\ • V • v*;v-r*v^' ■>» t . :» • j. .*;- *-'• rr-.5:''.%Vx-*v --r, i-*' --f:*/., ' • * --i
W.
\
\
Z'
,>tr
'^Jïüü*
t
I
-i-
-■ T . -t., ,
r*
X
I .
r
L
['
!
r
r
i
V
0
A
' /• .
I I
4
/
)
/
4 ■
'.» . •
©
. I
■ 3
J.
:
i
DE ALGEMEENE
EN BYZONDERE
natuurlyke historie.
DERTIENDE DEEL.
1
DE ALGEMEENE
EN BYZONDERE
NATUURLYKE HISTORIE,
met de
beschryving van
DES KONINGS KABINET.
DOOR
Hemn DE B UFFON EN D AU BENTON
dertiende deel.
TE AMSTERDAM,
■fi» y- a SCHNEIns-k
M BCC LXXXII.
Mtt JPmilegie van de Heenn Staaten van Holland en Wejmmïand.
- 'v-.;
■ lp
)
■AliY
!
I N H O ü D.
VAN
DIT DEEL.
I)e Giraffe, met de Byvoegzèls.
De Lama en de Paco.
De Unau en de Ai.
De Surikate.
De Tarfier,
De Phalanger.
De Coquallin. . . ^ ‘
De Hamfter.'
De Bobak en de andere Marmotten.
De Gerioijèst ,
De Mangoufte,
De Foffane. . ’ . ’ ^ *
De Fanjire.
De Makis.
De Loris. * .
De Flederiniiis Lans-yzer.
De Serval. ' , ^
De Ocelot.
De Margay. .
De Chacal of Jakhals en de Jdive.
De Ifatis.
De Veelvraat.
De Mouffettes of Stink-di er en.'
De Pekan en de Vfon.
De Sabel of het Sabeldier.
De Leming. .
De Saricovienne.
De Otter van Kanada.
De Phoka s , de Marfes en de Lamantins.
De Phoka.
De Morfe'. 1
De Dugon. ’ ", * ’
De Lamentin.
Door den Hr. de Büffon.
Vertaald
Door den Hr. C. van Engexen.
Befchryving van den Giraffe.
Bef chry ving van den Unau.
Btfchryving van den Ai.
Pag. i.\
29.
38*
61.
* 70*
73 -
• 83*
88 .
104.
10.7.
112.
119.
122.
125.
148.
158.
X 63 .
167..
172.
ij6i
186.
159.
194.
204.
207.
210.
213.
215.
219.
220.
233-
240.
242.
25-
45 *
53-
\
Befchryvlng van dat gedeelte van het Kabinet , dat betrekking heeft tot de
Natuurlyke Hiftorie van den Giraffe , den Unau en den Ai. Pag.
Befchryvlng van den Surikate. . ...
Befchryving van den Tarfier. . , , . ■ .
Befchryvlng van den Phalanger. . . . . .
Befchryving van den Coquailin. \ . . . .
Befchryving van dat gedeelte van' het Kabinet, dat betrekking heeft tot
de Natuurlyke Hiftorie van den Surikate , den Tarfier, den
Phalanger , en den Coquailin. * . . .
Befchryving van den Hamfter. .....
Befchryving van den Bobak. . . .
Befchryving van den Mangoufte. ' .
Befchryving van de Fojfane. • . ’ . .
Befchryving van de Vanfire. . ...
Befchryving van dat gedeelte van het Kabinet ,■ dat betrekking heeft tot
• de Natuurlyke Hifiorie van den Hamfter , van den Bobak , van
den Mangoufte , van de Fojfane , en van de Vanfire.
Befchryving van de Makis. *. . . •
Befchryving van den Mococo. • . ... , .
Befchryving van den Mongous. . : . * .
Befchryving van den Vari. . < • . . • . .
Befchryving van den Loris. . . . .
Befchryving van dat gedeelte van het Kabinet , dat betrekking heeft tot
de Natuurlyke Hiftorie van den Makis , en den Loris. .
Befchryving van de Vledermuis Lans-yzer.
Befchryving van den Serval. • . . . . .
Befchryving van den Ocelot. . ... . .
Befchryving van den Margay. . ....
Befchryving van den Guepard. . . ^ . .
Befchryving van den Chacal, of fakals.
Befchryving van den Coafe. . . . • •
Befchryving van de Chinche. . ....
Befchryving van de Zorille. .....
Befchryving van den Pekan. . . . . ,
Befchryving van den Ftfon. . . . . ,
Befchryving van den Otter van Kanada.
Befchryving van den Phoka.
Befchryving van den Morfe. .....
Befchryving van een ongeboren Lamantin. . . ,
Befchryving van een hoofd van een Lamantin van Senegal.
Befchryving van dat gedeelte van het Kabinet , dat betrekking heeft tot
de Natuurlyke Hiftorie van de Phoka s, van den Morfe, den
Dugon, en den Lamantin.
■ . Door den Hr. Daubenton.
Vertaald
. Door den Hr. J. Voegen \'an Engelen,
Jdjunkt Stads -Doctor te Leyden.
57
^3
72
74
84
85.
98. .
106. '
117.
121.
123.
124.
129.
131 -
140.
144-
150 .
156.
i5o.
165.
170.
174.
175 -
183-
201 .
202.
203 .
205 .
2o5.
217.
252.
264.
270.
274.
275 .
DE
/
DE ALGEMEENE EN BYZONDERE
NATUURLYKE HISTORIE-
rJE giraffe*.
■i^’-f'^hoontte, der grootae dieren, en
C ^ J ^ fchadelyk te zyn , tevens een der mitteloofte is. De
onevenredigl^id zyner beenen, waarvan de voorften veel lan*
ger zyn dan de agterften , hindert het grootelyks in de oeffenin? zv-
ner kragten; zyn hghaam heeft nooit een vallen ftand, zyn gang is w^ge-
de Arabifche^^^^^ en welken de Zurnaha, naam en , welken dit dier iti
genomen. C.me/ofiarllzV I de ^ E^?Peaanen federt meer dan nvee eeuwen hebben aan-
fprong van dezen faamgeft^ naam aan den oor-
transfemr anima/; TVabin ^.tbhpes vocant , oltgm Jimilüudo , in aliud
melo capite ; albis maculis rtailum ^colorem di/iinirt./nTi) Ö* cruribus bovi , Cn-
tatoris Cafaris Circenjibus ludis primum vii
feritateconfpicua ; quare etiam ovisfere nomen invenit. Ilift tfaf
Giraffe, welken de Arabieren noemen zurnapa, en we keu de Sken en r ,
pardalü heeten. Belon Obfsrv.f. Ii8. fig. ibid. verfo.
“““ ■«• ‘/«ti.SrSïSSs
2
de natuurlyke historie
ignd, 2 .yne bewegingen langzaam en ftyf. Hy ^^.n jn den ftaat der yry-
heid zyne vyanden even weinig ontvlugten , als in dien der onderwerping
zvne meellers dienen. Ook is de lbort niet talryk , en is altyd tot de woeliy-
lien van Ethiopië en van eenige andere ftreeken van zuidelyk Afrika en In-
diën bepaald geweeft. Dewyl deze landen den Grieken onbekend waren,
maakt Aristoteles geen gewag van dit dier. Maar Pliniüs fpreekt er
van, en Oppianus {o) befchryft het op eene wyze, die geene twyffehng
overlaat of hy hetzelfde dier bedoele. De Camee l-pardel , of Kemelparde[,
zegt die fchryver , heeft eenige overeenkomft met den Kameel , zyn vel is
getvgerd gelyk dat van den Panther, en zyn hals is lang, gelyk die van den
kameel; hy heeft een klein hoofd, en kleine ooren, breede voeten , lange
beenen maar van zeer ongelyke hoogte; de voorfte zyn veel verhevener
dS de^gterft^^^ zeer kort zyn, In die het kruis van het dier naar de
aarde fchynen te willen doen naderen. Op het hoofd , by de ooren , zyn
twee verhevenheden gelyk twee kleine regte hoornen ; voor het ovenge is
de mond van dit dier als die van een hert; de tanden zyn klem en wit; de
oogen fchitterende ; de Haart kort , en aan het einde met zwart hair voor~
zien. Indien men by deze befchryving van Oppianus de befchryvingen van
IIeliodorus en van Strabo voegt, zal men zig reeds een vry nauwkeurig
denkbeeld van den giraffe kunnen maaken. De Afgezanten van Ethiopië ,
zegt Heeiodorus , bragten een dier mede van grootte als een kameel , welks
vel met heldere vlakken en fchitterende kleuren was getekend, en waarvan
de agterfle lighaams deelen veel laager, of de voorfle veel hooger waren , dan
de evenredigheid fcheen te vorderen. De hals was dun , fchoon tut een tny
dik lierhaam voortkomende; het hoofd was in maakzel gelyk aan dat van een
kameel en in grootte was het niet veel meer dan het dubbeld van een
ftruisvogel; de pogen fcheenen met verfchillende kleuren getekend; de
gang van dit vcrmiailende van dien van alle andere viervoetige
dieren die twee hunner beenen in het gaan overfchriks bewegen, terwyl
zv op de twee andere in de diagonaal van het langwerpig vierkant dragen ;
dat is te zeggen zy ligten eerft het regter voor- en het linker agter-been
op , dan het linker voor- en het regter agter-been , enz. Terwyl de giraffe na-
tuurlvk een tel gaat, dat is , de beide linker- of de beide regter-beenen te
gelvk opligt. Het is een dier zo zagt, dat men het overal kan brengen
dai men het hebben wil, door middel üegts van een klein koord om het
hoofd gellagen {b). Daar is, zegt Strabo, een groot beeft in Ethiopië,
PX charta quadam nuper impreffa Normbsrga .... Surnapa nomine nltitudm ad fummum ver-
ticem fum qninque orgyas, cornicuUs duobusferrei coloris, pilo, levi £? compojito pukbro-,dUi-
eeiaer R probe depiSum ConftantinopoU R in Germaniam transmijfum anno i5S9-
Camelopardalis, Aldrov. de Qtiad.his.pas.^p.fig.pag. 931.
Camehpardalis , ]otis.-ïon de Qtmd. p. loOL. fig. ^ aè. 39 > 4° > 43-
Camelopardalis. pROSPER Awm. Hifi. l^iypt Vol. II. Pf . 256 Tab. 14 .
Camelopardalis. Cervus cornibus fimplkijfmis, pedibus anttas kngtjimts. Ll^N. Syfi. Aat.
M. X. p. 66,
Oppian. de Venat. lib. III.
IIeliodorvs Lib, X.
VAN DEN GIR Aï FE.
ther noemt, fchoon het geheel niet naar eenpan-
panthiV^oS IS met eveneens getekend; de vlekken van den
van een mne hert flat dier zyn lang en ten naaltenby gelyk aan die
^ighaams zvn^eel hjttl agterlle deelen des
meel. Uit deze onevenrprlT'^'i^^r Schouders hooger is dan een ka-
niet fchielyk zal kunnen mogen befluiten, dat het
dat geen Svaad d^t eilT zagtaartig dier,
der de laateren die vertnlï"^^'^ bladen eet (Z»). De ecrlleon-
geeven heeft, is fiEnoN- go^e befchryving van den giraffe ge-
dier gezien, ’t Sd^zv Sn^enlvf? van Cairo het
ben het oudtyds Cahie/o/as^a/ir ^wnapa heeten; de Latynen heb-
uit kameel en leonard'^nf woord te famen gefield
ken als een luipar?Sttt»L “ ®“ verfclieidenl vlai-
meel ; het is £^n ^ langen hals als die van een ka-
een fchaan en Kp de allerzagtfle geaartheid , even als
Sïs W^is f den wilden ftaat. Des-
het heeft kleine \fept^ ^^^^ven de grootte, maar
die van de mannetfefLn wnrf " van zes vingeren l^g met liair bedekt;
^on, het inannefip ^ ^ ' ^nger dan die der wj'fjes. Zy hebben bei-
ben ook de ton? van groote ooren als van eene koe; zy heb-
ven de kauwtan^en • zwart, zy hebben geene tanden bo-
rende maanen • de K'p^npn^r" » on ranken hals; dunne en
het dier I“S’
van een koe: de ffaarf voeten zyn gelyk aan die
heeft driemaal dikker hair de waeyen, hy is rond, en.
ros ; zyae maruTi!^ ih L ^- Zyn 4ir is wit en
hy loopt gaan de twee vocSle hppnp ^ kameel ; wanneer
den bufk ti ^rde ™;%™reLeZhJh^^^^ “8
als een kameel. Hy kan tervvpl hv rpJ” ^ dedyen
grond opneemen zonder zvnp'T-p u ^nat , geen voedzel van den
tn dan nog zcïl he?'2^^ grootelyks te venvyderen ,
hy meefl fl van^dfbaL^^^^^^^^^ te vermoedend, dat
hkls lang genoeg om merhet hoof^dp'h'^^'' hebbende den
reiken (c) ” ^ hoogte van een halve piek te be-
?k^ heb',‘'(2g”Vy^/,S nog beter voor dan die vanBELON.
boven het voorhoofd twee hoorn giraffen te Cairo gezien; zy hebben
den van het voorhoofd een knobSr'ïp" lengte, en in ’t mid-
ven is, cn naar een derden Lori? gSkt'^ uT^d
hoogte, als het zyn hoofd verheft; de 'hals aUe.n is“ tïZvZfflirgTeS
CD Strabo Lib. XVI, XVII. '
(D Obfervations de Celük. feuillet, i s8. redo & verfo.
A 2
35
35
DE NATUURLYKE HISTORIE
het geheele eeftel is tweeëntwintig voeten van het einde van den ftaart
** tot aan het uiterfte van den neus ; de voorfte en agterfte beenen zyn ten
! naaften by van dezelfde hoogte, maar de dyen der voorfte beenp zyn,
,, in vergelyking van die der agterfte, zo lang, dat de rug van het dier
! even alleen dak fchynt af te hellen; het geheele hghaam is met groote
„ vaale vlekken getekend, die ten naaften by vierkant zyn . . . . Het heeft
een gevorkten voet even als de runderen : de bovenlip fteekt wat meer
” vooruit dan de onderlip; de ftaart is dun, met hair aan het einde ; zy
herkauwen als de runderen, en eeten even als deze gras: zy hebben
maanen als de paarden van de kruin des hoofds af tot op den rug; wan-
neer zy gaan , fchynen zy te hinken niet flegts met de beenen , maar ook
met de heupen, en dit hinhen gaat beurtelings ter regter en linker zyde:
en wanneer zy willen graazen of drinken, moeten zy de voorfte beenen
„ verbaazerid van malkanderen verwyderen, om den grond te kunnen be-
” glïSR haak Belon aan, wegens ’t geen hy gezegd heeft, dat de giraf-
fe zyne hoornen jaarlyks verheft gelyk het damhert {dj. Ik erken, dat ik
dit in Belon niet heb kunnen vinden. Men ziet, dat hy hier alleenlyk zegt,
dat de hoornen van den giraffe met hair bedekt zyn ; en hy fpreekt van dit
dier op eene andere plaats (e) niet dan by gelegenheid van het damhert ,
axis, waarin hy zegt, dat, de giraffe „ a le clm?np blanc les taches phe-
nicées, femées par dejfus, ajjez larges, mats non pas roujfès comme I axts.
Deze byzonderheid egter, welke ik nergens gevonden heb, zoude eene der
cewigtigften zyn om de natuur van den giraffe te bepaalen; want zo zyne
hoornen jaarlyks afvallen, zou dit dier van het geflagt der herten zyn; ter-
vvvl het daarentegen, zo zyne hoornen blyven, van dat der runderen or der
geiten is: zonder deze nauwkeurige kennis kan men niet verzekeren, gelyk
Snze ^Wyfl^Tlacrt^o. K.èuen, UCE* Uc giraite van iiet geflagt der
herten zy; eri men moet zig niet verwonderen , dat Hasselq.uist, die on-
angs eene zeer lange, maar zeer drooge befchryvmg van dit dier gegeven
heeft deszelfs natuur niet heeft aangeduid, en dat hy, na tnetliodtjch, dat
is te zeggen als eèn fchooljongen , honderd kleine nuttelooze kenmerken op-
cToftaneld te’hebben, niet een woord van de zelfftandigheid der hoornen
legt, en ?ns onkundig laat, of zv digt of hol zyn? of zy afvallen of niet?
met één woord, of derzelver zélfftandigheid houtagtig of hoorn zy? Ik plaats
hier deze befchilyving van Hasselquist (ƒ ) met wegens het nut, maar om
('d') Gimffis &? Damis corma cadunt. Bdoniiis Gesner Hijl. Quadr. p. 148.
rA Oblervations de liZLON feuillet 120. ree. 0 . ^ .
r A riims Camelopnrdalis ; caput prmimis , labium fupenus craiïum , tnfenus tenue , mres
ehlonece amnUe, pili sigidi, /parji in utroque labio anterius ad latera. Supercüia ngida ,
TS'fS Oculiad latera cnpitis, vertj» quam roftro , ut ^ fronti
auam collo propriores', derttes, lingua, comua fmpHciJfima, cyhndrica , brevtffima bafi cra[Ja tn
vertice caphis%a\ pilofa boft pilis Imgijfmis rigidis teOa ,aptce phs longtmbus ereats ngtdifft-
apic/m loigitudVfuperanïibuscma. yJpex cornuum tn medio horum püorum obtvjiu „udus.
Enimentiam fronte, infra cornm, inferius oblonga bumhor, fupenus ekmtior Jubrotur^a,
pfiicc paruin depreffa inaqualU aurkula ad latera capuu infra cQjnua^ pone illa pojitüé Collurn
Van den giraffe. 5
de Rdsbefchryvers te bewegen, om
den bril van a^Hprpn ^^ever door hunne eigen oogen dan door
gebruik van dero-pIvVp^ ^ r waarfchouwen tegen het
van te redeneeren ^ ’ ofleer^zen, waarmede men zig ontflaat
verftand aebruikr ’ 7 n ^ naarmaate men minder
hebben i 4 t het na ons verveeld te
karakter”? En dfvr„«S'nXldeTr>, n«Klcoze,
teren ons niet eene mpprr^prp gemelde befchryvmgen der ouden en la-
in aanmerkina komt betere denkbeelden van het dier, dat
en de befchr^ing moet voo, degS SKr^diS'^V “ '"="'"1'?.';’
lyke befchouwmg van eene goede tekening of nlaat zou oogenbhk-
zulk eene befchryvina die dec te ^ i ^ ^eeren dan
geringere kleiniffliedr^’i ;^n. i klaar wordt, naarmaate zy zig tot
s.“* "^55 si;
sSe i'oondo!!' j''” 07 « 4 ) eene aftekening en een beriet wegens deft
i“oSefSn EriSL iL”^ «Kfn C
de kaan de Peerle paald te zyn (g),ook in de nabuurige landen van
de fekenïn gevonden wordt y Wy hadden wel gewenfcht dat
kfa 5 try:”laZ«^^^^^^ T n "’-f ï *n"L\^rgSite
gaat, dewyl het eene foort vTn kanmaaken. Wat het bengtaan-
Sezelve hier te moeten befchryvmg bevat , ‘hebben wy gemeend
>» twee honderd mvlen j” welke men in 17Ö2.
5, de-hooDdeedt vr.nAt m *^f Noorden van de kaap deGoe-
P deedt , vondt men den kemelpardel , waarvan de aftekening hier ne-
S";/Zf,7fc rilSffS”
flixum, ungues bifulcl , mgulati Pilt breviUimi uni7,f r?^ craffum, dunm in genit-
nca pilis Tigulis LeiwihuT Tn ^ mtverftm corpus caput ^ pedes tegum. Li.
• nidia longhudine non jubata’ ^bolortotiut rJJ extenfa. Cauda teres, hmborum di.
ncU variogatum. Ma^\a^n,i /fr /"«« f^rrügi.
tihfcuTiore variantes. Masnitudo Cnmeli ^ffegularit in vivo animali ex lucidiori £ƒ
SpHb. 24 . longZdo c%Tspt^roirs 7 l^ o”T,a tT "
toJlcrioruiH. Stitb. n nd Si ™ antertorunt Spitb. 11. ad n.
tudo pilotum in dorfo poll. '3. Utimdo 7 aPitTiu‘rr ^^^^^^ fpatiim inter cotnva Spitb. J. longi.
lam Spitb. I. ColliZ/inL i.PropemaxiL
latitttdo abdominis anterius pofleriL^'Jth « ‘^^*’**‘ 3»
rit ... . Defcriptio antecedens juxta Zlfem animJilZn'n W‘lga.
IIasselquist , Roftock 1762.'^ ^ ‘ vero nondum vidi. Voyage de
C^) De giraffe wordt nergens dan in Ethiooie tr-vonrifr. tt. ,
paleis gezien , welken men tam gemaakt hadt. Ik nam waar dat zy ^wanfew zv wifdpn
en men hun water of melk aanboodt, om daar by te komen de voorUrh^nL I ^ drinken
^derden; buiten dat zouden zy, fchoon een zeer langen hals hebbende v^n
kunnen bereiken. Ik heb met myne oogen gezien het ’“""®
3
6
DE NATUURLYKE HISTORIE
vens gaat ; zyn lighaara gelykt naar dat van een runddier , en zyn hoofd
’’ en hals naar die van een paard. Allen, die men aangetroifen heeft, zyn
wit met bruine vlekken; hy heeft twee hoornen van een voet lengte op
„ den kop , en gefpleten voeten. De beiden, welken men gedood heeft, en
„ welker vel naar Europa is gezonden , zyn gemeten , en zie hier de evenre-
,, digheden hunner ledemaaten : de lengte des hoofds was van een voet en
„ agt duim; de hoogte van het einde des voorvoets tot aan den fchoft tien
„ voeten ; en van den fchoft tot boven op het hoofd zeven voeten, dus te
„ fkmen zeventien voeten hoogte : de lengte van den fchoft tot aan de
„ lendenen is vyf voet zes duim ; dus is de geheele lengte des lighaams van
„ zeven voeten : de hoogte van de agterfte voeten tot aan de lendenen is
„ van agt voet vyf duim. Dit dier fchynt van geenerleien dienft te kunnen
„ zyn, uit hoofde van de onevenredigheid zyner hoogte en lengte ;hy voedt
„ zig met bladen der hoogde hoornen ; en zo hy wil drinken ckf iets van den
” grond opneemen,moet hy zig op zyne knien leggen.”
” De Reisbcfchryvers naziende wegens het geen zy van den giraffe gezegd
hebben, heb ik hen V17 eenftemmig onder malkanderen gevonden; zy ko-
men over een dat dit dier in zyne natiiurlyke houding, dat is te zeggen , op
zyne vier pooten ftaande,zeftien of zeventien voet (/z)raetzynkopkanberei-
ken;en dat de voorfte beenen veel hooger zyn dan de agterfte; zodat het dier,
terwyl het op zyn agterfte zit , geheel overeind fchynt te ftaan Q) ; ook komen
zy overeen dat het , ter oorzaake van deze onevenredigheid , niet fnel kan lo-
pen; dat het van eene zeer zagte geaartheid is, en dat het door deze hoe-
danigheid, zo wel als in alle andere natuurlyke gebruiken, en zelfs in maak-
zel van lighaam, meer tot de geftalte en geaartheid van den kameel dan van
eenig ander dier nadert ; dat het van het getal der herkauwende dieren is ,
e_n even als deze geene fnytanden in het bovenfte kaakebeen he.eft; en men
ziet uit b<»t getuigenis van zommieen , dat het in de deeJen van
Afrika, zo wel als in Afia gevonden wordt
(i) Prosper Alpinus is de eenigfte ,die een ander denkbeeld van de grootte van dit dier heeft
gegeeveii, door hetzelve meteen klein paard te vergelyken. Anno 1581. ^tsxandrite vidimus
camtlopardalem, guem Arabes Ziimap ^ noftri Giraflam appellant', htec eqtium parvum elegataifftmumque
Ttprefentare videtur pag. 23Ö. Het is zeer waarCchynlyk dat deze giraffe, door Profper Alpinus
pozien, zeer jong was, en op verre na zyn vollen wasdom nog niet hadt. Men moet hetzelfde
zeggen van dien , v'aarvan liaflelquill het vel befchreven heeft , en ’t welk hy ten opzigte van
de grootte by een kleinen kameel v'ergelykt.
r») De giraffe heelt de voorfte beenen eens zo hoog als de agterfte, en heeft een rank,regt
en lang lighaara. Dit vertoont het dier nog hooger; zyn hooft is gelyk aan dat van het hert,
behalven dat zyne kleine weeke hoornen maar een half voet hoog zyn; zyne ooren zyn groot,
gelyk die van de koe en heelt geene tanden in het bovenft kaakebeen. Zyne mannen zyn rond
en niet grof; zyne beenen. rank en gelyk aan die van een hert terwyl de voeten naar die van
een ninddier gelyken, hy heeft een zeer rank lighaam en de kleur van zyn hair gelykt naar die
van een hemvolf; voor het overige is zyne manier van doen vry gelyk met die van een kameel.
Voyage de Villamont. Lyon 1620. pag. 688. — Ik heb op het karteel te Cairo twee giraffen
gezien; zy hebben langer hals dan een kameel, twee hoornen van een half voet lengte op den
kop en een kleinen aan het voorhoofd ; de twee voorfte beenen zyn groot en hoog, en de twee
agterfte kort. Cosmograpbie du Levatit par Tiievet. Lyon I 554 > P“S' I 42 .
C.D öp het eiland Zanzibar, niet ver van Madagaskar, is een zeker lbortvan dier, ’t welk
7
VAN DEN giraffe.
alles wat wy voorgedragen hebben, dat de giraffe van een
toreenff.nr'V®’ verfchiliende , mair zfinen hem
dan b^Klrc Jf hel rundd?'' naderen, zou hy gevoeglyker by den kameel
hoornen noch houtagtig en Van eene vafte zelfn-anru’ i i zyn die
ten , noch hol gelyk die der i'underen of der bokken fn^ppjP derher-
zy met beftaan uit faamgevoegd hair eelvk di> vin
zy niet van eene bvzondere zelffendLhSS V ^ ^ ” rhinoceros ? of dat
zv^ Gesner (/) aangehaald, die inderdaad bemffend zou
kunne? Sn denken hunnen eerften groei bekleed zyn; en ditzoudl
van den rhWros”hSefndf'X''''T-^^ ten naaftenby gelyk die
ncn hrtb« gelyk de eland , lieSief, “eTamheS
ten, dezelve altyd in takken of fcheuten verdeeld zvn 'daar inreS^^^T
hoornen van den giraffe enkeld zyn en flegts eene /estenïSS
men zig gemaklyk overreden dat zy niet van dezelfde fatuin
ders de overeenkomft of analogie hier dewylan-
d7ketoS.rSfCïeS
zy Graffe of Giraffe noemen, dat een fterken hak hopfi- i, i . ■/• >
beenen veel langer zyn dan de agterfte ; de kop is klein en met voorffa
het ligbaam , getekend. Dit dier fs zeer^agtaar^i^eÏTam^^Toernt^^^^^^^^ ’;f
des Indes Orientnles, par Marc Paul. Paris 1556. Hv. III. pair n5 « r-O'
fylvnticum ut rara videri pnffit .... bomines videns in fuaam verthurltametr, aders
tir. Leon Afric. Dejcr. a4/r*>ie ïioi. II, pa^. ^45. ’ nuUa: vslotita^
CO Gesner Hij}. Quad, pag, 148. linea antepenultma.
8
de natuur lyke historie
ner ; zo de giraffe inderdaad van het geflagt der herten was, zou de over-
eenkomfl; hier weder gefchonden worden, want van alle de dieren van dit
geflagt is ’er geen dan het rendier , waarvan het wyfje hoornen heeft , alle de
andere zyn daar van ontbloot , en wy hebben ’er de reden van gegeeven.
Van den anderen kant, dewyl de giraffe, ter oorzaake van de oyermaatige
hoogte zyner beenen , het gras of kruid niet dan _met veel moeite van het
veld kan weiden, en zig voornaamelyk,ja byna eeniglyk,met boombladen en
knoppen voedt, moet men vermoeden, dat de hoornen, die het overfchot
van het organifch , of werktuiglyk , voedzel zyn , den aart van dit voedzel
behouden en bygevoig van eene zelfftandigheid zyn van dezelfde natuur
als het hout , en gelyk aan die der hoornen van het hert. De tyd zal de
eene of andere dezer, giffingen beveiligen ; één woord meer in de befchry-
ving van Hasselqüist, die zig voor het overige tot ZO veele kleinigheden
uitlfrekt , zou deze twyffelingen opgehelderd en het geOagt van dit dier net
bepaald,’ hebben. Het gros der fcholieren, die niet dan het fchoolboekje
van hunnen meefter in het hoofd, of liever in den zak hebben , kunnen niet
miffen fqutcn te begaan, zig te vergillen, zig aan wezendlyke verzuhne-
niflen fchuldig te maaken , omdat zy dien geleigeeft verlaten , die yderep *
waarneemer leiden en bellieren moet , en niet zien dan door eene willekeuri-
ge en gebrekkige leerwyze, die eeniglyk dient om hen te beletten van op-
merking te neemen op den aart en de betrekkingen^ der voorwerpen , wel-
ken zy aan treffen , en waarvan zy enkel de befchryving naar een kwaad mo-
del natrekken. Dewyl inderdaad alles van malkanderen verfchiIt,moet alles
ook verfchillcnd behandeld worden; een enkel groot karakter, wel gevat,
beflift zomtyds alles, en brengt dikwils meer toe om de zaak te kennen dan
duizend kleine aanwyzingcn : zodra dezelve in grooten getale worden zy
twyffelagtig en gemeen, en dan zyn zy tp minflen overtollig , zo zy niet
fchadeiyk zyn, voor de wezendlyke kennis der Natuiu', die zie ftoort
aan de formulieren der iMaamiyltmaaKers, aie zig aan geene leerwyze be-
paalt , en niet bemerkt kan wordlen dan door het onmiddelyk. ^zigt van den
geeft , noch gevat dan door het wys oog van het gezond verftand.
t
EER.
i
LA
gilafll male.
I
I
'i
i
9
V A DEN giraffe.
££ASm B TFOEGZEL TOT DE HISTORIE FAN DEN GIRAF FE
DOOR DEN Hr. DE BUFFON.
"7 in lenige puntervïhnln£n ï kk toegezonden , en welke
Bruce. W^y g^eeven ook van den Ridder
dit dier; wy nog niet zeker of'defAn^ afbeelding der hoornen van
der runderen der gazellen, der’bokken en gS^
fct\SfcoTz,''“n ’S s“ ' A“”r hi
van deze: het febvnr d.,!? ^dtltapd ghad fchynen te zyn, als de hoornen
zonder egter ooit eenp ^ g£<i|turende deeerftejaarenvanhetdiergroeyen,
gezien helft ïlllrfn te krygcn,dewyl de langfte,^die men
Ivfc flep-rs -7^ ^ p^ts twaah of dertien duimen haaien konden , en zy gemeen-
is) ëL k de 3 figuur op^ d^rp/
datikSfl T ^i-t-AMAND, beroemd Hoogleerlar teLevden
derwerp gefthree^^^^ n”, °^<^ber lyöö, over dit on-
Ber WleïenfchSS ’ ^ Iid van de Akademie
„ ’rafflhad |l^rr^f"'*“r\'"^^^''”’datikhIereenenjongenopgezettenm-
laaien ev.vi«ia5v.., „n, en te kennen. Dit heeft my bepaald één te
„ zult in ’t oog Ëoudèn^ac aell^i-^d^’ikbeeld ^ te doen hebben. Gy
„ de kaap, van wien ik denzelvin ontvangt
” dat hy gedood was by zyne moeder liggende De hnnirrp^ g^fchreeven
„ dier IS inderdaad van liet meer dan zeslletïn en bwellT/j' f
j> nen kort, en fteeken niet meer dan derdpInKror. ^ .'^tilg zyn de hoor-
„ ge bedekt met vel, dat vlrzagt hair
« IS langer dan het andere, en mLkt een kw;if> nf h^t hair aan de punten
te die van den hoorn overtreft- rlp KoO ^ tifpenfeel, waarvan de hoog-
,, dus formeert zv SX“^ ™“ <*“™‘>reeï;
„ hy houtachtig h loom 11 S i P ^ '>“1 °f ™l. of
„ zaagen met het ftuk van de^harfennan'^^J'^*^ lengte doen door-
„ zelvcn vol bevonden, beSde .11 aanvalt ^;as; ik heb den-
„ getwyffeld omdat de lloffe alle ^,°”^Sttge zelfltandigheid, on-
.. iet W&l van dezen t,ll^S■SanTi“’S IIF ■'adt.
geiyKt meer naar de zeltltandigheid van hertsbonm rinr. , en ny
Ik zou zelfs zeggen , dat de zelfltandigheid niet verfcJiilt zolk*^^^ anders,
was, dat een hoorn, welken men myfints eeni'.e danen vn ^ ^^‘‘^dkerd
™ee„ gtaffe gegeeven heeft, ’er ini^aad eenl
lO
DE NATUURLYKE HISTORIE.
voet lang, en vry puntig; men ziet ’er nog eenige overblyfzels aan van
” het vel, daar hy mede bekleed is geweeft, en hy verfchilt van herts-
hoorn niet dan in de gedaante, Byaldien deze waarneemingen u niet ge-
,, noeg zyn,zal ik u met vermaak deze twee hoornen zenden , opdat gy de-
„ zelve met den Hr. de Büffon moogt onderzoeken.^ Ik moet ten opzigte
„ van dit dier nog aanmerken , dat ik eene vergrooting meen te vinden in
, het geen men wegens de onevenredigheid zyner voorfte en agterlle bee-
II nen gezegd heeft. Dit verfchil in de lengte der beenen is niet zeer merk-
’’ baar in den jongen giraffe, dien ik heb.”
Het is naar deze hoornen door den Hr. Allamand gezonden, dat wy er
hier de afbeelding van geeven op Fl. rnaar behalven deze twee hoor-
nen , die op den kop vair de wyQes giraffen , zo wel als op dien van het man-
netje gevonden worden, is ’er op het midden van den kop, op een byna
gelyken afftand tulTchen de neusgaten endeoogen, een opmerkelyke uit-
was die een been fchynt te zyn, bekleed met een week vel dat met zagt
hair’ bedekt is. Dit beenagtig knobbeltje heeft meer dan drie duimen leng-
te, en is flerk hellende naar het voorhoofd , dat is te zeggen, dat het een
fcherpen hoek met het been van den neus maakt. De kleuren van het vel
van dit dier zyn een helder en fchitterend vaal_, en de vlakken zyn in het al-
gemeen van de figuur van eene langwerpige ruit.
Het is thans door de befchouwing dezer volle hoornen , van een^eliltan-
digheid gelyk aan die der herten, vry waarfchynlyk , dat de giraffe in het
geflagt der herten geplaatfl zou kunnen worden: en dat zou niet twyffelag-
tig zyn, zo men verzekerd was, dat zyne hoornen jaarlyks afvallen ; doch
het is ondertuffchen van nu af reeds beflifl , dat men hem moet ^zonderen
van de runderen en andere dieren , welker hoornen hol zyn. _ Terwyl wy
nadere opheldering verwagten , zullen wy dit groot en fchoon dier befchou-
wen als een byzonder en eenlg 'geflagt uitmaakende,het geen zeer welltrookt
met de andere fchikkingen, welke wy in de Natuur waarneemen, als die in
de o-roote foorten haare voortbrengzels niet verdubbelt ; want de olyfant,de
ihinoceros, het rivierpaard, en miffchien de giraffe, zyn dieren, die by
zond'-re geflagten formeeren , of eenige en van alle andere afgezonderde
foorten uitmaakcn, dewelke geene zydelingfche foorten hebben. Het is
een voorregt, dat niet dan aan de grootte dezer dieren, die alle andere ten
dezen opzigte verre overtreffen, fchynt vergund te zyn.
In een brief, welken ik uit Holland heb ontvangen , en waarvan ik de
naam-tekening niet heb kunnen leezen , heeft men my de befchryving , en de
afmeetingen van een giraffe gezonden , welke ik hier laat volgen,
De giraffe is het fchoonfte en opmerkelykfte dier, dat Afrika ople-
, vert. tïy is van het einde van den kop tot aan den ftaart vyf-en-twintig
voeten lang. Men heeft hem den naara van kemelpardel gegeeven , om-
„ dat hy eenige gelykheid heeft met een kameel in de gedaante van zyn
hoofd, in de lengte van zyn hals, enz. en omdat zyn vel gelykt naar dat
„ der luipaarden in de vlakken, die regelmaatig over het zelve verfpreid
„ zyn; men vindt dat dier op tachentig mylenvandekaapdeGoede-hoop,cn
VAN DEN GIRAFFE.
XI
y>
yj
J5
5 >
3>
»
5ï
5>
95
93
95
55
95
*99
99
59
99
59
95
95
nog nieer aan , zo men dieper in het land voortgaat. Het
eelt de tanden gelylc de herten; zyne twee hoornen zyn een voet lang;
y zyn regt en zo dik als een arm, met hair bezet en aan de einden als
oorgelneeden. De hals maakt ten minllen de helft van de lengte des lig-
aams,. dat, ten opzigt van de gedaante of het uitwendig maakzel, vi^y
o-pI paard gelykt : de flaart zou daar ook vry wel naar
geiyKen, maar hy is minder tóet hair bezet dan die van het paard. De
^ naar die van het hert ; de voeten zyn van hoeven
fmwf iicri- gefcheiden zyn. Wanneer het dier
ipiingt, ligt het de twee voorfte beenen te gelvk oo en venrolD-pnc rle
twee agterfte gelyk een paard, wien men de^S°.?oorL^b^^^^^^^
loffSik aSe hfl f” te i„ at
dan^va? Kol , Het draagt den kop zeer hoog, en leeft niet
honvfp , dewyl het, ter oorzaake van zyne al te groote
van de aarde kan bereiken, en zelfs genoodzaakt is,
■ K f 1 wil, op de kniën te gaan liggen. Dewyfjeszyn
m et algemeen van een helder , en de mannetjes van eene bruin- vaale
7 wlm-’ zyn; de vlekken zyn bruin of
Fiirono n- j dezer dieren , waarvan de vellen naar
ü-uropa gezonden zyn (a).
Lengte van den kop. . voeten, duimen, lynen.
voorvoet tot aan den fchoft ' .
1 ,131 3 op het hoofd :
LeSgti van lendenen
Hoogte van de agterfte v^ct^e“n“t[JPaatl“
2 ter drukpers overgegeeven , toen ik den
3 J y 775* frsciije uitgaave, welke de Hr. Schneiber te Amfterdam
van mjn werkgegeeven heef?, oncving; ik ag daar i“vo“de eeSe
n Byvoegzela, welke de Hooglferaar a J«1„ L £jeï!
over te Menfen hettmA ? H™ ’ï™ Boter doen dan |eheel
laaten naftyden^’or'';" J'' ““ hebben
iir eene andere nlaat veef en ^ ®^^^ode te vergezellen ; maar dewyl
Ik eene andere plaat geet, en zyn giraflFe daarenboven zeer jong was , heb
de zelfde maaten die pvonden worden in de nmi-vofle Sefebryvine van de v *
J^agvsrhaal 'oan den Landtogt naar bet binnenjli van Jrila t ^
by den dru,dcer van dit werk gedrukt. Op deze reis heeft men re4e van d/yeP ^
rnanpe en een wyfje , gedood , en het jong leevend gevangen, hetwelk hier op pl ƒ 1 verbeeld
B 2
I.
10,
7-
5-
1.
8.
8 .
o.
o.
6 .
ö.
J-
o,
o.
o.
o,
o.
o.
12
DE NATUURLYKE HISTORIE,
ik geoordeeld my daarvan te kunnen ontflaan. Ik zal flegts ééne waarnee-
ming voordraagen ten opzigte van de hoornen, welken de Hr. Allamand de
goedheid heeft gehad my te zenden. Ik twylFel zeer of de langfte aan een
giraffe behoord hebbe? hy heeft geene betrekking van evenredigheid met
de andere, die zeer dik zyn ten opzigte hunner lengte, terwyl deze integen-
deel rank, dat is te zeggen, zeer lang zyn ten opzigte van hunne dikte. Daar
wordt in de befchryving, welke wy ftraks zonder naam-tekening bygebragt
hebben, gezegd, dat de volwaffene giraffes hoornen hebben van een voet
lengte en zo dik als een flrw; indien deze, die een half voet lang is , inderdaad
een hoorn van een giraffe was, zou hy tweemaal zo dik moeten zyn als hy
is ; daarenboven is my die gewaande giraffe-hoorn voorgekomen zo gelyk te
zyn aan den eerften fcheut van een jong hert, dat ik geloof, datmenden-
zelven zonder zig te vergiffen daarvoor neemen kan.
Maar ik zou met den Hr. Allamand van dezelfde gedagten zyn, ten opzig-
te van de natuur der hoornen van den gir^e; het knobbeltje, dat in dit
dier een derden hoorn , om zo te fpreken , in het midden van het neusbeen
maakt; dat knobbeltje, zeg ik,' is zekerlyk beenachtig: de twee kleine
hoornen doorgezaagd waren aan het bekkeneel vafl: zonder op fchyven , ge-
lyk die der herten , te fleunen ; zy moeten derhalven als beenagtige verlen-
gingen van dit deel befchouwd worden. Daarenboven het grofhair, waar-
mede zy omringd zyn, gelykt geheel niet naar het zagt donzig hair van de
nieuwe hoornen der herten en damherten ; deze grove hairen fchynen bly-
vende te zyn , zo wel als het vel daar zy uit komen , en dan is de hoorn van
den giraffe niet dan een been, en verfchilt van dat der runderen niet dan
in het bekleedzel ; zynde de laatsgenoemde met eene hoornagtigc zelfftan-
digheid of hollen hoorn, en dat van den giraffe alleeulyk met hair en vel
bedekt.
VAN DEN GIRAFFE. 13
^tfoegzel tot het artikel van den giraffe door
DEN HOOGLEERAAR ALLAMAND TE LEWEN,
D\oude^" welke zig in zulke landen ont-
zig niet behoeft te verwonderen we|ens de onvSmaïr^^k dat men
ke wy tot hier toe wegens dit opmerkelyk fchepzel hebbS ^T4
Euffon heeft in de Natuurlyke Hiftorie welke hv van i
nen niets met zeker^ht d’d^“ hy over den aart van deszelfshoor-
flatrt wnaï^ zekerheid durven befluiten , fchoon de bepaaling van het ge-
zien LbSn de behoort, daarvan afliangt. Het zelve nooit |e-
en nebbende, heeft hy er geene afbeelding van gegeeven : en hv zier afre
vandüs^^Tqn” eenige van die, welke doorfiELoN, Gesner, Aldro-
dingen zyn a?te Alpinüs gegeeven zyn, over te neemen ; die afbeel-
In den^tvd tr,p?h’ ^^_by daar gebruik van wilde roaaken.
ik van d ^1 ’ Natuurlyke Hiftorie van dit dier uitsjaf kreep-
dppdf” Goede-hoop het vel van een iongen giraffe wpllr it
we^ke me?\Tt’hSr opgezette vel gaf ik ecne betere ffbeelding dan die ,
Klingen welke de Hr ^np^Rn’p^^ ^ vergezelde dezelve van eenige waarnee-
fl-'' S^daan heeft in zyne byvoeg-
de kaap was toegezondcn( afbeelding by te voegen, die hem van
ly 7"
gevonden worden. Hy 4 eft ’er verfcheidLe Llvn 1 ’ .pff
l^murblfcSllr ''' ™ een «rSniig
Jyk met zekerheid te bepaal Jn wat ’ omftandig genoeg om einde-
gens hunne grootte en zondprlino- m deze dieren zo opmerkelyk , we-
zel, ’t welk ?k van de brieven eeff hebbe? Het uittrek-
is, zal dienen om hunne hiftfrie tKins vooren gemeld
^ tevens nauwkeuriger en vollediger tc
De giraffes worden gevonden in ’t land, ’t welk hewor>nd «rp,.d.. d
ne zwarte natie, door de Hottentotten Brinas of Briguas geheeten °p^
zig op den 28 graad zuiderbreedte onthoudt; zelden komen die vfrnfr”
to =9 graad znidwaards; naar den kant v’an het oS„ toS't* ^
B 3 J ^0
14
DE NATUURLYKE HISTORIE
flegts drie graaden lengte aan de andere zyde van de kaap uit ; de Kaffers,
die de kullen van de Oollelyke-zee bewoonen , kennen deze diepn niet , en
Jhet was dus niet vreemd , dat de Hr. Cordon in zyne eerlle reis, welke hy
naar ’t ooftelyk gedeelte van Afrika deedt, geen derzelver aantrof j daar ko-
men egter van tyd tot tyd eenigen in het land , daar de eerlle' horde der
Brinas, Moutjoanas geheeten, zig onthoudt, en ’c welk op 5 graaden ten
wellen de kaap begint; ik ben zeer geneigd te denken, dat zy even weinig
tot de zee, die de wellelykc kufben van Afrika belpoeldt, als tot de oolle-
lyke kullen naderen; ik vind althans niet, dat ’er in eenige Reisbefchry-
ving van gefproken wordt ; het fchynt ‘derhalven dat zy zig alleenlyk in het
binnen gedeelte van Afrika onthouden ; het is my onbekend hoe verre zy
zig in het noordelyk gedeelte uitlhrekken ? Zeker is het , dat men hen in
Abyflinie wedervindt , maar zy fchynen in Egypte als zeldzaarae dieren be-
fchouwd te worden , dewyl die , welken men daar gezien heeft , in Dieren-
gaarden bewaard wierden; en evenwel ligt Egypte tuflchen 25 en 30 graa-
den breedte, maar het is tevens zeer digt aan zee, en wordt aan ’t Noor-
den zo wel als Oollen door dezelve belpoeld. Ik tvvylFel of ’er giraffes in
Afia zyn , ten minllen herinner ik my niet dat eenig Reisbefchry ver zegt
dezelve in Indie gezien te hebben. Aldrovandus fchynt te denken, dat ’er
in Palellina zyn of eertyds geweell zyn omdat Moses, (volgens zoramige
vertaalingen) den kemelpardel , of den giraffe , plaatll onder de dieren met
gefpleeten hoeven of gevorkte voeten , welke het den Israëliten vryflondc
te eeten (c) ; maar verllaat men wel de waare betekenis van het hebreeuw-
fche woord, ’t welk men in die vertaalingen door kemelpardel , of giraffe,
heeft overgezet? Milfchien hebben de Zeventigen, die het dus vertaald
hebben , daar even weinig reden voor gehad als onze HoUandfehe vertaa-
ling, die dit woord Gemfe laat betekenen. Men kan ten opzig^e dier laat-
fte overzetting aarimerKen , Uat. Moses het boek Deuteronomium niet gefchre-
ven heeft in Judea, maar in eene plaats niet verre verwyderd van Egypte,
alwaar de giraffe ongetwyffeld _ bekend was.
Men heeft de gellalte van dit dier zeer veel vergroot , in zoo verre zelfs,
dat men een man te paard onder deszelfs lighaam Iaat doorryden ; men zal
uit de afmeetingen , welke ik van het zelve geeven zal , zien , hoe verre het
’er af is , dat zyne beenen daartoe lang genoeg zouden zyn ; die lengte -kan
inderdaad geene zes voeten haaien. Waneer de giraffe overeind Raat, en
zyn hals loodregt op den horifon gerigt is, is zyne hoogte van den grond af
tot boven op den kop gemeenlyk van 14 of 15 voeten: en van dien, wel-
ken de Hr. Cordon gedood heeft , cn die een mannetje was , van de groot-
ften, welken hy ooit gezien hadt, was 15 voet en 4 duim hpog ; zo ’er zyn,
die dezen maat te boven gaan, is het ten meeflen twee of drieduimen. Die,
welke hier vertoond wordt , en waarvan ik het vel , enz. bezit , was van 15
voet en 2 duim; de lengte van het lighaam was niet geëvenredigd naar
(Ja) Aldrovandus de Qiiadrup. bifukis. pag. p35*
(c) Deuteron. XIV.
V A N D E N GIRAFFE. jj
deze hoogte, want die was flegts van 5 voet en 7 duim, in eene regte lyn
gemeeten, van het voorfle van de borft tot aan den aars. Het voorftel , ins-
geiyics in eene regte lyn gemeeten, van den grond af totbovendefchouders,
was van 9 voet n duim, terwyl de hoogte van het agterfte] flegts van 8
voet 2 duim was. Men heeft de oorzaak van deze verfchillende hoogte van
het voor- en agter-ftel gezogt in de verfchillende lengte der beenen; de
meelHn der geenen, die van dit dier gefproken hebben, zeggen dat de
yoorfte beenen eens zo lang zyn als de agferfte : ik heb , den jongin opgezet
ten giraffe, welken ik in het kabinet onzer Akademie geplaadl ^eb,befchrv-
vende, reeds doen voelen (d) , dat deze reden my niet voorkwam de waare L
zyn; nu kan ik verzekeren dat dezelve geen plaats heeft. De Hr Gc^
don heeft my alle de beenderen van een der voorpooten gezonden ïelvk
,°e ff naaHen by van dSe S
7.1’ mm de afmeetingen , welke ik daarvan geevia
a ,_ en in de afbeelding welke ik hierby voeg. Het is in het fchouderblad ,
en in de doornagtige uitlleekzelen van de rug-wervelbeenderen , dat men
de reden van_ dit verfchil in de hoogte zoeken moet. Het been van het
doornagtige uidteekzels zyn
meer dan een voet lang; meerheeft men niet noodig om te begrypen,dat
tSlel°°'^^^^ omtrent een voet en agt duim verhevener kan zyn, dan hetag-
lichaam van den giraffe is bezaaid met roffe of donker vaale vlakken
S- m « vlakken verfchillen in gedaante en grootte, ge-
• afbeelding ziet; zy zyn zelfs aan de beide kanten niet altyd
of meer eyrond; de meeften egter hebben min
^es en by de jonge giraffes &fe'ffeufaJ>ïe¥Sir»de?Jdn
by welken zommige vlakken geheel zwart zyn. *
Pliniüs zegt, dat de giraffe witte vlakken op een rosagtigen grond heeft •
zyn nieuwe overzetter («) , vindt zig belemmerd met de foott van tegenftrv-
digheid,welktuffchen de befchryvmg van Plinius en die van alle dekbeden-
daagfche Schryyers, die aan den giraffe roffe vlakken op een witten grond
heeft; met uitzondering evenwel van LüDoiFs,diezig^inzy-
vanEtlnopie op dezelfde wyze alsPuNius, en milTchienin iiL
yolging van denzelven, uitdrukt. Het valt niet bezwaarlyk deze tegenffrv-
h r lï" Wanneer men een 13 e vS verrat
fchynt hy byna geheel ros, omdat de vlakken veel grooter zyn, en d!s vee!
meer plaats beflaan dan de witte niimtens, die tuffcSen dezelle overbly^^^^^^
zodat men alsdan oude denken, dat dit dier met witte vlakken op een ros-
fen of bruinen grond getekend ware. ^
Het hoofd van den giraffe , de lengte van zyn hals, en het maakzel v,n
zyn rug , onderfcheiden hem op het eerlle aanzien van alle andere dieren
fiO Zie hierna de Befchryving.
tO Zie Tom. III. lU la mwielU TraduBion dt l'hijioire Natur. di Plins pag. 368,
i6
DE NATUURLYKE HISTORIE
De afbeelding, welke ik daarvan gegeeven heb, en die dit dier zeer natuur-
lyk vertoont , zal zeer verfchillende voorkomen van alle andere , die daarvan
tot nog toe gegeeven zyn. Die, welke van de kaap de Goede-hoop aan
den Hr. de Büffon gezonden is, gelyk ook die, welke in de PhilofopUfche
Tranfames (ƒ), gevonden wordt, fcliynt getekend te zyn naar den jongen
giraffe, welken ik heb, maar door een tekenaar , die weinig oplettendheid
gebruikt heeft. Men beoordeele dit uit de befchryving, welke ik van dit
dier gaa geeven.
Het hoofd van den giraffe heeft eenige overeenkoinfl met dat van een
fchaap. Het is twee voet en eenige duimen lang. Het is , even als het lig-
haam , bezaaid met vlakken , maar die kleiner zyn. De bovenfte lip fpringc
meer dan twee duimen voor de onderfle uit; zy zyn beide met ruwe hairtjes
bedekt. Daar zyn in het onderfle kaakbeen agt fnytanden , die vry klein
zyn voor zulk een groot dier; in het bovenfte kaakbeen zyn ’er geene.
Daar zyn zes baktanden of kiezen aan ydere zyde der beide kaakbeenen.
Jos. Barbaro, door Aldrovandus aangehaald (g), zegt, dat de giraffe
eene ronde tong heeft gelyk die van een aal , violetkleurig , twee voeten
lang, waarvan hy zig als van eene hand bedient om de bladen, daar hyzig
mede voedt, met veel behendigheid en vaardigheid te vatten. Byaldien de-
ze byzonderheid wezendlyk plaats hadt, zou zy den Hr. Gordon, die de
tong der giraffes niet onopgemerkt is voorbygegaan , en my fchryft, dat
dezdve naar die der gazelles gelykt, niet ontfnapt zyn.
Zyne oogen zyn groot, wel gelpleeten en fchitterende , zonder iets woefl te
hebben ; de oogleden zyn bezet met ooghairtjes , die lang en ftyf zyn. De
langfle middellyn der oogen is van twee duim en vier lynen ; hunne voorfte
hoek is een weinig hooger dan de agterfle.
De girafte heeft geen traangoot : boven zyne oogen , en niet op een ge-
lykeu alltand tullcngti de neusgaten en de oogen gelyk men gezegd heeft :
in het midden van het voorhoofd een _ knobbeltje , dat een derden hoorn
fchynt te maaken naar het berigt van Reizigers, maar die dit zeer gebrekkig
hebben waargenomen. In het geraamte van een kop van een ouden giraffe ,
welken ik heb, ziet men, dat het een uitwas is van het voorhoofdsbeen,
waarvan de balis van eene eyrondc gedaante is, en byna vier duimen
lengte heeft, terwyl de hoogte van dit knobbeltje in het onderwerp, dat ik
heb , meer dan twee duimen haaien kan , maar dezelve is minder op een an-
deren kop , dien ik gezien heb. Het heeft de figuur van een geknotten ke-
gel, maar van boven gerond, en ter zyden geplat; zyne as is loodregt op
het been, daar het een gedeelte van uitmaakt; het is fponsagtig en geheel
vergaan van oudheid. Het vel, ’t welk dit knobbeltje bedekt, is zomtyds
ontbloot van hair en als eeltagtig, zo als dat van eenige andere plaatfen van
den kop dit insgelyks zyn? Zou de reden hier van ook zyn, omdat het dier
zig tegen de boomen wryft?
De
Cf) Zie het LX. Deel voor het Jaar 1770. pag. 29.
{g} Dq ^adrup. bifulcis, pag. 930,
VAN DEN GIRAFFE, i?
hoornen aan ’t boven einde van het voorhoofd ge-
toont-’mLJ, r^g*^h;andig gdyk men dezelve doorgaans ver-
eelvif ’mpn agterwaards gebogen,
Ser jrepeevpn h welke ik hier geef, en in die, welke ik vroe-
Ivk mpn ÏT,*^ j u-^ natuur dezer hoornen is niet meer onbekend , ge-
inen zal bemerVpn^ hierna volgende befchryving van myn jongen giraflFe ;
niet afvielen • en dé Hr^ ^ u pneigd was te denken , dat zy
op het zien van den dezelfde wyze over gedagt
van den kon het welk ik hem gezonden heb (A). Het geraamte
au oen t.op, net welk ilc, dit fchryvende , werkclvk voor ooaen heb hnc
my daar omtrent geen twyffel over; men zier daa? aan duiffl daVdSe
toinuSkTe/Sl ™ hec TOorlwof* been, een^e-
komende uit eenp ^y zig ter hoogte van 7 duim verheffen, uit-
zyn byna ^ omtrek heeft; zy
ten knobbel I ’ £n gerond van boven, alwaar zy eene foorc van groo-
deelrp _ waarvan de omtrek wat grooter is dan die van het ge-
manneti’’- onder is. _ Deze hoornen waren die van een
zelve minder dik, en het einde loopt by de-
ken ik heb en dif^ kegel uit, gelyk ik zie in een anderen kop , wel-
,1 , V “og niet het vel bedekt is.
een Buffon wel grond heeft gehad om
Van een giraffe te np^m g‘^^°nhen heb , niet voor den hoorn
Ton f/èigpyipn heeft uit myn brief aan den Hi-.Dauben-
hng zou fen bvn'^ zelf daar toen reeds aan twyffelde, doch die twyffe-
huSrucu zyn geweeft, zo de natuur der
ware. Die hoorn is waarfdaynI?kTejvl^^^ onbefliff ffuk g^eeft
de eerfte fcheut.van een jong he?t. ^ vermoed heeft,
dafL^'h* "bJzM J" h ?” T”' ''d van het dier ,
den zwart en maatpn' einde worden die hairtjes langer; zy wor-
mannSe nTet^a^ T dat men by deLefte
dat h£f™Xordt -^pJ di"" d het Onderwerp ,
zy dit bosje van hairtiel dnpn^ is waarfchyniyk , omdat
men te wryven ’t well hunne hoornen tegen de boo-
nen llyteiPdoo/het affchaLem dier hoor-
met te zeggen, dat°het hoornen nauwkeurig befchreeven
in hun bSeedzel ver&ÏÏ?""^^ ^""deren niet dan
zelfftandigheid, of hollen hoorn. erSf eene hoornagtige
hair bedekt.v giraffe flegcs met vel en
lylSedenTzn vpp 7 °P verfcheiden plaatfen onge-
yitneden als zo veele knobbels, (maar die weinig uitfteeken) waaruit de tik^
f ï? nn "1 9 . van dit Deel.
[k) Ibid LM?o^
XIIL ‘DceL C
DE NATUURLYKE HISTORIE
i8
ken moeflen voortfchieten j zy zyn niet zeer gevoelig dan op het been van
het vel ontbloot. Deze hoornen fchynen geene verdeedigende wapenen te
zyn , zy zyn daar niet puntig genoeg en al te kort toe ; maar , fchoon zy , in
verfchillende onderwerpen, in hoogte yerfchillen, krygen zy egter weinig
meer dan de hoogte van zeven- of agt duimen.
De ooren zyn omtrent van dezelfde lengte, zy zyn niet meer dan negen
duim. Tuflchen dezelve en de hoornen zyn twee verhevenheden, gelyk
twee groote klieren met vel bedekt , maar waarvan men geen fpoor vindt
op den kop van het geraamte ; men heeft dezelve in de figuur vertoond.
De hals van den giraffe treft terftond door zyne lengte, die byna van zes
voeten is , terviyrl die van den kameel geen drie haaien kan j maar de lengte
en dikte der wervelbeenderen , daar hy uit beftaat , laaten zo veel buigbaar-
heid niet toe; ook is hy bykans altyd in eene regte lyn uitgeflrekt. Des-
zelfs bovenfte gedeelte is met bevallige maanen verfierd, die aan het hoofd
beginnen, en die zig niet verder over den rug idtftrekken dan die van het
paard; ik wil zeggen , dat zy boven de fchouders ophouden, fchoon zy in
jonge onderwerpen zig byna tot de helft van den rug uitftreklcen. Het hair,
waaruit dezelve beflaan, maakt beurtelings bosjes van eene meer of min
donkere kleur , en deszclfs lengte is flegts van drie duimen.
De rug is zeer verheven by de fchouders ; vervolgens verlaagt hy zig in
de gedaante van een zadel, waarna hy zig weder wat verheft om by den
ftaart op nieuws te vallen. De afbeelding ontflaat my om daar eene volko-
mener befchryving van te geeven.
De ftaart is vry dun; hy is twee voeten lang, en met zeer kort hair be-
dekt ; maar aan het einde is een bos hair , dat veel fterker en dikker is dan
dat der paarden ; deze haircn zyn plat cn van eene zwartagtige kleur ; daar
zyn ’er egter eenige, maar in klcinen_ getale , die geheel wit zyn; hunne
lengte is msgelyks van twee voet; de inboorlingen des lands gebruiken de-
zelve om de yzeren of koperen ringen, daar zy hunne armen mede verfie-
ren , vaft te maaken. De Abyfliniers gebruiken dezelve (/) ten naaftenby
tot dezelfde oogmerken; zy maaken daar armringen van.
De dyen en de beenen,, zo wel de voorfte als agterft_e,zyn gevlekt, (ge-
lyk ook het overige des lighaams) tot aan de pypen , die witagtig zyn gelyk
ook de buik; deze is by de borft vyf voeten zeven duim boven den grond ,
en flegts vyf voet tuflchen de agteifte beenen.
De hoeven zyn veel hooger van vooren dan van agteren;zy hebben geene
fpooren boven zig, gelyk dit in de andere dieren met gevorkte voeten
plaats heeft.
De vi^'fjes giraffes verfchillen in hunne maaten van de mannetjes. Zy zyn
gemeenlyk een voet minder hoog ;zy hebben vier mammen , cn draagenmaar
één jong tevens, gelyk de andere groote dieren. _
_ Schoon het maakzel van den giraffe vry grillig fchynt, is hy egter een
dier, ’t welk het meeft door zyne fchoonheid treft, wanneer men hem over-
Clj Zie f'oyage hijioriiue d'AbiJJimc du P, Loho , toms I, spe, £;/, d'^mjlerd.
E N
eind en :
Wanneer
z^taartigheid, 't welk zyne oogen en 7vrf ^a^aic ter van
et^dnegelyk; want zelfs is hy, gekwLil-tfn? aankondigen, is
ï^. Cordon eenen ter aarde hebbel j’ l^waadaartig. De
*e ha toeft flegts een been vermSld^jf ‘‘r f“Phaanfchoot,
nog eenigebegclrte toonde omTl il i; hft zelve zonder dat hel
gerhande wyze te wreeken Mtr hoornen te ftooten, of zig on ooni
heen en Ser voor zS o^ÜrSjf
eemg teken van toorn L geeven:’menniee*h°‘ dezelve zonder
u ■‘V'J'IP"'? “ bewa “en ftar vloeii™ «m he,” 5
heid bloede uit, en in dc dooSs ;ftern,ïv 1,1 h'T V/b^azende ho™ eï
gelere herltamvSi' SeS"" iÜtoêft'Sf”v'!1f ™ te
zeer fmal, helVel&dteA atoa^ keivel benótet ”;
hoofdsbeen veroorzaaft wordt. “ ^ “merkelyke dikte van het voor-
5rokOT‘*toVtoropi^^ byna door allen die van hem ge-
taande houdt hylfÏÏI^n haf «8™ vaSdfa.
DmT‘?“’= 'jn. hmgs derrug getSkL * 2 «lve met de
te IS de ooUk dat m™ n "'“'■'Ie'' of minder fcher-
hv ''^^zona^i u agteren ziende, zyn
1^ galoppeert zeer wel, en zonder^te Ifi'nken'^ feu ^«dexdaad nooit, maar
Het geen han heeft doen fchyncZtflZS^L T"’ verteld’heeft.
ren zyn hals regt ophoudt, en telkens nk h r? ’ onder het galoppee-
deren, on » kunnen heff. '„’e„ 1"^ ^
cr verfchetin voor zyne h“ton ziS 1 I*' Cordon heeft
zeer fchenen te vreezen; en do \ vlugten, zonder dat zv hen egter
honden inderdaad, veelal de geIegeSld^'‘”"‘^l blneemt den
te brengen. _ ^ senaud, om hen gevaarlyke beeten toe
Dewyl deze dieren zeer zagtaartii? zun i
vantobf” “rf“ i ma§ti; l„a“r“nKn lou”ï'^'‘ '>»
»mg mogttó '■■“ "^‘'“‘*5 gofpanr.en.eene groSe™"‘*“‘
maaken, zouden zy egte^ een tel gRUde.^v°ht geS't
• DE NATUURLYKE HISTORIE
2 yn oïi^ trekken ; en dewy] men , hen onder den man willende gebruiken ,
op hun kruis zoude moeten zitten , zouden zy niet flegts zeer ongemaklyk
ryden, maar ook raoeijelyk te bellieren zyn wegens de lengte van hun-
nen hals.
Zy voeden zig met de bladeren van heeflers ; zy eeten ook gras ; en hun-
ne hals is in weerwil van alles wat men hier omtrend gezegd heeft, lang ge-
noeg om den grond te bereiken , zonder dat zy hunne beenen merkelyk be-
hoeven te verwyderen. De Hr. Gordon is daar dikwils getuige van ge-
weeft, alleenlyk ziet men hen zomtyds de knie wel eens een weinig buigen,
het geen men de paarden insgelyks ziet doen. Wanneer zy de bladen van
een boóra, die wat hoog is, willen afplukken, brengen zy de voorlle voe-
ten digt by de agterlle, zodat ’er zomtyds maar een voet of anderhalf af-
ftands tulTchen beiden is.
Hun vleefch is goed om te eeten , inzonderheid dat der jonge , maar het
krygt zomtyds een Herken finaak van een heefter , daar zy veel werks van
fcUynen te maaken, en die tot het gezin der mimof as Miynt te behooren.
Hunne beenderen zyn vervuld van een merg, ’t welk de Hottentotten uit-
muntend vinden : het is om zig deze lekkerny te verfchaffen dat zy op deze
dieren gaan jaagen; zy zyn zeer behendig in hen met hunne vergiftigde py-
len te dooden. Zy maaken ook van hun vel vaten , welken zy tot verfchei-
dcn oogmerken gebruiken , en daar zy zelfs hun water in bewaaren.^ Het
leder, dat van het vel dezer dieren bereid wordt, en dat een half duim dik
is , dient ook om fchoenen te maaken , die het byna niet raogelyk is te ver-
flyten. ' ■
Deze dieren worden niet op de bergen goTronden ; 7y ontbonden 7ig ee-
niglyk in de vlaktens, daar heeflers zyn. De Hr. Gordon was verwonderd
van noch canna’s noch zebra’s te zien in dieilreeken, daar de giraffes zig
onthouden. Zy trekken met kleine benden van _vyf of zes, zomtyds ont-
moet men ’er een douzein te faamen. Het ras is egter niet zeer talryk.
Wanneer zy ruften gaan zy met den buik op den grond liggen, het welk de
oorzaak is , dat zy eeltagtigheden om laag aan de borft en aan de gewrigten
der beenen krygen. Zo hunne fehreeuw evenredig is met hunne grootte,
moet die zig van zeer verre doen hooren. De Hr. Gordon heeft het ge-
noegen niet gehad van hen te hooren fchreeuwen.
