PC4 - results/titledata
pagina 1 van 1
resultaten zoeken [en] (alle woorden) charles dickens
611 van 782
9 Titel:
Auteur:
Jaar:
Uitgever:
Reeks:
Annotatie:
Omvang:
Code KB:
Schetsen uit Amerika en tafereelen uit Italie / door Charles
Dickens ; met zeventien houtgravuren van Dalziel
Schetsen uit Amerika
Tafereelen uit Italie
Charles John Huffam Dickens fl812-187Cn
[1889]
Nijmegen [etc.] : Cohen
Charles Dickens' werken
Vert, van: American notes, resp.: Pictures from Italy
234 p., [2] bl. pi. : ill. ; 27 cm
0490 d
Aanvraagnummer: 1448 A 20
Jaar:
Editie:
Noot:
Aanvraaginfo:
[ca. 1895]
5e nieuwe, herz. uitg
le uitg. van deze vert.
ter inzage
beschikbaar
♦ Aanvraaq
1889
Afzonderliike delen aanvraqen
611 van 782
SCHETSEN UIT AMERIKA
EN
TAFEREELEN UIT ITALIE,
DOOR
CHARLES DIGKENS.
MET ZEVENTIEN HOUTGRAVUREN VAN DALZIEL.
VIJFDE NIEUWE, HERZIENE UITGAVE.
NIJMEGEN - G-EBR. E. & M. COHEN.'- ARNHEM.
SCHETSEN UIT AMERIKA.
MIJN VERTRBK,
Nooit zal ik de een kwart ernstige en drie
kwart grappige verbazing vergeten, waarraee ik
den derden Januari achttienhonderd twee en
veertig 's morgens de deur opendeed van, en
mijn hoofd stak in een paviljoen of zoogenaamde
„Staatsie-hut" aan boord der Brittania, een
stoompacket van twaalfhonderd gemeten tonnen,
die bestemd was voor Halifax en Boston,
on Harer Majesteits mail overbracht.
Dat -dit paviljoen opzettelijk was afgehuurd
^eworden voor „ Charles Dickens, Esquire, en
Echtgenoote," was zelfs voor mijn alledaagsch
verstand op voldoende wijze begrijpelijkgemaakt
door een heel klein stuksken papier, waarop
het feit vermeld stond, welk stuksken papier
aan een nogal luchtige sprei was vastgehecht.
die over een nogal dunne matras hing, waar-
meeeen bijna ontoegankelyke kooi belegd was
als een heelmeesterspleister. Maar dat dit nu het
paviljoen was, waar Charles Dickens, Esquire,
en Echtgenoote, ten minste al vier maanden
lang dag en nacht met elkaar over aan 'trede-
kavelen geweest waren, — dat dit nu met eenige
mogelijkheid dat snoeperige kamertje der ver-
beelding kon zijn, waarvan, als de geest der
profetie maar vaardig over hem was, Charles
Dickens, Esquire, altoos voorspeld had, dat het
ten minste e<3n kleine sofa zou be vatten, maar
waarvan zijne vrouw, die een bescheiden edoch
allerprachtigst inzicht in de beperkte afmetin-
gen van dat snoeperige kamertje der verbeel-
ding had, van den beginne had vermoed dat
er in den een of anderen hoek hoogstens
bergplaats zou wezen voor haar kolossale valie-
zen (valiezen,. die men nu evenmin door de deur
kon krijgen, zelfs niet met horten en stooten,
als men een kameelpardel in een bloempot zou
kunnen stoppen), — dat nu deze ten eenen-
Dickens. Schetsen uit Amerlka en tafereelen utt Italie.
SOHETSEN UIT AMERIKA.
male onpractische, door en door hopelooze en
allermalste kast in 't geringste verband stond
met die glundere en lieve, om niet te zeggen met
weidsche praal gestoffeerde vertrekjes, zooals
die, met een meesterlijke hand geschetst, op de
zwaar verniste steendrukplaat afgebeeld waren,
die men op 't kantoor van den agent te L o n d e n
ziet hangen, — dat nu, om kort te gaan, deze
mijne ,,staatsie-hut" iets anders kon zijn dan een
kluchtige verzinning of aardige grap, door den
kapitein uitgevonden en in practijk gebracht,
om zoodoende zijn passagiers des te grooter
verrassing en genot te bereiden met het werke-
lijke paviljoen, dat zoo aanstonds geopend zou
worden ; — zie, dit waren altemaal waarheden,
die mijn verst and voor 't oogenblik inderdaad te
boven gingen. En zoo ging ik zitten op een soort
van paardenharen brits of plank, waarvan er twee
zoo in de hut waren, en zonder een woord te
kikken of een spier van mijn gezicht te vertrek-
ken, keek ik naar een stuk of acht vrienden,
die met ons aan boord waren gekomen en
hun tronies op allerhande manieren gestooten
en geschaafd hadden, toen ze door 't smalle
deurtje naar binnen probeerden te kruipen.
Voordat we beneden waren, kregen we eerst
nog een fikschen schok beet, die ons, hadden
we niet onder de blijgeestige menschen ter
wereld behoord, met de naargeestige voorge-
voelens zou vervuld hebben. De aan verbeelding
kennelijk zoo rijke kunstenaar, op wien ik al
gezinspeeld heb, heeft in 't zelfde groote werk
een kamer voorgesteld van een bijna eindeloos
perspectief, die, zooals de heer Robins zou zeg-
gen, met meer danOosterscheprachtgestoffeerd,
en daarbij (maar niet zoo, dat men er overlast
van heeft) met groepjes. dames en heeren gevuld
is, die onder elkaar een pret maken dat het
een aard heeft Voor en aleer wij in deingewan-
den van 't schip afdaalden, waren we van 't ver-
dek in een langwerpig smal vertrek gekomen,
dat wel iets weg had van een reusachtige lijk-
koets, met ramen aan de kanten. Aan ? t boven-
einde stond een sombere kachel, waar een stuk
of vier verkleumde hofmeesters hun handen aan
warmden, en langs de geheele lengte was er
aan weerskanten een lange, o, zoo lange tafel
neergezet, met een rek boven iedere tafel, dat
opgepropt met glazen en olie-'enazijnstelletjes
aan den lagen zolder was vastgemaakt, en,
akelig genoeg, op stortzeeen en stormweer zin-
speelde. Tot dusver had ik het ideale voorge-
voel nog niet gehad van al 't genoegen, waarmee
de kamer me naderhand zoo rijkelijk begiftigd
heeft, maar ik merkte, dat een onzer vrienden
die er zich mee belast had om datgene, wat
betrekking had op onze reis, in orde te bren-
gen, bleek werd toen hij binnenkwam, een beetje
achteruit trad naar den vriend, die achterhem
stond, zich onwillekeurig voor 't hoofd sloeg,
en stotterend bij zich zelf mompelde: „Onmo-
gelijk! dat kan niet wezen!" of iets van dien
aard. Zich geweld aandoende, kwam hij echter
weer zoo'n klein beetje op zijn verhaal, enna
bij wijze van inleiding een paar maal te hebben
gekucht, schreeuwde hij met een spookachtigen
lach, die mij nog altijd bijblijft, terwijl hij met-
een naar alle kanten rondkeek: ^Maar^hofmees-
ter, zeg reis, waar is de ontbijtkamer toch?"
Allen voorzagen wij wat het antwoord moest
zijn, en begrepen den angst dien hij uitstond.
Dikwijls had hij gesproken van het salon,
zich het denkbeeld, gelijk de kunstenaar dat
geillustreerd had, in 't hoofd gezet en vanliever-
lede uitgewerkt, — daarbij ons gewoonli]k thuis
aan 't verstand zoeken te brengen, dat wij,
wilden we er ons een juiste voorstelling van
vormen, den omvang enhetmeublement eener
gewone zitkamer met zeven diendente verme-
nigvuldigen, als wanneer het er een beetje op
zou gaan gelijken. En toen nu de man hem in
antwoord op ziin vraag de waarheid zei, de
plompe, ongenadige, naakte waarheid: „Dit is
*t salon, m'nheer," — waggelde hij als van den
donder getroffen.
Bij personen, die zoo gauw bij elkaar vandaan
zouden gaan en tusschen hun anders dagelijk-
schen omgang den geduchten grensboom van
ettelijke duizenden mijlen stormachtige ruimte
zouden oprichten; die om die reden den hun
nogoverblijvenden kortstondigen tijdvan gezellig
bijeenzijn niet graagmet eenandere wolk, zelfs
met geen voorbijgaande schaduw eeneroogen-
blikkelijke teleurstelling of spijtigheid wilden
benevelen, — bij zoo gedisponeerde personen
nu ging natuurlijk de eerste verbazing hierin
over, dat men 't uitproestte van lachen; enik
verklaar u, dat ik zelf ten minste, die nog op
de bovenvermelden brits of plank zat, hetuit-
schaterde dat het schip er van weerklonk. En
zoo werden wij het dan ook in minder dan
twee minuten, nadat we de kamer voor 't eerst
betreden hadden, volkomen eens dat deze
staatsie-kamer het gezelligste, aardigste en dege-
lijkste vertrek was, dat men zich met mogelijk-
heid kon denken, en het waarlijk onpleizierig
en te bejammeren zou geweest zijn als het
maar e6n duim grooter was geweest. En door
buitendien aan te wijzen — door namelijk de
deur op een kier te zetten en er als slangen
door te kruipen naar binnen en naar buiten,
en door het kleine waschpl&nkje tot een tafel
te gebruiken — ■ en door nu, zeg ik, elkaar
buitendien aan te wijzen hoe en op welke
manier het ons lukken zou met ons vieren er
tegelijk in te kunnen zitten; en door elkaar
verder aan te sporen om toch vooral er op te
letten hoe bijzonder luchtig het was (in *t dok,
en hoe'n mooie geschutpoort er in was, die
den ganschen dag open kon blijven (als 't weer
het maar toeliet), en hoe er een groot rond
raampje was juist over den spiegel, zoodat men
MIJN VERTEEK.
zich recht op zijn gemak en op de pleizierigste
wijze zou kunnen scheren (als 't schip maar
niet al te erg deinde); door een en ander nu
te bedenken en te overdenken,kwamen wij ten
langen leste tot de eenparige gevolgtrekking,
dat men geen ruimer vertrek zou kunnen be-
geeren, alhoewel ik voor mij geloof dat het,
de beide kooien, die boven eikaar stonden en
niet grooter waren dan een doodkist, er afge-
rekend, wel zooveel ruimte zal gehad hebben
als van die heerencabrioletten die van achteren
opengaan en degenen die er gebruik van maken,
evenals zakken met steenkolen, op de straat
loozen.
Eenmaal dit punt tot volkomen genoegen van
alle partijen, belanghebbende en niet-belang-
hebbende, geregeld zijnde, gingen we om den
haard in de dameskajuit zitten, louter om eens
te probeeren of die wel warmte gaf. Het was
er nogal donker, maar er was er een die zei :
„Op zee zal 't hier natuurlijk wel lichter zijn,"
een voorstel waar we alien mee instemden, ter-
wijl ieder onzer bij wijze van echo herhaalde :
„natuurlijk, natuuriijk ;" ofschoon het erg moeie-
lijk zou zijn te zeggen, waarom zij zoo dach-
ten. Nog herinner ik me, dat, toen we een
anderen troostgrond ontdekt en afgehandeld
hadden in de om^tafidigheid dat deze dames-
kajuit vlak aan onze staatsie-hut grensde en
ons zoodoende het onuitsprekelijk gemak zou
verschaffen om er naar verkiezing bij tijd en
ontyd in te gaan zitten, en daarna in een kort-
stondig stilzwijgen verdiept, met de hand onder
't hoofd in de vlam zaten te kijken, een uit
ons gezelschap op den plechtstatigen toon van
iemand, die een ontdekking gedaan heeft, zei:
„Wat moet het niet prettig zijn, om hier een
glas warmen kruidenwijn te drinken !" welk ge-
zegde den geweldigsten indruk op ons alien
scheen te maken, en geen wonder! want men
moet weten, dat er tamelijk wat aan boord
was van al die geurige kruiden, waarmee men
zoo'n smakelijken drank kon bereiden, dat men
hem nergens beteiwinden kon.
Ook was er een hofmeesteres aan boord, die
druk in de weer was om schoone servetten en
tafellakens te halen uit deingewandender sofa's,
alsmede uit laden van zoo'n kunstig mechanisme,
dat je er hoofdpijri van kreeg, als je ze haar
een voor een open zag trekken en je dan be-
speurde, dat iederen hoek en gat en afzonderlijk
meubelstuk precies iets anders was, dan men
wel verwacht zou hebben, ja voor een echte
surprise door kon gaan en voor een geheime
bergplaats, waarvan de schijnbare bedoeling
stellig de minst nuttige was.
God zegene die hofmeesteres voor haar vroom-
bedrieglijk verslag van een reis daarheen in
Januaril God zegene haar voor hare duidelrjke
herinnering aan den gezelligen overtocht van
verleden jaar, toen niemand zeeziek was en
iedereen van 's morgens tot \s avonds danste, en
toen het maar een „uitstapje B van twaalf dagen
was, en je louter voor de pret meegegaan zou
zijn I Allerlei soorten van geluk wenschen we
haar toe voor haar vroolijk gezicht en ver-
makelgk schotschen tongval, die mijn mede-
reiziger in de ooren klonk dat hij zich onwille-
keurig weer thuis moest verplaatsen. Allerlei
soorten van geluk wenschen we haar toe voor
hare voorspellingen van gunstigen wind en
mooi weer (niets kwam er van uit; nu, ikzou
anders ook niet zooveel van haar gehouden
hebben) en voor de tienduizend kleine frag-
menten van echt vrouwelijken tact, waardoor
ze, zonder ze daarom naarstiglijk aan eikaar te
zetten en er een bepaalden toepasselyken vorm
aan te geven, evenwel nochtans en desalniettemin
ten allerduidelijkste bewees, dat alle jonge moe-
ders aan de eene zijde van den Atlantischen
Oceaan haar aan den anderen kant achterge-
laten kleintjes geen oogenblik uit de gedachten
laten gaan; en dat wat den oningewijden een
ernstige reis toescheen, voor hen, die in 't ge-
heim waren, louter een lolletje was, een lolletje,
waarby braaf gezongen en gefloten werd ! Moge
zij nog jarenlang zoo luchthartig blijven, en
mogen haar vroolijke oogen nog jarenlang zoo
vroolijk blijven staan!
Onze staatsie-hut was al vrij ruim geworden ;
maar thans werd ze ons, hoe zal ik 't uitdruk-
ken? waarlyk al te bakbeestachtig, en ze blufte
bijna op een boograam, waaruit men de zee
kon zien. Zoo gingen we dan met hoog ge-
stemd gevoel weer naar 't dek ; daar verkeerde
jan en alleman in zoo'n toestand van beredde-
ring, ja, was iedereen zoo druk in de weer, dat,
hoe koud het dien morgen ook was, hetbloed
je onwillekeurig en sneller en vroolijker door
de aderen liep. Want ieder zwierig schip voer
langzaam op en neer, en iedere kleine boot
plaste gedruischmakend in 't water; en groepjes
menschen stonden met oogen, die van „eer-
biedig genoegen" glinsterden, op den steiger
naar de wyd en zijd vermaarde Amerikaansche
stoomboot te kijken ; en sommigen van de be-
manning waren bezig met het „innemen van de
melk* of, met andere woorden, met het aan
boord brengen van de koe; en sommigen waren
er mee bezig, om- de kelders aan denzelfden
ingang van versche provisie te voorzien, van
vleesch bij voorbeeld en van groenten, van
speenvarkens, kalfskoppen bij de vleet, ossen-,
kalfs- en varkensvleesch en gevogelte van allerlei
soort; en sommigen waren aan 't opschieten
van touwen, en bezig met schiemansgaren, en
sommigen waren er mee bezig, om zware balen
in 't ruim te brengen ; en enkel het hoofd van
den victualie-meester was zichtbaar, zooals het
daar, in een toestand van iemand die wegens
verregaande drukte geen raad weet, te midden
van een grooten berg van passagiers-bagage
SCHETSEN UIT AMERJKA.
uitstak ; en net scheen wel, of er niets anders
gedaan werd en of niemand ergens anders om
dacht, dan om toebereidselen te maken voor
deze geduchte reis. Een en ander nu, gepaard
met de heldere koude zon, met de fijne lucht
en de dunne korst morgen-ijs op 't dek, dat
met een scherp en niet onaardig geluid onder
den lichtsten voetstap kraakte, — dat-alles nu
bij elkaar genomen, was onweerstaanbaar. En
toen we weer aan wal gekomen, ons omdraai-
den en aan den mast van 't schip wimpels
zagen wapperen van vroolijke kleuren, waar
zijn naam op stond, en daarnaast de schoone
Amerikaansche banier met haar sterren en
strepen, — toen verdwenen de lange drie dui-
zend mijlen en meer, en nog langer, de zes
geheele maanden van afwezigheid, in die mate
voor 't oog onzer verbeelding, dat het precies'
was alsof het schip vertrokken en weer thuis
gekomen was, en de lente reeds was aange-
broken in 't Coburgs-dok te Liverpool.
De kennissen, die ik onder de dokters heb,
heb ik er niet naar gevraagd of schildpadsoep
en koude punch, met rijnwijn, champagne en
rooden wijrj en al die kleine etceteras diege-
woonlijk in onbeperkten overvloed bij een goed
diner worden aangetrotfen — vooral als 't aan
mijn feilloozen vriend den heer Radley, van 't
Adelphi-hotel, is overgelaten — wel bijzonder
geschikt zijn om op zee te worden gebruikt,
dan of een eenvoudige schapebout met een
paar glazen sherry bij zoo'n gelegenheid minder
voor de spijsvertering deugt. Mijn eigen ge-
voelen is, dat, als men kant en klaar staat om
een zeereis te doen, het er al bitter weinig op
aankomt, of men te dezen opzichte zwaartillend
is, al dan niet, om de doodeenvoudige reden,
dat het, om een dagelijksche spreekwijze te
bezigen, „bij slot van rekening op 7 t zelfde uit-
draait." Ja, wat hiervan ook zij, ik voor mrj
weet, dat dien dag het diner niets hoegenaamd
te wenschen overliet ; dat er al deze items bij
waren, er nog eene heele zooi meer, en dat we
er alien volkomen recht aan lieten wedervaren.
En ook weet ik, dat, met een zekere stil-
zwijgende vermijding vandegeringstezinspeling
op den dag van morgen (zooals men onder-
stellen mag, dat ex plaats vin&t tusschen kiesche
cipiers en een teergevoeligen gevangene die
morgen opgeknoopt moet worden), wij nogal
aardig onzen gang gingen en, alle deze dingen
in aanmerking genomen, ons zelfs wel vroolijk
genoeg aanstelden.
Toen nu de morgen — de bewuste morgen —
aangebroken was en wij elkaar aan 't ontbijt
ontmoetten, was 't curieus om te zien, hoe we
er alien op uit waren, om den geringsten stil-
stand in 't gesprek te voorkomen, en hoever-
bazend vroolijk iedereen was, zoo verbazend
vroolijk zelfs, dat een spotvogel gerust had kun-
nen beweren, dat al die vroolijkheid van ieder
lid van 't kleine gezelschap maar gedwongen
fraaiigheid was en net zooveel overeenkomst
had met zijn natuurlijke blijmoedigheid, als de
peperdure erwten uit de broeikasten watgeur
en smaak betreft op die erwten gelijken welke
aan den dauw en de lucht en den regen des
hemels hun groeikracht ontleenen. Maar toen
het zoo zoetjes aan naar eenen liep, de tijd
waarop we aan boord verwacht werden, ver-
dween, hoeveel geweld zich ieder ook aandeed
om dat te verbloemen, deze radheid van tong
van lieverlede, totdat we eindelijk, ten einde
raad, ons masker geheel en al iieten vallen,
zonder 't langer onder stoelen of banken te
steken met mekaar nagingen, waar we morgen
wel zouden zijn, en overmorgen, en zoo voorts,
en een massa boodschappenmeegavenaan hen
die nog dienzelfden avond naar stad meenden
terug te keeren, boodschappen die binnen den
kortst mogelijken tijd na de aankomst van den
trein op Easton Square, zonder fout thuis
en overal elders moesten bezorgd worden. En
al die boodschappen en al die „Zeg, zal je
niet vergeten" overstelpten iemand op zoo'n
tijd zoo geweldig, dat wij er nog mee in de
weer waren, toen we ons als 't ware ineenge-
smolten vonden onder een dichte opeenhooping
van passagiers en passagiers-vrienden, en passa-
giers-bagage, alles door mekaar gesmeten op 't
dek eener kleine boot, die hiigend en snuivend
naar de packet stoomde, die gister na den
middag uit het dok gehaald was en nu op de
rivier voor anker lag.
En daar ligt het nu! aller oogen zijn gekeerd
naar de plaats waar het schip ligt, dat door
den nevel van den 's winters zoo vroeg inval-
lenden namiddag bezwaarlijk te onderscheiden
is; elke vinger wijst in een en dezelfde rich-
ting, en overal hoort men kreten van belang-
stelling en bewondering mompelen: „Watziet
er dat schip mooi uit! Wat 'n slank schip!"
Zelfs de treuzelige heer met zijn hoed op een
oor en zijn handen in den zak, die zooveel
troost om zich heen verspreid heeft door al
geeuwende aan een ander heer te vragen of hij
ook ; ,naar de overzij gaat* — alsof 't een v'eer-
schuit was — zelfs hij verwaardigt zich, dien
kant eens uit te kijken, en knikt met zijn hoofd
alsof hij zeggen wou: „Ja, dat staat zoo vast
als een paal;" — en zelfs de knik van den
wijzen lord Burleigh had niet half zooveel in
als de knik van dezen tragen heer, die zooveel
in de melk te brokken heeft en die (gelijk
ieder aan boord, de hemel mag weten hoelal
te weten gekomen is) den overtocht al zestien-
maal gedaan heeft zonder een enkel ongeluk!
Er is nog een ander warmpjes toegestopt pas-
sagier die 't bij de overigen zoo verbruid heeft,
dat men hem telt gelijk een groentevrouw een
rotte kool op haar wagen, en dat waarom?
Omdat hij zich verstout heeft met schoor-
MIJN VERTKEK.
voetende belangstelling de vraag te opperen,
hoelang het nu al geleden is, dat de arme
President is uitgezeild. Hij staat vlak naast den
treuzeligen heer en zegt met een flauwen glim-
lach, dat hi] gelooft dat het een allersterkst
schip is; waarop de trage heer, na eerst den
ondervrager onder de oogen, en daarna strak
naar den wind te hebben gekeken, op eens en
onheiispellend ten antwoord geeft: „ik hoop
het om 't schip." Op dit gezegde daalt onze
trage heer oogenblikkelijk nog lager in de alge-
meene achting, en terwijl de passagiers hem
wantrouwender dan ooit aankijken, fluisteren
ze onder elkaar dat hij een ezel is, en een be-
drieger, en er klaarblijkelijk niet zooveel van
af weet als tweemaal de helft van niemendal.
Maar we worden ondertusschen naast de
packet vastgelegd, wier hoogeroode schoorsteen-
pijp zoo dapper aan *t rooken is, dat men niet
behoeft te vragen, of ze 't ook ernstig meent.
Pakkisten, valiezen, reistasschen en koffers zijn
al van de eene hand in de andere overgegaan,
en met zoo'n snelheid aan boord geheschen
alsof men zich schier geen tijd gunt om adem
te halen. De eenvoudig maar net gekleede
officieren staan aan gangboord om de passa-
giers een handje te helpen, en sporen meteen
de mannen aan, om zich wat te reppen. In een
minuut of vijf is de kleine stoomboot dan ook
geheel en al verlaten, de packet daarentegen
volgepropt met hare laatste lading, die onmid-
dellijk het geheele schip overstroomt en in
iederen hoek en gat bij dozijnen aan te treffen
is: met hun eigen bagage klimmen zij naar be-
neden, en struikelen over die van anderen, —
zoo goed en zoo kwaad als het gaat, beredde-
ren ze al datgene wat er maar eenigszins toe
strekken kan, om hun gemak in hare kajuiten
te verhoogen, en veroorzaken door al dat heen
en weer geloop niet weinig verwarring, terwijl
al die drukte, al die herrie nog erger gemaakt
wordt door de wilde hofmeesters, die met hun
haar in de war, waar de wind door speelt, de
rwinderige dekken op en af loopen om dit voor
ide passagiers na te zien, dat voor de passagiers
friee te brengen. Onder al die bereddering
flaneert onze treuzelige passagier, die geen
bagage hoegenaamd ook schijnt te hebben —
nog niet eens zooveel als een kwaker — met
een sigaar in den mond, waar hi] af en toe een
haaltje aan doet, op zijn doode gemak het ver-
dek op en neer; en daar hij door die onver-
ischrokken houding weer rijst in de achting van
( hen, die den tijd hebben om zijn voetstappen
ha te gaan, heeft hrj maar eventjes naar den
mast of naar 't dek of over boord heen te
kijken, of zij kijken er ook naar, als uit nieuws-
gierigheid of hij hier of daar ook weer iets
I'onheilspellends bespeurt en in de hoop dat hij,
Ixhocht dit werkelijk zoo zijn, wel zoo goed zal
wezen om er gewag van te maken.
Wat is dat? De boot van den kapitein ! en
daar ginds, de kapitein zelf. Nu, op mijn woord
van eer, dat is juist de man, de man van top
tot teen, zooals we hem gehoopt en gewenscht
hadden! Verbeeld je, een welgeschapen, stevig,
pootig kereltje, met een blozend gezicht, dat
een aanbevelingsbrief is, om hem beide handen
tegelijk te drukken; en met een helder blauw
eerlijk oog, dat je goeddoet aan je hart, als je
je-zelf er in afgespiegeld ziet. „Lui de bengel!
Tingeling, tingeling, tingeling!" Zelfs de bengel
schijnt zich te reppen. „Nu naar wal! — Wie
gaat er mee naar wal?" — Enkele heeren gaan
mee. Ze zijn weg, en niemand hunner heeft ons
vaarwel-gezegd. Ha! daar wuiven zij 'tons van
uit het bootje toe. „Groeie reis! Goeie reis! 77
Drie hoerah's van hun kant, drie van den onzen,
nog eens drie van den hunnen, en weg
zijn ze.
Op en neer, heen en weer, op en neer, heen
en weer, en dat honderdmaal achter elkaar!
Dat wachten op de laatste brievenzakken is ? t
ergst van alles. Hadden we onder die laatste
ontboezemingen heen kunnen gaan, kijk, we
waren zegevierend vertrokken, maar om nu
hier twee uur en langer in den natten mist te
liggen, zonder thuis te zijn en zonder onder
zeil te zijn, dat is verschrikkelijk, ja dat is iets
om je 't land op te jagen, nog zoo. Eindelijk
zien we een stipje in den mist opdagen ! Dit is
ten minste iets. 't Is de boot, waar we op
wachten ! Groddank ! dat's een stap tot den
vrede! Daai; verschijnt de kapitein met zijn
scheepsroeper op de raderkast; de officieren
gaan weer op hun post ; alle handen zijn in de
weer; de verflauwende hoop der passagiers her-
leeft; de koks staken hun geurigen arbeid, en
kijken met oogen waar de grootste belangstel-
ling uit spreekt. De boot gaat naast de packet
liggen; men pakt de zakken aan en smijt ze
neer, of er misdruk in zit. Alweer drie hoerah's :
en terwijl het eerste ons in de ooren klinkt,
steunt het schip als een sterke reus, die zoo
even den adem des levens heeft ontvangen ;
voor 't eerst draaien de twee groote raderen
fier rond; en met een gunstigen wind en gun-
stig getij doorklieft het edele schip trotsch de
gezweepte en schuimende golven.
II.
BE HKJSNREIS.
Dien dag dineerden we alien bij elkaar; en 't
was waarlijk een talrijk gezelschap dat toen
biieen was ; niet minder dan zes en tachtig per-
sonen. Daar het schip met al zijn steenkolen
aan boord en zooveel passagiers vrij diep ging,
6
SCHETSEN UIT AMERIKA.
en het weer zeer stil was, was de beweging al
heel gering ; zoodat, toen we nog niet dachten
om met iets uit te scheiden, zelfs die passagiers,
die zich-zelf het minst vertrouwden, een ver-
bazingwekkenden moed begonnen te scheppen ;
en die, welke 's morgens op de algemeene
vraag: „kunt u goed tegen de zee? 9 een vol-
strekt ontkennend antwoord hadden gegeven,
thans de vraag of met de ontwijkende woorden
beantwoordden : „Och, ik denk dat ik er licht
zoo goed tegen kan als ieder ander," of met
terzijdestelling van alle zedelijke verplichting,
brutaalweg „Ja" zeiden, en dat nog wel op
zoo'n gebe]gden toon, alsof zij er bij wilden
voegen: „Ik zou wel eens willen weten, m'nheer,
wat u juist in mij ziet, dat u recht geeft tot
achterdocht!"
Ondanks dien hoogen toon van moed en ver-
trouwen merkte ik maar al te goed, dat er
maar heel weinigen waren, die rustig en wel
achter hun glas wijn bleven zitten; en dat
iedereen ongewbon veel van de open lucht
ging houden; en dat men zonder uitzondering
bij voorkeur het liefst zoo dicht mogelijk bij
de deur ging zitten. Ook de theetafel was in
de verste verte niet zoo druk bezocht als de
eettafel, en er waren minder whistpartijen dan
men wel verwacht zou hebben. Met uitzonde-
ring van e6ne dame, die onder 't eten min of
meer gauw was opgerezen, onmiddellijk nadat
men haar de lekkerste snee van een zeer geel
gekookten schabebout met wat heel groene
kappers gepresenteerd had, waren er echter
tot dusverre nog geen zieken ; met onverflauwde
energie ging men door met wandelen en rooken
en brandewijn met water drinken (maar altijd
in de open lucht) totdat het elf uur of daar-
omtrent was, en het aan de orde van den nacht
kwam om „naar kooi te gaan." — Niemand,
die op zee is en maar een ervaring van zeven
uur achter den rug heeft, zal van „naar bed
gaan" spreken. — En nu werd het onophoude-
lijk getrappel van laarzenhakken op de dekken
vervangen door een diepe stilte, en werd de
geheele lading menschenvleesch beneden opeen-
gepakt, behalve een stuk of wat achterblijvers,
waaronder mijn persoontje, die er waarschijnlijk,
net als ik, tegen opzagen om daar te gaan.
Iemand, die aan zulke tooneelen niet gewoon
is, kijkt bij zoo'n gelegenheid al heel vreemd
op. Ook naderhand, toen het nieuwtje er al
lang af was, bleef het in mijn oog belangwek*
kend en aantrekkelijk. De duisternis waardoor
de groote zwarte klomp zijn koers en zekere
richting houdt; het bruisende water, dat men
duidelijk hoort maar niet dan flauw kan onder-
scheiden; de breede, witte, blinkende streep,
die. den loop van 7 t schip volgt; de matrozen
die van voren op den uitkijk staan, en bij den
donkeren hemel bezwaarlijk zichtbaar zouden
zyn, werden ze niet af en toe door eenige flik-
kerende sterren beschenen; de stuurman aan
? t rad met de verlichte kaart voor hem, die als
een lichtende stip te midden der duisternis wel
wat wegheef t van iets waarin de zichzelf bewuste
geest der Godheid woont; het droefgeestig gie-
ren van den wind door blok en touw en ketting ;
het schynsel der lichten door iedere reet en
spleet en kleine glasruitjes op de verschillende
dekken, alsof het schip de kiemen in zich draagt
van een brand, die zoo aanstondsuitzaLbarsten
en met onweerstaanbaar ge.weld dood en verderf
om zich heen zal verspreiden. In 't eerst, ja
zelfs dan als het ayonduur met al de voorwer-
pen, waar het verhevener denkbeelden over
inboezemt, u gemeenzaam isgeworden, valthet
nog moeielijk, als men alleen aan 't mijmeren
is, zijn gedachten haar eigen vorm en gedaante
te doen behouden. Zij veranderen met den loop
der verbeelding , nemen de gelijkenis aan van
ver verwijderde dingen; doen zich voor onder
den vorm van levendig voor den geest staande,
innig geliefde plaatsen, ja bevolken ze zelfs met
schimmen. Straten, huizen, kamers, flguren zoo
volkomen gelijk aan hen, die er gewoonlijk ge-
bruik van maakten, dat ze mij geweldig hebben
aangegrepen door hun werkelijkheid, die, zoo
scheen 't me toe, al mijn kracht om de afwezi-
gen op-te roepen verreweg te boven ging, —
die flguren nu zijn menigmaal op zoo'n uur
plotseling voor den dag gekomen uit voorwer-
pen, met wier werke]ijke gedaante, gebruik en
doel ik evengoed bekend was als met mijn eigen
twee handen.
Daar mijn eigen twee handen, en voeten ins-
gelijks, bij deze bijzondere gelegenheid echter
heel koud waren, kroop ik te middernacht naar
beneden. Ik kan niet zeggen, dat het beneden
zoo pleizierig was. Het was er potjedicht, dat
weet ik; en met geen mogelijkheid kon men
onbewust blijven van de aanwezigheid van dat
buitengewonemengelmoesvanvreemdeluchtjes,
zooals men die alleen aan boord van een schip
kan ruiken, luchtjes, die van zoo'n vluchtigen
geur zijn, dat ze door iedere porie der huid
schijnen heen te dringen en u den naam van 't
scheepshol schijnen toe te fluisteren. Twee pas-
sagiersvrouwen (een daarvan was de mijne) lagen
al sprakeloos van benauwdheid op de sofa, en
een kamenier (die van mijn vrouw) lag als een
bundel op den vloer, haaraanzijn verwenschende
en haar papillotten tusscheri de hier en daar
neergezette koffers vertrappende. Alles helde den
verkeerden weg op, iets wat op zich zelf de
landerigheid niet weinig moest doen toenemen.
Zoo had ik een oogenblik te voren de deur
opengelaten in een zachte helling naar beneden,
en toen ik me omdraaide om ze dicht te doen,
zag ik ze op een aanmerkelijke hoogte boven
me. Nu eens kraakte iedere piank en stuk hout,
alsof het schip van gevlochten mandewerk was,
dan weer knetterde het als een reusachtig vuur
DE HEENEEIS.
waar men zooveel droge takken op gegooid
had als men maar met mogelijkheid had kunnen
doen. Niets was daartegen te doen dan maar
naar bed te gaan; ik ging dan ook naar bed.
De volgende twee dagen was 't vrijwel e£n
pot nat, met een tamelijk gunstigen wind en
droog weer. Een groot gedeelte daarvan las ik
in bed (maar tot op dit uur weet ik niet wat),
en liep af en toe een oogenblikje op dek te
waggelen ; dronk kouden brandewijn en water
met een onuitsprekelijken tegenzin, en at
harde scheepsbeschuit tegen de klippen aan:
wel nog niet ziek, maar op 't punt van 't te
worden.
Het is de derde morgen. Ik word wakker
door een vreeselijken gil van mijn vrouw, die
mij vraagt of er ook eenig gevaar is. Ik rijs op
en kijk het bed uit. De waterkruik spat en springt
als een dartele dolfijn ; al de kleine voorwerpen
liggen te drijven behalve mijn schoenen, die als
een paar koolschuiten hoog en droog op een reis-
tasch gestrand zijn. Op eens zie ik ze in de lucht
springen, en den spiegel, die aan den muur vast-
gespijkerd is, bijna tegen den zolder aan zitten.
Meteen verdwijnt de deur, en wordt er een
nieuwe deur geopend in den vloer. Nu begin ik
te begrijpen, dat de statiehut op haar hoofd
staat.
Voor en aleer het mogelijk is, het een en
ander in orde te brengen, gelijk dit voor dezen
nieuwen staat van zaken vereischt wordt, ligt
het schip weer recht. Voor en aleer men „ God-
dank!" kan zeggen, ligt het weerscheef. Voor
en aleer men kan zeggen: „het ligt scheef,"
schijnt het vooruitgestoven te zijn en een schep-
sel te wezen dat druk in de weer is om met
gebroken knieen en te kort schietende beenen
door al wat maar op een gat of kuil gelijkt op
zijn eigen houtje heen te loopen, en op die
manier gestadig maar voortstrompelt. Voor en
aleer men zich daarover verwonderen kan, neemt
het als 't ware zijn beenen onder den arm en
maakt een bokkensprong in de lucht. Voor en
aleer het dat stuk werk nog geheel en al ver-
richt heeffc, duikt het diep in 't water. Voor en
aleer het de oppervlakte bereikt heeft, maakt
het een buitelsprong. Op 'tzelfdeoogenblik dat
het flink op zijn beenen staat, vliegt het achteruit.
En zoo gaat het schip, al waggelend, rijzend, wor-
stelend, springend, duikend, schokkend, slinge-
rend, stampend, stootend, krakend voort, en zoo
gaan wij door al deze bewegingen, soms bij
beurten en soms alien tegelijk, totdat men wel
op zijn knieen zou willen vallen, en om genade
smeeken.
Daar gaat een hofmeester voorbij. ,,Hofmees-
ter !" „M'nheer ?" „ Wat is er toch aan de hand?"
„hoe noemt u dit?"
„Och, m'nheer, een zware stortzee, en met den
wind op den boeg, of tegenwind."
Tegenwind ! Verbeeld u een menschelijk ge-
zicht aan den voorsteven van 't schip, met vijf-
tien duizend Simsons die zich als een man
vooroverbuigen om 't terug te duwen en het
nauwkeurig in de gaten houden of 't altemet
ook de geringste poging waagt om 66n duim
vooruit te gaan. Verbeeld u het schip zelf met
iederen pols- en slagader van zijn vervaarlijk
lijf gezwollen en barstende onder deze mishan-
deling, een eed afgelegd hebbende om vooruit
te gaan of te sterven. Verbeeld u den wind die
huilt, de zee die bruist, den regen die klettert :
altemaal in woede tegen hem ontstoken. Schilder
den hem el en donker en woest, en de wolken
in vreeselijke eensgezindheid met de golven, die
een tweeden oceaan in de lucht maken. Voeg
bij dit alles het gekraak en gekletter boven- en
benedendeks ; den tred van zich reppende voe-
ten; het luid en schor geschreeuw vanmatro-
zen ; het met klokkend geluid in- en uitstroomen
van water door de spijgaten; met nu en dan
het neerslaan van een stortzee op de planken
boven, met den diepen, doodschen, zwaren
klank van den donder, zooals die in een gewelf
weerklinkt . . . . en ge kunt u een denkbeeld
vormen van den tegenwind op dien Januari-
morgen.
Met stilzwijgen ga ik al datgene voorbij wat
men de dienstboden-herrie van 't schip zou kun-
nen noemen : bij voorbeeld het breken van glas-
en aardewerk, het neertuimelen van hofmeesters,
de bokkesprongen, hals over kop, van losse
vaten, dozijnen gebottelde porter, en dan de wel
zeer hoorbare maar alles behalve opvroolijkende
geluiden die daar oprijzen uit hun verschillende
staatsie-hutten, waar de zeventig passagiers lig-
gen te jeremieren, altemaal te ziek om aan de ont-
bijttafel te verschijnen. Nog eens, dat alles ga
ik met stilzwijgen voorbij: waarom? Om de
doodeenvoudige reden, dat ik wel een dag of
vier naar dit concert lag te luisteren, maar niet
geloof, dat ik J t langer dan 't vierde eener minuut
hoorde, na verloop van welken tijd ik weer
doodzeeziek ging liggen.
Niet zeeziek, men versta me wel, indegewone
beteekenis van 't woord : ik wou dat ik 'tgeweest
was, maar in een vorm dien ik nooit heb bijge-
woond of hooren beschrijven, alhoewel ik er
niet aan twijfel of die vorm is zeer algemeen.
Daar lag ik den geheelen dag, niet in 't minst
verhit en vrij wel in mijnschik; ik voelde geen
zweem van loomheid en evenmin de geringste
begeerte om op te staan, of beterte worden, of
een luchtje te scheppen ; ik was niet nieuwsgierig,
kende geen zorg, voelde geen spijt van welken
aard of in welken graad ook ; alieen herinner
ik me, dat ik onder die volslagen onverschil-
ligheid een soort van dommelige blijdschap, van
duivelsch genoegen smaakte — als men aan
zoo'n slaperigen toestand dien naam maggeven —
en dat waarover? Dat mijn vrouw te ziek was
om tegen -me te spreken. Als het mij vergund
SOHETSEN UIT AMERIKA.
is, om mijn gemoedsgesteldheid door zoo'n voor-
beeld op te helderen, danzou ik zeggen dat
ik me van A tot Z in den toestandbevond van
mijnheer Willet, den reenter, nadat de muite-
lingen zijn gestoelte te Chigwell warenbin-
nengedrongen. Niets zou me verbaasd hebben.
Gesteld eens: door te denken aan huis, was
mijn verstand voor een oogenblik door een
enkelen straal verlicht geworden, ennu waser
een kaboutermannetje van een brievenbesteller,
met een scharlakenrood vest aan eneenschel,
in dat kleine hondenhok voor me verschenen,
terwijl ik goed wakker en het al klaarlichte dag
was, en zich nederig verontschuldigde dat hij
nat geworden was doordien hij over de zee ge-
wandeld had, had dat kaboutermannetje my een
brief ter hand gesteld, aan mij zelven gericht
in welbekende letters, — gesteld nu eens dat
zoo iets gebeurd was, o, ik ben er zeker van,
dat ik geen zweem van verwondering zouge-
voeld hebben: integendeel, ik zou het als de
natuurlijkste zaak ter wereldbeschouwd hebben.
Ja, al was Neptunes, Neptunus in eigen persoon,
bij me binnengekomen met een gebradenhaai
aan zijn drietand, ik zou die gebeurtenis be-
schouwd hebben als een der meest alledaagsche
voorvallen des levens.
Eens — eens vond ik me zelf op dek. Ik
weet nog niet hoe, of wat voor geest me beziel'de
om daar naar toe te gaan, maar datikerwas,
dat weet ik; en ik was van top tot teen ge-
kleed ook, met een langen pijekker aan, en met
zoo'n paar laarzen als een zwak man ooit in
zijn hersens zou krijgen om aan te trekken. Ik
vond me staande, toen een flikkering van be-
wustheid over me kwam, en merkte datik me
ergens aan vasthield. Ik weet niet waaraan. Ik
denk dat het aan de bootsman geweest is, of
aan de pomp, of misschien aan dekoe. Hoelang
ik daar wel geweest was 7 of een dag of een
minuut, dat kan ik ook niet zeggen. Wel her-
inner ik me, dat ik mijn best deed om aan
iets te denken (aan iets in.de geheele wijde
wereld, onverschillig wat dan ook,) doch *t wou
maar niet vlotten. Ik kon maar niet uitmaken
wat de zee en wat delucht was ; want dehori-
zont scheen wel dronkenenvloogalseenrazende
Roeland her- en derwaarts. Edoch 7 hoe bewus-
teloos ik ook was, herkende ik toch den treu-
zeligen heer, die voor me stond : op zijn zeemans
gekleed in een blauw duffels pak en met een
zuidwester op. Maar ik was al te onnoozel,
ofschoon ik wist dat hij het was, hem van zijn
kleeding af te scheiden, en zoo herinner ik me
dat ik 't probeerde om hem loods tenoemen.
Na een tweeden aanval van volslagen bewuste-
loosheid merkte ik ; dat hij weg was, en herkende
eene andere gedaante in zijn plaats. Het was
precies in mijn oogof ze voor me heenzweefde
en golfde alsof ze door een flikkerenden spiegel
weerkaatst werd ; maar ik wist dat het de kapi-
tein was, en zoo sterk was de pleizierige indruk
van zijn gezicht, dat ook ik mijn best deed om
te glimlacben: ja 7 waarachtig, ik deed toen mijn
best om te glimlachen. Ik zag aan zijn gebaren ;
dat hij het woord richtte tot mij ; dat hij er
tegen mopperde, dat ik tot mijnknieen in ? t
water stond, iets wat werkelijk het geval was,
ofschoon ik natuurlijk niet weet waarom. Ik
probeerde hem te bedanken, rnaar kon niet.
Alleen kon ik naar mijn laarzen wijzen — of
waar ik veronderstelde dat mijn laarzen waren —
en op een erbarmelijken toon zeggen: „kurken
zolen," terwijl ik ondertusschen, zoo heeft hij
me naderhand verteld 7 mijn best deed om in
de plas te gaan zitten. Toen hij merkte, dat
ik geheel en al buiten westen, ja tydelljk een
krankzinnige was, had hij degoedheid, mij naar
beneden te brengen.
Daar bleef ik tot ik aan de beterhand was.
Telkens als men er bij me op aandrong om
iets te eten, voelde ik zoo'n geweldigen angst,
als alleen te vergelijken is bij den angst dien 7
naar men zegt, de drenkeling moet ondervin-
den als hij van li'everlede weer bijkomt. Een
zeker heer aan boord had een aanbevelings-
brief aan mij van een wederzijdschen vriend
in Londen. Op den morgen toen wij dien
geduchten tegenwind kregen, stuurde hij dien
met zijn kaartje naar beneden; en langliet het
denkbeeld mij geen rust of duur, dat hij op
zou wezen, gezond en wel, en honderdmaal
per dag in de verwachting leefde, dat ik hem
in het salon op zou komen zoeken. Ik stelde
me hem voor als een van die gegoten ijzeren
beelden (menschen wil ik ze niet noemen) die
met roode aangezichten en vroolijke stemmen
vragen, wat zeeziekte eigenlijk toch inheeft, en
of ze werkelijk zoo naar is als menze afschil-
dert. Waarlijk dat bracht me niet onzacht op
de pijnbank, en ik geloof niet, datik ooit zoo'n
volkomen zelfvoldoening smaakte, ooit zooinnig
dankbaar was, als toen ik van een scheeps-
dokter hoorde, dat hij verplicht was geweest,
een fiksche mosterdpap te leggen op de maag
van dezen zelfden heer. Ik dagteeken mijn her-
stel van de ontvangst van dit bericht.
Ik twijfel er niet aan of dit mijn herstel
werd, in den materieelen zin des woords, niet
weinig in de hand gewerkt door een hevigen
wind, die bij 't ondergaan der zon langzaam op
kwam zetten, toen we zoo wat een dagoftien
onderw r eg waren ; een wind die met trapsgewijze
toenemende woede tot 's morgens doorraasde,
behalve dat hij een beetje voor middernacht
een uur lang ging liggen. In de onnatuurlijke
rust van dat weer, en in 't naderhand weer toe-
nemende geweld van den storm, lag iets zoo
onbegrijpelijk akeligs en naars, dat, toen do
wind op zijn hevigst uit begon te barsten, dit
bijna een verademing gaf.
Nooit zal ik vergeten hoe het schip gedu-
DE HEENKEIS.
9
rende djen nacht op de beroerde wateren aan
't werken was. „Zal 't ooit wel erger kunnen
word en dan nu?" Ziedaar een vraag dieikdik-
wijls op haid. gevangen, als daar alles om ons
heen een leve'n maakte dat. iemand hooren en
zien verging, en het zeker moeielijk scheen te
begrijpen, hoe ? t mogelijk was 7 dat iets, dat
eenmaal aan den gang was, meer kon doorge-
schud worden zonder over den kop te gaan,
den kelder in. Maar onmogelijk voor deleven-
digste verbeelding om te begrijpen wat de be-
roering is van een stoomschip op eenleelijken
winternachtopdenwoestenAtlantischenoceaan.
Als men zegt, dat het op zijn eene zij in de
golven is neergesmakt, dat zijn masten er in
duiken, en dat het, weer opspringend, naar
den anderen kant heenrolt, totdat eene geweldige
stortzee met een oorverdoovend gedruisch. alsof
er honderd kanonnen tegelijk worden afge-
schoten, er tegen aan beukt en hetterugslaat ; —
als men zegt, dat het nu eens stil blijft liggen
en wankelt en rilt, alsof het bedwelmd is, en
dan weer met een geweldige hartkloppingvoor-
uitschiet als een tot dolheid geprikkeld monster,
om zoo aanstonds door de verbolgene zee te
worden neergesmeten en gebeukt en gekneusd
en besprongen, — als men zegt, dat donder,
bliksem, hagel, regen en wind alien hun uiterste
best doen, om de overhand te verkrijgen, en
iedere plank haar gekreun, iedere spijker zijn
gil, en iedere druppel waters in den grooten
oceaan zijn huilende stem heeft, — als men
dat alles zegt, zegt men nog niets. Kortom, als
men zegt, dat alles grootsch en alles schrik-
wekkend en geducht is in denhoogstengraad,
dan zegt men nog niets, niets. Woorden kun-
nen het niet uitdrukken. Gedachten kunnen er
niet bij. Alleen een droom kan 't weer op-
roepen in al zijn woede, razernij en heftigheid.
En toch, juist toen al deze verschrikkelijke
dingen op hun ergst waren, juist toen bevond
ik me in een toestand zoo buitengewoon be-
lachelijk, dat ik van zijn ongerijmdheid een
even duideltik begrip had als ik 't nu heb, en
dat ik mijn lachtspieren evenmin in rust kon
houden als ik doen kan bij iedere andere grap-
pige gebeurtenis, die een mensch maar onder
de gunstigste omstandigheden zou kunnen over-
komen. Tegen middernacht werden we ont-
haald op een stortzee, die zich met ge weld een
weg baande door de lantarens, de bovendeur
openduwde, en woedend en bruisend in de
dameskajuit te land kwam, tot onuitsprekelijke
ontsteltenis van mijn vrouw en eene kleine
Schotsche dame, die, om dit in 't voorbijgaan
te doen opmerken, de voorzorg gebruikt had,
om door tusschenkomst van de hofmeesteres,
een boodschap aan den kapitein te sturen, en
wel van dezen inhoud, dat zij hem vriendelijk
liet groeten en niet minder vriendelijk lietver-
zoeken om er toch vooral zorg voor te willen
dragen, dat er onmiddellijk een bliksemafleider
geplaatst zou worden op den top van iederen
mast en op den schoorsteen, opdat het schip
niet door den bliksem mocht getroffen worden.
Daar en zij en dehierboven vermelde kamenier
zoo door den schrik bevangen waren, dat ik
nauweiyks wist, wat ik met haar beginnen zou,
viel 't'me natuurlijk in, om een of anderkal-
meerend drankje voor haar klaar te maken ;
en daar ik op dat oogenblik niets beters bij
de hand had dan heeten brandewyn en water,
zoo maakte ik dan op staanden voet er een
beker tot aan den rand toe vol van klaar. Aan-
gezien het onmogelijk was, om te staan of te
zitten zonder zich ergens aan vast te houden,
lagen ze alien bij elkaar op een hoop in een
der hoeken van een canap6 — een ding dat
over de lengte der kajuit aan den wand was
vastgemaakt — waar ze als klissen aan elkaar
hingen, ieder oogenblik verwachtende dat ze
zouden verdrinken. Toen ik met mijn specifiek
geneesmiddel aan deze plaats kwam, en op 't
punt stond om met allerlei vertroostende uit-
drukkingen aan de lijderes toe te dienen, die 't
dichtst bij me was, och,wat werd ik moedeloos
toen ik zag, dat ze allemaal langzamerhand
naar den anderen kant heenrolden! En toen
ik naar dien kant sukkelde en het gauw nog
eens voorhield, hoe vreeselijk werden mijn*
goede bedoelingen alweer in h aangezicht ge-
slagen doordien het schip alweer afviel en zij
allemaal weer naar de andere zij rolden ! Ik
veronderstel, dat ik, om zoo te zeggen, wel
minstenseenkwartierkrijgertjemethaarspeelde,
zonder ze een enkelenkeer te snappen; en toen
ik ze eindelijk en ten laatste snapte, was de
brandewijn en water, waar gedurig wat van
weggeloopen was, zoo verminderd, dathet wel
op een theelepeltje kon. Om de groep volledig
te maken, is 't noodig dat men zich in hem,
die zoo aardig krijgertje speelde, een doodsbleek
.individu voorstelle, die zich te Liverpool
voor 7 t laatst geschoren en *t haar uitgeborsteld
had, en wiens eenige kleedingstukken (linnen-
goed niet meegerekend) een kaalversleten broek
was, een blauw jacket, dat vroeger debewon-
ring wegdroeg op de Theems teRichmond,
geen kousen, en een pantoffel.
Yan de beleedigende kuren, die het schip
den volgenden morgen uithaalde, waardoor het
een bespotting werd om in bed te blijven, en
een onmogelijkheid om op eenige andere wijze
op te staan dan door er uit te tuimelen, — ook
daar wil ik liefst het stilzwijgen overbcwaren.
Maar nooit, nooit zag ik iets inmijnleven zoo
allerakeligst en naar, als wat mijn oogenont-
moetten, toen ik 's middags letterlijk op dck
tuimelde. De oceaan en de lucht waren van
een sombere en gelijke loodkleur. Zelfs over
die vreeselijke wildernis die daar voor onze
oogen lag, kon men zijn blikken niet rond laten
10
SCHETSEN UIT AMERIKA.
weiden, want de zee stond hoog en de horizont
omklemde ons als een groote zwarte hoepel.
Van boven uit de lucht of van den een of
anderen steilen kant aan den oever beschouwd,
zal 't ongetwyfeld een even indrukwekkend als
ontzaginboezemend tooneel opgeleverd hebben ;
maar van 't natte en heen en weer rollende dek
gezien, maakte het alleen dezen indruk, dat men
er duizelig en onpleizierig van werd. Toen 't
den vorigen nacht zoo hevig woei, was de red-
dingboot door een slag der stortzee uitelkaar
geslagen of 't een notedop was; zoo hing ze
daar als een bos losse planken in de lucht te
bengelen. De planken der raderkasten waren
dwars door midden geslagen. De raderen lagen
open en Moot; zoodat het schuim her-ender-
waarts over 't dek spatte. De schoorsteen was
wit van 7 t zout dat zich tot een korst had vast-
gezet ; de bramstengen waren kapot, de storm-
zeilen beschadigd ; al het want was kletsnat en
zat geducht in de war; kortom, een akeliger
schouwspel zou men zich niet voor kunnen
steilen.
Dank zij eener hoffelijke uitnoodiging, wasik
nu zeer op mijn gemak in de dameskajuit ge-
vestigd, waar zich behalve ons zelven maar
vier andere passagiers bevonden. Vooreerstde
hierboven vermelde kleine Schotsche dame, wier
bestemming New-York was, waar zij zich voor
een jaar of drie neergezet had. Ten tweede en
ten derde een fatsoenlijkjonkmanuit Yor ks-
h i r e die met een Amerikaansch huis in betrek-
king stond, in diezelfde stad woonde, en er
zijn mooie jonge vrouw heenbracht, waar hij
nog maar veertien dagen geleden mee getrouwd
was; een jonge vrouw zoo bevallig en schoon,
dat ik me niet herinner, ooit schooner en be-
valliger onder de Engelsche meisjes uit de pro-
vincie te hebben aangetroffen. Ten vierde en
ten vijfde, of ten laatste, nog een paar, oo"k
onlangs getrouwd, althans te oordeelen naar de
bij uitstek lieve wijze waarop ze met elkaar.
omgingen, een paar, waarvan ik alleen dit weet,
dat het een geheimzinnig paar was dat aller-
waarschijnlijkst op den loop was gegaan; dat
ook deze jonge vrouw zich door persoonlijke
aantrekkelijkheid onderscheidde, en dat mijnheer
meer geweren bij zich had dan Robinson Crusoe ;
dat hij een jachtbuis aan had en twee groote
honden aan boord had. Nog valt me in, dat
hij als geneesmiddel tegen zeeziekte heet gebra-
den varkensvleesch en gebotteld ale probeerde,
en deze geneesmiddelen dag in dag uit (gewoon-
lijk in bed) met verwonderlijke volhardingge-
bruikte. Laat mij er, ter wille van hen die
nieuwsgierig naar den uitslag mochten zijn,
bijvoegen, dat deze geneesmiddelen volstrekt
niet aan de verwachting beantwoordden.
Daar het weer bij voortduring en bijna voor-
beeldeloos slecht bleef, sukkelden we, min of
meer zwak en akelig, gewoonlijk zoo wat een
uur voor den eten dezekajuitbinnen, engingen
dan op sofa's liggen om een beetje op ons
verhaal te komen; in welken tusschentijd de
kapitein bij ons placht binnen te komen, om
ons te zeggen'hoe de wind was, en dat hij de
zedelijke zekerheid had, dat de wind morgen
wel uit een anderen hoek zou waaien (op zee
zal het weer altijd morgen wel beter zijn), dat
het schip zooveel en zooveel knoopen per uur
Hep, en wat dies meer zij. Waarnemingen waren
er in 't geheel niet mee te deelen, want er was
geen zon te zien. Maar een beschrijving van een
dag moge voor al de overige gelden. Dies
volge ze.
Als nu de kapitein weg is, maken we ons
gereed om te lezen als 't daartoe licht genoeg
is, en zoo niet, dan gaan we beurtelings wat
dutten en praten. Om e6n uur gaat er een bel
en komt de hofmeesteres beneden met een dam-
penden schotel gebakken aardappelen en een
anderen schotel gebraden appelen, met schalen
krabbetjes, koude ham en pekelvleesch ; of
misschien met een rookenden schotel ongewoon
heete lapjes. Op al die lekkernijen vallen we
aan, eten er zooveel mogelijk van (we hebben
nu ergen trek) en houden er ons zoo lang mo-
gelijk mee bezig. Als 't vuur wil branden (soms
wil het), dan zijn we vrij wel in onzen schik.
Zoo niet, dan maken we elkaar de opmerking,
dat het erg koud is, wrijven in ohze handen,
bedekken ons met jassen en mantels, en gaan
weer liggen om te dutten en te praten en (op
de zoo even aangeduide voorwaarden) te lezen
totdat het etenstijd is. Om vijf uur luidt er nog
een bel, en alweer verschijnt de hofmeesteres
met nog een schaal — ditmaal gekookte —
aardappelen en een overvloed van allerlei heete
vleeschsoorten : om niettevergeten het gebraden
varkensvleesch, voor geneeskundig gebruik. En
weer gaan we aan tafel zitten in ietwat pleizie-
riger stemming dan den eersten keer), verlengen
het maal met een min of meer beschimmeld
dessert van appelen, druiven en sinaasappelen,
drinken ouden wijn en brandewijn met water.
De flesschen en glazen staan nog op tafel, maar
de sinaasappelen en zoo voorts rollen naar ver-
kiezing en naar den gang van 't schip ; daar
komt de dokter op een bijzondereuitnoodiging
beneden, om een avondje bij ons doortebren-
gen, en onmiddellijk na zijn komst spelen we
een partij whist, en daar 't dien avond ruw
weertje is en de kaarten niet op 't tafelkleed
willen blijven liggen, zoo steekt ieder de slagen,
die hij maakt, in zijn zak. Met voorbeeldige
deftigheid blijven we doorwhisten (met uitzon-
dering van een korten tijd dien we ons gunnen
om thee te drinken en wat geroosterd brood
te nuttigen) tot elf uur of daaromtrent ; daar
komt onze kapitein weer beneden, met een zuid-
wester op, die onder zijn kin is vastgemaakt,
en een pijekker aan, — dengrondnat makende
DE HEENREIS.
11
overal waar hij maar staat. Nu scheidt men met
kaartspelen uit, en weer worden de flesschen en
glazen op tafel gezet; ennaeenuurgezelligen
kout over 't schip en de passagiers, overkoetjes
en kalfjes, zet de kapitein (die nooit naar bed
gaat en nooit uit zijn humeur is) den kraag van
zijn jas weer op — want hy moet weer naar
boven — schudt iedereen de hand, en gaat
lachend ' naar boven, hoe ongunstig het weer
ook zij, ja zoo vroolijk, als ging hij naar een
verjaarpartij.
"Wat dagelijksche nieuwtjes betreft, o daar is
geen gebrek aan. Van dezen passagier vertelt
men, dat hij gister in het salon veertien pond
verloren heeft met Vingt-et-un; en van dien
passagier vertelt men, dat hij dagelijks zijn flesch
champagne leeg drinkt; en hoe hij dat doet
(want *t is maar een kantoorbediende), dat weet
niemand, De eerste machinist heeft duidelijk
gezegd, dat er nooit zulke tijden waren — hy
bedoelt er het weer mee — en vier goeie han-
den zijn ziek en hebben 't op moeten geyen om
nog langer te werken. Verscheiden hutten staan
vol water en al de kajuiten zijn lek. De kok,
die beschadigde whiskey wat al te druk in 't
geniep heeft toegesproken, is dronken gevonden
en heeft nu kennis gemaakt met de brandspuit,
totdat hij weer nuchterwas. Al dehofmeesters
zijn herhaaldelijk, als J t etenstijd was, van de
trappen gevallen en loopen er nu bij metpleis-
tors op verschillende plaatsen van hun lichaam.
De bakker is ziek, de banketbakker insgelijks.
Een nieuweling, die vreeselijk ongesteld is, is
gerequireerd geworden om de plaats te vervul-
len van laatstgenoemden beambte en is met een
hoop leege vaten in een klein huisje op 't dek
gebarricadeerd geworden met order om pastei-
korst uit te rollen, waartegen hij aanvoert (hy
heeft, moet men weten, erg veel last van de
gal) dat het zijn dood is om er naar te kijken.
En dan zou men altemet durven vragen ofer
nieuws was aan boord! Nieuws! Een dozijn
moorden aan wal zouden minder belang inboe-
zemen dan deze kinderachtige voorvalletjes op
zee.
Onzen tijd tusschen onze „avondjes B en derge-
lijke ongevalletjes verdeelende, liepen we, naar
we meenden, den vyftienden avond onder een
labberkoelte en bij lichte maan de haven van
Halifax binnen — we waren inderdaad den
vuurtoren al voorbij en hadden de loodsen aan
't werk gesteld — daar stiet het schip op eens
op een modderbank. Natuurlijk was alles op
dek terstond in rep en roer; in een oogenblik
stroomden alien naar de kanten van 't schip
toe ; en gedurende een paar minuten verkeerden
we in zoo'n staat van verwarring als de grootste
minnaar van wanorde maar zou kunnen be-
geeren. Daar echter de passagiers en kanonnen,
en watervaten en andere zware dingen, naar
achteren gestuwd werden, om 't schip van voren
lichter te maken, raakte het gauw weer vlot;
en na een tijdlang naar een onpleizierige streep
van voorwerpen gedreven te zijn (waarvan de
nabyheid ons al heel gauw in onsongeluk was
asmgekondigd geworden door een luid ge-
schreeuw van „ Branding aan den boeg!' 7 ) en
nadat het dieplood hoe langer hoe minder
diepte van water aanwees, lieten we eindelijk
het anker vallen in een allervreemdsten hoek,
die er zeer buitenlandsch uitzag, en dien nie-
mand aan boord kon herkennen, alhoewel er
overal land om ons heen was, en zelfs zoo
dicht in onze nabijheid, dat we de op- en neer-
gaande takken der boomen duidelijk konden zien.
Waarlijk een vreemd schouwspel al dietronies
te zien, waar de verbazing zoo onbewimpeld
op geteekend stond, toen men daar, in dat
stille uur van middernacht en bij de doodsche
stilte, die in 't leven scheen geroepen te zijn
door 't even plotselinge als onverwachte stil-
staan van diezelfde machines, die zooveel dagen
onophoudelyk in onze ooren geklonken had-
den: beginnende met de offlcieren, wier ver-
bazing als 't ware door al. de passagiers heen
Hep en neerdaalde tot op de machinisten en
stokers incluis, die, een voor een, van beneden
op kwamen dagen, en bij de trap der machine-
kamer in een rookerig groepje bij elkaar
hokten en daar fluisterend met elkaar stonden
te praten. Nadat we eenstukof wat vuurpijlen
opgelaten en seinschoten gedaan hadden in de
hoop van eenige assistentie van landtezullen
krijgen — waar echter taal noch teeken op
volgde — werd er besloten om een boot aan
wal te sturen. 't Was aardig om aan te zien
hoe gedienstig sommige passagiers waren, om
vrijwillig aan wal tegaan met deze zelfde boot,
natuurlijk ten algemeenen nutte, in de verste
verte niet omdat ze dachten, dat het met het
schip niet recht pluis was, of de mogelijkheid
vooruitzagen, dat het op zij zou kunnen vallen,
als 't begon te ebben. Niet minder vermakelijk
was % om op te merken, hoe vreeselijk onpo-
pulair de arme loods in een oogenblik werd.
Hij was van Liverpool meegegaan, en ge-
durende de geheele reis was hij niet weinig in
tel geweest als iemand die de kunst verstond
om anekdotes aan den man te brengen, en
uien te tappen. En kijk, dezelfde personen,
die 't luidst om zijn aardigheden gelachen had-
den, balden nu de vuist in zijn gezicht, ver-
wenschten hem tot in den afgrond, en scholden
hem uit voor al wat maar leelijk is.
Het duurde niet lang of de boot voer weg
met een lantaren en verschillende blauwe lich-
ten aan boord; en in minder dan een uur
keerde ze terug; terwyl de commandeerende
oflicier een nogal groot jong boompje mee-
bracht, dat hy met wortel en tak uit den grond
getrokken had, ter geruststelling van zekere
wantrouwige passagiers, die zich maar niet
12
SOHETSEN UIT AMERIKA.
anders verbeeldden of ze waren bij den neus
genomen en zouden stellig schipbreuk lijden,
en die op geen andere voorwaarden wilden ge-
looven dat hij aan wal geweest was, en niet
maar voor de leus een beetje rond had geroeid
in den mist, expres om hen om den tuin te
leiden en hun dood te beramen. Van den be-
ginne af had onze kapitein ingezien, dat we op
een plaats moesten zijn, die de Oostelijke Pas-
sage genoemd werd, en zoo was net ook. Wei
is waar was het de laatste plaats ter wereld,
waar we iets hadden uit te voeren of de ge-
ringste reden hadden om te wezen, maar een
plotseling opgekomen mist of een kleine ver-
gissing van den loods waren er de oorzaak
van. Wij waren omringd van zandbanken en
klippen en ondiepten van allerlei aard, maar
toch, naar 't scheen, gelukkigterecht gekomen
op de eenige veilige plek, die daar in de buurt
te vinden was. En door dit verslag, en door
de verzekering dat de tijd van de eb voorbij
was, meer op ohs gemak gekomen, gingen we
om drie uur 's morgens weer naar beneden.
Den volgenden dag stond ik me tegen half
negen aan te kleeden; daar maakte de herrie
boven, dat ik gauw naar 't dek vloog. Toen
ik 't 'snachts verlaten had, was 't donker,
mistig en nat, en overal zagen we witachtige
heuvels om ons heen. Nu gleden we langs een
effen, breeden stroom, en legden elfmijlenper
uur af. Vroolijk wapperde onze vlag; ons
scheepsvolk was zoo mooi mogelijk aangedirkt;
onze officieren weer in uniform ; de zon scheen
als op een schitterenden Aprildagin Engeland;
als met lichte moesjes van sneeuw bedekt,
strekte zich het land aan weerszijden uit; het
volk stond aan hun deur; telegrafen werkten ;
vlaggen opgeheschen; werven kwamen voor
den dag; schepen; kaaien die van menschen
krioelden; geluid dat niet veraf kon zijn ;
hoera's; mannen en jongens die de steenen
glooiingen afliepen naar 't havenhoofd: en dat
alles helderder en vroolijker en frisscher voor
onze, aan zoo'n schouwspel sinds zoo lang
ongewone oogen, dan woorden 't zouden kun-
nen afschilderen. Wij kwamen aan een landings-
plaats, die als met aangapende tronies gepla-
veid scheen; gingen er aan den kant liggen,
en werden, na 't vieren en spann en van eenige
kabeltouwen, vastgemaakt; nauwelijks wasde
trap uitgestoken om ons te gemoet tekomen,
of we vlogen er naar toe, voordat zenogop't
schip lag, — en zie, daar sprongen we weer
op den vasten, veiligen grond!
Ik veronderstel, dat men dit Halifaxook
zelfs dan als een Elysium zou aangezien heb-
ben, al was het een plaats geweest, die zich
door haar nare somberheid onderscheiden had.
Maar ik nam een allerpleizierigsten indruk mee
zoowel van de stad als van haar inwoners, een
indruk die mij tot op dezen stond is bijge-
bleven. Het was dan ook niet zonder leed-
wezen, dat ik thuis kwam zonder een gelegen-
heid te hebben gevonden, om er nog eens aan
te gaan, en nog eens de handen te schudden
van hen, wier vriend ik diendaggeworden was.
Toevallig was 't de opening van den Wet-
gevenden Raad en Algemeene Vergadering,
waarvan het ceremonteel zoo van A tot Z go-
leek op de plechtigheden, die bij de opening
eener nieuwe Parlementszitting plaats vinden,
en zoo stiptelijk werd in acht genomen, natuur-
lijk op verkleinde schaal, dat het precies was
alsof men Westminster door 't verkeerde end,
van een verrekijker bekeek. Als vertegenwoor-
diger van Hare Majesteit sprak de gouverneur
dat uit wat men de Troonrede mag noemen ;
en wat hij te zeggen had, datzeihij mannelijk
en fiksch. Het militaire muziekkorps, dat bui-
ten 't gebouw stond, speelde het „God save
the queen" met veel vuur, voordat Zijne
Excellence ternauwernood gedaan had; het
volk riep hoerrah!; die binnen waren, wreven
in hun handen; die buiten waren schudden hun
hoofden; de regeeringspartij zei, dat er nooit
zoo'n gpede redevoering werd gehouden; de
oppositie verklaarde, dat er nooit zoo'n slechte
redevoering gehouden was; de president en
leden van 't Huis stapten op, om veel te
wauwelen en weinig uit te voeren ; kortom alles
liep daar van stapel, en beloofde vanstapelte
loopen, precies als J t bij zulke gelegenheden
bij ons thuis gebeurt.
De stad is gebouwd aan den kant van een
heuvel, waarvan het hoogste punt beheerscht
wordt door een sterk fort, dat nog niet geheel
en al af is. Verscheidene straten, die vrij breed
zijn en er ook vrij goed uitzien, loopen van
dien top af tot aan den waterkant, en worden
door dwarsstraten doorsneden die parallel met
de rivier loopen. De huizen zijn grootendeels
uit hout opgetrokken. De markt is overvloedig
voorzien; en de levensmiddelen zijn buitenge-
woon goedkoop. Daar het weer toen ongewoon
zacht voor ? t seizoen was, werd er niet geard;
maar er waren tal van die voertuigen in tuinen
en plaatsen, waarvan sommige zoo prachtig
opgetuigd waren, dat men ze, zooals ze daar
reilden en zeilden, gerust als zegekarren had
kunnen gebruiken in een melodrama in den
schouwbrug. Het was een dag uit honderden:
de lucht frisch en gezond ; het geheele gezicht,
dat de stad opleverde, pleizierig, druk en be-
drijvig.
We lagen daar zeven uur, om de brieven af
te geven en mee te nemen. Nadat eindelijk al
onze bagage en al onze passagiers weer bijeen
waren (een stuk of drie uitgezochte geesten
DE HEENREIS.
13
incluis, die de oesters en champagne wat al te
familiaar aangesproken hadden en derhalve als
lijken gevonden werden op hun rug in onbe*
zochte straten), nadat nu, zeg ik, alles en alien
bijeen waren, werden de machines weer in be-
weging gebracht, en stoomden we naar Boston.
Daar we alweer onstuimig weer troffen in de
Fundy Baai, was het dien geheelen nacht en
den geheelen volgenden dag weer het oude
doen; tuimelen en rollen dat het een aard had.
Den daarop volgenden namiddag, datistezeggen
op Zaterdag den twee. en twintigsten Januari,
kwam ons een Amerikaansche loodsboot op zij,
en spoedig daarna werd de stoompacket van
Liverpool, die achttien dagen onderweg was
geweest, naar Boston getelegrapheerd.
Met welk een belangstelling ik mijn oogen
inspande, zoodra de eerste stukken Amerikaan-
schen grond als molshoopen uit degroenezee
oprezen, en ze volgde, zooals ze, langzamerhand
en schier onmerkbaar al grooter en grooter wor-
dende, een doorloopende kustlijn vormden,
ziedaar iets dat zich niet laat beschrijven. Een
allerscherpste wind woei ons vlak in 't gezicht;
aan wal vroor het dat het kraakte, en vinnig
was de kou. Niettemin, de lucht was zoo helder
en klaar, en daarbij zoo droog, dat de tempe-
ratuur niet alleen dragelijk maar zelfs liefelijk
was.
Hoe ik op dek bleef, altijd maar in de rondte
kijkende totdat we aan 't dok kwamen, en hoe
ik, al had ik zooveel oogen als Argus gehad,
die alien wagewijd opengezet en ze alien ge-
bruikt zou hebben om nieuwe voorwerpen op
te nemen, — dat zijn altemaal van die kodme-
nijspraatjes, waarmee ik dit hoofdstuk niet
noodeloos wil verlengen. Ook wil ik er maar
evenals in 't voorbijgaan gewag van maken,
dat ik me namelijk op zijn vreemdelings deerlijk
vergiste, toen ik veronderstelde, dat een troep
allerbedrijvigste personen, die met levensgevaar
tegen 't boord opklauterden zoodra wij de kaai
naderden, nieuwsboden waren, van die mannen
die aan die nijvere klasse van menschen bij ons
thuis beantwoordden; terwijl ze, ondanks de
leeren brieventasschen die sommigen hunnerom
den hals droegen en ondanks de breede vellen
in aller handen, uitgevers waren, die de schepen
in eigen persoon bezochten (als een zeker heer
met een wollen bouffante om, me meedeelde)
omdat zij er van hielden, het zelf te ondervinden,
als er op die manier een beetje leven in de brou-
werij kwam. Laat me eenvoudigbij dezegelegen-
heid nog dit vertellen, dat een dezer indringers,
met een prompte hoffelijkheid waarvoor ik hem
bij deze mijn innigsten dank betuig, vooruitliep
om kamers in 't logement te bestellen; en dat
toen ik hem volgde, wat ik' gauw deed, ik
merkte dat ik de lange passages doorrolde met
een onwillekeurige nabootsing van den tred des
heeren T. P. Gookein een nieuw zee-melodrama.
„Een diner, als ? t u belieft," zei ik tot den
kellner.
„Wanneer?" zei de kellner.
„Zoo gauw mogelyk," zei ik.
„Rechtuit? w zei de kellner.
Na me een oogenblik te hebben bedacht, zei
ik op goed geluk: „Neen."
„Niet rechtuit?" riep de kellner op zoo'n
toon van verbazing, dat ik er van ontstelde.
Ik keek hem vragend aan en herhaalde:
„neen, ik wou J t liever in mijn eentje gebruiken
op deze kamer. Ik hou er nogal van, om alleen
te dineeren."
Hierop dacht ik werkelijk, dat de kellner
buiten westen zou geraken, iets wat, naar ik
geloof, stellig zou gebeurd zijn, was hier geen
ander tusschen beide getreden, die hem in
't oor fluisterde: „dadelijk."
,>Wel, dat spreekt vanzelf!" zei de kellner,
mij medelijdend aankijkende: „rechtuit."
ku merkte ik, dat B rechtuit" en „dadeJijk"
woorden van een en dezelfde beteekenis waren,
Ik veranderde dan ook mijn voorafgaand ant-
woord, en tien minuten later zat ik te dineeren;
en 't was een kapitaal diner, ja, dat mag gezegcl
worden.
Het logement (een zeer voortreffelijk logement,
tusschen twee haakjes) heet the Tremont House.
Het heeft meer galerijen, colonades, piazza's en
passages dan ik mij herinneren kan en de lezer
zou gelooven; en is een beetje kleiner dan Bed-
ford Square.
DERDE HOOFDSTUK.
BOSTON.
In al de openbare inrichtingen van A m e r i k a
heerscht de uiterste hoffelijkheid. De meestc
onzer departementen zijn in dit opzicht voor
aanmerkelijke verbetering vatbaar, maar het
Tolkantoor vooral zou wel doen als het een
voorbeeld nam aan de Vereenigde Staten en
zich wat minder hatelijk maaktejegens de vreem-
delingen. De slaafsche roofzucht der Franscho
ambtenaren is verachtelijk genoeg; maar onder
de onzen heerscht een norsche, vlegelachtige
onbeleefdheid, even stuitend voor al de personen
die in nun handen vallen, als onteerend voor
de natie die er zulke ongelikte beren op nahoudt,
om de vreemdelingen aan haar poorten af te
grauwen.
Toen ik in Amerika aankwam, maakte dit
contrast onwillekeurig den sterksten indruk op
me, en trof het me, zoo beleefd, zoo vriendelijk,
zoo innemend als de verschillende ambtenaren
van 't Tolkantoor zich van hun plicht kweten.
Aangezien we, ten gevolge van een of ander
oponthoud aan de landingsplaats, niet voor
14
SCHETSEN UIT AMERIKA.
den donker te Boston aan land gingen, ont-
ving ik mijn eerste indrukken van de stad, toen
ik den eersten morgen na onze aankomst, die
op een Zondag viel, naar *t Tolkantoor kuierde.
Ik durf niet zeggen, hoeveel schriftelijke aan-
biedingen van banken en stoelen ik wel ontving,
om de godsdienstoefening bij te wonen, voordat
we nog maar half ons eerste diner in A m e r i k a
ophadden, maar als 't my vergund mocht zijn,
dienaangaande een matige gissing te maken,
zonder 't nu daarom op een haar uit te rekenen,
dan zou ik zeggen, dat er ons ten minste zoo-
veel zitplaatsen werden aangeboden, dat een stuk
of veertig volwassen huisgezinnen het er voor-
loopig mee konden stellen. Het aantal geloofs-
belijdenissen en religien, die het genoegen van
ons bijzijn verzochten, was naar evenredigheid
vrij groot.
Daar we wegens gebrek aan behoorlijke klee-
ren dien dag niet naar de kerk konden gaan,
waren we wel genoodzaakt, voor al die vrien-
delijke aanbiedingen zonder onderscheid te be-
danken, en moest ik tegen wil en dank het
genoegen derven om dr. Channing te hooren,
die toevallig dien morgen weer voor 't eerst na
een zeer langen tusschentijd zou preeken. Ik
vermeld den naam van dezen gedistingeerden
en hoogst beschaafden man (met wien ik kort
daarna het plezier had, persoonlijk kennis te
maken) opdat ik de zelfvoldoeningmogesmaken,
mijn nederige schatting van bewondering en
eerbied op te brengen voor zijn uitstekende
talenten en voortreffelijk karakter, en voor de
koene menschlie vendheid waarm ee hij zich steeds
heeft aangekant, tegen die afzichtelijke vlek, die
groote schande der menschheid: de slavernij.
Maar om weer naar Boston terug te keeren.
Toen ik nu op dien Zondagmorgen de straten
opkuierde, was de lucht zoo helder, waren de
huizen zoo glunder en zoo vroolijk, waren de
uithangborden met zulke levendige kleuren ge-
verfd ; waren de vergulde letters zoo schitterend ;
waren de baksteenen zoo rood, waren de gehou-
wen steenen zoo wit, waren de blinden en balus-
trades zoo mooi groen, de knoppen en plaatjes
aan de straatdeuren zoo allerglinsterend; en
was alles schijnbaar zoo licht en luchtig, kortom
zoo onstoffelijk, — dat het overal, waar men
in de stad passeerde, er precies als een tooneel
uit een ballet uitzag. Zelden gebeurt het in de
winkelstraten, dat een winkelier, als ik 't mag
wagen om iemand een winkelier te noemen,
waar ieder een koopman is, boven zijn maga-
zyn woont ; zoodat er dikwijls verscheiden zaken
in een en 't zelfde huis gedreven worden, en de
geheele voorgevel met borden en opschriften be-
dekt is. Toen ik daar langs kuierde, hield ik deze
goed in 't oog, daar ik er stellig op rekende,
dat ik ze nog eens in iets zou zien veranderen;
en nooit sloeg ik plotseling een hoek om zonder
dat ik naar den Clown en Pan talon omkeek,
die zich, o ik twijfelde er volstrekt niet aan, in
een of ander portaal of achter den een of ande-
ren pilaar verscholen hadden, en heel dicht bij
de hand waren. Wat Harlekijn en Colombine
betreft, ontdekte ik onmiddellyk dat ze in een
erg klein klokkenmakerswinkeltje van een ver-
dieping naast het logement woonden (in een
ballet zien ze immers altyd naar logies om) ;
een winkeltje, waar, behalve dat de geheele
voorgevel vol van allerlei zinnebeelden en zin-
spreuken zat, een groote zonnewijzer uitging —
waar men wel doorheenkonspringen,natuurlijk.
Zoo mogelijk zien de voorsteden er nog luch-
tiger, nog onstoffelijker uit dan de stad zelve.
De witte houten huizen (zoo wit, dat men er
onwillekeurig van knipoogt als men er naar
kijkt) met hun groene zonneschermen zijn zoo
naar alle kanten verspreid, zonder dat ze den
geringsten wortel in den grond hebben; en de
kleine kerken en kapellen zijn zoo nufferig
netjes en glunder, en zoo zwaar vernist, dat ik
bijna geloofde, dat alles, zooals 7 t daar reilde
en zeilde, als speelgoed van een kind uit elkaar
genomen en in een doosje kon gestopt worden.
Het is een mooie stad, en 't kan niet missen,
zoo komt het mij althans voor, of ze moet op
alle vreemdelingen een gunstigen indruk maken.
De woonhuizen zijn meerendeels groot en sier-
lijk; de winkels buitengewoon goed; en de
openbare gebouwen fraai. Het State-house (het
gebouw waar de staten bijeenkomen)isgebouwd
op den top van een heuvel, die bijna van den
waterkant af, eerst trapsgewijze, en daarna zeer
steil boven den grond uitsteekt. Van verrevindt
men een groen veld, de Common genaamd. De
ligging is mooi, en van den top af gezien, levert
de geheele stad met haar omstreken een bekoor-
lijk panorama op. Behalve tal van gemakkelyke
kamers. bevat het gebouw twee fraaie zalen, in
een waarvan het Huis der Vertegenwoordigers
van den Staat, in de andere de Senaat zijn
zitting houdt. De zaken, die ik hier zag behan-
delen, worden met onberispelijken ernst behan-
deld en met het grootste decorum, en waren
zeker wel berekend om aandacht en ontzag in
te boezemen.
Er valt niet aan te twijfelen of de verstande-
lijke ontwikkeling en meerderheid vanBoston
is te danken aan den krachtdadigen invloed der
hoogeschool van Cambridge, die maar een
mijl of vier van de stad afligt. De hoogleeraren
dier universiteit zijn geleerde en veelzijdig be-
gaafde heeren; ja zijn, zonder dat ik een enkele
uitzondering zou weten op te noemen, van die
mannen welke iedere maatschappij in de be-
schaafde wereld tot sieraad en tot eer zouden
verstrekken. Verscheidene deftige burgers, die
in Boston en in de omstreken wonen, en ik
geloof, dat ik hier zonder vrees voor vergissing
gerust mag bijvoegen, de meesten van hen die
daar aan de een of andere fatsoenlijke betrek-
BOSTON.
15
king verbonden zijn, hebben op deze zelfde
school hun op voeding genoten. Welke de gebre-
ken van Amerikaansche hoogescholen ook mogen
zijn, ze verspreiden geen vooroordeelen ; fokken
geen domperianen of fiemelaars ; laten er zich
niet mee in om de begraven asch van oude
bijgeloovigheden op te delven; steken nooit een
staak tusschen het volk en zijn vooruitgang;
sluiten niemand om zijn godsdienstige meenin-
gen uit; en toonen vooral, uit hun geheelen
cursus van studie en onderwijs, dat zij een wereld
erkennen, en een wijde wijde wereld ook, die
buiten de muren der college-zalen ligt.
Het was me een bron van onuitsprekelijk
genoegen, de bijna onmerkbare, maarniettemin
zekere uitwerking na te gaan, die deze inrich-
ting op de smalle gemeonte van Boston uit-
oefende ; en telkens en telkens weer te bespeuren
hoe die inrichting den smaak en de begeerten
veredeld had, hoe door haar de innigste vriend-
schap ontstaan was, wat al ijdelheid en voor-
oordeel zij uit den weg geruimd had. Het gouden
kalf, dat men in B o s t o n aanbidt, is een dwerg,
vergeleken bij de reusachtige kalverenbeelden,
die opgericht zijn in andere deelen van dat
groote bandelskantoor, dat daar aan gindsche
zij van den Atlantischen Oceaan ligt, en de
almachtige dollar verzinkt tot iets, dat verge-
lijkenderwijs onbeduidend mag heeten, onder
een geheel Pantheon van betere goden.
Ik geloof dan ook in alle oprechtheid des
harten, dat de openbare inrichtingen van lief-
dadigheid in deze hoofdplaats van Massachu-
setts der volmaaktheid zoo nabij komen als
wijsheid, welwillendheid en menschelijkheid, in
haar hoogsten graad van ontwikkeling, zulke
instellingen zou kunnen maken. Nooit in mijn
leven trof me de aanschouwing van geluk, onder
omstandigheden van ontbering en ellende, in die
mate als toen ik deze iiis,telllngen bezocht.
Het eigenaardige en aantrekkelijke van al
dergelijke inrichtingen in A m e r i k a is, dat de
Staat ze of geheel en al onderhoudt of bijspringt,
en dat zij (bijaldien ze noch het een noch het
ander noodig hebben) in alien gevalle 66n lijn
trekken met den Staat en zoo in den vollen
nadruk des woords volksinstellingen mogen
heeten. Met het oog op 't beginsel en zijn strek-
king om 't karakter der arbeidende klassen te
verheffen of neer te drukken, ben ik overtuigd
dat een openbare instelli&g van liefdadigheid
oneindig beter is dan een bijzonder gesticht,
met welke rijke fondsen dit laatste ook begiftigd
moge zijn. In ons eigen land, waar 't eerstin
den laatsten tijd in den smaak der besturen is
gevallen, om meer dan gewoonlijk acht te slaan
op de groote massa der bevolking of haar bestaan
als voor verbetering vatbare schepsels te erken-
nen, zijn particuliere instellingen van liefdadig-
heid ontstaan, die, zonder voorbeeld in de ge-
schiedenis der aarde, onder de ellendigen en
bedroefden onzer maatschappij onberekenbaar
veel goeds hebben gesticht. Maar aangezien het
burgerlijk bestuur er part noch deel aan heeft,
zoo ontvangt het ook niet het geringste deel
der dankbaarheid, die zulke inrichtingen nood-
zakelijkerwijzemoeteninboezemenjenaangezien
het al bitter weinjg bescherming of hulp verleent
buiten 't geen van dien aard in 't werkhuis en
de gevangenis wordt aangetroffen, zoo is het
alles behalve onnatuurlijk, dat het in 't burger-
lijk bestuur eer een streng meester ziet, die
klaarstaat om te kastijden en te straffen, dan
leen vriendelijk beschermer, die goedertieren is
Sen waakzaam in het uur van nood.
De grondstelling dat uit het kwade het goede
geboren wordt, wordt ten sterkste bevestigd door
deze inrichtingen thuis, gelijk de verslagen van
't Prerogatieve Office in Doctors' Commons
(college van c i v i 1 i a n s of rechtsgeleerden in
L o n d e n) in overvloed uit kunnen wijzen. De een
of andere schatrijke oude heer of dame, die dik
in behoeftige bloedverwanten zit, maakt, volgens
een matige berekening, iedere week een nieuw
testament. De oude heer of dame, die nooit,
zelfs niet in den besten tijd des levens, bijzon-
der uitblonk op 't punt van goedigheid en scheu-
tigheid, is nu van top tot teen vol kwalen en
pijnen ; vol inbeeldingen en grillen ; vol zwaar-
moedigheid, wantrouwen, achterdocht en lande-
righeid, Oude testamenten te vernietigen en
nieuwe te verzinnen, is eindelijk en ten laatste
de eenige bezigheid van zoo'n erflater of erflaat-
ster; en bloedverwanten en vrienden (waarvan
sommige klaarblykelijk zijn grootgebracht ge-
worden om een groot deel der nalatenschap te
erven, en, met het oog daarop, van de wieg af
opzettelijk verleerd hebben om zich op de een
of andere nuttige zaak toe te leggen), deze nu
zijn zoo dikwijls en zoo onverwachts en zoo
kort maar bondig van de lijst geschrapt, en er
weer opgezet, en er weer van geschrapt, dat de
geheele familie, tot den versten achterneef toe,
bij voortduring in een koortsachtigen toestand
wordt gehouden. Eindelyk wordt het duidelijk
dat de oude dame of heer niet lang meer zal
leven; en hoe duidelijker dit wordt, des te
duidelijker bespeurt de oude dame of heer, dat
iedereen tegen hun armen ouden stervenden
bloedverwant samenspant; weshalve de oude
dame of heer een anderen laatsten wil maakt —
ditmaal stellig den laatsten — dien in een chi-
neesch porseleinen trekpot wegmofMt en den
volgenden dag sterft. Dan komt het uit, dat de
geheele nalatenschap verdeeld is onder een half
dozijn liefdadige inrichtingen; en dat de over-
ledene en opgestapte erflater of erflaatster louter
uit spijtigheid heel wat goeds in de hand gewerkt
heeft, en dat ten koste van een onmetelijk bedrag
van lagen hartstocht en ellende.
Het Blinden-Instituut te Boston of zooalsde
offlcieele titel luidt -the Perkins Institution and
16
SCHETSEN UIT AMEKIKA.
Massachusetts Asylum for the Blind/ wordt
bestuurd door een college van commissarissen
die daaromtrent jaarlijks een verslag uitbrengen
aan de corporatie. De behoeftige blinden van
dien Staat worden kosteloos opgenomen. De
blinden uit den naburigen Staat Connecticut, of
uit de Staten Maine, Vermont of New Hamps-
hire, worden alleentoegelatenonderborgstelling
van den Staat, waar zij respectievelijk toe behoo-
ren, of, bij gebrek daarvan, dienen hun vrienden
zekerheid te geven aan 't gesticht voor de betaling
van ongeveer twintig pond voor de verpleging en
't onderwijs van 'teerstejaar, en tien pond voor 't
tweede jaar. „Na het eerste jaar," zeggen de
commissarissen, „zal er met iederen pupil een re-
kening-courant geopend worden; hij zalgedebi-
teerd worden voor de kosten zijner verpleging
die een bedrag van twee dollars per week niet
zullen te boven gaan" — ongeveer vijf gulden —
„en gecrediteerd zal hij worden voor 't bedrag
dat de Staat of zijne vrienden voor hem betaald
hebben ; ook voor hetgeen hij meer verdient
dan zijn kostgeld bedraagt, zoodat al wat hij
meer verdient dan een dollar per week, voor
hem zelf zal zijn. Met het derde jaar zal 't
bekend zijn of zijn verdiensten meer bedragen
dan 'fc kostgeld voor zijn verpleging; zoo ja,
dan zal 't aan hem staan, om te blijvenenzyn
loon te ontvangen, al dan niet. Zij, die niet in
staat blijken te zijn, om de kosten van hun
onderhoud te bedruipen, mogen niet langer
blijven ; daar 't niet wenschelijk is, de inrichting
ia een soort van aalmoezeniershuis te verande-
ren of andere dan werkbijen in den korf te
houden. Zij, die wegens lichaamsgebreken of
zwakte der zielsvermogens niet werken kunnen,
kunnen dan ook geen leden zijn van eennijvere
vereeniging; en kunnen beter verzorgd worden
in gestichten die voor zwakken en zieken opge-
richt zijn.
Op een zeer mooien wintermorgen ging ik
deze plaats opzoeken; ik had een Italiaanschen
hemel boven mij en de lucht was aan alle kan-
ten zoo helder en klaar, dat zelfs mijnoogen,
die niet van de beste zijn, de kleinste lijnen
van afgelegen gebouwen heel goed onderschei-
den konden. Grelijk de meeste andere openbare
inrichtingen in Amerika van dezelfde soort
staat ook het Blinden-Instituut een mijl of twee
buiten de stad op een even liefelijke als gezonde
plek, en is een luchtig, ruim en mooigebouw.
Het is gebouwd op een hoogte, die de haven
beheerscht. Toen ik een oogenblik aan de deur
stil bleef staan en merkte hoe frisch en vrij het
geheele tooneel was - wat glinsterende bellen
er op de golven tintelden en ieder oogenblik
naar de oppervlakte opborrelden alsof de wereld
daar beneden evenals die daarboven schitterde
van ; t zonnelicht en de volheid vanhaarglans
uitstortte, — toen ik, van 't eene zeil naar 't
andere kijkende, ten laatste een schip op zee
gewaar werd, een klein wit glinsterend slipje,
het eenige wolkje aan 't stille, diepe en ver zich
uitstrekkend azuur, — en, me omdraaiend, een
blinden jongen zag, die zijn gezicht naar dien
kant keerde alsof hij eenig gevoel in zich had
van die heerlijke ruimte,- — toen gevoelde ik
een soort van smart, dat de plaats zoobijzon-
der licht moest zijn, en rees er een vreemde
wensch bij me op, dat ze om zijnentwille don-
kerder mocht wezen. Natuurlijk was datmaar
een kortstondige opwelling en louter verbeelding,
maar niettemin gevoelde ik 't diep, o zoo diep.
De kinderen waren aan hun dagelijksche
bezigheden in verschillende kamers, behalve een
stuk of wat, die al vrijaf hadden en nu speelden.
Hier draagt men niet eenerlei kleeding zooals
in vele inrichtingen; en om twee redenen was
ik daar zeer blij om. Ten eerste, omdat ik zeker
ben dat niets dan onzinnige sleur en gedachte-
loosheid ons verzoenen kan met de livreien en
kenteekenen, waar we thuis zoo dol veel van
houden. Ten tweede, omdat de bezoeker bij
ontstentenis van deze dingen ieder kind in zijn
of haar eigen karakter met zijn of haar onge-
schonden individualiteit kan zien, zonder dat
dit karakter verloren gaat in een sombere, lee-
lijke, eentonige herhaling van 'tzelfdenietsbe-
teekenende kleedingstuk, iets dat werkelijk een
zaak van hoog gewicht is. De wijsheid om, wat
hun voorkomen betreft, zelfs onder de blinden
een beetje onschuldige fierheid aan te moedigen,
of de grillige ongerijmdheid om, gelijk wij,
Engelschen, doen, liefdadigheid en een leeren
broek als onafscheidelijke metgezellen te beschou-
wen, ziedaar iets dat geen Commentaar van
noode heeft.
In iederen hoek van ? t gebouw heerschte orde,
zindelijkheid engemak. De verschillende klassen,
die om hun meesters heenstonden, beantwoord-
den de hun gedane vragen vlug en met naden-
ken, terwijl de aardige wijze waarop ieder zijn
best deed, om 't van zijn buurman te winnen,
mij recht veel pleizier deed. Zij, die aan ? t spe-
len waren, waren opgeruimd en maakten even-
veel leven als andere kinderen. Er scheen veel
meer wezenlijke en innige vriendschap onder
hen te bestaan, dan men gewoonlijk onder andere
jonge menschen aantreft die geen gebrek kennen ;
maar dit verwachtte ik en was daarop voorbe-
reid. Dat behoort ook al tot het groote raads-
besluit van 's Hemels genadige zorg voor de
ongelukkigen dezer wereld.
In een opzettelijk daarvoor ingericht gedeelte
van 't gebouw zyn werkplaatsen voor blinden,
wier opvoeding afgeloopen is en die een ambacht
geleerd hebben, maar het wegens hun organisch
gebrek in een gewonen winkel niet voort kunnen
zetten. Hier waren verscheidene personen aan
den gang; ze maakten borstels, matrassen en
zoo voorts; en de vroolijke stemming, bedrij-
vigheid en orde, die in elk ander gedeelte van
BOSTON.
17
't gebouw vielen op te merken, ze heerschten
ook in dit departement*
Zoodra er een bengel luidde, begaven al de
kweekelingen zich zonder eenigengids of Jeids-
man naar een ruime muziekzaal, waar ze in een
voor dat doel opgericht orchest plaats namen,
en met kennelijk genoegennaar eenfantasie op
't orgel luisterden, die door een der huftnen
gespeeld werd. Toen dat stuk uit was; werd de
uitvoerder, een jongen van een jaar of twintig,
door een meisje vervangen, en door haargeac-
compagneerd zongen zij alien een gezang, en
man met oogen wel blozen mag over 't masker
dat hij draagt. Daargelaten een zweem van ver-
legenheid, waar hun voorkomen nooit vrij van
is, en die, wemogen ditgerust veronderstellen,
ook uit onze eigen gezichten spreekt als we
probeeren ora onzen weg in den donker te gaan
voelen, dat nu daargelaten, wordt elk denkbeeld.
zooals het bij hen oprijst ; met de snelheid des
lichts en de waarheid der natuur uitgedrukt.
Als het gezelschap op een partij ofreceptie ten
hove maar voor eenigen tijd even onbewust
was van de oogeri, die op hen gevestigd zijn
GESPREKKEN IN EEN SI^OORWEGWAGGON.
daarna een soort van koor. Men werd er naar
van hen te zien en te hooren, al waren zij in
hun toestand ontegenzegli]k gelukkig ; en ik zag
dan een zeker blind meisje (ten gevolgeeener
ziekte voor 't oogenblik van *t gebruik van hare
ledematen beroofd) vlak naast mi) zat met haar
gezicht naar hen toegekeerd, en in stilte schreide
terwijl zij luisterde.
Het is vreemd, de gelaatstrekken der blinden
waar te nemen en dan te zien hoe onbewim-
peld hun gedachten zich daarop afteekenen;
e£n waarneming, naar aanleiding waarvan een
als blinde mannen en . vro.uwen, wat al geheimen
zouden er uitkomen, en wat een bewerker van
huichelarij zou dit gezicht, waarvan wij het
gemis zoozeer betreuren, schijnen te wezen !
Die gedachte schoot me te binnen, toen ik
in een andere kamer voor een blind doofstom
meisje zat, dat buitendien beroofd was van J t
zintuig van den reuk, en, wat daarmee zoo
nauw in verband staat, van J t zintuig van den
smaak: een mooi, jong schepseltje van teeren
bouw, waarin elk menscheli]k vermogen en hoop
en kracht der goedheid en der liefde gehuisvest
Pickens. Schetsen uit Ameriha en tafereelen uit TtaliS.
18
SCHETSEN UIT AMERIKA.
was, doch met slechts een zintuig, eenuitwendig
zintuig toegerust — het zintuig van 't gevoel.
Daar zag ik ze voor me, als 't ware gebouwd
in een marmeren eel waar geen enkele, licht-
straal en niet het geringste geluid in doorkon
dringen ; met haar magere witte hand door een
spleet in den muur heengestoken, den een of
anderen menschlievenden mensch om hulp wen-
kende, dat die een Onsterfelijke ziel mocht wak-
ker maken.
Lang voordat ik naar haar keek, was die hulp
gekomen. Haar gezicht straalde van verstand en
genoegen. Door haar eigen hand gevlochten,
was heur haar opgebonden rondom een hoofd,
waarvan de verstandelijke kracht en ontwikke-
ling op zoo schoone wijze door de gelaatstrek-
ken en de breede open wenkbrauwen werd uit-
gedrukt; door haar zelve in orde gebracht, was
hare kleeding een model van netheid en een-
voud; haar breiwerk lag naast haar; haar schrijf-
boek op den lessenaar waar ze op leunde. —
Uit den treurigen bouwval van haar rampzalig
bestaan was van lieverlede dit lieve, teedere,
arglooze, dankbare wezen verrezen.
Evenals andere bewoners van dat huis, droeg
zij een groen lint om haar oogleden gebonden.
Een pop, die zij aangekleed had, lag naast
haar op den vloer. Ik nam die pop op, en zag
dat ze een groen lint, zooals zij zelve droeg,
gemaakt en dat voor de nagebootste oogen der
pop gebonden had.
In een kleine afgesloten ruimte, die door
schoollessenaars en banken gemaakt was, zat
zij haar dagboek te schrijven. Maar zij maakte
dit werk gauw af en trad in een levendige ge-
barenwisseling met een onderwijzeres die naast
haar zat. Deze was een lieveling van 't arme
kind. Ik ben er zeker van, dat als zij het gezicht
van haar schoone onderwijzeres had kunnen
zien, zij haar niet minder lief zou hebben.
Ik heb eenige losse fragmenten van haar ge-
schiedenis uit een verslag getrokken, dat geschre-
ven was door dienzelfden man die haar gemaakt
heeft tot wat zij is. Het is een zeer mooi en
treffend verhaal, en ik wenschte dat ik het ge-
heel en al mee kon deelen.
Haar naam is Laura Bridgman. „Ze was den
een en twintigsten December 1829 te Han over,
New-Hampshire, geboren. Volgens de be-
schrijving moet ze een allerlevendigst en lief
kind geweest zijn met heldere blauwe oogen.
Tot aan den leeftijd van anderhalf jaar was ze
echter zoo tenger en zwak, dat haar ouders
maar een flauwe hoop hadden, haar te behouden.
Zij leed aan geweldige toevallen, die boven haar
krachten schenen te gaan, en zooals men zegt,
hing haar leven aan een zijden draadje, maar
toen ze anderhalf jaar oud was, -scheen zy er
bovenop te komen; de gevaarlijke verschijnse-
len verminderden, en toen ze twintig maanden
oud was, was ze volmaakt wel.
„Snel ontwikkelden zich toen hare zielsver-
mogens, die tot dusverre in hun groei tegenge-
houden waren; en als we het bericht eener
moeder, die dol veel van haar kind hield, mo-
gen gelooven, dan legde zij gedurende de vier
maanden gezondheid, die zij genoot, een hooge
mate van bevattelijkheid aan den dag.
„Maar plotseling werd ze weer ziek; vijf
weken lang woedde haar ziekte allergewel-
digst, haar oogen en ooren werden ontstoken,
en veretterden geheel en al. Maar ofschoon zij
en gezicht en gehoor voor altijd kwijt was, was
het lijden van >t arme kind daarom nog niet
gedaan. Zeven weken lang woedde de koorts;
vijf maanden lang moest ze te bed blijven in
een donker gemaakte kamer; een jaar vSrliep
er voordat ze zonder steunkonloopen, en twee
jaar voordat ze dengeheelen dagopkonzitten.
Nu kwam men tot de treurige ontdekking, dat
haar reukorgaan bijna geheel en al vernietigd,
en bijgevolg haar smaak erg verstompt was.
„Niet voor haar vierde jaar scheen delicha-
melijke gezondheid van >t arme kind hersteld te
zijn, en eerst toen was ze in staat om iets van
't leven en de wereld te leeren kennen.
„Maar in wat voor toestand bevond zij zich!
Om haar heen de duisternis en de stilte van
't graf; geen moederlijke glimlach lokte een
glimlach op haar gezicht, geen vaderlijke stem
leerde haar, om zijn klanken na te bootsten ; —
haar broers en zusters waren niet andersdan
voorwerpen die zij kon aanraken^ nu ja, maar
die overigens alleen in zoover van demeubel-
stukken thuis verschilden, dat zij warm waren
en zich kondenbewegen; en zelfsin dittweeer-
lei opzicht waren ze voor haar niet van den
hond en de kat te onderscheiden.
„Maar de onsterfelijke geest, die haar inge-
plant was, kon niet sterven, noch bedorven of
verminkt worden; en ofschoon demeeste zijner
toegangen van gemeenschapmetde wereld waren
afgesneden, begon hij zich door de anderen te
openbaren. Zoodra zij kon loopen, begon ze de
kamer te onderzoeken ; daarna het huis ; ze werd
gemeenzaam met den vorm, den omvang, het
gewicht, en den warmtegraad van ieder yoor-
werp, waar ze haar handen maar op leggen kon.
Zij volgde haar moeder en voelde haar handen
en armen, als die met haar huiswerk in de -syeer
was ; en haar neiging om na te bootsen spoordc
haar aan, om alles zelve nog eens over te doen.
Ze leerde zelfs een beetje naaien en breien.
„Ik zal den lezer evenwel niet opzettelijk behoe-
ven te doen opmerken, dat de gelegenheden, om
gemeenschap met haar te oefenen, zeer, zeer be-
perkt waren; en dat het niet lang duurde, ofde
zedelijkegevolgen van haar rampzaligen toestand
kwamen voor den dag. Zij, die langs den zede-
lijken weg niet verlicht kunnen worden, kunnen
alleen door geweld worden geleid; een omstan-
digheid die, gepaard met haar groote ontberin-
gen, haar spoedig in een toestand zou gebracht
hebben nog erger dan die van beesten, ware
het niet, dat er bijtijds onverwachte hulp op
kwam dagen.
„Toen der tijd was ik zoo gelukkig van 't
kind te hooren, en vertrok onmiddellijk naar
Hanover om 't op te zoeken. Ik vond haar met
een welgevormd uiterlyk; een sterk geteekend,
nerveus-sanguinisch temperament, een breed en
schoon gevormd hoofd en 't geheele systeem in
gezonde actie. Het kostte mij niet veel moeite
de ouders over te halen, om hun toestemming
te geven, dat het kind te Boston zou komen,
en den 4 October 1837 brachten zij het naar
't Instituut.
„Gedurende eenigen tijd was zij allesbehalve
op haar gemak, en nadat men een paar weken
gewacht had, in welken tusschentyd zij met
haar nieuw verblijf bekend werd gemaakt, en
ook met de overige bewoners ietwat gemeen-
zaam was geworden, probeerde men, haar op
de hoogte te brengen van wiliekeurige teekens,
waarmee zij van gedachte kon wisselen met
anderen.
„Van tweeen 6en: of men kon in dit geval
een teekentaal bouwen op den grondslag van
de natuurlijke taal die zy zelve al begonnen
had, of men kon haar de algemeen in gebruik
zijnde wiliekeurige taal leeren. Met andere
woorden: men kon haar of een teeken geven
voor ieder afzonderlijk voorwerp, of kennis van
letters met behulp waarvan zij haar denkbeeld
van 't bestaan, en de wijze van bestaan, onver-
schillig van welk voorwerp, uit zou kunnen
drukken. De eerste. methode zou gemakkelijk
geweest zijn maar zeer weinig aan 't doel beant-
woord hebben; de tweede scheen zeer moeilijk,
maar, eenmaal voltooid, alleszins doeltreffend.
Ik besloot derhalve, hier den laatsten weg in te
slaan.
„De eerste proeven werden genomen met
voorwerpen van algemeen gebruik, zooals mes-
sen, vorken, lepels, sleutels enz., waar men een
soort van etiquette op vastplakte met den naam
in zoogenaamd opgelegd schrift er op. Dit schrift
bevoelde ze zeer attent, en ze merkte natuurlijk
al heel spoedig, dat dekromme Hjnen of teeke-
nen van 't woord lepel evenveel van die van
't woord sleutel verschilden als de lepel in
vorm verschilde van den sleutel.
„Toen werden haar kleine losse etiquetten.
met dezelfde woorden er op gedrukt, in handen
gegeven en merkte ze al heel gauw, dat ze
gelijk waren aan die, welke men op de voor-
werpen geplakt had. Dat zij deze gelijkheid
ontdekte, toonde ze hierdoor, dat ze de eti-
quette sleutel op den sleutel legde, en de
etiquette lepel op den lepel. Hier werd zij
aangemoedigd door 't natuurlijk teeken van
goedkeuring, door haar namelijk op 't hoofd
te tikken.
„Hetzelfde werd toen gedaan met al de voor-
werpen die zij hanteeren kon ; en zeer gemak-
kelijk leerde zij er de etiquetten opleggendie
er bij behoorden. Het lag evenwel voor de
hand, dat de verstandelijke oefening niet ver-
der reikte dan tot nabootsen en onthouden.
Zoo herinnerde zy zich dat de etiquette b o e k
op een boek gelegd was, en herhaalde de han-
deling eerst uit nabootsing, daarna uit hetge-
heugen, met geen andere drangredenen dan dat
ze graag een pluimpje kreeg, maar kennelijk
zonder zich zelvo eenigermate bewust te zijn
van 't verband tusschen de dingen.
w iNa een poos werden haar in plaats van
etiquetten de afzonderlijke letters gegeven op
losse reepjes papier : men legde ze naast elkaar,
dat ze het woord boek, sleutel enz. spellen
kon ; dan werden die letters door elkaar geschud
en feaf men haar een teeken, dat zij ze zelven zoo
moest rangschikken, dat ze de woorden boek,
sleutel enz. uitdrukten, wat zij dan ook deed.
„Tot nogtoe was alles werktuigelijk gegaan
en de uitslag zoo wat even grootalsdat men
een vluggen hond een massa kunstjes leert. Het
arme kind had er in stomme verbazing bij ge-
zeten en al wat haar onderwijzer deed geduldig
nagebootst: maar nu begon een flikkering van
't licht der waarheid in haar ziel doortedrin-
gen, nu begon, met andere woorden, haar ver-
stand te werken : zij bemerkte, dat hier een
weg was, langs welken zi] zich een teeken kon
maken van elk voorwerp dat in haar eigen ziel
was, en dit aan een andere ziel kon toonen :
en zie, op eens werd haar gezicht door een
menschelijke uitdrukking verlicht: niet langer
was } t een hond of papegaai : het was een
onsterfelyke geest, die zich met vurig verlangen
vastklemde aan een nieuwe schakel van veree-
niging met andere geesten! Ik kon bijna het
oogenblik waarnemen waarop deze waarheid
voor haar ziel aanbrak en haar licht over haar
volkomen verspreidde: ik zag ; dat wij nu de
grootste zwarigheid teboven waren en er voort-
aan slechts geduld en volharding vereischt werd
om volkomen te slagen.
„De tot hierloe verkregen uitkomst is gauw
verteld en kan gemakkelijk worden nagegaan ;
maar niet alzoo de gang van zaken zelf ; want
verscheidene weken verliepen er, datmenschijn-
baar .tevergeefs gearbeid had, voor en aleer
men het gewensfehte doel bereikte.
„Toen we zoo even van een teeken gewaag-
den, dat gemaakt werd, wilden wedaarmeedit
zcggen, dat de handeling door haar onderwijzer
verricht werd, terwijl zij zijn handen bevoelde
en vervolgens de beweging nadeed.
„De volgende stap bestond hierin, dat men
zich een stel metalen stiften verschafte met de
verschillende letters van 't alphabet aan 'tend;
ook een bord met vierkante gaatje, waar zij
: dc stiften in kon zetten, zoodat zij alleen de
20
SCHETSEN UIT AMERJKA.
einden daarvan met de letters boven de opper-
vlakte voelen kon.
„Wanneer men haar nu een of ander voor-
werp ter hand stelde, bij voorbeeld een potlood
of een horloge, dan moest zij de letters uitzoe-
ken die er net woord van uitmaakten, welke
letters zij dan op haar bord rangschikte en
met blijkbaar genoegen las.
„Ettelijke weken had zij al op deze wijze les
gekregen, totdat ze al vrij wat woorden beet-
had; en toen ging men tot den gewichtigen
stap over, om haar te leeren hoe zij de ver-
schillende letters met haar vingers kon maken,
in plaats van den omslachtigen toestel van 't
bord en de drukletters. Zij leerde dit spoedig
en gemakkelijk, want haar verstand begon reeds
haar onderwijzer in de hand te werken.
„Dit was het tijdstip, omstreeks drie maanden
nadat ze begonnen was, dat het eerste verslag
van haar geval in werd geleverd, waaringe-
constateerd wordt, dat „ „zij nu het hand-al-
phabet geleerd heeft, gelijk dit in gebruik is
bij de doofstommen, en het even pleizierig
als verwonderlijk is om te zien hoe gauw, nauw-
keurig en vlijtig zij met haar werk vordert.
Haar onderwijzer geeft haar een nieuw voor-
werp, bij voorbeeld een potlood ; laat haar dit
eerst onderzoeken en zich een denkbeeld vor-
men van 't gebruik dat daarvan gemaakt wordt,
leert haar dan hoe het gespeld moet worden
door haar met haar eigen vingers de letters
voor te doen: het kind grijpt haar hand en
voelt hare vingers zooals de verschillende let-
ters gevormd zijn; ze draait haar hoofd een
beetje naar een kant, gelijk iemand pleegt te
doen die attent luistert ; haar lippen staan van
elkaar; ze schijnt nauwelijks adem te halen;
en teekent haar gezicht eerst verlegenheid, traps-
gewijze neemt dit een lachenden trek aan, zoo-
dra zij maar alles begrijpt. Dan houdt zij haar
dunne vingers op en speld het woord volgens
't hand-alphabet; daarna neemt ze haar stif ten
en rangschikt haar letters; en om nu aan te
toonen dat zij zich niet vergist, neemt ze al de
drukletters die het woord samenstellen, en zet
ze op of brengt ze in aanraking met het pot-
lood of wat het voorwerp ook moge zijn/"
„Het volgende jaar werd geheel en al besteed
met het voldoen van haar vurige begeerte om
de namen te kennen van ieder voorwerp dat
zij maar met mogelijkheid hanteeren to, ter-
wijl men tevenS niet verzuimde, haar in 't ge-
bruik van 't hand-alphabet te oefenen, en op
alle mogelijke wijze haar kennis van 't natuur-
lijk verband der dingen uit te breiden. Ook
werd er bijzonder veel zorg aan haar gezond-
heid gewijd.
„Aan 't-eiride des jaars werd er een verslag
van 't* geval opgemaakt, waarvan het volgende
een uittreksel is.
,jMet een zekerheid, die de mogelijkheid van
twijfel uitsluit, beeft men waargenomen, dat zij
geen zweem van licht kan zien, geen geluid,
hoe zwak dan ook, kan hooren, en dat ze nooit
haar reukorgaan gebruikt, gesteld dat zy er een
heeft. Bijgevolg woont haar ziel in duisternis
en stilheid, even diep als die waarin eenge-
sloten graf in 't middernachtelijkuurVerkeert.
Van schoone gezichten, en zoete tonen, en
liefeiijke geuren heeft zij geen begrip ; dit neemt
niet weg, dat ze even gelukkig en dartel schijnt
als een- vogel of een lam ; en het gebruik harer
zielsvermogens of de verkrijging van een nieuw
denkbeeld verschaft haar een levendig vermaak,
dat dadelijk uit haar sprekende gelaatstrekken
valt op te maken. Nooit schijnt ze misnoiegd
te wezen, maar ze heeft al de onbezorgdheid
en vroolijkheid der kinderlijke jaren. Ze houdt
dol veel van gekheid, en speelt ze met de ove-
rige kinderen, dan klinkt haar schrille lach
boven alien uit.
fl Is ze alleen, dan schijnt ze zeer gelukkig,
als ze maar haar brei- of naaiwerk bij de hand
heeft, en zal zich daarmee uren lang bezig hou-
den; heeft ze geen bepaalde bezigheid, dan
vermaakt ze zich klaarblijkelijk door denkbeel-
dige samenspraken of voorbijgaande indrukken
voor den geest terug te roepenjzij rekentmet
haar vingers of spelt namen van dingen die zij
onlangs geleerd heeft, natuurlijk in 't hand-al-
phabet der doofstommen. Bij deze eenzame ge-
meenschapsoefening met haar zelve schijnt ze
te redeneeren, te overwegen en te redekavelen ;
spelt ze met de vingers harer rechterhatt^een
woord verkeerd, op staanden voet krijgt die
hand met de linker een tik, precies als haar
onderwijzer doet, wanneer die zijn afkmaring
over een of ander wil te kennen geven ; heeft
ze daarentegen het woord goed gespeld, dan
tikt ze zich op 't hoofd en ziet er vergenoegd
uit. Soms spelt ze een woord opzettelijk ver-
keerd met de linkerhand, ziet er een oogenblik
guitig uit en lacht, en slaat dan oudergewoonte
de reenter- met de linkerhand, als om ze te
verbeteren.
„In den loop des jaars is zij zeer vlug ge-
worden in 't gebruik van 't hand-alphabet; en
zoo gauw en vlug spelt ze de haar bekende
woorden en spreuken, dat alleen zij, die aan deze
taal gewoon zijn, de snelle bewegingen harer
vingers kunnen voigen.
„Maar mag de snelheid, waarmee zij haar
gedachten als 't ware op de lucht schrijft, ver-
wonderlijk heeten, nog verwonderlijker is de
gemakkelijkheid en nauwkeurigheid waarmee zij
de woorden leest, die op dezelfde wyze door
een ander zijn geschreven, door namelijk hun
handen in de haire vast te houden, en iedere
beweging hunner vingers te volgen, zooals de
esne letter na de andere hun bedoeling aan
haar geest vertolkt. Op die manier spreekt ze
met haar blinde speelkameraden, ennietskan
BOSTON.
21
de kracht der ziel, om de stof aan zich dienst-
baar te maken, krachtdadiger openbaren dan
een ontmoeting tusschen zulke wezens. Want
worden er reeds groot talent en vlugheid in twee
pantomimisten vereischt, om bun gedaohten
en gevoelens door de bewegingen des lichaams
en de uitdrukking va,n 't gezicht af te schilderen,
hoeveel grooter is niet de moeielijkheid als
beiden om zoo te zeggen in duisternis gehuld
zijn, en de een.geen geluid kan hooren!
„Als Laura met de handen voor zich uit een
gang doorgaat, dan kent ze oogenblikkelijk
ieder dien ze tegenkomt, en gaat hen met een
teeken dat zij ze herkent voorbij : maar is 't
een meisje van haar eigen leeftijd en in 't bijzon-
der iemand waar ze veel van houdt, dan legt
ze die herkenning in dezer voegeaanden dag:
ten eerste speelt er dadelijk eenlieveglimlach
om haar mond, dan drukt ze haar vriendinnetje
in haar armen of grijpt haar handen, en gauw
gaan haar tengere vingers aan 't telegrapheeren,
en worden door dat snelwerkende middel de
gedachten en gevoelens van de buitenposten
der eene ziel naar die der andere overgebracht.
Het zijn vragen en antwoorden, wisselingen van
vreugd of smart, het iseenkussenen afscheid-
nemen precies zooals dit tusschen kleine kinde-
ren, die het gebruik hunner vijf zintuigen heb-
ben, plaats vindt.
„In den loop van dit jaar — ze was toen zes
maanden buitenshuis geweest — kwam haar
moeder haar een bezoek brengen; de wijze,
waarop de ontmoeting tusschen moeder en kind
in 't werk ging, leverde inderdaad een belang-
wekkend tooneel op.
„Een tijdlang stond de moeder met oogen,
waaruit een stroom van tranen vloeide, haar
ongelukkig kind aan te kijken, dat, ten eenen-
male onbewust van haar tegenwoordigheid, in
de kamer speelde. Daar liep Laura tegen haar
aan en begon op eens haar handen te bevoelen
en haar kleeding te onderzoeken; kortom men
kon 't haar aanzien, dat zij haar best deed om
uit te vinden of ze haar ook kende ; maar dit
gelukte haar niet, maar nu keerde zij zich als
van een vreemde van haar af, en de arme vrouw
kon de bittere smart niet onderdrukken die zij
gevoelde by de ontdekking dat haar lieveling
haar niet kende.
„Toen gaf zij Laura een snoer kralen, dat
zij thuis placht te dragen; op eens herkende het
kind dat; met groote blijdschap sloeg zij het om
haar hals en zocht mij driftig op, om my te
zeggen, dat zij wel begreep dat het van huis
kwam.
„Nu wou de moeder haar lief koozen; maar de
arme Laura wou daar niets van wetenyzij duwde
haar moeder weg en gaf niet onduidelijk te ver-
staan, dat zij liever bij haar makkertjes was.
? Hierop werd haar een ander voorwerp van
huis gegeven, en nu begon ze ietwat meer be-
langstelling aan den dag te leggen. Zoo onder-
zocht zij de vreemdeling nauwkeuriger en gaf
mij te verstaan, dat zij wist dat ze van Hanover
kwam; ja zelfs liet ze nu haar liefkoozingen
toe, doch met dien verstande dat zij haar op
't geringste sein onverschillig weer in den steek
liet. De droefheid der moeder was nuwaarlijk
akelig om aan te zien ; want ofschoon zij er
wel bang voor geweest was, dat zij niet herkend
zou worden, — de pijnlijke werkelijkheid, dat
zij, door een aangebeden kind met koude onver-
schilligheid behandeld werd, ze was te veel voor
de vrouwelijke natuur om te dragen.
„Na een poos — de moeder, moet men
weten, hield haar kind weer vast — scheen een
onbepaald denkbeeld voor Laura's ziel te flik-
keren, dat dit toch geen vreemdeling kon zijn;
vandaar dat zij nu haar handen meer onstuimig
bevoelde, terwijl heel haar uiterlijk een uitdruk-
king van diepe belangstelling aannam ; ze werd
erg bleek, en dan plotseling rood; de hoop
scheen met twijfel en angst te worstelen, en
nooit waren tegenstrijdige aandoeningen sterker
op een menschelijk gezicht afgeteekend. Op dit
oogenblik van pijnlijke onzekerheid trok de
moeder haar dicht aan haar zij, en kuste haar
hartstochtelijk . . . daar ging op eens een licht
op voor 't kind, en zie, alle wantrouwen en
angst verdween van haar gezicht, en zich met
eene uitdrukking van hooggestemde blijdschap
aan den boezem van haar naastbestaande vast-
klemmende, was zij het nu zelve die de harts-
tochtelyke omhelzingen als 't ware uitlokte.
„Na deze heuglijke ontdekking nam ze geen
notitie meer van haar kralen; ook naar 'tspeel-
goed, dat men haar gegeven had, keek ze niet
meer om; haar speelmakkertjes, voor wie zij
nog een oogenblik geleden blijmoedig de vreem-
deling verliet, deden nu tevergeefs hun best om
haar van haar moeder af te troonen ; en ofschoon
zij oudergewoonte onmiddellijk gehoorzaamde
aan 7 t sein dat ik haar gaf, om mij te volgen,
deed zij 't ditmaal metklaarblijkelijkentegenzin.
Alsof ze verlegen en bang was geweest, zoo
drukte zij zich tegen haar aan ; en toen ik haar
een oogenblik daarna weer bij haar moeder
bracht, sprong zij haar in de armen en drukte
zich met onstuimige blijdschap tegen haar aan.
„De wijze waarop zij vervolgens afscheid van
elkaar namen, toonde meteen de hartelijkheid,
het verstand en de vastberadenheid van ? t kind.
„Laura ging met haar moeder mee tot aan
de deur, en drukte zich den geheelen weg over
tegen haar zij aan, totdat zij aan den drempel
kwamen. Zoodra zij de moeder van 'tgesticht
bemerkte, van wie zij dol veel houdt, greep zij
haar met de eene hand, terwijl zij met de
andere haar moeder zenuwachtig vasthield ; en
zoo stond zij daar een oogenblik; toen liet zij
haar moeders hand los, bracht haar zakdoek
voor haar oogen, draaide zich om, en drukte
22
SCHETSEN UIT AMERIKA.
zich snikkend tegen de moeder van 't gesticht
aan, terwijl liaar moeder vertrok, even diep
ontroerd als haar kind.
„In vorige verslagen is er gewag van ge-
maakt, dat zij verschillende graden van ver-
stand in anderen weet te onderscheiden, en dat
het niet lang duurde of ze behandelde eennieu-
weling bijna met verachting toen zij na een dag
of acht ontdekte hoe zwak van verstand deze
was. Deze onbeminnelijke zij van haar karakter
heeft zich in den loop van verleden jaar ster*
ker ontwikkeld.
„Zoo koos zij die kinderen tot haar vrien-
dinnen en kameraden die verstandig zijn en ? t
best met haar kunnen praten; en duidelijk blijkt
het, dat zij er een hekel aan heeft, om met
minder ontwikkelden om te gaan tenzij ze —
ja waarlijk zoo bestaat ze! — de zoodanigen
kan utiliseeren, iets waar ze klaarblijkelijk alles
behalve vies van is. Zij profiteert van hen, en
laat zich door hen bedienen op een manier als
ze maar al te goed weet, dat ze van anderen
niet gedaan zou kunnen k'rijgen; kortom op
allerhande wijze verraadt zehaar Saksischbloed.
„Het doet haar genoegen, als andere kinderen
opgemerkt en geliefkoosd worden door de
onderwijzers en door hen, waar zij ontzag voor
heeft, maar dit mag niet over den kerfstok
loopen of ze wordt jaloersch. Zij verlangt haar
deel te hebben, — een deel, dat, zoo al niet
het leeuwendeel, in alien gevalle het grootste
deel is, en krijgt zij dat niet, dan zegt ze:
„Mijn moeder zal me lie f heb b e n."
„De zucht tot nabootsing is in haar zoo
sterk, dat ze haar tot daden verleidt, die haar
zelve ten eenenmale onbegrijpelijk moeten zijn,
en haar dan ook geen ander genoegen kunnen
verschaffen, dan het voldoen van, een inner -
lijken aandrang. Zoo heeft men haar een half
uur lang zien telien met een boek voor hare
van *t gezichtsvermogen beroofde oogen; dan
bewoog zij haar lippen gelijk ze dat vanziende
menschen gemerkt had, wanneer die lezen.
Op zekeren dag beweerde zij, dat haar pop
ziek was; al de bewegingen deed zij na, die
men gewoonlijk doet, als men een zieke oppast
en een drankje ingeeft; daarna legde zij haar
pop voorzichtig te bed, zorgde voor een flesch
met heet water aan haar voeten, en ]achte al
dien tijd dat het schaterde. Toen ik thuis kwam,
liet ze my geen rust, of ik moest de zieke
eens op gaan- zoeken en haar pols voeten; en
toen ik haar zei, dat men de patient een spaan-
sche vlieg op den rug moest leggen,scheen zij
erg in haar schik te wezen, en gilde het uit
van de pret.
„Zij heeft een sterk gemeenschapsgevoel;
trouwens, haar affectien zijn over 't algemeen
sterk, zeer sterk. Zit ze bij voorbeeld naast een
harer vriendinnetjes te werken of te leeren,
ieder oogenblik breekt ze haar taak af, om
zoo'n vriendinnetje te omhelzen en te kussen,
en dat zoo teer, zoo vurig, dat men er van
ontroert als men ? t ziet.
„Is ze alleen, dan houdt ze zich bezig en
schijnt, wel verre van zich te vervelen, integen-
deei erg in haar schik, en zoo sterk schijnt de
natuurlijke trek, om althans den schijn aan te
nemen van te spreken, dat tM in de vinger-
taal zelfs een alleehspraak houdt, hoe langzaam
en vervelend dit ook moge z\jn. Maar alleen
dan, wanneer ze in haar eentje is, is ze be-
daard, want merkt ze, dat iemandinhaarnabij-
heid is, dan heeft ze rust noch duur, totdat ze
dicht naast hen kan zitten, hun hand vast kan
houden, en door middel van teekens met hen
spreken kan.
„Wat haar verstand betreft, is het niet onaar-
dig, een onverzadigbaren dorst naar kennis, en
een vlug begrip van de verhouding der dingen
by haar op te merken, en wat haar zedelijk
karakter aangaat, biedt het waarlijk een schoon
schouwspel aan, haar bestendige blijmoedigheid,
haar levenslust, haar ruimhartige liefde, haar
gul vertrouwen, haar medelijdend gevoel,'haar
nauwgezetheid, haar waarheidlievendheid en
hoopvol vertrouwen gade te slaan."
Ziedaar eenige fragmenten uit de eenvoudige
maar hoogst belangrljke en leerrijke geschie-
denis van Laura Bridgman. De naam van haar
grooten weldoener en vriend, die ze schrijft, is
Dr. Howe. Ik hoop en geloof, dat er niet veel
personen zijn, die, na het lezen van dit uit-
treksel, dien naam ooit met onverschilligheid
kunnen hooren.
Sinds het verslag, waar ik zoo even een en
ander uit aangehaald heb, heeft Dr. Howe een
vervolg daarop uitgegeven. Daarin vindt men
de beschrijving hoe zij gedurende de volgende
twaalf maanden naar 't verstandelijke is voor-
uitgegaan, — een beschrijving die haar kleine
geschiedenis ■ tot aan het einde van verleden
jaar omvat. Het is zeer opmerkelijk, dat, even-
als wij in onzen droom spreken en denkbeeldige
gesprekken voeren, waarin wij en voor ons
zelven en voor de schimmen spreken die ons
in de nachtelijke visioenen verschijnen, zoo ook
zij, die over geen woorden kan beschikken, in
haar slaap haar vinger-alphabet gebruikt. En
men heeft het nagegaan, dat, als ze een onrus-
tigen nacht doorbrengt en zwaar droomt, zij
haar gedachten op een onregelmatige en ver-
warde wijze op haar vingers uitdrukt, precies
zooals wij ze onder gelijke omstandigheden
onduidelijk zouden mompelen!
Ik bladerde haar Dagboek door en bevond
dat het met een mooie, leesbare, vaste hand
geschreven was, en uitgedrukt in woorden, die
BOSTON.
23
men zonder eenige verklaring heel goed kon
verstaan. Toen ik mijn verlangen te kennen
gaf, haar nog eens te zien schrijven, verzocht
de onderwijzer, die naast haar zat, haar in
hun taal om een keer of drie haar naam op
een stukje papier te zetten. Bij die gelegenheid
merkte ik, dat zij onder 't schrijven altijd met
haar linkerhand de reenter, waarmee zij natuur-
lijk de pen vasthield, aanraakte en volgde.
G-een regel stond oneffen of scheef, maar ze
schreef recht en los.
Tot nqgtoe had zij er niets van gemerkt of
er bezoekers waren of niet ; maar nauwelijks
had zij haar hand in die van den mij vergezel-
lenden heer gelegd, of onmiddellijk drukte zij
diens naam op den palm van haar hand uit.
Het zintuig van haar gevoel is nu dan ook zoo
fijn, dat, als zij maar eens met iemand in aan-
raking geweest is, zij hem of haar herkent, 't
komt er bijna niet op aan, hoelang er sinds
dien tijd verloopen is. Zoo geloof ik, dat deze
heer maar zelden in haar gezelschap geweest is ;
haar zeker in ettelijke maanden niet gezien heeft.
Mijn hand duwde zij dadelijk terug, gelijk zij
dat met iedere hand doet, die haar onbekend
is. Maar mijn vrouws hand hield zij met kenne-
lijk pleizier vast, kuste haar, en onderzocht haar
kleeding met de nieuwsgierigheid en belangstel-
ling van een meisje.
Zij was opgeruimd en vroolijk, en legde in
haar omgang met haar onderwijzer veel onschul-
dige dartelheid aan den dag. Was men er altemet
getuige van, hoe blij zij was bij de herkenning
van een harer geliefde makkertjes — ook een
blind meisje — die stilletjes en op haar beurt
niet minder in haar schik over de verrassing,
naast haar ging zitten, o! zoo'n tooneel zou
men niet licht vergeten. Evenals dit bij andere
onbeduidende gelegenheden een keer of drie in
den loop van mijn bezoek plaats vond, ontlokte
haar dit een rauw geluid, dat vrij onaangenaam
was voor 't gehoor. Maar raakte haar onderwij-
zeres haar lippen aan, dan hield zy onmiddellijk
op, en omhelsde haar lachend en hartelijk.
Te voren was ik in een andere kamer geweest,
waar tal van blinde jongens aan 't klauteren en
schommelen waren of zich met andere spelletjes
vermaakten, Toen wij binnenkwamenriepenzij
alien den ondermeester, die met ons meeging,
toe: „Kijk'reis naar mij, meester Hart! Och
toe, meester Hart! Kijk'reis naar mij !" Ik denk,
dat ze zelfs hiermee een angstig verlangen, dat
hun toestand eigen is, wilden te kennen geven,
dat de kleine bewijzen hunner vlugheid toch
gezien mochten worden. Onder hen bevond
zich een kleine schalk van 'n jongen, die zich
op zijn eigen houtje met een gymnastische oefe-
ning onledig hield, waarbij zijn armen en borst
in 't spel waren ; iets waar hij veel pret in had, .
vooral als hij, bij het uitsteken van zijn rech
terarm, deze in aanraking bracht met een ande
ren jongen. Evenals Laura Bridgman, was dit
jonge kind doofstom en blind.
Dr. Howe's verslag van 'fc eerste onder wijs
van dezen kweekeling is zoo aandoenlijk en
staat zoo innig in verband met Laura zelve,
dat ik de verzoeking niet weerstaan kan, ook
daar een beknopt uittreksel van mee te deelen.
Vooraf moet ik zeggen, dat de arme jongen
Olivier Caswell heet; dat hij dertien jaar is, en
tot op den leeftijd van drie jaar en vier maan-
den in ? t voile bezit van al zijn vermogens was.
Toen werd hij door de scharlakenkoorts aange-
tast en wel met het vreeselijke gevolg, dat hij
in vier weken doof, en een week of watdaarna
blind, en in zes maanden stom werd. Zijn leed-
gevoel over 't gemis van 't laatstvermelde zin-
tuig legde hij hierdoor aan den dag, dat hij
dikwijls de lippen van andere personen bevoelde
als zij aan 't spreken waren, en dan zijn hand
aan zijn eigen lippen bracht, als om er zich
van te vergewissen, dat ze ook bij hem op de
rechte plaats zaten.
„Zijn dorst naar kennis," zegt Dr. Howe,
„openbaarde zich zoodra hij in 't huis kwam,
door zijn oplettend onderzoek van ieder voor-
werp dat hij in zijn nieuwe womng maar kon
voelen of ruiken. Als hij bij voorbeeld op
den rand van een fornuis trapte, dan bleef hij
dadelijk stilstaan en begon het te bevoelen ; en
dan duurde het niet lang of hij ontdekte de
wijze waarop de bovenste plaat op de onderste
bewoog ; maar dit was hem niet genoeg ; van-
daar dat hij op zijn gezicht ging liggen, en zijn
tong eerst op de eene plaat legde en dan op
de andere, en zoodoende tot de ontdekking
scheen te komen, dat ze van verschillende soor-
ten metaal waren.
„Zijn teekens waren sprekend en de strikt
natuurliike taal, bij voorbeeld het lachen, schreeu-
wen, zuchten, kussen, omhelzen en wat dies meer
zij, liet niets te wenschen over.
„Enkele van de analogische teekens die hij,
geleerd door zijn vermogen van nabootsing,
bedacht had, waren begrijpelijk, bij voorbeeld
de op en neer gaande beweging zijner hand, om
een boot na te doen, de draaiende beweging
van een wiel, enz.
„Het eerste, waar ik mijn werk van maakte,
was, het gebruik dier teekens op te doen hou-
den en ze door louter willekeurige te vervangen.
„G-ebruik makende van de ondervinding, die
ik in de andere gevallen op had gedaan, liet
ik verscheiden onderdeelen der vroeger ge volgde
methode na, en begon dadelijk met de vinger-
spraak. Ik nam daarom verscheidene voorwer-
pen, die korte namen hebben, zooals sleutel, J )
kop, kroes enz., en met Laura tot medehelpster
') Tot naricht diene, dat in 't EngeLsch dit woord
maar uit een lettergreep bestaat : k e y.
24
SCHETSEN UIT AMERIKA.
ging ik zitten, nam zijn hand, legde die op een
dier voorwerpen en maakte dan met mijn eigen
hand de letters sleutel. Driftig bevoelde hi)
mijn handen met de zijnen, £n daar ik de be-
weging herhaalde, probeerde hi] het, naar men
zien kon, om insgelijks de beweging mijner
vingers na te bootsen. In een minuut of wat
gelukte het hem, die beweging met zijn eene
hand te voelen, en de andere uitstekende, pro-
beerde hij om ze na te doen, het uitproestende
van lachen als hem dit gelukte. Laura was daarbij
tegenwoordig en nam er zelfs zooveel deel in 7
dat ze er zenuwachtig van werd, Die twee kin-
deren leverden inderdaadeenzonderlingschouw-
spel op : haar gezicht was hoogrood en teekende
gejaagdheid, en zoo dicht waren hare vingers
tusschen de onzen gestoken, dat zij er elke
beweging van volgen kon, zonder ze echter in
de beweging te hinderen, terwijl Olivier er
opmerkzaam bij stond, met zijn hoofd een beetje
op zy, zijn gezicht omhoog, zijn linkerhand in
de myne en met de rechterhand uitgestoken.
Bij iedere beweging mijner vingers teekende
zijn gezicht de uiterste aandacht ; angstige ver-
legenheid sprak er uit wanneer hij die bewegin-
gen ten uitvoer legde; meende hij het echter
te kunnen doen, dan kwam er steelsgewijze een
glimlach voor den dag, maar zoodra hij er
geheel en al in geslaagd was en voelde dat ik
op zijn hoofd tikte en Laura hem hartelijk op
zijn rug sloeg en in haar blijdschap maar niets
anders deed dan op en neer springen, dan. dan
barstte hi] in een schaterlach uit.
„Hij leerde meer dan een half dozi]n letters
in een half uur en scheen in zijn schik over de
vorderingen die hij maakte, ten minste over de
pluimpjes die ik hem gaf. Dan begon zijn aan-
dacht te verflauwen, waarop ik met hem spelen
ging. Het was duidelijk, dat hjj bij dat alles tot
dusverre alleen de beweging mijner vingers nage-
bootst en zijn hand op den sleutel, het kopje
als anderzins, wat ook bij de les behoorde, ge-
legd had, zonder het geringste begrip van 't ver-
band tusschen het teeken en het voorwerp zelf.
„Toen hy het spelen moe was, nam ik hem
weer aan tafel, en op staanden voet was hi] ge-
reed om weer aan 't nabootsen te gaan. Het
duurde niet lang of hij leerde de letters voor
sleutel, pen, pin maken; en daar ik zorgde,
dat het voorwerp zelf gedurig in zijn hand kwam,
merkte hij ten laatste het verband, dat ik tus-
schen teeken en voorwerp wenschte vast te
stellen. Dat bleek hieruit, dat, als ik de letters
pin of pen of kop of sleutel maakte, hij
aan 't uitzoeken ging van 't daarop betrekking
hebbende voorwerp.
„Het besef van dit verband ging niet verge-
zeld van die schitterende flikkering van verstand
en dien gloed van blijdschap, waardoor zich
het heerlijk oogenblik onderscheidde toen Laura
voor 't eerst deze ontdekking deed. Toen legde
ik al de voorwerpen op de tafel, en my een
beetje met de kinderen verwyderde, plaatste
ik Olivier's vingers in de verschillende positien
om sleutel te spellen, waarop Laura heenging
en het voorwerp bracht: dit scheen de kleine
jongen erg prettig te vinden, althans hy was
toen zeer aandachtig en glimlachte. Ik liet hem
toen de letters brood maken, en in een wip
ging Laura weer heen en bracht hem een stuk :
hij rook er aan; bracht het aan zijn lippen;
richtte zijn hoofd met een veelbeteekend ge-
baar op; scheen een oogenblik na te denken,
en begon toen luidkeels te lachen alsof hij wou
zeggen: „Zoo, zoo! nu begrijp ik wat die let-
ters eigenlijk beteekenen."
„Nu was het duidelijk, dat hij en leeren kon
en leeren wou, met andere woorden dat hij de
geschiktheid, de vatbaarheid bezat, om onder-
wijs te ontvangen, en er van zijn kant niets
anders dan volhardende opmerkzaamheid ver-
eischt werd. Vandaar dan ook dat ik hem aan
een kundig onderwijzer toevertrouwde, volstrekt
niet twyfelende of hij zou wel snelle vorderin-
gen maken.
Wel mag deze heer dat een heerlijk oogen-
blik noemen, toen daar een uitzicht op haar
tegenwoordigen toestand, hoe verwijderd toen
ter tijd dan ook, voor 't eerst de verdonkerde
ziel van Laura Bridgman bestraalde Zoolang
als hij leeft, zal de herinnering aan dat oogen-
blik hem een bron zijn van rein, onverstoorbaar
geluk ; ja zelfs dan wanneer de avond van zijn
edel, nuttig leven aangebroken is, zal diezelfde
herinnering hem niet minder helder bestralen.
De genegenheid, die tusschen deze twee —
de onderwijzer en de leerling — bestaat, is even
ver van alle gewone etiquette en ontzag ver-
wijderd als de omstandigheden, onder welke ze
ontstaan en gevoed is, onderscheiden zijn van
de alledaagsche gebeurtenissen des levens. Hij
peinst nu over middelen om haar hooger ken-
nis mee te deelen, en haar zoodoende eenig
denkbeeld te geven van den grooten Schepper
van dat heelal, waar zij zich, hoe donker en
stil en reukeloos het voor haar ook moge zijn,
zoo diep en zoo hartelijk in verlustigt.
Gij die oogen hebt en niet ziet, en ooren
hebt en niet hoort, gij die als de huichelaars
uw gezichten mismaakt om voor de menschen
den schijn aan te nemen alsof gij vast; leert
gij gezonde vroolijkheid en zachtaardige tevre-
denheid van deze doofstomme en blinde! Hei-
ligen van eigen fabrikaat met uw sombere ge-
laatstrekken, dit kind dat niet zien en niet
hooren en niet spreken kan, het zal u lessen
kunnen geven die gij wel zult doen van op te
volgen. Laat haar arm handje zachtjens op uw
^ harten liggen ; want wie weet of er in die hee*
' lende aanraking niet iets ligt dat gelijkt op de
aanraking van den Grooten Meester wiens voor-
BOSTON.
25
schriften gij verdraait, wiens lessen gy verknoeit,
van wiens liefde en medegevoel met de geheele
wereld niet een onder u in zyn dagelyksch
leven zooveel af weet als verscheidene van de
slechtsten onder die gevallen zondaars, tegen-
over wie gij alleen scheutig zijt met uw predi-
king van hel en verdoemenis!
Toen ik opstond om de kamer te verlaten,
vloog een allerliefst kind van een der oppassers
naar binnen om zijn vader goedendag te zeg-
gen. Op dit oogenblik maakte een kind met
oogen, onder al die van 't gezicht beroofden,
bijna een even pijnlijken indruk op me als de
blinde jongen in 't portaal gedaan had, twee
uur geleden. 0! hoeveel helderder en dieper
blauw, hoeveel schitterender en rijker dan 'tte
voren geweest was, was het schouwspel daar-
buiten in tegenstelling met de duisternis van
zoo menig jeugdig leven daarbinnen !
Te Zuid-Boston gelijk het genoemd wordt,
vindt men verscheidene gestichten van liefda-
digheid dicht bijeen, waarvan de inrichting vol-
komen aan 't doel beantwoord. Een daarvan
is het kratikzinnigen-gesticht van den Staat, dat
op bewonderenswaardige wyze bestuurd wordt
volgens die verlichte beginselen van zachtmoe-
digheid en vriendelijkheid, welke voor twintig
jaar erger dan kettersch zouden geweest zijn,
doch thans met zoo'n gelukkig gevolg in ons
eigen armen-gesticht te H a n w e 1 1 in toepassing
gebracht zijn geworden. „Openbaar een begeerte
om zelfs in krankzinnigen eenig vertrouwen te
stellen," zei de dokter, die in 't gesticht woont ;
toen wy de galerijen doorgingen en de patienten
zich vrijelijk om ons heen bewogen.Van dege-
nen die, na getuige te zijn geweest van haar
gevolgen, de wijsheid dezer grondstelling toch
ontkennen of betwijfelen, gesteld dat er de zoo-
danigen nog gevonden worden — van hen nu
kan ik alleen dit zeggen, dat ik hoop dat ik
nooit opgeroepen zal worden om als gezworene
zitting te nemen in een commissie van onder-
zbek, waarin zij betrokken zijn; want louter op
grond daarvan zou ik hen voor krankzinnig
durven verklaren.
Elke zaal in dit gesticht heeft den vorm eener
lange galerij of zaal, waarin de slaapvertrekken
der patienten aan weerszijden opengaan. Hier
werken zy, lezen, kegelen en vermaken zich met
andere spelen ; en als het weer niet toelaat, dat
ze in de open lucht eenige beweging nemen,
dan brengen ze er gezamenlijk den dag door.
Doodbedaard, en preciesalsofhet zoobehoorde,
zaten de doktersvrouw en nog een dame met
een paar kinderen ofrder al die zwarte en blanke
krankzinnige vrouwen. Deze dames waren be-
minnelyk en schoon; en 'twas niet moeielijk,
met een enkelen oogopslag te bespeuren, dat
zelfs haar tegenwoordigheid te dezer plaatse
een allerweldadigsten invloed uitoefende op de
patienten om haar heen.
Met haar hoofd tegen den schoorsteenmantel
zat een oudere dame, met een zeer deftig voor-
komen en van hoogst beschaafde manieren, die
zoo opgeschikt was als Madge Wildfire zelve.
Vooral haar hoofd zat zoo vol stukjes gaas en
katoen en papier, en wat niet al meer, dat het
veel weghad van een vogelnest. Zij schitterde
van valsche juweelen, droeg een prachtigen gou-
den bril, die ontwijfelbaar echt was, en liet,
toen wij nader kwamen, met sierlijken zwaai op
haar schoot een oude smerige krant vallen,
waarin zij stelligeen verslagmoetgelezenheb-
ben van ' haar eigen voorstelling aan een of
ander buitenlandsch hof.
Met opzet ben ik in deze bijzonderheden ge-
treden, omdat deze dame ons een staaltje op
zal leveren van de wijze waarop de dokter het
vertrouwen zijner patienten wist te winnen en
te behouden.
„Deze dame,* zei hU tegen me, terwijlhij me
meteen bij de hand nam en de aangedirkte
figuur heel beleefd naderde, zonder haar achter-
docht door den geringsten blik of de geringste
fiuistering, of wat dan ook, op te wekken, —
„deze dame is de vrouw des huizes, m'nheer.
Het is haar eigendom. Niemand anders heeft
hier iets te zeggen. Zooals u ziet, is 't een
groote inrichting, een inrichting die een talrijk
personeel vereischt. Zij leeft, naar u wel merkt,
op den deftigsten voet. Zij is vriendelijk genoeg,
mijn bezoeken te ontvangen, en mijn vrouw en
familie hier te laten wonen, waarvoor we, 't is
eigenlijk overbodig dit te doen opmerken, haar
ten zeerste verplicht zijn. Zij is buitengemeen
hoffelijk, gelijk u wel bespeurt," — op dit ge-
zegde boog zij heel genadig — „en zal me
zeker wel het genoegen toestaan, u aan haar
voor te stellen: een heer uit En gel and, me-
vrouw : pas uit E n g e 1 a n d aangekomen na een
zeer stormachtigen overtocht: m'nheer Dic-
kens, — de vrouw des huizes!"
Met de grootste deftigheid en onderscheiding
wisselden wij de eerbiedigste complimenten, en
gingen toen verder. De overige krankzinnige
vrouwen schenen (niet alleen in dit geval, maar
in al de andere, uitgenomen haar eigen) heel
goed te begrijpen, dat hier comedie gespeeld
werd ; althans ze hadden er niet weinig schik in.
Op dezelfde wjjze werd ik op de hoogte gebracht
van den verschillenden aard hunner krankzin-
nigheid, en verlieten we iedereen in de beste
luim. Langs dezen weg wordt er met betrek-
king tot den aard en omvang hunner halluci-
nation niet alleen het onbepaaldste vertrouwen
tusschen dokter en patient tot stand gebracht
26
SCHETSEN UIT AMERIKA,
maar men kan licht nagaan dat de geneesheer
zoodoende de eerste de beste gelegenheid van
helderheid kan aangrijpen, om hun de verstands-
verbijstering, waar ze onder gebukt gaan, onder
't ongerijmdste en belachelijkste licht teplaatsen.
In dit gesticht zit ieder patient alle dag met
een mes en vork aan tafel ; en in hun midden
zit de heer, van wien ik zoo even heb meege-
deeld op wat voor menschkundige wijzehy zich
van zijn taak kwyt. Bij elk diner is 't alleen
de zedelijke invloed die de heftigste krankzin-
nigen weerhoudt, om de rest de strot af te
snyden; maar de uitwerking van dien invloed
is tot een volstrekte zekerheid geworden, en,
zelfs als dwangmiddel, laat staan als geneesmid-
del, honderdmaal doeltreffender bevonden dan
al de dwangbuizen, kettingen en handboeien,
die de onwetendheid, het vooroordeel en de
wreedheid sinds de schepping der wereld uit
hebben gevonden.
In de werkzaal kan ieder patient even frank
en vrij met zyn gereedschappen omgaan als was
hi] goed by zijn verstand. In den tuin en aan
de boerderij werken zy met schoppen, harken
en schoffels. Voor hun pleizier wandelen, loo-
pen, visschen, schilderen en lezen zij ; ook rijden
zij uit in expresselijk voor dat doel gemaakte
wagentjes om een luchtje te scheppen. Zij heb-
ben qnderling een naai-vereeniging om kleeren
voor de armen te maken, die vergaderingen
houdt, en besluiten neemt, zonder dat men
daarbij zijn vuisten of zakmessen gebruikt, ge-
lijk dit wel eens op vergaderingen van niet-
krankzinnigen plaats vindt; kortom alles gaat
daar ordelijk en fatsoenlijk zijn gang. De prik-
kelbaarheid, die zij anders tegen hun eigen
vleesch, kleeren en meubelstukken aan den dag
zouden leggen, vindt in deze bezigheden een
behoorlijke afleiding. Ze zijn opgeruimd, be-
daard en gezond.
Eens in de week is er bal, waar de dokter
en zijn familie, met het geheele vrouwelijke en
mannelijke personeel, een werkzaam deel aan
neemt. Dansen.en marschen worden er bij de
opwekkende tonen eener piano afwisselend uit -
gevoerd; en nu. en dan verplicht deze of gene
heer of dame (van wiens geschiktheid men zich
vooraf overtuigd heeffc) het gezelschap door iets
te zingen; doch dit zingen ontaard nooit, bij
een teedere ontknooping, in eengegilof gejank,
waarik, rond opgebiecht, wel eenigszins bang
voor was. Op een vroegtijdig uur komen zij
alien voor deze festiviteit bijeen; omachtuur
worden er ververschingen rondgediend, enom
negen uur stapt men weer op.
Van r t begin tot het einde heerscht daar een
hoogst fatsoenlijke en hoogst beschaafde toon.
Dien toon nemen zij alien van den dokter over ;
nu, er dient dan ook gezegd te worden, dat hij
zich als een echte lord Chesterfield onder 't ge-
zelschap weert. Evenals dit met andere bijeen-
komsten van dien aard het geval is, leveren
ook deze danspartijtjes dagen lang een vrucht-
bare stof van conversatie onder de dames op ;
en de heeren snakken er zoo erg naar, bij deze
gelegenheden uit te blinken, dat zij soms be-
trapt zijn geworden, dat zij in hun eentje hun
passen bestudeerden, louter en alleen om onder
't dansen een meergedistingeerdefiguurteslaan.
Het ligt voor de hand, dat een voorname
bedoeling van dit stelsel is, ook zelfs onder zulke
ongelukkige personen een betamelijke achting
voor zich zelven in te prenten en aan te moedi-
gen. lets van denzelfden geest predomineert bij
al de inrichtingen van Zuid-Boston.
„Daar hebt ge bij voorbeeld het Werkhuis.
In die afdeeling, welke gewijd is aan de ont-
vangst van oude of op andere wijze hulpbe-
hoevende armen, zijn deze woorden op de
muren geschilderd:
Het volgende is wel waard, dat men
er notitie van neme:
„ZELFBEHEERSCHING, RUST EN VREDE ZIJN
ZEGENINGEN."
Er wordt niet als vaste regel aangenomen
dat zij, die daar zijn, slechtgezinde en gemeene
menschen moeten wezen 7 voor wier duivelsche
oogen men noodzakelijkerwijsmetdreigementen
en strafbepalingen voor den dag moet komen.
Zoodra zij maar een voet over dezen drempel
zetten, komt men hen met dit zacht beroep op
hun eergevoel tegen. Alles binnenshuis is zeer
eenvoudig en net, zooals het behoort, maar
niettemin met het oog op rust en gemak inge-
richt. Het kost niet meer dan elk ander plan
van inrichting, maar veronderstelt zooveel deel-
nemende belangstelling in degenen, die door
den drang der omstandigheden verplicht zijn,
daar een onderkomen te zoeken, dat het hen
al dadelijk aanspoort, om dankbaar te wezen
en zich goed te gedragen. la plaats van over
groote, lange, meer voor vagebonden dan voor
menschen geschikte zalen te zijn versnipperd,
waar een soort van magere ingevallen wezens,
die menschen moeten heeten, den geheelen dag
mogen druilen, lamenteeren en bibberen, is het
gebouw in afzonderlijke vertrekken verdeeld,
waarvan elk zijn aandeel licht en lucht heeft.
Hierin nu woont de betere soort armen. In de
begeerte om deze kamertjes gemakkelijk en net-
jes in te richten, hebben zij een drangreden
om hun wilskracht te oefenen en hun eerzucht
min of meer te bevredigen. Ik herinner me niet,
dat ik er een gezien heb of J t was zindelijk
en net; daarbij had ieder kamertje een paar
1 bloempotten op. de vensterbank, of wat potten
en pannen op de plank, of wat gekleurde pla-
ten achter glas aan den gewitten muur, of mis-
schien, een houten klok achter de deur.
BOSTON.
27
De weezen en jonge kinderen zijn in een be-
lendend gebouw, dat wel van 't zoo evenver-
melde is af£escheiden, maar toch tot de Inrich-
ting zelve behoort. Sommigen zijn zulke kleine
schepseltjes, dat de trappen van lilliputsche
afmeting zijn, berekend naar de kleine stappen
die zij kunnfen zetten. Dat men hier metpiep-
jonge en zWakke kindertjes te doen heeft, heeft
men insgelijks in acht genomen bij de keuze
der stoelen, die inderdaadalscuriositeitenmogen
gelden, en er uitzien als meubelstukken van een
armeluitjes poppenhuishouding. Ik kan mij ver-
beelden hoe onze Poor Law Commissioners (de
Commissarissen der Armen-wet) zich er vroolijk
over zullen maken, als ze merken dat deze
stoelen armen en ruggen hebben; maar daar
smalle ruggegraten van ouder dagteekening zijn
dan hun inbezitneming van de vergaderzaal op
Somerset House, zoo vond ik voor mij, dat
zelfs deze voorzorg van een goedhartigheid ge-
tuigde, die wel verdiende, opzettelijk te worden
vermeld.
Ook hier deed het me byzonder veel pleizier,
opschriften op den muur aan te treffen, die
als van louter zedekundigen aard, gemakkelijk
onthouden en verstaan konden worden, bij voor-
beeld: „Hebt elkander lief ! w — , ; Godherinnert
zich het geringste schepsel;" enmeer van dien
aard. De boeken en bezigheden dezer kleintjes
waren op dezelfde verstandige wijze naar hun
krachten berekend. Toen wij deze lessen nage-
keken hadden, zongen vier kleuters van meisjes
(waarvan er een blind was) 'een klein liedje
over de lieve Meimaand, dat mij evenwel, zoo
allersomberst was de inhoud, doelmatiger zou
zijn voorgekomen, al men 't op onz.e Engel-
sche Novembermaand gezongen had. Maar dat
tot daartoe. Zoodra dat liedje uit was, gingen
we hun slaapkamers in oogenschouw nemen op
de bovenverdieping, waar alles niet minder voor-
treffelijk was ingericht dan beneden. En nadat
ik opgemerkt had, dat de onderwijzers tot een
klasse behoorden en zich door een karakter
onderscheidden, alweer in behoorlijke overeen-
stemming met den geestderinrichting, namik
afscheid van de kindertjes met een luchtiger
hart dan ik van arme kindertjes tot dusverre
ooit afscheid genomen had.
Met het Werkhuis is ook een gasthuis ver-
bonden, dat in de beste orde verkeerde, en
waar, het doet me pleizier dat ik zeggenkan,
verscheidene bedden onbezet waren. Het had
evenwel een gebrek, een gebrek dat trouwens
aan alle Amerikaansche binnenvertrekken ge-
meen is: de aanwezigheid namelijk van den
eeuwigen, vervloekten, verstikkenden, rood hee-
ten duivel van een kachel, waarvan de adem
de zuiverste lucht onder denhemelzoubederven.
In deze zelfde buurt zijn er twee inrichtingen,
voor jongens. De eene wordt de Boylston-school
genoemd en is een toevluchtsoord voor verwaar-
loosde en behoeftige jongens, die geen misdaad
begaan hebben, maar volgens den gewonen loop
van zaken al heel gauw deze betrekkelijke ver-
e^rende hoedanigheid zouden verliezen, werden
zij niet bytijds van de hongerige stratenopge-
nomen en hier naar toe gestuurd. De andere
inrichting is een Verbeterhuis voor jeugdige mis-
dadigers. Beide zijn onder een -en 't zelfde dak,
maar de.twee klassen van jongens komennooit
met elkaar in aanraking.
Wat hun persoonlijk voorkomen betreft, zien
de Boylston-jongens, gelijk men licht kan nagaan,
er veel voordeeliger uit dan de anderen.Toen
ik ze kwam bezoeken, waren zij in hun school-
kamer, en beantwoorddennauwkeurig, enzonder
boek, vragen alsde volgende; waar Engeland
ligt? hoe ver het van Amerika af ligt?hoe-
veel inwoners het telt? hoe zijn hoofdstadheet?
wat voor regeeringsvorm het heeft? en zoo
voorts. Ook zij zongen een liedje van den boer
die zijn zaad zaait, en zongen ze bij voorbeeld
deze woorden: ,/t is zoo dat hij zaait/ 7 of „ zoo
draait hij zich om," of „zoo klapt hij in zijn
handen," dan voegden zij er de noodige gesti-
culates bij, iets wat van den eenen kanttoonde,
dat zij er zelf des te meer schik in hadden, en
hen van de andere zij gewende, om te zamen
op betamelijke manier werkzaam te wezen. Zij
schenen een voortreffelijk onderwijs te hebben
genoten, en niet minder goed gevoed te worden,
want, wat dit laatste betreft, nooit in mijn leven
zag ik een troep jongens met dikker wangen
en gezonder buiken dan zij.
De jeugdige misdadigers hadden voor een
groot deel niet zulke pleizierige gezichten ; ook
waren er in deze inrichting nogal wat jonge
kleurlingen. Ik zag hen eerst aan hun werk
(mandenmaken en fabriceeren van hoeden van
palmbladeren), naderhand in hun school, waar
zijn gezamenlijk een loflied op de vrijheid zon-
gen, een dwaas, en, naar men denken kon, eer
verbitterend dan opwekkend onderwerp voor
gevangenen. Deze jongens zijn in vier klassen
verdeeld, ieder met een eigen nommer, dat op
hun arm gemerkt is. Komt er een nieuweling,
dan wordt hij in de vierde klasse gezet; het
staat dan aan hem, om zich door vlijt en goed
gedrag tot de eerste op te werken. Het doel
van dit gesticht is, den jeugdigen misdadiger
door een vastberaden maar vriendelijke enoor-
deelkundige behandeling te verbeteren; zijn
gevangenis tot een plaats van loutering en ver-
betering, niet van verontzedelyking en bederf
te maken ; hem dezen indruk te geven, dat er
maar een pad is, het pad van noeste vlijt, dat
hem ooit tot geluk kan leiden; hem te lee-
ren hoe dat pad moet betreden worden, bijal-
dien zijn voetstappen tot dusverre nog nooit
dien weg hebben ingeslagen ; en hem naar dien
weg terug te lokken als zijn voeten het spoor
bijster mochten geraakt zijn; in een woord,
28
SCHETSEN UIT AMERIKA.
hem aan >t verderf te ontrukken en hem aan
de maatschappij terug te geven als een boet-
vaardig en nuttig lid. Hetgewicht van zulk een
inrichting, in ieder opzicht en ook uithetoog-
punt van menschlievendheid en maatschap-
peiyk nut beschouwd 7 vereischt geen verder
betoog.
Een andere inrichting sluit den catalogus.
Het is het Yerbeterhuis van den Staat, waar de
gevangenen geen woord mogen spreken, maar
althans dezen troost en deze zedelijke opbeu-
ring smaken, dat ze elkaar mogen zien en te
zamen mogen werken. Dat is het verbeterd stel-
sel van gevangenistucht, dat wij inEngeland
ingevoerd hebben, endat al sinds ettelijke jaren
gunstig onder ons werkt.
Als een nieuw en niet onbevolkt land heeft
Amerika in al zijn gevangenissen het eene
groote voordeel, dat het in staat is, nuttigen en
winstgevenden arbeid voor de gevangenen te
vinden; terwijl bij ons het vooroordeel tegen
gevangeniswerk natuurlijk heel sterk is, en bijna
onoverkomelijk, wanneer eerlijke menschen, die
de burgerlijke wetten niet overtreden hebben,
maar al te vaak gedoemd zijn, vergeefs naar
werk te zoeken. Zelfs in de Vereenigde Staten
heeft het beginsel, om den arbeid van veroor-
deelde misdadigers met den vrijen arbeid te
doen concurreeren, wat natuurlijk ten nadeele
van laatstgenoemden ult moet* vallen, al vrij
wat tegenstanders gevonden, en 't schijnt niet,
dat deze tegenstand met de jaren verminde-
ren zal.
Juist om deze reden zou men bij den eersten
oogopslag de inrichting van onze beste gevan-
genissen dan ook voor beter houden, dan die
van Amerika. De tredmolen gaat met weinig
of geen gedruischgepaard ; vijfhonderd menschen
kunnen in een en 't zelfde vertrek touw pluizen,
zonder dat men eenig geluid hoort; en beide
soorten bezigheid zijn van dien aard, dat men
er zoo scherp en zoo nauwlettend acht op kan
slaan, dat het den gevangenen bijna onmogelijk
zal zijn, een enkel woord met elkaar te wisse-
len. Aan den anderen kant worden door 'tge-
raas van weefgetouw, aanbeeld, timmermansha-
mer en steenzaag die gelegenheid tot praten
niet weinig in de hand gewerkt, en nu moge
dat gepraat gauw in zijn werk gaan, en maar
kort kunnen duren, gelegenhedenblijven't niet-
temin, waartoe dergelijke bezigheden uit den
aard der zaak aanleiding geven, doordien ze
immers verscheiden personen heel dicht in
elkaarsnabijheidbrengen,somsvlaknaastelkaar,
zonder dat er zich eenige slagboom ofhinder-
paal tusschen hen bevindt. Iemand, die zoo'n
Amerikaansche gevangenis bezoekt, dient dan
ook een beetje te redeneeren en na te denken 7
voor en aleer het gezicht van een aantal men-
schen, die met gewoon werk bezig zijn, zooals
hij buitensdeurs gewoon is, maar half zooveel
indruk op hem zal maken als de beschouwing
van dezelfde personen op dezelfde plaats en
met dezelfde kleeding, indien zij bezig waren
met de een of andere taak, die overal gebrand-
merkt is, als behoorende uitsluitend tottucht-
huisboeven. In een Amerikaanschtucht- of ver-
beterhuis vond ik het dan ook moeielijk, om
me te overtuigen, dat ik werkelijk in een ge-
vangenis was: een plaats van schandvlekkende
straf en kastijding, en tot op dit uur ben ik
't nog niet met mij zelfeens, of de menschelijke
pocherij, dat het zoo iets niet mag zijn, wel
wortelt in de echte wijsheid, in 't wijsgeerig
inzicht in de zaak.
Ik hoop, dat ik te dezen opzichte niet mis-
verstaan moge worden, want zoo er een onder-
werp is, waar ik 't levendigst belang in stel, dan
is 't dit. Ik voor mij hel even weinig tot het
ziekelijk gevoelen over, 't welk elke femelende
logen of dronkemans-gewauwel van een beruch-
ten misdadiger tot stof voor een krant en tot een
reden van algemeene sympathie maakt, als ik
overhel tot die goede oude gewoonte uit die
goede oude tijden, die, wat zijn strafwetboek en
gevangenis-verordeningen betreft, Engeland
zelfs nog onder de regeering van George den
Derden, dus waarlijk niet zoo heel lang geleden,
tot een der bloeddorstige en meest barbaarsche
landen van de geheele wereld maakten. Kon
ik denken, dat het voor 't opkomend geslacht
eenig goed zou doen, o, graag gaf ik mijn toe-
stemming, dat de beenderen van den een of
anderen aardigen struikroover (hoe aardiger, des
te grager ik tusschen twee haakjes mijn toe-
stemming zou geven) wierden opgegraven en
bij stukken en brokken ten toon gesteld aan
dezen of genen mijlpaal, poort of galg, die
men maar geschikt mocht achten, om te dezen
aanzien aan 't doel te beantwoorden. Mijn rede
is er evengoed van overtuigd, dat dezeheeren
onder de alleronwaardigste en liederlijkste deug-
nieten behoorden, als ze van den anderen kant
hiervan overtuigd is, dat de wetten en gevange-
nissen hen in hun kwade practijken verhardden,
of dat hun verwonderlijke ontsnappingen inde
hand werden gewerkt door de cipiers, die in
die bewonderenswaardige dagen zelven altijd
misdadigers geweest waren en tot het laatst toe
hun boezemvrienden en drinkeboers waren.
Ook weet ik, gelijk alien weten of althans dien-
den te weten, dat het onderwerp der gevange-
nistucht voor onze menschelijke samenleving
van 't uiterste gewicht is, en dat Amerika
voor zijn op dit punt de baan schoonvegende
hervorming en in 't oogloopend voorbeeld voor
andere landen, groote wijsheid, groote goeder-
tierendheid en gezuiverd staatmansbeleid aan
den dag heeft gelegd. Door zijn stelsel te ver-
gelijken met dat, 't welk wij op zijn leest ge-
geschoeid hebben, wil ik alleen dit aantoonen,
dat het onze, met al zijn tekortkomingen,
BOSTON.
29
toch nog het een of ander op 't zijne vooruit
heeft. l )
Het Verbeterhuis, dat ons tot deze opmer-
king aanleiding heeft gegeven, is niet, gelijk
andere gevangenissen, ommuurd, maar in de
rondte met groote ruwe^staken gepalissadeerd,
in den trant bij voorbeeld van een ruimte waar
olifanten in gehouden worden, zooals men dit
op oostersche platen en schilderijen af zietge-
beeld. De gevangenen dragen een bonte klee-
ding; en zij, die tot zwaren arbeid veroordeeld
zijn, moeten spijkers maken of steenen houwen.
Toen ik daar was, was-de laatste ' klasse van
werklui bezig met het steenhouwen voor een
nieuw tolhuis, dat te Boston gebouwd wordt.
Ik merkte, dat het werk hen goed en vlug van
de hand ging, ofschoon er zeer weinigen bij
waren, (als ze er bij waren), die dat niet in de
gevangenis geleerd hadden.
De vrouwen, die zich alien in een groot ver-
trek bevonden 7 werden gebruikt ora dunne klee-
dingstoffen te maken voor New-Orleans in
de Zuidelijke Staten. Evenalsde mannen deden
zij haar werk stilzwijgend; en evenalsde man-
nen werden zij nagegaan door den persoon die
voor haar werk in moest staanof door iemand
van zijnentwege daartoe aangesteld.
De kook-, wasch- en andere dergelijke inrich-
tingen zijn vrij wel gelyk aan die,' welke ik
thuis gezien heb. De manier waarop zij 's nachts
hun gevangenen bezorgen (die algemeen aan-
genomen is) verschilt echter van de onze, en
is eenvoudig en doeltreffend tegelijk. Midden
is een groote ruimte, waarvan de vier muren
door ramen verlicht worden, zijn vijf rijen cellen
boven elkaar. Voor iedere rij is een Hchte ijzeren
galerij, die men langs een trap van dezelfde
constructie en 't zelfde materieel berei ken kan,
behalve de onderste rij, die zich gelijkvloers
bevind. Achter deze, rug aan rug en gekeerd
naar den tegenovergestelden muur, zijn vijf cor-
1) Daargelaten het door den nuttigen arbeid van gevan-
genen verkregen voordeel, dat wo nooit kunnen hopen tot
eenige noemenswaardige hoogte op t© voeren — misschien
is 't niet eens geraden voor ons, dit te probeeren — zijn
er twee gevangenissen in Louden, die in alle opzichten
gelijk en op sommige punten , bepaald hooger staan dan
die, welke ik in Amerika gezien of waarvan ik ooit
gehoord on gelezen heb. De eene gevangenis „the Tothili
Fields Bridewell," onder directie van don luitenant der
\ koninklijke marine A. ¥. Tracey; de andere „The Middlesex
House of Correction," waarvan de heer Chesterton direc-
teur is. Beiden z§n verlichte en superieure menschen: en
't zou even moeielijk wozen om perspnen te vinden, die
beter geschikt zijn voor de function die zij met vasthoid,
viyt, verstand en menschelijkheid verrichten^ als om do
volkomen orde en uitstekende indenting van de door hen
bestuurde huizen te overtreft'en.
respondeerende " rijen cellen, die op dezelfde
wijze toegankelijk zijn ; zoodat een beambte, die
beneden op den 1 grond met zijn rug naar den
muur gekeerd staat, met een oogopslag een
overzicht heeft over de eene helft der opgesloten
gevangenen, terwijl de andere helft insgelijks
onder controle staat van een anderen beambte,
die aan den overkant staat; en dat alles in een
groot vertrek. Tenzij deze oppasser omgekocht
mocht zijn of op zijn post mocht slapen, is 't
onmogelyk dat er iemand ontsnappe ; want zelfs
ingeval hij de ijzeren deur zijner eel zonder
gedruisch open mocht bfeken (wat byna aan 't
onmogelijke gretist), moet hij op 't zelfde oogen-
blik dat hij buiten zijn eel verschijnt en een
der vijf gaierijen, waar zij zich bevindt, opstapt,
geheei en al zichtbaar wezen voor den oppasser
beneden. In ieder dezer cellen is een klein rol-
bed ; waar een gevangene in slaapt, nooit meer.
