Skip to main content

Full text of "Schetsen uit Amerika en tafereelen uit Italie"

See other formats


PC4 - results/titledata 



pagina 1 van 1 



resultaten zoeken [en] (alle woorden) charles dickens 



611 van 782 



9 Titel: 



Auteur: 

Jaar: 

Uitgever: 

Reeks: 

Annotatie: 

Omvang: 

Code KB: 



Schetsen uit Amerika en tafereelen uit Italie / door Charles 

Dickens ; met zeventien houtgravuren van Dalziel 

Schetsen uit Amerika 

Tafereelen uit Italie 

Charles John Huffam Dickens fl812-187Cn 

[1889] 

Nijmegen [etc.] : Cohen 

Charles Dickens' werken 

Vert, van: American notes, resp.: Pictures from Italy 

234 p., [2] bl. pi. : ill. ; 27 cm 

0490 d 



Aanvraagnummer: 1448 A 20 



Jaar: 
Editie: 
Noot: 
Aanvraaginfo: 



[ca. 1895] 

5e nieuwe, herz. uitg 

le uitg. van deze vert. 

ter inzage 

beschikbaar 

♦ Aanvraaq 



1889 



Afzonderliike delen aanvraqen 



611 van 782 



SCHETSEN UIT AMERIKA 



EN 



TAFEREELEN UIT ITALIE, 



DOOR 



CHARLES DIGKENS. 




MET ZEVENTIEN HOUTGRAVUREN VAN DALZIEL. 



VIJFDE NIEUWE, HERZIENE UITGAVE. 



NIJMEGEN - G-EBR. E. & M. COHEN.'- ARNHEM. 




SCHETSEN UIT AMERIKA. 



MIJN VERTRBK, 

Nooit zal ik de een kwart ernstige en drie 
kwart grappige verbazing vergeten, waarraee ik 
den derden Januari achttienhonderd twee en 
veertig 's morgens de deur opendeed van, en 
mijn hoofd stak in een paviljoen of zoogenaamde 
„Staatsie-hut" aan boord der Brittania, een 
stoompacket van twaalfhonderd gemeten tonnen, 
die bestemd was voor Halifax en Boston, 
on Harer Majesteits mail overbracht. 

Dat -dit paviljoen opzettelijk was afgehuurd 
^eworden voor „ Charles Dickens, Esquire, en 
Echtgenoote," was zelfs voor mijn alledaagsch 
verstand op voldoende wijze begrijpelijkgemaakt 
door een heel klein stuksken papier, waarop 
het feit vermeld stond, welk stuksken papier 
aan een nogal luchtige sprei was vastgehecht. 
die over een nogal dunne matras hing, waar- 



meeeen bijna ontoegankelyke kooi belegd was 
als een heelmeesterspleister. Maar dat dit nu het 
paviljoen was, waar Charles Dickens, Esquire, 
en Echtgenoote, ten minste al vier maanden 
lang dag en nacht met elkaar over aan 'trede- 
kavelen geweest waren, — dat dit nu met eenige 
mogelijkheid dat snoeperige kamertje der ver- 
beelding kon zijn, waarvan, als de geest der 
profetie maar vaardig over hem was, Charles 
Dickens, Esquire, altoos voorspeld had, dat het 
ten minste e<3n kleine sofa zou be vatten, maar 
waarvan zijne vrouw, die een bescheiden edoch 
allerprachtigst inzicht in de beperkte afmetin- 
gen van dat snoeperige kamertje der verbeel- 
ding had, van den beginne had vermoed dat 
er in den een of anderen hoek hoogstens 
bergplaats zou wezen voor haar kolossale valie- 
zen (valiezen,. die men nu evenmin door de deur 
kon krijgen, zelfs niet met horten en stooten, 
als men een kameelpardel in een bloempot zou 
kunnen stoppen), — dat nu deze ten eenen- 



Dickens. Schetsen uit Amerlka en tafereelen utt Italie. 



SOHETSEN UIT AMERIKA. 



male onpractische, door en door hopelooze en 
allermalste kast in 't geringste verband stond 
met die glundere en lieve, om niet te zeggen met 
weidsche praal gestoffeerde vertrekjes, zooals 
die, met een meesterlijke hand geschetst, op de 
zwaar verniste steendrukplaat afgebeeld waren, 
die men op 't kantoor van den agent te L o n d e n 
ziet hangen, — dat nu, om kort te gaan, deze 
mijne ,,staatsie-hut" iets anders kon zijn dan een 
kluchtige verzinning of aardige grap, door den 
kapitein uitgevonden en in practijk gebracht, 
om zoodoende zijn passagiers des te grooter 
verrassing en genot te bereiden met het werke- 
lijke paviljoen, dat zoo aanstonds geopend zou 
worden ; — zie, dit waren altemaal waarheden, 
die mijn verst and voor 't oogenblik inderdaad te 
boven gingen. En zoo ging ik zitten op een soort 
van paardenharen brits of plank, waarvan er twee 
zoo in de hut waren, en zonder een woord te 
kikken of een spier van mijn gezicht te vertrek- 
ken, keek ik naar een stuk of acht vrienden, 
die met ons aan boord waren gekomen en 
hun tronies op allerhande manieren gestooten 
en geschaafd hadden, toen ze door 't smalle 
deurtje naar binnen probeerden te kruipen. 

Voordat we beneden waren, kregen we eerst 
nog een fikschen schok beet, die ons, hadden 
we niet onder de blijgeestige menschen ter 
wereld behoord, met de naargeestige voorge- 
voelens zou vervuld hebben. De aan verbeelding 
kennelijk zoo rijke kunstenaar, op wien ik al 
gezinspeeld heb, heeft in 't zelfde groote werk 
een kamer voorgesteld van een bijna eindeloos 
perspectief, die, zooals de heer Robins zou zeg- 
gen, met meer danOosterscheprachtgestoffeerd, 
en daarbij (maar niet zoo, dat men er overlast 
van heeft) met groepjes. dames en heeren gevuld 
is, die onder elkaar een pret maken dat het 
een aard heeft Voor en aleer wij in deingewan- 
den van 't schip afdaalden, waren we van 't ver- 
dek in een langwerpig smal vertrek gekomen, 
dat wel iets weg had van een reusachtige lijk- 
koets, met ramen aan de kanten. Aan ? t boven- 
einde stond een sombere kachel, waar een stuk 
of vier verkleumde hofmeesters hun handen aan 
warmden, en langs de geheele lengte was er 
aan weerskanten een lange, o, zoo lange tafel 
neergezet, met een rek boven iedere tafel, dat 
opgepropt met glazen en olie-'enazijnstelletjes 
aan den lagen zolder was vastgemaakt, en, 
akelig genoeg, op stortzeeen en stormweer zin- 
speelde. Tot dusver had ik het ideale voorge- 
voel nog niet gehad van al 't genoegen, waarmee 
de kamer me naderhand zoo rijkelijk begiftigd 
heeft, maar ik merkte, dat een onzer vrienden 
die er zich mee belast had om datgene, wat 
betrekking had op onze reis, in orde te bren- 
gen, bleek werd toen hij binnenkwam, een beetje 
achteruit trad naar den vriend, die achterhem 
stond, zich onwillekeurig voor 't hoofd sloeg, 
en stotterend bij zich zelf mompelde: „Onmo- 



gelijk! dat kan niet wezen!" of iets van dien 
aard. Zich geweld aandoende, kwam hij echter 
weer zoo'n klein beetje op zijn verhaal, enna 
bij wijze van inleiding een paar maal te hebben 
gekucht, schreeuwde hij met een spookachtigen 
lach, die mij nog altijd bijblijft, terwijl hij met- 
een naar alle kanten rondkeek: ^Maar^hofmees- 
ter, zeg reis, waar is de ontbijtkamer toch?" 
Allen voorzagen wij wat het antwoord moest 
zijn, en begrepen den angst dien hij uitstond. 
Dikwijls had hij gesproken van het salon, 
zich het denkbeeld, gelijk de kunstenaar dat 
geillustreerd had, in 't hoofd gezet en vanliever- 
lede uitgewerkt, — daarbij ons gewoonli]k thuis 
aan 't verstand zoeken te brengen, dat wij, 
wilden we er ons een juiste voorstelling van 
vormen, den omvang enhetmeublement eener 
gewone zitkamer met zeven diendente verme- 
nigvuldigen, als wanneer het er een beetje op 
zou gaan gelijken. En toen nu de man hem in 
antwoord op ziin vraag de waarheid zei, de 
plompe, ongenadige, naakte waarheid: „Dit is 
*t salon, m'nheer," — waggelde hij als van den 
donder getroffen. 

Bij personen, die zoo gauw bij elkaar vandaan 
zouden gaan en tusschen hun anders dagelijk- 
schen omgang den geduchten grensboom van 
ettelijke duizenden mijlen stormachtige ruimte 
zouden oprichten; die om die reden den hun 
nogoverblijvenden kortstondigen tijdvan gezellig 
bijeenzijn niet graagmet eenandere wolk, zelfs 
met geen voorbijgaande schaduw eeneroogen- 
blikkelijke teleurstelling of spijtigheid wilden 
benevelen, — bij zoo gedisponeerde personen 
nu ging natuurlijk de eerste verbazing hierin 
over, dat men 't uitproestte van lachen; enik 
verklaar u, dat ik zelf ten minste, die nog op 
de bovenvermelden brits of plank zat, hetuit- 
schaterde dat het schip er van weerklonk. En 
zoo werden wij het dan ook in minder dan 
twee minuten, nadat we de kamer voor 't eerst 
betreden hadden, volkomen eens dat deze 
staatsie-kamer het gezelligste, aardigste en dege- 
lijkste vertrek was, dat men zich met mogelijk- 
heid kon denken, en het waarlijk onpleizierig 
en te bejammeren zou geweest zijn als het 
maar e6n duim grooter was geweest. En door 
buitendien aan te wijzen — door namelijk de 
deur op een kier te zetten en er als slangen 
door te kruipen naar binnen en naar buiten, 
en door het kleine waschpl&nkje tot een tafel 
te gebruiken — ■ en door nu, zeg ik, elkaar 
buitendien aan te wijzen hoe en op welke 
manier het ons lukken zou met ons vieren er 
tegelijk in te kunnen zitten; en door elkaar 
verder aan te sporen om toch vooral er op te 
letten hoe bijzonder luchtig het was (in *t dok, 
en hoe'n mooie geschutpoort er in was, die 
den ganschen dag open kon blijven (als 't weer 
het maar toeliet), en hoe er een groot rond 
raampje was juist over den spiegel, zoodat men 



MIJN VERTEEK. 



zich recht op zijn gemak en op de pleizierigste 
wijze zou kunnen scheren (als 't schip maar 
niet al te erg deinde); door een en ander nu 
te bedenken en te overdenken,kwamen wij ten 
langen leste tot de eenparige gevolgtrekking, 
dat men geen ruimer vertrek zou kunnen be- 
geeren, alhoewel ik voor mij geloof dat het, 
de beide kooien, die boven eikaar stonden en 
niet grooter waren dan een doodkist, er afge- 
rekend, wel zooveel ruimte zal gehad hebben 
als van die heerencabrioletten die van achteren 
opengaan en degenen die er gebruik van maken, 
evenals zakken met steenkolen, op de straat 
loozen. 

Eenmaal dit punt tot volkomen genoegen van 
alle partijen, belanghebbende en niet-belang- 
hebbende, geregeld zijnde, gingen we om den 
haard in de dameskajuit zitten, louter om eens 
te probeeren of die wel warmte gaf. Het was 
er nogal donker, maar er was er een die zei : 
„Op zee zal 't hier natuurlijk wel lichter zijn," 
een voorstel waar we alien mee instemden, ter- 
wijl ieder onzer bij wijze van echo herhaalde : 
„natuurlijk, natuuriijk ;" ofschoon het erg moeie- 
lijk zou zijn te zeggen, waarom zij zoo dach- 
ten. Nog herinner ik me, dat, toen we een 
anderen troostgrond ontdekt en afgehandeld 
hadden in de om^tafidigheid dat deze dames- 
kajuit vlak aan onze staatsie-hut grensde en 
ons zoodoende het onuitsprekelijk gemak zou 
verschaffen om er naar verkiezing bij tijd en 
ontyd in te gaan zitten, en daarna in een kort- 
stondig stilzwijgen verdiept, met de hand onder 
't hoofd in de vlam zaten te kijken, een uit 
ons gezelschap op den plechtstatigen toon van 
iemand, die een ontdekking gedaan heeft, zei: 
„Wat moet het niet prettig zijn, om hier een 
glas warmen kruidenwijn te drinken !" welk ge- 
zegde den geweldigsten indruk op ons alien 
scheen te maken, en geen wonder! want men 
moet weten, dat er tamelijk wat aan boord 
was van al die geurige kruiden, waarmee men 
zoo'n smakelijken drank kon bereiden, dat men 
hem nergens beteiwinden kon. 

Ook was er een hofmeesteres aan boord, die 
druk in de weer was om schoone servetten en 
tafellakens te halen uit deingewandender sofa's, 
alsmede uit laden van zoo'n kunstig mechanisme, 
dat je er hoofdpijri van kreeg, als je ze haar 
een voor een open zag trekken en je dan be- 
speurde, dat iederen hoek en gat en afzonderlijk 
meubelstuk precies iets anders was, dan men 
wel verwacht zou hebben, ja voor een echte 
surprise door kon gaan en voor een geheime 
bergplaats, waarvan de schijnbare bedoeling 
stellig de minst nuttige was. 

God zegene die hofmeesteres voor haar vroom- 
bedrieglijk verslag van een reis daarheen in 
Januaril God zegene haar voor hare duidelrjke 
herinnering aan den gezelligen overtocht van 
verleden jaar, toen niemand zeeziek was en 



iedereen van 's morgens tot \s avonds danste, en 
toen het maar een „uitstapje B van twaalf dagen 
was, en je louter voor de pret meegegaan zou 
zijn I Allerlei soorten van geluk wenschen we 
haar toe voor haar vroolijk gezicht en ver- 
makelgk schotschen tongval, die mijn mede- 
reiziger in de ooren klonk dat hij zich onwille- 
keurig weer thuis moest verplaatsen. Allerlei 
soorten van geluk wenschen we haar toe voor 
hare voorspellingen van gunstigen wind en 
mooi weer (niets kwam er van uit; nu, ikzou 
anders ook niet zooveel van haar gehouden 
hebben) en voor de tienduizend kleine frag- 
menten van echt vrouwelijken tact, waardoor 
ze, zonder ze daarom naarstiglijk aan eikaar te 
zetten en er een bepaalden toepasselyken vorm 
aan te geven, evenwel nochtans en desalniettemin 
ten allerduidelijkste bewees, dat alle jonge moe- 
ders aan de eene zijde van den Atlantischen 
Oceaan haar aan den anderen kant achterge- 
laten kleintjes geen oogenblik uit de gedachten 
laten gaan; en dat wat den oningewijden een 
ernstige reis toescheen, voor hen, die in 't ge- 
heim waren, louter een lolletje was, een lolletje, 
waarby braaf gezongen en gefloten werd ! Moge 
zij nog jarenlang zoo luchthartig blijven, en 
mogen haar vroolijke oogen nog jarenlang zoo 
vroolijk blijven staan! 

Onze staatsie-hut was al vrij ruim geworden ; 
maar thans werd ze ons, hoe zal ik 't uitdruk- 
ken? waarlyk al te bakbeestachtig, en ze blufte 
bijna op een boograam, waaruit men de zee 
kon zien. Zoo gingen we dan met hoog ge- 
stemd gevoel weer naar 't dek ; daar verkeerde 
jan en alleman in zoo'n toestand van beredde- 
ring, ja, was iedereen zoo druk in de weer, dat, 
hoe koud het dien morgen ook was, hetbloed 
je onwillekeurig en sneller en vroolijker door 
de aderen liep. Want ieder zwierig schip voer 
langzaam op en neer, en iedere kleine boot 
plaste gedruischmakend in 't water; en groepjes 
menschen stonden met oogen, die van „eer- 
biedig genoegen" glinsterden, op den steiger 
naar de wyd en zijd vermaarde Amerikaansche 
stoomboot te kijken ; en sommigen van de be- 
manning waren bezig met het „innemen van de 
melk* of, met andere woorden, met het aan 
boord brengen van de koe; en sommigen waren 
er mee bezig, om- de kelders aan denzelfden 
ingang van versche provisie te voorzien, van 
vleesch bij voorbeeld en van groenten, van 
speenvarkens, kalfskoppen bij de vleet, ossen-, 
kalfs- en varkensvleesch en gevogelte van allerlei 
soort; en sommigen waren aan 't opschieten 
van touwen, en bezig met schiemansgaren, en 
sommigen waren er mee bezig, om zware balen 
in 't ruim te brengen ; en enkel het hoofd van 
den victualie-meester was zichtbaar, zooals het 
daar, in een toestand van iemand die wegens 
verregaande drukte geen raad weet, te midden 
van een grooten berg van passagiers-bagage 



SCHETSEN UIT AMERJKA. 



uitstak ; en net scheen wel, of er niets anders 
gedaan werd en of niemand ergens anders om 
dacht, dan om toebereidselen te maken voor 
deze geduchte reis. Een en ander nu, gepaard 
met de heldere koude zon, met de fijne lucht 
en de dunne korst morgen-ijs op 't dek, dat 
met een scherp en niet onaardig geluid onder 
den lichtsten voetstap kraakte, — dat-alles nu 
bij elkaar genomen, was onweerstaanbaar. En 
toen we weer aan wal gekomen, ons omdraai- 
den en aan den mast van 't schip wimpels 
zagen wapperen van vroolijke kleuren, waar 
zijn naam op stond, en daarnaast de schoone 
Amerikaansche banier met haar sterren en 
strepen, — toen verdwenen de lange drie dui- 
zend mijlen en meer, en nog langer, de zes 
geheele maanden van afwezigheid, in die mate 
voor 't oog onzer verbeelding, dat het precies' 
was alsof het schip vertrokken en weer thuis 
gekomen was, en de lente reeds was aange- 
broken in 't Coburgs-dok te Liverpool. 

De kennissen, die ik onder de dokters heb, 
heb ik er niet naar gevraagd of schildpadsoep 
en koude punch, met rijnwijn, champagne en 
rooden wijrj en al die kleine etceteras diege- 
woonlijk in onbeperkten overvloed bij een goed 
diner worden aangetrotfen — vooral als 't aan 
mijn feilloozen vriend den heer Radley, van 't 
Adelphi-hotel, is overgelaten — wel bijzonder 
geschikt zijn om op zee te worden gebruikt, 
dan of een eenvoudige schapebout met een 
paar glazen sherry bij zoo'n gelegenheid minder 
voor de spijsvertering deugt. Mijn eigen ge- 
voelen is, dat, als men kant en klaar staat om 
een zeereis te doen, het er al bitter weinig op 
aankomt, of men te dezen opzichte zwaartillend 
is, al dan niet, om de doodeenvoudige reden, 
dat het, om een dagelijksche spreekwijze te 
bezigen, „bij slot van rekening op 7 t zelfde uit- 
draait." Ja, wat hiervan ook zij, ik voor mrj 
weet, dat dien dag het diner niets hoegenaamd 
te wenschen overliet ; dat er al deze items bij 
waren, er nog eene heele zooi meer, en dat we 
er alien volkomen recht aan lieten wedervaren. 
En ook weet ik, dat, met een zekere stil- 
zwijgende vermijding vandegeringstezinspeling 
op den dag van morgen (zooals men onder- 
stellen mag, dat ex plaats vin&t tusschen kiesche 
cipiers en een teergevoeligen gevangene die 
morgen opgeknoopt moet worden), wij nogal 
aardig onzen gang gingen en, alle deze dingen 
in aanmerking genomen, ons zelfs wel vroolijk 
genoeg aanstelden. 

Toen nu de morgen — de bewuste morgen — 
aangebroken was en wij elkaar aan 't ontbijt 
ontmoetten, was 't curieus om te zien, hoe we 
er alien op uit waren, om den geringsten stil- 
stand in 't gesprek te voorkomen, en hoever- 
bazend vroolijk iedereen was, zoo verbazend 
vroolijk zelfs, dat een spotvogel gerust had kun- 
nen beweren, dat al die vroolijkheid van ieder 



lid van 't kleine gezelschap maar gedwongen 
fraaiigheid was en net zooveel overeenkomst 
had met zijn natuurlijke blijmoedigheid, als de 
peperdure erwten uit de broeikasten watgeur 
en smaak betreft op die erwten gelijken welke 
aan den dauw en de lucht en den regen des 
hemels hun groeikracht ontleenen. Maar toen 
het zoo zoetjes aan naar eenen liep, de tijd 
waarop we aan boord verwacht werden, ver- 
dween, hoeveel geweld zich ieder ook aandeed 
om dat te verbloemen, deze radheid van tong 
van lieverlede, totdat we eindelijk, ten einde 
raad, ons masker geheel en al iieten vallen, 
zonder 't langer onder stoelen of banken te 
steken met mekaar nagingen, waar we morgen 
wel zouden zijn, en overmorgen, en zoo voorts, 
en een massa boodschappenmeegavenaan hen 
die nog dienzelfden avond naar stad meenden 
terug te keeren, boodschappen die binnen den 
kortst mogelijken tijd na de aankomst van den 
trein op Easton Square, zonder fout thuis 
en overal elders moesten bezorgd worden. En 
al die boodschappen en al die „Zeg, zal je 
niet vergeten" overstelpten iemand op zoo'n 
tijd zoo geweldig, dat wij er nog mee in de 
weer waren, toen we ons als 't ware ineenge- 
smolten vonden onder een dichte opeenhooping 
van passagiers en passagiers-vrienden, en passa- 
giers-bagage, alles door mekaar gesmeten op 't 
dek eener kleine boot, die hiigend en snuivend 
naar de packet stoomde, die gister na den 
middag uit het dok gehaald was en nu op de 
rivier voor anker lag. 

En daar ligt het nu! aller oogen zijn gekeerd 
naar de plaats waar het schip ligt, dat door 
den nevel van den 's winters zoo vroeg inval- 
lenden namiddag bezwaarlijk te onderscheiden 
is; elke vinger wijst in een en dezelfde rich- 
ting, en overal hoort men kreten van belang- 
stelling en bewondering mompelen: „Watziet 
er dat schip mooi uit! Wat 'n slank schip!" 
Zelfs de treuzelige heer met zijn hoed op een 
oor en zijn handen in den zak, die zooveel 
troost om zich heen verspreid heeft door al 
geeuwende aan een ander heer te vragen of hij 
ook ; ,naar de overzij gaat* — alsof 't een v'eer- 
schuit was — zelfs hij verwaardigt zich, dien 
kant eens uit te kijken, en knikt met zijn hoofd 
alsof hij zeggen wou: „Ja, dat staat zoo vast 
als een paal;" — en zelfs de knik van den 
wijzen lord Burleigh had niet half zooveel in 
als de knik van dezen tragen heer, die zooveel 
in de melk te brokken heeft en die (gelijk 
ieder aan boord, de hemel mag weten hoelal 
te weten gekomen is) den overtocht al zestien- 
maal gedaan heeft zonder een enkel ongeluk! 
Er is nog een ander warmpjes toegestopt pas- 
sagier die 't bij de overigen zoo verbruid heeft, 
dat men hem telt gelijk een groentevrouw een 
rotte kool op haar wagen, en dat waarom? 
Omdat hij zich verstout heeft met schoor- 



MIJN VERTKEK. 



voetende belangstelling de vraag te opperen, 
hoelang het nu al geleden is, dat de arme 
President is uitgezeild. Hij staat vlak naast den 
treuzeligen heer en zegt met een flauwen glim- 
lach, dat hi] gelooft dat het een allersterkst 
schip is; waarop de trage heer, na eerst den 
ondervrager onder de oogen, en daarna strak 
naar den wind te hebben gekeken, op eens en 
onheiispellend ten antwoord geeft: „ik hoop 
het om 't schip." Op dit gezegde daalt onze 
trage heer oogenblikkelijk nog lager in de alge- 
meene achting, en terwijl de passagiers hem 
wantrouwender dan ooit aankijken, fluisteren 
ze onder elkaar dat hij een ezel is, en een be- 
drieger, en er klaarblijkelijk niet zooveel van 
af weet als tweemaal de helft van niemendal. 
Maar we worden ondertusschen naast de 
packet vastgelegd, wier hoogeroode schoorsteen- 
pijp zoo dapper aan *t rooken is, dat men niet 
behoeft te vragen, of ze 't ook ernstig meent. 
Pakkisten, valiezen, reistasschen en koffers zijn 
al van de eene hand in de andere overgegaan, 
en met zoo'n snelheid aan boord geheschen 
alsof men zich schier geen tijd gunt om adem 
te halen. De eenvoudig maar net gekleede 
officieren staan aan gangboord om de passa- 
giers een handje te helpen, en sporen meteen 
de mannen aan, om zich wat te reppen. In een 
minuut of vijf is de kleine stoomboot dan ook 
geheel en al verlaten, de packet daarentegen 
volgepropt met hare laatste lading, die onmid- 
dellijk het geheele schip overstroomt en in 
iederen hoek en gat bij dozijnen aan te treffen 
is: met hun eigen bagage klimmen zij naar be- 
neden, en struikelen over die van anderen, — 
zoo goed en zoo kwaad als het gaat, beredde- 
ren ze al datgene wat er maar eenigszins toe 
strekken kan, om hun gemak in hare kajuiten 
te verhoogen, en veroorzaken door al dat heen 
en weer geloop niet weinig verwarring, terwijl 
al die drukte, al die herrie nog erger gemaakt 
wordt door de wilde hofmeesters, die met hun 
haar in de war, waar de wind door speelt, de 
rwinderige dekken op en af loopen om dit voor 
ide passagiers na te zien, dat voor de passagiers 
friee te brengen. Onder al die bereddering 
flaneert onze treuzelige passagier, die geen 
bagage hoegenaamd ook schijnt te hebben — 
nog niet eens zooveel als een kwaker — met 
een sigaar in den mond, waar hi] af en toe een 
haaltje aan doet, op zijn doode gemak het ver- 
dek op en neer; en daar hij door die onver- 
ischrokken houding weer rijst in de achting van 
( hen, die den tijd hebben om zijn voetstappen 
ha te gaan, heeft hrj maar eventjes naar den 
mast of naar 't dek of over boord heen te 
kijken, of zij kijken er ook naar, als uit nieuws- 
gierigheid of hij hier of daar ook weer iets 
I'onheilspellends bespeurt en in de hoop dat hij, 
Ixhocht dit werkelijk zoo zijn, wel zoo goed zal 
wezen om er gewag van te maken. 



Wat is dat? De boot van den kapitein ! en 
daar ginds, de kapitein zelf. Nu, op mijn woord 
van eer, dat is juist de man, de man van top 
tot teen, zooals we hem gehoopt en gewenscht 
hadden! Verbeeld je, een welgeschapen, stevig, 
pootig kereltje, met een blozend gezicht, dat 
een aanbevelingsbrief is, om hem beide handen 
tegelijk te drukken; en met een helder blauw 
eerlijk oog, dat je goeddoet aan je hart, als je 
je-zelf er in afgespiegeld ziet. „Lui de bengel! 
Tingeling, tingeling, tingeling!" Zelfs de bengel 
schijnt zich te reppen. „Nu naar wal! — Wie 
gaat er mee naar wal?" — Enkele heeren gaan 
mee. Ze zijn weg, en niemand hunner heeft ons 
vaarwel-gezegd. Ha! daar wuiven zij 'tons van 
uit het bootje toe. „Groeie reis! Goeie reis! 77 
Drie hoerah's van hun kant, drie van den onzen, 

nog eens drie van den hunnen, en weg 

zijn ze. 

Op en neer, heen en weer, op en neer, heen 
en weer, en dat honderdmaal achter elkaar! 
Dat wachten op de laatste brievenzakken is ? t 
ergst van alles. Hadden we onder die laatste 
ontboezemingen heen kunnen gaan, kijk, we 
waren zegevierend vertrokken, maar om nu 
hier twee uur en langer in den natten mist te 
liggen, zonder thuis te zijn en zonder onder 
zeil te zijn, dat is verschrikkelijk, ja dat is iets 
om je 't land op te jagen, nog zoo. Eindelijk 
zien we een stipje in den mist opdagen ! Dit is 
ten minste iets. 't Is de boot, waar we op 
wachten ! Groddank ! dat's een stap tot den 
vrede! Daai; verschijnt de kapitein met zijn 
scheepsroeper op de raderkast; de officieren 
gaan weer op hun post ; alle handen zijn in de 
weer; de verflauwende hoop der passagiers her- 
leeft; de koks staken hun geurigen arbeid, en 
kijken met oogen waar de grootste belangstel- 
ling uit spreekt. De boot gaat naast de packet 
liggen; men pakt de zakken aan en smijt ze 
neer, of er misdruk in zit. Alweer drie hoerah's : 
en terwijl het eerste ons in de ooren klinkt, 
steunt het schip als een sterke reus, die zoo 
even den adem des levens heeft ontvangen ; 
voor 't eerst draaien de twee groote raderen 
fier rond; en met een gunstigen wind en gun- 
stig getij doorklieft het edele schip trotsch de 
gezweepte en schuimende golven. 



II. 



BE HKJSNREIS. 



Dien dag dineerden we alien bij elkaar; en 't 
was waarlijk een talrijk gezelschap dat toen 
biieen was ; niet minder dan zes en tachtig per- 
sonen. Daar het schip met al zijn steenkolen 
aan boord en zooveel passagiers vrij diep ging, 



6 



SCHETSEN UIT AMERIKA. 



en het weer zeer stil was, was de beweging al 
heel gering ; zoodat, toen we nog niet dachten 
om met iets uit te scheiden, zelfs die passagiers, 
die zich-zelf het minst vertrouwden, een ver- 
bazingwekkenden moed begonnen te scheppen ; 
en die, welke 's morgens op de algemeene 
vraag: „kunt u goed tegen de zee? 9 een vol- 
strekt ontkennend antwoord hadden gegeven, 
thans de vraag of met de ontwijkende woorden 
beantwoordden : „Och, ik denk dat ik er licht 
zoo goed tegen kan als ieder ander," of met 
terzijdestelling van alle zedelijke verplichting, 
brutaalweg „Ja" zeiden, en dat nog wel op 
zoo'n gebe]gden toon, alsof zij er bij wilden 
voegen: „Ik zou wel eens willen weten, m'nheer, 
wat u juist in mij ziet, dat u recht geeft tot 
achterdocht!" 

Ondanks dien hoogen toon van moed en ver- 
trouwen merkte ik maar al te goed, dat er 
maar heel weinigen waren, die rustig en wel 
achter hun glas wijn bleven zitten; en dat 
iedereen ongewbon veel van de open lucht 
ging houden; en dat men zonder uitzondering 
bij voorkeur het liefst zoo dicht mogelijk bij 
de deur ging zitten. Ook de theetafel was in 
de verste verte niet zoo druk bezocht als de 
eettafel, en er waren minder whistpartijen dan 
men wel verwacht zou hebben. Met uitzonde- 
ring van e6ne dame, die onder 't eten min of 
meer gauw was opgerezen, onmiddellijk nadat 
men haar de lekkerste snee van een zeer geel 
gekookten schabebout met wat heel groene 
kappers gepresenteerd had, waren er echter 
tot dusverre nog geen zieken ; met onverflauwde 
energie ging men door met wandelen en rooken 
en brandewijn met water drinken (maar altijd 
in de open lucht) totdat het elf uur of daar- 
omtrent was, en het aan de orde van den nacht 
kwam om „naar kooi te gaan." — Niemand, 
die op zee is en maar een ervaring van zeven 
uur achter den rug heeft, zal van „naar bed 
gaan" spreken. — En nu werd het onophoude- 
lijk getrappel van laarzenhakken op de dekken 
vervangen door een diepe stilte, en werd de 
geheele lading menschenvleesch beneden opeen- 
gepakt, behalve een stuk of wat achterblijvers, 
waaronder mijn persoontje, die er waarschijnlijk, 
net als ik, tegen opzagen om daar te gaan. 

Iemand, die aan zulke tooneelen niet gewoon 

is, kijkt bij zoo'n gelegenheid al heel vreemd 

op. Ook naderhand, toen het nieuwtje er al 

lang af was, bleef het in mijn oog belangwek* 

kend en aantrekkelijk. De duisternis waardoor 

de groote zwarte klomp zijn koers en zekere 

richting houdt; het bruisende water, dat men 

duidelijk hoort maar niet dan flauw kan onder- 

scheiden; de breede, witte, blinkende streep, 

die. den loop van 7 t schip volgt; de matrozen 

die van voren op den uitkijk staan, en bij den 

donkeren hemel bezwaarlijk zichtbaar zouden 

zyn, werden ze niet af en toe door eenige flik- 



kerende sterren beschenen; de stuurman aan 
? t rad met de verlichte kaart voor hem, die als 
een lichtende stip te midden der duisternis wel 
wat wegheef t van iets waarin de zichzelf bewuste 
geest der Godheid woont; het droefgeestig gie- 
ren van den wind door blok en touw en ketting ; 
het schynsel der lichten door iedere reet en 
spleet en kleine glasruitjes op de verschillende 
dekken, alsof het schip de kiemen in zich draagt 
van een brand, die zoo aanstondsuitzaLbarsten 
en met onweerstaanbaar ge.weld dood en verderf 
om zich heen zal verspreiden. In 't eerst, ja 
zelfs dan als het ayonduur met al de voorwer- 
pen, waar het verhevener denkbeelden over 
inboezemt, u gemeenzaam isgeworden, valthet 
nog moeielijk, als men alleen aan 't mijmeren 
is, zijn gedachten haar eigen vorm en gedaante 
te doen behouden. Zij veranderen met den loop 
der verbeelding , nemen de gelijkenis aan van 
ver verwijderde dingen; doen zich voor onder 
den vorm van levendig voor den geest staande, 
innig geliefde plaatsen, ja bevolken ze zelfs met 
schimmen. Straten, huizen, kamers, flguren zoo 
volkomen gelijk aan hen, die er gewoonlijk ge- 
bruik van maakten, dat ze mij geweldig hebben 
aangegrepen door hun werkelijkheid, die, zoo 
scheen 't me toe, al mijn kracht om de afwezi- 
gen op-te roepen verreweg te boven ging, — 
die flguren nu zijn menigmaal op zoo'n uur 
plotseling voor den dag gekomen uit voorwer- 
pen, met wier werke]ijke gedaante, gebruik en 
doel ik evengoed bekend was als met mijn eigen 
twee handen. 

Daar mijn eigen twee handen, en voeten ins- 
gelijks, bij deze bijzondere gelegenheid echter 
heel koud waren, kroop ik te middernacht naar 
beneden. Ik kan niet zeggen, dat het beneden 
zoo pleizierig was. Het was er potjedicht, dat 
weet ik; en met geen mogelijkheid kon men 
onbewust blijven van de aanwezigheid van dat 
buitengewonemengelmoesvanvreemdeluchtjes, 
zooals men die alleen aan boord van een schip 
kan ruiken, luchtjes, die van zoo'n vluchtigen 
geur zijn, dat ze door iedere porie der huid 
schijnen heen te dringen en u den naam van 't 
scheepshol schijnen toe te fluisteren. Twee pas- 
sagiersvrouwen (een daarvan was de mijne) lagen 
al sprakeloos van benauwdheid op de sofa, en 
een kamenier (die van mijn vrouw) lag als een 
bundel op den vloer, haaraanzijn verwenschende 
en haar papillotten tusscheri de hier en daar 
neergezette koffers vertrappende. Alles helde den 
verkeerden weg op, iets wat op zich zelf de 
landerigheid niet weinig moest doen toenemen. 
Zoo had ik een oogenblik te voren de deur 
opengelaten in een zachte helling naar beneden, 
en toen ik me omdraaide om ze dicht te doen, 
zag ik ze op een aanmerkelijke hoogte boven 
me. Nu eens kraakte iedere piank en stuk hout, 
alsof het schip van gevlochten mandewerk was, 
dan weer knetterde het als een reusachtig vuur 



DE HEENEEIS. 



waar men zooveel droge takken op gegooid 
had als men maar met mogelijkheid had kunnen 
doen. Niets was daartegen te doen dan maar 
naar bed te gaan; ik ging dan ook naar bed. 

De volgende twee dagen was 't vrijwel e£n 
pot nat, met een tamelijk gunstigen wind en 
droog weer. Een groot gedeelte daarvan las ik 
in bed (maar tot op dit uur weet ik niet wat), 
en liep af en toe een oogenblikje op dek te 
waggelen ; dronk kouden brandewijn en water 
met een onuitsprekelijken tegenzin, en at 
harde scheepsbeschuit tegen de klippen aan: 
wel nog niet ziek, maar op 't punt van 't te 
worden. 

Het is de derde morgen. Ik word wakker 
door een vreeselijken gil van mijn vrouw, die 
mij vraagt of er ook eenig gevaar is. Ik rijs op 
en kijk het bed uit. De waterkruik spat en springt 
als een dartele dolfijn ; al de kleine voorwerpen 
liggen te drijven behalve mijn schoenen, die als 
een paar koolschuiten hoog en droog op een reis- 
tasch gestrand zijn. Op eens zie ik ze in de lucht 
springen, en den spiegel, die aan den muur vast- 
gespijkerd is, bijna tegen den zolder aan zitten. 
Meteen verdwijnt de deur, en wordt er een 
nieuwe deur geopend in den vloer. Nu begin ik 
te begrijpen, dat de statiehut op haar hoofd 
staat. 

Voor en aleer het mogelijk is, het een en 
ander in orde te brengen, gelijk dit voor dezen 
nieuwen staat van zaken vereischt wordt, ligt 
het schip weer recht. Voor en aleer men „ God- 
dank!" kan zeggen, ligt het weerscheef. Voor 
en aleer men kan zeggen: „het ligt scheef," 
schijnt het vooruitgestoven te zijn en een schep- 
sel te wezen dat druk in de weer is om met 
gebroken knieen en te kort schietende beenen 
door al wat maar op een gat of kuil gelijkt op 
zijn eigen houtje heen te loopen, en op die 
manier gestadig maar voortstrompelt. Voor en 
aleer men zich daarover verwonderen kan, neemt 
het als 't ware zijn beenen onder den arm en 
maakt een bokkensprong in de lucht. Voor en 
aleer het dat stuk werk nog geheel en al ver- 
richt heeffc, duikt het diep in 't water. Voor en 
aleer het de oppervlakte bereikt heeft, maakt 
het een buitelsprong. Op 'tzelfdeoogenblik dat 
het flink op zijn beenen staat, vliegt het achteruit. 
En zoo gaat het schip, al waggelend, rijzend, wor- 
stelend, springend, duikend, schokkend, slinge- 
rend, stampend, stootend, krakend voort, en zoo 
gaan wij door al deze bewegingen, soms bij 
beurten en soms alien tegelijk, totdat men wel 
op zijn knieen zou willen vallen, en om genade 
smeeken. 

Daar gaat een hofmeester voorbij. ,,Hofmees- 
ter !" „M'nheer ?" „ Wat is er toch aan de hand?" 
„hoe noemt u dit?" 

„Och, m'nheer, een zware stortzee, en met den 
wind op den boeg, of tegenwind." 

Tegenwind ! Verbeeld u een menschelijk ge- 



zicht aan den voorsteven van 't schip, met vijf- 
tien duizend Simsons die zich als een man 
vooroverbuigen om 't terug te duwen en het 
nauwkeurig in de gaten houden of 't altemet 
ook de geringste poging waagt om 66n duim 
vooruit te gaan. Verbeeld u het schip zelf met 
iederen pols- en slagader van zijn vervaarlijk 
lijf gezwollen en barstende onder deze mishan- 
deling, een eed afgelegd hebbende om vooruit 
te gaan of te sterven. Verbeeld u den wind die 
huilt, de zee die bruist, den regen die klettert : 
altemaal in woede tegen hem ontstoken. Schilder 
den hem el en donker en woest, en de wolken 
in vreeselijke eensgezindheid met de golven, die 
een tweeden oceaan in de lucht maken. Voeg 
bij dit alles het gekraak en gekletter boven- en 
benedendeks ; den tred van zich reppende voe- 
ten; het luid en schor geschreeuw vanmatro- 
zen ; het met klokkend geluid in- en uitstroomen 
van water door de spijgaten; met nu en dan 
het neerslaan van een stortzee op de planken 
boven, met den diepen, doodschen, zwaren 
klank van den donder, zooals die in een gewelf 
weerklinkt . . . . en ge kunt u een denkbeeld 
vormen van den tegenwind op dien Januari- 
morgen. 

Met stilzwijgen ga ik al datgene voorbij wat 
men de dienstboden-herrie van 't schip zou kun- 
nen noemen : bij voorbeeld het breken van glas- 
en aardewerk, het neertuimelen van hofmeesters, 
de bokkesprongen, hals over kop, van losse 
vaten, dozijnen gebottelde porter, en dan de wel 
zeer hoorbare maar alles behalve opvroolijkende 
geluiden die daar oprijzen uit hun verschillende 
staatsie-hutten, waar de zeventig passagiers lig- 
gen te jeremieren, altemaal te ziek om aan de ont- 
bijttafel te verschijnen. Nog eens, dat alles ga 
ik met stilzwijgen voorbij: waarom? Om de 
doodeenvoudige reden, dat ik wel een dag of 
vier naar dit concert lag te luisteren, maar niet 
geloof, dat ik J t langer dan 't vierde eener minuut 
hoorde, na verloop van welken tijd ik weer 
doodzeeziek ging liggen. 

Niet zeeziek, men versta me wel, indegewone 
beteekenis van 't woord : ik wou dat ik 'tgeweest 
was, maar in een vorm dien ik nooit heb bijge- 
woond of hooren beschrijven, alhoewel ik er 
niet aan twijfel of die vorm is zeer algemeen. 
Daar lag ik den geheelen dag, niet in 't minst 
verhit en vrij wel in mijnschik; ik voelde geen 
zweem van loomheid en evenmin de geringste 
begeerte om op te staan, of beterte worden, of 
een luchtje te scheppen ; ik was niet nieuwsgierig, 
kende geen zorg, voelde geen spijt van welken 
aard of in welken graad ook ; alieen herinner 
ik me, dat ik onder die volslagen onverschil- 
ligheid een soort van dommelige blijdschap, van 
duivelsch genoegen smaakte — als men aan 
zoo'n slaperigen toestand dien naam maggeven — 
en dat waarover? Dat mijn vrouw te ziek was 
om tegen -me te spreken. Als het mij vergund 



SOHETSEN UIT AMERIKA. 



is, om mijn gemoedsgesteldheid door zoo'n voor- 
beeld op te helderen, danzou ik zeggen dat 
ik me van A tot Z in den toestandbevond van 
mijnheer Willet, den reenter, nadat de muite- 
lingen zijn gestoelte te Chigwell warenbin- 
nengedrongen. Niets zou me verbaasd hebben. 
Gesteld eens: door te denken aan huis, was 
mijn verstand voor een oogenblik door een 
enkelen straal verlicht geworden, ennu waser 
een kaboutermannetje van een brievenbesteller, 
met een scharlakenrood vest aan eneenschel, 
in dat kleine hondenhok voor me verschenen, 
terwijl ik goed wakker en het al klaarlichte dag 
was, en zich nederig verontschuldigde dat hij 
nat geworden was doordien hij over de zee ge- 
wandeld had, had dat kaboutermannetje my een 
brief ter hand gesteld, aan mij zelven gericht 
in welbekende letters, — gesteld nu eens dat 
zoo iets gebeurd was, o, ik ben er zeker van, 
dat ik geen zweem van verwondering zouge- 
voeld hebben: integendeel, ik zou het als de 
natuurlijkste zaak ter wereldbeschouwd hebben. 
Ja, al was Neptunes, Neptunus in eigen persoon, 
bij me binnengekomen met een gebradenhaai 
aan zijn drietand, ik zou die gebeurtenis be- 
schouwd hebben als een der meest alledaagsche 
voorvallen des levens. 

Eens — eens vond ik me zelf op dek. Ik 
weet nog niet hoe, of wat voor geest me beziel'de 
om daar naar toe te gaan, maar datikerwas, 
dat weet ik; en ik was van top tot teen ge- 
kleed ook, met een langen pijekker aan, en met 
zoo'n paar laarzen als een zwak man ooit in 
zijn hersens zou krijgen om aan te trekken. Ik 
vond me staande, toen een flikkering van be- 
wustheid over me kwam, en merkte datik me 
ergens aan vasthield. Ik weet niet waaraan. Ik 
denk dat het aan de bootsman geweest is, of 
aan de pomp, of misschien aan dekoe. Hoelang 
ik daar wel geweest was 7 of een dag of een 
minuut, dat kan ik ook niet zeggen. Wel her- 
inner ik me, dat ik mijn best deed om aan 
iets te denken (aan iets in.de geheele wijde 
wereld, onverschillig wat dan ook,) doch *t wou 
maar niet vlotten. Ik kon maar niet uitmaken 
wat de zee en wat delucht was ; want dehori- 
zont scheen wel dronkenenvloogalseenrazende 
Roeland her- en derwaarts. Edoch 7 hoe bewus- 
teloos ik ook was, herkende ik toch den treu- 
zeligen heer, die voor me stond : op zijn zeemans 
gekleed in een blauw duffels pak en met een 
zuidwester op. Maar ik was al te onnoozel, 
ofschoon ik wist dat hij het was, hem van zijn 
kleeding af te scheiden, en zoo herinner ik me 
dat ik 't probeerde om hem loods tenoemen. 
Na een tweeden aanval van volslagen bewuste- 
loosheid merkte ik ; dat hij weg was, en herkende 
eene andere gedaante in zijn plaats. Het was 
precies in mijn oogof ze voor me heenzweefde 
en golfde alsof ze door een flikkerenden spiegel 
weerkaatst werd ; maar ik wist dat het de kapi- 



tein was, en zoo sterk was de pleizierige indruk 
van zijn gezicht, dat ook ik mijn best deed om 
te glimlacben: ja 7 waarachtig, ik deed toen mijn 
best om te glimlachen. Ik zag aan zijn gebaren ; 
dat hij het woord richtte tot mij ; dat hij er 
tegen mopperde, dat ik tot mijnknieen in ? t 
water stond, iets wat werkelijk het geval was, 
ofschoon ik natuurlijk niet weet waarom. Ik 
probeerde hem te bedanken, rnaar kon niet. 
Alleen kon ik naar mijn laarzen wijzen — of 
waar ik veronderstelde dat mijn laarzen waren — 
en op een erbarmelijken toon zeggen: „kurken 
zolen," terwijl ik ondertusschen, zoo heeft hij 
me naderhand verteld 7 mijn best deed om in 
de plas te gaan zitten. Toen hij merkte, dat 
ik geheel en al buiten westen, ja tydelljk een 
krankzinnige was, had hij degoedheid, mij naar 
beneden te brengen. 

Daar bleef ik tot ik aan de beterhand was. 
Telkens als men er bij me op aandrong om 
iets te eten, voelde ik zoo'n geweldigen angst, 
als alleen te vergelijken is bij den angst dien 7 
naar men zegt, de drenkeling moet ondervin- 
den als hij van li'everlede weer bijkomt. Een 
zeker heer aan boord had een aanbevelings- 
brief aan mij van een wederzijdschen vriend 
in Londen. Op den morgen toen wij dien 
geduchten tegenwind kregen, stuurde hij dien 
met zijn kaartje naar beneden; en langliet het 
denkbeeld mij geen rust of duur, dat hij op 
zou wezen, gezond en wel, en honderdmaal 
per dag in de verwachting leefde, dat ik hem 
in het salon op zou komen zoeken. Ik stelde 
me hem voor als een van die gegoten ijzeren 
beelden (menschen wil ik ze niet noemen) die 
met roode aangezichten en vroolijke stemmen 
vragen, wat zeeziekte eigenlijk toch inheeft, en 
of ze werkelijk zoo naar is als menze afschil- 
dert. Waarlijk dat bracht me niet onzacht op 
de pijnbank, en ik geloof niet, datik ooit zoo'n 
volkomen zelfvoldoening smaakte, ooit zooinnig 
dankbaar was, als toen ik van een scheeps- 
dokter hoorde, dat hij verplicht was geweest, 
een fiksche mosterdpap te leggen op de maag 
van dezen zelfden heer. Ik dagteeken mijn her- 
stel van de ontvangst van dit bericht. 

Ik twijfel er niet aan of dit mijn herstel 
werd, in den materieelen zin des woords, niet 
weinig in de hand gewerkt door een hevigen 
wind, die bij 't ondergaan der zon langzaam op 
kwam zetten, toen we zoo wat een dagoftien 
onderw r eg waren ; een wind die met trapsgewijze 
toenemende woede tot 's morgens doorraasde, 
behalve dat hij een beetje voor middernacht 
een uur lang ging liggen. In de onnatuurlijke 
rust van dat weer, en in 't naderhand weer toe- 
nemende geweld van den storm, lag iets zoo 
onbegrijpelijk akeligs en naars, dat, toen do 
wind op zijn hevigst uit begon te barsten, dit 
bijna een verademing gaf. 

Nooit zal ik vergeten hoe het schip gedu- 



DE HEENKEIS. 



9 



rende djen nacht op de beroerde wateren aan 
't werken was. „Zal 't ooit wel erger kunnen 
word en dan nu?" Ziedaar een vraag dieikdik- 
wijls op haid. gevangen, als daar alles om ons 
heen een leve'n maakte dat. iemand hooren en 
zien verging, en het zeker moeielijk scheen te 
begrijpen, hoe ? t mogelijk was 7 dat iets, dat 
eenmaal aan den gang was, meer kon doorge- 
schud worden zonder over den kop te gaan, 
den kelder in. Maar onmogelijk voor deleven- 
digste verbeelding om te begrijpen wat de be- 
roering is van een stoomschip op eenleelijken 
winternachtopdenwoestenAtlantischenoceaan. 
Als men zegt, dat het op zijn eene zij in de 
golven is neergesmakt, dat zijn masten er in 
duiken, en dat het, weer opspringend, naar 
den anderen kant heenrolt, totdat eene geweldige 
stortzee met een oorverdoovend gedruisch. alsof 
er honderd kanonnen tegelijk worden afge- 
schoten, er tegen aan beukt en hetterugslaat ; — 
als men zegt, dat het nu eens stil blijft liggen 
en wankelt en rilt, alsof het bedwelmd is, en 
dan weer met een geweldige hartkloppingvoor- 
uitschiet als een tot dolheid geprikkeld monster, 
om zoo aanstonds door de verbolgene zee te 
worden neergesmeten en gebeukt en gekneusd 
en besprongen, — als men zegt, dat donder, 
bliksem, hagel, regen en wind alien hun uiterste 
best doen, om de overhand te verkrijgen, en 
iedere plank haar gekreun, iedere spijker zijn 
gil, en iedere druppel waters in den grooten 
oceaan zijn huilende stem heeft, — als men 
dat alles zegt, zegt men nog niets. Kortom, als 
men zegt, dat alles grootsch en alles schrik- 
wekkend en geducht is in denhoogstengraad, 
dan zegt men nog niets, niets. Woorden kun- 
nen het niet uitdrukken. Gedachten kunnen er 
niet bij. Alleen een droom kan 't weer op- 
roepen in al zijn woede, razernij en heftigheid. 
En toch, juist toen al deze verschrikkelijke 
dingen op hun ergst waren, juist toen bevond 
ik me in een toestand zoo buitengewoon be- 
lachelijk, dat ik van zijn ongerijmdheid een 
even duideltik begrip had als ik 't nu heb, en 
dat ik mijn lachtspieren evenmin in rust kon 
houden als ik doen kan bij iedere andere grap- 
pige gebeurtenis, die een mensch maar onder 
de gunstigste omstandigheden zou kunnen over- 
komen. Tegen middernacht werden we ont- 
haald op een stortzee, die zich met ge weld een 
weg baande door de lantarens, de bovendeur 
openduwde, en woedend en bruisend in de 
dameskajuit te land kwam, tot onuitsprekelijke 
ontsteltenis van mijn vrouw en eene kleine 
Schotsche dame, die, om dit in 't voorbijgaan 
te doen opmerken, de voorzorg gebruikt had, 
om door tusschenkomst van de hofmeesteres, 
een boodschap aan den kapitein te sturen, en 
wel van dezen inhoud, dat zij hem vriendelijk 
liet groeten en niet minder vriendelijk lietver- 
zoeken om er toch vooral zorg voor te willen 



dragen, dat er onmiddellijk een bliksemafleider 
geplaatst zou worden op den top van iederen 
mast en op den schoorsteen, opdat het schip 
niet door den bliksem mocht getroffen worden. 
Daar en zij en dehierboven vermelde kamenier 
zoo door den schrik bevangen waren, dat ik 
nauweiyks wist, wat ik met haar beginnen zou, 
viel 't'me natuurlijk in, om een of anderkal- 
meerend drankje voor haar klaar te maken ; 
en daar ik op dat oogenblik niets beters bij 
de hand had dan heeten brandewyn en water, 
zoo maakte ik dan op staanden voet er een 
beker tot aan den rand toe vol van klaar. Aan- 
gezien het onmogelijk was, om te staan of te 
zitten zonder zich ergens aan vast te houden, 
lagen ze alien bij elkaar op een hoop in een 
der hoeken van een canap6 — een ding dat 
over de lengte der kajuit aan den wand was 
vastgemaakt — waar ze als klissen aan elkaar 
hingen, ieder oogenblik verwachtende dat ze 
zouden verdrinken. Toen ik met mijn specifiek 
geneesmiddel aan deze plaats kwam, en op 't 
punt stond om met allerlei vertroostende uit- 
drukkingen aan de lijderes toe te dienen, die 't 
dichtst bij me was, och,wat werd ik moedeloos 
toen ik zag, dat ze allemaal langzamerhand 
naar den anderen kant heenrolden! En toen 
ik naar dien kant sukkelde en het gauw nog 
eens voorhield, hoe vreeselijk werden mijn* 
goede bedoelingen alweer in h aangezicht ge- 
slagen doordien het schip alweer afviel en zij 
allemaal weer naar de andere zij rolden ! Ik 
veronderstel, dat ik, om zoo te zeggen, wel 
minstenseenkwartierkrijgertjemethaarspeelde, 
zonder ze een enkelenkeer te snappen; en toen 
ik ze eindelijk en ten laatste snapte, was de 
brandewijn en water, waar gedurig wat van 
weggeloopen was, zoo verminderd, dathet wel 
op een theelepeltje kon. Om de groep volledig 
te maken, is 't noodig dat men zich in hem, 
die zoo aardig krijgertje speelde, een doodsbleek 
.individu voorstelle, die zich te Liverpool 
voor 7 t laatst geschoren en *t haar uitgeborsteld 
had, en wiens eenige kleedingstukken (linnen- 
goed niet meegerekend) een kaalversleten broek 
was, een blauw jacket, dat vroeger debewon- 
ring wegdroeg op de Theems teRichmond, 
geen kousen, en een pantoffel. 

Yan de beleedigende kuren, die het schip 
den volgenden morgen uithaalde, waardoor het 
een bespotting werd om in bed te blijven, en 
een onmogelijkheid om op eenige andere wijze 
op te staan dan door er uit te tuimelen, — ook 
daar wil ik liefst het stilzwijgen overbcwaren. 
Maar nooit, nooit zag ik iets inmijnleven zoo 
allerakeligst en naar, als wat mijn oogenont- 
moetten, toen ik 's middags letterlijk op dck 
tuimelde. De oceaan en de lucht waren van 
een sombere en gelijke loodkleur. Zelfs over 
die vreeselijke wildernis die daar voor onze 
oogen lag, kon men zijn blikken niet rond laten 



10 



SCHETSEN UIT AMERIKA. 



weiden, want de zee stond hoog en de horizont 
omklemde ons als een groote zwarte hoepel. 
Van boven uit de lucht of van den een of 
anderen steilen kant aan den oever beschouwd, 
zal 't ongetwyfeld een even indrukwekkend als 
ontzaginboezemend tooneel opgeleverd hebben ; 
maar van 't natte en heen en weer rollende dek 
gezien, maakte het alleen dezen indruk, dat men 
er duizelig en onpleizierig van werd. Toen 't 
den vorigen nacht zoo hevig woei, was de red- 
dingboot door een slag der stortzee uitelkaar 
geslagen of 't een notedop was; zoo hing ze 
daar als een bos losse planken in de lucht te 
bengelen. De planken der raderkasten waren 
dwars door midden geslagen. De raderen lagen 
open en Moot; zoodat het schuim her-ender- 
waarts over 't dek spatte. De schoorsteen was 
wit van 7 t zout dat zich tot een korst had vast- 
gezet ; de bramstengen waren kapot, de storm- 
zeilen beschadigd ; al het want was kletsnat en 
zat geducht in de war; kortom, een akeliger 
schouwspel zou men zich niet voor kunnen 
steilen. 

Dank zij eener hoffelijke uitnoodiging, wasik 
nu zeer op mijn gemak in de dameskajuit ge- 
vestigd, waar zich behalve ons zelven maar 
vier andere passagiers bevonden. Vooreerstde 
hierboven vermelde kleine Schotsche dame, wier 
bestemming New-York was, waar zij zich voor 
een jaar of drie neergezet had. Ten tweede en 
ten derde een fatsoenlijkjonkmanuit Yor ks- 
h i r e die met een Amerikaansch huis in betrek- 
king stond, in diezelfde stad woonde, en er 
zijn mooie jonge vrouw heenbracht, waar hij 
nog maar veertien dagen geleden mee getrouwd 
was; een jonge vrouw zoo bevallig en schoon, 
dat ik me niet herinner, ooit schooner en be- 
valliger onder de Engelsche meisjes uit de pro- 
vincie te hebben aangetroffen. Ten vierde en 
ten vijfde, of ten laatste, nog een paar, oo"k 
onlangs getrouwd, althans te oordeelen naar de 
bij uitstek lieve wijze waarop ze met elkaar. 
omgingen, een paar, waarvan ik alleen dit weet, 
dat het een geheimzinnig paar was dat aller- 
waarschijnlijkst op den loop was gegaan; dat 
ook deze jonge vrouw zich door persoonlijke 
aantrekkelijkheid onderscheidde, en dat mijnheer 
meer geweren bij zich had dan Robinson Crusoe ; 
dat hij een jachtbuis aan had en twee groote 
honden aan boord had. Nog valt me in, dat 
hij als geneesmiddel tegen zeeziekte heet gebra- 
den varkensvleesch en gebotteld ale probeerde, 
en deze geneesmiddelen dag in dag uit (gewoon- 
lijk in bed) met verwonderlijke volhardingge- 
bruikte. Laat mij er, ter wille van hen die 
nieuwsgierig naar den uitslag mochten zijn, 
bijvoegen, dat deze geneesmiddelen volstrekt 
niet aan de verwachting beantwoordden. 

Daar het weer bij voortduring en bijna voor- 
beeldeloos slecht bleef, sukkelden we, min of 
meer zwak en akelig, gewoonlijk zoo wat een 



uur voor den eten dezekajuitbinnen, engingen 
dan op sofa's liggen om een beetje op ons 
verhaal te komen; in welken tusschentijd de 
kapitein bij ons placht binnen te komen, om 
ons te zeggen'hoe de wind was, en dat hij de 
zedelijke zekerheid had, dat de wind morgen 
wel uit een anderen hoek zou waaien (op zee 
zal het weer altijd morgen wel beter zijn), dat 
het schip zooveel en zooveel knoopen per uur 
Hep, en wat dies meer zij. Waarnemingen waren 
er in 't geheel niet mee te deelen, want er was 
geen zon te zien. Maar een beschrijving van een 
dag moge voor al de overige gelden. Dies 
volge ze. 

Als nu de kapitein weg is, maken we ons 
gereed om te lezen als 't daartoe licht genoeg 
is, en zoo niet, dan gaan we beurtelings wat 
dutten en praten. Om e6n uur gaat er een bel 
en komt de hofmeesteres beneden met een dam- 
penden schotel gebakken aardappelen en een 
anderen schotel gebraden appelen, met schalen 
krabbetjes, koude ham en pekelvleesch ; of 
misschien met een rookenden schotel ongewoon 
heete lapjes. Op al die lekkernijen vallen we 
aan, eten er zooveel mogelijk van (we hebben 
nu ergen trek) en houden er ons zoo lang mo- 
gelijk mee bezig. Als 't vuur wil branden (soms 
wil het), dan zijn we vrij wel in onzen schik. 
Zoo niet, dan maken we elkaar de opmerking, 
dat het erg koud is, wrijven in ohze handen, 
bedekken ons met jassen en mantels, en gaan 
weer liggen om te dutten en te praten en (op 
de zoo even aangeduide voorwaarden) te lezen 
totdat het etenstijd is. Om vijf uur luidt er nog 
een bel, en alweer verschijnt de hofmeesteres 
met nog een schaal — ditmaal gekookte — 
aardappelen en een overvloed van allerlei heete 
vleeschsoorten : om niettevergeten het gebraden 
varkensvleesch, voor geneeskundig gebruik. En 
weer gaan we aan tafel zitten in ietwat pleizie- 
riger stemming dan den eersten keer), verlengen 
het maal met een min of meer beschimmeld 
dessert van appelen, druiven en sinaasappelen, 
drinken ouden wijn en brandewijn met water. 
De flesschen en glazen staan nog op tafel, maar 
de sinaasappelen en zoo voorts rollen naar ver- 
kiezing en naar den gang van 't schip ; daar 
komt de dokter op een bijzondereuitnoodiging 
beneden, om een avondje bij ons doortebren- 
gen, en onmiddellijk na zijn komst spelen we 
een partij whist, en daar 't dien avond ruw 
weertje is en de kaarten niet op 't tafelkleed 
willen blijven liggen, zoo steekt ieder de slagen, 
die hij maakt, in zijn zak. Met voorbeeldige 
deftigheid blijven we doorwhisten (met uitzon- 
dering van een korten tijd dien we ons gunnen 
om thee te drinken en wat geroosterd brood 
te nuttigen) tot elf uur of daaromtrent ; daar 
komt onze kapitein weer beneden, met een zuid- 
wester op, die onder zijn kin is vastgemaakt, 
en een pijekker aan, — dengrondnat makende 



DE HEENREIS. 



11 



overal waar hij maar staat. Nu scheidt men met 
kaartspelen uit, en weer worden de flesschen en 
glazen op tafel gezet; ennaeenuurgezelligen 
kout over 't schip en de passagiers, overkoetjes 
en kalfjes, zet de kapitein (die nooit naar bed 
gaat en nooit uit zijn humeur is) den kraag van 
zijn jas weer op — want hy moet weer naar 
boven — schudt iedereen de hand, en gaat 
lachend ' naar boven, hoe ongunstig het weer 
ook zij, ja zoo vroolijk, als ging hij naar een 
verjaarpartij. 

"Wat dagelijksche nieuwtjes betreft, o daar is 
geen gebrek aan. Van dezen passagier vertelt 
men, dat hij gister in het salon veertien pond 
verloren heeft met Vingt-et-un; en van dien 
passagier vertelt men, dat hij dagelijks zijn flesch 
champagne leeg drinkt; en hoe hij dat doet 
(want *t is maar een kantoorbediende), dat weet 
niemand, De eerste machinist heeft duidelijk 
gezegd, dat er nooit zulke tijden waren — hy 
bedoelt er het weer mee — en vier goeie han- 
den zijn ziek en hebben 't op moeten geyen om 
nog langer te werken. Verscheiden hutten staan 
vol water en al de kajuiten zijn lek. De kok, 
die beschadigde whiskey wat al te druk in 't 
geniep heeft toegesproken, is dronken gevonden 
en heeft nu kennis gemaakt met de brandspuit, 
totdat hij weer nuchterwas. Al dehofmeesters 
zijn herhaaldelijk, als J t etenstijd was, van de 
trappen gevallen en loopen er nu bij metpleis- 
tors op verschillende plaatsen van hun lichaam. 
De bakker is ziek, de banketbakker insgelijks. 
Een nieuweling, die vreeselijk ongesteld is, is 
gerequireerd geworden om de plaats te vervul- 
len van laatstgenoemden beambte en is met een 
hoop leege vaten in een klein huisje op 't dek 
gebarricadeerd geworden met order om pastei- 
korst uit te rollen, waartegen hij aanvoert (hy 
heeft, moet men weten, erg veel last van de 
gal) dat het zijn dood is om er naar te kijken. 
En dan zou men altemet durven vragen ofer 
nieuws was aan boord! Nieuws! Een dozijn 
moorden aan wal zouden minder belang inboe- 
zemen dan deze kinderachtige voorvalletjes op 
zee. 

Onzen tijd tusschen onze „avondjes B en derge- 
lijke ongevalletjes verdeelende, liepen we, naar 
we meenden, den vyftienden avond onder een 
labberkoelte en bij lichte maan de haven van 
Halifax binnen — we waren inderdaad den 
vuurtoren al voorbij en hadden de loodsen aan 
't werk gesteld — daar stiet het schip op eens 
op een modderbank. Natuurlijk was alles op 
dek terstond in rep en roer; in een oogenblik 
stroomden alien naar de kanten van 't schip 
toe ; en gedurende een paar minuten verkeerden 
we in zoo'n staat van verwarring als de grootste 
minnaar van wanorde maar zou kunnen be- 
geeren. Daar echter de passagiers en kanonnen, 
en watervaten en andere zware dingen, naar 
achteren gestuwd werden, om 't schip van voren 



lichter te maken, raakte het gauw weer vlot; 
en na een tijdlang naar een onpleizierige streep 
van voorwerpen gedreven te zijn (waarvan de 
nabyheid ons al heel gauw in onsongeluk was 
asmgekondigd geworden door een luid ge- 
schreeuw van „ Branding aan den boeg!' 7 ) en 
nadat het dieplood hoe langer hoe minder 
diepte van water aanwees, lieten we eindelijk 
het anker vallen in een allervreemdsten hoek, 
die er zeer buitenlandsch uitzag, en dien nie- 
mand aan boord kon herkennen, alhoewel er 
overal land om ons heen was, en zelfs zoo 
dicht in onze nabijheid, dat we de op- en neer- 
gaande takken der boomen duidelijk konden zien. 

Waarlijk een vreemd schouwspel al dietronies 
te zien, waar de verbazing zoo onbewimpeld 
op geteekend stond, toen men daar, in dat 
stille uur van middernacht en bij de doodsche 
stilte, die in 't leven scheen geroepen te zijn 
door 't even plotselinge als onverwachte stil- 
staan van diezelfde machines, die zooveel dagen 
onophoudelyk in onze ooren geklonken had- 
den: beginnende met de offlcieren, wier ver- 
bazing als 't ware door al. de passagiers heen 
Hep en neerdaalde tot op de machinisten en 
stokers incluis, die, een voor een, van beneden 
op kwamen dagen, en bij de trap der machine- 
kamer in een rookerig groepje bij elkaar 
hokten en daar fluisterend met elkaar stonden 
te praten. Nadat we eenstukof wat vuurpijlen 
opgelaten en seinschoten gedaan hadden in de 
hoop van eenige assistentie van landtezullen 
krijgen — waar echter taal noch teeken op 
volgde — werd er besloten om een boot aan 
wal te sturen. 't Was aardig om aan te zien 
hoe gedienstig sommige passagiers waren, om 
vrijwillig aan wal tegaan met deze zelfde boot, 
natuurlijk ten algemeenen nutte, in de verste 
verte niet omdat ze dachten, dat het met het 
schip niet recht pluis was, of de mogelijkheid 
vooruitzagen, dat het op zij zou kunnen vallen, 
als 't begon te ebben. Niet minder vermakelijk 
was % om op te merken, hoe vreeselijk onpo- 
pulair de arme loods in een oogenblik werd. 
Hij was van Liverpool meegegaan, en ge- 
durende de geheele reis was hij niet weinig in 
tel geweest als iemand die de kunst verstond 
om anekdotes aan den man te brengen, en 
uien te tappen. En kijk, dezelfde personen, 
die 't luidst om zijn aardigheden gelachen had- 
den, balden nu de vuist in zijn gezicht, ver- 
wenschten hem tot in den afgrond, en scholden 
hem uit voor al wat maar leelijk is. 

Het duurde niet lang of de boot voer weg 
met een lantaren en verschillende blauwe lich- 
ten aan boord; en in minder dan een uur 
keerde ze terug; terwyl de commandeerende 
oflicier een nogal groot jong boompje mee- 
bracht, dat hy met wortel en tak uit den grond 
getrokken had, ter geruststelling van zekere 
wantrouwige passagiers, die zich maar niet 



12 



SOHETSEN UIT AMERIKA. 



anders verbeeldden of ze waren bij den neus 
genomen en zouden stellig schipbreuk lijden, 
en die op geen andere voorwaarden wilden ge- 
looven dat hij aan wal geweest was, en niet 
maar voor de leus een beetje rond had geroeid 
in den mist, expres om hen om den tuin te 
leiden en hun dood te beramen. Van den be- 
ginne af had onze kapitein ingezien, dat we op 
een plaats moesten zijn, die de Oostelijke Pas- 
sage genoemd werd, en zoo was net ook. Wei 
is waar was het de laatste plaats ter wereld, 
waar we iets hadden uit te voeren of de ge- 
ringste reden hadden om te wezen, maar een 
plotseling opgekomen mist of een kleine ver- 
gissing van den loods waren er de oorzaak 
van. Wij waren omringd van zandbanken en 
klippen en ondiepten van allerlei aard, maar 
toch, naar 't scheen, gelukkigterecht gekomen 
op de eenige veilige plek, die daar in de buurt 
te vinden was. En door dit verslag, en door 
de verzekering dat de tijd van de eb voorbij 
was, meer op ohs gemak gekomen, gingen we 
om drie uur 's morgens weer naar beneden. 

Den volgenden dag stond ik me tegen half 
negen aan te kleeden; daar maakte de herrie 
boven, dat ik gauw naar 't dek vloog. Toen 
ik 't 'snachts verlaten had, was 't donker, 
mistig en nat, en overal zagen we witachtige 
heuvels om ons heen. Nu gleden we langs een 
effen, breeden stroom, en legden elfmijlenper 
uur af. Vroolijk wapperde onze vlag; ons 
scheepsvolk was zoo mooi mogelijk aangedirkt; 
onze officieren weer in uniform ; de zon scheen 
als op een schitterenden Aprildagin Engeland; 
als met lichte moesjes van sneeuw bedekt, 
strekte zich het land aan weerszijden uit; het 
volk stond aan hun deur; telegrafen werkten ; 
vlaggen opgeheschen; werven kwamen voor 
den dag; schepen; kaaien die van menschen 
krioelden; geluid dat niet veraf kon zijn ; 
hoera's; mannen en jongens die de steenen 
glooiingen afliepen naar 't havenhoofd: en dat 
alles helderder en vroolijker en frisscher voor 
onze, aan zoo'n schouwspel sinds zoo lang 
ongewone oogen, dan woorden 't zouden kun- 
nen afschilderen. Wij kwamen aan een landings- 
plaats, die als met aangapende tronies gepla- 
veid scheen; gingen er aan den kant liggen, 
en werden, na 't vieren en spann en van eenige 
kabeltouwen, vastgemaakt; nauwelijks wasde 
trap uitgestoken om ons te gemoet tekomen, 
of we vlogen er naar toe, voordat zenogop't 
schip lag, — en zie, daar sprongen we weer 
op den vasten, veiligen grond! 



Ik veronderstel, dat men dit Halifaxook 
zelfs dan als een Elysium zou aangezien heb- 
ben, al was het een plaats geweest, die zich 
door haar nare somberheid onderscheiden had. 
Maar ik nam een allerpleizierigsten indruk mee 



zoowel van de stad als van haar inwoners, een 
indruk die mij tot op dezen stond is bijge- 
bleven. Het was dan ook niet zonder leed- 
wezen, dat ik thuis kwam zonder een gelegen- 
heid te hebben gevonden, om er nog eens aan 
te gaan, en nog eens de handen te schudden 
van hen, wier vriend ik diendaggeworden was. 



Toevallig was 't de opening van den Wet- 
gevenden Raad en Algemeene Vergadering, 
waarvan het ceremonteel zoo van A tot Z go- 
leek op de plechtigheden, die bij de opening 
eener nieuwe Parlementszitting plaats vinden, 
en zoo stiptelijk werd in acht genomen, natuur- 
lijk op verkleinde schaal, dat het precies was 
alsof men Westminster door 't verkeerde end, 
van een verrekijker bekeek. Als vertegenwoor- 
diger van Hare Majesteit sprak de gouverneur 
dat uit wat men de Troonrede mag noemen ; 
en wat hij te zeggen had, datzeihij mannelijk 
en fiksch. Het militaire muziekkorps, dat bui- 
ten 't gebouw stond, speelde het „God save 
the queen" met veel vuur, voordat Zijne 
Excellence ternauwernood gedaan had; het 
volk riep hoerrah!; die binnen waren, wreven 
in hun handen; die buiten waren schudden hun 
hoofden; de regeeringspartij zei, dat er nooit 
zoo'n gpede redevoering werd gehouden; de 
oppositie verklaarde, dat er nooit zoo'n slechte 
redevoering gehouden was; de president en 
leden van 't Huis stapten op, om veel te 
wauwelen en weinig uit te voeren ; kortom alles 
liep daar van stapel, en beloofde vanstapelte 
loopen, precies als J t bij zulke gelegenheden 
bij ons thuis gebeurt. 

De stad is gebouwd aan den kant van een 
heuvel, waarvan het hoogste punt beheerscht 
wordt door een sterk fort, dat nog niet geheel 
en al af is. Verscheidene straten, die vrij breed 
zijn en er ook vrij goed uitzien, loopen van 
dien top af tot aan den waterkant, en worden 
door dwarsstraten doorsneden die parallel met 
de rivier loopen. De huizen zijn grootendeels 
uit hout opgetrokken. De markt is overvloedig 
voorzien; en de levensmiddelen zijn buitenge- 
woon goedkoop. Daar het weer toen ongewoon 
zacht voor ? t seizoen was, werd er niet geard; 
maar er waren tal van die voertuigen in tuinen 
en plaatsen, waarvan sommige zoo prachtig 
opgetuigd waren, dat men ze, zooals ze daar 
reilden en zeilden, gerust als zegekarren had 
kunnen gebruiken in een melodrama in den 
schouwbrug. Het was een dag uit honderden: 
de lucht frisch en gezond ; het geheele gezicht, 
dat de stad opleverde, pleizierig, druk en be- 
drijvig. 

We lagen daar zeven uur, om de brieven af 
te geven en mee te nemen. Nadat eindelijk al 
onze bagage en al onze passagiers weer bijeen 
waren (een stuk of drie uitgezochte geesten 



DE HEENREIS. 



13 



incluis, die de oesters en champagne wat al te 
familiaar aangesproken hadden en derhalve als 
lijken gevonden werden op hun rug in onbe* 
zochte straten), nadat nu, zeg ik, alles en alien 
bijeen waren, werden de machines weer in be- 
weging gebracht, en stoomden we naar Boston. 

Daar we alweer onstuimig weer troffen in de 
Fundy Baai, was het dien geheelen nacht en 
den geheelen volgenden dag weer het oude 
doen; tuimelen en rollen dat het een aard had. 
Den daarop volgenden namiddag, datistezeggen 
op Zaterdag den twee. en twintigsten Januari, 
kwam ons een Amerikaansche loodsboot op zij, 
en spoedig daarna werd de stoompacket van 
Liverpool, die achttien dagen onderweg was 
geweest, naar Boston getelegrapheerd. 

Met welk een belangstelling ik mijn oogen 
inspande, zoodra de eerste stukken Amerikaan- 
schen grond als molshoopen uit degroenezee 
oprezen, en ze volgde, zooals ze, langzamerhand 
en schier onmerkbaar al grooter en grooter wor- 
dende, een doorloopende kustlijn vormden, 
ziedaar iets dat zich niet laat beschrijven. Een 
allerscherpste wind woei ons vlak in 't gezicht; 
aan wal vroor het dat het kraakte, en vinnig 
was de kou. Niettemin, de lucht was zoo helder 
en klaar, en daarbij zoo droog, dat de tempe- 
ratuur niet alleen dragelijk maar zelfs liefelijk 
was. 

Hoe ik op dek bleef, altijd maar in de rondte 
kijkende totdat we aan 't dok kwamen, en hoe 
ik, al had ik zooveel oogen als Argus gehad, 
die alien wagewijd opengezet en ze alien ge- 
bruikt zou hebben om nieuwe voorwerpen op 
te nemen, — dat zijn altemaal van die kodme- 
nijspraatjes, waarmee ik dit hoofdstuk niet 
noodeloos wil verlengen. Ook wil ik er maar 
evenals in 't voorbijgaan gewag van maken, 
dat ik me namelijk op zijn vreemdelings deerlijk 
vergiste, toen ik veronderstelde, dat een troep 
allerbedrijvigste personen, die met levensgevaar 
tegen 't boord opklauterden zoodra wij de kaai 
naderden, nieuwsboden waren, van die mannen 
die aan die nijvere klasse van menschen bij ons 
thuis beantwoordden; terwijl ze, ondanks de 
leeren brieventasschen die sommigen hunnerom 
den hals droegen en ondanks de breede vellen 
in aller handen, uitgevers waren, die de schepen 
in eigen persoon bezochten (als een zeker heer 
met een wollen bouffante om, me meedeelde) 
omdat zij er van hielden, het zelf te ondervinden, 
als er op die manier een beetje leven in de brou- 
werij kwam. Laat me eenvoudigbij dezegelegen- 
heid nog dit vertellen, dat een dezer indringers, 
met een prompte hoffelijkheid waarvoor ik hem 
bij deze mijn innigsten dank betuig, vooruitliep 
om kamers in 't logement te bestellen; en dat 
toen ik hem volgde, wat ik' gauw deed, ik 
merkte dat ik de lange passages doorrolde met 
een onwillekeurige nabootsing van den tred des 
heeren T. P. Gookein een nieuw zee-melodrama. 



„Een diner, als ? t u belieft," zei ik tot den 
kellner. 

„Wanneer?" zei de kellner. 

„Zoo gauw mogelyk," zei ik. 

„Rechtuit? w zei de kellner. 

Na me een oogenblik te hebben bedacht, zei 
ik op goed geluk: „Neen." 

„Niet rechtuit?" riep de kellner op zoo'n 
toon van verbazing, dat ik er van ontstelde. 

Ik keek hem vragend aan en herhaalde: 
„neen, ik wou J t liever in mijn eentje gebruiken 
op deze kamer. Ik hou er nogal van, om alleen 
te dineeren." 

Hierop dacht ik werkelijk, dat de kellner 
buiten westen zou geraken, iets wat, naar ik 
geloof, stellig zou gebeurd zijn, was hier geen 
ander tusschen beide getreden, die hem in 
't oor fluisterde: „dadelijk." 

,>Wel, dat spreekt vanzelf!" zei de kellner, 
mij medelijdend aankijkende: „rechtuit." 

ku merkte ik, dat B rechtuit" en „dadeJijk" 
woorden van een en dezelfde beteekenis waren, 
Ik veranderde dan ook mijn voorafgaand ant- 
woord, en tien minuten later zat ik te dineeren; 
en 't was een kapitaal diner, ja, dat mag gezegcl 
worden. 

Het logement (een zeer voortreffelijk logement, 
tusschen twee haakjes) heet the Tremont House. 
Het heeft meer galerijen, colonades, piazza's en 
passages dan ik mij herinneren kan en de lezer 
zou gelooven; en is een beetje kleiner dan Bed- 
ford Square. 



DERDE HOOFDSTUK. 



BOSTON. 



In al de openbare inrichtingen van A m e r i k a 
heerscht de uiterste hoffelijkheid. De meestc 
onzer departementen zijn in dit opzicht voor 
aanmerkelijke verbetering vatbaar, maar het 
Tolkantoor vooral zou wel doen als het een 
voorbeeld nam aan de Vereenigde Staten en 
zich wat minder hatelijk maaktejegens de vreem- 
delingen. De slaafsche roofzucht der Franscho 
ambtenaren is verachtelijk genoeg; maar onder 
de onzen heerscht een norsche, vlegelachtige 
onbeleefdheid, even stuitend voor al de personen 
die in nun handen vallen, als onteerend voor 
de natie die er zulke ongelikte beren op nahoudt, 
om de vreemdelingen aan haar poorten af te 
grauwen. 

Toen ik in Amerika aankwam, maakte dit 
contrast onwillekeurig den sterksten indruk op 
me, en trof het me, zoo beleefd, zoo vriendelijk, 
zoo innemend als de verschillende ambtenaren 
van 't Tolkantoor zich van hun plicht kweten. 

Aangezien we, ten gevolge van een of ander 
oponthoud aan de landingsplaats, niet voor 



14 



SCHETSEN UIT AMERIKA. 



den donker te Boston aan land gingen, ont- 
ving ik mijn eerste indrukken van de stad, toen 
ik den eersten morgen na onze aankomst, die 
op een Zondag viel, naar *t Tolkantoor kuierde. 
Ik durf niet zeggen, hoeveel schriftelijke aan- 
biedingen van banken en stoelen ik wel ontving, 
om de godsdienstoefening bij te wonen, voordat 
we nog maar half ons eerste diner in A m e r i k a 
ophadden, maar als 't my vergund mocht zijn, 
dienaangaande een matige gissing te maken, 
zonder 't nu daarom op een haar uit te rekenen, 
dan zou ik zeggen, dat er ons ten minste zoo- 
veel zitplaatsen werden aangeboden, dat een stuk 
of veertig volwassen huisgezinnen het er voor- 
loopig mee konden stellen. Het aantal geloofs- 
belijdenissen en religien, die het genoegen van 
ons bijzijn verzochten, was naar evenredigheid 
vrij groot. 

Daar we wegens gebrek aan behoorlijke klee- 
ren dien dag niet naar de kerk konden gaan, 
waren we wel genoodzaakt, voor al die vrien- 
delijke aanbiedingen zonder onderscheid te be- 
danken, en moest ik tegen wil en dank het 
genoegen derven om dr. Channing te hooren, 
die toevallig dien morgen weer voor 't eerst na 
een zeer langen tusschentijd zou preeken. Ik 
vermeld den naam van dezen gedistingeerden 
en hoogst beschaafden man (met wien ik kort 
daarna het plezier had, persoonlijk kennis te 
maken) opdat ik de zelfvoldoeningmogesmaken, 
mijn nederige schatting van bewondering en 
eerbied op te brengen voor zijn uitstekende 
talenten en voortreffelijk karakter, en voor de 
koene menschlie vendheid waarm ee hij zich steeds 
heeft aangekant, tegen die afzichtelijke vlek, die 
groote schande der menschheid: de slavernij. 

Maar om weer naar Boston terug te keeren. 
Toen ik nu op dien Zondagmorgen de straten 
opkuierde, was de lucht zoo helder, waren de 
huizen zoo glunder en zoo vroolijk, waren de 
uithangborden met zulke levendige kleuren ge- 
verfd ; waren de vergulde letters zoo schitterend ; 
waren de baksteenen zoo rood, waren de gehou- 
wen steenen zoo wit, waren de blinden en balus- 
trades zoo mooi groen, de knoppen en plaatjes 
aan de straatdeuren zoo allerglinsterend; en 
was alles schijnbaar zoo licht en luchtig, kortom 
zoo onstoffelijk, — dat het overal, waar men 
in de stad passeerde, er precies als een tooneel 
uit een ballet uitzag. Zelden gebeurt het in de 
winkelstraten, dat een winkelier, als ik 't mag 
wagen om iemand een winkelier te noemen, 
waar ieder een koopman is, boven zijn maga- 
zyn woont ; zoodat er dikwijls verscheiden zaken 
in een en 't zelfde huis gedreven worden, en de 
geheele voorgevel met borden en opschriften be- 
dekt is. Toen ik daar langs kuierde, hield ik deze 
goed in 't oog, daar ik er stellig op rekende, 
dat ik ze nog eens in iets zou zien veranderen; 
en nooit sloeg ik plotseling een hoek om zonder 
dat ik naar den Clown en Pan talon omkeek, 



die zich, o ik twijfelde er volstrekt niet aan, in 
een of ander portaal of achter den een of ande- 
ren pilaar verscholen hadden, en heel dicht bij 
de hand waren. Wat Harlekijn en Colombine 
betreft, ontdekte ik onmiddellyk dat ze in een 
erg klein klokkenmakerswinkeltje van een ver- 
dieping naast het logement woonden (in een 
ballet zien ze immers altyd naar logies om) ; 
een winkeltje, waar, behalve dat de geheele 
voorgevel vol van allerlei zinnebeelden en zin- 
spreuken zat, een groote zonnewijzer uitging — 
waar men wel doorheenkonspringen,natuurlijk. 

Zoo mogelijk zien de voorsteden er nog luch- 
tiger, nog onstoffelijker uit dan de stad zelve. 
De witte houten huizen (zoo wit, dat men er 
onwillekeurig van knipoogt als men er naar 
kijkt) met hun groene zonneschermen zijn zoo 
naar alle kanten verspreid, zonder dat ze den 
geringsten wortel in den grond hebben; en de 
kleine kerken en kapellen zijn zoo nufferig 
netjes en glunder, en zoo zwaar vernist, dat ik 
bijna geloofde, dat alles, zooals 7 t daar reilde 
en zeilde, als speelgoed van een kind uit elkaar 
genomen en in een doosje kon gestopt worden. 

Het is een mooie stad, en 't kan niet missen, 
zoo komt het mij althans voor, of ze moet op 
alle vreemdelingen een gunstigen indruk maken. 
De woonhuizen zijn meerendeels groot en sier- 
lijk; de winkels buitengewoon goed; en de 
openbare gebouwen fraai. Het State-house (het 
gebouw waar de staten bijeenkomen)isgebouwd 
op den top van een heuvel, die bijna van den 
waterkant af, eerst trapsgewijze, en daarna zeer 
steil boven den grond uitsteekt. Van verrevindt 
men een groen veld, de Common genaamd. De 
ligging is mooi, en van den top af gezien, levert 
de geheele stad met haar omstreken een bekoor- 
lijk panorama op. Behalve tal van gemakkelyke 
kamers. bevat het gebouw twee fraaie zalen, in 
een waarvan het Huis der Vertegenwoordigers 
van den Staat, in de andere de Senaat zijn 
zitting houdt. De zaken, die ik hier zag behan- 
delen, worden met onberispelijken ernst behan- 
deld en met het grootste decorum, en waren 
zeker wel berekend om aandacht en ontzag in 
te boezemen. 

Er valt niet aan te twijfelen of de verstande- 
lijke ontwikkeling en meerderheid vanBoston 
is te danken aan den krachtdadigen invloed der 
hoogeschool van Cambridge, die maar een 
mijl of vier van de stad afligt. De hoogleeraren 
dier universiteit zijn geleerde en veelzijdig be- 
gaafde heeren; ja zijn, zonder dat ik een enkele 
uitzondering zou weten op te noemen, van die 
mannen welke iedere maatschappij in de be- 
schaafde wereld tot sieraad en tot eer zouden 
verstrekken. Verscheidene deftige burgers, die 
in Boston en in de omstreken wonen, en ik 
geloof, dat ik hier zonder vrees voor vergissing 
gerust mag bijvoegen, de meesten van hen die 
daar aan de een of andere fatsoenlijke betrek- 



BOSTON. 



15 



king verbonden zijn, hebben op deze zelfde 
school hun op voeding genoten. Welke de gebre- 
ken van Amerikaansche hoogescholen ook mogen 
zijn, ze verspreiden geen vooroordeelen ; fokken 
geen domperianen of fiemelaars ; laten er zich 
niet mee in om de begraven asch van oude 
bijgeloovigheden op te delven; steken nooit een 
staak tusschen het volk en zijn vooruitgang; 
sluiten niemand om zijn godsdienstige meenin- 
gen uit; en toonen vooral, uit hun geheelen 
cursus van studie en onderwijs, dat zij een wereld 
erkennen, en een wijde wijde wereld ook, die 
buiten de muren der college-zalen ligt. 

Het was me een bron van onuitsprekelijk 
genoegen, de bijna onmerkbare, maarniettemin 
zekere uitwerking na te gaan, die deze inrich- 
ting op de smalle gemeonte van Boston uit- 
oefende ; en telkens en telkens weer te bespeuren 
hoe die inrichting den smaak en de begeerten 
veredeld had, hoe door haar de innigste vriend- 
schap ontstaan was, wat al ijdelheid en voor- 
oordeel zij uit den weg geruimd had. Het gouden 
kalf, dat men in B o s t o n aanbidt, is een dwerg, 
vergeleken bij de reusachtige kalverenbeelden, 
die opgericht zijn in andere deelen van dat 
groote bandelskantoor, dat daar aan gindsche 
zij van den Atlantischen Oceaan ligt, en de 
almachtige dollar verzinkt tot iets, dat verge- 
lijkenderwijs onbeduidend mag heeten, onder 
een geheel Pantheon van betere goden. 

Ik geloof dan ook in alle oprechtheid des 
harten, dat de openbare inrichtingen van lief- 
dadigheid in deze hoofdplaats van Massachu- 
setts der volmaaktheid zoo nabij komen als 
wijsheid, welwillendheid en menschelijkheid, in 
haar hoogsten graad van ontwikkeling, zulke 
instellingen zou kunnen maken. Nooit in mijn 
leven trof me de aanschouwing van geluk, onder 
omstandigheden van ontbering en ellende, in die 
mate als toen ik deze iiis,telllngen bezocht. 

Het eigenaardige en aantrekkelijke van al 
dergelijke inrichtingen in A m e r i k a is, dat de 
Staat ze of geheel en al onderhoudt of bijspringt, 
en dat zij (bijaldien ze noch het een noch het 
ander noodig hebben) in alien gevalle 66n lijn 
trekken met den Staat en zoo in den vollen 
nadruk des woords volksinstellingen mogen 
heeten. Met het oog op 't beginsel en zijn strek- 
king om 't karakter der arbeidende klassen te 
verheffen of neer te drukken, ben ik overtuigd 
dat een openbare instelli&g van liefdadigheid 
oneindig beter is dan een bijzonder gesticht, 
met welke rijke fondsen dit laatste ook begiftigd 
moge zijn. In ons eigen land, waar 't eerstin 
den laatsten tijd in den smaak der besturen is 
gevallen, om meer dan gewoonlijk acht te slaan 
op de groote massa der bevolking of haar bestaan 
als voor verbetering vatbare schepsels te erken- 
nen, zijn particuliere instellingen van liefdadig- 
heid ontstaan, die, zonder voorbeeld in de ge- 
schiedenis der aarde, onder de ellendigen en 



bedroefden onzer maatschappij onberekenbaar 
veel goeds hebben gesticht. Maar aangezien het 
burgerlijk bestuur er part noch deel aan heeft, 
zoo ontvangt het ook niet het geringste deel 
der dankbaarheid, die zulke inrichtingen nood- 
zakelijkerwijzemoeteninboezemenjenaangezien 
het al bitter weinjg bescherming of hulp verleent 
buiten 't geen van dien aard in 't werkhuis en 
de gevangenis wordt aangetroffen, zoo is het 
alles behalve onnatuurlijk, dat het in 't burger- 
lijk bestuur eer een streng meester ziet, die 
klaarstaat om te kastijden en te straffen, dan 
leen vriendelijk beschermer, die goedertieren is 
Sen waakzaam in het uur van nood. 

De grondstelling dat uit het kwade het goede 
geboren wordt, wordt ten sterkste bevestigd door 
deze inrichtingen thuis, gelijk de verslagen van 
't Prerogatieve Office in Doctors' Commons 
(college van c i v i 1 i a n s of rechtsgeleerden in 
L o n d e n) in overvloed uit kunnen wijzen. De een 
of andere schatrijke oude heer of dame, die dik 
in behoeftige bloedverwanten zit, maakt, volgens 
een matige berekening, iedere week een nieuw 
testament. De oude heer of dame, die nooit, 
zelfs niet in den besten tijd des levens, bijzon- 
der uitblonk op 't punt van goedigheid en scheu- 
tigheid, is nu van top tot teen vol kwalen en 
pijnen ; vol inbeeldingen en grillen ; vol zwaar- 
moedigheid, wantrouwen, achterdocht en lande- 
righeid, Oude testamenten te vernietigen en 
nieuwe te verzinnen, is eindelijk en ten laatste 
de eenige bezigheid van zoo'n erflater of erflaat- 
ster; en bloedverwanten en vrienden (waarvan 
sommige klaarblykelijk zijn grootgebracht ge- 
worden om een groot deel der nalatenschap te 
erven, en, met het oog daarop, van de wieg af 
opzettelijk verleerd hebben om zich op de een 
of andere nuttige zaak toe te leggen), deze nu 
zijn zoo dikwijls en zoo onverwachts en zoo 
kort maar bondig van de lijst geschrapt, en er 
weer opgezet, en er weer van geschrapt, dat de 
geheele familie, tot den versten achterneef toe, 
bij voortduring in een koortsachtigen toestand 
wordt gehouden. Eindelyk wordt het duidelijk 
dat de oude dame of heer niet lang meer zal 
leven; en hoe duidelijker dit wordt, des te 
duidelijker bespeurt de oude dame of heer, dat 
iedereen tegen hun armen ouden stervenden 
bloedverwant samenspant; weshalve de oude 
dame of heer een anderen laatsten wil maakt — 
ditmaal stellig den laatsten — dien in een chi- 
neesch porseleinen trekpot wegmofMt en den 
volgenden dag sterft. Dan komt het uit, dat de 
geheele nalatenschap verdeeld is onder een half 
dozijn liefdadige inrichtingen; en dat de over- 
ledene en opgestapte erflater of erflaatster louter 
uit spijtigheid heel wat goeds in de hand gewerkt 
heeft, en dat ten koste van een onmetelijk bedrag 
van lagen hartstocht en ellende. 

Het Blinden-Instituut te Boston of zooalsde 
offlcieele titel luidt -the Perkins Institution and 



16 



SCHETSEN UIT AMEKIKA. 



Massachusetts Asylum for the Blind/ wordt 
bestuurd door een college van commissarissen 
die daaromtrent jaarlijks een verslag uitbrengen 
aan de corporatie. De behoeftige blinden van 
dien Staat worden kosteloos opgenomen. De 
blinden uit den naburigen Staat Connecticut, of 
uit de Staten Maine, Vermont of New Hamps- 
hire, worden alleentoegelatenonderborgstelling 
van den Staat, waar zij respectievelijk toe behoo- 
ren, of, bij gebrek daarvan, dienen hun vrienden 
zekerheid te geven aan 't gesticht voor de betaling 
van ongeveer twintig pond voor de verpleging en 
't onderwijs van 'teerstejaar, en tien pond voor 't 
tweede jaar. „Na het eerste jaar," zeggen de 
commissarissen, „zal er met iederen pupil een re- 
kening-courant geopend worden; hij zalgedebi- 
teerd worden voor de kosten zijner verpleging 
die een bedrag van twee dollars per week niet 
zullen te boven gaan" — ongeveer vijf gulden — 
„en gecrediteerd zal hij worden voor 't bedrag 
dat de Staat of zijne vrienden voor hem betaald 
hebben ; ook voor hetgeen hij meer verdient 
dan zijn kostgeld bedraagt, zoodat al wat hij 
meer verdient dan een dollar per week, voor 
hem zelf zal zijn. Met het derde jaar zal 't 
bekend zijn of zijn verdiensten meer bedragen 
dan 'fc kostgeld voor zijn verpleging; zoo ja, 
dan zal 't aan hem staan, om te blijvenenzyn 
loon te ontvangen, al dan niet. Zij, die niet in 
staat blijken te zijn, om de kosten van hun 
onderhoud te bedruipen, mogen niet langer 
blijven ; daar 't niet wenschelijk is, de inrichting 
ia een soort van aalmoezeniershuis te verande- 
ren of andere dan werkbijen in den korf te 
houden. Zij, die wegens lichaamsgebreken of 
zwakte der zielsvermogens niet werken kunnen, 
kunnen dan ook geen leden zijn van eennijvere 
vereeniging; en kunnen beter verzorgd worden 
in gestichten die voor zwakken en zieken opge- 
richt zijn. 

Op een zeer mooien wintermorgen ging ik 
deze plaats opzoeken; ik had een Italiaanschen 
hemel boven mij en de lucht was aan alle kan- 
ten zoo helder en klaar, dat zelfs mijnoogen, 
die niet van de beste zijn, de kleinste lijnen 
van afgelegen gebouwen heel goed onderschei- 
den konden. Grelijk de meeste andere openbare 
inrichtingen in Amerika van dezelfde soort 
staat ook het Blinden-Instituut een mijl of twee 
buiten de stad op een even liefelijke als gezonde 
plek, en is een luchtig, ruim en mooigebouw. 
Het is gebouwd op een hoogte, die de haven 
beheerscht. Toen ik een oogenblik aan de deur 
stil bleef staan en merkte hoe frisch en vrij het 
geheele tooneel was - wat glinsterende bellen 
er op de golven tintelden en ieder oogenblik 
naar de oppervlakte opborrelden alsof de wereld 
daar beneden evenals die daarboven schitterde 
van ; t zonnelicht en de volheid vanhaarglans 
uitstortte, — toen ik, van 't eene zeil naar 't 
andere kijkende, ten laatste een schip op zee 



gewaar werd, een klein wit glinsterend slipje, 
het eenige wolkje aan 't stille, diepe en ver zich 
uitstrekkend azuur, — en, me omdraaiend, een 
blinden jongen zag, die zijn gezicht naar dien 
kant keerde alsof hij eenig gevoel in zich had 
van die heerlijke ruimte,- — toen gevoelde ik 
een soort van smart, dat de plaats zoobijzon- 
der licht moest zijn, en rees er een vreemde 
wensch bij me op, dat ze om zijnentwille don- 
kerder mocht wezen. Natuurlijk was datmaar 
een kortstondige opwelling en louter verbeelding, 
maar niettemin gevoelde ik 't diep, o zoo diep. 

De kinderen waren aan hun dagelijksche 
bezigheden in verschillende kamers, behalve een 
stuk of wat, die al vrijaf hadden en nu speelden. 
Hier draagt men niet eenerlei kleeding zooals 
in vele inrichtingen; en om twee redenen was 
ik daar zeer blij om. Ten eerste, omdat ik zeker 
ben dat niets dan onzinnige sleur en gedachte- 
loosheid ons verzoenen kan met de livreien en 
kenteekenen, waar we thuis zoo dol veel van 
houden. Ten tweede, omdat de bezoeker bij 
ontstentenis van deze dingen ieder kind in zijn 
of haar eigen karakter met zijn of haar onge- 
schonden individualiteit kan zien, zonder dat 
dit karakter verloren gaat in een sombere, lee- 
lijke, eentonige herhaling van 'tzelfdenietsbe- 
teekenende kleedingstuk, iets dat werkelijk een 
zaak van hoog gewicht is. De wijsheid om, wat 
hun voorkomen betreft, zelfs onder de blinden 
een beetje onschuldige fierheid aan te moedigen, 
of de grillige ongerijmdheid om, gelijk wij, 
Engelschen, doen, liefdadigheid en een leeren 
broek als onafscheidelijke metgezellen te beschou- 
wen, ziedaar iets dat geen Commentaar van 
noode heeft. 

In iederen hoek van ? t gebouw heerschte orde, 
zindelijkheid engemak. De verschillende klassen, 
die om hun meesters heenstonden, beantwoord- 
den de hun gedane vragen vlug en met naden- 
ken, terwijl de aardige wijze waarop ieder zijn 
best deed, om 't van zijn buurman te winnen, 
mij recht veel pleizier deed. Zij, die aan ? t spe- 
len waren, waren opgeruimd en maakten even- 
veel leven als andere kinderen. Er scheen veel 
meer wezenlijke en innige vriendschap onder 
hen te bestaan, dan men gewoonlijk onder andere 
jonge menschen aantreft die geen gebrek kennen ; 
maar dit verwachtte ik en was daarop voorbe- 
reid. Dat behoort ook al tot het groote raads- 
besluit van 's Hemels genadige zorg voor de 
ongelukkigen dezer wereld. 

In een opzettelijk daarvoor ingericht gedeelte 
van 't gebouw zyn werkplaatsen voor blinden, 
wier opvoeding afgeloopen is en die een ambacht 
geleerd hebben, maar het wegens hun organisch 
gebrek in een gewonen winkel niet voort kunnen 
zetten. Hier waren verscheidene personen aan 
den gang; ze maakten borstels, matrassen en 
zoo voorts; en de vroolijke stemming, bedrij- 
vigheid en orde, die in elk ander gedeelte van 



BOSTON. 



17 



't gebouw vielen op te merken, ze heerschten 
ook in dit departement* 

Zoodra er een bengel luidde, begaven al de 
kweekelingen zich zonder eenigengids of Jeids- 
man naar een ruime muziekzaal, waar ze in een 
voor dat doel opgericht orchest plaats namen, 
en met kennelijk genoegennaar eenfantasie op 
't orgel luisterden, die door een der huftnen 
gespeeld werd. Toen dat stuk uit was; werd de 
uitvoerder, een jongen van een jaar of twintig, 
door een meisje vervangen, en door haargeac- 
compagneerd zongen zij alien een gezang, en 



man met oogen wel blozen mag over 't masker 
dat hij draagt. Daargelaten een zweem van ver- 
legenheid, waar hun voorkomen nooit vrij van 
is, en die, wemogen ditgerust veronderstellen, 
ook uit onze eigen gezichten spreekt als we 
probeeren ora onzen weg in den donker te gaan 
voelen, dat nu daargelaten, wordt elk denkbeeld. 
zooals het bij hen oprijst ; met de snelheid des 
lichts en de waarheid der natuur uitgedrukt. 
Als het gezelschap op een partij ofreceptie ten 
hove maar voor eenigen tijd even onbewust 
was van de oogeri, die op hen gevestigd zijn 




GESPREKKEN IN EEN SI^OORWEGWAGGON. 



daarna een soort van koor. Men werd er naar 
van hen te zien en te hooren, al waren zij in 
hun toestand ontegenzegli]k gelukkig ; en ik zag 
dan een zeker blind meisje (ten gevolgeeener 
ziekte voor 't oogenblik van *t gebruik van hare 
ledematen beroofd) vlak naast mi) zat met haar 
gezicht naar hen toegekeerd, en in stilte schreide 
terwijl zij luisterde. 

Het is vreemd, de gelaatstrekken der blinden 
waar te nemen en dan te zien hoe onbewim- 
peld hun gedachten zich daarop afteekenen; 
e£n waarneming, naar aanleiding waarvan een 



als blinde mannen en . vro.uwen, wat al geheimen 
zouden er uitkomen, en wat een bewerker van 
huichelarij zou dit gezicht, waarvan wij het 
gemis zoozeer betreuren, schijnen te wezen ! 
Die gedachte schoot me te binnen, toen ik 
in een andere kamer voor een blind doofstom 
meisje zat, dat buitendien beroofd was van J t 
zintuig van den reuk, en, wat daarmee zoo 
nauw in verband staat, van J t zintuig van den 
smaak: een mooi, jong schepseltje van teeren 
bouw, waarin elk menscheli]k vermogen en hoop 
en kracht der goedheid en der liefde gehuisvest 



Pickens. Schetsen uit Ameriha en tafereelen uit TtaliS. 



18 



SCHETSEN UIT AMERIKA. 



was, doch met slechts een zintuig, eenuitwendig 
zintuig toegerust — het zintuig van 't gevoel. 
Daar zag ik ze voor me, als 't ware gebouwd 
in een marmeren eel waar geen enkele, licht- 
straal en niet het geringste geluid in doorkon 
dringen ; met haar magere witte hand door een 
spleet in den muur heengestoken, den een of 
anderen menschlievenden mensch om hulp wen- 
kende, dat die een Onsterfelijke ziel mocht wak- 
ker maken. 

Lang voordat ik naar haar keek, was die hulp 
gekomen. Haar gezicht straalde van verstand en 
genoegen. Door haar eigen hand gevlochten, 
was heur haar opgebonden rondom een hoofd, 
waarvan de verstandelijke kracht en ontwikke- 
ling op zoo schoone wijze door de gelaatstrek- 
ken en de breede open wenkbrauwen werd uit- 
gedrukt; door haar zelve in orde gebracht, was 
hare kleeding een model van netheid en een- 
voud; haar breiwerk lag naast haar; haar schrijf- 
boek op den lessenaar waar ze op leunde. — 
Uit den treurigen bouwval van haar rampzalig 
bestaan was van lieverlede dit lieve, teedere, 
arglooze, dankbare wezen verrezen. 

Evenals andere bewoners van dat huis, droeg 
zij een groen lint om haar oogleden gebonden. 
Een pop, die zij aangekleed had, lag naast 
haar op den vloer. Ik nam die pop op, en zag 
dat ze een groen lint, zooals zij zelve droeg, 
gemaakt en dat voor de nagebootste oogen der 
pop gebonden had. 

In een kleine afgesloten ruimte, die door 
schoollessenaars en banken gemaakt was, zat 
zij haar dagboek te schrijven. Maar zij maakte 
dit werk gauw af en trad in een levendige ge- 
barenwisseling met een onderwijzeres die naast 
haar zat. Deze was een lieveling van 't arme 
kind. Ik ben er zeker van, dat als zij het gezicht 
van haar schoone onderwijzeres had kunnen 
zien, zij haar niet minder lief zou hebben. 

Ik heb eenige losse fragmenten van haar ge- 
schiedenis uit een verslag getrokken, dat geschre- 
ven was door dienzelfden man die haar gemaakt 
heeft tot wat zij is. Het is een zeer mooi en 
treffend verhaal, en ik wenschte dat ik het ge- 
heel en al mee kon deelen. 

Haar naam is Laura Bridgman. „Ze was den 
een en twintigsten December 1829 te Han over, 
New-Hampshire, geboren. Volgens de be- 
schrijving moet ze een allerlevendigst en lief 
kind geweest zijn met heldere blauwe oogen. 
Tot aan den leeftijd van anderhalf jaar was ze 
echter zoo tenger en zwak, dat haar ouders 
maar een flauwe hoop hadden, haar te behouden. 
Zij leed aan geweldige toevallen, die boven haar 
krachten schenen te gaan, en zooals men zegt, 
hing haar leven aan een zijden draadje, maar 
toen ze anderhalf jaar oud was, -scheen zy er 
bovenop te komen; de gevaarlijke verschijnse- 
len verminderden, en toen ze twintig maanden 
oud was, was ze volmaakt wel. 



„Snel ontwikkelden zich toen hare zielsver- 
mogens, die tot dusverre in hun groei tegenge- 
houden waren; en als we het bericht eener 
moeder, die dol veel van haar kind hield, mo- 
gen gelooven, dan legde zij gedurende de vier 
maanden gezondheid, die zij genoot, een hooge 
mate van bevattelijkheid aan den dag. 

„Maar plotseling werd ze weer ziek; vijf 
weken lang woedde haar ziekte allergewel- 
digst, haar oogen en ooren werden ontstoken, 
en veretterden geheel en al. Maar ofschoon zij 
en gezicht en gehoor voor altijd kwijt was, was 
het lijden van >t arme kind daarom nog niet 
gedaan. Zeven weken lang woedde de koorts; 
vijf maanden lang moest ze te bed blijven in 
een donker gemaakte kamer; een jaar vSrliep 
er voordat ze zonder steunkonloopen, en twee 
jaar voordat ze dengeheelen dagopkonzitten. 
Nu kwam men tot de treurige ontdekking, dat 
haar reukorgaan bijna geheel en al vernietigd, 
en bijgevolg haar smaak erg verstompt was. 

„Niet voor haar vierde jaar scheen delicha- 
melijke gezondheid van >t arme kind hersteld te 
zijn, en eerst toen was ze in staat om iets van 
't leven en de wereld te leeren kennen. 

„Maar in wat voor toestand bevond zij zich! 
Om haar heen de duisternis en de stilte van 
't graf; geen moederlijke glimlach lokte een 
glimlach op haar gezicht, geen vaderlijke stem 
leerde haar, om zijn klanken na te bootsten ; — 
haar broers en zusters waren niet andersdan 
voorwerpen die zij kon aanraken^ nu ja, maar 
die overigens alleen in zoover van demeubel- 
stukken thuis verschilden, dat zij warm waren 
en zich kondenbewegen; en zelfsin dittweeer- 
lei opzicht waren ze voor haar niet van den 
hond en de kat te onderscheiden. 

„Maar de onsterfelijke geest, die haar inge- 
plant was, kon niet sterven, noch bedorven of 
verminkt worden; en ofschoon demeeste zijner 
toegangen van gemeenschapmetde wereld waren 
afgesneden, begon hij zich door de anderen te 
openbaren. Zoodra zij kon loopen, begon ze de 
kamer te onderzoeken ; daarna het huis ; ze werd 
gemeenzaam met den vorm, den omvang, het 
gewicht, en den warmtegraad van ieder yoor- 
werp, waar ze haar handen maar op leggen kon. 
Zij volgde haar moeder en voelde haar handen 
en armen, als die met haar huiswerk in de -syeer 
was ; en haar neiging om na te bootsen spoordc 
haar aan, om alles zelve nog eens over te doen. 
Ze leerde zelfs een beetje naaien en breien. 

„Ik zal den lezer evenwel niet opzettelijk behoe- 
ven te doen opmerken, dat de gelegenheden, om 
gemeenschap met haar te oefenen, zeer, zeer be- 
perkt waren; en dat het niet lang duurde, ofde 
zedelijkegevolgen van haar rampzaligen toestand 
kwamen voor den dag. Zij, die langs den zede- 
lijken weg niet verlicht kunnen worden, kunnen 
alleen door geweld worden geleid; een omstan- 
digheid die, gepaard met haar groote ontberin- 



gen, haar spoedig in een toestand zou gebracht 
hebben nog erger dan die van beesten, ware 
het niet, dat er bijtijds onverwachte hulp op 
kwam dagen. 

„Toen der tijd was ik zoo gelukkig van 't 
kind te hooren, en vertrok onmiddellijk naar 
Hanover om 't op te zoeken. Ik vond haar met 
een welgevormd uiterlyk; een sterk geteekend, 
nerveus-sanguinisch temperament, een breed en 
schoon gevormd hoofd en 't geheele systeem in 
gezonde actie. Het kostte mij niet veel moeite 
de ouders over te halen, om hun toestemming 
te geven, dat het kind te Boston zou komen, 
en den 4 October 1837 brachten zij het naar 
't Instituut. 

„Gedurende eenigen tijd was zij allesbehalve 
op haar gemak, en nadat men een paar weken 
gewacht had, in welken tusschentyd zij met 
haar nieuw verblijf bekend werd gemaakt, en 
ook met de overige bewoners ietwat gemeen- 
zaam was geworden, probeerde men, haar op 
de hoogte te brengen van wiliekeurige teekens, 
waarmee zij van gedachte kon wisselen met 
anderen. 

„Van tweeen 6en: of men kon in dit geval 
een teekentaal bouwen op den grondslag van 
de natuurlijke taal die zy zelve al begonnen 
had, of men kon haar de algemeen in gebruik 
zijnde wiliekeurige taal leeren. Met andere 
woorden: men kon haar of een teeken geven 
voor ieder afzonderlijk voorwerp, of kennis van 
letters met behulp waarvan zij haar denkbeeld 
van 't bestaan, en de wijze van bestaan, onver- 
schillig van welk voorwerp, uit zou kunnen 
drukken. De eerste. methode zou gemakkelijk 
geweest zijn maar zeer weinig aan 't doel beant- 
woord hebben; de tweede scheen zeer moeilijk, 
maar, eenmaal voltooid, alleszins doeltreffend. 
Ik besloot derhalve, hier den laatsten weg in te 
slaan. 

„De eerste proeven werden genomen met 
voorwerpen van algemeen gebruik, zooals mes- 
sen, vorken, lepels, sleutels enz., waar men een 
soort van etiquette op vastplakte met den naam 
in zoogenaamd opgelegd schrift er op. Dit schrift 
bevoelde ze zeer attent, en ze merkte natuurlijk 
al heel spoedig, dat dekromme Hjnen of teeke- 
nen van 't woord lepel evenveel van die van 
't woord sleutel verschilden als de lepel in 
vorm verschilde van den sleutel. 

„Toen werden haar kleine losse etiquetten. 
met dezelfde woorden er op gedrukt, in handen 
gegeven en merkte ze al heel gauw, dat ze 
gelijk waren aan die, welke men op de voor- 
werpen geplakt had. Dat zij deze gelijkheid 
ontdekte, toonde ze hierdoor, dat ze de eti- 
quette sleutel op den sleutel legde, en de 
etiquette lepel op den lepel. Hier werd zij 
aangemoedigd door 't natuurlijk teeken van 
goedkeuring, door haar namelijk op 't hoofd 
te tikken. 



„Hetzelfde werd toen gedaan met al de voor- 
werpen die zij hanteeren kon ; en zeer gemak- 
kelijk leerde zij er de etiquetten opleggendie 
er bij behoorden. Het lag evenwel voor de 
hand, dat de verstandelijke oefening niet ver- 
der reikte dan tot nabootsen en onthouden. 
Zoo herinnerde zy zich dat de etiquette b o e k 
op een boek gelegd was, en herhaalde de han- 
deling eerst uit nabootsing, daarna uit hetge- 
heugen, met geen andere drangredenen dan dat 
ze graag een pluimpje kreeg, maar kennelijk 
zonder zich zelvo eenigermate bewust te zijn 
van 't verband tusschen de dingen. 

w iNa een poos werden haar in plaats van 
etiquetten de afzonderlijke letters gegeven op 
losse reepjes papier : men legde ze naast elkaar, 
dat ze het woord boek, sleutel enz. spellen 
kon ; dan werden die letters door elkaar geschud 
en feaf men haar een teeken, dat zij ze zelven zoo 
moest rangschikken, dat ze de woorden boek, 
sleutel enz. uitdrukten, wat zij dan ook deed. 
„Tot nogtoe was alles werktuigelijk gegaan 
en de uitslag zoo wat even grootalsdat men 
een vluggen hond een massa kunstjes leert. Het 
arme kind had er in stomme verbazing bij ge- 
zeten en al wat haar onderwijzer deed geduldig 
nagebootst: maar nu begon een flikkering van 
't licht der waarheid in haar ziel doortedrin- 
gen, nu begon, met andere woorden, haar ver- 
stand te werken : zij bemerkte, dat hier een 
weg was, langs welken zi] zich een teeken kon 
maken van elk voorwerp dat in haar eigen ziel 
was, en dit aan een andere ziel kon toonen : 
en zie, op eens werd haar gezicht door een 
menschelijke uitdrukking verlicht: niet langer 
was } t een hond of papegaai : het was een 
onsterfelyke geest, die zich met vurig verlangen 
vastklemde aan een nieuwe schakel van veree- 
niging met andere geesten! Ik kon bijna het 
oogenblik waarnemen waarop deze waarheid 
voor haar ziel aanbrak en haar licht over haar 
volkomen verspreidde: ik zag ; dat wij nu de 
grootste zwarigheid teboven waren en er voort- 
aan slechts geduld en volharding vereischt werd 
om volkomen te slagen. 

„De tot hierloe verkregen uitkomst is gauw 
verteld en kan gemakkelijk worden nagegaan ; 
maar niet alzoo de gang van zaken zelf ; want 
verscheidene weken verliepen er, datmenschijn- 
baar .tevergeefs gearbeid had, voor en aleer 
men het gewensfehte doel bereikte. 

„Toen we zoo even van een teeken gewaag- 
den, dat gemaakt werd, wilden wedaarmeedit 
zcggen, dat de handeling door haar onderwijzer 
verricht werd, terwijl zij zijn handen bevoelde 
en vervolgens de beweging nadeed. 

„De volgende stap bestond hierin, dat men 

zich een stel metalen stiften verschafte met de 

verschillende letters van 't alphabet aan 'tend; 

ook een bord met vierkante gaatje, waar zij 

: dc stiften in kon zetten, zoodat zij alleen de 



20 



SCHETSEN UIT AMERJKA. 



einden daarvan met de letters boven de opper- 
vlakte voelen kon. 

„Wanneer men haar nu een of ander voor- 
werp ter hand stelde, bij voorbeeld een potlood 
of een horloge, dan moest zij de letters uitzoe- 
ken die er net woord van uitmaakten, welke 
letters zij dan op haar bord rangschikte en 
met blijkbaar genoegen las. 

„Ettelijke weken had zij al op deze wijze les 
gekregen, totdat ze al vrij wat woorden beet- 
had; en toen ging men tot den gewichtigen 
stap over, om haar te leeren hoe zij de ver- 
schillende letters met haar vingers kon maken, 
in plaats van den omslachtigen toestel van 't 
bord en de drukletters. Zij leerde dit spoedig 
en gemakkelijk, want haar verstand begon reeds 
haar onderwijzer in de hand te werken. 

„Dit was het tijdstip, omstreeks drie maanden 
nadat ze begonnen was, dat het eerste verslag 
van haar geval in werd geleverd, waaringe- 
constateerd wordt, dat „ „zij nu het hand-al- 
phabet geleerd heeft, gelijk dit in gebruik is 
bij de doofstommen, en het even pleizierig 
als verwonderlijk is om te zien hoe gauw, nauw- 
keurig en vlijtig zij met haar werk vordert. 
Haar onderwijzer geeft haar een nieuw voor- 
werp, bij voorbeeld een potlood ; laat haar dit 
eerst onderzoeken en zich een denkbeeld vor- 
men van 't gebruik dat daarvan gemaakt wordt, 
leert haar dan hoe het gespeld moet worden 
door haar met haar eigen vingers de letters 
voor te doen: het kind grijpt haar hand en 
voelt hare vingers zooals de verschillende let- 
ters gevormd zijn; ze draait haar hoofd een 
beetje naar een kant, gelijk iemand pleegt te 
doen die attent luistert ; haar lippen staan van 
elkaar; ze schijnt nauwelijks adem te halen; 
en teekent haar gezicht eerst verlegenheid, traps- 
gewijze neemt dit een lachenden trek aan, zoo- 
dra zij maar alles begrijpt. Dan houdt zij haar 
dunne vingers op en speld het woord volgens 
't hand-alphabet; daarna neemt ze haar stif ten 
en rangschikt haar letters; en om nu aan te 
toonen dat zij zich niet vergist, neemt ze al de 
drukletters die het woord samenstellen, en zet 
ze op of brengt ze in aanraking met het pot- 
lood of wat het voorwerp ook moge zijn/" 

„Het volgende jaar werd geheel en al besteed 
met het voldoen van haar vurige begeerte om 
de namen te kennen van ieder voorwerp dat 
zij maar met mogelijkheid hanteeren to, ter- 
wijl men tevenS niet verzuimde, haar in 't ge- 
bruik van 't hand-alphabet te oefenen, en op 
alle mogelijke wijze haar kennis van 't natuur- 
lijk verband der dingen uit te breiden. Ook 
werd er bijzonder veel zorg aan haar gezond- 
heid gewijd. 

„Aan 't-eiride des jaars werd er een verslag 
van 't* geval opgemaakt, waarvan het volgende 
een uittreksel is. 

,jMet een zekerheid, die de mogelijkheid van 



twijfel uitsluit, beeft men waargenomen, dat zij 
geen zweem van licht kan zien, geen geluid, 
hoe zwak dan ook, kan hooren, en dat ze nooit 
haar reukorgaan gebruikt, gesteld dat zy er een 
heeft. Bijgevolg woont haar ziel in duisternis 
en stilheid, even diep als die waarin eenge- 
sloten graf in 't middernachtelijkuurVerkeert. 
Van schoone gezichten, en zoete tonen, en 
liefeiijke geuren heeft zij geen begrip ; dit neemt 
niet weg, dat ze even gelukkig en dartel schijnt 
als een- vogel of een lam ; en het gebruik harer 
zielsvermogens of de verkrijging van een nieuw 
denkbeeld verschaft haar een levendig vermaak, 
dat dadelijk uit haar sprekende gelaatstrekken 
valt op te maken. Nooit schijnt ze misnoiegd 
te wezen, maar ze heeft al de onbezorgdheid 
en vroolijkheid der kinderlijke jaren. Ze houdt 
dol veel van gekheid, en speelt ze met de ove- 
rige kinderen, dan klinkt haar schrille lach 
boven alien uit. 

fl Is ze alleen, dan schijnt ze zeer gelukkig, 
als ze maar haar brei- of naaiwerk bij de hand 
heeft, en zal zich daarmee uren lang bezig hou- 
den; heeft ze geen bepaalde bezigheid, dan 
vermaakt ze zich klaarblijkelijk door denkbeel- 
dige samenspraken of voorbijgaande indrukken 
voor den geest terug te roepenjzij rekentmet 
haar vingers of spelt namen van dingen die zij 
onlangs geleerd heeft, natuurlijk in 't hand-al- 
phabet der doofstommen. Bij deze eenzame ge- 
meenschapsoefening met haar zelve schijnt ze 
te redeneeren, te overwegen en te redekavelen ; 
spelt ze met de vingers harer rechterhatt^een 
woord verkeerd, op staanden voet krijgt die 
hand met de linker een tik, precies als haar 
onderwijzer doet, wanneer die zijn afkmaring 
over een of ander wil te kennen geven ; heeft 
ze daarentegen het woord goed gespeld, dan 
tikt ze zich op 't hoofd en ziet er vergenoegd 
uit. Soms spelt ze een woord opzettelijk ver- 
keerd met de linkerhand, ziet er een oogenblik 
guitig uit en lacht, en slaat dan oudergewoonte 
de reenter- met de linkerhand, als om ze te 
verbeteren. 

„In den loop des jaars is zij zeer vlug ge- 
worden in 't gebruik van 't hand-alphabet; en 
zoo gauw en vlug spelt ze de haar bekende 
woorden en spreuken, dat alleen zij, die aan deze 
taal gewoon zijn, de snelle bewegingen harer 
vingers kunnen voigen. 

„Maar mag de snelheid, waarmee zij haar 
gedachten als 't ware op de lucht schrijft, ver- 
wonderlijk heeten, nog verwonderlijker is de 
gemakkelijkheid en nauwkeurigheid waarmee zij 
de woorden leest, die op dezelfde wyze door 
een ander zijn geschreven, door namelijk hun 
handen in de haire vast te houden, en iedere 
beweging hunner vingers te volgen, zooals de 
esne letter na de andere hun bedoeling aan 
haar geest vertolkt. Op die manier spreekt ze 
met haar blinde speelkameraden, ennietskan 



BOSTON. 



21 



de kracht der ziel, om de stof aan zich dienst- 
baar te maken, krachtdadiger openbaren dan 
een ontmoeting tusschen zulke wezens. Want 
worden er reeds groot talent en vlugheid in twee 
pantomimisten vereischt, om bun gedaohten 
en gevoelens door de bewegingen des lichaams 
en de uitdrukking va,n 't gezicht af te schilderen, 
hoeveel grooter is niet de moeielijkheid als 
beiden om zoo te zeggen in duisternis gehuld 
zijn, en de een.geen geluid kan hooren! 

„Als Laura met de handen voor zich uit een 
gang doorgaat, dan kent ze oogenblikkelijk 
ieder dien ze tegenkomt, en gaat hen met een 
teeken dat zij ze herkent voorbij : maar is 't 
een meisje van haar eigen leeftijd en in 't bijzon- 
der iemand waar ze veel van houdt, dan legt 
ze die herkenning in dezer voegeaanden dag: 
ten eerste speelt er dadelijk eenlieveglimlach 
om haar mond, dan drukt ze haar vriendinnetje 
in haar armen of grijpt haar handen, en gauw 
gaan haar tengere vingers aan 't telegrapheeren, 
en worden door dat snelwerkende middel de 
gedachten en gevoelens van de buitenposten 
der eene ziel naar die der andere overgebracht. 
Het zijn vragen en antwoorden, wisselingen van 
vreugd of smart, het iseenkussenen afscheid- 
nemen precies zooals dit tusschen kleine kinde- 
ren, die het gebruik hunner vijf zintuigen heb- 
ben, plaats vindt. 

„In den loop van dit jaar — ze was toen zes 
maanden buitenshuis geweest — kwam haar 
moeder haar een bezoek brengen; de wijze, 
waarop de ontmoeting tusschen moeder en kind 
in 't werk ging, leverde inderdaad een belang- 
wekkend tooneel op. 

„Een tijdlang stond de moeder met oogen, 
waaruit een stroom van tranen vloeide, haar 
ongelukkig kind aan te kijken, dat, ten eenen- 
male onbewust van haar tegenwoordigheid, in 
de kamer speelde. Daar liep Laura tegen haar 
aan en begon op eens haar handen te bevoelen 
en haar kleeding te onderzoeken; kortom men 
kon 't haar aanzien, dat zij haar best deed om 
uit te vinden of ze haar ook kende ; maar dit 
gelukte haar niet, maar nu keerde zij zich als 
van een vreemde van haar af, en de arme vrouw 
kon de bittere smart niet onderdrukken die zij 
gevoelde by de ontdekking dat haar lieveling 
haar niet kende. 

„Toen gaf zij Laura een snoer kralen, dat 
zij thuis placht te dragen; op eens herkende het 
kind dat; met groote blijdschap sloeg zij het om 
haar hals en zocht mij driftig op, om my te 
zeggen, dat zij wel begreep dat het van huis 
kwam. 

„Nu wou de moeder haar lief koozen; maar de 
arme Laura wou daar niets van wetenyzij duwde 
haar moeder weg en gaf niet onduidelijk te ver- 
staan, dat zij liever bij haar makkertjes was. 

? Hierop werd haar een ander voorwerp van 
huis gegeven, en nu begon ze ietwat meer be- 



langstelling aan den dag te leggen. Zoo onder- 
zocht zij de vreemdeling nauwkeuriger en gaf 
mij te verstaan, dat zij wist dat ze van Hanover 
kwam; ja zelfs liet ze nu haar liefkoozingen 
toe, doch met dien verstande dat zij haar op 
't geringste sein onverschillig weer in den steek 
liet. De droefheid der moeder was nuwaarlijk 
akelig om aan te zien ; want ofschoon zij er 
wel bang voor geweest was, dat zij niet herkend 
zou worden, — de pijnlijke werkelijkheid, dat 
zij, door een aangebeden kind met koude onver- 
schilligheid behandeld werd, ze was te veel voor 
de vrouwelijke natuur om te dragen. 

„Na een poos — de moeder, moet men 
weten, hield haar kind weer vast — scheen een 
onbepaald denkbeeld voor Laura's ziel te flik- 
keren, dat dit toch geen vreemdeling kon zijn; 
vandaar dat zij nu haar handen meer onstuimig 
bevoelde, terwijl heel haar uiterlijk een uitdruk- 
king van diepe belangstelling aannam ; ze werd 
erg bleek, en dan plotseling rood; de hoop 
scheen met twijfel en angst te worstelen, en 
nooit waren tegenstrijdige aandoeningen sterker 
op een menschelijk gezicht afgeteekend. Op dit 
oogenblik van pijnlijke onzekerheid trok de 
moeder haar dicht aan haar zij, en kuste haar 
hartstochtelijk . . . daar ging op eens een licht 
op voor 't kind, en zie, alle wantrouwen en 
angst verdween van haar gezicht, en zich met 
eene uitdrukking van hooggestemde blijdschap 
aan den boezem van haar naastbestaande vast- 
klemmende, was zij het nu zelve die de harts- 
tochtelyke omhelzingen als 't ware uitlokte. 

„Na deze heuglijke ontdekking nam ze geen 
notitie meer van haar kralen; ook naar 'tspeel- 
goed, dat men haar gegeven had, keek ze niet 
meer om; haar speelmakkertjes, voor wie zij 
nog een oogenblik geleden blijmoedig de vreem- 
deling verliet, deden nu tevergeefs hun best om 
haar van haar moeder af te troonen ; en ofschoon 
zij oudergewoonte onmiddellijk gehoorzaamde 
aan 7 t sein dat ik haar gaf, om mij te volgen, 
deed zij 't ditmaal metklaarblijkelijkentegenzin. 
Alsof ze verlegen en bang was geweest, zoo 
drukte zij zich tegen haar aan ; en toen ik haar 
een oogenblik daarna weer bij haar moeder 
bracht, sprong zij haar in de armen en drukte 
zich met onstuimige blijdschap tegen haar aan. 

„De wijze waarop zij vervolgens afscheid van 
elkaar namen, toonde meteen de hartelijkheid, 
het verstand en de vastberadenheid van ? t kind. 

„Laura ging met haar moeder mee tot aan 
de deur, en drukte zich den geheelen weg over 
tegen haar zij aan, totdat zij aan den drempel 
kwamen. Zoodra zij de moeder van 'tgesticht 
bemerkte, van wie zij dol veel houdt, greep zij 
haar met de eene hand, terwijl zij met de 
andere haar moeder zenuwachtig vasthield ; en 
zoo stond zij daar een oogenblik; toen liet zij 
haar moeders hand los, bracht haar zakdoek 
voor haar oogen, draaide zich om, en drukte 



22 



SCHETSEN UIT AMERIKA. 



zich snikkend tegen de moeder van 't gesticht 
aan, terwijl liaar moeder vertrok, even diep 
ontroerd als haar kind. 



„In vorige verslagen is er gewag van ge- 
maakt, dat zij verschillende graden van ver- 
stand in anderen weet te onderscheiden, en dat 
het niet lang duurde of ze behandelde eennieu- 
weling bijna met verachting toen zij na een dag 
of acht ontdekte hoe zwak van verstand deze 
was. Deze onbeminnelijke zij van haar karakter 
heeft zich in den loop van verleden jaar ster* 
ker ontwikkeld. 

„Zoo koos zij die kinderen tot haar vrien- 
dinnen en kameraden die verstandig zijn en ? t 
best met haar kunnen praten; en duidelijk blijkt 
het, dat zij er een hekel aan heeft, om met 
minder ontwikkelden om te gaan tenzij ze — 
ja waarlijk zoo bestaat ze! — de zoodanigen 
kan utiliseeren, iets waar ze klaarblijkelijk alles 
behalve vies van is. Zij profiteert van hen, en 
laat zich door hen bedienen op een manier als 
ze maar al te goed weet, dat ze van anderen 
niet gedaan zou kunnen k'rijgen; kortom op 
allerhande wijze verraadt zehaar Saksischbloed. 

„Het doet haar genoegen, als andere kinderen 
opgemerkt en geliefkoosd worden door de 
onderwijzers en door hen, waar zij ontzag voor 
heeft, maar dit mag niet over den kerfstok 
loopen of ze wordt jaloersch. Zij verlangt haar 
deel te hebben, — een deel, dat, zoo al niet 
het leeuwendeel, in alien gevalle het grootste 
deel is, en krijgt zij dat niet, dan zegt ze: 
„Mijn moeder zal me lie f heb b e n." 

„De zucht tot nabootsing is in haar zoo 
sterk, dat ze haar tot daden verleidt, die haar 
zelve ten eenenmale onbegrijpelijk moeten zijn, 
en haar dan ook geen ander genoegen kunnen 
verschaffen, dan het voldoen van, een inner - 
lijken aandrang. Zoo heeft men haar een half 
uur lang zien telien met een boek voor hare 
van *t gezichtsvermogen beroofde oogen; dan 
bewoog zij haar lippen gelijk ze dat vanziende 
menschen gemerkt had, wanneer die lezen. 

Op zekeren dag beweerde zij, dat haar pop 
ziek was; al de bewegingen deed zij na, die 
men gewoonlijk doet, als men een zieke oppast 
en een drankje ingeeft; daarna legde zij haar 
pop voorzichtig te bed, zorgde voor een flesch 
met heet water aan haar voeten, en ]achte al 
dien tijd dat het schaterde. Toen ik thuis kwam, 
liet ze my geen rust, of ik moest de zieke 
eens op gaan- zoeken en haar pols voeten; en 
toen ik haar zei, dat men de patient een spaan- 
sche vlieg op den rug moest leggen,scheen zij 
erg in haar schik te wezen, en gilde het uit 
van de pret. 

„Zij heeft een sterk gemeenschapsgevoel; 
trouwens, haar affectien zijn over 't algemeen 



sterk, zeer sterk. Zit ze bij voorbeeld naast een 
harer vriendinnetjes te werken of te leeren, 
ieder oogenblik breekt ze haar taak af, om 
zoo'n vriendinnetje te omhelzen en te kussen, 
en dat zoo teer, zoo vurig, dat men er van 
ontroert als men ? t ziet. 

„Is ze alleen, dan houdt ze zich bezig en 
schijnt, wel verre van zich te vervelen, integen- 
deei erg in haar schik, en zoo sterk schijnt de 
natuurlijke trek, om althans den schijn aan te 
nemen van te spreken, dat tM in de vinger- 
taal zelfs een alleehspraak houdt, hoe langzaam 
en vervelend dit ook moge z\jn. Maar alleen 
dan, wanneer ze in haar eentje is, is ze be- 
daard, want merkt ze, dat iemandinhaarnabij- 
heid is, dan heeft ze rust noch duur, totdat ze 
dicht naast hen kan zitten, hun hand vast kan 
houden, en door middel van teekens met hen 
spreken kan. 

„Wat haar verstand betreft, is het niet onaar- 
dig, een onverzadigbaren dorst naar kennis, en 
een vlug begrip van de verhouding der dingen 
by haar op te merken, en wat haar zedelijk 
karakter aangaat, biedt het waarlijk een schoon 
schouwspel aan, haar bestendige blijmoedigheid, 
haar levenslust, haar ruimhartige liefde, haar 
gul vertrouwen, haar medelijdend gevoel,'haar 
nauwgezetheid, haar waarheidlievendheid en 
hoopvol vertrouwen gade te slaan." 

Ziedaar eenige fragmenten uit de eenvoudige 
maar hoogst belangrljke en leerrijke geschie- 
denis van Laura Bridgman. De naam van haar 
grooten weldoener en vriend, die ze schrijft, is 
Dr. Howe. Ik hoop en geloof, dat er niet veel 
personen zijn, die, na het lezen van dit uit- 
treksel, dien naam ooit met onverschilligheid 
kunnen hooren. 

Sinds het verslag, waar ik zoo even een en 
ander uit aangehaald heb, heeft Dr. Howe een 
vervolg daarop uitgegeven. Daarin vindt men 
de beschrijving hoe zij gedurende de volgende 
twaalf maanden naar 't verstandelijke is voor- 
uitgegaan, — een beschrijving die haar kleine 
geschiedenis ■ tot aan het einde van verleden 
jaar omvat. Het is zeer opmerkelijk, dat, even- 
als wij in onzen droom spreken en denkbeeldige 
gesprekken voeren, waarin wij en voor ons 
zelven en voor de schimmen spreken die ons 
in de nachtelijke visioenen verschijnen, zoo ook 
zij, die over geen woorden kan beschikken, in 
haar slaap haar vinger-alphabet gebruikt. En 
men heeft het nagegaan, dat, als ze een onrus- 
tigen nacht doorbrengt en zwaar droomt, zij 
haar gedachten op een onregelmatige en ver- 
warde wijze op haar vingers uitdrukt, precies 
zooals wij ze onder gelijke omstandigheden 
onduidelijk zouden mompelen! 

Ik bladerde haar Dagboek door en bevond 
dat het met een mooie, leesbare, vaste hand 
geschreven was, en uitgedrukt in woorden, die 



BOSTON. 



23 



men zonder eenige verklaring heel goed kon 
verstaan. Toen ik mijn verlangen te kennen 
gaf, haar nog eens te zien schrijven, verzocht 
de onderwijzer, die naast haar zat, haar in 
hun taal om een keer of drie haar naam op 
een stukje papier te zetten. Bij die gelegenheid 
merkte ik, dat zij onder 't schrijven altijd met 
haar linkerhand de reenter, waarmee zij natuur- 
lijk de pen vasthield, aanraakte en volgde. 
G-een regel stond oneffen of scheef, maar ze 
schreef recht en los. 

Tot nqgtoe had zij er niets van gemerkt of 
er bezoekers waren of niet ; maar nauwelijks 
had zij haar hand in die van den mij vergezel- 
lenden heer gelegd, of onmiddellijk drukte zij 
diens naam op den palm van haar hand uit. 
Het zintuig van haar gevoel is nu dan ook zoo 
fijn, dat, als zij maar eens met iemand in aan- 
raking geweest is, zij hem of haar herkent, 't 
komt er bijna niet op aan, hoelang er sinds 
dien tijd verloopen is. Zoo geloof ik, dat deze 
heer maar zelden in haar gezelschap geweest is ; 
haar zeker in ettelijke maanden niet gezien heeft. 
Mijn hand duwde zij dadelijk terug, gelijk zij 
dat met iedere hand doet, die haar onbekend 
is. Maar mijn vrouws hand hield zij met kenne- 
lijk pleizier vast, kuste haar, en onderzocht haar 
kleeding met de nieuwsgierigheid en belangstel- 
ling van een meisje. 

Zij was opgeruimd en vroolijk, en legde in 
haar omgang met haar onderwijzer veel onschul- 
dige dartelheid aan den dag. Was men er altemet 
getuige van, hoe blij zij was bij de herkenning 
van een harer geliefde makkertjes — ook een 
blind meisje — die stilletjes en op haar beurt 
niet minder in haar schik over de verrassing, 
naast haar ging zitten, o! zoo'n tooneel zou 
men niet licht vergeten. Evenals dit bij andere 
onbeduidende gelegenheden een keer of drie in 
den loop van mijn bezoek plaats vond, ontlokte 
haar dit een rauw geluid, dat vrij onaangenaam 
was voor 't gehoor. Maar raakte haar onderwij- 
zeres haar lippen aan, dan hield zy onmiddellijk 
op, en omhelsde haar lachend en hartelijk. 

Te voren was ik in een andere kamer geweest, 
waar tal van blinde jongens aan 't klauteren en 
schommelen waren of zich met andere spelletjes 
vermaakten, Toen wij binnenkwamenriepenzij 
alien den ondermeester, die met ons meeging, 
toe: „Kijk'reis naar mij, meester Hart! Och 
toe, meester Hart! Kijk'reis naar mij !" Ik denk, 
dat ze zelfs hiermee een angstig verlangen, dat 
hun toestand eigen is, wilden te kennen geven, 
dat de kleine bewijzen hunner vlugheid toch 
gezien mochten worden. Onder hen bevond 
zich een kleine schalk van 'n jongen, die zich 
op zijn eigen houtje met een gymnastische oefe- 
ning onledig hield, waarbij zijn armen en borst 
in 't spel waren ; iets waar hij veel pret in had, . 
vooral als hij, bij het uitsteken van zijn rech 
terarm, deze in aanraking bracht met een ande 



ren jongen. Evenals Laura Bridgman, was dit 
jonge kind doofstom en blind. 

Dr. Howe's verslag van 'fc eerste onder wijs 
van dezen kweekeling is zoo aandoenlijk en 
staat zoo innig in verband met Laura zelve, 
dat ik de verzoeking niet weerstaan kan, ook 
daar een beknopt uittreksel van mee te deelen. 
Vooraf moet ik zeggen, dat de arme jongen 
Olivier Caswell heet; dat hij dertien jaar is, en 
tot op den leeftijd van drie jaar en vier maan- 
den in ? t voile bezit van al zijn vermogens was. 
Toen werd hij door de scharlakenkoorts aange- 
tast en wel met het vreeselijke gevolg, dat hij 
in vier weken doof, en een week of watdaarna 
blind, en in zes maanden stom werd. Zijn leed- 
gevoel over 't gemis van 't laatstvermelde zin- 
tuig legde hij hierdoor aan den dag, dat hij 
dikwijls de lippen van andere personen bevoelde 
als zij aan 't spreken waren, en dan zijn hand 
aan zijn eigen lippen bracht, als om er zich 
van te vergewissen, dat ze ook bij hem op de 
rechte plaats zaten. 

„Zijn dorst naar kennis," zegt Dr. Howe, 
„openbaarde zich zoodra hij in 't huis kwam, 
door zijn oplettend onderzoek van ieder voor- 
werp dat hij in zijn nieuwe womng maar kon 
voelen of ruiken. Als hij bij voorbeeld op 
den rand van een fornuis trapte, dan bleef hij 
dadelijk stilstaan en begon het te bevoelen ; en 
dan duurde het niet lang of hij ontdekte de 
wijze waarop de bovenste plaat op de onderste 
bewoog ; maar dit was hem niet genoeg ; van- 
daar dat hij op zijn gezicht ging liggen, en zijn 
tong eerst op de eene plaat legde en dan op 
de andere, en zoodoende tot de ontdekking 
scheen te komen, dat ze van verschillende soor- 
ten metaal waren. 

„Zijn teekens waren sprekend en de strikt 
natuurliike taal, bij voorbeeld het lachen, schreeu- 
wen, zuchten, kussen, omhelzen en wat dies meer 
zij, liet niets te wenschen over. 

„Enkele van de analogische teekens die hij, 
geleerd door zijn vermogen van nabootsing, 
bedacht had, waren begrijpelijk, bij voorbeeld 
de op en neer gaande beweging zijner hand, om 
een boot na te doen, de draaiende beweging 
van een wiel, enz. 

„Het eerste, waar ik mijn werk van maakte, 
was, het gebruik dier teekens op te doen hou- 
den en ze door louter willekeurige te vervangen. 

„G-ebruik makende van de ondervinding, die 
ik in de andere gevallen op had gedaan, liet 
ik verscheiden onderdeelen der vroeger ge volgde 
methode na, en begon dadelijk met de vinger- 
spraak. Ik nam daarom verscheidene voorwer- 
pen, die korte namen hebben, zooals sleutel, J ) 
kop, kroes enz., en met Laura tot medehelpster 



') Tot naricht diene, dat in 't EngeLsch dit woord 
maar uit een lettergreep bestaat : k e y. 



24 



SCHETSEN UIT AMERIKA. 



ging ik zitten, nam zijn hand, legde die op een 
dier voorwerpen en maakte dan met mijn eigen 
hand de letters sleutel. Driftig bevoelde hi) 
mijn handen met de zijnen, £n daar ik de be- 
weging herhaalde, probeerde hi] het, naar men 
zien kon, om insgelijks de beweging mijner 
vingers na te bootsen. In een minuut of wat 
gelukte het hem, die beweging met zijn eene 
hand te voelen, en de andere uitstekende, pro- 
beerde hij om ze na te doen, het uitproestende 
van lachen als hem dit gelukte. Laura was daarbij 
tegenwoordig en nam er zelfs zooveel deel in 7 
dat ze er zenuwachtig van werd, Die twee kin- 
deren leverden inderdaadeenzonderlingschouw- 
spel op : haar gezicht was hoogrood en teekende 
gejaagdheid, en zoo dicht waren hare vingers 
tusschen de onzen gestoken, dat zij er elke 
beweging van volgen kon, zonder ze echter in 
de beweging te hinderen, terwijl Olivier er 
opmerkzaam bij stond, met zijn hoofd een beetje 
op zy, zijn gezicht omhoog, zijn linkerhand in 
de myne en met de rechterhand uitgestoken. 
Bij iedere beweging mijner vingers teekende 
zijn gezicht de uiterste aandacht ; angstige ver- 
legenheid sprak er uit wanneer hij die bewegin- 
gen ten uitvoer legde; meende hij het echter 
te kunnen doen, dan kwam er steelsgewijze een 
glimlach voor den dag, maar zoodra hij er 
geheel en al in geslaagd was en voelde dat ik 
op zijn hoofd tikte en Laura hem hartelijk op 
zijn rug sloeg en in haar blijdschap maar niets 
anders deed dan op en neer springen, dan. dan 
barstte hi] in een schaterlach uit. 

„Hij leerde meer dan een half dozi]n letters 
in een half uur en scheen in zijn schik over de 
vorderingen die hij maakte, ten minste over de 
pluimpjes die ik hem gaf. Dan begon zijn aan- 
dacht te verflauwen, waarop ik met hem spelen 
ging. Het was duidelijk, dat hjj bij dat alles tot 
dusverre alleen de beweging mijner vingers nage- 
bootst en zijn hand op den sleutel, het kopje 
als anderzins, wat ook bij de les behoorde, ge- 
legd had, zonder het geringste begrip van 't ver- 
band tusschen het teeken en het voorwerp zelf. 

„Toen hy het spelen moe was, nam ik hem 
weer aan tafel, en op staanden voet was hi] ge- 
reed om weer aan 't nabootsen te gaan. Het 
duurde niet lang of hij leerde de letters voor 
sleutel, pen, pin maken; en daar ik zorgde, 
dat het voorwerp zelf gedurig in zijn hand kwam, 
merkte hij ten laatste het verband, dat ik tus- 
schen teeken en voorwerp wenschte vast te 
stellen. Dat bleek hieruit, dat, als ik de letters 
pin of pen of kop of sleutel maakte, hij 
aan 't uitzoeken ging van 't daarop betrekking 
hebbende voorwerp. 

„Het besef van dit verband ging niet verge- 
zeld van die schitterende flikkering van verstand 
en dien gloed van blijdschap, waardoor zich 
het heerlijk oogenblik onderscheidde toen Laura 
voor 't eerst deze ontdekking deed. Toen legde 



ik al de voorwerpen op de tafel, en my een 
beetje met de kinderen verwyderde, plaatste 
ik Olivier's vingers in de verschillende positien 
om sleutel te spellen, waarop Laura heenging 
en het voorwerp bracht: dit scheen de kleine 
jongen erg prettig te vinden, althans hy was 
toen zeer aandachtig en glimlachte. Ik liet hem 
toen de letters brood maken, en in een wip 
ging Laura weer heen en bracht hem een stuk : 
hij rook er aan; bracht het aan zijn lippen; 
richtte zijn hoofd met een veelbeteekend ge- 
baar op; scheen een oogenblik na te denken, 
en begon toen luidkeels te lachen alsof hij wou 
zeggen: „Zoo, zoo! nu begrijp ik wat die let- 
ters eigenlijk beteekenen." 

„Nu was het duidelijk, dat hij en leeren kon 
en leeren wou, met andere woorden dat hij de 
geschiktheid, de vatbaarheid bezat, om onder- 
wijs te ontvangen, en er van zijn kant niets 
anders dan volhardende opmerkzaamheid ver- 
eischt werd. Vandaar dan ook dat ik hem aan 
een kundig onderwijzer toevertrouwde, volstrekt 
niet twyfelende of hij zou wel snelle vorderin- 
gen maken. 

Wel mag deze heer dat een heerlijk oogen- 
blik noemen, toen daar een uitzicht op haar 
tegenwoordigen toestand, hoe verwijderd toen 
ter tijd dan ook, voor 't eerst de verdonkerde 
ziel van Laura Bridgman bestraalde Zoolang 
als hij leeft, zal de herinnering aan dat oogen- 
blik hem een bron zijn van rein, onverstoorbaar 
geluk ; ja zelfs dan wanneer de avond van zijn 
edel, nuttig leven aangebroken is, zal diezelfde 
herinnering hem niet minder helder bestralen. 

De genegenheid, die tusschen deze twee — 
de onderwijzer en de leerling — bestaat, is even 
ver van alle gewone etiquette en ontzag ver- 
wijderd als de omstandigheden, onder welke ze 
ontstaan en gevoed is, onderscheiden zijn van 
de alledaagsche gebeurtenissen des levens. Hij 
peinst nu over middelen om haar hooger ken- 
nis mee te deelen, en haar zoodoende eenig 
denkbeeld te geven van den grooten Schepper 
van dat heelal, waar zij zich, hoe donker en 
stil en reukeloos het voor haar ook moge zijn, 
zoo diep en zoo hartelijk in verlustigt. 

Gij die oogen hebt en niet ziet, en ooren 
hebt en niet hoort, gij die als de huichelaars 
uw gezichten mismaakt om voor de menschen 
den schijn aan te nemen alsof gij vast; leert 
gij gezonde vroolijkheid en zachtaardige tevre- 
denheid van deze doofstomme en blinde! Hei- 
ligen van eigen fabrikaat met uw sombere ge- 
laatstrekken, dit kind dat niet zien en niet 
hooren en niet spreken kan, het zal u lessen 
kunnen geven die gij wel zult doen van op te 
volgen. Laat haar arm handje zachtjens op uw 
^ harten liggen ; want wie weet of er in die hee* 
' lende aanraking niet iets ligt dat gelijkt op de 
aanraking van den Grooten Meester wiens voor- 



BOSTON. 



25 



schriften gij verdraait, wiens lessen gy verknoeit, 
van wiens liefde en medegevoel met de geheele 
wereld niet een onder u in zyn dagelyksch 
leven zooveel af weet als verscheidene van de 
slechtsten onder die gevallen zondaars, tegen- 
over wie gij alleen scheutig zijt met uw predi- 
king van hel en verdoemenis! 



Toen ik opstond om de kamer te verlaten, 
vloog een allerliefst kind van een der oppassers 
naar binnen om zijn vader goedendag te zeg- 
gen. Op dit oogenblik maakte een kind met 
oogen, onder al die van 't gezicht beroofden, 
bijna een even pijnlijken indruk op me als de 
blinde jongen in 't portaal gedaan had, twee 
uur geleden. 0! hoeveel helderder en dieper 
blauw, hoeveel schitterender en rijker dan 'tte 
voren geweest was, was het schouwspel daar- 
buiten in tegenstelling met de duisternis van 
zoo menig jeugdig leven daarbinnen ! 



Te Zuid-Boston gelijk het genoemd wordt, 
vindt men verscheidene gestichten van liefda- 
digheid dicht bijeen, waarvan de inrichting vol- 
komen aan 't doel beantwoord. Een daarvan 
is het kratikzinnigen-gesticht van den Staat, dat 
op bewonderenswaardige wyze bestuurd wordt 
volgens die verlichte beginselen van zachtmoe- 
digheid en vriendelijkheid, welke voor twintig 
jaar erger dan kettersch zouden geweest zijn, 
doch thans met zoo'n gelukkig gevolg in ons 
eigen armen-gesticht te H a n w e 1 1 in toepassing 
gebracht zijn geworden. „Openbaar een begeerte 
om zelfs in krankzinnigen eenig vertrouwen te 
stellen," zei de dokter, die in 't gesticht woont ; 
toen wy de galerijen doorgingen en de patienten 
zich vrijelijk om ons heen bewogen.Van dege- 
nen die, na getuige te zijn geweest van haar 
gevolgen, de wijsheid dezer grondstelling toch 
ontkennen of betwijfelen, gesteld dat er de zoo- 
danigen nog gevonden worden — van hen nu 
kan ik alleen dit zeggen, dat ik hoop dat ik 
nooit opgeroepen zal worden om als gezworene 
zitting te nemen in een commissie van onder- 
zbek, waarin zij betrokken zijn; want louter op 
grond daarvan zou ik hen voor krankzinnig 
durven verklaren. 

Elke zaal in dit gesticht heeft den vorm eener 
lange galerij of zaal, waarin de slaapvertrekken 
der patienten aan weerszijden opengaan. Hier 
werken zy, lezen, kegelen en vermaken zich met 
andere spelen ; en als het weer niet toelaat, dat 
ze in de open lucht eenige beweging nemen, 
dan brengen ze er gezamenlijk den dag door. 
Doodbedaard, en preciesalsofhet zoobehoorde, 
zaten de doktersvrouw en nog een dame met 
een paar kinderen ofrder al die zwarte en blanke 



krankzinnige vrouwen. Deze dames waren be- 
minnelyk en schoon; en 'twas niet moeielijk, 
met een enkelen oogopslag te bespeuren, dat 
zelfs haar tegenwoordigheid te dezer plaatse 
een allerweldadigsten invloed uitoefende op de 
patienten om haar heen. 

Met haar hoofd tegen den schoorsteenmantel 
zat een oudere dame, met een zeer deftig voor- 
komen en van hoogst beschaafde manieren, die 
zoo opgeschikt was als Madge Wildfire zelve. 
Vooral haar hoofd zat zoo vol stukjes gaas en 
katoen en papier, en wat niet al meer, dat het 
veel weghad van een vogelnest. Zij schitterde 
van valsche juweelen, droeg een prachtigen gou- 
den bril, die ontwijfelbaar echt was, en liet, 
toen wij nader kwamen, met sierlijken zwaai op 
haar schoot een oude smerige krant vallen, 
waarin zij stelligeen verslagmoetgelezenheb- 
ben van ' haar eigen voorstelling aan een of 
ander buitenlandsch hof. 

Met opzet ben ik in deze bijzonderheden ge- 
treden, omdat deze dame ons een staaltje op 
zal leveren van de wijze waarop de dokter het 
vertrouwen zijner patienten wist te winnen en 
te behouden. 

„Deze dame,* zei hU tegen me, terwijlhij me 
meteen bij de hand nam en de aangedirkte 
figuur heel beleefd naderde, zonder haar achter- 
docht door den geringsten blik of de geringste 
fiuistering, of wat dan ook, op te wekken, — 
„deze dame is de vrouw des huizes, m'nheer. 
Het is haar eigendom. Niemand anders heeft 
hier iets te zeggen. Zooals u ziet, is 't een 
groote inrichting, een inrichting die een talrijk 
personeel vereischt. Zij leeft, naar u wel merkt, 
op den deftigsten voet. Zij is vriendelijk genoeg, 
mijn bezoeken te ontvangen, en mijn vrouw en 
familie hier te laten wonen, waarvoor we, 't is 
eigenlijk overbodig dit te doen opmerken, haar 
ten zeerste verplicht zijn. Zij is buitengemeen 
hoffelijk, gelijk u wel bespeurt," — op dit ge- 
zegde boog zij heel genadig — „en zal me 
zeker wel het genoegen toestaan, u aan haar 
voor te stellen: een heer uit En gel and, me- 
vrouw : pas uit E n g e 1 a n d aangekomen na een 
zeer stormachtigen overtocht: m'nheer Dic- 
kens, — de vrouw des huizes!" 

Met de grootste deftigheid en onderscheiding 
wisselden wij de eerbiedigste complimenten, en 
gingen toen verder. De overige krankzinnige 
vrouwen schenen (niet alleen in dit geval, maar 
in al de andere, uitgenomen haar eigen) heel 
goed te begrijpen, dat hier comedie gespeeld 
werd ; althans ze hadden er niet weinig schik in. 
Op dezelfde wjjze werd ik op de hoogte gebracht 
van den verschillenden aard hunner krankzin- 
nigheid, en verlieten we iedereen in de beste 
luim. Langs dezen weg wordt er met betrek- 
king tot den aard en omvang hunner halluci- 
nation niet alleen het onbepaaldste vertrouwen 
tusschen dokter en patient tot stand gebracht 



26 



SCHETSEN UIT AMERIKA, 



maar men kan licht nagaan dat de geneesheer 
zoodoende de eerste de beste gelegenheid van 
helderheid kan aangrijpen, om hun de verstands- 
verbijstering, waar ze onder gebukt gaan, onder 
't ongerijmdste en belachelijkste licht teplaatsen. 

In dit gesticht zit ieder patient alle dag met 
een mes en vork aan tafel ; en in hun midden 
zit de heer, van wien ik zoo even heb meege- 
deeld op wat voor menschkundige wijzehy zich 
van zijn taak kwyt. Bij elk diner is 't alleen 
de zedelijke invloed die de heftigste krankzin- 
nigen weerhoudt, om de rest de strot af te 
snyden; maar de uitwerking van dien invloed 
is tot een volstrekte zekerheid geworden, en, 
zelfs als dwangmiddel, laat staan als geneesmid- 
del, honderdmaal doeltreffender bevonden dan 
al de dwangbuizen, kettingen en handboeien, 
die de onwetendheid, het vooroordeel en de 
wreedheid sinds de schepping der wereld uit 
hebben gevonden. 

In de werkzaal kan ieder patient even frank 
en vrij met zyn gereedschappen omgaan als was 
hi] goed by zijn verstand. In den tuin en aan 
de boerderij werken zy met schoppen, harken 
en schoffels. Voor hun pleizier wandelen, loo- 
pen, visschen, schilderen en lezen zij ; ook rijden 
zij uit in expresselijk voor dat doel gemaakte 
wagentjes om een luchtje te scheppen. Zij heb- 
ben qnderling een naai-vereeniging om kleeren 
voor de armen te maken, die vergaderingen 
houdt, en besluiten neemt, zonder dat men 
daarbij zijn vuisten of zakmessen gebruikt, ge- 
lijk dit wel eens op vergaderingen van niet- 
krankzinnigen plaats vindt; kortom alles gaat 
daar ordelijk en fatsoenlijk zijn gang. De prik- 
kelbaarheid, die zij anders tegen hun eigen 
vleesch, kleeren en meubelstukken aan den dag 
zouden leggen, vindt in deze bezigheden een 
behoorlijke afleiding. Ze zijn opgeruimd, be- 
daard en gezond. 

Eens in de week is er bal, waar de dokter 
en zijn familie, met het geheele vrouwelijke en 
mannelijke personeel, een werkzaam deel aan 
neemt. Dansen.en marschen worden er bij de 
opwekkende tonen eener piano afwisselend uit - 
gevoerd; en nu. en dan verplicht deze of gene 
heer of dame (van wiens geschiktheid men zich 
vooraf overtuigd heeffc) het gezelschap door iets 
te zingen; doch dit zingen ontaard nooit, bij 
een teedere ontknooping, in eengegilof gejank, 
waarik, rond opgebiecht, wel eenigszins bang 
voor was. Op een vroegtijdig uur komen zij 
alien voor deze festiviteit bijeen; omachtuur 
worden er ververschingen rondgediend, enom 
negen uur stapt men weer op. 

Van r t begin tot het einde heerscht daar een 
hoogst fatsoenlijke en hoogst beschaafde toon. 
Dien toon nemen zij alien van den dokter over ; 
nu, er dient dan ook gezegd te worden, dat hij 
zich als een echte lord Chesterfield onder 't ge- 
zelschap weert. Evenals dit met andere bijeen- 



komsten van dien aard het geval is, leveren 
ook deze danspartijtjes dagen lang een vrucht- 
bare stof van conversatie onder de dames op ; 
en de heeren snakken er zoo erg naar, bij deze 
gelegenheden uit te blinken, dat zij soms be- 
trapt zijn geworden, dat zij in hun eentje hun 
passen bestudeerden, louter en alleen om onder 
't dansen een meergedistingeerdefiguurteslaan. 

Het ligt voor de hand, dat een voorname 
bedoeling van dit stelsel is, ook zelfs onder zulke 
ongelukkige personen een betamelijke achting 
voor zich zelven in te prenten en aan te moedi- 
gen. lets van denzelfden geest predomineert bij 
al de inrichtingen van Zuid-Boston. 

„Daar hebt ge bij voorbeeld het Werkhuis. 
In die afdeeling, welke gewijd is aan de ont- 
vangst van oude of op andere wijze hulpbe- 
hoevende armen, zijn deze woorden op de 
muren geschilderd: 

Het volgende is wel waard, dat men 
er notitie van neme: 

„ZELFBEHEERSCHING, RUST EN VREDE ZIJN 
ZEGENINGEN." 

Er wordt niet als vaste regel aangenomen 
dat zij, die daar zijn, slechtgezinde en gemeene 
menschen moeten wezen 7 voor wier duivelsche 
oogen men noodzakelijkerwijsmetdreigementen 
en strafbepalingen voor den dag moet komen. 
Zoodra zij maar een voet over dezen drempel 
zetten, komt men hen met dit zacht beroep op 
hun eergevoel tegen. Alles binnenshuis is zeer 
eenvoudig en net, zooals het behoort, maar 
niettemin met het oog op rust en gemak inge- 
richt. Het kost niet meer dan elk ander plan 
van inrichting, maar veronderstelt zooveel deel- 
nemende belangstelling in degenen, die door 
den drang der omstandigheden verplicht zijn, 
daar een onderkomen te zoeken, dat het hen 
al dadelijk aanspoort, om dankbaar te wezen 
en zich goed te gedragen. la plaats van over 
groote, lange, meer voor vagebonden dan voor 
menschen geschikte zalen te zijn versnipperd, 
waar een soort van magere ingevallen wezens, 
die menschen moeten heeten, den geheelen dag 
mogen druilen, lamenteeren en bibberen, is het 
gebouw in afzonderlijke vertrekken verdeeld, 
waarvan elk zijn aandeel licht en lucht heeft. 
Hierin nu woont de betere soort armen. In de 
begeerte om deze kamertjes gemakkelijk en net- 
jes in te richten, hebben zij een drangreden 
om hun wilskracht te oefenen en hun eerzucht 
min of meer te bevredigen. Ik herinner me niet, 
dat ik er een gezien heb of J t was zindelijk 
en net; daarbij had ieder kamertje een paar 
1 bloempotten op. de vensterbank, of wat potten 
en pannen op de plank, of wat gekleurde pla- 
ten achter glas aan den gewitten muur, of mis- 
schien, een houten klok achter de deur. 



BOSTON. 



27 



De weezen en jonge kinderen zijn in een be- 
lendend gebouw, dat wel van 't zoo evenver- 
melde is af£escheiden, maar toch tot de Inrich- 
ting zelve behoort. Sommigen zijn zulke kleine 
schepseltjes, dat de trappen van lilliputsche 
afmeting zijn, berekend naar de kleine stappen 
die zij kunnfen zetten. Dat men hier metpiep- 
jonge en zWakke kindertjes te doen heeft, heeft 
men insgelijks in acht genomen bij de keuze 
der stoelen, die inderdaadalscuriositeitenmogen 
gelden, en er uitzien als meubelstukken van een 
armeluitjes poppenhuishouding. Ik kan mij ver- 
beelden hoe onze Poor Law Commissioners (de 
Commissarissen der Armen-wet) zich er vroolijk 
over zullen maken, als ze merken dat deze 
stoelen armen en ruggen hebben; maar daar 
smalle ruggegraten van ouder dagteekening zijn 
dan hun inbezitneming van de vergaderzaal op 
Somerset House, zoo vond ik voor mij, dat 
zelfs deze voorzorg van een goedhartigheid ge- 
tuigde, die wel verdiende, opzettelijk te worden 
vermeld. 

Ook hier deed het me byzonder veel pleizier, 
opschriften op den muur aan te treffen, die 
als van louter zedekundigen aard, gemakkelijk 
onthouden en verstaan konden worden, bij voor- 
beeld: „Hebt elkander lief ! w — , ; Godherinnert 
zich het geringste schepsel;" enmeer van dien 
aard. De boeken en bezigheden dezer kleintjes 
waren op dezelfde verstandige wijze naar hun 
krachten berekend. Toen wij deze lessen nage- 
keken hadden, zongen vier kleuters van meisjes 
(waarvan er een blind was) 'een klein liedje 
over de lieve Meimaand, dat mij evenwel, zoo 
allersomberst was de inhoud, doelmatiger zou 
zijn voorgekomen, al men 't op onz.e Engel- 
sche Novembermaand gezongen had. Maar dat 
tot daartoe. Zoodra dat liedje uit was, gingen 
we hun slaapkamers in oogenschouw nemen op 
de bovenverdieping, waar alles niet minder voor- 
treffelijk was ingericht dan beneden. En nadat 
ik opgemerkt had, dat de onderwijzers tot een 
klasse behoorden en zich door een karakter 
onderscheidden, alweer in behoorlijke overeen- 
stemming met den geestderinrichting, namik 
afscheid van de kindertjes met een luchtiger 
hart dan ik van arme kindertjes tot dusverre 
ooit afscheid genomen had. 

Met het Werkhuis is ook een gasthuis ver- 
bonden, dat in de beste orde verkeerde, en 
waar, het doet me pleizier dat ik zeggenkan, 
verscheidene bedden onbezet waren. Het had 
evenwel een gebrek, een gebrek dat trouwens 
aan alle Amerikaansche binnenvertrekken ge- 
meen is: de aanwezigheid namelijk van den 
eeuwigen, vervloekten, verstikkenden, rood hee- 
ten duivel van een kachel, waarvan de adem 
de zuiverste lucht onder denhemelzoubederven. 

In deze zelfde buurt zijn er twee inrichtingen, 
voor jongens. De eene wordt de Boylston-school 
genoemd en is een toevluchtsoord voor verwaar- 



loosde en behoeftige jongens, die geen misdaad 
begaan hebben, maar volgens den gewonen loop 
van zaken al heel gauw deze betrekkelijke ver- 
e^rende hoedanigheid zouden verliezen, werden 
zij niet bytijds van de hongerige stratenopge- 
nomen en hier naar toe gestuurd. De andere 
inrichting is een Verbeterhuis voor jeugdige mis- 
dadigers. Beide zijn onder een -en 't zelfde dak, 
maar de.twee klassen van jongens komennooit 
met elkaar in aanraking. 

Wat hun persoonlijk voorkomen betreft, zien 
de Boylston-jongens, gelijk men licht kan nagaan, 
er veel voordeeliger uit dan de anderen.Toen 
ik ze kwam bezoeken, waren zij in hun school- 
kamer, en beantwoorddennauwkeurig, enzonder 
boek, vragen alsde volgende; waar Engeland 
ligt? hoe ver het van Amerika af ligt?hoe- 
veel inwoners het telt? hoe zijn hoofdstadheet? 
wat voor regeeringsvorm het heeft? en zoo 
voorts. Ook zij zongen een liedje van den boer 
die zijn zaad zaait, en zongen ze bij voorbeeld 
deze woorden: ,/t is zoo dat hij zaait/ 7 of „ zoo 
draait hij zich om," of „zoo klapt hij in zijn 
handen," dan voegden zij er de noodige gesti- 
culates bij, iets wat van den eenen kanttoonde, 
dat zij er zelf des te meer schik in hadden, en 
hen van de andere zij gewende, om te zamen 
op betamelijke manier werkzaam te wezen. Zij 
schenen een voortreffelijk onderwijs te hebben 
genoten, en niet minder goed gevoed te worden, 
want, wat dit laatste betreft, nooit in mijn leven 
zag ik een troep jongens met dikker wangen 
en gezonder buiken dan zij. 

De jeugdige misdadigers hadden voor een 
groot deel niet zulke pleizierige gezichten ; ook 
waren er in deze inrichting nogal wat jonge 
kleurlingen. Ik zag hen eerst aan hun werk 
(mandenmaken en fabriceeren van hoeden van 
palmbladeren), naderhand in hun school, waar 
zijn gezamenlijk een loflied op de vrijheid zon- 
gen, een dwaas, en, naar men denken kon, eer 
verbitterend dan opwekkend onderwerp voor 
gevangenen. Deze jongens zijn in vier klassen 
verdeeld, ieder met een eigen nommer, dat op 
hun arm gemerkt is. Komt er een nieuweling, 
dan wordt hij in de vierde klasse gezet; het 
staat dan aan hem, om zich door vlijt en goed 
gedrag tot de eerste op te werken. Het doel 
van dit gesticht is, den jeugdigen misdadiger 
door een vastberaden maar vriendelijke enoor- 
deelkundige behandeling te verbeteren; zijn 
gevangenis tot een plaats van loutering en ver- 
betering, niet van verontzedelyking en bederf 
te maken ; hem dezen indruk te geven, dat er 
maar een pad is, het pad van noeste vlijt, dat 
hem ooit tot geluk kan leiden; hem te lee- 
ren hoe dat pad moet betreden worden, bijal- 
dien zijn voetstappen tot dusverre nog nooit 
dien weg hebben ingeslagen ; en hem naar dien 
weg terug te lokken als zijn voeten het spoor 
bijster mochten geraakt zijn; in een woord, 



28 



SCHETSEN UIT AMERIKA. 



hem aan >t verderf te ontrukken en hem aan 
de maatschappij terug te geven als een boet- 
vaardig en nuttig lid. Hetgewicht van zulk een 
inrichting, in ieder opzicht en ook uithetoog- 
punt van menschlievendheid en maatschap- 
peiyk nut beschouwd 7 vereischt geen verder 
betoog. 

Een andere inrichting sluit den catalogus. 
Het is het Yerbeterhuis van den Staat, waar de 
gevangenen geen woord mogen spreken, maar 
althans dezen troost en deze zedelijke opbeu- 
ring smaken, dat ze elkaar mogen zien en te 
zamen mogen werken. Dat is het verbeterd stel- 
sel van gevangenistucht, dat wij inEngeland 
ingevoerd hebben, endat al sinds ettelijke jaren 
gunstig onder ons werkt. 

Als een nieuw en niet onbevolkt land heeft 
Amerika in al zijn gevangenissen het eene 
groote voordeel, dat het in staat is, nuttigen en 
winstgevenden arbeid voor de gevangenen te 
vinden; terwijl bij ons het vooroordeel tegen 
gevangeniswerk natuurlijk heel sterk is, en bijna 
onoverkomelijk, wanneer eerlijke menschen, die 
de burgerlijke wetten niet overtreden hebben, 
maar al te vaak gedoemd zijn, vergeefs naar 
werk te zoeken. Zelfs in de Vereenigde Staten 
heeft het beginsel, om den arbeid van veroor- 
deelde misdadigers met den vrijen arbeid te 
doen concurreeren, wat natuurlijk ten nadeele 
van laatstgenoemden ult moet* vallen, al vrij 
wat tegenstanders gevonden, en 't schijnt niet, 
dat deze tegenstand met de jaren verminde- 
ren zal. 

Juist om deze reden zou men bij den eersten 
oogopslag de inrichting van onze beste gevan- 
genissen dan ook voor beter houden, dan die 
van Amerika. De tredmolen gaat met weinig 
of geen gedruischgepaard ; vijfhonderd menschen 
kunnen in een en 't zelfde vertrek touw pluizen, 
zonder dat men eenig geluid hoort; en beide 
soorten bezigheid zijn van dien aard, dat men 
er zoo scherp en zoo nauwlettend acht op kan 
slaan, dat het den gevangenen bijna onmogelijk 
zal zijn, een enkel woord met elkaar te wisse- 
len. Aan den anderen kant worden door 'tge- 
raas van weefgetouw, aanbeeld, timmermansha- 
mer en steenzaag die gelegenheid tot praten 
niet weinig in de hand gewerkt, en nu moge 
dat gepraat gauw in zijn werk gaan, en maar 
kort kunnen duren, gelegenhedenblijven't niet- 
temin, waartoe dergelijke bezigheden uit den 
aard der zaak aanleiding geven, doordien ze 
immers verscheiden personen heel dicht in 
elkaarsnabijheidbrengen,somsvlaknaastelkaar, 
zonder dat er zich eenige slagboom ofhinder- 
paal tusschen hen bevindt. Iemand, die zoo'n 
Amerikaansche gevangenis bezoekt, dient dan 
ook een beetje te redeneeren en na te denken 7 
voor en aleer het gezicht van een aantal men- 
schen, die met gewoon werk bezig zijn, zooals 
hij buitensdeurs gewoon is, maar half zooveel 



indruk op hem zal maken als de beschouwing 
van dezelfde personen op dezelfde plaats en 
met dezelfde kleeding, indien zij bezig waren 
met de een of andere taak, die overal gebrand- 
merkt is, als behoorende uitsluitend tottucht- 
huisboeven. In een Amerikaanschtucht- of ver- 
beterhuis vond ik het dan ook moeielijk, om 
me te overtuigen, dat ik werkelijk in een ge- 
vangenis was: een plaats van schandvlekkende 
straf en kastijding, en tot op dit uur ben ik 
't nog niet met mij zelfeens, of de menschelijke 
pocherij, dat het zoo iets niet mag zijn, wel 
wortelt in de echte wijsheid, in 't wijsgeerig 
inzicht in de zaak. 

Ik hoop, dat ik te dezen opzichte niet mis- 
verstaan moge worden, want zoo er een onder- 
werp is, waar ik 't levendigst belang in stel, dan 
is 't dit. Ik voor mij hel even weinig tot het 
ziekelijk gevoelen over, 't welk elke femelende 
logen of dronkemans-gewauwel van een beruch- 
ten misdadiger tot stof voor een krant en tot een 
reden van algemeene sympathie maakt, als ik 
overhel tot die goede oude gewoonte uit die 
goede oude tijden, die, wat zijn strafwetboek en 
gevangenis-verordeningen betreft, Engeland 
zelfs nog onder de regeering van George den 
Derden, dus waarlijk niet zoo heel lang geleden, 
tot een der bloeddorstige en meest barbaarsche 
landen van de geheele wereld maakten. Kon 
ik denken, dat het voor 't opkomend geslacht 
eenig goed zou doen, o, graag gaf ik mijn toe- 
stemming, dat de beenderen van den een of 
anderen aardigen struikroover (hoe aardiger, des 
te grager ik tusschen twee haakjes mijn toe- 
stemming zou geven) wierden opgegraven en 
bij stukken en brokken ten toon gesteld aan 
dezen of genen mijlpaal, poort of galg, die 
men maar geschikt mocht achten, om te dezen 
aanzien aan 't doel te beantwoorden. Mijn rede 
is er evengoed van overtuigd, dat dezeheeren 
onder de alleronwaardigste en liederlijkste deug- 
nieten behoorden, als ze van den anderen kant 
hiervan overtuigd is, dat de wetten en gevange- 
nissen hen in hun kwade practijken verhardden, 
of dat hun verwonderlijke ontsnappingen inde 
hand werden gewerkt door de cipiers, die in 
die bewonderenswaardige dagen zelven altijd 
misdadigers geweest waren en tot het laatst toe 
hun boezemvrienden en drinkeboers waren. 
Ook weet ik, gelijk alien weten of althans dien- 
den te weten, dat het onderwerp der gevange- 
nistucht voor onze menschelijke samenleving 
van 't uiterste gewicht is, en dat Amerika 
voor zijn op dit punt de baan schoonvegende 
hervorming en in 't oogloopend voorbeeld voor 
andere landen, groote wijsheid, groote goeder- 
tierendheid en gezuiverd staatmansbeleid aan 
den dag heeft gelegd. Door zijn stelsel te ver- 
gelijken met dat, 't welk wij op zijn leest ge- 
geschoeid hebben, wil ik alleen dit aantoonen, 
dat het onze, met al zijn tekortkomingen, 



BOSTON. 



29 



toch nog het een of ander op 't zijne vooruit 
heeft. l ) 

Het Verbeterhuis, dat ons tot deze opmer- 
king aanleiding heeft gegeven, is niet, gelijk 
andere gevangenissen, ommuurd, maar in de 
rondte met groote ruwe^staken gepalissadeerd, 
in den trant bij voorbeeld van een ruimte waar 
olifanten in gehouden worden, zooals men dit 
op oostersche platen en schilderijen af zietge- 
beeld. De gevangenen dragen een bonte klee- 
ding; en zij, die tot zwaren arbeid veroordeeld 
zijn, moeten spijkers maken of steenen houwen. 
Toen ik daar was, was-de laatste ' klasse van 
werklui bezig met het steenhouwen voor een 
nieuw tolhuis, dat te Boston gebouwd wordt. 
Ik merkte, dat het werk hen goed en vlug van 
de hand ging, ofschoon er zeer weinigen bij 
waren, (als ze er bij waren), die dat niet in de 
gevangenis geleerd hadden. 

De vrouwen, die zich alien in een groot ver- 
trek bevonden 7 werden gebruikt ora dunne klee- 
dingstoffen te maken voor New-Orleans in 
de Zuidelijke Staten. Evenalsde mannen deden 
zij haar werk stilzwijgend; en evenalsde man- 
nen werden zij nagegaan door den persoon die 
voor haar werk in moest staanof door iemand 
van zijnentwege daartoe aangesteld. 