Zy zyn zeer onderworpen aan eene foort van tekken , of fchaapsluizen ,
dewelke egter van die onzer fchaapen liier in verfchillén , dat zy gevlakte
voeten hebben van verfchillende kleuren deze infekten plaagen zo wel de
menfchen als de heeften, en zelfs is hunne beet vergiftig. Zo een hond
daarvan gebeeten is , wordt de aangedaane plaats kankeragtig , her vleefch
vak daaraf, en deze toevallen gaan altyd van koorts vergezeld. De giraf-
fes ondervinden ’er zulke verdrietige uitwerkzels niet van , ter oorzaake van
de hardheid en de dikte van hun vel.
De afmeetingen, welke ik hier van den giraffe geef, zyn door den Hr.
Gordon genomen op eenen , welken hy in het land der groote Namaquas
gedood heeft j zy komen overeen met die, wêUce door den Hr. Paterson
21
V A JNT
D
heeft, maar zyToSn niet ïoweT^^^^ Engeland gebragt
? 0 N ujt Holland zyn toeïezondrk^l Jr^ ^ ^r. de Büf-
m het dagverhaal van eene reize r»'? zyn , als die men vindt
neur van de kaap de fioede-hooD naar H , gouver-
daan. Volgens die afmeetinaen Lu L van het land ge-
IS, 17 voeten hoogte hebbeL rmnr j ^ van
maat van den hals kwaalyk geloiLret^^ Gordon denkt, dat men de
begreepen heeft; het geen deTte’ waaH>h^"?\^ daarmede in
m« de z,„e„ overeenkomen, een opügt. ylSfirZnbZTdt^gr^^''
voetan , duimen-, lynen.
10.
11.
8 .
7*
o.
ö.
4.
6 .
2 .
I.
1.
7.
11.
7 *
2.
4 -
&.
ïl.
7.
8»
6.
7 -
o,
o.
o.
o.
ö.
G.
o.
Oi
<J.
*oltra”o7bo,'e„®'h\'^k„^^^^^^^ de plant der vootfle
de kromte volgende LtTai^^K* dearug,
Lengte des liEbafmavan^H^ t begin van den flaart
tc^lyn tot aan den aars in eene reg-
gemeeteï ^gterftel tot boven het kruis in eene regte lyn
by de borft ^ ^ gedeelte des lighaams boven den grond
«0«B‘0 omITvU^., Uv J r. • • . « ®
deWett; Te-SaS TF" >8>er
ren zyn • . ^ “ tuiicnen de hoornen en de oo«
finnel in het iidden ier
^ngte der oogen . * ' '
Lengte van den oogappel in afmeeting
Lengte der hoornef*^'^ * ° ^^°“e afmeeting
Derzelver^orot°e™ b°v^d” t^^tzelver bafis * . *
Afftand tuffern deUfs"d^\ * ^ ‘
Afftand tuffehen de twee - * , *
Lengte der ooren “
Omtrek der ooren by derzelver bafis' * *
OmtJeV hoornen
omtrek van den kop agter de fnytanden ‘ *
€
cS Vi!f Ar deel.
ker van Befchryying van de kaap de Goede-hone in
nauwkeurig veibeeldcS.““ van de kaap’, die 2Lfy??'
IJ.
13.
9.
10.
8.
8‘
J.
J*
10.
8 .
2*
I.
O,
o.
o.
o.
o.
o.
o.
o.
o.
0,
3 -
1.
4 *
de natuurlyke historie
2 Z-
Lengte Van den hals • . ï •
Otncrek van den hals by den kop .
Omtrefc van den hals in deszelfi midden
Omtrek van den hals by de fchouderen .
Lengte van den ftaart en de kwaft grof hair daaraan ;
Breedte van de borft in eene regte lyn
Breedte van het agtcrfte gedeelte des lighaams
Lengte van het voorfte been van de plant des voets tot aan c
elleboog . ....
Lengte van den elleboog af tot aan het fchouderbeen.
Omtrek van het voorfte been, daar het zelve het dunft is
Omtrek van het zelve in ’t midden boven den elleboog
Omtrek van het zelve by het lighaam
Lengte der agterfte beeiien,van de plant des voets tot aan d
Lengte der agterfte beenen van de knie tot aan de heup
Omtrek van het agterfte been op de dunfte plaats .
Omtrek van het agterfte been in deszelrs midden boven de i
Omtrek van het agterfte been by het lighaam •
Hoogte van het voorfte gedeelte der hoeven •
Hoogte van het agterfte gedeelte . . j
Lengte van de plant van den voorvoet . ,
Deszelfs breedte «...
Lengte van de plant van den agtervoet
Deszelfs breedte ....
voeten
, doimen , lyneiu
5 .
II.
6.
2.
6.
6.
3-
0 .
0.
5*
3-
0.
4-
3-
0 .
I.
7 .
O'
a.
D
2.
3*
3‘
2.
3‘
2.
7 -
3-
I.
- 2.
0.
I.
10.
0.
, 3-
6.
3*
knie 2.
10.
3-
2.
11.
3 .
I.
I.
6.
lie a.
0.
0 .
5 .
0.
0.
0.
4 .
0,
0.
I.
0.
0.
9 -
o.
0.
6.
6.
0.
8.
0.
0 .
J-
9 *
De figuur van het geraamte, welke ik hier op (P/. I 5 .) byvoeg, is my
door den Hr. Gordok gezonden; zy is getekend door iemand, die onbe*
dreeven .was in de Ontleedkunde, gelyk mcu auI upuieiktu, fchoon
ik gepoogd hdb dezelve hier en daar te verbeteren ftaar beenderen van eenen
giraffe , welke ik heb. Zodanig als zy is , deel ik dezelve met vennaak me-
de , zo wel omdat zy een vollediger denkbeeld zal geeven van’ de gcftalte
eens diers van zulk eene byzondere foort, als omdat zy een gedeiiMtuk is
van den yver , waarmede de Hr. Gordon zig heeft toegekgd op alles wat
tot de Natuurlyke Hiftorie betrekking heeft. _ Om dit geraamte te vervaar-
digen hadt hy geene andere hulp dan die van eenige Hottentotten ,
welken hy-aan zi^wift te verbinden, en van een zoldaat, die hem als Teke-
naar diende. Zie daar alle de hulp, waarvan _hy, in ’t midden der woefïy-
nen van Afrika , gebruik konde maaken om dit groot dier te ontleeden. Hy
heeft ’er alle de beenderen van gezonden aan het kabinet van zyne D, Hoog-
heid, den Hr. Erfftadhouder , en de Hr. ONYMü3,een bekwaam ontleedkun-
dige, is werkelyk bezig om ’er het geraamte uit te vervaardigen. Wanneer
zyn werk, dat reeds verre gevorderd is, zal geëindigd zyn , zal_ men in Raat
zyn daar eene nauwkeuriger afbeelding van te geeven, dan die welke men
hier ziet.
Ik heb in deze figuur de vertooning bewaard van een zeer flerken band,
die zig langs de rug-wervelbeenderen , boven derzelver doornagtige uitfteek-
zels, uitftrekt, die aan alle de hals- wervelbeenderen vallis, en die zyne in-
I
f
VAN DEN giraffe. 25
^anting krygt beneden dat, ’t welk onmiddelvk onder dpn • tj *
kwam my voor, dat dit noodig was, om tfbllr L dn- ?
zyn langen hals ophoule en beftiere De n ^^S^TPen, hoe
goedheid gehad van my te helpen, om de ^^ymus heeft de
van de verfcheidene deden vm dit g wTgTeve
hetbovenftkiakenbeen
Deszelfs orncrek by de hoornen
De omtrek ter plaatfe daar de neusbppnHpmr, „ „j- ‘
Lengte van het^onderft kaakbeen
Lengte van deszelfs takken • , . * • .
Lengte en breedte der bovenfte bakrnndo« ’ *
■ . •
Leegte d'f Ier eeuteedWea
Omtrek van dcrzelver baOs • *
n!^!ïrpt geronde einde * * • ' •
Omtrek onder die roodinc - *
knobbeltfe op 't v^orhoofn ' ' *
Lengte van de bafis van hetzelve
Lengte van den hals ‘«^^ive ^
Lengte van den atlas
te*'"” “''r«rSrfe.-S,?a;'j;'r.‘iethe.W<toJ.
Omtrek van dit laatfte w&-velbeen • . - *
ïaUg b^en^^^ wervelbeen kolom van den hals af tot aan het
Lengte van het heilig been * ' .*
,S"fta1n ™'’*™arred dié h« begin „n
wervelbeenderen vi. den
Middellyn van de panswyzcBlifheid
Lengte van het eyronde gat ''s“eid
Zyne breedte . * ’ * • o*
lSis vi; ë :s m: s ■ . -
vSe.„lteU“de'n“ teVer-
Voeten ,
duifflcti
9 lyneiié
3.
I.
2.
3 *
1 .
3 *
0.
II.
9.
I.
7 -
10.
0.
9.
0.
0.
X.
0.
0.
0.
8 .
0.
J-
II.
0.
5.
2.
0.
3 -
0 .
0.
10.
0.
0.
7.
6.
0.
9 .
10.
0.
6,
3 *
0.
6.
0.
0.
2.
Ow
0.
3.
II.
5 *
3 -
6.
o.
5 *
0.
0.
8.
2.
o.
II,
0.
0.
8 .
8 .
I.
3 -
Os
4.
0.
0.
0.
9.
0 .
0.
II.
0 .
0.
lo.
0.
1 .
4 -
3 -
z.
4 *
0.
1,
I.
< 5 .
0.
10.
I.
0.
3 *
0,
0.
3 -
2 .
0.
1 0.
2 ;
9.
4.
0.
I.
I.
I.
I.
0 .
3 -
0 .
1.
6 .
0 .
4.
ff.
i
24
DE NATUURLYKE HISTORIE
Lengte van het doornagtig uitfteekzel van bet eerfte der len-
den-wervelbeenderen . . - .
Lengte van dat des tweeden
Lengte van dat des derden
Lengte van dat van het vyfde of laatfte der lenden-wervel-
beenderen . . ...
Lengte van het borftbeen . .
Lengte van de langde zyde de kromming volgende
Lengte van het kraakbeen , waarmede het aan ’t borflbeen vaft
Lengte van de grootde rib ,
Lengte van het fchouderblad
Breedte van deszelfs bafis . .
Deszelfs omtrek op de verhevenfte plaats •. * .
Hoogte van deszelfs doorn op de verhevcnfle plaats
Middellyn van de tepelwyze holligheid
Lengte van den fchouder
Deszelfs omtrek aan de dunde plaats
Lengte van de ellepyp . . . , •
Lengte van de elleboogsknokkel L I
Omtrek van de ellepyp aan de dunde plaats ‘ ó
Lengte van de voorhand . ;
Lengte van de pyp van het voorde been ï :
Deszelfs omtrek op de dunde plaats : . ^
Lengte van de heup . ...
Deszelfs omtrek aan de- dunde plaats $
Lengte van het dyebeen . .
Lengte van het fcheenbeen
Deszelfs omtrek aan de dunde plaats
Lengte van de pyp van het agterde been i
Deszelfs omtrek aan de dunde plaats .
Lengte van de kniefchyf . . •
Deszelfs grootfte breedte
Deszelfs dikte . . . .
Lengte der zaadbeentjes . . ,
Lengte van den eerden regel der Vingeren
Lengte van den tweeden regel . . •
Lengte van den derden regel è • «
voeten.
liuimen
, lyncitf
0.
4-
o.
o.
4-
6.
o.
4.
7-
o.
2.
lO.
2.
O.
a
3-
O.
o.
IS o.
8.
o.
o.
2.
o.
2. '
2.
o.
O.
P.
0.
o.
P.
6.
o.
2.
D-
o.
3*
4-
1.
6.
ö.
0.
7-
8.
2.
7-
5-
I.
o.
o.
O.
8.
6 .
0.
3-
2.
2.
4-
<5.
O.
7.
lo.
I.
8.
0>
0,
8.
P.
o.
7-
O,
I.
11.
o.
0.
p.
o.
2.
4-
ö.
O.
7.
o-
O.
3-
6.
O.
3-
o.
o.
3.
o.
o.
O.
6 .
o.
. 4.
6.
o.
2.
I.
0'
3-
4-
beschryving van de
N GIRAFFE.
25
^^SCHRTFIMg r^N DEM giraffe (*):
I3 fchryvers der hedendaagfche Naamlyfl-
kende,mets aangaande den'aL^vaTdêrjS van fen giraffe fprVe.
ri]tr t om het kenmerk te vmooien -f , dewelke
flap te bepaalen , tot hetwelk dit dier behoort ên is om het ge-
gehouden met eene drooge en beuzelap-fiV-^ïlr T ^ig hebben on-
maaken, zonder daar eenio-f. ofe ij- van het 7 f^lv^>
verfiteit K Natuurlyke Hillorie aan de üni-
opgezette vel van eenen ioSjS? vp zeldzaamheden dierAkade-
goedheid gehad ons daar de tekening geplaatft. Hy heeft de
C^h Ii,) hebben laaten afbeelden en medpedeelen , welke wy op
ving bj^evoegd. % heeft daar de volgende befchry?
Gouverneur van d^ to.., j.. r.. , .
het
■ll^VENOT geloofd heeft. ... ^an Ethiopië, gelyk
M VKhoomen
heid, zy yerfchillen daar niet van dan da ’* ^^ne byna gelyke hard-
p ?nl‘|STn“ I 3
het vel van het dier bldekt^d? °S vierde deden hunner LgUS
delè
SÊpharr?dS\sL-;ï»
__Deze hoornen fchynen niet nii' de®ri™ P” ziet.
plyk die van den rhmoceros, ook is himne''zS^ dfzp hairen te beftaan.
Wanneer men dezelve weefzel daar
-St. de. .en dat ay, de bce„ttirlg-,
D
I
2Ö
D E
NATUURLYKE HISTORIE
a(p derzelver biütenfte oppervlakte maakt, en die van binnen een fponsagtig
ïeefzel bevat; ten minften dit heeft aldus plaats m de hoornen van onzen
iongen giraflFe ; milTchien zyn de hoornen van een volwalTen giralxe vafter
van zelfflandigheid. De Hr. de Buffon is tegenvvoordig in Raat om deze
onzekerheid mttemaaken, nademaal ik hem een der hoornen van myneu
giraffe gezonden heb, tevens met dien van een andere, die ouder was,
welke een van myne vrienden uit de Ooft-mdien ontvangen hadt.
Schoon deze hoornen vaft van zelfflandigheid zyn gelyk die der her-
ten , twvfel ik egter zeer of dezelve wel eveneens afvallen als de laatllp-
melde: zy fchynen een uitwas van het voorhoofdsbe^ te zyn_, gelyk het
been dat voor kern verllrekt in de holle hoornen der offen en geiteden het
is bvna niet mogelyk ze daarvan los te maaken. Indien myne t^fehng
gegrond is, zal de giraflFe een afzonderlyk gdlagt mtraaaken, verfchillend
van dat onder hetwelk men die dieren begrypt, welker hoornen afvallen, en
die welke holle, maar aanblyvende, hoornen hebben.
De volwaffen giraffen hebben in ’t midden van het voorhoofd een knobbel,
die het begin fchynt te zyn van een derden hoorn; die knobbel vertoont zig
zeer weinig op den kop van den onzen, die waarfchynelyk nog te jong was.
Alle Schryvers, zo wel ouden als hedendaagfchen, die dit dier befchree-
ven hebben, zeggen dat ’er een zo groot verfchil plaats heeft tuflTchen de
lengte zvner pooten, dat zyne vo.orpooten eens zo hoog zyn dan de agterlte.
Het is niet wel mogelyk dat zy zig bedroegen hebben in z.o uitwendig
blykbaar kenteken ; maar ik durf verzekeren , dat de giraffe dan ten d en
opzigten geduurende zynen groei , zeer fterk moet yeTanderen , want by den
iongen giraffe, welken wy hier hebben , evenaart dehoogtederagterftedieder
ioorfle Dooten , het geen egter niet belet dat het yoorfte ftd hooger zy dan
het agterfte en dat ter oorzaak van het verfchil , dat er in de dikte van het
Bghafm plaLts heeft, gelyk men in de afbeelding zien kan, mam' dit ver-
fdiil gelykt niet naar hetgeen men daarvan opgeeft, gelyk in de Itraks vol-
gende afmeetingen kan gezien worden. ^ ^
De hals van den giraffe is het deel, dat het rneeft in t oog loopt, wanneer
men denzclven voor de eerflemaal ziet ; daar beftaat geen viervoetig dier , dat
denzelven zo lang heeft, zelfs de kameel met uitgezonderd , die daarenbo-
ven zynen hals nog op verfcheiden wyzen buigen kan, hetgeen de giraffe
niet fchynt te kunnen doen.
Dit dier heeft eene vuile witte kleur, met vaale of ligt geele vlakken be-
zaaid, die aan den hals zeer digt by elkander zitten, op de overige deelen
des lio'baams verder van een ftaan, en eene gedaante hebben, die zeer naby
knom? aan langwerpige vierkanten , of ruiten.
Zvn Haart is dun naar evenredigheid van zyne lengte en hoogte; des-
zelfs^eind is bezet met zwarte hairen, of liever borftels, die zeven of agt
• "^“De^mS^beftaan uit rosagtige hairen, van drie duimen lengte , en die
agter over ftaan; zy ftrekken zig uit van den kop at , over den geheelen
hals , tot aan de helft van den rug ; van daar loopen dezelve nog eenige dui-
BESCHRYVING van den giraffe. 27
ïïfnr omgekeerde rigting der hairen, die likr
te bep-i’i-m begin van den ftaart fchynen zy op nieuws
zvnhfer ^^nde uitteftrekken , maar de hairen
h« omMgCjrede"
<U?ui°Mne^re onderfte, zynbezetmetbraauwen ,
«a. la^er eVew'n.'t^dë'S tS?
de glcnSX kevcM ook
zeld van de af beerdlneen welke iV daarvan gpegd hebben, en ver-
juifter dcnkbeïd rleêverlnVL j™ S“f ■ ? . °>o eca
eehad heeft n bleven van dit dier, dan men daar tot nog toe van
gedeelten van d?nT„ ™ ‘>'= voomaanfle
regte lyn gemee-
ten , van het eind van den bek tot aan den aars ^ ^
Hoogte van het voorfte ftel
Woogte van het agcerÜe ftel * ‘
befn deï hoorS "an den finoel tot aan het
Oracrek van d^n neusgaten
Afftand tuffchen de hoeken vanThet^noe.iv ■».„_«
Afftand tuflchen de neusgaten
Afftand tuflchen de oogen in eene regte lyn gemeeten
AffidTnn^f' tot den anderen
Aftand tuflchen de opene oogleden
■ Am j ^ujjchen den voorften hoek en het eind der linnpn
AfflÏÏ ÏÏSS de hoSm^'’ gemeeten
AfftaÏÏ tïdrt "de leTdl^ïreï°"’^"l
Lengte van den hals ° gemeeten
Omtrek by den kop . ' ■ • .
Omtrek by de fchouders
Omtrek van het lighaam agter de voorpootên
Omtrek voor de agterfte pooten
Lengte van den ftomp van den ftaart
U uitrek aan zyn begin
S'de^boia ^cr’ voeten tot on-
• •
D 2
;en.
voeten,
duimen,
lyiien.
5.
7-
6.
4.
5-
0.
4- '
0.
3*
0 .
9.
7-
0.
9.
5.
I.
5-
s>-
0 .
11.
6.
0.
3-
0.
0.
1.
2.
0.
6.
3»
0.
1.
9.
0.
1.
I.
0.
6 .
6.
0.
3-
6.
0.
2.
9.
0.
I.
9.
0.
a.
9.
0.
6.
0.
0.
2.
5-
0.
4-
6.
a.
4-
8.
I.
0.
0,
2.
0.
0.
3-
11.
4.
3-
7-
7.
1.
3‘
3*
0,
7.
0.
3-
I.
5.
28
DE NATUURLYKE HISTORIE
Hoogte van de agterfte pooten van den bal der voeten tot on-
j der den buik . ...
|i Lengte der hoeven
1 Hoogte der hoeven
I Breedte der beide hoeven aan de voorfte voeten
*1 Breedte der beide hoeven aan de agterfte voeten
Om trek der beide hoeven te famen genomen aan de voorfte
voeten ... . ,
Omtrek derzelven aan de agterfte voeten
voeten , duimen , lynen.
3 . I. <0.
O. 4. I,
0. 2. 7.
O- 3- 5-
O- 3- 3 .
1. I. 6 .
I. O. o.
Ik geef hier de omtrek van de knie, van den kogel, of van den koot, niet
op, even min als de lengte der verfchillende deelen, die de pooten uitmaa-
ken, omdat het niet mogelyk geweeft is dezelve aan een opgezet vel te
meeten, waarin deze verfchillende deelen niet naauwkeurig bepa^d kun-
nen worden.
I
{
VAN DE LAMA EN DEN PACO. 45
de lama (•) EN DE PACO (••).
D“«rv^rfchnkS ‘name? glêft ‘’wa‘"‘“‘ *'« welfde dier
tot zyn ftaat van vryheid, de andJ- betrekking heeft
zwyn en het varken zyn inderdaad het zelfde dfer^^
ss^M^dif s sse r>diSP”“ -
f/he?’is1^‘ e“ ïtVtè f -'-f ‘■-IceMh»
Guan^cogeheeten ^e^de wilde lama wordt If
«werking noodL geoordeeld om d. ^mne. Ik heb deze aan-
Deze dieren wirden in de oud^w^ verwarring der naamen te vermyden.
niglyk tot de nieuwe; zy bepaalen z^‘^zelfs^^7°?^^” ’i behooren ee-
ker omtrek men deze W nie? meer vind
keten van bergen, die zie van s,’ ^‘^^y^^^,"'^^rbonden aan dien
mtftrekt ; zy bewoonen de verh^enfl-r'f^*^!^ - landen
nen, om te kunnen leeven In aardbol, en fchv-
on=. en ligter lugt, dan die Z
Het IS zonderling, dat,
g, , icüoou ac in Peru, in Mexiko,
«ftgS a~: dl. va. da „re.„,
Guanaco, Cornera de t«rrl SShS rZI ^et in Peru ook S
rnamque, volgens Wood, Foy«/re ^ DAMPm? “ Gentil rom. I f q1
Lama yoyage de
Camelus p,Us trevijfmis veitm Cn^', »
Rem amm. pag 56. J «^ .... Camelus Peruanus, Ie Cbameau du Perou. Brisson
GlaifiQ% Itevi tofibo fiBn i- t ^
C*) PACO, Pacos, naam vw d't dTe/'.If P‘>g. ^s.
men noemt hem ook Figogne, van Fieum Peru,' door ons aangenomen.
!>. 57 .
i r der Spanjaarden kenden de ffiiaS <^6
«Mferer^ae«i Huanacus, maar zy maakten hun gebruik v!^"^ dieren
«rooterer getale waren, en daar zy groote jagten op dëëde?. bieren,
D 2
50 DE NATUURLYKE HISTORIE
in ChiH, tam of huiffelyk zyn , gelyk de paarden in Europa en de kameelen
in Arabie; wy dezelve egter nauwelyks kennen, en dat, unts byna twee
eeuwen , dat de Spanjaarden in die wyd uitgeftrekte landen_ heer fchen, geen
hunner fchryveren ons eene nauwkeurige befchryving m uitvo^ige hiitorie
van deze dieren , die zy dagelyks gebruiken , gegeeven heeft. Zy beweeren
inderdaad, dat men dezelve niet naar Europa kan overvoeren , noch zelfs van
hunne hoogte naar de laagte brengen zonder hen te verliezen, of tenmin-
ften zonder gevaar te loopen van hen na verloop van een korten tyd te zien
omkomen; maar te Quito, te Lima, en in veele andere Reden , daar ge-
leerde lieden zyn, zou men hen tenminften hebben kunnen aftekenen, be-
fchryven en ontleeden. Herrera {b) zegt weinig van deze dmren , (jarci-
LASSO fpreekt ’er niet van dan naar anderen (c). Acosta en Grbgoriüs de
Bolivar zvn die fchryvers, die de meefte byzonderiieden verz'^eld hebben
weffens de nuttigheden en dienflen, welken men van de lamas heeft, en we-
gens derzelver geaartheid; maar men is nog onkimdig wegens derzelver m-
Lndigmaakzdin den tyd hoe lang de wyfjes draagenï Men is noch onkun-
dig of deze twee foorten van dieren volftrekt van raalkanderen afgefchei-
dsn zyn? Of zy zig niet kunnen vermengen? Of ’er geene midaeüoorten.
tulTchen dezelve zyn? en verfcheiden andere Rukken , die noodig zouden
zyn om eene volledige hiRorie van dezelve te kunnen geeven. _
Schoon men beweert , dat zy omkomen wanneer men hen uit hun geboor-
teland verwydert , is het egter zeker , dat men in de eerfte tyden na de
verovering van Peru , en zelfs nog langen tyd daarna , eenige lanias naar
Europa heeft overgevoerd. Het dier , waarvan Gesner fpreekt onder den
naam van JllocameJus , en waarvan hy de afbeelding geeft, is een lama,
die in leevende uit Peru naar Holland was gevoerd(d) ;hetiseveneens
met dat , waarvan Matthiolus (e) onder den naam van Elaphocmndus ge-
rh') Men vindt in de gebergten van Peru eene foort van kameel , van wiem wol zy zig be-
dienw om kleedercn te maaken. Descriptian des Indes OcadeiOales par Herrera , Amllerd.
P. Blas Vallera zegt, dat het land- of akker-vee van Peru zo zagtaardg is,
kinderen ’er mede doen wat zy willen; daar zyn grooce en kleine van die land dieren ;
fe ttm^Srur <_Lamas^ zyn va?, verfchillend hair en de wilde zyn kaftanje bruin ; d<^
te dieren hebben de hoogte van herten en gelyken naar kameelen, beha ven dat zy geen bult
• hunne hals is lang en glad .... De landrdieren , welken zy Pocalama fPaco) noemen ,
worden’ op verre na zo veel nk-t geacht Deze Pneos,_ Ideiner dan de and^e , gelyken
worcieu F vicunas, en zyn zeer lekker; zy hebben weimg vleefch , en weinige zeer tyne
” 1 nit dier komt op verfcheidenerhande wyzen in de Medicynen te pas , zo als veele an-
Xre dieren van dit land, gelyk de vader Acosta aanmerkt. Hijloire des Incas tome II. p.
^^^fd^^AUocamelus Scaligeri appwt ejje boe ipjtm anmal, cujvs
Mis descriptione ; Anno dmnnt 1558. die 19. ommat Ine
Zelandid, advecinm ejl; antehoe a prineme gernusmeo^ qnam v^fnm,
pedes ceu JlrJbocameil , cujus iiiftar urimm qiioque retro feddit boe anvmal lerat autem nas an-
norum qttatuor') mil. Qjtadri/ped. pag. i 49 f ^ j * jj
(_f) Longitudo totius c'orporis a cavice ad caudam fev pedum erat, alUtndo a dorfo' ad padi
VAN DE LAMA EN DEN PACO. 31
voef^’ befchryving, met zorgvuldigheid gemaakt, by-
Spani» vigognes, en miflchien ook lamas, naar
voorttedpn konde doen aarten en
is weeenc rli noV behoorde derhalven beter onderrigt te zyn dan men
Tet ntf ' zouden kunnen worden ,
ten (g) zo wel zouHpn Pyreneefche- en Alpifche-geberg-
P.^ru is volieïf de -Cordelieres. ^ ^ ^
vaXd’. dë?
geljk naar Nienw-Spanjc, “a“ /ac f"‘ Provintièn ,
SSrTndlit'Jrt 4 alfa^S™™f'd‘ër.«Li
SgébS - f^ietcVvïn^S;
n wwrpoTTd'p sewoone laft is van hon-
brengS l^ee rti/on ^ draagen tot twee honderd vyftig. Zy vol-
zyn ; ^ éÏÏfv.1 bn , die voor alle andere dieren onbruikbaar
af- langzaam en leggen niet meer dan vier of vvf mvlen daaes
fterkfte hellmgen^If ^ ^evig; zy trekken de
daar de menfSn hen f °P ’ zulke
of vyf daaen m m ib- A i g^™^^nlyk marcheeren zy vier
601» v»»L.lyf ^,„1. : ’ waama zy ruft verlangen , en uit hun zelven
den eer zy zig weder op °P dertig uuren verhou-
voeren der ryke ftoffen, die mln .n. de “fne'^^orS hïï /“bS,''”'
St4“ ““ <l«l-hondeld.duizend van d Je' dieren gel
Hunne groei is vry vaardig en hun leeven duurt niet zeer lang ; zy zyn in
Urioribus dentibus in SlZitax£^^^^ oculos buMos, quinHiam fa il aZ
firn Pjomlntnte \ fcapuHi Vronc cZZ ZZ'ir ^ T. -V ruminat , ^orfo ell fen-
bus & fat, da btnifpitbL/ferfiZZudi»^^ latot, clunibL iltiori^
niamcruribus, prafjmm pofteLrilus : pfZhlTwZcuZtZVT'^^'^ "-P"** ^uemadmodum
guts habet acummatas, qui circa pedis arnhitum i Jr. èJ divifura ; ««.
nun^ue fed rute, ut in tnultifidis f*p iö/i rnmp, * * '■‘‘^^7* abeunt, mm pedis pknta, no-
y tifies fubftrmos lalif, peSore % airtiZth l*".’’ Rttromingit boe animal ut camelus
bus ut in eamelo vomicce fimitis /e oug <l !> '‘bt thorax ventri cotmeaitur , extubernt glo»
Matthiou. E-pifl. lib. V. excrementi fenfm manare videtur. P. Akd.
(ƒ) De koning van Spanje beval, dat men Vigoenes mar Qrvan;»
daar te doen voortteelen; maar het klimaat was zo weinis vn Jr ar.ïp'^Ho > om ben
daar alle fliei^en. Hifi. des /iventur. Flibufi par OexmeuIiL. ILpag. aöj dat zy
KS) tJaar is geen dier, dat zo ftevig gaat als de lama in de rotfén nmriJe' i,
S« ÏÏ; 3 «" *” <>'“ “““'W »“ voet heef! c“2;
de natuurlyke historie
32
Raat oin op de drie jaar voort te teelen ; zy zyn in voiJe kragt tot op_ de
twaalf , en zy beginnen vervolgens af te neemen , zodat zy op de vyftien jaa-
ren ten eenemaal verfleeten zyn. Hunne natuurlyke geaartheid fchynt naar
die der Amerikaanen gevormd te zyn ; zy zyn zagt en langzaam en doen al-
les, als ’t ware, op de maat ofby ’t gewigt. Wanneer zy zig, onder het
reizen , ergens eenige oogenblikken willen ophouden , verbuigen zy de kniën
met de grootlle voorzigtigheid , en verlangen hun lighaam zo behoedzaam ,
dat hunne lafl geen gevaar loopt van af te vallen of zig te verplaatfen; en
zodra zy het fluitje van hunnen geleider hooren , regten zy zig met dezelfde
voorzorgen weder op en begeeven zig op weg. Zy plukken onder het gaan
het gras daar zy het vinden, maar eeten nooit des nagts, al hadden zy
zelfs den gantfehen dag gevalt; zy gebruiken dien tyd orri te herkauwen:
zy flaapen op de borft ruftende, met de beenen onder den buik geboogen, en
herkauwen ook in die zelfde houding. Wanneer men hen te veel arbeids
afvergt, en zy eenmaal onder den lafl: bezwyken, is ’er geen middel om
hen te doen opryzen: men flaat hen vergeeffchj de laatfle toevlugt om hen
aan te fpooren is de zaadballen te drukken , doch ook dit is dikwyls vrugt-
loos; zy blyven hardnekkig op dezelfde plaats, daar zy neergevallen zyn,
en zo men voortgaat met hen te mishandelen worden zy wanhoopig, en
brengen zig zelven om hals, door hun kop regts en links op den grond te
flaan. Zy verdcedigen zig noch met de voeten, noch pet de tanden , en
hebben , om zo te Iprceken, geene andere wapenen dan die der verontwaar-
diging; zy fpuwen den geenen, die hen beleedigen , jn ’t aangezigt, en men
wil, dat dit fpeekzel, ’t welk zy in hunnen toorn uitwerpen, zo fcherp en
bytende is, dat het Blaaren op het vel doet komen.
De lama is omtrent vier voet hoog, en zyn lighaam, den hals en het
hoofd daar mede onder begreepen, heeft vyf of zes voet lengte; de hals al-
leen is by de drie voet lang. Dit dier heeft een welgemaakten kop , groote
oogen , den fnoet wat verlangd , dikke lippen , de bovenfle gefpleeten en de
onderfle wat hangende ; hy heeft in het bovenfle kaakebeen noch fnytanden
noch hondstanden; de ooren zyn vier duim lang, hy draagt die voorwaards ,
en regt dezelve op , of beweegt hen op eenige andere wy^ze met gemaklyk-
heid. De ftaart is flegts agt duim lang; hy is regt, dun, en een weinig
verheven. De voeten zyn gevorkt gelyk die der runderen , maar zy heb-
ben van agteren een Ijpoor , die het dier van veel clienft js, om zig 'in moei-
jelyke wegen ftaande te houden en voort te gaan; Ipt is met korte wol be-
dekt op den rug , het kruis , en den flaart ; maar die wol is langer aan de
zyden en onder den buik. Voor het overige verfchillen de lamas in kleur ;
d^ zyn witte, zwarte en gemengde (//). Hunne dong, of drek, gelykt
^ naar
C6) De lamas hebben, naar evenredigheid des lighaams, een opzigte
gelykende naar dien van het paard en het Ichaap : de bovenhp , ‘ haas, is m t
midden gefpleeten ; door deze fpleet fpuwen zy tot een a^and van t en voeten tegen de per-
foonen, die hen ontruflen, en zo dat fpog op het aangezigt valt , maakt het eene roodagrjge
vlek, waarin zig dikwyls eene galle fonneert; zy hebben een langen hals, nederwaards ge-
kromd gelyk de kameelen , en zy zonden dezen vry wel geiyken zo zy een bult op den rug
VAN DE LAMA EN DEN
i:* A t: u.
o3
V» k 7
^iten. Het mannetjes teellid is dun en omgebogen, zodat hy
S. ™ ' H? (0. en dat evenwef vee? moeite heeft
ling zeer klein • '7 heeft de opening van de deden der voorttee-
di?r hpm 5 I y “S neder om het mannetje af te wagten, en noo-
tyds een geh?ele^dag^"v?orS^ daar ver Jo open altydeenigeuuren.enzom-
t?d word! hefteed fn te
I naat’ men dS'
IS p?ieteL”lt]„“„Tvofg"t r““ abt o“=
gSitïr4“
Slvk fn Z 5 deze dieren zo nuttig, en zelfs zo S
flaan De diÏÏi?^ «iet noodig hS te be-
een draagzadel op^ekgg^^. zv h^bïe^no^iïh™^^^^ ^
noch hooi van nondpn • ^ nebben noch haver, of eenig ander koorn ,
fchen huln mirtio-An i, groene gras, dat zy zelve zoeken en zonder men-
kleine hoe>!^el]ifid fn ^”Noch"°f k’ gebruiken zy nog in eene
meveemeid (i). Noch foberer zyn zy m hun drinken j zy lelTchen
f"n met het hoofd regt op.
den; zyeeten weinigen men geeft hen nooit te drinken“"zTh,ahK^ "" "’ei-
do ten, tn e»n fpoor bown dteé,“m iSj g Sa
‘‘T '^'^S°Snes.^royage^dlFmzizljp^ZllZ ’
f,L. fld Li iZr:ZZ£,n“TË1;.Z “f™- 4»
9^ fuperadfctndens cöit, non autm averfis clmibui antemnbus crurihus. Ita.
■•»» -<i»-
bereiden om het te veTzag”Ll^ e.f ï°' gebruik van het met fmeer te
dit vel met geleertouwd was , konden zv dezelve in fchoenen van; maar dewyl
Spanjaarden maaken daar fraaije paardentui-ren ® ‘ /e'gen niet dr^ De
diaanen deeden, voor het vervoeren hunner kooDu^nrf/ gshruiken deze dieren gelyk de In-
tot Potofi , het welk men op omtrent boo mylen afftands tpVb"v gemeenfte reis is van Gozer
drie afleggen , want hunne gang is zeer langzaam en zo men hen rêh'-'^'r’i. 'Ifgf 'yks maar
nedervallen zonder dat het mogelyk is hen weder te^dLn oplkan'^ 'zelft^i"
te omlaaden ; zo dat men hen daar ter plaatfe moet dooden .... Zv eaan^ tèmr, ^ {'oor hen
ren overbrengen , met benden famen, en men laat ’er vyftig of z^eftie’onhM^ goede-
ha'^vl^fdf 'f ”^®raen zodra men begint te bemerken dat zommige wa/vermneff
xiildITl 'ï
•*
DE NATUURLYKE HISTORIE
hunnen dorft met hun fpeekzel, ’t welk by deze dieren overvloediger is dan
Ijy eenige andere.
De huanacus, of lama in den ftaat der Natuur, is Iterker, leevendiger,
vaardiger, dan de tamme lama; hy loopt gelyk een hert, en klautert gelyk
de gems tegen de fteilfte rotfen op ; zyne wol is rninder lang en alle van eene
vaale kleur. Schoon deze dieren, in volle vryheid leevende, zig by benden
verzamelen, en zomtyds ten getale van twee-of drie-honderd voorttrekken,
wanneer zy egter iemand zien , kyken zy met verwondering op , en toonen
in ’t eerft noch vrees noch vermaak ; vervolgens blaazen zy uit den neus , en
hinnikkcn ten naaftenby als de paarden , en eindelyk neemen zy allen te fa-
men de vlugt naar den top der bergen ; zy zoeken by voorkeur den noord-
kant en de koude ftreeken ; zy klimmen dikwyls op en houden hun verblyf
boven de fneeuw-lyn , en over het ys voorttrekkende , met bevroozen kegels
allerwegen bedekt , tieren zy beter dan in de gemaatigde lugtftreek;zo talryk
en fterk zy zyn in de Sierras, die de verhevenfte dealen der Cordillieres
uitmaaken; zo zeldzaam en zwak zyn zy in de Lanos, die de beneden-dee-
len zyn. Men jaagt op die wilde lamas om hunne vagt te bekomen ; de hon-
den hebben veel moeite om hen te volgen , en zo men hun tyd geeft om
hunne rotfen te winnen, zyn de jaager en de honden genoodzaakt hen te laa-
ten vaaren. Zy fchynen eene zwaare lugt even zeer als de warmte te vree-
zen ; men vindt hen nooit in de laage landen; en dewyl de keten der Cordil-
lieres, die meer dan drie duizend toifes boven het waterpas van de zee van
Peru is , ten naaftenby dezelfde hoogte behoudt in Chili en tot aan de Ma-
gellanfche landen, vindt men daar huanacus of wilde lamas in grooten ge-
tale (/), terwyl men naar den kant van Nieuw-Spanje, alwaar deze keten
van bergen aanmerkelyk Jaager wordt, geene meer vindt, en alleenlyk
tamme lamas aantreft, welken men de moeite neemt om derwaards te
brengen.
Verheid dat der jonge van vier of vyf jaaren oud..... Schoon men deze dieren in grooten
getale houdt , kollen zy hunnen raeefter byna niets van onderhoud , want na de dagreis ontlaadt
men hen alleenlyk om ïien te laaton weiden; het is niet noodig hen te beflaan;want zy hebben
den voet gevorkt, noch ook om hen een draagzadcl op te leggen, want zy zjm genoeg van
wol voorzien om door hunnen lalt geene opene plaatfen in ’t vel te krygen , indien men (legts
zorg draag: dat de laft niet op de ruggegraat drukke , het welk hen zou doen derven . ...'. Zy,
die hen geleiden , kanipeeren onder tenten zonder in de deden te komen , om zig niet te beroo-
ven van de gelegenheid om hen te laaten weiden. Zy brengen geheele vier maanden toe om de
reis van Cozer naar Potofi te doen ; twee voor den togt heen , en tr/ee voor de tenigkomd.
De bede lamas worden te Cozer voor agttien dukaaten het duk verkogt , en de gewoone voor
twaalf of dertien dukaaten. Hetvlcefch des wilden huanacus is goed, minder evenwel dan dat
van den lammen. Hi/loire des Inc/is tom. 11 . p. s6o. enz.
Cl') In de landen van Port defiré, op eenigen afdand van de draat vanMagelIan, is een
gokl getal dezer wilde fchaapen , welken de Spanjaarden Wianagues noemen Schoon
zy zeer vaardig en vreesagtig zyn , doodden wy daar zeven van ; en men kan zeggen dat hunue
wol de fynde van de w'ereld is . . . . Zy trekken met benden van zes- of zevenhonderd, en,
zodra zy iemand gewaar worden , (horken zy met hunne neusgruen en hiiinikken als paarden.
Fo^agc de Woon. Suite des yoyages de Dampier, tom. V. page i8i. - J'Ien ziet in Tucuman,
eene aangrenzende Provintie van Peru, groote fchaapen, die als laddieren gebruikt worden ;
en welker wol byna zo fyn is als zyde. Foyage de Woodes Rogers , Jams /ƒ, page 65. ,
VAN DE LAMA EN DEN PACO. 35
geen de ezel zigTvan^^ de laraas ten naaftenby het
voor den dienfl mafr ° ’ 7 kleiner en minder gefchikt
de lange en fynè S^nalSyf^daTr^zT^^^^^^
van weelde zo duur, zo waardig als de^zvde
J« 3 «er noemt, en die de tamme vigognesïn'
zomtyds bruin met vaal eempno-rl dikwyls geheel zwart, en
drooge rooze-kleur, e/deze latu^lylS®f van eene
hand des bewerkers niet verandert ; men^maL'J"v°n’^J^ ‘^^der de
zeer goede koufen; men maakt ’er ukmuntendp der vigogncs
tapyten van. Dit voortbrengzel alleen maakt een tSc iS'd^“ z^er koftblare
Spaanfche Indien; de bever van Kanada u koophandel der
van Syrië verfchalFen geen fchonnprif.; ’ 5 Kalm uhfche-fchaap , de eeit
de zyde. Dit dier heT4d "7 1 VS°S“ dtS
and, en is daar, even als zv gemeen; het is van het zelfde
het nergens elders dan on men vindt
heid e/te„ naailLbrd-elfda gebr kT’heSelK
egter zyne wol veel langer en zvim ’ "^“^^elMe temperament. Dcwyl
Ichynt hy de koude nog min Ier te WezS fnfh
fneeuw , op het ys , en in de koudfl-p o-i-o v 7 onthoudt zig gaarne in de
dig in de Magellanfche landen (m) eken; men vmdt hem menigvul-
hu„„rSTaf„'fiere„'Vi^ -aar zy zyn Hdnar;
droogde roozenJdeurde hair" wat heWer f ^'^ben ge!
t^nthouden 2 üe^cii_weiden oD dp^rpi-hor n lebben geene hoornen; zy
en het ys fAynen’^ lef plaatfen deijjersen; de fneeuw
by benden, en loopen zeer vaardig; zv‘^n‘v?^;:^-^ geeven;zy trekken
bemerken, vlugten zy weg, hunne^ngen v Jor zTg^heeue^^^
oude koningen van Peru hadden de jagt op dezed.vfpn ? dryvende. De
omdat zy met ved voortteelen, en tegenwonrditr ^^^^,®”S^^ykverbooden,
dan m den tyd toen de Spanjaarden kwlnen hIM? f°nemdig_ minder
zo goed niet als dat der huanacus; men zoei-r hr^» vleefch dezer dieren is
bezoards, welken zy vóórtbrengen hunne vagt
uiterfle bevreesdheid ^nf tnen hen
menlehen verzamelen zi£ om hen domJieid; verfcheiden
doortogten te dry ven , daar men touwenTeefr^*’y ’ eenige nauwe
drie of vier voet, aan welken men ftuMes i°P hoogte van
gognes, die aan deze doortogten komen of laken hangt. De vi-
ren dezer lappen, van den wind bewS^e^^^ door het wappe-
pen, maar integendeel by malkanderen fchnüS ^oo-
■ ^n icftmien, en m grooten getale als
de natuurlyke historie
3Ö
OP maUcanderen pakken , zodat men hen gemaklyk dooden kan ; maar , in-
dien ’er onder de bende eenige huanacus zyn, fpringen deze, als booger
van lighaam en minder vreesagtig zynde dan de vigognes, over de touwen
heen , en zodra deze het voorbeeld gegeeven hebben , Ipringen de vigo-
gnes hen na en ontfnappen de jaagers («). .
de tsiiiniG vigognes of ps.cos betreft ^ men bedient zig d^s.r even eens
van als van de lamas om laften te draagen ; maar behalven dat zy kleiner of
zwakker zyn, veel minder draagen; zy zyn nog meer onderworpen aan gril-
len van hardnekkigheid; als zy eens met hunnen laft gaan liggen, zouden
zy zig eer in Hukken laaten hakken dan opftaan ; de Indiaanen hebben nooit
gebruik gemaakt van de melk dezer dieren , ornaat zy niet meer hebben dan
noodig is om hunne jongen te voeden. Het groot voordeel, t welk men
van hunne wol bekomt , hadt den Spanjaarden de luft gegeeven om hen in
Europa natuurlyk te maaken. Zy hebben hen ten dien einde naar Spanje
overgevoerd, om hen daar te laaten voortteelen ; maar het klimaat was zo
onsunHig voor deze dieren, dat zy daar allen omkwamen ( 0 ). Ik houde my
C2ter,gelyk ik gezegd heb, verzekerd, dat deze dieren , noch waardiger zelfs
dan de lamas in onze gebergten, en vooral in de Pyreneen, wel flaagen zou-
den ; zy, die hen naar Spanje hebben overgebragt, hebben geen acht gegee-
ven , dat zy zelfs in Peru niet dan in het koudfte geweft, dat is te zeggen,
het verhevenfte gedeelte der bergen beflaan ; zy hebben niet in aanmerking
genomen, dat men hen nooit in de laage landen vindt, en dat zy in de heete
landen fterven , dat zy integendeel thans zeer talryk zyn in de landen, die aan
de ftraat van Magellan grenzen , alwaar de koude veel grooter is dan in ons
zuideivk Europa, en dat men derhalven om hen te behouden, hen met
naar Spanje, maar naar Schotland, of zelfs naar Noorwegen, hadt moeten
breneen; of, ’t geen nog beter zoude geweeft zyn , hen aan de voeten der
Pvreneen ,der Alpen, enz- plaatfen , daar zy hadden kunnen opklimmen en Zig
tot die hoogte, tot die ftreeken bepaalen, die met hunne geftellen over-
eenkwamen. Ik ftaa daar wat langer op Uil, omdat ik my verbeelde, dat deze
dieren een groot voordeel voor Europa zouden zyn, en meer wezendlyk
voed voortbrengen, dan al het metaal van de nieuwe wereld (p), dat ner-
eens anders toe gediend heeft dan om ons met meer zwaarte te belaaden,
dewyl wy te vooren voor een klein gewigt goud of zilver het zelfde konden
bekomen, daar wy nu een veel grooter gcwigt voor geeven moeten.
De dieren , die gras en kruiden eeten , en die de hooge bergen van Alia
en zelfs van Afrika bewoonen, geeven de bezoards, welken men Orientaal-
fche noemt, welker kragten wel meeft gepreezen worden; die der gebergten
van Europa, alwaar de hoedanigheid der planten meer getemperd , minder
leevendig en fterk is, brengen flegts ballen of kluwens voort, welken men
rfrFREZiER, 13 ^ > 13P* .
(ö) HUlnire dis Avamirkrs des Flibufti«rs,pag.Z^7‘ .
Wota. Wat nut hebben inderdaad die mynen van Peru uitgewerkt? Daar zyn millioenen
van menfehen in de ingetvanden der aarde omgekomen om dezelve te bewerken j en hun Zweet
eu bloed hebben enkel gediend, om ons met meer zwaarte te belaaden.
(
VAN DE LAMA EN DEN PACa 37
zfg^op de bercOT oncb'/^ri zuidelyk Amerika geeven alle de dieren , die
zoards , welke men WefterfdiTSet ^ onthouden , andere be-
f oed van deugd zyn als de Oofterfche ’ miffchien even
er eene menigte van; de huanacus eeêft ’er inzonderheid verfchaft
?elye ook van de herten enSokïen i§e,en men bekomt de-
je (9). De lamas en de naSs^^ « de gebergten van Nieuw-Span-
verre zy huanacus en vigLnes |?n zo
vryheid ; die. welken zy hunJen ftaat ^aat van
k ein, zwart en zonder kragt; de bdle Sn t voortbrengen, zyn
kleur hebben, en zy komen gemeenlvk^nn ,'velke eene donker groene-
Welle zig op I verhevfnX dSn “ inzonderhl d “p
gaands in de fteeuw weideh Van dSl k ■ onthouden , en door-
wel als de mannetjes bezoards vnnr^ berg-vigognes brengen de wyfies 20
den eerften rang na de Oofterfche j
s; s'd a .tStiïB-"* “
vm*
E3
jg DE NATUURLYKE HISTORIE.
DE UNAU (*) EN DE AI (*•).
M en heeft aan deze beide dieren den naamvanEw^'a^r^gegeeven, wegens
hunne loome beweegingen en traagen moeijelyken gang ; maar wy
hebben geoordeeld de naamen te moeten behouden , welken zy in hun land
2 U?tau de naam van dit dier aan de Maragnon , welken \vy hebben aangenomen. De
D’ABnEvitLE onderfcheidt twee foorten van unaiis; de groote, dic hierin aanmerking
komt, welke hy noemt umu ouaffoui en de kleine, welken hy enkel £7mw noemt, dat het-
zelfde dier is als de ^ï. « Daar zyn twee foorten, zegt hy, de eetie heeft de grootte van
haazen de andere zvn tweemaal grooter. MiJJianau Maragnon pag. 2:>i . ftleii heeft aan
den unau ’zomtvds^ den naam van Lecbfpatts of Lik- poot gegeeveii; maar deze naam, die her-
komftig wude Synen van het gebruik van dit dier, is met gegrond , want hy Ukt zyne voeten
nif^r linch ZGlf$ Jllldcr dccl ZVUS rrs ,
TaK(iefa 4 tit Csylomctts Catulus. Seba E P^E' SA- Tab. 33. 4..... Tardigradus Cey-
lónicus J Idem ibid. Ts^b. 34- Die figuuren zyn v^ g^ci. j r , ■ r n
Tardigradus pedibus anticis didaBylis, puteis trida^yhs. Tardigradus Ceylontcus, Le Pares-
Jeiix de Ceylan. Bfuss. Regn. anim. pag. 35. o n x» . p j v
■ DidaBylus. Pradypus manibus didaSylis , cauda nultd. Linn. öyji. JSIat, Ld. a, p, 35.
> C *) , naam van dit dier in Brazilië , welken wy hebben aangenomen ; die naam is aan
het zelve gegeeven wegens den klaagenden toon , dien bet dikwyl* herhaalt. Ouiaikare in GuiV
ne, volgens Barrére; Hay volgens de Lery ; Hau of llautbi, volgens Thevet; Perillo li-
eero, volgens Oviedo; Unau volgens vader Abbeville; //aut volgens NiEREamERO.
jirStopitbecus, Gesner. Icon, anim, pag. p<j. üg. ibid. Nota. Deze benaaming Arftopithecus
is door Gesner te onregt toegepaft op dit dier , dat noch naar den beer noch iiaar den aap ge-
Ivkt. De figuur is zo gebrekkig als de naam verkeerd ; zy vertoont cenc mcnlchelyke gedaante
Pil heeft nieK goeds, dan de drie nagels aan alle de voeren. Deze kwaade afbeelding is egter
overgenoraen door Nieremberg , Jonston, en verlcheiden anderen.
Iimavus. Clus. Exot. pag. no-A?- P‘^S- 37^. jfe. pag. 373.
ifeze nveede figuur door Clusius gegeeven is minder liegt dan de cMlfe.
ptltiUa. ftve Haut. Eus. rsiiEKiiMBnBG. Hi/I. nat- 163 & 164. Nota. Van de drie figuu-
ren welke Nierembbrg van dit dier geeft, is er niet eenc oorfpronkclyk ; de eerfte is geco-
tiieèrd naar die van Gesner , de twee anderen naar die van Ctcsius , en alle drie zyn (legt; de
derde ester, die de tweede is van Clusius , verwydert zig wat minder van de natuur dan de
eerfte en zv is niet alleen door Nieremberg, maar ook door veele anderen herhaald.
Una». dS. ^ occiMes par de Laët pag. 556 en öxS.Ag. ibid. Deze figuu-
«•OT» TTon Hl* T A6T zvn dczclfdc öls dio van Clusius-
Sive ïgnavus. Margr. Hifi* Na$* BraJiL pag^ Z2ï. fig, ibid. Nota. Deze iiguur is
weder dezelfde als de derde van Nieremberg, dat is te zeggen de tweede van Clüsius.
Aï Cive Jgnavus. Pison Hijï. Brafil. pag. aai.jftg. ibid. Nota. Deze figuur is weder de-
^Aifde als die van Clusius; maar daar is daarenboven de figuur van een kruipenden at en het
reraamte van een grooten aï. Men ziet ook op het voorde blad van zyn boek eene afbeelding
van dit cüer OP ccH boom kruipende.
Jï,feu Tardigradus, gracilis , Americanus. Seba vol. I. pag. 53. Tab. 33- j/»g. a. deze
^^'"^vJs'^Marfr. Ouaikaré, Ie Pareffeux. Barrére Hifi. nat de francf éguin p. 154.
I^IIUS Americanus riftim fletu miscens. Ignavus Margraw. Ki.mN rfe Ouadru^. pag. 43,
^Ardigradus pedibus anticis & pofticis tridaSylis. Tardigradus, ie Pareffeux. Brisson Regn.
“"ri/stotbWe Pareffeux. Edwards Glanures, Part. II. pl. 3i°- De eerde figuur is niet
Trida&ylus. Bradypus manibus tridaBylis caudd btevi. - ff • . Edit, X, pag. 34-
I
VANDENUNAUENDENAI. gj»
luy als zy ; e?^vSvo^ens”om*hen nS andere dieren byna even
fe zy^malkanderen in v\rSS te onderfchei-
Icndien zy egter zo wel uitwendijr alc °P^*gten gelyken, ver-
ben, dat het niet° meVraogS door zidke duid elyke kenmer-
het een voor het ander te Lemen’ °"derzogt heeft,
twee zeer verwyderde foorten zvn ’ te t^yffelen of zy niet van
en heeft flegts twee nagels aan de vJï)rftTvLtP^' ftaart,
heeft een korten ftaart en drie mgeh ^ Sle fJ
een langer fnuit . verhevener voorho^ofd f^oSn t
de ai; hy heeft ook geheel verfchillend hair • T dan
men zyne ingewanden anders gelegen en vn’n "dig befchouwd vindt
eenige van derzelver deelen; maar Lr An ƒ verfchillend maakzel in
derlmgft, karakter is, dat de una. IL f ‘^‘^^^^he^dendfl , en tevens h^zo^”
maar agt-en-twintig heeft. Dit alleen de aï
vpevanmalkandefenafzyn; en dit LTal
dier, zo kort van lighaam,^is een foo^ zes-en-veertig ribben in een
tuur; want van alle de dieren ,Lelft de of dwaaling der Na-
opzigte hunner dikte, langft van lighaam^zvn^^h ’
ken m zyn getimmerte. De olyfanf heeft
zes -en- dertig, de das dertm de hnnd
vier-en-twintk, enz. Dit vLfchil L
den ai onderst grootcren afftand unau en
,^^,Plaats heeft tulTchen den hS In
1‘Xla h^ti -IxaKKan •_ uron^ A ' i- ^ ft3.t j dlC llCtZcJfdp jrpfal v*in
der inwendige de laatllemfSi^c^^^^^^ zyiijiW n. ..efgetking
die enkel als uitwerkzels daarvan befchn^ArTt'^” ’ oorzaaken der eerfte,
digc in de leevende wezens L de gr^ va^C «et inwen-
tuur zig in derzelver maakzel voorftflt; her h de \ ^ welk de Na-
IS de wezendlvke figuur; het uitwendige
ftegts de kleedy; want hoe veele dieren^ hehhen^^* oppervlakte, of zelfs
egw, ™”/'> verre ha verfierdzyn, en die
andere die daarvan beroofd zyn^^Afir h geheellyk gdyken naar
over dit onderwerp uit te brdden her f '' plaaL fie? . om ons
den, niet flegts eene beredeneerde ’ver'rdvHn ’ behandeld te wor-
ontwikkding van alle de deelen der georgLifler^^^^ ^ê^ervolgde
zullen alleenlyk, om tot onze twee dlref weêr ïe onder<. fvy
waarom noemon wy hen loyaardr?) Hot « mindL hS fconjlefdS
40
de natüurlyke historie
gebrek , dan gemis van werktuigen ; het is een gebrek in hun raaakzd ;
geene fnytanden noch hondstanden ; de oogen donker en bedekt ; het kaa-
kebeen lomp en dik ; het hair plat en gelyk aan hooi ; de dyen kwaalyk inge-
kaft en byna buiten de heupen, de beenen al te kort, kwaalyk gevat, en
nog flegter eindigende ; geen voetzool , geene duimen , geene at'zonderlyk
beweegbaare vingers; maar twee of drie overmaatig lange nagels, beneden-
jwaards gekromd , die zig niet dan te famen beweegen kunnen , en in ’t gaan
meer belemmeren dan zy in het klauteren helpen, de traagheid, de dom-
heid , de verlaating van zyn wezen , en zelfs de hebbelyke finart uit dit gril-
lig en verwaarloosd maakzel voortfpruitende ; geen wapens om aan te val-
len , of zig te verweeren , geen middel van veiligheid zelf met de aarde op
te krabbelen; geene toevlugt in het vlieden; bepaald, ik zeg niet aan het
land, maar aan de kluit aarde, aan den boom, onder welken zy gebooren
zyn; gevangenen in *t midden der ruimte, llegts eene toife, dat is, zes
voet in de lengte , in een uur kunnende afloopen («) , met moeite kruipende,
zig met fmarc voortfleepende, eene klaagende ftem , afgebroken door too-
neii , welken zy niet dan des nagts durven laaten hooren , alles kondigt hun-
ne elende aan , alles herinnert ons die monfters door gebrek van ledemaaten ,
die onvolmaakte fchetfen, duizendmaal door de Natuur ontworpen, einde-
fa) Perilh liqero,Jivc canicula ogilh, animal oji omnium, que vidertm, tgnavtjjimum^ nam
adeo lente mevetur, ut ad conficiendum iter , longum duntaxat quinquaginta pajjus , tntegro die tl t
fif In («des tranjlatum naturali fua tarditat: movetur ,nec a clam^tone uUa^ tm.
puljione gradum aeceUrat. Oviedo in fummario Ind. Occid. Cap. Spai.nfch in het
Latyn vertaald door Clvsivs, Exat. Hb. K cap. i 6 . Tanta eft ejus tardttas, ut unius dm
fpatio vix quinquaginta paiïus pertranfire pojjit. IIernand. Htft, Mexic. De Ponugeezen
hebben den nSam van Luiheid aan dit zonderling dier gegeeven ; het is van grootte als de Ceri-
gou , (Sarigua'y liet agterlle van zyn kop is bedekt met groote maanen , en zyn buik is
zo dik, dat hy ’er de aarde mede veegt; hy regt zig nooit op zj^e beenen op , en fleept zig
zo langzaam voort, dat hy in veertien dagen tyds naiiwelyks een fteenworp vordert. Hijloire
des Jndes.par Maffé, trad. de Depure pag. 71 - — dier,’t welk de Portugeezen Luiheid
genoemd hebben, fleept zig voort.... zonder ooit regt op te ftaan, en is zo traag, dat het in
twee weeken tyds maar een fteenworp vordert. Dejeript. des Jndes Occid. par Heiuiera Amft.
1622. p 2S2 Tam lentus cjl ilUus greiïus ö* membrorum motus ut quindeem tpji diebus ad
hpidis hum continuo traSuvi.v prodeat. PisoN, Hift. Bras. pag. 322. Nota. Deze verzeke-
ring van PisON uit Maffé en Herrera overgenomen is zeer vergroot. — - Daar is geen luyer
dier ; men heeft geene windhonden noodig om het op te loopen , een fchilpad zou daartoe
genoeg zyn. Demarchais tm. UI. pag. 301. Nota. Dit is weder vergroot. — Zy hebben
agt of negen minmuen werk, om een voet tot den afftand van drie duim voort te zetten, en zy
beweegen hunne voeten niet dan den een na den anderen , en fteeds met dezelfde traagheid.
Slaan helpt niet om hen hunne flappen te doen verdubbelen ; ik heb ’er zelf eenigen geklopt ,
om te zien of dit hen zoude aanzeiten, maar zy fcheenen daar ongevoelig voor, en daar is geen
middel om hen harder te doen gaan. Voyage de Dampier torn. III p. 305. ^y^am
legt, geene vyfiig treden in een dag af. De jaager, die hem vangen vwl, ''“P
■wel eene andere jagt maaken, hy zal hem nog op dezelfde plaats vm , en, daar
zeer digt by. Foyage & Caylrme par Binet. Paris 1664. —
of Biet de Uoper‘,.... men geeft hem den naara van ‘ooper of hardloope^ o een
groeten dag noodig heeft om eene vierde van een myl te volgeren, flyis re de l Orenoque
par Gumiela torn. II. pag. 13. Nota. Deze fchryver is de eenigfte , die , ten opzigte van de
langzaamheid van dit dier, roy voorkomt miiift te vergrooten, en dus de waarheid naaft by te
komen.
41
van den uk au en de
- -- V. XX iJ A 2.
den wezens uitgewifcht zvn ceworH biyven , en vervolgens
“““ ™ d/aï aJg onSouden t"’ “ ‘«'«‘■“d. 2° deV
menfchen en de fterke dieren zie daar van f "'“vftjrnen waren; zo de
Zouden deze foorten niet tot onf dpI-o '''^rmenigvuldied hadden
“^'“"verdelgd zyn geweell. gif dk ““d™ doofde anS
Wy hebben gezegd, dat al es wL £ ^agen hun lot zïz^
ueffend voorbeeld van te vSftSt^^ T’ ^at dier fcLnr ^
term m het beftaan der dieren di^^viL’r h*”*^*^ ^«yaards maakt? L t !n”
lykheid meer zou hen beletten cc be£^^^ ^^tbenTééne Jeltl"
^vffaKr ^
cindLrzaakef fvefzte'^’
peS?" "
der dan n g“ rfkTebfe'f ' ™Jdz^l te l^eir«r“°«="
voor het ve^ank gezondheid en aan de vï
het gemeen der h' t>f daartoe betreklvk t ^ti werktuigen
1^ oia ai <Iia nod,
g5as e«en: SpfaTd^rttrSadè?tï
4S
de natuurlyke historie.
en seduurende dat langzaam en droevig werk, dat zomtyds verfcheiden
gen duurt , moeten zy honger lyden en voelen miflchien het dringendite
gebrek; op hunnen boom gekomen , verlaaten zy dien niet vrywillig ; zy heg-
ten zig aan de takken, zy berooven dezelve by gedeelten , eeten de bladeren
van yderen tak, daar zy mede bezig zyn, zonder naar die andere tak-
ken om te zien, zo lang zy den tegenwoordigen nog niet afgegeeten heb-
ben, en brengen dus verfcheiden weeken toe, zonder dit drooge voedzel
door eenigen drank te kunnen bevogtigen: nadat dndelyk de voorraad ge-
heel verteerd, en de boom kaal gegeeten is, blyven zy daar nog op, weder-
houden door de onmogelykheid van daaraf te klimmen ; emdelyk , wanneer
de behoefte zig op nieuws doet voelen , wanneer dezelve dringt , wanneer
zy flerker wordt dan de vrees voor het • doods gevaar , laaten zy zig , niet
kunnende afklimraen , nedervallen , en zy vallen dan zeer lomp , als een blok , als
een klomp , zonder veerkragt of leeven ; want hunne ftyve entraagebcenenheb-
ben den ty^dnietvan zig onder het vallen uitteftrekken,omdenfchoktebreeken.
Op den grond zynde, zyn zy aan alle hunne vyanden overgeleeverd ; dewyl
hun vleefcn niet geheel liegt is, zoekende menfchen en de roofdieren hen
om hen te doodeii ; zy fchynen weinig te vermenigvuldigen ; en byaldien
zy dikwils werpen , is het niet dan in kleinen getale : ook hebben zy maar
twee mammen. Alles loopt derhalven famen om hen te verdelgen , en het
zal bezwaarlyk zyn , dat de foort in wezen blyve. Het is waar , dat , terwyl zy
traag , lomp , en byna onbekwaam voor beweeging zyn , zy tevens hard ,
fterk van geftel en taai van leeven zyn ; dat zy het gemis van alle voedzel
welken ZV in hunne taal Amabut noemen. Deze boom is hooger dan ecnige andere van dit
land • zvne bladen zyn klein en dun , en dewyl het dier zig gemeenlyk op denzelven onthoudt,
hebben zy daaraan den naara van Haat gegeeven. Singul. de la France ant, por Thevet pag,
— Het dier Luiheid leeft niet dan van bladeren van boomen , waarvan de hoogfte tak-
ken”hem voor wykplaats verftrekken ;by beeft twee dagen noodig om daar op te klimmen
De aanmoedigingen , de bedreigingen , de flagcn zelve hebben de kragt met van hem harder
te doen gaan. Hijloire des Indes par Maffé p 71. Nota. IIerreoa zegt het zelfde en in de
eigen termen p. 252. — Dc Sloth, of luyaard is niet wel zo dik ais de beer, die mieren eet
r7aman«iO,noch ook zo ruig Ily voedt zig me: bladen.... Deze dieren doen veel kwaad
oan de boomen, die zy asmtaften, en zy zyn zo langzaam van beweeging, dat zy, na alle de
bladeren van een boom afgegeeten te hebben, vyf of zes dagen noodig hebben om daar af, en
eenen anderen op te klimmen, al ftaat dezelve daar vlak by; zodat zyniet dan vel en been
voor dat zy dat tweede verblyf bereiken , fchoon zy , beginnende af te klimmen , doorvoed
en vet waren. Zy verlaten nooit een boom , eer dat zy hem zo kaal gegeeten hebben als of
het midden in den winter was. Foyage de Dampier torn, III. pag. 305. — Hy klimt op de
hoornen maar zo langzaam dat men tyd t’over heeft om hun daar te vatten ; hy verdedigt zig
alsdan niet en poogt niet te vlngten; zo men hem eene lange roede voorhoudt, zet hy zig in
ooftimr om daar op te klimmen , hetwelk hy zo langzaam doet dat het verveelende is ; aan het
eintip cekoraen houdt hy zig daar zonder zig de moeite te geeven van wéér af te klimmen.