Natuurlijk is het klein ; en daar de deur niet
uit ££n stuk, maar uit traliewerk bestaat, en er
geen luik of gordijn voor hangt, zoo kan de
gevangene ten alien tijd bespied worden door
den eersten den besten suppoost die daar elk
oogenblik van den nacht voorbij kan komen.
Alle dag krijgen de gevangenen ieder afzonder-
lijk hun middageten door een luikje in den keu-
kenmuur, en iedere gevangene neemt het naar
zijn slaapcel mee, waar hij geheei alleen een
uur lang wordt opgesloten om 't daar op te
kunnen eten. Deze geheele inrichting trofme;
en ik vind ze zoo navolgenswaardig, dat ik hoop
dat de eerste de beste ...gevangenis, die wij in
En gel and mochten bouwen, volgens dit plan
zal ingericht worden.
Men maakte mij de opmerking, dat men er
in deze gevangenis noch sabel noch vuurwape-
nen, ja zelfs geen stokken op nahoudt; en ik
voor mij achthet onwaarschijnlijk, dat, zoolang
ze op dezelfde voortreffelijke wijze ingericht en
bestuurd blijft, eenig wapen, hetzlj van aanval-
lenden of verdedigenden aard, ooit binnen haar
muren van noode zal wezen.
Zoo zijn de gestichten te Zu id-Bos ton!
In alle worden de ongelukkige of verbasterde
burgers van den Staat zorgvuldig onderwezen in
hun plichten bigide jegens God endenmensch;
worden omringd door alle redelijke middelen
van gemak en- -geluk die hun toestand maar
eenigszins toelaat; worden behandeld als leden
van de eene, groote familie der menschheid,
die wel is waar bedrukt, behoeftig of gevallen
zijn, maar met dat al leden van dat eene groote
huisgezin blij ven ; worden bestuurd door 't sterke
Hart en niet door de sterke (doch onmetelyk
zwakker) Hand. Ik heb ze min ofmeerbreed-
voerig beschreven, ten eerste om dat ze dat wel
waard zijn, ten tweede omdat het in mynbe-
doeling ligt, ze tot een voorbeeld te stellen en
mij daartoe te bepalen om van anderen, die we
tegen mochten komen en wier bedoelingen
30
SCHETSEN UIT AMERIKA.
dezelfde zijn, te zeggen, dat ze in ditofindat
opzicht in de practijk te kort schieten of ver-
schillen.
Ik wensch, dat ik door dit verslag, dat, hoe
onvolmaakt het ook uitgevoerd moge zyn, voor-
zeker een goede, eerlijke bedoeling heeft, mijn
lezers al was 't maar 66n honderdste deel kon
schenken van 't genoegen, mij ten deel gevallen
door 1 t bezoek van die instellingen, welkeikin
de vorige bladzijden beschreven heb.
Voor een Engelschman, die aan den zoo ge-
heel en al vrouwelijken opschik van W e s t m i n-
ster Hall gewoon is, levert een Amerikaansch
gerechtshof een even gek gezicht op als, naar
ik veronderstel, een Engelsch gerechtshof dit
voor een Amerikaan op zou leveren. Behalve
bij het oppergerechtshof te Washington (waar
de rechters een eenvoudige zwarte toga dragen)
vindt men daar niets bij de bedieningder justi-
tie wat naar zoo'n ding als een pruik of vrou-
wenjapon x ) zweemt. Daar de heeren der balie
tegelijk advocaten en procureurs zijn (want in
A merika bestaatdienaangaandegeenscheiding
zooals in Engeland), houden zij zich niet
meer op een afstand van hun cliSnten dan pro-
cureurs by ons Hof voor de rehabilitatie van
Insolvente schuldenaars dittenopzichtederhun-
nen doen. De leden der jury doen alsof ze
thuis zijn en maken 't zich zoo gemakkelflk als
de omstandigheden maar veroorloven. Degetuige
verschilt zoo weinig van 't aanwezige publiek,
dat een vreemdeling, die gedurende een pauze
binnenkwam ; moeite zou hebben, hem onder de
overigen op te merken. En gold het toevallig
een crimineele zaak, dan zouden zijnoogenin
negen gevallen van de tien vruchteloos naar den
gevangene zoeken, want dat heer zou heel aardig
aan 't lanterfanten wezen onder de meest ge-
ziene sieraden der balie, om zijn raadsman nu
en dan bedenkingen in te fluisterenof met zijn
pennemes een tandenstoker te maken van een
oude ganzenpen.
Toen ik de. rechtbank en te Boston bezocht,
moest mij dat verschil natuurlijk in 't oog val-
len. Ook keek ik eerst niet weinig vreemd op,
toen ik merkte, dat de raadsman, die den ge<
tuige ondervroeg, dat zittende deed. Maap
ziende, dat hij er ook mee bezig was, om de
antwoorden op te teekenen. en mij herinnerendej
dat hi]* alleen was en geen Junior" had, troostte
ik mij spoedig met de overdenking, dat de wet
hier niet zoo'n duur artikel was als t'huisjen
dat de afwezigheid van al dieformaliteiten, die
wij als onmisbaar beschouwen, zonder twijfel
een allergunstigsten invloed op de rekening der
rechtskosten uitoefent.
1) Tot nariclit dione, dat men voor vrouwenjapon on
tabberd ia 't Engelsch oen en 't zelfde woord gebruikt.
Vert.
In ieder Hof is ruimschoots voor 't gemak
der burgers gezorgd. Trouwens dit treft men
overal in A merika aan. Bij el'fce openbare
instelling wordt het recht der beyolking, om
tegenwoordig te zijn bij de behandeling der
zaken en daarin belang te stellen, vplkomen en
duidelyk erkend. Daar vindl men geen grimmige
deurwaarders, die hun den slakkengang gaande
beleefdheid voor een fooitje te kopp veilen;
ook geloof ik oprecht, dat men daar geen amb-
tenaar zal vinden, die zich op grond van zijn
ambt de geringste lompheid zou durven verqor-
loven. Niets wat nationaal eigendom is laat men
voor geld kijken; en geen openbaar ambtenaar
stelt zich aan als de explicateur van een ker-
mistent. In de laatste jaren zijn ook wij begonqpn
om dit goede voorbeeld na te volgen. Ik hoop,
dat we daarmee voortzullengaan; en dat zelfs
dekens en kapittels in de volheid des tijds be-
keerd zullen worden.
Voor de burgerHjke rechtbank was een zaak
aanhangig overaangevraagde schadevergoeding
wegens een ongeluk op een spoorweg. De ge-
tuigen waren onder vraagd,en de raadsman richtte
zich tot de jury. De geleerde heer (evenals
sommige zijner Engelsche broederen) was lang-
dradig om er wanhopig van te worden, en bezat
de opmerkelijke bekwaamheid om 66n en dezelfde
zaak gedurig te herhalen. Zijn groot thema w$s :
„ Warren de machinist/ en in iederen volzin,
dien hi] uitsprak, hoorde men maar niets anders
dan: „ Warren de machinist." Ik luisterde nage-
noeg een kwartier naar hem, en toen ik na
vetioop van dien tijd de gerechtzaal verliet,
even wijs als ik er in gekomen was, voelde ik
me alsof ik weer thuis was.
In de eel voor de gevangenen zafc een jongen,
die wegens diefstal terecht zou staan.Inplaats
nu dat deze jongen in een gevangenis zou op-
gesloten worden, werd hij naar 't asyl teZuid-
Boston gestuurd, en leerde daar een ambacht ;
zoodat hij zich na verloop van tijd bi] den een
of anderen knappen baas kon verhuren. Zoo-
doende werd, naar menredelijkerwijze magho-
pen, de ontdekking zijner overtreding niet het
preludeum van een leven der schande en van
een ellendigen dood, maar baande hem integen-
deel het pad om terug te keeren van den weg
der ondeugd en een waardig lid dermaatschappi]
te worden.
Ik ben in 't geheel niet een onvoorwaardelijk
bewonderaar van onze wettelijkerechtsvormen f
waarvan ik vele al heel belachelijk vind. Vreemd
moge het ook schijnen, dit neemt evenwel niet
weg, dat er een zekere mate van bescherming
schuilt in de pruik en de japon, ja, dat die
offlcieele kleeding als 't ware een vrijbrief geeft
voor persoonlijke verantwoordelijkheid, waar-
door die onbeschofte houding en taal, en die
BOSTON.
31
schromelijke verbastering van 't ambt, van een
pleiter voor De W^aarheid, welke men zoo vaak
bij onze gerechtshoven aantreft, niet weinig in
de hand worden gew,erkt. Niettemin, ik kan 't
niet helpen, raaar ik b^twijfel of A m e r i k a in
zijn begeerte om de ongerijmdheden en mis-
bruiken van 't oude stelsel af te schudden, niet
in een ander uiterste vervallen is, en vraagmij
zelven ernstig af, of 't niet wenschelijk is, vooral
in zoo'n kleine stad als deze, waar men elkaar
zoo van nabij kent, 6m de rechtspleging van
zekere kunstmatige slagboomen te omringen,
waardoor ze althans voor: „dag, ouwe jongen ;
altyd welgeweest?" en.soortgelijkegemeenzame
praatjes uit het alledaagsche leven gevrijwaard
is. Al de hulp die zij en in 'b karakter en in
de bekwaamheid van dp leden der rechterlijke
macht kan hebben, niet' alleen hier maar overal
elders, heeft zy en verdient dit volkomen ; maar
ze heeft nog iets meer noodig, en dat niet om
indruk te maken op hen die nadenkenengoed
op de hoogte zijn, maar op de onwetenden en
de Jan Salies; een klasse waartoe sommige ge-
vangenen en verscheidene getuigen behooren.
Ongetwijfeld waren deze instellingen op 'tbe-
ginsel gebaseerd, dat zij, die zoo'n ruim deel
hadden in 't maken der wetten, ze ook zeker
zouden eerbiedigen. Maar de ondervinding heeft
bewezen dat deze hoop mank gaat; want nie-
mand weetbeter danderechtersvanA m e r i k a,
dat zoodra er maar een opschudding komt onder
't volk van eenigszins noemenswaardige betee-
kenis, de wet krachteloos is en tijdelijk haar
eigen suprematie niet handhaven kan.
De toon, die. in de samenleving heerscht, ge-
tuigt van de uiterste beleefdheid, hoffelijkheid
en wellevendheid. De dames zijn ontegenzeglijk
zeer mooi — wat haar gezicht betreft: maarik
ben verplicht het daarbij te laten. De opvoeding,
die zij krijgen, is zoo wat van 't zelfde allooi
als bij ons, noch beter noch slechter. Men had
me daaromtrent allerlei wonderlijke vertelseltjes
op de mouw gespeld, maar daar ik er geen
geloof aan sloeg, kon 't mij natuurlijk niet tegen-
vallen. „Blauwe" x ) dames zijn er te B o s t o n,
maar gelijk wijsgeeren va,n die kleur en sexe in
de meeste andere landen, zijn zij er meer op
uit, voor iets bijzonders gehouden te worden
dan om werkelijk iets bijzonders te zijn. Zoo
zijn er ook B evangelis,che B dames, wier gehecht-
heid aan godsdienstvormen en afschuw van
schouwburg-vermakelykheden voorbeeldig mo-
gen heeten. Dames, die er hartstochtelijk veel van
houden, om lezingen bij te wonen, worden onder
alle klassen en standen gevonden. Op de min
of meer naar 't buitenleven zweemende wijze
1) Blauw is een der scheldwoorden in Engeland,
die men den Presbyterian en naar *t hoofd pleegt te wer-
pen, en wil dan zooveel zeggen als hier te lande vroom
of fy n. Vekt.
van samenleving, die in steden als deze de over-
hand heeft, heeft de kansel grooten invloed. Men
zou wel zeggen, dat de kansel in N i e u w-E n-
g e 1 a n d (altijd met uitzondering van de leeraren
der Unitariers) het als 't voornaamste doel van
van zijn ambt beschouwde, om alle onschuldige
en betamelijke uitspanningen te veroordeelen.
De kerk, dekapel, de leeszaal zijn de eenige
middelen van opwekking die geoorloofdzijn, en
naar de kerk, de kapel, de leeszaal stroomen
de dames dan ook heen.
Overal waar men zijn toevluctit neemt tot den
godsdienst bij wijze va-n sterken drank en als
een middel om de saaie eentonigheid van 't
huiselijk leven af te breken, zullen natuurlijk
die leeraren den meesten loop hebben en 't best
bevallen,. die de kunst verstaan, om detoehoor-
ders den hoogsten wil in te peperen. Zy, die
het pad naar de Eeuwigheid met de grootste
dosis zwavel bestrooien, en de bloemen en bla-
deren, die langs den weggroeien, hetongenadigst
vertrappen ; ze zullen voor de rechtzinnigsten
doorgaan; en zij,, die met de grootste taaiheid
op ; t aanbeeld slaan dat men alles behalve op
zijn sloffen de hemelpoort binnentreedt, zullen
door alle ware, geloo vers aangezien worden als
de zoodanigen die er zeker door zullen gaan,
alhoewel het hun zeker nogal wat moeite zou
kosten om de vraag te beantwoorden, op wat
voor grond zij tot deze ge vol gtrekking gekomen
zijn. Zoo gaat het thuis, zoo gaat het buitens-
huis; ja, 't is overal koekoek een zang. Wat nu
die andere uitspanning betreft, de Lezing na-
melijk, deze heeft ten minste de verdienste, dat
ze altijd nieuw is. De eene lezing volgt toch
de andere zoo gauw op de hielen, dat men er
geen een onthoud, en veilig zou men de serie
van de lezingen der eene maand in de volgende
maand kunnen herhalen, met haar bekoorlijk-
heid van ongebroken nieuwheid en haar on-
verminderde. belangrijkheid.
, De vruchten der aarde groeien op in verrotting.
Uit de verrotting dezer dingen is te B o s t o n
een sekte van wijsgeeren opgekomen, bekend
onder den naam van Transcendentalisten. Toen
ik onderzoeken ging wat deze benaming eigenlijk
beteekende, werd mij te verstaan gegeven, dat
al wat onverstaanbaar was zeker transcendentaal
was. Daar mij deze opheldering niet veel troost
schonk, zette ik het onderzoek nog verder voort,
en vond dat de Transcendentalisten volgelingen
zijn van mijn vriend den heer C^rlyle, of, laat
mij liever zeggen, van een volgeling van dezen
heer, den heer Ralph Waldo Emerson. Deze
heer heeft een deel zoogenaarrjide Essays (Proe-
ven) geschreven, waaronder veel dat droo-
merig en hersenschimmig is (als hij 't my niet
kwalijk zal nemen, dit zoo te betitelen), maar
nog meer dat waar en mannelyk, eerlijk en stout
mag heeten. Transcendentalisme heeft nu en
dan zijn afdwalingen (welkeschoolheeftzeniet?)
32
S0HET8EN UIT AMERIKA.
maar desniettegenstaande heeft het goede gezon-
"de eigenschappen ; eigenschappen waarvan de
minste zeker niet is een hartige afschuw van dat-
gene wat wy Engelschen onder den naam van
„Cant" *) plegen aan te duiden en een geschikt-
heid om die walglijke ondeugd in al de ontelbare
variteiten van haar eeuwigdurendekleerenkaste
betrappen. En daarom als ik een Bostonner was,
dan denk ik, dat ik een Transcendentalist zou
wezen.
De eenige predikant, dien ik te Bostoij
hoorde, was de heer Taylor, die zich in 't bij-
zonder tot zeevolk richtte, en eens zelf een zee-
man was. Ik vond zijn kapel in een van de nauwe
oude straten aan den waterkant met een vroo-
lijke blauwe vlag, die onbelemmerd van 't dak
wapperde. Op de galerij vlak tegenover den
preekstoel was een klein koor van mannelijke en
vrouwelyke zangers, een violoncel en een viool.
De prediker zat al in den preekstoel, die op pi-
laren rustte, en achter hem met eengeschilderde
draperie versierd was, die er levendig en ietwat
theatraal uitzag. Hij zag er als een echte zee-
bonk nit van zes of acht en vijftig jaar; met
diepe rimpels, die als 't ware in zijn gezicht ge-
groefd war en, donker haar en een stroef, vinnig
oog. Over 't geheel genomen maakte zijn uiterlijk
echter een pleizierigen indruk.
De dienst begon met een gezang, waar een
gcbed op volgde, dat voor de vuist werd uit-
gesproken. Het had het gebrek van in gedurige
herhalingen te vervallen, dat in den regel met
zulke gebeden plaats vindt ; maar was overigens
ongekunsteld en begrijpelijk van inhoud, en
ademde een gevoeligen en liefdevollen toon
die niet zoo algemeen een kenmerk is van dit
deel der godsdienstoefening als *t wel diende te
wezen. Nadat dit gebed uit was, las hij zijn
tekst voor, die aan Salomo's Hooglied ontleend
was en, voordat den dienst begon door een of
ander onbekend lid der vergadering op den
lessenaar was neergelegd geworden. De tekst
luidde als volgt: „Wie is zy, die daar opkomt
uit de Woestijn aan den arm van haar Greliefde?*
Hij behandelde dezen tekst op allerlei manieren ;
en knoopte er allerlei beschouwingen aan vast;
maar altijd geestig en met ru we welsprekendheid
juist berekend voor 't bevattingsvermogen zijner
toehoorders. Yergis ik me niet,dan was h\] er meer
op uit, om in hun geest te spreken en door hen be-
grepen te worden, dan om zijn eigen geleerdheid
te laten luchten. De beelden, waar hij zich af en toe
van bediende, waren alien aan de zee ontleend en
1) Cant — eon soort van Farizeesche eigensehap om
zich opzettelijk van woorden te bedienen die gansch wat
anders a c h ij n e n, dan ze werkelijk bedoelen.
Vert.
aan'tgeenineenzeemanslevennuendanvoorkan
komen ; dikwyls waren ze van treffende juistheid.
Zoo sprak hij hun van „ dien roemrijken man Lord
Nelson* enCollingwood, en sleepteer niets, zooals
men dit noemt, bij de haren bij, maar al wat hij bii-
bracht behoorde by 't onderwerp, was natuurlijk-
en wel berekend om indruk te maken. Eaakte bij:
echter wat al te zeer in vuur, dan liep er soms wel
een beetje kool onder door— gestoofd door Bun-
yan en Balfour van Barley. — Dan namelijk nam
hij zyn grooten quarto bijbel onder den arm, stapte
er den preekstoel mee op en neer, en keek daarbij
gestadig naar'tmiddelpuntder vergadering. Kom,
laten we deze preekmethode van den heer Taylor
nog wat nader verklaren. Als hij nu zijn tekst toe-
paste op de eerste bijeenkomst zynerhoordersen
de verwondering der Kerk schilderde over hun
aanmatigende verwaandheid om zoo maar op hun
eigen houtje een nieuwe gemeente te stichten, zie,
daar hield hij op de manier die ik zoo even be-
schreven heb, op eens met zijn bijbel onder zijn
arm op en ging daarna in dezer voege voort:
„Wie zijn deze — wie zijn zij ~~ wie zijn deze
jongens van Jan de Wit? Waar komen ze van-
daan? Waar gaan ze naar toe? Waar ze vandaan
komen! Wat is hierop het antwoord?(Nu leunt
hij over den preekstoel en wijst met zijne rechter-
hand naar beneden.) „ Waar ze vandaan komen ?
Van beneden 1" Hier gaat hij weer een beetje ach-
teruit en kijkt de zeelui aan die voor hem zitten.)
„Van beneden broeders. Van onder de luiken der
zonde, die de duivelboven jelui dicht heeft gesme-
ten. Ziedaar waar jelui vandaan kwam !" (Nu loopt
hij in den preekstoel heen en weer.) „En'.'waar ga
jelui naar toe? (Hier blijfthij op eens stilstaan.)
„Waar jelui naar toe gaat? Naar bo ven !" Heel
zacht en in de hoogte wijzende. „Naar bovenT
(Luider.) „Naar boven!" (Nog luider.) „Ja, daar
ga jelui naar toe —met 'n gunstigen wind — direct
koers zettende naar deglorie desHemels, waar
men noch storm noch vuil weer kent ; waar de god-
deloozen geen kwaad meer kunnen brouwen, de
vermoeiden uitrusten." (Al weer loopt hij heen en
weer.) Ja, daar ga jelui naar toe, lieve vrienden.
Zoo is' 't. Dat 's de haven. De echte haven, 't Is 'n
gezegende haven — uit welken hoek de windook
waait en wat voor getij we ook hebben ? geen nood'!
daar is 't water altijd stil, daar dry ven wenietnair
't strand en stooten op klippen, daar laten de ka-
bels niet los en drij ven we de zee in. . . Neen daar is:
Vrede — Vrede — Vrede — niets anders dan
Vrede 1" (Nog eens de oude wandeling, en op den
bijbel tikkend dien hij onder zijn linkerarm houdt.)
„Maar hoe 1 komen deze jongens van Jan de Wit ui t
deze wildernis, is dat wel zoo ? Ja. Uit de akelige,
verzengde woestijn der Ongerechtigheid, wier
eenige oogst de Dood is. Maar leunen ze op iets —
of leunen ze op niets, deze arme zeelui ? Drie tik-
ken op den bijbel.) „0 wel zeker.— Wel zeker.
— Zij leunen op den arm van hun Geliefde.* (Nog
drie tikken.) „Op den arm van hun Geliefde."
BOSTON.
33
(Nog drie, en een wandelingetje.) „Loods, leid-
ster en kompas, allestegelijk, voor allemaal —
hier is-i." (Nog drie tikken op den bijbel.) „Ja,
hier is-i. Hiermee kunnen ze hun zeemansplicht
als m annen ver vullen, en ook zelfs in den uitersten
noodkalm vanbinnenblijven." (Nog twee tikken.)
„Leunende op den arm van hun G-eliefde kunnen
zijja kunnen zelfs deze armenjongens uit dewil-
dernis vandaan komen, en opwaarts — opwaarts
— opwaarts gaan \ n (Telkens alshij dit woord her-
haalt, gaat zyn hand al hooger en hooger, zoodat
ze eindelijk en ten laatste boven zijn hoofd uit-
sterkt is geworden door tweebijzonderheden, en
die zijn de volgende : ten eerste, drukte hij zijn
hoorders terdege op 't gemoed,dat de trouwe waar-
neming van den Godsdienst niet onvereenigbaar
is met een beminnelyk gedrag en een nauwge-
zette vervulling van de plichten van hun stand,
een vervulling die stip.t van hen vereischt wordt ;
en ten tweede, deed hy hen opmerken, dat zij
zich toch hiervoor moesten wachten, om zicheen
monopolie van 't Paradljs en zijnheilgoederen
toe te eigenen. Nooit hoorde ik tot dusverre deze
beide punten zoo wijs aanroeren (als ik ze ooit
DAAE SPEIKGT OP EENS ONZE LEVEISTDIGE JOWGE HELD EE BIJ. (Biz. 50).
steekt ; daarbij kijkt hij zijn toehoorders vreemd
aan en drukt het baek triomfantelijk tegen zijn
borst, totdat hij van lieverlede tot een ander
deel zijner preek overgaat.)
Ik heb dit minder als een bewijs van des predi-
kers verdienstelijkheid aangehaald danwel als een
staaltje van zyne uitmiddelpuntigheid, ofschoon
zelfs dit, en in verband met zijne geheele houding
en voorkomen, en met het karakter zijner toehoor-
ders, onwillekeurig indruk moest maken.Niette-
min 7 't kan wel zijn, dat de gunstige indruk, dien
hij op mij maakte, grootendeels ontstaan en ver-
heb hooren aanroeren) door eenigen predikervan
die soort.
Daar ik den tijd dien ik te B o s t o n doorbracht,
besteed heb om op de hoogte te komen van deze
dingen, om den loop te bepalen dien ik op mijn
verdere reizen dacht te volgen, en om me voort-
durend te midden van 't maatschappelijk le ven a] -
daar te bewegen, zoo geloof ik niet, dat ik de ge-
legenheid heb, om dit hoofstuk te verlengen. Die
maatschappelijke gebruiken waar ik noggeenge-
wag vangemaakt heb, laten zich echter met wei-
nig woorden beschrijven.
Dickkxs. Schetsen uit Amerika en tafereelen uit Ifialie\
34
SCHETSEN UIT AMERIKA.
Om twee uur wordt gewoonlijk het middagmaal
gebruikt. Heeft men echter gasten bij zich ten eten
gevraagd dan dineertmeneerstomvijfuur;enop
een avondpartij soupeert men zelden later dan om
elf uur, zoodat men in den regel zelfs van zoo'n
partij, voor middernacht naarhuis gaat. Nooit kon
ik eenig verschil ontdekken tusschen een partij te
BostoneneenpartijteLonden,behalvedatop
de eerste plaats de uren van komen en gaan voor
alle partijen beter geregeld zijn; dat deconversatie
misschien een beetje luiderenpleizierigerisjdat
men gewoonlijk van een gast verwacht dathy tot
boven in de nok van 't huis klimmen zal om zijn
mantel te halen ; dat hy zeker is op ieder diner een
ongewonen berg gevogelte op de tafel te zien, en
op ieder souper ten minste twee kolossalen kom-
men heet gestoofde oesters, in ieder waarvan een
half opgeschoten hertog van Clarence gemak-
kelijk gesmoord zou kunnen worden.
In Boston zijn twee schouwburgen, die vrij
ruim en goedgebouwd zijn, maar waar het droevig
mee gesteldis, wat de ondersteuningbetreft die zij
van f t publiek genieten. De weinige dames, die er
gebruik van maken, zitten, gelijk]hettrouwensbe-
hoort, op de voorste rijen derloges.
In geen hotel vind men een rookkamer, bijge-
volgwas er ook geene in de onze; maar de gelag-
kamer is een groot vertrek met een steenen vloer
en daar loopen de lui den geheele avond heen en
weer, daar loopen ze in en uit,daar staan ze en roo-
ken ze,zooals hun ditinvalt. Daar wordt de vreem-
deling ookingewijdindegeheimenvan Gin-sling,
Cock-tail, Sangaree, Mint Julep, Sherry-cobbler,
Timber Doodle en andere vreemdsoortige drank-
ken. Het huis is vol kostgangers, gehuwde en een-
loopeftde, waarvan verscheidene eenwekelijksch
contract sluiten voor hun kost en logies : de prijs
verminderd natuurlijk al naarmate ze hooger op
willen klimmen. Open tafel wordt ergehouden in
een zeer mooie zaal, waar men kanontbijten, bet
middagmaal gebruiken en het avondmaal. Het ge-
zelschap,datgewoonlijk daarbij aanzit,wisseltvan
een- tot tweehonderd, soms meer. Telkens als er
zoo'n verschillendtijdperk van den dag aanbreekt,
wordt dit door een ontzaglijken gong aangekon-
digd die alderamenindekozijnendoetschudden,
als ,'t geluid door 't huis weerklinkt, en zenuwaoh-
tige reizigers niet weinig van streek brengt. Er is
ook een ordinaris voor dames en een ordinaris
voor heeren.
In onze particuliere kamer zou men 'smiddags
voor geen geld ter wereldde tafel dekkenzonder
een grooten glazen schotel bramen midden op ta-
fel te zetten ; en het ontbijt zou geen ontbijt ge-
weest zijn tenzij devoornaamste schotel eenhomp
ossevleeschware met een groot plat been in 't mid-
den, zwemmende in heete boter en bestrooid met
de allerzwartste peperdie ermetmogelijkheidte
krijgen is. Onze slaapkamer wasruim enluchtig,
maar(gely k iedere slaapkamer aan dezen kantvan
den Atlantischen Oceaan) armzalig gestoffeerd ;
zelfs om 't ledekant noch voor de ramen hangen
er gordijnen. Ze had evenwel 66n buitengewone
weelde in den vorm van een geschilderd houten
kleerenkast, ietskleiner dan een Engelsche staan-
klok; of bijaldien deze vergelijking onvoldoende
mocht zyn om den lezer een juist denkbeeld van
haar afmetingen te geven, dan zal men dienaan-
gaande eenigszins beter op de hoogte komen,als ik
zeg, dat ik veertien dagen en veertien nachten in 't
vaste geloof verkeerd heb,datdiekasteen stort-
bad was.
VIERDE HOOFDSTCJK.
LOWELL.
EEN AMERIKAANSOHE SPOORWEQ. LOWELL EN
ZIJN FABRIEKEN.
Alvorens Boston te verlatcn, wijddeike^n
dag aan een uitstapje naar Lowell. Voor dit be-
zoek bestem ik een afzonderlijk hoofdstuk, niet
om dat ik van plan ben, het in al zijn bijzonderhe-
den te beschrijven, maaromdatik'tmijherinnei-
als iets dat op zichzelf staat, en niets minder be-
geer dan dat mijn lezers 't zelfdezullen doen.
Bij deze gelegenheid maakte ik vooj-'teerst
kennis met een Amerikaanschen spoorweg.
Daar deze werken in alle staten vrij wel op
elkaar gelyken, zoo laten zich hun algemeene
kenmerken gemakkelijk beschrijven.
Er zijn wagens eerste en tweede klasse zooals bij
ons; maar eriseenheeren-waggoneneen dames-
waggon : het eenige verschil is, datindeneersten
wagen iedereen rookt en in den tweeden nie-
mand. Daar een zwarte nooit met een blanke reist,
zoo is erookeenneger-waggon, een bakbeestach-
tige kast in den trant bij voorbeeld als waarmee
Grulliver uit het koninkrijk Brobdignacin zee
stak. De trein onderscheidt zich verder door veel
gehots, veel gedruisch, veel paneelen, nietalte
veel ramen, een locomotief, een gillend gefluit en
een bengel.
De waggons gelijken op gemeene omnibussen,
maar zijn grooter: dertig, veertig, vijftig menschen
gaan er iri. In plaats dat de zitplaatsen van 't eene
eind naar ? t andere loopen, zijn ze kruiselings aan-
gebracht. Aan weerszijden is er zoo'n langerij,
met een nauwen doorloop in *t midden en aan
beide einden een portier. Midden in den wagen
staat gewoonlijk een kachel, die, met houtskool of
anthraciet gestookt, meestentijds gloeiend is. De
wagen is zoo potdicht, dat het niet is om uit te
houden, en tusschen u zelven en het een of
andere voorwerp waar ge toevallig naarkykt,
ziet ge de heete lucht tintelen of het de geest
van den rook was.
EEN AMERIKAANSCHE SPOORWEG.
35
In den dames-waggon bevinden zich tal vanhee-
ren, die dames bij zich hebben. Er zijnooktal van
dames, die niemand bij zich hebben : want laat
een dame alleen reizen van 't eene eind der Ver-
eenigde Staten naar >t andere, zekanerzeker van
zijn, dat ze overal met de meeste hoffelijkheid en
onderscheiding zal behandeld worden. De con-
ducteur of hij die de kaartjes ophaalt, of oppasser
of wat hij ook moge zijn, draagtgeen uniform. Hij
loopt den wagen op en neer, in en uit, al naar 't
hem invalt; leunt tegen de deur met zijn handen
in zijn zakken en gaapt u aan als ge bijgeval een
vreemdeling zijt, of knoopt met de passagiersom
hem heen een gesprekaan.Tal vannieuwsbladen
worden voor den dag gehaald, waarvan echter
maar weinige gelezen worden. Iedereen spreekt
met u, of met dezen en genen, al naar 't hem in
zijn hoofd komt. Zijt ge een Engelschman, dan
verwacht hij, dat die spoorweg erg gelijkt op
een Engelschen spoorweg. Zegt gij: „neen, fl dan
zegt hij (vragenderwijs); Ja!" en vraagt in wat
voor opzicht ze dan verschillen. Een voor een
telt ge de voornaamste punten van verschil op, .
en bi| ieder punt zegt hij (altijd vragenderwijs) :
Ja?" Dan spreekt hi] zijn vermoeden uit, dat
geinEngeland niet gauw reist, en op uw ant-
woord dat dit wel het geval is, zegt hij alweer (en
altijd vragenderwijs): „Ja?" en, men kan 'them
aanzien, gelooft u niet. Na een lange pauseering
maakt hij gedeeltelijk tot u en gedeeltelijk tot
„den knop van zijn wandelstok de opmerking, dat
ook Yankees voor een voortvarend volk door-
gaan ;" waarop g ij „ja" zegt en hij (maar ditmaal
bevestigenderwijs) insgelijks Ja* zegt, en als ge
danhetraampjeuitkijkt, vertelthiju, daterachter
dien heuvel en een mijl of drie van 't volgende sta-
tion een netstadje is, waarvan deliggingallerliefst
is,meteenzijnverwachtingtekennengevende,dat
ge wel van plan zult zijn, daar op te houden. Het
ontkennend antwoord geeftnatuurlijkaanleiding
tot meer vragen met betrekking tot u w voorgeno-
men route (welk woord de Yankee niet r o e t maar
altijd raut uitspreekt); en waar ge ook naar toe
moogt gaan, altijd en eeuwig wordt u aan 't ver-
stand gebracht, dat ge zonder onmetelijkemoeie-
lijkheid en gevaar daar nooit kunt komen, en al de
grootsche gezichten overal behalve daar zijn.
Krijgt een dame zin in de zitplaats van den een
of anderen mannelijken passagier, dan brengt de
heer, die haar vergezelt, hem daarvan in kennis,
waarop hij onmi'dddllyk en heel beleefd opstaat.
Depolitiekwordtdrukbesproken,insgelijksde ban-
ken en 't katoen. Bedaarde lui vermijden de quaes*
tie van 'tPresidentschap,want over vierd'halfjaar
zal er een nieuwe verkiezing plaats vinden en men
is al druk in de weer om zijn ge voelen omtrent deze
of gene party lucht te geven. De groote constitu-
tioneele eigenaardigheid dezerinstellingbestaat
toch hierin, dat zoodra de heftige stryd van de
laatste verkiezing achter den rug is, de heftige
strijd voor de volgende begintjietswateenonuit-
sprekeliike troost voor alle mannetjes van gewicht
onder de staatkundige en echte patriotten is : dat
is te zeggen voor negen en negentig mannen en
jongensvaniederenegenennegentigeneenkwart.
Behalve daar waar een zijtak zich bij den hoofd-
weg aansluit, is er zelden meer dan 6en spoor, zoo-
dat de weg erg smal is, en 't uitzicht, overal waar
een diepe overloop is, alles behalve uitgestrekt;
waar zoo'n overloop niet is, ziet het tooneel er al-
tijd op een en dezelfde wijze uit. Mijlenachtereen
in hun groei belemmerde boomen ; sommige door
de bijl geveld, sommige door:den windomverge-
worpen,sommige half ge vallen en leunende op hun
buren, verscheidene waarvan de stronken alleen
zijn blij ven staan, die halverwege in 't moeras zyn
verborgen, ander.e tot sponsachtige snippers ver-
molmd. Tot zelfs de grond bestaat er uit zulke
brokstukkenjiederepoelvanstilstaand water heeft
zijn korst van verrot hout; aan iederen kant zijn de
takken en stammen en stronken van boomen,
iniedere mogelijke phase van verval, ontbinding
en verwaarloozing. Nu eens komt ge voor een mi-
nuut of wat in een open streek voor den dag, waar
ge *t een of andere heldere meer of poel ziet glin -
steren,zoogrootalsmenigeEngelscherivier,maar
zoo klein hier ; dat het bijna geen naam heeft ; dan
weer snapt ge eon vluchtig gezicht van een nabu-
rige stad, met haar heldere witte huizen en koele
piazza's, haar stijve kerk en school, altemaal in
Nieuw Engelands trant, daar... wir-r-r-r!
bijna voordat gij ze gezien hebt, komt hetzelfde
donkere scherm : die in hun groei belemmerde
boomen, de stronken, de stammen, het stilstaande
water — alles zoo precies gelijkende op 't laatste
tooneel, dat ge gezien hebt, dat ge zoudt denken
als met een tooverslag verplaatst te zijn.
De trein houdt op in de bosschen, waar de on-
mogelijkheid, dat iemand de geringste reden zou
hebben om uit te stappen. alleen geevenaard
kan worden door de kennelijk wanhopige hope-
loosheid dat daar iemand zou zijn om in te stap-
pen. Hij stuift door den slagboom heen den
weg over, waar men noch poort, noch politie-
agent, noch signaal vindt ; niets dan een ruwe
houten plank waar deze letters op geschilderd
zijn: „als de bengel luidt, kijk dan uit
naar de locomotief." En alweer snort hij hals
over kop voort, alweer duikt hij door de bos-
schen, ziet het daglicht, ratelt over de onsterke
bogen heen, rommelt over den zwaren grond,
vliegt onder een houten brug door, die het licht
in een ommezien voor een seconde onderschept,
maakt plotseling al de sluimerende echo's in de
hoofdstraat eener groote stad wakker, en stuift
op de „bonnefooi w door elkaar, er op of er
onder, tot midden op den weg voort. Daar —
terwijl fabrieken aan den gang zijn en lieden
tegen hun deuren en ramen leunen, en jongens
vliegers oplaten en knikkeren, en mannen roo-
ken, en vrouwen babbelen, kinderen kruipen en
varkens aan 't wroeten zijn, en ongewone paar-
86
SCHETSEN UIT AMERIKA.
den achteruitslaan en steigeren, dicht in de na-
bijheid der rails — daar — on, on, on — daar
raast de dolle draak van een locomotief met
zijn trein van wagens met een stortbui van
vonken om hem heen; gillende, sissende, krij-
schende, hijgende; ,totdat het dorstig monster
onder een overdekten weg stopt om te drinken,
het volk er zich omheen verzamelt, en ge tijd
heb.t om weer adem te halen.
Aan 't station te L o w e 1 1 werd ik opgewacht
door een heer, die volkomen op de hoogte was
van 't fabriekwezen daar ter plaatse, en mij met
genoegen aan zijn geleide overgevende, ging ik
dadelijk die wijk der stad opzoeken, waar de
fabrieken, het doel van mijn bezoek, stonden.
Alhoewel van jonge dagteekening — want be-
driegt mijn geheugen me niet, dan is 't een
fabrieksstad die nog maar een en twintig jaar
oud is — is Lowell een groote, volkrijke en
welvarende plaats. Die aanwijzingen van haar
jeugd, die eerst iets aantrekkelijks voor 't oog
hebben, zetten er echter op den duur iets ge-
maakts ? iets vreemds, aan bij, dat voor een be-
zoeker uit oude streken nogal een grappigen
indruk maakt. Het was een allersmerigste win-
terdag, en niets in de geheele stad zag er in
mijn oog oud uit, behalve de modder, die op
sommige plaatsen een knie hoog lag, dat men
onwillekeurig in de verzoeking kwam om aan
te nemen, dat ze daar gelegen had sinds de
wateren van den Zondvloed tot hun gewone
peil gezakt waren. Hier zag men een nieuwe
houten kerk ? die, daar ze geen toren had en
nog niet geschilderd was, er uitzag als een
monsterachtige pakkist zonder adres er op. Daar
zag men een groot hotel, waarvan de muren
en collonades zoo licht en dicht waren, dat het
er precies uitzag alsof het van speelkaarten was
gebouwd. Toen we dat gebouw voorbijgingen,
zorgde ik er voor, mijn adem in te houden,
en begon ik te trillen toen ik een werkman op
het dak zag komen, uit vrees dat hij, mocht
hij onattent genoeg zijn wat hard met zijn voet
te stampen, het geheele gebouw in elkaar zou
kunnen trappen, dat het krakend naar beneden
viel. Zelfs de rivier, die de machines in de
fabrieken in beweging brengt (want bij alien is
water de beweegkracht) schijnt een nieuw aan-
zien te krijgen van de frissche gebouwen van
helder rooden steen en geverfd hout, waartus-
schen zij heenloopt, en in haar gemurmel en
geklots zoo'n lichtzinnige, onbedachtzame en
dartele rivier te zijn als men met mogelijkheid
zou kunnen begeeren. Men zou zweren, dat elke
„bakkerij," „kruidenierswinkel* en ,,boekbinde-
rij" en andere soortgelijke magazijnen gisteren
voor 't eerst de affaire begonnen hadden. De
vergulde vijzels en stampers, die op de lijsten
der zonneblinden buiten de drogistwinkels bij
wijze van uithangbord vastgemaakt waren, zagen
er uit alsof ze zoo even de Mun.t der Vereenigde
Staten verlaten hadden; en toen ik een zuigeling
van een paar weken in de armen van een vrouw
om den hoek eener straat zag, vroeg ik mij
zelven met onwillekeurige verwonderingaf waar
het kind vandaan kwam, daar ik zelfs geen
oogenblik veronderstelde, dat het in zoo'n jonge
stad als Lowell kon geboren zijn.
Er zijn tal van fabrieken in Lowell, die
alien tot datgene behooren wat wij een Yen-
nootschap zouden noemen, maar in Amerika
een Corporatie genoemd wordt. Verscheidene
daarvan bezocht ik, bij voorbeeld een wolspin-
nerij, een tapijtfabriek en een katoenfabriek ;
nam ze nauwkeurig op, en zag ze zooals ze op
een gewonen werkdag er altijd uitzien. Laat mij
er bijvoegen, dat ik ook goed bekend ben met
onze fabriekssteden in E n g e 1 a n d, en verschei-
den fabrieken in Manchester en elders op
dezelfde wijze bezocht heb.
Toevallig kwam ik aan de eerste fabriek juist
toen 't etensuur om was en de meisjes weer aan
't werk gingen; de trap wemelde er dan ook
van toen ik naar boven ging. Zij waren goed
'gekleed, maar naar mijn gevoelen niet boven
haar stand, want ik voor mij zie graag, dat de
lagere klassen der maatschappij netjes voor den
dag komen, ja zelfs dat ze, voor zooverre dit
onder 't bereik hunner beperkte geldmiddelen
valt, zich een beetje opschikken. Altijd aanne-
mende, dat dit binnen behoorlijke perken zal
blijven, zou ik in ieder persoon, dien ik in mijn
dienst nam, deze soort van trots als een niet
onwaardig element van achting voor zich zelf
zooveel mogelijk aanmoedigen, en al mocht nu
de een of andere ondeugende vrouw haar val
aan pronkzucht toeschrijven, ik zou me daarvan
evenmin af laten brengen, als dat ik mijn ge-
voelen van de wezenlijke nuttige strekking van
den Sabbat op zou geven, omdat de nogal
twijfelachtige autoriteit van een moordenaar in
Newgate de goedgezinden op dat punt aan
't twijfelen trachtte te brengen door te doen op-
merken, dat hij juist op dien dag zijn slechtste
streken uitgevoerd had.
Zooals gezegd, waren deze meisjes alien be-
hoorlijk gekleed ; daar ligt natuurlijk in opgeslo-
ten dat. ze de zindelijkheid in eigen persoon
waren. Zij hadden doelmatige hoeden, goede
warme mantels en omslagdoeken, en waren niet
te trotsch om met slecht weer overschoenen
of klompen aan te trekken. Daarenboven waren
er plaatsen in de fabriek waar ze haar kleeren
gerust neer konden leggen; ook bestond er
gelegenheid om zich te wasschen. Zij zagen er
gezond uit, sommigen zelfs z66,.dat het in 't
oog liep ; terwijl ze, wat manieren en houding
betreft, niet op stomme lastdieren maar op fat-
soenlijke jonge vrouwen geleken. Had ik in een
van die fabrieken het lispendste, in spraak en
houding geaffecteerdste en bespottelijkste schep-
seltje gezien, dat ik mij met mogelijkheid voor
DE FABRIEKARBEIDERS VAN LOWELL.
37
kon stellen (maar ik heb 't niet gezien, ofschoon
ik met een scherp oognaar zoo'n exemplaartje
uitkeek), dan zou ik gedacht hebben om dat
andere uiterste (dat ik wel gezien heb), om de
zorgelooze, droomerige, vuile slons, en met
pleizier zou ik naar dat eerste specimen gekeken
hebben.
De kamers, waar z\) in werkten, waren even
goed onderhouden als zij zelven. In de ramen
van sommigen stonden groene planten, zookreeg
men wat schaduw : terwijl in alle kamers zooveel
frissche lucht, zindelijkheid en gemak werd aan-
getroffen als de plaats zelve en de aard harer
bezigheden maar eenigszins toeliet. Het vermoe-
den ligt natuurlijk voor de hand, dat eronder
zooveel vrouwelijke personen, waarvan verschei-
dene zelfs volwassen waren, sommige er teer
en min uitzagen, — nu, dat was dan ook wer-
kelijk het geval. Maar plechtig verklaar ik 7 dat
ik in de groote massa, die ik dien dag in de
verschillende werkplaatsen zag, mi] geen enkel
gezicht kan herinneren, dat een pijnlljken indruk
op me maakte ; geen enkel meisje, dat, gedoemd
om door handenarbeid aan den kosttekomen,
ik, b^aldien ik daartoe de macht had gehad,
daar vandaan gehaald en in een anderen werk-
kring zou gebracht hebben.
Zij wonen in verschillende kosthuizen, die
dicht bij de hand zijn. De eigenaars der fabrie-
ken dragen er terdege zorg voor, dat zij geen
personen toelaten, om deze huizen in bezit te
nemen, wier karakters niet vooraf het nauwlet-
tendst en volkomenst onderzoek hebben onder -
gaan. Iedere klacht, die door de kostgangsters
of door iemand anders^ tegen hen ingeleverd
wordt, wordt behoorlijk onderzocht; en bijal-
dien de aanklacht gegrond wordt bevonden,
worden zy afgezet en hun plaats aan waardiger
personen toevertrouwd. In deze fabrieken ge-
bruikt men eenige kinderen, maar niet veel.
De wetten van den Staat verbieden, datze langer
dan negen maanden per jaar werken, en vor-
deren, dat zij gedurende de drie overige behoor-
lijk onderwijs krijgen. Te dien einde zijn er scho-
len te Lowell; ook zijn er kerken en kapellen
van allerlei gezindten, waar de jongevrouwen
dien vorm van godsdienst uit kunnenoefenen,
waarin ze groot zijn gebracht geworden.
Op eenigen afstand van de fabrieken, en op
den hoogsten en aangenaamsten grond in de
buurt, staat hun hospitaal of kosthuis voor de
zieken: het is het beste huis in die streek, en
dat een vermogend koopman daar voor zijn
eigen verblijf had laten zetten. Evenals die in-
richting te B o s t o n, die ik vroeger beschreven
heb, is ook dit huis niet in zalen verdeeld,
maar in nette kamers, die alien zonderonder-
scheid al die gemakken opleveren, welke men
in een fatsoenlijk burgerhuis aantreft. De eerste
geneesheer woont onder 't zelfde dak, en waren
de patienten leden zijner eigen familie, ze kon-
den niet zorgvuldiger, niet kiescher, kortom
niet beter verpleegd worden. Elke vrouwelijke
patient, die in deze inrichting wordt opgenomen,
moet wekelijks drie dollars betalen, maar geen
een meisje, dat in dienst is van een dezer cor-
poration, wordt ooit afgewezen omdat ze deze
kosten niet bestrijden kan. Dat het waarlijk niet
heel dikwijls voorvalt, dat zij deze kosten uit
eigen middelen niet kunnen bestrijden, kan Mer-
uit worden afgeleid, dat in Juli 1841 niet minder
dan negenhonderd zeven en tachtig van deze
meisjes geld belegd hadden in de spaarbank
van Lowell, ten gezamenlijke bedrage van
honderdduizend dollars.
Ik zal nu drie feiten vermelden, waarover een
groote klasse van lezers aan deze zij van den
Atlantischen Oceaan niet weinig vreemd zal
staan op te kijken.
Ten eerste : in zeer veel kosthuizen vindt men
een piano tot gemeenschappelijk gebruik. Ten
tweede: bijna al die jonge meisjes behooren tot
een leesgezelschap. Ten derde: ze hebben onder
elkaar een tijdschrift opgericht onder den naam
van the lowell offering (De offerande van
Lowell): „Een verzameling van oorspron-
kelijke stukken, uitsluitend geschreven door vrou-
welijke personen die op de fabrieken werkzaam
zijn." - Van dit tijdschrift, dat behoorlijk ge-
drukt, uitgegeven en verkocht wordt, heb ik
vierhonderd flks geschreven bladzjjden mee naar
huis gebracht, die ik van 7 t begin tot 't einde
gelezen heb.
Al die lezers of lezeressen nu, waar ik zoo
even op zinspeelde, zullen in hun'verbazing
over deze feiten als uit een mond uitroepen:
„Maar dat 7 s toch al te gek om los teloopen!"
En als ik dan, heel onderdanig natuurlijk, hun
de vraag voorleg: Waarom? dan staan zij al
klaar met hun antwoord: „Wel, al die dingen
zijn boven haar stand." In antwoord op welke
tegenwerping ik wel eens zou willen vragen wat
haar stand is.
Het is haar stand om te werken. Welnu, dat
do en zij ook: Zij werken. Zi] werken in deze
fabrieken gemiddeld twaalf uur per dag; me
dunkt, dat kan men toch wel werken noemen,
en fiks werken ook. Misschien is J t boven haar
stand, zich met zulke uitspanningen in te laten,
onverschillig op welke voorwaarde. Zijn ze wel
zeker, dat wij in Engeland niet onze denk-
beelden gevormd hebben van den „stand w van
't werkvolk, door er ons aan gewendte hebben
om die klasse te beschouwen zooals ze zijn, en
niet zooals ze behoorde te wezen? Ikvoormij
geloof, dat, indien wij onze eigen gevoelens
raadplegen, wij bevinden zullen, dat de piano's
en de leesgezelschappen, ja zelfs het Tijdschrift
38
SCHETSEN UIT AMEBIKA.
ons door hun nieuwheid een gat in de lucht
doen slaan, door hun nieuwheid, zeg ik, en niet
omdat het hier de afgetrokken quaestie geldt,
of al dergelijke dingen goed zijn of verkeerd.
Als men de bezigheid van heden met pleizier
heeft afgedaan en die van morgen met pleizier
te gemoet ziet, dan ken ik voor mij geen stand,
waar al soortgelyke uitspanningen niet uit den
aard der zaak beschavend moeten werken en
bijgevolg eer goed- dan afkeuring verdienen.
Ik toch ken ik geen stand, die duurzamer zou zijn
voor den persoon die er toe behoort, en veiliger
voor den persoon die er buiten staat, omdat de
onwetendheid er vanzelve aan verbonden is.
Ook ken ik geen stand, die het recht heeft om
de middelen van wederkeerige opvoeding, be-
schaving en behoorlijke uitspanning te monopo-
liseeren, of die ooit op den duur in stand ge-
bleven is bijaldien hij zich dat recht werkelijk
aanmatigde.
Wat de verdiensten van 't zoo even vermelde
tijdschrift als letterkundig product betreft, wil
ik alleen doen opmerken, dat men : t gerust naast
tai van soortgelijke Engelsche tijdschriftenmag
leggen; dan laat ik nog geheel en al het feit
buiten aanmerking, dat de artikels door deze
meisjes zijn geschreven gewprden na de ver-
moeiende bezigheden van den dag. 't Isaardig
als men merkt, dat verscheidene van de Ver-
tellingen in 't bewuste Tijdschrift op defabrieken
betrekking hebben en op haar, die daar werk-
zaam zijn ; dat ze den lezer aansporen tot zelf-
verloochening en tevredenheid, en goede begin-
selen van alzijdige menschenmin verspreiden.
Een diep gevoel voor de schoonheden der natuur,
zooals die ten toon gespreid worden in de een-
zaamheden die deschrijfstersthuisachtergelaten
hebben, ademt door al zijn bladen evenals de
gezonde dorpslucht ; en ofschoon een leesgezel-
schap een gunstige school is voor de studie van
zulke koffiepraatjes, vindt men al bitter weinig
zinspelingen op mooie kleeren, rijke huwelijken,
prachtige huizen of een lui en lekker leven.
Sommigen zouden de aanmerkingkunnenmaken,
dat de bladen nu en dan met zulke mooie
namen onderteekend zijn, maar dat is nu een-
maal smaak in Amerika. Het behoort mede
tot de taak van de Wetgevende vergadering van
Massachusetts om leelijke namen in lieve
namen te veranderen, als de kinderen in dit
opzicht den smaak hunner ouders willen ver-
beteren. Daar deze veranderingen weinig of niets
kosten, worden er gedurende iedere zitting Ma-
rianne's bij de vleet in Bevelina's veranderd.
Men vertelt, dat bij gelegenheid van eenbe-
zoek van generaal Jackson of generaal Harrison
aan deze stad (wie van beiden het geweestis
ben ik vergeten, maar dat doet er niet toe), hij
vierd'half mijl lang door een rij van dezejonge
meisjes heen wandelde, die altemaal parasols en
zijden kousen droegen. Maar daar ik niet ver-
nomen heb, dat dit eenig ander kwaad gevolg
heeft gehad dan een plotselinge rijzing van al
de parasols*en zijden kousen op de markt, en
misschien het bankroet van een of anderen
speculant uit Nieuw Engeland, die ze alien
& tout prix opkocht in afwachting van een
navraag, die nooit kwam, zoo hechtte ik niet
veel gewicht aan deze omstandigheid.
In dit beknopt verslag van Lowell, alsmede
in de zwakke maar oprechte uitdrukking van
't genoegen dat het mij verschafte, en stellig
verschaffen moet aan ieder vreemdeling, wien
de toestand van zulk volk thuis een onderwerp
is van belangstelling en deelnemende zorg, heb
ik mij er zorgvuldig vanonthouden,een vergc-
lijking te maken tusschen deze fabrieken en die
van ons eigen land. Vele van de omstandighe-
den, waarvan de krachtige invloed zich jaren
lang in onze fabrieksteden heeft doen gevoelen,
hebben hier geen plaats gevonden ; en om. zoo
te zeggen is er in Lowell geen fabrieksvolk,
want deze meisjes (dikwijls de dochters van
kleine pachters) komen uit andere staten, blij-
ven een jaar of wat aan de fabrieken en gaan
dan voorgoed naar huis.
De tegenstelling zou al heel sterk zijn, want
ze zou niets meer of minder wezen dan tusschen
het Goede en het Kwade, tusschen het helderste
licht, en de donkerste schaduw. Ik onthoud mij
daarvan, omdat ik dit oorbaar acht, maar be-
zweer al degenen, wier oogen op deze bladzijden
mogen rusten, des te ernstiger, hierbij stil te
staan en eens rijpelijk na te denken over 't
verschil tusschen deze stad en die groote holen
van wanhopige ellende ; zich daarna, als zij dat
te midden van 't partijgekijf nog kunnen doen,
de pogingen voor den geest te roepen die in
't werk dienen gesteld te worden om die holen
van hun ellende en gevaar te zuiveren, — en
ten laatste en allermeest zich te herinneren hoe
snel de kostbare tijd voorbij vliegt.
's Avonds keerde ik langs denzelfden spoor-
weg en in dezelfde soort van waggon terug.
Daar een der passagiers er niet weinig op uit
scheen te zijn, om (natuurlijk niet aan mij) maar
aan mijn reisgenoot zoo breedvoerig mogelijk
de echte beginselen uiteen te zetten, volgens
welke boeken over reizen in Amerika door
Engelschen zouden geschreven moeten worden,
deed ik net alsof ik in slaap viel. Maar den
geheelen weg over pinkoogend uit het raampje
kijkend, vond ik voor 't overige van den rit
overvloedig genot in ? t nagaan van deuitwer-
kingen van den boschbrand, die 's morgens
onzichtbaar was geweest, maar nu door de duis-
ternis in al zijn glans uitkwam : want we reisden
in een warrelwind van heldere vonken, die als
een sneeuwjacht om ons heen stoven.
WORCESTER EN HARTFORD.
39
VIJFDE HOOFDSTUK.
VAN WORCESTER NAAR NEW-YORK.
WORCESTER, DE RIVIER DE CONNECTICUT; HART-
FORD. NEW HAVEN. NAAR NEW-YORK.
In den namiddag van Zaterdag den vijfden
Februari verlieten wij Boston en spoorden
langs een anderen wegnaar Worcester: een
Heve stad uit Nieuw Engeland 7 waar we
schikking getroffen hadden, om tot Maandag-
morgen onder 't gastvrije dak van den gouver-
neur van den staat door te brengen.
Deze groote en kleine steden van Nieuw
E n g e 1 a n d (waarvan velen dorpen zouden zijn
in u d E n g e 1 a n d) zijn even gunstige speci-
mens van 't landbouwend A m e r i k a als haar
bewoners gunstige specimesmogenheeten van
Amerikaansche landbouwers. Wei vindt menhier
niet de netjes gesnoeide lanen en groene wei-
den van ons vaderland, en is net gras, verge-
leken met dat van onze kunstig aangelegde
parken, spichtig, ruw en wild, maar sierlijk hel-
lende stukken land, zachtkens rijzende heuvelen
boschrijke dalen en zachtkabbelende rivieren
kan men daar en tegen bij de. vleet aantreffen.
Iedere kleine kolonie van huizen heeft haarkerk
en school, die tusschen de witte daken enlom-
merrijke boomen uitsteken; iederhuis is witter
dan wit ; ieder zonnescherm groener dan groen;
iedere lucht bij mooi weer blauwer dan blauw.
Een scherpe droge wind en een beetje vorst
had de wegen zoo hard gemaakt toen wij te
Worcester aankwamen, dat hun gegroefde
sporen wel iets weghadden van granietaderen.
Natuurlijk lag ook hier over all'e voorwerpen
de glans der nieuwheid. Al de gebouwen zagen
er uit alsof ze eerst dien zelfden morgen waren
neergezet en geverfd 7 en Maandag met weinig
moeite weer konden weggehaald worden. Hel-
der als de avondlucht was, kwam elke scherpe
omtrek nog honderdmaal scherper uit. De nette
bordpapieren colonnades hadden niet meer per-
spectief dan een chineesche brug op een thee-
kopje en schenen insgelijks wel berekend voor
't gebruik. De scheermesachtige kanten van de
hier en daar verstrooide huisjes schenen den
wind zelven, als die er tegen aan suisde, als 't
ware te snijden en hemmeteenschrillerkreet
dan te voren verderop te sturen. Door die licht
en dicht gebouwdehouten woningen, waarachter
de zon met schitterenden luister onderging, kon
men zoo [geheel en [al.fheen kijken, dat het
denkbeeldldat iemand, die er in woonde, zich
aan de blikken van 't publiek;kon onttrekken
of eenig geheim voor zich kon houden, een
oogenblik onder de onmogelijkheden gerekend
werd. Zelfs waar een vlammend vuur door de
zonder gordijnen gelaten ramen van 't een of
ander afgelegen huis heen scheen, zag'teruit
alsof het zoo even aangelegd en nog niet recht
aan was; en in plaats van gedachten op te
wekken aan een prettige huiskamer, die opge-
vroolijkt was door gezichten die voor 't eerst
het licht zagen om dienzelfden haard en waar
't behangsel de pleizierige warmte nog meer
scheen te verhoogen, — in plaats nu van zulke
gedachten op te wekken, werd het den aan-
dachtigen beschouwer te moede alsof de lucht
van versche kalk en vochtige muren hem onder
den neus kwam.
Zoo althans dacht ik dien avond. Den vol-
genden morgen toen de zon zoo helder scheen,
en de kerkklokken luidden, en het volk in hun
Zondagsche kleeren doodbedaard het dicht bij
de hand liggende voetpad afliep, toen lag er
een pleizierige sabbatsrust over alles, die het
gevoel liefelijk aandeed. Beter zou ze gepast
hebben bij. een oude kerk, nog beter bij wat
oude graven, maar al werden beide hier gemist,
toch heerschte er over J t geheele tooneel zoo'n
aangename kalmte, dat dit vooral na denrus-
teioozen oceaan en de drukke stad eendubbel
heilzame werking op de ziel uitoefende.
Den volgenden morgen begaven wij ons, nog
altyd per spoor, naar Springfield. Van daar
naar Hartford, de plaats onzer bestemming,
is een afstand van maar vijf en twintig mijlen,
maar zoo slecht waren de wegen in dat gedeelte
des jaars, dat de reis te land ons waarschijnlijk
een uur of twaalf zou geduurd hebben. Daar
'fc een bijzonder zachte winter geweest was, zoo
lag echter gelukkig de Connecticut „open", of
was, met andere woorden, niet bevroren. De
kapitein van een kleine boot zou zijn eerste
vaart van dat seizoen (bij menschengeheugenis
het tweede voorbeeld van een vaart in Febru-
ari) af gaan leggen en wachtte alleen op ons,
om aan boord te gaan. Wij gingen dan ook
aan boord zoodra we maar konden. Hij hield
zich aan zijn woord en stoomde dadelijk weg.
Ze werd waarlijk niet zonder reden een kleine
stoomboot genoemd. Ik vergat om er naar te
vragen, maar ik zou denken, dat het een boot
was van zoo wat een halve-ponny-kracht Meneer
Paap, de beroemde Dwerg, had gelukkig kun-
nen wonen en staan in de kajuit, die evenals
een gewoon woonhuis van schuiframen was voor-
zien. De ramen hadden ook licht door de gor-
dijnen, die voor de onderste glazen aan slappe
koorden hingen, zoodat de geheele kajuit veel
weghad van een lilliputsch komehuis, dat door
een hoogen vloed of eenig ander onheil van
dien aard vlot was geraakt en nu, de Hemel
mag weten waarheen, lag te drijven. Maar zelfs
in deze kamer was een schommelstoel. Het zou
trouwens onmogelijk zijn, ergensin Amerika
te wezen zonder een schommelstoel.
Ik zie er tegen op, te vertellen hoeveel voe-
40
SCHETSEN UIT AMERIKA.
ten dit schip kort, en hoeveel voeten het smal
was : om nu de woorden lengte en breedte op
zoo'n afmeting toe te passen, zou een soort
van zelftegenspraak zijn. Maar dit kan ik nog
constateeren, dat wy alien midden op 't dek
bleven, uit vrees dat de boot eens onverwachts
mocht kantelen ; en dat de machine, dank hebbe
een verwonderlijk condensatieproces, juist tus-
schen 7 t dek en de kiel werkte, het geheel een
warm kadetje vormende van zoo wat drie voet dik.
Het regende den ganschen dag zooals ik eens
dacht, dat het alleen in de Schotsche Hoog-
landen kon regenen. De rivier zat vol dry vende
ijsschotsen, die gedurig onder ons knapten en
kraakten ; en de diepte van water, waar we door-
heen gingen om de groote massa's, die door
den stroom midden naar de rivier gevoerd
waren, te vermijden, beliep maar een duim of
wat. Evenwel, we vorderden, we vorderden
knapjes; en daar we ons goed toegestopt had-
den, trotseerden wij het weer en haddenzelfs
schik in ons leed. be Connecticut is een mooie
rivier; en ik twijfel niet of 's zomers zijn haar
oevers zelfs prachtig. Althans dit werdmever-
teld door een jonge dame in de kajuit, en als
het bezit van een eigenschap de eigenschap
mede insluit om ze te kunnen waardeeren, dan
moest zij voorzeker bevoegd geacht worden
om over schoonheid te oordeelen, want een
mooier schepsel zag ik in mijn leven niet.
Na twee en een half uur op deze origineele
manier te hebben gereisd (met inbegrip hiervan,
dat we aan een kleine stad gestopt hadden,
waar we een saluut kregen van een kanon dat
veel dikker was dan onze eigen schoorsteen)
kwamen wij te Hartford aan, en begaven ons
onmiddellijk naar een bij uitstek goed ingericht
logement, met uitzondering, oudergewoonte, van
de slaapkamers, die op bijna iedere door ons
bezochte plaatser op ingericht waren, om iemand
vroeg op te doen staan.
Hier vertoefden wij vier uur. De stad ligt
prachtig in een kom van groene heuvelen; de
grond is ryk, boschrijk, en zorgvuldig onder-
houden. Zij is de zetel van de Wetgevende
Vergaderingvan Connecticut, welke wijze corpo-
rate in vroeger dagen de vernieuwde editie der
zoogenaamde „Blauwe wetten" invoerde, krach-
tens welke — en nu noem ik maar een enkel
staaltje van haar verlichte bepalingen op —
ieder burger, van wien bewezen kon worden
dat hij 's Zondags zijn vrouw gezoend had, straf-
baar was, ik meen, met den stok. Tot op den
huidigen dag is er nog maar al te veel van den
ouden puriteinschen zuurdeesem in deze streek
overgebleven, maar, voor zoover ik weet, heeft
dat nog volstrekt niet de uitwerking gehad, dat
de bevolking in haar handel en wandel ietwat
menschelijker, ietwat redelijker geworden is.
Daar ik nog nooit van zoo'n gunstige uitwerking
elders gehoord heb, zoo kom ik voor mij tot
de gevolgtrekking, dat men ze ook niet zal
beleven voor en aleer de kalveren met sint
jutmus op 't ijs dansen. Waarlijk, wat groote
uitstalling en uitgestreken gezichten betreft, is
't myn gewoonte, om de goederen der andere
wereld vrij wel met denzelfden maatstaf te be-
oordeelen waarmee ik de goederen dezer wereld
pleeg te beoordelen, en zie ik dan ook zoo'n
schacheraar in dergelyke artikelen zyn waar met
ijselijk veel bluf uitstallen, dan rijst b# mij op
staanden voet de twijfel op, oft met de qualiteit
van de waar daar binnen in wel recht pluis zal
wezen.
In H a r t f o r d staat de vermaarde eik waar
het charter van koning Karel was verborgen.
Hij behoort nu tot den tuin van een heer. In
't Statenhuis is het charter zelf. Ik vond hier de
rechtbanken precies als in Boston; de open-
bare inrichtingen byna evengoed. HetGesticht
voor Krankzinnigen wordt op bewonderenswaar-
dige wijze beheerd; zoo ook het Doofstommen-
Instituut.
Toen ik zoo door ; t Krankzinnigen- Gesticht
wandelde, vroeg ik mij zelven gestadig af, of
ik de oppassers wel anders van de patienten
zou onderscheiden hebben dan door de weinige
woorden, die er, met betrekking tot de onder
hun opzicht staande personen, tusschen de eerst-
genoemden en den dokter gewisseld werden.
Het spreekt vanzelf, dat deze opmerking enkel
op hun uiterlijk slaat ; want de conversatie van
't gekke volkje was gek genoeg.
Er was een gemaakt oud dametje, die er erg
opgeruimd uitzag. Zij schoof me op zij aan ? t
einde van een lange gang, en deed me met
een buiging van onuitsprekelijke neerbuigende
goedheid deze onverklaarbare vraag:
„BloeitPontefractnog ; m'nheer, opEngelands
bodem?"
„Ja, mevrouw," antwoordde ik.
„Toen u hem 't laatst zag mijnheer, was hij — *
„Wel, mevrouw," zei ik, „buitengewoon wel.
Hij verzocht me, u zijn groete te doen. Ik heb
nooit gezien, dat hij er beter uitzag."
Op dit antwoord was de oude dame in de
wolken van blijdschap, Nadat zij mij een oogen-
blik aangekeken had, als om zich te overtuigen
dat ik meende wat ik zei, week zij een stap
of wat achteruit ; ging weer naar voren ; maakte
op eens een sprong (waarop ik gauw een stap
of twee achteruit trad), en zei:
„Ik ben voor den zondvloed geboren, m'nheer/
Ik dacht, dat het maar 't best was, te zeggen,
dat ik dit van den beginne af vermoed had.
Ik zei haar dit dan ook.
,,'t Is wel iets waar je niet weinig grootsch
op kunt zijn, m'nheer, en ook iets heel pleizie-
rigs, voor den zondvloed geboren te zijn/ ; zei
de oude dame.
HET GEVANGENHUIS TE HARTFORD.
41
„Dat meen ik ook, mevrouw," antwodrdde ik.
De oude dame maakte een kushandje, deed
nog een sprong, ]iep op de vreemdsoortigste
manier glimlachend de galerU af, en trad even
bedaard als gracieus haar eigen slaapkamer
binnen.
In een ander gedeelte van 't gebouw lag een
mannelijk patient te bed, die er zeer bezweet
en verhit uitzag.
„Wel!" zei hij en meteen sprong hij overeind
en.trok zijn slaapmuts af. /fen laatste is dan
alles in orde. Met koningin Victoria heb ik de
zaak geschikt."
„Wat geschikt?" vroeg de dokter.
„Wat? Wei die zaak" — en hier streek hij
met zijn hand over zijn voorhoofd alsof hij
vermoeid was — „die zaak over 't beleg van
New-York."
„Zoo, zoo!" zei ik als iemand voor wien
plotseling een licht opgaat. Want hij verwachtte
van mij een antwoord. Dat merkte ik aan de
wijze waarop hij me aankeek.
„Ja, op ieder huis zonder teeken zullen de
Britsche troepen schieten. Aan de andere zal
geen letsel gedaan worden. Zij, die veilig wen-
schen te zijn, moeten vlaggen ophijs-chen. Dat's
al wat ze te doen hebben. Zij moeten vlaggen
ophijschen."
Onder 't spreken scheen hij 7 naar 't mij voor-
kwam , er zelf een flauw denkbeeld van te hebben ,
dat hy eigenlijk wartaal uitkraamde. Zoodra hij
deze woorden gezegd had ; ging hij weer liggen,
maakte een geluid dat iets vangekreun weghad
en trok de lakens over zijn heet hoofd.
Er was er nog een: een jonkman, diekrank-
zinnig was geworden door verliefdheid en harts-
tocht voor de muziek. Nadathij op denaccordeon
een door hem zelven gecomponeerden marsch
gespeeld had, gaf hy onstuimig zijn verlangen
te kennen, dat ik bij hem op zijn kamer zou
komen, wat ik onmiddellijk deed.
Ik deed nu precies of ik er al alles van wist,
schikte me naar zijn bijzondere neigingen, en
liep zoo naar 't raam toe, waar men een prachtig
uitzicht had, terwijl ik met een aplomp, waar
ik my zelven niet weinig op voor liet staan, de
opmerking maakte:
„Wat 'n liefelijke streek heeft u hier om u
heen."
„Bah!" zei hy en meteen streek hij onacht-
zaam over de tonen van zijn instrument : „ V o o r
zoo'n gesticht als dit, is 't mooi ge-
noeg!"
Ik geloof niet, dat ik ooit in myn leven zoo
beteuterd heb staan te kijken.
„'t Is maar voor de aardigheid, dat ik hier
ben," zei hij koeltjes. „Dat's alles."
;; Zoo! Is dat alles! 9 zei ik.
„Ja. Dat's alles. De dokter is 'n goeie kerel.
Hij merkt 't wel, dat 't maar 'n grap van me
is. Voor 'n enkelen keer hou 'k wel van zoo'n
aardigheid. Je hoeft 't niet over te babbelen,
maar aanstaanden Donderdag denk ik weerheen
te gaan."
Ik verzekerde hem, dat er van onsgesprek,
als van geheel vertrouwelijken aard, geen woord
uit zou lekken, en zocht daarna den dokter weer
op. Zooals wij een galerij doorgingen kwamen
wij een netgekleede dame van hoogstbeschaafde
manieren tegen, die mij een reepje papier en
pen aanbood, en mij verzocht, daar ietseigen-
handig op te schrijven.
Ik voldeed aan haar verzoek, en we gingen
verder.
,Bedrieg ik me niet, dan heb ikbuitendeze
muren meermaien zulke gesprekken gehad met
dames. Deze dame is toch niet krankzinnig, wil
ik hopen?"
„Ze is gek."
„Op wat voor punt? Wil ze van iedereen
eigenhandig schrift hebben?"
„Neen. Ze hoort stemmen in de lucht/
„Zoo, zoo!" dacht ik, „'t zou niet kwaad
wezen, als we een stuk of wat hedendaagsche
profeten, die aan 'tzelfde euvelmank gaan, ook
opsloten ; en ik zou er niets tegen hebben, als
we, om te beginnen, de proef eens namen op
een paar Mormonen."
In doze plaats vindt men de beste gevangenis
ter wereld voor dezulken, die preventief gevangen
zitten. Ook is er een zeer goed ingerichte Staats-
gevangenis, die op dezelfde leest geschoeid is
als de gevangenis te Boston, met dit onder-
scheid, dat hier altijd een soldaat op schildwacht
staat met een geladen geweer. Toen ter tijd
waren er ongeveer tweehonderd gevangenen in.
Er werd me in de slaapzaal een plek aangewezen,
waar eenige jaren geleden een oppasser vermoord
was geworden in 't holle van den nacht door een
gevangene die uit zijn eel was gebroken en daar-
na een wanhopige poging had gewaagd om te
ontsnappen. Ook wees men mij een vrouwaan,
die haar man vermoord had en nu al zestien
jaar moederziel alleen gezeten had.
„Wat dunkt u?" vroeg ik mijn geleider, „zou
die vrouw, die nu al zoo lang gezeten heeft,
nog altijd hoop koesteren, dat ze eenmaal weer
op vrije voeten zal komen?"
„Wel wis en zeker," antwoordde hij.
„Maar ik veronderstel, dat ze geen kans heeft
om haar vrijheid terug te krygen, niet waar?"
„ Ja, dat weet ik niet, Haar vrienden wantrou-
wen haar."
„Wat hebben die daarmee te maken?" vroeg
ik natuurlijk.
»Wel, zij willen geen request voor haar in-
dienen.*
„Maar als ze 'tnu eensdeden, me dunkt, dan
kreeg zij nog geen gratie?"
42
SCHETSEN UIT AMERIKA.
„In den eersten tijd misschien niet; ook niet
bij een tweede request; maar een aanhouder
wint; door dus telkens en telkens op 'tzelfde
aanbeeld te kloppen, zouden ze na verloop van
jaren hun zin wel krijgen."
„Gebeurt dat hier meer!"
„Ja, meer dan eens. Staatkundige vrienden
zullen ? t soms doen; ze doen T t zelfs dikwijls,
langs den een of anderen weg."
Aan Hartford zal ik steeds met groot ge-
noegen en dankbaarheid blijven denken. Hetis
waarlijk een allerliefste plaats, en ik had er tal
van vrienden, die ik mij nooit met onverschil-
ligheid kan herinneren. In alles behalve opge-
ruimde stemming verlieten we dan ook deze
stad op den avond van Vrijdag den llden, en
reisden dien nacht per spoor naar NewHaven.
Onderweg werden de conducteur en ik formeel
bij elkaar ge'introduceerd (gelijk zulks bij der-
gelijke gelegenheden plachttegeschieden), waar-
na we met elkaar over koetjes en kalfjesgingen
spreken. Na- een reis van drie uur bereikten we
New Haven tegen achten, en brachten den
nacht in 't beste logement door.
New Haven, ook onder den naam van
City of Elms (stad der Olmboomen) bekend,
is een mooie stad. Verscheiden van haar straten
zijn (zooals Kaar alias genoegzaam te kennen
geeft) met rijen groote oude olmenbeplant; en
dat zelfde sieraad der natuur omringt Yale Col-
lege, een inrichting van 't uiterste gewichten
groote vermaardheid. De verschillende afdeelin-
gen dezer inrichting zijn in een soort van park
midden in de stad opgericht, waar zij onder
de lommerrijke boomen maar flauw zichtbaar
zijn. Het effect staat vrij wel gelijk met het
plein eener oude hoofdkerk inEngeland; en
als de boomen. vol in blad staan, dan kan 't
niet anders of dit moet een allerschilderachtigst
gezicht opleveren. Zelfs 's winters bieden deze
groepen van goed uitgegroeide boomen onder
de drukke straten en huizen eener bedrijvige
stad een allerkeurigst gezicht aan. Het heeft er
toch wel iets van weg, alsof ze een soort van
compromis tusschen stad en land tot stand bren-
gen, door elkander halverwege te gemoet te
gaan en daarna de hand te schudden, iets wat
en nieuw en pleizierig is.
Na een nacht te hebben uitgerust, stonden
we vroeg op en gingen bijtijds naar de werf,
en aan boord van de packet New-York, naar
New-York. Dit was de eerste Amerikaansche
stoomboot van eenigen omvang, die ik gezien
had; en toch geleek ze in een Engelsch oog
nog^oneindig minder op een stoomboot dan een
groot drijvend bad. Het kwam mij inderdaad
voor, alsof de badinrichting van Westminster
Bridge, die ik verliet, toen ik nog nietrecht
droog achter de ooren was, op eens tot een
colossalen omvang uitgedijd was; dat ze van
huis w i eggeloopen was en 't in den vreemde
tot een stoomboot had weten te brengen. Hier
in Amerika, waar onze doordraaiers het zoo
bijster op begrepen hebben, kwam mij zoo iets
des te waarschijnlijker voor.
Wat het uiterlijk betreft, is het groote verschil
tusschen deze packets en de onze dit, dat zij
zoo hoog boven water liggen. Zoo is het hoofd-
dek rondom besloten en vol vaten en goederen,
gelijk een tweede of derde verdieping in een
pakhuis, terwijl het wandeldek er boven ligt.
Een gedeelte der machinerie is altijd boven dit
dek, waar men de verbindingsstang in een sterk
en hoog raam kan zien werken gelijk een zaag
in een houtzaagmolen. Zelden is daar iets dat
op een mast of takelage gelijkt : niets anders
dan twee groote zwarte schoorsteenen. De man,
die aan 7 t roer staat, is opgesloten in een klein
huisje aan 't vooreinde der boot (men moet
weten, dat het rad door middel van ijzeren
kettingen met het roer verbonden is, die langs
de geheele lengte van 't dek werkt) ; en gewoon-
lijk houden de passagiers zich beneden op, ten-
zij het weeral heel uitlokkehjk mocht zijn. Zoo-
dra gij de werf achter den rug hebt, houdt alle
drukte en bereddering op een packet op, Ver-
wonderd vraagt gij u zelven af, hoe ze toch
vooruitgaat, want 't schijnt wel dat niemandzich
met haar bemoeit; en komt een andere logge
machine u voorbijspatten, dan voelt ge u niet
weinig verontwaardigd over de nabijheid van
zoo'n somberen, wanstaltigen, op alles behalve
op een schip gelijkenden leviathan, ten eenen-
male over ? t hoofd ziende, dat het schip, waar
gij aan boord zijt, er gerust een broertje van
kon wezen.
Er is altijd een boekhouderskantoortje op 't
tweede dek, waar ge uw vracht betaalt; een
dameskajuit ; bagagekamers ; een kamer van den
machinist ; om kort te gaan, 't is een echte war-
boel, die >t iemand nogal moeielijk maakt, om
de heerenkajuit te vinden. Deze kajuit beslaat
dikwijls de geheele lengte der boot (gelijk ook
ditmaal het geval was) en heeft drie of vier
rijen kooien aan weerszijden. Toen ik voor 't
eerst in de kajuit van de New- York kwam, ge-
leek ze in mijne oogen, die aan zoo iets on-
ge woon waren, zoo lang als de Burlington Arcade.
De zeeengte, die men op deze reis moet over-
steken, levert een alles behalve veiligen of plei*
zierigen tocht op, en is het tooneel van menig
ongeval geweest. Het was een natte morgen,
en zeer mistig, en wij verloren spoedig het land
uit het oog. Over dag hield het evenwel op
met regenen, en tegen den middag klaarde het
weer geheel en al op. Na met behulp van een
vriend de provisiekamer en de bergplaats van
't gebottelde bier terdege te hebben aangespro-
ken, ging ik naar bed, daar de beslommeringen
van gisteren me erg vermoeid hadden. Maar
bijtijds werd ik wakker en repte me om de
NEW-YORK.
43
Hellepoort, den Zwijnenrug, de Braadpan en
andere beruchte plekken te zien, die voor al
delezers van Diedrich Knickerbocker's vermaarde
geschiedenis zooveel aantrekkelijkshebben.Nu
bevonden wij ons in een nauwe vaart met
schuin loopende oevers aan weerskanten, die
als bezaaid waren met keurige villa's, en net ge-
zicht liefelijk aandeden door hun gras en boo-
men. Fiks doorstoomende, passeerden we een
vuurtoren en een gekkenhuis (waarvan de on-
gelukkige bewoners met hun petten zwaaiden
en een leven maakten, als wilden zij hetgeraas
der machines en net geklots der golven over-
schreeuwen) ; daarna voeren we een gevangenis
en andere gebouwen voorbij; en zoo kwamen
we eindelijk in een fraaie baai waarvan het wa-
ter, door een nu geheel en al onbewolkte zon
beschenen, omhoog spatte gelijk de hemelwaart's
gekeerde oogen der Natuur.
Zoo lagen er dan voor ons aan onze reenter-
hand verwarde hoopen gebouwen, met hier en
daar een spits of toren, die als 't ware op de
kudde daar beneden neerzag; en weer hier en
daar een rookwolk die traag naar boven ging;
en op den voorgrond een bosch van scheeps-
masten m<?t vroolijk klapperende zeilen en wap-
perende vlaggen. Uit hun midden stormden
veerbooten naar den overkant, die beladen waren
met menschen, paarden, wagens, manden en
kisten. Andere veerbooten kruisten er door-
heen, kortom alles was in beweging, alles was
in de weer. Als wezens eener hooger orde en
die minachtend neerzagen op de nietige reizen
van die anderen 7 bewogen zich met eene ma-
jestueuse bedaardheid een stuk of drie groote
schepen statig onder de rustelooze insecten,
koers zettende naar den grooten oceaan. Ein-
delijk zag men glinsterende hoogten en eilanden
op de schit.teren.de rivier, en een gezichteinder
nauwelijks minder blauw en helder dan de lucht
die hij tegen scheen te komen. Het stadsru-
moer, het klinken van kaapstanders, het gelui
van klokken, het blaffen van honden, het ge-
ratel van wielen, dat alles klonk ons in 't oor.
Al dat leven, al dat geraas, dat zich vermengde
met het eigenaardig geluid van 't water, kreeg
om zoo te zeggen nieuw leven, nieuwe geest-
kracht van dit vrijwillig samenzijn, en zoo gleed
ons schip over de schuimende en spattende gol-
ven heen en bereikte eindelijk de woelige ha-
ven, om daar anderen te verwelkomen.
ZESDE HOOPDSTUK.
NEW-YOBK.
De prachtige hoofdstad van Amerika is in
de verte niet zoo zindelijk als Boston, maar
vele van haar straten onderscheiden zich door
dezelfde eigenaardigheid; behalve dat de huizen
niet zoo frisch van kleuren zijn, de uithang-
borden niet zoo • opzichtig, de vergulde letters
niet zoo zwaar verguld, de baksteen niet zoo
rood, de gehouwen steen niet zoo wit, de blin-
den en leuningen niet zoo groen, de knoppen
en plaatjes aan de straatdeuren niet zoo helder
en zoo blinkend. Er zijn verscheidene achter-
straten die bijna even neutraal zijn in heldere
kleuren en positief in vuile kleuren, als dit met
achterstraten in L o n d e n het geval is ; en er is
e£n wijk, gewoonlijk de Vijf Punten genoemd,
die, wat vuiligheid en armzaligheid betreft, ge-
mst vergeleken kan worden met Seven Dials of
eenig ander gedeelte van 't beruchte St. Giles.
Zooals de meesten zullen weten, is Broadway
de drukste en meest bezochte straat. Dit is een
wijde en woelige straat, die, van de Battery
Gardens naar zijn uitgangspunt, dat in een land-
weg uitkomt, zoo wat vier mijlenlangzal we-
zen. Komaan, wat zullen we doen? Medunkt,
we moesten maar eens wat uit gaan rusten op
een der bovenkamers van *t Hotel „The Carl-
ton House,* dat op het beste gedeelte van deze
kolossale slagader van New-York staat, en
zijn we vermoeid van : t kijken naar al dat le-
ven, daar beneden aan onzen voet, dan kunnen
we gearmd opstappen en den stroom volgen.
wat is 't warm ! De zon steekt ons door dit
open raam op 't hoofd, alsof haar stralen door
een brandglas geconcentreerd waren; maar we
zijn ook midden op den dag, en 't is een bui-
tengewoon warm seizoen. Heeft men ooit in
zijn leven zoo'n zonnige straat als deze Broad-
way gezien? De straatsteenen worden van al
dat geloop zoo glad, dat ze opnieuw beginnen
te glinsteren; de roode baksteenen der huizen
schijnen nog wel in den heeten oven teliggen;
en de hemels van die omnibussen zien er uit
alsof ze, bijaldien er water op gestort mocht
worden, aan 't sissen en rooken en rieken zou-
den gaan als een half uitgedoofd vuur. Aan
omnibussen geen gebrek hier ! Een half dozijn
hebben wij voorbij zien rijden in minder dan
een half dozijn minuten. Ook huurrijtuigen en
koetsen ziet men hier bij de vleet; sjeezen,
phaetons, tilbury's met groote wielen, en parti-
culiere rijtuigen —'van een nogal plomp mo-
del, en die niet veel verschillen van de open-
bare rijtuigen, maar gemaakt zijn methetoog
op de zware wegen buiten de stad. Zwarte
koetsiers en blanke: met stroohoeden, zwarte
hoeden, Vitte hoeden, verlakte petten, en bonte
petten ; met zwarte, bruine, groene, blauwe, nan-
kingsche en linnen jassen ; en daar ziet ge ook
in 't zelfde oogenblik (kijk goed toe als ze voor-
bijgaat, of 't zal te laat zyn) een equipage met
knechts in livrei. Dat behoort zeker aan den
een of anderen republikein uit het Zuiden, die
zijn zwarten in livrei steekt en al de staatsie
van een sultan ten toon spreidt. Daar ginds,
44
SCHETSEN UIT AMERIKA.
waar . die phaeton met de grijze kortstaarten
stil is blijven staan — nu staat hij voor hun
koppen — is een groom uit Y o r k s h i r e, die
hier nog niet lang geweest is en goed rond-
kijkt naar een kameraad van zijn kaliber, dien
hij wel niet tegen zal komen al rijdt hij een
half jaar ]ang de stad door. Lieve hemel, wat
gaan hier de dames gekleed! In deze tienmi-
nuten hebben wij meer kleuren gezien, dan we
elders zouden gezien hebben in evenveel dagen.
Wat verscheidenheid van parasols! Wat zijden
en satijnen japons in alle kleuren van den regen-
boog ! Wat sluiten die dunne kousen om 'fc been !
Wat passen die dunne schoentjes goed! Wat
waaien en zwaaien die linten en zijden kwasten !
Wat 'n opschik van rijke mantels met prach-
tige hoeden en niet minder prachtige voering !
Naar ge ziet, maken de jonge heeren nogal
werk van hun omgeslagen boorden en bakke-
baarden, doch vooral van wat daar groeit on-
der hun kin; maar in hun kleeding enmanie-
ren kunnen zij onmogelijk met de dames con-
curreeren, daar, om de waarheid te zeggen,
hun beschaving van een geheel ander allooi is.
Byrons van den lessenaar en de toonbank, gaat
maar door, en laat ons zien wat voor soort van
menschen daar achter u komen, ik bedoel die op
zijn Zondags gekleede twee landbouwers, waar-
van de een een gefrommeld stukje papier in
zijn hand houdt, met een moeielijken naam er
op, dien hij probeert te ontcijferen, terwijl de
ander dien naam aan al de deuren en ramen
opzoekt.
't Zijn beiden Ieren! Al droegen ze ook een
masker, men zou ze herkennen aan de lange
panden hunner blauwe rokken, aan hun glim-
mende knoopen, en aan hun bruine broeken,
die zij dragen als lui, die wel gewoon zijn aan
een werkpak en zich in andere kleeding niet
op hun gemak voelen. Het zou u ongemakke-
lijk vallen, om uw model-republiek aan den gang
te houden zonder de mannelijke en vrouwelijke
landslui van die twee landbouwers. Want wie
zou anders voor u graven en spitten, sloven en
slaven, uw huiswerk verrichten, wegen en kana-
len aanleggen en uw groote plannen tot verbe-
tering van uw binnenlandschen toestand ten
uitvoer leggen? Ieren zijn % Ieren, die soms
nog wel met de handen in 't haar zitten, om
datgene te worden wat ze zoeken. Komt, laten
wij ze dan op gaan zoeken, en hun de behulp-
zame hand gaan bieden! Laten we dat doen
uit liefde tot ons huis en dien geest van vrijheid,
die aan eerlijke lieden eerlijken arbeid, en aan
eerlijken arbeid een eerlijk stuk brood verschaft,
onverschillig waar die arbeid in mogebestaan.
Zoo is 'tgoed! Wij hebben eindelijkhetrechte
adres gevonden, ofschoon het waarlijk met
vreemdsoortigelettersgeschrevenisjamisschien
neergekrabbeld met den stompen steel vande
schop waar de schrijver beter mee weet om te
gaan dan met een pen. Hun weg ligt ginds,
maar wat moeten zij daar uitvoeren? Zij hebben
hun overgewonnen geld bij zich. Om 't op
renten te zetten? Neen, zij zijn broers, die man-
nen. De een stak alleen de zee over, werkte
een half jaar zoo hard hij maar kon, en leefde
zoo sober mogelyk, totdat hij geld genoeg had,
om zijn broer over te laten komen. Eenmaal
bij elkaar werkten zij te zamen ; met een tevre-
den hart deelden zij den zwaren arbeid en de
sobere levenswijze samen, maar nu met een
ander oogmerk, en toen kwamen hun zusters,
toen nog een broer, en eindelijk hun oude
moeder. En wat nu? Wel, de arme oude stum-
per heeft in dat vreemde land rust noch duur,
en smacht er naar, dat, zooa]s zij zegt, haar
gebeente moge rusten onder haar eigen volk op
't oude kerkhof thuis, en nu gaan zij haar over-
tocht betalen Moge God haar nabij zijn,
haar en hun, en ieder eenvoudig hart, en alien
die naar 't Jeruzalem hunner kindsheid weder-
keeren en een altaarvuur hebben op den kouden
haard hunner vaderen.
Deze nauwe passage, waar de zon zoo op
staat te gloeien en te blakeren, is Wall Street :
de Stock Exchange (Effectenbeurs) en Lom-
bardstreet van N e w- Y o r k. Menigeen heeft in
deze straat gauw fortuin gemaakt, en menigeen
is in deze zelfde straat niet minder gauw onge-
lukkig geworden. Sommige van deze zelfde
kooplui, die ge hier nu rond ziet scharrelen,
hebben, evenals de man in de „Duizend en een
nacht-vertellingen," geld in hun ijzeren kisten
opgesloten, hebben die kisten opengemaakt
en er niets anders dan verlepte bladeren
in gevonden. Daar beneden aan den waterkant,
waar de boegsprieten der schepen, over de
kaai heen, bijna in de ramen te land komen,
daar liggen die kostbareAmerikaanscheschepen,
die hun packetdienst tot de voortrerTelijkste ter
wereld gemaakt hebben. Zij hebben hier de
vreemdelingen aangebracht, die in al de straten
krioelen; misschien niet omdat er hier meer
zijn dan in andere koopsteden, maar elders
hebben zij particuliere plaatsen, waar men ze
op moet zoeken; hier overstroomen zij de
stad.
Alweer moeten wij Broadway door. Maar nu
verfrisschen we ons van de hitte door 't gezicht
van de groote blokken kristalhelder ijs, die
naar winkels en koffiehuizen gebracht worden ;
een verfrissching waar de pijnappelen en water-
meloenen, die bij de fruithandelaren in grooten
getale uitgestald zijn, niet weinig toe bijdragen.
Wat prachtige huizen ziet men hier in al die
mooie straten! — Wall Street heeft er, en heel
dikwijls ook, velen van zien opbouWen en weer
zien afbreken — en daar een donker groene,
lommerrijke square. Ge kunt er op aan, dat is
een gastvry huis met bewoners, waar men altijd
met toegenegenheid aan denken zal, ik bedoel
NEW-YORK.
45
dat huis daar, waar de deur openstaat en ge
van binnen die vroolijke pi ant en gewaar wordt,
en waar 't kind met lachende oogjes uit het
raam kijkt naar den kleinen hond beneden. Ge
kijkt vreemd op en vraagt u zelven af, waar
die hooge vlaggestok in de achterstraah toe
dient, met iets er bovenop, dat wel iets weg
heeft van een vrijheidsmuts. Zoo gaat het mij
ook. Maar in deze buurt houdt men hartstoch-
telijk veel van groote vlaggestokken, en als ge
er maar acht op geeft, zult gij binnen vijf
minuten den tweelingbroer van dien vlagge-
stok vinden.
Al weer Broadway door, en zoo — de
bontgekleurde menigte en schitterende winkels
voorbij — en zoo naar een andere lange hoofd-
straat, de Bowery genaamd. Kijk, daar ginds
is een spoorweg, waar twee fiere paarden langs
draven, en die met gemak een stuk of veertig
passagiers en een groote houten ark voorttrek-
ken. De uitstallingen zijn hier armer; de voor-
bijgangers minder vroolijk. Gemaakte kleeren
en klaargemaakt eten kan men in deze buurt
te koop krijgen; en het levendig geratel van
rijtuigen maakt hier plaats voor den doff en
dreun van karren en wagens. Die uithangteeke-
nen, die men in den vorm van bakentonnen
en kleine ballons aan staken ziet bengelen,
maken er u attent op, als ge naar boven kijkt,
dat daar „oesters op allerlei manier klaar-
gemaakt" te koop zijn. 's Avonds verleiden ze
de hongerige magen 't meest, want dan glinste-
ren er vetkaarsjes van binnen, die deze uitlok-
kende woorden verlichten en de leegloopers
doen watertanden als ze hier loopen te kuieren
en dat opschrift lezen.
Wat is dat voor 'n allerakeligst, in bastaard
Egyptischen stijl opgetrokken gebouw, dat zich
daar als een toovenaarspaleis in een melodrama
voordoet? Wat dat is? Een beruchte gevange-
nis, De Graven genaamd. Zullen we 'r reis in-
gaan?
Goed! Het is een lang, smal, hoog gebouw,
oudergewoonte door een kachel verwarmd, met
vier galerijen boven elkaar, die er omheen loo-
pen, en door middel van een trap gemeenschap
met elkaar hebben. Tusschen de twee zijden
van iedere galerij, en in 't midden daarvan, een
brug om des te gauwer over en weer te kunnen
komen. Op iedere brug zit een man of te dutten
of te lezen, of met een kameraad, die niets
uitvoert, te babbelen. Op elke galerij zijn twee
rijen kleine ijzeren deuren tegenover elkaar. Ze
hebben wel iets van fornuisdeurtjes, maar zijn
koud en zwart, alsof het vuur van buiten uit
was gegaan. Een stuk of drie staan er open,
en vrouwen met voorovergebogen hoofd ziet
men met de gevangenen praten. Het geheel
wordt verlicht door een zoogenaamde daklanta-
ren, maar die is bijna dicht; en van 't dak ben-
gelen, lenig en slap, twee nuttelooze koelzeilen.
Daar komt een man met sleutels om ons
rond te leiden. De vent ziet er gunstig uit en
is zelfs, op zijn manier, beleefd en gedienstig.
„Zijn deze zwarto deuren de cellen?"
„Ja."
„Zijn ze allemaal vol?"
„Wel, dat scheelt niet veul, want waarheid is
waarheid, dat spreekt als J n boek."
„Die onderste cellen zijn stellig ongezond,
niet waar?"
„Och, daar stopp^n we alleen kleurlingen in.
Ja, zoo is 't."
„Wanneer nemen de gevangenen eenige be-
weging?"
„Wel, ook zonder dat blijven ze vry gezond."
„Wandelen ze nooit eens in den tuin?"
„A1 heel zelden."
„Somtijds toch wel, veronderstel ik?"
„Och, maar heel zelden. Zonder dat zien ze 'r
vrij goed uit/
„Maar gestel nu eens, dat iemand twaalf
maanden lang moet zitten. Ik weet, dat dit
alleen een gevangenis is voor misdadigers, die
zware misdaden tot nun last hebben, terwijl ze
nun terechtsteliing afwachten of na ? t verhoor
weer hier naar toe gebracht worden, maar de
wet doet hier immers den misdadigers tal van
middelen van uitstel aan de hand. Nu geloof
ik, dat zoolang de terechtzittingen over hem
duren, of wat dies ook zij, hjj hier toch wel
een maand of twaalf in voorarrest zal blijven?"
„Ja, zoolang zal dat wel duren."
„En in al dien tijd zal zoo iemand dus nooit
die kleine ijzeren deur uitgaan, om watbeweging
te nemen, heb je me dat niet verteld?"
„0, hij mag wel een beetje wandelen, maar
niet lang."
B Wii je wel een van de deuren opendoen?"
„Wel zeker, als u daar zoo op gesteld is."
De sloten knarsen en rammelen, en langzaam
draait een der deuren op haar scharnieren.Laten
we 'r reis een kijkje in nemen. Hoe ziet ze 'r
uit? 't Is een kleine kale eel, waar het licht in
doordringt door een spleet heel boven in den
muur. Men vindt er geen ander meublement
dan een ruw ding dat een waschtafel moet ver-
beelden, een tafel en een krib. Op die krib zit
een man van zestig jaar te lezen. Een oogenblik
kykt hij op, maakt met zijn hoofd een gebaar
van gemelijk ongeduld en slaat dan weer zijn
oogen op zijn boek. Zoodra wy onze hoofden
terugtrekken, wordt de deur weer voor zijn neus
dicht gedaan, en evenals te voren gesloten.
Deze man heeft zijn vrouw vermoord en zal
waarschijnlijk worden opgehangen.
„Hoelang is-i hier al geweest?"
„Een maand."
„Wanneer komt-i voor?*
„Bij de eerstkomende zitting."
„Wanneer is dat?"
„De volgende maand."
46
SCHETSEJNT UIT AMEEIKA.
„A1 is 't dqodvonnis over hem uitgesproken,
dan mag zoo iemand in Engeland toch nog
wat beweging nemen in de open lucht."
„Is 't mogelijk?"
Op wat voor schrikkelijk en onuitsprekeliik
koelen toon zegt hij dit, en hoe slungelachtig
brengt hij ons naar den kant waar de vrouwen
zitten, terwijl hij onder 't loopen van den sleutel
en de trapleuning een soort van ijzeren castag-
nette maakt!
ledere celdeur aan dezen kant heeft een kleine
vierkante opening. Sommige der vrouwen kijken
er nieuwsgierig doorheen, zoodra zij maar voet-
stappen vernemen; andere duiken van schaamte
achteruit. — Om wat voor vergryp kan dat
eenloopende kind, van een jaar of twaalf, hier
opgesloten zijn? En wat doet die jongenhier?
Hij is de zoon van den gevangene, dien we
zoo even zagen; is een getuige tegen zijn vader,
en wordt hier voor alle securiteit gehouden
totdat zijn vader voor is geweest: dat 's alles.
„Maar is dit nu een plaats voor een kind,
om daar dagen en nachten lang door te brengen ? !
Zoo'n akelige, nare plaats! Me dunkt, zoo'n
behandeling is wat al te bar voor zoo'n jeugdig
getuige. Wat zegt onze wegwijzer er van?"
„Wat ik er van zeg, meneer? Wei, dat die
jongen hier een gemakkelijk leventje leidt ; an-
ders niets!"
En weer klinkt hij met zijn metalen castag-
nette en leidt ons op zijn gemak verder. Onder
? t gaan valt me nog iets in, dat Ik hem vragen wil.
„A propos, waarom noemen ze deze plaats
De Graven?"
„Wel, dat 's zoo de manier."
„Nu ja, maar waarom?"
„Toen ze pas gebouwd was, hebben hier nog-
al wat zelfmoorden plaats gevonden. Ik denk,
dat 't daar vandaan komt."
„Ik zag daar juist, dat die man zijn kleeren
maar op den vloer van zijn eel neergegooid
heeft. Noodzaak je de gevangenen niet, om zich
ordelijk te gedragen en zulke dingen behoorlijk
weg te bergen?"
„Waar zouden zij ze wegbergen?"
„Zeker niet op den grond. Me dunkt, hij
moest ze ophangen."
Hij blijft staan en kijkt rond om zijn woorden
meer klem en nadruk bij te zetten.
„En mij dunkt, dat 't er dan mooi uit zou
zien! Hadden ze krammen, dan hingen ze 'r
niet hun goed, maar hun eigen corpus an, en
om die reden zijn ze dan ook uit iedere eel
weggenomen, en kan je alleen de moeten zien,
waar ze gezeten hebben."
De binnenplaats der gevangenis, waar hij nu
ophoudt, is het tooneel geweest van verschrik-
kelijke dingen. Hier toch, op deze nauwe, op
een graf gelykende plaats, worden de inenschen
^ebracht, die de doodstraf moeten ondergaan.
Het ongelukkige schepsel staat onder de galg
op den grond, met het touw om zijn nek; en
als het sein gegeven wordt, komt een zwaar
gewicht aan 't andere eind van y t touw naar
beneden schieten en . . . als een lijk bengelt de
rampzalige in de lucht.
De wet vereischt, dat de rechter, de jury en een
vijf-en-twintigtal burgers bij dat akelig schouw-
spel tegenwoordig zijn. Voor 't publiek is het
verborgen. Voor de losbandigen en slechten
blijft het' een ontzettend geheim. Als een sluier,
als een dikke ondoordringbare sluier is de ge-
vangenismuur tusschen den misdadiger en hen
opgetrokken. De muur is als 't ware de gordyn
van zyn sterfbed, zijn doodshemd en zijn graf.
De muur sluit hem af van 't leven en van al
die drangredenen om tot zelfs in die laatste
ure geen berouw te toonen, tot zelfs in die
laatste ure nog even verstokt van hart te bly ven,
die louter door 't gezicht van andereh maar al
te vaak kunnen opgewekt worden. Ja daar zijn
geen brutale oogen om hem brutaal te maken;
daar zijn geen schurken om hem op te hitsen
dat hij toch zijn roep als schurk tot aan den
jongsten snik handhave. Al wat achter dien on-
barmhartigen steenen muur is, is hem een on-
bekende ruimte.
Laten we weer naar de vroolijke straten gaan !
Alweer naar Broadway! Hier zijn dezelfde
opzichtig gekleede dames, die, gepaard of alleen,
heen en weer wandelen; daar dezelfde lichtblauwe
parasol die twintigmaal het raam van ons hotel
voorbijging, toen wij daar voor zaten. We willen
hier oversteken. Pas op de varkens. Twee zwaar-
lijvige zeugen draven achter dit rijtuig, en een
uitgezochte partij van een half dozijn heeren-
zwijnen zijn juist den hoek omgeslagen.
Hier is een eenloopend varken, dat in zijn
eentje naar huis sukkelt. Hij heeft maar een oor ;
het andere is hij kwijt geraakt in den loop van
zijn uitstapjes door de stad, die hem menigmaal
met rondzwervende honden in botsing hebben
gebracht Maar hij schijnt zich in zijn leed nog-
al wel te schikken ; althans hij leidt een flanee-
rend, iets heerachtig, vagebondig leven, kortom,
nagenoeg zoo'n leventje als onze societeits-be-
zoekers thuis. Op een bepaald uur verlaat hij
iederen morgen zijn logies, kuiert de stad in,
brengt zijn dag door op een manier dat hij
er zelf volkomen over tevreden is, en ver-
schijnt geregeld weer 's avonds aan de deur van
zijn eigen huis, evenals de geheimzinnige meester
van Gil Bias. Hij is een frank en vry, zorgeloos,
onverschillig slag van varken, heeft een massa
kornuiten onder andere varkens van 't zelfde ka-
rakter, die hij eer van aangezicht dan persoonlijk
kent, daar hij zich zelden de moeite geeft om
stil te staan en complimenten te wisselen, maar
al knorrende zijn gang gaat, om al de nieuwtjes
van de stad in den vorm van koolstronken en
afval op te doen, en daarbij niets anders inbrokt
dan een stuk van zijn staart, die al heel kort
NEW-YORK.
47
is, daar zyn oude vyanden, de honden, er ook
bij geweest zijn en altijd gemaakt hebben, dat
hij 't hard te verantwoorden had. In leder op-
zicht is hij een republikeinsch varken, daar hij
overal gaat waar 't hem maar goeddunkt, en
zich met het beste gezelschap op een gelijken,
zoo al niet superieuren voet vermengt, want
ieder gaat uit den weg'als hy voor den dag komt,
en de hoogmoedigste laat hem, als hij ditmocht
verkiezen, den huizenkant voorbygaan. Hij is
een groot wysgeer, en zelden onthutst, behalve
door de zoo even vermelde honden. Soms zou
men hem wel met zijn kleine oogjes kunnen zien
knippen naar een geslachten vriend, wiens ge-
raamte den deurpost van een slagerswinkel ver-
siert, maar hij bromt bij zich zelf: „Zoo is 't
leven: alle vleesch is varkensvleeschl* steekt
zijn neus maar weer wroetend in de vullis en
schommelt langs de riolen, zich troostende met
de overweging dat er nu weer een snuit minder
is om zich aan koolstronken en andere dergelyke
lekkernijen goed te doen.
Om de waarheid te zeggen, zijn deze varkens
de stadsstraatvegers. Leelyke dieren zijn ze,
want meerendeels hebben ze schrale, bruine
ruggen, zoo wat in dentrant van oude paarden-
haren ' koffers : met ongezonde zwarte puisten
bevlekt. Ook hebben ze lange, dunne pooten
en zulke spitse snuiten, dat, als een hunner kon
overgehaald worden om zoo te gaan poseeren,
dat men hem en profiel uit kon teekenen, niemand
zou zeggen, dat het op een varken geleek.
Nooit worden ze opgepast, of gevoed, of gedre-
ven, of gevangen, maar zijn van kindsbeen af
aan hun eigen lot overgelaten, iets wat niet
missen kan. of 't moet hen tot bijdehandjes van
de eerste klasse maken. Zoo weet ieder varken
dan ook precies waar hij woont, veel beter dan
iemand hem zou kunnen vertellen. Op dit uur,
de avond valt juist in, zult ge ze bij dozijnen
naar bed zien schommelen: voor 7 t laatst doen
ze, en passant, zooveel mogelijk hunbuikjete
goed. Nu kan *t wel gebeuren, dat de een of
andere jongeheer, die zijn maag wat al te zeer
overladen of 't met de andere honden wat al
te kwaad gekregen heeft, als de verloren zoon
druipstaartend naar huis draaft, maar zoo iets
behoort onder de zeldzaamheden: volkomenzelf-
beheersching, zelfvertrouwen en onverstoorbare
bedaardheid, ziedaar hun eerste eigenschappen I
De straten en winkels zijn nu verlicht; en
als men zijn oogen rond laat weiden over de
lange passage, waar 't 66a licht al licht is, dan
denkt men onwillekeurig aan Oxford Street of
Piccadilly. Bier en daar komt een vleugel van
een breede steenen keldertrap voor den dag,
en wijst u een geschilderde lamp den weg naar
't Balspel-Salon of de Kegelbaan met de Tien
Kegels: een nieuw spel, dat niet alleen door 't
toeval beslist wordt, maar waar ook en wel
deugdelyk verstand by te pas komt, en dat
uitgevonden is geworden toen de Wetgeving
een akte uitvaardigde die het Negen-Kegelspel
verbood. Bij andere naar beneden gaande trap-
pen zijn andere lampen, die de plaatsen der
oesterhuizen aanwijzen — pleizierige lokalen,
dat durf ik verzekeren, niet alleen omdat er de
oesters op zoo'n verwonderlijke wijze gekookt
worden, oesters bijna zoo groot als kaaskoppen
(is dat geen kolfje naar uw hand, o erentfeste
professoren in 't Grieksch!), maar omdat van
alle soorten van visch- of vleesch- of gevogelte-
eters de oesters-smulpapen alleen hier niet by
elkaar zitten, maar, zich als 't ware schikkende
naar den aard van datgene, wat ze naar binnen
werken, en de preutsChheid kopieerende van't
ding dat ze opeten, insgelijks in hun schulp
kruipen, met andere woorden, apart in kleine
hokjes gaan zitten met gordijnen er voor ? met
hun tweeen, niet met hun tweehonderd.
Maar wat zijn de straten stil! Zijn er geen
straatmuzikanten?geenblaas-ofstrijkinstrumen-
ten? Neen, geen een. Wat! Zijn er over dag geen
poppenkasten, geen dansende honden, geen goo-
chelaars, geen geestenbezweerders, geenkoord-
dansers, zelfs geen draaiorgels? Neen, geen een.
Toch, ik herinner me er een. Een, zegge <3en
draaiorgel en een dansend aapje — een spring-
ing- veld van natuur, maar wien 'twas aan te
zien, dat 't niet lang zou duren of hij zou zoo'n
lodderige Jan Salie van 'n aap uit de school
van de voorstanders der Utiliteitsleer wezen.
Behalve dat nu was alles dood als een pier;
ja er was nog niet eens zooveel leven als een
witte muis in een draaikooitje maakt.
Zijn er dan geen vermakelijkheden? Welja.
Er is een leeskamer daar ginds, waar al dat
licht uit schijnt, en zeker zal er driemaal per
week, of nog meer, avonddienst voor de dames
gehouden worden. Voor de jongeheeren is het
kantoor, het magazijn, de kofflekamer; zooals
ge door deze ramen kunt zien, is de laatste
nogal aardig vol. Hoor! Wat klinken die
hamers, die de blokken ijs stuk slaan, en wat
klokken de afgebroken stukjes, als ze in J t ver-
mengingsproces van *t eene glas in 't andere
worden overgego ten! Green vermakelijkheden?
Wat doen deze sigarenzuigers en pimpelaars,
wier handen en beenen we in alle mogelijke
beweging zien, anders dan zich vermaken ? Wat
zijn de vijftig kranten, die door die vroegrijpe
deugnieten van kwajongens straat-op straat-af
worden rondgeschreeuwd ; en die men er in de
koffiehuizen op nahoudt, — wat zijn die anders
dan vermakelijkheden? Green duffe waarachtige
vermakelijkheden, maar krachtige, stevige kost;
waar niemand een vinger in de asch kan ste-
ken of *t wordt aan de klok gehangen, waar
geen publiek persoon iets uit kan voeren of
? t wordt aan de gemeenste drijfveeren toege-
schreven, kortom, waar Jan en alleman, onver-
schillig wie, ja al was 't ook de Barmhartige
48
SCHETSEN UIT AMERIKA.
Samaritaan in eigen persoon, over den hekel
wordt gehaald en dat zouden geen verma-
kelijkheden zijn? Loop heen!
Laten we opstappen en verder gaan, en die
echte wildernis van 'n hotel voorbijgaan met
magazijnen aan 't onderste gedeelte, dat wel
iets wegheeft van een schouwburg op 't vaste
land of van de Londensche opera, maarzonder
colonnade; dan komen we weer aan de Vijf
Punten. Maar eerst dienen we bij wijze van
escorte die twee hoofden der politie mee te
nemen, die ge voor uitgeslapen ambtenaren aan
zoudt zien, als gij ze in de Groote Woestijn
tegenkwaamt. Zoo waar is 't, dat de menschen
de eigenaardige kenmerken gaan dragen van
hun beroep, hoe dat ook moge zijn. Waarlijk,
deze twee hadden in Bow Street kunnen geteeld,
geboren en grootgebracht zijn.
Bedelaars hebben we noch over dag noch
's avonds gezien, maar anderesoorten van straat-
slijpers bij de vleet. Waar we nunaar toe gaan,
staan armoede, ellende en ondeugd in vollen bloei.
Ziehier de rechte plaats: deze nauwewegen
rechts en links, ze stinken overal, waar men
ook komt, van de smerigheid. Welnu, zoo'n
leven als hier geleid wordt, draagt dezelfde
vruchten als overal. De gemeene opgezwollen
tronies aan de deuren hebben huns gelijken
bij ons en in de wijde wereld. De lichtmisserij
heeft zelfs de huizen voor hun tijd oud gemaakt.
Zie maar eens hoe de vermolmde balken uit-
zakken en hoe zwart de opgelapte en gebro-
ken ram en er, om zoo te zeggen, uitzien als
oogen die bij een dronkemanspartij uit hunne
kassen geslagen zijn. Verscheidene van die var-
kens houden hier hun residentie. Zouden zij
zich nooit verwonderen, waarom toch hun
meesters recht overeind gaan in plaats van op
handen en voeten? en waarom zij spreken in
plaats van knorren?
Tot nog toe is bijna ieder huis een gemeene
kroeg; en aan de muren der gelagkamers han-
gen gekleurde prenten van Washington enko-
ningin Victoria van Engeland, en den Amerikaan-
schen Adelaar. Onder de flesschenbakjes, waar
de ilesschen op staan, liggen stukken spiegel-
glas en sitspapier, want in zekeren zin is er
zelfs hier een zucht tot opschik. En daar 't
vooral zeelui zijn, die hier komen, zoo vindt
men zeestukken bij de vleet : voorstellingen bij
voorbeeld van matrozen die afscheid nemen
van hun liefjes; portretten van Willem, uitde
ballade, en zyn zwartoogige Susanne; van Will
Watch , den Stouten Smokkelaar ; van Paul Jones,
den Kaper, en dergelijken, waarop de geschil-
derde oogen van koningim Victoria, en van
Washington op de koop toe, in even vreemde
kameraadschap gevestigd zijn als op de meeste
tooneelen die in hun tegenwoordigheid afge-
speeld worden.
Wat is dat voor 'n plaats, waar de vuile straat
ons naar toe brengt? Een soort vanbloklepro-
zenhuizen, waarvan men sommige alleen berei-
ken kan langs een gebrekkige houten buitentrap.
Wat ligt er toch wel achter die massa wagge-
lende treden, die onder onze voetstapp^n kra-
ken? Een ellendige kamer, door een armzalige
kaars verlicht, en waar zich niets in bevindt
wat tot gemak kan verstrekken, of er moest
iets van dien aard in een ellendig bed verscho-
len zijn. Naast dat bed zit een man: met zijn
ellebogen op zijn knieen en zijn handen voor
zijn gezicht. „Wat scheelt dien man?" vraagt
de eerste beambte. „Koorts, B antwoor^t hij ge*
melyk, zonder op te zien. Verbeeld u, wat er,
op zoo'n plaats als deze, in een door' koorts
verhit brein om moet gaan!
Kom, klim deze pikdonkere trap op, maar
pas goed op, dat ge geen misstap doet op de
waggelende planken, en zoek tastend uw weg
met mij in dit donker hoi, waar geen enkele
lichtstraal, geen enkelkoeltje schijntte komen.
Een zwarte jongen, die door de stem van den
ambtenaar — welke hij goed kent — wakker
wordt dat hij opspringt, maar gauw weer op
zijn verhaal komt door diens verzekering dat
hij zijn gemak mag houden, is uit zich zelf zoo
gedienstig dat hij een kaars opsteekt. Een oogen-
blik flikkert de pit, dat we groote bergenvod-
den op den vloer zien liggen ; dan sterft het
licht weg, en laat, als er sprake kan zijn van
graden in zoo'n uiterste, een duisternis achter,
nog dikker dan te voren. Hy schomrnelt de
trap af, en 't duurt niet lang of hij is weer terug,
een flikkerende flambouw met zijn hand schud-
dende. Daar zien we leven in de bergen vod-
den komen, die nu vanzelf langzaam oprijzen,
en zie, de vloer is bedekt methoopen negerinnen,
die wakker worden: haar witte tanden klappe-
ren en haar heldere oogen vonkelen en knippen
naar alle kanten van verbazing en vrees, pre-
cies alsof men het een of andere Afrikaansche
gezicht in een wonderspiegel ontelbare malen
weerkaatst zag.
Beklim ook deze trap met niet minder voor-
zorg, want ook hier liggen als 't ware voetan-
gels en klemmen voor hen die niet zoo'n goed
geleide hebben als wij. En zoo gaan we naar
d,e nok van T t huis, waar men de kale balken
en sparren boven zijn hoofd bespeurt, en 't
kalme maanlicht door de reten in 't dak heen
gluurt. Doe de deur open van een dezer toe-
gekramde hokken vol negers. Bah! Ze hebben
daarbinnen een houtskoolvuur ; ook is er een
lucht van zengende kleeren, of vleesch, zoo dicht
hokken ze bij elkaar rondom ? t komfoor; en
dampen rijzen er uit op, dat men niet zien kan,
en bijna stikt. Terwijl ge in deze donkere ho-
len om u heen kijkt, kruipt er uit elken hoek
de een of andere half wakker geworden ge-
daante voor den dag, alsof de ure van 'tlaatste
NEW-YORK.
49
oordeel nabij was en ieder graf zijn doode
wedergaf. Waar honden zouden janken als zij
er moesten liggen, vlijen vrouwen, mannen en
jongens zich ter ruste, en dwingen zoodoende
de opgejaagde rotten om ergens anders een
beter logies op te zoeken.
Ook hier vindt men stegen en gangen, waar
de weg geplaveid is met modder die tot aan
de knieen reikt: katners onder den beganen
grond, waar gedanst en gespeeld wordt; de
muren bedekt met ruwe schetsen van schepen
en forten, en vlaggen, en Amerikaansche ade-
in de laagte te zoeken. Zullen we 'r reis in-
gaan? Kom, 't is maar voor 'n oogenblikje.
Hola! Daar smaken we het onwaardeerbaar
genoegen de waardin van de n Almacks" te zien.
Het schijnt haar nogal naar den vleesche te
gaan 7 die vroolijke mulattin, met vonkelende
oogen, wier hoofd keurig versierd is met een
bontgekleurden zakdoek. Ook de waard isniet
minder aangedirkt. Evenals een scheepshofmees-
ter heeft hij een'mooi blauw buis aan met een
dikken gouden ring aan zijn pink en om zijn
hals een schitterenden gouden horlogeketting.
IN HET PRESIDENTSHIPS.
laars bij de vleefc; vervallen huizen, die open
zijn naar de straatkaat en met groote openingen
in de muren, waardoor men andere puinhoo-
pen bespeurt, alsof de wereld van ondeugd en
ellende niets anders heeft om te laten zien : af-
zichtelijke woningen die haar naam aan diefstal
en moord ontleenen; kortom 7 al wat walglijk
is en in vervallen toestand verkeert, is hier.
Onze geleider heeft zijn hand aan de klink
van w Almacks* geslagen, en roept ons van be-
neden de treden toe ; want de vergaderzaal van
de fashionabele luiuit de Vijf Punten heeft men
Wat is-i blij dat-i ons ziet! Wat zullen we be-
stellen? Een dans? 't Zal dadelijk gebeuren,
m'nheer: „'n regular break-down."
De zwaarlijvige zwarte vioolkrasser en zijn
vriend die opdetamboeri]nspeelt ; slaanmethun
voeten de maat op de planken van't kleine orchest ,
waar we zitten, en spelen een vroolijk deuntje.
Een paar of zes komen voor den dag 7 geleid
door een levendigen jongen neger, diedegrap-
penmaker van de vergadering is en de grootste
danser die bekend is. Zonder ophouden trekt
hij koddige gezichten, en amuseert al de ove-
Dickens. Schetsen uit Amerika en tafereeten uit Italie.
'50
SCHETSEN UIT AMERIKA.
rigen, die maar niets ancler doen dan ginne-
gappen. Onder de dansers z^n twee jonge mu-
lattinnen, met groote, zwarte, kwijnende oogen,
en met een hoofdtooisel in den trant der waar-
din. Deze meisjes zijn of veinzen zoo bleu te
zijn alsof ze nooit te voren dansten, en slaan
dermate de oogen neer voor de bezoekers, dat
haar cavaliers alleen maar de dikke haartjes
harer oogleden kunnen zien.
Maar nu begint net dansen. Men danst, men
danst, totdat men moe schijnt te worden, en
net dansen een beetje begint te verflauwen.
Daar springt op eens onze levendige jonge held
er .by. En dadelijk grijnst de man die op de
viool speelt, en krast en krast dat het een aard
heeffc; in de tamboerijn vaart nieuwe kracht ;
de dansers gaan weer lachen; de waardingaat
weer glimlachen; de waard krijgt weer ver-
trouwen; de kaarsen beginnen weer helderte
branden. Hij vooral, onze matadoor in 't dan-
sen, hij danst dat het een lust Is om aan te
zien; hy klopt daarbij met zijne vingers, draait
met zijn oogen, trekt zijn knieen in, zet zijn
knieen uit, doet met zijn hielen enteenenwat
de tamboerijn-speler met zijn vingers doet;
daarna danst hij met twee linkerbeenen, twee
rechterbeenen, twee houten beenen, kortom
met beenen, met allerlei beenen die beenen en
geen beenen zijn — wat maakt dat uit voor
hem? En in wat voor levenswandeling of le-
vensdans oogst iemand ooit zulke prikkelende
toejuichingen in als er onihemheendonderen,
wanneer hij, eerst zyn dame van den vloer ge-
danst hebbende, en dan zich zelven, de kroon
op zijn werk zet door fler op de toonbank te
springen, en dan met een onnavolgbaar geluid
omwat drinken vraagt!
Zelfs in deze ellendige wijk mag de lucht
frisch heeten vergeleken bij den verstikkenden
dampkring der huizen; en nu, terwijl we een
breede straat inslaan, waait ze ons met een zui-
verder adem tegen en flonkeren de sterren weer
boven ons hoofd. Hier komen we De Graven
nog eens tegen. De stadshoofdwacht is een ge-
deelte van f t gebouw. Ze volgt n^tuurlijk op
't gezicht dat we zoo even achter den rug heb-
ben. Laat ons ook hierin nog even een kijkje
nemen en dan naar bed [
Wat zie ik? Stop jelui de menschen, die aan
niets anders schuldig zijn. dan aan de een of
andere politie-overtreding, in zulke holen? Liggen
mannen en vrouwen, die zich aan geen misdaad
schuldig gemaakt hebben, den geheelen avondin
? t stikdonker, en dat midden in al die ongezonde
dampen die daar hangen om de matbrandende
lamp, waar ge ons mee bijlicht, — dampen
waarvan zij natuurlyk den walglijken, voorde
gezondheid zoo schadelijken stank in moeten
ademen ! Waarlyk, zulke onbehoorlijke en walg-
lijke stinkgaten als deze cellen zyn, ze zouden
zelfs J t despotiekstebestuurterwereldtotschan-
de strekken. Kijk 'reis naar die beklagenswaardi-
gen, gij man, die ze alle naehten ziet en de sleu-
tels bewaart. Ziet ge wat ze zijn ? Weetge wel hoe
de riolen onder de straten gemaakt worden,
en waarin deze voor menschen bestemde riolen
verschillen? Immers nergens anders in dan dat
in deze laatste geen water staat!
Wel, dat weet hij niet. Vijf en twintig jonge
vrouwen heeffc hij tegelijk in ditzelfde hok
opgesloten, en ge zoudt er u bezwaarlijk een
juist denkbeeld van kunnen vormen, wat lieve
gezichten er bij waren.
In Gods naam! doe de deur toe achter die
ongelukkige schepsels, die er nu in zijn, en
breng een scherm aan voor een plaats, wier
weerga ge zelfs in de op dit punt als de gemeen-
ste, als de nalatigste te boek staande oude sfcad
van Europa tevergeefs zult zoeken.
Maar zeg, is 't heusch waar, blijvende men-
schen den heelen nacht in die zwarte stinkgaten
onverhoord zitten? — Alle naehten. Omzeven
uur begint de wacht haar ronde. Om vyfuur
's morgens opent de rechter zijn rech'tbank.
Dat's, 'fc vroegste uur waarop de eerste gevan-
gene los kan gelaten worden, en heeft deze of
gene beambte iets tegen hem in te brengen,
dan gaat-i er niet voor negenen of tienen uit. —
Maar als er nu eens in dien tusschentijd iemand
komt te sterven, zooalsnietlanggeledengebeurd
is? Dan is*i in een uur half opgevreten door
de ratten; zooals met dien man het geval was,
en daarmee is 't uit.
Wat is dit onuitstaanbaar geluid van zware
klokken en geratel van wielen, en gejoel in de
verte? Er is brand. En wat die roode gloed
aan den overkant? Daar is ook brand. En wat
beteekenen deze verkoolde en zwart berookte
muren, waar we voor staan? Een gebouw waar
brand in geweest is. In een offlcieel verslag is
er niet lang geleden vrij duidelijk op gezinspeeld,
dat sommige dezer branden niet geheel en al
toevallig waren en de speculatiegeest tot zelfs
in de vlammen een veld van exploitatie zocht.
Doch wat hier van ook zij, gisteravond was er
brand, van avond zyn.er twee, en veilig zoudt
ge een weddenschap aan kunnen gaan, dat er
morgen minstens e'en brand zal wezen. Laat
ons dezen troost mee naar huis nemen, elkaar
wel te rusten wenschen en naar bed gaan.
Tijdens mijn verblijf te Ne w-Y o r k heb ik
ook een bezoek gebracht aan de verschillende
openbare inrichtingen op Long Island. Een daar-
van is een krankzinnigengesticht. ? t Is een mooi
gebouw, waarin een bezienswaardige ruime en
sierlijke trap. Het is nog niet geheel en al af 7
maar nu reeds een gebouw van buitengewoon
grooten omvang, zoodat er tal van patienten
in opgenomen kunnen worden.
Ik kan niet zeggen, dat wat ik in dat liefda-
digheidsgesticht gezien heb mij bijzonder veel
pleizier heeft gedaan. De verschillende zalen
hadden zindelijker kunnen zijn en beter inge-
richt; niets zag ik van dat heilzame stelsel, dat
elders zoo'n gunstigen indruk op me gemaakt
had ; en alles zag er zoo dommelig, zoo luste-
loos, zoo dolhuisachtig uit, dat men er naar
van werd. De druiloorige idioot, die met zijn
haar in de war op zijn hurken ging zitten; de
wartaal uitkramende gek, met zijn vreeselijken
lach en uitgestoken vinger; het gedachtelooze
oog, het woeste gezicht, het zwaarmoedige pluk-
ken aan handen en lippen, het bijten op de
nagels; al die kenteekenen der krankzinnigheid,
men zag ze hier in al hun naaktheid en akelig-
heid. In de eetkamer, een nare sombere plaats,
waar men niets gewaar werd dan kale muren,
zat een vrouw alleen opgesloten. Men vertelde
me, dat zij tot zelfmoord overhelde. Als iets
haar in haar besluit kon versterkt hebben, dan
zou het zeker de onuitstaanbare eentonigheid
van zoo'n bestaan geweest zijn.
De verschrikkelijke menigte, waarmee deze
zalen en galerijen gevuld waren, schokte me
zoo erg, dat ik mijn oponthoud daar ter plaatse
zooveel mogelyk bekortte en er van afzag om
dat gedeelte van 't gebouw te zien, waar de
weerspannigen en kwaadaardigen onder strenger
bedwang gehouden worden. Ik twijfel niet of
de heer, die in 't tjjdstip waar ik van schrijf
met het bestuur dezer inrichting belast was, ook
wel bevoegd was om aan 't hoofd daarvan te
staan, en insgelijks al wat in zijn vermogen lag
ook gedaan had om haar aan haar nuttig doel
te doen beantwoorden : maar zal men nu wel
kunnen gelooven, dat de ellendige partijgeest
tot zelfs in dat akelig verblijf der droevige en
verbasterde menschheid overgebracht is? Zal
men kunnen gelooven, dat de oogen, die ge-
roepen zijn om te waken over de afdwalingen
van die zielen, welke met het verschrikkelijkste
bezocht zijn, waar onze natuur aan blootgesteld
is, den bril moeten dragen van de partij die
op 't oogenblik de overhand heeft? Zal men
kunnen gelooven, dat de directeur van zoo'n
huis als dit, benoemd en afgezet, ja telkens
vervangen wordt, naarmate deze of gene partij
den boventoon slaat, en haar verfoeilijke weer*
hanen dezen of genen kant heendraaien? Hon-
derdmaal in iedere week was ik getuige van de
een of andere nieuwe, beuzelachtige openbaring
van dien even bekrompen als verderfelijken
partijgeest, die, als Amerika's Samoem in de
zedelijke orde, elke uiting van gezond leven,
die onder zijn bereik valt, ontzenuwt en bederft;
maar nooit, nooit keerde ik dien helschen geest
den rug toe met gevoelens van zoo diepen
afkeer, van zoo matelooze verachting als toen
ik den drempel van dit krankzinnigen^gesticht
overschreed. . ■
■ )rOp korten , afstand van ditvgebouw staat een
ander, het Aalmoezeniershuis genaatnd ? dat is
te zeggen, het Werkhuis van New-York. Ook
dit is een groot gesticht. Ik geloof dat er, toen
ik er was, zoowat een duizend armen in waren.
En ventilatie en verlichting waren slecht; de
zindelijkheid liet insgelijks nogal wat te wen-
schen over; kortom,, over 't algemeen maakte
het een alles behalve gunstigen indruk op me.
Maar men dient hierbij in aanmerking te nemen,
dat New-York, als een groote markt of sta-
pelplaats en tevens als een verzamelingspunt,
waar men niet alleen uit alle deelen der Yer-
eenigde Staten 7 maar uit de meeste deelen der
wereld naar toe stroomt, een groot getal armen
tot zijn last heeft, en bijgevolg te dezen opzichte
onder geldelijke moeielijkheden gebuktgaat. Ook
mag men niet vergeten, dat New- York een
groote stad is, en dat in alle groote steden een
ontzaglijk groote hoeveelheid goed en kwaad
dooreengemengd is.
In dezelfde buurt is de Hoeve van Long
Island, waar jonge weezen grootgebracht worden.
Ik zag het niet, maar geloof dat het goed be-
stuurd wordt ; en des te beter kan ik dit gelooven,
om reden ik weet hoe nauwgezet zij in Ame-
rika die schoone plaats uit onze Litanie be-
trachten, welke alle zieke personen en jonge
kinderen in herinnering brengt.
Ik werd naar deze inrichting over water
gebracht, en wel in een boot die aan de ge-
vangenis van Long Island behoorde en geroeid
werd door een stuk of acht gevangenen, die
alien een zwart en lichtgeel pak droegen, in
welk pak ze wel iets weghadden van afgematte
tijgers. Met hetzelfde vervoermiddel brachten
zij me ook naar de gevangenis zelve.
Het is een oude gevangenis, en geheel en al
een inrichting voor schansgravers, op dezelfde
leest geschoeid als ik reeds beschreven heb, Ik
was blij dit te hooren, want ontegenzeglijk heeft
ze weinig om 't lijf. Er wordt echter zooveel
mogelijk partij getrokken van de middelen, waar
ze over te beschikken heeft, terwijl de organisatie
zoo goed is als men van zoo'n plaats kan ver-
wachten.
De vrouwen werken in opzettelijk daar voor
opgeslagen, overdekte loodsen. Als ik me goed
herinner, zijn er geen winkels of werkplaatsen
voor de mannen 7 maar wat hiervan ook zij,
de meesten huriner werken in zekere steengroe-
ven die dicht by de hand zijn. Daar 't dien
dag erg regenachtig was, was dit werk gestaakt,
en waren de gevangenen in hun cellen. Ver-
beeld u nu een honderd of drie van deze cellen,
en in ieder daarvan een paar man opgesloten ;
de een aan zijn deur om een luchtje te scheppen,
met de handen door te tralies gestoken; de
ander te bed (midden op den dag, vergeet dit
niet) ; een derde in elkaar gedoken op den grond
liggende, met zijn hoofd tegen de ijzeren bouten,
precies als een wild dier. Verbeeld u verder,
52
SCHETSEN .UIT AMERTKA.
dat buiten de regen neervalt, alsof hij met em-
mers uit den hemel gegoten wordt, en daar-
binnen in 't midden de eeuwigdurende kachel
roodgloeiend en tot stikkens toe staat te dampen,
gelijk de kookketel van een tooverkol. Voeg
er, " in de gedachte, een collectie geurtjes bij,
van die lekkere geurtjes bij voorbeeld zooals
er op zouden stijgen uit eenduizendtalkletsnatte
van honigdauw doortrokken paraplu's, en een
duizendtal waschmanden vol halfgewassen lin-
nen, en ge kunt u een denkbeeld vormen
van een gevangenis, gelijk wij dien dagbezochten.
De staatsge vangenis te Sing Sing daaren-
tegen is een model-gevangenis. Die en Mount
Auburn zijn de grootste en beste gevangenissen
volgens 't stelsel der stilzwijgendheid.
In een ander gedeelte der stad vindt men
het Refuge for the Destitute (Toevluchtsoord
voor de Verlatenenj : een gesticht dat zich het
lot aantrekt van jeugdige overtreders, mannelijke
en vrouwelijke, zwarte en blanke, zonder onder-
scheid, door ze een of ander nuttig ambacht te
leeren, bij fatsoenlijke meesters in de leer te doen
en ze tot waardige leden der maatschappij te vor-
men. Naar men ziet, heeft dus deze Inrichting
hetzelfde doel als het gesticht te Boston, en
is als zoodanig waarlijk niet minder verdienstelijk
en lofwaardig. Toen ik deze instelling van lief-
dadigheid onderzocht, maakte zich onwillekeurig
een vermoeden van mij meester, te weten, of
de hoofdopzichter wel voldoende wereld- en
menschenkennis bezat, en of hij niet bepaald
verkeerd handelde door sommige jonge meisjes,
die en wat de jaren en wat vroegere levenswijze
betreft, vrouwen waren, als kleine kinderen te
behandelen; iets wat in myn oogen al heel
grappig was, en, of ik moet me danig vergissen,
niet minder grappig in haar eigen oogen. Daar
de inrichting echter onder 't waakzame toezicht
eener corporatie van heeren van groot verstand
en groote ondervinding staat, zoo vloeit hieruit
vanzelf voort, dat het beheer zeer goed is, en
hetzij ik nu op dit eene punt gelijk of ongelyk
hebbe, dit doet niets toe of af aan haar ver-
diensten en karakter, waar men in geen geval
te hoogen lof aan toe zou kunnen zwaaien.
Behalve deze inrichtingen zijn er ook in Ne w-
York voortreffelijke gasthuizen en scholen,
letterkundige instellingen en boekerijen; een be-
wonderenswaardig ingerichte brand weer (wat
trouwens wel noodig is, daar ze gestadig werk
heeft), en allerlei instellingen van liefdadigheid.
In een der voorsteden treft men een ruim kerk-
hof aan; 't is nog wel niet af, maar 't vordert
bij den dag. De treurigste begraafplaats, die ik
daar zag, was „De groeve der Yreemdelingen.
Bestemd voor de verschillende logementen te
dezer stede."
Er zijn drie schouwburgen. Twee daarvan,
de Park-schouwburg en de Bowery-schouwburg,
zijn groote, sierlijke en fraaie gebouwen, maar
worden, 't spijt me dat ik dit neerschrijven moet,
slecht, heel slecht bezocht. De derde, de olym-
pische schouwburg, is een kleinere zoogenaamde
Salon des Varietes voor blij- en kluchtspe-
len, en wordt op allervoortreffelijkste wijze ge-
dirigeerd door den heer Mitchell, een komiek
van grooten humor en oorspronkelijkheid, die
bij Londensche tooneelbezoekers in hooge ach-
ting staat. Het doet me pleizier, dat ik met het
oog op dezen verdienstelijken man hier mee
kan deelen, dat zijn banken gewoonlijk welbezet
zijn, en zijn schouwburg alie avonden getuige
is van de grootste vroolijkheid. Bijna had ik
een kleinzomertheater vergeten,Nible's schouw-
burg geheeten, waar tuinen en vermakelijkheden
in de open lucht aan verbonden zijn; maar ik
geloof, dat ook deze plaats niet vrij is van den
gedrukten toestand waarmee dergelijke uitspan-
ningen over 't algemeen te worstelen hebben.
De omstreken van New-York zijn schilder-
achtig bij uitnemendheid. Het klimaat is, gelijk
ik al aangestipt heb, nogal warm. Wat er van
zou worden zonder de zeekoelte, die 's avonds
uit haar schoone Baai naar de stad toewaait,
zie, ik zal mij zelven noch mijn lezers de koorts
op 't lijf jagen door daarnaar onderzoek te doen.
De toon, die in de beschaafde kringen dezer
stad heerscht, komt met den toon te Boston
overeen; misschien kan men er den koopmans-
geest ietwat sterker in proeven, doch met dat
al is hij over 't algemeen hoogst beschaafd en
altyd van den meest gastvrijen aard. De huizen
en tafels zijn sierlijk ; en men gaat later naar
huis en is minder ingetogen; ook hecht men
misschien grooter gewicht aan den schijn en is
er meer op uit, om pracht en weelde ten toon
te spreiden, dan te Boston. De dames zijn
bijzonder schoon.
Alvorens New-York te verlaten, maakte ik
de noodige schikkingen om huiswaartste kunnen
keeren met het packetschip George Washington,
waarvan het vertrek tegen Juni was aangekon-
digd. Ik had namelijk het besluit opgevat, om,
biyaldien er zich geen onverwachte beletselen
op mochten doen, in die maand Amerika
te verlaten.
Nooit had ik gedacht, dat ik, teruggaande
naar Engeland, waar ik hen weer zou vinden
die mij lief en dierbaar waren, en mij buitendien
bezigheden wachtten die mij onmerkbaar tot
een tweede natuur waren geworden, zooveel
verdriet kon gevoeld hebben als ik ondervond,
toen ik eindelijk aan boord van dit schip af-
scheid nam van de vrienden, die my uit deze
stad vergezeld hadden. Nooit had ik gedacht,
dat de naam van eenige plaats, zoo verre weg en
mij eerst onlangs bekend geworden, zich ooit
in mijn geest kon vereenigen met al die teedere
herinneringen die er nu omheen zweven. Er
zijn er in deze stad, die mij den donkersten
winterdag, die ooit in Lapland aanbrak, zou-
PHILADELPHIA.
53
den verhelderden, en in wier tegenwoordigheid
zelfs het Te-Huis verbleekte, toen zij en ik
dat pynlijke woord wisselden, dat ons onder
al ons denken en handelen bijbUjft, dat om
onze wieg heen spookt inonzekinderlijkejaren
en het uitzicht van ons leven afsluit op den
rijpen leeftijd.
VII.
PHILADELPHIA.
PHILADELPHIA EN ZIJN CELLULAIRE
GEVANGENIS.
De reis van New- York naar Philadelphia
wordt per spoor en twee veerbooten afgelegd ;
en gewoonlijk is daar een uur of zes meege-
moeid, 't was een mooie avond toen wij in
den trein zaten; en toen we uit een raampje
dicht bij 't portier 7 waar we naast zaten, het
heldere ondergaan der zon gadesloegen, werd
mijn aandacht getrokken door een vreemde
verschijning, die uit de raampjes van den heeren-
waggon, voor ons uit, vandaankwam.Een tijd-
lang veronderstelde ik ; dat deze verschijning
te danken was aan tal van vlijtige menschen,
die er in zaten en zich bezighielden met veeren
bedden open te scheuren en de veeren in den
wind te strooien ; maar eindelijk en ten laatste
meende ik te merken, dat ze niets anders deden
dan spugen, watinderdaad het geval was, of-
schoon het mij, niettegenstaande de ondervinding
in allerlei spuug-verschijnselen, die ik naderhand
opdeed, nog altijd eenraadsel is gebleven, hoe
een zeker aantal passagiers, gelijk zoo'n waggon
immers maar bevatten kon, zoo'n vermakelijke
en onophoudelijke spuug-bui vol heeft kunnen
houden.
Op deze reis maakte ik kennis met eenzachten
en bescheiden jongen Kwaker, die het gesprek
opende door me op deftig fluisterenden toon mee
te deelen, dat zijn grootvader de uitvinder was
van koud getrokken ricinusolie. Ik maak hier
melding van, omdat het waarschijnlijk wel de
eerste gelegenheid geweest is, dat het bewuste
onschatbare geneesmiddel ooit diende als een
soort van purgatief voor conversatie.
Eerst laat in den avond kwamen we in de stad
aan. Daar ik, voordat ik naar bed ging, het
raam mijner kamer uitkeek, zag ik aan den over-
kant van den weg een mooi wit marmeren ge-
bouw, dat er zoo somber en spookachtig uit-
zag, dat men er akelig van werd als men er
naar keek. Ik schreef dit aan den somberen
invloed van den nacht toe, en zoodra ik 's mor-
gens opstond, keek ik nog eens uit, niets anders
verwachtende of 't zou op de treden en in 't
portaal krioelen van menschen, die er in- en
uitgingen. Maar jawel, de deur was nog pofc-
dicht; hetzelfde doodsche waas lag over alles,
en het gebouw zag er uit alsof het marmeren
standbeeld van Don Guzman alleen iets te ver-
handelen kon hebben binnen zijne sombere
muren. Ik maakte er gauw werk van, om ex
achter te komen hoe het heette en waar 't toe
dienen moest. Ik kwam er achter, en weg
was mijn verbazing. Dit gebouw was het graf
van zoo menig fortuin; de groote Catacombe
van geldbelegging : de gedenkwaardige Bank
der Vereenigde Staten.
Dat deze bank haar betaling gestaakt had,
had, naar men mij van alle kanten vertelde,
P h i 1 a d e 1 p h i a als 't ware in diepen rouw ge-
huld, en nog altijd worstelde het met al de
heillooze gevolgen dezer staking. De stad zag
er, mijns bedunkens, dan ook nog al droef-
geestig uit.
Philadelphia is een mooie stad, maar
om de waarheid te zeggen, alteregelmatigge-
bouwd. Nadat ik er zoo wat een uur of twee
in rondgekuierd had, werd ik te moede alsof
ik de geheele wereld voor een bochtige straat
had willen geven. 't "Was precies alsof onder
den kwakerachtigen invloed mijner omgeving de
kraag van mijn jas stijf werd en de rand van
mijn hoed breeder. Mijn haar begon sluik te
hangen, mijne handen vouwden zich vanzelf in
kalme eensgezindheid over mijn borst te zamen,
en on willekeurig schoten gedachten mij te binnen,
om in Mark Lane te gaan logeeren tegenover
de Markt en door speculation in de granen een
kolossaal fortuin machtig te worden.
Philadelphia is rijkelijk van versch water
voorzien, waarmee van alle kanten om u heen
gegoten en geplast wordt, dat het een aard
heeft. De waterwerken, die zich op een hoogte
in de nabijheid der stad bevindpn, zijn niet
minder fraai dan nuttig. Ze zijn namelijk als
een publieke tuin met smaak aangelegd, en wor-
den zoo goed en net mogelijk onderhouden.
De rivier is op dit punt afgedamd en door
haar eigen kracht naar zekere hooge vijvers of
reservoirs afgeleid, met dat gevolg, dat de ge-
heele stad tot aan de bovenste verdieping der
huizen met bitter weinig onkosten van water
voorzien wordt.
Er zijn verscheidene openbare inrichtingen,
waaronder een allervoortrenelrjkst gasthuis, dat
wel is waar een gesticht der Kwakers is, maar
waar men het sektarisch karakter gaarne van
over 't hoofd ziet door de groote zegeningen
die het om zich heen verspreidt. Verder treft
men daar aan: een allerkeurigste Bibliotheek,
die naar Franklin genoemd is, een fraai Beurs-
gebouw en Postkantoor; en zoo voorts. Bij 't
Kwakershospitaal behoort een schilderij door
West, die men ten behoeve van 't gesticht voor
54
SCHETSEN UIT AMEEEKA.
geld laat zien. Het onderwerp is: onze Zalig-
maker de kranken genezende ; en stelt den
Meester op zulk een gunstige wijze voor, als
men misschien nergens beter aan zal treffen.
Of deze lof te sterk of te zwak zal bevonden
worden, hangt van des lezers smaak af.
In dezelfde kamer bevindt zich een zeer ka-
rakteristiek en sprekend gelykend portret door
den heer Sully, een beroemd Amerikaansch kun-
stenaar.
Mijn verblijf in Philadelphia was zeer
kort, maar wat ik van de samenleving aldaar
zag, beviel mij bij uitstek goed. Wat zijn al-
gemeene kenmerken betreft, zou ik wel durven
zeggen, dat de toon die hier heerscht meer naar
't provinciale zweemt dan te B o s t o n of N e w-
York, en dat er in deschoonestad wat smaak
en critischen geest aangaat, over 't algemeen te
denken viel aan die interessante gesprekken
over dezelfde onderwerpen in verband met Sha-
kespeare en de „Musicaal Glasses," waar we in
de Vicar of Wakefield van lezen. Dicht bij de
stad is een allerprachtigst onvoltooid marmeren
gebouw voor het Girard College, gesticht door
een overleden heer van dien naam en die schat-
rijk was, — een gebouw, dat als 't eenmaal
naar 't oorspronkelijk ontwerp afgemaakt is,
misschien het rykste gebouw uitonzen modern en
tijd zal wezen. Maar men is aan 't procedeeren
over 't legaat, en heeft ondertusschen het werk
gestaakt ; zoodat het met deze stichting wel net
zal gaan als met andere groote ondernemingen
in A m e r i k a : komt het er vandaag niet, dan
wel morgen, of overmorgen of later.
In een der voorsteden staat een groote ge-
vangenis, die het Ooster-Verbeterhuis genoemd,
en volgens een stelsel bestuurd wordt, dat den
staat Pennsylvania bijzonder eigen is, het
stelsel namelijk van strenge en hopeloos een-
zame opsluiting. Ik voor mij geloof, dat het in
zijn gevolgen even wreed als verkeerd is.
Nu ben ik er wel van overtuigd, dat dit stel-
sel van een welgezinde en menschlievende be-
doeling uitgaat, en louter de zedelijke verbe-
tering van den gevangene op 't oog heeft, maar
't staat niet minder bij me vast, dat zij, die dit
stelsel van gevangenistucht bedachten, en die
welgezinde heeren, welke het in toepassingbren-
gen, . eigenlijk niet weten wat ze doen. Ik ge-
loof, dat er maar zeer weinigen gevonden wor-
den, die in staat zijn ora al de foltering, al den
angst te beseffen, waar zij aan onderworpen
zijn, die deze straf jaren achtereen hebben te
ondergaan; en als ik maar bij mij zelvennaga
en in overweging neem al wat ik op hun ge-
zichten heb gelezen en al wat ik weet dat zij
inwendig gevoelen, dan bevestigt mij dit slechts
te dieper in mijn overtuiging, dat er in dit stel-
sel een diepte van schrikkelijk lijden opgesloten
ligt, die alleen de lijders zelven kunnen peilen
en geen mensch ter wereld het recht heeft, zijn
medeschepsel op te leggen. Ik houd 't er voor
dat deze langzame en dagelijksche omgang met
de geheimen van 't brein onmetelijk erger is
dan lichamelijke tuchtiging, onverschillig welke ;
en omdat de akelige teekenen dier zedelijke
marteling niet zoo zichtbaar en tastbaar zijn als
litteekenen op 't vleesch; omdat naar wonden
niet op de oppervlakte zijn en zij maar weinig
kreten afperst die 7 s menschen oor kan hooren ;
zie, dat is voor mij een reden te meer, dat
stelsel te brand merk en als een geheim strafmid-
del, waartegen de sluimerende menschelykheid
al lang had moeten opkomen. Eens ging ik
met mij zelven te rade, of ik, gesteld ik had
de macht om „ja" of „neen" te zeggen, mijn
toestemming zou geven, om deze straf in zekere
gevallen van kortstondige opsluiting toe te pas-
sen, en ... . aarzelde toen ; maar nu, nu verklaar ik
plechtig, dat ik, hoezeer ook met belooningen
of eerbewijzen overladen, onraogelijk als een
gelukkig man over dag onder den blooten hemel
zou kunnen wandelen of me 's nachts op mijn
bed zou kunnen neervhjen, als ik mij zelven
bewust mocht zijn, dat een menschelijk schepsel,
onverschillig voor hoe langen of korten tijd,
deze onbekende straf in zijn eenzame eel onder-
ging, waar ik de oorzaak van was of, in hoe
geringen graad dan ook, de hand in geleend
had.
Twee heeren, die ofneieel tot haar bestuur in
betrekking stonden, vergezelden my naar deze
gevangenis waar ik een dag doorbracht door
van de eene eel naar de andere te gaan en met
de gevangenen te spreken. Al wat de uiterste
hoffelijkheid maar kan verzinnen om 't iemand
bij zoo'n bezoek gemakkelijk te maken, viel
mij bij die gelegenheid ten deel. Niets werd
aan mijn oog onttrokken, en op elk punt, waar
ik onderzoek naar deed, kreeg ik een onbewim-
peld en ondubbelzinnig antwoord. Aan de vol-
maakte orde van 't gebouw kan niet te uitbun-
dige lof worden toegezwaaid, en wat de uitste-
kende bedoelingen betreft van hen, die onmid-
dellijk in betrekking staan tot detoepassing van
dit stelsel, daaromtrent zou men zelfs geen zweem
van twijfel durven koesteren.
Tusschen de gevangenis zelve en den buiten-
muur is een ruime tuin. Toen wij dien tuin
door een deurtje in de massieve poort ingingen,
liepen we het pad voor ons af en traden een
groote kamer binnen, waar zeven lange gangen
op uitloopen. Aan elken kant van zoo'n gang
is een lange, lange rij van lage celdeuren, die
alien met een zeker merk geteekend zijn. Daar-
boven bevindt zich een galerij van cellen zoo-
als die beneden, met dit verschil, dat zij geen
kleine ruimte naast zich hebben gelijk die van
de benedenverdieping en ietwat kleiner zijn.
Het bezit van twee dezer cellen wordt be-
schouwd als een vergoeding voor 'tgemisvan
zooveel lucht en beweging als men een uur
PHILADELPHIA.
per dag in iedere benedencel kan genieten, en
vandaar dat iedere gevangene in deze boven-
verdieping twee cellen heeft die met elkaar ge-
meenschap hebben.
Als men op 't middelpunt dezer gevangenis
staat en dan op al die akelige gangen neerziet,
wordt men naar van, de doodsche stilte die er
heerscht. Af en toe hoort men wel een dof geluid
van een enkele weversspoel of schoenmakers-
leest, maar de klank wordt gedempt door de
dikke muren en zware kerkerdeur, en dient
slechts om de algemeene stilte nog des te dieper
te maken. Over 't hoofd en gezicht van iederen
gevangene, die in dit zwaarmoedige huis komt,
wordt een zwarte kap getrokken, en in dit don-
kere omhulsel, een zinnebeeld van 't gordijn
d^t tusschen hem en de levende wereldisop-
gehangen,' wordt hij naar de eel gebracht, die
hij nooit weer verlaat, totdat zijn geheele straf-
tijd om is. Nooit hoort hij van vrouw en kinderen ;
van huis of vrienden; van 't leven of sterven
van eenig menschelijk schepsel. Hij ziet de
ambtenaren der gevangenis, maar behalve hen
ziet hij nooit een menschelijk gezicht, hoort hij
nooit een menschelijke stem. Hij islevendbe-
graven, om na verloop van jaren weer opge-
graven te worden; en ondertusschen dood voor
alles, behalve voor folterende angsten en vree-
selijke wanhoop.
Zijn naam en misdaad, en de tijd van zijn
lijden zijn hem zelfs onbekend, die hem zijn
dagelijksch voedsel reikt. Er staat een getal
boven de deur zijner eel en in een zeker boek,
waarvan de directeur der gevangenis een af-
schrift heeft en de godsdienstonderwijzer insge-
lijks: ziedaar de aanwijzing zijner geschiedenis.
Buiten deze bladzijden om draagt de gevan-
genis geen kennis van zijn bestaan ; en alzou
hij tien in een gevangenis zoo langzaam voort-
kruipende en daarom zoo afmattende jaren in
een en dezelfde eel doorbrengen, tot het aller-
laatste uur toe heeft hij geen middel om te
weten in wat voor gedeelte van 'tgebouw zijn
eel ligt ; wat voor menschen om hem heen zijn ;
of er in de lange winternachten levende men-
schen in zijne nabijheid wonen, of dat hij in
een of anderen afgelegen hoek der groote ge-
vangenis zit, met muren en gangen en ijzeren
deuren tusschen hem en den naasten deelgenoot
zijner vreeselijke eenzaamheid.
Iedere eel heeft dubbele deuren : debuitenste
van stevig eikenhout, de andere van getralied
ijzer, met een luikje waardoor hij zijn voedsel
krijgt. Hij heeft een Bijbel, en een lei en grift,
en, onder zekere beperkingen, somtijds andere
boeken, natuurlijk doelmatige, en pen en inkt
en papier. Zyn scheermes, kan en kom han-
gen aan den muur, of glinsteren op'tplankje.
In iedere eel is een buis van de waterleiding,
waar hij naar verkiezinggebruik van kan maken.
Over dag draait zijn bedstee tegen den muur
aan, en maakt zoodoende meer plaats voor hem
om te werken. Daar is zijn weefgetouw of
bank of wiel, endaar werkthi], slaapt en waakt
en telt de jaargetijden al naar ze veranderen,
en wordt oud.
De eersfce man, dien ik zag, zat aan zijn
weefgetouw te werken. Alzesjaar was hij daar
geweest; ik meen, dat hij nog drie jaar moest
zitten. Hij was overtuigd geworden als heler
van gestolen goed, maar zelfs na dezelangdu-
rige gevangenschap ontkende hij zijn schuld en
zei dat hij hard was behandeld geworden.
't Was al de tweede maal dat hij zat.
Hij scheidde uit met werken toen wij binnen-
kwamen, zette zijn bril af en antwoordde vrij-
moedig op al wat hem gevraagd werd, maar
altijd na eerst op vreemdsoortige wijze gewacht
te hebben, en als hij begon te spreken, dan
geschiedde dit met een zachte nadenkende stem.
Hij droeg een papieren hoed van zijn eigen
maaksel en 't deed hem goed dat er notitie
van genomen werd en men hem er een pluimpje
over gaf. Heel vernuftig had hij van eenige
stukken en brokken een soort van Hollandsche
klok gemaakt, waarbij hem zijn azijnfleschje tot
slinger diende. Toen hij merkte, dat ik in dit
knutselwerk belang stelde, keek hij er niet wei-
nig grootsch naar, en zei dat hij er aan dacht
om er wat verbetering in aan te brengen, en
hoop had met behulp van een hamer en een
stukje gebroken glas er muziek mee te kunnen
maken. Behalve dat had hij nog eenige kleuren
weten te krijgen uit het garen waar hij mee
werkte en schilderde daarmee een stuk of zes
armzalige figuren. Een daarvan, een vrouwe-
lijke flguur, over de deur, noemde hij: „De
Dame van J t meer. B
Hij glimlachte toen ik naar deze knutselarijen
keek waarmee hij den tiid tracbtte tedooden;
maar toen ik van de knutselarijen naar hem zelt;
keek, zag ik dat zijn lip beefde, en kon het
kloppen van zijn hart gehoord hebben. Ikweet
niet meer, hoe het gesprekhieropkwam, maar
er werd min of meer op gezinspeeld, dat hij
een vrouw had. Op dat woord schudde hi]
met zijn hoofd, draaide zich om en bedekte
zijn gezicht met zijn handen.
„Maar u is nu toch gelaten onder uw lot,
niet waar?" vroeg een der heeren na een korte
poos, in welken tusschentijd hij weer op zijn
verhaal gekomen was. Met een zucht, waar en
de grootste gelatenheid en de diepste wanhoop
uit sprak, antwoordde hij: „Wel zeker 7 wel ze-
ker! Ik ben er gelaten onder." — „En nu is
u een beter mensch geworden, niet waar?" —
„Nu, ik wil 't hopen, waarom niet?" — „En
gaat de tijd nogal gauwom?" — „Binnen deze
vier muren, heeren, duurt de tijd lang, o, zoo
lang!"
Toen hi] deze laatste woorden sprak, keek
hij om zich heen — . God alleen weet, hoe droe-
56
SCHETSEN UIT AMEBIKA.
vig! — en verviel ondertusschen in een soort
van vreemdsoortige verbijstering alsof hij iets
vergeten had. Een oogenblik later zuchtte hij
geweldig, zette den bril op, en ging weer aan
zijn werk.
In een andere eel zat een Duitscher, die we-
gens diefstal vijf jaar gekregen had, waarvan er
juist twee om waren. Met kleuren, die hij langs
denzelfden weg verkregen had, had hij, en dat
waarlijk heel mooi, elken duim van de muren
en den zolder beschilderd. De weinige voeten
gronds er achter, had hij met keurige netheid
ingericht en in 't midden een klein bed gemaakt,
dat er, om dit in 't voorbijgaan te doen op-
merken, als een graf uitzag. De smaak en vin-
dingrijkheid, die hij in alles ten toon gespreid
had, waren buitengewoon, en toch had men
zich geen neerslachtiger en rampzaliger schepsel
voor kunnen stellen. Ja, nooit zag ik een toon-
beeld van zoo wanhopige smart, van zoo diepe
zielsbedroefdheid, in 66n woord, nooit zag ik
iemand wiens hart meer gebroken was dan bij
hem het geval scheen te wezen. Mijn hart
bloedde dan ook om zijnentwille ; en toen de
tranen langs zijn wangen biggelden en hij, een
der bezoekers ter zjjjde nemende en zich met
bevende handen zenuwachtig aan diens jas vast-
klemmende, dezen vroeg of er geen hoop was,
dat zijn akelig vonnis veranderd zou worden,
zie, toen werd het schouwspel waarlijk al te
pijnlijk om er nog langer getuige van te blijven.
Nooit zag of hoorde ik van ellende, onverschil-
lig van welken aard, die dieper indruk op me
maakte dan de rampzaligheid van dezen man.
In een derde eel was een lange sterke zwarte,
een inbreker, die zich met zyn eigen vak on-
ledig hield, om namelijk schroeven en soortge-
lijke zaken te maken. Zijn tijd was bijna om.
Hij was niet alleen een allerbehendigste dief,
maar stond ook bekend om zijn stoutheid en
onbeschaamdheid, en om de hoeveelheid zijner
misdrijven. Hij onderhield ons met een lang
relaas zijner heldendaden, dat hij zoo aller-
smakelijkst voordroeg, dat hij zijn lippen nog
scheen af te likken toen hij ons pikante anek-
dotes op ging disschen van gestolen tafelzilver,
en van oude dames die hij, aan den overkant
der straat staande, bespionneerd had toen zij
met een zilveren bril voor 't raam zaten,om ze,
wat hij dan ook gedaan had, bij de eerste gun-
stige gelegenheid te bestelen. Ik maak me sterk,
dat deze snaak, op de geringste aanmoediging
van onzentwege, al die prachtige herinneringen
nog buitendien met de verachtelijkste leugens
zou opgesierd hebben; maar ik zou me al danig
moeten vergissen, als hij de onverbloemde hui-
chelarij had kunnen overtreffen, waarmee hij
verklaarde, dat hij den dag zegende waarop
hij in die gevangenis kwam en dat hij, zoo oud
als hij werd, zich nooit meer aan den gering-
sten diefstal schuldig zou maken.
Hierop kwamen we aan de eel van een ander
man, die de bijzondere vergunning gekregen had
om er konijntjes op na te houden. Daar zijn
vertrek dientengevolge een eigenaardigen reuk
had, riepen zij hem toe, dat hij in de gang
moest komen. Terstond voldeed hij aan de
oproeping, en daar stond hij nu voor ons, met
zijn akelig bleek gezicht waar het ongewone
licht van ? t groote raam op viel, en zoo flets,
zoo spookachtig flets zag hij er uit als kwam
hij zoo even uit zijn graf vandaan. Hij had
een wit konijntje tegen zijn borst, en zoodra
het kleine diertje op den grond was, wipte het
gauw naar de eel terug, waarop hij, na per-
missie gekregen te hebben om ook heen te gaan,
bedeesd het konijntje achterna sukkelde. Dat
ziende, vroeg ik mij zelven af, in wat voor op-
zicht die man een edeler dier was dan dat
konijntje.
Er zat ook een Engelsche dief, die er, op
een dag of wat na, al zeven jaar geweest was:
een gemeene vent met een laag voorhoofd,
dunne lippen en een bleeke tronie. Deze scheen
er alles behalve op gesteld te zijn, bezoek te
krijgen, maar zou daarentegen niet weinig trek
gehad hebben, om mij met zijn schoenmakers-
mes zonder omslag naar de andere wereld te
sturen, hadde hij niet vrees gehad voor verz waring
van straf. Er zat nog een Duitscher, die eerst
gister in de gevangenis was gekomen. Zoodra
wij in zijn eel keken, sprong hij van zijn bed
op, en soebatte in gebroken Engelsch om werk.
Er zat ook een dichter, die in iedere vier en
twintig uren twee dagen werk verrichtte, een
voor hem zelf en een voor de gevangenis, —
die verzen maakte op schepen (hij was een zee-
man van beroep), en op „den bedwelmenden
wijnbeker," en op zijn vrienden thuis. Van dat
slag zaten er heel velen. Sommigen kregen een
kleur als ze bezoekers zagen, sommigen werden
doodsbleek. Een stuk of drie hadden waaksters
bij zich, want ze waren erg ziek ; en een, een
zwaarlijvige neger, wiens been was afgezet ge-
worden in de gevangenis, had om hem gezelschap
te houden een student en een volleerd chirurgijn,
een gevangene net als hij. Eenaardigejongen,
een kleurling, zat op de trap wat gemakkelijk
werk te verrichten. „Maarishier dan geenasyl
voor jeugdige misdadigers?" vroeg ik, — „0,
ja, maar alleen voor blanke kinderen." Wat 'n
edele aristocratie in zake misdadigers, niet
waar?!
Er was onder anderen een zeeman, diehier
al elf jaar gezeten had en over een maand of
wat losgelaten zou worden. Elf jaar eenzame
opsluiting !
n 't Doet me recht veel plezier te hooren, dat
je tijd bijna om is," Wat zegt hij hierop ?Niets.
Waarom kykt hij zoo strak naar zyn handen en
plukt aan 't vleesch zijner vingers, en vestigt
telkens en telkens weer zijn oogen naar die kale
PHILADELPHIA.
57
muren die zijn hoofd hebben zien grijs worden?
Dat doet hij af en toe.
Kijkt hij de menschen nooit vlak in hun ge-
zicht, en plukt hij altijd zoo aan zijn handen,
alsof hij 't vel van 't been wouscheiden? Och,
een gril, anders niet.
Zoo is 't ook een gril van hem, als hij zegt
dat hi] er niet meer verlangend naar uitziet,
om op vrije voeten te komen ; dat hij niet blij
is dat die tijd zoo aanstaande is: dat hij er
eenmaal verlangend naar uitzag, maar dat was
al heel lang geleden; dat hij nergens meer om
maalt. 't Is maar een gril van hem, een hulpeloos,
innerlijk gekneusd, neen, gebroken man te zijn.
Een gril ! Nu, de Hemel weet er alles van, dat
hij zijn luimen van A tot Z heeft kunnen bot-
vieren !
Er zaten drie jonge vrouwen in cellen naast
elkaar, alien tegelijk hiervan overtuigd, dat ze
afgesproken hadden, om haar vrijer te bestelen.
Stil en eenzaam als ze nu binnen die muren
geleefd hadden, waren ze mooi opgegroeid. Ze
zagen er erg bedroefd uit en zouden den ern-
stigsten bezoeker tot schreiens toe hebben kun-
nen bewegen,maar niet tot die soort van weemoed
zooals door 'b zien van de mannen wordt op-
gewekt. De eene was een jongmeisjejnoggeen
twintig, als ik me wel herinner. Haar sneeuwwit
vertrek was behangen met het werk van den
een of anderen vorigen gevangene, en op haar
neerslachtig gezicht scheen de zon in al haar
pracht door de hooge spleet in den muur, waar '
een kleine strook van den helder blauwen hemel
zichtbaar was. Zij was zeer boetvaardig en be-
daard; ze berustte geheel en al in haar lot, zei
ze (en ik geloof haar); en daar binnen in haar
ziel was 't rustig. „U voelt u dus, in een woord,
gelukkig hier?" zei een van hen, die bij me
waren. Het kostte haar moeite — o, 't kostte
haar zooveel moeite — om op die vraag „ja"
te antwoorden, maar zie, daar sloeg ze haar
oogen op, en die oogen ontmoetten dien straal
der vrijheid boven haar hoofd, en nu barstte
zij in tranen uit, en zei dat „ze haar best deed
om gelukkig te zijn; ze uitte geen klacht ; maar
't was immers natuurlijk dat ze 'r somtijds naar
snakte, om uit die eene eel te komen; dat kon
ze g'erust niet helpen," — ze snikte, 't arme
kind!
Dien dag ging ik van eel tot eel; en ieder
gezicht dat ik zag, of woord dat ik hoorde, of
opmerkelijk geval dat me trof, 'tstaatmenog
altemaal voor den geest in al zijn naarheid en
akeligheid. Maar laat ik hiervan afstappen, om
me thans te bepalen bij een gevangenis die op-
wekkender gezicht opleverde, — een gevangenis
volgens 't zelfde plan ingericht, die ik naderhand
te Pittsburgh zag.
Toen ik die op dezelfde wijze doorloopen
had, vroeg ik den directeur of hij iemandonder
de gevangenen had die binnenkort losgelaten
zou worden, waarop hij antwoordde, dat hij er
een had, wiens tijd den volgenden dag om was ;
maar dat was er een, die maar twee jaar geze-
ten had.
Twee jaar ! Ik wierp een blik terug door twee
jaar van mijn eigen leven — buiten de gevan-
genis, in voorspoed, gelukkig, van alle kanten
en in alle opzichten met zegeningen overladen —
en ik dacht er aan, hoe wijd reeds die gaping
was en hoe lang, hoe ontzettend lang die twee
jaren zouden geduurd hebben, als ik ze eens in
eenzame gevangenschap door had moeten bren-
gen. Terwyl ik dit schrijf, staat het gezicht van
dezen man, die den volgenden dag op vrije
voeten zou komen, voor 't oog mijner verbeel-
ding. Het verdient bijna meer herdachtte worden
in zijn geluk dan de andere gezichten in hun
ellende. Hoe gemakkelijk en hoe natuurlijk ging
het hem af, toen hy zei, dat het stelsel een
goed stelsel was; en dat de tijd „nogal gauw
om ging — alles in aanmerkinggenomen," en
dat, als een mensch eenmaal viel, hij de wet
overtreden had en daarvoor boeten moest, „er
niets anders op zat dan om den tijd zoo goed
mogelijk te dooden," en zoo voorts.
„Wat was de reden dat die man u terugriep
en u iets op zoo'n vreemden trillenden toon
vroeg?" vroeg ik mijn geleider, toen hij de deur
gesloten en mij weer ingehaald had.
„0! Hij was bang, dat de zolen van zijn
laarzen niet meer deugen zouden, om eropte
loopen. U moet weten, toen-ihierkwam, waren
ze al tamelijk versleten; nu gaf-i me kennis,
dat hij me erg dankbaar zou wezen, als ikze
gauw 'n beetje op liet lappen."
Die laarzen waren van zijn voeten afgenomen
en met zijn overige kleederen weggelegd ....
twee jaar geleden!
Ik maakte van die gelegenheid gebruik, opi er
naar te vragen, hoe zij zich aanstelden onmiddel-
lijk voordat ze de gevangenis verlieten ; ik voegde
er bij, dat ik vermoedde. dat zij nogal beef den.
„Neen," was J t antwoord, „wel trillen ze 'n
beetje, maar beven is toch 't rechte woordniet,—
hun heele zenuwstelsel is in de war, daarligt
'm de knoop! Zoo kunnen ze hun namen niet
in 't boek schrijven; soms kunnen ze de pen
niet vasthouden; kijken om zich heen, blijkbaar
zonder te weten waarom of waar ze zijn; en
soms gaan ze wel twintigmaal in een minuut
zitten en opstaan. Ditgebeurt, alsze in 'tlokaal
zijn, waar ze voor 't laatst met de gevangeniskap
op komen, evenals toen ze daar voor *t eerst
in gebracht werden. Komen ze buiten de poort
dan blijven ze staan, en kijken eerst naar den
eenen weg dan naar den ander; niet wetende
wat voor weg ze in zullen slaan. Soms waggelen
ze, alsof ze dronken zijn; soms moeten ze ergens
tegen aan leunen, zoo duizelig zijn ze, maar
na verloop van eenigen tijd komen ze wel weer
op hun verhaal."