De kook-, wasch- en andere dergelijke inrich- 
tingen zijn vrij wel gelyk aan die,' welke ik 
thuis gezien heb. De manier waarop zij 's nachts 
hun gevangenen bezorgen (die algemeen aan- 
genomen is) verschilt echter van de onze, en 
is eenvoudig en doeltreffend tegelijk. Midden 
is een groote ruimte, waarvan de vier muren 
door ramen verlicht worden, zijn vijf rijen cellen 
boven elkaar. Voor iedere rij is een Hchte ijzeren 
galerij, die men langs een trap van dezelfde 
constructie en 't zelfde materieel berei ken kan, 
behalve de onderste rij, die zich gelijkvloers 
bevind. Achter deze, rug aan rug en gekeerd 
naar den tegenovergestelden muur, zijn vijf cor- 



1) Daargelaten het door den nuttigen arbeid van gevan- 
genen verkregen voordeel, dat wo nooit kunnen hopen tot 
eenige noemenswaardige hoogte op t© voeren — misschien 
is 't niet eens geraden voor ons, dit te probeeren — zijn 
er twee gevangenissen in Louden, die in alle opzichten 
gelijk en op sommige punten , bepaald hooger staan dan 
die, welke ik in Amerika gezien of waarvan ik ooit 
gehoord on gelezen heb. De eene gevangenis „the Tothili 
Fields Bridewell," onder directie van don luitenant der 
\ koninklijke marine A. ¥. Tracey; de andere „The Middlesex 
House of Correction," waarvan de heer Chesterton direc- 
teur is. Beiden z§n verlichte en superieure menschen: en 
't zou even moeielijk wozen om perspnen te vinden, die 
beter geschikt zijn voor de function die zij met vasthoid, 
viyt, verstand en menschelijkheid verrichten^ als om do 
volkomen orde en uitstekende indenting van de door hen 
bestuurde huizen te overtreft'en. 



respondeerende " rijen cellen, die op dezelfde 
wijze toegankelijk zijn ; zoodat een beambte, die 
beneden op den 1 grond met zijn rug naar den 
muur gekeerd staat, met een oogopslag een 
overzicht heeft over de eene helft der opgesloten 
gevangenen, terwijl de andere helft insgelijks 
onder controle staat van een anderen beambte, 
die aan den overkant staat; en dat alles in een 
groot vertrek. Tenzij deze oppasser omgekocht 
mocht zijn of op zijn post mocht slapen, is 't 
onmogelyk dat er iemand ontsnappe ; want zelfs 
ingeval hij de ijzeren deur zijner eel zonder 
gedruisch open mocht bfeken (wat byna aan 't 
onmogelijke gretist), moet hij op 't zelfde oogen- 
blik dat hij buiten zijn eel verschijnt en een 
der vijf gaierijen, waar zij zich bevindt, opstapt, 
geheei en al zichtbaar wezen voor den oppasser 
beneden. In ieder dezer cellen is een klein rol- 
bed ; waar een gevangene in slaapt, nooit meer. 
Natuurlijk is het klein ; en daar de deur niet 
uit ££n stuk, maar uit traliewerk bestaat, en er 
geen luik of gordijn voor hangt, zoo kan de 
gevangene ten alien tijd bespied worden door 
den eersten den besten suppoost die daar elk 
oogenblik van den nacht voorbij kan komen. 
Alle dag krijgen de gevangenen ieder afzonder- 
lijk hun middageten door een luikje in den keu- 
kenmuur, en iedere gevangene neemt het naar 
zijn slaapcel mee, waar hij geheei alleen een 
uur lang wordt opgesloten om 't daar op te 
kunnen eten. Deze geheele inrichting trofme; 
en ik vind ze zoo navolgenswaardig, dat ik hoop 
dat de eerste de beste ...gevangenis, die wij in 
En gel and mochten bouwen, volgens dit plan 
zal ingericht worden. 

Men maakte mij de opmerking, dat men er 
in deze gevangenis noch sabel noch vuurwape- 
nen, ja zelfs geen stokken op nahoudt; en ik 
voor mij achthet onwaarschijnlijk, dat, zoolang 
ze op dezelfde voortreffelijke wijze ingericht en 
bestuurd blijft, eenig wapen, hetzlj van aanval- 
lenden of verdedigenden aard, ooit binnen haar 
muren van noode zal wezen. 

Zoo zijn de gestichten te Zu id-Bos ton! 
In alle worden de ongelukkige of verbasterde 
burgers van den Staat zorgvuldig onderwezen in 
hun plichten bigide jegens God endenmensch; 
worden omringd door alle redelijke middelen 
van gemak en- -geluk die hun toestand maar 
eenigszins toelaat; worden behandeld als leden 
van de eene, groote familie der menschheid, 
die wel is waar bedrukt, behoeftig of gevallen 
zijn, maar met dat al leden van dat eene groote 
huisgezin blij ven ; worden bestuurd door 't sterke 
Hart en niet door de sterke (doch onmetelyk 
zwakker) Hand. Ik heb ze min ofmeerbreed- 
voerig beschreven, ten eerste om dat ze dat wel 
waard zijn, ten tweede omdat het in mynbe- 
doeling ligt, ze tot een voorbeeld te stellen en 
mij daartoe te bepalen om van anderen, die we 
tegen mochten komen en wier bedoelingen 



30 



SCHETSEN UIT AMERIKA. 



dezelfde zijn, te zeggen, dat ze in ditofindat 
opzicht in de practijk te kort schieten of ver- 
schillen. 

Ik wensch, dat ik door dit verslag, dat, hoe 
onvolmaakt het ook uitgevoerd moge zyn, voor- 
zeker een goede, eerlijke bedoeling heeft, mijn 
lezers al was 't maar 66n honderdste deel kon 
schenken van 't genoegen, mij ten deel gevallen 
door 1 t bezoek van die instellingen, welkeikin 
de vorige bladzijden beschreven heb. 

Voor een Engelschman, die aan den zoo ge- 
heel en al vrouwelijken opschik van W e s t m i n- 
ster Hall gewoon is, levert een Amerikaansch 
gerechtshof een even gek gezicht op als, naar 
ik veronderstel, een Engelsch gerechtshof dit 
voor een Amerikaan op zou leveren. Behalve 
bij het oppergerechtshof te Washington (waar 
de rechters een eenvoudige zwarte toga dragen) 
vindt men daar niets bij de bedieningder justi- 
tie wat naar zoo'n ding als een pruik of vrou- 
wenjapon x ) zweemt. Daar de heeren der balie 
tegelijk advocaten en procureurs zijn (want in 
A merika bestaatdienaangaandegeenscheiding 
zooals in Engeland), houden zij zich niet 
meer op een afstand van hun cliSnten dan pro- 
cureurs by ons Hof voor de rehabilitatie van 
Insolvente schuldenaars dittenopzichtederhun- 
nen doen. De leden der jury doen alsof ze 
thuis zijn en maken 't zich zoo gemakkelflk als 
de omstandigheden maar veroorloven. Degetuige 
verschilt zoo weinig van 't aanwezige publiek, 
dat een vreemdeling, die gedurende een pauze 
binnenkwam ; moeite zou hebben, hem onder de 
overigen op te merken. En gold het toevallig 
een crimineele zaak, dan zouden zijnoogenin 
negen gevallen van de tien vruchteloos naar den 
gevangene zoeken, want dat heer zou heel aardig 
aan 't lanterfanten wezen onder de meest ge- 
ziene sieraden der balie, om zijn raadsman nu 
en dan bedenkingen in te fluisterenof met zijn 
pennemes een tandenstoker te maken van een 
oude ganzenpen. 

Toen ik de. rechtbank en te Boston bezocht, 
moest mij dat verschil natuurlijk in 't oog val- 
len. Ook keek ik eerst niet weinig vreemd op, 
toen ik merkte, dat de raadsman, die den ge< 
tuige ondervroeg, dat zittende deed. Maap 
ziende, dat hij er ook mee bezig was, om de 
antwoorden op te teekenen. en mij herinnerendej 
dat hi]* alleen was en geen Junior" had, troostte 
ik mij spoedig met de overdenking, dat de wet 
hier niet zoo'n duur artikel was als t'huisjen 
dat de afwezigheid van al dieformaliteiten, die 
wij als onmisbaar beschouwen, zonder twijfel 
een allergunstigsten invloed op de rekening der 
rechtskosten uitoefent. 



1) Tot nariclit dione, dat men voor vrouwenjapon on 
tabberd ia 't Engelsch oen en 't zelfde woord gebruikt. 

Vert. 



In ieder Hof is ruimschoots voor 't gemak 
der burgers gezorgd. Trouwens dit treft men 
overal in A merika aan. Bij el'fce openbare 
instelling wordt het recht der beyolking, om 
tegenwoordig te zijn bij de behandeling der 
zaken en daarin belang te stellen, vplkomen en 
duidelyk erkend. Daar vindl men geen grimmige 
deurwaarders, die hun den slakkengang gaande 
beleefdheid voor een fooitje te kopp veilen; 
ook geloof ik oprecht, dat men daar geen amb- 
tenaar zal vinden, die zich op grond van zijn 
ambt de geringste lompheid zou durven verqor- 
loven. Niets wat nationaal eigendom is laat men 
voor geld kijken; en geen openbaar ambtenaar 
stelt zich aan als de explicateur van een ker- 
mistent. In de laatste jaren zijn ook wij begonqpn 
om dit goede voorbeeld na te volgen. Ik hoop, 
dat we daarmee voortzullengaan; en dat zelfs 
dekens en kapittels in de volheid des tijds be- 
keerd zullen worden. 

Voor de burgerHjke rechtbank was een zaak 
aanhangig overaangevraagde schadevergoeding 
wegens een ongeluk op een spoorweg. De ge- 
tuigen waren onder vraagd,en de raadsman richtte 
zich tot de jury. De geleerde heer (evenals 
sommige zijner Engelsche broederen) was lang- 
dradig om er wanhopig van te worden, en bezat 
de opmerkelijke bekwaamheid om 66n en dezelfde 
zaak gedurig te herhalen. Zijn groot thema w$s : 
„ Warren de machinist/ en in iederen volzin, 
dien hi] uitsprak, hoorde men maar niets anders 
dan: „ Warren de machinist." Ik luisterde nage- 
noeg een kwartier naar hem, en toen ik na 
vetioop van dien tijd de gerechtzaal verliet, 
even wijs als ik er in gekomen was, voelde ik 
me alsof ik weer thuis was. 

In de eel voor de gevangenen zafc een jongen, 
die wegens diefstal terecht zou staan.Inplaats 
nu dat deze jongen in een gevangenis zou op- 
gesloten worden, werd hij naar 't asyl teZuid- 
Boston gestuurd, en leerde daar een ambacht ; 
zoodat hij zich na verloop van tijd bi] den een 
of anderen knappen baas kon verhuren. Zoo- 
doende werd, naar menredelijkerwijze magho- 
pen, de ontdekking zijner overtreding niet het 
preludeum van een leven der schande en van 
een ellendigen dood, maar baande hem integen- 
deel het pad om terug te keeren van den weg 
der ondeugd en een waardig lid dermaatschappi] 
te worden. 

Ik ben in 't geheel niet een onvoorwaardelijk 
bewonderaar van onze wettelijkerechtsvormen f 
waarvan ik vele al heel belachelijk vind. Vreemd 
moge het ook schijnen, dit neemt evenwel niet 
weg, dat er een zekere mate van bescherming 
schuilt in de pruik en de japon, ja, dat die 
offlcieele kleeding als 't ware een vrijbrief geeft 
voor persoonlijke verantwoordelijkheid, waar- 
door die onbeschofte houding en taal, en die 



BOSTON. 



31 



schromelijke verbastering van 't ambt, van een 
pleiter voor De W^aarheid, welke men zoo vaak 
bij onze gerechtshoven aantreft, niet weinig in 
de hand worden gew,erkt. Niettemin, ik kan 't 
niet helpen, raaar ik b^twijfel of A m e r i k a in 
zijn begeerte om de ongerijmdheden en mis- 
bruiken van 't oude stelsel af te schudden, niet 
in een ander uiterste vervallen is, en vraagmij 
zelven ernstig af, of 't niet wenschelijk is, vooral 
in zoo'n kleine stad als deze, waar men elkaar 
zoo van nabij kent, 6m de rechtspleging van 
zekere kunstmatige slagboomen te omringen, 
waardoor ze althans voor: „dag, ouwe jongen ; 
altyd welgeweest?" en.soortgelijkegemeenzame 
praatjes uit het alledaagsche leven gevrijwaard 
is. Al de hulp die zij en in 'b karakter en in 
de bekwaamheid van dp leden der rechterlijke 
macht kan hebben, niet' alleen hier maar overal 
elders, heeft zy en verdient dit volkomen ; maar 
ze heeft nog iets meer noodig, en dat niet om 
indruk te maken op hen die nadenkenengoed 
op de hoogte zijn, maar op de onwetenden en 
de Jan Salies; een klasse waartoe sommige ge- 
vangenen en verscheidene getuigen behooren. 
Ongetwijfeld waren deze instellingen op 'tbe- 
ginsel gebaseerd, dat zij, die zoo'n ruim deel 
hadden in 't maken der wetten, ze ook zeker 
zouden eerbiedigen. Maar de ondervinding heeft 
bewezen dat deze hoop mank gaat; want nie- 
mand weetbeter danderechtersvanA m e r i k a, 
dat zoodra er maar een opschudding komt onder 
't volk van eenigszins noemenswaardige betee- 
kenis, de wet krachteloos is en tijdelijk haar 
eigen suprematie niet handhaven kan. 

De toon, die. in de samenleving heerscht, ge- 
tuigt van de uiterste beleefdheid, hoffelijkheid 
en wellevendheid. De dames zijn ontegenzeglijk 
zeer mooi — wat haar gezicht betreft: maarik 
ben verplicht het daarbij te laten. De opvoeding, 
die zij krijgen, is zoo wat van 't zelfde allooi 
als bij ons, noch beter noch slechter. Men had 
me daaromtrent allerlei wonderlijke vertelseltjes 
op de mouw gespeld, maar daar ik er geen 
geloof aan sloeg, kon 't mij natuurlijk niet tegen- 
vallen. „Blauwe" x ) dames zijn er te B o s t o n, 
maar gelijk wijsgeeren va,n die kleur en sexe in 
de meeste andere landen, zijn zij er meer op 
uit, voor iets bijzonders gehouden te worden 
dan om werkelijk iets bijzonders te zijn. Zoo 
zijn er ook B evangelis,che B dames, wier gehecht- 
heid aan godsdienstvormen en afschuw van 
schouwburg-vermakelykheden voorbeeldig mo- 
gen heeten. Dames, die er hartstochtelijk veel van 
houden, om lezingen bij te wonen, worden onder 
alle klassen en standen gevonden. Op de min 
of meer naar 't buitenleven zweemende wijze 



1) Blauw is een der scheldwoorden in Engeland, 
die men den Presbyterian en naar *t hoofd pleegt te wer- 
pen, en wil dan zooveel zeggen als hier te lande vroom 
of fy n. Vekt. 



van samenleving, die in steden als deze de over- 
hand heeft, heeft de kansel grooten invloed. Men 
zou wel zeggen, dat de kansel in N i e u w-E n- 
g e 1 a n d (altijd met uitzondering van de leeraren 
der Unitariers) het als 't voornaamste doel van 
van zijn ambt beschouwde, om alle onschuldige 
en betamelijke uitspanningen te veroordeelen. 
De kerk, dekapel, de leeszaal zijn de eenige 
middelen van opwekking die geoorloofdzijn, en 
naar de kerk, de kapel, de leeszaal stroomen 
de dames dan ook heen. 

Overal waar men zijn toevluctit neemt tot den 
godsdienst bij wijze va-n sterken drank en als 
een middel om de saaie eentonigheid van 't 
huiselijk leven af te breken, zullen natuurlijk 
die leeraren den meesten loop hebben en 't best 
bevallen,. die de kunst verstaan, om detoehoor- 
ders den hoogsten wil in te peperen. Zy, die 
het pad naar de Eeuwigheid met de grootste 
dosis zwavel bestrooien, en de bloemen en bla- 
deren, die langs den weggroeien, hetongenadigst 
vertrappen ; ze zullen voor de rechtzinnigsten 
doorgaan; en zij,, die met de grootste taaiheid 
op ; t aanbeeld slaan dat men alles behalve op 
zijn sloffen de hemelpoort binnentreedt, zullen 
door alle ware, geloo vers aangezien worden als 
de zoodanigen die er zeker door zullen gaan, 
alhoewel het hun zeker nogal wat moeite zou 
kosten om de vraag te beantwoorden, op wat 
voor grond zij tot deze ge vol gtrekking gekomen 
zijn. Zoo gaat het thuis, zoo gaat het buitens- 
huis; ja, 't is overal koekoek een zang. Wat nu 
die andere uitspanning betreft, de Lezing na- 
melijk, deze heeft ten minste de verdienste, dat 
ze altijd nieuw is. De eene lezing volgt toch 
de andere zoo gauw op de hielen, dat men er 
geen een onthoud, en veilig zou men de serie 
van de lezingen der eene maand in de volgende 
maand kunnen herhalen, met haar bekoorlijk- 
heid van ongebroken nieuwheid en haar on- 
verminderde. belangrijkheid. 

, De vruchten der aarde groeien op in verrotting. 
Uit de verrotting dezer dingen is te B o s t o n 
een sekte van wijsgeeren opgekomen, bekend 
onder den naam van Transcendentalisten. Toen 
ik onderzoeken ging wat deze benaming eigenlijk 
beteekende, werd mij te verstaan gegeven, dat 
al wat onverstaanbaar was zeker transcendentaal 
was. Daar mij deze opheldering niet veel troost 
schonk, zette ik het onderzoek nog verder voort, 
en vond dat de Transcendentalisten volgelingen 
zijn van mijn vriend den heer C^rlyle, of, laat 
mij liever zeggen, van een volgeling van dezen 
heer, den heer Ralph Waldo Emerson. Deze 
heer heeft een deel zoogenaarrjide Essays (Proe- 
ven) geschreven, waaronder veel dat droo- 
merig en hersenschimmig is (als hij 't my niet 
kwalijk zal nemen, dit zoo te betitelen), maar 
nog meer dat waar en mannelyk, eerlijk en stout 
mag heeten. Transcendentalisme heeft nu en 
dan zijn afdwalingen (welkeschoolheeftzeniet?) 



32 



S0HET8EN UIT AMERIKA. 



maar desniettegenstaande heeft het goede gezon- 
"de eigenschappen ; eigenschappen waarvan de 
minste zeker niet is een hartige afschuw van dat- 
gene wat wy Engelschen onder den naam van 
„Cant" *) plegen aan te duiden en een geschikt- 
heid om die walglijke ondeugd in al de ontelbare 
variteiten van haar eeuwigdurendekleerenkaste 
betrappen. En daarom als ik een Bostonner was, 
dan denk ik, dat ik een Transcendentalist zou 
wezen. 

De eenige predikant, dien ik te Bostoij 
hoorde, was de heer Taylor, die zich in 't bij- 
zonder tot zeevolk richtte, en eens zelf een zee- 
man was. Ik vond zijn kapel in een van de nauwe 
oude straten aan den waterkant met een vroo- 
lijke blauwe vlag, die onbelemmerd van 't dak 
wapperde. Op de galerij vlak tegenover den 
preekstoel was een klein koor van mannelijke en 
vrouwelyke zangers, een violoncel en een viool. 
De prediker zat al in den preekstoel, die op pi- 
laren rustte, en achter hem met eengeschilderde 
draperie versierd was, die er levendig en ietwat 
theatraal uitzag. Hij zag er als een echte zee- 
bonk nit van zes of acht en vijftig jaar; met 
diepe rimpels, die als 't ware in zijn gezicht ge- 
groefd war en, donker haar en een stroef, vinnig 
oog. Over 't geheel genomen maakte zijn uiterlijk 
echter een pleizierigen indruk. 

De dienst begon met een gezang, waar een 
gcbed op volgde, dat voor de vuist werd uit- 
gesproken. Het had het gebrek van in gedurige 
herhalingen te vervallen, dat in den regel met 
zulke gebeden plaats vindt ; maar was overigens 
ongekunsteld en begrijpelijk van inhoud, en 
ademde een gevoeligen en liefdevollen toon 
die niet zoo algemeen een kenmerk is van dit 
deel der godsdienstoefening als *t wel diende te 
wezen. Nadat dit gebed uit was, las hij zijn 
tekst voor, die aan Salomo's Hooglied ontleend 
was en, voordat den dienst begon door een of 
ander onbekend lid der vergadering op den 
lessenaar was neergelegd geworden. De tekst 
luidde als volgt: „Wie is zy, die daar opkomt 
uit de Woestijn aan den arm van haar Greliefde?* 

Hij behandelde dezen tekst op allerlei manieren ; 
en knoopte er allerlei beschouwingen aan vast; 
maar altijd geestig en met ru we welsprekendheid 
juist berekend voor 't bevattingsvermogen zijner 
toehoorders. Yergis ik me niet,dan was h\] er meer 
op uit, om in hun geest te spreken en door hen be- 
grepen te worden, dan om zijn eigen geleerdheid 
te laten luchten. De beelden, waar hij zich af en toe 
van bediende, waren alien aan de zee ontleend en 



1) Cant — eon soort van Farizeesche eigensehap om 
zich opzettelijk van woorden te bedienen die gansch wat 
anders a c h ij n e n, dan ze werkelijk bedoelen. 

Vert. 



aan'tgeenineenzeemanslevennuendanvoorkan 
komen ; dikwyls waren ze van treffende juistheid. 
Zoo sprak hij hun van „ dien roemrijken man Lord 
Nelson* enCollingwood, en sleepteer niets, zooals 
men dit noemt, bij de haren bij, maar al wat hij bii- 
bracht behoorde by 't onderwerp, was natuurlijk- 
en wel berekend om indruk te maken. Eaakte bij: 
echter wat al te zeer in vuur, dan liep er soms wel 
een beetje kool onder door— gestoofd door Bun- 
yan en Balfour van Barley. — Dan namelijk nam 
hij zyn grooten quarto bijbel onder den arm, stapte 
er den preekstoel mee op en neer, en keek daarbij 
gestadig naar'tmiddelpuntder vergadering. Kom, 
laten we deze preekmethode van den heer Taylor 
nog wat nader verklaren. Als hij nu zijn tekst toe- 
paste op de eerste bijeenkomst zynerhoordersen 
de verwondering der Kerk schilderde over hun 
aanmatigende verwaandheid om zoo maar op hun 
eigen houtje een nieuwe gemeente te stichten, zie, 
daar hield hij op de manier die ik zoo even be- 
schreven heb, op eens met zijn bijbel onder zijn 
arm op en ging daarna in dezer voege voort: 
„Wie zijn deze — wie zijn zij ~~ wie zijn deze 
jongens van Jan de Wit? Waar komen ze van- 
daan? Waar gaan ze naar toe? Waar ze vandaan 
komen! Wat is hierop het antwoord?(Nu leunt 
hij over den preekstoel en wijst met zijne rechter- 
hand naar beneden.) „ Waar ze vandaan komen ? 
Van beneden 1" Hier gaat hij weer een beetje ach- 
teruit en kijkt de zeelui aan die voor hem zitten.) 
„Van beneden broeders. Van onder de luiken der 
zonde, die de duivelboven jelui dicht heeft gesme- 
ten. Ziedaar waar jelui vandaan kwam !" (Nu loopt 
hij in den preekstoel heen en weer.) „En'.'waar ga 
jelui naar toe? (Hier blijfthij op eens stilstaan.) 
„Waar jelui naar toe gaat? Naar bo ven !" Heel 
zacht en in de hoogte wijzende. „Naar bovenT 
(Luider.) „Naar boven!" (Nog luider.) „Ja, daar 
ga jelui naar toe —met 'n gunstigen wind — direct 
koers zettende naar deglorie desHemels, waar 
men noch storm noch vuil weer kent ; waar de god- 
deloozen geen kwaad meer kunnen brouwen, de 
vermoeiden uitrusten." (Al weer loopt hij heen en 
weer.) Ja, daar ga jelui naar toe, lieve vrienden. 
Zoo is' 't. Dat 's de haven. De echte haven, 't Is 'n 
gezegende haven — uit welken hoek de windook 
waait en wat voor getij we ook hebben ? geen nood'! 
daar is 't water altijd stil, daar dry ven wenietnair 
't strand en stooten op klippen, daar laten de ka- 
bels niet los en drij ven we de zee in. . . Neen daar is: 
Vrede — Vrede — Vrede — niets anders dan 
Vrede 1" (Nog eens de oude wandeling, en op den 
bijbel tikkend dien hij onder zijn linkerarm houdt.) 
„Maar hoe 1 komen deze jongens van Jan de Wit ui t 
deze wildernis, is dat wel zoo ? Ja. Uit de akelige, 
verzengde woestijn der Ongerechtigheid, wier 
eenige oogst de Dood is. Maar leunen ze op iets — 
of leunen ze op niets, deze arme zeelui ? Drie tik- 
ken op den bijbel.) „0 wel zeker.— Wel zeker. 
— Zij leunen op den arm van hun Geliefde.* (Nog 
drie tikken.) „Op den arm van hun Geliefde." 



BOSTON. 



33 



(Nog drie, en een wandelingetje.) „Loods, leid- 
ster en kompas, allestegelijk, voor allemaal — 
hier is-i." (Nog drie tikken op den bijbel.) „Ja, 
hier is-i. Hiermee kunnen ze hun zeemansplicht 
als m annen ver vullen, en ook zelfs in den uitersten 
noodkalm vanbinnenblijven." (Nog twee tikken.) 
„Leunende op den arm van hun G-eliefde kunnen 
zijja kunnen zelfs deze armenjongens uit dewil- 
dernis vandaan komen, en opwaarts — opwaarts 
— opwaarts gaan \ n (Telkens alshij dit woord her- 
haalt, gaat zyn hand al hooger en hooger, zoodat 
ze eindelijk en ten laatste boven zijn hoofd uit- 



sterkt is geworden door tweebijzonderheden, en 
die zijn de volgende : ten eerste, drukte hij zijn 
hoorders terdege op 't gemoed,dat de trouwe waar- 
neming van den Godsdienst niet onvereenigbaar 
is met een beminnelyk gedrag en een nauwge- 
zette vervulling van de plichten van hun stand, 
een vervulling die stip.t van hen vereischt wordt ; 
en ten tweede, deed hy hen opmerken, dat zij 
zich toch hiervoor moesten wachten, om zicheen 
monopolie van 't Paradljs en zijnheilgoederen 
toe te eigenen. Nooit hoorde ik tot dusverre deze 
beide punten zoo wijs aanroeren (als ik ze ooit 




DAAE SPEIKGT OP EENS ONZE LEVEISTDIGE JOWGE HELD EE BIJ. (Biz. 50). 



steekt ; daarbij kijkt hij zijn toehoorders vreemd 
aan en drukt het baek triomfantelijk tegen zijn 
borst, totdat hij van lieverlede tot een ander 
deel zijner preek overgaat.) 

Ik heb dit minder als een bewijs van des predi- 
kers verdienstelijkheid aangehaald danwel als een 
staaltje van zyne uitmiddelpuntigheid, ofschoon 
zelfs dit, en in verband met zijne geheele houding 
en voorkomen, en met het karakter zijner toehoor- 
ders, onwillekeurig indruk moest maken.Niette- 
min 7 't kan wel zijn, dat de gunstige indruk, dien 
hij op mij maakte, grootendeels ontstaan en ver- 



heb hooren aanroeren) door eenigen predikervan 
die soort. 

Daar ik den tijd dien ik te B o s t o n doorbracht, 
besteed heb om op de hoogte te komen van deze 
dingen, om den loop te bepalen dien ik op mijn 
verdere reizen dacht te volgen, en om me voort- 
durend te midden van 't maatschappelijk le ven a] - 
daar te bewegen, zoo geloof ik niet, dat ik de ge- 
legenheid heb, om dit hoofstuk te verlengen. Die 
maatschappelijke gebruiken waar ik noggeenge- 
wag vangemaakt heb, laten zich echter met wei- 
nig woorden beschrijven. 



Dickkxs. Schetsen uit Amerika en tafereelen uit Ifialie\ 



34 



SCHETSEN UIT AMERIKA. 



Om twee uur wordt gewoonlijk het middagmaal 
gebruikt. Heeft men echter gasten bij zich ten eten 
gevraagd dan dineertmeneerstomvijfuur;enop 
een avondpartij soupeert men zelden later dan om 
elf uur, zoodat men in den regel zelfs van zoo'n 
partij, voor middernacht naarhuis gaat. Nooit kon 
ik eenig verschil ontdekken tusschen een partij te 
BostoneneenpartijteLonden,behalvedatop 
de eerste plaats de uren van komen en gaan voor 
alle partijen beter geregeld zijn; dat deconversatie 
misschien een beetje luiderenpleizierigerisjdat 
men gewoonlijk van een gast verwacht dathy tot 
boven in de nok van 't huis klimmen zal om zijn 
mantel te halen ; dat hy zeker is op ieder diner een 
ongewonen berg gevogelte op de tafel te zien, en 
op ieder souper ten minste twee kolossalen kom- 
men heet gestoofde oesters, in ieder waarvan een 
half opgeschoten hertog van Clarence gemak- 
kelijk gesmoord zou kunnen worden. 

In Boston zijn twee schouwburgen, die vrij 
ruim en goedgebouwd zijn, maar waar het droevig 
mee gesteldis, wat de ondersteuningbetreft die zij 
van f t publiek genieten. De weinige dames, die er 
gebruik van maken, zitten, gelijk]hettrouwensbe- 
hoort, op de voorste rijen derloges. 

In geen hotel vind men een rookkamer, bijge- 
volgwas er ook geene in de onze; maar de gelag- 
kamer is een groot vertrek met een steenen vloer 
en daar loopen de lui den geheele avond heen en 
weer, daar loopen ze in en uit,daar staan ze en roo- 
ken ze,zooals hun ditinvalt. Daar wordt de vreem- 
deling ookingewijdindegeheimenvan Gin-sling, 
Cock-tail, Sangaree, Mint Julep, Sherry-cobbler, 
Timber Doodle en andere vreemdsoortige drank- 
ken. Het huis is vol kostgangers, gehuwde en een- 
loopeftde, waarvan verscheidene eenwekelijksch 
contract sluiten voor hun kost en logies : de prijs 
verminderd natuurlijk al naarmate ze hooger op 
willen klimmen. Open tafel wordt ergehouden in 
een zeer mooie zaal, waar men kanontbijten, bet 
middagmaal gebruiken en het avondmaal. Het ge- 
zelschap,datgewoonlijk daarbij aanzit,wisseltvan 
een- tot tweehonderd, soms meer. Telkens als er 
zoo'n verschillendtijdperk van den dag aanbreekt, 
wordt dit door een ontzaglijken gong aangekon- 
digd die alderamenindekozijnendoetschudden, 
als ,'t geluid door 't huis weerklinkt, en zenuwaoh- 
tige reizigers niet weinig van streek brengt. Er is 
ook een ordinaris voor dames en een ordinaris 
voor heeren. 

In onze particuliere kamer zou men 'smiddags 
voor geen geld ter wereldde tafel dekkenzonder 
een grooten glazen schotel bramen midden op ta- 
fel te zetten ; en het ontbijt zou geen ontbijt ge- 
weest zijn tenzij devoornaamste schotel eenhomp 
ossevleeschware met een groot plat been in 't mid- 
den, zwemmende in heete boter en bestrooid met 
de allerzwartste peperdie ermetmogelijkheidte 



krijgen is. Onze slaapkamer wasruim enluchtig, 
maar(gely k iedere slaapkamer aan dezen kantvan 
den Atlantischen Oceaan) armzalig gestoffeerd ; 
zelfs om 't ledekant noch voor de ramen hangen 
er gordijnen. Ze had evenwel 66n buitengewone 
weelde in den vorm van een geschilderd houten 
kleerenkast, ietskleiner dan een Engelsche staan- 
klok; of bijaldien deze vergelijking onvoldoende 
mocht zyn om den lezer een juist denkbeeld van 
haar afmetingen te geven, dan zal men dienaan- 
gaande eenigszins beter op de hoogte komen,als ik 
zeg, dat ik veertien dagen en veertien nachten in 't 
vaste geloof verkeerd heb,datdiekasteen stort- 
bad was. 



VIERDE HOOFDSTCJK. 
LOWELL. 

EEN AMERIKAANSOHE SPOORWEQ. LOWELL EN 
ZIJN FABRIEKEN. 

Alvorens Boston te verlatcn, wijddeike^n 
dag aan een uitstapje naar Lowell. Voor dit be- 
zoek bestem ik een afzonderlijk hoofdstuk, niet 
om dat ik van plan ben, het in al zijn bijzonderhe- 
den te beschrijven, maaromdatik'tmijherinnei- 
als iets dat op zichzelf staat, en niets minder be- 
geer dan dat mijn lezers 't zelfdezullen doen. 

Bij deze gelegenheid maakte ik vooj-'teerst 
kennis met een Amerikaanschen spoorweg. 
Daar deze werken in alle staten vrij wel op 
elkaar gelyken, zoo laten zich hun algemeene 
kenmerken gemakkelijk beschrijven. 

Er zijn wagens eerste en tweede klasse zooals bij 
ons; maar eriseenheeren-waggoneneen dames- 
waggon : het eenige verschil is, datindeneersten 
wagen iedereen rookt en in den tweeden nie- 
mand. Daar een zwarte nooit met een blanke reist, 
zoo is erookeenneger-waggon, een bakbeestach- 
tige kast in den trant bij voorbeeld als waarmee 
Grulliver uit het koninkrijk Brobdignacin zee 
stak. De trein onderscheidt zich verder door veel 
gehots, veel gedruisch, veel paneelen, nietalte 
veel ramen, een locomotief, een gillend gefluit en 
een bengel. 

De waggons gelijken op gemeene omnibussen, 
maar zijn grooter: dertig, veertig, vijftig menschen 
gaan er iri. In plaats dat de zitplaatsen van 't eene 
eind naar ? t andere loopen, zijn ze kruiselings aan- 
gebracht. Aan weerszijden is er zoo'n langerij, 
met een nauwen doorloop in *t midden en aan 
beide einden een portier. Midden in den wagen 
staat gewoonlijk een kachel, die, met houtskool of 
anthraciet gestookt, meestentijds gloeiend is. De 
wagen is zoo potdicht, dat het niet is om uit te 
houden, en tusschen u zelven en het een of 
andere voorwerp waar ge toevallig naarkykt, 
ziet ge de heete lucht tintelen of het de geest 
van den rook was. 



EEN AMERIKAANSCHE SPOORWEG. 



35 



In den dames-waggon bevinden zich tal vanhee- 
ren, die dames bij zich hebben. Er zijnooktal van 
dames, die niemand bij zich hebben : want laat 
een dame alleen reizen van 't eene eind der Ver- 
eenigde Staten naar >t andere, zekanerzeker van 
zijn, dat ze overal met de meeste hoffelijkheid en 
onderscheiding zal behandeld worden. De con- 
ducteur of hij die de kaartjes ophaalt, of oppasser 
of wat hij ook moge zijn, draagtgeen uniform. Hij 
loopt den wagen op en neer, in en uit, al naar 't 
hem invalt; leunt tegen de deur met zijn handen 
in zijn zakken en gaapt u aan als ge bijgeval een 
vreemdeling zijt, of knoopt met de passagiersom 
hem heen een gesprekaan.Tal vannieuwsbladen 
worden voor den dag gehaald, waarvan echter 
maar weinige gelezen worden. Iedereen spreekt 
met u, of met dezen en genen, al naar 't hem in 
zijn hoofd komt. Zijt ge een Engelschman, dan 
verwacht hij, dat die spoorweg erg gelijkt op 
een Engelschen spoorweg. Zegt gij: „neen, fl dan 
zegt hij (vragenderwijs); Ja!" en vraagt in wat 
voor opzicht ze dan verschillen. Een voor een 
telt ge de voornaamste punten van verschil op, . 
en bi| ieder punt zegt hij (altijd vragenderwijs) : 
Ja?" Dan spreekt hi] zijn vermoeden uit, dat 
geinEngeland niet gauw reist, en op uw ant- 
woord dat dit wel het geval is, zegt hij alweer (en 
altijd vragenderwijs): „Ja?" en, men kan 'them 
aanzien, gelooft u niet. Na een lange pauseering 
maakt hij gedeeltelijk tot u en gedeeltelijk tot 
„den knop van zijn wandelstok de opmerking, dat 
ook Yankees voor een voortvarend volk door- 
gaan ;" waarop g ij „ja" zegt en hij (maar ditmaal 
bevestigenderwijs) insgelijks Ja* zegt, en als ge 
danhetraampjeuitkijkt, vertelthiju, daterachter 
dien heuvel en een mijl of drie van 't volgende sta- 
tion een netstadje is, waarvan deliggingallerliefst 
is,meteenzijnverwachtingtekennengevende,dat 
ge wel van plan zult zijn, daar op te houden. Het 
ontkennend antwoord geeftnatuurlijkaanleiding 
tot meer vragen met betrekking tot u w voorgeno- 
men route (welk woord de Yankee niet r o e t maar 
altijd raut uitspreekt); en waar ge ook naar toe 
moogt gaan, altijd en eeuwig wordt u aan 't ver- 
stand gebracht, dat ge zonder onmetelijkemoeie- 
lijkheid en gevaar daar nooit kunt komen, en al de 
grootsche gezichten overal behalve daar zijn. 

Krijgt een dame zin in de zitplaats van den een 
of anderen mannelijken passagier, dan brengt de 
heer, die haar vergezelt, hem daarvan in kennis, 
waarop hij onmi'dddllyk en heel beleefd opstaat. 
Depolitiekwordtdrukbesproken,insgelijksde ban- 
ken en 't katoen. Bedaarde lui vermijden de quaes* 
tie van 'tPresidentschap,want over vierd'halfjaar 
zal er een nieuwe verkiezing plaats vinden en men 
is al druk in de weer om zijn ge voelen omtrent deze 
of gene party lucht te geven. De groote constitu- 
tioneele eigenaardigheid dezerinstellingbestaat 
toch hierin, dat zoodra de heftige stryd van de 
laatste verkiezing achter den rug is, de heftige 
strijd voor de volgende begintjietswateenonuit- 



sprekeliike troost voor alle mannetjes van gewicht 
onder de staatkundige en echte patriotten is : dat 
is te zeggen voor negen en negentig mannen en 
jongensvaniederenegenennegentigeneenkwart. 

Behalve daar waar een zijtak zich bij den hoofd- 
weg aansluit, is er zelden meer dan 6en spoor, zoo- 
dat de weg erg smal is, en 't uitzicht, overal waar 
een diepe overloop is, alles behalve uitgestrekt; 
waar zoo'n overloop niet is, ziet het tooneel er al- 
tijd op een en dezelfde wijze uit. Mijlenachtereen 
in hun groei belemmerde boomen ; sommige door 
de bijl geveld, sommige door:den windomverge- 
worpen,sommige half ge vallen en leunende op hun 
buren, verscheidene waarvan de stronken alleen 
zijn blij ven staan, die halverwege in 't moeras zyn 
verborgen, ander.e tot sponsachtige snippers ver- 
molmd. Tot zelfs de grond bestaat er uit zulke 
brokstukkenjiederepoelvanstilstaand water heeft 
zijn korst van verrot hout; aan iederen kant zijn de 
takken en stammen en stronken van boomen, 
iniedere mogelijke phase van verval, ontbinding 
en verwaarloozing. Nu eens komt ge voor een mi- 
nuut of wat in een open streek voor den dag, waar 
ge *t een of andere heldere meer of poel ziet glin - 
steren,zoogrootalsmenigeEngelscherivier,maar 
zoo klein hier ; dat het bijna geen naam heeft ; dan 
weer snapt ge eon vluchtig gezicht van een nabu- 
rige stad, met haar heldere witte huizen en koele 
piazza's, haar stijve kerk en school, altemaal in 
Nieuw Engelands trant, daar... wir-r-r-r! 
bijna voordat gij ze gezien hebt, komt hetzelfde 
donkere scherm : die in hun groei belemmerde 
boomen, de stronken, de stammen, het stilstaande 
water — alles zoo precies gelijkende op 't laatste 
tooneel, dat ge gezien hebt, dat ge zoudt denken 
als met een tooverslag verplaatst te zijn. 

De trein houdt op in de bosschen, waar de on- 
mogelijkheid, dat iemand de geringste reden zou 
hebben om uit te stappen. alleen geevenaard 
kan worden door de kennelijk wanhopige hope- 
loosheid dat daar iemand zou zijn om in te stap- 
pen. Hij stuift door den slagboom heen den 
weg over, waar men noch poort, noch politie- 
agent, noch signaal vindt ; niets dan een ruwe 
houten plank waar deze letters op geschilderd 
zijn: „als de bengel luidt, kijk dan uit 
naar de locomotief." En alweer snort hij hals 
over kop voort, alweer duikt hij door de bos- 
schen, ziet het daglicht, ratelt over de onsterke 
bogen heen, rommelt over den zwaren grond, 
vliegt onder een houten brug door, die het licht 
in een ommezien voor een seconde onderschept, 
maakt plotseling al de sluimerende echo's in de 
hoofdstraat eener groote stad wakker, en stuift 
op de „bonnefooi w door elkaar, er op of er 
onder, tot midden op den weg voort. Daar — 
terwijl fabrieken aan den gang zijn en lieden 
tegen hun deuren en ramen leunen, en jongens 
vliegers oplaten en knikkeren, en mannen roo- 
ken, en vrouwen babbelen, kinderen kruipen en 
varkens aan 't wroeten zijn, en ongewone paar- 



86 



SCHETSEN UIT AMERIKA. 



den achteruitslaan en steigeren, dicht in de na- 
bijheid der rails — daar — on, on, on — daar 
raast de dolle draak van een locomotief met 
zijn trein van wagens met een stortbui van 
vonken om hem heen; gillende, sissende, krij- 
schende, hijgende; ,totdat het dorstig monster 
onder een overdekten weg stopt om te drinken, 
het volk er zich omheen verzamelt, en ge tijd 
heb.t om weer adem te halen. 

Aan 't station te L o w e 1 1 werd ik opgewacht 
door een heer, die volkomen op de hoogte was 
van 't fabriekwezen daar ter plaatse, en mij met 
genoegen aan zijn geleide overgevende, ging ik 
dadelijk die wijk der stad opzoeken, waar de 
fabrieken, het doel van mijn bezoek, stonden. 
Alhoewel van jonge dagteekening — want be- 
driegt mijn geheugen me niet, dan is 't een 
fabrieksstad die nog maar een en twintig jaar 
oud is — is Lowell een groote, volkrijke en 
welvarende plaats. Die aanwijzingen van haar 
jeugd, die eerst iets aantrekkelijks voor 't oog 
hebben, zetten er echter op den duur iets ge- 
maakts ? iets vreemds, aan bij, dat voor een be- 
zoeker uit oude streken nogal een grappigen 
indruk maakt. Het was een allersmerigste win- 
terdag, en niets in de geheele stad zag er in 
mijn oog oud uit, behalve de modder, die op 
sommige plaatsen een knie hoog lag, dat men 
onwillekeurig in de verzoeking kwam om aan 
te nemen, dat ze daar gelegen had sinds de 
wateren van den Zondvloed tot hun gewone 
peil gezakt waren. Hier zag men een nieuwe 
houten kerk ? die, daar ze geen toren had en 
nog niet geschilderd was, er uitzag als een 
monsterachtige pakkist zonder adres er op. Daar 
zag men een groot hotel, waarvan de muren 
en collonades zoo licht en dicht waren, dat het 
er precies uitzag alsof het van speelkaarten was 
gebouwd. Toen we dat gebouw voorbijgingen, 
zorgde ik er voor, mijn adem in te houden, 
en begon ik te trillen toen ik een werkman op 
het dak zag komen, uit vrees dat hij, mocht 
hij onattent genoeg zijn wat hard met zijn voet 
te stampen, het geheele gebouw in elkaar zou 
kunnen trappen, dat het krakend naar beneden 
viel. Zelfs de rivier, die de machines in de 
fabrieken in beweging brengt (want bij alien is 
water de beweegkracht) schijnt een nieuw aan- 
zien te krijgen van de frissche gebouwen van 
helder rooden steen en geverfd hout, waartus- 
schen zij heenloopt, en in haar gemurmel en 
geklots zoo'n lichtzinnige, onbedachtzame en 
dartele rivier te zijn als men met mogelijkheid 
zou kunnen begeeren. Men zou zweren, dat elke 
„bakkerij," „kruidenierswinkel* en ,,boekbinde- 
rij" en andere soortgelijke magazijnen gisteren 
voor 't eerst de affaire begonnen hadden. De 
vergulde vijzels en stampers, die op de lijsten 
der zonneblinden buiten de drogistwinkels bij 
wijze van uithangbord vastgemaakt waren, zagen 
er uit alsof ze zoo even de Mun.t der Vereenigde 



Staten verlaten hadden; en toen ik een zuigeling 
van een paar weken in de armen van een vrouw 
om den hoek eener straat zag, vroeg ik mij 
zelven met onwillekeurige verwonderingaf waar 
het kind vandaan kwam, daar ik zelfs geen 
oogenblik veronderstelde, dat het in zoo'n jonge 
stad als Lowell kon geboren zijn. 

Er zijn tal van fabrieken in Lowell, die 
alien tot datgene behooren wat wij een Yen- 
nootschap zouden noemen, maar in Amerika 
een Corporatie genoemd wordt. Verscheidene 
daarvan bezocht ik, bij voorbeeld een wolspin- 
nerij, een tapijtfabriek en een katoenfabriek ; 
nam ze nauwkeurig op, en zag ze zooals ze op 
een gewonen werkdag er altijd uitzien. Laat mij 
er bijvoegen, dat ik ook goed bekend ben met 
onze fabriekssteden in E n g e 1 a n d, en verschei- 
den fabrieken in Manchester en elders op 
dezelfde wijze bezocht heb. 

Toevallig kwam ik aan de eerste fabriek juist 
toen 't etensuur om was en de meisjes weer aan 
't werk gingen; de trap wemelde er dan ook 
van toen ik naar boven ging. Zij waren goed 
'gekleed, maar naar mijn gevoelen niet boven 
haar stand, want ik voor mij zie graag, dat de 
lagere klassen der maatschappij netjes voor den 
dag komen, ja zelfs dat ze, voor zooverre dit 
onder 't bereik hunner beperkte geldmiddelen 
valt, zich een beetje opschikken. Altijd aanne- 
mende, dat dit binnen behoorlijke perken zal 
blijven, zou ik in ieder persoon, dien ik in mijn 
dienst nam, deze soort van trots als een niet 
onwaardig element van achting voor zich zelf 
zooveel mogelijk aanmoedigen, en al mocht nu 
de een of andere ondeugende vrouw haar val 
aan pronkzucht toeschrijven, ik zou me daarvan 
evenmin af laten brengen, als dat ik mijn ge- 
voelen van de wezenlijke nuttige strekking van 
den Sabbat op zou geven, omdat de nogal 
twijfelachtige autoriteit van een moordenaar in 
Newgate de goedgezinden op dat punt aan 
't twijfelen trachtte te brengen door te doen op- 
merken, dat hij juist op dien dag zijn slechtste 
streken uitgevoerd had. 

Zooals gezegd, waren deze meisjes alien be- 
hoorlijk gekleed ; daar ligt natuurlijk in opgeslo- 
ten dat. ze de zindelijkheid in eigen persoon 
waren. Zij hadden doelmatige hoeden, goede 
warme mantels en omslagdoeken, en waren niet 
te trotsch om met slecht weer overschoenen 
of klompen aan te trekken. Daarenboven waren 
er plaatsen in de fabriek waar ze haar kleeren 
gerust neer konden leggen; ook bestond er 
gelegenheid om zich te wasschen. Zij zagen er 
gezond uit, sommigen zelfs z66,.dat het in 't 
oog liep ; terwijl ze, wat manieren en houding 
betreft, niet op stomme lastdieren maar op fat- 
soenlijke jonge vrouwen geleken. Had ik in een 
van die fabrieken het lispendste, in spraak en 
houding geaffecteerdste en bespottelijkste schep- 
seltje gezien, dat ik mij met mogelijkheid voor 



DE FABRIEKARBEIDERS VAN LOWELL. 



37 



kon stellen (maar ik heb 't niet gezien, ofschoon 
ik met een scherp oognaar zoo'n exemplaartje 
uitkeek), dan zou ik gedacht hebben om dat 
andere uiterste (dat ik wel gezien heb), om de 

zorgelooze, droomerige, vuile slons, en met 

pleizier zou ik naar dat eerste specimen gekeken 
hebben. 

De kamers, waar z\) in werkten, waren even 
goed onderhouden als zij zelven. In de ramen 
van sommigen stonden groene planten, zookreeg 
men wat schaduw : terwijl in alle kamers zooveel 
frissche lucht, zindelijkheid en gemak werd aan- 
getroffen als de plaats zelve en de aard harer 
bezigheden maar eenigszins toeliet. Het vermoe- 
den ligt natuurlijk voor de hand, dat eronder 
zooveel vrouwelijke personen, waarvan verschei- 
dene zelfs volwassen waren, sommige er teer 
en min uitzagen, — nu, dat was dan ook wer- 
kelijk het geval. Maar plechtig verklaar ik 7 dat 
ik in de groote massa, die ik dien dag in de 
verschillende werkplaatsen zag, mi] geen enkel 
gezicht kan herinneren, dat een pijnlljken indruk 
op me maakte ; geen enkel meisje, dat, gedoemd 
om door handenarbeid aan den kosttekomen, 
ik, b^aldien ik daartoe de macht had gehad, 
daar vandaan gehaald en in een anderen werk- 
kring zou gebracht hebben. 

Zij wonen in verschillende kosthuizen, die 
dicht bij de hand zijn. De eigenaars der fabrie- 
ken dragen er terdege zorg voor, dat zij geen 
personen toelaten, om deze huizen in bezit te 
nemen, wier karakters niet vooraf het nauwlet- 
tendst en volkomenst onderzoek hebben onder - 
gaan. Iedere klacht, die door de kostgangsters 
of door iemand anders^ tegen hen ingeleverd 
wordt, wordt behoorlijk onderzocht; en bijal- 
dien de aanklacht gegrond wordt bevonden, 
worden zy afgezet en hun plaats aan waardiger 
personen toevertrouwd. In deze fabrieken ge- 
bruikt men eenige kinderen, maar niet veel. 
De wetten van den Staat verbieden, datze langer 
dan negen maanden per jaar werken, en vor- 
deren, dat zij gedurende de drie overige behoor- 
lijk onderwijs krijgen. Te dien einde zijn er scho- 
len te Lowell; ook zijn er kerken en kapellen 
van allerlei gezindten, waar de jongevrouwen 
dien vorm van godsdienst uit kunnenoefenen, 
waarin ze groot zijn gebracht geworden. 

Op eenigen afstand van de fabrieken, en op 
den hoogsten en aangenaamsten grond in de 
buurt, staat hun hospitaal of kosthuis voor de 
zieken: het is het beste huis in die streek, en 
dat een vermogend koopman daar voor zijn 
eigen verblijf had laten zetten. Evenals die in- 
richting te B o s t o n, die ik vroeger beschreven 
heb, is ook dit huis niet in zalen verdeeld, 
maar in nette kamers, die alien zonderonder- 
scheid al die gemakken opleveren, welke men 
in een fatsoenlijk burgerhuis aantreft. De eerste 
geneesheer woont onder 't zelfde dak, en waren 



de patienten leden zijner eigen familie, ze kon- 
den niet zorgvuldiger, niet kiescher, kortom 
niet beter verpleegd worden. Elke vrouwelijke 
patient, die in deze inrichting wordt opgenomen, 
moet wekelijks drie dollars betalen, maar geen 
een meisje, dat in dienst is van een dezer cor- 
poration, wordt ooit afgewezen omdat ze deze 
kosten niet bestrijden kan. Dat het waarlijk niet 
heel dikwijls voorvalt, dat zij deze kosten uit 
eigen middelen niet kunnen bestrijden, kan Mer- 
uit worden afgeleid, dat in Juli 1841 niet minder 
dan negenhonderd zeven en tachtig van deze 
meisjes geld belegd hadden in de spaarbank 
van Lowell, ten gezamenlijke bedrage van 
honderdduizend dollars. 

Ik zal nu drie feiten vermelden, waarover een 
groote klasse van lezers aan deze zij van den 
Atlantischen Oceaan niet weinig vreemd zal 
staan op te kijken. 

Ten eerste : in zeer veel kosthuizen vindt men 
een piano tot gemeenschappelijk gebruik. Ten 
tweede: bijna al die jonge meisjes behooren tot 
een leesgezelschap. Ten derde: ze hebben onder 
elkaar een tijdschrift opgericht onder den naam 
van the lowell offering (De offerande van 
Lowell): „Een verzameling van oorspron- 
kelijke stukken, uitsluitend geschreven door vrou- 
welijke personen die op de fabrieken werkzaam 
zijn." - Van dit tijdschrift, dat behoorlijk ge- 
drukt, uitgegeven en verkocht wordt, heb ik 
vierhonderd flks geschreven bladzjjden mee naar 
huis gebracht, die ik van 7 t begin tot 't einde 
gelezen heb. 

Al die lezers of lezeressen nu, waar ik zoo 
even op zinspeelde, zullen in hun'verbazing 
over deze feiten als uit een mond uitroepen: 
„Maar dat 7 s toch al te gek om los teloopen!" 
En als ik dan, heel onderdanig natuurlijk, hun 
de vraag voorleg: Waarom? dan staan zij al 
klaar met hun antwoord: „Wel, al die dingen 
zijn boven haar stand." In antwoord op welke 
tegenwerping ik wel eens zou willen vragen wat 
haar stand is. 

Het is haar stand om te werken. Welnu, dat 
do en zij ook: Zij werken. Zi] werken in deze 
fabrieken gemiddeld twaalf uur per dag; me 
dunkt, dat kan men toch wel werken noemen, 
en fiks werken ook. Misschien is J t boven haar 
stand, zich met zulke uitspanningen in te laten, 
onverschillig op welke voorwaarde. Zijn ze wel 
zeker, dat wij in Engeland niet onze denk- 
beelden gevormd hebben van den „stand w van 
't werkvolk, door er ons aan gewendte hebben 
om die klasse te beschouwen zooals ze zijn, en 
niet zooals ze behoorde te wezen? Ikvoormij 
geloof, dat, indien wij onze eigen gevoelens 
raadplegen, wij bevinden zullen, dat de piano's 
en de leesgezelschappen, ja zelfs het Tijdschrift 



38 



SCHETSEN UIT AMEBIKA. 



ons door hun nieuwheid een gat in de lucht 
doen slaan, door hun nieuwheid, zeg ik, en niet 
omdat het hier de afgetrokken quaestie geldt, 
of al dergelijke dingen goed zijn of verkeerd. 

Als men de bezigheid van heden met pleizier 
heeft afgedaan en die van morgen met pleizier 
te gemoet ziet, dan ken ik voor mij geen stand, 
waar al soortgelyke uitspanningen niet uit den 
aard der zaak beschavend moeten werken en 
bijgevolg eer goed- dan afkeuring verdienen. 
Ik toch ken ik geen stand, die duurzamer zou zijn 
voor den persoon die er toe behoort, en veiliger 
voor den persoon die er buiten staat, omdat de 
onwetendheid er vanzelve aan verbonden is. 
Ook ken ik geen stand, die het recht heeft om 
de middelen van wederkeerige opvoeding, be- 
schaving en behoorlijke uitspanning te monopo- 
liseeren, of die ooit op den duur in stand ge- 
bleven is bijaldien hij zich dat recht werkelijk 
aanmatigde. 

Wat de verdiensten van 't zoo even vermelde 
tijdschrift als letterkundig product betreft, wil 
ik alleen doen opmerken, dat men : t gerust naast 
tai van soortgelijke Engelsche tijdschriftenmag 
leggen; dan laat ik nog geheel en al het feit 
buiten aanmerking, dat de artikels door deze 
meisjes zijn geschreven gewprden na de ver- 
moeiende bezigheden van den dag. 't Isaardig 
als men merkt, dat verscheidene van de Ver- 
tellingen in 't bewuste Tijdschrift op defabrieken 
betrekking hebben en op haar, die daar werk- 
zaam zijn ; dat ze den lezer aansporen tot zelf- 
verloochening en tevredenheid, en goede begin- 
selen van alzijdige menschenmin verspreiden. 
Een diep gevoel voor de schoonheden der natuur, 
zooals die ten toon gespreid worden in de een- 
zaamheden die deschrijfstersthuisachtergelaten 
hebben, ademt door al zijn bladen evenals de 
gezonde dorpslucht ; en ofschoon een leesgezel- 
schap een gunstige school is voor de studie van 
zulke koffiepraatjes, vindt men al bitter weinig 
zinspelingen op mooie kleeren, rijke huwelijken, 
prachtige huizen of een lui en lekker leven. 
Sommigen zouden de aanmerkingkunnenmaken, 
dat de bladen nu en dan met zulke mooie 
namen onderteekend zijn, maar dat is nu een- 
maal smaak in Amerika. Het behoort mede 
tot de taak van de Wetgevende vergadering van 
Massachusetts om leelijke namen in lieve 
namen te veranderen, als de kinderen in dit 
opzicht den smaak hunner ouders willen ver- 
beteren. Daar deze veranderingen weinig of niets 
kosten, worden er gedurende iedere zitting Ma- 
rianne's bij de vleet in Bevelina's veranderd. 

Men vertelt, dat bij gelegenheid van eenbe- 
zoek van generaal Jackson of generaal Harrison 
aan deze stad (wie van beiden het geweestis 
ben ik vergeten, maar dat doet er niet toe), hij 
vierd'half mijl lang door een rij van dezejonge 
meisjes heen wandelde, die altemaal parasols en 
zijden kousen droegen. Maar daar ik niet ver- 



nomen heb, dat dit eenig ander kwaad gevolg 
heeft gehad dan een plotselinge rijzing van al 
de parasols*en zijden kousen op de markt, en 
misschien het bankroet van een of anderen 
speculant uit Nieuw Engeland, die ze alien 
& tout prix opkocht in afwachting van een 
navraag, die nooit kwam, zoo hechtte ik niet 
veel gewicht aan deze omstandigheid. 

In dit beknopt verslag van Lowell, alsmede 
in de zwakke maar oprechte uitdrukking van 
't genoegen dat het mij verschafte, en stellig 
verschaffen moet aan ieder vreemdeling, wien 
de toestand van zulk volk thuis een onderwerp 
is van belangstelling en deelnemende zorg, heb 
ik mij er zorgvuldig vanonthouden,een vergc- 
lijking te maken tusschen deze fabrieken en die 
van ons eigen land. Vele van de omstandighe- 
den, waarvan de krachtige invloed zich jaren 
lang in onze fabrieksteden heeft doen gevoelen, 
hebben hier geen plaats gevonden ; en om. zoo 
te zeggen is er in Lowell geen fabrieksvolk, 
want deze meisjes (dikwijls de dochters van 
kleine pachters) komen uit andere staten, blij- 
ven een jaar of wat aan de fabrieken en gaan 
dan voorgoed naar huis. 

De tegenstelling zou al heel sterk zijn, want 
ze zou niets meer of minder wezen dan tusschen 
het Goede en het Kwade, tusschen het helderste 
licht, en de donkerste schaduw. Ik onthoud mij 
daarvan, omdat ik dit oorbaar acht, maar be- 
zweer al degenen, wier oogen op deze bladzijden 
mogen rusten, des te ernstiger, hierbij stil te 
staan en eens rijpelijk na te denken over 't 
verschil tusschen deze stad en die groote holen 
van wanhopige ellende ; zich daarna, als zij dat 
te midden van 't partijgekijf nog kunnen doen, 
de pogingen voor den geest te roepen die in 
't werk dienen gesteld te worden om die holen 
van hun ellende en gevaar te zuiveren, — en 
ten laatste en allermeest zich te herinneren hoe 
snel de kostbare tijd voorbij vliegt. 

's Avonds keerde ik langs denzelfden spoor- 
weg en in dezelfde soort van waggon terug. 
Daar een der passagiers er niet weinig op uit 
scheen te zijn, om (natuurlijk niet aan mij) maar 
aan mijn reisgenoot zoo breedvoerig mogelijk 
de echte beginselen uiteen te zetten, volgens 
welke boeken over reizen in Amerika door 
Engelschen zouden geschreven moeten worden, 
deed ik net alsof ik in slaap viel. Maar den 
geheelen weg over pinkoogend uit het raampje 
kijkend, vond ik voor 't overige van den rit 
overvloedig genot in ? t nagaan van deuitwer- 
kingen van den boschbrand, die 's morgens 
onzichtbaar was geweest, maar nu door de duis- 
ternis in al zijn glans uitkwam : want we reisden 
in een warrelwind van heldere vonken, die als 
een sneeuwjacht om ons heen stoven. 



WORCESTER EN HARTFORD. 



39 



VIJFDE HOOFDSTUK. 
VAN WORCESTER NAAR NEW-YORK. 

WORCESTER, DE RIVIER DE CONNECTICUT; HART- 
FORD. NEW HAVEN. NAAR NEW-YORK. 

In den namiddag van Zaterdag den vijfden 
Februari verlieten wij Boston en spoorden 
langs een anderen wegnaar Worcester: een 
Heve stad uit Nieuw Engeland 7 waar we 
schikking getroffen hadden, om tot Maandag- 
morgen onder 't gastvrije dak van den gouver- 
neur van den staat door te brengen. 

Deze groote en kleine steden van Nieuw 
E n g e 1 a n d (waarvan velen dorpen zouden zijn 
in u d E n g e 1 a n d) zijn even gunstige speci- 
mens van 't landbouwend A m e r i k a als haar 
bewoners gunstige specimesmogenheeten van 
Amerikaansche landbouwers. Wei vindt menhier 
niet de netjes gesnoeide lanen en groene wei- 
den van ons vaderland, en is net gras, verge- 
leken met dat van onze kunstig aangelegde 
parken, spichtig, ruw en wild, maar sierlijk hel- 
lende stukken land, zachtkens rijzende heuvelen 
boschrijke dalen en zachtkabbelende rivieren 
kan men daar en tegen bij de. vleet aantreffen. 
Iedere kleine kolonie van huizen heeft haarkerk 
en school, die tusschen de witte daken enlom- 
merrijke boomen uitsteken; iederhuis is witter 
dan wit ; ieder zonnescherm groener dan groen; 
iedere lucht bij mooi weer blauwer dan blauw. 
Een scherpe droge wind en een beetje vorst 
had de wegen zoo hard gemaakt toen wij te 
Worcester aankwamen, dat hun gegroefde 
sporen wel iets weghadden van granietaderen. 
Natuurlijk lag ook hier over all'e voorwerpen 
de glans der nieuwheid. Al de gebouwen zagen 
er uit alsof ze eerst dien zelfden morgen waren 
neergezet en geverfd 7 en Maandag met weinig 
moeite weer konden weggehaald worden. Hel- 
der als de avondlucht was, kwam elke scherpe 
omtrek nog honderdmaal scherper uit. De nette 
bordpapieren colonnades hadden niet meer per- 
spectief dan een chineesche brug op een thee- 
kopje en schenen insgelijks wel berekend voor 
't gebruik. De scheermesachtige kanten van de 
hier en daar verstrooide huisjes schenen den 
wind zelven, als die er tegen aan suisde, als 't 
ware te snijden en hemmeteenschrillerkreet 
dan te voren verderop te sturen. Door die licht 
en dicht gebouwdehouten woningen, waarachter 
de zon met schitterenden luister onderging, kon 
men zoo [geheel en [al.fheen kijken, dat het 
denkbeeldldat iemand, die er in woonde, zich 
aan de blikken van 't publiek;kon onttrekken 
of eenig geheim voor zich kon houden, een 
oogenblik onder de onmogelijkheden gerekend 
werd. Zelfs waar een vlammend vuur door de 



zonder gordijnen gelaten ramen van 't een of 
ander afgelegen huis heen scheen, zag'teruit 
alsof het zoo even aangelegd en nog niet recht 
aan was; en in plaats van gedachten op te 
wekken aan een prettige huiskamer, die opge- 
vroolijkt was door gezichten die voor 't eerst 
het licht zagen om dienzelfden haard en waar 
't behangsel de pleizierige warmte nog meer 
scheen te verhoogen, — in plaats nu van zulke 
gedachten op te wekken, werd het den aan- 
dachtigen beschouwer te moede alsof de lucht 
van versche kalk en vochtige muren hem onder 
den neus kwam. 

Zoo althans dacht ik dien avond. Den vol- 
genden morgen toen de zon zoo helder scheen, 
en de kerkklokken luidden, en het volk in hun 
Zondagsche kleeren doodbedaard het dicht bij 
de hand liggende voetpad afliep, toen lag er 
een pleizierige sabbatsrust over alles, die het 
gevoel liefelijk aandeed. Beter zou ze gepast 
hebben bij. een oude kerk, nog beter bij wat 
oude graven, maar al werden beide hier gemist, 
toch heerschte er over J t geheele tooneel zoo'n 
aangename kalmte, dat dit vooral na denrus- 
teioozen oceaan en de drukke stad eendubbel 
heilzame werking op de ziel uitoefende. 

Den volgenden morgen begaven wij ons, nog 
altyd per spoor, naar Springfield. Van daar 
naar Hartford, de plaats onzer bestemming, 
is een afstand van maar vijf en twintig mijlen, 
maar zoo slecht waren de wegen in dat gedeelte 
des jaars, dat de reis te land ons waarschijnlijk 
een uur of twaalf zou geduurd hebben. Daar 
'fc een bijzonder zachte winter geweest was, zoo 
lag echter gelukkig de Connecticut „open", of 
was, met andere woorden, niet bevroren. De 
kapitein van een kleine boot zou zijn eerste 
vaart van dat seizoen (bij menschengeheugenis 
het tweede voorbeeld van een vaart in Febru- 
ari) af gaan leggen en wachtte alleen op ons, 
om aan boord te gaan. Wij gingen dan ook 
aan boord zoodra we maar konden. Hij hield 
zich aan zijn woord en stoomde dadelijk weg. 

Ze werd waarlijk niet zonder reden een kleine 
stoomboot genoemd. Ik vergat om er naar te 
vragen, maar ik zou denken, dat het een boot 
was van zoo wat een halve-ponny-kracht Meneer 
Paap, de beroemde Dwerg, had gelukkig kun- 
nen wonen en staan in de kajuit, die evenals 
een gewoon woonhuis van schuiframen was voor- 
zien. De ramen hadden ook licht door de gor- 
dijnen, die voor de onderste glazen aan slappe 
koorden hingen, zoodat de geheele kajuit veel 
weghad van een lilliputsch komehuis, dat door 
een hoogen vloed of eenig ander onheil van 
dien aard vlot was geraakt en nu, de Hemel 
mag weten waarheen, lag te drijven. Maar zelfs 
in deze kamer was een schommelstoel. Het zou 
trouwens onmogelijk zijn, ergensin Amerika 
te wezen zonder een schommelstoel. 

Ik zie er tegen op, te vertellen hoeveel voe- 



40 



SCHETSEN UIT AMERIKA. 



ten dit schip kort, en hoeveel voeten het smal 
was : om nu de woorden lengte en breedte op 
zoo'n afmeting toe te passen, zou een soort 
van zelftegenspraak zijn. Maar dit kan ik nog 
constateeren, dat wy alien midden op 't dek 
bleven, uit vrees dat de boot eens onverwachts 
mocht kantelen ; en dat de machine, dank hebbe 
een verwonderlijk condensatieproces, juist tus- 
schen 7 t dek en de kiel werkte, het geheel een 
warm kadetje vormende van zoo wat drie voet dik. 

Het regende den ganschen dag zooals ik eens 
dacht, dat het alleen in de Schotsche Hoog- 
landen kon regenen. De rivier zat vol dry vende 
ijsschotsen, die gedurig onder ons knapten en 
kraakten ; en de diepte van water, waar we door- 
heen gingen om de groote massa's, die door 
den stroom midden naar de rivier gevoerd 
waren, te vermijden, beliep maar een duim of 
wat. Evenwel, we vorderden, we vorderden 
knapjes; en daar we ons goed toegestopt had- 
den, trotseerden wij het weer en haddenzelfs 
schik in ons leed. be Connecticut is een mooie 
rivier; en ik twijfel niet of 's zomers zijn haar 
oevers zelfs prachtig. Althans dit werdmever- 
teld door een jonge dame in de kajuit, en als 
het bezit van een eigenschap de eigenschap 
mede insluit om ze te kunnen waardeeren, dan 
moest zij voorzeker bevoegd geacht worden 
om over schoonheid te oordeelen, want een 
mooier schepsel zag ik in mijn leven niet. 

Na twee en een half uur op deze origineele 
manier te hebben gereisd (met inbegrip hiervan, 
dat we aan een kleine stad gestopt hadden, 
waar we een saluut kregen van een kanon dat 
veel dikker was dan onze eigen schoorsteen) 
kwamen wij te Hartford aan, en begaven ons 
onmiddellijk naar een bij uitstek goed ingericht 
logement, met uitzondering, oudergewoonte, van 
de slaapkamers, die op bijna iedere door ons 
bezochte plaatser op ingericht waren, om iemand 
vroeg op te doen staan. 

Hier vertoefden wij vier uur. De stad ligt 
prachtig in een kom van groene heuvelen; de 
grond is ryk, boschrijk, en zorgvuldig onder- 
houden. Zij is de zetel van de Wetgevende 
Vergaderingvan Connecticut, welke wijze corpo- 
rate in vroeger dagen de vernieuwde editie der 
zoogenaamde „Blauwe wetten" invoerde, krach- 
tens welke — en nu noem ik maar een enkel 
staaltje van haar verlichte bepalingen op — 
ieder burger, van wien bewezen kon worden 
dat hij 's Zondags zijn vrouw gezoend had, straf- 
baar was, ik meen, met den stok. Tot op den 
huidigen dag is er nog maar al te veel van den 
ouden puriteinschen zuurdeesem in deze streek 
overgebleven, maar, voor zoover ik weet, heeft 
dat nog volstrekt niet de uitwerking gehad, dat 
de bevolking in haar handel en wandel ietwat 
menschelijker, ietwat redelijker geworden is. 
Daar ik nog nooit van zoo'n gunstige uitwerking 
elders gehoord heb, zoo kom ik voor mij tot 



de gevolgtrekking, dat men ze ook niet zal 
beleven voor en aleer de kalveren met sint 
jutmus op 't ijs dansen. Waarlijk, wat groote 
uitstalling en uitgestreken gezichten betreft, is 
't myn gewoonte, om de goederen der andere 
wereld vrij wel met denzelfden maatstaf te be- 
oordeelen waarmee ik de goederen dezer wereld 
pleeg te beoordelen, en zie ik dan ook zoo'n 
schacheraar in dergelyke artikelen zyn waar met 
ijselijk veel bluf uitstallen, dan rijst b# mij op 
staanden voet de twijfel op, oft met de qualiteit 
van de waar daar binnen in wel recht pluis zal 
wezen. 

In H a r t f o r d staat de vermaarde eik waar 
het charter van koning Karel was verborgen. 
Hij behoort nu tot den tuin van een heer. In 
't Statenhuis is het charter zelf. Ik vond hier de 
rechtbanken precies als in Boston; de open- 
bare inrichtingen byna evengoed. HetGesticht 
voor Krankzinnigen wordt op bewonderenswaar- 
dige wijze beheerd; zoo ook het Doofstommen- 
Instituut. 

Toen ik zoo door ; t Krankzinnigen- Gesticht 
wandelde, vroeg ik mij zelven gestadig af, of 
ik de oppassers wel anders van de patienten 
zou onderscheiden hebben dan door de weinige 
woorden, die er, met betrekking tot de onder 
hun opzicht staande personen, tusschen de eerst- 
genoemden en den dokter gewisseld werden. 
Het spreekt vanzelf, dat deze opmerking enkel 
op hun uiterlijk slaat ; want de conversatie van 
't gekke volkje was gek genoeg. 

Er was een gemaakt oud dametje, die er erg 
opgeruimd uitzag. Zij schoof me op zij aan ? t 
einde van een lange gang, en deed me met 
een buiging van onuitsprekelijke neerbuigende 
goedheid deze onverklaarbare vraag: 

„BloeitPontefractnog ; m'nheer, opEngelands 
bodem?" 

„Ja, mevrouw," antwoordde ik. 

„Toen u hem 't laatst zag mijnheer, was hij — * 

„Wel, mevrouw," zei ik, „buitengewoon wel. 
Hij verzocht me, u zijn groete te doen. Ik heb 
nooit gezien, dat hij er beter uitzag." 

Op dit antwoord was de oude dame in de 
wolken van blijdschap, Nadat zij mij een oogen- 
blik aangekeken had, als om zich te overtuigen 
dat ik meende wat ik zei, week zij een stap 
of wat achteruit ; ging weer naar voren ; maakte 
op eens een sprong (waarop ik gauw een stap 
of twee achteruit trad), en zei: 

„Ik ben voor den zondvloed geboren, m'nheer/ 

Ik dacht, dat het maar 't best was, te zeggen, 
dat ik dit van den beginne af vermoed had. 
Ik zei haar dit dan ook. 

,,'t Is wel iets waar je niet weinig grootsch 
op kunt zijn, m'nheer, en ook iets heel pleizie- 
rigs, voor den zondvloed geboren te zijn/ ; zei 
de oude dame. 



HET GEVANGENHUIS TE HARTFORD. 



41 



„Dat meen ik ook, mevrouw," antwodrdde ik. 

De oude dame maakte een kushandje, deed 
nog een sprong, ]iep op de vreemdsoortigste 
manier glimlachend de galerU af, en trad even 
bedaard als gracieus haar eigen slaapkamer 
binnen. 

In een ander gedeelte van 't gebouw lag een 
mannelijk patient te bed, die er zeer bezweet 
en verhit uitzag. 

„Wel!" zei hij en meteen sprong hij overeind 
en.trok zijn slaapmuts af. /fen laatste is dan 
alles in orde. Met koningin Victoria heb ik de 
zaak geschikt." 

„Wat geschikt?" vroeg de dokter. 

„Wat? Wei die zaak" — en hier streek hij 
met zijn hand over zijn voorhoofd alsof hij 
vermoeid was — „die zaak over 't beleg van 
New-York." 

„Zoo, zoo!" zei ik als iemand voor wien 
plotseling een licht opgaat. Want hij verwachtte 
van mij een antwoord. Dat merkte ik aan de 
wijze waarop hij me aankeek. 

„Ja, op ieder huis zonder teeken zullen de 
Britsche troepen schieten. Aan de andere zal 
geen letsel gedaan worden. Zij, die veilig wen- 
schen te zijn, moeten vlaggen ophijs-chen. Dat's 
al wat ze te doen hebben. Zij moeten vlaggen 
ophijschen." 

Onder 't spreken scheen hij 7 naar 't mij voor- 
kwam , er zelf een flauw denkbeeld van te hebben , 
dat hy eigenlijk wartaal uitkraamde. Zoodra hij 
deze woorden gezegd had ; ging hij weer liggen, 
maakte een geluid dat iets vangekreun weghad 
en trok de lakens over zijn heet hoofd. 

Er was er nog een: een jonkman, diekrank- 
zinnig was geworden door verliefdheid en harts- 
tocht voor de muziek. Nadathij op denaccordeon 
een door hem zelven gecomponeerden marsch 
gespeeld had, gaf hy onstuimig zijn verlangen 
te kennen, dat ik bij hem op zijn kamer zou 
komen, wat ik onmiddellijk deed. 

Ik deed nu precies of ik er al alles van wist, 
schikte me naar zijn bijzondere neigingen, en 
liep zoo naar 't raam toe, waar men een prachtig 
uitzicht had, terwijl ik met een aplomp, waar 
ik my zelven niet weinig op voor liet staan, de 
opmerking maakte: 

„Wat 'n liefelijke streek heeft u hier om u 
heen." 

„Bah!" zei hy en meteen streek hij onacht- 
zaam over de tonen van zijn instrument : „ V o o r 
zoo'n gesticht als dit, is 't mooi ge- 
noeg!" 

Ik geloof niet, dat ik ooit in myn leven zoo 
beteuterd heb staan te kijken. 

„'t Is maar voor de aardigheid, dat ik hier 
ben," zei hij koeltjes. „Dat's alles." 

;; Zoo! Is dat alles! 9 zei ik. 

„Ja. Dat's alles. De dokter is 'n goeie kerel. 



Hij merkt 't wel, dat 't maar 'n grap van me 
is. Voor 'n enkelen keer hou 'k wel van zoo'n 
aardigheid. Je hoeft 't niet over te babbelen, 
maar aanstaanden Donderdag denk ik weerheen 
te gaan." 

Ik verzekerde hem, dat er van onsgesprek, 
als van geheel vertrouwelijken aard, geen woord 
uit zou lekken, en zocht daarna den dokter weer 
op. Zooals wij een galerij doorgingen kwamen 
wij een netgekleede dame van hoogstbeschaafde 
manieren tegen, die mij een reepje papier en 
pen aanbood, en mij verzocht, daar ietseigen- 
handig op te schrijven. 

Ik voldeed aan haar verzoek, en we gingen 
verder. 

,Bedrieg ik me niet, dan heb ikbuitendeze 
muren meermaien zulke gesprekken gehad met 
dames. Deze dame is toch niet krankzinnig, wil 
ik hopen?" 

„Ze is gek." 

„Op wat voor punt? Wil ze van iedereen 
eigenhandig schrift hebben?" 

„Neen. Ze hoort stemmen in de lucht/ 

„Zoo, zoo!" dacht ik, „'t zou niet kwaad 
wezen, als we een stuk of wat hedendaagsche 
profeten, die aan 'tzelfde euvelmank gaan, ook 
opsloten ; en ik zou er niets tegen hebben, als 
we, om te beginnen, de proef eens namen op 
een paar Mormonen." 

In doze plaats vindt men de beste gevangenis 
ter wereld voor dezulken, die preventief gevangen 
zitten. Ook is er een zeer goed ingerichte Staats- 
gevangenis, die op dezelfde leest geschoeid is 
als de gevangenis te Boston, met dit onder- 
scheid, dat hier altijd een soldaat op schildwacht 
staat met een geladen geweer. Toen ter tijd 
waren er ongeveer tweehonderd gevangenen in. 
Er werd me in de slaapzaal een plek aangewezen, 
waar eenige jaren geleden een oppasser vermoord 
was geworden in 't holle van den nacht door een 
gevangene die uit zijn eel was gebroken en daar- 
na een wanhopige poging had gewaagd om te 
ontsnappen. Ook wees men mij een vrouwaan, 
die haar man vermoord had en nu al zestien 
jaar moederziel alleen gezeten had. 

„Wat dunkt u?" vroeg ik mijn geleider, „zou 
die vrouw, die nu al zoo lang gezeten heeft, 
nog altijd hoop koesteren, dat ze eenmaal weer 
op vrije voeten zal komen?" 

„Wel wis en zeker," antwoordde hij. 

„Maar ik veronderstel, dat ze geen kans heeft 
om haar vrijheid terug te krygen, niet waar?" 

„ Ja, dat weet ik niet, Haar vrienden wantrou- 
wen haar." 

„Wat hebben die daarmee te maken?" vroeg 
ik natuurlijk. 

»Wel, zij willen geen request voor haar in- 
dienen.* 

„Maar als ze 'tnu eensdeden, me dunkt, dan 
kreeg zij nog geen gratie?" 



42 



SCHETSEN UIT AMERIKA. 



„In den eersten tijd misschien niet; ook niet 
bij een tweede request; maar een aanhouder 
wint; door dus telkens en telkens op 'tzelfde 
aanbeeld te kloppen, zouden ze na verloop van 
jaren hun zin wel krijgen." 

„Gebeurt dat hier meer!" 

„Ja, meer dan eens. Staatkundige vrienden 
zullen ? t soms doen; ze doen T t zelfs dikwijls, 
langs den een of anderen weg." 

Aan Hartford zal ik steeds met groot ge- 
noegen en dankbaarheid blijven denken. Hetis 
waarlijk een allerliefste plaats, en ik had er tal 
van vrienden, die ik mij nooit met onverschil- 
ligheid kan herinneren. In alles behalve opge- 
ruimde stemming verlieten we dan ook deze 
stad op den avond van Vrijdag den llden, en 
reisden dien nacht per spoor naar NewHaven. 
Onderweg werden de conducteur en ik formeel 
bij elkaar ge'introduceerd (gelijk zulks bij der- 
gelijke gelegenheden plachttegeschieden), waar- 
na we met elkaar over koetjes en kalfjesgingen 
spreken. Na- een reis van drie uur bereikten we 
New Haven tegen achten, en brachten den 
nacht in 't beste logement door. 

New Haven, ook onder den naam van 
City of Elms (stad der Olmboomen) bekend, 
is een mooie stad. Verscheiden van haar straten 
zijn (zooals Kaar alias genoegzaam te kennen 
geeft) met rijen groote oude olmenbeplant; en 
dat zelfde sieraad der natuur omringt Yale Col- 
lege, een inrichting van 't uiterste gewichten 
groote vermaardheid. De verschillende afdeelin- 
gen dezer inrichting zijn in een soort van park 
midden in de stad opgericht, waar zij onder 
de lommerrijke boomen maar flauw zichtbaar 
zijn. Het effect staat vrij wel gelijk met het 
plein eener oude hoofdkerk inEngeland; en 
als de boomen. vol in blad staan, dan kan 't 
niet anders of dit moet een allerschilderachtigst 
gezicht opleveren. Zelfs 's winters bieden deze 
groepen van goed uitgegroeide boomen onder 
de drukke straten en huizen eener bedrijvige 
stad een allerkeurigst gezicht aan. Het heeft er 
toch wel iets van weg, alsof ze een soort van 
compromis tusschen stad en land tot stand bren- 
gen, door elkander halverwege te gemoet te 
gaan en daarna de hand te schudden, iets wat 
en nieuw en pleizierig is. 

Na een nacht te hebben uitgerust, stonden 
we vroeg op en gingen bijtijds naar de werf, 
en aan boord van de packet New-York, naar 
New-York. Dit was de eerste Amerikaansche 
stoomboot van eenigen omvang, die ik gezien 
had; en toch geleek ze in een Engelsch oog 
nog^oneindig minder op een stoomboot dan een 
groot drijvend bad. Het kwam mij inderdaad 
voor, alsof de badinrichting van Westminster 
Bridge, die ik verliet, toen ik nog nietrecht 
droog achter de ooren was, op eens tot een 
colossalen omvang uitgedijd was; dat ze van 



huis w i eggeloopen was en 't in den vreemde 
tot een stoomboot had weten te brengen. Hier 
in Amerika, waar onze doordraaiers het zoo 
bijster op begrepen hebben, kwam mij zoo iets 
des te waarschijnlijker voor. 

Wat het uiterlijk betreft, is het groote verschil 
tusschen deze packets en de onze dit, dat zij 
zoo hoog boven water liggen. Zoo is het hoofd- 
dek rondom besloten en vol vaten en goederen, 
gelijk een tweede of derde verdieping in een 
pakhuis, terwijl het wandeldek er boven ligt. 
Een gedeelte der machinerie is altijd boven dit 
dek, waar men de verbindingsstang in een sterk 
en hoog raam kan zien werken gelijk een zaag 
in een houtzaagmolen. Zelden is daar iets dat 
op een mast of takelage gelijkt : niets anders 
dan twee groote zwarte schoorsteenen. De man, 
die aan 7 t roer staat, is opgesloten in een klein 
huisje aan 't vooreinde der boot (men moet 
weten, dat het rad door middel van ijzeren 
kettingen met het roer verbonden is, die langs 
de geheele lengte van 't dek werkt) ; en gewoon- 
lijk houden de passagiers zich beneden op, ten- 
zij het weeral heel uitlokkehjk mocht zijn. Zoo- 
dra gij de werf achter den rug hebt, houdt alle 
drukte en bereddering op een packet op, Ver- 
wonderd vraagt gij u zelven af, hoe ze toch 
vooruitgaat, want 't schijnt wel dat niemandzich 
met haar bemoeit; en komt een andere logge 
machine u voorbijspatten, dan voelt ge u niet 
weinig verontwaardigd over de nabijheid van 
zoo'n somberen, wanstaltigen, op alles behalve 
op een schip gelijkenden leviathan, ten eenen- 
male over ? t hoofd ziende, dat het schip, waar 
gij aan boord zijt, er gerust een broertje van 
kon wezen. 

Er is altijd een boekhouderskantoortje op 't 
tweede dek, waar ge uw vracht betaalt; een 
dameskajuit ; bagagekamers ; een kamer van den 
machinist ; om kort te gaan, 't is een echte war- 
boel, die >t iemand nogal moeielijk maakt, om 
de heerenkajuit te vinden. Deze kajuit beslaat 
dikwijls de geheele lengte der boot (gelijk ook 
ditmaal het geval was) en heeft drie of vier 
rijen kooien aan weerszijden. Toen ik voor 't 
eerst in de kajuit van de New- York kwam, ge- 
leek ze in mijne oogen, die aan zoo iets on- 
ge woon waren, zoo lang als de Burlington Arcade. 

De zeeengte, die men op deze reis moet over- 
steken, levert een alles behalve veiligen of plei* 
zierigen tocht op, en is het tooneel van menig 
ongeval geweest. Het was een natte morgen, 
en zeer mistig, en wij verloren spoedig het land 
uit het oog. Over dag hield het evenwel op 
met regenen, en tegen den middag klaarde het 
weer geheel en al op. Na met behulp van een 
vriend de provisiekamer en de bergplaats van 
't gebottelde bier terdege te hebben aangespro- 
ken, ging ik naar bed, daar de beslommeringen 
van gisteren me erg vermoeid hadden. Maar 
bijtijds werd ik wakker en repte me om de 



NEW-YORK. 



43 



Hellepoort, den Zwijnenrug, de Braadpan en 
andere beruchte plekken te zien, die voor al 
delezers van Diedrich Knickerbocker's vermaarde 
geschiedenis zooveel aantrekkelijkshebben.Nu 
bevonden wij ons in een nauwe vaart met 
schuin loopende oevers aan weerskanten, die 
als bezaaid waren met keurige villa's, en net ge- 
zicht liefelijk aandeden door hun gras en boo- 
men. Fiks doorstoomende, passeerden we een 
vuurtoren en een gekkenhuis (waarvan de on- 
gelukkige bewoners met hun petten zwaaiden 
en een leven maakten, als wilden zij hetgeraas 
der machines en net geklots der golven over- 
schreeuwen) ; daarna voeren we een gevangenis 
en andere gebouwen voorbij; en zoo kwamen 
we eindelijk in een fraaie baai waarvan het wa- 
ter, door een nu geheel en al onbewolkte zon 
beschenen, omhoog spatte gelijk de hemelwaart's 
gekeerde oogen der Natuur. 

Zoo lagen er dan voor ons aan onze reenter- 
hand verwarde hoopen gebouwen, met hier en 
daar een spits of toren, die als 't ware op de 
kudde daar beneden neerzag; en weer hier en 
daar een rookwolk die traag naar boven ging; 
en op den voorgrond een bosch van scheeps- 
masten m<?t vroolijk klapperende zeilen en wap- 
perende vlaggen. Uit hun midden stormden 
veerbooten naar den overkant, die beladen waren 
met menschen, paarden, wagens, manden en 
kisten. Andere veerbooten kruisten er door- 
heen, kortom alles was in beweging, alles was 
in de weer. Als wezens eener hooger orde en 
die minachtend neerzagen op de nietige reizen 
van die anderen 7 bewogen zich met eene ma- 
jestueuse bedaardheid een stuk of drie groote 
schepen statig onder de rustelooze insecten, 
koers zettende naar den grooten oceaan. Ein- 
delijk zag men glinsterende hoogten en eilanden 
op de schit.teren.de rivier, en een gezichteinder 
nauwelijks minder blauw en helder dan de lucht 
die hij tegen scheen te komen. Het stadsru- 
moer, het klinken van kaapstanders, het gelui 
van klokken, het blaffen van honden, het ge- 
ratel van wielen, dat alles klonk ons in 't oor. 
Al dat leven, al dat geraas, dat zich vermengde 
met het eigenaardig geluid van 't water, kreeg 
om zoo te zeggen nieuw leven, nieuwe geest- 
kracht van dit vrijwillig samenzijn, en zoo gleed 
ons schip over de schuimende en spattende gol- 
ven heen en bereikte eindelijk de woelige ha- 
ven, om daar anderen te verwelkomen. 



ZESDE HOOPDSTUK. 



NEW-YOBK. 



De prachtige hoofdstad van Amerika is in 
de verte niet zoo zindelijk als Boston, maar 
vele van haar straten onderscheiden zich door 



dezelfde eigenaardigheid; behalve dat de huizen 
niet zoo frisch van kleuren zijn, de uithang- 
borden niet zoo • opzichtig, de vergulde letters 
niet zoo zwaar verguld, de baksteen niet zoo 
rood, de gehouwen steen niet zoo wit, de blin- 
den en leuningen niet zoo groen, de knoppen 
en plaatjes aan de straatdeuren niet zoo helder 
en zoo blinkend. Er zijn verscheidene achter- 
straten die bijna even neutraal zijn in heldere 
kleuren en positief in vuile kleuren, als dit met 
achterstraten in L o n d e n het geval is ; en er is 
e£n wijk, gewoonlijk de Vijf Punten genoemd, 
die, wat vuiligheid en armzaligheid betreft, ge- 
mst vergeleken kan worden met Seven Dials of 
eenig ander gedeelte van 't beruchte St. Giles. 

Zooals de meesten zullen weten, is Broadway 
de drukste en meest bezochte straat. Dit is een 
wijde en woelige straat, die, van de Battery 
Gardens naar zijn uitgangspunt, dat in een land- 
weg uitkomt, zoo wat vier mijlenlangzal we- 
zen. Komaan, wat zullen we doen? Medunkt, 
we moesten maar eens wat uit gaan rusten op 
een der bovenkamers van *t Hotel „The Carl- 
ton House,* dat op het beste gedeelte van deze 
kolossale slagader van New-York staat, en 
zijn we vermoeid van : t kijken naar al dat le- 
ven, daar beneden aan onzen voet, dan kunnen 
we gearmd opstappen en den stroom volgen. 

wat is 't warm ! De zon steekt ons door dit 
open raam op 't hoofd, alsof haar stralen door 
een brandglas geconcentreerd waren; maar we 
zijn ook midden op den dag, en 't is een bui- 
tengewoon warm seizoen. Heeft men ooit in 
zijn leven zoo'n zonnige straat als deze Broad- 
way gezien? De straatsteenen worden van al 
dat geloop zoo glad, dat ze opnieuw beginnen 
te glinsteren; de roode baksteenen der huizen 
schijnen nog wel in den heeten oven teliggen; 
en de hemels van die omnibussen zien er uit 
alsof ze, bijaldien er water op gestort mocht 
worden, aan 't sissen en rooken en rieken zou- 
den gaan als een half uitgedoofd vuur. Aan 
omnibussen geen gebrek hier ! Een half dozijn 
hebben wij voorbij zien rijden in minder dan 
een half dozijn minuten. Ook huurrijtuigen en 
koetsen ziet men hier bij de vleet; sjeezen, 
phaetons, tilbury's met groote wielen, en parti- 
culiere rijtuigen —'van een nogal plomp mo- 
del, en die niet veel verschillen van de open- 
bare rijtuigen, maar gemaakt zijn methetoog 
op de zware wegen buiten de stad. Zwarte 
koetsiers en blanke: met stroohoeden, zwarte 
hoeden, Vitte hoeden, verlakte petten, en bonte 
petten ; met zwarte, bruine, groene, blauwe, nan- 
kingsche en linnen jassen ; en daar ziet ge ook 
in 't zelfde oogenblik (kijk goed toe als ze voor- 
bijgaat, of 't zal te laat zyn) een equipage met 
knechts in livrei. Dat behoort zeker aan den 
een of anderen republikein uit het Zuiden, die 
zijn zwarten in livrei steekt en al de staatsie 
van een sultan ten toon spreidt. Daar ginds, 



44 



SCHETSEN UIT AMERIKA. 



waar . die phaeton met de grijze kortstaarten 
stil is blijven staan — nu staat hij voor hun 
koppen — is een groom uit Y o r k s h i r e, die 
hier nog niet lang geweest is en goed rond- 
kijkt naar een kameraad van zijn kaliber, dien 
hij wel niet tegen zal komen al rijdt hij een 
half jaar ]ang de stad door. Lieve hemel, wat 
gaan hier de dames gekleed! In deze tienmi- 
nuten hebben wij meer kleuren gezien, dan we 
elders zouden gezien hebben in evenveel dagen. 
Wat verscheidenheid van parasols! Wat zijden 
en satijnen japons in alle kleuren van den regen- 
boog ! Wat sluiten die dunne kousen om 'fc been ! 
Wat passen die dunne schoentjes goed! Wat 
waaien en zwaaien die linten en zijden kwasten ! 
Wat 'n opschik van rijke mantels met prach- 
tige hoeden en niet minder prachtige voering ! 
Naar ge ziet, maken de jonge heeren nogal 
werk van hun omgeslagen boorden en bakke- 
baarden, doch vooral van wat daar groeit on- 
der hun kin; maar in hun kleeding enmanie- 
ren kunnen zij onmogelijk met de dames con- 
curreeren, daar, om de waarheid te zeggen, 
hun beschaving van een geheel ander allooi is. 
Byrons van den lessenaar en de toonbank, gaat 
maar door, en laat ons zien wat voor soort van 
menschen daar achter u komen, ik bedoel die op 
zijn Zondags gekleede twee landbouwers, waar- 
van de een een gefrommeld stukje papier in 
zijn hand houdt, met een moeielijken naam er 
op, dien hij probeert te ontcijferen, terwijl de 
ander dien naam aan al de deuren en ramen 
opzoekt. 

't Zijn beiden Ieren! Al droegen ze ook een 
masker, men zou ze herkennen aan de lange 
panden hunner blauwe rokken, aan hun glim- 
mende knoopen, en aan hun bruine broeken, 
die zij dragen als lui, die wel gewoon zijn aan 
een werkpak en zich in andere kleeding niet 
op hun gemak voelen. Het zou u ongemakke- 
lijk vallen, om uw model-republiek aan den gang 
te houden zonder de mannelijke en vrouwelijke 
landslui van die twee landbouwers. Want wie 
zou anders voor u graven en spitten, sloven en 
slaven, uw huiswerk verrichten, wegen en kana- 
len aanleggen en uw groote plannen tot verbe- 
tering van uw binnenlandschen toestand ten 
uitvoer leggen? Ieren zijn % Ieren, die soms 
nog wel met de handen in 't haar zitten, om 
datgene te worden wat ze zoeken. Komt, laten 
wij ze dan op gaan zoeken, en hun de behulp- 
zame hand gaan bieden! Laten we dat doen 
uit liefde tot ons huis en dien geest van vrijheid, 
die aan eerlijke lieden eerlijken arbeid, en aan 
eerlijken arbeid een eerlijk stuk brood verschaft, 
onverschillig waar die arbeid in mogebestaan. 

Zoo is 'tgoed! Wij hebben eindelijkhetrechte 
adres gevonden, ofschoon het waarlijk met 
vreemdsoortigelettersgeschrevenisjamisschien 
neergekrabbeld met den stompen steel vande 
schop waar de schrijver beter mee weet om te 



gaan dan met een pen. Hun weg ligt ginds, 
maar wat moeten zij daar uitvoeren? Zij hebben 
hun overgewonnen geld bij zich. Om 't op 
renten te zetten? Neen, zij zijn broers, die man- 
nen. De een stak alleen de zee over, werkte 
een half jaar zoo hard hij maar kon, en leefde 
zoo sober mogelyk, totdat hij geld genoeg had, 
om zijn broer over te laten komen. Eenmaal 
bij elkaar werkten zij te zamen ; met een tevre- 
den hart deelden zij den zwaren arbeid en de 
sobere levenswijze samen, maar nu met een 
ander oogmerk, en toen kwamen hun zusters, 
toen nog een broer, en eindelijk hun oude 
moeder. En wat nu? Wel, de arme oude stum- 
per heeft in dat vreemde land rust noch duur, 
en smacht er naar, dat, zooa]s zij zegt, haar 
gebeente moge rusten onder haar eigen volk op 
't oude kerkhof thuis, en nu gaan zij haar over- 

tocht betalen Moge God haar nabij zijn, 

haar en hun, en ieder eenvoudig hart, en alien 
die naar 't Jeruzalem hunner kindsheid weder- 
keeren en een altaarvuur hebben op den kouden 
haard hunner vaderen. 

Deze nauwe passage, waar de zon zoo op 
staat te gloeien en te blakeren, is Wall Street : 
de Stock Exchange (Effectenbeurs) en Lom- 
bardstreet van N e w- Y o r k. Menigeen heeft in 
deze straat gauw fortuin gemaakt, en menigeen 
is in deze zelfde straat niet minder gauw onge- 
lukkig geworden. Sommige van deze zelfde 
kooplui, die ge hier nu rond ziet scharrelen, 
hebben, evenals de man in de „Duizend en een 
nacht-vertellingen," geld in hun ijzeren kisten 
opgesloten, hebben die kisten opengemaakt 

en er niets anders dan verlepte bladeren 

in gevonden. Daar beneden aan den waterkant, 
waar de boegsprieten der schepen, over de 
kaai heen, bijna in de ramen te land komen, 
daar liggen die kostbareAmerikaanscheschepen, 
die hun packetdienst tot de voortrerTelijkste ter 
wereld gemaakt hebben. Zij hebben hier de 
vreemdelingen aangebracht, die in al de straten 
krioelen; misschien niet omdat er hier meer 
zijn dan in andere koopsteden, maar elders 
hebben zij particuliere plaatsen, waar men ze 
op moet zoeken; hier overstroomen zij de 
stad. 

Alweer moeten wij Broadway door. Maar nu 
verfrisschen we ons van de hitte door 't gezicht 
van de groote blokken kristalhelder ijs, die 
naar winkels en koffiehuizen gebracht worden ; 
een verfrissching waar de pijnappelen en water- 
meloenen, die bij de fruithandelaren in grooten 
getale uitgestald zijn, niet weinig toe bijdragen. 

Wat prachtige huizen ziet men hier in al die 
mooie straten! — Wall Street heeft er, en heel 
dikwijls ook, velen van zien opbouWen en weer 
zien afbreken — en daar een donker groene, 
lommerrijke square. Ge kunt er op aan, dat is 
een gastvry huis met bewoners, waar men altijd 
met toegenegenheid aan denken zal, ik bedoel 



NEW-YORK. 



45 



dat huis daar, waar de deur openstaat en ge 
van binnen die vroolijke pi ant en gewaar wordt, 
en waar 't kind met lachende oogjes uit het 
raam kijkt naar den kleinen hond beneden. Ge 
kijkt vreemd op en vraagt u zelven af, waar 
die hooge vlaggestok in de achterstraah toe 
dient, met iets er bovenop, dat wel iets weg 
heeft van een vrijheidsmuts. Zoo gaat het mij 
ook. Maar in deze buurt houdt men hartstoch- 
telijk veel van groote vlaggestokken, en als ge 
er maar acht op geeft, zult gij binnen vijf 
minuten den tweelingbroer van dien vlagge- 
stok vinden. 

Al weer Broadway door, en zoo — de 
bontgekleurde menigte en schitterende winkels 
voorbij — en zoo naar een andere lange hoofd- 
straat, de Bowery genaamd. Kijk, daar ginds 
is een spoorweg, waar twee fiere paarden langs 
draven, en die met gemak een stuk of veertig 
passagiers en een groote houten ark voorttrek- 
ken. De uitstallingen zijn hier armer; de voor- 
bijgangers minder vroolijk. Gemaakte kleeren 
en klaargemaakt eten kan men in deze buurt 
te koop krijgen; en het levendig geratel van 
rijtuigen maakt hier plaats voor den doff en 
dreun van karren en wagens. Die uithangteeke- 
nen, die men in den vorm van bakentonnen 
en kleine ballons aan staken ziet bengelen, 
maken er u attent op, als ge naar boven kijkt, 
dat daar „oesters op allerlei manier klaar- 
gemaakt" te koop zijn. 's Avonds verleiden ze 
de hongerige magen 't meest, want dan glinste- 
ren er vetkaarsjes van binnen, die deze uitlok- 
kende woorden verlichten en de leegloopers 
doen watertanden als ze hier loopen te kuieren 
en dat opschrift lezen. 

Wat is dat voor 'n allerakeligst, in bastaard 
Egyptischen stijl opgetrokken gebouw, dat zich 
daar als een toovenaarspaleis in een melodrama 
voordoet? Wat dat is? Een beruchte gevange- 
nis, De Graven genaamd. Zullen we 'r reis in- 
gaan? 

Goed! Het is een lang, smal, hoog gebouw, 
oudergewoonte door een kachel verwarmd, met 
vier galerijen boven elkaar, die er omheen loo- 
pen, en door middel van een trap gemeenschap 
met elkaar hebben. Tusschen de twee zijden 
van iedere galerij, en in 't midden daarvan, een 
brug om des te gauwer over en weer te kunnen 
komen. Op iedere brug zit een man of te dutten 
of te lezen, of met een kameraad, die niets 
uitvoert, te babbelen. Op elke galerij zijn twee 
rijen kleine ijzeren deuren tegenover elkaar. Ze 
hebben wel iets van fornuisdeurtjes, maar zijn 
koud en zwart, alsof het vuur van buiten uit 
was gegaan. Een stuk of drie staan er open, 
en vrouwen met voorovergebogen hoofd ziet 
men met de gevangenen praten. Het geheel 
wordt verlicht door een zoogenaamde daklanta- 
ren, maar die is bijna dicht; en van 't dak ben- 
gelen, lenig en slap, twee nuttelooze koelzeilen. 



Daar komt een man met sleutels om ons 
rond te leiden. De vent ziet er gunstig uit en 
is zelfs, op zijn manier, beleefd en gedienstig. 

„Zijn deze zwarto deuren de cellen?" 

„Ja." 

„Zijn ze allemaal vol?" 

„Wel, dat scheelt niet veul, want waarheid is 
waarheid, dat spreekt als J n boek." 

„Die onderste cellen zijn stellig ongezond, 
niet waar?" 

„Och, daar stopp^n we alleen kleurlingen in. 
Ja, zoo is 't." 

„Wanneer nemen de gevangenen eenige be- 
weging?" 

„Wel, ook zonder dat blijven ze vry gezond." 

„Wandelen ze nooit eens in den tuin?" 

„A1 heel zelden." 

„Somtijds toch wel, veronderstel ik?" 

„Och, maar heel zelden. Zonder dat zien ze 'r 
vrij goed uit/ 

„Maar gestel nu eens, dat iemand twaalf 
maanden lang moet zitten. Ik weet, dat dit 
alleen een gevangenis is voor misdadigers, die 
zware misdaden tot nun last hebben, terwijl ze 
nun terechtsteliing afwachten of na ? t verhoor 
weer hier naar toe gebracht worden, maar de 
wet doet hier immers den misdadigers tal van 
middelen van uitstel aan de hand. Nu geloof 
ik, dat zoolang de terechtzittingen over hem 
duren, of wat dies ook zij, hjj hier toch wel 
een maand of twaalf in voorarrest zal blijven?" 

„Ja, zoolang zal dat wel duren." 

„En in al dien tijd zal zoo iemand dus nooit 
die kleine ijzeren deur uitgaan, om watbeweging 
te nemen, heb je me dat niet verteld?" 

„0, hij mag wel een beetje wandelen, maar 
niet lang." 

B Wii je wel een van de deuren opendoen?" 

„Wel zeker, als u daar zoo op gesteld is." 

De sloten knarsen en rammelen, en langzaam 
draait een der deuren op haar scharnieren.Laten 
we 'r reis een kijkje in nemen. Hoe ziet ze 'r 
uit? 't Is een kleine kale eel, waar het licht in 
doordringt door een spleet heel boven in den 
muur. Men vindt er geen ander meublement 
dan een ruw ding dat een waschtafel moet ver- 
beelden, een tafel en een krib. Op die krib zit 
een man van zestig jaar te lezen. Een oogenblik 
kykt hij op, maakt met zijn hoofd een gebaar 
van gemelijk ongeduld en slaat dan weer zijn 
oogen op zijn boek. Zoodra wy onze hoofden 
terugtrekken, wordt de deur weer voor zijn neus 
dicht gedaan, en evenals te voren gesloten. 
Deze man heeft zijn vrouw vermoord en zal 
waarschijnlijk worden opgehangen. 

„Hoelang is-i hier al geweest?" 

„Een maand." 

„Wanneer komt-i voor?* 

„Bij de eerstkomende zitting." 

„Wanneer is dat?" 

„De volgende maand." 



46 



SCHETSEJNT UIT AMEEIKA. 



„A1 is 't dqodvonnis over hem uitgesproken, 
dan mag zoo iemand in Engeland toch nog 
wat beweging nemen in de open lucht." 

„Is 't mogelijk?" 

Op wat voor schrikkelijk en onuitsprekeliik 
koelen toon zegt hij dit, en hoe slungelachtig 
brengt hij ons naar den kant waar de vrouwen 
zitten, terwijl hij onder 't loopen van den sleutel 
en de trapleuning een soort van ijzeren castag- 
nette maakt! 

ledere celdeur aan dezen kant heeft een kleine 
vierkante opening. Sommige der vrouwen kijken 
er nieuwsgierig doorheen, zoodra zij maar voet- 
stappen vernemen; andere duiken van schaamte 
achteruit. — Om wat voor vergryp kan dat 
eenloopende kind, van een jaar of twaalf, hier 
opgesloten zijn? En wat doet die jongenhier? 
Hij is de zoon van den gevangene, dien we 
zoo even zagen; is een getuige tegen zijn vader, 
en wordt hier voor alle securiteit gehouden 
totdat zijn vader voor is geweest: dat 's alles. 

„Maar is dit nu een plaats voor een kind, 
om daar dagen en nachten lang door te brengen ? ! 
Zoo'n akelige, nare plaats! Me dunkt, zoo'n 
behandeling is wat al te bar voor zoo'n jeugdig 
getuige. Wat zegt onze wegwijzer er van?" 

„Wat ik er van zeg, meneer? Wei, dat die 
jongen hier een gemakkelijk leventje leidt ; an- 
ders niets!" 

En weer klinkt hij met zijn metalen castag- 
nette en leidt ons op zijn gemak verder. Onder 
? t gaan valt me nog iets in, dat Ik hem vragen wil. 

„A propos, waarom noemen ze deze plaats 
De Graven?" 

„Wel, dat 's zoo de manier." 

„Nu ja, maar waarom?" 

„Toen ze pas gebouwd was, hebben hier nog- 
al wat zelfmoorden plaats gevonden. Ik denk, 
dat 't daar vandaan komt." 

„Ik zag daar juist, dat die man zijn kleeren 
maar op den vloer van zijn eel neergegooid 
heeft. Noodzaak je de gevangenen niet, om zich 
ordelijk te gedragen en zulke dingen behoorlijk 
weg te bergen?" 

„Waar zouden zij ze wegbergen?" 

„Zeker niet op den grond. Me dunkt, hij 
moest ze ophangen." 

Hij blijft staan en kijkt rond om zijn woorden 
meer klem en nadruk bij te zetten. 

„En mij dunkt, dat 't er dan mooi uit zou 
zien! Hadden ze krammen, dan hingen ze 'r 
niet hun goed, maar hun eigen corpus an, en 
om die reden zijn ze dan ook uit iedere eel 
weggenomen, en kan je alleen de moeten zien, 
waar ze gezeten hebben." 

De binnenplaats der gevangenis, waar hij nu 
ophoudt, is het tooneel geweest van verschrik- 
kelijke dingen. Hier toch, op deze nauwe, op 
een graf gelykende plaats, worden de inenschen 
^ebracht, die de doodstraf moeten ondergaan. 
Het ongelukkige schepsel staat onder de galg 



op den grond, met het touw om zijn nek; en 
als het sein gegeven wordt, komt een zwaar 
gewicht aan 't andere eind van y t touw naar 
beneden schieten en . . . als een lijk bengelt de 
rampzalige in de lucht. 

De wet vereischt, dat de rechter, de jury en een 
vijf-en-twintigtal burgers bij dat akelig schouw- 
spel tegenwoordig zijn. Voor 't publiek is het 
verborgen. Voor de losbandigen en slechten 
blijft het' een ontzettend geheim. Als een sluier, 
als een dikke ondoordringbare sluier is de ge- 
vangenismuur tusschen den misdadiger en hen 
opgetrokken. De muur is als 't ware de gordyn 
van zyn sterfbed, zijn doodshemd en zijn graf. 
De muur sluit hem af van 't leven en van al 
die drangredenen om tot zelfs in die laatste 
ure geen berouw te toonen, tot zelfs in die 
laatste ure nog even verstokt van hart te bly ven, 
die louter door 't gezicht van andereh maar al 
te vaak kunnen opgewekt worden. Ja daar zijn 
geen brutale oogen om hem brutaal te maken; 
daar zijn geen schurken om hem op te hitsen 
dat hij toch zijn roep als schurk tot aan den 
jongsten snik handhave. Al wat achter dien on- 
barmhartigen steenen muur is, is hem een on- 
bekende ruimte. 

Laten we weer naar de vroolijke straten gaan ! 

Alweer naar Broadway! Hier zijn dezelfde 
opzichtig gekleede dames, die, gepaard of alleen, 
heen en weer wandelen; daar dezelfde lichtblauwe 
parasol die twintigmaal het raam van ons hotel 
voorbijging, toen wij daar voor zaten. We willen 
hier oversteken. Pas op de varkens. Twee zwaar- 
lijvige zeugen draven achter dit rijtuig, en een 
uitgezochte partij van een half dozijn heeren- 
zwijnen zijn juist den hoek omgeslagen. 

Hier is een eenloopend varken, dat in zijn 
eentje naar huis sukkelt. Hij heeft maar een oor ; 
het andere is hij kwijt geraakt in den loop van 
zijn uitstapjes door de stad, die hem menigmaal 
met rondzwervende honden in botsing hebben 
gebracht Maar hij schijnt zich in zijn leed nog- 
al wel te schikken ; althans hij leidt een flanee- 
rend, iets heerachtig, vagebondig leven, kortom, 
nagenoeg zoo'n leventje als onze societeits-be- 
zoekers thuis. Op een bepaald uur verlaat hij 
iederen morgen zijn logies, kuiert de stad in, 
brengt zijn dag door op een manier dat hij 
er zelf volkomen over tevreden is, en ver- 
schijnt geregeld weer 's avonds aan de deur van 
zijn eigen huis, evenals de geheimzinnige meester 
van Gil Bias. Hij is een frank en vry, zorgeloos, 
onverschillig slag van varken, heeft een massa 
kornuiten onder andere varkens van 't zelfde ka- 
rakter, die hij eer van aangezicht dan persoonlijk 
kent, daar hij zich zelden de moeite geeft om 
stil te staan en complimenten te wisselen, maar 
al knorrende zijn gang gaat, om al de nieuwtjes 
van de stad in den vorm van koolstronken en 
afval op te doen, en daarbij niets anders inbrokt 
dan een stuk van zijn staart, die al heel kort 



NEW-YORK. 



47 



is, daar zyn oude vyanden, de honden, er ook 
bij geweest zijn en altijd gemaakt hebben, dat 
hij 't hard te verantwoorden had. In leder op- 
zicht is hij een republikeinsch varken, daar hij 
overal gaat waar 't hem maar goeddunkt, en 
zich met het beste gezelschap op een gelijken, 
zoo al niet superieuren voet vermengt, want 
ieder gaat uit den weg'als hy voor den dag komt, 
en de hoogmoedigste laat hem, als hij ditmocht 
verkiezen, den huizenkant voorbygaan. Hij is 
een groot wysgeer, en zelden onthutst, behalve 
door de zoo even vermelde honden. Soms zou 
men hem wel met zijn kleine oogjes kunnen zien 
knippen naar een geslachten vriend, wiens ge- 
raamte den deurpost van een slagerswinkel ver- 
siert, maar hij bromt bij zich zelf: „Zoo is 't 
leven: alle vleesch is varkensvleeschl* steekt 
zijn neus maar weer wroetend in de vullis en 
schommelt langs de riolen, zich troostende met 
de overweging dat er nu weer een snuit minder 
is om zich aan koolstronken en andere dergelyke 
lekkernijen goed te doen. 

Om de waarheid te zeggen, zijn deze varkens 
de stadsstraatvegers. Leelyke dieren zijn ze, 
want meerendeels hebben ze schrale, bruine 
ruggen, zoo wat in dentrant van oude paarden- 
haren ' koffers : met ongezonde zwarte puisten 
bevlekt. Ook hebben ze lange, dunne pooten 
en zulke spitse snuiten, dat, als een hunner kon 
overgehaald worden om zoo te gaan poseeren, 
dat men hem en profiel uit kon teekenen, niemand 
zou zeggen, dat het op een varken geleek. 
Nooit worden ze opgepast, of gevoed, of gedre- 
ven, of gevangen, maar zijn van kindsbeen af 
aan hun eigen lot overgelaten, iets wat niet 
missen kan. of 't moet hen tot bijdehandjes van 
de eerste klasse maken. Zoo weet ieder varken 
dan ook precies waar hij woont, veel beter dan 
iemand hem zou kunnen vertellen. Op dit uur, 
de avond valt juist in, zult ge ze bij dozijnen 
naar bed zien schommelen: voor 7 t laatst doen 
ze, en passant, zooveel mogelijk hunbuikjete 
goed. Nu kan *t wel gebeuren, dat de een of 
andere jongeheer, die zijn maag wat al te zeer 
overladen of 't met de andere honden wat al 
te kwaad gekregen heeft, als de verloren zoon 
druipstaartend naar huis draaft, maar zoo iets 
behoort onder de zeldzaamheden: volkomenzelf- 
beheersching, zelfvertrouwen en onverstoorbare 
bedaardheid, ziedaar hun eerste eigenschappen I 

De straten en winkels zijn nu verlicht; en 
als men zijn oogen rond laat weiden over de 
lange passage, waar 't 66a licht al licht is, dan 
denkt men onwillekeurig aan Oxford Street of 
Piccadilly. Bier en daar komt een vleugel van 
een breede steenen keldertrap voor den dag, 
en wijst u een geschilderde lamp den weg naar 
't Balspel-Salon of de Kegelbaan met de Tien 
Kegels: een nieuw spel, dat niet alleen door 't 
toeval beslist wordt, maar waar ook en wel 
deugdelyk verstand by te pas komt, en dat 



uitgevonden is geworden toen de Wetgeving 
een akte uitvaardigde die het Negen-Kegelspel 
verbood. Bij andere naar beneden gaande trap- 
pen zijn andere lampen, die de plaatsen der 
oesterhuizen aanwijzen — pleizierige lokalen, 
dat durf ik verzekeren, niet alleen omdat er de 
oesters op zoo'n verwonderlijke wijze gekookt 
worden, oesters bijna zoo groot als kaaskoppen 
(is dat geen kolfje naar uw hand, o erentfeste 
professoren in 't Grieksch!), maar omdat van 
alle soorten van visch- of vleesch- of gevogelte- 
eters de oesters-smulpapen alleen hier niet by 
elkaar zitten, maar, zich als 't ware schikkende 
naar den aard van datgene, wat ze naar binnen 
werken, en de preutsChheid kopieerende van't 
ding dat ze opeten, insgelijks in hun schulp 
kruipen, met andere woorden, apart in kleine 
hokjes gaan zitten met gordijnen er voor ? met 
hun tweeen, niet met hun tweehonderd. 

Maar wat zijn de straten stil! Zijn er geen 
straatmuzikanten?geenblaas-ofstrijkinstrumen- 
ten? Neen, geen een. Wat! Zijn er over dag geen 
poppenkasten, geen dansende honden, geen goo- 
chelaars, geen geestenbezweerders, geenkoord- 
dansers, zelfs geen draaiorgels? Neen, geen een. 
Toch, ik herinner me er een. Een, zegge <3en 
draaiorgel en een dansend aapje — een spring- 
ing- veld van natuur, maar wien 'twas aan te 
zien, dat 't niet lang zou duren of hij zou zoo'n 
lodderige Jan Salie van 'n aap uit de school 
van de voorstanders der Utiliteitsleer wezen. 
Behalve dat nu was alles dood als een pier; 
ja er was nog niet eens zooveel leven als een 
witte muis in een draaikooitje maakt. 

Zijn er dan geen vermakelijkheden? Welja. 
Er is een leeskamer daar ginds, waar al dat 
licht uit schijnt, en zeker zal er driemaal per 
week, of nog meer, avonddienst voor de dames 
gehouden worden. Voor de jongeheeren is het 
kantoor, het magazijn, de kofflekamer; zooals 
ge door deze ramen kunt zien, is de laatste 
nogal aardig vol. Hoor! Wat klinken die 
hamers, die de blokken ijs stuk slaan, en wat 
klokken de afgebroken stukjes, als ze in J t ver- 
mengingsproces van *t eene glas in 't andere 
worden overgego ten! Green vermakelijkheden? 
Wat doen deze sigarenzuigers en pimpelaars, 
wier handen en beenen we in alle mogelijke 
beweging zien, anders dan zich vermaken ? Wat 
zijn de vijftig kranten, die door die vroegrijpe 
deugnieten van kwajongens straat-op straat-af 
worden rondgeschreeuwd ; en die men er in de 
koffiehuizen op nahoudt, — wat zijn die anders 
dan vermakelijkheden? Green duffe waarachtige 
vermakelijkheden, maar krachtige, stevige kost; 
waar niemand een vinger in de asch kan ste- 
ken of *t wordt aan de klok gehangen, waar 
geen publiek persoon iets uit kan voeren of 
? t wordt aan de gemeenste drijfveeren toege- 
schreven, kortom, waar Jan en alleman, onver- 
schillig wie, ja al was 't ook de Barmhartige 



48 



SCHETSEN UIT AMERIKA. 



Samaritaan in eigen persoon, over den hekel 

wordt gehaald en dat zouden geen verma- 

kelijkheden zijn? Loop heen! 

Laten we opstappen en verder gaan, en die 
echte wildernis van 'n hotel voorbijgaan met 
magazijnen aan 't onderste gedeelte, dat wel 
iets wegheeft van een schouwburg op 't vaste 
land of van de Londensche opera, maarzonder 
colonnade; dan komen we weer aan de Vijf 
Punten. Maar eerst dienen we bij wijze van 
escorte die twee hoofden der politie mee te 
nemen, die ge voor uitgeslapen ambtenaren aan 
zoudt zien, als gij ze in de Groote Woestijn 
tegenkwaamt. Zoo waar is 't, dat de menschen 
de eigenaardige kenmerken gaan dragen van 
hun beroep, hoe dat ook moge zijn. Waarlijk, 
deze twee hadden in Bow Street kunnen geteeld, 
geboren en grootgebracht zijn. 

Bedelaars hebben we noch over dag noch 
's avonds gezien, maar anderesoorten van straat- 
slijpers bij de vleet. Waar we nunaar toe gaan, 
staan armoede, ellende en ondeugd in vollen bloei. 

Ziehier de rechte plaats: deze nauwewegen 
rechts en links, ze stinken overal, waar men 
ook komt, van de smerigheid. Welnu, zoo'n 
leven als hier geleid wordt, draagt dezelfde 
vruchten als overal. De gemeene opgezwollen 
tronies aan de deuren hebben huns gelijken 
bij ons en in de wijde wereld. De lichtmisserij 
heeft zelfs de huizen voor hun tijd oud gemaakt. 
Zie maar eens hoe de vermolmde balken uit- 
zakken en hoe zwart de opgelapte en gebro- 
ken ram en er, om zoo te zeggen, uitzien als 
oogen die bij een dronkemanspartij uit hunne 
kassen geslagen zijn. Verscheidene van die var- 
kens houden hier hun residentie. Zouden zij 
zich nooit verwonderen, waarom toch hun 
meesters recht overeind gaan in plaats van op 
handen en voeten? en waarom zij spreken in 
plaats van knorren? 

Tot nog toe is bijna ieder huis een gemeene 
kroeg; en aan de muren der gelagkamers han- 
gen gekleurde prenten van Washington enko- 
ningin Victoria van Engeland, en den Amerikaan- 
schen Adelaar. Onder de flesschenbakjes, waar 
de ilesschen op staan, liggen stukken spiegel- 
glas en sitspapier, want in zekeren zin is er 
zelfs hier een zucht tot opschik. En daar 't 
vooral zeelui zijn, die hier komen, zoo vindt 
men zeestukken bij de vleet : voorstellingen bij 
voorbeeld van matrozen die afscheid nemen 
van hun liefjes; portretten van Willem, uitde 
ballade, en zyn zwartoogige Susanne; van Will 
Watch , den Stouten Smokkelaar ; van Paul Jones, 
den Kaper, en dergelijken, waarop de geschil- 
derde oogen van koningim Victoria, en van 
Washington op de koop toe, in even vreemde 
kameraadschap gevestigd zijn als op de meeste 
tooneelen die in hun tegenwoordigheid afge- 
speeld worden. 



Wat is dat voor 'n plaats, waar de vuile straat 
ons naar toe brengt? Een soort vanbloklepro- 
zenhuizen, waarvan men sommige alleen berei- 
ken kan langs een gebrekkige houten buitentrap. 
Wat ligt er toch wel achter die massa wagge- 
lende treden, die onder onze voetstapp^n kra- 
ken? Een ellendige kamer, door een armzalige 
kaars verlicht, en waar zich niets in bevindt 
wat tot gemak kan verstrekken, of er moest 
iets van dien aard in een ellendig bed verscho- 
len zijn. Naast dat bed zit een man: met zijn 
ellebogen op zijn knieen en zijn handen voor 
zijn gezicht. „Wat scheelt dien man?" vraagt 
de eerste beambte. „Koorts, B antwoor^t hij ge* 
melyk, zonder op te zien. Verbeeld u, wat er, 
op zoo'n plaats als deze, in een door' koorts 
verhit brein om moet gaan! 

Kom, klim deze pikdonkere trap op, maar 
pas goed op, dat ge geen misstap doet op de 
waggelende planken, en zoek tastend uw weg 
met mij in dit donker hoi, waar geen enkele 
lichtstraal, geen enkelkoeltje schijntte komen. 
Een zwarte jongen, die door de stem van den 
ambtenaar — welke hij goed kent — wakker 
wordt dat hij opspringt, maar gauw weer op 
zijn verhaal komt door diens verzekering dat 
hij zijn gemak mag houden, is uit zich zelf zoo 
gedienstig dat hij een kaars opsteekt. Een oogen- 
blik flikkert de pit, dat we groote bergenvod- 
den op den vloer zien liggen ; dan sterft het 
licht weg, en laat, als er sprake kan zijn van 
graden in zoo'n uiterste, een duisternis achter, 
nog dikker dan te voren. Hy schomrnelt de 
trap af, en 't duurt niet lang of hij is weer terug, 
een flikkerende flambouw met zijn hand schud- 
dende. Daar zien we leven in de bergen vod- 
den komen, die nu vanzelf langzaam oprijzen, 
en zie, de vloer is bedekt methoopen negerinnen, 
die wakker worden: haar witte tanden klappe- 
ren en haar heldere oogen vonkelen en knippen 
naar alle kanten van verbazing en vrees, pre- 
cies alsof men het een of andere Afrikaansche 
gezicht in een wonderspiegel ontelbare malen 
weerkaatst zag. 

Beklim ook deze trap met niet minder voor- 
zorg, want ook hier liggen als 't ware voetan- 
gels en klemmen voor hen die niet zoo'n goed 
geleide hebben als wij. En zoo gaan we naar 
d,e nok van T t huis, waar men de kale balken 
en sparren boven zijn hoofd bespeurt, en 't 
kalme maanlicht door de reten in 't dak heen 
gluurt. Doe de deur open van een dezer toe- 
gekramde hokken vol negers. Bah! Ze hebben 
daarbinnen een houtskoolvuur ; ook is er een 
lucht van zengende kleeren, of vleesch, zoo dicht 
hokken ze bij elkaar rondom ? t komfoor; en 
dampen rijzen er uit op, dat men niet zien kan, 
en bijna stikt. Terwijl ge in deze donkere ho- 
len om u heen kijkt, kruipt er uit elken hoek 
de een of andere half wakker geworden ge- 
daante voor den dag, alsof de ure van 'tlaatste 



NEW-YORK. 



49 



oordeel nabij was en ieder graf zijn doode 
wedergaf. Waar honden zouden janken als zij 
er moesten liggen, vlijen vrouwen, mannen en 
jongens zich ter ruste, en dwingen zoodoende 
de opgejaagde rotten om ergens anders een 
beter logies op te zoeken. 

Ook hier vindt men stegen en gangen, waar 
de weg geplaveid is met modder die tot aan 
de knieen reikt: katners onder den beganen 
grond, waar gedanst en gespeeld wordt; de 
muren bedekt met ruwe schetsen van schepen 
en forten, en vlaggen, en Amerikaansche ade- 



in de laagte te zoeken. Zullen we 'r reis in- 
gaan? Kom, 't is maar voor 'n oogenblikje. 

Hola! Daar smaken we het onwaardeerbaar 
genoegen de waardin van de n Almacks" te zien. 
Het schijnt haar nogal naar den vleesche te 
gaan 7 die vroolijke mulattin, met vonkelende 
oogen, wier hoofd keurig versierd is met een 
bontgekleurden zakdoek. Ook de waard isniet 
minder aangedirkt. Evenals een scheepshofmees- 
ter heeft hij een'mooi blauw buis aan met een 
dikken gouden ring aan zijn pink en om zijn 
hals een schitterenden gouden horlogeketting. 




IN HET PRESIDENTSHIPS. 



laars bij de vleefc; vervallen huizen, die open 
zijn naar de straatkaat en met groote openingen 
in de muren, waardoor men andere puinhoo- 
pen bespeurt, alsof de wereld van ondeugd en 
ellende niets anders heeft om te laten zien : af- 
zichtelijke woningen die haar naam aan diefstal 
en moord ontleenen; kortom 7 al wat walglijk 
is en in vervallen toestand verkeert, is hier. 
Onze geleider heeft zijn hand aan de klink 
van w Almacks* geslagen, en roept ons van be- 
neden de treden toe ; want de vergaderzaal van 
de fashionabele luiuit de Vijf Punten heeft men 



Wat is-i blij dat-i ons ziet! Wat zullen we be- 
stellen? Een dans? 't Zal dadelijk gebeuren, 
m'nheer: „'n regular break-down." 

De zwaarlijvige zwarte vioolkrasser en zijn 
vriend die opdetamboeri]nspeelt ; slaanmethun 
voeten de maat op de planken van't kleine orchest , 
waar we zitten, en spelen een vroolijk deuntje. 
Een paar of zes komen voor den dag 7 geleid 
door een levendigen jongen neger, diedegrap- 
penmaker van de vergadering is en de grootste 
danser die bekend is. Zonder ophouden trekt 
hij koddige gezichten, en amuseert al de ove- 



Dickens. Schetsen uit Amerika en tafereeten uit Italie. 



'50 



SCHETSEN UIT AMERIKA. 



rigen, die maar niets ancler doen dan ginne- 
gappen. Onder de dansers z^n twee jonge mu- 
lattinnen, met groote, zwarte, kwijnende oogen, 
en met een hoofdtooisel in den trant der waar- 
din. Deze meisjes zijn of veinzen zoo bleu te 
zijn alsof ze nooit te voren dansten, en slaan 
dermate de oogen neer voor de bezoekers, dat 
haar cavaliers alleen maar de dikke haartjes 
harer oogleden kunnen zien. 

Maar nu begint net dansen. Men danst, men 
danst, totdat men moe schijnt te worden, en 
net dansen een beetje begint te verflauwen. 
Daar springt op eens onze levendige jonge held 
er .by. En dadelijk grijnst de man die op de 
viool speelt, en krast en krast dat het een aard 
heeffc; in de tamboerijn vaart nieuwe kracht ; 
de dansers gaan weer lachen; de waardingaat 
weer glimlachen; de waard krijgt weer ver- 
trouwen; de kaarsen beginnen weer helderte 
branden. Hij vooral, onze matadoor in 't dan- 
sen, hij danst dat het een lust Is om aan te 
zien; hy klopt daarbij met zijne vingers, draait 
met zijn oogen, trekt zijn knieen in, zet zijn 
knieen uit, doet met zijn hielen enteenenwat 
de tamboerijn-speler met zijn vingers doet; 
daarna danst hij met twee linkerbeenen, twee 
rechterbeenen, twee houten beenen, kortom 
met beenen, met allerlei beenen die beenen en 
geen beenen zijn — wat maakt dat uit voor 
hem? En in wat voor levenswandeling of le- 
vensdans oogst iemand ooit zulke prikkelende 
toejuichingen in als er onihemheendonderen, 
wanneer hij, eerst zyn dame van den vloer ge- 
danst hebbende, en dan zich zelven, de kroon 
op zijn werk zet door fler op de toonbank te 
springen, en dan met een onnavolgbaar geluid 
omwat drinken vraagt! 

Zelfs in deze ellendige wijk mag de lucht 
frisch heeten vergeleken bij den verstikkenden 
dampkring der huizen; en nu, terwijl we een 
breede straat inslaan, waait ze ons met een zui- 
verder adem tegen en flonkeren de sterren weer 
boven ons hoofd. Hier komen we De Graven 
nog eens tegen. De stadshoofdwacht is een ge- 
deelte van f t gebouw. Ze volgt n^tuurlijk op 
't gezicht dat we zoo even achter den rug heb- 
ben. Laat ons ook hierin nog even een kijkje 
nemen en dan naar bed [ 

Wat zie ik? Stop jelui de menschen, die aan 
niets anders schuldig zijn. dan aan de een of 
andere politie-overtreding, in zulke holen? Liggen 
mannen en vrouwen, die zich aan geen misdaad 
schuldig gemaakt hebben, den geheelen avondin 
? t stikdonker, en dat midden in al die ongezonde 
dampen die daar hangen om de matbrandende 
lamp, waar ge ons mee bijlicht, — dampen 
waarvan zij natuurlyk den walglijken, voorde 
gezondheid zoo schadelijken stank in moeten 
ademen ! Waarlyk, zulke onbehoorlijke en walg- 
lijke stinkgaten als deze cellen zyn, ze zouden 
zelfs J t despotiekstebestuurterwereldtotschan- 



de strekken. Kijk 'reis naar die beklagenswaardi- 
gen, gij man, die ze alle naehten ziet en de sleu- 
tels bewaart. Ziet ge wat ze zijn ? Weetge wel hoe 
de riolen onder de straten gemaakt worden, 
en waarin deze voor menschen bestemde riolen 
verschillen? Immers nergens anders in dan dat 
in deze laatste geen water staat! 

Wel, dat weet hij niet. Vijf en twintig jonge 
vrouwen heeffc hij tegelijk in ditzelfde hok 
opgesloten, en ge zoudt er u bezwaarlijk een 
juist denkbeeld van kunnen vormen, wat lieve 
gezichten er bij waren. 

In Gods naam! doe de deur toe achter die 
ongelukkige schepsels, die er nu in zijn, en 
breng een scherm aan voor een plaats, wier 
weerga ge zelfs in de op dit punt als de gemeen- 
ste, als de nalatigste te boek staande oude sfcad 
van Europa tevergeefs zult zoeken. 

Maar zeg, is 't heusch waar, blijvende men- 
schen den heelen nacht in die zwarte stinkgaten 
onverhoord zitten? — Alle naehten. Omzeven 
uur begint de wacht haar ronde. Om vyfuur 
's morgens opent de rechter zijn rech'tbank. 
Dat's, 'fc vroegste uur waarop de eerste gevan- 
gene los kan gelaten worden, en heeft deze of 
gene beambte iets tegen hem in te brengen, 
dan gaat-i er niet voor negenen of tienen uit. — 
Maar als er nu eens in dien tusschentijd iemand 
komt te sterven, zooalsnietlanggeledengebeurd 
is? Dan is*i in een uur half opgevreten door 
de ratten; zooals met dien man het geval was, 
en daarmee is 't uit. 

Wat is dit onuitstaanbaar geluid van zware 
klokken en geratel van wielen, en gejoel in de 
verte? Er is brand. En wat die roode gloed 
aan den overkant? Daar is ook brand. En wat 
beteekenen deze verkoolde en zwart berookte 
muren, waar we voor staan? Een gebouw waar 
brand in geweest is. In een offlcieel verslag is 
er niet lang geleden vrij duidelijk op gezinspeeld, 
dat sommige dezer branden niet geheel en al 
toevallig waren en de speculatiegeest tot zelfs 
in de vlammen een veld van exploitatie zocht. 
Doch wat hier van ook zij, gisteravond was er 
brand, van avond zyn.er twee, en veilig zoudt 
ge een weddenschap aan kunnen gaan, dat er 
morgen minstens e'en brand zal wezen. Laat 
ons dezen troost mee naar huis nemen, elkaar 
wel te rusten wenschen en naar bed gaan. 



Tijdens mijn verblijf te Ne w-Y o r k heb ik 
ook een bezoek gebracht aan de verschillende 
openbare inrichtingen op Long Island. Een daar- 
van is een krankzinnigengesticht. ? t Is een mooi 
gebouw, waarin een bezienswaardige ruime en 
sierlijke trap. Het is nog niet geheel en al af 7 
maar nu reeds een gebouw van buitengewoon 
grooten omvang, zoodat er tal van patienten 
in opgenomen kunnen worden. 

Ik kan niet zeggen, dat wat ik in dat liefda- 




digheidsgesticht gezien heb mij bijzonder veel 
pleizier heeft gedaan. De verschillende zalen 
hadden zindelijker kunnen zijn en beter inge- 
richt; niets zag ik van dat heilzame stelsel, dat 
elders zoo'n gunstigen indruk op me gemaakt 
had ; en alles zag er zoo dommelig, zoo luste- 
loos, zoo dolhuisachtig uit, dat men er naar 
van werd. De druiloorige idioot, die met zijn 
haar in de war op zijn hurken ging zitten; de 
wartaal uitkramende gek, met zijn vreeselijken 
lach en uitgestoken vinger; het gedachtelooze 
oog, het woeste gezicht, het zwaarmoedige pluk- 
ken aan handen en lippen, het bijten op de 
nagels; al die kenteekenen der krankzinnigheid, 
men zag ze hier in al hun naaktheid en akelig- 
heid. In de eetkamer, een nare sombere plaats, 
waar men niets gewaar werd dan kale muren, 
zat een vrouw alleen opgesloten. Men vertelde 
me, dat zij tot zelfmoord overhelde. Als iets 
haar in haar besluit kon versterkt hebben, dan 
zou het zeker de onuitstaanbare eentonigheid 
van zoo'n bestaan geweest zijn. 

De verschrikkelijke menigte, waarmee deze 
zalen en galerijen gevuld waren, schokte me 
zoo erg, dat ik mijn oponthoud daar ter plaatse 
zooveel mogelyk bekortte en er van afzag om 
dat gedeelte van 't gebouw te zien, waar de 
weerspannigen en kwaadaardigen onder strenger 
bedwang gehouden worden. Ik twijfel niet of 
de heer, die in 't tjjdstip waar ik van schrijf 
met het bestuur dezer inrichting belast was, ook 
wel bevoegd was om aan 't hoofd daarvan te 
staan, en insgelijks al wat in zijn vermogen lag 
ook gedaan had om haar aan haar nuttig doel 
te doen beantwoorden : maar zal men nu wel 
kunnen gelooven, dat de ellendige partijgeest 
tot zelfs in dat akelig verblijf der droevige en 
verbasterde menschheid overgebracht is? Zal 
men kunnen gelooven, dat de oogen, die ge- 
roepen zijn om te waken over de afdwalingen 
van die zielen, welke met het verschrikkelijkste 
bezocht zijn, waar onze natuur aan blootgesteld 
is, den bril moeten dragen van de partij die 
op 't oogenblik de overhand heeft? Zal men 
kunnen gelooven, dat de directeur van zoo'n 
huis als dit, benoemd en afgezet, ja telkens 
vervangen wordt, naarmate deze of gene partij 
den boventoon slaat, en haar verfoeilijke weer* 
hanen dezen of genen kant heendraaien? Hon- 
derdmaal in iedere week was ik getuige van de 
een of andere nieuwe, beuzelachtige openbaring 
van dien even bekrompen als verderfelijken 
partijgeest, die, als Amerika's Samoem in de 
zedelijke orde, elke uiting van gezond leven, 
die onder zijn bereik valt, ontzenuwt en bederft; 
maar nooit, nooit keerde ik dien helschen geest 
den rug toe met gevoelens van zoo diepen 
afkeer, van zoo matelooze verachting als toen 
ik den drempel van dit krankzinnigen^gesticht 
overschreed. . ■ 

■ )rOp korten , afstand van ditvgebouw staat een 



ander, het Aalmoezeniershuis genaatnd ? dat is 
te zeggen, het Werkhuis van New-York. Ook 
dit is een groot gesticht. Ik geloof dat er, toen 
ik er was, zoowat een duizend armen in waren. 
En ventilatie en verlichting waren slecht; de 
zindelijkheid liet insgelijks nogal wat te wen- 
schen over; kortom,, over 't algemeen maakte 
het een alles behalve gunstigen indruk op me. 
Maar men dient hierbij in aanmerking te nemen, 
dat New-York, als een groote markt of sta- 
pelplaats en tevens als een verzamelingspunt, 
waar men niet alleen uit alle deelen der Yer- 
eenigde Staten 7 maar uit de meeste deelen der 
wereld naar toe stroomt, een groot getal armen 
tot zijn last heeft, en bijgevolg te dezen opzichte 
onder geldelijke moeielijkheden gebuktgaat. Ook 
mag men niet vergeten, dat New- York een 
groote stad is, en dat in alle groote steden een 
ontzaglijk groote hoeveelheid goed en kwaad 
dooreengemengd is. 

In dezelfde buurt is de Hoeve van Long 
Island, waar jonge weezen grootgebracht worden. 
Ik zag het niet, maar geloof dat het goed be- 
stuurd wordt ; en des te beter kan ik dit gelooven, 
om reden ik weet hoe nauwgezet zij in Ame- 
rika die schoone plaats uit onze Litanie be- 
trachten, welke alle zieke personen en jonge 
kinderen in herinnering brengt. 

Ik werd naar deze inrichting over water 
gebracht, en wel in een boot die aan de ge- 
vangenis van Long Island behoorde en geroeid 
werd door een stuk of acht gevangenen, die 
alien een zwart en lichtgeel pak droegen, in 
welk pak ze wel iets weghadden van afgematte 
tijgers. Met hetzelfde vervoermiddel brachten 
zij me ook naar de gevangenis zelve. 

Het is een oude gevangenis, en geheel en al 
een inrichting voor schansgravers, op dezelfde 
leest geschoeid als ik reeds beschreven heb, Ik 
was blij dit te hooren, want ontegenzeglijk heeft 
ze weinig om 't lijf. Er wordt echter zooveel 
mogelijk partij getrokken van de middelen, waar 
ze over te beschikken heeft, terwijl de organisatie 
zoo goed is als men van zoo'n plaats kan ver- 
wachten. 

De vrouwen werken in opzettelijk daar voor 
opgeslagen, overdekte loodsen. Als ik me goed 
herinner, zijn er geen winkels of werkplaatsen 
voor de mannen 7 maar wat hiervan ook zij, 
de meesten huriner werken in zekere steengroe- 
ven die dicht by de hand zijn. Daar 't dien 
dag erg regenachtig was, was dit werk gestaakt, 
en waren de gevangenen in hun cellen. Ver- 
beeld u nu een honderd of drie van deze cellen, 
en in ieder daarvan een paar man opgesloten ; 
de een aan zijn deur om een luchtje te scheppen, 
met de handen door te tralies gestoken; de 
ander te bed (midden op den dag, vergeet dit 
niet) ; een derde in elkaar gedoken op den grond 
liggende, met zijn hoofd tegen de ijzeren bouten, 
precies als een wild dier. Verbeeld u verder, 



52 



SCHETSEN .UIT AMERTKA. 



dat buiten de regen neervalt, alsof hij met em- 
mers uit den hemel gegoten wordt, en daar- 
binnen in 't midden de eeuwigdurende kachel 
roodgloeiend en tot stikkens toe staat te dampen, 
gelijk de kookketel van een tooverkol. Voeg 
er, " in de gedachte, een collectie geurtjes bij, 
van die lekkere geurtjes bij voorbeeld zooals 
er op zouden stijgen uit eenduizendtalkletsnatte 
van honigdauw doortrokken paraplu's, en een 
duizendtal waschmanden vol halfgewassen lin- 

nen, en ge kunt u een denkbeeld vormen 

van een gevangenis, gelijk wij dien dagbezochten. 

De staatsge vangenis te Sing Sing daaren- 
tegen is een model-gevangenis. Die en Mount 
Auburn zijn de grootste en beste gevangenissen 
volgens 't stelsel der stilzwijgendheid. 

In een ander gedeelte der stad vindt men 
het Refuge for the Destitute (Toevluchtsoord 
voor de Verlatenenj : een gesticht dat zich het 
lot aantrekt van jeugdige overtreders, mannelijke 
en vrouwelijke, zwarte en blanke, zonder onder- 
scheid, door ze een of ander nuttig ambacht te 
leeren, bij fatsoenlijke meesters in de leer te doen 
en ze tot waardige leden der maatschappij te vor- 
men. Naar men ziet, heeft dus deze Inrichting 
hetzelfde doel als het gesticht te Boston, en 
is als zoodanig waarlijk niet minder verdienstelijk 
en lofwaardig. Toen ik deze instelling van lief- 
dadigheid onderzocht, maakte zich onwillekeurig 
een vermoeden van mij meester, te weten, of 
de hoofdopzichter wel voldoende wereld- en 
menschenkennis bezat, en of hij niet bepaald 
verkeerd handelde door sommige jonge meisjes, 
die en wat de jaren en wat vroegere levenswijze 
betreft, vrouwen waren, als kleine kinderen te 
behandelen; iets wat in myn oogen al heel 
grappig was, en, of ik moet me danig vergissen, 
niet minder grappig in haar eigen oogen. Daar 
de inrichting echter onder 't waakzame toezicht 
eener corporatie van heeren van groot verstand 
en groote ondervinding staat, zoo vloeit hieruit 
vanzelf voort, dat het beheer zeer goed is, en 
hetzij ik nu op dit eene punt gelijk of ongelyk 
hebbe, dit doet niets toe of af aan haar ver- 
diensten en karakter, waar men in geen geval 
te hoogen lof aan toe zou kunnen zwaaien. 

Behalve deze inrichtingen zijn er ook in Ne w- 
York voortreffelijke gasthuizen en scholen, 
letterkundige instellingen en boekerijen; een be- 
wonderenswaardig ingerichte brand weer (wat 
trouwens wel noodig is, daar ze gestadig werk 
heeft), en allerlei instellingen van liefdadigheid. 
In een der voorsteden treft men een ruim kerk- 
hof aan; 't is nog wel niet af, maar 't vordert 
bij den dag. De treurigste begraafplaats, die ik 
daar zag, was „De groeve der Yreemdelingen. 
Bestemd voor de verschillende logementen te 
dezer stede." 

Er zijn drie schouwburgen. Twee daarvan, 
de Park-schouwburg en de Bowery-schouwburg, 
zijn groote, sierlijke en fraaie gebouwen, maar 



worden, 't spijt me dat ik dit neerschrijven moet, 
slecht, heel slecht bezocht. De derde, de olym- 
pische schouwburg, is een kleinere zoogenaamde 
Salon des Varietes voor blij- en kluchtspe- 
len, en wordt op allervoortreffelijkste wijze ge- 
dirigeerd door den heer Mitchell, een komiek 
van grooten humor en oorspronkelijkheid, die 
bij Londensche tooneelbezoekers in hooge ach- 
ting staat. Het doet me pleizier, dat ik met het 
oog op dezen verdienstelijken man hier mee 
kan deelen, dat zijn banken gewoonlijk welbezet 
zijn, en zijn schouwburg alie avonden getuige 
is van de grootste vroolijkheid. Bijna had ik 
een kleinzomertheater vergeten,Nible's schouw- 
burg geheeten, waar tuinen en vermakelijkheden 
in de open lucht aan verbonden zijn; maar ik 
geloof, dat ook deze plaats niet vrij is van den 
gedrukten toestand waarmee dergelijke uitspan- 
ningen over 't algemeen te worstelen hebben. 

De omstreken van New-York zijn schilder- 
achtig bij uitnemendheid. Het klimaat is, gelijk 
ik al aangestipt heb, nogal warm. Wat er van 
zou worden zonder de zeekoelte, die 's avonds 
uit haar schoone Baai naar de stad toewaait, 
zie, ik zal mij zelven noch mijn lezers de koorts 
op 't lijf jagen door daarnaar onderzoek te doen. 

De toon, die in de beschaafde kringen dezer 
stad heerscht, komt met den toon te Boston 
overeen; misschien kan men er den koopmans- 
geest ietwat sterker in proeven, doch met dat 
al is hij over 't algemeen hoogst beschaafd en 
altyd van den meest gastvrijen aard. De huizen 
en tafels zijn sierlijk ; en men gaat later naar 
huis en is minder ingetogen; ook hecht men 
misschien grooter gewicht aan den schijn en is 
er meer op uit, om pracht en weelde ten toon 
te spreiden, dan te Boston. De dames zijn 
bijzonder schoon. 

Alvorens New-York te verlaten, maakte ik 
de noodige schikkingen om huiswaartste kunnen 
keeren met het packetschip George Washington, 
waarvan het vertrek tegen Juni was aangekon- 
digd. Ik had namelijk het besluit opgevat, om, 
biyaldien er zich geen onverwachte beletselen 
op mochten doen, in die maand Amerika 
te verlaten. 

Nooit had ik gedacht, dat ik, teruggaande 
naar Engeland, waar ik hen weer zou vinden 
die mij lief en dierbaar waren, en mij buitendien 
bezigheden wachtten die mij onmerkbaar tot 
een tweede natuur waren geworden, zooveel 
verdriet kon gevoeld hebben als ik ondervond, 
toen ik eindelijk aan boord van dit schip af- 
scheid nam van de vrienden, die my uit deze 
stad vergezeld hadden. Nooit had ik gedacht, 
dat de naam van eenige plaats, zoo verre weg en 
mij eerst onlangs bekend geworden, zich ooit 
in mijn geest kon vereenigen met al die teedere 
herinneringen die er nu omheen zweven. Er 
zijn er in deze stad, die mij den donkersten 
winterdag, die ooit in Lapland aanbrak, zou- 



PHILADELPHIA. 



53 



den verhelderden, en in wier tegenwoordigheid 
zelfs het Te-Huis verbleekte, toen zij en ik 
dat pynlijke woord wisselden, dat ons onder 
al ons denken en handelen bijbUjft, dat om 
onze wieg heen spookt inonzekinderlijkejaren 
en het uitzicht van ons leven afsluit op den 
rijpen leeftijd. 



VII. 
PHILADELPHIA. 

PHILADELPHIA EN ZIJN CELLULAIRE 
GEVANGENIS. 

De reis van New- York naar Philadelphia 
wordt per spoor en twee veerbooten afgelegd ; 
en gewoonlijk is daar een uur of zes meege- 
moeid, 't was een mooie avond toen wij in 
den trein zaten; en toen we uit een raampje 
dicht bij 't portier 7 waar we naast zaten, het 
heldere ondergaan der zon gadesloegen, werd 
mijn aandacht getrokken door een vreemde 
verschijning, die uit de raampjes van den heeren- 
waggon, voor ons uit, vandaankwam.Een tijd- 
lang veronderstelde ik ; dat deze verschijning 
te danken was aan tal van vlijtige menschen, 
die er in zaten en zich bezighielden met veeren 
bedden open te scheuren en de veeren in den 
wind te strooien ; maar eindelijk en ten laatste 
meende ik te merken, dat ze niets anders deden 
dan spugen, watinderdaad het geval was, of- 
schoon het mij, niettegenstaande de ondervinding 
in allerlei spuug-verschijnselen, die ik naderhand 
opdeed, nog altijd eenraadsel is gebleven, hoe 
een zeker aantal passagiers, gelijk zoo'n waggon 
immers maar bevatten kon, zoo'n vermakelijke 
en onophoudelijke spuug-bui vol heeft kunnen 
houden. 

Op deze reis maakte ik kennis met eenzachten 
en bescheiden jongen Kwaker, die het gesprek 
opende door me op deftig fluisterenden toon mee 
te deelen, dat zijn grootvader de uitvinder was 
van koud getrokken ricinusolie. Ik maak hier 
melding van, omdat het waarschijnlijk wel de 
eerste gelegenheid geweest is, dat het bewuste 
onschatbare geneesmiddel ooit diende als een 
soort van purgatief voor conversatie. 

Eerst laat in den avond kwamen we in de stad 
aan. Daar ik, voordat ik naar bed ging, het 
raam mijner kamer uitkeek, zag ik aan den over- 
kant van den weg een mooi wit marmeren ge- 
bouw, dat er zoo somber en spookachtig uit- 
zag, dat men er akelig van werd als men er 
naar keek. Ik schreef dit aan den somberen 
invloed van den nacht toe, en zoodra ik 's mor- 
gens opstond, keek ik nog eens uit, niets anders 



verwachtende of 't zou op de treden en in 't 
portaal krioelen van menschen, die er in- en 
uitgingen. Maar jawel, de deur was nog pofc- 
dicht; hetzelfde doodsche waas lag over alles, 
en het gebouw zag er uit alsof het marmeren 
standbeeld van Don Guzman alleen iets te ver- 
handelen kon hebben binnen zijne sombere 
muren. Ik maakte er gauw werk van, om ex 
achter te komen hoe het heette en waar 't toe 

dienen moest. Ik kwam er achter, en weg 

was mijn verbazing. Dit gebouw was het graf 
van zoo menig fortuin; de groote Catacombe 
van geldbelegging : de gedenkwaardige Bank 
der Vereenigde Staten. 

Dat deze bank haar betaling gestaakt had, 
had, naar men mij van alle kanten vertelde, 
P h i 1 a d e 1 p h i a als 't ware in diepen rouw ge- 
huld, en nog altijd worstelde het met al de 
heillooze gevolgen dezer staking. De stad zag 
er, mijns bedunkens, dan ook nog al droef- 
geestig uit. 

Philadelphia is een mooie stad, maar 
om de waarheid te zeggen, alteregelmatigge- 
bouwd. Nadat ik er zoo wat een uur of twee 
in rondgekuierd had, werd ik te moede alsof 
ik de geheele wereld voor een bochtige straat 
had willen geven. 't "Was precies alsof onder 
den kwakerachtigen invloed mijner omgeving de 
kraag van mijn jas stijf werd en de rand van 
mijn hoed breeder. Mijn haar begon sluik te 
hangen, mijne handen vouwden zich vanzelf in 
kalme eensgezindheid over mijn borst te zamen, 
en on willekeurig schoten gedachten mij te binnen, 
om in Mark Lane te gaan logeeren tegenover 
de Markt en door speculation in de granen een 
kolossaal fortuin machtig te worden. 

Philadelphia is rijkelijk van versch water 
voorzien, waarmee van alle kanten om u heen 
gegoten en geplast wordt, dat het een aard 
heeft. De waterwerken, die zich op een hoogte 
in de nabijheid der stad bevindpn, zijn niet 
minder fraai dan nuttig. Ze zijn namelijk als 
een publieke tuin met smaak aangelegd, en wor- 
den zoo goed en net mogelijk onderhouden. 
De rivier is op dit punt afgedamd en door 
haar eigen kracht naar zekere hooge vijvers of 
reservoirs afgeleid, met dat gevolg, dat de ge- 
heele stad tot aan de bovenste verdieping der 
huizen met bitter weinig onkosten van water 
voorzien wordt. 

Er zijn verscheidene openbare inrichtingen, 
waaronder een allervoortrenelrjkst gasthuis, dat 
wel is waar een gesticht der Kwakers is, maar 
waar men het sektarisch karakter gaarne van 
over 't hoofd ziet door de groote zegeningen 
die het om zich heen verspreidt. Verder treft 
men daar aan: een allerkeurigste Bibliotheek, 
die naar Franklin genoemd is, een fraai Beurs- 
gebouw en Postkantoor; en zoo voorts. Bij 't 
Kwakershospitaal behoort een schilderij door 
West, die men ten behoeve van 't gesticht voor 



54 



SCHETSEN UIT AMEEEKA. 



geld laat zien. Het onderwerp is: onze Zalig- 
maker de kranken genezende ; en stelt den 
Meester op zulk een gunstige wijze voor, als 
men misschien nergens beter aan zal treffen. 
Of deze lof te sterk of te zwak zal bevonden 
worden, hangt van des lezers smaak af. 

In dezelfde kamer bevindt zich een zeer ka- 
rakteristiek en sprekend gelykend portret door 
den heer Sully, een beroemd Amerikaansch kun- 
stenaar. 

Mijn verblijf in Philadelphia was zeer 
kort, maar wat ik van de samenleving aldaar 
zag, beviel mij bij uitstek goed. Wat zijn al- 
gemeene kenmerken betreft, zou ik wel durven 
zeggen, dat de toon die hier heerscht meer naar 
't provinciale zweemt dan te B o s t o n of N e w- 
York, en dat er in deschoonestad wat smaak 
en critischen geest aangaat, over 't algemeen te 
denken viel aan die interessante gesprekken 
over dezelfde onderwerpen in verband met Sha- 
kespeare en de „Musicaal Glasses," waar we in 
de Vicar of Wakefield van lezen. Dicht bij de 
stad is een allerprachtigst onvoltooid marmeren 
gebouw voor het Girard College, gesticht door 
een overleden heer van dien naam en die schat- 
rijk was, — een gebouw, dat als 't eenmaal 
naar 't oorspronkelijk ontwerp afgemaakt is, 
misschien het rykste gebouw uitonzen modern en 
tijd zal wezen. Maar men is aan 't procedeeren 
over 't legaat, en heeft ondertusschen het werk 
gestaakt ; zoodat het met deze stichting wel net 
zal gaan als met andere groote ondernemingen 
in A m e r i k a : komt het er vandaag niet, dan 
wel morgen, of overmorgen of later. 

In een der voorsteden staat een groote ge- 
vangenis, die het Ooster-Verbeterhuis genoemd, 
en volgens een stelsel bestuurd wordt, dat den 
staat Pennsylvania bijzonder eigen is, het 
stelsel namelijk van strenge en hopeloos een- 
zame opsluiting. Ik voor mij geloof, dat het in 
zijn gevolgen even wreed als verkeerd is. 

Nu ben ik er wel van overtuigd, dat dit stel- 
sel van een welgezinde en menschlievende be- 
doeling uitgaat, en louter de zedelijke verbe- 
tering van den gevangene op 't oog heeft, maar 
't staat niet minder bij me vast, dat zij, die dit 
stelsel van gevangenistucht bedachten, en die 
welgezinde heeren, welke het in toepassingbren- 
gen, . eigenlijk niet weten wat ze doen. Ik ge- 
loof, dat er maar zeer weinigen gevonden wor- 
den, die in staat zijn ora al de foltering, al den 
angst te beseffen, waar zij aan onderworpen 
zijn, die deze straf jaren achtereen hebben te 
ondergaan; en als ik maar bij mij zelvennaga 
en in overweging neem al wat ik op hun ge- 
zichten heb gelezen en al wat ik weet dat zij 
inwendig gevoelen, dan bevestigt mij dit slechts 
te dieper in mijn overtuiging, dat er in dit stel- 
sel een diepte van schrikkelijk lijden opgesloten 
ligt, die alleen de lijders zelven kunnen peilen 
en geen mensch ter wereld het recht heeft, zijn 



medeschepsel op te leggen. Ik houd 't er voor 
dat deze langzame en dagelijksche omgang met 
de geheimen van 't brein onmetelijk erger is 
dan lichamelijke tuchtiging, onverschillig welke ; 
en omdat de akelige teekenen dier zedelijke 
marteling niet zoo zichtbaar en tastbaar zijn als 
litteekenen op 't vleesch; omdat naar wonden 
niet op de oppervlakte zijn en zij maar weinig 
kreten afperst die 7 s menschen oor kan hooren ; 
zie, dat is voor mij een reden te meer, dat 
stelsel te brand merk en als een geheim strafmid- 
del, waartegen de sluimerende menschelykheid 
al lang had moeten opkomen. Eens ging ik 
met mij zelven te rade, of ik, gesteld ik had 
de macht om „ja" of „neen" te zeggen, mijn 
toestemming zou geven, om deze straf in zekere 
gevallen van kortstondige opsluiting toe te pas- 
sen, en ... . aarzelde toen ; maar nu, nu verklaar ik 
plechtig, dat ik, hoezeer ook met belooningen 
of eerbewijzen overladen, onraogelijk als een 
gelukkig man over dag onder den blooten hemel 
zou kunnen wandelen of me 's nachts op mijn 
bed zou kunnen neervhjen, als ik mij zelven 
bewust mocht zijn, dat een menschelijk schepsel, 
onverschillig voor hoe langen of korten tijd, 
deze onbekende straf in zijn eenzame eel onder- 
ging, waar ik de oorzaak van was of, in hoe 
geringen graad dan ook, de hand in geleend 
had. 

Twee heeren, die ofneieel tot haar bestuur in 
betrekking stonden, vergezelden my naar deze 
gevangenis waar ik een dag doorbracht door 
van de eene eel naar de andere te gaan en met 
de gevangenen te spreken. Al wat de uiterste 
hoffelijkheid maar kan verzinnen om 't iemand 
bij zoo'n bezoek gemakkelijk te maken, viel 
mij bij die gelegenheid ten deel. Niets werd 
aan mijn oog onttrokken, en op elk punt, waar 
ik onderzoek naar deed, kreeg ik een onbewim- 
peld en ondubbelzinnig antwoord. Aan de vol- 
maakte orde van 't gebouw kan niet te uitbun- 
dige lof worden toegezwaaid, en wat de uitste- 
kende bedoelingen betreft van hen, die onmid- 
dellijk in betrekking staan tot detoepassing van 
dit stelsel, daaromtrent zou men zelfs geen zweem 
van twijfel durven koesteren. 

Tusschen de gevangenis zelve en den buiten- 
muur is een ruime tuin. Toen wij dien tuin 
door een deurtje in de massieve poort ingingen, 
liepen we het pad voor ons af en traden een 
groote kamer binnen, waar zeven lange gangen 
op uitloopen. Aan elken kant van zoo'n gang 
is een lange, lange rij van lage celdeuren, die 
alien met een zeker merk geteekend zijn. Daar- 
boven bevindt zich een galerij van cellen zoo- 
als die beneden, met dit verschil, dat zij geen 
kleine ruimte naast zich hebben gelijk die van 
de benedenverdieping en ietwat kleiner zijn. 
Het bezit van twee dezer cellen wordt be- 
schouwd als een vergoeding voor 'tgemisvan 
zooveel lucht en beweging als men een uur 



PHILADELPHIA. 



per dag in iedere benedencel kan genieten, en 
vandaar dat iedere gevangene in deze boven- 
verdieping twee cellen heeft die met elkaar ge- 
meenschap hebben. 

Als men op 't middelpunt dezer gevangenis 
staat en dan op al die akelige gangen neerziet, 
wordt men naar van, de doodsche stilte die er 
heerscht. Af en toe hoort men wel een dof geluid 
van een enkele weversspoel of schoenmakers- 
leest, maar de klank wordt gedempt door de 
dikke muren en zware kerkerdeur, en dient 
slechts om de algemeene stilte nog des te dieper 
te maken. Over 't hoofd en gezicht van iederen 
gevangene, die in dit zwaarmoedige huis komt, 
wordt een zwarte kap getrokken, en in dit don- 
kere omhulsel, een zinnebeeld van 't gordijn 
d^t tusschen hem en de levende wereldisop- 
gehangen,' wordt hij naar de eel gebracht, die 
hij nooit weer verlaat, totdat zijn geheele straf- 
tijd om is. Nooit hoort hij van vrouw en kinderen ; 
van huis of vrienden; van 't leven of sterven 
van eenig menschelijk schepsel. Hij ziet de 
ambtenaren der gevangenis, maar behalve hen 
ziet hij nooit een menschelijk gezicht, hoort hij 
nooit een menschelijke stem. Hij islevendbe- 
graven, om na verloop van jaren weer opge- 
graven te worden; en ondertusschen dood voor 
alles, behalve voor folterende angsten en vree- 
selijke wanhoop. 

Zijn naam en misdaad, en de tijd van zijn 
lijden zijn hem zelfs onbekend, die hem zijn 
dagelijksch voedsel reikt. Er staat een getal 
boven de deur zijner eel en in een zeker boek, 
waarvan de directeur der gevangenis een af- 
schrift heeft en de godsdienstonderwijzer insge- 
lijks: ziedaar de aanwijzing zijner geschiedenis. 
Buiten deze bladzijden om draagt de gevan- 
genis geen kennis van zijn bestaan ; en alzou 
hij tien in een gevangenis zoo langzaam voort- 
kruipende en daarom zoo afmattende jaren in 
een en dezelfde eel doorbrengen, tot het aller- 
laatste uur toe heeft hij geen middel om te 
weten in wat voor gedeelte van 'tgebouw zijn 
eel ligt ; wat voor menschen om hem heen zijn ; 
of er in de lange winternachten levende men- 
schen in zijne nabijheid wonen, of dat hij in 
een of anderen afgelegen hoek der groote ge- 
vangenis zit, met muren en gangen en ijzeren 
deuren tusschen hem en den naasten deelgenoot 
zijner vreeselijke eenzaamheid. 

Iedere eel heeft dubbele deuren : debuitenste 
van stevig eikenhout, de andere van getralied 
ijzer, met een luikje waardoor hij zijn voedsel 
krijgt. Hij heeft een Bijbel, en een lei en grift, 
en, onder zekere beperkingen, somtijds andere 
boeken, natuurlijk doelmatige, en pen en inkt 
en papier. Zyn scheermes, kan en kom han- 
gen aan den muur, of glinsteren op'tplankje. 
In iedere eel is een buis van de waterleiding, 
waar hij naar verkiezinggebruik van kan maken. 
Over dag draait zijn bedstee tegen den muur 



aan, en maakt zoodoende meer plaats voor hem 
om te werken. Daar is zijn weefgetouw of 
bank of wiel, endaar werkthi], slaapt en waakt 
en telt de jaargetijden al naar ze veranderen, 
en wordt oud. 

De eersfce man, dien ik zag, zat aan zijn 
weefgetouw te werken. Alzesjaar was hij daar 
geweest; ik meen, dat hij nog drie jaar moest 
zitten. Hij was overtuigd geworden als heler 
van gestolen goed, maar zelfs na dezelangdu- 
rige gevangenschap ontkende hij zijn schuld en 
zei dat hij hard was behandeld geworden. 
't Was al de tweede maal dat hij zat. 

Hij scheidde uit met werken toen wij binnen- 
kwamen, zette zijn bril af en antwoordde vrij- 
moedig op al wat hem gevraagd werd, maar 
altijd na eerst op vreemdsoortige wijze gewacht 
te hebben, en als hij begon te spreken, dan 
geschiedde dit met een zachte nadenkende stem. 
Hij droeg een papieren hoed van zijn eigen 
maaksel en 't deed hem goed dat er notitie 
van genomen werd en men hem er een pluimpje 
over gaf. Heel vernuftig had hij van eenige 
stukken en brokken een soort van Hollandsche 
klok gemaakt, waarbij hem zijn azijnfleschje tot 
slinger diende. Toen hij merkte, dat ik in dit 
knutselwerk belang stelde, keek hij er niet wei- 
nig grootsch naar, en zei dat hij er aan dacht 
om er wat verbetering in aan te brengen, en 
hoop had met behulp van een hamer en een 
stukje gebroken glas er muziek mee te kunnen 
maken. Behalve dat had hij nog eenige kleuren 
weten te krijgen uit het garen waar hij mee 
werkte en schilderde daarmee een stuk of zes 
armzalige figuren. Een daarvan, een vrouwe- 
lijke flguur, over de deur, noemde hij: „De 
Dame van J t meer. B 

Hij glimlachte toen ik naar deze knutselarijen 
keek waarmee hij den tiid tracbtte tedooden; 
maar toen ik van de knutselarijen naar hem zelt; 
keek, zag ik dat zijn lip beefde, en kon het 
kloppen van zijn hart gehoord hebben. Ikweet 
niet meer, hoe het gesprekhieropkwam, maar 
er werd min of meer op gezinspeeld, dat hij 
een vrouw had. Op dat woord schudde hi] 
met zijn hoofd, draaide zich om en bedekte 
zijn gezicht met zijn handen. 

„Maar u is nu toch gelaten onder uw lot, 
niet waar?" vroeg een der heeren na een korte 
poos, in welken tusschentijd hij weer op zijn 
verhaal gekomen was. Met een zucht, waar en 
de grootste gelatenheid en de diepste wanhoop 
uit sprak, antwoordde hij: „Wel zeker 7 wel ze- 
ker! Ik ben er gelaten onder." — „En nu is 
u een beter mensch geworden, niet waar?" — 
„Nu, ik wil 't hopen, waarom niet?" — „En 
gaat de tijd nogal gauwom?" — „Binnen deze 
vier muren, heeren, duurt de tijd lang, o, zoo 
lang!" 

Toen hi] deze laatste woorden sprak, keek 
hij om zich heen — . God alleen weet, hoe droe- 






56 



SCHETSEN UIT AMEBIKA. 



vig! — en verviel ondertusschen in een soort 
van vreemdsoortige verbijstering alsof hij iets 
vergeten had. Een oogenblik later zuchtte hij 
geweldig, zette den bril op, en ging weer aan 
zijn werk. 

In een andere eel zat een Duitscher, die we- 
gens diefstal vijf jaar gekregen had, waarvan er 
juist twee om waren. Met kleuren, die hij langs 
denzelfden weg verkregen had, had hij, en dat 
waarlijk heel mooi, elken duim van de muren 
en den zolder beschilderd. De weinige voeten 
gronds er achter, had hij met keurige netheid 
ingericht en in 't midden een klein bed gemaakt, 
dat er, om dit in 't voorbijgaan te doen op- 
merken, als een graf uitzag. De smaak en vin- 
dingrijkheid, die hij in alles ten toon gespreid 
had, waren buitengewoon, en toch had men 
zich geen neerslachtiger en rampzaliger schepsel 
voor kunnen stellen. Ja, nooit zag ik een toon- 
beeld van zoo wanhopige smart, van zoo diepe 
zielsbedroefdheid, in 66n woord, nooit zag ik 
iemand wiens hart meer gebroken was dan bij 
hem het geval scheen te wezen. Mijn hart 
bloedde dan ook om zijnentwille ; en toen de 
tranen langs zijn wangen biggelden en hij, een 
der bezoekers ter zjjjde nemende en zich met 
bevende handen zenuwachtig aan diens jas vast- 
klemmende, dezen vroeg of er geen hoop was, 
dat zijn akelig vonnis veranderd zou worden, 
zie, toen werd het schouwspel waarlijk al te 
pijnlijk om er nog langer getuige van te blijven. 
Nooit zag of hoorde ik van ellende, onverschil- 
lig van welken aard, die dieper indruk op me 
maakte dan de rampzaligheid van dezen man. 

In een derde eel was een lange sterke zwarte, 
een inbreker, die zich met zyn eigen vak on- 
ledig hield, om namelijk schroeven en soortge- 
lijke zaken te maken. Zijn tijd was bijna om. 
Hij was niet alleen een allerbehendigste dief, 
maar stond ook bekend om zijn stoutheid en 
onbeschaamdheid, en om de hoeveelheid zijner 
misdrijven. Hij onderhield ons met een lang 
relaas zijner heldendaden, dat hij zoo aller- 
smakelijkst voordroeg, dat hij zijn lippen nog 
scheen af te likken toen hij ons pikante anek- 
dotes op ging disschen van gestolen tafelzilver, 
en van oude dames die hij, aan den overkant 
der straat staande, bespionneerd had toen zij 
met een zilveren bril voor 't raam zaten,om ze, 
wat hij dan ook gedaan had, bij de eerste gun- 
stige gelegenheid te bestelen. Ik maak me sterk, 
dat deze snaak, op de geringste aanmoediging 
van onzentwege, al die prachtige herinneringen 
nog buitendien met de verachtelijkste leugens 
zou opgesierd hebben; maar ik zou me al danig 
moeten vergissen, als hij de onverbloemde hui- 
chelarij had kunnen overtreffen, waarmee hij 
verklaarde, dat hij den dag zegende waarop 
hij in die gevangenis kwam en dat hij, zoo oud 
als hij werd, zich nooit meer aan den gering- 
sten diefstal schuldig zou maken. 



Hierop kwamen we aan de eel van een ander 
man, die de bijzondere vergunning gekregen had 
om er konijntjes op na te houden. Daar zijn 
vertrek dientengevolge een eigenaardigen reuk 
had, riepen zij hem toe, dat hij in de gang 
moest komen. Terstond voldeed hij aan de 
oproeping, en daar stond hij nu voor ons, met 
zijn akelig bleek gezicht waar het ongewone 
licht van ? t groote raam op viel, en zoo flets, 
zoo spookachtig flets zag hij er uit als kwam 
hij zoo even uit zijn graf vandaan. Hij had 
een wit konijntje tegen zijn borst, en zoodra 
het kleine diertje op den grond was, wipte het 
gauw naar de eel terug, waarop hij, na per- 
missie gekregen te hebben om ook heen te gaan, 
bedeesd het konijntje achterna sukkelde. Dat 
ziende, vroeg ik mij zelven af, in wat voor op- 
zicht die man een edeler dier was dan dat 
konijntje. 

Er zat ook een Engelsche dief, die er, op 
een dag of wat na, al zeven jaar geweest was: 
een gemeene vent met een laag voorhoofd, 
dunne lippen en een bleeke tronie. Deze scheen 
er alles behalve op gesteld te zijn, bezoek te 
krijgen, maar zou daarentegen niet weinig trek 
gehad hebben, om mij met zijn schoenmakers- 
mes zonder omslag naar de andere wereld te 
sturen, hadde hij niet vrees gehad voor verz waring 
van straf. Er zat nog een Duitscher, die eerst 
gister in de gevangenis was gekomen. Zoodra 
wij in zijn eel keken, sprong hij van zijn bed 
op, en soebatte in gebroken Engelsch om werk. 
Er zat ook een dichter, die in iedere vier en 
twintig uren twee dagen werk verrichtte, een 
voor hem zelf en een voor de gevangenis, — 
die verzen maakte op schepen (hij was een zee- 
man van beroep), en op „den bedwelmenden 
wijnbeker," en op zijn vrienden thuis. Van dat 
slag zaten er heel velen. Sommigen kregen een 
kleur als ze bezoekers zagen, sommigen werden 
doodsbleek. Een stuk of drie hadden waaksters 
bij zich, want ze waren erg ziek ; en een, een 
zwaarlijvige neger, wiens been was afgezet ge- 
worden in de gevangenis, had om hem gezelschap 
te houden een student en een volleerd chirurgijn, 
een gevangene net als hij. Eenaardigejongen, 
een kleurling, zat op de trap wat gemakkelijk 
werk te verrichten. „Maarishier dan geenasyl 
voor jeugdige misdadigers?" vroeg ik, — „0, 
ja, maar alleen voor blanke kinderen." Wat 'n 
edele aristocratie in zake misdadigers, niet 
waar?! 

Er was onder anderen een zeeman, diehier 
al elf jaar gezeten had en over een maand of 
wat losgelaten zou worden. Elf jaar eenzame 
opsluiting ! 

n 't Doet me recht veel plezier te hooren, dat 
je tijd bijna om is," Wat zegt hij hierop ?Niets. 
Waarom kykt hij zoo strak naar zyn handen en 
plukt aan 't vleesch zijner vingers, en vestigt 
telkens en telkens weer zijn oogen naar die kale 



PHILADELPHIA. 



57 



muren die zijn hoofd hebben zien grijs worden? 
Dat doet hij af en toe. 

Kijkt hij de menschen nooit vlak in hun ge- 
zicht, en plukt hij altijd zoo aan zijn handen, 
alsof hij 't vel van 't been wouscheiden? Och, 
een gril, anders niet. 

Zoo is 't ook een gril van hem, als hij zegt 
dat hi] er niet meer verlangend naar uitziet, 
om op vrije voeten te komen ; dat hij niet blij 
is dat die tijd zoo aanstaande is: dat hij er 
eenmaal verlangend naar uitzag, maar dat was 
al heel lang geleden; dat hij nergens meer om 
maalt. 't Is maar een gril van hem, een hulpeloos, 
innerlijk gekneusd, neen, gebroken man te zijn. 
Een gril ! Nu, de Hemel weet er alles van, dat 
hij zijn luimen van A tot Z heeft kunnen bot- 
vieren ! 

Er zaten drie jonge vrouwen in cellen naast 
elkaar, alien tegelijk hiervan overtuigd, dat ze 
afgesproken hadden, om haar vrijer te bestelen. 
Stil en eenzaam als ze nu binnen die muren 
geleefd hadden, waren ze mooi opgegroeid. Ze 
zagen er erg bedroefd uit en zouden den ern- 
stigsten bezoeker tot schreiens toe hebben kun- 
nen bewegen,maar niet tot die soort van weemoed 
zooals door 'b zien van de mannen wordt op- 
gewekt. De eene was een jongmeisjejnoggeen 
twintig, als ik me wel herinner. Haar sneeuwwit 
vertrek was behangen met het werk van den 
een of anderen vorigen gevangene, en op haar 
neerslachtig gezicht scheen de zon in al haar 
pracht door de hooge spleet in den muur, waar ' 
een kleine strook van den helder blauwen hemel 
zichtbaar was. Zij was zeer boetvaardig en be- 
daard; ze berustte geheel en al in haar lot, zei 
ze (en ik geloof haar); en daar binnen in haar 
ziel was 't rustig. „U voelt u dus, in een woord, 
gelukkig hier?" zei een van hen, die bij me 
waren. Het kostte haar moeite — o, 't kostte 
haar zooveel moeite — om op die vraag „ja" 
te antwoorden, maar zie, daar sloeg ze haar 
oogen op, en die oogen ontmoetten dien straal 
der vrijheid boven haar hoofd, en nu barstte 
zij in tranen uit, en zei dat „ze haar best deed 
om gelukkig te zijn; ze uitte geen klacht ; maar 
't was immers natuurlijk dat ze 'r somtijds naar 
snakte, om uit die eene eel te komen; dat kon 
ze g'erust niet helpen," — ze snikte, 't arme 
kind! 

Dien dag ging ik van eel tot eel; en ieder 
gezicht dat ik zag, of woord dat ik hoorde, of 
opmerkelijk geval dat me trof, 'tstaatmenog 
altemaal voor den geest in al zijn naarheid en 
akeligheid. Maar laat ik hiervan afstappen, om 
me thans te bepalen bij een gevangenis die op- 
wekkender gezicht opleverde, — een gevangenis 
volgens 't zelfde plan ingericht, die ik naderhand 
te Pittsburgh zag. 

Toen ik die op dezelfde wijze doorloopen 
had, vroeg ik den directeur of hij iemandonder 
de gevangenen had die binnenkort losgelaten 



zou worden, waarop hij antwoordde, dat hij er 
een had, wiens tijd den volgenden dag om was ; 
maar dat was er een, die maar twee jaar geze- 
ten had. 

Twee jaar ! Ik wierp een blik terug door twee 
jaar van mijn eigen leven — buiten de gevan- 
genis, in voorspoed, gelukkig, van alle kanten 
en in alle opzichten met zegeningen overladen — 
en ik dacht er aan, hoe wijd reeds die gaping 
was en hoe lang, hoe ontzettend lang die twee 
jaren zouden geduurd hebben, als ik ze eens in 
eenzame gevangenschap door had moeten bren- 
gen. Terwyl ik dit schrijf, staat het gezicht van 
dezen man, die den volgenden dag op vrije 
voeten zou komen, voor 't oog mijner verbeel- 
ding. Het verdient bijna meer herdachtte worden 
in zijn geluk dan de andere gezichten in hun 
ellende. Hoe gemakkelijk en hoe natuurlijk ging 
het hem af, toen hy zei, dat het stelsel een 
goed stelsel was; en dat de tijd „nogal gauw 
om ging — alles in aanmerkinggenomen," en 
dat, als een mensch eenmaal viel, hij de wet 
overtreden had en daarvoor boeten moest, „er 
niets anders op zat dan om den tijd zoo goed 
mogelijk te dooden," en zoo voorts. 

„Wat was de reden dat die man u terugriep 
en u iets op zoo'n vreemden trillenden toon 
vroeg?" vroeg ik mijn geleider, toen hij de deur 
gesloten en mij weer ingehaald had. 

„0! Hij was bang, dat de zolen van zijn 
laarzen niet meer deugen zouden, om eropte 
loopen. U moet weten, toen-ihierkwam, waren 
ze al tamelijk versleten; nu gaf-i me kennis, 
dat hij me erg dankbaar zou wezen, als ikze 
gauw 'n beetje op liet lappen." 

Die laarzen waren van zijn voeten afgenomen 
en met zijn overige kleederen weggelegd .... 
twee jaar geleden! 

Ik maakte van die gelegenheid gebruik, opi er 
naar te vragen, hoe zij zich aanstelden onmiddel- 
lijk voordat ze de gevangenis verlieten ; ik voegde 
er bij, dat ik vermoedde. dat zij nogal beef den. 

„Neen," was J t antwoord, „wel trillen ze 'n 
beetje, maar beven is toch 't rechte woordniet,— 
hun heele zenuwstelsel is in de war, daarligt 
'm de knoop! Zoo kunnen ze hun namen niet 
in 't boek schrijven; soms kunnen ze de pen 
niet vasthouden; kijken om zich heen, blijkbaar 
zonder te weten waarom of waar ze zijn; en 
soms gaan ze wel twintigmaal in een minuut 
zitten en opstaan. Ditgebeurt, alsze in 'tlokaal 
zijn, waar ze voor 't laatst met de gevangeniskap 
op komen, evenals toen ze daar voor *t eerst 
in gebracht werden. Komen ze buiten de poort 
dan blijven ze staan, en kijken eerst naar den 
eenen weg dan naar den ander; niet wetende 
wat voor weg ze in zullen slaan. Soms waggelen 
ze, alsof ze dronken zijn; soms moeten ze ergens 
tegen aan leunen, zoo duizelig zijn ze, maar 
na verloop van eenigen tijd komen ze wel weer 
op hun verhaal." 