Vmaae dc Cayenns par Bineï. p. 341. — De unaus hebben vier pooten daar zy enkel mede
kruinen • zy verlaten hunnen boom niet voor dat zy dien kaal gegeeten hebben , dan komen zy
R elten larde tot dat zy weder bladeren van een anderen boom bekomen lumnen. - Wy
plaatften dit dier by den maft, het befteedde meer dan ttvee uuren ‘ ^
welk een aap in min dan een halve minuut gedaan zou hebben , e hebben dat
bet als een uiurwcrk door middel van een veer bewoog. Voyage de WooDEs R0GF.RS torn. !•
fag> 343 .
VAN DEN UNAU EN DEN AL 43
g^SirbetSi”
en door de fuft^vpr^^^r^A weinig door uitwaafleming verliezen,
dat zv fchnnn klager ook hun voedzel wezen moge; en
hoev?n aTde voeten nSSf; °P ^en kopf noch
de, egter onder de herkauwendl onderfle kaakbeen , hcbben-
verfcheiden maagen zvn vooi-zipn ^ even als deze, met
hoedanigheid van hun^ voedzd oncbl-eek?'^ by gevolg het geen aan de
telkenmaale neemen, kunnen goed SeA ^°En , welke zy
derling moet voorkomen, is, dat zv in nhnt-s geen hier weder zon-
dieren, zeer lange ingewanden te hebbenf dezelvf zelr^fc^
de vleefcheetende dieren hebben tL ff r ^ ^ korter dan
dubbetónnigheid der Natuur in ’t fcrm2f ”/’ °"5-“ 'Pre'iken , de
openlyk door dezp /T-rTr,i;fv,“ • j ^ *°rmeeren dezer dieren , vertoont zis
dieren ; zy hebben vie^mSn zekerlyk herkauwend^
ken, zo wel uitwenrhL d ontbreeken hun alle de kenraer-
dere herkauwendTdïfen algemeen aan alle de an-
namelyk dat deze dieren in andere dubbelzinnigheid,
voor de pis de anderen’ voor opemngen van buiten, de eene
uitwendige en onderfcheidpnp nn ^ uitwerpzelen , in plaats van eene
kcle opeling hebben teeldcelen, üegts eeneen-
2>ng, een verlaatbak is d gedeelte eene gemeene loo-
aan zyn, zo ik mv ove’r^llJ^dp einde
dieren vertoont wildp ‘ru ’j hji zonderheden, welke het maakzel dezer
houding, hun donker en zwaar e-ezip-r h.in^^i hunne gemelyke
«Ie Hagen, daar men hen iSf 1 ó?gt Z”re°,f^" onverfcMüghtid o 2 der
pvoeloosheid; en ’t geen dSvP nï?r t verkondigen hunne
Jen onder ’t mes legf, en hun het
zy niet terftond fterven ^ uit het lighaam
heeft (d),zegt, dat het hart van het Haha^^ proef genomen
nart, van het Iighaam afgefcheiden , nog een half
CO Men vereerde my eene leeven,u rr .
rende allen welken tyd hy noch eeten IvrriH^r’' bewaarde; geduu-
Thevet ,p.pg. > "och drinken wilde. Singular. de la Francl m. Z
(d) Secui femdiam vimm babtntem in - -r
^ dentiiiwammoni more ceeterort/m
PoMuam exemptum erat e corpore, per femiboriZ' lTt^^^
Ainif (tenuibus membranulis connexa!,^ per multas ramulL *'War autem
«Snfvf • duas hlb b\t%Z s a^^^^^ ^^nUlicalia infZ
«-.«t ‘sïï'.s.fer;*
44
DE NATUURLYKE HISTORIE
uur lang fterk klopte , en dat het dier Reeds zyne pooten bewoog , als ware
het flegts bedwelmd geweeft ; door deze overeenkomften fchynt dit viervoe-
tig dier niet flegts tot de foort van de fchildpadde te naderen , waarvan hy
reeds den langzaamen gang heeft , maar ook rot de andere kruipende die-
ren, en tot alle die, welke één bepaald en wel onderfcheiden middelpunt
van gevoel hebben. Maar alle die wezens nu , hebben een voorkomen van
beklaagenswaardig te zyn , zonder wezendlyk ongeluk te voelen , en de Na-
tuur vertoont zig zelfs in haare meelt verwaarloosde gewrogten, meer als
moeder dan als lliefmoeder.
Deze beide dieren behooren eveneens tot de zuidelyke landen van de
nieuive wereld, en worden nergens in de oude gevonden. Wy hebben
reeds gezegd (e),dat de uitgeever van het kabinet van Seba zig vergift hadt,
met aan den unau den naam van Luyaard van Ceylon te geeven. Deze dwaa-
ling, door de Heeren Klein, Linn.sus en Brisson nagevolgd, is thans
nog blykbaarer dan zy toen was. De Hr. Marquis de Montmirail heeft
eenen leevenden unau , die van Suriname was gezonden ; die , welken wy
in des konings kabinet hebben , komen van dezelfde ftreeken van Guiane,
en ik houde my verzekerd , dat men den unau zo wel als den aï in de ge-
heele uitgeftrektheid van de woeftynen van Brezil tot Mexiko vindt (ƒ ).
Maar dewyl men hem nooit in de Noordfche landen heeft aangetroffen,
heeft hy niet van het eene werelddeel tot het andere kunnen overgaan ; en zo
men eenige dezer dieren , ’t zy in de Ooft-Indiën , ’t zy op de kuften van
Afrika gezien heeft, is het zeker, dat zy derwaards waren overgevoerd; zy
Kunnen de koude niet verdraagen; zy zyn insgelyks bang voor den regen ;
de wilTelingen van vogtigheid en droogte bcnadeefen hunne vagt, die meer
naar kvvaalyk gekamde hennip dan naar wol of hair gelykt.
Ik kan dit artikel niet beter eindigen dan met de waarneemingen , die my
door den Hr. Marquis de Montmirail zyn medegedeeld ; hy heeft dezelve
gemaakt op een unau, welken hy fints driejaar in zyne dierengaarde onder-
houdt. „ Het vel van den unau is veel zagter dan dat van den aï. De
,, unau , fchoon zeer log en fchoon hy een zeer ongefchikten gang heeft ,
„ zou den hoogften boom verfcheiden maaien op een dag beklimmen kun-
„ nen. Op het vallen van den dag en in den nagt fchynt hy leevendiger te
„ worden , het geen zou kunnen doen vermoeden , dat hy by den dag heel
„ fiegt ziet , en dat zyne oogen hem niet dan in den donker dienen kun-
,, nen. Toen ik dit dier te Amfterdam kogt , voedde men het met zeebe-
„ fchuit, en men zeide my, dat men hetzelve , zo lang de groene tyd duur-
„ de , niet dan bladeren van boomen moeft geeven. Men heeft inderdaad
„ beproefd om hem die te geeven; hy at die gaarne zo lang zy noch teder
nammillas duas cum totidem papillis in peSore femella fj' fcetus gerebat. Pison Hift. Bras,
pag. 322. , . ...
(O Zie in het IX. Deel van dit Werk, de Verhandelingen over de dieren van de oude en
nieuwe wereld.
(ƒ) De Aï door den Hr. Edwards befchreeven en gegraveerd, kwam van de Hondouras.
Don Antonio b’alloa zegt , dat meo hen in den omtrek van Porto BelJo vindt.
45
5 >
5?
?>
55
?>
55
55
55
55
55
55
55
55
55
55
5 >
VAN DEN UNAU EN [DEN AI.
wnrm ’ oogenblik af, dat zy begonden te dorren, of van
drie jaaren, daUk hem
evende in myne dierengaarde heb,iszyn gewoon voedzel brood geweeft
zomtyds appelen ontwortelen, en zyn d/ank melkjhy neemt Tvd fSn
hy dat niet gemaklyk doet, alles wat hy eeten wil in een zvS
zeilen me^ den-
is kort, en wordt nooit tweemaal in denze^fden%dh(ïhaïd’-ï/f^^
wen fchoon klaagende, gelykt niet naar dat van den aï^o her
dat dit geluid ai dat van deszelfs ftem is. De natuurl JvV iT
den unau, en welke hy boven alle andere fchynt te ^erïi^^ ^°Hding van
een tak op te hangen het lighaam naar de laagte; zom^dl
zelft m deze houding, met de vier pooteu, inliet S^pnn?m‘’^
gehaakt . waardoor dan zyn lighaam eln boog befchryft. De Ckte I”™
i"*" *'“» nutteloos, ten^”hv
gaat, want zyn gang is daarom noch minder gedwongen, noch mmder
waggelende. Dit maakzel alleen komt my voor eene oorzaak te zyn van
de luiheid van dit dier, dat voor het overige ook niet ééne veSSr^t^
drift heeft, geene kennis toont te hebben aan den perfoondiehe^toppall^*.
DE NATUURLYKE HISTORIE
5®)S!«!®®SS®SSS«!SS®S3®!SSSS®©SSS«®!!®!®S!SS®!SS®»:!«
BESCHRYFING VAN DEN U N A U.
D e Unau (PI. II.) , die ten onderwerpe voor deze befchry ving gediend
heeft, hadt ten naaRenby de grootte van een das, maar hy llont
minder hoog op zyne pooten ; dezelve fchynen egter met gemaakt te zyn , of
om dat dier regt overeind te doen Haan, of om hem van de eene plaats
naar de andere over te brengen, maar flegts om hem zig aan de fleunpunten
vaft te doen houden, welke hy bereiken kan. Hy heeft een ronden kop,
een uitfteekenden bek, een dikken en ronden neus, eironde neusgaten,
ronde ooeen, oogleden, die als een wrong opgeblaazen of bol zyn, een ver-
heven kruin en voorhoofd, zeer korte, rondagtige, zeer dikke, byna
naakte, zeer agterwaards ftaande en byna onder het hair verborgene ooren;
de hals fchynt even dik als de kop , omdat dezelve bedekt is met lang hair ,
dat gelyk het hair van het iyf agterwaards gerigt ftaat; het hair van het
kruis ftaat in eene ftrydige rigting, en hiaakt eene foort van dwarfche maa-
nen boven het kmis, alwaar het zig met het hair van den rug vereenigt;
de voeten zyn naar evenredigheid langer dan de pooten, van die geleeding,
welke met de geleeding der hand ineen menfeh oyereenkomt , en van den
hiel af tot aan het eind der vingeren toe ; daar zitten flegts twee vingers
aan de voorile voeten , en drie aan de agterfte j de nagels zyn zeer lang
en krom. , j j
de unau. ftil op zyne pooten flaat, ruften de voorhand en de
hiel op den grond; de voorarm Raat danfehuinfeh naar voren gerigt, en
de elleboog verheft zig niet veel boven den grond, de eigenlyk gezegde
beenen Haan geboogen en maaken een regten hoek met de dye , zodat het
onderft gedeelte van het kruis altyd laager Raat dan de knie. De gang van
dit dier is zeer gedwongen ; om een Rap te doen laat hy, in plaats van den
voorpoot voorwaards te brengen , flegts den voet vooruit glyden, zonder de
vingers uit te Reeken; de nagels blyven toegeboogen, en de voet draagt
flegts op derzelver bolrondheid en op de geleeding der voorhand, zonder dat
de bal van dien voet aan den grond raake_: deze beweeging gefchiedt niet
onmiddelyk naar voren toe, maar een weinig fchuinfch naar buiten. De
eigeniyke beenen en de agterRe voeten Raan noch meer buitenwaards , en
verder van elkanderen af, zodat de voet een boog van een drkel befchryft ,
wanneer het dier denzelven vooruit brengen wil , en geduurende die be-
weeging blyven de nagels agter over liggen gelyk die der voorRe voeten ;
de voet insgelyks flegts op derzelver bolrondheid en op den hiel Reunende,
zonder dat de bal aan den grond raake. Zulk een gang kan met vaardig
noch zelfs gemakkelyk zyn, ook fchynt dit dier met te gaan als tegen zyn
zin , en wanneer hy daar toe gedwongen is om zyne behoeftens te voldoen ;
hy is egter minder traag dan men zig nog verbeelden zoude naar eenmaak-
fel, dat zo weinig gefchikt is tot de voortgaande beweepng; het is my
voorgekoomen dat hy fnellet vooriging dan de iciiildpadden , en dat zyne
. nn
47
beschryving van den unau.
vleermuizen, wanneer
^De unan I ^ ^ met hunne vleugels te helpen U).
dan op den gron? Hfn “7/"“/ e^zig ergenf aan vafthoudW,
zis van als v?n hf v en bedient ’er
vaftmaaken. Nademïïl’ z^S nagiriang ^k?om
zyn, houden zy hem zo gemaSvk dar S ’
pen in de houding, waarilz^n Ughl^^ fchynt te fchep-
vaftgehaakt zyn/hy blyft
f|S- .ILt gV«%?eX^feS S?efe '
‘"ctiê !:?
zitten , regten Ivne^affterfte nnnt^ï ’ dwingt om te gaah
den in ééne Iv/ ftaan w^ M^S, ? verre naar buu^^
maakfel zyner SLeh ^’s klauteren kan door het
Ïf„‘‘=.>»-8i4=n van IynlToo“™ eT^n ““ï; «'
hem, die tot onderwerp voor dLe hghaam afhangt. Ik
vier voeten aan den rLd van eenSSl?^- ’ zfg met zyne
“f*' '-"• n-a' hy !S’®op?|
bedien?"eï Sg ^an oTzyie^Jpyïen^aÏr
fleps een zeer onvolmaakte hand, wa^t ïezeTe ’ doch het is
gelyk ik reeds heb doen opmerken en twee ^3•rnn^ llogts twee vingers,
deze nagels doen flegts de werking van eenSM^^^- ' ’ ^n
^yderen zig niet van%lkanlren?maar want zy ver-
gen ook te gelyk; het dier grypt de dingen tezamen uit, en biü-
door middel van het eind zyneÏÏagek nSè
huigen , en het is op die w4e dar h J ° geleeding zyner hand toe te
hen Ik gezien heb, a^weinll nln vn ^ opneemt. Die, wel-
pdroogd was, en voor drink ^’'°od dat in den o^n
hong hy aan drie van zyne voeten e?a^7er”d^^ meeftentyds
naar beneden hangende.^ WannSr men hlm vierden, met het hoofd
gaf hy eenige flaauwe en pvnïvke fcWnll verpli^tte om lang te gaan.
te; hoe kouder het was,^£ J^er hv7*7”‘ ^Vieldt veel van warm-
agtden uuren; hy hadt weinig reuk I;P duurde zyn flaap wel
zitten. Dit dier'was leevend^in de menaleHe^f ^7 he-
van Montmirail. menageiie van den Hr. den Wquig
he? r ‘ 'y" gemeeten ^y"^n.
vdn nee erna van den fmoel tot aan den aars . j
Co) Zie deel VIII vau dit werk, bladz, 71. enz.
%
+8
de natuurlyke
HISTORIE
''Lengte van den kop van het eind van den fmoel tot aan het
agterhoofd . • • •
Onicrek van het eind van den fmoel • •
Omtrek van den bek onder de oogen gemeeten •
Omtrek van de opening van den bek
Afltand euffehen de beide neusgaten
Afftand tuflehen het eind van den bek en den voorften hoek
van 't oog ... . .
Afftand tuflehen den agterllen hoek en het oor
Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen
Opening van het oog . • • •
Arftand tuflehen de voorfte hoeken der oogen over de krom-
te van het neusbeen gemeeten
Dezelfde afftand in eene regte lyn gemeeten .
Omtrek van den kop tulTchen de oogen en ooren .
Lengte der ooren . • , . ^ ,
Breedte van derzelver bafis over de buitenfte kromte ge-
meeten . . . • •
Afftand tulTchen de beide ooren om laag gemeeten
Lengte van den hals . ...
Omtrek van den hals . ...
Omtrek van het lighaam agter de voorpooten gemeeten
Dezelfde omtrek op de dikfte plaats
Dezelfde omtrek voor de .agterpooten gemeeten
Lengte van den voorarm van den elleboog tot aan de voorhand
Omwek van de geleeding der hand
Lengte van de geleeding tot aan het eind der nagelen
Lengte van het eigenlyke been van de knie tot aan den hiel
Omtrek van den navoet .
Lengte van den hiel af tot aan het eind der nagelen
Breedte van den voorften voet . * •
Breedte van den agterften voet
Lengte van de langfte nagelen
Breedte aan de bafis ...
voeten ,
O.
O.
O.
o,
o.
o.
o.
o.
o.
o.
o.
o.
o.
o. '
o.
o.
o.
0.
1.
T.
o.
o.
o,
o.
o.
o.
o.
o.
o.
o.
duimen ,
lyneii.
3*
4 -
4.
0.
5 -
4 *
3*
I.
0.
5.
I.
4 -
2.
0.
0.
5 i -
0.
3^-
2.
0.
I.
■ 7i-
9 -
6 .
0.
8 .
I.
8 .
2 .
2 .
I.
7-
8 .
6 .
10.
10.
4.
0.
I.
4 -
5 -
10.
3 -
4 -
4 -
9 .
J-
5 -
3-
9.
4 -
8 .
0,
9 -
I.
0.
I.
7i.
0.
3i.
De unau, die tot een onderwerp gediend heeft van de volgende befchry-
ving der ingewanden , en van het geraamte van dit dier, was van Suriname
naar Holland , cn van Amfterdam naar Parys , in voorloop overgezonden.
Hy was veel jonger en kleiner dan die , wiens afmeetingen in de vorige tafel
zyn opgegeeven, want zyne lengte, in eene regte lyn gemeeten van het
eind van den fmoel tot aan den aars, bedroeg flegtsmegen duimen en tien
lynen; het lighaam haclt vyf duimen vier lynen omtrek agter de voorpoo-
ten , agt duimen negen Jynen in het midden , en zeven duimep voor de ag-
terpooten , gemeeten ; dit dier hadt geen voetfpoor van een ftaart.
Ik heb by de opening van den onderbuik een grooten pens gevonden , die
daar het grootfte gedeelte van befloeg, voornamelyk de geheeJe linkerzyde
tot aan de heupflreek toe ; daar was nog eene andere kleiner maag , die op
de pens lag , en die het voorfl; gedeelte der regter zyde befloeg ; tuflehen
deze beide maagen was eene kwab van de lever gelegen.
De
:.;^Vr ' ■^
BESCHRYVING van den UNAU. 49
gedeelte aan de laatftge-
S tT verfcheiden kronke-
de^regter heunfl:r’pf»t^ maakten hunne kronkelingen voornamelyk m
op die plaats wierdf Vip a ^ , en in de linker heupflreek ;
derbufkfeïek toe ^'^ker , kromde zig wederom naaï de on-
zig van daaï naarTotn uft TrlTe" = ^^ekte
verlengde zig naar agceren tot aan dfn aïs Imkerzyde, en
Daar was eene groote pens (JBCD, pl. HL fig. x en 2 on PI IV y7.
I.) en eenige kleiner maagenfEi^, Pl ITT air V • M‘
deze maagen gevormd van onderen vertoond mrdf,
::2ziZrt:; ^ ¥‘‘‘
datzyne inweLigeSlSn^^l CD£
met eenige tepeltjes bezet ^ ^lad waren, en met
Pl IV r ^ m zak (£5 UI, fig. 1 en 2 ‘ en
himonlti wlndL^ (F g'^pI'^Ïv^- “uts van den os; maar deszelfs
cn vertoonden geen vo’etfpoor vin',rt'? gclyk die van de pens ,
de muts afgefcheiden door een gedeeltelyk van
doorgefneeden is~). De unau hadt ter^nl^'^!^”'^ % de plaatfen Hl en KL
wende dieren llegts eene foort vJn m maag der herkaau-
X.) of uitzetting,^elke?Lw^^^^^^ ^S- 2 en Pl. IV, fig.
zonder eeuig 2.) gladwar^n.
Daar was in de maagen van den unau velClr os.
WO , tl. ir-Jig. 2,f,die zig van den’nokSrm fpIZ °j’ 8 °«
die aan het eind van het bW by den oszif m t^,l£ »
verenging {H, PL lil, fig. 2, p/. V fg \ p c V-
dien zak cn het laatfte gedeelte (F Pl Jli'fil' 1 t«ffohen
maagen van den unau,^die Lr zvn^^^^ i.) der
van den os overeenkwam, maar die eeele nwf met de lebbe
fte wanden (E, p/. py fig jyf ’ j” maakte op haare binnen-
De darmbuis hadt flegts drie voeten geemdigd.
aars, maar wanneer dil afmeetinsr Pprticr af tot aan den
de dunne darmen niet in eene revto Scheelde het veel dat
ftrekt waren, zy maakten integendeel een erontL"r”f
endeldarm lagen in eene regte lyn, daar wa-s trp^n kr' ^ j (■^•®) on de
eene foort van inplanting {F) tnffdien den oigeboogen'^Sm U)'mT'
lig'tè 7 deï"arl' toe' "ongevót
Xlll Deel. ' Q
50
de natuurlyke historie
I
De lever lag geheel in de regter zyde ; dezelve hadt flegts twee kwabben ,
de eene zeer groot, en aan het regter gedeelte van het middelrif vaft zitten-
de door een fchoorband , die tennaalïenby uit het midden van de voorfte
zyde van die kwab voortkwam j de andere was kleiner, en lag agter de
groote geplaatft. Daar was een fchyn van een galblaasje aan het agterft
en onderft gedeelte van den binnenkant van de lever, maar die plaatfing
zoude ongewoon zyn voor een galblaasje ; daarenboven vindt men ’er geene
fchaduw van in den aï , hetgeen reden geeft om te gelooven , dat het gal-
blaasje ook in den unau ontbreekt. .
De milt lag tegen de lebbe aan geplaatft , derzelver onderft gedeelte was !
zeer breed en rond, het bovenft was integendeel zeer fmal.
De nieren lagen tegen over elkanderen geplaatft , zeer naar agteren , en
op den binnenkant van de darmbeenderen agter de zaadballen ; zy hadden
de gewoone gedaante der nieren.
Het peesagtig middelpunt van het middelrif hadt flegts eene middelmaa-
tlge grootte. Elke long hadt flegts eene enkelde kwab. Het hart was byna
rond , en lag tuflchen de beide longen geplaatft , met de punt fchuinfch
naar de linker zyde gerigt. Daar kwamen drie takken uit de kromte van de
groote flagader voort.
De tong was dik over haare geheele lengte en breed aan haar voorfte
eind. Het ftrotklepje hadt eene uitranding in het midden. Het verhe-
melte was doorfneeden met tien zeer onregelmaatige groeven.
De kleine her-lTenen lagen agter de groote geplaatft; daar waren eene me-
nigte kronkelagtigheden aan de herlTenen, en groeven in de kleine of ag-
terherflenen , gelyk by het grootfl: gedeelte der andere vicr^'oetige dieren.
Ik ben flegts twee tepels gewaar geworden , één aan elke zyde op de borft.
De klink (^, PI. V, fig. 3.) zat zeer digt by den aars {B) geplaatft, en
ftak met haar onderft gedeelte QJ') vooruit. De lyfmoeder (C) was duide-
lyk te onderfcheiden , doch ik heb niet kunnen bemerken of dezelve hoor-
nen hadt; ik ben zelfs geene trompetten ontwaar geworden. Ik heb aan
wederszyden twee lighaaraen (DEFG) gezien, die het voorkoomen van
een zaadbal hadden, maar alle deze deelen bevonden zig in een te flegten
ftaat, en waren door de w'erking van den fpiritus te zeer ingetrokken en
hard geworden, om het my mogelyk te maaken van te weeten, welke van
deze lighaamen de waare zaadballen waren, en om te zien of de toompjes
(HHII) trompetten waren. Het lighaara (F) is ontbloot van een vlies, dat
dezelve omringde; het andere (D) is met dat vlies bekleed. Men heeft in
die zelfde figuur den regten darm K ) , de blaas (£) , de pisleiders {MM ) , en
de nieren {NN) afgebeeld. De lighaamen (EG) lagen voor de nieren onder
de valfche ribben geplaatft; die legging kan doen vermoeden, dat dezelve
de waare zaadballen niet waren.
Het voorhoofdsbeen van den unau is zeer groot, de neusbeenderen zyn
kort, het eind van het bovenft kaakbeen is dik, yoornamelyk aandezyden, i
die door de hondstanden opgezet zyn ; de beenige rand van de oogputten
is van agteren ter lengte van twee zevende deelen van den oratrek der oogen *
BESCHRYVÏNG VAN DEN UNAU.
51
af gebrooken. Het wangbeen zat niet aan het flaapbeen vaft in het ge-
raamte, dat ten onderwerp voor deze befchry ving gediend heeft , en daar
was een aflland van twee lynen tuflchen de einden van de jukfche uitfteek-
felen dier beide beendpen ; ik heb dat maakfeJ in geen een ander dier waar-
genoomen, en miflchien zouden die beide beenderen nader by eenzyn ge-
koomen, indien het individu, tot hetwelk zy behoorden, meer in ouderdom
was toegenoomen ; want hetzelve was zo jong , dat de meefte uitfteekfels , het
borftbeen, de beentjes van de voorhand, enz. nog maar eene kraakbeenige
zelfflandigheid hadden. _ De takken van het onderfl kaakbeen waren 'zeer
kort; het kroonswyze uitfteekfel hadt weinig hoogte; en boven het knok-
kelwyze uitfteekfel zat een derde, dat breed, dun en agtcr over gerigt
ftondt.
De unau heeft geene fnytanden in het bovenft kaakbeen, noch ook in het
onderfl; , maar hy heeft in de beide kaakbeenderen honds- en bak-tanden ,
eenen honds- e» vier bak-tanden aan elke zyde van het bovenfl; kaakbeen ,
en eenen honds- en drie bak-tanden aan elke zyde van het onderfl; , hetgeen
in het geheel flegts agtien tanden uitmaakt. De hondstanden gelyken naar
de baktanden door hunne gedaante , dezelve zyn puntig , en wanneer de
bek gellooten is raaken zy malkanderen flegts met hunne zyden aan.
De uitfleekfels van de waare en valfche wervelbeenderen waren noch niet
geheel gevormd, men zag zelfs geen voetfpoor van de doornagtige uitfteek-
felen der laatfle wervelbeenderen van den rug , van die der lendenen , van
de valfche wervelbeenderen des heiligbeens, enz.
Daar waren drie - en - twintig wervelbeenderen in den rug, en drie- en-
twintig ribben uaii ciKe2^Ut, w«cix*o .„ix wir vciiA-iic, lu /itrt ^clzeel zes-
en- veertig. Ik heb nooit eenig ander dier gezien dat ’er zo veelen hadt.
Daar zyn flegts vier wervelbeenderen in de lendenen, ook is ’er weinig
afflands tuifchen de laatfte der valfche ribben en het heupbeen.
Het heiligbeen kwam my voor uit vier, en het flaartbeen uit agt, val-
fche wervelen te beflaan , waan^-an het tweede en derde aan de zitbeende-
ren vaftgehegt fcheen te moeten zym, wanneer de beenwording volkoo-
men is.
De unau heeft ook fleutelbeenderen ; de bafis en de voorfle kant van het
fchouderblad zyn door geenen hoek gefcheiden, maar maaken een tegment
van een cirkel door eenen gelykvormigen bogt uit.
Het onderfl gedeelte der beenderen van den arm en van den voorarm is
van voren en van agteren plat , en zeer dun. De beide beenderen van het
eigenlyke been ftaan in het midden hunner lengte zeer ver van elkanderen af.
De nahand beflondt uit vier beenderen, welken eerfle en laatfle veel
korter en minder dik waren dan de beide anderen. Daar zaten vyf beende-
ren in den navoet, het eerfle en laatfle waren ook veel korter en kleiner
dan de drie andere.
De twee vingers van de voorfle, en de drie vingers van de agterfle voe-
ten, bevatteden elk flegts twee beentjes , waarvan het eerfle zeer lang, en
het tweede zeer kort, en aan den nagel vaftgehegt zat. Nademaal de unau
G z
1
I
^ 2 , DE NATUURLYKE HISTORIE,
flegts drie regels beenderen heeft , die agter malkanderen zitten ter plaats
van de vingeren , en van de voorhand of van den voorvoet, zoude men mv
kunnen vraagen , waarom ik den eerften regel dezer beentjes aan de nahand
en aan den navoet toefchryve^ in plaats van dezelve voor den eerften re-
gel der vingeren te neemen, die in dit geval drie regels bevatten zouden
gelyk de vingers der andere dieren ; doch volgens deze onderfteJling zoude
’er gcene voorhand , noch voorvoet in den unau zyn , daarentegen , indien
hy deze deelen bezit , zo ontbreekt hem een derde regel aan eiken vinger.
Hetgeen my evenwel dit laatfte gevoelen doet verkiezen, is dat, daar de
beenderen van den tweeden regel veel langer zyn dan die van den eerften,
deze geen regel fchynen uittemaaken, omdat de beentjes van den eerften
regel- veel langer zouden moeten zyn dan die van den tweeden. By een
grooter en ouder individu zoude men miflehien noch wel andere kentekenen
voor de waare benaaming dezer deelen kunnen aantreffen.
JEUNES Ais.
s.
L’
ADULTE .
dd .
\
BESCHRYVING VAN DEN AI. 53
BESCHRTFING FAN DEN AL
D e Aï gelykt in de geftalte des lighaams en het maakzel der beenen
naar den unau ; maar hy verfchiJt daarvan in hoedanigheid en in de
kleuren van ’t hair, in de figuur van den fmoel, in ’t getal der vingeren
van de voorfte voeten , en in den ilaart j want hy heeft een kleinen flaart ,
terwyl dit gedeelte aan den unau geheel ontbreekt. De Fl. FI vertoont
jonge aïs in verfchillende houdingen ; hetzelfde dier wordt op de Fl. FII
in een meer gevorderden leeftyd vertoond. De aï , die ten ondervverpe
voor deze bemhryving gediend heeft, was zeer klein; hy hadt een meer
verlengden kop dan die van den unau, en veel korter fnuit of fmoel, zodat
het gezamenlyke van kop en fnuit, een meer geronde party formeerde; het
onderft kaakebeen was zo dik, dat de opening van den mond zig in het
midden van de voorfte zyde van den gelieelen muit bevondt ; die fnuit was
zo kort, dat de mond, fchoon niet uittermaate groot, zig aan weêrskanten
tot byna onder den agterften hoek van het oog uitftrekte. De neus fprong
een weinig uit ; het voorhoofd was minder verheven dan dat van den unau ,
en de ooren waren nog korter ; zy vertoonden zig uitwendig niet dan door
een rand met hair bedekt. Daar waren aan elk der vier voeten drie nagels,
gelyk aan die van den unau ; de nagels der voorfte voeten waren wat groo-
ter dan die der agterfte ; de middelfte nagel aan yderen voet was wat langer
dan de twee andere.
Het hair van den aï was zeer verfchillende van dat van den unau en van
andere dieren; het geleek naar gedroogd gras of hooi; elk dezer hairen
was platagtig, en haat veel meer breedte dan dikte; de hairen van den kop
en den hals lagen voorwaards over, en lieten niet dan de oogen en den bek
bloot; de kleur dier hairen was een mengzel van bruin en witagtig; het
bruin hadt de overhand op den kop, op de borft, den buik, endezyden
van het lighaam , en daar was meer witagtig dan bruin op den rug.
Lengte van het geheele lighaam , in eene regte lyn gemeeten
voeten,
duimen
, lynen»
van het eind van den fmoel tot aan den aars
Lengte van den kop van het einde van den fmoel tot aan
0.
7 -
6 .
het agterhoofd . . ...
0.
I.
10.
Omtrek van het einde van den fmoel . . ,
0.
2.
3 *
Omtrek van den fmoel onder de oogen gemeeten
0.
2.
II.
Omtrek van de opening van den fmoel
0.
I.
2 .
Afftand tuffchen de twee neusgaten
Afïland tuffchen het einde van den fmoel en den voorften
0.
0.
I.
hoek van het oog „ * , ,
0.
0.
Afftand tuffchen den agterften hoek en het oor ,
0.
I.
6 .
Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen
0.
0.
3 *
Opening van het oog ♦ • * ♦
Cx 3
0.
0,
3.
£4
pE NATUURLYKE HISTORIE
voeten ,
!k
duimen
> lyneo.
O.
'1.
I.
o.
O.
8.
o.
4.
6.
o.
o.
2i,
0.
o.
JL
o.
I.
2.
0.
I.
3*
o.
2.
6-
o.
2.
I.
o.
I.
8.
0.
2.
I.
. 0.
I.
P.
o.
O.
8.
o.
2.
o.
o.
O.
6.
o.
o.
6{.
o.
O.
lO.
o.
O.
li.
in den kop zyn aan
lang van het einde
AtltanU lUUUUCU UV vw* , .--o — —
kromming van het neusbeen gemeecen • •
Dezelfde afftand in een regte lyn . .
Omtrek van den kop tuffchen de oogen en de ooren ,
Lengte der ooren . . . • .
Breedte van de bafis op de buitenfte kromming gemeeten
Afftand tuflchen de beide ooren om laag gemeeten
Lengte van den hals t . • .
Oratrek van den hals • ...
Omtrek van den voorarm van den elleboog tot aan de
voorhand ....
Om trek van de voorhand
Lengte van de voorhand tot aan ’t einde der nagelen
Lengte van het been van de knie tot aan de hiel
Breedte ter plaatfe van de hiel . . ,
Lengte van de hiel af tot aan ’t einde der nagelen .
Breedte van den voorvoet .
Breedte van den agtervoet
Lengte der grootfte nagelen
Breedte aan de balls ...
^uim is. Het ander vel is tennaaftenby van dezelfde grootte als het eerfte ;
de kop ontbreekt ’er aan, maar de nagels zyn ’er. Het hair dezer twee vel-
len is van dezelfde hoedanigheid als dat van den jongen aï, waarvan ik hier
de bcfchryving geef. Het is tót twee en een vierde duim langj de kleuren
zyn niet nauwkeurig dezelfde op het een en ander dezer veilen.
^ Op het eerfte is het voorllc gedeelte omringd van een kort hair, dat fbvf
is en overeind ftaat, van eene witagtige kleur aan zyn oorfprong en rosag-
tig aan het einde; het overige jan den kop en den hals is bedekt met een
langer buigzaamer hair , dat bruin en zwartagtig is. Daar is op de fchoft
een overlangfche ftreep of band, geformeerd door een kort hair, van eene
fraaye zwarte kleur ; dezelve is aan weêrskanten van twee rosagtige vlakken
vergezeld, De rosagtige en zwarte kleuren hebben aan den aï den naam
van verbranden rug doen geeven , omdat het zig inderdaad vertoont, als
ware zyn hair op den rug gebrand; het geheele bovenfte gedeelte van het
lighaam van dit dier, gelyk ook depootenzyn van een gemengde bruine ,
rosagtige en witagtige kleur; het onderft des lighaams is bruin met een
mengzel van grauw.
De kleuren van het hair van het tweede vel verfchillen van die van het
eerfte, voor zo verre het hair rondom het gelaat gcelagtig is; dat van den
kop en den hals is niet zwartagtig; en daar zyn meer gryze dan briiine'tin-
ten. De vlakken , die ter zyden den zwarten band van de fchoft zyn , heb-
ben fchoone rosagtige tinten ; daar is geene fchadtiwe van deze kleur np
het bovenftc des lighaams en op de pooten ; het grauw cn het witagtige
/
s
BESCHRYVING VAN DENAI. 55
heerfchen daar over het bruine. Het onderft van het lighaam heeft ook
minder bruin dan grauw. Aan den wortel der hairen van deze beide vellen
vindt men een kort en fyn dons , dat dezelfde kleur heeft als de vellen t-us-
fchen welke het geplaatft is.
De nagels zyn geelagtig en zeer gefloten tegen malkanderen ; die der voor-
fte voeten hebben twee duim negen lynen lengte , volgens hunne kromming
gemeeten ; en die der agterfte voeten flegts een duim en drie lynen ; de
eene en andere hebben flegts drie lynen breedte aan de bafis.
De plaatfing der ingewanden van den jongen aï, waarvan de afmeetingen
in de voorgaande tafel zyn bygebragt, verfchilde van de plaatfing der in-
gewanden van den unau,voor zo verre de maagen de geheele linkerzyde be-
floegen , en de omwenteling van de darmbuis die in de regter zyde waren ;
ook begon dat gedeelte van de buis , dat aan den kronkeldarm der andere
dieren beantwoordde, in de regter ftreek van den omgebogen darm, ftrekte
zig voorwaards in de regter zyde uit , vouwde zig tegen de lever weder
binnenwaards , en verlengde zig agterwaards om zig met den regten darm
faam te voegen.
De aï hadt vier maagen gelyk de unau, maar de pens {A B CD Pl, FIII,
fig. I. alwaar de maagen van onderen gezien worden, en fig. 2 . alwaar men
dezelve van hoven ziet) verfchilde hierin van die van den unau, dat de
bolrondte (C) veel meer verlengd was, en eene groote uitibrekking for-
meerde (CD). De muts (E fig. i , 2.) was door eene dieper infnyding van
de pens afgefcheiden (G fig. 2.) ; de boekpens {Hfig. 1 en 2.) en de lebbe
geleeken naar de boekpens en de lebbe van den unau ; maar daar was een
eroot verfoua in hetmaakzel der verleneine (CD'\ van de pens van den aï»
vergeleeken met de bolrondte van de pens van den unau; de verlenging van
den^ aï was verdeeld door twee overlangfche fchuttingen , die zig tot drie
vierde haarer lengte uitftrekten (/) , en die dezelve in drie vakken verdeel-
den; die van ’t midden ftrekte zig tot het uiterfte (D) van de verlenging
nif het agterfte en voorfte vak eindigden by (/) op vyf lynen afftands van
het’einde der verlenging. ,
De darmen hadden twee voet twee duim lengte, van de portier af tot
aan den aars.
De lever van de aï was geheel aan de regter zyde geplaatft en hadt een
draag-ligament, gelyk die van den unau; maar zy verfchilde daarvan in
gedaante ; ^ beftondt flegts uit eene enkele kwabbe ; zy hadt op de agterfte
zyde infnydingen , die twee kwabjes formeerden.
^De milt was langagtig en flegts wat breeder aan haar uiterfte van den lin-
ker kant dan in het overige haarer uitgeftrektheid ; haare agterfte rand
was on twee plaatfen afgefneeden. n . ,
De^longepyp (AB PL FIII, fig. 3.) ftrekte zig tot het agterfte einde
^CD^ der beide longen uit. Te dezer plaatfe maakte zy een elleboog (A) ,
Uiwde zig nederwaards, en verlengde zig voorwaards ter lengte {B E) van
een duim; vervolgens vouwde zy zig weder naar om laag, en formeerde
de natuurlyke historie
5Ö
een anderen elleboog op het hart (F) , voor dat zy zig in twee takken (G H)
verdeelde.
Voor het overige zyn de ingewanden van den aï my voorgekomen gelyk
te zyn aan die van den unau.
De eigen neusbeenderen en de einden der beide kaakebeenderen waren
korter in den aï dan in den unau ; het kroonswyze uitfteekzel van het on-
derft kaakbeen was langer.
Het getal der tanden was hetzelfde in het geraamte van den aï en in het
geraamte van den unau , welken ik gezien heb ; de tanden in het onderfte
kaakebeen fcheenen in maakzel en plaatfing gelyk, maar de twee eerfte van
het bovenfte kaakebeen waren, naar evenredigheid, digter by malkander in
den aï dan in den unau, en fcheenen meer naar fny tanden dan hondstanden
te gelyken. Zy waren zeer klein , terwyl de onderfte hondstanden veel groo-
ter waren : de eerfte der bovenfte baktanden was meer voorwaards geplaatft
dan in den unau ; de baktanden van den aï , in plaats van puntig te zyn ,
gelyk die van den unau , liepen in eene holronde oppervlakte uit.
fïet geraamte van den aï , dat ten onderwerpe van deze befchryving ge-
diend heeft, kwam_ van een zeer jong dier, dat nog maar kraakbeenderen
hadt in plaats van uitfteebzels, aangroeyingen, de beenderen van het borft-
been, van de voorhand, enz.
In plaats van zes-en- veer tig ribben te hebben, gelyk de unau, hadt de aï
flegts agt-en-twintig, veertien aan weêrszyde, negen waare en vyf valfche.
Daar zyn in den aï, gelyk als in den unau,vier lenden-wervelbeenderen,
en vier valfche wervelbeenderen in het heilig been , maar de valfche wer-
velbeenderen tran den ftaart ■/jrn in den nV ten gefqle iran 'CTyfticii j het is my
toegefcheenen , dat het tweede en het derde aan de heupbeenderen moeften
raaken , wanneer de beenwording zyn volle beflag hadt; daar blyven, behal-
ven deze beenderen , nog omtrent agt valfche wervelbeenderen over , die
een ftomp van een ftaart maaken , lang genoeg om buiten het lighaam uit
te komen; ook heeft de aï, gelyk ik opgemerkt heb, een kleinen ftaart,
tertyyl dit gedeelten by den unau geheel ontbreekt.
Het onderft gedeelte der beenderen van den voorarm is wat geplat.
Daar zyn in de agterhand en in den agtervoet vyf beenderen , waarvan
het eerfte en het vyfde zeer kort zyn, en niet dan knobbeltjes formeeren.
De vingers zyn in yderen voet ten getale van drie, en hebben elk maar
twee regelen, gelyk de vingers van den unau.
BESCHRYVING VAN HET KABINET.
^7
BESCHRYVING
VAN DAT GEDEELTE VAN HET KABINET,
DAT BETREKKING HEEFT TOT DE NATUURLYKE HISTORIE
VAN DEN GIRAFFE, DEN UNAU EN DEN AL
No.. MCCXXI. Het Jlraalbeen van een Giraffe.
D it been is van de Meubel-kamer van de kroon naar het Kabinet van
Natuurlyke Hiftorie overgebragt, onder de bcnaaming van Reuze-been:
men heeft ons gezegd, dat het een gedeelte hadt uitgemaakt van de verza-
meling yan natuurlyke zeldzaamheden , welke Gafton de France, broeder
vap koning Lodewyk XIII, voor meer dan eene eeuw teBlois hadt. Dit
gewaande reufen-been wierdt gehouden voor het fcheenbeen vandenonder-
llelden reus, om dat het in zyn verlengd maakzel inderdaad wel eenige betrek-
king tot een groot fcheenbeen fchynt te hebben, en op de onderftelling,
dat het tot een menfch behoord hadt, zou dat menfch inderdaad een reus
hebben moeten zyn , want hy zou meer dan twaalf voet lang zyn geweefl j
maar het gebeente , dat hier in aanmerking komt , konde een naauwkeurig
waarneemer niet bedriegen. Het was ligt te zien , dat het geen menfchenfaeen
W3S y iK Il3Cl \liy j Oai. Ln-Jxuï^ v<m üc VCTT^ClylCCncic
ontleedkunde, zou kunnen weeten van welk gedeelte des lighaams, en van welk
geflagt van dier, dit been mpgt komen; dog ik heb het zo verre gebragt,
dat ik zelfs de foort van het dier heb kunnen bepaalen , en ik heb 'er bewy-
zen en blyken van gegeeven , die niet toelaaten tetwyfelen of hetis hetflraal-
been van een giraffe (ff), fchoon ik dit dier of iets van zyne beenderen nooit
gezien heb. Dat, waarvan wy hier fpreeken, heeft tweevoet vier duim
en agt lynen lengte, fchoon het aangroeizel van het onderlle gedeelte (A.
PI. l^.fig. 4 .) in dit been ontbreekt. Dat aangroeizel, van eene evenredige
grootte met die van het overige des beens onderftellende, zou het in zyn
geheel twee voet zes duim en tien lynen lang geweeft zyn. Daar is op het
bovenfle middel gedeelte van de agterfte zyde eene uitfpringend deel (B ) ,
dat gebroken is geweeft, en dat een overblyfzel is van de ellepyp; men
bemerkt op het onderfte gedeelte (A) van het ftraalbeen niet dan ligte voet-
Ipooren van de ellepyp , maar men ziet op het bovenfte gedeelte (C) gelee-
dings hoeken en zyden , die aanwyzen , dat de ellepyp daar met eene onbe-
weegbaare geleeding was aangevoegd.
De famenhang der twee beenderen door hunne middel- en onderfte- deden
bewyft duidelyk , dat zy niet komen van een dier met gevingerde voeten, om
Qn) Z\z de Mémoires de 1’Acad. royale des Sciences, Ao. jyda.
yilll. Deel. H
58 DE NATUURLYKE HISTORIE
dat ’er geene famenhang is in de beenderen van den voorarm dezer dieren.
Het ftraalbeen, ’t welk ik aan den giralFe toefchryf, met het ftraalbeen
van dieren met ongefplecten voeten , en van alle herkauwende ‘dieren met
gevorkte voeten, vergely kende , heb ik gevonden, dat ’er meer overeen-
komft en gelyklicid in de geftalte was met dat van den kameel en den
dromedaris, dan met eenig ander; maar het verfchilt ’er van in een ken-
merk, ’t welk genoegzaam is om te bewyzen, dat het niet van deze dieren
komt ; men ziet in het onderfle gedeelte het lid niet , ’t welk het ftraalbeen
en de ellepyp in den kameel en den dromedaris onderfcheidt. Het komt
zekerlyk van een grooter dier , onderftellende , dat de hoogte van dit dier
evenredig, zy aan de lengte van zyn ftraalbeen, en de reden van de hoogte
van den kameel of den dromedaris , ten opzigte van de lengte hunner
ftraalbcenderen, gelyk ’er alle reden is van te gelooven uit de overeen-
komften van gcftalte , die tullchen het ftraalbeen dezer dieren , en het
been daar wy van fpreeken, gevonden wordt. Dit been kan derhalven
niet dan van een giraffe komen , dewyl deze van alle de dieren met gevorkte
voeten, waarvan ooit melding is gemaakt, het eenigfte is, waarvan het
ftraalbeen twee voet zes duim en tien lynen lang kan zyn. De hoogte van
het voorftel in dit dier evenredig zynde aan de lengte van het ftraalbeen,
gelyk in den kameel en den dromedaris, zou het, van den grond tot aan
de fchoft gemeeten , meer dan tien voet hoogte hebben. Deze afmeeting
ftemt overeen met het geen men van de grootte van den giraffe weet. Men
heeft gezegd , dat hy den kop tot zeftien voeten hoogte kan brengen , en
dat zyn hals zeven voet lang was ; het voorftel heeft derhalven tien voet ;
men weet ook, dat het veel hnoger is dan her agterilel , en Jon Lvdolf
berigt in zyne Hiftorie van Ethiopië , dat de voorfte beenen van den giraffe
zo lang zyn , dat een menfeh van een gewoone geftalte niet hooger is , dan
de knie van dit dier ; de zelfde Schryver voegt ’er by, dat ’er reden is om
te denken, dat een man te paard, gelyk men dit verzekert, onder den
buik van den giraffe door kan gaan, zonder het hoofd te verlaagen. Dit
ftuk kwam my eerft verdagt, of ten minften zeer vergroot voor , maar na
de hoogte berekend te hebben , welke het voorftel van een kameel , waar-
van het ftraalbeen zo lang zou zyn als dat, ’t welk ik denk van een giraffe
te komen, heb ik bevonden, dat een man te paard onder deszelfs buik
zou kunnen doorgaan. Deze hoogte_ is van tien voeten, waarvan men
drie moet aftrekken voof de dikte des lighaams ; blyft zeven voor den afftand
van den grond tot aan den buik of de borft, ’t welk genoeg is om doortogt
aan een man te paard te geeven ; want een paard van vier en een half voet
is hoog voor een rypaard , en het hoofd van den ruiter , dat ten meeften
niet meer dan drie voet boven het paard uitfteekt, maakt in alles zeven
voet ; maar daar zoude ook meer dan zeven voet zyn van de aarde tot den
buik van den giraffe , volgens de rekening , welke ik voor dep dromedaris
en den kameel gemaakt heb , om dat het lighaam van den giraffe minder
gevuld is, dan dat van deze dieren.
BESCHRYVING VAN MET KTABINET. ' 5 i)
No. MCCXXII. Het vel van een nnau.
Dit vel is niet in zyn geheel ; daar ontbreekt een gedeelte aan ter plaatse
van den kop; het overige is twee voet lang ; het hair Van de fchoft heeft
omtrent zes duim lengte. De kleuren van ’t hair zyn minder donker op dit
vel dan op den leevendigen unau', die ten onderwerpe voor de befchryving
Van dit dier gediend heeft.
NO. MCCXXIII. De vier maagen van den unau.
De befchryving dezer maagen maakt een gedeelte van die van den unau
uit; zy zyn vertoond op PL III en IV.
No. MCCXXIV. De teeldeelen van den unau.
Het is naar dit ftuk,dat ik de befchryving van de teeldeelen vandewyfjes
unau gemaakt heb, (zie PI. V. fig. 3.)
No. MCCXXV. Geraamte van een unau.
Dit is het geraamte, welk ten onderwerpe voor de befchryving der been-
deren van den unau gediend heeft. Het is onder alle de geraamten van vier-
voetige dieren , welken ik heb waargenomen , opmerkelyk , doorbet groot getal
ribben, dat tot zes-en- veertig beloopt.
No. MCCXXVI. Een vrugtje van een al.
_De navelflreng is nog aan den buik van dit vrugtje vaft, dat maar zes
duim lang is , het hair op den hals is reeds negen lynen lang.
NO. MCCXXVII. Een jonge ai.
Die diertje is mueu 9 Jxaii. tCiJllHS^fliCnby
anderhalf duim; het is met het vorige, door den Hr. .Artür, ’s Konings
Geneesraeefter, van Cayenne gezonden.
No. MCCXXVIII. Een vel van een at.
Dit vel is aan het kabinet vereerd door den Hr. de Bombarde , die het
van Cayenne hadt ontvangen het bevat de beenderen des hoofds; men
vindt deszelfs befchryving in die van den aï.
No. MCCXXIX. Een ander vel van een at.
Men vindt de befchryving van dit vel , dat niet geheel is ter plaatze van
den kop , insgelyks in de befchryving van den aï ; het vel is door den Hr.
DE LA CoNDAMiNE uit Amerika gebragt.
No. MCCXXX. De longen en de longpyp van den ai.
De longepyp is in dit ftuk in een natuurlyken Haat, men ziet ’er de krom-
tens, welk zy tulTchen de longen maakt, en waarvan ik in de befchryving
van den aï gewaagd heb.
No. MCCXXXI. Een geraamten van den at.
^ De befchryving van dit geraamte wordt in die van den aï gevonden.
H 2
6o DE NATUURLYKE HISTORIE
No. MCCXXXII. Een zeer groote nagel y die van den unau of den
ai fchynt te komen.
Ik weet niet, of deze nagel van den unau of den aï komt. Hy gelylct
in zyn maakzel naar de nagelen van deeze twee dieren. Schoon hy liiet
in zyn geheel is, heeft hy evenwel naar zyne kromming gemeeten , de'^lene-
te van een half voet, en aan de bafis de breedte van anderhalf duim. Hy
is door den Hr. de la Condamine aan het kabinet gefchoaken voor een
nagel van eene groote foort van luyaard.
/
VAN DESURIKATE.
de SURIKATE (*).
D it dier (^PL IX.) is in Holland onder dezen naam van furikate gekoot'
het wordt in Suriname , en in de andere geweften van Zuid- Amerika
gevonden. Wy hebben het eemgen tyd gehouden, en vervolgens heeft de
Hr. DE Seve , die de dieren van ons werk met zo veel juifthèid en oordeel
getekend heeft , nadat hy dit geduurende verfcheiden maanden gevoed
hadt, my de opmerkingen, welken hy wegens deszelfs natuurlyke gcl^uiken
gemaakt hadt , medegedeeld. Het is een aartig , zeer leevendig , cn zeer
behendig dier; gaande zomtyds regt opzittende, op andere tydcn met het
iighaam regt, met nederhangende armen, met den kop overeind en den
hals als op een fpil beweegende : zy nam deze houding aan zo dikwils zy zig
voor het vuur wilde zetten, om zig te verwarmen; zy is niet zo groot als
een konyn, en gelykt in geftalte en hair vry wei naar den mangoufte; zy
IS alleenlyk wat meer gevuld van vagt , en heeft een minder langen ftaart ,
maar door den fhuit, waarvan het bovenfle gedeelte voor uit fteekt, en
wat opwaards loopt , nadert zy meer tot den coati dan tot eenig ander dier.
Ook heeft zy een kenmerk , dat byna eenig in zyn fbort is , dewyl het zelve
met dan tot dit dier cn tot de hyaena behoort i deze twee dieren zyn de
eenigfte, die eveneens vier vingers aan alle de voeten hebben.
Wy hadden deze furikate eerft met melk gevoed , omdat zv zeer jong was,
maar haare begeerte tot vleelch vergraarac zig' wei naait. Zy^at greetig
het rauwe vleefch, dat men haar voorhieldt, en inzonderheid van jonge
hoenderen; ook loerde zy om jonge dieren te overrompelen; een konyntje,
welk men in hetzelfde huis opvoedde, zou haar prooi geworden zyn, zo
men haar hadt laaten begaan. .Zy hieldt ook veel van vifch en nog nieer
van eyeren. Men heeft haar met haare twee faamgevoegde voorfle pooten
eyeren, die men ii> ’t water gelegd hadt om te kooken, uit den pot of ketel
zien uithaaien. Zy weigerde vnigten, en zelfs brood , ten zy men het ge-
kauwd hadt. Haare voorfle pooten dienden haar even als den mkhoorn , om
naar haaren bek te brengen wat men haar te eeten gaf. 'Zy flobberde wan-
neer zy dronk gelyk een hond ; en dronk geen water ten zy het lauw ge-
maakt ware. Haar gewoone drank was haare pis , fchoon dezelve een
2eer Herken reuk hadt. Zy fpeelde met de katten en altyd onfchuldig. Zy
deedt den kinderen geen_ kwaad , en beet niemand dan den meefler van ’c
huis, daar zy eene afkeerigheid tegen opgevat hadt. Zy bediende zig niet
van haare tanden om te knabbelen , maar gebruikte dikwils haare nagels
en krabde op de witte muuren en glazen ruiten , tot dat zy die gefchonden
O MifTchien is deze naam eene verbaftering van dien van Surinaamfehe-kat; ik heb ester
geoordeeld dien te moeten behouden , zo als de Hr. de Buffon dien heeft. Noot van de»>
Fertaalitr,
H3
DE NATUURLYKE HISTORIE,
hadt. Zy was zo tam, dat zy haar naam kende; zy ging alleen doof het
geheele huis, en kwam te rug zodra men haar riep. Zy hadt twee foorten
van flem, het geblaf van een jongen hond , wanneer zy zig verveelde van
alleen te zyn, of wanneer zy eenig ongemeen geraas hoorde; terwv]
daarentegen, wanneer zy door liefkoozingen wierdt opgewakkerd , of eenifre
beweegmg van vermaak voelde, een geluid maakte zo llerk en zo fchielvk
als kleine ratel, die fchielyk gedraaid wordt. Dit dier was een wyfïe
en fcheen dikwils ritzig te worden, fchoon het in een al te koud klimaat -
leetde , waarin het ook maar eenen winter heeft kunnen overbrengen
welke zorgen men ook heeft aangewend, om het wel te voeden en te vet-
warmen.
t
. Jl< **
>.S • “
...^
.. iJ
I
4
i
BESCHRYVING VAN DE SURIKATE. ^3
^ •
B ESC HRTFING fan D E SURIKATE.
D e Surikate (jP/. /X.) , die ten onderwerp voor deze befchryving ge-
diend heeft , was een weinig grooter dan den furmulot , zy geJeek
zeer veel naar den mangoufte door de gedaante van haarlighaani, en voorna-
melyk door die van haare ooren, maar zy_ geleek door de gedaante van haar
fniiit meer naar den coati dan naar eenig ander dier, dat in dit werkbe-
fchreeven is. Het eind van den fnuit Itrekte zig vier lynen meer naar
voren uit dan de onderfte lip , zodat de neus voor uit ftak gelyk die der
varkens ; het dier bewoog dit deel , en draaide hetzelve naar boven als het
wilde ruiken of byten ; de neusgaten geleeken naar die van den hond , maar
de neus hadt niet , gelyk by dat dier , eene groef die zig langs hef middel-
fchot van den neus tot aan de lip uitftrekte ; deze tulTchenruimte was inte-
gendeel bolrond j de oogen waren groot, en de ooren zeer kort en rond.
Daar -zaten llegts vier vingers aan eiken voet; de nagels waren zeer lang,
krom geboogen, en zwart van kleur; de bal van de voeten, en vooral van
de agterfle voeten, was zeer lang. De neus, de oratrek der oogen, en
de ooren waren zwart; het neusbeen hadt eene bruine kleur; de zyden van
den kop en van den fnuit , en het onderft gedeelte van het onder/l kaak-
been, waren wit of witagdg van kleur. Al het overige van den kop, de
hals, de rog, het kruis, dc zyden van het Jighaam, de fehnuders, de bo-
ven armen, de buitenkant van de voorarmen, van de djen, en van de ag-
terpooten, hadden eene gemengde kleur, uit wit, bruin , geelagtig en zware
beftaande. Dat dier hadt ook twee foorten van hair, het langfte en valle
was zwart by den wortel; wat hooger zag men beurtelings wit , zwart, we-
derom wit, en eindelyk zwart aan de punt; de andere foort van hair was
korter, zagter, en geelagtig bruin van kleur. De borft, de buik, de bin-
nenkant van de voorarmen, van dedyen, en van de agterpooten , en de
vier voeten, waren geelagtig van kleur. De ftaart hadt diezelfde kleur,
behalven van boven, alwaar die kleur met zwart doormengd, en de punt
die geheel zwart was. De langfte hairen hadden tot anderhalven duim lengte,
voeten, duimen, lynen.
Lengte van het geheele lighaam, in eene regte lyn gemee-
ten, van het eind van den fnuit tot aan. den aars . i.
Lengte van den kop van het eind van den fnuit tot aan ’c
agterhoofd .*,ƒ■•' * ’
Omtrek van het eind van den Inuit . . o.
Omtrek van den fnuit onder de oogen geraeeten . o.
Omtrek van de opening van den bek . . o.
A^and tulTchen de beiden neusgaten ... n • ,
Afftand tuflehen ’t eind van den fnuit en den^vooruen hoek
vao • • ' • ♦ o*
€4
D
E NATUURLYKE HISTORIE
Afftand tuflchen den agcefftén hoek en ’t oor i
Lengte van het oog van den eenen hoek toe den anderen
Openiog van het oog ...
Afftand tuflchen de voorfte hoeken der oogen
Omtrek van den kop tulTchen de oogen en de ooren
Lengte der ooren . .
Breedte van de bafls over de buitenlle kromte gemeeten
Afftand tuflchen de beide ooren om laag gemeeten
Lengte van den hals
Omtrek van den hals . • •
Omtrek van het lighaam agter de voorpooten
Diezelfde omtrek op de dikfte plaats
Diezelfde omtrek voor de agterpooten
Lengte van den ftomp van den ftaart
Omtrek van den ftaart aan ’t begin van den ftomp •
Lengte van den Voorarm van den elleboog tot aan de hand
Omtrek van de geleeding der hand . . , , ‘
Lengte van de geleeding der hand tot aan het eind der nagi
Lengte van het been van de knie tot aan de hiel
Lengte van de hiel tot aan het eind der nagelen
Lengte van den voorften voet
Lengte van den agterften voet
Lengte van de langfte nagelen . . ,
Brewte van de baüs
voeten ,
duimen
j lynen.
O.
O.
11.
O,
O.
4 -
o.
o.
o.
o.
7L
o.
4 -
lO.
o.
o.
3-
0.
1.
o.
o.
I.
2.
o.
I.
O.
o.
4 -
4 -
o.
6.
8.
■o.
6,
o.
7-
9.
o.
6.
o.
o.
2.
6.
o.
2.
6 .
o.
1.
7-
n o.
I.
8.
o.
2.
5 -
0.
2.
3-
0.
0.
6.
o.
O.
6.
o.
O.
7.
o.
o.
I.
Dit dier woog een pond en dertien oneen. Het netvlies ftrekte zig tot
aan de fchaamdeelen mt , en ging van daar wederom bovenwaards over de
ingewanden heen; hetzelve was zeer dun, en zeer bekaden met vet, het-
welk groote ruiten maakte. De lever lag byna even veel ter regter als ter
linker zyde.
De twaalfvingerige darm flirekte zig in de regter zyde tot voor by de
nier naar agteren op ; vervolgens kromde hy zig naar voren voor dat hy
zig met den nugteren darm vereenigde , die groote overkngfche kronkelin-
gen maakte in de navelftreek en in de regter zyde ; die van den omgeboo-
gen darm waren ook zeer groot , tn lagen gedeeltelyk in diezelfde regter
zyde ; vervolgens gingen zy over in de linker zyde , en in de onderbuiks- en
navel-ftreeken ; de blindedarm was in de regter zyde gepjaatft, en agter-
waards gerigt ; de kronkeldarm was zeer kort , en maakte in de navelftreek
een kleinen boog, die bol naar voren was, en in den regten darm ein-
De groote blinde zak van de maag was ondiep ; het regter gedeelte van
dat ingewand hadt veel uitgeftrektheid , maar het gedeelte, dat voorby den
hoek lag, welken dat gedeelten maakt, was zeer klein, ook was er een
groote afftand tuflchen dien hoek en den flokdarm.
De twaalfvingerige darm hadt een kleiner middellyn , dan de nugtere en
de omgeboogen darm , die beiden tennaaftenby even dik waren ; de blinde
darm hadt weinig lengte ; dezelve was geboogen naar de zyde van den om-
geboogen
BESCHRYVING VAN DEN SURIKATE.
<^5
geboogen darm, en hadt een weinig meer omtrek byzyn eind dan aan zvn
begin ; de kronkeldarm Jiadt ook minder middelJyn by den blindendarm dan
over het overig gedeelte zyner lengte j de vliezen van de darmen en van de
maag waren fterk en dik.
De lever hadt vyf kwabben , waarvan de grootfte en de kleinlle in het
midden zaten; de kleinfte zat aan den wortel- van degrootfte vaft, dewelke
twee infnydingen hadt ; de fchoorband ging door de linker infnyd’ing door
en het galblaasje zat in de regter vall beflooten ; deze laatfte verdeelde de
kwab in twee byna gelyke deden , van welken het linker door de andere
infnyding wederom in tweën verdeeld wierdt; daar zat eene kwab ter lin-
ker en twee ter regter zyde; deze twee waren even groot, en beiden te
zamen hadden zy met veel meer omtreks dan de linker kwab ; daar was nog
een kwabbetjé ter grootte van een klein boontje in het middelpunt van den
agterften kant van de lever geplaatfl:. Dit ingewand hadt van agteren eene
rosagtig-bruine kleur, en was van binnen byna eveneens van kleur, maar
bleeker. Hetzelve woog anderhalve once en vyf-en-twintig greinen.
_ Het galblaasje hadt eene zeer byzondere gedaante ; hetzelve was langwer-
pig en hadt byna hetmaakfel van een peer, maar misvormd door knobbels
en verengingen ; hetzelve bevatte een grys en korrelig flym.
De milt was byna even breed in het midden en aan het bovenfl- als aan
het onderR-eind ; dezelve hadt drie zeer onderfcheiden zyden ; zy was van
buiten en van binnen zwartagtig rood van kleur , en woog zes drachmen en
drie-en-twintig greinen. De lever en de milt waren dik en vaft, geJyk by
de huisdieren, ook was het dier, dat ik thans befchiy^f, in een huis opge-
voed , en zeer vet geworden. DeszeJfs inge^vanden gcleefcen iji kleur naar
de ingewanden van dc kat.
Het alvleefch was zeer groot ; hèt ftrekte zig ter linker zyde tot aan het
eind van de milt uit, en ter regter langs den twaalfvingerigen darm tot
voor by de nier, vervolgens verlengde het zig voorwaards naar het mid-
delpunt der lever toe, op die \vyze een foort van knoop maakende.
De regter nier zat een weinig meer voorwaards dan de linker ; de groe-
ven, welke de bloedvaten op de nieren ingedrukt hadden , vertoonden zig
zeer duidelyk op derzelver buitenfle oppervlakte ; het bekken was zeer
groot; daar waren geen tepeltjes; de drie zelfRandigheden van de nier wa-
ren duidelyk ondericheiden.
Het vleezig gedeelte van het middelrift was zeer dik, en het peesagtig
middelpunt zeer dun; de linker long hadt twee kwabben, en de regter vier,
gelyk by de meefte viervoetige dieren ; de vierde kwab , welke digt by den
bodem van het hart zat, was byna even groot als de eerfte der regter zyde;
de tweede was een weinig grooter dan de eerfte ; het hart was b}'na rond ,
de bogc van den grooten flagader gaf flegts twee takken uit , die zeer on-
gelyk van dikte waren ; de grootfte zat ter regter zyde van de kleinfte ge-
plaatft, en verdeelde zig in drie andere takken op eene lyn afftands van
den ftam af.
De tong was breed, dun en rond aan het eind; het midden van het
XlIL Deel. I
voorfle gedeelte was bedekt met korte dikke tepeltjes, die agter over lagen
en met eene harde punt eindigden ; de tepeltjes der andere deden waren
minder groot; daar zaten twee groote kelk-klieren op het midden van het
agterfte gedeelte, naaft malkanderen geplaatft , op eene en twee derde lynen
afftands, en nog twee andere kelk-klieren, elk op de zyde van de tong ge-
plaatft, en op dezelfde lyn als de klieren van het midden; de tong be-
zaaid met klieragtige en witte korreltjes; het ftrotklepje was langwerpig'
maar rondagtig aan het einde; het verhemelte wierdt doorfneeden door ne-
gen of tien zeer onregelraaatige groeven , waarvan zommigen zeer fmal en
zommigen zeer wyd waren ; de randen der eerften waren niet afgebrooken
in het midden, dezelve maakten flegts eene bolrondheid naar vooren toe, de
anderen hadden ’er twee en waren in het midden afgebrooken.
Men zag geen roedehoofdje aan de kittelaar, maar flegts de holte van de
voorhuid ; aan eiken kant derzelver zat de opening van een uitvoerende
buis, die aan eene eivormige klier eindigde, welker groote middellyn van
drie lynen en eene halve was, en de kleine twee en eene halve lyn bedroeg;
dc blaas was klein en hadt de gedaante van een peer ; de hoornen der lyf-
moeder hadden byna even veel middellyns aan him eind als op het overige
hunner lengte; zy waren dik en de trompetten vertoonden zig ook zeer
duidelyk.
Aan wederzyde van den aars zat een zak, die vier en eene halve lyn
lengte hadt, drie en eene halve lyn breed en drie lynen dik was ; de uitvoe-
rende buis van eiken dezer zakken eindigde van binnen aan den aars ; zy
bevatten eene lymerige en geelagtige ftof.
Lengte der dunne darmen van den portier tot aan den blinden-
darra . . . . .
Omtrek van den twaalfvingerigen darm op de düifte plaatfen
Omtrek op de dunfte plaatfen
Omtrek van den nugceren darm op de diklte plaatfen
Omtrek op de dunfte plaatfen . ...