58
SCHETSEN UIT AMERIKA.
Toen ik te midden dezer eenzame cellen
ronddwaalde en naar de gezichten keek van de
menschen die er in zaten, trachtte ik mij de
gedachten en gevoelens voor te stellen, die zij
in hun tegenwoordigen toestand zouden koeste-
ren. Ik verbeeldde me, dat hun kap hier juist
afgenomen was geworden en het tooneel hunner
gevangenschap zich dus in al zijn akelige een-
tonigheid voor hem ontvouwd had.
Eerst is de man alsbedwelmd. Zijn opsluiting
is een afzichtelijk visioen, en zijn oude leven
werkelijkheid. Hij werpt zich op zijn bed en
ligt daar ten prooi aan de wanhoop. Van liever-
lede wekt de onverdraaglijke eenzaamheid en
kaalheid der plaats hem uit deze bezwijming
op, en wordt de klep van zijn getraliede deur
geopend 7 dan bidt en smeekt hij nederig om
werk: „Gfeef me toch wat werk, of ik word
nog stapelgek!"
Hij krijgt werk; en bij buien envlagengaat
hij aan 't werk ; maar telkens en telkens weer
overvalt hem een brandend besef van de jaren
die hij in die steenen doodkist weg moet kwijnen
en een folterende herinnering aan hen, die nu
voor zijn gezicht en kennis verborgen zijn, dat
hij van zijn zitplaats opspringt, met saamge-
vouwen handen boven zijn opwaarts gericht
hoofd de nauwe kamer op en neerloopt, en
spoken meent te hooren die hem aanhitsen om
zijn hersens tegen den muur te pletter te loopen.
En weer vait hij op zijn bed neer, en ligt
daar te kermen. Plotseling springt hij op; hij
wil weten of er nog een man in zijn nabijheid
is, of er nog zoo'n eel is aan weerskanten van
de zijne, en scherp luistert hij rechts en links.
Geen geluid treft zijn oor, maar dat neemt
niet weg, dat er toch wel gevangenen in zijn
nabijheid zullen zijn. Zoo herinnert hij zich,
eens te hebben gehoord (toen hij er al bitter
weihig om dacht, hier eens zelf in te komen,
dat de gevangenen elkaar niet kunnen hooren
ofschoon de beambten ze kunnen hooren. Waar
is de naaste man — aan de rechter- ofaande
linkerzij ? of is er een aan weerskanten ? Waar
zit-i nu - met z'n gezicht naar 'tlicht? of loopt-i
heen en weer? Hoe is-i gekleed? Is-i hier al
lang geweest? Is-i erg van de graat gevallen ?
Ziet-i er erg wit enspookachtiguit?Denktook
hij om z'n buurman?
Ziedaar de gedachten die door zijn geest
kruisen. Ternauwernood waagt hij 't om adem
te halen, en luisterende terwijl hij denkt, roept
hij een gedaante op met haar rug naar hem
toegekeerd, en verbeeldt zich dat die gedaante
zich in de naaste eel beweegt. Wel heeft hi]
geen idee van J t gezicht, maar zeker is hij van
den donkeren yorm van een bukkenden man.
In de eel aan de andere zij ziet hij in zijn ge-
dachte een andere gestalte, wier gezicht insge-
lijks voor hem verborgen is. Dag-in dag-uit, ja
zelfs dikwijls wanneer hij in 't holle van den
nacht wakker wordt, denkt hij om deze twee
mannen totdat hij er bijna waanzinnig van ge-
worden is. Nooit verandert hij ze. Altijd zijn
ze daar waar hij 't zich het eerst verbeeld heeft
— een oud man aan den rechterkant, een jon-
gen man aan de linkerzij. — Hun verborgen
gelaatstrekken folteren hem doodelijk en hebben
iets geheimzinnigs dat hij er van beeft.
Grelijk de rouwdragers bij een begrafenis, zoo
gaan de verdrietige dagen voorbij : met plecht-
statige stilte; en van lieverlede begint hij te
gevoelen dat er in de witte muren der eel iets
vreeselijks opgesloten ligt, — dat hun kleur
afzichtelijk is, — dat hun effen oppervlakte zijn
bloed doet stollen, — dat er een hoek, een
hatelijke hoek is, die hem foltert. Iederen mor-
gen als hij wakker wordt, stopt hij zijn hoofd
onder de deken en rilt bij de gedachte dat hij
't weer zien zal hoe de spookachtige zolderop
hem neer zal zien. Zelfs het gezegende daglicht,
dat door de onveranderlijke spleet, die het raarh
zijner gevangenis vertegenwoordigt, naar binnen
gluurt, het maakt op hem den indrukofhij de
tronie ziet van een ander leelijk spook.
Langzaam maar zeker zetten zich de verschrik-
kingen van dien hatelijken hoek uit, totdat ze
hem geen oogenblik meer met rust laten; ja
ze verstoren zijn rust, bezorgen hem akelige
droomen en maken zijn nachten tot iets afgrij-
selijks. In den beginne walgde hem dit op een
ongewone manier : 't werd hem dan te moede
alsof die hoek in zijn hersens iets deed opstaan,
dat insgelijks een akeligen, naren vorm aannam,
iets dat daar niet thuis behoorde en zijn hoofd
als ? t ware op de pijnbank legde. Dan begon
hij er bang voor te worden, vervolgens er van
te droomen, en ging hij zich verbeelden dat er
menschen waren die er een naam aan geven
en er met den vinger naar wijzen. Hierop kan
hij 't niet langer uithouden om er naar te kijken,
en toch durft hij 't den rug niet toekeeren. Nu
is die akelige, nare hoek iederen, nacht de
schuilhoek van een spook ; een schim : iets dat
zwijgt, iets dat vreeselijk is om aan te zien,
maar waarvan hij niet zou kunnen zeggen, of
7 t een vogel, of viervoetig beest, of vermomd
menschelijk wezen is.
Is hij over dag in zijn eel, dan vreest hij de
kleine plaats daarbuiten. Is hij op de plaats,
dat ziet hij er tegen op, zijn eel weer binnen
te gaan. Valt den avond, het spook staat in den
hoek. Heeft hij den moed om op zijn plaats te
gaan staan, en 't te verdryven (in een vlaag
van wanhoop heeft hij 't eens gedaan), dan . . .
dan broeit het uit op zijn bed. Tusschen licht
en donker, en altijd op 't zelfde uur, roept een
stem hem by zijn naam; wordt het donkerder,
dan begint zijn weefgetouw te leven; en zelfs
dat, zijn troost, is een afzichtelijke gestalte, die
hem tot het aanbreken van den dag beloert.
Een voor een beginnen die nare schrikbeel-
PHILADELPHIA.
59
den weer langzaam te verdwijnen. Wei komen
ze nogsomtijds onverwachts terug, maar na
lange tusschenpoozen en onder minder veront-
rustende vormen. Met den heer, die hem opzocht,
heeft hij over godsdienstige onderwerpen gespro-
ken, en hij heeft zijn Bijbel gelezen, en een
gebed op zijn lei geschreven en ze opgehangen
als een soort van bescherming en een verzeke-
ring van 's Hemels nabijheid. Nu droomt hij
af en toe van zijn kinderen of van zijn vrouw,
maar is zeker dat zij dood zijn of hem verlaten
hebben. Er is niet veel toe noodig of hij is tot
schreiens toe bewogen ;is vriendelijk 7 onderdanig
en verslagen van geest. ISTu en dan komt de
oude angst weer terug : een beuzeling ; en 't is
weer zoo laat; een gewoon geluid of de reuk
van zomerbloemen in de lucht; maar dat duurt
niet lang, want de wereld daarbuiten is nu het
visioen, en dit eenzame leven de droevige wer-
kelijkheid geworden.
Is de tijd zijner opsluiting kort — ik meen
vergelijkenderwijs, want kort kan hij niet zijn —
dan is het -laatste halve jaar bijna.'t ergste van
alien; want dan denkt hij dat er brand zal
komen in de gevangenis en hij met den geheelen
boel verbranden zal/ of dat hij gedoemd is om
binnen de kerkermuren te sterven, of dat hij
op de een of andere valsche beschuldiging vast-
gehouden en voor nog een termijn zal gevonnisd
worden : of dat er iets, onverschillig wat dan
ook, gebeuren moet om te voorkomen dat hij
op vrije voeten gesteld worde. En zulke denk-
beelden spreken vanzelf, en onmogelijk is *t
om er tegen te redeneeren 7 omdat, na zoo lang
van de menschelijkesamenlevinggescheiden te
zijn geweest, en na zooveel geleden te hebben,
het hem waarschijnlijker voor moet komen, dat
er zoo iets gebeuren zal 7 dan dat hij weer op
vrije voeten zal geraken.
Is daarentegen de tijd zijner opsluiting zeer
lang geweest, dan brengt het vooruitzicht van
bevrijding hem geheel en al van streek, ja ver-
bijstert hem. Denkt hij om de wereld daarbuiten
en om 't geen ze voor hem in al die eenzame
jaren geweest is, dan moge zijn gebroken hart
voor een oogenblik hoopvol trillen, maar dat
is dan ook alles. De deur zijner eel is al te
lang gesloten geweest voor al zijn hopen en
verwachten. Beter ware het voor hem geweest,
als men hem in den beginne op had gehangen,
dan hem in dezen toestand te brengen en hem
daarna weg te sturen om zich te vermengen
met anderen van zijn soort, die zijn soort niet
meer zijn.
Op 't magere en verwilderde gezicht van ieder
man onder deze gevangenen zat dezelfde uit-
drukking. Ik weet niet waarbij ik die vergelijken
zal. Het had wel iets van die ingespannen aan-
dacht, die we op de gezichten der blinden en
dooven zien 7 vermengd met een soort van schrik,
alsof men ze alien heimelijk erg bang gemaakt
had. In ieder kamertje dat ik binnentrad,
en iedere traliedeur waar ik doorheen keek,
meende ik hetzelfde bange uiterlijk te zien, iets
wat mij even levendig voor den geest is ge-
bleven als de betooverende indruk eener ver-
dienstelyke schilderij. Laat een honderdtal man-
nen mijn oogen voorbijgaan, en 6en daaronder
die zoo even uit deze eenzame lijdensplaats
losgelaten is, en ik zal hem u aanwijzen.
Zooals ik gezegd heb, worden de gelaatstrek-
ken der vrouwen door de eenzame opsluiting
er menschelijker, ja zelfs fijner op. Of dit aan
haar betere natuur is toe teschrijven die in de
eenzaamheid voor den dag komt, of grooter
geduld, grooter lijdzaamheid hiervan de oorzaak
is, ik weet het niet; maar ? t is zoo. Dat de straf
niettemin, naar mijn gevoelen, ten eenenmale
even wreed als verkeerd is, hetzij ze op vrouwen
of op mannen toegepast wordt, zal ik wel niet
opzettelyk behoeven aan te toonen. Bij mij staat
het vast, dat, onafhankelijk van de zielskwelling
die door dergelijke opsluiting veroorzaakt wordt
— een kwelhng zoo bitter en verschrikkelyk :
dat zelfs de levendigste verbeelding zich geen
getrouw denkbeeld van de werkelijkheid kan
vormen — de ziel daardoor in een ziekelijken
toestand geraakt, die haar ongeschikt maakt
voor de ruwe aanraking en bezige werking der
wereld. Ja, het is mijn innigste overtuiging, dat
zij, die deze straf ondergaan hebben, zedelijk
ongezond en ziekelijk moeten terugkeeren tot
de maatschappij. Er bestaan tal van voorbeelden
van menschen, die een leven van volstrekte
eenzaamheid of verkozen hebben of daartoe ver-
oordeeld zijn, maar zelfs onder wijzen 7 met een
sterken en* krachtigen geest toegerust, herinner
ik me ternauwernood een, bij wien de uitwer-
king zich niet geopenbaard heeft in den een of
anderen ongeregelden gedachtengang of in de
een of andere sombere hallucinatie. Wat al
monsterachtige droombeelden, door wanhoop
en twijfel geteeld 7 en geboren en gekoesterd
in de eenzaamheid, zijn over onzen aardbol ge-
slopen, hebben de schepping leelijk gemaakt
en het aangezicht des hemels verduisterd!
Zelfmoorden zijn zeldzaam onder deze ge-
vangenen 7 — zijn, om de waarheid te zeggen,
bijna onbekend. Maar geen enkel argument ten
gunste van J t stelsel kan redelijkerwijze uit dezo
omstandigheid worden afgeleid, ofschoon het
heel dikwijls aangevoerd wordt. Al wie van
zielsziekten zijn studie gemaakt heeft 7 weet ter-
dege goed, dat zoo'n buitengewone neerslach-
tigheid en wanhoop als waardoor het geheele
karakter verandert en al zijn elasticiteit en weer-
standsvermogengeknaktwordt,iniemandwerken
kunnen en nochtans kunnen beletten dat men
60
SCHETSEN UIT AMERIKA.
het werk der zelf vernietiging voltooie, met andere
woorden, de handen aan zich zelven sla. Dit
is iets, dat men over 't algemeen heeft opgemerkt.
Dat de eenzame opsluiting de zintuigen ver-
stompt en trapsgewijze de lichaamsvermogens
verzwakt, dat staat bij mij zoo va£t als.een
paal. Zoo maakte ik hun, die met mij waren
in datzelfde gesticht te Philadelphia, de
opmerking, dat de misdadigers, die daar lang
gezeten hadden, doof waren. Zij, die deze men-
schen gestadig plachten te zien, stonden vreemd
op te kijken bij deze opmerking, die zij dan
ook voor ongegrond en hersenschimmig hielden.
En zie, de eerste de beste gevangene dien zij
op dit punt op de proef stelden — iemand
dien zij zelve nota bene uitgepikt hadden —
bevestigde dadelijk mijn indruk (die hem onbe-
kend was) en zei op zoo'n ongekunstelden toon,
dat men er onmogelijk aan twijfelen kon, dat
hij niet wist waar 't vandaan kwam, maar hij
was erg hardhoorig geworden.
Dat die straf buitengewoon ongelijk werkt en
den slechtsten het minst treft, ook daar valt niet
aan te twijfelen. Dat het zoo bij uitstek doel-
treffend zou zijn als een middel tot verbetering
van den gevangene, in vergelijking met dat
andere stelsel krachtens J t welk de gevangenen
gemeenschappelijkmogenwerkenzonderdaarom
met elkaar te mogen praten, ziedaar weer iets
waar ik niet het geringste vertrouwen in stel,
Al de voorbeelden toch van verbetering, die
mij meegedeeld werden, waren van dien aard,
dat ze evengoed hadden kunnen teweeggebracht
zijn door 't stelsel der stilzwijgendheid, ja, bij
mij staat het alweer vast, dat die vruchten daar-
aan en niet aan 't stelsel der eenzame opsluiting
te danken waren. Ten aanzien van zulke per-
sonen als de zwarte inbreker en deEngelsche
dief heeft zelfs de geestdriftigste voorstander
van 't laatstgenoemden systeem ternauwernood
een flauwe hoop dat die er door bekeerd zullen
worden.
Mij komt het voor, dat de tegenwerping dat
er uit zoo'n onnatuurlijke eenzaamheid nooit
iets gezonds of goeds voortgesproten is, ja zelfs
een hond of eenig ander verstandig dier onder
den invloed van 't bewuste stelsel sufferig en
kniezerig wordt, en van lieverlede wegkwijnt, —
op zich zelve reeds als een voldoend argument
tegen dat stelsel mag gelden. Maar er is meer.
Ja, als we ons behalve dat te binnenbrengen,
hoe allerslechtst en streng het is, en een eenzaam
leven altijd gepaard gaatmetzekerehandelingen
van hoogst betreurenswaardigen aard, die hier
dan ook voorgevallen zijn; en als we onsver-
volgens herinneren, dat de keus niet is tusschen
dit stelsel en een stelsel dat slecht is of daar -
voor gehouden wordt, maar tusschen dit stelsel
en een ander dat goed gewerkt heeft en, wat
zijn geheele toeleg en practijk betreft, voortref-
felijk is; me dunkt, dan is er zeker meer dan
voldoende reden om een wijze van bestrafflng
vaarwel te zeggen, die zoo luttel weinig hoop
op goeden uitslag overlaat, daarentegen buiten
kijf tot een geheele reeks van verkeerdheden
aanleiding geeft.
Bij wijze van toepassing op 't geen ik voor
't stelsel der eenzame opsluiting g^zegd heb, wil
ik dit hoofdstuk besluiten met een curieus verhaal,
dat op 't zelfde onderwerp betrekking heeft, zoo-
als mij dit tijdensmijnbezoekindegevangenis
verteld is geworden door een der heeren, die
daarin betrokken is geweest.
Bij gelegenheid van een der periodieke bij-
eenkomsten van de inspecteurs dezer gevange-
nis kwam zich een werkman uit Philadel-
phia aanmelden, met dringend verzoek dat
men hem op de gewone eenzame wijze op zou
sluiten. Toen hem gevraagd werd, wat voor
drijfveer hem met mogelijkheidaankon sporen,
om met zoo'n vreemd verzoek te berde te komen,
antwoordde hij, dat hij een onweerstaanbaren
aandrang gevoelde, om zich dronken te drinken ;
dat hij er zich, tot zijn groot ongeluk, gedurig
aan overgaf; dat hij geen krachthad, aan dien
verderfelijken trek weerstand tebieden; dathij
wenschte buiten bereik van alle verzo^king ge-
steld te worden en hem derhalve geen geschik-
ter weg voorkwam dan deze. Hierop gaf men
hem te kennen, dat de gevangenis vobr misda-
digers was, die door de wet gevonnisd waren,
en tot inwilliging van dergelijke grillige aan-
zoeken niet opengesteld kon worden. Verder
vermaanden de heeren hem, om zich van be-
dwelmende dranken te onthouden, iets wat
hij stellig zou kunnen doen als hij dit maar
ernstig wou ; ook kreeg hij nog menigen anderen
heilzamen raad, waarmee hij naar huis ging,
niet weinig ontevreden over den ongunstigen
afloop van zijn stap.
Maar hij liet het hier niet bij. IntegendeeL
Hij kwam terug, en weer terug, en nog eens
terug. Kortom, hij werd zoo lastig, dat de
heeren eindelijk een raad belegden en zeiden:
s Wijzen we hem weer af, dat doet-i vandaag
of morgen zeker nog iets, dat hem recht geeft
om hier te zitten. Laten we hem daarommaar
in vredesnaam opsluiten. Hij zal wel gauw trek
krijgen om weer op te stappen, en dan zijn we
voorgoed van hemaf." Zoo gezegd, zoo gedaan.
Zij lieten hem een stuk teekenen, dat hen hier-
voor vrijwaarde, dat hij ooit een actie tegen
hen in kon stellen wegens onwettige inhechte-
nisneming, in welk stuk nadrukkeljjk vermeld
stond, dat zijn gevangenschap vrijwillig was en
op zijn eigen verzoek. Yerder verzochten zy
hem, er wel notitie van te nemen, dat de dienst-
doende suppoost order had, hem iederuurvan
den dag of nacht er uit te laten 7 als hij op
zijn deur mocht kloppen en hem dien wensch
te kennen gaf; maar tevens gaven ze hem dui-
delijk te verstaan, dat, eens er uit, hij niet voor
WASHINGTON.
61
de tweede maal zou toegelaten worden. Nadat
hij deze voorwaarden aangenomen had en maar
altijd bij zijn voornemen bleef volharden, werd
hi] naar de gevangenis gebracht en in een der
cellen opgesloten.
En dezelfde man, die geen standvastigheid
genoeg bezat om een glas sterken drank, dat
voor hem op tafel stond, onaangeroerd te Men,
hij bleef uit eigen verkiezingbijnatwee jaar in
eenzame opsluiting in deze eel, en verrichtte
daarin zijn geregeld werk, dat schoenmaken
was. Toen hy na verloop van dien tfld een
beetje begon te sukkelen, gaf de dokter hem
den raad, af en toe in den tuin tewerkenjen
daar hij hier veel zin in scheente hebben, ging
hij aan dit nieuwe werk met hart en ziel.
Zoo was hij hier op eenzomerdagdrukin de
weer met spitten, toen het kleine deurtje van
de buitenpoort toevallig open gelaten was, en
zich daar ginds de welbekende stoffige weg en
de door de zon verschroeide velden vertoonden.
De weg was even vrij voor hem als voor ieder-
een, maar nauwelijks had hij even gekeken naar
dat schouwspel, dat zich als in een zee van
licht baadde, of, met het onwillekeurig instinct
van een gevangene gooide hi] zijn spa weg,
zette het op 'n loopen en keek naar de gevan-
genis nooit ofte nimmer meer om.
ACHTSTE HOOFDSTUK.
"WASHINGTON.
WASHINGTON, DE WETGEVING EN HET HUIS VAN
DEN PRESIDENT.
Op een zeer kouden morgenverlietenwij om
zes uur Philadelphia per stoomboot, en
keken naar Washington uit.
In den loop van dezen dag kwamen we,
evenals bij volgende gelegenheden, een stuk
of wat Engelschen tegen (thuis zou men ze
misschien voor kleine boeren of kommiezenge-
houden hebben), die zich in Amerikaneer-
gezet hadden en nu voor hun eigen zaken reis-
. den. Van alle soorten van men§chen, die van
de openbare vervoermiddelen van den staat ge-
bruik maken, zijn deze dikwijls de onverdraag-
lijkste en onuitstaanbaarste reisgenooten. Zich
onderscheidende door elken onpleizierigen ka-
raktertrek, die het eigendom is van de ellen-
digste soort van Amerikaansche reizigers > leggen
deze onze landgenooten zoo razend veel laatdun-
kenden trots, zoo razend veel blufferigen eigen-
dunk aan den dag, dat het waarlijk nietisom
aan te zien. In de platte gemeenzaamheid
waarmee zij u aanspreken, en de onbeschofte
nieuwsgierigheid waarmee zij u metallerlei vra-
gen overstelpen (iets wat ze nog wel haastig ook
doen, als waren ze er op uit, om zichtewre-
ken over de kiesche manieren van u d E n g e-
land, op dit punt) in een en ander nu over-
treffen zij elk specimen van onzen geboorte-
grond dat ik onder de oogen kreeg, en als ik
hen zag en hoorde, werd ik dan ook zoo vader-
landsgezind, dat ik met het grootste pleizier
ter wereld een redelijke boete had willen be-
talen wanneer ik maar een of ander land in
de geheele wereld de eer had kunnen geven,
dat zij daarvan de kinderen waren.
Daar Washington het hoofdkwartier der
tabakspruimers mag genoemd worden, is thans
de tyd aangebroken dat ik, zonder 't in 't minst
onder stoelen of banken te binden, met de ver-
klaring voor den dag moet komen, dat de hier
algemeen in zwang zijnde twee verfoeilijke ge-
woonten om te pruimen en te spugen mij in
die dagen erg begonnen tegen te staan.jaein-
delijk, 't hooge' woord moet er uit, misselijk
maakten. Op al de openbare plaatsen van
Amerika treftmen deze vieze gewoonten aan.
Zoo heeft bij de rechtbank de rechter zijn
kwispedoor, de advocaat het zijne, de getuige
het zijne, en de gevangene het zijne ; ook is er
gezorgd voor de gezworenen en toeschouwers,
als voor de zoodanigen die volgens den loop
der natuur verlangend moeten zijn onophoude-
lijk te spugen. In de gasthuizen worden de
studenten in de geneeskunde door middel van
tegen den muur aangeplakte biljetten verzocht,
om hun tabaksap in opzettelijk voor datdoel
bestemde bakjes te ontlasten, en niet de trap-
pen te bevuilen. In openbare gebouwen wor-
den bezoekers langs denzelfden weg gesmeekt,
om de essence hunner tabakspruimen of ^plugs"
(zooals ik 't door heeren, die in deze soort van
lekkernij uitgestudeerd zijn, heb hooren betitelen)
in de nationale kwispedoors uit te storten en
niet op de voetstukken der marmeren kolommen.
Maar op sommige plaatsen is deze gewoonte
de onafscheidelijke gezellin van elken maal tijd
en elk ochtendbezoek, ja van alle verrichtingen
des maatschappelyken levens. De vreemdeling,
die het door mij ingeslagen spoor volgen zal,
zal zete Washington dan ook in haar voile
fleur en glorie, ja schjtterend in haar veront-
rustende onbezorgdheid aantreffen. En laat hij
zich in vredesnaam toch niet diets maken (ge-
lijk ik eens, ik beken 't met schaamte, gedaan
heb), dat vroegere reizigers deze gewoonte over-
dreven voor hebben gesteld. De zaak zelve is
een overdrijving van morsigheid, die niet over-
taken kan worden.
Aan boord dezer stoomboot waren twee jonge-
heeren oudergewoonte met omgeslagen boor-
den en met erg dikke wandelstokken gewapend.
Deze jongelui zetten twee stoelen midden op ? tdek
neer, in dier voege dat ze vier pasvanelkaar
af zaten ; daarop haalden ze hun tabaksdoozen
62
SCHETSEN UIT AMERIKA,
voor den dag en zaten tegenover elkaarmaar
weer lekker te pruimen. In minder dan een
kwartier hadden deze jongelui vanzooveel ver-
wachting een milde stortbui van gelen regen op
de zindelijke planken om hen heen uitgestort,
en trokken op die manier een soon van toover
cirkel om hen heen, binnen welke grenspalen
geen indringer zich dorst wagen, en dien zij
nooit in gebreke bleven te ververschen en tel-
kens weer te ververschen voordat er eenplek
droog was. Daar dit voor 't ontbijt geschiedde,
zoo beken ik openhartig, dat ik van dit gezicht
zoo vies werd, dat het maar weinighadgescheeld
of ik was er misselijk van geworden ; maar toen
ik wat opmerkzamer naar een der spugers keek,
merkte ik heel goed, dat deze nog een groene
pruimer was, die zelf zich alles behalve lekker
scheen te voelen. Op deze ontdekking kwam een
glans van vergenoegen over my n gezicht, en daar
ik zag dat hij hoe langer hoe bleeker werd.
terwijl hij, wedijverende met zijn ouder vriend
maar door bleef pruimen en door bleef spugen,
kijk ; toen had ik hem wel om zijnhalskunnen
vallen om hem te bidden en te smeeken, dat
hij nog uren lang daarmee voort mocht gaan.
Allen gingen wij aanzitten aan een keurig
ontbijt in de kajuit beneden, waar niet meer
drukte en omslag heerschte dangewoonlijk bij
zoo'n maaltijd in Engeland, en waar zeker groo-
ter beleefdheid aan den dag werd gelegd dan
bij de meeste maaltijden, die door onze post-
wagen-passagiers gebruikt worden. Tegen nege-
nen kwamen we aan 't spoor weg-station en namen
plaats in de waggons, 's Middags stapten we
er weer uit, om een breede rivier in een andere
stoomboot over te steken; landden aan een
voortzetting van den spoorweg aan den over-
kant, en gingen verder met andere waggons^
waarmee wij, in den loop van 't volgende uur
of daaromtrent, over houten bruggen, ieder een
uur lang; twee kreken passeerden, die respec-
tievelyk de Grove- en Fyne Buskruitkreek ge-
noemd worden. In beide kreken zag het water
zwart van heele zwermen eenden met zwarte
ruggen, die lekker smaken en hier in dat sei-
zoen bij de vleet worden aangetroffen.
Deze bruggen zijn van hout, zooals ik zei,
hebben geen leuning en zijn juist breed genoeg
voor de spoortreinen, die bij 't allergeringste'
ongeval onvermijdelijk in de rivier zouden stor-
ten. 't Zijn dan ook van die vervoermiddelen
die men ,'t meest bewondert als men ze achter
den rug heeft.
We maakten halt om te Baltimore het
middagmaal te gebruiken, en daar we nu in
Maryland waren, werden we voor 't eerst
door slaven bediend. Be gewaarwording dat
men den een of anderen dienst vergt vanmen-
schelijke schepselen die gekocht en verkocht
worden, is waarlijk niet.benydenswaardig In
zoo'n stad als deze bestaat de mstelling mis-
schien in haar minst stuitenden en meest ver-
momden vorm, maar slaverny is het niettemin;
en ofschoon ik te haren opzichte zoo onschul-
dig was als een pasgeboren kind, dit nam niet
weg dat haar aanwezigheid te dezer plaatse
mij met eengevoel van schaarate enzelfverwijt
vervulde.
Na den eten gingen we alweer naar J t spoor,
en namen plaats in den trein naar Washing-
ton. Daar 't nog tamelijk vroeg was, omring-
den al die mannen en jongens, die toevallig
niets bijzonders hadden te doen, en nieuws-
gierig waren naar vreemdelingen, oudergewoonte
den waggon waar ik in zat, maar daar bleef
het hier niet bij. Zonder omslag lieten ze de
raampjes der portieren neer, staken er hun
hoofden en schouders in, gingen er op hun
gemak met hun ellebogen op neerliggen, en be-
gonnen toen met elkaar vangedachten te wisselen
over mijn uiterlyk, als was ik een ledepop ge-
weest. 'Nooit kwam ik er zoo nauwkeurig
achter hoe mijn neus en oogen er eigenlijk toch
wel uitzien, wat voor verschillende indrukken
mijn mond en kin op verschillende gemoederen
maken, en hoe mijn hoofd eruitzietalsmen 't
van achteren bekijkt, — als bij deze gelegen-
heden. Sommige heeren waren tevreden door
te mijnen aanzien enkel van J t zintuig van hun
gevoel gebruik te maken; doch de jongens (die
in Amerika verwonderlijk vroeg rijp zijn)
waren zelfs daarmee zelden tevreden, maar
keerden telkens terug om 't fijne van de zaak
uit te pluizen. Zoo heeft menig president in
knop met zijn pet op en zyn handen in zijn
z ( akken in mijn kamer gewandeld en me twee
heele uren aangegaapt, terwijl hij zich af en toe
bij wijze van tijdkorting. in .den neus kneepof
een teug uit de waterkruik nam, of naar de
ramen toeliep en, onder den uitroep van: „ Hier
is-i ! Kom boven ! en breng al jelui broers mee ! "
en andere gastvrijeuitnoodigihgen van dien aard,
andere jongens op straat beneden uitnoodigde
om boven te komen en net zoo te doen, :
Dien avond kwamen we om halfzeven te
Washington, aan, en hadden onderweg een
mooi gezicht op r t Kapitool, een fraai gebouw
in den Corinthischen stijl, dat op een indruk-
wekkende verhevenheid gebouwd is. Eens in
mijn logement zag ik dien avond niets meer
van de plaats; ik was namelijk doodmoe en
blij dat ik naar bed kon gaan.
Zoodra ik den volgenden morgen ontbeten
had, kuierde ik een uur of twee de straten door,
en toen ik weer thuis kwam deed ik mijn vo'or-
en achterraam open en keek uit. Hier nu is
Washington, zooals het my nog kersversch
voor den geest en voor de oogen gebleven is.
Neem de leelijkste gedeelten van denGity
RoadenPentonville zooals ze daar reilen
en zeilen in al hun eigenaardige leelijkheid,
maar ivooral de kleine winkels en woningen,
WASHINGTON.
63
die daar (maar niet te Washington) door
uitdragers, ordinaris-houders voor de smalle ge-
meente en vogelliefhebbers bewoond worden.
Verbrand het geheel en al ; bouw het weer op
in hout en pleister; vergroot het een beetje;
gooi er een gedeelte van St. John's Wood in
en voorzie al de particuliere huizen van buiten
van groene blinden met een rood gordyn en
een wit gordtfn voor iedor raam ; beploeg er alle
wegen; beplant iedere plaats met een groote
massa gemeene graszoden waar ze niet thuis
behooren ; trek ergens die fraaie gebouwen in
steen en marmer op, maar hoe verder uit de
buurt des te beter; noem het eene het Post-
kantoor, het andere het Bureau der Octrooien
en het derde de Thesaurie ; maak het 's mor-
gens verschroeiend heet en na den middag ijs-
koud om te bevriezen met een intermezzo van
dwarrelwind en stof ; laat overal waar ge uit
den aard der zaak een straat zoudt durven ver-
wachten den heelen boel onbestraat: Ziedaar
Washington!
Het logement, waar wij in wonen, is een lange
rii kleine huizen, die vnn voren op straat uit-
zien en van achteren op een algemeene plaats
uitkomen, waar een groote triangel hangt. Heeffc
men nu een bediende noodig, dan heeft men
doodeenvoudig van een tot zevenmaal op dien
triangel te slaan, al naar het nommer is van 't
huis waar ziin tegenwoordigheid vereischt wordt :
en aangezien men altijd en eeuwig al de-be-
dienden noodig heeft, en geen hunner ooit op
komt dagen, zoo hoort men dat levenmakend
ding den ganschen dag door. Op deze zelfde
plaats hangen ook kleeren te drogen; slavinnen
met katoenen zakdoeken om 't hoofd loopen
heen en weer, om de huiselijke bezigheden te
verrichten ; zwarte kellners zijn in voortdurende
be weging met schotels in de handen ; twee groote
honden spelen op een hoop losse steenen mid-
den op de plaats; een varken koestert zich in
de zon en knort „omdat het zoo lekker is!"
en noch de mannen, noch de vrouwen, noch
de honden, noch het varken, noch eenig ge-
schapen schepsel neemt de geringste notitie
van den triangel, die maar altijd aan ; t tin-
gelen is.
Ik loop naar het voorraam en kijk dwars
over den weg op een lange, alleenstaande rij
huizen, 66n verdieping hoog, die bijna aan den
overkant, maar een beetje links, in een armza-
lige lap woesten grond uitloopt met wat duf
gras, die er uitziet als een klein stuk verdronken
land. Als een meteoor die uit de maan ge-
vallen is, staat ergens, in die open ruimte een
wonderlijk eenoogig soort van houten gebouw,
dat er als een kerk uitziet, met een vlaggestok
zoo lang als het zelf is, en met een toren die
iets breeder is dan een theekist. Onder 'traam
is een kleine staanplaats voor rijtuigen, waarvan
de koetsiers, die slaven zijn, op de stoep onzer
deur met elkaar over koetjes en kalfjes in de
zon staan te babbelen. De drie huizen, die 't
dichtst bij de hand ziin en het meest in den
weg staan, zijn de drie gemeenste. Op een
daarvan — een winkel, waar nooit ietsuitge-
stald is en nooit de deur openstaat — ziet men
met groote letters dit opschrift geschilderd : „de
stadsgaarkeuken." In 't tweede, dat er uitziet
alsof het een achterstuk van een ander huis is,
maar toch een op zich zelf staand gebouw uit-
maakt, kan men op allerlei manieren klaarge-
maakte oesters kriigen; terwijl voor 't derde
huis, dat een klein, bitter klein kleermakerswin-
keltje is, een stuk of wat broeken hangen, ten
bewijze dat hier broeken op de raaatgemaakt
worden: Ziedaar onze straat te Washington!
Washington wordt soms de Stad van
Prachtige Afstanden genoemd, maar veeleigen-
aardiger ware het, bijaldien men ze de Stad van
Prachtige Bedoelingen noemde; want een enkele
blik, a vol d'oiseau van boven van 't Kapitool af
op haar geslagen, is voldoende om u de grootsche
plannen te doen begrijp^n van hem, die haar
aanleg ontworpen heeft, een eerzuchtig Fransch-
man namelijk. Ruime avenuen die bij niets be-
ginnen en nergens op uitloopen; straten, een
mijl lang, waar niets aan mankeert dan huizen,
wegen en bewoners; openbare gebouwen, waar
niets dan een publiek aanmankeertom compleet
te zijn ; en op grootsche schaal aangelegde pas-
sages, waar niets aan mankeert dan passage :
Ziedaar de kenmerkende eigenschappen dezer
stad ! Al licht zou men zich verbeelden, dat het
mooie seizoen daar was, en de meeste huizen
tegelijk met hun bewoners naar buiten waren
gegaan. Voor de bewonderaars van steden is 't
een feest der Barmeciden; een pleizierig veld
voor de verbeelding om er zich in te vermeien ;
een gedenkteeken opgericht ter eere van een
overleden ontwerp, waar men zelfs geen leesbaar
opschrift aantreft om zijn voorbijgegane groot-
heid in herinnering te brengen.
Zooals ze is, zoo zal ze wel blijven. Oor-
spronkelijk was ze uitgekozen voor den zetel
der regeering, om zoodoende de gevolgen van
den onderlingen naijver der verschillende staten
af te wenden; waarschiinlijk ook om zich te
vrijwaren voor de aanraking van 't Janhagel,
een punt dat zelfs in Amerika niet over 't
hoofd gezien wordt. Ze heeft van zich zelve
noch klein- noch groothandel. Men vindt er
namelijk geen andere bevolking dan de president
en zijn personeel; de ieden der wetgevende
vergadering die daar gedurende de zitting hun
verblijf houden; de klerken en ambtenaren aan
de verschillende departementen ; de houders van
de logementen en kosthuizen ; en de winkeliers
die in hun tafels voorzien. Ze is zeer ongezond.
Ik houd het er voor, dat er maar weinigenin
Washington zouden wonen, die er nietbe-
roepshalve toe verplicht waren ; en de stroomen
64
SCHETSEN UIT AMERIKA.
van emigratie en speculate, de snelvlietende en
onachtzame stroomen, zullen wel nooit ofte
nimmer den weg nemen naar zoo'n stilstaand
en slikkerig water.
Wat van 't Kapitool het meest in 't oog loopt,
zijn natuurlijk de Twee Huizen der Volksver-
gadering. Maar behalve dat is er in 't middel-
punt van 't gebouw een mooie rotonde, zes en
negentig voet in doorsnede, en zes en negentig
hoog, waarvan de rondloopende muur verdeeld
is in vertrekken, diemetgeschiedkundige schil-
derstukken versierd zijn. Vier daarvan hebben
betrekking op voorname gebeurtenissen uit den
revolutionairen worstelstrijd. Ze werdengeschil-
derd door kolonel Trumbull, zelf een lid van
Washingtons staf tijdens ze voorvielen; aan
welke omstandigheid zij een bijzonder belang
ontleenen. In deze zelfde zaal is onlangs Green-
ough's groot standbeeld van Washington
geplaatst geworden. Natuurlijk heeft het groote
verdiensten, maar het maakte op mij den indruk
dat het wat al te forsch is voor zijn doel. Mis-
schien zou de indruk gunstiger geweest zijn, als
het op een andere plaats gestaan had en het
licht er wat beter op gevallen was.
Men vindt een allerpleizierigste en gemakkelij-
ke boekenkamer op 't Kapitool, en van een balkon
voor dit vertrek geniet men nu het gezicht a
vol d'oiseau, waar ik zoo even van gesproken
heb, alsmede een prachtig panorama van de
omliggende landstreek. In een der versierde af-
deelingen van 't gebouw is een beeld dat de
Gerechtigheid voorstelt, waaromtrent de Gids
zegt, dat „dekunstenaareerst van plan was om
het naakter voor te stellen, maargewaarschuwd
zijnde dat de openbare smaak daar niet van
hield, is hij misschien in een ander uiterste ver-
vallen." Arme Gerechtigheid! men heeft ze in
Amerika wel in nog vreemder dos gestoken
dan waarin ze op 't Kapitool staat tekniezen.
Laat ons hopen, dat ze haar aankleeder bekeerd
heeft sinds deze kleeren gemaakt werden, en de
openbare smaak des lands de kleeren niet uit-
sneed, waar zij juist nu haar beminnelijke ge-
stalte in verbergt.
Het Huis der Volksvertegenwoordigers is een
fraaie en ruime zaal, half rond van vorm, die
door schoone pilaren gedragen wordt. Het eene
gedeelte der galerij is voor de dames bestemd,
die daar, evenals in schouwburg en concertzaal,
in loges vooraan gaan zitten, en in- en uitloopen.
Het spreekgestoelte is van een troonhemel voor-
zien, en staat heel hoog boven den grond; en
ieder lid heeft een leuningstoel en een lessenaar
voor hem appart, iets wat door sommigen bui-
tensdeurs als een der ongelukkigste en verder-
feiykste bepalingen gebrandmerkt wordt, als
IMdende in de practyk tot lange zittingen en
proza'ische redevoeringen. De kamer biedt een
sierlijk gezicht aan, maar is zoo slechtmogeHjk
wat de acoustiek betreft. De senaatskamer, die
kleiner is, is vrij van dit gebrek, en bij uitstek
goed geschikt voor 't gebruik waar ze toe be-
stemd is. Ik zal er wel niet opzettelijk behoeven
bij te voegen, dat de zittingen over dag plaats
vinden, en de parlementaire vormen op deleest
van 't oude vaderland geschoeid zijn.
Later op andere plaatsen komende, vroeg men
mij nu en dan, of de hoofden der wettenmakers
te Washington geen diepen indruk op me
gemaakt hadden: men bedoelde hier niet mee
hun chefs en leiders, maar letterlijkhunpersoon-
lijke hoofden, waar hun haar op groeide en
het phrenologisch karakter van elken wetgever
was uitgedrukt, en bijna altijd deed ik mijn
ondervrager van verontwaardigdeverbazingver-
stommen door te antwoorden: „Neen, ik her-
inner de me niet, dat zoo iets me overkomen
was." Daar ik, het ga zooals 't ga, deze mijne
guile bekentenis hier wil herhalen, zoo wil ik
er meteen en met zoo weinig woorden mogelijk
het verslag op laten volgen van de indrukken
die ik daaromtrent bij tijd en wijle heb opgedaan.
Zoo herinner ik me in de allereerste plaats
niet — misschien komt dit wel hier vandaan,
dat mijn vereenigingsorgaan niet al te volmaakt
ontwikkeld is — dat ik op 't gezicht van een
of ander wetgevend lichaam ooit van me zelf
gevallen ben, of tot schreiens toe bewogen ben
geworden, of van de pret drie voet hoog van
den grond opgesprongen ben. In het Lagerhuis
heb ik me als een man gedragen en in 't Hooger-
huis heb ik me aan geen andere zwakheid schul-
dig gemaakt dan af en toe een uiltje te knappen.
Verkiezingen heb ik gezien voor burg- en graaf-
schap, en nooit heeft men mij zoover kunnen
brengen (onverschillig welke partij aan de win-
nende hand was) om mijn hoed te bederven
door 'm in triomf in de lucht te gooien of mijn
stem te bederven door te jubelen en te juichen
ter eere van onze Roemrijke Grondwet. van de
edele zuiverheid onzer onafhankelijke'kiezers
of van de vlekkelooze onomkoopbaarheid onzer
onaf hankelyke leden. Aangezien ik nu zulke
sterke aanvallen op mijn zelfbeheersching of
zedelijke kracht weerstaan heb, is 't heel wel
mogeiijk, dat ik in dergelijke zaken van een
koud, ongevoelig, eigenlijk ijskoud gestel ben,
en daarom moeten de indrukken, die ik van
de leyende pilaren van 't Kapitool te W a s h i n g-
ton heb opgedaan, met die inschikkelykheid
ontvangen worden als waar zoo'n guile beken-
tenis als deze zekerlijk recht op heeft.
Zag ik in dit openbare lichaam een vergade-
ring van menschen, saamverbonden in de ge-
heiligde namen van Vrijheid en Gelijkheid, en
die in al hun discussion de kuische waardigheid
dier tweeling-godinnen in die mate ophielden,
dat zij op eens de Eeuwige beginselen vaststel-
den, welke uit die namen voort vloeien , beginselen
die hun eigen karakter en het karakter hunner
WASHINGTON.
65
landgenooten tot'een voorwerp van bewonde-
ring maakten in de oogen der geheele wereld?
Het was maar een week geleden sinds een
oud man met grijze haren, een man die altijd
en eeuwig tot eer zal strekken van 't land dat
hem zag geboren worden, een man die, evenals
zijn voorvaderen, zijn land goede diensten be-
wezen heeft en tal van jaren in gezegend aan-
denken zal blijven als zelfs de wormen, die uit
zijnverrottendUjkvoortkomen,zooveelstofhoop-
jes geworden zijn — 't was maar een week
diezelfde verklaring, diezelfde eenparige, plech-
tige verklaring is ondertusschen openlijk in de-
zelfde stad ten toon gesteld; verguld, in een
11] st gezet en met glas er voor; opgehangen ter
algemeene bewondering; vertoond aan vreemde-
lingen niet met schaamte maar met trots; niet
met haar voorste gedeelte naar den muur toe-
gekeerd, niet afgenomen en verbrand!
Het was geen maand geleden, sinds deze
zelfde vergadering er zoo kalmpjes bij zat en
't zoo kalmpjes aanhoorde, dat iemand, een
der hunnen nota bene, met scheld- en vloek-
m DE KAJUIT VAN DE JCANAALBOOT.
geleden sinds deze oude man dagen lang voor
dG: vierschaar dezer zelfde vergadering terecht
stond, en dat waarom? Omdat hij beschuldigd
werd van de misdaad dat hij al het schandelijke,
al het menschonteerende aan dekaakhad durven
stellen van dien handel, waarvan de vervloekte
koopwaar uit mannen en vrouwen, enhunon-
geboren kinderen bestaat. Ja daarom! En de
verklaring van de Dertien Vereenigde Staten
van A m e r i k a, inhoudende : dat alle menschen
gelijk geschapen, en door hun Schepper met de
onvervreemde rechten van leven en vrijheid
en tot het najagen van geluk toegerust zijn ; ~
woorden waar dronken schoolers zich over scha-
men zouden, een ander uit diezelfde vergadering
dorst bedreigen, dat hij hem zijn strot van 't
eene oor tot het andere af zou snijden. Daar
zat hij, dat edele lid, onder hen; niet verpletterd
door 't algemeene gevoelen der vergadering, och
neen, zoo rustig en wel als ieder ander.
Er behoefde nog maar een week verder te
verloopen, en een ander lid van diezelfde ver-
gadering zou verhoord en schuldig bevonden,
en strengelijk berispt worden door zijn overige
medeleden, en dat waarom? vroeg ik alweer.
Omdat hij zijn plicht betrachtte tegenover hen,
Dickens. Schetsen uit Amerika en tafereelen uit Italie'.
66
SOHETSEN UIT AMERIKA.
die hem daar naar toe stuurden ; omdat hy in
een Republiek de vryheid vorderde, om rond
voor hun meening uit te komen, en hun bede
bekend te maken. Nu, hij had zich dan ook
aan een gruwelijk misdrijf schuldig gemaakt, dat
dient gezegd te worden, want jaren te voren
was hij terzelfder plaatse opgestaan en had hij
gezegd: „Een troep slaven en slavinnen, wier
echtheid gewaarborgd is alsof het vee was en
die met ijzeren boeieij aan elkaar vastgebonden
zijn, passeert op dit oogenblik de publieke straat
onder de ramen van uw Tempel van Gelijkheid 1
Ziet maar!" — Doch 't is waar ook! Er zijn
verschillende soorten jagers op de jacht naar
Geluk, en niet alle jagers zijn op een en dezelfde
wijze gewapend. Zoo behoort het tot het on-
vervreemdbare recht van sommigen onder hen,
dat ze, met zweep en stok en yzerenkraagen
ketting uitgerust, hun geluk najagen, en (na-
tuurlijk altijd tot lof van Vrijheid en G-elijkheid)
hun blijde hoerah's vermengen met de hemelsche
muziek van klinkende ketens en bloedige zweep-
slagen.
Waar zaten de vele wetgevers met hun laag-
hartige bedreigingen, met hun woorden en slagen
waarop sjouwerlui elkaarsomtijdsplegentetrak-
teeren, ja waar zaten zy, die zoo ten eenenmale
kunnen vergeten dat ze beschaafde mannen zijn,
althansheeten? Waar ze zaten? Aan weerzijden.
Iedere zitting levert haar eigenaardige voorval-
letjes van dien aard op, en die er gewoonlijk
in betrokken zijn, waren alien present.
Herkende ik in deze vergadering een corpo-
rate van mannen die, volijverig in de weer om
enkele van de verkeerdheden en ondeugden der
oude wereld te verbeteren, de toegafigen tot
het openbare leven van *t vaak maar al te welig
opschietend onkruid zuiverden, — die de vuile
wegen tot eer en aanzien bestraatten, die, met
andere woorden, hervormend optredende, mis-
bruiken uitroeiden, wetten uitvaardigden ten
algemeenen nutte en geen andere partij kenden
dan hun vaderland?
Of ik zulke mannen in hen herkende?! Lacy!
ik zag in hen de raderen die de ergste ver-
bastering van de beste staatkundige machinerie
in beweging brengen, welke ooitdoordeslechtste
gereedschappen gesmeed kunnen worden :ver-
achtelijke bedriegerij by verkiezingen; onder-
handsche omkooping voor openbare betrekkin-
gen ; laffeaanvallenoptegenstandersmetgemee-
ne kranten tot schilden en gehuurde pennen tot
dolken ; schandelijke flikflooierij ten opzichte van
veile schurken, wier eenige aanspraak opde alge-
meene achting hierin bestaat dat ze met hun
veile typen, die de drakentanden vanouds in
alles behalve in scherpte zijn, dag-in dag-uit,
week-in week-uit nieuw zaad des verderfs zaaien,
elke slechte neiging in de ziel des volksinde
hand werken en versterken, elken invloedten
goede daarentegen op kunstmatige wijze onder-
drukken: zulke sujetten nu herkende ik in hen,
kortom, de laagste Factiegeest, en die in zijn
schaamteloossten, nakendsten vorm, hy grijnsde
me uit iederen hoek van de bewuste, vaak zoo
talrijk bezette zaal tegen!
Zag ik onder hen het verstand en de bescha-
ving : het echte, rechtschapen, vaderlandslie vende
hart van A m e r i k a? Hier en daar waren drup-
pels van zijn bloed en leven, maar die druppels
waren ternauwernood voldoende om den stroom
te kleuren van wanhopige gelukzoekers, die
louter uit eigenbelang dien weg opgaat. Nu is
't juist de tactiek van die gelukzoekers en hun
losbandige organen, om den staatkundigen stryd
zoo alleronbeschoftst aan te binden, daarbij het
gevoel van eigenwaarde en zelfachting zoo ten
eenenmale te dooden, dat al degenen, wien 't
hart nog op de rechte plaats zit, reeds kiesch-
heidshalve zich op behoorlyken afstand houden
met dat natuurlijk gevolg dat die anderen hun
bedorven hart op kunnen halen, ja hun zelf-
zuchtige bedoelingen onbelemmerd ten uitvoer
kunnen leggen. En op die manier gaat dan hier
de partijstrijd, die zeker wel de laagste strijd is,
dien men zich met mogelijkheid denken kan,
zijn gang, en zij, die in andere landen krachtens
hun verstand en rang de eersten zouden wezen
om zich op den voorgrond te plaatsen waar
het geldt, het zijne bij te dragen om goede,
deugdelijke wetten te maken, — zij onttrekken
zich hier zoo ver mogelijk van datgene wat in
de gegeven omstandigheden een verlaging, een
schande in hun oog zou mogen heeten.
Dat er onder de vertegenwoordigers des volks
in beide Huizen, en onder alle partijen, som-
migen gevonden worden van een even voortref-
felijk karakter als uitstekende bekwaamheid, zal
ik wel niet opzettelijk behoeven te vermelden.
De voornaamsten onder die staatkundigen, die
in Europa bekend zijn, zijn reeds beschreven
geworden, en ik voor mij zie niet in, waarom
ik thans af zou wyken van den regel dien ik
mij eenmaal voorgeschreven heb, om namelijk
geen per soon by name aan te duiden. Het zal
voldoende zyn, als ik er bijvoeg, dat ik de
gunstige verslagen, die omtrent hen uitgebracht
zijn, ten eenenmale en van ganscher harte on-
derteeken; en dat ik bij een persoonlijke, vrije,
ongedwonge kennismaking niet dat gevolg on-
dervonden heb, waar een zeker nogal twyfel-
achtig spreekwoord op zinspeelt, maar integen-
deel mijn bewondering en eerbied nog hoe langer
hoe meer heb voelen toenemen. Ze zijn voor-
treffelijke mannen, mannen die men niet gemak-
kelijk een knol voor een citroen in de hand
zou kunnen stoppen, mannen die vaardig zyn
waar 't op stuk van handelen aankomt, leeuwen
in geestkracht, Crichton's wat veelzijdige ont-
wikkeling betreft, Indianen in vuur van oog en
gebaar, Amerikanen in sterke en edelmoedige ,
impulsie ; en evengoed vertegenwoordigen zij de
WASHINGTON.
67
eer .en wijsheid van hun land thuis, als de uit-
stekende heer, die hun minister is bij 't Britsche
hof, die eer, die wijsheid, en dat in haar hoogsten
graad, buitenslands ophoudt.
Gedurende mijn verblijf te Washington
bezocht ik beide huizen bijna elken dag. Bij mijn
eerste bezoek aan 't huis der Volksvertegenwoor-
digers waren zij 't oneens over een beslissing
van den president; maar de president won het.
Den tweeden keer dat ik er naar toe ging,
bauwde het lid, dat aan 't spreken was en door
een lach in de rede gevallen werd, dit na precies
als een kind dat met een ander kind aan 't
krakeelen was, en voegde er by „dat hij nu
wel zou maken dat de geachte heeren van de
oppositie hun mond een beetje naar den anderen
kant zouden vertrekken." Maar zelden gebeurt
het, dat de spreker in de rede gevallen wordt;
gewoonlijk toch wordt hy bedaard aangehoord.
Er wordt meer gekibbeld dan by ons; ook is
men er gauwer en meer met dreigementen in
de weer dan fatsoenlijke heeren zich in eenige
beschaafde maatschappij zouden durven veroor-
loven: maar imitatien van redevoeringen, die
naar den stal. rieken, ztfn tot dusverre nog niet
ingevoerd geworden uit het Parleraent van 't
Vereenigde Koninkrijk. De eigenaardigste trek
in hun redevoeringen, die het meest voorkomt
en waar ze >t meest van schijnen te houden,
bestaat in de gestadige herhaling van 't zelfde
denkbeeld of zweem van een denkbeeld in nieuwe
bewoordingen ; en buitensdeurs wordt er niet ge-
vraagd: „Watzei-i?" maar: „Hoelangsprak-i? ff
Dat zijn evenwel maar uitbreidingen van een
beginsel dat overal de overhand heeft.
De Senaat is een hoogst achtenswaardig en
deftig lichaam, dat zijn werkzaamheid met veel
deftigheid en orde verricht. In beide huizen
liggen fraaie tapijten. maar de toestand waar
deze tapijten in gebra'cht zijn door 't veronacht-
zamen van 't kwispedoor, dat ieder geacht lid
te zijner beschikking heeft, en de buitengewone
oplappingen die men overal aantreft, — ziedaar
iets wat zich onmogelijk laat beschrij ven. Alleen
wil ik doen opmerken, dat ik alle vreemdelingen
sterk aanraad om niet naar den grond te kijken,
en dat, mochten ze bygeval iets laten vallen,
al was *t hun beurs, die in geen geval zonder
handschoen op te rapen.
Wat iemand, aan zoo'n schouwspel ongewoon.
in den beginne ook in 't oog springt, is, zooveel
geachte leden met opgezwollen tronies te zien;
en 't is ternauwernood minder opmerkelijk, te
ontdekken dat dit in 't oogloopende uiterlijk
veroorzaakt wordt door de hoeveelheid tabak
die zij in 't holle van hun wangen weten te stop-
peri. Ook is 9 t nogal vreemd, zoo'n geacht
kamerlid met zijn rug in zyn stoel en met zijn
beenen op den voor hem staanden lessenaar
eenbehoorlyke „plug" (pruim) met zijn pennemes
af te zien snijden, waarna hij, als ze kant en
klaar is om gebruikt te worden, de oude pruim
met zooveel kracht uit zijn mond spuugt, als
kwam ze uit een proppenschieter, en de nieuwe
er voor in de plaats doet.
Ik keek vreemd op, toen ik merkte, dat zelfs
geposeerde oude pruimers van groote ondervin-
ding niet altijd goede mikkers zijn, iets wat me
in de verzoeking heeft gebracht om te gaan
twyfelen aan die algemeene bedrevenheid met
de buks, waar we in Engeland zooveel van
gehoord hebben. Zoo kreeg ik onder anderen
bezoek van verscheidene heeren die in den loop
van 't gesprek gestadig vijf pas het kwispedoor
misten, en een (maar die was zeker bijziende)
zag, op een afstand van drie voet, een toeraam
voor een open raam aan. Bij een andere ge-
legenheid, toen ik buitenshuis dineerde, en met
twee dames en een stuk of wat heeren voor den
eten rondom een haard zat, miste een uit het
gezelschap de stookplaats zesmaal achtereen. Ik
ben er echter wel aan toe, om te gelooven,
dat dit hier vandaan kwam, dat hij niet op dat
voorwerp mikte, aangezien er een wit marmeren
plaat voor den haard was, die dichter bij de
hand was en misschien ook beter aan zijn doel
beantwoordde.
Het Octrooi-bureau te Washington levert
een buitengewoon voorbeeld op van Amerikaan-
sche ondernemingsgeest en vernuft; want het
onnoemelijk aantal modellen, die men daar aan-
treft, vertegenwoordigt de opeengehoopte uit-
vindingen van maar vijf jaar, daar de geheele
vorige collectie door brand is vernield geworden.
Het sierlijke gebouw, waar zij in gerangschikt
zijn, is eerder een ontworpen dan wel voltooid
gebouw, want van de vier zyden is er maar
e^n opgetrokkeh, ofschoon het werk gestaakt
is. Het postkantoor is een zeer compact en een
zeer fraai gebouw. In een der vertrekken vindt
men, onder een collectie zeldzame en curieuse
artikelen, de geschenken die bij tijd en wijle
gemaakt zijn aan de Amerikaansche gezanten
bij vreemde hoven door de verschillende poten-
taten bij wie zij de geaccrediteerde agenten der
Republiek waren : geschenken die hun door de
wet verboden zijn om te houden. Ik beken, dat
ik hier op neerzag als op een smartelijke ten-
toonstelling, en dat wel op een tentoonstelling
die in geenen deele vleiend is voor den natio-
nalen staqdaard van rechtschapenheid en eer.
Neen, het zedelijk gevoel moet daar alles behalve
sterk ontwikkeld zijn, waar men van de onder-
stelling uit durft gaan, dat een man van naam
en stand in de vervulling zijner plichten omge-
kocht kan worden door 't geschenk van een
snuifdoos, of rijk ingelegde sabel, of oostersche
sjaal ; en zeker wordt de natie, die vertrouwen
stelt in haar dienaren, beter gediend, dan zij
die hen tot voorwerp maakt van zulke lage en
armzalige vermoedens.
Te George Town bevindt zich, in een der
,68
SCHETSEN UIT AMERTKA.
voorsteden, een Jezuieten-college datoverheerlijk
gelegen is en voor zoover ik gelegenheid had
om dit op te nemen, goed bestuurd wordt. Ik
geloof dan ook, dat verscheidene personen, die
niet tot de Roomsche kerk behooren, gebruik
maken van de voordeelige gelegenheden die deze
instelling oplevert voor de opvoeding hunner
kinderen. De hoogten in deze buurt, boven de
Potomac-rivier, zijn zeer schilderachtig, ennaar
ik reden heb om te gelooven, vrij van al dat-
gene wat Washington ongezond maakt. De
lucht was op die hoogte geheel koel en frisch,
als ze in de stad brandend heet was.
Het presidentships heeft meer van een En-
gelsch societeits-gebouw, zoowel van binnen als
van buiten, dan van eenig ander soort van ge-
bouw waar ik 't mee vergelijken kan. De grond
er omheen is tot een wandeltuin aangelegd, en
aangenaam voor 't oog ; ofschoon hij het onaan-
gename heeft van er uit te zien alsof hij eerst
gisteren was aangelegd, iets wat er alles behalve
toe bijdraagt om zulke schoonheden goed uit
te doen komen.
Mijn eerste bezoek aan dit huis was op den
morgen na mijn aankomst. Een officieel heer
bracht mij er naar toe en was ook zoo goed
mij aan den President voor te stellen.
Wij traden een groote zaal binnen, en nadat
we een keer of drie aan een bel getrokken
hadden, waar niemandopantwoordde,wandelden
we zonder verderen omslag door de kamers
gelijkvloers, zooals ook verscheidene andere hee-
ren (de meesten met hun hoed op en de handen
in den zak) op hun doode gemak deden. Som-
migen dezer hadden dames bij zich, aan wie
zij huis en tuin lieten zien; andere lagen zoo
lang als ze waren op de stoelen en sofa's te
luieren, nog weer anderen waren zoo verschrik-
kelijk lustig dat ze niets anders deden dan geeuwen
en gapen. De meeste (Jezer bezoekers waren
hier eer gekomen om met hun meerderheid te
koop te loopen dan om iets anders, daar zij,
gelijk iedereen wist, hier niets hadden uit te
voeren. Een stuk of wat namen het huisraad
op, als om zich te vergewissen dat de President
(die alles behalve populair was) niet een of
ander meubelstuk verdonkeremaand of iets wat
spijkervast was ten eigen profijte verkochthad.
Nadat we naar deze doodeters gekeken hadden,
die, verspreid over een lieve zitkamer (uitkomen-
de op een terrein waar men een heerlijk uitzicht
had op de rivier en de daarbij gelegen land-
streek), naar een grooter staatsievertrek flaneer-
den dat de Ooster-gezelschapskamer genoemd
werd, gingen wU de trap op naar een andere
kamer, waar zich die bezoekers bevonden, welke
op eene audientie wachtten.. Zoodra hij mijn
geleider zag, gaf een eenvoudig aangekleede
zwarte met gele muilen aan, die zachtkens heen
en weer trippelde en den meer ongeduldigen
de een of andere boodschap in 't oor fluisterde,
een herkenningsteeken en sloop weg om hem
aan te dienen.
Eerst hadden we in een andere kamer gekeken,
met een grooten kalen houten lessenaar of toon-
bank in de rondte. Stapels nieuwsbladen lagen
er op, waar verscheidene heeren gebruik
van maakten. Maar zulke middelen om den
tijd te dooden vond men niet in dit vertrek.
Integendeel, het was even ontmoedigend en
vervelend als zoo'n wachtkamer in een onzer
openbare inrichtingen of b# een dokter gedu-
rende de uren dat hy thuis te consulteeren is.
Er zullen zoo wat een stuk of twintig personen
in de kamer geweest zijn. De een, een lange,
gespierde, door de zon verbrande, zwartachtige
oude man uit het Westen, met een bruinwitten
hoed op zijn knieen en een reusachtige paraplu
tusschen zijn beenen, zat zoo recht als een kaars
in zijn stoel en keek maar gestadig met zoo'n
zuur en strak gezicht naar 't tapijt, als wou hij
zeggen: „als ik 't straks met den President aan
den stok krijg, dan zal i er zoo makkelijk niet
van af komen, neen waarachtig niet, ik geef hem
geen zier toe." Een ander, een boer uit Ken-
tucky, zes voet zes duim lang, stond met
zijn hoed op en zijn handen onder de panden
van zijn jas tegen den muur te leunen en sloeg
met zijn hakken tegen den grond alsof hi] het
hoofd van den Tijd onder zijn schoenen hield
en hem nu eens letterlijk „doodde." Een derde,
een man met een ovaal gezicht en die ergal-
achtig uitzag, met kort afgesneden, glimmend
zwart haar en puntig afgesneden baard en snor,
zoog maar gedurig aan den knop van een dik-
ken stok, en haalde hem af en toe uit zijn
mond, om te zien hoe ver hij er al mee ge-
vorderd was. Een vierde deed niets anders dan
fluiten. Een vijfde niets anders dan spugen.
En waarlijk, al deze heeren waren met deze
laatste bezigheid zoo druk en zoo onvermoeid
in de weer, overlaadden het tapijt zoo kwistig
met hun gunsten, dat het bij mi] vaststond, dat
de werkmeiden van den President een hoog
loon, of, om me op gekuischter wijze uit te
drukken, een mime „ compensate " genoten,
zijnde dit ook het woord dat, met betrekking
tot alle openbare beambten in Amerika, in
plaats van „loon fl gebezigd wordt.
Wij hadden maar een minuut of wat gewacht,
of daar kwam de zwarte bode al terug, en
bracht ons in een ander vertrek van kleiner
afmetingen, waar aan een tafel vol papieren de
President zelf zat. Hy zag er een beetje afge-
mat en verdrietig uit. Nu, dat mocht hij wel.
Met Jan en alleman lag hij toch overhoop.
Niettemin had zijn gezicht een zachte en plei-
zierige uitdrukking; ook was zijn houding op-
merkelijk ongekunsteld, fijnbeschaafd en inne-
mend. Kortom, op mij maakte hij dezen in-
druk, dat hy in al zijn doen en laten zijn hoogen
rang alio eer aandeed.
WASHINGTON.
69
Daar men mij meegedeeld had, dat de ver-
standige etiquette van 't republikeinsche hof
een reiziger zooals ik toestond, zonder eenige
onbeleefdheid te bedanken voor een uitnoodiging
om te komen dineeren — een invitatie die me
trouwens eerst gewerd toen ik mijn aanstalten
al getrotfen had, om Washington eenige da-
gen voor den tijd, waar ik van gewaagde, te
verlaten — zoo keerde ik maar eens naar dit
huis terug. Het was bij gelegenheid van een
dier algemeene vergaderingen die op zekere
avonden tusschen negenen en twaalven gehou-
den, en, nogal grappig, met den naam van le-
vee's" bestempeld worden.
Tegen tienen ging ik er met mijn vrouw naar
toe. Er bevonden zich nogal wat rijtuigen en
menschen op de voorplaats, en zoover ik na
kon gaan, waren er geen schikkingen getroffen
voor 't ontvangen en plaatsen der genoodigden.
Zeker was 't, dat er geen politie-agenten waren,
om schichtige paarden tot bedaren te brengen,
hetzij door aan hun teugels te trekken of met
stokken voor hun oogen te zwaaien; ook zou
ik er wel op durven zweren dat van de men-
schen, die niets geen kwaad in hun schild voer-
den, niemand met geweld een slag op het hoofd
of een stomp tegen den rug of maag kreeg, of op
dergelijke manier tot staan gebracht en dan in
bewaring genomen werd, omdat hij niet uit den
weg wou gaan. Maar er was hier ook niet de
geringste wanorde. Zonder eenig getier, ge-
vloek, lawaai of eenigen hinderpaal kwam ons
rijtuig voor ; t portaal, en met evenveel gemak
stapten we uit als waren we door de geheele
politiemacht der hoofdstad van A tot Z incluis
geescorteerd geworden.
De suite van kamers op de benedenverdieping
was verlicht ; en een militair muziekkorps speelde
in de zaal. In de kleiner receptiekamer, het
middelpunt van een gezelschapskring, bevond
zich de President met zijn schoondochter, die
de honneurs van 't huis waarnam en een aller-
belangwekkendste, bevallige en fijnbeschaafde
jonge dame was. Een heer, die onder deze
groep stond, scheen het ambt van ceremonie-
meester waar te nemen. Andere beambten of
oppassers zag ik niet, en waren er ook niet
noodig.
De groote gezelschapskamer, waar ik reeds
gewag van gemaakt heb, en de andere kamers
op de benedenverdieping waren stampvol. In
den zin, die wij er aan toekennen, was het
gezelschap niet uitgezocht, want het bevatte
personen van allerlei rang en stand, ook was
er niets wat men pronk en praal zou kunnen
noemen, integendeel, sommige kostumes waren
in mijn oog nogal potsierlijk. Maar het de-
corum en de welgemanierdheid, die er heersch-
ten, werden op geenerlei wijze verstoord, en
ieder man, zelfs onder het gemengd publiek in
de zaal, dat zonder orders of kaartjes toegelaten
was, scheen te gevoelen dat hij deel uitmaakte
van 7 t geheel, en voor zijn deel verantwoorde-
lijk was voor de waardigheid derbijeenkomst,
ja dat op hem zelfs de verplichting rustte, haar
zoo gunstig mogelijk uit te doen komen.
Dat deze bezoekers, onverschillig tot wat voor
stand ze behoorden, buitendien ook niet ont-
bloot waren van een zekeren fljnen smaak, en
verstandelijke gaven wisten te waardeeren en
de zoodanigen die door de vreedzame beoefe-
ning van groote geestvermogens over het huise-
lijk leven hunner landgenooten nieuwe bekoor-
lijkheid verspreiden, den band van dat leven
al hechter en hechter vastsnoerden, en hun
goeden naam meteen in andere landen ver-
hoogden, — dit bleek ten allerduidelijkste uit
de wijze waarop ze mijn waarden vriend
Washington Irving ontvingen, die, onlangs tot
hun minister bij 't hof van Spanje benoemd,
dien avond voor 't eerst en voor 't laatst in
zijn nieuwe qualiteit in hun midden aanwezig
was. Ik geloof heusch, dat bij al de dwaasheid
van Amerikaansche politiekmaarweinigpublie-
ke personen zoo oprecht, zoo eerbiedig en zoo
hartelijk aangehaald konden worden als deze
allerboeiendste schrijver ; en zelden heb ik een
openbare vergadering meer geeerbiedigd, dan
ik deze deed, toen ik er getuige van was hoe
de massa zich eenparig af keerde van levenma-
kende redenaars en officieele wauwelaars en
zich met een edelmoedigen en edelaardigen
aandrang rondom den man van stille studie
schaarde, trotsch als ze was dat zijn roem op
hun land terugkaatste en dankbaar jegens hem
met geheel hun hart voor den overvloed van
liefelijke denkbeelden die hij over hen had uit-
gestort. Moge hij zulke schatten nog lang met
kwistige hand uitdeelen; en mogen zij, wat hij
zoo ten voile waardig is, hem nog lang in eere
houden !
De tijd, dien wij voor den duur van ons
oponthoud in Washington bestemd hadden,
was thans om, en nu zouden we eigenlijk be-
ginnen te reizen; want de afstanden, die we
tot dusverre per spoor hadden afgelegd, om
onder deze oude steden een bezoek af te leggen ;
worden op dat groote vasteland als niet geteld.
Eerst was ik van plan, zuidwaarts te gaan,
en wel naar Gharlestown. Maar toen ik
den langdurigen tijd in overweging nam, dien
deze reis in beslag zou nemen, en de vroegtij-
dige hitte van 't seizoen, lets wat zelfs te
Washington dikwijls zeer lastig geweest was ;
toen ik bovendien het verdrietige van altijd en
eeuwig de slavernij voor oogen te hebben in
mijn ziel overwoog tegen de meer dan twijfel-
achtige kansen dat ik ze, in den tijd, dien ik
besparen kon, ooit ontbloot zou zien van de
70
SCHETSEN UIT AMERIKA.
vermommingen waar ze zeker in gehuld zou
worden, en zoodoende de al opgedane reeks
van daarop betrekking hebbende feitenmet eenig
nieuw feit zou kunnen vermeerderen, — zie, toen
begon ik te luisteren naar oud gefluister dat me,
in een tyd dat ik er al bitter weinig om dacht
hier ooit te zullen komen, dikwijls thuis in
Engeland voor den geest gestaan had, en
weer droomde ik van steden die, geltjk paleizen
in sprookjes, onder de wildernissen enbosschen
van 't Westen op kwamen rijzen.
Toen ik nu mijn verlangen te kennen gaf om
naar dat punt van 't kompas te vertrekken,
was de raad, dien ik op de meeste plaatsen
ontving,oudergewoonte alles behalve uitlokkend.
Zoo werd mijn vrouw met meer perijkelen en
gevaren en ongemakken bedreigd, dan ik mi]
kan herinneren of zou willen opsommen als ik
kon, maar waarvan het voldoende zal zijn,
wanneer ik eenvoudig zeg, dat het in de lucht
springen met stoombooten en het omvallen met
rytuigen onder de kleinste ongevalletjes dienden
gerekend te worden. Doch aangezien de beste
en vriendelykste autoriteit, waar ik mij ten deze
op verlaten kon, een wester-route voor me ont-
worpen had, en ik, om de waarheid te zeggen,
om al de bangmakerijen niet erg myn hoofd
brak, duurde het niet lang of ik besloot, mijn
plan ten uitvoer te leggen.
Dat was om zuidwaarts tereizen,alleennaar
Richmond in Virginie; dan om te keeren
en onzen tocht naar 't verre Westen terichten,
waarheen mij de lezer welin 't volgendehoofd-
stuk zal willen vergezellen.
NEGENDE HOOFDSTUK.
NAAR RICHMOND EN HAKRISBUBGH.
EEN NACHT-STOOMBOOT OP DEN POTOMAC. EEN
RIJWEG IN VIRGINIE EN EEN ZWARTE KOETSIER.
RICHMOND. BALTIMORE. DE MAIL NAAR
HARRISBURGH EN EEN KIJKJE IN DE
STAD. EEN KANAALBOOT.
Allereerst zouden wij per stoomboot reizen,
en daar de gewoonte meebrengt, aan boordte
slapen, om reden men ? s morgens om vier uur
van wal steekt, gingen we naar de ligplaats op
dat allerongeschiktste tydstip voor zulke toch-
ten, dat pantoffels de meest gelief koosde voor-
werpen zyn, en het vooruitzicht om over een
paar uur in een lekker bed te zullen stappen
vooral den reiziger het best aan zou staan.
Het is tusschen tien uur en half elf in den
avond ; de maan schijnt, 't is nogal warm, zelfs
drukkend. De stoomboot, die, met de machi-
nerie op dek, uiterlijk wel ietswegheeftvaneene
arke Noachs van onze lieve jeugd, ligt langzaam
op en neer te wiegelen, en bonst lomp tegen
den houten steiger aan, terwijl het gekabbel
der rivier, om zoo te zeggen, met den loggen
klomp aan 't dollen is. De kaai ligt op eenigen
afstand van de stad. Niemand is nog hier; en
is ons rijtuig eenmaal weg, dan zyn een paar
matbrandende lampen op dek de eenige teeke-
nen van leven. Zoodra onze voetstappen op
de planken gehoord worden, komt een vette
negerin, die door moeder natuur tot een
echte albedril is gevormd, uit een donkere trap
voor den dag, en brerigt mijn vrouw naar de
dameskajuit, die er dan ook naar toegaat, ge-
volgd door een berg mantels en jassen. Ik voor
mij trek mijn stoute schoenen aan en besluit om
in 't geheel niet naar bed tegaan, maar tot aan
den morgen op den steiger op en neer ie
loopen.
Zoo begin ik dan mijn wandeling, denkende
orn allerlei verwijderde dingen enpersonen, en
om geen een ding of persoon in mijn nabyheid,
en stap op die manier zoo wat een half uurtje
op en neer. Dan ga ik weer aan boord, plaats
me in ? t licht van een der lampen, kyk op
mijn horloge en denk, dat het stil is moeten
blijven staan, en vraag me zelf verwonderdaf,
wat er toch wel geworden is van den getrouwen
secretaris dien ik van Boston af heb meege-
bracht. Ter eere van ons vertrek soupeert hij
zeker met wylen onzen kastelein(ongetwijfe]d
op zijn minst een veldmaarschalk) en kan nog
wel een paar uur uitblijven. Alweergaik wan-
del en, maar ik krijg hoe langer hoe meer het
land; de maan gaat onder, de eerstkomende
Juni schijnt verder weg te zijn in den donker
en de echo's mijner voetstappen maken me
zenuwachtig. Daarbij is het weer omgeslagen:
't is nu koud geworden, en om nu in zoo'n
eenzaamheid moederziel alleen te kuieren, dat
is ook niet alles. Pleizierigis'tingeengeval. Ik
kom daarom op mijn vast besluit terug en be-
gin te begrijpen, dat het misschien niet kwaad
zou zijn, om onder de dekens te kruipen.
En zoo stap ik weer aan boord, doe de deur
van de heerenkajuit open, en treed binnen. Hoe
het komt, dat weet ik gerust niet — maarik
vexonderstel omdat het er zoo doodstil is — ik
heb 't in mijn hoofd gezet, dat er niemand is.
Tot mijn schrik en verbazing is de kajuit vol
slapers in iederen hoek, op iedere plaats en in
iedere houding: in de kooien, op de stoelen,
op den vloer, op de tafels, en vooral om de
kachel, mijn gezworen vijand. Ik zet nog een
stap vooruit en trap op 't glimmende gezicht
van een zwarten hofmeester, die ; gerold in een
deken, op den vloer ligt. Hij springt op, grijnst,
half van pijn en half vangastvryheid,fluistert
me mijn eigen naam in 't oor, en brengt me,
al tastende door de slapers heen, naar mijn
kooi. Eenmaal naast mijn kooi, tel ik deze
slapende passagiers en kom boven de veertig.
WASHINGTON.
71
Daar er niets anders op zit, zoo begin ik me
maar uit te kleeden, maar waar zal ik mijn
kleeren op leggen? De stoelen zijn immers
alien bezet. Ik leg ze dus maar op dengrond^
edoch niet zonder mijn handen te bevuilen,
want 't is hier 6en pot nat, ja, waarachtig, 66n
pot nat, als met de vloerkleedenin'tKapitool,
en uit dezelfde oorzaak. Ik kleed me maar ge-
deeltelijk uit, klauter mijn kooi in, en laat
miyn gordijn een minuut of wat open, om a]
mijn medereizigers op te nemen. Dat gedaan
hebbende, laat ik het vallen voor hen en voor
de geheele wereld, draai me om en ga slapen.
Natuurlijk word ik wakker, als we afvaren,
want dan wordt er nogal leven gemaakt. De
dag breekt dan juist aan. Alle reizigers worden
tegelijk wakker. Sommigen zijn dadelijk op hun
verhaal, maar anderen zijn zoo beteuterd en
kunnen er maar geen mouw aan passen waar
ze eigenlijk beland zijn, totdat ze zich de oogen
hebben uitgewreven, en, op e6n elleboog leu-
nende, om zich heen keken. Sommigen geeuwen,
sommigen stenen, bijna alien spugen, en wei-
nigen staan op. Onder de opstaanders ben
ik : want men voelt gemakkelijk, zonder daarom
nog in de frissche lucht te gaan, dat de damp-
kring der kajuit in den hevigsten graad bedor-
ven is. Ik schiet mijn kleeren aan, ga naar de
voorkajuit, laat me barbieren en wasch me. De ge-
heele wasch- en kaptoestel voor al de passagiers
bestaat uit twee handdoeken, drie kleine houten
waschkommen, een vaatje water en een lepel om
't er mee uit te scheppen, zes vierkante duimen
spiegel, twee dito dito gele zeep, een kam en
haarborstel, en niets voor de tanden. Ieder
bedient zich van de kam en den borstel, be-
halve de ondergeteekende. Ieder gaapt me aan
nu men merkt, dat ik mijn eigen spulletjes ge-
bruikj en een stuk of drie heeren schijnen erg
van zins te zijn, mij daarover in de malingte
nemen, maar doen 't niet. Zoodra ik mijn
toilet gemaakt heb, ga ik naar 't groote dek
en loop daar een paar uur op en neer. De
zon gaat prachtig op; we stoomen Mount Ver-
non voorbij, waar Washington begraven ligt;
wijd is de rivier en snelvlietend, en schoon zijn
haar oevers. De dag stelt zich in met al zijn
luister en pracht, en iedere minuut wordt het
lichter.
Om acht uur ontbijten we in de kajuit, waar
ik den nacht doorbracht, maar de ramen en
deuren zijn alien opengegooid, en nu is ? t er
frisch genoeg. Wei verre, dat men zich zou
haasten of gulzigheid aan den dag legt, duurt
dit ontbyt langer dan een ontbijt op reis onder
ons, en gaat het er ordentelijker en fatsoen-
lyker toe.
Even na negenen komen we aan dePotomac-
kreek, waar we aan wal moeten gaan, en dan
komt het saaiste deel van de reis. Zeven dili-
gences worden klaargemaakt om ons verder te
brengen. Sommigen daarvan zijn al klaar, som-
migen niet. Sommigen van de koetsiers zijn
zwarten, sommigen blanken. Er zijn vier paar-
den voor ieder rijtuig, enal depaarden, getuigd
of ongetuigd, zijn er. De passagiers stappen
de boot uit. en de wagens in; de bagage wordt
met ratelende kruiwagens getransporteerd; de
paarden schrikken van al die herrie en trappe-
len van ongeduld; de zwarte koetsiers kakelen
er mee als zooveel apen; en de blanken gaan
er op aan als zooveel ossendrijvers, want het
schijnt wel, dat al wat hier op de stalhou-
derij betrekking heeft, van 't idee uitgaat, dat
men nergens beter den hemel mee verdienen
kan, dan om zooveeljnogelijklawaai temaken.
De rijtuigen hebben wel iets weg vanFransche
koetsen, maar zijn niet zoo goed. In plaats
van springveeren, hangen ze op banden van 't
sterkste leer. Men vindt er weinig keus of
verschil onder; en men kan ze nog 't best ver-
gelijken bij de wagens van zoo'n schommel op
een Engelsche kermis, met een hemel of dak,
op assen en wielen, en met geschilderd zeildoek
er omheen. Van boven tot beneden zitten ze
vol modder; geen wonder, want sinds ze de
wagenmakerij verlaten hebben, zijn ze nog nooit
schoongemaakt.
De kaartjes, die wij op de boot gekregen
hebben, zijn gemerkt n°. 1, bijgevolg behooren
wij bij rijtuig n°. 1. Ik gooi mijn jas op den
bok en sjor mijn vrouw en haar meid naar
binnen. Het heeft maar een tree, en daar die
zoo wat een el van den grond af is, bedient
men zich gewoonlijk van een stoel om er
bij te komen; is er geen stoel, dan zien de
dames zich maar in vredesnaam op de een of
andere wijze te behelpen. In 't rijtuig is er
plaats voor negen personen, met een dwars-
bankje van 't eene portier naar 't andere, waar
wij in En gel and onze beenen plegen uit te
steken, zoodat er maar een ding moeilijker valt
te bolwerken dan het instappen en dat is het
uitstappen. Er is maar een buitenpassagier, en
die zit op den bok. Daar ik die eene ben,
klim ik naar boven ; en terwijl ze de bagage
boven sjorren en ze achter in een soort van
bak opstapelen, heb ik meteen een goede gele-
genheid om naar den koetsier te kijken.
Hij is een neger, en zwart, pikzwart, dat ver-
zeker ik u. Hij heeft een peper-en-zout pak
aan, dat (vooral aan de knieen) danig opgelapt
en gestopt is; behalve dat draagt hij grijze
kousen, verbazend groote ongepoetste hooge
schoenen, en een zeer korte broek. Hij heeft
twee ongelijke handschoenen aan ; de eene is van
bont sajet, de andere van leer. Dan heeft hi]
nog een zwarten hoed op met een lagen bol
en breeden rand; een even flauwe als malle
naaping van een Engelsch koetsier! Maar ter-
wijl ik deze waarnemingen doe, schreeuwt ie-
mand, die hier zeker een mannetje van gewicht
72
SCHET8EN UIT AMERIKA.
is: „Vooruit, vooruit!" Vooraan rijdt de brie-
venpost in een wagen met vierspan, waarop al
de wagens. met n°. 1 aan 't hoofd, in statigen
optocht voigen.
In 't voorb#gaan wil ik nog aanstippen, dat,
waar een Engelschmanzou roepen „A11 right !" *)
een Amerikaan „Go ahead!" a ) roept, wat het
verschillende nationale karakter der twee landen
eenigermate uit doet komen.
De eerste halve mijl van den weg gaat over
bruggen van losse planken gemaakt, die dwars
over twee parallel staande palen liggen, welke
opwippen als de wielen er over rollen; en in
de rivier. De rivier heeft namelijk een kleiach-
tigen bodem en zit vol gaten, zoodat men de
helft van 7 t paard telkens onverwachts ziet ver-
dwijnen, en eerst na verloop van eenigen tijd
voor den dag ziet komen.
Maar we komen deze zwarigheden te boven ;
en op den weg zelf, die uit een reeks afwisse-
lende moerassen en zandkuilen bestaat. Daar
recht voor ons uit ligt een verschrikkelijke plek,
de oogen van den zwarten koetsier rollen in
zijn hoofd 7 rond als een bal trekken zich zijn
lippen te zamen, en strak kijkt hij tusschen de
ooren van zijn voorspan door, als zei hij tot
zich zelf: vroeger hebben we dit meergedaan,
maar nu denk ik, zullen we een zwaren dobber
hebben. In iedere hand neemt hij een leisel;
rukt en trekt aan beide; en evenals wijlen de
betreurde Ducrow op twee zijner fiere paarden
danst hij met zijne beide voeten op 't spatbord
(natuurlijk zijn zitplaats niet verlatend). Wij ko-
men aan de noodlottige plek, zakken bijna tot
aan de raampjes in 't slik, kantelen aan een
zij over, dat het rijtuig een hoek van vijf en
veertig graad beschrijft, en blijven daarsteken.
Die er in zitten, gillen erbarmelijk ; het rijtuig
stopt; de paarden spartelen; al de andere zes
wagens stoppen; en hun vier en twintig paar-
den spartelen insgelijks: maar louter om ons
gezelschap te houden en uit sympathie met
de onze. Hierop vindt het volgende tooneel
plaats :
De zwarte koetsier (tegen de paarden):
„Hi!'
Er gebeurt niets. Alweer gegil in de wagens.
De zwarte koetsier (tegen de paarden):
„Ho!>
De paarden slaan en bespatten den zwarten
koetsier.
Een heer daarbinnen (uitkijkende) : „Lieve
hem el, wat is er toch . . .*
De heer wordt op allerlei spatten, behalve
op liefelijke, getrakteerd en haalt dan ook maar
weer gauw zijn hoofd naar binnen, zonder
zijn vraag te voltooien of op antwoord te
wachten.
1) Alios klaar.
2) Vooruit!
De zwarte koetsier (nog altijd tegen de
paarden): „ Jiddy! Jiddy!"
De paarden nemen een geweldigen ruk,
sleuren den wagen uit het gat, en trekken hem
op een kant, die zoo steil is, dat de zwarte
koetsier achterover tuimelt met zijn beenen in
de lucht en onder de bagage bovenop terecht
komt. Maar onmiddellijk komt hij weer op zijn
verhaal en schreeuwt (nog altijd tegen de
paarden) :
„Pill!"
Boter aan de galg gesmeerd. Ja, 't baat
niets, niemendal. Integendeel, de koets begint
achteruit te rollen op n°. 2, n°. 2 op n°. 3, n°
o op n°. 4, en zoo voorts, totdat men n°. 7,
bijna een kwart mijl ver, kon hooren vloeken
en zwetsen.
De zwarte koetsier (luider dan te voren):
„Pill!"
De paarden doen alweer hun best om op
den oever te komen, en alweer rolt de wagen
achteruit.
De zwarte koetsier (luider dan te voren):
aPi-i-i-ll!*
De paarden doen hun uiterste best.
De zwarte koetsier (goed op zijn verhaal
komende): „Hi, Jiddy, Jiddy, Pill!*
De paarden probeeren 't opnieuw.
De zwarte koetsier (metgrooteheftigheid):
„Elly Loe! Hi. Jiddy, Jiddy. Pill. Elly Loe!"
Bijna doen de paarden het.
De zwarte koetsier (wiens oogen het hoofd
uitpuilen): „Lie, den. Lie, dere. Hi. Jiddy. Pill.
Elly Loe. Lie-ie-ie-ie!*
Ze vliegen den oever op en komen aan den
anderen kant op een gevaarlijke plek terecht.
't Is onmogelijk om ze tegen te houden, en op
den bodem is een diep gat, vol water. De koets
rolt verschrikkelijk. De passagiers, die *er in
zitten, gillen. De modder en 't water vliegen
om ons heen. De zwarte koetsier danst als een
dolleman. Op eens komt alles terecht, waar-
door? ja, dat mag de hemel weten ! en nu hou-
den we stil, om adem te halen.
Een zwarte vriend van den zwarten koetsier
zit op een heining. De zwarten koetsier geeft
blijken dat hij hem herkent, door zyn hoofd
rond te draaien als een harlekijn, zijn oogen
heen en weer te rollen, zijn schouders op te halen
en zijn mond van 't eene oor naar : t andere te
vertrekken. Op eens stopt hij, keert zich naar
mij toe en zegfc:
„We zullen er u overbrengen alsof 'tvan'n
leien dakkie gaat en hopen dat 't naar uwes
zin zal wezen, als we 'r u zoo overbrengen,"
(Erg soebattende) ! „Thuis heb ik nog 'n ouwe
vrouw, meneertje!" (weer grijnzende): „Als de
heeren eenmaal goed en wel thuis zijn, dan
denken ze dikwijls om de oude vrouw thuis,
weet uwe."
„Breek daar je hoofd maar niet over! we
NAAR RICHMOND EN HAERISBURGH.
73
zullen wel om de oude vrouw denken. 9
Alweer grijnst de zwarte koetsier, maar er is
nog een gat, en aan den anderen kant van dat
gat, nog een kant vlak voor ons. Zoo stopt
hij op eens, en roept (tegen de paarden alweer) :
„Zoetjes an. Zoetjes dan toch. Zoetjes. Hou
jelui goed. Hi. Jiddy. Pill. E'lly. Loe" (maar
ditmaal roept hi] geen enkelen keer: „Lie!"):
totdat we, eindelijk ten einde raad, ons te mid-
den van zooveel moeilijkheden bevinden, dat
het ons onmogelijk schijnt, daaruit te ge-
raken.
En zoo leggen we de tien mijlen of daarom-
trent in twee en een half uur, af, wel is waar
noch armen noch beenen brekende, maar een
massa beenen en beentjes kneuzende, kortom
den afstand afleggende alsof 't, zou onze zwarte
koetsier zeggen, „van 'n leien dakkie ging."
Deze zonderlinge manier van rijden houdt te
Predericksburgh op, alwaar een spoorweg
begint naar Richmond. De streek, waar die
weg doorheen loopt, was eens productief ; maar de
grond is uitgemergeld doordien men er met
behulp van slavenarbeid te veel van gevergd
heeft, zonder hem door middel van bemesting
als anderszins behoorlijk het zijne te geven, zoo-
dat hij nu niet veel beter is dan een zandwoes-
tijn vol boomen. Zoo armzalig als de streek
er hier uitziet, deed het me waarlijk goed aan
mijn hart, iets te vinden waar de vloek dezer
verfoeilijke instelling op gevallen is, en smaakte
grooter genoegen bij den aanblik van denver-
welkten bodem dan de rijkste en vruchtbaarste
bebonwing op dezelfde plaats mij met mogelijk-
heid kon verschaft hebben.
Evenals in alle andere districten waar de sla-
vernij gevonden wordt (menigmaal heb ik dit toe
hooren geven zelfs door hen die er de warmste
verdedigers van zijn), zoo stuit men ook in dit
district overal op teekenen van achteruitgang
en verval, die van 't stelsel onafscheidelijk zijn.
De schuren en bijgebouwen rotten weg; de
loodsen zijn opgelapt en half zonder dak; de
blokhutten (die in Vi-rginie schoorsteenen
hebben van buiten, die van klei of hout ge-
maakt worden) zijn in den hoogsten graad
smerig. Niets treft men er aan wat naar fat-
soenliikheid zweemt. De ellendige stationsge-
bouwen aan den kant van den spoorweg; de
groote woeste houtplaats, waar de brandstof
voor de locomotief uit vandaan gehaald wordt;
de negerkinderen die met honden en varkens
voor de deuren der hutten op den grond rol-
len; de tweevoetige lastdieren die ons voorbij-
sluipen : over alles ligt een waas van somberheid
en verderf.
In den negerwaggon, die tot den trein behoorde,
waar wij dien dag mee reisden, be vonden zich e'en
moederenhaarkinderen,diejuistverkochtwaren;
de man en vader was achtergeblevenbij hunouden
eigenaar. De kinderen schreeuwden dengeheelen
weg over, en de moeder was een toonbeeld van
ellende. De kampioen van Leven, Vrijheid en het
Najagen van Geluk, die ze gekocht had, maakte
van denzelfden trein gebruik, en ging, telkens als
wij stopten, eens kijken of ze wel present waren
De zwarte in Sinbad, steeds met een oog midden
in zijn voorhoofd, dat als een gloeiende kool glin-
sterde,wasinvergelijkmgmetdezenblankenheer
een aristocraat in de natuurlijke orde.
Het was tusschen zessen enzevenen ? s avonds,
toen wij naar het logement reden, waar van voren
en boven op de breede stoep die naar de deur
geleidde, een stuk of drie burgers onder 't roo-
ken van een sigaar op schommelstoelen zaten
te wiegelen. "Wij merkten dat het een zeer groot
en sierlijk gebouw was, en werden zoo goed
bediend als reizigers dit met mogelijkheid
kunnen begeeren. Daar het klimaat van dien
aard was, dat men nogal dorst kreeg, was er
in de ruime kofflekamer op geen uur van den
dag gebrek aan bezoekers en stond het aan ; t
buffet, waar men allerlei koele dranken kon
krijgen, geen oogenblik stil ; maar 't waren hier
prettige lui, die 's avonds muzieklietenmaken,
die men met pleizier hoorde.
De beide volgende dagen reden en wandelden
we de stad rond, die heerlijk op acht heuvelen
ligt, welke de James-rivier bestrijken, — een
stroom, waar men hier en daar heldere eilandjes
gewaar wordt, of die over gebroken rotsen heen
bruist. Ofschoon het nog maar half Maart was,
was het weer in deze zuidelijke temperatuur bui-
tengewoon warm : de perzikboomen en magno-
lia's stonden in vollen bloei; de boomen waren
groen. In een lagen grond onder de heuvelen
is een vallei, bekend als de „Bloody Run"
(Bloedige jacht), die dezen naam ontleend heeft
aan een verschrikkelijk gevecht met de Indianen,
dat hier eenmaal plaats vond. Het is dan ook
een geschikte plaats voor zoo'n worsteling, en,
in verband gebracht met de een of andere le-
gende van dat wilde volk, dat nu zoo spoe-
dig van de aarde verdwijnt, boezemde ook zi[,
evenals iedere andere plek die ik zag, mij niet
weinig belangstelling in.
De stad is de zetel van 't locale parlement
van Virginie; en in zijn belommerde, koele
zalen bleven sommige redenaars met hun slaap-
verwekkende redevoeringen doorwauwelen tot
den heeten nadenmiddag. Daar ik al zoo me-
nigmaal van dergelijke tooneelen uit de consti-
tutioneele wereld getuige was geweest, zoo stelde
ik er niet veel meer belang in dan in de zit-
tingen van den een of anderen Kerkeraad en
was ik mooi blij dat ik dit gezicht kon verwis-
selen met een kijkje in een goed ingerichte bi-
bliotheek van zoo wat tien duizend deelen, en
een bezoek aan een tabaksfabriek, waar al de
werklui slaven waren.
Aan deze fabriek zag ik al wat betrekking
heeft op het sorteeren, rollen, persen, drogen,
74
SCHETSEN UIT AMEEIKA.
inpakken in vaten, en merken. Aide tabak,
die op die manier bewerkt wordt, was voor de
pruim-liefhebberij bestemd; en als men die ge-
heele massa overzag, zou men onwillekeurig
verondersteld hebben, dat er in 66n zoo'n ma-
gazyn genoeg zou geweest zijn, om zelfs de
kaken van geheel Amerika, die nogal wat
bergen kunnen, te vullen. In dezen vorm ziet
de tabak er als de lijnkoek nit, waar wij onze
beesten mee voeren, — een gezicht dat, daar-
gelaten nog de nadeelige gevolgen van dit on -
kruid ; alles behalve uitlokkelijk mag heeten.
Verscheidene van de werklui schenen sterke
mannen te zijn, en ik zal er wel niet behoeven
bij te voegen, dat ze toen alien stil hun gang
gingen. Na tweeen krijgen ze permissie om
wat te zingen, niet alien tegelijk, maar een
zeker getal. Daar 't tijdens mijn bezoek zoo
laat was, waren ze, onder hun werk door, juist
met hun stuk of twintig aan 't zingen, en waar-
lijk ze zongen volstrekt niet slecht. Op 't punt
staande van heen te gaan, werd er een bengel
geluid, waarop zij alien naar een gebouw vlo-
gen aan den overkant der straat: 'twasetens-
tijd. Verscheidene keeren zei ik, dat ik ze eens
graag zou willen zien eten ; maar aangezien de
heer, wien ik dit mijn verlangen te kennen gaf,
op eens doof, stokdoof scheen geworden te zyn,
drong ik er maar niet verder op aan. Hoe zij
er wel uitzagen, daar zal ik zooaanstondsiets
van zeggen.
Den volgenden dag bezocht ik een plantage
of boerderij van ongeveer twaalfhonderd mor-
gen lands, die aan den overkant der rivier lag.
Alhoewel ik met den eigenaar naar 't „kwar-
tier" ging, zooals dat gedeelte van 't erf, waar
de slaven wonen, genoemd wordt, werd ik ook
hier weer niet uitgenoodigd, om een enkele
hunner hutten binnen te gaan. Al wat ik er
van zag, was, dat het allerarmzaligste hutten
waren en in de nabijheid troepjes van half
naakte kinderen in de zon lagen tebrandenof
op den vuilen grond lagen te rollen. Maar ik
gelodf, dat deze heer een achtingswaardig en
voortreffelijk heer is, die zijn vijftig slaven erfde,
en noch een kooper en verkooper van men-
schenvleesch; en afgaande op 't geen ik met
mijn eigen oogen gezien heb, heb ik de innige
overtuiging, dat hij een goedhartig en recht-
schapen man is.
Het huis van den planter was een luchtige,
landelijke woning, die mij Defoe's beschrijving
van zulke plaatsen voor den geest bracht. De
dag was erg warm, maar daar de blinden alien
dicht waren en de ramen en deuren wijdopen
stonden, waren al de kamers in de schaduw en
kwam er u een koeltje tegen, dat na 't licht en
de hitte buitendeurs dubbel verfrisschend aan-
deed. Voor de ramen was een open piazza,
waar zij, bij 't geen zij heet weer noemen —
onverschillig hoe het weer in de werkelijkheid
is — hangmatten ophyschen, en weelderig lig-
gen te drinken en te luieren. Ik weet niet hoe
hun koele ververschingen daar binnen in die
hangmatten wel zullen smaken, maar daar ik er
op dat punt alles van weet, kan ik bij onder-
vinding betuigen dat, daarbuiten, de klompen
ijs en de kommen pepermuntwater en zooge-
naamde sherry-cobbler, die zij onder deze hemel-
streken fabriceeren, van die verfrisschingen zijn
waar zij, die op tevredenheid van ziel gesteld
zijn, naderhand nooit meer 'szomersom zullen
denken.
Er zijn twee bruggen over de rivier : deeene
behoort bij den spoorweg, en de andere, die
armzalig in elkaar zit, is het particulier eigen-
dom van een zekere oude dame in de buurt,
die van de stedelingen tol heft. Bij mijn
terugreis over deze brug gaande, zag ik een
waarschuwing op de poort geschilderd, die alle
personen vermaande om langzaam te rijden, op
boete van vijf dollars voor een blanke, en van
vijftien zweepslagen voor een zwarte..
Datzelfde waas van somberheid en verval,
dat over den weg hangt wordt men ook boven
de stad K i c h m o n d gewaar. Er zijn lieve
villa's en aardige huizen in haar stratenende
natuur glimlacht over de omgeving ; maar even-
als de slavernij gepaard gaat met verscheidene
verhevene deugden, zoo vindt men vlak naast
fraaie woonhuizen ellendige krotten, verwaar-
loosde heiningen en schuttingen, muren die al
bijna tot een puinhoop vervallen zijn. Het kan
niet anders of deze en meer dergelijke teekenen,
die onder de oppervlakte schuilen, dringen zich
onwillekeurig aan uw waarneming op, en even
onwillekeurig doemen ze telkens en telkens weer
met weemoedig gevoel voor den geest op, als
pleizieriger herinneringen al lang in 't vergeet-
boek geraakt zijn.
Op degenen, die er gelukkig niet aan gewend
zijn, moeten de menschelijke gezichten, die hij
in de straten en op de werkplaatsen tegenkomt,
een allerpijnlijksten indruk maken. Allen die
weten, dat er wetten tegen het onderwijs der
slaven bestaan, waarvan de straffen en boeten
veel zwaarder zijn dan die welke gezet zijn op
mishandelingen en folteringen die hun door hun
meester worden aangedaan, — ze moeten er op
voorbereid zijn, dat ze hier gezichten aan zullen
treffen, die al buster Jaag staan op de ladder
van verstandelijke uitdrukking. Maar het don-
kere — niet van huid, maar van ziel — dat
des vreemdelings oog ieder oogenblik tegen-
komt; het verdierlijken en uitwisschen van al
de schoone trekken die door de hand der Natuur
gewrocht zijn, — dat alles gaat zijn verwachting
op dit punt ver, onmetelijk ver te boven. Die
reiziger, een gewrocht van 7 t brein van den
grooten Satiricus, die, zoo kersversch van zijn
verblijf onder paarden teruggekomen,metbeven
den afschuw uit een hoog raam op de wezens
NAAR RICHMOND EN HARRISBURGH.
75
van zyn eigen soort neerzag, kon door dat ge-
zicht niet pijnlijker getroffen zijn geworden dan
zij die deze menschelijke gelaatstrekken voor
't eerst van hun leven zagen, ontwijfelbaar ge-
troffen zijn.
Den laatsten hunner liet ik achter me in den
persoon van een ongelukkigen stumpert, die 7
na den geheelen dag tot middernacht heen en
weer geloopen, en na middelerwijl wat op de
trappen gedommeld te hebben, *s morgens om
vier uur alweer present was om de donkere
gangen te schrobben ; en ik ging mijns weegs
met een dankbaar hart, dat ik niet gedoemd
was om te leven daar waar de slavernij was,
en een slavenhand mijn geestvermogens niet zoo
stompgewiegd had, dat ik al het verkeerde, al
het afschuwelijke dat die instelling aankleeft,
niet meer kon beseffen.
Jk was van plan geweest, over de James-rivier
en de Chesapeake-baai naar Baltimore te
gaan; maar daareenderstoombooten,dieeenon-
geluk gekregen had, niet aan de gewone ligplaats
te vinden en onsvertrek dusonzeker geworden
was, zoo keerden wij langs denzelfden weg naar
Washington terug, hielden ons daar nog een
nacht op en vertrokken den volgenden naden-
middag naar Baltimore. In 't voorbygaan
wil ik nog meedeelen, dat er aan boord van
onze stoomboot twee politieagenten geweest
waren, om weggeloopen slaven op te halen.
Het gemakkelijkst en best ingerichte van al
de logementen, waar ik eenige ondervinding
van heb opgedaan in de Vereenigde Staten
en zij waren niet weinige, is dat vanBarnum
in die stad, waar de Engelsche reiziger voor
den eersten en waarschijnlijk laatsten keer in
Amerika gordijnen voor zijn bed zal vin-
den, en wat alweer niet overal het geval
is, ook genoeg water heeft om zich te was-
schen.
Deze hoofdstad van den staat Maryland
is een allerdrukste stad met vrij wat handel van
allerlei aard en voornamelijk met scheepvaart.
Dat gedeelte der stad, dat daar 't meest van
profiteert, is wel is waar niet van de zindelijkste,
maar het hooger gedeelte ziet er heel anders
uit en heeft tal van aangename straten en open-
bare gebouwen. Het Washington-monument, een
fraaie kolom met een standbeeld er bovenop,
het Geneeskundig College en het Krijgsmonu-
ment ter gedachtenis aan een gevecht met de
Engelschen bij de Noordkaap, ziedaar een en
ander wat het meest in 't oog springt.
In deze stad is ook een zeergoedegevange-
nis, en tiet stelsel der eenzame opsluiting be-
hoort mede tot haar instellingen. In ditlaatst
genoemde gesticht deden zich twee opmerkelijke
gevallen voor.
Het eene was dat van een jonkman, die
wegens vadermoord gevangen zat. Het bewijs
zijner schuld hing geheel en al van bijkomende
zaken af, terwijl de zaak zeer treurig en twijfel-
achtig mocht heeten; ook was 't onmogelijk,
eenige beweegreden bij te brengen, die hem tot
zoo'n vreeselijke misdaad kon aangezet hebben.
Tweemaal was hij voor geweest ; en bij de tweede
gelegenheid aarzelde de jury zoodanig om hem
schuldig te verklaren, dat zij een verdict van
manslag of moord in den tweeden graad toe-
pasten, iets wat met geen mogelijkheid het
geval kon wezen, aangezien er, en dit stond
zoo vast als een paal, noch krakeel noch uit-
tarting plaats had gevonden, en hij, was hi]
werkelijk schuldig, dan ook ontegenzeglyk schul-
dig was aan moord in de ruimste en ergste
beteekenis des woords.
Het opmerkelijke punt in dit rechtsgeding
was dat, byaldien de ongelukkige overledene
niet werkelijk door dezen zijn eigen zoon ver-
moord was geworden, zyn eigen broer de dader
moest zijn. Opmerkelijk inderdaad, maar of de
een of de ander moest het gedaan hebben,
daar ging niets van af. Op al de bezwarende
punten was de broer van den afgestorvene de
getuige; al de verklaringen ten aanzien van
den gevangene (waarvan sommige zeer aanneme-
lijk waren) moesten den rechter door middel
van ontleding en vergelijking tot de gevolg-
trekking brengen, dat de broer er op uit was,
om de schuld op zijn neef te gooien.Nogeens
dus: een van beiden moest het gedaan hebben,
en de jury had te beslissen tusschen het ver-
moeden op beiden, en dat met betrekking tot
een wandaad die, hetzij de zoon of de neef ze
gepleegd had, bijna even onnatuurlijk, onver-
klaarbaar en vreemd mocht heeten.
Het andere geval was, dat van een man, die
bij een likeurstoker een koperenmaatgestolen
had, waar zich een zekere hoeveelheid drank
in bevond. Men had hem achternagezeten en
gearresteerd met den eigendom in zijn bezit,
waar hij twee jaar voor gekregen had. Toen
hij na afloop van zijn straftijd uit degevange-
nis vandaan kwam, ging hij weer naar den-
zelfden stoker toe, en ontstal hem dezelfde
koperen maat, inhoudende dezelfde hoeveelheid
drank. Er bestond niet de geringste redenom
te veronderstellen, dat de man naar de gevan-
genis wenschte terug te keeren: integendeel,
alles, behalve het misdrijf zelf, pleittetegendie
onderstelling. Er zijn maar twee wegen om
deze ongewone handelwijze te verklaren. De
cene is, dat hij, na voor deze koperen maat
zooveel te hebben ondergaan, begreep, dat hy
er nu in zekeren zin recht en aanspraak op
mocht laten gelden, terwijl men van den anderen
kant aan zou kunnen nemen, dat het, door er
L
76
SCHETSEN UIT AMERIKA.
zoo lang om te denken, een monomanie bij
hem geworden was, en dat ding hem als 't
ware zoo betooverd had, dat het in zijn ver-
beelding van een aardsche koperen maat in
een bovenaardscli gouden vat was veranderd,
zoodat hij er onmogelijk langer weerstand aan
had kunnen bieden.
Na hier een paar dagen te hebben vertoefd,
besloot ik mijn zoo onlangs opgevat plan te
volvoeren en zonder verwijl onze reis naar 't
Westen te aanvaarden. Ik begon daaromhier-
mee, dat ik mijn bagage tot den kleinst moge-
lijken omvang beperkte, door namelijk al wat ik
niet volstrekt noodig had, naar New-York
terug te sturen, met verzoek het naderhand in
Canada naar ons op te zenden. Vervolgens
voorzag ik mi) van de noodige kredietbrieven
van bankiershuizen, die op onzen weg lagen,
en nadat we buitendien een paar avonden naar
de ondergaande zon hadden gekeken met zoo'n
juist omschreven denkbeeld van 't voor ons
liggende land, als stonden we op 't punt van een
reis te onderrjemen naar 't middelpunt zelf van
die planeet, verlieten weBaltimorelangseen
anderen spoorweg om halfnegen 'smorgens, en
bereikten de stad York, dieer eenmijl of zes-
tig van af ligt, juist toen >t etenstijd was aan 't
logement, dat de pleisterplaats was van 't vier-
spannig rijtuig, waar we naar Harrisburgh
mee zouden vertrekken.
Dit vervoermiddel, waarvan ik gelukkig ge-
noeg was den bok machtigte worden, was ons
aan 't station te gemoet gereden en zag er even
modderigenongemakkelijkuitalsnaargewoonte.
Daar er meer passagiers aan de deur van 't
logement op stonden te wachten, maakten de
koetsier op den toon, waarop men ditgewoon-
lijk doet, bij zich zelf deopmerking, enmeteen
keek hij naar zijn beschimmeld tuig, als richtte
hij daar het woord tegen:
„Ik denk wel, dat wede'groote koets noo-
dig zullen hebben."
Met verwondering vroeg ik me zelf onwille-
keurig af, hoe groot die groote koets dan toch
wel zou wezen, en hoeveel personen erwelin
zoude gaan; want het rijtuig, dat teklein was
voor ons doel, was al iets grooter dan twee
Engelsche zware nachtdiligences. Mijn bespiege-
lingen kwamen even wel gauw tot rust; want
zoodra we gegeten hadden, kwam er een soort
van barge op wielen, die als een zwaarlijvige
reus heen en weer schommelde, de straat op.
Na veel horten en stooten bleef de wagen voor
de deur stilstaan, maar al stond hij nu stil, dit
nam niet weg, dat hij nogaltijd, ennietweinig
ook, van den eenen kant naar den anderen
door bleef schommelen, alsof hij kou gevat had
in zijn vochtigen stal en nu geheel en al van
streek was van kortademigheid, omdat men van
hem had durven vergen, op zijn oudenwater-
zuchtigen dag een beetje gauwer aan te stappen
dan gewoonlijk.
. „Zoo, is dan hier eindelijk de postwagen naar
Harrisburgh? En wat ziet-i er vreeselijk
glunder en kostelijk uit," riep eenbejaardheer
min of meer opgewonden uit, „stop m'nmoe-
der!"
Ik weet waarachtig niet wat voor gewaarwor-
ding het is, als men evenals een kousgestopt
wordt, of dat nu juist een mans moeder op
zoo'n stopproces ijselijker gesteld moet zijn, of
er vreeselijker hekel aan moet hebben dan ie-
mand anders ; maar als het ondergaan van deze
geheimzinnige plechtigheid door de oude dame
in quaestie bijgeval af hankelijk mocht geweest
zijn van de nauwkeurigheid van haar zoons visi-
oen met betrekking tot de afgetrokken glunder-
heid en kostelijkheid van den postwagen op Har-
risburgh, dan zal de arme stumperd de pene-
tentie ondergaan hebben ook. Niettemin, van
stoppen gebroken, zooveel is zeker, dat zij er
twaalf man in stopten ; en zoodra de bagage
(met inbegrip van zulke beuzelarijen als een
groote schommelstoel en vrij groote eettafel)
bovenop den wagen vastgemaakt was, reden wij
heel deftig af.
Aan de deur van een ander logement stond
nog een passagier, die mee moest.
„Is er nog plaats ; heerschap?" roept de nieuwe
passagier den koetsier toe.
„Wel, er is ruimte genoeg," antwoordt de
koetsier, zonder af te stappen of zelfs naar hem
te kijken.
„Er is in 't geheel geenplaatsmeer, mijnheer,"
schreeuwt een heer van binnen. lets wat een
andere heer (ook van binnen) bevestigt, door
te voorspellen, dat ,,'t niet goed af zou loopen,"
als men 't wou probeeren, er nog meer passa-
giers in te laten.
De nieuwe passagier, die er volstrekt niet
naar uitziet, alsof hij zich in 't minst over die
praatjes bekommert, kijk eerst in de koets en
vervolgens naar den koetsier, en zegt na een
poos: „Welnu, wat dunkt u er van, koetsier,
want mee moet ik?"
De koetsier legt een knoop in zijn zweep en
neemt verder geen notitie van de vraag, daar-
mee klaarblijkelijk te kennen gevende, dat dit
iedereen behalve hem aangaat, en de passa-
giers dit maar onder malkander uit moeten
maken. In dezen staat van zaken schijnt ieder
in den wagen een beetje op te moeten schik-
ken .... daar roept alweer een andere passa-
gier die in een hoekje zit en bijna stikt, met
een matte stem:
„Ik ga er uit!"
Dat is geen zaak waar de koetsier zich geluk
mee wenscht, want met zijn onveranderlijke
wijsbegeerte komt het hem niet aan dekoude
kleeren, wat er ook daar binnen in den wagen
voor moge vallen. Van alle dingen ter wereld
NAAR EICHMOND EN HARRISBURGH.
77
zou juist de koets het laatste ding blijken te
zijn, waar hij zijn hoofd over brak. Onder-
tusschen de ruilhandel heeft zijn beslag gekre-
gen, met dat gevolg, dat de passagier, die zijn
plaats heeft afgestaan, den derden persoon uit-
maakt op den bok, plaats nemende daar wat
hij het midden gelieft te noemen, dat wil zeg-
gen, met de helft van zijn corpus opmijnbee-
nen en met de andere helft op de beenen van
den koetsier.
„Vooruit kapitein!" roept de bevel voerende
kolonel.
„Voor— uitl" roept de kapitein totzijnkom-
pagnie — de paarden; en weg rijden we.
Nadat we een mijl of acht gereden hadden,
namen we aan een dorpsherberg een besohon-
ken heer op, -die bovenop den wagen klauterde
onder de bagage; maar er zich naderhand weer
van af liet glijden, zonder zich te bezeeren, en
dien we in de verte naar* den drankwinkel,
waar we hem gevonden hadden, terug zagen
waggelen. Nu en dan stapte er ook een pas-
sagier af, zoodat, toen we versche paarden kre-
gen, ik weer alleen buiten zat.
Krijgt men andere paarden, men krijgt ook
een anderen koetsier, die gewoonlijk even vuil
is als de wagen. Zoo was de eerste gekleed
als een allergemeenste Engelsche bakker; de
tweede als een Russische boer, want hij had
een losse, roode kamelotten jas aan met een
bonten kraag, die om zijn middel met een
bonte sajetten sjerp vastgemaakt was; een grijze
broek, lichtblauwe handschoenen en een muts
van berenvel. Het was ondertusschen erg be-
ginnen te regenen; ook viel er buitendien een
koude natte mist, die ons door merg en been
drong. Ik was erg in mijn schik toen ik ge-
bruik kon maken van een halte en naar bene-
den ging om mijn beenen eens nks uit te rekken,
het water van mijn reismantel schudde en een
beetje van dat anti-matigheids-receptgebruikte,
ten einde een verkoudheid te voorkomen.
Toen ik weer op den bok klom, merkte ik
dat er een nieuw pakje op den wagen lag, dat
ik voor een groote viool aanzag, in een bruine
kast. Na een mijl of wat verder te hebben
gereden, ontdekte ik echter, dat het een ver-
lakte pet aan 't eene eind en eenpaarbeslijkte
schoenen aan 't andere had; en bij een ver-
dere waarneming bleek het een kleine jongen
te zijn met een snuifkleurig jasje aan, die zijn
handen zoo diep in zijn zakken gestoken had.
dat het precies was alsof zijn armen tegen zijn
zijden aangeplakt waren. Ik vermoed, dat hij
een nabestaande of vriendje van den koetsier
was, want hij lag boven op de bagage met zijn
gezicht naar 't regenzeil toe ; en behalve wan-
neer een verandering van positie zijn schoenen
in aanraking met mijn hoed bracht, scheen hij
te slapen. Eindelijk en ten laatste, 't was bij
gelegenheid dat we weer eens stilhielden, richtte
dit ding zich tot de hoogte van drie voet zes
duim op, keek mij strak aan en maakte mij,
met een gemeenzamen geeuw, die half getem-
perd werd door een nederbuigenden blik van
vriendelijkebescherming, dezeopmerking: „Wel,
vreemdeling, ik gis, dat u dit bijna net zoo plei-
zierig vindt als 'n ritje na den middag in E n g e-
land, niet waar?"
Het tooneel, dat in den beginne nogal saai
geweest was, was de laatste tien of twaalf mijlen
mooi. Onze weg kronkelde door de liefelljke
vallei van de Susquehanna ; bezaaid met ontel-
bare groene eilandjes, lag de rivier aan onze
rechterhand, en aan onze linker een steile hel-
ling, oneffen van klipstukken en donker van
pijnappelboomen. De mist, die ontelbare phan-
tastische vormen aannam, bewoog zich plecht-
statig op het water; en de avondschemering
zette alles een waas van geheimzinnigheid en
stilte bij, waardoor het op zich zelf reeds zoo
belangwekkend tooneel nog oneindig dieper
indruk moest maken.
Deze rivier passeerden wij over een houten
brug, die van alle kanten boven en op zij
bedekt was, en ongeveer een mijl in de lengte
besloeg. Het was er pikdonker,' want groote
balken kruisten er elkaar in alle hoeken, terwijl,
heel ver beneden ons, de snelvlietende rivier
door de wijde reten en spleten van den vloer
als een legmen van oogen heenblonk. Lampen
hadden we niet, en daar de paarden deze plaats
met een echten sukkeldraf aflegden in de rich-
ting van de plek in de verte waar het licht
hoe langer hoe matter werd, zoo werd het ons
te moede alsof ernooit een eind aan zou komen.
Ik althans kon 't me in den beginne waarlijk
niet uit 't hoofd praten dat ik benauwd droomde,
toen we daar zoo zwaarmoedig voortstrompel-
den dat de brug er dof van dreunde en ik mijn
hoofd omlaag hield om 't tegen de balken
daar boven me te beschutten; want ik heb er
dikwijls van gedroomd, dat ik zulke plaatsen
doortobde, en altijd mopperde ik in me zelf,
ook als ik wakker was: „maar neen, dit kan
geen werkelijkheid zijn."
Ten langen leste belandden we evenwel aan
de straten van Harrisburgh, waarvan de
flauwe verlichting, die door den natten grond
akelig teruggekaatst werd, alles behalve dezen
indruk maakte, dat we nu in een vroolijke stad
waren. Het duurde niet lang of we bevonden
ons in een pleizierig logement, dat, ofschoon
kleiner en veel minder prachtig dan menig
ander waar we afgestapt waren, het gunstigst
van alien bij me aangeteekend staat, doordien
de houder er van de dienstvaardigste en fat-
soenlijkste persoon was waar ik ooit mee te doen
heb gehad.
Daar we niet voor na den middag verder zou-
den gaan, ging ik den volgenden morgen na J t
ontbijt uit, om eens een kijkje om me heen te
78
SCHETSEN UIT AMERIKA.
nemen. Bij die gelegenheid liet men mi] behoor-
iyk eon modelgevangenis zien naar 't systeem
van eenzame opsluiting, die zoo even gebouwd
was en waar tot dusverre niemand in zat; den
stam van een ouden boom, waar Harris, de
eerste kolonist hier (naderhand is hij eronder
begraven), door vyandelijke Indianen aan vast
gebonden werd met den brandstapel om hem
heen, toen hij nog bytijds gered werd door de
verschijning van een troep zyner vrienden aan
den overkant der rivier ; de vergaderzaal van 't
wetgevend lichaam (want ook hier was zoo'n
lichaam, en druk in de weer ook) ; en de andere
merkwaardigheden der stad.
Ik stelde. veel belang in *t nazien van een
aantal tractaten, die, bij tijd en wijle met de
arme Indianen gesloten, door de verschillende
opperhoofden bij gelegenheid hunner ratificatie
onderteekend en onder de archieven van de
secretarie van 't Gemeenebest bewaard werden.
Deze onderteekeningen, natuurlijk door hun
eigen handen gezet, zyn ruwe teekeningen van
de schepsels of wapens waar zij zich naar noem-
den. Zoo maakte de Groote Schildpad bij
wijze van handteekening met pen en inkt een
ruwe schets van een groote schildpad; de
Buffel een dergelijke schets van een buffel; de
Strijdbijl een dito van dat wapen. Hetzelfde
deden de Pijl, De Visch, de Scalp, de Groote
Cano, en hoe zij zich verder mochten noemen.
Toen ik deze zwakke enbevende voortbreng-
selen zag van handen, die den langsten pijl in
een forschen elandshoornen boog tot aan 't
boveneinde konden spannen, of een kraal of
veer met een bukskogel door midden zouden
geschoten hebben, zie, toen dacht ik, ofikwou
of niet, om Orabbe's Mijmeringen over'tParo-
chiale Register, en de met een pen gemaakte,
onregelmatige krabben door menschen die van
7 t eene end naar 't andere een vore in al haar
lengte lijnrecht zouden weten te trekken. Ook
rezen er onwillekeurig de pijnl\]kste gedachten
in mijn ziel op met betrekking tot die eenvou-
dige krijgslieden wier handen en harten daar
zoo ter goeder trouw waren neergezet en in
den loop der tijden van blanke menschen alleen
dit leerden, hoe men 't best zijn woord kan
broken en den inhoud van overeenkomsten spits-
vindig verdraaien kan. Verwonderd vroegik me
zelf ook af, hoe dikwijls de lichtgeloovige
Groote Schildpad of vertrouwende Kleine Stryd-
bijl zijn merk wel zal gezet hebben onder trac-
taten die hem valsch voor waren gelezen, en
maar weggeteekend had, zonder te weten wat,
totdat het hem van achteren bleek, dat die-
zelfde tractaten hem inderdaad tot een wilde
tegenover de nieuwe bezitters van 't land ge-
maakt hadden.
Voordat we gingen eten, deelde onze loge-
menthouder ons mee, dat sommige leden van
de wetgevende vergadering van plan waren, ons
de eer van een bezoek aan te doen. Heel
vriendelijk had hij ons zijn vrouws eigen spreek-
kamertje afgestaan, en toen ik hem nu verzocht,
de heeren maar hier te laten komen, zag ik
hem met een verdrietig gezicht naar >t lieve
vloerkleed kijken, dat daar lag; ofschoon ik 't
toen zoo druk met andere dingen had, dat ik
niet op de gedachte kwam. waarom hij toch
zoo zuur keek.
Natuurlijk had het alien betrokken partijen
meer tot eer gestrekt, en mijns bedunkenshun
onafhankelijkheid in geenen deele gecompro-
mitteerd, als enkele dezer heeren ditmaal niet
alleen toegegeven hadden aan 't vooroordeel
om kwispedoors te gebruiken, maar zich bui-
tendien hadden willen verwaardigen om zich
voor 't oogenblik op te houden met de elders
in zwang gebrachte ongerijmdheid van zak-
doeken.
Het regende nog maar altijd hard door, en
toen we na den eten naar de kanaalboot gingen
(want met dat vervoermiddel moesten wij de
reis verder voortzetten), was het weer zoo nat
en onpleizierig dathet weiniggoeds voorspelde.
Ook leverde deze kanaalboot, waar wij een dag
of vier in door moesten brengen, een allesbe-
halve prettigen indruk opi ; want we merkten al
heel gauw, dat we 's nachts met onze ligplaat-
sen nogal wat te stellen zouden hebben, dan
spreek ik nog niet eens van de overige inrich-
ting, die waarlijk niet zeer opbeurend was.
Maar we zaten nu eenmaal in 't schuitje, en
zoo zat er dan niets anders voor ons op dan
om ons in ons lot zoo goed mogelijk te schik-
ken. Ja, daar was ze, onze kanaalboot ! Van
buiten gezien, had ze wel iets van een barge
met een klein huisje er in; en van binnen be-
keken, leek ze op een kermistroep: de heeren
toch waren er in gestopt, en dat evenzeer op
hun gemak, als dit met hen het geval pleegt te
zijn die op een kermis zoo'n tent met de een
of andere verwonderlijke zaak voor 't „bagatel
van een stuiver of vijf centen" gaan bezichtigen,
terwijl de dames van hen afgesloten waren door
een rood gordijn, op de manier van de dwergen
en reuzen in soortelijke inrichtingen, die men, 't
spreekt vanzelf, in hun doen en laten aan de
oogen der buitenwereld dient te onttrekken.
Hier zaten we nu stilzwijgend te kijken naar
de rij kleine tafels, die aan weerskanten van
de kajuit stonden, en luisterden naar denregen
zooals die op de boot droop en kletterde, en
met een geluid, daar je naar van werd, in 't
water plaste, totdat de spoortrein aankwam,
dien we, met het oog op eventueele passagiers
af moesten wachten, voor en aleer we weer ver-
trekken gingen. De trein bracht een groote massa
koffers mee, die. bovenop 't dek werden ge-
sjord en gesmeten, en dat met zoo'n herrie, dat het
ons even pynlijk aandeed als had men 't zonder
NAAR RICHMOND EN HARRISBURGH.
79
behulp van een kruier maar pardoes neerge-
gooid; ook kwamen er verscheiden heeren
mee, wier kleeren, toen ze rondom de kachel
waren gaan zitten, begonnen te dampen dat het
een aard had. Zonder twijfel was het een beetje
pleizieriger geweest, als de regen, die nu nog
harder dan ooit neerviel, toegelaten had, een
raam open te doen, of als onsaantal een beetje
minder dan dertig geweest was; maar erschoot
nauwelijks zooveel tijd over, aan een en ander
te denken, of er werden drie paarden achter
elkaar voor de lijn gespannen, de jongen, die
op het eerste ging zitten, klapte met zyn zweep,
het roer kraakte en steende erbarmlijk, en...
onze reis was begonnen.
TIENDE HOOFDSTUK.
NAAR PITTSBURG.
WA T VERDER NIEU W8 AANGAANDE DE KANA ALBOOT ;
HAAE HUISHOUDELIJKE INRICHTING EN
PASSAGIERS. REIS NAAR PITTSBURG
OVER 'T ALLEGHANY-GEBERGTE.
PITTSBURG.
Daar het maar zonder ophouden door bleef
regenen, bleven we alien beneden: de natte
heeren rondom de kachel, die door de wer-
king van 't vuur langzaam vanhonigdauw door-
trokken werden; en de droge heeren die zoo
lang als ze waren op de banken, of met hun
gezichten ongemakkelijk op de tafeltjes lagen te
dutten, of de kajuit open neer wandelden, die
zoo laag was, dat alleen een man van middel-
bare lengte het doen kon zonder kale plekken
op zijn hoofd te krijgen. Tegen zessen werden
al de tafeltjes naast elkaar gezet, om een lange
tafel uit te maken, en iedereen ging zitten aan
een tafeltje welbereid, bestaande uit : thee, koffie,
brood, zalm, elft, lever, lapjes, aardappelen,
zuur, ham, coteletten, bloedworst en saucijsjes.
„Zal u hiervan ook iets gebruiken?" vroeg
mijn overbuur, bij 't overhandigen vaneenschaal
in melk en boter gestoofde aardappelen ; eigen-
lijk vroeg hij, of ik niets van deze ^fixings"
gebruiken zou.
Er zijn maar weinig woorden die zoo ver-
schillende beteekenissen hebben als dit woordje
s fix. B Het is de Caleb Quotem van 't Ameri-
kaansche Woordenboek. Gaat ge bij een heer
in een landstad aan, zijn knecht deelt u mee,
dat hij juist met „fixing himzelf" bezigis, maar
dadelijk beneden zal komen: hiermee wordt u
dan te kennen gegeven, dat hi] zich aankleedt.
Vraagt ge aan boord eener stoomboot, aan een
medepassagier of 't ontbijt gauw klaar zal zijn,
hij zegt u dat hij dit wel denkt, want toen hij
zoo even beneden was, waren zij „fixing the
tables," dekten met andere woorden de tafel.
Yerzoekt ge een kruier om uw bagage te dra-
gen, hij bidt u, daar het hoofd niet over te
breken, want „dadelijk zal-i 't fl fix," ja dade-
lijk," en klaagt ge over de een of andere onge-
steldheid, men geeft u den raad, om dokter
zoo en zoo te sturen, die u in een oogenblik
zal „fix."
Zoo bestelde ik op zekeren avond in een
logement waar ik logeerde een flesch heetge-
maakten kruiderwijn, en wachtte er lang op;
eindelijk werd ze op de tafel neergezet met een
verontschuldiging van den logementhouder, dat
hij bang was dat de wijn niet behoorlijk was
„fixed." Ja zelfs herinner ik me, aan eenpost-
wagen-diner, een heer, die alles behalve onder
de vriendelijkste kon gerekend worden, een
kellner, die hem een schaaltje met half gaar
roast-beef gaf, deze vraag te hebben hooren
doen: „hoe of-i dat noemde, om degavenvan
God Almachtig zoo te ^flx"?"
Ik moet gulweg bekennen, dat de maaltijd
die tot deze uitweiding aanleiding heeft gegeven,
nogal gulzig n&ar binnen geslagen werd, en
dat de heeren de breedgelemmete messen en
de tweetandige vorken verder in hun keelgaten
staken dan ik deze wapens ooit te voren, be-
halve in handen van een . vlug goochelaar, een
dergelijke manoeuvre heb zien maken. Niette-
min, niemand ging zitten, voordat de dames
plaats hadden genomen, of verzuimde de gering-
ste beleefdheid om 't haar zoo gemakkelijk
mogelijk te maken. Op mijn uitstapjes door
Amerika zag ik trouwens nergens en bij geen
enkele gelegenheid een vrouw blootgesteld aan
de geringste daad van lompheid, onbeleefdheid,
zelfs niet van onoplettendheid.
Toen we gedaan hadden met eten, was de
regen, die wel vermoeid scheen te zijn dat hij
zich in de laatste uren zoo geweerd had, ook
bijna opgehouden, en konden we op dek gaan.
Dit was een groot genot, niettegenstaande het
dek maar bitter klein was en nog kleiner ge-
maakt werd door de bagage, die in 't midden
onder een zeil opeengehoopt lag, dat er aan
weerskanten zoo'n smal pad overbleef, dat er
kunst en vliegwerk toe vereischt werd, om daar
heen en weer te loopen en niet over boord te
tuimelen in 't kanaal. Buitendien was 'tin den
beginne nogal lastig, iedere vijf minuten een,
twee, drie te moeten bukken als de man aan
't roer „Brug!" riep, en soms, als hij „Lage
Brug!" riep, verplicht te zijn, plat op den buik
te gaan liggen. Maar men kan aan alles wen-
nen, en er waren zooveel bruggen, dat het niet
lang duurde of we waren ook hieraan gewend.
80
SCHETSEN UIT AMERIKA.
Toen de avond viel, en wij de eerste heu-
velrij in 't gezicht kregen, die als 't ware de
buitenposten van 't Alleghany-gebergte vormt,
begon het tooneel, dat tot dusverre geen belang
had ingeboezemd, stouter en mdrukwekkender
te worden. De natte grond rookte van de
geweldige regenbuien die er gevallen waren;
en het gekwaak der kikvorschen (die in deze
streken een ongeloofelijk lawaai maken) klonk
alsof er een millioen kaboutermannetjes met
bellen een luchtreis deden en gelijken tred met
ons hielden. De lucht was nog altijd bewolkt,
maar de maan scheen toch ook, en woest en
grandioos was het schouwspel toen we de Sus-
quehanna overstaken, — ■ over welke rivier, om
dit in 't voorbijgaan te doen opmerken, een
buitengewone houten brug geslagen is met twee
galerijen boven elk'aar, zoodat, als de spannen
van twee booten elkaar ontmoeten, ditzonder
hinder kan geschieden.
Ik heb er al van gewaagd, dat ik, wat de
slaapplaatsen aan boord dezer boot betreft, in
den beginne min of meer ongerust was. In die
weifelende gemoedsgesteldheid bleef ik tot tien
uur of daaromtrent, toen ik naar beneden ging
en aan iederen kant der kajuit drie lange rijen
boekenplanken zag hangen, die waarschijnlijk
bestemd waren voor boekdeelen van klein-octavo
formaat. Maar toen ik deze dingen wat aan-
dachtiger opnam (het verwonderde me natuur-
lijk zulke letterlievende toebereidselen op zoo'n
plaats aan te treffen), werd ik op iedere plank
een soort van microscopisch laken en deken
gewaar, en ging me flauwtjes een licht op, dat
de passagiers de bibliotheek waren, en zij op
deze planken behoorlijk op hun kant gearran-
geerd zouden worden tot de morgen aanbrak.
Ik werd in deze gevolgtrekking versterkt,
doordien ik sommige hunner rondom den ka-
pitein aan een der tafeltjes zag staan, waar ze
met al den angst en hartstocht van echte spe-
lers op 9 t gezicht hun lot trokken; terwijl anderen
met kleine cartonnen reepjes in de hand onder
de planken aan 't zoeken waren naar de nom-
mers die met door hen getrokken nommers
overeenkwamen. Zoodra deze of gene heer
zijn nommer vond, nam hy het in bezit, door
zieh op staanden voet uit te kleeden en in bed
te kruipen. De vlugheid, waarmee een opge-
wonden speler in een snorkende slaper ver-
anderde, was een derzonderlingste uitwerkselen,
waar ik ooit getuige van was. Wat de dames
aangaat, die lagen al te bed, achter 't roode
gordijn, dat zorgvuldig toegetrokken en in 't
midden vastgemaakt was; maar aangezien elk
gekuch of genies of gefluister achter dit gordijn
heel goed gehoord kon worden, zoo bleven
wij ons zelven levendig bewust van haar na-
bijheid.
De beleefdheid van den gezagvoerder had
mij aan een plank geholpen in een hoekje dicht
bij dit roode gordijn, min of meer verwijderd
van den grooten hoop der slapers, waar ik,
hoogst verplicht door zyn attentie, mij dan ook
naar toe begaf. Toen ik er de maat van nam,
vond ik, dat ze juist zoo breed was als een
gewoon vel Bath postpapier; en geen wonder,
dat ik eerst een beetje met mijn handen in mijn
haar stond, hoe en op wat voor manier ik me
daar 't best op en neer zou kunnen vlijen. Maar
daar de plank een onderste was, besloot ik ten
langen leste, op den vloer te gaan liggen, mij
zachtjes boven op de plank te rollen, dadelijk
op te houden zoodra ik maar de matras voelde,
en er in vredesnaam den nacht door te bren-
gen met dien kant van mijn lichaam naar boven,
zooals 't uitviel. Gelukkig kwam ik op 't juiste
oogenblik op mijn rug terecht. Ik maakte me
erg ongerust toen ik omhoog kijkende, merkte
dat de plank vlak boven me wel een half el
doorzakte, doordien er een allerzwaarlijvigst
heer op lag, en dedunne koorden dien last
niet schenen te kunnen torsen. Onwillekeurig
dacht ik er om, wat wel de gevolgen konden
wezen voor mijn vrouw en familie, als ik dien
nacht zoo'n vrachtje op me kreeg. Maar daar
ik zonder een geweldige inspanning van
mijn lichaamskrachten niet op kon staan, iets
wat de dames had kunnen storen; en ik bui-
tendien niet wist waar, gesteld dat ik er met
goed fatsoen uit kon komen, dan mijn ankertje
neer te leggen, zoo deed ik mijn oogen voor
't gevaar dicht, en bleef waar ik was.
Ziedaar nog een paar bijzonderheden, die mijn
nachtelijke ervaring verrijkthebben met betrek-
king tot die klasse der maatschappij, die op
deze booten reist. Of ze voeren hun onrustig-
heid tot die hoogte op, dat ze in 't geheel niet
slapen, of ze spugen in hun droomen, iets wat
een opmerkelijk mengelmoes van 't werkelijke
en denkbeeldige leven kan genoemd worden,
Dien ganschen nacht, ja iederen nacht, dien ik op
dit kanaal doorbracht, was er een echte storm en
onweersbui van spugen; en eens hadden ze
mijn jas, die toevallig midden in zoo'n spuug-
orkaan lag, die door vyf heeren volgehouden
werd, (welke : heeren zich verticaal bewogen,
precipes zooals Reid's Theorie over de wetten
van stormen dit beschrrjft), en eens, zeg ik, had-
den ze mijn jas zoodanig bevuild, dat, wou ik
ze weer in een draagbaren toestand brengen ;
er voor mij niets anders op zat, dan ze den
volgenden morgen op 't dek uit te leggen en
met schoon water flks af te boenen.
Tusschen vijven en zessen stonden we op.
Sommigen gingen daarop naar 't dek om gele-
genheid te geven tot het weghalen der plan-
ken ; terwijl anderen, daar 't erg koud was, om
de roestige kachel heen gingen zitten, waar ze
zich aan 't zoo even aangestoken vuur koester-
WASHINGTON.
81
den en, natuurlijk, ook niet in gebreke bleven,
om den rooster te overladen met die vrijwillige
bijdragen, waar ze den heelen nacht zoo scheu-
tig meegeweestwaren. Alhetwaschgereedschap
verkeerde in den maagdelijken toestand van
eenvoud. Er was een tinnen lepel aan 't dek
vastgemaakt, waar ieder heer, die het noodzake-
lijk achtte zich te reinigen (sommigen waren
boven de zwakheid verheven), het vuile water
uit het kanaal mee opschepte en in een op de-
zelfde wijze vastgemaakte waschkom overgoot.
Er was ook een vod van 'n handdoek, terwijl
reden alles tegelijk op hun borden te hebben.
Als nu een heer het klaargespeeld had met zijn
eigen persoonlijk bedrag van thee, koffie, -brood,
boter, zalm, elft, ■ lever, lapjes, aardappelen,
zuur, ham, coteletten, bloedworst en saucijsjes,
stond hy op en ging heen. Toen iedereen het
klaargespeeld had met alles, werden de klieken
afgenomen, waarop een der kellners, die op-
nieuw voor den dag kwam en wel in 't karak-
ter van een barbier, al wie lust had van de
heeren om geschoren te worden, schoor, ter-
wijl de overblijvers dat aangaapten of hun
LANDVEKHUIZERS. (Biz. 87.)
men eindelijk voor een klein spiegeltje, in de
onmiddellijke nabijheid van brood en kaas en
beschuit, eenkam enhaarborstelten.algemeenen
gebruike aantrof.
Nadat de planken weggenomen en de tafeltjes
weer bij elkaar gezet waren, ging iedereen weer
aanzitten bij 't zelfde tafeltje welbereid,bestaande
uit thee, koffie, brood, boter, zalm, elft, lever,
lapjes, aardappelen, zuur, ham, coteletten, bloed-
worst en saucijsjes van voren af aan. Sommigen
hielden er dolveel van, om van dit alles een
zoogenaamd allegaartje te maken, en om die
nieuwsbladen geeuwend inkeken. Het diner
was de herhaling van 't ontbijt, zonder de koffie
en thee; ook het souper was aan 't- ontbijt
gelijk.
We hadden een man aan boord, met een
frissche gelaatskleur, en een peper-en-zout pak
aan, die de nieuwsgierigste vent was, waar men
zich met mogelijkheid een denkbeeld van kan
vormen. Nooit sprak h\] anders dan vragen-
derwijs. Kortom, hij was een geincarneerd
vraagteeken. Hetzy men zitten ging of opstond,
hetzij men stil was of in de weer, hetzij men
Dickens. Schetsen uit Amerika en tafereelen uit ItaliS.
82
SCHETSEN UIT AMERIKA.
op dek wandelde of iets gebruikte, hij was er
met een groot vraagteeken in ieder oog, twee
in zijn gespitste ooren, nog twee in zijn wip*
neus en kin, ten minste nog een half dozijn
meer om de hoeken van zijn mond, en het
grootste van alien in zijn haar, dat heel wijs-
neuzig bij elkaar gekamd was in den vorm van
een vlaskuif. ledere knoop aan zijn hoed zei:
n H6? Wat 's dat? Sprak u? Zeg datnog'reis,
asjeblieft!" Evenals de betooverde bruid, die
haar man stapelgek maakte, wasook hij altijd
kant en klaar wakker; altijd bij de pinken;
altijd dorstig naar antwoorden; gestadig zoe-
kende en nooit vindende. In e6n woord, nooit
trof men de weerga van dat vreemde heer-
schap aan.
Destijds had ik een bonten jas aan, envoor-
dat we nog goed en wel van wal waren, hoorde
hij me uit op ieder punt dat er maar betrek-
king op had. Zoo vroeg hij me wat die jas
wel kostte, en waar ik ze kocht, en wanneer,
en wat voor bont het was, hoe zwaar zij woog,
en wat dat bont afzpnderlijk kostte. baarna
nam hij mijn horloge op, en vroeg wat dat
kostte, en of 't een Fransch horloge was, en
waar ik 't gekregen had, en hoe ik 't gekregen
had, en of ik 't gekocht had of dat het een
cadeau was; hoe het liep, en waar het sleutel-
gat zat, en wanneer ik 't opwond; iederen
avond of iederen morgen, en of ik wel eens
vergat 't op te winden, en zoo ja, wat dan?
Vervolgens deed hij er onderzoek naar, waar
ik 't laatst geweest was, en waar ik 7 t eerst
naar toe meende te gaan, en waar ik dan naar
toe ging, en of ik den President gezien had,
en wat hij zei, en wat ik zei, en wat hij zei
toen ik dat gezegd had? He? Je zoudt zeggen !
Wat vertelt u me daar!
Daar ik merkte, dat niets zijn nieuwsgierigheid
bevredigen kon, ontweek ik zijn vragen na het
eerste dozijn of twee, en wendde vooral onwe-
tendheid voor ten opzichte van 't bont, waar
de jas van gemaakt was. Ik kan niet zeggen,
waar 't vandaan kwam, maar die jas trok hem
zoo geweldig aan, dat hij er naderhand rust
noch duur van had ; ging ik wandelen, hij zat
me op de hielen, bewoog ik me, hij deed het-
zelfde, alles met geen ander doel dan om me
des te beter op te kunnen nemen; ja dikwijls
ging hij zelfs zoo ver, om metlevensgevaar in
een nauw hoekje te kruipen, louter om 't plei-
zier te hebben, er van achteren zijn hand op
te leggen en er, tegen den draad in, overheen
te strijken.
We hadden nog zoo'n oolijken vent aan
boord, maar die er heel anders uitzag. Deze
was namelijk een schraal man van middelbare
jaren en lengte, met een pak aan van zoo'n
stoffige dofbruine kleur als ik nog nooit in mijn
leven gezien had. Gedurende het eerste gedeelte
der reis hield hij zich doodbedaard, en waarlijk,
ik herinner me niet, dat hy m^jn opmerkzaam-
heid tot zich trok, totdat hij, gelijk dit met
groote mannen dikwijls het geval is, door
de omstandigheden aan 't licht werd gebracht.
De aaneenschakeling van gebeurtenissen, die
hem vermaard maakten, kwam kortelijk hierop
neer:
Het kanaal, moet men weten, loopt tot aan
den voet van *t gebergte en houdt daar natuur-
lijk op. Dan worden de passagiers verder per
as vervoerd, en naderhand door een andere
kanaalboot opgenomen, den tegenhanger der
eerste, die hen aan den overkant wacht Er zijn'
twee gelegenheden om per boot over te varen ;
de eene boot heet Expresse, de andere (een
goedkooper gelegenheid) de Pionier. De Pio-
nier gaat het eerst naar 't gebergte, en wacht
het volk van de Expresse af, aangezien de pas-
sagiers der twee booten gelijktijdigovergebracht
worden. Wij behoorden onder de passagiers van
de Expresse, maar toen we den berg over wa-
ren, en aan de tweede boot waren gekomen,
kregen de eigenaars het in hun hoofd, er al de
passagiers van de Pionier ook in te stoppen, zoo-
dat we minstens met ons vijf en veertigen wa-
ren, en de vermeerdering van passagiers was
in 't geheel niet van dien aard, dat het voor-
uitzicht om dien nacht te slapen, er beter op
werd. Zooals dat in den regel gebeurt, gingen
onze passagiers daarover aan 't pruttelen, maar
lieten het toch over hun dak gaan, dat de boot
met de geheele vracht aan boord op sleeptouw
genomen werd, enalweervoeren we het kanaal
af. Thuis zou ik er niet zoo'n klein beetje tegen ge-
protesteerd hebben, maar daar ikhier een vreem-
deling was, hield ik mijn mond. Niet alzoo deze
passagier. Hij baande zich een weg midden door
't volk op dek (we waren bijna alien op dek),
en zonder nu het woord tot iemand in 'tbijzon-
der te richten, begon hij de volgende alleen-
spraak:
„Dit mag jelui naar den zin wezen, ja jelui,
maar mij niet. Laaglanders uit het Oosten exx
Bostonners van geboorte mogen er vrede mee
hebben, maar ik in 't geheel niet. Neen waar-
achtig niet 1 Ik kom uit de donkere bosschen
van den Mississippi, daar kom i k vandaan, en
schijnt de zon op mij, dan schijnt ze — maar
eventjes. Waar ik woon, glinstert de zon niet,
neen, daar glinstert ze niet. Neen. Ik ben een
bruine boschbewoner, ja, die ben ik. Ik ben
geen water- en melk-kindje. Waar ik woon, daar
zijn geen teere poppetjes. Daar wonen niet an-
ders dan ruwe klanten. Ja waarachtig. Zijn er
van die Laaglanders uit het Oosten en van die
Bostonners van afkomst, ik ben blij om hen,
maar ik hoor bij dat volkje niet thuis. Neen
waarachtig niet. bit gezelschap heeft een beetje
WASHINGTON.
83
„fixing" noodig, ja dat heeft het. Zezullenaan
mij geen katje vinden, dat men zonder hand-
schoenen aan durft pakken. Zoo iemand ben ik.
Ze zullen mij niet kunnen luchten of zien."
Aan J t einde van ieder dezer korte volzinnen
draaide hij zich op zijn hielen om, en liep den
anderen kant op. en telkens als hij zoo'n vol-
zin uit had/ maakte hij die manoeuvre.
't Is mij onmogelijk te zeggen, wat voor ver-
schrikkelyke bedoeling in de woorden van de-
zen bruinen boschbewoner opgesloten lag, maar
ik weet dat de anderepassagiersmet eensoort
van bewonderenden schrik erbij stondenteki]-
ken, en de boot dadelijk weer naar de kaai
terugstoomde en men zooveel passagiers van
de Pionier loosde als men met een zacht lyn-
tje of met overbluffen maar kwijt kon raken.
Toen we weer heenvoeren, trokkensommige
van de haantjes de voorste hun stoute schoe-
nen aan, om tot hem, die er zookennelijkaan-
leiding toe gegeven had dat onze vooruitzich-
ten ietwat beter waren geworden te zeggen:
„Zeer verplicht, mynheer," waarop de bruine
boschbewoner (met zijn hand zwaaiende en nog
altijd, evenals te voren, op en neer loopende)
dit ten antwoord gaf: „ Dat hoeft volstrekt niet.
Jelui bent immers geen laken van mynkleur.
Jelui moet maar voor je zelf zorgen, ja dat moet
jelui. Ik heb den weg gebaand. Laaglanders
uit het Oosten en papkindertjes, laten die me
volgen als ze 'r pleizier inhebben. Ik ben geen
papkind, neen dat ben ik niet. Ik kom uit de
bruine bosschen van den Mississippi, ja daar
ben ik vandaan," en zoo voorts, evenals te vo-
ren. Uit aanmerking van de vele en gewichtige
door hem aan den lande — in casu onze boot —
bewezen diensten, werd hem met eenparigheid
van stemmen een der tafeltjestoegewezenom er
J s nachts voor zijn bedgebruik van temaken—
dm zulke tafeltjes worden er nogal wat woor-
den vuilgemaakt— ook stond men hem, zoolang
als de reis maar duurde, het warmste hoekje
bij de kachel af. Maar ik kon nooit merken,
dat hij iets anders deed dan daar zitten; ook
hoorde ik zijn geluid niet weer, voor en aleer
ik onder al de drukte van 't afladen der baga-
ge te Pittsburg, dat in den donkergeschied-
de, over hem heen struikelde, terwijl hij op de
trap der kajuit zijn sigaar zat te rooken. Ja
toen hoorde ik hem weer met een kort uitda-
gend lachje bij zich zelf mopperen: „Ik ben
geen water- en melk-kindje, neen, dat ben ik
niet. Ik kom uit de bruine bosschen van den
Mississippi, jadaar benikvandaan, verdomme!"
Ik voor mij ben er wel aan toe, Meruit af te
leiden, dat deze woorden, om zoo te zeggen,
in zyn mond begraven lagen; maar om nu, bij -
aldien ik er altemet door mijn Koningin en
Land toe opgeroepen mocht worden, een be-
eedigde verklaring van dit gedeelte der historie
af te leggen, zie, dit zou ik niet over mijn ge-
weten kunnen verkrijgen.
Aangezien we echter, in de orde onzer ver-
telling, Pittsburg tot dusverre nog niet be-
reikt hebben, mag ik hier terloops de opmer-
king maken, dat ons ontbijt misschien het minst
wenschelijk maal van den dag was, en wel om
deze rede dat er, bij de geurtjes van de reeds
vermelde spijs en drank, uit het kleine buffet,
dat vlak bij ons was, nog de lucht kwam, om
niet te zeggen stank, van jenever, whiskey,
brandewijn en rum, gekruid door den damp
van gemeene tabak. Vele van de heeren pas-
sagiers waren alles behalve zindelijk ophunlin-
nengoed, dat op sommige plaatsen zoo geel was
als de kleine riviertjes, die hun onder 't prui-
men uit de hoeken hunner monden gedropen,
en daar opgedroogd waren. Ook was de damp-
kring niet vrij van die fluisterende zefierwind-
jes uit de dertig bedden, die eerst kort te vo-
ren beredderd waren, en waar we nog verder
en dringender aan herinnerd werden doordien
er op ons tafellaken af en toe exemplaren van
een soort wild verschenen, dat niet genoteerd
stond op de spijslijst.
En toch, in weerwil van deze onaangenaam-
heden, die, ten minste in mijn oog, zelfs iets
koddigs, iets uiigs in zich hadden, toch was er
veel in deze manier van reizen, dat me inder-
tijd veel plezier deed, en waar ik naderhand
met groot genoegen op terugzag. Zelfs het loo-
pen met een blooten hals, om vijf uur 's mor-
gens, uit de bedompte kajuit naar 't vuile dek ;
het opscheppen van 't ijskoude water, het dom-
pelen van 't hoofd daarin, en het er weer, ge-
heel frisch en gloeiend van de kou, uithalen,—
kijk, zelfs dat was een goed ding. Dan die wan-
deling, die vlugge, fiksche, vroolijke wandeling,
tusschen dat uur en 't ontbijt, wanneer iedere
ader scheen te tintelen van gezondheid ; de uit-
gezochte schoonheid van den aanbrekenden
dag, als daar het licht op al de voorwerpen
begon te spelen; de trage beweging van de
boot, wanneer men lui en vadsig eer door, dan
naar den lichtblauwen hemellag te kijken; het
's avonds zoo zachtkens voorbijglijden van som-
bere heuvels met hun insgelijks zoo somber
uitziende boomen; somtijds met een als 't ware
kwaadaardig kijkende rood gloeiende plek heel
in de hoogte, waar ongeziene menschen omheen
kropen : het flikkeren van de heldere sterren,
niet verstoord door 't geweld van raderen of
stoom, of eenig ander geluid dan 't gekabbel
van 't spiegelgladde water als de boot voor-
uitging. Zie, dat alles was een genoegen al
genoegen.
Dan waren 't weer nieuwe nederzettingen en
op zich zelf staande blokhutten en geraamten
van huizen, vol belang -voor vreemdelingen uit
een oud land: hutten of keeten met eenvoudige
84
SCHETSEN UIT AMERIKA.
ovens, van buiten, en van klei gemaakt, en var-
kenskotten, bijna zoogoed als voorteekens van
de menschelijke kwartieren; gebroken ramen,
opgelapt met afgedragen hoeden, oude kleeren,
oude planken ; brokstukken van dekens en
papier ; en eigengemaakte zoogenaamde recht-
banken, die buiten de deur in de open lucht ston-
den, waar het niet moeielijk op te tellen keuken-
gereedschap van steenen potten en pannen op
gerangschikt stond. Treurig was 'torn aan te
zien hoe elke tarweakker als bezaaid was met
de stronken van groote boomen, enhoeuiterst
zeldzaam het was, als het oog het ellendige
en eeuwige moeras niet gewaar werd, met hon-
derden verrottel boomstammen en knoestige
takken die uit zijn ongezond water oprezen.
Maar leverde dat reeds een treurig gezicht op,
pijnlijk, allerpijnlijkst was de aanblik van die
groote streken, waar kolonisten de boomen ver-
brand hadden, en nu hun zoo zwaar gewonde
lichamen, evenals die van vermoorde schepsels,
terneer lagen, terwijl hier en daar de een of
andere geschilde en berookte reus moederziel
alleen een paar verdorde armen opstak, en den
vloek over zijn vijanden scheen in te roepen.
Als een bergpas inSchotland kronkelde zich
*s avonds blinkende en koud glinsterendinden
maneschijn de weg door een eenzame berg-
kloof, die van alle kanten zoodanig tusschen
hooge en steilen heuvels ingesloten was, dat er,
behalve door 't nauwe pad, waar we langs
gekomen waren, geen uitkomen aan scheen,
totdat zich een hobbelige heuvelkant scheen te
openen, die, toen we zijn donkere keel door-
gingen, het maanlicht opschepte en onzen nieu-
wen koers in schaduw en duisternis hulde.
Wij hadden Harrisburgh op een Vrijdag
verlaten. Zondagmorgen kwamen we aan* den
voet van den weg, waar despoorweg overheen.
loopt. Er zijn tien hellende banen, vijf ophel-
lende en vijf afhellende; op de eerste worden
de rijtuigen naar boven getrokken, en bij de
tweede langzaam naar beneden gelaten, wor-
dende, al naar 't uitkomt, de vergeliikenderwijs
vlakke afstanden nu eens met paarden, dan
weer met stoomkracht afgelegd. Gewoonlijk
liggen de rails op den uitersten kant van een
duizelingwekkenden afgrond; en zonder een
steen of heg, ja, zonder een snipper tusschen
hem, staart de reiziger, als hij uit hetportier-
raampje mocht kijken, op eens in de diepten
van 't gebergte daar beneden hem. De reis
wordt echter met de grootste omzichtigheid
ondernomen; zoo mogen er bij voorbeeld maar
twee rijtuigen tegelijk reizen, en daar er nog
meer voorzorgen van dien aard genomen wor-
den, behoeft men voor ongelukken niet bang
te zijn.
Het was erg prettig om, bij een koelen wind,
zoo snel langs de berghoogten te reizen, en
dan meteen in een dal vol licht en liefelijkheid
neer te zien. Ja, dat was prettig, o, zoo pret-
tig I Dan toch ving men, door de toppen der
boomen heen, een vluchtig gezicht op van hier
en daar verspreide hutten; daar zag menkin-
deren bij de deuren heen en weer loopen, -
honden die blaffend naar buiten vlogen (natuur-
lyk konden we die niet zien, maar alleen
hooren), — verschrikte varkens die naar huis
schommelden, — huisgezinnen die buiten in
hun ruwe tuinen bij elkaar zaten — koeien die
met een stompzinnigeonverschilligheidopkeken,
— mannen in hun hemdsmouwen die naar hun
onvoltooide huizen keken en peinsden over 't
werk dat morgen diende verricht te worden,
terwijl wy heel hoog boven hen als de wind
voorbijspoorden. En, toen we gegeten hadden,
en zonder dat er een andere kracht in bewe-
ging gebracht werd dan de zwaarte der wag-
gons zelf, een steilen bergpas afgespoord waren,
kijk, toen was 't ook prettig om te zien, hoe
de losgemaakte locomotief, lang na ons, als
een groot insect, moederziel alleen aan kwam
gonzen, terwijl haar rug van groen en goud
zoo in de zon blonk, dat, had ze een paar
vleugels uitgespreid en was ze weggevlogen,
niemand,-naar 't mij voorkomt, reden zou gehad
hebben zich daar in J t minst over te verwon-
deren. Maar toen wij het kanaal bereikten,
stopte ze, met al de bereddering van een naai-
meisje dat haast heeft, enkort naons, en voor-
dat wij den steiger verlieten, spoorde ze dezen
heuvel weer op, met de passagiers die onze
aankomst af hadden gewacht, ten einde den
weg over te steken waar we langs gekomen
waren.
Maandagavond waarschnwden ons ovenvuren
en kloppende hamers langs de oevers van J t
kanaal, dat we het einde van dit gedeelte
onzer reis naderden. Na door een andere droo-
merige plaats te zijn gegaan — een lange
waterleiding nameliik, dwars over deAlleghany-
rivier, die er nog vreemder uitzag dan de brug
te Harrisburgh, zijnde een groote houten
kamer vol water — kwamen we op zoo'n lee-
lijken warboel uit van achtergedeelte van gebou-
wen en havelooze galerijen en trappen, als men
altijd aan 't water aantreft ; onverschillig of toen
met een rivier, of zee, of kanaal of sloot te
doen heeft ; en we waren te Pittsburg.
Wat Birmingham is in Engeland, dat
is Pittsburg; althans de inwoners zeggen het.
Als men nu de straten, winkels, huizen, wagens ;
fabrieken, openbare gebouwen en bevolking op
zij zet, dan zal 't misschen wel zoo zijn. Zoo
veel is ondertusschen zeker, daterveel, verba-
zend veel rook over hangt, en de stadvermaard
is om haar ijzergieterijen. Behalve de gevange-
nis, waar ik al op gewezen heb, vindt men er
een aardig tuighuis en andere instellingen. Ze
ligt heel mooi aan de Alleghany-rivier, waar
twee bruggen over zijn ; ook de buitenplaatsen
der meervermogende burgers, waar de hooge
gronden in den omtrek als bezaaid mee zijn,
doen zich vrij gunstig voor. Wij logeerden in
een allervoortreffelijkst hotel en werden op uit-
nemende wijze bediend. Oudergewoonte was
het vol vreemdelingen, was zeer ruim en had
een breede colonnade aan iedere verdieping
van 5 t huis.
We bleven hier drie dagen. Ons eerstvol-
gend punt was Cincinnati; en daar dit weer
een reisje per stoomboot was, en in 't reissei-
zoen gewoonlijk van die westersche booten een
stuk of twee 's wekelijks in de lucht vliegen,
kwam het den passagiers geraden voor, elkaar
te raadplegen ten opzichte van de vergelij-
kerderwijze veiliger of onveiliger booten, die
met die bestemming op de rivier lagen. Een
daarvan, de Messenger genoemd, werd ons het
sterkst aanbevolen. Een dag of veertien gele-
den was het onmiddellijk vertrek dag-in dag-uit
aangekondigd geworden, maar wie niet vertrok-
ken was, was de boot. De kapitein scheen te
dien aanzien zelf geen stellig voornemen te
hebben. Maar dit is nu eenmaal de gewoonte
in Amerika: want als de wet een vrij en
onaf hankelijk burger kon binden 7 om zijn woord
tegenover 't publiek te houden, wat zou er dan
in vredesnaam van onze persoonlijke vrijheid
overblijven? Buitendien, dit ligt zoo op den
weg van den handel. En als passagiers langs
den handelsweg beetgenomen worden, en het
volk langs den handelsweg op allerlei wijzen
geplaagd wordt, waar is de man, die, zelf een
uitgeslapen koopman zijnde, zeggen zal: „We
moeten hier een stokje voor steken?"
Door de diepe plechtigheid der openbare
aankondiging meegenomen (ik wist toen, met
betrekking tot deze gebruiken, van den prins
geen kwaad), repte ik me zoodanig om aan
boord te komen, dat ik geheel buiten adem
geraakte; maar gelukkig deelde men me nog
bijtijds vertrouwelijk mee, dat de boot zeker
niet voor Vrijdag den eersten April zou ver-
trekken, zoodat we 't ons in dien tusschentijd
nog zoo gemakkelyk mogelijk maakten, en eerst
'smiddags aan boord gingen.
ELFDE HOOFDSTUK.
NAAR CINCINNATI.
VAN PITTSBURG NAAR CINCINNATI OP EEN
WESTERSCHE STOOMBOOT. CINCINNATI.
De Messenger behoorde onder de vele stoom-
booten van hooge drukking, die te zamen aan
den kant der kaai vastlagen. En van denrijzen-
den grond dien de aanlegplaats vormt, en van
den hoogen oever aan den overkant der rivier
beschouwd, scheen deze boot niet grooter dan
een gewone boot. Ze had een stuk of veertig
passagiers aan boord, behalve de armer per-
sonen op 't lager dek ; en stak in een half uur
of minder van wal.
Yoor ons gebruik hadden wij een nietig zoo-
genaamd staatsievertrek mettweekooienerin,
die in de dameskajuit uitkwam. Zonder twijfel
lag er iets vertroostends in deze „locatie/ ; in
zoover ze zich namelijk in den steven van 't
schip bevond, en men ons herhaaldelijk ten
ernstigste op 't gemoed gedrukt had, zoo ver
mogelijk naar achteren te gaan, „omdat de
stoombooten gewoonlijk van voren in de lucht
vliegen/ En dat dit geen overbodige voor-
zorg was, werd ons op onze reis door meer
dan een soortgelijk noodlottig ongeval voldoende
bevestigd. Daargelaten deze reden tot tevre-
denheid, deed het ons onuitsprekelijk goed,
een plaatsje te hebben, hoe klein dan ook, waar
men alleen kon zijn ; en daar de rij van kleine
kamertjes, waar dit een van was, ieder een
tweede glazen deur had, behalve die welke zich
in de dameskajuit bevond, en die deur in een
nauwe galerij uitkwam buiten 't schip waar die
andere passagiers zelden kwamen en men dus
in vrede kon zitten kijken naar 7 t zich tel-
kens afwisselende panorama, zoo namen we
ons nieuwe kwartier met veel genoegen in
bezit.
Gelijkendepacketschepen,dieikreedsbeschre-
ven heb, al bitter weinig op iets, dat wij gewoon
zijn, op 't water te zien, — deze westersche
schepen wijken nog veel verder af van al de
denkbeelden, die wij ons ten opzichte van booten
plegen te vormen. Ik weet dan ook ternauwer-
nood, waar ik ze bij vergeliiken of hoe ik ze
beschrijven zal.
Ten eerste hebben ze geen mast, touwwerk,
takels en want, of wat er van dien aard aan
tuig wordt aangetroffen op een boot ; evenmin
hebben ze iets hoegenaamd in hun vorm wat
iemand kan herinneren aan den voor- of ach-
tersteven, de zijden of de kiel van een boot.
Behalve dat zij op 't water liggen, en een paar
raderkasten ten toon spreiden, zou men ze
kunnen houden voor iets datintegendeelbestemd
schijnt te zijn om hoog en droog op een berg-
top den een of anderen onbekenden dienst te
verrichten. Er is zelfs geen dek zichtbaar:
niets dan een lang, zwart leelijk dak, van boven
met twee ijzeren schoorsteenpijpen en een ruwe
veiligheidsklep, en een glazen huisjen voor den
stuurman. Naarmate men nu zijne oogennaar
't water toekeert, ontdekt men de zijden en
deuren, en ramen van de zoogenaamde staatsie-
kamers, zoo ongelijk door elkaar gehutseldals
vormden ze een smalle straat, die naar den ver-
86
SCHETSEN UIT AMERIKA.
schillenden smaak van een dozijn menschen
aan was gelegd; het geheel wordt geschraagd
door balken en pilaren, die op een vuile barge
rusten, maar een duim of wat boven de opper-
vlakte van 't water, terwijl zich in de nauwe
ruimte tusschen dat bovenste samenstel en het
dek dezer barge de stookplaatsen en demachi-
nerie bevinden, die op zij aan weer en wind
zijn blootgesteld.
Gaat men nu 's avonds een dezer booten
voorbij, en ziet men dan het groote vuur, open
en bloot, zooals ik zoo even beschreven heb,
onder dien brozen toestel van geschilderd hout
loeieri en razen; ziet men vervolgens de machi-
nerie, die, ten eenenmale aan haar lot overge-
laten, haar gang gaat te midden van de massa
lanterfanters, landverhuizers en kinderen, die op
het lager dek krioelen; en dat onder het opzieht
van achtelooze lieden, die misschien eerst voor
een maand of zes zoo'n betrekking gekozen
hebben, — ziet men nu een en ander, dan voelt
men op staanden voet dat het verwonder-
lijke hierin bestaat, niet dat er zooveel onge-
lukken op zoo'n reis gebeuren, maar dat er
een, zegge 66n reis, veilig en wel kan gedaan
worden.
Van binnen is een lange, nauwe kajuitover
de geheele lengte der boot, waar de staatsie-
hutten van weerszijden op uit komen. Een klein
gedeelte daarvan ; aan den Steven, is voor de
dames afgezonderd, terwijl het buffet vlak aan
den, overkant is. In 't midden staat een lange
tafel, en aan ieder eind een kachel. De wasch-
toestel is vooraan, boven op 't dek. Het is een
beetje beter dan aan boord der kanaalboot,
maar niet te veel. Wat de middelen betreft om
voor zijne persoonlijke zindelykheid te kunnen
zorgen, stuit men in Amerika, onverschillig
op welke wijze men ook reizen moge,- op gewoon-
ten die uiterst slordig, neen vuil mogen heeten.
Ik voor mij hel dan ook sterk tot het geloof
over, dat vele ziekten, die in Amerika heer-
schen, aan die verregaande onzindelijkheid te
danken zijn.
Aan boord van de Messenger moeten wij
drie dagen blijven, en (gebeuren er geenonge-
lukken) dan zijn we Maandagmorgen te Cin-
cinnati. Men eet driemaal per dag. Zoo
ontbijt men om zeven uur, gebruikt het mid-
dagmaal om halfeen, het avondeten tegen
zessen. Bij elk maal staan tal van kleine scho-
tels en schalen op tafel, met bitter weinig er
in; zoodat ofsehoon het al den schijn heeft,
dat er machtig „uitgehaald" wordt, er zelden
in de werkelijkheid meer is dan een burgerpot,
tenzij men houde van en genoegen neme met
wat schijfjes beetwortel, sneedjes gedroogd
vleesch, zuurtjes, mais, Indiaansch koorn, appel-
moes en pompoen.
Sommigen bedienen zich van al deze liflafjes
(en confituren nog op den koop toe) bij wijze
van dessert op hun gebraden varkensvleescb.
Dat zijn dan gewoonlijk van die aan slechte
spijsvertering sukkelende heeren en dames, die
bij hun ontbijt en avondeten ongehoorde hoe-
veelheden heet brood verorberen (iets wat tus-
schen twee haakjes byna even goed voor de
spysvertering is als een gekneed spelden-
kussen). Zij, die deze gewoonte niet opvolgen,
en af en toe het een en ander gebruiken, zitten
gewoonlijk in gedachte te zuigen aanhunmessen
en vorken, totdat ze 't met zich zelf eens gewor-
den zijn, wat nu te nemen, — halen dan die
voorwerpen uit den mond, l'eggen ze op hun
bord neer, bedienen zich en gaan weer aan
den gang. Onder 't middageten valt er niets
te drinken dan koud water 7 dat in groote krui-
ken op de tafel staat, Eet men, hetzij 's mor-
gens of 's middags of 's avonds, dan wordt er
niet gesproken. Al de passagiers zijn erg zwaar-
moedig, zoo zwaarmoedig alsof er allerlei schrik-
kelijke geheimen op hun ziel drukken. Men
praat niet, men lacht niet, men maakt geen
pret, kortom men doet niets dat gezellig mag
heeten, of 't moest spugen zijn, en dit laatste
wordt gedaan in stille kameraadschap, om de
kachel, als men gedaan heeft met eten. Ieder-
een zit stil en sprakeloos op zijn stoel; slokt
zijn ochtend- en middag- en avondeten op alsof
dat alles louter noodzakelijke behoeften wa-
ren die nooit met een of ander genot of plei-
zier kunnen gepaard gaan; en na zijn voed-
sel in sombere stilte in zijn lichaam te hebben
opgesloten, sluit hi] zich meteen al dichter en
dichter op, met dat gevolg, dat, als men ze
niet zag eten en drinken, ge onwillekeurig zoudt
gaan veronderstellen, dat al de mannelijkeleden,
die daar aanzaten, de droefgeestige schimmen
van opgestapte boekhouders waren, die voor
hun lessenaar dood zijn neergevallen. Ja, waar-
achtig, met zoo'n voorkomen van drukke bezig-
heid zitten ze daar aan tafel. Bij hen verge-
leken, zou men een kraai of aanspreker of
groef bidder, of hoe men zoo'n tweevoeter ook
betitele, een vroolijken Frans kunnen noemen,
en zou een grafmaal met zijn geraspte broodjes
en wat dies meer zij, in vergelijking met deze
maaltijden, als een dollemans-partij door kunnen
gaan.