58 



SCHETSEN UIT AMERIKA. 



Toen ik te midden dezer eenzame cellen 
ronddwaalde en naar de gezichten keek van de 
menschen die er in zaten, trachtte ik mij de 
gedachten en gevoelens voor te stellen, die zij 
in hun tegenwoordigen toestand zouden koeste- 
ren. Ik verbeeldde me, dat hun kap hier juist 
afgenomen was geworden en het tooneel hunner 
gevangenschap zich dus in al zijn akelige een- 
tonigheid voor hem ontvouwd had. 

Eerst is de man alsbedwelmd. Zijn opsluiting 
is een afzichtelijk visioen, en zijn oude leven 
werkelijkheid. Hij werpt zich op zijn bed en 
ligt daar ten prooi aan de wanhoop. Van liever- 
lede wekt de onverdraaglijke eenzaamheid en 
kaalheid der plaats hem uit deze bezwijming 
op, en wordt de klep van zijn getraliede deur 
geopend 7 dan bidt en smeekt hij nederig om 
werk: „Gfeef me toch wat werk, of ik word 
nog stapelgek!" 

Hij krijgt werk; en bij buien envlagengaat 
hij aan 't werk ; maar telkens en telkens weer 
overvalt hem een brandend besef van de jaren 
die hij in die steenen doodkist weg moet kwijnen 
en een folterende herinnering aan hen, die nu 
voor zijn gezicht en kennis verborgen zijn, dat 
hij van zijn zitplaats opspringt, met saamge- 
vouwen handen boven zijn opwaarts gericht 
hoofd de nauwe kamer op en neerloopt, en 
spoken meent te hooren die hem aanhitsen om 
zijn hersens tegen den muur te pletter te loopen. 

En weer vait hij op zijn bed neer, en ligt 
daar te kermen. Plotseling springt hij op; hij 
wil weten of er nog een man in zijn nabijheid 
is, of er nog zoo'n eel is aan weerskanten van 
de zijne, en scherp luistert hij rechts en links. 

Geen geluid treft zijn oor, maar dat neemt 
niet weg, dat er toch wel gevangenen in zijn 
nabijheid zullen zijn. Zoo herinnert hij zich, 
eens te hebben gehoord (toen hij er al bitter 
weihig om dacht, hier eens zelf in te komen, 
dat de gevangenen elkaar niet kunnen hooren 
ofschoon de beambten ze kunnen hooren. Waar 
is de naaste man — aan de rechter- ofaande 
linkerzij ? of is er een aan weerskanten ? Waar 
zit-i nu - met z'n gezicht naar 'tlicht? of loopt-i 
heen en weer? Hoe is-i gekleed? Is-i hier al 
lang geweest? Is-i erg van de graat gevallen ? 
Ziet-i er erg wit enspookachtiguit?Denktook 
hij om z'n buurman? 

Ziedaar de gedachten die door zijn geest 
kruisen. Ternauwernood waagt hij 't om adem 
te halen, en luisterende terwijl hij denkt, roept 
hij een gedaante op met haar rug naar hem 
toegekeerd, en verbeeldt zich dat die gedaante 
zich in de naaste eel beweegt. Wel heeft hi] 
geen idee van J t gezicht, maar zeker is hij van 
den donkeren yorm van een bukkenden man. 
In de eel aan de andere zij ziet hij in zijn ge- 
dachte een andere gestalte, wier gezicht insge- 
lijks voor hem verborgen is. Dag-in dag-uit, ja 
zelfs dikwijls wanneer hij in 't holle van den 



nacht wakker wordt, denkt hij om deze twee 
mannen totdat hij er bijna waanzinnig van ge- 
worden is. Nooit verandert hij ze. Altijd zijn 
ze daar waar hij 't zich het eerst verbeeld heeft 
— een oud man aan den rechterkant, een jon- 
gen man aan de linkerzij. — Hun verborgen 
gelaatstrekken folteren hem doodelijk en hebben 
iets geheimzinnigs dat hij er van beeft. 

Grelijk de rouwdragers bij een begrafenis, zoo 
gaan de verdrietige dagen voorbij : met plecht- 
statige stilte; en van lieverlede begint hij te 
gevoelen dat er in de witte muren der eel iets 
vreeselijks opgesloten ligt, — dat hun kleur 
afzichtelijk is, — dat hun effen oppervlakte zijn 
bloed doet stollen, — dat er een hoek, een 
hatelijke hoek is, die hem foltert. Iederen mor- 
gen als hij wakker wordt, stopt hij zijn hoofd 
onder de deken en rilt bij de gedachte dat hij 
't weer zien zal hoe de spookachtige zolderop 
hem neer zal zien. Zelfs het gezegende daglicht, 
dat door de onveranderlijke spleet, die het raarh 
zijner gevangenis vertegenwoordigt, naar binnen 
gluurt, het maakt op hem den indrukofhij de 
tronie ziet van een ander leelijk spook. 

Langzaam maar zeker zetten zich de verschrik- 
kingen van dien hatelijken hoek uit, totdat ze 
hem geen oogenblik meer met rust laten; ja 
ze verstoren zijn rust, bezorgen hem akelige 
droomen en maken zijn nachten tot iets afgrij- 
selijks. In den beginne walgde hem dit op een 
ongewone manier : 't werd hem dan te moede 
alsof die hoek in zijn hersens iets deed opstaan, 
dat insgelijks een akeligen, naren vorm aannam, 
iets dat daar niet thuis behoorde en zijn hoofd 
als ? t ware op de pijnbank legde. Dan begon 
hij er bang voor te worden, vervolgens er van 
te droomen, en ging hij zich verbeelden dat er 
menschen waren die er een naam aan geven 
en er met den vinger naar wijzen. Hierop kan 
hij 't niet langer uithouden om er naar te kijken, 
en toch durft hij 't den rug niet toekeeren. Nu 
is die akelige, nare hoek iederen, nacht de 
schuilhoek van een spook ; een schim : iets dat 
zwijgt, iets dat vreeselijk is om aan te zien, 
maar waarvan hij niet zou kunnen zeggen, of 
7 t een vogel, of viervoetig beest, of vermomd 
menschelijk wezen is. 

Is hij over dag in zijn eel, dan vreest hij de 
kleine plaats daarbuiten. Is hij op de plaats, 
dat ziet hij er tegen op, zijn eel weer binnen 
te gaan. Valt den avond, het spook staat in den 
hoek. Heeft hij den moed om op zijn plaats te 
gaan staan, en 't te verdryven (in een vlaag 
van wanhoop heeft hij 't eens gedaan), dan . . . 
dan broeit het uit op zijn bed. Tusschen licht 
en donker, en altijd op 't zelfde uur, roept een 
stem hem by zijn naam; wordt het donkerder, 
dan begint zijn weefgetouw te leven; en zelfs 
dat, zijn troost, is een afzichtelijke gestalte, die 
hem tot het aanbreken van den dag beloert. 

Een voor een beginnen die nare schrikbeel- 



PHILADELPHIA. 



59 



den weer langzaam te verdwijnen. Wei komen 
ze nogsomtijds onverwachts terug, maar na 
lange tusschenpoozen en onder minder veront- 
rustende vormen. Met den heer, die hem opzocht, 
heeft hij over godsdienstige onderwerpen gespro- 
ken, en hij heeft zijn Bijbel gelezen, en een 
gebed op zijn lei geschreven en ze opgehangen 
als een soort van bescherming en een verzeke- 
ring van 's Hemels nabijheid. Nu droomt hij 
af en toe van zijn kinderen of van zijn vrouw, 
maar is zeker dat zij dood zijn of hem verlaten 
hebben. Er is niet veel toe noodig of hij is tot 
schreiens toe bewogen ;is vriendelijk 7 onderdanig 
en verslagen van geest. ISTu en dan komt de 
oude angst weer terug : een beuzeling ; en 't is 
weer zoo laat; een gewoon geluid of de reuk 
van zomerbloemen in de lucht; maar dat duurt 
niet lang, want de wereld daarbuiten is nu het 
visioen, en dit eenzame leven de droevige wer- 
kelijkheid geworden. 

Is de tijd zijner opsluiting kort — ik meen 
vergelijkenderwijs, want kort kan hij niet zijn — 
dan is het -laatste halve jaar bijna.'t ergste van 
alien; want dan denkt hij dat er brand zal 
komen in de gevangenis en hij met den geheelen 
boel verbranden zal/ of dat hij gedoemd is om 
binnen de kerkermuren te sterven, of dat hij 
op de een of andere valsche beschuldiging vast- 
gehouden en voor nog een termijn zal gevonnisd 
worden : of dat er iets, onverschillig wat dan 
ook, gebeuren moet om te voorkomen dat hij 
op vrije voeten gesteld worde. En zulke denk- 
beelden spreken vanzelf, en onmogelijk is *t 
om er tegen te redeneeren 7 omdat, na zoo lang 
van de menschelijkesamenlevinggescheiden te 
zijn geweest, en na zooveel geleden te hebben, 
het hem waarschijnlijker voor moet komen, dat 
er zoo iets gebeuren zal 7 dan dat hij weer op 
vrije voeten zal geraken. 

Is daarentegen de tijd zijner opsluiting zeer 
lang geweest, dan brengt het vooruitzicht van 
bevrijding hem geheel en al van streek, ja ver- 
bijstert hem. Denkt hij om de wereld daarbuiten 
en om 't geen ze voor hem in al die eenzame 
jaren geweest is, dan moge zijn gebroken hart 
voor een oogenblik hoopvol trillen, maar dat 
is dan ook alles. De deur zijner eel is al te 
lang gesloten geweest voor al zijn hopen en 
verwachten. Beter ware het voor hem geweest, 
als men hem in den beginne op had gehangen, 
dan hem in dezen toestand te brengen en hem 
daarna weg te sturen om zich te vermengen 
met anderen van zijn soort, die zijn soort niet 
meer zijn. 

Op 't magere en verwilderde gezicht van ieder 
man onder deze gevangenen zat dezelfde uit- 
drukking. Ik weet niet waarbij ik die vergelijken 
zal. Het had wel iets van die ingespannen aan- 



dacht, die we op de gezichten der blinden en 
dooven zien 7 vermengd met een soort van schrik, 
alsof men ze alien heimelijk erg bang gemaakt 
had. In ieder kamertje dat ik binnentrad, 
en iedere traliedeur waar ik doorheen keek, 
meende ik hetzelfde bange uiterlijk te zien, iets 
wat mij even levendig voor den geest is ge- 
bleven als de betooverende indruk eener ver- 
dienstelyke schilderij. Laat een honderdtal man- 
nen mijn oogen voorbijgaan, en 6en daaronder 
die zoo even uit deze eenzame lijdensplaats 
losgelaten is, en ik zal hem u aanwijzen. 

Zooals ik gezegd heb, worden de gelaatstrek- 
ken der vrouwen door de eenzame opsluiting 
er menschelijker, ja zelfs fijner op. Of dit aan 
haar betere natuur is toe teschrijven die in de 
eenzaamheid voor den dag komt, of grooter 
geduld, grooter lijdzaamheid hiervan de oorzaak 
is, ik weet het niet; maar ? t is zoo. Dat de straf 
niettemin, naar mijn gevoelen, ten eenenmale 
even wreed als verkeerd is, hetzij ze op vrouwen 
of op mannen toegepast wordt, zal ik wel niet 
opzettelyk behoeven aan te toonen. Bij mij staat 
het vast, dat, onafhankelijk van de zielskwelling 
die door dergelijke opsluiting veroorzaakt wordt 
— een kwelhng zoo bitter en verschrikkelyk : 
dat zelfs de levendigste verbeelding zich geen 
getrouw denkbeeld van de werkelijkheid kan 
vormen — de ziel daardoor in een ziekelijken 
toestand geraakt, die haar ongeschikt maakt 
voor de ruwe aanraking en bezige werking der 
wereld. Ja, het is mijn innigste overtuiging, dat 
zij, die deze straf ondergaan hebben, zedelijk 
ongezond en ziekelijk moeten terugkeeren tot 
de maatschappij. Er bestaan tal van voorbeelden 
van menschen, die een leven van volstrekte 
eenzaamheid of verkozen hebben of daartoe ver- 
oordeeld zijn, maar zelfs onder wijzen 7 met een 
sterken en* krachtigen geest toegerust, herinner 
ik me ternauwernood een, bij wien de uitwer- 
king zich niet geopenbaard heeft in den een of 
anderen ongeregelden gedachtengang of in de 
een of andere sombere hallucinatie. Wat al 
monsterachtige droombeelden, door wanhoop 
en twijfel geteeld 7 en geboren en gekoesterd 
in de eenzaamheid, zijn over onzen aardbol ge- 
slopen, hebben de schepping leelijk gemaakt 
en het aangezicht des hemels verduisterd! 

Zelfmoorden zijn zeldzaam onder deze ge- 
vangenen 7 — zijn, om de waarheid te zeggen, 
bijna onbekend. Maar geen enkel argument ten 
gunste van J t stelsel kan redelijkerwijze uit dezo 
omstandigheid worden afgeleid, ofschoon het 
heel dikwijls aangevoerd wordt. Al wie van 
zielsziekten zijn studie gemaakt heeft 7 weet ter- 
dege goed, dat zoo'n buitengewone neerslach- 
tigheid en wanhoop als waardoor het geheele 
karakter verandert en al zijn elasticiteit en weer- 
standsvermogengeknaktwordt,iniemandwerken 
kunnen en nochtans kunnen beletten dat men 



60 



SCHETSEN UIT AMERIKA. 



het werk der zelf vernietiging voltooie, met andere 
woorden, de handen aan zich zelven sla. Dit 
is iets, dat men over 't algemeen heeft opgemerkt. 

Dat de eenzame opsluiting de zintuigen ver- 
stompt en trapsgewijze de lichaamsvermogens 
verzwakt, dat staat bij mij zoo va£t als.een 
paal. Zoo maakte ik hun, die met mij waren 
in datzelfde gesticht te Philadelphia, de 
opmerking, dat de misdadigers, die daar lang 
gezeten hadden, doof waren. Zij, die deze men- 
schen gestadig plachten te zien, stonden vreemd 
op te kijken bij deze opmerking, die zij dan 
ook voor ongegrond en hersenschimmig hielden. 
En zie, de eerste de beste gevangene dien zij 
op dit punt op de proef stelden — iemand 
dien zij zelve nota bene uitgepikt hadden — 
bevestigde dadelijk mijn indruk (die hem onbe- 
kend was) en zei op zoo'n ongekunstelden toon, 
dat men er onmogelijk aan twijfelen kon, dat 
hij niet wist waar 't vandaan kwam, maar hij 
was erg hardhoorig geworden. 

Dat die straf buitengewoon ongelijk werkt en 
den slechtsten het minst treft, ook daar valt niet 
aan te twijfelen. Dat het zoo bij uitstek doel- 
treffend zou zijn als een middel tot verbetering 
van den gevangene, in vergelijking met dat 
andere stelsel krachtens J t welk de gevangenen 
gemeenschappelijkmogenwerkenzonderdaarom 
met elkaar te mogen praten, ziedaar weer iets 
waar ik niet het geringste vertrouwen in stel, 
Al de voorbeelden toch van verbetering, die 
mij meegedeeld werden, waren van dien aard, 
dat ze evengoed hadden kunnen teweeggebracht 
zijn door 't stelsel der stilzwijgendheid, ja, bij 
mij staat het alweer vast, dat die vruchten daar- 
aan en niet aan 't stelsel der eenzame opsluiting 
te danken waren. Ten aanzien van zulke per- 
sonen als de zwarte inbreker en deEngelsche 
dief heeft zelfs de geestdriftigste voorstander 
van 't laatstgenoemden systeem ternauwernood 
een flauwe hoop dat die er door bekeerd zullen 
worden. 

Mij komt het voor, dat de tegenwerping dat 
er uit zoo'n onnatuurlijke eenzaamheid nooit 
iets gezonds of goeds voortgesproten is, ja zelfs 
een hond of eenig ander verstandig dier onder 
den invloed van 't bewuste stelsel sufferig en 
kniezerig wordt, en van lieverlede wegkwijnt, — 
op zich zelve reeds als een voldoend argument 
tegen dat stelsel mag gelden. Maar er is meer. 
Ja, als we ons behalve dat te binnenbrengen, 
hoe allerslechtst en streng het is, en een eenzaam 
leven altijd gepaard gaatmetzekerehandelingen 
van hoogst betreurenswaardigen aard, die hier 
dan ook voorgevallen zijn; en als we onsver- 
volgens herinneren, dat de keus niet is tusschen 
dit stelsel en een stelsel dat slecht is of daar - 
voor gehouden wordt, maar tusschen dit stelsel 
en een ander dat goed gewerkt heeft en, wat 
zijn geheele toeleg en practijk betreft, voortref- 
felijk is; me dunkt, dan is er zeker meer dan 



voldoende reden om een wijze van bestrafflng 
vaarwel te zeggen, die zoo luttel weinig hoop 
op goeden uitslag overlaat, daarentegen buiten 
kijf tot een geheele reeks van verkeerdheden 
aanleiding geeft. 

Bij wijze van toepassing op 't geen ik voor 
't stelsel der eenzame opsluiting g^zegd heb, wil 
ik dit hoofdstuk besluiten met een curieus verhaal, 
dat op 't zelfde onderwerp betrekking heeft, zoo- 
als mij dit tijdensmijnbezoekindegevangenis 
verteld is geworden door een der heeren, die 
daarin betrokken is geweest. 

Bij gelegenheid van een der periodieke bij- 
eenkomsten van de inspecteurs dezer gevange- 
nis kwam zich een werkman uit Philadel- 
phia aanmelden, met dringend verzoek dat 
men hem op de gewone eenzame wijze op zou 
sluiten. Toen hem gevraagd werd, wat voor 
drijfveer hem met mogelijkheidaankon sporen, 
om met zoo'n vreemd verzoek te berde te komen, 
antwoordde hij, dat hij een onweerstaanbaren 
aandrang gevoelde, om zich dronken te drinken ; 
dat hij er zich, tot zijn groot ongeluk, gedurig 
aan overgaf; dat hij geen krachthad, aan dien 
verderfelijken trek weerstand tebieden; dathij 
wenschte buiten bereik van alle verzo^king ge- 
steld te worden en hem derhalve geen geschik- 
ter weg voorkwam dan deze. Hierop gaf men 
hem te kennen, dat de gevangenis vobr misda- 
digers was, die door de wet gevonnisd waren, 
en tot inwilliging van dergelijke grillige aan- 
zoeken niet opengesteld kon worden. Verder 
vermaanden de heeren hem, om zich van be- 
dwelmende dranken te onthouden, iets wat 
hij stellig zou kunnen doen als hij dit maar 
ernstig wou ; ook kreeg hij nog menigen anderen 
heilzamen raad, waarmee hij naar huis ging, 
niet weinig ontevreden over den ongunstigen 
afloop van zijn stap. 

Maar hij liet het hier niet bij. IntegendeeL 
Hij kwam terug, en weer terug, en nog eens 
terug. Kortom, hij werd zoo lastig, dat de 
heeren eindelijk een raad belegden en zeiden: 
s Wijzen we hem weer af, dat doet-i vandaag 
of morgen zeker nog iets, dat hem recht geeft 
om hier te zitten. Laten we hem daarommaar 
in vredesnaam opsluiten. Hij zal wel gauw trek 
krijgen om weer op te stappen, en dan zijn we 
voorgoed van hemaf." Zoo gezegd, zoo gedaan. 
Zij lieten hem een stuk teekenen, dat hen hier- 
voor vrijwaarde, dat hij ooit een actie tegen 
hen in kon stellen wegens onwettige inhechte- 
nisneming, in welk stuk nadrukkeljjk vermeld 
stond, dat zijn gevangenschap vrijwillig was en 
op zijn eigen verzoek. Yerder verzochten zy 
hem, er wel notitie van te nemen, dat de dienst- 
doende suppoost order had, hem iederuurvan 
den dag of nacht er uit te laten 7 als hij op 
zijn deur mocht kloppen en hem dien wensch 
te kennen gaf; maar tevens gaven ze hem dui- 
delijk te verstaan, dat, eens er uit, hij niet voor 



WASHINGTON. 



61 



de tweede maal zou toegelaten worden. Nadat 
hij deze voorwaarden aangenomen had en maar 
altijd bij zijn voornemen bleef volharden, werd 
hi] naar de gevangenis gebracht en in een der 
cellen opgesloten. 

En dezelfde man, die geen standvastigheid 
genoeg bezat om een glas sterken drank, dat 
voor hem op tafel stond, onaangeroerd te Men, 
hij bleef uit eigen verkiezingbijnatwee jaar in 
eenzame opsluiting in deze eel, en verrichtte 
daarin zijn geregeld werk, dat schoenmaken 
was. Toen hy na verloop van dien tfld een 
beetje begon te sukkelen, gaf de dokter hem 
den raad, af en toe in den tuin tewerkenjen 
daar hij hier veel zin in scheente hebben, ging 
hij aan dit nieuwe werk met hart en ziel. 

Zoo was hij hier op eenzomerdagdrukin de 
weer met spitten, toen het kleine deurtje van 
de buitenpoort toevallig open gelaten was, en 
zich daar ginds de welbekende stoffige weg en 
de door de zon verschroeide velden vertoonden. 
De weg was even vrij voor hem als voor ieder- 
een, maar nauwelijks had hij even gekeken naar 
dat schouwspel, dat zich als in een zee van 
licht baadde, of, met het onwillekeurig instinct 
van een gevangene gooide hi] zijn spa weg, 
zette het op 'n loopen en keek naar de gevan- 
genis nooit ofte nimmer meer om. 



ACHTSTE HOOFDSTUK. 
"WASHINGTON. 

WASHINGTON, DE WETGEVING EN HET HUIS VAN 
DEN PRESIDENT. 

Op een zeer kouden morgenverlietenwij om 
zes uur Philadelphia per stoomboot, en 
keken naar Washington uit. 

In den loop van dezen dag kwamen we, 
evenals bij volgende gelegenheden, een stuk 
of wat Engelschen tegen (thuis zou men ze 
misschien voor kleine boeren of kommiezenge- 
houden hebben), die zich in Amerikaneer- 
gezet hadden en nu voor hun eigen zaken reis- 
. den. Van alle soorten van men§chen, die van 
de openbare vervoermiddelen van den staat ge- 
bruik maken, zijn deze dikwijls de onverdraag- 
lijkste en onuitstaanbaarste reisgenooten. Zich 
onderscheidende door elken onpleizierigen ka- 
raktertrek, die het eigendom is van de ellen- 
digste soort van Amerikaansche reizigers > leggen 
deze onze landgenooten zoo razend veel laatdun- 
kenden trots, zoo razend veel blufferigen eigen- 
dunk aan den dag, dat het waarlijk nietisom 
aan te zien. In de platte gemeenzaamheid 
waarmee zij u aanspreken, en de onbeschofte 
nieuwsgierigheid waarmee zij u metallerlei vra- 



gen overstelpen (iets wat ze nog wel haastig ook 
doen, als waren ze er op uit, om zichtewre- 
ken over de kiesche manieren van u d E n g e- 
land, op dit punt) in een en ander nu over- 
treffen zij elk specimen van onzen geboorte- 
grond dat ik onder de oogen kreeg, en als ik 
hen zag en hoorde, werd ik dan ook zoo vader- 
landsgezind, dat ik met het grootste pleizier 
ter wereld een redelijke boete had willen be- 
talen wanneer ik maar een of ander land in 
de geheele wereld de eer had kunnen geven, 
dat zij daarvan de kinderen waren. 

Daar Washington het hoofdkwartier der 
tabakspruimers mag genoemd worden, is thans 
de tyd aangebroken dat ik, zonder 't in 't minst 
onder stoelen of banken te binden, met de ver- 
klaring voor den dag moet komen, dat de hier 
algemeen in zwang zijnde twee verfoeilijke ge- 
woonten om te pruimen en te spugen mij in 
die dagen erg begonnen tegen te staan.jaein- 
delijk, 't hooge' woord moet er uit, misselijk 
maakten. Op al de openbare plaatsen van 
Amerika treftmen deze vieze gewoonten aan. 
Zoo heeft bij de rechtbank de rechter zijn 
kwispedoor, de advocaat het zijne, de getuige 
het zijne, en de gevangene het zijne ; ook is er 
gezorgd voor de gezworenen en toeschouwers, 
als voor de zoodanigen die volgens den loop 
der natuur verlangend moeten zijn onophoude- 
lijk te spugen. In de gasthuizen worden de 
studenten in de geneeskunde door middel van 
tegen den muur aangeplakte biljetten verzocht, 
om hun tabaksap in opzettelijk voor datdoel 
bestemde bakjes te ontlasten, en niet de trap- 
pen te bevuilen. In openbare gebouwen wor- 
den bezoekers langs denzelfden weg gesmeekt, 
om de essence hunner tabakspruimen of ^plugs" 
(zooals ik 't door heeren, die in deze soort van 
lekkernij uitgestudeerd zijn, heb hooren betitelen) 
in de nationale kwispedoors uit te storten en 
niet op de voetstukken der marmeren kolommen. 
Maar op sommige plaatsen is deze gewoonte 
de onafscheidelijke gezellin van elken maal tijd 
en elk ochtendbezoek, ja van alle verrichtingen 
des maatschappelyken levens. De vreemdeling, 
die het door mij ingeslagen spoor volgen zal, 
zal zete Washington dan ook in haar voile 
fleur en glorie, ja schjtterend in haar veront- 
rustende onbezorgdheid aantreffen. En laat hij 
zich in vredesnaam toch niet diets maken (ge- 
lijk ik eens, ik beken 't met schaamte, gedaan 
heb), dat vroegere reizigers deze gewoonte over- 
dreven voor hebben gesteld. De zaak zelve is 
een overdrijving van morsigheid, die niet over- 
taken kan worden. 

Aan boord dezer stoomboot waren twee jonge- 
heeren oudergewoonte met omgeslagen boor- 
den en met erg dikke wandelstokken gewapend. 
Deze jongelui zetten twee stoelen midden op ? tdek 
neer, in dier voege dat ze vier pasvanelkaar 
af zaten ; daarop haalden ze hun tabaksdoozen 



62 



SCHETSEN UIT AMERIKA, 



voor den dag en zaten tegenover elkaarmaar 
weer lekker te pruimen. In minder dan een 
kwartier hadden deze jongelui vanzooveel ver- 
wachting een milde stortbui van gelen regen op 
de zindelijke planken om hen heen uitgestort, 
en trokken op die manier een soon van toover 
cirkel om hen heen, binnen welke grenspalen 
geen indringer zich dorst wagen, en dien zij 
nooit in gebreke bleven te ververschen en tel- 
kens weer te ververschen voordat er eenplek 
droog was. Daar dit voor 't ontbijt geschiedde, 
zoo beken ik openhartig, dat ik van dit gezicht 
zoo vies werd, dat het maar weinighadgescheeld 
of ik was er misselijk van geworden ; maar toen 
ik wat opmerkzamer naar een der spugers keek, 
merkte ik heel goed, dat deze nog een groene 
pruimer was, die zelf zich alles behalve lekker 
scheen te voelen. Op deze ontdekking kwam een 
glans van vergenoegen over my n gezicht, en daar 
ik zag dat hij hoe langer hoe bleeker werd. 
terwijl hij, wedijverende met zijn ouder vriend 
maar door bleef pruimen en door bleef spugen, 
kijk ; toen had ik hem wel om zijnhalskunnen 
vallen om hem te bidden en te smeeken, dat 
hij nog uren lang daarmee voort mocht gaan. 

Allen gingen wij aanzitten aan een keurig 
ontbijt in de kajuit beneden, waar niet meer 
drukte en omslag heerschte dangewoonlijk bij 
zoo'n maaltijd in Engeland, en waar zeker groo- 
ter beleefdheid aan den dag werd gelegd dan 
bij de meeste maaltijden, die door onze post- 
wagen-passagiers gebruikt worden. Tegen nege- 
nen kwamen we aan 't spoor weg-station en namen 
plaats in de waggons, 's Middags stapten we 
er weer uit, om een breede rivier in een andere 
stoomboot over te steken; landden aan een 
voortzetting van den spoorweg aan den over- 
kant, en gingen verder met andere waggons^ 
waarmee wij, in den loop van 't volgende uur 
of daaromtrent, over houten bruggen, ieder een 
uur lang; twee kreken passeerden, die respec- 
tievelyk de Grove- en Fyne Buskruitkreek ge- 
noemd worden. In beide kreken zag het water 
zwart van heele zwermen eenden met zwarte 
ruggen, die lekker smaken en hier in dat sei- 
zoen bij de vleet worden aangetroffen. 

Deze bruggen zijn van hout, zooals ik zei, 
hebben geen leuning en zijn juist breed genoeg 
voor de spoortreinen, die bij 't allergeringste' 
ongeval onvermijdelijk in de rivier zouden stor- 
ten. 't Zijn dan ook van die vervoermiddelen 
die men ,'t meest bewondert als men ze achter 
den rug heeft. 

We maakten halt om te Baltimore het 
middagmaal te gebruiken, en daar we nu in 
Maryland waren, werden we voor 't eerst 
door slaven bediend. Be gewaarwording dat 
men den een of anderen dienst vergt vanmen- 
schelijke schepselen die gekocht en verkocht 
worden, is waarlijk niet.benydenswaardig In 
zoo'n stad als deze bestaat de mstelling mis- 



schien in haar minst stuitenden en meest ver- 
momden vorm, maar slaverny is het niettemin; 
en ofschoon ik te haren opzichte zoo onschul- 
dig was als een pasgeboren kind, dit nam niet 
weg dat haar aanwezigheid te dezer plaatse 
mij met eengevoel van schaarate enzelfverwijt 
vervulde. 

Na den eten gingen we alweer naar J t spoor, 
en namen plaats in den trein naar Washing- 
ton. Daar 't nog tamelijk vroeg was, omring- 
den al die mannen en jongens, die toevallig 
niets bijzonders hadden te doen, en nieuws- 
gierig waren naar vreemdelingen, oudergewoonte 
den waggon waar ik in zat, maar daar bleef 
het hier niet bij. Zonder omslag lieten ze de 
raampjes der portieren neer, staken er hun 
hoofden en schouders in, gingen er op hun 
gemak met hun ellebogen op neerliggen, en be- 
gonnen toen met elkaar vangedachten te wisselen 
over mijn uiterlyk, als was ik een ledepop ge- 
weest. 'Nooit kwam ik er zoo nauwkeurig 
achter hoe mijn neus en oogen er eigenlijk toch 
wel uitzien, wat voor verschillende indrukken 
mijn mond en kin op verschillende gemoederen 
maken, en hoe mijn hoofd eruitzietalsmen 't 
van achteren bekijkt, — als bij deze gelegen- 
heden. Sommige heeren waren tevreden door 
te mijnen aanzien enkel van J t zintuig van hun 
gevoel gebruik te maken; doch de jongens (die 
in Amerika verwonderlijk vroeg rijp zijn) 
waren zelfs daarmee zelden tevreden, maar 
keerden telkens terug om 't fijne van de zaak 
uit te pluizen. Zoo heeft menig president in 
knop met zijn pet op en zyn handen in zijn 
z ( akken in mijn kamer gewandeld en me twee 
heele uren aangegaapt, terwijl hij zich af en toe 
bij wijze van tijdkorting. in .den neus kneepof 
een teug uit de waterkruik nam, of naar de 
ramen toeliep en, onder den uitroep van: „ Hier 
is-i ! Kom boven ! en breng al jelui broers mee ! " 
en andere gastvrijeuitnoodigihgen van dien aard, 
andere jongens op straat beneden uitnoodigde 
om boven te komen en net zoo te doen, : 

Dien avond kwamen we om halfzeven te 
Washington, aan, en hadden onderweg een 
mooi gezicht op r t Kapitool, een fraai gebouw 
in den Corinthischen stijl, dat op een indruk- 
wekkende verhevenheid gebouwd is. Eens in 
mijn logement zag ik dien avond niets meer 
van de plaats; ik was namelijk doodmoe en 
blij dat ik naar bed kon gaan. 

Zoodra ik den volgenden morgen ontbeten 
had, kuierde ik een uur of twee de straten door, 
en toen ik weer thuis kwam deed ik mijn vo'or- 
en achterraam open en keek uit. Hier nu is 
Washington, zooals het my nog kersversch 
voor den geest en voor de oogen gebleven is. 

Neem de leelijkste gedeelten van denGity 
RoadenPentonville zooals ze daar reilen 
en zeilen in al hun eigenaardige leelijkheid, 
maar ivooral de kleine winkels en woningen, 



WASHINGTON. 



63 



die daar (maar niet te Washington) door 
uitdragers, ordinaris-houders voor de smalle ge- 
meente en vogelliefhebbers bewoond worden. 
Verbrand het geheel en al ; bouw het weer op 
in hout en pleister; vergroot het een beetje; 
gooi er een gedeelte van St. John's Wood in 
en voorzie al de particuliere huizen van buiten 
van groene blinden met een rood gordyn en 
een wit gordtfn voor iedor raam ; beploeg er alle 
wegen; beplant iedere plaats met een groote 
massa gemeene graszoden waar ze niet thuis 
behooren ; trek ergens die fraaie gebouwen in 
steen en marmer op, maar hoe verder uit de 
buurt des te beter; noem het eene het Post- 
kantoor, het andere het Bureau der Octrooien 
en het derde de Thesaurie ; maak het 's mor- 
gens verschroeiend heet en na den middag ijs- 
koud om te bevriezen met een intermezzo van 
dwarrelwind en stof ; laat overal waar ge uit 
den aard der zaak een straat zoudt durven ver- 
wachten den heelen boel onbestraat: Ziedaar 
Washington! 

Het logement, waar wij in wonen, is een lange 
rii kleine huizen, die vnn voren op straat uit- 
zien en van achteren op een algemeene plaats 
uitkomen, waar een groote triangel hangt. Heeffc 
men nu een bediende noodig, dan heeft men 
doodeenvoudig van een tot zevenmaal op dien 
triangel te slaan, al naar het nommer is van 't 
huis waar ziin tegenwoordigheid vereischt wordt : 
en aangezien men altijd en eeuwig al de-be- 
dienden noodig heeft, en geen hunner ooit op 
komt dagen, zoo hoort men dat levenmakend 
ding den ganschen dag door. Op deze zelfde 
plaats hangen ook kleeren te drogen; slavinnen 
met katoenen zakdoeken om 't hoofd loopen 
heen en weer, om de huiselijke bezigheden te 
verrichten ; zwarte kellners zijn in voortdurende 
be weging met schotels in de handen ; twee groote 
honden spelen op een hoop losse steenen mid- 
den op de plaats; een varken koestert zich in 
de zon en knort „omdat het zoo lekker is!" 
en noch de mannen, noch de vrouwen, noch 
de honden, noch het varken, noch eenig ge- 
schapen schepsel neemt de geringste notitie 
van den triangel, die maar altijd aan ; t tin- 
gelen is. 

Ik loop naar het voorraam en kijk dwars 
over den weg op een lange, alleenstaande rij 
huizen, 66n verdieping hoog, die bijna aan den 
overkant, maar een beetje links, in een armza- 
lige lap woesten grond uitloopt met wat duf 
gras, die er uitziet als een klein stuk verdronken 
land. Als een meteoor die uit de maan ge- 
vallen is, staat ergens, in die open ruimte een 
wonderlijk eenoogig soort van houten gebouw, 
dat er als een kerk uitziet, met een vlaggestok 
zoo lang als het zelf is, en met een toren die 
iets breeder is dan een theekist. Onder 'traam 
is een kleine staanplaats voor rijtuigen, waarvan 
de koetsiers, die slaven zijn, op de stoep onzer 



deur met elkaar over koetjes en kalfjes in de 
zon staan te babbelen. De drie huizen, die 't 
dichtst bij de hand ziin en het meest in den 
weg staan, zijn de drie gemeenste. Op een 
daarvan — een winkel, waar nooit ietsuitge- 
stald is en nooit de deur openstaat — ziet men 
met groote letters dit opschrift geschilderd : „de 
stadsgaarkeuken." In 't tweede, dat er uitziet 
alsof het een achterstuk van een ander huis is, 
maar toch een op zich zelf staand gebouw uit- 
maakt, kan men op allerlei manieren klaarge- 
maakte oesters kriigen; terwijl voor 't derde 
huis, dat een klein, bitter klein kleermakerswin- 
keltje is, een stuk of wat broeken hangen, ten 
bewijze dat hier broeken op de raaatgemaakt 
worden: Ziedaar onze straat te Washington! 

Washington wordt soms de Stad van 
Prachtige Afstanden genoemd, maar veeleigen- 
aardiger ware het, bijaldien men ze de Stad van 
Prachtige Bedoelingen noemde; want een enkele 
blik, a vol d'oiseau van boven van 't Kapitool af 
op haar geslagen, is voldoende om u de grootsche 
plannen te doen begrijp^n van hem, die haar 
aanleg ontworpen heeft, een eerzuchtig Fransch- 
man namelijk. Ruime avenuen die bij niets be- 
ginnen en nergens op uitloopen; straten, een 
mijl lang, waar niets aan mankeert dan huizen, 
wegen en bewoners; openbare gebouwen, waar 
niets dan een publiek aanmankeertom compleet 
te zijn ; en op grootsche schaal aangelegde pas- 
sages, waar niets aan mankeert dan passage : 
Ziedaar de kenmerkende eigenschappen dezer 
stad ! Al licht zou men zich verbeelden, dat het 
mooie seizoen daar was, en de meeste huizen 
tegelijk met hun bewoners naar buiten waren 
gegaan. Voor de bewonderaars van steden is 't 
een feest der Barmeciden; een pleizierig veld 
voor de verbeelding om er zich in te vermeien ; 
een gedenkteeken opgericht ter eere van een 
overleden ontwerp, waar men zelfs geen leesbaar 
opschrift aantreft om zijn voorbijgegane groot- 
heid in herinnering te brengen. 

Zooals ze is, zoo zal ze wel blijven. Oor- 
spronkelijk was ze uitgekozen voor den zetel 
der regeering, om zoodoende de gevolgen van 
den onderlingen naijver der verschillende staten 
af te wenden; waarschiinlijk ook om zich te 
vrijwaren voor de aanraking van 't Janhagel, 
een punt dat zelfs in Amerika niet over 't 
hoofd gezien wordt. Ze heeft van zich zelve 
noch klein- noch groothandel. Men vindt er 
namelijk geen andere bevolking dan de president 
en zijn personeel; de ieden der wetgevende 
vergadering die daar gedurende de zitting hun 
verblijf houden; de klerken en ambtenaren aan 
de verschillende departementen ; de houders van 
de logementen en kosthuizen ; en de winkeliers 
die in hun tafels voorzien. Ze is zeer ongezond. 
Ik houd het er voor, dat er maar weinigenin 
Washington zouden wonen, die er nietbe- 
roepshalve toe verplicht waren ; en de stroomen 



64 



SCHETSEN UIT AMERIKA. 



van emigratie en speculate, de snelvlietende en 
onachtzame stroomen, zullen wel nooit ofte 
nimmer den weg nemen naar zoo'n stilstaand 
en slikkerig water. 

Wat van 't Kapitool het meest in 't oog loopt, 
zijn natuurlijk de Twee Huizen der Volksver- 
gadering. Maar behalve dat is er in 't middel- 
punt van 't gebouw een mooie rotonde, zes en 
negentig voet in doorsnede, en zes en negentig 
hoog, waarvan de rondloopende muur verdeeld 
is in vertrekken, diemetgeschiedkundige schil- 
derstukken versierd zijn. Vier daarvan hebben 
betrekking op voorname gebeurtenissen uit den 
revolutionairen worstelstrijd. Ze werdengeschil- 
derd door kolonel Trumbull, zelf een lid van 
Washingtons staf tijdens ze voorvielen; aan 
welke omstandigheid zij een bijzonder belang 
ontleenen. In deze zelfde zaal is onlangs Green- 
ough's groot standbeeld van Washington 
geplaatst geworden. Natuurlijk heeft het groote 
verdiensten, maar het maakte op mij den indruk 
dat het wat al te forsch is voor zijn doel. Mis- 
schien zou de indruk gunstiger geweest zijn, als 
het op een andere plaats gestaan had en het 
licht er wat beter op gevallen was. 

Men vindt een allerpleizierigste en gemakkelij- 
ke boekenkamer op 't Kapitool, en van een balkon 
voor dit vertrek geniet men nu het gezicht a 
vol d'oiseau, waar ik zoo even van gesproken 
heb, alsmede een prachtig panorama van de 
omliggende landstreek. In een der versierde af- 
deelingen van 't gebouw is een beeld dat de 
Gerechtigheid voorstelt, waaromtrent de Gids 
zegt, dat „dekunstenaareerst van plan was om 
het naakter voor te stellen, maargewaarschuwd 
zijnde dat de openbare smaak daar niet van 
hield, is hij misschien in een ander uiterste ver- 
vallen." Arme Gerechtigheid! men heeft ze in 
Amerika wel in nog vreemder dos gestoken 
dan waarin ze op 't Kapitool staat tekniezen. 
Laat ons hopen, dat ze haar aankleeder bekeerd 
heeft sinds deze kleeren gemaakt werden, en de 
openbare smaak des lands de kleeren niet uit- 
sneed, waar zij juist nu haar beminnelijke ge- 
stalte in verbergt. 

Het Huis der Volksvertegenwoordigers is een 
fraaie en ruime zaal, half rond van vorm, die 
door schoone pilaren gedragen wordt. Het eene 
gedeelte der galerij is voor de dames bestemd, 
die daar, evenals in schouwburg en concertzaal, 
in loges vooraan gaan zitten, en in- en uitloopen. 
Het spreekgestoelte is van een troonhemel voor- 
zien, en staat heel hoog boven den grond; en 
ieder lid heeft een leuningstoel en een lessenaar 
voor hem appart, iets wat door sommigen bui- 
tensdeurs als een der ongelukkigste en verder- 
feiykste bepalingen gebrandmerkt wordt, als 
IMdende in de practyk tot lange zittingen en 
proza'ische redevoeringen. De kamer biedt een 
sierlijk gezicht aan, maar is zoo slechtmogeHjk 
wat de acoustiek betreft. De senaatskamer, die 



kleiner is, is vrij van dit gebrek, en bij uitstek 
goed geschikt voor 't gebruik waar ze toe be- 
stemd is. Ik zal er wel niet opzettelijk behoeven 
bij te voegen, dat de zittingen over dag plaats 
vinden, en de parlementaire vormen op deleest 
van 't oude vaderland geschoeid zijn. 

Later op andere plaatsen komende, vroeg men 
mij nu en dan, of de hoofden der wettenmakers 
te Washington geen diepen indruk op me 
gemaakt hadden: men bedoelde hier niet mee 
hun chefs en leiders, maar letterlijkhunpersoon- 
lijke hoofden, waar hun haar op groeide en 
het phrenologisch karakter van elken wetgever 
was uitgedrukt, en bijna altijd deed ik mijn 
ondervrager van verontwaardigdeverbazingver- 
stommen door te antwoorden: „Neen, ik her- 
inner de me niet, dat zoo iets me overkomen 
was." Daar ik, het ga zooals 't ga, deze mijne 
guile bekentenis hier wil herhalen, zoo wil ik 
er meteen en met zoo weinig woorden mogelijk 
het verslag op laten volgen van de indrukken 
die ik daaromtrent bij tijd en wijle heb opgedaan. 

Zoo herinner ik me in de allereerste plaats 
niet — misschien komt dit wel hier vandaan, 
dat mijn vereenigingsorgaan niet al te volmaakt 
ontwikkeld is — dat ik op 't gezicht van een 
of ander wetgevend lichaam ooit van me zelf 
gevallen ben, of tot schreiens toe bewogen ben 
geworden, of van de pret drie voet hoog van 
den grond opgesprongen ben. In het Lagerhuis 
heb ik me als een man gedragen en in 't Hooger- 
huis heb ik me aan geen andere zwakheid schul- 
dig gemaakt dan af en toe een uiltje te knappen. 
Verkiezingen heb ik gezien voor burg- en graaf- 
schap, en nooit heeft men mij zoover kunnen 
brengen (onverschillig welke partij aan de win- 
nende hand was) om mijn hoed te bederven 
door 'm in triomf in de lucht te gooien of mijn 
stem te bederven door te jubelen en te juichen 
ter eere van onze Roemrijke Grondwet. van de 
edele zuiverheid onzer onafhankelijke'kiezers 
of van de vlekkelooze onomkoopbaarheid onzer 
onaf hankelyke leden. Aangezien ik nu zulke 
sterke aanvallen op mijn zelfbeheersching of 
zedelijke kracht weerstaan heb, is 't heel wel 
mogeiijk, dat ik in dergelijke zaken van een 
koud, ongevoelig, eigenlijk ijskoud gestel ben, 
en daarom moeten de indrukken, die ik van 
de leyende pilaren van 't Kapitool te W a s h i n g- 
ton heb opgedaan, met die inschikkelykheid 
ontvangen worden als waar zoo'n guile beken- 
tenis als deze zekerlijk recht op heeft. 

Zag ik in dit openbare lichaam een vergade- 
ring van menschen, saamverbonden in de ge- 
heiligde namen van Vrijheid en Gelijkheid, en 
die in al hun discussion de kuische waardigheid 
dier tweeling-godinnen in die mate ophielden, 
dat zij op eens de Eeuwige beginselen vaststel- 
den, welke uit die namen voort vloeien , beginselen 
die hun eigen karakter en het karakter hunner 



WASHINGTON. 



65 



landgenooten tot'een voorwerp van bewonde- 
ring maakten in de oogen der geheele wereld? 

Het was maar een week geleden sinds een 
oud man met grijze haren, een man die altijd 
en eeuwig tot eer zal strekken van 't land dat 
hem zag geboren worden, een man die, evenals 
zijn voorvaderen, zijn land goede diensten be- 
wezen heeft en tal van jaren in gezegend aan- 
denken zal blijven als zelfs de wormen, die uit 
zijnverrottendUjkvoortkomen,zooveelstofhoop- 
jes geworden zijn — 't was maar een week 



diezelfde verklaring, diezelfde eenparige, plech- 
tige verklaring is ondertusschen openlijk in de- 
zelfde stad ten toon gesteld; verguld, in een 
11] st gezet en met glas er voor; opgehangen ter 
algemeene bewondering; vertoond aan vreemde- 
lingen niet met schaamte maar met trots; niet 
met haar voorste gedeelte naar den muur toe- 
gekeerd, niet afgenomen en verbrand! 

Het was geen maand geleden, sinds deze 
zelfde vergadering er zoo kalmpjes bij zat en 
't zoo kalmpjes aanhoorde, dat iemand, een 
der hunnen nota bene, met scheld- en vloek- 




m DE KAJUIT VAN DE JCANAALBOOT. 



geleden sinds deze oude man dagen lang voor 
dG: vierschaar dezer zelfde vergadering terecht 
stond, en dat waarom? Omdat hij beschuldigd 
werd van de misdaad dat hij al het schandelijke, 
al het menschonteerende aan dekaakhad durven 
stellen van dien handel, waarvan de vervloekte 
koopwaar uit mannen en vrouwen, enhunon- 
geboren kinderen bestaat. Ja daarom! En de 
verklaring van de Dertien Vereenigde Staten 
van A m e r i k a, inhoudende : dat alle menschen 
gelijk geschapen, en door hun Schepper met de 
onvervreemde rechten van leven en vrijheid 
en tot het najagen van geluk toegerust zijn ; ~ 



woorden waar dronken schoolers zich over scha- 
men zouden, een ander uit diezelfde vergadering 
dorst bedreigen, dat hij hem zijn strot van 't 
eene oor tot het andere af zou snijden. Daar 
zat hij, dat edele lid, onder hen; niet verpletterd 
door 't algemeene gevoelen der vergadering, och 
neen, zoo rustig en wel als ieder ander. 

Er behoefde nog maar een week verder te 
verloopen, en een ander lid van diezelfde ver- 
gadering zou verhoord en schuldig bevonden, 
en strengelijk berispt worden door zijn overige 
medeleden, en dat waarom? vroeg ik alweer. 
Omdat hij zijn plicht betrachtte tegenover hen, 



Dickens. Schetsen uit Amerika en tafereelen uit Italie'. 



66 



SOHETSEN UIT AMERIKA. 



die hem daar naar toe stuurden ; omdat hy in 
een Republiek de vryheid vorderde, om rond 
voor hun meening uit te komen, en hun bede 
bekend te maken. Nu, hij had zich dan ook 
aan een gruwelijk misdrijf schuldig gemaakt, dat 
dient gezegd te worden, want jaren te voren 
was hij terzelfder plaatse opgestaan en had hij 
gezegd: „Een troep slaven en slavinnen, wier 
echtheid gewaarborgd is alsof het vee was en 
die met ijzeren boeieij aan elkaar vastgebonden 
zijn, passeert op dit oogenblik de publieke straat 
onder de ramen van uw Tempel van Gelijkheid 1 
Ziet maar!" — Doch 't is waar ook! Er zijn 
verschillende soorten jagers op de jacht naar 
Geluk, en niet alle jagers zijn op een en dezelfde 
wijze gewapend. Zoo behoort het tot het on- 
vervreemdbare recht van sommigen onder hen, 
dat ze, met zweep en stok en yzerenkraagen 
ketting uitgerust, hun geluk najagen, en (na- 
tuurlijk altijd tot lof van Vrijheid en G-elijkheid) 
hun blijde hoerah's vermengen met de hemelsche 
muziek van klinkende ketens en bloedige zweep- 
slagen. 

Waar zaten de vele wetgevers met hun laag- 
hartige bedreigingen, met hun woorden en slagen 
waarop sjouwerlui elkaarsomtijdsplegentetrak- 
teeren, ja waar zaten zy, die zoo ten eenenmale 
kunnen vergeten dat ze beschaafde mannen zijn, 
althansheeten? Waar ze zaten? Aan weerzijden. 
Iedere zitting levert haar eigenaardige voorval- 
letjes van dien aard op, en die er gewoonlijk 
in betrokken zijn, waren alien present. 

Herkende ik in deze vergadering een corpo- 
rate van mannen die, volijverig in de weer om 
enkele van de verkeerdheden en ondeugden der 
oude wereld te verbeteren, de toegafigen tot 
het openbare leven van *t vaak maar al te welig 
opschietend onkruid zuiverden, — die de vuile 
wegen tot eer en aanzien bestraatten, die, met 
andere woorden, hervormend optredende, mis- 
bruiken uitroeiden, wetten uitvaardigden ten 
algemeenen nutte en geen andere partij kenden 
dan hun vaderland? 

Of ik zulke mannen in hen herkende?! Lacy! 
ik zag in hen de raderen die de ergste ver- 
bastering van de beste staatkundige machinerie 
in beweging brengen, welke ooitdoordeslechtste 
gereedschappen gesmeed kunnen worden :ver- 
achtelijke bedriegerij by verkiezingen; onder- 
handsche omkooping voor openbare betrekkin- 
gen ; laffeaanvallenoptegenstandersmetgemee- 
ne kranten tot schilden en gehuurde pennen tot 
dolken ; schandelijke flikflooierij ten opzichte van 
veile schurken, wier eenige aanspraak opde alge- 
meene achting hierin bestaat dat ze met hun 
veile typen, die de drakentanden vanouds in 
alles behalve in scherpte zijn, dag-in dag-uit, 
week-in week-uit nieuw zaad des verderfs zaaien, 
elke slechte neiging in de ziel des volksinde 
hand werken en versterken, elken invloedten 
goede daarentegen op kunstmatige wijze onder- 



drukken: zulke sujetten nu herkende ik in hen, 
kortom, de laagste Factiegeest, en die in zijn 
schaamteloossten, nakendsten vorm, hy grijnsde 
me uit iederen hoek van de bewuste, vaak zoo 
talrijk bezette zaal tegen! 

Zag ik onder hen het verstand en de bescha- 
ving : het echte, rechtschapen, vaderlandslie vende 
hart van A m e r i k a? Hier en daar waren drup- 
pels van zijn bloed en leven, maar die druppels 
waren ternauwernood voldoende om den stroom 
te kleuren van wanhopige gelukzoekers, die 
louter uit eigenbelang dien weg opgaat. Nu is 
't juist de tactiek van die gelukzoekers en hun 
losbandige organen, om den staatkundigen stryd 
zoo alleronbeschoftst aan te binden, daarbij het 
gevoel van eigenwaarde en zelfachting zoo ten 
eenenmale te dooden, dat al degenen, wien 't 
hart nog op de rechte plaats zit, reeds kiesch- 
heidshalve zich op behoorlyken afstand houden 
met dat natuurlijk gevolg dat die anderen hun 
bedorven hart op kunnen halen, ja hun zelf- 
zuchtige bedoelingen onbelemmerd ten uitvoer 
kunnen leggen. En op die manier gaat dan hier 
de partijstrijd, die zeker wel de laagste strijd is, 
dien men zich met mogelijkheid denken kan, 
zijn gang, en zij, die in andere landen krachtens 
hun verstand en rang de eersten zouden wezen 
om zich op den voorgrond te plaatsen waar 
het geldt, het zijne bij te dragen om goede, 
deugdelijke wetten te maken, — zij onttrekken 
zich hier zoo ver mogelijk van datgene wat in 
de gegeven omstandigheden een verlaging, een 
schande in hun oog zou mogen heeten. 

Dat er onder de vertegenwoordigers des volks 
in beide Huizen, en onder alle partijen, som- 
migen gevonden worden van een even voortref- 
felijk karakter als uitstekende bekwaamheid, zal 
ik wel niet opzettelijk behoeven te vermelden. 
De voornaamsten onder die staatkundigen, die 
in Europa bekend zijn, zijn reeds beschreven 
geworden, en ik voor mij zie niet in, waarom 
ik thans af zou wyken van den regel dien ik 
mij eenmaal voorgeschreven heb, om namelijk 
geen per soon by name aan te duiden. Het zal 
voldoende zyn, als ik er bijvoeg, dat ik de 
gunstige verslagen, die omtrent hen uitgebracht 
zijn, ten eenenmale en van ganscher harte on- 
derteeken; en dat ik bij een persoonlijke, vrije, 
ongedwonge kennismaking niet dat gevolg on- 
dervonden heb, waar een zeker nogal twyfel- 
achtig spreekwoord op zinspeelt, maar integen- 
deel mijn bewondering en eerbied nog hoe langer 
hoe meer heb voelen toenemen. Ze zijn voor- 
treffelijke mannen, mannen die men niet gemak- 
kelijk een knol voor een citroen in de hand 
zou kunnen stoppen, mannen die vaardig zyn 
waar 't op stuk van handelen aankomt, leeuwen 
in geestkracht, Crichton's wat veelzijdige ont- 
wikkeling betreft, Indianen in vuur van oog en 
gebaar, Amerikanen in sterke en edelmoedige , 
impulsie ; en evengoed vertegenwoordigen zij de 



WASHINGTON. 



67 






eer .en wijsheid van hun land thuis, als de uit- 
stekende heer, die hun minister is bij 't Britsche 
hof, die eer, die wijsheid, en dat in haar hoogsten 
graad, buitenslands ophoudt. 

Gedurende mijn verblijf te Washington 
bezocht ik beide huizen bijna elken dag. Bij mijn 
eerste bezoek aan 't huis der Volksvertegenwoor- 
digers waren zij 't oneens over een beslissing 
van den president; maar de president won het. 
Den tweeden keer dat ik er naar toe ging, 
bauwde het lid, dat aan 't spreken was en door 
een lach in de rede gevallen werd, dit na precies 
als een kind dat met een ander kind aan 't 
krakeelen was, en voegde er by „dat hij nu 
wel zou maken dat de geachte heeren van de 
oppositie hun mond een beetje naar den anderen 
kant zouden vertrekken." Maar zelden gebeurt 
het, dat de spreker in de rede gevallen wordt; 
gewoonlijk toch wordt hy bedaard aangehoord. 
Er wordt meer gekibbeld dan by ons; ook is 
men er gauwer en meer met dreigementen in 
de weer dan fatsoenlijke heeren zich in eenige 
beschaafde maatschappij zouden durven veroor- 
loven: maar imitatien van redevoeringen, die 
naar den stal. rieken, ztfn tot dusverre nog niet 
ingevoerd geworden uit het Parleraent van 't 
Vereenigde Koninkrijk. De eigenaardigste trek 
in hun redevoeringen, die het meest voorkomt 
en waar ze >t meest van schijnen te houden, 
bestaat in de gestadige herhaling van 't zelfde 
denkbeeld of zweem van een denkbeeld in nieuwe 
bewoordingen ; en buitensdeurs wordt er niet ge- 
vraagd: „Watzei-i?" maar: „Hoelangsprak-i? ff 
Dat zijn evenwel maar uitbreidingen van een 
beginsel dat overal de overhand heeft. 

De Senaat is een hoogst achtenswaardig en 
deftig lichaam, dat zijn werkzaamheid met veel 
deftigheid en orde verricht. In beide huizen 
liggen fraaie tapijten. maar de toestand waar 
deze tapijten in gebra'cht zijn door 't veronacht- 
zamen van 't kwispedoor, dat ieder geacht lid 
te zijner beschikking heeft, en de buitengewone 
oplappingen die men overal aantreft, — ziedaar 
iets wat zich onmogelijk laat beschrij ven. Alleen 
wil ik doen opmerken, dat ik alle vreemdelingen 
sterk aanraad om niet naar den grond te kijken, 
en dat, mochten ze bygeval iets laten vallen, 
al was *t hun beurs, die in geen geval zonder 
handschoen op te rapen. 

Wat iemand, aan zoo'n schouwspel ongewoon. 
in den beginne ook in 't oog springt, is, zooveel 
geachte leden met opgezwollen tronies te zien; 
en 't is ternauwernood minder opmerkelijk, te 
ontdekken dat dit in 't oogloopende uiterlijk 
veroorzaakt wordt door de hoeveelheid tabak 
die zij in 't holle van hun wangen weten te stop- 
peri. Ook is 9 t nogal vreemd, zoo'n geacht 
kamerlid met zijn rug in zyn stoel en met zijn 
beenen op den voor hem staanden lessenaar 
eenbehoorlyke „plug" (pruim) met zijn pennemes 
af te zien snijden, waarna hij, als ze kant en 



klaar is om gebruikt te worden, de oude pruim 
met zooveel kracht uit zijn mond spuugt, als 
kwam ze uit een proppenschieter, en de nieuwe 
er voor in de plaats doet. 

Ik keek vreemd op, toen ik merkte, dat zelfs 
geposeerde oude pruimers van groote ondervin- 
ding niet altijd goede mikkers zijn, iets wat me 
in de verzoeking heeft gebracht om te gaan 
twyfelen aan die algemeene bedrevenheid met 
de buks, waar we in Engeland zooveel van 
gehoord hebben. Zoo kreeg ik onder anderen 
bezoek van verscheidene heeren die in den loop 
van 't gesprek gestadig vijf pas het kwispedoor 
misten, en een (maar die was zeker bijziende) 
zag, op een afstand van drie voet, een toeraam 
voor een open raam aan. Bij een andere ge- 
legenheid, toen ik buitenshuis dineerde, en met 
twee dames en een stuk of wat heeren voor den 
eten rondom een haard zat, miste een uit het 
gezelschap de stookplaats zesmaal achtereen. Ik 
ben er echter wel aan toe, om te gelooven, 
dat dit hier vandaan kwam, dat hij niet op dat 
voorwerp mikte, aangezien er een wit marmeren 
plaat voor den haard was, die dichter bij de 
hand was en misschien ook beter aan zijn doel 
beantwoordde. 

Het Octrooi-bureau te Washington levert 
een buitengewoon voorbeeld op van Amerikaan- 
sche ondernemingsgeest en vernuft; want het 
onnoemelijk aantal modellen, die men daar aan- 
treft, vertegenwoordigt de opeengehoopte uit- 
vindingen van maar vijf jaar, daar de geheele 
vorige collectie door brand is vernield geworden. 
Het sierlijke gebouw, waar zij in gerangschikt 
zijn, is eerder een ontworpen dan wel voltooid 
gebouw, want van de vier zyden is er maar 
e^n opgetrokkeh, ofschoon het werk gestaakt 
is. Het postkantoor is een zeer compact en een 
zeer fraai gebouw. In een der vertrekken vindt 
men, onder een collectie zeldzame en curieuse 
artikelen, de geschenken die bij tijd en wijle 
gemaakt zijn aan de Amerikaansche gezanten 
bij vreemde hoven door de verschillende poten- 
taten bij wie zij de geaccrediteerde agenten der 
Republiek waren : geschenken die hun door de 
wet verboden zijn om te houden. Ik beken, dat 
ik hier op neerzag als op een smartelijke ten- 
toonstelling, en dat wel op een tentoonstelling 
die in geenen deele vleiend is voor den natio- 
nalen staqdaard van rechtschapenheid en eer. 
Neen, het zedelijk gevoel moet daar alles behalve 
sterk ontwikkeld zijn, waar men van de onder- 
stelling uit durft gaan, dat een man van naam 
en stand in de vervulling zijner plichten omge- 
kocht kan worden door 't geschenk van een 
snuifdoos, of rijk ingelegde sabel, of oostersche 
sjaal ; en zeker wordt de natie, die vertrouwen 
stelt in haar dienaren, beter gediend, dan zij 
die hen tot voorwerp maakt van zulke lage en 
armzalige vermoedens. 

Te George Town bevindt zich, in een der 



,68 



SCHETSEN UIT AMERTKA. 



voorsteden, een Jezuieten-college datoverheerlijk 
gelegen is en voor zoover ik gelegenheid had 
om dit op te nemen, goed bestuurd wordt. Ik 
geloof dan ook, dat verscheidene personen, die 
niet tot de Roomsche kerk behooren, gebruik 
maken van de voordeelige gelegenheden die deze 
instelling oplevert voor de opvoeding hunner 
kinderen. De hoogten in deze buurt, boven de 
Potomac-rivier, zijn zeer schilderachtig, ennaar 
ik reden heb om te gelooven, vrij van al dat- 
gene wat Washington ongezond maakt. De 
lucht was op die hoogte geheel koel en frisch, 
als ze in de stad brandend heet was. 

Het presidentships heeft meer van een En- 
gelsch societeits-gebouw, zoowel van binnen als 
van buiten, dan van eenig ander soort van ge- 
bouw waar ik 't mee vergelijken kan. De grond 
er omheen is tot een wandeltuin aangelegd, en 
aangenaam voor 't oog ; ofschoon hij het onaan- 
gename heeft van er uit te zien alsof hij eerst 
gisteren was aangelegd, iets wat er alles behalve 
toe bijdraagt om zulke schoonheden goed uit 
te doen komen. 

Mijn eerste bezoek aan dit huis was op den 
morgen na mijn aankomst. Een officieel heer 
bracht mij er naar toe en was ook zoo goed 
mij aan den President voor te stellen. 

Wij traden een groote zaal binnen, en nadat 
we een keer of drie aan een bel getrokken 
hadden, waar niemandopantwoordde,wandelden 
we zonder verderen omslag door de kamers 
gelijkvloers, zooals ook verscheidene andere hee- 
ren (de meesten met hun hoed op en de handen 
in den zak) op hun doode gemak deden. Som- 
migen dezer hadden dames bij zich, aan wie 
zij huis en tuin lieten zien; andere lagen zoo 
lang als ze waren op de stoelen en sofa's te 
luieren, nog weer anderen waren zoo verschrik- 
kelijk lustig dat ze niets anders deden dan geeuwen 
en gapen. De meeste (Jezer bezoekers waren 
hier eer gekomen om met hun meerderheid te 
koop te loopen dan om iets anders, daar zij, 
gelijk iedereen wist, hier niets hadden uit te 
voeren. Een stuk of wat namen het huisraad 
op, als om zich te vergewissen dat de President 
(die alles behalve populair was) niet een of 
ander meubelstuk verdonkeremaand of iets wat 
spijkervast was ten eigen profijte verkochthad. 

Nadat we naar deze doodeters gekeken hadden, 
die, verspreid over een lieve zitkamer (uitkomen- 
de op een terrein waar men een heerlijk uitzicht 
had op de rivier en de daarbij gelegen land- 
streek), naar een grooter staatsievertrek flaneer- 
den dat de Ooster-gezelschapskamer genoemd 
werd, gingen wU de trap op naar een andere 
kamer, waar zich die bezoekers bevonden, welke 
op eene audientie wachtten.. Zoodra hij mijn 
geleider zag, gaf een eenvoudig aangekleede 
zwarte met gele muilen aan, die zachtkens heen 
en weer trippelde en den meer ongeduldigen 
de een of andere boodschap in 't oor fluisterde, 



een herkenningsteeken en sloop weg om hem 
aan te dienen. 

Eerst hadden we in een andere kamer gekeken, 
met een grooten kalen houten lessenaar of toon- 
bank in de rondte. Stapels nieuwsbladen lagen 
er op, waar verscheidene heeren gebruik 
van maakten. Maar zulke middelen om den 
tijd te dooden vond men niet in dit vertrek. 
Integendeel, het was even ontmoedigend en 
vervelend als zoo'n wachtkamer in een onzer 
openbare inrichtingen of b# een dokter gedu- 
rende de uren dat hy thuis te consulteeren is. 

Er zullen zoo wat een stuk of twintig personen 
in de kamer geweest zijn. De een, een lange, 
gespierde, door de zon verbrande, zwartachtige 
oude man uit het Westen, met een bruinwitten 
hoed op zijn knieen en een reusachtige paraplu 
tusschen zijn beenen, zat zoo recht als een kaars 
in zijn stoel en keek maar gestadig met zoo'n 
zuur en strak gezicht naar 't tapijt, als wou hij 
zeggen: „als ik 't straks met den President aan 
den stok krijg, dan zal i er zoo makkelijk niet 
van af komen, neen waarachtig niet, ik geef hem 
geen zier toe." Een ander, een boer uit Ken- 
tucky, zes voet zes duim lang, stond met 
zijn hoed op en zijn handen onder de panden 
van zijn jas tegen den muur te leunen en sloeg 
met zijn hakken tegen den grond alsof hi] het 
hoofd van den Tijd onder zijn schoenen hield 
en hem nu eens letterlijk „doodde." Een derde, 
een man met een ovaal gezicht en die ergal- 
achtig uitzag, met kort afgesneden, glimmend 
zwart haar en puntig afgesneden baard en snor, 
zoog maar gedurig aan den knop van een dik- 
ken stok, en haalde hem af en toe uit zijn 
mond, om te zien hoe ver hij er al mee ge- 
vorderd was. Een vierde deed niets anders dan 
fluiten. Een vijfde niets anders dan spugen. 
En waarlijk, al deze heeren waren met deze 
laatste bezigheid zoo druk en zoo onvermoeid 
in de weer, overlaadden het tapijt zoo kwistig 
met hun gunsten, dat het bij mi] vaststond, dat 
de werkmeiden van den President een hoog 
loon, of, om me op gekuischter wijze uit te 
drukken, een mime „ compensate " genoten, 
zijnde dit ook het woord dat, met betrekking 
tot alle openbare beambten in Amerika, in 
plaats van „loon fl gebezigd wordt. 

Wij hadden maar een minuut of wat gewacht, 
of daar kwam de zwarte bode al terug, en 
bracht ons in een ander vertrek van kleiner 
afmetingen, waar aan een tafel vol papieren de 
President zelf zat. Hy zag er een beetje afge- 
mat en verdrietig uit. Nu, dat mocht hij wel. 
Met Jan en alleman lag hij toch overhoop. 
Niettemin had zijn gezicht een zachte en plei- 
zierige uitdrukking; ook was zijn houding op- 
merkelijk ongekunsteld, fijnbeschaafd en inne- 
mend. Kortom, op mij maakte hij dezen in- 
druk, dat hy in al zijn doen en laten zijn hoogen 
rang alio eer aandeed. 



WASHINGTON. 



69 



Daar men mij meegedeeld had, dat de ver- 
standige etiquette van 't republikeinsche hof 
een reiziger zooals ik toestond, zonder eenige 
onbeleefdheid te bedanken voor een uitnoodiging 
om te komen dineeren — een invitatie die me 
trouwens eerst gewerd toen ik mijn aanstalten 
al getrotfen had, om Washington eenige da- 
gen voor den tijd, waar ik van gewaagde, te 
verlaten — zoo keerde ik maar eens naar dit 
huis terug. Het was bij gelegenheid van een 
dier algemeene vergaderingen die op zekere 
avonden tusschen negenen en twaalven gehou- 
den, en, nogal grappig, met den naam van le- 
vee's" bestempeld worden. 

Tegen tienen ging ik er met mijn vrouw naar 
toe. Er bevonden zich nogal wat rijtuigen en 
menschen op de voorplaats, en zoover ik na 
kon gaan, waren er geen schikkingen getroffen 
voor 't ontvangen en plaatsen der genoodigden. 
Zeker was 't, dat er geen politie-agenten waren, 
om schichtige paarden tot bedaren te brengen, 
hetzij door aan hun teugels te trekken of met 
stokken voor hun oogen te zwaaien; ook zou 
ik er wel op durven zweren dat van de men- 
schen, die niets geen kwaad in hun schild voer- 
den, niemand met geweld een slag op het hoofd 
of een stomp tegen den rug of maag kreeg, of op 
dergelijke manier tot staan gebracht en dan in 
bewaring genomen werd, omdat hij niet uit den 
weg wou gaan. Maar er was hier ook niet de 
geringste wanorde. Zonder eenig getier, ge- 
vloek, lawaai of eenigen hinderpaal kwam ons 
rijtuig voor ; t portaal, en met evenveel gemak 
stapten we uit als waren we door de geheele 
politiemacht der hoofdstad van A tot Z incluis 
geescorteerd geworden. 

De suite van kamers op de benedenverdieping 
was verlicht ; en een militair muziekkorps speelde 
in de zaal. In de kleiner receptiekamer, het 
middelpunt van een gezelschapskring, bevond 
zich de President met zijn schoondochter, die 
de honneurs van 't huis waarnam en een aller- 
belangwekkendste, bevallige en fijnbeschaafde 
jonge dame was. Een heer, die onder deze 
groep stond, scheen het ambt van ceremonie- 
meester waar te nemen. Andere beambten of 
oppassers zag ik niet, en waren er ook niet 
noodig. 

De groote gezelschapskamer, waar ik reeds 
gewag van gemaakt heb, en de andere kamers 
op de benedenverdieping waren stampvol. In 
den zin, die wij er aan toekennen, was het 
gezelschap niet uitgezocht, want het bevatte 
personen van allerlei rang en stand, ook was 
er niets wat men pronk en praal zou kunnen 
noemen, integendeel, sommige kostumes waren 
in mijn oog nogal potsierlijk. Maar het de- 
corum en de welgemanierdheid, die er heersch- 
ten, werden op geenerlei wijze verstoord, en 
ieder man, zelfs onder het gemengd publiek in 
de zaal, dat zonder orders of kaartjes toegelaten 



was, scheen te gevoelen dat hij deel uitmaakte 
van 7 t geheel, en voor zijn deel verantwoorde- 
lijk was voor de waardigheid derbijeenkomst, 
ja dat op hem zelfs de verplichting rustte, haar 
zoo gunstig mogelijk uit te doen komen. 

Dat deze bezoekers, onverschillig tot wat voor 
stand ze behoorden, buitendien ook niet ont- 
bloot waren van een zekeren fljnen smaak, en 
verstandelijke gaven wisten te waardeeren en 
de zoodanigen die door de vreedzame beoefe- 
ning van groote geestvermogens over het huise- 
lijk leven hunner landgenooten nieuwe bekoor- 
lijkheid verspreiden, den band van dat leven 
al hechter en hechter vastsnoerden, en hun 
goeden naam meteen in andere landen ver- 
hoogden, — dit bleek ten allerduidelijkste uit 
de wijze waarop ze mijn waarden vriend 
Washington Irving ontvingen, die, onlangs tot 
hun minister bij 't hof van Spanje benoemd, 
dien avond voor 't eerst en voor 't laatst in 
zijn nieuwe qualiteit in hun midden aanwezig 
was. Ik geloof heusch, dat bij al de dwaasheid 
van Amerikaansche politiekmaarweinigpublie- 
ke personen zoo oprecht, zoo eerbiedig en zoo 
hartelijk aangehaald konden worden als deze 
allerboeiendste schrijver ; en zelden heb ik een 
openbare vergadering meer geeerbiedigd, dan 
ik deze deed, toen ik er getuige van was hoe 
de massa zich eenparig af keerde van levenma- 
kende redenaars en officieele wauwelaars en 
zich met een edelmoedigen en edelaardigen 
aandrang rondom den man van stille studie 
schaarde, trotsch als ze was dat zijn roem op 
hun land terugkaatste en dankbaar jegens hem 
met geheel hun hart voor den overvloed van 
liefelijke denkbeelden die hij over hen had uit- 
gestort. Moge hij zulke schatten nog lang met 
kwistige hand uitdeelen; en mogen zij, wat hij 
zoo ten voile waardig is, hem nog lang in eere 
houden ! 



De tijd, dien wij voor den duur van ons 
oponthoud in Washington bestemd hadden, 
was thans om, en nu zouden we eigenlijk be- 
ginnen te reizen; want de afstanden, die we 
tot dusverre per spoor hadden afgelegd, om 
onder deze oude steden een bezoek af te leggen ; 
worden op dat groote vasteland als niet geteld. 

Eerst was ik van plan, zuidwaarts te gaan, 
en wel naar Gharlestown. Maar toen ik 
den langdurigen tijd in overweging nam, dien 
deze reis in beslag zou nemen, en de vroegtij- 
dige hitte van 't seizoen, lets wat zelfs te 
Washington dikwijls zeer lastig geweest was ; 
toen ik bovendien het verdrietige van altijd en 
eeuwig de slavernij voor oogen te hebben in 
mijn ziel overwoog tegen de meer dan twijfel- 
achtige kansen dat ik ze, in den tijd, dien ik 
besparen kon, ooit ontbloot zou zien van de 



70 



SCHETSEN UIT AMERIKA. 



vermommingen waar ze zeker in gehuld zou 
worden, en zoodoende de al opgedane reeks 
van daarop betrekking hebbende feitenmet eenig 
nieuw feit zou kunnen vermeerderen, — zie, toen 
begon ik te luisteren naar oud gefluister dat me, 
in een tyd dat ik er al bitter weinig om dacht 
hier ooit te zullen komen, dikwijls thuis in 
Engeland voor den geest gestaan had, en 
weer droomde ik van steden die, geltjk paleizen 
in sprookjes, onder de wildernissen enbosschen 
van 't Westen op kwamen rijzen. 

Toen ik nu mijn verlangen te kennen gaf om 
naar dat punt van 't kompas te vertrekken, 
was de raad, dien ik op de meeste plaatsen 
ontving,oudergewoonte alles behalve uitlokkend. 
Zoo werd mijn vrouw met meer perijkelen en 
gevaren en ongemakken bedreigd, dan ik mi] 
kan herinneren of zou willen opsommen als ik 
kon, maar waarvan het voldoende zal zijn, 
wanneer ik eenvoudig zeg, dat het in de lucht 
springen met stoombooten en het omvallen met 
rytuigen onder de kleinste ongevalletjes dienden 
gerekend te worden. Doch aangezien de beste 
en vriendelykste autoriteit, waar ik mij ten deze 
op verlaten kon, een wester-route voor me ont- 
worpen had, en ik, om de waarheid te zeggen, 
om al de bangmakerijen niet erg myn hoofd 
brak, duurde het niet lang of ik besloot, mijn 
plan ten uitvoer te leggen. 

Dat was om zuidwaarts tereizen,alleennaar 
Richmond in Virginie; dan om te keeren 
en onzen tocht naar 't verre Westen terichten, 
waarheen mij de lezer welin 't volgendehoofd- 
stuk zal willen vergezellen. 



NEGENDE HOOFDSTUK. 
NAAR RICHMOND EN HAKRISBUBGH. 

EEN NACHT-STOOMBOOT OP DEN POTOMAC. EEN 

RIJWEG IN VIRGINIE EN EEN ZWARTE KOETSIER. 

RICHMOND. BALTIMORE. DE MAIL NAAR 

HARRISBURGH EN EEN KIJKJE IN DE 

STAD. EEN KANAALBOOT. 

Allereerst zouden wij per stoomboot reizen, 
en daar de gewoonte meebrengt, aan boordte 
slapen, om reden men ? s morgens om vier uur 
van wal steekt, gingen we naar de ligplaats op 
dat allerongeschiktste tydstip voor zulke toch- 
ten, dat pantoffels de meest gelief koosde voor- 
werpen zyn, en het vooruitzicht om over een 
paar uur in een lekker bed te zullen stappen 
vooral den reiziger het best aan zou staan. 

Het is tusschen tien uur en half elf in den 
avond ; de maan schijnt, 't is nogal warm, zelfs 
drukkend. De stoomboot, die, met de machi- 
nerie op dek, uiterlijk wel ietswegheeftvaneene 
arke Noachs van onze lieve jeugd, ligt langzaam 



op en neer te wiegelen, en bonst lomp tegen 
den houten steiger aan, terwijl het gekabbel 
der rivier, om zoo te zeggen, met den loggen 
klomp aan 't dollen is. De kaai ligt op eenigen 
afstand van de stad. Niemand is nog hier; en 
is ons rijtuig eenmaal weg, dan zyn een paar 
matbrandende lampen op dek de eenige teeke- 
nen van leven. Zoodra onze voetstappen op 
de planken gehoord worden, komt een vette 
negerin, die door moeder natuur tot een 
echte albedril is gevormd, uit een donkere trap 
voor den dag, en brerigt mijn vrouw naar de 
dameskajuit, die er dan ook naar toegaat, ge- 
volgd door een berg mantels en jassen. Ik voor 
mij trek mijn stoute schoenen aan en besluit om 
in 't geheel niet naar bed tegaan, maar tot aan 
den morgen op den steiger op en neer ie 
loopen. 

Zoo begin ik dan mijn wandeling, denkende 
orn allerlei verwijderde dingen enpersonen, en 
om geen een ding of persoon in mijn nabyheid, 
en stap op die manier zoo wat een half uurtje 
op en neer. Dan ga ik weer aan boord, plaats 
me in ? t licht van een der lampen, kyk op 
mijn horloge en denk, dat het stil is moeten 
blijven staan, en vraag me zelf verwonderdaf, 
wat er toch wel geworden is van den getrouwen 
secretaris dien ik van Boston af heb meege- 
bracht. Ter eere van ons vertrek soupeert hij 
zeker met wylen onzen kastelein(ongetwijfe]d 
op zijn minst een veldmaarschalk) en kan nog 
wel een paar uur uitblijven. Alweergaik wan- 
del en, maar ik krijg hoe langer hoe meer het 
land; de maan gaat onder, de eerstkomende 
Juni schijnt verder weg te zijn in den donker 
en de echo's mijner voetstappen maken me 
zenuwachtig. Daarbij is het weer omgeslagen: 
't is nu koud geworden, en om nu in zoo'n 
eenzaamheid moederziel alleen te kuieren, dat 
is ook niet alles. Pleizierigis'tingeengeval. Ik 
kom daarom op mijn vast besluit terug en be- 
gin te begrijpen, dat het misschien niet kwaad 
zou zijn, om onder de dekens te kruipen. 

En zoo stap ik weer aan boord, doe de deur 
van de heerenkajuit open, en treed binnen. Hoe 
het komt, dat weet ik gerust niet — maarik 
vexonderstel omdat het er zoo doodstil is — ik 
heb 't in mijn hoofd gezet, dat er niemand is. 
Tot mijn schrik en verbazing is de kajuit vol 
slapers in iederen hoek, op iedere plaats en in 
iedere houding: in de kooien, op de stoelen, 
op den vloer, op de tafels, en vooral om de 
kachel, mijn gezworen vijand. Ik zet nog een 
stap vooruit en trap op 't glimmende gezicht 
van een zwarten hofmeester, die ; gerold in een 
deken, op den vloer ligt. Hij springt op, grijnst, 
half van pijn en half vangastvryheid,fluistert 
me mijn eigen naam in 't oor, en brengt me, 
al tastende door de slapers heen, naar mijn 
kooi. Eenmaal naast mijn kooi, tel ik deze 
slapende passagiers en kom boven de veertig. 



WASHINGTON. 



71 



Daar er niets anders op zit, zoo begin ik me 
maar uit te kleeden, maar waar zal ik mijn 
kleeren op leggen? De stoelen zijn immers 
alien bezet. Ik leg ze dus maar op dengrond^ 
edoch niet zonder mijn handen te bevuilen, 
want 't is hier 6en pot nat, ja, waarachtig, 66n 
pot nat, als met de vloerkleedenin'tKapitool, 
en uit dezelfde oorzaak. Ik kleed me maar ge- 
deeltelijk uit, klauter mijn kooi in, en laat 
miyn gordijn een minuut of wat open, om a] 
mijn medereizigers op te nemen. Dat gedaan 
hebbende, laat ik het vallen voor hen en voor 
de geheele wereld, draai me om en ga slapen. 

Natuurlijk word ik wakker, als we afvaren, 
want dan wordt er nogal leven gemaakt. De 
dag breekt dan juist aan. Alle reizigers worden 
tegelijk wakker. Sommigen zijn dadelijk op hun 
verhaal, maar anderen zijn zoo beteuterd en 
kunnen er maar geen mouw aan passen waar 
ze eigenlijk beland zijn, totdat ze zich de oogen 
hebben uitgewreven, en, op e6n elleboog leu- 
nende, om zich heen keken. Sommigen geeuwen, 
sommigen stenen, bijna alien spugen, en wei- 
nigen staan op. Onder de opstaanders ben 
ik : want men voelt gemakkelijk, zonder daarom 
nog in de frissche lucht te gaan, dat de damp- 
kring der kajuit in den hevigsten graad bedor- 
ven is. Ik schiet mijn kleeren aan, ga naar de 
voorkajuit, laat me barbieren en wasch me. De ge- 
heele wasch- en kaptoestel voor al de passagiers 
bestaat uit twee handdoeken, drie kleine houten 
waschkommen, een vaatje water en een lepel om 
't er mee uit te scheppen, zes vierkante duimen 
spiegel, twee dito dito gele zeep, een kam en 
haarborstel, en niets voor de tanden. Ieder 
bedient zich van de kam en den borstel, be- 
halve de ondergeteekende. Ieder gaapt me aan 
nu men merkt, dat ik mijn eigen spulletjes ge- 
bruikj en een stuk of drie heeren schijnen erg 
van zins te zijn, mij daarover in de malingte 
nemen, maar doen 't niet. Zoodra ik mijn 
toilet gemaakt heb, ga ik naar 't groote dek 
en loop daar een paar uur op en neer. De 
zon gaat prachtig op; we stoomen Mount Ver- 
non voorbij, waar Washington begraven ligt; 
wijd is de rivier en snelvlietend, en schoon zijn 
haar oevers. De dag stelt zich in met al zijn 
luister en pracht, en iedere minuut wordt het 
lichter. 

Om acht uur ontbijten we in de kajuit, waar 
ik den nacht doorbracht, maar de ramen en 
deuren zijn alien opengegooid, en nu is ? t er 
frisch genoeg. Wei verre, dat men zich zou 
haasten of gulzigheid aan den dag legt, duurt 
dit ontbyt langer dan een ontbijt op reis onder 
ons, en gaat het er ordentelijker en fatsoen- 
lyker toe. 

Even na negenen komen we aan dePotomac- 
kreek, waar we aan wal moeten gaan, en dan 
komt het saaiste deel van de reis. Zeven dili- 
gences worden klaargemaakt om ons verder te 



brengen. Sommigen daarvan zijn al klaar, som- 
migen niet. Sommigen van de koetsiers zijn 
zwarten, sommigen blanken. Er zijn vier paar- 
den voor ieder rijtuig, enal depaarden, getuigd 
of ongetuigd, zijn er. De passagiers stappen 
de boot uit. en de wagens in; de bagage wordt 
met ratelende kruiwagens getransporteerd; de 
paarden schrikken van al die herrie en trappe- 
len van ongeduld; de zwarte koetsiers kakelen 
er mee als zooveel apen; en de blanken gaan 
er op aan als zooveel ossendrijvers, want het 
schijnt wel, dat al wat hier op de stalhou- 
derij betrekking heeft, van 't idee uitgaat, dat 
men nergens beter den hemel mee verdienen 
kan, dan om zooveeljnogelijklawaai temaken. 
De rijtuigen hebben wel iets weg vanFransche 
koetsen, maar zijn niet zoo goed. In plaats 
van springveeren, hangen ze op banden van 't 
sterkste leer. Men vindt er weinig keus of 
verschil onder; en men kan ze nog 't best ver- 
gelijken bij de wagens van zoo'n schommel op 
een Engelsche kermis, met een hemel of dak, 
op assen en wielen, en met geschilderd zeildoek 
er omheen. Van boven tot beneden zitten ze 
vol modder; geen wonder, want sinds ze de 
wagenmakerij verlaten hebben, zijn ze nog nooit 
schoongemaakt. 

De kaartjes, die wij op de boot gekregen 
hebben, zijn gemerkt n°. 1, bijgevolg behooren 
wij bij rijtuig n°. 1. Ik gooi mijn jas op den 
bok en sjor mijn vrouw en haar meid naar 
binnen. Het heeft maar een tree, en daar die 
zoo wat een el van den grond af is, bedient 
men zich gewoonlijk van een stoel om er 
bij te komen; is er geen stoel, dan zien de 
dames zich maar in vredesnaam op de een of 
andere wijze te behelpen. In 't rijtuig is er 
plaats voor negen personen, met een dwars- 
bankje van 't eene portier naar 't andere, waar 
wij in En gel and onze beenen plegen uit te 
steken, zoodat er maar een ding moeilijker valt 
te bolwerken dan het instappen en dat is het 
uitstappen. Er is maar een buitenpassagier, en 
die zit op den bok. Daar ik die eene ben, 
klim ik naar boven ; en terwijl ze de bagage 
boven sjorren en ze achter in een soort van 
bak opstapelen, heb ik meteen een goede gele- 
genheid om naar den koetsier te kijken. 

Hij is een neger, en zwart, pikzwart, dat ver- 
zeker ik u. Hij heeft een peper-en-zout pak 
aan, dat (vooral aan de knieen) danig opgelapt 
en gestopt is; behalve dat draagt hij grijze 
kousen, verbazend groote ongepoetste hooge 
schoenen, en een zeer korte broek. Hij heeft 
twee ongelijke handschoenen aan ; de eene is van 
bont sajet, de andere van leer. Dan heeft hi] 
nog een zwarten hoed op met een lagen bol 
en breeden rand; een even flauwe als malle 
naaping van een Engelsch koetsier! Maar ter- 
wijl ik deze waarnemingen doe, schreeuwt ie- 
mand, die hier zeker een mannetje van gewicht 



72 



SCHET8EN UIT AMERIKA. 



is: „Vooruit, vooruit!" Vooraan rijdt de brie- 
venpost in een wagen met vierspan, waarop al 
de wagens. met n°. 1 aan 't hoofd, in statigen 
optocht voigen. 

In 't voorb#gaan wil ik nog aanstippen, dat, 
waar een Engelschmanzou roepen „A11 right !" *) 
een Amerikaan „Go ahead!" a ) roept, wat het 
verschillende nationale karakter der twee landen 
eenigermate uit doet komen. 

De eerste halve mijl van den weg gaat over 
bruggen van losse planken gemaakt, die dwars 
over twee parallel staande palen liggen, welke 
opwippen als de wielen er over rollen; en in 
de rivier. De rivier heeft namelijk een kleiach- 
tigen bodem en zit vol gaten, zoodat men de 
helft van 7 t paard telkens onverwachts ziet ver- 
dwijnen, en eerst na verloop van eenigen tijd 
voor den dag ziet komen. 

Maar we komen deze zwarigheden te boven ; 
en op den weg zelf, die uit een reeks afwisse- 
lende moerassen en zandkuilen bestaat. Daar 
recht voor ons uit ligt een verschrikkelijke plek, 
de oogen van den zwarten koetsier rollen in 
zijn hoofd 7 rond als een bal trekken zich zijn 
lippen te zamen, en strak kijkt hij tusschen de 
ooren van zijn voorspan door, als zei hij tot 
zich zelf: vroeger hebben we dit meergedaan, 
maar nu denk ik, zullen we een zwaren dobber 
hebben. In iedere hand neemt hij een leisel; 
rukt en trekt aan beide; en evenals wijlen de 
betreurde Ducrow op twee zijner fiere paarden 
danst hij met zijne beide voeten op 't spatbord 
(natuurlijk zijn zitplaats niet verlatend). Wij ko- 
men aan de noodlottige plek, zakken bijna tot 
aan de raampjes in 't slik, kantelen aan een 
zij over, dat het rijtuig een hoek van vijf en 
veertig graad beschrijft, en blijven daarsteken. 
Die er in zitten, gillen erbarmelijk ; het rijtuig 
stopt; de paarden spartelen; al de andere zes 
wagens stoppen; en hun vier en twintig paar- 
den spartelen insgelijks: maar louter om ons 
gezelschap te houden en uit sympathie met 
de onze. Hierop vindt het volgende tooneel 
plaats : 

De zwarte koetsier (tegen de paarden): 
„Hi!' 

Er gebeurt niets. Alweer gegil in de wagens. 

De zwarte koetsier (tegen de paarden): 
„Ho!> 

De paarden slaan en bespatten den zwarten 
koetsier. 

Een heer daarbinnen (uitkijkende) : „Lieve 
hem el, wat is er toch . . .* 

De heer wordt op allerlei spatten, behalve 
op liefelijke, getrakteerd en haalt dan ook maar 
weer gauw zijn hoofd naar binnen, zonder 
zijn vraag te voltooien of op antwoord te 
wachten. 



1) Alios klaar. 

2) Vooruit! 



De zwarte koetsier (nog altijd tegen de 
paarden): „ Jiddy! Jiddy!" 

De paarden nemen een geweldigen ruk, 
sleuren den wagen uit het gat, en trekken hem 
op een kant, die zoo steil is, dat de zwarte 
koetsier achterover tuimelt met zijn beenen in 
de lucht en onder de bagage bovenop terecht 
komt. Maar onmiddellijk komt hij weer op zijn 
verhaal en schreeuwt (nog altijd tegen de 
paarden) : 

„Pill!" 

Boter aan de galg gesmeerd. Ja, 't baat 
niets, niemendal. Integendeel, de koets begint 
achteruit te rollen op n°. 2, n°. 2 op n°. 3, n° 
o op n°. 4, en zoo voorts, totdat men n°. 7, 
bijna een kwart mijl ver, kon hooren vloeken 
en zwetsen. 

De zwarte koetsier (luider dan te voren): 
„Pill!" 

De paarden doen alweer hun best om op 
den oever te komen, en alweer rolt de wagen 
achteruit. 

De zwarte koetsier (luider dan te voren): 
aPi-i-i-ll!* 

De paarden doen hun uiterste best. 

De zwarte koetsier (goed op zijn verhaal 
komende): „Hi, Jiddy, Jiddy, Pill!* 

De paarden probeeren 't opnieuw. 

De zwarte koetsier (metgrooteheftigheid): 

„Elly Loe! Hi. Jiddy, Jiddy. Pill. Elly Loe!" 

Bijna doen de paarden het. 

De zwarte koetsier (wiens oogen het hoofd 
uitpuilen): „Lie, den. Lie, dere. Hi. Jiddy. Pill. 
Elly Loe. Lie-ie-ie-ie!* 

Ze vliegen den oever op en komen aan den 
anderen kant op een gevaarlijke plek terecht. 
't Is onmogelijk om ze tegen te houden, en op 
den bodem is een diep gat, vol water. De koets 
rolt verschrikkelijk. De passagiers, die *er in 
zitten, gillen. De modder en 't water vliegen 
om ons heen. De zwarte koetsier danst als een 
dolleman. Op eens komt alles terecht, waar- 
door? ja, dat mag de hemel weten ! en nu hou- 
den we stil, om adem te halen. 

Een zwarte vriend van den zwarten koetsier 
zit op een heining. De zwarten koetsier geeft 
blijken dat hij hem herkent, door zyn hoofd 
rond te draaien als een harlekijn, zijn oogen 
heen en weer te rollen, zijn schouders op te halen 
en zijn mond van 't eene oor naar : t andere te 
vertrekken. Op eens stopt hij, keert zich naar 
mij toe en zegfc: 

„We zullen er u overbrengen alsof 'tvan'n 
leien dakkie gaat en hopen dat 't naar uwes 
zin zal wezen, als we 'r u zoo overbrengen," 
(Erg soebattende) ! „Thuis heb ik nog 'n ouwe 
vrouw, meneertje!" (weer grijnzende): „Als de 
heeren eenmaal goed en wel thuis zijn, dan 
denken ze dikwijls om de oude vrouw thuis, 
weet uwe." 

„Breek daar je hoofd maar niet over! we 



NAAR RICHMOND EN HAERISBURGH. 



73 



zullen wel om de oude vrouw denken. 9 

Alweer grijnst de zwarte koetsier, maar er is 
nog een gat, en aan den anderen kant van dat 
gat, nog een kant vlak voor ons. Zoo stopt 
hij op eens, en roept (tegen de paarden alweer) : 
„Zoetjes an. Zoetjes dan toch. Zoetjes. Hou 
jelui goed. Hi. Jiddy. Pill. E'lly. Loe" (maar 
ditmaal roept hi] geen enkelen keer: „Lie!"): 
totdat we, eindelijk ten einde raad, ons te mid- 
den van zooveel moeilijkheden bevinden, dat 
het ons onmogelijk schijnt, daaruit te ge- 
raken. 

En zoo leggen we de tien mijlen of daarom- 
trent in twee en een half uur, af, wel is waar 
noch armen noch beenen brekende, maar een 
massa beenen en beentjes kneuzende, kortom 
den afstand afleggende alsof 't, zou onze zwarte 
koetsier zeggen, „van 'n leien dakkie ging." 

Deze zonderlinge manier van rijden houdt te 
Predericksburgh op, alwaar een spoorweg 
begint naar Richmond. De streek, waar die 
weg doorheen loopt, was eens productief ; maar de 
grond is uitgemergeld doordien men er met 
behulp van slavenarbeid te veel van gevergd 
heeft, zonder hem door middel van bemesting 
als anderszins behoorlijk het zijne te geven, zoo- 
dat hij nu niet veel beter is dan een zandwoes- 
tijn vol boomen. Zoo armzalig als de streek 
er hier uitziet, deed het me waarlijk goed aan 
mijn hart, iets te vinden waar de vloek dezer 
verfoeilijke instelling op gevallen is, en smaakte 
grooter genoegen bij den aanblik van denver- 
welkten bodem dan de rijkste en vruchtbaarste 
bebonwing op dezelfde plaats mij met mogelijk- 
heid kon verschaft hebben. 

Evenals in alle andere districten waar de sla- 
vernij gevonden wordt (menigmaal heb ik dit toe 
hooren geven zelfs door hen die er de warmste 
verdedigers van zijn), zoo stuit men ook in dit 
district overal op teekenen van achteruitgang 
en verval, die van 't stelsel onafscheidelijk zijn. 
De schuren en bijgebouwen rotten weg; de 
loodsen zijn opgelapt en half zonder dak; de 
blokhutten (die in Vi-rginie schoorsteenen 
hebben van buiten, die van klei of hout ge- 
maakt worden) zijn in den hoogsten graad 
smerig. Niets treft men er aan wat naar fat- 
soenliikheid zweemt. De ellendige stationsge- 
bouwen aan den kant van den spoorweg; de 
groote woeste houtplaats, waar de brandstof 
voor de locomotief uit vandaan gehaald wordt; 
de negerkinderen die met honden en varkens 
voor de deuren der hutten op den grond rol- 
len; de tweevoetige lastdieren die ons voorbij- 
sluipen : over alles ligt een waas van somberheid 
en verderf. 

In den negerwaggon, die tot den trein behoorde, 
waar wij dien dag mee reisden, be vonden zich e'en 
moederenhaarkinderen,diejuistverkochtwaren; 
de man en vader was achtergeblevenbij hunouden 
eigenaar. De kinderen schreeuwden dengeheelen 



weg over, en de moeder was een toonbeeld van 
ellende. De kampioen van Leven, Vrijheid en het 
Najagen van Geluk, die ze gekocht had, maakte 
van denzelfden trein gebruik, en ging, telkens als 
wij stopten, eens kijken of ze wel present waren 
De zwarte in Sinbad, steeds met een oog midden 
in zijn voorhoofd, dat als een gloeiende kool glin- 
sterde,wasinvergelijkmgmetdezenblankenheer 
een aristocraat in de natuurlijke orde. 

Het was tusschen zessen enzevenen ? s avonds, 
toen wij naar het logement reden, waar van voren 
en boven op de breede stoep die naar de deur 
geleidde, een stuk of drie burgers onder 't roo- 
ken van een sigaar op schommelstoelen zaten 
te wiegelen. "Wij merkten dat het een zeer groot 
en sierlijk gebouw was, en werden zoo goed 
bediend als reizigers dit met mogelijkheid 
kunnen begeeren. Daar het klimaat van dien 
aard was, dat men nogal dorst kreeg, was er 
in de ruime kofflekamer op geen uur van den 
dag gebrek aan bezoekers en stond het aan ; t 
buffet, waar men allerlei koele dranken kon 
krijgen, geen oogenblik stil ; maar 't waren hier 
prettige lui, die 's avonds muzieklietenmaken, 
die men met pleizier hoorde. 

De beide volgende dagen reden en wandelden 
we de stad rond, die heerlijk op acht heuvelen 
ligt, welke de James-rivier bestrijken, — een 
stroom, waar men hier en daar heldere eilandjes 
gewaar wordt, of die over gebroken rotsen heen 
bruist. Ofschoon het nog maar half Maart was, 
was het weer in deze zuidelijke temperatuur bui- 
tengewoon warm : de perzikboomen en magno- 
lia's stonden in vollen bloei; de boomen waren 
groen. In een lagen grond onder de heuvelen 
is een vallei, bekend als de „Bloody Run" 
(Bloedige jacht), die dezen naam ontleend heeft 
aan een verschrikkelijk gevecht met de Indianen, 
dat hier eenmaal plaats vond. Het is dan ook 
een geschikte plaats voor zoo'n worsteling, en, 
in verband gebracht met de een of andere le- 
gende van dat wilde volk, dat nu zoo spoe- 
dig van de aarde verdwijnt, boezemde ook zi[, 
evenals iedere andere plek die ik zag, mij niet 
weinig belangstelling in. 

De stad is de zetel van 't locale parlement 
van Virginie; en in zijn belommerde, koele 
zalen bleven sommige redenaars met hun slaap- 
verwekkende redevoeringen doorwauwelen tot 
den heeten nadenmiddag. Daar ik al zoo me- 
nigmaal van dergelijke tooneelen uit de consti- 
tutioneele wereld getuige was geweest, zoo stelde 
ik er niet veel meer belang in dan in de zit- 
tingen van den een of anderen Kerkeraad en 
was ik mooi blij dat ik dit gezicht kon verwis- 
selen met een kijkje in een goed ingerichte bi- 
bliotheek van zoo wat tien duizend deelen, en 
een bezoek aan een tabaksfabriek, waar al de 
werklui slaven waren. 

Aan deze fabriek zag ik al wat betrekking 
heeft op het sorteeren, rollen, persen, drogen, 



74 



SCHETSEN UIT AMEEIKA. 



inpakken in vaten, en merken. Aide tabak, 
die op die manier bewerkt wordt, was voor de 
pruim-liefhebberij bestemd; en als men die ge- 
heele massa overzag, zou men onwillekeurig 
verondersteld hebben, dat er in 66n zoo'n ma- 
gazyn genoeg zou geweest zijn, om zelfs de 
kaken van geheel Amerika, die nogal wat 
bergen kunnen, te vullen. In dezen vorm ziet 
de tabak er als de lijnkoek nit, waar wij onze 
beesten mee voeren, — een gezicht dat, daar- 
gelaten nog de nadeelige gevolgen van dit on - 
kruid ; alles behalve uitlokkelijk mag heeten. 

Verscheidene van de werklui schenen sterke 
mannen te zijn, en ik zal er wel niet behoeven 
bij te voegen, dat ze toen alien stil hun gang 
gingen. Na tweeen krijgen ze permissie om 
wat te zingen, niet alien tegelijk, maar een 
zeker getal. Daar 't tijdens mijn bezoek zoo 
laat was, waren ze, onder hun werk door, juist 
met hun stuk of twintig aan 't zingen, en waar- 
lijk ze zongen volstrekt niet slecht. Op 't punt 
staande van heen te gaan, werd er een bengel 
geluid, waarop zij alien naar een gebouw vlo- 
gen aan den overkant der straat: 'twasetens- 
tijd. Verscheidene keeren zei ik, dat ik ze eens 
graag zou willen zien eten ; maar aangezien de 
heer, wien ik dit mijn verlangen te kennen gaf, 
op eens doof, stokdoof scheen geworden te zyn, 
drong ik er maar niet verder op aan. Hoe zij 
er wel uitzagen, daar zal ik zooaanstondsiets 
van zeggen. 

Den volgenden dag bezocht ik een plantage 
of boerderij van ongeveer twaalfhonderd mor- 
gen lands, die aan den overkant der rivier lag. 
Alhoewel ik met den eigenaar naar 't „kwar- 
tier" ging, zooals dat gedeelte van 't erf, waar 
de slaven wonen, genoemd wordt, werd ik ook 
hier weer niet uitgenoodigd, om een enkele 
hunner hutten binnen te gaan. Al wat ik er 
van zag, was, dat het allerarmzaligste hutten 
waren en in de nabijheid troepjes van half 
naakte kinderen in de zon lagen tebrandenof 
op den vuilen grond lagen te rollen. Maar ik 
gelodf, dat deze heer een achtingswaardig en 
voortreffelijk heer is, die zijn vijftig slaven erfde, 
en noch een kooper en verkooper van men- 
schenvleesch; en afgaande op 't geen ik met 
mijn eigen oogen gezien heb, heb ik de innige 
overtuiging, dat hij een goedhartig en recht- 
schapen man is. 

Het huis van den planter was een luchtige, 
landelijke woning, die mij Defoe's beschrijving 
van zulke plaatsen voor den geest bracht. De 
dag was erg warm, maar daar de blinden alien 
dicht waren en de ramen en deuren wijdopen 
stonden, waren al de kamers in de schaduw en 
kwam er u een koeltje tegen, dat na 't licht en 
de hitte buitendeurs dubbel verfrisschend aan- 
deed. Voor de ramen was een open piazza, 
waar zij, bij 't geen zij heet weer noemen — 
onverschillig hoe het weer in de werkelijkheid 



is — hangmatten ophyschen, en weelderig lig- 
gen te drinken en te luieren. Ik weet niet hoe 
hun koele ververschingen daar binnen in die 
hangmatten wel zullen smaken, maar daar ik er 
op dat punt alles van weet, kan ik bij onder- 
vinding betuigen dat, daarbuiten, de klompen 
ijs en de kommen pepermuntwater en zooge- 
naamde sherry-cobbler, die zij onder deze hemel- 
streken fabriceeren, van die verfrisschingen zijn 
waar zij, die op tevredenheid van ziel gesteld 
zijn, naderhand nooit meer 'szomersom zullen 
denken. 

Er zijn twee bruggen over de rivier : deeene 
behoort bij den spoorweg, en de andere, die 
armzalig in elkaar zit, is het particulier eigen- 
dom van een zekere oude dame in de buurt, 
die van de stedelingen tol heft. Bij mijn 
terugreis over deze brug gaande, zag ik een 
waarschuwing op de poort geschilderd, die alle 
personen vermaande om langzaam te rijden, op 
boete van vijf dollars voor een blanke, en van 
vijftien zweepslagen voor een zwarte.. 

Datzelfde waas van somberheid en verval, 
dat over den weg hangt wordt men ook boven 
de stad K i c h m o n d gewaar. Er zijn lieve 
villa's en aardige huizen in haar stratenende 
natuur glimlacht over de omgeving ; maar even- 
als de slavernij gepaard gaat met verscheidene 
verhevene deugden, zoo vindt men vlak naast 
fraaie woonhuizen ellendige krotten, verwaar- 
loosde heiningen en schuttingen, muren die al 
bijna tot een puinhoop vervallen zijn. Het kan 
niet anders of deze en meer dergelijke teekenen, 
die onder de oppervlakte schuilen, dringen zich 
onwillekeurig aan uw waarneming op, en even 
onwillekeurig doemen ze telkens en telkens weer 
met weemoedig gevoel voor den geest op, als 
pleizieriger herinneringen al lang in 't vergeet- 
boek geraakt zijn. 

Op degenen, die er gelukkig niet aan gewend 
zijn, moeten de menschelijke gezichten, die hij 
in de straten en op de werkplaatsen tegenkomt, 
een allerpijnlijksten indruk maken. Allen die 
weten, dat er wetten tegen het onderwijs der 
slaven bestaan, waarvan de straffen en boeten 
veel zwaarder zijn dan die welke gezet zijn op 
mishandelingen en folteringen die hun door hun 
meester worden aangedaan, — ze moeten er op 
voorbereid zijn, dat ze hier gezichten aan zullen 
treffen, die al buster Jaag staan op de ladder 
van verstandelijke uitdrukking. Maar het don- 
kere — niet van huid, maar van ziel — dat 
des vreemdelings oog ieder oogenblik tegen- 
komt; het verdierlijken en uitwisschen van al 
de schoone trekken die door de hand der Natuur 
gewrocht zijn, — dat alles gaat zijn verwachting 
op dit punt ver, onmetelijk ver te boven. Die 
reiziger, een gewrocht van 7 t brein van den 
grooten Satiricus, die, zoo kersversch van zijn 
verblijf onder paarden teruggekomen,metbeven 
den afschuw uit een hoog raam op de wezens 



NAAR RICHMOND EN HARRISBURGH. 



75 



van zyn eigen soort neerzag, kon door dat ge- 
zicht niet pijnlijker getroffen zijn geworden dan 
zij die deze menschelijke gelaatstrekken voor 
't eerst van hun leven zagen, ontwijfelbaar ge- 
troffen zijn. 

Den laatsten hunner liet ik achter me in den 
persoon van een ongelukkigen stumpert, die 7 
na den geheelen dag tot middernacht heen en 
weer geloopen, en na middelerwijl wat op de 
trappen gedommeld te hebben, *s morgens om 
vier uur alweer present was om de donkere 
gangen te schrobben ; en ik ging mijns weegs 
met een dankbaar hart, dat ik niet gedoemd 
was om te leven daar waar de slavernij was, 
en een slavenhand mijn geestvermogens niet zoo 
stompgewiegd had, dat ik al het verkeerde, al 
het afschuwelijke dat die instelling aankleeft, 
niet meer kon beseffen. 

Jk was van plan geweest, over de James-rivier 
en de Chesapeake-baai naar Baltimore te 
gaan; maar daareenderstoombooten,dieeenon- 
geluk gekregen had, niet aan de gewone ligplaats 
te vinden en onsvertrek dusonzeker geworden 
was, zoo keerden wij langs denzelfden weg naar 
Washington terug, hielden ons daar nog een 
nacht op en vertrokken den volgenden naden- 
middag naar Baltimore. In 't voorbygaan 
wil ik nog meedeelen, dat er aan boord van 
onze stoomboot twee politieagenten geweest 
waren, om weggeloopen slaven op te halen. 

Het gemakkelijkst en best ingerichte van al 
de logementen, waar ik eenige ondervinding 
van heb opgedaan in de Vereenigde Staten 
en zij waren niet weinige, is dat vanBarnum 
in die stad, waar de Engelsche reiziger voor 
den eersten en waarschijnlijk laatsten keer in 
Amerika gordijnen voor zijn bed zal vin- 
den, en wat alweer niet overal het geval 
is, ook genoeg water heeft om zich te was- 
schen. 

Deze hoofdstad van den staat Maryland 
is een allerdrukste stad met vrij wat handel van 
allerlei aard en voornamelijk met scheepvaart. 
Dat gedeelte der stad, dat daar 't meest van 
profiteert, is wel is waar niet van de zindelijkste, 
maar het hooger gedeelte ziet er heel anders 
uit en heeft tal van aangename straten en open- 
bare gebouwen. Het Washington-monument, een 
fraaie kolom met een standbeeld er bovenop, 
het Geneeskundig College en het Krijgsmonu- 
ment ter gedachtenis aan een gevecht met de 
Engelschen bij de Noordkaap, ziedaar een en 
ander wat het meest in 't oog springt. 

In deze stad is ook een zeergoedegevange- 
nis, en tiet stelsel der eenzame opsluiting be- 
hoort mede tot haar instellingen. In ditlaatst 
genoemde gesticht deden zich twee opmerkelijke 
gevallen voor. 



Het eene was dat van een jonkman, die 
wegens vadermoord gevangen zat. Het bewijs 
zijner schuld hing geheel en al van bijkomende 
zaken af, terwijl de zaak zeer treurig en twijfel- 
achtig mocht heeten; ook was 't onmogelijk, 
eenige beweegreden bij te brengen, die hem tot 
zoo'n vreeselijke misdaad kon aangezet hebben. 
Tweemaal was hij voor geweest ; en bij de tweede 
gelegenheid aarzelde de jury zoodanig om hem 
schuldig te verklaren, dat zij een verdict van 
manslag of moord in den tweeden graad toe- 
pasten, iets wat met geen mogelijkheid het 
geval kon wezen, aangezien er, en dit stond 
zoo vast als een paal, noch krakeel noch uit- 
tarting plaats had gevonden, en hij, was hi] 
werkelijk schuldig, dan ook ontegenzeglyk schul- 
dig was aan moord in de ruimste en ergste 
beteekenis des woords. 

Het opmerkelijke punt in dit rechtsgeding 
was dat, byaldien de ongelukkige overledene 
niet werkelijk door dezen zijn eigen zoon ver- 
moord was geworden, zyn eigen broer de dader 
moest zijn. Opmerkelijk inderdaad, maar of de 
een of de ander moest het gedaan hebben, 
daar ging niets van af. Op al de bezwarende 
punten was de broer van den afgestorvene de 
getuige; al de verklaringen ten aanzien van 
den gevangene (waarvan sommige zeer aanneme- 
lijk waren) moesten den rechter door middel 
van ontleding en vergelijking tot de gevolg- 
trekking brengen, dat de broer er op uit was, 
om de schuld op zijn neef te gooien.Nogeens 
dus: een van beiden moest het gedaan hebben, 
en de jury had te beslissen tusschen het ver- 
moeden op beiden, en dat met betrekking tot 
een wandaad die, hetzij de zoon of de neef ze 
gepleegd had, bijna even onnatuurlijk, onver- 
klaarbaar en vreemd mocht heeten. 

Het andere geval was, dat van een man, die 
bij een likeurstoker een koperenmaatgestolen 
had, waar zich een zekere hoeveelheid drank 
in bevond. Men had hem achternagezeten en 
gearresteerd met den eigendom in zijn bezit, 
waar hij twee jaar voor gekregen had. Toen 
hij na afloop van zijn straftijd uit degevange- 
nis vandaan kwam, ging hij weer naar den- 
zelfden stoker toe, en ontstal hem dezelfde 
koperen maat, inhoudende dezelfde hoeveelheid 
drank. Er bestond niet de geringste redenom 
te veronderstellen, dat de man naar de gevan- 
genis wenschte terug te keeren: integendeel, 
alles, behalve het misdrijf zelf, pleittetegendie 
onderstelling. Er zijn maar twee wegen om 
deze ongewone handelwijze te verklaren. De 
cene is, dat hij, na voor deze koperen maat 
zooveel te hebben ondergaan, begreep, dat hy 
er nu in zekeren zin recht en aanspraak op 
mocht laten gelden, terwijl men van den anderen 
kant aan zou kunnen nemen, dat het, door er 



L 



76 



SCHETSEN UIT AMERIKA. 



zoo lang om te denken, een monomanie bij 
hem geworden was, en dat ding hem als 't 
ware zoo betooverd had, dat het in zijn ver- 
beelding van een aardsche koperen maat in 
een bovenaardscli gouden vat was veranderd, 
zoodat hij er onmogelijk langer weerstand aan 
had kunnen bieden. 

Na hier een paar dagen te hebben vertoefd, 
besloot ik mijn zoo onlangs opgevat plan te 
volvoeren en zonder verwijl onze reis naar 't 
Westen te aanvaarden. Ik begon daaromhier- 
mee, dat ik mijn bagage tot den kleinst moge- 
lijken omvang beperkte, door namelijk al wat ik 
niet volstrekt noodig had, naar New-York 
terug te sturen, met verzoek het naderhand in 
Canada naar ons op te zenden. Vervolgens 
voorzag ik mi) van de noodige kredietbrieven 
van bankiershuizen, die op onzen weg lagen, 
en nadat we buitendien een paar avonden naar 
de ondergaande zon hadden gekeken met zoo'n 
juist omschreven denkbeeld van 't voor ons 
liggende land, als stonden we op 't punt van een 
reis te onderrjemen naar 't middelpunt zelf van 
die planeet, verlieten weBaltimorelangseen 
anderen spoorweg om halfnegen 'smorgens, en 
bereikten de stad York, dieer eenmijl of zes- 
tig van af ligt, juist toen >t etenstijd was aan 't 
logement, dat de pleisterplaats was van 't vier- 
spannig rijtuig, waar we naar Harrisburgh 
mee zouden vertrekken. 

Dit vervoermiddel, waarvan ik gelukkig ge- 
noeg was den bok machtigte worden, was ons 
aan 't station te gemoet gereden en zag er even 
modderigenongemakkelijkuitalsnaargewoonte. 
Daar er meer passagiers aan de deur van 't 
logement op stonden te wachten, maakten de 
koetsier op den toon, waarop men ditgewoon- 
lijk doet, bij zich zelf deopmerking, enmeteen 
keek hij naar zijn beschimmeld tuig, als richtte 
hij daar het woord tegen: 

„Ik denk wel, dat wede'groote koets noo- 
dig zullen hebben." 

Met verwondering vroeg ik me zelf onwille- 
keurig af, hoe groot die groote koets dan toch 
wel zou wezen, en hoeveel personen erwelin 
zoude gaan; want het rijtuig, dat teklein was 
voor ons doel, was al iets grooter dan twee 
Engelsche zware nachtdiligences. Mijn bespiege- 
lingen kwamen even wel gauw tot rust; want 
zoodra we gegeten hadden, kwam er een soort 
van barge op wielen, die als een zwaarlijvige 
reus heen en weer schommelde, de straat op. 
Na veel horten en stooten bleef de wagen voor 
de deur stilstaan, maar al stond hij nu stil, dit 
nam niet weg, dat hij nogaltijd, ennietweinig 
ook, van den eenen kant naar den anderen 
door bleef schommelen, alsof hij kou gevat had 
in zijn vochtigen stal en nu geheel en al van 
streek was van kortademigheid, omdat men van 
hem had durven vergen, op zijn oudenwater- 



zuchtigen dag een beetje gauwer aan te stappen 
dan gewoonlijk. 

. „Zoo, is dan hier eindelijk de postwagen naar 
Harrisburgh? En wat ziet-i er vreeselijk 
glunder en kostelijk uit," riep eenbejaardheer 
min of meer opgewonden uit, „stop m'nmoe- 
der!" 

Ik weet waarachtig niet wat voor gewaarwor- 
ding het is, als men evenals een kousgestopt 
wordt, of dat nu juist een mans moeder op 
zoo'n stopproces ijselijker gesteld moet zijn, of 
er vreeselijker hekel aan moet hebben dan ie- 
mand anders ; maar als het ondergaan van deze 
geheimzinnige plechtigheid door de oude dame 
in quaestie bijgeval af hankelijk mocht geweest 
zijn van de nauwkeurigheid van haar zoons visi- 
oen met betrekking tot de afgetrokken glunder- 
heid en kostelijkheid van den postwagen op Har- 
risburgh, dan zal de arme stumperd de pene- 
tentie ondergaan hebben ook. Niettemin, van 
stoppen gebroken, zooveel is zeker, dat zij er 
twaalf man in stopten ; en zoodra de bagage 
(met inbegrip van zulke beuzelarijen als een 
groote schommelstoel en vrij groote eettafel) 
bovenop den wagen vastgemaakt was, reden wij 
heel deftig af. 

Aan de deur van een ander logement stond 
nog een passagier, die mee moest. 

„Is er nog plaats ; heerschap?" roept de nieuwe 
passagier den koetsier toe. 

„Wel, er is ruimte genoeg," antwoordt de 
koetsier, zonder af te stappen of zelfs naar hem 
te kijken. 

„Er is in 't geheel geenplaatsmeer, mijnheer," 
schreeuwt een heer van binnen. lets wat een 
andere heer (ook van binnen) bevestigt, door 
te voorspellen, dat ,,'t niet goed af zou loopen," 
als men 't wou probeeren, er nog meer passa- 
giers in te laten. 

De nieuwe passagier, die er volstrekt niet 
naar uitziet, alsof hij zich in 't minst over die 
praatjes bekommert, kijk eerst in de koets en 
vervolgens naar den koetsier, en zegt na een 
poos: „Welnu, wat dunkt u er van, koetsier, 
want mee moet ik?" 

De koetsier legt een knoop in zijn zweep en 
neemt verder geen notitie van de vraag, daar- 
mee klaarblijkelijk te kennen gevende, dat dit 
iedereen behalve hem aangaat, en de passa- 
giers dit maar onder malkander uit moeten 
maken. In dezen staat van zaken schijnt ieder 
in den wagen een beetje op te moeten schik- 
ken .... daar roept alweer een andere passa- 
gier die in een hoekje zit en bijna stikt, met 
een matte stem: 

„Ik ga er uit!" 

Dat is geen zaak waar de koetsier zich geluk 
mee wenscht, want met zijn onveranderlijke 
wijsbegeerte komt het hem niet aan dekoude 
kleeren, wat er ook daar binnen in den wagen 
voor moge vallen. Van alle dingen ter wereld 



NAAR EICHMOND EN HARRISBURGH. 



77 



zou juist de koets het laatste ding blijken te 
zijn, waar hij zijn hoofd over brak. Onder- 
tusschen de ruilhandel heeft zijn beslag gekre- 
gen, met dat gevolg, dat de passagier, die zijn 
plaats heeft afgestaan, den derden persoon uit- 
maakt op den bok, plaats nemende daar wat 
hij het midden gelieft te noemen, dat wil zeg- 
gen, met de helft van zijn corpus opmijnbee- 
nen en met de andere helft op de beenen van 
den koetsier. 

„Vooruit kapitein!" roept de bevel voerende 
kolonel. 

„Voor— uitl" roept de kapitein totzijnkom- 
pagnie — de paarden; en weg rijden we. 

Nadat we een mijl of acht gereden hadden, 
namen we aan een dorpsherberg een besohon- 
ken heer op, -die bovenop den wagen klauterde 
onder de bagage; maar er zich naderhand weer 
van af liet glijden, zonder zich te bezeeren, en 
dien we in de verte naar* den drankwinkel, 
waar we hem gevonden hadden, terug zagen 
waggelen. Nu en dan stapte er ook een pas- 
sagier af, zoodat, toen we versche paarden kre- 
gen, ik weer alleen buiten zat. 

Krijgt men andere paarden, men krijgt ook 
een anderen koetsier, die gewoonlijk even vuil 
is als de wagen. Zoo was de eerste gekleed 
als een allergemeenste Engelsche bakker; de 
tweede als een Russische boer, want hij had 
een losse, roode kamelotten jas aan met een 
bonten kraag, die om zijn middel met een 
bonte sajetten sjerp vastgemaakt was; een grijze 
broek, lichtblauwe handschoenen en een muts 
van berenvel. Het was ondertusschen erg be- 
ginnen te regenen; ook viel er buitendien een 
koude natte mist, die ons door merg en been 
drong. Ik was erg in mijn schik toen ik ge- 
bruik kon maken van een halte en naar bene- 
den ging om mijn beenen eens nks uit te rekken, 
het water van mijn reismantel schudde en een 
beetje van dat anti-matigheids-receptgebruikte, 
ten einde een verkoudheid te voorkomen. 

Toen ik weer op den bok klom, merkte ik 
dat er een nieuw pakje op den wagen lag, dat 
ik voor een groote viool aanzag, in een bruine 
kast. Na een mijl of wat verder te hebben 
gereden, ontdekte ik echter, dat het een ver- 
lakte pet aan 't eene eind en eenpaarbeslijkte 
schoenen aan 't andere had; en bij een ver- 
dere waarneming bleek het een kleine jongen 
te zijn met een snuifkleurig jasje aan, die zijn 
handen zoo diep in zijn zakken gestoken had. 
dat het precies was alsof zijn armen tegen zijn 
zijden aangeplakt waren. Ik vermoed, dat hij 
een nabestaande of vriendje van den koetsier 
was, want hij lag boven op de bagage met zijn 
gezicht naar 't regenzeil toe ; en behalve wan- 
neer een verandering van positie zijn schoenen 
in aanraking met mijn hoed bracht, scheen hij 
te slapen. Eindelijk en ten laatste, 't was bij 
gelegenheid dat we weer eens stilhielden, richtte 



dit ding zich tot de hoogte van drie voet zes 
duim op, keek mij strak aan en maakte mij, 
met een gemeenzamen geeuw, die half getem- 
perd werd door een nederbuigenden blik van 
vriendelijkebescherming, dezeopmerking: „Wel, 
vreemdeling, ik gis, dat u dit bijna net zoo plei- 
zierig vindt als 'n ritje na den middag in E n g e- 
land, niet waar?" 

Het tooneel, dat in den beginne nogal saai 
geweest was, was de laatste tien of twaalf mijlen 
mooi. Onze weg kronkelde door de liefelljke 
vallei van de Susquehanna ; bezaaid met ontel- 
bare groene eilandjes, lag de rivier aan onze 
rechterhand, en aan onze linker een steile hel- 
ling, oneffen van klipstukken en donker van 
pijnappelboomen. De mist, die ontelbare phan- 
tastische vormen aannam, bewoog zich plecht- 
statig op het water; en de avondschemering 
zette alles een waas van geheimzinnigheid en 
stilte bij, waardoor het op zich zelf reeds zoo 
belangwekkend tooneel nog oneindig dieper 
indruk moest maken. 

Deze rivier passeerden wij over een houten 
brug, die van alle kanten boven en op zij 
bedekt was, en ongeveer een mijl in de lengte 
besloeg. Het was er pikdonker,' want groote 
balken kruisten er elkaar in alle hoeken, terwijl, 
heel ver beneden ons, de snelvlietende rivier 
door de wijde reten en spleten van den vloer 
als een legmen van oogen heenblonk. Lampen 
hadden we niet, en daar de paarden deze plaats 
met een echten sukkeldraf aflegden in de rich- 
ting van de plek in de verte waar het licht 
hoe langer hoe matter werd, zoo werd het ons 
te moede alsof ernooit een eind aan zou komen. 
Ik althans kon 't me in den beginne waarlijk 
niet uit 't hoofd praten dat ik benauwd droomde, 
toen we daar zoo zwaarmoedig voortstrompel- 
den dat de brug er dof van dreunde en ik mijn 
hoofd omlaag hield om 't tegen de balken 
daar boven me te beschutten; want ik heb er 
dikwijls van gedroomd, dat ik zulke plaatsen 
doortobde, en altijd mopperde ik in me zelf, 
ook als ik wakker was: „maar neen, dit kan 
geen werkelijkheid zijn." 

Ten langen leste belandden we evenwel aan 
de straten van Harrisburgh, waarvan de 
flauwe verlichting, die door den natten grond 
akelig teruggekaatst werd, alles behalve dezen 
indruk maakte, dat we nu in een vroolijke stad 
waren. Het duurde niet lang of we bevonden 
ons in een pleizierig logement, dat, ofschoon 
kleiner en veel minder prachtig dan menig 
ander waar we afgestapt waren, het gunstigst 
van alien bij me aangeteekend staat, doordien 
de houder er van de dienstvaardigste en fat- 
soenlijkste persoon was waar ik ooit mee te doen 
heb gehad. 

Daar we niet voor na den middag verder zou- 
den gaan, ging ik den volgenden morgen na J t 
ontbijt uit, om eens een kijkje om me heen te 



78 



SCHETSEN UIT AMERIKA. 



nemen. Bij die gelegenheid liet men mi] behoor- 
iyk eon modelgevangenis zien naar 't systeem 
van eenzame opsluiting, die zoo even gebouwd 
was en waar tot dusverre niemand in zat; den 
stam van een ouden boom, waar Harris, de 
eerste kolonist hier (naderhand is hij eronder 
begraven), door vyandelijke Indianen aan vast 
gebonden werd met den brandstapel om hem 
heen, toen hij nog bytijds gered werd door de 
verschijning van een troep zyner vrienden aan 
den overkant der rivier ; de vergaderzaal van 't 
wetgevend lichaam (want ook hier was zoo'n 
lichaam, en druk in de weer ook) ; en de andere 
merkwaardigheden der stad. 

Ik stelde. veel belang in *t nazien van een 
aantal tractaten, die, bij tijd en wijle met de 
arme Indianen gesloten, door de verschillende 
opperhoofden bij gelegenheid hunner ratificatie 
onderteekend en onder de archieven van de 
secretarie van 't Gemeenebest bewaard werden. 
Deze onderteekeningen, natuurlijk door hun 
eigen handen gezet, zyn ruwe teekeningen van 
de schepsels of wapens waar zij zich naar noem- 
den. Zoo maakte de Groote Schildpad bij 
wijze van handteekening met pen en inkt een 
ruwe schets van een groote schildpad; de 
Buffel een dergelijke schets van een buffel; de 
Strijdbijl een dito van dat wapen. Hetzelfde 
deden de Pijl, De Visch, de Scalp, de Groote 
Cano, en hoe zij zich verder mochten noemen. 

Toen ik deze zwakke enbevende voortbreng- 
selen zag van handen, die den langsten pijl in 
een forschen elandshoornen boog tot aan 't 
boveneinde konden spannen, of een kraal of 
veer met een bukskogel door midden zouden 
geschoten hebben, zie, toen dacht ik, ofikwou 
of niet, om Orabbe's Mijmeringen over'tParo- 
chiale Register, en de met een pen gemaakte, 
onregelmatige krabben door menschen die van 
7 t eene end naar 't andere een vore in al haar 
lengte lijnrecht zouden weten te trekken. Ook 
rezen er onwillekeurig de pijnl\]kste gedachten 
in mijn ziel op met betrekking tot die eenvou- 
dige krijgslieden wier handen en harten daar 
zoo ter goeder trouw waren neergezet en in 
den loop der tijden van blanke menschen alleen 
dit leerden, hoe men 't best zijn woord kan 
broken en den inhoud van overeenkomsten spits- 
vindig verdraaien kan. Verwonderd vroegik me 
zelf ook af, hoe dikwijls de lichtgeloovige 
Groote Schildpad of vertrouwende Kleine Stryd- 
bijl zijn merk wel zal gezet hebben onder trac- 
taten die hem valsch voor waren gelezen, en 
maar weggeteekend had, zonder te weten wat, 
totdat het hem van achteren bleek, dat die- 
zelfde tractaten hem inderdaad tot een wilde 
tegenover de nieuwe bezitters van 't land ge- 
maakt hadden. 

Voordat we gingen eten, deelde onze loge- 
menthouder ons mee, dat sommige leden van 
de wetgevende vergadering van plan waren, ons 



de eer van een bezoek aan te doen. Heel 
vriendelijk had hij ons zijn vrouws eigen spreek- 
kamertje afgestaan, en toen ik hem nu verzocht, 
de heeren maar hier te laten komen, zag ik 
hem met een verdrietig gezicht naar >t lieve 
vloerkleed kijken, dat daar lag; ofschoon ik 't 
toen zoo druk met andere dingen had, dat ik 
niet op de gedachte kwam. waarom hij toch 
zoo zuur keek. 

Natuurlijk had het alien betrokken partijen 
meer tot eer gestrekt, en mijns bedunkenshun 
onafhankelijkheid in geenen deele gecompro- 
mitteerd, als enkele dezer heeren ditmaal niet 
alleen toegegeven hadden aan 't vooroordeel 
om kwispedoors te gebruiken, maar zich bui- 
tendien hadden willen verwaardigen om zich 
voor 't oogenblik op te houden met de elders 
in zwang gebrachte ongerijmdheid van zak- 
doeken. 

Het regende nog maar altijd hard door, en 
toen we na den eten naar de kanaalboot gingen 
(want met dat vervoermiddel moesten wij de 
reis verder voortzetten), was het weer zoo nat 
en onpleizierig dathet weiniggoeds voorspelde. 
Ook leverde deze kanaalboot, waar wij een dag 
of vier in door moesten brengen, een allesbe- 
halve prettigen indruk opi ; want we merkten al 
heel gauw, dat we 's nachts met onze ligplaat- 
sen nogal wat te stellen zouden hebben, dan 
spreek ik nog niet eens van de overige inrich- 
ting, die waarlijk niet zeer opbeurend was. 

Maar we zaten nu eenmaal in 't schuitje, en 
zoo zat er dan niets anders voor ons op dan 
om ons in ons lot zoo goed mogelijk te schik- 
ken. Ja, daar was ze, onze kanaalboot ! Van 
buiten gezien, had ze wel iets van een barge 
met een klein huisje er in; en van binnen be- 
keken, leek ze op een kermistroep: de heeren 
toch waren er in gestopt, en dat evenzeer op 
hun gemak, als dit met hen het geval pleegt te 
zijn die op een kermis zoo'n tent met de een 
of andere verwonderlijke zaak voor 't „bagatel 
van een stuiver of vijf centen" gaan bezichtigen, 
terwijl de dames van hen afgesloten waren door 
een rood gordijn, op de manier van de dwergen 
en reuzen in soortelijke inrichtingen, die men, 't 
spreekt vanzelf, in hun doen en laten aan de 
oogen der buitenwereld dient te onttrekken. 

Hier zaten we nu stilzwijgend te kijken naar 
de rij kleine tafels, die aan weerskanten van 
de kajuit stonden, en luisterden naar denregen 
zooals die op de boot droop en kletterde, en 
met een geluid, daar je naar van werd, in 't 
water plaste, totdat de spoortrein aankwam, 
dien we, met het oog op eventueele passagiers 
af moesten wachten, voor en aleer we weer ver- 
trekken gingen. De trein bracht een groote massa 
koffers mee, die. bovenop 't dek werden ge- 
sjord en gesmeten, en dat met zoo'n herrie, dat het 
ons even pynlijk aandeed als had men 't zonder 



NAAR RICHMOND EN HARRISBURGH. 



79 



behulp van een kruier maar pardoes neerge- 
gooid; ook kwamen er verscheiden heeren 
mee, wier kleeren, toen ze rondom de kachel 
waren gaan zitten, begonnen te dampen dat het 
een aard had. Zonder twijfel was het een beetje 
pleizieriger geweest, als de regen, die nu nog 
harder dan ooit neerviel, toegelaten had, een 
raam open te doen, of als onsaantal een beetje 
minder dan dertig geweest was; maar erschoot 
nauwelijks zooveel tijd over, aan een en ander 
te denken, of er werden drie paarden achter 
elkaar voor de lijn gespannen, de jongen, die 
op het eerste ging zitten, klapte met zyn zweep, 
het roer kraakte en steende erbarmlijk, en... 
onze reis was begonnen. 



TIENDE HOOFDSTUK. 
NAAR PITTSBURG. 

WA T VERDER NIEU W8 AANGAANDE DE KANA ALBOOT ; 

HAAE HUISHOUDELIJKE INRICHTING EN 

PASSAGIERS. REIS NAAR PITTSBURG 

OVER 'T ALLEGHANY-GEBERGTE. 

PITTSBURG. 

Daar het maar zonder ophouden door bleef 
regenen, bleven we alien beneden: de natte 
heeren rondom de kachel, die door de wer- 
king van 't vuur langzaam vanhonigdauw door- 
trokken werden; en de droge heeren die zoo 
lang als ze waren op de banken, of met hun 
gezichten ongemakkelijk op de tafeltjes lagen te 
dutten, of de kajuit open neer wandelden, die 
zoo laag was, dat alleen een man van middel- 
bare lengte het doen kon zonder kale plekken 
op zijn hoofd te krijgen. Tegen zessen werden 
al de tafeltjes naast elkaar gezet, om een lange 
tafel uit te maken, en iedereen ging zitten aan 
een tafeltje welbereid, bestaande uit : thee, koffie, 
brood, zalm, elft, lever, lapjes, aardappelen, 
zuur, ham, coteletten, bloedworst en saucijsjes. 

„Zal u hiervan ook iets gebruiken?" vroeg 
mijn overbuur, bij 't overhandigen vaneenschaal 
in melk en boter gestoofde aardappelen ; eigen- 
lijk vroeg hij, of ik niets van deze ^fixings" 
gebruiken zou. 

Er zijn maar weinig woorden die zoo ver- 
schillende beteekenissen hebben als dit woordje 
s fix. B Het is de Caleb Quotem van 't Ameri- 
kaansche Woordenboek. Gaat ge bij een heer 
in een landstad aan, zijn knecht deelt u mee, 
dat hij juist met „fixing himzelf" bezigis, maar 
dadelijk beneden zal komen: hiermee wordt u 
dan te kennen gegeven, dat hi] zich aankleedt. 
Vraagt ge aan boord eener stoomboot, aan een 
medepassagier of 't ontbijt gauw klaar zal zijn, 



hij zegt u dat hij dit wel denkt, want toen hij 
zoo even beneden was, waren zij „fixing the 
tables," dekten met andere woorden de tafel. 
Yerzoekt ge een kruier om uw bagage te dra- 
gen, hij bidt u, daar het hoofd niet over te 
breken, want „dadelijk zal-i 't fl fix," ja dade- 
lijk," en klaagt ge over de een of andere onge- 
steldheid, men geeft u den raad, om dokter 
zoo en zoo te sturen, die u in een oogenblik 
zal „fix." 

Zoo bestelde ik op zekeren avond in een 
logement waar ik logeerde een flesch heetge- 
maakten kruiderwijn, en wachtte er lang op; 
eindelijk werd ze op de tafel neergezet met een 
verontschuldiging van den logementhouder, dat 
hij bang was dat de wijn niet behoorlijk was 
„fixed." Ja zelfs herinner ik me, aan eenpost- 
wagen-diner, een heer, die alles behalve onder 
de vriendelijkste kon gerekend worden, een 
kellner, die hem een schaaltje met half gaar 
roast-beef gaf, deze vraag te hebben hooren 
doen: „hoe of-i dat noemde, om degavenvan 
God Almachtig zoo te ^flx"?" 

Ik moet gulweg bekennen, dat de maaltijd 
die tot deze uitweiding aanleiding heeft gegeven, 
nogal gulzig n&ar binnen geslagen werd, en 
dat de heeren de breedgelemmete messen en 
de tweetandige vorken verder in hun keelgaten 
staken dan ik deze wapens ooit te voren, be- 
halve in handen van een . vlug goochelaar, een 
dergelijke manoeuvre heb zien maken. Niette- 
min, niemand ging zitten, voordat de dames 
plaats hadden genomen, of verzuimde de gering- 
ste beleefdheid om 't haar zoo gemakkelijk 
mogelijk te maken. Op mijn uitstapjes door 
Amerika zag ik trouwens nergens en bij geen 
enkele gelegenheid een vrouw blootgesteld aan 
de geringste daad van lompheid, onbeleefdheid, 
zelfs niet van onoplettendheid. 

Toen we gedaan hadden met eten, was de 
regen, die wel vermoeid scheen te zijn dat hij 
zich in de laatste uren zoo geweerd had, ook 
bijna opgehouden, en konden we op dek gaan. 
Dit was een groot genot, niettegenstaande het 
dek maar bitter klein was en nog kleiner ge- 
maakt werd door de bagage, die in 't midden 
onder een zeil opeengehoopt lag, dat er aan 
weerskanten zoo'n smal pad overbleef, dat er 
kunst en vliegwerk toe vereischt werd, om daar 
heen en weer te loopen en niet over boord te 
tuimelen in 't kanaal. Buitendien was 'tin den 
beginne nogal lastig, iedere vijf minuten een, 
twee, drie te moeten bukken als de man aan 
't roer „Brug!" riep, en soms, als hij „Lage 
Brug!" riep, verplicht te zijn, plat op den buik 
te gaan liggen. Maar men kan aan alles wen- 
nen, en er waren zooveel bruggen, dat het niet 
lang duurde of we waren ook hieraan gewend. 



80 



SCHETSEN UIT AMERIKA. 



Toen de avond viel, en wij de eerste heu- 
velrij in 't gezicht kregen, die als 't ware de 
buitenposten van 't Alleghany-gebergte vormt, 
begon het tooneel, dat tot dusverre geen belang 
had ingeboezemd, stouter en mdrukwekkender 
te worden. De natte grond rookte van de 
geweldige regenbuien die er gevallen waren; 
en het gekwaak der kikvorschen (die in deze 
streken een ongeloofelijk lawaai maken) klonk 
alsof er een millioen kaboutermannetjes met 
bellen een luchtreis deden en gelijken tred met 
ons hielden. De lucht was nog altijd bewolkt, 
maar de maan scheen toch ook, en woest en 
grandioos was het schouwspel toen we de Sus- 
quehanna overstaken, — ■ over welke rivier, om 
dit in 't voorbijgaan te doen opmerken, een 
buitengewone houten brug geslagen is met twee 
galerijen boven elk'aar, zoodat, als de spannen 
van twee booten elkaar ontmoeten, ditzonder 
hinder kan geschieden. 

Ik heb er al van gewaagd, dat ik, wat de 
slaapplaatsen aan boord dezer boot betreft, in 
den beginne min of meer ongerust was. In die 
weifelende gemoedsgesteldheid bleef ik tot tien 
uur of daaromtrent, toen ik naar beneden ging 
en aan iederen kant der kajuit drie lange rijen 
boekenplanken zag hangen, die waarschijnlijk 
bestemd waren voor boekdeelen van klein-octavo 
formaat. Maar toen ik deze dingen wat aan- 
dachtiger opnam (het verwonderde me natuur- 
lijk zulke letterlievende toebereidselen op zoo'n 
plaats aan te treffen), werd ik op iedere plank 
een soort van microscopisch laken en deken 
gewaar, en ging me flauwtjes een licht op, dat 
de passagiers de bibliotheek waren, en zij op 
deze planken behoorlijk op hun kant gearran- 
geerd zouden worden tot de morgen aanbrak. 

Ik werd in deze gevolgtrekking versterkt, 
doordien ik sommige hunner rondom den ka- 
pitein aan een der tafeltjes zag staan, waar ze 
met al den angst en hartstocht van echte spe- 
lers op 9 t gezicht hun lot trokken; terwijl anderen 
met kleine cartonnen reepjes in de hand onder 
de planken aan 't zoeken waren naar de nom- 
mers die met door hen getrokken nommers 
overeenkwamen. Zoodra deze of gene heer 
zijn nommer vond, nam hy het in bezit, door 
zieh op staanden voet uit te kleeden en in bed 
te kruipen. De vlugheid, waarmee een opge- 
wonden speler in een snorkende slaper ver- 
anderde, was een derzonderlingste uitwerkselen, 
waar ik ooit getuige van was. Wat de dames 
aangaat, die lagen al te bed, achter 't roode 
gordijn, dat zorgvuldig toegetrokken en in 't 
midden vastgemaakt was; maar aangezien elk 
gekuch of genies of gefluister achter dit gordijn 
heel goed gehoord kon worden, zoo bleven 
wij ons zelven levendig bewust van haar na- 
bijheid. 



De beleefdheid van den gezagvoerder had 
mij aan een plank geholpen in een hoekje dicht 
bij dit roode gordijn, min of meer verwijderd 
van den grooten hoop der slapers, waar ik, 
hoogst verplicht door zyn attentie, mij dan ook 
naar toe begaf. Toen ik er de maat van nam, 
vond ik, dat ze juist zoo breed was als een 
gewoon vel Bath postpapier; en geen wonder, 
dat ik eerst een beetje met mijn handen in mijn 
haar stond, hoe en op wat voor manier ik me 
daar 't best op en neer zou kunnen vlijen. Maar 
daar de plank een onderste was, besloot ik ten 
langen leste, op den vloer te gaan liggen, mij 
zachtjes boven op de plank te rollen, dadelijk 
op te houden zoodra ik maar de matras voelde, 
en er in vredesnaam den nacht door te bren- 
gen met dien kant van mijn lichaam naar boven, 
zooals 't uitviel. Gelukkig kwam ik op 't juiste 
oogenblik op mijn rug terecht. Ik maakte me 
erg ongerust toen ik omhoog kijkende, merkte 
dat de plank vlak boven me wel een half el 
doorzakte, doordien er een allerzwaarlijvigst 
heer op lag, en dedunne koorden dien last 
niet schenen te kunnen torsen. Onwillekeurig 
dacht ik er om, wat wel de gevolgen konden 
wezen voor mijn vrouw en familie, als ik dien 
nacht zoo'n vrachtje op me kreeg. Maar daar 
ik zonder een geweldige inspanning van 
mijn lichaamskrachten niet op kon staan, iets 
wat de dames had kunnen storen; en ik bui- 
tendien niet wist waar, gesteld dat ik er met 
goed fatsoen uit kon komen, dan mijn ankertje 
neer te leggen, zoo deed ik mijn oogen voor 
't gevaar dicht, en bleef waar ik was. 

Ziedaar nog een paar bijzonderheden, die mijn 
nachtelijke ervaring verrijkthebben met betrek- 
king tot die klasse der maatschappij, die op 
deze booten reist. Of ze voeren hun onrustig- 
heid tot die hoogte op, dat ze in 't geheel niet 
slapen, of ze spugen in hun droomen, iets wat 
een opmerkelijk mengelmoes van 't werkelijke 
en denkbeeldige leven kan genoemd worden, 
Dien ganschen nacht, ja iederen nacht, dien ik op 
dit kanaal doorbracht, was er een echte storm en 
onweersbui van spugen; en eens hadden ze 
mijn jas, die toevallig midden in zoo'n spuug- 
orkaan lag, die door vyf heeren volgehouden 
werd, (welke : heeren zich verticaal bewogen, 
precipes zooals Reid's Theorie over de wetten 
van stormen dit beschrrjft), en eens, zeg ik, had- 
den ze mijn jas zoodanig bevuild, dat, wou ik 
ze weer in een draagbaren toestand brengen ; 
er voor mij niets anders op zat, dan ze den 
volgenden morgen op 't dek uit te leggen en 
met schoon water flks af te boenen. 

Tusschen vijven en zessen stonden we op. 
Sommigen gingen daarop naar 't dek om gele- 
genheid te geven tot het weghalen der plan- 
ken ; terwijl anderen, daar 't erg koud was, om 
de roestige kachel heen gingen zitten, waar ze 
zich aan 't zoo even aangestoken vuur koester- 



WASHINGTON. 



81 



den en, natuurlijk, ook niet in gebreke bleven, 
om den rooster te overladen met die vrijwillige 
bijdragen, waar ze den heelen nacht zoo scheu- 
tig meegeweestwaren. Alhetwaschgereedschap 
verkeerde in den maagdelijken toestand van 
eenvoud. Er was een tinnen lepel aan 't dek 
vastgemaakt, waar ieder heer, die het noodzake- 
lijk achtte zich te reinigen (sommigen waren 
boven de zwakheid verheven), het vuile water 
uit het kanaal mee opschepte en in een op de- 
zelfde wijze vastgemaakte waschkom overgoot. 
Er was ook een vod van 'n handdoek, terwijl 



reden alles tegelijk op hun borden te hebben. 
Als nu een heer het klaargespeeld had met zijn 
eigen persoonlijk bedrag van thee, koffie, -brood, 
boter, zalm, elft, ■ lever, lapjes, aardappelen, 
zuur, ham, coteletten, bloedworst en saucijsjes, 
stond hy op en ging heen. Toen iedereen het 
klaargespeeld had met alles, werden de klieken 
afgenomen, waarop een der kellners, die op- 
nieuw voor den dag kwam en wel in 't karak- 
ter van een barbier, al wie lust had van de 
heeren om geschoren te worden, schoor, ter- 
wijl de overblijvers dat aangaapten of hun 




LANDVEKHUIZERS. (Biz. 87.) 



men eindelijk voor een klein spiegeltje, in de 
onmiddellijke nabijheid van brood en kaas en 
beschuit, eenkam enhaarborstelten.algemeenen 
gebruike aantrof. 

Nadat de planken weggenomen en de tafeltjes 
weer bij elkaar gezet waren, ging iedereen weer 
aanzitten bij 't zelfde tafeltje welbereid,bestaande 
uit thee, koffie, brood, boter, zalm, elft, lever, 
lapjes, aardappelen, zuur, ham, coteletten, bloed- 
worst en saucijsjes van voren af aan. Sommigen 
hielden er dolveel van, om van dit alles een 
zoogenaamd allegaartje te maken, en om die 



nieuwsbladen geeuwend inkeken. Het diner 
was de herhaling van 't ontbijt, zonder de koffie 
en thee; ook het souper was aan 't- ontbijt 
gelijk. 

We hadden een man aan boord, met een 
frissche gelaatskleur, en een peper-en-zout pak 
aan, die de nieuwsgierigste vent was, waar men 
zich met mogelijkheid een denkbeeld van kan 
vormen. Nooit sprak h\] anders dan vragen- 
derwijs. Kortom, hij was een geincarneerd 
vraagteeken. Hetzy men zitten ging of opstond, 
hetzij men stil was of in de weer, hetzij men 



Dickens. Schetsen uit Amerika en tafereelen uit ItaliS. 



82 



SCHETSEN UIT AMERIKA. 



op dek wandelde of iets gebruikte, hij was er 
met een groot vraagteeken in ieder oog, twee 
in zijn gespitste ooren, nog twee in zijn wip* 
neus en kin, ten minste nog een half dozijn 
meer om de hoeken van zijn mond, en het 
grootste van alien in zijn haar, dat heel wijs- 
neuzig bij elkaar gekamd was in den vorm van 
een vlaskuif. ledere knoop aan zijn hoed zei: 
n H6? Wat 's dat? Sprak u? Zeg datnog'reis, 
asjeblieft!" Evenals de betooverde bruid, die 
haar man stapelgek maakte, wasook hij altijd 
kant en klaar wakker; altijd bij de pinken; 
altijd dorstig naar antwoorden; gestadig zoe- 
kende en nooit vindende. In e6n woord, nooit 
trof men de weerga van dat vreemde heer- 
schap aan. 

Destijds had ik een bonten jas aan, envoor- 
dat we nog goed en wel van wal waren, hoorde 
hij me uit op ieder punt dat er maar betrek- 
king op had. Zoo vroeg hij me wat die jas 
wel kostte, en waar ik ze kocht, en wanneer, 
en wat voor bont het was, hoe zwaar zij woog, 
en wat dat bont afzpnderlijk kostte. baarna 
nam hij mijn horloge op, en vroeg wat dat 
kostte, en of 't een Fransch horloge was, en 
waar ik 't gekregen had, en hoe ik 't gekregen 
had, en of ik 't gekocht had of dat het een 
cadeau was; hoe het liep, en waar het sleutel- 
gat zat, en wanneer ik 't opwond; iederen 
avond of iederen morgen, en of ik wel eens 
vergat 't op te winden, en zoo ja, wat dan? 
Vervolgens deed hij er onderzoek naar, waar 
ik 't laatst geweest was, en waar ik 7 t eerst 
naar toe meende te gaan, en waar ik dan naar 
toe ging, en of ik den President gezien had, 
en wat hij zei, en wat ik zei, en wat hij zei 
toen ik dat gezegd had? He? Je zoudt zeggen ! 
Wat vertelt u me daar! 

Daar ik merkte, dat niets zijn nieuwsgierigheid 
bevredigen kon, ontweek ik zijn vragen na het 
eerste dozijn of twee, en wendde vooral onwe- 
tendheid voor ten opzichte van 't bont, waar 
de jas van gemaakt was. Ik kan niet zeggen, 
waar 't vandaan kwam, maar die jas trok hem 
zoo geweldig aan, dat hij er naderhand rust 
noch duur van had ; ging ik wandelen, hij zat 
me op de hielen, bewoog ik me, hij deed het- 
zelfde, alles met geen ander doel dan om me 
des te beter op te kunnen nemen; ja dikwijls 
ging hij zelfs zoo ver, om metlevensgevaar in 
een nauw hoekje te kruipen, louter om 't plei- 
zier te hebben, er van achteren zijn hand op 
te leggen en er, tegen den draad in, overheen 
te strijken. 

We hadden nog zoo'n oolijken vent aan 
boord, maar die er heel anders uitzag. Deze 
was namelijk een schraal man van middelbare 
jaren en lengte, met een pak aan van zoo'n 



stoffige dofbruine kleur als ik nog nooit in mijn 
leven gezien had. Gedurende het eerste gedeelte 
der reis hield hij zich doodbedaard, en waarlijk, 
ik herinner me niet, dat hy m^jn opmerkzaam- 
heid tot zich trok, totdat hij, gelijk dit met 
groote mannen dikwijls het geval is, door 
de omstandigheden aan 't licht werd gebracht. 
De aaneenschakeling van gebeurtenissen, die 
hem vermaard maakten, kwam kortelijk hierop 
neer: 

Het kanaal, moet men weten, loopt tot aan 
den voet van *t gebergte en houdt daar natuur- 
lijk op. Dan worden de passagiers verder per 
as vervoerd, en naderhand door een andere 
kanaalboot opgenomen, den tegenhanger der 
eerste, die hen aan den overkant wacht Er zijn' 
twee gelegenheden om per boot over te varen ; 
de eene boot heet Expresse, de andere (een 
goedkooper gelegenheid) de Pionier. De Pio- 
nier gaat het eerst naar 't gebergte, en wacht 
het volk van de Expresse af, aangezien de pas- 
sagiers der twee booten gelijktijdigovergebracht 
worden. Wij behoorden onder de passagiers van 
de Expresse, maar toen we den berg over wa- 
ren, en aan de tweede boot waren gekomen, 
kregen de eigenaars het in hun hoofd, er al de 
passagiers van de Pionier ook in te stoppen, zoo- 
dat we minstens met ons vijf en veertigen wa- 
ren, en de vermeerdering van passagiers was 
in 't geheel niet van dien aard, dat het voor- 
uitzicht om dien nacht te slapen, er beter op 
werd. Zooals dat in den regel gebeurt, gingen 
onze passagiers daarover aan 't pruttelen, maar 
lieten het toch over hun dak gaan, dat de boot 
met de geheele vracht aan boord op sleeptouw 
genomen werd, enalweervoeren we het kanaal 
af. Thuis zou ik er niet zoo'n klein beetje tegen ge- 
protesteerd hebben, maar daar ikhier een vreem- 
deling was, hield ik mijn mond. Niet alzoo deze 
passagier. Hij baande zich een weg midden door 
't volk op dek (we waren bijna alien op dek), 
en zonder nu het woord tot iemand in 'tbijzon- 
der te richten, begon hij de volgende alleen- 
spraak: 

„Dit mag jelui naar den zin wezen, ja jelui, 
maar mij niet. Laaglanders uit het Oosten exx 
Bostonners van geboorte mogen er vrede mee 
hebben, maar ik in 't geheel niet. Neen waar- 
achtig niet 1 Ik kom uit de donkere bosschen 
van den Mississippi, daar kom i k vandaan, en 
schijnt de zon op mij, dan schijnt ze — maar 
eventjes. Waar ik woon, glinstert de zon niet, 
neen, daar glinstert ze niet. Neen. Ik ben een 
bruine boschbewoner, ja, die ben ik. Ik ben 
geen water- en melk-kindje. Waar ik woon, daar 
zijn geen teere poppetjes. Daar wonen niet an- 
ders dan ruwe klanten. Ja waarachtig. Zijn er 
van die Laaglanders uit het Oosten en van die 
Bostonners van afkomst, ik ben blij om hen, 
maar ik hoor bij dat volkje niet thuis. Neen 
waarachtig niet. bit gezelschap heeft een beetje 



WASHINGTON. 



83 



„fixing" noodig, ja dat heeft het. Zezullenaan 
mij geen katje vinden, dat men zonder hand- 
schoenen aan durft pakken. Zoo iemand ben ik. 
Ze zullen mij niet kunnen luchten of zien." 
Aan J t einde van ieder dezer korte volzinnen 
draaide hij zich op zijn hielen om, en liep den 
anderen kant op. en telkens als hij zoo'n vol- 
zin uit had/ maakte hij die manoeuvre. 

't Is mij onmogelijk te zeggen, wat voor ver- 
schrikkelyke bedoeling in de woorden van de- 
zen bruinen boschbewoner opgesloten lag, maar 
ik weet dat de anderepassagiersmet eensoort 
van bewonderenden schrik erbij stondenteki]- 
ken, en de boot dadelijk weer naar de kaai 
terugstoomde en men zooveel passagiers van 
de Pionier loosde als men met een zacht lyn- 
tje of met overbluffen maar kwijt kon raken. 

Toen we weer heenvoeren, trokkensommige 
van de haantjes de voorste hun stoute schoe- 
nen aan, om tot hem, die er zookennelijkaan- 
leiding toe gegeven had dat onze vooruitzich- 
ten ietwat beter waren geworden te zeggen: 
„Zeer verplicht, mynheer," waarop de bruine 
boschbewoner (met zijn hand zwaaiende en nog 
altijd, evenals te voren, op en neer loopende) 
dit ten antwoord gaf: „ Dat hoeft volstrekt niet. 
Jelui bent immers geen laken van mynkleur. 
Jelui moet maar voor je zelf zorgen, ja dat moet 
jelui. Ik heb den weg gebaand. Laaglanders 
uit het Oosten en papkindertjes, laten die me 
volgen als ze 'r pleizier inhebben. Ik ben geen 
papkind, neen dat ben ik niet. Ik kom uit de 
bruine bosschen van den Mississippi, ja daar 
ben ik vandaan," en zoo voorts, evenals te vo- 
ren. Uit aanmerking van de vele en gewichtige 
door hem aan den lande — in casu onze boot — 
bewezen diensten, werd hem met eenparigheid 
van stemmen een der tafeltjestoegewezenom er 
J s nachts voor zijn bedgebruik van temaken— 
dm zulke tafeltjes worden er nogal wat woor- 
den vuilgemaakt— ook stond men hem, zoolang 
als de reis maar duurde, het warmste hoekje 
bij de kachel af. Maar ik kon nooit merken, 
dat hij iets anders deed dan daar zitten; ook 
hoorde ik zijn geluid niet weer, voor en aleer 
ik onder al de drukte van 't afladen der baga- 
ge te Pittsburg, dat in den donkergeschied- 
de, over hem heen struikelde, terwijl hij op de 
trap der kajuit zijn sigaar zat te rooken. Ja 
toen hoorde ik hem weer met een kort uitda- 
gend lachje bij zich zelf mopperen: „Ik ben 
geen water- en melk-kindje, neen, dat ben ik 
niet. Ik kom uit de bruine bosschen van den 
Mississippi, jadaar benikvandaan, verdomme!" 
Ik voor mij ben er wel aan toe, Meruit af te 
leiden, dat deze woorden, om zoo te zeggen, 
in zyn mond begraven lagen; maar om nu, bij - 
aldien ik er altemet door mijn Koningin en 
Land toe opgeroepen mocht worden, een be- 



eedigde verklaring van dit gedeelte der historie 
af te leggen, zie, dit zou ik niet over mijn ge- 
weten kunnen verkrijgen. 

Aangezien we echter, in de orde onzer ver- 
telling, Pittsburg tot dusverre nog niet be- 
reikt hebben, mag ik hier terloops de opmer- 
king maken, dat ons ontbijt misschien het minst 
wenschelijk maal van den dag was, en wel om 
deze rede dat er, bij de geurtjes van de reeds 
vermelde spijs en drank, uit het kleine buffet, 
dat vlak bij ons was, nog de lucht kwam, om 
niet te zeggen stank, van jenever, whiskey, 
brandewijn en rum, gekruid door den damp 
van gemeene tabak. Vele van de heeren pas- 
sagiers waren alles behalve zindelijk ophunlin- 
nengoed, dat op sommige plaatsen zoo geel was 
als de kleine riviertjes, die hun onder 't prui- 
men uit de hoeken hunner monden gedropen, 
en daar opgedroogd waren. Ook was de damp- 
kring niet vrij van die fluisterende zefierwind- 
jes uit de dertig bedden, die eerst kort te vo- 
ren beredderd waren, en waar we nog verder 
en dringender aan herinnerd werden doordien 
er op ons tafellaken af en toe exemplaren van 
een soort wild verschenen, dat niet genoteerd 
stond op de spijslijst. 

En toch, in weerwil van deze onaangenaam- 
heden, die, ten minste in mijn oog, zelfs iets 
koddigs, iets uiigs in zich hadden, toch was er 
veel in deze manier van reizen, dat me inder- 
tijd veel plezier deed, en waar ik naderhand 
met groot genoegen op terugzag. Zelfs het loo- 
pen met een blooten hals, om vijf uur 's mor- 
gens, uit de bedompte kajuit naar 't vuile dek ; 
het opscheppen van 't ijskoude water, het dom- 
pelen van 't hoofd daarin, en het er weer, ge- 
heel frisch en gloeiend van de kou, uithalen,— 
kijk, zelfs dat was een goed ding. Dan die wan- 
deling, die vlugge, fiksche, vroolijke wandeling, 
tusschen dat uur en 't ontbijt, wanneer iedere 
ader scheen te tintelen van gezondheid ; de uit- 
gezochte schoonheid van den aanbrekenden 
dag, als daar het licht op al de voorwerpen 
begon te spelen; de trage beweging van de 
boot, wanneer men lui en vadsig eer door, dan 
naar den lichtblauwen hemellag te kijken; het 
's avonds zoo zachtkens voorbijglijden van som- 
bere heuvels met hun insgelijks zoo somber 
uitziende boomen; somtijds met een als 't ware 
kwaadaardig kijkende rood gloeiende plek heel 
in de hoogte, waar ongeziene menschen omheen 
kropen : het flikkeren van de heldere sterren, 
niet verstoord door 't geweld van raderen of 
stoom, of eenig ander geluid dan 't gekabbel 
van 't spiegelgladde water als de boot voor- 
uitging. Zie, dat alles was een genoegen al 
genoegen. 

Dan waren 't weer nieuwe nederzettingen en 
op zich zelf staande blokhutten en geraamten 
van huizen, vol belang -voor vreemdelingen uit 
een oud land: hutten of keeten met eenvoudige 



84 



SCHETSEN UIT AMERIKA. 



ovens, van buiten, en van klei gemaakt, en var- 
kenskotten, bijna zoogoed als voorteekens van 
de menschelijke kwartieren; gebroken ramen, 
opgelapt met afgedragen hoeden, oude kleeren, 
oude planken ; brokstukken van dekens en 
papier ; en eigengemaakte zoogenaamde recht- 
banken, die buiten de deur in de open lucht ston- 
den, waar het niet moeielijk op te tellen keuken- 
gereedschap van steenen potten en pannen op 
gerangschikt stond. Treurig was 'torn aan te 
zien hoe elke tarweakker als bezaaid was met 
de stronken van groote boomen, enhoeuiterst 
zeldzaam het was, als het oog het ellendige 
en eeuwige moeras niet gewaar werd, met hon- 
derden verrottel boomstammen en knoestige 
takken die uit zijn ongezond water oprezen. 
Maar leverde dat reeds een treurig gezicht op, 
pijnlijk, allerpijnlijkst was de aanblik van die 
groote streken, waar kolonisten de boomen ver- 
brand hadden, en nu hun zoo zwaar gewonde 
lichamen, evenals die van vermoorde schepsels, 
terneer lagen, terwijl hier en daar de een of 
andere geschilde en berookte reus moederziel 
alleen een paar verdorde armen opstak, en den 
vloek over zijn vijanden scheen in te roepen. 
Als een bergpas inSchotland kronkelde zich 
*s avonds blinkende en koud glinsterendinden 
maneschijn de weg door een eenzame berg- 
kloof, die van alle kanten zoodanig tusschen 
hooge en steilen heuvels ingesloten was, dat er, 
behalve door 't nauwe pad, waar we langs 
gekomen waren, geen uitkomen aan scheen, 
totdat zich een hobbelige heuvelkant scheen te 
openen, die, toen we zijn donkere keel door- 
gingen, het maanlicht opschepte en onzen nieu- 
wen koers in schaduw en duisternis hulde. 

Wij hadden Harrisburgh op een Vrijdag 
verlaten. Zondagmorgen kwamen we aan* den 
voet van den weg, waar despoorweg overheen. 
loopt. Er zijn tien hellende banen, vijf ophel- 
lende en vijf afhellende; op de eerste worden 
de rijtuigen naar boven getrokken, en bij de 
tweede langzaam naar beneden gelaten, wor- 
dende, al naar 't uitkomt, de vergeliikenderwijs 
vlakke afstanden nu eens met paarden, dan 
weer met stoomkracht afgelegd. Gewoonlijk 
liggen de rails op den uitersten kant van een 
duizelingwekkenden afgrond; en zonder een 
steen of heg, ja, zonder een snipper tusschen 
hem, staart de reiziger, als hij uit hetportier- 
raampje mocht kijken, op eens in de diepten 
van 't gebergte daar beneden hem. De reis 
wordt echter met de grootste omzichtigheid 
ondernomen; zoo mogen er bij voorbeeld maar 
twee rijtuigen tegelijk reizen, en daar er nog 
meer voorzorgen van dien aard genomen wor- 
den, behoeft men voor ongelukken niet bang 
te zijn. 

Het was erg prettig om, bij een koelen wind, 
zoo snel langs de berghoogten te reizen, en 



dan meteen in een dal vol licht en liefelijkheid 
neer te zien. Ja, dat was prettig, o, zoo pret- 
tig I Dan toch ving men, door de toppen der 
boomen heen, een vluchtig gezicht op van hier 
en daar verspreide hutten; daar zag menkin- 
deren bij de deuren heen en weer loopen, - 
honden die blaffend naar buiten vlogen (natuur- 
lyk konden we die niet zien, maar alleen 
hooren), — verschrikte varkens die naar huis 
schommelden, — huisgezinnen die buiten in 
hun ruwe tuinen bij elkaar zaten — koeien die 
met een stompzinnigeonverschilligheidopkeken, 
— mannen in hun hemdsmouwen die naar hun 
onvoltooide huizen keken en peinsden over 't 
werk dat morgen diende verricht te worden, 
terwijl wy heel hoog boven hen als de wind 
voorbijspoorden. En, toen we gegeten hadden, 
en zonder dat er een andere kracht in bewe- 
ging gebracht werd dan de zwaarte der wag- 
gons zelf, een steilen bergpas afgespoord waren, 
kijk, toen was 't ook prettig om te zien, hoe 
de losgemaakte locomotief, lang na ons, als 
een groot insect, moederziel alleen aan kwam 
gonzen, terwijl haar rug van groen en goud 
zoo in de zon blonk, dat, had ze een paar 
vleugels uitgespreid en was ze weggevlogen, 
niemand,-naar 't mij voorkomt, reden zou gehad 
hebben zich daar in J t minst over te verwon- 
deren. Maar toen wij het kanaal bereikten, 
stopte ze, met al de bereddering van een naai- 
meisje dat haast heeft, enkort naons, en voor- 
dat wij den steiger verlieten, spoorde ze dezen 
heuvel weer op, met de passagiers die onze 
aankomst af hadden gewacht, ten einde den 
weg over te steken waar we langs gekomen 
waren. 

Maandagavond waarschnwden ons ovenvuren 
en kloppende hamers langs de oevers van J t 
kanaal, dat we het einde van dit gedeelte 
onzer reis naderden. Na door een andere droo- 
merige plaats te zijn gegaan — een lange 
waterleiding nameliik, dwars over deAlleghany- 
rivier, die er nog vreemder uitzag dan de brug 
te Harrisburgh, zijnde een groote houten 
kamer vol water — kwamen we op zoo'n lee- 
lijken warboel uit van achtergedeelte van gebou- 
wen en havelooze galerijen en trappen, als men 
altijd aan 't water aantreft ; onverschillig of toen 
met een rivier, of zee, of kanaal of sloot te 
doen heeft ; en we waren te Pittsburg. 

Wat Birmingham is in Engeland, dat 
is Pittsburg; althans de inwoners zeggen het. 
Als men nu de straten, winkels, huizen, wagens ; 
fabrieken, openbare gebouwen en bevolking op 
zij zet, dan zal 't misschen wel zoo zijn. Zoo 
veel is ondertusschen zeker, daterveel, verba- 
zend veel rook over hangt, en de stadvermaard 
is om haar ijzergieterijen. Behalve de gevange- 
nis, waar ik al op gewezen heb, vindt men er 



een aardig tuighuis en andere instellingen. Ze 
ligt heel mooi aan de Alleghany-rivier, waar 
twee bruggen over zijn ; ook de buitenplaatsen 
der meervermogende burgers, waar de hooge 
gronden in den omtrek als bezaaid mee zijn, 
doen zich vrij gunstig voor. Wij logeerden in 
een allervoortreffelijkst hotel en werden op uit- 
nemende wijze bediend. Oudergewoonte was 
het vol vreemdelingen, was zeer ruim en had 
een breede colonnade aan iedere verdieping 
van 5 t huis. 

We bleven hier drie dagen. Ons eerstvol- 
gend punt was Cincinnati; en daar dit weer 
een reisje per stoomboot was, en in 't reissei- 
zoen gewoonlijk van die westersche booten een 
stuk of twee 's wekelijks in de lucht vliegen, 
kwam het den passagiers geraden voor, elkaar 
te raadplegen ten opzichte van de vergelij- 
kerderwijze veiliger of onveiliger booten, die 
met die bestemming op de rivier lagen. Een 
daarvan, de Messenger genoemd, werd ons het 
sterkst aanbevolen. Een dag of veertien gele- 
den was het onmiddellijk vertrek dag-in dag-uit 
aangekondigd geworden, maar wie niet vertrok- 
ken was, was de boot. De kapitein scheen te 
dien aanzien zelf geen stellig voornemen te 
hebben. Maar dit is nu eenmaal de gewoonte 
in Amerika: want als de wet een vrij en 
onaf hankelijk burger kon binden 7 om zijn woord 
tegenover 't publiek te houden, wat zou er dan 
in vredesnaam van onze persoonlijke vrijheid 
overblijven? Buitendien, dit ligt zoo op den 
weg van den handel. En als passagiers langs 
den handelsweg beetgenomen worden, en het 
volk langs den handelsweg op allerlei wijzen 
geplaagd wordt, waar is de man, die, zelf een 
uitgeslapen koopman zijnde, zeggen zal: „We 
moeten hier een stokje voor steken?" 

Door de diepe plechtigheid der openbare 
aankondiging meegenomen (ik wist toen, met 
betrekking tot deze gebruiken, van den prins 
geen kwaad), repte ik me zoodanig om aan 
boord te komen, dat ik geheel buiten adem 
geraakte; maar gelukkig deelde men me nog 
bijtijds vertrouwelijk mee, dat de boot zeker 
niet voor Vrijdag den eersten April zou ver- 
trekken, zoodat we 't ons in dien tusschentijd 
nog zoo gemakkelyk mogelijk maakten, en eerst 
'smiddags aan boord gingen. 



ELFDE HOOFDSTUK. 
NAAR CINCINNATI. 

VAN PITTSBURG NAAR CINCINNATI OP EEN 
WESTERSCHE STOOMBOOT. CINCINNATI. 

De Messenger behoorde onder de vele stoom- 
booten van hooge drukking, die te zamen aan 



den kant der kaai vastlagen. En van denrijzen- 
den grond dien de aanlegplaats vormt, en van 
den hoogen oever aan den overkant der rivier 
beschouwd, scheen deze boot niet grooter dan 
een gewone boot. Ze had een stuk of veertig 
passagiers aan boord, behalve de armer per- 
sonen op 't lager dek ; en stak in een half uur 
of minder van wal. 

Yoor ons gebruik hadden wij een nietig zoo- 
genaamd staatsievertrek mettweekooienerin, 
die in de dameskajuit uitkwam. Zonder twijfel 
lag er iets vertroostends in deze „locatie/ ; in 
zoover ze zich namelijk in den steven van 't 
schip bevond, en men ons herhaaldelijk ten 
ernstigste op 't gemoed gedrukt had, zoo ver 
mogelijk naar achteren te gaan, „omdat de 
stoombooten gewoonlijk van voren in de lucht 
vliegen/ En dat dit geen overbodige voor- 
zorg was, werd ons op onze reis door meer 
dan een soortgelijk noodlottig ongeval voldoende 
bevestigd. Daargelaten deze reden tot tevre- 
denheid, deed het ons onuitsprekelijk goed, 
een plaatsje te hebben, hoe klein dan ook, waar 
men alleen kon zijn ; en daar de rij van kleine 
kamertjes, waar dit een van was, ieder een 
tweede glazen deur had, behalve die welke zich 
in de dameskajuit bevond, en die deur in een 
nauwe galerij uitkwam buiten 't schip waar die 
andere passagiers zelden kwamen en men dus 
in vrede kon zitten kijken naar 7 t zich tel- 
kens afwisselende panorama, zoo namen we 
ons nieuwe kwartier met veel genoegen in 
bezit. 

Gelijkendepacketschepen,dieikreedsbeschre- 

ven heb, al bitter weinig op iets, dat wij gewoon 
zijn, op 't water te zien, — deze westersche 
schepen wijken nog veel verder af van al de 
denkbeelden, die wij ons ten opzichte van booten 
plegen te vormen. Ik weet dan ook ternauwer- 
nood, waar ik ze bij vergeliiken of hoe ik ze 
beschrijven zal. 

Ten eerste hebben ze geen mast, touwwerk, 
takels en want, of wat er van dien aard aan 
tuig wordt aangetroffen op een boot ; evenmin 
hebben ze iets hoegenaamd in hun vorm wat 
iemand kan herinneren aan den voor- of ach- 
tersteven, de zijden of de kiel van een boot. 
Behalve dat zij op 't water liggen, en een paar 
raderkasten ten toon spreiden, zou men ze 
kunnen houden voor iets datintegendeelbestemd 
schijnt te zijn om hoog en droog op een berg- 
top den een of anderen onbekenden dienst te 
verrichten. Er is zelfs geen dek zichtbaar: 
niets dan een lang, zwart leelijk dak, van boven 
met twee ijzeren schoorsteenpijpen en een ruwe 
veiligheidsklep, en een glazen huisjen voor den 
stuurman. Naarmate men nu zijne oogennaar 
't water toekeert, ontdekt men de zijden en 
deuren, en ramen van de zoogenaamde staatsie- 
kamers, zoo ongelijk door elkaar gehutseldals 
vormden ze een smalle straat, die naar den ver- 



86 



SCHETSEN UIT AMERIKA. 



schillenden smaak van een dozijn menschen 
aan was gelegd; het geheel wordt geschraagd 
door balken en pilaren, die op een vuile barge 
rusten, maar een duim of wat boven de opper- 
vlakte van 't water, terwijl zich in de nauwe 
ruimte tusschen dat bovenste samenstel en het 
dek dezer barge de stookplaatsen en demachi- 
nerie bevinden, die op zij aan weer en wind 
zijn blootgesteld. 

Gaat men nu 's avonds een dezer booten 
voorbij, en ziet men dan het groote vuur, open 
en bloot, zooals ik zoo even beschreven heb, 
onder dien brozen toestel van geschilderd hout 
loeieri en razen; ziet men vervolgens de machi- 
nerie, die, ten eenenmale aan haar lot overge- 
laten, haar gang gaat te midden van de massa 
lanterfanters, landverhuizers en kinderen, die op 
het lager dek krioelen; en dat onder het opzieht 
van achtelooze lieden, die misschien eerst voor 
een maand of zes zoo'n betrekking gekozen 
hebben, — ziet men nu een en ander, dan voelt 
men op staanden voet dat het verwonder- 
lijke hierin bestaat, niet dat er zooveel onge- 
lukken op zoo'n reis gebeuren, maar dat er 
een, zegge 66n reis, veilig en wel kan gedaan 
worden. 

Van binnen is een lange, nauwe kajuitover 
de geheele lengte der boot, waar de staatsie- 
hutten van weerszijden op uit komen. Een klein 
gedeelte daarvan ; aan den Steven, is voor de 
dames afgezonderd, terwijl het buffet vlak aan 
den, overkant is. In 't midden staat een lange 
tafel, en aan ieder eind een kachel. De wasch- 
toestel is vooraan, boven op 't dek. Het is een 
beetje beter dan aan boord der kanaalboot, 
maar niet te veel. Wat de middelen betreft om 
voor zijne persoonlijke zindelykheid te kunnen 
zorgen, stuit men in Amerika, onverschillig 
op welke wijze men ook reizen moge,- op gewoon- 
ten die uiterst slordig, neen vuil mogen heeten. 
Ik voor mij hel dan ook sterk tot het geloof 
over, dat vele ziekten, die in Amerika heer- 
schen, aan die verregaande onzindelijkheid te 
danken zijn. 

Aan boord van de Messenger moeten wij 
drie dagen blijven, en (gebeuren er geenonge- 
lukken) dan zijn we Maandagmorgen te Cin- 
cinnati. Men eet driemaal per dag. Zoo 
ontbijt men om zeven uur, gebruikt het mid- 
dagmaal om halfeen, het avondeten tegen 
zessen. Bij elk maal staan tal van kleine scho- 
tels en schalen op tafel, met bitter weinig er 
in; zoodat ofsehoon het al den schijn heeft, 
dat er machtig „uitgehaald" wordt, er zelden 
in de werkelijkheid meer is dan een burgerpot, 
tenzij men houde van en genoegen neme met 
wat schijfjes beetwortel, sneedjes gedroogd 
vleesch, zuurtjes, mais, Indiaansch koorn, appel- 
moes en pompoen. 

Sommigen bedienen zich van al deze liflafjes 
(en confituren nog op den koop toe) bij wijze 



van dessert op hun gebraden varkensvleescb. 
Dat zijn dan gewoonlijk van die aan slechte 
spijsvertering sukkelende heeren en dames, die 
bij hun ontbijt en avondeten ongehoorde hoe- 
veelheden heet brood verorberen (iets wat tus- 
schen twee haakjes byna even goed voor de 
spysvertering is als een gekneed spelden- 
kussen). Zij, die deze gewoonte niet opvolgen, 
en af en toe het een en ander gebruiken, zitten 
gewoonlijk in gedachte te zuigen aanhunmessen 
en vorken, totdat ze 't met zich zelf eens gewor- 
den zijn, wat nu te nemen, — halen dan die 
voorwerpen uit den mond, l'eggen ze op hun 
bord neer, bedienen zich en gaan weer aan 
den gang. Onder 't middageten valt er niets 
te drinken dan koud water 7 dat in groote krui- 
ken op de tafel staat, Eet men, hetzij 's mor- 
gens of 's middags of 's avonds, dan wordt er 
niet gesproken. Al de passagiers zijn erg zwaar- 
moedig, zoo zwaarmoedig alsof er allerlei schrik- 
kelijke geheimen op hun ziel drukken. Men 
praat niet, men lacht niet, men maakt geen 
pret, kortom men doet niets dat gezellig mag 
heeten, of 't moest spugen zijn, en dit laatste 
wordt gedaan in stille kameraadschap, om de 
kachel, als men gedaan heeft met eten. Ieder- 
een zit stil en sprakeloos op zijn stoel; slokt 
zijn ochtend- en middag- en avondeten op alsof 
dat alles louter noodzakelijke behoeften wa- 
ren die nooit met een of ander genot of plei- 
zier kunnen gepaard gaan; en na zijn voed- 
sel in sombere stilte in zijn lichaam te hebben 
opgesloten, sluit hi] zich meteen al dichter en 
dichter op, met dat gevolg, dat, als men ze 
niet zag eten en drinken, ge onwillekeurig zoudt 
gaan veronderstellen, dat al de mannelijkeleden, 
die daar aanzaten, de droefgeestige schimmen 
van opgestapte boekhouders waren, die voor 
hun lessenaar dood zijn neergevallen. Ja, waar- 
achtig, met zoo'n voorkomen van drukke bezig- 
heid zitten ze daar aan tafel. Bij hen verge- 
leken, zou men een kraai of aanspreker of 
groef bidder, of hoe men zoo'n tweevoeter ook 
betitele, een vroolijken Frans kunnen noemen, 
en zou een grafmaal met zijn geraspte broodjes 
en wat dies meer zij, in vergelijking met deze 
maaltijden, als een dollemans-partij door kunnen 
gaan. 

Wat nu het volk aangaat, dit is koekoek een 
zang. Verschillende karakters treft men onder 
hen niet aan. Zij reizen bijna voor dezelfde 
boodschap, doen en zeggen dezelfde dingen op 
precies dezelfde manier, en loopen in een en 
't zelfde sombere kringetje rond. Over de geheele 
lange tafel is er ternauwernood een die in 
eenigerlei opzieht van zijn buurman verschilt. 
't Is waarlijk een buitenskansje, tegenover dat 
vijftienjarig meisje met haar praatachtig kinnetje 
te mogen zitten: zij toch, om haar dit recht te 
laten wedervaren, is levendig als kwikzilver en 
doet alle eer aan de handteekening der natuur. 