Omtrek van den omgeboogen darm op de dikfte plaatfen
Omtrek op de dunfte plaatfen
l.engcc van den blindendarm
Orocrek op de dikfte plaats
Omtrek op de dunfte plaats
Omtrek van den kronkeldarm op de dikfte plaatfen
Omtrek op de dunfte plaatfen
Omtrek van den regtendarm by den kronkeldarm
Omtrek van den regtendarm by den aars
Lengte van den regten- en kronkeldarm te zamen genoomen
Lengte van den geneden darmbuis zonder den blindendarm
Groote omtrek van de maag
Kleine oratrek . . . . ,
Lengte van de lever
Breedte .....
Derzelver grootfte dikte , . , .
voeten , duimen , lynen.
3* I- o.
o. I. 3.
o. o. 8.
o, I . o.
o. I. 6.
o. I. 4,
o. I. 6 .
O. 1 . o.
o. 6 . 6.
3' 7- 6.
BESCHRYVING VAN DEN SURIKATE.
^7
Lengte van het galblaasje
Deszelft grootfte middellyn ,
Lengte van de milt
Breedte van derzelver bovenfte eind ,
Breedte van het onderfte . ,
Dikte in het midden
Lengte der nieren . . » .
Breedte • • . . .
Dikte • * *
Lengte van het peesagtig middelpunt des middelrifs van den
hollen ader tot aan de punt . . ,
Breedte . • • •
Omtrek van den bodem van het hart »
Hoogte van de punt van hetzelve tot aan het begin van de
long en flagader ....
Hoogte van de punt tot aan het longenzakje
Middelyn van den grooten flagader van buiten gemeeten
Lengte van de tong. ....
Afftand tuffchen den aars en de klink
Lengte van de klink - . , . .
Lengte van de fcheede
Omtrek van de dikfte plaats
Oratrek van de dunfte plaats ,
Gropte omtrek van de blaas . . ,
Kleine omtrek . .
Lengte van de pisbuis
Omtrek »
Lengte van den hals en van het lighaam der lyfmoeder
Omtrek
Lengte van de hoornen der lyfmoeder
Omtrek op de dikfte plaatfen
-Lengte van de kromme lyn , welke de trompet doorloopt
Lengte der zaadballen . ...
Breedte . . . . . «
Dikte « ...
voeten ,
duimen ,
, lynen.
O.
I.
3*
O.
0.
6.
O.
3*
6.
o.
o.
10.
o.
I.
II.
o.
o.
3Ï*
o.
o.
aiK
o.
o.
7i.
o.
0.
J.
o.
o.
6!.
o.
o.
lo.
o.
1
2.
7-
0.
I.
ol.
o.
o.
lO.
o.
0.
2.
0.
1.
3-
0.
0.
o.
0.
3b
o.
I.
7'
o.
1.
1.
o.
o.
8i.
o.
3*
2.
o.
2.
8.
o.
o.
10.
o.
o.
4f.
o.
o.
II.
o.
0.
8.
o.
I.
4-
0.
0.
4'
0.
0.
11.
o.
0.
2.
o.
o.
Iv
o.
o.
1.
De eigenlyke neusbeenderen zyn weinig voornitfteekende , zo dat het
vlak van de opening der neusgaten van boven agter over Haat; de randen
van de oogputten zyn beenagtig, zonder eenige afgebrookenheid ; de takken
v'an het onderft kaakbeen hebben een derde uitfteekzcl , dat onder het knob-
belwyze uitfteekzel zit.
De tanden hebben veel overeenkomft: met die der vleefcheetende dieren ,
gelyk de wolf, de das, en de hyaena; zy zyn ten getale van vier-en-
dertig , gelyk by de hyaena , maar zy zyn verfchillend geplaatft ; de baktan-
den van dat dier zyn ten getale van tien in het bovenlte kaakbeen , en van
agt in het onderfte ; daar en tegen zitten ’er in het onderft kaakbeen van
den furikate tien , en flegts agt in het bovenfte. Hy heeft twee lange
hondstanden in elk kaakbeen , en zes kleine fnytanden j de laatfte baktanden
hebben verfcheiden punten.
<58
DE NATUURLYKE HISTORIE
Het doornagtig uitfteekfel van het tweede halswervelbeen is zeer groot
hetzelve ftrekt zig voorwaards en agterwaards uit.
Daar zitten veertien wervelbeenderen in den rug , en veertien ribben
aan elke zyde , negen waare en vyf valfche. Het borftbeen bellaat uit agc
beenderen; de twee eerfte ribben, een aan elke zyde, geleeden zig met
het middelfte gedeelte van het eerfte ftuk des borftbeens ; de geleeding der
tweede ribben gefchied tuflchen het eerfte en het tweede been , die van de
derde ribben tuflchen het tweede en het derde been, en dus vervolgens
tot aan de agtfte en negende ribben, die zig geleeden tuflTchen het zevende
en agtfte ftuk van het borftbeen.
De wervelbeenderen der lendenen zyn ten getale van zes ; daar zyn vier
valfche wervelbeenderen aan het heiligbeen , en twintig aan den ftaart.
De hoek, die de bafis en de voorfte zyde van het fchouderblad van een
fcheidt, is rond, en het doornagtig uitfteekfel is zeer verheven.
De eerfte regel van de voorhand beftaat uit drie beentjes, waarvan het
eerfte onder het ftraalbeen zit, en het tweede gedeeltelyk onder het ftraalbeen ,
en gedeeltelyk onder de ellepyp ; het derde zit buiten de ry. De beentjes
van den tweeden regel van de voorhand zyn ten getale van vyf, de twee
eerften zitten agter het bovenll gedeelte van het eerfte beentje der nahand,
het derde beentje van den tweeden regel van de voorhand zit boven het
eerfte beentje van de nahand, het vierde beentje van de voorhand zit boven
het tweede beentje van de nahand, en het t^fde beentje van de voorhand
zit gedeeltelyk boven het derde en gedeeltelyk boven het vierde beentje
van de nahand.
Daar zitten zeven beentjes in den voorvoet , namelyk het koof been,
het hielbeen, het fchipbeen, het teerlingsbeen , en drie wiggebeentjes,
waarvan het eerfte het langfte is, en zig over de binnenzyde van het tweede
wiggebeentje, en van het bovenft gedeelte van het eerfte beentje van de
nahand uitftrekt.
De beentjes van de nahanden van den navoet zyn flegts vier in getal
gelyk ook de vingers, even als by de hyaena. Ik heb ook een ander dier
met gevingerde pooten gezien, dat vier vingers aan elk der vier hoeven heeft.
Lengte van den kop van het eind van de kaakbeenderen tot
aan het agcerhoofd . - .
De grootfte breedte van den kop
Lengte van het onderfte kaakbeen van dcszelfs voorfte eind tot
aan den agterlien rand van het knokkelswyze uitftcekzel
Breedte van het onderft kaakbeen ter plaats van de hondstanden
Breedte van het bovenft kaakbeeen ter zelfde plaats
Afftand tuftchen de oogputten en de opening der neusgaten
I.engte van die opening . .
f uMuucif 9 ryiivi;»
Breedte
Breedte
Hoogte
van de oogputten
o.
2.
5.
0.
1.
8.
o.
J.
8.
o.
o.
35-
o.
o.
6.
o.
o.
Ci.
o.
o.
4§.
o.
o.
3-
o.
o.
?•
0.
0.
6 .
BESCHRYVING VAN DEN SURIKATE. 6 ^
Lengte van de hondstanden
Hoogte van het doornagtig uitfteekzel van het tweede wervel-
been van den hals
Breedte
Lengte van de tiende rib, die de langfte is
Lengte van het borflbeen . ,
Lengte van het lighaam der langfte lenden-wervelbeenderen
Lengte van de langfte wervelbeenderen van den ftaart
Breedte van het bovenfte gedeelte van de heup
Hoogte van het been , van het midden der knokkelswyze
holligheid tot aan het midden der bovenfte zyde »
Breedte van het bekken . ,
Hoogte . . . . ■ .
Lengte van het fchouderblad
Lengte van het fchouderbeen
Lengte van de ellepyp
Hoogte van den elleboogs-knokkel
Lengte van het ftraalbeen ....
Lengte van het dyebeen ;
Lengte van het fcheenbeen ; * ,
Lengte van het keutbeen
Hoogte van de voorhand , * , *
Hoogte van het hielbeen
Hoogte van het eerfte vyigge-en fchip-beentje te zamen genoomen
Lengte van het tweede beentje van de naband j dat het langfte is
Lengte van het vierde, dat het korfte is . .
Lengte van het tweede en derde beentje van den navoec, die
de langfte zyn • • . .
Lengte van het vierde, dat het kortfte is
Lengte des eerften regels van den tweeden vinger der voorfte
voeten .....
Lengte van den tweeden , .
Lengte van den derden . ,
Lengte des eerften regels van den tweeden en derden vinger der
agterfte voeten .... °
Lengte van den tweeden
Lengte van den derden ....
voeten ,
duimer
1, lynen.
0 .
0,
0.
0 .
2 i.
0 .
0.
7 '
0.
I.
8 .
0.
I.
II.
0.
0.
J.
0.
0 .
5 L
0.
0 .
6 .
0.
I.
I .
0.
0.
9 h
0.
1 .
I .
a
I.
7.
0.
I.
II.
0.
2 .
2 .
0.
0 .
3 *
0.
I.
9L
0.
2 .
IL!
0.
2 .
4.
0,
2 .
2.
0.
0.
2.’
o.
0.
(Siii
0.
0.
2.
0.
0.
8 .
0.
a
d.
0.
0.
II.
0.
0.
0 .
0.
3 »
0 .
0.
2 -
*1.
0,
0.
J-
0.
0.
4.
0.
0.
« 1 *.
0 .
0.
3 -
I3
PE NATUURLYKE HISTORIE
7 °
DE TA R SIER.
W y hebben dit dier by geval gekreegen van iemand , die ons niet konde
zeggen , noch van waar het kwame , noch hoe men het noemde ?
Het is egter zeer opmerkelyk door de overmaatige lengte zyner agterRe
pooten ; de beenderen der voeten , en inzonderheid die , welke het boven-
fte gedeelte van den voorvoet uitmaaken , zyn van eene overmaatige
grootte, en het is van dit kenmerk, dat aanftondsin ’t oog loopt, dat wy
zyn naam ontleend hebben (a). De tarficr is egter het eenigfte dier niet,
wiens agtcrfte becnen dus gemaakt zyn. De gerboife heeft den agtervoet
nog langer; dus moet die naam van tarfier, welken wy thans aan dit dier
geeven, niet dan als een naam by voorraad worden aangemerkt, welken
men kan veranderen zodra men deszelfs waaren naam , dat is , die , welken het
in zyn geboorteland heeft , zal weeten. De gerboife wordt in Egypte , in
Barbaryen, en in de Ooft-indiën gevonden; ik heb my eerft verbeeld , dat
de tarfier van hetzelfde land, en hetzelfde klimaat konde zyn, omdat hy in
den eerften opflag vry wat naar denzelven fchyiit te gelyken (/>). Deze
beide dieren zyn van dezelfde grootte; beiden zyn zy niet dikker dan een
middelmaatig^e rot; beiden hebben zy de agterfte beenen uittermaate lang,
en de voorlte by uitftek kort; beide hebben zy een verbaazend langen
ftaart, en die aan het einde met lange hairen bezet is; beide hebben zy
zeer groote oogen, regte en opene ooren; by beiden is het onderfte ge-
deelte hunner lange pooten eveneens van hair ontbloot, terwyl al het ove-
rige dee lighaams daarmede bedekt is. Dewyl dan deze dieren deze zeer
zonderlinge kenmerken , die niet dan aan hun behooren , gemeen hebben
fohynt men te mogen vermoeden, dat zy van aangrenzende foorten zyn, of
ten minllen foorten door denzelfden hemel en dezelfde aarde voortgebragt ;
warneer men dezelve egter in andere deelen vergelykt, moet men daar niet
flegts aan twyffelcn , maar men moet dan zelfs het tegendeel vermoeden
De tarfier heeft vyf vingers aan alle de voeten; hy heeft, om zo te fpreel
ken, vier handden, want zyne vyf vingers zyn zeer lang, en wel van mal-
kanderen gelcheiden , de duim van de agterlbe voeten loopt uit in een platte
nagel, en fchoon de nagels der andere voeten puntig zyn, zyn dezelve egter
tevens zo kort en zo klein, dakzy niet beletten, dat het dier zig van zyne
vier voeten als van handen bediene. De gerboife daarentegen heeft flegts
vier vingers en vier lange en kromme nagels aan de voorfte voeten, en, in
plaats van een duim, is ’er flegts een knobbeltje zonder nagel; maar het geen
C») Tarfus , in ’t Franfeh Tarfe, weet men, betekent een been van den voorvoet.
(fc) Om een beter denkbeeld van de vergelyking dezer twee dieren te hebben , zie hierna het
XV Deel van dit Werk, waar men de Befchryvingen en de Afbeeldzels van de groote en vaii de
kleine Gerbois vindt : vergelykt die met deze af bedding, welke wy hier van den Tarfier s-eeven.
Zie ook Edwauds Gtanures, p. i6 ^
l
VAN DEN TARSIER. yx
denzdyen nog verder van onzen tarfier verwyderc, is, dat de gerboife flegts
drie vingers of drie groote nagels aan de agterile voeten heeft. Dit ver-
fchil is al te groot , om deze dieren als aangrenzende foorten te kunnen be-
fchouwen, en het zou zelfs niet onmogelyk zyn, dat zy,ten opzigte van het
klimaat , verre van malkanderen vei-wyderd waren , want de tarfier met zyne
kleine geflalte, zyne vierhanden, zyne lange vingers, zyne kleine nagels,
zyn grooten ilaart, zyne lange voeten, fchynt veel te naderen tot den mar-
mofe , tot den cayopollin , en een ander klein dier van ’t Zuidelyk- Amerika
waarvan wy onder ’t volgende artikel Ipreeken zullen. Onze leezer ziet onder-
tuflchen , dat wy hier blootclyk onze twyffelingen voordraagen , en men zal
ons derhalven wel het regt doen van te gelooven , dat wy ons zeer verpligc
zouden houden aan hun, die deze twylFelingen zouden kunnen ophelde-
ren , en onze gedagten vefligen , door ons het klimaat en den naam van die
klein dier met zekerheid op te geeven (r).
(O Men vergelyke het geen in dit artykel in het algemeen gezegd is , met de hiftorie dfif
gerboifes door den Hr. Profeflbr Allamand op de reeds aangehaalde plaats, in de voorige noofc
•I. ■
de natuurlyke historie
T'i
B ESC HRTFING FJN DEN TARSIER.
D e Tarfier {PI. X.) is een klein diertje, dat op een zeerzonderlykewyze
gemaakt is; zyne agterpooten zyn uitermaaten lang, in vergelykmg
van de voorpooten , en voornaamelyk het gedeelte, dat met den rug van den
voet en den hiel in den menfch overeenkomt; dat gedeelte, ’t welk de ont-
leedkundigen den voorvoet noemen, is zo lang als het overige van den voet,
dat het onderwerp van deze befchry ving uitmaakt , fchoon de vingers ook
zeer lang zyn. Het lighaam van den tarfier is niet grooter dan van den
relmuis ; maar de agterfte pooten zyn langer dan het lyf , de hals en de kop
te zamen genoomen ; de kop is my voorgekooraen rond te zyn , zo veel ik
over de evenredigheden van dit dier heb kunnen oordeelen uit de befch'ou-
wing van een individu, dat zedert langen tyd droog en hard geworden was;
hy hadt een zeer korten en dunnen fmoel , de oogen uitermaaten groot , en
zier digt by den anderen geplaafl;; de ooren waren lang, regt, kaal en
doorfchynende , gelyk die der rotten ; de Haart was zeer lang , dezelve hadt
geen hair als aan zyn begin en aan zyn eind, en het is my niet voorge-
Kooraen , dat hetzelve eenigzins was uitgevallen , zedert den dood van het
dier; daar zaten aan eiken voet vyf dunne en zeer lange vingers ; die der
agterfte voeten waren even lang als die der voorfte ; de nagels waren zeer
klein, zy zaten op het eind van de vingers vaft, waren witagtig van kleur
en puntig, behalven die van den duim van den agterften voet, die plat was ;
de duim was dik , en zat wat van de andere vingers af, gelyk de duim aan
de hand , maar dezelve was even lang als de tweede vinger.
Het hair van den tarfier was een foort van wol van zes of zeven lynen
lengte, zeer zagt, van een zwartagtige afebgraauwe kleur, over het grootfl
gedeelte van derzelver lengte, van den wortel af, en van eene donkere
vaale kleur, aan hun eind, over den gebeden rug, het kruis en den buik,
en helderer op het overige van het lighaam ; daar zat byna geen vaal op
den kop; dezelve was afchgraauw van kleur, voornaamelyk ter plaats van
de wangen , alwaar ook lang hair zat ; de afchgraauwe kleur vertoonde zig
ook, nevens de vaale, over het geheele lighaam; de voeten waren kaal.
De tarfier heeft twee - en - dertig tanden, te weeten tweefny- en twee
hondstanden aan elk kaakbeen, en zes baktanden aan elke zyde; de fnytan-
den zyn puntig , de onderfte ftaan digter tegen elkanderen dan de bovenile ;
de hondstanden van het onderft: kaakbeen zyn lang, en ftaan een weinig
agter over geboogen ; die van het bovenfl; kaakbeen zyn regt en zeer kort ,
de drie eerfte baktanden van elke zyde der kaakbeenderen hebben flegts
eene punt.
DE
ilóm .joni.
Tl :x.
Tarsier .
VAN DEN PHALANGER. 73
D E
H A L A N
E R.
D eze dieren, waarvan ons een paar, mannetje en wyQe, {PI. XI en
XII) onder den naam van Surinaamfche-rot, zyn toegezouden , neb-
ben veel minder overeenkomft met de rotten, dan met de dieren van het
Sfde klimaat , waarvan wy de hiftorie gegeeven hebben onder den naam van
mlrlnre en CayopolUn. Men kan uit de zeer nauwkeurige befchryving,
welke de Hr. Daübenton daarvan gegeeven heeft, opmaaken hoe verre zy
v^n de rotten zyn verwyderd, vooral ten opzigte van het inwendige. Wy
b ebben derhalven geoordeeld die benaaming van Sunnaamfche-rot , als met
flegts faamgefteld , maar ook kwaalyk toegepaft , te moeten verwerpen ; en
deW niet één Reisbefchryver , niet één Natuurbefchouwer , dit dier ge-
noemd, noch zelfs aangeduid heeft, hebben wy het een naam gegeeven, en
wy hebben dien naam ontleend uit een karakter , dat in geen ander dier ge-
vonden wordt. Wy noemen het Phalanger , omdat zyne phalanges, ot de
rvën zyner vinger-beenderen , van een zeer zonderling maakzel zyn , en dat
van de vier vingeren, die aan vyf nagels, waarmede zyne agterlle pooten
gewapend zyn, beantwoorden, de eerfte met den aangrenzenden is faamge-
fmolten zodat deze dubbelde vinger de vork maakt, en zig met dan aan de
laatfte phalange, of ry, affcheidt orn by de twee nagels te komen. De duim
is van ^e andere vingeren afgefcheiden en heeft geen nagel aan zyn “nde ,
dit laatfte kenmerk, fchoon opmerkelyk, is met enkel tot dit diei bepaald,
de Suc S de mrmofe h&ben den duim op dezelfde wyze maar gom
van dele dieren hetben, zo als dit, de phalanges faamgelaft of vaftge-
dieren fchynen in de kleuren van het hair van malkanderen te ver-
fchillen, gelyk men in de afbeeldingen van het mannetje en het wyfje zien
kan. Zy zyn van geftalte als een kleine konyn , of een zeer groo^ rot, en
zy verwiken opmerking door de ongetneene lengte hunnen ftaart , de
verlanging van hunnen Ihuit, en het fatfoen hunner tanden , dat a g
noeg zou zyn om den phalanger van den marmofe, den farigue, de rotten,
en alle andere foorten van dieren, waaronder men hem raogt willen betrek-
ken, te onderfcheiden.
XIII. Deel.
K
DE NATUURLYKE HISTORIE
BESCHRXFING VAN DEN PHALANGER.
D e Phalanger {PI. XI), is tennaaftenby van de grootte van de ha-
zelmuis ; dezelve is van Suriname overgezonden ; ik weet niet
dat dezelve door eenig Schryver genoemd is j maar ik heb hem den
naam vm Phalanger gegeeven,om dat hy aan eenige regelen der
vingeren een zeer vreemd, en aan dit dier byzonder eigen kenteken heeft j
de eerfte en tweede vinger der agterfte voeten zitten byna geheel met maJ-
kanderen vereenigd onder het vel , en zyn niet van elkanderen gefcheiden
dan aan den laatlten regel. Dit dier verfchilt weinig van den farigue, den
niarmofe en den cayopollin, in het maakfel van den ftaart en van den duim
der agterfte voeten , en het gelykt veel naar den marmofe door een dwarfche
plooi, welke het vel op zyn buik_ maakt, maar hy heeft een veel langwer-
piger bek dan de farigue , de kruin van den kop is ook minder plat en de
ooren zyn veel korter ; dezelve zitten byna geheel bedekt onder het ham ,
hetwelk dezelve van buiten en binnen bekleedt j de vier voeten hebben naar
evenredigheid meer dikte dan by den farigue , en de nagels zyn grooter
en flrekken zig verre voorby de knobbeltjes uit, die de vingers eindigen j de
duim van de agterfte voeten heeft geenen nagel , dezelve zit niet alleen ver
van de vingeren af, maar dezelve fchynt ook agter over te liggen en naaft
de hiel geplaatft te zyn , het geen den bal van den voet zeer breed maakt.
De twee eerfte vingers zyn klein in vergelyking van den duim en van de
twee laatfte vingers; dezelve zyn ook korter, en zy fchynen flegts een en-
kelden regel te bevatten, want dezelve zyn, gelyk ik reeds heb doen opmer-
ken, met elkanderen vereenigd aan het begin van dien regel, daar de nagel
aan vaft zit, en die de derde is, maar men wordt onder het vel op het
gevoel die beide vingers gewaar , die ’er uitwendig flegts een maaken over
de lengte der beide eerfte regels ; dit maakfel is my voorgekoomen zo zon-
derling te zyn, dat ik hetzelve voor eene wanftaltigheid zoude genoom en
hebben , indien ik het niet alleen in de beide agterfte voeten van den pha-
langer, die ten onderwerp voor deze befchryying gediend heeft, en die een
wy^'e was, maar ook aan die van een mannetje gezien had. De ftaart is ge-
heel en al met hair bezet tot op omtrent een vierde gedeelte zynerlengte van
het begin af ; het volgend vierde gedeelte heeft geen hair als op den boven-
kant, en de onderkant is kaal gelyk al het overige van den ftaart; de
onderkant van het laatfte vierde gedeelte is byna glad , daar zitten flegts
eenige kleine rimpels, en het gelykt naar de palm van een hand ; ook is
het einde van den ftaart naar om laag geboogen , en dat geeft reden om
te gelooven , dat het dier zig daarvan bedient als van eene hand om zig op
te hangen, en om vcrfchillende lighaamen aan te vatten; al het overige van
het naakte gedeelte van den ftaart is knobbelagtig en heeft dikke rimpels ,
die in de breedte loopen.
Met bovenft van den fmoel , het voorhoofd, de kruin van den kop , de
• * "t-
y
*’ ■
' 4 ''
U'
T
^'HoTn/. JLUI.
F-:
• • t :
-.r
\
i t
. ■
.1
■i
BESCHRYVINGVANDENPHALANGER. 75
ooren , het bovenfl: van den hals , de fchouders , de rug , de zyden van het
lighaam, het kruis, de bovenkant van den ftaart, die met hair bezet is, de
buitenkant van den boven -en onder -arm, van de dye en van het been,
en het bovenft van de vier voeten , hadden eene gemengde kleur uit rosag-
tig , ligt afchgraauw_ en geelagtig te famen gefteld. Daar was eene zwart-
agtige ftreep, die zig van het agterhoofd, langs denhals en den rug, tot
aan het eind der lendenen uitftrekte; deze ftreep was omtrent drie lynen
breed; de zyden van den fmoel, van den kop, en van den hals, het onderft
kaakbeen, de keel, het onderft van den hals, de borft, de buik, de onder-
kant van dat gedeelte van den ftaart , ’t welk met hair bezet is , en de bin-
nenkant der vier pooten, hadden eene gemengde kleur, uit vuil wit en
geelagtig beftaande; het gedeelte van den ftaart, dat geen hair hadt , was
gedeeltelyk bruin en gedeeltelyk ligt geel.
Lengte van het geheele lighaam in eene regte lyn gemeeten van
het eind van den hnoel tot aan den aars . .
Lengte der ooren .....
Breedte van derzelver bafis over de buitenfte kromte gemeeten
Afftand tulIcheD de beide ooren om laag gemeeten
Lengte van den hals ....
Omtrek van den hals ....
Lengte van den ftomp van den ftaart
Omtrek van den ftaart aan het begin van den ftomp
Lengte van den voorarm, van den elleboog tot aan de geleeding
der hand • . • . . .
Breedte van den voorarm aan den elleboog , ,
Dikte ter zelfder plaats .... ,
Oratrek van de geleeding der hand
Omtrek van de nahand ....
Lengte van de geleeding der hand tot aan het eind der nagelen
Lengte van het been van de knie tot aan de hiel
Breedte van ’t bovenft des beens
I 3 ikte ......
Breedte ter plaatfe van de hiel .
Omtrek van den navoet
Lengte van de hiel tot aan het eind der nagelen
Breedte van den voorften voet
Breedte van den agterften voet ....
Lengte der langfle nagelen
Breedte aan de bafis ....
voeten, duimen, lync».
O. 8* p,
o. o. 5.
o. o. 9.
o. I, o.
o. o. 8.
o, 3. 6 .
o. 10. o.
o. 2. 3»
o. X. 9 *
o. o. 7.
o. o. 5.
o. I. 2.
o. 1. 2.
o. I. o.
o. 2. O.
O. I. O.
O. o. 5.
o. o. 5.
o. 1. 9.'
o, I. 8.
o. o. y J.
o. I. I.
o. o. 4.
o. o. 1.
Het netvlies ftrekte zig tot aan de navelftreek uit ; de lever was zeer
groot, en even zeer ter linker als ter regter zyde geplaatft; de maag lag
geheel in de linker zyde. ^ . ...
De twaalfvingerige darm ftrekte zig naar agteren uit, langs de regter
zyde, tot in de onderbuikftreek, alwaar dezelve zig naar vooren kromde ;
de kronkelingen van den nugteren- en omgeboogen- darm lagen in de
7<5
DE NATUURLYKE HISTORIE
velllreek ; de omgeboogen darm eindigde aan den blinden darm in hee
midden van die ftreek. De blinde darm was dik en zeer lang, dezelve
befloeg de onderbuiks- de darm- en de linker lenden-ftreek. _ De kronkel-
darm rtrekte zig uit van bet midden der navel- tot aan het eind der regter
darm-ftreek uit, alwaar dezelve zig buitenwaards omboog, en in de regter
zyde naar vooren uitflrekte tot aan de bovenbuikftreekderzelfdezyde; vervol-
gens maakte dezelve ecnige omwentelingen in de bovenbuiks- en navel-
ftreeken over de dunne darmen heen; eindelyk liep hy naar de linker boven-
buikszyde, en ftrekte zig door de linker zyde tot aan den regten darm uit.
De dunne darmeh hadden , van den portier af tot aan den blinden darm
toe , vyf voeten en tien duimen lengte ; die van den blinden darm bedroeg
eenen voet en twee duimen; de kronkel- en regte-darm , te famen genoomen ,
hadden twee voeten twee duimen lengte; dus bedroeg de lengte van de
darmbuis in zyn geheel, zonder den blinden darm mede te rekenen, ^t
voeten De dunne darmen hadden alle tennaaftenby dezelfde dikte. De
blinde darm CAB CD E, Fl. XIII, fig. i), was zeer lang, dezelve eindigde
in een punt, en was tennaafbenby zo dik als de kronkel-en regten- darm.
Het linker gedeelte van de maag was veel dikker dan het regter; de
groote blinde zak hadt eene lange middellyn ; het ftuk van het regter ge-
deelte dat tuflehen de kromte van dat deel en den portier in zit, was zeer
kort en hadt flegts een kleine middellyn.
De lever hadt eene groote kwab, twee middelmaatige en twee kleine;
de groote was in het midden geplaatft, en door twee infnydingen in drie
bvna gelyke ftukken verdeeld ; het galblaasje lag in de regter infnyding, en
de fchoorband zat aan den voorkant van het middelft gedeelte van de groote
kwab by de linker infnyding vaft ; de twee middelïle kwabben zaten , de
eene ter regter en de andere ter linker zyde van de groote kwab, vaft.; de
twee kleine waren met den wortel van de regter kwab verbonden , en ver-
toonden zig zeer onderfcheidenlyk ; maar de twee kwabben van middelmaa-
tige grootte wuren niet van den wortel van de groote afgefcheiden , want
de infnydingen, welke die affeheidingen maakten, waren niet dieper dan
die welke de groote kwab in drie deelen fcheidden , zo dat men de regter
en linker kwab voor gedeelten van de groote kwab zoude hebben kunnen
neemen , die in dat geval uit vyf deelen zoude beftaan hebben , en de geheele
lever zoude dan flegts eene zeer groote en twee kleine kwabben gehad heb-
ben Het galblaasje was zeer groot en in het midden dikker dan aan zyne
beide einden.
De milt geleek naar die van den marmofe.
De regter nier zat zo veel meer naar vooren dan de linker, als de helft
zvner lengte bedroeg; dezelve hadden geen indrukzel, zodat de binnenkant
in eene regte lyn liep ; het overige van den omtrek , maakte tennaaftenby
een boog van een cirkel ; het bekkentje was klein.
De regter long had drie zeer onderfcheiden kwabben, eene zeer groote,
die overeenkwam met de voorfte en agterfte kwab der andere dieren, die
vier kwabben aan die long hebben ; daar zat eene kwab, gevat in het midden
^e^Se7'e, del .
BESCHRYVINGVANDENPHALANGER. 7?
van het onderfl gedeelte d,er groote kwab, en eene kleine, digt by den
bodem van het hart geplaatft; de regter long van den phalanger zoude vier
kwabben gehad hebben , gelyk aan die van de meefte der andere dieren ,
indien de kwab, die flegts gevat was in de groote , dezelve tot aan den wortel
toe verdeeld hadt, in eene voorfte en eene agterfle kwab. De linker long
bellondt flegts uit eene kwab , maar dezelve was een weinig uitgerand in
het midden van haar onderfl; gedeelte. Het hart was langwerpig en puntig ;
de bogt van den grooten flagader gaf twee vaten uit.
Het vel maakte tuflchen de navel- en de onderbuiks-ftreek eene groote
dwarfche plooi , die vier lynen hoogte in het midden hadt ; dezelve was
bolrond naar agteren, en holrond naar vooren toe, in de gedaante van een
halve maan , waarvan de beide einden op negen lynen afftand van elkande-
ren zaten. Ik ben aan het voorfte der holrondheid van die plooi , op het
vel van den buik , aan wederszyden twee kleine openingen gewaar geworden ,
de eene naar vooren en de andere naar agteren toe, op twee lynen afftand
van elkanderen; de agterfle derzelven zat een weinig meer binnenwaards
geplaatfl, dan de voorfle; deze beide mondjes openende, vond ik een zeer
duidelyk fchoon klein tepelje in elk derzelven.
De klink was flegts daarin van den aars te onderfcheiden , dat zy eene
kleine in de lengte loopende Ipleet maakte, en die in eene andere kleine
dwarfche fpleet, dat de aars was. Het middelfchot , dat den regten darm
en de fcheede van een fcheidde , begon flegts op drie lynen affland van de
randen van den aars, en van de klink. Daar zat aan de zyden van den aars
en van de klink eene eironde zak, welker groote middelJyn vier, en de
kleine twee en eene halve, lyn bedroeg. Daarenboven zat ’er aan elke
zyde van den aars eene klier, ook van eene eironde gedaante , welker groote
middellyn drie, en de kleine anderhalve, lyn bedroeg; die klier hadt eene
kleine holligheid in haar middelpunt, en zat aan een fleeltje vaft, dat ander-
halve lyn lang was, en het welk in het bovenfl eind van den zo even gemel-
den zak uitliep.
De kop van het geraamte van den phalanger heeft een korten fnuit, en
het voorhoofdsbeen hol tuflchen de beide oogputten in , die zeer groot zyn ;
derzelver beenige rand wordt aan het agterfl gedeelte ter lengte van een vyfde
gedeelte van den omtrek der oogputten afgebrooken, ook heeft het voor-
hoofdsbeen geen oogputs uitlteckzei. De takken van het onderfl kaakbeen
hebben onder het knokkelwyze uitfteekzel een derde uitfteekzel, dat breed
is en dat zy fchuinfch naar binnen en naar om laag uitftrekt. Daar zat op
den buitenkant van die takken eene zeer uitfleek end ribbetje, ’t welk eene
groote holligheid onder het Icroonswyze uitfteekzel maakte.
^ De tanden zyn zeer verfchillende van die van den farigue , en van alle
andere dieren ; hy heeft ’er agtien in liet bovenfl kaakbeen en veertien in
het onderfte. Daar zitten in het bovenfl kaakbeen agt fnytandcn van eene
zeer verfchillende grootte en gedaante; de eerfte en de vierde aan elke zyde
zyn puntig en langer dan de twee andere; de tweede zyn dik , kort en breed;
ie derde zyn zeer klein; de beneden fnytanden zyn flegts twee in getal;
7S DE NATUURLYKE HISTORIE,
zy zyti tennaaftenby even groot als de tweede van boven, maar zy zyn
veel langer en eindigen in de gedaante van een blad van een lepel; wanneer
de mond geflooten is , raaken zy aan de tweede bovenftefnytanden , en zitten
gedeeltelyk agter de middelfte. Daar is eene ledige plaats in het bovenft
kaakbeen tuflchen den laatflenfny- en den eerften bak-tand; die beide tanden
hebben dezelfde gedaante; de tweede baktand is zeer klein en zeer kort
zo dat dezelve naauwlyks uit de tandkas ten voorfchyn komt; de drielaatfte
tanden zyn grooter baktanden , en hebben verfcheiden punten , dc laatfte
van die tanden is de grootfte;de tweede, derde en vierde baktand van onde-
ren zyn zeer klein , en fteeken niet verder buiten de tandkaften uit , dan
de zesden van boven ; de drie laatfte tanden van onderen zyn groote baktan-
den , die verfcheiden punten hebben ; op een na de laatfte van die tanden
is de grootfte.
De wervelbeenderen van den nek hebben weinig lengte; en derzelver
uitfteekzels ftaan weinig van elkanderen af.
Daar zyn dertien wervelbeenderen in den rug, en daar zitten dertien
ribben aan elke zyde , zeven waare en zes valfche ; het borftbeen heeft my
toegefcheenen uit zeven beenderen te beftaan , maar dezelve waren alle niet
wel gevormd. De lendenen- wervelbeenderen zyn ten getale van zes ; de
uitfteekzels van die wervelbeenderen, en van die van den rug, zyn naar
evenredigheid even klein als van de nek-wervelbeenderen. Het heiligbeen
beftaat llegts uit twee valfche wervelbe^aderen , gclyk dat van denfarigue,
van den marmofe , en van den cayopollin ; daar zitten ’er negen-en-twintig
in den ftaart, gelyk in dien van den farigue en van den marmofe.
Het voorfte gedeelte van de heup-beenderen heeft wéinig breedte; de
eironde gaten zyn zeer groot en byna rond.
De phalanger heeft ook overtollige beenderen in het bekken , gelyk de
favigue, de marmofe en de cayopollin; deze beentjes hebben negen Jynen
lengte.
Het fchouderblad is fmal,maar deszelfs doornagtig uitfteekzel is zeer hoog.
De lleutelbeenderen zyn zeer krom ; de beenderen van den arm , van d<m
voorarm, van de dye en van het been, verfchillen weinig van die van d§n
farigue.
Ik heb flegts een beenje in den regel van de voorhand gezien, de andere
waren nog niet gevormd; daar zaten ’er vier in den tweeden regel, de drie
eerfte zaten boven de drie eerfte beentjes van de nahand, en het vierde beentje
Van de voorhand zat boven de twee laatfte beentjes van de nahand.
Daar zaten flegts zeven beentjes in den navoet van den phalanger, gelyk
in dien van de meefte andere dieren; het eerfte wiggebeentje was zeer groot,
en geleedde zig aan de binnenzyde met het eerfte lieentje van den navoet
dat ook zeer groot , en binnenwaarts gcrigt was ; de duim hadt flegts eenen
regel , ten minften ik ben geen voetfpoor van den tweeden gewaar gewor-
den; het tweede en het derde beentje van den navoet , en de regels van
den eerften, en van den tweeden vinger waren veel kleiner dan de twee
laatfte beentjes van den navoet, en de regel van de beide laatfte vingeren •
BESCHR Y VING VAN D E N P HALAN GE R. 79
de eerfte en de tweede regel van den eerften vinger zaten verbonden met
die van den tweeden.
Lengte van den kop van het eind des bovenften kaakbeens tot
aan het agterboofd . . . ,
Lengte van het onderft kaakbeen van deszelfs einde af tot aan
den agterften rand van het knokkelwyze uitlïeekzel
Afftand tuflehen de ewgputten en de opening der neusgaten
Lengte van die opening • ♦ . .
Breedte * • , ■ ' •
Lengte der eigenlyke neusbeenderen
Breedte ter brecdlle plaats . .
Hoogte der oogputten ^ . • • .
Lengte der langtte fnytanden buiten het been . ,
Lengte der langfte baktanden ....
Breedte . . .
Dikte . . .
Breedte van het gat des eerften wervelbeens van den hals van
boven naar beneden ....
Lengte van de eene zyde naar de andere
Lengte van de laatfte wervelbeenderen der lendenen, die de
langde zyn .....
Lengte van de agtde rib, die de langde is ,
Lengte van het heiligbeen ....
Breedte van het voorde gedeelte
Lengte van de langfte valfche wervelbeenderen van den daart
Breedte van het voorde gedeelte van het heupbeen
Lengte van het midden der puncwyze holligheid af
Lengte van de goot van het bekken . . .
Breedte . . . • .
Diepte . • • • . •
Lengte der eironde gaten ....
Breedte . . ....
Breedte van het bekken . ...
Hoogte ... . . . .
Lengte van het fchouderblad ....
Breedte wr breedde plaats * .
Breedte ter plaats ....
Hoogte van het doornagtig uititeeKzel op de hoogde plaats
Lengte der fleutelbeenderen ....
Lengte van bet fchouderbeen • • . .
Lengte van de ellepyp ....
Hoogte van de elleboogs knokkel
Lengte van het draalbeen ....
Lengte van het dyebeen . . . .
Lengte van het fcheenbeen ....
Lengte van het keutb^n . . j , , ' , ^ •
Lenlce van het derde been van de nahand, dat het langfte is
Lengte van den eerden regel van den tweeden vinger van den
voorvoet, die de langde is . ...
Lengte van den tweeden • * t
voeten ,
duimen, lynen.
0.
2 .
iL
0.
I.
7 -
0.
0.
7 -
0.
0.
2*.
0.
0,
2 ï.
0.
0.
9.
0.
0.
2 f.
0.
0.
7 -
0 .
0.
4 -
0 .
0 ,
if-
0 .
0 .
2 f-
0 .
0 .
If.
0 .
0 .
Ïï.
0.
0.
3 -
0 .
0 .
4 -
0 .
I.
6 .
0 .
0.
7. ,
0.
0.
61 .
0.
0.
5 -
0.
0.
3 »
0.
I.
I.
0 .
0.
6 ,
0 .
0 .
6 .
0.
0 .
Jï.
0 .
0 .
J.
0 .
0.
0 .
0 .
Si.
0.
0 .
9.
0.
1 .
Of,
o.
0.
5 -
0.
0 .
ai.
0.
0.
2.
0.
0.
9.
0.
I.
S-
0.
I.
10,
0.
0.
2.
0.
1 .
7 *
0.
I.
10.
0.
1 .
8.
0.
I.
8.
0 .
0 .
4.
0 ,
0 .
3W
0 .
0 .
3 .
So
de NATUURLYKE historie
Lengte van den derden . . i .
Lengte van den eerften regel van den duim . i
Lengte van den tweeden . . . •
Lengte van het eerfte beentje van den navoet
Lengte van het tweede en derde
Lengte van de beide laatften ....
Lengte van den regel van den duim aan de agterfte voeten
Lengte van den eerften regel van de twee eerfte vingeren
Lengte van den tweeden . . . . .
L^gte van den derden .....
Lengte van den eerften regel der twee laatfte vingeren
Lengte van den tweeden .....
Lengte van den derden ....
voeten, duimen, Jynen.
O. O. li.
o. o.-" 2.
O- o. IL
o- o. 4I.
o. o. 4.
o. o. j.
o. o. 3.
o. o. 3.
o. o. 2.
o. o. 2L;
O. O. J.
O, o. 3.
o. o. ai.
Ik heb een anderen phalanger {PI. XII.) ontleed, die uitwendig niet
verfchilde van dien {PI. XL) , waarvan ik zo even de befchryving gegeeven
heb, dan daarin dat hy grooter was, en dat hy eene gemengde kleur hadt,
uit vuil wit en ligt geel beftaande , tulTchen beiden met zwartagtige vlakken
bezet ; die vlakken waren klein , en vertoonden zig niet fterk op den kop ;
daarentegen zaten ’er veele en grooter op het bovenft van den hals , van
de fchoft, op de fchouders, en op den buitenkant van de voor-en agter-
pooten onder de knie, zodat het zwart de overhand hadt boven het wit;
de vlakken waren nog grooter en donkerer , maar zaten in kleinen getale ,
op den rug, op de zyden van het lighaam en op den buitenkant van de dye;
het hair was digt gezaaid , en geleek in zekeren opzigte naar den aart yan
wol, hetzelve hadt omtrent negen lynen lengte ; het gedeelte van den Haart,
dat kaal was, hadt eene geelagtige kleur; dit dier was een mannetje.
■ — ’v..- wguaaiii lu ccuc lyu rai
net einde van den fmoel tot aan den aars
Lengte van den kop van het eind van den fraoel tot aan het agterhoofc
Omtrek van het einde van den fmoel
Omtrek van den fmoel onder de oogen gemeeten .
Oratrek van de opening van den bek
Afftand tuflchen de beide neusgaten . .
Afftand tnflchen het eind van den fmoel en den voorften hoek
van ’t oog • • • . .
Afftand tuflchen den agterften hoek en ’t oor
Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen*
Opening van het oog ....
Afftand tuflchen de voorfte hoeken der oogen over de kromte
van het neusbeen gemeeten
Dezelfde afftand in eene regte lyn gemeeten
Omtrek van den kop tuflchen de oogen en ooren •
kengte der ooren . ...
Breedte van derzelver bafis over de buitenfte kromte gemeeten
Aritand tuflchen de beide ooren om laag gemeeten
Lcr.gte van den hals . . .
voeten ,
duimen, lynen.
0 .
10 .
5.
: 0.
2 .
6 .
0.
2 .
7-
0 .
. 3 -
6 .
0.
I.
0.
0.
0 .
3-
0.
0.
II.
0.
I.
li.
0.
0 .
5.
0.
0.
2 f.
0.
0.
9.
0,
0 .
7 -
0.
J-
0,
0.
0 .
9 .
0.
0 .
8 .
0.
1 .
4 .
0 .
0 .
10 .
Omtrek
-j
BESCHRYVINGVANDENPHALANGER. 8i
VBeten,
duimen, lynen.
0.
3.
8 .
0.
G.
6 ,
0.
7 -.
6 .
0.
6 .
2 -
0.
9.
8 .
0.
2 .
4 -
0.
2 .
4.
0.
ï.
7 -
0.
i.
6 .
0,
I.
5 -
0.
2.
6 .
0.
I.
II.
0.
0.
10.
0.
I.
3 -
0.
0.
4 *
0 .
0.
I.
tuffehen de maag
Omtrelf van den hals ....
Omtrek van het lighaara agter de voorpooten gemeeten
Dezelfde omtrek op de dikfte plaats
Dezelfde omtrek voor de agterfte pootèn
Lengte van den ftomp van den ftaart . .
Omtrek van den ftaart aan het begin van den ftomp
Lengte van den voorarm , van den elleboog tot aan de geleeding
der hand ... . ,
Gmtrek van die geleeding . . . .
Gmtrek van de nahand ....
Lengte van de geleeding der hand tot aan het eind der nagelen
Lengte van den agcerpoot van de Knie af tot aan de hiel
Lengte van de hiel af tot aan het eind der nagelen
Breedte van den voorften voet . . .
Breedte van deh agterften ....
Lengte van de langfte nagelen . .
Breedte aan de balis .....
- C» ÖO ' . W- W.. ff bM W** W r WAJ.V'V.JkJltf
gelegen, als in den anderen phalanger.
De twaalfvingerige darm ftrekte zig flegts tot in de navelilreek uit ; de
omgeboogen darm eindigde aan den bJindendarm, in het voorRe gedeelte
van die Itreekj de blindedarm ftrekte zig naar agteren in de regter zyde
uit; kromde zig naar binnen, verlengde zig naar vooren in de navelftreek,
boog zig daarna wederom binnenwaards , en ftrekte zig naar agteren uit
tot in de onderbuikftreek, alwaar hy zig naar boven kromde, en vervol-
gens ftrekte hy zig naar vooren uit onder de ruggraat, tot aan het voorft
gedeelte van de navelftreek; de kronkeldarm maakte eene kleine bogt in
de regterzyde, en een grooten boog agter de maag over de dunne darmen
heen, dezelve ftrekte zig agterwaards uit, in de linker zyde, tot in de on-
derbuikftreek , alwaar hy zig naar boven kromde , en zig naar vooren langs
de linker zyde uitftrekte, vervolgens boog hy zig by de milt om, en ftrekte
zig in die zelfde zyde naar agteren tot aan den regten darm uit.
De dunnt darmen hadden twee voeten en tien duimen lengte, van den
portier af tot aan j.,!. tuc , wetKc iaatfte vyf duimen en een
halve lang was; de kronkel- en regte-darm te famen genoomen, waren
anderhalve voet lang ; dus bedroeg de geheele lengte van de darmbuis ,
zonder den blinden darm , vier voeten en vier duimen ; de dikfte plaatzen
van den twaalfvingerigen darm hadden tot andcrhalven duim omtrek; de
nugtere darm was minder dik, en de omgeboogen darm (z/ 5 , P/. XIII,
fig. 2) hadt nog minder middellyns , dezelve hadt ilegts negen of tien lynen
omtrek op de dunfte plaatfen; de blinde darm {CD EF) was tennaaftenby
zo dik als de nugtere darm , dezelve eindigde in eene punt ; de kronkeldarm
(G H) en de regte darm waren niet dikker dan de omgeboogen darm.
De grocte blinde zak van de maag was zeer diep, en hadt eene kegel-
agtige gedaante; het regter gedeelte hadt tennaaftenby de zelfde gedaante,
XIIL Deel L
8a
DE NATUURLYKE HISTORIE
maar was langwerpiger ; de hoek van dat gedeelte zat op een gelyken afftandi
van het einde van den flokdarm, en van deft portier af; maar alle de inge-
wanden van dit dier waren hard geworden , door de werking van den mout-
wyn. waren eenige groote plooien (^5 CZ), Fl. Xlll, fig, 3 ^ die
zig over de binnenffce wanden van de maag uitllrekten, van den portierV^;)
af tot aan den bodem (F) van den grooten blinden zak; tulTchen die plooien
zaten ’er eenige andere (GH) in, op de wyze van zytakken, die naar
de takken van vaten geleeken ; daar was eene foort van dwarfch toompje
(ƒ) , dat tulTchen den portier en den flokdarm (/Q in zat, en dat eene hol-
ligheid maakte tulTchen denzelven en den portier.
De milt was zeer lang; dezelve hadt op haaren buitenkant een puntig
uitwas , tennaallenby op dezelfde plaats , alwaar de derde tak der milt van
de marmofa en van den cayopollin geplaall zat.
De lever geleek naar die van den anderen phalanger, door het getal en
de plaatzing der kwabben, en door die van het galblaasje ; maar de tuflehen-
beide kwab, aan de linker zyde, was geheel van de middelfte kwab afge-
fcheiden ; de fchoorband zat aan den regter rand van de linker infnyding
der groote kwab valt, en daar was daarenboven een tweede band, die aan
den linker rand van de groote kwab valt zat.
De nieren zaten beiden tegen over elkanderen geplaatft. '
Het peesagtig middelpunt van het middelrif was zeer uitgeftrekt ; de
Jongen verTchilden llegts daarin van die van den anderen phalanger, dat de
regter aan zyn onderfl: gedeelte twee diepe infnydingen hadt, die byna
eene kleine kwab tulTchen malkanderen in maakten. Het hart lag fchuinfch
naar de linker zvde gekeerd.
Daar zaten drie kclkklieren op het agterft gedeelte van de tong , eene
naar agteren , en twee anderen naar vooren ; het ftrotklepje was lang en in
het midden uitgerand ; het verhemelte hadt negen dwarfche groeven.
De agterhersfenen lagen ageer de groote geplaatft, gelyk by de meefte
viervoetige dieren; daar waren eenige groefjes op, maar de herlTenen
hadden geene ongelykheden.
De roede was zeer klein , onder den regten darm geplaatft en agterwaards
gerigt; het is my voorgekoomen, dat het roedehoofdje van boven en van
onderen platagdg, en aan zyn eind gekarteld wasj cn Jat de bpening van
de pisbuis aan den onderkant van het roedehoofdje zat , op eenelyn afftand
van derzelver eind. Daar zat eene klier aan elke zyde van de voorhuid,
maar ik ben noch zaadblaasjes, noch voorftanders, gewaar geworden. De
blaas hadt een eironde gedaante; deafvoerende buizen waren zo lang, dat
dezelve buiten den onderbuik kwamen, in welken de zaadballen in een
balzak beflooten lagen.
f
VAN DEN COQ^UALLIN. 83
jOE COQ^UALLIN.
I k heb bevonden, dat dit dier,’t welk gns uit Amerika is toegezonden, on-
der den naam van_ Oranje-Eekhoorn , hetzelfde is als dat , ’t welk I'er-
NANDEZ («) onder dien vw: Ouaulucallotquapachli , of Coztiocotequallin ,
heeft aangeduid; maar, de^vyl \vy die woorden van_ de Mexikaanfche-taai
niet wel kunnen uitfpreeken , heb ik de laatfle benaaming verkort , en ik heb
’er CoquaUin van gemaakt, het welk voortaan de naam van dit dier zal zyn.
Het is niet een eekhoorn , fchoon het daar in geftalte , figuur , en de plui-
maadje van den_ Haart , vry wel naar gelykt ; want hy verlchilt daarvan niet
flegts in verfcheiden uitwendige karakters , maar ook in inborft en zeden.
De coquallin (PL XIE'.) is veel grooter dan de eekhoorn; 'In duplam
fere cresch magnitudinem , zegt Fernandez. Het is een aartig en bevallig
dier, zeer opmerkelyk door zyne kleuren; zyn buik is van eene fchoone
geele kleur; en het hoofd, gelyk ook hetlighaam, is gemengd met zwart,
wit, bruin en oranje-kleur (b'), Hy bedekt zig met zyn Haart gelyk de eek-
hoorn, maar hy heeft niet, gelyk deze, de kleine bosjes , of penfeelen,
hair aan ’t einde der ooren; hy klimt niet op de boomen; hy onthoudt zig,
even als de aard-eekhoorn (r) , welken wy den zwitfer genaamd hebben , in
gaten en onder de wortels van boomen. Hy maakt daar zyn leger , en hy
voedt ’er zyne jongen op. Hy vult insgelyks zyn verblyf met graanen , en
yrugten , om zig_ des winters daarmede te voeden. Hy is wantrouwig en
liHig, en zelfs wild genoeg om zig nooit te laaten temmen.
Het fchynt, dat de coquallin niet dan in de zuidelyke deelen van Amerika
gevonden wordt ; de blanke- of oranje-eekhoorns dier OoH-indiën zyn veel
kleiner, en hunne kleuren zyn eenvormig; het zyn wezendlyk eekhoorns,
die op de boomen klauteren, daar hunne neHen maaken, en hunne jongen
werpen ; terwyl de coquallin en de zwitfer van Amerika zig onder den
grond «-'nthonden , gelyk de konynen , en geene andere overeenkomH met
den eekhoorn don in flsiinr te eelyken.
ffl) Fernandez mjt. Anirn. N<m. Hisp. cap. XXVI. pag. 8.
(ft ) Zie de befchryving van den coquallin op de volgende bladzyde.
Zie het X Deel van dit werk bladz. yi , 512.
L 2
i
DE NATUURLYKE HISTORIE
SESCHRXFJNG fan den COQ^UALLIN,
D e Coqaallin ( PI. XIF ^ , gelykt naar den Eekhoorn in de gedaante van
lighaam, maar hy is een weinig grooter, en hy verfchilt daar zeer
veel van in de kleuren van zyn hair, dat geen, ’t welk aan den ftaart zit,
is even lang als by den eekhoorn , maar de ooren van den eoquallin zyn van
boven niet bezet met lange hairen in de gedaante van een penfeel.
Het eind van den fraoei en de ooren zyn wit; het pnderft en de zyden
van den kop hebben eene fraaie zwarte klem: , met eenige tinten van eene
rofle of oranje- geele kleur , welke zig zeer duidelyk vertoont aan de zyden
van den kop; het agterhoofd, het bovenft, en de zyden van denhals, de
rug de zyden van het lyf, de ftaart, defchouder, en de buitenkant van
den arm en van de dye, hebben eene gemengde kleur uit zwart, roodagtig
oranje en ros beftaande , ook zitten ’er eenige witte hairen aan het eind van
den Haart. Het onderfl; van den kop en van denhals, de borfl, de buik,
de binnenkant van den arm en van de dye, het overige van de vier pooten
en van de voeten, zyn geheel en- al van eene rofle oranje-kleur , behal-
ven het onderfl: van den agtervoet, dat ook met zwart doormengd is; de
langfte hairen van het lighaam hebben, gelyk die van den eekhoorn, byna
eenen duim lengte, en die van den ftaart zyn tot drie en een halven duim
lang. De knevels zyn zwart en twee duimen negen lynenlang; de nagels
hebben ook eene zwarte kleur.
Lengre van het geheele lighaam in eene regte lyn gemeeten , van
het eind van den fmoel tot aan den aars
Lengte van den kop van het eind van den fmoel tot aan het agter-
hoofd ...... • .
Omcrek van het eind van den fmoel
Omtrek van den fmoel onder de oogen gemeeten
Omtrek van de opening van den hpk
Afftand tuflcben de beide neusgaten .
Afitand tullchen het eind van den fmoel en den voorften hoek van
't oog . » . .
Affland tuflchen den agterften hoek en ’t oor
Lengte van het oog, van den eenen hoek tot den anderen
Afftand tuflchen de voorfte hoeken der oogen, over de kromte
van het neusbeen gemeeten ....
Dezelfde affland in eene regte lyn gemeeten
Omcrek van den kop , tuflchen de oogen en ooren gemeeten ■
Lengte van de ooren . - • , ^ ’
Breedte van de bafis over de buitenflo kromte gemeeten
Afftand tuflchen de beide ooren om laag gemeeten
Lengte van den hals -
üffitrek van den hal» . . • • »
voeten.
duimen , lynen.
O.
10.
9 .
o.
2.
lO.
o.
3-
I.
0-
4-
J*
o.
1,
o.
0.
o.
2.
0.
I.
3*
o.
o.
(L
o.
o.
o.
1.
8.
o.
I.
3-
0.
J.
a«
0.
o.
7-
0.
o.
8.
o.
I.
3*
0.
0.
11.
0.
3»
4.
Tl. jr/TT
BESCHRYVINGVANDENCOqUALLIN. 85
Omtrek van het lighaam agter de voorpooten gemeeten
Dezelfde omtrek rn het midden . . .
Dezelfde omtrek voor de agterpooten gemeeten
Omtrek van den ftaart aan het begin van den ftomp
Lengte van den voorarm, van den elleboog af tot aan de geleeding
der hand ■ . • • . • .
Omtrek van die geleeding • • . ,
Lengte van die geleeding af, tot aan het eind der nagelen
Lengte van den agterpoot , van de knie tot aan de hiel
Lengte van de hiel tot aan het eind der nagelen
Breedte van den voorften voet • . , ^
Breedte van den agterften voet « , ,
Lengte van de langfte nagelen ...
Breedte aan de bafis ....
voeten , duimen , lynen.
0.
c.
0.
0,
8.
6 .
0.
6 .
0.
0.
2 .
0.
0.
3.
J-
0.
I.
4.
0.
I.
10.
Ol
3 .
2.
0.
2 .
8.
0.
0.
Ji.
0.
0 .
7L
o*.
0 .
0.
0.
o|.
Schoon dit dier byna geheel uitgedroogd was, is het my egter voorge-
koomen , dat zyne ingewanden naar die van den eekhoorn geleeken j voor-i
naamelyk de maag, de Jever, het galblaasje, de kronkeldarm en de longen.
•
%
LS
g(5 pE natuurlyke historie
beschryving
VAN DAT GEDEELTE VAN HET KABINET,
DAT BETREKKING HEEFT TOT DE NATUURLYKE HISTORIE
VAN DEN SURIKATE, DEN TARSIER, DEN PHALAN-
GER, EN DEN COQUALLIN.
No. MCCXXXIII. Hef geraamte van een furikate.
D it is het geraamte, ’t welk ten onderwerp gediend heeft voor de be-
fchryving , en de afmeetingen van den furikate.
No. MCCXXXIV. Het tongbeen van een furikate.
Dit been beftaat uit negen Rukken gelyk by de meefte viervoetige dieren ,
het middelfte ftuk heeft weinig kromte ; het derde ftuk aan elke zyde is zeer
kort j de taklten der vork zyn daarentegen langer, dan eenig ander ftuk van
dit tongbeen.
N®. MCCXXXV. Een t ar fier.
Dit dier is gedroogd; de voorvoet van een dér voeten is ontleed gewor-
den , om deszelfs zonderlinge maakzel aan te toonen. Dit individu heeft voor
de befchryving van den tarfier gediend; hetzelve is aan ’t Kabinet door
Mevrouw de Marquifin d’Aligny vereerd geworden.
No. MCCXXXVI. Een phalanger.
Dit dier is in wym geeft bewaard; het is een mannetje; men vindt zyne
befchryving in die van den phalanger , het zelve was uit Suriname aan den
Hr. Abt Nolin toegezonden, die hetzelve aan ’t Kabinet vereerd heeft,
benevens het wyfje, waarvan men het geraamte heeft opgemaakt, ’t welk
onder het volgend nommer wordt opgegeeven.
N®. MCCXXXVII. Het geraamte van een phalanger.
Men vindt de befchryving en de voornaamfte afmeetingen van dit ge-
raamte in de befchryving van den phalanger.
N°. MCCXXXVIII. Het tongbeen van een phalanger.
Dit been is gedeeltelyk kraakbeenig; men ontdekt daar flegts zes beenige
hukken aan , die miffehien tot vyf zouden gebragt zyn , indien de beenwor-
ding volkoomen was geweeft ; als dan zouden ’er eene bafis , twee groote
en twee kleine hoornen aan geweeft zyn.
No. MCCXXXIX. Een coqualUn.
Men heeft dit dier doen opdroogen , na hetzelve langen tyd in vvyn geeft
bewaard gehad te hebben ; dit is het individu , ’t welk voor de befchryving
van den coquallin gediend heeft.
BESCHRy VING VAN HET KABINET.
No. MCCXL. Het tongbeen van een coquallin.
Daar ontbreeken eenige Rukken aan dit beenj die, welke nog overig zyn .
geiyken byna volkoomen naar die, welke met hen overeenkoomen m het
tongbeen van den eekhoorn.
No. MCCXLI- Het beentje uit de toede van een coquallin.
Dit beentje is in gedaante gelyk aan dat van den eekhoorn ; het verfchilC
van m grootte, naar evenredigheid van de kloekte dezer beide
!
V
I
!8
de natuurlyke historie
D
H
M
E R
n.
D'
ke Hamfter is eene der verinaardfle en der fchadelykfte rotten ; €n, dat
\vy haare hi/lorie niet met die der andere rotten gegeeven ebben ,
■was, omdat wy haar toen nog niet gezien hadden, en haar met dan zeer
lang daarna hebben kunnen bekomen ; en nog is het met dan aan de itana-
vatfige oplettenheden van den Hr. Marquis de Montmirail cy alles vvat e
kennis van de Natuurlyke- Hillorie kan bevorderen, en aan de vriendely -
heid van den Hr. de Waiez, Scaats-mimfter van den Landgraaf van Heife-
Kaffel dat wy de volkomene en nauwkeurige kennis van dit dier yer-
fchuldigd zyn: zy hebben ons twee loevende gezonden met een berigt ,
we-ens hunL natLUirlyke zeden en gebruiken. Wy hebben een dezer d eren
eenige maanden lang onderhouden , oin het waar te neemen ; en vervolgens
heeffmen het ontleed, om ’er de befchryvmg, en de vergeRlang der in-
SiS deelen met die der andere rotten, van op te maaken.Men zal zien,
dat dlhamfler in die inwendige deelen meer naar een waterrot , dan naar
eenig ander dier gelykt; ook gelykt hy dezelve in de kleinheid van oogen
en de fynheid van hair, maar hy heeft geen langen ftaart gelyk de waterrot;
inteffendeelhy heeft denzelvcn zeer kort, en korter dan de campagnol,dus gelykt
hv zoo als \vy gezegd hebben, in deszclfs inwendig maakzel zeer veel naar
dl’waterrot. D% hamfter fchynt ons ten opzigte van den campagnol te
zyn, het geen de groote veldmuis ten opzigte van de veldmuis is. A Ie deze
Seren onthouden zig onder den grond , en fchynen deze fde natuurlyke in-
geeving te hebben; zy hebben ook tennaaftenby dezelfde gebruiken, in-
zonderheid dat van kooren te verzamelen, en groote m^azynenin hunne ho-
len op te ftapelen. Wy zullen ons derlialven minder uitbreiden over de ge-
lykhedea van gedaante , en de oyereenkoraften van natuur , dan over de be-
De Hamller, Cricetus in ’tliedenclaagrdi Latyn. Da naam, zegt Gesner, fchynt her-
komrtig uit de Ilyrifche-taal , waarin dit dier Skrztczitck heet; Hamfter oi Hamefter m tHoog-
SfchVnaRm, welken wy hebben overgenooraen , als zynde die van het dier in deszelfs
in’tPoolfch, volgens Rzaczinski... mft. Nat. Pol. p. 326.
Cricetus. Gesner Hill. Quadr. p. 738. dute figurie Cnceti. ibid, _ _
PnrrMas frumentatius Tberiotropbeum Sileftce , a Gafp. Swenkfeld , Ltgmc» 1Ó03. p. i , 8. 1 19.
Glis cinereo rufus in dorfo. in ventre niger, maculis tribus ad latera albis... Marmota .drgen-
I a Marmots de Strnshouf(^% Rsgn» pag^ loo.
Crifem, mus cauda fnbabbrevUta auticuHs rotundatis, corpore fubtus mgro, latenbus rufes.
centibus. LiNKAiUs Syft. Nat. Ed. X. p. aiorpn welke men hier te lande
(„) Zie hiereenevrybreede den Landgraaf 4 n
noemt; dezelve is my gezonden door den Hn - om’ een man van Haat te formeeren, eene
Hefle-Kaffel, die met de my by deze Memorie twee dezer
flerke zugt voor, de Uittrekzei
Krumhacb, den 31 July 1762.
8 ?
VAN DEN HAMSTER.
treklyke verfcheidenheden en de wezendlyke onovereenkomften, welke de
hamlter van alle andere rotten, muizen en veldmuizen, daar wy van ge-
fproken hebben, onderfcheiden. _ .
Agricola (b) is de eerfte fchryver, die jmftc en omftandige berigten
wegens dit dier gegeeven heeft. Fabkicius ( c ') heeft daar eenigefaita by-
gevoegd , maar Schwenckfeld (d) heeft meer gedaan dan alle de andere ;
rb's IJameller quem quidam Cricetum mminant , exiflit iracundus ö» mordax , adeo ut , Ji
perfiquatur , folcat profilhe, ö* appetere , ft prebmderit, mordicus
ln 7 rc In terra cavernis habitat... pedes babet ailmodum breves-, pilis in dorfo color efl ftre
lenZis- in ventre nieer, in iateribus rutilus, fedutrumque latus maculis albis , tribus numero ,
diLur'uitur- faprema capitis pars, ut etiam cernix , eundem.quom dorfum, Met colorem. Tempora
r^Ua fune ■ Ruttur efl candidnm; pUi autem fic inbarent cutt , ut ex ca difliculter evelti pojjint...
otque ob bant caufam ö* varietatem pelles (jus funt pretiofte : muita frumenti grana inj'pecum
coneerit & utrinque dsntibus matulit... ager Thuringia eorum animalium plenus, ob copiam
lonitatcm frumeiai. Georg. Agricola. de .dnimant. Subterran. apud Gesner , Bijt. Quadr.
^‘^^Cej^HameJler animal eji agrefte, fuh terra babitans.,. colore vario, ventre non candido , fed
totius niserrimo... dentes babet in anterioribus oris ima fupremaque parte binos , prominentes
R acutos-, molas laxas Ramplasambas exportando importandoque replet. Amhabus mandit .. cum
terram effodit primum anterioribus pedibus Cquos talpa fmiles babet brevitate', fed mmus latos)eam
retrabit. Longius progreffus ore exportaf, cuniculos ad antmm plures agit cubiti profundttate ,
fed admodum angujlos... Antrum intus extendit ad capiendafrumenta... Mejfis terripore grana
tmnis generis frumenti importat. . . Terra ante cuniculos ereüa non tumuli modo ajfurgit , ut
talparum tumuli, fed ut agger dilatatur... Vefcitur boe animal frumento omnis generu , Je
domi alatur, pane R carnibus. In agro etiam tnures venatur. Cibum cum captt '«
ereeitur... auamvis autem corpora exiguum fit, natura tarnen efl pugnax R temerartum. l.acejjj
turn ouidauid ore geflat, puïfatis utroque pede malis, fubito egerif, reSla boflem fnvadens, fpmtu
oris R aiïultu protervum ac minax... nee terrttur facUe , etiam ft viribus impar ei fit quem pettt;
vidi%fe,cum equum affultando mribus corripuijfet.nonjrius morfum dimifilfe ,quam
retur Bomejlri pellis maxime durabilis. . . In Fhuringta R Mtjma boe ammal frequens ,
non mnibus tarnen in locis,fed in uberrimis R fertüiffmis. In Lufacia circa Radehurgum c
fatis panki cffoditur. Mulbergi ad Albim in vinetis repentur, nam natuns quoque uvu vejatur.