Wat nu het volk aangaat, dit is koekoek een
zang. Verschillende karakters treft men onder
hen niet aan. Zij reizen bijna voor dezelfde
boodschap, doen en zeggen dezelfde dingen op
precies dezelfde manier, en loopen in een en
't zelfde sombere kringetje rond. Over de geheele
lange tafel is er ternauwernood een die in
eenigerlei opzieht van zijn buurman verschilt.
't Is waarlijk een buitenskansje, tegenover dat
vijftienjarig meisje met haar praatachtig kinnetje
te mogen zitten: zij toch, om haar dit recht te
laten wedervaren, is levendig als kwikzilver en
doet alle eer aan de handteekening der natuur.
NAAR CINCINNATI.
87
want van al de kleine snapsters, die ooit de
rustige rust eener dommelige dameskajuit ver-
stoorden, is zij hennetje de voorste. Het mooie
meisje, dat een beetje van haar af zit — daar
verder aan 't end der tafel — huwde eerst de
vorige maand den jongen man met den don-
keren knevel, die naast haar zit. In datzelfde
verre Westen gaan zij zich nederzetten, waar hij
vier jaar gewoond heeft, waar zij nog nooit
geweest is. Onlangs waren zij beiden met een
diligence omgevallen (een ongunstig voorteeken
overal waar zulke ongelukken niet dagelijks
voorvallen), en zijn hoofd, dat de teekenen van
een versche wond draagt, is nog verbonden.
Ook zij werd bij die gelegenheid gekwetst, en
lag, zoo helder als haar oogen nu zijn, een
dag of wat van haar zelf.
Nog verderop zit een man, die eenige mijlen
verder dan de plaats hunner bestemming gaat,
om een kortelings ontdektekopermijnte „exploi-
teeren." Het dorp — dat heet wat het dorp
worden moet — brengt hi] mee: een stuk of
wat geraamten van hutteii, en een toestelom
het koper te smelten. Ook de aanstaande bewo-
ners brengt hij mee. Deels zijn ze Amerika-
nen en deels Ieren, die te zamen op 't lager
dek hokken, waar zij zich gisteravond, tot de
nacht al aardig gevorderd was, vermaakten met
het nu eens afschieten van pistolen dan weer
zingen van liederen.
Zij, en de zeer weinigen die zoo wat een
minuut of twintig aan tafel geweest zijn, staan
op en gaan heen. Wij doen hetzelfde, enonze
kleine staatsiehut doorgaande, hernemen we
onze zitplaatsen in de rustige buitengalerij.
De rivier is hier altijd fiks breed, maar op
sommige gedeelten wijder dan op andere ; bui-
tendien is er gewoonlijk een groen met boomen
bedekt eilandje, dat haar in twee stroomen ver-
deelt. Hetzij om hout in te nemen, hetzij voor
passagiers, stoppen we hier nu en dan een paar
minuten aan 't een of andere stedeken of dorp
(ik moest eigenlijk stad zeggen, want iedere
plaats is hier een stad) ; maar meerendeels zijn
de oevers wildernissen, echte wildernissen, be-
groeid met boomen die in dezen omtrek al in
blad staan en groen ook. Mylen en mijlen ver
breekt geen enkel teeken van menschelijk leven,
geen enkel spoor van menschelijke voetstapppen
deze wildernissen af; ook ziet men in den
omtrek geen andere beweging dan die vande
blauwe meerkol, wier kleur zoo helder is en
toch zoo fijn dat ze 'r als een vliegende bloem
uitziet. Op grooten afstand van elkaar komt
hier en daar een blokhut, met haar kleine, van
boomen gezuiverde lap gronds er omheen, uit
een heuvelachtigen bodem vpor den dag, en
kronkelend stijgt er een draad van blauwen
rook naar den hemel op. Ze staat in den hoek
van 't armzalige tarweveld, dat vol is van groote
wanstaltige boomstronken, die wel iets wegheb-
ben van slagers-hakblokken. Soms is de grond
eerst nu gezuiverd ; de gevelde boomen liggen
nog op den grond, en eerst van morgen is er
een begin gemaakt met het bouwen van 't blok-
huis. Als wij zoo'n stuk gronds voorbijvaren,
leunt de kolonist op zijn bijl of hamer, en kijkt
peinzend naar 't volk van de „wereld". Dekin-
deren kruipen uit de tijdelijke hut, die, evenals een
Zigeunerstent, zoo maar vlak op den grond
gezet is, en klappen in nun handen, en maken
een leven dat het een aard heeft. Eerst gluurt
de hond naar ons, en kijkt dan weer zijn mees-
ter vlak in 't gezicht, alsof hij zich niet recht
op zijn gemak voelde op 't vermoeden dat zij
in hun arbeid gestoord zouden worden, en van
grappenmakers niets meer wou weten. En met
dat al bespeurt men daar denzelfden, eeuwigen
voorgrond. De rivier heeft zijn oevers wegge-
spoeld en statige boomen zijn in den stroom
neergevallen. Sommigen hebben er zoo langin
gelegen, dat ze niet meer zijn dan droge grijs-
achtige geraamte. Sommigen zijn er zoo even
in neergetuimeld en baden, terwijl er nog slik
aan hun wortels zit, hun groene kruineninde
rivier en brengen nieuwe loten en takken voort.
Sommigen zijn nog bijna aan 't glijden, als gi]
er naar kijkt, en sommigen waren al zoo lang
geleden verdronken, dat hun verbleekte armen
midden uit den vloed opsteken en hun best
schijnen te doen om de boot te grijpen en ze
onder water te sleepen.
Door zoo'n tooneel nu als dit, zet de logge
machine stenend en norsch haar weg voort, en
bij elke wenteling van haar raderen dreunt ze
zoo geweldig, dat het, naar men meenen zou,
voldoende was om de Indianenwakkerte maken
die daar begraven liggen onder die groote terp
ginder, — een terp zoo oud, dat machtige eiken
en andere woudboomen hun wortels geslagen
hebben in haar bodem, en zoo hoog, dat het
eenheuvel is zelfs onder deheuvels die de Natuur
in de rondte geplant heeft. Zelfs de rivier, alsof
ze deelde in de gevoelens van medelijden voor
de uitgeroeide volksstammen, die, in hun geze-
gende onwetendheid aangaande het bestaan van
blanken, hier honderden jaren geleden zoo
vreedzaam woonden, — zelfs de rivier, zegik,
sluipt eventjes weg om naar deze aardhoogte
heen te kabbelen; en er zijn maar weinigplaat-
sen waar de Ohio helderder glinstert dan bij de
kreek dier groote begraafplaats.
Al wat ik daar beschrijf, zie ik, terwijl ik
in de kleine buitengalerij zit. De avondsche-
mering sluipt langzaam over het landschap
heen en verandert het voor myn oogen. Nu
is ook het oogenblik daar, dat we stilhouden,
om een stuk of wat landverhuizers aan wal te
zetten.
Yijf mannen, even zooveel vrouwen, en een
klein meisje. Al hun aardsche goederen bestaan
uit een zak, een groote kist en een ouden stoel ;
88
SCHETSEIST UIT AMERIKA.
zoo'n ouden, hooggerugden stoel met matten zit-
ting ; een eenzaara kolonist op zich zelf. In de
boot worden ze naar den waltoegeroeid terwijl
het schip een beetje verder haar terugkomst
afwacht, want het water is ondiep. Zij worden
afgezet aan den voet van een hoogen oever, op
welks top zich een stuk of wat blokhutten bevin-
den, die alleen langs een lang slingerpad genaak-
baar zijn. Het wordt ondertusschen hoelanger
hoe donkerder; maar de zon is nog erg rood
en schijnt in 't water en op sommige der boom-
kruinen als vuur.
Eerst stappen de mannen de boot uit; hel-
pen er de vrouwen uit; halen er den zak, de
kist en den stoel uit ; zeggen den roeiers „goeien-
dag," en duwen daarna de boot van den walaf.
Bij den eersten plas van de riemen in 't water
gaat de oudste vrouw van 't gezelschap, zon-
der een woord te kikken, heel dicht bij den
waterkant zitten. Niemand van de anderen gaat
zitten, ofschoon de kist zoo breed is, dat memg-
een er op zou kunnen zitten. Als waren ze in
steen veranderd, blijven ze maar staan daar
waar men ze aan land gezet heeft, en kijken
de boot na. En dat duurt zoo een poos. Alles
is doodstil : de oude vrouw en haar oude stoel
in 't midden; de zak en de kist op 't strand,
zonder iemand om er op te passen : aller
oogen op de boot gevestigd. Ze komt op zij
van ons schip, ze wordt vastgemaakt, de man-
nen klauteren aan boord, de machine wordt in
beweging gebracht en weer gaan we hijgend
en stenend weg. Zij blijven daar nog maar al-
tijd staan en verroeren geen vin. Met mijn
verrekijker kan ik ze zien, als ze door den
afstand en steeds toenemende duisternis voor 't
oog niets meer dan stippen zijn : de oude vrouw
zit nog altijd in den ouden stoel, en de rest
staat om haar heen, onbeweeglyk als een
paal. En zoo verlies ik ze van lieverlede uit
het oog.
De avond is donker, en we varen voort in
de schaduw van den boomrijken oever, die het
nog donkerder maakt. Na gedurende eenigen
tijd een somber doolhof van takken voorbij te
zijn gevaren, komen we aan een open ruimte
waar de groote boomen in brand staan. De
vorm van iederen tak en twijg teekent zich bij
den donkerrooden gloed af, en als een licht
koeltje er doorheen ritselt, schijnen ze in vuur
te groeien. Kortom, 't is zoo'n gezicht als
waarvan we in legenden van betooverde bos-
schen lezen, met dat onderscheid, dat het naar
is om aan te zien hoe die edele werken der
natuur zoo jammerhjk aan hun einde komen,
en men niet minder treurig te moede wordt
als men bedenkt hoeveel jaren er niet moeten
verloopen voor en aleer de tooverkracht, die ze
schiep, huns gelijken weer op dezen grond te
voorschijn zal roepen. Maar die tijd zal komen,
en wanneer in hun veranderde asch de groei
van ongeboren eeuwen wortel zal geschoten
hebben, dan zullen ook de onvermoeide geslach-
ten dier volgende eeuwen weer optrekken naar
deze onbevolkte wildernissen, en hun medeschep-
selen, uit ver verwijderde steden, die misschien
nu nog onder de baren der zee sluimeren, ze
zullen in een taal die vreemd zal klinken in
elk oor, daar die taal hun nu reeds zeer oud
is, van oorspronkelijke wouden lezen waar de
bijl nooit werd gehoord en waar geen mensche-
lijke voet den met dichte bosschen bezetten
grond ooit betreden had.
De middernacht en de slaap wisschen al deze
tooneelen en gedachten uit ; en schilnt de mor-
gen weer/ dan verguldt hij de nokken der hui-
zen van een drukke stad, | voor wier breed
geplaveide kaai de boot wordt vastgemaakt,
met andere booten, en vlaggen, enbewegende
raderen, en een gekrioel van menschen om
zich heen 7 alsof er duizend mijlen in den om-
trek geen eenzaam of rustig plekje grohds te
vinden waren.
Cincinnati is een mooie stad; vroolijk,
bedrijvig en druk. .Niet dikwijls heb ik een
plaats gezien, die zich bij den eersten aanblik
zoo gunstig en pleizierig voordoet aan een
vreemdeling als deze stad met haar nette roode
en witte huizen, haar welbestrate wegen en voet-
paden van glinsterend gebakken steen. Ook bij
nader kennismaking wordt deze goede indruk
niet minder. Breed en luchtig zijn de straten,
, de winkels buitengewoon goed, en de parties
Here huizen moeten wel in 't oog vallen, zoo
sierlijk en net zijn ze. Deze huizen zijn in ver-
schillenden, soms eigenaardigen stijl opgetrok-
ken, een stijl, die van een vindingrijken geest
enwerkzameverbeeldinggetuigt,ietsdatiemand,
na in gezelschap te zijn geweest van zoo'n even
smakeloos als saaie stoomboot, alweer hoogst
pleizierig aan moet doen, aangezien men nu
immers bU zich zelf de gevolgtrekking gaat
maken, dat daar ter stede de zoo even ver-
melde hoedanigheden niet gemist worden. De
neiging om deze lieve villa's te versieren en
aantrekkelijk te maken, leidt vanzelf tot de
boom- en bloemkweekeryen, alsmede tot het
aanleggen van goed onderhouden tuinen, waar-
van het gezicht voor hen, die langs de straten
wandelen, onuitsprekelijk verkwikkend en aan-
genaam is. Ik stond dan ook opgetogen van
verrukking over het voorkomen van de stad en
haar nabijgelegen voorstad Mount Auburn.
Yooral van deze voorstad bezien, doet de stad
zelf, die in een amphitheater van heuvels ligt,
zich allergunstigst voor, ja, levert een werkelijk
schoonen, weergaloozen aanblik op.
Den dag na onze aankomst hield het Matig-
heidsgenootschap er toevallig een groote ver-
gadering; en daar, volgens den wegwijzer, de
optocht het hotel, waar wij logeerden, voorbij
moest, had ik een goede gelegenheid hem te
NAAR CINCINNATI.
89
zien, toen ze 's morgens onder onze ramen voor-
bijtrokken. De optocht bestond uit ettelijke
duizenden menschen, altemaal leden van ver-
schillende „Onderafdeelingen van het Matigheids-
genootschap Washington," en werd gedirigeerd
door beambten te paard, die met sjerpen en
linten van heldere kleuren, die vroolyk achter
hen wapperden, langs den geheeJen trein kranig
op en neer draafden. Muziekkorpsen waren
en ook bij, en banieren zonder tal, en het
geheel zag er als een fiksch, feestelijk con-
cours uit.
Wat mi) bijzonder goeddeed, was het gezicht
van de leren, die een duidelijk te onderscheiden
afdeeling op zich zelf uitmaakten, en met hun
groene sjerpen nogal in 't oog liepen. Hun
nationale harp droegen zij bij zich, en hoog
boven hun hoofden stak hun portret van Vader
Matthew uit. Zij zagen er even lustig en goed
geluimd uit als altijdj en daar zij hard voor
hun dagelijksch brood werkten en alien arbeid,
die op hun weg lag, hoe zwaar ook, verricht-
ten, waren zij, mijns bedunkens, hier de onaf-
hankelijkste mannen.
De banieren waren goed geschilderd en wap-
perden door de straten dat het een aard had.
Een was er bij, waar het slaan tegen de rotsen
en het springen van ? t water op afgeschilderd
stond. Ook was er een matigheidsman met
^considerable of a hatchet" *) (gelijk
de banierdrager waarschijnlijk zou gezegdheb-
ben), die een doodelijken slag woutoebrengen aan
een slang, die kennelijk op *t punt stond, van
boven een vaatje met sterken drank op hem
aan te vliegen. Maar de voornaamste trek van
dit gedeelte der vertooning was een groote Alle-
gorie, die in de groep der scheepstimmerlui
gedragen werd, en aan den eenen kant de stoom-
boot Alcohol voorstelde, waarvan de ketel sprong,
en die met een groot gekraak in de lucht vloog,
terwijl op de andere zij het goede schip Matig-
heid afgebeeld was, een Brave Hendrik onder
de schepen, die dan ook, tot innige tevreden-
heid van kapitein, bemanning en passagiers,
met een gunstigen wind doorzeilde,
Nadat de optocht de stad rondgegaan was,
begaf hij zich naar een bepaalde plaats, waar
hij, naar luid van 't gedrukte program, ontvan-
gen zou worden door de kinderen der verschil-
lende vrije scholen, „Matigheidsliederen" zin-
gende. Ik had verhindering gekregen en kon
dus niet bijtijds present wezen om deze Kleine
Nachtegalen te hooren, kan dus evenmin ver-
slag uitbrengen van deze nieuwe soort van vocale
vermakelijkheid: nieuw althans voor my ; maar
ik vond in een groote open ruimte iedere afdee-
ling om haar eigen banieren geschaard, waar
men in stille aandacht naar zijn eigen redenaar
1) Een vervaarlyk groote byl.
luisterde. Afgaande op het weinige, dat ik daar-
van hooren kan, waren de redevoeringen zeker
welberekend voor de gelegenheid, want ze had-
den dien graad van betrekking op koud water,
als waar natte dekens recht en aanspraak op
hebben; edoch het voornaamste was de wijze
waarop de toehoorders zich den ganschen dag
aanstelden, en dat was waarlijk bewonderens-
waardig en veelbelovend.
Cincinnati staat allergunstigst bekend om
zijn vrije scholen, die het in zoogrootengetale
bezit, dat op de geheele bevolking geen kind
met mogelijkheid verstoken is van de middelen
van opvoeding en onderwijs, waar dan ook
gemiddeld vier duizend leerlingen jaarlijks ge-
bruik van maken. Ik ben maar in een dezer
inrichtingen geweest, terwijl er onderwijs gege-
ven werd. In de afdeeling voor de jongens, die
vol kleine kleuters was (van verschillenden leef*
tijd, ik geloof, van zes jaar tot tienof twaalf),
stelde de meester voor, de leerlingen voor de
vuist eenige algebra-sommen te laten maken;
een voorstel waar ik zoo vrij was, niet zonder
eenige verlegenheid, voor te bedanken, enwel
om de doodeenvoudige reden, dat ik mijn be-
kwaamheid om misslagen in die wetenschap
aan te wijzen, volstrekt niet vertrouwde. Inde
meisjesschool stelde de onderwijzer voor, dat
er iets gelezen zou worden. Nu, die kunst meende
ik nogal tamelijk goed machtig te zijn,
weshalve ik me bereid verklaarde, een klasse
te hooren. Boeken werden er dus rondgedeeld,
en een stuk of zes meisjeslosten elkaar af met
het lezen van paragrafen uit de Engelsche Ge-
schiedenis. Maar 7 t was niets meer dan een
droge compilatie, die hun bevattingsvermogen
oneindig ver te boven ging ; en toen zij (klaar-
blijkelijk zonder er tien woorden van te ver-
staan), drie of vier saaie passages betrekkelijk
het Verdrag van A m i e n s en andere zieldoor-
vlijmende onderwerpen van denzelfden aard af-
geraffeld hadden, gaf ik tekennen, dat ik geheel
voldaan was. 't Is wel mogelijk dat het alleen
geschiedde om de verbazing van den vreemden
bezoeker gaande te maken, dat zij deze verba-
zend hooge sport op de ladder der G-eleerdheid
beklommen en zich bij andere gelegenheden
ietwat lager bij den grond hielden; doch ik
voor mij zou meer in mijn schik geweest zyn
en me meer voldaan gevoeld hebben, bijaldien
het examen geloopen had over eenvoudige les-
sen die zij begrepen.
Evenals op iedere andere plaats die ik bezocht,
waren de rechters hier mannen van uitstekend
karakter en talent. Ik woonde een der terecht-
zittingen een minuut of wat bij, en vond ze
gelijk aan die, waar ik al gewag van gemaakt
heb. Het geding liep over een eisch tot scha-
deloosstelling; er waren niet veel toehoorders, en
de getuigen, raadsman en jury vormden een soort
van familiekransje ; nogal lollig, moet ik zeggen,
90
SCHETSEN UIT AMERIKA.
De gezellige kringen waar ik mij hier mee
inliet, waren verstandig, hoffelijk en aangenaam.
De bewoners van Cincinnati zijn trotsch op
hun stad als een der belangrijkste in A m e-
rika, en niet zonder reden; want zoo fraai en
bedrijvig als ze nu is met een bevolking van
vijftig duizend zielen, zijn er maar twee en vijf-
tig jaar verloopen, sinds de grond waar ze op
staat (die toen ter tijd voor een handvol dol-
lars gekocht werd) een woest bosch was, en
haar burgers maar een handvol personen waren,
die in verspreide blokhutten aan den oever der
rivier woonden.
TWAALFDE HOOFDSTUK.
NAAR St. LOUIS.
VAN CINCINNATI NAAR LOUISVILLE MET EEN
ANDERE WESTERSCHE STOOMBOOT J EN
VAN LOUISVILLE NAAR ST. LOUIS
MET NOG EEN ANDERE. ST.
LOUIS.
Om elf uur voor den middag verlieten we
Cincinnati en scheepte ons in naar L o u i s-
v i 1 1 e in de stoomboot de Pike. Deze boot,
die de brieven overbracht, was een packet van
veel beter allooi dan die waarmee we van Pitts-
burg waren gekomen. Daar deze overtocht
niet meer dan een uur of dertien vereischte,
maakten we de noodige schikkingen, om dien
avond aan wal te gaan, alles behalve van plan
als we waren om in een zoogenaamde staatsie-
hut te slapen, wanneer het mogelijk was, ergens
elders te slapen.
Behalve de gewone alledaagsche massapas-
sagiers bevond zich toevallig aan boord dezer
boot een zekere Pitchlynn, een opperhoofd van
den stam der Choctaw-Indianen, die mij z ij n
k a a r t j e zond, en met wien ik het genoegen
had, een langdurig onderhoud te hebben.
Engelsch sprak hij volmaakt goed, ofschoon
hij, naar hij me vertelde, die taal eerst begonnen
was te leeren, toen hij een volwassen jonkman
was. Hij had vele boeken gelezen; en Scott's
poezie scheen een sterken indruk op zijn ziel
te hebben gemaakt: vooral het begin van de
Dame van J t Meer en de scene van den groo-
ten Slag in Marmion, waar hij, ongetwijfeld om
de overeenkomst der onderwerpen met zijneigen
lievelingswerk en smaak, veel belanginstelde,
en niet minder genoegen in smaakte. Al wat
hij gelezen had, scheen hij zeer goed te begrij-
pen ; en elke fictie, die zijn sympathie verwor-
ven had, hij sloeg er mannelijk en ernstig ge-
loof aan, ik moest bijna zeggen heftig. Hij had
onze gewone dagelijksche kleeding aan, die
hem los en met ongekunstelde sierlijkheid om
zijn fraaie gestalte hing. Toen ik hem zei, dat
het mij speet, dat ik hem niet in zijn eigen
kleederdracht zag, stak hij een oogenblik z|jn
rechterarm uit, alsof hij een of ander zwaar
wapen zwaaide, en antwoordde, toen hij hem
weer liet vallen, dat zijn ras gaandeweg nog wel
heel wat andere dingen verloor ; dan hun klee-
ding, en het niet lang zou duren, of ze werden
niet meer gezien op aarde: maar hij droeg ze
thuis, voegde hij er met fierheid bij.
Verder vertelde hij me nog, dat hij zeven-
tien maanden lang bewesten den Mississippi
geweest was en zich nu op de terugreis bevond.
Voornamelijk was hij daarom te Washington
geweest, om eenige onderhandelingen ten einde
te brengen, die al sinds lang tusschen zyn stam
en het Gouvernement aanhangig waren, maar
(en dit zei hij op droefgeestigen toon) ze waren
nog altijd niet tot een goed einde gebracht, en
hij vreesde dat dit wel nooit zou gebeuren,
want wat vermochten eenstukof watlndianen
tegenover zulke uitgeslapen kooplui als deblan-
ken? Van Washington hield hij niet; de
steden, groot en klein, hingen hem gauw de
keel uit, en hij verlangde naar 't Bosch en de
Prairie.
Ik vroeg hem, wat hij van 'tCongres dacht?
Glimlachend gaf hij ten antwoord, dat het in *t
oog van een Indiaan waardigheid miste.
Voor zijn dood, zei hij, zou hij heel graag
E n g e 1 a n d willen zien ; ook sprak hij met
veel belangstelling over de groote dingen die
daar te zien waren. Toen ik hem van die kamer
in 't Britsch Museum sprak, waar huishoudelijke
souvenirs bewaard worden van een ras dat
reeds duizend jaar geleden opgehouden had te
bestaan, was hij zeer aandachtig, en het viel
niet moeielijk te zien, dat hij bij zich zelf dit
feit met het trapsgewijze wegkwijnen van zijn
eigen volk in verband bracht.
Dit bracht het onderwerp van ons gesprek
op het Kunstkabinet des heeren Catlin, dat hij
hoogelijk prees, en er de opmerking bijvoegde,
dat zijn eigen portret onder de collectie was,
en alien „keurig B geleken. Volgens hem had
de heer Cooper de Roodhuiden goed getroffen ;
en hij wist, dat ik dit ook wel zou doen, als ik
maar met hem wou gaan op de buffeljacht,
iets wat hij erg graag had, dat ik zou doen,
Toen ik hem zei, dat, gesteld ik ging ook zyn
landstreek bezoeken, ik den buffels al bitter
weinig schade toe zou brengen, vatte hij het
als een kolossale grap op en lachte hartelijk.
Hij was een opmerkelijk schoon man, naar
NAAR ST. LOUIS.
91
mijn gevoelen een jaar of wat over de veertig,
met lang zwart haar ; een arendsneus, breede
wangbeenderen, een door de zon verbrande
tint en een zeer helder, scherp, donker en
doordringend oog. Naar hij me vertelde, waren
er nog maar twintig duizend Choctaws over,
en hun getal slonk bij den dag. Enkele van
zijn medechefs waren genoodzaakt geweest, de
beschaving der blanken aan te nemen en zich
bekend te maken met hetgeen de blanken wis-
ten, want dit was hun eenige kans omteblij-
ven bestaan. Maar hun getal was niet groot;
en de overigen waren zooals ze altijd geweest
waren. Lang stond hij bij dit punt stil, enzei
meermalen dat zij als weggeveegd moesten wor-
den voor de reuzenschreden die de beschaafde
maatschappij zette, tenzij ze probeerden om
zich met hun veroveraars te vereenzelvigen.
Toen we bij 7 t afscheidnemen elkaardehand
drukten, zei ik hem, dat hij naar E n g e 1 a n d
moest komen, daar hij immers zoo verlangend
was, dat land te zien, — dat ik hoopte, hem
daar nog eenmaal aan te zullen treffen en hem
wel dorst beloven, dat hij goed ontvangen en
vriendelijk behandeld zou worden. Deze verze-
kering deed hem blijkbaar goed, ofschoon hij
hier met een vroolijken glimlach en schalksche
beweging van zijn hoofd op repliceerde, dat
de Engelschen dol veel van de Roodhuiden
plachten te houden, als ze hun hulp van noode
hadden, maar .... zich naderhand weinig om
hen bekommerden.
Hij nam dan afscheid van me en deed dit
met zooveel waardigheid, den onbedorven Zoon
der Natuur eigen, als ik ooit in mijn leven
gezien heb. Hierop bewoog hij zich onder 't
volk in de boot, als een ander soort van schep-
sel. Kort daarna stuurde hij me zijn gelithogra-
pheerd portret, zeer gelijkend, ofschoon ternau-
wernood mooi genoeg, — dat ik ter herinne-
ring aan onze korte kennismaking zorgvuldig
bewaard heb.
De reis van dien dag leverde ons overigens
weinig belangwekkends op, en te middemacht
kwamen we te Louisville aan. Wij sliepen
in 't G-alt House, een prachtig logement, waar
we zoo allerkostelijkst logeerden als waren we
te P a r ij s geweest, en niet honderden mijlen
aan genen kant van 't Alleghany-gebergte.
Daar de stad geen merkwaardigheden bezat
van dien aard, dat het de moeite waard was,
ons aldaar op te houden, besloten we reeds
den volgenden dag met een andere stoomboot,
de Fulton, verder te gaan. We hadden ons te
dien einde, tegen den middag, naar een zekere
voorstad, Portland genaamd, te begeven,
waar de boot een kanaal door moest, dathaar
natuurlijk eenigen tijd op zou houden.
Den tijd, die ons na 't ontbijt overbleef,
besteedden we aan 't doorrijden van de stad,
die regelmatig en vroolijk aangelegd is. De
straten beschrijven namelijk rechte hoeken en
zijn met jonge boomen beplant. De gebouwen
zien er rookerig en zwart uit, door 't gebruik
van steenkolen, maar een Engelschman is wel
gewoon aan dat gezicht en heeft geen lust daar
over te vallen. In den handel scheen niet veel
om te gaan; en sommige onvoltooide gebou-
wen als anderszins schenen er op te zinspelen
dat de stad overbouwd was in de drift van
A m e r i k a's lievelingsleus : „ Vooruit maar ! Hals
over kop maar!" en nu gebukt ging onder de
reactie, die er een onvermijdelijk gevolg van
is, als men zijn krachten op zoo'n koortsachtig
gejaagde wijze overschat.
Op onzen weg naar Portland passeerden
we een Magistrate's office, " waar ik me niet
weinig vroolijk over maakte, daar 'tmeerweg
had van een jongejuffrouwenschool dan van
een politie-bureau. Verbeeld u, dit ontzagwek-
kend gebouw was niets dan een klein, nestig
spreekkamertje, dat aan de straat uitkwam, en
in dat kamertje lagen twee of drie figuren (ik
veronderstel den schout en zijn rakkers) zich
als toonbeelden van vadsige rust te koesteren
in de zon. Kortom 't was een volkomen beeld
van de Justitie die zich uit gebrek aan klanten
uit de zaken teruggetrokken, haar zwaard en
schaal verkocht heeft, en nu met de beenen
op de tafel op haar doode gemak ligt te ren-
tenieren.
Evenals overal elders in deze streken, kri-
oelde ook hier de weg van varkens van aller-
lei leeftijd, die hier en daar en overal lagen te
slapen of al knorrende aan 't zoeken waren van
verborgen lekkernijen. 't Is misschien een gril
van me, nu goed, maar ik kan 't niet helpen,
ik ben altijd op de hand geweest van die oolijke
dieren; als niets me op kon vroolijken, dan
heb ik toch nog altijd schik gehad wanneerik
't naging hoe zij reilden en zeilden. Toen wij
er dien morgen langs reden, merkte ik een
klein voorvalletje op tusschen twee jeugdige
varkens, dat onuitsprekelijk koddig mocht hee-
ten. Ik zal 't u vertellen, lezer, ofschoon ik
er zeker van ben, dat het dan nogal saai zal
worden.
Een zekere jongeheer (een zeer delicaat zwijn,
wien verscheidene strootjes nog uit den neus
staken, wel een bewijs hoe kort het nog maar ge-
leden was dat hij een wetenschappelijke reis
naar den een of anderen mesthoop ondernomen
had), een zekere jongeheer dan liep, in diep
gepeins verzonken, te kuieren, toen zijn broer,
ik wil zeggen m'nheer zijn broer, die in een
modderplas lag, iets wat hij niet gezien had,
spookachtig van de darapende modder zich op
eens aan zijn ontstelde blikken vertoonde. Nooit
had een varken al zijn bloed zoodanig voelen
stollen. Ten minste drie voetspronghij achteruit,
keek een oogenblikje op, en zette het toen zoo
92
SCHETSEN UIT AMERIKA.
hard hij maar kon op 'n loopen, terwijl zijn buiten -
gewoon klein staartje van de haast en den
schrik schudde als een penduleslinger die in
de war is. Maar voordat hij nog heel ver
gegaan was, begon hij blijkbaar bij zichzelfte
redeneeren over den aard dezer vreeselijke ver-
schijning; en onder 't redeneeren begon hij
zoetjes aan zachter te loopen; totdat hij ten
laatste stil bleef staan en weer rechtsomkeert
maakte. Daar ]ag, met de modder op 'm glim-
mende in de zon, zijn broer hem uit denzelf-
den modderplas aan te gapen: men kon 'them
aanzien, dat hij er met zijn varkensverstand
maar niet de hoogte van had kunnen krijgen
wat zijn broer toch bewogen had, zich als zoo'n
dolleman aan te stellen! Nauwelijks had hy
zich hiervan verzekerd (en hij verzekerde zich
er zoo sekuur van, dat men bijna zou zeggen,
dat hij zijn hand voor zijn oogen deed, t om
des te beter te kunnen zien), of hij keerde op
een fiksch drafje terug, vloog op hem aan ; en
beet hem zonder complimenten een stukje van
zijn staart af, alsof hij 't hem op die manier
in wou peperen, om in *t vervolg wat beter
op te passen en nooit ofte nimmer weer eenig
lid zijner familie in de maling te nemen.
Wij vonden de stoomboot in 'tkanaal, waar
ze wachtte op den afloop van die even verve-
lende als langzame karwei, welke bij schippers
en consorten onder den naam van „schutten"
bekend staat. We gingen toen aan boord, waar
we kort daarna een nieuw slag van bezoeker
hadden in den persoon van een zekeren Reus
uit Kentucky, wiens naam Porter is en in
zijn kousen de gematigde hoogte van zeven
voet acht duim bereikt.
Nooit bestond er een menschenras, dat de
geschiedenis zoo ten eenenmale logenstrafte of
de koniekschrijvers zoo gruwelijk in hun ge-
schriften belasterd hebben, als deze reuzen. In
plaats van de wereld in rep en roer te bren-
gen en ze onderste boven te keeren, in plaats
van er altijd en eeuwig op uit te zijn omhun
Gannibalen-provisiekamers van ? t noodige te voor-
zien, en te dien einde gedurig op ongeoorloofde
manier naar de markt te gaan, zijn zij de zacht-
zinnigste menschen die men zich met moge-
lijkheid voor kan stellen: eerder geneigd tot
melk en plantaardig voedsel en over wie men
wel, zooals men dit noemt, heen zou kunnen
loopen, als men ze maar met rust en vrede
laat. Ja zoo stelligzijn vriendelijkheid enzacht-
zinnigheid de hoofdkenmerken van hunkarak-
ter, dat ik beken, op dien jongen, die zich
onderscheidde door ? t slachten van deze niets
en niemand kwaaddoende personen, als een val-
schen roover neer te zien, wien 't, onder 't
voorgeven van menschlievende bedoelingen,
wezenlijk nergens anders om te doen was, dan
om de schatten te plunderen die zij in hun
kasteelen opgestapeld hadden. En des te eer
hel ik hiertoe over, daar ik vind, dat zelfs de
geschiedschrijver van die heldendaden, met al
de partijdigheid voor zijn held, toch, en grif
ook, toe moet geven, dat de geslachte monsters
in quaestie van een zeer onschuldig en eenvou-
dig kaliber waren; buitengewoon argeloos en
lichtgeloovig; zoo lichtgeloovig zelfs. dat ze de
onwaarschijnlijkste vertelseltjes voor echte munt
aannamen; personen die, om kort te gaan, met
zich om lieten springen als de kat met de muis,
die zich dan ook zoetsappig in kuilen lieten
stoppen, ja zelfs (evenals in 't geval van den
Reus uit Wall is) met een overmaat van de
gastvrije beleefdheid van een logementhouder
zich liever in stukjes lieten hakken, dan dat ze
in de verte op de mogelijkheid zouden gezin-
speeld hebben, dat hun gasten bedreven waren
in de landlooperskunst, van de maar al te wel
bekende vlugvingerigheid en hocus-pocus.
Onze Kentuckische reus nu was maar een
nieuwe illustratie van de waarheid dezer stel-
ling. Hij had een zwakte in de kniestreek en
een geloofwaardigheid in zijn langwerpige tronie
die zelfs op „vijf voet negen" een beroep deed,
om hier een handje te helpen. Hij was eerst
vijf en twintig jaar, naar hij zei, en nog niet
lang geleden uit de kluiten gewassen, want men
had het noodig geoordeeld, een stuk te zetten
aan de pijpen van zijn onderbroek. Op zijn
vijftiende jaar was hij een kleine dreumes. en
in die dagen had het weinig gescheeld of zijn
Engelsche vader en Iersche moeder hadden
hem vinnig gekapitteld, als zijnde te klein van
postuur om de eer der familie op te houden.
Hij voegde er bij, dat hij niet al te gezond
geweest was, ofschoon het nu wat beter ging;
maar er is geen gebrek aan kleine menschen,
die fluisteren dat hij te veel drinkt.
Ik verneem verder, dat hij huurkoetsier is,
maar moeielijk zou men kunnen begrijpen hoe
hij 't aanlegt, of hij moet achter op 'tvoeten-
bankje gaan staan, en daar met zijn borst op
den hemel en met ziin kin op den bok gaan
liggen. Uit aardigheid^had hij zijn geweer mee-
gebracht. Als „die kleine buks" gedoopt en
buiten een winkelraam uitgestald, zou een win-
kelier in H o 1 b o r n er door boven Jan geraakt
zijn. Toen hij zich vertoond en een beetje
gepraat had, vertrok hij met zyn zakinstrument,
en als een vuurtoren wandelende onder lantaren
palen, slingerde hij te midden van menschen
van zes voet en langer de kajuit in.
Nu duurde het nog maar een minuutofwat
en we waren het kanaal uit, en weer op den
Ohio.
De boot was op dezelfde wiis ingericht als
de Messenger; ook de passagiers waren lui van
'fc zelfde allooi. Wij[aten op dezelfde urenvan
JtfAAR ST. LOUIS.
93
dezelfde spijzen op dezelfde saaie manier, en
met dezelfde gebruiken. Het gezelschap scheen
onder dezelfde achterkousigheid gebukt te gaan
en dezelfde onvatbaarheid te bezitten om vroo-
lyk te wezen en luchtig van hart. Nooit in
mijn leven zag ik zoo'n onverschillige, zwaar-
moedige saaiheid als die daar broedde over
deze maaltijden: bloot de heugenis daarvan
drukt als lood op mijn ziel en maakt me voor
een oogenblik onpasselijk. Geen wonder dan
ook, dat, als ik daar in onze kleine kajuit op
mijn knie zat te lezen en te schrijven, ik er
werkelijk tegen opzag dat het aanstonds weer
zoo laat was om te komen eten; en, was het
eten afgeloopen, zoo blij van tafel opstond als
had ik in de kast gezeten. Waar gezonde vroo-
lykheid en opgeruimdheid bij den diseh aan-
zitten, kon ik met de Le Sage's rondreizenden
speelman mijn broodkorst doop'en in de fon-
tein ien den grootsten schik hebben in mijn
leven, maar . . . om nu met zooveel mede-dieren
aan te zitten en dan dorst en honger te stillen
op de manier waarop men handel drijft aan
de Beurs ; aan te moeten zien, dat ieder schepsel
zijn bord leegt zoo gauw als hij maar kan
en dan op eens uitsnijdt; kortom, er getuige
van te wezen, dat deze maatschappelijke ge-
bruiken ontbloot zijn van alles behalve van
datgene wat met de gulzige bevrediging der
natuurlijke behoeften overeenkomt, kijk, dat al-
les doet bij mij de gal zoodanig overloopen,
dat ik in gemoede geloof dat de herinnering
aan deze begrafenismalen mij een wakendenacht-
merrie zal zijn zoolang ik leef.
Er was toch nog iets op deze boot dat ons
een beetje opbeurde, wat we op de anderen
niet gevonden hadden. De kapitein (een goed
kalf van 'n vent) had namelijk zijn aardig
vrouwtje bij zich, die levendig en spraakzaam
van aard, het gezelschap wel waard was, even-
als dit het geval was m r et een stuk of wat andere
damespassagiers, die aan 't zelfde end van de
tafel bij ons zaten. Maar niets was bestand
tegen den neerdrukkenden invloed van 't gezel-
.schap in zijn geheel genomen. Er heerschte
een magnetisme van de saaiste botheid en de
botste saaiheid onder dien troep, dat de kod-
digste grappenmaker ter wereld zich hier uit
het veld geslagen zou gevoeld hebben. Een
schertsend woord zou een misdaad geweest zijn ;
en een glimlach zou al heel gauw plaats heb-
ben moeten maken voor een algemeen gegrijns
van afschuw. Zoo'n doodachtig volk van lood ;
zoo'n stelselmatig gebuk en getob en gesloof
onder de vervelendste en ondraaglijkste zwaar-
moedigheid ; zoo'n massa geanimeerde indigestie
met betrekking tot al wat geestig, joviaal, rond-
borstig, gezellig of prettig mag heeten; 'twas
zeker nooit en nergens bijeengebracht sinds den
dag der schepping.
Toen wij de samenvloeiing van den Ohio en
den Mississippi naderden, was het tooneel, dat
zich daar aan ons oog vertoonde, ook alles behalve
bezielend en opwekkend. De boomen waren
in hun groei belemmerd; de oevers waren laag
en plat; de nederzettingen en blokhutten gerin-
ger in aantal, en die er in woonden, nog Mee-
ker en armzaliger dan de ellendigste wezens
die we tot dusverre tegengekomen waren. Geen
vroolijk gezang van vogels in de lucht, geen
liefelijk geuren, geen afwisselend licht en scha-
duw van snel voorbijdrijvende wolken. Uur-in
uur-uit scheen de onveranderlijke gloed van
den heeten, onvriendelijken stroeven hemel op
dezelfde eentonlge voorwerpen. Uur-in uur-uit
stroomde de rivier voort, zoo vervelend en lang-
zaam als de tijd zelf.
In den ochtendstond van den derden dag
kwamen we eindelijk aan de plek die er zoo-
veel woester uitzag dan al wat we tot dusver
van dien aard gezien hadden ; dat de armzalig-
ste plaatsen, die we voorbij gekomen waren,
daarmee vergeleken, allerbelangrijkst konden
genoemd worden. Aan de samenvloeiing der
twee rivieren ligt op een bodem zoo vlak, en
laag, en moerassig, dat hi] op zekere tijden des
jaars tot aan de nok der huizen overstroomd
is, een broeinest van koorts, ziekte en dood;
en dat rampzalige oord 7 het wordt in E n g e-
1 a n d opgehemeld als een mijn van Gouden
Hoop, en afgaande op monsterachtig verkeerde
voorstellingen, laat men er zich zelf tot specu-
lation door verlokken, die menigeens onheil ten
gevolge hebben. Een akelig moeras, waar de
half voltooide huizen wegrotten : hier en daar
over een ruimte van een el of wat van boomen
gezuiverd; en waar dan een welige, ongezonde
vegetatie voor den dag komt, in wier onge-
zonde schaduw de ongelukkige landverhuizers,
die hierheen gelokt zijn, kwijnen en sterven en
begraven worden; denare, afschuwelijke Mis-
sissippi, die er draaiend en kronkelend voor-
bijstroomt, en aan zijn zuidelijken loop een
slijmachtig monster afzet ; afzichtelijk om aan
te zien; een broeibak van ziekte, een leelijk
graf, een groeve waar geen enkele straal van
hoop boven flikkert: een plaats zonder een
enkele eigenschap, in bodem, lucht of water,
die haar in 't minst kan aanbevelen: ziedaar
het beeld van dit ellendig Cairo.
Maar welke woorden zullen den Mississippi
beschrijven, dien grooten vader van rivieren,
die (de Hemel zij geloofd!) geen jonge kinde-
ren heeft als hij! Een reusachtig groote sloot,
op sommige plaatsen een mijl of drie breed,
die, zes mijlen in 't uur, niets dan slik of mod-
der met zich voert ; zijn sterke en schuimende
stroom overal belemmerd door blokken, ja,
door heele boomen, die zich nu eens tot groote
vlotten samenvlechten, uit wier tusschenruimten
een met duinhelm begroeid, drabbig schuim
opwerkt om op de oppervlakte van 't water
94
SCHETSEN UIT AME^IKA.
te dobberen; dan weer voorbijrollen als mon-
sterachtige lichamen, terwijl hun verwarde wor<
tels er uitzien als gevlochten haar ; die nu een
voor een als reusachtige bloedzuigers voorbij-
flikkeren, en zich dan weer als gewonde slan-
gen in de draaikolk van den een of anderen
maalstroom om en om wringen. De oevers laag,
de boomen dwergachtig, de moerassen krioe-
lende van kikkers, de armzalige hutten weinig
in getal en ver van elkaar af, hun bewoners
holwangig en bleek, het weer erg heet, mus-
kieten die doordringen tot in iedere reet en
spleet der boot, slik en slijm op ieder voor-
werp: niets, niets dat er plezierig uitziet, dan
het onschadelijke weerlicht dat elken avond
aan den donkeren gezichteinder flikkert.
Twee dagen lang sukkelden we op dezen
smerigen stroom voort. Gedurig stootten we
tegen het drijfhout aan, of stopten, om die
meer gevaarlijke hinderpalen te verm;jden,
de knoesten of zoogenaamde zagers, die de
verborgen stronken der boomen zijn, die onder
't water wortels geschoten hebben. Zijn de
nachten stikdonker, dan weet de wacht, die
voor aan de boot op den uitkijk staat, aan 't
rimpelen van 't water, of er een of ander on-
heil dicht voor de hand ligt, en dan luidt hij
een bengel naast hem, dat voor de machine
het sein is om te stoppen : maar 's nachts heeft
deze bengel altijd werk, en na ieder gelui komt
een schok, die het niet gemakkelijk maakt, in
bed te blijven.
Het ondergaan der zon was hier erg prach-
tig; het uitspansel zwom als in een zee van
rood en goud, tot boven onze hoofden. Toen
de zon achter den oever onderging, schenen
de kleinste grashalmpjes, die daar groeiden,
even duidelijk zichtbaar te worden als de aderen
in 't geraamte van een blad, maar toen, daar
de zon langzaam onderging, de roode en gouden
strepen op ? t water hoe langer hoe doffer van
tint werden, alsof ze ook ondergingen; en al
de gloeiende kleuren van den afscheidnemen-
den dag duim voor duim voor den somberen
nacht verbleekten, zie, toen werd het tooneel
duizendmaal eenzamer en vervelender dan te
voren, ja werd het even doodsch en naar als
de lucht.
Zoolang wij ons op deze rivier bewogen,
dronken we het slikkerige water dat ze ople-
verde. De inboorlingen houden 't voor gezond ;
't is echter nog troebeler dan haverdegort. Ik
heb zulk water in de flltreermachines gezien,
maar nergens elders.
Den vierden avond na ons vertrek uit L o u i s-
ville bereikten we St. Louis, en hier was
ik getuige van 't einde van een voorval, dat
nogal onbeduidend op zich zelf, maar nogal
aardig was om aan te zien en mij gedurende
de geheele reis belang had ingeboezemd.
Er was, moet men weten, een klein vrouwtje
aan boord, met een klein kindje ; en zoowel
dat kleine vrouwtje als dat kleine kindje zagen
er met hun heldere kijkers zoo aardig en zoo
vroolijk uit, dat het een lust was om ze te
zien. Het kleine vrouwtje had lang met haar zieke
moeder te New-York gewoond, en haar huis in
St. Louis in dien toestand achtergelaten waar
dames, die haar echtgenooten lief hebben, graag
in verkeeren. De kleine was in haar moeders
huis geboren; en zij had haar man (naar wien ze
nu terugkeerde) in geen twaalf maanden gezien,
daar ze hem een maand of twee na hun huwelijk
verlaten had.
Nu was er zeker nooit een vrouwtje zoo vol
hoop en teerheid, zoo vol liefde en bezorgd-
heid als dit kleine vrouwtje : en den ganschen
dag zei ze ons, dat het haar benieuwde of
„Hij* aan den steiger zou wezen; en of „Hij"
haar brief gekregen had; en of, bijaldien zij
hun kind met iemand anders aan wal stuurde,
„Hij" het kennen zou, als hij >t op straat mocht
tegenkomen, iets wat, in 't afgetrokkene be-
schouwd, niet zeer waarschijnlijk was, daar hij
den kleine immers nooit gezien had, doch voor
de jeugdige moeder waarschijnlijk genoeg was.
Zij was zoo'n ongekunsteld, nalef schepseltje,
en verkeerde in zoo'n zonnige, stralende, hoop-
voile gemoedsgesteldheid, en liet zich over al
wat haar zoo na aan 7 t hart lag zoo vrijmoedig
uit, dat al de damespassagiers er evenzeer in
deelden als zij zelf; en de kapitein (die er
alles van hoorde door tusschenkomst van zijn
vrouw) was verwonderlijk sluw, dat beloof ik u.
Zoo deed hij er, telkens als we elkaar aan
tafel ontmoetten, heel leuk onderzoek naar,
of zij altemet ook iemand verwachtte die
haar te St. Louis tegen zou komen, en of
zij ook begeerte had, nog denzelfden avond
van onze aankomst aan wal te gaan (maar
hij veronderstelde, dat ze niet wou); en in
dien trant veroorloofde hij zich nog meer
geestige doch droge kwinkslagen. Onder 't gezel-
schap bevond zich een zeker stokvischachtig
oud vrouwtje met een tronie als een gedroogde
appel, die deze gelegenheid te baat nam om
haar twijfel uit te spreken aangaande de stand-'
vastigheid van mannen, als ze zoo lang bij hun
vrouwen vandaan zijn; en er was nog een an-
dere dame bij (met een schoothondje), oud
genoeg om te moraliseeren over de lichtzinnig-
heid der menschelijke hartstochten en toch nog
niet zoo oud, dat ze 't laten kon om af en toe
den zuigeling aan te halen, of met de overigen
te lachen als het kleine vrouwtje hem bij zijn
vaders naam noemde en in de blijdschap haars
harten hem allerlei gekke vragen deed, betrek-
king hebbende op papa.
Het was min of meer een slag voor het
kleintje vrouwtje, dat, toen we nog maar twintig
mylen van de plaats onzerbestemmingaf waren,
het natuurlijk noodig was, haar kleine te bed
NAAR ST. LOUIS.
95
te leggen. Maar ook dit kwam ze met haar
gewone opgeruimdheid te boven; zij bond een
doek om haar hoofd en kwam met de overigen
op de kleine galerij. Lieve hemel! wat werd
zij toen een orakel met betrekking tot de loca-
liteiten ! en wat al aardigheden werden er toen
uitgekraamd door de getrouwde dames! en wat
werd er toen een sympathie aan den dag ge-
legd door de eenloopende dames 1 en wat
beantwoordde het kleine vrouwtje zelf(diehet
wel uit had willen schreeuwen van depret)al
die kwinkslagen met den gulsten schaterlach !
Ten laatste vertoonden zich de lichten van
St. Louis, en hier was de kaai en daar lag
de trap, en met haar handen voor haar gezicht
en harder dan te vorenlachende(of schijnende
te lachen), vloog ze naar haar eigen hut en
sloot zich daarin op. Ik maak me sterk, dat
ze, inde bekoorlijke onstandvastigheidvanzoo'n
overspanning, haar ooren toestopte, opdat ze
„Hem" niet naar haar zou hooren vragen : maar
gezien heb ik 't niet.
Hierop stormde een massa volks aanboord,
ofschoon ze nog niet vastgemaakt was, maar
tusschen de andere booten doorvoer, ten einde
een landingsplaats te vinden; en ieder keek
naar den echtgenoot uit, enniemand zaghem,
toen in 't midden van ons alien — de Hemel
weet hoe ze daar ooit beland is — het kleine
vrouwtje een knappen, stevigen jongen kerel
met beide armen om den hals viel! en een
oogenblik later was zij daar weer, nu in de
handen klappende van blijdschap, terwijl ze
hem door de kleine deur van haar kleine hut
heenduwde om naar den kleine te kijken, die
daar rustig en wel lag te slapen!
We gingen naar een groot logement, het
Planters' House genaamd, gebouwd in den trant
van een Engelsch hospitaal ; met langegangen
en kale muren, en lantaiens boven de kamer-
deuren voor den vrijen omloop der lucht.
Dit logement was druk bezocht, en toen wij
de straat in kwamen rijden, zagen we zooveel
licht uit de benedenramen glinsteren, alsof het
ter eere van de een of andere festiviteit geillu-
mineerd was. Het is een voortreffelijk huis,
en de eigenaars zijn volkomen op de hoogte
van al wat het gemak der bezoekers maar
eenigermate kan verhoogen. Zoo dineerde ik
eens met mijn vrouw alleen op onze kamer,
en telde toch niet minder dan veertien schotels.
In het oude Fransche gedeelte der stad zijn
de straten hoekig en nauw ; maar enkele huizen
zijn allerkeurigst en schilderachtig, gebouwd als
ze zijn van hout, met schuins afloopende bal-
kons voor de ramen, die men langs een trap of
liever ladder van de straat af bereikt. Ook
zijnindezewijkvreemdsoortigescheerwinkeltjes
en kroegen; en massa bouwvallige huizingen
met draairamen, zooals men die in Vlaan-
deren' aantreft. Sommige van deze ouder-
wetsche woningen, met spits toeloopende vlie-
ringramen in 't dak, zien er min of meer op
zijn Fransch uit en schijnen, daar ze stokoud
zijn, hun hoofden op zij te houden, alsof ze
bij de aanschouwing van al die Amerikaan-
sche verbeteringen gezichten trokken van ver-
bazing.
Ik zal wel niet opzettelijk behoeven te ver-
melden, dat deze verbeteringen uit kaaien en
magazijnen, en nieuwe gebouwen in alle rich,-
tingen bestaan, alsmede uit tal van plannen-
die nog in „wording" zijn. Niettemin, ver-
scheiden goede huizen, breede straten en win-
kels met marmeren voorpuien zijn reeds zoo
ver af, dat men ze voltooid kan noemen, en
het ]aat zich buitendien wel aanzien, dat de
stad binnen weinig jaren aanmerkelijk verfraaid
zal worden, ofschoon zij het, wat sierlijkheid
of schoonheid betreft, wel nooit van Cincin-
nati zal winnen.
De Roomsch-Katholieke godsdienst, die hier
door de vroegste Fransche kolonisten is inge-
voerd, heeft sterk de overhand. Zoo telt men
onder de openbare instellingen een Jezu'ieten-
college; een klooster voor de „Zusters van 't
Heilige Hart" en een groote kapel, die, bij ? t
college behoorende, tijdens mijn bezoek in
aanbouw was en den tweeden December dezes
jaars ingewijd zou worden. De architect van
dit gebouw is een van de eerwaarde vaders
der school, en onder zijn opzicht alleen wor-
den de werken voortgezet. Het orgel komt
uit Belgie.
Behalve , deze inrichtingen is er een Roomsch-
Katholieke hoofdkerk, gewijd aan denH. Fran-
ciscus Xaverius; een gasthuis gesticht door de
weldadigheid van een overleden resident, die
een lid der kerk was. Van hier stuurt ze ook
zendelingen uit naar de Indiaansche stammen,
Evenals in de meeste andere deelen van
A m e r i k a wordt de kerk der Unitariers op
deze plaats vertegenwoordigt door een hoogst
achtingswaardig en voortreffelijk heer. De armen
hebben wel reden om haar in gedachtenis te
houden en te zegenen; want zij begunstigt hen
en bevordert de zaak der zedelyke opvoeding
zonder sectarische of zelfzuchtige oogmerken.
Kortom, deze kerk is achtbaar in al haar daden,
welwillend tegenover andersdenkenden en mild-
dadig zonder de minste bekrompenheid.
Er zijn in deze stad al drie vrije scholen
opgericht en in voile werking. Een vierde is
in aanbouw en zal spoedig geopend worden.
Niemand zal ooit toegeven, dat de plaats
zijner inwoning ongezond is (tenzij hij zever-
late), en daarom zal ik ? t stellig wel aan den
stok krijgen met de inwoners van St. Louis,
door namelijk in twijfel te trekken of haarkli-
96
SCHETSEN UIT AMERIKA.
maat wel zoo erg gezondis, en een vermoeden
te opperen dat hier 's zomers en in den herfst
nogal koortsen moeten heerschen. Laat mij er
slechts dit bijvoegen, dat haar klimaat zeer heet,
en de stad omringd is van groote rivieren en
uitgestrekte streken ongedraineerd moerassig
land ; dan moge de lezer dienaangaande zijn
eigen gevoelen opmaken.
Daar ik er sterk naar verlangde, een zooge-
naamde Prairie te zien voor en aleer ik van 't
verste punt mijner zwerftochten terugkeerde,
en eenige heeren der stad, door gastvryheid
gedreven, dezelfde begeerte hadden om aan dit
mijn verlangen te voldoen, werd er een dag
bepaald waarop wij voor mijn vertrek eentochtje
zouden doen, naar de Looking-Glass x )
P r a i r i e, die ongeveer dertig mijlen van de stad
afligt.Nu zullen my n lezers er waarschijnlijk niets
tegen hebben, eens te weten, wat zoo'n Zigeuners-
tocht op zoo'n afstand van huis wel inheeft,
en onder wat voor soort van voorwerpen men
zich daar beweegt. Welaan dan, in een vol-
gend hoofdstuk hoop ik hun weetgierigheid te
bevredigen.
DERTIENDE HOOFDSTUK.
NAAR DE PRAIRIE.
EEN UITSTAPJE NAAR DE LOOKING-GLASS
PRAIRIE, HEEN EN TERUG.
Laat mij beginnen met voorop te zetten, dat
Amerikanen net woord prairie op verschillende
wijzen uitspreken, by voorbeeld als p a r a a e r,
parearer en paroarer. De laatste wijze
van uitspraak is misschien het meest in zwang.
Wij waren met ons veertienen, en alien jonge
mannen. Nu, het is een zonderlinge, ofschoon
zeer natuurlijke kenmerkende trek in de gezel-
schappen die deze afgelegen nederzettingen
bezoeken, dat ze voornamelijk uit personen
bestaan in den bloei des levens, die voor geen
kleintje vervaard zijn, en dat er maar bitter
weinig grijze hoofden onder door loopen. Dames
waren er niet bij. Geen wonder, want het
uitstapje was nogal vermoeiend en 's mor-
gens met klokkeslag van vijven zouden we op
marsch gaan.
Ik werd om vier uur geroepen, om er zeker
van te wezen, dat niemand op mij behoefdete
wachten, en nadat ik wat brood en melk ge-
bruikt had voor mijn ontbijt, gooide ik het
raam open en keek in de straat, denkende dat
ik het.geheele gezelsohap druk indeweerzou
1) Lookin g-G- lass- Spiegel.
zien met het maken van aanstalten voor onzen
tocht Maar daar alles doodstil was en de
straat er even somber uitzag als dit gewoonlp
elders om vijf uur in den morgen het geval
is, begreep ik dat het maar geraden zou zijn,
weer naar bed te gaan, wat ik dan ook deed.
Om zeven uur werd ik weer wakker, en toen
was ons gezelschap bijeen, rondom een licht
rijtuigje met een kolossale wagenas; zoo iets
op wielen als een speelwagentje ; eeh dubbelen
phaeton van groote antiquiteit en bovenaard-
schen bouw ; een sjees met een groot gat in 'r
rug en een gebroken hoofd, en een soort van
postiljon die te paard zat, en vooraan zou gaan.
Ik ging met drie tochtgenooten in 't eerste rij-
tuig zitten ; de overigen zochten een goed onder-
komen in de andere rijtuigen; twee groote
manden werden aan 't lichtste rij tuig vastge-
maakt; twee groote kruiken in teenen kokers,
waarvan de technische naam bij ons demi-
johns is, werden aan de „1 e a s t rowdy" l )
uit het gezelschap ter bewaring toevertrouwd ;
en zoo ging de optocht naar de veerboot,
waar, zooals de gewoonte in deze streken mee-
brengt, menschen, paarden, wagens en alles mee
overgezet zou worden.
Goed en wel kwamen we over deze rivier, en
monsterden elkaar weer voor een kleine houten
kast op wielen, die geheel schuinsineenmoe-
ras stond met ^mee^terkleerenmaker" in zeer
groote letters boven de deur geschilderd. Nadat
we onze marschorde en den weg, dien we in
zouden slaan vastgesteld hadden, zetten we ons
andermaal in beweging en begonnen met een
slecht ter naam staanden zwarten hollen weg
in te slaan, die men hier, minder krachtig, den
Amerikaanschen Bodem noemt.
Den vorigen dag was 't — ik zal niet zeg-
gen heet geweest, want zelfs dit woord zou te
zwak zijn, om den lezer een denkbeeld te ge-
ven van de temperatuur. De stad had als 't
ware in een lichtelaaien gloed gestaan. Maar
's avonds was het beginnen te regenen dat het
goot, en den geheelen nacht was 't zonder
ophouden door blijven regenen. Wij hadden
een span stevige paarden, doch legden niettemin
maar een beetje meer dan een paar mijlen per
uur af, doormen onafgebroken poel van zwarte
modder en water, zonder eenig andere afwis-
seling dan dat het hier wat dieper was dan
daar. Zoo zakten we 'r nu eens tot half over de
wielen in, dan tot over de as, en straks bijna
tot aan deportierraampjes. Overal weergalmde
de lucht van 't luidegekwaak derkikvorschen,
die hier het rijk alleen schenen te hebben in
vereeniging met de varkens (een gemeen, lee-
lijk ras, dat er zoo ongezond uitzag als was
het zoo regelrecht uit deze streek opgegroeid).
1) De minste druktemakers.
NAAR DE PBAIRIE.
97
Hier en daar reden we een blokhut voorbij ;
maar de armzalige hutten stonden ver van
elkaar af; want ofschoon de grond te dezer
plaatse zeer ryk is, kunnen er maar weinigen
in . zoo'n doodelijke atmosfeer leven. Aan ie-
deren kant van den weg, als hij dien naam
nog verdient, bevond zich het dikke ,,kreupel-
hout," en overal zag men stilstaand, slymerig,
stinkend, smerig water.
Daar J t hier de gewoonte is, een paard een
zekere hoeveelheid koud water te geven, telkens
als het zoo hect is dat het schuimt, maakten
De reiziger was een oud man met een grij-
zen stekehgen baard van twee duim, een ruigen
knevel van dezelfde kleur, en verbazend groote
wenkbrauwen, die zijn lodderige, half beschon-
ken oogen bijna geheel en al overschaduwden,
toen hij zich beurtelings op zijn teenen en hie-
len in evenwicht houdende, ons met de armen
over elkaar stond aan te gapen. Zoodra een
uit ons gezelschap hem aansprak, kwam hij
nader, krabde aan zijn kin (iets wat onder zijn
vereelte hand een geluid maakte alsof iemand,
die spijkers onder de zolen zijner schoenen
VOOREEESX NOG K1ET, m'nHEER, VOOEEERST NOG NXET. (Biz. 99).
we met dat doel halt voor een blokherberg
in 't bosch, die ver van eenige andere woning
af stond. Ze bestond uit 6en vertrek, natuur-
lijk kaal van dak en kaal van muren, met een
zolder er boven. De dienstdoende kellner was
een zwartachtige jonge neger, in een gedrukt
katoenen hemd ; dat wel iets weghad van een
beddeken ? en met een opgelapte broek aan.
Behalve deze sinjeur waren er nog een paar
jonge knapen, die, bijna naakt, bij den put
lagen te luieren; en zij, en hy 7 en.de reiziger
in de herberg, kwamen te voorschijn om ons
op te nemen.
heeft zitten, over nieuw kiezelzand loopt), en
zei dat van hij Delaware was. Vervolgens
wees hij naar een der moerassen, waar de
geknotte boomen het dichtst naast elkaar ston-
den, en zei dat hij daar ginds onlangs een
boerderij gekocht had. Nog vertelde hi] ons,
dat hij naar St. Louis ging om zijn familie
te halen die hij achtergelaten had ; maar hij scheen
niet veel haast te hebben, om dit karweitje
achter den rug te krijgen, want toen we wegre-
den, ging hy op zijn gewone slungelachtige
wyze de hut weer in, en scheen wel van zins
om daar tabernakelen te bouwen tot zijn laatste
Dickens. Schetsen uit Amerika en tafereelen uit ltalie\
L
98
SCHETSEN UIT AMERIKA.
cent op was. Natuurlijk was hij een groot
staatkundige en ontvouwde aan een uit ons
gezelschap nogal wijdloopig zijn gevoelens;
maar ik herinner me alleen, dat hij met twee
uitroepen concludeerde, waarvan de eene was :
Iemand voor altijd! en de andere: Weg met
ieder anderl lets wat in geenen deelebewijst,
dat de man de zaken niet goed inzag.
Toen de paarden tot bijna tweemaal hun
natuurlijken omvang gezwollen waren (men
schijnt hier van 't denkbeeld uit te gaan, dat
zoo ; n soort van opgeblazenheid hun onder 't
loopen goeddoet) gingen we weer verder, door
modder en vocht, en vurige hitte, en struiken
en heesters, altijd geaccompagneerd door de
muziek der kikkers en der zwijnen, en dat
hield zoo aan tot bij den middag, toen we halt
maakten op een plaats Belleville genaamd.
Belleville was een kleine verzamelplaats
van houten huizen, die in 't hartje van 'tkreu-
pelhout en 't moeras als bfteengehutseld waren.
Verscheidene daarvan hadden opzienbarend licht-
rood en geel geschilderde deuren; want de
plaats, moet men weten, was onlangs bezocht
door een reizenden schilder, die, zooals men
mij vertelde, „op die manier aan denkostzag
tekomen." Het gerechtsbof hield juist een zit-
ting en was op dat oogenblik bezig met het
verhooren van eenige misdadigers, die paarden
moesten gestolen hebben : allerwaarschijnlijkst
zou 't slecht met hen afloopen, want daar
levende have van allerlei soort uit den aard
der zaak nogal gevaar loopt in de bosschen,
zoo is ze bij de gemeente eigenlijk nog meer
in tel dan 't leven van een mensch, weshalve
de jury gewoonlijk iedereen, die van vee-dief-
stal beticht wordt, schuldig verklaart, onver-
schillig of hij 't is al dan niet.
De paarden van den rechter en de getuigen
waren aan tijdelijke ruiven vastgemaakt, die
maar Jicht en dicht op den weg waren neerge-
zet (onder dat woordje „weg" heeft men een
pad door 't bosch heen te verstaan, waar men
bijna tot aan de knieen in de modder en 't
slik zakte).
Er was hier ook een logement, dat evenals
alle hotels in Amerika, een groote eetzaal
had waar open tafel werd gehouden. Die zaal
was een armzalige schuur voor het huis, laag
van verdieping en half koeienstal, half keuken,
met een gemeen bruin tafelkleed van zeildoek,
en aan den muur vastgemaakte tinnen armbla-
kers ; waar men bij 't avondeten de kaarsen in
stak. Onze postiljon of koetsier of hoe men
hem noemen wil, was vooruitgegaan, om kof-
fie en wat „eten* te bestellen, en ze waren er
nu bijna al klaar mee. Hij had „tarwebrood
en k u i k e n-f i x i n g" besteld, want daar hield
hij meer van dan van „witbrood en zoo'n
alledaagschen kost." Met dit laatste bedoelt
men hier alleen varkensvleesch en spek, terwijl
men onder kuik en-fixings geroosterdeham,
saucijsjes, kalfslapjes, ossenlapjes en andere
soortgelijke vleeschspijzen verstaat, waar men
van veronderstellen kan, dat ze (dit woord in
een nogal ruimen, dichterlijken zin opgevat)
een kuiken behoorlijk in de verteringsorganen
van een dame of heer zullen „fix* (bevestigen.)
Aan een der deurposten van ditlogement of
liever herberg was een blikken plaatje, waar
met vergulde letters „Dokter Crocus" op te
lezen stond, en op een vel papier, dat bezij-
den dit plaatje aangeplakt was, las men een ge-
schreven bericht dat Dr. Crocus. ten genoegen
van het Belleviller publiek, tegen betaling van
zoo en zooveel per hoofd, dienavond eenlezing
zou houden over de Phrenologie of Schedelleer.
Terwijl de „k u i k e n- f i x i n g s" klaarge-
maakt werden, ging ik de trap op, en kwam
toevallig de kamer van den dokter voorbij.
Daar nu de deur wagenwijd openstond/ en de
kamer leeg was trok ik mijn stoute schoenen
aan en gluurde er eventjes in.
Het was een kaal, ongemeubileerd, ongezel-
lig vertrek, met een portret zonder lijst dat
aan 't hoofdeinde van 't ledikant hing, en, naar
ik gis, den dokter moet verbeeld hebben, want
het voorhoofd was phrenologisch volkomen
ontwikkeld, iets waar de kunstenaarkennelijk
nogal werk van gemaakt had, om goed uit
te doen komen. Over het ledikant zelf lag.een
beddesprei, als men een oude lappedeken met
dien naam mag bestempelen. Geen karpet op
den vloer, geen gordijnen voor de ramen. Er
was een vochtige stookplaats zonder iets dat
naar een kachel zweemde, vol houtskool; een
stoel, en een zeer klein tafeltje, op welk laatst-
genoemd meubelstuk dokters bibliotheek, be-
staande uit een half dozijn smerige oude boe-
ken, zoo lag uitgespreid, dat het nogal ver-
tooning moest maken.
Nu zag deze kamer er zeker zoodanig uit,
dat men 't voor 't laatste vertrek ter wereld
zou gehouden hebben, waar u of mij iets goeds
uit ten deel kon vallen. Maar, gelijk ik gezegd
heb, de deur stond uitnoodigend open en hield
in verband met den stoel, het portret, d&tafel
en de boeken als 't ware deze toespraak:
„komt maar binnen, heeren, komt maar bin-
nen! Weest toch niet ziek, heeren, als ge wel
kunt worden in een ommezien. Dokter Crocus
is hier, heeren, de beroemde dokter Crocus!
Dokter Crocus heeft deze heele reis afgelegd,
om u te genezen, heeren. Hebt gij niet gehoord
van Dokter Crocus, dan is 'tuwschuld, heeren,
die zoo'n klein beetje buiten de wereld woont,
maar dokter Crocus' schuld is 't niet. Komt
maar binnen, heeren, komt maar binnen!"
Toen ik de trap weer afliep, kwam ik, in
de gang beneden, dokter Crocus zelf tegen.
Een massa menschen was uit het Gerechtshof
saamgevloeid, en een stem uit haar midden
NAAR DE PRAIRIE.
99
riep den herbergier toe: „Kolonel! stel dok-
der Crocus toch 'reis voor."
„De heer Dickens," zegt de kolonel. „Doc-
ter Crocus."
Waarop dokter Crocus, die een groote,
knappe Schot is, maar om de waarheid te
zeggen wat al te forsch entekrijgsmansachtig
voor een beoefenaar van de vreedzame genees-
kunst, met zijn rechterarm en zijn borst zoo
ver mogelijk vooruit, op eens uit het oploopje
voor den dag komt en zegt:
„Uw landsman, m'nheer!"
Waarop Dokter Crocus en ik elkaar de hand
geven, en dokter Crocus een gezicht trekt alsof
ik in geenen deele aan zijn verwachting be-
antwoordde. Nu moet ik dan ook zeggen, dat
ik met een linnen kiel en een grooten strooien
hoed met een groen lint, en geen handschoe-
nen aan, en mijn gezicht en neusrijkelijk ver-
sierd met de steken van muskieten en de beten
van wandluizen, er zoo uitzag, dat het niet
te verwonderen was, dat ik daaraan niet be-
antwoordde.
„Is u al lang hier, m'nheer?" zeg ik. (Ik
diende toch iets te zeggen.)
„Een maand of vier, m'nheer," zegt de
dokter.
„Is-u van plan om gauw weer naar 't oude
vaderland terug te keeren, m'nheer?" zeg ik.
Een woordelijk antwoord geeft dokter Cro-
cus op die vraag niet, maar zoo'nsmeekenden
blik krijg ik van hem, een blik die zooduide-
lijk zegt: „Och toe, wees zoo goed en vraag
me dat asjeblieft 'n beetje luider!" dat ik mijn
vraag herhaal.
„Of ik van plan ben gauw weer naar 't
oude vaderland terug te keeren, m'nheer I" her-
haalt de dokter.
„Ja, naar 't oude vaderland, m'nheer," her-
haal ik weer op mijn beurt.
Dokter Crocus kijkt in de rondte om te zien,
wat voor indruk deze woorden op de menigte
om hem heen teweegbrengen, wrijftinzijnhan-
den en zegt zeer luid:
„Vooreerst nog niet, m'nheer, vooreerstnog
niet. Op zoo iets zal u me niet betrappen.
Daartoe hou ik 'n beetje te veel van vrijheid,
m'nheer. Ha! ha! 't Is zoo gemakkelijk niet,
m'nheer, zich los te scheuren van een vrij land
zooals 'dit. Ha! ha! Neen! neen! Ha*! ha!
Niets van dat al, of je moet tegen wil en dank
verplicht zijn, dat te doen, m'nheer. Neen,
neen !"
Als dokter Crocus deze laatste woorden zegt,
schudt hij veelbeteekenend zijn hoofd enlacht
opnieiiw. Verscheidene der omstanders schudden
evenals de dokter, ^met hun hoofden en lachen
ook,"en kyken elkaar aan alsof ze"wilden zeggen:
„Die Crocus is toch 'n vroolijke vent, 'n opper-
beste kerel!" en, of ik moet me al danigver-
gissen, dien avond gingen er heel veel de lezing
bijwonen, die, zoo oud als ze waren, nog
nooit om dokter Crocus of phrenologie gedacht
hadden.
Yan Belleville zetten we door dezelfde
soort van woestenij, en, zonder dat het een
enkel oogenblik ophield, bestendig geaccom-
pagneerd door dezelfde kikkermuziek, onzen
tocht voort, totdat we om drie uur na den
middag nog eens halt maakten aan een dorp
Lib an on geheeten, om de paarden weer op
te blazen en ze buitendien een beetje koorn te
geven wat ze hoog noodig hadden. Gedurende
deze plechtigheid kuierden wij het dorp in,
waar ik een kant en klaargemaakt woonhuis
tegenkwam, dat, door een stuk of twintig ossen
voortgetrokken, den heuvel af kwam draven.
Het logement was hier zoo zindelijk en goed,
dat de bestuurders van den tocht besloten, er
op de terugreis weer aan te gaan en er zoo
mogelijk den nacht door te brengen. Dit een-
maal vastgesteld, en de paarden goed verfrischt,
rukten 'we weer op, en kwamen met zons-onder-
gang op de Prairie aan.
Waar 't vandaan kwam zouikmoeilijkkun-
nen zeggen — ofschoon 't mogelijk was, dat
het hier vandaan kwam, dat ik er zooveel van
gehoord en gelezen had — maar dit weet ik
wel, dat ik mij nu teleurgesteld gevoelde.
Daar lag dan, den kant uit naar de onder-
gaande zon, een uitgestrekte vlakte voor mij,
die door niets werd afgebroken dan door een
dunne lijn van boomen, die zich in 't verschiet
ternauwernood als een streep voordeed, totdat
die streep, om zoo te zeggen, den gloeienden
hemel ontmoette, waar ze zich in scheen te
dompelen, zich vermengende met zijn rijke
kleuren, vooral met zijn overheerlijk azuur.
Daar lag ze, de vlakte, aan een stille zee of
meer zonder water gelijk, bijaldien men zoo'n
vergelijking mag maken, — daar lag ze, ter-
wijl de avondschemering allengs haar sluier er
overheen trok: hier en daar trippelde een
vogeltje, overigens was alles om ons heen even
eenzaam en stil. Maar het gras stond er nog
niet hoog ; er waren kale zwarte plekken op
den grond, en de weinige wilde bloemen, die
het oog kon zien, zagen er armzalig uit. Hoe
groot de schilderij ook was, juist dat vlakke
en uitgestrekte, dat hoegenaamdgeenstof aan-
bood voor de verbeelding, het deed de belang-
stelling niet weinig verflauwen. Ik voor mij
voelde dan ook weinig van dien geest van vrij-
heid en blijheid, dien een Schotsche hei inboe-
zemt, ja zelfs onze Engelsche duinen opwekken.
Het was hier eenzaam en woest, maar neer-
drukkend door zijn kale eentonigheid. Ik voelde
dat ik bjj 't doortrekken der Prairien mij nooit
zoo met het tooneel om me heen inlaten kon,
dat ik al het andere zou vergeten, wat ik
instinctmatig zou doen als ik daar een heibe-
woner aan mijn voet mocht zien of een als in
Mm
100
SCHETSEN UIT AMERIKA.
ijzeren banden geklonken kust: maar dat ik
dikwijls turen zou naar de afgelegen en telkens
wijkende lijn van den gezichteinder, en daarbij
den wensch zou ontboezemen dat ik zoo
ver was ze achter den rug had. Wei is 't
geen tooneel om vergeten te worden, maar
bezwaarlijk zou men 't onder die tooneelen
kunnen rekenen, waar men naderhand met
plezier om denkt of die men nog eens weerom
verlangt te zien. Zoo komt het mij althans
voor na al wat ik daarvan gezien heb.
Ter wille van 't water dat wij er vonden,
kampeerden we in de nabijheid van een een-
zaam blokhuis, en gebruikten ons middagmaal
op de vlakte. In de manden hadden wij gebra-
den gevogelte, buffeltong (een uitgezochte lek-
kernij tusschen twee haakjes), ham/ brood,
kaas'en boter; beschuit, champagne en sherry;
citroenen en suiker voor punch; eneenmassa
ruw ijs. Het maal was kostelijk, en zij, die er
ons op trakteerden, kruidden het ten overvloede
door vriendelijkheid en opgeruimdheid. Menig-
maal heb ik me sinds dien tijd dat vroolijke
partijtje voor den geest geroepen, en al kom
ik later weer met vrienden van ouder dagtee-
kening aan den gezelligen disch bijeen, mijn
goede 7 beste reismakkers in de Prairie zal ik
toch niet gemakkelijk vergeten.
Dien avond naar 't dorp L i b a no n terug-
keerende stapten wij aan de kleine herberg af,
waar we dien middag halt gemaakt hadden.
Wat zindelijkheid en gemak betreft, had het
de vergelijking door kunnen staanmet elk min
of meer welvarend dorpsbierhuis in E n g e- :
1 and.
Den volgenden morgen stond ik om vijf uur
op, en ging toen het dorp eens in; geen een
huis kwam ik dien dag in mijn zwerftocht tegen,
misschien was 't daartoe nog te vroeg. Vervol-
gens amuseerde ik me, door in een soort van
boeren-erf achter de kroeg eens rond te dren-
telen, dat er nogal vreemd uitzag. Verbeeld
u een stuk of wat ruwe loodsen die stallen
moesten heeten ; een ruwe zuilengang, ge-
bouwd om 's zomers een koele plaats tot ver-
frissching te hebben ; een diepen put ; een groote
hoogte van aarde waar men 's winters groenten
in kon bewaren; een duiventil, waarvan de
kleine openingen, gelijk met alle duivenhokken
het geval is, veel te klein schenen te wezen
om er de vette vogels met hun opgezwollen
kroppen, die er deftig en wel omheen stapten.
behoorlijk door te laten, ofschoon ze zeker
nooit zoo erg hun best deden om er door te
komen als toen. Na mijn nieuwsgierigheid op
dit punt te hebben bevredigd, nam ik een
kijkje in de twee spreekkamers ; die versierd
waren met gekleurde prenten van Washington,
en President Madison, en van een jonge dame
met een blank gezicht (dat nogal bespikkeld
was van de vliegen), die haar gouden halsket-
ting ter bewondering van den aanschouwer ten
toon spreidde en alien die haar bewonderden
meedeelde datzy Juistzeventien" was, ofschoon
ik haar voor ouder aangezien had. In 't beste
vertrek hingen twee portretten in olieverf, den
herbergier en zijn jeugdigen zoon voorstellende,
die er beide zoo stout uitzagen als leeuwen
en je met zoo'n deftigheid aankeken, dat de
duurste prijs ; die er voor betaald was geworden,
nog goedkoop zou mogen heeten. Ik geloof,
dat ze door denzelfden kunstenaar geschilderd
waren, die de deuren in B e 1 1 e v i 1 1 e zoo mooi
met rood en goud belegd had, want onmid-
dellijk scheen ik diens verheven stijl te her-
kennen.
Na 't ontbijt braken wy op, om langs een
anderen weg dan wij gister ingeslagen hadden,
terug te keeren, en daar we om tien uur een
kampvanDuitschelandverhuizerstegenkwamen
die hun goederen op wagens meevoerden en
een lekker vuur gemaakt hadden dat zij juist
bezig waren te verlaten, zoo maakten we daar
halt, om ons wat te verkwikken. En welkom,
uiterst welkom was ons dat vuur, want al was
't gister heet geweest, vandaagwas 'tergkoud
en waaide er een scherpe wind. Toen we daar
langs reden, zagen we in de verte nog zoo'n
oude Indiaansche begraafplaats, de Monniken-
hoogte geheeten, ter gedachtenis aan een ver-
eeniging van dwepers van de orde van La
Trappe, die, toen er duizenden mijlen in den
omtrek geen enkel kolonist gevonden werd,
verscheidene jaren geleden daar een eenzaam
klooster hadden gesticht, en alien door het ver-
derfelijk klimaat weggesleept waren, welk nood-
lottig ongeval misschien maar weinig verstan-
dige lui als een ernstig verlies voor de maat-
schappij zullen beschouwen.
De tocht, dien we dien dag aflegden, bood
dezelfde verschijnselen aan als de tocht van den
vorigen. Daar was 't moeras, het kreupelhout.
het eeuwigdurend gekwaak van kikvorschen,
de plantengroei en de ongezonde dampen die
uit den grond opstegen. Hier en daar, en nog-
al menigvuldig ook, kwamen we een gebro-
ken wagen tegen, die vol was van 't goed
van den een of anderen nieuwen kolonist
Het was een naar, een allernaarst gezicht, zoo'n
wagen diep in de modder te zien steken; de
as gebroken ; een wiel er naast liggend ; de
man mijlen ver gegaan om hulp te halen ;
de vrouw als een beeld van schier wanho-
pig geduld, met een zuigeling aan haar borst
te midden harer zwervende huisgoden zittende ;
terwijl het span ossen droevig in 't slik neder-
ligt en zulke dampwolken uit bek en neusgaten
blaast, dat al de natte mist en nevel in de
rondte rechtstreeks van hen afkomstig scheen
te wezen.
Behoorlijk op zijn tijd kwamen we nog eens
voor de woning van den meester kleerenmaker
NAAR DE WATERVALLEN VAN DEN NIAGARA.
101
bijeen, en staken nadat we gemonsterd war^n,
per veerboot naar de stad over. Onderweg
kwamen we een plek voorbij, het Bloedige
Ei 1 a n d genaamd, de strijdplaats van St. Louis,
en onder die benanring aangeduid ter eere
van den laatsten noodlottigen strijd die daar,
borst tegen borst, met pistolen werd gestreden.
Maar de strijders vielen dood ter aarde; en 'tis
heel wel mogelijk, dat enkele verstandige lui
van hen zullen denken wat ze van die som-
bere bent van in hun hersens geprikte Klui-
zenaars gedacht hebben, dit namelijk, dat ook
hun dood geen groot verlies was voor de maat-
schappij.
VEERTIENDE HOOFDSTUK.
NAAR DE WATERVALLEN VAN
DEN NIAGARA.
TERUGKEER NAAR CINCINNATI. EEN BIT PER
DILIGENCE VAN DIE STAD NAAR COLUM-
BUS EN VAN DAAR NAAR SANDUSKY.
ZOO; OVER 'T MEER ERIE, NAAR
DE WATERVALLEN VAN
DEN NIAGARA.
Daar ik graag door de binnenlanden van
den staat Ohio wou reizen en, zooals de geijkte
uitdrukking in die strekenluidt: „strike the
lakes" *) bij een klein stadje, Sandusky
geheeten, waar die route ons naar toe brengen
zou op onzen weg naar Niagara, zoo dien-
den we langs denzelfden weg, dien we op waren
gegaan, van St. Louis terug te keeren, en
onzen eersten tocht weer te hervatten totaan
Cincinnati.
Het was een mooie dag toen we van St.
Louis afscheid zouden nemen, en aangezien
nu de stoomboot, die, ik weet niet hoe vroeg
in den morgen af zou varen, voor de derde
of vierde maal haar vertrek tot na den middag
uitstelde, reden we naar een oud Fransch dorp
aan de rivier, waarvan de eigenlijke naam Ca-
rondelet, doch de spotnaam Vide Poche
(Leege Zak) was, en spraken af dat de packet
ons daar af zou wachten.
De plaats bestond uit een stuk of wat arme
hutten en twee of drie herbergen, waarvan de
provisiekamers in dien toestand verkeerden,
dat dit alleen den spotnaam wettigde, want in
geen van de drie kon men iets te eten krijgen.
Door zoo wat een halve mijl terug te gaan,
vonden we echter ten laatste een eenzaam huis
1) Dat wil zooveei
do en.
zeggen als do meren aan-
waar men ham en koffie krijgen kon, en daar
toefden we om de komst af te wachten van de
boot, die we, al heel in de verte, van uit het
lommer voor de deur waar zouden kunnen
nemen.
Het was een nette, doodeenvoudige dorps-
kroeg, waar we ons middagmaal gebruikten in
een net kamertje met een ledikant er in, dat
opgepronkt was met een stuk of wat oude
schilderijen, die in hun tijd waarschijnlijk dienst
gedaan hadden in een Roomsche kapel of
klooster. Al wat men er te eten kreeg, was
zeer goed en werd met groote zindelijkheid
opgedischt. Het huis werd gehouden door een
karakteristiek oud paar, waar wij een lang ge~
sprek mee hadden, en dat misschien een zeer
goed exemplaar was van dat slag van menschen
in 't Westen.
De herbergier was een droge, taaie, ruwe
oude kwant (wel niet zoo heel oud, want hij
was maar even over de zestig, naar ik denk),
en hij had in den laatsten oorlog met E n g e-
1 a n d bij de militie gestaan en daar allerlei din-
gen gezien, die betrekking hebben op den
krijgsdienst, ja, allerlei dingen.., behalve een
veldslag; maar hij was er toch heel dicht bij
geweest, om een veldslag bij te wonen, heel
dicht, voegde hij er bij. Daar hij razend veel
van verandering hield en aan dien trek geen
weerstand had kunnen bieden, had hij zijn
leven lang rust noch duur gehad. Vandaar dat
hij 't niet lang op een en dezelfde plaats uit-
gehouden, maar gedurig heen en weer gezwor-
ven had; en nog altijd was hij zoo lustig als
een eenloopend gezel, want was er niets dat
hem aan huis bond (en toen hij dit zei, wees
hij even met zijn hoed en duim naar 't raam
van de kamer waar de oude vrouw zat, terwijl
wij voor 't huis stonden te babbelen), dan
maakte hij in een wip zijn geweer schoon en
was morgenochtend op reis naar T ex as. Hij
was een van de oude afstammelingen van Kain,
die aan dit vasteland zoo bijzonder eigenzijn;
een van die mannen met andere woorden, die
van hun geboorte bestemd schijnen te wezen
om als pioniers in de groote armee der mensch-
heid te dienen; die jaar-in jaar-uit blijmoedig
haar voorposten uit gaan breidem en heteene
te-huis na 't andere achter zich laten en ten
laatste sterven, zonder dat zij zich er 't minst
hun hoofd over breken of het op hen volgende,
insgelijks zwervende geslacht zich op zijn beurt
weer duizenden mijlen zal verwijderen van hun
graven.
Zijn vrouw was een van lieverlede huishou-
delijk geworden, goede, beste oude stumperd,
met hem meegekomen „uit de koninginne-stad
van de wereld," die, naar 't scheen, Phila-
delphia was; maar hart had ze niet voor dit
westersche land. Nu, daar bestond dan ook
wel reden toe. Begrijp eens, al haar kinderen
102
SCHETSEN UIT AMERIKA.
had ze hier een voor een in den vollen bloei
hunner jaren zienstervenl Haar hart werd pijn-
lijk aangedaan, zei ze, als ze daarom dacht;
en als ze nu maar eens, al was 't dan ook
maar tegenover vreemdelingen, dienaangaande
haar hart uit kon storten op deze rampzalige
plaats die zoo ver van haar geboortegrond af
lag, kijk, dat schonk haar eenige verlichting, ja,
werd haar tot een droefgeestig genot.
Daar de hoot tegen den avond aankwam,
zeiden we die goede, beste, oude vrouw en
haar zwervenden man vaarwel, begaven ons
daarop naar de naastbijgelegen aanlegplaats, en
nu duurde het niet lang, of we waren weer aan
boord van de Messenger, in onze oude kajuit,
en stoomden den Mississippi op.
Is het opvaren van deze rivier, zoo langzaam
als het dan tegen den stroom in gaat, een ver-
velende reis, — het afvaren met haar troebe-
len stroom is bijna nog erger; want danheeft '
de boot, die twaalf of vijftien mijlen per uur
aflegt, zich met geweld een weg te banen door
een doolhof van drijvende blokken, die men in
den donker dikwijls onmogelijk van te voren
kan zien, laat staan vermijden. Den ganschen
nacht was de bengel dan ookgeen vijf minuten
achtereen stilj en na ieder gelui kreeg de boot
een schok, soms twaalf schokken gauw achter
elkaar, en van die schokken dat de lichtste
meer dan genoeg scheen te wezen om haar
broze kiel als pasteikorst te vergruizen. Keek
men nu bij 't aanbreken van den dag in de
smerige rivier, dan scheen ze te wemelenvan
insecten, daar deze zwarte massa's op de opper-
vlakte dreven, of, met den kop het eerst, op
eens uit het water te voorschijn kwamen, wan-
neer de boot, door al die hinderpalen heen-
stoomende, een stuk of wat voor een oogenblik
onder water duwde. Soms stopte de machine
vrij lang, en dan bevonden zich voor de boot
en er achter, en dicht aan alle kanten, zooveel
van die ellendige hindernissen, dat zij er, als
het middelpunt van een drijvend eiland, ten
eenenmale van ingesloten, en wel genoodzaakt
was daar te blijven, totdat ze, evenalsdonkere
wolken zulks voor den wind doen, ergensnaar
toe gingen en van lieverlede een doortocht
ontsloten.
Den volgenden morgen kwamen we echter
weer in 't gezicht van 't afschuwelijk moeras
Cairo genaamd. Daar stopten we, om hout in
te nemen, en gingen naast een barge liggen,
waarvan het hier en daar uitschietend getim-
merde nauwelijks den boel by elkaar hield. Ze
was aan den oever vastgemaakt, en op haar zij
stond het woord „koffiehuis* geschilderd. Dat
nu was, naar ik verstonderste], het drijvende
Paradys, waar het volk een toevluchtsoord zoekt,
als het voor een maand of twee zijn huizen
verliest onder de afzichtelijke wateren van den
Mississippi. Maar toen we zuidwaarts van dit
punt afzagen, smaakten we de zelfvoldoening,
die onuitstaanbare rivier al haar slijmerigen
en leelijken last plotseling naar New Orleans
te zien voortstuwen: en nadat we een gele
streep over waren, die zich dwars door den
stroom uitstrekte, waren we weer op den hel-
deren Ohio, om naar ik vertrouw, nooit den
Mississippi meer te zien, of 't moest wezen in
onrustige droomen en nachtmerries. Hem ver-
laten voor 't gezelschap van zijn glinsterenden
buur, stond dan ook gelijk met den overgang
van smart tot vreugd, of het ontwaken uit een
verschrikkelijk visioen tot een vroolijke werke-
lijkheid.
Op den vierden avond kwamen we te Louis-
ville aan, en maakten terdege van ons voor-
treffelijk logement gebruik. Den volgenden dag
gingen we op de Ben Franklin, een mooie
mailboot, en bereikten kort na middernacht
Cincinnati. Daar 't thans zoover gekomen
was, dat het slapen op planken ons eigenlijk
eer vermoeide dan uit deed rusten, waren we
maar wakker gebleven, om dadelijk aan wal te
kunnen gaan; en ons terstond een wegbanende
door al de donkere dekken van andere booten,
en onder doolhoven van stoommachines en
lekke suikervaten, belandden we eindelijk op
de straten, porden den portier wakker aan 7 t
logement waar we vroeger gelogeerd hadden,
en nu duurde het niet lang, of we waren
tot onze groote blijdschap gezond en wel
onder dak.
Te Cincinnati bleven we maar een dag,
en vertrokken toen naar Sandusky. Daar met
dat uitstapje twee diligence-rittengemoeid waren,
die, met de door my reeds aangestipte, de
hoofdkenmerken bevatten van deze wijze van
reizen in A m e r i k a, wil ik den lezer als onzen
reisgenoot meenemen en mij verbindenom den
afstand zoo gauw mogelijk af te leggen.
De plaats onzer bestemming in eerste instan-
ce is Columbus. Het ligt maar ongeveer
honderd en twintig mijlen van Cincinnati,
doch (een zeldzame zegen inderdaad!) de ge-
heele weg is gemacadamiseerd, en de bereke-
ning is, dat men hier zes mijlen per uur aflegt.
's Morgens om acht uur stappen we in een
groote diligence, waarvan de kolossale wangen
zoo erg rood en volbloedig zijn, dat ze wel
last schijnt te hebben van neigingtot bloedop-
stijging naar 't hoofd. Waterzuchtig is ze zeker,
want ze kan wel een dozijn passagiersbergen.
Maar — hoe verwonderlijk, niet waar? dat we
'r dit bij kunnen voegen — ze is erg glunder
en schoon, want ze is pas nieuw, moet men
weten, en vroolyk ratelt ze door C i n c i n-
n a ti's straten.
Onze weg ligt door eene mooie landstreek,
die welig bebouwd is en een schitterend over-
,vloedigen oogst belooft.. Soms rijden we een
veld voorbij, waar de als borstels overeind-
NAAR DE WATERVALLEN VAN DEN NIAGARA.
103
staande sterke Stengels van Indiaansch koorn
er als zooveel wandelstokken uitzien, en soms
een omheinden akker waar de groene tarwe
onder een doolhof van boomstronken opspringt.
De primitieve omheining van wormhout is alge-
meen en staat alles behalve mooi; maar de
boerderijen werden netjes onderhouden, en, dit
alleen daargelaten, zou men wanen in Kent
te reizen.
Dikwijls blijven we stilstaan bij een herberg
aan den landweg, om aan de paarden water te
geven; bij zoo'n herberg is 't altijd doodstil.
De koetsier klimt van den bok, vult zijn emmer
en houdt dien zijn paarden voor. Het gebeurt
bijna nooit, dat er iemand is, om hem een
handje te helpen; zelden treft hij er zoo'n exem-
plaar van 'n straatslijper aan; en nooit een
stalknecht om wat gekheid mee te maken.
Soms, wanneer we van span verwisseld zijn,
kost het een beetje moeite, weer voort tekomen,
en dat komt hier vandaan, dat in deze buurt
een zonderlinge manier heerscht, om eenjong
paard te dresseeren. Ziehier hoe dit in zijn
werk gaat. Men vangt het, tuigt het tegen wil
en dank, en spant het dan maar voor een dili-
gence, zonder er verder notitie van te nemen.
Geen wonder, dat het dan eerst met horten
en stooten gaat; edoch, dit verbetert van lie-
verlede, en zoo zetten we onze reis weer
voort.
Nu en dan gebeurt het, dat, als we pleisteren,
om van paarden te verwisselen, een stuk of
drie half dronken straatslijpers met hun handen
in hun zakken aan komen drentelen. Of wel,
men ziet ze zoo lang als ze zijn in schommel-
stoelen liggen of tegen de vensterbankofkolon-
nade aanleunen. Het gebeurt niet vaak, dat ze
of ons of iemand andersietste zeggen hebben,
maar ze zitten, of staan, of liggen daar maar
vadsig en lui naar de koetspaarden te kijken.
Gewoonlijk is de herbergier onder hen. Deze
sinjeur schijnt zich echter het minst van alien
te bemoeien met hetgeen er in zijn huis om-
gaat. Ja, hij staat in dezelfde verhouding tot
de kroeg, als de koetsier tot de koets en de
passagiers; wat er ook binnen den kring zijner
werkzaamheid voor moge vallen, och, het komt
hem niet aan de koude kleeren, en in dat op-
zicht laat hij Gods water maar over Gods akker
loopen.
Hoe dikwijls men ook van koetsier verandere,
dit brengt niet de geringste verandering in des
koetsiers karakter. Of ge 'r een ziet of tien,
altijd is hij vuil, altijd knorrig, altijd stil. In-
dian hij vatbaar mocht zijn voor eenige aan-
doening, hetzij van zedelijken of lichamelijken
aard, dan bezit hij een vermogen om dit te
verbergen, dat waarlijk wonderbaar is. Zit -ge
naast hem op den bok, nooit spreekt hij een
woord tot u, en spreekt gij tot hem, dan ant-
woord bij (als hij antwoordt!) met eenletter-
grepige woorden. Niets zal hij u op den weg
aanwijzen; trouwens hij kijkt zelden naar iets
en heeft er al den schijn van, of hem dit alles
te veel, ja, hij eigenlijk levenszat is. Hoe neemt
hij nu de honneurs waar ten opzichte zijner
koets? Dit heb ik al gezegd: hij bemoeit zich
met zijn paarden, en daarmee uit. De koets
volgt, omdat ze aan de paarden vastgemaakt
is en op wielen gaat: niet omdat gij of ik er
in zit. Soms — 't loopt dan naar 'n end van
een langen rit — begint hij op eens een brok-
stuk van een of ander lievelingsliedje te zin-
gen, valsch ook, maar zijn gezicht zingt nooit
mee: 't is alleen zijn stem, en die dikwijls nog
niet eens.
Altijd pruimt hij ? en altijd spuugt hij, en
nooit getroost hij zich de moeite, om een zak-
doek te gebruiken. Nu, waartoe zal een vrij
schepsel zoo'n last zich op den hals halen?!
Dat is waar ook, maar niet minder waar, dat
de gevolgen niet uitblijven voor den passagier
die op den bok zit, vooral als de wind naar
zijn kant is, en dat die gevolgen alles behalve
plezierig zijn.
Telkens als de wagen stil blijft staan, en ge
de stemmen kunt hooren van de passagiers
daarbinnen; of telkens als er een der omstan-
ders tot hen of een der hunnen het woord
richt, of ze elkaar aanspreken, zultge een vol-
zin gedurig en gedurig, ja oneindige keeren
hooren inhalen. Op zich zelf is 't al een ordi-
naire en weinig om 'tlijf hebbende volzin. 'tis
toch noch meer noch minder dan „Ja m'n-
heer"; maar diezelfde volzin wordt op allerlei
omstandigheden toegepast en vult iedere pauze
in den loop van 't gesprek. Bij voorbeeld:
't Is een uur na den namiddag. Het tooneel is
een plaats waar we dien dag zullen ophouden
om te eten. De wagen rijdt tot aan de deur
der herberg. 't Is warm weer, en er zijn
verscheidene straatslijpers, die om en nabij de
kroeg slenteren, en er op wachten tot de open
tafel klaar is. Onder hen bevindt zich een kra-
nig heer met een bruinen hoed op, die zich in
een schommelstoel op straat heen en weer zit
te wiegelen.
Als de koets ophoudt, kijkt een heer met
een stroohoed uit het portierraampje.
Stroohoed (tot den kranigen heer in den
schommelstoel). Ik meen, datik daar den reen-
ter Jefferson voor me zie, niet waar?
Bruinhoed (nog altyd wiegelend, en zeer lang-
zaam en doodbedaard sprekende). Ja, m'nheer.
Stroohoed. Warm weer, Reenter.
Brtothoed. Ja, m'nheer.
Stroohoed. Yerleden week was 't een beetje
koud.
Bruinhoed. Ja, m'nheer.
Stroohoed. Ja, m'nheer.
Een pauze. Allerernstigst kijken zeelkaar aan.
Stroohoed. Ik ga bij me zelf na, dat u nu
104
SCHETSEN UIT AMERIKA.
toch wel die zaak (van de ^Corporation
judge") achter den rug zult hebben.
Bruinhoed. Ja, m'nheer.
Stroohoed. Hoe is de zaak uitgewezen, m'n-
heer?
Bruinhoed. De eischer is in 't ongelijk ge-
steld geworden, m'nheer.
Stroohoed (vragenderwijs). Ja, m'nheer?
Bruinhoed (bevestigenderwijs). Ja, m'nheer.
Beiden (peinzend, daar ieder naar de straat
kijkt). Ja, m'nheer.
Een nieuwe pauze. Alweer kijken ze elkaar
aan, en nog ernstiger dan te voren.
Bruinhoed. Ik gel oof, dat de wagen vandaag
nogal wat over zijn tijd aankomt.
Stroohoed (twijfelachtig). Ja, m'nheer.
Bruinhoed (op zijn horloge ziende). Ja, m'n-
heer, 't is dicht bij tweeen.
Stroohoed (zijn wenkbrauwen met groote
verbazing fronsend). Ja, m'nheer!
Bruinhoed (op stelligen toon, terwij] hij
zijn horloge weer in zijn zak steekt). Ja, m'n-
heer.
Al de andere passagiers van binnen (onder
elkaar). Ja m'nheer.
Koetsier (op een allerknorrigsten toon). Neen,
dat 's niet waar.
Stroohoed (tot den koetsier). Nu, ik weet
't niet, m'nheer. We zijn die laatste vijftien
mijlen nogal aardig opgeschoten. Dat's waar-
heid.
Daar de koetsier geen antwoord geeft en er
niets van wil weten om in eenige woordenwis-
seling te treden over een onderwerp waar zijn
sympathie en gevoelens zelfs in de verte niets
mee te maken hebben, zegt een andere passa-
gier: „Ja, m'nheer," en om nu die loffelijke
daad te erkennen, zegt de heer met den
stroohoed op zijn beurt: „Ja, m'nheer," tot
hem. De stroohoed vraagt dan aan den bruin-
hoed, of de koets waar hij (de stroohoed) in zit,
niet een nieuwe is? Waarop bruinhoed ant-
woordt: „Ja, m'nheer."
Stroohoed. Dat dacht ik wel. Wat 'n sterke
vernislucht, niet waar, m'nheer?
Bruinhoed. Ja m'nheer.
Al de andere passagiert van binnen. Ja,
m'nheer.
Bruinhoed (tot het gezelschap in 't alge-
meen). Ja, m'nheer.
Aangezien er nu al heel wat gevergdisvan
de spraakzaamheid van 't gezelschap, doet de
stroohoed het portier open en stapt uit. Al de
anderen volgen zijn voorbeeld. Kort daarna
eten we met de logeergasten, en krijgen niets
te drinken dan koffie en thee. Daar beidezeer
slecht zijn en het water nog slechter is, vraag
ik om brandewijn; maar het is een Matigheids-
Hotel, en sterken drank kan men er noch voor
goede woorden noch voor geld krijgen. Deze
dwaze manier om reizigers te dwingen, dat ze
nare dranken tegen wil en dank door hun keel-
gat jagen, is in A m e r i k a in 't geheel niet
ongewoon, maar nooit ontdekte ik, dat de teere
gemoedsbezwaren van zulke brave Hendrikken
onder de logementhoudershen aanspoorden om
dan ook tusschen de qualiteit van 't geen men
bij hen krijgen kan en de prijzen die er voorgeno-
teerd worden een ongewoon fatsoenlijke even-
redigheid in acht te nemen: integendeel, ik
vermoedde eerder, dat zij, by wijze van schade-
loosstelling voor de winstderving op den ver-
koop van geestrijke dranken, slechter qualiteit
aansmeerden voor hooger prijs. Doch wat hier-
van ook zij, voor personen van zulke teere
gewetens zou 't misschien het meest geraden
zijn, om zich maar geheel en al te onthouden
van 't kasteleinsbedrijf.
Zoodra we gegeten hebben, stappen we in
een ander rijtuig, dat bij de deur klaar staat
(want onze koets is in dien tusschentijd verwis-
seld), en gaan weer op reis. Onze weg voert
ons door dezelfde soort van landstreek tot aan
den avond, als wanneer we aan de stadkomen,
waar we aanleggen om thee te drinken en te
soupeeren; en nadat de brievenzakken aan 't
postkantoor afgegeven zijn, rijden we door de
gewone breede straat, met de gewone magazij-
nen en huizen, naar 't logement waar deze
maaltijd klaargemaakt is. In 't voorbijgaan wil
ik nog meedeelen, dat de lakenkoopers, bij
wijze van uithangbord, altijd een stuk rood
laken aan hun deur hebben hangen. We komen
dan aan 't logement aan, en aangezien hier
velen van de open tafel gebruik plegen te
maken, is het gezelschap nogal groot en . . .
oudergewoonte nogal saai. Maar aan 't hoo-
ger eind der tafel zit de vroolijke kasteleines,
en daar vlak tegenover een eenvoudige school-
meester uit W a 1 1 i s met zijn vrouw en kind,
die op een speculatie, die meer beloofde dan
ze wel gaf, hier naar toe kwam om de klassie-
ken te onderwijzen. Zoowel in dezen meester
en de zijnen alsin de dame, wordtruimschoots
belang gesteld, totdat men gedaan heeft met
eten en nu staat een ander rijtuig gereed. Door
helder maanlicht beschenen stappen we daar
nog eens in, en rijden door tot middernacht.
Dan stoppen we, om alweer van koets te ver-
anderen, en blijven zoo wat een half uur in
een armzalig vertrek, met een besmeerde steen-
drukplaat van Washington boven den roo-
kerigen haard, en een kolossale kruik koud
water op de tafel, — aan welke verfrissching
zich de knorrige passagiers zoodanig te goed
doen, dat ze altemaal wel trouwepatienten van
dokter Sangrado lijken te wezen. Onder hen
is een kleine dreumes van een jongen die pruimt
als de grootste; en een vadsige heer die, om
met poezie te beginnen, over alle onderwerpen
op arithmetische en statistieke wijze spreekt; en
die altijd op denzelfden toon spreekt, met pre-
00
o
3
Pk
M
m
o
EH
p
O
w
O
o
H
F3
H
pq
M
SZS
H
H
P
P
o
W
Pll
O
CQ
EH
O
M
P
<3
NAAR DE WATERVALLEN VAN DEN NIAGARA.
105
cies denzelfden nadruk en met een allerdeftig-
sten ernst. Hij was zoo even uit den wagen
gestapt en vertelde me hoe de oom van een
zekere jonge dame, die door een zekeren kapi-
tein met list ontvoerd en gehuwd was gewor-
den, in deze streek woonde; en hoe deze oom
zoo'n razende Roeland was, dat hij zich niet
zou verwonderen of hij volgde den bewusten
kapitein naar Engeland, „en schoot hem op
straat dood, waar hij hem ook tegenkwam,"
iets wat ik hem zoo grif niet toe wou geven.
Ik voelde me namelijk zoo doodmoe, dat ik
mijn oogen nauwelijks open kon houden, en
mi kwam 't zeker hier vandaan, dat ik op eens
trek kreeg hem tegen te spreken, enhemdaar-
om de opmerking maakte, dat, als die oom
het hart in zijn lijf mocht hebben om tot zoo'n
krassen maatregei zijn toevlucht te nemen, hij
op een mooien morgen in de vroegte in de
Old Bailey opgeknoopt zou worden; en dat hij
wel zou doen, zijn testament te maken voordat
hij vertrok, daar hij niet heel lang in En-
geland zou wezen, of hij zou 't van noode
hebben.
Den ganschen nacht rijden we door. Van
lieverlede begint de dag aan te breken, en nu
duurt het niet lang of de eerste liefelijke stralen
der warme zon komen ons in de schuinte be-
schijnen. Ze wierp overigens haar licht op een
ellendige woestenij van verzengd gras, doodsche
boomen en armzalige hutten, een tooneel zoo
allernaarst dat men zich met mogelijkheid niets
ergers voor zou kunnen stellen. Ja, 't was een
woestijn zelf in 't bosch, waarvan de planten-
groei even dampig is en schadelijk als die
welke men op de oppervlakte van stilstaand
water aantreft; waar de giftige paddestoel in
den zeldzamen voetafdruk op den drabbigen
bodem groeit, en uit de reten in muur en zol-
der opschiet. Afzichtelijk, niet waar? om zoo 7 n
plek gronds zoo dicht in de nabijheid, ja, als
't ware op den drempel eener stad tegen te
komen! Maar wat zal ik u daarvan zeggen?
Jaren geleden was die ellendige plek opgekocht,
maar de eigenaar is niet op te sporen, en nu
kan de Staat er de handen niet aan slaan. Zoo
blijffc ze daar dan te midden eener ontgonnen
en bebouwde streek als een stuk gronds, waar
de vloek van de een of andere groote misdaad
aan kleeft.
Even voor zevenen bereikten we Golum-
b u s en bleven daar dien dag en nacht om ons
wat te verfrisschen. We troffen 't goed: voor-
treffelijke apartementen toch stonden ons ten
dienste in een zeer groot doch nog niet afge-
bouwd hotel 7 het Neill House genaamd, die,
rijkelyk gestoffeerd met meubelstukken van 't
gepolijste hout van den zwarten noteboom,
evenals kamers eener Italiaansche huizing, op
een fraai portico en steenen veranda uitkwa-
men. De stad is zindelijk en aardig, en is na-
tuurlijk „op weg" om hoe langer hoe meer
uitgebreid te worden. Ze is de zetel van de
Wetgevende Vergadering van Ohio en maakt
bijgevolg aanspraak op eenig aanzien en ge-
wicht.
*Daar er langs den weg, dien wij wenschten
te volgen, den volgenden dag geen diligence
afreed, zoo huurde ik tot billijken prijs een
„ extra" om ons naar Tiffin te brengen, een
klein stadje van waar een spoor loopt naar
Sandusky. Dit zoogenaamde extra was een
gewone diligence met vier paarden, zooals ik
die reeds beschreven heb ; een rijtuig dat ge-
durig van paarden en koetsiers veranderde,
maar voor deze reis uitsluitend ter onzer be-
schikking bleef. Ten einde ons er van te ver-
zekeren, dat we aan alle pleisterplaatsen paar-
den zouden krijgen en geen overlast zouden
hebben van vreemdelingen, stuurden de eige-
naars een agent op den bok mee, die ons
den heelen weg over gezelschap zou houden;
en onder dat geleide nu, en buitendien een
sluitmand vol geurige koude vleeschspijzen,
vruchten en wijn meenemende, reden we den
volgenden morgen om halfzeven we]gemoed
af, ook niet weinig in onzen schik dat we
onder ons waren, en met de ernstigste voorne-
mens dat we ons zelfs door de ruwste teleur-
stellingen der reis niet uit ons humeur zouden
laten brengen.
Grelukkig voor ons, dat we in zoo'n goed
humeur waren, want de weg, dien we dien dag
langs reden, was zeker reeds voldoende om
gestellen ; die juist niet op Mooi Weer stonden,
zoodanig te schokken, dat ze een duim of
wat beneden Stormachtig kwamen. Zoo werden
we in J t eene oogenblik achter in den wagen
in een hoop bij e]kaar gesmeten ; en het vol-
gende oogenblik bezeerden we onze hoofden
aan den heme!. Nu eens zat de eene kant van
't rijtuig diep in de modder, en klemde we ons
aan de andere zij vast. Dan weer lag de koets
op de staarten van de twee achterste paarden
om zoo aanstonds, als in een vlaag van razernij,
in de hoogte te vliegen, terwijl al de vier paar-
den, op den top eener onoverkomelijke hoogte
staande, hun kop pmdraaien en er doodbedaard
naar kijken alsof ze wilden zeggen: , ? Kom ;
span ons maar uit. 't G-aat toch niet." De
koetsiers op deze wegen, die zeker op een be-
paald miraculeuze wijze dit terrein overriden,
draaien en zwaaien bij 't forceeren van een
doortocht, die wel iets heeft van een kurketrek-
ker, zoodanig met hun paarden door al de
poelen en moerassen, dat er 7 keek men het
portierraampje uit, volstrekt niets vreemds in
stak, wanneer men den koetsier met de enden
leisels in zijn handen, alsof hij niets meende,
maar louter paardje speelde, terwijl het voor-
106
SCHETSEN UIT AMERIKA.
span dat stond aan te gapen alsof net er eenig
idee van had, om zoo aanstonds achterop te
gaan staan. Een groot deel van den weg lag
over datgene wat men een Gorduroyroap
noemt; een weg die hiervan wordt gemaakt,
dat men blokken hout, soms heele boomstam-
men in een moeras neersmijt, waar ze dan
maar uit zich zelf vast moeten gaan liggen. De
lichtste van de schokken ; waarmee de zware
wagen van 't eene blok op 't andere vie], was
genoeg, naar 't scheen, om al de beenderen
in 't menschelijk lichaam te hebben ontwricht.
Het zou dan ook onmogelijk zijn, in andere
omstandigheden een dergelijke reeks van ge-
waarwordingen te ondergaan, tenzij misschien
als men 't eens ging probeeren, om per omni-
bus naar den top van de Paulskerk te rijden.
Nooit, nooit ofte nimmer was onze wagen dien
dag een enkel oogenblik in eenige stelling of
soort van beweging, waar men in koetsen ge-
woon aan is. Nooit ondervond men iets, dat
zelfs in de verste verte zweemde naar dat wat
men gewoonlijk ondervindt onverschillig in wat
voor voertui-g, dat op wielen gaat, men ook
reize.
Niettemin, het was een raooie dag en liefe-
lijk was de temperatuur, en ofschoon wij
den zomer achter ons gelaten hadden in 't
Westen, en op ; t punt stonden om de Lente
te verlaten, waren we op reis naar den Nia-
gara en naar huis. Tegen den middag stap-
ten we in een mooi bosch af, dineerden op
een omgevallen boom ; en vervolgden weer
vroolijk onze reis, nadat we onze beste klie-
ken achtergelaten hadden voor een hutbe
woner en onze slechtste voor de varkens (die,
tot grooten troost van ons commissariaat in
Canada, als zandkorrels aan 't zeestrand
zoo talrijk, in deze landstreek aangetroffen
worden.)
Toen de avond viel begon het pad al nau-
wer en nauwer te worden, totdat het zich ein-
delijk zoo onder de boomen verloor, dat de
voerman instinctmatig zijn weg scheen te vin-
den. Ten minste" hadden we den troost te
weten, dat er geen gevaar bestond dat hi] in
slaap zou vallen, want ieder oogenblik 'kon
een der wielen op zoo'n onzachte manier in
botsing komen met een ongezien blok hout,
dat hi] er als de kippen bij moest wezen, om
zich even gauw als stevig aan de leisels vast
te houden, won. hij niet pardoes van den bok
tuimelen. Evenmin behoefden we J r bang voor
te wezen. dat de paarden op hoi zouden raken ;
't was al mooi genoeg voor de dieren om over
zoo'n oneffen weg stapvoets te rijden. En wat
nu het schichtig worden betreft, daar hadden
ze geen ruimte voor: een kudde wilde olifan-
ten kon in zoo'n bosch, met zoo'n koets ach-
ter zich, niet aan 't hollen gegaan zijn. Zoo
sjokten we dan maar zonder de minste onge-
rustheid voort.
Deze boomstronken zijn een opmerkelijke bij-
zonderheid als men in A m e r i k a reist. De
verschillende begoochelingen, die zij, zoodra
het maar donker wordt, het daaraan ongewono
oog aanbieden, zijn waarlijk verwonderlijk wat
haar getal en werkelijkheid betreft. Nu eens
verbeeldt men zich, een Grieksche urn te zien
die daar opgericht is in 't midden van een
eenzaam veld ; dan weer een vrouw weenende
bij een graf; nu eens een alledaagsch oud heer
met een wit vest aan 7 met een duim in elk
armsgat van zijn jas gestoken ; dan weer een
student die ijverig in een boek leest; nu eens
een kruipenden neger, dan weer een paard, of
hond 7 of kanon, of gewapend man, of bochel
die zijn mantel afgooit en in 't licht aankomt
stappen. Dikwijls vermaakte ik me daarmee
evenzeer als met zoo menig glas in een too-
verlantaren, en nooit namen ze die vormen
aan op mijn bevel, maar schenen zich tegen
wil en dank bij me op te dringen; en hoe
vreemd 7 niet waar? soms herkende ik tegen -
hangers van figuren" er in 7 die mij eens gemeen-
zaam waren uit prentenboekjes, waar ik al lang
niet meer om dacht.
Zelfs voor deze vermakelijkheid, werd het
echter gauw te donker 7 en zoo dicht stonden
de boomen naast elkaar, dat hun droge takken
aan weerskanten tegen den wagen aan ratelden
en ons alien noodzaakten, onze hoofden niet uit
het portierraampje te steken. Drie uur achter
elkaar weerlichtte het ook. Iedere bliksemflits
was zeer helder, blauw en lang, en daar de felle
stralen door de dichte takken heen schoten en
de donder somber boven de kruinen der boo-
men rommelde 7 dacht men er onwillekeurig om,
dat er op zoo'n tijd betere buren waren dan
zulke dik begroeide wouden.
's Avonds tusschen tienen en elven daagden
er echter een stuk of wat flauwe lichten in de
verte op, en Opper Sandusky, een Indi-
aansch dorp, waar we tot den morgen zouden
vertoeven, lag voor ons.
IiTde blokherberg, de eenige restauratie der
plaats, lagen ze al te bed, maar nauwelijks
hadden we geklopt of ze stonden op en haal-
den wat thee voor ons uit een soort van keu-
ken of gelagkamer, behangen met oude kranten,
die tegen den muur waren aangeplakt. De
slaapkamer, die mijn vrouw en mij aangewezen
werd, was een groot, laag, spookachtig vertrek,
met een massa dorre takken op den haard, en
twee deuren zonder de minste sluiting tegen-
over elkaar, waardoor men den stikdonkeren
avond en de woeste landstreek kon zien, en
die beide zoo gemaakt waren, dat de een al-
tijd de ander open deed waaien : een huisbouw-
NAAR DE WATERVALLEN VAN DEN NIAGARA.
107
kundige nieuwigheid, die ik me met herinner
vroeger gezien te hebben, en waarvan de ont-
dekking me niet al te p]eizierigstemde toenik
in bed stapte, daar ik een aanzienlijke som in
goud voor onze reiskosten in een kistje bij me
had. Maar doordien ik een en ander van onze
bagage voor de deur zette, was dit bezwaar
gauw achter den rug, en sliep ik dien nacht
tegen alle verwachting vrij rustig.
Mijn Bostonner vriend kroop ergens op den
zolder onder de dekens, waar een andere
logeergast al lag te snorken als een os. Maar
daar hij zoo vreeselijk gebeten werd dat hi]
't niet langer uit kon houden, stond hij weer
op en zocht een goed heenkomen in den wagen,
die voor J t huis stond te luchten. Politiek was
deze stap niet, gelijk van achteren bleek ; want
nauwelijks hadden de varkens de lucht van
hem gekregen, of ze zagen op dekoetsals een
soort van pastei neer, met een of andere vleesch-
spijs van binnen, met dat gevolg dat ze 'r zoo
vreeselijk omheen liepen te knorren, dat hij
bang was, er uit te stappen, en er tot 's mor-
gens in lag te trillen als een juffrouws hondje.
Ook kon men hem met den besten wil niet
verwarmen. door middel van een glas brande-
wijn; want met een zeer goede en wijze bedoe-
ling verbiedt de Wetgevende macht aan de
kroeghouders sterken drank in Indiaansche dor-
pen te verkoopen, een voorzorg, die echter vol-
strekt niet doeltreft, om de doodeenvoudige re-
den dat de Indianen er wel raad op weten om
zich van rondventers drank te verschaffen, van
slechter qualiteit en duurder prijs.
Deze plaats wordt door een nederzetting van
de Wyandot-Indianen bewoond. Onder 't gezel-
schap, waarmee we ontbeten, was een goed-
hartig oud heer, die jarenlang gebruikt was
geworden door de regeering der Yereenigde
Staten als bemiddelaar bij haar onderhande-
lingen met de Indianen, en die juist een trac-
traat gesloten had met dit volk, waarbij ze zich
voor een zekere jaarlijksche som verbonden,
om het volgende jaar te verhuizen naar een
'zekere landstreek, bewesten den Mississippi en
een klein eindje achter St. Louis. Hij hing
me een aandoenlijk tafereel op van hun sterke
verknochtheid aan de plaatsen waar eenige her-
inneringen uit hun kinderlijken leeftijd aan ver-
bonden waren, en vooral aan de begraafplaatsen
hunner nabestaanden. Ook gaf hij me in niet
minder treffende bewoordingen te kennen, hoe
zij er tegen] opzagen, al dergelijke plaatsen
vaarwel te moeten zeggen. Zulke verhuizingen
had hij meer dan eens bijgewoond, en altijd
met tegenzin, ofschoon hij wist dat zij tot hun
eigen welzijn vertrokken. De vraag' of deze
stam gaan zou of blijven, was een dag ofdrie
geleden onder hen besproken geworden in een
opzettelijk voor dat doel opgerichte hut, waar-
van de blokken nog voor de herberg op den
grond lagen. Toen de beraadslagingen afgeloo-
pen waren, werden de ja- en neen-stemmers op
twee rijen tegenover elkaar gezet, en bracht
ieder volwassen man op zijn beurt zijn stem
uit. Zoodra de uitslag bekend was, onderwierp
de minderheid (een aanzienlijke minderheid)
zich ■■ gewillig aan de rest en onthield zich van
den geringsten tegenstand.
Naderhand kwamen we sommige van deze
arme Indianen op ruige hitten tegen. Ze had-
den zooveel weg van Zigeuners, dat, had ik er
een stuk of wat van inEngeland gezien, ik
de gevolgtrekking zou gemaakt hebben, als
iets dat vanzelf sprak, dat ze tot dien omzwer-
venden en rusteloozen volksstam behoorden.
Daar we deze stad terstond na ons ontbijt
verlieten, zetten we onzen tocht weer voort over
een weg die zoo mogelijk nog slechter was
dan die van gisteren, en kwamen tegen.den mid-
dag te Tiffin aan, waar we met den ff extra"
vertrokken. Om twee uur gingen we per spoor;
maar aangezien ook deze weg alles behalve
goed gemaakt, en de grond vochtig en moe-
rassig was, ging het reizen nog niet zeer vlug
en kwamen we eerst 's avonds te Sandusky
aan, doch nog juist bijtijds om daar te kunnen
dineeren. We stapten af aan een goed ingericht
klein logement aan den oever van 'tErie-Meer,
sliepen daar dien nacht, en hadden geen andere
keus dan om tot den volgenden dag te wach-
ten, totdat er een stoomboot voor B u f f a 1 o op
kwam dagen. De stad, die er nogal armzalig
uitzag, had wel iets van den achterhoek eener
Engelsche badplaats, als J t seizoen om is.
Onze kastelein, die er niet weinigopuit was
om 't ons zoo gemakkelijk mogelijk te maken,
was een knap man van middelbaien leeftijd
die naar deze stad was toegekomen uit N i e u w
E n g e 1 a n d, in welk gedeelte des lands hij groot
was gebracht. Als ik er nu melding van maak,
dat hij gedurig, met zijn hoed op, de kamer
in- en uitliep; dat h\) dan weer staanbleef om
op dezelfde vrijpostige manier met ons een
praatje te maken, of zoo lang als hij was op
onze canape ging liggen, de krant uit zijn zak
haalde en ze op zijn doode gemak las, — zie,
dan maak ik er alleen daarom gewag van, om
den lezer eenigermate de eigenaardige gewoon-
ten des lands te doen kennen, en in de verste
verte niet om mij er over te beklagen als iets
dat me eigenlijk hinderde. Thuis zou ik me
door dergelijke handelwijze ongetwijfeld belee-
digd gevoeld hebben, omdat het bij ons geen
gewoonte is, en het in dat geval onbeschoft
zou mogen heeten; maar in Amerika koestert
een goede, beste vent van dit kaliber geen
andere begeerte dan zijn gasten gastvrij en goed
te bedienen; en ik had niet meer recht, en
gerust mag ik er bijvoegen niet meer lust, zijn
gedrag naar den Engelschen regel en standaard
te beoordeelen, dan met hem aan 't kijven te
108
SCHETSEN UIT AMERIKA.
gaan, omdat hij niet precies de lengte had, om
opgenomen te kunnen worden bij de grena-
diers van de garde der Koningin. Even weinig
trek had ik, om ruzie te maken met een pot-
sierlijke oude juffrouw, die een der eerste
dien'stboden van dit etablissement was, en als
ze ons by den een of anderen maaltijd kwam
bedienen, op haar doode gemak plaats nam
op den allergemakkelijksten stoel en dan een
bakerspeld voor den dag haalde om er haar
tanden mee uit peuteren, die kiesche plech-
tigheid zonder ophouden door bleef verrichten
en ons ondertusschen met alle deftigheid aan-
keek (ons nu en dan aansporende om haar
tafei wat meer eer aan te doen), totdathettijd
was om op te staan en af te nemen. Het was
ons genoeg, dat men al wat we begeerden,
even beleefd als prompt deed, ja, dat men er
zelfs op uit was 7 om, zooals men dat noemt,
onze gedachten te raden.
Den dag na onze aankomst, een Zondag,
gebruikten we wat vroegonsmiddagmaal, toen
er een stoomboot in 'fc gezicht kwam en dade-
lijk aan de kaai aanlag. Daar 't bleek dat ze
op weg was naar Buffalo, repten we ons
zooveel mogelijk om aan boord te komen, en
lieten spoedig Sandusky ver achter ons.Ze
was een groot schip van vijfhonderd ton en
fraai gestoffeerd, ofschoon met machines van
hooge drukking, iets waarbij ik altijd dat soort
van gevoel had, dat ik, mijns bedunkens,
ondervinden zou, als ik eens op de eerste ver-
dieping van een kruitmolen logeerde. Ze had
een lading meel in, waarvan een stuk of wat
vaten op dek waren opgeslagen. De kapitein,
die naar boven kwam om een praatje te hou-
den en een vriend voor te stellen, ging als een
andere Bacchus met zijn voeten dwars over
een dezer vaatjes zitten, haalde daarop een
groot knipmes uit zijn zak en begon het toen
onder 't praten te schillen, door dunne spaan-
dertjes van de randen af te snyden. En dat
schillen ging hem zoo ilks en zoo vlug van de
hand, dat, was hij niet heel gauw ergens anders
geroepen geworden, van 't heele vaatje niets
anders zou overgebleven zijn dan meel en
spaanders.
Nadat we aangelegd hadden aan een paar
vlakke plaatjes, met lage dijken die zich in 't
meer uitstrekten, waar, evenals windmolens
zonder zeilen, plompe vuurtorens op stonden
(een tooneel dat veel weghad van een Hol-
landsch vignet), kwamen we 's nachts om twaalf
uur te Cleveland aan waar we den heelen
nacht en tot ? s morgens negen uur bleven
liggen.
Ik was nogal nieuwsgierig ten opzichte van
deze plaats. Men moet namelijk weten, dat ik
te Sandusky een proeve van haar letter-
kunde gezien had in den vorm eener krant,
die zich ijselijk druk maakte naar aanleiding
van Lord Ashburton's jongste aankomst te W a s-
hington, om de geschilpunten teregelen tus-
schen de regeering van de Vereenigde Staten
en Groot-Brittannie, en ziehier nu wat ze haar
lezers deed opmerken: had Amerika, toen
het nog de kinderschoenen aanhad, E n g e 1 a n d
afgerost, en het nog eens afgerost in zijn jeugd,
nu was het klaarblijkelijk noodig, dat het, thans
op rijper leeftijd gekomen, Engeland nog
eens afroste. Daarbij gaf ze alien echten Ame-
rikanen de verzekering, dat, als mijnheer Web-
ster maar zijn plicht deed in de ophanden zijnde
onderhandelingen en den Engelschen lord een,
twee, drie naar huis stuurde, zij, de Amerika-
nen, binnen twee jaar „ Yankee Doodle zouden
zingen in Hyde Park, en Hail Columbia in de
scharlakenroode zalen van Westminster!"
Ik vond het een aardige stad en had het ge-
noegen het bureau te zien, wel te verstaan van
buiten ? van 't dagblad waar ik zoo even gewag
van gemaakt heb. Maar het onuitsprekelijke
genoegen om den verstandigen kop te aanschou*
wen uit wiens brein de bovenvermelde volzinnen
voortkwamen, smaakte ik helaas niet. Ik twijfel
er echter geen oogenblik aan of in zijn soort is
hij een genie, een man die bij een uitgezochten
kring zeer in tel is.
Er was een heer aan boord, wien ik zonder
het te wiilen of te weten veel hartzeer scheen te
veroorzaken. Toevallig vernam ik het door 7 t
dunne beschot dat onze staatsiehut scheidde van
de kajuit waar hij en zijn vrouw samen zaten te
praten. Waar 't vandaan kwam, weet ik niet,
maar 't scheen dat hij me maar niet uit zijn
gedachten kon verzetten en danig het land aan
me had. Het eerste van al wat ikhemhoorde
zeggen (en het grappigste van de zaak was,
dat hij het me niet director had kunnen mee-
deelen, al had hij op mijn schouders geleund
en J t me ingefluisterd), het eerste nu van al
wat ik hem hoorde zeggen, was: „Boz is nog
aan boord, lieve." Na een vrij lange pauseering
voegde hij er op stenenden toon by: „Bozlaat
zich in 't geheel niet zien," iets wat maar al
te waar was, want ik was niet al te wel en lag'
met een boek in mijn hand te bed. Nu dacht
ik, dat hij me met rust zou laten, maar jawel!
Alweer verliep er eenminuut of wat, in welken
tusschentijd ik mij verbeeld dat hij erg aan 't
woelen zal gegaan zijn en zijn best zal gedaan
hebben om den slaap te vatten, daar barstte
hij opnieuw in een jammerklacht uit: „Weetje
wat ik denk? Boz is bezig met een boek te
schrijven en zet er al onze namen in," op
welke denkbeeldige gevolgtrekking van zich
aan boord te bevinden met Boz hij steende en
stil werd.
Dien avond kwamen we om acht uur aan
de stad Erie aan, en vertoefden daar een uur.
's Morgens tusschen vijven en zessen arriveer-
den we te Buffalo, waar we ontbeten en
NAAR DE WATERVALLEN VAN DEN NIAGARA.
109
daar we al te dicht warenbij de Groote Water-
vallen om geduldig ergens anders te wachten,
spoorden we nog dienzelfden morgen om negen
uur naar den Niagara.
Het was een ellendige dag., Koud en guur
was het weer; er viel een natte mist, en kaal
en winterachtig zagen de boomen er in die
noordelijke streek uit, Waar de trein ook stopte,
luisterde ik naar 't gebruis, en gestadig keek
ik den kant uit, waar ik wist dat de waterval-
len moesten zijn, daar ik de rivier in die rich-
ting zag stroomen. En zoo verwachtte ik ieder
oogenblik het schuim te zullen zien. Een paar
minuten voordat we stopten, niet vroeger, zag
ik twee groote witte wolken, die langzaam en
statig uit de diepten der aarde oprezen. Dit
was alles. Ten laatste stapten we af ; en toen
*hoorde ik voor 't eerst het geweldig gebruis
van water, en voelde ik den grond ondermijn
voeten dreunen.
De oever is zeer steil, en was glibberig van
regen en half gesmolten ijs. Ik weet ternauwer-
nood hoe ik beneden kwam, maar 't duurde
niet lang of ik was op den bodem, en doof
van 't geweld, half blind van 't schuim en
kletsnat klauterde ik met twee officieren, die
zich bij me aangesloten hadden, over een stuk
of wat gebroken rotsen heen, en zie, we waren
aan den voet van den Amerikaanschen water -
val. Ik kon een onmetelijken waterstroom van
een zekere groote hoogte eensklaps af zien brui-
sen, maar had geen idee van vorm of ligging,
of van wat dan ook, behalve Van onbepaalde
onmetelijkheid.
Toen we in 't kleine overhaalbootje zaten en
de gezwollen rivier vlak tegenover beide water-
vallen overstaken, begon ik te voelen wat het
was; maar zoo bedwelmd was ik dat ik den
omvang van 't tooneel niet begrijpen kon.
Eerst toen ik aan de Tafelrots kwam en daar,
Groote Hemel, wat 'n val van licht groen water
voor me zagi — eerst toen deed het zich in
al zijn macht en majesteit aan mij voor.
En toen ; k nu voelde, hoe dicht ik bij mijn
Schepper stond, was de eerste en de blijvende
uitwerking van 't ontzagwekkend tooneel Vrede.
Zielevrede: Rust: Kalme herinneringen aan de
Dooden: Groote gedachten van Eeuwige Rust
en Geluk: niets wat naar Somberheid of Schrik
geleek. Neen, Niagara was op eens in mijn
hart afgedrukt als een Beeld der Schoonheid,
om daar te blijven onveranderlrjk en onuit-
wischbaar, tot zijn slagaderen voor altijd op-
houden te kloppen.
0, hoe week de strijd en moeite van ons
dagelijksch leven al meer en meer op den
achtergrond, gedurende de tien gedenkwaardige
dagen die wij op dien betooverenden grond
doorbrachten ! Wat al stemmen spraken van
uit het donderende water ; wat al van de aarde
verdwenen gezichten keken mij van uit zijn
flikkerende diepten aan; wat hemelschebelofte
glinsterde in de engeltranen, de veelkleurige
droppelen, die in de rondte neerstroomden en
zich kronkelend vereenigden met de prachtige
bogen die de steeds afwisselende regenbogen
vormden !
In al dien tijd bewoog- ik me geen enkel
oogenblik van de Canadasche zijde, waar ik 't
eerste naar toe gegaan was ; en nooit stak ik de
rivier weer over, want ik wist, dat er aan den
overkant menschen waren en op zoo'n plaats
is 't natuurlijk dat men vreemd gezelschap
mijdt. Den ganschen dag heen en weer te loo-
pen, en de watervalleri uit alle gezichtspunten
te beschouwen; aan den rand te staan van
den Great Horse Shoe-Val en J t dan op te
merken hoe het zich reppende water kracht
schijnt te verzamelen als 't den rand nadert,
maar ook een oogenblik schijnt te wachten voor
en aleer het zich werpt in den afgrond daar bene-
den ; van de effen watervlakte starend op te zien
naar den vloed, zooals die naar beneden stroomt ;
de naburige hoogten te beklimmen en den val
door de boomen te bespieden en te zien hoe
het water zich al draaiend en kronkelend haast,
om zoo aanstonds met vreeselijk gedruisch om-
laag te plofYen, te drentelen in de schaduw
der statige rotsen drie mijlen beneden, en dan
de rivier gade te slaan, zooals ze, door geen
zichtbare oorzaak in beweging gebracht, zwol
en draaide en de echo's wakker maakte ; deN i a-
g a r a voor me te hebben, verlicht door de zon
en door de maan, rood als de zon van liever-
lede ondergaat engrauw als de avond langzaam
invalt; er alle dag naar te kijken, en'snachts
wakker te worden en zonder ophouden zijn
stem te hooren : dit was genoeg.
En telkens als het thans rustigommij heen
is in de natuur, denk ik er aan, dat diezelfdc
wateren nog altijd rollen en springen, en den
ganschen dag bruisen en ruischen. Dan denk
ik er aan, dat, schijnt de zon er op, ze glinste-
ren en blinken als gesmolten goud, en dat, bij
somber weer, ze als sneeuwvlokken neervallen
of als het voorste gedeelte van een grooten
krijtberg schijnen af te brokkelen of als dichte
witte rook langs de rots schijnen af te rollen.
Doch altijd schijnt de machtige stroom te ster-
ven als hij naar beneden komt, en altijd ver-
rijst uit zijn onpeilbaar graf dat schrikkelijk
spook van schuim en damp, dat nooit verdwe-
nen is maar altijd door is blijven spoken met
dezelfde ontzettende plechtigheid sedert de
Duisternis broedde over de diepte en die eerste
stroom voor den Zondvloed — het Licht —
op Gods woord zich over de schepping kwam
verspreiden,
110
SCHETSEN UIT AMERIKA.
VIJFTIENDE HOOFDSTUK;
CANADA TEGENOVER DE
VEREENIGDE 8TATBN.
IN CANADA; TORONTO KINGSTON ; MONTREAL J
QUEBEC ; ST. JOHN'S. WEER IN DE VEREENIGDE
staten; libanon; het kwakerdorp
en west point.
Ik wensch er mij van te onthouden ; de ge-
ringste vergelijking te maken of eenige parellel
te trekken tusschen de kenmerkende eigenschap-
pen van 't maatschappelijkeleven der Vereenigde
Staten en die van de Britsche bezittingen in
Canada. Om deze reden zal ik me dan ook
bepaien bij een zeer kort verslag van onze uit-
stapjes naar 't laatstgenoemde grondgebied.
Maarnvoordat ik den N i a g a r'a verlaat, moet
ik op een zekere stuitende omstandigheid wijzen,
die bezwaarlijk ontsnapt kan zijn aan de aan-
dacht van elken fatsoenlijken reiziger die de
water vail en bezocht heeft.
Op de zoogenaamde Tafelrots staat een hut,
die aan een gids behoort, waar kleine relieken
van de plaats verkocht worden en bezoekers
hun namen schrijven in een boek dat er ex-
pres voor dat doel op na wordt gehouden. Op
den muur der kamer. waar een groote menigte
van deze boeken bewaard worden, is het vol-
gende verzoek aangeplakt: „De bezoekers wor-
den verzocht, van de aanteekeningen en dich-
terlijke ontboezemingen uit de hier gehouden
registers en albums noch afschriften noch uit-
treksels mede te nemen."
Zonder dien zijdelingschen wenk had ik ze
laten ]iggen op de tafels, waar ze evenals boe-
ken in een gezelschapskamer, met zorgvuldige
nalatigheid door elkaar verspreid lagen, — . ik
had toch rijkelijk genoeg aan de verbazende
zouteloosheid van zekere verzen met een anti-
climax aan 't einde van ieder couplet; die in
lijstjes gezet en aan den muur opgehangen
waren. Maar daar dat bericht mijn nieuwsgie-
righeid geprikkeld had om eens te gaan zien,
wat voor geestesproducten zoo zorgvuldig be-
waard werden, sloeg ik een stuk of wat bladen
om en vond ze toen volgekrabbeld met de
vuilste en smerigste liederlijkheid, waartwee-
voetige zwijnen ooit schik in hadden.
Is 't nog niet vernederend genoeg te weten,
dat er onder menschen zulke liederlijke en
nietswaardige dieren gevonden worden, dat ze
'r schik in kunnen hebben, hun ellendige pro-
fanatien tot zelfs op de trappen van 't grootst
altaar der Natuur neer te leggen?! Maar dat
deze zwijnerijen ten pleiziere van hun mede-
zwijnen opgehoopt en op een openbare plaats
bewaard worden, waar aller oogen ze kunnen
zien, k\]k, dat is een schande voor de Engel-
sche taal, waar ze in geschreven zjjjn (ofschoon
ik hoop dat maar weinig Engelschen zich aan
die vuilheid hebben schuldig gemaakt) en een
verwijt voor den Engelschen kant^waar ze be-
waard worden.
De kwartieren van onze soldaten bij den N i a-
gara zijn mooi en luchtig gelegen. Sommige
daarvan zijn groote op zichzelf staande huizen
op de vlakte boven de watervallen, die oor-
spronkelyk voor logementen bestemd waren;
en 's avonds als de vrouwen en kinderen over
de balkons leunden om naar de mannen te
kijken, die op 't gras voor de deur aan *t bal-
len en met andere spelen bezig waren, lever-
den ze dikwijls zoo'n vroolijk en opgewekt
tafereeltje op, dat het een pleizier was, dien
weg langs te komen.
Het spreekt van zelf, dat er op elke garni-
zoensplaats, waar de demarcatielijn tusschen
het eene land en het andere zoo allersmalst is als
bij den Niagara, menigmaal gevallen van deser-
tie voor moeten komen, en redelijkerwijs mag
men veronderstellen, dat, koesteren de soldaten
de wildste en dolste verwachtingen dat daar
aan den overkant fortuin en onafhankelijkheid
voor hen weggelegd zijn, de impulsie om den
verrader te spelen, die zoo'n plaats laaghartige
gemoederen instort, er niet zwakker op wordt.
Maar zelden, uiterst zelden gebeurt het, dat de
menschen, die deserteeren, naderhand gelukkig
zijn en 't naar hun zin hebben. Er zijn zelfs
voorbeelden van in menigte, dat ze hun smar-
tehjke teleurstelling bekend en meteen hun
ernstige begeerte te kennen gegeven hebben,
om tot hun ouden dienst terug te keeren, als
ze maar verzekerd konden zijn van pardon of
; ten minste van een lichte straf. Yerscheidene
hunner kameraden maken er zich echterafen
toe schuldig aan; en voorvallen van soldaten,
die bi] hun pogingen om de rivier over te
zwemmen er hethachjebijinschieten,behooren
waarlijk niet onder de zeldzaamheden. Het is
nog niet zoo lang geleden, dat verscheidene
mannen jammerlyk verdronken toen ze pro-
beerden om naar den overkant te zwemmen,
en een, die de dolheid had om zich op een
tafel als op een vlot te vertrouwen, werd naar
de draaikolk heen gesleurd, waar zijn gehavend
lijk dagen achtereen ronddraaide.
Ik voor mij geloof, dat men het gedruisch der
watervallen erg overdreven heeft voorgesteld,
en dat zal des te waarschijnlijker voorkomen,
als men de diepte der groote kom, waar het
water in opgevangen wordt, in aanmerking ge-
lieft te nemen, Zoolang wij ons hier ophielden
was de wind geen enkel oogenblik hoog of
onstuimig, en toch hebben we op een afstand
van drie mijlen dat gedruisch nog nooit gehoord,
zelfs niet bij zonsondergang, wanneer alles zoo
rustig om ons heen. was en wy onze ooren ter-
dege spitsten.
CANADA TEGENOVER DE VEREENIGDE STATEN.
Ill
Queenston, van waar de stoombooten naar
Toronto afvaren (of ik moest liever zeggen
waar ze stoppen, want hun aanlegplaats is te
L e w i s t o n aan den overkant), Queenston
ligt in een liefelijk dal, waardoor de Niagara,
donkergroen van kleur, haar loop voortzet Men
komt aan deze plaats langs een weg, die zich
slingert onder de hoogten waar de stad door
beschut wordt, en levert, van dit puntgezien,
een buitengewoon mooi en schilderachtig ge-
zicht op. Op de verhevenste dezer hoogten stond
een gedenkteeken opgericht door de Pro vinciale
Vergadering ter eere van generaal Brock, die,
na de overwinning te hebben behaald in een
ge vecht m et de Amerikaansche legerm acht sneu-
velde. De een of andere vagebond -— men ver-
onderstelt dat het een deugniet, een zekere Lett
is, die nu zit, althans nog onlangs wegens een
zwaar vergrijp in de gevangenis was — deze
nu heeft dit' monument voor een paar jaar in
de lucht doen vliegen, zoodat het thans een
nare puinhoop is met een lang stuk van een
yzeren leuning, dat er boven aan hangt, en
evenals een wilde klimoptak of geknotte wijn-
gaardrank heen en weer slingert. Het is van
veel hooger gewicht dan men bij oppervlakkige
beschouwing zou veronderstellen,dat dit stand-
beeld op algemeenekosten weerhersteld wierd,
iets wat trouwens al sinds lang had moeten
geschieden. Ten eerste, omdat het beneden de
waardigheid van Engeland is, een gedenk-
teeken, dat ter eere van een zijner verdedigers
op de plaats zelve waar hij stierf opgericht is
geworden, in dezen toestand te laten. Ten
tweede, omdat het gezicht van dat gedenktee-
ken in zijn tegenwoordigen toestand, en de
herinnering aan de ongestrafte beleediging die
daarvan de oorzaak was, waarlijk niet zeer
geschikt is, om beter gevoelens onder de hier
wonende Engelsche onderdanen aan te wakke-
ren of hun twisten en oneenigheden over de
grensbepaling bij te leggen.
Ik stond hier op de kaai naar de passagiers
te kijken, die zich inscheepten in een stoom-
boot, die de door ons verwachte boot vooraf-
ging en deelde in de ongerustheid waarmee
een sergeantsvrouw haar armzalig boeltje bij
elkaar legde. Strak hield ze haar eene afge-
trokken oog gevestigd op de kruiers, die haar
goed aan boord gooiden, en haar andere op
een waschtobbe zonder hoepels, waar ze, al
was het ook het geringste stuk van haar huis-
raad, bijzonder veel van scheen te houden.
Ondertusschen kwamen er een stuk of vier
soldaten met een milicien aan, die aan boord
gingen.
De milicien was op 't oog nog piepjong, ste-
vig gebouwd en welgemaakt, maar alles behalve
nuchter, ja had zelfs al het voorkomen van
iemand die dagen achtereen min of meer be-
schonken was geweest. Hij droeg een klein
bundeltje over zijn schouder dat aan 't end
van een wandelstok was vastgemaakt, en had
een korte pijp in zijn mond. Hij was even
stoffig en vuil als miliciens gewoonlijk zijn, en
aan zijn schoenen kon men zien, dat hij al een
aardig eindje te voet had afgelegd. Niettemin,
hij had niet weinig schik in zijn leven. Zoo
schudde hij den eenen soldaat de handen, en
klopte een ander op zijn rug, en praatte en
lachte onophoudelijk, kortom maakte een drukte
als een dartele, speelsche keffer.
De soldaten lachterj eerder om dezen vroo-
lijken snuiter dan met hem, en zooals ze daar
hun rottingen recht stonden te buigen en hem
koeltjes aankeken, schenen ze wel te zeggen:
,,ga je gang maar, jongelief, doe maar net of
je thuis bent! langzamerhand zal je wel ont-
groend worden" daar viel de nieuweling,
die in zijn brooddronkenheid achteruit naar 't
gangboord geloopen was, voor hun oogen
pardoes in 't water en spartelde niet zoo'n
klein beetje in de rivier tusschen J t schip en
't dok.
Nooit zag ik iets dat me zoo goeddeed als
de verandering die ik op eens bij deze soldaten
bespeurde. Bijna voordat de man er in lag, was
al hun stijfheid en stroefheid, hun stand zoo
eigen, in een ommezien verdwenen, enlegden
ze de grootste geestkracht aan den dag. In min-
der tijd dan vereischt wordt om 't te vertellen,
hadden ze hem er weer uit, eerst de voeten, met
de panden van zijn jas die hem over zijn oogen
fladderen, terwijl alles hem verkeerd aan 't lijf
hing en het water uit iederen draad van zijn
kaalgesleten kleeren stroomde. Maar op 't zelfde
oogenblik dat ze hem op de been hadden ge-
holpen en merkten dat alles goed afgeloopen
was, waren ze weer soldaten en kekenstijver
en strakker dan ooit.
De halfontnuchterde milicien keek een oogen-
blik rond, alsof de eerste opwelling bij hem dit
was, zijn redders te bedanken, maar toen hij
zag hoe doodonverschillig zij er bij stonden
en dezelfde soldaat, die zich het drukst bij de
karwei geweerd had, hem met een vloekwoord
zijn natte pijp terug gaf, toen stak hij ze in zijn
niond, stopte zijn handen in zijn vochtige zak-
ken en ging, zonder zelf het water uit zijn
kleeren te schudden, al fluitend op en neer loo-
pen, precies alsof er ik zal niet zeggen niets
gebeurd was, maar alsof hij J t voor de grap
gedaan had en de grap hem volkomen was
gelukt.
Zoodra deze boot weg was, kwam de onze
aanstoomen en bracht ons gauw naar demon-
ding van de Niagara, waar de sterren enstre-
pen van A m e r i k a aan den eenen kant wap-
peren en Engelands nationale vlag aan de andere
zij: en zoo nauw is de ruimte tusschen hen,
112
SCHETSEN UIT AMERIKA.
dat de schildwachten in ieder fort dikwijls
elkaars parool kunnen verstaan. Vandaagstoom-
den wlj het meer* Ontario in, een binnen-
landsche zee, en waren tegen halfzeven te
Toronto.
Daar de landstreek rondom deze stad zeer
vlak is, treft men er ook geen opraerkelijke
natuurtooneelen aan, maar de stad zelf is vol
leven en beweging, en draagt alle kenmerken
dat er veel ora- en vooruitgaat. De straten zijn
goed geplaveid en met gas verlicht, de huizen
groot en goed ; de winkels uitmuntend. In ver-
scheiden winkels was de uitstalling van dien
aard dat men 't op de drukste plaatsen van
E n g e 1 a n d niet beter kan vinden ; sommige
magazijnen zouden zelfs de hoofdstadnietont-
sieren. Er is een goede steenen gevangenis hier,
buitendien een mooie kerk, een gerechtshof,
openbare bureaux, tal van geriefelijke particu-
liere woningen, en eengouvernements-observa-
torium om de magnetische veranderingen op te
teekenen en er vervolgens verslag van uit te
brengen. In 't college van Opper Canada, een
van de openbare insteliingen der stad, wordt
een gezond onderwijs gegeven in alle vakken
die tot een beschaafde opvoeding behooren. Het
leergeld is zeer matig gesteld. Ieder leerling
betaalt namelijk jaarlijks niet meer dan hoog-
stens negen pondi sterling. Deze school is nog-
al rijk in land en bekleedt onder de nut-
tige maatschappelijke insteliingen een eervolle
plaats.
? t Was maar een dag of wat geleden, dat de
gouverneur-generaal den eersten steen had ge-
legd van een nieuwe school. Het zal een fraai,
ruim gebouw worden, met een lange laantot
toegang, die al geplant is en als een openbare
wandelplaats zal gebruikt worden. De stad is
wel geschikt voor een gezonde beweging in elk
seizoen, want de voetpaden in de passages, die
achter de hoofdstraat liggen, zijn met planken
beschoten evenals een vloer en worden goed
en zindelijk onderhouden. ,
Wel is net grootelijks te bejammeren, dat
staatkundige geschillen te dezer stedezoohoog
kunnen loopen, dat ze de allertreurigste en aller-
nadeeligste gevolgen bebben. Zoo is 't nog niet
lang geleden, dat er uit een raam geschoten
werd op de gelukkige candidaten bij een ver-
kiezing, bij welke gelegenheid de koetsiervan
een hunner een schot, in zjjn lijf kreeg, dat
Goddank! niet doodelijk afliep. Maar er was
een man, die by dezelfde gelegenheid gedood
werd, en van 't 'zelfde raam waarhij het doode-
lijk schot uit ontving, werd dezelfde vlag die
zijn moordenaar beschermde (niet alleen in de
uitvoering zijner misdaad, maar zelfs tegen haar
gevolgen) opnieuw uitgestoken bij gelegenheid
dat de openbare plechtigheid waar ik zoo even
op gezinspeeld heb, door den gouverneur-gene-
raal geleid werd. Van al de kleuren in den
regenboog is er maar een, die zoo gebruikt
kon worden: ik behoef niet te zeggen dat die
vlag de oranje-vlag was.
Van Toronto vertrekt men 's middags naar
Kingston. Den volgenden morgen is de rei-
ziger om acht uur aan s t eind zijner reis, die
per stoomboot afgelegd wordt op 't meer On-
tario. De boot legt te P o rt Hope en Coburg
aan. Deze laatste plaats is een vroolijk en be-
drijvig stadje. Ook de lading dezer schepen
bestaat voornamelijk uit meel. Zoo hadden wij
tusschen Coburg en Kingston niet minder
dan duizend tachtig vaatjes aan' boord.
Kingston, thans de zetel der regeering in
Canada, is een armzalige stad, die er nog
armzaliger uitziet, omdat er onlangs een brand
geweest is, die op haar marktplein nogal wat
verwoestingen heeft aangericht. Ja waarlijk van
Kingston mag gezegd worden, dat de eene
helft er van verbrand schynt te zijn en de an-
der helft niet schijnt opgebouwd te worden.
Het gouvernementsgebouw is noch sierlijk noch
gemakkelijk, en toch is 't het eenige huis van
eenig gewicht in de buurt.
Men vindt hier een uitmuntende gevangenis,
die met veel beleid bestuurd wordt en waarvan
de inrichting in ieder opzicht voortreffelijk mag
heeten. De mannen worden er aan 7 t werk
gezet als schoenmakers, touwslagers, grofsme-
den, kleermakers, timmerlui en steenhouwers ;
ook waren er sommige bezig met hetbouwen
van een nieuwe gevangenis, die opeenkleinig-
heid na af was. De vrouwelijke gevangenen
waren met naaiwerk in de weer. Onder haar
was een mooi twintigjarig meisje, dat er al
bijna drie jaar geweest was. Tijdens den op-
stand in Canada diende zij als overbrengster
van geheime depecheg|voor de zoogenaamde
Patriotten op Navy Island, bij welke
gelegenheid zij nu eens als een meisje gekleed
was en dan de depeches in haar korset ver-
stopte, dan weer jongenskleeren droeg en ze
tusschen de voering van haar hoed verborg.
In dit laatsten karakter reed ze altijd zoo goed
als de beste jongen, iets wat niets'voor haar
was, want ze kon rijden tegen den besten, ja
kon met de zweep in de hand zelfs een vier-
span mennen. Op een harer patriottische zen-
dingen eigende zij zich het eerste het beste
paard toe, dat ze machtig kon worden, welke
daad haar daar bracht waar ik ze nu zag. Zij
had een allerliefst gezicht, ofschoon er, gelijk
de lezer uit deze schets van haar geschiederiis
op kan maken, een duiveltje in haar helder
oog op de loer lag, waarmee ze nogal scherp
tusschen de tralies van haar gevangenis zat te
gluren.
Er is hier een verbazend sterk bomvrij fort,
CANADA TEGENOVER DE VEREENIGDE STATED.
113
waarvan de positie uitnemend is, en dat zon-
der twijfel in oorlogstijd van grooten dienst
zou zijn, ofschoon 't mij voorkomt dat de stad
te dicht by de grenzen ligt om in zo|§p tijd
lang aan zijn doel te beantwoorden. Ooiprindt
men hier een kleine marine-werf, waar een paar
gouvernements-stoombooten gebouwd werden,
iets wat daar vlug van de hand scheen te gaan.
J s Morgens om halftien vertrokken we van
Kingston naar Montreal, en stoomden de
St. Laurentius-rivier af. Bezwaarlijk kan men
zich een denkbeeld vormen van de schoonheid
dat alles maakt een schilderij uit, die geen
alledaagsch genot oplevert.
In den namiddag schoten we langs eenige
snelvlietende punten naar beneden, waar de
rivier op een vreemde manier kookte en bor-
relde en de plotselinge heftigheid van den
stroom geweldig was, Om zeven uur bereikten
we de landingsplaats van Dickenson, van
waar de reizigers een uur of drie per diligence
reizen, daar de rivier hier zoo snel vliet, dat
het te gevaarlijk en te moeielijk zou wezen
voor de stoombooten, om hier 'den overtocht
„HEM ZIJN NATTE PUP TERUGGAF," ENZ. (BladZ. 111).
van dezen edelen stroom op bijna ieder punt,
maar voornamelijk in 't begin dezer reis, als
hij zich te midden van al die honderden eilan-
den heenslingert. Het getal en gestadig voor
den dag komen van deze eilanden, alles groen
en verbazend houtrijk; hun afwisselende om-
vang T zoodat sommigen zoo groot zijn, dat ze
een half uur lang den overkantder rivier schij-
nen te wezen, en sommigen zoo klein dat ze
louter kuiltjes zijn in haar breeden boezem;
hun oneindige verscheidenheid van vormen, en
de ontelbare mengelingen van schoone vormen
die de daarop groeiende boomen aanbieden:
te wagen. Het getal en de lengte dier porta-
ges, w^arover slechte wegen loopen en het
reizen dus langzaam gaat, maken den weg tus-
schen de steden Montreal en Kingston
min of meer vervelend.
Onze weg lag over een wijde, open land-
streek op een kleinen afstand Van den rivier-
oever, van waar dehelder waarschuwendelich-
ten op de gevaarlijke punten van de St. Lau-
rentius-rivier ons tegenglinsterden. Donker en
guur was de avond, en de weg nogal eentonig.
Het was brj tienen toen we aan den steiger
kwamen, waar de volgende stoomboot lag.
Dickens. Schetsen uit Amerika en tafereelen uit ItaW.
114
SCHETSEN UIT AMERIKA.
Hier gingen we aan boord, en naar bed.
Zij lag daar dien ganschen nacht, en vertrok
zoodra de dag aanbrak. De morgen werdinge-
wijd met een geweldigen donderstorm en was erg
nat, maar van lieverlede klaarde het weerop.
Toen ik na 't ontbijt op dek ging, keek ik
vreemd op, een reusachtig vlot, met een stuk
of veertig houten huizen er op, en ten minste
met even zooveel masten, met den stroom naar
beneden te zien drijven, zoodat het wel iets
weghad van een straat op zee. Naderhand zag
ik verscheidene van deze vlotten, maar nooit
een dat zoo groot was. Al het timmerhout
(plumber" noemt men dit in Amerika), dat
de St. Laurentius-rivier passeert, wordt op deze
manier gevlot. Bereikt nu zoo'n vlot de plaats
zijner bestemming, dan wordt het opgebroken,
het materieel verkocht, en de vlotters keeren
huiswaarts, era nieuwe vracht te halen.
Om acht uur landden we weer, en reisden
vier uur achtereen per diligence door een lie-
felijke en welbebouwde streek, die er in ieder
opzicht geheel op zijn Fransch uitzag: de
hutten; de houding, taal en kleeding van den
boerenstand; de uithangborden voor de win-
kels en kroegen; nissen met Mariabeelden er
in, en kruisen langs den weg. Bijna iedere ge-
meene landbouwer en jongen, al had hij geen
schoeneja aan zijn voeten, droeg een sjerpvan
de een of andere lichte kleur om zijn middel :
gewoonlijk rood; en de vrouwen, die aan de
velden en tuinen werkten en daar allerlei arbeid
verrichtten, hadden altemaal groote platte stroo-
hoeden op met allerbreedste randen. Er waren
Roomsche priesters en liefdezusters in de dorps-
straten ; en beeltenissen van den Zaligmaker
aan de hoeken van kruisstraten en op andere
publieke plaatsen.
? s Middags gingen we aan boord van een
andere stoomboot, en bereikten tegen drieen het
dorp Lachine, negen mijl van Montreal.
Daar verlieten we de rivier en gingen over land.
Montreal ligt heel aardig aan den oever
der Laurentius-rivier en heeft van achteren een
stuk of wat beduidende hoogten, waar bekoor-
lijke rij- en wandelwegen zijn aangelegd. Over
't algemeen zijn de straten nauw en onregel-
matig, zooals in de meeste Pransche steden
die een beetje oud zijn; maar in de nieuwere
gedeelten zijn ze wijd en luchtig. De winkels,
die men daar aantreft bieden nogal wat ver-
scheidenheid aan en zijn heel goed, en zoowel
in de stad als in de voorsteden zijn tal van
uitmuntende particuliere woningen. De graniet-
steenen kaaien vallen in 't oog door hun schoon-
heid, stevigheid en uitgebreidheid.
Er bevindt zich hier een zeer groote Room-
sche hoofdkerk, die eerst onlangs is gebouwd,
met twee slanke torenspitsen, waarvan de eene
nog niet af is. Op de open ruimte voor dit
gebouw staat geheel op zich zelf een sombere
vierkante steenen toren, die er erg vreemd en
in 't oogloopend uitziet, weshalve de wijsneu-
zen der plaats dan ook besloten hebben, hem
onmiddellyk onder den voet te halen. Hetgou-
vernementsgebouw is veel beter dan dat te
Kingston, en de stad vol leven en vertier.
In een der voorsteden is een planken weg —
geen voetpad — die een mijl of zes lang is,
en een weg waar wat omgaat ook. Al de rij-
wegen in den omtrek waren hier eens zoo
druk geworden door 't invallen der lente, die
hier zoo op eens verschijnt, dat, men als 't
ware binnen een dag uit den barren winter de
bloeiende jeugd des zomers voor zich ziet.
De stoombooten op Quebec leggen de reis
's nachts af; dat is te zeggen, 's avonds om
zes uur verlaten ze Montreal en den volgen-
den morgen om zes uur zijn ze te Quebec.
Tijdens ons oponthoud te Montreal (dat
ruim veertien dagen duurde) hebben we dit
uitstapje eenmaal gedaan, en waren verrukt
door al het belangwekkende en schoone, dat
we daar aantroffen.
Met zijn duizelingwekkende hoogten, zijn cita-
del die als 't ware in de lucht hangt, zijn
schilderachtige steile straten en dreigende poort-
wegen en de prachtige gezichten waartelkens
en telkens weer het oog op stuit, is de indruk,
dien dit Gibraltar van Amerika op den
bezoeker maakt, en eenig in zijn soort en
duurzaam. Het is een plaats die niet vergeten,
of in onzen geest met andere plaatsen verward,
of maar een enkel oogenblik in gewicht ver-
minderd kan worden te midden van demassa
tooneelen die een reiziger in zijn geheugen
terug kan roepen. Daargelaten de werkelijkhe-
den dezer allerschilderachtigste stad, hechten
er zich zooveel belangrijke herinneringen aan,
dat het zelfs een woestijn belangwekkend zou
maken. De gevaarlijke afgrond, bij welks rots-
achtig front Wolfe en zijn dappere metgezel-
len het pad der glorie beklommen ; de Vlakten
van Abraham, waar hij zijn doodelijke wond
ontving; de vesting, door Montcalm zoo ridder-
lijk verdedigd; en het graf van zijn soldaat,
door 't springen van een bom nog tijdens, zijn
leven voor hem gedolven, ziedaar eenige van
de herinneringen, die waarlijk niet onder de
onbeduidendste kunnen gerekend worden, maar
integendeel tot de gewichtigste episoden der
geschiedenis behooren. Meteen is dat een ede]
Gredenkteeken, en twee' groote Natien waardig,
dat de nagedachtenis van beide dappere gene-
raals vereeuwigt en waar hun namen gezamen-
lijk op gegriffeld staan.
De stad is rijk in openbare instellingen, en
in Roomsche kerken en gestichten van liefda-
digheid, maar 't is voornamelijk in 't gezicht,
dat men van 't oude Gouvernementsgebouw en
van de Citadel geniet, dat haar weergalooze
schoonheid gelegen is. De even voortreffelijke
CANADA TEGENOVER DE VEREENIGDE STATEN.
115
als uitgebreide landstreek, rijk in akkers en
in bosschen, in berghoogten en in water, die
daar voor u ligt, 'terwijl mijlen ver Canadasche
dorpen u tegenglinsteren in lange witte strepen,
evenals aderen die door 't landschap loopen;
de bonte massa spitse gevels, daken, schoor-
steentoppen in de oude heuvelachtige stad on-
middellijk bij de hand; de schoone St Lauren -
tius-rivier vonkelend en flikkerend in de zon ;
en de nietige schepen, daar onder aan de rots
vanwaar ge het tooneel aanstaart, waarvan de
tuigage, op zoo'n afstand beschouwd, wel iets
wegheeft van spinnewebben, terwijl de groote en
kleine vaten op hun dekken tot speelgoed inkrim-
pen en aan den gang zijnde matrozen zooveel
poppetjes worden ; dit alles, omlijstalshetis door
een ingezakt raam in de vesting en beschouwd
van uit de beschaduwde kamer daarbinnen, het
vormt een der helderste en bekoorlijkste schil-
derijen waar 's menschen oog op rusten kan.
In J t voorjaar trekken groote massa's land-
verhuizers die onlangs uit E n g e 1 a n d of
I e r 1 a n d kwamen, tusschen Quebec en
Montreal door, op hun weg naardezwarte
wouden ennieuwenederzettingen van Canada.
Is het (gelijk ik heel dikwijls ondervonden
heb) een aardig tijdverdrijf, als men 's morgens
op de kaai te Montreal rondslentert en ze
dan bij groepen van honderden op de steigers
ziet bij hun kisten en koffers, . — een allerbe-
langrijkste zaak mag het heeten ; hun medepas-
sagier te zijn op een dezer stoombooten en,
vermengd onder den grooten hoop, ze dan
onopgemerkt gade te slaan,
Het schip, waarmee we van Quebec naar
Montreal terugkeerden, krioelde van datsoort
volkje, en 's nachts spreidden zij hun bedden
tusschendeks (zij althans, die een bed rijk
waren) en sliepen zoo vlak naast de deur onzer
kajuit, dat de passage heen en terug gestremd
was. Bijna alien waren ze Engelschen, groo-
tendeels uit Cloucesterhire, en haddeneen
lange winterreis gehad; maar 't was verwonder-
lijk hoe zindelyk de kinderen waren gehouden
en hoe onvermoeid al de arme ouders in hun
liefde en zelfverloochening waren.
Laten we op dit punt nog zoo'n huichelach-
tigen onzin uitkramen — en we zullen dit
wel doen tot aan 't einde der dingen — het
is veel moeielijker voor den arme om deugd-
zaam te wezen dan voor den rijke, en het
goede, dat in hem is, schijnt daarom des te
helderder. In menige adellijke huizing woont
een man, de beste echtgenoot en vader, wiens
voortreffelijkheid in beiderlei gezicht terecht
hemelhoog verheven wordt. Maar breng hem
eens hier, op dit volgepropte dek. Ontdoe z\jn
mooie jonge vrouw van haar zijden japonnen
en juweelen, maak los heur gevlochten haar,
groef vroege rimpels boven haar wenkbrau-
wen, druk op haar verflenste wang den stempel
van zorg en veel ontbering, hul haar uitge-
mergelde gestalte in een armzalige opgelapte
kleeding, laat er niets anders dan zijn liefde
wezen om haar te prijzen of op te schikken,
en ge zult hier waarlijk de som op de proef
zetten. Verander buitendien zijn stand in de
wereld, zoodat hij in deze jonge kinderkens,
die daar klauteren op zijn knieen, geen dragers
van zijn naam en rijkdom ziet, maar stum-
pertjes met hem worstelend om hun dagelijksch
brood, eigenlijk zooveel stroopers op zijn dak,
die zijn schralen pot nog schraler, zijn bange
zorg nog banger maken. Stapel op zijn hoofd
in plaats van al datgene wat voor de rijken
de prille jeugd hunner lievelingen tot een Eden
toovert, al haar nooden en behoeften, haar
ziekten en gebreken, haar knorrigheid en lui-
men, en wat er al meer in de schamele hut of
vochtige kelderwoning of bedompte vliering
binnensluipt en nestelt; — laat geen: „Och
toe, papa, geef me dit; och toe, mama, geef
me dat," of soortgelijk gesnap zijn ooren kitte-
len maar de nare, allernaarste tonen, die gor-
gelend uit de zwakke keeltjes komen: „Vader,
'k heb zoo'n honger en dorst; moeder, 'k ben
zoo koud," zijn vaderhart als vaneenrijten, en
... als nu zijn vaderlijke liefde dit alles uit
kan staan, en hij geduldig, waakzaam, teeder
blijft, altijd bezorgd voor 't leven zijner kinde-
ren, altijd deelend in hun vreugd en smart,
welnu, stuur hem dan terug naar Parlement en
Kansel en Rechtbank, en hoort hij dan van
die mooie, honingzoete praatjes over de verdor-
venheid van dezulken die van de hand in den
tand leven en hard werken om er op die
manier nog rond te komen, laat hem dan,
als iemand die er nu alles van weet, zijn
mond open gaan doen om die wauwelaars
in de ooren te donderen dat zij, die in zoo'n
gansch andere klasse dan die der armen ver-
keeren, aartsengelen in hun dagelijksch leven
konden zijn en moesten wezen, en dat, verge-
leken by haar, de klasse der armen, de weg naar
den Hemel hun zoo effen gebaand is, dat zij
hem als 't ware maar voor 't grijpen hebben.
Ja, wie onzer zal zeggen wat hij doen zou>
als zoo'n vreeseiyke werkelijkheid, niet zoo'n
bitter kleine hoop op den koop toe dat het
ooit anders zal worden, eens zijn deel ware!
Wat mij betreft, toen ik deze menschen om me
heen opnam: ver van huis, zonder huis, be-
hoeftig, zwervend, vermoeid van al dat reizen
en trekken en sloven en slaven; en toen ik
zag hoe goed zij op hun kleinen pasten; hoe
zij altyd eerst in hun behoeften voorzagen en
daarna maar half in hun eigen; toen ik zag
wat edele priesteressen van geloof en hoop de
vrouwen waren; hoe de mannen door haar
voorbeeld leerden; en hoe zeldzaam, hoe uiterst
zeldzaam een onvertogen woord over hun lip-
pen kwam of een ruwe klacht uit hun midden
116
SCHETSEN UIT AMERTKA.
opsteeg, — toen ik nu van een en ander ge-
tuige was ; voelde ik dat een warmer gloed van
eer en trots op mijn medemenschen mijn hart
doortintelde, en ontboezemde ik een wensch
tot God, dat menig Atheist, menigeen die het
hooger deel in 's menschen natuur loochent 7
daar ter plaats aanwezig had mogen zijn, om
met mij deze eenvoudige les uit het Boek des
Levens te lezen.
Den dertigsten Mei verlieten wy Montreal,
om weer naar N e w-Y o r k terug te keeren. Te
dien einde staken we per stoomboot naar L a
Prairie over, aan den overkant van de St.
Laurentius-rivier, en spoorden vervolgens naar
St. J o h n's, dat aan den oever van 't meer
Champlain ligt. De laatste groet, dien we in
Canada kregen, was van de Engelsche offi-
cieren in de pleizierige barakken te dier plaatse
(een klasse van heeren, die elk uur van ons
bezoek gedenkwaardig hadden gemaakt door
hun gastvrijheid en vriendschap); enterwijl het
„Rule Brittania" ons nog in de ooren
klonk, lieten wij 't spoedig achter ons.