NAAR CINCINNATI. 



87 



want van al de kleine snapsters, die ooit de 
rustige rust eener dommelige dameskajuit ver- 
stoorden, is zij hennetje de voorste. Het mooie 
meisje, dat een beetje van haar af zit — daar 
verder aan 't end der tafel — huwde eerst de 
vorige maand den jongen man met den don- 
keren knevel, die naast haar zit. In datzelfde 
verre Westen gaan zij zich nederzetten, waar hij 
vier jaar gewoond heeft, waar zij nog nooit 
geweest is. Onlangs waren zij beiden met een 
diligence omgevallen (een ongunstig voorteeken 
overal waar zulke ongelukken niet dagelijks 
voorvallen), en zijn hoofd, dat de teekenen van 
een versche wond draagt, is nog verbonden. 
Ook zij werd bij die gelegenheid gekwetst, en 
lag, zoo helder als haar oogen nu zijn, een 
dag of wat van haar zelf. 

Nog verderop zit een man, die eenige mijlen 
verder dan de plaats hunner bestemming gaat, 
om een kortelings ontdektekopermijnte „exploi- 
teeren." Het dorp — dat heet wat het dorp 
worden moet — brengt hi] mee: een stuk of 
wat geraamten van hutteii, en een toestelom 
het koper te smelten. Ook de aanstaande bewo- 
ners brengt hij mee. Deels zijn ze Amerika- 
nen en deels Ieren, die te zamen op 't lager 
dek hokken, waar zij zich gisteravond, tot de 
nacht al aardig gevorderd was, vermaakten met 
het nu eens afschieten van pistolen dan weer 
zingen van liederen. 

Zij, en de zeer weinigen die zoo wat een 
minuut of twintig aan tafel geweest zijn, staan 
op en gaan heen. Wij doen hetzelfde, enonze 
kleine staatsiehut doorgaande, hernemen we 
onze zitplaatsen in de rustige buitengalerij. 

De rivier is hier altijd fiks breed, maar op 
sommige gedeelten wijder dan op andere ; bui- 
tendien is er gewoonlijk een groen met boomen 
bedekt eilandje, dat haar in twee stroomen ver- 
deelt. Hetzij om hout in te nemen, hetzij voor 
passagiers, stoppen we hier nu en dan een paar 
minuten aan 't een of andere stedeken of dorp 
(ik moest eigenlijk stad zeggen, want iedere 
plaats is hier een stad) ; maar meerendeels zijn 
de oevers wildernissen, echte wildernissen, be- 
groeid met boomen die in dezen omtrek al in 
blad staan en groen ook. Mylen en mijlen ver 
breekt geen enkel teeken van menschelijk leven, 
geen enkel spoor van menschelijke voetstapppen 
deze wildernissen af; ook ziet men in den 
omtrek geen andere beweging dan die vande 
blauwe meerkol, wier kleur zoo helder is en 
toch zoo fijn dat ze 'r als een vliegende bloem 
uitziet. Op grooten afstand van elkaar komt 
hier en daar een blokhut, met haar kleine, van 
boomen gezuiverde lap gronds er omheen, uit 
een heuvelachtigen bodem vpor den dag, en 
kronkelend stijgt er een draad van blauwen 
rook naar den hemel op. Ze staat in den hoek 
van 't armzalige tarweveld, dat vol is van groote 
wanstaltige boomstronken, die wel iets wegheb- 



ben van slagers-hakblokken. Soms is de grond 
eerst nu gezuiverd ; de gevelde boomen liggen 
nog op den grond, en eerst van morgen is er 
een begin gemaakt met het bouwen van 't blok- 
huis. Als wij zoo'n stuk gronds voorbijvaren, 
leunt de kolonist op zijn bijl of hamer, en kijkt 
peinzend naar 't volk van de „wereld". Dekin- 
deren kruipen uit de tijdelijke hut, die, evenals een 
Zigeunerstent, zoo maar vlak op den grond 
gezet is, en klappen in nun handen, en maken 
een leven dat het een aard heeft. Eerst gluurt 
de hond naar ons, en kijkt dan weer zijn mees- 
ter vlak in 't gezicht, alsof hij zich niet recht 
op zijn gemak voelde op 't vermoeden dat zij 
in hun arbeid gestoord zouden worden, en van 
grappenmakers niets meer wou weten. En met 
dat al bespeurt men daar denzelfden, eeuwigen 
voorgrond. De rivier heeft zijn oevers wegge- 
spoeld en statige boomen zijn in den stroom 
neergevallen. Sommigen hebben er zoo langin 
gelegen, dat ze niet meer zijn dan droge grijs- 
achtige geraamte. Sommigen zijn er zoo even 
in neergetuimeld en baden, terwijl er nog slik 
aan hun wortels zit, hun groene kruineninde 
rivier en brengen nieuwe loten en takken voort. 
Sommigen zijn nog bijna aan 't glijden, als gi] 
er naar kijkt, en sommigen waren al zoo lang 
geleden verdronken, dat hun verbleekte armen 
midden uit den vloed opsteken en hun best 
schijnen te doen om de boot te grijpen en ze 
onder water te sleepen. 

Door zoo'n tooneel nu als dit, zet de logge 
machine stenend en norsch haar weg voort, en 
bij elke wenteling van haar raderen dreunt ze 
zoo geweldig, dat het, naar men meenen zou, 
voldoende was om de Indianenwakkerte maken 
die daar begraven liggen onder die groote terp 
ginder, — een terp zoo oud, dat machtige eiken 
en andere woudboomen hun wortels geslagen 
hebben in haar bodem, en zoo hoog, dat het 
eenheuvel is zelfs onder deheuvels die de Natuur 
in de rondte geplant heeft. Zelfs de rivier, alsof 
ze deelde in de gevoelens van medelijden voor 
de uitgeroeide volksstammen, die, in hun geze- 
gende onwetendheid aangaande het bestaan van 
blanken, hier honderden jaren geleden zoo 
vreedzaam woonden, — zelfs de rivier, zegik, 
sluipt eventjes weg om naar deze aardhoogte 
heen te kabbelen; en er zijn maar weinigplaat- 
sen waar de Ohio helderder glinstert dan bij de 
kreek dier groote begraafplaats. 

Al wat ik daar beschrijf, zie ik, terwijl ik 
in de kleine buitengalerij zit. De avondsche- 
mering sluipt langzaam over het landschap 
heen en verandert het voor myn oogen. Nu 
is ook het oogenblik daar, dat we stilhouden, 
om een stuk of wat landverhuizers aan wal te 
zetten. 

Yijf mannen, even zooveel vrouwen, en een 
klein meisje. Al hun aardsche goederen bestaan 
uit een zak, een groote kist en een ouden stoel ; 



88 



SCHETSEIST UIT AMERIKA. 



zoo'n ouden, hooggerugden stoel met matten zit- 
ting ; een eenzaara kolonist op zich zelf. In de 
boot worden ze naar den waltoegeroeid terwijl 
het schip een beetje verder haar terugkomst 
afwacht, want het water is ondiep. Zij worden 
afgezet aan den voet van een hoogen oever, op 
welks top zich een stuk of wat blokhutten bevin- 
den, die alleen langs een lang slingerpad genaak- 
baar zijn. Het wordt ondertusschen hoelanger 
hoe donkerder; maar de zon is nog erg rood 
en schijnt in 't water en op sommige der boom- 
kruinen als vuur. 

Eerst stappen de mannen de boot uit; hel- 
pen er de vrouwen uit; halen er den zak, de 
kist en den stoel uit ; zeggen den roeiers „goeien- 
dag," en duwen daarna de boot van den walaf. 
Bij den eersten plas van de riemen in 't water 
gaat de oudste vrouw van 't gezelschap, zon- 
der een woord te kikken, heel dicht bij den 
waterkant zitten. Niemand van de anderen gaat 
zitten, ofschoon de kist zoo breed is, dat memg- 
een er op zou kunnen zitten. Als waren ze in 
steen veranderd, blijven ze maar staan daar 
waar men ze aan land gezet heeft, en kijken 
de boot na. En dat duurt zoo een poos. Alles 
is doodstil : de oude vrouw en haar oude stoel 
in 't midden; de zak en de kist op 't strand, 
zonder iemand om er op te passen : aller 
oogen op de boot gevestigd. Ze komt op zij 
van ons schip, ze wordt vastgemaakt, de man- 
nen klauteren aan boord, de machine wordt in 
beweging gebracht en weer gaan we hijgend 
en stenend weg. Zij blijven daar nog maar al- 
tijd staan en verroeren geen vin. Met mijn 
verrekijker kan ik ze zien, als ze door den 
afstand en steeds toenemende duisternis voor 't 
oog niets meer dan stippen zijn : de oude vrouw 
zit nog altijd in den ouden stoel, en de rest 
staat om haar heen, onbeweeglyk als een 
paal. En zoo verlies ik ze van lieverlede uit 
het oog. 

De avond is donker, en we varen voort in 
de schaduw van den boomrijken oever, die het 
nog donkerder maakt. Na gedurende eenigen 
tijd een somber doolhof van takken voorbij te 
zijn gevaren, komen we aan een open ruimte 
waar de groote boomen in brand staan. De 
vorm van iederen tak en twijg teekent zich bij 
den donkerrooden gloed af, en als een licht 
koeltje er doorheen ritselt, schijnen ze in vuur 
te groeien. Kortom, 't is zoo'n gezicht als 
waarvan we in legenden van betooverde bos- 
schen lezen, met dat onderscheid, dat het naar 
is om aan te zien hoe die edele werken der 
natuur zoo jammerhjk aan hun einde komen, 
en men niet minder treurig te moede wordt 
als men bedenkt hoeveel jaren er niet moeten 
verloopen voor en aleer de tooverkracht, die ze 
schiep, huns gelijken weer op dezen grond te 
voorschijn zal roepen. Maar die tijd zal komen, 
en wanneer in hun veranderde asch de groei 



van ongeboren eeuwen wortel zal geschoten 
hebben, dan zullen ook de onvermoeide geslach- 
ten dier volgende eeuwen weer optrekken naar 
deze onbevolkte wildernissen, en hun medeschep- 
selen, uit ver verwijderde steden, die misschien 
nu nog onder de baren der zee sluimeren, ze 
zullen in een taal die vreemd zal klinken in 
elk oor, daar die taal hun nu reeds zeer oud 
is, van oorspronkelijke wouden lezen waar de 
bijl nooit werd gehoord en waar geen mensche- 
lijke voet den met dichte bosschen bezetten 
grond ooit betreden had. 

De middernacht en de slaap wisschen al deze 
tooneelen en gedachten uit ; en schilnt de mor- 
gen weer/ dan verguldt hij de nokken der hui- 
zen van een drukke stad, | voor wier breed 
geplaveide kaai de boot wordt vastgemaakt, 
met andere booten, en vlaggen, enbewegende 
raderen, en een gekrioel van menschen om 
zich heen 7 alsof er duizend mijlen in den om- 
trek geen eenzaam of rustig plekje grohds te 
vinden waren. 

Cincinnati is een mooie stad; vroolijk, 
bedrijvig en druk. .Niet dikwijls heb ik een 
plaats gezien, die zich bij den eersten aanblik 
zoo gunstig en pleizierig voordoet aan een 
vreemdeling als deze stad met haar nette roode 
en witte huizen, haar welbestrate wegen en voet- 
paden van glinsterend gebakken steen. Ook bij 
nader kennismaking wordt deze goede indruk 
niet minder. Breed en luchtig zijn de straten, 
, de winkels buitengewoon goed, en de parties 
Here huizen moeten wel in 't oog vallen, zoo 
sierlijk en net zijn ze. Deze huizen zijn in ver- 
schillenden, soms eigenaardigen stijl opgetrok- 
ken, een stijl, die van een vindingrijken geest 
enwerkzameverbeeldinggetuigt,ietsdatiemand, 
na in gezelschap te zijn geweest van zoo'n even 
smakeloos als saaie stoomboot, alweer hoogst 
pleizierig aan moet doen, aangezien men nu 
immers bU zich zelf de gevolgtrekking gaat 
maken, dat daar ter stede de zoo even ver- 
melde hoedanigheden niet gemist worden. De 
neiging om deze lieve villa's te versieren en 
aantrekkelijk te maken, leidt vanzelf tot de 
boom- en bloemkweekeryen, alsmede tot het 
aanleggen van goed onderhouden tuinen, waar- 
van het gezicht voor hen, die langs de straten 
wandelen, onuitsprekelijk verkwikkend en aan- 
genaam is. Ik stond dan ook opgetogen van 
verrukking over het voorkomen van de stad en 
haar nabijgelegen voorstad Mount Auburn. 
Yooral van deze voorstad bezien, doet de stad 
zelf, die in een amphitheater van heuvels ligt, 
zich allergunstigst voor, ja, levert een werkelijk 
schoonen, weergaloozen aanblik op. 

Den dag na onze aankomst hield het Matig- 
heidsgenootschap er toevallig een groote ver- 
gadering; en daar, volgens den wegwijzer, de 
optocht het hotel, waar wij logeerden, voorbij 
moest, had ik een goede gelegenheid hem te 



NAAR CINCINNATI. 



89 



zien, toen ze 's morgens onder onze ramen voor- 
bijtrokken. De optocht bestond uit ettelijke 
duizenden menschen, altemaal leden van ver- 
schillende „Onderafdeelingen van het Matigheids- 
genootschap Washington," en werd gedirigeerd 
door beambten te paard, die met sjerpen en 
linten van heldere kleuren, die vroolyk achter 
hen wapperden, langs den geheeJen trein kranig 
op en neer draafden. Muziekkorpsen waren 
en ook bij, en banieren zonder tal, en het 
geheel zag er als een fiksch, feestelijk con- 
cours uit. 

Wat mi) bijzonder goeddeed, was het gezicht 
van de leren, die een duidelijk te onderscheiden 
afdeeling op zich zelf uitmaakten, en met hun 
groene sjerpen nogal in 't oog liepen. Hun 
nationale harp droegen zij bij zich, en hoog 
boven hun hoofden stak hun portret van Vader 
Matthew uit. Zij zagen er even lustig en goed 
geluimd uit als altijdj en daar zij hard voor 
hun dagelijksch brood werkten en alien arbeid, 
die op hun weg lag, hoe zwaar ook, verricht- 
ten, waren zij, mijns bedunkens, hier de onaf- 
hankelijkste mannen. 

De banieren waren goed geschilderd en wap- 
perden door de straten dat het een aard had. 
Een was er bij, waar het slaan tegen de rotsen 
en het springen van ? t water op afgeschilderd 
stond. Ook was er een matigheidsman met 
^considerable of a hatchet" *) (gelijk 
de banierdrager waarschijnlijk zou gezegdheb- 
ben), die een doodelijken slag woutoebrengen aan 
een slang, die kennelijk op *t punt stond, van 
boven een vaatje met sterken drank op hem 
aan te vliegen. Maar de voornaamste trek van 
dit gedeelte der vertooning was een groote Alle- 
gorie, die in de groep der scheepstimmerlui 
gedragen werd, en aan den eenen kant de stoom- 
boot Alcohol voorstelde, waarvan de ketel sprong, 
en die met een groot gekraak in de lucht vloog, 
terwijl op de andere zij het goede schip Matig- 
heid afgebeeld was, een Brave Hendrik onder 
de schepen, die dan ook, tot innige tevreden- 
heid van kapitein, bemanning en passagiers, 
met een gunstigen wind doorzeilde, 

Nadat de optocht de stad rondgegaan was, 
begaf hij zich naar een bepaalde plaats, waar 
hij, naar luid van 't gedrukte program, ontvan- 
gen zou worden door de kinderen der verschil- 
lende vrije scholen, „Matigheidsliederen" zin- 
gende. Ik had verhindering gekregen en kon 
dus niet bijtijds present wezen om deze Kleine 
Nachtegalen te hooren, kan dus evenmin ver- 
slag uitbrengen van deze nieuwe soort van vocale 
vermakelijkheid: nieuw althans voor my ; maar 
ik vond in een groote open ruimte iedere afdee- 
ling om haar eigen banieren geschaard, waar 
men in stille aandacht naar zijn eigen redenaar 



1) Een vervaarlyk groote byl. 



luisterde. Afgaande op het weinige, dat ik daar- 
van hooren kan, waren de redevoeringen zeker 
welberekend voor de gelegenheid, want ze had- 
den dien graad van betrekking op koud water, 
als waar natte dekens recht en aanspraak op 
hebben; edoch het voornaamste was de wijze 
waarop de toehoorders zich den ganschen dag 
aanstelden, en dat was waarlijk bewonderens- 
waardig en veelbelovend. 

Cincinnati staat allergunstigst bekend om 
zijn vrije scholen, die het in zoogrootengetale 
bezit, dat op de geheele bevolking geen kind 
met mogelijkheid verstoken is van de middelen 
van opvoeding en onderwijs, waar dan ook 
gemiddeld vier duizend leerlingen jaarlijks ge- 
bruik van maken. Ik ben maar in een dezer 
inrichtingen geweest, terwijl er onderwijs gege- 
ven werd. In de afdeeling voor de jongens, die 
vol kleine kleuters was (van verschillenden leef* 
tijd, ik geloof, van zes jaar tot tienof twaalf), 
stelde de meester voor, de leerlingen voor de 
vuist eenige algebra-sommen te laten maken; 
een voorstel waar ik zoo vrij was, niet zonder 
eenige verlegenheid, voor te bedanken, enwel 
om de doodeenvoudige reden, dat ik mijn be- 
kwaamheid om misslagen in die wetenschap 
aan te wijzen, volstrekt niet vertrouwde. Inde 
meisjesschool stelde de onderwijzer voor, dat 
er iets gelezen zou worden. Nu, die kunst meende 
ik nogal tamelijk goed machtig te zijn, 
weshalve ik me bereid verklaarde, een klasse 
te hooren. Boeken werden er dus rondgedeeld, 
en een stuk of zes meisjeslosten elkaar af met 
het lezen van paragrafen uit de Engelsche Ge- 
schiedenis. Maar 7 t was niets meer dan een 
droge compilatie, die hun bevattingsvermogen 
oneindig ver te boven ging ; en toen zij (klaar- 
blijkelijk zonder er tien woorden van te ver- 
staan), drie of vier saaie passages betrekkelijk 
het Verdrag van A m i e n s en andere zieldoor- 
vlijmende onderwerpen van denzelfden aard af- 
geraffeld hadden, gaf ik tekennen, dat ik geheel 
voldaan was. 't Is wel mogelijk dat het alleen 
geschiedde om de verbazing van den vreemden 
bezoeker gaande te maken, dat zij deze verba- 
zend hooge sport op de ladder der G-eleerdheid 
beklommen en zich bij andere gelegenheden 
ietwat lager bij den grond hielden; doch ik 
voor mij zou meer in mijn schik geweest zyn 
en me meer voldaan gevoeld hebben, bijaldien 
het examen geloopen had over eenvoudige les- 
sen die zij begrepen. 

Evenals op iedere andere plaats die ik bezocht, 
waren de rechters hier mannen van uitstekend 
karakter en talent. Ik woonde een der terecht- 
zittingen een minuut of wat bij, en vond ze 
gelijk aan die, waar ik al gewag van gemaakt 
heb. Het geding liep over een eisch tot scha- 
deloosstelling; er waren niet veel toehoorders, en 
de getuigen, raadsman en jury vormden een soort 
van familiekransje ; nogal lollig, moet ik zeggen, 



90 



SCHETSEN UIT AMERIKA. 



De gezellige kringen waar ik mij hier mee 
inliet, waren verstandig, hoffelijk en aangenaam. 
De bewoners van Cincinnati zijn trotsch op 
hun stad als een der belangrijkste in A m e- 
rika, en niet zonder reden; want zoo fraai en 
bedrijvig als ze nu is met een bevolking van 
vijftig duizend zielen, zijn er maar twee en vijf- 
tig jaar verloopen, sinds de grond waar ze op 
staat (die toen ter tijd voor een handvol dol- 
lars gekocht werd) een woest bosch was, en 
haar burgers maar een handvol personen waren, 
die in verspreide blokhutten aan den oever der 
rivier woonden. 



TWAALFDE HOOFDSTUK. 
NAAR St. LOUIS. 

VAN CINCINNATI NAAR LOUISVILLE MET EEN 

ANDERE WESTERSCHE STOOMBOOT J EN 

VAN LOUISVILLE NAAR ST. LOUIS 

MET NOG EEN ANDERE. ST. 

LOUIS. 

Om elf uur voor den middag verlieten we 
Cincinnati en scheepte ons in naar L o u i s- 
v i 1 1 e in de stoomboot de Pike. Deze boot, 
die de brieven overbracht, was een packet van 
veel beter allooi dan die waarmee we van Pitts- 
burg waren gekomen. Daar deze overtocht 
niet meer dan een uur of dertien vereischte, 
maakten we de noodige schikkingen, om dien 
avond aan wal te gaan, alles behalve van plan 
als we waren om in een zoogenaamde staatsie- 
hut te slapen, wanneer het mogelijk was, ergens 
elders te slapen. 

Behalve de gewone alledaagsche massapas- 
sagiers bevond zich toevallig aan boord dezer 
boot een zekere Pitchlynn, een opperhoofd van 
den stam der Choctaw-Indianen, die mij z ij n 
k a a r t j e zond, en met wien ik het genoegen 
had, een langdurig onderhoud te hebben. 

Engelsch sprak hij volmaakt goed, ofschoon 
hij, naar hij me vertelde, die taal eerst begonnen 
was te leeren, toen hij een volwassen jonkman 
was. Hij had vele boeken gelezen; en Scott's 
poezie scheen een sterken indruk op zijn ziel 
te hebben gemaakt: vooral het begin van de 
Dame van J t Meer en de scene van den groo- 
ten Slag in Marmion, waar hij, ongetwijfeld om 
de overeenkomst der onderwerpen met zijneigen 
lievelingswerk en smaak, veel belanginstelde, 
en niet minder genoegen in smaakte. Al wat 
hij gelezen had, scheen hij zeer goed te begrij- 
pen ; en elke fictie, die zijn sympathie verwor- 
ven had, hij sloeg er mannelijk en ernstig ge- 



loof aan, ik moest bijna zeggen heftig. Hij had 
onze gewone dagelijksche kleeding aan, die 
hem los en met ongekunstelde sierlijkheid om 
zijn fraaie gestalte hing. Toen ik hem zei, dat 
het mij speet, dat ik hem niet in zijn eigen 
kleederdracht zag, stak hij een oogenblik z|jn 
rechterarm uit, alsof hij een of ander zwaar 
wapen zwaaide, en antwoordde, toen hij hem 
weer liet vallen, dat zijn ras gaandeweg nog wel 
heel wat andere dingen verloor ; dan hun klee- 
ding, en het niet lang zou duren, of ze werden 
niet meer gezien op aarde: maar hij droeg ze 
thuis, voegde hij er met fierheid bij. 

Verder vertelde hij me nog, dat hij zeven- 
tien maanden lang bewesten den Mississippi 
geweest was en zich nu op de terugreis bevond. 
Voornamelijk was hij daarom te Washington 
geweest, om eenige onderhandelingen ten einde 
te brengen, die al sinds lang tusschen zyn stam 
en het Gouvernement aanhangig waren, maar 
(en dit zei hij op droefgeestigen toon) ze waren 
nog altijd niet tot een goed einde gebracht, en 
hij vreesde dat dit wel nooit zou gebeuren, 
want wat vermochten eenstukof watlndianen 
tegenover zulke uitgeslapen kooplui als deblan- 
ken? Van Washington hield hij niet; de 
steden, groot en klein, hingen hem gauw de 
keel uit, en hij verlangde naar 't Bosch en de 
Prairie. 

Ik vroeg hem, wat hij van 'tCongres dacht? 
Glimlachend gaf hij ten antwoord, dat het in *t 
oog van een Indiaan waardigheid miste. 

Voor zijn dood, zei hij, zou hij heel graag 
E n g e 1 a n d willen zien ; ook sprak hij met 
veel belangstelling over de groote dingen die 
daar te zien waren. Toen ik hem van die kamer 
in 't Britsch Museum sprak, waar huishoudelijke 
souvenirs bewaard worden van een ras dat 
reeds duizend jaar geleden opgehouden had te 
bestaan, was hij zeer aandachtig, en het viel 
niet moeielijk te zien, dat hij bij zich zelf dit 
feit met het trapsgewijze wegkwijnen van zijn 
eigen volk in verband bracht. 

Dit bracht het onderwerp van ons gesprek 
op het Kunstkabinet des heeren Catlin, dat hij 
hoogelijk prees, en er de opmerking bijvoegde, 
dat zijn eigen portret onder de collectie was, 
en alien „keurig B geleken. Volgens hem had 
de heer Cooper de Roodhuiden goed getroffen ; 
en hij wist, dat ik dit ook wel zou doen, als ik 
maar met hem wou gaan op de buffeljacht, 
iets wat hij erg graag had, dat ik zou doen, 
Toen ik hem zei, dat, gesteld ik ging ook zyn 
landstreek bezoeken, ik den buffels al bitter 
weinig schade toe zou brengen, vatte hij het 
als een kolossale grap op en lachte hartelijk. 

Hij was een opmerkelijk schoon man, naar 



NAAR ST. LOUIS. 



91 



mijn gevoelen een jaar of wat over de veertig, 
met lang zwart haar ; een arendsneus, breede 
wangbeenderen, een door de zon verbrande 
tint en een zeer helder, scherp, donker en 
doordringend oog. Naar hij me vertelde, waren 
er nog maar twintig duizend Choctaws over, 
en hun getal slonk bij den dag. Enkele van 
zijn medechefs waren genoodzaakt geweest, de 
beschaving der blanken aan te nemen en zich 
bekend te maken met hetgeen de blanken wis- 
ten, want dit was hun eenige kans omteblij- 
ven bestaan. Maar hun getal was niet groot; 
en de overigen waren zooals ze altijd geweest 
waren. Lang stond hij bij dit punt stil, enzei 
meermalen dat zij als weggeveegd moesten wor- 
den voor de reuzenschreden die de beschaafde 
maatschappij zette, tenzij ze probeerden om 
zich met hun veroveraars te vereenzelvigen. 

Toen we bij 7 t afscheidnemen elkaardehand 
drukten, zei ik hem, dat hij naar E n g e 1 a n d 
moest komen, daar hij immers zoo verlangend 
was, dat land te zien, — dat ik hoopte, hem 
daar nog eenmaal aan te zullen treffen en hem 
wel dorst beloven, dat hij goed ontvangen en 
vriendelijk behandeld zou worden. Deze verze- 
kering deed hem blijkbaar goed, ofschoon hij 
hier met een vroolijken glimlach en schalksche 
beweging van zijn hoofd op repliceerde, dat 
de Engelschen dol veel van de Roodhuiden 
plachten te houden, als ze hun hulp van noode 
hadden, maar .... zich naderhand weinig om 
hen bekommerden. 

Hij nam dan afscheid van me en deed dit 
met zooveel waardigheid, den onbedorven Zoon 
der Natuur eigen, als ik ooit in mijn leven 
gezien heb. Hierop bewoog hij zich onder 't 
volk in de boot, als een ander soort van schep- 
sel. Kort daarna stuurde hij me zijn gelithogra- 
pheerd portret, zeer gelijkend, ofschoon ternau- 
wernood mooi genoeg, — dat ik ter herinne- 
ring aan onze korte kennismaking zorgvuldig 
bewaard heb. 

De reis van dien dag leverde ons overigens 
weinig belangwekkends op, en te middemacht 
kwamen we te Louisville aan. Wij sliepen 
in 't G-alt House, een prachtig logement, waar 
we zoo allerkostelijkst logeerden als waren we 
te P a r ij s geweest, en niet honderden mijlen 
aan genen kant van 't Alleghany-gebergte. 

Daar de stad geen merkwaardigheden bezat 
van dien aard, dat het de moeite waard was, 
ons aldaar op te houden, besloten we reeds 
den volgenden dag met een andere stoomboot, 
de Fulton, verder te gaan. We hadden ons te 
dien einde, tegen den middag, naar een zekere 
voorstad, Portland genaamd, te begeven, 
waar de boot een kanaal door moest, dathaar 
natuurlijk eenigen tijd op zou houden. 

Den tijd, die ons na 't ontbijt overbleef, 
besteedden we aan 't doorrijden van de stad, 



die regelmatig en vroolijk aangelegd is. De 
straten beschrijven namelijk rechte hoeken en 
zijn met jonge boomen beplant. De gebouwen 
zien er rookerig en zwart uit, door 't gebruik 
van steenkolen, maar een Engelschman is wel 
gewoon aan dat gezicht en heeft geen lust daar 
over te vallen. In den handel scheen niet veel 
om te gaan; en sommige onvoltooide gebou- 
wen als anderszins schenen er op te zinspelen 
dat de stad overbouwd was in de drift van 
A m e r i k a's lievelingsleus : „ Vooruit maar ! Hals 
over kop maar!" en nu gebukt ging onder de 
reactie, die er een onvermijdelijk gevolg van 
is, als men zijn krachten op zoo'n koortsachtig 
gejaagde wijze overschat. 

Op onzen weg naar Portland passeerden 
we een Magistrate's office, " waar ik me niet 
weinig vroolijk over maakte, daar 'tmeerweg 
had van een jongejuffrouwenschool dan van 
een politie-bureau. Verbeeld u, dit ontzagwek- 
kend gebouw was niets dan een klein, nestig 
spreekkamertje, dat aan de straat uitkwam, en 
in dat kamertje lagen twee of drie figuren (ik 
veronderstel den schout en zijn rakkers) zich 
als toonbeelden van vadsige rust te koesteren 
in de zon. Kortom 't was een volkomen beeld 
van de Justitie die zich uit gebrek aan klanten 
uit de zaken teruggetrokken, haar zwaard en 
schaal verkocht heeft, en nu met de beenen 
op de tafel op haar doode gemak ligt te ren- 
tenieren. 

Evenals overal elders in deze streken, kri- 
oelde ook hier de weg van varkens van aller- 
lei leeftijd, die hier en daar en overal lagen te 
slapen of al knorrende aan 't zoeken waren van 
verborgen lekkernijen. 't Is misschien een gril 
van me, nu goed, maar ik kan 't niet helpen, 
ik ben altijd op de hand geweest van die oolijke 
dieren; als niets me op kon vroolijken, dan 
heb ik toch nog altijd schik gehad wanneerik 
't naging hoe zij reilden en zeilden. Toen wij 
er dien morgen langs reden, merkte ik een 
klein voorvalletje op tusschen twee jeugdige 
varkens, dat onuitsprekelijk koddig mocht hee- 
ten. Ik zal 't u vertellen, lezer, ofschoon ik 
er zeker van ben, dat het dan nogal saai zal 
worden. 

Een zekere jongeheer (een zeer delicaat zwijn, 
wien verscheidene strootjes nog uit den neus 
staken, wel een bewijs hoe kort het nog maar ge- 
leden was dat hij een wetenschappelijke reis 
naar den een of anderen mesthoop ondernomen 
had), een zekere jongeheer dan liep, in diep 
gepeins verzonken, te kuieren, toen zijn broer, 
ik wil zeggen m'nheer zijn broer, die in een 
modderplas lag, iets wat hij niet gezien had, 
spookachtig van de darapende modder zich op 
eens aan zijn ontstelde blikken vertoonde. Nooit 
had een varken al zijn bloed zoodanig voelen 
stollen. Ten minste drie voetspronghij achteruit, 
keek een oogenblikje op, en zette het toen zoo 



92 



SCHETSEN UIT AMERIKA. 



hard hij maar kon op 'n loopen, terwijl zijn buiten - 
gewoon klein staartje van de haast en den 
schrik schudde als een penduleslinger die in 
de war is. Maar voordat hij nog heel ver 
gegaan was, begon hij blijkbaar bij zichzelfte 
redeneeren over den aard dezer vreeselijke ver- 
schijning; en onder 't redeneeren begon hij 
zoetjes aan zachter te loopen; totdat hij ten 
laatste stil bleef staan en weer rechtsomkeert 
maakte. Daar ]ag, met de modder op 'm glim- 
mende in de zon, zijn broer hem uit denzelf- 
den modderplas aan te gapen: men kon 'them 
aanzien, dat hij er met zijn varkensverstand 
maar niet de hoogte van had kunnen krijgen 
wat zijn broer toch bewogen had, zich als zoo'n 
dolleman aan te stellen! Nauwelijks had hy 
zich hiervan verzekerd (en hij verzekerde zich 
er zoo sekuur van, dat men bijna zou zeggen, 
dat hij zijn hand voor zijn oogen deed, t om 
des te beter te kunnen zien), of hij keerde op 
een fiksch drafje terug, vloog op hem aan ; en 
beet hem zonder complimenten een stukje van 
zijn staart af, alsof hij 't hem op die manier 
in wou peperen, om in *t vervolg wat beter 
op te passen en nooit ofte nimmer weer eenig 
lid zijner familie in de maling te nemen. 

Wij vonden de stoomboot in 'tkanaal, waar 
ze wachtte op den afloop van die even verve- 
lende als langzame karwei, welke bij schippers 
en consorten onder den naam van „schutten" 
bekend staat. We gingen toen aan boord, waar 
we kort daarna een nieuw slag van bezoeker 
hadden in den persoon van een zekeren Reus 
uit Kentucky, wiens naam Porter is en in 
zijn kousen de gematigde hoogte van zeven 
voet acht duim bereikt. 

Nooit bestond er een menschenras, dat de 
geschiedenis zoo ten eenenmale logenstrafte of 
de koniekschrijvers zoo gruwelijk in hun ge- 
schriften belasterd hebben, als deze reuzen. In 
plaats van de wereld in rep en roer te bren- 
gen en ze onderste boven te keeren, in plaats 
van er altijd en eeuwig op uit te zijn omhun 
Gannibalen-provisiekamers van ? t noodige te voor- 
zien, en te dien einde gedurig op ongeoorloofde 
manier naar de markt te gaan, zijn zij de zacht- 
zinnigste menschen die men zich met moge- 
lijkheid voor kan stellen: eerder geneigd tot 
melk en plantaardig voedsel en over wie men 
wel, zooals men dit noemt, heen zou kunnen 
loopen, als men ze maar met rust en vrede 
laat. Ja zoo stelligzijn vriendelijkheid enzacht- 
zinnigheid de hoofdkenmerken van hunkarak- 
ter, dat ik beken, op dien jongen, die zich 
onderscheidde door ? t slachten van deze niets 
en niemand kwaaddoende personen, als een val- 
schen roover neer te zien, wien 't, onder 't 
voorgeven van menschlievende bedoelingen, 
wezenlijk nergens anders om te doen was, dan 



om de schatten te plunderen die zij in hun 
kasteelen opgestapeld hadden. En des te eer 
hel ik hiertoe over, daar ik vind, dat zelfs de 
geschiedschrijver van die heldendaden, met al 
de partijdigheid voor zijn held, toch, en grif 
ook, toe moet geven, dat de geslachte monsters 
in quaestie van een zeer onschuldig en eenvou- 
dig kaliber waren; buitengewoon argeloos en 
lichtgeloovig; zoo lichtgeloovig zelfs. dat ze de 
onwaarschijnlijkste vertelseltjes voor echte munt 
aannamen; personen die, om kort te gaan, met 
zich om lieten springen als de kat met de muis, 
die zich dan ook zoetsappig in kuilen lieten 
stoppen, ja zelfs (evenals in 't geval van den 
Reus uit Wall is) met een overmaat van de 
gastvrije beleefdheid van een logementhouder 
zich liever in stukjes lieten hakken, dan dat ze 
in de verte op de mogelijkheid zouden gezin- 
speeld hebben, dat hun gasten bedreven waren 
in de landlooperskunst, van de maar al te wel 
bekende vlugvingerigheid en hocus-pocus. 

Onze Kentuckische reus nu was maar een 
nieuwe illustratie van de waarheid dezer stel- 
ling. Hij had een zwakte in de kniestreek en 
een geloofwaardigheid in zijn langwerpige tronie 
die zelfs op „vijf voet negen" een beroep deed, 
om hier een handje te helpen. Hij was eerst 
vijf en twintig jaar, naar hij zei, en nog niet 
lang geleden uit de kluiten gewassen, want men 
had het noodig geoordeeld, een stuk te zetten 
aan de pijpen van zijn onderbroek. Op zijn 
vijftiende jaar was hij een kleine dreumes. en 
in die dagen had het weinig gescheeld of zijn 
Engelsche vader en Iersche moeder hadden 
hem vinnig gekapitteld, als zijnde te klein van 
postuur om de eer der familie op te houden. 
Hij voegde er bij, dat hij niet al te gezond 
geweest was, ofschoon het nu wat beter ging; 
maar er is geen gebrek aan kleine menschen, 
die fluisteren dat hij te veel drinkt. 

Ik verneem verder, dat hij huurkoetsier is, 
maar moeielijk zou men kunnen begrijpen hoe 
hij 't aanlegt, of hij moet achter op 'tvoeten- 
bankje gaan staan, en daar met zijn borst op 
den hemel en met ziin kin op den bok gaan 
liggen. Uit aardigheid^had hij zijn geweer mee- 
gebracht. Als „die kleine buks" gedoopt en 
buiten een winkelraam uitgestald, zou een win- 
kelier in H o 1 b o r n er door boven Jan geraakt 
zijn. Toen hij zich vertoond en een beetje 
gepraat had, vertrok hij met zyn zakinstrument, 
en als een vuurtoren wandelende onder lantaren 
palen, slingerde hij te midden van menschen 
van zes voet en langer de kajuit in. 

Nu duurde het nog maar een minuutofwat 
en we waren het kanaal uit, en weer op den 
Ohio. 

De boot was op dezelfde wiis ingericht als 
de Messenger; ook de passagiers waren lui van 
'fc zelfde allooi. Wij[aten op dezelfde urenvan 



JtfAAR ST. LOUIS. 



93 



dezelfde spijzen op dezelfde saaie manier, en 
met dezelfde gebruiken. Het gezelschap scheen 
onder dezelfde achterkousigheid gebukt te gaan 
en dezelfde onvatbaarheid te bezitten om vroo- 
lyk te wezen en luchtig van hart. Nooit in 
mijn leven zag ik zoo'n onverschillige, zwaar- 
moedige saaiheid als die daar broedde over 
deze maaltijden: bloot de heugenis daarvan 
drukt als lood op mijn ziel en maakt me voor 
een oogenblik onpasselijk. Geen wonder dan 
ook, dat, als ik daar in onze kleine kajuit op 
mijn knie zat te lezen en te schrijven, ik er 
werkelijk tegen opzag dat het aanstonds weer 
zoo laat was om te komen eten; en, was het 
eten afgeloopen, zoo blij van tafel opstond als 
had ik in de kast gezeten. Waar gezonde vroo- 
lykheid en opgeruimdheid bij den diseh aan- 
zitten, kon ik met de Le Sage's rondreizenden 
speelman mijn broodkorst doop'en in de fon- 
tein ien den grootsten schik hebben in mijn 
leven, maar . . . om nu met zooveel mede-dieren 
aan te zitten en dan dorst en honger te stillen 
op de manier waarop men handel drijft aan 
de Beurs ; aan te moeten zien, dat ieder schepsel 
zijn bord leegt zoo gauw als hij maar kan 
en dan op eens uitsnijdt; kortom, er getuige 
van te wezen, dat deze maatschappelijke ge- 
bruiken ontbloot zijn van alles behalve van 
datgene wat met de gulzige bevrediging der 
natuurlijke behoeften overeenkomt, kijk, dat al- 
les doet bij mij de gal zoodanig overloopen, 
dat ik in gemoede geloof dat de herinnering 
aan deze begrafenismalen mij een wakendenacht- 
merrie zal zijn zoolang ik leef. 

Er was toch nog iets op deze boot dat ons 
een beetje opbeurde, wat we op de anderen 
niet gevonden hadden. De kapitein (een goed 
kalf van 'n vent) had namelijk zijn aardig 
vrouwtje bij zich, die levendig en spraakzaam 
van aard, het gezelschap wel waard was, even- 
als dit het geval was m r et een stuk of wat andere 
damespassagiers, die aan 't zelfde end van de 
tafel bij ons zaten. Maar niets was bestand 
tegen den neerdrukkenden invloed van 't gezel- 
.schap in zijn geheel genomen. Er heerschte 
een magnetisme van de saaiste botheid en de 
botste saaiheid onder dien troep, dat de kod- 
digste grappenmaker ter wereld zich hier uit 
het veld geslagen zou gevoeld hebben. Een 
schertsend woord zou een misdaad geweest zijn ; 
en een glimlach zou al heel gauw plaats heb- 
ben moeten maken voor een algemeen gegrijns 
van afschuw. Zoo'n doodachtig volk van lood ; 
zoo'n stelselmatig gebuk en getob en gesloof 
onder de vervelendste en ondraaglijkste zwaar- 
moedigheid ; zoo'n massa geanimeerde indigestie 
met betrekking tot al wat geestig, joviaal, rond- 
borstig, gezellig of prettig mag heeten; 'twas 
zeker nooit en nergens bijeengebracht sinds den 
dag der schepping. 

Toen wij de samenvloeiing van den Ohio en 



den Mississippi naderden, was het tooneel, dat 
zich daar aan ons oog vertoonde, ook alles behalve 
bezielend en opwekkend. De boomen waren 
in hun groei belemmerd; de oevers waren laag 
en plat; de nederzettingen en blokhutten gerin- 
ger in aantal, en die er in woonden, nog Mee- 
ker en armzaliger dan de ellendigste wezens 
die we tot dusverre tegengekomen waren. Geen 
vroolijk gezang van vogels in de lucht, geen 
liefelijk geuren, geen afwisselend licht en scha- 
duw van snel voorbijdrijvende wolken. Uur-in 
uur-uit scheen de onveranderlijke gloed van 
den heeten, onvriendelijken stroeven hemel op 
dezelfde eentonlge voorwerpen. Uur-in uur-uit 
stroomde de rivier voort, zoo vervelend en lang- 
zaam als de tijd zelf. 

In den ochtendstond van den derden dag 
kwamen we eindelijk aan de plek die er zoo- 
veel woester uitzag dan al wat we tot dusver 
van dien aard gezien hadden ; dat de armzalig- 
ste plaatsen, die we voorbij gekomen waren, 
daarmee vergeleken, allerbelangrijkst konden 
genoemd worden. Aan de samenvloeiing der 
twee rivieren ligt op een bodem zoo vlak, en 
laag, en moerassig, dat hi] op zekere tijden des 
jaars tot aan de nok der huizen overstroomd 
is, een broeinest van koorts, ziekte en dood; 
en dat rampzalige oord 7 het wordt in E n g e- 
1 a n d opgehemeld als een mijn van Gouden 
Hoop, en afgaande op monsterachtig verkeerde 
voorstellingen, laat men er zich zelf tot specu- 
lation door verlokken, die menigeens onheil ten 
gevolge hebben. Een akelig moeras, waar de 
half voltooide huizen wegrotten : hier en daar 
over een ruimte van een el of wat van boomen 
gezuiverd; en waar dan een welige, ongezonde 
vegetatie voor den dag komt, in wier onge- 
zonde schaduw de ongelukkige landverhuizers, 
die hierheen gelokt zijn, kwijnen en sterven en 
begraven worden; denare, afschuwelijke Mis- 
sissippi, die er draaiend en kronkelend voor- 
bijstroomt, en aan zijn zuidelijken loop een 
slijmachtig monster afzet ; afzichtelijk om aan 
te zien; een broeibak van ziekte, een leelijk 
graf, een groeve waar geen enkele straal van 
hoop boven flikkert: een plaats zonder een 
enkele eigenschap, in bodem, lucht of water, 
die haar in 't minst kan aanbevelen: ziedaar 
het beeld van dit ellendig Cairo. 

Maar welke woorden zullen den Mississippi 
beschrijven, dien grooten vader van rivieren, 
die (de Hemel zij geloofd!) geen jonge kinde- 
ren heeft als hij! Een reusachtig groote sloot, 
op sommige plaatsen een mijl of drie breed, 
die, zes mijlen in 't uur, niets dan slik of mod- 
der met zich voert ; zijn sterke en schuimende 
stroom overal belemmerd door blokken, ja, 
door heele boomen, die zich nu eens tot groote 
vlotten samenvlechten, uit wier tusschenruimten 
een met duinhelm begroeid, drabbig schuim 
opwerkt om op de oppervlakte van 't water 



94 



SCHETSEN UIT AME^IKA. 



te dobberen; dan weer voorbijrollen als mon- 
sterachtige lichamen, terwijl hun verwarde wor< 
tels er uitzien als gevlochten haar ; die nu een 
voor een als reusachtige bloedzuigers voorbij- 
flikkeren, en zich dan weer als gewonde slan- 
gen in de draaikolk van den een of anderen 
maalstroom om en om wringen. De oevers laag, 
de boomen dwergachtig, de moerassen krioe- 
lende van kikkers, de armzalige hutten weinig 
in getal en ver van elkaar af, hun bewoners 
holwangig en bleek, het weer erg heet, mus- 
kieten die doordringen tot in iedere reet en 
spleet der boot, slik en slijm op ieder voor- 
werp: niets, niets dat er plezierig uitziet, dan 
het onschadelijke weerlicht dat elken avond 
aan den donkeren gezichteinder flikkert. 

Twee dagen lang sukkelden we op dezen 
smerigen stroom voort. Gedurig stootten we 
tegen het drijfhout aan, of stopten, om die 
meer gevaarlijke hinderpalen te verm;jden, 
de knoesten of zoogenaamde zagers, die de 
verborgen stronken der boomen zijn, die onder 
't water wortels geschoten hebben. Zijn de 
nachten stikdonker, dan weet de wacht, die 
voor aan de boot op den uitkijk staat, aan 't 
rimpelen van 't water, of er een of ander on- 
heil dicht voor de hand ligt, en dan luidt hij 
een bengel naast hem, dat voor de machine 
het sein is om te stoppen : maar 's nachts heeft 
deze bengel altijd werk, en na ieder gelui komt 
een schok, die het niet gemakkelijk maakt, in 
bed te blijven. 

Het ondergaan der zon was hier erg prach- 
tig; het uitspansel zwom als in een zee van 
rood en goud, tot boven onze hoofden. Toen 
de zon achter den oever onderging, schenen 
de kleinste grashalmpjes, die daar groeiden, 
even duidelijk zichtbaar te worden als de aderen 
in 't geraamte van een blad, maar toen, daar 
de zon langzaam onderging, de roode en gouden 
strepen op ? t water hoe langer hoe doffer van 
tint werden, alsof ze ook ondergingen; en al 
de gloeiende kleuren van den afscheidnemen- 
den dag duim voor duim voor den somberen 
nacht verbleekten, zie, toen werd het tooneel 
duizendmaal eenzamer en vervelender dan te 
voren, ja werd het even doodsch en naar als 
de lucht. 

Zoolang wij ons op deze rivier bewogen, 
dronken we het slikkerige water dat ze ople- 
verde. De inboorlingen houden 't voor gezond ; 
't is echter nog troebeler dan haverdegort. Ik 
heb zulk water in de flltreermachines gezien, 
maar nergens elders. 

Den vierden avond na ons vertrek uit L o u i s- 
ville bereikten we St. Louis, en hier was 
ik getuige van 't einde van een voorval, dat 
nogal onbeduidend op zich zelf, maar nogal 
aardig was om aan te zien en mij gedurende 
de geheele reis belang had ingeboezemd. 

Er was, moet men weten, een klein vrouwtje 



aan boord, met een klein kindje ; en zoowel 
dat kleine vrouwtje als dat kleine kindje zagen 
er met hun heldere kijkers zoo aardig en zoo 
vroolijk uit, dat het een lust was om ze te 
zien. Het kleine vrouwtje had lang met haar zieke 
moeder te New-York gewoond, en haar huis in 
St. Louis in dien toestand achtergelaten waar 
dames, die haar echtgenooten lief hebben, graag 
in verkeeren. De kleine was in haar moeders 
huis geboren; en zij had haar man (naar wien ze 
nu terugkeerde) in geen twaalf maanden gezien, 
daar ze hem een maand of twee na hun huwelijk 
verlaten had. 

Nu was er zeker nooit een vrouwtje zoo vol 
hoop en teerheid, zoo vol liefde en bezorgd- 
heid als dit kleine vrouwtje : en den ganschen 
dag zei ze ons, dat het haar benieuwde of 
„Hij* aan den steiger zou wezen; en of „Hij" 
haar brief gekregen had; en of, bijaldien zij 
hun kind met iemand anders aan wal stuurde, 
„Hij" het kennen zou, als hij >t op straat mocht 
tegenkomen, iets wat, in 't afgetrokkene be- 
schouwd, niet zeer waarschijnlijk was, daar hij 
den kleine immers nooit gezien had, doch voor 
de jeugdige moeder waarschijnlijk genoeg was. 
Zij was zoo'n ongekunsteld, nalef schepseltje, 
en verkeerde in zoo'n zonnige, stralende, hoop- 
voile gemoedsgesteldheid, en liet zich over al 
wat haar zoo na aan 7 t hart lag zoo vrijmoedig 
uit, dat al de damespassagiers er evenzeer in 
deelden als zij zelf; en de kapitein (die er 
alles van hoorde door tusschenkomst van zijn 
vrouw) was verwonderlijk sluw, dat beloof ik u. 
Zoo deed hij er, telkens als we elkaar aan 
tafel ontmoetten, heel leuk onderzoek naar, 
of zij altemet ook iemand verwachtte die 
haar te St. Louis tegen zou komen, en of 
zij ook begeerte had, nog denzelfden avond 
van onze aankomst aan wal te gaan (maar 
hij veronderstelde, dat ze niet wou); en in 
dien trant veroorloofde hij zich nog meer 
geestige doch droge kwinkslagen. Onder 't gezel- 
schap bevond zich een zeker stokvischachtig 
oud vrouwtje met een tronie als een gedroogde 
appel, die deze gelegenheid te baat nam om 
haar twijfel uit te spreken aangaande de stand-' 
vastigheid van mannen, als ze zoo lang bij hun 
vrouwen vandaan zijn; en er was nog een an- 
dere dame bij (met een schoothondje), oud 
genoeg om te moraliseeren over de lichtzinnig- 
heid der menschelijke hartstochten en toch nog 
niet zoo oud, dat ze 't laten kon om af en toe 
den zuigeling aan te halen, of met de overigen 
te lachen als het kleine vrouwtje hem bij zijn 
vaders naam noemde en in de blijdschap haars 
harten hem allerlei gekke vragen deed, betrek- 
king hebbende op papa. 

Het was min of meer een slag voor het 
kleintje vrouwtje, dat, toen we nog maar twintig 
mylen van de plaats onzerbestemmingaf waren, 
het natuurlijk noodig was, haar kleine te bed 



NAAR ST. LOUIS. 



95 



te leggen. Maar ook dit kwam ze met haar 
gewone opgeruimdheid te boven; zij bond een 
doek om haar hoofd en kwam met de overigen 
op de kleine galerij. Lieve hemel! wat werd 
zij toen een orakel met betrekking tot de loca- 
liteiten ! en wat al aardigheden werden er toen 
uitgekraamd door de getrouwde dames! en wat 
werd er toen een sympathie aan den dag ge- 
legd door de eenloopende dames 1 en wat 
beantwoordde het kleine vrouwtje zelf(diehet 
wel uit had willen schreeuwen van depret)al 
die kwinkslagen met den gulsten schaterlach ! 

Ten laatste vertoonden zich de lichten van 
St. Louis, en hier was de kaai en daar lag 
de trap, en met haar handen voor haar gezicht 
en harder dan te vorenlachende(of schijnende 
te lachen), vloog ze naar haar eigen hut en 
sloot zich daarin op. Ik maak me sterk, dat 
ze, inde bekoorlijke onstandvastigheidvanzoo'n 
overspanning, haar ooren toestopte, opdat ze 
„Hem" niet naar haar zou hooren vragen : maar 
gezien heb ik 't niet. 

Hierop stormde een massa volks aanboord, 
ofschoon ze nog niet vastgemaakt was, maar 
tusschen de andere booten doorvoer, ten einde 
een landingsplaats te vinden; en ieder keek 
naar den echtgenoot uit, enniemand zaghem, 
toen in 't midden van ons alien — de Hemel 
weet hoe ze daar ooit beland is — het kleine 
vrouwtje een knappen, stevigen jongen kerel 
met beide armen om den hals viel! en een 
oogenblik later was zij daar weer, nu in de 
handen klappende van blijdschap, terwijl ze 
hem door de kleine deur van haar kleine hut 
heenduwde om naar den kleine te kijken, die 
daar rustig en wel lag te slapen! 

We gingen naar een groot logement, het 
Planters' House genaamd, gebouwd in den trant 
van een Engelsch hospitaal ; met langegangen 
en kale muren, en lantaiens boven de kamer- 
deuren voor den vrijen omloop der lucht. 
Dit logement was druk bezocht, en toen wij 
de straat in kwamen rijden, zagen we zooveel 
licht uit de benedenramen glinsteren, alsof het 
ter eere van de een of andere festiviteit geillu- 
mineerd was. Het is een voortreffelijk huis, 
en de eigenaars zijn volkomen op de hoogte 
van al wat het gemak der bezoekers maar 
eenigermate kan verhoogen. Zoo dineerde ik 
eens met mijn vrouw alleen op onze kamer, 
en telde toch niet minder dan veertien schotels. 

In het oude Fransche gedeelte der stad zijn 
de straten hoekig en nauw ; maar enkele huizen 
zijn allerkeurigst en schilderachtig, gebouwd als 
ze zijn van hout, met schuins afloopende bal- 
kons voor de ramen, die men langs een trap of 
liever ladder van de straat af bereikt. Ook 
zijnindezewijkvreemdsoortigescheerwinkeltjes 
en kroegen; en massa bouwvallige huizingen 
met draairamen, zooals men die in Vlaan- 



deren' aantreft. Sommige van deze ouder- 
wetsche woningen, met spits toeloopende vlie- 
ringramen in 't dak, zien er min of meer op 
zijn Fransch uit en schijnen, daar ze stokoud 
zijn, hun hoofden op zij te houden, alsof ze 
bij de aanschouwing van al die Amerikaan- 
sche verbeteringen gezichten trokken van ver- 
bazing. 

Ik zal wel niet opzettelijk behoeven te ver- 
melden, dat deze verbeteringen uit kaaien en 
magazijnen, en nieuwe gebouwen in alle rich,- 
tingen bestaan, alsmede uit tal van plannen- 
die nog in „wording" zijn. Niettemin, ver- 
scheiden goede huizen, breede straten en win- 
kels met marmeren voorpuien zijn reeds zoo 
ver af, dat men ze voltooid kan noemen, en 
het ]aat zich buitendien wel aanzien, dat de 
stad binnen weinig jaren aanmerkelijk verfraaid 
zal worden, ofschoon zij het, wat sierlijkheid 
of schoonheid betreft, wel nooit van Cincin- 
nati zal winnen. 

De Roomsch-Katholieke godsdienst, die hier 
door de vroegste Fransche kolonisten is inge- 
voerd, heeft sterk de overhand. Zoo telt men 
onder de openbare instellingen een Jezu'ieten- 
college; een klooster voor de „Zusters van 't 
Heilige Hart" en een groote kapel, die, bij ? t 
college behoorende, tijdens mijn bezoek in 
aanbouw was en den tweeden December dezes 
jaars ingewijd zou worden. De architect van 
dit gebouw is een van de eerwaarde vaders 
der school, en onder zijn opzicht alleen wor- 
den de werken voortgezet. Het orgel komt 
uit Belgie. 

Behalve , deze inrichtingen is er een Roomsch- 
Katholieke hoofdkerk, gewijd aan denH. Fran- 
ciscus Xaverius; een gasthuis gesticht door de 
weldadigheid van een overleden resident, die 
een lid der kerk was. Van hier stuurt ze ook 
zendelingen uit naar de Indiaansche stammen, 

Evenals in de meeste andere deelen van 
A m e r i k a wordt de kerk der Unitariers op 
deze plaats vertegenwoordigt door een hoogst 
achtingswaardig en voortreffelijk heer. De armen 
hebben wel reden om haar in gedachtenis te 
houden en te zegenen; want zij begunstigt hen 
en bevordert de zaak der zedelyke opvoeding 
zonder sectarische of zelfzuchtige oogmerken. 
Kortom, deze kerk is achtbaar in al haar daden, 
welwillend tegenover andersdenkenden en mild- 
dadig zonder de minste bekrompenheid. 

Er zijn in deze stad al drie vrije scholen 
opgericht en in voile werking. Een vierde is 
in aanbouw en zal spoedig geopend worden. 

Niemand zal ooit toegeven, dat de plaats 
zijner inwoning ongezond is (tenzij hij zever- 
late), en daarom zal ik ? t stellig wel aan den 
stok krijgen met de inwoners van St. Louis, 
door namelijk in twijfel te trekken of haarkli- 



96 



SCHETSEN UIT AMERIKA. 



maat wel zoo erg gezondis, en een vermoeden 
te opperen dat hier 's zomers en in den herfst 
nogal koortsen moeten heerschen. Laat mij er 
slechts dit bijvoegen, dat haar klimaat zeer heet, 
en de stad omringd is van groote rivieren en 
uitgestrekte streken ongedraineerd moerassig 
land ; dan moge de lezer dienaangaande zijn 
eigen gevoelen opmaken. 

Daar ik er sterk naar verlangde, een zooge- 
naamde Prairie te zien voor en aleer ik van 't 
verste punt mijner zwerftochten terugkeerde, 
en eenige heeren der stad, door gastvryheid 
gedreven, dezelfde begeerte hadden om aan dit 
mijn verlangen te voldoen, werd er een dag 
bepaald waarop wij voor mijn vertrek eentochtje 
zouden doen, naar de Looking-Glass x ) 
P r a i r i e, die ongeveer dertig mijlen van de stad 
afligt.Nu zullen my n lezers er waarschijnlijk niets 
tegen hebben, eens te weten, wat zoo'n Zigeuners- 
tocht op zoo'n afstand van huis wel inheeft, 
en onder wat voor soort van voorwerpen men 
zich daar beweegt. Welaan dan, in een vol- 
gend hoofdstuk hoop ik hun weetgierigheid te 
bevredigen. 



DERTIENDE HOOFDSTUK. 
NAAR DE PRAIRIE. 

EEN UITSTAPJE NAAR DE LOOKING-GLASS 
PRAIRIE, HEEN EN TERUG. 

Laat mij beginnen met voorop te zetten, dat 
Amerikanen net woord prairie op verschillende 
wijzen uitspreken, by voorbeeld als p a r a a e r, 
parearer en paroarer. De laatste wijze 
van uitspraak is misschien het meest in zwang. 

Wij waren met ons veertienen, en alien jonge 
mannen. Nu, het is een zonderlinge, ofschoon 
zeer natuurlijke kenmerkende trek in de gezel- 
schappen die deze afgelegen nederzettingen 
bezoeken, dat ze voornamelijk uit personen 
bestaan in den bloei des levens, die voor geen 
kleintje vervaard zijn, en dat er maar bitter 
weinig grijze hoofden onder door loopen. Dames 
waren er niet bij. Geen wonder, want het 
uitstapje was nogal vermoeiend en 's mor- 
gens met klokkeslag van vijven zouden we op 
marsch gaan. 

Ik werd om vier uur geroepen, om er zeker 
van te wezen, dat niemand op mij behoefdete 
wachten, en nadat ik wat brood en melk ge- 
bruikt had voor mijn ontbijt, gooide ik het 
raam open en keek in de straat, denkende dat 
ik het.geheele gezelsohap druk indeweerzou 



1) Lookin g-G- lass- Spiegel. 



zien met het maken van aanstalten voor onzen 
tocht Maar daar alles doodstil was en de 
straat er even somber uitzag als dit gewoonlp 
elders om vijf uur in den morgen het geval 
is, begreep ik dat het maar geraden zou zijn, 
weer naar bed te gaan, wat ik dan ook deed. 

Om zeven uur werd ik weer wakker, en toen 
was ons gezelschap bijeen, rondom een licht 
rijtuigje met een kolossale wagenas; zoo iets 
op wielen als een speelwagentje ; eeh dubbelen 
phaeton van groote antiquiteit en bovenaard- 
schen bouw ; een sjees met een groot gat in 'r 
rug en een gebroken hoofd, en een soort van 
postiljon die te paard zat, en vooraan zou gaan. 
Ik ging met drie tochtgenooten in 't eerste rij- 
tuig zitten ; de overigen zochten een goed onder- 
komen in de andere rijtuigen; twee groote 
manden werden aan 't lichtste rij tuig vastge- 
maakt; twee groote kruiken in teenen kokers, 
waarvan de technische naam bij ons demi- 
johns is, werden aan de „1 e a s t rowdy" l ) 
uit het gezelschap ter bewaring toevertrouwd ; 
en zoo ging de optocht naar de veerboot, 
waar, zooals de gewoonte in deze streken mee- 
brengt, menschen, paarden, wagens en alles mee 
overgezet zou worden. 

Goed en wel kwamen we over deze rivier, en 
monsterden elkaar weer voor een kleine houten 
kast op wielen, die geheel schuinsineenmoe- 
ras stond met ^mee^terkleerenmaker" in zeer 
groote letters boven de deur geschilderd. Nadat 
we onze marschorde en den weg, dien we in 
zouden slaan vastgesteld hadden, zetten we ons 
andermaal in beweging en begonnen met een 
slecht ter naam staanden zwarten hollen weg 
in te slaan, die men hier, minder krachtig, den 
Amerikaanschen Bodem noemt. 

Den vorigen dag was 't — ik zal niet zeg- 
gen heet geweest, want zelfs dit woord zou te 
zwak zijn, om den lezer een denkbeeld te ge- 
ven van de temperatuur. De stad had als 't 
ware in een lichtelaaien gloed gestaan. Maar 
's avonds was het beginnen te regenen dat het 
goot, en den geheelen nacht was 't zonder 
ophouden door blijven regenen. Wij hadden 
een span stevige paarden, doch legden niettemin 
maar een beetje meer dan een paar mijlen per 
uur af, doormen onafgebroken poel van zwarte 
modder en water, zonder eenig andere afwis- 
seling dan dat het hier wat dieper was dan 
daar. Zoo zakten we 'r nu eens tot half over de 
wielen in, dan tot over de as, en straks bijna 
tot aan deportierraampjes. Overal weergalmde 
de lucht van 't luidegekwaak derkikvorschen, 
die hier het rijk alleen schenen te hebben in 
vereeniging met de varkens (een gemeen, lee- 
lijk ras, dat er zoo ongezond uitzag als was 
het zoo regelrecht uit deze streek opgegroeid). 



1) De minste druktemakers. 



NAAR DE PBAIRIE. 



97 



Hier en daar reden we een blokhut voorbij ; 
maar de armzalige hutten stonden ver van 
elkaar af; want ofschoon de grond te dezer 
plaatse zeer ryk is, kunnen er maar weinigen 
in . zoo'n doodelijke atmosfeer leven. Aan ie- 
deren kant van den weg, als hij dien naam 
nog verdient, bevond zich het dikke ,,kreupel- 
hout," en overal zag men stilstaand, slymerig, 
stinkend, smerig water. 

Daar J t hier de gewoonte is, een paard een 
zekere hoeveelheid koud water te geven, telkens 
als het zoo hect is dat het schuimt, maakten 



De reiziger was een oud man met een grij- 
zen stekehgen baard van twee duim, een ruigen 
knevel van dezelfde kleur, en verbazend groote 
wenkbrauwen, die zijn lodderige, half beschon- 
ken oogen bijna geheel en al overschaduwden, 
toen hij zich beurtelings op zijn teenen en hie- 
len in evenwicht houdende, ons met de armen 
over elkaar stond aan te gapen. Zoodra een 
uit ons gezelschap hem aansprak, kwam hij 
nader, krabde aan zijn kin (iets wat onder zijn 
vereelte hand een geluid maakte alsof iemand, 
die spijkers onder de zolen zijner schoenen 




VOOREEESX NOG K1ET, m'nHEER, VOOEEERST NOG NXET. (Biz. 99). 



we met dat doel halt voor een blokherberg 
in 't bosch, die ver van eenige andere woning 
af stond. Ze bestond uit 6en vertrek, natuur- 
lijk kaal van dak en kaal van muren, met een 
zolder er boven. De dienstdoende kellner was 
een zwartachtige jonge neger, in een gedrukt 
katoenen hemd ; dat wel iets weghad van een 
beddeken ? en met een opgelapte broek aan. 
Behalve deze sinjeur waren er nog een paar 
jonge knapen, die, bijna naakt, bij den put 
lagen te luieren; en zij, en hy 7 en.de reiziger 
in de herberg, kwamen te voorschijn om ons 
op te nemen. 



heeft zitten, over nieuw kiezelzand loopt), en 
zei dat van hij Delaware was. Vervolgens 
wees hij naar een der moerassen, waar de 
geknotte boomen het dichtst naast elkaar ston- 
den, en zei dat hij daar ginds onlangs een 
boerderij gekocht had. Nog vertelde hi] ons, 
dat hij naar St. Louis ging om zijn familie 
te halen die hij achtergelaten had ; maar hij scheen 
niet veel haast te hebben, om dit karweitje 
achter den rug te krijgen, want toen we wegre- 
den, ging hy op zijn gewone slungelachtige 
wyze de hut weer in, en scheen wel van zins 
om daar tabernakelen te bouwen tot zijn laatste 



Dickens. Schetsen uit Amerika en tafereelen uit ltalie\ 



L 



98 



SCHETSEN UIT AMERIKA. 



cent op was. Natuurlijk was hij een groot 
staatkundige en ontvouwde aan een uit ons 
gezelschap nogal wijdloopig zijn gevoelens; 
maar ik herinner me alleen, dat hij met twee 
uitroepen concludeerde, waarvan de eene was : 
Iemand voor altijd! en de andere: Weg met 
ieder anderl lets wat in geenen deelebewijst, 
dat de man de zaken niet goed inzag. 

Toen de paarden tot bijna tweemaal hun 
natuurlijken omvang gezwollen waren (men 
schijnt hier van 't denkbeeld uit te gaan, dat 
zoo ; n soort van opgeblazenheid hun onder 't 
loopen goeddoet) gingen we weer verder, door 
modder en vocht, en vurige hitte, en struiken 
en heesters, altijd geaccompagneerd door de 
muziek der kikkers en der zwijnen, en dat 
hield zoo aan tot bij den middag, toen we halt 
maakten op een plaats Belleville genaamd. 
Belleville was een kleine verzamelplaats 
van houten huizen, die in 't hartje van 'tkreu- 
pelhout en 't moeras als bfteengehutseld waren. 
Verscheidene daarvan hadden opzienbarend licht- 
rood en geel geschilderde deuren; want de 
plaats, moet men weten, was onlangs bezocht 
door een reizenden schilder, die, zooals men 
mij vertelde, „op die manier aan denkostzag 
tekomen." Het gerechtsbof hield juist een zit- 
ting en was op dat oogenblik bezig met het 
verhooren van eenige misdadigers, die paarden 
moesten gestolen hebben : allerwaarschijnlijkst 
zou 't slecht met hen afloopen, want daar 
levende have van allerlei soort uit den aard 
der zaak nogal gevaar loopt in de bosschen, 
zoo is ze bij de gemeente eigenlijk nog meer 
in tel dan 't leven van een mensch, weshalve 
de jury gewoonlijk iedereen, die van vee-dief- 
stal beticht wordt, schuldig verklaart, onver- 
schillig of hij 't is al dan niet. 

De paarden van den rechter en de getuigen 
waren aan tijdelijke ruiven vastgemaakt, die 
maar Jicht en dicht op den weg waren neerge- 
zet (onder dat woordje „weg" heeft men een 
pad door 't bosch heen te verstaan, waar men 
bijna tot aan de knieen in de modder en 't 
slik zakte). 

Er was hier ook een logement, dat evenals 
alle hotels in Amerika, een groote eetzaal 
had waar open tafel werd gehouden. Die zaal 
was een armzalige schuur voor het huis, laag 
van verdieping en half koeienstal, half keuken, 
met een gemeen bruin tafelkleed van zeildoek, 
en aan den muur vastgemaakte tinnen armbla- 
kers ; waar men bij 't avondeten de kaarsen in 
stak. Onze postiljon of koetsier of hoe men 
hem noemen wil, was vooruitgegaan, om kof- 
fie en wat „eten* te bestellen, en ze waren er 
nu bijna al klaar mee. Hij had „tarwebrood 
en k u i k e n-f i x i n g" besteld, want daar hield 
hij meer van dan van „witbrood en zoo'n 
alledaagschen kost." Met dit laatste bedoelt 
men hier alleen varkensvleesch en spek, terwijl 



men onder kuik en-fixings geroosterdeham, 
saucijsjes, kalfslapjes, ossenlapjes en andere 
soortgelijke vleeschspijzen verstaat, waar men 
van veronderstellen kan, dat ze (dit woord in 
een nogal ruimen, dichterlijken zin opgevat) 
een kuiken behoorlijk in de verteringsorganen 
van een dame of heer zullen „fix* (bevestigen.) 

Aan een der deurposten van ditlogement of 
liever herberg was een blikken plaatje, waar 
met vergulde letters „Dokter Crocus" op te 
lezen stond, en op een vel papier, dat bezij- 
den dit plaatje aangeplakt was, las men een ge- 
schreven bericht dat Dr. Crocus. ten genoegen 
van het Belleviller publiek, tegen betaling van 
zoo en zooveel per hoofd, dienavond eenlezing 
zou houden over de Phrenologie of Schedelleer. 

Terwijl de „k u i k e n- f i x i n g s" klaarge- 
maakt werden, ging ik de trap op, en kwam 
toevallig de kamer van den dokter voorbij. 
Daar nu de deur wagenwijd openstond/ en de 
kamer leeg was trok ik mijn stoute schoenen 
aan en gluurde er eventjes in. 

Het was een kaal, ongemeubileerd, ongezel- 
lig vertrek, met een portret zonder lijst dat 
aan 't hoofdeinde van 't ledikant hing, en, naar 
ik gis, den dokter moet verbeeld hebben, want 
het voorhoofd was phrenologisch volkomen 
ontwikkeld, iets waar de kunstenaarkennelijk 
nogal werk van gemaakt had, om goed uit 
te doen komen. Over het ledikant zelf lag.een 
beddesprei, als men een oude lappedeken met 
dien naam mag bestempelen. Geen karpet op 
den vloer, geen gordijnen voor de ramen. Er 
was een vochtige stookplaats zonder iets dat 
naar een kachel zweemde, vol houtskool; een 
stoel, en een zeer klein tafeltje, op welk laatst- 
genoemd meubelstuk dokters bibliotheek, be- 
staande uit een half dozijn smerige oude boe- 
ken, zoo lag uitgespreid, dat het nogal ver- 
tooning moest maken. 

Nu zag deze kamer er zeker zoodanig uit, 
dat men 't voor 't laatste vertrek ter wereld 
zou gehouden hebben, waar u of mij iets goeds 
uit ten deel kon vallen. Maar, gelijk ik gezegd 
heb, de deur stond uitnoodigend open en hield 
in verband met den stoel, het portret, d&tafel 
en de boeken als 't ware deze toespraak: 
„komt maar binnen, heeren, komt maar bin- 
nen! Weest toch niet ziek, heeren, als ge wel 
kunt worden in een ommezien. Dokter Crocus 
is hier, heeren, de beroemde dokter Crocus! 
Dokter Crocus heeft deze heele reis afgelegd, 
om u te genezen, heeren. Hebt gij niet gehoord 
van Dokter Crocus, dan is 'tuwschuld, heeren, 
die zoo'n klein beetje buiten de wereld woont, 
maar dokter Crocus' schuld is 't niet. Komt 
maar binnen, heeren, komt maar binnen!" 

Toen ik de trap weer afliep, kwam ik, in 
de gang beneden, dokter Crocus zelf tegen. 
Een massa menschen was uit het Gerechtshof 
saamgevloeid, en een stem uit haar midden 



NAAR DE PRAIRIE. 



99 



riep den herbergier toe: „Kolonel! stel dok- 
der Crocus toch 'reis voor." 

„De heer Dickens," zegt de kolonel. „Doc- 
ter Crocus." 

Waarop dokter Crocus, die een groote, 
knappe Schot is, maar om de waarheid te 
zeggen wat al te forsch entekrijgsmansachtig 
voor een beoefenaar van de vreedzame genees- 
kunst, met zijn rechterarm en zijn borst zoo 
ver mogelijk vooruit, op eens uit het oploopje 
voor den dag komt en zegt: 

„Uw landsman, m'nheer!" 

Waarop Dokter Crocus en ik elkaar de hand 
geven, en dokter Crocus een gezicht trekt alsof 
ik in geenen deele aan zijn verwachting be- 
antwoordde. Nu moet ik dan ook zeggen, dat 
ik met een linnen kiel en een grooten strooien 
hoed met een groen lint, en geen handschoe- 
nen aan, en mijn gezicht en neusrijkelijk ver- 
sierd met de steken van muskieten en de beten 
van wandluizen, er zoo uitzag, dat het niet 
te verwonderen was, dat ik daaraan niet be- 
antwoordde. 

„Is u al lang hier, m'nheer?" zeg ik. (Ik 
diende toch iets te zeggen.) 

„Een maand of vier, m'nheer," zegt de 
dokter. 

„Is-u van plan om gauw weer naar 't oude 
vaderland terug te keeren, m'nheer?" zeg ik. 

Een woordelijk antwoord geeft dokter Cro- 
cus op die vraag niet, maar zoo'nsmeekenden 
blik krijg ik van hem, een blik die zooduide- 
lijk zegt: „Och toe, wees zoo goed en vraag 
me dat asjeblieft 'n beetje luider!" dat ik mijn 
vraag herhaal. 

„Of ik van plan ben gauw weer naar 't 
oude vaderland terug te keeren, m'nheer I" her- 
haalt de dokter. 

„Ja, naar 't oude vaderland, m'nheer," her- 
haal ik weer op mijn beurt. 

Dokter Crocus kijkt in de rondte om te zien, 
wat voor indruk deze woorden op de menigte 
om hem heen teweegbrengen, wrijftinzijnhan- 
den en zegt zeer luid: 

„Vooreerst nog niet, m'nheer, vooreerstnog 
niet. Op zoo iets zal u me niet betrappen. 
Daartoe hou ik 'n beetje te veel van vrijheid, 
m'nheer. Ha! ha! 't Is zoo gemakkelijk niet, 
m'nheer, zich los te scheuren van een vrij land 
zooals 'dit. Ha! ha! Neen! neen! Ha*! ha! 
Niets van dat al, of je moet tegen wil en dank 
verplicht zijn, dat te doen, m'nheer. Neen, 
neen !" 

Als dokter Crocus deze laatste woorden zegt, 
schudt hij veelbeteekenend zijn hoofd enlacht 
opnieiiw. Verscheidene der omstanders schudden 
evenals de dokter, ^met hun hoofden en lachen 
ook,"en kyken elkaar aan alsof ze"wilden zeggen: 
„Die Crocus is toch 'n vroolijke vent, 'n opper- 
beste kerel!" en, of ik moet me al danigver- 
gissen, dien avond gingen er heel veel de lezing 



bijwonen, die, zoo oud als ze waren, nog 
nooit om dokter Crocus of phrenologie gedacht 
hadden. 

Yan Belleville zetten we door dezelfde 
soort van woestenij, en, zonder dat het een 
enkel oogenblik ophield, bestendig geaccom- 
pagneerd door dezelfde kikkermuziek, onzen 
tocht voort, totdat we om drie uur na den 
middag nog eens halt maakten aan een dorp 
Lib an on geheeten, om de paarden weer op 
te blazen en ze buitendien een beetje koorn te 
geven wat ze hoog noodig hadden. Gedurende 
deze plechtigheid kuierden wij het dorp in, 
waar ik een kant en klaargemaakt woonhuis 
tegenkwam, dat, door een stuk of twintig ossen 
voortgetrokken, den heuvel af kwam draven. 

Het logement was hier zoo zindelijk en goed, 
dat de bestuurders van den tocht besloten, er 
op de terugreis weer aan te gaan en er zoo 
mogelijk den nacht door te brengen. Dit een- 
maal vastgesteld, en de paarden goed verfrischt, 
rukten 'we weer op, en kwamen met zons-onder- 
gang op de Prairie aan. 

Waar 't vandaan kwam zouikmoeilijkkun- 
nen zeggen — ofschoon 't mogelijk was, dat 
het hier vandaan kwam, dat ik er zooveel van 
gehoord en gelezen had — maar dit weet ik 
wel, dat ik mij nu teleurgesteld gevoelde. 
Daar lag dan, den kant uit naar de onder- 
gaande zon, een uitgestrekte vlakte voor mij, 
die door niets werd afgebroken dan door een 
dunne lijn van boomen, die zich in 't verschiet 
ternauwernood als een streep voordeed, totdat 
die streep, om zoo te zeggen, den gloeienden 
hemel ontmoette, waar ze zich in scheen te 
dompelen, zich vermengende met zijn rijke 
kleuren, vooral met zijn overheerlijk azuur. 
Daar lag ze, de vlakte, aan een stille zee of 
meer zonder water gelijk, bijaldien men zoo'n 
vergelijking mag maken, — daar lag ze, ter- 
wijl de avondschemering allengs haar sluier er 
overheen trok: hier en daar trippelde een 
vogeltje, overigens was alles om ons heen even 
eenzaam en stil. Maar het gras stond er nog 
niet hoog ; er waren kale zwarte plekken op 
den grond, en de weinige wilde bloemen, die 
het oog kon zien, zagen er armzalig uit. Hoe 
groot de schilderij ook was, juist dat vlakke 
en uitgestrekte, dat hoegenaamdgeenstof aan- 
bood voor de verbeelding, het deed de belang- 
stelling niet weinig verflauwen. Ik voor mij 
voelde dan ook weinig van dien geest van vrij- 
heid en blijheid, dien een Schotsche hei inboe- 
zemt, ja zelfs onze Engelsche duinen opwekken. 
Het was hier eenzaam en woest, maar neer- 
drukkend door zijn kale eentonigheid. Ik voelde 
dat ik bjj 't doortrekken der Prairien mij nooit 
zoo met het tooneel om me heen inlaten kon, 
dat ik al het andere zou vergeten, wat ik 
instinctmatig zou doen als ik daar een heibe- 
woner aan mijn voet mocht zien of een als in 



Mm 



100 



SCHETSEN UIT AMERIKA. 



ijzeren banden geklonken kust: maar dat ik 
dikwijls turen zou naar de afgelegen en telkens 
wijkende lijn van den gezichteinder, en daarbij 
den wensch zou ontboezemen dat ik zoo 
ver was ze achter den rug had. Wei is 't 
geen tooneel om vergeten te worden, maar 
bezwaarlijk zou men 't onder die tooneelen 
kunnen rekenen, waar men naderhand met 
plezier om denkt of die men nog eens weerom 
verlangt te zien. Zoo komt het mij althans 
voor na al wat ik daarvan gezien heb. 

Ter wille van 't water dat wij er vonden, 
kampeerden we in de nabijheid van een een- 
zaam blokhuis, en gebruikten ons middagmaal 
op de vlakte. In de manden hadden wij gebra- 
den gevogelte, buffeltong (een uitgezochte lek- 
kernij tusschen twee haakjes), ham/ brood, 
kaas'en boter; beschuit, champagne en sherry; 
citroenen en suiker voor punch; eneenmassa 
ruw ijs. Het maal was kostelijk, en zij, die er 
ons op trakteerden, kruidden het ten overvloede 
door vriendelijkheid en opgeruimdheid. Menig- 
maal heb ik me sinds dien tijd dat vroolijke 
partijtje voor den geest geroepen, en al kom 
ik later weer met vrienden van ouder dagtee- 
kening aan den gezelligen disch bijeen, mijn 
goede 7 beste reismakkers in de Prairie zal ik 
toch niet gemakkelijk vergeten. 

Dien avond naar 't dorp L i b a no n terug- 
keerende stapten wij aan de kleine herberg af, 
waar we dien middag halt gemaakt hadden. 
Wat zindelijkheid en gemak betreft, had het 
de vergelijking door kunnen staanmet elk min 
of meer welvarend dorpsbierhuis in E n g e- : 
1 and. 

Den volgenden morgen stond ik om vijf uur 
op, en ging toen het dorp eens in; geen een 
huis kwam ik dien dag in mijn zwerftocht tegen, 
misschien was 't daartoe nog te vroeg. Vervol- 
gens amuseerde ik me, door in een soort van 
boeren-erf achter de kroeg eens rond te dren- 
telen, dat er nogal vreemd uitzag. Verbeeld 
u een stuk of wat ruwe loodsen die stallen 
moesten heeten ; een ruwe zuilengang, ge- 
bouwd om 's zomers een koele plaats tot ver- 
frissching te hebben ; een diepen put ; een groote 
hoogte van aarde waar men 's winters groenten 
in kon bewaren; een duiventil, waarvan de 
kleine openingen, gelijk met alle duivenhokken 
het geval is, veel te klein schenen te wezen 
om er de vette vogels met hun opgezwollen 
kroppen, die er deftig en wel omheen stapten. 
behoorlijk door te laten, ofschoon ze zeker 
nooit zoo erg hun best deden om er door te 
komen als toen. Na mijn nieuwsgierigheid op 
dit punt te hebben bevredigd, nam ik een 
kijkje in de twee spreekkamers ; die versierd 
waren met gekleurde prenten van Washington, 
en President Madison, en van een jonge dame 
met een blank gezicht (dat nogal bespikkeld 
was van de vliegen), die haar gouden halsket- 



ting ter bewondering van den aanschouwer ten 
toon spreidde en alien die haar bewonderden 
meedeelde datzy Juistzeventien" was, ofschoon 
ik haar voor ouder aangezien had. In 't beste 
vertrek hingen twee portretten in olieverf, den 
herbergier en zijn jeugdigen zoon voorstellende, 
die er beide zoo stout uitzagen als leeuwen 
en je met zoo'n deftigheid aankeken, dat de 
duurste prijs ; die er voor betaald was geworden, 
nog goedkoop zou mogen heeten. Ik geloof, 
dat ze door denzelfden kunstenaar geschilderd 
waren, die de deuren in B e 1 1 e v i 1 1 e zoo mooi 
met rood en goud belegd had, want onmid- 
dellijk scheen ik diens verheven stijl te her- 
kennen. 

Na 't ontbijt braken wy op, om langs een 
anderen weg dan wij gister ingeslagen hadden, 
terug te keeren, en daar we om tien uur een 
kampvanDuitschelandverhuizerstegenkwamen 
die hun goederen op wagens meevoerden en 
een lekker vuur gemaakt hadden dat zij juist 
bezig waren te verlaten, zoo maakten we daar 
halt, om ons wat te verkwikken. En welkom, 
uiterst welkom was ons dat vuur, want al was 
't gister heet geweest, vandaagwas 'tergkoud 
en waaide er een scherpe wind. Toen we daar 
langs reden, zagen we in de verte nog zoo'n 
oude Indiaansche begraafplaats, de Monniken- 
hoogte geheeten, ter gedachtenis aan een ver- 
eeniging van dwepers van de orde van La 
Trappe, die, toen er duizenden mijlen in den 
omtrek geen enkel kolonist gevonden werd, 
verscheidene jaren geleden daar een eenzaam 
klooster hadden gesticht, en alien door het ver- 
derfelijk klimaat weggesleept waren, welk nood- 
lottig ongeval misschien maar weinig verstan- 
dige lui als een ernstig verlies voor de maat- 
schappij zullen beschouwen. 

De tocht, dien we dien dag aflegden, bood 
dezelfde verschijnselen aan als de tocht van den 
vorigen. Daar was 't moeras, het kreupelhout. 
het eeuwigdurend gekwaak van kikvorschen, 
de plantengroei en de ongezonde dampen die 
uit den grond opstegen. Hier en daar, en nog- 
al menigvuldig ook, kwamen we een gebro- 
ken wagen tegen, die vol was van 't goed 
van den een of anderen nieuwen kolonist 
Het was een naar, een allernaarst gezicht, zoo'n 
wagen diep in de modder te zien steken; de 
as gebroken ; een wiel er naast liggend ; de 
man mijlen ver gegaan om hulp te halen ; 
de vrouw als een beeld van schier wanho- 
pig geduld, met een zuigeling aan haar borst 
te midden harer zwervende huisgoden zittende ; 
terwijl het span ossen droevig in 't slik neder- 
ligt en zulke dampwolken uit bek en neusgaten 
blaast, dat al de natte mist en nevel in de 
rondte rechtstreeks van hen afkomstig scheen 
te wezen. 

Behoorlijk op zijn tijd kwamen we nog eens 
voor de woning van den meester kleerenmaker 



NAAR DE WATERVALLEN VAN DEN NIAGARA. 



101 



bijeen, en staken nadat we gemonsterd war^n, 
per veerboot naar de stad over. Onderweg 
kwamen we een plek voorbij, het Bloedige 
Ei 1 a n d genaamd, de strijdplaats van St. Louis, 
en onder die benanring aangeduid ter eere 
van den laatsten noodlottigen strijd die daar, 
borst tegen borst, met pistolen werd gestreden. 
Maar de strijders vielen dood ter aarde; en 'tis 
heel wel mogelijk, dat enkele verstandige lui 
van hen zullen denken wat ze van die som- 
bere bent van in hun hersens geprikte Klui- 
zenaars gedacht hebben, dit namelijk, dat ook 
hun dood geen groot verlies was voor de maat- 
schappij. 



VEERTIENDE HOOFDSTUK. 

NAAR DE WATERVALLEN VAN 
DEN NIAGARA. 

TERUGKEER NAAR CINCINNATI. EEN BIT PER 
DILIGENCE VAN DIE STAD NAAR COLUM- 
BUS EN VAN DAAR NAAR SANDUSKY. 
ZOO; OVER 'T MEER ERIE, NAAR 
DE WATERVALLEN VAN 
DEN NIAGARA. 

Daar ik graag door de binnenlanden van 
den staat Ohio wou reizen en, zooals de geijkte 
uitdrukking in die strekenluidt: „strike the 
lakes" *) bij een klein stadje, Sandusky 
geheeten, waar die route ons naar toe brengen 
zou op onzen weg naar Niagara, zoo dien- 
den we langs denzelfden weg, dien we op waren 
gegaan, van St. Louis terug te keeren, en 
onzen eersten tocht weer te hervatten totaan 
Cincinnati. 

Het was een mooie dag toen we van St. 
Louis afscheid zouden nemen, en aangezien 
nu de stoomboot, die, ik weet niet hoe vroeg 
in den morgen af zou varen, voor de derde 
of vierde maal haar vertrek tot na den middag 
uitstelde, reden we naar een oud Fransch dorp 
aan de rivier, waarvan de eigenlijke naam Ca- 
rondelet, doch de spotnaam Vide Poche 
(Leege Zak) was, en spraken af dat de packet 
ons daar af zou wachten. 

De plaats bestond uit een stuk of wat arme 
hutten en twee of drie herbergen, waarvan de 
provisiekamers in dien toestand verkeerden, 
dat dit alleen den spotnaam wettigde, want in 
geen van de drie kon men iets te eten krijgen. 
Door zoo wat een halve mijl terug te gaan, 
vonden we echter ten laatste een eenzaam huis 



1) Dat wil zooveei 
do en. 



zeggen als do meren aan- 



waar men ham en koffie krijgen kon, en daar 
toefden we om de komst af te wachten van de 
boot, die we, al heel in de verte, van uit het 
lommer voor de deur waar zouden kunnen 
nemen. 

Het was een nette, doodeenvoudige dorps- 
kroeg, waar we ons middagmaal gebruikten in 
een net kamertje met een ledikant er in, dat 
opgepronkt was met een stuk of wat oude 
schilderijen, die in hun tijd waarschijnlijk dienst 
gedaan hadden in een Roomsche kapel of 
klooster. Al wat men er te eten kreeg, was 
zeer goed en werd met groote zindelijkheid 
opgedischt. Het huis werd gehouden door een 
karakteristiek oud paar, waar wij een lang ge~ 
sprek mee hadden, en dat misschien een zeer 
goed exemplaar was van dat slag van menschen 
in 't Westen. 

De herbergier was een droge, taaie, ruwe 
oude kwant (wel niet zoo heel oud, want hij 
was maar even over de zestig, naar ik denk), 
en hij had in den laatsten oorlog met E n g e- 
1 a n d bij de militie gestaan en daar allerlei din- 
gen gezien, die betrekking hebben op den 
krijgsdienst, ja, allerlei dingen.., behalve een 
veldslag; maar hij was er toch heel dicht bij 
geweest, om een veldslag bij te wonen, heel 
dicht, voegde hij er bij. Daar hij razend veel 
van verandering hield en aan dien trek geen 
weerstand had kunnen bieden, had hij zijn 
leven lang rust noch duur gehad. Vandaar dat 
hij 't niet lang op een en dezelfde plaats uit- 
gehouden, maar gedurig heen en weer gezwor- 
ven had; en nog altijd was hij zoo lustig als 
een eenloopend gezel, want was er niets dat 
hem aan huis bond (en toen hij dit zei, wees 
hij even met zijn hoed en duim naar 't raam 
van de kamer waar de oude vrouw zat, terwijl 
wij voor 't huis stonden te babbelen), dan 
maakte hij in een wip zijn geweer schoon en 
was morgenochtend op reis naar T ex as. Hij 
was een van de oude afstammelingen van Kain, 
die aan dit vasteland zoo bijzonder eigenzijn; 
een van die mannen met andere woorden, die 
van hun geboorte bestemd schijnen te wezen 
om als pioniers in de groote armee der mensch- 
heid te dienen; die jaar-in jaar-uit blijmoedig 
haar voorposten uit gaan breidem en heteene 
te-huis na 't andere achter zich laten en ten 
laatste sterven, zonder dat zij zich er 't minst 
hun hoofd over breken of het op hen volgende, 
insgelijks zwervende geslacht zich op zijn beurt 
weer duizenden mijlen zal verwijderen van hun 
graven. 

Zijn vrouw was een van lieverlede huishou- 
delijk geworden, goede, beste oude stumperd, 
met hem meegekomen „uit de koninginne-stad 
van de wereld," die, naar 't scheen, Phila- 
delphia was; maar hart had ze niet voor dit 
westersche land. Nu, daar bestond dan ook 
wel reden toe. Begrijp eens, al haar kinderen 



102 



SCHETSEN UIT AMERIKA. 



had ze hier een voor een in den vollen bloei 
hunner jaren zienstervenl Haar hart werd pijn- 
lijk aangedaan, zei ze, als ze daarom dacht; 
en als ze nu maar eens, al was 't dan ook 
maar tegenover vreemdelingen, dienaangaande 
haar hart uit kon storten op deze rampzalige 
plaats die zoo ver van haar geboortegrond af 
lag, kijk, dat schonk haar eenige verlichting, ja, 
werd haar tot een droefgeestig genot. 

Daar de hoot tegen den avond aankwam, 
zeiden we die goede, beste, oude vrouw en 
haar zwervenden man vaarwel, begaven ons 
daarop naar de naastbijgelegen aanlegplaats, en 
nu duurde het niet lang, of we waren weer aan 
boord van de Messenger, in onze oude kajuit, 
en stoomden den Mississippi op. 

Is het opvaren van deze rivier, zoo langzaam 
als het dan tegen den stroom in gaat, een ver- 
velende reis, — het afvaren met haar troebe- 
len stroom is bijna nog erger; want danheeft ' 
de boot, die twaalf of vijftien mijlen per uur 
aflegt, zich met geweld een weg te banen door 
een doolhof van drijvende blokken, die men in 
den donker dikwijls onmogelijk van te voren 
kan zien, laat staan vermijden. Den ganschen 
nacht was de bengel dan ookgeen vijf minuten 
achtereen stilj en na ieder gelui kreeg de boot 
een schok, soms twaalf schokken gauw achter 
elkaar, en van die schokken dat de lichtste 
meer dan genoeg scheen te wezen om haar 
broze kiel als pasteikorst te vergruizen. Keek 
men nu bij 't aanbreken van den dag in de 
smerige rivier, dan scheen ze te wemelenvan 
insecten, daar deze zwarte massa's op de opper- 
vlakte dreven, of, met den kop het eerst, op 
eens uit het water te voorschijn kwamen, wan- 
neer de boot, door al die hinderpalen heen- 
stoomende, een stuk of wat voor een oogenblik 
onder water duwde. Soms stopte de machine 
vrij lang, en dan bevonden zich voor de boot 
en er achter, en dicht aan alle kanten, zooveel 
van die ellendige hindernissen, dat zij er, als 
het middelpunt van een drijvend eiland, ten 
eenenmale van ingesloten, en wel genoodzaakt 
was daar te blijven, totdat ze, evenalsdonkere 
wolken zulks voor den wind doen, ergensnaar 
toe gingen en van lieverlede een doortocht 
ontsloten. 

Den volgenden morgen kwamen we echter 
weer in 't gezicht van 't afschuwelijk moeras 
Cairo genaamd. Daar stopten we, om hout in 
te nemen, en gingen naast een barge liggen, 
waarvan het hier en daar uitschietend getim- 
merde nauwelijks den boel by elkaar hield. Ze 
was aan den oever vastgemaakt, en op haar zij 
stond het woord „koffiehuis* geschilderd. Dat 
nu was, naar ik verstonderste], het drijvende 
Paradys, waar het volk een toevluchtsoord zoekt, 
als het voor een maand of twee zijn huizen 
verliest onder de afzichtelijke wateren van den 
Mississippi. Maar toen we zuidwaarts van dit 



punt afzagen, smaakten we de zelfvoldoening, 
die onuitstaanbare rivier al haar slijmerigen 
en leelijken last plotseling naar New Orleans 
te zien voortstuwen: en nadat we een gele 
streep over waren, die zich dwars door den 
stroom uitstrekte, waren we weer op den hel- 
deren Ohio, om naar ik vertrouw, nooit den 
Mississippi meer te zien, of 't moest wezen in 
onrustige droomen en nachtmerries. Hem ver- 
laten voor 't gezelschap van zijn glinsterenden 
buur, stond dan ook gelijk met den overgang 
van smart tot vreugd, of het ontwaken uit een 
verschrikkelijk visioen tot een vroolijke werke- 
lijkheid. 

Op den vierden avond kwamen we te Louis- 
ville aan, en maakten terdege van ons voor- 
treffelijk logement gebruik. Den volgenden dag 
gingen we op de Ben Franklin, een mooie 
mailboot, en bereikten kort na middernacht 
Cincinnati. Daar 't thans zoover gekomen 
was, dat het slapen op planken ons eigenlijk 
eer vermoeide dan uit deed rusten, waren we 
maar wakker gebleven, om dadelijk aan wal te 
kunnen gaan; en ons terstond een wegbanende 
door al de donkere dekken van andere booten, 
en onder doolhoven van stoommachines en 
lekke suikervaten, belandden we eindelijk op 
de straten, porden den portier wakker aan 7 t 
logement waar we vroeger gelogeerd hadden, 
en nu duurde het niet lang, of we waren 
tot onze groote blijdschap gezond en wel 
onder dak. 

Te Cincinnati bleven we maar een dag, 
en vertrokken toen naar Sandusky. Daar met 
dat uitstapje twee diligence-rittengemoeid waren, 
die, met de door my reeds aangestipte, de 
hoofdkenmerken bevatten van deze wijze van 
reizen in A m e r i k a, wil ik den lezer als onzen 
reisgenoot meenemen en mij verbindenom den 
afstand zoo gauw mogelijk af te leggen. 

De plaats onzer bestemming in eerste instan- 
ce is Columbus. Het ligt maar ongeveer 
honderd en twintig mijlen van Cincinnati, 
doch (een zeldzame zegen inderdaad!) de ge- 
heele weg is gemacadamiseerd, en de bereke- 
ning is, dat men hier zes mijlen per uur aflegt. 
's Morgens om acht uur stappen we in een 
groote diligence, waarvan de kolossale wangen 
zoo erg rood en volbloedig zijn, dat ze wel 
last schijnt te hebben van neigingtot bloedop- 
stijging naar 't hoofd. Waterzuchtig is ze zeker, 
want ze kan wel een dozijn passagiersbergen. 
Maar — hoe verwonderlijk, niet waar? dat we 
'r dit bij kunnen voegen — ze is erg glunder 
en schoon, want ze is pas nieuw, moet men 
weten, en vroolyk ratelt ze door C i n c i n- 
n a ti's straten. 

Onze weg ligt door eene mooie landstreek, 
die welig bebouwd is en een schitterend over- 
,vloedigen oogst belooft.. Soms rijden we een 
veld voorbij, waar de als borstels overeind- 



NAAR DE WATERVALLEN VAN DEN NIAGARA. 



103 



staande sterke Stengels van Indiaansch koorn 
er als zooveel wandelstokken uitzien, en soms 
een omheinden akker waar de groene tarwe 
onder een doolhof van boomstronken opspringt. 
De primitieve omheining van wormhout is alge- 
meen en staat alles behalve mooi; maar de 
boerderijen werden netjes onderhouden, en, dit 
alleen daargelaten, zou men wanen in Kent 
te reizen. 

Dikwijls blijven we stilstaan bij een herberg 
aan den landweg, om aan de paarden water te 
geven; bij zoo'n herberg is 't altijd doodstil. 
De koetsier klimt van den bok, vult zijn emmer 
en houdt dien zijn paarden voor. Het gebeurt 
bijna nooit, dat er iemand is, om hem een 
handje te helpen; zelden treft hij er zoo'n exem- 
plaar van 'n straatslijper aan; en nooit een 
stalknecht om wat gekheid mee te maken. 
Soms, wanneer we van span verwisseld zijn, 
kost het een beetje moeite, weer voort tekomen, 
en dat komt hier vandaan, dat in deze buurt 
een zonderlinge manier heerscht, om eenjong 
paard te dresseeren. Ziehier hoe dit in zijn 
werk gaat. Men vangt het, tuigt het tegen wil 
en dank, en spant het dan maar voor een dili- 
gence, zonder er verder notitie van te nemen. 
Geen wonder, dat het dan eerst met horten 
en stooten gaat; edoch, dit verbetert van lie- 
verlede, en zoo zetten we onze reis weer 
voort. 

Nu en dan gebeurt het, dat, als we pleisteren, 
om van paarden te verwisselen, een stuk of 
drie half dronken straatslijpers met hun handen 
in hun zakken aan komen drentelen. Of wel, 
men ziet ze zoo lang als ze zijn in schommel- 
stoelen liggen of tegen de vensterbankofkolon- 
nade aanleunen. Het gebeurt niet vaak, dat ze 
of ons of iemand andersietste zeggen hebben, 
maar ze zitten, of staan, of liggen daar maar 
vadsig en lui naar de koetspaarden te kijken. 
Gewoonlijk is de herbergier onder hen. Deze 
sinjeur schijnt zich echter het minst van alien 
te bemoeien met hetgeen er in zijn huis om- 
gaat. Ja, hij staat in dezelfde verhouding tot 
de kroeg, als de koetsier tot de koets en de 
passagiers; wat er ook binnen den kring zijner 
werkzaamheid voor moge vallen, och, het komt 
hem niet aan de koude kleeren, en in dat op- 
zicht laat hij Gods water maar over Gods akker 
loopen. 

Hoe dikwijls men ook van koetsier verandere, 
dit brengt niet de geringste verandering in des 
koetsiers karakter. Of ge 'r een ziet of tien, 
altijd is hij vuil, altijd knorrig, altijd stil. In- 
dian hij vatbaar mocht zijn voor eenige aan- 
doening, hetzij van zedelijken of lichamelijken 
aard, dan bezit hij een vermogen om dit te 
verbergen, dat waarlijk wonderbaar is. Zit -ge 
naast hem op den bok, nooit spreekt hij een 
woord tot u, en spreekt gij tot hem, dan ant- 
woord bij (als hij antwoordt!) met eenletter- 



grepige woorden. Niets zal hij u op den weg 
aanwijzen; trouwens hij kijkt zelden naar iets 
en heeft er al den schijn van, of hem dit alles 
te veel, ja, hij eigenlijk levenszat is. Hoe neemt 
hij nu de honneurs waar ten opzichte zijner 
koets? Dit heb ik al gezegd: hij bemoeit zich 
met zijn paarden, en daarmee uit. De koets 
volgt, omdat ze aan de paarden vastgemaakt 
is en op wielen gaat: niet omdat gij of ik er 
in zit. Soms — 't loopt dan naar 'n end van 
een langen rit — begint hij op eens een brok- 
stuk van een of ander lievelingsliedje te zin- 
gen, valsch ook, maar zijn gezicht zingt nooit 
mee: 't is alleen zijn stem, en die dikwijls nog 
niet eens. 

Altijd pruimt hij ? en altijd spuugt hij, en 
nooit getroost hij zich de moeite, om een zak- 
doek te gebruiken. Nu, waartoe zal een vrij 
schepsel zoo'n last zich op den hals halen?! 
Dat is waar ook, maar niet minder waar, dat 
de gevolgen niet uitblijven voor den passagier 
die op den bok zit, vooral als de wind naar 
zijn kant is, en dat die gevolgen alles behalve 
plezierig zijn. 

Telkens als de wagen stil blijft staan, en ge 
de stemmen kunt hooren van de passagiers 
daarbinnen; of telkens als er een der omstan- 
ders tot hen of een der hunnen het woord 
richt, of ze elkaar aanspreken, zultge een vol- 
zin gedurig en gedurig, ja oneindige keeren 
hooren inhalen. Op zich zelf is 't al een ordi- 
naire en weinig om 'tlijf hebbende volzin. 'tis 
toch noch meer noch minder dan „Ja m'n- 
heer"; maar diezelfde volzin wordt op allerlei 
omstandigheden toegepast en vult iedere pauze 
in den loop van 't gesprek. Bij voorbeeld: 

't Is een uur na den namiddag. Het tooneel is 
een plaats waar we dien dag zullen ophouden 
om te eten. De wagen rijdt tot aan de deur 
der herberg. 't Is warm weer, en er zijn 
verscheidene straatslijpers, die om en nabij de 
kroeg slenteren, en er op wachten tot de open 
tafel klaar is. Onder hen bevindt zich een kra- 
nig heer met een bruinen hoed op, die zich in 
een schommelstoel op straat heen en weer zit 
te wiegelen. 

Als de koets ophoudt, kijkt een heer met 
een stroohoed uit het portierraampje. 

Stroohoed (tot den kranigen heer in den 
schommelstoel). Ik meen, datik daar den reen- 
ter Jefferson voor me zie, niet waar? 

Bruinhoed (nog altyd wiegelend, en zeer lang- 
zaam en doodbedaard sprekende). Ja, m'nheer. 

Stroohoed. Warm weer, Reenter. 

Brtothoed. Ja, m'nheer. 

Stroohoed. Yerleden week was 't een beetje 
koud. 

Bruinhoed. Ja, m'nheer. 

Stroohoed. Ja, m'nheer. 

Een pauze. Allerernstigst kijken zeelkaar aan. 

Stroohoed. Ik ga bij me zelf na, dat u nu 



104 



SCHETSEN UIT AMERIKA. 



toch wel die zaak (van de ^Corporation 
judge") achter den rug zult hebben. 

Bruinhoed. Ja, m'nheer. 

Stroohoed. Hoe is de zaak uitgewezen, m'n- 
heer? 

Bruinhoed. De eischer is in 't ongelijk ge- 
steld geworden, m'nheer. 

Stroohoed (vragenderwijs). Ja, m'nheer? 

Bruinhoed (bevestigenderwijs). Ja, m'nheer. 

Beiden (peinzend, daar ieder naar de straat 
kijkt). Ja, m'nheer. 

Een nieuwe pauze. Alweer kijken ze elkaar 
aan, en nog ernstiger dan te voren. 

Bruinhoed. Ik gel oof, dat de wagen vandaag 
nogal wat over zijn tijd aankomt. 

Stroohoed (twijfelachtig). Ja, m'nheer. 

Bruinhoed (op zijn horloge ziende). Ja, m'n- 
heer, 't is dicht bij tweeen. 

Stroohoed (zijn wenkbrauwen met groote 
verbazing fronsend). Ja, m'nheer! 

Bruinhoed (op stelligen toon, terwij] hij 
zijn horloge weer in zijn zak steekt). Ja, m'n- 
heer. 

Al de andere passagiers van binnen (onder 
elkaar). Ja m'nheer. 

Koetsier (op een allerknorrigsten toon). Neen, 
dat 's niet waar. 

Stroohoed (tot den koetsier). Nu, ik weet 
't niet, m'nheer. We zijn die laatste vijftien 
mijlen nogal aardig opgeschoten. Dat's waar- 
heid. 

Daar de koetsier geen antwoord geeft en er 
niets van wil weten om in eenige woordenwis- 
seling te treden over een onderwerp waar zijn 
sympathie en gevoelens zelfs in de verte niets 
mee te maken hebben, zegt een andere passa- 
gier: „Ja, m'nheer," en om nu die loffelijke 
daad te erkennen, zegt de heer met den 
stroohoed op zijn beurt: „Ja, m'nheer," tot 
hem. De stroohoed vraagt dan aan den bruin- 
hoed, of de koets waar hij (de stroohoed) in zit, 
niet een nieuwe is? Waarop bruinhoed ant- 
woordt: „Ja, m'nheer." 

Stroohoed. Dat dacht ik wel. Wat 'n sterke 
vernislucht, niet waar, m'nheer? 

Bruinhoed. Ja m'nheer. 

Al de andere passagiert van binnen. Ja, 
m'nheer. 

Bruinhoed (tot het gezelschap in 't alge- 
meen). Ja, m'nheer. 

Aangezien er nu al heel wat gevergdisvan 
de spraakzaamheid van 't gezelschap, doet de 
stroohoed het portier open en stapt uit. Al de 
anderen volgen zijn voorbeeld. Kort daarna 
eten we met de logeergasten, en krijgen niets 
te drinken dan koffie en thee. Daar beidezeer 
slecht zijn en het water nog slechter is, vraag 
ik om brandewijn; maar het is een Matigheids- 
Hotel, en sterken drank kan men er noch voor 
goede woorden noch voor geld krijgen. Deze 
dwaze manier om reizigers te dwingen, dat ze 



nare dranken tegen wil en dank door hun keel- 
gat jagen, is in A m e r i k a in 't geheel niet 
ongewoon, maar nooit ontdekte ik, dat de teere 
gemoedsbezwaren van zulke brave Hendrikken 
onder de logementhoudershen aanspoorden om 
dan ook tusschen de qualiteit van 't geen men 
bij hen krijgen kan en de prijzen die er voorgeno- 
teerd worden een ongewoon fatsoenlijke even- 
redigheid in acht te nemen: integendeel, ik 
vermoedde eerder, dat zij, by wijze van schade- 
loosstelling voor de winstderving op den ver- 
koop van geestrijke dranken, slechter qualiteit 
aansmeerden voor hooger prijs. Doch wat hier- 
van ook zij, voor personen van zulke teere 
gewetens zou 't misschien het meest geraden 
zijn, om zich maar geheel en al te onthouden 
van 't kasteleinsbedrijf. 

Zoodra we gegeten hebben, stappen we in 
een ander rijtuig, dat bij de deur klaar staat 
(want onze koets is in dien tusschentijd verwis- 
seld), en gaan weer op reis. Onze weg voert 
ons door dezelfde soort van landstreek tot aan 
den avond, als wanneer we aan de stadkomen, 
waar we aanleggen om thee te drinken en te 
soupeeren; en nadat de brievenzakken aan 't 
postkantoor afgegeven zijn, rijden we door de 
gewone breede straat, met de gewone magazij- 
nen en huizen, naar 't logement waar deze 
maaltijd klaargemaakt is. In 't voorbijgaan wil 
ik nog meedeelen, dat de lakenkoopers, bij 
wijze van uithangbord, altijd een stuk rood 
laken aan hun deur hebben hangen. We komen 
dan aan 't logement aan, en aangezien hier 
velen van de open tafel gebruik plegen te 
maken, is het gezelschap nogal groot en . . . 
oudergewoonte nogal saai. Maar aan 't hoo- 
ger eind der tafel zit de vroolijke kasteleines, 
en daar vlak tegenover een eenvoudige school- 
meester uit W a 1 1 i s met zijn vrouw en kind, 
die op een speculatie, die meer beloofde dan 
ze wel gaf, hier naar toe kwam om de klassie- 
ken te onderwijzen. Zoowel in dezen meester 
en de zijnen alsin de dame, wordtruimschoots 
belang gesteld, totdat men gedaan heeft met 
eten en nu staat een ander rijtuig gereed. Door 
helder maanlicht beschenen stappen we daar 
nog eens in, en rijden door tot middernacht. 
Dan stoppen we, om alweer van koets te ver- 
anderen, en blijven zoo wat een half uur in 
een armzalig vertrek, met een besmeerde steen- 
drukplaat van Washington boven den roo- 
kerigen haard, en een kolossale kruik koud 
water op de tafel, — aan welke verfrissching 
zich de knorrige passagiers zoodanig te goed 
doen, dat ze altemaal wel trouwepatienten van 
dokter Sangrado lijken te wezen. Onder hen 
is een kleine dreumes van een jongen die pruimt 
als de grootste; en een vadsige heer die, om 
met poezie te beginnen, over alle onderwerpen 
op arithmetische en statistieke wijze spreekt; en 
die altijd op denzelfden toon spreekt, met pre- 




00 

o 



3 



Pk 

M 

m 

o 

EH 

p 

O 

w 

O 

o 

H 

F3 
H 

pq 

M 
SZS 

H 



H 
P 
P 

o 

W 

Pll 
O 

CQ 
EH 

O 
M 

P 

<3 



NAAR DE WATERVALLEN VAN DEN NIAGARA. 



105 



cies denzelfden nadruk en met een allerdeftig- 
sten ernst. Hij was zoo even uit den wagen 
gestapt en vertelde me hoe de oom van een 
zekere jonge dame, die door een zekeren kapi- 
tein met list ontvoerd en gehuwd was gewor- 
den, in deze streek woonde; en hoe deze oom 
zoo'n razende Roeland was, dat hij zich niet 
zou verwonderen of hij volgde den bewusten 
kapitein naar Engeland, „en schoot hem op 
straat dood, waar hij hem ook tegenkwam," 
iets wat ik hem zoo grif niet toe wou geven. 
Ik voelde me namelijk zoo doodmoe, dat ik 
mijn oogen nauwelijks open kon houden, en 
mi kwam 't zeker hier vandaan, dat ik op eens 
trek kreeg hem tegen te spreken, enhemdaar- 
om de opmerking maakte, dat, als die oom 
het hart in zijn lijf mocht hebben om tot zoo'n 
krassen maatregei zijn toevlucht te nemen, hij 
op een mooien morgen in de vroegte in de 
Old Bailey opgeknoopt zou worden; en dat hij 
wel zou doen, zijn testament te maken voordat 
hij vertrok, daar hij niet heel lang in En- 
geland zou wezen, of hij zou 't van noode 
hebben. 

Den ganschen nacht rijden we door. Van 
lieverlede begint de dag aan te breken, en nu 
duurt het niet lang of de eerste liefelijke stralen 
der warme zon komen ons in de schuinte be- 
schijnen. Ze wierp overigens haar licht op een 
ellendige woestenij van verzengd gras, doodsche 
boomen en armzalige hutten, een tooneel zoo 
allernaarst dat men zich met mogelijkheid niets 
ergers voor zou kunnen stellen. Ja, 't was een 
woestijn zelf in 't bosch, waarvan de planten- 
groei even dampig is en schadelijk als die 
welke men op de oppervlakte van stilstaand 
water aantreft; waar de giftige paddestoel in 
den zeldzamen voetafdruk op den drabbigen 
bodem groeit, en uit de reten in muur en zol- 
der opschiet. Afzichtelijk, niet waar? om zoo 7 n 
plek gronds zoo dicht in de nabijheid, ja, als 
't ware op den drempel eener stad tegen te 
komen! Maar wat zal ik u daarvan zeggen? 
Jaren geleden was die ellendige plek opgekocht, 
maar de eigenaar is niet op te sporen, en nu 
kan de Staat er de handen niet aan slaan. Zoo 
blijffc ze daar dan te midden eener ontgonnen 
en bebouwde streek als een stuk gronds, waar 
de vloek van de een of andere groote misdaad 
aan kleeft. 

Even voor zevenen bereikten we Golum- 
b u s en bleven daar dien dag en nacht om ons 
wat te verfrisschen. We troffen 't goed: voor- 
treffelijke apartementen toch stonden ons ten 
dienste in een zeer groot doch nog niet afge- 
bouwd hotel 7 het Neill House genaamd, die, 
rijkelyk gestoffeerd met meubelstukken van 't 
gepolijste hout van den zwarten noteboom, 
evenals kamers eener Italiaansche huizing, op 
een fraai portico en steenen veranda uitkwa- 



men. De stad is zindelijk en aardig, en is na- 
tuurlijk „op weg" om hoe langer hoe meer 
uitgebreid te worden. Ze is de zetel van de 
Wetgevende Vergadering van Ohio en maakt 
bijgevolg aanspraak op eenig aanzien en ge- 
wicht. 

*Daar er langs den weg, dien wij wenschten 
te volgen, den volgenden dag geen diligence 
afreed, zoo huurde ik tot billijken prijs een 
„ extra" om ons naar Tiffin te brengen, een 
klein stadje van waar een spoor loopt naar 
Sandusky. Dit zoogenaamde extra was een 
gewone diligence met vier paarden, zooals ik 
die reeds beschreven heb ; een rijtuig dat ge- 
durig van paarden en koetsiers veranderde, 
maar voor deze reis uitsluitend ter onzer be- 
schikking bleef. Ten einde ons er van te ver- 
zekeren, dat we aan alle pleisterplaatsen paar- 
den zouden krijgen en geen overlast zouden 
hebben van vreemdelingen, stuurden de eige- 
naars een agent op den bok mee, die ons 
den heelen weg over gezelschap zou houden; 
en onder dat geleide nu, en buitendien een 
sluitmand vol geurige koude vleeschspijzen, 
vruchten en wijn meenemende, reden we den 
volgenden morgen om halfzeven we]gemoed 
af, ook niet weinig in onzen schik dat we 
onder ons waren, en met de ernstigste voorne- 
mens dat we ons zelfs door de ruwste teleur- 
stellingen der reis niet uit ons humeur zouden 
laten brengen. 

Grelukkig voor ons, dat we in zoo'n goed 
humeur waren, want de weg, dien we dien dag 
langs reden, was zeker reeds voldoende om 
gestellen ; die juist niet op Mooi Weer stonden, 
zoodanig te schokken, dat ze een duim of 
wat beneden Stormachtig kwamen. Zoo werden 
we in J t eene oogenblik achter in den wagen 
in een hoop bij e]kaar gesmeten ; en het vol- 
gende oogenblik bezeerden we onze hoofden 
aan den heme!. Nu eens zat de eene kant van 
't rijtuig diep in de modder, en klemde we ons 
aan de andere zij vast. Dan weer lag de koets 
op de staarten van de twee achterste paarden 
om zoo aanstonds, als in een vlaag van razernij, 
in de hoogte te vliegen, terwijl al de vier paar- 
den, op den top eener onoverkomelijke hoogte 
staande, hun kop pmdraaien en er doodbedaard 
naar kijken alsof ze wilden zeggen: , ? Kom ; 
span ons maar uit. 't G-aat toch niet." De 
koetsiers op deze wegen, die zeker op een be- 
paald miraculeuze wijze dit terrein overriden, 
draaien en zwaaien bij 't forceeren van een 
doortocht, die wel iets heeft van een kurketrek- 
ker, zoodanig met hun paarden door al de 
poelen en moerassen, dat er 7 keek men het 
portierraampje uit, volstrekt niets vreemds in 
stak, wanneer men den koetsier met de enden 
leisels in zijn handen, alsof hij niets meende, 
maar louter paardje speelde, terwijl het voor- 



106 



SCHETSEN UIT AMERIKA. 



span dat stond aan te gapen alsof net er eenig 
idee van had, om zoo aanstonds achterop te 
gaan staan. Een groot deel van den weg lag 
over datgene wat men een Gorduroyroap 
noemt; een weg die hiervan wordt gemaakt, 
dat men blokken hout, soms heele boomstam- 
men in een moeras neersmijt, waar ze dan 
maar uit zich zelf vast moeten gaan liggen. De 
lichtste van de schokken ; waarmee de zware 
wagen van 't eene blok op 't andere vie], was 
genoeg, naar 't scheen, om al de beenderen 
in 't menschelijk lichaam te hebben ontwricht. 
Het zou dan ook onmogelijk zijn, in andere 
omstandigheden een dergelijke reeks van ge- 
waarwordingen te ondergaan, tenzij misschien 
als men 't eens ging probeeren, om per omni- 
bus naar den top van de Paulskerk te rijden. 
Nooit, nooit ofte nimmer was onze wagen dien 
dag een enkel oogenblik in eenige stelling of 
soort van beweging, waar men in koetsen ge- 
woon aan is. Nooit ondervond men iets, dat 
zelfs in de verste verte zweemde naar dat wat 
men gewoonlijk ondervindt onverschillig in wat 
voor voertui-g, dat op wielen gaat, men ook 
reize. 

Niettemin, het was een raooie dag en liefe- 
lijk was de temperatuur, en ofschoon wij 
den zomer achter ons gelaten hadden in 't 
Westen, en op ; t punt stonden om de Lente 
te verlaten, waren we op reis naar den Nia- 
gara en naar huis. Tegen den middag stap- 
ten we in een mooi bosch af, dineerden op 
een omgevallen boom ; en vervolgden weer 
vroolijk onze reis, nadat we onze beste klie- 
ken achtergelaten hadden voor een hutbe 
woner en onze slechtste voor de varkens (die, 
tot grooten troost van ons commissariaat in 
Canada, als zandkorrels aan 't zeestrand 
zoo talrijk, in deze landstreek aangetroffen 
worden.) 

Toen de avond viel begon het pad al nau- 
wer en nauwer te worden, totdat het zich ein- 
delijk zoo onder de boomen verloor, dat de 
voerman instinctmatig zijn weg scheen te vin- 
den. Ten minste" hadden we den troost te 
weten, dat er geen gevaar bestond dat hi] in 
slaap zou vallen, want ieder oogenblik 'kon 
een der wielen op zoo'n onzachte manier in 
botsing komen met een ongezien blok hout, 
dat hi] er als de kippen bij moest wezen, om 
zich even gauw als stevig aan de leisels vast 
te houden, won. hij niet pardoes van den bok 
tuimelen. Evenmin behoefden we J r bang voor 
te wezen. dat de paarden op hoi zouden raken ; 
't was al mooi genoeg voor de dieren om over 
zoo'n oneffen weg stapvoets te rijden. En wat 
nu het schichtig worden betreft, daar hadden 
ze geen ruimte voor: een kudde wilde olifan- 
ten kon in zoo'n bosch, met zoo'n koets ach- 
ter zich, niet aan 't hollen gegaan zijn. Zoo 



sjokten we dan maar zonder de minste onge- 
rustheid voort. 

Deze boomstronken zijn een opmerkelijke bij- 
zonderheid als men in A m e r i k a reist. De 
verschillende begoochelingen, die zij, zoodra 
het maar donker wordt, het daaraan ongewono 
oog aanbieden, zijn waarlijk verwonderlijk wat 
haar getal en werkelijkheid betreft. Nu eens 
verbeeldt men zich, een Grieksche urn te zien 
die daar opgericht is in 't midden van een 
eenzaam veld ; dan weer een vrouw weenende 
bij een graf; nu eens een alledaagsch oud heer 
met een wit vest aan 7 met een duim in elk 
armsgat van zijn jas gestoken ; dan weer een 
student die ijverig in een boek leest; nu eens 
een kruipenden neger, dan weer een paard, of 
hond 7 of kanon, of gewapend man, of bochel 
die zijn mantel afgooit en in 't licht aankomt 
stappen. Dikwijls vermaakte ik me daarmee 
evenzeer als met zoo menig glas in een too- 
verlantaren, en nooit namen ze die vormen 
aan op mijn bevel, maar schenen zich tegen 
wil en dank bij me op te dringen; en hoe 
vreemd 7 niet waar? soms herkende ik tegen - 
hangers van figuren" er in 7 die mij eens gemeen- 
zaam waren uit prentenboekjes, waar ik al lang 
niet meer om dacht. 

Zelfs voor deze vermakelijkheid, werd het 
echter gauw te donker 7 en zoo dicht stonden 
de boomen naast elkaar, dat hun droge takken 
aan weerskanten tegen den wagen aan ratelden 
en ons alien noodzaakten, onze hoofden niet uit 
het portierraampje te steken. Drie uur achter 
elkaar weerlichtte het ook. Iedere bliksemflits 
was zeer helder, blauw en lang, en daar de felle 
stralen door de dichte takken heen schoten en 
de donder somber boven de kruinen der boo- 
men rommelde 7 dacht men er onwillekeurig om, 
dat er op zoo'n tijd betere buren waren dan 
zulke dik begroeide wouden. 

's Avonds tusschen tienen en elven daagden 
er echter een stuk of wat flauwe lichten in de 
verte op, en Opper Sandusky, een Indi- 
aansch dorp, waar we tot den morgen zouden 
vertoeven, lag voor ons. 

IiTde blokherberg, de eenige restauratie der 
plaats, lagen ze al te bed, maar nauwelijks 
hadden we geklopt of ze stonden op en haal- 
den wat thee voor ons uit een soort van keu- 
ken of gelagkamer, behangen met oude kranten, 
die tegen den muur waren aangeplakt. De 
slaapkamer, die mijn vrouw en mij aangewezen 
werd, was een groot, laag, spookachtig vertrek, 
met een massa dorre takken op den haard, en 
twee deuren zonder de minste sluiting tegen- 
over elkaar, waardoor men den stikdonkeren 
avond en de woeste landstreek kon zien, en 
die beide zoo gemaakt waren, dat de een al- 
tijd de ander open deed waaien : een huisbouw- 



NAAR DE WATERVALLEN VAN DEN NIAGARA. 



107 



kundige nieuwigheid, die ik me met herinner 
vroeger gezien te hebben, en waarvan de ont- 
dekking me niet al te p]eizierigstemde toenik 
in bed stapte, daar ik een aanzienlijke som in 
goud voor onze reiskosten in een kistje bij me 
had. Maar doordien ik een en ander van onze 
bagage voor de deur zette, was dit bezwaar 
gauw achter den rug, en sliep ik dien nacht 
tegen alle verwachting vrij rustig. 

Mijn Bostonner vriend kroop ergens op den 
zolder onder de dekens, waar een andere 
logeergast al lag te snorken als een os. Maar 
daar hij zoo vreeselijk gebeten werd dat hi] 
't niet langer uit kon houden, stond hij weer 
op en zocht een goed heenkomen in den wagen, 
die voor J t huis stond te luchten. Politiek was 
deze stap niet, gelijk van achteren bleek ; want 
nauwelijks hadden de varkens de lucht van 
hem gekregen, of ze zagen op dekoetsals een 
soort van pastei neer, met een of andere vleesch- 
spijs van binnen, met dat gevolg dat ze 'r zoo 
vreeselijk omheen liepen te knorren, dat hij 
bang was, er uit te stappen, en er tot 's mor- 
gens in lag te trillen als een juffrouws hondje. 
Ook kon men hem met den besten wil niet 
verwarmen. door middel van een glas brande- 
wijn; want met een zeer goede en wijze bedoe- 
ling verbiedt de Wetgevende macht aan de 
kroeghouders sterken drank in Indiaansche dor- 
pen te verkoopen, een voorzorg, die echter vol- 
strekt niet doeltreft, om de doodeenvoudige re- 
den dat de Indianen er wel raad op weten om 
zich van rondventers drank te verschaffen, van 
slechter qualiteit en duurder prijs. 

Deze plaats wordt door een nederzetting van 
de Wyandot-Indianen bewoond. Onder 't gezel- 
schap, waarmee we ontbeten, was een goed- 
hartig oud heer, die jarenlang gebruikt was 
geworden door de regeering der Yereenigde 
Staten als bemiddelaar bij haar onderhande- 
lingen met de Indianen, en die juist een trac- 
traat gesloten had met dit volk, waarbij ze zich 
voor een zekere jaarlijksche som verbonden, 
om het volgende jaar te verhuizen naar een 
'zekere landstreek, bewesten den Mississippi en 
een klein eindje achter St. Louis. Hij hing 
me een aandoenlijk tafereel op van hun sterke 
verknochtheid aan de plaatsen waar eenige her- 
inneringen uit hun kinderlijken leeftijd aan ver- 
bonden waren, en vooral aan de begraafplaatsen 
hunner nabestaanden. Ook gaf hij me in niet 
minder treffende bewoordingen te kennen, hoe 
zij er tegen] opzagen, al dergelijke plaatsen 
vaarwel te moeten zeggen. Zulke verhuizingen 
had hij meer dan eens bijgewoond, en altijd 
met tegenzin, ofschoon hij wist dat zij tot hun 
eigen welzijn vertrokken. De vraag' of deze 
stam gaan zou of blijven, was een dag ofdrie 
geleden onder hen besproken geworden in een 
opzettelijk voor dat doel opgerichte hut, waar- 
van de blokken nog voor de herberg op den 



grond lagen. Toen de beraadslagingen afgeloo- 
pen waren, werden de ja- en neen-stemmers op 
twee rijen tegenover elkaar gezet, en bracht 
ieder volwassen man op zijn beurt zijn stem 
uit. Zoodra de uitslag bekend was, onderwierp 
de minderheid (een aanzienlijke minderheid) 
zich ■■ gewillig aan de rest en onthield zich van 
den geringsten tegenstand. 

Naderhand kwamen we sommige van deze 
arme Indianen op ruige hitten tegen. Ze had- 
den zooveel weg van Zigeuners, dat, had ik er 
een stuk of wat van inEngeland gezien, ik 
de gevolgtrekking zou gemaakt hebben, als 
iets dat vanzelf sprak, dat ze tot dien omzwer- 
venden en rusteloozen volksstam behoorden. 
Daar we deze stad terstond na ons ontbijt 
verlieten, zetten we onzen tocht weer voort over 
een weg die zoo mogelijk nog slechter was 
dan die van gisteren, en kwamen tegen.den mid- 
dag te Tiffin aan, waar we met den ff extra" 
vertrokken. Om twee uur gingen we per spoor; 
maar aangezien ook deze weg alles behalve 
goed gemaakt, en de grond vochtig en moe- 
rassig was, ging het reizen nog niet zeer vlug 
en kwamen we eerst 's avonds te Sandusky 
aan, doch nog juist bijtijds om daar te kunnen 
dineeren. We stapten af aan een goed ingericht 
klein logement aan den oever van 'tErie-Meer, 
sliepen daar dien nacht, en hadden geen andere 
keus dan om tot den volgenden dag te wach- 
ten, totdat er een stoomboot voor B u f f a 1 o op 
kwam dagen. De stad, die er nogal armzalig 
uitzag, had wel iets van den achterhoek eener 
Engelsche badplaats, als J t seizoen om is. 

Onze kastelein, die er niet weinigopuit was 
om 't ons zoo gemakkelijk mogelijk te maken, 
was een knap man van middelbaien leeftijd 
die naar deze stad was toegekomen uit N i e u w 
E n g e 1 a n d, in welk gedeelte des lands hij groot 
was gebracht. Als ik er nu melding van maak, 
dat hij gedurig, met zijn hoed op, de kamer 
in- en uitliep; dat h\) dan weer staanbleef om 
op dezelfde vrijpostige manier met ons een 
praatje te maken, of zoo lang als hij was op 
onze canape ging liggen, de krant uit zijn zak 
haalde en ze op zijn doode gemak las, — zie, 
dan maak ik er alleen daarom gewag van, om 
den lezer eenigermate de eigenaardige gewoon- 
ten des lands te doen kennen, en in de verste 
verte niet om mij er over te beklagen als iets 
dat me eigenlijk hinderde. Thuis zou ik me 
door dergelijke handelwijze ongetwijfeld belee- 
digd gevoeld hebben, omdat het bij ons geen 
gewoonte is, en het in dat geval onbeschoft 
zou mogen heeten; maar in Amerika koestert 
een goede, beste vent van dit kaliber geen 
andere begeerte dan zijn gasten gastvrij en goed 
te bedienen; en ik had niet meer recht, en 
gerust mag ik er bijvoegen niet meer lust, zijn 
gedrag naar den Engelschen regel en standaard 
te beoordeelen, dan met hem aan 't kijven te 



108 



SCHETSEN UIT AMERIKA. 



gaan, omdat hij niet precies de lengte had, om 
opgenomen te kunnen worden bij de grena- 
diers van de garde der Koningin. Even weinig 
trek had ik, om ruzie te maken met een pot- 
sierlijke oude juffrouw, die een der eerste 
dien'stboden van dit etablissement was, en als 
ze ons by den een of anderen maaltijd kwam 
bedienen, op haar doode gemak plaats nam 
op den allergemakkelijksten stoel en dan een 
bakerspeld voor den dag haalde om er haar 
tanden mee uit peuteren, die kiesche plech- 
tigheid zonder ophouden door bleef verrichten 
en ons ondertusschen met alle deftigheid aan- 
keek (ons nu en dan aansporende om haar 
tafei wat meer eer aan te doen), totdathettijd 
was om op te staan en af te nemen. Het was 
ons genoeg, dat men al wat we begeerden, 
even beleefd als prompt deed, ja, dat men er 
zelfs op uit was 7 om, zooals men dat noemt, 
onze gedachten te raden. 

Den dag na onze aankomst, een Zondag, 
gebruikten we wat vroegonsmiddagmaal, toen 
er een stoomboot in 'fc gezicht kwam en dade- 
lijk aan de kaai aanlag. Daar 't bleek dat ze 
op weg was naar Buffalo, repten we ons 
zooveel mogelijk om aan boord te komen, en 
lieten spoedig Sandusky ver achter ons.Ze 
was een groot schip van vijfhonderd ton en 
fraai gestoffeerd, ofschoon met machines van 
hooge drukking, iets waarbij ik altijd dat soort 
van gevoel had, dat ik, mijns bedunkens, 
ondervinden zou, als ik eens op de eerste ver- 
dieping van een kruitmolen logeerde. Ze had 
een lading meel in, waarvan een stuk of wat 
vaten op dek waren opgeslagen. De kapitein, 
die naar boven kwam om een praatje te hou- 
den en een vriend voor te stellen, ging als een 
andere Bacchus met zijn voeten dwars over 
een dezer vaatjes zitten, haalde daarop een 
groot knipmes uit zijn zak en begon het toen 
onder 't praten te schillen, door dunne spaan- 
dertjes van de randen af te snyden. En dat 
schillen ging hem zoo ilks en zoo vlug van de 
hand, dat, was hij niet heel gauw ergens anders 
geroepen geworden, van 't heele vaatje niets 
anders zou overgebleven zijn dan meel en 
spaanders. 

Nadat we aangelegd hadden aan een paar 
vlakke plaatjes, met lage dijken die zich in 't 
meer uitstrekten, waar, evenals windmolens 
zonder zeilen, plompe vuurtorens op stonden 
(een tooneel dat veel weghad van een Hol- 
landsch vignet), kwamen we 's nachts om twaalf 
uur te Cleveland aan waar we den heelen 
nacht en tot ? s morgens negen uur bleven 
liggen. 

Ik was nogal nieuwsgierig ten opzichte van 
deze plaats. Men moet namelijk weten, dat ik 
te Sandusky een proeve van haar letter- 
kunde gezien had in den vorm eener krant, 
die zich ijselijk druk maakte naar aanleiding 



van Lord Ashburton's jongste aankomst te W a s- 
hington, om de geschilpunten teregelen tus- 
schen de regeering van de Vereenigde Staten 
en Groot-Brittannie, en ziehier nu wat ze haar 
lezers deed opmerken: had Amerika, toen 
het nog de kinderschoenen aanhad, E n g e 1 a n d 
afgerost, en het nog eens afgerost in zijn jeugd, 
nu was het klaarblijkelijk noodig, dat het, thans 
op rijper leeftijd gekomen, Engeland nog 
eens afroste. Daarbij gaf ze alien echten Ame- 
rikanen de verzekering, dat, als mijnheer Web- 
ster maar zijn plicht deed in de ophanden zijnde 
onderhandelingen en den Engelschen lord een, 
twee, drie naar huis stuurde, zij, de Amerika- 
nen, binnen twee jaar „ Yankee Doodle zouden 
zingen in Hyde Park, en Hail Columbia in de 
scharlakenroode zalen van Westminster!" 
Ik vond het een aardige stad en had het ge- 
noegen het bureau te zien, wel te verstaan van 
buiten ? van 't dagblad waar ik zoo even gewag 
van gemaakt heb. Maar het onuitsprekelijke 
genoegen om den verstandigen kop te aanschou* 
wen uit wiens brein de bovenvermelde volzinnen 
voortkwamen, smaakte ik helaas niet. Ik twijfel 
er echter geen oogenblik aan of in zijn soort is 
hij een genie, een man die bij een uitgezochten 
kring zeer in tel is. 

Er was een heer aan boord, wien ik zonder 
het te wiilen of te weten veel hartzeer scheen te 
veroorzaken. Toevallig vernam ik het door 7 t 
dunne beschot dat onze staatsiehut scheidde van 
de kajuit waar hij en zijn vrouw samen zaten te 
praten. Waar 't vandaan kwam, weet ik niet, 
maar 't scheen dat hij me maar niet uit zijn 
gedachten kon verzetten en danig het land aan 
me had. Het eerste van al wat ikhemhoorde 
zeggen (en het grappigste van de zaak was, 
dat hij het me niet director had kunnen mee- 
deelen, al had hij op mijn schouders geleund 
en J t me ingefluisterd), het eerste nu van al 
wat ik hem hoorde zeggen, was: „Boz is nog 
aan boord, lieve." Na een vrij lange pauseering 
voegde hij er op stenenden toon by: „Bozlaat 
zich in 't geheel niet zien," iets wat maar al 
te waar was, want ik was niet al te wel en lag' 
met een boek in mijn hand te bed. Nu dacht 
ik, dat hij me met rust zou laten, maar jawel! 
Alweer verliep er eenminuut of wat, in welken 
tusschentijd ik mij verbeeld dat hij erg aan 't 
woelen zal gegaan zijn en zijn best zal gedaan 
hebben om den slaap te vatten, daar barstte 
hij opnieuw in een jammerklacht uit: „Weetje 
wat ik denk? Boz is bezig met een boek te 
schrijven en zet er al onze namen in," op 
welke denkbeeldige gevolgtrekking van zich 
aan boord te bevinden met Boz hij steende en 
stil werd. 

Dien avond kwamen we om acht uur aan 
de stad Erie aan, en vertoefden daar een uur. 
's Morgens tusschen vijven en zessen arriveer- 
den we te Buffalo, waar we ontbeten en 



NAAR DE WATERVALLEN VAN DEN NIAGARA. 



109 



daar we al te dicht warenbij de Groote Water- 
vallen om geduldig ergens anders te wachten, 
spoorden we nog dienzelfden morgen om negen 
uur naar den Niagara. 

Het was een ellendige dag., Koud en guur 
was het weer; er viel een natte mist, en kaal 
en winterachtig zagen de boomen er in die 
noordelijke streek uit, Waar de trein ook stopte, 
luisterde ik naar 't gebruis, en gestadig keek 
ik den kant uit, waar ik wist dat de waterval- 
len moesten zijn, daar ik de rivier in die rich- 
ting zag stroomen. En zoo verwachtte ik ieder 
oogenblik het schuim te zullen zien. Een paar 
minuten voordat we stopten, niet vroeger, zag 
ik twee groote witte wolken, die langzaam en 
statig uit de diepten der aarde oprezen. Dit 
was alles. Ten laatste stapten we af ; en toen 
*hoorde ik voor 't eerst het geweldig gebruis 
van water, en voelde ik den grond ondermijn 
voeten dreunen. 

De oever is zeer steil, en was glibberig van 
regen en half gesmolten ijs. Ik weet ternauwer- 
nood hoe ik beneden kwam, maar 't duurde 
niet lang of ik was op den bodem, en doof 
van 't geweld, half blind van 't schuim en 
kletsnat klauterde ik met twee officieren, die 
zich bij me aangesloten hadden, over een stuk 
of wat gebroken rotsen heen, en zie, we waren 
aan den voet van den Amerikaanschen water - 
val. Ik kon een onmetelijken waterstroom van 
een zekere groote hoogte eensklaps af zien brui- 
sen, maar had geen idee van vorm of ligging, 
of van wat dan ook, behalve Van onbepaalde 
onmetelijkheid. 

Toen we in 't kleine overhaalbootje zaten en 
de gezwollen rivier vlak tegenover beide water- 
vallen overstaken, begon ik te voelen wat het 
was; maar zoo bedwelmd was ik dat ik den 
omvang van 't tooneel niet begrijpen kon. 
Eerst toen ik aan de Tafelrots kwam en daar, 
Groote Hemel, wat 'n val van licht groen water 
voor me zagi — eerst toen deed het zich in 
al zijn macht en majesteit aan mij voor. 

En toen ; k nu voelde, hoe dicht ik bij mijn 
Schepper stond, was de eerste en de blijvende 
uitwerking van 't ontzagwekkend tooneel Vrede. 
Zielevrede: Rust: Kalme herinneringen aan de 
Dooden: Groote gedachten van Eeuwige Rust 
en Geluk: niets wat naar Somberheid of Schrik 
geleek. Neen, Niagara was op eens in mijn 
hart afgedrukt als een Beeld der Schoonheid, 
om daar te blijven onveranderlrjk en onuit- 
wischbaar, tot zijn slagaderen voor altijd op- 
houden te kloppen. 

0, hoe week de strijd en moeite van ons 
dagelijksch leven al meer en meer op den 
achtergrond, gedurende de tien gedenkwaardige 
dagen die wij op dien betooverenden grond 
doorbrachten ! Wat al stemmen spraken van 
uit het donderende water ; wat al van de aarde 
verdwenen gezichten keken mij van uit zijn 



flikkerende diepten aan; wat hemelschebelofte 
glinsterde in de engeltranen, de veelkleurige 
droppelen, die in de rondte neerstroomden en 
zich kronkelend vereenigden met de prachtige 
bogen die de steeds afwisselende regenbogen 
vormden ! 

In al dien tijd bewoog- ik me geen enkel 
oogenblik van de Canadasche zijde, waar ik 't 
eerste naar toe gegaan was ; en nooit stak ik de 
rivier weer over, want ik wist, dat er aan den 
overkant menschen waren en op zoo'n plaats 
is 't natuurlijk dat men vreemd gezelschap 
mijdt. Den ganschen dag heen en weer te loo- 
pen, en de watervalleri uit alle gezichtspunten 
te beschouwen; aan den rand te staan van 
den Great Horse Shoe-Val en J t dan op te 
merken hoe het zich reppende water kracht 
schijnt te verzamelen als 't den rand nadert, 
maar ook een oogenblik schijnt te wachten voor 
en aleer het zich werpt in den afgrond daar bene- 
den ; van de effen watervlakte starend op te zien 
naar den vloed, zooals die naar beneden stroomt ; 
de naburige hoogten te beklimmen en den val 
door de boomen te bespieden en te zien hoe 
het water zich al draaiend en kronkelend haast, 
om zoo aanstonds met vreeselijk gedruisch om- 
laag te plofYen, te drentelen in de schaduw 
der statige rotsen drie mijlen beneden, en dan 
de rivier gade te slaan, zooals ze, door geen 
zichtbare oorzaak in beweging gebracht, zwol 
en draaide en de echo's wakker maakte ; deN i a- 
g a r a voor me te hebben, verlicht door de zon 
en door de maan, rood als de zon van liever- 
lede ondergaat engrauw als de avond langzaam 
invalt; er alle dag naar te kijken, en'snachts 
wakker te worden en zonder ophouden zijn 
stem te hooren : dit was genoeg. 

En telkens als het thans rustigommij heen 
is in de natuur, denk ik er aan, dat diezelfdc 
wateren nog altijd rollen en springen, en den 
ganschen dag bruisen en ruischen. Dan denk 
ik er aan, dat, schijnt de zon er op, ze glinste- 
ren en blinken als gesmolten goud, en dat, bij 
somber weer, ze als sneeuwvlokken neervallen 
of als het voorste gedeelte van een grooten 
krijtberg schijnen af te brokkelen of als dichte 
witte rook langs de rots schijnen af te rollen. 
Doch altijd schijnt de machtige stroom te ster- 
ven als hij naar beneden komt, en altijd ver- 
rijst uit zijn onpeilbaar graf dat schrikkelijk 
spook van schuim en damp, dat nooit verdwe- 
nen is maar altijd door is blijven spoken met 
dezelfde ontzettende plechtigheid sedert de 
Duisternis broedde over de diepte en die eerste 
stroom voor den Zondvloed — het Licht — 
op Gods woord zich over de schepping kwam 
verspreiden, 



110 



SCHETSEN UIT AMERIKA. 



VIJFTIENDE HOOFDSTUK; 

CANADA TEGENOVER DE 
VEREENIGDE 8TATBN. 

IN CANADA; TORONTO KINGSTON ; MONTREAL J 
QUEBEC ; ST. JOHN'S. WEER IN DE VEREENIGDE 

staten; libanon; het kwakerdorp 
en west point. 

Ik wensch er mij van te onthouden ; de ge- 
ringste vergelijking te maken of eenige parellel 
te trekken tusschen de kenmerkende eigenschap- 
pen van 't maatschappelijkeleven der Vereenigde 
Staten en die van de Britsche bezittingen in 
Canada. Om deze reden zal ik me dan ook 
bepaien bij een zeer kort verslag van onze uit- 
stapjes naar 't laatstgenoemde grondgebied. 

Maarnvoordat ik den N i a g a r'a verlaat, moet 
ik op een zekere stuitende omstandigheid wijzen, 
die bezwaarlijk ontsnapt kan zijn aan de aan- 
dacht van elken fatsoenlijken reiziger die de 
water vail en bezocht heeft. 

Op de zoogenaamde Tafelrots staat een hut, 
die aan een gids behoort, waar kleine relieken 
van de plaats verkocht worden en bezoekers 
hun namen schrijven in een boek dat er ex- 
pres voor dat doel op na wordt gehouden. Op 
den muur der kamer. waar een groote menigte 
van deze boeken bewaard worden, is het vol- 
gende verzoek aangeplakt: „De bezoekers wor- 
den verzocht, van de aanteekeningen en dich- 
terlijke ontboezemingen uit de hier gehouden 
registers en albums noch afschriften noch uit- 
treksels mede te nemen." 

Zonder dien zijdelingschen wenk had ik ze 
laten ]iggen op de tafels, waar ze evenals boe- 
ken in een gezelschapskamer, met zorgvuldige 
nalatigheid door elkaar verspreid lagen, — . ik 
had toch rijkelijk genoeg aan de verbazende 
zouteloosheid van zekere verzen met een anti- 
climax aan 't einde van ieder couplet; die in 
lijstjes gezet en aan den muur opgehangen 
waren. Maar daar dat bericht mijn nieuwsgie- 
righeid geprikkeld had om eens te gaan zien, 
wat voor geestesproducten zoo zorgvuldig be- 
waard werden, sloeg ik een stuk of wat bladen 
om en vond ze toen volgekrabbeld met de 
vuilste en smerigste liederlijkheid, waartwee- 
voetige zwijnen ooit schik in hadden. 

Is 't nog niet vernederend genoeg te weten, 
dat er onder menschen zulke liederlijke en 
nietswaardige dieren gevonden worden, dat ze 
'r schik in kunnen hebben, hun ellendige pro- 
fanatien tot zelfs op de trappen van 't grootst 
altaar der Natuur neer te leggen?! Maar dat 
deze zwijnerijen ten pleiziere van hun mede- 
zwijnen opgehoopt en op een openbare plaats 
bewaard worden, waar aller oogen ze kunnen 
zien, k\]k, dat is een schande voor de Engel- 



sche taal, waar ze in geschreven zjjjn (ofschoon 
ik hoop dat maar weinig Engelschen zich aan 
die vuilheid hebben schuldig gemaakt) en een 
verwijt voor den Engelschen kant^waar ze be- 
waard worden. 

De kwartieren van onze soldaten bij den N i a- 
gara zijn mooi en luchtig gelegen. Sommige 
daarvan zijn groote op zichzelf staande huizen 
op de vlakte boven de watervallen, die oor- 
spronkelyk voor logementen bestemd waren; 
en 's avonds als de vrouwen en kinderen over 
de balkons leunden om naar de mannen te 
kijken, die op 't gras voor de deur aan *t bal- 
len en met andere spelen bezig waren, lever- 
den ze dikwijls zoo'n vroolijk en opgewekt 
tafereeltje op, dat het een pleizier was, dien 
weg langs te komen. 

Het spreekt van zelf, dat er op elke garni- 
zoensplaats, waar de demarcatielijn tusschen 
het eene land en het andere zoo allersmalst is als 
bij den Niagara, menigmaal gevallen van deser- 
tie voor moeten komen, en redelijkerwijs mag 
men veronderstellen, dat, koesteren de soldaten 
de wildste en dolste verwachtingen dat daar 
aan den overkant fortuin en onafhankelijkheid 
voor hen weggelegd zijn, de impulsie om den 
verrader te spelen, die zoo'n plaats laaghartige 
gemoederen instort, er niet zwakker op wordt. 
Maar zelden, uiterst zelden gebeurt het, dat de 
menschen, die deserteeren, naderhand gelukkig 
zijn en 't naar hun zin hebben. Er zijn zelfs 
voorbeelden van in menigte, dat ze hun smar- 
tehjke teleurstelling bekend en meteen hun 
ernstige begeerte te kennen gegeven hebben, 
om tot hun ouden dienst terug te keeren, als 
ze maar verzekerd konden zijn van pardon of 
; ten minste van een lichte straf. Yerscheidene 
hunner kameraden maken er zich echterafen 
toe schuldig aan; en voorvallen van soldaten, 
die bi] hun pogingen om de rivier over te 
zwemmen er hethachjebijinschieten,behooren 
waarlijk niet onder de zeldzaamheden. Het is 
nog niet zoo lang geleden, dat verscheidene 
mannen jammerlyk verdronken toen ze pro- 
beerden om naar den overkant te zwemmen, 
en een, die de dolheid had om zich op een 
tafel als op een vlot te vertrouwen, werd naar 
de draaikolk heen gesleurd, waar zijn gehavend 
lijk dagen achtereen ronddraaide. 

Ik voor mij geloof, dat men het gedruisch der 
watervallen erg overdreven heeft voorgesteld, 
en dat zal des te waarschijnlijker voorkomen, 
als men de diepte der groote kom, waar het 
water in opgevangen wordt, in aanmerking ge- 
lieft te nemen, Zoolang wij ons hier ophielden 
was de wind geen enkel oogenblik hoog of 
onstuimig, en toch hebben we op een afstand 
van drie mijlen dat gedruisch nog nooit gehoord, 
zelfs niet bij zonsondergang, wanneer alles zoo 
rustig om ons heen. was en wy onze ooren ter- 
dege spitsten. 



CANADA TEGENOVER DE VEREENIGDE STATEN. 



Ill 



Queenston, van waar de stoombooten naar 
Toronto afvaren (of ik moest liever zeggen 
waar ze stoppen, want hun aanlegplaats is te 
L e w i s t o n aan den overkant), Queenston 
ligt in een liefelijk dal, waardoor de Niagara, 
donkergroen van kleur, haar loop voortzet Men 
komt aan deze plaats langs een weg, die zich 
slingert onder de hoogten waar de stad door 
beschut wordt, en levert, van dit puntgezien, 
een buitengewoon mooi en schilderachtig ge- 
zicht op. Op de verhevenste dezer hoogten stond 
een gedenkteeken opgericht door de Pro vinciale 
Vergadering ter eere van generaal Brock, die, 
na de overwinning te hebben behaald in een 
ge vecht m et de Amerikaansche legerm acht sneu- 
velde. De een of andere vagebond -— men ver- 
onderstelt dat het een deugniet, een zekere Lett 
is, die nu zit, althans nog onlangs wegens een 
zwaar vergrijp in de gevangenis was — deze 
nu heeft dit' monument voor een paar jaar in 
de lucht doen vliegen, zoodat het thans een 
nare puinhoop is met een lang stuk van een 
yzeren leuning, dat er boven aan hangt, en 
evenals een wilde klimoptak of geknotte wijn- 
gaardrank heen en weer slingert. Het is van 
veel hooger gewicht dan men bij oppervlakkige 
beschouwing zou veronderstellen,dat dit stand- 
beeld op algemeenekosten weerhersteld wierd, 
iets wat trouwens al sinds lang had moeten 
geschieden. Ten eerste, omdat het beneden de 
waardigheid van Engeland is, een gedenk- 
teeken, dat ter eere van een zijner verdedigers 
op de plaats zelve waar hij stierf opgericht is 
geworden, in dezen toestand te laten. Ten 
tweede, omdat het gezicht van dat gedenktee- 
ken in zijn tegenwoordigen toestand, en de 
herinnering aan de ongestrafte beleediging die 
daarvan de oorzaak was, waarlijk niet zeer 
geschikt is, om beter gevoelens onder de hier 
wonende Engelsche onderdanen aan te wakke- 
ren of hun twisten en oneenigheden over de 
grensbepaling bij te leggen. 

Ik stond hier op de kaai naar de passagiers 
te kijken, die zich inscheepten in een stoom- 
boot, die de door ons verwachte boot vooraf- 
ging en deelde in de ongerustheid waarmee 
een sergeantsvrouw haar armzalig boeltje bij 
elkaar legde. Strak hield ze haar eene afge- 
trokken oog gevestigd op de kruiers, die haar 
goed aan boord gooiden, en haar andere op 
een waschtobbe zonder hoepels, waar ze, al 
was het ook het geringste stuk van haar huis- 
raad, bijzonder veel van scheen te houden. 
Ondertusschen kwamen er een stuk of vier 
soldaten met een milicien aan, die aan boord 
gingen. 

De milicien was op 't oog nog piepjong, ste- 
vig gebouwd en welgemaakt, maar alles behalve 
nuchter, ja had zelfs al het voorkomen van 



iemand die dagen achtereen min of meer be- 
schonken was geweest. Hij droeg een klein 
bundeltje over zijn schouder dat aan 't end 
van een wandelstok was vastgemaakt, en had 
een korte pijp in zijn mond. Hij was even 
stoffig en vuil als miliciens gewoonlijk zijn, en 
aan zijn schoenen kon men zien, dat hij al een 
aardig eindje te voet had afgelegd. Niettemin, 
hij had niet weinig schik in zijn leven. Zoo 
schudde hij den eenen soldaat de handen, en 
klopte een ander op zijn rug, en praatte en 
lachte onophoudelijk, kortom maakte een drukte 
als een dartele, speelsche keffer. 

De soldaten lachterj eerder om dezen vroo- 
lijken snuiter dan met hem, en zooals ze daar 
hun rottingen recht stonden te buigen en hem 
koeltjes aankeken, schenen ze wel te zeggen: 
,,ga je gang maar, jongelief, doe maar net of 
je thuis bent! langzamerhand zal je wel ont- 

groend worden" daar viel de nieuweling, 

die in zijn brooddronkenheid achteruit naar 't 
gangboord geloopen was, voor hun oogen 
pardoes in 't water en spartelde niet zoo'n 
klein beetje in de rivier tusschen J t schip en 
't dok. 

Nooit zag ik iets dat me zoo goeddeed als 
de verandering die ik op eens bij deze soldaten 
bespeurde. Bijna voordat de man er in lag, was 
al hun stijfheid en stroefheid, hun stand zoo 
eigen, in een ommezien verdwenen, enlegden 
ze de grootste geestkracht aan den dag. In min- 
der tijd dan vereischt wordt om 't te vertellen, 
hadden ze hem er weer uit, eerst de voeten, met 
de panden van zijn jas die hem over zijn oogen 
fladderen, terwijl alles hem verkeerd aan 't lijf 
hing en het water uit iederen draad van zijn 
kaalgesleten kleeren stroomde. Maar op 't zelfde 
oogenblik dat ze hem op de been hadden ge- 
holpen en merkten dat alles goed afgeloopen 
was, waren ze weer soldaten en kekenstijver 
en strakker dan ooit. 

De halfontnuchterde milicien keek een oogen- 
blik rond, alsof de eerste opwelling bij hem dit 
was, zijn redders te bedanken, maar toen hij 
zag hoe doodonverschillig zij er bij stonden 
en dezelfde soldaat, die zich het drukst bij de 
karwei geweerd had, hem met een vloekwoord 
zijn natte pijp terug gaf, toen stak hij ze in zijn 
niond, stopte zijn handen in zijn vochtige zak- 
ken en ging, zonder zelf het water uit zijn 
kleeren te schudden, al fluitend op en neer loo- 
pen, precies alsof er ik zal niet zeggen niets 
gebeurd was, maar alsof hij J t voor de grap 
gedaan had en de grap hem volkomen was 
gelukt. 

Zoodra deze boot weg was, kwam de onze 
aanstoomen en bracht ons gauw naar demon- 
ding van de Niagara, waar de sterren enstre- 
pen van A m e r i k a aan den eenen kant wap- 
peren en Engelands nationale vlag aan de andere 
zij: en zoo nauw is de ruimte tusschen hen, 



112 



SCHETSEN UIT AMERIKA. 



dat de schildwachten in ieder fort dikwijls 
elkaars parool kunnen verstaan. Vandaagstoom- 
den wlj het meer* Ontario in, een binnen- 
landsche zee, en waren tegen halfzeven te 
Toronto. 

Daar de landstreek rondom deze stad zeer 
vlak is, treft men er ook geen opraerkelijke 
natuurtooneelen aan, maar de stad zelf is vol 
leven en beweging, en draagt alle kenmerken 
dat er veel ora- en vooruitgaat. De straten zijn 
goed geplaveid en met gas verlicht, de huizen 
groot en goed ; de winkels uitmuntend. In ver- 
scheiden winkels was de uitstalling van dien 
aard dat men 't op de drukste plaatsen van 
E n g e 1 a n d niet beter kan vinden ; sommige 
magazijnen zouden zelfs de hoofdstadnietont- 
sieren. Er is een goede steenen gevangenis hier, 
buitendien een mooie kerk, een gerechtshof, 
openbare bureaux, tal van geriefelijke particu- 
liere woningen, en eengouvernements-observa- 
torium om de magnetische veranderingen op te 
teekenen en er vervolgens verslag van uit te 
brengen. In 't college van Opper Canada, een 
van de openbare insteliingen der stad, wordt 
een gezond onderwijs gegeven in alle vakken 
die tot een beschaafde opvoeding behooren. Het 
leergeld is zeer matig gesteld. Ieder leerling 
betaalt namelijk jaarlijks niet meer dan hoog- 
stens negen pondi sterling. Deze school is nog- 
al rijk in land en bekleedt onder de nut- 
tige maatschappelijke insteliingen een eervolle 
plaats. 

? t Was maar een dag of wat geleden, dat de 
gouverneur-generaal den eersten steen had ge- 
legd van een nieuwe school. Het zal een fraai, 
ruim gebouw worden, met een lange laantot 
toegang, die al geplant is en als een openbare 
wandelplaats zal gebruikt worden. De stad is 
wel geschikt voor een gezonde beweging in elk 
seizoen, want de voetpaden in de passages, die 
achter de hoofdstraat liggen, zijn met planken 
beschoten evenals een vloer en worden goed 
en zindelijk onderhouden. , 

Wel is net grootelijks te bejammeren, dat 
staatkundige geschillen te dezer stedezoohoog 
kunnen loopen, dat ze de allertreurigste en aller- 
nadeeligste gevolgen bebben. Zoo is 't nog niet 
lang geleden, dat er uit een raam geschoten 
werd op de gelukkige candidaten bij een ver- 
kiezing, bij welke gelegenheid de koetsiervan 
een hunner een schot, in zjjn lijf kreeg, dat 
Goddank! niet doodelijk afliep. Maar er was 
een man, die by dezelfde gelegenheid gedood 
werd, en van 't 'zelfde raam waarhij het doode- 
lijk schot uit ontving, werd dezelfde vlag die 
zijn moordenaar beschermde (niet alleen in de 
uitvoering zijner misdaad, maar zelfs tegen haar 
gevolgen) opnieuw uitgestoken bij gelegenheid 
dat de openbare plechtigheid waar ik zoo even 
op gezinspeeld heb, door den gouverneur-gene- 
raal geleid werd. Van al de kleuren in den 



regenboog is er maar een, die zoo gebruikt 
kon worden: ik behoef niet te zeggen dat die 
vlag de oranje-vlag was. 

Van Toronto vertrekt men 's middags naar 
Kingston. Den volgenden morgen is de rei- 
ziger om acht uur aan s t eind zijner reis, die 
per stoomboot afgelegd wordt op 't meer On- 
tario. De boot legt te P o rt Hope en Coburg 
aan. Deze laatste plaats is een vroolijk en be- 
drijvig stadje. Ook de lading dezer schepen 
bestaat voornamelijk uit meel. Zoo hadden wij 
tusschen Coburg en Kingston niet minder 
dan duizend tachtig vaatjes aan' boord. 

Kingston, thans de zetel der regeering in 
Canada, is een armzalige stad, die er nog 
armzaliger uitziet, omdat er onlangs een brand 
geweest is, die op haar marktplein nogal wat 
verwoestingen heeft aangericht. Ja waarlijk van 
Kingston mag gezegd worden, dat de eene 
helft er van verbrand schynt te zijn en de an- 
der helft niet schijnt opgebouwd te worden. 
Het gouvernementsgebouw is noch sierlijk noch 
gemakkelijk, en toch is 't het eenige huis van 
eenig gewicht in de buurt. 

Men vindt hier een uitmuntende gevangenis, 
die met veel beleid bestuurd wordt en waarvan 
de inrichting in ieder opzicht voortreffelijk mag 
heeten. De mannen worden er aan 7 t werk 
gezet als schoenmakers, touwslagers, grofsme- 
den, kleermakers, timmerlui en steenhouwers ; 
ook waren er sommige bezig met hetbouwen 
van een nieuwe gevangenis, die opeenkleinig- 
heid na af was. De vrouwelijke gevangenen 
waren met naaiwerk in de weer. Onder haar 
was een mooi twintigjarig meisje, dat er al 
bijna drie jaar geweest was. Tijdens den op- 
stand in Canada diende zij als overbrengster 
van geheime depecheg|voor de zoogenaamde 
Patriotten op Navy Island, bij welke 
gelegenheid zij nu eens als een meisje gekleed 
was en dan de depeches in haar korset ver- 
stopte, dan weer jongenskleeren droeg en ze 
tusschen de voering van haar hoed verborg. 
In dit laatsten karakter reed ze altijd zoo goed 
als de beste jongen, iets wat niets'voor haar 
was, want ze kon rijden tegen den besten, ja 
kon met de zweep in de hand zelfs een vier- 
span mennen. Op een harer patriottische zen- 
dingen eigende zij zich het eerste het beste 
paard toe, dat ze machtig kon worden, welke 
daad haar daar bracht waar ik ze nu zag. Zij 
had een allerliefst gezicht, ofschoon er, gelijk 
de lezer uit deze schets van haar geschiederiis 
op kan maken, een duiveltje in haar helder 
oog op de loer lag, waarmee ze nogal scherp 
tusschen de tralies van haar gevangenis zat te 
gluren. 

Er is hier een verbazend sterk bomvrij fort, 



CANADA TEGENOVER DE VEREENIGDE STATED. 



113 



waarvan de positie uitnemend is, en dat zon- 
der twijfel in oorlogstijd van grooten dienst 
zou zijn, ofschoon 't mij voorkomt dat de stad 
te dicht by de grenzen ligt om in zo|§p tijd 
lang aan zijn doel te beantwoorden. Ooiprindt 
men hier een kleine marine-werf, waar een paar 
gouvernements-stoombooten gebouwd werden, 
iets wat daar vlug van de hand scheen te gaan. 
J s Morgens om halftien vertrokken we van 
Kingston naar Montreal, en stoomden de 
St. Laurentius-rivier af. Bezwaarlijk kan men 
zich een denkbeeld vormen van de schoonheid 



dat alles maakt een schilderij uit, die geen 
alledaagsch genot oplevert. 

In den namiddag schoten we langs eenige 
snelvlietende punten naar beneden, waar de 
rivier op een vreemde manier kookte en bor- 
relde en de plotselinge heftigheid van den 
stroom geweldig was, Om zeven uur bereikten 
we de landingsplaats van Dickenson, van 
waar de reizigers een uur of drie per diligence 
reizen, daar de rivier hier zoo snel vliet, dat 
het te gevaarlijk en te moeielijk zou wezen 
voor de stoombooten, om hier 'den overtocht 




„HEM ZIJN NATTE PUP TERUGGAF," ENZ. (BladZ. 111). 



van dezen edelen stroom op bijna ieder punt, 
maar voornamelijk in 't begin dezer reis, als 
hij zich te midden van al die honderden eilan- 
den heenslingert. Het getal en gestadig voor 
den dag komen van deze eilanden, alles groen 
en verbazend houtrijk; hun afwisselende om- 
vang T zoodat sommigen zoo groot zijn, dat ze 
een half uur lang den overkantder rivier schij- 
nen te wezen, en sommigen zoo klein dat ze 
louter kuiltjes zijn in haar breeden boezem; 
hun oneindige verscheidenheid van vormen, en 
de ontelbare mengelingen van schoone vormen 
die de daarop groeiende boomen aanbieden: 



te wagen. Het getal en de lengte dier porta- 
ges, w^arover slechte wegen loopen en het 
reizen dus langzaam gaat, maken den weg tus- 
schen de steden Montreal en Kingston 
min of meer vervelend. 

Onze weg lag over een wijde, open land- 
streek op een kleinen afstand Van den rivier- 
oever, van waar dehelder waarschuwendelich- 
ten op de gevaarlijke punten van de St. Lau- 
rentius-rivier ons tegenglinsterden. Donker en 
guur was de avond, en de weg nogal eentonig. 
Het was brj tienen toen we aan den steiger 
kwamen, waar de volgende stoomboot lag. 



Dickens. Schetsen uit Amerika en tafereelen uit ItaW. 



114 



SCHETSEN UIT AMERIKA. 



Hier gingen we aan boord, en naar bed. 

Zij lag daar dien ganschen nacht, en vertrok 
zoodra de dag aanbrak. De morgen werdinge- 
wijd met een geweldigen donderstorm en was erg 
nat, maar van lieverlede klaarde het weerop. 
Toen ik na 't ontbijt op dek ging, keek ik 
vreemd op, een reusachtig vlot, met een stuk 
of veertig houten huizen er op, en ten minste 
met even zooveel masten, met den stroom naar 
beneden te zien drijven, zoodat het wel iets 
weghad van een straat op zee. Naderhand zag 
ik verscheidene van deze vlotten, maar nooit 
een dat zoo groot was. Al het timmerhout 
(plumber" noemt men dit in Amerika), dat 
de St. Laurentius-rivier passeert, wordt op deze 
manier gevlot. Bereikt nu zoo'n vlot de plaats 
zijner bestemming, dan wordt het opgebroken, 
het materieel verkocht, en de vlotters keeren 
huiswaarts, era nieuwe vracht te halen. 

Om acht uur landden we weer, en reisden 
vier uur achtereen per diligence door een lie- 
felijke en welbebouwde streek, die er in ieder 
opzicht geheel op zijn Fransch uitzag: de 
hutten; de houding, taal en kleeding van den 
boerenstand; de uithangborden voor de win- 
kels en kroegen; nissen met Mariabeelden er 
in, en kruisen langs den weg. Bijna iedere ge- 
meene landbouwer en jongen, al had hij geen 
schoeneja aan zijn voeten, droeg een sjerpvan 
de een of andere lichte kleur om zijn middel : 
gewoonlijk rood; en de vrouwen, die aan de 
velden en tuinen werkten en daar allerlei arbeid 
verrichtten, hadden altemaal groote platte stroo- 
hoeden op met allerbreedste randen. Er waren 
Roomsche priesters en liefdezusters in de dorps- 
straten ; en beeltenissen van den Zaligmaker 
aan de hoeken van kruisstraten en op andere 
publieke plaatsen. 

? s Middags gingen we aan boord van een 
andere stoomboot, en bereikten tegen drieen het 
dorp Lachine, negen mijl van Montreal. 
Daar verlieten we de rivier en gingen over land. 

Montreal ligt heel aardig aan den oever 
der Laurentius-rivier en heeft van achteren een 
stuk of wat beduidende hoogten, waar bekoor- 
lijke rij- en wandelwegen zijn aangelegd. Over 
't algemeen zijn de straten nauw en onregel- 
matig, zooals in de meeste Pransche steden 
die een beetje oud zijn; maar in de nieuwere 
gedeelten zijn ze wijd en luchtig. De winkels, 
die men daar aantreft bieden nogal wat ver- 
scheidenheid aan en zijn heel goed, en zoowel 
in de stad als in de voorsteden zijn tal van 
uitmuntende particuliere woningen. De graniet- 
steenen kaaien vallen in 't oog door hun schoon- 
heid, stevigheid en uitgebreidheid. 

Er bevindt zich hier een zeer groote Room- 
sche hoofdkerk, die eerst onlangs is gebouwd, 
met twee slanke torenspitsen, waarvan de eene 
nog niet af is. Op de open ruimte voor dit 
gebouw staat geheel op zich zelf een sombere 



vierkante steenen toren, die er erg vreemd en 
in 't oogloopend uitziet, weshalve de wijsneu- 
zen der plaats dan ook besloten hebben, hem 
onmiddellyk onder den voet te halen. Hetgou- 
vernementsgebouw is veel beter dan dat te 
Kingston, en de stad vol leven en vertier. 
In een der voorsteden is een planken weg — 
geen voetpad — die een mijl of zes lang is, 
en een weg waar wat omgaat ook. Al de rij- 
wegen in den omtrek waren hier eens zoo 
druk geworden door 't invallen der lente, die 
hier zoo op eens verschijnt, dat, men als 't 
ware binnen een dag uit den barren winter de 
bloeiende jeugd des zomers voor zich ziet. 

De stoombooten op Quebec leggen de reis 
's nachts af; dat is te zeggen, 's avonds om 
zes uur verlaten ze Montreal en den volgen- 
den morgen om zes uur zijn ze te Quebec. 
Tijdens ons oponthoud te Montreal (dat 
ruim veertien dagen duurde) hebben we dit 
uitstapje eenmaal gedaan, en waren verrukt 
door al het belangwekkende en schoone, dat 
we daar aantroffen. 

Met zijn duizelingwekkende hoogten, zijn cita- 
del die als 't ware in de lucht hangt, zijn 
schilderachtige steile straten en dreigende poort- 
wegen en de prachtige gezichten waartelkens 
en telkens weer het oog op stuit, is de indruk, 
dien dit Gibraltar van Amerika op den 
bezoeker maakt, en eenig in zijn soort en 
duurzaam. Het is een plaats die niet vergeten, 
of in onzen geest met andere plaatsen verward, 
of maar een enkel oogenblik in gewicht ver- 
minderd kan worden te midden van demassa 
tooneelen die een reiziger in zijn geheugen 
terug kan roepen. Daargelaten de werkelijkhe- 
den dezer allerschilderachtigste stad, hechten 
er zich zooveel belangrijke herinneringen aan, 
dat het zelfs een woestijn belangwekkend zou 
maken. De gevaarlijke afgrond, bij welks rots- 
achtig front Wolfe en zijn dappere metgezel- 
len het pad der glorie beklommen ; de Vlakten 
van Abraham, waar hij zijn doodelijke wond 
ontving; de vesting, door Montcalm zoo ridder- 
lijk verdedigd; en het graf van zijn soldaat, 
door 't springen van een bom nog tijdens, zijn 
leven voor hem gedolven, ziedaar eenige van 
de herinneringen, die waarlijk niet onder de 
onbeduidendste kunnen gerekend worden, maar 
integendeel tot de gewichtigste episoden der 
geschiedenis behooren. Meteen is dat een ede] 
Gredenkteeken, en twee' groote Natien waardig, 
dat de nagedachtenis van beide dappere gene- 
raals vereeuwigt en waar hun namen gezamen- 
lijk op gegriffeld staan. 

De stad is rijk in openbare instellingen, en 
in Roomsche kerken en gestichten van liefda- 
digheid, maar 't is voornamelijk in 't gezicht, 
dat men van 't oude Gouvernementsgebouw en 
van de Citadel geniet, dat haar weergalooze 
schoonheid gelegen is. De even voortreffelijke 



CANADA TEGENOVER DE VEREENIGDE STATEN. 



115 



als uitgebreide landstreek, rijk in akkers en 
in bosschen, in berghoogten en in water, die 
daar voor u ligt, 'terwijl mijlen ver Canadasche 
dorpen u tegenglinsteren in lange witte strepen, 
evenals aderen die door 't landschap loopen; 
de bonte massa spitse gevels, daken, schoor- 
steentoppen in de oude heuvelachtige stad on- 
middellijk bij de hand; de schoone St Lauren - 
tius-rivier vonkelend en flikkerend in de zon ; 
en de nietige schepen, daar onder aan de rots 
vanwaar ge het tooneel aanstaart, waarvan de 
tuigage, op zoo'n afstand beschouwd, wel iets 
wegheeft van spinnewebben, terwijl de groote en 
kleine vaten op hun dekken tot speelgoed inkrim- 
pen en aan den gang zijnde matrozen zooveel 
poppetjes worden ; dit alles, omlijstalshetis door 
een ingezakt raam in de vesting en beschouwd 
van uit de beschaduwde kamer daarbinnen, het 
vormt een der helderste en bekoorlijkste schil- 
derijen waar 's menschen oog op rusten kan. 

In J t voorjaar trekken groote massa's land- 
verhuizers die onlangs uit E n g e 1 a n d of 
I e r 1 a n d kwamen, tusschen Quebec en 
Montreal door, op hun weg naardezwarte 
wouden ennieuwenederzettingen van Canada. 
Is het (gelijk ik heel dikwijls ondervonden 
heb) een aardig tijdverdrijf, als men 's morgens 
op de kaai te Montreal rondslentert en ze 
dan bij groepen van honderden op de steigers 
ziet bij hun kisten en koffers, . — een allerbe- 
langrijkste zaak mag het heeten ; hun medepas- 
sagier te zijn op een dezer stoombooten en, 
vermengd onder den grooten hoop, ze dan 
onopgemerkt gade te slaan, 

Het schip, waarmee we van Quebec naar 
Montreal terugkeerden, krioelde van datsoort 
volkje, en 's nachts spreidden zij hun bedden 
tusschendeks (zij althans, die een bed rijk 
waren) en sliepen zoo vlak naast de deur onzer 
kajuit, dat de passage heen en terug gestremd 
was. Bijna alien waren ze Engelschen, groo- 
tendeels uit Cloucesterhire, en haddeneen 
lange winterreis gehad; maar 't was verwonder- 
lijk hoe zindelyk de kinderen waren gehouden 
en hoe onvermoeid al de arme ouders in hun 
liefde en zelfverloochening waren. 

Laten we op dit punt nog zoo'n huichelach- 
tigen onzin uitkramen — en we zullen dit 
wel doen tot aan 't einde der dingen — het 
is veel moeielijker voor den arme om deugd- 
zaam te wezen dan voor den rijke, en het 
goede, dat in hem is, schijnt daarom des te 
helderder. In menige adellijke huizing woont 
een man, de beste echtgenoot en vader, wiens 
voortreffelijkheid in beiderlei gezicht terecht 
hemelhoog verheven wordt. Maar breng hem 
eens hier, op dit volgepropte dek. Ontdoe z\jn 
mooie jonge vrouw van haar zijden japonnen 
en juweelen, maak los heur gevlochten haar, 
groef vroege rimpels boven haar wenkbrau- 
wen, druk op haar verflenste wang den stempel 



van zorg en veel ontbering, hul haar uitge- 
mergelde gestalte in een armzalige opgelapte 
kleeding, laat er niets anders dan zijn liefde 
wezen om haar te prijzen of op te schikken, 
en ge zult hier waarlijk de som op de proef 
zetten. Verander buitendien zijn stand in de 
wereld, zoodat hij in deze jonge kinderkens, 
die daar klauteren op zijn knieen, geen dragers 
van zijn naam en rijkdom ziet, maar stum- 
pertjes met hem worstelend om hun dagelijksch 
brood, eigenlijk zooveel stroopers op zijn dak, 
die zijn schralen pot nog schraler, zijn bange 
zorg nog banger maken. Stapel op zijn hoofd 
in plaats van al datgene wat voor de rijken 
de prille jeugd hunner lievelingen tot een Eden 
toovert, al haar nooden en behoeften, haar 
ziekten en gebreken, haar knorrigheid en lui- 
men, en wat er al meer in de schamele hut of 
vochtige kelderwoning of bedompte vliering 
binnensluipt en nestelt; — laat geen: „Och 
toe, papa, geef me dit; och toe, mama, geef 
me dat," of soortgelijk gesnap zijn ooren kitte- 
len maar de nare, allernaarste tonen, die gor- 
gelend uit de zwakke keeltjes komen: „Vader, 
'k heb zoo'n honger en dorst; moeder, 'k ben 
zoo koud," zijn vaderhart als vaneenrijten, en 
... als nu zijn vaderlijke liefde dit alles uit 
kan staan, en hij geduldig, waakzaam, teeder 
blijft, altijd bezorgd voor 't leven zijner kinde- 
ren, altijd deelend in hun vreugd en smart, 
welnu, stuur hem dan terug naar Parlement en 
Kansel en Rechtbank, en hoort hij dan van 
die mooie, honingzoete praatjes over de verdor- 
venheid van dezulken die van de hand in den 
tand leven en hard werken om er op die 
manier nog rond te komen, laat hem dan, 
als iemand die er nu alles van weet, zijn 
mond open gaan doen om die wauwelaars 
in de ooren te donderen dat zij, die in zoo'n 
gansch andere klasse dan die der armen ver- 
keeren, aartsengelen in hun dagelijksch leven 
konden zijn en moesten wezen, en dat, verge- 
leken by haar, de klasse der armen, de weg naar 
den Hemel hun zoo effen gebaand is, dat zij 
hem als 't ware maar voor 't grijpen hebben. 
Ja, wie onzer zal zeggen wat hij doen zou> 
als zoo'n vreeseiyke werkelijkheid, niet zoo'n 
bitter kleine hoop op den koop toe dat het 
ooit anders zal worden, eens zijn deel ware! 
Wat mij betreft, toen ik deze menschen om me 
heen opnam: ver van huis, zonder huis, be- 
hoeftig, zwervend, vermoeid van al dat reizen 
en trekken en sloven en slaven; en toen ik 
zag hoe goed zij op hun kleinen pasten; hoe 
zij altyd eerst in hun behoeften voorzagen en 
daarna maar half in hun eigen; toen ik zag 
wat edele priesteressen van geloof en hoop de 
vrouwen waren; hoe de mannen door haar 
voorbeeld leerden; en hoe zeldzaam, hoe uiterst 
zeldzaam een onvertogen woord over hun lip- 
pen kwam of een ruwe klacht uit hun midden 



116 



SCHETSEN UIT AMERTKA. 



opsteeg, — toen ik nu van een en ander ge- 
tuige was ; voelde ik dat een warmer gloed van 
eer en trots op mijn medemenschen mijn hart 
doortintelde, en ontboezemde ik een wensch 
tot God, dat menig Atheist, menigeen die het 
hooger deel in 's menschen natuur loochent 7 
daar ter plaats aanwezig had mogen zijn, om 
met mij deze eenvoudige les uit het Boek des 
Levens te lezen. 



Den dertigsten Mei verlieten wy Montreal, 
om weer naar N e w-Y o r k terug te keeren. Te 
dien einde staken we per stoomboot naar L a 
Prairie over, aan den overkant van de St. 
Laurentius-rivier, en spoorden vervolgens naar 
St. J o h n's, dat aan den oever van 't meer 
Champlain ligt. De laatste groet, dien we in 
Canada kregen, was van de Engelsche offi- 
cieren in de pleizierige barakken te dier plaatse 
(een klasse van heeren, die elk uur van ons 
bezoek gedenkwaardig hadden gemaakt door 
hun gastvrijheid en vriendschap); enterwijl het 
„Rule Brittania" ons nog in de ooren 
klonk, lieten wij 't spoedig achter ons. 