Georg. Fabrjcius apud Gesnerum, Hifl. Qjiadrup. p_ag. 7^9. 740.
(d '1 Roreellus frumentarius Ham/Ier minor paulo cuntculo. Longitudo dodrantahs R palmi unius,
pilis in dorfo fcre leporis efl colore, gula, venter R pedes interiores nigrafum. Rubet in laten,
lus R circa candam, qua coloris murini tres digitos Itnga-, naculx albte fub aurtbus, juxta
Tulfrum, fupra arvios R coxam. Pedes ailmodum brcvis, digitis R unguiculis albidts qutms Mrin-
que. In pedum pianta.. Jeu parte digitorum inferiore, tubercula veluti calli eminent. Ucuii
fplendidi , nigri, elegantes. ttenies taVti a, iv[mr a-rMrrrorei binos injijbres R laterales. Lmgua
mollis .fp’ongiofa , bucculis veficulte utrinque amplm membranos Jnb cute porriguntur, quee fenftm gra.
cilefcentes dorfo tenui Hgamento alligantur Bas, injlar facci mejjts tempore grams tritici.
Jiliginis, R nliis, ceu folies quofpiam infarcit, atque in fuos cuniculos comeatum in futurum
iuemen congerit ac reponit.
Pulmonibus candtdts quntaor lobt funt. , , '
r r renibds paulo majus , inucrone obtujiore. Hepar triplicatum appnret mum fitper altenm
• Jnferior pars dorjo adjacens duos obtinet lobulos , media qua maxima Integra, alfque
mpojnum. J ,, fecundum , laximdinem occupans ventriculum a parte amplexatur. Supe.
incijurts " ” , . . ‘inewnhens diapbragmata proxime fubjacet Fei nullum confpirere licuit.
nor ponto caniidus, rotundiufculus , cui alter per iflhmum anneSim longtiis.
Fentnculus et duple ■ , . occupans , binc prope ijlum Oefphagus inferitur , akeri fub
Texm ffc'Srio iieftinaadharent. ^In utroque reperiebatur cbylus candidus pultkula farinacea
incipkcacum, anfra?tuofum amplum binc, crasfmaai
XilL Deel. M
po
DE NATUURLYKE HISTORIE
I
hy heeft den hamfler ontleed, en hy geeft ’er eene befchryving van, die
byna geheel roet de onze overeenftemt, OndertulTchen is zy door de laatere
Natuurbefchryvers naauwelyks aangetrokken, terwyl deze zig allen verge-
noegd hebben met over te fchryven , wat Gesner daarvan gezegd heeft ;
^vy meen en derhalven aan dezen fchryver het regt te moeten doen van
zyne waarneemingen in ’t geheel by te brengen : en die van den Hr. de
Waitz daar by voegende, zullen wy alles hebben wat men over dit dier ver-
langen kan.
„ De verblyfplaatfen der hamflers , (zegt de Hr. de Waitz ) zyn van
„ een verfchiilend maakzel , naar den ouderdom en de kunne dezer dieren ,
„ gelyk ook naar de hoedanigheid van den grond. De woonplaats van het
„ mannetje heeft een fchuinfehen gang , aan welkers opening men een hoopje
„ opgeworpen aarde vindt. Op eenigen afftand van dezen fchuinfehen gang
„ is een gat, dat loodregt nederloopt tot in de kamers of keldertjes van het
„ verblyf. Daar vindt men geene opgeworpen aarde by ; het geen doet
„ vermoeden, dat de fchuinfche uitgang begonnen is, door van buiten naar
„ binnen te graaven , terwyl de_ loodregte uitgang van onderen naar boven ,
„ of van binnen naar buiten, is gegraaven.
„ De wooning van het wyfje heeft ook een fchuinfehen gang, en tevens
„ twee, drie, ja tot agt loodregte gaten, om aan haare jongen een vryen
,, uittogt en hertred te verfchaffen. Het mannetje en het wyfje hebben
elk alzonderlyke wooningen het wyfje maakt de haare dieper dan het
„ mannetje.
„ Ter zyde van de loodregte gaten, op een of twee voeten afftands,
„ graaven de hamfters van de beide fexen, naar haaren ouderdom, en in
„ evenredigheid van de voortteeling , een, twee, drie, of vier byzondere
„ holen , die van onderen zo wel als van boven de gedaante van een ge-
,, welf hebben , enjneer of minder ruim zyn naar de hoevecldheid van den
,, voorraad , dien zy daar in bergen willen.
„ Het regt neêrgaande gat is de gewoone weg , waardoor de hamfters
„ uitgaan en inkomen. Het is door het fchuinfche neérlopende gat, dat zy
„ de aarde wegbrengen. Het fchynt dus, dat deze gang, die cene zagtere
„ helling heeft in een der keldertjes, en fteiler afloopt in een ander , dient
„ om de lugt een vryen omloop in deze onderaardfehe verblyven te geeven.
„ Het vertrek of hol, daar het wyfje haare jongen werpt, bevat geen
„ voorraad van graan, maar is voorzien van een neft van ftroo of gras;
„ deszelfs diepte is zeer verfchillende ; die, welke een jonge hamfter in
c<Brukim vergunt colorem. Excernit pilulas longiufculas inflar murium. Lien coloris fanguinei
Joleam fere bumanam reprefentat,
Ri^nes bint pbafsoli magnitudine ff figura. Vejicula candida pifuin Italicum aquat, rotunda,
Ingenulce inflar. Parit quinque , fexve uno panu.
In terra envernis bahitet. Agr% vaflator, ö* Cereris boftis, A^ttumno multa frumenti granu
in Jl'c m congerit ^ utrinque dentibus mandit.
Admodum pinguis fit, ub id porcellis Indicis nm inepte comparatur.
In cibum non ncipuur , fed pslles confmntur ad vestimenta.
De caverna fua aqua fervente , feu frigida , copiofe infuja , cxpellitur.
VAN
3>
53
>3
den hamster. pï
„ het eerfte jaar aan zyn hol geeft, is flegts van één voet; een oude
„ Jiamiter graaft dikwyJs tot vjer en vyf voeten. Het geheel verblyf alle
„ de gemeenfchappen en alle de keldertjes daaronder begreepen heeft zom-
„ tyds agt of tien voet middeJlyns. ’
„ Deze dieren vullen hunne magazynen met drooge en fchoon gemaakte
» graanen, met koorn in de airen, met erwten en boonen in deneule.
„ welke zy vervolgens in hunne holen uitdoppen, derzelver ballen^ jrelvk
„ ook de overblyfzeJs der gepelde airen , door den fchuinfchen gang naar hn irin
„ brengende. Om hunnen voorraad aan te brengen, bedienen zvzio- var.
„ hunne uitzettende wangen, waarin elk meer dan een vierde van een halv^
„ pint gezuiverde graanen te gelyk kan bergen.
„ De hamfter doet gemeenlyk zyn voorraad van graanen tegen het einde
van augustus op._ Na dat hy zyn magazynen gevuld heeft, overdekt
hy dezelve, en lluit de toegangen met aarae digt; waardoor men zyne
wooning niet gemaklyk kan ontdekken. Men bemerkt dezelve niet dan
door het hoopje aarde, dat by den fchuinfchen ingang, waarvan wy ge-
Iproken hebben, gevonden wordt; men moet vervolgens de regtneêr-
gaande gaten _ zoeken, en daardoor zyne wooning ontdekken. Het ge-
bruikelyklte middel , om deze dieren te vangen , is hen op te graaven , fchoon
dat vry moeijelyk is, ter oorzaake van de diepteen de uitgeftrektheid
hunner holen. lieden egter, die op deze fbort van jagc wei afgerigtzyn,
kunnen daar voordeel mede doen. Zy vinden gemeenlyk in het goede
jaargetyde, dat is te zeggen in den herffl, twee fcbepels goede graanen
in yder verblyf, en zy hebben de winft van het vel dezer dieren, dat tot
bonte voeringen gebruikt wordt. De hamllers werpen twee- of driemaal
’s jaars , en vyf of zes jongen te gelyk , zomtyds meer. Daar zyn jaaren ,
waarin zy zig in eene ontelbaare menigte vertoonen , en andere, waarin
men byna geenen ziet._ In vogtige jaaren teelen zy fterkfl voort, en die
overvloedige yoortteeling veroorzaakt een algemeen gebrek , door de vrees-
felyke vernieling van alle graanen.
„ Een jonge hamfler flegts zes weeken, of twee maanden oud, graaft
reeds zyn hol ; in het eerlle jaar zyns Icevens brengen zv geen jongen
voort, en koppelen niet.
„ De hiiismarters vervolgen "3^ hamfïi?^ driftig , en verdelgen een groot
getal van dezelve. Ook dringen zy in hunne holen, maaken ’er zig
meelter van , en neemen dezelve tot hun eigen verblyf.
De hamfters hebben gemeenlyk een bruinen rug en een zwarten buik ; daar
, zyu er egter ook die graauw zyn , en dit verfchil kan van hunnen meer
j of rnin gevorderden leeftyd komen. Men vindt ook eenige, die geheel
’ zwart zyn.
Deze dieren verdelgen malkanderen wederzyds, gelyk de veldmuizen ; van
twee, die in dezelfde kouw bewaard wierden, verworgde het v/yfje het man-
netje, en na de fpieren, die de kaakebeenen vafthouden, doorgebeeten te
hebben , maakte zy zig eene opening tot binnen in zyn lighaam , waarvan
zy de ingewanden voor een goed gedeelte opvrat. Zy draagen verfcheiden
M 2
5J
I
de natuurlyke historie
maaien in een jaar, en zyn zo fchadelyk, dat in eenige ftaaten van Duitfch-
land hunne kop op prys gefteld is ; zy zyn zo gemeen , dat hunne vagt weinig
sclds ko^' • 1 •
^ Alle deze byzonderheden, welke wy mt de memorie van den Hr. Waitz,
en de waarneemingen van den Hr. Montmirail getrokken hebben, komen
ons zeker voor, en Hemmen overeen met het geen ons voor het overige
wegens deze dieren reeds bekend was; maar het is niet even zeker, dat zy, >
zo als men in die zelfde memorie leeft, den winter in een ftaat van aanhou-
denden flaap, of verdoo ving, doorbrengen, en geduurende dien tyd zelfs iiit-
gedroogd zyn , zo dat zy geene beweeging of leeven weder krygen dan in de
lente. De hamfter, dien wy leevendig gehad hebben, heeft den laatften
winter van 1762, 17Ó3 doorgebragt in eene kamer zonder vuur, en waarin
het koud genoeg was om het water te doen beyriezen. Hy is evenwel niet
verftyfd, of in dien ftaat van flaap en verdooving gevallen, integendeel _hy
heeft niet opgehouden zig naar gewoonte te beweegen en te eeten ; daar in-
tegendeel de relmuizen, en groote hazelmuizen, welke wy onderhouden heb-
ben , door een veel minder graad van koude verltyfd zyn ; wy denken der-
halven niet, dat de hamfter ten dezen opzigte tot de relmuizen, of de mar-
motten nadert , en het is verkeerdelyk en te onpafle , dat zommigen onzer
Natuurbefchouweren dit dier den marmot van genaamd hebben ,
dewyl hy niet llaapt gelyk de marmot, en te Strasburg niet gevonden wordt.
\
/
VAN DEN HAMSTER.
H
BTFOEGZEL of NIEUWE HISTORIE FAN DEN HAMSTER (*),
D e Hamfter is een viervoetig dier van het geflagt der muizen; het brengt
den winter door met flaapen , gelyk de marmotten , het is laag op zyn poo-
len, heeft een korten hals, den kop wat groot, den mond aan beide kanten
met knevels voorzien, de ooren groot en byna zonder hair, een korten en
half naakten ftaart, ronde oogen, die uit het hoofd puilen; de kleur van
het hair is een mengzel van ros, geel, wit en zwart; dit alles geeft hem geen
zeer inneemend voorkoomen. Zyne_ zeden en gebruiken pryzen hem even
weinig aan. Hy bemint niet dan zig zelven , en heeft niet eene enkele
gezellige hoedanigheid. Hy taft alle andere dieren, daar hy zig meefter
van kan maaken , zonder zelfs die van zyn eigen ras uit te zonderen, geweldig
aan , en vreet dezelve op. De natuurlyke ingeeving zelfs , die hem naar de
andere fexe voert , duurt flegts weinig dagen , ten einde van welken het
wyfje geen beter lot, dan wy ftraks gemeld hebben, ondervinden zoude,
zo zy de voorzorg niet gebruikte van de ontmoeting van haaren ondankbaa-
ren te vermyden, of hem eerft te dooden. Met deze haatelyke hoedanigheden
heeft de Natuur egter ook andere weeten te verbinden, die, zonder dit dier
beminlyker te maaken , hetzelve egter eene onderfcheidene plaats in de
Natuurlyke - hiftorie der dieren doen verdienen. Hy is onder het klein
getal van die dieren , die den winter in een Haat van verdooving doorbren-
gen , en het eenigfte in Europa , dat van wangzakken of zakwangen voor-
zien is: zyne behendigheid om zig een onderaarfch verblyf te maaken, en
de yver, waarmede hy zyn wintervoorraad opdoet, verdienen niet minder
de oplettendheid der weetgierige liefhebberen.
De hamfter onthoudt zig niet onverfchillig in allerhande klimaaten , of
in allerhande gronden. Men vindt hem niet in de al te heete, noch in de
al te koude landen. Dewyl hy van graanen leeft en zig onder de aarde ont-
houdt, is een fteenagtige, zandige of taaije kleigrond even weinig voor
hem gefchikt als de weiden, de boffchen, en de moeraflige plaatzen. Hy
moet een ftuk lands hebben, daar hj gemaklik in kan wroeten engraaven,
en dat evenwel vaft genoeg is oiii niet aE te brokkelen en uit te vallen. Ook
kieft hy ftreeken , die vrugtbaar zyn in allerhande foorten van graanen , om
niet verpligt te zyn , zyn voedzel verre te gaan zoeken , naardien hy weinig
gefchikt is voor lange togten. Dewyl nu de landen van Thuringen alle
deze eigenfchappen vereenigen, worden de hamfters daar in grooteren
getale dan ergens elders gevonden.
(*■) Deze Hiftorie van den hamfter, en de proeven op dk Dier gemaakt, zyn van den beroem-
den Hr. SüLZER te Gocha , in Thuringen, dat het Vaderland van dit beeft is. De opftelling van
dit ftuk is ons zo goed voorgekomen, en de proeven zo naauwkeurig befchreeven, om eene
waare kennis van dit fchepzel te erlangen, dat wy denken, dat de Hr. de Buffon zelf het
tgter de Hiftorie. welke hy van dit dier gegeeven heeft , met vermaak zal zien,
M 3
94
de natuur LYKE historie
Het hol , ’t welk de hamfler zig drie of vier voet onder den grond graaft
beftaat gemeenlyk in meer of minder kamers naar den ouderdom van het
dier, dat dit verblyf bewoont. De voornaamfbe is getapilfjerd met ftroo
en dient voor huisveftmg; terwyl de andere gefchikt worden om ’er den
voorraad te bewaaren , welken hy in den tyd van den oogft in groote hoe-
veelheid verzamelt. Yder hoi heeft twee gaten, of openingen, waarvan
die, waardoor het dier onder den grond gekomen is, fchuinfch nederdaalt. De
andere, die van binnen is begonnen en naar buiten voortloopt, is loodrêgt
en ftrekt voor deur, om uit te gaan en in te komen. *
De holen derwyfjes, die nooit met de mannetjes famenwoon-en, verfchil-
len in verfcheiden punten van de andere. Jn die holen , waarin zy werpen
ziet men zelden meer dan eene voorraad - kamer , om dat de korte tyd*
welken de jongen by de moeder blyven , het niet noodig maakt , dat zy veel
voedzel verzamele: maar in plaats van één loodrêgt gat , zyn ’er zeven of
agt zulke gaten , daar de jongen vryelyk door uitgaan , of inkomen , zonder
malkanderen te hinderen; zomtyds blyft de moeder, haare jongen wegge-
jaagd hebbende, in dit hol; maar gemeenlyk maakt zy een ander ,^’t welk zv
met zo veel voorraad vervult , als h«f jaargecyde haar toelaat te verzamelen
De hamfters koppelen de eerfte reis tegen het einde van de maand april '
als wanneer de mannetjes zig naar de holen der wyfjes begeeven, daar zv
egter maar weinig dagen byblyven; zo het gebeurt, dat twee mannetjes^
terwyl zy een wyfje zoeken , malkanderen in het zelfde gat ontmoeten ’
ontftaat ’er een venvoed gevegt tuffehen dezelve, het welk doorgaands met
den dood van den zvya' ften eindigt. De overwinnaar maakt zig van het
wyfje meefter, en beiden, fchoon zy op alle andere tyden malkanderen
vervolgen en dooden, leggen hunne natuurlyke woeftheid af , geduurende de
weinige dagen , dat hunne ritfigheid duurt. Zy befchermen zelfs malkan-
deren over en weder tegen de aanvallers ; wanneer men in dezen tyd een hol
opent, en het wyfje bemerkt, dat men haar heur mannetje wil ontrooven
vliegt zy op den ontweldiger in , cn doet hem dil>wyls de woede haarer wraak
door diepe en fraartelyke beeten voelen.
De wyfjes werpen twee-of driemaal ’s jaars, Haare dragt is nooit minder
dan van zes, en meeflal van zeflien of agden jongen. De groei dezer dieren
is zeer vaardig; op den ouderdom van veertien dagen beproeven zy reeds
de aarde uit te graaven; kort daarna verpligt de moeder hen uit het hol te
trekken , zo dat zy op den ouderdom van omtrent drie weeken aan hun zel-
ven worden overgelaaten. Deze moeder betoont in ’t algemeen weinig
tederheid voor_ haare jongen. Zy,die in den tyd haarer ritfigheid , haar man-
netje zo moedig verdedigt , zoekt geene andere totvlugt dan in de vhigt ,
^vanneer haar gezin in gevaar is. Haare eenige zorg is, haare eigen bevei-
liging. Ten dien einde boort zy, zo dra zy bemerkt, dat zy vervolgd wordt
al graavende dieper in den grond, het welk zy met eene verbaazendefiieJheid
Uitvoert. De jongen mogen tragten haar te volgen , zy is doof voor hun
gefchreeuw, en zy flopt zelfs de wykplaats, welke zy zig gemaakt heeft toe
VAN DEN HAMSTER.
55
De hamfter voedt zig met allerhande foorten van groente, van wortelen
en van graanen , welken de verfchillende jaargetyden hem verfchalFen. Hy
verluftigt zig zelfs, naar 't fchynt, met het vleefch_ der andere dieren , wel-
ken hy meefter wordt, op te eeten. Dewyl hy niet gefchikt is voor lange
togten, maakt hy zyn eerlten voorraad in zyne magazynen, van het geen
de nabuurige velden hem aanbieden j het welk de reden is waarom men
dikwyls geheele kamers vol ziet van eene enkele foort van graanen. Wan-
neer de oogften zyn bimien gehaald , gaat hy zyn voorraad verder 'zoeken
en neemt wat hy in zyn weg vindt, om het naar zyne wooning te breneen*
en daar zonder onderfcheidmg neer te leggen. Om het vervoeren van zvn
voedzel gemaklyker voor hem te maaken, heeft de Natuur hem aan de beide
zyden van het binnenfte des monds van wangzakken voorzien. Dit zyn
twee vliezige zakken , glad en glinllerende , van buiten en van binnen
bezaaid met een groot getal klieren, die onophoiidelyk eene zekere vogtig-
heid affcheiden , om hen buizaam en leenig te houden , en bekwaam te maaken
om de toevallen teweêrllaan, welken de graanen, dikwyls ftyf en puntig ,
zouden kunnen veroorzaaken. Elk dezer zakken kan anderhalf once koorn
bevatten, welke dit dier, in zyn verblyf te rug gekomen , ledigt door middel
van zyne twee voorfte voeten, die zy van buiten tegen deze wangen drukt,
om ’er het koorn te doen uitkoomen. Wanneer men een hamfter ontmoet,
die deze zakken met voorraad gevuld heeft, kan men hem met de hand
vangen , zonder gevaar te loopen dat hy byten zal , dewyl hy in dezen Haat
geene vrye beweeging van de kaakebeenen heeft , maar indien men hem
flegts eenigen tyd gunt, ledigt hy vaardig zyne zakken, en fielt zig te weer,
De hoeveelheid van voorraad, welken men in de holen vindt, verfchiltnaar
den uuderdom en de kunne van het dier, dat het zelve bewoont. De oude
hamflers verzamelen tot honderd ponden graan ; maar de jonge en de wyf-
jes vergenoegen zig met veel minder. De eene en andere gebruiken dezen
voorraad, niet om zig des winters^ daarmede te voeden, als welken tyd zy
in een Haat van flaap of verdooving doorbrengeii , zonder eenig voedzel
te gebruiken, maar om daarvan na hunne oinwaaking, in ’t voorjaar, en
vervolgens al den tyd , die hunne volgende verdooving voorgaat, te ieeven.
By het naderen v an den winter , wyken de hamflers naar hunne onderaard-
fche verblyven, waarvan zy den mgang" zorgvuldig fluiten. Zy blyven daar
geruft, en Ieeven van hunnen voorraad, tot dat de koude, gevoeliger ge-
worden, hen in een ftaat van verdooving brengt, gdvk aan den diepflen
llaap Wanneer men na dien tyd, een hol opent, ’t ivdk men kan herken-
nen door een brok grond , die digc by het gat van de fchuinfchneêrlopenden
gang, daar wy van gefproken hebben , ligt , vindt men de hamflers gemaklyk
uitgeftrekt op een bed van fyn en zeer zagt ftroo. Zy ligt met den kop
onder den buik, tuffehen de twee voorfle pooten in verborgen, terwyl de
agterfte voeten tegen den bek liggen ; zyne oogen zyn geflooten, en zomen
de oogleden van malkanderen vcrwydert om dezelve te openen , vallen zy
terftond weder toe. De Jedemaaten z^n ftyf , gelyk die van een dood dier,
en het geheele lighaam is, als men ’t aanraakt, zo koud, als ys. Men
de natuurlyke historie
(JÖ
■bemerkt niet de allergeringfte ademhaaling, noch eenig ander teken van
leeven. Het is niet dan door het dier in dezen flaat van verdooving te
openen , dat men het hart zig ziet famen trekken en_ uitzetten ; maar die
beweeging is zo langzaam, dat men naauwelyks vyftien polpflagen in een
minuut kan tellen , ter\\7l het hart tenininften honderd en vyftig maal in dat
zelfde korte tydbeftek flaat, wanneer het dier in een ftaat van leeven of ont-
waaking is. Het vet is als gcflremd } de ingewanden hebben even weinig
warmte als het buitenfle des lighaams,_ en zyn ongevoelig voor de werking
van brandewyn , en zelfs van vitriool-olie, die men daarop ftort, zonder dat
’ zy de minfte irritaUliteit toonen. Hoe fmartelyk deze geheele konft-bewer-
king zy , het dier fchynt daar egter weinig van te voelen. Hy opent zomtyds
den mond als om te ademen; maar zyiie verdooving is al te fterk, om hem
eene geheele ontwaaking toe te laacen.
Men heeft gemeend , dat deze verdooving enkel van een zekeren trap
van winterkoude afhing. Dat kan waar zyn ten opzigte van de relmuizen ,
de groote hazelmuizen en de vleermuizen; maar om den hamller in dezen flaat
te brengen, toont de ondervinding, dat ’er nog by vereifcht wordt, dat
de buitenlugt geen toegang hebbe tot de plaats , daar hy zyne wyk genoomen
heeft. Men kan zig daarvan overtuigen , door een hamfler te befluiten in
eene kift of kas, met aarde en ftroo gevuld; men ftelle vryelyk die kift
bloot voor eene koude, fterk genoeg om het water te doen bevriezen, men
zal het ’er egter nooit toebrengen, dat hy in zyn ftaat van verdooving valle ;
maar zodra men deze kift, vier of vyf voet onder de aarde, welke men
vooraf wel klein moet maaken , om de buitenlugt te beletten van daardoor
te dringen, geplaatft heeft, zal men het dier, na verloop van agt of tien
dagen verdoofd vinden, even als in zyn hol. Zo men deze kift uit de
aarde weder ophaalt, zal de hamfter na verloop van eenige uuren ontwaa-
ken , en zal op nieuws in flaap vallen , indien men dezelve weêr onder den
grond brengt. Men kan deze proefneeming met het zelfde gevolg herhaalen,
zo lang de koude duurt, mits men in acht neerae, om den noodigen tyd
tuffehen beiden te laaten verloopen. Het geen nog nader bewyft, dat de
afweezigheid van de buitenlugt , een der oorzaaken van de verdooving
van den hamfter zyn moet, is, dat hy in’t harte van den winter uit zyn hol
genoomen, en aan de buitenlugt bloot gefteld, na verloop van eenige
uuren onfeilbaar ontwaakt. Het maakt geen verfchil of men deze proef des
daags , of des nagts , neeme , zodat het licht hier ook geen deel in heeft.
Het is eene aartige vertooning , een hamfter uit zyn ftaat van verdooving
tot dien van leeven , of beweeging , te zien overgaan. Eerft wordt hy van
de ftyfheid zyner ledemaaten bevryd ; vervolgens zugt hy diep , maar met
lange tuflehenpoozen ; men bemerkt beweeging in de beenen ; Iw opent
den mond als om te geeuwen , en doet onaangenaame geluiden als de reutel
in de keel hooren. Nadat dit fpel eenigen tyd geduurd heeft, opent hy
eindelyk de oogen, en poogt zig op zyne voeten te zetten , maaralle deze
beweegingen zyn nog onvaft en waggelende, gelyk die van een dronken
menfeh. Hy herhaalt egter zyne proi-ven, tot dat hy het zo verre brengt,
dat
VAN DEN HAMSTER.
97
dat hy zig overeinde op zyne beenen kan ophouden. In deze geftalte zynde ,
houdt hy zig eenigen tyaftil, als om zig te herkennen, en van zyne ver-
moeijeniffen uit te ruften; maar kort daarna begint hy zig te beweegen,
te eeten, en werkzaam te worden, gelyk als voor den tyd van zynflaap!
Deze overgang, uit den ftaat van verdooving tot dien van ontwaaking,
vordert meer of minder tyds, naar de warmte of koude van de plaats, daar
het dier zig bevindt. Indien men het aan eene koude lugt blootllelt , ver-
loopen ’er dikwyls twee uuren eer het ontwaakt, en in eene gemaatigder plaats
gaat dat in de helft des tyds toe. Het is waarfchynlyk , dat in hunne onder-
aarfche holen deze omwenteling onmerkbaar toegaat, en dat het dier als
dan geene dier ongemakken voelt, die eene verhaaïle, en, om zo tefpreeken,
geweldige ontwaalting vergezellen. *
Het leeven van den hamfler is verdeeld tuflehen de zorgen, om aan zyne
iiatuurlyke behoeften te voldoen , en de woeden van te vegten. Hy fchync
geene andere driften te hebben , dan die van den toorn , die hem aanfpoort
om alles aan te vallen , wat hy in zynen weg ontmoet , zonder acht te geeven
op de flerkte van den vyand. Volftrekt onkundig in de kunft om zyn leeven
te bewaaren, door zig het gevegt te onttrekken , laat hy zig eer metflokken
dood flaan, dan dat hy eenigzins wyken of toegeeven zoude. Zo hy middel
vindt om de hand van een menfeh te vatten, moet men hem dooden,om zig
van hem te kunnen ontdaan. De grootte van het paard vervaart hem even
weinig, als de behendigheid van den hond. Dit laatstgemelde dier wiJgaarne
jagt op hem maaken: wanneer de hamfter hem van verre gewaar wordt,
begint hy met zyne zakken te leedigen , zo hy dezelve by geval met graanen
gevuld heeft, vepolgens blaart hy dezelve zo geweldig op, dat zyn hoofd
en hals het overige zyris lighaams zeer verre in dikte overtreffen , eindelyk
zet hy zig op zyne agterfte pooten , en werpt zig in deze houding op den
vyand : zo hy zyn fprong wel neemt , en zig aan denzelvèn vafthegt , ver-
laat hy hem niet voor dat hy hem gedood, of zelfs het leeven verlooren
heeft ; maar de hond voorkomt hem gemeenlyk door hem van agteren te
vatten en dood te nypen. Deze woede van te willen vegten maakt dat de
hamfter met geen der andere dieren in vrede leeft. Hy voert zelfs den
oorlog tegen die van_zyn eigen geflagt, zonder zyn wyfje uit te zonderen.
Wanneer twee hamrters malkanderen ontmoêtén , miffen zy over en weder
nooit malkanderen aan te vallen, en te bevegten, tot dat de zwakfte be-
zwykt onder het geweld van den rterkrten , die hem als dan opvreet. Het
gevegt tuffehen een_ mannetje en een wyfje duurt gemeenlyk langer, dan
dat van twee mannetjes. Zy beginnen met malkanderen te jaagen en te byten ;
vervolgens begeeft elk zig aan een kant , als om adem te haaien ; kort daar
op vernieuwen zy den ftryd, en gaan voort te vlugten en te vegten, tot
dat een van beiden bezwykt. De overwonnene dient den overwinnaar altyd
tot wildbraad.
XIIL Deel N
y
98 DE NATUURLYKE HISTORIE
B ES C HRTFIN G FAN DEN HAMSTER.
D e Hamfler (P/. XF^ is zo groot als een rot; hy fcheen my toe in
maakzel van het lighaam van dezelve niet te verfchillen , dan daarin
dat zyn kop grooter, zyne oogen kleiner, en zyn ftaart veel korter zyn.
Het voorhoofd, het bovenfte van den kop, de rug, het bovenfte van het
kruis en der zyden van het lighaam, waren van eene bleekvaale kleur, met
afchgraauw gemengd, omdat de hairen op het grootfl gedeelte van hunne
lengte, van den wortel af, van eene afchgraauwe kleur zyn; boven het
afchgraauw zyn zy vaal en zwartagtig aan het eind , en daar loopen zelfs
geheel zwarte hairen onder. Op net bovenfte van de zyden van den kop ,
en den hals, onder de oogen , .beneden aan de zj^den van het lyf, aan de
buitenfte zyde van de dye en het been , op het beneden gedeelte van het
kruis en de billen , ziet men eene rofle of rosagtige kleur ; het eind van den
fmoel , het beneden gedeelte van de zyden van den kop , de buitenkant van
den arm, de zyden van de borft, en de voeten, zyn van eene zeer bleeke
geelagtige kleur ; deeze kleur maakt drie groote vlakken aan wederzyde van
het dier, maar zy waren zo duidelyk niet als in de afbeelding ( P/. XF).
De keel, het onderll van den hals, de voorarm , het onderft van de borft *
de buik, de binnenkant der dye, het voorfte en de binnenVant van het
been , en het onderft van den enkel , zyn van eene zeer donkere kaftanje-
bruine-kleur, en zelfs op fommige plaatzen zwartagtig. De ooren zyn groot,
rondagrig en ten deele kaal; de ftaart is zeer kort, aan zyn begin met rosag-
tige hairen bedekt , en op het overige van zyne lengte byna kaal , alwaar
hy llegts zeer dun en met zeer kleine hairtjes bezet is. De voeten hebben
vyf vingeren, maar de duim Van de voorfte voeten is zeer onduidelyk, men
onderfcheidt daar flegts een knobbeltje en een klein nageltje aan , even als
by den eekhoorn, de rot, de muis, enz.
Lengte van het geheele lighaam, in eene regte lyn gemee*
ten, van het eind van den fmoel tot aan den aars
Lengte van den kop van het eind van den fmoel tot aan het
agferhoofd .....
Omcrek van het eind van den fmoel . . .
Oratrek van den fmoel onder de oogen gemeeten
Omcrek van de opening van den bek
Afftand luflchen de beide neusgaten
Afftand tuflchcn bet eind van den fmoel en den voorften hoek
van het oog . ...
Afftand tuflchen den agterften hoek en het oor
Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen
Opening van het oog .....
Afftand tufTchen de voorfte hoeken der oogen . •
Omtrek van den kop tulTchen de oogen en de ooren .
voeten , liuinien , lyneir.
O. 8 . o.
o. I. lo.
o. 2. 1.
O. 2. II.
O. I. 3 .
O. O. 14.
o- o. 10.
o. o. 8 .
o. o. 3.
o. o. 1
o. o. 6 .
o* 3* 8.
. JTTTT
^z.jor
=■
liE Hamster
t
ï
i
■K
/
/
BESCHRYVING VAN DEN HAMSTER.
99
Lengte der ooren .....
voeten ,
0.
duimen , lyiien.
0. iii.
Breedte van de bafis over de buitenfte kromte gemeeten
0.
I.
0.
Afftand tuflehen de beide ooren om laag gemeeten
0.
0.
9.
Lengte van den hals ....
0.
0.
9.
Omtrek van den hals . . .
0.
2.
9-
Omtrek van het Ughaam agter de voorpooten gemeeten
0.
4'
5-
Dezelfde omtrek op de dikfte plaats
0.
4.
10.
Dezelfde omtrek voor de agterpooten gemeeten
0.
4.
f.
Lengte van den ftomp van den ftaart
0.
I.
6 ,
Omtrek van den ftaart aan het begin van den ftomp
0.
0.
11.
Lengte van den voorarm van den elleboog tot aan de geleeding
der hand ..... 0.
I.
3.
Omtrek dier geleeding . . .
0.
0.
10.
Lengte van die geleeding af, tot het eind der nagelen
0.
0.
pL
Lengte van het been van de knie, tot aan de hiel
0.
I.
2.
Lengte van de hiel af, tot aan het eind der nagelen
0.
I.
3-
Breedte van den voorften voet
0.
0.
4.
Breedte van den agterfte voet
0.
0.
5.
Lengte van de grootfte nagelen
0.
0.
2.
Breedte aan de baGs ....
0.
0.
Oi.
Deze hamfter woog zeven oneen, zes drachmen en
een half.
Het net-
vlies ftrekte zig uit tot in het midden van den onderbuik ; de twaalfvingerige
darm kwam tot aan de regte nier; de nugtere darm maakte zyne om-
wentelingen in de bovenbuik-ftreek , de navel-ftreek, en onderbuik -flreek;
de omwentelingen van den omgeboogen darm lagen ook in de onderbuik-
ftreek, en vervolgens in de linker darm - fbreek , en in de lendenen - ftreek
van diezelfde zyde: de blinde darm ftrekte zig naar agteren uit, in de linker
zyde, en kromde zig aan het eind naar buiten om; de kronkel-darm liep van
de linker naar de regter zyde, agter de maag ; vervolgens verlengde hy zig
naar agteren in de regter zyde en liep wederom naar vooren ; deeze twee
laatfte gedeelten van den kronkeldarm waren aan elkanderen gehegt door
een klein darmfeheil , even als in den eekhoorn («) ; en dezelve hingen los ;
de kronkeldarm liep, eindelyk, weer van de regter naar de linker zyde
agter de maag, en kromde zig naar agteren, om zig met den regten darm
te vereenigen.
De dunfte plaats {J PL XVI, fig. i) van den twaalfvingerigen darm
was by den portier (5) ; het overig gedeelte van dien darm , de nugtere
darm en de omgeboogen darm (^, fig. 2 ), waren tennaaftenby van dezelfde
dikte : de blinde darm C) was langwerpig en omgekromd ; de kronkeldarm
was dikker (^D) by den blinden darm (B) , dan in het geheel overig gedeelte
van zyne uitgeftrektheid ; hy maakte twee kruisw^e draaien (EF) aan
zyn begm, vervolgens was hy omgeboogen en befchreef twee andere kruis-
wyze trekken in eene ftrydige rigting met de eerfte,op zig zelven tcrugloo-
pende: het grootft gedeelte (G) van den kronkeldarm en regtendarm was
lOO
(■
de natuurlyke historie
tennaaftenby van dezelfde dikte als de dunne darmen j alle de rokken der
darmen waren zeer dun.
De maag fclieen dubbeld te zyn, gelyk die van de waterrot (è), en uit
twee zakken zaamengefleld (CD,P/. Xyl,fig. i), die door eene verenging
(£) van flegts tien lynen omtreks gefclieiden waren; deeze verenging be-
vondt zig in het regter gedeelte van de maag , op twee lynen afftands van
den Ilokdarm (F) ; het overige van het regter gedeelte was zeer dik ; het
linker gedeelte was minder dik en zeer langwerpig, daar was ook 'een groote
aflland tuflchen den flokdarra (P) en den bodem (D) van den grooten blin-
denzak. De binnenlle wanden {PI. XFII, fig. i) van de maag verfchil- '
den niet van die van de waterrot (^c) dan daarin , dat ’er kleine plooien op
den bodem {J) van den grooten blindenzak waren , en dat de doorfchynen-
de vliezen van het linker gedeelte, in een zeer ver inlleekenden rand
met franjes (CD) eindigden.
De lever llrekte zig byna zo veel naar den linker als naar den regter kant
uit; zy geleea naar die van de waterrot, in getal, maakzel en plaatfing
der kwabben ; derzelver kleur was bruinrood van buiten en graauwagtig van
binnen; zy woog drie drachmen. Ik heb geen galblaasje gezien; in dat
opzigt gclykt de hamfter minder naar de waterrot, dan naar de rot, omdat
de laatllc geen galblaasje heeft.
De milt was gelyk aan die van de waterrot; zy woog vyf greinen.
De regter nier lag wat meer naar vooren dan de linker ; zy waren beiden
dik en derzelver binnenkant vonnde eene foort van in de lengte loopende
graat, die haar in twee vakken verdeelde.
De linker long hadt maar eene kwabbe ; de regter was uit vyf kwabben
zaamengefleld , van welke drie op eene rei geplaatft waren ; de twee andere
waren by den bodem van het hart geplaatft ; eene dier twee kwabben was
klein , en de andere was flegts van eene grootte , geëvenredigd naar die van
de vierde kwabbe van de regter long van de meefle viervoetige dieren.
Daar kwamen drie takken uit de bogt van den grooten flagader.
De hamfter heeft aan elke zyde van het onderft kaakbeen een wangzak
XFlI,fig. 2 ), die met den bek gemeenfehap heeft, endie zigtotaan
den fchouder uitftrekt ; in deeze zakken Iteekt hy het voedzel , dat hy bewaa-
ren of vervoeren wil; zy zyn zeer groot, want gevuld zynde {^) hebben
zy tot één duim agt lynen lengte, en negen lynen middellyns in het midden;
zy zyn onder de bekleedzelen geplaatft, en worden gevormd door een vry
dun fpieragtig vlies (5) ,dat geplooid is als de zak leedigis. Demeefte aapen
hebben wangzakken , die weinig van die van den hamfter verfchillen ; maar ik
ken geen ander dier, dat diergelyke voorraadplaatzen heeft, om zyn voedzel
in bewaaring te fttllen. _
De tong geleek naar die van de rot. Het ftrotklepje was puntig in het
midden, en om den rand getand. Daar liepen in het verhemelte agt dwarfche
CD Zie het VII Deel van dit werk, hladz. 215- PI- XLIV en XLV, fig. i.
CO Zie het Vil Deel, bladz. aió. PI. XLV , fig. 2.
BESCHRYVING VAN DEN HAMSTER.’ loï
groeven ; de randen van de eerfle maakte een hoek naar vooren ; de hoek
Van den binnenften rand was zeer langwerpig-, en ftrekte zig tot defnytanden
^it; de rand, die de tweede en derde groef van elkan deren fcheidde, was
regt; de rand, die tuflchen de derde en vierde groef was, hadt een kleinen
hoek naar agteren ; de twee randen van de vyfde groef waren in het midden
van hunne lengte afgebrooken , en elk hunner deden was naar agteren om-
geboogen met zyn binnenft eind , dat zig tot het midden van de zesde groef
uitftrekte, zodanig dat de voorfte rand van die groef niet dan met^ne
twee einden te voorfchyn kwam ; de randen van de zevende en agtfte
waren regt. “
De voorherflenen waren even zoo breed als lang j derzelver oppervlakte
was effen zonder boezemagtigheden , m.aar daar waren groeven op de agter-
herffenen , even als op die van de meefte andere dieren ; zy woogen negeu
greinen, en de voorherflenen dertig.
Ik heb niet meer dan twee tepels- gevonden ; zy vertoonden zig niet zeer
dmdelyk, en zaten op efen buik voor de klink geplaatfl:, een aan elke zyde,
op den aflland van elf lynen van elkanderen.
van de fcheede was van de opening van de pisbuis verwy-
derd , die tulTchen de openingen van twee uitvoerende buizen geplaatfl was ;
de pisblaas was rond; de hoornen van de lyfmoeder waren zeer lang en
regt, en aan twee vet-rokken vafl, gelyk die van den marmot.
Lengte van de dunne darmen van den portier tot aan den blin-
dendarm • . . . ,
Onurek van den twaalfvingerigen darm op de dikfte plaatfen
Omtrek op de dunlle plaatfen
Omtrek van den nugteren darm , op de dikfte plaatfen
Omtrek op de dunfte plaatfen
Omtrek van den omgeboogen darm, op de dikfte plaatfen
Omtrek op de dunfte plaatfen
Lengte van den blinden darm
Omtrek op de dikfte plaats *
Omtrek op de dunfte plaats
Omtrek van den regten darm by den kronkeldarm
Omtrek van den regtendarm by^ den aars
cfoiromtÏAS
Kleine omtrek
Lengte van de lever . . ’ _ *
Breedte . . , . ’ ^ *
Derzelver grootfte dikte .
Lengte van de milt
Breedte van bet onderft eind . , ,
Breedte van het bovenfi eind . ,
Dikte in het midden • . . , ’
Ns
voeten ,
duimen , lynen.
2.
8.
o.
O.
o.
lO.
O.
o.
6.
O.
o.
lO.
o.
o.
9-
0.
0.
9’
o.
o.
7-
o.
3-
o-
o.
I.
4'
o.
I.
I.
o.
I
4-
o.
o.
8.
o.
o.
9-
o.
o.
lO.
I.
3-
6.
3-
II,
6.
o.
J-
J.
o.
2.
4-
o.
1.
6.
o.
I.
9.
o.
O.
5*
0.
].
<J.
0.
o.
2.
0.
0.
I.
o.
0.
2.
(
102
D
E natuurlyke historie,
Lengte der nieren . . . • .
Breedte • • * ' *
Lengte van het peesagtig middelpunt van den hollen ader tot
aan de punt
Breedte . • • ...
Omtrek van den bodem van het hart . • .
Hoogte van de punt , tot aan het begin van den longe -flagader
Hoogte van de punt af tot aan het longe-zakje _ •
Middellyn van den grooten flagader van buiten naar buiten
Lengte van de tong . . • . • . ' • .
Lengte van het voorfte gedeelte van het toompje tot aan het eind
Lengte der groote herflenen ....
Breedte .....
Hikte • ■ * . . •
Lengte der kleine herflenen ....
Breedte
Dikte . . *. it'i
Afftand tuffchcn den aars en de klink
Lengte van de klink . . * ♦ .
Lengte van de fcheede ....
Omtrek van de pisblaas . , . ,
Lengte van de pisbuis . ' •
Lengte van den hals en het lighaam der lyfmoeder
Omtrek . . . . •
Lengte van de hoornen der lyfmoeder . •
eenkomfl; met die van de waterrot ; de fmoel is egter langer en dikker , en
de tanden verfchillen ook daarin van die van de waterrot, dat w
vier in getal zyn aan elke zyde van elfc der kaakbeenderen j dus heert de
hamfter maar zeftien tanden evcu als dc lut.
, Die twee dieren gelyken elkanderen in de wervelbeenderen van den nek,
van den rug, en van de lendenen, in de ribben, hetiborftbeen en het hei-
ligbeen,- daar zyn flegts veertien valfche wervelbeenderen 'in den Haart.
De heupbeenderen gelyken meer naar die van de rot, dan naar die van
de waterrot; de eironde gaten hebben minder lengte, en veel meer breedte
dan die van de waterrot ; en de rot ; de zitbecnderen fteeken meer naar
de hoogte uit , en het bekken is zo lang niet.
Het fchouderblad is zeer verfchillend van dat van de rot en de waterrot,
daarin naamelyk, dat de voorkant zeer kort is , en dat het gedeelte, dat voor
het doornagtig uitfteekzel zit, veel meer breedte heeft, dan dat het welk
agter hetzelve geplaatft is. , ,
De fleutelbeenderen hebben zo veel kromte, als die van de waterrot,
en minder dan die van de rot.
De beenderen van den bovenarm , den voorarm , de dye , en het been
gelyken. meer naar die van de rot, dan naar die van de waterrot.
voeten, i
duimen.
lynen.
O.
O.
74.
O.
O.
4t.
o.
o.
3*-
o.
o.
5-
o.
o.
4-
o.
I.
4-
0.
o.
8.
o.
o.
6.
o.
o.
l.
o.
1.
2f.
o.
o.
74.
0.
o.
74.
o.
o.
74.
o.
o.
4-
o.
o.
44.
o.
o.
6.
o.
o.
3.
o.
o.
24.
o.
o.
3L
0.
o.
11.
0.
1.
9.
o.
1.
O.
o.
o-
5-
o.
o.
3-
o.
2.
1.
heeft
veel over-
1
:?!J
. :f£-- ..
! p^-
■ ^ïi.-:-'
,J)etS*7v . tül.
BESCHRYVING VAN DEN HAMSTER. 103
Lengte van den kop van het eind der neusbeenderen tot aan het
agterhoofd . . . ...
Grootfte breedte van den kop
Lengte van het onderft kaakbeen tot aan den agterften rand van
het knokkelwyze uitfteekzel ....
Breedte van het onderft kaakbeen ter plaats van de fnytanden
Breedte van t^et bovenft kaakbeen ter plaats van de fnytanden
Afftand tuflchcn de oogputten en de opening der neusgaten
Lengte dier opening • . . . ,
Breedte • * , •
Lengte der eigcnlyke neusbeenderen
Breedte • • • •
Lengte van de langde fnytanden buiten het been
Lengte van dat gedeelte der ruggeftreng , dat uit de rugge wer-
velbeenderen beftaat ....
Lengte van de agterfte rib, die de langde is
Lengte van het borftbeen ....
Lengte van het lighaam van het laatfte wervelbeen der lendenen,
dat het langde is ...»
Lengte van het heiligbeen ....
Lengte van het eerde valfche wervelbeen van den daart , dat het
langde is , .
Lengte van de eironde gaten
Breedte ......
Breedte van het bekken .
Hoogte ......
Lengte van het fchouderblad
Breedte op de breedde plaats . , *. * ,
Lengte der fleutelbeenderen , , ’
Lengte van het (chouderbeen
Lengte van de ellepyp . . ♦ .
Lengte van het Itraalbcen . . , .
Lengte van het dyebeen , *
Lengte van het fcheenbeen ....
Lengte van het kuitbeen , . * . ’ . ’ ^
Hoogte van het hielbeen *
voeten, duimen, lynen.
0 .
I.
8 .
0.
I.
of.
0.
I.
oi.
0.
0.
0.
0.
0.
0.
0.
0.
2 f.
0.
0.
2 }.
o.
0.
7 f.
0.
0.
li.
0.
0.
J.
0.
3 .
0.
0.
1 .
4.
0.
I.
J*
0.
0 .
3 ?*
0 .
0.
8 .
0.
0.
2 f.
0.
0.
4.
0.
0.
0.
0.
4 f.
0.
0.
8 .
0.
I.
of.
0.
0.
G .
0 .
0.
(Si.
0.
I.
1.
0 .
I.
»?•
0 .
0 .
iiL
0 .
I.
3 i-
0 .
I.
3 -
0.
1 .
2.
0.
0.
4 *
104 DE NATUURLYKE HISTORIE
DE B O B A K (*).
EN DE ANDERE MARMOTTEN.
M en_ heeft aan den hamfter den naam van Marmot van Straatsburg , en
dien van marmot van Polen aan den bobak gegeeven: maar zo^cker
als het is, dat de hamfter niet tot de marmotten behoort , zo waarfchynlyk
is het, dat de bobak daartoe moet betrokken worden, want hy verfchilt van
den marmot der Alpen niet dan in de kleuren van ’t hair ; hy is minder grys,
of bleeker geel; hy heeft, wel is waar, eene foort van duim, of liever, een
nagel aan de voorfte voeten, terwyl de marmot flegts vier vingers aan zyne
voeten en geen duim heeft ; maar voor het overige gelyken zy malkanderen
in alles, waaruit men mag vermoeden, dat deze twee dieren geene twee
onderfcheidene en afzonderlyke foorten maaken. Het is eveneens met den
monax (a) of den marmot van Kanada , welke zommige Reisbefchryvers fif-
fleuT of blazer genaamd hebben ; hy fchynt van den marmot niet te verfchil-
len dan in den ftaart, die by hem langer, en meer van hair voorzien is.
De monax yan Kanada, de bobak van Polen en de marmot der Alpen, zouden
dan alle drie wel niet dan het zelfde dier kunnen zyn , dat door het verfchil
der klimaaten , de verfcheidenheden , welke wy ftraks hebben aangeduid ,
ondergaan hadt. ■ Dewyl deze foort van dieren zig by voorkeur in het
hoGgfte en koudfte gedeelte der bergen onthouden, dewyl men hem in Po-
.len, in Rusland, en in de andere deden van het Noorden van Europa
aantreft , is het niet vreemd , dat men hem in Kanada wedervindt , alwaar hy
alleenlyk kleiner valt dan in Europa (è) , en dat is aan hem niet byzonder
eigen, want alle dieren, die aan de beide werelden gemeen zyn, vallen
Jdeiner in de nieuwe dan in de oude wereld.
Het dier van Siberie, ’t welk de Ruflea Jsvraschka noemen, is eene lbort
van marmot , nog kleiner dan de monax van Kanada ; deze kleine marmot
heeft een ronden kop, en een ingedrukten neus; men ziet geene ooren en
men kan zelfs de opening yan de gehoorbuis niet ontdekken, dan doorbet
hair, dat daar over heen ligt, af te wenden. De lengte des lighaams, den
kop daar mede onder begreepen, is ten hoogften van een voet; de ftaart
is niet veel meer dan drie duimen lang; hy is by het lighaam bynarond,
wordt vervolgens plat, en zyn einde fchynt geknot. Het lighaam van dit
dier
C*) Bobak. De naam van dit dier in Polen, welken wy hebben overgenoomen.
jBotflC . Kzackzinski , Hifl. Nat. Polon. pag. 233, Idem uiuB. pag. 327.
Glis flavicans , capite ruftfeente , , , . Marmota Folonka, La marmote de Pologne. Brisson
Regn. Anim. pag. 165.
(a) Zie de figuur en de befchryving van den Monax by Edwakds. Hiji. der Vogelen p. io±
CD De Marmot van de Alpen, en de Poolfche Marmot, of Bobak, zyn anderhalf voet 'lans "
van hot einde van den (buit loi aan het begin van den ftaart. De Monax, of de Marmot van
Kanada, heeft maar veertien of vyftien duimen lengte.
]
(
VAN DEN BOBAK. 105
dier i« vry dik; het hair is vaal met grys gemengd, en dat van het einde
van den ftaart is byna zwart. De beenen zyn kort , de agterfte flegts wat
langer dan de voorfte. De agterfte voeten hebben vvf vingers en vyf zvrarte
nagels, die wat krom zyn; die der voorfte hebben *^er maar vier. Wanneer
men deze dieren tergt, of hen flegts wil opneemen , byten zy geweldig , en
geeven een fcherpen fchreeuw gelyk de marmot ; wanneer men hun eeten
geeft zetten zy zig op hun agterfte, en brengen de fpyze met hunne voorfte
pooten naar den bek. Zy zoeken malkanderen in de lente, en de wyfjes werpen
111 den zomer ; de gewoone dragten zyn van vyf of zes ;zymaakcn zig holen,
waarin zy den winter doorbrengen , daar het wyfje haare jongen werpt
en zoogt. Schoon zy veele gelykheid en gemeene gebruiken met de marmot-
ten hebben , fchynen zy egter van een verfchillende foort te zyn , want in
dezelfde flreeken van Siberie vindt men waare marmotten van de foort der
Poolfche of der Alpifche , welken de Siberiers fiirok (c) heeten ; en men
heeft niet opgemerkt, dat deze twee foorfen zig vermengen, of dat ’er
eenig tuflehen-ras tulTchen dezelve beftaat.
(c) Vnyage de Gmelin. Tom. II. pag. 444. De Tartaaren,i?«6fK4UfV genaamd , hebben veele
marmotten, welken zy Sogur heeten. Zy verzamelen zig met twintig en dertig te famen in den
winter , in een groot hol , daar zy zes maanden lang flaapen. Men vangt veel van deze dieren.
Voyages en Tartarie , pag. 25. Nota. Deze Sogur van de Rubruquis fchynt hetzelfde dier te
moeten zyn , als de JevraJcbka van Gmelin , dewyl de andere marmot Surok genaamd wordt;
anders moet men zeggen , dat de Befchryver den Surok voor den Sogur genoomeB hebbe.
JIII. Deel
O
lOÖ DE NATUURLYKE HISTORIE
BESCHRTFING VAN D E^ E O B A K.
D e Bobalc (P/. XIX.) is tennaaftenby van dezelfde grootte als de marmot
en gelykt byna volkoomen naar dat dier in maakzel van het liehaam •
want hy heeft een korten dikken fmoel, een langwerpigen kop, een weinig
boogagtig ter plaatze van het voorhoofd, korte ronde ooren, een korten
dikken hals , en het lyf gevuld ; de ftaart is my uit het geen ’er van overie
was in den bobak, die tot onderwerp dezer befchryving gediend heeft
voorgekoomen naar dien van het marmeldier te gelykenj deze bobak was
gedroogd en opgevuld , de ftaart was gedeeltelyk afgefneeden geweeft
Dat dier hadt aan eiken voet vyf vingeren, de nagel van den duim der
voorfte voeten was ten nunften zeer duidelyk naar buiten zigtbaar en de
regels der vingeren waren onder het vel met de nahand vereemgd • de mar-
motten daarentegen hebben geen duim aan de voorfte voeten , men’ziet daar
niet alleen geen nagel van buiten aan, maar daar is ook geen reeel van
binnen in, gelyk in de befchryving van het marmeldier, in het VIII Dool
van d.t Werk , gezegd is; ik deb alleeniyk zedert de ukga^veTjlt ES
in eenen ouder marmeldier dan dat, ’t welke my tot onderwerp voor de h?
fchryving van de beenderen van dat dier gediend hadt, in de voorhand
twee beentjes meer gezien, dan de zes, waarvan ik melding gemaakt heb
Tv 129 : een dier beentjes was zeer klein en naauw-
lyks tot been geworden , het heeft my toegefcheenen overeen te koomen
met dat van den eeriten regel van den bobak; maar wat daarvan zy, dit
dier heeft den tweeden regel van den duim van de voorvoeten , en den van
bumen wel ge.yormden nagel , meer dan het marmeldier.
Het donshair van den bobak was bruin van kleur, de hairen vafter en
langer dan het dons, hadden dezelfde bruine kleur naar den wortel en zw
waren rosagtig in hunne overige lengte ; de meefte hairen van den kon den
hals, den rug, het kruis, den ftaart, de fchouders en den buitenkmt van
den arm, waren bruin of donker ros van kleur; maar deeze kleur vertoonde
zig met zeer duideiyk ; men zag in den eerften opflag van het oog niet dan
ros op den kop. de borft, den^oik, en den ftfart v™d?dS! 4 eïïë
rosagtige kleur op de andere deelen. * ’
LFi BoBAK.
t
I
3
i
VAN DE GERBOISES. 107
DE GERBOISES.
G erboise is een geflagtnaam , welken wy hier bezigen om dieren aan
te duiden, die opmerkelyk zyn, door de zeer groote onevenredig-
heid tuflehen hunne agterfte en voorfte beenen , dewyl de laatft;genoem&
20 o-root niet zyn als de handen van eene mol, en de andere naar de beenen
der*vogelen gelyken. Wy kennen in dit geflagt vier foorten , of zeer afzon -
derlyke verfcheidenheden. lo. De tarlier , waarvan wy vroeger in dit
Deel melding gemaakt hebben , die zekerlyk van eene byzondere foort is,
omdat zyne vingers even als die der aapen zyn , en omdat hy ’er vyf aan
yderen voet heeft. 20. De eigenlyk gezegde gerbo (a) of gerboife , wiens
voeten gemaakt zyn , zo als die der andere dieren , met gefpleeten voeten ,
vier vingers aan de voor- en drie aan de agter-voeten. 3». De alagtaga {b ) ,
(«y Gerbo; een woord afgeleid van Jerbuah oï jerhoua, de naam van dit dier in Arabic ,
welken wy hebben aangenooraen.
Cerho, Voyages de Corneille le Brun, Paris 1714. Wg’. /^o6. fig. pag. 210.
Gerboife. Foyage de Paul Lucas, Tom. II. pag. 73. fig. pag. 74.
Gerboa. Foyage de Swaw, pag. <14.8. fig. pag. ^ ^ rh r
Mus Jaculus, pedibus pojlicis longijftmis, cauda extremi vtllofa. Hasselquist . stm. ue. 1.
■eirt. I. „ „ ,
J.e Geriua. Glanures d’Edwards. pag. i8. Jig. pl. 219.
Cb') Alagtaga. Naam van dit dier by de Tartaaren Mongous, welken wy hebben aaiigenoo-
nien- De Hr. Messerschmid, die dezen naam heeft bekend gemaakt, zegt, dat dezelve een
dier betekent, dat niet kan gaan’, het woord Alagtaga komt my egter voor zeer na te grenzen,
aan dat van Letaga, dat in ’t zelfde land de Polatoucbe, of vliegenden eekhoorn betekent.
Dus zoude ik geneigd zyn om te denken , dat Alagtaga , even als Letaga , eer gellagt- dan
foort- naamen zyn , en dat zy een dier betekenen , dat vliegt ; en wel des te meer zoude ik tot
deze gedagte overhellen , om dat Strahlenberg , door den Hr. Gmelin , over dit dier aange-
uokken, het zelve den vliegenden haas noemt.
Cunicutus ,feu Lepus Indicus ,utios diQus. Albrov.vsd, de Quadr. digitatis ,fig. p. 395. Nota.
10. De Hren. Likn.eus en Edwards hebben deze afbeelding, door Aldrovandus gegeeven ,
tot den Gerbo betrokken, maar zy fchynt my toe wat beter op de Alagtaga^ te paffen; de
Ipoor of vierde vinger aan de agterfte voeten is wel getekend , en het is door dit karakter, dat
de Alagtaga van den Gerbo verfcliilt, als die maar drie vingers heeft, -zonder eenige vertooning
van een vierden. Nota. 20. Aldrovandus heeft een fout begaan met op dit dier den nanra van
Ütias toe te paften. Dat woord is Amerikaanfch , en is nooit gebruikt, dan om een klein dier
aan te duiden, ’t welk de Spanjaards op Sc. Domingo vonden, toen zy daar eerft aankvyamen,
en naderhand hebben eenige auteurs het op het Indiseh-varkentje toegepaft, maar nooit heeft
het of de Alagtaga of den Gerbo kunnen betekenen. Ik denk dat dit woord Utias , ’t welk
men moet uitfpreeken outias, komt van coutias, den naam, welken eenige Schryvers aan den
acouti of agouti geeven , dat by gevolg de utias geen ander dier dan den agonti betekent ,
die 00 St Domingo natunrlyk t’huis hoorde , en nog hoort , en welke men daar by de ontdek-
king van' dit eiland vondt. Daar zyn van alle tyden af op de Amilles geweeft , (zegt de
Schiyver van de Hiftorie der Antilles,) eenige viervoetige dieren, ge yk de OpolTum ,CSarigue)
de Savarus ( Peccari,') de Tatus , de Acouti, en de Muskus rot , (Pilon.) Htji. Nat. des Antil,
^‘‘^cJX'ulus fumilio, falüns, (auda hngijfma. Gmeun. Nüv. Com. Acad. Petrop, torn, F.
tab. XI. fig. I.
O 2
io8
DE NATUURLYKE HISTORi
wiens beensn het zelfde maakzel hebben, als die van den gerbo doch die
vyf vingers aan de voorlle en drie aan de agterfte voeten heeft met een
fpoor, die voor een dmmtan doorgaan, of voor een vierden vinger veel
korter dan de andere. 40. De Dmian Ifraël, (c) of Lain van maël dar
wel het zelfde dier zou kunnen zyn als dat, ’t welk de Hr. Linn^us heeft
aangeduid , onder de benaaming van Mus Longipes (d),die vier vingers aan
de voorfte, en vyf aan de agterfte, voeten heeft. & -ian
De prbo heeft den kop tennaaftenby van maakzel, als die van hetkonyn
maar hy heeft de oogen grooter, en de ooren korter , fchoon hoog en wyd
van omtrek , naar penredigheid zyner grootte. Zyn neus is van vleefch-
kleur en zonder hair ; de bek kort en dik , de opening van den fmoel zeer
klein; het bovenft kaakbeen zeer wyd van omtrek, het onderft fmal en kort
de tanden zyn gelyk als die van het konyn; de voorfte voeten zyn zeer kort
eh raaken nooit den grond. Het dier gebruikt dezelve alleenlyk als handen
om naar den mond te brengen. Deze handen hebben vier vingers met
nagelen gewapend , en het ontwerp van een vyfden vinger zonder nagel
De agterfte voeten hebben flcgts drie vingers , waarvan de middelfte wat
langer is , dan de twee anderen , en die alle drie vooivien zyn met nagels
De ftaart is driemaal langer dan het lighaam , hy is met kleine ftyve haireii
bezet , van dezelfde kleur als die van den rug, en aan het eind is hy voor-
zien van langer, ^zagter, digter hairen, die eene foort van een kwaftie
maaken, dat aan ’t begin zwart, en aan ’t einde wit is. De beenen zvn
naakt en vleefchkleurig , gelyk ook de neus en de ooren ; het bovenfte van
den kop en den rug zyn met rosagtig hair bedekt; de zyden, het onderfte
gedeelte van den kop, de keel, de buik, en het binnenfte der dyenzyn
wit ; onder de lendenen en by den ftaart is een groote zwarte dwarfche band
in de gedaante van een halve maan (e). ’
De alagtaga is kleiner dan een konyn, en heeft korter lighaam; zyne
ooren zyn lang , breed, naakt, dun, doorfchynende, en bezaaid met zeer
zigtbaare bloedvaten. Het bovenfl: kaakebeen is veel wyder van omtrek
dan het onderfte , maar ftomp en vry breed aan het einde ; daar zyn groote
knevels om den bek ; de tanden izyn als die der rotten ; de oogen groot de
regenboog en het ooglid bruin; het lighaam is van vooren fmal , vtn agteren
zeer breed en byna rond ; de ftaart zeer lang, en zo dik niet als een pink ;
die Itaart is over meer dan twee derde gedeelten zyner lengte bedekt met
kort en riuv hair i op het laatfte derde gedeelte is dat hair langer , en het
fc) Danwn Tjratl , Agneau d’JJraU, Foynge de Schaw, torn. II. pag. 75.
Anhnal quoddam pumili cuniculo non diffimile ,fed cuniculis majus , quod agnum filiomm Ifraêl
nuncupant. Prosp. Alpin. Hijl, JEgypt. Ub. IF. cap. 9. pag. 232.
(rf) Longipes. Mus coudd elongatd vajlitd, patmis tetradaSylis , plantis pentadaBylis , femo-
rihtis longijftimis. LinnjEüs Syft. Nat. Ed. X. p, 62. Nota. Het woord/emoribus is hierkwaalyk
toegepafl; het zyn niet de dyen, noch zelfs de beenen, maar de eerlle beenderen van den
vojt, de metatarjen, of agtervoeten , welken deze dieren zeer lang hebben.
(ƒ) Zie hier de afmeetingen van dit dier door Hasselqüist gegeeven. Magnitudo corporis
ut in inure domejiico mnjore. Menfuratio capit. poll l. Corporis poll. 2 i, caudo: fbith tinlh>rin
turn pedum pitb. li. anteriorum infra poll, Myji. longijf, poll, 3. P J
VAN DE GERBOISES.
lop
yordt nog veel langer, digter, en zagter naar het einde, alwaar het eene
ftort van kwastje formeert, dat in ’t begin zwart, en aan ’t einde wit is,
De voorlte voeten zyn zeer kort; zy hebben vyf vingers; de agterlle, die
zeer lang zyn, hebben maar vier, waarvan drie voor waards, cn de vierde
duim afffcands van de andere geplaatft zyn. Het hair van dit dier
IS zagt en vry lang , vaal op den rug , wit onder den buik ( n
Deze twee befchi7vingen , waarvan de eerfte uit Edwards en uit HAssrr-
Q.msT, en de andere uit G.melin getrokken is, met malkanderen verLlv-
kende, ziet men, dat dpe dieren byna zo veel naar den anderen gelvken /k
rnogelyk is; de gerbo is adeenlyk Kleiner dan dealagtaga, en heeft
vier vingers, aan de voorfte voeten, en drie aan de agterlle zonder fnn
terwyl de alagtaga vyf vingers aan de voorfte, en vier, dat is te
drie groote en een fpoor aan de agterfte heeft. Doch ik ben zeer genS té
denken, dat dit verfchil niet ftandvaftig plaats heeft ; want doftor Shaw
W j die de befchryving en de afbeelding van een gerbo van Barbarye heeft
gegeeven, vertoont het dier met die fpoor, of dien vierden vinger , aan
de agterfte voeten; en de Hr. Edwards merkt aan, dat hy de twee gerbo’s,
welken hy in Engeland gezien heeft, zorgtmldig waargenomen en onder-
zogt hebbende, die fpoor daar met aan gevonden heeft. Dus wordt dit
fcïoTdIn gerbo, en de dagtaga foortelyk zou fchynen te onder-
p-eefr Jtv aT ^andvaftig plaats heeft , van geener waarde , en
geeft eer de zelfheid dan de verfcheidenheid van de foort te kennen. Hec
verlclril van grootte bewyft even weinig, dat het verfchillende foorten zyn ;
het kan wel zyn, dat de Uren. Edwards en Hasselqu ist , niet dan jonge
gerbo s befchree ven hebben, cn dat de Hr. GMEUN een oude alagtaga voir
z g gehad heeft. Daar zyn flegts twee dingen , die my eenige twyffelinff
ovcrlaaten , de evenredigheid van den flaart, die veel grooter is, in den
gerbo dan in den alagtaga, cn het vcrfcliil van lugtftreekcn, onder welken
deze dieren gevonden worden. De gerbo is gemeen in Circaflie (/i) ,in Egyp.
te (0 , m Barbarye, in Arabic ; terwyl de alagtaga in Tartarye, aan de
rum oh humero ai extremos ufnue digitos tolL ii pedum ahterio.
ufque calcnnH poll. 3. « caleanoo ad exortum diJit! tn- ^ /'‘ffraninibus ad initium
sd extremos ungues poll. 2. latitudo corhnri- at cxoitu digiti pnjlerioris
poll i. ^ atdenorts p.oü. tï. pojlerioris polL Auricuiartm
(?) Vesage^ du DoBeur Shaw, p„go 248 , 249. fig.