Maar Canada heeft altijd een voorname
plaats in mijn aandenken bekleed, en zal die
plaats altijd blijven bekleeden. Weinig Engel-
schen zijn ondertusschen voorbereid, om het
recht te laten wedervaren. Geen nood! Met
zijn bedaarden vooruitgang; met zijn streven
en oude geschillen btj te leggen, die dan ook
trouwens al bijna in 't vergeetboek geraakt
zijn; met zijn openbare meening en particulie-
ren ondernemingsgeest, die beide.ineengezon-
den en bloeienden toestand verkeeren, terwijl
niets watnaarkoortsachtigegejaagdheidzweemt
zijn maatschappelijk bestaan in gevaar brengt,
maar integendeel elke polslag gezondheid en
kracht verraadt; — met dat alles nu toont
Canada, dat het een landstreek is vol hoop
en vol belofte. Ik althans, gewend als men mij
had, om me dit land voor te stellen als iets
dat in de renbaan onzer vooruitgaande maat-
schappij heel achteraan was gebleven, als iets,
dat, verwaarloosd en vergeten, maar lag te
dutten en op die manier al dommelend weg-
kwijnde, — ik keek niet weinig vreemd op,
toen ik te dezen opzichte een werkelijkheid
onder mijn oogen kreeg, die daarvan hemels-
breed verschilde. Die vraag naar ambachtslui
en dat bedrag der arbeidsloonen, die drukke
kaaien van Montreal, die schepen ladende
en lossend, dat aantal schepen in de verschil-
lende havens; die handel, die wegen en open-
bare werken, alles gemaakt om den tand des
tijds te kunnen verduren ; die fatsoenlijkheid en
rechtschapenheid der dagbladen, en dan die
teekenen van welvaart, de vrucht van noeste
vlijt en werkzaamheid, — dat alles was wel
geschikt om mijn verbazing niet weinig op te
wekken. Laat me 'r nog bijvoegen, dat, wat
orde, zindelijkheid en veiligheid betreft, alsmede
het hoogst fatsoenlijk karakter der kapiteins
en de wijze waarop zij ze ten gerieve der pas-
sagiers ingericht hebben, de stoombooten op
de meren zelfs voor de beroemde en op dit
punt terecht bij ons zoo hoog aangeschreven
Schotsche schepen niet onder behoeven te doen.
Nu is 't waar, dat de logementen in den regel
slecht zijn, omdat het hier zoo niet de gewoonte
is, evenals in de Vereenigde Staten, van de
table d'hote gebruik te maken, en, behalve dat
de Engelsche officiers, die een groot deel van
de maatschappij in iedere stad uitmaken, ge-
woonlijk aan de regimentstafels eten, maar in
ieder ander opzicht zal de reiziger in C a n a d a.
even plezierig, even gemakkelijk kunnen reizen
als in elke mij bekende plaats.
Er is 66n Amerikaansche boot — het schip
dat ons over het meer Champlain, van St.
J o h n's naar Whitehall bracht — waar ik
hoogen lof aan toebreng, maar niet hooger dan
ze verdient, wanneer ik zeg dat ze zelfs beter
is dan die waarmee we van Queenston naar
Toronto, of van laatstgenoemde plaats naar
Kingston stoomden, ja — ik mag er dit
gerust bijvoegen — beter dan eenige andere
boot ter wereld. Deze stoomboot ; die de Bur-
lington heet, is een modelboot, wat zindelijk-
heid, sierlijkheid en orde betreft. De dekken
zijn receptie-kamers; de kajuiten boudoirs, die
met smaak gestoffeerd, en met platen achter glas,
schilderijen en muziekinstrumenten versierd
zijn; tot zelfs ieder hoekje is een curiositeit
van sierlijk „comfort" en schoonen bouw. Ka-
pitein Sherman, aan wiens vernuft en uitste-
kenden smaak alleen dit alles is te danken,
heeft zich bij meer dan een hachelijke gelegen-
heid op de verdienstelijkste wijze onderschei-
den, en wel niet het minst bij gelegenheid dat
er (gedurende den opstand in Canada) Brit-
sche troepen moesten getransporteerd worden
en hij zedelijken moed had, zijn vaartuig, des-
tijds het eenige daarvoor geschikte schip, be-
reidvaardig te leenen. Hij en zijn schip worden
dan ook algemeen in eere gehouden, zoowel
door eigen landgenooten als door de onzen,
en nooit verdiende iemand meer de achting,
die hem in zijn werkkring zoo van alle kanten
te beurt, viel, dan hij.
Met behulp nu van dit drijvende paleis
bevonden we ons weer spoedig in de Ver-
eenigde Staten, en legden dien avond te B u r-
1 i n g t o n aan, een aardig stadje, waar we ons
zoo wat een uur ophielden. Wij bereikten Whi-
tehall, waar we ons 's morgens om zes uur
moesten ontschepen. We hadden dit wel vroe-
ger kunnen doen, lagen deze stoombooten
CANADA TEGENOVEE, DE VEREENIGDE STATEN.
117
's nachts niet verscheidene uren stil, iets wat ze
wel moeten doen om reden het meer op dat
gedeelte onzer reis erg nauw en in den don-
ker moeielijk te bevaren is. Op een punt is
't zelfs zoo nauw, dat ze verplicht zijn, zich
van een touw te bedienen, om de boot er door
te krijgen.
Nadat we te Whitehall ontbeten hadden,
stapten we in de diligence naar Albany, een
groote en drukke stad, waar we dien middag
tusschen vijven en zessen arriveerden. We had-
den 't dien dag erg heet gehad, want we waren
nu weer in 't hartje van den zomer. Om zeven
uur vertrokken we naar N e w- Y o r k, aan boord
eener groote Noord-rivier-stoomboot, die zoo
propvol met passagiers was, dat het bovendek
wel iets weghad van de koffiekamer in een
schouwburg onder de pauze, en het beneden-
dek van Tottenham Court Road o*p een Zater-
dagavond. Maar we sliepen evenwel als op
rozen en kwamen den volgenden morgen een
beetje na vijven te New-York aan.
Hier vertoefden we alleen dien dag en nacht,
om van onze laatste vermoeienissen op ons ver-
haal te komen, en aanvaardden toen onze laatste
reis in Amerika. We hadden nog vijf dagen
over, voor en aleer we ons naar Engeland
inscheepten, en ik voor mij wou heel graag
„het Kwakerdorp" zien, dat door een gods-
dienstige sekte bevolkt is, waar het zijn uaam
aan ontleent.
Te dien einde stoomden we weer de Noord-
rivier op, tot aan de stad Hudson toe, en
huurden daar een extra rijtuig om ons naar
Libanon te brengen, dat daar dertig mijlen
van af ligt. Dit Libanon is natuurlijk een
ander dorp, dan dat waar ik op ons uitstapje
naar de Prairie den nacht doorbracht.
De landstreek, waar onze weg doorheen kron-
kelde, was rijk en mooi, het weer prachtig, en
mijlen ver kwamen de Kaatskillbergen, waar
Rip van Winkel en de afgrijselijke Hollanders
op een gedenkwaardigen stormachtigen namid-
dag aan 'tkegelen waren, aan den blauwen
gezichteinder als statige wolken voor den dag.
Aan zeker punt, waar we een steilen heuvel
opgingen (ze waren toen juist bezig met het
aanleggen van een spoorweg, dwars over den
voet van dezen heuvel), stuitten we op een
Iersche kolonie. Daar ze de middelen bij do
hand hadden, om nette, behoorlijke hutten te
kunnen bouwen, bevreemdde het mij niet wei-
nig, hier zulke lompe, ruwe en armzalige krot-
ten aan te treffen. De besten beschermden^de
bewoners tegen weer en wind, maar hiermee
was ook alles gezegd, terwijl de slechtsten door
wijde openingen in de van gekookt gras saam-
gefianste daken, en uit modder opgetrokken
muren aan weer en wind vrijen toegang ver-
leenden. Sommigen hadden noch deuren noch
ramen; sommigen stonden op 'tpunt van in
te storten, en werden nog zoo goed en zoo
kwaad als 't ging door staken en palen gestut ;
alien waren bouwvallig en smerig. Afzichtelijk
leelijke oude vrouwen en allerdartelste jonge
vrouwen, varkens, honden, mannen, kinderen,
zuigelingen, potten, ketels, mesthoopen, afval
en vullis, vunzig stroo en stilstaand water, en
dat alles tot een onafscheidelijken hoop bij el-
kaar gehutseld, ziedaar het meublement van
elke donkere en vuile hut.
's Avonds tusschen negenen en tienen kwa-
men we te Libanon aan. Dit plaatsje is ver-
maard om zijn warme baden en om een groot
hotel, dat, ik twijfel er niet aan, ten eenenmale
berekend is voor den eigenaardigen smaak van
dezulken, die hier gezondheid of pleizier komen
zoeken, maar waarik voor mij me alles behalve
op mijn gemak voelde. Zoo bracht men ons
naar een verbazend groot, door twee flauw
brandende kaarsen verlicht vertrek, dat men de
gezelschapskamer geliefde te noemen, en waar-
uit men langs een trap in een andere groote
woestijn afdaalde, die men onder den niet min-
der weidschen naam van eetzaal aanduidde.
Nu onze slaapkamers. Deze vond men onder
zekere lange rijen heel dunnetjes gewitte cellen
aan weerskanten van een sombere gang, en
hadden zooveel weg van gevangeniscellen, dat
ik, toen ik naar bed ging, half verwachtte opge-
sloten te zullen worden en er onwillekeurig
naar luisterde of de sleutel niet van buiten werd
omgedraaid, Er moeten stellig ergens anders in
de buurt gelegenheden bestaan om de baden
te gebruiken, want al de overige waschbenoo-
digdheden waren op zoo'n bekrompen voet
ingericht, als ik ooit zelfs in Amerika zag.
Begrijp eens! Men vond in deze slaapkamers
zelfs geen stoelen, een artikel van weelde dat
toch wel zeer gewoon mag heeten, niet waar?
Kortom, waren we dien ganschen nacht niet
vreeselijk gebeten geworden, we zouden waar-
achtig hebben durven verzekeren, dat we dien
in een slaapkamer hadden doorgebracht, waar
letterlyk niets in was.
Het logement zelf is echter zeer aangenaam
gelegen. en we kregen een goed ontbijt. Toen
dat op was, gingen we naar de plaats onzer
bestemming, zoo wat een mijl of twee bij ons
vandaan. De weg daarheen werd aangeduid door
eon handpaal, waarop geschilderd stond: „Naar
'tKwakerdorp,"
Den weg langs rijdende, passeerden we een
troepje Kwakers, die daar werkten. Zij hadden
zulke breede randen aan hun hoeden als ik
118
SCHETSEN UIT AMERIKA.
nog nooit in mijn leven gezien neb en waren
in alle zichtbare opzichten zulkeallerhouterigste
mannen, dat ik evenveel sympathie voor hen
opvatte en evenveel belang in hen stelde ; als
waren het zooveel van die houten beelden op
een schip geweest. Het duurde nietlangofwe
kwamen aan 'fc begin van 'tdorp, stapten af
aan een huis waar de kwakers-artikelen ver-
kocht worden enhethoofdkwartier der oudsten
gevestigd is, en verzochten verlof om nun gods-
dienstoefening bij te wonen.
Terwiji dit verzoek aan een der oudsten
werd overgebracht, traden wij een sombere
kamer binnen, waar verscheidene sombere hoe-
den aan sombere haken hingen, en somber
werd de tijd aangekondigd door een sombere
klok, die elken tik met een soort van sombere
worsteling volbracht, alsof ze de sombere stilte
met weerzin en onder protest afbrak. Tegen
den muur stonden een stukof acht stoelen met
zeer hooge ruggen, die zoo allersomberst met
al dat sombere sop overgoten waren, dat men
liever op den grond was gaan zitten, dan aan
een daarvan de geringste verplichttng te willen
hebben.
Daar kwam, stijf als een paal, een sombere
oude Kwaker dit vertrek binnenstappen, met
oogen even hard, en dof 7 en koud als de groote
ronde metalen knoopen van zijn jas en vest:
een soort van kalm spook. Van onze begeerte
onderricht, haalde hij een krant voor den dag,
waar de vergadering der oudsten, waar hij lid
van was, een dag of wat geleden in beken.d
gemaakt had, dat ten gevolge van de onbeta-
melijke wijze waarop vreemdelingen nu en dan
hun godsdienstoefening gestoord hadden, nun
kapel voor den tijd van een jaar voor 't publiek
gesloten was.
Daar tegen deze redelijke bepaling niets was
in te brengen, vroegen we permissie om een
kleinigheid van hun artikelen te koopen, iets
wat op somberen toon werd toegestaan. We
gingen dientengevolge naar een magazijn in
'tzelfde huis en aan'de overzij van de gang,
waar een levend voorwerp in een roodbruin
bankje het opzicht voerde. De oudste zei, dat
het een vrouw was. Nu, ik wil gelooven, dathet
een vrouw was, maar vermoed had ik 'tniet.
Aan den overkant van den weg was hun
bedehuis: een koel, zindelijk, houten gebouw,
met breede ramen en groene luiken, dat op
een ruim zomerhuis geleek. Daar we nu in deze
plaats niets uit konden voeren dan maar heen
en weer drentelen en dit en andere gebouwen
in 't dorp opnemen (die gebouwen waren voor-
namelijk van hout, donkerrood geschilderd,
evenals Engelsche schuren, en bestonden uit
verscheidene verdiepingen, gelijk Engelsche fa-
brieken), zoo kan ik den lezer niets anders
meedeelen dan het weinigje dat ik onder 't doen
van onze inkoopen opmerkelyk vond.
Men noemt deze menschen Kwakers *) naar
den eigenaardigen vorm hunner godsdienstoefe-
ning, bestaande uit een dans, door mannen en
vrouwen van allerlei leeftijd uitgevoerd, die
daartoe in twee rijen tegenover elkaar gaan
staan. Yoordat ze beginnen, ontdoen de mannen
zich van hun hoeden en jassen, die zij deftig
aan den muur ophangen, en binden vervolgens
een lint om hun hemdsmouwen, alsof ze op J t
punt stonden van gelaten te worden. Zij accom-
pagneeren zich zelf met een brommend, gon-
zend geluid, en dansen met een malle soort
van draf, nu eens vooruit- dan weer acht eruit-
gaande, totdat ze zoogoed als „op fl zijn. Men
zegt, dat de indruk, dien dit teweegbrengt,
allerdolst is. Nu, afgaande op een prent van
deze plechtigheid, die ik mijn bezit heb en
volgens hen, die in de kapel geweest zijn, zeer
nauwkeurig moet wezen, is deze vertooning
waarlijk dol, allerdolst.*
Zij worden door een vrouw bestuurd, en al-
hoewel ze door een raad van oudsten ter zy.de
gestaan wordt, wordt haar heerschappij veron-
dersteld, onbeperkt te wezen. Naar men mij
verteld heeft, leeft ze, in strenge afzondering,
in zekere kamers boven de kapel en is ze nooit
ofte nimmer zichtbaar voor ongewijde oogen.
Mocht ze bijgeval gelijken op de dame, die in
dat bankje zat, dan bewijst men der mensch-
heid een grooten liefdedienst door haar zooveel
mogelijk achterbaks te houden, en zouikmijn
dank niet krachtig genoeg kunnen betuigen
over zoo'n edelmoedige handelwijs.
Al de bezittingen en inkomsten der inden-
ting worden in een gemeenschappelyke kas
gestort, die door de oudsten beheerd wordt.
Hebben zij bekeerlingen gemaakt onder men-
schen die nogal wat in de melk te brokken
hadden, en matig en zuinig zijn, dan spreekt
het vanzelf dat dit fonds bloeit; des te meer
naarmate zij veel land hebben opgekocht. Ook
is deze kolonie te Lib anon niet de eenige
Kwaker-nederzetting. Ik geloof, dat er ten minste
drie andere zijn.
Ze zijn goede boeren en al hun producten
gaan grif van de hand en zijn zeer gezien.
flKwakerzaden," „kwakerkruiden" en „kwaker-
gedistilleerde wateren" worden gewoonlyk in
de winkels van groote en kleine stedenverkocht.
1) Het Engelsche woord Shaker wil, letteriijk vcr-
taald, trill er of hever zeggen.
CANADA TEGENOVER DE VEftEENIGDE STATEN.
119
Ook zijn ze goede veefokkers, en behandelen
hun stomme dieren met liefde. Bijgevolg is J t
een zeldzaamheid, dat het kwakervee niet dade-
lijk gekocht wordt op de markt.
Yolgens de Spartaansche gewoonte eten en
drinken ztf gezamenlijk aan een groote publieke
tafel. Vereeniging der beide sexen vindt men
onder hen niet, en iedere Kwaker, mannelijk
en vrouwelijk, is op dit punt aan een ieven
van onthouding gebonden. Men heeft daarom-
trent nogal wat woorden vuil gemaakt, maar
hier moet ik den lezer weer verwijzen naar de
dame in dat bankje en er bijvoegen, dat, als
verscheidene van de zusterkwakers op haar ge-
lflken, al zulke lasterzieke praatjes onder die
praatjes dienen gerangschikt te worden die de
sterkste kenmerken van stellige onwaarschijn-
lykheid aan hun voorhoofd dragen. Maar dat
zij zelfs proselieten maken onder personen, die
zoo jong zijn dat ze onmogelijk zelfkennis en
evenmin die wilskracht kunnen bezitten, welke
vereischt wordt om en op dit punt en op andere
pun ten de zoo onmisbare zelfbeheersching te
openbaren, ziedaar iets wat ik gerust durf ver-
zekeren, want met mijn eigen oogen heb ik
Kwakers onder die arbeiders aan den weg ge-
zien, die nog piepjong waren.
Men zegt, dat ze wel berekend zijn voor
de negotie, maar eerlijkheid en goede trouw
hierbij geenszins uit het oog verliezen, ja, dat ze
zelfs in den paardenhandel weerstand bieden
aan dien diefachtigen trek die, men weet niet
om welke reden, wel bijna onafscheidelijk schijnt
te wezen van dezen handelstak. In alle zaken
gaan zij hun eigen bedaarden gang, leven voort
in hun somberen stillen gemeenschappelijken
omgang, en leggen weinig trek aan den dag
om met andere Jui in aanraking te komen.
Nu, dat alles is nog zoo kwaad niet, inte-
gendeel, maar rond opgebiecht, ik voor mij
heb het toch op de Kwakers niet bijster begre"
pen. Neen, *t is mij onmogelijk, hart voor hen
te hebben, laat staan de geringste sympathie.
Ik heb toch zoo'n afkeer van dien boozen
geest, onverschillig door wat voor klasse of
sekte hij gevoed moge worden, die het le^en
van zijn gezonde genietingen ontbloot, de
jeugd van haar onschuldige genoegens berooft,
den rijpen leeftyd en den ouden dag hun lie-
felijke sieraden ontrukt en van ons bestaan
niets anders maakt dan een smal pad naar 't
graf; dien verfoeielijken geest, die, had hij
maar het rijk alleen op aarde wetentekrijgen,
de verbeeldingskracht der grootste manner! met
zoo'n onvruchtbaarheid moest geslagen hebben,
dat ze, ondanks hun aangeboren vermogen om
heerlijke en duurzame beelden voor hun nog
ongeboren medeschepsels op te doen rijzen,
aan de stomme dieren gelijk waren geworden ;
ik heb nu, wil ik zeggen, uit den grond van
mijn hart zoo'n sterken afkeer van dien boozen,
verfoeielijken geest, dat ik in deze zelfde breed -
gerande hoeden en deze zelfde doodsche kleedij,
met hun stijfgenekte en somber getroniede vro-
migheid, onverschillig of ze 'r sluik haar op
nahouden als de Kwakers of lange nagels als
in een Hindoe-tempel, de ergsten onder de
vijanden van hemel en aarde herken, die het
water op de bruiloftsfeesten dezer arme wereld
niet in wijn, maar .... in gal veranderen. En
als er menschen moeten zijn, wier roeping het
is, de onschuldige fantasieefr te knakken en de
liefde tot onschuldige genoegens, die een deel
der menschelijke natuur zijn, en dat wel zoo
goed een deel als elke andere liefde of hoop
die ons gemeenschappelijk erfdeel is, — welnu,
laten ze mijnenthalve openlijk te koop gaan
staan onder de liederlijkste sujetten; zelfs de
idioten weten immers wel, dat z ij niet op den
waren weg naar de Onsterfelijkheid zijn, en
zullen hun dadelijk met verachting den rug
toekeeren.
Wij verlieten het kwakerdorp met een harte-
lijkeii afkeer van de oude Kwakers en een
hartelijk medelijden met de jongen, eenmede-
lijden dat getemperd werd door de sterke waar-
schijnlijkheid dat ze, als ze ouder en wijzer
worden, wel weg zouden loopen, iets wat niet
onder de zeldzaamheden behoort En zoo keer-
den we langs den weg, dien we den vorigen
Oag ingeslagen hadden, naar Libanon terug,
en vervolgens naar Hudson. Daar maakten
we gebruik van de stoomboot, die ons over
de Noordrivier naar N e w-Y o r k zou brengen,
maar stopten zoo wat een uur of vier later, te
Westpoint, waar we ons dien nacht, en den
geheelen volgenden dag, tot den volgenden
nacht incluis ophielden.
Op deze schoone plek, de schoonste onder
de liefelijke Hooglanden der Noordrivier, inge-
sloten door donkergroene hoogten en tot puin
vervallen sterkten, en neerziende op de in de
verte liggende stad Newburgh, langs een
glinsterend pad van door de zon beschenen
water met hier en daar een bootje, waarvan
het witte zeil nu eens naar den een en kant,
dan weer naar de andere zij overbuigt, als
windvlagen er op eens tegen aan blazen uit de
g'eulen in de heuvelen, — buitendien van alle
kanten omringd met gedenkteekenen tot eor
van Washington en van gebeurtenissen u it
den omwentelingsoorlog : op deze plek nu ver-
rijst Amerika's Militaire School.
Ze kon op geen geschikter plek staan, en J t
zou bezwaarlyk gaan, om schooner plek aan
te wijzen. De wijze waarop de jongelui opge-
leid worden is streng, maar oordeelkundig
en mannelijk. Gedurende de maanden Juni,
120
SCHETSEN UIT AME1UKA.
Juli en Augustus kampeeren ze op de ruime
vlakte waar het gebouw staat, en het geheele
jaar door krijgen ze dagelijkslesindemilitaire
exercitien. De termijn van studie, dien de Staat
van alle cadetten eischt dat ze aan deze inrich-
tingen door zullen brengen, is vier jaar ; maar of
dit nu komt of van de strenge wijze waarop
de tucht gehandhaafd wordt of van het natio-
nale ongeduld dat geen dwang kan velen, of
van beide oorzaken te zamen, wie zal 't beslis-
sen? maar zooveel is zeker, dat niet meer dan
de helft van de jongelui, die hier komen, ooit
blijft om hun studien te voltooien. Daar het
getal cadetten ten naastenbij gelijk staat met
dat van de leden van 7 t Congres, wordt eruit
elk district een hier naar toe gezonden: dat
districtslid heeft dan invloed op de keuze. De
rangen bij den dienst worden volgens hetzelfde
beginsel verdeeld. De woningen der verschil-
lende leeraren liggen heel mooi; ook vindt
men hier een uitnemend logement voor vreem-
delingen, ofschoon er twee inconvenienten aan
verbonden zijn, en wel deze: dat het ten eer-
ste een logement is waar men noch wijn noch
sterken drank kan krijgen (beide artikelen zijn
den studenten verboden), ten tweede dat de
verschillende maaltijden er op zeer ongeschikte
uren gehouden worden: men ontbijt namelijk
om zeven uur, dineert om een uur en soupeert
met zonsondergang.
De schoonheid en frischheid van dit vreed-
zaam lustoord, zelfs als de zomer pas begint
— ; t was toen het begin van Juni — waren
inderdaad verwonderlijk. En toen ik het den
zesden verliet en naar N e w-Y o r k terug-
keerde, om me den volgenden dag naar
Engeland in te schepen, dacht ik er dan
ook met pleizier aan, dat onder de laatste
gedenkwaardige schoonheden, waar ons oog
met welgevallen op gerust had, die waren waar-
van de tafereelen, geschetst door geen alledaag-
sche hand, frisch aanwezig zijn in de ziel der
meeste menschen, en niet licht oud zullen wor-
den of van kleur verschieten zullen onder 't
stof des tijds: het K^atskill-gebergte namelijk,
en Sleepy Hollow en de Tappaan zee.
ZESTIENDE HOOFDSTUK.
DE TERUGREIS NAAR T
VADERL AND.
NAAR HUIS.
Nooit in mijn leven had ik zooveel belang
gesteld, en zai allerwaarschijnlijkst wel nooit
zooveel belang stellen in den staat van den
wind, als op den lang verbeiden morgen van
Dinsdag den zevenden Juni. Een zekere autori-
teit op zeevaartkundig gebied had me een dag
of twee van te voren gezegd: „elke wind met
wat uit 't westen er bij is gunstig." Toen ik
nu bij 't aanbreken van den dag het bed uit-
sprong, en my, zoodra'ik het raam open gooide,
een frissche noordwestenwind, die 's nachts op
was komen zetten, tegenwoei, viel me dat zoo
frisch op 't lijf, en vielen me meteen zooveel
gelukkige gedachten in, dat ik op staanden voet
een bijzondere genegenheid opvatte voor alle
winden, die uit dien hoek van 't kompas waaien,
een genegenheid die me, gerust durf ik 't ver-
zekeren, lief en dierbaar zal blijven, totdat mijn
eigen wind zijn laatsten, zwakken zucht heeft
uitgeblazen en zich voor altijd van den kalen-
der der sterfelijkheid verwijderd heeft.
De loods had niet geluierd om zijn voordeel
te doen met dit gunstige weer, en hetzelfde
schip, dat gister nog in zoo'n volgepropt dok
gelegen had, dat het, wat toen de kans betreft
om uit te kunnen zeilen, wel gerust zijn matten
voorgoed had mogen oprollen, zie, het lag nu
al ruim zestien mijlen verder. Een heerlyk ge-
zicht leverde het op, toen we, er per boot naar
toe stoomende, het in de verte voor anker
zagen liggen, met zijn slanke masten in sierlijke
lijnen tegen de lucht afgeteekend, en elk touw,
groot en klein, schier haarfijn onderscheiden
konden; ook heerlijk was 't gezicht, toen zoo-
dra wij aan boord waren, het anker bij 't forsche,
als in koor gezongen: „ Cheerily men, o chee-
rily!" x ) naar boven rees, en het schip statig-
lijk in 't zog kwam van de sleepboot; maar het
heerlijkst van alles was, dat, toen de boegseer-
lijn losgelaten was, het dundoek van zijn masten
wapperde, en het, als 't ware zijn witte vleuge-
len uitslaande, op zijn vrijen en eenzamen weg
heenvloog.
In de achterkajuit waren we maar met ons
vijftienen passagiers; de meesten waren uit C a-
n a d a, waar sommigen onzer elkaar gekend
hadden. De nacht was ruw en buiig, de beide
volgende dagen insgelijks, maar ze vlogen gauw
voorbij, en 't duurde niet lang of we vormden
een partijtje zoo pleizierig en gezellig, met een
braven, degelijken kapitein aan ons hoofd, als
er ooit te land of ter zee bij elkaar kwamen
met het besluit om elkaar het leven zooveel
mogelijk te veraangenamen.
We ontbeten om acht uur, dronken koffie
om twaalf uur, aten om drie uur en gebruikten
onze thee om halfacht. Yermakelijkheden had-
den we bij de vleet, en het middageten was
daaronder waarlijk niet het minster ten eerste
om 't eten zelf, ten tweede omdat het zoo bui-
tengewoon lang aanhield. Met inbegrip van al
1) Komt, mamion, vrooiijk iticuir!
DE TEEUGI1EIS NAAR T VADERLAND.
121
de lange pauzen tusschen de verschillende gerech-
ten, duurde het namelijk zelden korter dan
derde half uur, een tijdsruimte die steeds door
den gezelligsten kout werd aangevuld. Gm nu
te maken dat men zich onder zoo'n lang diner
niet verveelde, kwamen de gezelligsten uit het
gezelschap aan 't lager eind der tafel bij den
mast bijeen, vormden daar als 't ware een
uitverkoren clubje met een uitnemenden presi-
dent aan 't hoofd, waar de bescheidenheid mi]
verbiedt, verder op te zinspelen. Een prettige,
en allerprettigste en joviale instelling inder-
daad! Nu, ze stond dan ook, dit dient gezegd
te worden, op een witten voet met de rest van
't gezelschap en vooral met een zwarten hof-
meester, die drie weken lang om de grappen
en men der bewuste pretmakers heeft moeten
ginnegappen, dat het een aard had.
Buitendien hadden we een schaakspel voor
de lief hebbers, whist, cribbage *), boeken, trik-
trak en een glijplank. In allerlei weer, mooi of
leelijk, stil of winderig, waren we allemaal op
dek, liepen twee aan twee op en neer,oflagen
in de booten, of leunden over den kant, of
stonden bij groepjes met elkaar over koetjes en
kalfjes te praten. Aan muziek hadden we ook
geen gebrek, want de een speelde op 't accor-
deon, een ander op de viool, en nog een ander
(die gewoonlijk 's morgensom zes uur al begon)
op den waldhoorn, en daar ze alien, gelijk
somtijds het geval was, verschillende deuntjes
speelden, op verschillende gedeelten van 't schip,
op denzelfden tijd en zonder dat de een iets
van den ander hoorde (want ieder was ijselijk
met zijn eigen instrument ingenomen), zoo was
de vereenigde uitwerking van die drie instru-
menten verheven akelig.
Gebeurde het af en toe, dat we in geen
dezer vermakelijkheden schik hadden, welnu,
soms kregen we een schip in 't gezicht en
bezorgde ons dat weer wat afleiding, vooral
als dat schip er bij mistig weer in de verte
zoo echt spookachtig uitzag, of ons zoo dicht
voorbijvoer, dat we met behulp onzer kijkers
het volk bovenop konden zien, en gemakkelijk
zijn naam en de plaats zijner bestemming kon-
den opmaken. Ook uren achtereen konden
we staan kijken naar de dolfijnen en bruinvis-
schen, zooals die om 't schip aan f t rollen en
springen en duiken waren, of naar die kleine
dieren, altijd in min of meer vliegende bewe-
ging, die onze Engelsche zeelui de kuikens van
Moeder Carey noemen, — diertjes die ons van
de baai van N e w-Y o r k af gezelschap had-
den gehouden en nu al veertien dagen om den
achtersteven van 't schip heenfladderden. Een
dag of wat was 't doodstil of woei er een
heel klein koeltje. Dan vermaakte zich het
1) Een soort van kaartspel.
scheepsvolk met visschen of wist altemet een
ongelukkigen dolfijn aan den haak te krijgen,
die dan naar boven gesjord werd en in al zijn
regenboogkleuren op 't dek krepeerde: een
gebeurtenis van zoo'n gewicht in onzen schra-
len kalender, dat we naderhand begonnen te
dagteekenen van den dolfijn af, en den dag
waarop hij den weg van alle vleesche ging, tot
een nieuwe jaartelling maakten.
Maar we hadden nog andere afleiding. Zoo
begon men, toen we een dag of zes onder zeil
waren geweest, al druk te babbelen over ijs-
bergen, van welke drijvende eilanden een onge-
woon getal gezien was geworden door de sche-
pen die een paar dagen, voordat wij die haven
verlaten hadden, N e w-Y o r k waren binnenge-
loopen; en voor wier gevaarlijke nabijheid we
gewaarschuwd werden door de plotselinge kou
van 't weer en het dalen van *t kwik in den
barometer. Zoolang nu deze teekenenduurden,
werd er een dubbele wacht uitgezet; en viel
de avond, dan werden er wel eens fluisterend
van die praatjes gehouden over schepen die des
nachts op zoo'n klomp ijs gestooten en naar
den kelder gegaan waren, dat men erkippeve)
van kreeg; maar daar de wind ons noodzaakte,
een zuidelijken koers te houden, kregen we J r
geen een van te zien, en duurde het niet lang
of de weersgesteldheid werd weer helder en
warm.
Men kan licht nagaan, dat de waarnemingen,
elken middag, en het daarnaar regelen van
den koers van 't schip, mede een punt van ge-
wicht uitmaakten in onze tegenwoordige levens-
wijze. Ook was er (gelijk dit nooit het geval
is) alles behalve gebrek aan wijsneuzige twijfe-
laars aan de berekeningen van den kapitein,
die, zoodra hij zyn hielen gelicht had, bij ge-
breke van een passer met endjes koord, en
hoeken van zakdoeken, en punten van snuiters,
de kaart aan *t opmeten gingen en zonneklaar
bewezen dat hij zich daar eventjes maar zoo
wat duizend mijlen vergiste. Het was erg stich-
telijk, deze ongeloovigen hun hoofden te zien
schudden en de wenkbrauwen te zien fronsen,
en ze dan danig te hooren redekavelen over
de zeevaart: niet dat zij eriets van verstonden.
maar omdat ze den kapitein bij stil weer of
tegenwind altijd wantrouwden. Waarlijk, 't kwik
zelf is nooit zoo veranderlijk als deze klasse van
passagiers, die ge, als het schip statig de gol-
ven doorklieft, doodsbleek van bewondering
zult hooren zweren dat de kapitein alien kapi-
teins ter wereld de baas is, ja die er zelfs op
zinspelen om hem doormiddeleeneralgemeene
inteekening een of ander mooi cadeau aan te
bieden, terwijl diezelfde passagiers den volgen-
den morgen als de wind is gaan liggen en al
de zeilen slap neerhangen, weer moedeloos hun
hoofden schudden en met opgetrokken lippen,
zeggen, dat ze hopen, dat de kapitein een zee-
122
SCHETSEN UIT AMERIKA.
man is, maar ze zijn sluw genoeg om er in
hun hart aan te twijfelen, ja waarachtig, dat
doen ze.
Als ? t stil weer was, werd het zelfs een
tiidverdrijf dat men zich gedurig verwonderd af-
vroeg: kijk, 't zal me benieuwen of de windnu
toch in den rechten hoek zal komen, waar hij
— . uit al de berekeningen en vroegere gevallen
bleek dit duidelijk — al lang geleden had moe-
ten zijn. Den eersten stuurman, die daarlustig
over liep te fluiten, keek men niet weinig naar
de oogen omdat hy zoo voet bij stuk hield,
ja zelfs de ongeloovigen hielden hem voor een
matador onder de zeelui. En als hij dan, ter-
wijl het diner aan den gang was, door delan-
taren der kajuit af en toe een somberen blik
wierp naar de klapperende zeilen, dan nam bij
sommigen de treurigheid zoodanig de overhand
dat ze hun stoute schoenen aantrokken en
voorspelden dat we eerst half Juli thuis zouden
wezen. Nu vindt men aan boord altijd men-
schen van een sanguinisch en van unmelancho-
lisch temperament. Deze laatste categorie speelde
gedurende dit gedeelte der reis weinig op
haar poot en zegevierde 7 telkens als men bijeen
kwam om wat te gebruiken, over de sanguini-
schen door hun namelijk de vraag voor te
leggen waar zij veronderstelden dat de Great
Western (die New- York een week naonsverlaten
had) nu was; en waar zij veronderstelden dat
de Cunard stoompacket mi was ; en wat zy nu
dachten van zeilschepen vergeleken met stoom-
schepen: allemaal kwaadaardige vragen, niet
waar? waarop zij, de sanguinischen, dan ook
maar om des lieven vredes wille een gezicht
trokken zoo melancholisch als iets.
Dit nu kon men meerekenen onder de aan-
hangsels van de lijst onzer vermakelijkheden,
maar er was nog een andere bron van afleiding,
en waarlijk niet zonder belang. We hadden
namelijk in 't vooronder zoowat een honderd
passagiers : een kleine wereld van armoede ; en
daar we 'r nu af en toe sommigen van te zien
kregen door op het dek te ktjken waar zij over
dag een luchtje kwamen scheppen en hun eten
kookten, het heel dikwijls opaten ook, werden
we nieuwsgierig naar ^un geschiedenissen. Ja
graag wilden we eens weten met wat voor ver-
wachtingen zij naar A m e r i k a vertrokken waren ,
en met wat voor doel zij de terugreis naar 't
vaderland aanvaarden en in wat voor omstan-
digheden zij verkeerden. De inlichtingen, die we
daaromtrent van den timmerman kregen die
het opzicht had over dit volkje, waren dikwijls
van de vreemdste soort. Zoo waren sommigen
hunner maar drie dagen in A m e r i k a geweest,
sommigen maar drie maanden, en sommigen
haddon de laatste reis van datzelfde schip
meegedaan waar ze nu weer huiswaarts mee
keerden. Anderen hadden hun kleeren verkocht
om de vracht te betalen en hadden nauwelijks
lompen om zich te dekken; anderen hadden
geen voedsel en leefden van de liefdadigheid
van de rest ; en 6en man was er bij (dit werd
ontdekt toen de reis bijna afgeloopen, was, niet
vroeger, want hy liet van zijn geheim niets
uitlekken en zocht geen medelijden) die ner-
gens anders van leefde dan van de beentjes en
stukjes vet, overgeschoten van 't middageten
in de achterkajuit, en die hij dan van de bor-
den opzocht als ze weggehaald waren om gewas-
schen te warden.
Het heele stelsel om deze ongelukkige per-
sonen in te schepen en te vervoeren is van
dien aard, dat een wezenlijke herziening hoog
noodig is. Als eenige klasse verdient, door het
gouvernement beschermd en bijgestaan te wor-
den, dan is 't die klasse van menschen, die
door de ellende uit hun geboorteland verbannen
worden en nu in den vreemde geen rijkdom
maar louter een middel van bestaan gaan zoe-
ken. Al wat het diepste medelijden en de
menschlievendheid van den kapitein en diens
onderhoorigen voor deze arme lui kon doen,
was gedaan, maar hun ellendige toestand ver-
eischt meer, veel meer. De wet is verplicht,
ten minste van den kant der Engelschen, om
toe te zien dat er niet te veel van die onge-
lukkigen aan boord van 6en schip gestopt wor-
den, en dat men op betamelijke wijze voor
hen zorge, niet zoo dat de onzedelijkheid en
losbandigheid in de hand gewerkt worden. Zij
is ook verplicht, in naam der algemeenemen-
schenliefde, te verklaren dat niemand aan boord
mag toegelaten worden voor en aleer een daar-
voor geschikt ambtenaar, na behoorlijk onder-
zoek hoe het met den levensvoorraad van den
landverhuizer geschapen staat, dienaangaande
een geruststellende verklaring afgelegd hebbe.
Zij is verplicht, voor geneeskundige huip te
zorgen, of althans te eischen dat daarvoor ge-
zorgd worde, terwijl men er op zulke schepen
tevergeefs naar om zou zien, niettegenstaande
ziekte van voiwassenen en sterfgevallen van
kinderen gedurende de reis aan de orde van
den dag zijn. Boven alles is het de plichtvan
de regeering, onverschillig of ze monarchaal
of republikeinsch zij, tusschen beiden te treden
en een einde te maken aan dat stelsel, waar-
door een firma van handelaars in landverhui-
zers van de eigenaars het heele tusschendek
van een schip opkoopt en dan, zonder de
minste notitie te nemen hetzij van de inrichting
van 't vooronder, hetzij van 't aantal kooien
of van de wijze waarop mannen en vrouwen
gehuisvest zullen worden, kortom zonder iets
hoe ook genaamd in aanmerking te nemen
behalve hun eigen profijt, maar zooveel van
die arme stumperts aan boord stuurt als er met
mogelykheid geborgen kunnen worden. En zelfs
dit is nog niet eens het ergste van 't verfoeilijk
stelsel, want zekere agenten dezer huizen, die
DE TERUGREIS NAAR J T VADERLAND.
123
als ronselaars of zielverkoopers in him dienst
staan, en als zoodanig provisie krijgen van al
de passagiers die ze in weten te palmen, zijn
gedurig op de been om al de plaatsen af te
loopen, waar armoede en ontevredenheid ryp
zijn, en spelen dan den verzoeker bij delicht-
geloovigen door hun als vrucht hunner land-
verhuizing gouden bergen voor te spiegelen,
terwijl zij heel goed weten dat daar nooit
iets van verwezenlijkt kan worden, maardien
ellendigen integendeel nog meer ellende
wacht.
Van ieder gezin, dat we aan boord hadden,
was de geschiedenis vrij wel een potnat. Nadat
ze gepot, en geleend, en gebedeld, en al wat
los en vast was verkocht hadden, om de pas-
sage te kunnen betalen, waren ze naar New-
York vertrokken, in de stellige verwachting
daar de straatsteenen van goud te zullen vin-
den, en lacy! ze hadden geen andere straat-
steenen gevonden dan gewone straatsteenen,
zeer hard nog wel. Wat nu te beginnen? Met
den ondernemingsgeest was 't treurig gesteld ;
aan landbouwers bestond geen gebrek; kar-
weitjes kon men nog wel krijgen, maar... geen
duiten. Zoo keerden ze dan met hangende
pootjes naar hun vaderland terug, nog armer
dan ze 't verlaten hadden. Een hunner bracht
een open brief mee van een jong Engelsch
handwerksman, die een veertien dagen in N e w-
York geweest was, aan een vriend dicht bij
Manchester, wien hij sterk op 't gemoed
drukte om hem te volgen. Een der scheepsbe-
ambten bracht me dien brief voor de aardig-
heid. „Dit is me eersteen landje, Koos," dus
luidde de inhoud. „Ik hou dan ook niet zoo'n
klein beetje van Amerika. Hier wor' je niet
gekoejonneerd, en dat is toch maar het voor-
naamste. Men bedelt om ambachtslui in allerlei
vakken, en de loonen zijn razend hoog. Je
hebt maar een vak te kiezen, en klaar is Koos.
Ik heb er nog geen uitgekozen, Koos, maar
zal 't gauw doen. Voor ? t oogenblik ben
ik 't nog. ni et met me z elf e ens wat
ik zal worden: een timmerman of
een kleerenmaker."
We hadden nog een ander slag van passa-
gier, maar dat was dan ook een slag op zich
zelf : een man, die bij stil weer of een licht
koeltje voortdurend een onderwerp onzer ge-
sprekken en opmerkingen was. 't Was een En-
gelsch zeeman, van top tot teen een kranige
Engelsche oorlogsmatroos, die bij de Amerikaan-
sche zeemacht diende en nu met verlof op weg
was om zijn vrienden eens op te zoeken. Toen
hij zich aanmeldde om een plaats te nemen en
ook te betalen, was 't hem in den mond gegeven
dat hij, als knap zeeman, zijn vracht wel inver-
dienen, en zoodoende zijn geld besparen kon,
maar jawel! door dien wenk voelde Janmaat
zich zoo erg op zijn teenen getrapt, dat hij met
heftige verontwaardiging uitvoer : ,,'kbengloei-
end verd ... als ? k dit keer niet aan boord
kom zoogoed als 'n meneer." Er zat dusniets
anders op, dan om zijn geld naar zich toe te
strijken, maar zoo gauw was hij niet aan boord,
of hij borg zyn boeltje en ging in 't vooronder,
schikte aan tafel bij de bemanning, en den
eersten den besten keer dat er handen uit de
mouw moesten gestoken worden, was hij haantje
de voorste en zoo vlug als een kat. En dat
ging zoo de heele reis over: de eerste om te
brassen, de laatste op de ra's, kortom, overal
hielp hij een handje, maar altyd met een afge-
meten deftigheid in zijn manieren en een afge-
meten lach op zijn gezicht, waar duidelijk
deze woorden uit spraken: ? ik doe 't als ? n
heer. Voor mijn eigen plezier, vergeet dit
niet I*
Eindelijk en ten laatste kwam de beloofde
wind in alien ernst opzetten, en met elke wind-
vlaag, die het zeildoek zwellen deed, stoven
wij weer vooruit, en kliefden stout de baren.
Er was zoo iets grandioos in de beweging van
J t prachtige schip, zooals het daar, overscha-
duwd door de massa zijner zeilen, met woe-
dende vaart over de golven heengleed, dat het
den aanschouwer met een onbeschrijfelijk ge-
voel van trots en opgetogenheid vervulde. En
als 't zich dompelde in een schuimende vallei,
hoe graag zag ik dan de groene, diep met wit
omzoomde golven tegen densteven aankomen
stuiven, om J t naar hun welgevallen op te beu-
ren en er omheen te kronkelen als 't weer ne-
derboog, maar 't niettemin erkennende als hun
fiere meesteres! x ) Ondertusschen ijlden we
voort, altijd voort, met een telkens wisselende
lichttint over 't water, daar we ons nu in de
gezegende streek van als een vlies zoo door-
schijnende wolken bevonden, en een heldere
zon ons over dag verlichtte en een heldere
maan des nachts, terwijl de wimpel rechtuit
huiswaarts wees, evenals detrouwe wegwrjzer
voor den gunstigen wind en onze opgeruimde
harten, totdat met zonsopgang, op eenmooien
Maandag ochtend — ■ den zeven en twintigsten
Juni, niet licht zal ik dien dag vergeten — kaap
Clear, God zegene ze! voor ons lag. Ja, daar
lag ze voor ons, de oude kaap, en als een
wolk zag ze 'r in den nevel van den vroegen
morgen uit: voor ons de helderste en meest
welkome wolk, die ooit het gelaat verborg van
's Hemels gevallen zuster — ons Te-huis.
Hoe 'n schemerachtig vlekje het op zoo'n
verre afstand ook mocht zijn, maakte het toch
den opgang der zon tot een vroolijker gezicht,
1) Bjj do Engelschen is hot schip van 't v r o u w e-
I ij k gosladit ; wel opnierkeiyk, daar een tier regels hun-
ner taalkunde, zeer rationeel inderdaad, levenlooze voor-
werpen o n z y d i g verklaart. Vert.
124
SCUET3EN UIT AMERIKA.
en zette er een soort van belangrijkheid aan
by, wat er op zee aan schijnt te haperen.
Evenals overal elders, gaat ook daardeterug-
komst van den dagonafscheidelijkgepaardmet
een zeker gevoel vanhernieuwdeblijdschap en
hoop; maar als het licht over de akelige wa-
terwoestijn schijnt en er al haar omvang en
eenzaamheid van laat zien, dan levert diteen
plechtig schouwspel op, dat zelfs denacht, die
daar zijn donkeren, geheimzinnigen sluier over-
trekt, geenszins overtreft. Het opkomen der
maan is meer in overeenstemming met den
eenzamen oceaan en heefc iets droefgeestig
groots, dat, in zijn zachten en liefelijken invloed,
al brengt het ook in droeve stemming, nochtans
schijnt te vertroosten. Zoo herinner ik me
nog heel goed, dat ik me op zeer jeugdigen
leeftijd verbeeldde, dat de weerkaatsing der
maan in J t water een pad was naar den Hemel,
betreden door de geesten van brave menschen
op hun weg naar God; en zie, dit oude gevoe-
len overkwam me weer dikwijls, toen ik op
een stillen avond op zee een dergelijk schouw-
spel gadesloeg.
Er was al heel weinig wind op dezenzelfden
Maandagmorgen, maar hij was nog in den
rechten hoek, en zoo lieten we van lieverlede
kaap Clear achter ons, en zeilden door, met
de lersche kust in 't gezicht. En hoe vroolijk
we alien waren, en hoe loyaal jegens George
Washington, en hoe vol wederkeerige geluk-
wenschen, en hoe stout in 't voorspelien van
't juiste uur dat we te L i v e r p o o 1 aan zouden
komen, dit zal men licht na kunnen gaan, niet
waar? Ook, hoe hartelijk we dien dag onder
*t diner op de gezondheid van den kapitein
dronken, en hoe we rust noch duur kregen om
onzen boel te pakken, en hoe een stuk of drie
van de levendigste gestellenhet denkbeeldver-
wierpen om den ganschen nacht naar bed te
gaan, als iets dat, nu men zoo dicht bij de
kust was, eigenlijk de moeite niet meer waard
was, doch die evenwel nochtans en desalniette-
min onder de wol kropen en sliepen als een
os, en hoe het bewustzijn van zoo dicht bij 't
eind onzer reis te wezen, aan een pleizierigen
droom gelijk was, waar men tegen opzag om
uit te ontwaken.
Den volgenden dag weerde de vriendelijke
bries zich weer terdege, en deed ons nog eens
voortstuiven dat het een aard had. Ondertus-
schen kregen we nu en dan eenEngelsch schip
in de gaten, dat met gereefde zeilenhuiswaarts
keerde, terwijl wij, met iederen duim van ons
zeildoek ontplooid, luchtig voorbijstoven en
onze buurvrouw ver achter ons lieten. Tegen
den avond sloeg het weer om, werd het mistig
en begon het te stofregenen. Het duurde zelfs
niet lang, of de mist werd zoo dik, dat we als
't ware in een wolk zeilden. En zooijlden we
voort als een spookschip, enmenigooggluurde
naar boven, naar den mast, waar de wacht op
den uitkijk stond naar Holyhead.
Ten laatste werd zijn lang verwachte kreet
gehoord, en op 't zelfde oogenblik glinsterde
ons op eens uit den dikken nevel een helder
licht tegen, dat dadelijk verdween, en gauw
zich weer liet zien, en spoedig weer verdween.
Telkens als het terugkwam, schitterde en von-
kelde aller oog aan boord als het licht zelf:
en daar stonden we nu allemaaltekijkennaar
dit omwentelend licht op de rots Holyhead, en
we loofden het om zijn helderheid en vriende-
lijke waarschuwing, kortom, prezen het boven
alle andere seinlichten, die ooit hun glans ver-
spreidden, totdat het nog eens, ver achter ons,
flauwtjes in de verte glinsterde.
Toen was het tijd een kanonschot te lossen
om een loods; en bijna voordat de rook daar-
van was weggetrokken kwam er een bootje
met een licht aan de steng, door de duisternis
heen, als een pijl uit den boog naar ons toe.
Ondertusschen waren onze zeilen gestreken, en
nu kwam het bootje ons op zij, en zie, daar
stond de schorre loods, terdege toegestopt en
gemoffeld in pijekker en bouffante, die zijn
gezicht bedekte tot aan 't puntje van zijn neus,
die zoo menigen zilten druppel geroken had. —
daar stond hij in levenden lijven onder ons op
dek. En ik denk, had die loods ons vijftig pond
voor een onbepaalden tijd en zonder de minste
zekerheid ter leen gevraagd, we zouden onder
ons niet de minste ruggespaak gehouden, maar
ze hem grif geleend hebben voor en aleerzijn
boot achter aan ? t schip vastlag, of (wat op
't zelfde neerkomt) voor en aleer ieder stukje
nieuws in de krant, die hij meegebracht had,
aller gemeenschappelijk eigendom aan boord
was geworden.
Dien avond gingen we nog al laat naar bed
en stonden den volgenden morgen nogal vroeg
op. Tegen zessen kwamen we allemaal op dek
bij elkaar, kant en klaar om zoo aanstonds aan
wal te gaan, en keken naar de toreris, en de
daken en den rook van Liverpool. Om acht
uur zaten we alien in een zijner logementen,
om voor 't laatst samen te eten en te drinken.
En tegen negenen hadden we alien over en
weer elkaar de hand gedrukt en ons gezelschap
voor altijd opgebroken.
De landstreek langs den spoorweg was in ons
oog, toen we r r overheen ratelden, een prach-
tigen tuin gelijk. De schoonheid der velden
(wat zagen ze 'r klein uit !), de hagen en de
boomen; de lieve optrekjes, de bloembeddcn,
de oude kerkhoven, de ouderwetsche huizen,
en ieder welbekend voorwerp ; kortom, het uit-
gezocht genoegen, dat de reis van dien eenen
dag opleverde, een genoegen, dat in 't kort
DE SLAVERNIJ.
125
bestek van een enkelen zomerdag de vreugd
van menig jaar bijgebracht en ons Te-huis en
al wat het zoo dierbaar maakt, voor onzen
geest vertegenwoordigde, — geen tong kan 't
vertellen, mijn pen kan 't niet beschrijven.
ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.
DE SLAVERNIJ.
DE SLAVERNIJ.
De aanhangers van de slavernij inAmerika,
van de afschuwelijkheden van welk stelsel ik
geen woord zal schrijven, waarik niet het door-
slaandst bewijs voor heb, kunnen in drie groote
klassen verdeeld worden.
De eerste klasse bestaat uit die gematigde en
redelijkdenkende eigenaars van menschenvee,
die er op dezelfde wijs aan gekomen zijn als
aan zoo menigen rijksdaalder voor hun bedrijfs-
kapitaal, maar in 't afgetrokkene den vreese-
lijken aard der Instelling aannemen en de
gevaren inzien dien zij voor de maatschappij
meebrengt : gevaren, die, wat voor cordon van
voorzorgsmaatregelen er ook omheen getrokken
worde en hoe langzaam ze ook aan komen
stappen, niettemin op haar schuldig hoofd neer
zulien vallen zoo zeker als de Dag des Oor-
deels is.
De tweede klasse bestaat uit al die eigenaars,
fokkers, gebruikers, koopers en verkoopers van
slaven, die ze, luk of raak, will en eigenen,
fokken, gebruiken, koopen en verkoopen net
zoolang totdat bloedig liedje aan zijn bloedig
end gekomen is, die brutaalweg al het afgrijse-
lijke van dit stelsel heetcn te liegen, al duwt
ge hun een massa bewijsstukken onder den
neus zooals nog nooit bij eenig ander onder-
werp te berde werd gebracht, bewijsstukken
waar ten overvloede deondervinding vaniederen
dag nog haar ontzettend gewicht bij in de
schaal legt; die 't met plezier aan zouden zien
alsAmerika vandaag of morgen in een binnen-
of buitenlandschen oorlog gewikkeld werd, als
daarvan dit maar doel en uitslag was, dat zij
in hun recht gehandhaafd bleven, om de sla-
vernij in stand te houden en de slaven af te
beulen zonder dat eenig menschelijk gezag daar
een stokje voor mocht steken; die, als zij van
Vrijheid spreken, de vrijheid bedoelen om hun
medemenschen te verdrukken en zich als Nero's
aan te stellen; en van wie ieder exemplaar op
zijn eigen grond — en dat in 't republikeinsch
Araerik a— een meer volkomen en ongenadig,
en minder verantwoordelijk dwingeland is, dan
de Kalief Haroun Al raschid in zijn ontzagin-
boezemend scharlakenrood gewaad.
De derde klasse, en niet de minst talrijke of
invloedrijke, bestaat uit al die fatsoenlijke
burgers die geen meerdere kunnen velenenhuns
gelijken kunnen luchten noch zien; met andere
woorden, uit de klasse wier heele republikeinsche
gezindheid hierop neerkomt: „Ik duldniemand
boven me, en van alien die beneden me staan
moet geen een het wagen, mij te na te komen ;"
wier dwaze hoogmoed, in een land waar vrij-
willige dienstbaarheid geschuwd wordt als de
pest, door slaven moet bediend worden en wier
onvervreemdbare rechten alleen door de ver-
ongelijkingen, den negers aangedaan, kunnen
gehandhaafd worden.
Men heeft soms aarigevoerd, dat men in de
vruchtelooze pogingen, die er aangewend zijn
geworden om de zaak der persoonlijke vrijheid
in de republiek van Amerika te bevorderen
(wel vreemd tusschen twee haakjes dat men,
over Amerika, hetvrije Amerika, schrijven-
de, zoo'n punt heeft tebehandelen),nu heeft men,
zeg ik, soms aangevoerd, dat men bij al zulke
pogingen niet genoegzaam acht geslagen heeft
op 't bestaan van de door ons zoo even aan-
geduide eerste klasse van personen, en, zoo
werd er dan verder geredeneerd, nu ging het
niet aan, ja deed men die eerste klasse bepaal-
delijk onrecht, door haar met de tweede over
een kam te scheren. Ongetwijfeld is dit het
geval; op edele voorbeelden zou men kunnen
wijzen van personen die zich in 't belang
hunner slaven geldelijke en persoonlijke opoffe-
ringen getroost hebben, en wel is 't te bejam-
meren dat de kloof tusschen hen en de pleit-
bezorgers der emancipatie door al dergelijke
scheeve voorstellingen als anderszins nog wijder
kan gemaakt zijn, des te meer daar er buiten
kijf onder deze slavenhoudersverscheidenegoed-
gezinde meesters gevonden worden, die zacht-
moedig, neen teeder zyn in de uitoefening
hunner onnatuurlijke macht. Edoch dit neemt
de vrees niet weg, dat deze oprechtheid
onafscheidelijk verbonden is aan een staat van
zaken waar menschelijkheid en waarheid ge-
roepen zijn, een appeltje mee te schillen. De
slavernij is er geen zier draaglijker om, omdat
er sommigen zijn aan te wijzen, wier edelmoedig
hart de harde gevolgen dezer instelling gedeel-
telijk weet te verzaohten, ook mag de stroom
van den heiligen toorn niet stil blijven staan,
al stuit hij in zijn steeds voortgaanden loop
op enkele weinigen die onder een heir van
schuldigen vergelijkenderwijs onschuldig zijn.
Ziehier wat deze betere menschen onder de
pleitbezorgers der slavernij ons by wijze van
zelfverdediging gewoonlijk te gemoet voeren.
„Een slecht stelsel is het, nu ja 7 en hing 't van
mij af, ik zag het graag, heel graag aan den
dijk gezet. Maar zoo slecht als jelui het in
En gel and afschildert, is het niet. Weet je, wat
met jelui 't geval is? al die mooie voorstellin-
126
SCHETSEN UIT AMEEIKA.
gen van de apostelen der emancipatie hebben
jelui ingepalmd, daar zit 'm de knoop! Zoo
zijn de meesten van mijn eigen slaven aan mij
gehecht, en waarlyk niet zoo'n klein beetje. Nu
zal jelui zeggen, dat ik er voor zorg dat ze
niet streng behandeld worden, maar eilieve, ik
zet het jelui, te gelooven dat net een alge-
meene praktyk kan zijn om ze onmenschelijk
te behandelen. Zoo lets zou immers hun waarde
verminderen en — ditiszooklaarals'nklontje —
tegen "t belang hunner meesters wezen!"
Nu vraag ik op mijn beurt : Is 't in 't belang
van iemand om te stolen, te dobbelen, zijn ge-
zondheid en geestvermogens door dronken-
schap te verwoesten, te liegen, valsche eeden
af te leggen, aan de inblazingen van den haat
toe te geven, in zijn razernij op wraak en
altrjd op wraak uit te zijn, of zich aan moord
of doodslag schuldig te maken? Immersneen.
Al deze wegen toch voeren ten verderve. En
waarom zijn er dan menschen, die ze bewan-
delen? Waarom? Omdat zulke neigingen mede
tot de booze eigenschappen van 't menschdom
behooren. Neen ; vrienden der slavernij, wischt
eerst van de lijst der menschelijke hartstochten
den brutalen lust uit, en de wreedheid, en het
misbruikmaken van onverantwoordehjke macht
(van alle verzoekingen op aarde demoeilijkste
om er weerstand aan te bieden), en hebt ge
dat gedaan, dan, maar niet vroeger, zullen wij
eens aan 't onderzoeken gaan.of 'tin 't belang
van een meester zij, de slaven, over wier levens
en ledematen nil een onbeperkt gezag uitoefent,
met de zweep te slaan en te verminken.
Maar er is meer. En deze klasse, en die
laatste die ik opgenoemd heb, de ellendige
aristocratie, die teelt eener valsche republiek, —
ze verheffen gezamenlijk hun stem en roepen
uit: „De openbare meening, en de openbare
meening alleen, is ruimschoots voldoende om
zoo'n wreedheid als door u aan de kaak ge-
steld wordt te voorkomen." Och kom, de open-
bare meening! Maar is de openbare meening
in de Slaven-staten niet juist voor de slaverny ?
spreek op! . . . Helaas, maar al te waar! Ja, de
openbare meening heeft, in de Slaven-staten,
de slaven aan de genade of ongenade hunner
meesters overgegeven. De openbare meening
heeft de wetten gemaakt en hun alle wettelijke
bescherming ontzegd. De openbare meening
heeft de zweep geknoopt, het brandijzer heet
gemaakt, de buks geladen en den moordenaar
in bescherming genomen. De openbare meening
bedreigt den abolitionist, d. i. voorstander der
afschaffing, met den dood, als hij het hart
mocht hebben, 66n voet in 't Zuiden te zetten,
en sleurt hem, met een touw om zijnmiddel,
op klaarlichten dag door de eerste stad in 't
Oosten. 't Is nog zoo heel lang niet geleden,
dat de openbare meening eenslaaf levend ver-
brand heeft boven een langzaam gestookt vuur
in de stad St. Louis; en tot op den huidigen
dag heeft de openbare meening dien achtings-
waardigen reenter in zijn rang gehandhaafd,
die de Jury, daar opgeroepen om de moorde-
naars te verhooren, op 't gemoed drukte om
ten deze niet uit het oog te verliezendat hun
afgrijselijke daad een handeling der openbare
meening was en bijgevolg niet gestraft moest
worden door de wetten die het openbaar ge-
voelen gemaakt had. En de openbare meening?
Met een wild gebrul juichte zij deze leer toe,
on stelde de gevangene op vrije voeten, zoo-
dat ze zich evenals voorheen, als mannen van
aanzien, invloed en stand, frank en vrij in de
stad konden bewegen.
De openbare meening! Wat voor klasse van
menschen heeft een onmetelijk overwicht over
de rest, wat de macht betreft om de openbare
meening in de Wetgevende Vergadering te ver-
tegenwoordigen ? Wie anders dan de slaven-
houders? Zijn zij 't die uit hun twaalf Staten
honderd leden afvaardigen; de veertien vrije
Staten, met een vrije bevolking die bijna eens
zoo groot is, daarentegen maar honderd twee
en veertig. Voor wien buigen de candidaten
voor den presidentszetel het nederigst; wien
smeren ze den meesten honig om den mond,
en wien kijken zij het onderdanigst naar de
oogen? altijd en eeuwig de slavenhouders.
De operibare meening ! Luister eens naar de
openbare meening van 't vrije Zuiden, zooals
die uitgedrukt wordt door zijn eigen leden in
't Huis der Volksvertegenwoordigers te Was-
hington. „Ik heb alien eerbied voor den
president," zei Noord Carolina, Ja, alien
qerbied heb ik voor hem als lid van 't Huis,
opk heb ik alien eerbied voor hem persoonlijk ;
en louter die eerbied houdt me tegen, om naar
de tafel te vliegen en die petitie in stukken te
scheuren die zoo even ingeleverd is geworden
om de slavernij in 't district Columbia afte
schaffen." — „Ik waarschuw de abolitionisten*"
zegt Zuid Carolina, „onwetende, razende
barbaren die ze zijn, dat, mocht een van hen
bijgeval in onze handen vallen hem de dood
van een misdadiger wacht."— „Laat," schreeuwt
een derde, een collega van dat teerhartige
Carolina, „laat een abolitionist eens het hart
in zijn lijf hebben om binnen de grenz$n van
Zuid Carolina te komen, en we zullen hem
wel inrekenen en voor de rechtbank brengen,
en al zouden alle gouvernementen ter wereld,
de Bonds vergadering incluis/tusschen beiden
treden, ophangen zullen we hem toch."
De openbare meening heeft deze wet ge-
naakt.— Zij heeft verklaard dat in W a s h i n g t o n
in dezelfde stad die haar naam ontleent aan
den vader der Amerikaansche vrijheid, elke
vrederechter elken neger, die daar op straat
gezien wordt, mag boeien en in de gevangenis
werpen : het is niet eens noodig, dat de zwarte
DE SLAVERNIJ.
127
het geringste misdaan heeft, och neen, de
justitie redeneert op dit punt eenvoudig zoo:
„Ik zie daar een zwarte, die zwarte is stellig
weggeloopen," en zonder complimenten te
maken, sluit ze hem op. De openbare meening
verleent den man der wet de macht om, zoo-
dra hij dit gedaan heeft, den neger in de nieuws-
bladen te zetten, den eigenaar waarschuwende
om over te komen en hem op te eischen, by
gebreke waarvan hij in veiling gebracht zal
worden, ten einde de gemaakte gevangenis-
kosten te vergoeden. Maar gesteld nu eens, dat
hij een vrije zwarte is en geen eigenaar heeft,
dan zal hij — dit vermoeden ligt immer als
iets dat vanzelf spreekt voor de hand — toch
wel op vrije voeten gesteld worden. Of hij zelfs
in dat geval op vrije voeten gesteld wordt?
Wel neen! dan woudt hij verkocht om zijn
CIPIER SCHADELOOS TE STELLEN. ZOO ietS heeft
zich telkens en telkens weer voorgedaan. Hij
toch, de arnie maar vrije slaaf, hij heeft geen
middelen om te bewijzen dat hij vrij man is;
hij heeft geen raadsman, geen boodschaplooper
of iemand die hem, op welke wijze dan ook,
met raad of daad ter zijde staat; er wordt zelfs
geen onderzoek ingesteld met betrekking tot
zijn zaak. Hij, een vrij man, die misschien jaren
lang dienstbaar geweest is en zijn vrijheid heeft
gekocht, hij wordt zonder vorm van proces,
om geen misdaad, zelfs niet op vermoeden van
misdaad, in de gevangenis geworpen en ... .
verkocht, verkocht om zijn gevangeniskosten te
betalen. Dit schijnt onmogelijk, zelfs van
Amerika, maar de wet is nu eenmaal zoo,
en de wet wortelt in de openbare meening.
Het is alweer de openbare meening, waar
men zich aan houdt in gevallen als het vol-
gende, dat in de nieuwsbladen bij wijze van
hoofdartikel behandeld wordt:
„Belangrijke rechtzaak.
„Een belangrijke zaak wordt nu behandeld
voor het Hoog gerechtshof. Ziehier wat er
aanleiding toe gegeven heeft. Een heer, die in
Maryland woonde, had, verscheidene jaren
gel e den, een bejaard paar zijner slaven feite-
lijke, alhoewel niet wettelijke vrijheid geschon-
ken. In dien staat washun eendochtergeboren,
die in dezelfde vrijheid opgroeide, totdat ze
een vrijen neger huwde en met dezen inPenn-
sylvanie ging wonen. Zij hadden verschei-
dene kinderen en leefden ongemoeid totdat de
oorspronkelijke eigenaar kwam te overlijden,
waarop zijn erfgenaam probeerde of hij ze niet
weer in zijn macht kon krijgen; maardeover-
heid, waar zij voor gebracht werden, besliste
dat zij in dit geval geen uitspraak kon doen.
De eigenaar liet nu de vrouw en
haar kinderen 'snachtsoplichtenen
bracht ze naar Maryland."
„Contant geld voor negers", „contant geld
voor negers", „contant geld voor negers", staat
dikwijls in de lange kolommen der compres
gedrukte kranten met hoofdletters boven de
advertentien te lezen. Houtsnee-vignetten, voor-
stellende een weggeloopen neger met geboeide
handen, die voor de voeten kruipt van een
ruwen vervolger die hem gesnapt heeft en bij
de keel grijpt — ziedaar wat strekken kan tot
meerdere opluistering van den op zich zelf al
zoo prettigen tekst. Het hoofdartikel verzet
zich tegen „die afschuwelyke en helsche leer
van de afschaffing, die zoowel tegen elkegod-
delijke wet als tegen elke natuurwet aandruist*
Mamaatje, die de krant in haar koele verandah
zit te lezen, stemt glimlachend in met dit ver-
makelijk mopje en sust haar jongste kind, dat
lastig begint te worden, door den jongen, o
hoe lief, niet waar? een zweepje te beloven,
een zweepje om er de negertjes mee te slaan.
— Maar de negers, klein en groot, worden im-
mers door de openbare meening beschermd!!!
Laat ons deze openbare meening nog eens
op eene andere manier den pols voelen en wel
met dien verstande dat zij zelf het nu zal we-
zen, die ons de zaak in quaestie uit drieerlei
nieuwe gezichtspunten zal doen beschouwen.
Me dunkt, zoo iets kan niet onbelangrijk ge-
acht worden. We zullen namelijknu eensgaan
zien ten eerste: hoe wanhopig bleu slavenhou-
ders tegenover de openbare meening zijn, in
hun kiesche beschrijving van voortvluchtige sla-
ven in wijd en zijd verspreide nieuwsbladen;
ten tweede; hoe volmaakt de slaven in hun
schik zijn en hoe uiterst zelden ze wegloopen;
ten derde hoe maagdelijk rein de slaven ge-
houden worden van litteekens en van al wat
een wreede behandeling ten gevolge zou kun-
nen hebben, gelijk dit blijken zal uit de schil-
derijen daarvan opgehangen, niet door leugen-
achtige abolitionisten, maar door hun eigen
waarheidslievende meesters.
Men houde daarbij wel in 't oog, dat de
volgende staaltjes maar enkele weinige speci-
mens zijn van de advertentien in de nieuws-
bladen. Het is nog maar vier jaar geleden
sinds de oudste daarvan verschenen is; en
anderen van 't zelfde allooi worden er, dag-in
dag-uit, bij de vleet gepubliceerd.
„Wegge'loopen, de, negerin Caroline. Had
een halsband om met een tand naar beneden
gekeerd."
„ Weggeloopen, een zwarte vrouw, Betsy.
Had een ijzeren beugel om haar rechterbeen."
„Weggeloopen, de neger Manuel. Heeft nog
al wat moeten van ijzers op zijn lichaam."
„ Weggeloopen, de negerin Fanny. Had een
ijzeren band om haar hals. ff
„ Weggeloopen, een negerjongen van onge-
veer twaalf jaar. Had om zijn hals een honden-
128
SCHETSEN UIT AMERIKA.
halsband met de „„de Lampert"" er in ge-
sneden."
„ Weggeloopen de neger Hown. Heeft een
ijzeren ring om zijn linker voet. Ook Grisy,
zijn vrouw, die een ring en ketting om 't
linkerbeen heeft."
„ Weggeloopen, een negerjongen, met name
Koo. Deze jongen was geboeid, toen hij me
verliet."
„Gevangen gezet, een man die zich Jan
noemt. Aan zijn rechtervoet heeft hij een ijze-
ren blok, dat wel een pond of vijf zal wegen."
„In de politiegevangenis gezet, de zwarte
lichtekooi Myra. Heeft verscheidene striemen
van zweepslagen en yzer aanhaar voeten."
„ Weggeloopen, een negerin en twee kinderen ;
een dag of wat voordat ze wegliep, branddeik
HAAR MET EEN GLOEIEND TJZER OP DEN LTNKER-
kant van haar gezicht. Ik probeerde, de let-
ter M te maken."
„ Weggeloopen, een neger Hendrik genaamd ;
zijn linkeroog kwijt, sommige litteekenen van
een dolk aan en onder zijn linkerarm, en vol
striemen van de zweepslagen. "
„Honderd dollars belooning, voor een neger-
knaap Pompey, 40 jaar. Hij is gebrandmerkt
op de linkerwang,"
„Gevangen gezet, een neger. Heeft geen tee-
nen aan den linkervoet."
„ Weggeloopen, een negerin Rachel genaamd.
Al haar teenen kwijt behalve de groote.
„ Weggeloopen, Sam. Kort geleden had hij
een schot gekregen door de hand, en heeft
verscheidene schoten in zijn linkerarm en zij."
w Weggeloopen, mijn neger Dennis. Gezegde
neger heeft een schot gekregen in den linker-
arm tusschen den schouder en elleboog waar-
door de linkerhand verlamd is geworden."
„Weggeloopen, mijn neger Simon genaamd.
Men heeft hem geschoten in zijn rug en rech-
terarm, maar niet al te raak."
„ Weggeloopen, een neger met name Arthur.
Heeft een groot litteeken dwars door zijn borst,
en iederen arm, met een mes gemaakt ; spreekt
graag over »Gods goedheid."
„Vijf en twintig dollars belooning voor mijn
knecht Isaac. Hij heeft .een litteeken aan zijn
voorhoofd, door een klap veroorzaakt; en een
in zijn rug, door een pistoolschot."
„ Weggeloopen, een negermeid, Marie ge-
naamd. Heeft een klein litteeken over haar
oog, is nogal wat tanden kwijt, de letter A is
op haar wang en voorhoofd gebrand."
,, Weggeloopen, neger Ben. Heeft een littee-
ken aan zijn rechterhand, daar zijn duim en
wijsvinger gekwetst zijn door een schot dat
onlangs op hem gelost is geworden. Een ge-
deelte van 'tbeen stak er uit. Hij heeft ook
een of twee groote litteekens aan zijn rug en
heupen."
„Gevangen gezet, een mulat, Tom genaamd,
Heeft een litteeken aan de rechterwang, en
schijnt met kruit op 't gezicht gebrand te zijn."
* Weggeloopen, een neger, Ned genaamd. Drie
zijner vingers zijn door een snee in de palm
zijner hand kromgetrokken. Heefc een litteeken
achter aan zijn hals, zoowat half rond, door een
mes veroorzaakt."
„ Was gevangen gezet, een neger. Zijn naam
is Josiah. Zijn rug vol striemen van de zweep ;
gebrand op de dij en heupen op drie of vier
plaatsen, dus (JM). Zijn rechter-oorlelletje is
afgebeten of afgesneden geworden."
„Vijftig dollars belooning, voor mijn knaap
Eduard. Hij heeft een litteeken om den hoek
van zijn mond, twee sneden aan en onder zijn
arm, en letter E op zijn arm."
„Weggeloopen, de negerjongen Ellie. Heeft
een litteeken aan een zijner armen van den
beet van een hond."
„ Weggeloopen, van de plantage van James
Surgette, de volgende negers : Randal, heeft 66n
oor afgekapt; Bob, is 66n oog kwijt ; Kentucky
Tom, heeft e6n kaak gebroken."
„ Weggeloopen, Anthony. Een zijner ooren
afgesneden, en zijn linkerhand met eenbijl af-
gehakt."
„Vijftig dollars belooning voor den neger Jim
Blake, Uit elk oor is hem een stukje gesneden
en de middelste vinger der linkerhand is afge-
sneden tot het tweede gewricht."
»Weggeloopen ; een negerin Maria genaamd.
Heeft een litteeken aan de eene zij van haar
wang, door een snee. Sommige litteekens aan
haar rug,"
^Weggeloopen de mulattin-lichtekooi Mary.
Heeft een snee op den linkerarm, een litteeken
op den linkerschouder, en is twee boventanden
kwijt."
(Tot opheldering van 'tlaatste gedeelte dezer
beschryving, zal ik misschien geen overtollig
werk verrichten door te doen opmerken, dat
onder de andere zegeningen die de openbare
meening der negers verzekert, de algemeen in
zwang zijnde gewoonte behoort, hun met geweld
de tanden uit te stooten. Om ze over dag en
'snachts ijzeren halsbanden te Men dragen en
de honden tegen hen aan te hitsen, dat zijn
van die praktijken bijna te ordinair om er op-
zettelijk melding van te maken.)
„ Weggeloopen, mijn man Fontein. Heeft
gaten in zijn ooren, een litteeken aan den rech-
terkant van zijn voorhoofd, heeft een schot beet in
de achterdeelen zijner beenen, en heeft striemen
op zijn rug van de zweep."
„Tweehonderd vijftig dollars belooning voor
m\jn neger Jim. Zijn rechterdij draagt nogal
wat litteekens van een schot. Het schot kwam
er aan den buitenkant in, halverwege tusschen
de heup en kniegewrichten."
Naar de gevangenis gebracht, Jan. Linker-
oor afgehakt."
„Opgevangen, een neger. Heeft nogal wat
litteekens over zijn gezicht en lijf, en is zijn
linkeroor kwijt, dat hem afgebeten is."
„Weggeloopen, een zwarte meid, Mary ge-
naamd. Heeft een litteeken aan haarwang, en
de top van een harer teenen afgesneden."
„Weggeloopen, mijn mulattin Judy. Haar
rechterarm is gebroken."
„Weggeloopen, f 'mijn T neger Levi. Zijn linker-
hand is verbrand geworden, en ik geloof dat
hi] <\<m top van|zijn wijsvingerfkwijt is.*
„Weggeloopen, een neger, Washington ge-
naamd. Heeft een stuk van zijn middelsten
vinger verloren, en den top van zijn pink."
w Viif en twintig dollars belooning voor mijn
man Jan. Het puntje van zijn neus is afgebeten/
„Vijf en twintig dollars belooning voor den
negeislaaf Sally. Loopt alsof hij kreupel was in
den rug."
„Weggeloopen, Joe Dennis. Heeft een kleine
kerf in een zijner ooren."
„Weggeloopen, negerjongen Jack. Mist een
klein stukje van zijn linkeroor, dat er van afge-
kapt is."
„Weggeloopen, een neger Ivoor genaamd.
Mist een klein stukje van iedere oorlel, dater
uitgesneden is."
Van ooren gesproken, zal ik zoo vrij zijn,
bij deze gelegenheid nog mee te dcclen, dat
een deftig abolitionist in N e w-Y o r k eens
een negeroor ontving, dat vlak bij 't hoofd
afgesneden was. Dit oor gewerd hem over de
post en in een gewonen brief, en was verzon-
den door den vrijen en onafhankelijken heer,
die het af had laten zetten, terwijl er het beleefd
verzoek was bijgevoegd, om het specimen in
zijn „collectie" een plaatsje te verleenen.
Ik kon deze lijst vermeerderen met gebroken
armen, en gebroken beenen, en gekorven vleesch
en ontbrekende tanden, en opengereten ruggen,
en hondenbeten, en ontelbare brandmerken met
gloeiend heete ijzers. Maar aangezien mijnlezers
aan al 't voorafgaande reeds zoo rijkelijk hun
bekomst zullen hebben dat ze 'r misschien al
misselijk van geworden zijn, wil ik uitditver-
makelijk boek, dat ons zoo ? n aardig kijkje ver-
leent in de waardij der Amerikaansche openbare
meening, nog een andere niet minder verma-
kelijke bladzij openslaan.
De bovenstaande advertenties, waarvan een
dergelijke collectie elk jaar, en maand, en week,
en dag kon opgemaakt worden, en die men in
den huiselijken kring leest als dingen die van
zelf spreken en onder het nieuws van den dag
en bij de koetjes en kalfjes thuis behooren,
kunnen daartoe bijdragen om den belangheb-
bende te toonen hoe bijster erg de slaven van
de openbare meening profiteeren en hoe teer zij
zich te hunnen aanzien gedraagt. Maar 't is ook
niet van belang ontbloot, eens na te gaan hoe
de slavenhouders, en de klasse dermaatschappij,
waaronder velen hunner dienengerangschiktte
worden, de openbare meeningjiaar de oogen kij-
ken in hun gedrag, niet jegens hun slaven maar
jegens elkaar; hoe zij gewoon zijn, hun harts-
tochten te bedwingen ; hoe hun houding is onder
hen zelf; of ze opvliegend zijn of zacht; of hun
maatschappelijke gewoonten brutaal, bloeddor-
stig en heftig zi]n of den stempel van bescha-
ving en verlichting dragen.
Opdat men ons niet kunne beschuldigen van
partijdiglijk onze bewijzen aan abolitionisten ie
hebben ontleend, zal ik alweer tot hun eigen
nieuwsbladen terugkeeren en mij ditmaal bc-
palen tot een keur van paragrafen, die, ttjdens
mijn bezoek aan Amerika, van dag tot dag
verschenen en altemaal betrekking hebben op
gebeurtenissen die voorvielen terwijl ik daar
was. Evenals in de voorgaande, ben ik het die
ook in deze uittreksels onderstreept heb.
Naar men zien zal, vonden deze gevallen
wel is waar niet alien plaats op grondgebied
dat thans tot wettig erkende Slavenstaten be-
hoort, ofschoon het met de meeste en ergste
scenes wel deugdelijk het geval was; maarde
ligging van de plaatsen waar z\) voorvielen
zoo dicht in de nabijheid van districten waar
de slavernij wet is, en de isterke gelijkenis tus-
schen die soort van gewelddadigheden en de
rest: ziehier een feit dat tot het niet onjuiste
vermoeden leidt dat het karakter van de daarin
betrokken personen in slaven-districtengevormd
en door daar in zwang zijnde gewoonten ver-
dierlijkt was.
Laat ons beginnen.
jVREBSELIJK TEBUBSPE h.
,Uit een strook van The Southport
Telegraph, Wisconsin, vernemen wij
dat de EdelAchtb. heer Charles C. P. Arndt, lid
van den Raad voor 't graafschap Brown, op
den vloer van de Raadkamer doodge-
schoten is door James R. Vinyard, lid voor 't
graafschap Grant. De z a a k ontstond uit een
benoeming tot Sheriff in 't graafschap Grant.
De heer E. S. Baker stond op de nominatie
en werd ondersteund door den heer Arndt.
Deze nominatie werd bestreden door Yinyard,
die verlangde dat zijn eigen broeder die be-
trekking kreeg. In den loop van 't debat kwam
de overledene met eenige opgaven te berde
die Vinyard voor valsch verklaarde, zich daarbij
van een heftige en beleedigende taal bedienende,
die doorspekt was van allerlei hatelijke perso-
naliteiten, waar de heer A. geen antwoord op
gaf. Na de verdaging ging de heer A. naar
Vinyard toe, en verzocht hem, zijn woorden in
te trekken, wat hij w r eigerde, de beleedigende
Dickens. Scketsen uit Ametiha en tafereeten &U UaUS,
180
SCHETSEN UIT AMERIKA.
woorden herhalende. De heer Arndt sloeg toen
naar Vinyard, die een voetstap achteruitweek,
een pistool trok en hem doodschoot.
„Het schijnt dat deze afloop geprovoceerd is
geworden door Vinyard, die, het kostte wat
het wilde, het besluit had'opgevat om de be-
noeming van Baker te verijdelen, en zelf uit
het veld geslagen, al zijn wraakgierigheid en
wrok tegen den ongelukkigen Arndt keerde."
„HET WISCONSINSCHE TREURSPEL.
„Hoog loopt de openbare verontwaardiging
op het grondgebied van Wisconsin naar
aanleiding van den moord, die in de zaal der
Wetgevende Vergadering van 't grondgebied
gepleegd is geworden. Meetings zijn er gehou-
den in verschilllende graafschappen van Wis-
consin, om te protesteeren tegen d e g e-
woonteomin'tgeheimwapensbijzich
te dragenindeWetgevendeKamer
d e s lands. Wij hebben het verslag ingezien
van de Verwijdering van James ft. Vinyard,
den bedrijver der bloedige daad, en zijn ver-
baasd te hooren, dat na deze verwydering door
hen die Vinyard den heer Arndt zagen dooden
in 't bijzijn van zijn ouden vader die zijn zoon
op was komen zoeken en er zeker al bitter
weinig van gedroomd had dat hij getuige zou
zijn van diens vermoording, rechter Dunn
Vinyard onder borgtocht vrijgelaten
heeft 1 ). De Miners' Free Press spreekt in be-
woordingen van verdienden afkeer
over de beleediging daardoor de gevoelens van
't volk van Wisconsin aangedaan. Vinyard
stond niet meer dan op armslengte van den
heer Arndt af, toen hij zoo doodelijk op hem
aanlegde, dat hij nooit meer sprak. Zoo dicht
naast hem staande, had Vinyard, als hij maar
gewild had, hem alleen kunnen wonden, maar
neen, hij verkoos hem te dooden.*
„ MOORD.
„Door een brief in een nieuwsblad van St.
Louis van den 14 vernemen wij een vreeselijk
voorval te Burliiigton, Jowa. Daar een
zekere heer Bridgman een geschil gehad had
met een burger van de plaats, den Heer Boss,
voorzag een schoonbroeder vanlaatstgenoemden
zich van een Colts revolver, kwam den heer
B. op straat tegen, en lost e de vijfpistool-
loopen op hem: ieder schot was raak.
Alhoewel verschrikkelijk gewond, en stervende
bleef de heer B. hierop het antwoord niet schul-
dig, maar schoot Boss op de plaats dood."
1) Als een kleine proef van Amerikaanschen k ran ten-
styi hebben we dezen volzia zoo getrouw rriogeiyk zien
weer te geven. Vert.
„SCHRIKKELIJKE DOOD VAN ROBERT POTTER.
„Uit de „„Oaddo'sche couranf"* van den
12 1.1. vernemen wij den vreeselijken dood
van kolonel Bobert Botter In zijn eigen huis
werd hij door een vijand, een zekere Rose, om-
singeld. Hy sprong zijn bed uit, greep zijn ge-
weer en vloog in zyn nachtkleeren het huis uit.
Daar hij zijn vijand zoo wat tweehonderd el
vooruit was, scheen zijn vlugheid zijn.vervol-
gers te verschalken, maar verward rakende in
kreupelhout werd hij gevangen genomen. Rose
zei hem daarop, dat hij van plan was, zich
eens edelmoedig te gedragen, en gaf
hem nog een kans voor zijnleven. Hij, Potter,
mocht namelijk wegloopen en tot op zekeren
afstand zou men hem niets doen. Op het com-
mandowoord vloog Botter weg, en voordat er
een geweer was afgeschoten had hij het meer
al bereikt. Het eerst wat bij hem opkwam, was,
in 't water te springen en onder te duiken, wat
hij dan ook deed. Bose zat hem dicht op de
hielen en formeerde zijn manschappen op den
oever in dier voege, dat ze kant en klaar wa-
ren om hem dood te schieten als hij met zijn
hoofd boven water kwam. Na verloop van eenige
oogenblikken kwam hij boven, om adem te
halen; en nauwelijks stak zijn hoofd boven de
oppervlakte des waters uit, of het werd geheel
verbrijzeld door de schoten hunner geweren,
en zonk hij, om niet meer levend op het droge
te komen!"
„ MOORD IN ARKANSAS.
„Wij vernemen dat er weinig dagen geleden
een ernstige ontmoeting heeft plaats
gevonden in 't Land der Senecas tusschen
den heer Loose, den onderagent van de ver-
eenigde stammen der Senecas, Quapaws en
Shawnees, en den heer James Gillespie, van de
handelsfirma Thomas G. Allison en Go, van
Maysville, Benton, graafschap Ark, bij welke ge-
legenheid de laatste met een bowie-mesgedood
werd. Er had al sinds eenigen tijd eenige moei-
lijkheid tusschen de partijen bestaan. Men zegt
dat majoor Gillespie den aanval met een rot-
ting begon. Hierop volgde een hevig gevecht,
waarbij twee pistolen werden afgeschoten een
door Gillespie en een door Loose. Loose door-
stak toen Gillespie met een dier nooit missende
wapens, een bowie-mes. De dood van majoor G.
wordt zeer betreurd, daar hij een vrijzinnig en
degelijk man was. Sinds het bovenstaande ge-
zet was, hebben we vernomen dat majoor Alli-
son aan sommige onzer burgers in de stad ver-
zekerd heeft, dat de heer Loose den eersten
slag gegeven had. Wij onthouden er ons van,
in verdere bizonderheden te treden, aangezien
de zaak het onderwerp van een
gerechtelijk onderzoek zal zij n."
DE SLAVERNIJ.
131
„LEELIJKE DA AD,
De stoomboot Thames, zoo even van de
Missouri aangekomen, bracht ons een biljet,
waarmee een belooning uitgeloofd werd van
500 dollars voor den persoon die in den nacht
van den 6 1.1. Lilburn W. Baggs, onlangsgou-
verneur van dezen Staat, te Independence
verrnoordde. Gouverneur Baggs was, gelijk in
een geschreven memorandum verklaard wordt,
niet dood, maar doodelijk gewond.
„Sinds het bovenstaande was geschreven, kre-
gen we een nota van den boekhouder van de
Thames, waar de volgende bijzonderheden in
voorkomen. Gouv. Baggs werd Vrijdagavond
den 6 1.1., terwijl hij in zijn kamerinzijn eigen
huis te Independence zat, door den een of
anderen schurk doodgeschoten. Zijn zoon, een
jongen, die een knal hoorde, vloog de kamer
in, en vond den gouverneur in zittende houding
in zijn stoel. Ztfn kaak was geheel uitgezakt en
zijn hoofd hing achterover. Zoodra de knaap
merkte wat men zijn vader gedaan had, maakte
hij alarm. In den tuin werden er onder 'traam
voetstappen gevonden en een pistool opgeraapt
waarvan men veronderstelde dat het overladen
en door de hand van den onverlaat, die het
afschoot, daar neergesmeten was geworden, Drie
schoten, die zwaar waren geladen, hadden doel
getroffen. Het eene was namelijk door zijn mond
gegaan, het tweede in de hersenpan en het
derde waarschijnlijk in of bij de hersenpan, ter-
wijl alle drie tot heel achter in den nek en in
J t hoofd doorgedrongen waren. Op den morgen
van den 7 leefde de gouverneur nog; maar zijn
vrienden koesteren in 't geheel geen hoop op
zijn herstel, zijn geneesheeren maar bitter wei-
nig hoop.
„Men had vermoeden op een man, en de
Sheriff heeft hem op dit oogenblik allerwaar-
schijnlijkst reeds in zijn macht.
„De pistool behoorde tot een koppel, dat een
dag of wat geleden van een bakker te Inde-
pendence ontvreemd was geworden, en de
overheid heeft.de beschrijving van het andere."
„0NTM0ETING.
„Een ongelukkige zaak vond Vrijdagavond
in Chastres Street plaats, waar een onzer ach-
tingswaardigste burgers met een dolk een ge-
vaarlijke wond in den onderbuik werd toege-
bracht. Uit de Bij (New Orleans) van gisteren
vernemen we dienaangaande de volgende bij-
zonderheden : Het schijnt dat er Maandag laatst-
leden een artikel in 't Fransche gedeelte dier
krant stond, waarin eenige critische aanmerkin-
gen voorkwamen op het artillerie-bataljon, we-
gens het afvuren namelijk van zijn kanonnen op
Zondagmorgen, in antwoord op die van de
Ontario en Woodbury, waardoor veel alarm
veroorzaakt was geworden onder de families
van die personen, welke den geheelen nacht op
de been waren geweest om de rust der stad te
bewaren 3 ). Daarover geraakt, ging majoor 0.
Gaily, de bataljons-commandant, bij ? t bureau
der redactie aan, en vroeg den naam van den
schrijver. Men zei dat de schrijver P. Arpin
heette, die toen afwezig was. Met eendereige-
naars van 't blad werden toen eenige bittere
woorden gewisseld, waar een uitdaging op volgde.
Wei deden de vrienden van beide partijen hun
best om de zaak bij te leggen, maar tever-
geefs. Vrijdagavond, tegen zevenen kwam ma-
joor Gaily den heer P. Arpin in Chastres Street
tegen en sprak hem aan : , ; Isum'nheer Arpin?"
„ B Ja m'nheer."
„„Dan heb ik u eenvoudig te zeggen, datje
een" (hier volgde een toepasselijk scheldwoord)
„bent. B
fln Ik zal u aan uw woorden herinneren, m'n-
heer. B
„„Maar ik heb gezegd dat ik m'n stok op
je schouder stuk zoo slaan."
„„Dat weet ik, maar ik heb den eersten slag
tot nog toe niet gevoeld."
„Op deze woorden sloeg Majoor Gaily, die
een rotting in zijn hand had, den heer Arpin
dwars over 't gezicht, waarop deze een dolk
uit zijn zak haalde en den Majoor in den onder-
buik trof.
„Men koestert vrees dat de wond doodelijk
zal zijn. Wij vernemendatdeheerAr-
pin zekerheid heeft gegeven dat
hy voor het Crimineel gerechtshof
zal verschijnen om zich te verant-
woorden."
aVECHTFARTIJEN IN MISSISSIPPI.
„Op den 27 1.1. werd er bij een vechtpartij in
de nabijheid van Carthago, graafschap Leake,
Mississippi, tusschen James Cottingham en
John Wilburn door den laatsten op den eersten
geschoten, en werd hij zoo schrikkelijk gewond
dat er geen hoop was op zijn herstel. Den 2
1.1. ontstond er een vechtparty te Carthago
tusschen A. C. Sharkey en George Goff, waar-
in de laatste een schot kreeg, dat men voor
doodelijk hield, Sharkey gaf zich bij de autori
teit aan, maar bedacht zich later en ont-
vluchtte!"
y ONEENlGHEID.
„Eenige dagen geleden werd in Sparta de
kastelein van een logement handgemeen met
een zekeren Bury. Het schijnt dat Bury een
1) Alwoor eon proefje van Amcrikaarwchon kron-
ten-stijl.
132
SCHETSEN UIT AMERTKA.
beetje luidruchlig was geworden en dat de
kastelein, vast besloten om de orde
te beware n. gedreigd had o in Bury
d o o d t e z.u 1 1 e n s c h i e t e n, waarop Bury
een pistool vooi: den dag haalde en den kastelein
neerschoot. Volgens de laatste berichten was
hij niet dood, maar bestond er weiriig hoop op
zijn herstel."
„DUEL.
„De boekhouder van de stoomboot Tri-
bune bericht ons dat er laatstleden Dinsdag
nog een tweegcvecht heefc plaats gevonden en
wel tusschen den heer Robbins, een ambtenaar
a an de Bank te V i c k s b u r g, en den heer
Fall, den uitgever van de Vicksburger Schild-
waeht. Volgens afsprank hadden de part rj en
elk zes pistolen, die zij, op 't woord „vuur!"
zoo dikwijls als ze verkozen, zouden
a f s c h i e t e n. Fall schoot tweemaal zonder
gevolg. Het schot van den heer Robbins
was raak en wel in de dij van Fall, die neer-
viel en het gevecht niet 1 anger voort kon
zetten."
„VEOHTPAHTIJ IN 't GRAAFSCHAP CLAttKE.
„Een ongelukkige vechtpartij vond er Dins-
dag den 19 1.1. plaats in *t graafschap Clarke
(Mo) by Waterloo. Deze vechtpartij ontstond
uit een regeling van zaken betrekkeiijk de ven-
nootschap der heeren Kane en Allister, die een
likeurstokerij gedreven hadden, en eindigdemet
den dood van den laatstgenoemden, die door
den heer Kane neergeschoten werd, omdat hij
getracht had zich in bezit te stellen van zeven
vaatjes whiskey, het eigendom van Kane, die
Allister bij gerechtelijke verkooping tegen een
dollar per vaatje waren toegewezen geworden.
Kane vluchtte onmiddellijk, en volgens de laat-
ste berichten was het der politie niet gelukt,
hem in handen te krijgen.
„D e z e ongelukkige vechtpartij
veroorzaakte daarom zoo geweldige opschudding
in de buurt, omdat beide partijen mannen waren
met talrijke huisgezinnen, die van hen af hingen,
en goed ter naam en faam in de gemeente
bekend stonden."
Nu zal ik nog maar een enkel voorbeeld
aanhalen, een voorbeeld dat om zijn monster-
achtige ongerijmdheid de kroon op deze
afgrijselijke daden zal zetten.
„EEREZAAK.
„Wij hebben zoo even de bijzonderheden
gehoord van een ontmoeting die Dinsdag plaats
had op Six Mile Island, tusschen tweejon-
ge bloeden van onze stad : Samuel Thurston, oud
vijftien, en William Hine, oud dertien jaar.
Ze werden door jongeheeren van denzelfden
leeftijd gesecondeerd. De bij deze gelegenheid
gebruikte wapens waren een paar van Dicksons
beste buksen; de afstand, dertigel. Zij schoten
eenmaal op elkaar, zonder dat de eene party
de andere eenig letsel toebracht, behalve dat
de kogel uit Thurston's geweer door den bol
van Bine's hoed ging. Door d e tusschen-
komst van den Raad van Eer werdde
uitdaging ingetrokken en het geschil
vriendschappelijk bijgelegd.
Als nu de lezer zich eens voor wil stellen
met wat voor soort van Raad van Eer we hier
te doen hebben, die zoo vriendschappelijk het
geschil bijlegde tusschen deze twee kleine jon-
gens, die in elk ander deel der wereld heel
vriendschappelijk op een bank waren gelegd,
waar men ze heel vriendschappelijk met ber-
kenroeden afgestrafc zou hebben, — ik maak
me sterk, dat hij al het bespottelijke van deze
„Eerezaak" niet minder in zal zien danik, die,
telkens als ik er om denk, er hartelijk om
lachen moet.
En nu, met deze stuitende bewijzen van den
wezenlijken toestand der maatschappij in en bij
de slavendistricten in Amerika voor oogen,
nu doe ik een beroep op ieder mensch die
een greintje gezond verstand en een beetje
gevoel bezit, op ieder mensch die onbevoor-
oordeeld is en redelijk denkt, onverschillig van
welke staatkundige of kerkelijke kleur, en ik
vraag: kunnen zij in 't minst twijfelen aan den
werkelijken toestand waarin de slaaf verkeert,
of kunnen ze voor een oogenblik vrede sluiten
tusschen deze instelling of eenige van haar in
't oog springende vreeselijke kenmerken, en
hun billijk oordeelende gewetens? Zullen zij,
al is 't eenigszins vergroot, van een of ander
verhaal van afgrijselijke wreedheid zeggen, dat
het onwaarschynlijk is, als ze de openbare
prenten kunnen raadplegen, en onder 't loopen
getuige kunnen zijn van daden als deze, ge-
pleegd jegens elkander, door menschen die
heerschappij uitoefenen over de slaven?
Weten we dan niet, dat al wat de slavernij
maar leelijks en wanstaltigs in den hoogsten
graad heeft aan te wijzen, en de oorzaak en
het gevolg is van de verregaandste buitenspo-
righeid, die deze vrijgeboren bandieten zich
veroorloven? Weten we niet, dat de man die
onder de verkeerdheden der slavernij is gebo-
ren en grootgebracht geworden; die in zijn
kindsheid gezien heeft hoe mannen genood-
zaakt werden om op het woord van commando
hun eigen vrouwen af te ranselen, hoe vrouwen
op onbetamelijke wyze gedwongen werden, haar
eigen kleeren op te houden, opdat de mannen
des te zwaarder slagen op haar beenen konden
toebrengen, hoe vrouwen tijdens haar barens-
SLOTOPMERKINGEN.
133
nood werden afgejakkerd en getreiterd door
brutale opzichters en onder de zweepslagen
moeder werden; die beschrijvingen van wegge-
loopen mannen en vrouwen en hun verminkte
personen gelezen heeft of zijn jeugdige zuster
heeft zien lezen, die elders onmogelijk duide-
lijker opgegeven konden worden, ook al gold
het de viervoetige bewoners van een boerderij of
een tentoonstelling van dieren; — weten we
niet, wil ik nu eenvoudig gevraagd hebben,
dat, als de toorn van zoo iemand maar ontsto-
ken is, die man een brutale wilde zal zijn?
Weten we niet, dat evengoed als hij een laf-
aard is, die, met zijn zware zweep gewapend,
onder zijn van schrik ineenkrimpende slaven
en slavinnen heen en weer loopt, hij zoo ook
een lafaard zal wezen buitendeurs, en, eens
lafaards wapenen in zijn borst verborgen hou-
dende, iemand waar hij woorden mee krijgt,
op staanden voet doodschieten of doodsteken
zal ? En als ons verstand ons deze en soortge-
lijke dingen niet leerde; als we zulke idioten
waren om onze oogen te sluiten voor die
prachtigemethode, volgenswelke zulke mannen
opgevoed worden, zouden we dan nog niet
weten, dat zij, die in de zaal der wetgevende
vergaderingen, en op 't kantoor, en op 't
marktplein, en wat vreedzame plaatsen er nog
meer in onze maatschappij gevonden worden,
onder huns gelijken dadelijk met dolk en pis-
tool in de weer zijn, voor hun onderhoorigen,
ook al waren zij vrije dienstboden, zooveel
ongenadige en onverbiddelijke dwingelanden
moeten wezen?
Hoe! Zullen we uitvaren tegen I er lands
onwetenden boerenstand, en dadelijk water
in onzen wijn doen, als er §prake is van deze
Amerikaansche bazen ? ! Zullen we ach en wee
roepen over de brutaliteit van hen die het vee
de kniepees doorsnijden, en de Lichten
der Vrijbeid op aarde sparen, van die Lichten
die mannen en vrouwen de ooren afkappen,
die aardige spreuken snijden in 't lillend vleesch,
die les geven hoe men met gloeiend ijzeren
pennen op 't menschelijk aangezichtkanschrij-
ven, die hun dichterlijke phantasie pijnigen om
verminkingslivreien te verzinnen die hun slaven
gedurende hun leven dragen en naar 't graf
meenemen zullen, die, evenals de krijgsknech-
ten deden die den Zaligmaker der wereld be-
spotten en doodden, levende ledematen breken
en weerlooze schepsels neerzetten om er schijf
op te schieten?! Zullen we jeremieeren over
legenden van de pijnigingen, die de Heiden-
sche Indianen elkaar aandoen, en . .. glimlachen
over de wreedheden van christenmenschen ? !
Zullen we, zoolang deze dingen aanhouden,
juichen op de verstrooide overblijfselen van
dat statige ras, en victorie kraaien, als de blan-
ken zich in 't bezit hunner uitgebreiden landen
verheugen ? Och, wat mij aangaat, herstel dan
liever der Indianen bosch en dorp; laat in
plaats van sterren en strepen zoo'n nietige veer
in den wind wapperen ; vervang de straten en
pleinen door wigwams; en al moge de lijk-
zang van een honderdtal flere krijgers door de
lucht weergalmen, bij den gil van een onge-
lukkigen slaaf zal 't ons als muziek in de ooren
klinken.
Kom, laat ten opzichte van een onder werp,
dat we dagelijks voor oogen hebben en waar-
omtrent ons nationaal karakter van lieverlede
verandert, de klinkklare waarheid gesproken
worden, en laat ons niet, als lafaards, uitvluch-
ten bedenken, door op den Spanjaard en den
opvliegenden Italiaan te wijzen. Trekken Engel-
schen het mes als ze ruzie krijgen, laat men
er dan openlijk voor uitkomen en zeggen:
„Deze verandering danken we aan de Republi-
keinsche Slavernij. Dit nu zijn de wapens der
Vrijheid. Met scherpe punten en kanten zooals
deze, hakt en houwt de Vrijheid in Amerika
haar slaven; of wil dit altemet niet vlotten,
geen nood! dan wijden haar zonen diezelfde
kanten en punten tot een beter gebruik, en
keeren ze.... tegen elkaar."
ACHTTIENDE HOOFDSTUK.
SLOTOPMERKINGEN.
SLOTOPMERKINGEN.
Er komen verscheidene passages in dit boek
voor, waar 't me inderdaad eenige moeite heeft
gekost, de verzoeking te weerstaan, om mijn
lezers met mijn eigen gevolgtrekkingen en slot-
sommen lastig te vallen. Ik voor mij gaf er
toch de voorkeur aan, dat zij voor zich zelf
zouden oordeelen en wel uit zulke gegevens
als ik onder hun oogen gebracht heb. Ja, mijn
eenige plan in den beginne was, ze getrouwe-
lijk overal mee te nemen waar ik naar toe
ging, en van die taak heb ik me gekweten.
Maar men zal 't mij niet ten kwade kunnen
duiden, dat ik, alvorens dit boek af te sluiten,
begeerig ben, met een paar woorden myn eigen
gevoelen uit te drukken over zoo'n onderwerp
als het algemeen karakter van 't Amerikaansche
volk en het algemeen karakter van hun maat-
schappeiijk stelsel, gelijk zich dat aandes vreem-
delings oog voordoet.
Van nature zijn de Amerikanen openhartig,
degelijk, hartelijk, gastvrij en vriendschappelijk.
De beschaving en verlichtingschijnendewarmte
van hun hart en hun vurige geestdrift eer goed
dan kwaad te doen ; en nu is 't juist het bezit
van deze laatstgenoemde eigenschappen in een
alleropmerkelijksten graad, dat een welopgevoed
134
SCHETSEN UIT AMERIKA.
Amerikaan tot een der beminnelijkste en edel-
moedigste vrienden maakt. Nooit heeft een
klasse van menschen mij zoozeer voor zich
ingenomen als deze; nooit schonk ik mijn voile
vertrouwen en achting zoo spoedig en zoo van
harte als aan hen; nooit kan ik weer, in een
half jaar tijds, zooyeel vrienden maken wien ik
zooveel genegenheid toedroeg als had ik ze al
de helft mijn 1 evens gekend.
Onvoorwaardelijk geloof ik, dat deze eigen-
schappen het geheele volk eigen zijn. Dat ze
evenwel in haar wasdom jammerlijk ondermijnd
en bedorven worden onder den grooten hoop,
en dat er invloeden werkzaam zijn, waaronder
deze zelfde eigenschappen er nog meer gevaar
loopen, zoo zelfs dat er voor 't oogenblik
bitter weinig uitzicht op bestaat, dat ze haar
normale gezondheid ooit terugkrijgen : ziedaar
een waarheid die niet verzwegen mag worden.
Het is een wezenlijk deel van elk nationaal
karakter, machtig grootsch te zijn op zijn ge-
breken, en juist uit de overdrijving, waar men
zich te dezen opzichte aan schuldig maakt, de
teekenen van zijn deugd en wijsheid af te
leiden. Zoo is er een groote vlek in 't volks-
karakter van A m e r i k a, en de vruchtbare
bron van ontelbare verkeerdheden ; en die is?
Een algemeen Wantrouwen. De Amerikaansche
burger geeft echter zoo grif niet toe, dat dit
een vlek is. Integendeel! Hij laat zich nogal
iets voorstaan op dezen geest, ook zelfs dan
nog, wanneer hij onbevooroordeeld genoeg is,
om al het verderfelyke, dat er uit voortvloeit,
op te willen merken ; en niettegenstaande zijn
eigen verstand hem van 't tegendeel overtuigd,
zal hij het zelfs als een voorbeeld aanhalen
van de groote schranderheid en scherpzinnig-
heid zijner landgenooten en hun superieure
slimheid en zelfstandigheid.
„Gij brengt," zegt de vreemdeling, „ dezen
naijver en dit wantrouwen in elke handeling
van 7 t openbare leven over. Doordien ge waar-
dige mannen uit uw wetgevende vergaderingen
weert, is er een klasse van candidaten voor
den dag gekomen, waarmee het stemrecht nu
te rekenen heeft, die, in elk hunner daden,
uw Instellingen en -uw volkskeus in kwaden
reuk brengen, Het heeft u zoo wispelturig en
veranderlyk gemaakt, dat uw onstandvastigheid
tot een spreekwoord is geworden, want zoo
gauw zet ge den een of anderen afgod niet
goed en wel neer, of ge kijkt, om zoo te zeg-
gen al naar de gereedschappen om, waarmee
ge hem straks van zijn voetstuk afrukken en
verbrijzelen zult. En waarom doet ge dat
nu? Waarom? Omdat zoodra ge een weldoe-
ner van J t volk, of een openbaar ambtenaar,
beloont, gij hem, louter omdat hij beloond is,
ook op staanden voet wantrouwt en onmiddel-
lijk aan 't visschen gaat of gij altemet ookte
scheutig met de bewijzen uwer erkentelijkheid
geweest zijt, of hi),' nu de aap toch binnenis,
misschien ook aan 't slabbakken is en zich van
zijn taak met een Jantje van Leiden afmaakt.
Van den President af, kan ieder, die een hooge
plaats onder u inneemt, gerust zijn val van
dat oogenblik dagteekenen; want de eerste de
beste gedrukte leugen, die de een of andere
bekende schavuitige penvoerder in omloop weet
te brengen, al druischt die leugen ook ten eenen-
male tegen 't karakter en den levenswandel
van den bekladde in, ze maakt op eens uw
wantrouwen gaande en ... . wordt geloofd. In
een woord, op den weg>an/t[vertrouwen, hoe
eerlijk ook gewonnen en hoe welverdiend, zult
ge een mug uitzuigen, maar een heele karavaan
van kernels zult ge doorzwelgen, als ze maar
beladen zyn met onwaardige twijfelingen en
lage vermoedens. Nu vraag ik u zelf in ge-
moede af : zou zoo'n gedragslijn wel de geschikt-
ste wezen om in uw midden het karakter der
bestuurders of bestuurden te verheffen?
Het antwoord komt onveranderlijk jhierop
neer: „Bij ons bestaat, naar ge weet, vrijheid
van meening. Zoo denkt iedereen voor zich
zelf, en wij zijn er de mannen niet naar,
om ons zoo gemakkelijk een knol voor een
citroen in de hand te laten stoppen. Ziedaar
de reden waarom ons volk achterdochtig is
geworden."
Een andere in J t oogloopende trek in 't
Amerikaansche volkskarakter is de zucht om
in zijn handel en wandel „bij de hand" te zijn,
— een eigenschap, die menige zwendelarij en
verregaande kwade trouw, menige openbare
en particuliere knoeierij verguldt, en menigen
schurk, die een strop driedubbel verdient, in
staat stelt om met zijn hoofd in zijn nek
den- besten onder de oogen te zien — alhoe-
wel datzelfde „bij de hand zijn" in een tijds-
verloop van slechts weinig jaren meer gedaan
heeft om het openbaar krediet te benadeelen
en de openbare hulpbronnen te verstoppen,
dan domme eerlijkheid, onbezonnen als die
soms te werk gaat, in een eeuw kon gedaan
hebben, De „verdiensten w van een mislukte
speculatie, of bankroet, of fortuinlijken gauw-
dief worden dan ook niet beoordeeld naar den
maatstaf van den gulden regel; „Doe, zooals
ge wilt dat men tegenover u doe," och neen,
maar naarmate er, met betrekking tot de zaak
of den persoon, van meer of minder „bij de
hand zijn" sprake is. Zoo herinner ik me,
dat ik, beide keeren toen ik dat slecht ter
naam staande Cairo bij den Mississippi pas-
seerde, eenige opmerkingen maakte over de
nadeelige gevolgen, die zulke op groote schaal
gedreven bedriegerijen teweeg moesten brengen
als ze aan 't daglicht kwamen. „Komen zulke
knoeierijen uit/ in dier voege redeneerde ik
onder anderen, „dan spreekt het vanzelf, dat
SLOTOPMERKINGEN.
135
men buitenlands over 't algemeen wantrouwen
krijgt en huiverig wordt om met u handel te
drijven," Hierop trachtte men my aan J t ver-
stand te brengen, dat men met dat al aardig
geld wist te verdienen en het alleraardigste
van dat „bij de hand zijn" nog dit was, dat
men al die aardige dingetjes in 't buitenland
heel gauw vergat en weer aan 't speculee-
ren ging alsof er niets gebeurd was. De vol-
gende samenspraak heb ik wel honderdmaal
gehouden: „Is ? t niet erg te bejammeren, dat
zoo'n man als N. N. op zoo'n verfoeielijk ge-
meene manier aan zooveel geld komt, en on-
danks al de misdaden waar hij zich aan schul-
dig heeft gemaakt, door uw burgers zelfs ge-
holpen wordt? Is zoo iemand eigenlijk geen
lastpost en schandvlek in de maatschappij ?"
— „Ja, m'nheer." — Een overtuigd leuge-
naar?" — „Ja, m'nheer." — „Hij is geschopt,
heeft klappen om zijn ooren gekregen, en is
op rottingsmeer getrakteerd, niet waar?" —
„Ja, m'nheer." — „En hij is in den hoogsten
graad wat men, plat doch duidelijk uitgedrukt,
onder een uitgekotsten ploert'verstaat?" — „Ja,
m'nheer." — „Maar waar steekt dan toch in
vredesnaam zijn verdienstein?" — „Wel, m'n-
heer, 't is een man die bij de hand *) is."
Op dezelfde manier worden allerlei bekrom-
pen en onstaatkundige gebruiken op rekening ge-
steld van den nationalen handelzucht, ofschoon
er, grappig genoeg, een vreemdeling een erge
grief van zou gemaakt worden, bijaldien hij de
Amerikanen als een volk van kooplui aanzag.
De handelzucht wordt aangewezen als een reden
voor die met alle comfort zoo ten eenenmale
in strijd zijnde, doch niettemin in landsteden
zoo sterk overheerschende gewoonte, dat ge-
trouwde lui in logementen wonen, geen eigen
haard er op nahouden, en elkaar van den vroe-
gen morgen tot den laten avond zelden ont-
moeten, of 't moest aan de tables d'hote zijn,
waar alles nog wel zeer haastig in zijn werk
gaat ook. De handelzucht is een reden waarom
A m e r i k a J s letterkunde voor altijd onbeschermd
moet blijven: „ want wij zijn een handeldrij vend
volk en bekommeren ons niet om poezie," of-
schoon wij, om dit van onzen kant in 'tvoor-
bijgaan te doen opmerken, wel voorgeven dat
we erg grootsch zijn op onze dichters, maar
gezonde vermakelijkheden, vrooliike middelen
van uitspanning, en heilzame phantasieen het
1) In ? t Engelsch luidt dit „H o is a smart man."
Bijna geen woordje in de Engelsche taal dat zoo'n
curieuse rol vervult als dit woordje smart. In do bo-
venstaande periode komt het telkens voor, beginnende
met the love of „smart" dealing, waarvan wij
den zin niet beter wisten weer te geven, dan door :
de zucht om in zyn handel en wandel „l)ij de hand"
te zijn.
veld doen ruimen voor de stroefgetroniede
maar dubbeltjes opleverende handelspret.
Deze drie kenmerkende eigenschappen nu
van 't Amerikaansche volkskarakter vallen den
vreemdeling telkens en telkens weer in ? t oog.
Maar de zoo weinig tierende woekerplant van
Amerika's verderf heeft nog een knoestiger
wortel dan deze en slaat haar vezelen diep in
zijn losbandige Pers.
In Oost en West, in Noord en Zuid mogen
er scholen opgericht worden, waar honderden
bij honderden, duizenden bij duizenden leerlin-
gon worden onderwezen door ontelbare onder-
wijzers ; colleges mogen er bloeien, kerken mogen
erpropvolzijn,matigheidsgenootschappen mogen
er handen vol werk hebben, en met reuzen-
schreden moge de uitwendige beschaving in
elken anderen vorm vooruitgaan, het zij zoo!
maar zoolang de krantenpers van Amerika
op haar tegenwoordigen lagen trap, ofdaarom-
trent, blijft staan, zoolang is de innerlijke, de
wezenlyke beschaving in dat land hopeloos.
Jaar-in jaar-uit moet en zal ze achteruitgaan ;
jaar-in jaar-uit moet de standaard der openbare
meening lager zinken; jaar-in jaar-uit moet zoo-
wel het Congres als de Senaat minder in tel
geraken bij alle fatsoenlijke lieden ; en jaar-in
jaar-uit moet de nagedachtenis van de groote
Yaderen der Omwenteling hoe langer hoe meer
gehoond worden in den slechten levenswandel
hunner verbasterde kinderen.
Onder de massa kranten, die in de Vereenigde
Staten worden uitgegeven, zijn er sommige -
behoef ik 't den lezer eigenlijk wel te zeggen ?
die karakter hebben en krediet. Een persoon-
lijke kennismaking met hoogst beschaafde hee-
ren, die aan de hier bedoelde bladen verbon-
den waren, heeft me dan ook veel genoegen
verschaft, ja ik heb er zelfs voordeel van ge-
trokken. Maar helaas! de naam van deze klasse
is Weinige, en van de andere Legio ; en mach-
teloos is de invloed der goede Pers om het
doodelijk gif der slechte tegen te werken.
Onder de fatsoenlijke burgerij van Amerika;
onder de goed en bedaardgezinden; onder de
geleerden ; aan de balie en rechtbank is er, en
kan er trouwens niet anders dan een meening
zijn ten opzichte van 't verderfelijk karakter
dezer schandbladen. Soms wordt het betwist,
dat hun invloed zoo groot zou zijn als een
vreemdeling allicht zou veronderstellen. — Nu,
ik zal niet zeggen, dat mij zoo iets bevreemdt,
o neen ; niets natuurlijker toch dan om veront-
schuldigingen te zoeken voor zoo'n schande:
als men 't mij maar niet kwalijk wil nemen,
wanneer ik van mijn kant zoo vrij ben, hier-
tegen aan te voeren, dat er geen gegronde
reden bestaat, om 't te kunnen betwisten, daar
al de op dit punt maar al te welsprekende
feiten tot een lijnrecht daartegenover staande
slotsom leiden.
136
SCHETSEN UIT AMERIKA.
Zoodra iemand, van eenige kennis of karakter,
tot de een of andere openbare onderscheiding,
't komt er niet op aan welke, in Amerika
op kan klimmen zonder eerst de voetveeg te
zijn gewee.st van dit monster van verdorvenheid ;
zoodra iemand van uitnemende hoedanigheden
veilig is voor zijn aanvallen ; zoodra dat monster
het maatschappelijk vertrouwen onaangerand
laat of de banden van maatschappelijke beta-
melijkheid en eer maar eenigermate ontziet ; zoo-
dra iemand in dat Vrije Land vrijheid van
meening heeft en vrijelijk voor zijn meening
uit mag komen, zonder verplicht te zijn in
alien ootmoed een censorschap naar de oogen
te kijken, dat hi], om zyn verwaten onwetend-
heid en lage karakterloosheid, in zijn hart tot
in de hel verafschuwt ; zoodra zij, die, 't diepst
onder zijn schandvlekkend juk gebukt gaande,
't levendigst gevoelen wat voor oneer het over
de natie uitstort en elkander daar het meest
over durven onderhouden, nu dan ook hun
hielen op dat monster durven zetten en 't open-
lijk ten aanschouwen van Jan en alleman ver-
pletteren; zoodra dat alles gebeurt, welnu, dan
zal ik gaan gelooven dat zijn invloed aan 't
tanen is en de menschenin Amerikahun vijf
zinnen weer terugkrijgen. Maar . . . zoolang die
Pers haar boosaardig oog in ieder huis durft
slaan en haar zwarten neus in elke benoeming
tot een landsbetrekking, van een president af
tot een brievenbesteller toe, durft steken ; zoo-
lang ze, met niets anders tot voorraad dan lie-
derlijke lastertaal, de letterkundige standaard is
van een verbazend groote klasse van menschen,
die kranten moeten lezen of ze lezen niemen-
dal . . . zoolang moet haar vuile adem het aan-
gezicht des lands bezoedelen en het kwade, dat
zij wrocht, zoo klaar als het licht zichtbaar
wezen in de Republiek.
Heeren die gewoon zijn om de Engelsche,
of andere fatsoenlijke bladen van 't Vasteland
te lezen; heeren die gewoon zijn aan al wat
maar gedrukt wordt, — zelfs hen zou men met
geen mogelijkheid eenig denkbeeld kunnen
geven van dat vreeselijk werktuig der mensche-
lijke gedachte in Amerika, tenzy ik uit de
verschillende nieuwsbladen een berg van uit-
treksels overnam, waartoe ik nog plaatsruimte
noch lust heb. Maar mocht iemand verlangend
zijn, om datgene bevestigd te zien wat ik dien-
aangaande zoo onverbloemd dorst schrijven,
welnu, hij bezoeke doodeenvoudig de een of
andere publieke plaats in onze goede stad
L on den, waar men dergelijke kranten bij de
vleet aan zal treffen; dan moge hij zijneigen
meening vormen. (Of laat hem daarover een
degelijk en alleszins met de waarheid overeen-
komend artikel inTheForeign Quarterley
Review lezen, dat in October 1842 is uitge-
komen, een artikel dat mijn aandacht getrok-
ken heeft, sinds de vorige vellen af gedrukt
waren ; dan toch zal hij een menigte bijzon-
derheden ontmoeten, die wel is waar hoege-
naamd niet belangrijk zijn voor iemand die in
Amerika geweest is, maar iemand die dat
land niet bezocht heeft daarentegen ruimschoots
belang zullen inboezemen.)
Het is aan geen twijfel onderhevig, of 't zou
voor de Amerikaansche natie, in haar geheel
genomen, vrij wat beter zijn, als ze wat minder
van 't Reeele en wat meer van 'tldealehield.
Ja vrij wat beter zou het voor haar zijn, als men
in haar midden de luchthartigheid en opgeruimd-
heid wat meer aanmoedigde en al wat schoon is
wat meer beoefende, ook al levert het schoone
in de allereerste plaats en rechtstreeks geen
stoffelijk voordeel op. Maar ik vermeen dat
men hier, en niet ten onrechte, met de alge-
meene tegenwerping voor den dag zal komen:
„Wij zijn een nieuw land", een tegenwerping
die zoo vaak vooropgezet wordt als een ver-
ontschuldiging voor gebreken die ten eenen-
male onverschoonlijk zijn, omdat het inder-
daad geen nieuw land, maar de langzame
uitlooper is van een oud; en daarom hoop
ik eens te zullen hooren dat er behalve de
krantenpolitiek nog eenig an der nationaal amu-
sement in de Vereenigde Staten gevonden
wordt.
Een geestig, humoristisch volk zijn ze zeker
niet, en hun temperament maakte op mij altijd
dezen indruk, dat het van een saaien en som-
beren aard is. In gevatheid en een zekere
onbuigzame ingenomenheid met zich zelf spe-
len de Yankee's of het volk van Nieuw Enge-
land, ontegenzeglijk de eerste viool, wat ze
trouwens op verstandelijk gebied in den regel
doen. Maar, gelijk ik al in vorige gedeelten
van dit werk heb doen opmerken, op mijn
uitstapjes buiten de groote steden, hinderde
het mij ge wel dig, zooals die ernstige en droef-
geestige koopmansachtige tronies in 't oog
vielen, een verschijnsel dat zoo algemeen en
zoo eentonig was, dat ik in iedere stad, waar
ik aankwam, precies dezelfde menschen meende
tegen te komen, die ik den laatsten keer ver-
laten had. Zulke gebreken als welke op te
merken zijn in de volkszeden, schijnen mij voor
een groot deel hieraan toe te schrijven te zijn,
dat men van de oude, gemeene sleur niet ver-
kiest af te wijken en tegen beschaafde manie-
ren als overtolligen ballast op de levensreis
opziet. Washington, die in zake de uiterlijke
wellevendheid bij uitstek nauwgezet was, moet
de neiging zijner landgenooten, om zich op
dit punt te bezondigen, stellig bespeurd heb-
ben, en we kunnen er op aan, dat hij ook
zijn uiterste best gedaan heeft, om ze daarvan
te genezen.
Ik ben 't niet eens met andere schrijvers
over deze onderwerpen, dat de aanwezigheid
van zooveel geheel uiteenloopende sekten in
SLOTOPMERKINGEN.
137
Amerika zelfs eenigermate te dankenisaan
't feit, dat daar te lande geen gevestigde of
zoogenaamde Staatskerk bestaat. Och neen, h\)
mij staat het vast, dat de volksaard, ook al
duldde hij dat zoo'n instelling in hun midden
opgericht werd, er hen vanzelf toe zou bren-
gen, om er zich niet aan te houden, louter
omdat ze gevestigd was. Maar gesteld eens,
zoo'n Kerk bestond in Amerika, toch zou
ik in twijfel durven trekkenofze wel aanhaar
doel zou beantwoorden, om namelijk de dolende
schapen in een grooten stal onder dak te
brengen, om de doodeenvoudige reden dat
het bij ons in E n g e 1 a n d om zoo te zeggen
sekten regent; en ook omdat ikin Am erik a
geen enkelen godsdienstvorm aantrof waar wy
in Eur op a, ja zelfs in Enge 1 an d, onbe-
kend mee zijn. Evenals andere menschen vloeien
er dissenters by de vleet naar toe, om de eenige
reden dat het een toevluchtsland is voor Jan
en alleman ; en groote nederzettingen van hen
worden er gesticht, omdat daar, waar vroeger
geen moederziel gevonden werd, grond aange-
kocht, steden en dorpen gebouwd kunnen wor-
den. Ja zelfs de Kwakers emigreerden uit E n-
geland; ons land is den heer Joseph Smith,
den apostel van 't Mormonisme, of diens in
den donker rondwroetende jongeren niet onbe-
kend; met mijn eigen oogen heb ik in som-
mige onzer volkrijke steden godsdienstige too-
neelengezien die bezwaarlijk overtroffen kunnen
worden door een zoogenaamde Amerikaansche
kampmeeting, en ik ben er me niet bewust
van, dat eenig voorbeeld van btfgeloovig be-
drog aan den eenen kant en bijgeloovige licht-
geloovigheid aan de andere zij haar oorsprong
gehad heeft in de Vereenigde Staten, 't welk
wij niet ruimschoots vergelijken kunnen met
de precedenten van mevrouw Southcote, Mary
Tofts de konijnenfokster, ja zelfs van den
heer Thorn van Canterbury, welk laatste geval
ontstond, kort nadat de donkere eeuwen voorbij
waren.
Ongetwijfeld leiden de republikeinsche instel-
lingen van Amerika er het volk toe, om de
achting voor zich zelf en hun gelijkheid te be-
vestigen; maar een vreemdelingdient zich van
deze instellingen wel terdege rekenschap te geven,
anders loopt hij niet weiniggevaar, zich al heel
spoedig te ergeren, wanneer hij namelijk de
familiariteit ondervindt van menschen die hem
thuis niet anders dan op behoorlijken afstand
en met den hoed in de hand zouden durven
naderen. Wat mij betreft, als deze karaktertrek
maar niet getint werd door mallen hoogmoed
en een fatsoenlyke bediening niet in den weg
stond, dan heb ik mij daardoor nooit belee-
digd gevoeld, en uiterst zelden (als^'t ooit ge-
beurd is!) benik een Amerikaan tegengekomen
die dezen eigenaardigen trek in hun karakter
op eene ruwe of stuitende wijze openbaarde.
Een paar malen had ik op dit punt een kod-
dige ontmoeting. Ik zal dit voor de aardigheid
eens meedeelen, maar voegernadrukkelijkbij,
dat dit ten eerste alles behalve van dien aard
was om er boos over te worden, integendeel,
en buitendien zelfs in de verste verte als geen
doorgaanden regel mag beschouwd worden.
In een zekere stad had ik een paar laarzen
noodig, want ik had geen andere om mee te
reizen dan die met de gedenkwaardige kurken
zolen, die veel te heet waren voor 't dek eener
stoomboot. Vandaar dat ik een kruier naar een
„artist in laarzen" stimrde met eenboodschap
in dezen trant: wel de complimenten van den
heer Dickens, en ik zou me gelukkig achten,
als ZEd. zoo vriendelijk zou willen wezen, om
eens even bij me aan te komen. Waarop de
„artist in laarzen" heel vriendelijk ten ant-
woord gaf, dat hij dien avond om zes uur eens
„kijken" zou.
Ik lag op de canape met een boek en een
glas wijn naast me. 't Was bij zessen. Daar ging
de deur open, en een heer, zoo wat indeder-
tig, met een stijve das om, trad binnen. Met
handschoenen aan en zijn hoed op, liep hij
dadelijk naar den spiegel, streek zijn haar in
orde, trok zijn handschoenen uit, en haalde
langzaam een maat^uit de diepste diepte van
zijn jaszak en verzocht me op een lijmerigen
toon om mijn souspieds los te maken en
myn laarzen uit te trekken. Ik deed dat, maar
keek meteen een beetje nieuwsgierig naar zyn
hoed, dien hij nog altijd ophad. Of 't nu daar-
van kwam, of van de warmte — genoeg, hij
nam hem af. Toen ging hij op een stoel tegen-
over me zitten, leunde met een arm op elkc
knie, boog zooveel mogelijk voorover en met
veel inspanning gelukte het hem, om op die
manier het proefstuk van hoofdstedelijke nijver-
heid, dat ik zoo even uitgetrokken had, van
den grond op te beuren. Ondertusschen floot
hij dat het een lust was om te hooren. Hij
draaide de laars om, en nog eens omjbekeek
ze met een minachting die geen taal kan uit-
drukken, en vroeg me of ik er op gesteld was
dat hij me een laars maakte zooals diePHof-
felijk antwoordde ik hem daarop, dat, als de
laarzen maar groot genoeg waren, ik de rest
aan hem overliet. „Als ze mij" — in dezer
voege liet ik me uit — „als ze mij maar mak-
kelijk zitten en 't u niet al te moeielijkis,dan
heb ik voor mij er niets tegen, als ze wat
lijken op 7 t model datTu'^daarlvoor u heeft;
maar overigens laat ik 't geheel en al aan uw
oordeel en discretie over." — „„Dan staat u
er zeker niet op, dat de hiel zoo gemaakt
wordt? Weet u, dat doenwehierop J n andere
manier/'" Ik herhaalde mijn laatste opmerking.
138
SCHETSEN UIT AMERIKA.
Alweer keek hij in den spiegel. Ditmaal ging
hij er zelfs dichter voor staan om wat stof, dat
in den hoek van zijn eene oog geraakt scheen
te zijn, uit te peuteren. Ook zijn das kreeg een
beurt. In al dien tijd zat ik daar, met een Jobs-
geduld, met mijn been en voet in de hoogte.
„Is u bijna klaar, mynheer?" vroeg ik. „Ozoo
aanstonds," zei hij, „houuwvoet maarstrak."
Ik hield en voet en gezichtzoostrakmogelijk.
Ondertusschen was hij klaar gekomen met het
stof in zijn oog, waarop hij zijn potlood kreeg,
mij de maat nam en het noodige opteekende.
Zoodra hij gedaan had, verviel hy in zijn
oude houding, nam de laars weer in zijn hand,
en bekeek ze eenigen tijd. „En dit is nu,"
zei hij eindelijk, „een Engelsche laars! Dit is
'n Londensche laars, niet waar?" — „Datis,*
antwoordde ik, „ een Londensche laars, m'nheer. *
Alweer monsterde hij ze, op de manier waarop
Hamlet met Yorick's schedel te werk ging;
schudde het hoofd, als wou hij zeggen: „ik
beklaag de Instellingen die tot de produc-
tie van zoo'n laars leidden!" stond op, stak
zijn potlood, aanteekeningen en papier in zyn
zak — al dien tijd in den spiegel kijkende —
zette zijn hoed op; trok op zijn doode gemak
zijn handschoenen aan, en stapte ten langen
leste op. Hij was nog geen minuut weg geweest,
of de deur ging weer open, en weer zag ik
zijn hoed en hoofd verschijnen. ... Hij kijkt
de kamer rond, en weer naar de laars, die nog
op den vloer ligt, schijnt eenige oogenblikken
in gepeins verzonken en zegt toen: „Nou,
goeien avond." — „Goeden avond, m'nheer,"
zeg ik daarop, en hiermee was de conferentie
met den artist-laarzenmaker afgeloopen.
Er is nog maar een punt, waar ik een aan-
merking op wensch te maken, en dat is op de
openbare gezondheid. In zoo'n uitgebreid land,
waar duizenden millioenen morgen lands onbe-
woond en onbebouwd zijn, en op elke roede
dier onmetelijke vlakten de plantengroei jaar-
lijks tot ontbinding overgaat; waar zooveel
groote rivieren zijn, en het klimaat hier zoo
en daar zus is, — daar, 't kan niet missen,
moeten in zekere gedeelten des jaars allerlei
ziekten heerschen. Maar, na myn onderhoud
met verscheidene beoefenaars van de genees-
kunde in A m e r i k a, durf ik gerust verzekeren,
niet alleen te staan in de meening, dat, als
men maar enkele gewone voorzorgsmaatregelen
in acht wou nemen, veel van die heerschende
ziekten kon voorkomen worden. Grooter mid-
delen van persoonlijke zindelijkheid zijn te dien
einde onmisbaar; de gewoonte om, driemaal
daags, groote hoeveelheden dierlijk voedsel door
't keelgat te jagen en naiederenmaaltijd dade-
lyk zich aan stilzittende bezigheden over te
geven, deze gewoonte dient veranderd te wor-
den; de teere sekse moet wijzer gekleed gaan
en wat meer gezonde beweging nemen; en wat
dit laatste betreft, dienen ook de mannen mee
te doen. Maar 't is vooral in openbare inrich-
tingen, en in iedere groote of kleine stad, dat
het stelsel van ventilatie, drainage en af voering
van onzuivere stoffen eengeheeleherzieningver-
eischt. Ja, er is geen plaatselyk bestuur in
A m e r i k a, dat het voortreffelijk verslag des
heeren Ohadwick, over den Gezondsheidstoe-
stand van onze arbeidende klassen, niet met
onmetelijk voordeel zou kunnen bestudeeren.
En nu ben ik aan 't einde van dit werk
gekomen. Afgaande op zekere wenken, die mij
sinds mijn terugkeer in Engeland gegeven
zijn, heb ik maar bitter weinig reden om te
gelooven, dat het door T t Amerikaansche volk
hartelyk of gunstig zal ontvangen worden. Het
zij zoo! Ik vermeen onder de zoodanigen te
behooren, die in staat zijn, een oordeel te vel-
]en en hun meening uit te spreken; en mij
hoofdzakelyk richtende tot de zoodanigen, was
J t mij slechts hierom te doen, de Waarheid te
schrijven, niets meer en niet minder. Dat ik
volstrekt niet verlangd heb, populaire toe-
juiching te verwerven, door me van onbehoor-
lijke middelen te bedienen: ziedaar iets waar
men zich onder de lezing van heeft moeten
overtuigen,
Het is me genoeg, te weten, dat wat ik in
de vorigen bladzijden heb neergeschreven, mij
aan den overkant vandenAtlantischen Oceaan
geen enkelen vriend kan kosten, die in eeniger-
lei opzicht dien naam verdient. Overigensstel
ik mijn voile vertrouwen op den geestwaarin
mijn mededeelingen zijn ontworpen en opge-
steld, en kan ik mijn tijd afwachten.
Ik heb geen melding gemaakt van de wijze
waarop men mij ontvangen heeft ; evenmin heb
ik toegelaten, dat die ontvangst van invloed
kon zijn op 't geen ik heb geschreven, want in
een van beide gevallen had ik maar met een
povere erkenning voor den dag kunnen komen,
pover in vergelyking met de gevoelens die ik
in mijn ziel jegens die partijdige lezers van
mijn vorige boeken aan de overzij der zee
koester, welke mij met een open hand te ge-
moet kwamen, en niet met een hand die een
ijzeren muilband vastmaakte.
EINDE DER SCHETSEN UIT AMERIKA.
TAFEREELEN UIT ITALIE.
TAEEREELEW UIT ITAL1E.
LEZERS PASPOORT.
Willen de lezers van dit werk de vriendelrjk-
heid hebben, van den schrijver zelven hunne ge-
loofsbrieven te nemen voor de verschillende
plaatsen, die het onderwerp ziiner herinnerin-
gen uitmaken, dan zullen zij ze, in hunne ver-
beelding, wellicht op des te aangenamer wijze
bezoeken, en beter begrijpen wat zij mogen
verwachten.
Er zijn veel boeken over Italie geschre-
ven, welke talrijke middelen opleveren ter
beoefening der geschiedenis van dat belang-
wekkende land en de tallooze association die
er zich om heen winden. Ik verwijs schaars
tot dat magazijn van kennis; want al heb ik,
in mijn eigen voordeel, toevlucht genomen
tot de voorraadschuur, dan beschouw ik het
daarom toch niet als een noodzakelijk gevolg
er van, dat ik haar licht toegankelijken in-
houd voor de oogen mijner lezers moet ont-
vouwen.
In deze bladen zullen zij evenmin een ernstig
onderzoek van het bestuur of wanbestuur van
dat land vinden. Het kan niet missen, of
een bezoeker van dat schoone land moet,
ten aanzien van dat onderwerp, eene innige
overtuiging verkrijgen; maar vermits ik het,
als vreemdeling, gedurende mijn verblijf al-
daar, verkoos, mij te onthouden van het rede-
twisten over dergelijke vraagpunten met Itali-
anen, van welke rang ook, zou ik thans
maar liever niet in dat onderzoek treden. Ge-
durende de twaalf maanden, dat ik een huis
te Genua bewoonde, heb ik nooit ondervon-
den, dat de bestuursmachten, uit den aard ach-
terdochtig, mij wantrouwden; en het zou me
spijten, als ik ze reden gaf om hare onbe-
krompen hoffelijkheid, ten aanzien van mij
zelven of eenigen mijner landgenooten, te be-
klagen.
142
TAFEREELEN UIT ITALIE.
Waarschynlyk is er in geheel I tali e geen
beroemd schilderstuk of standbeeld, dat niet
begraven kon worden onder een berg gedrukt
papier, gebruikt tot verhandelingen er over.
Daarom zal ik niet in het breede uitweiden
over beroemde schilderijen en beeldhouwwerken,
hoezeer ik een warm bewonderaar der schilder-
en beeldhouwkunst ben.
Dit boek is eene reeks van zwakke weer-
kaatsingen — enkel schaduwen op het water —
van plaatsen, welke de verbeeldingskracht der
meeste menschen in hooger of minder graad
aantrekken; aan welke zich de mtjne jaren lang
heeft gehecht, en welke voor alien eenigermate
belangwekkend zijn. Het grootste gedeelte dezer
beschrijvingen werden op de plaats zelve ten
papiere gebracht en van tijd tot tijdin vriend-
schappelijke brieven naar huis gezonden. Die
omstandigheid vermeld ik niet als eene ver-
schooning voor eenige leemten, daarin te vin-
den, want dat zou geene verontschuldiging zijn ;
maar als een waarborg voor den lezer, dat zij
ten minste zijn geschreven toen ik van het
onderwerp vol was en onder de levendigste
indrukken der nieuwheid en frischheid.
Hebben zij misschienhet voorkomen vaniets
hersenschimmigs en beuzelachtigs, wellicht dat
de lezer zal veronderstellen, dat ze geschreven
zijn in de schaduw, op een zonnigen dag, te
midden van de voorwerpen waarover ze han-
delen, en zij zullen hem er niet te minder om
bevallen, dat ze blijk geven van zoodanig een
invloed van het land.
Ik hoop niet, dat ik, ten aanzien van eenig
ding, in deze bladen vervat, met eenige waar-
schijnlijkheid verkeerd zal worden verstaan door
de belijders van het katholiek geloof. In een
mijner vroegere voortbrengsels heb ik mijn best
ge'daan, hun recht te laten wedervaren; en ik
hoop, dat zij het in dit werk ten mijnen opzichte
zullen doen. Maak ik melding van eenigerhande
vertooning, die mij ongerijmd of onaangenaam
voorkwam, dan zoek ik die niet in verband te
brengen, noch erken, dar ze noodwendig in
verband staan met het wezenlijke van hun ge-
loof. Als ik handel over de plechtigheden in
de Heilige Week, dan spreek ik alleen over
het uitwerksel er van; dan doe ik daarom
geen aanval op des goeden en geleerden Dr.
"Wiseman's verklaring van deze. Als ik er een
wenk van geef, dat ik een tegenzin heb van
nonnenkloosters voor jonge meisjes, die de we-
reld afzweren alvorens zij ooit een proef van
deze genomen of haar gekend hebben; of als
ik twijfel aan de heiligheid, krachtens het ambt
(ex officio), van alle priesters en mon-
niken; doe ik niets meer dan menig nauw-
gezet katholiek, in mijn land zoowel als in
den vreemde.
Ik heb deze tafereelen vergeleken bij scha-
duwen op het water geworpen, en zou gaarne
de hoop koesteren, dat ik het water nergens
zoo ruw heb geroerd, dat er die schaduwen
door zijn bedorven. Ik kon nooit sterker ver-
langen, met al mijne vrienden op goeden voet
te staan, dan thans, nu zich al wederom ver
gelegen bergen op mijn weg verheffen; want
ik heb niet noodig te aarzelen in hetafleggen
der bekentenis, dat ik er op gezet ben, een
kort geduurd hebbenden misslag te erkennen,
'welken ik, niet lang geleden, beging, door het
storen der oude betrekkingen tusschen mijen
mijne lezers, en dat ik, voor een oogenblik
afwijkende van mijne oude bezigheden, op het
punt sta, die met opgeruimdheid in Z witser-
land weder op te vatten; waar ik, gedurende
nog een jaar afzijns, tegelijkertijd onafgebro-
ken de plannen kan uitwerken, welke iknu in
mijn hoofd heb; en, terwijl ik. mijne Engelsche
toehoorders binnen het bereik m^ner woorden
houd, tevens mijne kennis kan uitbreiden van
een edel land, dat onuitsprekkelijk aantrekkelijk
voor mij is.
Dit boek is zoo toegankelijk mogelijk ge-
maakt, omdat het mij groot genoegen ware,
zoo ik mocht hopen, door middel daarvan,
mijne indrukken te vergelijken met die van
eenigen onder de menigte, welke de geschetste
tooneelen Jater met belangstelling en genoegen
zullen bezbeken.
En nu heb ik alleen nog maar, naar de
wijze der reispassen, het signalement mijner
lezers te schetsen, lietwelk ik hoop dat, voor
beiderlei sekse vooronderstellenderwijze, in dier
voege geschetst kunne worden:
Kleur Schoon.
Oogen Zeer vroolyk.
Neus Niet trotsch.
Mond Lachend.
Aangezicht .... Stralend.
Algemeene uitdrukking Uiterst aangenaam.
DOOR PRANKRIJK.
Op een schoonen Zondagochtend, in het mid-
den van den zomer des jaars achttienhonderd
vier en veertig, was het, goede vriend, dat —
schrik geenszins ; niet dat men twee reizigers
had kunnen opmerken, hoe zij traag hun weg
vervorderden, op den schilderachtigen en oneffen
grond, langs welke men gewoonlijk heteerste
hoofdstuk van een middeleeuwschen roman be-
reikt — - maar, dat een Engelsche reiswagen
van aanmerkelijken omvang, zoo pas gehaald
uit de belommerde zalen van Pantechnicon 1 )
bij Belgrave-Square te Londen, werd
1) Eon Bazar mot een tuin.
DOOR FRANKRIJK,
143
gezien door een zeer klein Fransch soldaat
(want ik zag dat hij er naar keek), hoe deze
de poort uitreed van het hotel Meurice, in de
straat R i v o 1 i te P a r ij s.
Ik ben niet sterker verplicht opheldering te
geven, waarom de Engelsche familie, die met
dit rijtuig — binnenin en buitenop — reisde,
van al de dagen der week, juist op Zondag
naar 1 1 a 1 i e zou trekken, dan tot het aantoonen
der reden, waarom in Frankrijk aldekleine
manspersonen soldaat en al de dikke mannen
postiljon zijn: dat een onveranderlijke regel is.
Maar zy hadden, ik twijfel er niet aan, eeniger-
mate reden voor hetgeen zij deden; en hunne
reden, in het geheel genomen, daar te zijn,
was, zooals gij weet, dat zij een jaar langhet
schoone Genua gingen bewonen; en, dat het
hoofd des gezins voornemens was, gedurende
dat tijdsbestek overal rond te zwerven waar zijn
rustelooze geest hem zou voeren.
En het had mij luttel genoegen gebaard,
aan de bevolking van Parijs in het algemeen,
de verklaring te geven, dat ik hoofd en aan-
voerder was, en niet de stralende verlichame-
lijking van opgeruimdheid, die naast mij zat in
den persoon van een Fransch koerier — de
beste der bedienden en de glansrijkste man!
Om de waarheid te zeggen, zag hij er aan-
merkelijk meer aartsvaderlijk uit dan ik, die in
de schaduw zijner heftige diklijvigheid totvol-
strekt niets wegkromp.
Er was natuurlijk in het voorkomen van
P a r ij s zeer weinig — daar wij in de nabij-
heid der akelige Morgue 1 ) en over dePont-
N e u f rolden — dat ons verwijten deed om
ons reizen op den Zondag. De wijnhuizen (om
de andere woning) dreven een handel vol ru-
moer, aan de buitenzijde der koffiehuizen wer-
' den zeilen gespannen en stoelen en tafels ge-
rangschikt, als voorbereidsels tot het etenvan
ijs en het gebruiken van verkoelende dranken,
dat later op den dag plaats had; schoenpoet-
sers waren bezig op de bruggen ; winkels waren
geopend; karren en wagens rolden af en aan;
de nauwe, oploopende en trechtervormige stra-
ten, aan de overzijde der rivier, waren zoo
menige volgepropte perspectieven van gewoel
en gedrang, gedeeltelijk gckleurde slaapmutsen,
tabakspijpen, blauwe kielen, wijde laarzen en
ruigharige koppen; op dat uur was er niets
dat een rustdag verkondigde, behalve hier en
daar het verschijnen van een gezin, dat een
speeltochtje ging doen, gestopt in een lomp,
oud, waggelend rijtuig, of van eenig bespiege-
lend rustdagvierder, in de meest vrije en ge-
1) Eon gebouw to Parijs, waar do gevondon, onbe-
kende lijken van drenkelingen en/, ton toon wordon ge-
steld, opdat zij door do betrokklngen dor ovorledeno kim-
nen herkend worden.
makkelijke ochtendkleeding, die uit een laag
zoldervenstertje leunde, wachtende, met een
kalm genoegen, op het drogen van zijne pas
gepoetste schoenen, staande op de kleine borst-
wering daar buiten (als 't een heer was), of
(was het een dame) op het drogen harer kou-
sen in de zon.
Eens verlost van het onvergetelijke of onver-
geeflljke plaveisel, dat Parijs omgeeft, zijn de
drie eerste dagen naar Marseille stileneen-
tonig genoeg. Naar Sens. Naar A v a 1 1 o n.
Naar Chalons. Eene schets van den eenen
dag is eene schets van alle drie; en hier is zij.
Wij hebben vier paarden en een postiljon,
die eene zeer lange zweep heeft, zijn span be-
sturende zoo wat in den smaak van den koe-
rier van St. Petersburg, inhetpaardrijders-
spel van Astley of Franconi; behalve dat hij
op zijn paard zit in plaats van er op te staan.
De reusachtige stijve laarzen, door dezepostil-
jons gedragen, zijn somtijds eene eeuw of twee
oud, en zoo bespottelijk ongeevenredigd aan
den voet van hem die ze draagt, dat de spoor,
welke geplaatst is waar zijn eigen hiel zit, ge-
meenlijk halfweg van de schaft der laarzen
staat. Vaak komt de man het stalplein af, met
zijne zweep in de hand en zijne schoenen aan
de voeten, en brengt, met beide handen, eerst
de eene en dan de andere laars naar buiten,
welke hij, met groote deftigheid, naast zijn
paard op den grond nederzet, tot alles gereed
is. Is dat het geval — en och hemel! welk
geraas maken zij er om! — dan stapt hij, met
schoenen en al, in de laarzen, of wordt er
door een paar goede vrienden in geheschen;
schikt de strengen in orde, die met verheven
werk zijn voorzien door den arbeid van tal-
looze duiven in de stallen, brengt al de paar-
den aan het schoppen en steigeren, klapt met
zijne zweep als een dolleman; schreeuwt: „En
route - Hu!" en daar gaan we. Voor we
nog ver weg zijn, ligt hij, daarvan is hij zeker,
met zijn paard overhoop, en noemt het dan
een dief, een struikroover en een zwijn, en wat
niet al ; en slaat het op den kop, als ware het
van hout.
In de eerste twee dagen vertoont zich wei-
nig meer dan eene verscheidenheid in het voor-
komen der streek. Van een akelige vlakte in
eene eindelooze laan; en uit eene eindelooze
laan wederom op eene nare vlakte. Er zijn
eene menigte wijnstokken in het open veld, maar
van eene kleine en gemeene soort, en niet in
festoenen, maar om rechte staken gewonden.
Overal zijn daar tallooze bedelaars; maar eene
buitengewoon dungezaaide bevolking, en min-
der kinderen dan ik ooit heb ontmoet. Ik ge-
ioof niet, dat wij tusschen Parijs en Chalons
honderd kinderen hebben gezien. Misselijke,
oude steden met ophaalbruggen en muren;
met wonderlijke torentjes op de hoeken, die
141:
TAFEKEELEN UIT 1TALIE.
or uitzien als snaaksche maskers; als had de
muur een grijns voorgedaan en omlaag in de
gracht starende. Andere vreemde torentjes, in
tuinen en velden, en hellende lanen en op
werven van hoeven, alien alleenstaande en
altijd rond, met een spits dak, en nimmer tot.
eenig gebruik dienende; bouwvallige woningen
van alle soort: somtijds een stadhuis, soms
een wachthuis, soms een woonhuis, soms een
kasteel met een verwilderden tuin, die vrucht-
baar is in leeuwentand *), en bewaakt door
torentjes met dompervormige kappen en pink-
oogende venstertjes; dit zijn de vaste voorwerpen
welke telkens herhaald worden. Soms komen
wij eene dorpsherberg voorbij, met een daar-
toe behoorenden, afbrokkelenden muur, en
eene volslagen stad van bygebouwen, en op
welker poort is geschilderd : „ Stalling voorzes-
tig paarden;" zooals er dan ook inderdaad
stalling voor twintigmaal zestig zou zijn, als
daar eenige paarden waren te stallen, of zich
iemand daar zou ophouden, of als zich omtrent
die plaats iets verroerde, behalve een slinge-
rende krans, die zinspelende op den wijn daar
binnen, in den wind heen en weer fladdert, en
wat werkeloosheid betreft, een goed tegenhan-
ger vormt met wat er rondom is; en gewis
nooit een groenen ouderdom heeft, ofschoon
hij althans zoo oud is, dat hij in stukken valt.
Gedurende den geheelen dag komen er, al
rammelend, vreemdsoortige, kleine, smalle wa-
gentjes, in reeksen van zes of acht voorbij, die
kaas uitZwitserland aan voeren, en waar van
de geheele rij vaak onder het bestuur is van
een enkelen man, ja zelfs van een enkelen
knaap die zeer dikwijls in de voorste kar ligt
te slapen, terwijl de paarden de bellen op hunne
tuigen slaperig doen rinkelen, en er uitzien
alsof zij meenden (en ongetwijfeld is dit hun
gevoelen) dat hunne groote, blauwe, wollige
tuigen, van eene verbazende zwaarte en dikte,
en voorzien van een paar potsierlyke horens,
die uit de hamen opschieten, veel te warm
zijn voor het weer in het hartje van den zomer.
Dan is er, twee of driemalen daags de dili-
gence met de bestoven passagiers, die buitenop
zitten in blauwe kielen als slagers: en die er
binnen, met witte slaapmutsen, en de carbriolet,
boven op het verhemelte, knikkebollend en
schudden als het hoofd van een simpele: en
zijn jeune France passagiers uit de ramen
turende, met baarden, die op hunne vesten ne-
derhangen, en blauwe brillen, die hunne krijgs-
zuchtige oogen op ontzagwekkende wijze over-
schaduwen, en zeer dikke stokken, die in hunne
nationale vuist zijn geklemd. Verder de brie-
venmail, met slechts een paar passagiers, voort-
rennende met een waren waaghalsdraf, en in
1.) Ook Paardenbloorci Leontodon Taraxacum.
een ommezien uit het gezicht Stevige, oude
pastoors, nu en dan hossebossend voorbijko-
mende, in rijtuigen zoo rommelend enroestig,
beschimmeld en rammelend, dat het een En-
gelschman niet zou gelooven; en doodmagere
vrouwen, welke in eenzame plaatsen rondslen-
teren, daar zij de koeien onder het grazen aan
een touw vasthouden, of graven en hakken, of
nog zwaarder veldarbeid verrichten, of werke-
lyke herderinnen met hare kudden voorstellen
— en van welk bedrijf en zijne volgersin eenig
land men een juist denkbeeld kan verkrygen,
als men maar een of ander herdersdicht of
soortgelijk schilderstuk neemt, en zich datgene
verbeeld wat het meest, wat hemelsbreed ver-
schilt van de daar gegeven afbeeldingen.
Gij hebt nu dofgeestig genoeg voortgereisd,
zooals men over het algemeen op het laatste
gedeelte van den dag doet; en de zes en
negentig bellen der paarden — ieder paard
heeft er vier en twintig — hebben u een half
uur of daaromtrent slaperig in de ooren geklon-
ken, en het is eene zware soort van sukkeldraf,
eene eentonige, vermoeiende soort van bezig-
heid geworden; en ge hebt degelijk nagedacht
over het middagmaal, dat gij op het naaste
station zult houden; als aan het lager einde
van een lange laan, welke gij thans doorreist,
zich de eerste teekens eener stad vertoonen,
in de gedaante van eenige verstrooide hutten ;
en het rijtuig begint te ratelen en te rollen
over een schrikkelijk oneffen plaveisel. Als ware
het rijtuig een groot vuurwerk, en als had het
gezicht alleen van den rookenden schoorsteen
eener stulp het doen ontvlammen, begint het
dadelljk te kraken en een leven te maken als
zat er de baarlijke duivel in. Krak, krak,
krak, krak. Krak-krak-krak, Krik-krak. Krik-
krak. Holla! Hort! Hu! Dief! Schelm! Hu!
Hu! Hu! voor-r-r-r-r-uit. Zweep, raderen, voer-
man, steenen, bedelaars, kinderen; krak, krak,
krak ; holla ! hort ! eene aalmoes asjebliefc ! krik,
krik-krak, krak, krik, krik, krik, bof, bom,
krak, plof krik, krak; den hoek om, denauwe
straat op, en aan de andere zijde den bestra-
ten heuvel af; in de goot; bof, bof ; bom, hots,
krik, krik, krik, krak, krak, krak ; in de winkel-
ruiten, ter linkerzijde der straat, eventjes voor
ge een slingerenden draai neemt binnen de
houten poortdeur, ter rechterzijde ; r-r-r-r- ; klap-
klap-klap, krik, krik, krik, en hier zijn we op
het plein van het hotel de l'Ecu d'Or; ver-
moeid, buiten adem, dampend en uitgeput, maar
soms onverwschts een loozen sprong doende,
zonder dat er iets van komt — zooals het
vuurwerk op het laatst doet.
Hier is de kasteleines van het hotel de l'Ecu
d'Or, en hier is de kastelein van het hotel de
TEcu d'Or en de kamenier van het hotel de
l'Ecu d'Or is er ook, en een heer in eene
glimmende pret, met rooden baard als een boe-
DOOE FEANKRIJK.
145
zemvriend, die in het hotel del'E cud'Or ver-
toeft, is hier. Mijnheer de pastqor wandelt in
een hoekje van de binnenplaats alleen op en
neer, met een driekanten hoed op het hoofd
en een zwart kleed aan het lijf, en een boek
in de eene, en een zonnescherm in de andere
hand; en een ieder behalve Monsieur le
Cure, staat met gapenden mond en opgespalkte
oogen voor het geopende rijtuigportier. De kaste-
lein van het hotel de l'Ecu d'Or is zoo
verzot op den postiljon, dat hi] nauwelijks
zijn afstijgen kan afwachten, maar, terwijl hij
Hij draagt een groen lederen tasch aan een
riem. De leegloopers kijken er naar, een er van
raakt ze aan. Ze is vol met vijf-frankstukken.
Onder de jongens wordt een gemurmel van
bewondering gehoord. De kastelein valt.den
koerier om den hals en drukt hem aan de
borst. Hij is veel dikker geworden dan hij was,
zegt hij! Hij ziet er zoo blozend en goed uit!
Het portier wordt geopend. Ademlooze ver-
wachting. De dame des gezins komt er uit.
Hal een lieve dame! Een mooie dame! De
zuster van de dame des gezins komt er uit.
ITALIANEN MORA SPELEND. (Bladz. 157).
daarmede bezig is, zijne beenen en laarzen
reeds omvat.
„Mijn koerier! Mijn goede koerier! Mijn
vriend! Mijn broeder!" De kasteleines heeft
hem lief, de kamenier zegent hem, de knecht
aanbidt hem. De koerier vraagt of zijn brief
ontvangen is? Zeker is hij dat. Zijn dekamers
gereed ? Zeker zijn ze dat. De beste vertrekken
voor mijn edelen koerier. De pronkkamers voor
mijn hupschen koerier; het geheele huis staat
ten dienste van mijn besten vriend! Hij legt
zijne hand op het rijtuigportier, en doet eene
andere vraag om de verwachting te spannen.
Hemel! die juffrouw ziet er bekoorlijk uit!
De eerste kleine jongen klimt er uit. 0! wat
een mooi jongetje! Het eerste meisje komt er
uit 0! maar dat is eerst een innemend kind!
Het tweede meisje komt er uit. De kasteleines,
gehoor gevende aan de schoonste aandrift van
onzen algemeenen aard, vangt het in de armen
op. Het tweede knaapje komt er uit. wat
een lief jongetje. wat aardige kleintjes ! Het
kleinste kind wordt uit den wagen gereikt. Een
engelachtig dotje. De zuigeling heeft alles over-
troffen. Al de verrukking komt op den zui-
geling neer! Daarop strompelen er de twee
Pickens. Schetsen uit Amerika en tafereelen uit Italtt\
10
14:6
TAFEREELEN UIT ITALIE.
kindermeiden uit; en daar de geestdrift tot
uitzinnigheid klimt, wordt de geheele familie als
ware het op eene wolk de trap opgedragen,
terwijl de lanterfanters zich rondom het rijtuig
verdringen, en er in kijken, en er rondom slen-
teren, en het aanraken. Want een rijtuig aan
te raken, dat zooveel menschen heeft bevat,
wil wat zeggen. Dat kan men als een legaat
aan de kinderen nalaten.
De vertrekken zijn op de eerste verdieping,
behalve de slaapkamer der kinderen, dat een
groot leeg vertrek is met vier of vijf bedden:
een donkere gang door, twee treden op, vier
af, eene pomp voorbij, tegenover een balkon
en naast den staL De andere slaapvertrekken
zijn ruim en luchtig; elk met twee kleine bed-
steden, evenals de ramen, smaakvol behangen
met : roode en witte gordijnen. Het woonver-
trek is van belang. Er is reeds voor drie per-
sonen gedekt en de servetten zijn opgevouwen
in den vorm van punthoeden. De vloeren zijn
van roode estrikken. Er zijn geene vloerklee-
den en ook niet veel meubelen, waarvan men
zoukunnen spreken, maar er is een overvloed
van spiegels, en er zijn groote, met kunstbloemen
gevulde vazen onder glazen stolpen, en er zijn
eene menigte uurwerken. Alles is in beweging.
Yooral de goede koerier is overal: hij beziet
de bedden, nadat zijne keel, door zijn liefheb-
benden, broederlijken vriend, den kastelein,
met wijn is gesmeerd, en komkommers, altijd
komkommers etende — de hemel weet waar
hij ze vandaan haalt — met welke hij, inelke
hand een, als commando-staven, rondwandelt.
Men bericht dat men heeft opgedischt. Daar
is zeer dunne soep; er zijn groote broodjes,—
een per persoon ; een visch, daarna vier gerech-
ten; daarna eenig gevogelte, daarna dessert,
en wijn geen gebrek. Er is wel niet veel op
de schotels, maar de spijze zijn zeer goed en
altijd dadelijk gereed. Nu, daar het omtrent
avond is geworden, komt de goede koerier, na
het eten der twee in schijfjes gesneden kom-
kommers, overgoten met den inhoud van eene
tamelijk groote flesch olie en eene andere met
azijn, uit zijn benedenverblijf te voorschijn, en
doet den voorslag tot het bezoeken der hoofd-
kerk, welker zware torens zuur neerzien op de
voorplaats van het logement. Wij vertrekken;
en zij is zeer statig in het schemerlicht, op het
laatst zoo duister geworden, dat de beleefde
oude koster, met zijn ingevallen kaken, een
klein eindje kaars in de hand houdt, om
daarmede naar de grafsteenen te zoeken; en
tusschen de stroeve zuilen, juist er uitziende,
als een verdwaalde geest die zijn eigen graf
opzoekt.
Bij onzen terugkeer zijn de mindere bedien-
den in de open lucht aan het avondmaal, aan
eene groote tafel onder het balkon : het gerecht
bestaat uit gestoofd vleesch en groenten, dat
kokend heet, en opgedischt was in den ijzeren
ketel, waarin het te vuur had gestaan. Zij heb-
ben eene kruik lichten wijn en zijn zeer vroo-
lijk; vroolijker dan de heer met den rooden
baard, die aan het biljartspelen is, in het ver-
lichte vertrek, ter linkerzijde der plaats, waar
schaduwen met keuen in de handen en sigaren
in den mond aanhoudend voor het venster
heen en weer kruisen. Nog wandelt de magere
pastoor met zijn boek en zonnescherm alleen
op en neer. En nog wandelt hij daar, en nog
rammelen de biljartballen hier, lang nadat wij
in vasten slaap zijn gevallen.
Wij zijn ten zes uur des ochtends op. Het
is een verrukkelijke dag, die het slijk van gis-
teren beschaamt, dat op het rijtuig zit; zooer
eenig ding ware, dat een rijtuig kon bescha-
men, in een land waar rrjtuigen nooit worden
schoongemaakt. Iedereen' is frisch ; en terwijl
wij eindigen met ontbijten, komen de paarden
al rammelend uit het posthuis op de plaats
van het logement. Elk ding, dat uit het rijtuig
genomen was, wordt er weder in geplaatsL
De goede koerier bericht dat alles gereed is,
nadat hij elk vertrek doorgeloopen en overal
rondgekeken heeft om, zeker te zijn, dat er
niets is achtergelaten. Een ieder stijgt in. Een
ieder, die in betrekking is met het hotel de
PEcu d'Or, is weer betooverd. De goede
koerier loopt het huis in om een pakje te
halen, bevattende koud gevogelte, gesneden
ham, brood en beschuit voor het twaalfuurtje;
hij reikt het in het rijtuig, en loopt weer
terug.
Wat houdt hij nu in de hand? Nog almeer
komkommers? Neen. Eene lange strook papier.
Het is de rekening.
De goede koerier heeft dezen ochtend twee
riemen om: een waaraan de tasch hangt, en
een andere met een zeer goede soort van lede-
ren flesch, tot aan den hals gevuld, met den
besten, lichten Bordeauxwijn die er in huis is.
Hij betaalt nooit de rekening voor die flesch
is gevuld. Dan beknibbelt hij die.
Thans beknibbelt hij ze heel erg. Nog is hij
des kasteleins broeder, maar van een ander
vader, of eene andere moeder. Hij isnietmeer
zoo nauw met hem verwant als den vorigen
avond. De kastelein krabt zich het hoofd. De
goede koerier wijst op zekere flguren in de
rekening, en geeft te verstaan, dat, zoo die er
op blijven staan, het hotel de TEcu d'Or
van nu af en voor altijd een hotel de TEcu
de cuivre zal zijn 1 ). De kastelein treedt een
klein kantoortje binnen. De brave koerier volgt
hem, stopt hem de rekening en eene pen in
de hand, een spreekt veel rasser dan hij nog
1) Ecu d'0 r is gouden schild ; Ecu de cuivre
koperen schild.
LYON, DE RHONE EN DE TOOVERKOL VAN AVIGNON.
147
heeft gedaan. De kastelein vat de pen. De koe-
rier glimlacht. De kastelein maakt er eene ver-
andering in. De koerier slaat thans eene aar-
digheid uit. De kastelein is vriendelijk, maar
niet meer zoo hartelijk als vroeger. Hij ver-
draagt het als een man. Hij schudtzijnbraven
broeder de hand, maar omhelst hem niet. Nog
houdt hi] van zijn broeder ; want hij weet, dat
hij, op den een of anderen goeden dag, wederom
langs dezen weg met eene andere familie zal
terugkeeren, en hij voorziet, dat diens hart
zich weder over hem zal ontfermen. De brave
koerier gaat eens om het rijtuig heen, bekiikt
de strengen, schouwt de raderen, stijgt met
een sprong op, geeft een teeken, en — daar
gaan wyl
Het is de ochtend van een marktdag. De
markt wordt gehouden op het kleine plein daar
buiten, tegenover de hoofdkerk. Het is volge-
propt met mannen en vrouwen, in het blauw,
in het rood, in het groen en in het wit; met
overdekte stallen en fladderende koopwaren.
De landlieden zijn er omheen geschaard met
hunne zindelijke korven voor zich. Hier de
kantkramers, daar de boter- en eierventers;
hier de fruitverkoopers en daar de schoenma-
kers. De geheele plaats ziet er uit als ware zij
het tooneel van een grooten schouwburg, en
als ware de gordijn juist opgehaald, ter vertoo-
ning van een schilderachtig ballet. En daar is,
als het schutsdoek op het tooneel, de hoofd-
kerk, geheel somber en zwart vanuiterlijk, en
bouwvallig en koud ; de straatsteenen op <3ene
plaats met zwakke purperen droppels bespat-
tende, daar de morgenzon, door een klein raam
aan de oostzyde invallende, door eene bevlekte
glasruit aan de westzijde heendringt.
Binnen vijf minuten zijn wij voorbij het ijze-
ren kruis, met een klein verwaarloosd plaatsje
van graszoden om er op te knielen, dat op
de grens van het stadsgebied staat, en zijn al-
weer op weg.
LYON, DE RHONE EN DE TOOVERKOL
VAN AVIGNON.
Chalons is eene lieve verblijfplaats uithoofde
van het goede logement op den oever der
rivier, en de kleine op- en afvarende stoom-
booten, die er, rood en groen geschilderd als
zij zijn, vroolijk uitzien, en die, na de stuivende
wegen, een vermakelijk en verfrisschend tooneel
opleveren. Maar ge zoudt Chalons kwalijk
tot verblijfplaats begeeren, ten ware gemocht
verkiezen te wonen op een onmetelijk plein
met ongelijke rijen van onregelmatige popu-
lieren, die er van verre uitzien als even zoo-
veel kammen met gebroken tanden, en ten
ware gij er op gezet zoudt zijn, uw leven te
verslijten zonder in de mogelijkheid te zijn een
heuvel te bestijgen, of iets anders op te klim-
men dan trappen.
Waarschijnlijk zou ze echter meer in uw
smaak vallen dan Lyon, welke stad gij, des-
begeerende, met eene der bo vengenoemde stoom-
booten in acht uren kunt bereiken.
Welk eene stad is dat Lyon. Spreek eens
van eene bevolking, die zich in ongelukkige
tijden gevoelt als ware zij uit de wolken ge-
vallen 1 Hier is eene geheele stad die, op eene
of andere wijze, uit de lucht gevallen, en ge-
lijk andere steenen, welke uit die streekneer-
komen, eerst is opgeraapt van uit moerassen
en onvruchtbare plaatsen, die een akelig voor-
komen hebben. De twee hoofdstraten, door
welke de beide groote rivieren stroomen, en
al de kleine straten, wier naam legio (eene
groote menigte) is, waren verschroeiend, blake-
rend en verzengend. De huizen hoog en ruim,
uitermate morsig, rottig als oude kaas en zwaar
bevolkt. Tot zelfs op de heuvels, die de stad
omringen, is het krielend vol van die huizen;
en de mijten daarbinnen, op luie wijze uit de
ramen liggende en hunne kleeding-lompen op
stokken drogende, en de deur in- en uitkruipende
en naar buiten komende, om op het plaveisel
te hijgen en te snakken, en in- en uitkruipende,
tusschen hooge stapels en balen van vunze,
rauffe, stikkende goederen; en tothun tijdzou
komen, levende, of om beter te zeggen niet
stervende, in een vergaarbak. Als men alle
fabrieksteden versmolt tot een enkele, dan zou
die kwalijk een indruk op mij kunnenmaken,
gelijk aan dien, welken Lyon mij baarde toen
het zich aan mij vertoonde ; want al de natte,
morsige eigenschappen eener vreemde stad
schenen daar geent op de ingeboren ellendig-
heden eener fabriekplaats, en brengen zulke
vruchten voort, dat ik een omweg van eenige
mijlen zou willen maken, om geen andere van
dien aard te ontmoeten.
In de avondkoelte, of liever in de vermin-
derde hitte van den dag, gingen wij de hoofd-
kerk bezichtigen, waar onderscheidene oude
vrouwen en eenige weinige honden in beschou-
wing waren verdiept. Wat het stuk der zinde-
lijkheid betreft, was er geen onderscheid te
bespeuren tusschen het plaveisel van deze en
dat der straten ; en daar was een wassen
heiligenbeeld in een kistje, als een kompashuis
aan boord, met een glas er voor, waarvan
mevrouw Tussaud niet zou willen hebben, dat
men in eenig opzicht kwaadsprak, en waardoor
zelfs de Westminster-abdij beschaamd zou kun-
nen worden. Zoudt ge iets willen weten omtrent
den bouwstijl van deze of eenige andere kerk,
hare stichting, uitgebreidheid, hare begiftiging
en geschiedenis ; is dit dan niet vermeld in den
Reisgids van den heer Murray, en kunt ge
148
TAFEUEELEN UTT ITALTE.
het dan daar niet lezen met gevoelens van
dankbaarheid jegens hem, zooals ik deed.
Om die reden zou ik me ook onthouden
melding te maken van ? t zonderlinge uurwerk
in de Lyonsche hoofdkerk, als ik niet wilde
spreken van eenen kleinen misslag, dien ik ten
aanzien van dat werktuig beging. De kerkbe-
waarder was er zeer op gezet dat het vertoond
zou worden, deels ter eere van het gebouw en
der stad, en wellicht ook omdat er een pre-
sentje voor hem voortvloeit uit de achteraan-
komende bewondering. Hoe 't er ook mede
zij, het werd in beweging gebracht, en daarop
vlogen een tal van deurtjes open en ontelbare
kleine beeldjes waggelden er uit, en draaiden
vanzelven weder naar binnen, met die eigen-
aardige onstandvastigheid van doen, en 't
hortende in den gang, als gewoonlijk wordt
opgemerkt in beelden die door uurwerk in be-
weging worden gebracht. Onderwijl stond de
koster die wonderen uit te leggen, en toonde
ze, door behulp eener roede, afzonderlijk aan.