Maar Canada heeft altijd een voorname 
plaats in mijn aandenken bekleed, en zal die 
plaats altijd blijven bekleeden. Weinig Engel- 
schen zijn ondertusschen voorbereid, om het 
recht te laten wedervaren. Geen nood! Met 
zijn bedaarden vooruitgang; met zijn streven 
en oude geschillen btj te leggen, die dan ook 
trouwens al bijna in 't vergeetboek geraakt 
zijn; met zijn openbare meening en particulie- 
ren ondernemingsgeest, die beide.ineengezon- 
den en bloeienden toestand verkeeren, terwijl 
niets watnaarkoortsachtigegejaagdheidzweemt 
zijn maatschappelijk bestaan in gevaar brengt, 
maar integendeel elke polslag gezondheid en 
kracht verraadt; — met dat alles nu toont 
Canada, dat het een landstreek is vol hoop 
en vol belofte. Ik althans, gewend als men mij 
had, om me dit land voor te stellen als iets 
dat in de renbaan onzer vooruitgaande maat- 
schappij heel achteraan was gebleven, als iets, 
dat, verwaarloosd en vergeten, maar lag te 
dutten en op die manier al dommelend weg- 
kwijnde, — ik keek niet weinig vreemd op, 
toen ik te dezen opzichte een werkelijkheid 
onder mijn oogen kreeg, die daarvan hemels- 
breed verschilde. Die vraag naar ambachtslui 
en dat bedrag der arbeidsloonen, die drukke 
kaaien van Montreal, die schepen ladende 
en lossend, dat aantal schepen in de verschil- 
lende havens; die handel, die wegen en open- 
bare werken, alles gemaakt om den tand des 
tijds te kunnen verduren ; die fatsoenlijkheid en 
rechtschapenheid der dagbladen, en dan die 
teekenen van welvaart, de vrucht van noeste 
vlijt en werkzaamheid, — dat alles was wel 



geschikt om mijn verbazing niet weinig op te 
wekken. Laat me 'r nog bijvoegen, dat, wat 
orde, zindelijkheid en veiligheid betreft, alsmede 
het hoogst fatsoenlijk karakter der kapiteins 
en de wijze waarop zij ze ten gerieve der pas- 
sagiers ingericht hebben, de stoombooten op 
de meren zelfs voor de beroemde en op dit 
punt terecht bij ons zoo hoog aangeschreven 
Schotsche schepen niet onder behoeven te doen. 
Nu is 't waar, dat de logementen in den regel 
slecht zijn, omdat het hier zoo niet de gewoonte 
is, evenals in de Vereenigde Staten, van de 
table d'hote gebruik te maken, en, behalve dat 
de Engelsche officiers, die een groot deel van 
de maatschappij in iedere stad uitmaken, ge- 
woonlijk aan de regimentstafels eten, maar in 
ieder ander opzicht zal de reiziger in C a n a d a. 
even plezierig, even gemakkelijk kunnen reizen 
als in elke mij bekende plaats. 

Er is 66n Amerikaansche boot — het schip 
dat ons over het meer Champlain, van St. 
J o h n's naar Whitehall bracht — waar ik 
hoogen lof aan toebreng, maar niet hooger dan 
ze verdient, wanneer ik zeg dat ze zelfs beter 
is dan die waarmee we van Queenston naar 
Toronto, of van laatstgenoemde plaats naar 
Kingston stoomden, ja — ik mag er dit 
gerust bijvoegen — beter dan eenige andere 
boot ter wereld. Deze stoomboot ; die de Bur- 
lington heet, is een modelboot, wat zindelijk- 
heid, sierlijkheid en orde betreft. De dekken 
zijn receptie-kamers; de kajuiten boudoirs, die 
met smaak gestoffeerd, en met platen achter glas, 
schilderijen en muziekinstrumenten versierd 
zijn; tot zelfs ieder hoekje is een curiositeit 
van sierlijk „comfort" en schoonen bouw. Ka- 
pitein Sherman, aan wiens vernuft en uitste- 
kenden smaak alleen dit alles is te danken, 
heeft zich bij meer dan een hachelijke gelegen- 
heid op de verdienstelijkste wijze onderschei- 
den, en wel niet het minst bij gelegenheid dat 
er (gedurende den opstand in Canada) Brit- 
sche troepen moesten getransporteerd worden 
en hij zedelijken moed had, zijn vaartuig, des- 
tijds het eenige daarvoor geschikte schip, be- 
reidvaardig te leenen. Hij en zijn schip worden 
dan ook algemeen in eere gehouden, zoowel 
door eigen landgenooten als door de onzen, 
en nooit verdiende iemand meer de achting, 
die hem in zijn werkkring zoo van alle kanten 
te beurt, viel, dan hij. 

Met behulp nu van dit drijvende paleis 
bevonden we ons weer spoedig in de Ver- 
eenigde Staten, en legden dien avond te B u r- 
1 i n g t o n aan, een aardig stadje, waar we ons 
zoo wat een uur ophielden. Wij bereikten Whi- 
tehall, waar we ons 's morgens om zes uur 
moesten ontschepen. We hadden dit wel vroe- 
ger kunnen doen, lagen deze stoombooten 



CANADA TEGENOVEE, DE VEREENIGDE STATEN. 



117 



's nachts niet verscheidene uren stil, iets wat ze 
wel moeten doen om reden het meer op dat 
gedeelte onzer reis erg nauw en in den don- 
ker moeielijk te bevaren is. Op een punt is 
't zelfs zoo nauw, dat ze verplicht zijn, zich 
van een touw te bedienen, om de boot er door 
te krijgen. 

Nadat we te Whitehall ontbeten hadden, 
stapten we in de diligence naar Albany, een 
groote en drukke stad, waar we dien middag 
tusschen vijven en zessen arriveerden. We had- 
den 't dien dag erg heet gehad, want we waren 
nu weer in 't hartje van den zomer. Om zeven 
uur vertrokken we naar N e w- Y o r k, aan boord 
eener groote Noord-rivier-stoomboot, die zoo 
propvol met passagiers was, dat het bovendek 
wel iets weghad van de koffiekamer in een 
schouwburg onder de pauze, en het beneden- 
dek van Tottenham Court Road o*p een Zater- 
dagavond. Maar we sliepen evenwel als op 
rozen en kwamen den volgenden morgen een 
beetje na vijven te New-York aan. 

Hier vertoefden we alleen dien dag en nacht, 
om van onze laatste vermoeienissen op ons ver- 
haal te komen, en aanvaardden toen onze laatste 
reis in Amerika. We hadden nog vijf dagen 
over, voor en aleer we ons naar Engeland 
inscheepten, en ik voor mij wou heel graag 
„het Kwakerdorp" zien, dat door een gods- 
dienstige sekte bevolkt is, waar het zijn uaam 
aan ontleent. 

Te dien einde stoomden we weer de Noord- 
rivier op, tot aan de stad Hudson toe, en 
huurden daar een extra rijtuig om ons naar 
Libanon te brengen, dat daar dertig mijlen 
van af ligt. Dit Libanon is natuurlijk een 
ander dorp, dan dat waar ik op ons uitstapje 
naar de Prairie den nacht doorbracht. 

De landstreek, waar onze weg doorheen kron- 
kelde, was rijk en mooi, het weer prachtig, en 
mijlen ver kwamen de Kaatskillbergen, waar 
Rip van Winkel en de afgrijselijke Hollanders 
op een gedenkwaardigen stormachtigen namid- 
dag aan 'tkegelen waren, aan den blauwen 
gezichteinder als statige wolken voor den dag. 
Aan zeker punt, waar we een steilen heuvel 
opgingen (ze waren toen juist bezig met het 
aanleggen van een spoorweg, dwars over den 
voet van dezen heuvel), stuitten we op een 
Iersche kolonie. Daar ze de middelen bij do 
hand hadden, om nette, behoorlijke hutten te 
kunnen bouwen, bevreemdde het mij niet wei- 
nig, hier zulke lompe, ruwe en armzalige krot- 
ten aan te treffen. De besten beschermden^de 
bewoners tegen weer en wind, maar hiermee 
was ook alles gezegd, terwijl de slechtsten door 
wijde openingen in de van gekookt gras saam- 



gefianste daken, en uit modder opgetrokken 
muren aan weer en wind vrijen toegang ver- 
leenden. Sommigen hadden noch deuren noch 
ramen; sommigen stonden op 'tpunt van in 
te storten, en werden nog zoo goed en zoo 
kwaad als 't ging door staken en palen gestut ; 
alien waren bouwvallig en smerig. Afzichtelijk 
leelijke oude vrouwen en allerdartelste jonge 
vrouwen, varkens, honden, mannen, kinderen, 
zuigelingen, potten, ketels, mesthoopen, afval 
en vullis, vunzig stroo en stilstaand water, en 
dat alles tot een onafscheidelijken hoop bij el- 
kaar gehutseld, ziedaar het meublement van 
elke donkere en vuile hut. 

's Avonds tusschen negenen en tienen kwa- 
men we te Libanon aan. Dit plaatsje is ver- 
maard om zijn warme baden en om een groot 
hotel, dat, ik twijfel er niet aan, ten eenenmale 
berekend is voor den eigenaardigen smaak van 
dezulken, die hier gezondheid of pleizier komen 
zoeken, maar waarik voor mij me alles behalve 
op mijn gemak voelde. Zoo bracht men ons 
naar een verbazend groot, door twee flauw 
brandende kaarsen verlicht vertrek, dat men de 
gezelschapskamer geliefde te noemen, en waar- 
uit men langs een trap in een andere groote 
woestijn afdaalde, die men onder den niet min- 
der weidschen naam van eetzaal aanduidde. 
Nu onze slaapkamers. Deze vond men onder 
zekere lange rijen heel dunnetjes gewitte cellen 
aan weerskanten van een sombere gang, en 
hadden zooveel weg van gevangeniscellen, dat 
ik, toen ik naar bed ging, half verwachtte opge- 
sloten te zullen worden en er onwillekeurig 
naar luisterde of de sleutel niet van buiten werd 
omgedraaid, Er moeten stellig ergens anders in 
de buurt gelegenheden bestaan om de baden 
te gebruiken, want al de overige waschbenoo- 
digdheden waren op zoo'n bekrompen voet 
ingericht, als ik ooit zelfs in Amerika zag. 
Begrijp eens! Men vond in deze slaapkamers 
zelfs geen stoelen, een artikel van weelde dat 
toch wel zeer gewoon mag heeten, niet waar? 
Kortom, waren we dien ganschen nacht niet 
vreeselijk gebeten geworden, we zouden waar- 
achtig hebben durven verzekeren, dat we dien 
in een slaapkamer hadden doorgebracht, waar 
letterlyk niets in was. 

Het logement zelf is echter zeer aangenaam 
gelegen. en we kregen een goed ontbijt. Toen 
dat op was, gingen we naar de plaats onzer 
bestemming, zoo wat een mijl of twee bij ons 
vandaan. De weg daarheen werd aangeduid door 
eon handpaal, waarop geschilderd stond: „Naar 
'tKwakerdorp," 

Den weg langs rijdende, passeerden we een 
troepje Kwakers, die daar werkten. Zij hadden 
zulke breede randen aan hun hoeden als ik 



118 



SCHETSEN UIT AMERIKA. 



nog nooit in mijn leven gezien neb en waren 
in alle zichtbare opzichten zulkeallerhouterigste 
mannen, dat ik evenveel sympathie voor hen 
opvatte en evenveel belang in hen stelde ; als 
waren het zooveel van die houten beelden op 
een schip geweest. Het duurde nietlangofwe 
kwamen aan 'fc begin van 'tdorp, stapten af 
aan een huis waar de kwakers-artikelen ver- 
kocht worden enhethoofdkwartier der oudsten 
gevestigd is, en verzochten verlof om nun gods- 
dienstoefening bij te wonen. 

Terwiji dit verzoek aan een der oudsten 
werd overgebracht, traden wij een sombere 
kamer binnen, waar verscheidene sombere hoe- 
den aan sombere haken hingen, en somber 
werd de tijd aangekondigd door een sombere 
klok, die elken tik met een soort van sombere 
worsteling volbracht, alsof ze de sombere stilte 
met weerzin en onder protest afbrak. Tegen 
den muur stonden een stukof acht stoelen met 
zeer hooge ruggen, die zoo allersomberst met 
al dat sombere sop overgoten waren, dat men 
liever op den grond was gaan zitten, dan aan 
een daarvan de geringste verplichttng te willen 
hebben. 

Daar kwam, stijf als een paal, een sombere 
oude Kwaker dit vertrek binnenstappen, met 
oogen even hard, en dof 7 en koud als de groote 
ronde metalen knoopen van zijn jas en vest: 
een soort van kalm spook. Van onze begeerte 
onderricht, haalde hij een krant voor den dag, 
waar de vergadering der oudsten, waar hij lid 
van was, een dag of wat geleden in beken.d 
gemaakt had, dat ten gevolge van de onbeta- 
melijke wijze waarop vreemdelingen nu en dan 
hun godsdienstoefening gestoord hadden, nun 
kapel voor den tijd van een jaar voor 't publiek 
gesloten was. 

Daar tegen deze redelijke bepaling niets was 
in te brengen, vroegen we permissie om een 
kleinigheid van hun artikelen te koopen, iets 
wat op somberen toon werd toegestaan. We 
gingen dientengevolge naar een magazijn in 
'tzelfde huis en aan'de overzij van de gang, 
waar een levend voorwerp in een roodbruin 
bankje het opzicht voerde. De oudste zei, dat 
het een vrouw was. Nu, ik wil gelooven, dathet 
een vrouw was, maar vermoed had ik 'tniet. 

Aan den overkant van den weg was hun 
bedehuis: een koel, zindelijk, houten gebouw, 
met breede ramen en groene luiken, dat op 
een ruim zomerhuis geleek. Daar we nu in deze 
plaats niets uit konden voeren dan maar heen 
en weer drentelen en dit en andere gebouwen 
in 't dorp opnemen (die gebouwen waren voor- 
namelijk van hout, donkerrood geschilderd, 
evenals Engelsche schuren, en bestonden uit 



verscheidene verdiepingen, gelijk Engelsche fa- 
brieken), zoo kan ik den lezer niets anders 
meedeelen dan het weinigje dat ik onder 't doen 
van onze inkoopen opmerkelyk vond. 

Men noemt deze menschen Kwakers *) naar 
den eigenaardigen vorm hunner godsdienstoefe- 
ning, bestaande uit een dans, door mannen en 
vrouwen van allerlei leeftijd uitgevoerd, die 
daartoe in twee rijen tegenover elkaar gaan 
staan. Yoordat ze beginnen, ontdoen de mannen 
zich van hun hoeden en jassen, die zij deftig 
aan den muur ophangen, en binden vervolgens 
een lint om hun hemdsmouwen, alsof ze op J t 
punt stonden van gelaten te worden. Zij accom- 
pagneeren zich zelf met een brommend, gon- 
zend geluid, en dansen met een malle soort 
van draf, nu eens vooruit- dan weer acht eruit- 
gaande, totdat ze zoogoed als „op fl zijn. Men 
zegt, dat de indruk, dien dit teweegbrengt, 
allerdolst is. Nu, afgaande op een prent van 
deze plechtigheid, die ik mijn bezit heb en 
volgens hen, die in de kapel geweest zijn, zeer 
nauwkeurig moet wezen, is deze vertooning 
waarlijk dol, allerdolst.* 

Zij worden door een vrouw bestuurd, en al- 
hoewel ze door een raad van oudsten ter zy.de 
gestaan wordt, wordt haar heerschappij veron- 
dersteld, onbeperkt te wezen. Naar men mij 
verteld heeft, leeft ze, in strenge afzondering, 
in zekere kamers boven de kapel en is ze nooit 
ofte nimmer zichtbaar voor ongewijde oogen. 
Mocht ze bijgeval gelijken op de dame, die in 
dat bankje zat, dan bewijst men der mensch- 
heid een grooten liefdedienst door haar zooveel 
mogelijk achterbaks te houden, en zouikmijn 
dank niet krachtig genoeg kunnen betuigen 
over zoo'n edelmoedige handelwijs. 

Al de bezittingen en inkomsten der inden- 
ting worden in een gemeenschappelyke kas 
gestort, die door de oudsten beheerd wordt. 
Hebben zij bekeerlingen gemaakt onder men- 
schen die nogal wat in de melk te brokken 
hadden, en matig en zuinig zijn, dan spreekt 
het vanzelf dat dit fonds bloeit; des te meer 
naarmate zij veel land hebben opgekocht. Ook 
is deze kolonie te Lib anon niet de eenige 
Kwaker-nederzetting. Ik geloof, dat er ten minste 
drie andere zijn. 

Ze zijn goede boeren en al hun producten 
gaan grif van de hand en zijn zeer gezien. 
flKwakerzaden," „kwakerkruiden" en „kwaker- 
gedistilleerde wateren" worden gewoonlyk in 
de winkels van groote en kleine stedenverkocht. 



1) Het Engelsche woord Shaker wil, letteriijk vcr- 
taald, trill er of hever zeggen. 



CANADA TEGENOVER DE VEftEENIGDE STATEN. 



119 



Ook zijn ze goede veefokkers, en behandelen 
hun stomme dieren met liefde. Bijgevolg is J t 
een zeldzaamheid, dat het kwakervee niet dade- 
lijk gekocht wordt op de markt. 

Yolgens de Spartaansche gewoonte eten en 
drinken ztf gezamenlijk aan een groote publieke 
tafel. Vereeniging der beide sexen vindt men 
onder hen niet, en iedere Kwaker, mannelijk 
en vrouwelijk, is op dit punt aan een ieven 
van onthouding gebonden. Men heeft daarom- 
trent nogal wat woorden vuil gemaakt, maar 
hier moet ik den lezer weer verwijzen naar de 
dame in dat bankje en er bijvoegen, dat, als 
verscheidene van de zusterkwakers op haar ge- 
lflken, al zulke lasterzieke praatjes onder die 
praatjes dienen gerangschikt te worden die de 
sterkste kenmerken van stellige onwaarschijn- 
lykheid aan hun voorhoofd dragen. Maar dat 
zij zelfs proselieten maken onder personen, die 
zoo jong zijn dat ze onmogelijk zelfkennis en 
evenmin die wilskracht kunnen bezitten, welke 
vereischt wordt om en op dit punt en op andere 
pun ten de zoo onmisbare zelfbeheersching te 
openbaren, ziedaar iets wat ik gerust durf ver- 
zekeren, want met mijn eigen oogen heb ik 
Kwakers onder die arbeiders aan den weg ge- 
zien, die nog piepjong waren. 

Men zegt, dat ze wel berekend zijn voor 
de negotie, maar eerlijkheid en goede trouw 
hierbij geenszins uit het oog verliezen, ja, dat ze 
zelfs in den paardenhandel weerstand bieden 
aan dien diefachtigen trek die, men weet niet 
om welke reden, wel bijna onafscheidelijk schijnt 
te wezen van dezen handelstak. In alle zaken 
gaan zij hun eigen bedaarden gang, leven voort 
in hun somberen stillen gemeenschappelijken 
omgang, en leggen weinig trek aan den dag 
om met andere Jui in aanraking te komen. 

Nu, dat alles is nog zoo kwaad niet, inte- 
gendeel, maar rond opgebiecht, ik voor mij 
heb het toch op de Kwakers niet bijster begre" 
pen. Neen, *t is mij onmogelijk, hart voor hen 
te hebben, laat staan de geringste sympathie. 
Ik heb toch zoo'n afkeer van dien boozen 
geest, onverschillig door wat voor klasse of 
sekte hij gevoed moge worden, die het le^en 
van zijn gezonde genietingen ontbloot, de 
jeugd van haar onschuldige genoegens berooft, 
den rijpen leeftyd en den ouden dag hun lie- 
felijke sieraden ontrukt en van ons bestaan 
niets anders maakt dan een smal pad naar 't 
graf; dien verfoeielijken geest, die, had hij 
maar het rijk alleen op aarde wetentekrijgen, 
de verbeeldingskracht der grootste manner! met 
zoo'n onvruchtbaarheid moest geslagen hebben, 
dat ze, ondanks hun aangeboren vermogen om 
heerlijke en duurzame beelden voor hun nog 
ongeboren medeschepsels op te doen rijzen, 
aan de stomme dieren gelijk waren geworden ; 



ik heb nu, wil ik zeggen, uit den grond van 
mijn hart zoo'n sterken afkeer van dien boozen, 
verfoeielijken geest, dat ik in deze zelfde breed - 
gerande hoeden en deze zelfde doodsche kleedij, 
met hun stijfgenekte en somber getroniede vro- 
migheid, onverschillig of ze 'r sluik haar op 
nahouden als de Kwakers of lange nagels als 
in een Hindoe-tempel, de ergsten onder de 
vijanden van hemel en aarde herken, die het 
water op de bruiloftsfeesten dezer arme wereld 
niet in wijn, maar .... in gal veranderen. En 
als er menschen moeten zijn, wier roeping het 
is, de onschuldige fantasieefr te knakken en de 
liefde tot onschuldige genoegens, die een deel 
der menschelijke natuur zijn, en dat wel zoo 
goed een deel als elke andere liefde of hoop 
die ons gemeenschappelijk erfdeel is, — welnu, 
laten ze mijnenthalve openlijk te koop gaan 
staan onder de liederlijkste sujetten; zelfs de 
idioten weten immers wel, dat z ij niet op den 
waren weg naar de Onsterfelijkheid zijn, en 
zullen hun dadelijk met verachting den rug 
toekeeren. 

Wij verlieten het kwakerdorp met een harte- 
lijkeii afkeer van de oude Kwakers en een 
hartelijk medelijden met de jongen, eenmede- 
lijden dat getemperd werd door de sterke waar- 
schijnlijkheid dat ze, als ze ouder en wijzer 
worden, wel weg zouden loopen, iets wat niet 
onder de zeldzaamheden behoort En zoo keer- 
den we langs den weg, dien we den vorigen 
Oag ingeslagen hadden, naar Libanon terug, 
en vervolgens naar Hudson. Daar maakten 
we gebruik van de stoomboot, die ons over 
de Noordrivier naar N e w-Y o r k zou brengen, 
maar stopten zoo wat een uur of vier later, te 
Westpoint, waar we ons dien nacht, en den 
geheelen volgenden dag, tot den volgenden 
nacht incluis ophielden. 

Op deze schoone plek, de schoonste onder 
de liefelijke Hooglanden der Noordrivier, inge- 
sloten door donkergroene hoogten en tot puin 
vervallen sterkten, en neerziende op de in de 
verte liggende stad Newburgh, langs een 
glinsterend pad van door de zon beschenen 
water met hier en daar een bootje, waarvan 
het witte zeil nu eens naar den een en kant, 
dan weer naar de andere zij overbuigt, als 
windvlagen er op eens tegen aan blazen uit de 
g'eulen in de heuvelen, — buitendien van alle 
kanten omringd met gedenkteekenen tot eor 
van Washington en van gebeurtenissen u it 
den omwentelingsoorlog : op deze plek nu ver- 
rijst Amerika's Militaire School. 

Ze kon op geen geschikter plek staan, en J t 
zou bezwaarlyk gaan, om schooner plek aan 
te wijzen. De wijze waarop de jongelui opge- 
leid worden is streng, maar oordeelkundig 
en mannelijk. Gedurende de maanden Juni, 



120 



SCHETSEN UIT AME1UKA. 



Juli en Augustus kampeeren ze op de ruime 
vlakte waar het gebouw staat, en het geheele 
jaar door krijgen ze dagelijkslesindemilitaire 
exercitien. De termijn van studie, dien de Staat 
van alle cadetten eischt dat ze aan deze inrich- 
tingen door zullen brengen, is vier jaar ; maar of 
dit nu komt of van de strenge wijze waarop 
de tucht gehandhaafd wordt of van het natio- 
nale ongeduld dat geen dwang kan velen, of 
van beide oorzaken te zamen, wie zal 't beslis- 
sen? maar zooveel is zeker, dat niet meer dan 
de helft van de jongelui, die hier komen, ooit 
blijft om hun studien te voltooien. Daar het 
getal cadetten ten naastenbij gelijk staat met 
dat van de leden van 7 t Congres, wordt eruit 
elk district een hier naar toe gezonden: dat 
districtslid heeft dan invloed op de keuze. De 
rangen bij den dienst worden volgens hetzelfde 
beginsel verdeeld. De woningen der verschil- 
lende leeraren liggen heel mooi; ook vindt 
men hier een uitnemend logement voor vreem- 
delingen, ofschoon er twee inconvenienten aan 
verbonden zijn, en wel deze: dat het ten eer- 
ste een logement is waar men noch wijn noch 
sterken drank kan krijgen (beide artikelen zijn 
den studenten verboden), ten tweede dat de 
verschillende maaltijden er op zeer ongeschikte 
uren gehouden worden: men ontbijt namelijk 
om zeven uur, dineert om een uur en soupeert 
met zonsondergang. 

De schoonheid en frischheid van dit vreed- 
zaam lustoord, zelfs als de zomer pas begint 
— ; t was toen het begin van Juni — waren 
inderdaad verwonderlijk. En toen ik het den 
zesden verliet en naar N e w-Y o r k terug- 
keerde, om me den volgenden dag naar 
Engeland in te schepen, dacht ik er dan 
ook met pleizier aan, dat onder de laatste 
gedenkwaardige schoonheden, waar ons oog 
met welgevallen op gerust had, die waren waar- 
van de tafereelen, geschetst door geen alledaag- 
sche hand, frisch aanwezig zijn in de ziel der 
meeste menschen, en niet licht oud zullen wor- 
den of van kleur verschieten zullen onder 't 
stof des tijds: het K^atskill-gebergte namelijk, 
en Sleepy Hollow en de Tappaan zee. 



ZESTIENDE HOOFDSTUK. 

DE TERUGREIS NAAR T 
VADERL AND. 

NAAR HUIS. 

Nooit in mijn leven had ik zooveel belang 
gesteld, en zai allerwaarschijnlijkst wel nooit 
zooveel belang stellen in den staat van den 



wind, als op den lang verbeiden morgen van 
Dinsdag den zevenden Juni. Een zekere autori- 
teit op zeevaartkundig gebied had me een dag 
of twee van te voren gezegd: „elke wind met 
wat uit 't westen er bij is gunstig." Toen ik 
nu bij 't aanbreken van den dag het bed uit- 
sprong, en my, zoodra'ik het raam open gooide, 
een frissche noordwestenwind, die 's nachts op 
was komen zetten, tegenwoei, viel me dat zoo 
frisch op 't lijf, en vielen me meteen zooveel 
gelukkige gedachten in, dat ik op staanden voet 
een bijzondere genegenheid opvatte voor alle 
winden, die uit dien hoek van 't kompas waaien, 
een genegenheid die me, gerust durf ik 't ver- 
zekeren, lief en dierbaar zal blijven, totdat mijn 
eigen wind zijn laatsten, zwakken zucht heeft 
uitgeblazen en zich voor altijd van den kalen- 
der der sterfelijkheid verwijderd heeft. 

De loods had niet geluierd om zijn voordeel 
te doen met dit gunstige weer, en hetzelfde 
schip, dat gister nog in zoo'n volgepropt dok 
gelegen had, dat het, wat toen de kans betreft 
om uit te kunnen zeilen, wel gerust zijn matten 
voorgoed had mogen oprollen, zie, het lag nu 
al ruim zestien mijlen verder. Een heerlyk ge- 
zicht leverde het op, toen we, er per boot naar 
toe stoomende, het in de verte voor anker 
zagen liggen, met zijn slanke masten in sierlijke 
lijnen tegen de lucht afgeteekend, en elk touw, 
groot en klein, schier haarfijn onderscheiden 
konden; ook heerlijk was 't gezicht, toen zoo- 
dra wij aan boord waren, het anker bij 't forsche, 
als in koor gezongen: „ Cheerily men, o chee- 
rily!" x ) naar boven rees, en het schip statig- 
lijk in 't zog kwam van de sleepboot; maar het 
heerlijkst van alles was, dat, toen de boegseer- 
lijn losgelaten was, het dundoek van zijn masten 
wapperde, en het, als 't ware zijn witte vleuge- 
len uitslaande, op zijn vrijen en eenzamen weg 
heenvloog. 

In de achterkajuit waren we maar met ons 
vijftienen passagiers; de meesten waren uit C a- 
n a d a, waar sommigen onzer elkaar gekend 
hadden. De nacht was ruw en buiig, de beide 
volgende dagen insgelijks, maar ze vlogen gauw 
voorbij, en 't duurde niet lang of we vormden 
een partijtje zoo pleizierig en gezellig, met een 
braven, degelijken kapitein aan ons hoofd, als 
er ooit te land of ter zee bij elkaar kwamen 
met het besluit om elkaar het leven zooveel 
mogelijk te veraangenamen. 

We ontbeten om acht uur, dronken koffie 
om twaalf uur, aten om drie uur en gebruikten 
onze thee om halfacht. Yermakelijkheden had- 
den we bij de vleet, en het middageten was 
daaronder waarlijk niet het minster ten eerste 
om 't eten zelf, ten tweede omdat het zoo bui- 
tengewoon lang aanhield. Met inbegrip van al 



1) Komt, mamion, vrooiijk iticuir! 



DE TEEUGI1EIS NAAR T VADERLAND. 



121 



de lange pauzen tusschen de verschillende gerech- 
ten, duurde het namelijk zelden korter dan 
derde half uur, een tijdsruimte die steeds door 
den gezelligsten kout werd aangevuld. Gm nu 
te maken dat men zich onder zoo'n lang diner 
niet verveelde, kwamen de gezelligsten uit het 
gezelschap aan 't lager eind der tafel bij den 
mast bijeen, vormden daar als 't ware een 
uitverkoren clubje met een uitnemenden presi- 
dent aan 't hoofd, waar de bescheidenheid mi] 
verbiedt, verder op te zinspelen. Een prettige, 
en allerprettigste en joviale instelling inder- 
daad! Nu, ze stond dan ook, dit dient gezegd 
te worden, op een witten voet met de rest van 
't gezelschap en vooral met een zwarten hof- 
meester, die drie weken lang om de grappen 
en men der bewuste pretmakers heeft moeten 
ginnegappen, dat het een aard had. 

Buitendien hadden we een schaakspel voor 
de lief hebbers, whist, cribbage *), boeken, trik- 
trak en een glijplank. In allerlei weer, mooi of 
leelijk, stil of winderig, waren we allemaal op 
dek, liepen twee aan twee op en neer,oflagen 
in de booten, of leunden over den kant, of 
stonden bij groepjes met elkaar over koetjes en 
kalfjes te praten. Aan muziek hadden we ook 
geen gebrek, want de een speelde op 't accor- 
deon, een ander op de viool, en nog een ander 
(die gewoonlijk 's morgensom zes uur al begon) 
op den waldhoorn, en daar ze alien, gelijk 
somtijds het geval was, verschillende deuntjes 
speelden, op verschillende gedeelten van 't schip, 
op denzelfden tijd en zonder dat de een iets 
van den ander hoorde (want ieder was ijselijk 
met zijn eigen instrument ingenomen), zoo was 
de vereenigde uitwerking van die drie instru- 
menten verheven akelig. 

Gebeurde het af en toe, dat we in geen 
dezer vermakelijkheden schik hadden, welnu, 
soms kregen we een schip in 't gezicht en 
bezorgde ons dat weer wat afleiding, vooral 
als dat schip er bij mistig weer in de verte 
zoo echt spookachtig uitzag, of ons zoo dicht 
voorbijvoer, dat we met behulp onzer kijkers 
het volk bovenop konden zien, en gemakkelijk 
zijn naam en de plaats zijner bestemming kon- 
den opmaken. Ook uren achtereen konden 
we staan kijken naar de dolfijnen en bruinvis- 
schen, zooals die om 't schip aan f t rollen en 
springen en duiken waren, of naar die kleine 
dieren, altijd in min of meer vliegende bewe- 
ging, die onze Engelsche zeelui de kuikens van 
Moeder Carey noemen, — diertjes die ons van 
de baai van N e w-Y o r k af gezelschap had- 
den gehouden en nu al veertien dagen om den 
achtersteven van 't schip heenfladderden. Een 
dag of wat was 't doodstil of woei er een 
heel klein koeltje. Dan vermaakte zich het 



1) Een soort van kaartspel. 



scheepsvolk met visschen of wist altemet een 
ongelukkigen dolfijn aan den haak te krijgen, 
die dan naar boven gesjord werd en in al zijn 
regenboogkleuren op 't dek krepeerde: een 
gebeurtenis van zoo'n gewicht in onzen schra- 
len kalender, dat we naderhand begonnen te 
dagteekenen van den dolfijn af, en den dag 
waarop hij den weg van alle vleesche ging, tot 
een nieuwe jaartelling maakten. 

Maar we hadden nog andere afleiding. Zoo 
begon men, toen we een dag of zes onder zeil 
waren geweest, al druk te babbelen over ijs- 
bergen, van welke drijvende eilanden een onge- 
woon getal gezien was geworden door de sche- 
pen die een paar dagen, voordat wij die haven 
verlaten hadden, N e w-Y o r k waren binnenge- 
loopen; en voor wier gevaarlijke nabijheid we 
gewaarschuwd werden door de plotselinge kou 
van 't weer en het dalen van *t kwik in den 
barometer. Zoolang nu deze teekenenduurden, 
werd er een dubbele wacht uitgezet; en viel 
de avond, dan werden er wel eens fluisterend 
van die praatjes gehouden over schepen die des 
nachts op zoo'n klomp ijs gestooten en naar 
den kelder gegaan waren, dat men erkippeve) 
van kreeg; maar daar de wind ons noodzaakte, 
een zuidelijken koers te houden, kregen we J r 
geen een van te zien, en duurde het niet lang 
of de weersgesteldheid werd weer helder en 
warm. 

Men kan licht nagaan, dat de waarnemingen, 
elken middag, en het daarnaar regelen van 
den koers van 't schip, mede een punt van ge- 
wicht uitmaakten in onze tegenwoordige levens- 
wijze. Ook was er (gelijk dit nooit het geval 
is) alles behalve gebrek aan wijsneuzige twijfe- 
laars aan de berekeningen van den kapitein, 
die, zoodra hij zyn hielen gelicht had, bij ge- 
breke van een passer met endjes koord, en 
hoeken van zakdoeken, en punten van snuiters, 
de kaart aan *t opmeten gingen en zonneklaar 
bewezen dat hij zich daar eventjes maar zoo 
wat duizend mijlen vergiste. Het was erg stich- 
telijk, deze ongeloovigen hun hoofden te zien 
schudden en de wenkbrauwen te zien fronsen, 
en ze dan danig te hooren redekavelen over 
de zeevaart: niet dat zij eriets van verstonden. 
maar omdat ze den kapitein bij stil weer of 
tegenwind altijd wantrouwden. Waarlijk, 't kwik 
zelf is nooit zoo veranderlijk als deze klasse van 
passagiers, die ge, als het schip statig de gol- 
ven doorklieft, doodsbleek van bewondering 
zult hooren zweren dat de kapitein alien kapi- 
teins ter wereld de baas is, ja die er zelfs op 
zinspelen om hem doormiddeleeneralgemeene 
inteekening een of ander mooi cadeau aan te 
bieden, terwijl diezelfde passagiers den volgen- 
den morgen als de wind is gaan liggen en al 
de zeilen slap neerhangen, weer moedeloos hun 
hoofden schudden en met opgetrokken lippen, 
zeggen, dat ze hopen, dat de kapitein een zee- 



122 



SCHETSEN UIT AMERIKA. 



man is, maar ze zijn sluw genoeg om er in 
hun hart aan te twijfelen, ja waarachtig, dat 
doen ze. 

Als ? t stil weer was, werd het zelfs een 
tiidverdrijf dat men zich gedurig verwonderd af- 
vroeg: kijk, 't zal me benieuwen of de windnu 
toch in den rechten hoek zal komen, waar hij 
— . uit al de berekeningen en vroegere gevallen 
bleek dit duidelijk — al lang geleden had moe- 
ten zijn. Den eersten stuurman, die daarlustig 
over liep te fluiten, keek men niet weinig naar 
de oogen omdat hy zoo voet bij stuk hield, 
ja zelfs de ongeloovigen hielden hem voor een 
matador onder de zeelui. En als hij dan, ter- 
wijl het diner aan den gang was, door delan- 
taren der kajuit af en toe een somberen blik 
wierp naar de klapperende zeilen, dan nam bij 
sommigen de treurigheid zoodanig de overhand 
dat ze hun stoute schoenen aantrokken en 
voorspelden dat we eerst half Juli thuis zouden 
wezen. Nu vindt men aan boord altijd men- 
schen van een sanguinisch en van unmelancho- 
lisch temperament. Deze laatste categorie speelde 
gedurende dit gedeelte der reis weinig op 
haar poot en zegevierde 7 telkens als men bijeen 
kwam om wat te gebruiken, over de sanguini- 
schen door hun namelijk de vraag voor te 
leggen waar zij veronderstelden dat de Great 
Western (die New- York een week naonsverlaten 
had) nu was; en waar zij veronderstelden dat 
de Cunard stoompacket mi was ; en wat zy nu 
dachten van zeilschepen vergeleken met stoom- 
schepen: allemaal kwaadaardige vragen, niet 
waar? waarop zij, de sanguinischen, dan ook 
maar om des lieven vredes wille een gezicht 
trokken zoo melancholisch als iets. 

Dit nu kon men meerekenen onder de aan- 
hangsels van de lijst onzer vermakelijkheden, 
maar er was nog een andere bron van afleiding, 
en waarlijk niet zonder belang. We hadden 
namelijk in 't vooronder zoowat een honderd 
passagiers : een kleine wereld van armoede ; en 
daar we 'r nu af en toe sommigen van te zien 
kregen door op het dek te ktjken waar zij over 
dag een luchtje kwamen scheppen en hun eten 
kookten, het heel dikwijls opaten ook, werden 
we nieuwsgierig naar ^un geschiedenissen. Ja 
graag wilden we eens weten met wat voor ver- 
wachtingen zij naar A m e r i k a vertrokken waren , 
en met wat voor doel zij de terugreis naar 't 
vaderland aanvaarden en in wat voor omstan- 
digheden zij verkeerden. De inlichtingen, die we 
daaromtrent van den timmerman kregen die 
het opzicht had over dit volkje, waren dikwijls 
van de vreemdste soort. Zoo waren sommigen 
hunner maar drie dagen in A m e r i k a geweest, 
sommigen maar drie maanden, en sommigen 
haddon de laatste reis van datzelfde schip 
meegedaan waar ze nu weer huiswaarts mee 
keerden. Anderen hadden hun kleeren verkocht 
om de vracht te betalen en hadden nauwelijks 



lompen om zich te dekken; anderen hadden 
geen voedsel en leefden van de liefdadigheid 
van de rest ; en 6en man was er bij (dit werd 
ontdekt toen de reis bijna afgeloopen, was, niet 
vroeger, want hy liet van zijn geheim niets 
uitlekken en zocht geen medelijden) die ner- 
gens anders van leefde dan van de beentjes en 
stukjes vet, overgeschoten van 't middageten 
in de achterkajuit, en die hij dan van de bor- 
den opzocht als ze weggehaald waren om gewas- 
schen te warden. 

Het heele stelsel om deze ongelukkige per- 
sonen in te schepen en te vervoeren is van 
dien aard, dat een wezenlijke herziening hoog 
noodig is. Als eenige klasse verdient, door het 
gouvernement beschermd en bijgestaan te wor- 
den, dan is 't die klasse van menschen, die 
door de ellende uit hun geboorteland verbannen 
worden en nu in den vreemde geen rijkdom 
maar louter een middel van bestaan gaan zoe- 
ken. Al wat het diepste medelijden en de 
menschlievendheid van den kapitein en diens 
onderhoorigen voor deze arme lui kon doen, 
was gedaan, maar hun ellendige toestand ver- 
eischt meer, veel meer. De wet is verplicht, 
ten minste van den kant der Engelschen, om 
toe te zien dat er niet te veel van die onge- 
lukkigen aan boord van 6en schip gestopt wor- 
den, en dat men op betamelijke wijze voor 
hen zorge, niet zoo dat de onzedelijkheid en 
losbandigheid in de hand gewerkt worden. Zij 
is ook verplicht, in naam der algemeenemen- 
schenliefde, te verklaren dat niemand aan boord 
mag toegelaten worden voor en aleer een daar- 
voor geschikt ambtenaar, na behoorlijk onder- 
zoek hoe het met den levensvoorraad van den 
landverhuizer geschapen staat, dienaangaande 
een geruststellende verklaring afgelegd hebbe. 
Zij is verplicht, voor geneeskundige huip te 
zorgen, of althans te eischen dat daarvoor ge- 
zorgd worde, terwijl men er op zulke schepen 
tevergeefs naar om zou zien, niettegenstaande 
ziekte van voiwassenen en sterfgevallen van 
kinderen gedurende de reis aan de orde van 
den dag zijn. Boven alles is het de plichtvan 
de regeering, onverschillig of ze monarchaal 
of republikeinsch zij, tusschen beiden te treden 
en een einde te maken aan dat stelsel, waar- 
door een firma van handelaars in landverhui- 
zers van de eigenaars het heele tusschendek 
van een schip opkoopt en dan, zonder de 
minste notitie te nemen hetzij van de inrichting 
van 't vooronder, hetzij van 't aantal kooien 
of van de wijze waarop mannen en vrouwen 
gehuisvest zullen worden, kortom zonder iets 
hoe ook genaamd in aanmerking te nemen 
behalve hun eigen profijt, maar zooveel van 
die arme stumperts aan boord stuurt als er met 
mogelykheid geborgen kunnen worden. En zelfs 
dit is nog niet eens het ergste van 't verfoeilijk 
stelsel, want zekere agenten dezer huizen, die 



DE TERUGREIS NAAR J T VADERLAND. 



123 



als ronselaars of zielverkoopers in him dienst 
staan, en als zoodanig provisie krijgen van al 
de passagiers die ze in weten te palmen, zijn 
gedurig op de been om al de plaatsen af te 
loopen, waar armoede en ontevredenheid ryp 
zijn, en spelen dan den verzoeker bij delicht- 
geloovigen door hun als vrucht hunner land- 
verhuizing gouden bergen voor te spiegelen, 
terwijl zij heel goed weten dat daar nooit 
iets van verwezenlijkt kan worden, maardien 
ellendigen integendeel nog meer ellende 
wacht. 

Van ieder gezin, dat we aan boord hadden, 
was de geschiedenis vrij wel een potnat. Nadat 
ze gepot, en geleend, en gebedeld, en al wat 
los en vast was verkocht hadden, om de pas- 
sage te kunnen betalen, waren ze naar New- 
York vertrokken, in de stellige verwachting 
daar de straatsteenen van goud te zullen vin- 
den, en lacy! ze hadden geen andere straat- 
steenen gevonden dan gewone straatsteenen, 
zeer hard nog wel. Wat nu te beginnen? Met 
den ondernemingsgeest was 't treurig gesteld ; 
aan landbouwers bestond geen gebrek; kar- 
weitjes kon men nog wel krijgen, maar... geen 
duiten. Zoo keerden ze dan met hangende 
pootjes naar hun vaderland terug, nog armer 
dan ze 't verlaten hadden. Een hunner bracht 
een open brief mee van een jong Engelsch 
handwerksman, die een veertien dagen in N e w- 
York geweest was, aan een vriend dicht bij 
Manchester, wien hij sterk op 't gemoed 
drukte om hem te volgen. Een der scheepsbe- 
ambten bracht me dien brief voor de aardig- 
heid. „Dit is me eersteen landje, Koos," dus 
luidde de inhoud. „Ik hou dan ook niet zoo'n 
klein beetje van Amerika. Hier wor' je niet 
gekoejonneerd, en dat is toch maar het voor- 
naamste. Men bedelt om ambachtslui in allerlei 
vakken, en de loonen zijn razend hoog. Je 
hebt maar een vak te kiezen, en klaar is Koos. 
Ik heb er nog geen uitgekozen, Koos, maar 
zal 't gauw doen. Voor ? t oogenblik ben 
ik 't nog. ni et met me z elf e ens wat 
ik zal worden: een timmerman of 
een kleerenmaker." 

We hadden nog een ander slag van passa- 
gier, maar dat was dan ook een slag op zich 
zelf : een man, die bij stil weer of een licht 
koeltje voortdurend een onderwerp onzer ge- 
sprekken en opmerkingen was. 't Was een En- 
gelsch zeeman, van top tot teen een kranige 
Engelsche oorlogsmatroos, die bij de Amerikaan- 
sche zeemacht diende en nu met verlof op weg 
was om zijn vrienden eens op te zoeken. Toen 
hij zich aanmeldde om een plaats te nemen en 
ook te betalen, was 't hem in den mond gegeven 
dat hij, als knap zeeman, zijn vracht wel inver- 
dienen, en zoodoende zijn geld besparen kon, 
maar jawel! door dien wenk voelde Janmaat 
zich zoo erg op zijn teenen getrapt, dat hij met 



heftige verontwaardiging uitvoer : ,,'kbengloei- 
end verd ... als ? k dit keer niet aan boord 
kom zoogoed als 'n meneer." Er zat dusniets 
anders op, dan om zijn geld naar zich toe te 
strijken, maar zoo gauw was hij niet aan boord, 
of hij borg zyn boeltje en ging in 't vooronder, 
schikte aan tafel bij de bemanning, en den 
eersten den besten keer dat er handen uit de 
mouw moesten gestoken worden, was hij haantje 
de voorste en zoo vlug als een kat. En dat 
ging zoo de heele reis over: de eerste om te 
brassen, de laatste op de ra's, kortom, overal 
hielp hij een handje, maar altyd met een afge- 
meten deftigheid in zijn manieren en een afge- 
meten lach op zijn gezicht, waar duidelijk 
deze woorden uit spraken: ? ik doe 't als ? n 
heer. Voor mijn eigen plezier, vergeet dit 
niet I* 

Eindelijk en ten laatste kwam de beloofde 
wind in alien ernst opzetten, en met elke wind- 
vlaag, die het zeildoek zwellen deed, stoven 
wij weer vooruit, en kliefden stout de baren. 
Er was zoo iets grandioos in de beweging van 
J t prachtige schip, zooals het daar, overscha- 
duwd door de massa zijner zeilen, met woe- 
dende vaart over de golven heengleed, dat het 
den aanschouwer met een onbeschrijfelijk ge- 
voel van trots en opgetogenheid vervulde. En 
als 't zich dompelde in een schuimende vallei, 
hoe graag zag ik dan de groene, diep met wit 
omzoomde golven tegen densteven aankomen 
stuiven, om J t naar hun welgevallen op te beu- 
ren en er omheen te kronkelen als 't weer ne- 
derboog, maar 't niettemin erkennende als hun 
fiere meesteres! x ) Ondertusschen ijlden we 
voort, altijd voort, met een telkens wisselende 
lichttint over 't water, daar we ons nu in de 
gezegende streek van als een vlies zoo door- 
schijnende wolken bevonden, en een heldere 
zon ons over dag verlichtte en een heldere 
maan des nachts, terwijl de wimpel rechtuit 
huiswaarts wees, evenals detrouwe wegwrjzer 
voor den gunstigen wind en onze opgeruimde 
harten, totdat met zonsopgang, op eenmooien 
Maandag ochtend — ■ den zeven en twintigsten 
Juni, niet licht zal ik dien dag vergeten — kaap 
Clear, God zegene ze! voor ons lag. Ja, daar 
lag ze voor ons, de oude kaap, en als een 
wolk zag ze 'r in den nevel van den vroegen 
morgen uit: voor ons de helderste en meest 
welkome wolk, die ooit het gelaat verborg van 
's Hemels gevallen zuster — ons Te-huis. 

Hoe 'n schemerachtig vlekje het op zoo'n 
verre afstand ook mocht zijn, maakte het toch 
den opgang der zon tot een vroolijker gezicht, 



1) Bjj do Engelschen is hot schip van 't v r o u w e- 
I ij k gosladit ; wel opnierkeiyk, daar een tier regels hun- 
ner taalkunde, zeer rationeel inderdaad, levenlooze voor- 
werpen o n z y d i g verklaart. Vert. 



124 



SCUET3EN UIT AMERIKA. 



en zette er een soort van belangrijkheid aan 
by, wat er op zee aan schijnt te haperen. 
Evenals overal elders, gaat ook daardeterug- 
komst van den dagonafscheidelijkgepaardmet 
een zeker gevoel vanhernieuwdeblijdschap en 
hoop; maar als het licht over de akelige wa- 
terwoestijn schijnt en er al haar omvang en 
eenzaamheid van laat zien, dan levert diteen 
plechtig schouwspel op, dat zelfs denacht, die 
daar zijn donkeren, geheimzinnigen sluier over- 
trekt, geenszins overtreft. Het opkomen der 
maan is meer in overeenstemming met den 
eenzamen oceaan en heefc iets droefgeestig 
groots, dat, in zijn zachten en liefelijken invloed, 
al brengt het ook in droeve stemming, nochtans 
schijnt te vertroosten. Zoo herinner ik me 
nog heel goed, dat ik me op zeer jeugdigen 
leeftijd verbeeldde, dat de weerkaatsing der 
maan in J t water een pad was naar den Hemel, 
betreden door de geesten van brave menschen 
op hun weg naar God; en zie, dit oude gevoe- 
len overkwam me weer dikwijls, toen ik op 
een stillen avond op zee een dergelijk schouw- 
spel gadesloeg. 

Er was al heel weinig wind op dezenzelfden 
Maandagmorgen, maar hij was nog in den 
rechten hoek, en zoo lieten we van lieverlede 
kaap Clear achter ons, en zeilden door, met 
de lersche kust in 't gezicht. En hoe vroolijk 
we alien waren, en hoe loyaal jegens George 
Washington, en hoe vol wederkeerige geluk- 
wenschen, en hoe stout in 't voorspelien van 
't juiste uur dat we te L i v e r p o o 1 aan zouden 
komen, dit zal men licht na kunnen gaan, niet 
waar? Ook, hoe hartelijk we dien dag onder 
*t diner op de gezondheid van den kapitein 
dronken, en hoe we rust noch duur kregen om 
onzen boel te pakken, en hoe een stuk of drie 
van de levendigste gestellenhet denkbeeldver- 
wierpen om den ganschen nacht naar bed te 
gaan, als iets dat, nu men zoo dicht bij de 
kust was, eigenlijk de moeite niet meer waard 
was, doch die evenwel nochtans en desalniette- 
min onder de wol kropen en sliepen als een 
os, en hoe het bewustzijn van zoo dicht bij 't 
eind onzer reis te wezen, aan een pleizierigen 
droom gelijk was, waar men tegen opzag om 
uit te ontwaken. 

Den volgenden dag weerde de vriendelijke 
bries zich weer terdege, en deed ons nog eens 
voortstuiven dat het een aard had. Ondertus- 
schen kregen we nu en dan eenEngelsch schip 
in de gaten, dat met gereefde zeilenhuiswaarts 
keerde, terwijl wij, met iederen duim van ons 
zeildoek ontplooid, luchtig voorbijstoven en 
onze buurvrouw ver achter ons lieten. Tegen 
den avond sloeg het weer om, werd het mistig 
en begon het te stofregenen. Het duurde zelfs 
niet lang, of de mist werd zoo dik, dat we als 
't ware in een wolk zeilden. En zooijlden we 



voort als een spookschip, enmenigooggluurde 
naar boven, naar den mast, waar de wacht op 
den uitkijk stond naar Holyhead. 

Ten laatste werd zijn lang verwachte kreet 
gehoord, en op 't zelfde oogenblik glinsterde 
ons op eens uit den dikken nevel een helder 
licht tegen, dat dadelijk verdween, en gauw 
zich weer liet zien, en spoedig weer verdween. 
Telkens als het terugkwam, schitterde en von- 
kelde aller oog aan boord als het licht zelf: 
en daar stonden we nu allemaaltekijkennaar 
dit omwentelend licht op de rots Holyhead, en 
we loofden het om zijn helderheid en vriende- 
lijke waarschuwing, kortom, prezen het boven 
alle andere seinlichten, die ooit hun glans ver- 
spreidden, totdat het nog eens, ver achter ons, 
flauwtjes in de verte glinsterde. 

Toen was het tijd een kanonschot te lossen 
om een loods; en bijna voordat de rook daar- 
van was weggetrokken kwam er een bootje 
met een licht aan de steng, door de duisternis 
heen, als een pijl uit den boog naar ons toe. 
Ondertusschen waren onze zeilen gestreken, en 
nu kwam het bootje ons op zij, en zie, daar 
stond de schorre loods, terdege toegestopt en 
gemoffeld in pijekker en bouffante, die zijn 
gezicht bedekte tot aan 't puntje van zijn neus, 
die zoo menigen zilten druppel geroken had. — 
daar stond hij in levenden lijven onder ons op 
dek. En ik denk, had die loods ons vijftig pond 
voor een onbepaalden tijd en zonder de minste 
zekerheid ter leen gevraagd, we zouden onder 
ons niet de minste ruggespaak gehouden, maar 
ze hem grif geleend hebben voor en aleerzijn 
boot achter aan ? t schip vastlag, of (wat op 
't zelfde neerkomt) voor en aleer ieder stukje 
nieuws in de krant, die hij meegebracht had, 
aller gemeenschappelijk eigendom aan boord 
was geworden. 

Dien avond gingen we nog al laat naar bed 
en stonden den volgenden morgen nogal vroeg 
op. Tegen zessen kwamen we allemaal op dek 
bij elkaar, kant en klaar om zoo aanstonds aan 
wal te gaan, en keken naar de toreris, en de 
daken en den rook van Liverpool. Om acht 
uur zaten we alien in een zijner logementen, 
om voor 't laatst samen te eten en te drinken. 
En tegen negenen hadden we alien over en 
weer elkaar de hand gedrukt en ons gezelschap 
voor altijd opgebroken. 

De landstreek langs den spoorweg was in ons 
oog, toen we r r overheen ratelden, een prach- 
tigen tuin gelijk. De schoonheid der velden 
(wat zagen ze 'r klein uit !), de hagen en de 
boomen; de lieve optrekjes, de bloembeddcn, 
de oude kerkhoven, de ouderwetsche huizen, 
en ieder welbekend voorwerp ; kortom, het uit- 
gezocht genoegen, dat de reis van dien eenen 
dag opleverde, een genoegen, dat in 't kort 



DE SLAVERNIJ. 



125 



bestek van een enkelen zomerdag de vreugd 
van menig jaar bijgebracht en ons Te-huis en 
al wat het zoo dierbaar maakt, voor onzen 
geest vertegenwoordigde, — geen tong kan 't 
vertellen, mijn pen kan 't niet beschrijven. 



ZEVENTIENDE HOOFDSTUK. 
DE SLAVERNIJ. 

DE SLAVERNIJ. 

De aanhangers van de slavernij inAmerika, 
van de afschuwelijkheden van welk stelsel ik 
geen woord zal schrijven, waarik niet het door- 
slaandst bewijs voor heb, kunnen in drie groote 
klassen verdeeld worden. 

De eerste klasse bestaat uit die gematigde en 
redelijkdenkende eigenaars van menschenvee, 
die er op dezelfde wijs aan gekomen zijn als 
aan zoo menigen rijksdaalder voor hun bedrijfs- 
kapitaal, maar in 't afgetrokkene den vreese- 
lijken aard der Instelling aannemen en de 
gevaren inzien dien zij voor de maatschappij 
meebrengt : gevaren, die, wat voor cordon van 
voorzorgsmaatregelen er ook omheen getrokken 
worde en hoe langzaam ze ook aan komen 
stappen, niettemin op haar schuldig hoofd neer 
zulien vallen zoo zeker als de Dag des Oor- 
deels is. 

De tweede klasse bestaat uit al die eigenaars, 
fokkers, gebruikers, koopers en verkoopers van 
slaven, die ze, luk of raak, will en eigenen, 
fokken, gebruiken, koopen en verkoopen net 
zoolang totdat bloedig liedje aan zijn bloedig 
end gekomen is, die brutaalweg al het afgrijse- 
lijke van dit stelsel heetcn te liegen, al duwt 
ge hun een massa bewijsstukken onder den 
neus zooals nog nooit bij eenig ander onder- 
werp te berde werd gebracht, bewijsstukken 
waar ten overvloede deondervinding vaniederen 
dag nog haar ontzettend gewicht bij in de 
schaal legt; die 't met plezier aan zouden zien 
alsAmerika vandaag of morgen in een binnen- 
of buitenlandschen oorlog gewikkeld werd, als 
daarvan dit maar doel en uitslag was, dat zij 
in hun recht gehandhaafd bleven, om de sla- 
vernij in stand te houden en de slaven af te 
beulen zonder dat eenig menschelijk gezag daar 
een stokje voor mocht steken; die, als zij van 
Vrijheid spreken, de vrijheid bedoelen om hun 
medemenschen te verdrukken en zich als Nero's 
aan te stellen; en van wie ieder exemplaar op 
zijn eigen grond — en dat in 't republikeinsch 
Araerik a— een meer volkomen en ongenadig, 
en minder verantwoordelijk dwingeland is, dan 
de Kalief Haroun Al raschid in zijn ontzagin- 
boezemend scharlakenrood gewaad. 



De derde klasse, en niet de minst talrijke of 
invloedrijke, bestaat uit al die fatsoenlijke 
burgers die geen meerdere kunnen velenenhuns 
gelijken kunnen luchten noch zien; met andere 
woorden, uit de klasse wier heele republikeinsche 
gezindheid hierop neerkomt: „Ik duldniemand 
boven me, en van alien die beneden me staan 
moet geen een het wagen, mij te na te komen ;" 
wier dwaze hoogmoed, in een land waar vrij- 
willige dienstbaarheid geschuwd wordt als de 
pest, door slaven moet bediend worden en wier 
onvervreemdbare rechten alleen door de ver- 
ongelijkingen, den negers aangedaan, kunnen 
gehandhaafd worden. 

Men heeft soms aarigevoerd, dat men in de 
vruchtelooze pogingen, die er aangewend zijn 
geworden om de zaak der persoonlijke vrijheid 
in de republiek van Amerika te bevorderen 
(wel vreemd tusschen twee haakjes dat men, 
over Amerika, hetvrije Amerika, schrijven- 
de, zoo'n punt heeft tebehandelen),nu heeft men, 
zeg ik, soms aangevoerd, dat men bij al zulke 
pogingen niet genoegzaam acht geslagen heeft 
op 't bestaan van de door ons zoo even aan- 
geduide eerste klasse van personen, en, zoo 
werd er dan verder geredeneerd, nu ging het 
niet aan, ja deed men die eerste klasse bepaal- 
delijk onrecht, door haar met de tweede over 
een kam te scheren. Ongetwijfeld is dit het 
geval; op edele voorbeelden zou men kunnen 
wijzen van personen die zich in 't belang 
hunner slaven geldelijke en persoonlijke opoffe- 
ringen getroost hebben, en wel is 't te bejam- 
meren dat de kloof tusschen hen en de pleit- 
bezorgers der emancipatie door al dergelijke 
scheeve voorstellingen als anderszins nog wijder 
kan gemaakt zijn, des te meer daar er buiten 
kijf onder deze slavenhoudersverscheidenegoed- 
gezinde meesters gevonden worden, die zacht- 
moedig, neen teeder zyn in de uitoefening 
hunner onnatuurlijke macht. Edoch dit neemt 
de vrees niet weg, dat deze oprechtheid 
onafscheidelijk verbonden is aan een staat van 
zaken waar menschelijkheid en waarheid ge- 
roepen zijn, een appeltje mee te schillen. De 
slavernij is er geen zier draaglijker om, omdat 
er sommigen zijn aan te wijzen, wier edelmoedig 
hart de harde gevolgen dezer instelling gedeel- 
telijk weet te verzaohten, ook mag de stroom 
van den heiligen toorn niet stil blijven staan, 
al stuit hij in zijn steeds voortgaanden loop 
op enkele weinigen die onder een heir van 
schuldigen vergelijkenderwijs onschuldig zijn. 

Ziehier wat deze betere menschen onder de 
pleitbezorgers der slavernij ons by wijze van 
zelfverdediging gewoonlijk te gemoet voeren. 
„Een slecht stelsel is het, nu ja 7 en hing 't van 
mij af, ik zag het graag, heel graag aan den 
dijk gezet. Maar zoo slecht als jelui het in 
En gel and afschildert, is het niet. Weet je, wat 
met jelui 't geval is? al die mooie voorstellin- 



126 



SCHETSEN UIT AMEEIKA. 



gen van de apostelen der emancipatie hebben 
jelui ingepalmd, daar zit 'm de knoop! Zoo 
zijn de meesten van mijn eigen slaven aan mij 
gehecht, en waarlyk niet zoo'n klein beetje. Nu 
zal jelui zeggen, dat ik er voor zorg dat ze 
niet streng behandeld worden, maar eilieve, ik 
zet het jelui, te gelooven dat net een alge- 
meene praktyk kan zijn om ze onmenschelijk 
te behandelen. Zoo lets zou immers hun waarde 
verminderen en — ditiszooklaarals'nklontje — 
tegen "t belang hunner meesters wezen!" 

Nu vraag ik op mijn beurt : Is 't in 't belang 
van iemand om te stolen, te dobbelen, zijn ge- 
zondheid en geestvermogens door dronken- 
schap te verwoesten, te liegen, valsche eeden 
af te leggen, aan de inblazingen van den haat 
toe te geven, in zijn razernij op wraak en 
altrjd op wraak uit te zijn, of zich aan moord 
of doodslag schuldig te maken? Immersneen. 
Al deze wegen toch voeren ten verderve. En 
waarom zijn er dan menschen, die ze bewan- 
delen? Waarom? Omdat zulke neigingen mede 
tot de booze eigenschappen van 't menschdom 
behooren. Neen ; vrienden der slavernij, wischt 
eerst van de lijst der menschelijke hartstochten 
den brutalen lust uit, en de wreedheid, en het 
misbruikmaken van onverantwoordehjke macht 
(van alle verzoekingen op aarde demoeilijkste 
om er weerstand aan te bieden), en hebt ge 
dat gedaan, dan, maar niet vroeger, zullen wij 
eens aan 't onderzoeken gaan.of 'tin 't belang 
van een meester zij, de slaven, over wier levens 
en ledematen nil een onbeperkt gezag uitoefent, 
met de zweep te slaan en te verminken. 

Maar er is meer. En deze klasse, en die 
laatste die ik opgenoemd heb, de ellendige 
aristocratie, die teelt eener valsche republiek, — 
ze verheffen gezamenlijk hun stem en roepen 
uit: „De openbare meening, en de openbare 
meening alleen, is ruimschoots voldoende om 
zoo'n wreedheid als door u aan de kaak ge- 
steld wordt te voorkomen." Och kom, de open- 
bare meening! Maar is de openbare meening 
in de Slaven-staten niet juist voor de slaverny ? 
spreek op! . . . Helaas, maar al te waar! Ja, de 
openbare meening heeft, in de Slaven-staten, 
de slaven aan de genade of ongenade hunner 
meesters overgegeven. De openbare meening 
heeft de wetten gemaakt en hun alle wettelijke 
bescherming ontzegd. De openbare meening 
heeft de zweep geknoopt, het brandijzer heet 
gemaakt, de buks geladen en den moordenaar 
in bescherming genomen. De openbare meening 
bedreigt den abolitionist, d. i. voorstander der 
afschaffing, met den dood, als hij het hart 
mocht hebben, 66n voet in 't Zuiden te zetten, 
en sleurt hem, met een touw om zijnmiddel, 
op klaarlichten dag door de eerste stad in 't 
Oosten. 't Is nog zoo heel lang niet geleden, 
dat de openbare meening eenslaaf levend ver- 
brand heeft boven een langzaam gestookt vuur 



in de stad St. Louis; en tot op den huidigen 
dag heeft de openbare meening dien achtings- 
waardigen reenter in zijn rang gehandhaafd, 
die de Jury, daar opgeroepen om de moorde- 
naars te verhooren, op 't gemoed drukte om 
ten deze niet uit het oog te verliezendat hun 
afgrijselijke daad een handeling der openbare 
meening was en bijgevolg niet gestraft moest 
worden door de wetten die het openbaar ge- 
voelen gemaakt had. En de openbare meening? 
Met een wild gebrul juichte zij deze leer toe, 
on stelde de gevangene op vrije voeten, zoo- 
dat ze zich evenals voorheen, als mannen van 
aanzien, invloed en stand, frank en vrij in de 
stad konden bewegen. 

De openbare meening! Wat voor klasse van 
menschen heeft een onmetelijk overwicht over 
de rest, wat de macht betreft om de openbare 
meening in de Wetgevende Vergadering te ver- 
tegenwoordigen ? Wie anders dan de slaven- 
houders? Zijn zij 't die uit hun twaalf Staten 
honderd leden afvaardigen; de veertien vrije 
Staten, met een vrije bevolking die bijna eens 
zoo groot is, daarentegen maar honderd twee 
en veertig. Voor wien buigen de candidaten 
voor den presidentszetel het nederigst; wien 
smeren ze den meesten honig om den mond, 
en wien kijken zij het onderdanigst naar de 
oogen? altijd en eeuwig de slavenhouders. 

De operibare meening ! Luister eens naar de 
openbare meening van 't vrije Zuiden, zooals 
die uitgedrukt wordt door zijn eigen leden in 
't Huis der Volksvertegenwoordigers te Was- 
hington. „Ik heb alien eerbied voor den 
president," zei Noord Carolina, Ja, alien 
qerbied heb ik voor hem als lid van 't Huis, 
opk heb ik alien eerbied voor hem persoonlijk ; 
en louter die eerbied houdt me tegen, om naar 
de tafel te vliegen en die petitie in stukken te 
scheuren die zoo even ingeleverd is geworden 
om de slavernij in 't district Columbia afte 
schaffen." — „Ik waarschuw de abolitionisten*" 
zegt Zuid Carolina, „onwetende, razende 
barbaren die ze zijn, dat, mocht een van hen 
bijgeval in onze handen vallen hem de dood 
van een misdadiger wacht."— „Laat," schreeuwt 
een derde, een collega van dat teerhartige 
Carolina, „laat een abolitionist eens het hart 
in zijn lijf hebben om binnen de grenz$n van 
Zuid Carolina te komen, en we zullen hem 
wel inrekenen en voor de rechtbank brengen, 
en al zouden alle gouvernementen ter wereld, 
de Bonds vergadering incluis/tusschen beiden 
treden, ophangen zullen we hem toch." 

De openbare meening heeft deze wet ge- 
naakt.— Zij heeft verklaard dat in W a s h i n g t o n 
in dezelfde stad die haar naam ontleent aan 
den vader der Amerikaansche vrijheid, elke 
vrederechter elken neger, die daar op straat 
gezien wordt, mag boeien en in de gevangenis 
werpen : het is niet eens noodig, dat de zwarte 



DE SLAVERNIJ. 



127 



het geringste misdaan heeft, och neen, de 
justitie redeneert op dit punt eenvoudig zoo: 
„Ik zie daar een zwarte, die zwarte is stellig 
weggeloopen," en zonder complimenten te 
maken, sluit ze hem op. De openbare meening 
verleent den man der wet de macht om, zoo- 
dra hij dit gedaan heeft, den neger in de nieuws- 
bladen te zetten, den eigenaar waarschuwende 
om over te komen en hem op te eischen, by 
gebreke waarvan hij in veiling gebracht zal 
worden, ten einde de gemaakte gevangenis- 
kosten te vergoeden. Maar gesteld nu eens, dat 
hij een vrije zwarte is en geen eigenaar heeft, 
dan zal hij — dit vermoeden ligt immer als 
iets dat vanzelf spreekt voor de hand — toch 
wel op vrije voeten gesteld worden. Of hij zelfs 
in dat geval op vrije voeten gesteld wordt? 
Wel neen! dan woudt hij verkocht om zijn 

CIPIER SCHADELOOS TE STELLEN. ZOO ietS heeft 

zich telkens en telkens weer voorgedaan. Hij 
toch, de arnie maar vrije slaaf, hij heeft geen 
middelen om te bewijzen dat hij vrij man is; 
hij heeft geen raadsman, geen boodschaplooper 
of iemand die hem, op welke wijze dan ook, 
met raad of daad ter zijde staat; er wordt zelfs 
geen onderzoek ingesteld met betrekking tot 
zijn zaak. Hij, een vrij man, die misschien jaren 
lang dienstbaar geweest is en zijn vrijheid heeft 
gekocht, hij wordt zonder vorm van proces, 
om geen misdaad, zelfs niet op vermoeden van 
misdaad, in de gevangenis geworpen en ... . 
verkocht, verkocht om zijn gevangeniskosten te 
betalen. Dit schijnt onmogelijk, zelfs van 
Amerika, maar de wet is nu eenmaal zoo, 
en de wet wortelt in de openbare meening. 

Het is alweer de openbare meening, waar 
men zich aan houdt in gevallen als het vol- 
gende, dat in de nieuwsbladen bij wijze van 
hoofdartikel behandeld wordt: 

„Belangrijke rechtzaak. 

„Een belangrijke zaak wordt nu behandeld 
voor het Hoog gerechtshof. Ziehier wat er 
aanleiding toe gegeven heeft. Een heer, die in 
Maryland woonde, had, verscheidene jaren 
gel e den, een bejaard paar zijner slaven feite- 
lijke, alhoewel niet wettelijke vrijheid geschon- 
ken. In dien staat washun eendochtergeboren, 
die in dezelfde vrijheid opgroeide, totdat ze 
een vrijen neger huwde en met dezen inPenn- 
sylvanie ging wonen. Zij hadden verschei- 
dene kinderen en leefden ongemoeid totdat de 
oorspronkelijke eigenaar kwam te overlijden, 
waarop zijn erfgenaam probeerde of hij ze niet 
weer in zijn macht kon krijgen; maardeover- 
heid, waar zij voor gebracht werden, besliste 
dat zij in dit geval geen uitspraak kon doen. 
De eigenaar liet nu de vrouw en 
haar kinderen 'snachtsoplichtenen 
bracht ze naar Maryland." 



„Contant geld voor negers", „contant geld 
voor negers", „contant geld voor negers", staat 
dikwijls in de lange kolommen der compres 
gedrukte kranten met hoofdletters boven de 
advertentien te lezen. Houtsnee-vignetten, voor- 
stellende een weggeloopen neger met geboeide 
handen, die voor de voeten kruipt van een 
ruwen vervolger die hem gesnapt heeft en bij 
de keel grijpt — ziedaar wat strekken kan tot 
meerdere opluistering van den op zich zelf al 
zoo prettigen tekst. Het hoofdartikel verzet 
zich tegen „die afschuwelyke en helsche leer 
van de afschaffing, die zoowel tegen elkegod- 
delijke wet als tegen elke natuurwet aandruist* 
Mamaatje, die de krant in haar koele verandah 
zit te lezen, stemt glimlachend in met dit ver- 
makelijk mopje en sust haar jongste kind, dat 
lastig begint te worden, door den jongen, o 
hoe lief, niet waar? een zweepje te beloven, 
een zweepje om er de negertjes mee te slaan. 
— Maar de negers, klein en groot, worden im- 
mers door de openbare meening beschermd!!! 

Laat ons deze openbare meening nog eens 
op eene andere manier den pols voelen en wel 
met dien verstande dat zij zelf het nu zal we- 
zen, die ons de zaak in quaestie uit drieerlei 
nieuwe gezichtspunten zal doen beschouwen. 
Me dunkt, zoo iets kan niet onbelangrijk ge- 
acht worden. We zullen namelijknu eensgaan 
zien ten eerste: hoe wanhopig bleu slavenhou- 
ders tegenover de openbare meening zijn, in 
hun kiesche beschrijving van voortvluchtige sla- 
ven in wijd en zijd verspreide nieuwsbladen; 
ten tweede; hoe volmaakt de slaven in hun 
schik zijn en hoe uiterst zelden ze wegloopen; 
ten derde hoe maagdelijk rein de slaven ge- 
houden worden van litteekens en van al wat 
een wreede behandeling ten gevolge zou kun- 
nen hebben, gelijk dit blijken zal uit de schil- 
derijen daarvan opgehangen, niet door leugen- 
achtige abolitionisten, maar door hun eigen 
waarheidslievende meesters. 

Men houde daarbij wel in 't oog, dat de 
volgende staaltjes maar enkele weinige speci- 
mens zijn van de advertentien in de nieuws- 
bladen. Het is nog maar vier jaar geleden 
sinds de oudste daarvan verschenen is; en 
anderen van 't zelfde allooi worden er, dag-in 
dag-uit, bij de vleet gepubliceerd. 

„Wegge'loopen, de, negerin Caroline. Had 
een halsband om met een tand naar beneden 
gekeerd." 

„ Weggeloopen, een zwarte vrouw, Betsy. 
Had een ijzeren beugel om haar rechterbeen." 

„Weggeloopen, de neger Manuel. Heeft nog 
al wat moeten van ijzers op zijn lichaam." 

„ Weggeloopen, de negerin Fanny. Had een 
ijzeren band om haar hals. ff 

„ Weggeloopen, een negerjongen van onge- 
veer twaalf jaar. Had om zijn hals een honden- 



128 



SCHETSEN UIT AMERIKA. 



halsband met de „„de Lampert"" er in ge- 
sneden." 

„ Weggeloopen de neger Hown. Heeft een 
ijzeren ring om zijn linker voet. Ook Grisy, 
zijn vrouw, die een ring en ketting om 't 
linkerbeen heeft." 

„ Weggeloopen, een negerjongen, met name 
Koo. Deze jongen was geboeid, toen hij me 
verliet." 

„Gevangen gezet, een man die zich Jan 
noemt. Aan zijn rechtervoet heeft hij een ijze- 
ren blok, dat wel een pond of vijf zal wegen." 

„In de politiegevangenis gezet, de zwarte 
lichtekooi Myra. Heeft verscheidene striemen 
van zweepslagen en yzer aanhaar voeten." 

„ Weggeloopen, een negerin en twee kinderen ; 
een dag of wat voordat ze wegliep, branddeik 

HAAR MET EEN GLOEIEND TJZER OP DEN LTNKER- 

kant van haar gezicht. Ik probeerde, de let- 
ter M te maken." 

„ Weggeloopen, een neger Hendrik genaamd ; 
zijn linkeroog kwijt, sommige litteekenen van 
een dolk aan en onder zijn linkerarm, en vol 
striemen van de zweepslagen. " 

„Honderd dollars belooning, voor een neger- 
knaap Pompey, 40 jaar. Hij is gebrandmerkt 
op de linkerwang," 

„Gevangen gezet, een neger. Heeft geen tee- 
nen aan den linkervoet." 

„ Weggeloopen, een negerin Rachel genaamd. 
Al haar teenen kwijt behalve de groote. 

„ Weggeloopen, Sam. Kort geleden had hij 
een schot gekregen door de hand, en heeft 
verscheidene schoten in zijn linkerarm en zij." 

w Weggeloopen, mijn neger Dennis. Gezegde 
neger heeft een schot gekregen in den linker- 
arm tusschen den schouder en elleboog waar- 
door de linkerhand verlamd is geworden." 

„Weggeloopen, mijn neger Simon genaamd. 
Men heeft hem geschoten in zijn rug en rech- 
terarm, maar niet al te raak." 

„ Weggeloopen, een neger met name Arthur. 
Heeft een groot litteeken dwars door zijn borst, 
en iederen arm, met een mes gemaakt ; spreekt 
graag over »Gods goedheid." 

„Vijf en twintig dollars belooning voor mijn 
knecht Isaac. Hij heeft .een litteeken aan zijn 
voorhoofd, door een klap veroorzaakt; en een 
in zijn rug, door een pistoolschot." 

„ Weggeloopen, een negermeid, Marie ge- 
naamd. Heeft een klein litteeken over haar 
oog, is nogal wat tanden kwijt, de letter A is 
op haar wang en voorhoofd gebrand." 

,, Weggeloopen, neger Ben. Heeft een littee- 
ken aan zijn rechterhand, daar zijn duim en 
wijsvinger gekwetst zijn door een schot dat 
onlangs op hem gelost is geworden. Een ge- 
deelte van 'tbeen stak er uit. Hij heeft ook 
een of twee groote litteekens aan zijn rug en 
heupen." 

„Gevangen gezet, een mulat, Tom genaamd, 



Heeft een litteeken aan de rechterwang, en 
schijnt met kruit op 't gezicht gebrand te zijn." 

* Weggeloopen, een neger, Ned genaamd. Drie 
zijner vingers zijn door een snee in de palm 
zijner hand kromgetrokken. Heefc een litteeken 
achter aan zijn hals, zoowat half rond, door een 
mes veroorzaakt." 

„ Was gevangen gezet, een neger. Zijn naam 
is Josiah. Zijn rug vol striemen van de zweep ; 
gebrand op de dij en heupen op drie of vier 
plaatsen, dus (JM). Zijn rechter-oorlelletje is 
afgebeten of afgesneden geworden." 

„Vijftig dollars belooning, voor mijn knaap 
Eduard. Hij heeft een litteeken om den hoek 
van zijn mond, twee sneden aan en onder zijn 
arm, en letter E op zijn arm." 

„Weggeloopen, de negerjongen Ellie. Heeft 
een litteeken aan een zijner armen van den 
beet van een hond." 

„ Weggeloopen, van de plantage van James 
Surgette, de volgende negers : Randal, heeft 66n 
oor afgekapt; Bob, is 66n oog kwijt ; Kentucky 
Tom, heeft e6n kaak gebroken." 

„ Weggeloopen, Anthony. Een zijner ooren 
afgesneden, en zijn linkerhand met eenbijl af- 
gehakt." 

„Vijftig dollars belooning voor den neger Jim 
Blake, Uit elk oor is hem een stukje gesneden 
en de middelste vinger der linkerhand is afge- 
sneden tot het tweede gewricht." 

»Weggeloopen ; een negerin Maria genaamd. 
Heeft een litteeken aan de eene zij van haar 
wang, door een snee. Sommige litteekens aan 
haar rug," 

^Weggeloopen de mulattin-lichtekooi Mary. 
Heeft een snee op den linkerarm, een litteeken 
op den linkerschouder, en is twee boventanden 
kwijt." 

(Tot opheldering van 'tlaatste gedeelte dezer 
beschryving, zal ik misschien geen overtollig 
werk verrichten door te doen opmerken, dat 
onder de andere zegeningen die de openbare 
meening der negers verzekert, de algemeen in 
zwang zijnde gewoonte behoort, hun met geweld 
de tanden uit te stooten. Om ze over dag en 
'snachts ijzeren halsbanden te Men dragen en 
de honden tegen hen aan te hitsen, dat zijn 
van die praktijken bijna te ordinair om er op- 
zettelijk melding van te maken.) 

„ Weggeloopen, mijn man Fontein. Heeft 
gaten in zijn ooren, een litteeken aan den rech- 
terkant van zijn voorhoofd, heeft een schot beet in 
de achterdeelen zijner beenen, en heeft striemen 
op zijn rug van de zweep." 

„Tweehonderd vijftig dollars belooning voor 
m\jn neger Jim. Zijn rechterdij draagt nogal 
wat litteekens van een schot. Het schot kwam 
er aan den buitenkant in, halverwege tusschen 
de heup en kniegewrichten." 



Naar de gevangenis gebracht, Jan. Linker- 
oor afgehakt." 

„Opgevangen, een neger. Heeft nogal wat 
litteekens over zijn gezicht en lijf, en is zijn 
linkeroor kwijt, dat hem afgebeten is." 

„Weggeloopen, een zwarte meid, Mary ge- 
naamd. Heeft een litteeken aan haarwang, en 
de top van een harer teenen afgesneden." 

„Weggeloopen, mijn mulattin Judy. Haar 
rechterarm is gebroken." 

„Weggeloopen, f 'mijn T neger Levi. Zijn linker- 
hand is verbrand geworden, en ik geloof dat 
hi] <\<m top van|zijn wijsvingerfkwijt is.* 

„Weggeloopen, een neger, Washington ge- 
naamd. Heeft een stuk van zijn middelsten 
vinger verloren, en den top van zijn pink." 

w Viif en twintig dollars belooning voor mijn 
man Jan. Het puntje van zijn neus is afgebeten/ 

„Vijf en twintig dollars belooning voor den 
negeislaaf Sally. Loopt alsof hij kreupel was in 
den rug." 

„Weggeloopen, Joe Dennis. Heeft een kleine 
kerf in een zijner ooren." 

„Weggeloopen, negerjongen Jack. Mist een 
klein stukje van zijn linkeroor, dat er van afge- 
kapt is." 

„Weggeloopen, een neger Ivoor genaamd. 
Mist een klein stukje van iedere oorlel, dater 
uitgesneden is." 

Van ooren gesproken, zal ik zoo vrij zijn, 
bij deze gelegenheid nog mee te dcclen, dat 
een deftig abolitionist in N e w-Y o r k eens 
een negeroor ontving, dat vlak bij 't hoofd 
afgesneden was. Dit oor gewerd hem over de 
post en in een gewonen brief, en was verzon- 
den door den vrijen en onafhankelijken heer, 
die het af had laten zetten, terwijl er het beleefd 
verzoek was bijgevoegd, om het specimen in 
zijn „collectie" een plaatsje te verleenen. 

Ik kon deze lijst vermeerderen met gebroken 
armen, en gebroken beenen, en gekorven vleesch 
en ontbrekende tanden, en opengereten ruggen, 
en hondenbeten, en ontelbare brandmerken met 
gloeiend heete ijzers. Maar aangezien mijnlezers 
aan al 't voorafgaande reeds zoo rijkelijk hun 
bekomst zullen hebben dat ze 'r misschien al 
misselijk van geworden zijn, wil ik uitditver- 
makelijk boek, dat ons zoo ? n aardig kijkje ver- 
leent in de waardij der Amerikaansche openbare 
meening, nog een andere niet minder verma- 
kelijke bladzij openslaan. 

De bovenstaande advertenties, waarvan een 
dergelijke collectie elk jaar, en maand, en week, 
en dag kon opgemaakt worden, en die men in 
den huiselijken kring leest als dingen die van 
zelf spreken en onder het nieuws van den dag 
en bij de koetjes en kalfjes thuis behooren, 
kunnen daartoe bijdragen om den belangheb- 
bende te toonen hoe bijster erg de slaven van 
de openbare meening profiteeren en hoe teer zij 



zich te hunnen aanzien gedraagt. Maar 't is ook 
niet van belang ontbloot, eens na te gaan hoe 
de slavenhouders, en de klasse dermaatschappij, 
waaronder velen hunner dienengerangschiktte 
worden, de openbare meeningjiaar de oogen kij- 
ken in hun gedrag, niet jegens hun slaven maar 
jegens elkaar; hoe zij gewoon zijn, hun harts- 
tochten te bedwingen ; hoe hun houding is onder 
hen zelf; of ze opvliegend zijn of zacht; of hun 
maatschappelijke gewoonten brutaal, bloeddor- 
stig en heftig zi]n of den stempel van bescha- 
ving en verlichting dragen. 

Opdat men ons niet kunne beschuldigen van 
partijdiglijk onze bewijzen aan abolitionisten ie 
hebben ontleend, zal ik alweer tot hun eigen 
nieuwsbladen terugkeeren en mij ditmaal bc- 
palen tot een keur van paragrafen, die, ttjdens 
mijn bezoek aan Amerika, van dag tot dag 
verschenen en altemaal betrekking hebben op 
gebeurtenissen die voorvielen terwijl ik daar 
was. Evenals in de voorgaande, ben ik het die 
ook in deze uittreksels onderstreept heb. 

Naar men zien zal, vonden deze gevallen 
wel is waar niet alien plaats op grondgebied 
dat thans tot wettig erkende Slavenstaten be- 
hoort, ofschoon het met de meeste en ergste 
scenes wel deugdelijk het geval was; maarde 
ligging van de plaatsen waar z\) voorvielen 
zoo dicht in de nabijheid van districten waar 
de slavernij wet is, en de isterke gelijkenis tus- 
schen die soort van gewelddadigheden en de 
rest: ziehier een feit dat tot het niet onjuiste 
vermoeden leidt dat het karakter van de daarin 
betrokken personen in slaven-districtengevormd 
en door daar in zwang zijnde gewoonten ver- 
dierlijkt was. 

Laat ons beginnen. 

jVREBSELIJK TEBUBSPE h. 

,Uit een strook van The Southport 
Telegraph, Wisconsin, vernemen wij 
dat de EdelAchtb. heer Charles C. P. Arndt, lid 
van den Raad voor 't graafschap Brown, op 
den vloer van de Raadkamer doodge- 
schoten is door James R. Vinyard, lid voor 't 
graafschap Grant. De z a a k ontstond uit een 
benoeming tot Sheriff in 't graafschap Grant. 
De heer E. S. Baker stond op de nominatie 
en werd ondersteund door den heer Arndt. 
Deze nominatie werd bestreden door Yinyard, 
die verlangde dat zijn eigen broeder die be- 
trekking kreeg. In den loop van 't debat kwam 
de overledene met eenige opgaven te berde 
die Vinyard voor valsch verklaarde, zich daarbij 
van een heftige en beleedigende taal bedienende, 
die doorspekt was van allerlei hatelijke perso- 
naliteiten, waar de heer A. geen antwoord op 
gaf. Na de verdaging ging de heer A. naar 
Vinyard toe, en verzocht hem, zijn woorden in 
te trekken, wat hij w r eigerde, de beleedigende 



Dickens. Scketsen uit Ametiha en tafereeten &U UaUS, 



180 



SCHETSEN UIT AMERIKA. 



woorden herhalende. De heer Arndt sloeg toen 
naar Vinyard, die een voetstap achteruitweek, 
een pistool trok en hem doodschoot. 

„Het schijnt dat deze afloop geprovoceerd is 
geworden door Vinyard, die, het kostte wat 
het wilde, het besluit had'opgevat om de be- 
noeming van Baker te verijdelen, en zelf uit 
het veld geslagen, al zijn wraakgierigheid en 
wrok tegen den ongelukkigen Arndt keerde." 

„HET WISCONSINSCHE TREURSPEL. 

„Hoog loopt de openbare verontwaardiging 
op het grondgebied van Wisconsin naar 
aanleiding van den moord, die in de zaal der 
Wetgevende Vergadering van 't grondgebied 
gepleegd is geworden. Meetings zijn er gehou- 
den in verschilllende graafschappen van Wis- 
consin, om te protesteeren tegen d e g e- 
woonteomin'tgeheimwapensbijzich 
te dragenindeWetgevendeKamer 
d e s lands. Wij hebben het verslag ingezien 
van de Verwijdering van James ft. Vinyard, 
den bedrijver der bloedige daad, en zijn ver- 
baasd te hooren, dat na deze verwydering door 
hen die Vinyard den heer Arndt zagen dooden 
in 't bijzijn van zijn ouden vader die zijn zoon 
op was komen zoeken en er zeker al bitter 
weinig van gedroomd had dat hij getuige zou 
zijn van diens vermoording, rechter Dunn 
Vinyard onder borgtocht vrijgelaten 
heeft 1 ). De Miners' Free Press spreekt in be- 
woordingen van verdienden afkeer 
over de beleediging daardoor de gevoelens van 
't volk van Wisconsin aangedaan. Vinyard 
stond niet meer dan op armslengte van den 
heer Arndt af, toen hij zoo doodelijk op hem 
aanlegde, dat hij nooit meer sprak. Zoo dicht 
naast hem staande, had Vinyard, als hij maar 
gewild had, hem alleen kunnen wonden, maar 
neen, hij verkoos hem te dooden.* 

„ MOORD. 

„Door een brief in een nieuwsblad van St. 
Louis van den 14 vernemen wij een vreeselijk 
voorval te Burliiigton, Jowa. Daar een 
zekere heer Bridgman een geschil gehad had 
met een burger van de plaats, den Heer Boss, 
voorzag een schoonbroeder vanlaatstgenoemden 
zich van een Colts revolver, kwam den heer 
B. op straat tegen, en lost e de vijfpistool- 
loopen op hem: ieder schot was raak. 
Alhoewel verschrikkelijk gewond, en stervende 
bleef de heer B. hierop het antwoord niet schul- 
dig, maar schoot Boss op de plaats dood." 



1) Als een kleine proef van Amerikaanschen k ran ten- 
styi hebben we dezen volzia zoo getrouw rriogeiyk zien 
weer te geven. Vert. 



„SCHRIKKELIJKE DOOD VAN ROBERT POTTER. 

„Uit de „„Oaddo'sche couranf"* van den 
12 1.1. vernemen wij den vreeselijken dood 

van kolonel Bobert Botter In zijn eigen huis 

werd hij door een vijand, een zekere Rose, om- 
singeld. Hy sprong zijn bed uit, greep zijn ge- 
weer en vloog in zyn nachtkleeren het huis uit. 
Daar hij zijn vijand zoo wat tweehonderd el 
vooruit was, scheen zijn vlugheid zijn.vervol- 
gers te verschalken, maar verward rakende in 
kreupelhout werd hij gevangen genomen. Rose 
zei hem daarop, dat hij van plan was, zich 
eens edelmoedig te gedragen, en gaf 
hem nog een kans voor zijnleven. Hij, Potter, 
mocht namelijk wegloopen en tot op zekeren 
afstand zou men hem niets doen. Op het com- 
mandowoord vloog Botter weg, en voordat er 
een geweer was afgeschoten had hij het meer 
al bereikt. Het eerst wat bij hem opkwam, was, 
in 't water te springen en onder te duiken, wat 
hij dan ook deed. Bose zat hem dicht op de 
hielen en formeerde zijn manschappen op den 
oever in dier voege, dat ze kant en klaar wa- 
ren om hem dood te schieten als hij met zijn 
hoofd boven water kwam. Na verloop van eenige 
oogenblikken kwam hij boven, om adem te 
halen; en nauwelijks stak zijn hoofd boven de 
oppervlakte des waters uit, of het werd geheel 
verbrijzeld door de schoten hunner geweren, 
en zonk hij, om niet meer levend op het droge 
te komen!" 

„ MOORD IN ARKANSAS. 

„Wij vernemen dat er weinig dagen geleden 
een ernstige ontmoeting heeft plaats 
gevonden in 't Land der Senecas tusschen 
den heer Loose, den onderagent van de ver- 
eenigde stammen der Senecas, Quapaws en 
Shawnees, en den heer James Gillespie, van de 
handelsfirma Thomas G. Allison en Go, van 
Maysville, Benton, graafschap Ark, bij welke ge- 
legenheid de laatste met een bowie-mesgedood 
werd. Er had al sinds eenigen tijd eenige moei- 
lijkheid tusschen de partijen bestaan. Men zegt 
dat majoor Gillespie den aanval met een rot- 
ting begon. Hierop volgde een hevig gevecht, 
waarbij twee pistolen werden afgeschoten een 
door Gillespie en een door Loose. Loose door- 
stak toen Gillespie met een dier nooit missende 
wapens, een bowie-mes. De dood van majoor G. 
wordt zeer betreurd, daar hij een vrijzinnig en 
degelijk man was. Sinds het bovenstaande ge- 
zet was, hebben we vernomen dat majoor Alli- 
son aan sommige onzer burgers in de stad ver- 
zekerd heeft, dat de heer Loose den eersten 
slag gegeven had. Wij onthouden er ons van, 
in verdere bizonderheden te treden, aangezien 
de zaak het onderwerp van een 
gerechtelijk onderzoek zal zij n." 



DE SLAVERNIJ. 



131 



„LEELIJKE DA AD, 

De stoomboot Thames, zoo even van de 
Missouri aangekomen, bracht ons een biljet, 
waarmee een belooning uitgeloofd werd van 
500 dollars voor den persoon die in den nacht 
van den 6 1.1. Lilburn W. Baggs, onlangsgou- 
verneur van dezen Staat, te Independence 
verrnoordde. Gouverneur Baggs was, gelijk in 
een geschreven memorandum verklaard wordt, 
niet dood, maar doodelijk gewond. 

„Sinds het bovenstaande was geschreven, kre- 
gen we een nota van den boekhouder van de 
Thames, waar de volgende bijzonderheden in 
voorkomen. Gouv. Baggs werd Vrijdagavond 
den 6 1.1., terwijl hij in zijn kamerinzijn eigen 
huis te Independence zat, door den een of 
anderen schurk doodgeschoten. Zijn zoon, een 
jongen, die een knal hoorde, vloog de kamer 
in, en vond den gouverneur in zittende houding 
in zijn stoel. Ztfn kaak was geheel uitgezakt en 
zijn hoofd hing achterover. Zoodra de knaap 
merkte wat men zijn vader gedaan had, maakte 
hij alarm. In den tuin werden er onder 'traam 
voetstappen gevonden en een pistool opgeraapt 
waarvan men veronderstelde dat het overladen 
en door de hand van den onverlaat, die het 
afschoot, daar neergesmeten was geworden, Drie 
schoten, die zwaar waren geladen, hadden doel 
getroffen. Het eene was namelijk door zijn mond 
gegaan, het tweede in de hersenpan en het 
derde waarschijnlijk in of bij de hersenpan, ter- 
wijl alle drie tot heel achter in den nek en in 
J t hoofd doorgedrongen waren. Op den morgen 
van den 7 leefde de gouverneur nog; maar zijn 
vrienden koesteren in 't geheel geen hoop op 
zijn herstel, zijn geneesheeren maar bitter wei- 
nig hoop. 

„Men had vermoeden op een man, en de 
Sheriff heeft hem op dit oogenblik allerwaar- 
schijnlijkst reeds in zijn macht. 

„De pistool behoorde tot een koppel, dat een 
dag of wat geleden van een bakker te Inde- 
pendence ontvreemd was geworden, en de 
overheid heeft.de beschrijving van het andere." 

„0NTM0ETING. 

„Een ongelukkige zaak vond Vrijdagavond 
in Chastres Street plaats, waar een onzer ach- 
tingswaardigste burgers met een dolk een ge- 
vaarlijke wond in den onderbuik werd toege- 
bracht. Uit de Bij (New Orleans) van gisteren 
vernemen we dienaangaande de volgende bij- 
zonderheden : Het schijnt dat er Maandag laatst- 
leden een artikel in 't Fransche gedeelte dier 
krant stond, waarin eenige critische aanmerkin- 
gen voorkwamen op het artillerie-bataljon, we- 
gens het afvuren namelijk van zijn kanonnen op 
Zondagmorgen, in antwoord op die van de 



Ontario en Woodbury, waardoor veel alarm 
veroorzaakt was geworden onder de families 
van die personen, welke den geheelen nacht op 
de been waren geweest om de rust der stad te 
bewaren 3 ). Daarover geraakt, ging majoor 0. 
Gaily, de bataljons-commandant, bij ? t bureau 
der redactie aan, en vroeg den naam van den 
schrijver. Men zei dat de schrijver P. Arpin 
heette, die toen afwezig was. Met eendereige- 
naars van 't blad werden toen eenige bittere 
woorden gewisseld, waar een uitdaging op volgde. 
Wei deden de vrienden van beide partijen hun 
best om de zaak bij te leggen, maar tever- 
geefs. Vrijdagavond, tegen zevenen kwam ma- 
joor Gaily den heer P. Arpin in Chastres Street 
tegen en sprak hem aan : , ; Isum'nheer Arpin?" 

„ B Ja m'nheer." 

„„Dan heb ik u eenvoudig te zeggen, datje 
een" (hier volgde een toepasselijk scheldwoord) 
„bent. B 

fln Ik zal u aan uw woorden herinneren, m'n- 
heer. B 

„„Maar ik heb gezegd dat ik m'n stok op 
je schouder stuk zoo slaan." 

„„Dat weet ik, maar ik heb den eersten slag 
tot nog toe niet gevoeld." 

„Op deze woorden sloeg Majoor Gaily, die 
een rotting in zijn hand had, den heer Arpin 
dwars over 't gezicht, waarop deze een dolk 
uit zijn zak haalde en den Majoor in den onder- 
buik trof. 

„Men koestert vrees dat de wond doodelijk 
zal zijn. Wij vernemendatdeheerAr- 
pin zekerheid heeft gegeven dat 
hy voor het Crimineel gerechtshof 
zal verschijnen om zich te verant- 
woorden." 

aVECHTFARTIJEN IN MISSISSIPPI. 

„Op den 27 1.1. werd er bij een vechtpartij in 
de nabijheid van Carthago, graafschap Leake, 
Mississippi, tusschen James Cottingham en 
John Wilburn door den laatsten op den eersten 
geschoten, en werd hij zoo schrikkelijk gewond 
dat er geen hoop was op zijn herstel. Den 2 
1.1. ontstond er een vechtparty te Carthago 
tusschen A. C. Sharkey en George Goff, waar- 
in de laatste een schot kreeg, dat men voor 
doodelijk hield, Sharkey gaf zich bij de autori 
teit aan, maar bedacht zich later en ont- 
vluchtte!" 

y ONEENlGHEID. 

„Eenige dagen geleden werd in Sparta de 
kastelein van een logement handgemeen met 
een zekeren Bury. Het schijnt dat Bury een 



1) Alwoor eon proefje van Amcrikaarwchon kron- 
ten-stijl. 



132 



SCHETSEN UIT AMERTKA. 



beetje luidruchlig was geworden en dat de 
kastelein, vast besloten om de orde 
te beware n. gedreigd had o in Bury 
d o o d t e z.u 1 1 e n s c h i e t e n, waarop Bury 
een pistool vooi: den dag haalde en den kastelein 
neerschoot. Volgens de laatste berichten was 
hij niet dood, maar bestond er weiriig hoop op 
zijn herstel." 

„DUEL. 

„De boekhouder van de stoomboot Tri- 
bune bericht ons dat er laatstleden Dinsdag 
nog een tweegcvecht heefc plaats gevonden en 
wel tusschen den heer Robbins, een ambtenaar 
a an de Bank te V i c k s b u r g, en den heer 
Fall, den uitgever van de Vicksburger Schild- 
waeht. Volgens afsprank hadden de part rj en 
elk zes pistolen, die zij, op 't woord „vuur!" 
zoo dikwijls als ze verkozen, zouden 
a f s c h i e t e n. Fall schoot tweemaal zonder 
gevolg. Het schot van den heer Robbins 
was raak en wel in de dij van Fall, die neer- 
viel en het gevecht niet 1 anger voort kon 
zetten." 

„VEOHTPAHTIJ IN 't GRAAFSCHAP CLAttKE. 

„Een ongelukkige vechtpartij vond er Dins- 
dag den 19 1.1. plaats in *t graafschap Clarke 
(Mo) by Waterloo. Deze vechtpartij ontstond 
uit een regeling van zaken betrekkeiijk de ven- 
nootschap der heeren Kane en Allister, die een 
likeurstokerij gedreven hadden, en eindigdemet 
den dood van den laatstgenoemden, die door 
den heer Kane neergeschoten werd, omdat hij 
getracht had zich in bezit te stellen van zeven 
vaatjes whiskey, het eigendom van Kane, die 
Allister bij gerechtelijke verkooping tegen een 
dollar per vaatje waren toegewezen geworden. 
Kane vluchtte onmiddellijk, en volgens de laat- 
ste berichten was het der politie niet gelukt, 
hem in handen te krijgen. 

„D e z e ongelukkige vechtpartij 
veroorzaakte daarom zoo geweldige opschudding 
in de buurt, omdat beide partijen mannen waren 
met talrijke huisgezinnen, die van hen af hingen, 
en goed ter naam en faam in de gemeente 
bekend stonden." 

Nu zal ik nog maar een enkel voorbeeld 
aanhalen, een voorbeeld dat om zijn monster- 
achtige ongerijmdheid de kroon op deze 
afgrijselijke daden zal zetten. 

„EEREZAAK. 

„Wij hebben zoo even de bijzonderheden 
gehoord van een ontmoeting die Dinsdag plaats 
had op Six Mile Island, tusschen tweejon- 
ge bloeden van onze stad : Samuel Thurston, oud 



vijftien, en William Hine, oud dertien jaar. 
Ze werden door jongeheeren van denzelfden 
leeftijd gesecondeerd. De bij deze gelegenheid 
gebruikte wapens waren een paar van Dicksons 
beste buksen; de afstand, dertigel. Zij schoten 
eenmaal op elkaar, zonder dat de eene party 
de andere eenig letsel toebracht, behalve dat 
de kogel uit Thurston's geweer door den bol 
van Bine's hoed ging. Door d e tusschen- 
komst van den Raad van Eer werdde 
uitdaging ingetrokken en het geschil 
vriendschappelijk bijgelegd. 

Als nu de lezer zich eens voor wil stellen 
met wat voor soort van Raad van Eer we hier 
te doen hebben, die zoo vriendschappelijk het 
geschil bijlegde tusschen deze twee kleine jon- 
gens, die in elk ander deel der wereld heel 
vriendschappelijk op een bank waren gelegd, 
waar men ze heel vriendschappelijk met ber- 
kenroeden afgestrafc zou hebben, — ik maak 
me sterk, dat hij al het bespottelijke van deze 
„Eerezaak" niet minder in zal zien danik, die, 
telkens als ik er om denk, er hartelijk om 
lachen moet. 

En nu, met deze stuitende bewijzen van den 
wezenlijken toestand der maatschappij in en bij 
de slavendistricten in Amerika voor oogen, 
nu doe ik een beroep op ieder mensch die 
een greintje gezond verstand en een beetje 
gevoel bezit, op ieder mensch die onbevoor- 
oordeeld is en redelijk denkt, onverschillig van 
welke staatkundige of kerkelijke kleur, en ik 
vraag: kunnen zij in 't minst twijfelen aan den 
werkelijken toestand waarin de slaaf verkeert, 
of kunnen ze voor een oogenblik vrede sluiten 
tusschen deze instelling of eenige van haar in 
't oog springende vreeselijke kenmerken, en 
hun billijk oordeelende gewetens? Zullen zij, 
al is 't eenigszins vergroot, van een of ander 
verhaal van afgrijselijke wreedheid zeggen, dat 
het onwaarschynlijk is, als ze de openbare 
prenten kunnen raadplegen, en onder 't loopen 
getuige kunnen zijn van daden als deze, ge- 
pleegd jegens elkander, door menschen die 
heerschappij uitoefenen over de slaven? 

Weten we dan niet, dat al wat de slavernij 
maar leelijks en wanstaltigs in den hoogsten 
graad heeft aan te wijzen, en de oorzaak en 
het gevolg is van de verregaandste buitenspo- 
righeid, die deze vrijgeboren bandieten zich 
veroorloven? Weten we niet, dat de man die 
onder de verkeerdheden der slavernij is gebo- 
ren en grootgebracht geworden; die in zijn 
kindsheid gezien heeft hoe mannen genood- 
zaakt werden om op het woord van commando 
hun eigen vrouwen af te ranselen, hoe vrouwen 
op onbetamelijke wyze gedwongen werden, haar 
eigen kleeren op te houden, opdat de mannen 
des te zwaarder slagen op haar beenen konden 
toebrengen, hoe vrouwen tijdens haar barens- 



SLOTOPMERKINGEN. 



133 



nood werden afgejakkerd en getreiterd door 
brutale opzichters en onder de zweepslagen 
moeder werden; die beschrijvingen van wegge- 
loopen mannen en vrouwen en hun verminkte 
personen gelezen heeft of zijn jeugdige zuster 
heeft zien lezen, die elders onmogelijk duide- 
lijker opgegeven konden worden, ook al gold 
het de viervoetige bewoners van een boerderij of 
een tentoonstelling van dieren; — weten we 
niet, wil ik nu eenvoudig gevraagd hebben, 
dat, als de toorn van zoo iemand maar ontsto- 
ken is, die man een brutale wilde zal zijn? 
Weten we niet, dat evengoed als hij een laf- 
aard is, die, met zijn zware zweep gewapend, 
onder zijn van schrik ineenkrimpende slaven 
en slavinnen heen en weer loopt, hij zoo ook 
een lafaard zal wezen buitendeurs, en, eens 
lafaards wapenen in zijn borst verborgen hou- 
dende, iemand waar hij woorden mee krijgt, 
op staanden voet doodschieten of doodsteken 
zal ? En als ons verstand ons deze en soortge- 
lijke dingen niet leerde; als we zulke idioten 
waren om onze oogen te sluiten voor die 
prachtigemethode, volgenswelke zulke mannen 
opgevoed worden, zouden we dan nog niet 
weten, dat zij, die in de zaal der wetgevende 
vergaderingen, en op 't kantoor, en op 't 
marktplein, en wat vreedzame plaatsen er nog 
meer in onze maatschappij gevonden worden, 
onder huns gelijken dadelijk met dolk en pis- 
tool in de weer zijn, voor hun onderhoorigen, 
ook al waren zij vrije dienstboden, zooveel 
ongenadige en onverbiddelijke dwingelanden 
moeten wezen? 
Hoe! Zullen we uitvaren tegen I er lands 

onwetenden boerenstand, en dadelijk water 

in onzen wijn doen, als er §prake is van deze 
Amerikaansche bazen ? ! Zullen we ach en wee 
roepen over de brutaliteit van hen die het vee 

de kniepees doorsnijden, en de Lichten 

der Vrijbeid op aarde sparen, van die Lichten 
die mannen en vrouwen de ooren afkappen, 
die aardige spreuken snijden in 't lillend vleesch, 
die les geven hoe men met gloeiend ijzeren 
pennen op 't menschelijk aangezichtkanschrij- 
ven, die hun dichterlijke phantasie pijnigen om 
verminkingslivreien te verzinnen die hun slaven 
gedurende hun leven dragen en naar 't graf 
meenemen zullen, die, evenals de krijgsknech- 
ten deden die den Zaligmaker der wereld be- 
spotten en doodden, levende ledematen breken 
en weerlooze schepsels neerzetten om er schijf 
op te schieten?! Zullen we jeremieeren over 
legenden van de pijnigingen, die de Heiden- 
sche Indianen elkaar aandoen, en . .. glimlachen 
over de wreedheden van christenmenschen ? ! 
Zullen we, zoolang deze dingen aanhouden, 
juichen op de verstrooide overblijfselen van 
dat statige ras, en victorie kraaien, als de blan- 
ken zich in 't bezit hunner uitgebreiden landen 
verheugen ? Och, wat mij aangaat, herstel dan 



liever der Indianen bosch en dorp; laat in 
plaats van sterren en strepen zoo'n nietige veer 
in den wind wapperen ; vervang de straten en 
pleinen door wigwams; en al moge de lijk- 
zang van een honderdtal flere krijgers door de 
lucht weergalmen, bij den gil van een onge- 
lukkigen slaaf zal 't ons als muziek in de ooren 
klinken. 

Kom, laat ten opzichte van een onder werp, 
dat we dagelijks voor oogen hebben en waar- 
omtrent ons nationaal karakter van lieverlede 
verandert, de klinkklare waarheid gesproken 
worden, en laat ons niet, als lafaards, uitvluch- 
ten bedenken, door op den Spanjaard en den 
opvliegenden Italiaan te wijzen. Trekken Engel- 
schen het mes als ze ruzie krijgen, laat men 
er dan openlijk voor uitkomen en zeggen: 
„Deze verandering danken we aan de Republi- 
keinsche Slavernij. Dit nu zijn de wapens der 
Vrijheid. Met scherpe punten en kanten zooals 
deze, hakt en houwt de Vrijheid in Amerika 
haar slaven; of wil dit altemet niet vlotten, 
geen nood! dan wijden haar zonen diezelfde 
kanten en punten tot een beter gebruik, en 
keeren ze.... tegen elkaar." 



ACHTTIENDE HOOFDSTUK. 
SLOTOPMERKINGEN. 

SLOTOPMERKINGEN. 

Er komen verscheidene passages in dit boek 
voor, waar 't me inderdaad eenige moeite heeft 
gekost, de verzoeking te weerstaan, om mijn 
lezers met mijn eigen gevolgtrekkingen en slot- 
sommen lastig te vallen. Ik voor mij gaf er 
toch de voorkeur aan, dat zij voor zich zelf 
zouden oordeelen en wel uit zulke gegevens 
als ik onder hun oogen gebracht heb. Ja, mijn 
eenige plan in den beginne was, ze getrouwe- 
lijk overal mee te nemen waar ik naar toe 
ging, en van die taak heb ik me gekweten. 

Maar men zal 't mij niet ten kwade kunnen 
duiden, dat ik, alvorens dit boek af te sluiten, 
begeerig ben, met een paar woorden myn eigen 
gevoelen uit te drukken over zoo'n onderwerp 
als het algemeen karakter van 't Amerikaansche 
volk en het algemeen karakter van hun maat- 
schappeiijk stelsel, gelijk zich dat aandes vreem- 
delings oog voordoet. 

Van nature zijn de Amerikanen openhartig, 
degelijk, hartelijk, gastvrij en vriendschappelijk. 
De beschaving en verlichtingschijnendewarmte 
van hun hart en hun vurige geestdrift eer goed 
dan kwaad te doen ; en nu is 't juist het bezit 
van deze laatstgenoemde eigenschappen in een 
alleropmerkelijksten graad, dat een welopgevoed 



134 



SCHETSEN UIT AMERIKA. 



Amerikaan tot een der beminnelijkste en edel- 
moedigste vrienden maakt. Nooit heeft een 
klasse van menschen mij zoozeer voor zich 
ingenomen als deze; nooit schonk ik mijn voile 
vertrouwen en achting zoo spoedig en zoo van 
harte als aan hen; nooit kan ik weer, in een 
half jaar tijds, zooyeel vrienden maken wien ik 
zooveel genegenheid toedroeg als had ik ze al 
de helft mijn 1 evens gekend. 

Onvoorwaardelijk geloof ik, dat deze eigen- 
schappen het geheele volk eigen zijn. Dat ze 
evenwel in haar wasdom jammerlijk ondermijnd 
en bedorven worden onder den grooten hoop, 
en dat er invloeden werkzaam zijn, waaronder 
deze zelfde eigenschappen er nog meer gevaar 
loopen, zoo zelfs dat er voor 't oogenblik 
bitter weinig uitzicht op bestaat, dat ze haar 
normale gezondheid ooit terugkrijgen : ziedaar 
een waarheid die niet verzwegen mag worden. 

Het is een wezenlijk deel van elk nationaal 
karakter, machtig grootsch te zijn op zijn ge- 
breken, en juist uit de overdrijving, waar men 
zich te dezen opzichte aan schuldig maakt, de 
teekenen van zijn deugd en wijsheid af te 
leiden. Zoo is er een groote vlek in 't volks- 
karakter van A m e r i k a, en de vruchtbare 
bron van ontelbare verkeerdheden ; en die is? 
Een algemeen Wantrouwen. De Amerikaansche 
burger geeft echter zoo grif niet toe, dat dit 
een vlek is. Integendeel! Hij laat zich nogal 
iets voorstaan op dezen geest, ook zelfs dan 
nog, wanneer hij onbevooroordeeld genoeg is, 
om al het verderfelyke, dat er uit voortvloeit, 
op te willen merken ; en niettegenstaande zijn 
eigen verstand hem van 't tegendeel overtuigd, 
zal hij het zelfs als een voorbeeld aanhalen 
van de groote schranderheid en scherpzinnig- 
heid zijner landgenooten en hun superieure 
slimheid en zelfstandigheid. 

„Gij brengt," zegt de vreemdeling, „ dezen 
naijver en dit wantrouwen in elke handeling 
van 7 t openbare leven over. Doordien ge waar- 
dige mannen uit uw wetgevende vergaderingen 
weert, is er een klasse van candidaten voor 
den dag gekomen, waarmee het stemrecht nu 
te rekenen heeft, die, in elk hunner daden, 
uw Instellingen en -uw volkskeus in kwaden 
reuk brengen, Het heeft u zoo wispelturig en 
veranderlyk gemaakt, dat uw onstandvastigheid 
tot een spreekwoord is geworden, want zoo 
gauw zet ge den een of anderen afgod niet 
goed en wel neer, of ge kijkt, om zoo te zeg- 
gen al naar de gereedschappen om, waarmee 
ge hem straks van zijn voetstuk afrukken en 
verbrijzelen zult. En waarom doet ge dat 
nu? Waarom? Omdat zoodra ge een weldoe- 
ner van J t volk, of een openbaar ambtenaar, 
beloont, gij hem, louter omdat hij beloond is, 
ook op staanden voet wantrouwt en onmiddel- 
lijk aan 't visschen gaat of gij altemet ookte 
scheutig met de bewijzen uwer erkentelijkheid 



geweest zijt, of hi),' nu de aap toch binnenis, 
misschien ook aan 't slabbakken is en zich van 
zijn taak met een Jantje van Leiden afmaakt. 
Van den President af, kan ieder, die een hooge 
plaats onder u inneemt, gerust zijn val van 
dat oogenblik dagteekenen; want de eerste de 
beste gedrukte leugen, die de een of andere 
bekende schavuitige penvoerder in omloop weet 
te brengen, al druischt die leugen ook ten eenen- 
male tegen 't karakter en den levenswandel 
van den bekladde in, ze maakt op eens uw 
wantrouwen gaande en ... . wordt geloofd. In 
een woord, op den weg>an/t[vertrouwen, hoe 
eerlijk ook gewonnen en hoe welverdiend, zult 
ge een mug uitzuigen, maar een heele karavaan 
van kernels zult ge doorzwelgen, als ze maar 
beladen zyn met onwaardige twijfelingen en 
lage vermoedens. Nu vraag ik u zelf in ge- 
moede af : zou zoo'n gedragslijn wel de geschikt- 
ste wezen om in uw midden het karakter der 
bestuurders of bestuurden te verheffen? 

Het antwoord komt onveranderlijk jhierop 
neer: „Bij ons bestaat, naar ge weet, vrijheid 
van meening. Zoo denkt iedereen voor zich 
zelf, en wij zijn er de mannen niet naar, 
om ons zoo gemakkelijk een knol voor een 
citroen in de hand te laten stoppen. Ziedaar 
de reden waarom ons volk achterdochtig is 
geworden." 

Een andere in J t oogloopende trek in 't 
Amerikaansche volkskarakter is de zucht om 
in zijn handel en wandel „bij de hand" te zijn, 
— een eigenschap, die menige zwendelarij en 
verregaande kwade trouw, menige openbare 
en particuliere knoeierij verguldt, en menigen 
schurk, die een strop driedubbel verdient, in 
staat stelt om met zijn hoofd in zijn nek 
den- besten onder de oogen te zien — alhoe- 
wel datzelfde „bij de hand zijn" in een tijds- 
verloop van slechts weinig jaren meer gedaan 
heeft om het openbaar krediet te benadeelen 
en de openbare hulpbronnen te verstoppen, 
dan domme eerlijkheid, onbezonnen als die 
soms te werk gaat, in een eeuw kon gedaan 
hebben, De „verdiensten w van een mislukte 
speculatie, of bankroet, of fortuinlijken gauw- 
dief worden dan ook niet beoordeeld naar den 
maatstaf van den gulden regel; „Doe, zooals 
ge wilt dat men tegenover u doe," och neen, 
maar naarmate er, met betrekking tot de zaak 
of den persoon, van meer of minder „bij de 
hand zijn" sprake is. Zoo herinner ik me, 
dat ik, beide keeren toen ik dat slecht ter 
naam staande Cairo bij den Mississippi pas- 
seerde, eenige opmerkingen maakte over de 
nadeelige gevolgen, die zulke op groote schaal 
gedreven bedriegerijen teweeg moesten brengen 
als ze aan 't daglicht kwamen. „Komen zulke 
knoeierijen uit/ in dier voege redeneerde ik 
onder anderen, „dan spreekt het vanzelf, dat 



SLOTOPMERKINGEN. 



135 



men buitenlands over 't algemeen wantrouwen 
krijgt en huiverig wordt om met u handel te 
drijven," Hierop trachtte men my aan J t ver- 
stand te brengen, dat men met dat al aardig 
geld wist te verdienen en het alleraardigste 
van dat „bij de hand zijn" nog dit was, dat 
men al die aardige dingetjes in 't buitenland 
heel gauw vergat en weer aan 't speculee- 
ren ging alsof er niets gebeurd was. De vol- 
gende samenspraak heb ik wel honderdmaal 
gehouden: „Is ? t niet erg te bejammeren, dat 
zoo'n man als N. N. op zoo'n verfoeielijk ge- 
meene manier aan zooveel geld komt, en on- 
danks al de misdaden waar hij zich aan schul- 
dig heeft gemaakt, door uw burgers zelfs ge- 
holpen wordt? Is zoo iemand eigenlijk geen 
lastpost en schandvlek in de maatschappij ?" 
— „Ja, m'nheer." — Een overtuigd leuge- 
naar?" — „Ja, m'nheer." — „Hij is geschopt, 
heeft klappen om zijn ooren gekregen, en is 
op rottingsmeer getrakteerd, niet waar?" — 
„Ja, m'nheer." — „En hij is in den hoogsten 
graad wat men, plat doch duidelijk uitgedrukt, 
onder een uitgekotsten ploert'verstaat?" — „Ja, 
m'nheer." — „Maar waar steekt dan toch in 
vredesnaam zijn verdienstein?" — „Wel, m'n- 
heer, 't is een man die bij de hand *) is." 

Op dezelfde manier worden allerlei bekrom- 
pen en onstaatkundige gebruiken op rekening ge- 
steld van den nationalen handelzucht, ofschoon 
er, grappig genoeg, een vreemdeling een erge 
grief van zou gemaakt worden, bijaldien hij de 
Amerikanen als een volk van kooplui aanzag. 
De handelzucht wordt aangewezen als een reden 
voor die met alle comfort zoo ten eenenmale 
in strijd zijnde, doch niettemin in landsteden 
zoo sterk overheerschende gewoonte, dat ge- 
trouwde lui in logementen wonen, geen eigen 
haard er op nahouden, en elkaar van den vroe- 
gen morgen tot den laten avond zelden ont- 
moeten, of 't moest aan de tables d'hote zijn, 
waar alles nog wel zeer haastig in zijn werk 
gaat ook. De handelzucht is een reden waarom 
A m e r i k a J s letterkunde voor altijd onbeschermd 
moet blijven: „ want wij zijn een handeldrij vend 
volk en bekommeren ons niet om poezie," of- 
schoon wij, om dit van onzen kant in 'tvoor- 
bijgaan te doen opmerken, wel voorgeven dat 
we erg grootsch zijn op onze dichters, maar 
gezonde vermakelijkheden, vrooliike middelen 
van uitspanning, en heilzame phantasieen het 



1) In ? t Engelsch luidt dit „H o is a smart man." 
Bijna geen woordje in de Engelsche taal dat zoo'n 
curieuse rol vervult als dit woordje smart. In do bo- 
venstaande periode komt het telkens voor, beginnende 
met the love of „smart" dealing, waarvan wij 
den zin niet beter wisten weer te geven, dan door : 
de zucht om in zyn handel en wandel „l)ij de hand" 
te zijn. 



veld doen ruimen voor de stroefgetroniede 
maar dubbeltjes opleverende handelspret. 

Deze drie kenmerkende eigenschappen nu 
van 't Amerikaansche volkskarakter vallen den 
vreemdeling telkens en telkens weer in ? t oog. 
Maar de zoo weinig tierende woekerplant van 
Amerika's verderf heeft nog een knoestiger 
wortel dan deze en slaat haar vezelen diep in 
zijn losbandige Pers. 

In Oost en West, in Noord en Zuid mogen 
er scholen opgericht worden, waar honderden 
bij honderden, duizenden bij duizenden leerlin- 
gon worden onderwezen door ontelbare onder- 
wijzers ; colleges mogen er bloeien, kerken mogen 
erpropvolzijn,matigheidsgenootschappen mogen 
er handen vol werk hebben, en met reuzen- 
schreden moge de uitwendige beschaving in 
elken anderen vorm vooruitgaan, het zij zoo! 
maar zoolang de krantenpers van Amerika 
op haar tegenwoordigen lagen trap, ofdaarom- 
trent, blijft staan, zoolang is de innerlijke, de 
wezenlyke beschaving in dat land hopeloos. 
Jaar-in jaar-uit moet en zal ze achteruitgaan ; 
jaar-in jaar-uit moet de standaard der openbare 
meening lager zinken; jaar-in jaar-uit moet zoo- 
wel het Congres als de Senaat minder in tel 
geraken bij alle fatsoenlijke lieden ; en jaar-in 
jaar-uit moet de nagedachtenis van de groote 
Yaderen der Omwenteling hoe langer hoe meer 
gehoond worden in den slechten levenswandel 
hunner verbasterde kinderen. 

Onder de massa kranten, die in de Vereenigde 
Staten worden uitgegeven, zijn er sommige - 
behoef ik 't den lezer eigenlijk wel te zeggen ? 
die karakter hebben en krediet. Een persoon- 
lijke kennismaking met hoogst beschaafde hee- 
ren, die aan de hier bedoelde bladen verbon- 
den waren, heeft me dan ook veel genoegen 
verschaft, ja ik heb er zelfs voordeel van ge- 
trokken. Maar helaas! de naam van deze klasse 
is Weinige, en van de andere Legio ; en mach- 
teloos is de invloed der goede Pers om het 
doodelijk gif der slechte tegen te werken. 

Onder de fatsoenlijke burgerij van Amerika; 
onder de goed en bedaardgezinden; onder de 
geleerden ; aan de balie en rechtbank is er, en 
kan er trouwens niet anders dan een meening 
zijn ten opzichte van 't verderfelijk karakter 
dezer schandbladen. Soms wordt het betwist, 
dat hun invloed zoo groot zou zijn als een 
vreemdeling allicht zou veronderstellen. — Nu, 
ik zal niet zeggen, dat mij zoo iets bevreemdt, 
o neen ; niets natuurlijker toch dan om veront- 
schuldigingen te zoeken voor zoo'n schande: 
als men 't mij maar niet kwalijk wil nemen, 
wanneer ik van mijn kant zoo vrij ben, hier- 
tegen aan te voeren, dat er geen gegronde 
reden bestaat, om 't te kunnen betwisten, daar 
al de op dit punt maar al te welsprekende 
feiten tot een lijnrecht daartegenover staande 
slotsom leiden. 



136 



SCHETSEN UIT AMERIKA. 



Zoodra iemand, van eenige kennis of karakter, 
tot de een of andere openbare onderscheiding, 
't komt er niet op aan welke, in Amerika 
op kan klimmen zonder eerst de voetveeg te 
zijn gewee.st van dit monster van verdorvenheid ; 
zoodra iemand van uitnemende hoedanigheden 
veilig is voor zijn aanvallen ; zoodra dat monster 
het maatschappelijk vertrouwen onaangerand 
laat of de banden van maatschappelijke beta- 
melijkheid en eer maar eenigermate ontziet ; zoo- 
dra iemand in dat Vrije Land vrijheid van 
meening heeft en vrijelijk voor zijn meening 
uit mag komen, zonder verplicht te zijn in 
alien ootmoed een censorschap naar de oogen 
te kijken, dat hi], om zyn verwaten onwetend- 
heid en lage karakterloosheid, in zijn hart tot 
in de hel verafschuwt ; zoodra zij, die, 't diepst 
onder zijn schandvlekkend juk gebukt gaande, 
't levendigst gevoelen wat voor oneer het over 
de natie uitstort en elkander daar het meest 
over durven onderhouden, nu dan ook hun 
hielen op dat monster durven zetten en 't open- 
lijk ten aanschouwen van Jan en alleman ver- 
pletteren; zoodra dat alles gebeurt, welnu, dan 
zal ik gaan gelooven dat zijn invloed aan 't 
tanen is en de menschenin Amerikahun vijf 
zinnen weer terugkrijgen. Maar . . . zoolang die 
Pers haar boosaardig oog in ieder huis durft 
slaan en haar zwarten neus in elke benoeming 
tot een landsbetrekking, van een president af 
tot een brievenbesteller toe, durft steken ; zoo- 
lang ze, met niets anders tot voorraad dan lie- 
derlijke lastertaal, de letterkundige standaard is 
van een verbazend groote klasse van menschen, 
die kranten moeten lezen of ze lezen niemen- 
dal . . . zoolang moet haar vuile adem het aan- 
gezicht des lands bezoedelen en het kwade, dat 
zij wrocht, zoo klaar als het licht zichtbaar 
wezen in de Republiek. 

Heeren die gewoon zijn om de Engelsche, 
of andere fatsoenlijke bladen van 't Vasteland 
te lezen; heeren die gewoon zijn aan al wat 
maar gedrukt wordt, — zelfs hen zou men met 
geen mogelijkheid eenig denkbeeld kunnen 
geven van dat vreeselijk werktuig der mensche- 
lijke gedachte in Amerika, tenzy ik uit de 
verschillende nieuwsbladen een berg van uit- 
treksels overnam, waartoe ik nog plaatsruimte 
noch lust heb. Maar mocht iemand verlangend 
zijn, om datgene bevestigd te zien wat ik dien- 
aangaande zoo onverbloemd dorst schrijven, 
welnu, hij bezoeke doodeenvoudig de een of 
andere publieke plaats in onze goede stad 
L on den, waar men dergelijke kranten bij de 
vleet aan zal treffen; dan moge hij zijneigen 
meening vormen. (Of laat hem daarover een 
degelijk en alleszins met de waarheid overeen- 
komend artikel inTheForeign Quarterley 
Review lezen, dat in October 1842 is uitge- 
komen, een artikel dat mijn aandacht getrok- 

ken heeft, sinds de vorige vellen af gedrukt 



waren ; dan toch zal hij een menigte bijzon- 
derheden ontmoeten, die wel is waar hoege- 
naamd niet belangrijk zijn voor iemand die in 
Amerika geweest is, maar iemand die dat 
land niet bezocht heeft daarentegen ruimschoots 
belang zullen inboezemen.) 

Het is aan geen twijfel onderhevig, of 't zou 
voor de Amerikaansche natie, in haar geheel 
genomen, vrij wat beter zijn, als ze wat minder 
van 't Reeele en wat meer van 'tldealehield. 
Ja vrij wat beter zou het voor haar zijn, als men 
in haar midden de luchthartigheid en opgeruimd- 
heid wat meer aanmoedigde en al wat schoon is 
wat meer beoefende, ook al levert het schoone 
in de allereerste plaats en rechtstreeks geen 
stoffelijk voordeel op. Maar ik vermeen dat 
men hier, en niet ten onrechte, met de alge- 
meene tegenwerping voor den dag zal komen: 
„Wij zijn een nieuw land", een tegenwerping 
die zoo vaak vooropgezet wordt als een ver- 
ontschuldiging voor gebreken die ten eenen- 
male onverschoonlijk zijn, omdat het inder- 
daad geen nieuw land, maar de langzame 
uitlooper is van een oud; en daarom hoop 
ik eens te zullen hooren dat er behalve de 
krantenpolitiek nog eenig an der nationaal amu- 
sement in de Vereenigde Staten gevonden 
wordt. 

Een geestig, humoristisch volk zijn ze zeker 
niet, en hun temperament maakte op mij altijd 
dezen indruk, dat het van een saaien en som- 
beren aard is. In gevatheid en een zekere 
onbuigzame ingenomenheid met zich zelf spe- 
len de Yankee's of het volk van Nieuw Enge- 
land, ontegenzeglijk de eerste viool, wat ze 
trouwens op verstandelijk gebied in den regel 
doen. Maar, gelijk ik al in vorige gedeelten 
van dit werk heb doen opmerken, op mijn 
uitstapjes buiten de groote steden, hinderde 
het mij ge wel dig, zooals die ernstige en droef- 
geestige koopmansachtige tronies in 't oog 
vielen, een verschijnsel dat zoo algemeen en 
zoo eentonig was, dat ik in iedere stad, waar 
ik aankwam, precies dezelfde menschen meende 
tegen te komen, die ik den laatsten keer ver- 
laten had. Zulke gebreken als welke op te 
merken zijn in de volkszeden, schijnen mij voor 
een groot deel hieraan toe te schrijven te zijn, 
dat men van de oude, gemeene sleur niet ver- 
kiest af te wijken en tegen beschaafde manie- 
ren als overtolligen ballast op de levensreis 
opziet. Washington, die in zake de uiterlijke 
wellevendheid bij uitstek nauwgezet was, moet 
de neiging zijner landgenooten, om zich op 
dit punt te bezondigen, stellig bespeurd heb- 
ben, en we kunnen er op aan, dat hij ook 
zijn uiterste best gedaan heeft, om ze daarvan 
te genezen. 

Ik ben 't niet eens met andere schrijvers 
over deze onderwerpen, dat de aanwezigheid 
van zooveel geheel uiteenloopende sekten in 



SLOTOPMERKINGEN. 



137 



Amerika zelfs eenigermate te dankenisaan 
't feit, dat daar te lande geen gevestigde of 
zoogenaamde Staatskerk bestaat. Och neen, h\) 
mij staat het vast, dat de volksaard, ook al 
duldde hij dat zoo'n instelling in hun midden 
opgericht werd, er hen vanzelf toe zou bren- 
gen, om er zich niet aan te houden, louter 
omdat ze gevestigd was. Maar gesteld eens, 
zoo'n Kerk bestond in Amerika, toch zou 
ik in twijfel durven trekkenofze wel aanhaar 
doel zou beantwoorden, om namelijk de dolende 
schapen in een grooten stal onder dak te 
brengen, om de doodeenvoudige reden dat 
het bij ons in E n g e 1 a n d om zoo te zeggen 
sekten regent; en ook omdat ikin Am erik a 
geen enkelen godsdienstvorm aantrof waar wy 
in Eur op a, ja zelfs in Enge 1 an d, onbe- 
kend mee zijn. Evenals andere menschen vloeien 
er dissenters by de vleet naar toe, om de eenige 
reden dat het een toevluchtsland is voor Jan 
en alleman ; en groote nederzettingen van hen 
worden er gesticht, omdat daar, waar vroeger 
geen moederziel gevonden werd, grond aange- 
kocht, steden en dorpen gebouwd kunnen wor- 
den. Ja zelfs de Kwakers emigreerden uit E n- 
geland; ons land is den heer Joseph Smith, 
den apostel van 't Mormonisme, of diens in 
den donker rondwroetende jongeren niet onbe- 
kend; met mijn eigen oogen heb ik in som- 
mige onzer volkrijke steden godsdienstige too- 
neelengezien die bezwaarlijk overtroffen kunnen 
worden door een zoogenaamde Amerikaansche 
kampmeeting, en ik ben er me niet bewust 
van, dat eenig voorbeeld van btfgeloovig be- 
drog aan den eenen kant en bijgeloovige licht- 
geloovigheid aan de andere zij haar oorsprong 
gehad heeft in de Vereenigde Staten, 't welk 
wij niet ruimschoots vergelijken kunnen met 
de precedenten van mevrouw Southcote, Mary 
Tofts de konijnenfokster, ja zelfs van den 
heer Thorn van Canterbury, welk laatste geval 
ontstond, kort nadat de donkere eeuwen voorbij 
waren. 

Ongetwijfeld leiden de republikeinsche instel- 
lingen van Amerika er het volk toe, om de 
achting voor zich zelf en hun gelijkheid te be- 
vestigen; maar een vreemdelingdient zich van 
deze instellingen wel terdege rekenschap te geven, 
anders loopt hij niet weiniggevaar, zich al heel 
spoedig te ergeren, wanneer hij namelijk de 
familiariteit ondervindt van menschen die hem 
thuis niet anders dan op behoorlijken afstand 
en met den hoed in de hand zouden durven 
naderen. Wat mij betreft, als deze karaktertrek 
maar niet getint werd door mallen hoogmoed 
en een fatsoenlyke bediening niet in den weg 
stond, dan heb ik mij daardoor nooit belee- 
digd gevoeld, en uiterst zelden (als^'t ooit ge- 
beurd is!) benik een Amerikaan tegengekomen 
die dezen eigenaardigen trek in hun karakter 



op eene ruwe of stuitende wijze openbaarde. 
Een paar malen had ik op dit punt een kod- 
dige ontmoeting. Ik zal dit voor de aardigheid 
eens meedeelen, maar voegernadrukkelijkbij, 
dat dit ten eerste alles behalve van dien aard 
was om er boos over te worden, integendeel, 
en buitendien zelfs in de verste verte als geen 
doorgaanden regel mag beschouwd worden. 

In een zekere stad had ik een paar laarzen 
noodig, want ik had geen andere om mee te 
reizen dan die met de gedenkwaardige kurken 
zolen, die veel te heet waren voor 't dek eener 
stoomboot. Vandaar dat ik een kruier naar een 
„artist in laarzen" stimrde met eenboodschap 
in dezen trant: wel de complimenten van den 
heer Dickens, en ik zou me gelukkig achten, 
als ZEd. zoo vriendelijk zou willen wezen, om 
eens even bij me aan te komen. Waarop de 
„artist in laarzen" heel vriendelijk ten ant- 
woord gaf, dat hij dien avond om zes uur eens 
„kijken" zou. 

Ik lag op de canape met een boek en een 
glas wijn naast me. 't Was bij zessen. Daar ging 
de deur open, en een heer, zoo wat indeder- 
tig, met een stijve das om, trad binnen. Met 
handschoenen aan en zijn hoed op, liep hij 
dadelijk naar den spiegel, streek zijn haar in 
orde, trok zijn handschoenen uit, en haalde 
langzaam een maat^uit de diepste diepte van 
zijn jaszak en verzocht me op een lijmerigen 
toon om mijn souspieds los te maken en 
myn laarzen uit te trekken. Ik deed dat, maar 
keek meteen een beetje nieuwsgierig naar zyn 
hoed, dien hij nog altijd ophad. Of 't nu daar- 
van kwam, of van de warmte — genoeg, hij 
nam hem af. Toen ging hij op een stoel tegen- 
over me zitten, leunde met een arm op elkc 
knie, boog zooveel mogelijk voorover en met 
veel inspanning gelukte het hem, om op die 
manier het proefstuk van hoofdstedelijke nijver- 
heid, dat ik zoo even uitgetrokken had, van 
den grond op te beuren. Ondertusschen floot 
hij dat het een lust was om te hooren. Hij 
draaide de laars om, en nog eens omjbekeek 
ze met een minachting die geen taal kan uit- 
drukken, en vroeg me of ik er op gesteld was 
dat hij me een laars maakte zooals diePHof- 
felijk antwoordde ik hem daarop, dat, als de 
laarzen maar groot genoeg waren, ik de rest 
aan hem overliet. „Als ze mij" — in dezer 
voege liet ik me uit — „als ze mij maar mak- 
kelijk zitten en 't u niet al te moeielijkis,dan 
heb ik voor mij er niets tegen, als ze wat 
lijken op 7 t model datTu'^daarlvoor u heeft; 
maar overigens laat ik 't geheel en al aan uw 
oordeel en discretie over." — „„Dan staat u 
er zeker niet op, dat de hiel zoo gemaakt 
wordt? Weet u, dat doenwehierop J n andere 
manier/'" Ik herhaalde mijn laatste opmerking. 



138 



SCHETSEN UIT AMERIKA. 



Alweer keek hij in den spiegel. Ditmaal ging 
hij er zelfs dichter voor staan om wat stof, dat 
in den hoek van zijn eene oog geraakt scheen 
te zijn, uit te peuteren. Ook zijn das kreeg een 
beurt. In al dien tijd zat ik daar, met een Jobs- 
geduld, met mijn been en voet in de hoogte. 
„Is u bijna klaar, mynheer?" vroeg ik. „Ozoo 
aanstonds," zei hij, „houuwvoet maarstrak." 
Ik hield en voet en gezichtzoostrakmogelijk. 
Ondertusschen was hij klaar gekomen met het 
stof in zijn oog, waarop hij zijn potlood kreeg, 
mij de maat nam en het noodige opteekende. 
Zoodra hij gedaan had, verviel hy in zijn 
oude houding, nam de laars weer in zijn hand, 
en bekeek ze eenigen tijd. „En dit is nu," 
zei hij eindelijk, „een Engelsche laars! Dit is 
'n Londensche laars, niet waar?" — „Datis,* 
antwoordde ik, „ een Londensche laars, m'nheer. * 
Alweer monsterde hij ze, op de manier waarop 
Hamlet met Yorick's schedel te werk ging; 
schudde het hoofd, als wou hij zeggen: „ik 
beklaag de Instellingen die tot de produc- 
tie van zoo'n laars leidden!" stond op, stak 
zijn potlood, aanteekeningen en papier in zyn 
zak — al dien tijd in den spiegel kijkende — 
zette zijn hoed op; trok op zijn doode gemak 
zijn handschoenen aan, en stapte ten langen 
leste op. Hij was nog geen minuut weg geweest, 
of de deur ging weer open, en weer zag ik 
zijn hoed en hoofd verschijnen. ... Hij kijkt 
de kamer rond, en weer naar de laars, die nog 
op den vloer ligt, schijnt eenige oogenblikken 
in gepeins verzonken en zegt toen: „Nou, 
goeien avond." — „Goeden avond, m'nheer," 
zeg ik daarop, en hiermee was de conferentie 
met den artist-laarzenmaker afgeloopen. 

Er is nog maar een punt, waar ik een aan- 
merking op wensch te maken, en dat is op de 
openbare gezondheid. In zoo'n uitgebreid land, 
waar duizenden millioenen morgen lands onbe- 
woond en onbebouwd zijn, en op elke roede 
dier onmetelijke vlakten de plantengroei jaar- 
lijks tot ontbinding overgaat; waar zooveel 
groote rivieren zijn, en het klimaat hier zoo 
en daar zus is, — daar, 't kan niet missen, 
moeten in zekere gedeelten des jaars allerlei 
ziekten heerschen. Maar, na myn onderhoud 
met verscheidene beoefenaars van de genees- 
kunde in A m e r i k a, durf ik gerust verzekeren, 
niet alleen te staan in de meening, dat, als 
men maar enkele gewone voorzorgsmaatregelen 
in acht wou nemen, veel van die heerschende 
ziekten kon voorkomen worden. Grooter mid- 
delen van persoonlijke zindelijkheid zijn te dien 
einde onmisbaar; de gewoonte om, driemaal 



daags, groote hoeveelheden dierlijk voedsel door 
't keelgat te jagen en naiederenmaaltijd dade- 
lyk zich aan stilzittende bezigheden over te 
geven, deze gewoonte dient veranderd te wor- 
den; de teere sekse moet wijzer gekleed gaan 
en wat meer gezonde beweging nemen; en wat 
dit laatste betreft, dienen ook de mannen mee 
te doen. Maar 't is vooral in openbare inrich- 
tingen, en in iedere groote of kleine stad, dat 
het stelsel van ventilatie, drainage en af voering 
van onzuivere stoffen eengeheeleherzieningver- 
eischt. Ja, er is geen plaatselyk bestuur in 
A m e r i k a, dat het voortreffelijk verslag des 
heeren Ohadwick, over den Gezondsheidstoe- 
stand van onze arbeidende klassen, niet met 
onmetelijk voordeel zou kunnen bestudeeren. 



En nu ben ik aan 't einde van dit werk 
gekomen. Afgaande op zekere wenken, die mij 
sinds mijn terugkeer in Engeland gegeven 
zijn, heb ik maar bitter weinig reden om te 
gelooven, dat het door T t Amerikaansche volk 
hartelyk of gunstig zal ontvangen worden. Het 
zij zoo! Ik vermeen onder de zoodanigen te 
behooren, die in staat zijn, een oordeel te vel- 
]en en hun meening uit te spreken; en mij 
hoofdzakelyk richtende tot de zoodanigen, was 
J t mij slechts hierom te doen, de Waarheid te 
schrijven, niets meer en niet minder. Dat ik 
volstrekt niet verlangd heb, populaire toe- 
juiching te verwerven, door me van onbehoor- 
lijke middelen te bedienen: ziedaar iets waar 
men zich onder de lezing van heeft moeten 
overtuigen, 

Het is me genoeg, te weten, dat wat ik in 
de vorigen bladzijden heb neergeschreven, mij 
aan den overkant vandenAtlantischen Oceaan 
geen enkelen vriend kan kosten, die in eeniger- 
lei opzicht dien naam verdient. Overigensstel 
ik mijn voile vertrouwen op den geestwaarin 
mijn mededeelingen zijn ontworpen en opge- 
steld, en kan ik mijn tijd afwachten. 

Ik heb geen melding gemaakt van de wijze 
waarop men mij ontvangen heeft ; evenmin heb 
ik toegelaten, dat die ontvangst van invloed 
kon zijn op 't geen ik heb geschreven, want in 
een van beide gevallen had ik maar met een 
povere erkenning voor den dag kunnen komen, 
pover in vergelyking met de gevoelens die ik 
in mijn ziel jegens die partijdige lezers van 
mijn vorige boeken aan de overzij der zee 
koester, welke mij met een open hand te ge- 
moet kwamen, en niet met een hand die een 
ijzeren muilband vastmaakte. 



EINDE DER SCHETSEN UIT AMERIKA. 



TAFEREELEN UIT ITALIE. 




TAEEREELEW UIT ITAL1E. 



LEZERS PASPOORT. 

Willen de lezers van dit werk de vriendelrjk- 
heid hebben, van den schrijver zelven hunne ge- 
loofsbrieven te nemen voor de verschillende 
plaatsen, die het onderwerp ziiner herinnerin- 
gen uitmaken, dan zullen zij ze, in hunne ver- 
beelding, wellicht op des te aangenamer wijze 
bezoeken, en beter begrijpen wat zij mogen 
verwachten. 

Er zijn veel boeken over Italie geschre- 
ven, welke talrijke middelen opleveren ter 
beoefening der geschiedenis van dat belang- 
wekkende land en de tallooze association die 
er zich om heen winden. Ik verwijs schaars 
tot dat magazijn van kennis; want al heb ik, 
in mijn eigen voordeel, toevlucht genomen 
tot de voorraadschuur, dan beschouw ik het 
daarom toch niet als een noodzakelijk gevolg 
er van, dat ik haar licht toegankelijken in- 



houd voor de oogen mijner lezers moet ont- 
vouwen. 

In deze bladen zullen zij evenmin een ernstig 
onderzoek van het bestuur of wanbestuur van 
dat land vinden. Het kan niet missen, of 
een bezoeker van dat schoone land moet, 
ten aanzien van dat onderwerp, eene innige 
overtuiging verkrijgen; maar vermits ik het, 
als vreemdeling, gedurende mijn verblijf al- 
daar, verkoos, mij te onthouden van het rede- 
twisten over dergelijke vraagpunten met Itali- 
anen, van welke rang ook, zou ik thans 
maar liever niet in dat onderzoek treden. Ge- 
durende de twaalf maanden, dat ik een huis 
te Genua bewoonde, heb ik nooit ondervon- 
den, dat de bestuursmachten, uit den aard ach- 
terdochtig, mij wantrouwden; en het zou me 
spijten, als ik ze reden gaf om hare onbe- 
krompen hoffelijkheid, ten aanzien van mij 
zelven of eenigen mijner landgenooten, te be- 
klagen. 



142 



TAFEREELEN UIT ITALIE. 



Waarschynlyk is er in geheel I tali e geen 
beroemd schilderstuk of standbeeld, dat niet 
begraven kon worden onder een berg gedrukt 
papier, gebruikt tot verhandelingen er over. 
Daarom zal ik niet in het breede uitweiden 
over beroemde schilderijen en beeldhouwwerken, 
hoezeer ik een warm bewonderaar der schilder- 
en beeldhouwkunst ben. 

Dit boek is eene reeks van zwakke weer- 
kaatsingen — enkel schaduwen op het water — 
van plaatsen, welke de verbeeldingskracht der 
meeste menschen in hooger of minder graad 
aantrekken; aan welke zich de mtjne jaren lang 
heeft gehecht, en welke voor alien eenigermate 
belangwekkend zijn. Het grootste gedeelte dezer 
beschrijvingen werden op de plaats zelve ten 
papiere gebracht en van tijd tot tijdin vriend- 
schappelijke brieven naar huis gezonden. Die 
omstandigheid vermeld ik niet als eene ver- 
schooning voor eenige leemten, daarin te vin- 
den, want dat zou geene verontschuldiging zijn ; 
maar als een waarborg voor den lezer, dat zij 
ten minste zijn geschreven toen ik van het 
onderwerp vol was en onder de levendigste 
indrukken der nieuwheid en frischheid. 

Hebben zij misschienhet voorkomen vaniets 
hersenschimmigs en beuzelachtigs, wellicht dat 
de lezer zal veronderstellen, dat ze geschreven 
zijn in de schaduw, op een zonnigen dag, te 
midden van de voorwerpen waarover ze han- 
delen, en zij zullen hem er niet te minder om 
bevallen, dat ze blijk geven van zoodanig een 
invloed van het land. 

Ik hoop niet, dat ik, ten aanzien van eenig 
ding, in deze bladen vervat, met eenige waar- 
schijnlijkheid verkeerd zal worden verstaan door 
de belijders van het katholiek geloof. In een 
mijner vroegere voortbrengsels heb ik mijn best 
ge'daan, hun recht te laten wedervaren; en ik 
hoop, dat zij het in dit werk ten mijnen opzichte 
zullen doen. Maak ik melding van eenigerhande 
vertooning, die mij ongerijmd of onaangenaam 
voorkwam, dan zoek ik die niet in verband te 
brengen, noch erken, dar ze noodwendig in 
verband staan met het wezenlijke van hun ge- 
loof. Als ik handel over de plechtigheden in 
de Heilige Week, dan spreek ik alleen over 
het uitwerksel er van; dan doe ik daarom 
geen aanval op des goeden en geleerden Dr. 
"Wiseman's verklaring van deze. Als ik er een 
wenk van geef, dat ik een tegenzin heb van 
nonnenkloosters voor jonge meisjes, die de we- 
reld afzweren alvorens zij ooit een proef van 
deze genomen of haar gekend hebben; of als 
ik twijfel aan de heiligheid, krachtens het ambt 
(ex officio), van alle priesters en mon- 
niken; doe ik niets meer dan menig nauw- 
gezet katholiek, in mijn land zoowel als in 
den vreemde. 

Ik heb deze tafereelen vergeleken bij scha- 
duwen op het water geworpen, en zou gaarne 



de hoop koesteren, dat ik het water nergens 
zoo ruw heb geroerd, dat er die schaduwen 
door zijn bedorven. Ik kon nooit sterker ver- 
langen, met al mijne vrienden op goeden voet 
te staan, dan thans, nu zich al wederom ver 
gelegen bergen op mijn weg verheffen; want 
ik heb niet noodig te aarzelen in hetafleggen 
der bekentenis, dat ik er op gezet ben, een 
kort geduurd hebbenden misslag te erkennen, 
'welken ik, niet lang geleden, beging, door het 
storen der oude betrekkingen tusschen mijen 
mijne lezers, en dat ik, voor een oogenblik 
afwijkende van mijne oude bezigheden, op het 
punt sta, die met opgeruimdheid in Z witser- 
land weder op te vatten; waar ik, gedurende 
nog een jaar afzijns, tegelijkertijd onafgebro- 
ken de plannen kan uitwerken, welke iknu in 
mijn hoofd heb; en, terwijl ik. mijne Engelsche 
toehoorders binnen het bereik m^ner woorden 
houd, tevens mijne kennis kan uitbreiden van 
een edel land, dat onuitsprekkelijk aantrekkelijk 
voor mij is. 

Dit boek is zoo toegankelijk mogelijk ge- 
maakt, omdat het mij groot genoegen ware, 
zoo ik mocht hopen, door middel daarvan, 
mijne indrukken te vergelijken met die van 
eenigen onder de menigte, welke de geschetste 
tooneelen Jater met belangstelling en genoegen 
zullen bezbeken. 

En nu heb ik alleen nog maar, naar de 
wijze der reispassen, het signalement mijner 
lezers te schetsen, lietwelk ik hoop dat, voor 
beiderlei sekse vooronderstellenderwijze, in dier 
voege geschetst kunne worden: 

Kleur Schoon. 

Oogen Zeer vroolyk. 

Neus Niet trotsch. 

Mond Lachend. 

Aangezicht .... Stralend. 

Algemeene uitdrukking Uiterst aangenaam. 



DOOR PRANKRIJK. 

Op een schoonen Zondagochtend, in het mid- 
den van den zomer des jaars achttienhonderd 
vier en veertig, was het, goede vriend, dat — 
schrik geenszins ; niet dat men twee reizigers 
had kunnen opmerken, hoe zij traag hun weg 
vervorderden, op den schilderachtigen en oneffen 
grond, langs welke men gewoonlijk heteerste 
hoofdstuk van een middeleeuwschen roman be- 
reikt — - maar, dat een Engelsche reiswagen 
van aanmerkelijken omvang, zoo pas gehaald 
uit de belommerde zalen van Pantechnicon 1 ) 
bij Belgrave-Square te Londen, werd 



1) Eon Bazar mot een tuin. 



DOOR FRANKRIJK, 



143 



gezien door een zeer klein Fransch soldaat 
(want ik zag dat hij er naar keek), hoe deze 
de poort uitreed van het hotel Meurice, in de 
straat R i v o 1 i te P a r ij s. 

Ik ben niet sterker verplicht opheldering te 
geven, waarom de Engelsche familie, die met 
dit rijtuig — binnenin en buitenop — reisde, 
van al de dagen der week, juist op Zondag 
naar 1 1 a 1 i e zou trekken, dan tot het aantoonen 
der reden, waarom in Frankrijk aldekleine 
manspersonen soldaat en al de dikke mannen 
postiljon zijn: dat een onveranderlijke regel is. 
Maar zy hadden, ik twijfel er niet aan, eeniger- 
mate reden voor hetgeen zij deden; en hunne 
reden, in het geheel genomen, daar te zijn, 
was, zooals gij weet, dat zij een jaar langhet 
schoone Genua gingen bewonen; en, dat het 
hoofd des gezins voornemens was, gedurende 
dat tijdsbestek overal rond te zwerven waar zijn 
rustelooze geest hem zou voeren. 

En het had mij luttel genoegen gebaard, 
aan de bevolking van Parijs in het algemeen, 
de verklaring te geven, dat ik hoofd en aan- 
voerder was, en niet de stralende verlichame- 
lijking van opgeruimdheid, die naast mij zat in 
den persoon van een Fransch koerier — de 
beste der bedienden en de glansrijkste man! 
Om de waarheid te zeggen, zag hij er aan- 
merkelijk meer aartsvaderlijk uit dan ik, die in 
de schaduw zijner heftige diklijvigheid totvol- 
strekt niets wegkromp. 

Er was natuurlijk in het voorkomen van 
P a r ij s zeer weinig — daar wij in de nabij- 
heid der akelige Morgue 1 ) en over dePont- 
N e u f rolden — dat ons verwijten deed om 
ons reizen op den Zondag. De wijnhuizen (om 
de andere woning) dreven een handel vol ru- 
moer, aan de buitenzijde der koffiehuizen wer- 
' den zeilen gespannen en stoelen en tafels ge- 
rangschikt, als voorbereidsels tot het etenvan 
ijs en het gebruiken van verkoelende dranken, 
dat later op den dag plaats had; schoenpoet- 
sers waren bezig op de bruggen ; winkels waren 
geopend; karren en wagens rolden af en aan; 
de nauwe, oploopende en trechtervormige stra- 
ten, aan de overzijde der rivier, waren zoo 
menige volgepropte perspectieven van gewoel 
en gedrang, gedeeltelijk gckleurde slaapmutsen, 
tabakspijpen, blauwe kielen, wijde laarzen en 
ruigharige koppen; op dat uur was er niets 
dat een rustdag verkondigde, behalve hier en 
daar het verschijnen van een gezin, dat een 
speeltochtje ging doen, gestopt in een lomp, 
oud, waggelend rijtuig, of van eenig bespiege- 
lend rustdagvierder, in de meest vrije en ge- 



1) Eon gebouw to Parijs, waar do gevondon, onbe- 
kende lijken van drenkelingen en/, ton toon wordon ge- 
steld, opdat zij door do betrokklngen dor ovorledeno kim- 
nen herkend worden. 



makkelijke ochtendkleeding, die uit een laag 
zoldervenstertje leunde, wachtende, met een 
kalm genoegen, op het drogen van zijne pas 
gepoetste schoenen, staande op de kleine borst- 
wering daar buiten (als 't een heer was), of 
(was het een dame) op het drogen harer kou- 
sen in de zon. 

Eens verlost van het onvergetelijke of onver- 
geeflljke plaveisel, dat Parijs omgeeft, zijn de 
drie eerste dagen naar Marseille stileneen- 
tonig genoeg. Naar Sens. Naar A v a 1 1 o n. 
Naar Chalons. Eene schets van den eenen 
dag is eene schets van alle drie; en hier is zij. 

Wij hebben vier paarden en een postiljon, 
die eene zeer lange zweep heeft, zijn span be- 
sturende zoo wat in den smaak van den koe- 
rier van St. Petersburg, inhetpaardrijders- 
spel van Astley of Franconi; behalve dat hij 
op zijn paard zit in plaats van er op te staan. 
De reusachtige stijve laarzen, door dezepostil- 
jons gedragen, zijn somtijds eene eeuw of twee 
oud, en zoo bespottelijk ongeevenredigd aan 
den voet van hem die ze draagt, dat de spoor, 
welke geplaatst is waar zijn eigen hiel zit, ge- 
meenlijk halfweg van de schaft der laarzen 
staat. Vaak komt de man het stalplein af, met 
zijne zweep in de hand en zijne schoenen aan 
de voeten, en brengt, met beide handen, eerst 
de eene en dan de andere laars naar buiten, 
welke hij, met groote deftigheid, naast zijn 
paard op den grond nederzet, tot alles gereed 
is. Is dat het geval — en och hemel! welk 
geraas maken zij er om! — dan stapt hij, met 
schoenen en al, in de laarzen, of wordt er 
door een paar goede vrienden in geheschen; 
schikt de strengen in orde, die met verheven 
werk zijn voorzien door den arbeid van tal- 
looze duiven in de stallen, brengt al de paar- 
den aan het schoppen en steigeren, klapt met 
zijne zweep als een dolleman; schreeuwt: „En 
route - Hu!" en daar gaan we. Voor we 
nog ver weg zijn, ligt hij, daarvan is hij zeker, 
met zijn paard overhoop, en noemt het dan 
een dief, een struikroover en een zwijn, en wat 
niet al ; en slaat het op den kop, als ware het 
van hout. 

In de eerste twee dagen vertoont zich wei- 
nig meer dan eene verscheidenheid in het voor- 
komen der streek. Van een akelige vlakte in 
eene eindelooze laan; en uit eene eindelooze 
laan wederom op eene nare vlakte. Er zijn 
eene menigte wijnstokken in het open veld, maar 
van eene kleine en gemeene soort, en niet in 
festoenen, maar om rechte staken gewonden. 
Overal zijn daar tallooze bedelaars; maar eene 
buitengewoon dungezaaide bevolking, en min- 
der kinderen dan ik ooit heb ontmoet. Ik ge- 
ioof niet, dat wij tusschen Parijs en Chalons 
honderd kinderen hebben gezien. Misselijke, 
oude steden met ophaalbruggen en muren; 
met wonderlijke torentjes op de hoeken, die 



141: 



TAFEKEELEN UIT 1TALIE. 



or uitzien als snaaksche maskers; als had de 
muur een grijns voorgedaan en omlaag in de 
gracht starende. Andere vreemde torentjes, in 
tuinen en velden, en hellende lanen en op 
werven van hoeven, alien alleenstaande en 
altijd rond, met een spits dak, en nimmer tot. 
eenig gebruik dienende; bouwvallige woningen 
van alle soort: somtijds een stadhuis, soms 
een wachthuis, soms een woonhuis, soms een 
kasteel met een verwilderden tuin, die vrucht- 
baar is in leeuwentand *), en bewaakt door 
torentjes met dompervormige kappen en pink- 
oogende venstertjes; dit zijn de vaste voorwerpen 
welke telkens herhaald worden. Soms komen 
wij eene dorpsherberg voorbij, met een daar- 
toe behoorenden, afbrokkelenden muur, en 
eene volslagen stad van bygebouwen, en op 
welker poort is geschilderd : „ Stalling voorzes- 
tig paarden;" zooals er dan ook inderdaad 
stalling voor twintigmaal zestig zou zijn, als 
daar eenige paarden waren te stallen, of zich 
iemand daar zou ophouden, of als zich omtrent 
die plaats iets verroerde, behalve een slinge- 
rende krans, die zinspelende op den wijn daar 
binnen, in den wind heen en weer fladdert, en 
wat werkeloosheid betreft, een goed tegenhan- 
ger vormt met wat er rondom is; en gewis 
nooit een groenen ouderdom heeft, ofschoon 
hij althans zoo oud is, dat hij in stukken valt. 
Gedurende den geheelen dag komen er, al 
rammelend, vreemdsoortige, kleine, smalle wa- 
gentjes, in reeksen van zes of acht voorbij, die 
kaas uitZwitserland aan voeren, en waar van 
de geheele rij vaak onder het bestuur is van 
een enkelen man, ja zelfs van een enkelen 
knaap die zeer dikwijls in de voorste kar ligt 
te slapen, terwijl de paarden de bellen op hunne 
tuigen slaperig doen rinkelen, en er uitzien 
alsof zij meenden (en ongetwijfeld is dit hun 
gevoelen) dat hunne groote, blauwe, wollige 
tuigen, van eene verbazende zwaarte en dikte, 
en voorzien van een paar potsierlyke horens, 
die uit de hamen opschieten, veel te warm 
zijn voor het weer in het hartje van den zomer. 
Dan is er, twee of driemalen daags de dili- 
gence met de bestoven passagiers, die buitenop 
zitten in blauwe kielen als slagers: en die er 
binnen, met witte slaapmutsen, en de carbriolet, 
boven op het verhemelte, knikkebollend en 
schudden als het hoofd van een simpele: en 
zijn jeune France passagiers uit de ramen 
turende, met baarden, die op hunne vesten ne- 
derhangen, en blauwe brillen, die hunne krijgs- 
zuchtige oogen op ontzagwekkende wijze over- 
schaduwen, en zeer dikke stokken, die in hunne 
nationale vuist zijn geklemd. Verder de brie- 
venmail, met slechts een paar passagiers, voort- 
rennende met een waren waaghalsdraf, en in 



1.) Ook Paardenbloorci Leontodon Taraxacum. 



een ommezien uit het gezicht Stevige, oude 
pastoors, nu en dan hossebossend voorbijko- 
mende, in rijtuigen zoo rommelend enroestig, 
beschimmeld en rammelend, dat het een En- 
gelschman niet zou gelooven; en doodmagere 
vrouwen, welke in eenzame plaatsen rondslen- 
teren, daar zij de koeien onder het grazen aan 
een touw vasthouden, of graven en hakken, of 
nog zwaarder veldarbeid verrichten, of werke- 
lyke herderinnen met hare kudden voorstellen 
— en van welk bedrijf en zijne volgersin eenig 
land men een juist denkbeeld kan verkrygen, 
als men maar een of ander herdersdicht of 
soortgelijk schilderstuk neemt, en zich datgene 
verbeeld wat het meest, wat hemelsbreed ver- 
schilt van de daar gegeven afbeeldingen. 

Gij hebt nu dofgeestig genoeg voortgereisd, 
zooals men over het algemeen op het laatste 
gedeelte van den dag doet; en de zes en 
negentig bellen der paarden — ieder paard 
heeft er vier en twintig — hebben u een half 
uur of daaromtrent slaperig in de ooren geklon- 
ken, en het is eene zware soort van sukkeldraf, 
eene eentonige, vermoeiende soort van bezig- 
heid geworden; en ge hebt degelijk nagedacht 
over het middagmaal, dat gij op het naaste 
station zult houden; als aan het lager einde 
van een lange laan, welke gij thans doorreist, 
zich de eerste teekens eener stad vertoonen, 
in de gedaante van eenige verstrooide hutten ; 
en het rijtuig begint te ratelen en te rollen 
over een schrikkelijk oneffen plaveisel. Als ware 
het rijtuig een groot vuurwerk, en als had het 
gezicht alleen van den rookenden schoorsteen 
eener stulp het doen ontvlammen, begint het 
dadelljk te kraken en een leven te maken als 
zat er de baarlijke duivel in. Krak, krak, 
krak, krak. Krak-krak-krak, Krik-krak. Krik- 
krak. Holla! Hort! Hu! Dief! Schelm! Hu! 
Hu! Hu! voor-r-r-r-r-uit. Zweep, raderen, voer- 
man, steenen, bedelaars, kinderen; krak, krak, 
krak ; holla ! hort ! eene aalmoes asjebliefc ! krik, 
krik-krak, krak, krik, krik, krik, bof, bom, 
krak, plof krik, krak; den hoek om, denauwe 
straat op, en aan de andere zijde den bestra- 
ten heuvel af; in de goot; bof, bof ; bom, hots, 
krik, krik, krik, krak, krak, krak ; in de winkel- 
ruiten, ter linkerzijde der straat, eventjes voor 
ge een slingerenden draai neemt binnen de 
houten poortdeur, ter rechterzijde ; r-r-r-r- ; klap- 
klap-klap, krik, krik, krik, en hier zijn we op 
het plein van het hotel de l'Ecu d'Or; ver- 
moeid, buiten adem, dampend en uitgeput, maar 
soms onverwschts een loozen sprong doende, 
zonder dat er iets van komt — zooals het 
vuurwerk op het laatst doet. 

Hier is de kasteleines van het hotel de l'Ecu 
d'Or, en hier is de kastelein van het hotel de 
TEcu d'Or en de kamenier van het hotel de 
l'Ecu d'Or is er ook, en een heer in eene 
glimmende pret, met rooden baard als een boe- 



DOOE FEANKRIJK. 



145 



zemvriend, die in het hotel del'E cud'Or ver- 
toeft, is hier. Mijnheer de pastqor wandelt in 
een hoekje van de binnenplaats alleen op en 
neer, met een driekanten hoed op het hoofd 
en een zwart kleed aan het lijf, en een boek 
in de eene, en een zonnescherm in de andere 
hand; en een ieder behalve Monsieur le 
Cure, staat met gapenden mond en opgespalkte 
oogen voor het geopende rijtuigportier. De kaste- 
lein van het hotel de l'Ecu d'Or is zoo 
verzot op den postiljon, dat hi] nauwelijks 
zijn afstijgen kan afwachten, maar, terwijl hij 



Hij draagt een groen lederen tasch aan een 
riem. De leegloopers kijken er naar, een er van 
raakt ze aan. Ze is vol met vijf-frankstukken. 
Onder de jongens wordt een gemurmel van 
bewondering gehoord. De kastelein valt.den 
koerier om den hals en drukt hem aan de 
borst. Hij is veel dikker geworden dan hij was, 
zegt hij! Hij ziet er zoo blozend en goed uit! 
Het portier wordt geopend. Ademlooze ver- 
wachting. De dame des gezins komt er uit. 
Hal een lieve dame! Een mooie dame! De 
zuster van de dame des gezins komt er uit. 




ITALIANEN MORA SPELEND. (Bladz. 157). 



daarmede bezig is, zijne beenen en laarzen 
reeds omvat. 

„Mijn koerier! Mijn goede koerier! Mijn 
vriend! Mijn broeder!" De kasteleines heeft 
hem lief, de kamenier zegent hem, de knecht 
aanbidt hem. De koerier vraagt of zijn brief 
ontvangen is? Zeker is hij dat. Zijn dekamers 
gereed ? Zeker zijn ze dat. De beste vertrekken 
voor mijn edelen koerier. De pronkkamers voor 
mijn hupschen koerier; het geheele huis staat 
ten dienste van mijn besten vriend! Hij legt 
zijne hand op het rijtuigportier, en doet eene 
andere vraag om de verwachting te spannen. 



Hemel! die juffrouw ziet er bekoorlijk uit! 
De eerste kleine jongen klimt er uit. 0! wat 
een mooi jongetje! Het eerste meisje komt er 
uit 0! maar dat is eerst een innemend kind! 
Het tweede meisje komt er uit. De kasteleines, 
gehoor gevende aan de schoonste aandrift van 
onzen algemeenen aard, vangt het in de armen 
op. Het tweede knaapje komt er uit. wat 
een lief jongetje. wat aardige kleintjes ! Het 
kleinste kind wordt uit den wagen gereikt. Een 
engelachtig dotje. De zuigeling heeft alles over- 
troffen. Al de verrukking komt op den zui- 
geling neer! Daarop strompelen er de twee 



Pickens. Schetsen uit Amerika en tafereelen uit Italtt\ 



10 



14:6 



TAFEREELEN UIT ITALIE. 



kindermeiden uit; en daar de geestdrift tot 
uitzinnigheid klimt, wordt de geheele familie als 
ware het op eene wolk de trap opgedragen, 
terwijl de lanterfanters zich rondom het rijtuig 
verdringen, en er in kijken, en er rondom slen- 
teren, en het aanraken. Want een rijtuig aan 
te raken, dat zooveel menschen heeft bevat, 
wil wat zeggen. Dat kan men als een legaat 
aan de kinderen nalaten. 

De vertrekken zijn op de eerste verdieping, 
behalve de slaapkamer der kinderen, dat een 
groot leeg vertrek is met vier of vijf bedden: 
een donkere gang door, twee treden op, vier 
af, eene pomp voorbij, tegenover een balkon 
en naast den staL De andere slaapvertrekken 
zijn ruim en luchtig; elk met twee kleine bed- 
steden, evenals de ramen, smaakvol behangen 
met : roode en witte gordijnen. Het woonver- 
trek is van belang. Er is reeds voor drie per- 
sonen gedekt en de servetten zijn opgevouwen 
in den vorm van punthoeden. De vloeren zijn 
van roode estrikken. Er zijn geene vloerklee- 
den en ook niet veel meubelen, waarvan men 
zoukunnen spreken, maar er is een overvloed 
van spiegels, en er zijn groote, met kunstbloemen 
gevulde vazen onder glazen stolpen, en er zijn 
eene menigte uurwerken. Alles is in beweging. 
Yooral de goede koerier is overal: hij beziet 
de bedden, nadat zijne keel, door zijn liefheb- 
benden, broederlijken vriend, den kastelein, 
met wijn is gesmeerd, en komkommers, altijd 
komkommers etende — de hemel weet waar 
hij ze vandaan haalt — met welke hij, inelke 
hand een, als commando-staven, rondwandelt. 

Men bericht dat men heeft opgedischt. Daar 
is zeer dunne soep; er zijn groote broodjes,— 
een per persoon ; een visch, daarna vier gerech- 
ten; daarna eenig gevogelte, daarna dessert, 
en wijn geen gebrek. Er is wel niet veel op 
de schotels, maar de spijze zijn zeer goed en 
altijd dadelijk gereed. Nu, daar het omtrent 
avond is geworden, komt de goede koerier, na 
het eten der twee in schijfjes gesneden kom- 
kommers, overgoten met den inhoud van eene 
tamelijk groote flesch olie en eene andere met 
azijn, uit zijn benedenverblijf te voorschijn, en 
doet den voorslag tot het bezoeken der hoofd- 
kerk, welker zware torens zuur neerzien op de 
voorplaats van het logement. Wij vertrekken; 
en zij is zeer statig in het schemerlicht, op het 
laatst zoo duister geworden, dat de beleefde 
oude koster, met zijn ingevallen kaken, een 
klein eindje kaars in de hand houdt, om 
daarmede naar de grafsteenen te zoeken; en 
tusschen de stroeve zuilen, juist er uitziende, 
als een verdwaalde geest die zijn eigen graf 
opzoekt. 

Bij onzen terugkeer zijn de mindere bedien- 
den in de open lucht aan het avondmaal, aan 
eene groote tafel onder het balkon : het gerecht 
bestaat uit gestoofd vleesch en groenten, dat 



kokend heet, en opgedischt was in den ijzeren 
ketel, waarin het te vuur had gestaan. Zij heb- 
ben eene kruik lichten wijn en zijn zeer vroo- 
lijk; vroolijker dan de heer met den rooden 
baard, die aan het biljartspelen is, in het ver- 
lichte vertrek, ter linkerzijde der plaats, waar 
schaduwen met keuen in de handen en sigaren 
in den mond aanhoudend voor het venster 
heen en weer kruisen. Nog wandelt de magere 
pastoor met zijn boek en zonnescherm alleen 
op en neer. En nog wandelt hij daar, en nog 
rammelen de biljartballen hier, lang nadat wij 
in vasten slaap zijn gevallen. 

Wij zijn ten zes uur des ochtends op. Het 
is een verrukkelijke dag, die het slijk van gis- 
teren beschaamt, dat op het rijtuig zit; zooer 
eenig ding ware, dat een rijtuig kon bescha- 
men, in een land waar rrjtuigen nooit worden 
schoongemaakt. Iedereen' is frisch ; en terwijl 
wij eindigen met ontbijten, komen de paarden 
al rammelend uit het posthuis op de plaats 
van het logement. Elk ding, dat uit het rijtuig 
genomen was, wordt er weder in geplaatsL 
De goede koerier bericht dat alles gereed is, 
nadat hij elk vertrek doorgeloopen en overal 
rondgekeken heeft om, zeker te zijn, dat er 
niets is achtergelaten. Een ieder stijgt in. Een 
ieder, die in betrekking is met het hotel de 
PEcu d'Or, is weer betooverd. De goede 
koerier loopt het huis in om een pakje te 
halen, bevattende koud gevogelte, gesneden 
ham, brood en beschuit voor het twaalfuurtje; 
hij reikt het in het rijtuig, en loopt weer 
terug. 

Wat houdt hij nu in de hand? Nog almeer 
komkommers? Neen. Eene lange strook papier. 
Het is de rekening. 

De goede koerier heeft dezen ochtend twee 
riemen om: een waaraan de tasch hangt, en 
een andere met een zeer goede soort van lede- 
ren flesch, tot aan den hals gevuld, met den 
besten, lichten Bordeauxwijn die er in huis is. 
Hij betaalt nooit de rekening voor die flesch 
is gevuld. Dan beknibbelt hij die. 

Thans beknibbelt hij ze heel erg. Nog is hij 
des kasteleins broeder, maar van een ander 
vader, of eene andere moeder. Hij isnietmeer 
zoo nauw met hem verwant als den vorigen 
avond. De kastelein krabt zich het hoofd. De 
goede koerier wijst op zekere flguren in de 
rekening, en geeft te verstaan, dat, zoo die er 
op blijven staan, het hotel de TEcu d'Or 
van nu af en voor altijd een hotel de TEcu 
de cuivre zal zijn 1 ). De kastelein treedt een 
klein kantoortje binnen. De brave koerier volgt 
hem, stopt hem de rekening en eene pen in 
de hand, een spreekt veel rasser dan hij nog 



1) Ecu d'0 r is gouden schild ; Ecu de cuivre 
koperen schild. 



LYON, DE RHONE EN DE TOOVERKOL VAN AVIGNON. 



147 



heeft gedaan. De kastelein vat de pen. De koe- 
rier glimlacht. De kastelein maakt er eene ver- 
andering in. De koerier slaat thans eene aar- 
digheid uit. De kastelein is vriendelijk, maar 
niet meer zoo hartelijk als vroeger. Hij ver- 
draagt het als een man. Hij schudtzijnbraven 
broeder de hand, maar omhelst hem niet. Nog 
houdt hi] van zijn broeder ; want hij weet, dat 
hij, op den een of anderen goeden dag, wederom 
langs dezen weg met eene andere familie zal 
terugkeeren, en hij voorziet, dat diens hart 
zich weder over hem zal ontfermen. De brave 
koerier gaat eens om het rijtuig heen, bekiikt 
de strengen, schouwt de raderen, stijgt met 
een sprong op, geeft een teeken, en — daar 
gaan wyl 

Het is de ochtend van een marktdag. De 
markt wordt gehouden op het kleine plein daar 
buiten, tegenover de hoofdkerk. Het is volge- 
propt met mannen en vrouwen, in het blauw, 
in het rood, in het groen en in het wit; met 
overdekte stallen en fladderende koopwaren. 
De landlieden zijn er omheen geschaard met 
hunne zindelijke korven voor zich. Hier de 
kantkramers, daar de boter- en eierventers; 
hier de fruitverkoopers en daar de schoenma- 
kers. De geheele plaats ziet er uit als ware zij 
het tooneel van een grooten schouwburg, en 
als ware de gordijn juist opgehaald, ter vertoo- 
ning van een schilderachtig ballet. En daar is, 
als het schutsdoek op het tooneel, de hoofd- 
kerk, geheel somber en zwart vanuiterlijk, en 
bouwvallig en koud ; de straatsteenen op <3ene 
plaats met zwakke purperen droppels bespat- 
tende, daar de morgenzon, door een klein raam 
aan de oostzyde invallende, door eene bevlekte 
glasruit aan de westzijde heendringt. 

Binnen vijf minuten zijn wij voorbij het ijze- 
ren kruis, met een klein verwaarloosd plaatsje 
van graszoden om er op te knielen, dat op 
de grens van het stadsgebied staat, en zijn al- 
weer op weg. 



LYON, DE RHONE EN DE TOOVERKOL 
VAN AVIGNON. 

Chalons is eene lieve verblijfplaats uithoofde 
van het goede logement op den oever der 
rivier, en de kleine op- en afvarende stoom- 
booten, die er, rood en groen geschilderd als 
zij zijn, vroolijk uitzien, en die, na de stuivende 
wegen, een vermakelijk en verfrisschend tooneel 
opleveren. Maar ge zoudt Chalons kwalijk 
tot verblijfplaats begeeren, ten ware gemocht 
verkiezen te wonen op een onmetelijk plein 
met ongelijke rijen van onregelmatige popu- 
lieren, die er van verre uitzien als even zoo- 
veel kammen met gebroken tanden, en ten 



ware gij er op gezet zoudt zijn, uw leven te 
verslijten zonder in de mogelijkheid te zijn een 
heuvel te bestijgen, of iets anders op te klim- 
men dan trappen. 

Waarschijnlijk zou ze echter meer in uw 
smaak vallen dan Lyon, welke stad gij, des- 
begeerende, met eene der bo vengenoemde stoom- 
booten in acht uren kunt bereiken. 

Welk eene stad is dat Lyon. Spreek eens 
van eene bevolking, die zich in ongelukkige 
tijden gevoelt als ware zij uit de wolken ge- 
vallen 1 Hier is eene geheele stad die, op eene 
of andere wijze, uit de lucht gevallen, en ge- 
lijk andere steenen, welke uit die streekneer- 
komen, eerst is opgeraapt van uit moerassen 
en onvruchtbare plaatsen, die een akelig voor- 
komen hebben. De twee hoofdstraten, door 
welke de beide groote rivieren stroomen, en 
al de kleine straten, wier naam legio (eene 
groote menigte) is, waren verschroeiend, blake- 
rend en verzengend. De huizen hoog en ruim, 
uitermate morsig, rottig als oude kaas en zwaar 
bevolkt. Tot zelfs op de heuvels, die de stad 
omringen, is het krielend vol van die huizen; 
en de mijten daarbinnen, op luie wijze uit de 
ramen liggende en hunne kleeding-lompen op 
stokken drogende, en de deur in- en uitkruipende 
en naar buiten komende, om op het plaveisel 
te hijgen en te snakken, en in- en uitkruipende, 
tusschen hooge stapels en balen van vunze, 
rauffe, stikkende goederen; en tothun tijdzou 
komen, levende, of om beter te zeggen niet 
stervende, in een vergaarbak. Als men alle 
fabrieksteden versmolt tot een enkele, dan zou 
die kwalijk een indruk op mij kunnenmaken, 
gelijk aan dien, welken Lyon mij baarde toen 
het zich aan mij vertoonde ; want al de natte, 
morsige eigenschappen eener vreemde stad 
schenen daar geent op de ingeboren ellendig- 
heden eener fabriekplaats, en brengen zulke 
vruchten voort, dat ik een omweg van eenige 
mijlen zou willen maken, om geen andere van 
dien aard te ontmoeten. 

In de avondkoelte, of liever in de vermin- 
derde hitte van den dag, gingen wij de hoofd- 
kerk bezichtigen, waar onderscheidene oude 
vrouwen en eenige weinige honden in beschou- 
wing waren verdiept. Wat het stuk der zinde- 
lijkheid betreft, was er geen onderscheid te 
bespeuren tusschen het plaveisel van deze en 
dat der straten ; en daar was een wassen 
heiligenbeeld in een kistje, als een kompashuis 
aan boord, met een glas er voor, waarvan 
mevrouw Tussaud niet zou willen hebben, dat 
men in eenig opzicht kwaadsprak, en waardoor 
zelfs de Westminster-abdij beschaamd zou kun- 
nen worden. Zoudt ge iets willen weten omtrent 
den bouwstijl van deze of eenige andere kerk, 
hare stichting, uitgebreidheid, hare begiftiging 
en geschiedenis ; is dit dan niet vermeld in den 
Reisgids van den heer Murray, en kunt ge 



148 



TAFEUEELEN UTT ITALTE. 



het dan daar niet lezen met gevoelens van 
dankbaarheid jegens hem, zooals ik deed. 