(è) Men vindt in Circaffie, zo wel aK in in Arnu-, • j t
Ion, eene foon van veldmuis , Jetbuab in ’t Arabifch ivlippïn ’
tenby als een eelihoorn. ... wanneer hy fpringt werpt hv zk vvf ofTirvnprp T*"
grond.... hy verlaat zomtyds het land en lluip^ in de huiz^m. S'ey^n’OtEAiucs lï”
O) In Egypte zag ik kleine dieren d.e zeer fierk op hunne agierdf pooten liepen^
waren zo lang, dat zy op fielten Icheenen te gaan. Deze dieren graaven zis holen j
aarde, en houden daar huis, gelyk als de konynen. Men vong ’er zeven ^welken
nam; ik heb ’er twee van behouden, die ik in Frankryk heb gebragt. alwrir zv in I" ' 1 ?
«iieregaarde twee jaar geleefd hebben. Fo-^age de Paul Lucas, Tom. 11. wonings-
O 2
IIO
de NATUURLYKE historie
Wolga, en zelfs in Siberie, gevonden wordt. Het gebeurt zelden, dat
het zelfde dier zulke verfcnillende klimaaten bewoont, en wanneer dit plaats
heeft, ondergaat de foort veele veranderingen , en maakt derhalven eroote ver-
fcheidenheden.Dit is het ook juifl; wat wy vermoeden aan die van den serbo
gebeurd te zyn , waarvan de alagtaga , in weérwil der opgemelde verfchil-
lendheden, ons voorkomt niet dan eenc verfcheidenheid te zyn.
Deze kleine dieren verbergen gemeenlyk hunne handen , of voorlle voe-
ten in hun hair, zodat men zeggen zoude, dat zy geene andere dan agterfte
voeten hebben. Om zig van de eene naar de andere plaats te begeeven
gaan zy niet, dat is te zeggen, dat zy de voeten niet den eeneu na den an-
deren voortzetten j maar zy fpringen zeer higtig en zeer fnel , drie of vier
voeten afllands te gelyk voort, en altyd regt op, gelyk de vogelen. In
ruft zynde, zitten zy op hunne hurken j zy llaapen niet dan over dag, en
nooit des nagts; zy eeten graanen en gras gelyk de haazen, zy zyn van eene
zagte geaartheid , en egtei kan men hen met dan tot een zeker punt tam
maaken , zy graavcn zig holen gelyk de konynen , en in veel minder tyds*
zy leggen daar op ’t einde van den zomer een magazyu van gras op, en in
koude landen brengen zy daar den winter over. ’
Devvyl wy niet in de mogclykheid zyn geweeft, om dit dier te ontleden
en de Hr. Gmelin de eemgfte is, die van het maaltzel van deszelfs inwen-
dige deelen gefprooken heeft, geeven wy hier zyne waarneemingen tot
dat ’er naauwkeuriger en uitgcftrekter te voorfchyn zullen komen
Wat den Danian of het lam van Ifraël betreft, ’t welk ons toefchynt
van het geüagt der gerboifes te zyn, omdat het even als deeze, de voorfte
pooten zeer kort heeft in vergelyking der agterfte, kunnen wy, dewyfwy
dit dier nooit gezien hebben , niet beter doen , dan by te brengen het geen
do6lor Shaw daarvan zegt, die gelegenheid hadt om het met den gerbo
te vergelyken, en die ’er als van twee verfchillendc foorten van fpreekt.
„ De Daman Ifraël , zegt die Schry ver , is bob een dier van den berg Liba-
„ non, maar eveneens gemeen in Syrië en in Pheuidc; het is een onfchul-
„ dig dier, dat niemand kwaad doet, en dat in grootte en geftalte naar
„ een gemeen konyn gelykt, en wiens voorfte tanden in ’t byzonder even-
,, eens gefchikt zyn , hy is alleenJyk wat bruiner en heeft kleiner oogen en
„ fpitfeher l^pj de voorfte voeten zyn kort en dé agterfte lang, in dezelfde
„ evenredigheid als die van den gerboa, (gerbo). Schoon hy zig zomtyds
(t) Oejot,hagus,ut in kpore ö* cunkulo , medio vmtriculoinJentuf-,mteftinumcoecumbreveadmo<
amplum eft tn proceffum vemiformem, duos pollices longum, abiens Cbolcedochus
mot infr/t py lorum inteflinum Jubit, f^ejica urinaria citrina aqua plena\uteri nulla planc di/tinStio ;
vaeina eiiim canaiis injitir , Jine ullis artificiis , in pribent ufque protenfa , in duo mox cornua Ui-
viditur, queefttbi evariis oppi opinquant , multas inflexinr.es faciunt in evariis terminantur, Pe,
nem mafculus lahst fntis magnum , cui cirea vefiecs urinaria collum vejieuhe fsminalis unciam cum
dimidio longce , gracilis , èf f^tremimibus intorte , adjarent. Foramen aut finus quosdmn inter
anwn penan , aut inter anum vulvam nullo modo potui discernere. Heet ^uafvis inindagatione
ijta cautelas adhibuerim , . .. cunicuU americani pilis voce Marcgr. Fabrica internarum tartium
ab hoe animnli tio?j multam obiudunt, Gm£UN. Nov. Comment. jdcai, Fetrop, Tomé F. Art. Vil.
VANDEGERBOISES. rii
j, onder de aarde verbergt , is egter zyne gewoone tytplaats in de gaten
„ en klooven van rotflen. _ Het geen my doet vermoeden , vervolgt de Hr.
„ Shaw, dat h^et eer dit dier is dan de gerboa (gerbo) , ’t welk men moet
„ neemenvoor denfaphan, der heilige bladeren: voor het overige heeft niemand
” TT \^‘^<;"daagfche naam oSnan Ifraël , het
,, welk Lam van betekent, herkomftig zy ?” Prosper Aipinus
die even dsdoftor Shaw dit dier hadt aangeduid, zegt, dat deszelfs vleefch
uitmuntend is, om te eeten, en dat het dier zelf grooter is datf onlp ^
pifch-konyn; maar dat laatfte fchynt my twyfFeJagtig, want do6i!Ü-
heeft het uit de plaats van Paosm AwrauJ, welklh, voor w
geheel bybrengt, uitgelaaten. ^ overige
CO f^oyages dl Shaw, Tom II, pag. 75.
II2
de natuurlyke historie
de MANGOUSTE (*).
D e Mangoïiile, is een huiffelyk dier in Egypte, gelyk de kat in Europa
is en men houdt het zelfs om de muizen en rotten te vangen {a ) ;
maar zyn fmaak voor roof is nog leevendiger en zyne natuurlyke mgeevmg
uiSeftrekter, dan die van de kat, want hy maakt evenemis jagt op de
vofelen op de viervoetige dieren, de Hangen, de hagediflln, de infek-
S? Hy tafl in ’t algemeen alles aan, ivat hem leevende voorkomt , en voedt
zis ’met allerhande dierlyke zelfftandigheden ; zyn moed is gelyk aan de ge-
weldigheid van zyn eetlult; hy laat zig noch door den toorn der honden,
1. °r1nnr de kwaadaartigheid der batten vervaaren ; even weinig vreeft hy
de beeten der hangen, hy vervolgt dezelve daarentegen met woede, vat
dLelven aan, en dSodt ze, hoe vergiftig zy weezen moogcn , en wanneer hy
de indmkzels van haar vcnyn begint te voelen, gaat hy tegengüten zoeken,
en byzonderlyk een wortel (^), welken de Indiaanen naar zynen naam^^e-
O Mangoufle; g. b JïlS- dcSoJS.
IcJmeumon m t LTrieKicn cn wniicmaprs in de Indiën. volgens KaïaiPFER.
P..V .5.5.
M f.#».. em- .555. «•
^^Ic^.eumün^'jtve lutra .Egïpïf. Ai.drovanduh Quadr.
SerPeuticidV , five muncoT, Rtimph. H.ri. VlTI . pag . 69 . 2 , 3-
IJtUlUlO» K-'^EMPFER* y^fTi06tlit. 574» t yiJV ■fï/r /%
iCJZonmus Pbaraonh. Prosp. Alpin. Hijl . Mg'jpti, pag. 234 & 235- Tah.KIV.fig. 3.
ïhvTnm ’ 1 rat de Pbaraon Maillet , Defoript. de r Egypte , pag. 34. ftg. ibid. _
Icbneumon. id efi Inveftigator, mus Pbaraoms, Mus Mgyptt; Da-
Qa'i^Iibi Jchneumon fuit uttlijfimus ad mures « interimlbatl'hngeque ad bos necandos
rium damna plano ceffiarunt , ftquidem.q ° ’Defcript- -^SyP^' ? 2 g'. 235 .
fvgandosqtie fde ejt icbneumon vttbor. )ralatce Hampaddu Tanaps, id eft Fel terras di&a
(D Pw«w« - - ^ I radix mungo appellata dmufiekquadamjeuviverra
wordreehafm^o^ ‘van een ’dier, die dezen woitei alleen weet op tefpooren.
VAN DEN MANGOUSTE.
113
noemd hebben, en welken zy zeggen een der zekerfte en kragtigfte mid-
delen te zyn, tegen den beet van de viper of de adderflang- Hy eet de
eyeren van den krokodil , gelyk ook die van de kippen en de vogelen ; insge-
lyks doodt en eet hy de jonge krokodillen (c) , fchoon deeze dieren reeds zeer
fterk zyn, korten tyd nadat zy uit het ey zyn gekoomen; en dewyl de fabel
onder de menfchen fleeds de waarheid volgt of vergezelt, heeft men be-
weerd , dat de mangoufte in gevolge van dien afkeer, welken hy teo-en d^'n
krokodil heeft, in zyn lighaam, teru7l_ hy te flaapcn ligt, indringt en
’er niet weder uitgaat , voor dat hy zyn ingewanden verfchcurd heeft. ’
De Natuurbefchouwers hebben gemeend, dat ’er verfcheiden fóorten
van mangouftes waren, omdat ’er grootere en kleinere, en van verfchillende
foorten van hair zyn. Maar indien men in aanmerking neemt , dat zy dik-
wyls in de huizen opgevoed wordende, even als andere huisdieren, ver-
Icheidenheden hebben moeten ondergaan, zal men zig ligtelyk overreden,
dat deeze verfcheidenheid van kleur, en die verfchillende grootte enkel
verfcheidenheden aanduiden, en niet genoeg zyn om foorten te maaken;
te meer omdat ik in twee mangouftes, welken ik leevende gezien heb, en
in verfcheiden anderen, welker vellen waren opgezet , de tuftchen-fchadu-
wingen zo wel ten opzigte van de grootte als de kleur bemerkt , enwaar-
genoomen heb , dat met eene van alle de andere door eenig blykbaar en
«andvaltig karakter verfchilde. Het fchynt alleen dat de mangouftes in
> alwaar zy , om zo te fpreeken , huilTelyk zyn , grooter vallen dan
in Indië, alwaar zy wilde dieren zyn {d).
en te vinden. Dit dier heeft de grootte van een bofchmarter, en gelykt daar vry wel naar in
gellalte bebalven dat het wat lyviger is. De kleur van deszelfs hab is donker; het hair zelfs
p wreed, Ityi oprtaat^e en pward als van de wilde zwynen, maar minder lang; zyn ftaart
IS vleezig, glad en elfen, gelyk die van den bofchmarter. De haat, welken dit dier tegen de
(lanpn koeftert, is zonderling, en hy fchynt bezig om haar laagen te leggen... De laasers
hebben waargenoomen , dat hy den wortel daar t\y van gefproken hebben gaat opgraaven, het
zy om zig van het vergift, daar hy zig door aangedaan bevoelt , te gencezen, ’t zy om zig
wapenen... Men houdt dien wortel van het belle tegengift dat
andere rotten, en inzonderheid van de krokn in’ion • liekelvarken, liy is de vyand van de
hy zig mede voedt, maar hy valt ook ^ verflindt met flegts haare eyeren, daar
m^fter te worden, door ze i^n^eï,mk\eTt n krokodillen welken hy weet
(d) Deze Ichneumon, zegt EmvARDs Cam Pa»’ M aillet , 34.
jrpzien die uit Fm/mp Doft-Indie , en tvas zeer klom ; ik heb eene
1 ^ was gekoomen, en die eeiis 20 groot was. Het eenigfle vc--
fchil, dat er, behalyen de pootte, onder deze Ichneumons was, bellond hierin, dat de
Egyptifche, een klem kvvaftje hair aan t einde van den Haart hadt, terwyl de ftaart van’den
indiaanfehen in een punt uitliep, en ik denk, dat dit twee oiiderfcheidene en afzonderlvke
foorten maakt, omdat de Indiaanlche, die zoo klein was in vergelyking van den Egvotiftk
zyn gebeden groei reeds liadt. Edwauds, pag. ipp. Nota. Deze verfchillen zto mv n-’’
voorgekoemen genoegzaam te zyn om twee foorten vaft te Hellen , dew^l ’er tulFchen deklp- ^
en de grootfte, dat is te zeggen, tuilchen die van dertien en twee-en-twintig duimen Ipn^.
tiillchen- foorten gevonden worden, by voorbeeld van vyftien en van zeventien duimen ipnrf ’
Seba, die van een dezer kleine mangouftes, welke hv leevende gehad, en van C vinn
“'aÏ/J' befebryving heeft peeven ClDed,/!i^. 6Ö. Al iïSegt, dai
114
de natuurlyke historie
De Maarnlyfl: - paakers , die nooit willen dulden , dat een wezen enkel
zy het geen liet is, dat is te zeggen, dat het zelve het eenigfte zy van zyn
geilagt, hebben zeer verfchillende gevoelens over den mangoufte aangenoo-
nien- De Hr. LinnjEüs hadt ’er ecrft een das van gemaakt, vervolgens
heeft hy het in een fret herfchaapen. HASSEi,(iUisT heeft ’er, ingevolge
de ecritc leflen van zyn racefter ,ook een das van gemaakt. DeHrcn. Brisson
en Klein hebben dit dier onder de wezeltjes geplaatft j anderen hebben het
voor een otter, en anderen voor een rot genoomen. Ik breng deeze denk-
beelden alleenlyk by, om te doen zien hoe weinig beftendigheid dezelve
hebben in de hoofden zelfs van hen, die dezelve uitdenken , en tevens om
myne leezers op hunne hoede te doen zyn tegen die bynaamingen , welke zy
geflagt-naamen heeten , en die byna altyd valfch , of ten rainften willekeu-
rig, niets betekenende en dubbelzinnig zyn (s).
liy zeer morfig was , en dat men hem niet hadt kunnen tam maaken. Dit verrchil van inborft
zou kunnen doen denken , dat die kleine mangoufte van eene verrchillende foort van de andere
was; hy gelykt egter zoo zeer naar die, daar \vy van gefprooken hebben, dat men niet tvvyfFe-
len kan , of het is het zelfde dier. En daarenboven kan ik zelf verzekeren , een dier kleine
mnngouftes gezien te hebben, die zoo tam was, dat zyn meefter,(De Hr. Prefidm deHoBiEN)
die Veel werk van liem maakte, hem altyd in zyn hoed droeg, en by elk zyne aartigheid en
zinlykheid prees.
(f) Hasselquist eindigt zyne lange en dorre befchryving van den mangoufte, met deze
woorden, Galli in Egypto converfanlcs , qui omnibus rebus, guas non cognojeunt , impojunt
nomina fiüa, appellarunt boe nnimal rat de Pharaon, quod fequmi qui relationes de Jtgypto dede.
runt-, Alpinus , Belon, murem Pbaraoms effinxmint. Zo die man flegts Belon en Alpinus ,
welken hy aanhaalt, geleezen hadt, zou hy gezien hebben, dat het niet de Franchen zyn, die
den naaiu van rot van Pbarao aan den mangoufte gegeeven hebben, maar de Egyptenaars zelve,
en hy zou zig dan onthouden hebben , van daar uit gelegenheid te neemen om kwaad van onze
Natie te fpreeken; dog men moet zig niet verwonderen, de befchuldiging van een Pedant,
in het werk van een fchooljongen te vinden. Inderdaad deeze befchryving van den mangoufte
gelyk als die van den giraffe en van eenige anderen dieren, door dezen Naamlyft • maakergegee-
ven , kunnen nooit iets uitwerken dan hen , die dezelve leezen willen, doodclyk te verveelen , lo,
omdat zy zonder afbeeldingen zyn, en het getal van opgefiaapelde woorden, het gebrek
van afbeelding niet kan vervullen ; dén opflag van het oog is in deeze oeffeniiig beter , dan
eene lange reeks van woorden. 20. Omdat deeze woorden meeftal uit een barbaarfch Latyn be-
ftaan, of liever tot geeiie taal behooren. 30, Omdat de wyze van deeze befchryvingen niet dan
een llender is, welke yder menich kan volgen , en die noch vernuft, noch zelfs kundigheid,
ondcrftelt. 40. Omdat de befchryving tot beuzellngen loopt, waardoor de opmerkeiyke, zon-
derlinge , en onderfcheidende karakters van het wezen , ’t welk men befchryft, verward worden
met de duifterfte , de onveri'chilligfte , en nvyffelagtigfte kenmerken. 50. Eiudelyk omdat het
groot getal van kleine overeenkomften en onzekere famenvoegingen , waarmede men verpligt
is zyn geheugen te belaaden, den arbeid van den leezer grooter maakt, dan die van den Schry-
ver , en hen beiden zo onkundig laat als zy te vooren waren. Een bevvys , dat men zig met
deeze flender ontflaat van te leezen en kundigheden op te doen, is 10. De valfche betyging,
welke deeze Schryver aan de Franfeheii doet, ten opzigte van de rot van Pharao. ao. De
dvvaaling, waarin hy valt met dit dier den Arabifchen naam Nems te geeven , terwyl dit Arabifch
woord de naam is van de fret, en niet die van den mangoufte. Hy behoefde zelfs het Ara-
bifch niet te verftaan, om deeze fout te vermyden; het ware genoeg geweeft ae reizen van
hun, die hem in het zelfde land waren voorgegaan, geleezen te hebbmi. 30. Het vervvaarloo-
zen van wezendlyke dingen, waarin hy vervalt, terwyl hy zig zonder maaten uitbreidt over
onverfchillige ; by voorbeeld, hy befchryft den giraffe in zulke kleinigheden als den man-
goufte, en verwaarlooft het wezendlyk karakter, naamelyk of de_ hoornen blyvende zyn, dan
ol‘ zy jaarlyks afvallen. In twintig maal meer woordep dan noodig is, vindt men niet het nood-
zaaklyke woord, en men kau uit zyne befchryving niet oordeeleii, of de giraffe van het gellagc
\
#
VAN DEN MANGO üSTE. 115
De niangoufle onthoudt zig gaarne -aan de waterkanten; in overftroo-
iningen zoekt hy de verheyenfte plaatfen, en nadert dikwyls de bewoonde
ree 'en, om daar zyn prooi te zoeken; hy trekt voort zonder eenig geraas
Srcf 1 ! zyn gang naar dat de behoefte vordert; zoratyds
öiaagt hy het hoofd om hoog, kort zyn lichaam in, en verheft zie on zvne
beenen. Op andere en heeft hy het voorkoon.en%an ce kS
hghaam te verlengen aU een flangsdikwjls zit hy op zyneagterftevólteS en
nog meermaalen werpt hy zig als een peil uit den Log op den iW ^ .
van hy zig. wil meefter maaken; zyne oogen zyn leevendig en vol’vuïï ’
zyn gelaat is fyn, zyn hghaam vaardig, de pooten kort de fl-nrh
zeer lang; hetjiair wreed, en dikwyfs opftfande. HetmanSje
SSurly'ife^ oSt" uU«r5e?tene K’n z"al’
«nkgeevend vogt word.
opent, om zig te verfriflen, wanneer hy al te heet is ; zyn al te fpitfe
vmren“ nT beletten hem de dingen, die wat dik zyn, arni te
atten en te byten, maar hy weet door vaardigheid en moed, het gebrek
fteïk^Xn getnaklyk een kat, Loon
eiker dan hy , hy beyegt <hl<wyls de honden, en weet ’er zig , hoe groot
zy zyn mogen, van te doen eerbieden. ^ °
in leeft niet lang (g), het wordt in grooten getale
n geheel zuidelyk Afie (h) van Egypte tot Java gevonden; en het fchynt,
-.ar-
verdriet heeft, dat dezelve hem in handen vallen.
CD De Imvooners van Alexandrye voeden een beeft, Icbneumon eenaamd ’t welk men hv.
zonder in kgypte vindt; men kan het in huis tam maaken, gelylfeen kat’ofcen hond- het
gemeen noemt het met meer by deszelfs ouden naam, want zy^agten het n hunn "^
Pbara» te noemen Wy hebben gezien, dat de boeren de jongen te Alexandry^ter mari t
bragten, alwaar zy wel ontvangen wierden, omdat men hen in hnis opvoed LJ?1 zv^
rotten tjrdryven . . . ge yk ook de ftangen , enz. Dit dier befpiedt naauwK- zv^roof
fpn TYrf, ““'^‘^f chilhg met allerhande vlcefch van leevende fchepzelen alftorS^ WdiV
hy zyn haft overe\nd . . hy iS^ff wanneer hy toornig is, zet
buiten de uitwerpzel-buis , wel gelykende^ naai' bet ichaamd’epi H omringd,
als hy zeer heet is. Belon. 95. ^^^““^deel der wyfjes, welke buis hy opent,
fex.hKKTOT^Hift. ’ vtjeuntur eifdm, vivunt circiter annos
(fc) Mvngos alunt rura calentis Ma imnic „n,„. j /-> • .
r.to
en zeer amig dier van miafael ointrenr als onze weiiltfes iÏFrantryk.^TaSroJv^^^^^^
lyk fchooner van kleur.. Het w.t en het zwart hebben de overhaLl óp yd^haft, en £
is eene foort van rood, dat de fchaduwmg tuflehen het zwart en het udt maakt. Zyn S
IS bezet met hair van deze fde fchaduwmgen , en is langer dan dat van het lighaam. Ifv hppft
den kop bedekt met een kort en glad hair; zyne oogen zyn groot, en zLe ooren Lrt en
rondagtig. Deze mangoufte was van den kop, tot het einde van den ftaart, twee en P^n LiY
voet lang .... Hy kwam uit het Koningryk Calicut, en was met een Schip van ons FsH i 5
naar Frank^'k gebragt. Hy heeft yyf maanden te Parys geleefd, en was^ze'er
geworaen. Curiofités de la Name tf de l’Jn, Paris 1703. pag. an. t^meenzaaiu
P 2
/
iiö DE NATUURLYKE HISTORIE
dat hy ook in Afrika , tot aan de Kaap de Goede-hoope , gevonden wordt ;
(?) maar men kan hem in onze gemaatigde Idimaaten niet gemaldyk opvoeden ,
noch lang in ’t leeven houden, welke zorg men daaromtrent ook neeme; de
penadeelt hem, de koude doet hem Hei ven. Om het een en ander
ongemak te vermyden , en zyne warmte te bewaaren , rolt hy zig in ’t rond
en verbergt zyn hoofd tuflchen zyn dyen; hy heeft eene kleine zagte llem^
een foort van gemorrel, en zyn fchreeuw wordt niet fcherp, ten zy men
hem flaat of terg : voor het overige wp de mangoulle by de oude Egyptc-
naars in eerbied, en zou nog wel verdienen vermenigvuldigd , of ten min-
flen gefpaard te worden , dewyl hy eene menigte fchadelyke dieren verdelgt ,
en byzondei’lyk de krokodillen , welker eyeren,_ fchoon in ’t zand verborgen,
hy weet op te fpooren ; de worp dezer dieren is zo talryk (k ) , dat men alles
van hunne vermeerdering zou te vreezen hebben , zo de mangoulle hen niet
in hunnen oorfprong verdelgde.
Cf) De lehneumon, is van de grootte van de kat, maar hy heeft de gedaante van eeneTpits-
muis... zyn geheele Hghaam is met lange, Ityve hairen bedekt, die geftreept en met wit,
zwart, en geel gevlekt zyn. Dit dier, t welk zeer gemeen is in de landeryen van de Kaap
is een groote verdelger van ilangen en vogelen. Defcri^t, du Cap de bmwe Efperanee , parKoLBE
Tom. III. Cbap. V. ‘
Qk) De grootfte dienft, welken de lehneumon aan Egypte doet, is de eyeren der Icrokodil-
len, waar hy die ook aantreft, te vernielen; het was hierom, dat de oude Egyptenaars hem
eene godsdienftige eer beweezen. V oyage de Paul Lucas , Tm. III. p 203. Het was
met reden, dat de Egyptenaars den lehneumon , of rot van Pharao, eerbiedigden. Men zegt,
dat van vierhonderd eyeren, welken de krokodil tevens legt, zy, om eenigen daarvan voor de
woede van dezen doodelyken vyand te bewaaren , verpligt is dezelve naar eenige kleine eiland'
jes over te voeren, ;vanueer de Nyl gevallen is. Dejeription de l’ Egypte f par 1Maiu.ex, toiB»
II. pog. lap.
{
beschryving van den mangouste.
II?
^ E. s C HR r F I N G FJN DEN MANGOUSTE.
D e Mangoufte is tennaaftenby van de grootte van h,.;
gelykt ook in gedaante ved naar dat d?er
van het hoofd plat de punt van den fmoel fpits^ den kSp kfdS
kOTt en rond, den hals kort, en byna zo dik als den kon ^ hï f V
pig, de pooten kort, en den Haart lang, mÏÏr S dïït’ nW ^
aan het eind als die van den bunfing ^ hairen
hairen van de keel de^hnrS 7n IL ^ °P de
de ffeleed n/ SV’ ^ 1 “ pooten: die van de punt van den fmoel
dons, drko“efise„%“e"nfr= S”? ““ ““ ™
gol?n iTöen “ -
twee buitenfte fnytanden van ¥et LS kil, F ^ehalven de
naar evenrediglwïd kleiner zyn “kteen, die m den mangoufte
wa?geZ|g±-„^p‘|evl
«nd ™ den fmoe, tot aan hit begin van d^S^rSr/ul»
Ik heb nog een anderen mangoufte gezien, die in den/elfdpn fT-oe.*- i
::n^&teTa™'rn?e&^
tot onderwerp van deze befchryving gedilnd Left ^ vSdr ^
dottlooTeS! dTdet;inft2
dat het met de mangouftes gaacrallmet de wlÏÏ%
Jende groottens , fchoon van dezelfde foort : ik heb eeLn ge^zien , die gedroogd
en opgevuld was , die volmaakt geleek naar dien , van welken ik reeds trewS
gemaakt heb, en van middelbaare grootte tuffchen de kleine en degrootei
W 2ie h Regne Animal, par Brisson, bladz. 251.
ipj Zie Deel yll, van dit werk, bladz. 141.
n8
de NATUU^RLYK'E HISTORI
want zy hadt zeventien duimen lengte van het eind van den fmoel tot aan
het begin van den itaart , die niet in zyn geheel was
der hairen van de mangouftes: hy .
die afgebeeld is, is ons leevende medegedeeld door den Hr
Ridder dArcy, Lid van de konmglyke Akaderaie der Weetenfchannen'
Die mangoufte was een wyQe; de zyden, het bovenfte, en het aetm-fte
gedeelte van den kop, de hals, de borft, de zyden van het lyf, en de bui-
tenkant van den aim en de dye, hadden eene vvitagtige kleur met zwart en
vaal gemengd, om dat de punten van de meefte hairen witagtig, en die der
andere vaal waren; zy hadden alle eene gryze kleur aan den wortel, en waren
zwart in het midden van hunne lengte ; het hair der twee lippen en van het
onderft van het benedenft kaakbeen was vaal ; daar waren op het lyf van den
h^s af tot aan het begin van den ffaart dwarfche ilreepen , die omtrent het
midden van de zyden van het lyf eindigden; die ftreepen waren beurtelings
helder vaal en zwart van kleur, en hoe nader zy by dén Haart kwamen
hoe minder dunlelyk zy waren. Het onderfte van de beenen was zwart ; dé
punt van den ftaart was van dezelfde kleur met eenigen fchyn van va^ • het
overige was van witagtig , vaal en zwart gemengd.
VAN DE EOSSANE.
ïip
DE FOSSANE’ (*).
Z ommige Reisbefchfyvers hebben de FofTane Genetkat van Madagaskar
geheeten, omdat zy in de kleuren van ’t hair, en in eenige fndere
betrekkingen, naar de genetkat gelykt: zy is egter altyd kleiner, en ’t geen
ons doet denken, dat zy niet tot de genetkatten behoort, is, dat zvdien
riekenden zak niet heeft , die in dit dier een wezendlyk kenmerk uitmaakr
Dew^yl wy hieromtrent onzeker waren , en het dier niet leevende konden
bckoomen, om het te ontleedcn, hehben wy den Hr. PoivRE,die de goed-
heid hadc van ons een opgezet vel toe te zenden, deswegen door een brief
geraadpleegd ; hy heeft onze vraagen op de volgende wyze beantwoord in
een brief van 19 July 1761.
„ De folTane, welke ik van Madagaskar heb medegebragt , is een dier,
„ dat de zeden en gebruiken van onzen huismarter heeft; de bewooners van
„ het eiland hebben my verzekerd, dat, wanneer het mannetje ritzig is,
„ zyne natuurlyke deden een fterken reuk van muskus hebben. Toen ‘ik
die, welke thans in des Konings tuin is, heb laaten opzetten , heb ik hem
vooraf naauwkeurig onderzogt ; ik heb daar geen zak aan ontdekt , en
„ ik heb geen Iterken reuk aan hem kunnen bemerken. Jk heb een gelyk
„ dier in Cochinchine, en een ander op de Philippynfche-eilanden mage-
„ voed; zy waren beiden mannetjes; zy waren vry gemeenzaam geworden;
,, ik heb henzeer jong gehad, en flegts twee of driemaanden behouden;
„ ik heb nooit een zak gevonden tuiïchen de deden , welken gy my aan-
„ duidt: ik heb alleenlyk bemerkt, dat hunne uitwerpzelen den reuk van
„ die van onzen huismarter hadden. Zy aten vleefdi en vrugten, maar zy
,, verkoozen de laatife voor de eerfte,en toonden vooral een meerderen trek
„ voor de bananes_, waarop zy met greetigheid aanvielen. Dit dier is zeer
„ wild , zeer moeijdyk tam te maaken , en fchoon zeer jong opgevoed ,
„ behoudt het egter altyd een voorkoomen en karakter van woeftheid ; het
„ welk my zonderling is voor^koomen in een dier, dat gaarne van vrugten
„ leeft. Het oog van de foffane vertoont niet dan een zwarten bol,^die
„ zeer groot is m vergdyking van de dikte van het hoofd , waardoor dit
„ dier een zeer kwaadaartig voorkomen krygt.”
Wy zyn zeer in onzen fchik van deze gelegenheid te hebben , om onze
erkentenis te betuigen aan den Hr. Poivre, die uit zugtvoordeNatuurlyke-
Hiftorie, en uit vnendfehap voor hun, die dezelve beoeffenen, een vry
groot getal zeldzaame en dierbaare flukken , van allerhanden aart. in her
kabinet verfchaft heeft.
>5
(♦) Fossa of Fossane, Naam van dit dier op Madagaskar, welken wy hebben aangenoomes.
120
DE NATUURLYKE HISTORIE
Het komt ons voor, dat het dier, in Guiné Berbè geheeten , hetzelfde is
als de foflane, en dat deze foort van dieren derhalven in Afrika zo wel als
Afia gevonden wordt. ,, De Berbé, zeggen de Reisbefchryvers (a) heeft
„ een fpitfen fnuit, een kleiner Jighaam dan een kat, en is getekend als een
„ civetkat.” Wy kennen geen dier, waarop deze aanduidingen, die vry
naauwkeung zyn , beter paffen dan op de foffane. ^
(O Voyagi en Guinée, par Bosman, page iS 6 .fig. No. I. p. 252.
‘-i. iï '
'2>ASeye.
BESCHRYVING VAN DE FOSSANE.
liï
BESCHRTFING FJN DE FOSSJNE.
D e Foffane ( PI. XXI) , heeft veel overeenkomften met de genetkat in
maakzel van het lighaam, en in de kleuren van het hairj maar zy is
my voorgekoomen , van dezelve te verfchillen door een wezendlyk kenmek,
namentlyk den reuk verfpreidenden zak, by de genetkat tuflchen de teel-
deelen en den aars geplaatft. Het is waar , dat ik de foffane nooit in haar
geheel gezien hebbe; ik geef hier flegts de befchryving van een opgezet
vel, dat in het Kabinet is; de kaakbeenderen, en de beenderen der voeten
zyn aan dit vel vaft. _De foffane heeft de tanden gelykende naar die van de
genetkat, niet alleen in getal, maar ook in gedaante en plaatfing en aan
eiken voet vyf vingeren. De foffane heeft ook tennaallenby dezelfde tinten
van graauw, zwart, en ros, welke men op de genetkat ziet ; maar zy zyn
op verfcheiden deelen verfchillend verfpeld ; het neusbeen , het voorhoofd ,
het bovenfl; en de zyden van den kop hebben eene gemengde kleur van bruin ,
psagtig en graauw; boven het oog, aan den kant van den agterften hoek,
is een vlak van een vuil wit met een flaauwen geelen tint , die omtrent vier
lynen middellyns heeft. Het bovenll en de zyden van den hals, en het lyf
tot aan het begin van den Haart, hebben dezelfde kleuren met zwarte ftree-
pen of vlakken ; vier flreepen loopen van het midden van den hals langs
den rug tot aan den Haart , maar zy zyn flegts tot op het midden van den
rug doorgaande ; in het overige van haare lengte zyn zy zaamengefteld uit
vlakken zeer digt by elkanderen geplaatft. Men ziet byna diergelyke vlakken
op het agtcrfl: gedeelte van de zyden van den hals , op de fchouderen , op
de zyden van de borft, en den buik, en op den buitenkant der dyen; de
meehe dier vlakken zyn geplaatft op lynen, die eenigermaate met elkanderen
en de flreepen van het lyf evenwydig zyn ; daar zyn aan elke zyde drie van
die lynen; de bovenlip, het onderfl kaakbeen, de keel, het onderfl van
den hals, de borll , de buik , de omtrek van de klink en den aars , en het
onderH van den Haart by deszelfs begin, hebben cene vuil witte of witagtige
kleur ; het overige van den Haart en de buitenkant van de dye zyn van eene
kleur van ros , grauw , en vuil wit gemengd ; de Haart hadt nog daarenboven
Ini^e halve rmgen van eene rosagtige kleur,_die zig niet tot aan den on-
dcrkaJit uitltrckcen ^ dc voorfte pooten ^ de binnenkant der dyen , de bee-
nen, en de vier voeten zyn zeer vuil wit en zelfs geelagtig van kleur.
Het vel van eene foffane , dat tot het onderwerp van deeze befchryving
gediend heeft, hadt zeventien duimen lengte van het eind van den fmoei
tot het begin van den Haart , die agt en een halve duimen lang was.
XIII. Deel
I2J DE NATUUR LYKE HISTORIE,
de van - SIRE (*).
Z y, die van dit dier gefproken hebben, hebben het voor een fret ge-
nomen, waarnaar het inderdaad in veele opzigten gelykt; het ver-
fchilt ’er egter van in karakters, die ons toefchynen genoegzaam tezyn,
om ’er eene onderlèheidene en afzonderlyke foort van te maaken. De van-
fire (PI. XXII), heeft twaalf baktanden, in het bovenlle kaaliebeen,terwyl
de fret flegts agt heeft; en de onderRe baktanden, fchoon m een gelyk
o-etal van tien in de beide dieren, gelyken malkanderen noch in het maak-
zel , noch in de betrekkelyke plaatzing. Voor het overige verfchilt de vanfire
in kleur van hair van alle onze fretten , fchoon deze , gelyk als alle dieren ,
welken de menfch de zorg neemt van op te voeden en te vermenigvuldigen ,
veel onder malkanderen, zelfs het wyfje van het mannetje, verfchillen.
Het fchynt ons toe, dat het dier, door Seba (a) aangeduid, onder de
benaaming van het javaanfch wezeltje, ’t welk hy zegt, dat de bewooners
van dit eihnd kogcr - angan heeten, en het welk vervolgens Brisson (^) de
fret van java heeft genaamd , wel het zelfde dier als de vanfire zou kunnen
z\Ti * het is ten minnen van alle bekende dieren , dat daar het naaft by
komt; maar het geen ons verhindert belliffend te bepaalen, is, dat de
befchryving van Seba niet volkomen genoeg is, om eene juifte vergelding,
dewelke noodig zou zyn, om geruft te befllflen, op te kunnen veftigen*
Wy brengen dezelve onder het oog van den leezer (t), op dat hy dezelve
met de onze moge vergelyken.
(*') Vanlire. Een woord afgeleid van J^ohans • shira , met welken naam dit dier op Mada-
cafcar benoemd wordt. De Provintie van Balta, in het Koniugryk van Congo , bevat eene
oneindige menigte van fchoone Marters , die Injire geheeten worden. Hijtoire générale des
V(mses,Tnm. V. pag. 87. Nota. Daar zyn geene Marter.s op Congo, en de gelykheid vannaam
doet ons denken, dat óe'lnfire van Congo wel de Fanfm van Madagaskar zou kunnen zyn.
(a) Mufiela jjavanica. Jb Incolis Java Koger-angan vocatur, Seba , Fol, I. pag. 77. No. 4.
tab. fig- „ .... ~ . r
(&) Mujlelafuprart/fa, infra dilnte flava , cawla aptee nigncavte ... Fvoerra Javamca. Lt
furet dl Java. Biusson, Regn. Anim. pag. 245.
(c) Javanica hcec mujhla, bic reprefentata, collo £3* corpore ejl brevioribus , quant mftras',
eaput tegentes pili obfcure fpadicei Junt, ruffi qui dorfum, dilute vero fiavi , qui ventrem veftiunt ,
eaudd interim in apicem acutum (f nigricantem dejiuento. Seba. Foh l.pag. 78.
BESCHRYVING VAN DE VANSIRE.
123
B ES CHRTF ING VAN DE VANSIRE.
D Ê Vanfire (op H- XXII af^eheeld^ ^ is van Aladagaskar ovCfffÊbragt ,
onder den naara van Voange-shira , van welken ik dien van Vanfire
maak, om de uitfpraak te gemoet te koomen; men heeft dit dier voor een
fret opgegeevcn; het is opgeviiJd, en daar is by het vei niet dan de been-
deren der voeten en van den kop : de tanden zyn alle in hetzelve wel be-
waard gebleevenj zy gelyken tennaaftenby naar die van de fret, de hiiis-
marter, de mangouite, enz. maar zy verfchillen van dezelve in de plaatfin
der baktanden: de vanfire heeft ’er twaalf boven en tien beneedV • dS:
kenmerk doet hem zeer van de huismarcer en de maiigoufle verfchillen’, die
integendeel tien bovenfle baktanden en twaalf onderlle heeft j hy verfchilc
nog meer van de fret , die flegts agt baktanden van boven heeft, en fchoon
’er beneeden tien zyn,gelyk by den vanfire, zyn ’er ook verfcliillen tnlTchen
deze twee dieren met betrekking tot die benedenfic baktanden , die alleen
in getal naar elkanderen gelyken, zonder in gedaante of plaatfing overeen
te koomen. De yanfire is dan geen fret ; hy fchynt my toe eene byzondere
en de ^
Ipitfen fmoel , door zyne lange ooren , enz.
Het hair is korter dan dat van de huis- en bofcli-marter, hy is van dezelf-
de kleur op alle deelen van zyn lighaamj hy fchynt van eene donker bruine
kleur te zyn, als men hem van verre ziet; maar als men hem van nabv
befchouwt, befpeurt men dat ’er een bruin dons tuflehen de valle hairen
is, en dat deeze hairen flegts aan de wortels bruin zyn; het overige is zwart-
agtig en rosagtig, dat elkanderen met kleine tuffchenvi7dte opvolgt tot aan
de_ punt , die twee kleuren beflaan naar elkanderen de geheele lengte der
hairen van den flaart; die des lighaams zyn maar zeven of agt Ijmen kng.
Aan eiken voet zyn vyf vingeren : de tanden zyn agt - en - dertig in getal
te weeten, zes fnytanden en twee hondstanden aan elk kaakbeen, twaalf
Dovcnitc cn ticn^onderftG buJctcUidcnj gclylc r££ds i^êüGgd is.
Deeze vanfire is dertien duimen lang, van het eind van den fmoel tot het
begin van den flaart, welkers ftorap zeven duimen lang is; de hairen fteeken
nog twee en een halven duimen verder uit.
\ an GGii dier te zyn , die betrekking heeft tot de fret ^ de huismarter
; mangoufle , door de langwerpige gedaante van zyn lighaam , door zyn
(^2
D E N A T U U R L Y K E H I S T o R I E ,
X2'4’ ^
B ESCHRYV ING
VAN DAT GEDEELTE VAN HET KABINET,
dat betrekking heeft tot de natuurlyke historie
VAN DEN HAMSTER , VAN DEN BOBAK , VAN DE MAN-
GOUSTE, van de FOSSANE, EN VAN DE VANSIRK
No. MCCXLir. Het geraamte van een bamfler.
H et is dat geraamte , dat tot onderwerp van de befchryving , en afmee-
tingen der beenderen, van den Hamfter gediend heeft.
N®. MCCXLIII. Het tongbeen van een hamjler.
Dit been beftaat uit vyf ftukken, een bafis en vier hoornen, twee groote
en twerkleinen; de bafis is zeer lang m vergelyking van de hoornen.
No. MCCXLIV. Een bobak.
Dit dier is gedroogd en opgezet j het heeft, tot onderwerp van de befchry-
vine van den bobak gediend; een der agterpooten is gedeeltelykond^eed
om^t maakzel van den duim te doen zien, die verfchillend is van dien
van het marmeldier. _ _
No. MCCXLV. Een mangoufte pwes-en-tmntig dunnen lang.
No. MCCXLVI. Een mangoufte van zeventien duimen lang.
NO. MCCXLVII. Een mangoufte veertien duimen lang.
Wet fchvnt dat deeze drie mangouftes van dezelfde foort zyn, fchoon
in ffrootte verfchillen ; zy gelyken naar elkanderen in hoedanigheid en
tlenr van hairen^ en zelfs in maakzel van lighaam, voor zo veel men uit
d e individus daar over kan oordeelen, die uitgehaaid , gedroogd en opge-
ï Xl zvn Derzelver befchry vingen maaken een gedeelte uit van die der
mangouftê. Het is te denken, dat de verfchillp in hunne grootte alleen
binden ouderdom, de fexe of raiflchien. van.de Jugtftreekkoomen.
NO. MCCXLVIH. Een foffane.
NO. MCCXLIX. Een vanftre.
Dit dier en dat, hetwelk onder het voorigNommer
nv^r 'ebragt door dea Hr. Poivre; zy zyn in denzelfden ftaat als de drie
r^'loutet: van w*e gewag gemaal f “
gediend voor de befchryvingen van de foffane en van ae vaniire.
VAN DE M A K I S. V25
D E
M A
IC
e)
I Je^l men den naam van Maki aanverfcheidene dieren van verfchillende
lootten heeft gegeeven, kunnen wy denzelven niet dan als een ge-
flagt-term gebruiken, onder welken wy drie dieren bevatten zullen, die
genoeg naar malkanderen gelyken , om van het zelfde geflagr te zvn maar
die ook door een genoeg^am aantal van karakters van den anderen verfdS-
len om biykbaar verfchillende foorten uit te inaaken. Deze drie SSen
hebben allen een langen ftaart, en de voeten van een gdyk maakzel /k ^
aapen; maar hunne fnuit is verlengd, gelyk als die van den liuismane7
^ zy hebben aan het onderft kaakebeen zes fnytanden, terwyl de aapen ’er
hebben. Het eerft dezer dieren is de Aforo^ (a) of Moc^co (PI.
™eii doorgaans kend by den naam van makt met den e-ekruïden
•ft y * tweede (PI. 7i.XVII) h de Mongous (1)), gemeenlyk bruine
geheeten ; maar deze benaaming is kwaalyk toegepaft , want in deze
loort zyn geheel bruine (c), anderen die de wangen en de voeten wit (d) en
ïïi m (Ó ; het derde is’ de
door zommigen maki-pie of bonte genaamd;
Sn is kwaalyk toegipaft gewerden , want in d?ze fSort
'1 , halven de bonte, dat is te zeggen de witte en zwarte, die
geneei wit, ot geheel zwart zyn (g). Deze dieren zyn alle oorfpronkelyk van
O Nota. Het woord Maki, fchynt afgeleid van Mocok, o? Maucauc, ’t welfc de naam i?
^en men gemeenlyk geeft aan deze dieren op Mozambique, en op 'de nabiuirige eilanden van
Madpskar, daar zy oorfpronkelyk t’ huis hooren. .n.iouurige eilanden van
Mococo-, naam van dit dier op de Ooftelyke kuilen van Afrika, welken ww
hebben aangenooraen. „ Het eiland Johanna, op de kuil van Mozambique, brengt eene fo^
” voort, die naar den vos gelyken, en die een zeer leevendig oogheb^n ;hun hair
5, s wollig en muisvaal van kleur; hunne ilaart, die omtrent drievoeten lengte heeft is met
’’ het“ MaS.'® Dèz 7 dLren ‘^“7 afflands, omgeeven. De bewooners van hef eiland , noemen
5» Fr HfcNuiVnncct gevangen laaten zig fpoedig tam maaken. Vomee dt
» Daar zyn oJk ee^i,feStTw{f« It™ °P Madaga^skar.
„ g^ftreepten «aart hebben.'Vayag^ noemen, die een zwan en wit
Jlle maucauci. Edward? w//> /• ujnm. pag. 222,
Qd) Prufmia fufca. Le Maki. Brisson, Resn. Anim tL 3no p r r
'h 'n "m “f *“'■
The Mongoox. De Mongous Edw'ards, Glanures, pag. 12 JIf ibid ^ * *
v,„e vo„.n.
(J) yari of Fancaffi, naam van dit dier op Madagaskar, welken wy hebben aamrp«„„
” ?nnfH*^" Madagaskar groote witte aapen. met zwarte vlekkeLaan dS/vden p 7
FJ"crH\^T4!^ r “ “4.brv*„i.ï
(g) Tbe Hak MaucoucQ. De zwarte Mauc^co, Edwards, Glanures, pag. ibid.
'v 3
DE NATUURLYKE HISTORIE
de ftreelcen vati Ooftelyk- Afrika, en byzotiderlyk van Madagaskar, alwaar
zy in grooten getale gevonden worden.
De mococo is een aartig dier, van eene fyne phyfionomie , van eenfchoon
cn iTia^kzsl 5 Vün Gcn frs3,i hair^ Bityd zinlyk en glanzig , ky is opnier*
kelylc door de grootte zyneroogen, door de hoogte zyner agterlle beenen
die veel langer zyn, dan de yoorfle, en door zyn fraayen en grooten ftaart*
die altyd verheven , fteeds in beweeging is , en waarop men tot dertig rin-
gen, beurtelings zwart en wit, allen wel onderfcheiden , ban tellen. Dit dier
heeft eene vricndelyke geaartheid en zagte zeden, en , fchoon het in veele
opzigten naar de aapen gelykt , heeft het daar egter noch de kwaadaartig-
heid, noch de inborll van. In zynen flaat van vryheid leeft hy in maat-
fchappy , en men vindt hem op Madagaskar , by benden van dertig of veer-
tig te famen Qi). In zyn Haat van gevangenis is niet ongeinaklyk , dan
door de verbaazende beweeging, welke hy zig geeft , en ’t is hierom alleen
dat men hem geraeenlyk aan de ketting houdt , want fchoon hy zeer leevcn-
•dig en werkzaam is, kan men hem egeer niet verwytcn, dat hy kwaadaartig
of woeft is; hy wordt zelfs tam genoeg , ora hem te laaten gaan en komen
zonder te vreezen , dat hy zal ontvlugten. Zyn gang is fchuinfch , gdyk
die van alle dieren , die vier handen in plaats van vier voeten hebben. Hy
fpringt op de bevalligfte wyze, cn lugtiger dan hy gaat. Hy is vry fliizwy-
gende, en laat zyne flem niet hooren, dan door een korten cn fcherpen
fchreeuw, die hem, om zo te fprcekeii, ontfnapt, wanneer men hem ver-
raH of tergt j hy flaapt zittende met den fmüt nederwaards hellende, en op
de borft ruftende ; zyn lighaam is niet dikker dan dat van eene kat , ma^
het is langer; en hy fchynt grooter, om dat hy hooger op de beenen is.
Zyn hair, fchoon zeer zagt op ’t aanraaken, is niet liggende, en houd
zig zelfs vry ftevig regt op. De mococo heeft de teeldeelen klein en ver-
borgen, terwyl de mongous verbazende zaadballen naar zyne grootte heeft ,
en die ten uiterften zigtbaar zyn.
De mongous is kleiner dan de mococo ; hy heeft even als deze een Zyde-
Egtig en vry kort hair , maar dat wat gekroeft is ; hy heeft ook een dikker
ntus dan de mococo, en die vry gcJyk is aan die van den vari ; ik heb een
dezer mongous, die geheel bruin was, vcrfcheiden jaaren by my gehad;
hy hadt gecle oogen , zwarte neus , ^en korte ooren. Tot tydverdryf
knabbelde liy aan zyn ftaart, en hadt ’er op die wyzc de vier of yyf laatfte
w'ervelbeenderen van vernield; het was een zeer morfig en vry laftig dier ;
men was verpligt hem aan de ketting te leggen, en wanneer hy konde ont-
fnappen, begaf hy zig naar de winkels in de buurt, ora daar fruit, fuiker,
tn vooral konfitiiurcn te zoeken, waarvan hy de doozen open maakte: men
hadt veel moeite cm hem te beftraffen, cn hy beet dan wreedelyk dezulken
zelfs, welken hy beft kende. _ Hy hadt ep zagt, byna geftadig geknor,
en wanneer men hem alleen liet, en hy zig verveelde, deedü hy zig van
(/.;) De Vaiis, die den ftaart met zwart en wit geftreept hebben, gaan met troepen van ■jo
40 oi' 50. zy gelyken naar de Varicoliis. i'oy.ige de bL.iccoLaiT, pag. 154, '' *
VAN DE MAKIS.
127
^rre hooren door een gekwaak , geheel gelyk aan dat van een kikvorfch.
Het was een mannetje, en hy hadt zeer zvvaare zaadballen naar zyne grootte:
llv ZOfft de Karren '7ir* ?t-_
» y *é.j r w* «I
overeind om zig te warmen. Men voedde hem met brood en vruëten zyne
tong was ruw,- gelyk die van een kat, en, zomen hem liet begaan’ lekte
hy de hand tot roodwordens toe, en eindigde altyd met dezelve een weini-r
met de tanden aan te tallen. De koude van den winter van 1750 deedt'
hem fterven , fchoon hy niet uit den hoek van den haard was weg o-eweefl
Hy was zeer haaftig in zyne beweegingen , en zeer geil by oogenblikken •
hy fliep dikwyls overdag, maar met een loffenflaapi die door het minfte
geraas wierdt afgebroken.
Daar zyn onder de foort van den mongous veele verfcheidenheden , niet
flegts tra opzigte van het hair, maar ook van de grootte; die, waarvan
tvy fpraken,was bruin, en van geftalte als eene middelraaatige kat;wy ken-
nen er grootere en veel kleinere. Wy hebben ’er een gezien, die, fchoon
volwaüen, niet grooter was dan eene relmuis. Zo deze kleine mongous
met m alles naar den grooten geleek, zoude hy buiten tegenfpraak van eene
verfcmllende foort zyn ; maar de overeenkomft tuffchen deze twee Indivi-
drtrrnnrïp''T’P“°'''^" ^ uitzondering alleen van
ne grootte, dat \vy geoordeeld hebben hen beiden tot dezellde foort te
Ml voorbehouding egter van hen in ’t vervolg door een
vcrfchillenden n aam te onderfcheiden , zo men blyk bekomt , dat deze twee
dieren zig met te famen vermengen, en zo verfchillende zyn in foort als
in grootte. ^
De vari (/) is grooter, fterker en wilder dan de mococo; hy heeft zelfs
eene woelte kwaadaartigheid in zynen ftaat van vryheid. De Reisbefchrv- •
„ vers zeggen , dat deze dieren woedende zyn als tygers ; en dat zy zulk
,, een geraas in de bolTchen maaken , dat , zo ’er twee zyn , men ze<rgen
rn""’' VndT!i ’Z en dat zy zeer moeyelyk te temmen zyn .
keuw ra zvlfver'? van den
j- T’ i yervaarende, wanneer men haar voor de eerfte reize hoort-
?we? takfcn " zonderling maakzel in delongepyp, welker
zroD de holligheid maaken, voor dat
zy op de btonclucs \an de long mtloopen : hy verfchilt derhalvcn veel van
den mococo m mborllzo weJ al» In maakzel. heeft in ’t aiyemJen TCe”
rO Nota. FlaCCOURT, M^oco Nart noemt, geeft aan dézen den naam van Narü
eoffy, het IS zeer waarfchynlyk dat C(?/ry een oyvoegzd i.<=, om de meerdere grootte, fterkre
of woeftheid van dit dier tut te drukken, t welk inderdaad in deze, en verfcheidèn "napri
eigenfehappen van den Mococo verfchilt. “
(k) Foyoge de Flaccourt, png. 153 , 154. Nota. Zo dit dier jong gevangen wordt verliert-
het waarfchynlyk alle zyne woeiHieid, en Ichynt zo zagtaanig als de mococo. Het’is z-» ^
„ Edwards, een dier van een gezelligen, zagten, en vreedzaamen aart, dat niets heeft
„ de hftigheid of de kwaadaai tigheid van den aap.” Glanures, pog, 13,
118
D'E NATU'UREYKE historie
zagter hair , en in ’t byzonder eene foort van kraag van nog langer hai*
ren, die zyn hals omvangen , en die een zeer zigtbaar kenmerk maaken,
waarby men hem gemaklyk onderfcheiden kan , want voor het overige ver-
fchilt hy van wit tot zwart en zwart-bont, in de kleur van hair, dat,fchoon
lang en zeer zagt , niet nederligt , maar byna lopdregt opftaat op het vel.
Hy heeft den fnuit dikker en langer naar evenrigheid dan de mococo ; dc
ooren veel korter en met lang hair geboord ; de oogen van zulk een donker
oranje geel , dat zy rood fchynen.
De mococos, de mongous, en de varis zyn van het zelfde land, en fchy-
nen bepaald tot Madagaskar (/) , tot Mozambique , en tot de landen, die digt
by deze eilanden liggen. Het blykt niet door een eenig getuigenis van
Reisbefchryveren , dat men hen ergens elders gevonden hebbe. Zy fchynen
in de oude wereld te zyn, het geen in de nieuwe wereld zyn demarmofes,
de cayopollins, de phalangers, die vier handen hebben, gelyk de makis,
en die, even als alle de andere dieren van de nieuwe wereld, zeer klein
vallen in vergelyking van die der oude. Eu wat de gedaante betreft , de
makis fchynen de fehaduwing te maaken , tulTchen de aapen met lange Raar-
ten , en de dieren met gelpleeten voeten , want zy hebben vier handen en
een langen ftaart gelyk de aapen , en ter zelfder tyd hebben zy een langen
bek zo als de voflen , of de huismarters. Zy hebben egter meer van de aapen
in hunne natuurlyke gebruiken, want., fchoon zy zomtyds vleefch eeten,
en ook vermaak hebben in de vogelen te befpieden , zyn zy egter minder
\-leefch dan vrugt eetende dieren , en zy verkiezen zelfs in den Raat
van huislykheid , devrugten, de wortels, en bet brood, boven het vleefch,
het zy rauw of gekookt.
S De Provintie van MalagalTe, op Madagaskar, is bevolkt met eene menigte Aapen van
billende foorcen , nicn ziet ’er bruine en beverklcurige , die katoenagtig hair hebben , een
breeden en langen Haart , met welken , over den rug heen gelegd , zy zig tegen den regen en
de zon berchutten; flaapende dus verborgen op de takken derboomen, gelyk de Eekhoorn.
Voor het overige hebben zy den fmoel gelyk een huismartor , en ronde ooren. Deze foort is
dc rainite febadelyk en kwaadaartigs van alle. De Antavarres hebben het zelfde hair als deze,
hebbende de gedaante van een kraag rondom den hals ; daar zyn geheel witte gelyk als fneeuw,
van grootte als de voorgaande, hebbende een langen fnuit; zy knorren als dc varkens. Rektion
de Madagafcar, par F. C’AUCiiE, pag. 127. JVota. De Mongous en de Vari worden door deze
plaats aangeduid , op eene zo duidelyke wyze , dat men zig daar in niet kan vergiffen , en her
is op dit gezag, dat ik gezegd heb, dat ’er niet llegts zwart , en zwarte bonte , maar 0(^
rvitte Varis 'varen.
N
i. •
!
1
Y^:w
1
\
w
k
UB Mococo
I
beschryving van de makis.
I2P
BESCHRTVING FAN DE MAKIS.
"P\e Makis hebben een Jangwrerpigen fmoel gelyk dien van de Coebes,
maar hy is zo dik met; zy gelyken naar alle de aapen , naar de fari-
gue.-de marmofa, de cayopollin en den phalanger, door het maakzcl der
voeten; maar zy hebben meer overeenkomft met de aapen dan met deeze
Q.i£rcn in dc tanden ^ icnoon die overeenlvomft niet n^iciuwlceuriff is De
makis hebben, even als ^le de aapen, vier fnytanden van boven,’ maar
daar Itaan er zes van onderen, en by gevolg twee meer dan by de aapen :
de makis hebben ondertulTchen in het geheel flegts zes- en-dertig tanden ,
even a s de fapajous, omdat ’er flegts tien baktanden boven aan Haan, ter-
wyl de lapajous ’er twaalf hebben. Het getal der tanden van alle de andere
aapen, is flegts twee-en-dertig, omdat zy twee baktanden in het bovenft ,
M twee fnytanden in het onderll: kaakbeen minder dan de makis hebben,
■üe voornaamfte overeenkomft van de tanden van de makis met die der
aapen , beftaat in het getal van vier fnytanden in het bovenft kaakbeen en
net voornaamft verfchiJ beftaat in het getal der fnytanden van het onderft,
dat by de makis van zes, en by de aapen flegts van vier is. Om de makis
van alle andere bekende viervoetige dieren te onderfcheiden , is het genoeg,
het kenmerk der zes fnytanden van het onderft kaakbeen, met dat van het
maakzel der agterfte voeten te vereenigen, die naar die der aapen gekken
maar die twee kenmerken moeten noodzaaklyk vereenigd zyn ; het getal der
fnytanden, zo der bovenfte als der benedenlte, zou alleen niet genoeg zyn
omdat de meefte vledermuizen , de pecari en de babiroiiffa, even als de
makis, vier bovenfte en zes onderfte fnytanden hebben
De fnytanden van het onderft kaakbeen , die ten getale van zes zyn, en
de vyf vingeren van de agterfte voeten , die meer naar die eener hand , dan
byzoiSlr^'Sen^^fir^ gelyken, maaken dan een kenmerk uit, den makis
zamengeftelf cn van^rrn 1^?^ egter minder
befte rangfchikkineen p-eKmitr gebruik dan die, welke in de
viervoetige dieren onderfrh geworden , om de makis van de andere
rorr«Tlvn de m^ d^wngfehikking van den Hr. Bris-
omdat zv Jeene tanden nnrK andere dieren onderfcheiden ; i.
omdat zy gepe tanden ontbreeken; 2. datzy fnytanden hebben; q. dat de
beiden Lakbeenen fnytanden hebben ; 4 . dat zy nagelen en geene hoe!
yen hebben; 5. dat zy vier fnytanden van boven en zes van onderen heb-
ben ; 6. omdat de vingeren van elkanderen afgefcheiden zyn. Schoon de
pecari en de babirouUa m het getal der fnytanden naar de makis gelyken zo
belet het vierde kenmerk, dat men hen met de andere verwart, omdat’ de
Het Dierenryk in zqs klalTen verdeeld.
XIII. Deel R
130 DE NATUURLYKE HISTORIE
pecari en de babiroufla hoeven hebben, en geene nagelen als de makis. Ik
beken dat het onderfcheid tuffchen nagelen en hoeven , by het getal der
Ihytanden gevoegd, zo zeker wezen zou als het maakzel van den agtervoet ,
om het onderfcheidend kenmerk der makis uittemaaken; maar het koomt my
voor, dat het maakzel van den agtervoet voorgetrokken moell worden, om-
dat de dieren, die de agtervoeten als die der makis gevormd hebben,. min-
der talryk zyn dan de dieren , die hoeven in plaats van nagelen hebben. De
Maaker der rangfeliikking heeft het zesde kenmerk opgegeeven , om de makis
van de vledermuizen te onderfcheiden , die, even als de makis, vier fny-
tanden van boven en zes van onderen hebben, maar welker vingesen der
voorvoeten door een vlies aan elkanderen gehecht zyn. Daar is eene uitzon-
dering te maaken omtrent het getal der Ihytanden j de vledermuis, welké
wy het hoefyzer genoemd hebben, heeft in het geheel geene Ihytanden aan
het bovenft kaakbeen , en zy heeft ’er maar vier aan het onderfl: j men moet
den Hr. Brisson dat gebrek zyner rangfchikldng niet tegenwerpen , omdat
de vledermuis, waarvan \vy hier fpreeken, nog niet was waargenomen,
toen I17 dcjf werk fchreef , fchoon zy hier te lande gemeen is.
Ik wenfchte ooU ^.pne reden tc kunnen vinden , om den Hr. Linn/eus te
verilntwoorden, ten aanzjen van eene dwaaling, welke my voorkomt in
zyne methodiefche verdeelmg der vier^mf^rigp dieren te zyn (^) met betrek-
king tot het getal der tanden van het wild zwyn, het valkan /de pecari en
de babiroufla, die in getal van fnytanden met de makis overeenkomften
hebben. De Hr. LiNNdius geeft den varkens en het wild zwyn agt benedenfle
fnytanden; ik heb ondertufTchen genoeg dieren van die foort waar genoomen;
om te gclooven dat die tanden volftandig zes in getal zyn. Ik heb een pecari
en twee koppen van babiroulTaa’s gezien , die ook van onderen niet meer
dan zes fnytanden hadden als de makis. De Hr. LiNNiEUs geeft hun ’er agt j
moogelyk heeft hy geene gelegenheid gehad , om de tanden van den pecari en
de babirouffa zelfs waarteneemen , gelyk die der varkens en wilde zwynen ;
hadt hy een kop van eene babiroufla gezien , zou hy niet gezegd hebben , dat
de bovenfte hondstanden door het voorhoofdsbeen heenen fteeken (t) , want
zy lleekcn flegts door het been van het bovenft kaakbeen , ten minften met
hunnen wortel ; het is waar , dat zy zig naar boven omkrommen , en dat zy
met hunne einden by het voorhoofd kunnen koomen, maar het is nietwaar-
fchynlyk , dat de Hr. LiNNiEUs heeft willen zeggen , dat zy met hun eind door
het voorhoofdsbeen fteeken : dit factum hadt wel verdiend duidelyker uit-
gedrukt te worden.
Cb") Syll. Nat. Edit. X, pag. 49.
(c) Dentes laniarii Qabiroujfa^ fupiriorss JI, perforantss craniumfrimtis, recurvati ut dug
tarr.ua. Syjl. Nat. Edit, X, pag. 50.
BESCHRYVING VAN DEN MOCOCO.
^^SCHRTFING VAN DEN MOCOCO.
131
0
D e Mococo (PI. XXIII) gelykt veel naar de aapen , in gedaante van
het hghaam en de beenen, en in het maakzel .
he kop is zeer verfchillend ; dezelve heeft eenige overeenkoS^^” ’
van den huismarter: de fmoel en de ooren zyn^egtlr laniS
fs'tK eene driehoekige gedaante, doofdien’er zo vJef^fS"
IS tulTchen de punten der twee ooren als van de punt van elk fn/h . ” j
van den fmoel. Het neusbeen is wat boogagtig ; de oo<ren zvn
ïaS'^deVLto/'^^' dan die van den Imismarter: de'ffaSt
dan de agterffe ° b voorfte pooten hebben minder lengte
het eind^van y lange en wel van elkanderen gefcheid en vingeren ,
vinp-pr^-n • agtervoeten, is veel diklcer dan dat van de
eenpmJn '^f^ nagels zyn tot een gootje geboogen en pimtig; zy zyn van
eene min of meer langwerpige driehoekige ö-d««V. J' ^
l-let eind van den fmoel , de oiucreJc van den bek , de oogleden en het
binnenfte van het uur van den mococo, die tot onderwerp van deze Lfchrf-
ving gediend heeft, waren k.al, ca Ldden eene zwarmglige b?uine Heir
die zig aan elJce zyde, van het neusbeen af, tot aan Sn Senilen
vSft^^welkf oogleden w^en zeer dik, voornaaraelyk het bo-
venll,. welks bmnenft vlies eenige plooien maakte, die zig van vooren mar
agteren uitrtrekten. D|t ooglid hadt zwarte ooghairen , cn daar warSSSS
lange hairen van dezelfde kleur, m de gedaante van knevels, aan eiken kant
van het eind van den fmoel ; daar waren ook diergelyke hairen on het eind
\anjiet onderft kaakbeen, boven de binnenfte hoeken der oogen en op
eemgen affland onder de buitenfte hoeken. Het hair van dat dier was zeer
zagt en zeer digt. De binnenkant van het onderft van den voorarm en de
voetzoolen waren kaal en zwart van kleur. Het hair aan de zvden van den
hS°on 1 p n van het voorhoofd, der ooren, van dezyden van Sn kop van
voSam \Sr deJ iuik binnenkant van den arm en
en het been en Sr vin h binnnenkant van de dye
wSShet hti’r vS derSn agtervoeten, was van een vifil
afch'Traaiiwao-fip'e briiinp ti^’ van den hals, hadt eene
de kfeur VM graauw was, zodat
du kleur dier duüen \an graauw en afchgraauwagtig bruin gemengdwas; het
hair van den buitenkant van den arm en den voorarm , van den rug van
de zyden van het hghaam, van het kruis, en van het begin van den ftaart
van den buitenkant van de dye, en van het been, was afchgraauw van kleur
aan den wortel; het hadt eene bleek- vaale kleur boven het afchgraauw en
de punt was graauw, maar die kleur was min of meer uitgebreid , zodat het
graauw op het kruis, en op den buitenkant van de vier pooten, de overhand
R 2
132
DE NATUURLYKE HISTORIE
hadt, temyl de rag en de zyden van hetlighaam van graauw, bruin en
vaal gemengd waren; het bovenft der voorvoeten hadt eene graauwe kleur:
het hair van den ftaart was een, weinig langer , en fcheen zo digtniet te ftaaii
als dat van het lyf ; daar waren omtrent dertig ringen op , die beurtelings
wit en zwart waren.