Daar was in het midden een beeld van de
Maagd Maria, en, dicht bij haar, eenkleinhok
waaruit eene andere pop kwam, die er zeer
leelijk uitzag en eene van de snelste duikelin-
gen maakte, welke ik ooit heb zien bewerk-
stelligen, en, toen hij haar zag, dadelijk terug-
sprong en het deurtje met geweld achter zich
dichtsloeg. Daar ik dit opnam als het zinne-
beeld der zegepraal over zonde en dood, en
er niet afkeerig van was, te toonen, dat ik het
onderwerp volkomen verstond, voordat de man
het mij uitlegde, zeide ik met spoed: „Aha!
dat is zeker de booze geest. Met dien is het
spoedig afgeloopen." — „Verschoon mij, myn-
heer," zei de koster, met eene beleefde bewe-
ging van zijne hand naar het deurtje wijzende,
alsof hij iemand voorstelde. — „De engel
Gabriel."
Kort na zonsopgang van den volgenden dag
stoomden wij de Rhone af, met eene snelheid
van twintig mijlen *) per uur, in een zeer mor-
sig vaartuig vol koopmansgoederen en slechts
drie of vier andere passagiers tot reisgenooten :
onder welke zich het meest deed opmerken
een onnoozel ridder, die een zachtaardig gelaat
had, knoflook at, overmatig beleefd was, en
een smerig reepje rood lint in zijn knoopsgat
had, als was het er door hem ingeknoopt om
zich iets te herinneren, zooals Tom Knikke-
bol in het kluchtspel, knoopen in zijn zak-
doek legt.
Gedurende de laatstverloopen twee dagen
hadden wij groote sombere bergen gezien, als
de eerste teekens van de Alpen, die in de verte
1) Hier en overal in het werk wordt van Engel-
sclie mijlen gesproken, waarvan drie een uur gaans
makon.
opdoemden. Nu ijlden we er langs, soms zeer
dicht er naast, soms gescheiden door een tus-
schenliggende glooiing, die met wynstokken
was bedekt. Dorpen en kleine steden, als mid-
den in de lucht hangende, benevens groote
olijfbosschen, welke men door de sierlijk open-
gewerkte torens der kerken kon zien, en wol-
ken die zachtkens voortdreven boven de steile
hoogten er achter; op elke hoogte kasteelen,
welke in puinhoopen lagen ; en huizen, die ver-
spreid waren in de kloven en geulen derheu-
vels; dit alles maakte het zeer schoon. De
groote hoogte van deze was oorzaak, dat de
gebouwen er zoo net uitzagen, dat zij al het
bevallige hadden van elegante modellen. Hunne
buitengewone witheid afstekende hij het bruine
der rotsen, of het sombere, donkere, doffe en
droeve groen der olijfboomen; de kleine ge-
daante en de langzame wandeling der Lilli-
putsche mannen en vrouwen op den oever,
leverden een bekoorlijk tafereel op. Er waren
tallooze overhaalschuiten en bruggen; de be-
roemde Pont d'E sprit, met ik weet niet hoe-
veel bogen; steden, die geachte wijnsoorten
opleveren, Valence, waar Napoleon studeerde ;
en de edele rivier, die bij het omvaren van
elke bocht nieuwe schoonheden in het gezicht
bracht.
Denzelfden namiddag lag de gebroken brug
van Avignon voor ons, met de geheele stad,
die in de zon braadde, omringd door een muur
met kanteelen, welke de kleur had van eene
halfgaar gebakken pasteikorst, en die nimmer
bruin zal worden, ofschoon hij eeuwen lang
braadt
De druiven hingen bij trossen in de straten
neer, en de schitterende oleander stond overal
in vollen bloei. De straten zijn oud en zeer
nauw, maar tamelijk zuiver, en overschaduwd
door zeilen, welke van het eene huis tot aan
het andere reiken, Aangezien schitterende stof-
fen en zakdoeken, zeldzaamheden, oudelijsten
van gesneden hout, oude stoelen, kerktafels,
heiligen- en Moedergodsbeelden, engelen, ge-
kladde portretten die uaanstaarden, daaronder
ten verkoop waren uitgestald, was het er recht
aardig en levendig. Dit alles kreeg ook meer
luister door de blikken, welke roestige, half
openstaande deuren toelieten te werpenop stille,
vakerige binnenplaatsen, waarachter zich statige
oude huizen bevonden, die zwijgend waren als
het graf. Alles geleek tamelijk wel op eene van
de beschrijvingen in de Duizend-en-e^n-nacht-
vertelsels ; de drie eenoogigen hadden aan eene
dezer deuren kunnen kloppen tot de straat weer-
galmde, en de portier, die volhield met het
doen van vragen — de man, die de keurige
aankoopen van den ochtend in zijn korf had
gedaan — zou ze zeer natuurlijk hebben ge-
opend.
Na den volgenden ochtend te hebben ont-
LYON, DE KHONE EN DE TOOVEBKOL VAN AVIGNON. 149
beten, spoedden wij ons heen om het merk-
waardige te zien. Uit het noorden blies een
zoo verrukkelijk koeltje, dat de wandeling daar-
door bekoorlijk werd, ofschoon de straatsteenen
en de steenen van muren en huizen veel te
heet waren om er met schik de hand op te
kunnen leggen.
Voor alles stegen wij eene rotsachtige hoogte
op naar de hoofdkerk, waar de mis werd ge-
lezen voor een gehoor, dat zeer veel had van
dat te Lyon, namelijk : onderseheiden oude
vrouwen, een klein kind en een zeer bedaarde
hond, die zich een klein loopperk of vlakte
had uitgekozen, om er lichaamsoefeningen te
houden, beginnende aan het altaar-hek en ein-
digende aan de deur ; waar hij gedurende den
dienst geregeld op en neer wandelde, zoo stel-
selmatig en bedaard als eenigerhande oude
heer daar buiten. Het is eene naakte, oude
kerk, en de schilders^ukken der zoldering zijn
door tijd en vochtig weer op eene droevige
wijze verwoest; maar de zon scheen er door
de roode gordijnen der ramen heerlijk in, en
deed de altaarversiersels schitteren ; het zag er
naar den aard blinkend en vroolijk uit.
Mij in deze kerk afzonderende om eene
schilderij te beschouwen, welke door een Fransch
kunstenaar en zijn leerling in fresco was uit-
gevoerd, kreeg ik aanleiding, nauwkeuriger dan
ik anders zou hebben gedaan, een groot aan-
tal gelofte-offeranden (ex voto) op te merken,
met welke de muren der verschillende kapellen
overvloedig waren behangen. Ik zal niet zeg-
gen versierd ; want ze waren zeer ruw en pot-
sierlijk toegetakeld: waarschijnlijk waren ze 't
werk van uithangbord-schilders, die op deze
wijze hun bestaan verbeterden; 't waren alte-
maal kleine schilderij tjes, welke ieder eene
ziekte of kwaal verbeeldde, waaraan de persoon,
die het er had neergehangen, door tusschen-
komst van zijn of haar beschermheilige of van
de moeder Gods was ontkomen. En ik kaner
op verwijzen als goede stalen van de algemeene
soort. Zij zijn in 1 1 al i e in overvloedaanwezig.
In potsierlijke hoekigheid van omtrek, en
het onmogelijke van het perspectief, waren zij
niet ongelijk aan de houtsneden in oude boeken
maar het waren olieverf-stukken, en, evenals
de schilder der familie Primrose *), was de
kunstenaar nietkarig met zyne kleurengeweest.
In een van deze werd aan eene dame een teen
afgezet — eene operatie waarover werd ge-
waakt door een persoon, als heilige voorge-
steld, die op een wolk in het vertrek was
komen zeilen. In een ander tafereel lag eene
dame te bed, die zeernetjesenzorgvuldig was
ingepakt, en met veel bedaardheid staarde op
1) Die van den Predikant van Wakefield,
een bekende roman van Goldsmith,
een drievoet met een groot bekken er op, in den
gewonen vorm van eene waschtafel, en zijnde,
behalve hare legerstede, het eenige meubel-
stuk in haar vertrek. Nooit zou men hebben
verondersteld, dat zij aan eenige ongesteldheid
leed, behalve het ongemak, dat zij op eene
wonderdadige wijze klaar wakker wasgehouden,
indien niet de schilder op het denkbeeld ware
gevallen, haar geheele gezin geknield in een
hoek te plaatsen, met de beenen als laarzen-
beenen achteruitstekende op den grond, waar-
boven de Maagd, op eene soort van blauwen
divan (of sofa), beloofde, de lijderes te her-
stellen. In een ander stuk was eene dame voor-
gesteld, op het oogenblik dat zij onmiddellijk
buiten de stadsmuren werd overreden, door
eene soort van wagen in den vorm eener piano-
forte. Maar ook daar was de Maagd er bij.
Hetzij nu de bovennatuurlijke verschijning het
paard (een kastanjebruine griffioen) had moeten
doen stilstaan, of hetzij die onzichtbaarvoor het
beest was, ik weet het niet; maar het galop-
peerde heen, ding-dong, zonder den minsten
eerbied of wroeging. Op elke schilderij waren
de woorden „Ex voto" met gele hoofdletters
in de lucht geschilderd.
Ofschoon gelofte-offeranden in de heidensche
tempels niet onbekend waren, en blijkbaar be-
hooren tot de veelvuldige schikkingen, gemaakt
tusschen den valschen en den waren godsdienst,
toen de laatste in zijne kindsheid was, zou ik
wenschen dat al de andere capitulatien even
onschadelijk waren. Dankbaarheid en godsdien-
stigheid zijn christelijke deugden ; en een dank-
bare, christelijke geest moge de vervulling er
van voorschrijven.
Vlak naast de hoofdkerk staat het oude paleis
der pausen, waarvan een gedeelte nu een ge-
woon gevangenhuis, en het andere eene vunzige
kazerne is, terwijl sombere reeksen van staatsie-
vertrekken, die gesloten en verlaten waren, hun
eigen oude praal en roem bespotte, evenals
de gebalsemde lichamen van vorsten. Maar wij
waren er niet heengekomen om staatsie-kamers,
noch om soldaten-kwartieren, noch om eene
gewone gevangenis te bezichtigen, ofschoon wij
eenig geld lieten vallen in eene er buiten ge-
plaatste bus voor de gevangenen, terwijl de
gekerkerden zelven tusschen de ijzeren staven
in de hoogte tuurden en ons reikhalzend be-
spiedden. Wij gingen de puinhoopen zien van
de schrikbaren.de vertrekken, in welke de inqui-
sitie gewoon was zitting te houden.
Een oud vrouwtje van een somber voorko-
men en met eenpaar glinsterende zwarte oogen
— een bewijs, dat de wereld den duivel in haar
niet had bezworen, ofschoon ze er een zestig
of zeventig jaren tijd toe had gehad — kwam
uit de kazerne-herberg, waarvan zij de eigena-
resse was, met eenige groote sleutels in de hand
en geleidde ons den weg op, dien wij hadden
150
TAFEREELEN UIT ITALIE.
te volgen. Hoe zy onderweg verhaalde, dat zij
een lands-ambtenares was concierge du pa-
lais apostolique ~ (bewaarster van het
pauselijk paleis) en dit reeds, ik weet niet hoe-
veel jaren lang was geweest; en hoe zij deze
kerkerholen aan vorsten had getoond; en hoe
zij de beste uitlegster van kerkerholen was ; en
hoe zij van kindsbeen af in het paleis had ge-
woond — en er, als ik mij wel herinner, geboren
was — heb ik niet noodig mede te deelen.
Maar zulke eene trotsche, kleine, vlugge, vonke-
lende, nadrukkelijke duivelin heb ik nimmer
gezien. Zij was den geheelen tijd door vuur en
vlam. Haar doen en laten was uiterst hevig.
Zij sprak nooit, of zij bleef daartoe opzettelijk
stilstaan. Zij stampvoette, greep ons bij den
arm, nam bepaalde houdingen aan, en hamerde,
om meer klem te geven, met hare sleutels tegen
de muren; nu fluisterde zij als ware deinqui-
sitie er nog, dan gilde zij alsof zij zelve op de
pijnbank lag. Zij had eene geheimzinnige, heks-
achtige , manier, als zij de overblijfselen van
eenige nieuwe ijselijkheden naderde, met eene
beweging des wijsvingers, achterwaarts te zien,
steelswijze te loopen, en schrikbarende gezich-
ten te trekken. — En deze enkele handeling
zou haar bevoegd hebben gemaakt, met uitslui-
ting van alle andere beelden, eens zieken bed-
dedeken op en neer te wandelen gedurende
den geheelen duur der koorts.
Het binnenplein overgaande, tusschen groe-
pen werkelooze soldaten, namen wij den weg
door eene poort, welke deze vrouwelijke heks
ontsloot om ons den toegang te verschaffen,
en achter ons weer dichtsloot, en kwamen op
eene enge binnenplaats, die nog nauwer was
gemaakt door gevallen steenen en hoopen puin ;
waarvan een gedeelte den toegang stopte eener
onderaardsche gang, welke voorheen gemeen-
schap had (of van welke gezegd wordt dat
zij die had) met een ander kasteel aan den
tegenoverliggenden oever der rivier. Dicht bij
deze binnenplaats is een hoi — in het volgende
oogenblik stonden wij er in — in den akeligen
toren des oubliettes, waarRienzigekerkerd
was en vastgektonken, aan denzelfden muur
die er nog stond, maar gesloten voor het uit-
spansel dat er nu in neerzag. Een paar stappen
brachten ons in de kerkers waar de gevangenen
der inquisitie, na hunne gevangenneming, ge-
durende acht en veertig uren zonder eten of
drinken werden opgesloten, ten einde hunne
stand vastigheid aan het wankelenmochtworden
gebracht, alvorens men ze in de tegen woordig-
heid hunner sombere rechters voerde. Tot deze
had het daglicht nog geen toegang verkregen
Nog zijn het kleine cellen, ingesloten door vier
stugge, stevige, dicht bijeenstaande, dikke muren,
die nog volslagen donker, en nog stevig van
deuren voorzien en gesloten waren als in vroe-
ger dagen.
De heks, op de door mij beschreven wijze,
achterwaarts ziende, ging zachtkens voort naar
een gewelfd vertrek, thans gebezigd als maga-
zyn en, voorheen gediend hebbende tot kapel
van het heilig officie. De plaats waar de vier-
schaar zat was eenvoudig. Het verhemelte is
mogelijk gisteren pas weggenomen. Verbeeld
u, dat de gelijkenis van den barmhartigen Sama-
ritaan op den muur van een dezer inquisitie-
vertrekken geschilderd was. Maar dit was er en
zal er nog wel bestaan.
Hoog in de nijdige muren zijn nissen, waar
de stamelende antwoorden der beschuldigden
werden gehoord en opgeschreven ; velen van
hen waren uit dezelfde eel, waarin wij zoo
angstig hadden gekeken, langs dezelfde stee-
nen gang gevoerd geworden. Wij waren in
hunne eigene voetstappen getreden.
Ik staarde rondom mij met al denafschrik,
welken de plaats inboezamt, toen de heks mijne
vuist vatte, en niet haar dorren vinger, maar
het bovengedeelte van een sleutel op hare lip
legde. Zij noodigde mij met een zwaai haar
te volgen. Ik deed het. Zij geleidde mij naar
buiten, en naar een naastbijgelegen vertrek, —
een lomp vertrek, met eene trechtervormige in -
eengekrompen zoldering, die, aan den top, voor
den schoonen dag geopend was. Ikvraaghaar
wat dit is. Zij slaat de armen over elkander,
lonkt op eene afschuwelijke wijze en bliift star-
oogen. Ik vraag haar nogmaals. Zij blikt rond,
om te zien of er het geheele kleine gezelschap
bijeen is, zet zich op een hoop steenen, slaat
hare armen naar boven, en gilt als een booze
geest uit: „la salle de la question!' 7 (De
martelkamer). En de zoldering was dan daarom
in dien vorm gemaakt om het geschreeuw der
slachtoffers te verstikken ! heks, heks ! laat
ons daarover een wijl in stilte nadenken. Zwijg,
heks! Blijf slechts vijf minuten zitten op dien
hoop steenen, met uw korte armpjes kruise-
lings over uwe korte beentjes geslagen, en dan
werp weder vlammen uit.
Minuten ! er zijn geene seconden door de
klok van het paleis aangeduid, of de heks vliegt,
daar hare oogen vuurstralen uitschieten, naar
het midden der kamer, waar zij met hare
door de zon verschroeide armen een kring van
hevige slagen beschrijft. Dus snorde het rond,
roept de heks, bof, bof, bof! Een eindeloos
bonzen van zware hamers. Bons, bons, bons
op des lijderes ledematen. Ziedaar de steenen
trog! zegt de heks, voor de watermarteling!
Gorgel, zuip, zwel, barst, ter eere des Heilands !
zuig bij elken ademtocht het bloedige lor diep
in uw ongeloovig lichaam, ketter dat gij zijt %
1) Den gemartelde werd een trechter tot aan de
keelholte gebracht en door dezen het water ingegoten ;
doch opdat de lyder het water langzamerhand zou in-
zuigen, werd de onderzijde der trechterpijp met eene
lap lijnwaad bedekt.
LYON, DE RHONE EN DE TOOVERKOL VAN AVIGNON.
151
en als de beul het eruitrukt, terwylhet dampt
van de kleine geheimenissen van Gods waar
evenbeeld, ken ons dan als Zijne uitverkoren
dienaars, die waarlijk gelooven aan de Bergrede :
als uitgekozen leerlingen van Hem, die nooit
anders een wonderwerk deed dan om ons te hee-
len: die nooit een mensch sloeg metberoerte,
blindheid, doofheid, stomheid, krankzinnigheid
of eenigerhande bezoeking der menschen; en
nooit Zijn gezegende hand uitstrekte, dan om
hulp en verlichting aan te brengen.
Zie! roept de heks. Daar was het fornuis.
Daar maakten zij de ijzers gloeiend. Deze hoi-
ten droegen den scherpen paal, aan welken de
gemartelden opgeheschen werden, en daar met
hunne geheele zwaarte van de zoldering bleven
neerhangen en slingeren. „Maar," en de heks
zegt dit op fluisterenden toon, „ heeft mijnheer
van dezen toren gehoord? Ja? Laat mijnheer
dan omlaag zien!"
Een koude lucht, bezwangerd met een aard-
reuk, slaat tegen mijnheers aangezicht; want
zij heeft onder het spreken een luik in den
muur geopend. Mijnheer kijkt er in. Naar be-
neden op den grond, naar boven tegen de
spits van een steilen, donkeren, hoogen toren,
recht akelig, heel donker, zeer koud. De beul
der inquisitie, zegt de heks, haar hoofd er in
dringende om , ook naar beneden te zien, wierp
hier hen, welke over al de verdere martelingen
heen waren, naar beneden. Maar kijk! Ziet
mijnheer de zwarte vlekken op de muren ? een
blik over den schouder naar het scherpziend
oog der heks toont mijnheer — en zou het
zonder hulp van den aanwijzenden sleutel —
waar zij waren. „Wat is dat? Bloed!"
In October 1791, toen de revolutie hier
op het hoogst was, werden zestig personen : man-
nen en vrouwen (en priesters, zegt de heks,
„priesters B ) vermoord, en de stervenden en
de dooden in dien verschrikkelijken put ge-
worpen waar eene menigte ongebluschte kalk
op hunne lichamen werd neergestort. Die af-
grijselijke overblijfselen van den moord waren
weldra verdwenen; maar zoolang een steen
van het hechte gebouw, waarin die daad werd
verricht, op den ander zal staan, zullen zij
zoo duidelijk in der menschen geheugen lig-
gen als men nu de bloedspatten op den muur
kan zien.
Was het een gedeelte van het groote ont-
werp der vergelding, dat de wreede daad in
die plaats moest worden ten uitvoer gebracht !
Dat een gedeelte der afschuwelijkheden en
monsterachtigeinstellingen, welke tientallen van
jaren achtereen bezig waren met het verande-
ren der menschelijke natuur, ze op het laatst
in verzoeking zou brengen, door de onder de
hand liggende middelen, hunne razende en
beestachtige woede te voldoen. Dat dit hen in
staat zou steilen zich, in den hoogsten graad
hunner dolheid, niet erger te vertoonen dan
eene groote plechtstatige en wettelijke instal-
ling, op de grootste hoogte van hare macht !
Niet erger? veel beter! Zij gebruikten den
toren der vergetenen in den naam der vrijheid —
hunne vrijheid ; een schepsel van lage geboorte,
gevoedsterd in het zwarte slijk van de grach-
ten en holen der Bastille, en noodwendig
menigvuldige blijken gevende van zijne onge-
zonde opvoeding — terwijl de Inquisitie dien
in den naam des hemels gebmikte.
De vinger der heks is opgeheven, en zij
sluipt er weer uit naar de kapel van het
heilig officie. Zij blijft staan bij een zeker
gedeelte van den vloer. Haar groot effect is
nabij. Zij wacht op de overigen. Zij werpt
een blik op den braven koerier, die bezig is
met het uitleggen van iets, geeft hem met den
grootsten sleutel een klinkenden tik op den
hoed en verzoekt hem stil te zijn. Zij brengt
ons alien bijeen, rondom een klein valluik in
den grond, als om een graf. „Voila!" Zij
blikt neer op den ring, en rukt het luik met
haar heksen-nadruk, met een krassend geluid
open, ofschoon het eene niet onbeduidende
zwaarte heeft. „ V o i 1 a les oubliettesl
Voila les oubliettes! (ziedaar de holen
der vergetenen) onderaardsch ! Schrikkelijk !
Donker! IJselijkl Doodelijk! Les oubliet-
tes des Tlnquisition! (de holen der ver-
getenen van de Inquisitie)/
Mijn bloed stolde, toen ik den blik, van de
heks af, naar beneden wierp, in de kelders,
waar die vergeten schepsels, met herinneringen
van de wereld daar buiten, van vrouwen, vrien-
den, kinderen, broeders, den hongerdood stier-
ven, en de steenen deden klinken door hun
vruchteloos gesteen. Maar de rilling, welke ik
gevoelde bij het zien van den vervloekten
muur beneden, die vervallen en doorgebroken
was, en hoe de zon er in scheen door zijne
gapende wonden, was gelijk aan een gevoel
van zegepraal en overwinning. Ik gevoelde mij
verheven door het grootsche genot, dat ik in
deze ontaarde tijden leefde, om het te zien,
als ware ik de held van eenige grootsche ver-
richtingl Het licht in de ijselijke gewelven was
het beeld des lichts, dat er was gestroomd op
alle vervolging in den naam Gods, maar dat
nog niet de middaghoogte heeft bereikt! Het
kan niet liefelijker schijnen op een blinde,
die kortelings het gezicht heeft herkregen, dan
op een reizig^r die het ziet, hoe het kalm
en majestueus de duisternis diens helpoels ver-
nietigt.
152
TAFEREELEN UIT ITALIE.
YAN AVIGNON NAAR GENUA.
Toen de heks de oubliettes had getoond,
gevoelde zij dat haargroote slag geslagen was;
zij liet het luik knarsend vallen en stond er
bovenop, met hare armen in de zijden en ver-
vaarlftk snuivende.
Toen wij de plaats verlieten ; verzelde ik
haar naar hare woning, die in de buitenste poort
van het front was, om eene kleine geschiede-
nis van het gebouw te koopen. Haar kroeg,
een donker vertrek, door kleine raampjes ver-
licht, zonk in den dikken muur, in het ver-
zachte licht en met een schoorsteen, gelijkende
naar dien eener smidse; het kleine bufTetje bij
de deur, met flesschen, kruiken en glazen er
op ; het keukengereedschap en de kleedingstuk-
ken langs de muren, en een vrouw van een
nuchter voorkomen (zij moest een leven leiden
gelijksoortig met dat van de heks), die aan
de deur breide — het zag er volkomen uit
als eene schilderij van (Made.
Ik wandelde de buitenzijde van het gebouw
rond, in een soort van droom en had echter
het bekoorlijke gevoel, dat ik er uit ontwaakt
was, waarvan het licht, dat in de gewelven
nederviel, mij de verzekering had gegeven. De
bovenmatige dikte en duizelende hoogte der
muren, de verbazende sterkte der stevigetorens,
de groote uitgestrektheid van het gebouw, zijne
reusachtige evenredigheden, gefronst voorkomen
en barbaarsche onregelmatigheid, baren ontzag
en verbazing. De herinnering van de tegen-
strijdige doeleinden, waartoe het voorheen werd
gebruikt — eene onneembare forteres, een weel-
derig paleis, eene verschrikkelijke gevangenis,
eene plaats van marteling, het hof der inquisi-
tie : op een en denzelfden tijd een huis van
festijnen en gevechten, van godsdienst en bloed,
maakt elken steen van zijne verbazend hooge
gedaante vreesbarend en belangwekkendt evens,
en deelt eene nieuwe beteekenis mede aan het
onovereenkomstige daarvan. Ik kon echter toen,
en nog lang naderhand, aan niets anders den-
ken dan aan de zon in de holen. Dat het paleis
was verlaagd tot eene slenterplaats van luid-
ruchtige soldaten, en gedwongen was hunne
ruwe taal en gemeene vloeken terug te kaatsen,
en toe te laten, dat hunne kleedingen uit zijne
morsige ramen fladderden, was eenigermate eene
vernedering van zijn vorigen staat, en tevens
iets genoegenbarends ; maar het daglicht in de
cellen, en de hemel tot dak van zijne aan de
wreedheid gewijde vertrekken — dit was de
storing en de nederlaag er van. Indien ik het had
zien in vlam staan, van de gracht tot aan den
wal, dan zou ik hebben gevoeld, dat nietdit
licht, evenmin als al het licht van al het vuur
dat er brandt, het derwijze kon verwoesten, als
de zonnestralen in zijne geheime raadkamers en
kerkers.
Alvorens dit pauselijk paleis te verlaten, wil
ik uit de korte beschrijving, zoo even door mij
vermeld, eene kleine geschiedenis mededeelen,
geheel geschikt voor het gebouw en in verband
staande met het wedervaren er van.
„Eene oude overlevering bericht, dat in
1441 een neef van Pierre de Lude, de pause-
lijke legaat, eene verregaande beleediging deed
aan eenige voorname dames van Avignon,
wier betrekkingen, om zich te wreken, den
jonkman vatten en schrikkelyk verminkten. Ge-
durende eenige jaren begroef de legaat zijne
wraak in zijn eigen boezem, maar hadniette-
min besloten zich die eindelijk te verschaffen.
Na een lang tijdsverloop deed hij zelfs de eerste
stappen tot een volkomen verzoening; en toen
de schijnbare oprechtheid er van de zege had
behaald, noodigde hij zekere gezinnen, geheele
gezinnen, welke hij wilde verdelgen, tot een
luisterrijk gastmaal in dit paleis. Het gastmaal
werd gekruid door de grootste vroolijkheid;
maar de maatregelen van den legaat waren wel
getroffen. Toen het nagerecht op tafel stond,
kwam de portier binnen, met het bericht, dat
een vreemd gezant om een buitengewoon gehoor
verzocht. De legaat, die voor een oogenblik
verlof van zijne gasten nam, verwijderde zich,
door zijne ambtenaren gevolgd wordende. Wei-
nige oogenblikken later waren vijf honderd per-
sonen in asch verkeerd, doordien men den
geheelen vleugel des gebouws met eene ver-
schrikkelijke ontplofflng in de lucht had doen
springen!"
Na het bezichtigen der kerken (ik wil u juist nu
niet met kerken lastig vallen) verlieten wy A vi-
gnon in den namiddag. Om-de zeer sterke hitte
waren de wegen buiten de stadsmuren bezaaid
met menschen, die op elk beschaduwd plekje
vast sliepen, of met werkelooze groepen, tus-
schen slapen en waken in waren, en daar wacht-
ten tot de zon laag genoeg zou zijn gedaald
om tusschen de verzengde boomen en op den
stuivenden weg te kunnen kegelen. De oogst
was hier reeds binnengehaald, en muilezels en
paarden waren bezig het koorn in de velden
uit te treden *). Tegen donker kwamen wij in
eene woeste en heuvelachtige streek, die eens
door struikroovers berucht was, en trokken
langzaam tegen eene steile hoogte op. Aldus
gingen we voort tot 's avonds elf uur, toen wij
slilhielden "'in de stad A i x, op twee stations van
Marseille, om er nachtverblijf te houden.
Het logement, waarvan al dezonneschermen
en blinden gesloten waren, om er licht en hitte
buiten te houden, was den volgenden morgen
aangenaam en luchtig, en de stad was zeer zin-
1) In sommigo landen worclen do graanhalmen niet
gedorscht, maar door do hoeven van paarden en muil-
ezels getreden.
VAN AVIGNON NAAR GENUA.
153
delijk; maar zoo heet en zoo bovenmatig schit-
terend van licht, dat, toen ik des middags
uitging het juist was alsof men plotseling uit
eene donkere kamer in een fel brandendvuur
keek. De lucht was zoo helder, dai verafgele-
gene lieuvels en rotsachtige punten slechts een
uur gaans schenen: terwijl de stadinmijnbe-
reik — met een soort van blauwachtig waas
tusschen my en haar — gloeiend geleek, en
een heeten gloed uit hare oppervlakte scheen
te verspreiden.
Wij verlieten deze stad tegen den avond, en
begaven ons opweg naar Marseille. Het
was een stofflge weg; de huizen waren alle
gesloten, en de wijngaarden wit bestoven. Bijna
aan alle deuren der boerenhutten waren vrou-
wen bezig met uien in aarden kommen te schil-
len en voor.net avondmaal in schijfjes te snij-
den. Dit hadden zij ook den vorigen avond
langs den geheelen weg van Avignon gedaan.
Wij trokken langs een of twee schaduwrijke,
sombere kasteelen, met boomen omgeven en met
koele waterkommen versierd; die des temeer
indruk maakten uit hoofde van de groote
schaarschheid van dergelijke verblijfplaatsen
langs den weg dien wij hadden afgelegd.
Toen wij Marseille naderden, begon de
weg bedekt te worden met lieden in hun feest-
gewaad gedost. Voor de herbergen waren eeni-
gen bezig met rooken, drinken, dam- en kaart-
spel en (eons) met dansen. Maar stof, stof,
overal stof. Wij gingen verder, door eene
lange, verstrooide vuile voorstad, propvol van
menschen. Links lag een naakt glooiend stuk
grond, waarop de buitenplaatsen der kooplieden
van Marseille, altijd verblindend wit, door
elkander en zonder de minste regelmaat opge-
hoopt zijn, achter-, voor.- zij-gevels en daken,
naar alle streken van het kompas; totdat wij,
ten laatste, in de stad kwamen.
Ik was daar, twee- of driemalen naderhand
in fraai en in slecht weder; en ik vrees dat
er geen twijfel bestaat, of het is eene morsige
en onaangename plaats. Maar het uitzicht van
de versterkte hoogten op de schoone Middel-
landsche zee, met hare bevallige rotsen en
eilanden, is allerverrukkendst. Deze hoogten
zijn een wenschelijke afzonderingsplaats, om
minder schilderachtige redenen — om eene
mengeling van onaangenaam riekende dampen
te ontvluchten, die voortdurend opstijgen uit
een haven vol stilstaand water enbesmetmet
hetgeen tallooze schepen, met allerhandeladin-
gen, geweigerd hadden in te nemen ; wat, bij
warm weder, in den hoogsten graad te vree-
zen is.
Daar waren vreemde zeelieden, van alle
natien op straat; met roode hemden, blauwe
hemden, gesteven hemden, taankleurige hem-
den en oranjekleurige hemden, met roode mut-
sen, blauwe mutsen, groene mutsen, zwarebaar-
den en baardeloos; met Turksche tulbanden,
glimmende Engelsche hoeden, en Napolitaan-
sche hoofddeksels.
Daar waren stedelingen, groepsgewy s op het
voetpad zittende, of zich verluchtende op de
daken hunner huizen, of de nauwste en minst
luchtige Boulevards op en neer wande-
lende; en daar waren hoopen volks van de ge-
ringe klasse, die er trotsch uitzagen en gedu-
rig den weg versperden. Te midden van al dat
geraas en oproer stond het krankzinnigenge-
sticht; een laag, saamgedrongen, ellendig ge*
bouw, dat recht op de straat uitzag, zonder
de minste beschutting of voorhof ; waar snate-
rende krankzinnige mannen en vrouwen, door
geroeste staven, om]aag, naar de gapende aan-
gezichten staarden, terwijl de zon, metfierheid
in hunne kleine cellen schuin invallende, hunne
hersenen schenen te verdrogen en te pijnigen,
evenals werden ze door een koppei honden
nagezeten.
Wij waren tamelijk wel gehuisvest in het
hotel du Paradis, dat in een nauwe straat
stond, waarin zeer hooge huizen waren. Er
tegenover was een kapperswinkel, voor een
raam twee levensgroote wassen damesbeelden
ten toon stellende, die heen en weder draai-
den, hetgeen de kapper zelf zoo verrukte, dat
hij en zijn huisgezin, in armstoelen, en luchtig
gekleed, midden op de straat zaten, zich m§t
eene luie waardigheid verheugende in de vol-
doening der voorbijgangers. Het huisgezin had
zich ter ruste begeven, toen wij te middernacht
naar bed gingen; maar de kapper (een gezet
man met lakensche muilen) zat er nog, met
zijne voeten recht voor hem uitgestoken, en
kon klaarbliikelijk niet verdragen, dat men de
blinden sloot.
Den volgenden dag gingen we naar de haven,
waar zeelieden van alle natien bezig waren te
ont schepen en ladingen van al]e soort in te
nemen: vruchten, wijnen, olie, zijden-, wollen-,
fluweelen stoffen en alle soort koopmansgoe-
deren. Uit het groot aantal vroolijke bootjes
een kiezende, dat zeilen had, welke gestreept
waren, op eene wijze, die voor het oog beval-
lig was, roeiden wij weg, onder de achterste-
vens van groote schepen, onder touwen en
kettingen, tegen en onder andere booten, en
veel te dicht langs de boorden van andere
schepen, die met sinaasappelen bevracht waren,
naar de Marie Antoinette, eene nette
stoomboot, naar Genua bestemd 7 liggende
aan den ingang der haven, Langzamerhand
kwam het r^'tuig, die logge „kleinigheid van
het Pantechnicon," op een platboomd vaartuig,
op gekke wijze langs boord liggen, tegen alles
aanstootende, en aanleiding gevende tot een
wonderbaarlijk aantal vloeken en gezichtsver-
draaiingen; tegen vyf uur stoomden wij naar
de ruime zee.
154
TAFEREELEN UIT ITALIE.
Het schip was uiterst zindelijk; de maaltij-
den werden opgedischt onder een zeil opdek;
de nacht was kalm en helder; de rustige
schoonheid van de zee en van den hemel on-
uitsprekelijk.
Wij reisden den volgenden morgen vroegtij-
dig naar Nizza af, en voeren bljna den ge-
heelen nacht langs de kust, tot op eenige
mijlen van den C o r n i c e-weg (waarover later
nader). Voor drie uur hadden wij Genua in
het gezicht; en het waarnemen der langzame
ontwikkeling van dezeprachtige, amphitheaters-
gewijze gebouwde stad : terrassen op terrassen-
tuin op tuin, paleis op paleis, heuvel op heu,
vel — hield ons genoeg bezig, tot wij de trot-
sche haven waren binnengevaren.
Na ons hier buitengewoon verwonderd te
hebben over eenige Kapucijner monniken,
die het wegen van hout op de werf gade-
sloegen, vertrokken wy naar A 1 b a r o, een
paar mijlen verder, waar wij een huis hadden
gehuurd.
Onze weg voerde ons door de voornaamste
straten, maar niet door Strada Nuova,
of S t r a d a B a 1 b i, die de beroemde straten
der paleizen zijn. Mmraer in mijn leven was
ik meer teleurgesteld ! De wonderbare nieuw-
heid van alles, de ongewone reuk, de onver-
klaarbare morsigheid (hoewel men het voor de
zjndelijkste stad van 1 1 a 1 i e houdt) de ver-
warde mengeling van smerige huizen, het eene
boven op het andere gebouwd ; de stegen,
vuiler en nauwer dan die in St. G i 1 e s, of het
vroegere P a r ij s ; waarin en waaruit geene land-
loopers kwamen, maar welgekleede vrouwen,
met witte sluiers en groote waaiers, heen en
weder gingen ; het volstrekt gemis van gelijke-
nis in eenig woonhuis, of winkel, of muur, of
stijl; of pilaar, met iets dat ik ooit vroeger
gezien had; en de ontmoedigende vuilheid, het
ongemak en verval verbaasden mij ten hoogste.
Ik verviel in eene treurige mijmering. Mij is
bewust, dat ik koortsachtig en verwardge-
droomd heb van heiligen en madonna's in
hunne nissen aan de hoeken der straten, —
van een groot aantal jnonniken en soldaten, —
van groote roode gordijnen, die voor de deuren
der kerken fladderden, — van altijd bergop
te gaan, en toch iedere nieuwe straat en steeg
steeds te zien rijzen, — van fruitstalletjes, met
versche citroenen en oranjeappelen, die aan
festoenen van wijngaardranken hingen, — van
een wachthuis, en eene ophaalbrug — en
van poortlanen, — en van verkoopers van
ijswater, met hunne kleine stalletjes aan den
kant van het kanaal zittende — en dit is
alles wat mij bewust is, totdat ik nedergezet
werd op een vunzig, akelig, met onkruid
begroeid plein, voor een soort van rood ge-
vangenhuis ; en men tot my zeide, dat ik daar
woonde.
Weinig dacht ik dien dag, dat ik ooit
gehechtheid zou gevoelen voor de steenen
zelfs in de straten van G e n u a, en met liefde
terugblikken naar die stad, uit hoofde vande
menigte gelukkige en rustige uren, welke ik
daar heb doorgebracht. Maar dit zijn mijne
eerste indrukken, eerlijk ternedergesteld ; en
hoe ze veranderden zal ik ook mededeelen.
Laat ons thans ademhalen na deze langgerekte
dagreis.
GENUA EN HARE OMSTREKEN.
De eerste indruk van een dergelijke plaats
als Albaro.de voorstad van Genua, waar ik
mij thans neergezet heb, moest natuurlijk, vol-
gens mijne wijze van zien, droevig en teleur-
stellend zijn. Het vereischt een weinig tijd en
gewoonte om de neerslachtigheid te overwinnen,
die in het begin gevoeld wordt en het gevolg
is van eene zoodanige verwaarloozing en van
een dergelijk plichtverzuim. Nieuwheid, die
iedereen behaagt, bevalt mij buitengemeen. Ik
wordt niet licht mistroostig als ik de middelen
bezit mijne eigene denkbeelden en bezigheden
te volgen; en ik vermeen, dat ik een bijzon-
deren aanleg heb om mij naar de omstandig-
heden te schikken. — Maar, tot nog toe, zwerf
ik rond in alle hoekjes en gaatjes dernabuur-
schap, in een voortdurenden staat van verwon-
dering; en keer ik naar mijne villa terug: de
villa B a g n e r e 1 1 o, (de naam klinkt romantisch,
maar signor Bagnerello is een slachter uit de
nabijheid), dan heb ik genoeg te doen om
over mijne nieuw opgedane ondervinding te
peinzen en haar, zeer tot mijn eigen vermaak,
te vergelijken met mijne verwachtingen, totdat
ik weder dolen ga. De villa Bagnerello, of
het Roode Gevangenhuis, eene veel juistere
uitdrukking voor het huis, is zoo prachtig ge-
legen als men zich slechts verbeelden kan. In
hare nabijheid bevindt zich de trotsche golf
van Genua en de donkerblauwe Middelland-
sche zee; oude, verlaten, monsterachtige huizen
en paleizen zijn overal verspreid ; hooge bergen,
wier toppen zich dikwerf in de wolken ver-
schuilen, en wier sterke forten in de hoogte
tegen hunne ruwe hellingen aanleunen, zijn ter
linkerzijde in de nabijheid, en voor u, van de
muren van het lusthuis tot aan de vervallen
kapel, die zich op de fiere schilderachtige rot-
sen aan den oever der zee verheft, zijn groene
wijngaarden, waar gij den geheelen dag kunt
wandelen, gedeeltelijk in de schaduw, en, zoo-
ver uw oog reikt, slechts druiventrossen ziet,
die, over de smalle paden heen, om een ruw
latwerk geslingerd zijn.
Yan dit eenzame plekje loopen zulke smalle
GENUA EN HARE OMSTREKEN.
155
paden, dat wij, bij het tolkantoor aankomende,
bevonden, dat de lieden de maat genomen
hadden van het smalste van alle, en wachtende
waren om ze met deze breedte van het rijtuig
te vergelijken : de plechtigheid werd ernstig
volvoerd op straat, terwyl wij alien in angstige
verwachting er bij stonden. Het scheelde wel
niet veel, maar er bestond eene mogelijkheid,
en meer niet — zooals ik alle dagen herinnerd
word, door het beschouwen der verschillende
groote gaten, welke het rijtuig aan weerszijden
in den muur stootte toen het er tusschen door-
trok. Men heeft mi] verhaald, dat wij gelukki-
ger zijn dan eene bejaarde dame, welke, niet
lang geleden ; een lusthuis in deze streken
huurde, en in eene steeg met haar rijtuig bleef
vastzitten, en daar het onmogelijk was een der
portieren te openen, was zij verplicht zich te on-
derwerpen aan de onwaardige behandeling, door
een der kleine raampjes aan de voorzijde ge-
trokken te worden, evenals een harlekijn.
Wanneer gij die nauwe stegen door zijt, dan
komt gij aan eene gewelfde poort, onvolkomen
gesloten door een oud verroest hek — mijn
hek. Aan dit verroeste, oude hek prijkt eene
schel, waaraan gij zoo lang kunt trekken als
gij wilt, en waarop niemand u zal antwoorden,
daar zij volstrekt niet met het huis in verband
staat. Maar daar is nog een oude verroeste
klopper, ook — vrij slecht vastgemaakt, zoodat
hij rondglipt, wanneer gij hem aanraakt — en
als gij den slag er van leert, en lang genoeg
klopt, komt er iemand. De brave koerier
komt en laat u in. Grij betreedt een klein
vruchtbaar tuintje, geheel verwilderd en vol
onkruid: van hier neemt de wijngaard een aan-
vang : ga het door, loop in eene vierkante
zaal als een kelder, klim eene gescheurde mar -
meren trap op en treed in eene verschrikkelijk
groote kamer, met eene gewelfde zoldering en
gewitte muren; bijna als eene groote kapel van
Methodisten, Dat is de sala. Zij heeft vijf
ramen en vijf deuren en is versierd met schil-
derijen, welke de schilderij-opknappers zouden
doen watertanden, die -in L on den, als een
uithangbord, eene schilderij ophangen, welke
verdeeld is evenals de dood en dedame, boven
aan de oude ballade, en u altijd in een staat
van onzekerheid laat, of de kundige profes-
sor de eene helft schoon of de andere heeft
smerig gemaakt Het ameublement van deze
sala is een soort van roode gebloemde stof.
Al de stoelen zijn onverschuifbaar en de sofa
weegt verscheidene tonnelasten.
Op dezelfde verdieping, en in deze kamer
uitkomende, bevinden zich de eetzaal, de recep-
tiezaal, en verschillende slaapkamers: elk met
een menigte deuren en vensters voorzien. Boven
zijn verscheidene andere naakte kamers en eene
keuken, en beneden is eene andere keuken,
welke, met alle soorten van vreemdaardige
inrichtingen voorzien om houtskolen te bran-
den er uitziet als het laboratorium eens schei-
kundigen. Er zijn ook nog een half dozijn
kleine kamers, waar de bedienden, gedurende
deze warme Julidagen, de hitte van het vuur
kunnen ontvluchten, en waar de brave koerier
den ganschen avond alle soorten van muziek-
instrumenten van zijn eigen maaksel bespeelt.
Het is een zoo oud, verstrooid, spookachtig
weergalmend, onvriendelijk, kaal huis, als ik
ooit te voren gezien of gedroomd heb.
Van uit de receptiezaal komt men op een
klein, met wijnranken bedekt terras; onder dit
terras, en eene zijde-van den kleinen tuin vor-
mende, bevindt zich, wat vroeger een stal was.
Het is thans een koestal en er staan drie
koeien in, zoodat wij emmers vol versche melk
krijgen. Daar er geen weiland in de nabijheid
is komen ze nooit uit den stal, maar liggen
steeds neer en doen zich te goed aandewijn-
gaardbladen — volmaakte Italiaansche koeien —
den geheel en dag het dolce far niente
(het zoete nietsdoen) genietende ; zij staan onder
het opzicht van een oud man, Antonio ge-
naamd, en van zijn zoon, die beiden daarsla-
pen, beiden van Sienna geboren, door de
zon verbrand, met bloote beenen en voeten,
die elk een hemd en eene broek dragen en
een rooden gordel om het liif hebben, en een
reliek of gewijde amulet, evenals de boon uit
een driekoningenkoek, om den hals hebben
hangen.
De oude man is zeer verlangend, mij tot het
katholieke geloof over te halen, en preekt mij
dikwijls voor. Des avonds zitten wij somtijds
op een steen bij de deur, eene omgekeerde
herhaling van Robinsen Crusoe en Vrij-
dag gevende, en gewoonlijk verhaalt hij, om
mijne bekeering te bevorderen, een uittreksel
der geschiedenis van Sint Petrus, — voorna-
melijk, zoo geloof ik wegens het onuitspreke-
lijk genoegen dat hij smaakt in zijne naboot-
sing van den haan.
Het uitzicht, zooals ik reeds vroeger zeide,
is verrukkend; maar op den dag moet men
de zonneschermen gesloten houden, anders zou
de zon u razend maken ; en als de zon onder-
gaat, moet gij al de ramen sluiten, of de mus-
kieten zouden u in de verzoeking brengen een
zelfmoord te begaan. Omstreeks dezen tijd van
het jaar ziet gij weinig van het inwendige der
huizen. Wat de vliegen betreft, gij geeft er niet
om. Even zoo min om de vlooien, die een
verschrikkelijken omvang bezitten, en wier
getal Legio is, en die het koetshuis zoodanig
bevolken, dat ik dagelijks verwacht, het rijtuig
vanzelf te zien voortgaan, door myriaden nij vere,
opgetuigde vlooien getrokken. De ratten wor-
den op eene aangename wijze verdreven door
benden magere katten, die in den tuin tot dit
doeleinde rondzwerven. Om de hagedissen be-
156
TAFEEEELEN UIT ITALIE.
kommert zich natuurlijk niemand; zij spelenin
de zon en bijten niet. De kleine schorpioenen
vallen alleen wat nieuwsgierig. De torren komen
wat laat, en zijn nog niet verschenen. Dekik-
vorschen zy'n gezelschap. In de gronden van
de naastgelegene villa is er een voorraad van,
en als het avond is geworden, zou men den-
ken, dat geheele hoopen vrouwspersonen met
klakken aan de voeten, zonder een oogenblik
op te houden, op een vochtig steenen plaveisel
heen en weer gingen; juist zulk een geraas
maken zij.
De vervallen kapel aan den schilderachtigen
Gil schoonen zee-oever was vroeger aan St.
Johannes den Dooper gewijd. Ik geloof er be-
staat eene overlevoring, dat de beenderen van
St. Johannes daar met verschillende plechtig-
heden ontvangen zijn geworden, toen zij het
eerst naar Gen u a werden gevoerd ; want Genua
bezit ze tot heden nog. Als er een buitenge-
wone storm op zee heerscht, worden zij naar
buiten gebracht, en aan het onstuimige weder
vertoond, dat zij onmisbaar doen bedaren. Uit
hoofde dezer betrekking tusschen St. Johannes
en de stad worden een aantal lied en der ge-
ringere klasse Giovanni Battista (Joannes
de Dooper genaamd. Dit laatste woord wordt
in het Genueesch patois (volkstaal) „Bat-
chietcha" uitgesproken, evenals iemand die
niest. Het klinkt een vreemdeling vrij zonder-
ling en vermakelijk in de ooren, op Zon- en
feestdagen, wanneer er veel volk op de been
is, hen elkander Batchietcha tehoorentoe-
roepen.
De smalle lanen loopen op groote villa's
uit; wier muren (buitenmuren bedoel ik) be-
schilderd zijn met alle soorten van onderwer-
pen; treurige en heilige. Maar het weder en
de zeelucht hebben ze bijna uitgewischt ; en zij
zien er uit als de ingang der Vauxhall tuinen
op een zonnigen dag. De voorpleinen dezer
lusthuizen zijn met gras en onkruid begroeid;
allerlei afzichtelijke vlakken bedekken de voet-
stukken der standbeelden, als waren zij door
eene huidziekte aangetast ; de buitenhekken
zijn verroest, en de ijzeren tralies van de onder-
ste vensters zijn alle op het punt van naar be-
neden te storten. Het brandhout wordt in
zalen bewaard, waar misschien de kostbaarste
schatten kunnen zijn opgehoopt; de water val-
len zjyn uitgedroogd en verstopt; fonteinen, te
dommelig om het water op te spuiten, en te
lui om het te doen neervallen, herinneren zicli
nog juist zooveel van hare bestemming, om in
haar slaap de nabuurschap vochtig te maken ;
en de s i r o c c o-wind waait dikwijls dagen
achtereen over al deze zaken, evenals over een
reusachtigen uitgedoofden oven.
Voor eenigen tijd had er een feestdag plaats,
ter eere van de moeder der H. Maagd: toen
de jongelieden uit de nabuurschap. bij den een
of anderen optocht groene ranken en wijn-
gaardbladen hebbende gedragen, zich bij hoo-
pen in het vocht der vrucht baadden. Het
zag er zeer wonderlijk en aardig uit. Hoewel
ik bekennen moet, dat ik (die op dien tijd
niets van het feest wist) dacht, en er bijna zeker
van was, dat die ranken hun denzelfden dienst
moesten doen als aan de paarden, namelijk de
vliegen van het lyf te houden.
Spoedig daarop was er een andere feestdag,
ter eere van zekere Sint Nazaro. Een van de
jongelieden van Albaro bracht, kort nadat
wij ontbeten h add en, twee groote ruikers, en
naar boven komende in de groote sal a, bood
hij zelf ze aan. Dit was eene beleefde wijze om
een bijdrage te verzoeken, ten einde de onkosten
te bestrijden van eenige muziek, ter eere van den
Heilige ; ik herinner mij niet meer wat wy gaven,
maar zijn afgezant vertrok, wel voldaan. Des
avonds ten zes uur gingen wij naar de kerk
— dicht in de burnt, — eene zeer zwierige plaats,
geheel behangen met festoenen en schitterende
draperieen, en, van het altaar tot den hoofd-
ingang, opgepropt met vrouwen, die alien zaten.
Zij dragen hier geen mutsen ; maar alleen een
langen, witten sluier — de ; ,m e z z e r o " genaamd ;
en het was de luchtigste, vroolijkst uitziende
schaar, welke ik immer zag. Over het algemeen
zijn de jonge meisjes niet fraai, maar zij bezit-
ten eene statige houding, en vertoonen in hare
manieren en in het omslaan harer sluiers veel
aangeboren bevalligheid en sierlijkheid. Er
waren eenige mannen aanwezig, maar niet veel,
en enkelen van hen lagen geknield in de zijvleu-
gels, waar iedereen over hen struikelde. Tal-
looze waskaarsen brandden in de kerk; dc
kleine stukjes zilver en tin aan de heiligen
(vooral in het halssnoer van de Heilige Maagd)
blonken glinsterend ; de priesters zaten om het
hoofdaltaar; het orgel speelde lustig op, en een
welbezet orkest deed hetzelfde : terwijl een orkest-
meester, in eene kleine galerij er vlak tegen-
over, met eene rol papier op den voor hem
bestemden muzieklessenaar hamerde; en een
tenor, die volstrekt geene stem had, begon te
zingen. Het orkest speelde deze, het orgel gene
wys; de zanger koos eene derde, en de on-
gelukkige orkestmeester sloeg en sloeg, en
zwaaide zijne rol, naar een hem eigen stelsel,
klaarblijkelijk wel voldaan over de geheele uit-
voering. Ik heb nooit een dergelijk wangeluid
gehoord. Al dien tijd was het smoorwarm.
De mannen met roode mutsen, en wijde
buizen die over hunne schouders hangen (zij
trekken ze nooit aan), gingen, zoodra zij de
kerk uitwaren, aan het kegelen en het koopen
van lekkernijen. Wanneer een zestal een spel
geeindigd had, kwamen zij onder de zijvleu-
gels, kruisten zich met wijwater, knielden voor
een oogenblik neder, en gingen dan weder naar
buiten om een spelletje te kegelen. Zij zijn
GENUA EN HARE -OMSTREKEN.
157
daarin bijzonder handig en zullen in de met
steenen bezaaide lanen en straten en op den
ruwsten grond, die voor dat doel het minst
geschikt is, met e venveel nauwkeurigheid spelen
als op een biljart. Maar hetmeestgeliefkoosde
spel is het volksspel, de Mora, dat zij met
een verwonderenswaardigenijver doorspelen en
waarop zij alles zullen zetten wat zij bezitten.
Het is een allerverderfelijkst dobbelspel, dat
geene andere hulpmiddelen behoeft dan de tien
vingers, die altijd — ik bedoel er geen kwink-
slag mee ~~ bij de hand zijn. Twee mannen
spelen te zamen. De een noemt een getal —
stel het hoogste; tien. Hij duidfc aan wat ge-
deelte hij er van wil, door drie, vier of vijf
vingers in de hoogte te steken; en zijne tegen-
partij moet op hetzelfd.c oogenblik, op goed
geluk af, en zonder naar zijne hand te zien,
zooveel vingers uitstekenals waardoor juisthet
ontbrekende moet worden aangevuld. Hunne
oogen en handen worden hieraan zoo gewend
en bewegen zich met zulk eene wonderlijke
snelheid 7 dat een oningewijd toeschouwer het
vrij moeielijk, zoo niet onmogelijk zou vinden
den voortgang van het spel na te gaan. De
ingewijden echter, waarvan er altijd een met
geestdrift bezielde troep toeziet, verslinden het
met de hevigste gretigheid; en daar er altijd
eenigen bereid zijn, zich als kampvechters op
te werpen bij een of ander verschil, dat tame-
lijk dikwijls het geval is, zoo is het doorgaans
eene zeer woelige zaak. Het isnooithet stilste
spel ter wereld; want de getallen worden altijd
met eene luide, sterke stem uitgeroepen, en vol-
gen elkander zoo spoedig op als zij geteld kun-
nen worden. Wanneer gij op een feestavond
aan uw venster staat, of in den tuin wandelt,
of over straat gaat, of slentert op eenig bekoor-
lijk plekje in de nabijheid der stad, zultgijdit
spel tegelijk aan den gang hooren in een reeks
van wijnhuizen; of wanneer gij het oog over
eenige wandelplaatsen vanwijngaarden laatwei-
den, of welken hoek ge ook omslaat, stuit ge
op een hoopje spelers, die luidkeels schreeuwen.
Het is opmerkenswaardig, dat demeestemen-
schen zekere geneigdheid hebben, een bijzon-
der getal vaker dan een ander te noemen, en
de ijver, met welke twee scherpziende spelers
wederkeerig beproeven deze zwakheid op te
sporen, en hun spel daarnaar in te richten, is
zeer belangwekkend en onderhoudend. De uit-
werking wordt grooteltjks verhoogd door de
algemeene snelheid en hevigheid dergebaren;
twee menschen spelen om een klein koperen
muntstuk met eene inspanning die slechts op
het spel let, — als goldt de inzet het leven.
Hier in de nabijheid is een groot paleis,
vroeger behoord hebbende aan een lid der
familie Brignole, maar dat thans gehuurd was
door eene school van Jezuieten, om er hunne
zomerkwartieren in te houden. Laatst op een
avond, omstreeks het ondergaan der zon, door-
wandelde ik zijne ontmantelde omstreken, en
gevoelde mij gedrongen eene wijl op en neder
te loopen, en dornmelig het uitzicht op de stad
te genieten, dat zich hier aan alle zijdenherhaalt
Ik slenterde op en neer, onder een zuilen-
gang, twee zijden vormende van een metgras
en onkruid begroeid voorplein, waarvan het
huis eene derde zijde uitmaakte, en eene wan-
delplaats op een laag terras, vanwaar men
den tuin en de naburige heuvelen kon overzien,
de vierde. Ik geloof niet dat er in het geheele
plaveisel een gave steen was. In het midden
stond een beeld van een droefgeestig uiterlijk
zoo bevlekt in zijn verval, dat het er uitzag
alsof het met kleefpleister bedekt, en daarna
gepoeierd was geworden. De stallen, de koets-
huizen, de keukens waren alien ledig, alien
vervallen, alien geheel verwoest.
De deuren hadden hare scharnieren verloren
en werden nog slechts door klinken vastgehou-
den ; de vensters waren gebroken, hetbeschil-
derd pleister was afgeschilferd en lag in brok-
ken in den omtrek ; vogels en katten hadden
zich zoodanig van de buitengebouwen meester
gemaakt, dat ik m\] niet kon weerhouden aan
de tooversprookjes te denken, en ze met arg-
waan aan te staren, alsof het betooverde diena-
ren waren, die afwachtten hunne natuurlijke
gedaante te herkrijgen. Eene oude poes in 'fc
bijzonder : een mager beest, met groene honge-
rige oogen (ik ben inderdaad geneigd te geloo-
ven, dat het vroeger eon arme bloedverwant
was), kwam loerend om mij heen draaien, alsof
zij voor het oogenblik vermeende, dat ik de
held zou kunnen zijn, die gekomen was om de
juffer te huwen en alles in orde te brengen;
maar haar misslag bemerkende, begonzlj eens-
klaps schrikkelijk te mauwen, en liep met zulk
een vervaarlijken staart weg, dat zij niet in het
kleine gat kon kruipen, waarin zij huisvestte;
maar verplicht was er buiten te wachten, totdat
en hare verontwaardiging en haar staart ge-
slonken waren.
Eenige Engelschen hadden hier in 1 dezen zui-
lengang, evenals wormen in eene noot, gewoond,
in een soort van zomerhuisje, of wat het ook
moge geweest zijn, maar de Jezuieten hadden
hen gewaarschuwd te verhuizen, en zij waren
verhuisd; en dat was ook gesloten. Van het
huis, eene verstrooide,weergalmende,gedruisch-
makende barak, waren de benedenvensters, zoo-
als gewoonlijk, gesloten, maar de deur stond
wijd open ; en ik twijfel er niet aan of ik zou
er hebben kunnen binnengaan, en er mij te bed
leggen en sterven, en niemand zou erietsvan
geweten hebben. Alleen was er eene reeks van
kamers op eene bovenverdieping bewoond, en
uit een van deze kwam de stem eener jonge,
muzikale dame ? die lustig bravura aansloeg
om den stillen avond op te luisteren.
158
TAFEREELEN UIT ITALIE.
Ik ging in den tuin, die verbeelden moest
proper en netjes te zijn, met lanen en terras-
sen, en oranjeboomen, en standbeelden 7 en
water in steenen kommen; en alles wasgroen,
uitgeteerd, met onkruid bezet, verwilderd,overal
begroeid, uitgeslagen, vochtig, enrijkelijk voor-
zien van alles wat maar vuil, klam, kruipend
en onaangenaam was. Er was niets schitterends
in het geheele tafereel, dan eene vuurkapel -
eene enkele vuurkapel, die bij de donkere bosch-
jes afstak, als ware zij het laatste restje van den
vervlogen roem des huizes; en zelfs tladderde
het in scherpe hoeken op en neer, en verliet
eene plaats met een zwaai, en beschreef een
onregelmatigen cirkel, en kwam op dezelfde
plaats terug met een ruk, die iemand ver-
baasd deed staan, alsof zij zocht naar het over-
schot van den roem, en zich verwonderde (de
hemel weet dat het mogelijk is !) om ? t geen er
van was geworden.
Binnen twee maanden losten zich de zwe-
vende vormen en schaduwen van mijne droef-
geestige mijmerij trapsgewijze in meer gemeen-
zame vormen en zelfstandigheden op, en ik
begon toen alreeds te gevoelen, dat wanneer
over een jaar de tijd zou naderen om den lan-
gen feestdag te besluiten en naar Enge land
terug te keeren, ik Genua met een geheel
ander gevoel dan blrjdschap zou verlaten.
Het is eene stad die u dagelijks meer in-
neemt. Het schijnt of er altijd nog iets is te
ontdekken. Er zijn de meest buitengewone ste-
gen en bijpaden om er in rond te wandelen.
G-ij kunt, desbegeerende, twintigmalen per dag
verdwalen (hoe aangenaam, als men werkeloos
is!) en onder de meest onverwachte en verras-
sendste moeielykheden weder terecht komen.
Er is overvloed van de vreemdsoortigste tegen-
strijdigheden ; dingen die schilderachtig, leelijk,
gemeen, heerlijk, bekoorlijk en beleedigend zijn,
vallen u bij elken keer in het oog.
Zij, die begeeren te weten, hoe schilderachtig
de streek is die Genua onmiddellijk omringt,
moeten (bij helder weder) opklimmen naar den
top van M o n t e-F a c c i o, of ten minsten xondom
de stadsmuren rijden: eene zaak die gemakke-
lijker gaat. Er is geen verschiet, dat meer af-
gewisseld en liefelijker kan zijn, dan de ver-
scheidenheid van gezichten der haven en de
oe vers van de beide rivieren, de Polcevera
en de Bizagno, op welker hoogten de zeer
versterkte wallen voortgebouwd zijn, als de
groote Ghineesche muur in het klein. In het
niet minst schilderachtige gedeelte van dezen
rit is een schoon model van eene ware Ge-
nueesche herberg, waar de bezoeker goede sier
kan maken met echte Genueesehe gerechten,
als : Tagliarini, Ravioli, Duitsohe sau-
cijsjes, sterk van het knoflook, in schijven ge-
sneden en met versche, groene vijgen gegeten ;
hanekammen en^ schapenieren, met er onder
gehakt schapevleesch en lever ; kleine stukjes
van eenig onbekend gedeelte van een kalf, in
kleine reepjes gesneden, in de pan gebakken,
en in een grooten schotel opgedischt als een
waterzoodje : en andere aardigheden van dat
slag. Vaak krijgen zij, in die gaarkeukens der
voorstad, wijn uit Frankrijk, Spanje en
Portugal, welke door geringe kapiteins van
kleine koopvaarders aangevoerd wordt. Zij koo-
pen dien tegen zooveel de flesch, zonder te
vragen wat het is, of zonder de moeite te
nemen zich dat te herinneren, als iemand hun
dat zegt, en verdeelen diengewoonlijk in twee
hoopen, van welke zy den eenen merken met
„ Champagne" en den anderen met „ Madeira."
De verscheidenheid der tegenstrijdige geuren,
qualiteiten,landen,ouderdomengewassen,welke
onder die twee algemeene namen zijn begrepen,
is zeer buitengemeen. De meest beperkte reeks
gaat waarschijnlijk van den koelen Gruel tot
den ouden Marsala, en daalt weer af.tot
appelwijn.
De straten zijn verreweg het grootste ge-
deelte zoo nauw als eenige doorloop of steeg
slecbt kan wezen, waarin men aanneemt, dat
het volk (en zelfs het Italiaansche volk) leeft
en wandelt ; daar het slechts gangen zijn, met
hier en daar een put en een plekje om lucht
te scheppen. De huizen zijn bovenmatig hoog,
in allerhande kleuren geschilderd, en zijn in
elken rang en graad van beschadiging, morsig-
heid en behoefte aan herstelling. Gewoonlyk
worden zij verdiepingsgewijze verhuurd, als de
huizen in de oude stad E dim burg, of vele
huizen te Parijs. Er zijn weinig straatdeuren ;
de voorhallen of voorportalen worden grooten-
deels aangezien als openbaar eigendom ; en
een tamelijk ondernemend vuilnisman zou een
aardig fortuintje bijeenbrengen met ze schoon
te maken. Koetsen kunnen onmogelijk in deze
straten doordringen ; er zijn daarom draag-
stoelen, vergulde en andere, op verschillende
plaatsen te huur. Onder den adel en den def-
tigen burger worden ook eene menigte eig.en
draagstoelen gehouden; en des avonds worden
deze in alle richtingen af- en aangedragen,
voorafgegaan door personen die groote lantar ens
dragen, vervaardigd van linnen, dat op een
raam is gespannen. De draagstoelen enlantarens
zijn de wettige opvolgers van de lange rijen
geduldige en zeer mishandelde muilezels, welke,
onder het rinkelen hunner belletjes, den ge-
heelen dag door deze nauwe straten gaan.
Zij volgen deze zoo geregeld, als de sterren
op de zon.
Ik vergeet niet licht de straten vol paleizen :
de Strada Nuova en de Strada Balbi,
en ook niet hoe de eerste er uitzag op een
zomerdag, toen ik haar voor het eerst zag
onder het schitterendste en donkerst blauwe
gewelf van eene zomerlucht : met haar eng
GENUA EN HARE OMSTREKEN.
159
verschiet van uitgestrekte gebouwen zich voor-
doende als eene flikkerende en allerkostelijkst
glansrijke streep, die afstak bij de donkere
schaduw van het lagereinde. Eene helderheid,
die zelfs in Juli en Augustus niet zoo gewoon
is, dat men ze middelmatig zou kunnen noemen ;
want, moet ik met de waarheid voor den. dag
komen, dan waren er geene acht blauwe luchten
in evenvele weken van den middenzomer; uit-
genomen soms in den vroegen ochtend; op
welk tijdstip, als men zijne oogen naar zee
richtte, het water en het uitspansel een geheel
van donker en schitterend blauw vertoonden.
Op andere tydstippen waren er wolken en
nevel genoeg, om een Engelschman in zijn
eigen klimaat te doen morren.
De eindelooze details van dezeryke pa-
leizen, welke muren — althans van eenige —
aan de binnenzijde bezield zijn door meester-
stukken van Van Dijk! De groote, zware,
steenen balkons, welke boven elkander al
nauwer en nauwer zijn gebouwd, en hier en
daar een dat breeder is dan de overige, over-
dekt met een hoog opgaand torenvormig mar-
meren verhemelte. De voorhallen, die zonder
deuren zijn, met de onderste ramen van dikke
staven voorzien, overmatig groote trappen, ten
algemeenen nutte; dikke marmeren zuilen, en
sterke bogen, naar kerkerholen gelijkende;
treurige, droomerige, weergalmende, gewelfde
kamers, waarlangs het oog onophoudelijk gaat,
daar elk paleis door een ander wordt opge-
volgd — de terrasvormige tuinen, tusschenhet
eene huis en het andere, met groene bogen
van wijngaardranken, en groepen van oranje-
boomen en blozende oleanders in vollen bloei,
twintig dertig, veertig voet boven de straat —
de geschilderde zalen, vervallende, verschietende
en vergaande in de vochtige hoeken, en nog
uitblinkende door schoone kleur en wellustige
tafereelen, waar de muren droog zijn — de
verbleekte beelden aan de buitenzijde der
huizen, kransen en kronen houdende; die op-
en nederwaarts vliegen, en in nissen staan, en
hier en daar machteloozer en zwakker uitzien
dan elders, door het afsteken bij eenige frissche
Cupidootjes, die van een gedeelte van den
voorgevel, welks versiersels van later tijd zijn,
iets uitsteken, dat het voorkomen heeft van
eene deken, doch inderdaad een zonnewijzer
is, — de steil oploopende straten van kleine
paleizen (dat desniettemin zeer groote paleizen
zijn), met marmeren terrassen, die het uitzicht
hebben op nabijgelegen dwarsstegen — de
prachtige en tallooze kerken; en de snelle
overgang van eene straat vol statelijke ge-
bouwen naar een doolhof van de ergste morsig-
heid, dat den ongezondsten stank verspreidt,
en krioelt van halfnaakte kinderen en eene ge-
heele wereld van smerig volk — dit alles te
zamen vormt zulk een verwonderlijk tafereel :
zoo levendig en toch zoo doodsch: zoo luid-
ruchtig en toch zoo stil: zoo opdringend en
toch zoo bedeesd en nederig: zoo klaar wakker
en toch in zoo diepen slaap: dat het voor
den vreemdeling eene soort van dronkenschap
is, voort en voort te wandelen en rond te zien.
Eene bedwelmende geestverschijning, met al
het ongerijmde van een droom, en al het
lijden en : verblijden van eene buitensporige
wezenlijkheid.
Het onderscheiden gebruik, waartoe eenige
dier paleizen tegelijk dienen, is karakteristiek.
Bij voorbeeld: de Engelsche bankier (mijn uit-
muntende en gastvrije vriend) heeft zijn kantoor
in een welgelegen Palazzo in de Strada
N uo v a. In het voorhof (van hetwelk iedere plek
met zorg is beschilderd, maar dat zoo morsig
is als een wachthuisje der politie te Conden)
verkoopt een arabierenkop met een adelaarsneus
en eene verbazende hoeveelheid zwart haar,
(waaraan een man vast zit), wandelstokken. Aan
de andere zijde van den ingang verkoopt eene
dame (ik meen dat het de vrouw van den Ara-
bier is), met een prachtigen zakdoek tot hoofd-
sieraad, voorwerpen die zij zelve heeft gebreid,
en somtijds ook bloemen. Een weinigje verder
bedelen, nu en dan, twee of drie bhnde lieden.
Soms worden zij bezocht door een man zonder
beenen, op een klein loopwagentje, maar die
een aangezicht heeft, dat zoo blozend en leven-
dig van kleur is, en een zoo eerbiedwekkend
en weldoorvoed lichaam, dat hij er uitziet als
ware hij tot aan de middel in den grond gezakt,
of als ware hij maar ter halver lijve eene kel-
dertrap opgekomen, om met iemand te spreken.
Een weinig verder naar binnen liggen wellicht
eehige menschen op het midden van den dag
te slapen ; of misschien zijn het de zeteldragers,
die daar wachten op hunne afwezige vracht. Is
dit het geval, dan hebben zij hunne draagstoe-
len met zich gebracht, en dan staan die er ook.
Ter linkerzijde van het voorhof is een klein
vertrek : een hoedenmakerswinkel. Op de eerste
verdieping is het Engelsche bankierskantoor.
Op dezelfde eerste verdieping is tevens een ge-
heel huis en een goede, ruime woning ook.
De hemel weet wat daar boven is; maar zijt
gij er, dan hebt gij pas begonnen met trappen
klimmen. En komt gij dan weder de trap af,
terwijl gij daarover nadenkt, en gaat gij eene
groote vermolmde deur uit, aan de achterzijde
van het voorportaal, in plaats van den anderen
weg op te gaan om weder op straat te komen,
dan slaat die achter u toe, onder het voort-
brengen van de akeligste echo, en gij staat op
eene plaats (de plaats van hetzelfde huis), die
het voorkomen heeft van sedert eene eeuw door
geen menschelijken voet te zijn betreden. Geen
geluid stoort 'daar de stilte. Geen hoofd,
uit een van de grommige, donkere, nijdige
ramen gestoken, die in het gezicht zijn, doet
160
TAFEREELEN UIT ITALlfi.
het onkruid tusschen de gebroken vloersteenen
flau whartig worden, door het de mogelij kheid voor
te spiegelen ; dat er handen bestaan, die het
konden uitwieden. Tegenover is een in steen
gehouwen reusachtig beeld, dat met een arm
achteroverleunt op een kunstmatig en rijzig
grotwerk. Uit de urn slingert het overgeschoten
stuk van een looden pijp, welke eens een
klein beekje langs de rots uitgoot; maar de
oogholten van den reus z£jn niet droger dan
die stroom thans is. Hij schijnt zijne urn, welke
bijna recht op en neer staat, een laatsten stoot
te hebben gegeven, en na als een kinderbeeldje
op een grafsteen te hebben aangeduid: „Alles
is voorbij!" in een steenen stilzwijgen te zijn
vervallen.
In de straten waar zich de winkels bevonden,
zijn de huizen veel kleiner, maar desniettemin
altiid nog groot en bovenmate hoog. Zij zijn
zeer morsig en, mag ik eenigermatemijnneus
gelooven, nooit schoongemaakt, en geven een
eigenaardige lucht van zich, gelijk aan dien van
uiterst slechte kaas, welke in zeer ware dekens
wordt bewaard. In weerwil van de hoogte der
huizen, schijnt het alsof er gebrek aan ruimte
in de stad ware; want overal worden nieuwe
huizen tusschen gedrongen. Overal waar er
mogelijkheid bestond, een verhuurbaar krot
tusschen eene gleuf of in een hoek te stoppen,
daar is het ook geschied. Is er ergens in een
kerkmuur een hoekje of een holletje, of eene
scheur in eenigen anderen blinden muur, daar
zijt ge ook zeker, eene soort van woning te
vinden, die er uitziet als ware zij er opge-
schoten gelijk een paddestoel. Tegen het gou-
vernementshuis, tegen het oude senaatsgebouw,
rondom elk groot gebouw, zijn kleine winkels
gedrongen, gelijk ongedierte op het groote ge-
raamte. Daarom, blik waarheen ge wilt, naar
boven, naar beneden, overal zijn onregelmatige
huizen, achteruitdeinzende, vooruitspringende, in
puin vallende t leunende tegen die er naast
staan, zich zelven of hunne makkers, op eene
of andere wijze, verminkende, tot er een, nog
onregelmatiger dan de anderen, den weg ver-
spert en ge niet verder voor u uit kunt zien.
Een van de morsigste gedeelten der stad is,
naar mij voorkomt, dat, hetwelk beneden by
de landingsplaats ligt. Mogelijk is het nochtans,
dat dit een dieper indruk op mijn geest hebbe
gemaakt, doordat het er op den avond onzer
aankomst zeer morsig uitzag. Ook daar zijn de
huizen zeer hoog en vertoonen eene eindelooze
verscheidenheid van wanstaltige vormen, en
hangt er (evenals in de meeste huizen) iets uit
de zeer talrijke ramen, welks vunze reuk door
het koeltje wordt voortgedragen. Soms is het eene
gordijn ; soms een vloerkleed ; soms een bed ; soms
eene geheele reeks van kleeren ; maar by na overal
is er iets. Voor den voet dier huizen loopt er
een booggang over het voetpad, welke zeer
lomp, donker^en laag is, als een oude crypta 1 ).
De steen of de kalk, waarvan die is opge-
metseld, is geheel zwart geworden ;|en allerlei
soort van vuilnis en afval van dieren schijnt
vanzelve aan te groeien tegen elke van die
zwarte zuilen. De verkoopers van macaroni
en polenta slaan hunne kraampjes, die er
geenszins aanlokkelijk uitzien, onder sommige
der bogen op. De afval eener vischmarkt, die
er dicht bij is, dat wil zeggen van een achter-
steegje, waar menschen op den grond en op
onderscheidene oude schotten en afdakjes zitten
en visch verkoopen, als zij er eenigen in hunne
macht hebben — en van eene groenmarkt, op
denzelfden voet ingericht, dragen bij tot de
verfraaiing van die wijk; en daar alle handel
hier gesloten wordt en het er den geheelen
dag stikvol is, heerscht er een zeer sterke reuk.
De Porto Franco of vrijhaven (waar goe-
deren, die van buitenslands worden ingevoerd,
geene rechten betalen voor zij verkocht en er
uitgehaald worden, evenals in een Engelsch
entrepot) is hier beneden ook. Onheilspellende
ambtenaren, met driekanten hoeden op het
hoofd, staan aan de poort, om u, verkiezen
zij het, te doorzoeken en er monniken en
vrouwen af te wijzen. Immers men heeft onder-
vonden, dat heiligheid zoowel als schoonheid
geen weerstand kan bieden aan de verzoeking
tot smokkelen, en dat ze het beiden op de-
zelfde wijze volbrengen; namelijk: door het
gesmokkelde onder de ruime kleederen te ver-
bergen. Uit dien hoofde mogen er heiligheid
en schoonheid volstrekt niet komen.
De Genueesche straten zouden er niet te
minder om zijn, als men er eenige priesters
van een innemend voorkomen invoerde. Om
den vierden of vijfden man ontmoet men een
priester of een monnik, en men is er bijna
zeker van, ten minste e6n reizend geestelijke
te zien in of op elken postwagen op de nabu-
rige wegen. Ik ken elders geene meer terug-
stootende gedaanten dan men onder die heeren
vindt. Zoo het handschrift der natuur maar
eenigermate leesbaar is, dan kan men kwalijk
onder eenige menschenklasse ter wereld eene
grootere verscheidenheid van traagheid, bedrog
en verstandelijke verdooving opmerken.
De heer Pepys hoorde eens een geestelijke,
als een toelichting van zijn eerbied voor de
priesterlijke waardigheid, in zijne preek aan-
voeren, dat, indien hij een priester en een engel
tegelijk ontmoeten mocht, hij den priester het
eerst zou groeten. Ik ben veeleer van hetzelfde
gevoelen als Petrarcha, die, toen zijn leerling
1) Crypt a noemde men, in den ouden kerkbouw,
eeno kleine onderaardsehe kapel, waarin de beenderen
van den Heilige rust ten naar wien meestal de kerk was
genaamd.
GENUA EN HARE OMSTBEKBN.
161
Boccaccio hem uiterst verdrietig schreef, dat
hij om zijne geschriften was bezocht en ver-
maand geworden door een Karthuizer monnik,
die verklaard had dat hij een bode was, te
dien einde onmiddellijk door den hemel ge-
zonden, er op antwoordde: dat hij, wat hem
betrof, de vrijheid zou nemen de wezenlijkheid
van de zending te toetsen door persoonlijke
Ofschoon de Kapucijnen geene geleerde ver-
eeniging vormen, zyn zij, als orde, wellicht de
beste vrienden des volks. Zij schijnen er zich,
als raadslieden en troosters, meer onmiddellijk
onder te mengen, en de zieken vaker te be-
zoeken, en minder dan sommige andere ordes
de familiegeheimen te besnuffelen, ten einde
een rampzalig overwicht te verkrijgen op de
DE KERK EN DE WERELD.
waarneming van des zendelings gelaat, oogen,
voorhoofd, gedrag en gezegden.
Ten gevolge eener gelijksoortige waarneming
moet ik, voor mij aannemen 7 dat men menig
hemelsch zendeling zonder lastbrief kan zien slui-
pen in de straten van Genua, of zijnlevenin
andere Italiaansche steden in werkeloosheid
doorbrengen.
zwakkere leden er van, en door een minder
brandende begeerte bezield te worden tot het
maken van proselieten, en, als die eens zijn
gemaakt, ze dan naar lichaam en ziel in het
verderf te laten zinken. Men kan ze in hunne
grove kleeding in alle wijken der stad en op
alle tijden, en, in den vroegen ochtend, bede-
lend op de marktplaatsen ontmoeten. Ook do
Dickens. Schetsen ult Amerilea en tafereelen uit Italie.
n
162
TAFEREELEN UIT ITALTE.
Jezuieten vertoonen zich veel op straat, en loo-
pen sluipend en zonder gedruisch bij paren rond,
als zwarte katten.
In sommige nauwe stegen zijn afzonderlijke
bedrij ven bijeen. Er is eene straat van juweliers ;
en er is eene straat van boekverkoopers ; maar
op plaatsen zelfs waar niemand in een rijtuig
ooit kan of kon doordringen, staan zeer oude
paleizen, ingesloten door de somberste en
hoogste muren en volstrekt voor de zon afge-
sloten. Zeer weinig kooplieden hebben er eenig
denkbeeld van, hoe zij hunne goederen aan den
man moeten brengen of uitstallen. Moet ge, als
vreemdeling iets koopen, dan ziet gij gewoon-
lijk den wink el rond tot gy het vindt; vat het
dan, als het onder uw bereik is, en vraagt naar
den prijs. Ieder ding wordt op de oneigenaar-
digste plaats verkocht. Moet men koffie hebben,
dan gaat men gewoonlijk naar een banketbak-
kerswinkel; hebt ge vleesch noodig, dan zult
ge het waarschijnlijk vinden achter eene oude
geruite gordijn, een half dozijn treden af, in
eenig afgezonderden hoek, die zoo moeielijk te
ontdekken is, alsof dat levensmiddel vergif ware
en de wetten van Genua hem, die het ver-
kocht, met den dood straften.
De meeste apothekerswinkels zijn groote ver-
zamelplaatsen van leegloopers. Hier zitten def-
tige menschen, met stokken, uren lang in de
schaduw bij elkander, eene kleine Genueesche
courant uit de eene hand in de andere doende
overgaan, en slaperig en bij tusschenpoozen
over het nieuws sprekende. Twee of drie v an
dezen zijn arme dokters, die gereed zijn, in
dringende gevallen die er voorkomen, zich als
zoodanig bekend te maken, en weg te ijlen
met een of ander boodschapper die er mocht
komen. Gij kunt ze kennen aan de wijze hoe
zij den hals uittrekken om te luisteren als ge
binnentreedt ; en aan den zucht, met welken
zij weer in hunne donkere hoeken terugzinken,
als zij bemerken, dat ge slechts geneesmiddelen
noodig hebt. Weinige leegloopers vindt men
in de barbierswinkels, ofschoon die zeer talrijk
zijn, daar bijna niemand zich zelven scheert.
Maar de apotheek heeft haar troep ledigloopers,
die tusschen de flesschen zitten, terwijl hunne
hand over den knop van den rotting is gesla-
gen. Daar zitten ze zoo stil en roerloos, dat
gij ze in den donkeren winkel of niet bejaaerkt,
of voor iets anders aanziet — zooals ik eens
een spookachtig man in een flesch-groenen rok,
en een hoed als eene prop — voor een paar-
dendrank aanzag.
Evenals de oude Genueezen er van hielden,
huizen neer te zetten, zoo zijn de tegenwoor-
dige er liefhebbers van, zich in de zomer-
avonden te plaatsen op elke geschikte plek
binnen en buiten de stad. In alle stegen en
gangen, en op elke kleine verhevenheid, en op
elk muurtje en op alle traptreden vindt men
ze in zwermen als de bijen. Onderwyl (en
vooral op feestdagen) luiden de kerkklokken
aanhoudend; niet in de gewone of elke andere
bekende soort van gelui, maar met een afschu-
welijk, onregelmatig schokkend, dingle, dingle,
dingle; met een plotseling stoppen, op elken
vijftienden klepelslagof daaromtrent; waardoor
men bijna dol wordt. Dit wordt gewoonlijk ver-
richt door een knaap, in het klokkenhuis, die
den klepel of een daaraan hangend touw, vast-
houdt en harder poogt te luiden dan elk an-
dere knaap die een dergelijk werk verricht.
Men acht dit rumoer bijzonder schadelijk voor
booze geesten; maar als men zijne oogen eens
naar de klokkenhuizen opslaat, en die jonge
christenen in diervoege bezig ziet en hoort,
dan zou men ze op zeer natuurlljke wijze voor
den booze houden.
In het begin van den herfst zijn erzeertal-
rijke feestdagen. Om die feesten waren al de
winkels twee dagen in de week gesloten, en
op zekeren avond waren al de huizen in de
nabijheid eener bijzondere kerk geillumineerd,
terwijl de kerk zelve aan de buitenzijde verlicht
was door fakkels, en ook eene groep vlam-
mende toortsen op eene opene ruimte buiten
eene der stadspoorten was geplaatst. Dit'ge-
deelte dor plechtigheid is veel fraaier enmeer
zonderling, als men een weinig verder buiten
de stad komt, waar, langs den geheelen weg.
de geillumineerde hutten op de helling van een
steilen heuvel zich voor uw.oog teekenen, en
waar gij geheele slingers van waskaarsen voor-
bijgaat, die by het heldere stergeflonker weg-
branden voor een of ander alleen staand huisje
op den weg.^
Op die dagen wordt de kerk van den Hei-
lige, ter wiens eere het feest wordt gehouden,
zeer vroolijk opgesierd. Festoenen vanverschil-
lende kleuren en met goud gestikt hangen van
de bogen neder; de altaartooi is tentoonge-
steld ; en soms zijn zelfs de hooge pijlers van
boven tot beneden omzwachteld met juist slui-
tende draperieen. De hoofdkerk is toegewijd
aan St. Laurentius. Op St.-Laurentiusdag be-
zoohten wij deze, juist toen de zon onderging ;
ofschoon die versieringen gewoonlijk in een
zeer eentonigen smaak zijn, was de uitwerking
op dat oogenblik inderdaad zeer grootsch.Het
geheele gebouw was rood behangen, en de on-
dergaande zon, die door eene groote roode gor-
dijn aan het hoofdportaal naar binnen stroomde,
deelde zijn gloed aan al die pracht mede. Toen
de zon me'er onderging en het er binnen geheel
duister was, behalve dat er nog een paarflik-
kerende waskaarsen ophethoofdaltaar,eneenige
heen en weer slingerende zilveren lampjes, wat
licht verspreidden, werd het er recht geheim-
zinnig en was vol effect. Maar tegen den avond
in een van de kerken te zitten, is gelijk aan
eene kleine hoeveelheid opium.
GENUA EN HARE OMSTEEKEN.
163
Gewoonlijk wordt het versieren der kerk,
het huren der muzikanten en het waslicht, be-
taald met het geld, hetwelk op een feestdag
ingezameld wordt. Blijft er iets over (dat naar
mij dunkt wel zelden zal gebeuren), dan trek-
ken de zielen, die in het vagevuur zijn, de
voordeelen daarvan. Evenals er voorond erst eld
wordt, dat zij de baten genieten van zekere
kleine knaapjes die geldbusjes doen rammelen
voor eenige geheimzinnige huisjes, gelykende
naar dorps-tolhekken, welke (gewoonlijk pot-
dicht) geopend worden op dagen, die een roo-
den letter in den almanak hebben, en inwendig
een beeld en eenige bloemen vertoonen.
Even buiten de stadspoort aan den weg naar
Albaro is een huisje met een altaar er in,
en eene vaste bus, evenzeer ten voordeele der
zielen in het vagevuur. Om de liefdadigheid
nog sterker op te wekken, is er aan elke zijde
der getraliede deur een zeer groot tafereel op
de kalk geschilderd, voorstellende eene uitge-
lezen partij brandende zielen. Een van deze
heeft een grijzen knevelbaard en een met zorg
bewerkt hoofd met grijs haar, als ware die uit
een kapperswinkel weggenomen en in het for-
nuis geworpen. Daar vertoont hij zich nu als
eene uiterst snaaksche en afzichtelijk komieke
oude ziel, die voor immer blakert in de wezen-
lijke zon, en in het afgebeelde vuur ver*
brandt, tot voordeel en verbetering (en voor
de bijdragen) der Genueezen van de geringste
klasse.
Het is geen volk, dat uitgelaten vroolijkis;
en men ziet ze op hunne feestdagen zelden
dansen, terwtfl de kerken en openbare wandel-
wegen de voornaamsteplaatsen van uitspanning,
voor de vrouwen zijn. Zij zijn van een zeer
goed humeur, dienstvaardig en vol nijverheid.
be nijverheid heeft hen niet zindelijk gemaakt,
want hunne woningen zijn uiterst morsig, en
hunne gewone bezigheid op een schoonen Zon-
dagochtend is, voor hunne deuren te zitten, en
elkanders hoofd als een jachtveld aan te zien.
Maar hunne woningen zijn zoo bekrompen en
dicht opeengepakt, dat, ingeval Massena, ten
tijde der verschrikkelijke belegering, die gedeel-
ten der stad had platgeschoten, hij dan, bij
zooveel ellende, £en algemeen voordeel had
aangebracht.
De boerinnen, wier voeten en beenen naakt
zijn, houden zich zoo aanhoudend bezig met
het wasschen van kleedingstukken in de open-
bare waterbekkens en in alle stroomen en sloo-
ten, dat men, te midden van al die morsigheid,
zich wel met verbazing de vraag moet doen,
wie het goed dan toch wel draagt, als het schoon
is. Men heeft de gewoonte, het natte linnen,
dat schoongemaakt moet worden, op een glad-
den steen te leggen en er met een vlakken,
houten hamer op te kloppen. En ze kloppen
er met zooveel verwoedheid op toe, als wilden
zij zich, op de kleeren in het algemeen wreken,
als in verband staande met 's menschen zon-
denval.
Het is niet vreemd, tegelijkertijd op den
rand der waterkom, of op een anderen vlak-
ken steen, een ongelukkig zuigeling te zien lig-
gen, die met armen en beenen in een verba-
zend groot aantal windsels of luiers stijf opge-
bakerd, en buiten staat is, een teen of vinger
te verroeren. Deze gewoonte (vaak op oude
schilderijen afgebeeld) is onder de mindere
klasse algemeen. Een kind wordt ergens gelaten
zonder dat er mogelijkheid bestaat, dat het kan
wegkruipen ; of het wordt bij toeval van eene
plank afgeworpen, of buitelt het bed uit, of
het wordt nu en dat aan een haak opgehan-
gen, waar het dan blijft slingeren, als eene pop
in een Engelschen voddenwinkel, zonder dat
er iemand eenig nadeel door lijdt.
Op een Zondag, kort namijne aankomst, zat
ik eens in de kleine dorpskerk van S an Mar-
ti no, een paar (Eng.) mijlen van de stad, ter-
wijl er werd gedoopt. Ik zag den priester en
een bedienaar met eene groote kaars, benevens
een man, eene vrouw en eenige anderen ; maar
voor de plechtigheid geheel afgeloopen was,
kwam het even weinig in mij op, dat het eene
doopplechtigheid was, of dat het zonderlinge,
kleine, stijve voorwerp — het zag er uit als
een kort pookijzer — hetwelk onder de plech-
tigheid door den een aan den ander werd over-
gegeven, een kind was, als ik aan mijn eigen
doop dacht* Ik nam het kind naderhand een
paar minuten in handen (het lag toen dwars
op de doopvont) en bemerkte, dat het zeer
rood in het aangezicht, maar heel stil was, en
met geene mogelijkheid gebogen kon worden.
Van dat oogenblik af verwonderde ik mij niet
meer over het aantal kreupelen op straat.
Er zijn natuurlijk eene menigtereliekenkast-
jes van Heiligen en Moedermaagden, die over
het algemeen aan de hoeken der straat zijn
gcplaatst. Het gedenkstuk, dat het meest geliefd
wordt door de geloovigen in den omtrek van
Genua, is een schilderstuk, dat een knielenden
boer voorstelt, met eene spade en eenige andere
landbouwgereedschappen naast zich, aan wien
de Madonna, met het Heilige Kind op den
arm, in eene wolk verschijnt. Dit is delegende
der Madonna della Guardia, eene kapel
op een berg,- een paar mijlen ver, welke zeer
beroemd is. Het schijnt dat die boer geheel
alleen woonde en eenige aarde op den top des
bergs bracht, waar hij, die een godsdienstig
man was, dageli]ks, in de open lucht, zijn gebed
tot de Heilige Maagd richtte; want zijne hut
was zeer armoedig. Op zekeren dag verscheen
hem de Maagd, zooals op de schilderij, en
zeide: „Waarom bidt gij in de open lucht en
zonder priester?"
De boer antwoordde, dat dit geschiedde om
164
TAFEREELEN UIT ITALIE.
dat er noch priester noch kerk in het bereik
was — inderdaad eene zeer ongewone klacht
in Italie.
„Ik zou dan wel wenschen," zeide dehemel-
sche verschijning, „dat er hier eene kapel werd
gebouwd, in welke de gebeden der geloovigen
konden worden opgezonden." „Maar S ant is-
si ma Madonna (allerheiligste Maagd)," zeide
de boer, „ik ben een arm man; en om kapel-
len te kunnen bouwen is er geld noodig. En
deze, Santissima, moet ook worden onder-
houden; want eene kapel te hebben en die niet
onbekrompen te onderhouden, is snoodheid —
doodzonde."
Deze gevoelens voldeden der bezoekster uiter-
mate. „Ga!" zeide zij. „Er is zoo en zoo een
dorp in het dal ter linker- en zoo en zoo een
dorp in het dal ter rechterzijde, en zoo en zoo
nog een ander dorp elders, die gaarne zullen
bijdragen tot het bouwen der kapel. Ga er
heenl verhaal wat gij hebt gezien; en houdu
overtuigd, dat er geld genoeg zal komen om
mijne kapel op te richten, en dat ze naderhand
goed zal worden onderhouden." Alhetwelk(op
wonderdadige wijze) geheel en al verwezenlijkt
werd. En tot bewijs van deze voorzegging en
openbaring, bestaat de kapel der Madonna
della Guardia tot den huidigen dag in rijk-
dom en bloei.
Men kan schier niet te veel zeggen van de
pracht en verscheidenheid der Genueesche ker-
ken. Vooral de kerk der Annunciata —
evenals vele andere, gebouwd ten koste van
een enkel edel geslacht en aan welker herstel
men nu traag werkt — is, te beginnen van de
buitenste deur tot aan het hoogste punt van den
verheven koepel, met zooveel zorg geschilderd
en verguld, dat zij (gelijk het wordt beschreven
door Simond in zijn bekoorlijk boek over
Italie) er uitziet als eene groote geemailleerde
snuifdoos. De meeste der kerken, die rijker dan
de gewone zijn, bevatten eenige schoone schil-
derstukken, of andere versierselen van groote
waarde, bijna alle zij aan zij geplaatst naast
misteekende af beeldsels van leelijke monniken,
en het grootste prulwerk en klatergoud, dat
men ooit heeft gezien.
Er bestaat hier — en dit mag wel het ge-
volg zijn, dat men des volks geest en zak zoo
vaak aanspreekt ten behoeve van de zielen in
het vagevuur — er bestaat hier zeer weinig
gevoel voor de lichamen der dooden. Yoor
de zeer armen zijn er, onmiddellijk aan de
buitenzijde van een hoek der wallen en achter
een vooruitspringend punt der vestingwerken,
nabij de zee, zekere gem eene putten — een voor
elken dag van het jaar — welke alle gesloten
blijven tot de beurt van elken put komt om
de lijken van den dag op te nemen. Onder
de soldaten in de stad zijn gewoonlijk eenige
Zwitsers, Als er van deze sterven, dan worden
zij begraven uit een fonds, hetwelk onderhou-
den wordt door hunne te Genua woonach-
tige landgenooten. Dat er gezorgd wordt voor
doodkisten ten behoeve dier lijken, baart de
bestuursmachten grootelijks verwondering.
Inderdaad, dit gemengd en schaamtelooze
afwerpen van gestorven menschen in zoovele
putten, brengt een slecht uitwerksel voort. Het
omringt den dood met eene aaneenschakeling
van terugstootende gedachten, welke van liever-
lede met hen in verband gebracht worden,
wier sterfuur nadert. Het natuurlijke gevolg er
van is, dat men onverschillig voor hen wordt
en ze vermydt; en dat al de verzachtende
invloed der groote smart op ruwe wijze ver-
nield wordt.
Als er een oud heer of iemand van dien
aard sterft, dan heeft er deplechtigheidplaats,
dat er in de hoofdkerk banken op elkander
worden gestapeld, welke zijn lijkbaar voor-
stellen ; deze worden met een zwart fluweelen
doodkleed overdekt; men plaatst zijn hoed en
degen bovenop; omringt het geheel door zit-
plaatsen, in een vierkant geschikt; en zendt, in
behoorlijken vorm, uitnoodigingen aan zijne
vrienden en bekenden, om hier te komen plaats
nemen en de mis te hooren, welke wordt ge-
lezen op het hoofdaltaar, dat bij die gelegen-
heid met tallooze waskaarsen is versierd.
Indien er iemand van de meer gegoede
klasse sterft of op sterven ligt, dan vertrekken
de naaste verwanten over het algemeen, en
zonderen zich op het land af, om eene kleine
afwisseling te hebben, en laten ten aanzien van
het lijk alles schikken, zonder eenig toezicht
van hunne zijde. Gemeenlijk wordt delijk^toet
gevormd, de kist gedragen en de lijkstaatsie
bestuurd door eene vereeniging van personen,
confraternita genoemd, welke het begraven
der dooden, bij geregelde toerbeurten, als eene
soort van vrijwillige boete op zich hebben ge-
nomen ; maar die, eenige hoovaardij onder
hunne nederigheid, mengende, gekleed zijn met
een wijd gewaad, dat hen geheel bedekt, en
een hoofddeksel dragen, dat het hoofd ver-
momt en alleen gaten heeft om er door te
ademen en tot openingen voor de oogen.
Deze kleeding doet zich zeer akelig voor,
vooral die van zekere blauwe confraternita,
te Genua thuis behoorende, die, om erniette
veel van te zeggen, al heel leelijke klanten zijn,
en welke — als men ze opstraatplotselingin
hunne vrome plichtvervulling tegenkomt —
er uitzien als waren zij vampyren of helsche
geesten, die het lichaam voor zich zelven weg-
halen.
Ofschoon nu ook zulk een gebruik behept
moge zijn met het misbruik aan veel Italiaan-
sche gewoonten eigen, namelijk aangezien te
worden als een middel om rekening-courant
met den Hemel te kunnen houden, op welke
GENUA EN HARE OMSTREKEN.
165
men, al te gemakkelijk, voor toekomstige slechte
daden kan trekken, of als eene boetedoening
voor begane misdaden, moet men echter toe-
geven, dat dit gebruik goed en practisch is, enon-
wedersprekelijk goede eigenschappen bevat.Een
vrywillige dienst als deze, is voorzeker beter
dan de opgelegde boete (in het geheel niets
zeldzaams), dezen of genen steen van het pla-
veisel der hoofdkerk zoo- en zooveel malen te
likken; of, dan eene gelofte aan de Madonna
gedaan, gedurende een of twee jaren geen
andere dan blauwe kleuren te dragen. Dit
wordt verondersteld daar boven een groot ge-
noegen te geven; uit hoofde het blauw ~ zoo-
als men weet — de geliefkoosde kleur der
Madonna is. Men ziet zeer dikwijls vrouwen
op straat wandelen, welke deze daad van vroom
geloof hebben op zich genomen.
In de stad zijn drie schouwburgen, en ook
nog een oude, die thans zeldzaam wordt geo-
pend. De belangrijkste — de Carlo Felice:
de Genueesche opera — is een zeer luister-
rijke, ruime en schoone schouwburg. Bij onze
aankomst werd er door een troep tooneelisten
gespeeld : na hun vertrek kwam er een opera-
gezelschap van den tweeden rang. Het voor-
name speelseizoen is niet v66r carnavaltijd —
in de lente. Niets maakte gedurende mijne be-
zoeken aldaar, (die nogal talrijk waren), zulk
een indruk op mij als het buitengewoon hard
en wreed karakter van het publiek, dat het
minste gebrek kwalijk neemt, niets goed opvat,
altijd schijnt te loeren op eene gelegenheid tot
sissen en de tooneelspeelsters even weinigals
de acteurs spaart. Maar vermits er niets anders
van eenigen openbaren aard is, waaromtrent
zij de minste af keuring aan den dag mogen
leggen, is het misschien een genomen besluit,
het volste gebruik van deze gelegenheid te
maken.
Er zijn ook een groot aantal Piemonteesche
offlcieren, wien het voorrecht is toegestaan,
hunnen voeten omniet in den bak te zetten;
daar de gouverneur er op staat, datdieheeren
in alle openbare of half openbare vermakelijk-
heden kosteloos of tot lagen prijs toegang worde
gegeven. Dienvolgens zijn zij liooghartige beris-
pers, en spannen hunne vorderingen oneindig
hooger dan wanneer zij des directeurs fortuin
maakten.
Het Theatro Diurno, of de dagschouw-
burg, is een overdekt theater in de open lucht,
waar de voorstellingen bij daglicht, in de namid-
dagkoelte, worden gegeven; beginnende ten
vier of vijf uur, en omtrent drie uren durende.
Het is aardig als men daar onder de menschen
zit, tevens een schoon uitzicht te hebben op
de naburige heuvels en huizen, en de buren
uit hunne vensters te zien toekijken, en de
klokken der kerken en kloosters te hooren lui-
den, op oogenblikken, die geheel in strijd zijn
met wat er op het tooneel voorvalt. Behalve
dit en de nieuwheid van het genoegen, eene
tooneelvoorstelling te zien in de frissche en
streelende lucht, met het vallen van den avond
er bij, is er in de voorstellingen niets zeer
opwekkends of karakteristieks. De acteurs zijn
middelmatig; en ofschoon zij somtijds een van
Goldoni's blrjspelen vertoonen, is het grootste
gdeelte der tooneelstukken van Franschen oor-
sprong. Al wat maar eenigszins naar volkgeest
gelijkt, is gevaarlijk voor de despotische regee-
ringen, en vorsten welke door JezuTeten zijn
belegerd.
Het poppentheater ofMarionetti— een
beroemd gezelschap uit Mil aan — is,zonder
eenige uitzondering, de kluchtigste vertooning
welke ik ooit heb gezien. Nooit heb ik iets
gezien, dat zoo bij uitnemendheid lachverwek-
kend was. Zij schijnen eene lengte te hebben
van vier of vijf voet, maar zijninderdaad veel
kleiner; want zet een muzikant in het orkest,
bij toeval, zijn hoed op het tooneel neer, dan
wordt die zoo reusachtig, dat men er bang van
wordt, en verbergt een acteur. Gewoonlijk spe-
len zij een blijspel en een ballet. De komiek
in het blijspel, dat ik op een zomeravond zag,
is knecht in een logement. Sedert de schepping
der wereld heeft er nooit zulk een beweeglijk
acteur bestaan. Men heeft ten zijnen aanzien
veel moeite genomen. Hij heeft buitengewone
geledingen in zijn beenen, en een beweegbaar
oog waarmede hij in den bak wenkt, op eene
wijze, die voor eenvreemdeling volstrekt onver-
draaglijk is, maar hetwelk door het ingewijde
publiek, grootendeels samengesteld uit gemeen
volk, geheel wordt opgenomen, (gelijk al het
andere,) als eene natuurlijke zaak en als ware
het een mensch. Zijn geest is verbazend. Aan-
houdend schudt hij met zijne beenen enpinkt
met zijn oog. Dan is er een dikke vader met
grijs haar, die op de geregelde gewone tooneel-
bank zit, en zijne dochter op de gewone con-
ventioneele manier zegent, die overdreven is.
Niemand zou de mogelijkheid vooronderstellen,
dat eenigerhande levend mensch zoo vervelend
kon zijn. Het is de triomf der kunst.
In het ballet loopt een toovenaar met de
bruid weg, juist op hetuur datzij zal trouwen.
Hij voert haar naar zijn hoi en poogt haar tot
bedaren te brengen. Zij zetten zich neder op
eene sofa (eene behoorlijke sofa, behoorlijk ge-
plaatst aan het tweede scherm !) en een optocht
van muzikanten komt binnen; waarhij een beeldje
op de trom slaande, en bij elken slag zwik-
kende. Daar deze haar geen vermaak geven,
komen er dansers op. Eerst vier ; daarop twee,
en die twee zijn vleeschkleurig. De manier
waarop zij dansen, de hoogte hunner sprongen,
de onmogelijke en onmenschelijke wijdte hun-
ner pirouettes; het ten toon spreiden hunner
averechtsche beenen, het neerkomen, na een
166
TAFEREELEN UIT ITALIE.
rust, op de punt der teenen, als de muziek
dat vordert; het achteruitgaan vandendanser
als het de beurt der danseres is; en het tern g-
trekken der dame als het de toer des dansers
is, en ten slotte de hartstochtelijke p a s d e
deux; en het vertrekken met een sprong! —
Neen! ik zal nooit weer een wezenlijk ballet
met een bedaard gezicht aanzien.
Op een anderen avond ging ik deze poppen
een tooneelstuk zien spelen,getiteld „ St Helena
of de dood van Napoleon/' Het begon met de
voorstelling van Napoleon, met een overnaatig
groot hoofd, gezeten op eene sofa in zijne
kamer te St. Helena, terwijl de knechtbin-
nenkomt met de onduidelijke aankondiging :
„Sir Yoe ud se on Lou!"
Sir Hudson Lowo (hadt gij maar zijne uni-
form gezien) was, bij Napoleon vergeleken, een
mammouth van een man; afschuwelijk leelijk,
met een monsterachtig ongeevenredigd gelaat
en eene groote onderkaak als een blok, om
zijn tirannieken en verstokten aard aan te dui-
den, Hy begon zijn vervolgingsstelsel, door
zijn gevangene, „Generaal Buonaparte" tenoe-
men, waarop de ander in den verhevensten
treurspeltoon hernam: „Sir Yoe ud seonLou,
noem mij niet aldus; verlaat mij veeleerdan
die uitdrukking te herhalen. Ik ben Napoleon,
keizer van F r a n k r ij k I" Sir Yoe ud se on Lou,
die niets vreesde, ging voort met hem te onder-
houden over een bevel der Britsche regeering,
dat den staat regelde, welken hi] nu zou
voeren, en de meubelen zijner vertrekken ; en
zijn gevolg op vier of vijf personen bepaalde.
„Vier of vijf voor mij! B zeide Napoleon. „Mij!
Kort geleden stonden honderd duizendenonder
het bevel van mij alleen; en die Engelsche
officier komt mij hier van vier of vijf voor mij
spreken!"
Door het geheele stuk heen was Napoleon
(die sprak op eene wijze, welke tamelijk gelijk
was aan die van den waren Napoleon, en altijd
kleine alleenspraken hield) zeer bitter ten op-
zichte van „die Engelsche officieren," en „die
Engelsche soldaten," tot groot genoegen van
het publiek, dat er geheel door verrukt was
Lou te hooren afsnauwen ; en dat, telkens als
Lou zeide „Generaal Buonaparte" (hetwelk hij
gedurig deed ; gedurig dezelfde berisping ont-
vangende), hem geheel verfoeide.Hetzoumoeie-
lijk vallen te zeggen waarom, daar de Italianen
weinig reden hebben met Napoleon te sympa-
thiseeren. Dit weet de Hemel.
Er was, volstrekt geene intrigein, behalve
dat een Fransch officier, als een Engelschman
vermomd, een plan ter ontvluchting kwam voor-
slaan, en, toen het ontdekt was (doch niet dan
nadat Napoleon op grootmoedige wijze gewei-
gerd had zijn vrijheid te stelen), op bevel van
Lou dadelijk weggevoerd werd om opgeknoopt
te worden. Er werden twee lange aanspraken
gedaan welke Lou gedenkwaardigmaaktedoor
ze op te sieren met „Yas! fl — om te toonen
dat hij een Engelschman was — die eene
donderende toejuiching teweegbrachten. Door
dit voorval was Napoleon zoo aangedaan, dat
hij op de plaats flauw viel en door twee andere
poppen werd weggedragen. Uit hetgeen later
gebeurde zou het schijnen, dat hij zich nooit
van dien schok herstelde; want inhetvolgende
bedrijf lag h\] in een helder hemd in een bed
(met karmozijnroode en witte gordijnen), waar
eene dame, voorbarig in rouwgewaad gedost,
twee kleine kinderen bracht, welke naast het
bed nederknielden, terwijl hij op eenefatsoen-
lijke manier stierf „Vatterlo" washetlaatste
woord dat over zijne lippen kwam.
Het was onuitsprekelijk lachverwekkend.
Buonaparte's laarzen waren boven alle denk-
beeld verwonderlijk, en verrichten uit zich
zelve hoogst verbazende dingen: zij vouwden
zich vanzelve op, geraakten onder de tafel,
slingerden in de lucht en gleden, zonder dat
het iemand wist, met hem weg, als hij midden
in het spreken was — welke ongelukjes niet
minder ongerijmd werden door de onverander-
lyke droefgeestigheid, welke op zijn gezicht
was afgeteekend. Om een einde te maken aan
een onderhoud met Lou, moest hij naar eene
tafel treden, en een boek lezen; 't was het
schoonste tooneel, dat mi] ooit onder de oOgen
is gekomen, zijn lijf over het boek gebogen te
zien als een laarzentrekker, en zijne sentimen-
teele oogen onverzettelijk in den bak te zien
staren. In het bed maakte hij, meteenschrik-
kelijk grooten boord aan zijn hemd en zijne
handjes op de deken, eene verbazend goede
vertooning. Zoo was Dr. Antomarchi voorge-
steld door eene pop met lange sluike haren,
als wormen, en die, ten gevolge van eenige
verwarring in de ijzerdraden, als een gier over
het bed zweefde en zijne meening als arts in
de lucht hangende, uitbracht. Hij was — zoo-
wel als Lou — een uitgemaakte Lomperd en
. gemeene kerel, zondfer eenige mogelrjkheid dat
men zich daarin kon bedriegen, ofschoon de
laatste lets verhevens had. Lou was overheerli]k
op het einde, toen hij, den dokter en den be-
diende hoorende zeggen: „De Keizer is dood!"
zijn horloge uithaalde en het stuk (niet het
horloge) opwond, door met karakteristieke
ruwheid uit te roepen. „Ha! ha! Elf minuten
voor zessen. De Generaal dood! en de spion
gehangen!" En daarmede viel de gordijn op
zegepralende wijze.
Er is, naar men zegt (en ikgeloof het), geen
bekoorlijker verblijfplaats in It^lie dan het
Pallozzo Peschiere(of het paleis der
vischvijvers), waarheen wij onsbegavenzoodra
ons vierendeeljaars huur der roode gevangenis
te A 1 b a r o opgezegd en afgeloopen was.
Het staat op een hoogte binnen de muren
GENUA EN HARE OMSTREKEN.
167
van Genua, maar afgescheiden van de stad,
omringd door schoone tuinen, die er bij be-
hooren, en versierd zijn met standbeelden,
vazen, fonteinen, marmeren waterkommen, ter-
rassen, wandelplaatsen met oranje- en citroen-
boomen en groepen van rozen en camelia's.
Al de vertrekken er van zijn schoon geSven-
redigd en versierd; maar de groote zaal,
omtrent vijftig voet hoog, met drieramenaan
het einde, die het uitzicht hebben op de ge-
heele stad Genua, de haven en de naburige
zee, levert een van de betooverendste en be-
koorlijkste gezichten ter wereld. Men kan zich
bezwaarlijk iets vroolijkers verbeelden dan het
inwendige der groote kamers, maar zeker niets
bekoorlijkers dan het uitzicht bij zonneschijn
of maanlicht. Het heeft veel meer van een be-
tooverd paleis in een. oostersch verhaal ? dan
van eene deftige en statige woning.
Hoe gij vari kamer tot kamer ronddolen
kunt, en nimmer moe wordt de wildphantas-
tische beelden der muren en zolderingen te
beschouwen, even schitterend en frisch van
kleur als waren zij gisteren geschilderd ge-
worden; of hoe eene verdieping, of zelfs de
groote zaal, waarin acht andere kamers uit-
komen, eene ruime wandelingdaarstelt; of hoe
er gangen en slaapkamers boven zijn, die wij
nooit gebruiken en zelden bezoeken, en waar
wij schier geen weg weten'; of hoe het uitzicht
aan elk der vier zijden van het gebouw geheel
verschillend is; dit alles doet weinig af. Maar
het uitzicht van de zaal is evenals een droom
voor mi], Honderdmalen op een dag keer ik
er, in mijne verbeelding, evenals ik in kalme
wezenlijkheid heb gedaan, terug, en sta daar te
star.en, terwijl de liefelijke geuren van den tuin
naar mij opstijgen en ik droom van volkomen
geluk.
Daar ligt geheel Genua, in schoone wanorde,
met vele kerken, abdijenenkloosters, waarvan
de spitse torens naar den zonnigen hemel rei-
ken; en onder mij, juist waar de daken een
aanvang nemen, de borstwering van een een-
zaam klooster, gevormd als een galerij, meteen
ijzeren kruis aan het einde, in welke ik som-
tijds, vroeg in den morgen, een kleine groep
dicht gesluierde droefgeestige nonnen heen en
weder heb zien gaan, en nu en dan stilstaande
om den blik te werpen op de ontwakende
wereld, waaraan zij geen deel hebben. De oude
Monte Faccio, de schitterendste derbergen
in goed weder, maar de korzeligste van alien,
wanneer stormen naken, ligt hier aan uwe lin-
kerzijde. Het fort binnen de muren (de goede
koning bouwde het om de stad in bedwang te
houden, en de huizen der Genueezen over hunne
hoofden te doen instorten, indien zij ontevre-
den mochten worden) bestrijkt de hoogte aan
de rechterzijde.
De ruime zee ligt er recht tegenover, en die
kustlinie daar, bij den vuurtoren beginnende en
als eene enkele vlek in het rozenkleurige ver-
schiet wegdommelende, is de schoone kunstweg
die naar Nizza leidt De tuin is hier onmid-
dellijk bij, tusschen de daken en huizen ;hy is.
rood van de rozen en wordt verfrischt door
kleine fonteinen. De Aqua Sola, eene open-
bare wandelplaats, waar de muziek der troe-
pen op vroolijke wijzespeelt, ende wittesluiers
bij hoopen worden gezien, en de Genueesche
adel rond- en weder rondrijdt, in staatsie-klee-
deren en rijtuigen, maar niet met volstrekte
behoedzaamheid. Binnen eene steenworps lengte
is, naar het blijkt, de plaats van het Dag-too-
neel, zijnde het publiek met de aangezichten
naar. ons toe gezeten. Maar vermits men het
tooneel niet kan zien, levert het, zonder te
weten wat het is, een gek gezicht op, het ge-
laat der lieden zoo plotseling van ernst tot
lachen te zien overgaan, en nog veel gekker
is % aanhoudend in de avondschemering de
uitbarstingen der toejuiching te hooren, onder
welke de gordijn valt. En aangezien het Zon-
dagavond is, spelen zij hun beste en aanlok-
kendste stuk. En nu gaat de zon onder, in zulk
een prachtigen tooi van rood en groen engou-
den licht als door groepen noch penseel kan
worden afgemaald; en onder het luiden der
vesperklokken, valt het duister plotselijk en zon-
der schemerlicht in. Dan beginnen er lichten
in Genua en op den weg er buiten teflikke-
ren ; en de terugkaatsende lantaren daar buiten
aan de zee, voor een oogenblik den gevel en
het portiek van dit paleis bestralende, verlicht
het, als kwam plotseling de heldere maan van
achter eene wolk te voorschijn; en dompelt.
het dan in diepe duisternis. En dit is, zoover
mij bekend, de eenige reden waarom de Genu-
eezen dit paleis na het invallen der duisternis
ontwijken en denken dat het er spookt.
Mijn geest zal er in spoken, nog menigen
aanstaanden nacht; maar niets erger, dat wil
ik verzekeren. Dezelfde geest zal nu en dan
wegdrijven, evenals ik op een bevalligen herfst-
avond in het schitterend verschiet deed, ende
ochtendlucht te Marseille inademde.
De dikke kapper zat er nog in zijne muilen,
buiten de deur van den winkel, maar de draaiende
dames voor het venster hadden, metdeeigen-
aardige omstandvastigheid van haar geslacht,
opgehouden te draaien en kwijnden, stokstijf,
met hare schoone aangezichten naar de don-
kere hoeken van den winkel gekeerd, waar het
voor de blikken harer bewonderaars onmogelijk
was, door te dringen.
De stoomboot was van Genua gekomen
met eene kostelijke vaart van achttien uur, en
wij zouden van Nizza teruggaan langs den
C o r n i c e-weg, niet tevreden zijnde met de
fraaie steden alleen van buiten gezien te heb-
ben, die in schilderachtig witte groepen oprij-
168
TAFEREELEN UIT ITALIE.
zen tusschen de olijfboschjes, en rotsen en
heuvels, aan den oever der zee. De boot, die
dezen avond ten acht uur, naar Nizza zou
vertrekken, was zeer klein en zoodanig met
goederen beladen, dat er byna geene ruimte
was om er zich te bewegen ; ook was er niets
te eten aan boord, behalve brood; noch te
drinken, behalve koffie. Maar daar wij om acht
uur in den ochtend, of daaromtrent, te Nizza
moesten zijn, was dit van geen aanbelang.
Toen wij nu begonnen flonkerende starrentoe
te knikken, als eene onwillekeurige vergelding,
dat zij ons toeknikten, begaven wij ons naar
onze kooien, in eene opgepropte, kleine, koele
kajuit, en sliepen gerust door tot den morgen.
De boot eene zoo ellendige en sombere boot
zijnde als ooit gebouwd is geworden, was het
omstreeks 6en uur in den namiddag, toen wij
de haven van Nizza binnenstoomden, waar wij
weinig anders verwachtten dan een ontbijt.
Maar we hadden wol geladen, en wol mag
in het entrepot van Marseill e niet langer
dan twaalf maanden achter elkander blijven
liggen, zonder rechten te betalen. Het is de
gewoonte, looze uitvoeren van onverkochte wol
te doen, ten einde die wette ontduiken; alsde
twaalf maanden bijna zijn afgeloopen ; voert men
ze ergens heen, brengt ze rechtstreeks terug,
en slaat ze voor bijna een jaar als nieuwe
lading op. De wol welke wij medevoerden was
oorspronkelijk van eene plaats in het Oosten.
Op het oogenblik dat wij de haven binnen-
kwamen, werd ze herkend als een oostersch
product. Hit dien hoofde werden de vroolijke
boot jes, vol feestdagvierende menschen, die van
wal waren gestoken om ons te begroeten, door
de autoriteiten gewaarschuwd weder terug te
keeren; wij werden onder quarantaine gelegd,
en er werd plechtig een groote vlag geheschen
aan den mastpaal op de werf, ten einde het
aan de geheele stad bekend te maken.
Het was een zeer heete dag. Wij waren niet
geschoren, niet gewasschen, ongekieed, hadden
niets gegeten, en konden het schier niet dulden,
dat wij zouden liggen te blakeren, in eene
doodsche haven, met de stad op een eerbiedi-
gen afstand in het gezicht, en allerlei mannen
met knevels en driekanten hoeden over ons
lot te zien rede twist en bij een verwijderd wacht-
huts, met gebaren (wij keken door telescopen
nauwkeurig naar hen), die ons ten minste eene
achtdaagsche opsluiting verkondigden ; en dit,
in weerwil van al hetgeen er in dien tusschen -
tijd mocht gebeuren. Maar zelfs in die crisis
behaalde de brave koerier eene zegepraal. Hij
seinde iemand (ik zag niemand) die, hetzij op
eene natuurlijke wijze in verband stond met
het logement, of voor die gelegenheid alleen
met het etablissement in betrekking was ge-
steld. Die telegrafische seinen werden beant-
woord, en binnen minder dan een half uur
werd er een luiden kreet van uit het wachthuis
gegeven.
Men had den kapitein noodig. Iedereen hielp
den kapitein in zijne boot. Iedereefrkreeg zijne
goederen en zeide dat wij vertrekken zouden.
De kapitein roeide weg en verdween achter
een kleinen vooruitstekenden hoek van de ge-
vangenis der galeislaven, en kwam zeer knorrig
met iets terug. 1 De brave koerier hielp hem op
dek en ontving het iets, als de rechtmatige
eigenaar er van. Het was eene teenen mand,
in een linnen laken gewikkeld; daarin waren
twee groote flesschen wijn, een gebraden vogel,
wat zoutevisch met fijngehakt knoflook, een
groot lang brood, een dozijntje perziken, en
eenige andere kleinigheden. Toen wij ons eigen
ontbijt uitgekozen hadden, verzocht de brave
koerier eenige uitverkorenen otn deze verver-
schingen met hem te deelen, en verzekerde
hun dat zij zich niet kieschheidshalve behoef-
den te onthouden, daar hij eene tweede mand
zou bestellen voor hunne rekening. Hetgeen
hij ook deed — niemand wist hoe — en toen
naderhand de kapitein weder geroepen werd,
keerde hij weer genielijk terug met een ander
iets, waarover mijn populaire bediende het be-
stuur nam, en voorsneed met een knipmes, zijn
eigen lijfelijk eigendom, iets kleiner dan een
Romeinsch zwaard.,
Allen aan boord werden vroolijk door dezen
onverwachten toevoer : maar niemand meer dan
een klein spraakzaam Franschman, die binnen
vijf minuten dronken werd, en eene forsche
Kapucijnermonnik, die iedereen bijzonder be-
viel, en, zooals ik inderdaad geloof, £en der
beste monniken van de wereld was.
Hij had een vrij en open gelaat, en een
kastanjebruinen, krullenden baard en was een
bijzonder schoon man, omstreeks vijftig jaren
oud.
Vroeg in den ochtend was hij bij ons geko-
men, en vraagde, of wij er zeker van waren,
tegen elf uur te Nizza te wezen; zeggende,
dat het hem van bijzonder belang was, dit te
weten; want, bereikten wij die plaats tegen
dien tijd, dan moest hij de mis lezen en vas-
ten, tot hij den gewijden ouwel hadgebruikt:
waarom hij, als er geene kans was tegen dien
tijd daar te zijn, onmiddellijk wilde gaan ont-
bijten. Hij deelde dit mede, in de meening,
dat de brave koerier de kapitein was; en inder-
daad had deze meer het voorkomen er van
dan iemand anders aan boord. Toen hy de
zekerheid had gekregen, dat wij op een be-
hoorlijken tijd zouden aankomen,' vastte hij en
sprak al vastende met iedereen, en in de be-
koorlijkste goede luim ; en de kwinkslagen ten
koste van monniken beantwoordende met andere
kwinkslagen, ten koste van leeken, en zeggende,
dat hij, ofschoon een monnik, aannam, de twee
sterkste personen aan boord, een na den ander,
GENUA EN HARE OMSTREKEN.
169
met zyne tanden op te nemen en ze het dek
rond te dragen. Niemand stelde hem echter in
de ,gelegenheid er toe, maar ik durf zeggen,
dat hij het had kunnen doen; want het was
een man van eene wakkere en edele gedaante,
zelfs in de kleederdracht der Kapucijnen, die
de slechtste en lompste is, welke men zou kun-
nen bedenken.
Dit alles deed een machtig genoegen aan
den spraakzamen Franschman, die den mon-
nik gaandeweg meer gunst toedroeg, en mede-
doogen met hem scheen te hebben, als met
iemand die door geboorte Franschman had
kunnen wezen, indien een ongelukkig lot dit
niet anders had gewild. Ofschoon deze begun-
stiging van een aard was als die, welke eene
muis aan een leeuw zou kunnen bewijzen, had
hij nochtans een ^oogen dunk er van, dat
hij vrijwillig tot hem afdaalde, en in den ijver
van dat gevoel ging hij nu en dan op de
teenen staan om den monnik op den rug te
kloppen.
Toen de manden aankwamen, en het voor
de mis te laat was geworden, ging de monnik
dapper aan den slag; hij at verbazend veel
van het brood en koud vleesch, en dronk voile
teugen wijn; rookte sigaren, snoof, hield aan
alle zijden een onafgebroken gesprek'gaande,
en liep nu en dan naar het boord der boot,
praaide iemand op den wal, en riep erhetbe-
richt heen, dat wij op eene of andere wijze
van de quarantaine ontslagen moesten worden,
aangezien hij in den namiddag deel moest nemen
aan eene groote godsdienstige processie. Daarna
kwam hij dan terug, hartelijk lachende en vol
vroolijke hum; terwijl de Franschman zijn klein
aangezicht in duizend plooien trok, en er van
sprak, hoe kluchtig hij het vond, en wat een
knappen vent die monnik was. Eindelijk werd
de Franschman, door de hittederzon buiten
en die van den wijn in hem, vakerig, zoodat
hij, in den bloeitijd van zijn beschermheerschap
over den reusachtige monnik, tusschen de wol
ging liggen en begon te snorken.
Het was vier uur voor wij ontslagen werden;
en de morsige, wollige en met snuif bemorste
Franschman sliep nog toen de monnik aan land
ging. Zoodra wij in vrijheid waren gesteld, lie-
pen wij alien heen om ons te wasschen en te
kleeden, opdat wij bij de processie fatsoenlijk
voor den dag konden komen. Ik zagofhoorde
niets meer van den Franschman, tot wij ons
eene plaats hadden gekozen in de hoofdstraat,
om die processie te zien voorbijtrekken, — toen
hij zich op een voorplein drong, dat met zorg
vernieuwd was, zijn rokje terugsloeg, om een
fluweelen vest met breede strepen en vol bezet
met sterren,^te laten zien, en zich en zijn rot-
ting in dier voege schikte, dat hij den monnik,
als die voorbijkwam, volstrekt in de oogen
moest vallen en van stuk brengen.
De processie duurde zeer lang, en bevatte
eene ontelbare menigte volks, in kleine groepen
verdeeld, waarvan elke door den neus en voor
zich zelve, zonder eenig verband met eenige
andere zong en een zeer akelig accoord vormde.
Er waren engelen, kruisen, H. Maagden, welke
gedragen werden op vlakke planken, omringd
door Cupido's, kronen, heiligen, misboeken,
infanterie, waskaarsen, monniken, nonnen, relie-
ken, kerkelijke dignitarissen met groene hoeden,
onder karmozijnkleurige zonneschermen, en hier
en daar een soort van gewijde straatlamp, aan
een paal opgeheschen. Wij zagen reikhalzend
uit naar de Kapucijnen, en nu zagmenhunne
bruine kleeding en touwen gordels bij elkander
aankomen.
Ik sloeg het Franschmannetje gade, hoe hij
schaterde van het lachen door het denkbeeld,
dat de monnik, als die hem met zijn vest met
breede strepen zag, bij zich zelven zou uitroe-
pen: „Is dat mijn beschermer. Die aanzienlijke
man!' 1 en dan geheel van zijn stuk zou gera-
ken. 0! nooit was de Franschman zoo teleur-
gesteld geworden. Toen onze vriend de Kapu-
cijn aankwam, met kruiselings over elkander
gelegde armen, zag hij het Franschmannetje
strak in het aangezicht, met eene goedaardige,
heldere en ernstige afgetrokkenheid, die niet
beschreven kan worden. Er was niet het minste
spoor van herkenning of vroolijkheid op zijn
gelaat zichtbaar; niet de minste herinnering
van brood en vleesch, wijn, snuif of sigaren.
„C'est lui-mSme" (dat is hij zelf) hoorde
rk het Franschmannetje met eenigen twijfel
zeggen. ja, hij zelf was het. Het was niet
zijn broeder of neef die op hem geleek, hij
zelf was het. Hij trad voort met groote
staatsie, daar hij een van de opperhoofden
der orde was, en trok een deel der bewon-
dering tot zich. Er was nooit iets volmaakters
in zijne soort, dan de bespiegelende wijze,
waarmede hij zijn zachtaardig starenden blik
op ons, zijne vroegere reisgenooten, deed
rusten; als had hij ons nooit in zijn leven
gezien en als zag hij ons ook toen niet. De
Franschman, die zich geheel vernederd gevoelde,
nam eindelijk den hoed af, maar toch ging
de monnik voorbij, met dezelfde onverstoor-
bare bedaardheid ; en het vest met breede
strepen, dat in de menigte wegzonk, werd niet
meer gezien.
De processie trok op onder het afvuren van
handgeweer, dat al de ramen der stad deed
schudden. Den volgenden namiddag vertrokken
wij naar Genua, langs den beroemden Cor-
nice weg.
De half-Fransch en half-Italiaansche Vettu-
rino, die aangenomen had, ons met zijn rate-
lend rijtuig met twee paarden in drie dagen
daarheen te brengen, was een zorgelooze knaap
van een goed voorkomen, wiens luchthartig-
170
TAFEREELEN UIT ITALIE.
heid en zanglust geene grenzen kenden, zoo-
lang wij zachtkens voortgingen. Zoolang dit
het geval was, had hij een woord en een glim-
lach, en een klap met zijne zweep, voor al de
boerenmeiden, en stukken en brokken van de
Somnambula x ) voor de echo over. Zoolang
dit het geval was, trok hij rinkelend door elk
dorpje, met bellen aan zijne paarden en ringen
in zijne ooren: als een waar toonbeeld van
galanterie en vroolljkheid. Maar het was iets
zeer karakteristieks, hem te zien bij den min-
sten tegenspoed, toen wij op onzen tocht aan
eene nauwe plaats kwamen, waar een wagen
gebrokeii was en den weg versperde. Hij
wroette dadelijk met de handen in zijne haren ;
als waren al de schrikkelijke rampspoeden des
levens plotseling op zijn ongelukkig hoofd neer-
gekomen. Hij vloekte in het Fransch, bad in
het Italiaanscb, liep op enneer enstampvoette
in eene vlaag van wanhoop. Rondom den ge~
broken wagen stonden onderscheiden karrelie-
den en muilezeldrijvers ; en eindelijk deed een
man ; van een zonderlingen aard, den voorslag,
eene algemeene en gezamenlijkepogirjgte doen
om de zaken weer in orde te brengen enruim-
baan te maken — een denkbeeld dat, naar
mijn gevoelen nooit zou zijn opgekomen bij
onzen vriend, al waren wij ertot op dit oogen-
blik gebleven. Het werd met weinig arbeid
bewerkstelligd ; maar bij elke rust in de kar-
wei draaiden zijne handen zich in het naar,
als ware er geen straal van hoop om zijne
ellende te verlichten. Zoodra zat hij nochtans
niet weer op den bok, en reed klappend en
vroolijk den heuvel af, of hi] keerde terug tot
de Somnambula en de boerendeernen, als
stond het niet in de macht des tegenspoeds
hem neer te drukken.
Yeel van het romantische der schoone ste-
den en dorpen op dezen heerlijken weg gaat
verloren wanneer men ze binnentrekt; want
velen zijn zeer ellendig. De straten zijn nauw,
donker en morsig, de bewoners mager en sme-
rig, en de tanige oude vrouwen met hare
grijze haren, op de kruin in een wrong ge-
draaid, als een kussen om er lasten op te
dragen, zijn zoo innig leelijk, zoowel langs de
rivier in Genua, dat ze, als ze daar zoo
in de donkere deuren rondzwerven met hunne
spinnewielen, of aan de hoeken kakelen, gelij-
ken naar eene bevolking van tooverheksen —
behalve dat men er zich geenszins bezems of
eenig ander werktuig voor zindelijkheid bij
moet verbeelden. Ook dienen de jonge var-
kenshuiden, welke algemeen gebruikt worden
om er wijn in te be waren, en in alle rich-
tingen in de zon hangen te drogen, geenszins tot
sieraad; aangezien zij altoos den vorm van
1) Eono opera van Bellini.
opgeblazen varkens behouden van welke men
den kop en de pooten heeft afgesneden, en
die aan den staart hangen en heen en weer
slingeren.
Die steden echter, zooals zy zich bij het
naderen vertoonen, met hare talrijke daken en
torens, tusschen boomengenesteld, tegen steile
berghellingen, of gebouwd aan den zoom van
trotsche haaien, zijn bekoorlijk. De plantengroei
is overal weelderig en schoon, en palmboomen
schenken het nieuwe tafereel een nieuwaan-
zien. In eene stad, San Eemo — eene zeer
ongewone plaats, gebouwd op sombere, wijde
bogen, zoodat men de geheele stad onderdoor
zou kunnen zwerven — zijn lieve tuinen, op
terrassen; in andere steden hoort men het
dreunen van scheepstimmermanshamers, bij het
bouwen van kleine schepen aan het strand.
In sommige der ruime baaien zouden de vlo-
ten van geheel Euro pa voor anker kunnen
gaan. In elk geval vertoont iedere groep van
huizen, op een afstand gezien, eene betoove-
rende mengeling van schilderachtige en grillige
vormen.
De weg zelf, thans verre gelegen boven de
glinsterende zee, die tegen den voet van den
afgrond klotst, buigt nu eens inwaarts, om den
zoom eener baai te volgen, en steekt dan eens Ljr
de steenachtige bedding van een bergstrooml^
over. Hij daalt nu eens af naar de baai, of
klimt dan weer op tusschen gespleten rotsen
van velerlei vorm en kleur: nu eens gescha-
keerd door een eenzamen, vervallen toren, een
van de linie van torens, in ouden tijd gebouwd
om de kust te beschermen tegen de invallen
van Barbarijsche zeeroovers, en levert elk
oogenblik nieuwe schoonheden op. Als men de
treffende natuurtooneelen er van voorbij is en
hij zich uitstrekt over eene lange lijn der voor-
stad, op het vlakke strand gelegen, tot aan
Genua, dan vormen de flikkeringen dier edele
stad en hare haven een nieuwe bron van be-
langstelling, die vernieuwd wordt door elk
hoog opstrjgend, zwaar gebouwd, half bewoond,
oud huis, buiten de stadsmuren, en degrootste
hoogte bereikt als men aan de stadspoort is
gekomen, en geheel Genua, met zijne schoone
haven en naburige heuvels, zich plotseling en
trotsch voor oogen stelt.
NAAR PARMA, MODENA EN
BOLOGNA.
Ik trok op den 6den November van Genua
weg, met het voornemen een goed aantal plaat-
sen (en daaronder ook E n g e 1 a n d) te bezoe-
ken ; het allereerst zou ik echter naar P i a-
c e n z a gaan ; naar welke stad ik in de C o u p e
NAAR PARMA, MODENA EN BOLOGNA.
171
van eene machine, eenigermategelijk aan eene
reizende karavaan, heentrok, in gezelschap van
den braven koerier en eene dame met een
grooten hond, die alle nachten, by tusschen-
poozen, op eene nare wijze huilde. Het was
zeer vochtig en zeer koud; zeer donker en
zeer akelig; wij reisden met een snelheidvan
slechts vier mijlen per uur en hielden nergens
stil om ververschingen te gebruiken. Den vol-
genden ochtend ten tien uur wisselden wij te
Alessandria van rijtuig, waar wij in eene
andere koets werden gepakt (welker lichaam,
door den magerste, smal had kunnen genoemd
worden), in gezelschap van een oud priester
en een jong Jezui'et, die hem verzelde, — zijne
getijde- en andere boeken droeg — en die,
door zijne pogingen om binnen de koets te
komen, eene gaping van een pink breedte had
daargesteld tusschen zijne zwartekous en zijne
zwarte kniebroek,hetwelk herinnerde aan een van
Hamlet in Ophelia's vertrek — behalve dat die
aan-beiden beenen zichtbaar was, — een advo-
cap uit eene provinciestad en een heer met
een rooden neus, die een buitengewonen glans
bezat, welken ik nimmer te voren bij een men-
schelijk wezen had opgemerkt. Op deze wijze
reisden wij voort, tot des namiddags vier uur —
daar de wegen nog altijd slecht waren te berij-
den en de koets zeer langzaam voortging. Om
er de kroon op te zetten, werd de oude pries-
ter geplaagd met kramp in zijne beenen, zoo-
dat hij genoodzaakt was, bijna elke tien minu-
ten een verschrikkelijken gil te geven en door
de vereenigde pogingen van het gezelschap er
uit geheschen moest worden, terwijl de koets
gedurig met groote deftigheid ten zijnen be-
hoeve ophield. Deze ongesteldheid en de
wegen waren voor het grootste gedeelte de
onderwerpen van het gesprek. Daar ik in den
namiddag bemerkte, dat de C o u p e twee men-
schen had uitgezet en slechts een passagier
binnenin had — een gedrochtelijk leelijke Tos-
kanees, met een grooten purperen knevel,
waarvan niemand de einden kon zien, als hij
den hoed'ophad — maakte ik gebruik van die
betere gelegenheid'en reisde voort met dezen
heer (welke zeer onderhoudend en opgeruimd
was), tot omtrent elf uur J s avonds, toen de
voerman berichtte, dat er aan geen verder
trekken kon worden gedacht, en wij dien-
volgens stilhielden bij eene plaats, S t r a d e 1 1 a
genaamd.
Het logement bestond uit eene reeks van
vreemdsoortige galerijen, die eene binnenplaats
omgaven, waar onze koets, en een paar wagens,
en eene partij gevogelte en brandhout, holder
de bolder opgehoopt waren, zoodat ge niet
hadt kunnen weten of er op zweren, wat een
vogel en wat eene kar was. Wij volgden er
een slaperigen man met eene brandende fakkel
in een groote koude kamer, waar zich twee
schrikkelijk breede bedden bevonden, die ge-
spreid waren op iets, dat het voorkomen had
van twee verbazend breede planken eettafels
te zijn; eene andere planken tafel van gelijke
afmetingen in het midden van den naakten
vloer; vier ramen en twee stoelen. Men zeide
mij, dat het mijne kamer was; enik wandelde
er omtrent een half uur op en neer, terwijl
ik staarde naar den Toskanees, den ouden
priester, den jongen priester en den advocaat
(de roodneus woonde in de stad en was naar
huis gegaan), die op de bedden zaten en weder-
keerig naar mij staarden.
Het uitgemaakt drQevig-gekke van dien stand
van zaken wordt afgebroken door het bericht
van den braven koerier (die middelerwijl kok
is geweest), dat het avondmaal gereed is; en
wij gaan alien naar de kamer van den pries-
ter (die naast aan gelegen en een tegenhanger
is van de mijne). Het eerste gerecht is eene
kool met een groote hoeveelheid rijst in eene
terrine-vol water gekookt, en met kaas gekruid.
Dit is zoo heet en wij zijn zoo koud, dat het
zeer aangenaam smaakt. Het tweede gerecht
bestaat uit eenige stukjes varkensvleesch met
nieren van speenvarkens gebraden. Het derde
bestaat uit twee roode vogels. Het vierde uit
twee kleine, roode kalkoenen. Het vijfde is
een sterk gerecht van knoflook en truffels, en
ik weet niet wat al nog; en dit besloot den
maaltijd.
Alvorens ik in mijne eigen kamer kangaan
zitten, en nagaan, dat zij onder de vochtigste
behoort, gaat de deur open en de brave koe-
rier komt binnenzeilen te midden van zulk
eene hoeveelheid brandhout, dat hij er uitziet
als een geheel bosch dat eene winterwandeling
gaat doen. Hij ontsteekt dien hoop in een oog-
wenk en brengt eene groote kruik met heeten
brandewijn en water; want zijne eigen flesch
wisselt af met de jaargetijden en bevat thans
niets dan den zuiversten brandewijn. Na deze
verrichting begeeft hij zich ter ruste; en ik
hoor hem nog een uur naderhand, en zelfs
nog tot ik inslaap, hoe hij kwinkslagen maakt
in een ander buitengebouw, waar hij (waar-
schijnlijj^ goed ingezeept) aan het sigaren roo-
ken is met een aantal vertrouwde vrienden,
Hij is nooit te voren hier in huis geweest;
maar hij kent overal iedereen, zoodra hij ergens
vijf minuten is geweest, en is er zeker van, in
hetzelfde tijdsverloop, al de personen van het
huis op het innigste aan zich verknocht te
hebben.
Dit gebeurt te middernacht. Den volgenden
ochtend te vier uur is hij reeds weder op,
frisscher dan eene pas ontloken roos. Hij stookt
vlammende vuren, zonder de minste vergunning
van den waard, en levert ons kroezen kokende
koffie, als niemand zich iets anders^dan koud
water kan verschaffen; en loopt de donkere
172
TAFEKEELEN UIT ITALIE.
straten rond, en schreeuwt om versche melk,
of wellicht iemand, die eene koe bezit, uit zijn
bed stapt, om hem er van te voorzien. Terwijl
we op de paarden wachten, doe ik een uit-
stapje in de stad. Zij schijnt e6n enkel plein
te vormen, en daarbij een koude vochtige
wind die af wisselend in en uit de bogen waait ;
en, om zoo te zeggen, een soort van patroon
vormt. Maar het is stikdonker en het stortre-
gent, en ik zou haar morgen niet herkennen
indien ik daar teruggevoerd werd om het te
beproeven. Dat de hemel verhoede!
De paarden zijn er binnen omtrent een uur.
In den tusschentijd vloekt de voerman, en slaat
nu eens christelijke en dan weer heidensche
vloeken uit. Is het somtijds een lange, samen-
gestelde vloek, dan begint hij met het Christen-
dom en daalt tot in het heidendom neer. Er
worden verschillende boden afgezonden; niet
zoozeer om de paarden, als wel om elkander
op te zoeken; want de eerst gezondene komt
maar niet terug, en de rest doet als hij. Ein-
delijk komen de paarden aan, door al de boden
omringd, die ze deels schoppen, deels voort-
trekken, terwijl alien ze een vloed van seheld-
woorden toevoegen. Daarop nemen de oude
priester, de jonge priester, de advocaat, de
Toskanees en wij alien onze plaatsen; en er
wordt uit de deuren van schuurtjes op verschil-
lende plaatsen van het binnenplein door slaperi-
ge stemmen uitgeroepen : „ A d d i o corriere
mio! Buon' viaggio, corriere!" (Vaarwel,
lieve koerier! Goede reis, koerier!) Er worden
groeten gewisseld met den koerier, die ze, met
een gelaat tot 66n monsterachtig, lachend ge-
grijns vertrokken, dp dezelfde wijze beant-
woordt, terwijl wij door het slijk weghotsen.
Te Pi ace nz a, op vier of vijf urenafstand
van de herberg te S t r a d al 1 a, ging ons klein
gezelschap voor de deur van het logement uit-
een, terwijl van alle zijden verschillende betui-
gingen van vriendschappelijke gevoelens werden
gedaan. De oude priester kreeg alweer de kramp,
voor hij ter helft van de straat wasgekomen;
en de jonge priester legde het pakje boeken
op een deurdrempel, terwijl hij plichtmatig de
beenen van den ouden heer wreef. De client
van den advocaat wachtte hem at" aan de poort
van den hof, en kuste hem op elken wang met
zulk een klappenden smak, dat ik vrees, of
dat zijne zaak zeer slecht staat, of dat hij eene
slecht gespekte beurs heeft. De Toskanees ging
slenterend heen, met eene sigaar in den mond
en hield zijn hoed in de hand, om de einden
zijner uit elkander geraakte knevels des te beter
te kunnen opdraaien. En terwijl de brave koe-
rier en ik heendwaalden om de plaats te be-
zien, begon hij dadelijk mij te onderhouden
met de bijzondere geschiedenis en de huiselijke
zaken van het geheele gezelschap.
Piacenza is eene vervallen oude stad en
ziet er somber uit. De plaats is verlaten, een-
zaam en met gras begroeid, en hare wallen
liggen in puinhoopen, met half gevulde loop-
graven, die eene smerige weide opleveren voor
de magere koeien welke daar rondloopen, en
straten met sombere, onvriendelijke huizen die
pruilen tegen de andere huizen aan de overzijde,
De slaperigste en meest havelooze soldaten
wandelen er rond, onder de dubbele bezoeking
van luiheid en armoede, op onhebbelijka wijze
hunne slecht gemaakte uniformen kreukelende :
de morsigste kinderen spelen met hun impromptu
speelgoed (speenvarkens en slijk) in de smalste
goten ; de magerste van alle honden loopen de
naaste deuren in en uit, en zoeken er eeuwig
eenig voedsel, dat zij er volstrekt niet schijnen
te vinden. Een geheimzinnig en statig paleis
dat bewaakt wordt door twee kolossale stand-
beelden (tweelings-genien der stad), staat met
deftigheid in het midden der doodsche stad ; en
de koning met de marmeren beenen, die ten
tijde der Duizend-en-e£n-nacht bloeide, had
daarbinnen vergenoegd kunnen leven, en in
zijne bovenhelft van vleesch en bloed nooit de
zielskracht hebben, om behoefte te gevoelen er
buiten te komen.
Welk eene vreemde, treurig verrukkelijke
drutlpartij is het niet, rond te dwalen in die
plaatsen, welke gaan slapen en zich in de zon
koesteren! Elke van deze schijntop harebeurt
de voornaamste te zijn onder al de beschim-
melde, nare steden in de wijde wereld. Opdit
heuveltje gezeten, waar vroeger een bastion be-
stond, en ten tijde toen de oude Romeinen
zich hier hadden nedergezet eene luidruchtige
vesting was, begon ik te vermoeden, dat ik tot
nu toe nooit had geweten, wat het wilde
zeggen, vadsig te zijn. In juist zulk een staat
moet voorzeker het mormeldier verkeeren, voor
het zich terugtrekt in zijne woning; of de
schildpad voor ze zich begraaft. Ik gevoel
dat ik roestig word; dat elke poging tot den-
ken verzeld zou zijn van eenknarsendgeluid;
dat er nergens iets is te doen, of iets ge-
daan behoeft te worden; dat daar, in geen
opzicht, menschelijke vooruitgang, beweging,
streven of bevordering meer is, dat het ge-
heele ontwerp hier, eeuwen geleden, is blijven
steken, en ter rfiste gelegd tot den dag des
oordeels. w
Neen ! dat niet, zoolang de brave koerier zal
leven. Zie hem eens, hoe hij al rinkelend P i a-
c e n z a verlaat, en langs den weg waggelt in
de hoogste postsjees welke men ooit heeft ge-
zien, zoodat hij uit het voorste raam ziet, als
keek hij over een tuinmuur, terwijl de postiljon,
waarin al de haveloosheid van geheel 1 1 a 1 i e
schynt samengeperst, een oogenblik met zijn
levendig gesprek ophoudt, om zijn hoed aan
te raken voor een stompneuzig beeldje der H.
Maagd, schier niet min haveloos er uitziende
NAAR PARMA, MODENA EN BOLOGNA.
173
dan hij, hetwelk, in eene poppenkasta^ige
nis van pleister, buiten de stad staat.
In Genua en de omstreken wordt het wijn-
gaardloof geleid langs latwerk, dat door lompe,
vierkante palen wordt gedragen, hetwelk op
zich zelf alles behalve schilderachtig is. Maar
hier slingeren zij het om boomen en laten het
langs de heggen voortspruiten. De wijngaarden
zijn vol boomen, welke met dat doel regelma-
tig zijn geplant en ieder een eigen wijngaard-
stok hebben, die er omheen slingert en erzich
om ophoopt. Hunne bladeren vertoonen nu het
schitterendste goud, en het gloeiendste . rood,
en nooit was er iets zoo, betooverend, bevallig
en zoo vol schoonheid. Mijlen ver slingert de
weg door die verrukkelijke vormen enkleuren.
De wilde festoenen; de smaakvolle kransen en
kronen en guirlandes van alien vorm; de too-
verachtige netten over groote boomen geslagen,
en die ze (als uit kortswijl) tot gevangenen
maken; de hoopjes en verhevenheden van afge-
vallen bladen, die in alle vormen op den groiid
liggen; hoe rijk en schoon is dit alles niet ! En
elk oogenblik ontmoet men eene lange, lange
rij boomen, welke alle door slingers met elkan-
der verbonden zijn, als hielden zij elkander
vast en kwamen dansend het veld op !
Parma heeft, voor eene Jtaliaansche stad,
vroolijke, woelige straten, en is bijgevolg niet
zoo karakteristiek als vele andere, min aan-
merkelijke plaatsen. Hiervan moeten in alle ge-
vallen worden uitgezonderd de Piazza (het
plein) waar de hoofdkerk, het doophuis en de
Campanile (de klokketoren) — oude gebou-
wen, van eene somber bruine kleur, versierd
met ontelbare groteske gedrochten en droome-
rig ziende schepsels, in marmer en rooden steen
gehouwen — in edele en luisterrijke rust opeen-
gehoopt zijn. Hunne zwijgende aanwezigheid
werd mi] eerst aangeduid, toen ikzebemerkte
door het klapwieken eener groote menigtevogels,
die de scheuren in de steenen en kleine holen
in de bouwversiersels, waar zij hun nest had-
den, in- en uitvlogen. Zij waren bezig met uit
de koude schaduw van tempels, door men-
schenhanden gemaakt, op te stijgen naar den
zonnigen hemel. Zoo deden niet zij, die daar
binnen baden en naar denzelfden vakerigen
zang luisterden, of voor dezelfde soort van
beelden en waskaarsen knielden, of met neer-
gebogen hoofd, in de eigen donkere biecht-
stoelen fluisterden, welke ik in G e n u a en
overal elders had ontmoet.
De vervallen en verminkte schilderstukken,
waarmede deze kerk bedekt is, oefenen, naar
raij dunkt, een merkbaar treurigen en onder-
drukkenden invloed uit. Het is een ellendig
schouwspel, wanneer men verheven kunstwer-
ken — eenigermate de ziel der schilders —
ziet verwelken en vergaan als menschelijke ge-
daanten. Deze hoofdkerk riekt naar de rot-
tende fresco's, in den koepel door Correggio
geschilderd. De hemel weet hoe schoon zij eens
mogen geweest zijn. Kenners worden er nog
door verrukt ; maar zulk een doolhof van armen
en beenen, zulke hoopen van geknotte lede-
maten, in elkander ver ward, gedraaid en ge-
strengeld, zou geen krankzinnig geworden
chirurgijn zich in zijne wildste ylhoofdigheid
kunnen verbeelden.
Er bestaat hier eene zeer beiangwekkende
onderaardsche kerk, weaker dak gedragen wordt
door marmeren zuilen, achter ieder van welke
ten minste 66n bedelaar in hinderlaag schijnt
te liggen ; ik zwijg er van, wat de graftombes
en afgezonderde altaren verbergen. Uit elke van
deze schuilhoeken kwam zulk eene groote
menigte spookachtige mannen en vrouwen —
die tot gel eiders verstrekten van andere mannen
en vrouwen met verdraaideledematen, klappe-
rende kaken, of gebaren van een verlamde, of
koppen van simpelen, of eenig ander treurig
gebrek — naar voren strompelen om te bede-
len, dat, indien de vernielde fresco's daar
boven in de hoofdkerk plotseling bezield ge-
worden en naar beneden in de kerk getrokken
waren, er geen grootere verwarring veroorzaakt,
of geen akeliger vertooning van armen en bee-
nen gemaakt had kunnen worden.
Daar is ook het gedenkteeken van Petrarcha
en het doophuis met zijne schoone bogen en
reusachtige doopvont, en eene galerij die eenige
zeer opmerkenswaardige schilderijen bevat, van
welke er eenige weinige werden gekopieerd
door kunstenaars met behaarde aangezichten,
en fluweelen mutsen, die meer van, dan op
het hoofd zaten. Men heeft er ook het paleis
van Farnese en daarin een van de akeligste
tafereelen van verval, dat ooit gezien is, — een
groote, oude, sombere schouwburg, die in puin-
hoopen valt.
Het is een groot houten gebouw van hoef-
ijzer-vorm. De onderste zitplaatsen zijn gerang-
schikt naar de Romeinsche wijze, maar boven
deze heeft men groote, lompe vertrekken —
daarvan hebben zij meer dan van loges —
waar de edellieden in hun trotsche staatsie,
afgezonderd zaten. Met zulk eene verwoesting
als dit tooneel heeft ondergaan, en welke in
den geest des bezoefers verhoogd wordt door
de vroolijke str&kking en het doel er van,
kunnenzichslechtswormengemeenzaammaken.
Er zijn nu honderd tien jaren verloopen sedert
daar eenig stuk is vertoond. De hemel schijnt
door de scheuren der zoldering; de loges, die
neer vail en en waaraan het verder f knaagt, worden
slechts door ratten bewoond; vochtigheid en
schimmel besmetten de verwelkte kleuren, en
vormenspookachtigelandkaartenopdepaneelen;
smerige lappen hangen slingerend af van plaatsen ,
waar vroeger vroolijke festoenen aan het Pros-
cenium (voorste gedeelte van het tooneel) wa-
174
TAFEREELEN UIT ITALIE.
ren. Het tooneel is zoo verrot, dat er eene smalle
houten galerij dwars overheen is gelegd, daar
anders de vloer onder den voet zou wegzinken
en den bezoeker in de donkere diepte er onder
zou begraven. Verwoesting en verval maken
hier op al de zinnen iridruk.
De lucht heeft een rottenden reuk en een
aardachtigen smaak, en eenigerhande los ge-
luid, dat er met een of ander verloren zonne-
straal binnensluipt, is onduidelijk en dof ; en
de wormen, de maden en de ratten hebben de
oppervlakte van het hout geheel en al ver-
anderd, evenals een zachte hand door den
Ujd gerimpeld en ruw wordt. Als er ooit
geesten comedie spelen, dan zullen zij het op
dit spookachtig tooneel doen.
Onder het overheerlijkste weder kwamen wij
te M o d e n a, waar de duisternis der sombere
zuilengangen boven de voetpaden, die de hoofd-
straat aan beide zijden bezoomen, verfrisschend
en aangenaam werd gem&akt door den schitte-
renden hemel, die heerlijk blauw was. Ik ging,
uit al het schitterende van den dag, in eene
duistere hoofdkerk, waar de hoogmis werdge-
lezen,. dunne waskaarsen brandden, en men-
schen geknield lagen voor alle soorten van
heiligen-kastjes, en dienstdoende priesters den
gewonen zang op den gewonen, diepen, zwaar-
moedigen, gerekten toon afdreunden.
Terwijl ik zoo bij mij zelven er over nadacht,
hoe vreemd het was,, in elke onbeweeglijk stil-
staande stad mijn eigen hart te voelenkloppen
met denzelfden eentonigen polsslag, als het
middelpunt van hetzelfde verdoofde en luste-
looze stelsel, trad ik eene andere deur uit,
waar mij plotseling een doodschrik op het lijf
werd gejaagd, door het steken van de schette-
rendste trompet, welke er ooit heeft geklonken.
Dadelijk daarop kwam er met groot gedruisch
een troep Parijsche paardryders aandraven, die
zich in orde stelden langs de muren van de
kerk, en met de hoeven hunner paarden de
griffioenen, leeuwen, tijgers en andere steenen
en marmeren monsters beschimpten, welke het
uitwendige van het gebouw versieren. Het eerst
kwam er een statig edelman, met een goede
portie haar en zonder, hoed, eene reusachtige
banier dragende, waarop te lezen was: „Heden-
avond! Mazeppa!" Toen kwam er een Mexi-
kaansch hoofdman, die, als een Hercules, eene
groote peervormige knots op den schouder
droeg. Toen volgden er zesof acht Romeinsche
karren, elke met een schoone dame, in een
uiterst kort rokje en met onnatuurlijk stijve,
roode beenen. Deze dames wierpen stralende
blikken op de menigte, in welke echter eene
heimelijke uitdrukking was van ongerustheid
en angst, waarvan ik me geene reden kon
geven, tot ik in de opene achterzijde van de
karren kon zien, en bemerkte, met welk eene
verbazende moeite de roode beenen den lood-
rechten stand bewaarden op het oneffen pla-
veisel der stad: waardoor ik een geheel nieuw
denkbeeld kreeg van de oude Romeinen en
Britten. De optocht werd besloten door zoo
wat een dozljn ontembare krijgslieden van ver-
schillende nation, die twee aan twee reden, en
vol trotschheid neerzagen op de tarn me be-
volking van Mo den a; terwijl zij zich vantijd
tot tijd verwaardigden het volk te begiftigen
met eenige programma's. Nadat zij tusschen de
leeuwen en tijgers rondgesprongen en de ver-
tooning van dien avond onder het schetteren
der trompetten verkondigd hadden, trok de
stoet af langs het andere einde van het plein
en liet eene nieuwe en zeer toegenomen doodsch-
heid achter.
Toen de optocht zoo volkomen voorbij was,
dat de schelle trompet door den afstand zacht
klonk en de staart van het allerlaatste paard
voorgoed om den hoek was, keerde het volk,
dat de kerk had verlaten om den stoet aan te
staren, er weder binnen. Maareene oude dame,
die op de vloersteenen der kerk, dicht bij de
deur geknield lag, had alles gezien, en gevoelde,
zonder op te staan, hare belangstelling verba-
zend opgewekt, en het mocht mij gelukken
den blik dier dame bij die ontmoeting op te
vangen, en dit wel tot onze wederzijdsche ver-
warring. Zij maakte echter spoedig een einde
aan onze verlegenheid, door zich op vrome
wijze te kruisen en zich, met haar aangezicht
op den *grond, geheel ter aarde te werpen,
voor een beeld in een zonderling kleed en
met eene vergulde kroon, hetwelk zoozeer ge-
leek op een der personages van den optocht,
dat zij misschien tot op dit oogenblik mag
denken, dat de geheele verschijning een
hemelsch visioen was. Hoe het ook zij, ik zou
haar, al ware ik haar biechtvader geweest,
hare belangstelling in het paardrijdersspel heb-
ben vergeven.
Er was in de hoofdkerk een mannetje met
vurige oogen en een hoogen schouder, die het
zeer euvel nam, dat ik geene poging deed om
den putemmer te zien (in een ouden toren be-
waard wordende), welken het volk van Mo den a,
in de veertiende eeuw, aan dat van Bologna
ontnam en om welken een oorlog werd ge-
voerd, terwijl er door Tasso een, comisch hel-
dendicht op werd gemaakt. Naardien ik zeer
wel tevreden was, de buitenzijde van den toren
te beschouwen en mij op den emmer er bin-
nen in verbeelding te vergasten, en bij voor-
keur ronddrentelde in de schaduw van den
hoogen Campanile, en in den omtrek der
hoofdkerk, heb ik, tot op den dag van heden,
geene persoonlijke kennis met den emmer ge-
maakt.
Inderdaad waren wy ook te Bologna,
alvorens de oude man (of het Reisboek) had
kunnen denken, dat wij de wonderen van
TUSSCHEN BOLOGNA EN FERRAEA.
175
Modena maar voor de helft gerechtigheid
hadden laten weder varen. Maar het heeft voor
raij iets zoo bekoorlijks, nieuwe tooneelen ach-
ter mij te laten, en toch voort te trekken, en
nog nieuwere tooneelen te ontmoeten — en
bovendien heb ik zulk eene ongelukkige natuur
met betrekking tot gezichten die gegraveerd,
gedroogd en voorgepreekt worden — dat ik
vrees, op elke door mij bezochte plaats, tegen
gelijksoortig gezag te zondigen.
Maar hoe 't hiermede zij, men kon mij den
volgenden ochtend zien wandelen op het be-
vallige kerkhof te Bologna, tusschen de sta-
tige marmeren grafteekens en zuilengangen, in
gezelschap van een grooten troep boeren en
verzeld door een kleinen gids uit die stad,
welke buitengemeen ijverde voor hare eer, en
er zich aan gelegen liet liggen mijne aandacht
af te trekken van de slechte monumenten, ter-
wijl hij niet ophield de goede te verheffen.
Daar ik zag, dat dit mannetje (van opgeruim-
den aard, en die niets dan blinkende tanden en
oogen in zijn gezicht scheen te hebben) strak
naar zeker plekje gras keek, vraagde ik hem
wie daar begraven was. „De armen, S i g n o r e ! n
zeide hij met een zucht en een glimlach, en
stond stil, ten einde naar mij om te zien —
want hij ging steeds een weinig vooruit, — en
nam zijn hoed af om elk nieuw grafteeken te
groeten, „slechts de armen, Sign o r e! het is
zeer vroolijk, 't is recht lief. Hoe groenishet
er en koel, 't lijkt wel een weiland ! Er zijn
vijf — en tevens stak hij al de vingers zijner
rechterhand op om het getal uit te drukken,
wat de Italiaansche landlieden steeds doenals
het onder 't bereik van hunne tien vingers
valt, — er zijn vijf van mijne kindertjes be
graven, S i g n o r e ; juist daar een weinigje naar
de rechterzijde! Welnu! God zij gedankt! 'tis
er zeer vroolijk. Hoe groen en koel is het er!
Het is een volmaakt weiland!" '
Hij zag mij strak in het aangezicht, en be-
merkende dat ik hartzeer om hem gevoelde,
nam hij een snuifje (ieder Cicerone snuift)
en maakte eene kleine buiging ; deels om zich
te verontschuldigen dat hij zulk een onderwerp
het aangeroerd en gedeeltelijk ter nagedachte-
nis der kinderen en ter core van zijn schuts-
heilige.
Het was eene zoo ongemaakte en geheel
natuurlijke buiging als er ooit iemand heeft
gemaakt Onmiddellijk daarop nam hij zijn
hoed geheel en al af, en verzocht mij hem
naar het naaste gedenkteeken te volgen ; en
zijne oogen en tanden schenen glinsterender
dan te voren.
TUSSCHEN BOLOGNA EN FERRARA.
Op het kerkhof, waar de kleine Cicerone
zijne kinderen begraven had, was een zoo net
gekleed wachter, dat, toen de kleine Cice-
rone mij fluisterend te kennen gaf, dat er
geene beieediging in zou steken, deze be-
diende een paar paoli x ) aan te bieden, ik
ongeloovig naar zijn driekanten hoed, zeem-
leeren handschoenen, net gemaakte uniform en
schitterende knoopen zag, en den kleinen
Cicerone met een ernstig hoofdschudden be-
strafte. In luisterrijk voorkomen stond hij ten
minste gelijk met den deurwaarder van het
Hoogerhuis; en het denkbeeld, dat, zooals
Jeremias Diddler zou zeggen, zulk een heer,
„zoo iets als tien stuivers," zou aannemen,
scheen monsterachtig. Hij nam het evenwel
niet euvel op, toen ik zoo vermetel was hem
die te geven, en trok zijn steek af met een
zwier, die een koopje zou zijn geweest voor
het dubbele geld.
Het scheen zijn plicht te wezen, de gedenk-
teekenen aan het volk uit te leggen — ten
rainste deed hij het; en toen ik hem, evenals
Gulliver in Brobdignag deed, vergeleek
„met de inrichtingen van mijn eigen geliefd
land, kon ik mij niet weerhouden, tranen van
trotschheid en blijdschap te storten." Hij had
geen vasten stap ; evenmin als eene schildpad.
Hij slenterde als het volk slenterde, opdathet
zijne nieuwsgierigheid zou voldoen; en stond
hen zelfs toe, nu en dan, de opschriften der
graven te lezen. Hij was haveloos noch brutaal,
onbeschoft noch onwetend. Hij sprak zijne
eigene taal volkomen naar behooren, en scheen
zich, op zijne wijze, als een soort van onder-
wijzer voor het volk te aanschouwen, en een
gepasten eerbied zoowel voor zich zelven als
voor het volk te koesteren. Men zou evenmin
een dergelijk man als bode indeWestmin-
s t e r- A b d y willen hebben, als het volk bin-
nenlaten (gelijk zij in Bologna doen) om de
gedenkteekenen kosteloos te beschouwen.
"Weder eene oude, sombere stad, onder den
schitterenden hemel, met zware gewelfde gan-
gen over de voetpaden in oude straten, en
lichtere en vroolijke bogen in de nieuwere
gedeelten der stad. Weder zijn er sombere, ge-
wijde gebouwen, met nogal vogels, die in en
uit de reten der steenen vliegen; en nogal
grijnzende monsters aan de voetstukken , der
pilaren. Weder rijke kerken, eene dommelige
menigte, ten hemel stijgende wierook, klinkende
schellen, priesters in schitterende kleeding, schil-
derijen, waskaarsen, geborduurde altaarkleeden,
kruisen, beelden en kunstbloemen.
1) Vyftig centen Nederlandsch geld.
176
TAFEREELEN UIT ITALlE.
Er waait u eene ernstige en geleerde lucht
in de stad tegen, en er ligt eene aangename
duisternis over gespreid, zoodat zij zelfs boven
vele steden een duidelijken en onderscheiden
indruk op den geest zou achterlaten, indien zij
zich niet nog meer in het geheugen van den
reiziger vestigde, door de beide steenen hellende
torens (op zich zelven, 't moet erkend worden
afzichtelijk genoeg), kruiswijs overhellende alsof
zij stijf tegen elkander bogen — waardoor het
perspectief, van eenige der nauwe straten, op
zonderlinge wijze wordt gesloten. Ook de col-
leges, kerken en paleizen, en vooral de academie
der schoone kunsten, waar een menigte belang-
wekkende schilderijen zyn, voornamelijk van
Guido, Domenichino en Ludovico Caracci, doen
haar bijzonder heugen. Zelfs indien men er niet
deze, en ook niets anders vond, dat haar in
het geheugen kon terugroepen, dan zou de
groote Meridiaan (middaglijn) op het plaveisel
der kerk van San Petronio, waar de zonnestra-
len den tijd, te midden vanhetknielende volk,
aantoonen, haar een fantastisch en behaaglijk
belang doen inboezemen.
Daar Bologna vol toeristen *) was, die
hier opgehouden werden door eene overstroo-
ming, welke den weg naar Florence ontoe-
gankelijk maakt, had ik mijn kwartier boven in
den top van een hotel, in eene afgelegene
kamer, die ik nooit kon vinden, waarin eene
bedstede was, groot genoeg voor eene kost-
school, waarin ik niet in s]aap kon komen. De
voornaamste der bedienden, die dit eenzaam
vertrekje bezocht, waar geen ander gezelschap
was dan de zwaluwen op de breede bogen
boven het venster, was een man, met betrekking
tot de Engelschen, met eene gedachte bezield ;
en het onderwerp dezer onschuldige mono-
mania was Lord Byron. Ik ontdekte het bij
toeval, toen ik, bij het ontbijt, hem de opmer-
king maakte, dat de matten, waarmede de vloer
bedekt was, in dezen tijd van het jaar zeer
aangenaam waren; waarop hij onmiddellijk ant-
woordde, dat Mylor Bryon zeer gehecht was
geweest aan dat soort matten. Ter zelfder tijd
bemerkende, dat ik geene melk gebruikte, riep
hij met geestdrift, uit, dat Mylor Bryon die
nooit had aangeraakt. In het eerst hield ik
mij in mijne eenvoudigheid verzekerd, dat hij
een van Byron's bedienden was geweest ; maar
neen, hij zeide neen, hij had de gewoonte met
Engelsche heeren over Mylor te spreken, dat
was alles. Hij wist alles van hem, zeide hij ;
ten bewijze hiervan bracht hij hem in ver-
band met ieder mogelijk onderwerp, van den
wijn bij het middagmaal (die op een landgoed
was gegroeid, dat hem toebehoord had) tot
1) De naam voor reizigers, die eene reistoer over het
vasteland maken.
zelfs met het groote bed, dat juist als het
zijne was.
Toen ik het logement verliet, voegde hij
bij ztjne laatste buiging op het plein eene
laatste verzekering, dat M y 1 o r Bryon het liefst
den weg had bereden, langs welken ik ver-
trok, en voor de hoeven der paarden zich
op de steenen deden hooren, snelde hij vlug
de trappen op, waarschijnlijk om een ande-
ren Engelschman, in eene andere afgelegene
kamer, te verhalen, dat de gast zoo even
vertrokken, het levend evenbeeld van Lord
Byron was.
Ik was Bologna op den laten avond bin-
nengetrokken — bijna te middernacht — en
langs den geheelen weg er naar toe, zoodra
wij op Pauselijk grondgebied waren — dat
nergens bijzonder wel bestuurd wordt, daar de
sleutels van Sint Petrus thans wel wat geroest
zijn — was de voerman zoo gejaagd, door het
gevaar van door roovers aangevallen te wor-
den als men in het donker reisde, en had die
vrees zoozeer aan den braven koeriermedege-
deeld, en beiden hadden zoo gedurig stilge-
houden, en waren uit- en afgeklommen, om
naar een valies te zien, hetwelk achterop ge-
bonden was, dat ik hem, die het had wegge-
nomen, bijna bedankt zou hebben. Yan toen
af werd het bepaald, dat, wanneer wii B o logna
verlieten, wij op zulk een uur zoudeh vertrek-
ken, dat wij te F e r r a r a niet later dan omstreeks
acht of negen uur zouden aankomen ; en het
was eene aangename achtermiddag- en avond-
reis, niettegenstaande zij door laag liggende
landen ging, die trapsgewijs moerassiger werden
door het overstroomen der beekjes en rivieren,
siedert de onlangs plaats gehad hebbende
Uevige regenbuien.
Toen ik tegen zonsondergang alleen voort-
wandelde, terwijl de paarden rustten; bereikte
ik eene kleine plaats, welke, door eene dier
zonderlinge werkingen van den geest, welke
wij alien ondervinden, my volmaakt bekend
toescheen, en die ik thans nog duidelijk voor
mij zie. Er stak niet veel bijzonders in; in het
donkerroode licht werd een somber meertje
door den avondwind in beweging gebracht ;
aan den kant eenige boomen. Op den voor-
grond was eene groep zwijgende boerenmeisjes,
liggende over de leuning van eene klekie brug
en ziende, nu eens naar den hemel, dan weder
naar het water; in de verte eene doffe klok;
de schaduw van den naderenden nacht rustte
op alles. Ware ik daar in eenig vroeger leven
vermoord geworden, dan had ik mij de plaats
niet beter of met eene dieper gevoelde huive-
ring kunnen herinneren ; en de wezenlijke heu-
genis daarvan, in dat oogenblik verkregen, is
zoo versterkt door de hersenschimmige, dat
ik bijna betwijfel of ik het zou kunnen ver-
geten.