Om die reden zou ik me ook onthouden 
melding te maken van ? t zonderlinge uurwerk 
in de Lyonsche hoofdkerk, als ik niet wilde 
spreken van eenen kleinen misslag, dien ik ten 
aanzien van dat werktuig beging. De kerkbe- 
waarder was er zeer op gezet dat het vertoond 
zou worden, deels ter eere van het gebouw en 
der stad, en wellicht ook omdat er een pre- 
sentje voor hem voortvloeit uit de achteraan- 
komende bewondering. Hoe 't er ook mede 
zij, het werd in beweging gebracht, en daarop 
vlogen een tal van deurtjes open en ontelbare 
kleine beeldjes waggelden er uit, en draaiden 
vanzelven weder naar binnen, met die eigen- 
aardige onstandvastigheid van doen, en 't 
hortende in den gang, als gewoonlijk wordt 
opgemerkt in beelden die door uurwerk in be- 
weging worden gebracht. Onderwijl stond de 
koster die wonderen uit te leggen, en toonde 
ze, door behulp eener roede, afzonderlijk aan. 
Daar was in het midden een beeld van de 
Maagd Maria, en, dicht bij haar, eenkleinhok 
waaruit eene andere pop kwam, die er zeer 
leelijk uitzag en eene van de snelste duikelin- 
gen maakte, welke ik ooit heb zien bewerk- 
stelligen, en, toen hij haar zag, dadelijk terug- 
sprong en het deurtje met geweld achter zich 
dichtsloeg. Daar ik dit opnam als het zinne- 
beeld der zegepraal over zonde en dood, en 
er niet afkeerig van was, te toonen, dat ik het 
onderwerp volkomen verstond, voordat de man 
het mij uitlegde, zeide ik met spoed: „Aha! 
dat is zeker de booze geest. Met dien is het 
spoedig afgeloopen." — „Verschoon mij, myn- 
heer," zei de koster, met eene beleefde bewe- 
ging van zijne hand naar het deurtje wijzende, 
alsof hij iemand voorstelde. — „De engel 
Gabriel." 

Kort na zonsopgang van den volgenden dag 
stoomden wij de Rhone af, met eene snelheid 
van twintig mijlen *) per uur, in een zeer mor- 
sig vaartuig vol koopmansgoederen en slechts 
drie of vier andere passagiers tot reisgenooten : 
onder welke zich het meest deed opmerken 
een onnoozel ridder, die een zachtaardig gelaat 
had, knoflook at, overmatig beleefd was, en 
een smerig reepje rood lint in zijn knoopsgat 
had, als was het er door hem ingeknoopt om 
zich iets te herinneren, zooals Tom Knikke- 
bol in het kluchtspel, knoopen in zijn zak- 
doek legt. 

Gedurende de laatstverloopen twee dagen 
hadden wij groote sombere bergen gezien, als 
de eerste teekens van de Alpen, die in de verte 



1) Hier en overal in het werk wordt van Engel- 
sclie mijlen gesproken, waarvan drie een uur gaans 
makon. 



opdoemden. Nu ijlden we er langs, soms zeer 
dicht er naast, soms gescheiden door een tus- 
schenliggende glooiing, die met wynstokken 
was bedekt. Dorpen en kleine steden, als mid- 
den in de lucht hangende, benevens groote 
olijfbosschen, welke men door de sierlijk open- 
gewerkte torens der kerken kon zien, en wol- 
ken die zachtkens voortdreven boven de steile 
hoogten er achter; op elke hoogte kasteelen, 
welke in puinhoopen lagen ; en huizen, die ver- 
spreid waren in de kloven en geulen derheu- 
vels; dit alles maakte het zeer schoon. De 
groote hoogte van deze was oorzaak, dat de 
gebouwen er zoo net uitzagen, dat zij al het 
bevallige hadden van elegante modellen. Hunne 
buitengewone witheid afstekende hij het bruine 
der rotsen, of het sombere, donkere, doffe en 
droeve groen der olijfboomen; de kleine ge- 
daante en de langzame wandeling der Lilli- 
putsche mannen en vrouwen op den oever, 
leverden een bekoorlijk tafereel op. Er waren 
tallooze overhaalschuiten en bruggen; de be- 
roemde Pont d'E sprit, met ik weet niet hoe- 
veel bogen; steden, die geachte wijnsoorten 
opleveren, Valence, waar Napoleon studeerde ; 
en de edele rivier, die bij het omvaren van 
elke bocht nieuwe schoonheden in het gezicht 
bracht. 

Denzelfden namiddag lag de gebroken brug 
van Avignon voor ons, met de geheele stad, 
die in de zon braadde, omringd door een muur 
met kanteelen, welke de kleur had van eene 
halfgaar gebakken pasteikorst, en die nimmer 
bruin zal worden, ofschoon hij eeuwen lang 
braadt 

De druiven hingen bij trossen in de straten 
neer, en de schitterende oleander stond overal 
in vollen bloei. De straten zijn oud en zeer 
nauw, maar tamelijk zuiver, en overschaduwd 
door zeilen, welke van het eene huis tot aan 
het andere reiken, Aangezien schitterende stof- 
fen en zakdoeken, zeldzaamheden, oudelijsten 
van gesneden hout, oude stoelen, kerktafels, 
heiligen- en Moedergodsbeelden, engelen, ge- 
kladde portretten die uaanstaarden, daaronder 
ten verkoop waren uitgestald, was het er recht 
aardig en levendig. Dit alles kreeg ook meer 
luister door de blikken, welke roestige, half 
openstaande deuren toelieten te werpenop stille, 
vakerige binnenplaatsen, waarachter zich statige 
oude huizen bevonden, die zwijgend waren als 
het graf. Alles geleek tamelijk wel op eene van 
de beschrijvingen in de Duizend-en-e^n-nacht- 
vertelsels ; de drie eenoogigen hadden aan eene 
dezer deuren kunnen kloppen tot de straat weer- 
galmde, en de portier, die volhield met het 
doen van vragen — de man, die de keurige 
aankoopen van den ochtend in zijn korf had 
gedaan — zou ze zeer natuurlijk hebben ge- 
opend. 

Na den volgenden ochtend te hebben ont- 



LYON, DE KHONE EN DE TOOVEBKOL VAN AVIGNON. 149 



beten, spoedden wij ons heen om het merk- 
waardige te zien. Uit het noorden blies een 
zoo verrukkelijk koeltje, dat de wandeling daar- 
door bekoorlijk werd, ofschoon de straatsteenen 
en de steenen van muren en huizen veel te 
heet waren om er met schik de hand op te 
kunnen leggen. 

Voor alles stegen wij eene rotsachtige hoogte 
op naar de hoofdkerk, waar de mis werd ge- 
lezen voor een gehoor, dat zeer veel had van 
dat te Lyon, namelijk : onderseheiden oude 
vrouwen, een klein kind en een zeer bedaarde 
hond, die zich een klein loopperk of vlakte 
had uitgekozen, om er lichaamsoefeningen te 
houden, beginnende aan het altaar-hek en ein- 
digende aan de deur ; waar hij gedurende den 
dienst geregeld op en neer wandelde, zoo stel- 
selmatig en bedaard als eenigerhande oude 
heer daar buiten. Het is eene naakte, oude 
kerk, en de schilders^ukken der zoldering zijn 
door tijd en vochtig weer op eene droevige 
wijze verwoest; maar de zon scheen er door 
de roode gordijnen der ramen heerlijk in, en 
deed de altaarversiersels schitteren ; het zag er 
naar den aard blinkend en vroolijk uit. 

Mij in deze kerk afzonderende om eene 
schilderij te beschouwen, welke door een Fransch 
kunstenaar en zijn leerling in fresco was uit- 
gevoerd, kreeg ik aanleiding, nauwkeuriger dan 
ik anders zou hebben gedaan, een groot aan- 
tal gelofte-offeranden (ex voto) op te merken, 
met welke de muren der verschillende kapellen 
overvloedig waren behangen. Ik zal niet zeg- 
gen versierd ; want ze waren zeer ruw en pot- 
sierlijk toegetakeld: waarschijnlijk waren ze 't 
werk van uithangbord-schilders, die op deze 
wijze hun bestaan verbeterden; 't waren alte- 
maal kleine schilderij tjes, welke ieder eene 
ziekte of kwaal verbeeldde, waaraan de persoon, 
die het er had neergehangen, door tusschen- 
komst van zijn of haar beschermheilige of van 
de moeder Gods was ontkomen. En ik kaner 
op verwijzen als goede stalen van de algemeene 
soort. Zij zijn in 1 1 al i e in overvloedaanwezig. 

In potsierlijke hoekigheid van omtrek, en 
het onmogelijke van het perspectief, waren zij 
niet ongelijk aan de houtsneden in oude boeken 
maar het waren olieverf-stukken, en, evenals 
de schilder der familie Primrose *), was de 
kunstenaar nietkarig met zyne kleurengeweest. 
In een van deze werd aan eene dame een teen 
afgezet — eene operatie waarover werd ge- 
waakt door een persoon, als heilige voorge- 
steld, die op een wolk in het vertrek was 
komen zeilen. In een ander tafereel lag eene 
dame te bed, die zeernetjesenzorgvuldig was 
ingepakt, en met veel bedaardheid staarde op 



1) Die van den Predikant van Wakefield, 
een bekende roman van Goldsmith, 



een drievoet met een groot bekken er op, in den 
gewonen vorm van eene waschtafel, en zijnde, 
behalve hare legerstede, het eenige meubel- 
stuk in haar vertrek. Nooit zou men hebben 
verondersteld, dat zij aan eenige ongesteldheid 
leed, behalve het ongemak, dat zij op eene 
wonderdadige wijze klaar wakker wasgehouden, 
indien niet de schilder op het denkbeeld ware 
gevallen, haar geheele gezin geknield in een 
hoek te plaatsen, met de beenen als laarzen- 
beenen achteruitstekende op den grond, waar- 
boven de Maagd, op eene soort van blauwen 
divan (of sofa), beloofde, de lijderes te her- 
stellen. In een ander stuk was eene dame voor- 
gesteld, op het oogenblik dat zij onmiddellijk 
buiten de stadsmuren werd overreden, door 
eene soort van wagen in den vorm eener piano- 
forte. Maar ook daar was de Maagd er bij. 
Hetzij nu de bovennatuurlijke verschijning het 
paard (een kastanjebruine griffioen) had moeten 
doen stilstaan, of hetzij die onzichtbaarvoor het 
beest was, ik weet het niet; maar het galop- 
peerde heen, ding-dong, zonder den minsten 
eerbied of wroeging. Op elke schilderij waren 
de woorden „Ex voto" met gele hoofdletters 
in de lucht geschilderd. 

Ofschoon gelofte-offeranden in de heidensche 
tempels niet onbekend waren, en blijkbaar be- 
hooren tot de veelvuldige schikkingen, gemaakt 
tusschen den valschen en den waren godsdienst, 
toen de laatste in zijne kindsheid was, zou ik 
wenschen dat al de andere capitulatien even 
onschadelijk waren. Dankbaarheid en godsdien- 
stigheid zijn christelijke deugden ; en een dank- 
bare, christelijke geest moge de vervulling er 
van voorschrijven. 

Vlak naast de hoofdkerk staat het oude paleis 
der pausen, waarvan een gedeelte nu een ge- 
woon gevangenhuis, en het andere eene vunzige 
kazerne is, terwijl sombere reeksen van staatsie- 
vertrekken, die gesloten en verlaten waren, hun 
eigen oude praal en roem bespotte, evenals 
de gebalsemde lichamen van vorsten. Maar wij 
waren er niet heengekomen om staatsie-kamers, 
noch om soldaten-kwartieren, noch om eene 
gewone gevangenis te bezichtigen, ofschoon wij 
eenig geld lieten vallen in eene er buiten ge- 
plaatste bus voor de gevangenen, terwijl de 
gekerkerden zelven tusschen de ijzeren staven 
in de hoogte tuurden en ons reikhalzend be- 
spiedden. Wij gingen de puinhoopen zien van 
de schrikbaren.de vertrekken, in welke de inqui- 
sitie gewoon was zitting te houden. 

Een oud vrouwtje van een somber voorko- 
men en met eenpaar glinsterende zwarte oogen 
— een bewijs, dat de wereld den duivel in haar 
niet had bezworen, ofschoon ze er een zestig 
of zeventig jaren tijd toe had gehad — kwam 
uit de kazerne-herberg, waarvan zij de eigena- 
resse was, met eenige groote sleutels in de hand 
en geleidde ons den weg op, dien wij hadden 



150 



TAFEREELEN UIT ITALIE. 



te volgen. Hoe zy onderweg verhaalde, dat zij 
een lands-ambtenares was concierge du pa- 
lais apostolique ~ (bewaarster van het 
pauselijk paleis) en dit reeds, ik weet niet hoe- 
veel jaren lang was geweest; en hoe zij deze 
kerkerholen aan vorsten had getoond; en hoe 
zij de beste uitlegster van kerkerholen was ; en 
hoe zij van kindsbeen af in het paleis had ge- 
woond — en er, als ik mij wel herinner, geboren 
was — heb ik niet noodig mede te deelen. 
Maar zulke eene trotsche, kleine, vlugge, vonke- 
lende, nadrukkelijke duivelin heb ik nimmer 
gezien. Zij was den geheelen tijd door vuur en 
vlam. Haar doen en laten was uiterst hevig. 
Zij sprak nooit, of zij bleef daartoe opzettelijk 
stilstaan. Zij stampvoette, greep ons bij den 
arm, nam bepaalde houdingen aan, en hamerde, 
om meer klem te geven, met hare sleutels tegen 
de muren; nu fluisterde zij als ware deinqui- 
sitie er nog, dan gilde zij alsof zij zelve op de 
pijnbank lag. Zij had eene geheimzinnige, heks- 
achtige , manier, als zij de overblijfselen van 
eenige nieuwe ijselijkheden naderde, met eene 
beweging des wijsvingers, achterwaarts te zien, 
steelswijze te loopen, en schrikbarende gezich- 
ten te trekken. — En deze enkele handeling 
zou haar bevoegd hebben gemaakt, met uitslui- 
ting van alle andere beelden, eens zieken bed- 
dedeken op en neer te wandelen gedurende 
den geheelen duur der koorts. 

Het binnenplein overgaande, tusschen groe- 
pen werkelooze soldaten, namen wij den weg 
door eene poort, welke deze vrouwelijke heks 
ontsloot om ons den toegang te verschaffen, 
en achter ons weer dichtsloot, en kwamen op 
eene enge binnenplaats, die nog nauwer was 
gemaakt door gevallen steenen en hoopen puin ; 
waarvan een gedeelte den toegang stopte eener 
onderaardsche gang, welke voorheen gemeen- 
schap had (of van welke gezegd wordt dat 
zij die had) met een ander kasteel aan den 
tegenoverliggenden oever der rivier. Dicht bij 
deze binnenplaats is een hoi — in het volgende 
oogenblik stonden wij er in — in den akeligen 
toren des oubliettes, waarRienzigekerkerd 
was en vastgektonken, aan denzelfden muur 
die er nog stond, maar gesloten voor het uit- 
spansel dat er nu in neerzag. Een paar stappen 
brachten ons in de kerkers waar de gevangenen 
der inquisitie, na hunne gevangenneming, ge- 
durende acht en veertig uren zonder eten of 
drinken werden opgesloten, ten einde hunne 
stand vastigheid aan het wankelenmochtworden 
gebracht, alvorens men ze in de tegen woordig- 
heid hunner sombere rechters voerde. Tot deze 
had het daglicht nog geen toegang verkregen 
Nog zijn het kleine cellen, ingesloten door vier 
stugge, stevige, dicht bijeenstaande, dikke muren, 
die nog volslagen donker, en nog stevig van 
deuren voorzien en gesloten waren als in vroe- 
ger dagen. 



De heks, op de door mij beschreven wijze, 
achterwaarts ziende, ging zachtkens voort naar 
een gewelfd vertrek, thans gebezigd als maga- 
zyn en, voorheen gediend hebbende tot kapel 
van het heilig officie. De plaats waar de vier- 
schaar zat was eenvoudig. Het verhemelte is 
mogelijk gisteren pas weggenomen. Verbeeld 
u, dat de gelijkenis van den barmhartigen Sama- 
ritaan op den muur van een dezer inquisitie- 
vertrekken geschilderd was. Maar dit was er en 
zal er nog wel bestaan. 

Hoog in de nijdige muren zijn nissen, waar 
de stamelende antwoorden der beschuldigden 
werden gehoord en opgeschreven ; velen van 
hen waren uit dezelfde eel, waarin wij zoo 
angstig hadden gekeken, langs dezelfde stee- 
nen gang gevoerd geworden. Wij waren in 
hunne eigene voetstappen getreden. 

Ik staarde rondom mij met al denafschrik, 
welken de plaats inboezamt, toen de heks mijne 
vuist vatte, en niet haar dorren vinger, maar 
het bovengedeelte van een sleutel op hare lip 
legde. Zij noodigde mij met een zwaai haar 
te volgen. Ik deed het. Zij geleidde mij naar 
buiten, en naar een naastbijgelegen vertrek, — 
een lomp vertrek, met eene trechtervormige in - 
eengekrompen zoldering, die, aan den top, voor 
den schoonen dag geopend was. Ikvraaghaar 
wat dit is. Zij slaat de armen over elkander, 
lonkt op eene afschuwelijke wijze en bliift star- 
oogen. Ik vraag haar nogmaals. Zij blikt rond, 
om te zien of er het geheele kleine gezelschap 
bijeen is, zet zich op een hoop steenen, slaat 
hare armen naar boven, en gilt als een booze 
geest uit: „la salle de la question!' 7 (De 
martelkamer). En de zoldering was dan daarom 
in dien vorm gemaakt om het geschreeuw der 
slachtoffers te verstikken ! heks, heks ! laat 
ons daarover een wijl in stilte nadenken. Zwijg, 
heks! Blijf slechts vijf minuten zitten op dien 
hoop steenen, met uw korte armpjes kruise- 
lings over uwe korte beentjes geslagen, en dan 
werp weder vlammen uit. 

Minuten ! er zijn geene seconden door de 
klok van het paleis aangeduid, of de heks vliegt, 
daar hare oogen vuurstralen uitschieten, naar 
het midden der kamer, waar zij met hare 
door de zon verschroeide armen een kring van 
hevige slagen beschrijft. Dus snorde het rond, 
roept de heks, bof, bof, bof! Een eindeloos 
bonzen van zware hamers. Bons, bons, bons 
op des lijderes ledematen. Ziedaar de steenen 
trog! zegt de heks, voor de watermarteling! 
Gorgel, zuip, zwel, barst, ter eere des Heilands ! 
zuig bij elken ademtocht het bloedige lor diep 
in uw ongeloovig lichaam, ketter dat gij zijt % 

1) Den gemartelde werd een trechter tot aan de 
keelholte gebracht en door dezen het water ingegoten ; 
doch opdat de lyder het water langzamerhand zou in- 
zuigen, werd de onderzijde der trechterpijp met eene 
lap lijnwaad bedekt. 



LYON, DE RHONE EN DE TOOVERKOL VAN AVIGNON. 



151 



en als de beul het eruitrukt, terwylhet dampt 
van de kleine geheimenissen van Gods waar 
evenbeeld, ken ons dan als Zijne uitverkoren 
dienaars, die waarlijk gelooven aan de Bergrede : 
als uitgekozen leerlingen van Hem, die nooit 
anders een wonderwerk deed dan om ons te hee- 
len: die nooit een mensch sloeg metberoerte, 
blindheid, doofheid, stomheid, krankzinnigheid 
of eenigerhande bezoeking der menschen; en 
nooit Zijn gezegende hand uitstrekte, dan om 
hulp en verlichting aan te brengen. 

Zie! roept de heks. Daar was het fornuis. 
Daar maakten zij de ijzers gloeiend. Deze hoi- 
ten droegen den scherpen paal, aan welken de 
gemartelden opgeheschen werden, en daar met 
hunne geheele zwaarte van de zoldering bleven 
neerhangen en slingeren. „Maar," en de heks 
zegt dit op fluisterenden toon, „ heeft mijnheer 
van dezen toren gehoord? Ja? Laat mijnheer 
dan omlaag zien!" 

Een koude lucht, bezwangerd met een aard- 
reuk, slaat tegen mijnheers aangezicht; want 
zij heeft onder het spreken een luik in den 
muur geopend. Mijnheer kijkt er in. Naar be- 
neden op den grond, naar boven tegen de 
spits van een steilen, donkeren, hoogen toren, 
recht akelig, heel donker, zeer koud. De beul 
der inquisitie, zegt de heks, haar hoofd er in 
dringende om , ook naar beneden te zien, wierp 
hier hen, welke over al de verdere martelingen 
heen waren, naar beneden. Maar kijk! Ziet 
mijnheer de zwarte vlekken op de muren ? een 
blik over den schouder naar het scherpziend 
oog der heks toont mijnheer — en zou het 
zonder hulp van den aanwijzenden sleutel — 
waar zij waren. „Wat is dat? Bloed!" 

In October 1791, toen de revolutie hier 
op het hoogst was, werden zestig personen : man- 
nen en vrouwen (en priesters, zegt de heks, 
„priesters B ) vermoord, en de stervenden en 
de dooden in dien verschrikkelijken put ge- 
worpen waar eene menigte ongebluschte kalk 
op hunne lichamen werd neergestort. Die af- 
grijselijke overblijfselen van den moord waren 
weldra verdwenen; maar zoolang een steen 
van het hechte gebouw, waarin die daad werd 
verricht, op den ander zal staan, zullen zij 
zoo duidelijk in der menschen geheugen lig- 
gen als men nu de bloedspatten op den muur 
kan zien. 

Was het een gedeelte van het groote ont- 
werp der vergelding, dat de wreede daad in 
die plaats moest worden ten uitvoer gebracht ! 
Dat een gedeelte der afschuwelijkheden en 
monsterachtigeinstellingen, welke tientallen van 
jaren achtereen bezig waren met het verande- 
ren der menschelijke natuur, ze op het laatst 
in verzoeking zou brengen, door de onder de 
hand liggende middelen, hunne razende en 
beestachtige woede te voldoen. Dat dit hen in 
staat zou steilen zich, in den hoogsten graad 



hunner dolheid, niet erger te vertoonen dan 
eene groote plechtstatige en wettelijke instal- 
ling, op de grootste hoogte van hare macht ! 
Niet erger? veel beter! Zij gebruikten den 
toren der vergetenen in den naam der vrijheid — 
hunne vrijheid ; een schepsel van lage geboorte, 
gevoedsterd in het zwarte slijk van de grach- 
ten en holen der Bastille, en noodwendig 
menigvuldige blijken gevende van zijne onge- 
zonde opvoeding — terwijl de Inquisitie dien 
in den naam des hemels gebmikte. 

De vinger der heks is opgeheven, en zij 
sluipt er weer uit naar de kapel van het 
heilig officie. Zij blijft staan bij een zeker 
gedeelte van den vloer. Haar groot effect is 
nabij. Zij wacht op de overigen. Zij werpt 
een blik op den braven koerier, die bezig is 
met het uitleggen van iets, geeft hem met den 
grootsten sleutel een klinkenden tik op den 
hoed en verzoekt hem stil te zijn. Zij brengt 
ons alien bijeen, rondom een klein valluik in 
den grond, als om een graf. „Voila!" Zij 
blikt neer op den ring, en rukt het luik met 
haar heksen-nadruk, met een krassend geluid 
open, ofschoon het eene niet onbeduidende 
zwaarte heeft. „ V o i 1 a les oubliettesl 
Voila les oubliettes! (ziedaar de holen 
der vergetenen) onderaardsch ! Schrikkelijk ! 
Donker! IJselijkl Doodelijk! Les oubliet- 
tes des Tlnquisition! (de holen der ver- 
getenen van de Inquisitie)/ 

Mijn bloed stolde, toen ik den blik, van de 
heks af, naar beneden wierp, in de kelders, 
waar die vergeten schepsels, met herinneringen 
van de wereld daar buiten, van vrouwen, vrien- 
den, kinderen, broeders, den hongerdood stier- 
ven, en de steenen deden klinken door hun 
vruchteloos gesteen. Maar de rilling, welke ik 
gevoelde bij het zien van den vervloekten 
muur beneden, die vervallen en doorgebroken 
was, en hoe de zon er in scheen door zijne 
gapende wonden, was gelijk aan een gevoel 
van zegepraal en overwinning. Ik gevoelde mij 
verheven door het grootsche genot, dat ik in 
deze ontaarde tijden leefde, om het te zien, 
als ware ik de held van eenige grootsche ver- 
richtingl Het licht in de ijselijke gewelven was 
het beeld des lichts, dat er was gestroomd op 
alle vervolging in den naam Gods, maar dat 
nog niet de middaghoogte heeft bereikt! Het 
kan niet liefelijker schijnen op een blinde, 
die kortelings het gezicht heeft herkregen, dan 
op een reizig^r die het ziet, hoe het kalm 
en majestueus de duisternis diens helpoels ver- 
nietigt. 



152 



TAFEREELEN UIT ITALIE. 



YAN AVIGNON NAAR GENUA. 

Toen de heks de oubliettes had getoond, 
gevoelde zij dat haargroote slag geslagen was; 
zij liet het luik knarsend vallen en stond er 
bovenop, met hare armen in de zijden en ver- 
vaarlftk snuivende. 

Toen wij de plaats verlieten ; verzelde ik 
haar naar hare woning, die in de buitenste poort 
van het front was, om eene kleine geschiede- 
nis van het gebouw te koopen. Haar kroeg, 
een donker vertrek, door kleine raampjes ver- 
licht, zonk in den dikken muur, in het ver- 
zachte licht en met een schoorsteen, gelijkende 
naar dien eener smidse; het kleine bufTetje bij 
de deur, met flesschen, kruiken en glazen er 
op ; het keukengereedschap en de kleedingstuk- 
ken langs de muren, en een vrouw van een 
nuchter voorkomen (zij moest een leven leiden 
gelijksoortig met dat van de heks), die aan 
de deur breide — het zag er volkomen uit 
als eene schilderij van (Made. 

Ik wandelde de buitenzijde van het gebouw 
rond, in een soort van droom en had echter 
het bekoorlijke gevoel, dat ik er uit ontwaakt 
was, waarvan het licht, dat in de gewelven 
nederviel, mij de verzekering had gegeven. De 
bovenmatige dikte en duizelende hoogte der 
muren, de verbazende sterkte der stevigetorens, 
de groote uitgestrektheid van het gebouw, zijne 
reusachtige evenredigheden, gefronst voorkomen 
en barbaarsche onregelmatigheid, baren ontzag 
en verbazing. De herinnering van de tegen- 
strijdige doeleinden, waartoe het voorheen werd 
gebruikt — eene onneembare forteres, een weel- 
derig paleis, eene verschrikkelijke gevangenis, 
eene plaats van marteling, het hof der inquisi- 
tie : op een en denzelfden tijd een huis van 
festijnen en gevechten, van godsdienst en bloed, 
maakt elken steen van zijne verbazend hooge 
gedaante vreesbarend en belangwekkendt evens, 
en deelt eene nieuwe beteekenis mede aan het 
onovereenkomstige daarvan. Ik kon echter toen, 
en nog lang naderhand, aan niets anders den- 
ken dan aan de zon in de holen. Dat het paleis 
was verlaagd tot eene slenterplaats van luid- 
ruchtige soldaten, en gedwongen was hunne 
ruwe taal en gemeene vloeken terug te kaatsen, 
en toe te laten, dat hunne kleedingen uit zijne 
morsige ramen fladderden, was eenigermate eene 
vernedering van zijn vorigen staat, en tevens 
iets genoegenbarends ; maar het daglicht in de 
cellen, en de hemel tot dak van zijne aan de 
wreedheid gewijde vertrekken — dit was de 
storing en de nederlaag er van. Indien ik het had 
zien in vlam staan, van de gracht tot aan den 
wal, dan zou ik hebben gevoeld, dat nietdit 
licht, evenmin als al het licht van al het vuur 
dat er brandt, het derwijze kon verwoesten, als 
de zonnestralen in zijne geheime raadkamers en 
kerkers. 



Alvorens dit pauselijk paleis te verlaten, wil 
ik uit de korte beschrijving, zoo even door mij 
vermeld, eene kleine geschiedenis mededeelen, 
geheel geschikt voor het gebouw en in verband 
staande met het wedervaren er van. 

„Eene oude overlevering bericht, dat in 
1441 een neef van Pierre de Lude, de pause- 
lijke legaat, eene verregaande beleediging deed 
aan eenige voorname dames van Avignon, 
wier betrekkingen, om zich te wreken, den 
jonkman vatten en schrikkelyk verminkten. Ge- 
durende eenige jaren begroef de legaat zijne 
wraak in zijn eigen boezem, maar hadniette- 
min besloten zich die eindelijk te verschaffen. 
Na een lang tijdsverloop deed hij zelfs de eerste 
stappen tot een volkomen verzoening; en toen 
de schijnbare oprechtheid er van de zege had 
behaald, noodigde hij zekere gezinnen, geheele 
gezinnen, welke hij wilde verdelgen, tot een 
luisterrijk gastmaal in dit paleis. Het gastmaal 
werd gekruid door de grootste vroolijkheid; 
maar de maatregelen van den legaat waren wel 
getroffen. Toen het nagerecht op tafel stond, 
kwam de portier binnen, met het bericht, dat 
een vreemd gezant om een buitengewoon gehoor 
verzocht. De legaat, die voor een oogenblik 
verlof van zijne gasten nam, verwijderde zich, 
door zijne ambtenaren gevolgd wordende. Wei- 
nige oogenblikken later waren vijf honderd per- 
sonen in asch verkeerd, doordien men den 
geheelen vleugel des gebouws met eene ver- 
schrikkelijke ontplofflng in de lucht had doen 
springen!" 

Na het bezichtigen der kerken (ik wil u juist nu 
niet met kerken lastig vallen) verlieten wy A vi- 
gnon in den namiddag. Om-de zeer sterke hitte 
waren de wegen buiten de stadsmuren bezaaid 
met menschen, die op elk beschaduwd plekje 
vast sliepen, of met werkelooze groepen, tus- 
schen slapen en waken in waren, en daar wacht- 
ten tot de zon laag genoeg zou zijn gedaald 
om tusschen de verzengde boomen en op den 
stuivenden weg te kunnen kegelen. De oogst 
was hier reeds binnengehaald, en muilezels en 
paarden waren bezig het koorn in de velden 
uit te treden *). Tegen donker kwamen wij in 
eene woeste en heuvelachtige streek, die eens 
door struikroovers berucht was, en trokken 
langzaam tegen eene steile hoogte op. Aldus 
gingen we voort tot 's avonds elf uur, toen wij 
slilhielden "'in de stad A i x, op twee stations van 
Marseille, om er nachtverblijf te houden. 
Het logement, waarvan al dezonneschermen 
en blinden gesloten waren, om er licht en hitte 
buiten te houden, was den volgenden morgen 
aangenaam en luchtig, en de stad was zeer zin- 



1) In sommigo landen worclen do graanhalmen niet 
gedorscht, maar door do hoeven van paarden en muil- 
ezels getreden. 



VAN AVIGNON NAAR GENUA. 



153 



delijk; maar zoo heet en zoo bovenmatig schit- 
terend van licht, dat, toen ik des middags 
uitging het juist was alsof men plotseling uit 
eene donkere kamer in een fel brandendvuur 
keek. De lucht was zoo helder, dai verafgele- 
gene lieuvels en rotsachtige punten slechts een 
uur gaans schenen: terwijl de stadinmijnbe- 
reik — met een soort van blauwachtig waas 
tusschen my en haar — gloeiend geleek, en 
een heeten gloed uit hare oppervlakte scheen 
te verspreiden. 

Wij verlieten deze stad tegen den avond, en 
begaven ons opweg naar Marseille. Het 
was een stofflge weg; de huizen waren alle 
gesloten, en de wijngaarden wit bestoven. Bijna 
aan alle deuren der boerenhutten waren vrou- 
wen bezig met uien in aarden kommen te schil- 
len en voor.net avondmaal in schijfjes te snij- 
den. Dit hadden zij ook den vorigen avond 
langs den geheelen weg van Avignon gedaan. 
Wij trokken langs een of twee schaduwrijke, 
sombere kasteelen, met boomen omgeven en met 
koele waterkommen versierd; die des temeer 
indruk maakten uit hoofde van de groote 
schaarschheid van dergelijke verblijfplaatsen 
langs den weg dien wij hadden afgelegd. 

Toen wij Marseille naderden, begon de 
weg bedekt te worden met lieden in hun feest- 
gewaad gedost. Voor de herbergen waren eeni- 
gen bezig met rooken, drinken, dam- en kaart- 
spel en (eons) met dansen. Maar stof, stof, 
overal stof. Wij gingen verder, door eene 
lange, verstrooide vuile voorstad, propvol van 
menschen. Links lag een naakt glooiend stuk 
grond, waarop de buitenplaatsen der kooplieden 
van Marseille, altijd verblindend wit, door 
elkander en zonder de minste regelmaat opge- 
hoopt zijn, achter-, voor.- zij-gevels en daken, 
naar alle streken van het kompas; totdat wij, 
ten laatste, in de stad kwamen. 

Ik was daar, twee- of driemalen naderhand 
in fraai en in slecht weder; en ik vrees dat 
er geen twijfel bestaat, of het is eene morsige 
en onaangename plaats. Maar het uitzicht van 
de versterkte hoogten op de schoone Middel- 
landsche zee, met hare bevallige rotsen en 
eilanden, is allerverrukkendst. Deze hoogten 
zijn een wenschelijke afzonderingsplaats, om 
minder schilderachtige redenen — om eene 
mengeling van onaangenaam riekende dampen 
te ontvluchten, die voortdurend opstijgen uit 
een haven vol stilstaand water enbesmetmet 
hetgeen tallooze schepen, met allerhandeladin- 
gen, geweigerd hadden in te nemen ; wat, bij 
warm weder, in den hoogsten graad te vree- 
zen is. 

Daar waren vreemde zeelieden, van alle 
natien op straat; met roode hemden, blauwe 
hemden, gesteven hemden, taankleurige hem- 
den en oranjekleurige hemden, met roode mut- 
sen, blauwe mutsen, groene mutsen, zwarebaar- 



den en baardeloos; met Turksche tulbanden, 
glimmende Engelsche hoeden, en Napolitaan- 
sche hoofddeksels. 

Daar waren stedelingen, groepsgewy s op het 
voetpad zittende, of zich verluchtende op de 
daken hunner huizen, of de nauwste en minst 
luchtige Boulevards op en neer wande- 
lende; en daar waren hoopen volks van de ge- 
ringe klasse, die er trotsch uitzagen en gedu- 
rig den weg versperden. Te midden van al dat 
geraas en oproer stond het krankzinnigenge- 
sticht; een laag, saamgedrongen, ellendig ge* 
bouw, dat recht op de straat uitzag, zonder 
de minste beschutting of voorhof ; waar snate- 
rende krankzinnige mannen en vrouwen, door 
geroeste staven, om]aag, naar de gapende aan- 
gezichten staarden, terwijl de zon, metfierheid 
in hunne kleine cellen schuin invallende, hunne 
hersenen schenen te verdrogen en te pijnigen, 
evenals werden ze door een koppei honden 
nagezeten. 

Wij waren tamelijk wel gehuisvest in het 
hotel du Paradis, dat in een nauwe straat 
stond, waarin zeer hooge huizen waren. Er 
tegenover was een kapperswinkel, voor een 
raam twee levensgroote wassen damesbeelden 
ten toon stellende, die heen en weder draai- 
den, hetgeen de kapper zelf zoo verrukte, dat 
hij en zijn huisgezin, in armstoelen, en luchtig 
gekleed, midden op de straat zaten, zich m§t 
eene luie waardigheid verheugende in de vol- 
doening der voorbijgangers. Het huisgezin had 
zich ter ruste begeven, toen wij te middernacht 
naar bed gingen; maar de kapper (een gezet 
man met lakensche muilen) zat er nog, met 
zijne voeten recht voor hem uitgestoken, en 
kon klaarbliikelijk niet verdragen, dat men de 
blinden sloot. 

Den volgenden dag gingen we naar de haven, 
waar zeelieden van alle natien bezig waren te 
ont schepen en ladingen van al]e soort in te 
nemen: vruchten, wijnen, olie, zijden-, wollen-, 
fluweelen stoffen en alle soort koopmansgoe- 
deren. Uit het groot aantal vroolijke bootjes 
een kiezende, dat zeilen had, welke gestreept 
waren, op eene wijze, die voor het oog beval- 
lig was, roeiden wij weg, onder de achterste- 
vens van groote schepen, onder touwen en 
kettingen, tegen en onder andere booten, en 
veel te dicht langs de boorden van andere 
schepen, die met sinaasappelen bevracht waren, 
naar de Marie Antoinette, eene nette 
stoomboot, naar Genua bestemd 7 liggende 
aan den ingang der haven, Langzamerhand 
kwam het r^'tuig, die logge „kleinigheid van 
het Pantechnicon," op een platboomd vaartuig, 
op gekke wijze langs boord liggen, tegen alles 
aanstootende, en aanleiding gevende tot een 
wonderbaarlijk aantal vloeken en gezichtsver- 
draaiingen; tegen vyf uur stoomden wij naar 
de ruime zee. 



154 



TAFEREELEN UIT ITALIE. 



Het schip was uiterst zindelijk; de maaltij- 
den werden opgedischt onder een zeil opdek; 
de nacht was kalm en helder; de rustige 
schoonheid van de zee en van den hemel on- 
uitsprekelijk. 

Wij reisden den volgenden morgen vroegtij- 
dig naar Nizza af, en voeren bljna den ge- 
heelen nacht langs de kust, tot op eenige 
mijlen van den C o r n i c e-weg (waarover later 
nader). Voor drie uur hadden wij Genua in 
het gezicht; en het waarnemen der langzame 
ontwikkeling van dezeprachtige, amphitheaters- 
gewijze gebouwde stad : terrassen op terrassen- 
tuin op tuin, paleis op paleis, heuvel op heu, 
vel — hield ons genoeg bezig, tot wij de trot- 
sche haven waren binnengevaren. 

Na ons hier buitengewoon verwonderd te 
hebben over eenige Kapucijner monniken, 
die het wegen van hout op de werf gade- 
sloegen, vertrokken wy naar A 1 b a r o, een 
paar mijlen verder, waar wij een huis hadden 
gehuurd. 

Onze weg voerde ons door de voornaamste 
straten, maar niet door Strada Nuova, 
of S t r a d a B a 1 b i, die de beroemde straten 
der paleizen zijn. Mmraer in mijn leven was 
ik meer teleurgesteld ! De wonderbare nieuw- 
heid van alles, de ongewone reuk, de onver- 
klaarbare morsigheid (hoewel men het voor de 
zjndelijkste stad van 1 1 a 1 i e houdt) de ver- 
warde mengeling van smerige huizen, het eene 
boven op het andere gebouwd ; de stegen, 
vuiler en nauwer dan die in St. G i 1 e s, of het 
vroegere P a r ij s ; waarin en waaruit geene land- 
loopers kwamen, maar welgekleede vrouwen, 
met witte sluiers en groote waaiers, heen en 
weder gingen ; het volstrekt gemis van gelijke- 
nis in eenig woonhuis, of winkel, of muur, of 
stijl; of pilaar, met iets dat ik ooit vroeger 
gezien had; en de ontmoedigende vuilheid, het 
ongemak en verval verbaasden mij ten hoogste. 
Ik verviel in eene treurige mijmering. Mij is 
bewust, dat ik koortsachtig en verwardge- 
droomd heb van heiligen en madonna's in 
hunne nissen aan de hoeken der straten, — 
van een groot aantal jnonniken en soldaten, — 
van groote roode gordijnen, die voor de deuren 
der kerken fladderden, — van altijd bergop 
te gaan, en toch iedere nieuwe straat en steeg 
steeds te zien rijzen, — van fruitstalletjes, met 
versche citroenen en oranjeappelen, die aan 
festoenen van wijngaardranken hingen, — van 
een wachthuis, en eene ophaalbrug — en 
van poortlanen, — en van verkoopers van 
ijswater, met hunne kleine stalletjes aan den 
kant van het kanaal zittende — en dit is 
alles wat mij bewust is, totdat ik nedergezet 
werd op een vunzig, akelig, met onkruid 
begroeid plein, voor een soort van rood ge- 
vangenhuis ; en men tot my zeide, dat ik daar 
woonde. 



Weinig dacht ik dien dag, dat ik ooit 
gehechtheid zou gevoelen voor de steenen 
zelfs in de straten van G e n u a, en met liefde 
terugblikken naar die stad, uit hoofde vande 
menigte gelukkige en rustige uren, welke ik 
daar heb doorgebracht. Maar dit zijn mijne 
eerste indrukken, eerlijk ternedergesteld ; en 
hoe ze veranderden zal ik ook mededeelen. 
Laat ons thans ademhalen na deze langgerekte 
dagreis. 



GENUA EN HARE OMSTREKEN. 

De eerste indruk van een dergelijke plaats 
als Albaro.de voorstad van Genua, waar ik 
mij thans neergezet heb, moest natuurlijk, vol- 
gens mijne wijze van zien, droevig en teleur- 
stellend zijn. Het vereischt een weinig tijd en 
gewoonte om de neerslachtigheid te overwinnen, 
die in het begin gevoeld wordt en het gevolg 
is van eene zoodanige verwaarloozing en van 
een dergelijk plichtverzuim. Nieuwheid, die 
iedereen behaagt, bevalt mij buitengemeen. Ik 
wordt niet licht mistroostig als ik de middelen 
bezit mijne eigene denkbeelden en bezigheden 
te volgen; en ik vermeen, dat ik een bijzon- 
deren aanleg heb om mij naar de omstandig- 
heden te schikken. — Maar, tot nog toe, zwerf 
ik rond in alle hoekjes en gaatjes dernabuur- 
schap, in een voortdurenden staat van verwon- 
dering; en keer ik naar mijne villa terug: de 
villa B a g n e r e 1 1 o, (de naam klinkt romantisch, 
maar signor Bagnerello is een slachter uit de 
nabijheid), dan heb ik genoeg te doen om 
over mijne nieuw opgedane ondervinding te 
peinzen en haar, zeer tot mijn eigen vermaak, 
te vergelijken met mijne verwachtingen, totdat 
ik weder dolen ga. De villa Bagnerello, of 
het Roode Gevangenhuis, eene veel juistere 
uitdrukking voor het huis, is zoo prachtig ge- 
legen als men zich slechts verbeelden kan. In 
hare nabijheid bevindt zich de trotsche golf 
van Genua en de donkerblauwe Middelland- 
sche zee; oude, verlaten, monsterachtige huizen 
en paleizen zijn overal verspreid ; hooge bergen, 
wier toppen zich dikwerf in de wolken ver- 
schuilen, en wier sterke forten in de hoogte 
tegen hunne ruwe hellingen aanleunen, zijn ter 
linkerzijde in de nabijheid, en voor u, van de 
muren van het lusthuis tot aan de vervallen 
kapel, die zich op de fiere schilderachtige rot- 
sen aan den oever der zee verheft, zijn groene 
wijngaarden, waar gij den geheelen dag kunt 
wandelen, gedeeltelijk in de schaduw, en, zoo- 
ver uw oog reikt, slechts druiventrossen ziet, 
die, over de smalle paden heen, om een ruw 
latwerk geslingerd zijn. 

Yan dit eenzame plekje loopen zulke smalle 



GENUA EN HARE OMSTREKEN. 



155 



paden, dat wij, bij het tolkantoor aankomende, 
bevonden, dat de lieden de maat genomen 
hadden van het smalste van alle, en wachtende 
waren om ze met deze breedte van het rijtuig 
te vergelijken : de plechtigheid werd ernstig 
volvoerd op straat, terwyl wij alien in angstige 
verwachting er bij stonden. Het scheelde wel 
niet veel, maar er bestond eene mogelijkheid, 
en meer niet — zooals ik alle dagen herinnerd 
word, door het beschouwen der verschillende 
groote gaten, welke het rijtuig aan weerszijden 
in den muur stootte toen het er tusschen door- 
trok. Men heeft mi] verhaald, dat wij gelukki- 
ger zijn dan eene bejaarde dame, welke, niet 
lang geleden ; een lusthuis in deze streken 
huurde, en in eene steeg met haar rijtuig bleef 
vastzitten, en daar het onmogelijk was een der 
portieren te openen, was zij verplicht zich te on- 
derwerpen aan de onwaardige behandeling, door 
een der kleine raampjes aan de voorzijde ge- 
trokken te worden, evenals een harlekijn. 

Wanneer gij die nauwe stegen door zijt, dan 
komt gij aan eene gewelfde poort, onvolkomen 
gesloten door een oud verroest hek — mijn 
hek. Aan dit verroeste, oude hek prijkt eene 
schel, waaraan gij zoo lang kunt trekken als 
gij wilt, en waarop niemand u zal antwoorden, 
daar zij volstrekt niet met het huis in verband 
staat. Maar daar is nog een oude verroeste 
klopper, ook — vrij slecht vastgemaakt, zoodat 
hij rondglipt, wanneer gij hem aanraakt — en 
als gij den slag er van leert, en lang genoeg 
klopt, komt er iemand. De brave koerier 
komt en laat u in. Grij betreedt een klein 
vruchtbaar tuintje, geheel verwilderd en vol 
onkruid: van hier neemt de wijngaard een aan- 
vang : ga het door, loop in eene vierkante 
zaal als een kelder, klim eene gescheurde mar - 
meren trap op en treed in eene verschrikkelijk 
groote kamer, met eene gewelfde zoldering en 
gewitte muren; bijna als eene groote kapel van 
Methodisten, Dat is de sala. Zij heeft vijf 
ramen en vijf deuren en is versierd met schil- 
derijen, welke de schilderij-opknappers zouden 
doen watertanden, die -in L on den, als een 
uithangbord, eene schilderij ophangen, welke 
verdeeld is evenals de dood en dedame, boven 
aan de oude ballade, en u altijd in een staat 
van onzekerheid laat, of de kundige profes- 
sor de eene helft schoon of de andere heeft 
smerig gemaakt Het ameublement van deze 
sala is een soort van roode gebloemde stof. 
Al de stoelen zijn onverschuifbaar en de sofa 
weegt verscheidene tonnelasten. 

Op dezelfde verdieping, en in deze kamer 
uitkomende, bevinden zich de eetzaal, de recep- 
tiezaal, en verschillende slaapkamers: elk met 
een menigte deuren en vensters voorzien. Boven 
zijn verscheidene andere naakte kamers en eene 
keuken, en beneden is eene andere keuken, 
welke, met alle soorten van vreemdaardige 



inrichtingen voorzien om houtskolen te bran- 
den er uitziet als het laboratorium eens schei- 
kundigen. Er zijn ook nog een half dozijn 
kleine kamers, waar de bedienden, gedurende 
deze warme Julidagen, de hitte van het vuur 
kunnen ontvluchten, en waar de brave koerier 
den ganschen avond alle soorten van muziek- 
instrumenten van zijn eigen maaksel bespeelt. 
Het is een zoo oud, verstrooid, spookachtig 
weergalmend, onvriendelijk, kaal huis, als ik 
ooit te voren gezien of gedroomd heb. 

Van uit de receptiezaal komt men op een 
klein, met wijnranken bedekt terras; onder dit 
terras, en eene zijde-van den kleinen tuin vor- 
mende, bevindt zich, wat vroeger een stal was. 
Het is thans een koestal en er staan drie 
koeien in, zoodat wij emmers vol versche melk 
krijgen. Daar er geen weiland in de nabijheid 
is komen ze nooit uit den stal, maar liggen 
steeds neer en doen zich te goed aandewijn- 
gaardbladen — volmaakte Italiaansche koeien — 
den geheel en dag het dolce far niente 
(het zoete nietsdoen) genietende ; zij staan onder 
het opzicht van een oud man, Antonio ge- 
naamd, en van zijn zoon, die beiden daarsla- 
pen, beiden van Sienna geboren, door de 
zon verbrand, met bloote beenen en voeten, 
die elk een hemd en eene broek dragen en 
een rooden gordel om het liif hebben, en een 
reliek of gewijde amulet, evenals de boon uit 
een driekoningenkoek, om den hals hebben 
hangen. 

De oude man is zeer verlangend, mij tot het 
katholieke geloof over te halen, en preekt mij 
dikwijls voor. Des avonds zitten wij somtijds 
op een steen bij de deur, eene omgekeerde 
herhaling van Robinsen Crusoe en Vrij- 
dag gevende, en gewoonlijk verhaalt hij, om 
mijne bekeering te bevorderen, een uittreksel 
der geschiedenis van Sint Petrus, — voorna- 
melijk, zoo geloof ik wegens het onuitspreke- 
lijk genoegen dat hij smaakt in zijne naboot- 
sing van den haan. 

Het uitzicht, zooals ik reeds vroeger zeide, 
is verrukkend; maar op den dag moet men 
de zonneschermen gesloten houden, anders zou 
de zon u razend maken ; en als de zon onder- 
gaat, moet gij al de ramen sluiten, of de mus- 
kieten zouden u in de verzoeking brengen een 
zelfmoord te begaan. Omstreeks dezen tijd van 
het jaar ziet gij weinig van het inwendige der 
huizen. Wat de vliegen betreft, gij geeft er niet 
om. Even zoo min om de vlooien, die een 
verschrikkelijken omvang bezitten, en wier 
getal Legio is, en die het koetshuis zoodanig 
bevolken, dat ik dagelijks verwacht, het rijtuig 
vanzelf te zien voortgaan, door myriaden nij vere, 
opgetuigde vlooien getrokken. De ratten wor- 
den op eene aangename wijze verdreven door 
benden magere katten, die in den tuin tot dit 
doeleinde rondzwerven. Om de hagedissen be- 



156 



TAFEEEELEN UIT ITALIE. 



kommert zich natuurlijk niemand; zij spelenin 
de zon en bijten niet. De kleine schorpioenen 
vallen alleen wat nieuwsgierig. De torren komen 
wat laat, en zijn nog niet verschenen. Dekik- 
vorschen zy'n gezelschap. In de gronden van 
de naastgelegene villa is er een voorraad van, 
en als het avond is geworden, zou men den- 
ken, dat geheele hoopen vrouwspersonen met 
klakken aan de voeten, zonder een oogenblik 
op te houden, op een vochtig steenen plaveisel 
heen en weer gingen; juist zulk een geraas 
maken zij. 

De vervallen kapel aan den schilderachtigen 
Gil schoonen zee-oever was vroeger aan St. 
Johannes den Dooper gewijd. Ik geloof er be- 
staat eene overlevoring, dat de beenderen van 
St. Johannes daar met verschillende plechtig- 
heden ontvangen zijn geworden, toen zij het 
eerst naar Gen u a werden gevoerd ; want Genua 
bezit ze tot heden nog. Als er een buitenge- 
wone storm op zee heerscht, worden zij naar 
buiten gebracht, en aan het onstuimige weder 
vertoond, dat zij onmisbaar doen bedaren. Uit 
hoofde dezer betrekking tusschen St. Johannes 
en de stad worden een aantal lied en der ge- 
ringere klasse Giovanni Battista (Joannes 
de Dooper genaamd. Dit laatste woord wordt 
in het Genueesch patois (volkstaal) „Bat- 
chietcha" uitgesproken, evenals iemand die 
niest. Het klinkt een vreemdeling vrij zonder- 
ling en vermakelijk in de ooren, op Zon- en 
feestdagen, wanneer er veel volk op de been 
is, hen elkander Batchietcha tehoorentoe- 
roepen. 

De smalle lanen loopen op groote villa's 
uit; wier muren (buitenmuren bedoel ik) be- 
schilderd zijn met alle soorten van onderwer- 
pen; treurige en heilige. Maar het weder en 
de zeelucht hebben ze bijna uitgewischt ; en zij 
zien er uit als de ingang der Vauxhall tuinen 
op een zonnigen dag. De voorpleinen dezer 
lusthuizen zijn met gras en onkruid begroeid; 
allerlei afzichtelijke vlakken bedekken de voet- 
stukken der standbeelden, als waren zij door 
eene huidziekte aangetast ; de buitenhekken 
zijn verroest, en de ijzeren tralies van de onder- 
ste vensters zijn alle op het punt van naar be- 
neden te storten. Het brandhout wordt in 
zalen bewaard, waar misschien de kostbaarste 
schatten kunnen zijn opgehoopt; de water val- 
len zjyn uitgedroogd en verstopt; fonteinen, te 
dommelig om het water op te spuiten, en te 
lui om het te doen neervallen, herinneren zicli 
nog juist zooveel van hare bestemming, om in 
haar slaap de nabuurschap vochtig te maken ; 
en de s i r o c c o-wind waait dikwijls dagen 
achtereen over al deze zaken, evenals over een 
reusachtigen uitgedoofden oven. 

Voor eenigen tijd had er een feestdag plaats, 
ter eere van de moeder der H. Maagd: toen 
de jongelieden uit de nabuurschap. bij den een 



of anderen optocht groene ranken en wijn- 
gaardbladen hebbende gedragen, zich bij hoo- 
pen in het vocht der vrucht baadden. Het 
zag er zeer wonderlijk en aardig uit. Hoewel 
ik bekennen moet, dat ik (die op dien tijd 
niets van het feest wist) dacht, en er bijna zeker 
van was, dat die ranken hun denzelfden dienst 
moesten doen als aan de paarden, namelijk de 
vliegen van het lyf te houden. 

Spoedig daarop was er een andere feestdag, 
ter eere van zekere Sint Nazaro. Een van de 
jongelieden van Albaro bracht, kort nadat 
wij ontbeten h add en, twee groote ruikers, en 
naar boven komende in de groote sal a, bood 
hij zelf ze aan. Dit was eene beleefde wijze om 
een bijdrage te verzoeken, ten einde de onkosten 
te bestrijden van eenige muziek, ter eere van den 
Heilige ; ik herinner mij niet meer wat wy gaven, 
maar zijn afgezant vertrok, wel voldaan. Des 
avonds ten zes uur gingen wij naar de kerk 
— dicht in de burnt, — eene zeer zwierige plaats, 
geheel behangen met festoenen en schitterende 
draperieen, en, van het altaar tot den hoofd- 
ingang, opgepropt met vrouwen, die alien zaten. 
Zij dragen hier geen mutsen ; maar alleen een 
langen, witten sluier — de ; ,m e z z e r o " genaamd ; 
en het was de luchtigste, vroolijkst uitziende 
schaar, welke ik immer zag. Over het algemeen 
zijn de jonge meisjes niet fraai, maar zij bezit- 
ten eene statige houding, en vertoonen in hare 
manieren en in het omslaan harer sluiers veel 
aangeboren bevalligheid en sierlijkheid. Er 
waren eenige mannen aanwezig, maar niet veel, 
en enkelen van hen lagen geknield in de zijvleu- 
gels, waar iedereen over hen struikelde. Tal- 
looze waskaarsen brandden in de kerk; dc 
kleine stukjes zilver en tin aan de heiligen 
(vooral in het halssnoer van de Heilige Maagd) 
blonken glinsterend ; de priesters zaten om het 
hoofdaltaar; het orgel speelde lustig op, en een 
welbezet orkest deed hetzelfde : terwijl een orkest- 
meester, in eene kleine galerij er vlak tegen- 
over, met eene rol papier op den voor hem 
bestemden muzieklessenaar hamerde; en een 
tenor, die volstrekt geene stem had, begon te 
zingen. Het orkest speelde deze, het orgel gene 
wys; de zanger koos eene derde, en de on- 
gelukkige orkestmeester sloeg en sloeg, en 
zwaaide zijne rol, naar een hem eigen stelsel, 
klaarblijkelijk wel voldaan over de geheele uit- 
voering. Ik heb nooit een dergelijk wangeluid 
gehoord. Al dien tijd was het smoorwarm. 

De mannen met roode mutsen, en wijde 
buizen die over hunne schouders hangen (zij 
trekken ze nooit aan), gingen, zoodra zij de 
kerk uitwaren, aan het kegelen en het koopen 
van lekkernijen. Wanneer een zestal een spel 
geeindigd had, kwamen zij onder de zijvleu- 
gels, kruisten zich met wijwater, knielden voor 
een oogenblik neder, en gingen dan weder naar 
buiten om een spelletje te kegelen. Zij zijn 



GENUA EN HARE -OMSTREKEN. 



157 



daarin bijzonder handig en zullen in de met 
steenen bezaaide lanen en straten en op den 
ruwsten grond, die voor dat doel het minst 
geschikt is, met e venveel nauwkeurigheid spelen 
als op een biljart. Maar hetmeestgeliefkoosde 
spel is het volksspel, de Mora, dat zij met 
een verwonderenswaardigenijver doorspelen en 
waarop zij alles zullen zetten wat zij bezitten. 
Het is een allerverderfelijkst dobbelspel, dat 
geene andere hulpmiddelen behoeft dan de tien 
vingers, die altijd — ik bedoel er geen kwink- 
slag mee ~~ bij de hand zijn. Twee mannen 
spelen te zamen. De een noemt een getal — 
stel het hoogste; tien. Hij duidfc aan wat ge- 
deelte hij er van wil, door drie, vier of vijf 
vingers in de hoogte te steken; en zijne tegen- 
partij moet op hetzelfd.c oogenblik, op goed 
geluk af, en zonder naar zijne hand te zien, 
zooveel vingers uitstekenals waardoor juisthet 
ontbrekende moet worden aangevuld. Hunne 
oogen en handen worden hieraan zoo gewend 
en bewegen zich met zulk eene wonderlijke 
snelheid 7 dat een oningewijd toeschouwer het 
vrij moeielijk, zoo niet onmogelijk zou vinden 
den voortgang van het spel na te gaan. De 
ingewijden echter, waarvan er altijd een met 
geestdrift bezielde troep toeziet, verslinden het 
met de hevigste gretigheid; en daar er altijd 
eenigen bereid zijn, zich als kampvechters op 
te werpen bij een of ander verschil, dat tame- 
lijk dikwijls het geval is, zoo is het doorgaans 
eene zeer woelige zaak. Het isnooithet stilste 
spel ter wereld; want de getallen worden altijd 
met eene luide, sterke stem uitgeroepen, en vol- 
gen elkander zoo spoedig op als zij geteld kun- 
nen worden. Wanneer gij op een feestavond 
aan uw venster staat, of in den tuin wandelt, 
of over straat gaat, of slentert op eenig bekoor- 
lijk plekje in de nabijheid der stad, zultgijdit 
spel tegelijk aan den gang hooren in een reeks 
van wijnhuizen; of wanneer gij het oog over 
eenige wandelplaatsen vanwijngaarden laatwei- 
den, of welken hoek ge ook omslaat, stuit ge 
op een hoopje spelers, die luidkeels schreeuwen. 
Het is opmerkenswaardig, dat demeestemen- 
schen zekere geneigdheid hebben, een bijzon- 
der getal vaker dan een ander te noemen, en 
de ijver, met welke twee scherpziende spelers 
wederkeerig beproeven deze zwakheid op te 
sporen, en hun spel daarnaar in te richten, is 
zeer belangwekkend en onderhoudend. De uit- 
werking wordt grooteltjks verhoogd door de 
algemeene snelheid en hevigheid dergebaren; 
twee menschen spelen om een klein koperen 
muntstuk met eene inspanning die slechts op 
het spel let, — als goldt de inzet het leven. 
Hier in de nabijheid is een groot paleis, 
vroeger behoord hebbende aan een lid der 
familie Brignole, maar dat thans gehuurd was 
door eene school van Jezuieten, om er hunne 
zomerkwartieren in te houden. Laatst op een 



avond, omstreeks het ondergaan der zon, door- 
wandelde ik zijne ontmantelde omstreken, en 
gevoelde mij gedrongen eene wijl op en neder 
te loopen, en dornmelig het uitzicht op de stad 
te genieten, dat zich hier aan alle zijdenherhaalt 

Ik slenterde op en neer, onder een zuilen- 
gang, twee zijden vormende van een metgras 
en onkruid begroeid voorplein, waarvan het 
huis eene derde zijde uitmaakte, en eene wan- 
delplaats op een laag terras, vanwaar men 
den tuin en de naburige heuvelen kon overzien, 
de vierde. Ik geloof niet dat er in het geheele 
plaveisel een gave steen was. In het midden 
stond een beeld van een droefgeestig uiterlijk 
zoo bevlekt in zijn verval, dat het er uitzag 
alsof het met kleefpleister bedekt, en daarna 
gepoeierd was geworden. De stallen, de koets- 
huizen, de keukens waren alien ledig, alien 
vervallen, alien geheel verwoest. 

De deuren hadden hare scharnieren verloren 
en werden nog slechts door klinken vastgehou- 
den ; de vensters waren gebroken, hetbeschil- 
derd pleister was afgeschilferd en lag in brok- 
ken in den omtrek ; vogels en katten hadden 
zich zoodanig van de buitengebouwen meester 
gemaakt, dat ik m\] niet kon weerhouden aan 
de tooversprookjes te denken, en ze met arg- 
waan aan te staren, alsof het betooverde diena- 
ren waren, die afwachtten hunne natuurlijke 
gedaante te herkrijgen. Eene oude poes in 'fc 
bijzonder : een mager beest, met groene honge- 
rige oogen (ik ben inderdaad geneigd te geloo- 
ven, dat het vroeger eon arme bloedverwant 
was), kwam loerend om mij heen draaien, alsof 
zij voor het oogenblik vermeende, dat ik de 
held zou kunnen zijn, die gekomen was om de 
juffer te huwen en alles in orde te brengen; 
maar haar misslag bemerkende, begonzlj eens- 
klaps schrikkelijk te mauwen, en liep met zulk 
een vervaarlijken staart weg, dat zij niet in het 
kleine gat kon kruipen, waarin zij huisvestte; 
maar verplicht was er buiten te wachten, totdat 
en hare verontwaardiging en haar staart ge- 
slonken waren. 

Eenige Engelschen hadden hier in 1 dezen zui- 
lengang, evenals wormen in eene noot, gewoond, 
in een soort van zomerhuisje, of wat het ook 
moge geweest zijn, maar de Jezuieten hadden 
hen gewaarschuwd te verhuizen, en zij waren 
verhuisd; en dat was ook gesloten. Van het 
huis, eene verstrooide,weergalmende,gedruisch- 
makende barak, waren de benedenvensters, zoo- 
als gewoonlijk, gesloten, maar de deur stond 
wijd open ; en ik twijfel er niet aan of ik zou 
er hebben kunnen binnengaan, en er mij te bed 
leggen en sterven, en niemand zou erietsvan 
geweten hebben. Alleen was er eene reeks van 
kamers op eene bovenverdieping bewoond, en 
uit een van deze kwam de stem eener jonge, 
muzikale dame ? die lustig bravura aansloeg 
om den stillen avond op te luisteren. 



158 



TAFEREELEN UIT ITALIE. 



Ik ging in den tuin, die verbeelden moest 
proper en netjes te zijn, met lanen en terras- 
sen, en oranjeboomen, en standbeelden 7 en 
water in steenen kommen; en alles wasgroen, 
uitgeteerd, met onkruid bezet, verwilderd,overal 
begroeid, uitgeslagen, vochtig, enrijkelijk voor- 
zien van alles wat maar vuil, klam, kruipend 
en onaangenaam was. Er was niets schitterends 
in het geheele tafereel, dan eene vuurkapel - 
eene enkele vuurkapel, die bij de donkere bosch- 
jes afstak, als ware zij het laatste restje van den 
vervlogen roem des huizes; en zelfs tladderde 
het in scherpe hoeken op en neer, en verliet 
eene plaats met een zwaai, en beschreef een 
onregelmatigen cirkel, en kwam op dezelfde 
plaats terug met een ruk, die iemand ver- 
baasd deed staan, alsof zij zocht naar het over- 
schot van den roem, en zich verwonderde (de 
hemel weet dat het mogelijk is !) om ? t geen er 
van was geworden. 

Binnen twee maanden losten zich de zwe- 
vende vormen en schaduwen van mijne droef- 
geestige mijmerij trapsgewijze in meer gemeen- 
zame vormen en zelfstandigheden op, en ik 
begon toen alreeds te gevoelen, dat wanneer 
over een jaar de tijd zou naderen om den lan- 
gen feestdag te besluiten en naar Enge land 
terug te keeren, ik Genua met een geheel 
ander gevoel dan blrjdschap zou verlaten. 

Het is eene stad die u dagelijks meer in- 
neemt. Het schijnt of er altijd nog iets is te 
ontdekken. Er zijn de meest buitengewone ste- 
gen en bijpaden om er in rond te wandelen. 
G-ij kunt, desbegeerende, twintigmalen per dag 
verdwalen (hoe aangenaam, als men werkeloos 
is!) en onder de meest onverwachte en verras- 
sendste moeielykheden weder terecht komen. 
Er is overvloed van de vreemdsoortigste tegen- 
strijdigheden ; dingen die schilderachtig, leelijk, 
gemeen, heerlijk, bekoorlijk en beleedigend zijn, 
vallen u bij elken keer in het oog. 

Zij, die begeeren te weten, hoe schilderachtig 
de streek is die Genua onmiddellijk omringt, 
moeten (bij helder weder) opklimmen naar den 
top van M o n t e-F a c c i o, of ten minsten xondom 
de stadsmuren rijden: eene zaak die gemakke- 
lijker gaat. Er is geen verschiet, dat meer af- 
gewisseld en liefelijker kan zijn, dan de ver- 
scheidenheid van gezichten der haven en de 
oe vers van de beide rivieren, de Polcevera 
en de Bizagno, op welker hoogten de zeer 
versterkte wallen voortgebouwd zijn, als de 
groote Ghineesche muur in het klein. In het 
niet minst schilderachtige gedeelte van dezen 
rit is een schoon model van eene ware Ge- 
nueesche herberg, waar de bezoeker goede sier 
kan maken met echte Genueesehe gerechten, 
als : Tagliarini, Ravioli, Duitsohe sau- 
cijsjes, sterk van het knoflook, in schijven ge- 
sneden en met versche, groene vijgen gegeten ; 
hanekammen en^ schapenieren, met er onder 



gehakt schapevleesch en lever ; kleine stukjes 
van eenig onbekend gedeelte van een kalf, in 
kleine reepjes gesneden, in de pan gebakken, 
en in een grooten schotel opgedischt als een 
waterzoodje : en andere aardigheden van dat 
slag. Vaak krijgen zij, in die gaarkeukens der 
voorstad, wijn uit Frankrijk, Spanje en 
Portugal, welke door geringe kapiteins van 
kleine koopvaarders aangevoerd wordt. Zij koo- 
pen dien tegen zooveel de flesch, zonder te 
vragen wat het is, of zonder de moeite te 
nemen zich dat te herinneren, als iemand hun 
dat zegt, en verdeelen diengewoonlijk in twee 
hoopen, van welke zy den eenen merken met 
„ Champagne" en den anderen met „ Madeira." 
De verscheidenheid der tegenstrijdige geuren, 
qualiteiten,landen,ouderdomengewassen,welke 
onder die twee algemeene namen zijn begrepen, 
is zeer buitengemeen. De meest beperkte reeks 
gaat waarschijnlijk van den koelen Gruel tot 
den ouden Marsala, en daalt weer af.tot 
appelwijn. 

De straten zijn verreweg het grootste ge- 
deelte zoo nauw als eenige doorloop of steeg 
slecbt kan wezen, waarin men aanneemt, dat 
het volk (en zelfs het Italiaansche volk) leeft 
en wandelt ; daar het slechts gangen zijn, met 
hier en daar een put en een plekje om lucht 
te scheppen. De huizen zijn bovenmatig hoog, 
in allerhande kleuren geschilderd, en zijn in 
elken rang en graad van beschadiging, morsig- 
heid en behoefte aan herstelling. Gewoonlyk 
worden zij verdiepingsgewijze verhuurd, als de 
huizen in de oude stad E dim burg, of vele 
huizen te Parijs. Er zijn weinig straatdeuren ; 
de voorhallen of voorportalen worden grooten- 
deels aangezien als openbaar eigendom ; en 
een tamelijk ondernemend vuilnisman zou een 
aardig fortuintje bijeenbrengen met ze schoon 
te maken. Koetsen kunnen onmogelijk in deze 
straten doordringen ; er zijn daarom draag- 
stoelen, vergulde en andere, op verschillende 
plaatsen te huur. Onder den adel en den def- 
tigen burger worden ook eene menigte eig.en 
draagstoelen gehouden; en des avonds worden 
deze in alle richtingen af- en aangedragen, 
voorafgegaan door personen die groote lantar ens 
dragen, vervaardigd van linnen, dat op een 
raam is gespannen. De draagstoelen enlantarens 
zijn de wettige opvolgers van de lange rijen 
geduldige en zeer mishandelde muilezels, welke, 
onder het rinkelen hunner belletjes, den ge- 
heelen dag door deze nauwe straten gaan. 
Zij volgen deze zoo geregeld, als de sterren 
op de zon. 

Ik vergeet niet licht de straten vol paleizen : 
de Strada Nuova en de Strada Balbi, 
en ook niet hoe de eerste er uitzag op een 
zomerdag, toen ik haar voor het eerst zag 
onder het schitterendste en donkerst blauwe 
gewelf van eene zomerlucht : met haar eng 



GENUA EN HARE OMSTREKEN. 



159 



verschiet van uitgestrekte gebouwen zich voor- 
doende als eene flikkerende en allerkostelijkst 
glansrijke streep, die afstak bij de donkere 
schaduw van het lagereinde. Eene helderheid, 
die zelfs in Juli en Augustus niet zoo gewoon 
is, dat men ze middelmatig zou kunnen noemen ; 
want, moet ik met de waarheid voor den. dag 
komen, dan waren er geene acht blauwe luchten 
in evenvele weken van den middenzomer; uit- 
genomen soms in den vroegen ochtend; op 
welk tijdstip, als men zijne oogen naar zee 
richtte, het water en het uitspansel een geheel 
van donker en schitterend blauw vertoonden. 
Op andere tydstippen waren er wolken en 
nevel genoeg, om een Engelschman in zijn 
eigen klimaat te doen morren. 

De eindelooze details van dezeryke pa- 
leizen, welke muren — althans van eenige — 
aan de binnenzijde bezield zijn door meester- 
stukken van Van Dijk! De groote, zware, 
steenen balkons, welke boven elkander al 
nauwer en nauwer zijn gebouwd, en hier en 
daar een dat breeder is dan de overige, over- 
dekt met een hoog opgaand torenvormig mar- 
meren verhemelte. De voorhallen, die zonder 
deuren zijn, met de onderste ramen van dikke 
staven voorzien, overmatig groote trappen, ten 
algemeenen nutte; dikke marmeren zuilen, en 
sterke bogen, naar kerkerholen gelijkende; 
treurige, droomerige, weergalmende, gewelfde 
kamers, waarlangs het oog onophoudelijk gaat, 
daar elk paleis door een ander wordt opge- 
volgd — de terrasvormige tuinen, tusschenhet 
eene huis en het andere, met groene bogen 
van wijngaardranken, en groepen van oranje- 
boomen en blozende oleanders in vollen bloei, 
twintig dertig, veertig voet boven de straat — 
de geschilderde zalen, vervallende, verschietende 
en vergaande in de vochtige hoeken, en nog 
uitblinkende door schoone kleur en wellustige 
tafereelen, waar de muren droog zijn — de 
verbleekte beelden aan de buitenzijde der 
huizen, kransen en kronen houdende; die op- 
en nederwaarts vliegen, en in nissen staan, en 
hier en daar machteloozer en zwakker uitzien 
dan elders, door het afsteken bij eenige frissche 
Cupidootjes, die van een gedeelte van den 
voorgevel, welks versiersels van later tijd zijn, 
iets uitsteken, dat het voorkomen heeft van 
eene deken, doch inderdaad een zonnewijzer 
is, — de steil oploopende straten van kleine 
paleizen (dat desniettemin zeer groote paleizen 
zijn), met marmeren terrassen, die het uitzicht 
hebben op nabijgelegen dwarsstegen — de 
prachtige en tallooze kerken; en de snelle 
overgang van eene straat vol statelijke ge- 
bouwen naar een doolhof van de ergste morsig- 
heid, dat den ongezondsten stank verspreidt, 
en krioelt van halfnaakte kinderen en eene ge- 
heele wereld van smerig volk — dit alles te 
zamen vormt zulk een verwonderlijk tafereel : 



zoo levendig en toch zoo doodsch: zoo luid- 
ruchtig en toch zoo stil: zoo opdringend en 
toch zoo bedeesd en nederig: zoo klaar wakker 
en toch in zoo diepen slaap: dat het voor 
den vreemdeling eene soort van dronkenschap 
is, voort en voort te wandelen en rond te zien. 
Eene bedwelmende geestverschijning, met al 
het ongerijmde van een droom, en al het 
lijden en : verblijden van eene buitensporige 
wezenlijkheid. 

Het onderscheiden gebruik, waartoe eenige 
dier paleizen tegelijk dienen, is karakteristiek. 
Bij voorbeeld: de Engelsche bankier (mijn uit- 
muntende en gastvrije vriend) heeft zijn kantoor 
in een welgelegen Palazzo in de Strada 
N uo v a. In het voorhof (van hetwelk iedere plek 
met zorg is beschilderd, maar dat zoo morsig 
is als een wachthuisje der politie te Conden) 
verkoopt een arabierenkop met een adelaarsneus 
en eene verbazende hoeveelheid zwart haar, 
(waaraan een man vast zit), wandelstokken. Aan 
de andere zijde van den ingang verkoopt eene 
dame (ik meen dat het de vrouw van den Ara- 
bier is), met een prachtigen zakdoek tot hoofd- 
sieraad, voorwerpen die zij zelve heeft gebreid, 
en somtijds ook bloemen. Een weinigje verder 
bedelen, nu en dan, twee of drie bhnde lieden. 
Soms worden zij bezocht door een man zonder 
beenen, op een klein loopwagentje, maar die 
een aangezicht heeft, dat zoo blozend en leven- 
dig van kleur is, en een zoo eerbiedwekkend 
en weldoorvoed lichaam, dat hij er uitziet als 
ware hij tot aan de middel in den grond gezakt, 
of als ware hij maar ter halver lijve eene kel- 
dertrap opgekomen, om met iemand te spreken. 
Een weinig verder naar binnen liggen wellicht 
eehige menschen op het midden van den dag 
te slapen ; of misschien zijn het de zeteldragers, 
die daar wachten op hunne afwezige vracht. Is 
dit het geval, dan hebben zij hunne draagstoe- 
len met zich gebracht, en dan staan die er ook. 
Ter linkerzijde van het voorhof is een klein 
vertrek : een hoedenmakerswinkel. Op de eerste 
verdieping is het Engelsche bankierskantoor. 
Op dezelfde eerste verdieping is tevens een ge- 
heel huis en een goede, ruime woning ook. 
De hemel weet wat daar boven is; maar zijt 
gij er, dan hebt gij pas begonnen met trappen 
klimmen. En komt gij dan weder de trap af, 
terwijl gij daarover nadenkt, en gaat gij eene 
groote vermolmde deur uit, aan de achterzijde 
van het voorportaal, in plaats van den anderen 
weg op te gaan om weder op straat te komen, 
dan slaat die achter u toe, onder het voort- 
brengen van de akeligste echo, en gij staat op 
eene plaats (de plaats van hetzelfde huis), die 
het voorkomen heeft van sedert eene eeuw door 
geen menschelijken voet te zijn betreden. Geen 
geluid stoort 'daar de stilte. Geen hoofd, 
uit een van de grommige, donkere, nijdige 
ramen gestoken, die in het gezicht zijn, doet 



160 



TAFEREELEN UIT ITALlfi. 



het onkruid tusschen de gebroken vloersteenen 
flau whartig worden, door het de mogelij kheid voor 
te spiegelen ; dat er handen bestaan, die het 
konden uitwieden. Tegenover is een in steen 
gehouwen reusachtig beeld, dat met een arm 
achteroverleunt op een kunstmatig en rijzig 
grotwerk. Uit de urn slingert het overgeschoten 
stuk van een looden pijp, welke eens een 
klein beekje langs de rots uitgoot; maar de 
oogholten van den reus z£jn niet droger dan 
die stroom thans is. Hij schijnt zijne urn, welke 
bijna recht op en neer staat, een laatsten stoot 
te hebben gegeven, en na als een kinderbeeldje 
op een grafsteen te hebben aangeduid: „Alles 
is voorbij!" in een steenen stilzwijgen te zijn 
vervallen. 

In de straten waar zich de winkels bevonden, 
zijn de huizen veel kleiner, maar desniettemin 
altiid nog groot en bovenmate hoog. Zij zijn 
zeer morsig en, mag ik eenigermatemijnneus 
gelooven, nooit schoongemaakt, en geven een 
eigenaardige lucht van zich, gelijk aan dien van 
uiterst slechte kaas, welke in zeer ware dekens 
wordt bewaard. In weerwil van de hoogte der 
huizen, schijnt het alsof er gebrek aan ruimte 
in de stad ware; want overal worden nieuwe 
huizen tusschen gedrongen. Overal waar er 
mogelijkheid bestond, een verhuurbaar krot 
tusschen eene gleuf of in een hoek te stoppen, 
daar is het ook geschied. Is er ergens in een 
kerkmuur een hoekje of een holletje, of eene 
scheur in eenigen anderen blinden muur, daar 
zijt ge ook zeker, eene soort van woning te 
vinden, die er uitziet als ware zij er opge- 
schoten gelijk een paddestoel. Tegen het gou- 
vernementshuis, tegen het oude senaatsgebouw, 
rondom elk groot gebouw, zijn kleine winkels 
gedrongen, gelijk ongedierte op het groote ge- 
raamte. Daarom, blik waarheen ge wilt, naar 
boven, naar beneden, overal zijn onregelmatige 
huizen, achteruitdeinzende, vooruitspringende, in 
puin vallende t leunende tegen die er naast 
staan, zich zelven of hunne makkers, op eene 
of andere wijze, verminkende, tot er een, nog 
onregelmatiger dan de anderen, den weg ver- 
spert en ge niet verder voor u uit kunt zien. 

Een van de morsigste gedeelten der stad is, 
naar mij voorkomt, dat, hetwelk beneden by 
de landingsplaats ligt. Mogelijk is het nochtans, 
dat dit een dieper indruk op mijn geest hebbe 
gemaakt, doordat het er op den avond onzer 
aankomst zeer morsig uitzag. Ook daar zijn de 
huizen zeer hoog en vertoonen eene eindelooze 
verscheidenheid van wanstaltige vormen, en 
hangt er (evenals in de meeste huizen) iets uit 
de zeer talrijke ramen, welks vunze reuk door 
het koeltje wordt voortgedragen. Soms is het eene 
gordijn ; soms een vloerkleed ; soms een bed ; soms 
eene geheele reeks van kleeren ; maar by na overal 
is er iets. Voor den voet dier huizen loopt er 
een booggang over het voetpad, welke zeer 



lomp, donker^en laag is, als een oude crypta 1 ). 
De steen of de kalk, waarvan die is opge- 
metseld, is geheel zwart geworden ;|en allerlei 
soort van vuilnis en afval van dieren schijnt 
vanzelve aan te groeien tegen elke van die 
zwarte zuilen. De verkoopers van macaroni 
en polenta slaan hunne kraampjes, die er 
geenszins aanlokkelijk uitzien, onder sommige 
der bogen op. De afval eener vischmarkt, die 
er dicht bij is, dat wil zeggen van een achter- 
steegje, waar menschen op den grond en op 
onderscheidene oude schotten en afdakjes zitten 
en visch verkoopen, als zij er eenigen in hunne 
macht hebben — en van eene groenmarkt, op 
denzelfden voet ingericht, dragen bij tot de 
verfraaiing van die wijk; en daar alle handel 
hier gesloten wordt en het er den geheelen 
dag stikvol is, heerscht er een zeer sterke reuk. 

De Porto Franco of vrijhaven (waar goe- 
deren, die van buitenslands worden ingevoerd, 
geene rechten betalen voor zij verkocht en er 
uitgehaald worden, evenals in een Engelsch 
entrepot) is hier beneden ook. Onheilspellende 
ambtenaren, met driekanten hoeden op het 
hoofd, staan aan de poort, om u, verkiezen 
zij het, te doorzoeken en er monniken en 
vrouwen af te wijzen. Immers men heeft onder- 
vonden, dat heiligheid zoowel als schoonheid 
geen weerstand kan bieden aan de verzoeking 
tot smokkelen, en dat ze het beiden op de- 
zelfde wijze volbrengen; namelijk: door het 
gesmokkelde onder de ruime kleederen te ver- 
bergen. Uit dien hoofde mogen er heiligheid 
en schoonheid volstrekt niet komen. 

De Genueesche straten zouden er niet te 
minder om zijn, als men er eenige priesters 
van een innemend voorkomen invoerde. Om 
den vierden of vijfden man ontmoet men een 
priester of een monnik, en men is er bijna 
zeker van, ten minste e6n reizend geestelijke 
te zien in of op elken postwagen op de nabu- 
rige wegen. Ik ken elders geene meer terug- 
stootende gedaanten dan men onder die heeren 
vindt. Zoo het handschrift der natuur maar 
eenigermate leesbaar is, dan kan men kwalijk 
onder eenige menschenklasse ter wereld eene 
grootere verscheidenheid van traagheid, bedrog 
en verstandelijke verdooving opmerken. 

De heer Pepys hoorde eens een geestelijke, 
als een toelichting van zijn eerbied voor de 
priesterlijke waardigheid, in zijne preek aan- 
voeren, dat, indien hij een priester en een engel 
tegelijk ontmoeten mocht, hij den priester het 
eerst zou groeten. Ik ben veeleer van hetzelfde 
gevoelen als Petrarcha, die, toen zijn leerling 



1) Crypt a noemde men, in den ouden kerkbouw, 
eeno kleine onderaardsehe kapel, waarin de beenderen 
van den Heilige rust ten naar wien meestal de kerk was 
genaamd. 



GENUA EN HARE OMSTBEKBN. 



161 



Boccaccio hem uiterst verdrietig schreef, dat 
hij om zijne geschriften was bezocht en ver- 
maand geworden door een Karthuizer monnik, 
die verklaard had dat hij een bode was, te 
dien einde onmiddellijk door den hemel ge- 
zonden, er op antwoordde: dat hij, wat hem 
betrof, de vrijheid zou nemen de wezenlijkheid 
van de zending te toetsen door persoonlijke 



Ofschoon de Kapucijnen geene geleerde ver- 
eeniging vormen, zyn zij, als orde, wellicht de 
beste vrienden des volks. Zij schijnen er zich, 
als raadslieden en troosters, meer onmiddellijk 
onder te mengen, en de zieken vaker te be- 
zoeken, en minder dan sommige andere ordes 
de familiegeheimen te besnuffelen, ten einde 
een rampzalig overwicht te verkrijgen op de 




DE KERK EN DE WERELD. 



waarneming van des zendelings gelaat, oogen, 
voorhoofd, gedrag en gezegden. 

Ten gevolge eener gelijksoortige waarneming 
moet ik, voor mij aannemen 7 dat men menig 
hemelsch zendeling zonder lastbrief kan zien slui- 
pen in de straten van Genua, of zijnlevenin 
andere Italiaansche steden in werkeloosheid 
doorbrengen. 



zwakkere leden er van, en door een minder 
brandende begeerte bezield te worden tot het 
maken van proselieten, en, als die eens zijn 
gemaakt, ze dan naar lichaam en ziel in het 
verderf te laten zinken. Men kan ze in hunne 
grove kleeding in alle wijken der stad en op 
alle tijden, en, in den vroegen ochtend, bede- 
lend op de marktplaatsen ontmoeten. Ook do 



Dickens. Schetsen ult Amerilea en tafereelen uit Italie. 



n 



162 



TAFEREELEN UIT ITALTE. 



Jezuieten vertoonen zich veel op straat, en loo- 
pen sluipend en zonder gedruisch bij paren rond, 
als zwarte katten. 

In sommige nauwe stegen zijn afzonderlijke 
bedrij ven bijeen. Er is eene straat van juweliers ; 
en er is eene straat van boekverkoopers ; maar 
op plaatsen zelfs waar niemand in een rijtuig 
ooit kan of kon doordringen, staan zeer oude 
paleizen, ingesloten door de somberste en 
hoogste muren en volstrekt voor de zon afge- 
sloten. Zeer weinig kooplieden hebben er eenig 
denkbeeld van, hoe zij hunne goederen aan den 
man moeten brengen of uitstallen. Moet ge, als 
vreemdeling iets koopen, dan ziet gij gewoon- 
lijk den wink el rond tot gy het vindt; vat het 
dan, als het onder uw bereik is, en vraagt naar 
den prijs. Ieder ding wordt op de oneigenaar- 
digste plaats verkocht. Moet men koffie hebben, 
dan gaat men gewoonlijk naar een banketbak- 
kerswinkel; hebt ge vleesch noodig, dan zult 
ge het waarschijnlijk vinden achter eene oude 
geruite gordijn, een half dozijn treden af, in 
eenig afgezonderden hoek, die zoo moeielijk te 
ontdekken is, alsof dat levensmiddel vergif ware 
en de wetten van Genua hem, die het ver- 
kocht, met den dood straften. 

De meeste apothekerswinkels zijn groote ver- 
zamelplaatsen van leegloopers. Hier zitten def- 
tige menschen, met stokken, uren lang in de 
schaduw bij elkander, eene kleine Genueesche 
courant uit de eene hand in de andere doende 
overgaan, en slaperig en bij tusschenpoozen 
over het nieuws sprekende. Twee of drie v an 
dezen zijn arme dokters, die gereed zijn, in 
dringende gevallen die er voorkomen, zich als 
zoodanig bekend te maken, en weg te ijlen 
met een of ander boodschapper die er mocht 
komen. Gij kunt ze kennen aan de wijze hoe 
zij den hals uittrekken om te luisteren als ge 
binnentreedt ; en aan den zucht, met welken 
zij weer in hunne donkere hoeken terugzinken, 
als zij bemerken, dat ge slechts geneesmiddelen 
noodig hebt. Weinige leegloopers vindt men 
in de barbierswinkels, ofschoon die zeer talrijk 
zijn, daar bijna niemand zich zelven scheert. 
Maar de apotheek heeft haar troep ledigloopers, 
die tusschen de flesschen zitten, terwijl hunne 
hand over den knop van den rotting is gesla- 
gen. Daar zitten ze zoo stil en roerloos, dat 
gij ze in den donkeren winkel of niet bejaaerkt, 
of voor iets anders aanziet — zooals ik eens 
een spookachtig man in een flesch-groenen rok, 
en een hoed als eene prop — voor een paar- 
dendrank aanzag. 

Evenals de oude Genueezen er van hielden, 
huizen neer te zetten, zoo zijn de tegenwoor- 
dige er liefhebbers van, zich in de zomer- 
avonden te plaatsen op elke geschikte plek 
binnen en buiten de stad. In alle stegen en 
gangen, en op elke kleine verhevenheid, en op 
elk muurtje en op alle traptreden vindt men 



ze in zwermen als de bijen. Onderwyl (en 
vooral op feestdagen) luiden de kerkklokken 
aanhoudend; niet in de gewone of elke andere 
bekende soort van gelui, maar met een afschu- 
welijk, onregelmatig schokkend, dingle, dingle, 
dingle; met een plotseling stoppen, op elken 
vijftienden klepelslagof daaromtrent; waardoor 
men bijna dol wordt. Dit wordt gewoonlijk ver- 
richt door een knaap, in het klokkenhuis, die 
den klepel of een daaraan hangend touw, vast- 
houdt en harder poogt te luiden dan elk an- 
dere knaap die een dergelijk werk verricht. 
Men acht dit rumoer bijzonder schadelijk voor 
booze geesten; maar als men zijne oogen eens 
naar de klokkenhuizen opslaat, en die jonge 
christenen in diervoege bezig ziet en hoort, 
dan zou men ze op zeer natuurlljke wijze voor 
den booze houden. 

In het begin van den herfst zijn erzeertal- 
rijke feestdagen. Om die feesten waren al de 
winkels twee dagen in de week gesloten, en 
op zekeren avond waren al de huizen in de 
nabijheid eener bijzondere kerk geillumineerd, 
terwijl de kerk zelve aan de buitenzijde verlicht 
was door fakkels, en ook eene groep vlam- 
mende toortsen op eene opene ruimte buiten 
eene der stadspoorten was geplaatst. Dit'ge- 
deelte dor plechtigheid is veel fraaier enmeer 
zonderling, als men een weinig verder buiten 
de stad komt, waar, langs den geheelen weg. 
de geillumineerde hutten op de helling van een 
steilen heuvel zich voor uw.oog teekenen, en 
waar gij geheele slingers van waskaarsen voor- 
bijgaat, die by het heldere stergeflonker weg- 
branden voor een of ander alleen staand huisje 
op den weg.^ 

Op die dagen wordt de kerk van den Hei- 
lige, ter wiens eere het feest wordt gehouden, 
zeer vroolijk opgesierd. Festoenen vanverschil- 
lende kleuren en met goud gestikt hangen van 
de bogen neder; de altaartooi is tentoonge- 
steld ; en soms zijn zelfs de hooge pijlers van 
boven tot beneden omzwachteld met juist slui- 
tende draperieen. De hoofdkerk is toegewijd 
aan St. Laurentius. Op St.-Laurentiusdag be- 
zoohten wij deze, juist toen de zon onderging ; 
ofschoon die versieringen gewoonlijk in een 
zeer eentonigen smaak zijn, was de uitwerking 
op dat oogenblik inderdaad zeer grootsch.Het 
geheele gebouw was rood behangen, en de on- 
dergaande zon, die door eene groote roode gor- 
dijn aan het hoofdportaal naar binnen stroomde, 
deelde zijn gloed aan al die pracht mede. Toen 
de zon me'er onderging en het er binnen geheel 
duister was, behalve dat er nog een paarflik- 
kerende waskaarsen ophethoofdaltaar,eneenige 
heen en weer slingerende zilveren lampjes, wat 
licht verspreidden, werd het er recht geheim- 
zinnig en was vol effect. Maar tegen den avond 
in een van de kerken te zitten, is gelijk aan 
eene kleine hoeveelheid opium. 



GENUA EN HARE OMSTEEKEN. 



163 



Gewoonlijk wordt het versieren der kerk, 
het huren der muzikanten en het waslicht, be- 
taald met het geld, hetwelk op een feestdag 
ingezameld wordt. Blijft er iets over (dat naar 
mij dunkt wel zelden zal gebeuren), dan trek- 
ken de zielen, die in het vagevuur zijn, de 
voordeelen daarvan. Evenals er voorond erst eld 
wordt, dat zij de baten genieten van zekere 
kleine knaapjes die geldbusjes doen rammelen 
voor eenige geheimzinnige huisjes, gelykende 
naar dorps-tolhekken, welke (gewoonlijk pot- 
dicht) geopend worden op dagen, die een roo- 
den letter in den almanak hebben, en inwendig 
een beeld en eenige bloemen vertoonen. 

Even buiten de stadspoort aan den weg naar 
Albaro is een huisje met een altaar er in, 
en eene vaste bus, evenzeer ten voordeele der 
zielen in het vagevuur. Om de liefdadigheid 
nog sterker op te wekken, is er aan elke zijde 
der getraliede deur een zeer groot tafereel op 
de kalk geschilderd, voorstellende eene uitge- 
lezen partij brandende zielen. Een van deze 
heeft een grijzen knevelbaard en een met zorg 
bewerkt hoofd met grijs haar, als ware die uit 
een kapperswinkel weggenomen en in het for- 
nuis geworpen. Daar vertoont hij zich nu als 
eene uiterst snaaksche en afzichtelijk komieke 
oude ziel, die voor immer blakert in de wezen- 
lijke zon, en in het afgebeelde vuur ver* 
brandt, tot voordeel en verbetering (en voor 
de bijdragen) der Genueezen van de geringste 
klasse. 

Het is geen volk, dat uitgelaten vroolijkis; 
en men ziet ze op hunne feestdagen zelden 
dansen, terwtfl de kerken en openbare wandel- 
wegen de voornaamsteplaatsen van uitspanning, 
voor de vrouwen zijn. Zij zijn van een zeer 
goed humeur, dienstvaardig en vol nijverheid. 
be nijverheid heeft hen niet zindelijk gemaakt, 
want hunne woningen zijn uiterst morsig, en 
hunne gewone bezigheid op een schoonen Zon- 
dagochtend is, voor hunne deuren te zitten, en 
elkanders hoofd als een jachtveld aan te zien. 
Maar hunne woningen zijn zoo bekrompen en 
dicht opeengepakt, dat, ingeval Massena, ten 
tijde der verschrikkelijke belegering, die gedeel- 
ten der stad had platgeschoten, hij dan, bij 
zooveel ellende, £en algemeen voordeel had 
aangebracht. 

De boerinnen, wier voeten en beenen naakt 
zijn, houden zich zoo aanhoudend bezig met 
het wasschen van kleedingstukken in de open- 
bare waterbekkens en in alle stroomen en sloo- 
ten, dat men, te midden van al die morsigheid, 
zich wel met verbazing de vraag moet doen, 
wie het goed dan toch wel draagt, als het schoon 
is. Men heeft de gewoonte, het natte linnen, 
dat schoongemaakt moet worden, op een glad- 
den steen te leggen en er met een vlakken, 
houten hamer op te kloppen. En ze kloppen 
er met zooveel verwoedheid op toe, als wilden 



zij zich, op de kleeren in het algemeen wreken, 
als in verband staande met 's menschen zon- 
denval. 

Het is niet vreemd, tegelijkertijd op den 
rand der waterkom, of op een anderen vlak- 
ken steen, een ongelukkig zuigeling te zien lig- 
gen, die met armen en beenen in een verba- 
zend groot aantal windsels of luiers stijf opge- 
bakerd, en buiten staat is, een teen of vinger 
te verroeren. Deze gewoonte (vaak op oude 
schilderijen afgebeeld) is onder de mindere 
klasse algemeen. Een kind wordt ergens gelaten 
zonder dat er mogelijkheid bestaat, dat het kan 
wegkruipen ; of het wordt bij toeval van eene 
plank afgeworpen, of buitelt het bed uit, of 
het wordt nu en dat aan een haak opgehan- 
gen, waar het dan blijft slingeren, als eene pop 
in een Engelschen voddenwinkel, zonder dat 
er iemand eenig nadeel door lijdt. 

Op een Zondag, kort namijne aankomst, zat 
ik eens in de kleine dorpskerk van S an Mar- 
ti no, een paar (Eng.) mijlen van de stad, ter- 
wijl er werd gedoopt. Ik zag den priester en 
een bedienaar met eene groote kaars, benevens 
een man, eene vrouw en eenige anderen ; maar 
voor de plechtigheid geheel afgeloopen was, 
kwam het even weinig in mij op, dat het eene 
doopplechtigheid was, of dat het zonderlinge, 
kleine, stijve voorwerp — het zag er uit als 
een kort pookijzer — hetwelk onder de plech- 
tigheid door den een aan den ander werd over- 
gegeven, een kind was, als ik aan mijn eigen 
doop dacht* Ik nam het kind naderhand een 
paar minuten in handen (het lag toen dwars 
op de doopvont) en bemerkte, dat het zeer 
rood in het aangezicht, maar heel stil was, en 
met geene mogelijkheid gebogen kon worden. 
Van dat oogenblik af verwonderde ik mij niet 
meer over het aantal kreupelen op straat. 

Er zijn natuurlijk eene menigtereliekenkast- 
jes van Heiligen en Moedermaagden, die over 
het algemeen aan de hoeken der straat zijn 
gcplaatst. Het gedenkstuk, dat het meest geliefd 
wordt door de geloovigen in den omtrek van 
Genua, is een schilderstuk, dat een knielenden 
boer voorstelt, met eene spade en eenige andere 
landbouwgereedschappen naast zich, aan wien 
de Madonna, met het Heilige Kind op den 
arm, in eene wolk verschijnt. Dit is delegende 
der Madonna della Guardia, eene kapel 
op een berg,- een paar mijlen ver, welke zeer 
beroemd is. Het schijnt dat die boer geheel 
alleen woonde en eenige aarde op den top des 
bergs bracht, waar hij, die een godsdienstig 
man was, dageli]ks, in de open lucht, zijn gebed 
tot de Heilige Maagd richtte; want zijne hut 
was zeer armoedig. Op zekeren dag verscheen 
hem de Maagd, zooals op de schilderij, en 
zeide: „Waarom bidt gij in de open lucht en 
zonder priester?" 

De boer antwoordde, dat dit geschiedde om 



164 



TAFEREELEN UIT ITALIE. 



dat er noch priester noch kerk in het bereik 
was — inderdaad eene zeer ongewone klacht 
in Italie. 

„Ik zou dan wel wenschen," zeide dehemel- 
sche verschijning, „dat er hier eene kapel werd 
gebouwd, in welke de gebeden der geloovigen 
konden worden opgezonden." „Maar S ant is- 
si ma Madonna (allerheiligste Maagd)," zeide 
de boer, „ik ben een arm man; en om kapel- 
len te kunnen bouwen is er geld noodig. En 
deze, Santissima, moet ook worden onder- 
houden; want eene kapel te hebben en die niet 
onbekrompen te onderhouden, is snoodheid — 
doodzonde." 

Deze gevoelens voldeden der bezoekster uiter- 
mate. „Ga!" zeide zij. „Er is zoo en zoo een 
dorp in het dal ter linker- en zoo en zoo een 
dorp in het dal ter rechterzijde, en zoo en zoo 
nog een ander dorp elders, die gaarne zullen 
bijdragen tot het bouwen der kapel. Ga er 
heenl verhaal wat gij hebt gezien; en houdu 
overtuigd, dat er geld genoeg zal komen om 
mijne kapel op te richten, en dat ze naderhand 
goed zal worden onderhouden." Alhetwelk(op 
wonderdadige wijze) geheel en al verwezenlijkt 
werd. En tot bewijs van deze voorzegging en 
openbaring, bestaat de kapel der Madonna 
della Guardia tot den huidigen dag in rijk- 
dom en bloei. 

Men kan schier niet te veel zeggen van de 
pracht en verscheidenheid der Genueesche ker- 
ken. Vooral de kerk der Annunciata — 
evenals vele andere, gebouwd ten koste van 
een enkel edel geslacht en aan welker herstel 
men nu traag werkt — is, te beginnen van de 
buitenste deur tot aan het hoogste punt van den 
verheven koepel, met zooveel zorg geschilderd 
en verguld, dat zij (gelijk het wordt beschreven 
door Simond in zijn bekoorlijk boek over 
Italie) er uitziet als eene groote geemailleerde 
snuifdoos. De meeste der kerken, die rijker dan 
de gewone zijn, bevatten eenige schoone schil- 
derstukken, of andere versierselen van groote 
waarde, bijna alle zij aan zij geplaatst naast 
misteekende af beeldsels van leelijke monniken, 
en het grootste prulwerk en klatergoud, dat 
men ooit heeft gezien. 

Er bestaat hier — en dit mag wel het ge- 
volg zijn, dat men des volks geest en zak zoo 
vaak aanspreekt ten behoeve van de zielen in 
het vagevuur — er bestaat hier zeer weinig 
gevoel voor de lichamen der dooden. Yoor 
de zeer armen zijn er, onmiddellijk aan de 
buitenzijde van een hoek der wallen en achter 
een vooruitspringend punt der vestingwerken, 
nabij de zee, zekere gem eene putten — een voor 
elken dag van het jaar — welke alle gesloten 
blijven tot de beurt van elken put komt om 
de lijken van den dag op te nemen. Onder 
de soldaten in de stad zijn gewoonlijk eenige 
Zwitsers, Als er van deze sterven, dan worden 



zij begraven uit een fonds, hetwelk onderhou- 
den wordt door hunne te Genua woonach- 
tige landgenooten. Dat er gezorgd wordt voor 
doodkisten ten behoeve dier lijken, baart de 
bestuursmachten grootelijks verwondering. 

Inderdaad, dit gemengd en schaamtelooze 
afwerpen van gestorven menschen in zoovele 
putten, brengt een slecht uitwerksel voort. Het 
omringt den dood met eene aaneenschakeling 
van terugstootende gedachten, welke van liever- 
lede met hen in verband gebracht worden, 
wier sterfuur nadert. Het natuurlijke gevolg er 
van is, dat men onverschillig voor hen wordt 
en ze vermydt; en dat al de verzachtende 
invloed der groote smart op ruwe wijze ver- 
nield wordt. 

Als er een oud heer of iemand van dien 
aard sterft, dan heeft er deplechtigheidplaats, 
dat er in de hoofdkerk banken op elkander 
worden gestapeld, welke zijn lijkbaar voor- 
stellen ; deze worden met een zwart fluweelen 
doodkleed overdekt; men plaatst zijn hoed en 
degen bovenop; omringt het geheel door zit- 
plaatsen, in een vierkant geschikt; en zendt, in 
behoorlijken vorm, uitnoodigingen aan zijne 
vrienden en bekenden, om hier te komen plaats 
nemen en de mis te hooren, welke wordt ge- 
lezen op het hoofdaltaar, dat bij die gelegen- 
heid met tallooze waskaarsen is versierd. 

Indien er iemand van de meer gegoede 
klasse sterft of op sterven ligt, dan vertrekken 
de naaste verwanten over het algemeen, en 
zonderen zich op het land af, om eene kleine 
afwisseling te hebben, en laten ten aanzien van 
het lijk alles schikken, zonder eenig toezicht 
van hunne zijde. Gemeenlijk wordt delijk^toet 
gevormd, de kist gedragen en de lijkstaatsie 
bestuurd door eene vereeniging van personen, 
confraternita genoemd, welke het begraven 
der dooden, bij geregelde toerbeurten, als eene 
soort van vrijwillige boete op zich hebben ge- 
nomen ; maar die, eenige hoovaardij onder 
hunne nederigheid, mengende, gekleed zijn met 
een wijd gewaad, dat hen geheel bedekt, en 
een hoofddeksel dragen, dat het hoofd ver- 
momt en alleen gaten heeft om er door te 
ademen en tot openingen voor de oogen. 

Deze kleeding doet zich zeer akelig voor, 
vooral die van zekere blauwe confraternita, 
te Genua thuis behoorende, die, om erniette 
veel van te zeggen, al heel leelijke klanten zijn, 
en welke — als men ze opstraatplotselingin 
hunne vrome plichtvervulling tegenkomt — 
er uitzien als waren zij vampyren of helsche 
geesten, die het lichaam voor zich zelven weg- 
halen. 

Ofschoon nu ook zulk een gebruik behept 
moge zijn met het misbruik aan veel Italiaan- 
sche gewoonten eigen, namelijk aangezien te 
worden als een middel om rekening-courant 
met den Hemel te kunnen houden, op welke 



GENUA EN HARE OMSTREKEN. 



165 



men, al te gemakkelijk, voor toekomstige slechte 
daden kan trekken, of als eene boetedoening 
voor begane misdaden, moet men echter toe- 
geven, dat dit gebruik goed en practisch is, enon- 
wedersprekelijk goede eigenschappen bevat.Een 
vrywillige dienst als deze, is voorzeker beter 
dan de opgelegde boete (in het geheel niets 
zeldzaams), dezen of genen steen van het pla- 
veisel der hoofdkerk zoo- en zooveel malen te 
likken; of, dan eene gelofte aan de Madonna 
gedaan, gedurende een of twee jaren geen 
andere dan blauwe kleuren te dragen. Dit 
wordt verondersteld daar boven een groot ge- 
noegen te geven; uit hoofde het blauw ~ zoo- 
als men weet — de geliefkoosde kleur der 
Madonna is. Men ziet zeer dikwijls vrouwen 
op straat wandelen, welke deze daad van vroom 
geloof hebben op zich genomen. 

In de stad zijn drie schouwburgen, en ook 
nog een oude, die thans zeldzaam wordt geo- 
pend. De belangrijkste — de Carlo Felice: 
de Genueesche opera — is een zeer luister- 
rijke, ruime en schoone schouwburg. Bij onze 
aankomst werd er door een troep tooneelisten 
gespeeld : na hun vertrek kwam er een opera- 
gezelschap van den tweeden rang. Het voor- 
name speelseizoen is niet v66r carnavaltijd — 
in de lente. Niets maakte gedurende mijne be- 
zoeken aldaar, (die nogal talrijk waren), zulk 
een indruk op mij als het buitengewoon hard 
en wreed karakter van het publiek, dat het 
minste gebrek kwalijk neemt, niets goed opvat, 
altijd schijnt te loeren op eene gelegenheid tot 
sissen en de tooneelspeelsters even weinigals 
de acteurs spaart. Maar vermits er niets anders 
van eenigen openbaren aard is, waaromtrent 
zij de minste af keuring aan den dag mogen 
leggen, is het misschien een genomen besluit, 
het volste gebruik van deze gelegenheid te 
maken. 

Er zijn ook een groot aantal Piemonteesche 
offlcieren, wien het voorrecht is toegestaan, 
hunnen voeten omniet in den bak te zetten; 
daar de gouverneur er op staat, datdieheeren 
in alle openbare of half openbare vermakelijk- 
heden kosteloos of tot lagen prijs toegang worde 
gegeven. Dienvolgens zijn zij liooghartige beris- 
pers, en spannen hunne vorderingen oneindig 
hooger dan wanneer zij des directeurs fortuin 
maakten. 

Het Theatro Diurno, of de dagschouw- 
burg, is een overdekt theater in de open lucht, 
waar de voorstellingen bij daglicht, in de namid- 
dagkoelte, worden gegeven; beginnende ten 
vier of vijf uur, en omtrent drie uren durende. 
Het is aardig als men daar onder de menschen 
zit, tevens een schoon uitzicht te hebben op 
de naburige heuvels en huizen, en de buren 
uit hunne vensters te zien toekijken, en de 
klokken der kerken en kloosters te hooren lui- 
den, op oogenblikken, die geheel in strijd zijn 



met wat er op het tooneel voorvalt. Behalve 
dit en de nieuwheid van het genoegen, eene 
tooneelvoorstelling te zien in de frissche en 
streelende lucht, met het vallen van den avond 
er bij, is er in de voorstellingen niets zeer 
opwekkends of karakteristieks. De acteurs zijn 
middelmatig; en ofschoon zij somtijds een van 
Goldoni's blrjspelen vertoonen, is het grootste 
gdeelte der tooneelstukken van Franschen oor- 
sprong. Al wat maar eenigszins naar volkgeest 
gelijkt, is gevaarlijk voor de despotische regee- 
ringen, en vorsten welke door JezuTeten zijn 
belegerd. 

Het poppentheater ofMarionetti— een 
beroemd gezelschap uit Mil aan — is,zonder 
eenige uitzondering, de kluchtigste vertooning 
welke ik ooit heb gezien. Nooit heb ik iets 
gezien, dat zoo bij uitnemendheid lachverwek- 
kend was. Zij schijnen eene lengte te hebben 
van vier of vijf voet, maar zijninderdaad veel 
kleiner; want zet een muzikant in het orkest, 
bij toeval, zijn hoed op het tooneel neer, dan 
wordt die zoo reusachtig, dat men er bang van 
wordt, en verbergt een acteur. Gewoonlijk spe- 
len zij een blijspel en een ballet. De komiek 
in het blijspel, dat ik op een zomeravond zag, 
is knecht in een logement. Sedert de schepping 
der wereld heeft er nooit zulk een beweeglijk 
acteur bestaan. Men heeft ten zijnen aanzien 
veel moeite genomen. Hij heeft buitengewone 
geledingen in zijn beenen, en een beweegbaar 
oog waarmede hij in den bak wenkt, op eene 
wijze, die voor eenvreemdeling volstrekt onver- 
draaglijk is, maar hetwelk door het ingewijde 
publiek, grootendeels samengesteld uit gemeen 
volk, geheel wordt opgenomen, (gelijk al het 
andere,) als eene natuurlijke zaak en als ware 
het een mensch. Zijn geest is verbazend. Aan- 
houdend schudt hij met zijne beenen enpinkt 
met zijn oog. Dan is er een dikke vader met 
grijs haar, die op de geregelde gewone tooneel- 
bank zit, en zijne dochter op de gewone con- 
ventioneele manier zegent, die overdreven is. 
Niemand zou de mogelijkheid vooronderstellen, 
dat eenigerhande levend mensch zoo vervelend 
kon zijn. Het is de triomf der kunst. 

In het ballet loopt een toovenaar met de 
bruid weg, juist op hetuur datzij zal trouwen. 
Hij voert haar naar zijn hoi en poogt haar tot 
bedaren te brengen. Zij zetten zich neder op 
eene sofa (eene behoorlijke sofa, behoorlijk ge- 
plaatst aan het tweede scherm !) en een optocht 
van muzikanten komt binnen; waarhij een beeldje 
op de trom slaande, en bij elken slag zwik- 
kende. Daar deze haar geen vermaak geven, 
komen er dansers op. Eerst vier ; daarop twee, 
en die twee zijn vleeschkleurig. De manier 
waarop zij dansen, de hoogte hunner sprongen, 
de onmogelijke en onmenschelijke wijdte hun- 
ner pirouettes; het ten toon spreiden hunner 
averechtsche beenen, het neerkomen, na een 



166 



TAFEREELEN UIT ITALIE. 



rust, op de punt der teenen, als de muziek 
dat vordert; het achteruitgaan vandendanser 
als het de beurt der danseres is; en het tern g- 
trekken der dame als het de toer des dansers 
is, en ten slotte de hartstochtelijke p a s d e 
deux; en het vertrekken met een sprong! — 
Neen! ik zal nooit weer een wezenlijk ballet 
met een bedaard gezicht aanzien. 

Op een anderen avond ging ik deze poppen 
een tooneelstuk zien spelen,getiteld „ St Helena 
of de dood van Napoleon/' Het begon met de 
voorstelling van Napoleon, met een overnaatig 
groot hoofd, gezeten op eene sofa in zijne 
kamer te St. Helena, terwijl de knechtbin- 
nenkomt met de onduidelijke aankondiging : 
„Sir Yoe ud se on Lou!" 

Sir Hudson Lowo (hadt gij maar zijne uni- 
form gezien) was, bij Napoleon vergeleken, een 
mammouth van een man; afschuwelijk leelijk, 
met een monsterachtig ongeevenredigd gelaat 
en eene groote onderkaak als een blok, om 
zijn tirannieken en verstokten aard aan te dui- 
den, Hy begon zijn vervolgingsstelsel, door 
zijn gevangene, „Generaal Buonaparte" tenoe- 
men, waarop de ander in den verhevensten 
treurspeltoon hernam: „Sir Yoe ud seonLou, 
noem mij niet aldus; verlaat mij veeleerdan 
die uitdrukking te herhalen. Ik ben Napoleon, 
keizer van F r a n k r ij k I" Sir Yoe ud se on Lou, 
die niets vreesde, ging voort met hem te onder- 
houden over een bevel der Britsche regeering, 
dat den staat regelde, welken hi] nu zou 
voeren, en de meubelen zijner vertrekken ; en 
zijn gevolg op vier of vijf personen bepaalde. 
„Vier of vijf voor mij! B zeide Napoleon. „Mij! 
Kort geleden stonden honderd duizendenonder 
het bevel van mij alleen; en die Engelsche 
officier komt mij hier van vier of vijf voor mij 
spreken!" 

Door het geheele stuk heen was Napoleon 
(die sprak op eene wijze, welke tamelijk gelijk 
was aan die van den waren Napoleon, en altijd 
kleine alleenspraken hield) zeer bitter ten op- 
zichte van „die Engelsche officieren," en „die 
Engelsche soldaten," tot groot genoegen van 
het publiek, dat er geheel door verrukt was 
Lou te hooren afsnauwen ; en dat, telkens als 
Lou zeide „Generaal Buonaparte" (hetwelk hij 
gedurig deed ; gedurig dezelfde berisping ont- 
vangende), hem geheel verfoeide.Hetzoumoeie- 
lijk vallen te zeggen waarom, daar de Italianen 
weinig reden hebben met Napoleon te sympa- 
thiseeren. Dit weet de Hemel. 

Er was, volstrekt geene intrigein, behalve 
dat een Fransch officier, als een Engelschman 
vermomd, een plan ter ontvluchting kwam voor- 
slaan, en, toen het ontdekt was (doch niet dan 
nadat Napoleon op grootmoedige wijze gewei- 
gerd had zijn vrijheid te stelen), op bevel van 
Lou dadelijk weggevoerd werd om opgeknoopt 
te worden. Er werden twee lange aanspraken 



gedaan welke Lou gedenkwaardigmaaktedoor 
ze op te sieren met „Yas! fl — om te toonen 
dat hij een Engelschman was — die eene 
donderende toejuiching teweegbrachten. Door 
dit voorval was Napoleon zoo aangedaan, dat 
hij op de plaats flauw viel en door twee andere 
poppen werd weggedragen. Uit hetgeen later 
gebeurde zou het schijnen, dat hij zich nooit 
van dien schok herstelde; want inhetvolgende 
bedrijf lag h\] in een helder hemd in een bed 
(met karmozijnroode en witte gordijnen), waar 
eene dame, voorbarig in rouwgewaad gedost, 
twee kleine kinderen bracht, welke naast het 
bed nederknielden, terwijl hij op eenefatsoen- 
lijke manier stierf „Vatterlo" washetlaatste 
woord dat over zijne lippen kwam. 

Het was onuitsprekelijk lachverwekkend. 
Buonaparte's laarzen waren boven alle denk- 
beeld verwonderlijk, en verrichten uit zich 
zelve hoogst verbazende dingen: zij vouwden 
zich vanzelve op, geraakten onder de tafel, 
slingerden in de lucht en gleden, zonder dat 
het iemand wist, met hem weg, als hij midden 
in het spreken was — welke ongelukjes niet 
minder ongerijmd werden door de onverander- 
lyke droefgeestigheid, welke op zijn gezicht 
was afgeteekend. Om een einde te maken aan 
een onderhoud met Lou, moest hij naar eene 
tafel treden, en een boek lezen; 't was het 
schoonste tooneel, dat mi] ooit onder de oOgen 
is gekomen, zijn lijf over het boek gebogen te 
zien als een laarzentrekker, en zijne sentimen- 
teele oogen onverzettelijk in den bak te zien 
staren. In het bed maakte hij, meteenschrik- 
kelijk grooten boord aan zijn hemd en zijne 
handjes op de deken, eene verbazend goede 
vertooning. Zoo was Dr. Antomarchi voorge- 
steld door eene pop met lange sluike haren, 
als wormen, en die, ten gevolge van eenige 
verwarring in de ijzerdraden, als een gier over 
het bed zweefde en zijne meening als arts in 
de lucht hangende, uitbracht. Hij was — zoo- 
wel als Lou — een uitgemaakte Lomperd en 
. gemeene kerel, zondfer eenige mogelrjkheid dat 
men zich daarin kon bedriegen, ofschoon de 
laatste lets verhevens had. Lou was overheerli]k 
op het einde, toen hij, den dokter en den be- 
diende hoorende zeggen: „De Keizer is dood!" 
zijn horloge uithaalde en het stuk (niet het 
horloge) opwond, door met karakteristieke 
ruwheid uit te roepen. „Ha! ha! Elf minuten 
voor zessen. De Generaal dood! en de spion 
gehangen!" En daarmede viel de gordijn op 
zegepralende wijze. 

Er is, naar men zegt (en ikgeloof het), geen 
bekoorlijker verblijfplaats in It^lie dan het 
Pallozzo Peschiere(of het paleis der 
vischvijvers), waarheen wij onsbegavenzoodra 
ons vierendeeljaars huur der roode gevangenis 
te A 1 b a r o opgezegd en afgeloopen was. 

Het staat op een hoogte binnen de muren 



GENUA EN HARE OMSTREKEN. 



167 



van Genua, maar afgescheiden van de stad, 
omringd door schoone tuinen, die er bij be- 
hooren, en versierd zijn met standbeelden, 
vazen, fonteinen, marmeren waterkommen, ter- 
rassen, wandelplaatsen met oranje- en citroen- 
boomen en groepen van rozen en camelia's. 
Al de vertrekken er van zijn schoon geSven- 
redigd en versierd; maar de groote zaal, 
omtrent vijftig voet hoog, met drieramenaan 
het einde, die het uitzicht hebben op de ge- 
heele stad Genua, de haven en de naburige 
zee, levert een van de betooverendste en be- 
koorlijkste gezichten ter wereld. Men kan zich 
bezwaarlijk iets vroolijkers verbeelden dan het 
inwendige der groote kamers, maar zeker niets 
bekoorlijkers dan het uitzicht bij zonneschijn 
of maanlicht. Het heeft veel meer van een be- 
tooverd paleis in een. oostersch verhaal ? dan 
van eene deftige en statige woning. 

Hoe gij vari kamer tot kamer ronddolen 
kunt, en nimmer moe wordt de wildphantas- 
tische beelden der muren en zolderingen te 
beschouwen, even schitterend en frisch van 
kleur als waren zij gisteren geschilderd ge- 
worden; of hoe eene verdieping, of zelfs de 
groote zaal, waarin acht andere kamers uit- 
komen, eene ruime wandelingdaarstelt; of hoe 
er gangen en slaapkamers boven zijn, die wij 
nooit gebruiken en zelden bezoeken, en waar 
wij schier geen weg weten'; of hoe het uitzicht 
aan elk der vier zijden van het gebouw geheel 
verschillend is; dit alles doet weinig af. Maar 
het uitzicht van de zaal is evenals een droom 
voor mi], Honderdmalen op een dag keer ik 
er, in mijne verbeelding, evenals ik in kalme 
wezenlijkheid heb gedaan, terug, en sta daar te 
star.en, terwijl de liefelijke geuren van den tuin 
naar mij opstijgen en ik droom van volkomen 
geluk. 

Daar ligt geheel Genua, in schoone wanorde, 
met vele kerken, abdijenenkloosters, waarvan 
de spitse torens naar den zonnigen hemel rei- 
ken; en onder mij, juist waar de daken een 
aanvang nemen, de borstwering van een een- 
zaam klooster, gevormd als een galerij, meteen 
ijzeren kruis aan het einde, in welke ik som- 
tijds, vroeg in den morgen, een kleine groep 
dicht gesluierde droefgeestige nonnen heen en 
weder heb zien gaan, en nu en dan stilstaande 
om den blik te werpen op de ontwakende 
wereld, waaraan zij geen deel hebben. De oude 
Monte Faccio, de schitterendste derbergen 
in goed weder, maar de korzeligste van alien, 
wanneer stormen naken, ligt hier aan uwe lin- 
kerzijde. Het fort binnen de muren (de goede 
koning bouwde het om de stad in bedwang te 
houden, en de huizen der Genueezen over hunne 
hoofden te doen instorten, indien zij ontevre- 
den mochten worden) bestrijkt de hoogte aan 
de rechterzijde. 

De ruime zee ligt er recht tegenover, en die 



kustlinie daar, bij den vuurtoren beginnende en 
als eene enkele vlek in het rozenkleurige ver- 
schiet wegdommelende, is de schoone kunstweg 
die naar Nizza leidt De tuin is hier onmid- 
dellijk bij, tusschen de daken en huizen ;hy is. 
rood van de rozen en wordt verfrischt door 
kleine fonteinen. De Aqua Sola, eene open- 
bare wandelplaats, waar de muziek der troe- 
pen op vroolijke wijzespeelt, ende wittesluiers 
bij hoopen worden gezien, en de Genueesche 
adel rond- en weder rondrijdt, in staatsie-klee- 
deren en rijtuigen, maar niet met volstrekte 
behoedzaamheid. Binnen eene steenworps lengte 
is, naar het blijkt, de plaats van het Dag-too- 
neel, zijnde het publiek met de aangezichten 
naar. ons toe gezeten. Maar vermits men het 
tooneel niet kan zien, levert het, zonder te 
weten wat het is, een gek gezicht op, het ge- 
laat der lieden zoo plotseling van ernst tot 
lachen te zien overgaan, en nog veel gekker 
is % aanhoudend in de avondschemering de 
uitbarstingen der toejuiching te hooren, onder 
welke de gordijn valt. En aangezien het Zon- 
dagavond is, spelen zij hun beste en aanlok- 
kendste stuk. En nu gaat de zon onder, in zulk 
een prachtigen tooi van rood en groen engou- 
den licht als door groepen noch penseel kan 
worden afgemaald; en onder het luiden der 
vesperklokken, valt het duister plotselijk en zon- 
der schemerlicht in. Dan beginnen er lichten 
in Genua en op den weg er buiten teflikke- 
ren ; en de terugkaatsende lantaren daar buiten 
aan de zee, voor een oogenblik den gevel en 
het portiek van dit paleis bestralende, verlicht 
het, als kwam plotseling de heldere maan van 
achter eene wolk te voorschijn; en dompelt. 
het dan in diepe duisternis. En dit is, zoover 
mij bekend, de eenige reden waarom de Genu- 
eezen dit paleis na het invallen der duisternis 
ontwijken en denken dat het er spookt. 

Mijn geest zal er in spoken, nog menigen 
aanstaanden nacht; maar niets erger, dat wil 
ik verzekeren. Dezelfde geest zal nu en dan 
wegdrijven, evenals ik op een bevalligen herfst- 
avond in het schitterend verschiet deed, ende 
ochtendlucht te Marseille inademde. 

De dikke kapper zat er nog in zijne muilen, 
buiten de deur van den winkel, maar de draaiende 
dames voor het venster hadden, metdeeigen- 
aardige omstandvastigheid van haar geslacht, 
opgehouden te draaien en kwijnden, stokstijf, 
met hare schoone aangezichten naar de don- 
kere hoeken van den winkel gekeerd, waar het 
voor de blikken harer bewonderaars onmogelijk 
was, door te dringen. 

De stoomboot was van Genua gekomen 
met eene kostelijke vaart van achttien uur, en 
wij zouden van Nizza teruggaan langs den 
C o r n i c e-weg, niet tevreden zijnde met de 
fraaie steden alleen van buiten gezien te heb- 
ben, die in schilderachtig witte groepen oprij- 



168 



TAFEREELEN UIT ITALIE. 



zen tusschen de olijfboschjes, en rotsen en 
heuvels, aan den oever der zee. De boot, die 
dezen avond ten acht uur, naar Nizza zou 
vertrekken, was zeer klein en zoodanig met 
goederen beladen, dat er byna geene ruimte 
was om er zich te bewegen ; ook was er niets 
te eten aan boord, behalve brood; noch te 
drinken, behalve koffie. Maar daar wij om acht 
uur in den ochtend, of daaromtrent, te Nizza 
moesten zijn, was dit van geen aanbelang. 
Toen wij nu begonnen flonkerende starrentoe 
te knikken, als eene onwillekeurige vergelding, 
dat zij ons toeknikten, begaven wij ons naar 
onze kooien, in eene opgepropte, kleine, koele 
kajuit, en sliepen gerust door tot den morgen. 

De boot eene zoo ellendige en sombere boot 
zijnde als ooit gebouwd is geworden, was het 
omstreeks 6en uur in den namiddag, toen wij 
de haven van Nizza binnenstoomden, waar wij 
weinig anders verwachtten dan een ontbijt. 

Maar we hadden wol geladen, en wol mag 
in het entrepot van Marseill e niet langer 
dan twaalf maanden achter elkander blijven 
liggen, zonder rechten te betalen. Het is de 
gewoonte, looze uitvoeren van onverkochte wol 
te doen, ten einde die wette ontduiken; alsde 
twaalf maanden bijna zijn afgeloopen ; voert men 
ze ergens heen, brengt ze rechtstreeks terug, 
en slaat ze voor bijna een jaar als nieuwe 
lading op. De wol welke wij medevoerden was 
oorspronkelijk van eene plaats in het Oosten. 
Op het oogenblik dat wij de haven binnen- 
kwamen, werd ze herkend als een oostersch 
product. Hit dien hoofde werden de vroolijke 
boot jes, vol feestdagvierende menschen, die van 
wal waren gestoken om ons te begroeten, door 
de autoriteiten gewaarschuwd weder terug te 
keeren; wij werden onder quarantaine gelegd, 
en er werd plechtig een groote vlag geheschen 
aan den mastpaal op de werf, ten einde het 
aan de geheele stad bekend te maken. 

Het was een zeer heete dag. Wij waren niet 
geschoren, niet gewasschen, ongekieed, hadden 
niets gegeten, en konden het schier niet dulden, 
dat wij zouden liggen te blakeren, in eene 
doodsche haven, met de stad op een eerbiedi- 
gen afstand in het gezicht, en allerlei mannen 
met knevels en driekanten hoeden over ons 
lot te zien rede twist en bij een verwijderd wacht- 
huts, met gebaren (wij keken door telescopen 
nauwkeurig naar hen), die ons ten minste eene 
achtdaagsche opsluiting verkondigden ; en dit, 
in weerwil van al hetgeen er in dien tusschen - 
tijd mocht gebeuren. Maar zelfs in die crisis 
behaalde de brave koerier eene zegepraal. Hij 
seinde iemand (ik zag niemand) die, hetzij op 
eene natuurlijke wijze in verband stond met 
het logement, of voor die gelegenheid alleen 
met het etablissement in betrekking was ge- 
steld. Die telegrafische seinen werden beant- 
woord, en binnen minder dan een half uur 



werd er een luiden kreet van uit het wachthuis 
gegeven. 

Men had den kapitein noodig. Iedereen hielp 
den kapitein in zijne boot. Iedereefrkreeg zijne 
goederen en zeide dat wij vertrekken zouden. 
De kapitein roeide weg en verdween achter 
een kleinen vooruitstekenden hoek van de ge- 
vangenis der galeislaven, en kwam zeer knorrig 
met iets terug. 1 De brave koerier hielp hem op 
dek en ontving het iets, als de rechtmatige 
eigenaar er van. Het was eene teenen mand, 
in een linnen laken gewikkeld; daarin waren 
twee groote flesschen wijn, een gebraden vogel, 
wat zoutevisch met fijngehakt knoflook, een 
groot lang brood, een dozijntje perziken, en 
eenige andere kleinigheden. Toen wij ons eigen 
ontbijt uitgekozen hadden, verzocht de brave 
koerier eenige uitverkorenen otn deze verver- 
schingen met hem te deelen, en verzekerde 
hun dat zij zich niet kieschheidshalve behoef- 
den te onthouden, daar hij eene tweede mand 
zou bestellen voor hunne rekening. Hetgeen 
hij ook deed — niemand wist hoe — en toen 
naderhand de kapitein weder geroepen werd, 
keerde hij weer genielijk terug met een ander 
iets, waarover mijn populaire bediende het be- 
stuur nam, en voorsneed met een knipmes, zijn 
eigen lijfelijk eigendom, iets kleiner dan een 
Romeinsch zwaard., 

Allen aan boord werden vroolijk door dezen 
onverwachten toevoer : maar niemand meer dan 
een klein spraakzaam Franschman, die binnen 
vijf minuten dronken werd, en eene forsche 
Kapucijnermonnik, die iedereen bijzonder be- 
viel, en, zooals ik inderdaad geloof, £en der 
beste monniken van de wereld was. 

Hij had een vrij en open gelaat, en een 
kastanjebruinen, krullenden baard en was een 
bijzonder schoon man, omstreeks vijftig jaren 
oud. 

Vroeg in den ochtend was hij bij ons geko- 
men, en vraagde, of wij er zeker van waren, 
tegen elf uur te Nizza te wezen; zeggende, 
dat het hem van bijzonder belang was, dit te 
weten; want, bereikten wij die plaats tegen 
dien tijd, dan moest hij de mis lezen en vas- 
ten, tot hij den gewijden ouwel hadgebruikt: 
waarom hij, als er geene kans was tegen dien 
tijd daar te zijn, onmiddellijk wilde gaan ont- 
bijten. Hij deelde dit mede, in de meening, 
dat de brave koerier de kapitein was; en inder- 
daad had deze meer het voorkomen er van 
dan iemand anders aan boord. Toen hy de 
zekerheid had gekregen, dat wij op een be- 
hoorlijken tijd zouden aankomen,' vastte hij en 
sprak al vastende met iedereen, en in de be- 
koorlijkste goede luim ; en de kwinkslagen ten 
koste van monniken beantwoordende met andere 
kwinkslagen, ten koste van leeken, en zeggende, 
dat hij, ofschoon een monnik, aannam, de twee 
sterkste personen aan boord, een na den ander, 



GENUA EN HARE OMSTREKEN. 



169 



met zyne tanden op te nemen en ze het dek 
rond te dragen. Niemand stelde hem echter in 
de ,gelegenheid er toe, maar ik durf zeggen, 
dat hij het had kunnen doen; want het was 
een man van eene wakkere en edele gedaante, 
zelfs in de kleederdracht der Kapucijnen, die 
de slechtste en lompste is, welke men zou kun- 
nen bedenken. 

Dit alles deed een machtig genoegen aan 
den spraakzamen Franschman, die den mon- 
nik gaandeweg meer gunst toedroeg, en mede- 
doogen met hem scheen te hebben, als met 
iemand die door geboorte Franschman had 
kunnen wezen, indien een ongelukkig lot dit 
niet anders had gewild. Ofschoon deze begun- 
stiging van een aard was als die, welke eene 
muis aan een leeuw zou kunnen bewijzen, had 
hij nochtans een ^oogen dunk er van, dat 
hij vrijwillig tot hem afdaalde, en in den ijver 
van dat gevoel ging hij nu en dan op de 
teenen staan om den monnik op den rug te 
kloppen. 

Toen de manden aankwamen, en het voor 
de mis te laat was geworden, ging de monnik 
dapper aan den slag; hij at verbazend veel 
van het brood en koud vleesch, en dronk voile 
teugen wijn; rookte sigaren, snoof, hield aan 
alle zijden een onafgebroken gesprek'gaande, 
en liep nu en dan naar het boord der boot, 
praaide iemand op den wal, en riep erhetbe- 
richt heen, dat wij op eene of andere wijze 
van de quarantaine ontslagen moesten worden, 
aangezien hij in den namiddag deel moest nemen 
aan eene groote godsdienstige processie. Daarna 
kwam hij dan terug, hartelijk lachende en vol 
vroolijke hum; terwijl de Franschman zijn klein 
aangezicht in duizend plooien trok, en er van 
sprak, hoe kluchtig hij het vond, en wat een 
knappen vent die monnik was. Eindelijk werd 
de Franschman, door de hittederzon buiten 
en die van den wijn in hem, vakerig, zoodat 
hij, in den bloeitijd van zijn beschermheerschap 
over den reusachtige monnik, tusschen de wol 
ging liggen en begon te snorken. 

Het was vier uur voor wij ontslagen werden; 
en de morsige, wollige en met snuif bemorste 
Franschman sliep nog toen de monnik aan land 
ging. Zoodra wij in vrijheid waren gesteld, lie- 
pen wij alien heen om ons te wasschen en te 
kleeden, opdat wij bij de processie fatsoenlijk 
voor den dag konden komen. Ik zagofhoorde 
niets meer van den Franschman, tot wij ons 
eene plaats hadden gekozen in de hoofdstraat, 
om die processie te zien voorbijtrekken, — toen 
hij zich op een voorplein drong, dat met zorg 
vernieuwd was, zijn rokje terugsloeg, om een 
fluweelen vest met breede strepen en vol bezet 
met sterren,^te laten zien, en zich en zijn rot- 
ting in dier voege schikte, dat hij den monnik, 
als die voorbijkwam, volstrekt in de oogen 
moest vallen en van stuk brengen. 



De processie duurde zeer lang, en bevatte 
eene ontelbare menigte volks, in kleine groepen 
verdeeld, waarvan elke door den neus en voor 
zich zelve, zonder eenig verband met eenige 
andere zong en een zeer akelig accoord vormde. 
Er waren engelen, kruisen, H. Maagden, welke 
gedragen werden op vlakke planken, omringd 
door Cupido's, kronen, heiligen, misboeken, 
infanterie, waskaarsen, monniken, nonnen, relie- 
ken, kerkelijke dignitarissen met groene hoeden, 
onder karmozijnkleurige zonneschermen, en hier 
en daar een soort van gewijde straatlamp, aan 
een paal opgeheschen. Wij zagen reikhalzend 
uit naar de Kapucijnen, en nu zagmenhunne 
bruine kleeding en touwen gordels bij elkander 
aankomen. 

Ik sloeg het Franschmannetje gade, hoe hij 
schaterde van het lachen door het denkbeeld, 
dat de monnik, als die hem met zijn vest met 
breede strepen zag, bij zich zelven zou uitroe- 
pen: „Is dat mijn beschermer. Die aanzienlijke 
man!' 1 en dan geheel van zijn stuk zou gera- 
ken. 0! nooit was de Franschman zoo teleur- 
gesteld geworden. Toen onze vriend de Kapu- 
cijn aankwam, met kruiselings over elkander 
gelegde armen, zag hij het Franschmannetje 
strak in het aangezicht, met eene goedaardige, 
heldere en ernstige afgetrokkenheid, die niet 
beschreven kan worden. Er was niet het minste 
spoor van herkenning of vroolijkheid op zijn 
gelaat zichtbaar; niet de minste herinnering 
van brood en vleesch, wijn, snuif of sigaren. 
„C'est lui-mSme" (dat is hij zelf) hoorde 
rk het Franschmannetje met eenigen twijfel 
zeggen. ja, hij zelf was het. Het was niet 
zijn broeder of neef die op hem geleek, hij 
zelf was het. Hij trad voort met groote 
staatsie, daar hij een van de opperhoofden 
der orde was, en trok een deel der bewon- 
dering tot zich. Er was nooit iets volmaakters 
in zijne soort, dan de bespiegelende wijze, 
waarmede hij zijn zachtaardig starenden blik 
op ons, zijne vroegere reisgenooten, deed 
rusten; als had hij ons nooit in zijn leven 
gezien en als zag hij ons ook toen niet. De 
Franschman, die zich geheel vernederd gevoelde, 
nam eindelijk den hoed af, maar toch ging 
de monnik voorbij, met dezelfde onverstoor- 
bare bedaardheid ; en het vest met breede 
strepen, dat in de menigte wegzonk, werd niet 
meer gezien. 

De processie trok op onder het afvuren van 
handgeweer, dat al de ramen der stad deed 
schudden. Den volgenden namiddag vertrokken 
wij naar Genua, langs den beroemden Cor- 
nice weg. 

De half-Fransch en half-Italiaansche Vettu- 
rino, die aangenomen had, ons met zijn rate- 
lend rijtuig met twee paarden in drie dagen 
daarheen te brengen, was een zorgelooze knaap 
van een goed voorkomen, wiens luchthartig- 



170 



TAFEREELEN UIT ITALIE. 



heid en zanglust geene grenzen kenden, zoo- 
lang wij zachtkens voortgingen. Zoolang dit 
het geval was, had hij een woord en een glim- 
lach, en een klap met zijne zweep, voor al de 
boerenmeiden, en stukken en brokken van de 
Somnambula x ) voor de echo over. Zoolang 
dit het geval was, trok hij rinkelend door elk 
dorpje, met bellen aan zijne paarden en ringen 
in zijne ooren: als een waar toonbeeld van 
galanterie en vroolljkheid. Maar het was iets 
zeer karakteristieks, hem te zien bij den min- 
sten tegenspoed, toen wij op onzen tocht aan 
eene nauwe plaats kwamen, waar een wagen 
gebrokeii was en den weg versperde. Hij 
wroette dadelijk met de handen in zijne haren ; 
als waren al de schrikkelijke rampspoeden des 
levens plotseling op zijn ongelukkig hoofd neer- 
gekomen. Hij vloekte in het Fransch, bad in 
het Italiaanscb, liep op enneer enstampvoette 
in eene vlaag van wanhoop. Rondom den ge~ 
broken wagen stonden onderscheiden karrelie- 
den en muilezeldrijvers ; en eindelijk deed een 
man ; van een zonderlingen aard, den voorslag, 
eene algemeene en gezamenlijkepogirjgte doen 
om de zaken weer in orde te brengen enruim- 
baan te maken — een denkbeeld dat, naar 
mijn gevoelen nooit zou zijn opgekomen bij 
onzen vriend, al waren wij ertot op dit oogen- 
blik gebleven. Het werd met weinig arbeid 
bewerkstelligd ; maar bij elke rust in de kar- 
wei draaiden zijne handen zich in het naar, 
als ware er geen straal van hoop om zijne 
ellende te verlichten. Zoodra zat hij nochtans 
niet weer op den bok, en reed klappend en 
vroolijk den heuvel af, of hi] keerde terug tot 
de Somnambula en de boerendeernen, als 
stond het niet in de macht des tegenspoeds 
hem neer te drukken. 

Yeel van het romantische der schoone ste- 
den en dorpen op dezen heerlijken weg gaat 
verloren wanneer men ze binnentrekt; want 
velen zijn zeer ellendig. De straten zijn nauw, 
donker en morsig, de bewoners mager en sme- 
rig, en de tanige oude vrouwen met hare 
grijze haren, op de kruin in een wrong ge- 
draaid, als een kussen om er lasten op te 
dragen, zijn zoo innig leelijk, zoowel langs de 
rivier in Genua, dat ze, als ze daar zoo 
in de donkere deuren rondzwerven met hunne 
spinnewielen, of aan de hoeken kakelen, gelij- 
ken naar eene bevolking van tooverheksen — 
behalve dat men er zich geenszins bezems of 
eenig ander werktuig voor zindelijkheid bij 
moet verbeelden. Ook dienen de jonge var- 
kenshuiden, welke algemeen gebruikt worden 
om er wijn in te be waren, en in alle rich- 
tingen in de zon hangen te drogen, geenszins tot 
sieraad; aangezien zij altoos den vorm van 



1) Eono opera van Bellini. 



opgeblazen varkens behouden van welke men 
den kop en de pooten heeft afgesneden, en 
die aan den staart hangen en heen en weer 
slingeren. 

Die steden echter, zooals zy zich bij het 
naderen vertoonen, met hare talrijke daken en 
torens, tusschen boomengenesteld, tegen steile 
berghellingen, of gebouwd aan den zoom van 
trotsche haaien, zijn bekoorlijk. De plantengroei 
is overal weelderig en schoon, en palmboomen 
schenken het nieuwe tafereel een nieuwaan- 
zien. In eene stad, San Eemo — eene zeer 
ongewone plaats, gebouwd op sombere, wijde 
bogen, zoodat men de geheele stad onderdoor 
zou kunnen zwerven — zijn lieve tuinen, op 
terrassen; in andere steden hoort men het 
dreunen van scheepstimmermanshamers, bij het 
bouwen van kleine schepen aan het strand. 
In sommige der ruime baaien zouden de vlo- 
ten van geheel Euro pa voor anker kunnen 
gaan. In elk geval vertoont iedere groep van 
huizen, op een afstand gezien, eene betoove- 
rende mengeling van schilderachtige en grillige 
vormen. 

De weg zelf, thans verre gelegen boven de 
glinsterende zee, die tegen den voet van den 
afgrond klotst, buigt nu eens inwaarts, om den 
zoom eener baai te volgen, en steekt dan eens Ljr 
de steenachtige bedding van een bergstrooml^ 
over. Hij daalt nu eens af naar de baai, of 
klimt dan weer op tusschen gespleten rotsen 
van velerlei vorm en kleur: nu eens gescha- 
keerd door een eenzamen, vervallen toren, een 
van de linie van torens, in ouden tijd gebouwd 
om de kust te beschermen tegen de invallen 
van Barbarijsche zeeroovers, en levert elk 
oogenblik nieuwe schoonheden op. Als men de 
treffende natuurtooneelen er van voorbij is en 
hij zich uitstrekt over eene lange lijn der voor- 
stad, op het vlakke strand gelegen, tot aan 
Genua, dan vormen de flikkeringen dier edele 
stad en hare haven een nieuwe bron van be- 
langstelling, die vernieuwd wordt door elk 
hoog opstrjgend, zwaar gebouwd, half bewoond, 
oud huis, buiten de stadsmuren, en degrootste 
hoogte bereikt als men aan de stadspoort is 
gekomen, en geheel Genua, met zijne schoone 
haven en naburige heuvels, zich plotseling en 
trotsch voor oogen stelt. 



NAAR PARMA, MODENA EN 
BOLOGNA. 

Ik trok op den 6den November van Genua 
weg, met het voornemen een goed aantal plaat- 
sen (en daaronder ook E n g e 1 a n d) te bezoe- 
ken ; het allereerst zou ik echter naar P i a- 
c e n z a gaan ; naar welke stad ik in de C o u p e 



NAAR PARMA, MODENA EN BOLOGNA. 



171 



van eene machine, eenigermategelijk aan eene 
reizende karavaan, heentrok, in gezelschap van 
den braven koerier en eene dame met een 
grooten hond, die alle nachten, by tusschen- 
poozen, op eene nare wijze huilde. Het was 
zeer vochtig en zeer koud; zeer donker en 
zeer akelig; wij reisden met een snelheidvan 
slechts vier mijlen per uur en hielden nergens 
stil om ververschingen te gebruiken. Den vol- 
genden ochtend ten tien uur wisselden wij te 
Alessandria van rijtuig, waar wij in eene 
andere koets werden gepakt (welker lichaam, 
door den magerste, smal had kunnen genoemd 
worden), in gezelschap van een oud priester 
en een jong Jezui'et, die hem verzelde, — zijne 
getijde- en andere boeken droeg — en die, 
door zijne pogingen om binnen de koets te 
komen, eene gaping van een pink breedte had 
daargesteld tusschen zijne zwartekous en zijne 
zwarte kniebroek,hetwelk herinnerde aan een van 
Hamlet in Ophelia's vertrek — behalve dat die 
aan-beiden beenen zichtbaar was, — een advo- 
cap uit eene provinciestad en een heer met 
een rooden neus, die een buitengewonen glans 
bezat, welken ik nimmer te voren bij een men- 
schelijk wezen had opgemerkt. Op deze wijze 
reisden wij voort, tot des namiddags vier uur — 
daar de wegen nog altijd slecht waren te berij- 
den en de koets zeer langzaam voortging. Om 
er de kroon op te zetten, werd de oude pries- 
ter geplaagd met kramp in zijne beenen, zoo- 
dat hij genoodzaakt was, bijna elke tien minu- 
ten een verschrikkelijken gil te geven en door 
de vereenigde pogingen van het gezelschap er 
uit geheschen moest worden, terwijl de koets 
gedurig met groote deftigheid ten zijnen be- 
hoeve ophield. Deze ongesteldheid en de 
wegen waren voor het grootste gedeelte de 
onderwerpen van het gesprek. Daar ik in den 
namiddag bemerkte, dat de C o u p e twee men- 
schen had uitgezet en slechts een passagier 
binnenin had — een gedrochtelijk leelijke Tos- 
kanees, met een grooten purperen knevel, 
waarvan niemand de einden kon zien, als hij 
den hoed'ophad — maakte ik gebruik van die 
betere gelegenheid'en reisde voort met dezen 
heer (welke zeer onderhoudend en opgeruimd 
was), tot omtrent elf uur J s avonds, toen de 
voerman berichtte, dat er aan geen verder 
trekken kon worden gedacht, en wij dien- 
volgens stilhielden bij eene plaats, S t r a d e 1 1 a 
genaamd. 

Het logement bestond uit eene reeks van 
vreemdsoortige galerijen, die eene binnenplaats 
omgaven, waar onze koets, en een paar wagens, 
en eene partij gevogelte en brandhout, holder 
de bolder opgehoopt waren, zoodat ge niet 
hadt kunnen weten of er op zweren, wat een 
vogel en wat eene kar was. Wij volgden er 
een slaperigen man met eene brandende fakkel 
in een groote koude kamer, waar zich twee 



schrikkelijk breede bedden bevonden, die ge- 
spreid waren op iets, dat het voorkomen had 
van twee verbazend breede planken eettafels 
te zijn; eene andere planken tafel van gelijke 
afmetingen in het midden van den naakten 
vloer; vier ramen en twee stoelen. Men zeide 
mij, dat het mijne kamer was; enik wandelde 
er omtrent een half uur op en neer, terwijl 
ik staarde naar den Toskanees, den ouden 
priester, den jongen priester en den advocaat 
(de roodneus woonde in de stad en was naar 
huis gegaan), die op de bedden zaten en weder- 
keerig naar mij staarden. 

Het uitgemaakt drQevig-gekke van dien stand 
van zaken wordt afgebroken door het bericht 
van den braven koerier (die middelerwijl kok 
is geweest), dat het avondmaal gereed is; en 
wij gaan alien naar de kamer van den pries- 
ter (die naast aan gelegen en een tegenhanger 
is van de mijne). Het eerste gerecht is eene 
kool met een groote hoeveelheid rijst in eene 
terrine-vol water gekookt, en met kaas gekruid. 
Dit is zoo heet en wij zijn zoo koud, dat het 
zeer aangenaam smaakt. Het tweede gerecht 
bestaat uit eenige stukjes varkensvleesch met 
nieren van speenvarkens gebraden. Het derde 
bestaat uit twee roode vogels. Het vierde uit 
twee kleine, roode kalkoenen. Het vijfde is 
een sterk gerecht van knoflook en truffels, en 
ik weet niet wat al nog; en dit besloot den 
maaltijd. 

Alvorens ik in mijne eigen kamer kangaan 
zitten, en nagaan, dat zij onder de vochtigste 
behoort, gaat de deur open en de brave koe- 
rier komt binnenzeilen te midden van zulk 
eene hoeveelheid brandhout, dat hij er uitziet 
als een geheel bosch dat eene winterwandeling 
gaat doen. Hij ontsteekt dien hoop in een oog- 
wenk en brengt eene groote kruik met heeten 
brandewijn en water; want zijne eigen flesch 
wisselt af met de jaargetijden en bevat thans 
niets dan den zuiversten brandewijn. Na deze 
verrichting begeeft hij zich ter ruste; en ik 
hoor hem nog een uur naderhand, en zelfs 
nog tot ik inslaap, hoe hij kwinkslagen maakt 
in een ander buitengebouw, waar hij (waar- 
schijnlijj^ goed ingezeept) aan het sigaren roo- 
ken is met een aantal vertrouwde vrienden, 
Hij is nooit te voren hier in huis geweest; 
maar hij kent overal iedereen, zoodra hij ergens 
vijf minuten is geweest, en is er zeker van, in 
hetzelfde tijdsverloop, al de personen van het 
huis op het innigste aan zich verknocht te 
hebben. 

Dit gebeurt te middernacht. Den volgenden 
ochtend te vier uur is hij reeds weder op, 
frisscher dan eene pas ontloken roos. Hij stookt 
vlammende vuren, zonder de minste vergunning 
van den waard, en levert ons kroezen kokende 
koffie, als niemand zich iets anders^dan koud 
water kan verschaffen; en loopt de donkere 



172 



TAFEKEELEN UIT ITALIE. 



straten rond, en schreeuwt om versche melk, 
of wellicht iemand, die eene koe bezit, uit zijn 
bed stapt, om hem er van te voorzien. Terwijl 
we op de paarden wachten, doe ik een uit- 
stapje in de stad. Zij schijnt e6n enkel plein 
te vormen, en daarbij een koude vochtige 
wind die af wisselend in en uit de bogen waait ; 
en, om zoo te zeggen, een soort van patroon 
vormt. Maar het is stikdonker en het stortre- 
gent, en ik zou haar morgen niet herkennen 
indien ik daar teruggevoerd werd om het te 
beproeven. Dat de hemel verhoede! 

De paarden zijn er binnen omtrent een uur. 
In den tusschentijd vloekt de voerman, en slaat 
nu eens christelijke en dan weer heidensche 
vloeken uit. Is het somtijds een lange, samen- 
gestelde vloek, dan begint hij met het Christen- 
dom en daalt tot in het heidendom neer. Er 
worden verschillende boden afgezonden; niet 
zoozeer om de paarden, als wel om elkander 
op te zoeken; want de eerst gezondene komt 
maar niet terug, en de rest doet als hij. Ein- 
delijk komen de paarden aan, door al de boden 
omringd, die ze deels schoppen, deels voort- 
trekken, terwijl alien ze een vloed van seheld- 
woorden toevoegen. Daarop nemen de oude 
priester, de jonge priester, de advocaat, de 
Toskanees en wij alien onze plaatsen; en er 
wordt uit de deuren van schuurtjes op verschil- 
lende plaatsen van het binnenplein door slaperi- 
ge stemmen uitgeroepen : „ A d d i o corriere 
mio! Buon' viaggio, corriere!" (Vaarwel, 
lieve koerier! Goede reis, koerier!) Er worden 
groeten gewisseld met den koerier, die ze, met 
een gelaat tot 66n monsterachtig, lachend ge- 
grijns vertrokken, dp dezelfde wijze beant- 
woordt, terwijl wij door het slijk weghotsen. 

Te Pi ace nz a, op vier of vijf urenafstand 
van de herberg te S t r a d al 1 a, ging ons klein 
gezelschap voor de deur van het logement uit- 
een, terwijl van alle zijden verschillende betui- 
gingen van vriendschappelijke gevoelens werden 
gedaan. De oude priester kreeg alweer de kramp, 
voor hij ter helft van de straat wasgekomen; 
en de jonge priester legde het pakje boeken 
op een deurdrempel, terwijl hij plichtmatig de 
beenen van den ouden heer wreef. De client 
van den advocaat wachtte hem at" aan de poort 
van den hof, en kuste hem op elken wang met 
zulk een klappenden smak, dat ik vrees, of 
dat zijne zaak zeer slecht staat, of dat hij eene 
slecht gespekte beurs heeft. De Toskanees ging 
slenterend heen, met eene sigaar in den mond 
en hield zijn hoed in de hand, om de einden 
zijner uit elkander geraakte knevels des te beter 
te kunnen opdraaien. En terwijl de brave koe- 
rier en ik heendwaalden om de plaats te be- 
zien, begon hij dadelijk mij te onderhouden 
met de bijzondere geschiedenis en de huiselijke 
zaken van het geheele gezelschap. 

Piacenza is eene vervallen oude stad en 



ziet er somber uit. De plaats is verlaten, een- 
zaam en met gras begroeid, en hare wallen 
liggen in puinhoopen, met half gevulde loop- 
graven, die eene smerige weide opleveren voor 
de magere koeien welke daar rondloopen, en 
straten met sombere, onvriendelijke huizen die 
pruilen tegen de andere huizen aan de overzijde, 
De slaperigste en meest havelooze soldaten 
wandelen er rond, onder de dubbele bezoeking 
van luiheid en armoede, op onhebbelijka wijze 
hunne slecht gemaakte uniformen kreukelende : 
de morsigste kinderen spelen met hun impromptu 
speelgoed (speenvarkens en slijk) in de smalste 
goten ; de magerste van alle honden loopen de 
naaste deuren in en uit, en zoeken er eeuwig 
eenig voedsel, dat zij er volstrekt niet schijnen 
te vinden. Een geheimzinnig en statig paleis 
dat bewaakt wordt door twee kolossale stand- 
beelden (tweelings-genien der stad), staat met 
deftigheid in het midden der doodsche stad ; en 
de koning met de marmeren beenen, die ten 
tijde der Duizend-en-e£n-nacht bloeide, had 
daarbinnen vergenoegd kunnen leven, en in 
zijne bovenhelft van vleesch en bloed nooit de 
zielskracht hebben, om behoefte te gevoelen er 
buiten te komen. 

Welk eene vreemde, treurig verrukkelijke 
drutlpartij is het niet, rond te dwalen in die 
plaatsen, welke gaan slapen en zich in de zon 
koesteren! Elke van deze schijntop harebeurt 
de voornaamste te zijn onder al de beschim- 
melde, nare steden in de wijde wereld. Opdit 
heuveltje gezeten, waar vroeger een bastion be- 
stond, en ten tijde toen de oude Romeinen 
zich hier hadden nedergezet eene luidruchtige 
vesting was, begon ik te vermoeden, dat ik tot 
nu toe nooit had geweten, wat het wilde 
zeggen, vadsig te zijn. In juist zulk een staat 
moet voorzeker het mormeldier verkeeren, voor 
het zich terugtrekt in zijne woning; of de 
schildpad voor ze zich begraaft. Ik gevoel 
dat ik roestig word; dat elke poging tot den- 
ken verzeld zou zijn van eenknarsendgeluid; 
dat er nergens iets is te doen, of iets ge- 
daan behoeft te worden; dat daar, in geen 
opzicht, menschelijke vooruitgang, beweging, 
streven of bevordering meer is, dat het ge- 
heele ontwerp hier, eeuwen geleden, is blijven 
steken, en ter rfiste gelegd tot den dag des 
oordeels. w 

Neen ! dat niet, zoolang de brave koerier zal 
leven. Zie hem eens, hoe hij al rinkelend P i a- 
c e n z a verlaat, en langs den weg waggelt in 
de hoogste postsjees welke men ooit heeft ge- 
zien, zoodat hij uit het voorste raam ziet, als 
keek hij over een tuinmuur, terwijl de postiljon, 
waarin al de haveloosheid van geheel 1 1 a 1 i e 
schynt samengeperst, een oogenblik met zijn 
levendig gesprek ophoudt, om zijn hoed aan 
te raken voor een stompneuzig beeldje der H. 
Maagd, schier niet min haveloos er uitziende 



NAAR PARMA, MODENA EN BOLOGNA. 



173 



dan hij, hetwelk, in eene poppenkasta^ige 
nis van pleister, buiten de stad staat. 

In Genua en de omstreken wordt het wijn- 
gaardloof geleid langs latwerk, dat door lompe, 
vierkante palen wordt gedragen, hetwelk op 
zich zelf alles behalve schilderachtig is. Maar 
hier slingeren zij het om boomen en laten het 
langs de heggen voortspruiten. De wijngaarden 
zijn vol boomen, welke met dat doel regelma- 
tig zijn geplant en ieder een eigen wijngaard- 
stok hebben, die er omheen slingert en erzich 
om ophoopt. Hunne bladeren vertoonen nu het 
schitterendste goud, en het gloeiendste . rood, 
en nooit was er iets zoo, betooverend, bevallig 
en zoo vol schoonheid. Mijlen ver slingert de 
weg door die verrukkelijke vormen enkleuren. 
De wilde festoenen; de smaakvolle kransen en 
kronen en guirlandes van alien vorm; de too- 
verachtige netten over groote boomen geslagen, 
en die ze (als uit kortswijl) tot gevangenen 
maken; de hoopjes en verhevenheden van afge- 
vallen bladen, die in alle vormen op den groiid 
liggen; hoe rijk en schoon is dit alles niet ! En 
elk oogenblik ontmoet men eene lange, lange 
rij boomen, welke alle door slingers met elkan- 
der verbonden zijn, als hielden zij elkander 
vast en kwamen dansend het veld op ! 

Parma heeft, voor eene Jtaliaansche stad, 
vroolijke, woelige straten, en is bijgevolg niet 
zoo karakteristiek als vele andere, min aan- 
merkelijke plaatsen. Hiervan moeten in alle ge- 
vallen worden uitgezonderd de Piazza (het 
plein) waar de hoofdkerk, het doophuis en de 
Campanile (de klokketoren) — oude gebou- 
wen, van eene somber bruine kleur, versierd 
met ontelbare groteske gedrochten en droome- 
rig ziende schepsels, in marmer en rooden steen 
gehouwen — in edele en luisterrijke rust opeen- 
gehoopt zijn. Hunne zwijgende aanwezigheid 
werd mi] eerst aangeduid, toen ikzebemerkte 
door het klapwieken eener groote menigtevogels, 
die de scheuren in de steenen en kleine holen 
in de bouwversiersels, waar zij hun nest had- 
den, in- en uitvlogen. Zij waren bezig met uit 
de koude schaduw van tempels, door men- 
schenhanden gemaakt, op te stijgen naar den 
zonnigen hemel. Zoo deden niet zij, die daar 
binnen baden en naar denzelfden vakerigen 
zang luisterden, of voor dezelfde soort van 
beelden en waskaarsen knielden, of met neer- 
gebogen hoofd, in de eigen donkere biecht- 
stoelen fluisterden, welke ik in G e n u a en 
overal elders had ontmoet. 

De vervallen en verminkte schilderstukken, 
waarmede deze kerk bedekt is, oefenen, naar 
raij dunkt, een merkbaar treurigen en onder- 
drukkenden invloed uit. Het is een ellendig 
schouwspel, wanneer men verheven kunstwer- 
ken — eenigermate de ziel der schilders — 
ziet verwelken en vergaan als menschelijke ge- 
daanten. Deze hoofdkerk riekt naar de rot- 



tende fresco's, in den koepel door Correggio 
geschilderd. De hemel weet hoe schoon zij eens 
mogen geweest zijn. Kenners worden er nog 
door verrukt ; maar zulk een doolhof van armen 
en beenen, zulke hoopen van geknotte lede- 
maten, in elkander ver ward, gedraaid en ge- 
strengeld, zou geen krankzinnig geworden 
chirurgijn zich in zijne wildste ylhoofdigheid 
kunnen verbeelden. 

Er bestaat hier eene zeer beiangwekkende 
onderaardsche kerk, weaker dak gedragen wordt 
door marmeren zuilen, achter ieder van welke 
ten minste 66n bedelaar in hinderlaag schijnt 
te liggen ; ik zwijg er van, wat de graftombes 
en afgezonderde altaren verbergen. Uit elke van 
deze schuilhoeken kwam zulk eene groote 
menigte spookachtige mannen en vrouwen — 
die tot gel eiders verstrekten van andere mannen 
en vrouwen met verdraaideledematen, klappe- 
rende kaken, of gebaren van een verlamde, of 
koppen van simpelen, of eenig ander treurig 
gebrek — naar voren strompelen om te bede- 
len, dat, indien de vernielde fresco's daar 
boven in de hoofdkerk plotseling bezield ge- 
worden en naar beneden in de kerk getrokken 
waren, er geen grootere verwarring veroorzaakt, 
of geen akeliger vertooning van armen en bee- 
nen gemaakt had kunnen worden. 

Daar is ook het gedenkteeken van Petrarcha 
en het doophuis met zijne schoone bogen en 
reusachtige doopvont, en eene galerij die eenige 
zeer opmerkenswaardige schilderijen bevat, van 
welke er eenige weinige werden gekopieerd 
door kunstenaars met behaarde aangezichten, 
en fluweelen mutsen, die meer van, dan op 
het hoofd zaten. Men heeft er ook het paleis 
van Farnese en daarin een van de akeligste 
tafereelen van verval, dat ooit gezien is, — een 
groote, oude, sombere schouwburg, die in puin- 
hoopen valt. 

Het is een groot houten gebouw van hoef- 
ijzer-vorm. De onderste zitplaatsen zijn gerang- 
schikt naar de Romeinsche wijze, maar boven 
deze heeft men groote, lompe vertrekken — 
daarvan hebben zij meer dan van loges — 
waar de edellieden in hun trotsche staatsie, 
afgezonderd zaten. Met zulk eene verwoesting 
als dit tooneel heeft ondergaan, en welke in 
den geest des bezoefers verhoogd wordt door 
de vroolijke str&kking en het doel er van, 
kunnenzichslechtswormengemeenzaammaken. 
Er zijn nu honderd tien jaren verloopen sedert 
daar eenig stuk is vertoond. De hemel schijnt 
door de scheuren der zoldering; de loges, die 
neer vail en en waaraan het verder f knaagt, worden 
slechts door ratten bewoond; vochtigheid en 
schimmel besmetten de verwelkte kleuren, en 
vormenspookachtigelandkaartenopdepaneelen; 
smerige lappen hangen slingerend af van plaatsen , 
waar vroeger vroolijke festoenen aan het Pros- 
cenium (voorste gedeelte van het tooneel) wa- 



174 



TAFEREELEN UIT ITALIE. 



ren. Het tooneel is zoo verrot, dat er eene smalle 
houten galerij dwars overheen is gelegd, daar 
anders de vloer onder den voet zou wegzinken 
en den bezoeker in de donkere diepte er onder 
zou begraven. Verwoesting en verval maken 
hier op al de zinnen iridruk. 

De lucht heeft een rottenden reuk en een 
aardachtigen smaak, en eenigerhande los ge- 
luid, dat er met een of ander verloren zonne- 
straal binnensluipt, is onduidelijk en dof ; en 
de wormen, de maden en de ratten hebben de 
oppervlakte van het hout geheel en al ver- 
anderd, evenals een zachte hand door den 
Ujd gerimpeld en ruw wordt. Als er ooit 
geesten comedie spelen, dan zullen zij het op 
dit spookachtig tooneel doen. 

Onder het overheerlijkste weder kwamen wij 
te M o d e n a, waar de duisternis der sombere 
zuilengangen boven de voetpaden, die de hoofd- 
straat aan beide zijden bezoomen, verfrisschend 
en aangenaam werd gem&akt door den schitte- 
renden hemel, die heerlijk blauw was. Ik ging, 
uit al het schitterende van den dag, in eene 
duistere hoofdkerk, waar de hoogmis werdge- 
lezen,. dunne waskaarsen brandden, en men- 
schen geknield lagen voor alle soorten van 
heiligen-kastjes, en dienstdoende priesters den 
gewonen zang op den gewonen, diepen, zwaar- 
moedigen, gerekten toon afdreunden. 

Terwijl ik zoo bij mij zelven er over nadacht, 
hoe vreemd het was,, in elke onbeweeglijk stil- 
staande stad mijn eigen hart te voelenkloppen 
met denzelfden eentonigen polsslag, als het 
middelpunt van hetzelfde verdoofde en luste- 
looze stelsel, trad ik eene andere deur uit, 
waar mij plotseling een doodschrik op het lijf 
werd gejaagd, door het steken van de schette- 
rendste trompet, welke er ooit heeft geklonken. 
Dadelijk daarop kwam er met groot gedruisch 
een troep Parijsche paardryders aandraven, die 
zich in orde stelden langs de muren van de 
kerk, en met de hoeven hunner paarden de 
griffioenen, leeuwen, tijgers en andere steenen 
en marmeren monsters beschimpten, welke het 
uitwendige van het gebouw versieren. Het eerst 
kwam er een statig edelman, met een goede 
portie haar en zonder, hoed, eene reusachtige 
banier dragende, waarop te lezen was: „Heden- 
avond! Mazeppa!" Toen kwam er een Mexi- 
kaansch hoofdman, die, als een Hercules, eene 
groote peervormige knots op den schouder 
droeg. Toen volgden er zesof acht Romeinsche 
karren, elke met een schoone dame, in een 
uiterst kort rokje en met onnatuurlijk stijve, 
roode beenen. Deze dames wierpen stralende 
blikken op de menigte, in welke echter eene 
heimelijke uitdrukking was van ongerustheid 
en angst, waarvan ik me geene reden kon 
geven, tot ik in de opene achterzijde van de 
karren kon zien, en bemerkte, met welk eene 
verbazende moeite de roode beenen den lood- 



rechten stand bewaarden op het oneffen pla- 
veisel der stad: waardoor ik een geheel nieuw 
denkbeeld kreeg van de oude Romeinen en 
Britten. De optocht werd besloten door zoo 
wat een dozljn ontembare krijgslieden van ver- 
schillende nation, die twee aan twee reden, en 
vol trotschheid neerzagen op de tarn me be- 
volking van Mo den a; terwijl zij zich vantijd 
tot tijd verwaardigden het volk te begiftigen 
met eenige programma's. Nadat zij tusschen de 
leeuwen en tijgers rondgesprongen en de ver- 
tooning van dien avond onder het schetteren 
der trompetten verkondigd hadden, trok de 
stoet af langs het andere einde van het plein 
en liet eene nieuwe en zeer toegenomen doodsch- 
heid achter. 

Toen de optocht zoo volkomen voorbij was, 
dat de schelle trompet door den afstand zacht 
klonk en de staart van het allerlaatste paard 
voorgoed om den hoek was, keerde het volk, 
dat de kerk had verlaten om den stoet aan te 
staren, er weder binnen. Maareene oude dame, 
die op de vloersteenen der kerk, dicht bij de 
deur geknield lag, had alles gezien, en gevoelde, 
zonder op te staan, hare belangstelling verba- 
zend opgewekt, en het mocht mij gelukken 
den blik dier dame bij die ontmoeting op te 
vangen, en dit wel tot onze wederzijdsche ver- 
warring. Zij maakte echter spoedig een einde 
aan onze verlegenheid, door zich op vrome 
wijze te kruisen en zich, met haar aangezicht 
op den *grond, geheel ter aarde te werpen, 
voor een beeld in een zonderling kleed en 
met eene vergulde kroon, hetwelk zoozeer ge- 
leek op een der personages van den optocht, 
dat zij misschien tot op dit oogenblik mag 
denken, dat de geheele verschijning een 
hemelsch visioen was. Hoe het ook zij, ik zou 
haar, al ware ik haar biechtvader geweest, 
hare belangstelling in het paardrijdersspel heb- 
ben vergeven. 

Er was in de hoofdkerk een mannetje met 
vurige oogen en een hoogen schouder, die het 
zeer euvel nam, dat ik geene poging deed om 
den putemmer te zien (in een ouden toren be- 
waard wordende), welken het volk van Mo den a, 
in de veertiende eeuw, aan dat van Bologna 
ontnam en om welken een oorlog werd ge- 
voerd, terwijl er door Tasso een, comisch hel- 
dendicht op werd gemaakt. Naardien ik zeer 
wel tevreden was, de buitenzijde van den toren 
te beschouwen en mij op den emmer er bin- 
nen in verbeelding te vergasten, en bij voor- 
keur ronddrentelde in de schaduw van den 
hoogen Campanile, en in den omtrek der 
hoofdkerk, heb ik, tot op den dag van heden, 
geene persoonlijke kennis met den emmer ge- 
maakt. 

Inderdaad waren wy ook te Bologna, 
alvorens de oude man (of het Reisboek) had 
kunnen denken, dat wij de wonderen van 



TUSSCHEN BOLOGNA EN FERRAEA. 



175 



Modena maar voor de helft gerechtigheid 
hadden laten weder varen. Maar het heeft voor 
raij iets zoo bekoorlijks, nieuwe tooneelen ach- 
ter mij te laten, en toch voort te trekken, en 
nog nieuwere tooneelen te ontmoeten — en 
bovendien heb ik zulk eene ongelukkige natuur 
met betrekking tot gezichten die gegraveerd, 
gedroogd en voorgepreekt worden — dat ik 
vrees, op elke door mij bezochte plaats, tegen 
gelijksoortig gezag te zondigen. 

Maar hoe 't hiermede zij, men kon mij den 
volgenden ochtend zien wandelen op het be- 
vallige kerkhof te Bologna, tusschen de sta- 
tige marmeren grafteekens en zuilengangen, in 
gezelschap van een grooten troep boeren en 
verzeld door een kleinen gids uit die stad, 
welke buitengemeen ijverde voor hare eer, en 
er zich aan gelegen liet liggen mijne aandacht 
af te trekken van de slechte monumenten, ter- 
wijl hij niet ophield de goede te verheffen. 
Daar ik zag, dat dit mannetje (van opgeruim- 
den aard, en die niets dan blinkende tanden en 
oogen in zijn gezicht scheen te hebben) strak 
naar zeker plekje gras keek, vraagde ik hem 
wie daar begraven was. „De armen, S i g n o r e ! n 
zeide hij met een zucht en een glimlach, en 
stond stil, ten einde naar mij om te zien — 
want hij ging steeds een weinig vooruit, — en 
nam zijn hoed af om elk nieuw grafteeken te 
groeten, „slechts de armen, Sign o r e! het is 
zeer vroolijk, 't is recht lief. Hoe groenishet 
er en koel, 't lijkt wel een weiland ! Er zijn 
vijf — en tevens stak hij al de vingers zijner 
rechterhand op om het getal uit te drukken, 
wat de Italiaansche landlieden steeds doenals 
het onder 't bereik van hunne tien vingers 
valt, — er zijn vijf van mijne kindertjes be 
graven, S i g n o r e ; juist daar een weinigje naar 
de rechterzijde! Welnu! God zij gedankt! 'tis 
er zeer vroolijk. Hoe groen en koel is het er! 
Het is een volmaakt weiland!" ' 

Hij zag mij strak in het aangezicht, en be- 
merkende dat ik hartzeer om hem gevoelde, 
nam hij een snuifje (ieder Cicerone snuift) 
en maakte eene kleine buiging ; deels om zich 
te verontschuldigen dat hij zulk een onderwerp 
het aangeroerd en gedeeltelijk ter nagedachte- 
nis der kinderen en ter core van zijn schuts- 
heilige. 

Het was eene zoo ongemaakte en geheel 
natuurlijke buiging als er ooit iemand heeft 
gemaakt Onmiddellijk daarop nam hij zijn 
hoed geheel en al af, en verzocht mij hem 
naar het naaste gedenkteeken te volgen ; en 
zijne oogen en tanden schenen glinsterender 
dan te voren. 



TUSSCHEN BOLOGNA EN FERRARA. 

Op het kerkhof, waar de kleine Cicerone 
zijne kinderen begraven had, was een zoo net 
gekleed wachter, dat, toen de kleine Cice- 
rone mij fluisterend te kennen gaf, dat er 
geene beieediging in zou steken, deze be- 
diende een paar paoli x ) aan te bieden, ik 
ongeloovig naar zijn driekanten hoed, zeem- 
leeren handschoenen, net gemaakte uniform en 
schitterende knoopen zag, en den kleinen 
Cicerone met een ernstig hoofdschudden be- 
strafte. In luisterrijk voorkomen stond hij ten 
minste gelijk met den deurwaarder van het 
Hoogerhuis; en het denkbeeld, dat, zooals 
Jeremias Diddler zou zeggen, zulk een heer, 
„zoo iets als tien stuivers," zou aannemen, 
scheen monsterachtig. Hij nam het evenwel 
niet euvel op, toen ik zoo vermetel was hem 
die te geven, en trok zijn steek af met een 
zwier, die een koopje zou zijn geweest voor 
het dubbele geld. 

Het scheen zijn plicht te wezen, de gedenk- 
teekenen aan het volk uit te leggen — ten 
rainste deed hij het; en toen ik hem, evenals 
Gulliver in Brobdignag deed, vergeleek 
„met de inrichtingen van mijn eigen geliefd 
land, kon ik mij niet weerhouden, tranen van 
trotschheid en blijdschap te storten." Hij had 
geen vasten stap ; evenmin als eene schildpad. 
Hij slenterde als het volk slenterde, opdathet 
zijne nieuwsgierigheid zou voldoen; en stond 
hen zelfs toe, nu en dan, de opschriften der 
graven te lezen. Hij was haveloos noch brutaal, 
onbeschoft noch onwetend. Hij sprak zijne 
eigene taal volkomen naar behooren, en scheen 
zich, op zijne wijze, als een soort van onder- 
wijzer voor het volk te aanschouwen, en een 
gepasten eerbied zoowel voor zich zelven als 
voor het volk te koesteren. Men zou evenmin 
een dergelijk man als bode indeWestmin- 
s t e r- A b d y willen hebben, als het volk bin- 
nenlaten (gelijk zij in Bologna doen) om de 
gedenkteekenen kosteloos te beschouwen. 

"Weder eene oude, sombere stad, onder den 
schitterenden hemel, met zware gewelfde gan- 
gen over de voetpaden in oude straten, en 
lichtere en vroolijke bogen in de nieuwere 
gedeelten der stad. Weder zijn er sombere, ge- 
wijde gebouwen, met nogal vogels, die in en 
uit de reten der steenen vliegen; en nogal 
grijnzende monsters aan de voetstukken , der 
pilaren. Weder rijke kerken, eene dommelige 
menigte, ten hemel stijgende wierook, klinkende 
schellen, priesters in schitterende kleeding, schil- 
derijen, waskaarsen, geborduurde altaarkleeden, 
kruisen, beelden en kunstbloemen. 



1) Vyftig centen Nederlandsch geld. 



176 



TAFEREELEN UIT ITALlE. 



Er waait u eene ernstige en geleerde lucht 
in de stad tegen, en er ligt eene aangename 
duisternis over gespreid, zoodat zij zelfs boven 
vele steden een duidelijken en onderscheiden 
indruk op den geest zou achterlaten, indien zij 
zich niet nog meer in het geheugen van den 
reiziger vestigde, door de beide steenen hellende 
torens (op zich zelven, 't moet erkend worden 
afzichtelijk genoeg), kruiswijs overhellende alsof 
zij stijf tegen elkander bogen — waardoor het 
perspectief, van eenige der nauwe straten, op 
zonderlinge wijze wordt gesloten. Ook de col- 
leges, kerken en paleizen, en vooral de academie 
der schoone kunsten, waar een menigte belang- 
wekkende schilderijen zyn, voornamelijk van 
Guido, Domenichino en Ludovico Caracci, doen 
haar bijzonder heugen. Zelfs indien men er niet 
deze, en ook niets anders vond, dat haar in 
het geheugen kon terugroepen, dan zou de 
groote Meridiaan (middaglijn) op het plaveisel 
der kerk van San Petronio, waar de zonnestra- 
len den tijd, te midden vanhetknielende volk, 
aantoonen, haar een fantastisch en behaaglijk 
belang doen inboezemen. 

Daar Bologna vol toeristen *) was, die 
hier opgehouden werden door eene overstroo- 
ming, welke den weg naar Florence ontoe- 
gankelijk maakt, had ik mijn kwartier boven in 
den top van een hotel, in eene afgelegene 
kamer, die ik nooit kon vinden, waarin eene 
bedstede was, groot genoeg voor eene kost- 
school, waarin ik niet in s]aap kon komen. De 
voornaamste der bedienden, die dit eenzaam 
vertrekje bezocht, waar geen ander gezelschap 
was dan de zwaluwen op de breede bogen 
boven het venster, was een man, met betrekking 
tot de Engelschen, met eene gedachte bezield ; 
en het onderwerp dezer onschuldige mono- 
mania was Lord Byron. Ik ontdekte het bij 
toeval, toen ik, bij het ontbijt, hem de opmer- 
king maakte, dat de matten, waarmede de vloer 
bedekt was, in dezen tijd van het jaar zeer 
aangenaam waren; waarop hij onmiddellijk ant- 
woordde, dat Mylor Bryon zeer gehecht was 
geweest aan dat soort matten. Ter zelfder tijd 
bemerkende, dat ik geene melk gebruikte, riep 
hij met geestdrift, uit, dat Mylor Bryon die 
nooit had aangeraakt. In het eerst hield ik 
mij in mijne eenvoudigheid verzekerd, dat hij 
een van Byron's bedienden was geweest ; maar 
neen, hij zeide neen, hij had de gewoonte met 
Engelsche heeren over Mylor te spreken, dat 
was alles. Hij wist alles van hem, zeide hij ; 
ten bewijze hiervan bracht hij hem in ver- 
band met ieder mogelijk onderwerp, van den 
wijn bij het middagmaal (die op een landgoed 
was gegroeid, dat hem toebehoord had) tot 



1) De naam voor reizigers, die eene reistoer over het 
vasteland maken. 



zelfs met het groote bed, dat juist als het 
zijne was. 

Toen ik het logement verliet, voegde hij 
bij ztjne laatste buiging op het plein eene 
laatste verzekering, dat M y 1 o r Bryon het liefst 
den weg had bereden, langs welken ik ver- 
trok, en voor de hoeven der paarden zich 
op de steenen deden hooren, snelde hij vlug 
de trappen op, waarschijnlijk om een ande- 
ren Engelschman, in eene andere afgelegene 
kamer, te verhalen, dat de gast zoo even 
vertrokken, het levend evenbeeld van Lord 
Byron was. 

Ik was Bologna op den laten avond bin- 
nengetrokken — bijna te middernacht — en 
langs den geheelen weg er naar toe, zoodra 
wij op Pauselijk grondgebied waren — dat 
nergens bijzonder wel bestuurd wordt, daar de 
sleutels van Sint Petrus thans wel wat geroest 
zijn — was de voerman zoo gejaagd, door het 
gevaar van door roovers aangevallen te wor- 
den als men in het donker reisde, en had die 
vrees zoozeer aan den braven koeriermedege- 
deeld, en beiden hadden zoo gedurig stilge- 
houden, en waren uit- en afgeklommen, om 
naar een valies te zien, hetwelk achterop ge- 
bonden was, dat ik hem, die het had wegge- 
nomen, bijna bedankt zou hebben. Yan toen 
af werd het bepaald, dat, wanneer wii B o logna 
verlieten, wij op zulk een uur zoudeh vertrek- 
ken, dat wij te F e r r a r a niet later dan omstreeks 
acht of negen uur zouden aankomen ; en het 
was eene aangename achtermiddag- en avond- 
reis, niettegenstaande zij door laag liggende 
landen ging, die trapsgewijs moerassiger werden 
door het overstroomen der beekjes en rivieren, 
siedert de onlangs plaats gehad hebbende 
Uevige regenbuien. 

Toen ik tegen zonsondergang alleen voort- 
wandelde, terwijl de paarden rustten; bereikte 
ik eene kleine plaats, welke, door eene dier 
zonderlinge werkingen van den geest, welke 
wij alien ondervinden, my volmaakt bekend 
toescheen, en die ik thans nog duidelijk voor 
mij zie. Er stak niet veel bijzonders in; in het 
donkerroode licht werd een somber meertje 
door den avondwind in beweging gebracht ; 
aan den kant eenige boomen. Op den voor- 
grond was eene groep zwijgende boerenmeisjes, 
liggende over de leuning van eene klekie brug 
en ziende, nu eens naar den hemel, dan weder 
naar het water; in de verte eene doffe klok; 
de schaduw van den naderenden nacht rustte 
op alles. Ware ik daar in eenig vroeger leven 
vermoord geworden, dan had ik mij de plaats 
niet beter of met eene dieper gevoelde huive- 
ring kunnen herinneren ; en de wezenlijke heu- 
genis daarvan, in dat oogenblik verkregen, is 
zoo versterkt door de hersenschimmige, dat 
ik bijna betwijfel of ik het zou kunnen ver- 
geten. 