Lengte van het geheel lighaam j in eene regte lyn gemeeten
van het eind van den fmoel tot aan den aars
Hoogte van het voorftel . . . •
Hoogte van het agtcrftel ....
Lengte van den kop, van het eind van den fmoel tot aan
het agterboofd .....
Omtrek van het eind van den fmoel . .
Omtrek van den fmoel onder de oogen gemeeten
Omtrek van de opening van den bek . . .
Afftand tulTchen de twee neusgaten
AfUand tuffehen het eind van den fmoel en den voorften hoe!
van net oog , • , . »
Afltand tufTchen cleu ogtarften hoek en Uct oor ,
Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen
Opening van het oog ■ . . . .
Arïtand tuflehen de voorfte hoeken der oogeu, over üe Xromt
van het neusbeen gemeeten . . . . .
Dezelfde afftand in eene regte lyo
Omtrek van den kop tuflehen de oogen en de ooren
Lengte der ooren ....
Breedte van de bafis op de buitenfte kromte gemeeten
Afhand tuflehen de beiden ooren onder aan dezelve gemeeten
Lengte van den hals .....
Omtrek van den hals . . . ♦ .
Omtrek van het lyf agter de voorfte pooten gemeeten
Dezelfde omtrek op de dikfte plaats • ' . .
Dezelfde omtrek voor de agcerfte pooten gemeeten
Lengte van den ftomp van den haart
Omtrek van het begin van denzelven
Lengte van den voorarm, van den elleboog tot aan de gelee-
ding der hand . . . . ,
Omtrek van die geleeding . . .
Lengte van die geleeding af tat aan het eind der nagelen *
Lengte van het been van de knie tot de hiel ,
Lengte van de hiel tot het eind der nagelen
voeten.
1 duimen
5 lynen.
I.
4-
6.
o.
lO.
o.
1.
1.
o.
0.
3-
0.
o.
2.
3-
o.
3«
8.
o.
2.
o.
0.
O.
1.
o.
I.
4-
o.
I.
1.
0.
O.
4*
o.
e
o.
3-
O.
I.
1.
o.
o.
8.
o.
6 .
8.
0.
1.
0.
0.
1.
6.
o.
I.
6 .
0.
I.
lo.
o.
4-
4-
o.
7-
3-
o.
9-
o.
o.
7.
o.
I.
7-
6 .
0.
3-
4*
0.
4-
3-
- 0.
1.
6.
o.
2.
6 .
o.
6.
O.
0.
3-
10.
De befchryving van de inwendige deelen van den mococq is gedaan
naar een onderwerp , dat niet meer woog dan een pond en veertien en eene
halve oneen, omdat liy nog niet volkoomen volwalTen was; ook was hy
niet langer dan één voet en anderhalven duim , van het eind van den fmoel
tot het begin van den ftaart; de kop hadt twee duimen tien lynen lengte,
en vyf duimen agt lynen omtrek, tuflehen de oogen en ooren gemeeten ; de
omtrek van het lyf was van zes duimen negen lynen agter de voorfte pooten.
•?:
Su-'
■
A-J
=•«' '^V?
iSïAii" 'v •.:•■■
^ 4 '
■ ’ - -'fc ’ ■
i
* 7 ' •
‘ 5 ^
JSc...
•V 'y- !
' -w
T'r
I
;
BESCHRYVING van den MOCOCO. 133
vyf dS/lTL?n plaats, en van
duimen lang. ^ ^ agterfte pooten j de ftaart M^as een voet vyf
k” 1e1‘ oUirtalkf X ïv" f’fckK "zii zfv ™„”if 7T '’T
de regter zyde uit; en de maag was geheel fan Hp Imker als naar
De twaalfvingerige darm ftrekte lig in de regtlr zvde^if •
naar binnen omboog, voor dat hy zig aan den f ugtSef dfr.’-n
mgewand en de omgeboogen darm waren zeer korf , en mïkt J
wentdm^n m de navelllreek en in de linker zyde: de ChTdfdafmÏÏJ^S"
de'-dSf„^''J7bSSfeto
fchSe f f u ^^an den onderbuik tot aTn dé
keerde hv'wS omhoog om wedernaarvoorentelQopen,eneindelyk
De dJkl j regten darm. ' ^
df^n c darmen waren alle tcnnaftenby van dezelfde dikte bchalven
zj ne Sle™daT£” ï™’ 1'^“ piddellyn hadt ia het midden van
7 m vlroe’niït iafdf diSfv’^T ^'S,''=,''Tonkeldam met den blinden
(JBCD PlYYrr)\ van dc geheele darmbuis: de blinde darm
duimen kleiner dan de omgeboogen darm (£^) ; de^onkeid^mTc^/i
verminderde ook, de lengte van vier of wf rlm^ron ^ i^Lrlil)
was hy kleiner dan de omgeboogen darmf de regte dfrm^'fkddyfc ®wfs
wat dikker naar den aars. De rokken van alle dl darmen wa?en zeer dun
en doorfchynende, men onderfcheidde egter drie peesagtige ftreenen on
het begin van den kronkeldarrf. en den blindendarm^ lAib de dfirmbifS
mt elkanderen haaiende, bevonden, dat de nugtere darm op eene pl£ts dï-
beld , en ter lengte van agt duimen , m zigzelven ingefchwitcn was
lan^erX'zfdafdf Ui’ /A w^^’ O van fe maag was zeer weinig
afftand 'vi’ den" Mlt"‘(iPéevofdc”
der grt77Taf
midden van het linker gedeelte vin die kwabberde^SnfwafaandS
wortel vaft, en eindigde aan de rcgter nier met de groote kwab™ die
lever was zo buiten als binnen van eene roodagtige klL met graamv vel
mengd ; zy woog eene once en vier-en-vyftig grynen. & w \ er-
Het galblaasje was Jangwerpig, en aan zyn eind wat dikker dan in bA^
overige van zyne lengte; zyn hals was zeer lang en vormde veel mopr k ^
elleboogen dan dat van het galblaasje van de kat; dffr
waren er byna zo veel als op de^trompetten van de lyfmoeder der dieren*
3
134
DE NATUURLYKE HISTORIE
Het galblaasje van den rnococo kromde zig om op den buitenkant van de
lever, op den bodem van de mfnyding, waarin zy geplaatft was : het bevat-
tede een dik vogt , dat geel en groen gekleurd was.
Het onderfl eind van de milt was naar onderen omgekromd , en een weinig
breeder dan het bovenfl ; dat ingewand hadt ondertufTchen in zyne geheele
uitgeftrektheid teimaaftenby dezelfde breedte ; het was van buiten roodagtig
en van binnen bruin van kleur ; het woog agt-en-dertig greinen.
Het alvleefch was van eene zeer onregelmaatige gedaante ,• men kon
het met gemakkelyk van het vet, waarmede het omringd was, onderïchei-
den, voonil in de linker zydej ik heb twee of drie takken gezien, die aan
den twaalfvingerigen darm eindigden.
De nieren waren byna rond; de regter was' meer naar vooren dan de linker,
en zulks meer dan de helft van haare lengte ; het indrukzel was zeer klein ,
en daar was maar eene tepel in het bekk entje.
Het vleesagtig gedeelte van het middenrif was zeer dik; het hart was in
het midden der borfl geplaatft, met de punt naar de linker kant gekeerd,
het was byna rond. De groote flagader verdeelde zig flegts in twee takken.
De regter long hadt vier kwabben , drie op eene rei gefchikt zy hadden
pene lutranding, de vierde was de kleinfte, en geleek naar de vierde
kwabbe van de regtei- zyde van meefto andere dieren , door haare ge-
daante en de p'aatfing by den bodem van het hart. De linker Jong was flests
uit twee kwabben zamengefleld , welker tweede naar de derde kwabbe van
de regter zyde geleek; de eerde was door eene infnyding in twee ongelyke
deelen verdeeld , waarvan het agterfl het kleinft was.
De tong was dun , aan haar eind gerond , met byzonder fyne tepeltjes
bedekt, en met kleine witte flipjes bezaaid; op dezelver agterfl o-edeelte
waren vry groote tepels, en op het midden van dat gedeelte vyfkelkkiieren,
die een boog van een cirkel uitmaakten, welkers holte naar vooren was. ’
Dwarfch over het verhemelte liepen negen of tien breede en diepe groe-
ven; de eerfle vormden eene bolrondheid naar vooren, en de andere eene
holte ; zy waren in het midden afgebroken , door eene kleine in de lengte
loopendc groeve, die zig langs het verhemelte uitflrekte; de Jdeui- van het
verhemelte was gedeeltelyk bruin, gedeeltclyk wit.
Dpr waren weinig boezemagtigheden op de voorherfTenen , die do agter-
herflepn Hegcs gedeeltclyk bedekten; maar de agterherflenen geleeken veel
naar die der aapen . de voorherfTenen woogen drie drachmen en twee grei-
nen , cn de agterherfTcnen vier-en- veertig greinen. ^
De klimc t dooï een Jiilct 3 ciungeweezen , PI. XXP^. fig. ü) waszodanig
gevormd, dat derzelvcr onderfl gedeelte eene groote uitgcflrektheid hadt;
de mond (C, door een ftilet D getekend) van de pisbuis bevondt zig op vier
lynen affland van den ingang der fcheede ; de pisbuis zelve , ter plaatfe van
derzelver mond pöpend zynde , vormde verder eene goot (£) zeven lynen
lang ; het hoofdje van den kittelaar was aan het eind van die goot geplaatfl
en de voorhuid {F) flrekte zig nog de lengte van vier lynen verder 'dan
de kittelaar uit, en hadt de gedaante van een lepel; de voorhuid en de eoot
BESCHRYVING van den MOCOCO. 135
den verlenging van omtrent een duim lengte, die
wende ^zav roede; maar derzelver agterftezyde befchou-
De fcheerê (r S°pt en de monden van de klink en de pisbuis.
zeer klp^n üghaam (Z) van de lyfmoeder
zcw klem naar evenredigheid; de zaadballen (LM) ha'dden de Ldaante
wu|is. ifeu.. De pU?,. („) wï ^eSrLTS'
^ wlnde^darm
Onitrek van den twaalfvingerigen darm
Omtrek van den nugceren darm
Oratrek van den omgebogen darm op dé dikfte nlaats * .
Omcrek op de dunfte plaatfen . °
Lengte van den blinden darm , * ' ^
Omtrek van den blinden darm op de dikfte plaats
Omtrek op de dunfte plaats . ,
>^*’°"'^eldarm op de dikfte' plaatfen
Omtrek op de dunfte plaatfen
Omtrek van den regten darm by den’ kronkeldarm ‘
Omtrek van den regten darm by den aars
Lengte van den kronkeldarm en den regten darm te'zamen'
Lengte van de geheelde darmbuis zonder den regteö darm
Grooce omtrek van de maag . ^
Kleine oratrek . , ^ * *
Lengte van de lever . ; *
Breedte . . . , * i ’ - *
Derzelver grootfte dikte . ' , * *
Lengte van het galblaasje
Deszelfs grootfte middellyn
Lengte van de milt
Breedte van het onderft eind *. * * ‘
Breedte van het bovenft eind ' * • • .
Dikte in het midden , * ’ * •
Dikte van het alvleefch
Lengte der nieren , ' * *
Breedte . . ‘ •
Dikte . .
Lengte van het peesagtig middelpunt des middelrifs, vmi den
hollen ader toe aan de punt . _ > au utn
Breedte . • . . ' _ '
Omtrek van den bodem van het hart
Hoogte van de punt af tot aan het begin van den longenilagader
Hoogte van de punt af tot aan het longenzakje /
Middellyn van den grootenflagader van buiten naar buiten gemeete
Lengte van de tong . . . . .
Lengte van de groote berflenen
voeten ,
tlniinen ,
lyncn.
4-
7 r
0.
0.
2.
6 .
0.
2 .
0.
0.
2 ,
3'
0 .
l.
6 .
V.
6 .
0 .
0.
5 .
6 .
0.
I.
3*
0.
4 .
6 .
0.
1 .
6 .
0.
I.
ö.
0.
2 .
0.
I.
10.
O-
6 .
5-
0.
0.
10.
0.
0.
8 .
0.
0.
2.
6 .
0.
3-
I.
0 .
0.
6 .
0.
0 .
8 .
0 .
0.
2 Ï.
0.
2 .
3-
0.
0.
6 .
0.
0.
4*
0.
0.
2.
0.
0.
4.
0.
0.
Pi»
0.
0.
8 .
0 .
0.
6 .
0 .
0.
8.
0.
I.
4 .
0.
2 .
6 .
0.
I.
1 .
0 .
0.
Q 0 .
0 .
a.
0 .
2 .
0.
Oi
1 .
ÊV
DE NATUUR LYKE HISTORIE
i$(S
voeten, duimen, lyiitn.
o.
1.
2.
o.
o.
7.
o.
0.
7-
o.
0.
II-
o.
o.
4-
o.
o.
7.
o.
I.
4-
0.
0.
9.
o.
3-
9.
0.
3-
I.
o.
1.
6.
o,
o.
9-
0.
0.
2§.
o.
0.
5'
0.
0.
3-
o.
o.
4-
o.
o.
3*
o.
o.
4-
o.
o.
2|.
o.
o.
I§.
o.
0.
I.
Breedce - . . . ï .
Dikte . . . . . .
I.engte van de kleine herflenen
Breedce . • • . , .
Dikte ~ ' * ' • • •
Afilaod tulTchen den aars en de klink
Lengte van de fcheede ....
Omtrek
Groote omcrek van de'pisblaas'
Kleine omtrek . • . . .
l engte van de pisbuis . . . .
Omtrek . . ....
Lengte van den hals en het lighaam der ly fmoeder .
Omcrek van het lighaam . , , >
Lengte var. de hoornen der iyfmoeder .
Omtrek op de dikfte plaat fen
Omcrek aan het eind van eiken hoorn
Lengte van de kromme lyn, welke de trompet doorloopt
Lengte der zaadballen . *
Breedce
Dikte . ......
Het geraamte van den moeoeo meer naar degcraani-
tens van den farigue, de marmofa, den cayopollin, den phalanger en van
alle de aapen , door de beenderen van het lyf, de beenen en voeten , dan
naar de geraamtens van de andere dieren; maar de kop van denmococo,
gelykt gedeeltelyk naar dien der aapen , en gedeeltelyk naar dien van die
dieren, welker naamen ik zo even opgenoemd heb. De Imoel is langwerpig
als die van den farigue, de marmofa, den cayopollin , den phalanger en de
andere dieren met langwerpige fmoeien , gelyk de honden , de das , de
beer, de coati, enz. By alle deze dieren is de beenige rand der oogputten ,
in een gedeelte van zynen omtrek, afgebroken, omdat het uitfteekzel der oog-
putten, van het voorhoofsbeen , en van het jukbeen niet lang genoeg zyn,
om elkandcren te raaken , en den omtrek der oogputten volkoomen te maa-
ken ; deze omtrek is daarentegen volkoomen zonder afbreeldng by alle de
aapen en by den menfeh ; ten dien opzigte heeft de kop van het geraamte
van den mococo meer overeenkomfl; met dien van den menfeh, en de aapen,
dan met den kop van de mcefte andere dieren. Het bekkeneel van den
mococo is byna rond ; daar zyn kleine neêrdrukkingen op het voorhoofds-
been, tulTchen de oogputten en boven dezelve; het agterhoofd lleekt niet
verre uit voorby het groote gat; de takken van het onderlb kaakbeen zyn
breed, kort, en omgekromd; daar is een derde uitlLcekzel onder het knok-
kelwyze uitfteckzd , ter plaatfe van dc ombuiging van eiken tak.
De tanden van den mococo zyn agt-en-dertig in getal , daar zyn vier fny-
tanden aan het bovenfl kaakbeen, zes aan het onderft, en zes baktanden
aan eiken kant van elk kaakbeen. De bovenfte fnytanden zyn klein , de
middelfte Haan fchuinfch naar vooren en naar binnen gcrigt, zy laatcn eene
lange
Wi
. c
1
t
]
<
. t ,
f
BESCHRYVING VAN DENMOCOCO. 137
lange ruimte tuffchen beiden ledig ; de onderfte fnytanden zyn lang en fma! ,
voornaamlyk de vier middellle ; die der zyden hebben een weinig meerder
breedte. De hondstanden van het bovenfte kaakbeen , zyn aan den buiten-
kant plat ; de binnenkant heeft twee in de lengte loopende vakken : die
tanden zyn langer dan die van het onderfte kaakbeen , die niet van de bak-
tanden verfchillen , dan daarin, datzy wat grooter zyn; de twee eerfte onderfte
baktanden , en de drie bovenfte , hebben maar ééne punt; de andere baktanden
^hebben elk vier punten , twee op den buitenkant en twee op den binnenkant.
Het doornagtig uitfteekzel van het tweede wervelbeen van den nek, is
zeer breed van vooren naar agtercn , en maakt eene verlenging naarvooren;
de doornagtige uitfteekzels der andere wervelbeenderen van den nek, zyn
kort en klein.
Daar zyn twaalf rugge wervelbeenderen , en twaalf ribben , agtwaareen
vier valfche. Het borftbeen is uit zeven beenderen zamengefteld ; de
eerfte ribben, ééne aan elke zyde, geleeden zig met het middenfte gedeelte
van het eerfte been des borftbeens ; de geleeding der tweede ribben , is
tuffchen het eerfte en tweede been, die der derde ribben tuffchen het tweede
en derde been, en zo vervolgends tot de zevende ribben, welker geleeding
tuffchen het zesde en zevende been des borftbeens is ; de a^terfte ribben
geleeden zig met het voorfte gedeelte van het zevende been.
De wervelbeenderen der lendenen zyn zeven in getal; het heiligbeen
beftaat uit drie valfche wervelbeenderen , en de ftaart uit drie-en-dertig.
Het heupbeen heeft van binnen en van buiten, twee in de lengte loo-
pende vakken; het onderft binnenft, eji bovenft buitenfte vak zyn zeer fmal ;
het onderft buitenfte is hol. Daar is op de buitenfte zyde van het been by
de panswyzcholligheid een uitfteekzel. De eironde gaten zyn groot.
Het fcliouderblad is langwerpig, de bafis en de voorfte zyde maaken een
gedeelte van eenen byna regelmaatigen cirkelboog.
De randen van de goot, die onder de knokkel van het armbeen is, zyn
hoog , voornaamlyk de buitenfte , die weinig dikte heeft ; daar is een dun
uitfteekend ribbetje langs de buitenzyde van het onderfte gedeelte van dat
been; het ftraalbeen is krom, en van de ellepyp afgeplaatft.
Het dyebeen is zeer lang, byna regt en rolrond; het heeft een uitfteekzel
onder den grooten draaier.
De voorhand beftaat uit tien beenderen , vier in de eerfte rei , vier in
dc tWÊcde, en twee daarenboven, van welken het eerfte agter het eerfte been
van de eerfte rei is, op het gewrigt dat het van ’t eerfte been van de
tweede rei fcheidt. Dat ovcrtallig been is langwerpig en puntig ; het tweede
is onder het eerfte been van de eerfte rei , en boven de drie laatfte van de
tweede rei geplaatft.
Daar zyn flegts zeven beenderen in den voorvoet.
De beenderen van de vingeren der vier voeten gelyken naar die der
aapen , behalven het eerfte been van den agtervoet , cn de twee regels van
den duim van de agtervoeten , die naar evenredigheid van de vier andere
XIII Deel. S
138
DE NATUURLYKE HISTORIE
vingeren langer zyn dan by eenigen aap , zelfs by die , welken den duim der
agtervoeten langer hebben dan de andere aapen.
Lengte van het eind der kaakbeenderen tot aan het agterhoofd
De grootlte breedte van den kop
Lengte van het onderft kaakbeen van zyn voorfl: eind af, tot aan
den agterften rand van het knokkelwyze uitfteckzel
Dikte van het voorfte gedeelte van het been van het bovenfti
kaakbeen .....
Breedte van het bovenfle kaakbeen ter plaatfe der hondstanden
Afftand tuflchen de oogputten en de opening der neusgaten
Lengte dier opening ....
Breedte . ....
Lengte van de eigenlyke neusbeenderen . ,
Breedte op de breedfte plaats
Breedte der oogputten ....
Hoogte . .....
Lengte der hondstanden ....
Breedte van het gat des eerften wervelbeens van boven naar benedet
Lengte van den eenen kant tot den anderen . .
Hoogte van het doornagtig uitfteekzel van het tweede wervelbeec
Breedte ....
Lengte van de agterfte rib, die de langfte is ' ^ '
Lengte van het borübeen ... .
Lengte van het lighaam van het vyfde wervelbeen der lendenen,
dat het langde is . . ...
Breedte van het bovenfle gedeelte van het heupbeen .
Lengte van het been van het midden der panswyzeholligheid tot
het midden van de bovenfle zyde . ,
Lengte van de eironde gaten ....
Breedte , . • - . .
Breedte van het bekken . • . .
Hoogte . . . « . ,
Lengte der langfte wervelbeenderen van den ftaart ,
Lengte van het fchouderblad ... ,
Breedte in het midden . . . .
Lengte van het fchouderbeen . .
Lengte van de ellepyp .
Lengte van het ftraalbeen . ,
Ledgte van het dyebeen ,
Lengte van het fcheenbeen . ]
Lengte van het kuitbeen • , . ,*
Hoogte van de voorhand . , . ,
Lengte van het hielbeen ...
Lengte van bet eerfte been van de nahand, dat het kortfte is
Lengte van het derde been van de nahand, dat het langfte is
Lengte van het eerfte been van den agtervoet, dat het kortfte is
Lengte van het derde , dat het langfte is
1 engte van den eerften regel van den duim der voorvoeten
Lengte van den tweeden ....
voeten ,
duimen , lynea.
O.
s.
11.
O.
1
I.
7-
O.
e
a.
0.
0.
o.
oi.
o.
0.
7.
o.
0.
9ï-
o.
0.
6.
o.
o.
33*
o.
o.
8.
o.
o.
o.
o.
8.
o.
o.
8i.
o.
o.
3i.
1 o.
o.
»
o.
o.
5.
1 o.
o.
2.
o.
o.
4-
o.
2.
7.
o.
2.
3-
0.
0.
7-
0.
o.
7-
o.
2.
o.
o.
o.
7*
o.
o.
6.
o.
o.
II.
o.
I.
6.
o.
I.
Ö.
0.
I.
8.
0.
o.
8i.
0.
3-
I.
o.
3-
7-
0.
3‘
4-
o.
4*
9-
0.
4-
3-
o.
4-
I.
o.
o.
4i.
o.
o.
II.
o.
o.
5-
o.
o.
9.
o.
o.
lo.
0.
I.
I.
0.
0.
JL
o.
0.
2 .
BESCHRYVING VAN DEN MOCOCO. 13J
Lengte van den eerften regel des derden vingers 1
Lengte van den tweeden . . t .
Lengte van den derden . . .
Lengte van den eerften regel van den duim der agterfte voeten
Lengte van den tweeden ....
Lengte van den eerften regel van den derden vinger
Lengte van den tweeden .
Lengte van den derden & .2 ■ 1
voeten , duimen , lynen.
O. O. 8.
o. o.
o. o. 3.
O. O. 7-
o. o. 4 *
o. o. 8L
o. o. 5.
3 *
♦
S »
r^o DE NATUURL Y*K E HISTORIE
B ES CHRTFING FAN DEN MONGOUS.
D e mongous (P/. XXFIl) gelykt zeer veel naar denmococo(P//XX/7/)
in de gedaante van het lighaana , debeenen, voeten en Vingeren;
maar daar zyn groote verfchillen in den kop: de ooren zyn korter, de oogen
wat minder uitfteekende, en de fmoel langer en dikker, de kleur van den
linoel , en van den omtrek der oogen is zwartagtig ; de oogleden zyn rood-
agtig , en het onderfte der voeten en vingeren is bruin. Het hair maakt
vlokjes, ten naaftenby als wol, maar het is niet van een anderen aart als het
hair van den mococo, het is langer op den kop van den mongous, dan op
dien van den mococo, en het verbergt de ooren byna geheel. De mongous,
die tot onderwerp van deze befchryvinge gediend heeft , had eene zwartag-
tige vlek in het midden van den kruin van den kop ; de keel , het onderfte
van den hals, de borit, de buik, de oxels, de liezen, en de binnenkant
der vier pooten, waren van eêne vuil witte kleur, met een tint vaal ge-
mengd , die op verfcheidene plaatfen min of meer donker was ; al het overige
van het lyf , en de geheclc n,aai l , ii.d.a ccnc geelagtige afchgraauwe kleur ,
om dat de hairen in hunne geheele lengte afchgraauw waren , behalven de
punt , die eene vaale kleur hadt ; deze kleur was duidelyker op de agterfte
pooten dan ergens anders.
Lengte van het geheelc lighaam, in eene regtelyngemeeten, van
het einde van den fmoel tot aan den aars
Hoogte van het voorftel ....
Hoogte van het agterftel ....
Lengte van den kop van het eind van den fmoel , tot aan het ag
terhoofd . - - • •
Omtrek van het eind van den fmoel
Omtrek van den fmoel, onder de oogen gemeeten
Oratrek van de opening van den bek . . ,
Afftand tulTchen de twee neusgaten
Afftand tulTchen het eind van den fmoel, en den voorften hoek
van het oog > . . . . *
Afüand tulTchen den agterllen hoek en het oor
Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen
Opening van het oog .... .
Affland tufleheu de voorfte hoeken der oogen, over de kromte
van het neusbeen gemeeten ....
Dezelfde afltand in eene regte lyn gemeeten
Omtrek van den kop tulTchen de oogen en de ooren
Lengte der ooren .....*
Breedte van de bafis op de buitenfte kromte gemeeten.
Afhand tulTchen de twee ooren om laag gemeeten .
voeten, duimen, lynen»
I.
J.
o.
o.
lO,
o.
o.
11.
6.
o.
3'
6.
0.
3-
O,
0.
4.
0.
o.
I.
10.
0.
0.
2.
o.
I.
5‘
o.
I.
5-
o.
o.
5-
o.
o.
4*
o.
I.
3 -
o.
o.
II.
o.
6.
4 -
o.
0,
lo.
o.
I.
6.
0.
l.
11>
■
i
i
1^--
\
BESCHRYVING VAN DEN MONGOUS. 141
voeten,
duimen , lynen.
0.
1 .
5 -
0.
4 -
6 .
0 .
9.
0.
0.
9 -
4 -
0.
7 -
0.
0.
5.
3 *
0.
4 -
5 -
I.
J
6 .
0.
3 -
4 -
0.
4 -
0.
0.
2.
0.
0,
2 .
8 .
0 .
5 *
0.
0 .
3.
8 ,
Lengte van den hals ... *
Omtrek van den hals ....
Omtrek van het lighaam agter de voorfte pooten gemeeten
Oeze.tde omtrek op de dikfte plaats .
IJezclrde omcrek voor de agterfte pooten
Hoogte van den onderbuik boven den grond, onder de buiks-zy
Dezelfde hoogte onder de borft
Lengte van den ftomp van den ftaart . ,
Omtrek aan dcszelfs begin . . . . '
Lengte van den voorarm van den elleboog af tot aan de geleeding
der hand .....
Omtrek van de geleeding der hand
Lengte van de geleeding der hand tot aan het eind der nagelen
Lengte van het been van de knie tot aan de hiel
Lengte van de hiel tot aan het eind der nagelen
By de openlng van den onderbuik bevond men de plaatfmg van het net-
vlies, de darmen en alle de ingewanden, gelyk aan die der ingewanden van
den mococo , maar de darmen ontwikkelende heb ik het netvlies niet van
de maag, en het gedeelte van den kronkeldarm dat agter de maag loopt,
kunnen afligten, omdat de voorfte wanden van dat gedeelte des darms, het
ge vC te van het darmvlies , waaraan het valt was , het bovenfbe gedeelte van
de maag en het netvlies bedorven en aan elkander gehecht zynde, eenen
enkelen klomp vormden en niet meer van elkander konden gefcheiden
worden. Dezen klomp geopend hebbende heb ik uit denzelven een zeer
groot getal waterblaasjes gehaald, welker grootfte twee duimen middenlyns
en een duim dikte hadt. Daar was nog een groot getal anderen van verfchil-
lende grootten, van welken het kleinfte weinig meer danééne lyn middenlyns
had ; zy waren alle met een zeer helder vogt vervuld , dat zonder kleur was
in fommigen, en in anderen roodagtig.
De geoaante van de maag en de darmen , geleek in het algemeen naar
de gedaante van de darmen en de maag van den mococo ; daar waren egter
eenige verfchillen in de lengte der darmen, en zelfs in de gedaante. De
dunne darmen hadden flegts drie voeten agt duimen lengte , terwyl die zelfde
almeetingen van vier voeten zeven duimen in den mococo was; de lengteen
gedaante van den blinden darm was dezelfde in deze twee dieren ; het ge-
hft ^'■°"keldarm, dat van eene kegelvormige gedaante w?s,
had twee maaien zoo veel lengte als in den mococo.
De lever en het galblaasje de milt, en de nieren van den mongousverfchil-
den niet van die zelfde deelen, in den mococo gezien, dan daarin dat het
galblaasje zig niet als by den mococo omvouwde op de buitenzyde van de
lever , en dat de regter nier haare geheele lengte meer naar vooren ftond
dan de linker. De lever woog déne once drie drachmen , en de milt drie-
cn-denig greinen-
Daar was geen onderfcheid tufTchen het middenrif, het hart en de regter
long van den mongous, met het middenrif , het hart en de regter long van
S 3
142 DE* NATUURLYKE HISTORIE
den mococo vergeleeken, Daar is reden om te geJooven dat men dezelfde
gelyklieid zou gevonden hebben , in de linker long , die geheel mismaakt
en zelfs verteerd was, in den mongous; want daar was in plaatfe van die
long niet anders dan een groote ledige zak._
De tong van den mongous verfchilde niet van die van den mococo, dan
daarin dat ’er twee keltklieren meer waren, die eene foort van Heekje
maakten , agter de klieren , van welken in de befchryvinge van de tong
van den mococo gevvag gemaakt is ; deze zeven klieren waren zodanig ge-
plaatft , dat zy een Y verbeelden. Daar waren op het verhemelte niet meer
dan zeven of agt groeven , die alle bolrond naar vooren waren ; de kleur van
het geheele verhemelte was bruin. De groote en kleine herlTenen geleeken
naar dezelfde deelen in den mococo gezien ; de groote herlTenen woogen
vyf drachmen en dertig greinen, en de kleine herlTenen één drachma en tien
greinen.
De pisblaas had eene eironde gedaante, die zeer langwerpig wasj de
hoornen der lyfraoeder waren plat, en broeder dan by den mococo; de
trompetten maakten veel meer bogten , en de zaadballen waren uitgeftrekter
en dunner ; maar alle deze deelen waren bezet met waterblaasjes, die derzel-
ver gedaante misrehien gefchonden hadden , en de meefte ingewanden van
dit dier waren in het algemeen bedorven en mismaakt, in zo verre, dat
het niet heeft kunnen dienen om eene zo omitandige befchryving, als die
van den mococo , naar hetzelve te geeven.
De kop van het geraamte van den mongous, verfchilt van dien van den
mococo , daarin dat ’er geene nederdrukkingenop hetvoorhoofdbeenzyn,en
dat de eigenlyke neusbeenderen meer naar vooren uitfteeken , dan die van den
mococo ; het uitlleekzel , dat op den omtrek van de takken van het onderlle
kaakbeen is, heeft meer lengte; het is kort en puntig.
De tanden gelyken naar die van den mococo in getal, plaatfing en gedaante;
de twee middenlte fnytanden Haan niet naar binnen gerigt , als die van den
mococo.
Het doornagtig uitlleekzel van het tweede wervelbeen van den nek is
zo veel naar agteren als naar vooren verlengd. *
Ik heb niet meer dan zes beenderen in het borllbeen van het geraamte
van- den mongous , die tot onderwerp van deze befchryving gediend heeft ,
gezien ; de zesde ribben geleedden zig met het voorllemiddenHe gedeelte van
liet vyfde been des borllbeens; de geleeding der zevende ribben wastulTchen
het vyfde en zesde been ; de agterlle ribben geleedden zig met het voorlle
gedeelte van het zesde been des borllbeens.
Daar waren flegts drie-en-twintig wervelbeenderen in den Haart.
Voor het overige geleek het geraamte van den mongous, naar dat van
den mococo.
Daar is in het kabinet een klein gedroogd en opgezet diertje , dat in den
eerHen opflag, flegts den fchyn vertoont van een rot, van middenmaatige
grootte ; want deszelfs lengte,, van het einde van den fmoel , tot aan het
begin van den Haart gemeeten, is flegts van vyf duimen, en de Haart is
BESCHRYVING VAN DEN MONGOUS. 143
byna zo lang ; maar, als men dit dier van naby beziet , erkent men welhaaft
dat het door het maakzel zyner voeten , door de gedaante van zynen fmoel ,
en door zyne fnytanden, naar den mococo enden mongous gelykt, en dat
het meer oyereenkomft met den mongous heeft , dan met den mococo, door
de hoedanigheid van zyn hair, dat wolagtig isj zyne tanden geJyken ook
naar die van deze twee dieren.
Het hair van de zyden en van het bovenfte van den kop , en het lyf , het
hair van den ftaart, den binnenkant der beenen, en dat der voeten, ’hadt
eene bleekvaale en rosagtige kleur , het neusbeen en het benedenfte gedeelte
Van het voorhoofd, de bovenlip, het geheele onderfte kaakbeen, het onderfte
van den hals, de borft, de buik, en de binnenkant der vier beenen, waren
van eene witagtige kleur, die vuil en met geelagtig getint was, alle dehairen
van dit dier hadden eene afchgraauwe kleur aan hun begin, maar , naardien
zy zeer digt Honden, kon men die kleur niet zien.
I
1
144
DE NATUURLYKE historie
BES C HRTVING VAN DEN VARL
D e vari {El. XXVIII) gelykt meer naar den raongous {PI. XXVII)
dan naar den mococo {PI. XXIII), door de lengte en dikte van den
fmoel , maar de ooren zyn korter dan die van den mongous. Het hair van
den vari, die tot onderwerp van deze befchryving gediend heeft, verfchil-
de van dat van den mongous en den mococo , daarin dat het veel langer
was ; hy hadt flcgts twee kleuren, wit en zwart; de zyden van de neus, de
hoeken van den bek, de ooren, het grootfte gedeelte van den hals, het ge-
deelte tuflchen de fchouderen, de buitenkant, en de voorlte en agterfle
zyden van den voorarm, den rug, de zyden van den buik, het kruis, het
agterfle gedeelte van den buitenkant van de dye,de buitenkant van het been
in zyn geheel, en de agterfle zyde van de dye en het been, waren wit. Het
einde van den fmoel, het middenfte gedeelte van de neus, de oogleden, de
omtrek der oogen, het voorhoofd, het bovenfle gedeelte van den neus, het
agterfle gedeelte van den hals, deborfl, defchouders, de armen, de bin-
nenkant van den voorarm , de voorvoeten , de buik , de liezen , de binnen-
kant van de dye en het been, het voorlle gedeelte van den buitenkant van
de dye , de agterfle voeten en de flaart waren zwart ; de langfle hairen
waren onder den hals , en hadden twee duimen lengte.
Lengte van het geheele iighaam in eene regtelyngemeeten, va
het eind van den fmoel af toe aan den aars
Lengte van den kop van het eind van den fmoel af, tot aan het
agcerhoofd . ....
Omcrek van het eind van den fmoel
Omtrek van den fmoel. onder de oogen gemeeten .
Omtrek van de opening van den bek
Affland tuiTchen de twee neusgaten
Afftand tuflchen het eind van den fmoel , en den voorflen hoek
van het oog .....
Afftand tuflchen den agterften hoek en het oor .
Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen
Opening van het oog . ...
Afftand tuflchen de voorfte hoeken der oogen over de kromte ^
het neusbeen gemeeten . . . .
Dezelfde afftand in eene regte lyn gemeeten .
Omtrek van den kop, tuflchen de oogen en ooren gemeeten
Lengte der ooren .....
Breedte van de bafis op de buitenfte kromte gemeeten
Afftand tuflchen de twee ooren van onderen gemeeten
Lengte van den hals . . • • •
Omtrek
Ojitrek van het Iighaam agter de voorfte pooten gemeeten
voeten ,
n
duimen , lyneiu
I.
8.
O.
O.
3-
4.
o.
3-
8.
o.
J.
o.
0.
3-
o.
o.
0.
2f.
o.
I.
8.
o.
I.
4.
o.
o.
5-
o.
in
o.
3»
o.
I.
I.
o.
1.
0.
o.
8.
0.
o.
I.
3-
o.
2.
5*
Ö.
2.
6.
o.
2.
6.
o.
4-
8.
o.
9.
6.
Omtrek
4
I
i
BESCHRYVING VAN DEN VARI. i45
Omtrek op de dikfte plaats ....
Omtrek voor de agterlle pooten
Lengte van den ftorap van den ftaart
Omtrek aan deszelfs begin ....
Lengte van den voorarm van den elleboog af, tot aan de gelee-
ding der hand .....
Omtrek van die geleeding ...
Lengte van die geleeding af, tot aan het eind der nagelen
Lengte van het been van de knie af tot aan de hiel
Lengte van de hiel af, tot aan het eind der nagelen
voeten, duimen, lyreti,
1 . O. 6.
0. 8. o.
1. 5. o.
o. 4"
o. 4. o.
o. 2. I O.
O. 3. o.
o. 5. 10.
o. 4. 3.
Het gewigt van dien vari, was vyf ponden en een vierdedeel: by de
opening van den onderbuik , vondt men de darmen in het voorfle gedeelte
van die holligheid, omdat de pisblaas het geheel agterll gedeelte tot het
middelfte van de navelftreek befloeg j dat ingewand was opgefpannen en
met pis vervuld, welker opftopping ongetwyfeld den dood van het dief
veroorzaakt hadt; de pisblaas hadt zig uitterraaate uitgezet, naardien zyalle
de darmen in het voorfte gedeelte van den onderbuik hadt gedrongen.
De dunne darmen waren alle ten naaftenby van dezelfde dikte, behalven
de omgeboogen darm (^5, PI. XXIX , f.g. i) die kleiner wierd naar
maate hy den blindendarra (^C DE F) naderde; deze had veel lengte en wei-
nig middellyns, hy verminderde in dikte van zyn begin tot aan zyn eind. De
kronkeldarm (GB') was wat dikker op twee vingeren afftands van den blin-
dendarm dan by dien darm ; vervolgens verminderde deszelfs dikte langza-
merhand, tot aan den regtendarm, die, aan zyn begin niet dikker was,
dan de kronkeldarm , maar hy wierd dikker naar den aars._
De maag {PI. XXIX, fig. 2), verfchilde veel van die \'an den mococo
en den mongous in gedaante; want zy was zeer langwerpig , voornaamlyk
aan haare regter zyde (^B).
De Itfs’er was aan het middelrif vafl en gedeeltelyk bedorven, maar zy
geleek naar de lever van den mgcoco en den mongous in getal en gedaante
der kwabben, en in de rigting en de gedaante van het galblaasje. De flegte
ftaat der lever heeft my belet derzelver gewigt , afmeetingen , en die van
het galblaasje en het middelrif te geeven.
De milt geleek naar die van den mongous , en den mococo in gedaante
en kleur; zy woog één dragma enagtien greinen; het alvleefch wasverftopt
en mismaakt.
De regter nier was de helft van haare lengte meer naar vooren gcplaatfi:,
dan de linker, beiden. waren zy langwerpig; zy geleeken voor het overige
naar die van den mococo en den mongous.
De vari verfchilde noch van den mococo, noch van den mongous, in
gedaante en plaatfing van het hart, in getal en mpkzel van de kwabben der
long, maar daar was een zeer aanmerkenswaardig maakzel , van de vorks-
wyze verdceling van den higtpyp (^5, PI. XXX. jig. 'i') , waarvan elke tak
zig verbreedde en eene foort van holle trommel maakte, alvorens aan de
long-pvpcn te eindigen.
XIII Deel. T ,
I4Ö DE NATUURLYKE HISTORIE
De tong verfcliilde niet van die van den mococo , dan daarin dat de tepeltjes
van het voorfte gedeelte wat grooter wai-en ; het ftrotklepje hadt eene duidelyke
uitfnyding op het midden van zyn rand; het geheele verhemelte was zwart
van kleur; het hadt maar agt dwarfche groeven, die eveneens gerigt waren
als die van het verhemelte van den mococo ; de groote herffenen woogen
zes drachmen, en de kleine herlTenenééndrachmaenvier-en-twintiggreinen.
De teeldeelen {PI. XXX, fig. 2 ) waren zeer klein, zoo wel de uitwendige
als de inwendige ; de opening van de voorhuid bevond zig aan het voorfte
gedeelte van den balzak; het roedehoofdje {J) was rolrond, en eindigde
in een klein uit wafch als het roedehoofdje der aapen ; het bevattede een beentje,
dat zig niet verder uitflrekte dan de inplanting van de voorhuid ; het was
met een zyner einden aan de roede vall, welk emd haakig was, het andere
eind was bedekt door het vel van het roedehoofdje.
De roede {B) was zeer dun; de zaadballen {CD) hadden zeer weinig dikte
en waren rond; de afvoerende vaten hadden weinig lengte ; de in-
wendige zelftlandigheid der zaadballen was geelagtig, elk der zaadblaazen
(G H) kromde zig met het eind naar binnen om; de voorfl;anders(//f) waren
eirond en tuflehen de zaadblaasjes en den hals der pisblaas (L) , die lang-
werpig was, geplaatft.
/.engte van de dunne darmen van den portier af, tot aan den
blinden darm . ....
Omtrek van den twaalfvingerigen darm
Omtrek van den nugteren darm .
Omtrek van den omgebogen darm op de dikfte plaatfen
Omtrek op de dunfte plaatfen ....
Lengte van den blinden darm ...
Omtrek van den blinden darm op de dikfte plaats
Oratrek op de dunfte pbats ....
Omtrek van den kronkeldarm op de dikfle plaatfen
Omtrek op de dunlte plaatfen . • . .
Omtrek yan den regcen darm by den kronkeldarm
Omtrek van den regcen darm by den aars
Lengte van den kronkeldarm en regcen darm te zamen
Lengte van de geheele darmbuis, zonder den blinden darm
Groote omtrek van de maag ....
Kleine oratrek . , . . j
Lengte van de milt • . .
Breedte van het onderft eind • . . .
Breedte van het boven ft eind . . ’ .
Dikte in het midden . ....
Dikte van het alvleefch ;
Lengte der nieren .....
Breedte .... . .
Dikte . .....
Omtrek van den bodem van het hart
Hon.'te van de punt af tot het begin van den longenftagader
Hoogte van de punt af tot hec longenzakje . •
voeten ,
duimen
1 lyneii»
5*
2 .
0.
0.
2 ,
3-
0.
2 .
3*
0.
2 .
3*
0.
1 .
9.
I.
2 .
0.
0.
3 .
6 .
0.
I.
0.
0.
3-
4 .
0.
2 .
9.
0.
2 .
3*
o.
a.
10.
2.
4 .
0.
7 -
6 .
0.
i.
I.
0.
0.
7 *
0.
0.
3-
0.
0.
0.
8.
0.
0.
7 .
0.
0.
2 »
0.
0.
I.
0.
I.
I.
0.
0.
8 .
0.
0.
6 .
0.
3-
4 .
0.
t.
4*
0.
1 .
0.
1
f
BESCHRYVING VAN DEN VARI.
Ï47
Middellyn van de groote flagader van buiten naar buiten
Lengte van de tong .....
Lengte van de herflenen ... ;
Breedte . . . . . . ,
^3ilcte . . . ....
Lengte van de kleine herflenen ....
Breedte • • .....
Dikte . . , * ’ •
Afftand tuflehen den aars en den balzak . . ,
Hoogte van den balzak . . . .
Lengte van het roedehoofdje ....
Omtrek • ^ * *
Omtrek van het uitwafch van ’t roedehoofdje I
Lengte van de roede, van de vanëenfplyting van het fponsagtig
lighaam af, tot aan de inplanting der voorhuid
Omtrek . . . . . .
Lengte der zaadballen .....
Breedte . . . . . .
Dikte . ......
Lengte der afvoerende vaten . .
Middellyn over het grootfte gedeelte van derzelver uitgeltrekthe
Groote omtrek der pisblaas ....
Kleine omtrek . . ....
Omtrek van de pisbuis
Lengte van de zaadblaasjes . . . '
Breedte . . . . ' .
X3ikte . ......
Lengte der voorftanders ....
Breedte . .....
Dikte ■ * ...
voeten ,
duimen.
lynen.
O.
0.
2i.
0.
2.
8.
o.
I.
7.
o.
I.
8.
0.
0.
9-
o.
O.
8.
o.
I.
o.
o.
o.
7-
o.
I.
3-
0.
o.
e.
o.
o.
<y.
o.
o.
10.
o.
I.
6.
0.
1.
I.
0.
I.
6.
0.
o.
4L
0.
o.
J.
0-
o.
3i-
o.
3-
2.
id 0.
0.
o.
10.
8.
o.
6.
3‘
o.
o.
7-
o.
o.
8.
o.
o.
3ï.
o.
o.
2.
o.
o.
4-
o.
o.
2.
o.
0.
li.
T 2
148 DE NATUURLYKE HISTORIE
D E L O R I S (*).
D c Lons (PI. XXXÏ) is een klein dier, dat op Ceylon gevonden wordt ,
en dat zeer opmerkeJyk is, door de fraaiheid van zyne figuur en zyn
zonderling maakzel. Het is raiflchien van alle dieren dat , ’t wejk het langile
lighaatn heeft, ten opzigte van zyne dikte; hy heeft negen lenden-wervel-
beenderen, terwyl andere dieren maar vyf, zes of zeven hebben , en ’t is
daar door , dat zyn lighaam zo lang wordt , het welk zig nog des te fterker
vertoont, om dat het niet in een Haart uitloopt. Zonder dit gebrek van
Haart, en deze overmaat van wervelbeenderen, zou men hem op de lyH der
makis Hellen kunnen ; want hy gelykt daar v/el naar in de handen en voeten ,
die tennaaHenby op dezelfde wyze gemaakt zyn, gelyk ook in hoedanigheid
van hair, in het getal der tanden, en in den fpitlen bek; maar behalveii
de byzonderheid in zyn maakzel, daar wy zo aanHonds van fpraken, en
die heni verre van de makis verwydert, heeft hy nog andere byzondere
hoedanigheden. Zyn kop is geheel rond, en zyn bek is byna loodregt op
dien bol; zyne oogen zyn zeer groot en zeer naby malkanderen. Zynebreede
en geronde ooren hebben van binnen drie verhevenheden in de gedaante
van een kleine fchelp; dog, het geen nog opmerkelyker is en miffchien
ecnig in zyn foort, is dat het wyfje piH door de clitoris, of kittelaar, die
even als de mannelyke roede doorboord is, en dat deze twee deelen raalkan-
deren volmaakt gelyken zelfs in grootte en dikte (a).
De Hl. LijjnjEUs , heeft eene korte befchryving van dit dier gegeeven
(*) Lorit, Loeris. Naam door de Hollanders aan dit dier gegeeven ; door ons overgenomen.
£legantiffimum animal mufei D. Cbarleton. Tancred Robinfon opud Rajum,Syn. Qiiail.pag i 6 i.
Simia parva ex cinereo fufea, nafa produBiore, bracbiis, manibus, pedibufque longis , tanui-
lius , Belgis, een Loeris. Ex India orientali. Mufettm Petropolit , pag. 339.
jinimakulum Cynocepbalum , Ceylontcum , Tardigradum diUum . fimia fpecies. Seba , vol. r.
Tab. 35. Jïg. I. en 3. Nova. De uitgever van liet kabinet van Seba , Ichynt een dubbeld ge-
bruik van den naam gemaakt te hebben ; ivant dit dier is het zelfde als het geen hy aanduidc
onder de benaaming vxaCercopitbmis Ceylonkus , feu tariigradus ,tah- ipy. fig. 1 . De Hr. Brisson
heeft , naar Seba , het zelfde diibbeld gebruik gemaakt . onder de benaaraingen van Ceylmfcbs
yiQpt Rsgfim .Afitin* />. i5>o. en Ccylonfche aap den bonden kop^ pag» lyi,
Tardigradus. Lemur ecaudatus. Mus. ad. Fr. i. pag. 3. Simia caudata, unguibus indicis
fuhulotis. Syjl. Nat. 5. No. a. Linnaïus, Syjl. Nat. Edit. X. pag. 39.
Zie hier agter de befchryving van den Loris.
C6) Statura fciuri fubferrugima , lined dorfali Jubfufsd: gula alhidiore Hnea longitudinalis
eculis interjeSia', facies U-Sa, auriculte urceolaUe, intus bifotiatee, pedum palmte plantteque
nuda', ungues rotimdati, indicum plantarum veto fubulati, cauda fere nulla: mamms du<g e
peSnre , ducs in abdomine virfus peSius ; animal tardigradum i auditu excellens ; monogamum.
LI^’N. Syjt. Nat. Ed. X. pag. 30. Nota. Dewyl dft dier geheel geen flaart heeft, moet men
het woord fere uit de befchryving uitfchrappen. Men fchynt even weinig uit de evenredigheid
van het lighaam, en de ledemaaten te kunnen befluicen of vermoeden, dat hy traag in ’t gaan
of fpringen moet zyn; en ik denk dat de aanduidende bynaam van tardigradus , of traage
looper, hem door Seba niet gegeeven is, dan omdat hy zig verbeeld heeft eenige overeenkomll
met den luiaart in hem te vinden.
V" A N DE
N L O R I
wordt het°ze^^ vmoMd*ln overeen te komen. Ook
toe, dat dit het zelfde ^ ^^rk van Seba, en het fchynt
^Gordingen fpreekt. „ ft zag ft ind^Sr” Thevenot in de volgende L«
” ,™-,^ogebragt hadt, en waarvan mén^h?pr ’ welken iemand van Cey-
» hieldt ’er daarom veel van, omdat zy niet jrrlofir^^ï
'• en van eene verfchillende foort zvn v?n oen vuift
een plat voorhoofd, ronde ^ewoone aapen ; zy hebben
helder flikkeren,
fpits, en het bmnenfl: der ooren is peel--, ^‘tnne fnuit w zeer
„ Ik hen onderzogt, hielden ftaart... . toen
” ^^H^^^tïderendftwyls, kyken/e op de menfK on omhelsden
„ eenige vrees of woeftheid te toonen (0. ’ Warenzonder
99
99
99
99
99
CO Mation dc Thevenot, torn. IlL pag. 217,
T
3
150
de n a t u u r l y k e historie
beschrtving van den LORIS.
D e loris (PI. XXXI) heeft een ronden kop , een uitfteekende neus,
groote oogen, ronde ooren, een zeer lang, en zeer dun lyf, den
arm, den voorarm, en de dye klein en langwerpig , het been dik en lang ,
en de voeten naar die der aapen gely kende ; de neus van de loris , die tot
onderwerp dezer befchryving gediend heeft, was in zyne geheele lengte
uitfteekende, opgewipt en rond aan het einde, de neusgaten waren aan elke
zyde van de punt van de neus geplaatft, de bovenlip was zeer lang en m het
midden een weinig uitgerand; daar was eene groeve, die zig van die uit-
randig af tot den neus uitftrekte; de oogen waren rond en weinig van
malkanderen verwyderd; de ooren waren .breed en zeer laag geplaatft, zy
hadden in het biniienft van hunnen fchiilp drie oortjes, in de gedaante van
kleine fchulpjes ; twee dier oortjes bevonden zig in het midden van het
oor, een boven het ander, en heiderde by deszelfs agterften rand. mt
dier hadt geenen ftaart; de voeten waren groot, voornaamlyk de agterlte
(PI XXXlI, fig. i), zy hadden elk vyf vingeren, de duim van de
agtêrfte voeten, was naar evenredigheid langer en dikker , dan de vingeren
en naar buiten uinvykende; daar bevond zig tuflchen dien eerften vinger
en den tweeden een knobbeltje (B), dat door de voetzool gevormd wierdt.
De nagels waren plat, klein en rond, behalven die van den tweeden
vim-er der agtervoeten, dat is te zeggen van den eerften vinger naaft den
duim. Die vinger (D) was zeer kort, en nagel was integendeel zeer
lang, gekromd, en een weinig tot een geutje gebogen; de vierde vinger
was de langfte, de derde en de vierde waren beiden even lang.
Het hair was zeer fyn en zeer zagt : de omtrek om de oogen was rosagtig
of ros, of zelfs van eene rofle kastanje kleur by het mannetje: de zyden
van het voorhoofd, de kruin van het hoofd, de ooren, het bovenfte en de
zvden van den hals, de fchoft, de fchouders, de buitenkant van den arm
cn elleboog, de rug, het kruis, de zyden van het lyf, de buitenkant van
de dve en het been waren van eene rosagtige kleur , maar elk ham hadt die
kleur niet dan nam de punt, de wortel was van eene ifabelle of afchgraauwe
kleur: op het midden van het voorhoofd was eene witte vlak, die zig op
het neusbeen tuflchen de twee oogen uitftrekte : het eind van den fmoel ,
de zyden van den kop, het onderfte kaakbeen, het onderfte van den hals
hadden eene witagtige kleur; de borft en buik waren van witagtig en afch-
maaïw gemengd; de^ binnenkant van den arm, van den voorarm, van de
dye, van het been, en de voeten waren van eene graauwe kleur, met wit-
ftrif^dfla nS?d?makis in de tanden, maar zy verfthilt in zoyeele
opzigten va.n dcnzelven> dut de foni der vcr.chillen die der gdykemuen
LE Loris
J>t .
BESCHRYVING VAN DEN LORIS.
151
verre te boven gaat ; de voornaamfte verfchillen beftaan in het maakzel van
den fmoel, die minder dik en minder lang is, dan by denmakis, inliet
ontbreken van een ftaart, in het maakzel van de teeldeelen by het wyfje ,
in de ribben, de wervelbeenderen der lendenen, enz. die in grooter getal
zyn dan die der makis.
Lengte van het geheel lighaam , in eene regte lyn gemeeten ,
van het eind van den Imoel tot aan den aars
Lengte van den kop van het eind van den fmoel tot het agterhoofd
Omcrek van het eind van den fmoel
Omtrek van den fmoel onder de oogen gemeeten
Omtrek van de opening van den bek
ARland tulTchen de twee neusgaten
Afftand tulTchen het eind van den fmoel en den voorfteniioek
van het oog .....
Afftand tulTchen den agterften hoek en het oor
Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen
Opening van het oog . . . .
Aftland tuffehen de voorfte hoeken der oogen, over het neus- ,
been gemeeten .....
Dezelfde afftand in eene regte lyn gemeeten
Omtrek van den kop tulTchen de oogen en ooren gemeeten
Lengte der ooren ....
Breedte van de bafis op de buitenfte kromte gemeeten
Afftand tulTchen de twee ooren van onderen gemeeten
Lengte van den hals .....
Omtrek van den hals ....
Omtrek van het lighaam agter de voorpooten gemeeten
Lengte van den voorarm van den elleboog af, tot aan de gelee-
ding der hand .....
Omtrek dier geleeding . .
Lengte van die geleeding af tot aan het eind der nagelen
Lengte van het been van de knie tot de hiel
Lengte van de hiel af tot het eind der nagelen
Lengte der grootlle nagelen ....
Breedte van ds bafts van den nagel des duiras
voeten, duimen , lynen.
0.
7 -
6 .
0.
I.
10.
0.
I.
8 .
0.
2 .
2 .
0.
1 .
I.
0.
0.
li.
0.
0.
7.
0.
0.
6 .
0.
0 .
4 -
0.
0 .
3 -
0.
0 .
4 *
0.
0.
3 *
0.
3 -
J-
0.
0-
tf.
0.
0
II.
0.
1.
0.
0.
0.
7 -
0.
2.
5 -
0.
4 -
I.
0 .
2.
8 .
0 .
0 .
8 .
0 .
0 .
11.
0 .
2 .
10.
0.
I.
6 ,
0.
0 .
IJ.
0 .
0.
li.
By de opening van den onderbuik , zag ik den onderflen rand van de
lever tegens de valfche ribben aan , de maag dwarfch geplaarft in de boven-
buiksllreek en de darmen , die zig niet verder dan het midden van den on-
d'^rbiiik uitftrektent de barmoeder en de andere deelen tot de voortteeling.
gefchikt, befloegen de andere helft.
De twaalfvingerige darm ftrekte zig uit naar agteren in de linker zyde tot
aan de nier. De omwentelingen van den nugteren darm, waren in de navel-
ftreek en in de linker zyde; en die van den gebogen darm, lagen ook in de
linker zyde, op dz omwentelingen van den nugteren darm. De blindedarm,
bevond zig in de navelftreek op den nugteren darm, ftrekte zig naarvoorea
15» DE NATUUR LYKE HISTORIE
uit in liet niidtien Vtin de nsivelftreeic ^ en vouwde zi£ om n^ur 3?tereri tep*en
de maag , voor dat hy zig met den regtendarm vereenigde. ^ ^
De dunne darmen hadden een en een halven voet I^gte van den portier
af y tot den hlindendarm^ die anderhalven duim lang was. De icronlveldarm
en de regte darm , te zaamen gemeeten , hadden zes en een halven duim
lengte; dus was de geheele darmbuis, zonder den blindendarm, twee voe-
ten en een halven duim lang.
Alle de darmen hadden tennaaftenby dezelfde dikte, behalven de gebogen
darm {A,PL XXXI I , fig. 2 ) , die de dunfte was, de blindedarm (£ CD) was
zeer lang , en hadt minder vernaauwingen dan de andere darmen.
_De maag (P/. XXXII , fig. 3) was b^yna eirond van gedaante, de groote
blmdezak ^A) hadt veel uitgellrektheid , de kleine kromte CB) maakte byna
geen hoek tulTchen den floÜarm (C) en den portier (D).
De jever flrekte zig byna zo veel ter linker als ter regter zyde uit ; zy
hadt vier kwabben, eene in het midden, eene aan de linker, en twee aan
dc regter zyde ; die in het midden was de groot/le , zy Jiad twee infnydin-
gen , die haar in drie deelen verdeelden, de fchoorband ging door de linker
infnyding , en in de regter was het galblaasje ; de linker kwabbe was byna
zo groot als de middenue; de twee regter kwabben waren de kleinfte.
De milt _ was lang en even als by de meefte viervoetige dieren geplaatfl,
zy hadt drie overlangfe zyden , en haar onderft gedeelte was veel breeder
dan haar boveaft.
De regter nier was drie vierde van haare lengte meer naar vooren ge-
plaatft dan de linker ; zy hadden weinig indrukzel.
De regter long hadt vier kwabben, en de linker twee, even als by de
meefte andere viervoetige dieren; het hart was byna rond en fchuins naar
de linker zyde gerigt ; de bogt van dc groote flagader hadt drie takken.
Het verhemelte hadt zes breede overdwaï'fche groeven ; de randen der
drie oerlle waren afgebroken in het midden van haare lengte , en elk haarer
deelen was bolrond naar vooren; de randen der eerfte groef waren ook
bolrond naar vooren.
De voorherlTenen bedekten byna geheel de agterherflenen ; de voorhers-
fenen hadden weinig boezemagtigheden , maar de agterherffenen hadden
haare groeven, even als die der andere viervoetige dieren.
De tepels waren groot en vier in getal , op de bovenbuikftreek geplaatfl,
twee aan elke zyde; de borften waren gezwollen.
De roede (E, PI. XXXII, fig. i) kwam uit den onderbuik, omtrent
drie lynen naar buiten , zy hadt twee lynen middellyns ; de opening der voor-
huid was op negen lynen afflands van den aars; het eind van het roede-
hoofdje, vertoonde zig aan de opening van de voorhuid; de zaadballen (FG)
waren in de lendenen naafl de pisblaas geplaatfl , welker hals {H) zeer lang
was; de afvoerende vaten (IX) waren niet zeer lang.
Daar waren drie lynen afflands tuflehen den aars (A , PI. XXXII, fig. 4)
en de klink (B ) ; de kittelaar (C) kwam uit het onderfle einde van de klink,
en
I
V- . ■
, : .
i
' •
1
. ■ ' T -. , . V '^.-y
■'- *
-»sia6isfc>ai*' '
,-> -
■ V -?-?:• ->-E"-
■r'.-f; -■ --■ ■■
"rS
4
BESCHRYVING VAN DEN LORIS. 153
en was zo dik , dat hy een gedeelte van die opening fcheen te beflaan ; hy
hadt zo veel en zelfs meer dikte dan de roede van het mannetje, en even
zo veel lengte buiten de klink; zyn eind was in twee kleine takken verdeeld
en met hairen bezet. Ik heb tuflehen deze twee takken den mond der pis-
buis gevonden, want, als ik lugc in die opening blies, deedt ik de pisblaas
(D) zwellen. ...
Van alle de dieren, welke ik ontleed heb, is het wyfje van den loris het
eenigfte, welks pisbuis het lighaam van den kittelaar volgt cn deszelfs hoofd-
je doorboort , gclyk in de roede en het roedchoofdje van de mannetjes plaats
heeft. De pisbuis (£) was zeer lang, en de fcheede (£G) nog langer, en
daar was geen gemeenfehap van de een met de andere. De hoornen {Hl)
van de ly^oeder {K) waren zeer kort. De zaadballen {LL) hadden eene
eironde gedaante, en de trompetten {MM) waren zeer zigtbaar. De fcheede
was zeer lang , de heupbeenderen hadden naar evenredigheid meer lengte
dan by de andere dieren, en het bekken was zeer hoog; de pisbuis was ook
zeer lang. De fcheede geopend zynde , vond men in dezelve veel e rimpels
in gedaante van kleine in de lengte loopendc bladen , die zig lutllrekten van
de klink af, tot aan het eind van den hals der lyfooeder ; de plaats van der-
zelver mond , was niet onderfcheiden van de fcheede en den hals der lyf-
moeder, als door eene zeer onduidelyke kleine vernaauwing. Men heeft m
dezelfde figuur 4 , eene nier ( 2 V) , de piflyders (0 0 ) , en een gedeelte (PQ_)
van den regten darm afgebeeld. . .
De kop van het geraamte {PI. XXXIII) van den loris, is aanmerklyk
onder die van alle de viervoetige dieren , welker beenderen ik gezien heb ,
door de bovenmaatige grootte der oogputten , en door de uitfteekmg van
de eigenlvkc neusbeenderen voor den tandkaffen- rand van het kaakbeen.
Daar zyn drie beenagtige ribbetjes op het bekkeneel, een in de dwarfchte
eeplaatll op het agterhoofd , en een in de lengte aan elke zyde van de kruin
van den kop. De oogputten zyn regelmaatig rond, derzelver rand is 111
zvn geheclcn omtrek doorgaande , zeer dun , eii zeer uitfteekend , behalven
op het kaakbeen , het maakt op het voorhoofdsbeen , een byna regten hoek
met het overige van dat been ; ter plaatfe van de neus raaken de wanden
der oogputten elkandercn , cn beftaan llegts in een doorfchynend beenagtig
blad, dat geene gemeenfehap tuflehen de neus en het voorhoofd fchynt
toetelaaten. Ik heb geen voetftap van voorhoofdsholligheden gezien._ Het
iukbeen heeft veel uitgefbrektheid , deszelfs grootft gedeelte helpt den uitllce-
kenden rand van de oogputten maaken; het jukbeens uitfteekzcl heeft ook
veel breedte; de eigenlyke neusbeenderen zyn zeer lang, zy verlengen zig
pr het kaakbeen, twee lynen meer naar vooren dan de tandkaflTenrand , en
Sen in den loris een naarvooren uitfteekende neus , die eenige overeenkomll;
S mS die van den haai; daar is een groot uitftcekzel op de bogt der
doorLitk van het tweede wervelbeen van den nek , 15
ved grooter din Aat der vier volgende vvervelbeendcrein
Daar zvn vyftien wervelbeenderen van den rug , en vyluen ribben , negen
lilll Deel, V
154
de natuurlyke historie
waare cn zes valfche. Het borftbeen beflaat uit agt beenderen ; het eerfl;
beeft de gedaante van eenen byna regelmaatigen driehoek, welkers grondfluk
naar vooren ftaat; de eerlle ribben geleeden zig met het voorft gedeelte van
het eerile been des borftbeens; de geleeding der tweede ribben, is tuflchen
het eerlb en tweede been; die der derde ribben tuflchen het tweede en derde
been, en zo vervolgens tot de agtfle en negende ribben, die zig met het
voorll: gedeelte van het agtfte been des borftbeens geleeden.
De loris heeft negen wervelbeenderen der lendenen ; ik ken geen ander
dier , dat zulk een groot getal derzelve heeft ; derzelver uitfteekzels zyn
Zeer kort.
^ Het heiligbeen is zeer fmal ; het fcheen my toe zamengefteld te zyn, uit
vier valfche wervelbeenderen, en het ftuitbeen uit vyf ftukken.
De heupbeenderen zyn byna rolrond in het grootfte gedeelte van hunne
lengte , het voorft eind is wat breeder , en fteekt flegts weinig voor het
heiligbeen' uit; de fchaambeenderen raaken elkanderen niet dan door hun-
en hoeken, even als by den menfeh , derzelver lighaam vormt een byna regtea
hoek met de heupbeenderen.
Het fchouderblad heeft eene driekantige gedaante , het agterft gedeelte
is veel langer dan het voorft ; daar zyn fleutelbeenderen.
De beenderen van den arm , den voorarm , de dye , en het been zyn byna^
driehoekig in hen grootft gedeelte van hunac io«gte ; derzelver uitfteekzels.
en bultagtigheden zyn klein, het ftraalbeen is het eenigft dat eene merkbaars
kromte heeft.
De voorhand fcheen my toe uit tien beenderen te beftaan, even als die
van den mococo, en de voorvoet uit zeven.
De beenderen der vier voeten hebben veel overeenkomft met die der
aapen , de duim , de vierde cn vyfde vinger zyn egter langer naar evenre-
digheid; zo dat de vierde vinger de langfte is, en de tweede de kortfte;
die evenredigheden zyn zeer verfchillende van die der hand van den menfeh.