TUSSCHEN BOLOGNA EN FERRARA.
177
Oud Ferrara is eenzamer, meer ontvolkt
en verwoest, dan eenige defcige zusterstad. Het
gras groeit zoo hoog in de stille straten, dat
iedereen er, in den letterlijken zin van het
woord, zoolang de zon schijnt, hooi zou
kunnen maaien. Maar de zon schijnt met
verminderde vroolijkheid in het barsche Fer-
rara; en er gaat zoo weinig volk langs de
markten, dat het vleesch van hare bewoners
inderdaad gras zou kunnen zijn en op deplei-
nen groeien.
Het verwondert mij, dat de voornaamste
gapen, maar dat er nog ronde gaten moeten
zijn, hoog in den muur, die er u van verwit-
tigen wanneer er eene muis of rat achterhet
beschot wordt gehoord, of iemand den muur
met zijne teenen schraapt, terwijl hij poogt
een dezer gaatjes te bereiken en er door
te zien.
Ik verwonder mij, waarom de takkenbossen
zoodanig zijn gemaakt, dat zij geen anderuit-
werksel kennen dan eene overmatige hitte, wan-
neer ze in vlam geraken ; en op alle andere
tijden doen rillen van kou en stikken van de
EEN ITALIAANSCHE DKOOM.
smid in eene Italiaansche stad altoos naast een
logement woont, of er tegenover, en bij den
bezoeker een gevoel verwekt, alsof de slaande
hamers zijn eigen hart waren, dat met eene
doodelijke drift klopte! Ik verwonder mij er
over, waarom de slaapkamer van alle zijden
omgeven is door gangen, uit argwaan vervaar-
digd, die haar met onnoodige deuren vullen,
en niet gesloten of geopend kunnen worden,
en eene akelige duisternis veroorzaken.
Ik verwonder mij, waarom het niet vol-
doende is, dat deze wantrouwende genien den
geheelen nacht iemands droomen staanaante
rook. Vooral verwonder ik mij, waarom het 't
eigendommelijk kenmerk van burgerlijke bouw-
kunde in de Italiaansche logementen is, dat
al het vuur in den schoorsteen trekt, behalve
de rook.
Het antwoord doet niets af. Smeden, deuren,
kijkgaten, rook- en takkenbossen zijn mij wel-
kom. Toon mij het glimlachend gelaat van
den bediende, hetzij man of vrouw; de hoffe-
lijke manieren, het beminnelijke verlangen om
te behagen, het luchthartig, aangenaam, een-
voudig voorkomen — als zoovele juweelen in
het slijk — en morgen ben ik er weer.
Pickkns. Schetsen uit Amerika en tafereelen uit Italie.
12
178
TAEEEEELEN UIT ITALIE.
., Het huis van Ariosto 7 de gevangenis van
Tasso, eene zeldzame, oude, gothische hoofd-
kerk en, natuurlijk, nog meer kerken, zijn het
bezienswaardigste van F e r r ar a. Maar de lange
stille straten, en de vervallen paleizen, waar
het klimop waait in plaats der banieren, en
waar weelderig onkruid traag over de trappen
kruipt ; die sinds lang door geen menschelijken
voet betreden waren, zijn het schoonst.
Het gezicht van deze treurige stad, een half
uur voor het opgaan der zon, op zekeren
schoonen morgen, toen ik haar verliet, was
even schilderachtig als het fantastisch en spook -
achtig scheen. Het kwam er niet op aan, dat
de menschen nog niet waren opgestaan ; want
al waren zij alien op, en bezig geweest, dan
zou het in deze woestenij nog weinig onder-
scheid hebben gemaakt. Het was ? t best het te
aanschouwen, zonder een enkel beeld in het
tafereel: eene stad der dooden zonder een
enkelen overgeblevene.
De pest zou de straten, pleinen en markten
gevaagd kunnen hebben, en de plundering en
inneming der stad de oude huizen doen instor-
ten, hunne deuren en vensters nedergeworpen
en hunne zoldering vaneen gereten hebben. —
In een gedeelte verhief zich een oude toren he-
melwaarts; het eenige in dit droefgeestig uit-
zicht, waarop het oog rustte.
In een ander gedeelte stond in de verte
een wonderbaarlijk kasteel, omgeven door eene
gracht, eene onvriendelrjk uitziende stad op zich
zelve. In de donkere kerkers van dit kasteel
werden Parisina en haar minnaar, in het holste
van den nacht, onthoofd. Toen ik er opnieuw
naar zag, kleurde het morgenlicht, dat aanbrak,
zijne buitenmuren rood, evenals zij, in vroegere
dagen, meer dan eens van binnen waren bepur-
perd; maar bij het minste geritsel zou het
kasteel en de stad door alle menschelijke schep-
sels geschuwd worden ; sedert het oogenblik
dat de bijl op de laatste der beide minnenden
nederviel en er nooit een anderen klank weer
is teruggekaatst,
Dan van de byl, die forsch en met een doffen sen ok,
En spier en wervel klieft en neerploft op het blok.
Aan de Po gekomen, die zeer gezwollen was
en trotsch voortrolde, trokken wij eene schip-
brug over, bereikten zoo het Oostenrijksch
grondgebied, en vervolgden onze reis door eene
landstreek, die eenige mijlen in het rond groo-
tendeels onder water stond. De brave koerier
en de soldaten hadden in het eerst ; gedurende
een half uur of meer, gekeven over ons eeuwig
paspoort.
Maar dit was eene dagelyksche uitspanning
voor den braven koerier, die altijd stokdoof
was, als armoedig gekleede ambtenaren in uni-
form naar ons toekwamen, zooals zij voortdu-
rend deden, en houten doosjes uitstaken opdat
we er naar zouden zien — of, met andere
woorden, om te bedelen — en die, onwillig
tot het voldoen aan mijne verzoeken, dat men
den man eene kleinigheid zou geven, opdat
wij onze reis in vrede konden vervolgen, ge-
woon was de beambten in gebroken Engelsch
te vermanen; terwijl het gezicht van den onge-
lukkigen man, die volstrekt niet begreep, wat
er te zljnen nadeele gezegd werd, een af beeld-
sel was van de diepste zielesmart, waarvan het
portierraam de lijst vormde.
In den loop van de dagreis hadden wij tot
postiljon een zoo wilden en woesten.knappen
landlooper, als ge verlangen zoudt te zien. Hij
was eene lange, forsch-gebouwde,donkerkleurige
kerel, met een overvloed van zwart haar, dat
over zijn gezicht hing, en groote zwarte bakke-
baarden, die tot onder zijne keel doorliepen.
Zijne kleeding bestond uit een gescheurd pak
van jagers-groen laken, hier en daar met rood
versierd; een spits toeloopenden, kalen hoed,
met eene bemorste en gebroken veer tusschen
het lint gestoken; en een vuurroodenhalsdoek
die over zijne schouders hing. Hij zat niet op
den zadel, maar ruste geheel op zijn gemak
op een soort van laag voetbankje, aan de post-
sjees, beneden tusschen de paardenstaarten —
bijzonder geschikt om ieder oogenblik zijne
hersens uit het hoofd te laten schoppen. Tot
dezen roover zeide de brave koerier, bij toeval,
toen wij op een redelijk drafje gingen, of er
geene mogelijkheid was om sneller te rijden.
Hij ontving het voorstel met een spottend ge-
huil, zwaaide zijn zweep over het hoofd (en
welk eene zweep! het geleek meer op een
Engelschen schietboog), wierp zijne hielen boven
de paarden uit, en verdween bij zulkeenaan-
val ergens in de nabijheid van den wagenboom.
Ik verwachtte zeker hem op den weg te zien
liggen, honderd yards *) achter ons, maar
daar stak ■ de spitse hoed in het volgend oogen-
blik er weer boven uit, en ik zag hem uitrusten,
als in eene sofa, terwijl hij daarover nadacht,
en uitriep: „Ha! ha! wat nu weer. 0! te dui-
vel! Meer aanstappen! Shoe — hoe — oe —
oe!" Deze laatste uitroep was een onuitspreke-
lijk tartend geschreeuw. Daar ik verlangend
was onze onmiddellijke bestemming nog dien
avond te bereiken, waagde ik zelf nu en dan
de eigen proef. Zij bracht juist dezelfde uit-
werking voort. De zweep vloog met denzelfden
verachtelijken zwaai in het rond, de hielen
vlogen naar de hoogte, de spitse hoed naar de
laagte en daarop vertoonde hij zich weder,
uitrustende als te voren en tot zich zelven
zeggende: „Ha! ha! wat nu weer! Meer aan-
stappen. 0! te duivel! Shoe — hoe - oe
- oe."
1) Een yard is 0.914 Ned. el.
EEN 1TALIAANSCHE DEOOM.
179
EEN ITALIAANSCHE DROOM.
Ik had eenige dagen langgereisd, desnachts
weinig uitrustende en nooit op den dag. De
snelle en onafgebroken opvolging van nieuwig-
heden, die mij voorbijgetrokken waren, kwamen
als halfgevormde droomen voor mijn geest, en
eene menigte onderwerpen waarden, onder het
voorttrekken langs een eenzamen weg, in de
grootste verwarring door mijn brein. Bij tus-
schenpoozen stond er een, by het rusteloos
lieen en weder zweven, als het ware, stil, en
stelde rail in staat er oplettend naar te zien,
en het duidelijk te onderscheiden en te be-
schouwen.
Na eenige oogenblikken verfiauwthet, evenals
de voorwerpen van eene tooverlantaren ; en
terwijl ik een gedeelte er van duidelijk voor
mij zag, en een ander gedeelte flauwer, en
weder een in het geheel niet, vertoonde het
mij een ander beeld van de vele plaatsen,
welke ik onlangs had gezien, achteraan zwe-
vende en er doorheen schijnende. Zoodra dit
zichtbaar was versmolt het, op zijne beurt, in
iets anders.
Het eene oogenblik stond ik weder voor den
ouden bruinen hechten kerker van Modena.
Terwijl ik de zonderlingepilarenherkendemet
hunne voetstukken vol grijnzende monsters,
scheen ik ze op zich zelve staande te zien, op
het stille plein te Padua, waar deoude, stem-
mige Hoogeschool was, en de beelden, zedig
gekleed, hier en daar in de open ruimte er
om verspreid. Dan weder zwierf ik rond in
de voorsteden der bevallige stad, en bewonderde
de buitengewone netheid der huizen, tuinen en
wijngaarden, als had ik ze slechts een paar
uren te voren gezien. In hare plaats verrezen
onmiddellijk de twee torens van Bologna; en
de hardnekkigsten van al deze onderwerpen
zonken weg, bij het monsterachtig, omwalde
kasteel van F err a r a, dat, als eene opluistering
eener grillige ballade, door den rooden gloed
der zon beschenen, zich opnieuw aan mijne
oogen voordeed, zegepralende over de eenzame,
met gras begroeide, vervallen stad.
In het kort, ik gevoelde deze onsamenhan-
gende schudding derhersenen, waaraan reizigers
licht onderhevig zijn en zorgeloos bevorderen.
Iedere schok van het rijtuig waarin ik zat, half
dommelend in het duister, scheen eene nieuwe
herinnering uit, of eene andere nieuwe in
hare plaats te brengen, en in dezen staat viel
ik in slaap.
Na eenigen tijd ontwaakte ik (zooals ik dacht)
door het ophouden van het rijtuig. Het was
nu geheel donker, en wij waren aan den kant
van het water. Daar lag eene zwarte boot
met een klein huisje of kajuitje er in van
dezelfde donkere kleur. Toen ik daarin neer-
gezeten was, werd de boot door twee mannen
voortgeroeid, naar een groot licht, in de verte
op het water liggende.
Nu en dan deed zich een akelige zucht van
den wind hooren. Hij bracht het water in be-
weging, en schudde de boot en dreef de wol-
ken weg die de sterren bedekten. Ik kon mij
niet weerhouden te denken, hoe vreemd het
was, op dit uur weg te varen, het land achter
zich te laten, en voort te gaan naar dit licht
op het water. Het begon spoedig meer schitte-
rend te worden, en veranderde van e6n licht
in een hoop waskaarsen, tlonkerende en op
het water schijnende, hoe meer de boot naderde,
langs een droomerig soort van spoor, kenbaar
op het water aan palen en stijlen.
Wij hadden vijf mijlen of daaromtrent voort-
gevaren over het donkergroene water, toen ik
het, in mijn droom, hoorde kabbelen tegen
eenige hinderpalen in de nabijheid. Aandachtig
uitkijkende, zag ik door den nevel iets zwarts
en lomps — • evenals de kust, maar vlak en
dicht op het water liggende, gelijk een vlot —
waarlangs wij voorbijgleden. Het opperhoofd
der beide roeiers zeide, dat het eene begraaf-
plaats was.
Geheel bezield met belangstellende verwon-
dering over eene begraafplaats, die daar lag,
te midden der eenzame zee, wendde ik mij
om, om haar te bezichtigen, daar zij uit ons
spoor zou verdwijnen, toen ik haar plotseling
uit mijne oogen verloor. Yoor ik wist hoe of
wat, zag ik, dat wij over eene straat gleden —
eene spookstraat; de huizen, aan beide zijden,
uit het water rijzende, en de zwarte boot
voortglijdende onder hunne vensters. Uit eenige
dezer ramen schenen lichten, die hunne weer-
kaatsende stralen tot op den bodem van den
duisteren stroom schoten, maar alles was in
diepe stilte verzonken.
Zoo trokken wij door deze geestenstad,
voortgaande onzen koers te richten door
nauwe straten en stegen, alien gevuld met, en
overvloeiend van het water. Enkele hoeken,
waar onze weg van richting veranderde, waren
zoo scherp en nauw, dat het voor de lange,
ranke boot onmogelijk scheen, er omheen te
wenden; maar de roeiers een flauwen, wellui-
denden, waarschuwenden kreet slakende, gle-
den er langs zonder te rusten. Somtijds her-
haalden de roeiers, van eene andere zwarte
boot evenals de onze, den kreet, en hunne
vaart vertragende (gelijk ik dacht dat het met
de onze 't geval was) kwamen zij ons voorbij-
varen, evenals een duistere schaduw. Andere
booten, van dezelfde sombere tint, lagen vast-
gemeerd, zooals ik dacht, aan geschilderde
pilaren, naast donkere, geheimzinnige deuren,
die onmiddellijk op het water uitkwamen.
180
TAEEREELEN UIT ITALIE.
Eenige van deze waren ledig; in anderelagen
de roeiers te slapen, naar eene zag ik eenige
beelden uit een sombere gewelfde gang
komen, van uit het inwendige van een paleis,
en begeleid door toortsdragers. Ik zag ze
maar ter vlucht; want eene brug, zoolaagen
zoo dicht bij de boot, dat zij gereed scheen
om neer te storten en ons te verpletteren, een
van die menigte bruggen, die den droom in
de war brengen, bracht ze oogenblikkelijk uit
mijne oogen. Wij voeren verder, naar het mid-
den dezer vreemde plaats — met water overal
om ons heen waar nooit ergens anders water
was — rijen huizen, kerken, groepen statige
gebouwen, die er boven uitstaken — - en, overal
dezelfde buitengewone stilte. Onmiddellijkdoor-
kliefden wij een breeden en open stroom, en
voeren, zooals ik dacht, voorbij eene ruime,
bestrate kaai, waar de flonkerende lampen,
waarmede zij verlicht was, lange rijen bogen
en pilaren deden zichtbaar worden,* van eene
lompe, sterke samenstelling en belangrijke
hechtheid, maar even rank voor het oog als
spinnewebben of St.-Maria's-draden — en
waarop ik voor het eerst volk zag wandelen —
en kwamen bij trappen aan, die van het water
naar een groot huis leidden, waar ik 7 na tal-
looze gangen en gaanderijen te zijn doorge-
gaan, mij ter ruste nedervleide; luisterende
naar het geraas door de donkere booten teweeg-
gebracht, welke door het kabbelende water
tegen het venster op en neer werden bewogen,
totdat ik in slaap viel.
De glans van den dag, die mij in dezen
droom bescheen; zijne frischheid en beweging,
het drijvende er van, het schijnen van de zon
op het water, zijn helderblauwe hemel en het
suizen der lucht, kunnen door geene woorden
van wakenden verhaald worden.
Maar van uit mijn venster zag ik naar be-
neden op de booten en sloepen; op masten,
zeilen, touwwerk, vlaggen; op groepen bezige
zeelieden, werkende aan de ladingen dezer
schepen; op ruime kaaien, met balen, kisten
en koopmansgoederen van alie soort bedekt;
en groote schepen, in de nabijheid liggende
in statige luiheid; op eilanden, bezaaid met
prachtige koepels en torens; en waar gouden
kruisen in het licht schitterden ; boven op won-
derlijke kerken, die uit de zee ontsprongen.
Naar beneden gaande, langs den kant der
groene zee, wier baren voor de deur rolden en
al de straten vulden, kwam ik op een plein
van zulk eene alles overtreffende schoonheid
en grootheid, dat al het overige nietig en
flauw was, in vergelijking met de liefelijkheid
er van, die alle aandacht tot zich trok.
Het was een groot Piazza, naar het mij
voorkwam; geankerd, evenals de rest, op den
diepen Oceaan. Op zijne breede vlakte stond
een paleis, meer majestueus in zijn hoogen
ouderdom dan al de gebouwen der aarde in
den grootsten bloei en volheid van hunne
jeugd. Kloosters en galerijen, zoo rank dat zij
misschien het werk van toovernimfen waren ;
zoo sterk, dat eeuwen er tevergeefs op gebeukt
hebben, wendden zich om dit paleis, en
omgaven het benevens eene hoofdkerk, schitte-
rend door de wilde, weelderige phantasieen
van het Oosten. Niet ver van zijn ingang staat
een hooge toren; afgescheiden en zijn trotsch
hoofd eenzaam ten hemel verheffende, overziet
hij de Adriatische zee. Nabij den kant des
strooms stonden twee roode granieten, onheil-
spellende pilaren ; de een heeft op zijn top een
beeld, met zwaard en schild gewapend; de
ander een gevleugelden leeuw. Weder niet ver
van deze, een tweede toren, in al zyn ver-
sierselen de rijkste onder de rijken, zelfshier,
waar alles rijk was; omhoog houdende een
grooten wereldkloot, die glinsterde van het
goud en het donkerste blauw; de twaalf tee-
kenen van den dierenriem waren er op ge- .
schilderd, en eene kunstmatig nagebootste zon
wentelde er zich omheen ; terwijl vlak er boven
twee metalen reuzen de uren op eene klok
sloegen. Een ovaal plein met hooge huizen
van den allerwitsten steen, omringd door een
ranken en fraaien booggang; en hier en daar
verhieven zich van het plaveisel van den wee-
ken grond sierlijke, spits toeloopende masten,
om er de vlaggen aan te hijschen.
Mij dacht dat ik in de hoofdkerk trad, en in- en
uitging onder hare menigte bogen, die door
hare geheele lengte loopen. Een grootaardige
en vakerige bouwstijl van onmetelijke evenre-
digheden; verguld met oude mozaieken; over-
laden met welriekende geuren, beneveld door
den wierook ; kostbaar door schatten van edel-
gesteenten en metalen, flonkerend achter ijzeren
tralies; geheiligd door de lichamen der marte-
laren; als de regenboog geschakeerd met ven-
sters van gekleurd glas, duister door het uitge-
sneden hout en het gekleurdemarmer; somber
in hare uitgestrekte hoogten en verwijderde
afstanden ; glinsterende van zilveren lampen en
flikkerende lichten, denkbeeldig, phantastisch,
eerbiedwekkend, overal onbegrijpelijk. Mij dacht,
ik betrad het oude paleis ; mijne schreden
richtende door oude galerijen en raadkamers,
waar de vroegere bestuurders van de beheer-
scheresse der wateren, ernstig, in portret, van
de muren voor zich zagen, en waar hare hoog-
geroemde galeien, op het doek nog altijd zege-
pralend, als vroeger streden en overwonnen.
Mij dacht, ik zwierf door zijne staatsie- en zege-
hallen — nu naakt en ledig, — en terwijl ik
staarde naar zijne vervlogen trotschheid en
macht (want dat alles was voorbij ; alles) hoorde
ik eene stem uitroepen: „Eenige teekens van
zijne oude heerschappij, en enkele troostre-
denen voor zijn val, kunnen hier thans vrij
EEN ITALIAANSCHB DROOM.
181
opgespoord worden P Ik droomde, dat men
mij toen voortleidde in eenige kamers, waar
ik nog niet was geweest, en die verbonden
waren met eene gevangenis, nabij het paleis;
die daarvan gescheiden was door eene hooge
brug, welke over eene nauwe straat liep; en,
zooals ik droomde, de Brug der Zuchten
genoemd werd.
Maar eerst ging ik voorbij twee spleten, in
den steenen muur uitgehouwen : de L e e u w e n-
muilen — nu tandeloos — waarin, hetkwam
mij ten minste in de ontroerende akeligheid
van mijn slaap zoo voor, aanklachten tegen
onschuldigen, bij den ouden, slechten Raad
ingeleverd, meer dan eens in een donkeren
nacht, werden geworpen.
Toen ik nu de raadkamer zag, waar der-
gelijke gevangenen ondervraagd werden, en
de deur, waar zij doorgingen, als zij veroor-
deeld waren — eene deur, die nimmer dicht-
viel achter een man, die nog hoop had televen
— scheen mijn hart in mijn boezem te willen
barsten.
Het werd nog meer aangedaan toen ik, met
eene fakkel in de hand, van uit het vroolijke
daglicht nederdaalde in twee rijen afgrijselijke,
akelige, verschrikkelijke, steenen cellen, de eene
rij onder de andere; zij waren geheel donker.
In elke was een gat in den hechten muur,
waar, in vroeger tijd, iederen dag eene fakkel
geplaatst werd — zoo droomde ik — om den
gevangene, die daarin was, voor een half uur
licht te verschaffen. De gevangenen hadden bij
den glans dezer kortstondige stralen, in de
donkere gewelven, opschriften gekrast en uit-
gehouwen. Ik zag deze. Want hun werk, door
de punt van een roestigen spijker voortgebracht,
heeft hunne doodsangsten en- hen zelven, lan-
ger dan vele geslachten, overleefd.
Ik zag eene eel, waarin niemand langer dan
vier en twintig uren verbleef — daar hij ter
dood veroordeeld was, voor hij haar betrad;
vlak er bij, eene andere, nog akeliger eel, waar
de biechtvader te middernacht kwam — een
in het bruin gehulde monnik — die er over
dag en in de vrije, heldere lucht spookachtig
uitzag, maar in de schemering dezer duistere
gevangenis alle hoop deed verdwijnen, en den
heraut van den moord geleek.
Ik stond met mijn voet op de plaats, waar,
op hetzelfde gevreesde uur, de gevangene, na
gebiecht te hebben, geworgd werd, en raakte
met mijne hand de bewuste deur aan — die
laag en als verborgen was, — door welke de
zware zak naar eene boot werd gedragen, en
weggeroeid, en in het water geworpen, daar,
waar men op doodstraf geen net mocht uit-
werpen.
Om dezen hechten kerker en boven eenige
gedeelten er van : tegen de ruwe buitenwallen
aanspoelendp en ze van binncn door vochtig-
heid en drab doende uitslaan: de spleten en
scheuren vullende met vochtig wier en met al
hetgeen de zee uitwerpt, alsof zelfs de steenen
en tralies monden hadden, die gestopt moesten
worden: een gemakkelyken weg opleverende
voor het wegvoeren van de lichamen der ge-
heime slachtoffers van den Staat — een zoo
bereidwilligen weg, dat hij met hen meeging
en voor hen uitliep, evenals een wreede scherp-
rechter — stroomde hetzelfde water dat ik in
mijn droom gezien had, en deed het zelfs toen
naar een droom gelijken.
Uit het paleis naar beneden gaande, langs
eene trap, die, zooals<ik dacht, de Reuz en-
trap genoemd werd — ik meende mijteher-
inneren, dat een oud man afstand deed, en
langzamer en zwakker de trappen afklom, toen
hij de klok hoorde luiden, die zijn opvolger
verkondigde — vertrok ik met eene dier don-
kere booten, tot wij aan een oud tuighuis kwa-
men, dat door vier marmeren leeuwen bewaakt
werd. Om mijn droom nog monsterachtiger en
onwaarschijnlijker te maken, had een van dezen
woorden en zinspreuken op zijn lichaam, daar
gegrift op een ongekenden tijd en in eene onge-
kende taal ; zoodat hun doel voor iedereen
geheim was.
Daar was een licht gehamer in deze plaats
hoorbaar, daar men er schepen bouwde en kleine
werkzaamheden verrichtte ; want de grootheid
der stad bestond niet meer, zooals ik gezegd
heb. Het scheen inderdaad een wrak te zijn,
dat drijvende op het water was gevonden, met
eene vreemde vlag ten top geheschen en vreenv
delingen aan zijn roer.
Een prachtig versierd vaartuig, waarmede
zijn vroeger opperhoofd op zekere tijden van
het jaar wegvoer, om den Oceaan te huwen,
lag, meen ik, niet meer hier; maar, in zrjne
plaats, lag er een klein model, vervaardigd
uit het geheugen, evenals de grootheid der
stad vroeger: en het sprak tot mij van het-
geen geweest was (zoo worden de sterken en
de zwakken in het stof gelijk), bijna even
welsprekend als de hechte pilaren, bogen en
zolderingen, opgericht om de fraaie schepen
te overschaduwen, die nu geen andere schaduw
hadden, op het water of op de aarde.
Nog was er eene wapenkamer. Geplunderd
en vernield, maar toch eene wapenkamer, met
een trotschen standaard, op de Turken veroverd,
die kwijnde in de sombere lucht van zrjne
kooi. Rijk versierde malierustingen, door voor-
name krijgslieden gedragen, waren daar bijeeri-
verzameld ; kruisbogen en werpspietsen ; kokers
vol pijlen, speren, zwaarden, dolken, knotsen,
schilden en zware strijdbijlen. Platen vanbewerkt
staal en yzer, om van het edele ros eene mon-
ster te maken, geheel in metaal gesloten ; en
een werktuig (dat gemakkelijk op de borst kon
gedragen worden), geschikt om zonder gedruisch
182
TAFEREELEN UIT ITALIE.
dienst te doen: namelijk om de lieden met
vergiftigde pijlen te doorschieten.
Eene kast of een gat zag ik, vol met gevloekte
marteltuigen, op afgrijselijke wijze daargesteld
om de beenderen der menschen saam te druk-
ken, en in elkander te knijpen en te vermalen,
en te verpletteren, en ze vaneen te rijten en
te verdraaien onder eene pyn, als stierf men
duizend dooden. Twee ijzeren helmen en
borststukken ]agen er voor, om de hoofden
der nog levende martelaars te drukken en te
omsluiten; en boven op elken was eene kleine
verhevenheid, evenals eene aambeeld, waarop
de duivel, die de marteling bestuurde, zijn
elleboog kon doen rusten en zich voorover-
buigen om naar de klaagtonen en bekentenissen
van de ongelukkigen te hooren. De ijzeren
helmen hadden nog een flauwe gelijkenis met
het menschelijk gelaat ~ zij waren vormen
van aangezichten, waarvan het zweet afliep en
die door pijn verwrongen waren — zoodat het
moeielijk viel te denken, dat ze ledig waren;
en vreeselijke kramptrekkingen, die er nog in
zweefden, schenen mij te volgen, toen ik mij
weder naar mijne boot begaf en naar eene
soorfc van publieke wandeling op zee roeide,
waar gras en boomen waren. Maar ik vergat
die folteringen toen ik aan het uiterste einde
er van stond — ik stond daar in mijn droom
— en langs de kust zag, naar de onder-
gaande zon: voor mij, in de lucht en op de
diepte een karmozijnrooden gloed, en achter
mij, de geheele stad, die zich oploste in stre-
pen van rood en purper op het water.
In de bovenmatige verwondering over een
zoo zeldzamen droom, lette ik niet op den tijd
en begreep weinig van zijne vlucht, Maar er
waren dagen en nachten in, en als de zon
hoog aan den hemel stond en als de stralen
der lampen weerkaatst werden door het snel-
vlietende water dreef ik nog steeds, (zooals ik
dacht) met het opkomen van het getij, dat
mijn donkere boot, door de straten deed
varen ? tegen de slibberige muren en huizen
plassende.
Somtijds klom ik af aan de deuren van ker-
ken en groote paleizen, en wandelde van kamer
tot kamer, van zijvleugel tot zijvleugel, door
doolhoven van rijke altaren, oude gedenktee-
kenen en vervallen vertrekken, waar de meu-
belen, half vreeselijk, half belachelijk wegrotten.
Er waren schilderijen, waaruit zulke eene onein-
dige schoonheid en uitdrukking, zulk een harts-
tocht, waarheid en macht straalde, dat zij even
zoovelejongeenverschewezenlijkhedenschenen,
te midden vaneenleger geesten. Ik verbond ze,
in mijne verbeelding, met de oude dagen der
stad; met hare schoonheden, aanvoerders, bur-
gers, kooplieden, makelaars, priesters; ja, zelfs
met hare steenen en pleinen ; alien omringden
mij weder, met een nieuw leven bezield. Yer-
volgens eenige marmeren trappen afklimmende,
waar het water tegen sloeg en af zijpelde,
stapte ik in mijne boot, en voer, al droo-
mende, verder.
Ik ging door nauwe straten, waar timmer-
lieden, in hunne winkels met zaag en beitel aan
het werk, lichte krullen in het water slinger-
den, waar ze evenals wier lagen, of, door den
vloed, als een saamgepakte hoop langs mij
, heen werden gevoerd. Ik trok langs openstaande
deuren, vervallen en verrot, omdat ze lang in
het nat stonden, door welke een kleine reep
van een wijngaard groen en helder schitterde,
en met zijne lispelende bladen ongewone scha-
duwen op de straat wierp. Ik trok langs kaaien
en terrassen, waar vrouwen, bevalliggesluierd,
heen en weder gingen, en waar luiaards in
den zonneschijn op de steenen of op de
trappen lagen. Ik trok langs bruggen, waar
ook menschen waren, die heen en weder
slenterden en nu en dan over de leuning
keken. Daaronder waren steenen balkons, zoo
gebouwd, voor de hoogste vensters van de
hoogste huizen, dat ze hem duizeligmaakten, die
er naar keek; — trok voorbij tuinen, schouw-
burgen, reliekenkastjes, wonderbare groepee-
ring van bouwwerken — Gothische — Sara-
ceensche — grillig met beelden van alle tijden
en landen versierd; trok langs gebouwen, die
hoog en laag, en zwart, en wit, en recht, en
krom, gemeen en grootsch, vervallen en sterk
waren; — verwarrende te midden van een
dichten hoop booten, en ten laatste terecht
komende in eene groote gracht ! Daar ver-
beeldde ik mij, in mijn droom, den ouden
Shylock heen en weder over de brug te zien
gaan, die geheel met winkels bebouwd was
en van waar een gegons van menschenstem-
men oprees. Een vorm, die mij toescheen
Desdemona te zijn, boog voorover, onder een
zonneblind door, om een bloem te plukken.
En in den droom dacht ik, dat de geest van
Shakespeare ergens over het water zweefde, en
door de stad waarde.
Des avonds, toen er twee lampen brandden
voor een beeld van de H, Maagd, in eene
galerrj aan de buitenzijde der hoofdkerk, bij
het dak, verbeeldde ik mij, dat het groote
Piazza van den Qe vleugelden Leeuw
helder verlicht was, en dat zijne geheele rij
van bogen vol volk was, terwijl hoopen men-
schen zich vermaakten in prachtige koffiehui-
zen, die er op uitkwamen — en die, naar mij
dacht, nooit gesloten waren, ipaar den gan-
schen nacht open bleven. Toen de bronzen
reuzen het middernachtsuur op de klok sloe-
gen, dacht ik, dat al het leven en de geest-
drift dezer stad hier bijeenverzameld was; en
toen ik wegroeide, langs de stille kaaien,
zag ik de lieden nog alleen als kleine stipjes
hier en daar, met slapende roeiers, die in hunne
DOOR VERONA, MANTUA EN MILAAN NAAR ZWITSERLAND.
183
mantels gewikkeld, zoo lang ze waren, op de
steenen lagen.
Maar, dicht bij de kaaien en kerken, palei-
zen en gevangenissen ; schurende tegen de
muren en opwellende in de geheimste plaatsen
der stad, kletst het water altijd. Zondergedruisch
en waakzaam, en in vele plooien er omheen
geslingerd, evenals eene oude slang, den tijd
afwachtende — zoo kwam het mij voor —
dat men in zijne diepten zou kijken, om een
steen der oude stad te vinden die zich zijne
beheerscheresse noemde.
En zoo spoelde het mij weg, totdat ik ont-
waakte op de oude marktplaats te Verona.
Ik heb meermalen naderhand aandezenvreem-
den droom op het water gedacht, mij half be-
vreemd vragende of die stad er nog liggen
zou, en of haar naam V e n e t i e is.
DOOR VERONA, MANTUA EN MILAAN
OVER DEN BERGWEG VAN DEN
SIMPLON, NAAR ZWITSERLAND.
Ik had half en half geaarzeld, naar Verona
te gaan, in de vrees dat het mij de beguiche-
ling zou ontnemen ten aanzien van Romeo en
Julia. Doch zoodra ik op de oude marktplaats
was aangekomen, werd de vergissing uit den
weg geruimd, Het is zulk eene grillige, aardige
en schilderachtige plaats, gevormd door zulk
een buitengewone en rijke verscheidenheid
van phantastische gebouwen, dat er niets beters
kon worden gevonden, zelfs in het hartje dier
romantische stad, die het tooneel is van een
der meest romantische en 'schoone geschiede-
nissen.
Het spreekt vanzelf, dat ik, van de markt,
rechtstreeks naar het huis der Oapulets ging,
dat nu ontaard is in een hoogst ellendig her-
bergje. Luidruchtige voerlieden enbemodderde
marktkarren betwistten elkander het bezit van
den hof, waar men tot over de enkels in de
vuilnis trad, en waar zich een troep beslijkte
en bespatte ganzen bevond; verder was er een
hond met een grimmigen kop, op kwaadaar-
dige wijze hijgende bij den ingang eener deur,
en die Romeo zeker bij het been zou hebben
gepakt, zoodra hij het over den muur stak,
indien hij namelijk toen bestaan en losgeloo-
pen had. De boomgaard is in andere handen
gevallen, en is er, eenige jaren geleden, van
afgescheiden geworden, maar er was er een
die bij het huis behoorde, of in alien gevalle
is het mogelijk, dat er een geweest zij — en
de hoed *), het oude wapenteeken derfamilie,
1) In het Italiaansch is cappello een hoed, van-
daar Ca puletto.
kan er nog, boven de deur van den hof in
steen gehouwen, worden gezien. De ganzen,
de marktkarren, de voerlieden van deze en de
hond bedierven, het moet erkend worden, de
geschiedenis eenigermate, en het zou veel aar-
diger zijn geweest het huis ledig te vinden,
en door de onbewoonde vertrekken te kunnen
wandelen; maar het zien van den hoed was
mij onuitsprekelrjk aangenaam, en de plaats
waar vroeger de tuin was, schier niet minder.
Buitendien ziet er het huis zoo wantrouwend
en nijdig uit als men er een kan wenschen te
zien, ofschoon het van zeermiddelmatigehoogte
is. Ik had er daarom vrede mede, als het
wezenlijke huis van den ouden Oapulet, en was
dienovereenkomstig erkentelijk ten aanzien van
eene uiterst on-sentimenteele vrouw vanmid-
delbaren ouderdom, de waardin uit het huis,
die werkeloos op den drempel stond en naar
de ganzen keek, en die ten minste in het
eenige bijzondere opzicht naar de Oapulets ge-
leek, dat zij — in den dagelijkschen zin van
het woord — zwaar was.
Van Julia's huis naar Julia's graf is de over-
gang, voor den bezoeker, zoo natuurlijk als
naar Julia zelve of naar de meest trotsche
Julia om wie ter eeniger tijd de heldere toort-
sen zijn ontstoken. — Ik ging alzoo met een
gids naar een ouden, zeer ouden tuin, die eens,
naar ik geloof, behoort had tot een oud, zeer
oud klooster, en nadat ons eene vrouw met
schitterende oogen, die bezig was met het
wasschen van kleeren, door een verbrijzelde
poort had binnengelaten, ging ik naar eenige
wandeldreven, waar versche planten en jonge
bloemen lustig opschoten tusschen brokstuk-
ken van oude muren en borstweringen, welke
met klimop waren begroeid. Daar werd mij
een kleinen vijver of watertroggetoond, welke
door de vrouw met glinsterende oogen —
terwijl zij de armen met haar doek afdroogde
— „L a tomba diGiuliettala sfortu-
n a t a" (Het graf der ongelukkige Julia) werd
genoemd. Met de sterkste geneigdheid om te
gelooven, kon ik het niet verder brengen dan
te gelooven, dat de vrouw met de schit-
terende oogen zelve het geloofde, zoodat ik
haar dat groote vertrouwen en bovendien hare
gewone fooi in klinkende munt schonk, Dat
Julia's rustplaats vergeten was, baarde veeleer
genoegen dan teleurstelling. Hoe troostrijk
het ook voor Yorick's geest moge geweest
zijn, op de steenen boven zijn hoofd voet-
stappen, en twintigmalen op een dag zijn
naam te hooren herhalen, is het echter
voor Julia beter buiten de treklijn der toe-
risten te liggen, en geene andere bezoe-
kers te krijgen dan die in voorjaarsregen,
zachte lucht en zonneschijn op de graven
komen.
Verona is streelend! Met zijne schoone
184
TAFEBEELEN UIT ITALTE.
oude paleizen en bekoorlijk landschap in het
verschiet, dat zich uit de terraswandelingen, en
uit de statelijke ; van hekken voorziene gale-
rijen opdoet. Met zyne Romeinsche poorten,
die nog de fraaie straten bespannen, en in
het zonnelicht van heden de schaduw werpen
van tweehonderd jaren vroeger. Met zijne in
marmer gekleede kerken, hemelhooge torens,
rijke bouwversierselen en aardige, stille, oude
stegen, waar het geschreeuw der Montagu's en
Capulets eens weergalmde:
Kn deed Verona's oude burgerschaar,
II un graf ontvloon, een passend siersel zijn
Voor 't voeren van een hollebaard.
Met zijne snelvlietende rivier, schilderachtige,
oude brug, groot kasteel, lispelende cipressen,
verrukkelijk en vroolijk verschiet! Streelend
Verona!
Tusschen dit alles op de Piazza di Bra
— als een geest van de grijze aloudheid, te
midden der gemeenzame werkelijkheid van het
vluchtige thans — staat het groote Romeinsche
Amphitheater, zoo wel bewaard enzorgvuldig
onderhouden, dat iedere rij zitplaatsen nog onge-
schonden is. Op enkele der bogen kunnen de
Romeinsche cijfers nog gezien worden, en er
zijn gangen en trappen, en onderaardsche wegen
voor de beesten, en slingerpaden, boven en
onder den grond, evenals toen de trotsche dui-
zendtallen er uit- en in snelden, begeerig de
bloedige vertooning van het strijdperk te
aanschouwen. Thans nestelen in sommige der
schaduwrijke en nolle plaatsen van de muren
smeden en hunne werkplaatsen, en eenige kra-
mers in het klein, die het een en ander te koop
hebben, en op de borstwering is groenend on-
kruid, en bladen, en gras. Maar anders is er
weinig veranderd.
Toen ik alles met groote belangstelling had
doorgeloopen en tot de bovenste zitplaats-
galerij was gegaan, en, mij afwendende van het
schoone panorama, dat door de nabijgelegen
Alpen omsloten werd, naar beneden zag in
het gebouw, scheen het voor mij te liggenals
het inwendige van een verschrikkelijk grooten
hoed van gevlochten stroo, met een zeer bree-
den rand en een ondiepen bol: de vlechten
worden voorgesteld door de vier en veertig
rijen zitbanken De vergelijking is huiselijk en
phantastisch, ten minste bij herinnering en op
papier, maar zij kwam, desniettemin, oogen-
blikkelijk onwederstaanbaar bij mij op.
Eenigen tijd te voren was hier eenpaardrij-
derstroep geweest — dezelfde troep, denk ik,
die aan de oude dame in dekerkteM odena
verscheen — en had eene plaats aan het
eene einde van het strijdperk opgeruimd, waar
zij hunne kunsten vertoonden en de sporen
van de pooten hunner paarden nog aanwezig
waren.
Onwillekeurig stelde ik mij een handvol toe-
schouwers voor, op een of twee van deze oude
steenen zitbanken bijeen, en een met lovertjes
voorzien ruiter, die beleefd was, of een grap-
pige Polichinello, waar de barsche wallen op
neerzagen. Bovenal dacht ik er aan, hoe vreemd
die Romeinsche zwijgenden naar het gelief-
koosde grappige tooneel van de reizende Engel-
schen zoude staren, waarin een Engelsch
edelman (Lord John), met een zeer dikken
buik, gekleed in een blauwen rok metpanden
tot aan de hielen, hooggele broek en een
witten hoed, opkomt, op een steigerend paard
zittende met eene Engelsche dame (Lady Bet-
sey), uitgedost met een strooien hoed, een groe-
nen sluier en een rood spencer, en die altijd
eene reusachtige reticule en eene opgeslagen
parasol met zich voert.
Ik wandelde het overige van den dag de
stad door, en kon er, naar ik geloof, tot nu
toe gewandeld hebben. Op eene plaats was er
een zeer aardige nieuwerwetsche schouwburg,
waar zij toen juist de opera Romeo en Julia
(die in Verona altijd gaarne gezien wordt)
opvoerden.
In een andere was er, onder een zuilengang,
eene verzameling Grieksche, Romeinsche en
Etrurische overblijfselen, waarbij een oud man
zat, die zelf wel een Etrurische reliek geleek ;
want hij was niet sterk genoeg om het ijzeren
hek open te duwen, toen hij het ontsloten had,
en had geen stem genoeg om zich te doen
hooren, toen hij de zeldzaamheden beschreef,
noch gezicht genoeg om ze te zien ; zoo heel
oud was hij. Op eene andere plaats was er
eene galerij van schilderstukken ; zoo schrikke-
lijk slecht, dat het verrukkelijk was, die te zien
wegrotten. Maar overal, in de kerken, in de
paleizen, in de straten, op de brug, of beneden
langs de rivier, was Veron a altijd behaaglijk,
en zal het in mijn geheugen altyd blijven.
Ik las dien avond Romeo en Julia in
mijne eigen kamer in het logement— en natuur-
lijk had een Engelschman dat daar nooit te
voren gelezen — en vertrok den volgenden
dag met zonsondergang naar Mantua, waar ik
(gezeten in de coupe van een omnibus en
naast den conducteur, die de Mysteres
d e Paris las, bij mij zelven de regels her-
haalde :
Daar is geen wereld, buiten dezen muur,
Maar kwelling, vagevimr, de helle zelf;
Yan hier verb ami en is verjaagd van de aard,
En zulk een ban is dood — 1) ;
1) M. L. Ph. C. van den Borgh, Bloemlezing nit Shake-
speare. Vert.
DOOR VERONA, MANTUA EN MILAAN NAAR ZWITSERLAND.
185
waardoor my werd te binnen gebracht, dat,
wanneer men de zaak op de keper beschouwt,
Romeo slechts uit een omtrek van vijf en
twintig mijlen buiten de stad was gebannen,
en dit nam wel wat weg van mijn vertrouwen
op zijne geestkracht en fierheid.
Het zou mij bijster verwonderen, dat de
weg naar Mantua in zijn tijd zoo schoon
ware geweest! Slingerde hij toen door even
groene weiden, schitterende door dezelfde glans-
rijke stroomen en geschakeerd door frissche
groepen bevallige boomen! Die purperen ber-
gen lagen er stellig toen reeds ; en de kleeding
van die boerendeernen, welke een groote zil-
veren pen droegen, die van een knopje voor-
zien en van achteren door de haren was gesto-
ken, daarin zal wel kwalijk eenige verandering
zijn gekomen. Het hoopgevend gevoel, door
zulk een schoonen ochtend en zulk een over-
heerlijken zonsopgang verwekt, voor zoo iets
kan geen hart, ook zelfs dat niet van eenuit-
gebannen minnaar koel blijven, en Mantua
zelf moet hem in het verschiet tegengeblonken
hebben, met zijne torens, en muren, en water,
bijna als eene bruiloftskoets vol gasten op een
openbaar plein. Wellicht keerde en wenddehij
zich op dezelfde scherpe wijze over twee ram-
melende ophaalbruggen en dezelfde lange be-
dekten houten brug, en naderde de roestige
poort van het stilstaande Mantua, terwijl hij
het drabberige water daarachter verliet.
Zoo er ooit een mensch heeft bestaan, die
goed paste voor een dergelijke woonplaats, en
eene woonplaats, die geschikt ware voor hem,
dan pasten de magere apotheker en Mantua
volmaakt goed bij elkander. Wellicht dat het
toen woeliger geweest zij. Is dit het geval, dan
was de apotheker een man, die zijn tijd voor-
uit was, en voorzag wat Mantua in achttien-
honderd vier en veertig zou wezen. Hij vastte
veel en dit hielp hem in zijne voorwetenschap.
Ik stapte af aan het logement de Gouden
Leeuw, en was in mijne kamer met den koe-
rier bezig plannen te maken, toen er een be-
scheiden tikje aan de deur werd gedaan, welke
op eene buitengalerij uitkwam die om eene
binnenplaats liep. Een zeer haveloos mannetje
komt naar binnen, om te vragen of mijnheer
ook een cicerone begeerde om hem de stad
te toonen; zijn gelaat zag er zoo ernstig en
ijverig uit, toen hij daar zoo in de geopende
deur stond, en er sprak zooveel armoede uit
zijn kale kleeding en gedeukten hoed, en uit
zijne afgesleten handschoenen, waarmede hij
dien vasthield — en dat er niet te minder in
uitgedrukt lag, ofschoon het blijkbaar zijne
haastig aangetrokken Zondagschekleeren waren
— dat ik even gaarne hem zou vertreden als
afgewezen hebben. Ik nam hem op staanden voet
aan, en hij kwam dadelijk binnen.
Terwijl ik de redekaveling eindigde met welke
ik juist bezig was, stond hij stralende van vreugd
in een hoek en maakte een looze vertooning
alsof hij mijn hoed met zijn arm opwreef. HacJ
zijn loon zooveel Napoleons bedragen als het
nu franken bedroeg, dan had er over de sche-
mering zijner haveloosheid niet zulk een zonne-
straal kunnen schitteren als er thans op den
man glom nu hij aangenomen was.
„Wel," zeide ik, toen ik gereed was, B willen
wij nu uitgaan?"
fl Als 7 t mijnheer belieft. 't Is een schoone
dag. Wel wat koeltjes, maar toch aangenaam,
recht lief. Gelieft mijnheer, dat ik de deur
open? Dit is de plaats van het logement. De
hof van den Gouden Leeuw. Mijnheer
moet oppassen, dat hij op de trap niet uit-
glijdt. 7 '
Wij stonden nu op straat.
„Dit is de straat van den Gouden Leeuw.
Dit is de buitenzijde van den Gouden Leeuw.
Het belangwekkende raam, daar boven op de
eerste verdieping, waar die ruit gebroken is, is
het raam van mijnheers kamer T
Nadat ik al die opmerkelijke voorwerpen
had bekeken, vraagde ik, of er te M a n t u a
veel te zien was.
„Wel, mijnheer I Inderdaad niet. Niet veel!
zoo zoo," zeide hij, zijne schouders, bij wijze
van verantwoording, ophalende.
„Veel kerken?"
„Neen. Bijna alien zijn door de Franschen
afgeschaft. 77
„Kloosters?"
,Neen. Alweer door de Franschen! Bijna
alien zijn door Napoleon afgeschaft."
„Is er veel handel?"
„Zeer weinig handel. 7 '
„Veel vreemdelingen?"
„Och hemel!"
Ik dacht dat hij in flauwte zou vallen.
„Wat zullen wij," zeide ik, „dan doen als we
ginds de twee groote kerken hebben bezichtigd ?"
Hij keek de straat op en af, en wreef op
bedeesde wijze zijne kin, en zeide toen, terwijl
hij mij in het aangezicht keek, alsof er een
lichtstraal in zijn geest was gevallen, en tevens
met een nederig, volslagen en onweerstaanbaar
beroep op myne toegeeflijkheid !
„S i g n o r e 1 wij kunnen eene kleine wande-
ling in de omstreken der stad doen (Si pub
far' un piccolo giro delle citta)."
Die voorslag kon mij slechts aangenaam
wezen en wij gingen te zamen zeer opgeruimd
uit. In zijne vergenoegdheid opende hij zijn
hart, en pakte zooveel van Mantua uit als een
cicerone kan doen.
„Men moet eten," zeide hij, „maarPah! het
is ongetwijfeld eene akelige plaats/
Hij maakte zooveel hij maar kon van de
hoofdkerk van St. Andreas — eene statige
kerk — en van een afgesloten gedeelte van
TAFEREELEN UIT ITALIE,
het plaveisel, om hetwelk waskaarsen brandden
en eenigen knielden; en onder welke, naar
men zegt, de Sangreal der oude romancen
is bewaard. Toen wij deze kerk en nog eene
andere (de hoofdkerk van San Pietro) hadden
bezichtigd, gingen wij naar het Museum, dat
gesloten was. „Dat beteekende niet veel,"
zeide hij. „Bah! Er binnen is niet veel te
zien!" Toen gingen wij het Piazza del Dia-
v o 1 o (het Duivelsplein) zien, dat door den
duivel (met geen bijzonder doel) in een enke-
len nacht was gebouwd ; vervolgens het P i a z z a
V i r g i 1 i a n a, daarna het standbeeld van Vir-
gilius — o n z e dichter, zooals mijn kleine
vriend zei, een oogenblik zijn geest eene vaart
doende nemen, en zijn hoed een weinigje schuin
opzettende. Toen gingen wij naar eene akelige
soort van werf eener hoeve, langs welke men toe-
gang verkreeg tot eene schilderij-verzameling. Op
het oogenblik dat de poort vandit verblijf werd
geopend, kwamen er eene groote vijfhonderd
ganzen om ons heen waggelen, en strekten
hare halzen uit, en kwaakten op de akeligste
wijze, alsof ze riepen : „0 ! daar is volk om de
schilderijen te kijken! Ga niet naar boven !Ga
niet naar boven!" Terwijl wij opklommen,
wachtten zij, tot een hoop samengeschoold,
heel stil bij de deur, en kakelden daar, eens
te hooi en te gras, op halfluiden toon; maar
op het oogenblik dat we ons weer vertoonden 7
kwamen hunne halzen weer vooruitsteken als
kleine verrekijkers, en begonnen ze een groot
rumoer te maken, dat ongetwijfeld moet betee-
kenen: „Hoe! wilt ge alweer heengaan? Wat
zegt ge er van! Hoe vindtge't!" Zij wachtten
ons af aan het buitenhek en vervolgden ons
spottend tot aan Mantua.
De ganzen, die het Kapitool hebben gered,
waren, in vergelijking met deze 7 niet meer dan
zwijnenvleesch in verhouding tot een geleerd
speenvarken. Welk eene galerij! Ten aanzien
van een onderwerp van kunst, zou ik hunne
meening zelfs hooger stellen dan de redevoe-
ringen van Sir Joshua Reynolds.
Nu we weer op straat stonden, nadat we op
^chandvolle wijze daarheen waren geescorteerd
was mijn kleine vriend volstrekt bepaald bij de
„P i c c o 1 o giro" of kleine wandeling door de
stad, welke hij vroeger had voorgeslagen. Maar
mijn inval het PalazzoTete bezoeken (waar-
van ik veel had gehoord als van een vreemd
en wild gebouw) ; schonk hem nieuw leven ;
en we gingen heen.
Het geheim van de lengte der ooren
van Midas zou nog meer algemeen zijn be-
kend geworden 7 ingeval zijn bediende, die
het tusschen het riet uitfluisterde, in Mantua
had gewoond, waar riet en biezen genoeg
zijn om het aan geheel de wereld te verkon-
digen.
Het Palazzo Te staat op een veenachtigen
grond, te midden van dergelijke plantgewassen,
en is voorzeker een van de zonderlingste plaat-
sen, welke ik ooit heb gezien.
Niet om zyn treurigheid 7 ofschoon het droe-
vig genoeg is. Noch om zijne vochtigheid, of-
schoon het zeer vochtig is. Noch om zijn
berooiden toestand, ofschoon die zoo berooid
en veronachtzaamd is als een huis het kan
wezen. Maar hoofdzakelijk om de ontelbare
nachtmerrien, waarmede het inwendige (onder
andere voorwerpen van eene meer malsche be-
handeling) is versierd door Giulio Romano.
Daar is een glurende reus boven zekeren schoor-
steenmantel 7 en er zijn reuzen bij dozijnen
(Titan s 7 die tegen Jupiter strijden); op de
muren van een ander vertrek, die zoo onbe-
grijpelijk leelijk en grotesk zijn, dat men er
over verwonderd staat, hoe eenig mensch zich
zulke schepsels kan hebben voorgesteld. Inde
kamer, waarin men er een overvloed van vindt 7
zijn die gedrochten met opgezwollen aange-
zichten en bolle wangen 7 en alle soort van
verdraaide blikken en ledematen, afgemaald 7
als wankelende onder de zwaarte van neerstor-
tende gebouwen, en onder de puinhoopen be-
dolven, en rotsmassa's oplichtende, en zich er
onder begravende; terwijl zij tevergeefs pogen
de zuilen in stand te houden van zware zol-
derdaken, die op hunne hoofden neervallen ;
en in een woord, hoe zij alle soort vanuitzin-
nige en duivelachtige vernieling ondergaan en
uitvoeren.
De beelden zijn van eene verbazende grootte,
en overdreven tot den hoogsten graad van
onhebbelijkheid ; het koloriet is hard en onaan-
genaam; en het effect van het geheel doet,
naar ik meen, veel meer dan eenig werkelijk
tafereel door de hand eens kunstenaars voor
oogen gesteld, het bloed op geweldige wijze
naar het hoofd der aanschouwers opstijgen.
Deze tafereelen, waarvan men kippevel krijgt,
werden vertoond door een ziekelijk schijnende
vrouw, wier voorkomen 7 naar ik het waag te
zeggen, het gevolg is van de schadelyke uit-
wasemingen der moerassen. Het was echter
moeielijk zich vrij te houden van degedaChte,
of zij niet al te zeer werd op- en nagejaagd
door de reuzen, die haar door verschrikking
den dood op het lijf joegen, haar, die ge-
heel alleen was in dat paleis, dat als een
uitgedroogde regenbak stond tusschen riet en
biezen, met al den nevel 7 die er buiten
omheen hing en er zich aanhoudend omheen
bewoog.
Onze wandeling door Mantua vertoonde
ons, in bijna elke straat, eenige buiten dienst
gestelde kerk ; nu eens voor een magazijn van
koopwaren, dan eens voorniemendalgebruikt;
alle op den hoogst mogelijken graad gebrekkig
en verwaarloosd, en op het punt van in te
vallen. De moerassige stad was zoo dof en
DOOR VERONA, MANTUA EN MIL AAN NAAR ZWITSERLAND. 187
eentonig, dat de morsigheid, die er op zat,
daar niet scheen gekomen te zijn op de
gewone wijze, maar op hare oppervlakte te
zijn bezonken, en aangeslibd als in stilstaand
water. En echter ging er nogal wat handel
om, en werd er nog wat voordeel verkre-
gen; want er waren bogen, waaronder vele
Israelieten aan de buitenzijde hunner winkels
zaten, en hunne stapels stoffen en wollen
goederen en schitterende zakdoeken en snuis-
terijen ten toon spreidden, en er in alle op-
zichten zoo spraakzaam en druk bezig uitzagen
als hunne geloofsbroeders in H o u n d s d i t c h
t e L o n d e n.
Toen ik een Vetturino had gekozen uit
de nabijzijnde christenen, die aannam ons in
derdehalven dag naar M i 1 a a n te brengen, en
den volgenden ochtend met het openen der
poorten te vertrekken, keerde ik naar den
Gouden Leeuw terug en gebruikte een lek-
ker middagmaal op mijn kamer, in een engen
doorgang tusschen twee bedsteden, waarover
een rookend vuur en aan de andere zijde
eene latafel was. Op den volgenden ochtend
ten zes uur rinkelden wij, in het donker, door
den natte, kouden mist, die de stad bedekte:
en voor het middaguur begon de voerman
(een inboorling van Mantua en omstreeks
zestig jaren oud), den weg naar M i 1 a a n
te vragen.
Deze leidde door B o z z o 1 o : voorheen
eene kleine republiek, en thans een van de
meest verlaten en met armoede bezochtesteden ;
waar de kastelein uit het ellendigelogement —
't was zijne wekelijksche gewoonte (God zegene
hem daarvoorl) — zeer kleine muntstukjes
uitdeelde onder een luidruchtigen troep vrou-
wen en kinderen, wier lompen fladderden in
den wind en den regen buiten de deur, waar
zij te hoop geloopen waren om zijne aalraoes
te ontvangen,
De weg leidde dien dag en den geheelen
volgenden door mist, en, slijk, en regen, en
wijnstokken, die laag bij den grond waren. De
eerste rustplaats was Cremona, gedenkwaar-
dig om hare sombere kerken, van tichelsteenen
gebouwd, en hare verbazend hooge torens: de
Torazzo — om van hare violen te zwijgen
— van welke zij in deze ontaarde tijden geen
enkele voortbrengt ; en de tweede L o d i. Toen
gingen wij voort, door nog meer slijk, mist en
regen en moerassige gronden, en door zulk
een dikken nevel, dat de Engelschen, die sterk
zijn in het geloof aan hunne eigene grieven,
geneigd zijn te gelooven, dat zij een dergelijken
in hun eigen land alleenaantreffen; dit duurde
tot wij de geplaveide straten van M i 1 a a n
binnenreden.
De nevel was daar zoo dik, dat men even-
veel van de torenspits der wijd vermaarde
hoofdkerk kon zien ; als stond zij teBombay.
Maar daar wij er eenige dagen bleven om
ons te ververschen, en tegen den volgenden
zomer er weder terugkeerden, had ik ruime
gelegenheid den heerlijken bouwstijl er van
in al zijne majesteit en schoonheid te aan-
schouwen.
Elk christen behoort hulde te doen aan den
Heilige die er in rust. Er mogen vele goede
en echte heiligen in den almanak staan, maar
San Carlo Borromeo bezit — als ik bij zulk
een onderwerp juffrouw Primrose *) mag aan-
halen — „mijn warm hart." Hij was een liefde-
rijk geneesheer voor de zieken, en weldadig
vriend voor de armen, en dit alles niet door
een geest van blind bijgeloof, maar als de fiere
tegenstander van geweldige gebruiken in de
kerk van Rome: zijne nagedachtenis vereer
ik. Ik vereer ze er niet te minder om, dewijl
hij bijna werd omgebracht door een priester,
door priesters omgekocht om hem voor het
altaar te vermoorden, ter vergelding zijner
pogingen, ter hervorming van eene valsche en
hnichelachtige broederschap van monniken. De
hemel bescherme alle navolgers van San Carlo
Borromeo, zooals Hij hem beschutte! Eenher-
vormingsgezinde paus zou zelfs nu wel een
weinigje bescherming noodig hebben.
De onderaardsche kapel, in welke het lichaam
van San Carlo Borromeo wordt bewaard 2 ),
vertoont een contrast zoo treffend en akelig,
als er in eenige plaats kan worden gezien, De
waskaarsen, welke daar beneden branden,
blikkeren en glimmen tegen h a u t-r e 1 i e f s
(verheven beeldwerk) in goud en zilver, op
kunstige wijze bewerkt door bekwame handen,
en de voornaamste gebeurtenissen voorstellende
uit het leven van den Heilige. Edelgesteenten
en edele metalen blinken englinsteren aan alle
zijden. Door een windas wordt de voorzijde des
altaars langzaam op zijde geschoven, en daar-
binnen, in eene prachtige kist van goud en
zilver, ziet men, door albast heen, de gerim-
pelde mummie van een man; de priesterlijke
gewaden die het versieren, schitterend als' zij
zijn van diamanten, smaragden, robynen en alle
soorten van kostbare en prachtige steenen. De
ineengeschrompelde hoop ellendige aarde, te
midden dier groote schittering, wekt meer
medelijden dan indien het op een mesthoop
lag. Er is geen straal van weergekaatst licht in
al de schittering en het vuur der juweelen, of
hij schijnt te spotten met de donkere holten,
die eens oogen hebben bevat. Elke draad zijde
in de rijke kleederen schijnt slechts voorraad
1) Be vrouw van den Predikant van Wakefield.
Zie Aanm. bladz. 149.
2) Zie Aanm. bladz. 1.60.
188
TAFEREELEN UIT ITALIE.
van wormen, die spinnen ten gerieve van wor-
raen, die in graven voorttelen.
In de oude eetzaal vanhet vervallenklooster
van Santa Maria delle Grrazia is het
kunstwerk wellicht meer dan eenig ander ter
wereld bekend: Het Avondmaal door Leonard
Da Vinci — waarin de snuggere Dominicaner
monniken eene deur hebben gemaakt, om de
bezigheden van den maaltijd met meer gemak
te kunnen volbrengen.
Met het practische gedeelte der schilderkunst
ben ik niet bekend, en neb geene andere mid-
delen om over eene schilderij te oordeelen,
dan wanneer zij de natuur gelijkt en verfraait
en bevallige samenstellingen van vormen en
kleuren aanbiedt. Daarom behoeft men mij
niet te gelooven, wat de „behandeling" van
dezen of genen meester betreft; hoewel ik
zeer wel weet, (zooals iedereen weten kan, die
over de zaak nadenkt) dat zeer weinig voor-
name meesters, met eenige mogelijkheid, in
hun leeftijd de helft van de schilderijen kunnen
vervaardigd hebben, die hun naam dragen en
die door vele menschen, aanspraak makende
op een goeden smaak, als ontwijfelbaar oor-
spronkelijke werken erkend worden. Maar dit
tusschen twee haakjes.
Over het Laatste Avondmaal, teMi-
laan, zal ik alleen opmerken, dat zij, wat
compositie en ordonnantie aangaat, eene won-
derschoone schilderij is, maar dat zij het niet
is om hare oorspronkelijke kleur of hareeigen-
aardige uitdrukking van eenig gezicht of van
gelaatstrekken. Behalve de schade, welke zij
door de vochtigheid, het verval en verzuim
geleden heeft, is het (zooals Bary *) aantoont)
zoo bij- en overgeschilderd, en nog wel zoo
ellendig, dat verscheidene der koppen volstrekt
mismaakt zijn met strepen verf en kalk ; smet-
ten, die er aanhangen evenals wennen en de
uitdrukking geheel verwringen. Daar, waar de
oorspronkelijke kunstenaar de indruksels van
zijn genie aan een gelaat mededeelde, dathem
door eene enkele lijn of toets van mindere
schilders onderscheidde, en hem maakte wat
hi] was, volgden broddel,aars hem op, scheuren
en spleten opvullende en beschilderende, en
die buiten staat waren zijnemanier nate boot-
sen ; en zij hebben er strepen, en wenkbrauw-
fronsingen en rimpels van hun eigen maaksel
brjgevoegd en het meesterstuk beklad en be-
dorven.
Dit is eene zoo geschiedkundige daadzaak,
dat ik haar niet zou herhalen, en daardoorde
kans loopen van vervelend te worden, had ik
niet een Engelsch heer voor de schilderij op-
gemerkt, die zich groote moeite gaf, in zachte
stuiptrekkingen (zoo zou ik ze ten minste be-
l) Een Engelsoh kunstenaar van grooten naam.
schrijven), te vallen, op het zien van eenige
fijne bijzonderheden van uitdrukking, die er
niet meer in aanwezig zijn. Waarom het. voor
reizigers zoowel als voor beoordeelaars, a'ange-
naam en niet meer dan billijk zou zijn, om
eindelijk te begrijpen, dat het volstrekt e^ns een
werk van groote verdiensten moet geweest zijn,
wanneer, bij zoo weinig van hare overgebleven
oorspronkelijke schoonheden, het grootsche van
de oorspronkelijke teekening thans nog vol-
doende is om haar naam op te houden als
eene schilderij vol belangstelling en waardig-
heid.
Wij beschouwden, natuurlijk, ook al het
andere bezienswaardige in Mil aan; en het is
een fraaie stad, hoewel niet zoo onbedrieglijk
Italiaansch, dat men dit op het eerste gezicht
zien zou ; evenmin bezit zij de eigenaardige hoe-
danigheden van vele steden ; die op zich zelve
minder belangrijk zijn. Het Corso, waar de
Milaneesche rijken in hunne koetsen op en
neer rijden (en liever dan dit niet te doen,
binnenshuis half van honger zouden willen ster-
ven), is een ailerstatigste publieke wandeiweg,
door lange lanen van boomen overschaduwd.
In den prachtigen schouwburg, vanL a Sc ala
werd, na de opera, een heldenballet opgevoenl,
Prometheus genaamd ; waar, by den aan-
vang er van ? een paar honderd mannen en
vrouwen ons sterfelijk ras voorstelden, zooals
het was voordat de verfijningen der kunsten
en wetenschappen, der liefde en der bevallig-
heden op aarde kwamen om hettebeschaven.
Ik heb nooit iets gezien, dat meer effect maakte.
In het algemeen is de gebaren-taal der Itali-
anen opmerkelijker wegens haar plotselingen
en onstuimigen aard dan wegens hare keurige
uitdrukking; maar in dat geval werden de
kwijnende eentonigheid; het matte, ellendige,
lustelooze, vadsige leven; de schraapzuchtige
hartstochten en begeerten van menschelijke
schepsels, beroofd van dien geestverheffenden
invloed, waaraan wij zooveel verschuldigd zijn,
en aan welker voorstanders wij zoo weinig
er voor in de plaats geven, op eene inder-
daad krachtige en aandoenlijke wijze uitgedrukt.
Ik zou het bijna onmogelijk geacht hebben,
een zoodanig denkbeeld zoo krachtig op het
tooneel voor te stellen zonder behulp der
spraak.
Ten vijf uur des ochtends hadden wij Mi-
la a n reeds verlaten, en voordat het vergulde
beeld op den top van de spits der hoofdkerk
met den blauwen hemel ineensmelt, vertoonden
zich de A 1 p e n voor onze oogen, als een ver-
warde hoop van bergtoppen en kruinen, door
wolken en sneeuw omgeven.
Evenwel vervolgden wij onzen koers daar-
heen, tot het donker werd; en den geheelen
dag namen de bergtoppen, wanneer de weg
ze ons van verschillende kanten deed beschou-
DOOR VERONA, MANTUA EN MIL A AN NAAR ZWITSERLAND.
189
wen, vreemdsoortige, veranderlijke vorraen
aan. De schoone dag spocdde juist ten einde ;
toen wij het Lago Maggiore (groote meer)
met zijne bekoorlijke eilanden bereikten. Want
hoe grillig en phantastisch het I sol a Bella
(schoone eiland) ook zijn moge, het is nochtans
schoon. Alles wat uit dit blauwe water op-
duikt, omringd door zulk een landschap, moet
schoon zijn.
Ten tien uur des avonds kwamen wij te
Do mo d'Ossola, aan den voet der berg-
engte van den S i m p 1 o n. Maar daar de maan
helder scheen en er geen wolkje in de met
sterren bezaaide lucht zweefde, was het geen
tijd om naar bed te gaan, of iets anders te
doen dan voort te reizen. Na dus een weinig
uitgerust te hebben, kregen wij een klein
rijtuigje, en begonnen wij naar boven te
rijden.
Het was op het einde van November en de
sneeuw lag vier of vijf voet hoog op den gebaan-
den weg op den bergtop ; op andere gedeelten
was de nieuwe laag alreeds dik; de lucht was
doordringend koud. Maar de helderheid van
den nacht, en het grootsche uitzicht op den
weg, met zijne ondoordringbare schaduwen en
dikke duisternis, en zijne plotselinge wendingen
bij het maanlicht, en het onophoudelijk geraas
van het neerstortend water, maakten de reis
bij iedere schrede meer en meer verheven.
De weg begon, na van de kalme Italiaansche
dorpen, die onder ons in het maanlicht slui-
merden, te zijn afgeweken, tusschen de som-
bere boomen te loopen, en kwam na eenigen
tijd in eene barre, steile en moeielijk te gena-
ken streek, waar het maanlicht helder en schit-
terend scheen. Trapsgewijze werd het geraas
van het vallend water luider; en het wonder-
bare spoor, na den stroom op eene brug te
zijn overgestoken, schoot tusschen twee hechte,
steile rotsmuren, die het schijnsel der maan
geheel uitsloten en alleen eenige weinige sterren
lieten schijnen in de nauwe streep van den
hemel er boven. Maar ook dit ging teloor in
de diepe duisternis van een hoi in de rots,
waardoor de weg gegraven was; daar de ver-
schrikkelijke waterval er vlak onder klaterde
en donderde 7 met zijn schuim en zijne wateren,
die als een nevel voor den ingang hangen. Uit
dit hoi opnieuw in het maanlicht komende ; en
over eene vreemdsoortige brug gaande, kruipt
en wendt de weg zich opwaarts, door de berg-
engte van Gondo, woest en grootsch, boven
eenige beschrijving verheven, met bevallige uit-
ziende afgronden, die aan beide zijden in de
hoogte rezen en elkander bijna boven onze
hoofden ontmoetten.
Zoo trokken wij den geheelen nacht, langs
den ruwen weg, al hooger en hooger, zonder
ons een oogenblik vermoeid te gevoelen, ver-
loren als wij waren in de beschouwing der
donkere rotsen, der verschrikkelijke hoogten en
diepten, der zachte sneeuwvelden, die thans
tusschen spleten en holen lagen, en de trotsche
stroomen, die eensklaps in den diepen afgrond
nederstortten.
Met het aanbreken van den dag bereikten
wij de sneeuwvelden, waar een scherpe wind
vinnig woei. Na met eenige moeite de bewo-
ners opgeklopt te hebben van een houten huis,
dat in deze eenzame plaats stond, en waar de
wind akelig omheen huilde, en de sneeuw weg-
blies en deed rondwarrelen, kregen wij een soort
van ontbijt in eene kamer vervaardigd van
ongeschaafde planken, maar goed verwarmd
door middel van eene' kachel en goed ingericht
(zooals het ook noodig was) om de zware
stormen er buiten te houden. Nadat er eene
slede gereed was en vier paarden er voor ge-
spannen waren, trokken wij verder, de sneeuw
doorploegende. Steeds opwaarts; maar nu in
de koude morgenlucht, die door de groote
witte woestijn, waar wij doorreisden, duidelijk
en helder werd.
Wij waren op den top van den berg: voor
ons was het ruwe houten kruis, dat zijne grootste
hoogte boven de oppervlakte der zee aanduidt
— toen de stralen der opkomende zon plotse-
ling op de smeltende sneeuw vielen en haar
een donkerroode kleur deden aannemen. Het
grootsche van dit eenzame tooneel vertoonde
zich toen ten top zijner verhevenheid.
Toen wij zoo voortgleden, kwam er uit het
godshuis, door Napoleon gesticht, een troep
reizende landlieden, met stokken enknapzakken,
die er hadden overnacht. Zij werden verzeld
door een paar monniken, hunne gastvrije ver-
zorgers, die langzaam met hen voortstapten om
hun gezelschap te houden. Het was prettig hun
een goeden morgen te wenschen, en aardig ze
een goed eind wegs na te staren, ten einde te
zien hoe ze naar ons omkeken, en, als een
van onze paarden struikelde of viel, dadelijk
weifelden of zij al of niet zouden terugkeeren,
om ons te helpen. Maar het was dan weder
spoedig op de been, door de hulp van een
ruwen voerman, wiens span hier ook was blij-
ven vastzitten, en toen we hem tot vergelding
uit dien tegenspoed hadden geholpen, verlieten
wij hem, daar hij langzaam naar hen heen
zwoegde, en gingen gemakkelijk en snel voort,
langs den zoom van een steilen afgrond,
tusschen de pijnboomen die op den berg
groeiden.
Toen wij kort daarop weder in het rijtuig
waren, begonnen wij snel den berg afte rijden,
onder eeuwige ijsbergen komende, die den vorm
hadden van boogvormige galerijen, van welke
eene menigte ijskegels neerhingen; boven en
onder schuimende watervallen ; in de nabijheid
van schuilplaatsen, en galerijen om er opko-
mende gevaren te ontgaan, door holen, over
190
TAFEREELEN UIT ITALIE.
welker boogvormige zolderingen de sneeuw-
vallen in de lente heenglijden, en zich in de
niet doorzochte kloof daar beneden begraven;
naar beneden, over hooge bruggen en door
schrikbarende ravijnen : een.e kleine afgescheiden
plek in de uitgestrekte en woeste tooneelen van
ijs en sneeuw en monsterachtige granietrotsen.
Naar omlaag door den diepen bergpas van
Sal tine, waar men verdoofd wordt door den
stroom, die tusschen de naakte rotsblokken, in
het vlakke land, daar ver omlaag, woedend
naar beneden valt. Naar omlaag langs heen en
weer slingerende wegen, en liggende tusschen
een hooger en een lager gel egen afgrond, naar
warmer weder, kalmer lucht, en liefelijker land-
scbap, tot wij dekerkenenkerktorens van eene
Zwitsersche stad, met metaal gedekt, met roode,
groene en gele kleuren als goud en zilver voor
ons in den dauw en den zonneschijn zagen
glinsteren.
Daar de onderwerpelijke herinneringen alleen
Italie betreffen, en het dus mijne zaak is,
zoo snel als mogelijk is daarheen terug tehollen,
wil ik (hoewel ik degelijk de verzoeking er toe
gevoel) niet vermelden, hoe de Zwitsersche
dorpen, groepsgewijze liggende aan den voet
van reusachtige bergen, eruitzienalsspeelgoed;
en hoe verward de huizen opeengehoopt en
opgestapeld zijn; of hoe de straten er nauw
zijn, om den huilenden wind des winters geen
te grooten toegang te verschaffen; en hoe de
gebroken bruggen door de woedende stroomen,
in de lente plotseling van banden ontslagen
waren medegesleurd. Of hoe daar boerinnen
waren met groote, ronde, bonte kappen, die
als zij het venster uitkeken en alleen het hoofd
deden zien, het voorkomen hadden eener bevol-
king van zwaarddragers van den Lord Mayor
te L on den; of hoe schoon de stad Vevay
zich voordeed, aan het bekoorlijke meer van
Geneve gelegen; of hoe het standbeeld van
St. Pieter, in de straat van Freyburg, den
grootsten sleutel in de vuist klemt, die er ooit
is gezien; of dat Freyburg beroemd is om
de twee hangbruggen en het groote orgel der
hoofdkerk.
Of hoe tusschen die st^d en B a z e 1 de weg als
een doolhof loopt, tusschen welvarende dorpen
van houten hutten, met overhangende rieten
dakenenlage,vooruitstekendevensters,beglaasd
met kleine, ronde vensterruiten als driegulden-
stukken; of hoe er in elk klein Zwitsersch erf,
met de kar of wagen, zorgvuldig naast het huis
onder dak geplaatst, en het tuintje, pluimge-
dierte en de groepen van kinderen met blozende
wangen, een voorkomen vanwelvaartheerschte,
dat, na Italie te hebben gezien, zeer nieuw en
zeer streelend was ; hoe de kleeding der vrou-
wen weder veranderde, en er geen zwaarddra-
gers meer waren te zien, maar in plaats daar -
van, zich helderwltte borstlappen, en groote,
zwarte, waaiervormige gaasachtige kappen in
rnenigte vertoonden.
Of hoe bekoorlijk de streek was in de nabij-
heid van het Jura-gebergte, met sneeuw be-
sprenkeld, door de maan verlicht en met de
muziek van het neerstortende water; of hoe,
onder de vensters van het groote hotel de Drie
Koningen te Bazel, de gezwollen Rijn met
Snellen loop en groene kleur voortstroomde ; of
hoe hij te Straatsburg, even snel maar min-
der groen, en, naar men zegt, lageraf mistig
was : en dat hij, zoo laat in het jaar, eene veel
minder zekere reisbaan opleverde dan de groote
weg naar Par ijs.
Of hoe Straatsburg zelf met zijneprach-
tige, oude, Gothische hoofdkerk en ouderwetsche
huizen, met hunne spitse daken en gevels, eene
kleine galerij van vreemde en belangwekkende
gezichten opleverde; of hoe er binnen in de
hoofdkerk, tegen den middag, eene rnenigte
menschen verzameld waren, om het beroemde
uurwerk in beweging te zien, bij het slaan van
het middaguur. Hoe bij het slaan daarvan een
geheel leger van poppen eene rnenigte vernuftig
bedachte bewegingen verrichtten ; en hoe, onder
deze, een groote kunstmatige haan, die op den
top stond, twaalfmaal luid en helder kraaide.
Of welk een wonderlijk gezicht het opleverde,
hoe die haan groote moeite deed om te klap-
wieken en zijn hals uit te rekken, maarblijk-
baar geen verband had met zijne eigen stem,
die een groot eind lager uit de klok voort-
kwam.
Of hoe de weg naar Parys, een enkelezee
van slijk was ; en vandaar naar de kust, door
eene ingevallen harde vorst, een weinig beter
werd. Of hoe Dover's duinen een behaaglijk
gezicht opleverden, en Engeland zoo ver-
wonderlijk lief er uitzag — ofschoon het, dit
dient erkend, op een winterdag donker en
kleurloos is.
Of hoe het, een paar dagen naderhand, koud
was bij het weder oversteken van het Kanaal,
met ijs op het dek en tamelijk veel sneeuw in
Frankrijk; of hoe depostkoets door de sneeuw
krabbelde, in de heuvelachtige streken door
een aantal moedige paarden op een klein galopje
voortgetrokken ; of hoe er, voor ? t dag was,
buiten het plein van hetpostkantoorteParijs,
zonderlinge avonturiers in hoopen lompen, met
kleine harken, in de besneeuwde straten rakel-
den, om naar prullen en vodden te zoeken.
Of hoe tusschen Parijs enMar seille ter-
wijl de sneeuw er zeer hoog lag, dooi inviel,
en dat de mail, de volgende driehonderd
mijlen of daaromtrent, meer waadde dan reed;
hoe er, des Zondagsavonds, de veeren van bra-
ken, en zij hare twee passagiers uitzette, opdat
deze zich, middelerwijl zij hersteld werd, kon-
den verwarmen en ververschen in ellendige bil-
jartkamers, waar een harig gezelschap om de
NAAR ROME DOOR PISA EN SIENA.
191
kachel vergaard zat en kaart speelde; welke
kaarten zeer veel naar lion zelvengeleken, daar
ze niter st slap en morsig war en.
Of hoe wij te Marseille werden opgehou-
den door stormweer, en stoombooten aankon-
digden dat ze zouden vertrekken, en het toch
niet deden; of hoe de goede stoompakket Char-
lemagne (Karel de Groote) eindelijk uitvoer
en zulk weer trof, dat ze nu eens dreigde
binnen te loopen in Toulon, en dan eens in
N i z z a, doch, doordat de wind ging liggen,
geen van beide deed, maar in plaats er van,
de haven van Qenua binnenliep, waar mij de
bekenden klokken zoet in de ooren klonken.
Of hoe er een reisgezelschap aan boord was,
waarvan een lid zeer ziek lag in het vertrekje
dat naast het mijne was, en, door zijne ziekte
korzelig geworden, weigerde het woordenboek
te geven, dat hij onder zijne peluw bewaarde,
en daardoor zijn reisgezelschap noodzaakte elk
oogenblik bij hern naar beneden te komen,
om te vragen, hoe men eenklontje suiker, een
glas bran dew ijn en water — hoe laat is het,
enz. in het Italiaansch zeide; hetwelkhij altijd
met zijne eigene, zieke oogen wilde opzoeken
daar hij weigerde het boek aan eenige levende
ziel toe te vertrouwen.
Evenals Grumio, had ik u dit en nogiets
meer kunnen vertellen — maar het zou weinig
hebben gebaat ware ik er niet in belet door
de herinnering, dat ik mij met Italiemoet
bezighouden. Dus zal het, zooals Grumio's
geschiedenis, „in de vergetelheid sterven."
NAAR ROME DOOR PISA EN SIENA.
Voor mij bestaat er in Italis niets schoo-
ners dan de kustweg tusschen Genua en
Spezzia. Aan de eene zijde ziet men, soms
veraf, soms nablj en gelijk met den grond, en
vaak omzoomd' door gebroken rotsen van
veelsoortigen vorm : daar de blauwe zee met
hier en daar eene schilderachtige feluca(een
soort vaartuig), die zachtkens voortglijdt; op
de andere zijde, hooge heuvels, bergkloven
met witte stulpjes bestrooid, plekken van don-
kere olijfbosschen, dorpskerken met hare ranke,
opengewerkte torens en vroolijk geschilderde
landhuizen. Op alle heuveltjes en dijken langs
den weg, de wilde cactus en de aloe in kwis-
tigen overvloed bloeiende, en de tuinen der
schoone dorpen langs den weg, des zomers
gloeiende van groepen der Belladonna, terwijl
zij in den herfst en den winter rieken van de
oranje- en citroenboomen.
Eenige van de dorpen zijn bijna uitsluitend
door visschers bewoond, en het is aardig, hunne
groote booten op het strand gehaald te zien,
en eene geringe oppervlakte beschaduwende
waarin zij liggen te slapen, of waar de vrou-
wen en kinderen zitten te snateren en naar de
zee te zien, terwijl zij hunne netten op den
oever herstellen. Daar is eene stad,Camoglia,
met hare kleine haven, honderden voeten lager
dan de weg, aan de zee gelegen, waar huisge-
zinnen van zeevarenden wonen, die, zeerlang
geleden, te dezer plaatse reeders van kustvaar-
ders waren en op Spanje en op andere lan-
den handel dreven. Van den weg gezien die
er boven ligt, doet zij zich voor als eene
schrale afspiegeling aan den kant der gerimpelde
watervlakte, schitterende in het licht derzon.
Daarheen afgedaald zijnde, langs de slingerende
sporen der muilezels, is zij eene volmaakte af-
beelding in het klein van eene oorspronkelijke
zeeplaats : de zoutwaterigste, ruwste, roofziekste,
kleine stad, die er ooit gezien is. Groote ver-
roeste ijzeren ringen en meer-kettingen, kaap-
standers en brokken van oude masten en
sparren verstoppen den weg; kloeke booten,
om in slecht weer uit te varen, en zeemans-
plunjes fladderen in de kleine haven of liggen
op de zonnige steenen te drogen ; op de borst-
wering van den ruwen steiger liggen eenige
kerels te slapen, die er als waterrotten uitzien,
met hunne voeten over den wal slingerende,
alsof land en water hun hetzelfde was; en
glipten zij er in, zij zouden wegdrijven, genoeg-
lijk voortsluimerende te midden der visschen ;
de kerk schittert van de gedenkteekenen, uit
zee medegebracht, en van de gelofte-offeranden,
ter herinnering aan redding uit storm of schip-
breuk. De woonhuizen, die niet onmiddellijk op
de haven uitkomen, zijn toegankehjk door
middel van donkere, lage gewelfde gangen en
uitgesleten trappen, alsof ze, in duisternis en
moeielijkheid om te genaken, gelijk moesten
zijn aan het ruim van een schip, of aan onge-
makkelijke kajuiten onder water; en overal riekt
het naar visch, en zeewier en oud touw.
De kustweg, van waar men Camoglia
reeds van verre in de laagte kan zien liggen,
is in het warme jaargetijde, voornamelijk in
eenige gedeelten der omstreken van Genua,
beroemd door de St.-Jans-torren. Op een duis-
teren nacht daar langs wandelende, heb ik
deze schoone insecten een schitterend uitspan-
sel zien daarstellen ; zoodat de verafzijnde ster-
ren verbleekten bij den glans en het geflonker,
welke op ieder olijfboschje en langs elke hel-
ling der heuvelen schitterden en de geheele
lucht vervulden.
Het was evenwel niet in zulk een tijd van
het jaar, dat wfl langs dezen weg trokken om
ons naar Rome te begeven. Het midden van
Januari was juist voorbij, en het was zeer som-
ber en donker weer, en zeer vochtig boven-
dien. Toen wij door den schoonen bergpas
van Brae co trokken, overviel ons zulk eene
192
TAFEREELEN UIT ITALIE.
mist- en regenbui, dat wij den geheelen weg
als in eene wolk voorttrokken. Wij zagen daar
zoo weinig van de Middellandsche Zee alsof
er geene in de^wereld was, behalve wanneer.
eene plotselinge windvlaag, den mist, die haar
omgaf, voor een oogenblik opklarende, de on-
stuimige zee verre beneden ons vertoonde, hoe zij
de verwijderde rotsen geeselde en haar schuim
woedend opspatte. Het regende onophoudelijk ;
iedere beek en stroom was hevig gezwollen;
en zulk een oorverdoovend klotsen, en bruisen,
en hoi gonzen des waters, hebikinmijnleven
niet meer gehoord.
Toen wij van daar te Spezzia kwamen,
vonden wij dat de Magra, eene rivier zonder
brug op den grooten weg naar Pisa, te ge-
zwollen was, om ons zonder gevaar in de pont
te doen overzetten; en wij war en genood-
zaakt te wachten, tot op den achtermiddag
van den volgenden dag, toen zij gedeeltelijk
gevallen was. Spezzia evenwel is eene goede
plaats om er te wachten; ten eerste, wegens
hare schoone baai; ten tweede, wegens haar
spookachtig logement; ten derde, wegens het
hoofddeksel der vrouwen, die, aan de eene
zijde van haar hoofd, een kleinen poppenstroo-
hoed dragen in het haar vastgestoken ; zeker-
lijk het zonderlingste en zotste hoofddeksel, dat
ooit is bedacht.
Nadat wij de M a g r a zonder gevaar in de pont
waren overgestoken — de overtocht is geens-
zins aangenaam, wanneer de stroom sterk en
gezwollen is — kwamen wij binnen eenige uren te
Carrara aan. Den volgenden morgen kregen
wij vroegtijdig eenige hitjes, en reden uit om
de marmergroeven te zien.
Er zijn vier of vijf groote bergkloven, oploo-
pende tusschen eene rij hooge heuvelen, totdat
zij niet hooger kunnen en plotseling door de
natuur worden ineengewrongen. De groeven of
„kelders", zooals zij ze hier noemen, zijn zoo-
vele openingen, boven aan de heuvels, op
beide zij den dezer engten, waarin men groeven
en uithollingen maakt om manner te zoeken,
dat goed of slecht kan uitvallen, en zeer snel
iemands fortuin kan maken, of hem arm doen
worden, door de hooge , arbeidsloonen voor
lets, dat niets waard is. Eenige dezer groeven
zijn door de oude Romeinen geopend, en zijn
thans nog in denzelfden staat waarin zij ze
gelaten hebben.
Yelen anderen zullen nog heden, andere weder
morgen, de volgende week, de volgende maand
ontgonnen worden, andere groeven blijven on-
verkocht, en er wordt zelfs niet eens aan ge-
dacht. Er ligt overal nog meer marmer ver-
borgen dan er noodig is voor een aantal eeuwen,
gelijk aan die er zijn vervlogen sedert men
voor het eerst tot deze plaats zijne toevlucht
nam ; en dat geduldig den tiid afwacht, waarin
het ontdekt zal worden.
Als gij langs een dezer steile bergengten
klimt en klautert (nadat gij den buikriem van
uw hitje, een mijl of twee lager, in het water
bevochtigd hebt), hoort gij elk oogenblik de
waarschuwende en droefgeestige tonen van de
hoorn, stiller dan de vorige stilte, tusschen de
heuvelen weergalmen, — een sein voor de
mijngravers om weg te spoeden. Dan hoort
men een donderenden . slag, die van. den eenen
heuvel tot den anderen teruggekaatst wordt,
en groote stukken der rots worden dan soms
in de lucht geworpen; en gij klimt hooger,
totdat een nieuw hoorngeschal, van eene andere
zijde komende, u onmiddellijk doet ophouden,
om niet in de nabijheid eener nieuwe ont-
ploffing te komen.
Boven op die heuvelen — aan de zijde —
was een aantal mannen bezig, de brokken steen
en aarde uit den weg te ruimen en naar bene-
den te werpen, om plaats te maken voor de
marmerblokken, die opgegraven waren. Deze
stukken, door onzichtbare personen geworpen,
kwamen naar beneden rollen in de nauwe vallei,
en onwillekeurig dacht ik aan de steile berg-
engte (juist eene als deze), waarin de vogel
Roc, Sinbad den zeeman achterliet, en
waar de kooplieden groote stukken vleesch van
boven afwierpen opdat er de diamanten zouden
aankleven. Hier waren geene arenden, om in
hunne vlucht de stralen der zon te onder-
scheppen en op het vleesch neer te schieten,
maar het was er even wild en woest alsof er
honderden tegenwoordig waren.
Maar welk een weg is het, waarlangs het
marmer komt, hoe groot ook de blokkenzijn!
Moge de genius van het land en de bescherm-
geest van zijne instellingen dien weg bestraten ;
dien herstellen; er over waken; dien in stand
houden! Yerbeeld u een stroom die over een
rotsachtig bed loopt, dat met steenen van
alle grootte en vorm bezaaid is, en door
het midden der vallei slingert; en dit is de
weg — omdat het voor vijfhonderd jaren de
weg was.
Yerbeeld u de lompe karren van voor vijf-
honderd jaren, die tot heden toe, evenals vroe-
ger, nog gebruikt en voortgetrokken worden
door ossen, waarvan de voorouders, voor vijf-
honderd jaren zich doodgewerkt hebben, even-
als hunne ongelukkige nakomelingen thans in
twaalf maanden sterven, door het lijden en
den doodsangst bij dit wreede werk. Twee
paren, vier paren, twintig paren voor een
blok, naarmate van de grootte; langs dezen
weg moet het naar beneden. Zoo tobben
zij van steen tot steen, terwijl zij verschrikke-
lijk zware lasten achter zich slepen, totdat zij
meermalen op de plaats zelve den laatsten
snik geven; ien zij niet alleen ; want hunne
hartstochtelijke drijvers, die somtijds in hunne
drift nedervallen, worden dan onder de wielen
NAAK ROME DOOR PISA EN SJfiNA.
193
verpletterd. Maar het was goed vijfhonderd
jaren geleden, en het moet ook nu goed zijn;
en een spoorweg langs eene dezer steilten aan
te leggen (het gemakkelijkste ding ter wereld)
zou godslasterend zijn.
Toen wij er bij stonden, ora eene dezer
karren, slechts door een paar ossen voortge-
trokken, naar beneden te zien komen (want er
lag maar een klein blok marmer op), begroette
ik in mij zelven den man, die op het zware
juk zat, ora het de arme beesten op den nek
te houden — en nog wel ruggelings — als
den duivel van het zuivere despotisme. Hij had
een grooten stok, met eene ijzeren punt ; in
de hand, en als zij niet meer konden voort-
zwoegen of hun weg vervolgen, door het
losse bed van den stroom, en een oogen-
blik ophielden, stak hij ze hun in het lijf,
sloeg hen op het hoofd, draaide haar in
hunne neusgaten heen en weder, en kreegze,
door de hevigheid hunner woedende pijnen,
eenige ellen verder voort ; herhaalde, brandende
van verlangen zijn doel te bereiken, wanneer
zij weer ophielden, al zijne overtuigingsmiddelen
in dabbele mate, en kreeg ze nog eens voort,
dwong en dreef ze tot aan een meer afloopend
gedeelte der helling: en wanneer de hevige
pijnen en de zwaarte achter hen ze aanzetten
om, onder eene wolk van opspattend water,
door den afgrond te gaan, dan zwaaide hij
den stok boven zijn hoofd en slaakteeen vreugde-
kreet, alsof hij iets van belang verricht had ;
maar scheen er niet aan te denken, dat de
beesten hem konden afwerpen, en blindelings
zijne hersenen op den weg vertrappen, te mid-
den zijner zegepraal.
Dezen achtermiddag in een van de menig-
vuldige werkplaatsen van Carrara staande
— want het is een groot atelier, vol van de
schoonste, afgewerkte kopieen in marmer, van
bijna ieder beeld, elke groep en buste die ons
bekend zijn — kwam het mij in heteerstzoo
vreemd voor, dat die keurige vormen, vol
bevalligheid, geest en heerlijke standen, uit al
dit werk en zweet en uit al deze martelingen
ontstaan zouden.
Maar ik vond spoedig eene parallel en eene
uitlegging er voor in iedere deugd die op een
ellendigen grond ontspringt, en elke zaak die
ontstaat te midden van kommer en ellende;
en van uit het groote raam van het atelier des
beschouwers naar de bergen ziende, waar de
marmergroeven zijn, die rood en gloeiend waren
by het vallen van denavond, dachtik : hoevele
groeven van menschelijke harten en zielen, die
veel fraaier uitkomsten konden opleveren, zijn
niet ontgonnen en liggen weg te rotten; terwijl
reizigers, die het leven slechts vermaakshalve
schijnen door te trekken, hunne aangezichten
onder het voorbijgaan afwenden, en sidderen
voor de somberheict en ruwheid die ze bedekt.
De toen regeerende hertog van Modena,
wien dit grondgebied gedeeltelijk toebehoorde,
maakte op de hooge onderscheiding aanspraak,
de eenige vorst in Eur op a te zijn, die Lode-
wijk Philips niet heeft erkend als koning van
P r an k r ij k ! Hij boertte niet, maar meende
het ernstig. Ook hij was een tegenstander van
spoorwegen, en zou, als sommige lijnen tot
stand kwamen, die in overweging genomen
waren door de andere vorsten, waartusschen
zijn gebied gelegen is, waarschijnlijkhet genoe-
gen smaken een omnibus te bezitten, die over
zijne niet uitgestrekte bezittingen reed, om rei-
zigers van de eene wachtplaats naar de andere
te brengen,
Carrara, door hooge heuvelen omringd,
ziet er zeel* schilderachtig en fier uit. Slechts
toeristen verwjjlen hier ; en de bewoners staan
alien op de eene of andere wijze in betrekking
met het bewerken van het marmer. Bij de
groeven zijn ook dorpen, waar het werkvolk
woont. Destad bezit een fraaien kleinen schouw-
burg, onlangs gebouwd : en het is hier eene
zeer belangwekkende gewoonte, de koren saam
te stellen uit lieden die in de marmergroeven
arbeiden, en welke zich zelven onderrichten en
alleen op het gehoor zingen. Ikheb eenkomiek
zangspel en een bedrijf van Norma van hen
gehoord, en ze voerden het vrij goed uit; niet
gelijk de geringe klasse in Italie gewoonlijk
doet, welke (behalve eenige uitzonderingen onder
de Napolitanen) eig valsch zingt en eene zeer
onaangename stem heeft.
Van den top van een heuvel aan gene zijde
van Carrara, is het eerste uitzicht over de
vruchtbare vlakte, waarin de stadPisaligt —
benevens Livorno, als eene purperen vlek
in het verwijderd verschiet — verrukkend. Ook
is het niet het verschiet alleen, dat het uit-
zicht betooverend maakt ; want de vruchtrijke
streek en de boschjes van olijfboomen, door
welke de weg zich heenslingert, maken het
verrukkend.
De maan scheen toen wij Pisa bereikten,
en nog lang zagen wij achter den muur den
overhellenden toren in het weifelende licht ;
het schaduwachtig oorspronkelijke van de oude
prent-afbeeldingen in schoolboeken, die „de won-
deren der wereld" beschrijven.
Evenals de meeste zaken, die in verband
staan met schoolboeken en schooljaren, was
hij te klein. Ik gevoelde het innig. Plij stak in
het geheel niet zoo hoog boven den muur uit
als ik gehoopt had. Het was weder eene van
die menigte bedriegerijen, uitgeoefend door
mijnheer Harris, aan den hoek van St.-Paul's-
kerkhof te L on den. Zijn toren was eeneher-
senschim, maar dit was wezenlijkheid. Even-
wel zag hij er toch vrij goed uit, en was wel
zooveel buiten de loodlijn als men hem had
voorgesteld. Ook het stille voorkomen van
Dickens. Schetsen uit Amerlka en tafereelen uit Italie.
13
194
TAFEREELEN UIT ITALIE.
Pisa; het groote wachthuis aan depoortmet
slechts twee kleine soldaten er in ; de straten,
waarin men ternauwernood eenig volk bemerkte ;
en de Arno, die bevallig door het midden der
stad stroomde, waren uitmuntend goed. Aldus
koesterde ik geen wrok meer tegen mijnheer
Harris (daar ik mij zijngoedenwilherinnerde),
maar vergaf 't hem, alvorens te gaan dineeren,
en ging uit in het vertrouwen den volgenden
morgen den toren te zien.
Ik zou het beter hebben kunnen weten ;
maar ik verwachtte hem op de eeneofandere
wijze te zien, hoe hij zijne lange schaduw in
eene straat liet vallen, waar den geheelen dag
volk uit- en inging. Het baarde mij verwon-
dering, hem te vinden op eene ernstige, stille
plaats van het algemeen gewoel velrwijderd, en
met zachte, groene zoden bedekt. Maar de
hoop gebouwen, op en rond dit groenend vloer-
tapijt geschaard : bestaande uit den toren, het
doophuis, de hoofdkerk en de kerk van het
Campo Santo, is misschien de opmerkens-
waardigste en schoonste van de geheele wereld ;
en dewijl ze aldaar te zamen opgehoopt zijn,
verwljderd van de gewone bezigheden en nerin-
gen der stad, zoo bezitten ze een zeldzaam,
eerwaardig en indrukwekkend voorkomen. Ze
zijn de uitgelezen bouwwerken eener oude,
rijke stad, welke van al de gewone gebouwen
is ontdaan en gezuiverd.
Sismondi vergelijkt den toren met de gewone
afbeeldmgen in kinderboekjes van den Toren
van Babel. Het beeld is gelukkig gekozen,
en geeft een beter denkbeeld van het gebouw,
dan geheele hoofdstukken eener uitvoerige be-
schrijving. Niets kan de bevalligheid en licht-
heid der bouworde te boven gaan ; niets kan
opmerkenswaardiger zijn, dan zijn geheel voor-
komen. Wanneer men naar den top klimt (door
middel van eene gemakkelijke trap), is de over-
helling niet zeer merkbaar, maar wordt dit aan
den top, en doet eene gewaarwording ontstaan,
als ware men op een schip dat door de eb over-
helt. De uitwerking aan den lag en kant
om het zoo te noemen — als men van de
galerij naar beneden kijkt, en den koker naar
zijne basis ziet terugwijken — is om er van te
schrikken ; en ik zag een zenuwachtig reiziger,
die naar beneden had gezien, onwillekeurig den
toren vasthouden, als dacht hij hem testutten.
Het gezicht aan de binnenzijde van den
grond af — naar boven ziende, als door eene
schuine buis — ' is zeer zonderling. Hij helt
zekerlijk zooveel over als de bloedrijkste toe-
rist verlangen kan. De natuurlijke aandrift van
negen en negentig menschen van de honderd,
die op het punt stonden zich op het gras er
onder neer te leggen en de naburige gebouwen
te beschouwen, zou waarschijnlijk zijn : niet
onder de overhellende zyde te gaan liggen ; —
zoo schuin is hij.
De veelvuldige schoonheden van de hoofd-
kerk en het doophuis behoeven niet door
mij herhaald te worden ; maar wanneer ik ze
mij herinner, dan vind ik >t in dit geval en
in honderd andere moeielijk, mijn eigen ver-
maak af te scheiden van uwe verveling, als
ik ze zou uitmeten. In de eerste is de beelte-
nis van Sinte Agnes, door Andreas del Sarto,
en in het laatste zijn eene menigte rijk ver-
sierde kolommen, die mij sterk in verzoeking
brengen.
Ik breek, zoo ik hoop, geenszins mijn besluit
om in geene uitvoerige beschrijvingen te ver-
vallen, wanneer ik my het Campo Santo
herinner; waar graven, met gras begroeid, zijn
gemaakt in aarde, meer dan zeshonderd jaren
geleden uit het Heilige Land aangevoerd;
en hetwelk omringd wordt door zulke kloosters,
met zoodanig beweegbaar licht en schaduwen,
door hun keurig beitelwerk op het steenen pla-
veisel vallende, dat zeker het verstomptste ge-
heugen het nimmer zou vergeten. De muren
van deze statige en bekoorlijke plaats zijn ver-
sierd met oude fresco's, zeer beschadigd en
vervaUen, maar zeer bezienswaardig. Zooals ge-
woonlijk het geval isiniedere verzameling van
schilderstukken in Italie, van welken aard
ook, waar vele koppen zijn afgebeeld, is er, in
een van dezen, eene toevallige treffende gelij-
kenis met Napoleon. Er was een tijd dat ik*er
behagen in vond, mij zelven af te vragen, of
deze oude schilders, al werkende, een voorge-
voel hadden van den man, die eens zou op-
staan om zulk eene vernieling in de kunst aan
terichten,wienssoldatenmikschijven van groote
schilderijen zouden maken en te midden van
de pronkstukken der bouwkunde hunne paar-
den zouden stallen. Maar hetzelfde Korsikaan-
sche gelaat wordt, op den huidigen dag, in
sommige streken van Italie zoo overvloedig
gevonden, dat eene meer alledaagsche oplossing
der toevalligheid onvermijdelijk is.
Indien Pisa, krachtens zijn toren, bet zevende
wonder der wereld is, mag het vorderen, ten
minste het tweede of derde te zijn uit hoofde
van zijne bedelaars.
Deze pogen telkens den ongelukkigen bezoe-
ker te belagen, vergezellen hem totaaniedere
deur waar hij binnentreedt, en liggen, aanzien-
lijk versterkt, voor elke deur op hem te wach-
ten, waaruit zij weten dat hij moet komen.
Het gekras van de deur op hare scharnieren
is het teeken voor een algemeenen kreet, en op
het oogenblik dat hij verschijnt, wordt hij om-
ringd en aangevallen door hoopen van lompen
en grynzende lieden. De bedelaars schijnen zich
van al den handels- en ondernemingsgeest van
Pisa meester te maken. Niets verroert zich in
de straten, dan de warme lucht. Wanneer men
de straten doorgaat, zien de voorgevels der
slaperige huizen er alsachterhuizen uit. Zij zijn
NAAR HOME DOOR PISA EN SIENA.
195
alien zoo stil en rustig, en gelijken zoo wei-
nig naar huizen waarin menschen wonen, dat
het grootste gedeelte der stad er uitziet even-
als eene stad in den vroegen morgen, of als
hield de gansche bevolking de siesta (het mid-
dagslaapje.) Of het gelijkt nog meer naar de
achtergevels op gewone prentverbeeldingen, of
oude platen, waar de vensters en deuren ter-
nauwernood zijn aangetoond, en men een beeld
(aatuurlijk een bedelaar) eenzaam op en neder
ziet wandelen in een grenzenloos perspectief.
Dit is niet het geval met Livorno, (bekend
doordien Smolet er begraven ligt, waar ledig-
gang verdreven wordt door den handel. De
wetten op den handel en voor de kooplieden
zijn hier zeer vrijzinrrig; en de stad heeft er,
natuurlijk, veel voordeel van. Livorno heeft
een slechten naam, wat moordenaars aangaat,
en men moet het bekennen, met eenig recht.
Weinige jaren geleden was daar eene moorde-
naars-club, waarvan de leden niemand in het
bijzonder eenigen haat toedroegen, maar des
nachts op straat iemand (die hun geheel onbe-
kend was) vermoordden, alleen ter aanprikkeling
en vermaakshalve. Ik geloof, dat de voorzitter
van dat lieve gezelschap een schoenmaker was.
Hij werd echter gevat en de club ging uiteen.
Waarschijnlijk zou die in den natuurlijken loop
der gebeurtenissen verdwenen zijn, voor de
spoorweg tusschen Livorno en Pisa geopend
ware ; die vrij goed is, en reeds 1 1 a 1 i e ver-
wonderd heeft, door een voorbeeld te geven
van nauwkeurigheid, orde, eerlijke handelwijze
en verbetering — de gevaarlijkste en meest
naar ketterij riekende reden, die verwondering
baart over alles. Er moet zekerlyk eene kleine
onaangename gewaarwording, evenals die bij
eene aardbeving, op het Vatikaan gevoeld zijn
geworden, toen de eerste Italiaansche spoorweg
geopend werd.
Wij keerden naar Pisa terug en huurden
een goed geluimd Vetturino en zijne vier
paarden, om ons naar Rome te brengen. Wij
trokken door bevallige Toskaansche dorpen en
hadden den geheel en dag een vroolijk uitzicht.
De kruisen aan den weg zyn in dit gedeelte
van 1 1 a 1 i e talrijk en zonderling. Zelden is er
een beeld aan het kruis, doch soms een aan-
gezicht; maar zij zijn opmerkelijk wegens de
kleine houten modellen waarmede zij versierd
zijn, van ieder mogelijk voorwerp dat betrekking
heeft op den dood van den Zaligmaker, De
haan, die kraaide toen Petrus zijn Meester
driemaal verloochend had, is gewooniijk bovenop
geplaatst, en een wonder onder de vogelen.
Beneden dezen is het opschrift (i. n. r. i.).
Dan hangen aan het dwarshout : de speer, het
riet, met de spons vol azijn en water aan het
einde vastgehecht, de rok zonder naad waarom
de krijgslieden dobbelden, de beker waarmee
zij de dobbelsteenen wierpen, de hamer die de
ijzeren nagels indreef, de nijptang die ze er
uithaalde, de ladder welke tegen het kruis was
gezet, de doornenkroon, de geeselroeden, de
lantaren, waarmede Maria naar den grafkelder
ging (ten minste zoo denk ik), en het zwaard,
waarmede Petrus den dienaar van den hooge-
priester versloeg — een volmaakte poppen-
winkel van kleine voorwerpen, welke iedere
vier of vijf mylen langs den geheelen straatweg
herhaald wordt.
Opdat den avond van den tweeden dag nadat
wij Pisa verlaten hadden, bereikten wij de
fraaie, oude stad S i § n a. Er was, wat zij een
Garnavalsvreugd noemen, aan den gang; maar
daar het geheim by een paar hoopjes volk
berustte, die er zee/ droefgeestig uitzagen, de
voornaamste straten, met grof beschilderde
momaangezichten, op en neder liepen en,
indien het mogelijk ware, nog treuriger zagen
dan hetzelfde slag van volk in Engeland,
zoo zal ik er niets meer van zeggen. Wij gingen
den volgenden morgen vroegtijdig de hoofd-
kerk bezichtigen, die, zoowel van binnen als
van buiten, er hoogst schilderachtig uitziet,
voornamelijk aan de buitenzijde — benevens
het marktplein of de groote P i a z z a, dat vrij
ruim is, en waarop eene groote fontein staat
met eene gebroken voorzijde, eenige vreemd-
soortige, gothische huizen, en een hoogen vier-
kanten, tichelsteenentoren, aan wdks buiten-
z ij d e — een vreemd verschijnsel bij dergelijke
gezichten in Italie, eene vervaarlijk groote
klok hangt. De stad gelijkt wel iets naar
V e n e t i 6, zonder het water.
Er zijn eenige bezienswaardige, oude paleizen
in de stad, die zeer oud is, en die, zonder my
de belangstelling van Verona en Genua in
te boezemen, zeer droomerig en phantastisch
en allerbelangwekkendst is.
Zoodra wij deze zaken gezien hadden, reden
wij verder, door eene vrij schrale landstreek
(daar waren tot nu toe niets dan wijngaarden,
die om dezen tijd van het jaar veel naar
wandelstokken geleken) en hielden, als gewoon-
iijk, tusschen een en twee uren op het midden
van den dag stil, om de paarden te laten
rusten — daar iedere Vetturino zulks te
voren bedingt. Daarna reden wij verder, door
eene streek, die trapsgewijs schraler en woester
en eindelijk zoo bar en akelig werd als de
Schotsche moerassen. Toen het duister was ge-
worden, hielden wij op aan de osteria(herberg)
van LaSc ala, een geheel eenzaam huis, waar
het huisgezin om een vuur zat, dat in de
keuken op een steenen verhevenheid, drie of
vier voet boven den grond, aangelegd was, en
dat groot genoeg was om er een os voor te
braden.
Op de bovenste en ook de eenige verdieping
van dit logement was eene groote zaal, die er
woest uitzag, met een klein venstertje in een
196
TA'FEREELEN UIT ITALIE.
hoek, en vier zwarte deuren, die in verschil-
lende richtingen toegang verleenden naar vier
donkere slaapkamers. Om nog niet eens te
spreken van eene andere groote, zwarte deur
die toegang verleende naar eene andere groote,
donkere zaal, waar men, door een soort van
luik in den vloer, dadelijk op eene trap kwam
en waar de daksparren boven uw hoofd zicht-
baar waren ; noch van een kleinen hoop argwaan-
wekkende lieden, die zich in een donkeren
hoek van de kamer verborgen, in welke al de
messen van het huis in verschillende richtingen
verspreid lagen. De haard was van de zuiverste
Italiaansche bouworde, zoodat het, door den
rook, volslagen onmogelijk was dien te kunnen
onderscheiden. De herbergierster geleek naar de
vrouw van een roover uit een drama, en droeg
hetzelfde hoofddeksel. De honden blaften alsof
ze dol waren ; de echo's weerkaatsten die wel-
levendheden. Daar was geen ander huis, twaalf
mijlen in het rond, en de zaken hadden een
treurig voorkomen, of liever dat van een
moordhol.
Dit verbeterde niet, toen ons geruchten van
roovers ter oore kwamen, die, weinige nachten
geleden, sterk in aantal en stoutmoedig rond-
doolden, en den postwagen in de nabijheid
dezer plaats hadden aangehouden. Het was
bekend dat zij, nog niet lang geleden, eenige
reizigers op den berg Vesuvius zelven over-
vallen hadden, en men sprak van hen in al de
herbergen, aan den weg gelegen. Daar wij er
evenwel niets mede te maken hadden (omdat
wij weinig verliezen konden), zoo lachten wij
er mede, en waren spoedig zoozeer op ons
gemak als noodig was. Wij namen het gewone
middagmaal in dit eenzame huis; en wanneer
men er zich aan heeft gewend, is het een zeer
goed middagmaal, Er wordt iets opgebracht
met groenten of rijst er in, dat eene soort van
vergoeding is van een willekeurigen aard voor
soep, en dat vrij we] smaakt als ge het ge-
kruid hebt met veel geraspte kaas, rrjkelijk
zout en overvloedig peper. Er is een halve
vogel, waarvan de soep is gekookt geworden.
Er is eene gestoofde duif, waaromheen de
maag en de lever van haar zelve en die van
andere vogels liggen. Er is een stukje gebraden
vleesch, zoo groot als een klein Fransch broodje.
Er is een stukje Parmezaansehe kaas, en vijf
kleine, verkleurde appelen, alles door elkander
op een kleinen schotel gehoopt, en tegen
elkander aangedrukt, alsof ze beproefden de
kans te ontkomen van opgegeten te worden.
Dan is er koffie, en een bed. Gij maalt niet
om een steenen vloer ; gij maalt niet om
onsluitbare deuren of open- en dichtslaande
vensters ; gij maalt er niet om of uwe eigen
paarden onder het bed gestald en zoo dicht
bij u zijn, dat ge iederen keer wakker wordt,
als er een paard hoest of niest. Als gij goed
geluimd zijt tegen de menschen in uwe nabij-
heid, en aardig spreekt, en er vroolijk uitziet,
geloof mij vrij, dan kunt ge, zelfs in de ergste
Italiaansche herberg, wel onthaald worden, en
altijd op de verplichtendste wijze; — en van
het eene eind van de landstreek naar het
andere gaan (in weerwil van alle vertelseltjes,
die het tegendeel verhalen) zonder dat uw
geduld ergens geducht op de proef zal gesteld
worden. Voornamelyk niet indien gij zulken
wijn in mat-flesschen krijgt, als de r v i e t o
of de Monte Pulciano.
Het was een gure ochtend toen wij deze
plaats verlieten; en wij trokken, gedurende
twaalf mijlen, door eene streek, even bar, even
steenachtig en even woest als C o r n w a 1 1 i s in
En'geland, totdatwij Radicofani bereikten,
waar eene spookachtige geestenherberg is, vroe-
ger een jachtslot, toebehoord hebbende aan de
hertogen van T o s k a n e. Het is zoo vol van
slingergangen en groote kamers, dat al de
spook- en moord verhalen, die ooit geschreven
zijn, in dit huis hun oorsprong kunnen gehad
hebben. Daar zijn eenige verbazend oude
paleizen in Genua; een voornamelijk, dat er
van buiten veel naar gelijkt; maar dit huis te
Radicofani is zulk een winderig, krakend
wormstekig, rammelend verblijf, waarvan de
deur gedurig open- en dichtslaat, en waar men
geen voet op de trappen kan zetten zonder
uit te glijden, als ik nooit ergens anders gezien
heb. De stad, zooals ze dan is, ligt langs de
helling van een heuvel boven het huis, en er
vlak tegenover. De inwoners zijn alien bede-
laars; en zoodra zij een rijtuig zien aankomen,
gieren ze naar omlaag en er op aan, als zoo-
vele roofvogels.
Toen wij de bergengte bereikt hadden, die
aan gene zijde der stad ligt, begon de wind
(gelijk zij ons in de herberg gewaarschuwd
hadden) zoo hevig op steken, dat wij ver-
plicht waren mijne wederhelffc uit het rijtuig
te halen, om haar niet met rijtuig en al te
laten omverwaaien, en ons aan den kant, van
waar de wind kwam, er aan vast te klemmen
(zoo goed als wij van 't lachen konden), om
het rijtuig te verhinderen weggevoerd te wor-
den, de Hemel weet waarheen. Wat de kracht
van den wind betreft, zoo zou die landorkaan
kunnen wedijveren met eene windvlaag in den
Atlantischen Oceaan en eene redelijke kans
hebben om de zege te behalen. De rukwind
kwam aanzetten, gierende door de breede
kloven, tusschen de rij bergen ter rechter-
zijde; zoodat wij met wezenlijken angst naar
een groot moeras, ter linkerzijde, staarden,
en zagen dat er geen heester of takje was
om er ons aan vast te houden. Het scheen
alsof wij, eenmaal door een wind opgenomen,
naar zee of in de ruimten moesten gedreven
worden.
NAAR ROME DOOR PISA EN SIENA.
197
Het sneeuwde en hagelde en regende en
bliksemde en donderde, en er heerschte eene
neveljacht, die met ongeloofelijke snelheid voort -
dreef. Het was uiterst donker en akelig; er
waren bergen boven bergen, in sombere wol-
ken gehuld; en er was overal zulk eene vin-
nige, jagende, hevige, woelige haast, dat het
tooneel er onuitsprekelijk opwekkend en grootsch
door werd.
Desniettemin was het eene groote verlichting,
toen wij het achter den rug hadden, zelfs nu
wij het nare, morsige Kerkelijk Gebied moesten
overtrekken. Wij kwamen door twee stadjes;
in een van welke, Acquapendente, juist.
een carnavalsfeest gevierd werd, bestaande in
een man, gekleed en gemaskerd als eene vrouw,
en eene vrouw, gekleed en gemaskerd als een
man, die op droefgeestige wijze tot over de
enkels in het straatslijk liepen. Daarna kwa-
men wij tegen donker in het gezicht van het
meer van B o 1 s e n a, op welks oever eene stad
van denzelfden naam ligt, die beroemd is om
hare moeraskoorts. Buiten die armoedige stad
is er op de oevers van het meer of in de
nabijheid er van geen enkel stulpje (wantnie-
mand waagt het er te slapen), noch eene boot
op het water, noch een stronk of struik om
de akelige eentonigheid van zeven en twintig
waterige mijlen te breken. Wij kwamen laat
aan, daar de wegen door de sterke regens
slecht waren geworden; en toen het donker
werd, was het tooneel z66 akelig, dathetvol-
strekt niet te dulden was.
Den volgenden avond kwamen wij met zons-
ondergang op een geheel ander en nog schoo-
ner tooneel van verwoesting. Wij waren Mo n-
tefiascone (beroemd om zijn wijn) enViterbo
(om zijne fonteinen) doorgetrokken, en nadat
wij een heuvel, van acht of tien mijlen uitge-
strektheid hadden beklommen, kwamen wij
plotseling aan den zoom van een eenzaam
meer. In een gedeelte was het zeer schoon
met een welig bosch, en in een ander zeer
onvruchtbaar, en ingesloten door zwarte vul-
kanische heuvels. Waar zich nu het meer be-
vindt was voorheen eene stad, welke op zekeren
dag werd verzwolgen ; en in plaats er van kwam
er dit water. Er bestaan oude overleveringen
(welke men in onderscheiden streken der wereld
vindt), dat men de verdronken stad kon zien,
als het water helder was ; doch hoezeer de
mogelijkheid er van bestaat, van deze plek
gronds is zij verdwenen. De grond kwam daar
opborrelen tegelijk met het water, en daar
staan ze nu als geesten, achter wie de andero
wereld zich heeft gesloten, en die geen middel
hebben om er terug te keeren. Zij schenenop
de naastvolgende aardbevingen, in den loop
der eeuwen, te wachten, wanneer zij weder in
den grond zouden duiken, zoodra' die zijne
kaken opsparde, en niet weer gezien zullcn
worden. De ongelukkige stad daaronder is niet
meer verloren en treurig dan deze verschroeide
heuvels en het stilstaande water er boven. De
roode zon zag er vreemd op neer, als ware
het deze bewust, dat zij voor holen en duister-
nis waren gemaakt, en het landziekige water
kabbelde en kletste over het slijk, en kroop
traag tusschen het moerassige gras en riet, alsof
het verzwelgen van al de oude torens en nok-
ken van huizen, en de dood van al het vroe-
gere volk daar geboren, thans zwaar zijn ge-
weten^drukte.
Een kleine rit bracht ons van dit meer naar
Ronciglione; eene kleine stad, die naar een
groot varkenskot geleek, waar wij den nacht
doorbrachten. Den volgenden dag ten zeven
uur reisden wij naar Rome af.
Dadelijk nadat we 't varkenskot hadden ver-
laten, kwamen wij indeCampagnaKomana
(eene golvende vlakte, naar gij weet), waar
weinige menschen kunnen le ven ; en waar, mijlen
en mijlen ver, niets is dat de schrikbarende
eentonigheid en naargeestigheid afwisselt. Yan
alle soort van omstreken, welke bij eenige
mogelijkheid buiten de poorten van Rome
kunnen liggen, is deze de meest gepaste en
geschiktste begraafplaats voor de Doode Stad,
zoo somber, zoo doodsch; zoo geheim in het
overdekken en verbergen van groote massa's
puinhoopen; zoo geheel gelijk aan de woeste
plaatsen in welke de menschen, door duivels
bezeten, in de oude dagen van Jeruzalem
gewoonlijk hun akelig gehuil gingfen maken en
zich verscheuren. Wij moesten dertig mijlen
van die Oampagna doortrekken ; en gedu-
rende twee en twintig van deze, gingen wij
voort en voort, zonder iets te zien dan nu en
dan een afgezonderd huis, of een herder met
een schurkachtig voorkomen, met gevlochten
haren, die hem over het geheele gezicht hin-
gen, en hij zelf tot aan de kin in een smerigen
bruinen mantel gewikkeld, zijne schapen wei-
dende. Toen wij dien afstand hadden afgelegd,
hielden wij stil om de paarden te voeren en
een twaalf-uurtje te gebruiken in eene gemeene,
afschrikkende, kleine herberg, die er uitzag als
ware zij door de moeraskoorts aangetast; waar-
van elke plek van muur en balk er binnen
(als naar gewoonte) op zulk eene ellendige
wijze beschilderd en versierd was, datelkver-
trek er uitzag als ware het de buitenzijde eener
andere kamer, en, met zijne ellendige naboot-
sing van draperieen en de kleine, hoekige, ge-
kladde liertjes, het voorkomen had alsof men
daartoe het tooneel van een reizenden paard-
rijderstroep had uitgeplunderd.
Toen wij weder weggereden waren, begonnen
wij met voislagen koortsachtige inspanning naar
Rome uit te zien ; en toen, nog een paar mijlen
verder, de Eeuwige Stad eindelijk in het ver-
schiet voor ons gezicht oprees, geleek zij —
198
TAFEREELEN UIT ITALIE
ik ben half en half bevreesd het woord ter-
neder te schrijven — op Londen!!! Daar
lag zij onder eene dikke wolk, met tallooze
torens en torenspitsen en daken van huizen ten
hemel stijgende; en boven dat alles stak een
koepeldak uit. Ik geef de verzekering, dat, hoe
sterk ik ook de blijkbare ongerijmdheid der
vergelyking gevoelde, zij op een afstand zoo-
zeer op Londen geleek, dat, had ge haar
mil door een kijkglas getoond, ik haar voor
niets anders zou hebben gehouden.
ROME.
Wij reden op den dertienden Januari, om-
streeks vier uur in den achtermiddag, door de
Porta del Popolo, de Eeuwige Stad binnen,
en kwamen onmiddellijk — het was een don-
kere, modderige dag, en het had hevig gere-
gend — aan de uiterste grenzen van de vasten-
avondvreugd. Wij wisten toen nog niet, dat wij
alleen het uitschot der gemaskerden zagen, die
langzaam de Piazza rondreden, totdat zij
eene goede gelegenheid konden vinden om
tusschen de massa rijtuigen en ter goeder tijd
in het midden van de vreugdtegeraken. Maar
wij voor ons, zoo plotseling er tusschen te
komen, bestoven en vermoeid door de reis,
waren niet goed voorbereid om het tooneel te
genieten.
Wij waren twee of drie mijlen te voren over
den Tiber getrokken, bij de Ponte Molle.
Hij zag er zoo geel uit als hij behoorde te
zien, en beloofde, terwijl hij tusschen zijne oude
en modderige oevers stroomde ; een gezicht
van verval en verwoesting. De vermommingen
aan het einde der vastenavondvreugd weerspra-
ken deze belofte. Daar waren geene groote
bouwvallen, geene statige teekens der oudheid,
te zien ; — zij liggen alien aan de andere zijde
der stad. Daar schenen lange straten met ge-
wone huizen en winkels te zijn, zooals in iedere
andere Europeesche stad kunnen gevonden
worden; er was bezig h volk, rijtuigen, gewone
wandelaars en eene menigtekakelende vreem-
delingen. Het was evenmin mijnRome (het
Rome van iemands verbeelding, hetzij man of
jongen: ontaard en vervallen en sluimerende
in de zon te midden van eenige puinhoopen),
als de Place de la Concorde te Parijs
er op gelijkt. Een bewolkte hemel, een akelige,
koude re-gen en morsige straten, alles had ik
verwacht, maar niet dit; en ik beken, dat ik
m\) dien avond naar bed begaf in een vrij
ontstemd humeur en met eene vrij aanmerkelijk
verminderde geestdrift.
Zoodra wij den volgenden dag uitgingen,
snelden wij naar de St.-Pieterskerk. Zij deed
zich in de verte verschrikkelijk groot voor;
maar toen wij er naderbij kwamen, zag zy er
vergelijkenderwijze, vrij klein uit. Niets kan de
schoonheid van het plein, waarop zij staat, met
zijne rijen keurige kolommen en zijne spuitende
fonteinen — zoo frisch, zoo ruim, en vrij, en
schoon — te boven gaan. Het eerste gezicht
op het inwendige, met al die uitvoerige majes-
teit en glorie, en het allermeest het opzien
naar den koepe), verwekt een gevoel dat nim-
mer te vergeten is. Maar, er waren toebereid-
selen voor een F e s t a gemaakt. De pilaren van
trotsch marmer werden met eenige uitstekend
roode en gele lappen omwikkeld; het altaar
en de ingang tot de onderaardsche kapel (die
er voor is, in het midden der kerk) waren
gelijk aan een goudsmidswinkel of een der
eerste tooneelen van een zeer schitterende pan-
tomime. En hoewel ik (naar ik hoop) de schoon-
heid van het gebouw zoo diep mogelijk ge-
voelde, werd ik niet sterk getroffen. Ik ben
oneindig sterker aangedaan geworden in vele
Engelsche hoofdkerken, wanneer het orgel
speelde, of in menige Engelsche dorpskerk,
als de gemeente aan het zingen was. In de
hoofdkerk van St. Marcus te Ve n e ti ehadik
eene veel sterker gewaarwording van geheim-
zinnigheid en verwondering.
Toen wij weder buiten de kerk kwamen (wij
stonden omtrent een uur te staren naar den
koepel, en zouden de hoofdkerk toen voor geen
prijs ter wereld hebben voorbijgegaan), zeiden
wij tot den voerman: „naar het C oliseum."
Binnen een kwartier hield hij stil voor de poort
en wij gingen er binnen.
Het is geene verbeelding, maar klare, droge,
eerlijke waarheid, als ik zeg, dat het op dit
uur zoo duidelijk is en u zoo bezielt, dat, wie
het ook begeert, — door er binnen te treden
— gedurende een oogenblik, het geheele groote
beeld zich voor den geest kan halen, zooals
dit er vroeger uitzag, met duizenden van vin-
nige aangezichten, die in het strijdperk neer-
zagen, benevens een maalstroom van gevechten,
en bloed en stof, welken geen taal vermag te
beschrijven.
De eenzaamheid, sombere schoonheid en vol-
slagen verwoesting er van vallen den vreemde-
ling in het volgende oogenblik op het hart als
eene gelenigde smart; en wellicht zalhijnooit
in zijn leven zich derwijze bewogen en getroffen
gevoelen door een gezicht, hetwelk niet onmid-
dellijk in verband staat met zijne eigen gene-
genheid of verdriet.
Het daar te zien, hoe het elk jaar eenziertje
afkruimelt; zijn muren en bogen met groe-
nende kruiden begroeid; zijne portalen voor
den dag geopend; het lange gras in zijne por-
tieken groeiende; jonge boompjes, dieopschie-
ten uit zijne gehavende borstweringen en vruch-
ten dragen, en een toevallig voortbrengsel zijn
ROME.
199
van de zaden, die er de vogels hebben laten
vallen, welke hunne nesten hebben gebouwd
in zijne scheuren en spleten; zijne kampruimte
met aarde gevuld en het vreedzarae kruis in
het midden geplaatst te zien; naar de boven-
verblijven te klimmen en van daar neder te
zien op puinhoopen, niets dan puinhoopen en
puinhoopen overal ; de zegebogen van Constan-
tijn, Septimus Severus en Titus; het Romeinsche
Forum, het paleis der Cesars; detempelsvan
den ouden godsdienst, ingest ort en verdwenen:
dit alles is het zien van den geest van oud
Rome, de snoode, wonderbaarlijke, oude stad,
op denzelfden grond spokende waarop zijne
bevolking trad. Het is het indrukwekkendste,
statigste, luisterrijkste en treurigste gezicht,
waarvan men zich een denkbeeld kan vor-
men. Nooit kan het gezicht van het reusachtig
Coliseum in den bloedigsten bloei er van,
en toen het vol en overvol was van hetwak-
kerste leven, het hart zoo bewogen hebben
als het alien moet treffen, die er thans op neer-
zien ; nu het een puinhoop is. God zij geloofd,
een puinhoop !
Evenals het uitsteekt boven de andere bouw-
vallen, en er staat als een berg tusschen
graven, zoo heeft zijn vroegere invloed al de
andere overblijfselen van de oude godenleer
en oude slachtwoede van Rome, in Rome's
trotsche en wreede [bevolking overleefd. De
Italiaansche gelaatstrekken veranderen naarma-
te de vreemdeling de stad nadert; de schoon-
heid er van wordt duivelsch en onder het
gemeene volk op straat is er onder de hon-
derd aangezichten nauwelijks een, dat zich
morgen in een hernieuwd Coliseum niet thuis
zou gevoelen.
Hier was eindelijk Rome inderdaad; en zulk
een Rome als niemand zich in de voile en
ontzaglijkste grootschheid er van zou kunnen
voor den geest brengen! Wij gingen langs den
Appiaanschen Weg er uit, en trokken mijlen
ver voort ? tusschen graven die in puinhoopen
lagen en vernielde muren, met hier en daar
een vervallen en onbewoond huis. Wij kwamen
voorbij den Circus van Romulus, waar de
renplaats der wagens, de plaatsen der rechters,
der mededingers en toeschouwers nog even
duidelijk zijn te zien al$ in ouden tijd. Wij
kwamen voorbij het graf van Cecilia Metella
— en *elke omheining, heg, of stuk muur, of
schutting — naar de open Camp agn a, waar,
aan deze zijde van Rome, niets is te zien
dan puinhoopen. Uitgezonderd daar, waar de
afgelegen Apennijnen het uitzicht ter linkerziide
bepalen, is het geheele, mime verschiet een
onafgebroken veld van ru'inen. Gebroken water-
leidingen, waarvan de schilderachtigste partijen
vanbogen zijn overgebleven; gebroken tempels;
gebroken graven. Eene woestenij van rumen,
wier somberheid en verwoesting geene uitdruk-
king vermag af te schilderen, en waarvan elke
steen, die er op den grond verspreid ligt, eene
geschiedenis verhaalt.
Op Zondag nam de paus deel aan het bedie-
nen der hoogmis in de St.-Pieterskerk. De in-
druk," door de hoofdkerk bij dat tweede bezoek
op mijn geest gemaakt, was volkomen gelijk
aan den eersten, en aan wat die is gebleven
nadat ik ze veel malen had bezocht. Zij maakt
geen godsdienstig effect. Het is een verbazend
groot gebouw, waarin geen enkel punt is waarop
het oog kan rusten, dat vermoeid wordt van
het aanhoudend omdwalen. De ware bestem-
ming der plaats is niet uitgedrukt in iets van
hetgeen gij er ziet, t^nzij ge het in de bijzon-
derheden onderzoekt — en alle onderzoek van
details is niet overeenkomstig met de plaats
zelve.
Zij kan een Pantheon, of een Senaathuis, of
een groot architectonisch zegeteeken wezen,
dat geen ander doel heeft, dan een triomf der
bouwkunst. Wei is waar, er is onder een rood
verhemelte, een zwart standbeeld van St.Pieter,
dat meer dan levensgroot is, en welks groote
teen aanhoudend wordt gekust door goede
Katholieken. Dit nu moet u wel in de oogen
vallen, daar het zoozeer vooruitspringt en popu-
lair is. Maar het verhoogt den indruk der
kerk, als kunstgewrocht, niet,- en drukt —
voor mij althans — hare verheven bestemming
niet uit.
Eene breede ruimte achter het altaar vvas voor-
zien van loges, in vorm gelijk aan die van de
Italiaansche opera te Londen, maar wat de
versiering aangaat, veel zwieriger. In het mid-
den van die soort tooneelzaal, aldus afgeperkt,
was eenezitplaatsmet verhemelte, waar 'spausen
zetel stond. Het plaveisel was bedekt met een
helder groen vloerkleed, hetwelk met dat groen,
en met het onverdraaglijke rood en karmozijn
en de gouden randen der behangsels, een geheel
vormde, dat er uitzag als een verbazend groot
bonbon. Op elke zijde van het altaar was
eene groote loge voor vreemde dames in zwarte
kleederen en zwarte sluiers. De heeren van de
pauselijke lijfwacht, met roode rokken, leeren
broeken, en rij-stevels, bewaarden die afgesloten
ruimte met getrokken zwaarden, die in elk op-
zicht tot sieraad dienden; en van het altaar
langs het geheele schip was er een breede
doorgang afgezet, door de Zwitsersche garde
van den paus, die een wonderlijk gestreepten
rok droegen en gestreepte spanbroeken, en
hellebaarden, geltfk aan dezulke, welke gewoon-
lijk rusten op de schouders van zoodanige too-
neelmatige bijvoegsels, die nooit snel genoeg
van het tooneel kunnen gaan, en die men
gewoonlijk kan zien slenteren in het vijande-
lijke legerkamp, zoo eenige stuip der natuur
het open veld, door de andere partij bezet, in
het midden doorspleet.
200
TAFEftEELEN UIT ITALTE.
Ik -ging tot aan den rand van het groene
vloerkleed, in gezelscbap van eene groote
menigte andere heeren, die in het zwart waren
(er wordt geen ander paspoort vereischt), en
stond er, gedurende de mis, op mrjn gemak.
De zangers bevonden zich in een vertrekje van
draadwerk (gelijkende naar eene groote vliegen-
kast of vogelkooi) in een der hoeken, en zon-
gen op afgrijselijke wijze. Overal rondom het
vloerkleed was eene menigte volk, dat zich
langzaam bewoog, en met elkander praatte en
door kijkglaasjes naar den pausgluurde, en, in
oogenblikken van steelswijze nieuwsgierigheid,
de een den ander afstootte van gevaarlijke
plaatsjes op de voetstukken van pilaren, en de
dames op afschuwelijke wyze aangrijnsde. Hier
en daar waren troepjes monniken (Franciskanen
of Kapucijnen, in hunne grove, bruine kleede-
ren en spitse hoeden), welke vreemd afstaken
bij de zwierige geestelijken van hooger rang,
en wier nederigheid op het hoogst voldaan
moest zijn over de stooten, die ze rechts en
links en alle aan zijden van schouders en elle-
bogen ontvingen. Eenigen van hen droegen be-
modderde sandalen en zonneschermen en ge-
vlekte kleederen, daar zlj van het land waren
aangekomen.
De gelaatstrekken van het grootste aantal
waren zoo grof en plomp als hunne kleeding;
hun grommig, dom en eentonig staren op al
den glans en pracht had iets aan zich ; dat half
eilendig en half belachelijk was.
Op het groene vloerkleed zelf, en om het
altaar geschaard, was een geheel heir van kar-
dinalen en priesters in het rood, goud, purper,
paars, wit en fijn linnen. Eenige, die van
dezen waren afgedwaald, gingen door het ge-
drang af en aan, praatten met elkander, stelden
anderen voor, of lieten zich zelven voorstellen
en wisselden groeten; andere ambtenaren in
gala-kleeding waren op gelijke wijze bezig. In
het midden van die alien en van gluipende
Jezuleten, welke in- en uitslopen, en de uiterste
rusteloosheid van Engelands jeugd, die on-
ophoudelijk rondwandelde, zag men eenige
weinige deftige personen in zwarte tabberden,
welke, met hun aangezicht tegen den muur
neergeknield, over hunne misboeken gebogen
waren en onwillekeurigeenesoortvangevleesch-
te menschen knippen werden, en met hunne
eigene vrome beenen die van anderen bij do-
zijnen deden struikelen.
Naast mij op den grond lag een groote hoop
kaarsen, welke aan al de geestelijken met veel
ijver werden uitgedeeld, door een zeer oud
man in eene roestige, zwarte kleeding met open-
gewerkten kraag, evenals een geknipt papieren
zomerversiersel voor een vuurhaard. Elk kreeg
er een. Z\) slenterden er eenigen tijd mede
rond en hielden ze onder den arm als een
wandelstok, of in hunne handen als een staf
van commando. Op zeker tijdstip der plech-
tigheid echter bracht een ieder zijne kaars
naar den paus, iegde ze dwars op diens
kniesn om ze te laten zegenen, nam ze weer
weg en trok daarna af. Dit werd, naar gij
kunt vooronderstellen, in een zeer gedunden
optocht gedaan en duurde langen tijd. Niet
als werd er veel tijd vereischt om eene kaars
door en door te zegenen, maar omdat er
zooveel kaarsen gezegend moesten worden.
Eindelijk waren ze alle gezegend, en werden
alle opgestoken; en toen werd de paus met
stoel en al opgenomen en de kerk rondge-
dragen.
Ik moet bekennen, nooit iets gezienteheb-
ben, dat zoozeer geleek naar het Engelsche
herinneringsfeest van den vijfden November 1 ).
Een bos zwavelstokken, en eene lantaren zou
der gelijkenis de kroon hebben opgezet. Ook
bedierf de paus de gelijkenis volstrekt niet,
ofschoon hlj een aangenaam en eerwaardig ge-
laat had; want daar dit gedeelte derplechtig-
heid hem duizelig enmisselijkmaakt, zoo sluit
hij zijne oogen als ze plaats heeft; en als hij
daar nu zoo zijne oogen houdt gesloten, en een
grooten mijter op het hoofd heeft, en zijn hoofd
heen en weer waggelt, naarmate hij onder het
dragen geschud wordt, ziet hij er uitalsof zijn
masker op het punt was van af te vallen. De
twee reusachtige waaiers, welke altijd aan weers-
zijden worden gedragen, verzelden hem natuur-
lijk bij die gelegenheid. Onderwijl hij gedragen
werd, zegende hij het volk met het geheimzin-
nig teeken; en terwijl hij voorbijging, knielde
het volk neer. Toen hij de kerk rond was ge-
weest, werd hij weder teruggebracht, en, bedrieg
ik mij niet, dan werd dit in het geheel drie-
malen gedaan. Voorzeker was er niets plechtigs
of indrukwekkends in, en gewis zeer veel dat
snaaksch en bont was. En deze aanmerking
geldt de geheele plechtigheid, behalve het op-
heffen der hostie, toen elk man van de garde
dadelijk \ op eene knie viel en het bloote zwaard
tegen den grond sloeg, dat eene schoone ver-
tooning maakte.
Den volgenden keer toen ik de hoofdkerk
zag, was het twee of drie weken naderhand.
Ik klom toen naar [den koepel ; en daar men
de gordijnen af- en het vloerkleed opgenomen,
maar al het latwerk er gelaten had, zagen de
1) Guy Fawkes, Catesby en anderen smeedden een
komplot, h om 't vergaderde parlement, op den vijfden
November 1605, door buskruit in de lucht te doen
springen. Het 'komplot werd ontdekt en de aanleggers
ondergingen hunne straf. Ter herinnering wordt op
den verjaardag er van, door het gemeen van Londen,
eene pop met eene mijter j op het hoofd, eene lantaren
in do eene en een bos zwavelstokken in de andere
hand, rondgedragen,j en dan op een vreugdevuur ver-
brand, Vert.
\
DE VASTENAVONDVREUGD. (Biz. 201).
SCHETSEN UtT AMERIKA EN TAFEREELEN UIT ITALIE,
ROME.
201
overblijfselen van die versiersels er uit als een
afgestoken vuurpijl.
Daar Vrijdag en Zaterdag plechtige feest-
dagen waren geweest, en de Zondag altijd
een dag is welke niet meetelt in de carnavals-
vermakelijkheden, hadden wij met eenig on-
geduld en nieuwsgierigheid naar het begin
der volgende week verlangd: dewijl Maan-
dag en Dinsdag de laatste en beste carnavals-
dagen zijn.
Des Maandagnamiddags ten een oftweeuur
begon er een groot geratel van rijtuigen op de
plaats van het hotel, en liepen al de bedienden
heen en weer. Nu en dan kwam er uit eene
deur of op een balkon een of ander achterge-
bleven vreemdeling in eene maskerade-kleeding
voor den dag, aan welk gewaad de persoon te
weinig gewoon was om er zich metgemakin
te bewegen en de volksmeening tetrotseeren.
Al de rijtuigen waren open, terwijl de voering
zorgvuldig bedekt was met wit of gedrukt
katoen, om te beletten, dat de zindelijke ver-
siersels er van bedorven wierden door het aan-
houdend werpen van suikergebak. Men zag de
menschen in elk rijtuig, dat op het gezelschap
wachtte, aan het daarin pakken en stoppen van
verbazende zakken en manden vol suikergebak,
en ook zulke hoopen bloemen in ruikertjes
gebonden, dat sommige rijtuigen niet slechts
vol waren van bloemen, maar er werkelijk van
overliepen, en bij elken schok en dreun van
de veeren lets van den overvloed op den grond
wierpen. Om in die wezenlijke bijzonderbeden
niet achter te blijven, zorgden wij, twee tame-
lijk groote zakken suikergoed (waarvan elk
omtrent drie voet hoog was) en eene groote
baliemand, met bloemen gevuld, in alle haast
in ons huurrijtuig, te doen plaatsen : welke
schikkingen wij van onze plaats op een van
de bovenste balk6^s met de levendigste vol-
doening gadesloegen. Daar de rijtuigen nu hun
gezelschap begonnen in te nemen en weg te
rijden, stapten ook wij in het onze enreden
af, terwijl wij ons gelaat bedekten met kleine
maskers van draadwerk; aangezienhet suiker-
goed, evenals Falstaffs *) vervalschte kanarie-
wijn, met lijm was vermengd.
De C o r s o is eene straat van een mijl lang ;
eene straat van winkels, paleizen en burger-
huizen, die somtijds uitkomen op een ruim
plein. Er zijn bijna aan elk huis veranda's
en balkons, van alle gedaanten en vormen —
niet alleen op eene verdieping, maar dikwijls
voor een of andere kamer op iedere verdieping —
en, in het algemeen, daar met zoo weinig orde
1) Een koddig persoon uit verscheidene tooneelstuk-
ken van Shakespeare. De bedoelde plaats is te vinden in
King Henry IV, 2de bedrijf, 4de tooneel,
Veut,
en regelmaat aangebracht, dat, indien het, jaar
op jaar en jaargetij op jaargetij, balkons ge-
regend, of gehageld, of gesneeuwd, of gewaaid
had, zy ternauwernood op eene meer onge-
regelde wijze konden neergevallen zijn.
Dit is de voornaamste bron en het hoofd-
brandpunt van de carnavalsvreugd. Maar al
de straten, waarin men vastenavond houdt,
worden nauwkeurig door dragonders bewaakt
en daarom is het voor rijtuigen noodzakelijk,
dadelijk en naar volgorde door een anderen
doortocht te rijden, en zoo op het C o r s o te
komen, nabij het uiteinde dat het verst is ver-
wijderd van de Piazza del Popolo, die het
aan eene zijde begrenst. Alzoo kwamen wij
tusschen de reeks van rijtuigen, en hotsten ge-
durende eenigen tijd vrij gerust mede, nu eens
zeer langzaam voortsukkelende, dan weder
eenige ellen dravende, en dan weer eens heel
en al ophoudende, naarmate de voorstenmeer
of minder in het gedrang waren. Als eenig
onstuimig rijtuig uit de reeks snelde en voor-
waarts reed, met het wilde denkbeeld bezield,
spoediger vooruit te komen, werd het plotseling
ontmoet, of tegengehouden, door een dragonder,
die, evenals zijn eigen getrokken zwaard, voor
alle vertoogen doof, het onmiddellijk verzelde
naar het uiterste eindje der rij, en het in het
verschiet als een klein stipje deed voorkomen.
Nu en dan hielden wij schutgevaarte van
confetti met het rijtuig, dat het dichtst voor
of achter ons reed, maar tot nog toe was het
veroveren dezer zwervende en ronddolende
rijtuigen door de militairen, het voornaamste
vermaak.
Daarop kwamen wij in eene nauwe straat,
waar eene reeks van rijtuigen op-, en eene
andere afreed. Hier begonnen het suikergebak
en de ruikers vrij aardig rond te vliegen; en
ik was gelukkig genoeg een heer op te merken,
uitgedost als een grieksch krijgsman, en welke
een licht gesnorbaarden roover (die bezig was
een ruiker te werpen naar een jonge dame,
welke voor een venster op de eerste verdieping
stond) op den neus raakte, met eene juistheid,
die zeer sterk door de aanschouwers werd
toegejuicht. Terwijl deze zegepralende Griek
eene koddige aanmerking maakte tegen een
dik heer, die in de deur stond — en half
zwart en half wit was, alsofhijterhalverltjveaf-
geschilderd was — en die hem met het volvoeren
van zijne heldendaad gelukgewenscht had, ont-
ving hij, van den top van een huis, een oranje-
appel juist op zijn linkeroor en was zeer ver-
bluft. Yoornamelijk daar hij toen overeind
stond en het rijtuig op hetzelfde oogenblik
plotseling voortging, zoodat hij schandelijk
waggelde en zich onder zijne eigene bloemen
begroef.
Nadat wij omstreeks een kwartier op die
wijze waren voortgegaan, kwamen we op het
202
TAFEREELEN UIT ITALIE.
Cor so; en het zou moeielijk zijn, zich iets
zoo vroolijks, zoo schitterends en levendigs
voor te stellen, als het geheele tafereel daar
was. Van de tal]ooze balkons (van de verste
en hoogste even als van de ]aagste en meest
nabij zijnde) fladderden in het schitterende
zonlicht helder roode, groene, blauwe, witte en
gouden gordtjnen. Uit vensters, en van borst-
weringen, en van de toppen der huizen wap-
perden vlaggen van de rijkste kleuren, en
draperieen van de vroolijkste en sehitterendste
tinten in de straten neer. De huizen schenen
letterlijk het binnenste buiten gekeerd en al
hunne vroolijkheid naar de straat gewend te
hebben.
Uitstallingen van winkels werden ingenomen
en de vensters, evenals loges in een schitte-
renden schouwburg, met gezelschap gevuld;
deuren werden uit hare scharnieren gelicht en
deden lange gangen zichbaar worden, met
tapijten versierd en met festoenen van bloemen
en palmtakken behangen. Metselaars-stellages
waren in prachtige tempels veranderd, schitte-
rende van het zilver, goud en scharlaken ; en
in iederen hoek, en in elk holletje, van de
voetpaden tot aan de toppen der schoorsteenen
waar vrouwenoogen glinsteren konden, daar
dansten en lachten en flonkerden zij, evenals
het licht op het water. Iedere soort van be-
tooverende, malle kleeding was daar aanwezig.
Kleine, gekke, scharlaken buisjes; rare oude
rijglijven, ondeugender dan de netste korsetten ;
Poolsche jassen, gespannen en nauw om het
lijf sluitend, evenals rijpe kruisbessen; kleine
Grieksche mutsjes, die schuins op het hoofd
stonden en, de hemel weet op welke wijze,
stevig op het donkere haar vastzaten, Iedere
wilde, rare, stoute, bloode, korzelige dollemans-
smaak werd opgeluisterd door eene kleeder-
dracht; en iedere smaak was in de vroolijke
drukte even spoedig door zijn vinder vergeten
alsof de drie oude waterleidingen, die nog in
haar geheel staan, dienzelfden morgen, over
hare sterke bogen ; de Lethe naar Rome
hadden gevoerd.
De rijtuigen stonden nu bij drieen naast
olkander; op breedere plaatsen vier; dikwijls
moesten zij alien langen tijd stilstaan. Zij ver-
toonden zich altijd als een saamgepakten hoop
van afwisselende schittering; en langs de ge-
heele straat, te midden van een regen van
bloemen, deden zij zich voor als bloemen van
een grootere soort. Van sommige waren de
paarden met prachtige dekken en tuigen ver-
sierd, by andere waren zy van den kop tot de
pooten met fladderende linten getooid. Enkele
werden gereden door koetsiers met verschrik-
kelijke groote, dubbele mommen, waarvanhet
eene gezicht naar de paarden keek en het
andere zijne buitengewone oogen naar het
rijtuig wendde, en beide kletterend onder den
hagel van suikergebak. Andere koetsiers waren
als vrouwen gekleed, met krullen gekapt en zon-
der mutsen, en die, wanneerereenige wezenlijke
moeielijkheden met de paarden plaats hadden
(dat bij zulk een samenloop van omstandig-
heden niets zeldzaams was,) er nog belache-
lijker uitzagen dan men verhalen of beschrijven
kan. In stede van op de banken, in de rijtuigen
te zitten, plaatsen zich de schoone Romeinsche
vrouwen om beter te kunnen zien en gezien
te worden, in dezen tijd van algemeeneteugel-
loosheid, v o o r o p, met hare voeten op de
kussens — en o! de fladderende rokken en
aardige middeltjes, de gezegende vormen en
lachende gezichten, het vrije, goed geluimde,
bevallige figuur dat ze vertoonden! Er waren
ook groote rijtuigen, vol bekoorlyke meisjes —
dertig of misschien meer te zamen, — en de
voile lagen, die uit en naar deze branders vol
toovernimfen gevuurd werden, vervulden de
lucht gedurenden tien minuten, met bloemen
en b o n b o n s. Rijtuigen vol menschen, die lang
op eene plants moesten wachten, begonnen
een geregelden aanval tegen andere rijtuigen,
insgelijks met volk opgepropt, of tegen de
lieden aan de beneden vensters; en somtijds
mengden zich de toeschouwers, van een hooger
gelegen balkon of venster in de grap, en ledigden,
terwijl ze beide partijen aan vielen, groote zakken
confetti, die als eene wolk neerkwamen, en
ze, in een oogenblik, zoo wit maakten als mo-
lenaars. Weder vol gen rijtuigen op rijtuigen,
kleedingen op kleedingen, kleuren op kleuren,
groepen op groepen zonder ophouden. Mannen
en jongens die zich aan de wielen en achter
aan de ry tuigen vasthouden, en hun spoor vol-
gen, en onder de pooten der paarden bukken,
om de verspreide bloemen op te rapen en ze
weerteverkoopen.Gemaskerdentevoet(meestal
de grappigsten) in phantastisch overdreven hof-
kleedingen, die het gedrang door monsterach-
tig groote lorgnetten beschouwen en altijd een
aanval van liefde krygen, op het gezicht van
eene of andere oude dame aan een venster.
Geheele rijen P o 1 i c i n e 1 1 i, die in de rondte
slaan met blazen, aan stokken vastgehecht;
een wagen vol uitgelaten, razende entierende
dollemannen; een rijtuig vol ernstigemamme-
lukken, benevens hun standaard met paarde-
staarten, in het midden ; eenepartij heidinnetjes,
die het erg te kwaad hadden met een schip
vol matrozen. Een man verkleed als een aap
op een kruk, omgeven door vreemdsoortige
dieren, met varkenskoppen en leeuwenstaarten,
door hen onder den arm meegesleept of be-
vallig op den schouder gedragen. Rijtuigen
volgen op rijtuigen, kleedingen op kleedingen,
kleuren op kleuren, groepen op groepen, en
dat zonder ophouden.
Wanneer men het aantal gemaskerden in
aanmerking neemt, dan werden er misschien
ROME.
203
niet veel wezenlijke karakters vo]gehouden of
voorgesteld, maar het hoofdvermaak van het
tafereel is in de volkomen goede Mm er van
gelegen; in de schitterende, oneindige en flik-
kerende verscheidenheid, en daarin, dat men
zich geheel aan de gekke gril van het oogen-
blik overgeeft — en zoo geheel en al besmet-
telijk. onweerstaanbaar is het, dat de bedaardste
vreemdeling, tot aan zijn middel in bloemen
en suikergoed staande, evenals de wildste van
al de Romeinen van zich afslaat, en tot half-
vijf uur aan niets denkt, wanneer hij door het
steken der trompet en door de dragonders,
die hij (tot zijne bittere smart) de straten ziet
schoonvegen, plotseling herinnerd wordt, dat
hij daarvoor alleen niet op de wereld is.
Hoe de straat o o i t schoongeveegd wordt
voor den wedren, die ten vijf uur zal plaats
hebben, en hoe de paarden voortrennen, zon-
der eenige lieden te vertrappen, is meer dan
ik zeggen kan. Maar de rijtuigen vertrekken
door de dwarsstraten, of langsde Piazza del
P o p o 1 o, en een aantal menschen zitten in
tijdelijk opgeslagen galerijen op het laatstge-
noemde plein, en duizenden staan aan beide
zijden er van, als de paarden op de Piazza
gebracht worden, aan den voet van dezelfde ko-
lom, welke, eeuwengeleden,neerzagopdespelen
en wedrennen van den Circus Maximus.
Op een gegeven teeken vertrekken zij. Zij
Snellen, als de wind, voorbij de levende laan
op het Gorso: zonder berijders, zooals ieder-
een weet : met glinsterende versiersels op hunne
ruggen en door hunne gevlochten manen ge-
draaid: en met kleine zware kogeltjes, vol
punten, aan hunne zijden slingerende, om ze
aan te prikkelen. Het gerinkel der versiersels,
en het gekletter hunner hoeven op de harde
steenen; de woede en snelheid van hunne vaart
langs de weergalmende straten; ja, zelfs het
kanon dat afgevuurd wordt — al ditgeraasis
niets by het gejoel der menigte, hare kreten,
het klappen in de handen. Maar het is spoedig
gedaan — bijna dadelijk. Nog meer kanon-
schoten doen de stad dreunen. De paarden zijn
door de tapijten gegaan, die over de straat
zijn gespannen om ze tegen te houden; de
eindpaal is bereikt; de prijzen zijn gewonnen
(zij worden gedeeltelijk door de arme joden
gegeven, als eene vergoeding, dat zij zelven
niet in het renperk behoeven te loopen), en
nu is er een einde aan de pret van den dag.
Maar indien het tafereel op den voorlaatsten
dag schitterend en vroolijk en volgepropt is,
bereikt het, den volgenden dag, zulk een rijk-
dom van glinsterende kleuren; er is zulk eene
krioelende menigte en dartel rumoer, dat alleen
de herinnering er van my op het oogenblik
nog duizelig maakt. Dezelfde vermaken, groo-
tendeels verhoogd en versterkt door den ijver,
waarmede ze nagejaagd worden, duren een
langen tijd. De wedren vangt weder aan, de
kanonnen worden afgevuurd, de kreten en het
handgeklap worden herhaald; weder hoort men
kanonschoten ; de wedren is voorbi] en de
prijzen zijn gewonnen. Maar de rijtuigen, van
binnen gevuld met suikergoed, zijn van buiten
zoo bepoeierd en stoffig, dat men ze ternau-
wernood voor dezelfde voertuigen herkennen
kan van drie uren vroeger. In plaats van zich
in alle richtingen te verspreiden, verzamelen
zii zich op het C o r s o, waar zij spoedig in
elkander geklemd worden, als eene zich ter-
nauwernood bewegende massa. Want het ver-
maak met de Moccoletti, delaatste vroolijke
dolheid van den vastenavond, zal nu plaats
grypen; en verkoopers van kleine waskaarsen,
evenals die, welke inEngeland kerstmiskaars-
jes genoemd worden, schreeuwen lustig aan
beide zijden van den weg: „Moccoli, Moc-
coli! Ecco Moccoli (ziehier waskaarsjes) 1"
een nieuwe kreet in het rumoer, die den ande-
ren kreet, welke men reeds bij tusschenpoozen
den ganschen dag boven alle andere heeft ge-
hoord, den kreet namelijk van: „EccoFiori!
Ecco F i o r-r-r-i (ziehier bloemen) !" geheel
en al overschreeuwt.
Wanneer de schitterende behangsels en klee-
dingen tegen het vallen van den avond eene
nare, zwaarmoedige, algemeene tint aannemen>
beginnen hier en ginds lichten te flikkeren:
voor de ramen, op de toppen der huizen, op
de balkons, in de rijtuigen, in de handen van
voetgangers: langzamerhand; trapsgewijs; al
meer en meer; totdat de gansche, lange straat
eene glansrijke en schitterende vlam is. Dan
zoekt iedereen, daarbij tegenwoordig, maar e£n
doel te bereiken, namelijk, de kaarsjes van
andere lieden uit te dooven, en zijn eigen
brandend te houden; en iedereen, man, vrouw
of kind, heer of dame, vorst of landman, inge-
boren of vreemdeling, gilt en schreeuwt en joelt
zonder ophouden, om den overwonnene te be-
spotten: „Senza Moccolo, Senza Moc-
colo (zonder kaarsje)!" totdat men niets meer
verneemt dan een reusachtig koor, dat deze
beide woorden herhaalt, met een schaterend
gelach vermengd.
Op dien tijd is het tafereel een der buitenge-
woonste dat men zich verbeeldenkan. Rijtuigen,
die langzaam voortrijden, terwyl iedereen op
de zitplaatsen of voor op den bok staat, en
zijn kaarsje, tot meerdere zekerheid, op arms-
lengte van zich af houdt; sommigen in een
papier als een peperhuisje: anderen met een
hoop onbeveiligde kaarsjes, alien brandende;
eenigen met brandende fakkels; anderen met
kleine dunne kaarsjes ; voetgangers, die tusschen
de wielen doorkruipen om hunne kans af te
wachten en naar een btjzonder licht te sprin-
gen en het uit te slaan; anderen tegen de
rijtuigen opklimmende, om zich met geweld
204
TAFEREELEN UIT ITALIE.
van de lichtjes meester te maken. Eenigen
jagen een ongelukkigen voetganger om zijn
eigen rijtuig heen, ten einde het licht, dat hij
ergens gekregen of gestolen heeft, uitte blazen,
voordat deze bij zijn gezelschap, in het rijtuig
stapt, en het in staat kan stellen hunne uit-
geblazen kaarsjes te ontsteken. Weder anderen,
die, met den hoed in de hand, aan het portier
van een rijtuig staan ennederig eeneof andere
goedhartige dame een vlammetje verzoeken,
om eene sigaar op te steken; en wanneer zij
nog in twijfel staat of ze het doen zal of niet,
deze de kaars uitblaast, welke zij met zooveel
teederheid in haar handje gevat hield; andere
lieden aan het venster, die met lijnen en hoe-
ken naar kaarsjes visschen, of lange wilgen-tee-
nen, aan welker einde zakdoeken gebonden
zijn, naar beneden houden, en de kaarsjes be-
hendig uitslaan, wanneer de eigenaar er trotsch
op is dat ze nog branden; anderen, die hun
slag waarnemen, op hoeken van straten, met
verschrikkelijk groote dompers evenals helle-
baarden, en die plotseling op vlammende fak-
kels nedervallen; weder anderen, die om eene
koets staan en daar blij ven staan; anderen,
die eene kleine koppige lantaren onder een
regen van oranjeappelen en ruikers pogen te
bedelven, of in geregelden aanval eene pira-
mide van menschen bestormen, die een man
in de hoogte beuren, welke een klein, dun
kaarsje boven zijn hoofd houdt, waarmede hij
ze alien tart! Senza Moccolo! Senza Moc-
colo! Schoone vrouwen, die in de rijtuigen
staan, en spottend naar uitgedoofde lichten
wijzen en onder het voorbijrijden in hare han-
den klappen, enuitroepen: „SenzaMoccolo!
Senza Moccolo! Lage balkons vol lieve ge-
zichtjes en bevallige kleedingen, strijdende tegen
aanvallers op straat. Eenige houden ze terug
als zij er tegen opklimmen, eenige die zich
naar omlaag buigen, eenige die overleunen en
eenige die achteruitspringen — keuriggevormde
armen en borstbeelden — figuren vol bevallig-
heid — brandende lichten, fladderende kleede-
ren. Senza Moccolo, Senza Moccolo,
Senza M o c-c o-l o o-o-o-o ! — totdat, in de
allergrootste geestdrift van het geschreeuw en
de dolste verrukking van de pret, de klokken
het Ave-Maria luiden en de vastenavond ter-
stond is geeindigd — als eene waskaarsuitge-
blazen, met een ademtocht.
Des avonds was er een gemaskerd bal in
den schouwburg, even naar en vervelend als
een te L o n d e n, en alleen opmerkelijk wegens
de bondige wijze, waarmede de zaal ten elf
uur ontruimd werd; hetwelk geschiedde door
eene rij soldaten, die zich op den achtergrond
van het tooneel tegen den muur schaarde, en,
evenals een groote bezem, het geheele gezel-
schap voor zich uitdreef. De pret metdeMoc-
coletti (in het enkelvoud is het Moccoletto,
dat eene verkleining van Moccolo is, en eene
kleine lamp of kaars beteekent) wordt door
sommigen voorondersteld eene belachelijke
rouwplechtigheid te zijn voor de overlijdende
vastenavondvreugd — daar kaarsen bij een
katholieken rouw onmisbaar zijn.
Maar of het zoo is, dan of het een over-
blijfsel der oude Saturnalia zij, of eene
samenstelling van beide, of zijn oorsprong aan
lets anders te danken hebbe — altijd zal ik
mij de pret herinneren als een allerschitterendst
en bekoorlijkst gezicht; niet minder opmerke-
lijk wegens de goede luim van alien, die er
bij tegenwoordig waren, zelfs tot de heffe des
volks (en onder degenen, welke op de rijtuigen
klommen, waren onderscheidene mannen en
jongens van de gemeenste klasse), als om zijne
onschuldige levendigheid. Want, hoe vreemd
hoe ook moge klinken, voor een spel, zoo vol
gedachteloosheid en waardoor de persoonlijke
bevalligheden zoozeer aan den dag worden
gelegd, is het zoo vrij van eenige smet van
onzedelijkheid als eenige algemeene vergade-
ringder beide geslachten met mogelijkheid zijn
kan; en terwijl het aan den gang is, schijnt
er in het algemeen een gevoel van bijna kin-
derlijke eenvoudigheid en vertrouwen te be-
staan, dat men zich met smart herinnert, als
het Ave-Maria het voor een geheel jaar heeft
uitgeluid.
G-ebruik makende van een gedeelte van de
stille verpoozing tusschen het einde van de
vastenavondvreugde en het begin der Heilige
Week, gingen wij gemoedelijk aan het werk,
om Rome te zien ; en daar wij iederen och-
tend vroegtijdig uitgingen, en elken avond laat
terugkwamen, en den geheelen dag hard werk-
ten, zoo geloof ik, dat wij bekend raakten met
iederen paal en pilaar der stad en van de
naastbtjgelegene streken, en voornamelijk zoo-.
vele kerken bezochten, dat ik dit gedeelte van
de onderneming geheel opgaf voor het half
voleindigd was ; daar ik anders, wat mij betreft,
zoo lang ik leef nooit weder een voet in eene
kerk gezet zou hebben. Maar ik droeg er zorg
voor, dat ik bijna iederen dag, hetzij vroeg of
laat, naar het Coliseum ging, of naarbuiten
in het open veld, aan gene zijde der graftombe
van Cecilia Metella.
Op deze tochten ontmoetten wij dikwijls een
gezelschap Engelsche toeristen; en steeds had
ik een grooten, maar nooit voldanen lust, een
gesprek met hen aan te knoopen. Hetbestond
uit zekeren mijnheer Davis en eenige zijner
vrienden. Het was onmogelijk den naam van
mevrouw Davis niet gewaar te worden, daar
zij in groot aanzien stond bij haar gezelschap,
dat overal was. G-edurende de Heilige Week
was het bij elk gedeelte van ieder tooneel, van
elke plechtigheid. Yeertien dagen of drie weken
te voren bezochten zij iederegrafplaats en kerk,
ROME.
205
en galerij van schilderstukken en elken bouw-
val; en * gedurende al dien tijd heb ik bijna
niet gemerkt, dat mevrouw Davis een oogen-
blik stilzweeg.
Diep onder den grond, boven op de St-
Pieterskerk, buiten op het veld, en bijna stik-
kende in het Joden-kwartier, bleef mevrouw
Davis altijd dezelfde. Ik geloof niet, dat ze ooit
naar iets zag; en ze had altijd iets verloren uit
eene strooien mand, die ze vasthield, en het-
welk zij met al hare macht beproefde te vin-
den van onder eene aanzienlijke hoeveelheid
Engelsche halfstuiverstukken, die op den bodem
er van lagen, evenals zand op den oever der
zee. Ambtshalve was er altijd een Cicerone
aan het gezelschap verbonden (dat bij contract
van L on den was overgevoerd, vijftien a twin-
tig koppen sterk), en als hij maar naar mevrouw
Davis keek, dan berispte zij hem onmiddellijk,
door te zeggen: „Wel, God zegen je, man,
maak het me niet lastig! Ik verstageen woord
van al wat je kakelt, en zal het ook niet ver-
staan, al zou je babbelen tot je blauw in je
gezicht werdt!" Mijnheer Davis droeg altijd
eene snuifkleurige overjas, en eene groote
groene paraplu in zijne hand, en bezat eene
talmende nieuwsgierigheid die voortdurend in
hem brandde en die hem aanspoorde buiten-
gewone dingen te verrichten, zooals de deksels
van lijkbussen op te lichten, en er in te kijken
alsof zij zuurgoed inhielden; met de punt zijner
paraplu langs opschriften te strijken en met
diepdenkendheid te zeggen: „Ziet ge, hier is
eene B, en daar is eene R, en zoo zullen wij
het vinden; is hetniet?" Zijne oudheidkundige
gewoonten waren oorzaak, dat hij dikwijls
achterbleef; en een van de doodsangsten van
mevrouw Davis, en van het gezelschap in het
algemeen, was eene eeuwigdurende vrees dat
Davis verloren zou raken. Dit was oorzaak, dat
ze om hem riepen in de allervreemdste plaat-
sen en op de meest ongelegene tijden. En
wanneer hij dan eindelijk langzaam uit een of
andere begraafplaats kwam stappen, evenals
eene vreedzame vampyr, uitroepende: „Hier
ben ik," dan was het onveranderlijk antwoord
van mevrouw Davis: „Je zult nog levend
begraven worden in een vreemd land, Davis;
en er helpt niets aan of men u waarschuwt
of niet."
Mijnheer en mevrouw Davis en hun gezel-
schap waren waarschijnlijk binnen negen of
tien dagen van L o n d en overgevoerd. Achttien-
honderd jaren geleden wilden de Romeinsche
legioenen, onder Claudius, niet naar het land
van mijnheer en mevrouw Davis gevoerd wor-
den, voor reden gevende, dat het buiten de
grenzen der wereld lag.
Onder de ploerten (of mindere lieden naar
de mode van Rome) was er een die mi] bij-
zonder vermaakte. Men kan er hem ten alien
tijde vinden ; en zijn hoi is op de trappen van
de Piazza di Spagna (het spaansche plein),
welke naar de kerk van Trinlta del Monte
voeren. Duidelijker gesproken, zijn die trappen
de groote verzamelplaats voor kunstenaars'
„Modellen", en daar wachten ze geduldig tot
ze gehuurd worden. De eerste maal dat ik die
trappen opklom kon ik niet begrijpen, waarom
die gezichten mij zoo bekend voorkwamen, of
waarom zij mij reeds voor jaren schenen om-
geven te hebben, inallemogelijke verscheiden-
heid van kleeding of handeling, en wat de oor-
zaak was, dat zij in Rome in het heldere
daglicht voor mij oprezen, evenals zoovele ge-
zadelde en getoomde nachtmerries. Ik zag
spoedig, dat wij reeds sedert eenige jaren de
kennis hadden aangeknoopt en voortgezet langs
de muren der verschillende schilderijtentoon-
stellingen. Daar is een oud man, met lange
witte haren en een verschrikkelijkgrootenbaard,
die, zoover mij bekend is, den halve catalo-
gus van de Koninklijke Academie heeft door-
gewandeld, Dit is het eerwaardige of aartsva-
derlijke model. Hij draagt een langen stok, en
iedere kwast en draai van den stok heb ik,
getrouw nageteekend, herhaalde malen gezien.
Daar is een andere man, in een blauwen man-
tel, die zich altijd het voorkomen geeft alsof
hij in den zonneschijn (als dezen er is) ligtte
slapen, en die, ik behoef het, geloof ik, niet
te zeggen, altijd klaar wakker is en zeer nauw-
keurig op de schikking zijner beenen acht
geeft. Dit is het dolce far niente model.
Daar is een ander man, in een bruinen mantel,
die tegen een muur leunt, met zijne armen in
den mantel gevouwen, en rondziet. men glui-
pende oogen, die juist zichtbaar zijn onder zijn
breed geranden hoed. Dit is het moordenaars-
model. Daar is een ander man, die gedurig
over zijn schouder ziet, en altijd doet, alsof hij
vertrekt, maar Dimmer weggaat, Dit is bet
trotsch en versmadend model. Wat huiselijk
geluk en heilige families betreft, deze moeten
zeer goedkoop zijn, want zij zitten bij hoopen
op de trappen ; en het aardige van de zaak is,
dat zij de meest valsche landloopers der wereld
zijn, voornamelijk te dien einde afgericht en
nuns gelijken niet hebbende in Rome of in
eenig ander gedeelte van den bewoonbaren
aardbol.
Ik herinner mij, dat ik in mijne vorige ver-
melding van de vastenavondvreugd gezegd heb,
dat men die voor een snaaksche vrouw hield
(want zij eindigt met deze plechtigheid) om de
grappen en vroolijkheden van de Vasten, en
dit herinnert mij weder aan de wezenlijke be*
grafenissen en rouwprocessien van Rome,
welke hier, evenals in andere gedeelten van
Italie, voornamelijk door een vreemdeling op-
gemerkt worden, wegens de onverschilligheid
waarmede men, in het algemeen, het aardsch
206
TAFEREELEN UIT 1TALIE.
omhulsel beschouwt, nadat het leven er uit is
ontvloden. En dit geschiedt niet omdat de
overlevenden den tijd gehad hebben de nage-
dachtenis der dooden van hunne wel-herinnerde
verschijning en vorm op aarde af tescheiden;
want de begraving volgt te spoedig op den
dood, daar zij bijna altijd binnen de vier en
twintig, en somtijds binnen de twaalf uren
plaats heeft.