TUSSCHEN BOLOGNA EN FERRARA. 



177 



Oud Ferrara is eenzamer, meer ontvolkt 
en verwoest, dan eenige defcige zusterstad. Het 
gras groeit zoo hoog in de stille straten, dat 
iedereen er, in den letterlijken zin van het 
woord, zoolang de zon schijnt, hooi zou 
kunnen maaien. Maar de zon schijnt met 
verminderde vroolijkheid in het barsche Fer- 
rara; en er gaat zoo weinig volk langs de 
markten, dat het vleesch van hare bewoners 
inderdaad gras zou kunnen zijn en op deplei- 
nen groeien. 

Het verwondert mij, dat de voornaamste 



gapen, maar dat er nog ronde gaten moeten 
zijn, hoog in den muur, die er u van verwit- 
tigen wanneer er eene muis of rat achterhet 
beschot wordt gehoord, of iemand den muur 
met zijne teenen schraapt, terwijl hij poogt 
een dezer gaatjes te bereiken en er door 
te zien. 

Ik verwonder mij, waarom de takkenbossen 
zoodanig zijn gemaakt, dat zij geen anderuit- 
werksel kennen dan eene overmatige hitte, wan- 
neer ze in vlam geraken ; en op alle andere 
tijden doen rillen van kou en stikken van de 




EEN ITALIAANSCHE DKOOM. 



smid in eene Italiaansche stad altoos naast een 
logement woont, of er tegenover, en bij den 
bezoeker een gevoel verwekt, alsof de slaande 
hamers zijn eigen hart waren, dat met eene 
doodelijke drift klopte! Ik verwonder mij er 
over, waarom de slaapkamer van alle zijden 
omgeven is door gangen, uit argwaan vervaar- 
digd, die haar met onnoodige deuren vullen, 
en niet gesloten of geopend kunnen worden, 
en eene akelige duisternis veroorzaken. 

Ik verwonder mij, waarom het niet vol- 
doende is, dat deze wantrouwende genien den 
geheelen nacht iemands droomen staanaante 



rook. Vooral verwonder ik mij, waarom het 't 
eigendommelijk kenmerk van burgerlijke bouw- 
kunde in de Italiaansche logementen is, dat 
al het vuur in den schoorsteen trekt, behalve 
de rook. 

Het antwoord doet niets af. Smeden, deuren, 
kijkgaten, rook- en takkenbossen zijn mij wel- 
kom. Toon mij het glimlachend gelaat van 
den bediende, hetzij man of vrouw; de hoffe- 
lijke manieren, het beminnelijke verlangen om 
te behagen, het luchthartig, aangenaam, een- 
voudig voorkomen — als zoovele juweelen in 
het slijk — en morgen ben ik er weer. 



Pickkns. Schetsen uit Amerika en tafereelen uit Italie. 



12 



178 



TAEEEEELEN UIT ITALIE. 



., Het huis van Ariosto 7 de gevangenis van 
Tasso, eene zeldzame, oude, gothische hoofd- 
kerk en, natuurlijk, nog meer kerken, zijn het 
bezienswaardigste van F e r r ar a. Maar de lange 
stille straten, en de vervallen paleizen, waar 
het klimop waait in plaats der banieren, en 
waar weelderig onkruid traag over de trappen 
kruipt ; die sinds lang door geen menschelijken 
voet betreden waren, zijn het schoonst. 

Het gezicht van deze treurige stad, een half 
uur voor het opgaan der zon, op zekeren 
schoonen morgen, toen ik haar verliet, was 
even schilderachtig als het fantastisch en spook - 
achtig scheen. Het kwam er niet op aan, dat 
de menschen nog niet waren opgestaan ; want 
al waren zij alien op, en bezig geweest, dan 
zou het in deze woestenij nog weinig onder- 
scheid hebben gemaakt. Het was ? t best het te 
aanschouwen, zonder een enkel beeld in het 
tafereel: eene stad der dooden zonder een 
enkelen overgeblevene. 

De pest zou de straten, pleinen en markten 
gevaagd kunnen hebben, en de plundering en 
inneming der stad de oude huizen doen instor- 
ten, hunne deuren en vensters nedergeworpen 
en hunne zoldering vaneen gereten hebben. — 
In een gedeelte verhief zich een oude toren he- 
melwaarts; het eenige in dit droefgeestig uit- 
zicht, waarop het oog rustte. 

In een ander gedeelte stond in de verte 
een wonderbaarlijk kasteel, omgeven door eene 
gracht, eene onvriendelrjk uitziende stad op zich 
zelve. In de donkere kerkers van dit kasteel 
werden Parisina en haar minnaar, in het holste 
van den nacht, onthoofd. Toen ik er opnieuw 
naar zag, kleurde het morgenlicht, dat aanbrak, 
zijne buitenmuren rood, evenals zij, in vroegere 
dagen, meer dan eens van binnen waren bepur- 
perd; maar bij het minste geritsel zou het 
kasteel en de stad door alle menschelijke schep- 
sels geschuwd worden ; sedert het oogenblik 
dat de bijl op de laatste der beide minnenden 
nederviel en er nooit een anderen klank weer 
is teruggekaatst, 

Dan van de byl, die forsch en met een doffen sen ok, 
En spier en wervel klieft en neerploft op het blok. 

Aan de Po gekomen, die zeer gezwollen was 
en trotsch voortrolde, trokken wij eene schip- 
brug over, bereikten zoo het Oostenrijksch 
grondgebied, en vervolgden onze reis door eene 
landstreek, die eenige mijlen in het rond groo- 
tendeels onder water stond. De brave koerier 
en de soldaten hadden in het eerst ; gedurende 
een half uur of meer, gekeven over ons eeuwig 
paspoort. 

Maar dit was eene dagelyksche uitspanning 
voor den braven koerier, die altijd stokdoof 
was, als armoedig gekleede ambtenaren in uni- 
form naar ons toekwamen, zooals zij voortdu- 
rend deden, en houten doosjes uitstaken opdat 



we er naar zouden zien — of, met andere 
woorden, om te bedelen — en die, onwillig 
tot het voldoen aan mijne verzoeken, dat men 
den man eene kleinigheid zou geven, opdat 
wij onze reis in vrede konden vervolgen, ge- 
woon was de beambten in gebroken Engelsch 
te vermanen; terwijl het gezicht van den onge- 
lukkigen man, die volstrekt niet begreep, wat 
er te zljnen nadeele gezegd werd, een af beeld- 
sel was van de diepste zielesmart, waarvan het 
portierraam de lijst vormde. 

In den loop van de dagreis hadden wij tot 
postiljon een zoo wilden en woesten.knappen 
landlooper, als ge verlangen zoudt te zien. Hij 
was eene lange, forsch-gebouwde,donkerkleurige 
kerel, met een overvloed van zwart haar, dat 
over zijn gezicht hing, en groote zwarte bakke- 
baarden, die tot onder zijne keel doorliepen. 
Zijne kleeding bestond uit een gescheurd pak 
van jagers-groen laken, hier en daar met rood 
versierd; een spits toeloopenden, kalen hoed, 
met eene bemorste en gebroken veer tusschen 
het lint gestoken; en een vuurroodenhalsdoek 
die over zijne schouders hing. Hij zat niet op 
den zadel, maar ruste geheel op zijn gemak 
op een soort van laag voetbankje, aan de post- 
sjees, beneden tusschen de paardenstaarten — 
bijzonder geschikt om ieder oogenblik zijne 
hersens uit het hoofd te laten schoppen. Tot 
dezen roover zeide de brave koerier, bij toeval, 
toen wij op een redelijk drafje gingen, of er 
geene mogelijkheid was om sneller te rijden. 

Hij ontving het voorstel met een spottend ge- 
huil, zwaaide zijn zweep over het hoofd (en 
welk eene zweep! het geleek meer op een 
Engelschen schietboog), wierp zijne hielen boven 
de paarden uit, en verdween bij zulkeenaan- 
val ergens in de nabijheid van den wagenboom. 
Ik verwachtte zeker hem op den weg te zien 
liggen, honderd yards *) achter ons, maar 
daar stak ■ de spitse hoed in het volgend oogen- 
blik er weer boven uit, en ik zag hem uitrusten, 
als in eene sofa, terwijl hij daarover nadacht, 
en uitriep: „Ha! ha! wat nu weer. 0! te dui- 
vel! Meer aanstappen! Shoe — hoe — oe — 
oe!" Deze laatste uitroep was een onuitspreke- 
lijk tartend geschreeuw. Daar ik verlangend 
was onze onmiddellijke bestemming nog dien 
avond te bereiken, waagde ik zelf nu en dan 
de eigen proef. Zij bracht juist dezelfde uit- 
werking voort. De zweep vloog met denzelfden 
verachtelijken zwaai in het rond, de hielen 
vlogen naar de hoogte, de spitse hoed naar de 
laagte en daarop vertoonde hij zich weder, 
uitrustende als te voren en tot zich zelven 
zeggende: „Ha! ha! wat nu weer! Meer aan- 
stappen. 0! te duivel! Shoe — hoe - oe 
- oe." 



1) Een yard is 0.914 Ned. el. 



EEN 1TALIAANSCHE DEOOM. 



179 



EEN ITALIAANSCHE DROOM. 



Ik had eenige dagen langgereisd, desnachts 
weinig uitrustende en nooit op den dag. De 
snelle en onafgebroken opvolging van nieuwig- 
heden, die mij voorbijgetrokken waren, kwamen 
als halfgevormde droomen voor mijn geest, en 
eene menigte onderwerpen waarden, onder het 
voorttrekken langs een eenzamen weg, in de 
grootste verwarring door mijn brein. Bij tus- 
schenpoozen stond er een, by het rusteloos 
lieen en weder zweven, als het ware, stil, en 
stelde rail in staat er oplettend naar te zien, 
en het duidelijk te onderscheiden en te be- 
schouwen. 

Na eenige oogenblikken verfiauwthet, evenals 
de voorwerpen van eene tooverlantaren ; en 
terwijl ik een gedeelte er van duidelijk voor 
mij zag, en een ander gedeelte flauwer, en 
weder een in het geheel niet, vertoonde het 
mij een ander beeld van de vele plaatsen, 
welke ik onlangs had gezien, achteraan zwe- 
vende en er doorheen schijnende. Zoodra dit 
zichtbaar was versmolt het, op zijne beurt, in 
iets anders. 

Het eene oogenblik stond ik weder voor den 
ouden bruinen hechten kerker van Modena. 
Terwijl ik de zonderlingepilarenherkendemet 
hunne voetstukken vol grijnzende monsters, 
scheen ik ze op zich zelve staande te zien, op 
het stille plein te Padua, waar deoude, stem- 
mige Hoogeschool was, en de beelden, zedig 
gekleed, hier en daar in de open ruimte er 
om verspreid. Dan weder zwierf ik rond in 
de voorsteden der bevallige stad, en bewonderde 
de buitengewone netheid der huizen, tuinen en 
wijngaarden, als had ik ze slechts een paar 
uren te voren gezien. In hare plaats verrezen 
onmiddellijk de twee torens van Bologna; en 
de hardnekkigsten van al deze onderwerpen 
zonken weg, bij het monsterachtig, omwalde 
kasteel van F err a r a, dat, als eene opluistering 
eener grillige ballade, door den rooden gloed 
der zon beschenen, zich opnieuw aan mijne 
oogen voordeed, zegepralende over de eenzame, 
met gras begroeide, vervallen stad. 

In het kort, ik gevoelde deze onsamenhan- 
gende schudding derhersenen, waaraan reizigers 
licht onderhevig zijn en zorgeloos bevorderen. 
Iedere schok van het rijtuig waarin ik zat, half 
dommelend in het duister, scheen eene nieuwe 
herinnering uit, of eene andere nieuwe in 
hare plaats te brengen, en in dezen staat viel 
ik in slaap. 

Na eenigen tijd ontwaakte ik (zooals ik dacht) 
door het ophouden van het rijtuig. Het was 
nu geheel donker, en wij waren aan den kant 
van het water. Daar lag eene zwarte boot 



met een klein huisje of kajuitje er in van 
dezelfde donkere kleur. Toen ik daarin neer- 
gezeten was, werd de boot door twee mannen 
voortgeroeid, naar een groot licht, in de verte 
op het water liggende. 

Nu en dan deed zich een akelige zucht van 
den wind hooren. Hij bracht het water in be- 
weging, en schudde de boot en dreef de wol- 
ken weg die de sterren bedekten. Ik kon mij 
niet weerhouden te denken, hoe vreemd het 
was, op dit uur weg te varen, het land achter 
zich te laten, en voort te gaan naar dit licht 
op het water. Het begon spoedig meer schitte- 
rend te worden, en veranderde van e6n licht 
in een hoop waskaarsen, tlonkerende en op 
het water schijnende, hoe meer de boot naderde, 
langs een droomerig soort van spoor, kenbaar 
op het water aan palen en stijlen. 

Wij hadden vijf mijlen of daaromtrent voort- 
gevaren over het donkergroene water, toen ik 
het, in mijn droom, hoorde kabbelen tegen 
eenige hinderpalen in de nabijheid. Aandachtig 
uitkijkende, zag ik door den nevel iets zwarts 
en lomps — • evenals de kust, maar vlak en 
dicht op het water liggende, gelijk een vlot — 
waarlangs wij voorbijgleden. Het opperhoofd 
der beide roeiers zeide, dat het eene begraaf- 
plaats was. 

Geheel bezield met belangstellende verwon- 
dering over eene begraafplaats, die daar lag, 
te midden der eenzame zee, wendde ik mij 
om, om haar te bezichtigen, daar zij uit ons 
spoor zou verdwijnen, toen ik haar plotseling 
uit mijne oogen verloor. Yoor ik wist hoe of 
wat, zag ik, dat wij over eene straat gleden — 
eene spookstraat; de huizen, aan beide zijden, 
uit het water rijzende, en de zwarte boot 
voortglijdende onder hunne vensters. Uit eenige 
dezer ramen schenen lichten, die hunne weer- 
kaatsende stralen tot op den bodem van den 
duisteren stroom schoten, maar alles was in 
diepe stilte verzonken. 

Zoo trokken wij door deze geestenstad, 
voortgaande onzen koers te richten door 
nauwe straten en stegen, alien gevuld met, en 
overvloeiend van het water. Enkele hoeken, 
waar onze weg van richting veranderde, waren 
zoo scherp en nauw, dat het voor de lange, 
ranke boot onmogelijk scheen, er omheen te 
wenden; maar de roeiers een flauwen, wellui- 
denden, waarschuwenden kreet slakende, gle- 
den er langs zonder te rusten. Somtijds her- 
haalden de roeiers, van eene andere zwarte 
boot evenals de onze, den kreet, en hunne 
vaart vertragende (gelijk ik dacht dat het met 
de onze 't geval was) kwamen zij ons voorbij- 
varen, evenals een duistere schaduw. Andere 
booten, van dezelfde sombere tint, lagen vast- 
gemeerd, zooals ik dacht, aan geschilderde 
pilaren, naast donkere, geheimzinnige deuren, 
die onmiddellijk op het water uitkwamen. 



180 



TAEEREELEN UIT ITALIE. 



Eenige van deze waren ledig; in anderelagen 
de roeiers te slapen, naar eene zag ik eenige 
beelden uit een sombere gewelfde gang 
komen, van uit het inwendige van een paleis, 
en begeleid door toortsdragers. Ik zag ze 
maar ter vlucht; want eene brug, zoolaagen 
zoo dicht bij de boot, dat zij gereed scheen 
om neer te storten en ons te verpletteren, een 
van die menigte bruggen, die den droom in 
de war brengen, bracht ze oogenblikkelijk uit 
mijne oogen. Wij voeren verder, naar het mid- 
den dezer vreemde plaats — met water overal 
om ons heen waar nooit ergens anders water 
was — rijen huizen, kerken, groepen statige 
gebouwen, die er boven uitstaken — - en, overal 
dezelfde buitengewone stilte. Onmiddellijkdoor- 
kliefden wij een breeden en open stroom, en 
voeren, zooals ik dacht, voorbij eene ruime, 
bestrate kaai, waar de flonkerende lampen, 
waarmede zij verlicht was, lange rijen bogen 
en pilaren deden zichtbaar worden,* van eene 
lompe, sterke samenstelling en belangrijke 
hechtheid, maar even rank voor het oog als 
spinnewebben of St.-Maria's-draden — en 
waarop ik voor het eerst volk zag wandelen — 
en kwamen bij trappen aan, die van het water 
naar een groot huis leidden, waar ik 7 na tal- 
looze gangen en gaanderijen te zijn doorge- 
gaan, mij ter ruste nedervleide; luisterende 
naar het geraas door de donkere booten teweeg- 
gebracht, welke door het kabbelende water 
tegen het venster op en neer werden bewogen, 
totdat ik in slaap viel. 

De glans van den dag, die mij in dezen 
droom bescheen; zijne frischheid en beweging, 
het drijvende er van, het schijnen van de zon 
op het water, zijn helderblauwe hemel en het 
suizen der lucht, kunnen door geene woorden 
van wakenden verhaald worden. 

Maar van uit mijn venster zag ik naar be- 
neden op de booten en sloepen; op masten, 
zeilen, touwwerk, vlaggen; op groepen bezige 
zeelieden, werkende aan de ladingen dezer 
schepen; op ruime kaaien, met balen, kisten 
en koopmansgoederen van alie soort bedekt; 
en groote schepen, in de nabijheid liggende 
in statige luiheid; op eilanden, bezaaid met 
prachtige koepels en torens; en waar gouden 
kruisen in het licht schitterden ; boven op won- 
derlijke kerken, die uit de zee ontsprongen. 
Naar beneden gaande, langs den kant der 
groene zee, wier baren voor de deur rolden en 
al de straten vulden, kwam ik op een plein 
van zulk eene alles overtreffende schoonheid 
en grootheid, dat al het overige nietig en 
flauw was, in vergelijking met de liefelijkheid 
er van, die alle aandacht tot zich trok. 

Het was een groot Piazza, naar het mij 
voorkwam; geankerd, evenals de rest, op den 
diepen Oceaan. Op zijne breede vlakte stond 
een paleis, meer majestueus in zijn hoogen 



ouderdom dan al de gebouwen der aarde in 
den grootsten bloei en volheid van hunne 
jeugd. Kloosters en galerijen, zoo rank dat zij 
misschien het werk van toovernimfen waren ; 
zoo sterk, dat eeuwen er tevergeefs op gebeukt 
hebben, wendden zich om dit paleis, en 
omgaven het benevens eene hoofdkerk, schitte- 
rend door de wilde, weelderige phantasieen 
van het Oosten. Niet ver van zijn ingang staat 
een hooge toren; afgescheiden en zijn trotsch 
hoofd eenzaam ten hemel verheffende, overziet 
hij de Adriatische zee. Nabij den kant des 
strooms stonden twee roode granieten, onheil- 
spellende pilaren ; de een heeft op zijn top een 
beeld, met zwaard en schild gewapend; de 
ander een gevleugelden leeuw. Weder niet ver 
van deze, een tweede toren, in al zyn ver- 
sierselen de rijkste onder de rijken, zelfshier, 
waar alles rijk was; omhoog houdende een 
grooten wereldkloot, die glinsterde van het 
goud en het donkerste blauw; de twaalf tee- 
kenen van den dierenriem waren er op ge- . 
schilderd, en eene kunstmatig nagebootste zon 
wentelde er zich omheen ; terwijl vlak er boven 
twee metalen reuzen de uren op eene klok 
sloegen. Een ovaal plein met hooge huizen 
van den allerwitsten steen, omringd door een 
ranken en fraaien booggang; en hier en daar 
verhieven zich van het plaveisel van den wee- 
ken grond sierlijke, spits toeloopende masten, 
om er de vlaggen aan te hijschen. 

Mij dacht dat ik in de hoofdkerk trad, en in- en 
uitging onder hare menigte bogen, die door 
hare geheele lengte loopen. Een grootaardige 
en vakerige bouwstijl van onmetelijke evenre- 
digheden; verguld met oude mozaieken; over- 
laden met welriekende geuren, beneveld door 
den wierook ; kostbaar door schatten van edel- 
gesteenten en metalen, flonkerend achter ijzeren 
tralies; geheiligd door de lichamen der marte- 
laren; als de regenboog geschakeerd met ven- 
sters van gekleurd glas, duister door het uitge- 
sneden hout en het gekleurdemarmer; somber 
in hare uitgestrekte hoogten en verwijderde 
afstanden ; glinsterende van zilveren lampen en 
flikkerende lichten, denkbeeldig, phantastisch, 
eerbiedwekkend, overal onbegrijpelijk. Mij dacht, 
ik betrad het oude paleis ; mijne schreden 
richtende door oude galerijen en raadkamers, 
waar de vroegere bestuurders van de beheer- 
scheresse der wateren, ernstig, in portret, van 
de muren voor zich zagen, en waar hare hoog- 
geroemde galeien, op het doek nog altijd zege- 
pralend, als vroeger streden en overwonnen. 
Mij dacht, ik zwierf door zijne staatsie- en zege- 
hallen — nu naakt en ledig, — en terwijl ik 
staarde naar zijne vervlogen trotschheid en 
macht (want dat alles was voorbij ; alles) hoorde 
ik eene stem uitroepen: „Eenige teekens van 
zijne oude heerschappij, en enkele troostre- 
denen voor zijn val, kunnen hier thans vrij 



EEN ITALIAANSCHB DROOM. 



181 



opgespoord worden P Ik droomde, dat men 
mij toen voortleidde in eenige kamers, waar 
ik nog niet was geweest, en die verbonden 
waren met eene gevangenis, nabij het paleis; 
die daarvan gescheiden was door eene hooge 
brug, welke over eene nauwe straat liep; en, 
zooals ik droomde, de Brug der Zuchten 
genoemd werd. 

Maar eerst ging ik voorbij twee spleten, in 
den steenen muur uitgehouwen : de L e e u w e n- 
muilen — nu tandeloos — waarin, hetkwam 
mij ten minste in de ontroerende akeligheid 
van mijn slaap zoo voor, aanklachten tegen 
onschuldigen, bij den ouden, slechten Raad 
ingeleverd, meer dan eens in een donkeren 
nacht, werden geworpen. 

Toen ik nu de raadkamer zag, waar der- 
gelijke gevangenen ondervraagd werden, en 
de deur, waar zij doorgingen, als zij veroor- 
deeld waren — eene deur, die nimmer dicht- 
viel achter een man, die nog hoop had televen 
— scheen mijn hart in mijn boezem te willen 
barsten. 

Het werd nog meer aangedaan toen ik, met 
eene fakkel in de hand, van uit het vroolijke 
daglicht nederdaalde in twee rijen afgrijselijke, 
akelige, verschrikkelijke, steenen cellen, de eene 
rij onder de andere; zij waren geheel donker. 
In elke was een gat in den hechten muur, 
waar, in vroeger tijd, iederen dag eene fakkel 
geplaatst werd — zoo droomde ik — om den 
gevangene, die daarin was, voor een half uur 
licht te verschaffen. De gevangenen hadden bij 
den glans dezer kortstondige stralen, in de 
donkere gewelven, opschriften gekrast en uit- 
gehouwen. Ik zag deze. Want hun werk, door 
de punt van een roestigen spijker voortgebracht, 
heeft hunne doodsangsten en- hen zelven, lan- 
ger dan vele geslachten, overleefd. 

Ik zag eene eel, waarin niemand langer dan 
vier en twintig uren verbleef — daar hij ter 
dood veroordeeld was, voor hij haar betrad; 
vlak er bij, eene andere, nog akeliger eel, waar 
de biechtvader te middernacht kwam — een 
in het bruin gehulde monnik — die er over 
dag en in de vrije, heldere lucht spookachtig 
uitzag, maar in de schemering dezer duistere 
gevangenis alle hoop deed verdwijnen, en den 
heraut van den moord geleek. 

Ik stond met mijn voet op de plaats, waar, 
op hetzelfde gevreesde uur, de gevangene, na 
gebiecht te hebben, geworgd werd, en raakte 
met mijne hand de bewuste deur aan — die 
laag en als verborgen was, — door welke de 
zware zak naar eene boot werd gedragen, en 
weggeroeid, en in het water geworpen, daar, 
waar men op doodstraf geen net mocht uit- 
werpen. 

Om dezen hechten kerker en boven eenige 
gedeelten er van : tegen de ruwe buitenwallen 
aanspoelendp en ze van binncn door vochtig- 



heid en drab doende uitslaan: de spleten en 
scheuren vullende met vochtig wier en met al 
hetgeen de zee uitwerpt, alsof zelfs de steenen 
en tralies monden hadden, die gestopt moesten 
worden: een gemakkelyken weg opleverende 
voor het wegvoeren van de lichamen der ge- 
heime slachtoffers van den Staat — een zoo 
bereidwilligen weg, dat hij met hen meeging 
en voor hen uitliep, evenals een wreede scherp- 
rechter — stroomde hetzelfde water dat ik in 
mijn droom gezien had, en deed het zelfs toen 
naar een droom gelijken. 

Uit het paleis naar beneden gaande, langs 
eene trap, die, zooals<ik dacht, de Reuz en- 
trap genoemd werd — ik meende mijteher- 
inneren, dat een oud man afstand deed, en 
langzamer en zwakker de trappen afklom, toen 
hij de klok hoorde luiden, die zijn opvolger 
verkondigde — vertrok ik met eene dier don- 
kere booten, tot wij aan een oud tuighuis kwa- 
men, dat door vier marmeren leeuwen bewaakt 
werd. Om mijn droom nog monsterachtiger en 
onwaarschijnlijker te maken, had een van dezen 
woorden en zinspreuken op zijn lichaam, daar 
gegrift op een ongekenden tijd en in eene onge- 
kende taal ; zoodat hun doel voor iedereen 
geheim was. 

Daar was een licht gehamer in deze plaats 
hoorbaar, daar men er schepen bouwde en kleine 
werkzaamheden verrichtte ; want de grootheid 
der stad bestond niet meer, zooals ik gezegd 
heb. Het scheen inderdaad een wrak te zijn, 
dat drijvende op het water was gevonden, met 
eene vreemde vlag ten top geheschen en vreenv 
delingen aan zijn roer. 

Een prachtig versierd vaartuig, waarmede 
zijn vroeger opperhoofd op zekere tijden van 
het jaar wegvoer, om den Oceaan te huwen, 
lag, meen ik, niet meer hier; maar, in zrjne 
plaats, lag er een klein model, vervaardigd 
uit het geheugen, evenals de grootheid der 
stad vroeger: en het sprak tot mij van het- 
geen geweest was (zoo worden de sterken en 
de zwakken in het stof gelijk), bijna even 
welsprekend als de hechte pilaren, bogen en 
zolderingen, opgericht om de fraaie schepen 
te overschaduwen, die nu geen andere schaduw 
hadden, op het water of op de aarde. 

Nog was er eene wapenkamer. Geplunderd 
en vernield, maar toch eene wapenkamer, met 
een trotschen standaard, op de Turken veroverd, 
die kwijnde in de sombere lucht van zrjne 
kooi. Rijk versierde malierustingen, door voor- 
name krijgslieden gedragen, waren daar bijeeri- 
verzameld ; kruisbogen en werpspietsen ; kokers 
vol pijlen, speren, zwaarden, dolken, knotsen, 
schilden en zware strijdbijlen. Platen vanbewerkt 
staal en yzer, om van het edele ros eene mon- 
ster te maken, geheel in metaal gesloten ; en 
een werktuig (dat gemakkelijk op de borst kon 
gedragen worden), geschikt om zonder gedruisch 



182 



TAFEREELEN UIT ITALIE. 



dienst te doen: namelijk om de lieden met 
vergiftigde pijlen te doorschieten. 

Eene kast of een gat zag ik, vol met gevloekte 
marteltuigen, op afgrijselijke wijze daargesteld 
om de beenderen der menschen saam te druk- 
ken, en in elkander te knijpen en te vermalen, 
en te verpletteren, en ze vaneen te rijten en 
te verdraaien onder eene pyn, als stierf men 
duizend dooden. Twee ijzeren helmen en 
borststukken ]agen er voor, om de hoofden 
der nog levende martelaars te drukken en te 
omsluiten; en boven op elken was eene kleine 
verhevenheid, evenals eene aambeeld, waarop 
de duivel, die de marteling bestuurde, zijn 
elleboog kon doen rusten en zich voorover- 
buigen om naar de klaagtonen en bekentenissen 
van de ongelukkigen te hooren. De ijzeren 
helmen hadden nog een flauwe gelijkenis met 
het menschelijk gelaat ~ zij waren vormen 
van aangezichten, waarvan het zweet afliep en 
die door pijn verwrongen waren — zoodat het 
moeielijk viel te denken, dat ze ledig waren; 
en vreeselijke kramptrekkingen, die er nog in 
zweefden, schenen mij te volgen, toen ik mij 
weder naar mijne boot begaf en naar eene 
soorfc van publieke wandeling op zee roeide, 
waar gras en boomen waren. Maar ik vergat 
die folteringen toen ik aan het uiterste einde 
er van stond — ik stond daar in mijn droom 
— en langs de kust zag, naar de onder- 
gaande zon: voor mij, in de lucht en op de 
diepte een karmozijnrooden gloed, en achter 
mij, de geheele stad, die zich oploste in stre- 
pen van rood en purper op het water. 

In de bovenmatige verwondering over een 
zoo zeldzamen droom, lette ik niet op den tijd 
en begreep weinig van zijne vlucht, Maar er 
waren dagen en nachten in, en als de zon 
hoog aan den hemel stond en als de stralen 
der lampen weerkaatst werden door het snel- 
vlietende water dreef ik nog steeds, (zooals ik 
dacht) met het opkomen van het getij, dat 
mijn donkere boot, door de straten deed 
varen ? tegen de slibberige muren en huizen 
plassende. 

Somtijds klom ik af aan de deuren van ker- 
ken en groote paleizen, en wandelde van kamer 
tot kamer, van zijvleugel tot zijvleugel, door 
doolhoven van rijke altaren, oude gedenktee- 
kenen en vervallen vertrekken, waar de meu- 
belen, half vreeselijk, half belachelijk wegrotten. 
Er waren schilderijen, waaruit zulke eene onein- 
dige schoonheid en uitdrukking, zulk een harts- 
tocht, waarheid en macht straalde, dat zij even 
zoovelejongeenverschewezenlijkhedenschenen, 
te midden vaneenleger geesten. Ik verbond ze, 
in mijne verbeelding, met de oude dagen der 
stad; met hare schoonheden, aanvoerders, bur- 
gers, kooplieden, makelaars, priesters; ja, zelfs 
met hare steenen en pleinen ; alien omringden 
mij weder, met een nieuw leven bezield. Yer- 



volgens eenige marmeren trappen afklimmende, 
waar het water tegen sloeg en af zijpelde, 
stapte ik in mijne boot, en voer, al droo- 
mende, verder. 

Ik ging door nauwe straten, waar timmer- 
lieden, in hunne winkels met zaag en beitel aan 
het werk, lichte krullen in het water slinger- 
den, waar ze evenals wier lagen, of, door den 
vloed, als een saamgepakte hoop langs mij 
, heen werden gevoerd. Ik trok langs openstaande 
deuren, vervallen en verrot, omdat ze lang in 
het nat stonden, door welke een kleine reep 
van een wijngaard groen en helder schitterde, 
en met zijne lispelende bladen ongewone scha- 
duwen op de straat wierp. Ik trok langs kaaien 
en terrassen, waar vrouwen, bevalliggesluierd, 
heen en weder gingen, en waar luiaards in 
den zonneschijn op de steenen of op de 
trappen lagen. Ik trok langs bruggen, waar 
ook menschen waren, die heen en weder 
slenterden en nu en dan over de leuning 
keken. Daaronder waren steenen balkons, zoo 
gebouwd, voor de hoogste vensters van de 
hoogste huizen, dat ze hem duizeligmaakten, die 
er naar keek; — trok voorbij tuinen, schouw- 
burgen, reliekenkastjes, wonderbare groepee- 
ring van bouwwerken — Gothische — Sara- 
ceensche — grillig met beelden van alle tijden 
en landen versierd; trok langs gebouwen, die 
hoog en laag, en zwart, en wit, en recht, en 
krom, gemeen en grootsch, vervallen en sterk 
waren; — verwarrende te midden van een 
dichten hoop booten, en ten laatste terecht 
komende in eene groote gracht ! Daar ver- 
beeldde ik mij, in mijn droom, den ouden 
Shylock heen en weder over de brug te zien 
gaan, die geheel met winkels bebouwd was 
en van waar een gegons van menschenstem- 
men oprees. Een vorm, die mij toescheen 
Desdemona te zijn, boog voorover, onder een 
zonneblind door, om een bloem te plukken. 
En in den droom dacht ik, dat de geest van 
Shakespeare ergens over het water zweefde, en 
door de stad waarde. 

Des avonds, toen er twee lampen brandden 
voor een beeld van de H, Maagd, in eene 
galerrj aan de buitenzijde der hoofdkerk, bij 
het dak, verbeeldde ik mij, dat het groote 
Piazza van den Qe vleugelden Leeuw 
helder verlicht was, en dat zijne geheele rij 
van bogen vol volk was, terwijl hoopen men- 
schen zich vermaakten in prachtige koffiehui- 
zen, die er op uitkwamen — en die, naar mij 
dacht, nooit gesloten waren, ipaar den gan- 
schen nacht open bleven. Toen de bronzen 
reuzen het middernachtsuur op de klok sloe- 
gen, dacht ik, dat al het leven en de geest- 
drift dezer stad hier bijeenverzameld was; en 
toen ik wegroeide, langs de stille kaaien, 
zag ik de lieden nog alleen als kleine stipjes 
hier en daar, met slapende roeiers, die in hunne 



DOOR VERONA, MANTUA EN MILAAN NAAR ZWITSERLAND. 



183 



mantels gewikkeld, zoo lang ze waren, op de 
steenen lagen. 

Maar, dicht bij de kaaien en kerken, palei- 
zen en gevangenissen ; schurende tegen de 
muren en opwellende in de geheimste plaatsen 
der stad, kletst het water altijd. Zondergedruisch 
en waakzaam, en in vele plooien er omheen 
geslingerd, evenals eene oude slang, den tijd 
afwachtende — zoo kwam het mij voor — 
dat men in zijne diepten zou kijken, om een 
steen der oude stad te vinden die zich zijne 
beheerscheresse noemde. 

En zoo spoelde het mij weg, totdat ik ont- 
waakte op de oude marktplaats te Verona. 
Ik heb meermalen naderhand aandezenvreem- 
den droom op het water gedacht, mij half be- 
vreemd vragende of die stad er nog liggen 
zou, en of haar naam V e n e t i e is. 



DOOR VERONA, MANTUA EN MILAAN 

OVER DEN BERGWEG VAN DEN 
SIMPLON, NAAR ZWITSERLAND. 

Ik had half en half geaarzeld, naar Verona 
te gaan, in de vrees dat het mij de beguiche- 
ling zou ontnemen ten aanzien van Romeo en 
Julia. Doch zoodra ik op de oude marktplaats 
was aangekomen, werd de vergissing uit den 
weg geruimd, Het is zulk eene grillige, aardige 
en schilderachtige plaats, gevormd door zulk 
een buitengewone en rijke verscheidenheid 
van phantastische gebouwen, dat er niets beters 
kon worden gevonden, zelfs in het hartje dier 
romantische stad, die het tooneel is van een 
der meest romantische en 'schoone geschiede- 
nissen. 

Het spreekt vanzelf, dat ik, van de markt, 
rechtstreeks naar het huis der Oapulets ging, 
dat nu ontaard is in een hoogst ellendig her- 
bergje. Luidruchtige voerlieden enbemodderde 
marktkarren betwistten elkander het bezit van 
den hof, waar men tot over de enkels in de 
vuilnis trad, en waar zich een troep beslijkte 
en bespatte ganzen bevond; verder was er een 
hond met een grimmigen kop, op kwaadaar- 
dige wijze hijgende bij den ingang eener deur, 
en die Romeo zeker bij het been zou hebben 
gepakt, zoodra hij het over den muur stak, 
indien hij namelijk toen bestaan en losgeloo- 
pen had. De boomgaard is in andere handen 
gevallen, en is er, eenige jaren geleden, van 
afgescheiden geworden, maar er was er een 
die bij het huis behoorde, of in alien gevalle 
is het mogelijk, dat er een geweest zij — en 
de hoed *), het oude wapenteeken derfamilie, 



1) In het Italiaansch is cappello een hoed, van- 
daar Ca puletto. 



kan er nog, boven de deur van den hof in 
steen gehouwen, worden gezien. De ganzen, 
de marktkarren, de voerlieden van deze en de 
hond bedierven, het moet erkend worden, de 
geschiedenis eenigermate, en het zou veel aar- 
diger zijn geweest het huis ledig te vinden, 
en door de onbewoonde vertrekken te kunnen 
wandelen; maar het zien van den hoed was 
mij onuitsprekelrjk aangenaam, en de plaats 
waar vroeger de tuin was, schier niet minder. 
Buitendien ziet er het huis zoo wantrouwend 
en nijdig uit als men er een kan wenschen te 
zien, ofschoon het van zeermiddelmatigehoogte 
is. Ik had er daarom vrede mede, als het 
wezenlijke huis van den ouden Oapulet, en was 
dienovereenkomstig erkentelijk ten aanzien van 
eene uiterst on-sentimenteele vrouw vanmid- 
delbaren ouderdom, de waardin uit het huis, 
die werkeloos op den drempel stond en naar 
de ganzen keek, en die ten minste in het 
eenige bijzondere opzicht naar de Oapulets ge- 
leek, dat zij — in den dagelijkschen zin van 
het woord — zwaar was. 

Van Julia's huis naar Julia's graf is de over- 
gang, voor den bezoeker, zoo natuurlijk als 
naar Julia zelve of naar de meest trotsche 
Julia om wie ter eeniger tijd de heldere toort- 
sen zijn ontstoken. — Ik ging alzoo met een 
gids naar een ouden, zeer ouden tuin, die eens, 
naar ik geloof, behoort had tot een oud, zeer 
oud klooster, en nadat ons eene vrouw met 
schitterende oogen, die bezig was met het 
wasschen van kleeren, door een verbrijzelde 
poort had binnengelaten, ging ik naar eenige 
wandeldreven, waar versche planten en jonge 
bloemen lustig opschoten tusschen brokstuk- 
ken van oude muren en borstweringen, welke 
met klimop waren begroeid. Daar werd mij 
een kleinen vijver of watertroggetoond, welke 
door de vrouw met glinsterende oogen — 
terwijl zij de armen met haar doek afdroogde 
— „L a tomba diGiuliettala sfortu- 
n a t a" (Het graf der ongelukkige Julia) werd 
genoemd. Met de sterkste geneigdheid om te 
gelooven, kon ik het niet verder brengen dan 
te gelooven, dat de vrouw met de schit- 
terende oogen zelve het geloofde, zoodat ik 
haar dat groote vertrouwen en bovendien hare 
gewone fooi in klinkende munt schonk, Dat 
Julia's rustplaats vergeten was, baarde veeleer 
genoegen dan teleurstelling. Hoe troostrijk 
het ook voor Yorick's geest moge geweest 
zijn, op de steenen boven zijn hoofd voet- 
stappen, en twintigmalen op een dag zijn 
naam te hooren herhalen, is het echter 
voor Julia beter buiten de treklijn der toe- 
risten te liggen, en geene andere bezoe- 
kers te krijgen dan die in voorjaarsregen, 
zachte lucht en zonneschijn op de graven 
komen. 

Verona is streelend! Met zijne schoone 



184 



TAFEBEELEN UIT ITALTE. 



oude paleizen en bekoorlijk landschap in het 
verschiet, dat zich uit de terraswandelingen, en 
uit de statelijke ; van hekken voorziene gale- 
rijen opdoet. Met zyne Romeinsche poorten, 
die nog de fraaie straten bespannen, en in 
het zonnelicht van heden de schaduw werpen 
van tweehonderd jaren vroeger. Met zijne in 
marmer gekleede kerken, hemelhooge torens, 
rijke bouwversierselen en aardige, stille, oude 
stegen, waar het geschreeuw der Montagu's en 
Capulets eens weergalmde: 



Kn deed Verona's oude burgerschaar, 
II un graf ontvloon, een passend siersel zijn 
Voor 't voeren van een hollebaard. 



Met zijne snelvlietende rivier, schilderachtige, 
oude brug, groot kasteel, lispelende cipressen, 
verrukkelijk en vroolijk verschiet! Streelend 
Verona! 

Tusschen dit alles op de Piazza di Bra 
— als een geest van de grijze aloudheid, te 
midden der gemeenzame werkelijkheid van het 
vluchtige thans — staat het groote Romeinsche 
Amphitheater, zoo wel bewaard enzorgvuldig 
onderhouden, dat iedere rij zitplaatsen nog onge- 
schonden is. Op enkele der bogen kunnen de 
Romeinsche cijfers nog gezien worden, en er 
zijn gangen en trappen, en onderaardsche wegen 
voor de beesten, en slingerpaden, boven en 
onder den grond, evenals toen de trotsche dui- 
zendtallen er uit- en in snelden, begeerig de 
bloedige vertooning van het strijdperk te 
aanschouwen. Thans nestelen in sommige der 
schaduwrijke en nolle plaatsen van de muren 
smeden en hunne werkplaatsen, en eenige kra- 
mers in het klein, die het een en ander te koop 
hebben, en op de borstwering is groenend on- 
kruid, en bladen, en gras. Maar anders is er 
weinig veranderd. 

Toen ik alles met groote belangstelling had 
doorgeloopen en tot de bovenste zitplaats- 
galerij was gegaan, en, mij afwendende van het 
schoone panorama, dat door de nabijgelegen 
Alpen omsloten werd, naar beneden zag in 
het gebouw, scheen het voor mij te liggenals 
het inwendige van een verschrikkelijk grooten 
hoed van gevlochten stroo, met een zeer bree- 
den rand en een ondiepen bol: de vlechten 
worden voorgesteld door de vier en veertig 
rijen zitbanken De vergelijking is huiselijk en 
phantastisch, ten minste bij herinnering en op 
papier, maar zij kwam, desniettemin, oogen- 
blikkelijk onwederstaanbaar bij mij op. 

Eenigen tijd te voren was hier eenpaardrij- 
derstroep geweest — dezelfde troep, denk ik, 
die aan de oude dame in dekerkteM odena 
verscheen — en had eene plaats aan het 
eene einde van het strijdperk opgeruimd, waar 
zij hunne kunsten vertoonden en de sporen 



van de pooten hunner paarden nog aanwezig 
waren. 

Onwillekeurig stelde ik mij een handvol toe- 
schouwers voor, op een of twee van deze oude 
steenen zitbanken bijeen, en een met lovertjes 
voorzien ruiter, die beleefd was, of een grap- 
pige Polichinello, waar de barsche wallen op 
neerzagen. Bovenal dacht ik er aan, hoe vreemd 
die Romeinsche zwijgenden naar het gelief- 
koosde grappige tooneel van de reizende Engel- 
schen zoude staren, waarin een Engelsch 
edelman (Lord John), met een zeer dikken 
buik, gekleed in een blauwen rok metpanden 
tot aan de hielen, hooggele broek en een 
witten hoed, opkomt, op een steigerend paard 
zittende met eene Engelsche dame (Lady Bet- 
sey), uitgedost met een strooien hoed, een groe- 
nen sluier en een rood spencer, en die altijd 
eene reusachtige reticule en eene opgeslagen 
parasol met zich voert. 

Ik wandelde het overige van den dag de 
stad door, en kon er, naar ik geloof, tot nu 
toe gewandeld hebben. Op eene plaats was er 
een zeer aardige nieuwerwetsche schouwburg, 
waar zij toen juist de opera Romeo en Julia 
(die in Verona altijd gaarne gezien wordt) 
opvoerden. 

In een andere was er, onder een zuilengang, 
eene verzameling Grieksche, Romeinsche en 
Etrurische overblijfselen, waarbij een oud man 
zat, die zelf wel een Etrurische reliek geleek ; 
want hij was niet sterk genoeg om het ijzeren 
hek open te duwen, toen hij het ontsloten had, 
en had geen stem genoeg om zich te doen 
hooren, toen hij de zeldzaamheden beschreef, 
noch gezicht genoeg om ze te zien ; zoo heel 
oud was hij. Op eene andere plaats was er 
eene galerij van schilderstukken ; zoo schrikke- 
lijk slecht, dat het verrukkelijk was, die te zien 
wegrotten. Maar overal, in de kerken, in de 
paleizen, in de straten, op de brug, of beneden 
langs de rivier, was Veron a altijd behaaglijk, 
en zal het in mijn geheugen altyd blijven. 

Ik las dien avond Romeo en Julia in 
mijne eigen kamer in het logement— en natuur- 
lijk had een Engelschman dat daar nooit te 
voren gelezen — en vertrok den volgenden 
dag met zonsondergang naar Mantua, waar ik 
(gezeten in de coupe van een omnibus en 
naast den conducteur, die de Mysteres 
d e Paris las, bij mij zelven de regels her- 
haalde : 



Daar is geen wereld, buiten dezen muur, 
Maar kwelling, vagevimr, de helle zelf; 
Yan hier verb ami en is verjaagd van de aard, 
En zulk een ban is dood — 1) ; 



1) M. L. Ph. C. van den Borgh, Bloemlezing nit Shake- 
speare. Vert. 



DOOR VERONA, MANTUA EN MILAAN NAAR ZWITSERLAND. 



185 



waardoor my werd te binnen gebracht, dat, 
wanneer men de zaak op de keper beschouwt, 
Romeo slechts uit een omtrek van vijf en 
twintig mijlen buiten de stad was gebannen, 
en dit nam wel wat weg van mijn vertrouwen 
op zijne geestkracht en fierheid. 

Het zou mij bijster verwonderen, dat de 
weg naar Mantua in zijn tijd zoo schoon 
ware geweest! Slingerde hij toen door even 
groene weiden, schitterende door dezelfde glans- 
rijke stroomen en geschakeerd door frissche 
groepen bevallige boomen! Die purperen ber- 
gen lagen er stellig toen reeds ; en de kleeding 
van die boerendeernen, welke een groote zil- 
veren pen droegen, die van een knopje voor- 
zien en van achteren door de haren was gesto- 
ken, daarin zal wel kwalijk eenige verandering 
zijn gekomen. Het hoopgevend gevoel, door 
zulk een schoonen ochtend en zulk een over- 
heerlijken zonsopgang verwekt, voor zoo iets 
kan geen hart, ook zelfs dat niet van eenuit- 
gebannen minnaar koel blijven, en Mantua 
zelf moet hem in het verschiet tegengeblonken 
hebben, met zijne torens, en muren, en water, 
bijna als eene bruiloftskoets vol gasten op een 
openbaar plein. Wellicht keerde en wenddehij 
zich op dezelfde scherpe wijze over twee ram- 
melende ophaalbruggen en dezelfde lange be- 
dekten houten brug, en naderde de roestige 
poort van het stilstaande Mantua, terwijl hij 
het drabberige water daarachter verliet. 

Zoo er ooit een mensch heeft bestaan, die 
goed paste voor een dergelijke woonplaats, en 
eene woonplaats, die geschikt ware voor hem, 
dan pasten de magere apotheker en Mantua 
volmaakt goed bij elkander. Wellicht dat het 
toen woeliger geweest zij. Is dit het geval, dan 
was de apotheker een man, die zijn tijd voor- 
uit was, en voorzag wat Mantua in achttien- 
honderd vier en veertig zou wezen. Hij vastte 
veel en dit hielp hem in zijne voorwetenschap. 

Ik stapte af aan het logement de Gouden 
Leeuw, en was in mijne kamer met den koe- 
rier bezig plannen te maken, toen er een be- 
scheiden tikje aan de deur werd gedaan, welke 
op eene buitengalerij uitkwam die om eene 
binnenplaats liep. Een zeer haveloos mannetje 
komt naar binnen, om te vragen of mijnheer 
ook een cicerone begeerde om hem de stad 
te toonen; zijn gelaat zag er zoo ernstig en 
ijverig uit, toen hij daar zoo in de geopende 
deur stond, en er sprak zooveel armoede uit 
zijn kale kleeding en gedeukten hoed, en uit 
zijne afgesleten handschoenen, waarmede hij 
dien vasthield — en dat er niet te minder in 
uitgedrukt lag, ofschoon het blijkbaar zijne 
haastig aangetrokken Zondagschekleeren waren 
— dat ik even gaarne hem zou vertreden als 
afgewezen hebben. Ik nam hem op staanden voet 
aan, en hij kwam dadelijk binnen. 

Terwijl ik de redekaveling eindigde met welke 



ik juist bezig was, stond hij stralende van vreugd 
in een hoek en maakte een looze vertooning 
alsof hij mijn hoed met zijn arm opwreef. HacJ 
zijn loon zooveel Napoleons bedragen als het 
nu franken bedroeg, dan had er over de sche- 
mering zijner haveloosheid niet zulk een zonne- 
straal kunnen schitteren als er thans op den 
man glom nu hij aangenomen was. 

„Wel," zeide ik, toen ik gereed was, B willen 
wij nu uitgaan?" 

fl Als 7 t mijnheer belieft. 't Is een schoone 
dag. Wel wat koeltjes, maar toch aangenaam, 
recht lief. Gelieft mijnheer, dat ik de deur 
open? Dit is de plaats van het logement. De 
hof van den Gouden Leeuw. Mijnheer 
moet oppassen, dat hij op de trap niet uit- 
glijdt. 7 ' 

Wij stonden nu op straat. 

„Dit is de straat van den Gouden Leeuw. 
Dit is de buitenzijde van den Gouden Leeuw. 
Het belangwekkende raam, daar boven op de 
eerste verdieping, waar die ruit gebroken is, is 
het raam van mijnheers kamer T 

Nadat ik al die opmerkelijke voorwerpen 
had bekeken, vraagde ik, of er te M a n t u a 
veel te zien was. 

„Wel, mijnheer I Inderdaad niet. Niet veel! 
zoo zoo," zeide hij, zijne schouders, bij wijze 
van verantwoording, ophalende. 

„Veel kerken?" 

„Neen. Bijna alien zijn door de Franschen 
afgeschaft. 77 

„Kloosters?" 

,Neen. Alweer door de Franschen! Bijna 
alien zijn door Napoleon afgeschaft." 

„Is er veel handel?" 

„Zeer weinig handel. 7 ' 

„Veel vreemdelingen?" 

„Och hemel!" 

Ik dacht dat hij in flauwte zou vallen. 

„Wat zullen wij," zeide ik, „dan doen als we 
ginds de twee groote kerken hebben bezichtigd ?" 

Hij keek de straat op en af, en wreef op 
bedeesde wijze zijne kin, en zeide toen, terwijl 
hij mij in het aangezicht keek, alsof er een 
lichtstraal in zijn geest was gevallen, en tevens 
met een nederig, volslagen en onweerstaanbaar 
beroep op myne toegeeflijkheid ! 

„S i g n o r e 1 wij kunnen eene kleine wande- 
ling in de omstreken der stad doen (Si pub 
far' un piccolo giro delle citta)." 

Die voorslag kon mij slechts aangenaam 
wezen en wij gingen te zamen zeer opgeruimd 
uit. In zijne vergenoegdheid opende hij zijn 
hart, en pakte zooveel van Mantua uit als een 
cicerone kan doen. 

„Men moet eten," zeide hij, „maarPah! het 
is ongetwijfeld eene akelige plaats/ 

Hij maakte zooveel hij maar kon van de 
hoofdkerk van St. Andreas — eene statige 
kerk — en van een afgesloten gedeelte van 



TAFEREELEN UIT ITALIE, 



het plaveisel, om hetwelk waskaarsen brandden 
en eenigen knielden; en onder welke, naar 
men zegt, de Sangreal der oude romancen 
is bewaard. Toen wij deze kerk en nog eene 
andere (de hoofdkerk van San Pietro) hadden 
bezichtigd, gingen wij naar het Museum, dat 
gesloten was. „Dat beteekende niet veel," 
zeide hij. „Bah! Er binnen is niet veel te 
zien!" Toen gingen wij het Piazza del Dia- 
v o 1 o (het Duivelsplein) zien, dat door den 
duivel (met geen bijzonder doel) in een enke- 
len nacht was gebouwd ; vervolgens het P i a z z a 
V i r g i 1 i a n a, daarna het standbeeld van Vir- 
gilius — o n z e dichter, zooals mijn kleine 
vriend zei, een oogenblik zijn geest eene vaart 
doende nemen, en zijn hoed een weinigje schuin 
opzettende. Toen gingen wij naar eene akelige 
soort van werf eener hoeve, langs welke men toe- 
gang verkreeg tot eene schilderij-verzameling. Op 
het oogenblik dat de poort vandit verblijf werd 
geopend, kwamen er eene groote vijfhonderd 
ganzen om ons heen waggelen, en strekten 
hare halzen uit, en kwaakten op de akeligste 
wijze, alsof ze riepen : „0 ! daar is volk om de 
schilderijen te kijken! Ga niet naar boven !Ga 
niet naar boven!" Terwijl wij opklommen, 
wachtten zij, tot een hoop samengeschoold, 
heel stil bij de deur, en kakelden daar, eens 
te hooi en te gras, op halfluiden toon; maar 
op het oogenblik dat we ons weer vertoonden 7 
kwamen hunne halzen weer vooruitsteken als 
kleine verrekijkers, en begonnen ze een groot 
rumoer te maken, dat ongetwijfeld moet betee- 
kenen: „Hoe! wilt ge alweer heengaan? Wat 
zegt ge er van! Hoe vindtge't!" Zij wachtten 
ons af aan het buitenhek en vervolgden ons 
spottend tot aan Mantua. 

De ganzen, die het Kapitool hebben gered, 
waren, in vergelijking met deze 7 niet meer dan 
zwijnenvleesch in verhouding tot een geleerd 
speenvarken. Welk eene galerij! Ten aanzien 
van een onderwerp van kunst, zou ik hunne 
meening zelfs hooger stellen dan de redevoe- 
ringen van Sir Joshua Reynolds. 

Nu we weer op straat stonden, nadat we op 
^chandvolle wijze daarheen waren geescorteerd 
was mijn kleine vriend volstrekt bepaald bij de 
„P i c c o 1 o giro" of kleine wandeling door de 
stad, welke hij vroeger had voorgeslagen. Maar 
mijn inval het PalazzoTete bezoeken (waar- 
van ik veel had gehoord als van een vreemd 
en wild gebouw) ; schonk hem nieuw leven ; 
en we gingen heen. 

Het geheim van de lengte der ooren 
van Midas zou nog meer algemeen zijn be- 
kend geworden 7 ingeval zijn bediende, die 
het tusschen het riet uitfluisterde, in Mantua 
had gewoond, waar riet en biezen genoeg 
zijn om het aan geheel de wereld te verkon- 
digen. 

Het Palazzo Te staat op een veenachtigen 



grond, te midden van dergelijke plantgewassen, 
en is voorzeker een van de zonderlingste plaat- 
sen, welke ik ooit heb gezien. 

Niet om zyn treurigheid 7 ofschoon het droe- 
vig genoeg is. Noch om zijne vochtigheid, of- 
schoon het zeer vochtig is. Noch om zijn 
berooiden toestand, ofschoon die zoo berooid 
en veronachtzaamd is als een huis het kan 
wezen. Maar hoofdzakelijk om de ontelbare 
nachtmerrien, waarmede het inwendige (onder 
andere voorwerpen van eene meer malsche be- 
handeling) is versierd door Giulio Romano. 
Daar is een glurende reus boven zekeren schoor- 
steenmantel 7 en er zijn reuzen bij dozijnen 
(Titan s 7 die tegen Jupiter strijden); op de 
muren van een ander vertrek, die zoo onbe- 
grijpelijk leelijk en grotesk zijn, dat men er 
over verwonderd staat, hoe eenig mensch zich 
zulke schepsels kan hebben voorgesteld. Inde 
kamer, waarin men er een overvloed van vindt 7 
zijn die gedrochten met opgezwollen aange- 
zichten en bolle wangen 7 en alle soort van 
verdraaide blikken en ledematen, afgemaald 7 
als wankelende onder de zwaarte van neerstor- 
tende gebouwen, en onder de puinhoopen be- 
dolven, en rotsmassa's oplichtende, en zich er 
onder begravende; terwijl zij tevergeefs pogen 
de zuilen in stand te houden van zware zol- 
derdaken, die op hunne hoofden neervallen ; 
en in een woord, hoe zij alle soort vanuitzin- 
nige en duivelachtige vernieling ondergaan en 
uitvoeren. 

De beelden zijn van eene verbazende grootte, 
en overdreven tot den hoogsten graad van 
onhebbelijkheid ; het koloriet is hard en onaan- 
genaam; en het effect van het geheel doet, 
naar ik meen, veel meer dan eenig werkelijk 
tafereel door de hand eens kunstenaars voor 
oogen gesteld, het bloed op geweldige wijze 
naar het hoofd der aanschouwers opstijgen. 
Deze tafereelen, waarvan men kippevel krijgt, 
werden vertoond door een ziekelijk schijnende 
vrouw, wier voorkomen 7 naar ik het waag te 
zeggen, het gevolg is van de schadelyke uit- 
wasemingen der moerassen. Het was echter 
moeielijk zich vrij te houden van degedaChte, 
of zij niet al te zeer werd op- en nagejaagd 
door de reuzen, die haar door verschrikking 
den dood op het lijf joegen, haar, die ge- 
heel alleen was in dat paleis, dat als een 
uitgedroogde regenbak stond tusschen riet en 
biezen, met al den nevel 7 die er buiten 
omheen hing en er zich aanhoudend omheen 
bewoog. 

Onze wandeling door Mantua vertoonde 
ons, in bijna elke straat, eenige buiten dienst 
gestelde kerk ; nu eens voor een magazijn van 
koopwaren, dan eens voorniemendalgebruikt; 
alle op den hoogst mogelijken graad gebrekkig 
en verwaarloosd, en op het punt van in te 
vallen. De moerassige stad was zoo dof en 



DOOR VERONA, MANTUA EN MIL AAN NAAR ZWITSERLAND. 187 



eentonig, dat de morsigheid, die er op zat, 
daar niet scheen gekomen te zijn op de 
gewone wijze, maar op hare oppervlakte te 
zijn bezonken, en aangeslibd als in stilstaand 
water. En echter ging er nogal wat handel 
om, en werd er nog wat voordeel verkre- 
gen; want er waren bogen, waaronder vele 
Israelieten aan de buitenzijde hunner winkels 
zaten, en hunne stapels stoffen en wollen 
goederen en schitterende zakdoeken en snuis- 
terijen ten toon spreidden, en er in alle op- 
zichten zoo spraakzaam en druk bezig uitzagen 
als hunne geloofsbroeders in H o u n d s d i t c h 
t e L o n d e n. 

Toen ik een Vetturino had gekozen uit 
de nabijzijnde christenen, die aannam ons in 
derdehalven dag naar M i 1 a a n te brengen, en 
den volgenden ochtend met het openen der 
poorten te vertrekken, keerde ik naar den 
Gouden Leeuw terug en gebruikte een lek- 
ker middagmaal op mijn kamer, in een engen 
doorgang tusschen twee bedsteden, waarover 
een rookend vuur en aan de andere zijde 
eene latafel was. Op den volgenden ochtend 
ten zes uur rinkelden wij, in het donker, door 
den natte, kouden mist, die de stad bedekte: 
en voor het middaguur begon de voerman 
(een inboorling van Mantua en omstreeks 
zestig jaren oud), den weg naar M i 1 a a n 
te vragen. 

Deze leidde door B o z z o 1 o : voorheen 
eene kleine republiek, en thans een van de 
meest verlaten en met armoede bezochtesteden ; 
waar de kastelein uit het ellendigelogement — 
't was zijne wekelijksche gewoonte (God zegene 
hem daarvoorl) — zeer kleine muntstukjes 
uitdeelde onder een luidruchtigen troep vrou- 
wen en kinderen, wier lompen fladderden in 
den wind en den regen buiten de deur, waar 
zij te hoop geloopen waren om zijne aalraoes 
te ontvangen, 

De weg leidde dien dag en den geheelen 
volgenden door mist, en, slijk, en regen, en 
wijnstokken, die laag bij den grond waren. De 
eerste rustplaats was Cremona, gedenkwaar- 
dig om hare sombere kerken, van tichelsteenen 
gebouwd, en hare verbazend hooge torens: de 
Torazzo — om van hare violen te zwijgen 
— van welke zij in deze ontaarde tijden geen 
enkele voortbrengt ; en de tweede L o d i. Toen 
gingen wij voort, door nog meer slijk, mist en 
regen en moerassige gronden, en door zulk 
een dikken nevel, dat de Engelschen, die sterk 
zijn in het geloof aan hunne eigene grieven, 
geneigd zijn te gelooven, dat zij een dergelijken 
in hun eigen land alleenaantreffen; dit duurde 
tot wij de geplaveide straten van M i 1 a a n 
binnenreden. 

De nevel was daar zoo dik, dat men even- 
veel van de torenspits der wijd vermaarde 
hoofdkerk kon zien ; als stond zij teBombay. 



Maar daar wij er eenige dagen bleven om 
ons te ververschen, en tegen den volgenden 
zomer er weder terugkeerden, had ik ruime 
gelegenheid den heerlijken bouwstijl er van 
in al zijne majesteit en schoonheid te aan- 
schouwen. 

Elk christen behoort hulde te doen aan den 
Heilige die er in rust. Er mogen vele goede 
en echte heiligen in den almanak staan, maar 
San Carlo Borromeo bezit — als ik bij zulk 
een onderwerp juffrouw Primrose *) mag aan- 
halen — „mijn warm hart." Hij was een liefde- 
rijk geneesheer voor de zieken, en weldadig 
vriend voor de armen, en dit alles niet door 
een geest van blind bijgeloof, maar als de fiere 
tegenstander van geweldige gebruiken in de 
kerk van Rome: zijne nagedachtenis vereer 
ik. Ik vereer ze er niet te minder om, dewijl 
hij bijna werd omgebracht door een priester, 
door priesters omgekocht om hem voor het 
altaar te vermoorden, ter vergelding zijner 
pogingen, ter hervorming van eene valsche en 
hnichelachtige broederschap van monniken. De 
hemel bescherme alle navolgers van San Carlo 
Borromeo, zooals Hij hem beschutte! Eenher- 
vormingsgezinde paus zou zelfs nu wel een 
weinigje bescherming noodig hebben. 

De onderaardsche kapel, in welke het lichaam 
van San Carlo Borromeo wordt bewaard 2 ), 
vertoont een contrast zoo treffend en akelig, 
als er in eenige plaats kan worden gezien, De 
waskaarsen, welke daar beneden branden, 
blikkeren en glimmen tegen h a u t-r e 1 i e f s 
(verheven beeldwerk) in goud en zilver, op 
kunstige wijze bewerkt door bekwame handen, 
en de voornaamste gebeurtenissen voorstellende 
uit het leven van den Heilige. Edelgesteenten 
en edele metalen blinken englinsteren aan alle 
zijden. Door een windas wordt de voorzijde des 
altaars langzaam op zijde geschoven, en daar- 
binnen, in eene prachtige kist van goud en 
zilver, ziet men, door albast heen, de gerim- 
pelde mummie van een man; de priesterlijke 
gewaden die het versieren, schitterend als' zij 
zijn van diamanten, smaragden, robynen en alle 
soorten van kostbare en prachtige steenen. De 
ineengeschrompelde hoop ellendige aarde, te 
midden dier groote schittering, wekt meer 
medelijden dan indien het op een mesthoop 
lag. Er is geen straal van weergekaatst licht in 
al de schittering en het vuur der juweelen, of 
hij schijnt te spotten met de donkere holten, 
die eens oogen hebben bevat. Elke draad zijde 
in de rijke kleederen schijnt slechts voorraad 



1) Be vrouw van den Predikant van Wakefield. 
Zie Aanm. bladz. 149. 

2) Zie Aanm. bladz. 1.60. 



188 



TAFEREELEN UIT ITALIE. 



van wormen, die spinnen ten gerieve van wor- 
raen, die in graven voorttelen. 

In de oude eetzaal vanhet vervallenklooster 
van Santa Maria delle Grrazia is het 
kunstwerk wellicht meer dan eenig ander ter 
wereld bekend: Het Avondmaal door Leonard 
Da Vinci — waarin de snuggere Dominicaner 
monniken eene deur hebben gemaakt, om de 
bezigheden van den maaltijd met meer gemak 
te kunnen volbrengen. 

Met het practische gedeelte der schilderkunst 
ben ik niet bekend, en neb geene andere mid- 
delen om over eene schilderij te oordeelen, 
dan wanneer zij de natuur gelijkt en verfraait 
en bevallige samenstellingen van vormen en 
kleuren aanbiedt. Daarom behoeft men mij 
niet te gelooven, wat de „behandeling" van 
dezen of genen meester betreft; hoewel ik 
zeer wel weet, (zooals iedereen weten kan, die 
over de zaak nadenkt) dat zeer weinig voor- 
name meesters, met eenige mogelijkheid, in 
hun leeftijd de helft van de schilderijen kunnen 
vervaardigd hebben, die hun naam dragen en 
die door vele menschen, aanspraak makende 
op een goeden smaak, als ontwijfelbaar oor- 
spronkelijke werken erkend worden. Maar dit 
tusschen twee haakjes. 

Over het Laatste Avondmaal, teMi- 
laan, zal ik alleen opmerken, dat zij, wat 
compositie en ordonnantie aangaat, eene won- 
derschoone schilderij is, maar dat zij het niet 
is om hare oorspronkelijke kleur of hareeigen- 
aardige uitdrukking van eenig gezicht of van 
gelaatstrekken. Behalve de schade, welke zij 
door de vochtigheid, het verval en verzuim 
geleden heeft, is het (zooals Bary *) aantoont) 
zoo bij- en overgeschilderd, en nog wel zoo 
ellendig, dat verscheidene der koppen volstrekt 
mismaakt zijn met strepen verf en kalk ; smet- 
ten, die er aanhangen evenals wennen en de 
uitdrukking geheel verwringen. Daar, waar de 
oorspronkelijke kunstenaar de indruksels van 
zijn genie aan een gelaat mededeelde, dathem 
door eene enkele lijn of toets van mindere 
schilders onderscheidde, en hem maakte wat 
hi] was, volgden broddel,aars hem op, scheuren 
en spleten opvullende en beschilderende, en 
die buiten staat waren zijnemanier nate boot- 
sen ; en zij hebben er strepen, en wenkbrauw- 
fronsingen en rimpels van hun eigen maaksel 
brjgevoegd en het meesterstuk beklad en be- 
dorven. 

Dit is eene zoo geschiedkundige daadzaak, 
dat ik haar niet zou herhalen, en daardoorde 
kans loopen van vervelend te worden, had ik 
niet een Engelsch heer voor de schilderij op- 
gemerkt, die zich groote moeite gaf, in zachte 
stuiptrekkingen (zoo zou ik ze ten minste be- 



l) Een Engelsoh kunstenaar van grooten naam. 



schrijven), te vallen, op het zien van eenige 
fijne bijzonderheden van uitdrukking, die er 
niet meer in aanwezig zijn. Waarom het. voor 
reizigers zoowel als voor beoordeelaars, a'ange- 
naam en niet meer dan billijk zou zijn, om 
eindelijk te begrijpen, dat het volstrekt e^ns een 
werk van groote verdiensten moet geweest zijn, 
wanneer, bij zoo weinig van hare overgebleven 
oorspronkelijke schoonheden, het grootsche van 
de oorspronkelijke teekening thans nog vol- 
doende is om haar naam op te houden als 
eene schilderij vol belangstelling en waardig- 
heid. 

Wij beschouwden, natuurlijk, ook al het 
andere bezienswaardige in Mil aan; en het is 
een fraaie stad, hoewel niet zoo onbedrieglijk 
Italiaansch, dat men dit op het eerste gezicht 
zien zou ; evenmin bezit zij de eigenaardige hoe- 
danigheden van vele steden ; die op zich zelve 
minder belangrijk zijn. Het Corso, waar de 
Milaneesche rijken in hunne koetsen op en 
neer rijden (en liever dan dit niet te doen, 
binnenshuis half van honger zouden willen ster- 
ven), is een ailerstatigste publieke wandeiweg, 
door lange lanen van boomen overschaduwd. 
In den prachtigen schouwburg, vanL a Sc ala 
werd, na de opera, een heldenballet opgevoenl, 
Prometheus genaamd ; waar, by den aan- 
vang er van ? een paar honderd mannen en 
vrouwen ons sterfelijk ras voorstelden, zooals 
het was voordat de verfijningen der kunsten 
en wetenschappen, der liefde en der bevallig- 
heden op aarde kwamen om hettebeschaven. 
Ik heb nooit iets gezien, dat meer effect maakte. 
In het algemeen is de gebaren-taal der Itali- 
anen opmerkelijker wegens haar plotselingen 
en onstuimigen aard dan wegens hare keurige 
uitdrukking; maar in dat geval werden de 
kwijnende eentonigheid; het matte, ellendige, 
lustelooze, vadsige leven; de schraapzuchtige 
hartstochten en begeerten van menschelijke 
schepsels, beroofd van dien geestverheffenden 
invloed, waaraan wij zooveel verschuldigd zijn, 
en aan welker voorstanders wij zoo weinig 
er voor in de plaats geven, op eene inder- 
daad krachtige en aandoenlijke wijze uitgedrukt. 
Ik zou het bijna onmogelijk geacht hebben, 
een zoodanig denkbeeld zoo krachtig op het 
tooneel voor te stellen zonder behulp der 
spraak. 

Ten vijf uur des ochtends hadden wij Mi- 
la a n reeds verlaten, en voordat het vergulde 
beeld op den top van de spits der hoofdkerk 
met den blauwen hemel ineensmelt, vertoonden 
zich de A 1 p e n voor onze oogen, als een ver- 
warde hoop van bergtoppen en kruinen, door 
wolken en sneeuw omgeven. 

Evenwel vervolgden wij onzen koers daar- 
heen, tot het donker werd; en den geheelen 
dag namen de bergtoppen, wanneer de weg 
ze ons van verschillende kanten deed beschou- 



DOOR VERONA, MANTUA EN MIL A AN NAAR ZWITSERLAND. 



189 



wen, vreemdsoortige, veranderlijke vorraen 
aan. De schoone dag spocdde juist ten einde ; 
toen wij het Lago Maggiore (groote meer) 
met zijne bekoorlijke eilanden bereikten. Want 
hoe grillig en phantastisch het I sol a Bella 
(schoone eiland) ook zijn moge, het is nochtans 
schoon. Alles wat uit dit blauwe water op- 
duikt, omringd door zulk een landschap, moet 
schoon zijn. 

Ten tien uur des avonds kwamen wij te 
Do mo d'Ossola, aan den voet der berg- 
engte van den S i m p 1 o n. Maar daar de maan 
helder scheen en er geen wolkje in de met 
sterren bezaaide lucht zweefde, was het geen 
tijd om naar bed te gaan, of iets anders te 
doen dan voort te reizen. Na dus een weinig 
uitgerust te hebben, kregen wij een klein 
rijtuigje, en begonnen wij naar boven te 
rijden. 

Het was op het einde van November en de 
sneeuw lag vier of vijf voet hoog op den gebaan- 
den weg op den bergtop ; op andere gedeelten 
was de nieuwe laag alreeds dik; de lucht was 
doordringend koud. Maar de helderheid van 
den nacht, en het grootsche uitzicht op den 
weg, met zijne ondoordringbare schaduwen en 
dikke duisternis, en zijne plotselinge wendingen 
bij het maanlicht, en het onophoudelijk geraas 
van het neerstortend water, maakten de reis 
bij iedere schrede meer en meer verheven. 

De weg begon, na van de kalme Italiaansche 
dorpen, die onder ons in het maanlicht slui- 
merden, te zijn afgeweken, tusschen de som- 
bere boomen te loopen, en kwam na eenigen 
tijd in eene barre, steile en moeielijk te gena- 
ken streek, waar het maanlicht helder en schit- 
terend scheen. Trapsgewijze werd het geraas 
van het vallend water luider; en het wonder- 
bare spoor, na den stroom op eene brug te 
zijn overgestoken, schoot tusschen twee hechte, 
steile rotsmuren, die het schijnsel der maan 
geheel uitsloten en alleen eenige weinige sterren 
lieten schijnen in de nauwe streep van den 
hemel er boven. Maar ook dit ging teloor in 
de diepe duisternis van een hoi in de rots, 
waardoor de weg gegraven was; daar de ver- 
schrikkelijke waterval er vlak onder klaterde 
en donderde 7 met zijn schuim en zijne wateren, 
die als een nevel voor den ingang hangen. Uit 
dit hoi opnieuw in het maanlicht komende ; en 
over eene vreemdsoortige brug gaande, kruipt 
en wendt de weg zich opwaarts, door de berg- 
engte van Gondo, woest en grootsch, boven 
eenige beschrijving verheven, met bevallige uit- 
ziende afgronden, die aan beide zijden in de 
hoogte rezen en elkander bijna boven onze 
hoofden ontmoetten. 

Zoo trokken wij den geheelen nacht, langs 
den ruwen weg, al hooger en hooger, zonder 
ons een oogenblik vermoeid te gevoelen, ver- 
loren als wij waren in de beschouwing der 



donkere rotsen, der verschrikkelijke hoogten en 
diepten, der zachte sneeuwvelden, die thans 
tusschen spleten en holen lagen, en de trotsche 
stroomen, die eensklaps in den diepen afgrond 
nederstortten. 

Met het aanbreken van den dag bereikten 
wij de sneeuwvelden, waar een scherpe wind 
vinnig woei. Na met eenige moeite de bewo- 
ners opgeklopt te hebben van een houten huis, 
dat in deze eenzame plaats stond, en waar de 
wind akelig omheen huilde, en de sneeuw weg- 
blies en deed rondwarrelen, kregen wij een soort 
van ontbijt in eene kamer vervaardigd van 
ongeschaafde planken, maar goed verwarmd 
door middel van eene' kachel en goed ingericht 
(zooals het ook noodig was) om de zware 
stormen er buiten te houden. Nadat er eene 
slede gereed was en vier paarden er voor ge- 
spannen waren, trokken wij verder, de sneeuw 
doorploegende. Steeds opwaarts; maar nu in 
de koude morgenlucht, die door de groote 
witte woestijn, waar wij doorreisden, duidelijk 
en helder werd. 

Wij waren op den top van den berg: voor 
ons was het ruwe houten kruis, dat zijne grootste 
hoogte boven de oppervlakte der zee aanduidt 
— toen de stralen der opkomende zon plotse- 
ling op de smeltende sneeuw vielen en haar 
een donkerroode kleur deden aannemen. Het 
grootsche van dit eenzame tooneel vertoonde 
zich toen ten top zijner verhevenheid. 

Toen wij zoo voortgleden, kwam er uit het 
godshuis, door Napoleon gesticht, een troep 
reizende landlieden, met stokken enknapzakken, 
die er hadden overnacht. Zij werden verzeld 
door een paar monniken, hunne gastvrije ver- 
zorgers, die langzaam met hen voortstapten om 
hun gezelschap te houden. Het was prettig hun 
een goeden morgen te wenschen, en aardig ze 
een goed eind wegs na te staren, ten einde te 
zien hoe ze naar ons omkeken, en, als een 
van onze paarden struikelde of viel, dadelijk 
weifelden of zij al of niet zouden terugkeeren, 
om ons te helpen. Maar het was dan weder 
spoedig op de been, door de hulp van een 
ruwen voerman, wiens span hier ook was blij- 
ven vastzitten, en toen we hem tot vergelding 
uit dien tegenspoed hadden geholpen, verlieten 
wij hem, daar hij langzaam naar hen heen 
zwoegde, en gingen gemakkelijk en snel voort, 
langs den zoom van een steilen afgrond, 
tusschen de pijnboomen die op den berg 
groeiden. 

Toen wij kort daarop weder in het rijtuig 
waren, begonnen wij snel den berg afte rijden, 
onder eeuwige ijsbergen komende, die den vorm 
hadden van boogvormige galerijen, van welke 
eene menigte ijskegels neerhingen; boven en 
onder schuimende watervallen ; in de nabijheid 
van schuilplaatsen, en galerijen om er opko- 
mende gevaren te ontgaan, door holen, over 



190 



TAFEREELEN UIT ITALIE. 



welker boogvormige zolderingen de sneeuw- 
vallen in de lente heenglijden, en zich in de 
niet doorzochte kloof daar beneden begraven; 
naar beneden, over hooge bruggen en door 
schrikbarende ravijnen : een.e kleine afgescheiden 
plek in de uitgestrekte en woeste tooneelen van 
ijs en sneeuw en monsterachtige granietrotsen. 
Naar omlaag door den diepen bergpas van 
Sal tine, waar men verdoofd wordt door den 
stroom, die tusschen de naakte rotsblokken, in 
het vlakke land, daar ver omlaag, woedend 
naar beneden valt. Naar omlaag langs heen en 
weer slingerende wegen, en liggende tusschen 
een hooger en een lager gel egen afgrond, naar 
warmer weder, kalmer lucht, en liefelijker land- 
scbap, tot wij dekerkenenkerktorens van eene 
Zwitsersche stad, met metaal gedekt, met roode, 
groene en gele kleuren als goud en zilver voor 
ons in den dauw en den zonneschijn zagen 
glinsteren. 

Daar de onderwerpelijke herinneringen alleen 
Italie betreffen, en het dus mijne zaak is, 
zoo snel als mogelijk is daarheen terug tehollen, 
wil ik (hoewel ik degelijk de verzoeking er toe 
gevoel) niet vermelden, hoe de Zwitsersche 
dorpen, groepsgewijze liggende aan den voet 
van reusachtige bergen, eruitzienalsspeelgoed; 
en hoe verward de huizen opeengehoopt en 
opgestapeld zijn; of hoe de straten er nauw 
zijn, om den huilenden wind des winters geen 
te grooten toegang te verschaffen; en hoe de 
gebroken bruggen door de woedende stroomen, 
in de lente plotseling van banden ontslagen 
waren medegesleurd. Of hoe daar boerinnen 
waren met groote, ronde, bonte kappen, die 
als zij het venster uitkeken en alleen het hoofd 
deden zien, het voorkomen hadden eener bevol- 
king van zwaarddragers van den Lord Mayor 
te L on den; of hoe schoon de stad Vevay 
zich voordeed, aan het bekoorlijke meer van 
Geneve gelegen; of hoe het standbeeld van 
St. Pieter, in de straat van Freyburg, den 
grootsten sleutel in de vuist klemt, die er ooit 
is gezien; of dat Freyburg beroemd is om 
de twee hangbruggen en het groote orgel der 
hoofdkerk. 

Of hoe tusschen die st^d en B a z e 1 de weg als 
een doolhof loopt, tusschen welvarende dorpen 
van houten hutten, met overhangende rieten 
dakenenlage,vooruitstekendevensters,beglaasd 
met kleine, ronde vensterruiten als driegulden- 
stukken; of hoe er in elk klein Zwitsersch erf, 
met de kar of wagen, zorgvuldig naast het huis 
onder dak geplaatst, en het tuintje, pluimge- 
dierte en de groepen van kinderen met blozende 
wangen, een voorkomen vanwelvaartheerschte, 
dat, na Italie te hebben gezien, zeer nieuw en 
zeer streelend was ; hoe de kleeding der vrou- 
wen weder veranderde, en er geen zwaarddra- 
gers meer waren te zien, maar in plaats daar - 
van, zich helderwltte borstlappen, en groote, 



zwarte, waaiervormige gaasachtige kappen in 
rnenigte vertoonden. 

Of hoe bekoorlijk de streek was in de nabij- 
heid van het Jura-gebergte, met sneeuw be- 
sprenkeld, door de maan verlicht en met de 
muziek van het neerstortende water; of hoe, 
onder de vensters van het groote hotel de Drie 
Koningen te Bazel, de gezwollen Rijn met 
Snellen loop en groene kleur voortstroomde ; of 
hoe hij te Straatsburg, even snel maar min- 
der groen, en, naar men zegt, lageraf mistig 
was : en dat hij, zoo laat in het jaar, eene veel 
minder zekere reisbaan opleverde dan de groote 
weg naar Par ijs. 

Of hoe Straatsburg zelf met zijneprach- 
tige, oude, Gothische hoofdkerk en ouderwetsche 
huizen, met hunne spitse daken en gevels, eene 
kleine galerij van vreemde en belangwekkende 
gezichten opleverde; of hoe er binnen in de 
hoofdkerk, tegen den middag, eene rnenigte 
menschen verzameld waren, om het beroemde 
uurwerk in beweging te zien, bij het slaan van 
het middaguur. Hoe bij het slaan daarvan een 
geheel leger van poppen eene rnenigte vernuftig 
bedachte bewegingen verrichtten ; en hoe, onder 
deze, een groote kunstmatige haan, die op den 
top stond, twaalfmaal luid en helder kraaide. 
Of welk een wonderlijk gezicht het opleverde, 
hoe die haan groote moeite deed om te klap- 
wieken en zijn hals uit te rekken, maarblijk- 
baar geen verband had met zijne eigen stem, 
die een groot eind lager uit de klok voort- 
kwam. 

Of hoe de weg naar Parys, een enkelezee 
van slijk was ; en vandaar naar de kust, door 
eene ingevallen harde vorst, een weinig beter 
werd. Of hoe Dover's duinen een behaaglijk 
gezicht opleverden, en Engeland zoo ver- 
wonderlijk lief er uitzag — ofschoon het, dit 
dient erkend, op een winterdag donker en 
kleurloos is. 

Of hoe het, een paar dagen naderhand, koud 
was bij het weder oversteken van het Kanaal, 
met ijs op het dek en tamelijk veel sneeuw in 
Frankrijk; of hoe depostkoets door de sneeuw 
krabbelde, in de heuvelachtige streken door 
een aantal moedige paarden op een klein galopje 
voortgetrokken ; of hoe er, voor ? t dag was, 
buiten het plein van hetpostkantoorteParijs, 
zonderlinge avonturiers in hoopen lompen, met 
kleine harken, in de besneeuwde straten rakel- 
den, om naar prullen en vodden te zoeken. 

Of hoe tusschen Parijs enMar seille ter- 
wijl de sneeuw er zeer hoog lag, dooi inviel, 
en dat de mail, de volgende driehonderd 
mijlen of daaromtrent, meer waadde dan reed; 
hoe er, des Zondagsavonds, de veeren van bra- 
ken, en zij hare twee passagiers uitzette, opdat 
deze zich, middelerwijl zij hersteld werd, kon- 
den verwarmen en ververschen in ellendige bil- 
jartkamers, waar een harig gezelschap om de 



NAAR ROME DOOR PISA EN SIENA. 



191 



kachel vergaard zat en kaart speelde; welke 
kaarten zeer veel naar lion zelvengeleken, daar 
ze niter st slap en morsig war en. 

Of hoe wij te Marseille werden opgehou- 
den door stormweer, en stoombooten aankon- 
digden dat ze zouden vertrekken, en het toch 
niet deden; of hoe de goede stoompakket Char- 
lemagne (Karel de Groote) eindelijk uitvoer 
en zulk weer trof, dat ze nu eens dreigde 
binnen te loopen in Toulon, en dan eens in 
N i z z a, doch, doordat de wind ging liggen, 
geen van beide deed, maar in plaats er van, 
de haven van Qenua binnenliep, waar mij de 
bekenden klokken zoet in de ooren klonken. 
Of hoe er een reisgezelschap aan boord was, 
waarvan een lid zeer ziek lag in het vertrekje 
dat naast het mijne was, en, door zijne ziekte 
korzelig geworden, weigerde het woordenboek 
te geven, dat hij onder zijne peluw bewaarde, 
en daardoor zijn reisgezelschap noodzaakte elk 
oogenblik bij hern naar beneden te komen, 
om te vragen, hoe men eenklontje suiker, een 
glas bran dew ijn en water — hoe laat is het, 
enz. in het Italiaansch zeide; hetwelkhij altijd 
met zijne eigene, zieke oogen wilde opzoeken 
daar hij weigerde het boek aan eenige levende 
ziel toe te vertrouwen. 

Evenals Grumio, had ik u dit en nogiets 
meer kunnen vertellen — maar het zou weinig 
hebben gebaat ware ik er niet in belet door 
de herinnering, dat ik mij met Italiemoet 
bezighouden. Dus zal het, zooals Grumio's 
geschiedenis, „in de vergetelheid sterven." 



NAAR ROME DOOR PISA EN SIENA. 

Voor mij bestaat er in Italis niets schoo- 
ners dan de kustweg tusschen Genua en 
Spezzia. Aan de eene zijde ziet men, soms 
veraf, soms nablj en gelijk met den grond, en 
vaak omzoomd' door gebroken rotsen van 
veelsoortigen vorm : daar de blauwe zee met 
hier en daar eene schilderachtige feluca(een 
soort vaartuig), die zachtkens voortglijdt; op 
de andere zijde, hooge heuvels, bergkloven 
met witte stulpjes bestrooid, plekken van don- 
kere olijfbosschen, dorpskerken met hare ranke, 
opengewerkte torens en vroolijk geschilderde 
landhuizen. Op alle heuveltjes en dijken langs 
den weg, de wilde cactus en de aloe in kwis- 
tigen overvloed bloeiende, en de tuinen der 
schoone dorpen langs den weg, des zomers 
gloeiende van groepen der Belladonna, terwijl 
zij in den herfst en den winter rieken van de 
oranje- en citroenboomen. 

Eenige van de dorpen zijn bijna uitsluitend 
door visschers bewoond, en het is aardig, hunne 
groote booten op het strand gehaald te zien, 



en eene geringe oppervlakte beschaduwende 
waarin zij liggen te slapen, of waar de vrou- 
wen en kinderen zitten te snateren en naar de 
zee te zien, terwijl zij hunne netten op den 
oever herstellen. Daar is eene stad,Camoglia, 
met hare kleine haven, honderden voeten lager 
dan de weg, aan de zee gelegen, waar huisge- 
zinnen van zeevarenden wonen, die, zeerlang 
geleden, te dezer plaatse reeders van kustvaar- 
ders waren en op Spanje en op andere lan- 
den handel dreven. Van den weg gezien die 
er boven ligt, doet zij zich voor als eene 
schrale afspiegeling aan den kant der gerimpelde 
watervlakte, schitterende in het licht derzon. 
Daarheen afgedaald zijnde, langs de slingerende 
sporen der muilezels, is zij eene volmaakte af- 
beelding in het klein van eene oorspronkelijke 
zeeplaats : de zoutwaterigste, ruwste, roofziekste, 
kleine stad, die er ooit gezien is. Groote ver- 
roeste ijzeren ringen en meer-kettingen, kaap- 
standers en brokken van oude masten en 
sparren verstoppen den weg; kloeke booten, 
om in slecht weer uit te varen, en zeemans- 
plunjes fladderen in de kleine haven of liggen 
op de zonnige steenen te drogen ; op de borst- 
wering van den ruwen steiger liggen eenige 
kerels te slapen, die er als waterrotten uitzien, 
met hunne voeten over den wal slingerende, 
alsof land en water hun hetzelfde was; en 
glipten zij er in, zij zouden wegdrijven, genoeg- 
lijk voortsluimerende te midden der visschen ; 
de kerk schittert van de gedenkteekenen, uit 
zee medegebracht, en van de gelofte-offeranden, 
ter herinnering aan redding uit storm of schip- 
breuk. De woonhuizen, die niet onmiddellijk op 
de haven uitkomen, zijn toegankehjk door 
middel van donkere, lage gewelfde gangen en 
uitgesleten trappen, alsof ze, in duisternis en 
moeielijkheid om te genaken, gelijk moesten 
zijn aan het ruim van een schip, of aan onge- 
makkelijke kajuiten onder water; en overal riekt 
het naar visch, en zeewier en oud touw. 

De kustweg, van waar men Camoglia 
reeds van verre in de laagte kan zien liggen, 
is in het warme jaargetijde, voornamelijk in 
eenige gedeelten der omstreken van Genua, 
beroemd door de St.-Jans-torren. Op een duis- 
teren nacht daar langs wandelende, heb ik 
deze schoone insecten een schitterend uitspan- 
sel zien daarstellen ; zoodat de verafzijnde ster- 
ren verbleekten bij den glans en het geflonker, 
welke op ieder olijfboschje en langs elke hel- 
ling der heuvelen schitterden en de geheele 
lucht vervulden. 

Het was evenwel niet in zulk een tijd van 
het jaar, dat wfl langs dezen weg trokken om 
ons naar Rome te begeven. Het midden van 
Januari was juist voorbij, en het was zeer som- 
ber en donker weer, en zeer vochtig boven- 
dien. Toen wij door den schoonen bergpas 
van Brae co trokken, overviel ons zulk eene 



192 



TAFEREELEN UIT ITALIE. 



mist- en regenbui, dat wij den geheelen weg 
als in eene wolk voorttrokken. Wij zagen daar 
zoo weinig van de Middellandsche Zee alsof 
er geene in de^wereld was, behalve wanneer. 
eene plotselinge windvlaag, den mist, die haar 
omgaf, voor een oogenblik opklarende, de on- 
stuimige zee verre beneden ons vertoonde, hoe zij 
de verwijderde rotsen geeselde en haar schuim 
woedend opspatte. Het regende onophoudelijk ; 
iedere beek en stroom was hevig gezwollen; 
en zulk een oorverdoovend klotsen, en bruisen, 
en hoi gonzen des waters, hebikinmijnleven 
niet meer gehoord. 

Toen wij van daar te Spezzia kwamen, 
vonden wij dat de Magra, eene rivier zonder 
brug op den grooten weg naar Pisa, te ge- 
zwollen was, om ons zonder gevaar in de pont 
te doen overzetten; en wij war en genood- 
zaakt te wachten, tot op den achtermiddag 
van den volgenden dag, toen zij gedeeltelijk 
gevallen was. Spezzia evenwel is eene goede 
plaats om er te wachten; ten eerste, wegens 
hare schoone baai; ten tweede, wegens haar 
spookachtig logement; ten derde, wegens het 
hoofddeksel der vrouwen, die, aan de eene 
zijde van haar hoofd, een kleinen poppenstroo- 
hoed dragen in het haar vastgestoken ; zeker- 
lijk het zonderlingste en zotste hoofddeksel, dat 
ooit is bedacht. 

Nadat wij de M a g r a zonder gevaar in de pont 
waren overgestoken — de overtocht is geens- 
zins aangenaam, wanneer de stroom sterk en 
gezwollen is — kwamen wij binnen eenige uren te 
Carrara aan. Den volgenden morgen kregen 
wij vroegtijdig eenige hitjes, en reden uit om 
de marmergroeven te zien. 

Er zijn vier of vijf groote bergkloven, oploo- 
pende tusschen eene rij hooge heuvelen, totdat 
zij niet hooger kunnen en plotseling door de 
natuur worden ineengewrongen. De groeven of 
„kelders", zooals zij ze hier noemen, zijn zoo- 
vele openingen, boven aan de heuvels, op 
beide zij den dezer engten, waarin men groeven 
en uithollingen maakt om manner te zoeken, 
dat goed of slecht kan uitvallen, en zeer snel 
iemands fortuin kan maken, of hem arm doen 
worden, door de hooge , arbeidsloonen voor 
lets, dat niets waard is. Eenige dezer groeven 
zijn door de oude Romeinen geopend, en zijn 
thans nog in denzelfden staat waarin zij ze 
gelaten hebben. 

Yelen anderen zullen nog heden, andere weder 
morgen, de volgende week, de volgende maand 
ontgonnen worden, andere groeven blijven on- 
verkocht, en er wordt zelfs niet eens aan ge- 
dacht. Er ligt overal nog meer marmer ver- 
borgen dan er noodig is voor een aantal eeuwen, 
gelijk aan die er zijn vervlogen sedert men 
voor het eerst tot deze plaats zijne toevlucht 
nam ; en dat geduldig den tiid afwacht, waarin 
het ontdekt zal worden. 



Als gij langs een dezer steile bergengten 
klimt en klautert (nadat gij den buikriem van 
uw hitje, een mijl of twee lager, in het water 
bevochtigd hebt), hoort gij elk oogenblik de 
waarschuwende en droefgeestige tonen van de 
hoorn, stiller dan de vorige stilte, tusschen de 
heuvelen weergalmen, — een sein voor de 
mijngravers om weg te spoeden. Dan hoort 
men een donderenden . slag, die van. den eenen 
heuvel tot den anderen teruggekaatst wordt, 
en groote stukken der rots worden dan soms 
in de lucht geworpen; en gij klimt hooger, 
totdat een nieuw hoorngeschal, van eene andere 
zijde komende, u onmiddellijk doet ophouden, 
om niet in de nabijheid eener nieuwe ont- 
ploffing te komen. 

Boven op die heuvelen — aan de zijde — 
was een aantal mannen bezig, de brokken steen 
en aarde uit den weg te ruimen en naar bene- 
den te werpen, om plaats te maken voor de 
marmerblokken, die opgegraven waren. Deze 
stukken, door onzichtbare personen geworpen, 
kwamen naar beneden rollen in de nauwe vallei, 
en onwillekeurig dacht ik aan de steile berg- 
engte (juist eene als deze), waarin de vogel 
Roc, Sinbad den zeeman achterliet, en 
waar de kooplieden groote stukken vleesch van 
boven afwierpen opdat er de diamanten zouden 
aankleven. Hier waren geene arenden, om in 
hunne vlucht de stralen der zon te onder- 
scheppen en op het vleesch neer te schieten, 
maar het was er even wild en woest alsof er 
honderden tegenwoordig waren. 

Maar welk een weg is het, waarlangs het 
marmer komt, hoe groot ook de blokkenzijn! 
Moge de genius van het land en de bescherm- 
geest van zijne instellingen dien weg bestraten ; 
dien herstellen; er over waken; dien in stand 
houden! Yerbeeld u een stroom die over een 
rotsachtig bed loopt, dat met steenen van 
alle grootte en vorm bezaaid is, en door 
het midden der vallei slingert; en dit is de 
weg — omdat het voor vijfhonderd jaren de 
weg was. 

Yerbeeld u de lompe karren van voor vijf- 
honderd jaren, die tot heden toe, evenals vroe- 
ger, nog gebruikt en voortgetrokken worden 
door ossen, waarvan de voorouders, voor vijf- 
honderd jaren zich doodgewerkt hebben, even- 
als hunne ongelukkige nakomelingen thans in 
twaalf maanden sterven, door het lijden en 
den doodsangst bij dit wreede werk. Twee 
paren, vier paren, twintig paren voor een 
blok, naarmate van de grootte; langs dezen 
weg moet het naar beneden. Zoo tobben 
zij van steen tot steen, terwijl zij verschrikke- 
lijk zware lasten achter zich slepen, totdat zij 
meermalen op de plaats zelve den laatsten 
snik geven; ien zij niet alleen ; want hunne 
hartstochtelijke drijvers, die somtijds in hunne 
drift nedervallen, worden dan onder de wielen 



NAAK ROME DOOR PISA EN SJfiNA. 



193 



verpletterd. Maar het was goed vijfhonderd 
jaren geleden, en het moet ook nu goed zijn; 
en een spoorweg langs eene dezer steilten aan 
te leggen (het gemakkelijkste ding ter wereld) 
zou godslasterend zijn. 

Toen wij er bij stonden, ora eene dezer 
karren, slechts door een paar ossen voortge- 
trokken, naar beneden te zien komen (want er 
lag maar een klein blok marmer op), begroette 
ik in mij zelven den man, die op het zware 
juk zat, ora het de arme beesten op den nek 
te houden — en nog wel ruggelings — als 
den duivel van het zuivere despotisme. Hij had 
een grooten stok, met eene ijzeren punt ; in 
de hand, en als zij niet meer konden voort- 
zwoegen of hun weg vervolgen, door het 
losse bed van den stroom, en een oogen- 
blik ophielden, stak hij ze hun in het lijf, 
sloeg hen op het hoofd, draaide haar in 
hunne neusgaten heen en weder, en kreegze, 
door de hevigheid hunner woedende pijnen, 
eenige ellen verder voort ; herhaalde, brandende 
van verlangen zijn doel te bereiken, wanneer 
zij weer ophielden, al zijne overtuigingsmiddelen 
in dabbele mate, en kreeg ze nog eens voort, 
dwong en dreef ze tot aan een meer afloopend 
gedeelte der helling: en wanneer de hevige 
pijnen en de zwaarte achter hen ze aanzetten 
om, onder eene wolk van opspattend water, 
door den afgrond te gaan, dan zwaaide hij 
den stok boven zijn hoofd en slaakteeen vreugde- 
kreet, alsof hij iets van belang verricht had ; 
maar scheen er niet aan te denken, dat de 
beesten hem konden afwerpen, en blindelings 
zijne hersenen op den weg vertrappen, te mid- 
den zijner zegepraal. 

Dezen achtermiddag in een van de menig- 
vuldige werkplaatsen van Carrara staande 
— want het is een groot atelier, vol van de 
schoonste, afgewerkte kopieen in marmer, van 
bijna ieder beeld, elke groep en buste die ons 
bekend zijn — kwam het mij in heteerstzoo 
vreemd voor, dat die keurige vormen, vol 
bevalligheid, geest en heerlijke standen, uit al 
dit werk en zweet en uit al deze martelingen 
ontstaan zouden. 

Maar ik vond spoedig eene parallel en eene 
uitlegging er voor in iedere deugd die op een 
ellendigen grond ontspringt, en elke zaak die 
ontstaat te midden van kommer en ellende; 
en van uit het groote raam van het atelier des 
beschouwers naar de bergen ziende, waar de 
marmergroeven zijn, die rood en gloeiend waren 
by het vallen van denavond, dachtik : hoevele 
groeven van menschelijke harten en zielen, die 
veel fraaier uitkomsten konden opleveren, zijn 
niet ontgonnen en liggen weg te rotten; terwijl 
reizigers, die het leven slechts vermaakshalve 
schijnen door te trekken, hunne aangezichten 
onder het voorbijgaan afwenden, en sidderen 
voor de somberheict en ruwheid die ze bedekt. 



De toen regeerende hertog van Modena, 
wien dit grondgebied gedeeltelijk toebehoorde, 
maakte op de hooge onderscheiding aanspraak, 
de eenige vorst in Eur op a te zijn, die Lode- 
wijk Philips niet heeft erkend als koning van 
P r an k r ij k ! Hij boertte niet, maar meende 
het ernstig. Ook hij was een tegenstander van 
spoorwegen, en zou, als sommige lijnen tot 
stand kwamen, die in overweging genomen 
waren door de andere vorsten, waartusschen 
zijn gebied gelegen is, waarschijnlijkhet genoe- 
gen smaken een omnibus te bezitten, die over 
zijne niet uitgestrekte bezittingen reed, om rei- 
zigers van de eene wachtplaats naar de andere 
te brengen, 

Carrara, door hooge heuvelen omringd, 
ziet er zeel* schilderachtig en fier uit. Slechts 
toeristen verwjjlen hier ; en de bewoners staan 
alien op de eene of andere wijze in betrekking 
met het bewerken van het marmer. Bij de 
groeven zijn ook dorpen, waar het werkvolk 
woont. Destad bezit een fraaien kleinen schouw- 
burg, onlangs gebouwd : en het is hier eene 
zeer belangwekkende gewoonte, de koren saam 
te stellen uit lieden die in de marmergroeven 
arbeiden, en welke zich zelven onderrichten en 
alleen op het gehoor zingen. Ikheb eenkomiek 
zangspel en een bedrijf van Norma van hen 
gehoord, en ze voerden het vrij goed uit; niet 
gelijk de geringe klasse in Italie gewoonlijk 
doet, welke (behalve eenige uitzonderingen onder 
de Napolitanen) eig valsch zingt en eene zeer 
onaangename stem heeft. 

Van den top van een heuvel aan gene zijde 
van Carrara, is het eerste uitzicht over de 
vruchtbare vlakte, waarin de stadPisaligt — 
benevens Livorno, als eene purperen vlek 
in het verwijderd verschiet — verrukkend. Ook 
is het niet het verschiet alleen, dat het uit- 
zicht betooverend maakt ; want de vruchtrijke 
streek en de boschjes van olijfboomen, door 
welke de weg zich heenslingert, maken het 
verrukkend. 

De maan scheen toen wij Pisa bereikten, 
en nog lang zagen wij achter den muur den 
overhellenden toren in het weifelende licht ; 
het schaduwachtig oorspronkelijke van de oude 
prent-afbeeldingen in schoolboeken, die „de won- 
deren der wereld" beschrijven. 

Evenals de meeste zaken, die in verband 
staan met schoolboeken en schooljaren, was 
hij te klein. Ik gevoelde het innig. Plij stak in 
het geheel niet zoo hoog boven den muur uit 
als ik gehoopt had. Het was weder eene van 
die menigte bedriegerijen, uitgeoefend door 
mijnheer Harris, aan den hoek van St.-Paul's- 
kerkhof te L on den. Zijn toren was eeneher- 
senschim, maar dit was wezenlijkheid. Even- 
wel zag hij er toch vrij goed uit, en was wel 
zooveel buiten de loodlijn als men hem had 
voorgesteld. Ook het stille voorkomen van 



Dickens. Schetsen uit Amerlka en tafereelen uit Italie. 



13 



194 



TAFEREELEN UIT ITALIE. 



Pisa; het groote wachthuis aan depoortmet 
slechts twee kleine soldaten er in ; de straten, 
waarin men ternauwernood eenig volk bemerkte ; 
en de Arno, die bevallig door het midden der 
stad stroomde, waren uitmuntend goed. Aldus 
koesterde ik geen wrok meer tegen mijnheer 
Harris (daar ik mij zijngoedenwilherinnerde), 
maar vergaf 't hem, alvorens te gaan dineeren, 
en ging uit in het vertrouwen den volgenden 
morgen den toren te zien. 

Ik zou het beter hebben kunnen weten ; 
maar ik verwachtte hem op de eeneofandere 
wijze te zien, hoe hij zijne lange schaduw in 
eene straat liet vallen, waar den geheelen dag 
volk uit- en inging. Het baarde mij verwon- 
dering, hem te vinden op eene ernstige, stille 
plaats van het algemeen gewoel velrwijderd, en 
met zachte, groene zoden bedekt. Maar de 
hoop gebouwen, op en rond dit groenend vloer- 
tapijt geschaard : bestaande uit den toren, het 
doophuis, de hoofdkerk en de kerk van het 
Campo Santo, is misschien de opmerkens- 
waardigste en schoonste van de geheele wereld ; 
en dewijl ze aldaar te zamen opgehoopt zijn, 
verwljderd van de gewone bezigheden en nerin- 
gen der stad, zoo bezitten ze een zeldzaam, 
eerwaardig en indrukwekkend voorkomen. Ze 
zijn de uitgelezen bouwwerken eener oude, 
rijke stad, welke van al de gewone gebouwen 
is ontdaan en gezuiverd. 

Sismondi vergelijkt den toren met de gewone 
afbeeldmgen in kinderboekjes van den Toren 
van Babel. Het beeld is gelukkig gekozen, 
en geeft een beter denkbeeld van het gebouw, 
dan geheele hoofdstukken eener uitvoerige be- 
schrijving. Niets kan de bevalligheid en licht- 
heid der bouworde te boven gaan ; niets kan 
opmerkenswaardiger zijn, dan zijn geheel voor- 
komen. Wanneer men naar den top klimt (door 
middel van eene gemakkelijke trap), is de over- 
helling niet zeer merkbaar, maar wordt dit aan 
den top, en doet eene gewaarwording ontstaan, 
als ware men op een schip dat door de eb over- 
helt. De uitwerking aan den lag en kant 
om het zoo te noemen — als men van de 
galerij naar beneden kijkt, en den koker naar 
zijne basis ziet terugwijken — is om er van te 
schrikken ; en ik zag een zenuwachtig reiziger, 
die naar beneden had gezien, onwillekeurig den 
toren vasthouden, als dacht hij hem testutten. 

Het gezicht aan de binnenzijde van den 
grond af — naar boven ziende, als door eene 
schuine buis — ' is zeer zonderling. Hij helt 
zekerlijk zooveel over als de bloedrijkste toe- 
rist verlangen kan. De natuurlijke aandrift van 
negen en negentig menschen van de honderd, 
die op het punt stonden zich op het gras er 
onder neer te leggen en de naburige gebouwen 
te beschouwen, zou waarschijnlijk zijn : niet 
onder de overhellende zyde te gaan liggen ; — 
zoo schuin is hij. 



De veelvuldige schoonheden van de hoofd- 
kerk en het doophuis behoeven niet door 
mij herhaald te worden ; maar wanneer ik ze 
mij herinner, dan vind ik >t in dit geval en 
in honderd andere moeielijk, mijn eigen ver- 
maak af te scheiden van uwe verveling, als 
ik ze zou uitmeten. In de eerste is de beelte- 
nis van Sinte Agnes, door Andreas del Sarto, 
en in het laatste zijn eene menigte rijk ver- 
sierde kolommen, die mij sterk in verzoeking 
brengen. 

Ik breek, zoo ik hoop, geenszins mijn besluit 
om in geene uitvoerige beschrijvingen te ver- 
vallen, wanneer ik my het Campo Santo 
herinner; waar graven, met gras begroeid, zijn 
gemaakt in aarde, meer dan zeshonderd jaren 
geleden uit het Heilige Land aangevoerd; 
en hetwelk omringd wordt door zulke kloosters, 
met zoodanig beweegbaar licht en schaduwen, 
door hun keurig beitelwerk op het steenen pla- 
veisel vallende, dat zeker het verstomptste ge- 
heugen het nimmer zou vergeten. De muren 
van deze statige en bekoorlijke plaats zijn ver- 
sierd met oude fresco's, zeer beschadigd en 
vervaUen, maar zeer bezienswaardig. Zooals ge- 
woonlijk het geval isiniedere verzameling van 
schilderstukken in Italie, van welken aard 
ook, waar vele koppen zijn afgebeeld, is er, in 
een van dezen, eene toevallige treffende gelij- 
kenis met Napoleon. Er was een tijd dat ik*er 
behagen in vond, mij zelven af te vragen, of 
deze oude schilders, al werkende, een voorge- 
voel hadden van den man, die eens zou op- 
staan om zulk eene vernieling in de kunst aan 
terichten,wienssoldatenmikschijven van groote 
schilderijen zouden maken en te midden van 
de pronkstukken der bouwkunde hunne paar- 
den zouden stallen. Maar hetzelfde Korsikaan- 
sche gelaat wordt, op den huidigen dag, in 
sommige streken van Italie zoo overvloedig 
gevonden, dat eene meer alledaagsche oplossing 
der toevalligheid onvermijdelijk is. 

Indien Pisa, krachtens zijn toren, bet zevende 
wonder der wereld is, mag het vorderen, ten 
minste het tweede of derde te zijn uit hoofde 
van zijne bedelaars. 

Deze pogen telkens den ongelukkigen bezoe- 
ker te belagen, vergezellen hem totaaniedere 
deur waar hij binnentreedt, en liggen, aanzien- 
lijk versterkt, voor elke deur op hem te wach- 
ten, waaruit zij weten dat hij moet komen. 
Het gekras van de deur op hare scharnieren 
is het teeken voor een algemeenen kreet, en op 
het oogenblik dat hij verschijnt, wordt hij om- 
ringd en aangevallen door hoopen van lompen 
en grynzende lieden. De bedelaars schijnen zich 
van al den handels- en ondernemingsgeest van 
Pisa meester te maken. Niets verroert zich in 
de straten, dan de warme lucht. Wanneer men 
de straten doorgaat, zien de voorgevels der 
slaperige huizen er alsachterhuizen uit. Zij zijn 



NAAR HOME DOOR PISA EN SIENA. 



195 



alien zoo stil en rustig, en gelijken zoo wei- 
nig naar huizen waarin menschen wonen, dat 
het grootste gedeelte der stad er uitziet even- 
als eene stad in den vroegen morgen, of als 
hield de gansche bevolking de siesta (het mid- 
dagslaapje.) Of het gelijkt nog meer naar de 
achtergevels op gewone prentverbeeldingen, of 
oude platen, waar de vensters en deuren ter- 
nauwernood zijn aangetoond, en men een beeld 
(aatuurlijk een bedelaar) eenzaam op en neder 
ziet wandelen in een grenzenloos perspectief. 

Dit is niet het geval met Livorno, (bekend 
doordien Smolet er begraven ligt, waar ledig- 
gang verdreven wordt door den handel. De 
wetten op den handel en voor de kooplieden 
zijn hier zeer vrijzinrrig; en de stad heeft er, 
natuurlijk, veel voordeel van. Livorno heeft 
een slechten naam, wat moordenaars aangaat, 
en men moet het bekennen, met eenig recht. 
Weinige jaren geleden was daar eene moorde- 
naars-club, waarvan de leden niemand in het 
bijzonder eenigen haat toedroegen, maar des 
nachts op straat iemand (die hun geheel onbe- 
kend was) vermoordden, alleen ter aanprikkeling 
en vermaakshalve. Ik geloof, dat de voorzitter 
van dat lieve gezelschap een schoenmaker was. 
Hij werd echter gevat en de club ging uiteen. 
Waarschijnlijk zou die in den natuurlijken loop 
der gebeurtenissen verdwenen zijn, voor de 
spoorweg tusschen Livorno en Pisa geopend 
ware ; die vrij goed is, en reeds 1 1 a 1 i e ver- 
wonderd heeft, door een voorbeeld te geven 
van nauwkeurigheid, orde, eerlijke handelwijze 
en verbetering — de gevaarlijkste en meest 
naar ketterij riekende reden, die verwondering 
baart over alles. Er moet zekerlyk eene kleine 
onaangename gewaarwording, evenals die bij 
eene aardbeving, op het Vatikaan gevoeld zijn 
geworden, toen de eerste Italiaansche spoorweg 
geopend werd. 

Wij keerden naar Pisa terug en huurden 
een goed geluimd Vetturino en zijne vier 
paarden, om ons naar Rome te brengen. Wij 
trokken door bevallige Toskaansche dorpen en 
hadden den geheel en dag een vroolijk uitzicht. 
De kruisen aan den weg zyn in dit gedeelte 
van 1 1 a 1 i e talrijk en zonderling. Zelden is er 
een beeld aan het kruis, doch soms een aan- 
gezicht; maar zij zijn opmerkelijk wegens de 
kleine houten modellen waarmede zij versierd 
zijn, van ieder mogelijk voorwerp dat betrekking 
heeft op den dood van den Zaligmaker, De 
haan, die kraaide toen Petrus zijn Meester 
driemaal verloochend had, is gewooniijk bovenop 
geplaatst, en een wonder onder de vogelen. 
Beneden dezen is het opschrift (i. n. r. i.). 
Dan hangen aan het dwarshout : de speer, het 
riet, met de spons vol azijn en water aan het 
einde vastgehecht, de rok zonder naad waarom 
de krijgslieden dobbelden, de beker waarmee 
zij de dobbelsteenen wierpen, de hamer die de 



ijzeren nagels indreef, de nijptang die ze er 
uithaalde, de ladder welke tegen het kruis was 
gezet, de doornenkroon, de geeselroeden, de 
lantaren, waarmede Maria naar den grafkelder 
ging (ten minste zoo denk ik), en het zwaard, 
waarmede Petrus den dienaar van den hooge- 
priester versloeg — een volmaakte poppen- 
winkel van kleine voorwerpen, welke iedere 
vier of vijf mylen langs den geheelen straatweg 
herhaald wordt. 

Opdat den avond van den tweeden dag nadat 
wij Pisa verlaten hadden, bereikten wij de 
fraaie, oude stad S i § n a. Er was, wat zij een 
Garnavalsvreugd noemen, aan den gang; maar 
daar het geheim by een paar hoopjes volk 
berustte, die er zee/ droefgeestig uitzagen, de 
voornaamste straten, met grof beschilderde 
momaangezichten, op en neder liepen en, 
indien het mogelijk ware, nog treuriger zagen 
dan hetzelfde slag van volk in Engeland, 
zoo zal ik er niets meer van zeggen. Wij gingen 
den volgenden morgen vroegtijdig de hoofd- 
kerk bezichtigen, die, zoowel van binnen als 
van buiten, er hoogst schilderachtig uitziet, 
voornamelijk aan de buitenzijde — benevens 
het marktplein of de groote P i a z z a, dat vrij 
ruim is, en waarop eene groote fontein staat 
met eene gebroken voorzijde, eenige vreemd- 
soortige, gothische huizen, en een hoogen vier- 
kanten, tichelsteenentoren, aan wdks buiten- 
z ij d e — een vreemd verschijnsel bij dergelijke 
gezichten in Italie, eene vervaarlijk groote 
klok hangt. De stad gelijkt wel iets naar 
V e n e t i 6, zonder het water. 

Er zijn eenige bezienswaardige, oude paleizen 
in de stad, die zeer oud is, en die, zonder my 
de belangstelling van Verona en Genua in 
te boezemen, zeer droomerig en phantastisch 
en allerbelangwekkendst is. 

Zoodra wij deze zaken gezien hadden, reden 
wij verder, door eene vrij schrale landstreek 
(daar waren tot nu toe niets dan wijngaarden, 
die om dezen tijd van het jaar veel naar 
wandelstokken geleken) en hielden, als gewoon- 
iijk, tusschen een en twee uren op het midden 
van den dag stil, om de paarden te laten 
rusten — daar iedere Vetturino zulks te 
voren bedingt. Daarna reden wij verder, door 
eene streek, die trapsgewijs schraler en woester 
en eindelijk zoo bar en akelig werd als de 
Schotsche moerassen. Toen het duister was ge- 
worden, hielden wij op aan de osteria(herberg) 
van LaSc ala, een geheel eenzaam huis, waar 
het huisgezin om een vuur zat, dat in de 
keuken op een steenen verhevenheid, drie of 
vier voet boven den grond, aangelegd was, en 
dat groot genoeg was om er een os voor te 
braden. 

Op de bovenste en ook de eenige verdieping 
van dit logement was eene groote zaal, die er 
woest uitzag, met een klein venstertje in een 



196 



TA'FEREELEN UIT ITALIE. 



hoek, en vier zwarte deuren, die in verschil- 
lende richtingen toegang verleenden naar vier 
donkere slaapkamers. Om nog niet eens te 
spreken van eene andere groote, zwarte deur 
die toegang verleende naar eene andere groote, 
donkere zaal, waar men, door een soort van 
luik in den vloer, dadelijk op eene trap kwam 
en waar de daksparren boven uw hoofd zicht- 
baar waren ; noch van een kleinen hoop argwaan- 
wekkende lieden, die zich in een donkeren 
hoek van de kamer verborgen, in welke al de 
messen van het huis in verschillende richtingen 
verspreid lagen. De haard was van de zuiverste 
Italiaansche bouworde, zoodat het, door den 
rook, volslagen onmogelijk was dien te kunnen 
onderscheiden. De herbergierster geleek naar de 
vrouw van een roover uit een drama, en droeg 
hetzelfde hoofddeksel. De honden blaften alsof 
ze dol waren ; de echo's weerkaatsten die wel- 
levendheden. Daar was geen ander huis, twaalf 
mijlen in het rond, en de zaken hadden een 
treurig voorkomen, of liever dat van een 
moordhol. 

Dit verbeterde niet, toen ons geruchten van 
roovers ter oore kwamen, die, weinige nachten 
geleden, sterk in aantal en stoutmoedig rond- 
doolden, en den postwagen in de nabijheid 
dezer plaats hadden aangehouden. Het was 
bekend dat zij, nog niet lang geleden, eenige 
reizigers op den berg Vesuvius zelven over- 
vallen hadden, en men sprak van hen in al de 
herbergen, aan den weg gelegen. Daar wij er 
evenwel niets mede te maken hadden (omdat 
wij weinig verliezen konden), zoo lachten wij 
er mede, en waren spoedig zoozeer op ons 
gemak als noodig was. Wij namen het gewone 
middagmaal in dit eenzame huis; en wanneer 
men er zich aan heeft gewend, is het een zeer 
goed middagmaal, Er wordt iets opgebracht 
met groenten of rijst er in, dat eene soort van 
vergoeding is van een willekeurigen aard voor 
soep, en dat vrij we] smaakt als ge het ge- 
kruid hebt met veel geraspte kaas, rrjkelijk 
zout en overvloedig peper. Er is een halve 
vogel, waarvan de soep is gekookt geworden. 
Er is eene gestoofde duif, waaromheen de 
maag en de lever van haar zelve en die van 
andere vogels liggen. Er is een stukje gebraden 
vleesch, zoo groot als een klein Fransch broodje. 
Er is een stukje Parmezaansehe kaas, en vijf 
kleine, verkleurde appelen, alles door elkander 
op een kleinen schotel gehoopt, en tegen 
elkander aangedrukt, alsof ze beproefden de 
kans te ontkomen van opgegeten te worden. 
Dan is er koffie, en een bed. Gij maalt niet 
om een steenen vloer ; gij maalt niet om 
onsluitbare deuren of open- en dichtslaande 
vensters ; gij maalt er niet om of uwe eigen 
paarden onder het bed gestald en zoo dicht 
bij u zijn, dat ge iederen keer wakker wordt, 
als er een paard hoest of niest. Als gij goed 



geluimd zijt tegen de menschen in uwe nabij- 
heid, en aardig spreekt, en er vroolijk uitziet, 
geloof mij vrij, dan kunt ge, zelfs in de ergste 
Italiaansche herberg, wel onthaald worden, en 
altijd op de verplichtendste wijze; — en van 
het eene eind van de landstreek naar het 
andere gaan (in weerwil van alle vertelseltjes, 
die het tegendeel verhalen) zonder dat uw 
geduld ergens geducht op de proef zal gesteld 
worden. Voornamelyk niet indien gij zulken 
wijn in mat-flesschen krijgt, als de r v i e t o 
of de Monte Pulciano. 

Het was een gure ochtend toen wij deze 
plaats verlieten; en wij trokken, gedurende 
twaalf mijlen, door eene streek, even bar, even 
steenachtig en even woest als C o r n w a 1 1 i s in 
En'geland, totdatwij Radicofani bereikten, 
waar eene spookachtige geestenherberg is, vroe- 
ger een jachtslot, toebehoord hebbende aan de 
hertogen van T o s k a n e. Het is zoo vol van 
slingergangen en groote kamers, dat al de 
spook- en moord verhalen, die ooit geschreven 
zijn, in dit huis hun oorsprong kunnen gehad 
hebben. Daar zijn eenige verbazend oude 
paleizen in Genua; een voornamelijk, dat er 
van buiten veel naar gelijkt; maar dit huis te 
Radicofani is zulk een winderig, krakend 
wormstekig, rammelend verblijf, waarvan de 
deur gedurig open- en dichtslaat, en waar men 
geen voet op de trappen kan zetten zonder 
uit te glijden, als ik nooit ergens anders gezien 
heb. De stad, zooals ze dan is, ligt langs de 
helling van een heuvel boven het huis, en er 
vlak tegenover. De inwoners zijn alien bede- 
laars; en zoodra zij een rijtuig zien aankomen, 
gieren ze naar omlaag en er op aan, als zoo- 
vele roofvogels. 

Toen wij de bergengte bereikt hadden, die 
aan gene zijde der stad ligt, begon de wind 
(gelijk zij ons in de herberg gewaarschuwd 
hadden) zoo hevig op steken, dat wij ver- 
plicht waren mijne wederhelffc uit het rijtuig 
te halen, om haar niet met rijtuig en al te 
laten omverwaaien, en ons aan den kant, van 
waar de wind kwam, er aan vast te klemmen 
(zoo goed als wij van 't lachen konden), om 
het rijtuig te verhinderen weggevoerd te wor- 
den, de Hemel weet waarheen. Wat de kracht 
van den wind betreft, zoo zou die landorkaan 
kunnen wedijveren met eene windvlaag in den 
Atlantischen Oceaan en eene redelijke kans 
hebben om de zege te behalen. De rukwind 
kwam aanzetten, gierende door de breede 
kloven, tusschen de rij bergen ter rechter- 
zijde; zoodat wij met wezenlijken angst naar 
een groot moeras, ter linkerzijde, staarden, 
en zagen dat er geen heester of takje was 
om er ons aan vast te houden. Het scheen 
alsof wij, eenmaal door een wind opgenomen, 
naar zee of in de ruimten moesten gedreven 
worden. 



NAAR ROME DOOR PISA EN SIENA. 



197 



Het sneeuwde en hagelde en regende en 
bliksemde en donderde, en er heerschte eene 
neveljacht, die met ongeloofelijke snelheid voort - 
dreef. Het was uiterst donker en akelig; er 
waren bergen boven bergen, in sombere wol- 
ken gehuld; en er was overal zulk eene vin- 
nige, jagende, hevige, woelige haast, dat het 
tooneel er onuitsprekelijk opwekkend en grootsch 
door werd. 

Desniettemin was het eene groote verlichting, 
toen wij het achter den rug hadden, zelfs nu 
wij het nare, morsige Kerkelijk Gebied moesten 
overtrekken. Wij kwamen door twee stadjes; 
in een van welke, Acquapendente, juist. 
een carnavalsfeest gevierd werd, bestaande in 
een man, gekleed en gemaskerd als eene vrouw, 
en eene vrouw, gekleed en gemaskerd als een 
man, die op droefgeestige wijze tot over de 
enkels in het straatslijk liepen. Daarna kwa- 
men wij tegen donker in het gezicht van het 
meer van B o 1 s e n a, op welks oever eene stad 
van denzelfden naam ligt, die beroemd is om 
hare moeraskoorts. Buiten die armoedige stad 
is er op de oevers van het meer of in de 
nabijheid er van geen enkel stulpje (wantnie- 
mand waagt het er te slapen), noch eene boot 
op het water, noch een stronk of struik om 
de akelige eentonigheid van zeven en twintig 
waterige mijlen te breken. Wij kwamen laat 
aan, daar de wegen door de sterke regens 
slecht waren geworden; en toen het donker 
werd, was het tooneel z66 akelig, dathetvol- 
strekt niet te dulden was. 

Den volgenden avond kwamen wij met zons- 
ondergang op een geheel ander en nog schoo- 
ner tooneel van verwoesting. Wij waren Mo n- 
tefiascone (beroemd om zijn wijn) enViterbo 
(om zijne fonteinen) doorgetrokken, en nadat 
wij een heuvel, van acht of tien mijlen uitge- 
strektheid hadden beklommen, kwamen wij 
plotseling aan den zoom van een eenzaam 
meer. In een gedeelte was het zeer schoon 
met een welig bosch, en in een ander zeer 
onvruchtbaar, en ingesloten door zwarte vul- 
kanische heuvels. Waar zich nu het meer be- 
vindt was voorheen eene stad, welke op zekeren 
dag werd verzwolgen ; en in plaats er van kwam 
er dit water. Er bestaan oude overleveringen 
(welke men in onderscheiden streken der wereld 
vindt), dat men de verdronken stad kon zien, 
als het water helder was ; doch hoezeer de 
mogelijkheid er van bestaat, van deze plek 
gronds is zij verdwenen. De grond kwam daar 
opborrelen tegelijk met het water, en daar 
staan ze nu als geesten, achter wie de andero 
wereld zich heeft gesloten, en die geen middel 
hebben om er terug te keeren. Zij schenenop 
de naastvolgende aardbevingen, in den loop 
der eeuwen, te wachten, wanneer zij weder in 
den grond zouden duiken, zoodra' die zijne 
kaken opsparde, en niet weer gezien zullcn 



worden. De ongelukkige stad daaronder is niet 
meer verloren en treurig dan deze verschroeide 
heuvels en het stilstaande water er boven. De 
roode zon zag er vreemd op neer, als ware 
het deze bewust, dat zij voor holen en duister- 
nis waren gemaakt, en het landziekige water 
kabbelde en kletste over het slijk, en kroop 
traag tusschen het moerassige gras en riet, alsof 
het verzwelgen van al de oude torens en nok- 
ken van huizen, en de dood van al het vroe- 
gere volk daar geboren, thans zwaar zijn ge- 
weten^drukte. 

Een kleine rit bracht ons van dit meer naar 
Ronciglione; eene kleine stad, die naar een 
groot varkenskot geleek, waar wij den nacht 
doorbrachten. Den volgenden dag ten zeven 
uur reisden wij naar Rome af. 

Dadelijk nadat we 't varkenskot hadden ver- 
laten, kwamen wij indeCampagnaKomana 
(eene golvende vlakte, naar gij weet), waar 
weinige menschen kunnen le ven ; en waar, mijlen 
en mijlen ver, niets is dat de schrikbarende 
eentonigheid en naargeestigheid afwisselt. Yan 
alle soort van omstreken, welke bij eenige 
mogelijkheid buiten de poorten van Rome 
kunnen liggen, is deze de meest gepaste en 
geschiktste begraafplaats voor de Doode Stad, 
zoo somber, zoo doodsch; zoo geheim in het 
overdekken en verbergen van groote massa's 
puinhoopen; zoo geheel gelijk aan de woeste 
plaatsen in welke de menschen, door duivels 
bezeten, in de oude dagen van Jeruzalem 
gewoonlijk hun akelig gehuil gingfen maken en 
zich verscheuren. Wij moesten dertig mijlen 
van die Oampagna doortrekken ; en gedu- 
rende twee en twintig van deze, gingen wij 
voort en voort, zonder iets te zien dan nu en 
dan een afgezonderd huis, of een herder met 
een schurkachtig voorkomen, met gevlochten 
haren, die hem over het geheele gezicht hin- 
gen, en hij zelf tot aan de kin in een smerigen 
bruinen mantel gewikkeld, zijne schapen wei- 
dende. Toen wij dien afstand hadden afgelegd, 
hielden wij stil om de paarden te voeren en 
een twaalf-uurtje te gebruiken in eene gemeene, 
afschrikkende, kleine herberg, die er uitzag als 
ware zij door de moeraskoorts aangetast; waar- 
van elke plek van muur en balk er binnen 
(als naar gewoonte) op zulk eene ellendige 
wijze beschilderd en versierd was, datelkver- 
trek er uitzag als ware het de buitenzijde eener 
andere kamer, en, met zijne ellendige naboot- 
sing van draperieen en de kleine, hoekige, ge- 
kladde liertjes, het voorkomen had alsof men 
daartoe het tooneel van een reizenden paard- 
rijderstroep had uitgeplunderd. 

Toen wij weder weggereden waren, begonnen 
wij met voislagen koortsachtige inspanning naar 
Rome uit te zien ; en toen, nog een paar mijlen 
verder, de Eeuwige Stad eindelijk in het ver- 
schiet voor ons gezicht oprees, geleek zij — 



198 



TAFEREELEN UIT ITALIE 



ik ben half en half bevreesd het woord ter- 
neder te schrijven — op Londen!!! Daar 
lag zij onder eene dikke wolk, met tallooze 
torens en torenspitsen en daken van huizen ten 
hemel stijgende; en boven dat alles stak een 
koepeldak uit. Ik geef de verzekering, dat, hoe 
sterk ik ook de blijkbare ongerijmdheid der 
vergelyking gevoelde, zij op een afstand zoo- 
zeer op Londen geleek, dat, had ge haar 
mil door een kijkglas getoond, ik haar voor 
niets anders zou hebben gehouden. 



ROME. 



Wij reden op den dertienden Januari, om- 
streeks vier uur in den achtermiddag, door de 
Porta del Popolo, de Eeuwige Stad binnen, 
en kwamen onmiddellijk — het was een don- 
kere, modderige dag, en het had hevig gere- 
gend — aan de uiterste grenzen van de vasten- 
avondvreugd. Wij wisten toen nog niet, dat wij 
alleen het uitschot der gemaskerden zagen, die 
langzaam de Piazza rondreden, totdat zij 
eene goede gelegenheid konden vinden om 
tusschen de massa rijtuigen en ter goeder tijd 
in het midden van de vreugdtegeraken. Maar 
wij voor ons, zoo plotseling er tusschen te 
komen, bestoven en vermoeid door de reis, 
waren niet goed voorbereid om het tooneel te 
genieten. 

Wij waren twee of drie mijlen te voren over 
den Tiber getrokken, bij de Ponte Molle. 
Hij zag er zoo geel uit als hij behoorde te 
zien, en beloofde, terwijl hij tusschen zijne oude 
en modderige oevers stroomde ; een gezicht 
van verval en verwoesting. De vermommingen 
aan het einde der vastenavondvreugd weerspra- 
ken deze belofte. Daar waren geene groote 
bouwvallen, geene statige teekens der oudheid, 
te zien ; — zij liggen alien aan de andere zijde 
der stad. Daar schenen lange straten met ge- 
wone huizen en winkels te zijn, zooals in iedere 
andere Europeesche stad kunnen gevonden 
worden; er was bezig h volk, rijtuigen, gewone 
wandelaars en eene menigtekakelende vreem- 
delingen. Het was evenmin mijnRome (het 
Rome van iemands verbeelding, hetzij man of 
jongen: ontaard en vervallen en sluimerende 
in de zon te midden van eenige puinhoopen), 
als de Place de la Concorde te Parijs 
er op gelijkt. Een bewolkte hemel, een akelige, 
koude re-gen en morsige straten, alles had ik 
verwacht, maar niet dit; en ik beken, dat ik 
m\) dien avond naar bed begaf in een vrij 
ontstemd humeur en met eene vrij aanmerkelijk 
verminderde geestdrift. 

Zoodra wij den volgenden dag uitgingen, 
snelden wij naar de St.-Pieterskerk. Zij deed 



zich in de verte verschrikkelijk groot voor; 
maar toen wij er naderbij kwamen, zag zy er 
vergelijkenderwijze, vrij klein uit. Niets kan de 
schoonheid van het plein, waarop zij staat, met 
zijne rijen keurige kolommen en zijne spuitende 
fonteinen — zoo frisch, zoo ruim, en vrij, en 
schoon — te boven gaan. Het eerste gezicht 
op het inwendige, met al die uitvoerige majes- 
teit en glorie, en het allermeest het opzien 
naar den koepe), verwekt een gevoel dat nim- 
mer te vergeten is. Maar, er waren toebereid- 
selen voor een F e s t a gemaakt. De pilaren van 
trotsch marmer werden met eenige uitstekend 
roode en gele lappen omwikkeld; het altaar 
en de ingang tot de onderaardsche kapel (die 
er voor is, in het midden der kerk) waren 
gelijk aan een goudsmidswinkel of een der 
eerste tooneelen van een zeer schitterende pan- 
tomime. En hoewel ik (naar ik hoop) de schoon- 
heid van het gebouw zoo diep mogelijk ge- 
voelde, werd ik niet sterk getroffen. Ik ben 
oneindig sterker aangedaan geworden in vele 
Engelsche hoofdkerken, wanneer het orgel 
speelde, of in menige Engelsche dorpskerk, 
als de gemeente aan het zingen was. In de 
hoofdkerk van St. Marcus te Ve n e ti ehadik 
eene veel sterker gewaarwording van geheim- 
zinnigheid en verwondering. 

Toen wij weder buiten de kerk kwamen (wij 
stonden omtrent een uur te staren naar den 
koepel, en zouden de hoofdkerk toen voor geen 
prijs ter wereld hebben voorbijgegaan), zeiden 
wij tot den voerman: „naar het C oliseum." 
Binnen een kwartier hield hij stil voor de poort 
en wij gingen er binnen. 

Het is geene verbeelding, maar klare, droge, 
eerlijke waarheid, als ik zeg, dat het op dit 
uur zoo duidelijk is en u zoo bezielt, dat, wie 
het ook begeert, — door er binnen te treden 
— gedurende een oogenblik, het geheele groote 
beeld zich voor den geest kan halen, zooals 
dit er vroeger uitzag, met duizenden van vin- 
nige aangezichten, die in het strijdperk neer- 
zagen, benevens een maalstroom van gevechten, 
en bloed en stof, welken geen taal vermag te 
beschrijven. 

De eenzaamheid, sombere schoonheid en vol- 
slagen verwoesting er van vallen den vreemde- 
ling in het volgende oogenblik op het hart als 
eene gelenigde smart; en wellicht zalhijnooit 
in zijn leven zich derwijze bewogen en getroffen 
gevoelen door een gezicht, hetwelk niet onmid- 
dellijk in verband staat met zijne eigen gene- 
genheid of verdriet. 

Het daar te zien, hoe het elk jaar eenziertje 
afkruimelt; zijn muren en bogen met groe- 
nende kruiden begroeid; zijne portalen voor 
den dag geopend; het lange gras in zijne por- 
tieken groeiende; jonge boompjes, dieopschie- 
ten uit zijne gehavende borstweringen en vruch- 
ten dragen, en een toevallig voortbrengsel zijn 



ROME. 



199 



van de zaden, die er de vogels hebben laten 
vallen, welke hunne nesten hebben gebouwd 
in zijne scheuren en spleten; zijne kampruimte 
met aarde gevuld en het vreedzarae kruis in 
het midden geplaatst te zien; naar de boven- 
verblijven te klimmen en van daar neder te 
zien op puinhoopen, niets dan puinhoopen en 
puinhoopen overal ; de zegebogen van Constan- 
tijn, Septimus Severus en Titus; het Romeinsche 
Forum, het paleis der Cesars; detempelsvan 
den ouden godsdienst, ingest ort en verdwenen: 
dit alles is het zien van den geest van oud 
Rome, de snoode, wonderbaarlijke, oude stad, 
op denzelfden grond spokende waarop zijne 
bevolking trad. Het is het indrukwekkendste, 
statigste, luisterrijkste en treurigste gezicht, 
waarvan men zich een denkbeeld kan vor- 
men. Nooit kan het gezicht van het reusachtig 
Coliseum in den bloedigsten bloei er van, 
en toen het vol en overvol was van hetwak- 
kerste leven, het hart zoo bewogen hebben 
als het alien moet treffen, die er thans op neer- 
zien ; nu het een puinhoop is. God zij geloofd, 
een puinhoop ! 

Evenals het uitsteekt boven de andere bouw- 
vallen, en er staat als een berg tusschen 
graven, zoo heeft zijn vroegere invloed al de 
andere overblijfselen van de oude godenleer 
en oude slachtwoede van Rome, in Rome's 
trotsche en wreede [bevolking overleefd. De 
Italiaansche gelaatstrekken veranderen naarma- 
te de vreemdeling de stad nadert; de schoon- 
heid er van wordt duivelsch en onder het 
gemeene volk op straat is er onder de hon- 
derd aangezichten nauwelijks een, dat zich 
morgen in een hernieuwd Coliseum niet thuis 
zou gevoelen. 

Hier was eindelijk Rome inderdaad; en zulk 
een Rome als niemand zich in de voile en 
ontzaglijkste grootschheid er van zou kunnen 
voor den geest brengen! Wij gingen langs den 
Appiaanschen Weg er uit, en trokken mijlen 
ver voort ? tusschen graven die in puinhoopen 
lagen en vernielde muren, met hier en daar 
een vervallen en onbewoond huis. Wij kwamen 
voorbij den Circus van Romulus, waar de 
renplaats der wagens, de plaatsen der rechters, 
der mededingers en toeschouwers nog even 
duidelijk zijn te zien al$ in ouden tijd. Wij 
kwamen voorbij het graf van Cecilia Metella 
— en *elke omheining, heg, of stuk muur, of 
schutting — naar de open Camp agn a, waar, 
aan deze zijde van Rome, niets is te zien 
dan puinhoopen. Uitgezonderd daar, waar de 
afgelegen Apennijnen het uitzicht ter linkerziide 
bepalen, is het geheele, mime verschiet een 
onafgebroken veld van ru'inen. Gebroken water- 
leidingen, waarvan de schilderachtigste partijen 
vanbogen zijn overgebleven; gebroken tempels; 
gebroken graven. Eene woestenij van rumen, 
wier somberheid en verwoesting geene uitdruk- 



king vermag af te schilderen, en waarvan elke 
steen, die er op den grond verspreid ligt, eene 
geschiedenis verhaalt. 

Op Zondag nam de paus deel aan het bedie- 
nen der hoogmis in de St.-Pieterskerk. De in- 
druk," door de hoofdkerk bij dat tweede bezoek 
op mijn geest gemaakt, was volkomen gelijk 
aan den eersten, en aan wat die is gebleven 
nadat ik ze veel malen had bezocht. Zij maakt 
geen godsdienstig effect. Het is een verbazend 
groot gebouw, waarin geen enkel punt is waarop 
het oog kan rusten, dat vermoeid wordt van 
het aanhoudend omdwalen. De ware bestem- 
ming der plaats is niet uitgedrukt in iets van 
hetgeen gij er ziet, t^nzij ge het in de bijzon- 
derheden onderzoekt — en alle onderzoek van 
details is niet overeenkomstig met de plaats 
zelve. 

Zij kan een Pantheon, of een Senaathuis, of 
een groot architectonisch zegeteeken wezen, 
dat geen ander doel heeft, dan een triomf der 
bouwkunst. Wei is waar, er is onder een rood 
verhemelte, een zwart standbeeld van St.Pieter, 
dat meer dan levensgroot is, en welks groote 
teen aanhoudend wordt gekust door goede 
Katholieken. Dit nu moet u wel in de oogen 
vallen, daar het zoozeer vooruitspringt en popu- 
lair is. Maar het verhoogt den indruk der 
kerk, als kunstgewrocht, niet,- en drukt — 
voor mij althans — hare verheven bestemming 
niet uit. 

Eene breede ruimte achter het altaar vvas voor- 
zien van loges, in vorm gelijk aan die van de 
Italiaansche opera te Londen, maar wat de 
versiering aangaat, veel zwieriger. In het mid- 
den van die soort tooneelzaal, aldus afgeperkt, 
was eenezitplaatsmet verhemelte, waar 'spausen 
zetel stond. Het plaveisel was bedekt met een 
helder groen vloerkleed, hetwelk met dat groen, 
en met het onverdraaglijke rood en karmozijn 
en de gouden randen der behangsels, een geheel 
vormde, dat er uitzag als een verbazend groot 
bonbon. Op elke zijde van het altaar was 
eene groote loge voor vreemde dames in zwarte 
kleederen en zwarte sluiers. De heeren van de 
pauselijke lijfwacht, met roode rokken, leeren 
broeken, en rij-stevels, bewaarden die afgesloten 
ruimte met getrokken zwaarden, die in elk op- 
zicht tot sieraad dienden; en van het altaar 
langs het geheele schip was er een breede 
doorgang afgezet, door de Zwitsersche garde 
van den paus, die een wonderlijk gestreepten 
rok droegen en gestreepte spanbroeken, en 
hellebaarden, geltfk aan dezulke, welke gewoon- 
lijk rusten op de schouders van zoodanige too- 
neelmatige bijvoegsels, die nooit snel genoeg 
van het tooneel kunnen gaan, en die men 
gewoonlijk kan zien slenteren in het vijande- 
lijke legerkamp, zoo eenige stuip der natuur 
het open veld, door de andere partij bezet, in 
het midden doorspleet. 



200 



TAFEftEELEN UIT ITALTE. 



Ik -ging tot aan den rand van het groene 
vloerkleed, in gezelscbap van eene groote 
menigte andere heeren, die in het zwart waren 
(er wordt geen ander paspoort vereischt), en 
stond er, gedurende de mis, op mrjn gemak. 
De zangers bevonden zich in een vertrekje van 
draadwerk (gelijkende naar eene groote vliegen- 
kast of vogelkooi) in een der hoeken, en zon- 
gen op afgrijselijke wijze. Overal rondom het 
vloerkleed was eene menigte volk, dat zich 
langzaam bewoog, en met elkander praatte en 
door kijkglaasjes naar den pausgluurde, en, in 
oogenblikken van steelswijze nieuwsgierigheid, 
de een den ander afstootte van gevaarlijke 
plaatsjes op de voetstukken van pilaren, en de 
dames op afschuwelijke wyze aangrijnsde. Hier 
en daar waren troepjes monniken (Franciskanen 
of Kapucijnen, in hunne grove, bruine kleede- 
ren en spitse hoeden), welke vreemd afstaken 
bij de zwierige geestelijken van hooger rang, 
en wier nederigheid op het hoogst voldaan 
moest zijn over de stooten, die ze rechts en 
links en alle aan zijden van schouders en elle- 
bogen ontvingen. Eenigen van hen droegen be- 
modderde sandalen en zonneschermen en ge- 
vlekte kleederen, daar zlj van het land waren 
aangekomen. 

De gelaatstrekken van het grootste aantal 
waren zoo grof en plomp als hunne kleeding; 
hun grommig, dom en eentonig staren op al 
den glans en pracht had iets aan zich ; dat half 
eilendig en half belachelijk was. 

Op het groene vloerkleed zelf, en om het 
altaar geschaard, was een geheel heir van kar- 
dinalen en priesters in het rood, goud, purper, 
paars, wit en fijn linnen. Eenige, die van 
dezen waren afgedwaald, gingen door het ge- 
drang af en aan, praatten met elkander, stelden 
anderen voor, of lieten zich zelven voorstellen 
en wisselden groeten; andere ambtenaren in 
gala-kleeding waren op gelijke wijze bezig. In 
het midden van die alien en van gluipende 
Jezuleten, welke in- en uitslopen, en de uiterste 
rusteloosheid van Engelands jeugd, die on- 
ophoudelijk rondwandelde, zag men eenige 
weinige deftige personen in zwarte tabberden, 
welke, met hun aangezicht tegen den muur 
neergeknield, over hunne misboeken gebogen 
waren en onwillekeurigeenesoortvangevleesch- 
te menschen knippen werden, en met hunne 
eigene vrome beenen die van anderen bij do- 
zijnen deden struikelen. 

Naast mij op den grond lag een groote hoop 
kaarsen, welke aan al de geestelijken met veel 
ijver werden uitgedeeld, door een zeer oud 
man in eene roestige, zwarte kleeding met open- 
gewerkten kraag, evenals een geknipt papieren 
zomerversiersel voor een vuurhaard. Elk kreeg 
er een. Z\) slenterden er eenigen tijd mede 
rond en hielden ze onder den arm als een 
wandelstok, of in hunne handen als een staf 



van commando. Op zeker tijdstip der plech- 
tigheid echter bracht een ieder zijne kaars 
naar den paus, iegde ze dwars op diens 
kniesn om ze te laten zegenen, nam ze weer 
weg en trok daarna af. Dit werd, naar gij 
kunt vooronderstellen, in een zeer gedunden 
optocht gedaan en duurde langen tijd. Niet 
als werd er veel tijd vereischt om eene kaars 
door en door te zegenen, maar omdat er 
zooveel kaarsen gezegend moesten worden. 
Eindelijk waren ze alle gezegend, en werden 
alle opgestoken; en toen werd de paus met 
stoel en al opgenomen en de kerk rondge- 
dragen. 

Ik moet bekennen, nooit iets gezienteheb- 
ben, dat zoozeer geleek naar het Engelsche 
herinneringsfeest van den vijfden November 1 ). 
Een bos zwavelstokken, en eene lantaren zou 
der gelijkenis de kroon hebben opgezet. Ook 
bedierf de paus de gelijkenis volstrekt niet, 
ofschoon hlj een aangenaam en eerwaardig ge- 
laat had; want daar dit gedeelte derplechtig- 
heid hem duizelig enmisselijkmaakt, zoo sluit 
hij zijne oogen als ze plaats heeft; en als hij 
daar nu zoo zijne oogen houdt gesloten, en een 
grooten mijter op het hoofd heeft, en zijn hoofd 
heen en weer waggelt, naarmate hij onder het 
dragen geschud wordt, ziet hij er uitalsof zijn 
masker op het punt was van af te vallen. De 
twee reusachtige waaiers, welke altijd aan weers- 
zijden worden gedragen, verzelden hem natuur- 
lijk bij die gelegenheid. Onderwijl hij gedragen 
werd, zegende hij het volk met het geheimzin- 
nig teeken; en terwijl hij voorbijging, knielde 
het volk neer. Toen hij de kerk rond was ge- 
weest, werd hij weder teruggebracht, en, bedrieg 
ik mij niet, dan werd dit in het geheel drie- 
malen gedaan. Voorzeker was er niets plechtigs 
of indrukwekkends in, en gewis zeer veel dat 
snaaksch en bont was. En deze aanmerking 
geldt de geheele plechtigheid, behalve het op- 
heffen der hostie, toen elk man van de garde 
dadelijk \ op eene knie viel en het bloote zwaard 
tegen den grond sloeg, dat eene schoone ver- 
tooning maakte. 

Den volgenden keer toen ik de hoofdkerk 
zag, was het twee of drie weken naderhand. 
Ik klom toen naar [den koepel ; en daar men 
de gordijnen af- en het vloerkleed opgenomen, 
maar al het latwerk er gelaten had, zagen de 



1) Guy Fawkes, Catesby en anderen smeedden een 
komplot, h om 't vergaderde parlement, op den vijfden 
November 1605, door buskruit in de lucht te doen 
springen. Het 'komplot werd ontdekt en de aanleggers 
ondergingen hunne straf. Ter herinnering wordt op 
den verjaardag er van, door het gemeen van Londen, 
eene pop met eene mijter j op het hoofd, eene lantaren 
in do eene en een bos zwavelstokken in de andere 
hand, rondgedragen,j en dan op een vreugdevuur ver- 
brand, Vert. 



\ 




DE VASTENAVONDVREUGD. (Biz. 201). 



SCHETSEN UtT AMERIKA EN TAFEREELEN UIT ITALIE, 



ROME. 



201 



overblijfselen van die versiersels er uit als een 
afgestoken vuurpijl. 

Daar Vrijdag en Zaterdag plechtige feest- 
dagen waren geweest, en de Zondag altijd 
een dag is welke niet meetelt in de carnavals- 
vermakelijkheden, hadden wij met eenig on- 
geduld en nieuwsgierigheid naar het begin 
der volgende week verlangd: dewijl Maan- 
dag en Dinsdag de laatste en beste carnavals- 
dagen zijn. 

Des Maandagnamiddags ten een oftweeuur 
begon er een groot geratel van rijtuigen op de 
plaats van het hotel, en liepen al de bedienden 
heen en weer. Nu en dan kwam er uit eene 
deur of op een balkon een of ander achterge- 
bleven vreemdeling in eene maskerade-kleeding 
voor den dag, aan welk gewaad de persoon te 
weinig gewoon was om er zich metgemakin 
te bewegen en de volksmeening tetrotseeren. 
Al de rijtuigen waren open, terwijl de voering 
zorgvuldig bedekt was met wit of gedrukt 
katoen, om te beletten, dat de zindelijke ver- 
siersels er van bedorven wierden door het aan- 
houdend werpen van suikergebak. Men zag de 
menschen in elk rijtuig, dat op het gezelschap 
wachtte, aan het daarin pakken en stoppen van 
verbazende zakken en manden vol suikergebak, 
en ook zulke hoopen bloemen in ruikertjes 
gebonden, dat sommige rijtuigen niet slechts 
vol waren van bloemen, maar er werkelijk van 
overliepen, en bij elken schok en dreun van 
de veeren lets van den overvloed op den grond 
wierpen. Om in die wezenlijke bijzonderbeden 
niet achter te blijven, zorgden wij, twee tame- 
lijk groote zakken suikergoed (waarvan elk 
omtrent drie voet hoog was) en eene groote 
baliemand, met bloemen gevuld, in alle haast 
in ons huurrijtuig, te doen plaatsen : welke 
schikkingen wij van onze plaats op een van 
de bovenste balk6^s met de levendigste vol- 
doening gadesloegen. Daar de rijtuigen nu hun 
gezelschap begonnen in te nemen en weg te 
rijden, stapten ook wij in het onze enreden 
af, terwijl wij ons gelaat bedekten met kleine 
maskers van draadwerk; aangezienhet suiker- 
goed, evenals Falstaffs *) vervalschte kanarie- 
wijn, met lijm was vermengd. 

De C o r s o is eene straat van een mijl lang ; 
eene straat van winkels, paleizen en burger- 
huizen, die somtijds uitkomen op een ruim 
plein. Er zijn bijna aan elk huis veranda's 
en balkons, van alle gedaanten en vormen — 
niet alleen op eene verdieping, maar dikwijls 
voor een of andere kamer op iedere verdieping — 
en, in het algemeen, daar met zoo weinig orde 



1) Een koddig persoon uit verscheidene tooneelstuk- 
ken van Shakespeare. De bedoelde plaats is te vinden in 
King Henry IV, 2de bedrijf, 4de tooneel, 

Veut, 



en regelmaat aangebracht, dat, indien het, jaar 
op jaar en jaargetij op jaargetij, balkons ge- 
regend, of gehageld, of gesneeuwd, of gewaaid 
had, zy ternauwernood op eene meer onge- 
regelde wijze konden neergevallen zijn. 

Dit is de voornaamste bron en het hoofd- 
brandpunt van de carnavalsvreugd. Maar al 
de straten, waarin men vastenavond houdt, 
worden nauwkeurig door dragonders bewaakt 
en daarom is het voor rijtuigen noodzakelijk, 
dadelijk en naar volgorde door een anderen 
doortocht te rijden, en zoo op het C o r s o te 
komen, nabij het uiteinde dat het verst is ver- 
wijderd van de Piazza del Popolo, die het 
aan eene zijde begrenst. Alzoo kwamen wij 
tusschen de reeks van rijtuigen, en hotsten ge- 
durende eenigen tijd vrij gerust mede, nu eens 
zeer langzaam voortsukkelende, dan weder 
eenige ellen dravende, en dan weer eens heel 
en al ophoudende, naarmate de voorstenmeer 
of minder in het gedrang waren. Als eenig 
onstuimig rijtuig uit de reeks snelde en voor- 
waarts reed, met het wilde denkbeeld bezield, 
spoediger vooruit te komen, werd het plotseling 
ontmoet, of tegengehouden, door een dragonder, 
die, evenals zijn eigen getrokken zwaard, voor 
alle vertoogen doof, het onmiddellijk verzelde 
naar het uiterste eindje der rij, en het in het 
verschiet als een klein stipje deed voorkomen. 
Nu en dan hielden wij schutgevaarte van 
confetti met het rijtuig, dat het dichtst voor 
of achter ons reed, maar tot nog toe was het 
veroveren dezer zwervende en ronddolende 
rijtuigen door de militairen, het voornaamste 
vermaak. 

Daarop kwamen wij in eene nauwe straat, 
waar eene reeks van rijtuigen op-, en eene 
andere afreed. Hier begonnen het suikergebak 
en de ruikers vrij aardig rond te vliegen; en 
ik was gelukkig genoeg een heer op te merken, 
uitgedost als een grieksch krijgsman, en welke 
een licht gesnorbaarden roover (die bezig was 
een ruiker te werpen naar een jonge dame, 
welke voor een venster op de eerste verdieping 
stond) op den neus raakte, met eene juistheid, 
die zeer sterk door de aanschouwers werd 
toegejuicht. Terwijl deze zegepralende Griek 
eene koddige aanmerking maakte tegen een 
dik heer, die in de deur stond — en half 
zwart en half wit was, alsofhijterhalverltjveaf- 
geschilderd was — en die hem met het volvoeren 
van zijne heldendaad gelukgewenscht had, ont- 
ving hij, van den top van een huis, een oranje- 
appel juist op zijn linkeroor en was zeer ver- 
bluft. Yoornamelijk daar hij toen overeind 
stond en het rijtuig op hetzelfde oogenblik 
plotseling voortging, zoodat hij schandelijk 
waggelde en zich onder zijne eigene bloemen 
begroef. 

Nadat wij omstreeks een kwartier op die 
wijze waren voortgegaan, kwamen we op het 



202 



TAFEREELEN UIT ITALIE. 



Cor so; en het zou moeielijk zijn, zich iets 
zoo vroolijks, zoo schitterends en levendigs 
voor te stellen, als het geheele tafereel daar 
was. Van de tal]ooze balkons (van de verste 
en hoogste even als van de ]aagste en meest 
nabij zijnde) fladderden in het schitterende 
zonlicht helder roode, groene, blauwe, witte en 
gouden gordtjnen. Uit vensters, en van borst- 
weringen, en van de toppen der huizen wap- 
perden vlaggen van de rijkste kleuren, en 
draperieen van de vroolijkste en sehitterendste 
tinten in de straten neer. De huizen schenen 
letterlijk het binnenste buiten gekeerd en al 
hunne vroolijkheid naar de straat gewend te 
hebben. 

Uitstallingen van winkels werden ingenomen 
en de vensters, evenals loges in een schitte- 
renden schouwburg, met gezelschap gevuld; 
deuren werden uit hare scharnieren gelicht en 
deden lange gangen zichbaar worden, met 
tapijten versierd en met festoenen van bloemen 
en palmtakken behangen. Metselaars-stellages 
waren in prachtige tempels veranderd, schitte- 
rende van het zilver, goud en scharlaken ; en 
in iederen hoek, en in elk holletje, van de 
voetpaden tot aan de toppen der schoorsteenen 
waar vrouwenoogen glinsteren konden, daar 
dansten en lachten en flonkerden zij, evenals 
het licht op het water. Iedere soort van be- 
tooverende, malle kleeding was daar aanwezig. 
Kleine, gekke, scharlaken buisjes; rare oude 
rijglijven, ondeugender dan de netste korsetten ; 
Poolsche jassen, gespannen en nauw om het 
lijf sluitend, evenals rijpe kruisbessen; kleine 
Grieksche mutsjes, die schuins op het hoofd 
stonden en, de hemel weet op welke wijze, 
stevig op het donkere haar vastzaten, Iedere 
wilde, rare, stoute, bloode, korzelige dollemans- 
smaak werd opgeluisterd door eene kleeder- 
dracht; en iedere smaak was in de vroolijke 
drukte even spoedig door zijn vinder vergeten 
alsof de drie oude waterleidingen, die nog in 
haar geheel staan, dienzelfden morgen, over 
hare sterke bogen ; de Lethe naar Rome 
hadden gevoerd. 

De rijtuigen stonden nu bij drieen naast 
olkander; op breedere plaatsen vier; dikwijls 
moesten zij alien langen tijd stilstaan. Zij ver- 
toonden zich altijd als een saamgepakten hoop 
van afwisselende schittering; en langs de ge- 
heele straat, te midden van een regen van 
bloemen, deden zij zich voor als bloemen van 
een grootere soort. Van sommige waren de 
paarden met prachtige dekken en tuigen ver- 
sierd, by andere waren zy van den kop tot de 
pooten met fladderende linten getooid. Enkele 
werden gereden door koetsiers met verschrik- 
kelijke groote, dubbele mommen, waarvanhet 
eene gezicht naar de paarden keek en het 
andere zijne buitengewone oogen naar het 
rijtuig wendde, en beide kletterend onder den 



hagel van suikergebak. Andere koetsiers waren 
als vrouwen gekleed, met krullen gekapt en zon- 
der mutsen, en die, wanneerereenige wezenlijke 
moeielijkheden met de paarden plaats hadden 
(dat bij zulk een samenloop van omstandig- 
heden niets zeldzaams was,) er nog belache- 
lijker uitzagen dan men verhalen of beschrijven 
kan. In stede van op de banken, in de rijtuigen 
te zitten, plaatsen zich de schoone Romeinsche 
vrouwen om beter te kunnen zien en gezien 
te worden, in dezen tijd van algemeeneteugel- 
loosheid, v o o r o p, met hare voeten op de 
kussens — en o! de fladderende rokken en 
aardige middeltjes, de gezegende vormen en 
lachende gezichten, het vrije, goed geluimde, 
bevallige figuur dat ze vertoonden! Er waren 
ook groote rijtuigen, vol bekoorlyke meisjes — 
dertig of misschien meer te zamen, — en de 
voile lagen, die uit en naar deze branders vol 
toovernimfen gevuurd werden, vervulden de 
lucht gedurenden tien minuten, met bloemen 
en b o n b o n s. Rijtuigen vol menschen, die lang 
op eene plants moesten wachten, begonnen 
een geregelden aanval tegen andere rijtuigen, 
insgelijks met volk opgepropt, of tegen de 
lieden aan de beneden vensters; en somtijds 
mengden zich de toeschouwers, van een hooger 
gelegen balkon of venster in de grap, en ledigden, 
terwijl ze beide partijen aan vielen, groote zakken 
confetti, die als eene wolk neerkwamen, en 
ze, in een oogenblik, zoo wit maakten als mo- 
lenaars. Weder vol gen rijtuigen op rijtuigen, 
kleedingen op kleedingen, kleuren op kleuren, 
groepen op groepen zonder ophouden. Mannen 
en jongens die zich aan de wielen en achter 
aan de ry tuigen vasthouden, en hun spoor vol- 
gen, en onder de pooten der paarden bukken, 
om de verspreide bloemen op te rapen en ze 
weerteverkoopen.Gemaskerdentevoet(meestal 
de grappigsten) in phantastisch overdreven hof- 
kleedingen, die het gedrang door monsterach- 
tig groote lorgnetten beschouwen en altijd een 
aanval van liefde krygen, op het gezicht van 
eene of andere oude dame aan een venster. 
Geheele rijen P o 1 i c i n e 1 1 i, die in de rondte 
slaan met blazen, aan stokken vastgehecht; 
een wagen vol uitgelaten, razende entierende 
dollemannen; een rijtuig vol ernstigemamme- 
lukken, benevens hun standaard met paarde- 
staarten, in het midden ; eenepartij heidinnetjes, 
die het erg te kwaad hadden met een schip 
vol matrozen. Een man verkleed als een aap 
op een kruk, omgeven door vreemdsoortige 
dieren, met varkenskoppen en leeuwenstaarten, 
door hen onder den arm meegesleept of be- 
vallig op den schouder gedragen. Rijtuigen 
volgen op rijtuigen, kleedingen op kleedingen, 
kleuren op kleuren, groepen op groepen, en 
dat zonder ophouden. 

Wanneer men het aantal gemaskerden in 
aanmerking neemt, dan werden er misschien 



ROME. 



203 



niet veel wezenlijke karakters vo]gehouden of 
voorgesteld, maar het hoofdvermaak van het 
tafereel is in de volkomen goede Mm er van 
gelegen; in de schitterende, oneindige en flik- 
kerende verscheidenheid, en daarin, dat men 
zich geheel aan de gekke gril van het oogen- 
blik overgeeft — en zoo geheel en al besmet- 
telijk. onweerstaanbaar is het, dat de bedaardste 
vreemdeling, tot aan zijn middel in bloemen 
en suikergoed staande, evenals de wildste van 
al de Romeinen van zich afslaat, en tot half- 
vijf uur aan niets denkt, wanneer hij door het 
steken der trompet en door de dragonders, 
die hij (tot zijne bittere smart) de straten ziet 
schoonvegen, plotseling herinnerd wordt, dat 
hij daarvoor alleen niet op de wereld is. 

Hoe de straat o o i t schoongeveegd wordt 
voor den wedren, die ten vijf uur zal plaats 
hebben, en hoe de paarden voortrennen, zon- 
der eenige lieden te vertrappen, is meer dan 
ik zeggen kan. Maar de rijtuigen vertrekken 
door de dwarsstraten, of langsde Piazza del 
P o p o 1 o, en een aantal menschen zitten in 
tijdelijk opgeslagen galerijen op het laatstge- 
noemde plein, en duizenden staan aan beide 
zijden er van, als de paarden op de Piazza 
gebracht worden, aan den voet van dezelfde ko- 
lom, welke, eeuwengeleden,neerzagopdespelen 
en wedrennen van den Circus Maximus. 

Op een gegeven teeken vertrekken zij. Zij 
Snellen, als de wind, voorbij de levende laan 
op het Gorso: zonder berijders, zooals ieder- 
een weet : met glinsterende versiersels op hunne 
ruggen en door hunne gevlochten manen ge- 
draaid: en met kleine zware kogeltjes, vol 
punten, aan hunne zijden slingerende, om ze 
aan te prikkelen. Het gerinkel der versiersels, 
en het gekletter hunner hoeven op de harde 
steenen; de woede en snelheid van hunne vaart 
langs de weergalmende straten; ja, zelfs het 
kanon dat afgevuurd wordt — al ditgeraasis 
niets by het gejoel der menigte, hare kreten, 
het klappen in de handen. Maar het is spoedig 
gedaan — bijna dadelijk. Nog meer kanon- 
schoten doen de stad dreunen. De paarden zijn 
door de tapijten gegaan, die over de straat 
zijn gespannen om ze tegen te houden; de 
eindpaal is bereikt; de prijzen zijn gewonnen 
(zij worden gedeeltelijk door de arme joden 
gegeven, als eene vergoeding, dat zij zelven 
niet in het renperk behoeven te loopen), en 
nu is er een einde aan de pret van den dag. 

Maar indien het tafereel op den voorlaatsten 
dag schitterend en vroolijk en volgepropt is, 
bereikt het, den volgenden dag, zulk een rijk- 
dom van glinsterende kleuren; er is zulk eene 
krioelende menigte en dartel rumoer, dat alleen 
de herinnering er van my op het oogenblik 
nog duizelig maakt. Dezelfde vermaken, groo- 
tendeels verhoogd en versterkt door den ijver, 
waarmede ze nagejaagd worden, duren een 



langen tijd. De wedren vangt weder aan, de 
kanonnen worden afgevuurd, de kreten en het 
handgeklap worden herhaald; weder hoort men 
kanonschoten ; de wedren is voorbi] en de 
prijzen zijn gewonnen. Maar de rijtuigen, van 
binnen gevuld met suikergoed, zijn van buiten 
zoo bepoeierd en stoffig, dat men ze ternau- 
wernood voor dezelfde voertuigen herkennen 
kan van drie uren vroeger. In plaats van zich 
in alle richtingen te verspreiden, verzamelen 
zii zich op het C o r s o, waar zij spoedig in 
elkander geklemd worden, als eene zich ter- 
nauwernood bewegende massa. Want het ver- 
maak met de Moccoletti, delaatste vroolijke 
dolheid van den vastenavond, zal nu plaats 
grypen; en verkoopers van kleine waskaarsen, 
evenals die, welke inEngeland kerstmiskaars- 
jes genoemd worden, schreeuwen lustig aan 
beide zijden van den weg: „Moccoli, Moc- 
coli! Ecco Moccoli (ziehier waskaarsjes) 1" 
een nieuwe kreet in het rumoer, die den ande- 
ren kreet, welke men reeds bij tusschenpoozen 
den ganschen dag boven alle andere heeft ge- 
hoord, den kreet namelijk van: „EccoFiori! 
Ecco F i o r-r-r-i (ziehier bloemen) !" geheel 
en al overschreeuwt. 

Wanneer de schitterende behangsels en klee- 
dingen tegen het vallen van den avond eene 
nare, zwaarmoedige, algemeene tint aannemen> 
beginnen hier en ginds lichten te flikkeren: 
voor de ramen, op de toppen der huizen, op 
de balkons, in de rijtuigen, in de handen van 
voetgangers: langzamerhand; trapsgewijs; al 
meer en meer; totdat de gansche, lange straat 
eene glansrijke en schitterende vlam is. Dan 
zoekt iedereen, daarbij tegenwoordig, maar e£n 
doel te bereiken, namelijk, de kaarsjes van 
andere lieden uit te dooven, en zijn eigen 
brandend te houden; en iedereen, man, vrouw 
of kind, heer of dame, vorst of landman, inge- 
boren of vreemdeling, gilt en schreeuwt en joelt 
zonder ophouden, om den overwonnene te be- 
spotten: „Senza Moccolo, Senza Moc- 
colo (zonder kaarsje)!" totdat men niets meer 
verneemt dan een reusachtig koor, dat deze 
beide woorden herhaalt, met een schaterend 
gelach vermengd. 

Op dien tijd is het tafereel een der buitenge- 
woonste dat men zich verbeeldenkan. Rijtuigen, 
die langzaam voortrijden, terwyl iedereen op 
de zitplaatsen of voor op den bok staat, en 
zijn kaarsje, tot meerdere zekerheid, op arms- 
lengte van zich af houdt; sommigen in een 
papier als een peperhuisje: anderen met een 
hoop onbeveiligde kaarsjes, alien brandende; 
eenigen met brandende fakkels; anderen met 
kleine dunne kaarsjes ; voetgangers, die tusschen 
de wielen doorkruipen om hunne kans af te 
wachten en naar een btjzonder licht te sprin- 
gen en het uit te slaan; anderen tegen de 
rijtuigen opklimmende, om zich met geweld 



204 



TAFEREELEN UIT ITALIE. 



van de lichtjes meester te maken. Eenigen 
jagen een ongelukkigen voetganger om zijn 
eigen rijtuig heen, ten einde het licht, dat hij 
ergens gekregen of gestolen heeft, uitte blazen, 
voordat deze bij zijn gezelschap, in het rijtuig 
stapt, en het in staat kan stellen hunne uit- 
geblazen kaarsjes te ontsteken. Weder anderen, 
die, met den hoed in de hand, aan het portier 
van een rijtuig staan ennederig eeneof andere 
goedhartige dame een vlammetje verzoeken, 
om eene sigaar op te steken; en wanneer zij 
nog in twijfel staat of ze het doen zal of niet, 
deze de kaars uitblaast, welke zij met zooveel 
teederheid in haar handje gevat hield; andere 
lieden aan het venster, die met lijnen en hoe- 
ken naar kaarsjes visschen, of lange wilgen-tee- 
nen, aan welker einde zakdoeken gebonden 
zijn, naar beneden houden, en de kaarsjes be- 
hendig uitslaan, wanneer de eigenaar er trotsch 
op is dat ze nog branden; anderen, die hun 
slag waarnemen, op hoeken van straten, met 
verschrikkelijk groote dompers evenals helle- 
baarden, en die plotseling op vlammende fak- 
kels nedervallen; weder anderen, die om eene 
koets staan en daar blij ven staan; anderen, 
die eene kleine koppige lantaren onder een 
regen van oranjeappelen en ruikers pogen te 
bedelven, of in geregelden aanval eene pira- 
mide van menschen bestormen, die een man 
in de hoogte beuren, welke een klein, dun 
kaarsje boven zijn hoofd houdt, waarmede hij 
ze alien tart! Senza Moccolo! Senza Moc- 
colo! Schoone vrouwen, die in de rijtuigen 
staan, en spottend naar uitgedoofde lichten 
wijzen en onder het voorbijrijden in hare han- 
den klappen, enuitroepen: „SenzaMoccolo! 
Senza Moccolo! Lage balkons vol lieve ge- 
zichtjes en bevallige kleedingen, strijdende tegen 
aanvallers op straat. Eenige houden ze terug 
als zij er tegen opklimmen, eenige die zich 
naar omlaag buigen, eenige die overleunen en 
eenige die achteruitspringen — keuriggevormde 
armen en borstbeelden — figuren vol bevallig- 
heid — brandende lichten, fladderende kleede- 
ren. Senza Moccolo, Senza Moccolo, 
Senza M o c-c o-l o o-o-o-o ! — totdat, in de 
allergrootste geestdrift van het geschreeuw en 
de dolste verrukking van de pret, de klokken 
het Ave-Maria luiden en de vastenavond ter- 
stond is geeindigd — als eene waskaarsuitge- 
blazen, met een ademtocht. 

Des avonds was er een gemaskerd bal in 
den schouwburg, even naar en vervelend als 
een te L o n d e n, en alleen opmerkelijk wegens 
de bondige wijze, waarmede de zaal ten elf 
uur ontruimd werd; hetwelk geschiedde door 
eene rij soldaten, die zich op den achtergrond 
van het tooneel tegen den muur schaarde, en, 
evenals een groote bezem, het geheele gezel- 
schap voor zich uitdreef. De pret metdeMoc- 
coletti (in het enkelvoud is het Moccoletto, 



dat eene verkleining van Moccolo is, en eene 
kleine lamp of kaars beteekent) wordt door 
sommigen voorondersteld eene belachelijke 
rouwplechtigheid te zijn voor de overlijdende 
vastenavondvreugd — daar kaarsen bij een 
katholieken rouw onmisbaar zijn. 

Maar of het zoo is, dan of het een over- 
blijfsel der oude Saturnalia zij, of eene 
samenstelling van beide, of zijn oorsprong aan 
lets anders te danken hebbe — altijd zal ik 
mij de pret herinneren als een allerschitterendst 
en bekoorlijkst gezicht; niet minder opmerke- 
lijk wegens de goede luim van alien, die er 
bij tegenwoordig waren, zelfs tot de heffe des 
volks (en onder degenen, welke op de rijtuigen 
klommen, waren onderscheidene mannen en 
jongens van de gemeenste klasse), als om zijne 
onschuldige levendigheid. Want, hoe vreemd 
hoe ook moge klinken, voor een spel, zoo vol 
gedachteloosheid en waardoor de persoonlijke 
bevalligheden zoozeer aan den dag worden 
gelegd, is het zoo vrij van eenige smet van 
onzedelijkheid als eenige algemeene vergade- 
ringder beide geslachten met mogelijkheid zijn 
kan; en terwijl het aan den gang is, schijnt 
er in het algemeen een gevoel van bijna kin- 
derlijke eenvoudigheid en vertrouwen te be- 
staan, dat men zich met smart herinnert, als 
het Ave-Maria het voor een geheel jaar heeft 
uitgeluid. 

G-ebruik makende van een gedeelte van de 
stille verpoozing tusschen het einde van de 
vastenavondvreugde en het begin der Heilige 
Week, gingen wij gemoedelijk aan het werk, 
om Rome te zien ; en daar wij iederen och- 
tend vroegtijdig uitgingen, en elken avond laat 
terugkwamen, en den geheelen dag hard werk- 
ten, zoo geloof ik, dat wij bekend raakten met 
iederen paal en pilaar der stad en van de 
naastbtjgelegene streken, en voornamelijk zoo-. 
vele kerken bezochten, dat ik dit gedeelte van 
de onderneming geheel opgaf voor het half 
voleindigd was ; daar ik anders, wat mij betreft, 
zoo lang ik leef nooit weder een voet in eene 
kerk gezet zou hebben. Maar ik droeg er zorg 
voor, dat ik bijna iederen dag, hetzij vroeg of 
laat, naar het Coliseum ging, of naarbuiten 
in het open veld, aan gene zijde der graftombe 
van Cecilia Metella. 

Op deze tochten ontmoetten wij dikwijls een 
gezelschap Engelsche toeristen; en steeds had 
ik een grooten, maar nooit voldanen lust, een 
gesprek met hen aan te knoopen. Hetbestond 
uit zekeren mijnheer Davis en eenige zijner 
vrienden. Het was onmogelijk den naam van 
mevrouw Davis niet gewaar te worden, daar 
zij in groot aanzien stond bij haar gezelschap, 
dat overal was. G-edurende de Heilige Week 
was het bij elk gedeelte van ieder tooneel, van 
elke plechtigheid. Yeertien dagen of drie weken 
te voren bezochten zij iederegrafplaats en kerk, 



ROME. 



205 



en galerij van schilderstukken en elken bouw- 
val; en * gedurende al dien tijd heb ik bijna 
niet gemerkt, dat mevrouw Davis een oogen- 
blik stilzweeg. 

Diep onder den grond, boven op de St- 
Pieterskerk, buiten op het veld, en bijna stik- 
kende in het Joden-kwartier, bleef mevrouw 
Davis altijd dezelfde. Ik geloof niet, dat ze ooit 
naar iets zag; en ze had altijd iets verloren uit 
eene strooien mand, die ze vasthield, en het- 
welk zij met al hare macht beproefde te vin- 
den van onder eene aanzienlijke hoeveelheid 
Engelsche halfstuiverstukken, die op den bodem 
er van lagen, evenals zand op den oever der 
zee. Ambtshalve was er altijd een Cicerone 
aan het gezelschap verbonden (dat bij contract 
van L on den was overgevoerd, vijftien a twin- 
tig koppen sterk), en als hij maar naar mevrouw 
Davis keek, dan berispte zij hem onmiddellijk, 
door te zeggen: „Wel, God zegen je, man, 
maak het me niet lastig! Ik verstageen woord 
van al wat je kakelt, en zal het ook niet ver- 
staan, al zou je babbelen tot je blauw in je 
gezicht werdt!" Mijnheer Davis droeg altijd 
eene snuifkleurige overjas, en eene groote 
groene paraplu in zijne hand, en bezat eene 
talmende nieuwsgierigheid die voortdurend in 
hem brandde en die hem aanspoorde buiten- 
gewone dingen te verrichten, zooals de deksels 
van lijkbussen op te lichten, en er in te kijken 
alsof zij zuurgoed inhielden; met de punt zijner 
paraplu langs opschriften te strijken en met 
diepdenkendheid te zeggen: „Ziet ge, hier is 
eene B, en daar is eene R, en zoo zullen wij 
het vinden; is hetniet?" Zijne oudheidkundige 
gewoonten waren oorzaak, dat hij dikwijls 
achterbleef; en een van de doodsangsten van 
mevrouw Davis, en van het gezelschap in het 
algemeen, was eene eeuwigdurende vrees dat 
Davis verloren zou raken. Dit was oorzaak, dat 
ze om hem riepen in de allervreemdste plaat- 
sen en op de meest ongelegene tijden. En 
wanneer hij dan eindelijk langzaam uit een of 
andere begraafplaats kwam stappen, evenals 
eene vreedzame vampyr, uitroepende: „Hier 
ben ik," dan was het onveranderlijk antwoord 
van mevrouw Davis: „Je zult nog levend 
begraven worden in een vreemd land, Davis; 
en er helpt niets aan of men u waarschuwt 
of niet." 

Mijnheer en mevrouw Davis en hun gezel- 
schap waren waarschijnlijk binnen negen of 
tien dagen van L o n d en overgevoerd. Achttien- 
honderd jaren geleden wilden de Romeinsche 
legioenen, onder Claudius, niet naar het land 
van mijnheer en mevrouw Davis gevoerd wor- 
den, voor reden gevende, dat het buiten de 
grenzen der wereld lag. 

Onder de ploerten (of mindere lieden naar 
de mode van Rome) was er een die mi] bij- 
zonder vermaakte. Men kan er hem ten alien 



tijde vinden ; en zijn hoi is op de trappen van 
de Piazza di Spagna (het spaansche plein), 
welke naar de kerk van Trinlta del Monte 
voeren. Duidelijker gesproken, zijn die trappen 
de groote verzamelplaats voor kunstenaars' 
„Modellen", en daar wachten ze geduldig tot 
ze gehuurd worden. De eerste maal dat ik die 
trappen opklom kon ik niet begrijpen, waarom 
die gezichten mij zoo bekend voorkwamen, of 
waarom zij mij reeds voor jaren schenen om- 
geven te hebben, inallemogelijke verscheiden- 
heid van kleeding of handeling, en wat de oor- 
zaak was, dat zij in Rome in het heldere 
daglicht voor mij oprezen, evenals zoovele ge- 
zadelde en getoomde nachtmerries. Ik zag 
spoedig, dat wij reeds sedert eenige jaren de 
kennis hadden aangeknoopt en voortgezet langs 
de muren der verschillende schilderijtentoon- 
stellingen. Daar is een oud man, met lange 
witte haren en een verschrikkelijkgrootenbaard, 
die, zoover mij bekend is, den halve catalo- 
gus van de Koninklijke Academie heeft door- 
gewandeld, Dit is het eerwaardige of aartsva- 
derlijke model. Hij draagt een langen stok, en 
iedere kwast en draai van den stok heb ik, 
getrouw nageteekend, herhaalde malen gezien. 
Daar is een andere man, in een blauwen man- 
tel, die zich altijd het voorkomen geeft alsof 
hij in den zonneschijn (als dezen er is) ligtte 
slapen, en die, ik behoef het, geloof ik, niet 
te zeggen, altijd klaar wakker is en zeer nauw- 
keurig op de schikking zijner beenen acht 
geeft. Dit is het dolce far niente model. 
Daar is een ander man, in een bruinen mantel, 
die tegen een muur leunt, met zijne armen in 
den mantel gevouwen, en rondziet. men glui- 
pende oogen, die juist zichtbaar zijn onder zijn 
breed geranden hoed. Dit is het moordenaars- 
model. Daar is een ander man, die gedurig 
over zijn schouder ziet, en altijd doet, alsof hij 
vertrekt, maar Dimmer weggaat, Dit is bet 
trotsch en versmadend model. Wat huiselijk 
geluk en heilige families betreft, deze moeten 
zeer goedkoop zijn, want zij zitten bij hoopen 
op de trappen ; en het aardige van de zaak is, 
dat zij de meest valsche landloopers der wereld 
zijn, voornamelijk te dien einde afgericht en 
nuns gelijken niet hebbende in Rome of in 
eenig ander gedeelte van den bewoonbaren 
aardbol. 

Ik herinner mij, dat ik in mijne vorige ver- 
melding van de vastenavondvreugd gezegd heb, 
dat men die voor een snaaksche vrouw hield 
(want zij eindigt met deze plechtigheid) om de 
grappen en vroolijkheden van de Vasten, en 
dit herinnert mij weder aan de wezenlijke be* 
grafenissen en rouwprocessien van Rome, 
welke hier, evenals in andere gedeelten van 
Italie, voornamelijk door een vreemdeling op- 
gemerkt worden, wegens de onverschilligheid 
waarmede men, in het algemeen, het aardsch 



206 



TAFEREELEN UIT 1TALIE. 



omhulsel beschouwt, nadat het leven er uit is 
ontvloden. En dit geschiedt niet omdat de 
overlevenden den tijd gehad hebben de nage- 
dachtenis der dooden van hunne wel-herinnerde 
verschijning en vorm op aarde af tescheiden; 
want de begraving volgt te spoedig op den 
dood, daar zij bijna altijd binnen de vier en 
twintig, en somtijds binnen de twaalf uren 
plaats heeft. 