Te Rome zyn de grafputten in eene groote,
vlakke, open, akelige ruimte, evenals ik ze
reeds te Genua beschreven heb. Toen ik ze
omstreeks den middag bezocht, zag ik eene
enkele kist van geschaafde planken, niet gedekt
door eenig doodkleed en zoo licht gemaakt,
dat de hoef van een of anderen voorttredenden
muilezel haar zou hebben ingetrapt. Men had
haar zorgeloos, op eene zijde liggende, aan den
ingang van een dezer graven, alleen gelaten,
in regen en zonneschijn. „ Hoe komt die hier?"
vroeg ik den man, die mij de plaats rond-
voerde. „Zij is een half uur geleden hier ge-
bracht, Signor!" zeide hij. Ik herinnerde mij,
dat ik de processie ontmoet had, toen zij terug-
kwam en die vrij stevig aanstapte. „Wanneer
zal zij in het graf neergelaten worden?* vraagde
ik hem. „Als de kar komt en de put heden
avond geopend wordt," antwoordde hij. „Hoe-
veel kost het om op zulk eene wijze hier ge-
bracht te worden, in plaats van met de kar?"
vraagde ik hem. „Tien scudi," zeide hij, (on-
geveer vijf en twintig gulden en vijftig centen
Nederlandsch courant). „De andere lijken,
waarvoor men niets betaalt, worden naar de
kerk van SantaMariadellaConsolazione
gevoerd," vervolgde hi], „en hier des nachts
gezamenlijk met de kar gebracht." Ik stond
een oogenblik naar de kist te turen, op welker
deksel twee letters gekrast waren, en wendde
het hoofd af, met eene uitdrukking op mijn
gelaat, waaruit hij, zooals ik vooronderstel,
geene goedkeuring van zijne wijze van zien
bespeurde ; want hij zeide, terwijl hij zijne
schouders met groote levendigheid optrok en
vriendelijk glimlachte : ,,Maar hij is dood, Signor,
hij is dood. Waarom niet?"
Onder de talrijke kerken is er eene, die ik
verkozen heb om er bijzonder melding van te
maken. Het is de kerk van de Ara CoGli,
die men vooronderstelt, op de plaats van den
ouden tempel van Jupiter Teretriusgebouwdte
zijn, en aan eene zijde genaderd wordt door
eene hooge steile trap, die onvolmaakt schijnt
zonder eene groep gebaarde wichelaars er
bovenop. Zij is opmerkenswaardig, omdat zij
een wonderdadig Bambino of houten pop
bezit, den Zaligmaker, als kind, voorstellende,
en ik zag het eerst dit wonderdadig Bam-
bino (kind: het is de vaste naam er van) op
de volgende wijze:
Wij doolden op zekeren achtermiddag door
de kerk en zagen langs hare reeks sombere
pilaren, (want al deze oude kerken, op de
puinhoopen van oude tempels gebouwd, zijn
duister en treurig), toen de brave koerier kwam
binnenloopen met een grijns op zijn gelaat, die
zich van het eene oor naar het andeie uitstrekte,
en ons verzocht hem zonder een oogenblik
oponthoud te volgen, daar zij aan eenige uit-
verkorenen het Bambino zouden laten zien.
Diensvolgens snelden wij naar eene soort van
kapel of sacristie, vlak bij het hoofdaltaar,
maar niet in de kerk zelve, waar de uitver-
korenen, die uit twee of drie katholieke heeren
en dames (geen Italianen) bestonden, reeds
vergaderd waren: en waar een jongemonnik,
met ingevallene wangen, verscheidene kaarsen
aanstak, terwijl een ander eenige kerkelijke
gewaden over zijn grof, bruin kleed aantrok.
De kaarsen stonden op een soort van altaar,
en daarboven waren twee fraaie beelden, zooals
gij ze op iedere Engelsche kermis zien kunt,
die, zooals ik denk, de Heilige Maagd en Sint
Jozef voorstellen, welke godvruchtig gebogen
zijn over eene houten doos of koffer, welke
gesloten was.
Nadat de monnik met de ingevallen wangen,
nummer een, de kaarsen had aangestoken, viel
hij, in een hoek, voor het belangrijk stuk op
zijne knieen, en de monnik nummer twee lichtte,
na een paar fraai versierde en met goud
gewerkte handschoenen aangetrokken te heb-
ben, den koffer met grooten eerbied op en
zette dien op het altaar. Yervolgens, na de
knieen vele malen gebogen en zekere gebeden
gemompeld te hebben, opende hij hem, lichtte
er het deksel af en nam er verscheidene satijnen
en kanUn kleedjes uit, die er binnenin lagen.
De dames hadden van het begin af aan geknield ;
en de heeren vieJen nu ook godvruchtig neder,
toen hij eene kleine houten pop ten toon stelde,
die in uiterlijk zeer geleek naar generaal Tom
Thump, den Amerikaanschen dwerg, prachtig
uitgedost in satijn en gouden kant, en als in
een gloed staande van de schitterende juweelen.
Er was nauwelijks eene plaats op de kleine
borst, of nek, of maag, of het flonkerde van
de kostbare offeranden der geloovigen. Onmid-
dellijk daarop lichtte hij haar uit de doos, en
terwijl hij haar te midden der knielenden rond-
droeg, raakte hij het voorhoofd van iedereen
aan met haar gelaat en stak haar lompen voet
uit, om gekust te worden — eene plechtigheid,
die zij alien volbrachten, tot zelfs een kleine,
smerige straatjongen, die van de straat was
binnengeslopen. Toen dit gedaan was, legde
hij het beeldje weder in de doos; en nadat
het gezelschap opgestaan was en nader bij
trad, sprak het al fluisterende over de meer-
dere of mindere schoonh'eid der juweelen. Ver-
volgens plaatste hij er het deksel weer op, sloot
de doos, zette haar op hare plaats, sloot alles
BOME.
207
weder (Heilige Familie en al) achter een paar
dichtslaande deuren, ontdeed zich van zijne
geestelijke kleeding, en ontving de gewone
„ kleine belooning," terwijl zijn metgezel, door
middel van een domper, aan het einde van
een langen stok vastgemaakt, de lichten ach-
ter elkander uitdoofde. Toen de kaarsen alle
uitgedoofd en de gelden verzameld waren,
vertrokken zij, en dit deden de toeschouwers
ook.
Ik ontmoette datzelfde Bambino eenigen
tijd daarna, toen het in groote staatsie naar
het huis van een zieke ging. Het wordt te dien
einde steeds naar alle gedeelten van Rome ge-
dragen ; maar ik heb vernomen dat het niet altijd
zulke goede gevolgen heeft als men wel ver-
wachten kon ; want, wanneer dit het bed van
zwakke en zenuwachtige menschen nadert, die
op het uiterste liggen, verzeld door eene tal-
rijke menigte, dan gebeurt het niet zelden, dat
zij doodelijk schrikken. Het is vooral populair
in bevallingen, waar het zulke wonderen heeft
verricht, dat, indien eene dame langer dan
gewoonlijk in arbeid verkeert, een bode met
alle haast wordt afgezonden, om de onmiddel-
lijke komst van . het Bambinote verzoeken.
Het is een zeer voordeelgevend eigendom, en
men stelt er veel vertrouwen in — voorname-
lijk de godsdienstige corporatie waaraan het
behoort.
Het verheugt mij te weten, dat het door
sommige goede Katholieken, die niet al te
kortzichtig zijn, voor niet onfeilbaar wordt ge-
houden ; zooals mij verhaald is geworden door
den naasten bloedverwant van een priester,
zelven een Katholiek, en een geleerd en ver-
nuftig mensch, Deze priester nam van mijn
berichtgever de belofte af, dat hij, wat er ook
gebeuren mocht, nimmer zou toestaan dat het
Bambino in de kamer zou gevoerd worden
van eene zieke dame, waarin zij beiden belang
stelden. „Want," zeide hij, „als zij (de mom-
niken) haar daarmede lastig vallen, en in hare
kamer dringen, zal het haar zekerlijk dooden."
Diensvolgens keek mijn berichtgever uit het
venster, toen het er heen werd gedragen, en
weigerde, onder vele dankbetuigingen, de deur
te openen.
Hij beproefde in een ander geval, waarvan
hij niet meer kennis droeg dan die, welke hrj
als voorbijganger, juist op het oogenblik ver-
kregen had, te voorkomen dat het in eene
kleine, ongezonde kamer werd gevoerd, waar
een arm meisje lag te sterven. Maar het gelukte
hem niet, en zij stierf, ierwijl de menigte zich
rondom haar bed verdrong.
Te midden van het volk, op hun gemak
in de St.-Pieterskerk komende om op den
grond te knielen en in stilte te bidden, zijn de
leerlingen van zekere scholen en seminariums
voor priesters en anderen, twintig of dertigin
getal. Deze jongens knielen altijd op eene rij,
de een achter de ander, met een langen knor-
rigen meester, in een lang zwart pak gekleed,
en die de achterste is; evenals een spel kaar-
ten, die gerangschikt zijn om met eene aanra-
king om te vallen, en een verschrikkelijk groo-
ten schoppenboer aan het einde hebben. Als
zij eenige oogenblikken voor het hoofdaltaar
gelegen hebben, staan zij op en gaan naar de
kapel der Madonna, of naar het sacrament,
en vallen daar in dezelfde orde neder ; zoodat,
indien iemand tegen den meester aan zou val-
len, eene algemeene en plotselinge omverwer-
ping van de geheele reeks er noodzakelijk op
moet volgen.
Het tooneel in al de kerken is zoo vreemd
mogelijk. Dezelfde eentonige, ziellooze, slaperige
zang, die altijd voortduurt; hetzelfde sombere
gebouw, welks somberheid nog sterker wordt
door het schitterende van de straat er buiten;
dezelfde lampen, die dof branden; hetzelfde
volk, hier en daar knielende, van een of ander
altaar naar u toegekeerd; dezelfde priesterrug
met hetzelfde groote kruis er op geborduurd.
Hoe verschillend in uitgebreidheid, vorm, rijk-
dom en bouwstijl de eene kerk van de andere
moge wezen, het is altijd hetzelfde, Er zijn de-
zelfde vuile bedelaars, met het binnensmonds
prevelen hunner gebeden ophoudende om te
bedelen ; dezelfde ellendige verminkten, die
hunne wanstaltigheid aan de deuren ten toon
spreiden ; dezelfde blinden, die met kleine potjes,
als peperbossen — hunne aalmoesbossen —
rammelen; dezelfde onhebbelijkezilveren kronen,
gesteld op het geschilderde hoofd van enkele
Heiligen en Maagden, in volgepropte schilder-
stukken ; zoodat een klein beeldje op een berg
een hoofdsieraad heeft, dat grooter is dan de
tempel op den voorgrond, of mijlen omtreks
van het nabijgelegen landschap; hetzelfde gelief-
koosde reliekkastje of beeld, bedolven onder
kleine zilveren harten en kruisen en wat dies
meer zij; die tevens de hoofdzakelijke voor-
werpen van den handel en de uitstalling van
al de juweliers zijn; dezelfde gekke mengeling
van eerbied en onwelvoegelijkheid, van ijverig
geloof en koelheid; daar zij op de steenen
knielen en er met gedruisch op spuwen ; uit hun
gebed opstaan om eventjes te bedelen, of om
zich met eenige andere wereldsche aangelegen-
heid te bemoeien, en dan weer neerknielen,
om de deemoedige smeekbeden te hervatten
bij het punt waar zij ze hebben afgebroken.
In eene kerk stond eene knielende dame een
oogenblik uit haar gebed op, om ons haar
adreskaartje als onderwijzeres in de muziek te
overhandigen, en in eene andere brak een def-
tig heer, met een zeer dikken wandelstok, zijne
gebeden af en stond op om zijn hond te ran-
selen, die tegen een anderen hond blafte, en
wiens gekef en gejank door de kerk weergalm.
208
TAFEREELEN UIT ITALIE.
den, toen zijn meester bedaard den draad zijner
vroegere bespiegelingen weer opvatte — maar
evenwel tevens een oog op den hond bleef
houden.
Bovenal is er voor de bijdragen der geloovi-
gen steeds eene inzamelbos in den eenofanderen
vorm. Soms is het eene geldbos, geplaatst tus-
schen het houten, levensgroote beeld des Ver-
lossers en den aanbidder; soms is het een
kistje voor het onderhouden der H. Maagd;
somtijds een beroep op de mildheid, ten be-
hoeve van een populair Bambino; soms is
het een zak, op het eind van een langen stok,
hier en daar tusschen het volk gestoken, en
waarmede een wakkere sacristijn ijverigrinkelt;
maar men vindt ze er altijd, en vaak in ver-
schillende vormen in dezelfde kerk, en over
het algemeen goede zaken makende. Deze ont-
breekt ook niet in de vrije lucht — de straten
en wegen, — want zoo dikwijls ge wandelt en
daarbij aan alles denkt, behalve aan eene blikken
geldbos, springt u zulk een voorwerp uit een klein
huisje aan den weg in de oogen, aan welks
top is geschilderd: „Voor de zielen in het
vagevuur," een beroep, dat meermalen wordt
herhaald door hem, die de bos houdt, terwijl
hij ze voor u schudt, bijna evenals Janklaassen
de gebarsten schel doet klinken waarvan zijn
driftige aard een orgel maakt.
Dit herinnert mij, dat eenige Romeinsche
altaren van buitengewone heiligheid het opschrift
voeren : „Elke mis, op dit altaar gelezen, bevrijdt
eene ziel uit het vagevuur." Ik ben nooit in
staat geweest, de kosten van zoodanig een dienst
te weten te komen; maar zij moeten nogal
aanzienlijk wezen. Er zijn ook onderscheiden
kruisen te Rome, die, als men ze kust, aflaten
voor onderscheiden tijdruimte geven. Dat in
het midden van het Coliseum verschaft er
een van honderd dagen; en men kan er van
den ochtend tot den avond menschen zien,
die het kussen. Het is zonderhng, dat eenige
van die kruisen eene willekeurige populariteit
schijnen te verkrijgen. Het genoemde is er een
van. In een ander gedeelte van het Coliseum,
is een kruis op eene marmeren plaat, met
het opschrift: „Wie 'dit kruis kust, heeft aan-
spraak op tweehonderd veertig dagen aflaat."
Maar ik zag niet, dat het door iemand werd
gekust, ofschoon ik dagen achtereen in het
strijdperk zat, en het door troepen op troepen
boeren zag voorbijgaan, op weg om het andere
te kussen.
Enkele bijzonderheden te kippen uit den
grooten drom van Romeinsche kerken, zou
de dolste daad der wereld zijn. Maar S t.
Stefano Roton d|o, een vochtig, beschim-
meld gewelf eener oude kerk in den omtrek
van Rome, zal mij bovenal in het geheugen
zweven, uithoofde van het afschuwelijke schil-
derwerk, waarmede de muren er van zijn ver-
sierd. Dit verbeeldt de marteling van Heiligen
en Christenen uit den vroegsten tijd j en zulk
een panorama van afgrijselijkheden en slach-
ting zou zich geen mensch in zijn slaap kunnen
voorstellen, al zou hij een geheel en rauw
speenvarken tot avondmaal gebruiken. Mannen
met grijze baarden worden er gekookt, gebraden,
geroost, geschroeid, door wilde dieren ver-
scheurd, door honden vaneengereten, levend
begraven, door paarden vaneengetrokken of
met bijlen kleingehakt; aan vrouwen worden
de borsten met ijzeren tangen afgescheurd, de
tongen uitgesneden, de ooren afgedraaid, de
kaken gebroken; lichamen, die op de pijnbank
uitgerekt of aan een paal gevild of verpletterd
worden, of in het vuur verteren. Deze behooren
tot de minst erge onderwerpen, die zulk een
indruk op u maken en u de ziel doorvlijmen,
dat elk lijder u dezelfde gelegenheid geeft u
te verwonderen als toen de arme oude Ducan
verscheen in Macbeth, en de Lady ver-
baasd stond, dat hij zooveel bloed in zich
had *).
In de Mamertijnsche gevangenisis eene boven-
kamer, boven welke gezegd wordt — en licht
mogelijk dat het aldus was — de kerker van
St.-Petrus te zijn geweest.
Deze kamer is thans ingericht als een bede-
huis, aan dien Heiligen gewijd, en ook die blyft
als eene afgescheidene plaats in mijne herinne-
ring levendig. Zij is zeer klein en laag van
verdieping, en het akelig sombere der verschrik-
kelijke, harde, oude gevangenis zweeft er nog
over, als ware het er in een dichten nevel door
den grond naar boven gekomen. Onder de
massa gelofte-offeranden, welke er aan den muur
haiogen, zijn voorwerpen van welke het vreemd
is dat zij bewaard worden en die zonderling
afsteken bij de plaats — geroeste dolken, messen,
pi&tolen, knuppels en verschillende werktuigen
van geweld en moord, welke, pas gebruikt,
hier gebracht en opgehangen zijn, om den be-
leedigden Hemel te verzoenen, alsof het bloed,
hetwelk er nu op zat, er af zou druipen in
gewijde lucht, en geen stem zou hebben tot
schreien. Het is daar alles zoo stil en zoo eng
en zoo grafachtig; en de kerkers er onder zijn
zoo donker en zoo verborgen en doodsch en
naakt, dat die kleine donkere plek tot een
droom in een droom wordt; en in het droom-
gezicht van groote kerken, die langs mij heen
kwamen rollen als eene zee, vormde zij eene
kleine golf op zich zelve, die in geene andere
versmolt en met de overige niet voortrolde.
Men wordt angstig als men denkt aan de
verbazende groeven, waarin men uit sommige
kerken toegang krijgt, en die de stad onder-
1) Shakespeare, Macbeth, 5de bedrijf, lste tooneel.
Ver t.
ROME.
209
mijnen. Yele kerken hebben crypta en onder-
aardsche kapellen van grooten omvang, welke
in oude tijden>advertrekken waren en geheime
kamers van tempels en wat niet al; maar daar-
van spreek ik niet. Onder de kerk van St.
Giovanni en St. Paulo zijn de kaken van eene
verschrikkelijke rij holen in.de rots uitgehouwen,
en waar van gezegd word t, dat ze nogeen uitgang
langs de muren s;jpelt : drip-drop, drip-drop,
en zich gaat vermengen met de waterpoelen,
die hier en daar liggen, en geen straal der zon
ooit gezien hebben of immer zullen zien. Vol-
gens eenige berichten zouden dit de bewaar-
plaatsen zijn geweest der wilde dieren, welke
voor , het strijdperk waren bestemd ; volgens
sommigen zouden het de kerkers zijn geweest
MODELLEN VOOR KUNSTENAARS.
onder het Coliseum hebben .— verbazende
duistere ruimten van eene grooteuitgebreidheid,
half onder de aarde bedolven en onbegaanbaar ;
waar de doffe fakkels, in de handen der op-
passers zwaaiende, langs uitgestrekte gangen
schemeren van verafgelegen bogen, met rechts
en links vertakkingen van dwarsgangen, als
straten in eene stad .van dooden, enhetzicht-
baar doen worden, hoe de vochtigheid hier
voor veroordeelde kampvechters; volgens ande-
ren, beide. Maar de legende, die den geest het
meest verplet, is, dat in de bovenste reeks
(want er zrjn twee verdiepingen van deze holen)
de eerste Christenen, die er toe bestemd waren
bij de vertooningen in het Coliseum door
de wilde dieren te worden verscheurd, die naar
hen hongerende wilde dieren beneden hoorden
brullen, totdat, na den nacht en de eenzaam-
Pickeks. Schetsen uit Amerika en taf'ereelen uit Italic.
14
210
TAFEREELEN UIT ITALIE.
held hunner gevangenschap, zich plotseling de
middag en het gewoel van het kamptooneel,
tot aan de borstweringen volgepropt ; aan hunne
oogen vertoonde, en zij tevens hunne gevreesde
naburen er in zagen springen.
Onder de kerk van San Sebastiano, twee
mijlen buiten de poort van dien naam, aan
den Appiaanschen weg, is de ingang naar de
catacomben van|Rome — oudtijds steen-
groeven, maar naderhand de schuilplaatsen der
Christenen. — Deze ijselijke plaatsenzyntwintig
mijlen ver uitgehoid en vormen eene keten
van doolhoven, die zestig mijlen in den omtrek
heeft.
Een magere Franciskaner monnik,metschitte-
rend oog, was onze eenige gids in die diepge-
legen en verschrikkelijke plaats. De nauwe
wegen en openingen, die hier en daar zijn, en
daarbij de dompige en zware lucht, wischte
in ons alien ook de laatste heugenis uit van
den weg, langs welken wij waren gekomen;
en ik kon het denkbeeld niet onderdrukken :
„Goede Hemel, als hij nu eens in een aanval
van krankzinnigheid de fakkelsginguitdooven,
of als hi] eens daar een toeval kreeg, wat zou
er dan van ons worden !" Wij gingen altijd
voort tusschen graven van martelaren en kwa-
men langs groote onderaardsche gewelfwegen,
die naar alle richtingen liepen, en door steen-
hoopen verstopt waren, opdat er zich geene
dieven en moordenaars verschuilen en onder
Rome eene bevolking vormen zouden, erger
zelfs dan die tusschen haar en de zon leeft.
Graven, graven en nog al graven; graven van
mannen, van vrouwen, van hunne kleine kin-
deren, die al aansnellende hunne vervoigers
toeriepen: „Wij zijn Christenen ! Wij zijn Chris-
tenen !" opdat zij met hunne ouders omgebracht
mochten worden. Graven met den palm van
het martelaarschap, ruwelijkgehouweninhunne
steenen wanden, en kleine nissen, gemaakt om
eene vaas met des martelaars bloed te bevatten ;
graven van sommigen, die jarenlang hier be-
neden leefden, aan de overigen tot herders
strekten, en waarheid en hoop en troost pre-
dikten van de ruwe altaren, die getuigenis
gaven van hunne zielskracht in dat uur; nog
ruimere maar veel verschrikkelijker graven,
waar honderden, die overvallen waren, inge-
sloten en ingemetseld, voor het sterfuur be-
graven, en gedood werden door langzamen
hongerdood.
„De zegepralen van het geloof zijn niet boven
den grond in onze prachtige kerken," zeide
de monnik, in de rondte en op ons ziende,
toen wij stilhielden om te rusten in een van
de lage gangen, terwijl beenderen en stof ons
overal omringden. „Zij zijn hier! te midden
van de graven der martelaren!" Hij was een
aardig, ernstig man, en zeide het van harte ;
maar als ik bedacht, hoe Christenen met elk-
ander hebben gehandeld, hoe zij, onzenhoogst
liefderijken godsdienst bedervende, elkander
hebben gejaagd en gepynigd, verbrand en ont-
hoofd, verworgd, geslacht en onderdrukt, dan
schilderde ik mij een doodangst, die veel erger
was dan die, welke doorgestaan werd door dit
stof, toen er nog adem in was, en hoezeer
die groote en standvastige harten geschokt
zouden zijn geworden — hoe zij zouden heb-
ben gekwijnd en genokt — indien een voorge-
voel van de daden, welke door erkende Chris-
tenen bedreven zouden worden, in den grooten
naam voor welken zij stierven, hen met de
eigen onuitsprekelijke smart zou hebben ver-
scheurd op het vreeselijke rad, en het bittere
kruis, en in het verschrikkelijke vuur.
Dit zijn de plekken en strepen in mijn droom
van kerken, die afzonderlijk staan en hare
afgescheiden eenzelvigheid bewaren. Soms heb
ik eene flauwere herinnering van de relieken ;
van het fragment des pilaars van dentempel,
die in tweeen scheurde; van het stuk der tafel,
waarop het Laatste Avondmaal is gehouden;
van den put, uit welken de vrouwen van S a-
maria den Heiland water gaven; van twee
kolommen van het huis van Pontius Pilatus;
van den steen, aan welken de heilige handen
werden gebonden, toen de geeseling werd ver-
richt ; van den rooster van Sint Laurentius en
den steen er onder, waarop de merkteekens
van het braden van zijn vet en bloed : dit alles
gaf aan sommige hoofdkerken iets schaduw-
achtigs, hetwelk geleek naar eene oude ge-
schiedenis of eene fabel, en ze een oogenblik
tegenhielden, toen zy voor mij wegsnelden.
Het overige is eene uitgestrekte woestenij van
gewijde gebouwen, van alle vormen en smaak
en die met elkander vermengd zijn; gebroken
zuilen van Heidensche tempels, uit den grond
gegraven, en, als waren het gevangen reuzen,
gedwongen tot het dragen der daken van Chris-
telijke kerken; van schilderstukken, slechte en
verwonderlijke en goddelooze enbespottelijke;
van knielend volk; van wierookdampen, die
onder het opstijgen in en door elkander krul-
len ; van luidende klokken, en soms (maar
niet dikwijls) van een spelend orgel; van Ma-
donnen, wier borst bestoken is met zwaarden,
in een halven cirkel geschikt als een nieuwer-
wetsche waaier; van nog bestaande geraamten
van doode Heiligen, op afschuwelijke wijze
opgetooid met zwierige satijnen, zijden en flu-
weelen stoffen, met goud versierd, en wier uit-
gebleekte schedel versierd is met kostbare
juweelen of met kransen van verwelkte bloe-
men; van het volk, dat soms was vergaderd
rondom den kanse], en een monnik er in, die
het kruisbeeld uitstrekte en op stoute wijze
preekte; van de zon, die juist door een hoog
venster binnenstroomt op het zeil, dat boven
hem en dwars over de kerk is gespannen, om
ROME.
211
te voorkomen, dat zijne forsche stem zich ver-
lieze in den galm der zoldering. Dan bestijgt
mijn vermoeid geheugen eene trap, waar hoo-
pen mehschen liggen te slapen of zich in de
zon koesteren, en dwaalt rond tusschen de
vodden, die uitwasemingen en paleizen en hut-
ten een Italiaansche straat.
Op een Zaterdagochtend (den achtsten Maart)
werd hier een man onthoofd. Negen of tien
maanden te voren had hi] eene Beiersche gra-
vin aangevallen ; die als bedevaartgangster naar
Rome reisde — alleen, en natuurlyk te voet—
en, naar men zegt, dit vrome werk ten vierden
male verrichtende. Hij zag haar te V i t e r b o,
waar hij woonde, een goudstuk wisselen ; volgde
haar; hield haar, meer dan veertig mijlen ver,
op hare reis gezelschap, onder het verraderlijk
voorwendsel haar te beschermen; vervuldezijn
onafgebroken voornemen door haar op de
Campagna,op een kleinen afstand van Rome,
aan te vallen, in de nabijheid van hetgeen het
graf van Nero wordt genoemd (maar het niet
is); beroofde haar en sloeg haar met haar eigen
pelgrimsstaf dood. Hij was kortelings gehuwd,
en schonk iets van hare sieraden aan z$ne
vrouw, aan wie hij zeide, dat hij het op eene
kermis had gekocht. Zij nochtans, die de ter
bedevaart gaande gravin hare stad had zien
doortrekken. herkende eene kleinigheid, als haar
hebbende toebehoord. Toen vertelde de man
haar wat hij had gedaan. Zy verhaalde het in
de biecht aan een priester; en binnen vier
dagen na het bedrijven van den moord wasde
man gevangengenomen.
In dit onbegrijpelijk land zijn geen bepaalde
tijden voor de bedeeling of de uitvoering des
rechts, en hij was na dien tijd aanhoudend in
de gevangenis gebleven. Des Vrijdags, toen hij
des middags met de andere gevangenen at,
kwamen ze hem zeggen, dat hij den anderen
dag zou worden onthoofd, en namen hem mede.
Het is zeer ongewoon, doodstraffen in de Yasten
ten uitvoer te leggen; maar daar deze misdaad
zeer erg was, achtte men het raadzaam, door
hem op dien tijd ter dood te brengen, een
voorbeeld te stellen ; dewijl er alsdan een groot
aantal pelgrims uit alle streken naar Rome
komen om de Heilige "Week. Ik hoorde het
Vrijdagavond en zag de plakkaten aan de ker-
ken, die het volk vermaanden, voor de ziel
van den misdadiger te bidden. Ik besloot
er heen te gaan om hem ter dood te zien
brengen.
Het onthoofden was bepaald ten veertien en
een half uur, Romeinsche tijdrekening: of kwar-
tier voor negenen des ochtends. Ik had twee
vrienden bij mij ; en daar wij niet anders dach-
ten dan dat er eene overgroote menigte men-
schen zou zijn, waren wij reeds ten halfacht
ter plaatse. De plaats waar de straf zou wor-
den uitgevoerd, was in de nabijheid der kerk
van San Giovanni de collato (Sint Johan-
nes de onthoofde) — een twijfelachtig compli-
ment aan Sint Johannes den dooper, in eene
van de onbegaanbare straten zonder voetpad,
waaruit een groot gedeelte van Rome be-
staat — eene straat van vergane huizen, die
niemand schijnen te behooren, en nooit be-
woond te zijn geweest, en welke voorzeker
nooit naar eenig plan of met eenig doel wer-
den gebouwd, en geene schuiframen hebben,
en er eenigermate uitzien als verlaten brouwe-
rijen, en magazijnen konden wezen, als er maar
iets in ware. Tegenover een van deze — een
wit huis — was het schavot opgeslagen, een
onzindelijk, ongeschilderd, misselijk ding, dat
er, natuurlyk, tffeel gek uitzag: 't was zoo wat
zeven voet hoog: met een hoog, galgvormig
raam er op staande, waarin het mes hing, dat,
bevracht met eene schrikkelijke massa ijzer,
geheel gereed was neer te vallen, en helder
blonk in de morgenzon, als die, nu en dan,
eens van achter eene wolk uitkeek,
Er was niet veel volk in de nabijheid; en
dit werd door troepen pauselijke dragonders
op een aanmerkelijken afstand van het schavot
gehouden. Er waren twee- of driehonderd infan-
teristen onder de wapens, op hun gemak hier
en daar in groepen bijeen staande, en offlcieren
wandelden bij tweeen en drieen op en neer,
en snapten met elkander en rookten sigaren.
Aan het einde der straat was eene open
ruimte, waar stellig een vuilnishoop was, en
stapels gebroken aardewerk en hoopen van
groente-afval, daar zulke dingen in Rome
door ieder overal worden neergeworpen, en
er geen bijzondere plek mee wordt begunstigd.
Wij kwamen binnen een soort van waschhuis,
clat behoorde tot eene woning, op die plaats
gelegen; en daar staande op eene oude kar
en op een hoop karrewielen, die er tegen den
muur waren opgestapeld, hadden wij, door
een groot getralied venster, het uitzicht op
het schavot en de straat die er achter lag,
tot door het plotselijk links wenden van deze,
ons perspectief eensklaps afbrak, en gesloten
werd door een dikken officier, met een steek
op het hoofd.
Het sloeg negen, het sloeg tien uur, en er
gebeurde niets. Al de kerkklokken luidden als
naar gewoonte. Een klein parlement van hon-
den kwam op de open plaats bijeen, en jaagde
elkander na, binnen en buiten den kring der
soldaten. Trotsch ziende Romeinen der gemeen-
ste klasse, in blauwe mantels en rosse mantels
en oabemantelde lompen, gingen af en aan en
praatten met elkander. Vrouwen en kinderen
scharrelden aan de zijden van de smerige
menigte. Eene groote modderige ruimte was
geheel onbezet gelaten, gelijk eene kale plek
op een menschenhoofd. Een sigarenverkooper,
212
TAFEREELEN UIT ITALIE.
met een aarden pot met glimmende houtskolen
in de eene hand, ging op en neer, terwijl hij
zijne waar uitventte. Een pasteiverkooper ver-
deelde zijne aandacht tusschen het schavot en
zijne klanten. Jongens beproefden de muren te
beklimmen en buitelden weer naar omlaag.
Priesters en monniken maakten zich tusschen
het volk met de eliebogen ruimte, en stonden
op de teenen om een kijkje van het mes te
kunnen nemen, engingen toen weerheen.Kun-
stenaars met allerzonderlingste hoeden uit de
middeleeuwen, en baarden (den hemel zij
dank) uit geene eeuw hoegenaamd ; wierpen
schilderachtige blikken rondom zich. Een heer
(ik denk dat hij met de schoone kunsten in
betrekking stond) ging op en neer, in een paar
rijlaarzen en een rooden ba£frd 7 die op zijne
borst neerhing; en zijn lang en schitterend
rood haar, in twee vlechten gestrengeld, waar-
van er ; aan de voorzijde, langs eiken schouder
een tot aan de middel neerhing, was met zorg
gevlochten en geschikt.
Het sloeg elf uur, en nog al gebeurde er
niets. Onder de menigte liep het gerucht, dat
de misdadiger niet wilde biechten; in welkge-
val de priester bij hem bleef tot het Ave Maria
luidde (zonsondergang) ; want het is hunne lief-
derijke gewoonte, niramer het kruisbeeld voor
dat oogenblik voorgoed weg te wenden van
iemand, die, in zulk een toestand zijnde, wei-
gert te biechten, en dus een zondaar is, dien
de Heiland verlaten heeft. Het volk begon afte
zakken. De officieren haalden hunne schouders
op en schenen te twijfelen. De dragonders, die
elk oogenblik tot onder ons raam kwamen
rijden, om eene ongelukkige huurkoets of kar
weg te jagen, zoodra zij zich gemakkelijk had
geplaatst, en bedekt was met vroolijk volk(maar
nooit vroeger), werden trotsch en driftig. De
kale plek had geen enkel haartje gekregen, en
de dikke officier, die het perspectief sloot, ver-
bruikte eene schrikkelijke hoeveelheid snuif.
Plotseling klonk er trompetgeschal. „G-eef
achtl" luidde het dadelijk onder de infanterie.
Zij trokken op naar het schavot en werden er
romdom geschaard. Ook de dragonders galop-
peerden naar hunn6 standplaatsen meer in de
nabijheid. De guillotine werd het rhiddelpunt,
van een bosch van glinsterende bajonetten en
blinkende sabels. Het volk drong naderbij tot
naast de soldaten. Een lange slingerende stroom
van mannen en knapen, die den optocht van
de gevangenis af had verzeld, kwam naar de
open plaats toevloeien. De kale plek wasnau-
welijks van het overige te onderkennen. De
sigaren- en pasteiverkoopers lieten alle gedach-
ten van handel voor het oogenblik varen, en
zich geheel aan het genoegen overgevende,
zochten zij naar een goed plaatsje tusschen de
menigte, Nu eindigde het perspectief in een
troep dragonders. En de dikke officier, die den
degen had getrokken, zag strak naar eene kerk
in zijne nabijheid, welke hij kon zien, maar die
voor ons, de menigte, onzichtbaar was.
Na eene korte poos zag men eenige monni-
ken uit die kerk en het schavot nabij komen,
en, bovcn hunne hoofden uit, het beeld van
Christus aan het kruis, onder een zwart verhe-
melte, langzaam en treurig naderen. Dit werd
rondom het schavot gedragen, naar de voorzijde
en toen naar den misdadiger gekeerd, opdat
hij 't tot zijne laatste oogenblikken zou kunnen
zien. Het was nauwelijks geplaatst of hij ver-
scheen barrevoets op het plat. Zijne handen
waren gebonden, en de boord en het halsge-
deelte van het hemd was bijna tot aan de
schouders weggesneden. Het was een jong
man — zes en twintig jaren, — sterk gebouwd
en welgevormd. Bleek aangezicht; kleine don-
kere knevels en donkerbruine haren.
Het bleek, dat hij had geweigerd te biechten
alvorens men hem zijne vrouw zou hebben ge-
bracht, om hem te bezoeken: men had een
escorte naar deze gezonden, waardoor de ver-
traging veroorzaakt was geworden.
Hij knielde dadelilk onder het mes, zijn nek
plaatsende in eene holte, daartoe gemaakt, in
eene dwarsplank, welke holte gesloten werd
door eene andere, daarop passende plank, ge-
heel gelijk aan de pillory *); onmiddellijk
onder hem was een lederen zak. En daarin
rolde zijn hoofd dadelijk.
De scherprechter vatte het bij de haren,
wandelde er het schavot mede rond, en toonde
het aan 't volk, voor iemand goed wist dat het
mes zwaar en ratelend was neergevallen.
Toen het de vier zijden van het schavot was
rondgedragen, werd het op een paal aan de
voorzijde geplaatst — eene kleine streep zwart
en wit, opdat er de lange straat opmochtsta-
ren en de vliegenzich er op kondenneerzetten.
De oogen waren naar boven gekeerd, als ver-
meden zij het gezicht van den lederen zak, en
waren naar het kruisbeeld gericht Elke bios
en kleur van leven was er op dat oogenblik
uit vervlogen. Het was dof, koud, lijkkleurig,
als was. Het lichaam evenzeer.
Er was veel bloed. Toen wij het raam verlieten
en dicht bij het schavot kwamen, was het zeer
morsig ; een van de beide mannen, die er water
1) Het Engelsohe woord voor de kaak, eene eer-
loos makende tentoonstellmg van misdadigers, thans
aldaar afgeschaft of buiten gebrujk. Oudtijds was het
een paal aan de gren/en van eene heerlijkheid, met 1 s
lieeren wapon en eon halsband voor misdadigers. Later
was het een soort van houten bord, waaruit het hoofd
en de handon van den er achtor geplaatsten misda-
diger staken, wiens straf werd verzwaard door het volk,
dat hem allorlei vuilnis in het gezicht smeet. Aanvanke-
lijk was 't eene straf voor bakkers, die te licht of slecht
brood bakten. Vert.
ROME.
213
overheen goten, zich omkeerende, om den an-
der behulpzaam te zijn het lijk in eene kist te
lichten, trippelde naar hem toe als ging hij door
de modder. Vreemd was het, de schijnbare ver-
nietiging van den hals na te gaan. Het hoofd was
zoo glad afgesneden, dat het scheen alsof het
mes rakelings langs de kaak was gegaan, en die
bijna beschadigd of het oor afgeschaafd had;
en het lijk zag er uit als ware er nietsboven
den schouder gelaten.
Niemand bekreunde er zich om, of was in
het minst aangedaan. Men zag geene blijken
van walging, of medelijden, of verontwaardiging,
of droefheid. Mijne ledige zakken werden on-
middellijk onder het schavot eenige malen in
het gedrang onderzocht, toen het lijk in de kist
werd gelegd. Het was een leelijk, morsig, slor-
dig tooneel, dat misselijk maakte en alleen
slachting vertoonde; uitgezonderd het belang
van het oogenblik voor den ongelukkigen han-
delenden persoon. Ja! zulk een gezicht bevat
eene beteekenis en eene waarschuwing, die ik
niet wil vergeten. Zij, die in de loterij specu-
leeren, plaatsen zich op gunstige punten, om
de bloeddroppels te tellen die er hier en daar
uitspatten, en bezetten dat getal. Men acht zich
tamelijk zeker een prijs daarop te krijgen.
Ten behoorlijken tijde werd het lichaam weg-
gereden, het mes schoongemaakt, het schavot
afgebroken en den geheelen afschuwelijken toe-
stel weggenomen. De scherprechter, ex offi-
cio buiten de wet gesteld (welk een schotschrift
op de straf) die op doodstraf de brug van St. An-
gel o niet mag overgaan,behalve om zijn werk
te verrichten, keerde naar zijn hoi terug en de
vertooning was uit.
Aan het hoofd der verzamelingen in de pa-
leizen van Ro me staat, natuurlijk, net Vatikaan
met zijne kunstschatten, zijne verbazende gale-
rijen en trappen, en reeksen op reeksen van
onmetelijke kamers, in den hoogsten en eersten
rang. Er zijn veel edele standbeelden en over-
heerlijke schilderijen ; maar het is geene ketterij
wanneer men zegt, dat er eene grootemenigte
prulwerk ook is. Vindt eenig oud stuk beeld-
houwwerk, dat opgedolven werd, plaats in eene
galerij omdat het oud is, en zonder de inwen-
dige verdiensten in aanmerking te nemen; en
vindt het honderden bewonderaars omdat het
daar is, en om geene andere reden ter wereld ;
daar zal er ook geen gebrek wezen aan voor-
werpen, die geheel onverschillig zijn in het
eenvoudige gezicht van hem, die zulk een alle-
daagsch eigendom bezichtigt, als het hem zoo
weinig zou kosten door den bril van anderen
te zien, en zich, alleen door de kleine moeite
van napraten, als een man van smaak voor te
doen.
Ik voor mij erken volmondig, dat ik mijn
natuurlijk gevoel van vatbaarheid voor hetgeen
natuurlijk en waar is, in Italie of elders niet
kan achterlaten, zooals ik met mijne schoenen
zou doen als ik in het Oosten reisde. Ik kan
niet vergeten, dat er zekere uitdrukkingen des
gelaats bestaan, die eigen aan zekere hartstoch-
ten, en zoo onveranderlijk van aard zijn als
de gang van een leeuw of de vlucht van een
arend. Zaken, zoo algemeen bekend als de ge-
wone evenredigheden van menschenarmen en
beenen en hoofden, kan ik uit mijne stellige
wetenschap niet wegwisschen ; en als ik voor-
stellingen voor oogen krijg, die deze ondervin-
ding en herinneringen geweld aandoen, dan kan
ik, 't moge wezen waar het wil, ze niet met
een eerlijk gemoed bewonderen en acht het
best dit te zeggen, in spijt van een verheven
critischen raad, dat wij soms bewondering moe-
ten aan den dag leggen ofschoon wij ze niet
gevoelen.
Daarom beken ik : Als ik een jongen, vroolijken
kadraaier een cherubijntje zie voorstellen, of
den sleper eener bierbrouwerij als een Evan-
gelist zie geschilderd, dan zie ik in de voor-
stelling, hoe groot de beroemde schilder er
ook van zij, niets te prijzen of te bewonderen.
Even weinig ben ik vooringenomenmet schen-
dige engelen, die op violen en bassen spelen,
ter stichting van monniken die op sterven lig-
gen, en er uitzien als stonden zij op spiritus ;
noch met Sint Franciscussen en Sint Sebasti-
aans, die wriemelen in galerijen, welke beide,
zoo denk ik er over, als kunstwerken, zeer on-
gemeene, zeldzame verdiensten moeten bezitten,
om hunne vermenigvuldiging op allerlei wijze
door Italiaansche schilders te rechtvaar-
digen.
Het schijnt mij ook toe, dat de verwarde en
bepaalde verrukkingen, waarin sommige kunst-
rechters vervallen, niet is overeen te brengen
met de wezenlijke waardeering van werk en, die
inderdaad groot en uitmuntend zijn.
Ik kan mij, bij voorbeeld, niet verbeelden,
hoe de vastberaden kampioen van schilderijen
zonder verdienste het kan uitschreeuwen bij de
bewonderenswaardige schoonheid van Titiaan's
groote schilderij van de Hemelvaart der
Heilige Maagd te Venetie; of hoe hij,
die wezenlijk aangedaan wordt door het ver-
hevene van dit keurig kunstvoortbrengsel, of
die waarlijk de schoonheid gevoelt van Tinto-
retto's groote schilderij van de Yergadering
der Zaligen, ter zelfder plaatse, in Michael
Angelo's Laatste Oordeel, in de Sixtijnsche
Kapel, eenige algemeene gedachte of een door-
loopend denkbeeld kan onderscheiden in over-
eenstemming met het verheven onderwerp.
Hij, die Raphael's meesterstuk, de Trans-
figuratie, zal beschouwen en in eene andere
kamer van hetzelfde Vatikaan zal gaan, en eene
andere teekening van Raphael beziet, die (als
eene ongeloofelijke caricatuur) het miraculeus
214
TAFEREELEN UIT ITALIE.
blusschen van een grooten brand door Leo
den Vierden voorstelt, — en dan zal zeggen
dat hij ze beiden als werken van een buitenge-
woon genie bewondert, — moet, naar het mij
voorkomt, in een der beide gevallen, en waar-
schijnlijk in het hooge en verhevene, van zijn
opmerkingsvermogen zijn beroofd.
Het is gemakkeiyk een twijfel op te werpen,
maar ik twijfel inderdaad zeer, of somtijds de
regels der kunst niet al te nauwkeurig worden
gevolgd, en of het wel geheel goed en aange-
naam is, dat wij te voren weten, waar dit beeld
zal omdraaien, en waar dat beeld zal neerlig-
gen, en waar de draperieen en de plooien zul-
len zijn, en veel van' dien aard meer. Wanneer
ik in schilderijen van verdienste, in Italiaansche
galerijen, koppen gadesla, die het onderwerp
onwaardig zijn, verwijt ik dit den schilder niet ;
want het komt mij voor, dat dezegrooteman-
nen, die, uit nood, zeer vaak in de handen
van monniken en priesters vervielen, ook wat
al te dikwijls monniken en priesters schilderden.
Ik zie meermalen, in wezenlijk schoone schil-
derijen, koppen, die het onderwerp en den
schilder onwaardig zijn; en ik heb steeds op-
gemerkt, dat deze koppen er altijd zeer kloos-
terachtig uitzien en tot heden toe nog huns<
gelijke onder de bewoners van een klooster
hebben ; daarom ben ik het met mij zelven eens
geworden, dat ; in dergelijke gevallen, deschuld
niet aan den schilder lag, maar aan de ijdel-
heid en onwetendheid van eenigen zijner be-
gunstigers, die apostelen wilden zijn — ten
minste op doek.
De keurige bevalligheid en schoonheid der
standbeelden van Canova; de verwonderlijke
ernst en rust van vele der oude beeldhouw-
werken, zoowel in het Kapitool als het Vati-
kaan; en de kracht en het vuur van vele
anderen, kunnen, in hunne verscheidenheid,
door geene woorden beschreven worden. Zij
zijn vooral vol uitdrukking en behaaglijk voor
het oog nadat men de werken van Berrini en
zyne leerlingen aanschouwd heeft, waarvan de
kerken van Rome, van die van St. Petrus af,
overvloeien; en die, zooals ik zeker geloof, de
erbarmelijkste voortbrengselen van de geheele
wereld zijn. Ik zou oneindig liever (als zuivere
kunstwer'ken) de drie godheden van het Verle-
dene, het Tegenwoordige en het Toekomende
in de Chineesche verzamelingbeschouwen, dan
de beste van deze opgeblazen verdwaasden;
in welker werken elke draperie-plooi het bin-
nenste buiten is gedraaid; de kleinste ader of
slagader zoo groot als een gewone wijsvinger,
het haar evenals een nest vol schuifelende
slangen is; en de houding van elk beeld alle
andere buitensporigheden beschaamt. Daarom
geloof ik waarlijk, dat er geene plaats ter
wereld is, waar dergelijke ondraaglijke misge-
boorten, door des beeldhouwers beitel voort-
gebracht, in zoo grooten overvloed gevonden
worden als in Rome.
Er is eene fraaie verzameling Egyptische
oudheden op het Vatikaan, en de zolderingen
der kamers, waarin zij zijn gerangschikt, zijn
in dier voege beschiiderd, dat zij een met
sterren bezaaiden hemel in de woestijn voor-
stellen.. Het mag een zonderling denkbeeld
schijnen, maar het maakt een vreemd effect.
De grijnzende, half menschelijke monsters der
tempeis zien er nog boozer en monsterachtiger
uit onder het hard donkerblauw, hetwelk aan
alles een vreemden, onzekeren, somberen toon
mededeelt — eene geheimzinnigheid, die wel
past bij de voorwerpen; en gij .verlaatze, zoo-
als gij ze gevonden hebt, in een statigen nacht
gehuld.
In enkele paleizen zijn de schilderijen in het
gunstigste licht geplaatst. Er zijn zelden zooveel
op eene plaats, dat er de aandacht door afge-
trokken of het gezicht beneveld wordt. G4j
ziet ze zeer op uw gemak, en wordt zelden
door veel menschen gestoord. Er zijn tallooze
portretten van Titiaan, Rembrand en Van Dijk;
hoofden van Gfuido, Domenichino en Carlo
Dolci, verschillende onderwerpen van Correg-
gio, Murillo, Raphael, Salvator Rosa en Spag-
noletto. Yele van deze zouden inderdaad
moeielijk te hoog, of genoeg geprezen kunnen
worden; zoo teer en bevallig, zoo vol edele
zielsverheffing, zuiverheid en schoonheid zijn ze.
Het af beeldsel van Beatrice di Cenci, in het
paleis Berberini, is eene schilderij diebijna
onmogelijk is te vergeten. Van onder de uit-
muntende zachtheid en schoonheid van het
gelaat schijnt er iets uit, dat mij bezielt.
Ik zie het nu nog, zooals ik dit papier of
mijne pen zie. Het hoofd is los in wit linnen
gehuld, terwijl het blonde haar onder de plooien
uitkomt. Zij heeft zich plotseling naar u toe-
gedraaid; en er flikkert eene uitdrukking in
hare oogen — hoewel zij zeer teer en liefelijk
zijn — alsof zij zich tegen de woestheid van
een plotselingen schrik of verstrooiing verzette
en op hetzelfde oogenblik de zege had be-
haald; en er niets dan eene hemelsche hoop,
eene edele smart en eene eenzame, aardsche
hulpeloosheid overbleef.
Eenige overleveringen verhalen, dat Guide
het geschilderd heeft in den nacht voor de
voltrekking der doodstraf; eenige anderen be-
weren, dat hij haar portret uit het geheugen
schilderde, nadat hij haar op weg naar het
schavot gezien had. Ik wil gaarne gelooven,
dat zij, juist als gij haar op zijn doek geschil-
derd ziet, het hoofd, bij het eerste gezicht van
de bijl, te midden van het gedrang naar hem
wendde, en in zijn geest een blik drukte, dien
hij den mijnen heeft wedergegeven, als had ik
te midden der menigte aan zijne zijde gestaan.
Het paleis der schuldige Cenci, dat eene ge-
ROME.
215
heele wijk der stad bederft, zooals het daar
staat en bij stukken in puin valt, bezat in mijne
verbeelding diezelfde uitdrukking, welke in
zijne akelige poort en in zijne donkere, dicht
gemuurde vensters lag, en zijne doodsche trap-
pen op en neder zweefde, en uit de duisternis
van zijne spookachtige galerijen groeide, De
geschiedenis staat, door de hand der natuur
zelve geschreven op het gelaat van het stervende
meisje, in de schilderij te lezen. En o! wat
jaagt zij, door die enkele toets, de zwakke
wereld op de vlucht (in plaats van zich met
haar te vermaagschappen), die voorwendt, dat
zij, krachtens armzalige, te voren afgesproken
bedriegerijen, met haar verbonden is.
Ik zag in het Palazzo S p a d a het stand-
beeld vanPompejus; het standbeeld, aan welks
voet Cesar viel. Een ernstig, ontzaglijk beeld.
Ik verbeeldde mij er een dat uitvoeriger was,
van de hoogste verfljning: volkeurige toetsen;
en zich minder duidelijk voordoende, in de
benevelde oogen van iemand, wiensbloed juist
er voor wegvloeide, zich vormde tot zulk eene
strenge majesteit als dit beeld bezat, toen de
dood zijn opwaarts gewend gelaat kwam be-
kruipen.
De uitstapjes in de nabuurschap van Rome
zijn betooverend en zouden hoogst belangrijk
zijn, al ware het maar door de veranderende
gezichten, die zij van de woeste Campagna
opleveren. Maar iedere duim gronds en elke
richting is belangrijk door historische. gebeur-
tenissen en natuurlijke schoonheden. Daar ligt
A 1 b a n o, met het liefelijke meer, en den met
bosschen bedekten oever, en met zijne wyn-
gaarden, die zekerlijk sedert de dagen van
Horatius niet verbeterd zijn en thans ternau-
wernood zijne lofrede rechtvaardigen. Daar ligt
het vuile Tivoli, met de rivier Anio, diehier
haar loop verandert en van eene hoogte van
tachtig voeten naar beneden stort. Met zijn
schilderachtigen tempel der S i b y 1 1 e, boven
op eene rotspunt: met zijne kleine watervallen,
die in de zon schitteren en flikkeren; en een
groot hoi, dat u somber aangaapt, waar de
rivier een vreeselijken sprong neemt ©n naar
beneden, onder sombere rotsen, voortschiet.
Daar is ook de Villa d'Este, verlaten en
vervallen, te midden van boschjes van droef-
geestig uitziende pijn- en cipresseboomen, waar
het lusthuis in staatsie schijnt te liggen. Ver-
volgens is er F r a s c a t i, en op de steilte er
boven zijn de bouwvallen van Tusculum,
waar Cicero leefde, en schreef, en zijn gelief-
koosd huis versierde (eenige brokstukken er
van kunnen thans nog daar gezien worden),
en waar Cato werd geboren. Wij zagen het in
puinhoopen liggende amphitheater op een grauw-
achtigen naren dag, toen de schrale Maartsche
wind woei en de verspreide steenen der oude
stad om den eenzamen heuvel verspreid lagen,
even verwoest als de asch van een reeds lang
uitgedoofd vuur.
Op zekeren dag wandelden wij met ons drieen
naar A 1 b a n o ; veertien mijlen er vandaan ;
vurig verlangend er heen te gaan langs den
ouden Appiaanschen Weg, sedert lang vervallen
en met gras begroeid. "Wij vertrokkentenhalf-
acht uur in het open veld (Campagna). Ge-
durende twaalf mijlen gingen wij klimmende
voort, over eene onafgebroken reeks heuveltjes en
hoopjes steenen. Graftomben en tempels, die om-
vergeworpen en voorovergevallen waren ; kleine
brokstukken van kolommen, friezen en voetstuk-
ken; groote blokken graniet en marmer; in puin
stortende bogen, met gras begroeid en vervallen ;
bouwvallen genoeg om er eene groote stad van
te bouwen, lagen rondom ons verspreid. Som-
tijds zagen wij losstaande muren van deze brok-
stukken door de schaapherders op den weg
opgericht ; somtijds werden wij verhinderd onzen
koers te volgen, door een dijk tusschen twee
hoopen van gebroken steenen; somtijds be-
moeielijkten de brokstukken zelve, die van onder
onze voeten voortrolden, ons het voortkomen ;
maar het waren altijd bouwvallen. Nu eens volg-
den wij het spoor van een stuk van den oude
weg, boven den grond, dan weder door gras
bedekt, alsof dat zijn graf ware; maar de ge-
heele weg bestond uit bouwvallen. In de verte
richtten vervallen waterleidingen hare reuzen-
schreden door de velden ; en iedere windvlaag,
die naar ons toekwam, bracht. gelijktijdig, vroeg
ontloken bloemen en grassoorten, op mijlen-
lange hoopen puin, in beweging. De ongeziene
leeuweriken boven ons, die alleen deze akelige
stilte verstoorden, hadden hunne nesten tusschen
puinhoopen; en de trotsche herders, in schape-
vellen gekleed, die nu en dan uit hunne slaap-
holen zuur naar ons zagen, huisden te midden
der puinhoopen. Het gezicht van de verwoeste
Campagna aan een zijde, waar zij het vlakst
was, bracht mij eene Amerikaansche prairie
in het geheugen; maar wat is de eenzaamheid
van eene streek, waar nooit menschen gewoond
hebben, vergeleken bij die eener woestenij,
waar een machtig geslacht de indruksels zijner
voetstappen heeft achtergelaten op de aarde van
waar het verdwenen is; waar de rustplaatsen
hunner dooden, evenals hunne dooden zelven,
in puin gevallen zijn, en waar het gebroken
uurglas van den tijd slechts een hoop nietig stof
is! Toen wij langs dien weg tegen zonsonder-
gang terugkeerden, en uit de verte naar den
weg zagen, dien wij in den ochtend waren ge-
gaan, had ik bijna een gevoel (evenals zagik
haar op dit uur voor het eerst) alsof de zon
nimmer weder zou opgaan, maar dat zij dien
avond voor de laatste maal hare stralen schoot
op een in puin gevallen wereld.
Naar Rome bij maanlicht terug te keeren is
zulk een dag naar behooren te cindigen. De nauwe
216
TAFEREELEN UIT ITALIE.
straten zonder voetpaden, en waar in iederen
donkeren hoek hoopen vuilnis en mest gestopt
zyn, vertoonen eene zoo sterketegenstelling, in
hare nauwe ruimten en in hare morsigheid en
duisternis, met het ruime plein voor eenige
trotsche kerk, op welks midden een obelisk, met
hieroglyphen bedekt, ten tijde der keizers uit
Egypte aangevoerd, vreemd rondziet op het
zonderlinge tafereel er rondom, of soms een
oude pilaar, waar van het vereerde beeld is om-
vergeworpen, en die een Christenheilige onder-
schraagt: Marcus- Aurelius, die plaats maakte
voor Paulus, en Trajanus voor St. Petrus. Yer-
volgens zijn er de groote gebouwen, opgericht
van den roof uit het C o 1 i s e u ra, die de stralen
der maan, evenals bergen, onderscheppen; ter-
wijl zij hier en daar vrijelijk door gebroken
bogen en gescheurde wallen schijnt, evenals het
leven uit eene wond ontvliedt. De kleine stad
van ellendige huizen, door muren omringd, en
gesloten door poorten met hekken voorzien, is
de wijk, waarin de Joden elken avond worden
opgesioten zoodra de kolk acht uur slaat —
eene ellendige plaats, dicht bevolkt en met
onaangename uitwasemingen gevuld, maar waar
het volk ijverig is en geld verdient. Wanneer
gij over dag door de nauwe straten gaat, ziet
gij ze alien aan het werk: op het voetpad, nog
vaker dan in hunne donkere en smerige win-
kels; oude kleederen opknappende en handel
drijvende.
Toen wij uit deze dikke duisternis in het
heldere licht der maan kwamen, zagen wij de
fontein van Trevi, die een honderdtal stralen
opspoot, over nagebootste rotsen rolde, en zich
voor oog en oor zilverachtig voordeed. In den
kleinen, nauwen doorgang der straat achter eene
hut, met flikkerende lampen en boo'mtakken
versiert, bemerkt men eene groep somberziende
Romeinen, gezeten om hunne koperen ketels
met heete soep en gestoofde bloemkool, mooten
gebakken visch en flesschen wijn. Wanneer gij
den scherp vooruitstekenden hoek om zijt, hoort
gij een zwaarmoedig geraas. De voerman houdt
plotseling op en neenit zijn hoed af, op het
zien van een wagen,, die langzaam voortrijdt,
voorafgegaan door een man, die eengroot kruis
draagt, door een fakkeldrager en een pri ester,
die al zingende voortschrijdt. Het is de lijkwa-
gen met de lichamen der armen, om zeinhet
kerkhof, buiten de muren, te begraven, waar
men ze in eene soort van put werpt, welke
dezen avond met een steen zal bedekt worden
en gedurende een jaar gesloten blijven.
Maar hetzij ge op uw tocht langs de obelis-
ken, kolommen, oude tempels, schouwburgen,
huizen, portieken of forums gaat, het is vreemd
te zien, hoe ieder brokstuk, zoo vaak 't moge-
lijk was, in eenig ander nieuw gebouw is ge-
mengd geworden en geschikt gemaakt om tot
eenig nieuw doel te dienen — een muur, een
woonhuis, eene korenschuur, een stal -—een
gebruik, waarvoor het nimmer bestemd was, en
waarmede het allerellendigstovereenstemt, wan-
neer het er mede verbonden is. Het is nog
vreemder te zien, hoeveel puinhoopen der oude
fabelleer, hoeveel brokken van verouderde
legenden en eeredienst hier vermengd zijn met
den dienst der christelijke altaren: en hoerijk
in vele opzichten het ware en valsche geloof in
eene monsterachtige vereeniging zijn saamge-
smolten.
Van eene zijde der stad, van waar men het
uitzicht heeft over de wallen, vormt eene go-
drukte ingedrongene piramide (de begraaf-
plaats van Cajus Cestius) een ondoorschynenden
driehoek in het maanlicht. Maar voor een
Engelsch reiziger dient zij ook om het graf
aan te duiden van Shelley, wiens asch hier in
de nabijheid in een klein tuintje rust. Nog
dichter bij, bijna door haar overschaduwd, ligt
het gebeente van Keats r ), wiens naam, „op
het water is geschreven," dat op een kalmen
Italiaanschen avond schitterend in hetlandschap
glinstert.
Men vooronderstelt, dat de Heilige Week in
Rome voor alle bezoekers zeer aanlokkelijk
is; maar behalve hetgeen er is te zien op
Paaschzondag, zou ik diegenen, welke naar
Rome gaan, in hun eigen belang aanraden
op dien tijd er vandaan te blijven. De plech-
tigheden zijn over het algemeen van de ver-
velendste en lastigste soort; de hitte en de
volksmenigte bij elke van deze drukt u op
pijnlijke wijze; het geraas, het gewoel onder de
verwarring maken u geheel verstrooid. Wij
hielden op, deze vertooningen nate jagen, toen
ze nog pas in den aanvang waren, enzochten
weer onze toevlucht bij de puinhoopen. Maar
wij mengden ons in het gewoel, om ons deel
te hebben van het voornaamste dat er te zien
was; en wat wij zagen, wil ik u beschrijven.
Des Woensdags zagen wij weinig in de Six-
tijnsche Kapel ; want toen wij er aankwamen
had de menigte, die ze belegerde, haar tot
de deur toe gevuld en stroomde tot in de
naast bijgelegene halle, waar demenschen wor-
stelden en elkander verdrukten en wederkeerig
uitscholden, en telkens, als er eene bezwijmde
dame uitgedragen werd, grooten oploopmaak-
ten, alsof ten minste vijftig menschen hare
ledige standplaats konden innemen.
In het portaal der kapel hing eene dikke
gordijn, en aan die gordijn waren eentwintig-
tal lieden, welke er het dichtst bij stonden en
verlangden het Miserere te hooren zingen,
voortdurend, elk van zijne zijde, bezig haar
heen en weder te trekken, opdat zij niet naar
beneden zou vallen en den klank der stemmen
dooven. Het gevolg er van was, dat zij de
1) Shelley en Keats zijn twee Engelsche di enters.
ROME,
217
grootste verwarring veroorzaakte en zich als
eene slang om de onbedachtzamen scheen te
winden. Dan eens werd eene dame er in ge-
huld en kon er niet uit los komen. Dan weder
werd de stem van een halfgesmoorden heer er
van binnen uit gehoord, die verzocht datmen
hem er uit zou laten. Nu eens worstelden er,
evenals in een zak, twee ineengestrengelde
armen, zonder dat iemand kon zeggen aan
welk geslacht die behoorden. Dan weder werd
ze met een oploop geheel binnen de kapel
gevoerd, evenals een uitgespreidzeil. Nukwam
zij den anderen weg uit, en sloeg in de oogen
van een der Zwitsersche garde van den paus,
die juist op dat oogenblik was aangekomen
om orde te houden.
Daar wij er niet ver vandaan zaten, tusschen
twee of drie heeren uit het gevolg van den paus,
die zeer verdrietig waren en de minuten telden
— zooals misschien Zijne Heiligheid ook deed,
— hadden wij beter gelegenheid om dit zon-
deiiinge vermaak te beschouwen dan om het
M is e r e re te hooren, Somtijds hoorden wi] eene
verheffing van klagende stemmen die zeer roe-
rend en treurig klonken en wegstierven in eene
reeks van diepe tonen; maar dit was ook alles
wat wij hoorden.
Op een anderen tijd werden de relieken in
de St.-Pieterskerk tusschen zes en zeven uur
des avonds ten toon gesteld, en dit was tref-
fend, daar de hoofdkerk duister en somber, en
er veel volk in was.
De plaats naar welke de relieken, een voor
een, gebracht werden door drie priesters, was
een hoog balkon nabij het hoofdaltaar. Dit was
het eenigste gedeelte in de kerk, dat verlicht
was. Daar branden altijd honderd en twaalf
lampen bij het altaar, en behalve dat, twee
groote waskaarsen bij het zwarte beeld van
Sint Pieter, maar dit beteekent niets in zulk
een groot gebouw. De somberheid, en over
het algemeen het wenden van de aangezichten
naar het balkon, en het nedervallen der ware
geloovigen op de steenen, wanneer schitterendc
voorwerpen, evenals schilderijen of spiegels, op-
gebracht en ten toon gesteld worden, deed
eene goede uitwerking; in weerwil van de zeer
ongeiijmde wijze, waarop zij ter algemeene
stichting werden opgeheven, en de groote hoogte,
van waar zij vertoond werden, die men eerder
berekend zou achten om de zalving te vermin-
deren, welke uit eene voile overtuiging van
hunne echtheid moet ontspringen.
Des Donderdags gingen wij den paus zien,
die het sacrament uit de Sixtijnsche Kapel over-
bracht, omhetinde Capelle Paolina, eene
andere kapel in het Vatikaan, te plaatsen; —
eene plechtigheid, die ten zinnebeeld verstrekt
van de begraving van den Zaligmaker voor
zijne opstanding. Wij wachtten gedurende een
uur in de groote galerij, met eene groote
menigte volks (waarvan drie vierden Engel-
schen waren), terwijl zij weder het Miserere
in de Sixtijnsche Kapei zongen. De beide ka-
pellen kwamen op de galerij uit, en de alge-
meene aandacht bepaalde zich op het nu en
dan openen en sluiten der deur van de 6ene,
naar welke de paus zich ten laatste begeven
zou. Geene dezer ontsluitingen vertoonde iets
verbazenders dan een man op eene ladder, die
eene groote hoeveelheid kaarsen aanstak; maar
bij elke nieuwe opensluiting was er een ver-
schrikkelijke oploop naar de ladder en naar
dien man, welke, naar 't mi] voorkomt, iets
weghad van een charge der Engelschez ware
ruiterij te Waterloo. De man viel echter niet
naar beneden, en ook niet de ladder, die aan-
leiding gaf tot de vreemdsoortigste potsen van
de wereld onder de menigte, — te midden
van welke zij door den man heengedrongen
werd, toen al de kaarsen opgestoken waren,
en eindelijk op eene zeer wanordelijke wijze
tegen den muur van de galerij werd opge-
hangen, even voordat de opening der andere
kapel en het begin van een nieuw gezang de
nadering van Zijne Heiligheid verkondigde. Bij
deze crisis schaarden de soldaten der garde,
die de menigte in alle soorten van vormen
geduwd hadden, zich langs de galerij; en do
processie naderde, tusschen de twee door hen
gevormde rijen.
Daar waren eenige koorzangers en eene groote
menigte priesters, die twee aan twee wandelden
en die (ten minste de priesters, die er goed
uitzagen) hunne brandende kaarsen zoodanig
droegen, dat het licht eene goede uitwerking
op hunne gelaatstrekken deed; wantdekamer
was donker. Zij, die er niet goed uitzagen, of
geene lange baarden hadden, droegen hunne
kaarsen zooals het uitkwam en gaven zich over
aan geestelijke bespiegelingen. Ondertusschen
was het gezang zeer eentonig en akelig. De
processie trok langzaam voort naar de kapel,
en het gegons der stemmen duurde nog voort
en kwam nader, totdat de pauszelf verscheen,
gaande onder een wit satijnen verhemelte en
met beide handen het overdekte sacrament
dragende; kardinalen en kanunniken, in menigte
om hem geschaard, maakten eene schitterende
vertooning. De soldaten der garde knielden,
toen hij voorbijging ; al de toeschouwers bogen ;
en zoo ging hij in de kapel. Het wit satijnen
verhemelte werd aan de deur van hem afge-
nomen, en in plaats daarvan eene wit satijnen
parasol over zijn arm, oud hoofd gedragen.
Nog eenige weinige paren vormden de achter-
hoede en gingen ook in de kapel. Toen
werd de deur der kapel gesloten en alles was
gedaan ; en iedereen snelde hals over kop weg,
als gold het leven of dood, om iets anders
te zien, en te zeggen, dat het de moeite niet
waard was.
218
TAFEREELEN UIT ITALTE.
Ik geloof, dat het meest door het volk ge-
liefde tafereel, en waarbij ook de grootste
menigte menschen tegenwoordig waren (behalye
dat van Paaschzondag en Maandag, voor alle
klassen van het volk toegankelyk), was, toen
de paus de voeten wiesch van dertien mannen,
die de twaalf Apostelen en Judas Iscariot moes-
ten voorstellen. De plaats, waar deze godvruch-
tige dienst verricht wordt, is eene der kapellen
van de St.-Pieterskerk, die voor deze gelegen-
heid was opgesierd ; alle dertien zaten op eene
rij, op eene zeer hooge bank, en zagen er uit
als waren zij in het geheel niet op hun gemak,
daar de oogen van, de hemel weet hoeveel,
Engelschen, Franschen, Amerikanen, Zwitsers,
Duitschers, Russen, Zweden, Noormannen en
andere vreemdelingen, gedurende al dien tyd,
onafgewend naar hunne gezicbtenstaarden. Zij
zijn in het wit gekleed, en tot hoofddeksel
hebben zij eene stijve, witte muts, evenals eene
groote Engelsche bierkan zonder handvat. Elk
heeft een ruiker 7 zoo groot als eene kleine
bloemkool, in de hand; en twee er van droe-
gen bij deze gelegenheid brillen ; die toen ik
mij de karakters herinnerde, welke zij moesten
vervullen, naar het mij voorkwam een grappig
toevoegsel bij de kleeding waren. Men had het
karakter nauwkeurig in aanmerking genomen.
Sint Johannes werd voorgesteld door eenjong
mensch van een innemend voorkomen. Sint
Petrus door een ernstig, oud man, met een
krullenden, bruinen baard; en Judas Iscariot
door zulk een verschrikkelijken huichelaar (ik
kon evenwel niet bespeuren of de uitdrukking
op zijn gelaat wezenlijk of kunstmatig was), dat
indien hij, de rol van den persoon geheel ver-
vullende, ware weggeloopen en zich had opge-
hangen, alles volmaakt zou zijn geweest.
Daar de beide groote loges, voor de dames
bestemd, bij dit schouwspel eivol waren, en er
volstrekt geene kans was ze nabij te komen,
snelden wij met eene groote menigte mede, om
bijtijds aan de tafel te komen, waar de paus in
persoon deze dertien bedient. JSTa eene vreese-
lijke worsteling aan de trap van het Vatikaan,
en verschillende persoqnlijke botsingen met de
Zwitsersche gai'de, stormde de gansche menigte
in de kamer. Het was eene lange galerij, met
witte en roode draperieen behangen, met eene
andere groote loge voor dames, (die verplicht
zijn zich voor deze plechtigheden in het zwart te
kieeden en zwarte sluiers te dragen), en eene
koninklijke loge voor den koning van N a p e 1 s
en zijn gezelschap. De tafel, gedekt als voor j
een bal-souper, en die versierd wasmetgouden
beeldjes van de wezenlijke Apostelen, stond op
eene verhevenheid aan eene zijde van de galerij.
De nagebootste messen en vorken der Apostelen
waren aan de zijde van de tafel gelegd, die het
dichtst bij den muur was, zoodat men ze zon-
der verhindering kon beschouwen.
Het midden der kamer was vol vreemde
heeren, die op verbazende wijze opeengehoopt
waren. De hitte was zeer drukkend en het ge-
drang somtijds verschrikkelijk. Het was op het
hoogst, toen het volk van de voetwassching
kwam binnenstormen, en toen was er zulk een
geschreeuw en getier, dat een gedeelte der
Piemonteesche dragonders de Zwitsersche garde
kwamen verlossen en helpen om het oproer te
doen bedaren.
De dames waren bijzonder woest in hare
worsteling om plaatsen. Eene dame van mijne
kennis werd in de dames-loge door eene ge-
spierde matrone om de middel gepakt en uit
hare plaats getrokken; en eene andere dame
(op de achterste bank in dezelfde loge) maakte
zich plaats, door de dames, die voor haar
zaten, met eene groote speld te prikken.
De heeren, die om mij stonden, waren bij-
zonder nieuwsgierig om te zien wat op de tafe]
stond; en een Engelschman scheen met de
geheeie zielskracht van zUn aard het besluit
genomen te hebben om te ontdekken of er
eenige mosterd was. , 7 By Jupiter ! daar is
azijn!" hoorde ik hem tot zijn vriend zeggen,
nadat hij een onnoemelijken tijd op de teenen
had gestaan en van alle kanten gedrukt en
gestooten was geworden. „En er isolie! Ik zag
ze duidelijk, in fleschjes! Kan eenig heer, die
daar vooraan staat, ook mosterd op de tafel
zien? Mijnheer, ge zult me verplichten! Ziet
gij ook een mosterdpot?"
De Apostelen en Judas, die zich lang hadden
doen wachten, verschenen nu op de verheven-
heid en werden voor de tafel, op eene rij ge-
schaard, met Petrus voorop; en het gezelschap
kon ze vrij langen tijd aanstaren, terwijl twaalf
er van eens duchtig aan hunne ruikers roken,
en Judas — die zijne lippen zeer duidelijk be-
woog — een inwendig gebed scheen te doen.
Vervolgens verscheen de paus, in een schar-
laken kleed, en op zijn hoofd een wit satijnen
kapje dragende, te midden van een stoet kar-
dinalen en andere dignitarissen (groot waar dig-
heid-bekleeders), en nam een klein gouden
lampet, waaruit hij een weinig water over een
van Petrus' handen stortte, terwyl iemand van
het gevolg eene gouden kom; een tweede
een iijnen handdoek; een derde Petrus' ruiker
hield, welke hem gedurende de plechtigheid
afgenomen werd. Dit volbracht Zijne Heilig-
heid met aanmerkelijke vlugheid, aan iederen
man in de rij (ik bemerkte, dat Judas bijzon-
der verlegen was met deze inschikkelijkheid),
en toen begonnen alle dertien te dineeren. Het
gebed werd door den paus voorgedragen.
Petrus was voorzitter.
Er was witte en roode wijn, en het maal
zag er vrij wel uit. De gerechten werden in
porties opgedragen, voor iederen Apostel eene ;
en deze werden door de kardinalen op hunne
K0M3
219
knieen aan den paus aangeboden, die ze dan
aan de dertien overreikte. De kwaadaardige
wijze, waarop Judas naar zijne spijzen keek
en pruilde terwijl hij zijn hoofd naar eene
zijde hield, alsof hij geen eetlust had, tart iedere
beschrijving. Petrus was een goed, oud man,
en ging, zooals men gewoonlijk zegt, zitten
om van alles te eten wat men hem gaf (hij
kreeg het beste, daar hij de eerste in de rij
zat) en geen woord met iemand te spreken,
De gerechten schenen voornamelijk uit visch
en groenten te bestaan. De paus schonk de
dertien ook wijn ; en gedurende den geheelen
maaltijd las iemand iets overluid voor, uit een
groot boek — ik gis de Bijbel, — dat niemand
kon hooren en waaraan niemand eenige aan-
dacht verleende. De kardinalen, en anderen
uit het gevolg, glimlachten van tijd tot tijd
tegen elkander, als ware de zaak een groote
grap; en wanneer zij z66 dachten, bestaat er
weinig twijfel of zij hebben den spijker op den
kop geslagen. Wat Zijne Heiligheid had te
verrichten, deed hij, zooals een gevoelvol man
eene lastige plechtigheid vervult, en scheen
zeer blijde toen alles gedaan was.
Het Pelgrims avondmaal, . waar heeren en
dames, als een bewijs van nederigheid, de pel-
grims bedienden en hunne voeten afdroogden,
nadat ze eerst door anderen waren gewasschen,
was zeer aanlokkelijk. Maar onder de vele too-
neelen eener gevaarlijke vervulling van uiter-
lrjke godsdienstoefeningen, die op zich zelve
slechts ledige vormen zijn, trof mij geene half
zoo sterk als de Seal a Santa of Heilige
trap, die ik verscheidene malen zag, maar tot
haar grootst voor-, of nadeel, op Goeden
Vrijdag.
Deze heilige trap bestaat uit acht en twintig
treden, van welke men zegt, dat zij behoord
zou hebben tot het huis van Pontius Pilatus,
en dezelfde te zyn waarop onze Zaligmaker
trad, toen hij uit de gerechtszaal kwam. Pel-
grim s bestegen die echter op hunne knieen.
Zij is steil en op haar top bevindtzich eenekapel,
naar men zegt vol relieken, waarin de pel-
grims door ijzeren tralies gluren, en dan weder
naar beneden komen langs eene der beide
zijtrappen die niet heilig zijn en waarop men
loopen mag.
Op Goeden Vrijdag waren er, matig bere-
kend, honderd menschen, die tegelijk deze
trappen op hunne knieen opschoffelden; terwijl
anderen, die naar beneden waren gekomen —
en eenige weinigen die beide hadden gedaan
en nu weder voor den tweeden keer naar
boven gingen — beneden aan den ingang ver-
toefden, waar een oud heer in een soort van
wachthuisje aanhoudend een blikken bos, met
eene spleet aan de bovenzijde, schudde, om
hun te binnen te brengen, dat hij het geld ont-
ving. De meerderheid bestond uit landvolk
mannen en vrouwen. Er waren echter ook
vier of vijf priesters- Jezuieten en om en bij een
half dozijn welgekleede vrouwen. Eenegeheele
jongensschool, ten minste twintig, was omtrent
ter halverwege naar boven (zij hadden er blijk-
baar veel pret in); zij waren alien zeer dicht
naast elkander gestopt; maar de overigenvan
het gezelschap maakten voor de jongens, zoo-
veel mogelijk, ruim baan, daar zij eenige ach-
teloosheid aan den dag legden in de behande-
ling hunner laarzen.
In mijn geheele leven heb ik niets gezien,
dat zoo belachelijk en zoo onbehaaglijk tevens
was als dit gezicht — bespottelijk door de
ongerijmde tusschentooneelen, die er onafschei-
delijk mee verbonden zijn, en onbehaaglyk
door het onzinnige en de beteekenislooze ont-
waardiging. Om te beginnen. zijn er twee tre-
den, en dan een eenigszins breed vlak. De
meerstrenge klimmers legden deze vlakte, even-
als de trappen, op hun knieen af, en geene
beschrijving is in staat degezichten af teschil-
deren, die zij trokken onder het voortschoffelen
over de vlakke ruimte. En dan had men moe-
ten zien, hoe zy aan den ingang hunne beurt
afwachtten en invielen, waar een plaatsje naast
den muur open was! Of hoe een man met
eene paraplu (opzettelijk meegenomen, daar
het fraai weder was) zich op onwettelijke wijze
van trede tot trede opheesch! En eene stem-
mige dame van omstreeks vijf en vijftig jaren,
elk oogenblik omziende, om zich te vergewis-
sen of hare beenen zich wel in behoorlijke lig-
ging bevonden!
Ook was er een bijster gek verschil in den
spoed der verschillende menschen. Sommigen
gingen voort als hadden zij eene weddenschap
aangegaan om het in denkortstmogelijken tijd
te doen, anderen hielden op, om op elke trede
een gebed te verrichten. Die man raakte elke
trede met zijn voorhoofd aan en kuste ze ; deze
krabde zijn hoofd den geheelen weg over. De
jongens gingen kostelijk vooruit, en waren er
op en af, alvorensde oude dame een half dozijn
treden achter den rug had. Maar de meeste
boetelingen kwamen er vlug en frisch af, als
hebbende een wezenlijk goede daad verricht,
die tegen eene goede portie zonde zou kunnen
opwegen, en de oude heer in het wachthuisje
was, dit verzeker ik u, met zijne bos er bij, nu
zij in zulk eene luim waren.
Alsof zoo iets van nature niet onvermijdelijk
kluchtig genoeg ware, lag er boven aan de treden
een houten beeld op een kruis, rustende op een
grooten ijzeren schotel, die zoo zwak op de
beenen was en onvast stond, dat, als eenigmet
geestdrift bezield persoon het beeld met meer
dan gewone geestdrift kuste, of een muntstuk
met meer dan gewone vlugheid in den schotel
wierp (want in dit opzicht diende zij tot tweede
of hulpbos), dan deed het al ratelend een groo-
220
TAFEREELEN UIT ITALIE.
ten sprong en stootte de daarbij geplaatste
lamp bijna uit, hetwelk het volk lageraf een
grooten schrik op het lijf joeg, en hem, die
er oorzaak van was geweest, in onuitsprekelijke
verlegenheid bracht.
Op Paaschzondag zoowel als op den vooraf-
gaanden Donderdag geeft de paus het volk den
zegen van het balkon aan den voorgevel der
St.-Pieterskerk. De Paaschzondag was een zoo
schitterende dag met zulk een blauwen, wolke-
loozen, balsemachtigen, wonderlijk helderen
hemel, dat al het voorafgegane slechte weder
in eenoogenblikuithetgeheugenwerdgewischt.
Ik had den Donderdags zegen vochtig zien
neervallen op eenige honderden regenschermen ;
maar was er in de menigte van Rome's ton-
teinen — hoe groot ze ook mogen zijn — toen
niet een enkele glinstering, op dien Zondag-
ochtend stroomde er diamanten uit. Demijlen
lange weg van ellendige straten, door welke
wij reden (gedwongen als wii waren tot een
bepaalden weg door de pauseiijke dragonders,
die by zulke gelegenhedendepolitie te Rom e
waarnemen), waren zoo vol kleuren, datniets
er in een flauw aanzien kon hebben. Het ge-
meene volk kwam in zijne sierlijkste kleeren
voor den dag, de rijken in hunne kostbaarste
rijtuigen; kardinalen reden in hunne staatsie-
rijtuigen ratelend naar de kerk der ArmeVis-
schers. Kale pracht maakten in de zon eene
weidsche vertooning met hare afgesletenlivreien
en dof geworden driekanten hoeden; en elke
koets te Rome was geprest voordepiazza
van de St.-Pieterskerk.
Er waren, minst genomen, honderdvijftig
duizend personen. En toch was er ruimte ge-
noeg. He£ is mij niet bekend hoeveel rijtuigen
er waren; maar er was voor deze ook ruimte
en nog plaats over. De groote trappen der
kerk waren propvol. Op dat gedeelte van het
plein waren veel contadina (landlieden) van
A 1 b a n o (die veel behagen scheppen in het
rood), en de mengeling van schiterende kleu-
ren in de menigte was schoon. Onder aan de
trappen waren de troepen geschaard. In de
prachtige evenredigheden van het plein zagen
zij er uit als een bed vol bloemen. Norsch
uitziende Romeinen, levendige boeren uit de
nabij gelegen landstreek, groepen bedevaartgan-
gers uitverwijderde streken van Italie, vreem-
delingen van alle natien, die ongewone taferee-
len najagen, brachten in de heldere lucht een
gegons voort, als even zoovele insecten; en
hoog boven hen alien uit, klaterend en bobbe-
lend en in het licht de kleuren van den regen-
boog vertoonende, spoot het water der twee
verrukkelijke fonteinen op, en viel weer over-
vloedig neder.
Een soort van schitterend vloerkleed was
over de voorzyde van het balkon gehangen,
en de zijden van het groote venster waren
behangen metkarmozijnkleurigedraperieen. Ook
was er aan het boveneinde een zeilgespannen,
om den grijsaard te beschermen tegen de bran-
dende zonnestralen. Toen het tegen den middag
liep waren aller oogen naar het venster gekeerd.
Ten behoorlijken tijde zag men den zetel naar
voren komen, en vlak er achter den reusachti-
gen waaier van pauwenveeren. De man, die er
op zat (het balkon was zeer hoog), stondtoen
overeind en strekte zijne magere armen uit, ter-
wijl al de mannelijke aanschouwers op het
plein zich ontdekten, en eenigen, geenszinshet
meerendeel, neerknielden. De kanonnen op de
wallen van het kasteel S t. A n g e 1 o ver kondig-
den in het volgende oogenblik, dat de zegen
was gegeven; de trom werd geroerd ; men stak
de trompet; wapens kletterden; en de groote
menigte die beneden stond, welke zichplotse-
ling in kleine hoopjes verdeelde en zich hier
en daar in gedeelten vcrstrooide, werd bewogen
als gedeeltelyk gekleurd zand.
Welk een schoone middag was het, toen wij
wegreden. De Tiber was niet meer geel, maar
blauw. Er lag een gloed op de oude bruggen
die ze weer frisch en krachtvol maakte. Het
Pantheon, met den statigen voorgevel, vol
rimpels en plooien als het gelaat eens grijsaards,
vertoonde zomerlicht op zijne verwoeste muren.
Elke vuile en vervallenhutin deEeuwige Stad
(getuige elk der barsche, oude paleizen tegen
de morsigheid en ellende van den plebeeschen
nabuur, dien het met den elleboog raakt, zoo
zeker als de tijd de hand heeft gelegd op zijn
Pratricisch hoofd !) was verfrischt en vernieuwd
door een zonnestraal. Zelfs de gevangenis in
de volgepropte straat, waar gewoel was van
rijtuigen en menschen, had iets van de dolle
pret van den dag, die door hare spleten en
scheuren drong ; en treurige gevangenen, die
hunne aangezichten niet konden brengen buiten
de staven der getraliede vensters, strektenhunne
handen uit, en terwijl ze die tegen de roestige
spijlen klopten, draaide zij ze naar de voile
straat, als ware het een vreugdevuur, waarvan
zij op die wijze genot konden hebben.
Maar toen denacht inviel, zonder een wolkje,
dat de voile maan had kunnen verduisteren,
welk een gezicht leverde 't toen niet op, het
Groote Plein nog eens gevuld en de geheele
kerk van het kruis tot den grond verlicht te
zien door ontelbare lantarens, die den omtrek
der architectuur voor oogen stelden en rondom
den geheelen zuilengang van het plein knip-
oogden en blonken! En wat was het niet een
gevoel van genoegen, vreugd en verrukking,
toen de klok half acht sloeg — op hetzelfde
oogenblik, — een schitterend geheel van rood
vuur prachtig te zien zweven van den top des
koepels naar het uiterste einde van het kruis,
en hoe het, op het oogenblik dat het naar
zijne plaats sprong, het sein werd der uitbar-
EEN VLUCHTIG DIORAMA.
221
sting uit elk gedeelte der reusachtige kerk van
tallooze lichten, even groot en roodenflonkerend
als het zelf was, zoodat e]ke kornis, kapiteel
en het kleinste steenen ornament in vuur werd
voorgesteld, en het zwarte, sfeevige grondwerk
van den verbazenden koepel doorschijnend
scheen te worden als een eierdop!
Een spoor van buskruit, eene electrische
keten, niets kan meer plotseling en snel ont-
stoken worden dan die tvveede verlichting; en
toen wij waren heengegaan en eene afgelegen
hoogte hadden beklommen en er twee uren
later naar keken, toen stond ze er in den
kalmen avond nogte schitteren en teglinsteren
als een juweel ! Er ontbrak geene lijn van hare
evenredigheden, en er was geen hoek, die dof
was, niet het kleinste gedeelte van denglans ;
dat verloren ging.
Den volgenden avond — Paaschmaandag —
werd er een groot vuurwerk afgestoken op het
kasteel St. Angelo. Wij huurden eenekamer
in een tegenoverliggend huis en begaven ons
bijtijds naar onze plaatsen, door eene dichte
raenigte volks, die het daarvoor gelegen plein
en al de toegangen, die er op uitkwamen, ver-
stopt had, en de brug, welke naar het kasteel
leidt, zoo overlaadde, dat zij op dit punt
scheen in den snelvlietenden Tiber te zullen
neerstorten. Op#deze brug zijn standbeelden
(afschuwelijk gewerkt), en tusschen deze werden
vaten geplaatst, welke met brandend werk ge-
vuld waren; deze beschenen op zonderlinge
wijze het gelaat der menigte en op niet minder
vreemde wijze de steenen beelden er boven.
Het vuurwerk begon met een verschrikkelijk
kanonsalvo; en toen was. het geheele kasteel,
gedurende twintig minuten of een half uur,
eene onafgebroken vuurkolom en een doolhof
van vonkenspuwende raderen van alle kleur,
grootte en snelheid, terwijl raketten naar den
hemel opvlogen, niet bij een, of twee, of twintig,
maar bij honderden tegelijk. De laatste uit-
barsting — de Girandola — was juist als
sprong het geheele stevige kasteel, zonder
smook of stof, in de lucht.
Een half uur naderhand had de ontelbare
menigte zich weer verstrooid. De maan zag
kalm neder op haar gerimpeld beeld in de
rivier, en een half dozijn mannen en jongens
met brandende eindjes kaars in de handen, die
zich hier en daar bewogen en aan het zoeken
waren, of er ook in het gedrang iets van waarde
mocht zijn op straat gevallen, waren de eenigen
die het tooneel leven bijzetten.
Na al dat vuurwerk en schitteren reden wij,
om een contrast te hebbon, het oude vervallen
Rome rond om afscheid van het Coliseum
te nemen. Ik had het te voren bij maanlicht
gezien (ik kon geen dag laten voorbijgaan
zonder weer eens daarheen te gaan), maar.de
ontzaglijke eenzaamheid in dien nacht gaat
alle beschrijving te boven. De spookachtige
pilaren in het Forum; de triomfbogen der
oude keizers; die verbazendemassa'spuinhoo-
pen, welke eens bunne paleizen waren ; de met
gras begroeide hoopen, die het graf aanduiden
van verwoeste tempels; de steenen van de
Via Sacra in oud Rome, door de voet-
stappen geeffend; zelfs deze waren, in hunne
uitstekende droefgeestigheid, verduisterd door
den somberen geest van zijne bloedige feesten,
die daar overeind en grimmig stond, en zich op
het oude tooneel ophield; beroofd door plunde-
rende pausen en vechtende vorsten, maar niet
geheel verdelgd; woeste handen van onkruid
en gras en struiken wringende; en tegen den
nacht weeklagende in elke bres en gebroken
boog — de schaduw van zijn eigen ontzag-
wekkend beeld, dat geheel onbeweeglijk was.
Toen wij ons den volgenden dag, op onzen
tocht naar Florence, op het gras der Cam-
pagna hadden neergelegd en de leeuweriken
hoorden zingen, zagen wij, dat er een klein
houten kruis was opgericht ter plaatse waar de
arme, ter bedevaart gaande gravin vermoord
werd. Wij stapelden eenige losse steenen op
elkander, als een begin van een steenhoopter
barer nagedachtenis, en twijfelden er aan of
wij er wel ooit weer zouden rust en en naar
Rome terugblikken.
EEN VLUCHTIG DIORAMA.
Wij gaan naar Napels! En aan gindsche
poort, die van San Giovanni Later a no,
treden wij over den dorpel der Eeuwige Stad,
waar de twee laatste voorwerpen, die de aan-
dacht van een afreizend bezoeker trekken, en
de twee eerste voorwerpen, welke de opmerk-
zaamheid van een aankomende opwekken, eene
trotsche kerk en eene vervallende ruine zijn
— juiste zinnebeelden van Rome.
Onze weg gaat door de Campagna, welke
er plechtstatiger uitziet in eene schitterend blau-
we lucht, als thans, dan wanneer het niet zoo
helder is, omdat dan de groote uitgebreidheid
van het verval duidelijker voor het oog is, en
de zon, die door de bogen van de gebroken
waterleidingen schijnt, andere gebroken bogen
vertoont, die er in droefgeestigen afstand door-
heen schijnen. Toen wij ze achter ons hadden
en van Alb a no terugzagen, lag de donkere gol-
vende oppervlakte onder ons als een stilstaand
meer of als eene breede, doffe Lethe-stroom,
die rondom de wallen van Rome vloeide en
het van de geheele wereld scheidde. Hoe dik-
wijls zijn niet de legioenen in zegetocht glin-
sterend, die purperen woestenij, thans zoo zwij-
gend en onbevolkt, ' doorgetro'kken ! Hoe vaak
222
TAFEREELEN UIT ITALIE.
had de sleep gevangenen niet met benepen
hart naar de stad in het verschiet gezien, en
opgemerkt, hoe de bevolking er uit stroomde
om den terugkeer van den overwinnaar toe te
juichen! Wat al losbandigheid, zinnelijkheid en
moord hebben niet als dol rondgezwierd in
de uitgestrekte paleizen, die thans tot hoopen
steens en verstrooid manner zijn geworden!
Wat vuurglans, en joelen van volksrumoer, en
weeklachten van pest en hongersnood zijn niet
komen aanhollen over het woeste veld, waar
thans niets wordt gehoord dan de wind en waar
de eenzame hagedissen ongehinderd in dezon
spelen !
De reeks wijnkarren, die naar Rome trokken,
en welke ieder bestuurd werden door een ruig-
harigen boer, die onder een verdek van schape-
vel, van vorm als die der heidens, achter-
overleunde, is ons nu voorbij, en we trekken
naar eene hoogere landstreek, waar boomen
zijn. De volgende dag brengt ons aan dePon-
tijnsche Moerassen, die eentonig, vlak en een-
zaam zijn, begroeid met rijshout en hier en
daar onder water liggen, maar tusschen welke
een schoone weg is aangelegd, overschaduwd
door eene zeer lange laan. Hier en daar
komen we een eenzaam wachthuis voorbij ; hier
en daar eene verlaten en dichtgemetselde hut.
Eenige herders drentelen aan de oevers der
rivier, die langs den weg stroomt, en soms komt
eene platboomde boot, door een man voortge-
trokken, langzaam er naast varen. Eeneenkele
keer komt er een ruiter voorbij, die een lang
geweer dwars voor hem op denzadelheeft, en
door moedige honden wordt gevolgd; maar
anders is er niets dat zich verroert behalve de
wind en de schaduwen, tot we in het gezicht
van Terracina komen.
Hoe blauw en schitterend is daar de zee,
welke onder de ramen rolt der herberg, die
zoo berucht is in roovergeschiedenissen! Hoe
schilderachtig zijn de groote, steile rotsen en
rotsstukken, die over den engen weg hangen,
dien wij morgen langs moeten, waar galeislaven
in de daarboven gelegen groeven arbeiden,
en de schildwachten, die hen be waken, slente-
ren aan den zeeoever I Elken nacht hoort men
het bruisen der zee onder het stargewelf, en
des ochtends, juistbijhetaanbrekenvandendag,
ontdekt men het verschiet, dat zich plotseling,
als door een wonderwerk, ver uitstrekt, veraf,
achter die zee daar! — Nap els met zijne
eilanden en den Vesuvius, die vuur uitbraakt.
Binnen een kwartieruurs is het geheel ver-
dwenen, als ware het een droombeeld in
de wolken, en er is niets meer dan zee en
lucht.
Toen wij na eene reis van twee uren de Na-
pelschen grenzen waren overgegaan, endehon-
gerigste van alle soldaten en ambtenaren blj
de in- en uitgaande rechten met moeite hadden
tevreden gesteld, kwamen we door een gang
of portaal zonder poort in de eerste Napoli-
taansche stad — - Fondi. Herinner uFondi
wel, in den naam van al wat ellendig of bedel -
achtig is.
Een morsig kanaal van slijk en afval slin-
gert door het midden der eliendige straat en
wordt gevoed door aanstootelijke stroompjes, die
uit de onaanzienlijke huizen sijpelen. In geheel
Fondi is geen deur, of raam, of luik, of dak,
of muur, of stijl, ofpilaar, die niet vervallen en
zwak, of aan 't rotten is. De rampzalige geschie-
denis der stad, met al hare belegeringen en plun-
deringen door Barbarossa en de o verigen, kunnen
het vorige jaar hebben plaats gehad, als men
oordeelt naar het voorkomen der stad. Hoe
de uitgeteerde honden, die langs de eliendige
straten sluipen, nog in het leven en niet door
het volk verslonden zijn, is een van de raadsels
der wereld.
Het is eene bevolking met ingevallen kaken
en zure tronies! Allen zijn zij bedelaars; maar
dat is niets. Zie ze eens als zij bijeenkomen.
Eenigen zijn te vadsig om de trap af te komen,
of wantrouwen, wellicht op verstandige wijze,
zich op de treden te wagen; zij steken dus
hunne dorre handen maar uit bovenvensters en
janken; anderen komen in zwermen rondom
ons heen, en slaan enstooten#lkander, en vra-
gen aanhoudend aalmoezen om Gods wil, aal-
raoezen in den naam der Gezegende Maagd,
aalmoezen in den naam van alle Heiligen. Een
troep eliendige kinderen, bijnanaakt, hetzelfde
verzoek uitschreeuwende, begint, na ontdekt te
hebben dat zij zich kunnen spiegelen in het
v^rnis van het rijtuig, te dansen en gezichten
te trekken, om het genoegen te hebben hunne
wnaaksche gezichten in dien spiegel herhaald te
zien. Een kreupele zinnelooze, die bezigiseen
van hen te slaan, welke zijne luidruchtige aan-
vrage om eene aalmoes verdooft, ziet zijne
nijdige tegenpartij in het rijtuigpaneel, blijft
staan, en na zijne tong uitgestoken te hebben,
begint hij zijn hoofd te schudden en te snate-
ren. De schelle schreeuw, die hierbij opgaat,
wekt een half dozyn woeste schepselsinsme-
rige, bruine mantels, welke op de kerktrappen
liggen en potten en pannen te koop hebben.
Deze krabbelen overeind, komen nader, en
bedelen zonder ophouden. „Ik heb honger!
Geef mi] iets. Luister naar mij, Signor. Ik heb
honger!" Daarop ziet men eene akelige oude
vrouw, vol vrees er te laat te zullen zijn, de
straat komen afstrompelen, en terwijl zij den
geheelen w^g langs zich met de eene hand
krabt, strekt zij de andere uit, en schreeuwt,
reeds lang voor men haar kan hooren: „Eene
aalmoes, eene aalmoes ! Ik zal dadelijk voor u
gaan bidden, schoone dame, als ge mij eene
aalmoes geeft!" Eindelijk komen de leden eener
broederschap ter begraving van dooden voorbij.
EEN VLUCHTIG DIORAMA.
223
Zij zijn op afschuwelijke wijze vermomd en ge-
kleed in havelooze zwarte kleeren, die wit op de
naden zijn en bezet met de spatten van eenige
modderige winters ; zij worden verzeld door
een morsigen priester en een kruisdrager. Door
dien bonten samenloop omgeven, trekken wij
uit Fondi, gedurende welken tijd, uit de
duisternis van elke vervallenhut,nijdige,schitte-
rende oogen op onsneerzien alsglinsterende frag-
menten van zijne morsigheid en zijn verderf.
Een edele bergpas, met de bouwvallen van
een fort op eene steile hoogte, bij overlevering
het fort van Fra Diavolo genaamd ; de oude
stad Itri, als een dessertstuk van banket, bijna
loodrecht op een heuvel gebouwd en dat men
door eene hooge trap bereikt ; schoon Mola
di GraSta, welke wijne'n, evenals die van A 1-
bano, sedert de dagen van Horatius ontaard
zijn, tenzij hi] een slechten smaak van wijn
had, dat niet denkbaar is ten opzichte van
iemand, welke dien zoo wel wist te genieten
en zoo goed te prijzen ; den volgenden avond
op den weg naar Sint Agatha ; daarna een
rustdag te Capua, dat schilderachtig maar
niet zoo verleidelijk is voor den reiziger als de
Praetoriaansche soldaten van Borne de oude
stad van dien naam gewoon waren te vinden ;
een vlakke weg tusschen wijngaarden, die van
boom tot boom in festoenen waren gevormd ;
en eindelijk, zeer nabij, de berg Vesuvius! —
zijn kegel en top wit van sneeuw ; en, in den
zwaren dampkring van den dag, de rook er
omheen hangende als eene dikke wolk.Zooreden
wij ratelend den berg af en Napels binnen.
Daar komt een begrafenisstoet de straat af
en naar ons toe. Het lijk ligt in eene open
doodkist, wordt gedragen op een soort van
palankijn en is bedekt met een zwierig kleed
van karmozijn en goud. De rouwdragenden
hebben witte kleederen en maskers. Indien er
de dood thuis is, zoo schijnt er toch ook het
leven goed vertegenwoordigd te worden ; want
geheel Napels schijnt buitenshuis te zijn en
in rijtuigen heen en weer te rennen. Eenige
van deze, de gewone rijtuigen der Vettu-
rino's, worden getrokken door drie paarden
naast elkander, bedekt met vlugge strikken en
een grooten overvloed van koperen versiersels,
en die altijd zeer snel loopen. Met dat hunne
vrachten onbeduidend zijn, want het kleinste
dezer rijtuigen heeft ten minste zes personen
binnenin, vier aan de voorzijde, die naast elk-
ander zitten, nog vier of vijf, die er achter aan
hangen, en nog twee of drie in een netofzak
onder den boom, waar zij half verstikt worden
door slijk en stof. Jan-Klaassen-vertooners, ko-
mieke zangers met guitaren, opzeggers van kod-
dige dichtstukken, verhalers van vertelsels, eene
reeks van goedkoope vertooningen met hans-
worsten en uitleggers, trommen en trompetten,
geschilderde zeilen, die de er binnen vertoonde
wonderen voorstellen, ende aangapende menigte,
die er, onder het gewoel en geraas, buiten ver-
gaderd staat. Lazzaroni, in lornpen gehuld,
die in deuren, poorten en kotten liggen te sla-
pen; de gegoede stand,' zwierig gekleed, in rij-
tuigen gezeten, zwaaien de Chiaja op enneer
of wandelen in de openbare tuinen; en stem-
mige briefschrij vers, op de openbare straat achter
hunne lessenaartjes en inktkokers, onder het
Portico van den grooten schouwburg van
San Carlo gezeten, wachten op klanten.
Daar is een galeislaaf in ketens, die een brief
aan een vriend moet schrijven. Hy nadert een
man van een geletterd voorkomen, die onder
den boog van een hoek zit, en sluit zijn accoord.
Hij heeft verlof bekomen van den schildwacht,
die hem bewaakt en welke er dicht bij staat,
terwijl hij tegen den muur leunt en noten
kraakt. De galeislaaf fluistert den brief schrijver
in het oor wat hij wil geschreven hebben; en
daar hij geen schrift lezen kan, ziet hij vor-
schend in zijn aangezicht, om daar te lezen of
hij wel getrouw neerschrijft wat hem is gezegd.
Na eenigen tijd wordt de galeislaaf spraakzaam —
onsamenhangend. — De schrijver houdt een
oogenblik op en wrijft zijne kin. De galeislaaf
spreekt vloeiend en met nadruk. Eindelijk vat
de schrijver het denkbeeld; en met het voor-
komen van een man, die weet op welke wijze
hij het moest inkleeden, zet hij het neer en
houdt nu en dan op, om achterovergeleund,
zijn tekst bewonderend aan te zien. De galei-
slaaf zwijgt. De soldaat kraakt op stoische wijze
zijne noten. „Is er nog iets bij te voegen?"
vraagt de briefschrij ver. „Niets meer." „Luister
dan myn vriend." Hij leest het door. De
galeislaaf staat geheel verrukt. De brief wordt
gevouwen, van een adres voorzien en aan
hem ter hand gesteld, en hij betaalt het loon.
De schrijver gaat werkeloos in zijn stoel ach-
teroverleunen en neemt een boek ter hand.
De galeislaaf neemt een ledigen zak op. De
schildwacht werpt eene hand vol notedoppen weg,
schoudert het geweer, en ze gaan samen heen.
Waarom kloppen de bedelaars aanhoudend
met de rechterhand op hunne kin, als gij naar
hen ziet? In Napels wordt alles in gebaren
uitgedrukt, en dit is het conventioneele teeken
voor den honger. Een man, die daar ginds met
een ander twist, legt de palm zijner rechter-
hand op de rugzyde van de linker, en beweegt
de twee duimen heen en weer — dat ezels-
ooren verbeeldt, — waardoor zijne tegenpartij
op het zeerst geprikkeld wordt. Twee menschen
staan te handelen over visch; dekooperledigt
bij het vernemen van den prijs, een denkbeeldig
vestzakje en gaat heen zonder een woordte spre-
ken : hij heeft daardoor den verkooper duidelijk
te kennen gegeven, dat hij dien te duur vindt.
Van twee menschen, die, in rijtuigen gezeten,
elkander ontmoeten, raakt de een zijne lippen
224
TAFEREELEN UIT ITALTE.
twee of driemaal aan, steekt de vijf vingers zijner
rechterhand in de hoogte en maakt met dehand-
palm eene waterpasse bewegingin delucht. De
ander knikt plotseling en gaat zijns weegs. Hij
is, tegen half zes, tot een vriendenmaal uitge-
noodigd geworden, en zal zeker komen.
In geheel Italie beteekent een eigenaardig
schudden met de rechterhand, van de pols af,
terwijl men den wijsvinger uitgestrekt houdt,
eene ontkenning — de eenige ontkenning welke
bedelaars altijd zullen verstaan. Maar inNapels
zijn de vijf vingers eene rijke spraak.
Dit alles, en ieder ander soort vanuilhuizig
leven en woeligheid, en het eten van macca-
roni tegen den avond, en het verkoopen van
bloemen gedurende den geheelen dag, en het
overal en op elk uur bedelen en stelen, ziet
ge op het schitterende strand, waar de golven
van de baai vroolijk glinsteren. Maar, najagers
van het schilderachtige en die er op verliefd zijt,
laat ons niet al te opzettelijk uit het oog ver-
Hezen, met hoeveelellendige verdorvenheid, ont-
aarding en rampzaligheid dat vroolykeNapoli-
taansche leven onafscheidelijk is verbonden ! Het
U waarlijk niet goed, Sint Giles zoo terug-
stootend en de Porta Capua na zoo aanlokke-
ILjk te vinden. Een paar naakte beenen en een
versleten roode sluier maken niet al het onder-
scheid tusschen hetgeen belangwekkend en het-
geen ruw en hatelijk is! By alle schildering en
dichterlijke voorstelling, welke gij steeds naar
behagen kunt geven van de schoonheden dezer
schoonste en liefelijkste plek der aarde ; behooren
wij, naar plicht, te beproeven, eene nieuwe schil-
derachtigheid te verbinden met eenige flauwe
huldiging van 's menschen bestemmingen ver-
mogens, en deze geloof ik, geven meer grond
tot hoop tusschen het ijs en sneeuw van de
Noord-Pool dan in de zon en do schittering
van Nap els.
Gopri — eens hatelijk gemaakt door het
vergode beest Tiberius, — Ischia, Procida
on de eindelooze schoonheden van het verschiet
der baai liggen daar ginds in de blauwe zee
en veranderen in den mist en den zonneschijn
twintigmaal op eene dag; nu eens dichtbij, dan
eens veraf, en dan weder buiten het gezicht!
Do schoonste streek der wereld ligt voor ons
uitgespreid. Hetzij wij ons keeren naar het
Mise no-strand van het waterige amphitheater,
en van de Grot van den Pausilipo naar de
Grot del Cane (hondsgrot) en van daar naar
Baiae gaan, of hetzij wij den anderen weg
kiezen, naar den Vesuvius en Sorrento, het
is overal eene opvolging van verrukkeltjke ge-
zichten. In de laatstgenoemde richting, waar,
boven de deuren en poorten, tallooze beeldjes
staan van San Gennaro (St. Januarius), met
zijne Canut's hand uitgestrekt, om de woede
van den brandenden berg te beteugelen, wor-
den wij door een spoorweg gemakkelijk ge-
bracht naar den zeeoever voorbij de stad Torre
del Greco, gebouwd op de asch van deoude
stad, door eene uitbarsting van den Vesuvius,
eene eeuw geleden, vernield ; en voorbij de
huizen met platte daken, graanpakhuizen en
fabrieken van Maccaroni; naar "Caste La-
Mare met zijn in puinhoopen liggend kasteel,
en in zee op een hoop rotsen staande, thans
door visschers bewoond. Hier eindigt de spoor-
weg; maar van dat punt kunnen wij verder
rijden door eene onafgebroken opeenvolging
van betooverende baaien en schoone land-
schapstafereelen, afdalende van den hoogsten
top van St. Angelo, de hoogste berg in de
nabijheid, naar den oever — tusschen wijn-
gaarden, olijfboomen, tuinen van Oranje- en
citroenboomen, boomgaarden, opeengestapelde
rotsen, groene bergkloven — en langs de grond -
vlakte van hoogten, die met sneeuw zijn be-
dekt, en door kleine steden, met schoone,
zwartharige vrouwen aan de deuren — en
komen langs keurige zomervilla's naar Sor-
rento, waar de dichter Tasso bezield werd
door de hem omringende natuurschoonheden.
Bij het terugkeeren kunnen wij van de hoogten,
boven CasteLa-Mar e, nederzien, en, tus-
schen twijgen en bladeren, het kabbelende water
zien glinsteren in de zon, en de groepen witte
huizen in Nap els dat in het verschiet ligt, in
de groote uitgestrektheid van het perspectief
wegkrimpende tot de grootte van dobbelsteenen.
De terugkeer naar de stad, weder langs den
oever, bij zonsondergang, met de gloeiendezee
aan de eene zijde, en den donkeren berg met
zijn smook en vlammen aan de andere, is een
verheven besluit der glorie van den dag.
Die kerk daar bij de Porta Capuana —
nabij de oude vischmarkt, in de morsigste wijk
van het morsige Nap els, waar het oproer
van Masaniello begon — is gedenkwaardig,
daar zij het tooneel is geweest van eene zijner
eerste proclamaties aan het volk, en is om
niets anders bijzonder opmerkelijk, of het moest
wezen door naar wassen Heilige, die met
juweelen bedekt is, in eene glazen kistligten
twee linkerhanden heeft ; of door het verbazend
aantal bedelaars, die daar aanhoudend op de
kin kloppen, als ware het eene batterij van
castagnetten. De hoofdkerk met de schoone
deur en de zuilen van Afrikaansch en Egyp-
tisch graniet, die eens den tempel van Apollo
versierden, bevat het beroemde heilige bloed
van San Gennaro of Januarius, dat bewaard
wordt in twee fleschjes. in een zilveren taber-
nakel, en driemaal 's jaars vloeibaar wordt,
tot groote bewondering van het volk. Op het
cigen oogcnblik wordt de steen, waar de Hei-
lige het martelaarschap onderging (en die
eenige mijlen ver ligt), bleekrood. Men zegt
dat de dienstdoende priester soms eveneens
bleekrood wordt als die mirakelen gebeuren.
EEN VLUCHTIG DIORAMA.
De zeer oude menschen, die aan den ingang
dezer oude catacomben in hutten wonen, en
die, oud en gebrekkig als zij zijn, schijnen af te
wachten, dat zij zelven begraven worden, zijn
leden van eene zonderlinge vereeniging, het Ko-
ninklijk Hospitaal genoemd, enzijnambtshalve
de bedienaars der begrafenissen. Twee van deze
oude spoken waggelen voort met brandende fak-
kels om de holen der dooden te vertoonen —
en dit op eene zoo zorgelooze wijze als waren
zij onsterfelyk. Deze holen waren reeds voor
driehonderd jaren als begraafplaatsen in gebruik,
en in 66n gedeelte is een groote put vol been-
deren en schedels, waarvan men verhaalt, dat zij
de treurige overblijfsels zijn eener groote sterfte,
door eene pest veroorzaakt. In het overige is
niets dan stof. Hoofdzakelijk bestaanze uitgroote,
ruime gangen en doolhoven, in de rots uitge-
houwen. Aan het einde van eenige dezer lange
gangen ontmoet men eene onyerwachte scatte-
ring van het daglicht, dat van boven neerschijnt.
Het ziet even akelig als vreemd bij de fakkels
en het stof en de donkere gewelven; als ware
ook dit dood en begraven.
De tegenwoordige begraafplaats ligtgindsop
een heuvel tusschen de stad en den Vesuvius.
Het oude Campo Santo (kerkhof), metzijne
driehonderd vijf en zestig putten, wordt alleen
gebruikt voor dezulken, die in gasthuizen en ge-
vangenissen sterven en niet door hunne betrek-
kingen opgevraagd worden. Het bevalligenieuwe
kerkhof, niet verdaarvangelegen,heeft,ofschoon
het nog niet voltooid zij, reeds menig graf
tusschen heesters en bloemen en ranke zuilen-
gangen. Men zou metredenkunnen aanfnerken,
dat eenige dier graftombes wulpsch en al te
grillig zijn, maar de aigemeene glans schijnt dit
hier te vergoelijken ; en de berg Vesuvius, er
van afgescheiden door eene liefelijke strook
gronds, maakt het tooneel verheven en-treurig.
Wanneer het nu een plechtig tafereel oplevert
dien te zien, van uit deze nieuwe Stad der
Dooden, met zijn donkeren rook, te midden
van den helderen heme], hoeveel ontzaglijker
en indrukwekkender is het dan niet, dien te zien
van de spookachtige puinhoopen van Hercu-
laneum en Pompeji.
Plaats u op het einde der groote markt van
Pompeji, en zie door de stille straten, door
de tempels van Jupiter en Isis, die in puin-
hoopen liggen; — over de vernielde huizen
met hunne binnenste heiligdommen, die voor
den dag geopend zijn, naar den berg Vesuvius,
die zich schitterend en sneeuwachtig in het
vreedzame verschiet vertoont, en laat alle tyds-
berekening ter zyde, en let op andere dingen
in de vreemde en droefgeestige gewaarwording,
daar ge den Vernieler en het Vernielde geza-
menlijk dit vreedzame tafereel in den zonne-
schijn ziet vormen. Zwerf dan voort en zie bij
elke wending de kleine, gewone teekens van
menschelijke woningen en alledaagschebezig-
heden; de gleuf, door het emmertouw gemaakt
in den steenen rand van den uitgedroogden
put; het spoor van de wielen der rijtuigen in
het plaveisel der straten, de indruksels van
drinkvaten op het steenen buffet van een wijn-
huis; de Amphorae (wijdbuikige flesschen)
in kelders van , gewone huizen, voor zoovele
eeuwen weggeborgen en tot op dit uur nog
niet van de plaats genomen — en door dit
alles de eenzaamheid en de doodsche verlaten-
heid dezer plaats tien duizend malen plechti-
ger gemaakt dan als had de Vulkaan, in zijne
woede, de geheele stad van de aarde verdelgd
en haar op den bodem der zee doen zinken.
Nadat zij geschud was door de aardbeving, die
de uitbarsting voorafging, werden arbeiders gebe-
zigd, nieuwe versierselsin steen te bewerken voor
de tempels en andere gebouwen, die beschadigd
waren. Hier ligt hun arbeid buiten de stadspoort,
als zouden ze morgen weder te werk komen.
In den kelder van Diomedes' huis, waar zekere
geraamten werden ontdekt, die dicht bij de deur
werden gevonden, en welke de indrukselen hun-
ner lichamen op de aschhaddenachtergelaten,
en, met de asch verhard ; daar afgestempeld
en vastgehecht waren, nadat zij van binnen
waren weggekrompen tot nietige beenderen. Op
dezelfde wijze drukte in den schouwburg van
H e r c u 1 a n e u m een komiek masker, dat op den
stroom dreef, toen die heet en vloeibaar was,
zyne gelaatsvormen daarin af, terwiji hi] ver-
hardde en tot steen werd; en thans keerthetden-
zelfden phantastiwchen blik naar den vreemdeling,
welken het voor twee duizend jaren, in denzelfden
schouwburg, naar de toeschouwers wendde.
Na het wonderlijke van de straten op en
neer- en de huizen in en uit te gaan, en de
geheime vertrekken door te wandelen der tem-
pels van een godsdienst, die van de aarde is
verdwenen, en na het vinden van zoo menige
versche sporen van lang vervlogen oudheid —
als had de Tijd na die verwoesting in zijne
vaart opgehouden, en als hadden er sedert
niet langer dagen en nachten, en maanden en
jaren en eeuwen bestaan — is niets indrukwek-
kender en verschrikkelijker, dan de vele blij-
ken van den hoogst indringenden aard van de
asch, die bewijzen geeft voor hare onweer-
staanbare macht, en de onmogelijkheid die te
ontvlieden. In de wijnkelders drong deze tot
in aarden vaten: den wijn er uit drijvende, en
schudde ze tot aan den rand vol stof. In de
graftombes verdrong die de asch der Hjken
uit de lijkbussen, en deed ook daarin nieuwe
! verde]ging regenen. Mond, oogholten en sche-
del van al de geraamten waren opgevuld met
, dien verschrikkelijken stofregen. In Her cu la-
ne um, waar de vloed van een verschillenden
en heviger aard was, stroom de die er binnen
als eene zee. Verbeeld u een watervloed op het
Diokens. Schetsen uit Amerika en tafereelen uit Italie.
226
TAFEREELEN UIT ITALTE.
hoogst geklommen, in marmer verkeerd, en dan
hebt ge, wat hier „de lava" genoemd wordt.
Eenige werklieden hadden gegraven in den som-
beren put, op welks rand wij nu staan, toenzij aan
eenige van de steenen banken des schouwburgs
kwamen — die treden (want daarop gelijken zij)
op den bodem der uitgraving, — en de begra-
ven stad Herculaneum hadden gevonden.
Toen wij er nu met brandende fakkels in neer-
daalden, stonden wij verbaasd over grootemuren
van eene monsterachtige dikte, die tusschen de
banken oprezen en net tooneel sloten ; en, hunne
vormelooze gedaanten in ongerijmde plaatsen
dringende, net geheele plan in de war brachten
en het tot een ongeregelden droom maakten.
Aanvankelijk konden wij niet gelooven of ons
dat dit hier kwam binnenstroomen en de stad
voorstellen, verzwolg; en dat al wat er niet is
als wezenlijke steen, met de bijl is weggehakt
geworden. Maar is dit aan het verstand gebracht
dan is het ijselijk, en hethartbeklemmendeder
aanwezigheid er van, onbeschrijfelijk.
Yele van de schilderstukken op de van dak
beroofde muren in beide steden, of welke met
zorg naar het museum te Nap els warenoverge-
bracht, zijn nog zoo frisch en onbeschadigd als
waren zy pas gisteren geschilderd. Hier zijn stil-
levens, als mondbehoeften, dood wild, flesschen,
glazen enz., gemeenzame klassieke geschiede-
nissen, of mythologische verhalen, alle duidelijk
en eenvoudig voorgesteld ; omtrekken van twis-
tende, spelende, of den een of anderen arbeid
verrichtende Cu pi do's; tooneelmatige repe-
tities ; dichters, die hunne verzen aan hunne vrien-
den voorlezen; opschriften, gekrabbeld op de
muren, politieke aardigheden, ruwe teekeningen
door schooljongens, en ieder ander ding dat de
oude steden in den geest van den verbaasden
bezoeker kan bevolken en herstellen. Ook ziet
ge er huisraad van alle soort — lampen,tafels,
zetels, eet-, drink- en kookvaten,gereedschappen
van ambachtslieden, chirurgijns-instrumenten,
kaartjes voor den schouwburg,muntstukken, lijf-
versiersels, sleutelbossen, welke men in de vuist
vond geklemd van geraamten ; helmen van wach-
ters en krijgslieden, kleine huisschellen, die nog
muzikaal zijn met harfe oude huiselijke tonen.
Het geringste dezer voorwerpen draagt er
toe bij, het belang van den Vesuvius te ver-
hoogen, en geeft dien een volslagen zwijmel-
barende werking. Eeeds het zien uit elke dier
in puinhoopen liggende steden naar de omge-
legen gronden, welke begroeid zijn met schoone
wijngaarden en welige boomgewassen, enzich
te herinneren, dat huis op huis, tempel op
tempel, gebouw op gebouw en straat op straat
nog liggen onder de wortels van al dien vreed-
zamen plantengroei en slechts er op wachten,
aan het daglicht te worden gebracht, is zoo
verbazend, zoo vol geheimenissen, boeit de ver-
beeldingskracht dusdanig, dat men vooronder-
stelt dit op het hoogste toppunt te zien, en
dat het voor niets anders de vlagzou strijken.
Voor niets anders dan voor den Vesuvius;
maar de berg is de genius van het tafereel.
Van elke aanwijzing der bouwvallen die hij heeft
vernield, zien wij opnienw, met een alles ver-
terend verlangen, naar de plaats van waar zijn
rook hemelwaarts stijgt. Hij is over ons, als
wij de bouwvallige straten betreden ; boven ons,
als wij op de in puinhoopen gevallen muren
staan : wij volgen dien langs iedere groep van
gebroken kolommen, als wij over de ledige
binnenplaatsen der huizen zwerven, en door de
slingerpaden en tusschen de festoenen van elken
weligen wijngaard, Ons ginds naar Psestum
wendende, om de ontzaglijke gebouwen te be-
schouwen, waar van het jongste honderden jar en
voor de geboorte van Christus is opgericht en
nog in eenzame majesteit overeind staat op de
woeste vlakte — slaan wij den Vesuvius gade,
zooals hij uit den gezichteinder verdwijnt, en
staren bij onze terugkomst met hetzelfde hevige
verlangen weder naar hem, als de vloek en
het noodlot van deze geheele schoone land-
streek, die zijn vreeselijken tijd afwacht.
Toen wij van P se s t u m terugkwamen, was
het op dezen vroegtijdigen lentedag zeer warm
in de zon, maar zeer koud in de schaduw;
zelfs zoo, dat, hoewel wij op eene aangename
wijze, omstreeks den middag, in de open lucht
nabij de poort van P o m p e j i, ons twaalf-uurtje
kunnen gebruiken, hetnaburigeriviertjeonsvan
dik ijs voor onzen wijn voorziet. Maar de zon
schijnt helder: is er geen wolkje of zweem van
damp in den geheelen blauwen hemel, die zich
boven de golf van N a p e 1 s uitstrekt ; en heden-
avond zal het voile maan zijn. Het komter niet
op aan of sneeuw en ijs hoog op den top van
den Vesuvius liggen, of dat wij den geheelen dag
te Pompeji op de been zijn geweest, of dat
snappers volhouden, dat vreemdelingen, in zulk
een ongewoon jaargetij, niet bij nacht op den
berg moeten gaan. Laat ons van het schoone
weder gebruik maken; zoo ver mogelijk den weg
naar R e s i n a, het kleine dorp aan den voet des
bergs, opgaan; ons, zoo goed wij, in een zoo
korten tijd, kunnen, aan het huis van den gids
voorbereiden; op eens naar boven klimmen,
om tegen zonsondergang ter halverwege te zijn,
het maanlicht op den top te genieten, en tegen
middernacht weer af te dalen.
Ten vier uur in den namiddag is er een
vreeselijk oproer op het kleine stalplein van
Signor Salvatore, de erkende opperste dergidsen,
met een gouden band om zijne muts, en
dertig man onder zijne bevelen, die alien te-
gelijk rondloopen en schreeuwen, en een zestal
gezadelde hitjes voorbrengen, benevens drie
draagstoelen, en eenige sterke stokken voor de
reis. ledereen van de dertig kijft met de andere
negen en twintig en verschrikt dezes hitjes;
EEN VLUCHTIG DIOKAMA.
227
en zooveel lieden van het dorp als zich met
mogelijkheid op het kleine stalplein kunnen
saampakken, nemen deel aan het rumoer, en
worden op de teenen getrapt door de dieren.
Na vele hevige schermutselingen, en meer
geraas dan genoeg ware voor de bestorming
van Nap els, neemt de optocht een aanvang.
De voornaamste der gidsen, die voor al zijne
onderhoorigen rijkelijk betaald is, rijdt een
weinig voor het gezelschap uit ; de andere dertig
gidsen volgen te voet. Acht gaan voorop met
de draagstoelen, die nu en dangebruikt zullen
worden, en de overschietende twintig bidden.
Trapsgewijze klimmen wij eenigen tijdnaar
boverf, langs lanen met steenenbezaaid, en die
naar ruwe, breede trappen gelijken. Ten laatste
verlaten wij deze, benevens de wijngaarden, die
zich op beide zijden bevinden, en komen in
eene grauwe, barre streek, waar de lava ver ward
neerligt, in verschrikkelijke groote, roestkleurige
hoopen, evenals ware de aarde door verzengde
donderslagen doorploegd geworden. En nu hou-
den wij stil om de zon te zien ondergaan.
De verandering, welke in deze akelige streek
en over den geheelen berg plaats grijpt, als het
roode licht flauwer wordt en de nacht invalt —
en het onuitsprekelijk plechtige en akelige, dat
er rondom heerscht, kan iemand die er getuige
van was, nimmer vergeten.
Het was donker, toen wy, na eenigen tijd
over den oneffen grond heen en weder gegaan
te zijn, den voet van den kegel bereikten, die
bijzonder steil is, en bijna loodrecht schijnt op
te rijzen .van de plaats waar wij afstijgen. Het
eenige licht wordt teruggekaatst door de diepe,
harde en witte sneeuw, waarmede de kegel be-
dekt is. Het is nu vinnig koud en de lucht is
scherp. De een en dertig hebbengeenefakkels
medegebraehtf daar zij weten, datdemaanzal
opgaan voor wij den top bereikthebben. Twee
van de draagstoelen zyn voor de beide dames;
de derde voor een vrij dik heer van Nap els,
wiens gastvrijheid en goede luim hem aan den
tocht deden deelnemen en 't besluit opvatten,
zijn bijstand te verleenen, om de eer van den berg
op te houden. De vry dikke heer wordt door vijf-
tien mannen gedragen ; elke dame door een zes-
tal. Wij voetgangers makengoed gebruik van onze
stokken, en zoo begint het geheele gezelschap
over de sneeuw naar boven te scharrelen, — als
zwoegden ze om den top van eenantedilu-
viaanschen Driekoningen-koek te bereiken.
Het duurt lang eer wij boven zijn; en de
opperste der gidsen kijkt spotachtigrond,daar
een van het gezelschap — geen Italiaan, hoe-
wel gedurende vele jaren een habitue van
den berg, dien wij, voor het tegenwoordige,
Mr. Picke van Portici zullen noemen — de
meening oppert, dat, daar het hard vriest en
de gewone laag asch met sneeuw en ijs is be-
dekt, het zeer moeielijk zal wezen aftedalen.
Maar het gezicht van de draagstoelen er
boven, heen en weder schommelende en van
de eene zijde naar de andere zwaaiende, daar
de dragers gewoonlijk uitglijden en struikelen,
leidt onze aandacht af ; vooral daar de geheele
lengte van den vrij dikken heer zich thans aan
ons, op eene verontrustende wijze, met zijn hoofd
naar beneden, in de verkorting voordoet.
Het opkomen der maan, dat spoedig daarna
plaats grijpt, verlevendigfc de verslapte krachten
van de dragers. Terwijl zij elkander aanprik-
kelen, met hun gewoon wachtwoord : „Moed,
vriend! Het is om maccaroni te eten!" gaan
zij kloekmoedig voorwaarts naar den top.
Wij waren in het donker opgeklommen,
maar, nadat de maan den sneeuwtop boven
ons met eene streep van licht heeft gekleurd,
en dit vervolgens in een stroom, door devallei
onder ons loopende, heeft doen schijnen, ver-
licht zij weldra de geheele witte zijde van den
berg, en de ruime zee ver onder ons, en het
kleine Napels in het verschiet, eniederdorp
in den omtrek. Het geheele uitzicht deed zich
op die liefelijke wijze voor, toen wij op de
vlakte van den top des bergs aankwamen —
de streek van het vuur; — een uitgedoofde
krater, gevormd door groote hoopen reusach-
tige sintels, evenals stukken steen, die door een
ontzaglijken waterval zijn uitgeworpen. Uit elk
van zijne spleten en holen stijgt een heete, zwa-
velachtige damp op; terwijl van een anderen
kegelvormigen heuvel — de tegenwoordige kra-
ter — die aan het einde dezer vlakte steil in de
hoogte rijst, groote vuurtongen opstijgen ; die, door
de vlam, den nacht een rooden gloed meedeelen,
dien door den rook verduisteren en met gloei-
ende steenen en sintels bespatten,welke als veeren
in de lucht vliegen en als lood nedervallen.
Welke woorden zyn in staat de somberheid en
grootschheid van dit tooneel te beschrijven!
De oneffen grond; de rook; het gevoel van
door den zwavel te stikken ; de vrees om door
de scheuren te vallen in den gapenden afgrond ;
het elk oogenblik ophouden om iemand, dien
men in het donker mist (want de dikke rook
verduistert thans de maan); het onlijdelijkege-
druisch van de dertig personen ; en het hoi ge-
rommel van den berg; alles maakt het tevens
tot een tooneel van zulk eene verwarring dat
wy er bij suizebollen. Maar daar wij de dames
voortrekken, en langs een anderen uitgebran-
den krater aan den voet van den tegenwoor-
digen gaan, naderen wij dien aan de zijde welke
boven den wind is, en zetten ons aan den voet,
tusschen de heete asch, en zien zwijgend naar
boven ; nauwelyks eenig gewicht hechtende aan
zijne inwendige werking, daar zij thans ruim
honderd voeten hooger plaats heeft dan dit
voor zes weken het geval was.
In het vuur en het gebrul is somwijlen iets, dat
eene onweerstaanbare begeerten voortbrengtom
228
TAFEREELEN UIT ITALIE.
er nader bij tekomen. Wijkondenhetnietlanger
uithouden, zonder met ons tweeen, onder geleide
van den hoofdgids 7 op handen en voeten te krui-
pen naar den rand van den vlammenden krater,
en te beproeven er binnen te zien. Onderwijl
gillen alle dertig als uit een mond, dat het een
gevaarlijk waagstuk is, en roepen ons terug.
Het geschreeuw der gidsen, en ten deele het
trillen van de dunne grondkorst, die op het
punt schijnt zich onder onze voeten te openen
en ons in den brandenden afgrond te doen
zinken (dat inderdaad gevaarlijk is), en deels
door het schijnen van het vuur tegenonsaan-
gezicht, en de menigte van gloeiende asch, die
als regen nedervalt, en ook het verstikkende
van den rook en de zwavel, alles te zamen
genomen, raaakt, dat wij bijna duizelig en van
zinnen beroofd worden, als beschonken men-
schen. Maar wij blijven naar den rand opklim-
men en zien een oogenblik neer in de hel van
vlammend vuur daar binnen. Daarna komen we
alle drie naar beneden roll en ; zwart en gezengd,
en geschroeid, en verhit, en duizelig, en ieder
met een half dozijn scheuren in zijne kleederen.
G-ij hebt duizend malen gelezen, dat men den
berg gewoonlijk afdaalt door over de asch naar
beneden te glijden, waardoor een trapsgewijs
toenemenderandonderde voeten wordtgevdrmd,
die een al te snel afglijdenbelet. Maar toen wij,
op onzen terugweg, de twee uitgebrande kraters
achter ons, en hier deze steile plaats bereikt
hadden, was er geen spoor van asch meer te
zien daar het geheel een glad ijsveld was.
Dewijl men in dezen stand van zaken geene
andere keuze heeft, slaan tien of twaalf der
gidsen de handen in elkander en vormen een
keten, van welken de voorsten, zoo goed zij
kunnen, met hunne stokken een ruw spoor
uitslaan; en wij maken ons gereed, daarlangs
af te dalen. Dewijl de weg vreeselijk steil en
niemand van het gezelschap — zelfs nietvan
de dertig — in staat is zijne voeten zes passen
ver bij elkander te houden, worden de dames
uit hare draagstoelen genomen en elke van
haar tusschen twee vertrouwde personen ge-
plaatst, terwijl andere'n van de dertig bij de
panden hunner kleederen worden gehouden,
ora te voorkomen, dat ze niet voorovervallen ;
eene onmisbare voorzorg, maar die tevensstrekt
om hun gewaad onmiddellijk hopeloos te ver-
nielen. Men bezweert ook den vrij dikken heer,
zijn draagstoel te verlaten en zich op gelijke
wijze te laten escorteeren; maar hij heeft het
besluit genomen naar beneden te worden ver-
voerd op dezelfde wijze, waarop hij naar boven
is gekomen; daar hij vaststelt, dat zijne vijftien
dragers waarschijnlijk niet alien tegelijk zullen
vallen, en dat hij aldus veiliger is, dan door
zijne eigene beenen te vertrouwen.
Op die wijze beginnen wij af te dalen, nu
eens gaande, soms over het ijs schuivende, en
voorzeker bedaarder en langzamer voortgaande
dan wij het op onzen tocht naar boven deden;
en aanhoudend verschrikt doordien er iemand
van de achtersten tusschen ons neerploft, en
da voeten van het gezelschap in gevaar brengt
en tegen iemands enkels stoot. Ook is het
onmogelijk den draagstoel vooraan te doen
gaan, daar het pad eerst gebaand moet worden :
en die draagstoel daar achter ons, boven ons
hoofd — en de een of de ander der dragers
altijd neergevallen, en de dikke heer altijd met
de beenen in de hoogte — is zeer gevaarlijk
en vreeselijk. Een zeer klein eind wegs zijn
wij aldus met pijn en angst, maar geheel opge-
ruimd, voortgegaan en zien het als een gfooten
voorspoed aan, — en zijn alien onderscheiden
malen gevallen en, toen we daar zoo heen-
gleden, op de eene of andere wijze tegenge-
houden geworden, — toen mijnheer Pi ck 1 e van
P o r t i c i, bezig met het maken van opmerkingen
op deze ongewone omstandigheden, als lets dat
hem gedurende zijne ervaringen nooit was over-
komen, struikelt, valt, zich mettegenwoordig-
heid van geest losmaakt van die om hem zijn,
hals over kop neerduikt, en, holder de bolder,
de geheele oppervlakte des kegels afrolt!
Dat gezicht baarde ijzing; en dan zoo ge-
heel buiten machte te zijn hem hulp aan te
brengen! Ik zie hem daar nog in het maan-
licht, — ik heb vaak zulk een droom gehad —
hoe hij daar ove>\het witte ijs schiet als een
kanonskogel. Bijna op hetzelfde oogenblik hooren
wij een schreeuw achter ons ; en een man, die
een licht mandje, met mantels in voorraad, op
het hoofd heeft gedragen, komt ons met denzelf-
den vreeselijken spoed voorbijrollen, onmiddellijk
gevolgd wordende door een jongen. Bij deze
opklimming van voorvallen, heffen de overige
acht en twintig zulk een geschreeuw aan, dat
het huilen van een troep wolven, daarmede
vergeleken, muziek zou zijn.
Bij het bereiken der plaats waar wij zijn afge-
stegen en waar de paarden op ons wachten, vin-
denwij Pickle vanPorticiijlhoofdig,bebloed,
en als een pak lompen, maar, den Hemel zij
dank ! met onverminkte ledematen terug. Nooit
waren wij blijder een man te zien leven en op
zijn voeten staan, dan wij waren toen wij hem
zagen — en hij, schoon deerlijk gekneusd en
veel pijn lijdende ; nam de zaak licht op. De
jongen werd, met een verbonden hoofd, in de
hermitage van den berg gebracht, toen wij aan
het avondmaal zaten, en eenige uren nader-
hand kregen wij bericht van den man. Ook
hij was gekneusd en bedwelmd, maar hij had
geen lid gebroken; daar de sneeuw, geluk-
kig genoeg, al de groote rotsen en steen-
brokken bedekt, en ze daardoor onschadelijk
gemaakt had.
Na een vroolijken maaltijd, en nadat wij
voor een vlammend vuur behoorlijk hadden
EEN VLUCHTIG DIORAMA.
229
uitgerust, stegen wij weder te paard en vervolg-
den onze afklimming naar het huis van Salva-
tore — op zeer langzame wijze, aangezien onze
gekneusde vriend nauwelijks in staat was zich
in den zadel te houden of de pijn te verduren,
welke hem de beweging veroorzaakte. Ofschoon
het zoo laat in den nacht, of zoo vroeg in den
ochtend was, stonden al de menschen uit het
dorp bij onze aankomst aan het kleine stalplein
te wachten en zagen den weg op, langs welken
wij werden verwacht.
Zoodra wij in 't gezicht kwamen, werden wij
aangeroepen met een groot gejuich van stem-
men, en eene algemeene aandoening, welke
wij in onze nederigheid niet wel konden ver-
klaren, tot wij, bij het oprijden van het plein ;
gewaar werden, dat eenpersoon van eengezel-
schap Franschen, die tegelijk met ons op den
berg waren geweest, in den stal op stroo lag met
een gebroken lid, terwijlhij er als de dood uit-
zag en schrikkelijke pijnleed, en men gevreesd
had, dat ons nog iets erger ware overkomen.
Aldus „wel gekeerd en de Hemel zij gedankt P
gelijk de vrooiyke Vetturino, die ons van
Pisa af gezelschap had gehouden, uit den grond
van zijn hart zeide. En voort met zijne gereed-
staande paarden, naar het slapende Nap els!
Dit opent weer zijne oogen voor Polici-
nelli en zakkenrollers, komieke zangers en
bedelaars, lompen, poppen, bloemen,glinstering,
vuilnis, en algemeene ontaarding; 'thangt zijn
harlekijns-pak, morgen en alle andere dagen,
in den zonneschijn te drogen; op den zeeoever
zingende, van honger stervende, dansende, spe-
lende, en alien arbeid overlatende aan den
brandenden berg, die altijd aan het werk is.
Onze Engelsche muziekliefhebbers zouden
zeer pathetisch worden ten aanzien van den
nationalen smaak, konden zij eene Italiaansche
opera in E n g e 1 a n d maar half zoo slecht hooren
zingen als wij de Foscari dezen avondinden
prachtigen schouwburg van San Carlo kunnen
hooren uitvoeren. Maar wat betreft het ver-
wonderlijk ware en geestige in het opvatten
en verpersoonlijken van het u omringende le-
ven, heeft de havelooze schouwburg van San
Gariino — dat vervallen gebouw van eene ver-
dieping hoog, met zijne opzichtige schilderij
aan de buitenzijde, tusschen de trommen en
trompetten en de kunstenaars en goochelaar-
ster — nergens zijns gelijke.
In het doen en laten van Nap els is ereen
buitengewone trek, op welke wy voor ons ver-
trek een blik kunnen slaan — de loterij.
Deze, in de meeste gedeelten van Italie
heerschend, is hier meest blijkbaarinhareuit-
werksels en invloed. Zij trekt elken Zaterdag.
Zij brengt het gouvernement een onbegroot-
baar voordeel aan, en verspreidt de speelzucht
onder de armsten der armen; wat der schat-
kist goed te stade komt, maar voor hem zclven
allerverderfelijkst is. De minste inzet is een
Grano (bijna gelijk aan 2 Ned. centen). Er
worden honderd nummers — van een tot en
met honderd — in de bus gedaan. Daarvan
worden er vijf uitgetrokken. Dit zijn deprijzen.
Ik koop bijv. drie nummers: komt er een van
uit, dan win ik een kleinen prijs. Komen er
twee uit, dan krijg ik mijn inzet, een paar
honderd malen vermenigvuldigd, terug. Komen
er drie uit, dan drie duizend vijfhonderd malen.
Ik zet (zy noemen het spelen) op mijne nummers
zooveel ik kan, en bezet welke nummers ik
wil. Het door mij gezette bedrag betaal ik aan
het loterijkantoor, waar ik mijn loterij brief je
koop, en dit wordt op het briefje vermeld.
Elk loterijbureau houdt er een gedrukt boek op
na: een Algemeen Loterij-Wichelboek, waarin
op alle mogelijke voorvallen en omstandigheden
isgerekend en eennummerervoorisopgegeven.
Bij voorbeeld ; laat ons eens twee C a r 1 i n i zet-
ten (omtrent veertig Ned. centen). Op onzen
weg naar het loterijkantoor loopen wij tegen
een zwarten man aan; komen wij er nu, dan
zeggen wij deftig: „het Wichelboek." Menreikt
het uit een kantoortje toe als eene ernstige zaak.
Wij zoeken op „zwarte man." Dit ofdatnum-
mer. „Geef ons dit." Onder het loopen keken
wij iemand op straat aan. „Geef ons dat. „Wij
zagen naar de naam van de straat. „Geefons
dat." Nu hebben wij onze drie nummers.
Viel het dak des schouwburgs San Carlo in,
dan zouden er zulk eene menigte personen
zetten op de getallen, die in het Wichelboek
voor zulk eene gebeurtenis worden opgegeven,
dat het gouvernement spoedig die nummers
afsluiten, en weigeren zou gevaar te loopen
van er meer op te verliezen. Dit gebeurt dik-
wijls. Bij gelegenheid, dat er, kort geleden,
brand was ontstaan in het paleis deskonings,
was er zulk een razenden toeloop op brand
en koning en paleis, dat er werd verboden,
verder te zetten op de nummers die door het
Gouden Boek bij die woorden waren opgegeven.
Elk toeval, elke gebeurtenis wordt door het
domme grauw aangezien als eene met de loterij
in verband staande openbaring, voor dengeen
die 't heeft aangezien of wien het betreft. Er
zijn menschen, die zeer gezocht zijn omdat zij de
gaaf bezitten van gelukkig te droomen ; en er
zijn eenige priesters die aanhoudend worden be-
gunstigd met visioenen van de gelukkigegetallen.
Men heeft mij verhaald, dat er een paard op
hoi was gegaan, en den man, die er op zat,
aan den hoek van eene straat had afgeworpen,
die daarop onmiddellijk was gestorven. Een
ander volgde het paard met ongeloofelijke snel-
heid en liep zoo hard, dat hij onmiddellijk na het
voorval op de plaats aankwam. Hij wierp zich
naast den ongelukkigen ruiter op de knieen,
greep diens hand met eene uitdrukking van de
meest woeste smart, en zeide: -Als er nog leven
230
TAFEEEELEN UIT ITALIE.
in u is, spreek dan een enkel woordl Als ge
nog kunt ademhalen, zegme dan, om Gods wil,
uw ouderdom, om dat nummer te bezetten."
Het is vier uur in den namiddag en wij
kunnen gaan en onze loterij zien trekken. De
plechtigheid heeft elken Zaterdag plaats aan de
rechtbank of in het Hof van Justitie, die zon-
derlinge kamer of galerij met een aardreuk, en
welke zoo muf als een kelder en zoo vochtig
als een kerker is. Aan het hooger eind is eene
verhevene vlakte met eene groote, hoefijzervor-
mige tafel er op, om welke een president en
raden zitten; alien rechters. De man op het
kleine stoeltje achter den president is de Hoofd-
lazzarone, een soort van Volkstribuun, voor
hen aangesteld, om toe te zien, dat alles
behoorlijk in zijn werk gaat, en welke door
eenige weinige van zijne bijzondere vrienden
wordt verzeld. Het is een zwarte kerel in lom-
pen gehuld, met lange haren, die gevlochten -
zijn en over zijn aangezicht hangen, en die van
top tot teen is bedekt met de ontwijfelbaarste
keur van vuil. Het geheele midd^lgedeelte van
het vertrek is vol van de heffe des Napolitaan-
schen volks; en tusschen hen en de verhevene
vlakte is een klein troepje soldaten, die de
daarheen leidende trappen bewaken.
Er heeft eenige vertraging plaats eer het
vereischte aantal rechters bijeen is ; gedurende
welke de bus, waarin de nummers geworpen
moeten worden, het voorwerp is van de hoogste
belangstelling. Nadat de nummers in de bus
zijn, is de jongen, die er de nummers uittrekt,
het meest gewichtige gedeelte der verrichting.
Hij is alreeds gekleed in een engsluitenden rok
van ongebleekt linnen, met slechts eene (de
linker) mouw er aan, waardoor zijn rechterarm
tot aan den schouder ontbloot en gereed is
in de geheimzinnige bus neer te duiken.
Gedurende het sussen en fluisteren, dat door
het vertrek gaat, zijn aller oogen gevestigd op
den jongen dienaar van het fortuin. De men-
schen beginnen, ten behoeve der volgende loterij,
naar zijn ouderdom te vragen ; en hoeveel
broers en zusters hij heeft; en hoe oud zijn
vader en moeder zijn; en of hij ook eenige
vlakjes of puisten in liet aangezicht heeft; en
waar, en hoeveel. Op dat oogenblik geeft de
aankomst van den voorlaatsten rechter (een
oud mannetje, dien zeinhet algemeen vreezen
als een kwaad oog bezittende l ) eene kleine
afleiding, die grooter zou zijn als ze niet werd
overwonnen door een voorwerp van belang-
stelling — den dienstdoenden priester, die
statig naar zijne plaats treedt, gevolgd door
1) Dit bygeloof, bestaande by vele Oostersche en
Wostersche volken, vooronderstelt, dat men, door een
persoon met afgunstigo oogen aan te zien, onheil over
hem kan brengen.
een kleinen, zeer smerigen knaap, die zijne
ambtskleeding en een pot wijwater draagt.
Hier komt eindelijk de laatste rechter en neemt
zijne plaats in aan de hoefijzervormige tafel.
Er heerscht een rumoer van niet te stillen
gejaagdheid. Te midden er van steektde pries-
ter zijn hoofd in degewijde kleederen en hangt
ze over zijne schouders, Daarna doet hij een
stil gebed ; en na een kwast in den wijwaterpot
gedoopt te hebben, besprenkelt mj er de bus
en den jongen mee, en geeft ze eene dubbel-
loops zegening; om welke te ontvangen, de
bus en de jongen beiden op de tafel worden
getild. De jongen blyft op de tafel en de bus
wordt nu langs de voorzijde der verheven vlakte
gedragen door een bediende, die ze in de
hoogte houdt en haar gedurende al dien tijd
duchtig schudt; als wilde hij met dengooche-
laar zeggen: „Er is geen bedrog by, heeren en
dames; zie maar goed naar mij, als je blieft!*
Eindelijk werd de bus neergezet voor den
jongen, en deze, zijn ontblooten arm en ge-
opende hand vooraf in de hoogte heffende,.
duikt in het gat, (de bus is gemaakt op eene
wijze, waarop soms de stembussen zijn vervaar-
digd) en haalt er een nummer uit, dat als een
bonbon rondom iets hards is opgerold. Dit
nummer geeft mj over aan den dichtst bij hem
zittenden rechter, die het een klein eindjeafrolt
en het dan toereikt aan den president, naast
wien hij is gezeten. De voorzitter ontrolt het
zeer langzaam. De Hoofd-lazzarone leuntover
zijn schouder. De voorzitter houdt het, ontrold,
in de hoogte naar den Hoofd-lazzarone. De
Hoofd-lazzarone ziet er vol ergernis naar, en
roept op schellen, luiden toon uit: „Sessanta-
due!" (twee en zestig), terwijl hij onder het
uitroepen de twee met zijne vingers aanduidt.
Helaas ! de Hoofd-lazzarone zelf heeft de twee
en zestig niet bezet. Zijn gezicht wordt heel
lang en zijn oog rolt op woeste wijze.
Daar het toevallig een geliefkoosd getal is,
wordt het tamelijk wel opgenomen, iets waj; niet
altijd gebeurt. Zij worden alle met dezelfde plech-
tigheid getrokken, buiten den zegen. i^ene zege-
ning is genoeg voor de geheele tafel van ver-
menigvuldiging. De eenige nieuw bijkomende
omstandigheid is: de gaandeweg sterker wor-
dende verandering in den Hoofd-lazzarone, die
blijkbaar gespeculeerd heeft in eene mate, als
zijnemiddelen maar met eenige mogelijkheidtoe-
lieten; en die, bij het zien van het laatste nummary-
en ontwarende, dat het geen van de zijnen is, de
handen in elkander slaat, en, alvorens het uit te
roepen, zijne oogen naar de zoldering opheft,
alsof hij in een geheimen doodsangst zijn Schuts-
heilige verwijten deed, om zulk een verraden van
het vertrouwen, in hem gesteld. Ik hoop, dat
de Capo Lazzarone hem niet moge ontvlieden
voor een ander lid van den Almanak, waar.mee
hij schijnt te dreigen.
EEN VLUCHTIG DIORAMA.
231
Waar de winners zich mogen versteken,
weet niemand. Voorzeker zijn ze hier niet aan-
wezig, daar de algemeene teleurstelling mede-
lijqen inboezemt met het arme volk. Wy staan
ter zijde om ze gade te slaan, terwijl zij de
plaats daar beneden overgaan, en wij bemerken,
dat ze er zoo ellendiguitzienalsdegevangenen
in den kerker (die een gedeelte uitmaakt van het
gebouw), en welke tusschen de staven op hen
neerzien; of als de brokstukken van menschen-
hoofden, die daar buiten nog in ketens heen en
weer slingeren, tot herinnering aan den goe-
den ouden tijd, toen de eigenaars er van, tot
's volks stichting, daar werden opgeknoopt.
Weg van N a p e 1 s bij een glansrijken zons-
opgang, langs den weg naar Capua, en dan
eene driedaagsche reis langs binnenwegen,
opdat wij onderweg het klooster Monte Cas-
sino mogen zien, dat gelegen is op den steilen
en hoogen berg boven het stadje San G- e r-
mano, en op een nevelachtigen ochtend in
de wolken verloren is.
Des te beter voor den doffen galm van zijne
klok, die, terwijl wij op muilezels den weg naar
het klooster beklimmen, zich op geheimzinnige
wijze in de stille lucht laat hooren, terwijl men
nochtans niets ziet dan den grijzen mist, die zich
plechtig en langzaam beweegt als een lijkstoet.
Eindelijk zien wehet schaduwachtig gebouw vlak
voor ons — welks grijze muren en torens nauwe-
lijks worden bemerkt, ofschoon ze zoo dichtbij
en zoo uitgestrekt zijn — enhoedeneveldam-
pen sterk door de galerijen rollen.
In de vierkante galerij, nabij de standbeel-
den van den Beschermheilige en diens zuster,
wandelen twee zwarte schaduwen op enneer,
en achter hen eene raaf, die de oude bogen
in- en uithuppelt en de klok door zijnkrassen
beantwoordt, en bij tusschenpoozenhetzuiver-
ste Toskaansch snapt. Hoezeer gelijkt hij naar
een Jezuiet. Daar was nooit een slimme en
gluipende gast zoo thuis als deze raaf, die nu
eens staat aan de deur van het eetvertrek, met
het hoofd op eene zijde, en zich den schijn
geeft als gluurde hij naar de andere zijde, terwijl
hij de bezoekers scherp bekijkt en met gespan-
nen aandacht luistert. Wat wordt de portier,
met hem vergeleken, een domkoppigemonnik !
„Hij spreekt zoo goed als wij," zegt de portier,
„en net zoo duidelijk." Net zoo duidelijk, portier !
Niets is er, dat meer uitdrukking kan bevatten
dan zijne ontvangst van de boeren, die met kor-
ven en lasten de poort binnenkomen. Daar is iets
rollends in zijn oog, en iets klokkends in zijn
strot, dat 'hem aanspraak kon doen makenom
tot superieur van eene ravenorde te worden ge-
kozen. Hy weet er alles van. „Alles inorde,"
zegt hij, „wij weten hetwel. Komtmaar voort,
goede menschen. ; k Ben blij dat *k u zie!"
Hoe heeft zulk een buitengemeen gebouw
ooit op zulk eene plaats kunnen worden opge-
richt, waar het aanvoeren van steen, ijzer en
manner op zulk eene hoogte een verbazenden
arbeid moet hebben gekost. ^Kou!" krast de
raaf, daar hij de boeren verwelkomt. Hoe is het,
door plundering, brand en aardbeving vernield,
op zijne puinhoopen weer herrezen en weer
gemaakt tot datgene wat het nu is, met zijne
kerk, die zoo kostbaar en prachtig is. „Kou!"
krast de raaf, daar hy de boeren verwelkomt.
Dit volk ziet er ellendig uit, en is (zooals ge-
woonlijk) schrikkelijk onwetend, en alien bid-
den, onderwijl de monniken in de kapel zin-
gen. 9 Kou!" krast de raaf, „koekoekl"
Maar wij verlaten haar, en haar klokkend
geluid en rollend oog, aan de kloosterpoort,
en dalen langzaam door de wolk af. Als wij
eindelijk door deze heen zijn, krijgen wij het
dorp in het gezicht, dat daar beneden in de
verte ligt, en de vlakke groene streek, welke
met beekjes doorsneden is. Een aangenaam en
frisch gezicht na de duisternis en den nevel
van het klooster — behoudens alien eerbied
voor de raaf en de heilige monniken.
Nog verder gaan wij, langs slykerige wegen
en door de meest berooide en verstrooide
dorpen, waar in al de huizen niet een enkel
venster is, of niet een enkel ongescheurd ge-
waad op het lichaam van een enkelen boer,
noch de minste zweem van ietseetbaarsin een
van de ellendige winkeltjes. De vrouwen dragen
een hoogrood korset, dat van achter en van
voren geregen is, met witte panden, en het
Napolitaansche hoofddeksel van vierkant gevou-
wen linnen, dat oorspronkelijk diende om er
vrachten op te dragen. De mannen en kinderen
dragen alles wat ze kunnen krijgen. De soldaten
zijn zoo morsig en roofziek als de honden. De
logementen zijn zulke spookachtige plaatsen,
dat ze oneindig aantrekkelijker en prettiger zijn
dan de beste hotels in Parijs. Daar is er een
bij Valmontone (de ronde bemuurde stad
op den tegenovergelegen berg), welke men
bereikt door een moeras, waar men bijna tot
aan de knieen inzinkt. Beneden is er eene
woeste zuilenry en eene donkere binnenplaats,
bezet met ledige stallen en zolders, en eene
groote lange keuken, met eene groote langebank
en nog eene andere zitplaats, waar een aantal
reizigers, onder welke twee priesters zijn, zich
rondom het vuur dringen, terwijl hun avond-
maal wordt bereid. De trap op is er eene
galerij van ruwe klinkers, om er in te zitten,
met zeer weinige ramen en zeer kleine ruitjes
van bobbelig glas er in, en al de deuren, die
er op uitkomen (een paar dozijn), gedeeltelijk
beroofd van hengsels, en eene naakte plank op
schragen, die tot tafel dient, enwaaraan met
gemak dertig personen kunnen eten, en een
haard, op zich zelven groot genoeg voor een
ontbijtkamertje, waar de krakende en vlam-
mende takkenbossen deleelijkste en grimmigste
282
TAFEREELEN UIT ITALIE.
tronies verlichten, welke door vroegere reizigers
met houtskool op de gewitte zijmuren van den
schoorsteen zijn geteekend, Op de tafel staat
eene flikkerende lamp, als by de boeren in
gebruik; en daaromheen zwevende, een gele
vrouwelijke dwerg, die aanhoudend in haar
dik, zwart haar krabt, en welke op de teenen
staat om de messen, als hakmessen, in orde te
schikken 7 en een vluchtigen blik te werpen in
de wijdbuikige waterkan. De bedden in de
naastbij gelegen kamers zijn van de levendigste
soort. Er is geen enkel stuk van een spiegel
in het geheele huis, en wie de kookvaten in
net oog krijgt, heeft den waschtoestel gezien.
Maar de gele dwerg zet eene goede flesch uit-
muntenden wijn, die ten minste een paarkan
bevat, op tafel, en discht, behalve een half
dozijn andere gerechten, ook twee derden van
een kokend heet jong geitje op. Zij is ook
bovendien zoo vroolijk geluimd als ze morsig
is, en dat is niet weinig.
En zoo drink ik uit de flesch wijn, die voor
mij staat, op haar lang leven en den voorspoed
van het etablissement.
Rome bereikt en verlaten hebbende, en daar-
mee ook de pelgrims, die nu naar hunne eigene
woning terugkeeren — elk met zijne getande
schelp en staf , en aalmoezen vragende ter eere van
God — kwamen we, door eene fraaie landstreek,
aan de watervallen van T e r n i, waar de geheele
rivier Yelino van eene rotsachtige hoogte tus-
schen spattende golven en regenbogen neerstort.
Perugia, eene door kunst en natuur zeer
sterke vesting, gelegen op eene groote hoogte,
steil en plotseling opreizende uit de vlakte, waar
purperen bergen met den blauwen hemel in
het verschiet ineensmelten, schittert op een
marktdag met heldere kleuren. En deze steken
op wonderlijke wijze af tegen de sombere,
maar rijke gothische gebouwen. Het plaveisel
der marktplaats is bezaaid met voortbrengselen
van het land. Langs den geheelen steilen heu-
vel, die zich, van de stad af, onmiddellijk onder
den stadsmuur uitstrekt, is er eene luidruchtige
verzameling van kalven, lammeren, varkens,
paarden, muilezels en runderen. Ganzen, kal-
koenen en allerlei ander gevogelte fladderen
tot onder de hoeven van deze; en koopeis,
verkoopers en toeschouwers, overal inhoopen
bijeenstaande, versperren den weg, daar wij al
roepende op hen afkomen.
Plotseling maken onze paarden een klinkend
geluid. De voerman doet ze ophouden. Zich
in den zadel achteroverwerpende, en zijn oogen
ten hemel slaande, slaakt hi] den kreet: s O,
almachtige Jupiter! een van de paarden heeft
een hoefijzer verloren!"
In weerwil van al het vreeselijke van dat
toeval en de volslagen wanhopige blikken en
gebaren (alleen denkbaar bij een Italiaanschen
Vetturino), met welke het ons wordt aange-
kondigd, duurt het niet lang of het is terecht
gebracht door een sterfelijken hoefsmid, door
wiens hulp wij op dien zelfden avond C as tig-
lion e en den volgenden dag Arezzo berei-
ken. Zooals natuurlijk, wordt daar de mis ge-
lezen in de schoone hoofdkerk, waar de zon
binnenschijnt, tusschen de groepen pilaren,
door gekleurde vensterglazen, en de figuren,
die op den steenen vloer knielen, half verlicht
en half verbergt en strepen van kleuriglicht
in de lange zijschepen werpt.
Maar hoeveel schoonheid van een anderen
aard is er niet, als wij op een verrukkelijken,
helderen morgen van den top eens heuvels
Florence zien! Als wij zien hoe het daar
voor ons ligt in eene vallei, welke door de zon
is verlicht, en schitterend door de er tusschen
kronkelende Arno, en ingesloten door rijzige
heuvels ; hoe zijne kerkkoepels en paleizen en
torens oprijzen uit het weelderige landschap
als eene opgehoopte glinstering en schitteren
als goud in de zon!
De straten van het schoone Florence zijn
onvriendelijk en somber; en de stevige, oude
gebouwen werpen zulke groote schaduwen op
den grond en op de rivier, dat er nog eene
andere en verschillende stad van rijke vormen
en vinding aan onze voeten ligt. Verbazende
paleizen ter verdediging gebouwd, met kleine
wantrouwende vensters, die van zware staven
zijn voorzien, en zeer dikke muren, gevormd
van hooge massa's ruwen steen, fronsen zich,
in hun ouden norschen toestand, op elke straat.
In het midden der stad — op het Plein van
den Groothertog, versierd met schoone stand-
beelden en de fontein van Neptunus — rijst
het Palazzo Vecchio (het oude paleis) met
zijne verbazende, overhangende kan|eelingen,
en den grooten toren, die over de gefieele stad
waakt. In den hof er van — het Kasteel van
Otranto in zijne ontzaglijke somberheid waar-
dig — is eene massieve trap, waarlangs de
zwaarste wagen met het fierste span paarden
zou kunnen oprijden. Er binnen is eene groote
zaal, verwelkt en van glans ontdaan in hare
statelijke versiersels en bij korrels wegrottende,
maar thans nog, in de schilderstukken op de
muren, de zegepralen der Medici en de oor-
logen van het oude Florentijnsche volkherinne-
rende. De gevangenis ligt er dichtbij, op een
er aan grenzend plein van het gebouw — eene
morsige en akelige plaats, waar eenige men-
schen streng gekerkerd zijn in kleine cellen,
als ovens, en waar anderen door staven gluren
en bedelen : waar eenigen dam*spelen, en ande-
ren met hunne vrienden praten, die onderwijl
rooken om de lucht te zuiveren; en eenigen
wijn en vruchten koopen van vrouwen ; en alien
er smerig, morsig en gemeen uitzien. „Zij zijn
vroolijk genoeg, Signor!" zegt de cipier. „Die
zich daar bevinden, zijn alien met bloedbevlekt,"
EEN VLUCHTIG DIORAMA.
233
voegt hij er bij, terwijl bij met zijne banden
drie vierde gedeelten van het geheele gebouw
aanwijst. Alvorens er nog een uur is verloopen,
wordt een oudman van tachtig jaren, die om het
sluiten van een koop twist had gekregen met een
jong meisje van zeventien jaar, enhaar had dood-
gestoken op de marktplaats, welke vol was van
schitterende bloemen, hier binnengebracht om
het aantal gevangenen te vergrooten.
Onder |het viertal oude bruggen, die de
rivier bespannen, heeft dePonteVecchio
— de brug, die bezet is met de winkels der
juweliers en goudsmeden — het betooverendst
aanzien in het tafereel. Ter plaatse waar, in
het midden, de ruimte van 66n huis is open-
gelaten, vertoont zich het er achter gelegen
gezicht als in eene lijst; en die kostelijke glin-
stering van lucht en water, en rijke gebouwen,
zoo vreedzaam schitterende tusschen de ver-
warde daken en gevels op de brug, is uitmun-
tend. Daarboven overkruist de Galerij van den
Groothertog de rivier. Zij is gebouwd gewor-
den om de twee groote paleizen door een ge-
heime gang met elkander te verbinden; en
met eene ware dwingekmdij neemt zij haar
nijdigen loop tusschen straten en huizen, en
gaat waar het haar lust en drijft al wat haar
in den weg staat voor zich uit.
De groothertog heeft een waardiger gehei-
men doorgang door de straten in zijn zwart
gewaad en hoofddeksel als lid der Compagnia
della Misericordia, eene broederschap,
die menschen van alle rangen omvat. Als er
een ongeluk plaats grijpt, is het hun ambt, den
lijder op te nemen en hem liefderijk naar het
gasthuis te dragen. Barst er brand uit, dan be-
hoort het tot hunne ambtsverrichtingen, zich
ter plaatse te begeven en hulp en bescherming
te verleenen. Onder hunne meest gewone dien-
sten behoort ook het bczoeken en troosten
der zieken ; en in een huis, dat zij met dat
doel betreden, nemen zij geld, noch spijze,
noch drank aan. Zij. die de dienstbeurt heb-
ben, worden, door het luiden der groote toren-
klok, in een oogenblik tijds bijeengeroepen; en
men verhaalt, dat men den groothertog van
zijne plaats aan tafel heeft zien opstaan en stil
heengaan om aan die oproeping te voldoen.
Op dit andere groote plein, waar eene onre-
gelmatige soort van markt wordt gehouden,
en een voorraad van oud ijzer en andere kleine
koopmanschappen op stalletjes ten toon zijn
gespreid, of op het plaveisel verstrooid liggen,
wordt eene groep gevormd door de hoofdkerk
met haar grooten koepel, den schoonen Itali-
aansch Gothischen Toren (de Campanile)
en het doophuis met zijne gewerkte bronzen
deuren. En hier is de steen van Dante, een
onbetreden vierkant van het plaveisel, waar hij
(naar het verhaal luidt) gewoon was zijn stoel te
plaatsen en zich neer te zetten en in beschou-
wingen te verdiepen. Het zou me benieuwen of
hij, in zijne bittere ballingschap, na eenigerhande
herinnering van dit oude peins-plekje en het
verband er van met de liefelijke gedachten aan
de kleine Beatrice, zich altijd hebbe onthouden
van zelfs de straatsteenen te vloeken van het
ondankbare Florence!"
De kapel der Medici, de goede en kwade
engelen van Florence, de kerk van Santa
Croce, waar Michel Angelo ligt begraven, en
waar elke steen in de galerij welsprekend is
ten opzichte van den dood van groote mannen ;
ontelbare kerken, die vaak uitwendig massa's
van onafgemaakt, lorrip klinkerwerk vertoonen,
maar die inwendig plechtig en helder zijn; dit
alles vertraagt onze langzame schreden, terwijl
wij door de stad zwerven.
JSTabij de graven in de kloosters is het Museum
van Natuurlijke Historie, dat door de geheele
wereld beroemd is om zijn was-praoparaten ; te
beginnen met de modellen vanbladeren, zaden,
planten, kleine dieren, en, trapsgewijs opklim-
mende door de brjzondere organen van'smen-
schen lichaam tot het geheele samenstel van dit
verwonderlijke scheppingstuk, wordt dit er op de
uitnemendste wijze vertoond, als ware het pas
gestorven. Weinige betoogen van onze zwakke
sterfelijkheid kunnen plechtiger en treuriger
wezen, of het hart dieper treffen, dan die der
afoeeldingen van Jeugd en Schoonheid, welke
hier op haar bed in den laatsten slaap liggen.
Buiten de muren zien wij de geheele liefelijke
vallei van de Arno, het klooster te Fiesole,
den toren van Galileo, Boccaccio's huis, oude
landverblijven en optrekjes; ontelbare belang-
wekkende plaatsen, alle glinsterende in een
landschap van eene alles overtreffende schoon-
heid, en, overgoten met het schitterendste licht,
voor ons uitgespreid. Wanneer wij van al dat
glansrijke terugkeeren, hoe plechtig en hoe
grootsch zijn dan niet weer de straten, met hare
groote, donkere, treurige paleizen en tal van
legenden ; niet slechts van Beleg en Macht en
Uzeren Hand, maar van denzegevierenden groei
der vreedzame Kunsten en Wetenschappen.
Wat al lichts is er niet, tot op den huidigen
dag, van tusschen die oude Florentijnsche
paleizen over de wereld uitgestort! Hier zijn
de beeldhouwers der oudheid, in hunne schoone
en stille bewaarplaatsen, voor elken bezoeker
geopend, onsterfelijk, naast Michel Angelo,
Oanova, Titiaan, Rembrandt, Raphael, en naast
dichters, geschiedschrijvers en wijsgeeren, die
doorluchte mannen der geschiedenis, naast
welke hare gekroonde hoofden en geharnaste
krijgslieden eene zoo armzalige en kleine ver-
tooning maken en zoo spoedig vergeten zijn.
Hier blijft het onvergankelijke deel van edele
vestingen door aanval en verdediging in puin
vergaan, als geesten vreedzaam en gelijkmatig
leven, als de dwingelandij der menigte, of van
234
TAFEREELEN UIT ITALIE.
weinigen, of van beide, slechts tot een sprookje
is geworden ; als Trotschheid en Macht in opge-
sloten stof zijne verkeerd. Het vuur in de barsche
straten en tusschen de stevige paleizen en
torens, door hemelsche stralen ontstoken,
brandt nog schitterend ; terwijl de vlam des
oorlogs is uitgedoofd en de huishoudelijke
vuren van geslachten zijn weggekwijnd. Terwijl
duizenden en nog eens duizenden van aange-
zichten, wier trekken een streng voorkomen
hebben gehad door de worsteling en de drif-
ten van het oogenblik, verzwonden zijn van
de oude pleinen en openbare plaatsen van
samenkomst, en de naamlooze Florentijnsche
Dame, door de hand eens schilders voor ver-
getelheid bewaard, nog altijd in voortdurende
bevalligheid en jeugd voortleeft.
Laat ons, zoolang wij kunnen, op Florence
terugzien, en als zijn schitterende kerkkoepel
buiten ons gezicht is, door hetvroolijke T o s-
k a n e reizen met eene schitterende heugenis er
van; want Italie zal nog schooner in de her-
innering zijn. De zomer was gekomen, en
Genua en Milaan en het meer van Oomo
lagen ver achter ons, en wij rusten te Fai do,
een Zwitsersch dorp, naby de ontzaglijke rot-
sen en bergen, de eeuwigdurende sneeuw en
bruisende watervallen van den grooten Sint
Gothard. Daar hoorden wij de Italiaansche
taal voor het laatst op deze reize. En zoo
laat ons dan Italie en al zijne ellende en
verkeerdheden met genegenheid verlaten, laat
ons onze bewonderingblijvenschenkenaanhet
schoone van natuur en kunst, waarvan het tot
overvloeiens vol is, en onze teederheid aan een
volk, dat van nature een goeden aanleg heeft
en geduldig en zachtmoedig is. Jaren van ver-
onachtzaming, onderdrukking en wanbestuur
hebben gepoogd zijne natuur te veranderen en
zijn geest te verlammen. Eliendigenaijver, aan-
gehitst door nietige vorsten, wie eendracht ver-
nieling, en verdeeling kracht was, vormde een
kanker aan den wortel van zijn nationaliteit en
heeft zijne taal barbaarsch gemaakt. Maar het
goede, dat van oudsher in hen was, zit er nog in,
en uit deze asch kan e6ns een edel volk verrijzen.
Laat ons die hoop voeden! En laten wij ons
Italie met niet te minder achting in het ge-
heugen roepen, dewiji elk fragment van zijne
vervallen tempels, elke steen van zijne verlaten
paleizen en kerkers bijdraagt tot het opscher-
pen der les: dat het rad van den tijd naar
een einde rolt, en dat de wereld, naarmate
het voortrolt, in alle groote, gewichtige aange-
legenheden beter, zachtmoediger, verdraagzamer
en hoopvoller wordt.