Te Rome zyn de grafputten in eene groote, 
vlakke, open, akelige ruimte, evenals ik ze 
reeds te Genua beschreven heb. Toen ik ze 
omstreeks den middag bezocht, zag ik eene 
enkele kist van geschaafde planken, niet gedekt 
door eenig doodkleed en zoo licht gemaakt, 
dat de hoef van een of anderen voorttredenden 
muilezel haar zou hebben ingetrapt. Men had 
haar zorgeloos, op eene zijde liggende, aan den 
ingang van een dezer graven, alleen gelaten, 
in regen en zonneschijn. „ Hoe komt die hier?" 
vroeg ik den man, die mij de plaats rond- 
voerde. „Zij is een half uur geleden hier ge- 
bracht, Signor!" zeide hij. Ik herinnerde mij, 
dat ik de processie ontmoet had, toen zij terug- 
kwam en die vrij stevig aanstapte. „Wanneer 
zal zij in het graf neergelaten worden?* vraagde 
ik hem. „Als de kar komt en de put heden 
avond geopend wordt," antwoordde hij. „Hoe- 
veel kost het om op zulk eene wijze hier ge- 
bracht te worden, in plaats van met de kar?" 
vraagde ik hem. „Tien scudi," zeide hij, (on- 
geveer vijf en twintig gulden en vijftig centen 
Nederlandsch courant). „De andere lijken, 
waarvoor men niets betaalt, worden naar de 
kerk van SantaMariadellaConsolazione 
gevoerd," vervolgde hi], „en hier des nachts 
gezamenlijk met de kar gebracht." Ik stond 
een oogenblik naar de kist te turen, op welker 
deksel twee letters gekrast waren, en wendde 
het hoofd af, met eene uitdrukking op mijn 
gelaat, waaruit hij, zooals ik vooronderstel, 
geene goedkeuring van zijne wijze van zien 
bespeurde ; want hij zeide, terwijl hij zijne 
schouders met groote levendigheid optrok en 
vriendelijk glimlachte : ,,Maar hij is dood, Signor, 
hij is dood. Waarom niet?" 

Onder de talrijke kerken is er eene, die ik 
verkozen heb om er bijzonder melding van te 
maken. Het is de kerk van de Ara CoGli, 
die men vooronderstelt, op de plaats van den 
ouden tempel van Jupiter Teretriusgebouwdte 
zijn, en aan eene zijde genaderd wordt door 
eene hooge steile trap, die onvolmaakt schijnt 
zonder eene groep gebaarde wichelaars er 
bovenop. Zij is opmerkenswaardig, omdat zij 
een wonderdadig Bambino of houten pop 
bezit, den Zaligmaker, als kind, voorstellende, 
en ik zag het eerst dit wonderdadig Bam- 
bino (kind: het is de vaste naam er van) op 
de volgende wijze: 

Wij doolden op zekeren achtermiddag door 



de kerk en zagen langs hare reeks sombere 
pilaren, (want al deze oude kerken, op de 
puinhoopen van oude tempels gebouwd, zijn 
duister en treurig), toen de brave koerier kwam 
binnenloopen met een grijns op zijn gelaat, die 
zich van het eene oor naar het andeie uitstrekte, 
en ons verzocht hem zonder een oogenblik 
oponthoud te volgen, daar zij aan eenige uit- 
verkorenen het Bambino zouden laten zien. 
Diensvolgens snelden wij naar eene soort van 
kapel of sacristie, vlak bij het hoofdaltaar, 
maar niet in de kerk zelve, waar de uitver- 
korenen, die uit twee of drie katholieke heeren 
en dames (geen Italianen) bestonden, reeds 
vergaderd waren: en waar een jongemonnik, 
met ingevallene wangen, verscheidene kaarsen 
aanstak, terwijl een ander eenige kerkelijke 
gewaden over zijn grof, bruin kleed aantrok. 
De kaarsen stonden op een soort van altaar, 
en daarboven waren twee fraaie beelden, zooals 
gij ze op iedere Engelsche kermis zien kunt, 
die, zooals ik denk, de Heilige Maagd en Sint 
Jozef voorstellen, welke godvruchtig gebogen 
zijn over eene houten doos of koffer, welke 
gesloten was. 

Nadat de monnik met de ingevallen wangen, 
nummer een, de kaarsen had aangestoken, viel 
hij, in een hoek, voor het belangrijk stuk op 
zijne knieen, en de monnik nummer twee lichtte, 
na een paar fraai versierde en met goud 
gewerkte handschoenen aangetrokken te heb- 
ben, den koffer met grooten eerbied op en 
zette dien op het altaar. Yervolgens, na de 
knieen vele malen gebogen en zekere gebeden 
gemompeld te hebben, opende hij hem, lichtte 
er het deksel af en nam er verscheidene satijnen 
en kanUn kleedjes uit, die er binnenin lagen. 
De dames hadden van het begin af aan geknield ; 
en de heeren vieJen nu ook godvruchtig neder, 
toen hij eene kleine houten pop ten toon stelde, 
die in uiterlijk zeer geleek naar generaal Tom 
Thump, den Amerikaanschen dwerg, prachtig 
uitgedost in satijn en gouden kant, en als in 
een gloed staande van de schitterende juweelen. 
Er was nauwelijks eene plaats op de kleine 
borst, of nek, of maag, of het flonkerde van 
de kostbare offeranden der geloovigen. Onmid- 
dellijk daarop lichtte hij haar uit de doos, en 
terwijl hij haar te midden der knielenden rond- 
droeg, raakte hij het voorhoofd van iedereen 
aan met haar gelaat en stak haar lompen voet 
uit, om gekust te worden — eene plechtigheid, 
die zij alien volbrachten, tot zelfs een kleine, 
smerige straatjongen, die van de straat was 
binnengeslopen. Toen dit gedaan was, legde 
hij het beeldje weder in de doos; en nadat 
het gezelschap opgestaan was en nader bij 
trad, sprak het al fluisterende over de meer- 
dere of mindere schoonh'eid der juweelen. Ver- 
volgens plaatste hij er het deksel weer op, sloot 
de doos, zette haar op hare plaats, sloot alles 



BOME. 



207 



weder (Heilige Familie en al) achter een paar 
dichtslaande deuren, ontdeed zich van zijne 
geestelijke kleeding, en ontving de gewone 
„ kleine belooning," terwijl zijn metgezel, door 
middel van een domper, aan het einde van 
een langen stok vastgemaakt, de lichten ach- 
ter elkander uitdoofde. Toen de kaarsen alle 
uitgedoofd en de gelden verzameld waren, 
vertrokken zij, en dit deden de toeschouwers 
ook. 

Ik ontmoette datzelfde Bambino eenigen 
tijd daarna, toen het in groote staatsie naar 
het huis van een zieke ging. Het wordt te dien 
einde steeds naar alle gedeelten van Rome ge- 
dragen ; maar ik heb vernomen dat het niet altijd 
zulke goede gevolgen heeft als men wel ver- 
wachten kon ; want, wanneer dit het bed van 
zwakke en zenuwachtige menschen nadert, die 
op het uiterste liggen, verzeld door eene tal- 
rijke menigte, dan gebeurt het niet zelden, dat 
zij doodelijk schrikken. Het is vooral populair 
in bevallingen, waar het zulke wonderen heeft 
verricht, dat, indien eene dame langer dan 
gewoonlijk in arbeid verkeert, een bode met 
alle haast wordt afgezonden, om de onmiddel- 
lijke komst van . het Bambinote verzoeken. 
Het is een zeer voordeelgevend eigendom, en 
men stelt er veel vertrouwen in — voorname- 
lijk de godsdienstige corporatie waaraan het 
behoort. 

Het verheugt mij te weten, dat het door 
sommige goede Katholieken, die niet al te 
kortzichtig zijn, voor niet onfeilbaar wordt ge- 
houden ; zooals mij verhaald is geworden door 
den naasten bloedverwant van een priester, 
zelven een Katholiek, en een geleerd en ver- 
nuftig mensch, Deze priester nam van mijn 
berichtgever de belofte af, dat hij, wat er ook 
gebeuren mocht, nimmer zou toestaan dat het 
Bambino in de kamer zou gevoerd worden 
van eene zieke dame, waarin zij beiden belang 
stelden. „Want," zeide hij, „als zij (de mom- 
niken) haar daarmede lastig vallen, en in hare 
kamer dringen, zal het haar zekerlijk dooden." 
Diensvolgens keek mijn berichtgever uit het 
venster, toen het er heen werd gedragen, en 
weigerde, onder vele dankbetuigingen, de deur 
te openen. 

Hij beproefde in een ander geval, waarvan 
hij niet meer kennis droeg dan die, welke hrj 
als voorbijganger, juist op het oogenblik ver- 
kregen had, te voorkomen dat het in eene 
kleine, ongezonde kamer werd gevoerd, waar 
een arm meisje lag te sterven. Maar het gelukte 
hem niet, en zij stierf, ierwijl de menigte zich 
rondom haar bed verdrong. 

Te midden van het volk, op hun gemak 
in de St.-Pieterskerk komende om op den 
grond te knielen en in stilte te bidden, zijn de 
leerlingen van zekere scholen en seminariums 
voor priesters en anderen, twintig of dertigin 



getal. Deze jongens knielen altijd op eene rij, 
de een achter de ander, met een langen knor- 
rigen meester, in een lang zwart pak gekleed, 
en die de achterste is; evenals een spel kaar- 
ten, die gerangschikt zijn om met eene aanra- 
king om te vallen, en een verschrikkelijk groo- 
ten schoppenboer aan het einde hebben. Als 
zij eenige oogenblikken voor het hoofdaltaar 
gelegen hebben, staan zij op en gaan naar de 
kapel der Madonna, of naar het sacrament, 
en vallen daar in dezelfde orde neder ; zoodat, 
indien iemand tegen den meester aan zou val- 
len, eene algemeene en plotselinge omverwer- 
ping van de geheele reeks er noodzakelijk op 
moet volgen. 

Het tooneel in al de kerken is zoo vreemd 
mogelijk. Dezelfde eentonige, ziellooze, slaperige 
zang, die altijd voortduurt; hetzelfde sombere 
gebouw, welks somberheid nog sterker wordt 
door het schitterende van de straat er buiten; 
dezelfde lampen, die dof branden; hetzelfde 
volk, hier en daar knielende, van een of ander 
altaar naar u toegekeerd; dezelfde priesterrug 
met hetzelfde groote kruis er op geborduurd. 
Hoe verschillend in uitgebreidheid, vorm, rijk- 
dom en bouwstijl de eene kerk van de andere 
moge wezen, het is altijd hetzelfde, Er zijn de- 
zelfde vuile bedelaars, met het binnensmonds 
prevelen hunner gebeden ophoudende om te 
bedelen ; dezelfde ellendige verminkten, die 
hunne wanstaltigheid aan de deuren ten toon 
spreiden ; dezelfde blinden, die met kleine potjes, 
als peperbossen — hunne aalmoesbossen — 
rammelen; dezelfde onhebbelijkezilveren kronen, 
gesteld op het geschilderde hoofd van enkele 
Heiligen en Maagden, in volgepropte schilder- 
stukken ; zoodat een klein beeldje op een berg 
een hoofdsieraad heeft, dat grooter is dan de 
tempel op den voorgrond, of mijlen omtreks 
van het nabijgelegen landschap; hetzelfde gelief- 
koosde reliekkastje of beeld, bedolven onder 
kleine zilveren harten en kruisen en wat dies 
meer zij; die tevens de hoofdzakelijke voor- 
werpen van den handel en de uitstalling van 
al de juweliers zijn; dezelfde gekke mengeling 
van eerbied en onwelvoegelijkheid, van ijverig 
geloof en koelheid; daar zij op de steenen 
knielen en er met gedruisch op spuwen ; uit hun 
gebed opstaan om eventjes te bedelen, of om 
zich met eenige andere wereldsche aangelegen- 
heid te bemoeien, en dan weer neerknielen, 
om de deemoedige smeekbeden te hervatten 
bij het punt waar zij ze hebben afgebroken. 
In eene kerk stond eene knielende dame een 
oogenblik uit haar gebed op, om ons haar 
adreskaartje als onderwijzeres in de muziek te 
overhandigen, en in eene andere brak een def- 
tig heer, met een zeer dikken wandelstok, zijne 
gebeden af en stond op om zijn hond te ran- 
selen, die tegen een anderen hond blafte, en 
wiens gekef en gejank door de kerk weergalm. 



208 



TAFEREELEN UIT ITALIE. 



den, toen zijn meester bedaard den draad zijner 
vroegere bespiegelingen weer opvatte — maar 
evenwel tevens een oog op den hond bleef 
houden. 

Bovenal is er voor de bijdragen der geloovi- 
gen steeds eene inzamelbos in den eenofanderen 
vorm. Soms is het eene geldbos, geplaatst tus- 
schen het houten, levensgroote beeld des Ver- 
lossers en den aanbidder; soms is het een 
kistje voor het onderhouden der H. Maagd; 
somtijds een beroep op de mildheid, ten be- 
hoeve van een populair Bambino; soms is 
het een zak, op het eind van een langen stok, 
hier en daar tusschen het volk gestoken, en 
waarmede een wakkere sacristijn ijverigrinkelt; 
maar men vindt ze er altijd, en vaak in ver- 
schillende vormen in dezelfde kerk, en over 
het algemeen goede zaken makende. Deze ont- 
breekt ook niet in de vrije lucht — de straten 
en wegen, — want zoo dikwijls ge wandelt en 
daarbij aan alles denkt, behalve aan eene blikken 
geldbos, springt u zulk een voorwerp uit een klein 
huisje aan den weg in de oogen, aan welks 
top is geschilderd: „Voor de zielen in het 
vagevuur," een beroep, dat meermalen wordt 
herhaald door hem, die de bos houdt, terwijl 
hij ze voor u schudt, bijna evenals Janklaassen 
de gebarsten schel doet klinken waarvan zijn 
driftige aard een orgel maakt. 

Dit herinnert mij, dat eenige Romeinsche 
altaren van buitengewone heiligheid het opschrift 
voeren : „Elke mis, op dit altaar gelezen, bevrijdt 
eene ziel uit het vagevuur." Ik ben nooit in 
staat geweest, de kosten van zoodanig een dienst 
te weten te komen; maar zij moeten nogal 
aanzienlijk wezen. Er zijn ook onderscheiden 
kruisen te Rome, die, als men ze kust, aflaten 
voor onderscheiden tijdruimte geven. Dat in 
het midden van het Coliseum verschaft er 
een van honderd dagen; en men kan er van 
den ochtend tot den avond menschen zien, 
die het kussen. Het is zonderhng, dat eenige 
van die kruisen eene willekeurige populariteit 
schijnen te verkrijgen. Het genoemde is er een 
van. In een ander gedeelte van het Coliseum, 
is een kruis op eene marmeren plaat, met 
het opschrift: „Wie 'dit kruis kust, heeft aan- 
spraak op tweehonderd veertig dagen aflaat." 
Maar ik zag niet, dat het door iemand werd 
gekust, ofschoon ik dagen achtereen in het 
strijdperk zat, en het door troepen op troepen 
boeren zag voorbijgaan, op weg om het andere 
te kussen. 

Enkele bijzonderheden te kippen uit den 
grooten drom van Romeinsche kerken, zou 
de dolste daad der wereld zijn. Maar S t. 
Stefano Roton d|o, een vochtig, beschim- 
meld gewelf eener oude kerk in den omtrek 
van Rome, zal mij bovenal in het geheugen 
zweven, uithoofde van het afschuwelijke schil- 
derwerk, waarmede de muren er van zijn ver- 



sierd. Dit verbeeldt de marteling van Heiligen 
en Christenen uit den vroegsten tijd j en zulk 
een panorama van afgrijselijkheden en slach- 
ting zou zich geen mensch in zijn slaap kunnen 
voorstellen, al zou hij een geheel en rauw 
speenvarken tot avondmaal gebruiken. Mannen 
met grijze baarden worden er gekookt, gebraden, 
geroost, geschroeid, door wilde dieren ver- 
scheurd, door honden vaneengereten, levend 
begraven, door paarden vaneengetrokken of 
met bijlen kleingehakt; aan vrouwen worden 
de borsten met ijzeren tangen afgescheurd, de 
tongen uitgesneden, de ooren afgedraaid, de 
kaken gebroken; lichamen, die op de pijnbank 
uitgerekt of aan een paal gevild of verpletterd 
worden, of in het vuur verteren. Deze behooren 
tot de minst erge onderwerpen, die zulk een 
indruk op u maken en u de ziel doorvlijmen, 
dat elk lijder u dezelfde gelegenheid geeft u 
te verwonderen als toen de arme oude Ducan 
verscheen in Macbeth, en de Lady ver- 
baasd stond, dat hij zooveel bloed in zich 
had *). 

In de Mamertijnsche gevangenisis eene boven- 
kamer, boven welke gezegd wordt — en licht 
mogelijk dat het aldus was — de kerker van 
St.-Petrus te zijn geweest. 

Deze kamer is thans ingericht als een bede- 
huis, aan dien Heiligen gewijd, en ook die blyft 
als eene afgescheidene plaats in mijne herinne- 
ring levendig. Zij is zeer klein en laag van 
verdieping, en het akelig sombere der verschrik- 
kelijke, harde, oude gevangenis zweeft er nog 
over, als ware het er in een dichten nevel door 
den grond naar boven gekomen. Onder de 
massa gelofte-offeranden, welke er aan den muur 
haiogen, zijn voorwerpen van welke het vreemd 
is dat zij bewaard worden en die zonderling 
afsteken bij de plaats — geroeste dolken, messen, 
pi&tolen, knuppels en verschillende werktuigen 
van geweld en moord, welke, pas gebruikt, 
hier gebracht en opgehangen zijn, om den be- 
leedigden Hemel te verzoenen, alsof het bloed, 
hetwelk er nu op zat, er af zou druipen in 
gewijde lucht, en geen stem zou hebben tot 
schreien. Het is daar alles zoo stil en zoo eng 
en zoo grafachtig; en de kerkers er onder zijn 
zoo donker en zoo verborgen en doodsch en 
naakt, dat die kleine donkere plek tot een 
droom in een droom wordt; en in het droom- 
gezicht van groote kerken, die langs mij heen 
kwamen rollen als eene zee, vormde zij eene 
kleine golf op zich zelve, die in geene andere 
versmolt en met de overige niet voortrolde. 

Men wordt angstig als men denkt aan de 
verbazende groeven, waarin men uit sommige 
kerken toegang krijgt, en die de stad onder- 



1) Shakespeare, Macbeth, 5de bedrijf, lste tooneel. 

Ver t. 



ROME. 



209 



mijnen. Yele kerken hebben crypta en onder- 
aardsche kapellen van grooten omvang, welke 
in oude tijden>advertrekken waren en geheime 
kamers van tempels en wat niet al; maar daar- 
van spreek ik niet. Onder de kerk van St. 
Giovanni en St. Paulo zijn de kaken van eene 
verschrikkelijke rij holen in.de rots uitgehouwen, 
en waar van gezegd word t, dat ze nogeen uitgang 



langs de muren s;jpelt : drip-drop, drip-drop, 
en zich gaat vermengen met de waterpoelen, 
die hier en daar liggen, en geen straal der zon 
ooit gezien hebben of immer zullen zien. Vol- 
gens eenige berichten zouden dit de bewaar- 
plaatsen zijn geweest der wilde dieren, welke 
voor , het strijdperk waren bestemd ; volgens 
sommigen zouden het de kerkers zijn geweest 




MODELLEN VOOR KUNSTENAARS. 



onder het Coliseum hebben .— verbazende 
duistere ruimten van eene grooteuitgebreidheid, 
half onder de aarde bedolven en onbegaanbaar ; 
waar de doffe fakkels, in de handen der op- 
passers zwaaiende, langs uitgestrekte gangen 
schemeren van verafgelegen bogen, met rechts 
en links vertakkingen van dwarsgangen, als 
straten in eene stad .van dooden, enhetzicht- 
baar doen worden, hoe de vochtigheid hier 



voor veroordeelde kampvechters; volgens ande- 
ren, beide. Maar de legende, die den geest het 
meest verplet, is, dat in de bovenste reeks 
(want er zrjn twee verdiepingen van deze holen) 
de eerste Christenen, die er toe bestemd waren 
bij de vertooningen in het Coliseum door 
de wilde dieren te worden verscheurd, die naar 
hen hongerende wilde dieren beneden hoorden 
brullen, totdat, na den nacht en de eenzaam- 



Pickeks. Schetsen uit Amerika en taf'ereelen uit Italic. 



14 



210 



TAFEREELEN UIT ITALIE. 



held hunner gevangenschap, zich plotseling de 
middag en het gewoel van het kamptooneel, 
tot aan de borstweringen volgepropt ; aan hunne 
oogen vertoonde, en zij tevens hunne gevreesde 
naburen er in zagen springen. 

Onder de kerk van San Sebastiano, twee 
mijlen buiten de poort van dien naam, aan 
den Appiaanschen weg, is de ingang naar de 
catacomben van|Rome — oudtijds steen- 
groeven, maar naderhand de schuilplaatsen der 
Christenen. — Deze ijselijke plaatsenzyntwintig 
mijlen ver uitgehoid en vormen eene keten 
van doolhoven, die zestig mijlen in den omtrek 
heeft. 

Een magere Franciskaner monnik,metschitte- 
rend oog, was onze eenige gids in die diepge- 
legen en verschrikkelijke plaats. De nauwe 
wegen en openingen, die hier en daar zijn, en 
daarbij de dompige en zware lucht, wischte 
in ons alien ook de laatste heugenis uit van 
den weg, langs welken wij waren gekomen; 
en ik kon het denkbeeld niet onderdrukken : 
„Goede Hemel, als hij nu eens in een aanval 
van krankzinnigheid de fakkelsginguitdooven, 
of als hi] eens daar een toeval kreeg, wat zou 
er dan van ons worden !" Wij gingen altijd 
voort tusschen graven van martelaren en kwa- 
men langs groote onderaardsche gewelfwegen, 
die naar alle richtingen liepen, en door steen- 
hoopen verstopt waren, opdat er zich geene 
dieven en moordenaars verschuilen en onder 
Rome eene bevolking vormen zouden, erger 
zelfs dan die tusschen haar en de zon leeft. 
Graven, graven en nog al graven; graven van 
mannen, van vrouwen, van hunne kleine kin- 
deren, die al aansnellende hunne vervoigers 
toeriepen: „Wij zijn Christenen ! Wij zijn Chris- 
tenen !" opdat zij met hunne ouders omgebracht 
mochten worden. Graven met den palm van 
het martelaarschap, ruwelijkgehouweninhunne 
steenen wanden, en kleine nissen, gemaakt om 
eene vaas met des martelaars bloed te bevatten ; 
graven van sommigen, die jarenlang hier be- 
neden leefden, aan de overigen tot herders 
strekten, en waarheid en hoop en troost pre- 
dikten van de ruwe altaren, die getuigenis 
gaven van hunne zielskracht in dat uur; nog 
ruimere maar veel verschrikkelijker graven, 
waar honderden, die overvallen waren, inge- 
sloten en ingemetseld, voor het sterfuur be- 
graven, en gedood werden door langzamen 
hongerdood. 

„De zegepralen van het geloof zijn niet boven 
den grond in onze prachtige kerken," zeide 
de monnik, in de rondte en op ons ziende, 
toen wij stilhielden om te rusten in een van 
de lage gangen, terwijl beenderen en stof ons 
overal omringden. „Zij zijn hier! te midden 
van de graven der martelaren!" Hij was een 
aardig, ernstig man, en zeide het van harte ; 
maar als ik bedacht, hoe Christenen met elk- 



ander hebben gehandeld, hoe zij, onzenhoogst 
liefderijken godsdienst bedervende, elkander 
hebben gejaagd en gepynigd, verbrand en ont- 
hoofd, verworgd, geslacht en onderdrukt, dan 
schilderde ik mij een doodangst, die veel erger 
was dan die, welke doorgestaan werd door dit 
stof, toen er nog adem in was, en hoezeer 
die groote en standvastige harten geschokt 
zouden zijn geworden — hoe zij zouden heb- 
ben gekwijnd en genokt — indien een voorge- 
voel van de daden, welke door erkende Chris- 
tenen bedreven zouden worden, in den grooten 
naam voor welken zij stierven, hen met de 
eigen onuitsprekelijke smart zou hebben ver- 
scheurd op het vreeselijke rad, en het bittere 
kruis, en in het verschrikkelijke vuur. 

Dit zijn de plekken en strepen in mijn droom 
van kerken, die afzonderlijk staan en hare 
afgescheiden eenzelvigheid bewaren. Soms heb 
ik eene flauwere herinnering van de relieken ; 
van het fragment des pilaars van dentempel, 
die in tweeen scheurde; van het stuk der tafel, 
waarop het Laatste Avondmaal is gehouden; 
van den put, uit welken de vrouwen van S a- 
maria den Heiland water gaven; van twee 
kolommen van het huis van Pontius Pilatus; 
van den steen, aan welken de heilige handen 
werden gebonden, toen de geeseling werd ver- 
richt ; van den rooster van Sint Laurentius en 
den steen er onder, waarop de merkteekens 
van het braden van zijn vet en bloed : dit alles 
gaf aan sommige hoofdkerken iets schaduw- 
achtigs, hetwelk geleek naar eene oude ge- 
schiedenis of eene fabel, en ze een oogenblik 
tegenhielden, toen zy voor mij wegsnelden. 
Het overige is eene uitgestrekte woestenij van 
gewijde gebouwen, van alle vormen en smaak 
en die met elkander vermengd zijn; gebroken 
zuilen van Heidensche tempels, uit den grond 
gegraven, en, als waren het gevangen reuzen, 
gedwongen tot het dragen der daken van Chris- 
telijke kerken; van schilderstukken, slechte en 
verwonderlijke en goddelooze enbespottelijke; 
van knielend volk; van wierookdampen, die 
onder het opstijgen in en door elkander krul- 
len ; van luidende klokken, en soms (maar 
niet dikwijls) van een spelend orgel; van Ma- 
donnen, wier borst bestoken is met zwaarden, 
in een halven cirkel geschikt als een nieuwer- 
wetsche waaier; van nog bestaande geraamten 
van doode Heiligen, op afschuwelijke wijze 
opgetooid met zwierige satijnen, zijden en flu- 
weelen stoffen, met goud versierd, en wier uit- 
gebleekte schedel versierd is met kostbare 
juweelen of met kransen van verwelkte bloe- 
men; van het volk, dat soms was vergaderd 
rondom den kanse], en een monnik er in, die 
het kruisbeeld uitstrekte en op stoute wijze 
preekte; van de zon, die juist door een hoog 
venster binnenstroomt op het zeil, dat boven 
hem en dwars over de kerk is gespannen, om 



ROME. 



211 



te voorkomen, dat zijne forsche stem zich ver- 
lieze in den galm der zoldering. Dan bestijgt 
mijn vermoeid geheugen eene trap, waar hoo- 
pen mehschen liggen te slapen of zich in de 
zon koesteren, en dwaalt rond tusschen de 
vodden, die uitwasemingen en paleizen en hut- 
ten een Italiaansche straat. 

Op een Zaterdagochtend (den achtsten Maart) 
werd hier een man onthoofd. Negen of tien 
maanden te voren had hi] eene Beiersche gra- 
vin aangevallen ; die als bedevaartgangster naar 
Rome reisde — alleen, en natuurlyk te voet— 
en, naar men zegt, dit vrome werk ten vierden 
male verrichtende. Hij zag haar te V i t e r b o, 
waar hij woonde, een goudstuk wisselen ; volgde 
haar; hield haar, meer dan veertig mijlen ver, 
op hare reis gezelschap, onder het verraderlijk 
voorwendsel haar te beschermen; vervuldezijn 
onafgebroken voornemen door haar op de 
Campagna,op een kleinen afstand van Rome, 
aan te vallen, in de nabijheid van hetgeen het 
graf van Nero wordt genoemd (maar het niet 
is); beroofde haar en sloeg haar met haar eigen 
pelgrimsstaf dood. Hij was kortelings gehuwd, 
en schonk iets van hare sieraden aan z$ne 
vrouw, aan wie hij zeide, dat hij het op eene 
kermis had gekocht. Zij nochtans, die de ter 
bedevaart gaande gravin hare stad had zien 
doortrekken. herkende eene kleinigheid, als haar 
hebbende toebehoord. Toen vertelde de man 
haar wat hij had gedaan. Zy verhaalde het in 
de biecht aan een priester; en binnen vier 
dagen na het bedrijven van den moord wasde 
man gevangengenomen. 

In dit onbegrijpelijk land zijn geen bepaalde 
tijden voor de bedeeling of de uitvoering des 
rechts, en hij was na dien tijd aanhoudend in 
de gevangenis gebleven. Des Vrijdags, toen hij 
des middags met de andere gevangenen at, 
kwamen ze hem zeggen, dat hij den anderen 
dag zou worden onthoofd, en namen hem mede. 
Het is zeer ongewoon, doodstraffen in de Yasten 
ten uitvoer te leggen; maar daar deze misdaad 
zeer erg was, achtte men het raadzaam, door 
hem op dien tijd ter dood te brengen, een 
voorbeeld te stellen ; dewijl er alsdan een groot 
aantal pelgrims uit alle streken naar Rome 
komen om de Heilige "Week. Ik hoorde het 
Vrijdagavond en zag de plakkaten aan de ker- 
ken, die het volk vermaanden, voor de ziel 
van den misdadiger te bidden. Ik besloot 
er heen te gaan om hem ter dood te zien 
brengen. 

Het onthoofden was bepaald ten veertien en 
een half uur, Romeinsche tijdrekening: of kwar- 
tier voor negenen des ochtends. Ik had twee 
vrienden bij mij ; en daar wij niet anders dach- 
ten dan dat er eene overgroote menigte men- 
schen zou zijn, waren wij reeds ten halfacht 
ter plaatse. De plaats waar de straf zou wor- 



den uitgevoerd, was in de nabijheid der kerk 
van San Giovanni de collato (Sint Johan- 
nes de onthoofde) — een twijfelachtig compli- 
ment aan Sint Johannes den dooper, in eene 
van de onbegaanbare straten zonder voetpad, 
waaruit een groot gedeelte van Rome be- 
staat — eene straat van vergane huizen, die 
niemand schijnen te behooren, en nooit be- 
woond te zijn geweest, en welke voorzeker 
nooit naar eenig plan of met eenig doel wer- 
den gebouwd, en geene schuiframen hebben, 
en er eenigermate uitzien als verlaten brouwe- 
rijen, en magazijnen konden wezen, als er maar 
iets in ware. Tegenover een van deze — een 
wit huis — was het schavot opgeslagen, een 
onzindelijk, ongeschilderd, misselijk ding, dat 
er, natuurlyk, tffeel gek uitzag: 't was zoo wat 
zeven voet hoog: met een hoog, galgvormig 
raam er op staande, waarin het mes hing, dat, 
bevracht met eene schrikkelijke massa ijzer, 
geheel gereed was neer te vallen, en helder 
blonk in de morgenzon, als die, nu en dan, 
eens van achter eene wolk uitkeek, 

Er was niet veel volk in de nabijheid; en 
dit werd door troepen pauselijke dragonders 
op een aanmerkelijken afstand van het schavot 
gehouden. Er waren twee- of driehonderd infan- 
teristen onder de wapens, op hun gemak hier 
en daar in groepen bijeen staande, en offlcieren 
wandelden bij tweeen en drieen op en neer, 
en snapten met elkander en rookten sigaren. 

Aan het einde der straat was eene open 
ruimte, waar stellig een vuilnishoop was, en 
stapels gebroken aardewerk en hoopen van 
groente-afval, daar zulke dingen in Rome 
door ieder overal worden neergeworpen, en 
er geen bijzondere plek mee wordt begunstigd. 
Wij kwamen binnen een soort van waschhuis, 
clat behoorde tot eene woning, op die plaats 
gelegen; en daar staande op eene oude kar 
en op een hoop karrewielen, die er tegen den 
muur waren opgestapeld, hadden wij, door 
een groot getralied venster, het uitzicht op 
het schavot en de straat die er achter lag, 
tot door het plotselijk links wenden van deze, 
ons perspectief eensklaps afbrak, en gesloten 
werd door een dikken officier, met een steek 
op het hoofd. 

Het sloeg negen, het sloeg tien uur, en er 
gebeurde niets. Al de kerkklokken luidden als 
naar gewoonte. Een klein parlement van hon- 
den kwam op de open plaats bijeen, en jaagde 
elkander na, binnen en buiten den kring der 
soldaten. Trotsch ziende Romeinen der gemeen- 
ste klasse, in blauwe mantels en rosse mantels 
en oabemantelde lompen, gingen af en aan en 
praatten met elkander. Vrouwen en kinderen 
scharrelden aan de zijden van de smerige 
menigte. Eene groote modderige ruimte was 
geheel onbezet gelaten, gelijk eene kale plek 
op een menschenhoofd. Een sigarenverkooper, 



212 



TAFEREELEN UIT ITALIE. 



met een aarden pot met glimmende houtskolen 
in de eene hand, ging op en neer, terwijl hij 
zijne waar uitventte. Een pasteiverkooper ver- 
deelde zijne aandacht tusschen het schavot en 
zijne klanten. Jongens beproefden de muren te 
beklimmen en buitelden weer naar omlaag. 
Priesters en monniken maakten zich tusschen 
het volk met de eliebogen ruimte, en stonden 
op de teenen om een kijkje van het mes te 
kunnen nemen, engingen toen weerheen.Kun- 
stenaars met allerzonderlingste hoeden uit de 
middeleeuwen, en baarden (den hemel zij 
dank) uit geene eeuw hoegenaamd ; wierpen 
schilderachtige blikken rondom zich. Een heer 
(ik denk dat hij met de schoone kunsten in 
betrekking stond) ging op en neer, in een paar 
rijlaarzen en een rooden ba£frd 7 die op zijne 
borst neerhing; en zijn lang en schitterend 
rood haar, in twee vlechten gestrengeld, waar- 
van er ; aan de voorzijde, langs eiken schouder 
een tot aan de middel neerhing, was met zorg 
gevlochten en geschikt. 

Het sloeg elf uur, en nog al gebeurde er 
niets. Onder de menigte liep het gerucht, dat 
de misdadiger niet wilde biechten; in welkge- 
val de priester bij hem bleef tot het Ave Maria 
luidde (zonsondergang) ; want het is hunne lief- 
derijke gewoonte, niramer het kruisbeeld voor 
dat oogenblik voorgoed weg te wenden van 
iemand, die, in zulk een toestand zijnde, wei- 
gert te biechten, en dus een zondaar is, dien 
de Heiland verlaten heeft. Het volk begon afte 
zakken. De officieren haalden hunne schouders 
op en schenen te twijfelen. De dragonders, die 
elk oogenblik tot onder ons raam kwamen 
rijden, om eene ongelukkige huurkoets of kar 
weg te jagen, zoodra zij zich gemakkelijk had 
geplaatst, en bedekt was met vroolijk volk(maar 
nooit vroeger), werden trotsch en driftig. De 
kale plek had geen enkel haartje gekregen, en 
de dikke officier, die het perspectief sloot, ver- 
bruikte eene schrikkelijke hoeveelheid snuif. 

Plotseling klonk er trompetgeschal. „G-eef 
achtl" luidde het dadelijk onder de infanterie. 
Zij trokken op naar het schavot en werden er 
romdom geschaard. Ook de dragonders galop- 
peerden naar hunn6 standplaatsen meer in de 
nabijheid. De guillotine werd het rhiddelpunt, 
van een bosch van glinsterende bajonetten en 
blinkende sabels. Het volk drong naderbij tot 
naast de soldaten. Een lange slingerende stroom 
van mannen en knapen, die den optocht van 
de gevangenis af had verzeld, kwam naar de 
open plaats toevloeien. De kale plek wasnau- 
welijks van het overige te onderkennen. De 
sigaren- en pasteiverkoopers lieten alle gedach- 
ten van handel voor het oogenblik varen, en 
zich geheel aan het genoegen overgevende, 
zochten zij naar een goed plaatsje tusschen de 
menigte, Nu eindigde het perspectief in een 
troep dragonders. En de dikke officier, die den 



degen had getrokken, zag strak naar eene kerk 
in zijne nabijheid, welke hij kon zien, maar die 
voor ons, de menigte, onzichtbaar was. 

Na eene korte poos zag men eenige monni- 
ken uit die kerk en het schavot nabij komen, 
en, bovcn hunne hoofden uit, het beeld van 
Christus aan het kruis, onder een zwart verhe- 
melte, langzaam en treurig naderen. Dit werd 
rondom het schavot gedragen, naar de voorzijde 
en toen naar den misdadiger gekeerd, opdat 
hij 't tot zijne laatste oogenblikken zou kunnen 
zien. Het was nauwelijks geplaatst of hij ver- 
scheen barrevoets op het plat. Zijne handen 
waren gebonden, en de boord en het halsge- 
deelte van het hemd was bijna tot aan de 
schouders weggesneden. Het was een jong 
man — zes en twintig jaren, — sterk gebouwd 
en welgevormd. Bleek aangezicht; kleine don- 
kere knevels en donkerbruine haren. 

Het bleek, dat hij had geweigerd te biechten 
alvorens men hem zijne vrouw zou hebben ge- 
bracht, om hem te bezoeken: men had een 
escorte naar deze gezonden, waardoor de ver- 
traging veroorzaakt was geworden. 

Hij knielde dadelilk onder het mes, zijn nek 
plaatsende in eene holte, daartoe gemaakt, in 
eene dwarsplank, welke holte gesloten werd 
door eene andere, daarop passende plank, ge- 
heel gelijk aan de pillory *); onmiddellijk 
onder hem was een lederen zak. En daarin 
rolde zijn hoofd dadelijk. 

De scherprechter vatte het bij de haren, 
wandelde er het schavot mede rond, en toonde 
het aan 't volk, voor iemand goed wist dat het 
mes zwaar en ratelend was neergevallen. 

Toen het de vier zijden van het schavot was 
rondgedragen, werd het op een paal aan de 
voorzijde geplaatst — eene kleine streep zwart 
en wit, opdat er de lange straat opmochtsta- 
ren en de vliegenzich er op kondenneerzetten. 
De oogen waren naar boven gekeerd, als ver- 
meden zij het gezicht van den lederen zak, en 
waren naar het kruisbeeld gericht Elke bios 
en kleur van leven was er op dat oogenblik 
uit vervlogen. Het was dof, koud, lijkkleurig, 
als was. Het lichaam evenzeer. 

Er was veel bloed. Toen wij het raam verlieten 
en dicht bij het schavot kwamen, was het zeer 
morsig ; een van de beide mannen, die er water 



1) Het Engelsohe woord voor de kaak, eene eer- 
loos makende tentoonstellmg van misdadigers, thans 
aldaar afgeschaft of buiten gebrujk. Oudtijds was het 
een paal aan de gren/en van eene heerlijkheid, met 1 s 
lieeren wapon en eon halsband voor misdadigers. Later 
was het een soort van houten bord, waaruit het hoofd 
en de handon van den er achtor geplaatsten misda- 
diger staken, wiens straf werd verzwaard door het volk, 
dat hem allorlei vuilnis in het gezicht smeet. Aanvanke- 
lijk was 't eene straf voor bakkers, die te licht of slecht 
brood bakten. Vert. 



ROME. 



213 



overheen goten, zich omkeerende, om den an- 
der behulpzaam te zijn het lijk in eene kist te 
lichten, trippelde naar hem toe als ging hij door 
de modder. Vreemd was het, de schijnbare ver- 
nietiging van den hals na te gaan. Het hoofd was 
zoo glad afgesneden, dat het scheen alsof het 
mes rakelings langs de kaak was gegaan, en die 
bijna beschadigd of het oor afgeschaafd had; 
en het lijk zag er uit als ware er nietsboven 
den schouder gelaten. 

Niemand bekreunde er zich om, of was in 
het minst aangedaan. Men zag geene blijken 
van walging, of medelijden, of verontwaardiging, 
of droefheid. Mijne ledige zakken werden on- 
middellijk onder het schavot eenige malen in 
het gedrang onderzocht, toen het lijk in de kist 
werd gelegd. Het was een leelijk, morsig, slor- 
dig tooneel, dat misselijk maakte en alleen 
slachting vertoonde; uitgezonderd het belang 
van het oogenblik voor den ongelukkigen han- 
delenden persoon. Ja! zulk een gezicht bevat 
eene beteekenis en eene waarschuwing, die ik 
niet wil vergeten. Zij, die in de loterij specu- 
leeren, plaatsen zich op gunstige punten, om 
de bloeddroppels te tellen die er hier en daar 
uitspatten, en bezetten dat getal. Men acht zich 
tamelijk zeker een prijs daarop te krijgen. 

Ten behoorlijken tijde werd het lichaam weg- 
gereden, het mes schoongemaakt, het schavot 
afgebroken en den geheelen afschuwelijken toe- 
stel weggenomen. De scherprechter, ex offi- 
cio buiten de wet gesteld (welk een schotschrift 
op de straf) die op doodstraf de brug van St. An- 
gel o niet mag overgaan,behalve om zijn werk 
te verrichten, keerde naar zijn hoi terug en de 
vertooning was uit. 

Aan het hoofd der verzamelingen in de pa- 
leizen van Ro me staat, natuurlijk, net Vatikaan 
met zijne kunstschatten, zijne verbazende gale- 
rijen en trappen, en reeksen op reeksen van 
onmetelijke kamers, in den hoogsten en eersten 
rang. Er zijn veel edele standbeelden en over- 
heerlijke schilderijen ; maar het is geene ketterij 
wanneer men zegt, dat er eene grootemenigte 
prulwerk ook is. Vindt eenig oud stuk beeld- 
houwwerk, dat opgedolven werd, plaats in eene 
galerij omdat het oud is, en zonder de inwen- 
dige verdiensten in aanmerking te nemen; en 
vindt het honderden bewonderaars omdat het 
daar is, en om geene andere reden ter wereld ; 
daar zal er ook geen gebrek wezen aan voor- 
werpen, die geheel onverschillig zijn in het 
eenvoudige gezicht van hem, die zulk een alle- 
daagsch eigendom bezichtigt, als het hem zoo 
weinig zou kosten door den bril van anderen 
te zien, en zich, alleen door de kleine moeite 
van napraten, als een man van smaak voor te 
doen. 

Ik voor mij erken volmondig, dat ik mijn 
natuurlijk gevoel van vatbaarheid voor hetgeen 



natuurlijk en waar is, in Italie of elders niet 
kan achterlaten, zooals ik met mijne schoenen 
zou doen als ik in het Oosten reisde. Ik kan 
niet vergeten, dat er zekere uitdrukkingen des 
gelaats bestaan, die eigen aan zekere hartstoch- 
ten, en zoo onveranderlijk van aard zijn als 
de gang van een leeuw of de vlucht van een 
arend. Zaken, zoo algemeen bekend als de ge- 
wone evenredigheden van menschenarmen en 
beenen en hoofden, kan ik uit mijne stellige 
wetenschap niet wegwisschen ; en als ik voor- 
stellingen voor oogen krijg, die deze ondervin- 
ding en herinneringen geweld aandoen, dan kan 
ik, 't moge wezen waar het wil, ze niet met 
een eerlijk gemoed bewonderen en acht het 
best dit te zeggen, in spijt van een verheven 
critischen raad, dat wij soms bewondering moe- 
ten aan den dag leggen ofschoon wij ze niet 
gevoelen. 

Daarom beken ik : Als ik een jongen, vroolijken 
kadraaier een cherubijntje zie voorstellen, of 
den sleper eener bierbrouwerij als een Evan- 
gelist zie geschilderd, dan zie ik in de voor- 
stelling, hoe groot de beroemde schilder er 
ook van zij, niets te prijzen of te bewonderen. 
Even weinig ben ik vooringenomenmet schen- 
dige engelen, die op violen en bassen spelen, 
ter stichting van monniken die op sterven lig- 
gen, en er uitzien als stonden zij op spiritus ; 
noch met Sint Franciscussen en Sint Sebasti- 
aans, die wriemelen in galerijen, welke beide, 
zoo denk ik er over, als kunstwerken, zeer on- 
gemeene, zeldzame verdiensten moeten bezitten, 
om hunne vermenigvuldiging op allerlei wijze 
door Italiaansche schilders te rechtvaar- 
digen. 

Het schijnt mij ook toe, dat de verwarde en 
bepaalde verrukkingen, waarin sommige kunst- 
rechters vervallen, niet is overeen te brengen 
met de wezenlijke waardeering van werk en, die 
inderdaad groot en uitmuntend zijn. 

Ik kan mij, bij voorbeeld, niet verbeelden, 
hoe de vastberaden kampioen van schilderijen 
zonder verdienste het kan uitschreeuwen bij de 
bewonderenswaardige schoonheid van Titiaan's 
groote schilderij van de Hemelvaart der 
Heilige Maagd te Venetie; of hoe hij, 
die wezenlijk aangedaan wordt door het ver- 
hevene van dit keurig kunstvoortbrengsel, of 
die waarlijk de schoonheid gevoelt van Tinto- 
retto's groote schilderij van de Yergadering 
der Zaligen, ter zelfder plaatse, in Michael 
Angelo's Laatste Oordeel, in de Sixtijnsche 
Kapel, eenige algemeene gedachte of een door- 
loopend denkbeeld kan onderscheiden in over- 
eenstemming met het verheven onderwerp. 

Hij, die Raphael's meesterstuk, de Trans- 
figuratie, zal beschouwen en in eene andere 
kamer van hetzelfde Vatikaan zal gaan, en eene 
andere teekening van Raphael beziet, die (als 
eene ongeloofelijke caricatuur) het miraculeus 



214 



TAFEREELEN UIT ITALIE. 



blusschen van een grooten brand door Leo 
den Vierden voorstelt, — en dan zal zeggen 
dat hij ze beiden als werken van een buitenge- 
woon genie bewondert, — moet, naar het mij 
voorkomt, in een der beide gevallen, en waar- 
schijnlijk in het hooge en verhevene, van zijn 
opmerkingsvermogen zijn beroofd. 

Het is gemakkeiyk een twijfel op te werpen, 
maar ik twijfel inderdaad zeer, of somtijds de 
regels der kunst niet al te nauwkeurig worden 
gevolgd, en of het wel geheel goed en aange- 
naam is, dat wij te voren weten, waar dit beeld 
zal omdraaien, en waar dat beeld zal neerlig- 
gen, en waar de draperieen en de plooien zul- 
len zijn, en veel van' dien aard meer. Wanneer 
ik in schilderijen van verdienste, in Italiaansche 
galerijen, koppen gadesla, die het onderwerp 
onwaardig zijn, verwijt ik dit den schilder niet ; 
want het komt mij voor, dat dezegrooteman- 
nen, die, uit nood, zeer vaak in de handen 
van monniken en priesters vervielen, ook wat 
al te dikwijls monniken en priesters schilderden. 
Ik zie meermalen, in wezenlijk schoone schil- 
derijen, koppen, die het onderwerp en den 
schilder onwaardig zijn; en ik heb steeds op- 
gemerkt, dat deze koppen er altijd zeer kloos- 
terachtig uitzien en tot heden toe nog huns< 
gelijke onder de bewoners van een klooster 
hebben ; daarom ben ik het met mij zelven eens 
geworden, dat ; in dergelijke gevallen, deschuld 
niet aan den schilder lag, maar aan de ijdel- 
heid en onwetendheid van eenigen zijner be- 
gunstigers, die apostelen wilden zijn — ten 
minste op doek. 

De keurige bevalligheid en schoonheid der 
standbeelden van Canova; de verwonderlijke 
ernst en rust van vele der oude beeldhouw- 
werken, zoowel in het Kapitool als het Vati- 
kaan; en de kracht en het vuur van vele 
anderen, kunnen, in hunne verscheidenheid, 
door geene woorden beschreven worden. Zij 
zijn vooral vol uitdrukking en behaaglijk voor 
het oog nadat men de werken van Berrini en 
zyne leerlingen aanschouwd heeft, waarvan de 
kerken van Rome, van die van St. Petrus af, 
overvloeien; en die, zooals ik zeker geloof, de 
erbarmelijkste voortbrengselen van de geheele 
wereld zijn. Ik zou oneindig liever (als zuivere 
kunstwer'ken) de drie godheden van het Verle- 
dene, het Tegenwoordige en het Toekomende 
in de Chineesche verzamelingbeschouwen, dan 
de beste van deze opgeblazen verdwaasden; 
in welker werken elke draperie-plooi het bin- 
nenste buiten is gedraaid; de kleinste ader of 
slagader zoo groot als een gewone wijsvinger, 
het haar evenals een nest vol schuifelende 
slangen is; en de houding van elk beeld alle 
andere buitensporigheden beschaamt. Daarom 
geloof ik waarlijk, dat er geene plaats ter 
wereld is, waar dergelijke ondraaglijke misge- 
boorten, door des beeldhouwers beitel voort- 



gebracht, in zoo grooten overvloed gevonden 
worden als in Rome. 

Er is eene fraaie verzameling Egyptische 
oudheden op het Vatikaan, en de zolderingen 
der kamers, waarin zij zijn gerangschikt, zijn 
in dier voege beschiiderd, dat zij een met 
sterren bezaaiden hemel in de woestijn voor- 
stellen.. Het mag een zonderling denkbeeld 
schijnen, maar het maakt een vreemd effect. 
De grijnzende, half menschelijke monsters der 
tempeis zien er nog boozer en monsterachtiger 
uit onder het hard donkerblauw, hetwelk aan 
alles een vreemden, onzekeren, somberen toon 
mededeelt — eene geheimzinnigheid, die wel 
past bij de voorwerpen; en gij .verlaatze, zoo- 
als gij ze gevonden hebt, in een statigen nacht 
gehuld. 

In enkele paleizen zijn de schilderijen in het 
gunstigste licht geplaatst. Er zijn zelden zooveel 
op eene plaats, dat er de aandacht door afge- 
trokken of het gezicht beneveld wordt. G4j 
ziet ze zeer op uw gemak, en wordt zelden 
door veel menschen gestoord. Er zijn tallooze 
portretten van Titiaan, Rembrand en Van Dijk; 
hoofden van Gfuido, Domenichino en Carlo 
Dolci, verschillende onderwerpen van Correg- 
gio, Murillo, Raphael, Salvator Rosa en Spag- 
noletto. Yele van deze zouden inderdaad 
moeielijk te hoog, of genoeg geprezen kunnen 
worden; zoo teer en bevallig, zoo vol edele 
zielsverheffing, zuiverheid en schoonheid zijn ze. 

Het af beeldsel van Beatrice di Cenci, in het 
paleis Berberini, is eene schilderij diebijna 
onmogelijk is te vergeten. Van onder de uit- 
muntende zachtheid en schoonheid van het 
gelaat schijnt er iets uit, dat mij bezielt. 

Ik zie het nu nog, zooals ik dit papier of 
mijne pen zie. Het hoofd is los in wit linnen 
gehuld, terwijl het blonde haar onder de plooien 
uitkomt. Zij heeft zich plotseling naar u toe- 
gedraaid; en er flikkert eene uitdrukking in 
hare oogen — hoewel zij zeer teer en liefelijk 
zijn — alsof zij zich tegen de woestheid van 
een plotselingen schrik of verstrooiing verzette 
en op hetzelfde oogenblik de zege had be- 
haald; en er niets dan eene hemelsche hoop, 
eene edele smart en eene eenzame, aardsche 
hulpeloosheid overbleef. 

Eenige overleveringen verhalen, dat Guide 
het geschilderd heeft in den nacht voor de 
voltrekking der doodstraf; eenige anderen be- 
weren, dat hij haar portret uit het geheugen 
schilderde, nadat hij haar op weg naar het 
schavot gezien had. Ik wil gaarne gelooven, 
dat zij, juist als gij haar op zijn doek geschil- 
derd ziet, het hoofd, bij het eerste gezicht van 
de bijl, te midden van het gedrang naar hem 
wendde, en in zijn geest een blik drukte, dien 
hij den mijnen heeft wedergegeven, als had ik 
te midden der menigte aan zijne zijde gestaan. 
Het paleis der schuldige Cenci, dat eene ge- 



ROME. 



215 



heele wijk der stad bederft, zooals het daar 
staat en bij stukken in puin valt, bezat in mijne 
verbeelding diezelfde uitdrukking, welke in 
zijne akelige poort en in zijne donkere, dicht 
gemuurde vensters lag, en zijne doodsche trap- 
pen op en neder zweefde, en uit de duisternis 
van zijne spookachtige galerijen groeide, De 
geschiedenis staat, door de hand der natuur 
zelve geschreven op het gelaat van het stervende 
meisje, in de schilderij te lezen. En o! wat 
jaagt zij, door die enkele toets, de zwakke 
wereld op de vlucht (in plaats van zich met 
haar te vermaagschappen), die voorwendt, dat 
zij, krachtens armzalige, te voren afgesproken 
bedriegerijen, met haar verbonden is. 

Ik zag in het Palazzo S p a d a het stand- 
beeld vanPompejus; het standbeeld, aan welks 
voet Cesar viel. Een ernstig, ontzaglijk beeld. 
Ik verbeeldde mij er een dat uitvoeriger was, 
van de hoogste verfljning: volkeurige toetsen; 
en zich minder duidelijk voordoende, in de 
benevelde oogen van iemand, wiensbloed juist 
er voor wegvloeide, zich vormde tot zulk eene 
strenge majesteit als dit beeld bezat, toen de 
dood zijn opwaarts gewend gelaat kwam be- 
kruipen. 

De uitstapjes in de nabuurschap van Rome 
zijn betooverend en zouden hoogst belangrijk 
zijn, al ware het maar door de veranderende 
gezichten, die zij van de woeste Campagna 
opleveren. Maar iedere duim gronds en elke 
richting is belangrijk door historische. gebeur- 
tenissen en natuurlijke schoonheden. Daar ligt 
A 1 b a n o, met het liefelijke meer, en den met 
bosschen bedekten oever, en met zijne wyn- 
gaarden, die zekerlijk sedert de dagen van 
Horatius niet verbeterd zijn en thans ternau- 
wernood zijne lofrede rechtvaardigen. Daar ligt 
het vuile Tivoli, met de rivier Anio, diehier 
haar loop verandert en van eene hoogte van 
tachtig voeten naar beneden stort. Met zijn 
schilderachtigen tempel der S i b y 1 1 e, boven 
op eene rotspunt: met zijne kleine watervallen, 
die in de zon schitteren en flikkeren; en een 
groot hoi, dat u somber aangaapt, waar de 
rivier een vreeselijken sprong neemt ©n naar 
beneden, onder sombere rotsen, voortschiet. 
Daar is ook de Villa d'Este, verlaten en 
vervallen, te midden van boschjes van droef- 
geestig uitziende pijn- en cipresseboomen, waar 
het lusthuis in staatsie schijnt te liggen. Ver- 
volgens is er F r a s c a t i, en op de steilte er 
boven zijn de bouwvallen van Tusculum, 
waar Cicero leefde, en schreef, en zijn gelief- 
koosd huis versierde (eenige brokstukken er 
van kunnen thans nog daar gezien worden), 
en waar Cato werd geboren. Wij zagen het in 
puinhoopen liggende amphitheater op een grauw- 
achtigen naren dag, toen de schrale Maartsche 
wind woei en de verspreide steenen der oude 
stad om den eenzamen heuvel verspreid lagen, 



even verwoest als de asch van een reeds lang 
uitgedoofd vuur. 

Op zekeren dag wandelden wij met ons drieen 
naar A 1 b a n o ; veertien mijlen er vandaan ; 
vurig verlangend er heen te gaan langs den 
ouden Appiaanschen Weg, sedert lang vervallen 
en met gras begroeid. "Wij vertrokkentenhalf- 
acht uur in het open veld (Campagna). Ge- 
durende twaalf mijlen gingen wij klimmende 
voort, over eene onafgebroken reeks heuveltjes en 
hoopjes steenen. Graftomben en tempels, die om- 
vergeworpen en voorovergevallen waren ; kleine 
brokstukken van kolommen, friezen en voetstuk- 
ken; groote blokken graniet en marmer; in puin 
stortende bogen, met gras begroeid en vervallen ; 
bouwvallen genoeg om er eene groote stad van 
te bouwen, lagen rondom ons verspreid. Som- 
tijds zagen wij losstaande muren van deze brok- 
stukken door de schaapherders op den weg 
opgericht ; somtijds werden wij verhinderd onzen 
koers te volgen, door een dijk tusschen twee 
hoopen van gebroken steenen; somtijds be- 
moeielijkten de brokstukken zelve, die van onder 
onze voeten voortrolden, ons het voortkomen ; 
maar het waren altijd bouwvallen. Nu eens volg- 
den wij het spoor van een stuk van den oude 
weg, boven den grond, dan weder door gras 
bedekt, alsof dat zijn graf ware; maar de ge- 
heele weg bestond uit bouwvallen. In de verte 
richtten vervallen waterleidingen hare reuzen- 
schreden door de velden ; en iedere windvlaag, 
die naar ons toekwam, bracht. gelijktijdig, vroeg 
ontloken bloemen en grassoorten, op mijlen- 
lange hoopen puin, in beweging. De ongeziene 
leeuweriken boven ons, die alleen deze akelige 
stilte verstoorden, hadden hunne nesten tusschen 
puinhoopen; en de trotsche herders, in schape- 
vellen gekleed, die nu en dan uit hunne slaap- 
holen zuur naar ons zagen, huisden te midden 
der puinhoopen. Het gezicht van de verwoeste 
Campagna aan een zijde, waar zij het vlakst 
was, bracht mij eene Amerikaansche prairie 
in het geheugen; maar wat is de eenzaamheid 
van eene streek, waar nooit menschen gewoond 
hebben, vergeleken bij die eener woestenij, 
waar een machtig geslacht de indruksels zijner 
voetstappen heeft achtergelaten op de aarde van 
waar het verdwenen is; waar de rustplaatsen 
hunner dooden, evenals hunne dooden zelven, 
in puin gevallen zijn, en waar het gebroken 
uurglas van den tijd slechts een hoop nietig stof 
is! Toen wij langs dien weg tegen zonsonder- 
gang terugkeerden, en uit de verte naar den 
weg zagen, dien wij in den ochtend waren ge- 
gaan, had ik bijna een gevoel (evenals zagik 
haar op dit uur voor het eerst) alsof de zon 
nimmer weder zou opgaan, maar dat zij dien 
avond voor de laatste maal hare stralen schoot 
op een in puin gevallen wereld. 

Naar Rome bij maanlicht terug te keeren is 
zulk een dag naar behooren te cindigen. De nauwe 



216 



TAFEREELEN UIT ITALIE. 



straten zonder voetpaden, en waar in iederen 
donkeren hoek hoopen vuilnis en mest gestopt 
zyn, vertoonen eene zoo sterketegenstelling, in 
hare nauwe ruimten en in hare morsigheid en 
duisternis, met het ruime plein voor eenige 
trotsche kerk, op welks midden een obelisk, met 
hieroglyphen bedekt, ten tijde der keizers uit 
Egypte aangevoerd, vreemd rondziet op het 
zonderlinge tafereel er rondom, of soms een 
oude pilaar, waar van het vereerde beeld is om- 
vergeworpen, en die een Christenheilige onder- 
schraagt: Marcus- Aurelius, die plaats maakte 
voor Paulus, en Trajanus voor St. Petrus. Yer- 
volgens zijn er de groote gebouwen, opgericht 
van den roof uit het C o 1 i s e u ra, die de stralen 
der maan, evenals bergen, onderscheppen; ter- 
wijl zij hier en daar vrijelijk door gebroken 
bogen en gescheurde wallen schijnt, evenals het 
leven uit eene wond ontvliedt. De kleine stad 
van ellendige huizen, door muren omringd, en 
gesloten door poorten met hekken voorzien, is 
de wijk, waarin de Joden elken avond worden 
opgesioten zoodra de kolk acht uur slaat — 
eene ellendige plaats, dicht bevolkt en met 
onaangename uitwasemingen gevuld, maar waar 
het volk ijverig is en geld verdient. Wanneer 
gij over dag door de nauwe straten gaat, ziet 
gij ze alien aan het werk: op het voetpad, nog 
vaker dan in hunne donkere en smerige win- 
kels; oude kleederen opknappende en handel 
drijvende. 

Toen wij uit deze dikke duisternis in het 
heldere licht der maan kwamen, zagen wij de 
fontein van Trevi, die een honderdtal stralen 
opspoot, over nagebootste rotsen rolde, en zich 
voor oog en oor zilverachtig voordeed. In den 
kleinen, nauwen doorgang der straat achter eene 
hut, met flikkerende lampen en boo'mtakken 
versiert, bemerkt men eene groep somberziende 
Romeinen, gezeten om hunne koperen ketels 
met heete soep en gestoofde bloemkool, mooten 
gebakken visch en flesschen wijn. Wanneer gij 
den scherp vooruitstekenden hoek om zijt, hoort 
gij een zwaarmoedig geraas. De voerman houdt 
plotseling op en neenit zijn hoed af, op het 
zien van een wagen,, die langzaam voortrijdt, 
voorafgegaan door een man, die eengroot kruis 
draagt, door een fakkeldrager en een pri ester, 
die al zingende voortschrijdt. Het is de lijkwa- 
gen met de lichamen der armen, om zeinhet 
kerkhof, buiten de muren, te begraven, waar 
men ze in eene soort van put werpt, welke 
dezen avond met een steen zal bedekt worden 
en gedurende een jaar gesloten blijven. 

Maar hetzij ge op uw tocht langs de obelis- 
ken, kolommen, oude tempels, schouwburgen, 
huizen, portieken of forums gaat, het is vreemd 
te zien, hoe ieder brokstuk, zoo vaak 't moge- 
lijk was, in eenig ander nieuw gebouw is ge- 
mengd geworden en geschikt gemaakt om tot 
eenig nieuw doel te dienen — een muur, een 



woonhuis, eene korenschuur, een stal -—een 
gebruik, waarvoor het nimmer bestemd was, en 
waarmede het allerellendigstovereenstemt, wan- 
neer het er mede verbonden is. Het is nog 
vreemder te zien, hoeveel puinhoopen der oude 
fabelleer, hoeveel brokken van verouderde 
legenden en eeredienst hier vermengd zijn met 
den dienst der christelijke altaren: en hoerijk 
in vele opzichten het ware en valsche geloof in 
eene monsterachtige vereeniging zijn saamge- 
smolten. 

Van eene zijde der stad, van waar men het 
uitzicht heeft over de wallen, vormt eene go- 
drukte ingedrongene piramide (de begraaf- 
plaats van Cajus Cestius) een ondoorschynenden 
driehoek in het maanlicht. Maar voor een 
Engelsch reiziger dient zij ook om het graf 
aan te duiden van Shelley, wiens asch hier in 
de nabijheid in een klein tuintje rust. Nog 
dichter bij, bijna door haar overschaduwd, ligt 
het gebeente van Keats r ), wiens naam, „op 
het water is geschreven," dat op een kalmen 
Italiaanschen avond schitterend in hetlandschap 
glinstert. 

Men vooronderstelt, dat de Heilige Week in 
Rome voor alle bezoekers zeer aanlokkelijk 
is; maar behalve hetgeen er is te zien op 
Paaschzondag, zou ik diegenen, welke naar 
Rome gaan, in hun eigen belang aanraden 
op dien tijd er vandaan te blijven. De plech- 
tigheden zijn over het algemeen van de ver- 
velendste en lastigste soort; de hitte en de 
volksmenigte bij elke van deze drukt u op 
pijnlijke wijze; het geraas, het gewoel onder de 
verwarring maken u geheel verstrooid. Wij 
hielden op, deze vertooningen nate jagen, toen 
ze nog pas in den aanvang waren, enzochten 
weer onze toevlucht bij de puinhoopen. Maar 
wij mengden ons in het gewoel, om ons deel 
te hebben van het voornaamste dat er te zien 
was; en wat wij zagen, wil ik u beschrijven. 

Des Woensdags zagen wij weinig in de Six- 
tijnsche Kapel ; want toen wij er aankwamen 
had de menigte, die ze belegerde, haar tot 
de deur toe gevuld en stroomde tot in de 
naast bijgelegene halle, waar demenschen wor- 
stelden en elkander verdrukten en wederkeerig 
uitscholden, en telkens, als er eene bezwijmde 
dame uitgedragen werd, grooten oploopmaak- 
ten, alsof ten minste vijftig menschen hare 
ledige standplaats konden innemen. 

In het portaal der kapel hing eene dikke 
gordijn, en aan die gordijn waren eentwintig- 
tal lieden, welke er het dichtst bij stonden en 
verlangden het Miserere te hooren zingen, 
voortdurend, elk van zijne zijde, bezig haar 
heen en weder te trekken, opdat zij niet naar 
beneden zou vallen en den klank der stemmen 
dooven. Het gevolg er van was, dat zij de 



1) Shelley en Keats zijn twee Engelsche di enters. 



ROME, 



217 



grootste verwarring veroorzaakte en zich als 
eene slang om de onbedachtzamen scheen te 
winden. Dan eens werd eene dame er in ge- 
huld en kon er niet uit los komen. Dan weder 
werd de stem van een halfgesmoorden heer er 
van binnen uit gehoord, die verzocht datmen 
hem er uit zou laten. Nu eens worstelden er, 
evenals in een zak, twee ineengestrengelde 
armen, zonder dat iemand kon zeggen aan 
welk geslacht die behoorden. Dan weder werd 
ze met een oploop geheel binnen de kapel 
gevoerd, evenals een uitgespreidzeil. Nukwam 
zij den anderen weg uit, en sloeg in de oogen 
van een der Zwitsersche garde van den paus, 
die juist op dat oogenblik was aangekomen 
om orde te houden. 

Daar wij er niet ver vandaan zaten, tusschen 
twee of drie heeren uit het gevolg van den paus, 
die zeer verdrietig waren en de minuten telden 

— zooals misschien Zijne Heiligheid ook deed, 

— hadden wij beter gelegenheid om dit zon- 
deiiinge vermaak te beschouwen dan om het 
M is e r e re te hooren, Somtijds hoorden wi] eene 
verheffing van klagende stemmen die zeer roe- 
rend en treurig klonken en wegstierven in eene 
reeks van diepe tonen; maar dit was ook alles 
wat wij hoorden. 

Op een anderen tijd werden de relieken in 
de St.-Pieterskerk tusschen zes en zeven uur 
des avonds ten toon gesteld, en dit was tref- 
fend, daar de hoofdkerk duister en somber, en 
er veel volk in was. 

De plaats naar welke de relieken, een voor 
een, gebracht werden door drie priesters, was 
een hoog balkon nabij het hoofdaltaar. Dit was 
het eenigste gedeelte in de kerk, dat verlicht 
was. Daar branden altijd honderd en twaalf 
lampen bij het altaar, en behalve dat, twee 
groote waskaarsen bij het zwarte beeld van 
Sint Pieter, maar dit beteekent niets in zulk 
een groot gebouw. De somberheid, en over 
het algemeen het wenden van de aangezichten 
naar het balkon, en het nedervallen der ware 
geloovigen op de steenen, wanneer schitterendc 
voorwerpen, evenals schilderijen of spiegels, op- 
gebracht en ten toon gesteld worden, deed 
eene goede uitwerking; in weerwil van de zeer 
ongeiijmde wijze, waarop zij ter algemeene 
stichting werden opgeheven, en de groote hoogte, 
van waar zij vertoond werden, die men eerder 
berekend zou achten om de zalving te vermin- 
deren, welke uit eene voile overtuiging van 
hunne echtheid moet ontspringen. 

Des Donderdags gingen wij den paus zien, 
die het sacrament uit de Sixtijnsche Kapel over- 
bracht, omhetinde Capelle Paolina, eene 
andere kapel in het Vatikaan, te plaatsen; — 
eene plechtigheid, die ten zinnebeeld verstrekt 
van de begraving van den Zaligmaker voor 
zijne opstanding. Wij wachtten gedurende een 
uur in de groote galerij, met eene groote 



menigte volks (waarvan drie vierden Engel- 
schen waren), terwijl zij weder het Miserere 
in de Sixtijnsche Kapei zongen. De beide ka- 
pellen kwamen op de galerij uit, en de alge- 
meene aandacht bepaalde zich op het nu en 
dan openen en sluiten der deur van de 6ene, 
naar welke de paus zich ten laatste begeven 
zou. Geene dezer ontsluitingen vertoonde iets 
verbazenders dan een man op eene ladder, die 
eene groote hoeveelheid kaarsen aanstak; maar 
bij elke nieuwe opensluiting was er een ver- 
schrikkelijke oploop naar de ladder en naar 
dien man, welke, naar 't mi] voorkomt, iets 
weghad van een charge der Engelschez ware 
ruiterij te Waterloo. De man viel echter niet 
naar beneden, en ook niet de ladder, die aan- 
leiding gaf tot de vreemdsoortigste potsen van 
de wereld onder de menigte, — te midden 
van welke zij door den man heengedrongen 
werd, toen al de kaarsen opgestoken waren, 
en eindelijk op eene zeer wanordelijke wijze 
tegen den muur van de galerij werd opge- 
hangen, even voordat de opening der andere 
kapel en het begin van een nieuw gezang de 
nadering van Zijne Heiligheid verkondigde. Bij 
deze crisis schaarden de soldaten der garde, 
die de menigte in alle soorten van vormen 
geduwd hadden, zich langs de galerij; en do 
processie naderde, tusschen de twee door hen 
gevormde rijen. 

Daar waren eenige koorzangers en eene groote 
menigte priesters, die twee aan twee wandelden 
en die (ten minste de priesters, die er goed 
uitzagen) hunne brandende kaarsen zoodanig 
droegen, dat het licht eene goede uitwerking 
op hunne gelaatstrekken deed; wantdekamer 
was donker. Zij, die er niet goed uitzagen, of 
geene lange baarden hadden, droegen hunne 
kaarsen zooals het uitkwam en gaven zich over 
aan geestelijke bespiegelingen. Ondertusschen 
was het gezang zeer eentonig en akelig. De 
processie trok langzaam voort naar de kapel, 
en het gegons der stemmen duurde nog voort 
en kwam nader, totdat de pauszelf verscheen, 
gaande onder een wit satijnen verhemelte en 
met beide handen het overdekte sacrament 
dragende; kardinalen en kanunniken, in menigte 
om hem geschaard, maakten eene schitterende 
vertooning. De soldaten der garde knielden, 
toen hij voorbijging ; al de toeschouwers bogen ; 
en zoo ging hij in de kapel. Het wit satijnen 
verhemelte werd aan de deur van hem afge- 
nomen, en in plaats daarvan eene wit satijnen 
parasol over zijn arm, oud hoofd gedragen. 
Nog eenige weinige paren vormden de achter- 
hoede en gingen ook in de kapel. Toen 
werd de deur der kapel gesloten en alles was 
gedaan ; en iedereen snelde hals over kop weg, 
als gold het leven of dood, om iets anders 
te zien, en te zeggen, dat het de moeite niet 
waard was. 



218 



TAFEREELEN UIT ITALTE. 



Ik geloof, dat het meest door het volk ge- 
liefde tafereel, en waarbij ook de grootste 
menigte menschen tegenwoordig waren (behalye 
dat van Paaschzondag en Maandag, voor alle 
klassen van het volk toegankelyk), was, toen 
de paus de voeten wiesch van dertien mannen, 
die de twaalf Apostelen en Judas Iscariot moes- 
ten voorstellen. De plaats, waar deze godvruch- 
tige dienst verricht wordt, is eene der kapellen 
van de St.-Pieterskerk, die voor deze gelegen- 
heid was opgesierd ; alle dertien zaten op eene 
rij, op eene zeer hooge bank, en zagen er uit 
als waren zij in het geheel niet op hun gemak, 
daar de oogen van, de hemel weet hoeveel, 
Engelschen, Franschen, Amerikanen, Zwitsers, 
Duitschers, Russen, Zweden, Noormannen en 
andere vreemdelingen, gedurende al dien tyd, 
onafgewend naar hunne gezicbtenstaarden. Zij 
zijn in het wit gekleed, en tot hoofddeksel 
hebben zij eene stijve, witte muts, evenals eene 
groote Engelsche bierkan zonder handvat. Elk 
heeft een ruiker 7 zoo groot als eene kleine 
bloemkool, in de hand; en twee er van droe- 
gen bij deze gelegenheid brillen ; die toen ik 
mij de karakters herinnerde, welke zij moesten 
vervullen, naar het mij voorkwam een grappig 
toevoegsel bij de kleeding waren. Men had het 
karakter nauwkeurig in aanmerking genomen. 
Sint Johannes werd voorgesteld door eenjong 
mensch van een innemend voorkomen. Sint 
Petrus door een ernstig, oud man, met een 
krullenden, bruinen baard; en Judas Iscariot 
door zulk een verschrikkelijken huichelaar (ik 
kon evenwel niet bespeuren of de uitdrukking 
op zijn gelaat wezenlijk of kunstmatig was), dat 
indien hij, de rol van den persoon geheel ver- 
vullende, ware weggeloopen en zich had opge- 
hangen, alles volmaakt zou zijn geweest. 

Daar de beide groote loges, voor de dames 
bestemd, bij dit schouwspel eivol waren, en er 
volstrekt geene kans was ze nabij te komen, 
snelden wij met eene groote menigte mede, om 
bijtijds aan de tafel te komen, waar de paus in 
persoon deze dertien bedient. JSTa eene vreese- 
lijke worsteling aan de trap van het Vatikaan, 
en verschillende persoqnlijke botsingen met de 
Zwitsersche gai'de, stormde de gansche menigte 
in de kamer. Het was eene lange galerij, met 
witte en roode draperieen behangen, met eene 
andere groote loge voor dames, (die verplicht 
zijn zich voor deze plechtigheden in het zwart te 
kieeden en zwarte sluiers te dragen), en eene 
koninklijke loge voor den koning van N a p e 1 s 
en zijn gezelschap. De tafel, gedekt als voor j 
een bal-souper, en die versierd wasmetgouden 
beeldjes van de wezenlijke Apostelen, stond op 
eene verhevenheid aan eene zijde van de galerij. 
De nagebootste messen en vorken der Apostelen 
waren aan de zijde van de tafel gelegd, die het 
dichtst bij den muur was, zoodat men ze zon- 
der verhindering kon beschouwen. 



Het midden der kamer was vol vreemde 
heeren, die op verbazende wijze opeengehoopt 
waren. De hitte was zeer drukkend en het ge- 
drang somtijds verschrikkelijk. Het was op het 
hoogst, toen het volk van de voetwassching 
kwam binnenstormen, en toen was er zulk een 
geschreeuw en getier, dat een gedeelte der 
Piemonteesche dragonders de Zwitsersche garde 
kwamen verlossen en helpen om het oproer te 
doen bedaren. 

De dames waren bijzonder woest in hare 
worsteling om plaatsen. Eene dame van mijne 
kennis werd in de dames-loge door eene ge- 
spierde matrone om de middel gepakt en uit 
hare plaats getrokken; en eene andere dame 
(op de achterste bank in dezelfde loge) maakte 
zich plaats, door de dames, die voor haar 
zaten, met eene groote speld te prikken. 

De heeren, die om mij stonden, waren bij- 
zonder nieuwsgierig om te zien wat op de tafe] 
stond; en een Engelschman scheen met de 
geheeie zielskracht van zUn aard het besluit 
genomen te hebben om te ontdekken of er 
eenige mosterd was. , 7 By Jupiter ! daar is 
azijn!" hoorde ik hem tot zijn vriend zeggen, 
nadat hij een onnoemelijken tijd op de teenen 
had gestaan en van alle kanten gedrukt en 
gestooten was geworden. „En er isolie! Ik zag 
ze duidelijk, in fleschjes! Kan eenig heer, die 
daar vooraan staat, ook mosterd op de tafel 
zien? Mijnheer, ge zult me verplichten! Ziet 
gij ook een mosterdpot?" 

De Apostelen en Judas, die zich lang hadden 
doen wachten, verschenen nu op de verheven- 
heid en werden voor de tafel, op eene rij ge- 
schaard, met Petrus voorop; en het gezelschap 
kon ze vrij langen tijd aanstaren, terwijl twaalf 
er van eens duchtig aan hunne ruikers roken, 
en Judas — die zijne lippen zeer duidelijk be- 
woog — een inwendig gebed scheen te doen. 
Vervolgens verscheen de paus, in een schar- 
laken kleed, en op zijn hoofd een wit satijnen 
kapje dragende, te midden van een stoet kar- 
dinalen en andere dignitarissen (groot waar dig- 
heid-bekleeders), en nam een klein gouden 
lampet, waaruit hij een weinig water over een 
van Petrus' handen stortte, terwyl iemand van 
het gevolg eene gouden kom; een tweede 
een iijnen handdoek; een derde Petrus' ruiker 
hield, welke hem gedurende de plechtigheid 
afgenomen werd. Dit volbracht Zijne Heilig- 
heid met aanmerkelijke vlugheid, aan iederen 
man in de rij (ik bemerkte, dat Judas bijzon- 
der verlegen was met deze inschikkelijkheid), 
en toen begonnen alle dertien te dineeren. Het 
gebed werd door den paus voorgedragen. 
Petrus was voorzitter. 

Er was witte en roode wijn, en het maal 
zag er vrij wel uit. De gerechten werden in 
porties opgedragen, voor iederen Apostel eene ; 
en deze werden door de kardinalen op hunne 



K0M3 



219 



knieen aan den paus aangeboden, die ze dan 
aan de dertien overreikte. De kwaadaardige 
wijze, waarop Judas naar zijne spijzen keek 
en pruilde terwijl hij zijn hoofd naar eene 
zijde hield, alsof hij geen eetlust had, tart iedere 
beschrijving. Petrus was een goed, oud man, 
en ging, zooals men gewoonlijk zegt, zitten 
om van alles te eten wat men hem gaf (hij 
kreeg het beste, daar hij de eerste in de rij 
zat) en geen woord met iemand te spreken, 
De gerechten schenen voornamelijk uit visch 
en groenten te bestaan. De paus schonk de 
dertien ook wijn ; en gedurende den geheelen 
maaltijd las iemand iets overluid voor, uit een 
groot boek — ik gis de Bijbel, — dat niemand 
kon hooren en waaraan niemand eenige aan- 
dacht verleende. De kardinalen, en anderen 
uit het gevolg, glimlachten van tijd tot tijd 
tegen elkander, als ware de zaak een groote 
grap; en wanneer zij z66 dachten, bestaat er 
weinig twijfel of zij hebben den spijker op den 
kop geslagen. Wat Zijne Heiligheid had te 
verrichten, deed hij, zooals een gevoelvol man 
eene lastige plechtigheid vervult, en scheen 
zeer blijde toen alles gedaan was. 

Het Pelgrims avondmaal, . waar heeren en 
dames, als een bewijs van nederigheid, de pel- 
grims bedienden en hunne voeten afdroogden, 
nadat ze eerst door anderen waren gewasschen, 
was zeer aanlokkelijk. Maar onder de vele too- 
neelen eener gevaarlijke vervulling van uiter- 
lrjke godsdienstoefeningen, die op zich zelve 
slechts ledige vormen zijn, trof mij geene half 
zoo sterk als de Seal a Santa of Heilige 
trap, die ik verscheidene malen zag, maar tot 
haar grootst voor-, of nadeel, op Goeden 
Vrijdag. 

Deze heilige trap bestaat uit acht en twintig 
treden, van welke men zegt, dat zij behoord 
zou hebben tot het huis van Pontius Pilatus, 
en dezelfde te zyn waarop onze Zaligmaker 
trad, toen hij uit de gerechtszaal kwam. Pel- 
grim s bestegen die echter op hunne knieen. 
Zij is steil en op haar top bevindtzich eenekapel, 
naar men zegt vol relieken, waarin de pel- 
grims door ijzeren tralies gluren, en dan weder 
naar beneden komen langs eene der beide 
zijtrappen die niet heilig zijn en waarop men 
loopen mag. 

Op Goeden Vrijdag waren er, matig bere- 
kend, honderd menschen, die tegelijk deze 
trappen op hunne knieen opschoffelden; terwijl 
anderen, die naar beneden waren gekomen — 
en eenige weinigen die beide hadden gedaan 
en nu weder voor den tweeden keer naar 
boven gingen — beneden aan den ingang ver- 
toefden, waar een oud heer in een soort van 
wachthuisje aanhoudend een blikken bos, met 
eene spleet aan de bovenzijde, schudde, om 
hun te binnen te brengen, dat hij het geld ont- 
ving. De meerderheid bestond uit landvolk 



mannen en vrouwen. Er waren echter ook 
vier of vijf priesters- Jezuieten en om en bij een 
half dozijn welgekleede vrouwen. Eenegeheele 
jongensschool, ten minste twintig, was omtrent 
ter halverwege naar boven (zij hadden er blijk- 
baar veel pret in); zij waren alien zeer dicht 
naast elkander gestopt; maar de overigenvan 
het gezelschap maakten voor de jongens, zoo- 
veel mogelijk, ruim baan, daar zij eenige ach- 
teloosheid aan den dag legden in de behande- 
ling hunner laarzen. 

In mijn geheele leven heb ik niets gezien, 
dat zoo belachelijk en zoo onbehaaglijk tevens 
was als dit gezicht — bespottelijk door de 
ongerijmde tusschentooneelen, die er onafschei- 
delijk mee verbonden zijn, en onbehaaglyk 
door het onzinnige en de beteekenislooze ont- 
waardiging. Om te beginnen. zijn er twee tre- 
den, en dan een eenigszins breed vlak. De 
meerstrenge klimmers legden deze vlakte, even- 
als de trappen, op hun knieen af, en geene 
beschrijving is in staat degezichten af teschil- 
deren, die zij trokken onder het voortschoffelen 
over de vlakke ruimte. En dan had men moe- 
ten zien, hoe zy aan den ingang hunne beurt 
afwachtten en invielen, waar een plaatsje naast 
den muur open was! Of hoe een man met 
eene paraplu (opzettelijk meegenomen, daar 
het fraai weder was) zich op onwettelijke wijze 
van trede tot trede opheesch! En eene stem- 
mige dame van omstreeks vijf en vijftig jaren, 
elk oogenblik omziende, om zich te vergewis- 
sen of hare beenen zich wel in behoorlijke lig- 
ging bevonden! 

Ook was er een bijster gek verschil in den 
spoed der verschillende menschen. Sommigen 
gingen voort als hadden zij eene weddenschap 
aangegaan om het in denkortstmogelijken tijd 
te doen, anderen hielden op, om op elke trede 
een gebed te verrichten. Die man raakte elke 
trede met zijn voorhoofd aan en kuste ze ; deze 
krabde zijn hoofd den geheelen weg over. De 
jongens gingen kostelijk vooruit, en waren er 
op en af, alvorensde oude dame een half dozijn 
treden achter den rug had. Maar de meeste 
boetelingen kwamen er vlug en frisch af, als 
hebbende een wezenlijk goede daad verricht, 
die tegen eene goede portie zonde zou kunnen 
opwegen, en de oude heer in het wachthuisje 
was, dit verzeker ik u, met zijne bos er bij, nu 
zij in zulk eene luim waren. 

Alsof zoo iets van nature niet onvermijdelijk 
kluchtig genoeg ware, lag er boven aan de treden 
een houten beeld op een kruis, rustende op een 
grooten ijzeren schotel, die zoo zwak op de 
beenen was en onvast stond, dat, als eenigmet 
geestdrift bezield persoon het beeld met meer 
dan gewone geestdrift kuste, of een muntstuk 
met meer dan gewone vlugheid in den schotel 
wierp (want in dit opzicht diende zij tot tweede 
of hulpbos), dan deed het al ratelend een groo- 



220 



TAFEREELEN UIT ITALIE. 



ten sprong en stootte de daarbij geplaatste 
lamp bijna uit, hetwelk het volk lageraf een 
grooten schrik op het lijf joeg, en hem, die 
er oorzaak van was geweest, in onuitsprekelijke 
verlegenheid bracht. 

Op Paaschzondag zoowel als op den vooraf- 
gaanden Donderdag geeft de paus het volk den 
zegen van het balkon aan den voorgevel der 
St.-Pieterskerk. De Paaschzondag was een zoo 
schitterende dag met zulk een blauwen, wolke- 
loozen, balsemachtigen, wonderlijk helderen 
hemel, dat al het voorafgegane slechte weder 
in eenoogenblikuithetgeheugenwerdgewischt. 
Ik had den Donderdags zegen vochtig zien 
neervallen op eenige honderden regenschermen ; 
maar was er in de menigte van Rome's ton- 
teinen — hoe groot ze ook mogen zijn — toen 
niet een enkele glinstering, op dien Zondag- 
ochtend stroomde er diamanten uit. Demijlen 
lange weg van ellendige straten, door welke 
wij reden (gedwongen als wii waren tot een 
bepaalden weg door de pauseiijke dragonders, 
die by zulke gelegenhedendepolitie te Rom e 
waarnemen), waren zoo vol kleuren, datniets 
er in een flauw aanzien kon hebben. Het ge- 
meene volk kwam in zijne sierlijkste kleeren 
voor den dag, de rijken in hunne kostbaarste 
rijtuigen; kardinalen reden in hunne staatsie- 
rijtuigen ratelend naar de kerk der ArmeVis- 
schers. Kale pracht maakten in de zon eene 
weidsche vertooning met hare afgesletenlivreien 
en dof geworden driekanten hoeden; en elke 
koets te Rome was geprest voordepiazza 
van de St.-Pieterskerk. 

Er waren, minst genomen, honderdvijftig 
duizend personen. En toch was er ruimte ge- 
noeg. He£ is mij niet bekend hoeveel rijtuigen 
er waren; maar er was voor deze ook ruimte 
en nog plaats over. De groote trappen der 
kerk waren propvol. Op dat gedeelte van het 
plein waren veel contadina (landlieden) van 
A 1 b a n o (die veel behagen scheppen in het 
rood), en de mengeling van schiterende kleu- 
ren in de menigte was schoon. Onder aan de 
trappen waren de troepen geschaard. In de 
prachtige evenredigheden van het plein zagen 
zij er uit als een bed vol bloemen. Norsch 
uitziende Romeinen, levendige boeren uit de 
nabij gelegen landstreek, groepen bedevaartgan- 
gers uitverwijderde streken van Italie, vreem- 
delingen van alle natien, die ongewone taferee- 
len najagen, brachten in de heldere lucht een 
gegons voort, als even zoovele insecten; en 
hoog boven hen alien uit, klaterend en bobbe- 
lend en in het licht de kleuren van den regen- 
boog vertoonende, spoot het water der twee 
verrukkelijke fonteinen op, en viel weer over- 
vloedig neder. 

Een soort van schitterend vloerkleed was 
over de voorzyde van het balkon gehangen, 
en de zijden van het groote venster waren 



behangen metkarmozijnkleurigedraperieen. Ook 
was er aan het boveneinde een zeilgespannen, 
om den grijsaard te beschermen tegen de bran- 
dende zonnestralen. Toen het tegen den middag 
liep waren aller oogen naar het venster gekeerd. 
Ten behoorlijken tijde zag men den zetel naar 
voren komen, en vlak er achter den reusachti- 
gen waaier van pauwenveeren. De man, die er 
op zat (het balkon was zeer hoog), stondtoen 
overeind en strekte zijne magere armen uit, ter- 
wijl al de mannelijke aanschouwers op het 
plein zich ontdekten, en eenigen, geenszinshet 
meerendeel, neerknielden. De kanonnen op de 
wallen van het kasteel S t. A n g e 1 o ver kondig- 
den in het volgende oogenblik, dat de zegen 
was gegeven; de trom werd geroerd ; men stak 
de trompet; wapens kletterden; en de groote 
menigte die beneden stond, welke zichplotse- 
ling in kleine hoopjes verdeelde en zich hier 
en daar in gedeelten vcrstrooide, werd bewogen 
als gedeeltelyk gekleurd zand. 

Welk een schoone middag was het, toen wij 
wegreden. De Tiber was niet meer geel, maar 
blauw. Er lag een gloed op de oude bruggen 
die ze weer frisch en krachtvol maakte. Het 
Pantheon, met den statigen voorgevel, vol 
rimpels en plooien als het gelaat eens grijsaards, 
vertoonde zomerlicht op zijne verwoeste muren. 
Elke vuile en vervallenhutin deEeuwige Stad 
(getuige elk der barsche, oude paleizen tegen 
de morsigheid en ellende van den plebeeschen 
nabuur, dien het met den elleboog raakt, zoo 
zeker als de tijd de hand heeft gelegd op zijn 
Pratricisch hoofd !) was verfrischt en vernieuwd 
door een zonnestraal. Zelfs de gevangenis in 
de volgepropte straat, waar gewoel was van 
rijtuigen en menschen, had iets van de dolle 
pret van den dag, die door hare spleten en 
scheuren drong ; en treurige gevangenen, die 
hunne aangezichten niet konden brengen buiten 
de staven der getraliede vensters, strektenhunne 
handen uit, en terwijl ze die tegen de roestige 
spijlen klopten, draaide zij ze naar de voile 
straat, als ware het een vreugdevuur, waarvan 
zij op die wijze genot konden hebben. 

Maar toen denacht inviel, zonder een wolkje, 
dat de voile maan had kunnen verduisteren, 
welk een gezicht leverde 't toen niet op, het 
Groote Plein nog eens gevuld en de geheele 
kerk van het kruis tot den grond verlicht te 
zien door ontelbare lantarens, die den omtrek 
der architectuur voor oogen stelden en rondom 
den geheelen zuilengang van het plein knip- 
oogden en blonken! En wat was het niet een 
gevoel van genoegen, vreugd en verrukking, 
toen de klok half acht sloeg — op hetzelfde 
oogenblik, — een schitterend geheel van rood 
vuur prachtig te zien zweven van den top des 
koepels naar het uiterste einde van het kruis, 
en hoe het, op het oogenblik dat het naar 
zijne plaats sprong, het sein werd der uitbar- 



EEN VLUCHTIG DIORAMA. 



221 



sting uit elk gedeelte der reusachtige kerk van 
tallooze lichten, even groot en roodenflonkerend 
als het zelf was, zoodat e]ke kornis, kapiteel 
en het kleinste steenen ornament in vuur werd 
voorgesteld, en het zwarte, sfeevige grondwerk 
van den verbazenden koepel doorschijnend 
scheen te worden als een eierdop! 

Een spoor van buskruit, eene electrische 
keten, niets kan meer plotseling en snel ont- 
stoken worden dan die tvveede verlichting; en 
toen wij waren heengegaan en eene afgelegen 
hoogte hadden beklommen en er twee uren 
later naar keken, toen stond ze er in den 
kalmen avond nogte schitteren en teglinsteren 
als een juweel ! Er ontbrak geene lijn van hare 
evenredigheden, en er was geen hoek, die dof 
was, niet het kleinste gedeelte van denglans ; 
dat verloren ging. 

Den volgenden avond — Paaschmaandag — 
werd er een groot vuurwerk afgestoken op het 
kasteel St. Angelo. Wij huurden eenekamer 
in een tegenoverliggend huis en begaven ons 
bijtijds naar onze plaatsen, door eene dichte 
raenigte volks, die het daarvoor gelegen plein 
en al de toegangen, die er op uitkwamen, ver- 
stopt had, en de brug, welke naar het kasteel 
leidt, zoo overlaadde, dat zij op dit punt 
scheen in den snelvlietenden Tiber te zullen 
neerstorten. Op#deze brug zijn standbeelden 
(afschuwelijk gewerkt), en tusschen deze werden 
vaten geplaatst, welke met brandend werk ge- 
vuld waren; deze beschenen op zonderlinge 
wijze het gelaat der menigte en op niet minder 
vreemde wijze de steenen beelden er boven. 

Het vuurwerk begon met een verschrikkelijk 
kanonsalvo; en toen was. het geheele kasteel, 
gedurende twintig minuten of een half uur, 
eene onafgebroken vuurkolom en een doolhof 
van vonkenspuwende raderen van alle kleur, 
grootte en snelheid, terwijl raketten naar den 
hemel opvlogen, niet bij een, of twee, of twintig, 
maar bij honderden tegelijk. De laatste uit- 
barsting — de Girandola — was juist als 
sprong het geheele stevige kasteel, zonder 
smook of stof, in de lucht. 

Een half uur naderhand had de ontelbare 
menigte zich weer verstrooid. De maan zag 
kalm neder op haar gerimpeld beeld in de 
rivier, en een half dozijn mannen en jongens 
met brandende eindjes kaars in de handen, die 
zich hier en daar bewogen en aan het zoeken 
waren, of er ook in het gedrang iets van waarde 
mocht zijn op straat gevallen, waren de eenigen 
die het tooneel leven bijzetten. 

Na al dat vuurwerk en schitteren reden wij, 
om een contrast te hebbon, het oude vervallen 
Rome rond om afscheid van het Coliseum 
te nemen. Ik had het te voren bij maanlicht 
gezien (ik kon geen dag laten voorbijgaan 
zonder weer eens daarheen te gaan), maar.de 
ontzaglijke eenzaamheid in dien nacht gaat 



alle beschrijving te boven. De spookachtige 
pilaren in het Forum; de triomfbogen der 
oude keizers; die verbazendemassa'spuinhoo- 
pen, welke eens bunne paleizen waren ; de met 
gras begroeide hoopen, die het graf aanduiden 
van verwoeste tempels; de steenen van de 
Via Sacra in oud Rome, door de voet- 
stappen geeffend; zelfs deze waren, in hunne 
uitstekende droefgeestigheid, verduisterd door 
den somberen geest van zijne bloedige feesten, 
die daar overeind en grimmig stond, en zich op 
het oude tooneel ophield; beroofd door plunde- 
rende pausen en vechtende vorsten, maar niet 
geheel verdelgd; woeste handen van onkruid 
en gras en struiken wringende; en tegen den 
nacht weeklagende in elke bres en gebroken 
boog — de schaduw van zijn eigen ontzag- 
wekkend beeld, dat geheel onbeweeglijk was. 
Toen wij ons den volgenden dag, op onzen 
tocht naar Florence, op het gras der Cam- 
pagna hadden neergelegd en de leeuweriken 
hoorden zingen, zagen wij, dat er een klein 
houten kruis was opgericht ter plaatse waar de 
arme, ter bedevaart gaande gravin vermoord 
werd. Wij stapelden eenige losse steenen op 
elkander, als een begin van een steenhoopter 
barer nagedachtenis, en twijfelden er aan of 
wij er wel ooit weer zouden rust en en naar 
Rome terugblikken. 



EEN VLUCHTIG DIORAMA. 

Wij gaan naar Napels! En aan gindsche 
poort, die van San Giovanni Later a no, 
treden wij over den dorpel der Eeuwige Stad, 
waar de twee laatste voorwerpen, die de aan- 
dacht van een afreizend bezoeker trekken, en 
de twee eerste voorwerpen, welke de opmerk- 
zaamheid van een aankomende opwekken, eene 
trotsche kerk en eene vervallende ruine zijn 
— juiste zinnebeelden van Rome. 

Onze weg gaat door de Campagna, welke 
er plechtstatiger uitziet in eene schitterend blau- 
we lucht, als thans, dan wanneer het niet zoo 
helder is, omdat dan de groote uitgebreidheid 
van het verval duidelijker voor het oog is, en 
de zon, die door de bogen van de gebroken 
waterleidingen schijnt, andere gebroken bogen 
vertoont, die er in droefgeestigen afstand door- 
heen schijnen. Toen wij ze achter ons hadden 
en van Alb a no terugzagen, lag de donkere gol- 
vende oppervlakte onder ons als een stilstaand 
meer of als eene breede, doffe Lethe-stroom, 
die rondom de wallen van Rome vloeide en 
het van de geheele wereld scheidde. Hoe dik- 
wijls zijn niet de legioenen in zegetocht glin- 
sterend, die purperen woestenij, thans zoo zwij- 
gend en onbevolkt, ' doorgetro'kken ! Hoe vaak 



222 



TAFEREELEN UIT ITALIE. 



had de sleep gevangenen niet met benepen 
hart naar de stad in het verschiet gezien, en 
opgemerkt, hoe de bevolking er uit stroomde 
om den terugkeer van den overwinnaar toe te 
juichen! Wat al losbandigheid, zinnelijkheid en 
moord hebben niet als dol rondgezwierd in 
de uitgestrekte paleizen, die thans tot hoopen 
steens en verstrooid manner zijn geworden! 
Wat vuurglans, en joelen van volksrumoer, en 
weeklachten van pest en hongersnood zijn niet 
komen aanhollen over het woeste veld, waar 
thans niets wordt gehoord dan de wind en waar 
de eenzame hagedissen ongehinderd in dezon 
spelen ! 

De reeks wijnkarren, die naar Rome trokken, 
en welke ieder bestuurd werden door een ruig- 
harigen boer, die onder een verdek van schape- 
vel, van vorm als die der heidens, achter- 
overleunde, is ons nu voorbij, en we trekken 
naar eene hoogere landstreek, waar boomen 
zijn. De volgende dag brengt ons aan dePon- 
tijnsche Moerassen, die eentonig, vlak en een- 
zaam zijn, begroeid met rijshout en hier en 
daar onder water liggen, maar tusschen welke 
een schoone weg is aangelegd, overschaduwd 
door eene zeer lange laan. Hier en daar 
komen we een eenzaam wachthuis voorbij ; hier 
en daar eene verlaten en dichtgemetselde hut. 
Eenige herders drentelen aan de oevers der 
rivier, die langs den weg stroomt, en soms komt 
eene platboomde boot, door een man voortge- 
trokken, langzaam er naast varen. Eeneenkele 
keer komt er een ruiter voorbij, die een lang 
geweer dwars voor hem op denzadelheeft, en 
door moedige honden wordt gevolgd; maar 
anders is er niets dat zich verroert behalve de 
wind en de schaduwen, tot we in het gezicht 
van Terracina komen. 

Hoe blauw en schitterend is daar de zee, 
welke onder de ramen rolt der herberg, die 
zoo berucht is in roovergeschiedenissen! Hoe 
schilderachtig zijn de groote, steile rotsen en 
rotsstukken, die over den engen weg hangen, 
dien wij morgen langs moeten, waar galeislaven 
in de daarboven gelegen groeven arbeiden, 
en de schildwachten, die hen be waken, slente- 
ren aan den zeeoever I Elken nacht hoort men 
het bruisen der zee onder het stargewelf, en 
des ochtends, juistbijhetaanbrekenvandendag, 
ontdekt men het verschiet, dat zich plotseling, 
als door een wonderwerk, ver uitstrekt, veraf, 
achter die zee daar! — Nap els met zijne 
eilanden en den Vesuvius, die vuur uitbraakt. 
Binnen een kwartieruurs is het geheel ver- 
dwenen, als ware het een droombeeld in 
de wolken, en er is niets meer dan zee en 
lucht. 

Toen wij na eene reis van twee uren de Na- 
pelschen grenzen waren overgegaan, endehon- 
gerigste van alle soldaten en ambtenaren blj 
de in- en uitgaande rechten met moeite hadden 



tevreden gesteld, kwamen we door een gang 
of portaal zonder poort in de eerste Napoli- 
taansche stad — - Fondi. Herinner uFondi 
wel, in den naam van al wat ellendig of bedel - 
achtig is. 

Een morsig kanaal van slijk en afval slin- 
gert door het midden der eliendige straat en 
wordt gevoed door aanstootelijke stroompjes, die 
uit de onaanzienlijke huizen sijpelen. In geheel 
Fondi is geen deur, of raam, of luik, of dak, 
of muur, of stijl, ofpilaar, die niet vervallen en 
zwak, of aan 't rotten is. De rampzalige geschie- 
denis der stad, met al hare belegeringen en plun- 
deringen door Barbarossa en de o verigen, kunnen 
het vorige jaar hebben plaats gehad, als men 
oordeelt naar het voorkomen der stad. Hoe 
de uitgeteerde honden, die langs de eliendige 
straten sluipen, nog in het leven en niet door 
het volk verslonden zijn, is een van de raadsels 
der wereld. 

Het is eene bevolking met ingevallen kaken 
en zure tronies! Allen zijn zij bedelaars; maar 
dat is niets. Zie ze eens als zij bijeenkomen. 
Eenigen zijn te vadsig om de trap af te komen, 
of wantrouwen, wellicht op verstandige wijze, 
zich op de treden te wagen; zij steken dus 
hunne dorre handen maar uit bovenvensters en 
janken; anderen komen in zwermen rondom 
ons heen, en slaan enstooten#lkander, en vra- 
gen aanhoudend aalmoezen om Gods wil, aal- 
raoezen in den naam der Gezegende Maagd, 
aalmoezen in den naam van alle Heiligen. Een 
troep eliendige kinderen, bijnanaakt, hetzelfde 
verzoek uitschreeuwende, begint, na ontdekt te 
hebben dat zij zich kunnen spiegelen in het 
v^rnis van het rijtuig, te dansen en gezichten 
te trekken, om het genoegen te hebben hunne 
wnaaksche gezichten in dien spiegel herhaald te 
zien. Een kreupele zinnelooze, die bezigiseen 
van hen te slaan, welke zijne luidruchtige aan- 
vrage om eene aalmoes verdooft, ziet zijne 
nijdige tegenpartij in het rijtuigpaneel, blijft 
staan, en na zijne tong uitgestoken te hebben, 
begint hij zijn hoofd te schudden en te snate- 
ren. De schelle schreeuw, die hierbij opgaat, 
wekt een half dozyn woeste schepselsinsme- 
rige, bruine mantels, welke op de kerktrappen 
liggen en potten en pannen te koop hebben. 
Deze krabbelen overeind, komen nader, en 
bedelen zonder ophouden. „Ik heb honger! 
Geef mi] iets. Luister naar mij, Signor. Ik heb 
honger!" Daarop ziet men eene akelige oude 
vrouw, vol vrees er te laat te zullen zijn, de 
straat komen afstrompelen, en terwijl zij den 
geheelen w^g langs zich met de eene hand 
krabt, strekt zij de andere uit, en schreeuwt, 
reeds lang voor men haar kan hooren: „Eene 
aalmoes, eene aalmoes ! Ik zal dadelijk voor u 
gaan bidden, schoone dame, als ge mij eene 
aalmoes geeft!" Eindelijk komen de leden eener 
broederschap ter begraving van dooden voorbij. 



EEN VLUCHTIG DIORAMA. 



223 



Zij zijn op afschuwelijke wijze vermomd en ge- 
kleed in havelooze zwarte kleeren, die wit op de 
naden zijn en bezet met de spatten van eenige 
modderige winters ; zij worden verzeld door 
een morsigen priester en een kruisdrager. Door 
dien bonten samenloop omgeven, trekken wij 
uit Fondi, gedurende welken tijd, uit de 
duisternis van elke vervallenhut,nijdige,schitte- 
rende oogen op onsneerzien alsglinsterende frag- 
menten van zijne morsigheid en zijn verderf. 

Een edele bergpas, met de bouwvallen van 
een fort op eene steile hoogte, bij overlevering 
het fort van Fra Diavolo genaamd ; de oude 
stad Itri, als een dessertstuk van banket, bijna 
loodrecht op een heuvel gebouwd en dat men 
door eene hooge trap bereikt ; schoon Mola 
di GraSta, welke wijne'n, evenals die van A 1- 
bano, sedert de dagen van Horatius ontaard 
zijn, tenzij hi] een slechten smaak van wijn 
had, dat niet denkbaar is ten opzichte van 
iemand, welke dien zoo wel wist te genieten 
en zoo goed te prijzen ; den volgenden avond 
op den weg naar Sint Agatha ; daarna een 
rustdag te Capua, dat schilderachtig maar 
niet zoo verleidelijk is voor den reiziger als de 
Praetoriaansche soldaten van Borne de oude 
stad van dien naam gewoon waren te vinden ; 
een vlakke weg tusschen wijngaarden, die van 
boom tot boom in festoenen waren gevormd ; 
en eindelijk, zeer nabij, de berg Vesuvius! — 
zijn kegel en top wit van sneeuw ; en, in den 
zwaren dampkring van den dag, de rook er 
omheen hangende als eene dikke wolk.Zooreden 
wij ratelend den berg af en Napels binnen. 

Daar komt een begrafenisstoet de straat af 
en naar ons toe. Het lijk ligt in eene open 
doodkist, wordt gedragen op een soort van 
palankijn en is bedekt met een zwierig kleed 
van karmozijn en goud. De rouwdragenden 
hebben witte kleederen en maskers. Indien er 
de dood thuis is, zoo schijnt er toch ook het 
leven goed vertegenwoordigd te worden ; want 
geheel Napels schijnt buitenshuis te zijn en 
in rijtuigen heen en weer te rennen. Eenige 
van deze, de gewone rijtuigen der Vettu- 
rino's, worden getrokken door drie paarden 
naast elkander, bedekt met vlugge strikken en 
een grooten overvloed van koperen versiersels, 
en die altijd zeer snel loopen. Met dat hunne 
vrachten onbeduidend zijn, want het kleinste 
dezer rijtuigen heeft ten minste zes personen 
binnenin, vier aan de voorzijde, die naast elk- 
ander zitten, nog vier of vijf, die er achter aan 
hangen, en nog twee of drie in een netofzak 
onder den boom, waar zij half verstikt worden 
door slijk en stof. Jan-Klaassen-vertooners, ko- 
mieke zangers met guitaren, opzeggers van kod- 
dige dichtstukken, verhalers van vertelsels, eene 
reeks van goedkoope vertooningen met hans- 
worsten en uitleggers, trommen en trompetten, 
geschilderde zeilen, die de er binnen vertoonde 



wonderen voorstellen, ende aangapende menigte, 
die er, onder het gewoel en geraas, buiten ver- 
gaderd staat. Lazzaroni, in lornpen gehuld, 
die in deuren, poorten en kotten liggen te sla- 
pen; de gegoede stand,' zwierig gekleed, in rij- 
tuigen gezeten, zwaaien de Chiaja op enneer 
of wandelen in de openbare tuinen; en stem- 
mige briefschrij vers, op de openbare straat achter 
hunne lessenaartjes en inktkokers, onder het 
Portico van den grooten schouwburg van 
San Carlo gezeten, wachten op klanten. 

Daar is een galeislaaf in ketens, die een brief 
aan een vriend moet schrijven. Hy nadert een 
man van een geletterd voorkomen, die onder 
den boog van een hoek zit, en sluit zijn accoord. 
Hij heeft verlof bekomen van den schildwacht, 
die hem bewaakt en welke er dicht bij staat, 
terwijl hij tegen den muur leunt en noten 
kraakt. De galeislaaf fluistert den brief schrijver 
in het oor wat hij wil geschreven hebben; en 
daar hij geen schrift lezen kan, ziet hij vor- 
schend in zijn aangezicht, om daar te lezen of 
hij wel getrouw neerschrijft wat hem is gezegd. 
Na eenigen tijd wordt de galeislaaf spraakzaam — 
onsamenhangend. — De schrijver houdt een 
oogenblik op en wrijft zijne kin. De galeislaaf 
spreekt vloeiend en met nadruk. Eindelijk vat 
de schrijver het denkbeeld; en met het voor- 
komen van een man, die weet op welke wijze 
hij het moest inkleeden, zet hij het neer en 
houdt nu en dan op, om achterovergeleund, 
zijn tekst bewonderend aan te zien. De galei- 
slaaf zwijgt. De soldaat kraakt op stoische wijze 
zijne noten. „Is er nog iets bij te voegen?" 
vraagt de briefschrij ver. „Niets meer." „Luister 
dan myn vriend." Hij leest het door. De 
galeislaaf staat geheel verrukt. De brief wordt 
gevouwen, van een adres voorzien en aan 
hem ter hand gesteld, en hij betaalt het loon. 
De schrijver gaat werkeloos in zijn stoel ach- 
teroverleunen en neemt een boek ter hand. 
De galeislaaf neemt een ledigen zak op. De 
schildwacht werpt eene hand vol notedoppen weg, 
schoudert het geweer, en ze gaan samen heen. 

Waarom kloppen de bedelaars aanhoudend 
met de rechterhand op hunne kin, als gij naar 
hen ziet? In Napels wordt alles in gebaren 
uitgedrukt, en dit is het conventioneele teeken 
voor den honger. Een man, die daar ginds met 
een ander twist, legt de palm zijner rechter- 
hand op de rugzyde van de linker, en beweegt 
de twee duimen heen en weer — dat ezels- 
ooren verbeeldt, — waardoor zijne tegenpartij 
op het zeerst geprikkeld wordt. Twee menschen 
staan te handelen over visch; dekooperledigt 
bij het vernemen van den prijs, een denkbeeldig 
vestzakje en gaat heen zonder een woordte spre- 
ken : hij heeft daardoor den verkooper duidelijk 
te kennen gegeven, dat hij dien te duur vindt. 
Van twee menschen, die, in rijtuigen gezeten, 
elkander ontmoeten, raakt de een zijne lippen 



224 



TAFEREELEN UIT ITALTE. 



twee of driemaal aan, steekt de vijf vingers zijner 
rechterhand in de hoogte en maakt met dehand- 
palm eene waterpasse bewegingin delucht. De 
ander knikt plotseling en gaat zijns weegs. Hij 
is, tegen half zes, tot een vriendenmaal uitge- 
noodigd geworden, en zal zeker komen. 

In geheel Italie beteekent een eigenaardig 
schudden met de rechterhand, van de pols af, 
terwijl men den wijsvinger uitgestrekt houdt, 
eene ontkenning — de eenige ontkenning welke 
bedelaars altijd zullen verstaan. Maar inNapels 
zijn de vijf vingers eene rijke spraak. 

Dit alles, en ieder ander soort vanuilhuizig 
leven en woeligheid, en het eten van macca- 
roni tegen den avond, en het verkoopen van 
bloemen gedurende den geheelen dag, en het 
overal en op elk uur bedelen en stelen, ziet 
ge op het schitterende strand, waar de golven 
van de baai vroolijk glinsteren. Maar, najagers 
van het schilderachtige en die er op verliefd zijt, 
laat ons niet al te opzettelijk uit het oog ver- 
Hezen, met hoeveelellendige verdorvenheid, ont- 
aarding en rampzaligheid dat vroolykeNapoli- 
taansche leven onafscheidelijk is verbonden ! Het 
U waarlijk niet goed, Sint Giles zoo terug- 
stootend en de Porta Capua na zoo aanlokke- 
ILjk te vinden. Een paar naakte beenen en een 
versleten roode sluier maken niet al het onder- 
scheid tusschen hetgeen belangwekkend en het- 
geen ruw en hatelijk is! By alle schildering en 
dichterlijke voorstelling, welke gij steeds naar 
behagen kunt geven van de schoonheden dezer 
schoonste en liefelijkste plek der aarde ; behooren 
wij, naar plicht, te beproeven, eene nieuwe schil- 
derachtigheid te verbinden met eenige flauwe 
huldiging van 's menschen bestemmingen ver- 
mogens, en deze geloof ik, geven meer grond 
tot hoop tusschen het ijs en sneeuw van de 
Noord-Pool dan in de zon en do schittering 
van Nap els. 

Gopri — eens hatelijk gemaakt door het 
vergode beest Tiberius, — Ischia, Procida 
on de eindelooze schoonheden van het verschiet 
der baai liggen daar ginds in de blauwe zee 
en veranderen in den mist en den zonneschijn 
twintigmaal op eene dag; nu eens dichtbij, dan 
eens veraf, en dan weder buiten het gezicht! 
Do schoonste streek der wereld ligt voor ons 
uitgespreid. Hetzij wij ons keeren naar het 
Mise no-strand van het waterige amphitheater, 
en van de Grot van den Pausilipo naar de 
Grot del Cane (hondsgrot) en van daar naar 
Baiae gaan, of hetzij wij den anderen weg 
kiezen, naar den Vesuvius en Sorrento, het 
is overal eene opvolging van verrukkeltjke ge- 
zichten. In de laatstgenoemde richting, waar, 
boven de deuren en poorten, tallooze beeldjes 
staan van San Gennaro (St. Januarius), met 
zijne Canut's hand uitgestrekt, om de woede 
van den brandenden berg te beteugelen, wor- 
den wij door een spoorweg gemakkelijk ge- 



bracht naar den zeeoever voorbij de stad Torre 
del Greco, gebouwd op de asch van deoude 
stad, door eene uitbarsting van den Vesuvius, 
eene eeuw geleden, vernield ; en voorbij de 
huizen met platte daken, graanpakhuizen en 
fabrieken van Maccaroni; naar "Caste La- 
Mare met zijn in puinhoopen liggend kasteel, 
en in zee op een hoop rotsen staande, thans 
door visschers bewoond. Hier eindigt de spoor- 
weg; maar van dat punt kunnen wij verder 
rijden door eene onafgebroken opeenvolging 
van betooverende baaien en schoone land- 
schapstafereelen, afdalende van den hoogsten 
top van St. Angelo, de hoogste berg in de 
nabijheid, naar den oever — tusschen wijn- 
gaarden, olijfboomen, tuinen van Oranje- en 
citroenboomen, boomgaarden, opeengestapelde 
rotsen, groene bergkloven — en langs de grond - 
vlakte van hoogten, die met sneeuw zijn be- 
dekt, en door kleine steden, met schoone, 
zwartharige vrouwen aan de deuren — en 
komen langs keurige zomervilla's naar Sor- 
rento, waar de dichter Tasso bezield werd 
door de hem omringende natuurschoonheden. 
Bij het terugkeeren kunnen wij van de hoogten, 
boven CasteLa-Mar e, nederzien, en, tus- 
schen twijgen en bladeren, het kabbelende water 
zien glinsteren in de zon, en de groepen witte 
huizen in Nap els dat in het verschiet ligt, in 
de groote uitgestrektheid van het perspectief 
wegkrimpende tot de grootte van dobbelsteenen. 
De terugkeer naar de stad, weder langs den 
oever, bij zonsondergang, met de gloeiendezee 
aan de eene zijde, en den donkeren berg met 
zijn smook en vlammen aan de andere, is een 
verheven besluit der glorie van den dag. 

Die kerk daar bij de Porta Capuana — 
nabij de oude vischmarkt, in de morsigste wijk 
van het morsige Nap els, waar het oproer 
van Masaniello begon — is gedenkwaardig, 
daar zij het tooneel is geweest van eene zijner 
eerste proclamaties aan het volk, en is om 
niets anders bijzonder opmerkelijk, of het moest 
wezen door naar wassen Heilige, die met 
juweelen bedekt is, in eene glazen kistligten 
twee linkerhanden heeft ; of door het verbazend 
aantal bedelaars, die daar aanhoudend op de 
kin kloppen, als ware het eene batterij van 
castagnetten. De hoofdkerk met de schoone 
deur en de zuilen van Afrikaansch en Egyp- 
tisch graniet, die eens den tempel van Apollo 
versierden, bevat het beroemde heilige bloed 
van San Gennaro of Januarius, dat bewaard 
wordt in twee fleschjes. in een zilveren taber- 
nakel, en driemaal 's jaars vloeibaar wordt, 
tot groote bewondering van het volk. Op het 
cigen oogcnblik wordt de steen, waar de Hei- 
lige het martelaarschap onderging (en die 
eenige mijlen ver ligt), bleekrood. Men zegt 
dat de dienstdoende priester soms eveneens 
bleekrood wordt als die mirakelen gebeuren. 



EEN VLUCHTIG DIORAMA. 



De zeer oude menschen, die aan den ingang 
dezer oude catacomben in hutten wonen, en 
die, oud en gebrekkig als zij zijn, schijnen af te 
wachten, dat zij zelven begraven worden, zijn 
leden van eene zonderlinge vereeniging, het Ko- 
ninklijk Hospitaal genoemd, enzijnambtshalve 
de bedienaars der begrafenissen. Twee van deze 
oude spoken waggelen voort met brandende fak- 
kels om de holen der dooden te vertoonen — 
en dit op eene zoo zorgelooze wijze als waren 
zij onsterfelyk. Deze holen waren reeds voor 
driehonderd jaren als begraafplaatsen in gebruik, 
en in 66n gedeelte is een groote put vol been- 
deren en schedels, waarvan men verhaalt, dat zij 
de treurige overblijfsels zijn eener groote sterfte, 
door eene pest veroorzaakt. In het overige is 
niets dan stof. Hoofdzakelijk bestaanze uitgroote, 
ruime gangen en doolhoven, in de rots uitge- 
houwen. Aan het einde van eenige dezer lange 
gangen ontmoet men eene onyerwachte scatte- 
ring van het daglicht, dat van boven neerschijnt. 
Het ziet even akelig als vreemd bij de fakkels 
en het stof en de donkere gewelven; als ware 
ook dit dood en begraven. 

De tegenwoordige begraafplaats ligtgindsop 
een heuvel tusschen de stad en den Vesuvius. 
Het oude Campo Santo (kerkhof), metzijne 
driehonderd vijf en zestig putten, wordt alleen 
gebruikt voor dezulken, die in gasthuizen en ge- 
vangenissen sterven en niet door hunne betrek- 
kingen opgevraagd worden. Het bevalligenieuwe 
kerkhof, niet verdaarvangelegen,heeft,ofschoon 
het nog niet voltooid zij, reeds menig graf 
tusschen heesters en bloemen en ranke zuilen- 
gangen. Men zou metredenkunnen aanfnerken, 
dat eenige dier graftombes wulpsch en al te 
grillig zijn, maar de aigemeene glans schijnt dit 
hier te vergoelijken ; en de berg Vesuvius, er 
van afgescheiden door eene liefelijke strook 
gronds, maakt het tooneel verheven en-treurig. 

Wanneer het nu een plechtig tafereel oplevert 
dien te zien, van uit deze nieuwe Stad der 
Dooden, met zijn donkeren rook, te midden 
van den helderen heme], hoeveel ontzaglijker 
en indrukwekkender is het dan niet, dien te zien 
van de spookachtige puinhoopen van Hercu- 
laneum en Pompeji. 

Plaats u op het einde der groote markt van 
Pompeji, en zie door de stille straten, door 
de tempels van Jupiter en Isis, die in puin- 
hoopen liggen; — over de vernielde huizen 
met hunne binnenste heiligdommen, die voor 
den dag geopend zijn, naar den berg Vesuvius, 
die zich schitterend en sneeuwachtig in het 
vreedzame verschiet vertoont, en laat alle tyds- 
berekening ter zyde, en let op andere dingen 
in de vreemde en droefgeestige gewaarwording, 
daar ge den Vernieler en het Vernielde geza- 
menlijk dit vreedzame tafereel in den zonne- 
schijn ziet vormen. Zwerf dan voort en zie bij 
elke wending de kleine, gewone teekens van 



menschelijke woningen en alledaagschebezig- 
heden; de gleuf, door het emmertouw gemaakt 
in den steenen rand van den uitgedroogden 
put; het spoor van de wielen der rijtuigen in 
het plaveisel der straten, de indruksels van 
drinkvaten op het steenen buffet van een wijn- 
huis; de Amphorae (wijdbuikige flesschen) 
in kelders van , gewone huizen, voor zoovele 
eeuwen weggeborgen en tot op dit uur nog 
niet van de plaats genomen — en door dit 
alles de eenzaamheid en de doodsche verlaten- 
heid dezer plaats tien duizend malen plechti- 
ger gemaakt dan als had de Vulkaan, in zijne 
woede, de geheele stad van de aarde verdelgd 
en haar op den bodem der zee doen zinken. 

Nadat zij geschud was door de aardbeving, die 
de uitbarsting voorafging, werden arbeiders gebe- 
zigd, nieuwe versierselsin steen te bewerken voor 
de tempels en andere gebouwen, die beschadigd 
waren. Hier ligt hun arbeid buiten de stadspoort, 
als zouden ze morgen weder te werk komen. 

In den kelder van Diomedes' huis, waar zekere 
geraamten werden ontdekt, die dicht bij de deur 
werden gevonden, en welke de indrukselen hun- 
ner lichamen op de aschhaddenachtergelaten, 
en, met de asch verhard ; daar afgestempeld 
en vastgehecht waren, nadat zij van binnen 
waren weggekrompen tot nietige beenderen. Op 
dezelfde wijze drukte in den schouwburg van 
H e r c u 1 a n e u m een komiek masker, dat op den 
stroom dreef, toen die heet en vloeibaar was, 
zyne gelaatsvormen daarin af, terwiji hi] ver- 
hardde en tot steen werd; en thans keerthetden- 
zelfden phantastiwchen blik naar den vreemdeling, 
welken het voor twee duizend jaren, in denzelfden 
schouwburg, naar de toeschouwers wendde. 

Na het wonderlijke van de straten op en 
neer- en de huizen in en uit te gaan, en de 
geheime vertrekken door te wandelen der tem- 
pels van een godsdienst, die van de aarde is 
verdwenen, en na het vinden van zoo menige 
versche sporen van lang vervlogen oudheid — 
als had de Tijd na die verwoesting in zijne 
vaart opgehouden, en als hadden er sedert 
niet langer dagen en nachten, en maanden en 
jaren en eeuwen bestaan — is niets indrukwek- 
kender en verschrikkelijker, dan de vele blij- 
ken van den hoogst indringenden aard van de 
asch, die bewijzen geeft voor hare onweer- 
staanbare macht, en de onmogelijkheid die te 
ontvlieden. In de wijnkelders drong deze tot 
in aarden vaten: den wijn er uit drijvende, en 
schudde ze tot aan den rand vol stof. In de 
graftombes verdrong die de asch der Hjken 
uit de lijkbussen, en deed ook daarin nieuwe 
! verde]ging regenen. Mond, oogholten en sche- 
del van al de geraamten waren opgevuld met 
, dien verschrikkelijken stofregen. In Her cu la- 
ne um, waar de vloed van een verschillenden 
en heviger aard was, stroom de die er binnen 
als eene zee. Verbeeld u een watervloed op het 



Diokens. Schetsen uit Amerika en tafereelen uit Italie. 



226 



TAFEREELEN UIT ITALTE. 



hoogst geklommen, in marmer verkeerd, en dan 
hebt ge, wat hier „de lava" genoemd wordt. 

Eenige werklieden hadden gegraven in den som- 
beren put, op welks rand wij nu staan, toenzij aan 
eenige van de steenen banken des schouwburgs 
kwamen — die treden (want daarop gelijken zij) 
op den bodem der uitgraving, — en de begra- 
ven stad Herculaneum hadden gevonden. 
Toen wij er nu met brandende fakkels in neer- 
daalden, stonden wij verbaasd over grootemuren 
van eene monsterachtige dikte, die tusschen de 
banken oprezen en net tooneel sloten ; en, hunne 
vormelooze gedaanten in ongerijmde plaatsen 
dringende, net geheele plan in de war brachten 
en het tot een ongeregelden droom maakten. 
Aanvankelijk konden wij niet gelooven of ons 
dat dit hier kwam binnenstroomen en de stad 
voorstellen, verzwolg; en dat al wat er niet is 
als wezenlijke steen, met de bijl is weggehakt 
geworden. Maar is dit aan het verstand gebracht 
dan is het ijselijk, en hethartbeklemmendeder 
aanwezigheid er van, onbeschrijfelijk. 

Yele van de schilderstukken op de van dak 
beroofde muren in beide steden, of welke met 
zorg naar het museum te Nap els warenoverge- 
bracht, zijn nog zoo frisch en onbeschadigd als 
waren zy pas gisteren geschilderd. Hier zijn stil- 
levens, als mondbehoeften, dood wild, flesschen, 
glazen enz., gemeenzame klassieke geschiede- 
nissen, of mythologische verhalen, alle duidelijk 
en eenvoudig voorgesteld ; omtrekken van twis- 
tende, spelende, of den een of anderen arbeid 
verrichtende Cu pi do's; tooneelmatige repe- 
tities ; dichters, die hunne verzen aan hunne vrien- 
den voorlezen; opschriften, gekrabbeld op de 
muren, politieke aardigheden, ruwe teekeningen 
door schooljongens, en ieder ander ding dat de 
oude steden in den geest van den verbaasden 
bezoeker kan bevolken en herstellen. Ook ziet 
ge er huisraad van alle soort — lampen,tafels, 
zetels, eet-, drink- en kookvaten,gereedschappen 
van ambachtslieden, chirurgijns-instrumenten, 
kaartjes voor den schouwburg,muntstukken, lijf- 
versiersels, sleutelbossen, welke men in de vuist 
vond geklemd van geraamten ; helmen van wach- 
ters en krijgslieden, kleine huisschellen, die nog 
muzikaal zijn met harfe oude huiselijke tonen. 

Het geringste dezer voorwerpen draagt er 
toe bij, het belang van den Vesuvius te ver- 
hoogen, en geeft dien een volslagen zwijmel- 
barende werking. Eeeds het zien uit elke dier 
in puinhoopen liggende steden naar de omge- 
legen gronden, welke begroeid zijn met schoone 
wijngaarden en welige boomgewassen, enzich 
te herinneren, dat huis op huis, tempel op 
tempel, gebouw op gebouw en straat op straat 
nog liggen onder de wortels van al dien vreed- 
zamen plantengroei en slechts er op wachten, 
aan het daglicht te worden gebracht, is zoo 
verbazend, zoo vol geheimenissen, boeit de ver- 
beeldingskracht dusdanig, dat men vooronder- 



stelt dit op het hoogste toppunt te zien, en 
dat het voor niets anders de vlagzou strijken. 

Voor niets anders dan voor den Vesuvius; 
maar de berg is de genius van het tafereel. 
Van elke aanwijzing der bouwvallen die hij heeft 
vernield, zien wij opnienw, met een alles ver- 
terend verlangen, naar de plaats van waar zijn 
rook hemelwaarts stijgt. Hij is over ons, als 
wij de bouwvallige straten betreden ; boven ons, 
als wij op de in puinhoopen gevallen muren 
staan : wij volgen dien langs iedere groep van 
gebroken kolommen, als wij over de ledige 
binnenplaatsen der huizen zwerven, en door de 
slingerpaden en tusschen de festoenen van elken 
weligen wijngaard, Ons ginds naar Psestum 
wendende, om de ontzaglijke gebouwen te be- 
schouwen, waar van het jongste honderden jar en 
voor de geboorte van Christus is opgericht en 
nog in eenzame majesteit overeind staat op de 
woeste vlakte — slaan wij den Vesuvius gade, 
zooals hij uit den gezichteinder verdwijnt, en 
staren bij onze terugkomst met hetzelfde hevige 
verlangen weder naar hem, als de vloek en 
het noodlot van deze geheele schoone land- 
streek, die zijn vreeselijken tijd afwacht. 

Toen wij van P se s t u m terugkwamen, was 
het op dezen vroegtijdigen lentedag zeer warm 
in de zon, maar zeer koud in de schaduw; 
zelfs zoo, dat, hoewel wij op eene aangename 
wijze, omstreeks den middag, in de open lucht 
nabij de poort van P o m p e j i, ons twaalf-uurtje 
kunnen gebruiken, hetnaburigeriviertjeonsvan 
dik ijs voor onzen wijn voorziet. Maar de zon 
schijnt helder: is er geen wolkje of zweem van 
damp in den geheelen blauwen hemel, die zich 
boven de golf van N a p e 1 s uitstrekt ; en heden- 
avond zal het voile maan zijn. Het komter niet 
op aan of sneeuw en ijs hoog op den top van 
den Vesuvius liggen, of dat wij den geheelen dag 
te Pompeji op de been zijn geweest, of dat 
snappers volhouden, dat vreemdelingen, in zulk 
een ongewoon jaargetij, niet bij nacht op den 
berg moeten gaan. Laat ons van het schoone 
weder gebruik maken; zoo ver mogelijk den weg 
naar R e s i n a, het kleine dorp aan den voet des 
bergs, opgaan; ons, zoo goed wij, in een zoo 
korten tijd, kunnen, aan het huis van den gids 
voorbereiden; op eens naar boven klimmen, 
om tegen zonsondergang ter halverwege te zijn, 
het maanlicht op den top te genieten, en tegen 
middernacht weer af te dalen. 

Ten vier uur in den namiddag is er een 
vreeselijk oproer op het kleine stalplein van 
Signor Salvatore, de erkende opperste dergidsen, 
met een gouden band om zijne muts, en 
dertig man onder zijne bevelen, die alien te- 
gelijk rondloopen en schreeuwen, en een zestal 
gezadelde hitjes voorbrengen, benevens drie 
draagstoelen, en eenige sterke stokken voor de 
reis. ledereen van de dertig kijft met de andere 
negen en twintig en verschrikt dezes hitjes; 



EEN VLUCHTIG DIOKAMA. 



227 



en zooveel lieden van het dorp als zich met 
mogelijkheid op het kleine stalplein kunnen 
saampakken, nemen deel aan het rumoer, en 
worden op de teenen getrapt door de dieren. 

Na vele hevige schermutselingen, en meer 
geraas dan genoeg ware voor de bestorming 
van Nap els, neemt de optocht een aanvang. 
De voornaamste der gidsen, die voor al zijne 
onderhoorigen rijkelijk betaald is, rijdt een 
weinig voor het gezelschap uit ; de andere dertig 
gidsen volgen te voet. Acht gaan voorop met 
de draagstoelen, die nu en dangebruikt zullen 
worden, en de overschietende twintig bidden. 

Trapsgewijze klimmen wij eenigen tijdnaar 
boverf, langs lanen met steenenbezaaid, en die 
naar ruwe, breede trappen gelijken. Ten laatste 
verlaten wij deze, benevens de wijngaarden, die 
zich op beide zijden bevinden, en komen in 
eene grauwe, barre streek, waar de lava ver ward 
neerligt, in verschrikkelijke groote, roestkleurige 
hoopen, evenals ware de aarde door verzengde 
donderslagen doorploegd geworden. En nu hou- 
den wij stil om de zon te zien ondergaan. 

De verandering, welke in deze akelige streek 
en over den geheelen berg plaats grijpt, als het 
roode licht flauwer wordt en de nacht invalt — 
en het onuitsprekelijk plechtige en akelige, dat 
er rondom heerscht, kan iemand die er getuige 
van was, nimmer vergeten. 

Het was donker, toen wy, na eenigen tijd 
over den oneffen grond heen en weder gegaan 
te zijn, den voet van den kegel bereikten, die 
bijzonder steil is, en bijna loodrecht schijnt op 
te rijzen .van de plaats waar wij afstijgen. Het 
eenige licht wordt teruggekaatst door de diepe, 
harde en witte sneeuw, waarmede de kegel be- 
dekt is. Het is nu vinnig koud en de lucht is 
scherp. De een en dertig hebbengeenefakkels 
medegebraehtf daar zij weten, datdemaanzal 
opgaan voor wij den top bereikthebben. Twee 
van de draagstoelen zyn voor de beide dames; 
de derde voor een vrij dik heer van Nap els, 
wiens gastvrijheid en goede luim hem aan den 
tocht deden deelnemen en 't besluit opvatten, 
zijn bijstand te verleenen, om de eer van den berg 
op te houden. De vry dikke heer wordt door vijf- 
tien mannen gedragen ; elke dame door een zes- 
tal. Wij voetgangers makengoed gebruik van onze 
stokken, en zoo begint het geheele gezelschap 
over de sneeuw naar boven te scharrelen, — als 
zwoegden ze om den top van eenantedilu- 
viaanschen Driekoningen-koek te bereiken. 

Het duurt lang eer wij boven zijn; en de 
opperste der gidsen kijkt spotachtigrond,daar 
een van het gezelschap — geen Italiaan, hoe- 
wel gedurende vele jaren een habitue van 
den berg, dien wij, voor het tegenwoordige, 
Mr. Picke van Portici zullen noemen — de 
meening oppert, dat, daar het hard vriest en 
de gewone laag asch met sneeuw en ijs is be- 
dekt, het zeer moeielijk zal wezen aftedalen. 



Maar het gezicht van de draagstoelen er 
boven, heen en weder schommelende en van 
de eene zijde naar de andere zwaaiende, daar 
de dragers gewoonlijk uitglijden en struikelen, 
leidt onze aandacht af ; vooral daar de geheele 
lengte van den vrij dikken heer zich thans aan 
ons, op eene verontrustende wijze, met zijn hoofd 
naar beneden, in de verkorting voordoet. 

Het opkomen der maan, dat spoedig daarna 
plaats grijpt, verlevendigfc de verslapte krachten 
van de dragers. Terwijl zij elkander aanprik- 
kelen, met hun gewoon wachtwoord : „Moed, 
vriend! Het is om maccaroni te eten!" gaan 
zij kloekmoedig voorwaarts naar den top. 

Wij waren in het donker opgeklommen, 
maar, nadat de maan den sneeuwtop boven 
ons met eene streep van licht heeft gekleurd, 
en dit vervolgens in een stroom, door devallei 
onder ons loopende, heeft doen schijnen, ver- 
licht zij weldra de geheele witte zijde van den 
berg, en de ruime zee ver onder ons, en het 
kleine Napels in het verschiet, eniederdorp 
in den omtrek. Het geheele uitzicht deed zich 
op die liefelijke wijze voor, toen wij op de 
vlakte van den top des bergs aankwamen — 
de streek van het vuur; — een uitgedoofde 
krater, gevormd door groote hoopen reusach- 
tige sintels, evenals stukken steen, die door een 
ontzaglijken waterval zijn uitgeworpen. Uit elk 
van zijne spleten en holen stijgt een heete, zwa- 
velachtige damp op; terwijl van een anderen 
kegelvormigen heuvel — de tegenwoordige kra- 
ter — die aan het einde dezer vlakte steil in de 
hoogte rijst, groote vuurtongen opstijgen ; die, door 
de vlam, den nacht een rooden gloed meedeelen, 
dien door den rook verduisteren en met gloei- 
ende steenen en sintels bespatten,welke als veeren 
in de lucht vliegen en als lood nedervallen. 
Welke woorden zyn in staat de somberheid en 
grootschheid van dit tooneel te beschrijven! 

De oneffen grond; de rook; het gevoel van 
door den zwavel te stikken ; de vrees om door 
de scheuren te vallen in den gapenden afgrond ; 
het elk oogenblik ophouden om iemand, dien 
men in het donker mist (want de dikke rook 
verduistert thans de maan); het onlijdelijkege- 
druisch van de dertig personen ; en het hoi ge- 
rommel van den berg; alles maakt het tevens 
tot een tooneel van zulk eene verwarring dat 
wy er bij suizebollen. Maar daar wij de dames 
voortrekken, en langs een anderen uitgebran- 
den krater aan den voet van den tegenwoor- 
digen gaan, naderen wij dien aan de zijde welke 
boven den wind is, en zetten ons aan den voet, 
tusschen de heete asch, en zien zwijgend naar 
boven ; nauwelyks eenig gewicht hechtende aan 
zijne inwendige werking, daar zij thans ruim 
honderd voeten hooger plaats heeft dan dit 
voor zes weken het geval was. 

In het vuur en het gebrul is somwijlen iets, dat 
eene onweerstaanbare begeerten voortbrengtom 



228 



TAFEREELEN UIT ITALIE. 



er nader bij tekomen. Wijkondenhetnietlanger 
uithouden, zonder met ons tweeen, onder geleide 
van den hoofdgids 7 op handen en voeten te krui- 
pen naar den rand van den vlammenden krater, 
en te beproeven er binnen te zien. Onderwijl 
gillen alle dertig als uit een mond, dat het een 
gevaarlijk waagstuk is, en roepen ons terug. 

Het geschreeuw der gidsen, en ten deele het 
trillen van de dunne grondkorst, die op het 
punt schijnt zich onder onze voeten te openen 
en ons in den brandenden afgrond te doen 
zinken (dat inderdaad gevaarlijk is), en deels 
door het schijnen van het vuur tegenonsaan- 
gezicht, en de menigte van gloeiende asch, die 
als regen nedervalt, en ook het verstikkende 
van den rook en de zwavel, alles te zamen 
genomen, raaakt, dat wij bijna duizelig en van 
zinnen beroofd worden, als beschonken men- 
schen. Maar wij blijven naar den rand opklim- 
men en zien een oogenblik neer in de hel van 
vlammend vuur daar binnen. Daarna komen we 
alle drie naar beneden roll en ; zwart en gezengd, 
en geschroeid, en verhit, en duizelig, en ieder 
met een half dozijn scheuren in zijne kleederen. 

G-ij hebt duizend malen gelezen, dat men den 
berg gewoonlijk afdaalt door over de asch naar 
beneden te glijden, waardoor een trapsgewijs 
toenemenderandonderde voeten wordtgevdrmd, 
die een al te snel afglijdenbelet. Maar toen wij, 
op onzen terugweg, de twee uitgebrande kraters 
achter ons, en hier deze steile plaats bereikt 
hadden, was er geen spoor van asch meer te 
zien daar het geheel een glad ijsveld was. 

Dewijl men in dezen stand van zaken geene 
andere keuze heeft, slaan tien of twaalf der 
gidsen de handen in elkander en vormen een 
keten, van welken de voorsten, zoo goed zij 
kunnen, met hunne stokken een ruw spoor 
uitslaan; en wij maken ons gereed, daarlangs 
af te dalen. Dewijl de weg vreeselijk steil en 
niemand van het gezelschap — zelfs nietvan 
de dertig — in staat is zijne voeten zes passen 
ver bij elkander te houden, worden de dames 
uit hare draagstoelen genomen en elke van 
haar tusschen twee vertrouwde personen ge- 
plaatst, terwijl andere'n van de dertig bij de 
panden hunner kleederen worden gehouden, 
ora te voorkomen, dat ze niet voorovervallen ; 
eene onmisbare voorzorg, maar die tevensstrekt 
om hun gewaad onmiddellijk hopeloos te ver- 
nielen. Men bezweert ook den vrij dikken heer, 
zijn draagstoel te verlaten en zich op gelijke 
wijze te laten escorteeren; maar hij heeft het 
besluit genomen naar beneden te worden ver- 
voerd op dezelfde wijze, waarop hij naar boven 
is gekomen; daar hij vaststelt, dat zijne vijftien 
dragers waarschijnlijk niet alien tegelijk zullen 
vallen, en dat hij aldus veiliger is, dan door 
zijne eigene beenen te vertrouwen. 

Op die wijze beginnen wij af te dalen, nu 
eens gaande, soms over het ijs schuivende, en 



voorzeker bedaarder en langzamer voortgaande 
dan wij het op onzen tocht naar boven deden; 
en aanhoudend verschrikt doordien er iemand 
van de achtersten tusschen ons neerploft, en 
da voeten van het gezelschap in gevaar brengt 
en tegen iemands enkels stoot. Ook is het 
onmogelijk den draagstoel vooraan te doen 
gaan, daar het pad eerst gebaand moet worden : 
en die draagstoel daar achter ons, boven ons 
hoofd — en de een of de ander der dragers 
altijd neergevallen, en de dikke heer altijd met 
de beenen in de hoogte — is zeer gevaarlijk 
en vreeselijk. Een zeer klein eind wegs zijn 
wij aldus met pijn en angst, maar geheel opge- 
ruimd, voortgegaan en zien het als een gfooten 
voorspoed aan, — en zijn alien onderscheiden 
malen gevallen en, toen we daar zoo heen- 
gleden, op de eene of andere wijze tegenge- 
houden geworden, — toen mijnheer Pi ck 1 e van 
P o r t i c i, bezig met het maken van opmerkingen 
op deze ongewone omstandigheden, als lets dat 
hem gedurende zijne ervaringen nooit was over- 
komen, struikelt, valt, zich mettegenwoordig- 
heid van geest losmaakt van die om hem zijn, 
hals over kop neerduikt, en, holder de bolder, 
de geheele oppervlakte des kegels afrolt! 

Dat gezicht baarde ijzing; en dan zoo ge- 
heel buiten machte te zijn hem hulp aan te 
brengen! Ik zie hem daar nog in het maan- 
licht, — ik heb vaak zulk een droom gehad — 
hoe hij daar ove>\het witte ijs schiet als een 
kanonskogel. Bijna op hetzelfde oogenblik hooren 
wij een schreeuw achter ons ; en een man, die 
een licht mandje, met mantels in voorraad, op 
het hoofd heeft gedragen, komt ons met denzelf- 
den vreeselijken spoed voorbijrollen, onmiddellijk 
gevolgd wordende door een jongen. Bij deze 
opklimming van voorvallen, heffen de overige 
acht en twintig zulk een geschreeuw aan, dat 
het huilen van een troep wolven, daarmede 
vergeleken, muziek zou zijn. 

Bij het bereiken der plaats waar wij zijn afge- 
stegen en waar de paarden op ons wachten, vin- 
denwij Pickle vanPorticiijlhoofdig,bebloed, 
en als een pak lompen, maar, den Hemel zij 
dank ! met onverminkte ledematen terug. Nooit 
waren wij blijder een man te zien leven en op 
zijn voeten staan, dan wij waren toen wij hem 
zagen — en hij, schoon deerlijk gekneusd en 
veel pijn lijdende ; nam de zaak licht op. De 
jongen werd, met een verbonden hoofd, in de 
hermitage van den berg gebracht, toen wij aan 
het avondmaal zaten, en eenige uren nader- 
hand kregen wij bericht van den man. Ook 
hij was gekneusd en bedwelmd, maar hij had 
geen lid gebroken; daar de sneeuw, geluk- 
kig genoeg, al de groote rotsen en steen- 
brokken bedekt, en ze daardoor onschadelijk 
gemaakt had. 

Na een vroolijken maaltijd, en nadat wij 
voor een vlammend vuur behoorlijk hadden 



EEN VLUCHTIG DIORAMA. 



229 



uitgerust, stegen wij weder te paard en vervolg- 
den onze afklimming naar het huis van Salva- 
tore — op zeer langzame wijze, aangezien onze 
gekneusde vriend nauwelijks in staat was zich 
in den zadel te houden of de pijn te verduren, 
welke hem de beweging veroorzaakte. Ofschoon 
het zoo laat in den nacht, of zoo vroeg in den 
ochtend was, stonden al de menschen uit het 
dorp bij onze aankomst aan het kleine stalplein 
te wachten en zagen den weg op, langs welken 
wij werden verwacht. 

Zoodra wij in 't gezicht kwamen, werden wij 
aangeroepen met een groot gejuich van stem- 
men, en eene algemeene aandoening, welke 
wij in onze nederigheid niet wel konden ver- 
klaren, tot wij, bij het oprijden van het plein ; 
gewaar werden, dat eenpersoon van eengezel- 
schap Franschen, die tegelijk met ons op den 
berg waren geweest, in den stal op stroo lag met 
een gebroken lid, terwijlhij er als de dood uit- 
zag en schrikkelijke pijnleed, en men gevreesd 
had, dat ons nog iets erger ware overkomen. 

Aldus „wel gekeerd en de Hemel zij gedankt P 
gelijk de vrooiyke Vetturino, die ons van 
Pisa af gezelschap had gehouden, uit den grond 
van zijn hart zeide. En voort met zijne gereed- 
staande paarden, naar het slapende Nap els! 

Dit opent weer zijne oogen voor Polici- 
nelli en zakkenrollers, komieke zangers en 
bedelaars, lompen, poppen, bloemen,glinstering, 
vuilnis, en algemeene ontaarding; 'thangt zijn 
harlekijns-pak, morgen en alle andere dagen, 
in den zonneschijn te drogen; op den zeeoever 
zingende, van honger stervende, dansende, spe- 
lende, en alien arbeid overlatende aan den 
brandenden berg, die altijd aan het werk is. 

Onze Engelsche muziekliefhebbers zouden 
zeer pathetisch worden ten aanzien van den 
nationalen smaak, konden zij eene Italiaansche 
opera in E n g e 1 a n d maar half zoo slecht hooren 
zingen als wij de Foscari dezen avondinden 
prachtigen schouwburg van San Carlo kunnen 
hooren uitvoeren. Maar wat betreft het ver- 
wonderlijk ware en geestige in het opvatten 
en verpersoonlijken van het u omringende le- 
ven, heeft de havelooze schouwburg van San 
Gariino — dat vervallen gebouw van eene ver- 
dieping hoog, met zijne opzichtige schilderij 
aan de buitenzijde, tusschen de trommen en 
trompetten en de kunstenaars en goochelaar- 
ster — nergens zijns gelijke. 

In het doen en laten van Nap els is ereen 
buitengewone trek, op welke wy voor ons ver- 
trek een blik kunnen slaan — de loterij. 

Deze, in de meeste gedeelten van Italie 
heerschend, is hier meest blijkbaarinhareuit- 
werksels en invloed. Zij trekt elken Zaterdag. 
Zij brengt het gouvernement een onbegroot- 
baar voordeel aan, en verspreidt de speelzucht 
onder de armsten der armen; wat der schat- 
kist goed te stade komt, maar voor hem zclven 



allerverderfelijkst is. De minste inzet is een 
Grano (bijna gelijk aan 2 Ned. centen). Er 
worden honderd nummers — van een tot en 
met honderd — in de bus gedaan. Daarvan 
worden er vijf uitgetrokken. Dit zijn deprijzen. 
Ik koop bijv. drie nummers: komt er een van 
uit, dan win ik een kleinen prijs. Komen er 
twee uit, dan krijg ik mijn inzet, een paar 
honderd malen vermenigvuldigd, terug. Komen 
er drie uit, dan drie duizend vijfhonderd malen. 
Ik zet (zy noemen het spelen) op mijne nummers 
zooveel ik kan, en bezet welke nummers ik 
wil. Het door mij gezette bedrag betaal ik aan 
het loterijkantoor, waar ik mijn loterij brief je 
koop, en dit wordt op het briefje vermeld. 

Elk loterijbureau houdt er een gedrukt boek op 
na: een Algemeen Loterij-Wichelboek, waarin 
op alle mogelijke voorvallen en omstandigheden 
isgerekend en eennummerervoorisopgegeven. 
Bij voorbeeld ; laat ons eens twee C a r 1 i n i zet- 
ten (omtrent veertig Ned. centen). Op onzen 
weg naar het loterijkantoor loopen wij tegen 
een zwarten man aan; komen wij er nu, dan 
zeggen wij deftig: „het Wichelboek." Menreikt 
het uit een kantoortje toe als eene ernstige zaak. 
Wij zoeken op „zwarte man." Dit ofdatnum- 
mer. „Geef ons dit." Onder het loopen keken 
wij iemand op straat aan. „Geef ons dat. „Wij 
zagen naar de naam van de straat. „Geefons 
dat." Nu hebben wij onze drie nummers. 

Viel het dak des schouwburgs San Carlo in, 
dan zouden er zulk eene menigte personen 
zetten op de getallen, die in het Wichelboek 
voor zulk eene gebeurtenis worden opgegeven, 
dat het gouvernement spoedig die nummers 
afsluiten, en weigeren zou gevaar te loopen 
van er meer op te verliezen. Dit gebeurt dik- 
wijls. Bij gelegenheid, dat er, kort geleden, 
brand was ontstaan in het paleis deskonings, 
was er zulk een razenden toeloop op brand 
en koning en paleis, dat er werd verboden, 
verder te zetten op de nummers die door het 
Gouden Boek bij die woorden waren opgegeven. 
Elk toeval, elke gebeurtenis wordt door het 
domme grauw aangezien als eene met de loterij 
in verband staande openbaring, voor dengeen 
die 't heeft aangezien of wien het betreft. Er 
zijn menschen, die zeer gezocht zijn omdat zij de 
gaaf bezitten van gelukkig te droomen ; en er 
zijn eenige priesters die aanhoudend worden be- 
gunstigd met visioenen van de gelukkigegetallen. 

Men heeft mij verhaald, dat er een paard op 
hoi was gegaan, en den man, die er op zat, 
aan den hoek van eene straat had afgeworpen, 
die daarop onmiddellijk was gestorven. Een 
ander volgde het paard met ongeloofelijke snel- 
heid en liep zoo hard, dat hij onmiddellijk na het 
voorval op de plaats aankwam. Hij wierp zich 
naast den ongelukkigen ruiter op de knieen, 
greep diens hand met eene uitdrukking van de 
meest woeste smart, en zeide: -Als er nog leven 



230 



TAFEEEELEN UIT ITALIE. 



in u is, spreek dan een enkel woordl Als ge 
nog kunt ademhalen, zegme dan, om Gods wil, 
uw ouderdom, om dat nummer te bezetten." 

Het is vier uur in den namiddag en wij 
kunnen gaan en onze loterij zien trekken. De 
plechtigheid heeft elken Zaterdag plaats aan de 
rechtbank of in het Hof van Justitie, die zon- 
derlinge kamer of galerij met een aardreuk, en 
welke zoo muf als een kelder en zoo vochtig 
als een kerker is. Aan het hooger eind is eene 
verhevene vlakte met eene groote, hoefijzervor- 
mige tafel er op, om welke een president en 
raden zitten; alien rechters. De man op het 
kleine stoeltje achter den president is de Hoofd- 
lazzarone, een soort van Volkstribuun, voor 
hen aangesteld, om toe te zien, dat alles 
behoorlijk in zijn werk gaat, en welke door 
eenige weinige van zijne bijzondere vrienden 
wordt verzeld. Het is een zwarte kerel in lom- 
pen gehuld, met lange haren, die gevlochten - 
zijn en over zijn aangezicht hangen, en die van 
top tot teen is bedekt met de ontwijfelbaarste 
keur van vuil. Het geheele midd^lgedeelte van 
het vertrek is vol van de heffe des Napolitaan- 
schen volks; en tusschen hen en de verhevene 
vlakte is een klein troepje soldaten, die de 
daarheen leidende trappen bewaken. 

Er heeft eenige vertraging plaats eer het 
vereischte aantal rechters bijeen is ; gedurende 
welke de bus, waarin de nummers geworpen 
moeten worden, het voorwerp is van de hoogste 
belangstelling. Nadat de nummers in de bus 
zijn, is de jongen, die er de nummers uittrekt, 
het meest gewichtige gedeelte der verrichting. 
Hij is alreeds gekleed in een engsluitenden rok 
van ongebleekt linnen, met slechts eene (de 
linker) mouw er aan, waardoor zijn rechterarm 
tot aan den schouder ontbloot en gereed is 
in de geheimzinnige bus neer te duiken. 

Gedurende het sussen en fluisteren, dat door 
het vertrek gaat, zijn aller oogen gevestigd op 
den jongen dienaar van het fortuin. De men- 
schen beginnen, ten behoeve der volgende loterij, 
naar zijn ouderdom te vragen ; en hoeveel 
broers en zusters hij heeft; en hoe oud zijn 
vader en moeder zijn; en of hij ook eenige 
vlakjes of puisten in liet aangezicht heeft; en 
waar, en hoeveel. Op dat oogenblik geeft de 
aankomst van den voorlaatsten rechter (een 
oud mannetje, dien zeinhet algemeen vreezen 
als een kwaad oog bezittende l ) eene kleine 
afleiding, die grooter zou zijn als ze niet werd 
overwonnen door een voorwerp van belang- 
stelling — den dienstdoenden priester, die 
statig naar zijne plaats treedt, gevolgd door 



1) Dit bygeloof, bestaande by vele Oostersche en 

Wostersche volken, vooronderstelt, dat men, door een 

persoon met afgunstigo oogen aan te zien, onheil over 
hem kan brengen. 



een kleinen, zeer smerigen knaap, die zijne 
ambtskleeding en een pot wijwater draagt. 

Hier komt eindelijk de laatste rechter en neemt 
zijne plaats in aan de hoefijzervormige tafel. 

Er heerscht een rumoer van niet te stillen 
gejaagdheid. Te midden er van steektde pries- 
ter zijn hoofd in degewijde kleederen en hangt 
ze over zijne schouders, Daarna doet hij een 
stil gebed ; en na een kwast in den wijwaterpot 
gedoopt te hebben, besprenkelt mj er de bus 
en den jongen mee, en geeft ze eene dubbel- 
loops zegening; om welke te ontvangen, de 
bus en de jongen beiden op de tafel worden 
getild. De jongen blyft op de tafel en de bus 
wordt nu langs de voorzijde der verheven vlakte 
gedragen door een bediende, die ze in de 
hoogte houdt en haar gedurende al dien tijd 
duchtig schudt; als wilde hij met dengooche- 
laar zeggen: „Er is geen bedrog by, heeren en 
dames; zie maar goed naar mij, als je blieft!* 
Eindelijk werd de bus neergezet voor den 
jongen, en deze, zijn ontblooten arm en ge- 
opende hand vooraf in de hoogte heffende,. 
duikt in het gat, (de bus is gemaakt op eene 
wijze, waarop soms de stembussen zijn vervaar- 
digd) en haalt er een nummer uit, dat als een 
bonbon rondom iets hards is opgerold. Dit 
nummer geeft mj over aan den dichtst bij hem 
zittenden rechter, die het een klein eindjeafrolt 
en het dan toereikt aan den president, naast 
wien hij is gezeten. De voorzitter ontrolt het 
zeer langzaam. De Hoofd-lazzarone leuntover 
zijn schouder. De voorzitter houdt het, ontrold, 
in de hoogte naar den Hoofd-lazzarone. De 
Hoofd-lazzarone ziet er vol ergernis naar, en 
roept op schellen, luiden toon uit: „Sessanta- 
due!" (twee en zestig), terwijl hij onder het 
uitroepen de twee met zijne vingers aanduidt. 
Helaas ! de Hoofd-lazzarone zelf heeft de twee 
en zestig niet bezet. Zijn gezicht wordt heel 
lang en zijn oog rolt op woeste wijze. 

Daar het toevallig een geliefkoosd getal is, 
wordt het tamelijk wel opgenomen, iets waj; niet 
altijd gebeurt. Zij worden alle met dezelfde plech- 
tigheid getrokken, buiten den zegen. i^ene zege- 
ning is genoeg voor de geheele tafel van ver- 
menigvuldiging. De eenige nieuw bijkomende 
omstandigheid is: de gaandeweg sterker wor- 
dende verandering in den Hoofd-lazzarone, die 
blijkbaar gespeculeerd heeft in eene mate, als 
zijnemiddelen maar met eenige mogelijkheidtoe- 
lieten; en die, bij het zien van het laatste nummary- 
en ontwarende, dat het geen van de zijnen is, de 
handen in elkander slaat, en, alvorens het uit te 
roepen, zijne oogen naar de zoldering opheft, 
alsof hij in een geheimen doodsangst zijn Schuts- 
heilige verwijten deed, om zulk een verraden van 
het vertrouwen, in hem gesteld. Ik hoop, dat 
de Capo Lazzarone hem niet moge ontvlieden 
voor een ander lid van den Almanak, waar.mee 
hij schijnt te dreigen. 



EEN VLUCHTIG DIORAMA. 



231 



Waar de winners zich mogen versteken, 
weet niemand. Voorzeker zijn ze hier niet aan- 
wezig, daar de algemeene teleurstelling mede- 
lijqen inboezemt met het arme volk. Wy staan 
ter zijde om ze gade te slaan, terwijl zij de 
plaats daar beneden overgaan, en wij bemerken, 
dat ze er zoo ellendiguitzienalsdegevangenen 
in den kerker (die een gedeelte uitmaakt van het 
gebouw), en welke tusschen de staven op hen 
neerzien; of als de brokstukken van menschen- 
hoofden, die daar buiten nog in ketens heen en 
weer slingeren, tot herinnering aan den goe- 
den ouden tijd, toen de eigenaars er van, tot 
's volks stichting, daar werden opgeknoopt. 

Weg van N a p e 1 s bij een glansrijken zons- 
opgang, langs den weg naar Capua, en dan 
eene driedaagsche reis langs binnenwegen, 
opdat wij onderweg het klooster Monte Cas- 
sino mogen zien, dat gelegen is op den steilen 
en hoogen berg boven het stadje San G- e r- 
mano, en op een nevelachtigen ochtend in 
de wolken verloren is. 

Des te beter voor den doffen galm van zijne 
klok, die, terwijl wij op muilezels den weg naar 
het klooster beklimmen, zich op geheimzinnige 
wijze in de stille lucht laat hooren, terwijl men 
nochtans niets ziet dan den grijzen mist, die zich 
plechtig en langzaam beweegt als een lijkstoet. 
Eindelijk zien wehet schaduwachtig gebouw vlak 
voor ons — welks grijze muren en torens nauwe- 
lijks worden bemerkt, ofschoon ze zoo dichtbij 
en zoo uitgestrekt zijn — enhoedeneveldam- 
pen sterk door de galerijen rollen. 

In de vierkante galerij, nabij de standbeel- 
den van den Beschermheilige en diens zuster, 
wandelen twee zwarte schaduwen op enneer, 
en achter hen eene raaf, die de oude bogen 
in- en uithuppelt en de klok door zijnkrassen 
beantwoordt, en bij tusschenpoozenhetzuiver- 
ste Toskaansch snapt. Hoezeer gelijkt hij naar 
een Jezuiet. Daar was nooit een slimme en 
gluipende gast zoo thuis als deze raaf, die nu 
eens staat aan de deur van het eetvertrek, met 
het hoofd op eene zijde, en zich den schijn 
geeft als gluurde hij naar de andere zijde, terwijl 
hij de bezoekers scherp bekijkt en met gespan- 
nen aandacht luistert. Wat wordt de portier, 
met hem vergeleken, een domkoppigemonnik ! 

„Hij spreekt zoo goed als wij," zegt de portier, 
„en net zoo duidelijk." Net zoo duidelijk, portier ! 
Niets is er, dat meer uitdrukking kan bevatten 
dan zijne ontvangst van de boeren, die met kor- 
ven en lasten de poort binnenkomen. Daar is iets 
rollends in zijn oog, en iets klokkends in zijn 
strot, dat 'hem aanspraak kon doen makenom 
tot superieur van eene ravenorde te worden ge- 
kozen. Hy weet er alles van. „Alles inorde," 
zegt hij, „wij weten hetwel. Komtmaar voort, 
goede menschen. ; k Ben blij dat *k u zie!" 

Hoe heeft zulk een buitengemeen gebouw 
ooit op zulk eene plaats kunnen worden opge- 



richt, waar het aanvoeren van steen, ijzer en 
manner op zulk eene hoogte een verbazenden 
arbeid moet hebben gekost. ^Kou!" krast de 
raaf, daar hij de boeren verwelkomt. Hoe is het, 
door plundering, brand en aardbeving vernield, 
op zijne puinhoopen weer herrezen en weer 
gemaakt tot datgene wat het nu is, met zijne 
kerk, die zoo kostbaar en prachtig is. „Kou!" 
krast de raaf, daar hy de boeren verwelkomt. 
Dit volk ziet er ellendig uit, en is (zooals ge- 
woonlijk) schrikkelijk onwetend, en alien bid- 
den, onderwijl de monniken in de kapel zin- 
gen. 9 Kou!" krast de raaf, „koekoekl" 

Maar wij verlaten haar, en haar klokkend 
geluid en rollend oog, aan de kloosterpoort, 
en dalen langzaam door de wolk af. Als wij 
eindelijk door deze heen zijn, krijgen wij het 
dorp in het gezicht, dat daar beneden in de 
verte ligt, en de vlakke groene streek, welke 
met beekjes doorsneden is. Een aangenaam en 
frisch gezicht na de duisternis en den nevel 
van het klooster — behoudens alien eerbied 
voor de raaf en de heilige monniken. 

Nog verder gaan wij, langs slykerige wegen 
en door de meest berooide en verstrooide 
dorpen, waar in al de huizen niet een enkel 
venster is, of niet een enkel ongescheurd ge- 
waad op het lichaam van een enkelen boer, 
noch de minste zweem van ietseetbaarsin een 
van de ellendige winkeltjes. De vrouwen dragen 
een hoogrood korset, dat van achter en van 
voren geregen is, met witte panden, en het 
Napolitaansche hoofddeksel van vierkant gevou- 
wen linnen, dat oorspronkelijk diende om er 
vrachten op te dragen. De mannen en kinderen 
dragen alles wat ze kunnen krijgen. De soldaten 
zijn zoo morsig en roofziek als de honden. De 
logementen zijn zulke spookachtige plaatsen, 
dat ze oneindig aantrekkelijker en prettiger zijn 
dan de beste hotels in Parijs. Daar is er een 
bij Valmontone (de ronde bemuurde stad 
op den tegenovergelegen berg), welke men 
bereikt door een moeras, waar men bijna tot 
aan de knieen inzinkt. Beneden is er eene 
woeste zuilenry en eene donkere binnenplaats, 
bezet met ledige stallen en zolders, en eene 
groote lange keuken, met eene groote langebank 
en nog eene andere zitplaats, waar een aantal 
reizigers, onder welke twee priesters zijn, zich 
rondom het vuur dringen, terwijl hun avond- 
maal wordt bereid. De trap op is er eene 
galerij van ruwe klinkers, om er in te zitten, 
met zeer weinige ramen en zeer kleine ruitjes 
van bobbelig glas er in, en al de deuren, die 
er op uitkomen (een paar dozijn), gedeeltelijk 
beroofd van hengsels, en eene naakte plank op 
schragen, die tot tafel dient, enwaaraan met 
gemak dertig personen kunnen eten, en een 
haard, op zich zelven groot genoeg voor een 
ontbijtkamertje, waar de krakende en vlam- 
mende takkenbossen deleelijkste en grimmigste 



282 



TAFEREELEN UIT ITALIE. 



tronies verlichten, welke door vroegere reizigers 
met houtskool op de gewitte zijmuren van den 
schoorsteen zijn geteekend, Op de tafel staat 
eene flikkerende lamp, als by de boeren in 
gebruik; en daaromheen zwevende, een gele 
vrouwelijke dwerg, die aanhoudend in haar 
dik, zwart haar krabt, en welke op de teenen 
staat om de messen, als hakmessen, in orde te 
schikken 7 en een vluchtigen blik te werpen in 
de wijdbuikige waterkan. De bedden in de 
naastbij gelegen kamers zijn van de levendigste 
soort. Er is geen enkel stuk van een spiegel 
in het geheele huis, en wie de kookvaten in 
net oog krijgt, heeft den waschtoestel gezien. 
Maar de gele dwerg zet eene goede flesch uit- 
muntenden wijn, die ten minste een paarkan 
bevat, op tafel, en discht, behalve een half 
dozijn andere gerechten, ook twee derden van 
een kokend heet jong geitje op. Zij is ook 
bovendien zoo vroolijk geluimd als ze morsig 
is, en dat is niet weinig. 

En zoo drink ik uit de flesch wijn, die voor 
mij staat, op haar lang leven en den voorspoed 
van het etablissement. 

Rome bereikt en verlaten hebbende, en daar- 
mee ook de pelgrims, die nu naar hunne eigene 
woning terugkeeren — elk met zijne getande 
schelp en staf , en aalmoezen vragende ter eere van 
God — kwamen we, door eene fraaie landstreek, 
aan de watervallen van T e r n i, waar de geheele 
rivier Yelino van eene rotsachtige hoogte tus- 
schen spattende golven en regenbogen neerstort. 

Perugia, eene door kunst en natuur zeer 
sterke vesting, gelegen op eene groote hoogte, 
steil en plotseling opreizende uit de vlakte, waar 
purperen bergen met den blauwen hemel in 
het verschiet ineensmelten, schittert op een 
marktdag met heldere kleuren. En deze steken 
op wonderlijke wijze af tegen de sombere, 
maar rijke gothische gebouwen. Het plaveisel 
der marktplaats is bezaaid met voortbrengselen 
van het land. Langs den geheelen steilen heu- 
vel, die zich, van de stad af, onmiddellijk onder 
den stadsmuur uitstrekt, is er eene luidruchtige 
verzameling van kalven, lammeren, varkens, 
paarden, muilezels en runderen. Ganzen, kal- 
koenen en allerlei ander gevogelte fladderen 
tot onder de hoeven van deze; en koopeis, 
verkoopers en toeschouwers, overal inhoopen 
bijeenstaande, versperren den weg, daar wij al 
roepende op hen afkomen. 

Plotseling maken onze paarden een klinkend 
geluid. De voerman doet ze ophouden. Zich 
in den zadel achteroverwerpende, en zijn oogen 
ten hemel slaande, slaakt hi] den kreet: s O, 
almachtige Jupiter! een van de paarden heeft 
een hoefijzer verloren!" 

In weerwil van al het vreeselijke van dat 
toeval en de volslagen wanhopige blikken en 
gebaren (alleen denkbaar bij een Italiaanschen 
Vetturino), met welke het ons wordt aange- 



kondigd, duurt het niet lang of het is terecht 
gebracht door een sterfelijken hoefsmid, door 
wiens hulp wij op dien zelfden avond C as tig- 
lion e en den volgenden dag Arezzo berei- 
ken. Zooals natuurlijk, wordt daar de mis ge- 
lezen in de schoone hoofdkerk, waar de zon 
binnenschijnt, tusschen de groepen pilaren, 
door gekleurde vensterglazen, en de figuren, 
die op den steenen vloer knielen, half verlicht 
en half verbergt en strepen van kleuriglicht 
in de lange zijschepen werpt. 

Maar hoeveel schoonheid van een anderen 
aard is er niet, als wij op een verrukkelijken, 
helderen morgen van den top eens heuvels 
Florence zien! Als wij zien hoe het daar 
voor ons ligt in eene vallei, welke door de zon 
is verlicht, en schitterend door de er tusschen 
kronkelende Arno, en ingesloten door rijzige 
heuvels ; hoe zijne kerkkoepels en paleizen en 
torens oprijzen uit het weelderige landschap 
als eene opgehoopte glinstering en schitteren 
als goud in de zon! 

De straten van het schoone Florence zijn 
onvriendelijk en somber; en de stevige, oude 
gebouwen werpen zulke groote schaduwen op 
den grond en op de rivier, dat er nog eene 
andere en verschillende stad van rijke vormen 
en vinding aan onze voeten ligt. Verbazende 
paleizen ter verdediging gebouwd, met kleine 
wantrouwende vensters, die van zware staven 
zijn voorzien, en zeer dikke muren, gevormd 
van hooge massa's ruwen steen, fronsen zich, 
in hun ouden norschen toestand, op elke straat. 
In het midden der stad — op het Plein van 
den Groothertog, versierd met schoone stand- 
beelden en de fontein van Neptunus — rijst 
het Palazzo Vecchio (het oude paleis) met 
zijne verbazende, overhangende kan|eelingen, 
en den grooten toren, die over de gefieele stad 
waakt. In den hof er van — het Kasteel van 
Otranto in zijne ontzaglijke somberheid waar- 
dig — is eene massieve trap, waarlangs de 
zwaarste wagen met het fierste span paarden 
zou kunnen oprijden. Er binnen is eene groote 
zaal, verwelkt en van glans ontdaan in hare 
statelijke versiersels en bij korrels wegrottende, 
maar thans nog, in de schilderstukken op de 
muren, de zegepralen der Medici en de oor- 
logen van het oude Florentijnsche volkherinne- 
rende. De gevangenis ligt er dichtbij, op een 
er aan grenzend plein van het gebouw — eene 
morsige en akelige plaats, waar eenige men- 
schen streng gekerkerd zijn in kleine cellen, 
als ovens, en waar anderen door staven gluren 
en bedelen : waar eenigen dam*spelen, en ande- 
ren met hunne vrienden praten, die onderwijl 
rooken om de lucht te zuiveren; en eenigen 
wijn en vruchten koopen van vrouwen ; en alien 
er smerig, morsig en gemeen uitzien. „Zij zijn 
vroolijk genoeg, Signor!" zegt de cipier. „Die 
zich daar bevinden, zijn alien met bloedbevlekt," 



EEN VLUCHTIG DIORAMA. 



233 



voegt hij er bij, terwijl bij met zijne banden 
drie vierde gedeelten van het geheele gebouw 
aanwijst. Alvorens er nog een uur is verloopen, 
wordt een oudman van tachtig jaren, die om het 
sluiten van een koop twist had gekregen met een 
jong meisje van zeventien jaar, enhaar had dood- 
gestoken op de marktplaats, welke vol was van 
schitterende bloemen, hier binnengebracht om 
het aantal gevangenen te vergrooten. 

Onder |het viertal oude bruggen, die de 
rivier bespannen, heeft dePonteVecchio 
— de brug, die bezet is met de winkels der 
juweliers en goudsmeden — het betooverendst 
aanzien in het tafereel. Ter plaatse waar, in 
het midden, de ruimte van 66n huis is open- 
gelaten, vertoont zich het er achter gelegen 
gezicht als in eene lijst; en die kostelijke glin- 
stering van lucht en water, en rijke gebouwen, 
zoo vreedzaam schitterende tusschen de ver- 
warde daken en gevels op de brug, is uitmun- 
tend. Daarboven overkruist de Galerij van den 
Groothertog de rivier. Zij is gebouwd gewor- 
den om de twee groote paleizen door een ge- 
heime gang met elkander te verbinden; en 
met eene ware dwingekmdij neemt zij haar 
nijdigen loop tusschen straten en huizen, en 
gaat waar het haar lust en drijft al wat haar 
in den weg staat voor zich uit. 

De groothertog heeft een waardiger gehei- 
men doorgang door de straten in zijn zwart 
gewaad en hoofddeksel als lid der Compagnia 
della Misericordia, eene broederschap, 
die menschen van alle rangen omvat. Als er 
een ongeluk plaats grijpt, is het hun ambt, den 
lijder op te nemen en hem liefderijk naar het 
gasthuis te dragen. Barst er brand uit, dan be- 
hoort het tot hunne ambtsverrichtingen, zich 
ter plaatse te begeven en hulp en bescherming 
te verleenen. Onder hunne meest gewone dien- 
sten behoort ook het bczoeken en troosten 
der zieken ; en in een huis, dat zij met dat 
doel betreden, nemen zij geld, noch spijze, 
noch drank aan. Zij. die de dienstbeurt heb- 
ben, worden, door het luiden der groote toren- 
klok, in een oogenblik tijds bijeengeroepen; en 
men verhaalt, dat men den groothertog van 
zijne plaats aan tafel heeft zien opstaan en stil 
heengaan om aan die oproeping te voldoen. 

Op dit andere groote plein, waar eene onre- 
gelmatige soort van markt wordt gehouden, 
en een voorraad van oud ijzer en andere kleine 
koopmanschappen op stalletjes ten toon zijn 
gespreid, of op het plaveisel verstrooid liggen, 
wordt eene groep gevormd door de hoofdkerk 
met haar grooten koepel, den schoonen Itali- 
aansch Gothischen Toren (de Campanile) 
en het doophuis met zijne gewerkte bronzen 
deuren. En hier is de steen van Dante, een 
onbetreden vierkant van het plaveisel, waar hij 
(naar het verhaal luidt) gewoon was zijn stoel te 
plaatsen en zich neer te zetten en in beschou- 



wingen te verdiepen. Het zou me benieuwen of 
hij, in zijne bittere ballingschap, na eenigerhande 
herinnering van dit oude peins-plekje en het 
verband er van met de liefelijke gedachten aan 
de kleine Beatrice, zich altijd hebbe onthouden 
van zelfs de straatsteenen te vloeken van het 
ondankbare Florence!" 

De kapel der Medici, de goede en kwade 
engelen van Florence, de kerk van Santa 
Croce, waar Michel Angelo ligt begraven, en 
waar elke steen in de galerij welsprekend is 
ten opzichte van den dood van groote mannen ; 
ontelbare kerken, die vaak uitwendig massa's 
van onafgemaakt, lorrip klinkerwerk vertoonen, 
maar die inwendig plechtig en helder zijn; dit 
alles vertraagt onze langzame schreden, terwijl 
wij door de stad zwerven. 

JSTabij de graven in de kloosters is het Museum 
van Natuurlijke Historie, dat door de geheele 
wereld beroemd is om zijn was-praoparaten ; te 
beginnen met de modellen vanbladeren, zaden, 
planten, kleine dieren, en, trapsgewijs opklim- 
mende door de brjzondere organen van'smen- 
schen lichaam tot het geheele samenstel van dit 
verwonderlijke scheppingstuk, wordt dit er op de 
uitnemendste wijze vertoond, als ware het pas 
gestorven. Weinige betoogen van onze zwakke 
sterfelijkheid kunnen plechtiger en treuriger 
wezen, of het hart dieper treffen, dan die der 
afoeeldingen van Jeugd en Schoonheid, welke 
hier op haar bed in den laatsten slaap liggen. 

Buiten de muren zien wij de geheele liefelijke 
vallei van de Arno, het klooster te Fiesole, 
den toren van Galileo, Boccaccio's huis, oude 
landverblijven en optrekjes; ontelbare belang- 
wekkende plaatsen, alle glinsterende in een 
landschap van eene alles overtreffende schoon- 
heid, en, overgoten met het schitterendste licht, 
voor ons uitgespreid. Wanneer wij van al dat 
glansrijke terugkeeren, hoe plechtig en hoe 
grootsch zijn dan niet weer de straten, met hare 
groote, donkere, treurige paleizen en tal van 
legenden ; niet slechts van Beleg en Macht en 
Uzeren Hand, maar van denzegevierenden groei 
der vreedzame Kunsten en Wetenschappen. 

Wat al lichts is er niet, tot op den huidigen 
dag, van tusschen die oude Florentijnsche 
paleizen over de wereld uitgestort! Hier zijn 
de beeldhouwers der oudheid, in hunne schoone 
en stille bewaarplaatsen, voor elken bezoeker 
geopend, onsterfelijk, naast Michel Angelo, 
Oanova, Titiaan, Rembrandt, Raphael, en naast 
dichters, geschiedschrijvers en wijsgeeren, die 
doorluchte mannen der geschiedenis, naast 
welke hare gekroonde hoofden en geharnaste 
krijgslieden eene zoo armzalige en kleine ver- 
tooning maken en zoo spoedig vergeten zijn. 
Hier blijft het onvergankelijke deel van edele 
vestingen door aanval en verdediging in puin 
vergaan, als geesten vreedzaam en gelijkmatig 
leven, als de dwingelandij der menigte, of van 



234 



TAFEREELEN UIT ITALIE. 



weinigen, of van beide, slechts tot een sprookje 
is geworden ; als Trotschheid en Macht in opge- 
sloten stof zijne verkeerd. Het vuur in de barsche 
straten en tusschen de stevige paleizen en 
torens, door hemelsche stralen ontstoken, 
brandt nog schitterend ; terwijl de vlam des 
oorlogs is uitgedoofd en de huishoudelijke 
vuren van geslachten zijn weggekwijnd. Terwijl 
duizenden en nog eens duizenden van aange- 
zichten, wier trekken een streng voorkomen 
hebben gehad door de worsteling en de drif- 
ten van het oogenblik, verzwonden zijn van 
de oude pleinen en openbare plaatsen van 
samenkomst, en de naamlooze Florentijnsche 
Dame, door de hand eens schilders voor ver- 
getelheid bewaard, nog altijd in voortdurende 
bevalligheid en jeugd voortleeft. 

Laat ons, zoolang wij kunnen, op Florence 
terugzien, en als zijn schitterende kerkkoepel 
buiten ons gezicht is, door hetvroolijke T o s- 
k a n e reizen met eene schitterende heugenis er 
van; want Italie zal nog schooner in de her- 
innering zijn. De zomer was gekomen, en 
Genua en Milaan en het meer van Oomo 
lagen ver achter ons, en wij rusten te Fai do, 
een Zwitsersch dorp, naby de ontzaglijke rot- 
sen en bergen, de eeuwigdurende sneeuw en 
bruisende watervallen van den grooten Sint 



Gothard. Daar hoorden wij de Italiaansche 
taal voor het laatst op deze reize. En zoo 
laat ons dan Italie en al zijne ellende en 
verkeerdheden met genegenheid verlaten, laat 
ons onze bewonderingblijvenschenkenaanhet 
schoone van natuur en kunst, waarvan het tot 
overvloeiens vol is, en onze teederheid aan een 
volk, dat van nature een goeden aanleg heeft 
en geduldig en zachtmoedig is. Jaren van ver- 
onachtzaming, onderdrukking en wanbestuur 
hebben gepoogd zijne natuur te veranderen en 
zijn geest te verlammen. Eliendigenaijver, aan- 
gehitst door nietige vorsten, wie eendracht ver- 
nieling, en verdeeling kracht was, vormde een 
kanker aan den wortel van zijn nationaliteit en 
heeft zijne taal barbaarsch gemaakt. Maar het 
goede, dat van oudsher in hen was, zit er nog in, 
en uit deze asch kan e6ns een edel volk verrijzen. 
Laat ons die hoop voeden! En laten wij ons 
Italie met niet te minder achting in het ge- 
heugen roepen, dewiji elk fragment van zijne 
vervallen tempels, elke steen van zijne verlaten 
paleizen en kerkers bijdraagt tot het opscher- 
pen der les: dat het rad van den tijd naar 
een einde rolt, en dat de wereld, naarmate 
het voortrolt, in alle groote, gewichtige aange- 
legenheden beter, zachtmoediger, verdraagzamer 
en hoopvoller wordt.