De vingeren van de agterfte voeten zyn langer dan die der voorfte voe-
ten , maar zy hebben tennaaftenby dezelfde betrekkelyke lengten, uitgezon-
derd dat de zevende vinger nog l^ger is, in vergelyking van de vier andere.
agterhoofd . . . ‘ .
De grootfte breedte van den kop ter plaatfe der oogputten
Lengte van het onderft kaakbeen van deszelfe voorft eind af.
aan den agterften rand van het knokkelwyze uitfteekzel.
Dikte van het voorft gedeelte van het bovenft kaakbeen
Breedte van het bovenft kaakbeen ter plaatfe der hondstanden
Afftand tuflchen de oogputten en de opening der neusgaten
Lengte van die opening . . . .
Breedte .... . •
Lengte van de eigenlyke neusbeenderen * ♦
Breedte op de breedfte plaats . ï • •
Breedte der oogputten , . • •
voeten ,
duimen
, lynen
het
o.
I.
lO.
0.
I.
2.
tot
o.
I.
Oi.
o.
O.
3 *
o.
o.
31 .
o.
o.
5l-
o.
o.
IL
o.
0.
1.
o.
0.
Jl*
0.
0.
1.
0.
0.
7.
’BESCHRYVING VAN DEN LORIS.
155
Hoogte . . ,
Lengte der hondstanden . * , * .
Breedte van het gat van het eerfte wervelbeen van boven 'naar
beneden gemeeten ....
Lengte van de eene zyde naar de andere ' * *
Hoogte van het doornagcig uitfteekzel van het tweede wervel-
been .... ...
Breedte . • • . . *
Lengte van het borftbeen . . * .
Lengte van het lighaam van het zevende wervelbeen der lendenen
dat het langft is , • • , .
Breedte van het hovend deel van het heupbeen
Lengce van het been van het midden van de panswyze hónii
af, tot aan het midden van den bovenkant
Lengte der eironde gaten
Breedte . . .
Breedte van het bekken * ’
Hoogte . . ,
Lengte van het fchouderblad . . " .
Breedte in het midden ....
Lengte van het fchouderbceo • • . .
Lengte van de ellepyp , , ,
Lengte van het draalbeen . . * , ‘
Lengte van het dycbccn , ,
Lengte van het fcheenbeen
Lengte van het kuitbeen . , ' , * *
Lengte van het hielbeen . * . ’
voeten ,
duimen ,
lynen.
0.
0.
7-
0.
0.
2 .
0.
0.
2i.
0.
0.
0.
0.
of.
0.
0.
I.
0 .
:n
I.
0.
0.
0.
3-
0.
d
0 .
3 .
0.
I*
I.
0.
0.
2i.
0.
0.
3 .
0.
0.
5 .
0.
0.
8.
0.
0.
91*
0.
0.
61.
0.
2.
oL
0.
2.
5-
0.
a.
3-
0.
2 .
7*
0.
2.
J-
0.
2.
4 .
o<
0.
4*
Y 2
1
156 DE NATUURLYKE HISTORIE
beschryving
VAN DAT GEDEELTE VAN HET KABINET,
DAT BETREKKING HEEFT TOT DE NATUURLYKE HISTORIE
VAN DEN MAKIS EN DEN LORIS.
No. MCCL. I/ct mannetje van een mococo.
D No. MCCLI. Het wyfje van een mococó.
eze twee dieren zyn in wyngeeft.
N°. MCCLII, Het geraamte van een mococo.
Dit is het geraamte dat tot onderwerp voor de befchryving en de afmee-
tingen van de beenderen van den mococo gediend heeft.
N°. MCCLIII. Het tongbeen van een tnococo.
Dit tongbeen beftaat uit negen Hukken , de takken van de vork zyn ten-
naaftenby van dezelfde lengte als het middelftuk j de derde beenderen zyn
de kleinftc. ^
No. MCCLI V. Een monguui.
Dit dier is in _ wyngeeft j hy gelykt naar het individu , dat tot onderwerp
voor de befchryving van den mongous gediend heeft. ^
No. MCCLV. Het geraamte ^van een mongous.
Dit is het geraamte, dat tot onderwerp gediend heeft voor de befchryving
van de beenderen van den mongous. ®
No. MCCLVI. Het tongbeen van een mongous.
Dit been beftaat uit negen ftukken even als dat van den mococo.
No. MCCLVII. Een vel van een mongous met een witte kop.
De beenderen van den kop en de voeten, zyn aan dit vel vaft; het is
opgevuld, en vertoont het beeft zittende ; het verfchilt van den m’ongous
onder N». MCCLI V opgegeeven , daarin dat het hair der ooren, derzvden
en het bovenft gedeelte van den kop , wit is. ^
No. MCCLVIII. Een vel van een mongous met witte voeten.
Dit vel is gedeeltelyk door ouderdom vergaan ; het is egter opgezet en
nog genoeg overig om te doen zien, dat deze mongous daarin van de andere
verfchilt; dat hy op het bovenft van den fmoel en op de voeten wit hair heeft.
No. MCCLIX. Een vel van een mongous met vaale voeten.
Men heeft in dat vel de beenderen van den kop en de voeten gelaaten
het is opgevuld, en vertoont het dier in de houding welke het aanneemt*
wanneer het nederzit, en zig van zyne voorvoeten bedient om te eeten. Hy
verfchilt van de andere mongous , daarin , dat hy het bovenft en de zyden
Van den fmoel en van den kop geheel zwart, ende voeten vaal van kleur heeft.
No. MCCLX. Een kleine mongous.
De befchryving van dat diertje , is agter die van den mongous gevoegd •
het is door den Hr. Poivre van Madagaskar gedragt. ° ® *
0
BESCHRYVING van het kabinet. , 157
No. MCCLXI. Een vel van een yari,
het u beenderen van den kop en de voeten gelaaten,
vertoont^^pn ' ^ bereid , dat het, het dier in eene goedehouding
clkanderen affteïkin.'^ duidelyk tegen
■p,. .hlCv^LXII. Het been uit de roede van een vari
Uit been is vyf en eene halve lynen lans; het is in j
dan aan de twee einden, het voorfl eind is haakagtig. breeder
No. MCCLXIII. Het mannetje van een loris
No. MCCLXIV. Het wyfje van een loris
. No. MCCLXV. Het geraamte van een loris.
.geraamte dat tot onderwerp gediend heeft voor de befchrwing
en de afmeetingen van de beenderen van den loris. ^ ^
No. AfcCLXyi. Het tongbeen van een loris.
uit been beltaat uit zeven Hukken, ik weet niet of het geheel tot been
geworden is; mogelyk zou het in een voorwerp van een meer gevorderden
mWs?™’ ' S<ïlïk het tongblen van deo
V 3
I
j 58 de N A T U U R L Y K E HISTORIE
DE VLEDERMUIS, L A N S- Y Z E R. (#)
O ndev de raenigte_ foorten van vledermuizen, die nog geen naam had-
den, en zelfs niet bekend waren, hebben wy eenige aangeduid met
naamen van vreemde taaien ontleend, en anderen door benaamingen uit
haare meelt treffende kenmerken ontleeixi ; daar is ’er eene welke wy Hoef-
yzcr genaamd hebben, omdat zy eene verhevenheid op het gelaat heeft,
juilt gelyk aan het maakzel van een paarden - hocfyzer. Op dezelfde wyze
noemen wy die, welke hier in aanmerking komt (PA XXXIF) Lans -yzer,
omdat zy eene verhevenheid een rand of een vlies heeft, in de gedaante van
een zeer fpitfen troffel , volmaakt naar het yzer van eene lans met deszelfs
verhevenheden gelykende ; fchoon dit kenmerk alleen kan geoordeeld wor-
den genoeg te zyn om haar te doen kennen , en van alle de andere vleder-
muizen te onderfcheiden , kan men daar egter nog by voegen, dat zy genoeg-
zaam geen flaart heeft i dat zy byna het zelfde hair heeft, en van dezelfde
grootte is, als de gemeene vledermuis; maar dat zy, in plaats van, even
^elylc deze en even gelyk de meelle der andere vledermuizen, zes fnytanden
in het bpvenffe kaakebeen te hebben , flegts vier in hetzelve heeft ; voor
het. overige wordt deze foort, die zeer gemeen « m Amerika, in Europa
niet gevonden-
Daar is in Senegal eene andere vledermuis , die ook een vlies op de neus
heeft, maar dat vlies, in plaatfe van de figuur en het maakzel van het yzer van
eene lans, of van een paarden-hoefyzer, te hebben, gelyk dit plaats heeft
by de twee vledermuizen , daar wy zo aanffonds van gefproken hebben ,
heeft eene eenvoudiger figuur, en gelykt naar een eirond bladj deze drie
vledermuizen in verfchillende kliraaaten t’huis hoorende , zyn geen loutere
verfcheidenheden, maar wel onderfcheidene en afzonderlyke foorten. De
Hr. Dauhenton heeft de befchryving van deze vledermuis van Senegal
O VefpertilM Amerkanus vulgaris. La Chauvefmis commune d’ Ainérme. Seba. Fol i
pag. po. tab. 55. lig. 2. ’ •
mertüio munni coloris, pedibus af kis telradaSylis, pojlkis pentadaSylis , nafo criHato...
Fejpentl’o Americmus, La Cbmvc-fouris Amérique. Brisson. Regn. anim. pai. 22S, Nota.
De Hr. Brisson heeft zig vergift met aan deze vledermuis flegts vier vingers aan de vleugelen
toe tefchryvp, het is de afbeelding door Sem gegeeven, die hem in deze dwaaling heeft doen
vervallen ; die afbeelding vertoont inderdaad flegts drie vingers in het vlies van den vleugel,
en een vierden, die den duim maakt; maar dat is een fout van den tekenaar. DeHr.EnwARDs
die naauwkeuriger is geweefl: in de aftekening, welke hy van dit dier gemaakt heeft, heeft daar
de vyf vingers, welke zy inderdaad even gelyk als andere vledermuizen heeft, duideJyk in
uitgedrukt.
Fefportilk rojlro oppendke, aurkula foma donata. Sloane , Hijl. 0 ^ Jamaica ^ Fol. II.
pog. 3 ,^ 0 .
Bat from Jamaica. Edwards of liirds , peg. 201. tab. ibid. pg. i.
Pcrjpicillntus vefperilio ecaudatus , mifo foliato plano acuminato, Syfi, nat, 7 . Mus ar! Fr r
pag. 7. L;,wus, Syjl. Nat. Kd. X. pag. 31.
VAN DE VLEDERMUIS, LANS-YZER. 159
onder den naam van het blad gegeeveu , in de Gedenkfchriften van de Aca-
demie der Wetenfchappen, van denjaare i759~pag. 374.
De vledermuizen die reeds groote betrekkingen tot de vogelen hebben
door haare vlugt, door haare vleugelen, en door de fterkte van haare borft-
Ipieren, fchynen dezelve nog meer te naderen door deze vliezen of randen,
welken zy op haar gelaat hebben. Deze uitfpringende deden, die zig in
den eerden opflag met dan als overtollige mismaaktheden vertoonen , zvnde
wezendlyke kenmerken , en de zigtbaare fdiaduwingen van de twvffelaetig-
heid, om zo te fpreeken, der Natuur, tuffchen deze vliegende vaervoetiee
dieren en de vogelen ; want de meelle van deze laatfte hebben ook vlieze»
en randen rondom den bek en het hoofd, die net even overtollig zyu als
die der vledermuizen. ° '
f
i6o DE NATUURLYKE HISTORIE
beschrtfing van de vledermuis,
GENAAMD H E T L A N S -T Z E R.
D it dier (P/. XXXIV) is eene foort van vledornuiis, die veel overeen*
komfl: heeft met die , welke wy het Hoef-yzer (a) genoemd hebben , ter
oorzaake van de byzondere gedaante van den neus , die niet minder aan-
merkingswaardig is, door zyne buitengewoone gedaante by de vledermuis ,
van welke wy handelen j hy gelykt naar een yzcr van eene lanfe, hetwelk
twee takken aan het grondlluk heeft : men zou de vreemde gedaante van
dien neus ook kunnen vergelyken by die van een klaverblad zonder fteeltje,
en welks middelfb blad grooter ware dan de twee andere , en de gedaante van
een lans-yzer haddej maar deze drie bladen zyn niet wezendlyk van elkande-
ren gefcheiden j het vlies is niet gefpleeten , gelyk het fchynt , het is flegts
gevouwen , en maakt een geutje uit , by welks begin de opening van elk der
neusgaten is: het gedeelte van het vlies dat onder dat is, hetwelk naar een
lans-yzer gelykt , lleekt boven de lip en aan de zyden van den fmoel vooruit,
alwaar eene verhevenheid is, die door het vel gevormd wordt, entotgrond-
ftiik fchynt te dienen , waarop d© kleine bladjes van het klaverblad ruften.
De fmoel is breed , daar is op het voorft van de ondertip eene driehoekige
figuur , die door een vel vol korreltjes bezet aangeduid wordt. De ooren
zyn groot, en hebben aan de buitenfte zyde eene lange uitranding, die by
de punt begint ; daar is een klein puntig oorlapje. Het vlies der vleugelen ,
fteekt negen lynen buiten den ftaart uit , welke zeer kort is. Het hair van
het geheel lignaara , en het vlies der vleugelen en van den ftaart , hebben
eene donkere bruine of zwartagtige kleur ; deze vledermuis heeft drie duimen
zeven lynen lengte van het eind van den fmoel, tot aan het begin van den
ftaart , en een voet zeven duimen vlugt.
De tanden zyn twee-en-dertig in getal, gelyk die van de nagtvlieger, de
ferotine, de barbaftellc, de rouftette en de rougettei daar zyn vier fnytan-
den, twee hondstanden, en tien baktanden in elk kaaltbeen; de twee bo-
venfte middenfte fnytanden zyn veel grooter en breeder dan de andere ,
die zeer klein zyn even als de vier onderftc ; de twee eerftc baktanden van
eiken kant zyn klein de drie andere groot. Schoon ’er vyf vledermuizen
zyn, die twee-en-dertig tanden hebben, gelyk het lans-yzer, verfchilt egter
deze van de vyf andere door de plaatfing en de gedaante der tanden ; de
rouflette en de rougette hebben alleen , even als het vier fnytan-
den aan elk kaakbeen, maar zy hebben twaalf baktanden aan het onderft
kaakbeen, en maar agt aan het'bovenft, terwyl ’er by het lans-yzer tien aan
elk kaakbeen zyn.
fo) Zie het VIII Deel van dit Werk, bladz. / 6 . PI. XX.
De
LA CHAUVE- SOURIS EER-UE -LATICE .
■s»
BESCHRYVING VAN DE VLEDERMUIS, LANS-YZER. i6i
De vledermuis het lans-yzer heeft veel overeenkomft met die welke in
dat werk befchreeven is , onder den naam van het hoef-yzer Qb) , en naar
me van welke ik de befchryving gegeeven heb, in de Memorien van de
Koninglyke Academie der Weetenfchappen, onder den naam van h.etblad(^c).
eze drie vledermuizen hebben uitfleekende vliezen ter plaatfe van den neus ;
maar daar zyn groote verfchillen in de gedaante dier vliezen: die van het
blad IS in de gedaante van een ovaale plaat, die verticaal geplaatfl is, het
gelykt naar een blad, weshalven ik dien naam ook aan die vledermuis eèece-
ven heb ; het is zeer breed naar evenredigheid van de grootte van het dier
het heeft agt lynen lengte en zes breedte, en de vledermuis heeft fleets twee
duimen en een vierde lengte, van het eind van den fmoel tot den lars ge
meeten; de ooren zyn byna tweemaal zo lang als het vlies van den neus*
zy raa.ken elkanderen door hunnen binnenften rand , van hun begin tot on
de helft van hunne lengte; zy hebben een oorlap die zeer naauw is, en aan
het eind gepmit, en uie flegts half zo lang is als het oor; deze vledermuis
heelt geenen itaart;zyn hair is van eene fraaie afchgraauwe kleur meteenige
geelagtige tinten ; zy is my medegedeeld door den Hr. Adanson, die de-
zelve Van Senegal heeft medegebragt ; zy gelykt naar de vledermuis , het
hoef-yzer , in getal en plaatfing der tanden, en voornaamlyk daarin dat zv
geene bovenfte fnytanden heeft; deze twee vledermuizen verfchillen van
het /anj-yzer, door dat kenmerk en door het getal der tanden.
Ik heb nog eene andere vledermuis van Senegal gezien (i), die de bo-
yenlte fnytanden ontbreekt, even als het hoef-yzer enhetZ’/ad, maar zv
neert twee baktanden meer aan het bovenlT: kaakbeen, en in het seheel agt-
en-twintig tanden. Zy is tennaaftenby van dezelfde grootte als de vledermuis
hoef-yzer ; zy heeft den fmoel breed en langwerpig; de ooren van eene
middelmaatige grootte, en een zeer kort, zeer breed, en rond oorlapje •
het bovenlt van het lyf heeft eene bruine kleur, en het onderll is van min-
der donker bruin en afchgraauw gemengd ; de punt van den ftaart is van
het vlies gefcheiden, even als by de vledermuis, van welke ik de befchrv-
ving gegeeven heb, bladz. 4ö- van het X Deel van dit werk, en in de Me-»
monen van de Koninglyke Academie der Weetenfchappen vanhetjaar 1750,
onder den naam van het vliegend marmeldier {marmotte volante) , met de
bclchryying van eene andere vledermuis, welke ik vliegende rot (rat volant)
genoemd _ heb , van welke in deze Natuurlyke Hiftorie nog geen gewag
gemaakt is ; zy is my ook medegedeeld geweeR door den Hr. Adanson,
die haar van Senegal medegebragt heeft ; zy is tennaaftenby van dezelfde
grootte als de nagtvlieger (e) ; zy heeft een korten dikken fmoel , de ooren
breed, en een zeer klein oortje, het bovenft van het lyf is bruin, liet
CD Zie het VIII Deel, bladz. 76, PI. XX.
Cc) Mémoires de l'yJcacUmie royale des Sciences, nnnee 1709, png. 374.
. Cd) Zy is my medegedeeld door den Hr. Adanson , ik heb ’er de bclchryviiig van gegeeven
'n de Mémoires de l'ylcadtmie royale des Sciences, année 1759, onder den naam van Léruivolant.
CO Zie het Vlii Deel van dit Werk, bl. 75. PI. XVHIl. lig. i.
Deel. X
ÏÖ2 de natuurlyke historie
onderfl: is van vuil wit en vaal gemengd ; het vlies der vleugelen en van
den ftaart heeft bruine en graauwe tinten ; de jjunt van den ftaart is van
het vlies gefcheiden ; de tanden zyn zes-en-twintig in getal ; daar zyn twee
fnytanden en twee hondstanden aan elk kaakbeen j agt baktanden aan het
bovenft en tien aaö bet onderll kaakbeen.
VAN DEN SERVAL.
1(53
DE SERVAL (*).
D it dier (P/. XXXF ^ , ’t welk eenige jaaren in des Konings dieren-
gaarde geleefd heeft, en onder den naam van tygerkat bekend was,
fchynt ons hetzelfde te zyn als dat ’t welk door de Hren. van de Academie
befchreven is, onder den naam van kat-pardel, en wy zouden mUTchien nog
wegens deszelfs waaren naam onlcundig zyn , zo myn Hr. de Marquis ds
Montmirail het niet gevonden hadtin eene Italiaanfche Reisbefchryving ,
(a) waarvan hy dit gedeelte overgezet en zaraengetrokken heeft. De Ma-
„ raputé , welken de Portugeezen in de Indiën Serval heeten,(zegt de Vader
f, Vincent -Marie) , is een zeer wild en woeft dier, grooter dan de wilde
jt kat, en wat kleiner dan decivet-kat, waarvan hy in deze opstigcen ver-
j, fchilt dat hy een ronder , en met betrekking tot zyn lighaam ook dikker
„ kop heeft, en dat zyn voorhoofd in ’c midden fchynt uitgehold: hy
„ gelykt naar den panther in de kleuren van ’t hair , dat vaal is op den
„ kop , den rug , in de zyden , en wit onder den buik : ook gelykt hy den-
„ zelven in de vlekken die onderfcheiden zyn , gelykelyk verdeeld , en wat
j, kleiner dan die van den panther. Zyne oogen zyn zeer fchitterende,
„ zyne knevels met lange en ftyve borflelhairen gevuld ; hy heeft een kor-
,, ten ftaart , en groote voeten , die niet lange en haakige nagels gewapend
,, zyn. Men vindt hem op de gebergten van Indiën ; met ziet hem zelden
„ op den grond, bykans altyd onthoudt hy zig op de hoornen, daar hy zyn
„ nell maakt , en de vogelen vangt daar hy zig mede i^oedt ; hy fpringt zo
„ lugdg als een aap, van den eenen boom op den anderen, en hy verandert
„ met zo veele behendigheid en vaardigheid van plaats, dat hy ineenoogen-
„ blik eenen grooten aflland ten einde is, en ter zelfder tyd verdwynt, om
„ zo te fpree&n , als hy zig vertoond heeft. Hy is van eene woefte geaarc-
„ heid ; hy vlugt evenwel op het gezigt van den menfeh , ten zy deze hem
,, tergc , en byzonderlyk zyn leger aantafle ; want dan wordt hy woedende ;
„ hy werpt zi« op zynen belediger , byt , en verfcheurt tennauftenby gelyk
,, de panther.
De gevangenis, de goede of kwaade behandelingen, kunnen de woeftheid
van dit dier noch temmen, noch verzagten; dat, ’t welk wy in des Konings
dieren-gaarde gezien hebben, was altyd gereed om hem die het naderde aan
te vallen; men heeft het niet kunnen aftekenen noch befchryv^en, dan
Serval. Naam , welken de Pomigeren in Indien gezeten , aan dit dier gegeeven hebben.
De bewooners van Malabar, noemen het Maraputé.
Cbat.pard, Mémoir. pourfervir a l'HiJl. des Jnimaux , Part. i, p. lop,
(a) P'oyage du Pere F. Vincent Maute de Sainte Catbarine de Sienne. Venifi 1 ( 583 . *>1-40.
pog. 409. Dit Artikel is overgezet door den Hr. Marquis de Montmuuil,
X 2
0 ’
IÖ4 DE NATUURLYKE HISTORIE
agter de traliën van zyn verblyf. Men voedde het met vleefch, gelyk de
panthers en de luipaarden.
Deze ferval of maraputé van Malabar , en van de Indiën , fchynt (Ji) ons
het zelfde dier te zyn , als de kat-tyger van Senegal, en van de Kaap de
Goede - hoop, die volgens het getuigenis der Reisbefchry veren (c) , inmaak-
zel naar de kat, en in de zwarte en witte vlekken van zyn hair, naar den
tyger, (dat is te zeggen naar denpanther of den luipaard ,) gelykt. ,, Dit
„ dier, zeggen zy, is viermaal grooter daneenekat; het is gulzig en zeer
„ verflindende; het eet de aapen, de rotten, en andere dieren.” ■
Jn de vergelyking , welke wy gemaakt hebben tulTchen den ferval en den
kat-pardel, door de Hren. van de Academie befchreven , hebben wy geene
andere verfchillende kenmerken gevonden , dan de lange vlekken van den
rug, en de ringen van den ftaart van den kat-pardel, welken de ferval niet
heeft. Hy heeft alleenlyk die vlekken van den rug digter by malkanderen
geplaatft, dan die op de andere deelen van het lighaam, maar die geringe
onovereenkomfl; maakt een al te klein verfchil, om te kunnen twyffelen^
of deze twee dieren van dezelfde foort zyn.
Qj) Op het eiland Sagori , by de rivier de Ganges, vindt men tyger-katten zo groot als
een fchaap. Nouveau Foyage par Ie Sr. Luiluer, Rott. iy^6, page. 90.
(c') l'oyage de Le Maire, pag. 100. — „ De bofchkat of de tygerkat, is de grootfte van
„ alle de wilde katten van de Kaap; zyn yerbiyr io in a.ic, bonehen , en hy is tennaaftenby
gevlekt gelyk de tyger. De vellen dezer dieren verfchaffen uitmuntend bont voor de warmte
en voor cieraad ; om welke reden dezelve dan ook aan de Kaap zeer wel verkögt worden.”
i)ejcriptm dit Cap de Sonne-ejperance , pat Kolbe, tome III. pag, 50,
j
n
i
LK SkE.A^\I
C. J'. 7rc£Z4cA-,j^
BESCHRY VING VAN DEN SERVAL. i^s
B ES C II R TFI N G DEN SER F J L.
-s:‘ wet
lyf naar evenredigheid meer gevuld" dnn f g^^icnd heeft, hadt het
was gevoed geworden De Wr p “ ^ i" i Diergaarde van Verfailles
welke wy\ermoedên^ïarhTde^h^rT'^'™^""°"^^^
befd.^™g ttvï ltSisi„rS'
I , .o i “ t>St?nlg tdrntli'ltfdeT
zyn naar dieren van dezelfde foort gedaan
den Ilr. Perraült gezien, dat de Ihat-pard ^d^f van
was, veel naar het dier geleek van w<=^tt u j onderwerp van
evenredigheid des Hghaams , en Thlb L grootteen
kleine verfchillen oDeemerkf heb m de kleuren van het hair flegtsv
zalfde foort vrwTle"?*S ??„dt ® ™ olnê
getint; het voorhöot/drtin^te"
de buitenzyde der ooren het boupnO pn n * zyden van den kop,
de zyden van het Ivf de tat TÏ • ?ïd<;n van den hals, demi
gchede agterfte po22hatn te te? o^mit
rosagtig , en zelfs op eenige nlaatfen donkere vaale kleur met
van den fmoel, het onderfl van den bnk ^ Het eind
popten, hadden eene witte of vVaïr.e^k eu^^^^ binnenzy<Te der voorRe
zaaid met zwarte of zwartagtige eJi zHf^ door-
den kop en het onderft der Lenen zeer klein • dnnl^ vlakken ; zy waren op
der ooren, en op het bovenR van °P de buitenzyde
en dwarfche ftreepen, en vie?nf 1 r
op depuntvan denftaart; de Lsren dezelfde zwarte kleur
het onderft kaakbeen, het binnenft Lr LSÏ “"’Seeven ;
buik hadden ook eene witte kleur- het ha?r de borft, en de
de kat, maar tennaaftenby van dezelfde lengte dikker dan dat van
Ik heb dit dier niet kunnen waarneemen dan dr>nr ^ r
dus IS het my onmogelyk geweeft.de afmeètingcn vaudetSfflendTdtlen
^2 » * r'*Q* 100 ,
t66 DE NATUURLYKE HISTORIE
van zyn Jighaam te neemen, noch dc byzondere fcliikW der kleuren van
zyn hair naauwkeung te onderfcheiden. De befchryvine van den Hr Per
iiAULT kan dit gebrek met vergoeden, dan door eenige afmeetinsen van dè
uitwendige deden, welke ik zal opgeeven; ik zal ’er de vvaarneemineen bv
voegen , welke die Schryver over de inwendige deden gegeeven heeft m'^t
derzdver afmeetingen , voor zo verre als zy tot het bellek myner befchryvin-
ge kunnen gerekend worden te behooren. ^
Lengte van het eind van den fmoel tot het begin van den ftaart s. ’ 6. ’ o
Hoogte van het eind der klaauvven tot het bovenft van den rue i 6 o’
Lengte van den ftaart . . . . o.' 8*. o'
Het netvlies was zeer met vet helpaden, het ftrekte zig uit tot in de
liezen, en vouwde zig naar vooren op de darmen om.
De dunne darmen en de blinde darm , hadden alle tennaaftenby dezelfde
dikte ; de kronkeldarm en de regte darm waren een derde dikker.
De maag was zeer groot en zeer wyd.
ire^eeldTa'iTm'^her^L^f?^ kwabben, van welke drie elk in twee deden
^ 1 ^ g^lhlaasje hadt eene geelagtige kleur.
De mik geleek eemgzints naar een eikenblad , omdat zy op verfcheidene
plaatfen uitgcfneden was, zy hadt eene rood-nriune kleur.
Het middelrif wp zeer vleelchagtig , en deszelfs zenuwagtig gedeelte hadt
weinig uitgcllrektheid. 0 o 6 naac
De roede was zeer klein, daar was geen been in het roedehoofdie.
De boezemagtigheden van de herlTenen waren overlangs en weinig in getal.
Lengte van de dunne darmen van den portier af, tot den blinden
darm , . . .
Omtrek . . , . .
Lengte vpn den blinden darm . . ’ ‘
Ünurek
Lengte van den kronkeldarm en regten darm te zamen
Ointrek ....
LeSIm de mih"’" f ^^n blinden da^
ireedte in bet midden
Lengte van de roede en het roedehoofdie
Onurek . .
voeten,
dunnen, lyncn.
7 -
0.
0.
0.
2 .
0.
a
1 .
6 .
0.
2 .
e.
I.
0.
0,
0.
3 -
0.
8 .
0.
0.
0.
4 »
0.
0.
I.
3 -
0.
I.
6 .
0 .
0.
4 ak
VANDENOCELOT. i6?
de o c e l
o T (*).
D'n?„Sl’ ™
f onmiddeïyk ïg^ter dezcdv^^^ van den jaguar
door den Hr^’Escor, U men hl^t'^S^ord
maand feptember van du iaar 176a Intpn v , Ovide, in de
zende landen van KarthaS-, 7 -’ ^y kwamen van de aangren-
nog jong aan hunne mr>S ’ ^ maand van oftober 1760
ouf, en evenwel hadden zv STSs’ T
eene teef wellri» m/:>n i ^ fterkte en wreedheid genoeg, om
te vreten.’ On den^n voedfter hadt gegeeven, te dooden^n op
hadden zy omtïent hebben,
waarfchvïlvl^l moeten lengte , en het is zeker , dat zy nog groeyen ;
Enn^sJltta “f ‘«e rterdenVai
tyier-kattm, maar wy hebben die onzeLre^i!‘^Snm™ïl“?f“l''’’‘^'"
verworpen, en wel met te mepr r^<ri- j t ^^'^tiengeftelde benaammg
naam den jaguar den ferval en dpn * ’^datmen ons, onder dien zelfden
drie verfchilfende’ £en Ln " n die^^S^T
dier, dat hier in aanmerking’ komf eveneens verfchillen van het
op^eene w?z?o!Thet gewag van het zelve maakt, en wel
Ook 'glSt®hy""er^ir^^^^^ tekeningen die gekleurd warem
Bolivar van^dirdS geM^ n u Grogorius de
merkingen met Ltmefk Ik maak deze aan-
fchouwers in dwaafing ^gebract^ hlid?^^ helderen, die de Natuurbe-
met hun hadt verailf ^Dezf n" "'^^o™trent ik erken , dat ik my
en bepaalen of de tfvee dieren d^oïï^ t zekerheid kan weete?
van Tlatlauhquiocelotl , en het twopdp ê^^^^kend , het een met den naam
welke vervolgens doo Tabri arvifS TlalocehtT,
ABRI als verfchillcnde foorten befchreven zyn , nie^
Woordc dat wv bv vprVrM-r’n ii
dit dier in zyn geboorteland, in Mexiko. getrokken hebben uit Tlalocektl, naam van
Tlacoozlütlt tlalocalotl, Catus pardus JHexicnnut T-ïtfmv'»-»., ryn ^yf
Pordalis t felis c'tuda elongata, corpcre maculis %• ibid.
habitat in America. Magnitude melis , fupra fufcHs ^ fubtus
corpus longitudimliter fpnrfa , fed pedes R abdomen tantumT, ^■ï per
aWis R fufeis purguntnr. Aures breves margine bifide abpiue b-nicillUr!^' ^ntioribus
mgttudtne capm, LinkzEUs, Syft. Nut, Edit. X. png. 42. ^ i»gra,
I
l68 DE NATUURLYKE HISTORIE
als het zelfde dier befchouwd moeten worden. Men hadt grond om dezelve
te befchouwen, en men befchouwde hen inderdaad als verfchillende, fclioon
de afbeeldingen vry gelykzyn, omdat zy verfchillende naamen hadden , en
omdat de befchryvingen verfchilden. Ik dage derhalven dat het eerfle dezer
dieren het zelfde kon zyii als de faguarj in gevolge waarvan ik in de naam*
lyfl; der dieren aan dit dier den Mexikaanfehen naam van Tlatlauhqui-ocelo-
lotl gegeeven heb ; maar die Mexikaanfche naam paft niet voor het zelve ,
en fints wy de mannetjes- en wyfjes-dieren , waarvan wyhier fpreken gezien
hebben, ben ik overtuigd geworden, dat de twee die door Fabri zyn be-
fchreeven , niet dan het zelfde dier zyn , waarvan het eerfte het mannetje
en het tweede het wyfje is. Daar was een gelukkig toeval noodig, gelyk
als dat ’t welk wy gehad hebben , om het mannetje en het wyfje by malkan-
deren te zien, en deze dwaaling te bemerken. Van alle dieren met getygerde
vagt , heeft de mannetjes ocelot zekerlyk het fchoonfte vel , en dat de be-
valligfte verfcheidenheden aanbiedt (a). Dat van den luipaard zelven komt
’er niet by ten opzigte van de levendigheid der ideuren, en de regelmatig-
heid der tekening, en dat van den jaguar, van den panther , of van den
onca komt ’er nog minder by ; maar in de wyfjes ocelot zyn de kleuren
zwakker , ^en de tekening minder regelmaatig , en het is dit zeer zigtbaar
verfchil , ’t geen Recchi , Fabri {h) en de anderen heeft kunnen bedriegen.
Men zal de afbeeldingen en befchryvingen van het een en ander dezer dieren
vergelykende , zien dat de verfchillende kenmerken zeer aanmerkelyk zyn ,
en dat ’er aan de vagt van het wyfje veel bloemen en fieraaden ontbreken ,
dewelke op die van het mannetje gevonden worden (c).
AVanneer de ocelot tot zyn volkomen groei gekomen is , heeft hy, vol-
gens Gregorius de Bolivar , twee en een half voet iioogte , tegen omtrent
vier voet lengte; de ftaart, fchoon vry lang, raakt egter den grond niet als
hy nederhangt, en is by gevolg niet veel meer dan twee voeten lang. Dit
dier is zeer gulzig en verflindende , fchoon ter zelfder tyd vreesagtig ; zelden
taft hy de menfehen aan ; hy is bang voor de honden , en , zodra hy daar
van vervolgd wordt, wykt hy naar de bolTchen, en klautert op een boom;
hy onthoudt zig zelfs veelal op de boomen, hy ligt zig daar te llaapen , en
hy
(«D Unmrjum corpus pulcbro rafeoqiie fulriilet cohre, excepto inferiore ventre, qui potius
nlhkut. Maculis rofarum rd^ricantibus omnibus intra fuave rubentem eolorem ; totum ita corpus
pedes Ê? cauda ordim quodam aiftinguntur , ut eleganteni plant luie , animali acupiBum tapetem
vel peripetafma impoftum, credsresx funt autsm maculce ha in dorfo ^ capite roCunaiores majores-
que verfus ventrem vsro pedejque ohlongiuJcuUe ö” multo minores. Fabri apud Hernard , Hilh
Mexic. pag. 49S.
(D) Si animalis figuram JptUemus cum antecedente non nihil corporis, delineatio congruit. Si
eolorem ^ maculas, quibus pinguitur, plarimum dijcrepaf, in boe totius color corporis non rubi-
cundus fed obfcure cinereus apparct , preeter ventrem tarnen, qui albicat’, macules nee ordincttee adeo
nee ita rotundce rofeave coloris £ƒ figurce feb oblongce nigrieontes onines , inmedio vero albicantes
fparguntur ; cnira non itafortia, Éfc. ibid. pag. 512.
fO Zie hier ageer de befchiyving van den üceloc.
VAN DEN OCELOT.
5 >
hy loert daar , wakker zynde , op het wild of tam vee, dat voorby komt , waar-
op hy zig werpt, zodra het onder zyn bereik komt. Hy verkiefl het bloed
boven het vleefch, en ’t is te dezer oorzaake, dat hy een groot aantal die-
ren verdelgt, omdat hy, in plaats van dezelve te eeten, en ’er zig mede
te verzadigen, zyn dorlh alleenlyk lefcht, door hun bloed te zuigen (d\
In zynen ftaat van gevangenis behoudt hy zyne zeden en gebruiken ; niets
kan zyne woeftc geaartheid yerzagten ; niets kan zyne onruftjge beweegingen
bedaaren. Men is yerpligt hem altyd in een hok te houden. On de drie
„ maanden , (zegt de Hr Escot) ,toen die twee jongen hunne voedlber had-
„ den opgevreten, hield ik hen in een hok, en ik heb hen daar met verfdi
„ vleefch gevoed , waarvan zy zeven of agt ponden daags eeten. De liefde-
handel tulTchra het mannetje en het wyfje, gaat op de wyze als bv onze
„ huiskatten. _ Daar heeft eene zonderlinge meerderheid van den kant van
„ het mamietje onder hen plaats : welk een Herken eetluft deze beide die-
,, ren rmbben , nooit krygt het wyfje in ’t hoofd om iets te neemen , voor
,, dat het mannetje geheel verzadigd is, en hy haar de overgefchotene
- brokken toeduwt , welken hy zelf met luft. Ik heb hun verfcheidenmaalen
leevende katten gegeeven ; zy zuigen haar het bloed uit , tot dat ’er de
dood opvolgt; maar zy eeten nooit derzelvcr vleefch. Ik had voor hun
onderhoud twee jonge geiten mede aan boord genomen, want zv eeten
nooit gekookt of gezouten vleefch ’ (e). > u zy eeten
Het blykt uit het getuigenis van Gregorius de Bolivar , dat deze die-
ren gemeplyk maar twee jonge vóórtbrengen, en dat van den Hr. Escot
fchynt dit te beveiligen ; want hy zegt ook, dat hy de moeder gedood
hadt, voor dat hy de twee jongen, daar wy van gefproken hebben, hadt
gevangen. Het is met den ocelot, even als met den jaguar, den panther
den luipaard, den tyger, en den leeuw; alle die dieren, opmerkelyk door
hunne grootte, brengen flegts in kleinen getale voort, terwyl de katten
welken men ook onder dezen Ham zou kunnen betrekken , maar die kleiner
zyn, in vry grooten getale werpen; het geen toont, dat het meer of minder in
de voortteehng, veel meer van de grootte dan van de gedaante afhangt.
Q/f) Nota. Dampier fpreekt van dit dier onder den naam van kat-tvffer en zie Eiep «-..p i.
d,.„gcn «gj.™
,, te zeggen den kop, het hair, en de wvze van zvn ni-noi i overige, dat is
„ naar den t^er behalven dat hy nietwe^ zo dik isf zy z?fhier
„ tale; zy verflmden de jonge kalven en het wild, dat men daar in o'Jervloed vindt Ook zvn
„ zy te dezer oorzaake minder te vreezen, omdat zy gec-n gebrek aan voedzel hebben. 7v
„ hebben eene trotfehe houding en een woeft iiitzigt.”A'ajtfge * Dammer, Tom. lil. pa ■r
(O Brief van den Hr, l Escot, die deze dieren van ’t vafte land van Carthagena heeft mp
degenomen, voor den Hr. de Beost , Correfpondent van de Akademie der WeetenfehaDD'^n
in dato 17 Seotember i" 64 - I\ata. De Hr. de Beost, die ons dezen brief moi ’
mededeelen ,
gelegenheid
degcdeeld.
XIII Deel. Y
170 DE NATUURLYKE HISTORIE
beschrtfing fan den ocelot.
D it dier (PI XXXFI) is bynazo groot als de jaguar en de lynx, want
het heeft byna twee voeten lengte, van het eind van den fmoel tot
aan het begin van den Haart; het gelykt ook in evenredigheid des Jighaams
veel naar den jaguar, en naar de andere dieren van die foort, gelyk den
tyger, den panther , den luipaard, enz. Het heeft den finoel langer en dikker
dan de kat , en den Haart korter , welke tcnnaaHenby van dezelfde lengte
is, als die van den jaguar; hy is niet meer dan omtrent een voet lang, voor
zo verre ik van de afmeeuugen van dit dier heb kunnen oordeelen , toen ik
het door de traliën van een hok zag. Het was te wild om zig te laaten aan-
raaken zyn hair fchcen my egter toe van dezelfde lengte en hoedanigheid
te zyn, als dat van den jaguar, den ppther, enz. maar het bont was fraaier
door de verdeeling der kleuren , die verfchillende figuuren vertoonden ,
evenredig in haare verfcheidenheid , zy wierden gevormd door zwarte Hree-
pen en vlakken op witte of vaale gronden ; men zag op het bovenH van
den fmoel en den kop eene zwarte Hreep , die zig aan wederzyde , van het
neuso-at af tot den voorften hoek van het oog , ulcftrelttc , en zig op den kop
vcrlragde, en op het agterhoofd ter zyde van het oor eindigde. Tuflehen
die twee Hreepen , op het voorhoofd en den kop , waren kleine zwarte vlak-
jes die regelmaruig in de gedaante van een langwerpig bloemvak gefchikt
waren, daar zaten ook ter plaatfe der knevels, verfcheiden reïen van kleine
zwarte ronde vlakjes; daar waren twee Hreepen van dezelfde kleur, langs
de zyden van het onderH kaakbeen boven elkanderen geplaatH, de bovenfle
eindigde aan den buitenften hoek van het oog , het voorft eind^ van de
onderHe hadc twee takken, welker onderHe naar de keel toe gerigt was.
Op het bovenH van den hals waren vier in de lengte loopendc banden , en
eene zwarte Hreep tuflehen de middenHe banden ; de vier banden waren
niet in het geheel zwart , zy waren in het midden vaal ; de twee buitenHc
banden waren een weinig naar onderen gekromd, aan hun agterH eind in
de gedaante van een haak , die zo groot niet is als by den margay , van
welken in het vervolg van dit Deel gewag Haat gemaft te worden. Eene
zwarte Hreep Hrekte zig langs den rug van den ocelot uit , tot aan het begin
van den Haart ; daar was aan elke zyde van die Hreep , eene evenwydige
rei van zwarte en eironde vlakjes, van omtrent een duim lengte, en onder
deze rei twee andere, uit eironde figuuren zamengeHeld , die aan de randen
zwart, en in het midden vaal waren, met kleine zwarte ronde vlakjes: de
kleine middellyn der eironde figuuren, was omtrent een duim lang, en liep
in de len^^te met betrekking tot de lengte van het lighaam; onder de derde
rei was op de zyden van het lyf een band van meer dan een duim breedte,
die zig van den fchouder tot voor de dye uitHrekte^ , en die met zwart om-
N» .
‘ ï
.p':
' ’♦ ■
-fgÈtéê:
- f ‘
4
V :
'^ 52 '
s>s=-5j->:r.
•{.
«;
' 4
«
■t
■»
1
?
i
t-iit.
r»-T:*“>
kV
. i»
■ --L,^»'. - -:
■ .V .-
*
.,-v.r.- ;,:.-.;-wv3.-
-V '^-* . ■ »'■ - ■. TT
I
j; OCEI.OT MALE
L' OCKLOT FKM>:lLk.
BESCHRYVING van den ocelot.
rond^zS viSjes; onte dïzfn banï’„? ™' ““
was afgebroken; de ander daarenr-JÏn 1,- watfmaJIer, deze
dend kenmerk tulTchen het dier, vfaarvln^wv'rn'^'T zeer onderfchei-
middên hKft met zLftTnfc J“
-- ..>-zzxu,.idv luiicnen net dier, waarvan v,Ar rZ ^eer onaerlchei-
middpn*^^ of rondagtJge %uuren heeft met zwart^nn^^^’ ’ I" panther,
midden, met eene zwarte ftin in hnc n,:n!j Ztvart omboord, en vfal in 1-,^^
op de dye en op het kruis, ?n andere ooi die!-il!^^^^
arm. Onder aan den hals waren dwars Ioopende°Rr^-^ Schouder en langs Ln
Van den eene naar de andere zvde finn ^ i ^^reepen , van welke He pnn
Plaatfl; dat deel de buikl L lier boenen "!n byTïoSll"
ter dan die der voeten j dirS n jf "«n v™l Sc
bovenft van den finld , %TkVen d^n grlndSeufop’hK
van het kruis en den ftaan woc? ? den hals, op den rug, op het bovenlf
gSeel?^ g^^eel zwart was ; de groldfcleur witwit of iilasH
in t^o?dVÏ^^SfTeVot^^^
hadt teniiftcnby- d^M; ISe? het
“““ dnUelyiniet, het vari°VeS|l“'=,m?^'=- ^ zj
ureepen zo breed met, en de vlakken > .het wit zo zuiver niet He
De zwartje ftreep van het middenfl van den^uc”^??^° groot eene middeJIyn.
fen afgebroken; daar waren op de fchouderen en nn plalt-
figuuren, van zwart omboord en geftippeld in hec^ ^^ronde
zwarte vlakken m het rond gefchiklTt d “ maar alleenlvk
het eind van den ftaart, waFen kleiner H.ï De vlakken vin
172 DE NATUURLYKE HISTORIE
DE M A R G A Y (*).
D e raargay is veel kleiner dan dc ocelat ; hy gelyk naar de wilde kat
in grootte en maakzel van het lighaam; hy heeft alleenlyk een vier-
kanter kop, een minder fpitfen fnuit, meer geronde ooren en een langer
ftaart; zyn hair is ook korter dan dat van de wilde kat, enhy is met zwarte
banden, ftreepen, en vlakken getekend op een vaalen grond; men heeft
hem ons van Cayenne toegezonden , onder den naara van kat- tyger , en hy
heeft inderdaad wat van de natuur van de kat, en van die van den jaguar
of van den ocelot, die de twee dieren zyn waaraan men den naam van tyger
in de nieuwe wereld gegeeyen heeft. Volgens Fernanbes is dit dier, wan-
neer het zyn volkomen groei gekregen heeft, niet wel zo groot als de ci-
vetkat; en volgens Marcgrave, wiens vergelyking ons juifter voorkomt,
heeft het de grootte van ecne wilde kat , waar naar het ook in zyne natuur-
lyke gebruiken gelykt , voor zo verre het even als deze niet dan van klein
wild, gevogelte, enz._ leeft. Maar hy is zeer moeijelyk te temmen, en verheft
nooit zyn woeften inborft; hy verfchilt veel in de kleur van het lighaam ,
fchoon hy doorgaands is zo als wy hem hier vertoonen. Het is een dier,
dat zeer gemeen is in Guiane, in Brazilië, en in alle de anderen Provintiën
van Zuid-Amerika. Het is waarfchynlyk dat het dat zelfde dier is, ’t welk
men in Louifiane^ pichou noemt («), maar de foort is minder gemeen in de
gemaatigde, dan in de heete klimaaten.
Zo wy die wreede dieren, welker vagt zo fchoon en welker natuur zo
bedriegelyk en trouwloos is , eens overzien , zullen wy in de oude wereld den
tyger, den panther, den luipaard, den onca, en den ferval, en in de
nieuwe den jaguar, den ocelot, en den margay vinden , waarvan de laatft
gemelden, alle drie, niet dan de verkleinende of verkleinde wezens der
eerften fchynen te zyn, en die noch de geftalte, noch de kragt, der eerften
(*) Margay, een woord getrokken uit Maragua, of Maragaia, de naam van dit dier
in Brazilien.
Daar zyn aan de Maragnon dieren, die eene foort van wilde katten fchynen te zyn, en wel-
ken de Indiaanen Margaia noemen , zy hebben een zeer fchoone vagt , en zyn allerwegen
gefpikkeld. Mijfim du Pere d’Abbeville , pag. 250.
Tepe Maxtlaton , Fernand. HiP:. Nov. Hisp. pag. 9.
Maraguao, five Maracaia, Marcg. Hiji. Nat. Brafil. pag. 233.
Fdi% fera Tigrina Malakaia, Barrf.re. //# 7 ?. dc la France, Equin. pag. 153.
Feilt fylvefiris tigrinus ex Hispaniola. Seba. Fol. I. pag. 77. tab. 48. fig. 2.
Felis ex grifeo flavefcens maculis nigris variegata.., Felis fytveftris tigrina. Le Chat
fauvage tigré. Brisson. Regn. anim. pag. 266.
(«) De Pichou, is een foort van bunfing kat, zo hoog als een tyger, maar minder dik; dit
dier heeft een fchoon vel; het is een groot vernieler van het gevogelte, maar by geluk is het
niet gemeen in Louifiana. Hifloire de la Louifiane, par le Page du Pratz , tom, II. pas.
92. fig. pag. 67. *
VANDENMARGAY. 175
onverzat^d zo lafliartig vallen als de andere trotfch en
noemd hebben ^verfdSlt clat van alle die, -welken wy ge-
ben ’er verfchêidene vdlen^van°ge*5e^7v hetguepard; lieb-
in de lengte van het hair, maar^ dewvl
loopen , is de guepard niet geheel en al een lynx ^"Hv'is”
noch luipaard; hy heeft geen kort hair o-pK^^^'i j ^ is ook geen panther
fchiit vil allen door eei,*C??rt vi ■ ='> % vcr-
vyf duimen lengte, ’t welk hy op den hals enVntToh!!” ê^of hair van vier of
liet hair van zyn buik Is'^oaf drS
evenredigheid van den panther , den lulnanrd ^ ’ 1 ^
tennaaflenby van de emotre en den onca, korter. Hy is
omtrent vierde half v?et LL
ik heb gedagt, dat dit dier het zelfde moeft zvn ak d-ir k ,„r.in v
aanduidt, onder den naam van wolf-tveer- ik nk ^ ’u- ^ ^ Kolbe
ymg (r) , „p dat men deze™ Teï de onze mlf J "5"*"
IS een gemeen dier in de landen die aan de Kafn ï."rn J‘T
Den geheelcn dag onthoudt hvymin ilii ^ de Goede -hoop grenzen,
welken hy zig in de aarde erLfr®- ”^^^^°oven der rotzen, of in gaten,
maar, dewryl hy onder het opfaasen van* prooi zoeken ;
menfchen en de dieren, zodai men hom wild huilt, waarfchouwt hy de
kan. Voor het overige fchynt het wnor/^ ^ ^’r
leopard, of lepard zo als de naam van het woord
Duitfchers dikwils’ wordt uitgefpr^ken ” oïkTeKK Nederlanders en
verfcheidenheden in deze fofrS tVn omW
hair en de kleur der vlakken mlar allp S den grond van het
kenmerk van lang hair ondS ’dSi buik pn S''^P"''‘^%l^ebben het gemeen
den hals. ^ P“dc, en van eene foort van maanen op
S 5'y Jooftf K"® guepard
wanneer hy wil , plyk de katten; zyrftaJSkS*“'''^n®1''’"P‘-'"‘‘ welken h^^rekt
zyn zyne doodelyke vyanden; zy maaken zeer leeuw, de tyger, en de luinaarzl
yn werpen zig op hem, en vericheuren hèm^*i^ ïtnt'e”'’ vervolgen hem lot in
J
Ï7+
de natuuklyke historie
BESCHRTFING VAN DEN M A R G A T.
D e margzy(PLXXXVllT),die tot ondervrerp voor dez? befchryviuff gedier d
heeft, te Cayenne gedood zynde,was aldaar zodanig bereid dat ’er niets
onder het vel overbieef dan de beenderen van den hop en de voeten waar-
na men het vel hadt opgevuld. Het komt my voor dat dit dier zo groot niet
was, als onze katten, en dat het flegts één voet drie of vier duimen leo'^te
hadt, van het eind van den fmocl tot het begin van den flaart; maar^de
flaart van den margay, was naar evenredigheid langer dan die van de kat
want hy hadt elf diumen lengte; de kop was zo breed niet, de fmoel langer
en de ooren korter, zy hadden flegts veertien lynen lengte. De marlav
heeft door die evenredigheden meer overeenkomft met den tyger den
luipaard, den panther, den jaguar, enz. dan met de kat; hy -^dvkt ook
meer naar die dieren dan naar de kat in hoedanigheid en kleur derhairen
welker lengte flegts omtrent een halve duim was. Hét bovenft en de zvden
van den kop, den hals, en het lighaam, de buitenfte zyde van den arm
den voorarm, de dye en het been, en hot bovenft der voeten, hadt eeK
heldere vaale tle.a- met zwarte ftroepen en vlakten. Het onderft van den
kop, den hals, en het lighaam, de bmnenlte zyde van den arm en den
voorarm, de dye, en het been waren wit met zwarte vlakken en ftreepen •
het oog was met zwart omboord, daar was aan wederzyde van de kruin van
den kop eene zwarte ftreep , die zig van boven het oog tot het agterhoofd uit-
ftrekte, en eene andere llreep van dezelfde kleur, die aan den an-terften
hoek van het oog begon, en aan de zyde van den hals nederliep *^en vier
andere, die zig op het onderft van den hals uitftrekten. Daar waren ook
overlangfe en onregelmaatige ftreepen boven op het lyf ; en eene ftreen on
den fchouder, die eene foort van haak vertoonde, enz. Het oor wntTivïr
op het middenft van dé buitenfte zyde, het overige was zwart; men Tag
zwarte vlakken van verfchillende grootte en verfcheidene gedaanten on SS
kop het lyf, de beenen, en den ftaart, die met zwart, vaal, engr^aaiiw
getekend was. ^
:i
-- J..''
'V' ■
ff-
,LE jMaROtAX.
^/.xxxEy/:
r' -
/
I
BESCHRYVING VAN DEN GÜEPARD.
175
^ E S C H Rr F I N G FA N DEN G U E E A R D.
het begin van den ftaart, die één voet agt duimen lang wL -‘^hethS
zagt op het grootft gedeelte van het lyfeen duim laSirónde r aan den
buik drie en een halven duimen lang, en vier duimen en een halvon
aan den hals , en tulRhen de fchoudtren in de gedaante van kleine maanin”
het geen de tygers, de panthers, de luipaarden , enz. niet hebben; heriS^
van liet vel van den guepard, was van eene vuil witte kleur, met een liete
tint vaal, voornpmlyk op den kop, en op de vier beenen; dat geheel!
vel was door^aid met kleine zwarte vlakjes byna rond, zeer digt by elkan-
deren geplaatlt, voornaamlyk langs den rug den Raait ; die op den buik
Itonden het verft van elkanderen, cn die der dyen waren degrootfte- zv
hadden egter weinig meer dan een halven duim middellyns; de maanen
waren van zwartagtig bruin , en dof en bleekvaal gemenk zvn^ hn? ”
waren hard; daar was eene ftreep.die zig uitllrekte vin den h’oeffi ^ ?
tot den voorften hoek van he7óog; dl ooren wa7en
ang , h^ hunne buitenfte zyde was zwart ; het onderft van het
beimdenft kaakbeen hadt eene witte kleur; het eind van den ftaart was zwart
Het ander vel van een guepard , was flegts drie voeten lang, en de ftaarr
een voet twee duimen; het fcheen van een jonger dier te zyn, het vZ
fchilde met van het eerft, dan daarin, dat het hair langer was, behalvS
dat der maanen; de witagtige grondkleur was helderer; voor het overiS
waren de kleuren op deze twee vellen volmaakt dezelfde. ^
,7(J denatuurlykehistorie '
DE CHACAL of JAKHALS (*) en de ADIVE.
W y zyn niet zeker, dat deze twee naamen twee dieren van verfchülen-
de foorten aanwyzen : wy weeten alleenlyk dat de chacal of jakhals ,
grooter, woeiler , nioeijelyker te temmen is, dan de adive («) ; maar dat *
zy voor het overige elkanderen in allen öpzigte fchynen te gelyken. Het *,
zou derhalven wel kunnen zyn, dat de adive niet dan de tamme chacal was, j
daar men een huilTelyk ras , kleiner, zwakker, en zagtaartiger dan het wilde i
ras van gemaakt haat, want de adive is ten opzigte van den chacal , ten- j
naaftcnby het geen de waterhond is ten opzigte van den herdershond. De- |
wyl egter dit ftuk niet dan door eenige byzondere voorbeelden, wordt aan- ‘J
geduid i dewyl de foort van den chacal in ’t algemeen niet huiflelyk is,
gelyk die van den hond ; dewyl daarenboven zeldzaam zulk een groot ver-
fchil tuflchen dieren van dezelfde foort, in hunnen ftaat van vryheid ge-
vonden wordt, zyn wy zeer geneigd te denken, dat de chacal en de adive
inderdaad twee ondcrfcheidene foorten zyn. De wolf, de vos, de chacal,
en de hond maaken vier foorten, die, fchoon zeer na aan malkanderen gren-
zende , egter van elkanderen wezendlyk verfchillen. De verfcheidenheden
in de foort van den hond zyn in grooten getale , de meefte komen van den i
ftaat van huiflelykheid , waartoe dit dier van alle tydcn fchynt gebragt te zyn.
De menfch heeft raffeii in deze foort van dieren gefchapen door de grootfte
of de kieinfte , de bevalligfte of de lelykfte , de ruigfte of de kaalfte , enz. te
verkiezen en te zamen te laaten vermengen ; maar behalven deze rallen door
de hand van den menfch yoortgebragt , zyn ’er in de foort van den hond
veele verfcheidenheden , die niet dan van het klimaat fchynen af te hangen.
De dog, de deen, de patryshond , de turkfche hond , de hond van Siberië,
enz. Jiebben hunne naamen van het klimaat , waaruit zy oorfpronkelyk zyn ,
en zy fchynen meer verfchillende onder elkanderen te zyn , dan de chacal
van de adive verfchiltjhet zou derhalven kunnen zyn, dat de chacals onder
ver-
(*) Chacal , Jackal , naam van dit dier in de levant , welken wy hebben aangenomen. /idU
volgens Belon. Tulki in eenige flreeken van de levant, volgens Olearius: fiacalle, vol-
gens C. DE Bruin. Addibo in het Italiaanfch volgens den Vader Vincent Maria: Chical
in Turkye, volgens ITasseequist: Sical volgens Pollu.k; Sqilachi in ’t Griekfch , vol-
gens Belon ; Zacalia volgens Spon en Weeler ; fiachal, fchachalt ftechaal, fiacali
in Perfie, volgens Kajmpfer; jacard volgens Delon; Deeb in Barbarye, volgens Siiaw; Ja-
quepartl in Bengale, en Nari in Madiira, volgens andere Reisbefcliiyvers een beeft
tulTchcn een wolf en een hond, ’t welk de Grieken gemeenlyk noemen, en mee- *
ncn de chrjfcos , oï lupus nureus , der oude Grieken te zyn. Obfcrv, dc Belon , /è«//4 l
Lupus aureus. KjEMPFER, Amoen, ext. pag. 413. lig. pag. 407. lig. 3 * {
Vulpfs India oriënt aks Valentin, Mus. pag. 452. lig. tab, ibid.
Catnis flavis, lupus aureus. . . Le Loup-doré. Brisson. Regn. anim. pag, 237. .
Aureus Catiis, lupus aureus diltus, Linn. Sytl. Nat. Edit. X. pag. 4c. |
(jd) Nota. Ik heb in eenigen onzer Chronykeii van Frankryk geleezen, dat ten tyde van ■
Karei JX. veele vrouwen aan het Hof, adives, in plaats van kleine hondjes hadden *
i
VAN DEN CHACAL of JAKHALS, en de ADIVE. 177
knmr veele en flerke verfcheidenheden ondergaan hadden j
Het blvkt nif de/acfa, welken wy verzameld hebben.
en kleine ob Cl I Reisbefchry veren , dat ’er overal groote
en in dar o-ebeel^ of jakhalzen zyn ; dat zy in Armenie, in Cilicie , in Perfie,
deze fonrPvan dilren^^ Levant noemen , en alwaar
e loort van dieren zeer talryk, zeer ongeraaklyk, en zeer fchadelvk en
nadeelig is, gemeenlyk zo groot vallen als onze vofen (b) fdat zy fle^ wat
k zig overdag te verbergen onder den gr^^dfvarrÜPzy nlt?a^
komen , om fpys te zoeken ; zy pan by benden , verilindcn L kinlrefi , en v“ug!ervo^^^^^
menfehen. Hunne fchreemv is klaagende, en men zou dikwils^eggen , dat he" de fS
‘"""■ïT
ren . ae buik is wit als fneeuw , de ooren zo zvva« ^is git ; de ftaart kleiner dan die van
onze vollen; 117 hoorden hen des nagt* «werven rondom het dorp, daarwy ons bevonden*
p zy verveelden ons groo^.yks door hun droevig en naar gefchreeuw , datU veeÏÏaar de
ftem van een kermend raenfch gelykt, en t welk zv onontinndoi,,!. a „
1 .EAR 1 ÜS. pag. 531. _ De addL:Ca^ivO gel/kt in maÏÏS^^^^ Voy^ge d O-
zyn hair en (laart, maar hy is kleiner en zyne geftalte i^Llfs Lneden^d" 0 °*^ 1 “
zeer verflindende maar dom; hy trekt des nacK on «.n w! o '’y *®
vallen van den avond ziet men niet anders dan deze d^èrpif in ‘ "’/y" *fsw; by het
«n I r l “vze dieren in het veld ;zy naderen de Reizigers,
p blyveii (taan om hen te befchouwen , zonder dat zy iets fchynen te vreezen. Zy loopen in
p huizen en in p prken, alwaar zy alles wat van hubne gading is , verSrén cnopvreetL"
in t byzonder is alles wat van Ieder gemaakt is, hun begiindigd gcregt. De manlf een
geluid gelyk als dat van de vos, wanneer één roept antwoorden alle de inHern rió 1 -r
allen te gelyk te fchreeinven fchynt niet wy willig ™a^re™io^.filn , y“'*
lyke noodzaaklyliheid ; in zo verre , dat wanneer één dezer dieren in j wetktuige-
i looven, en d.., ,y„o ,v«f hoo“
insgclyks te fchreeiiwen , en hier door z g te ontdekken ^ r .7 van
c4L xr.i. dmikei , ov.,6,«. wiXi; IZ
lingen zig daar in vergifleii wanneer zv vnnr a|'ZeI cn in kleur , dat de meefte vreemds-
het een cn ander dezer dieren is in den kop welkePie ^!™;betgrootfteverrchiltuflchen
met con langen bek; en in het haiï^ welkC ?'* een lierdershond
len. ... o, er is ten uicerllen gulzig en flbur Aoniier oezeive te befm
Wanneer het een menfeh ontmoet in plaats van L‘ i *’“'zen te dringen,
dcnzelven trotfehaan, als om hem te bravelrM de andere beeikn , liet hy
kwaaden inborft cn altyd gereed te byïer wlkrzorT” ’''y" Hy h van een
door liefkoozingen of door hem te eeten te’gevén^ifp, u^"i om hem te verzagten
waanan ik ftraks meldde, die zeer jong gevoiiHpn kunnen waamecinenindie,
hadt genomen, van op te voeden als e1;n hond daa? m het vermaak
liet zig egter niet volkomen tam niaaken; hy wilde niet du^^n''dar T" ^y
hy bect'yder een, en nooit koude men het zo verre met hem hrpmfpn 'e'ua'id aanraakte;
cl de tafel te klimmen en daar alles af te haaien waThy kTygïrCde^ •
IS geheel vervuld met deze chacalis; men hoort hen alie nagten een zeer Natolie
de lieden manken; niet met blaffen gelyk de honden, maar met een zekeren^r^^i°' fferaas rondom
1^8 de natuurlyke historie
korter beenen hebben, en dat zy opmerkelyk zyn door de kleur van hun
hair, dat levendig en fchitterend geel is; het is hierom dat verfcheiden
fchryvers den chacal of jakhals, vergulden wolf genaamd hebben. In Barba-
ryc, in de Ooft-Indiën, aan de Kaap de Goede -hoop, en in andere landen
van Afrika en Afia 1'chynt deze foort van dieren veele verfcheidenheden on-
dergaan te hebben; zy vallen in die heete landen grooter, en hun hair is
eer van eene bruin-rofle dan fchoone geele kleur; en daar zyn ook van ver-
fchillende kleuren (r), De foort van den chacal is derhalven verfpreid door
geheel Afie , van Armenie tot Malabar (J) en wordt ook gevonden in Ara-
bic, in Barbarye (e), in Mauritanië , in Guinee (/)>en in de landen van de
CO De Jackal, welken de ondcrdaaneii van den Koning van Comany by Acra onsbragten,
was zo groo: als en fchaap , maar liy was hooger op de voeten, Zyn vel was kort en gevlakt;
2yne pooten waren naar evenredigheid van zyn lighaam, verbaazend dik; ook hadt hy
een dikken, platten, en breeden kop, met tanden, die elk de lengte van een vinger, en daar
boven , konden haaien • . ■ . Aan de voeten heeft hy nagels of klaaiiwen van eene vxceflyke
dikte, f^oyage de Bos.Man, pag, 331.
(O Daar zyn in Bengale, wilde honden, jacqueparels , of fchreenw-honden geheten, welker
hair rood is. Zy komen met benden alle nagt op eene vreeflyke H^rze haffen of raazen, langs
de Ganges; hunne ftemmen zyn zo verfchillende en hun gefchreeuw zo hard, dat men elkan-
deren niet kan hooren fpreeken; zy tt'ykeii niet, wanneer de Mooren by hen langs gaan... Deze
dieren zyn gemeen byna in geheel Indiën. Foyage de Jomigo de Biervillas, r. Portie pag.
178; ~ Daar is in Madiira eene loort van wilde kat, wélke men eer voor een vos zou neemen :
de Indiaanen noemen het J\on , en de Portugeezen jidiho, ..Terwvl ik \s naarts reisde hoorde
ik altoos het gehuil dezer dieren. Lettres édifiantes XI r. Ree. pag] ^9. — *1:% Gnzarane vindt
men eene foort van wilden hond , welken zy jakah noemen. Relatioti de Mandelslo ; fitite
(^’Olearius, iom. II. pag. 234, — Men ziereen groot getal jackales of jachals op ’t land van
iVIalabar; ik heb hen ook gezien in de bolTchen van Ceylon; zy zyn van maakzel als een vos,
byzonderlyk ten opzigte van den Haart... zy zyn zeer driftig naar menfchenvleefch. . . zy
volgden ons leger en groeven de lyken op. . . wy hoorden des nagts dikwils een vervaarlyk
gefchreeuw van deze dieren , het welk vry wat naar dat van toornige homlen geleek... zy fchreeu-
wen met herhaalingen als of zy elkanderen antwoorden. Recueil des Voyages de la Compa-
gnie des Indes orientales , tarn. yi. pag. 480. — Het geheele land van Calicur is insgelyks
vervuld met voffen , (Ch-acals") die des nagts tot zelfs in de Stad komen , en jaagen , gelyk hier
de honden doen , en men hoort den geheelen nagt geen ander geluid in de tuinen en langs de
wegen. Voyoge de Rr. Pyrard, toni. /. pag. 427* ■“ Gs fckccale is een foort van wilden
hond... Daar is zulk eene groote menigte in den omtrek van Suratte, dat wy elkanderen niet
verdaan konden, wegens het groot geraas dat zy maakten, fchreeuwende onderfcheidenlylt
ma, oua, oua, ’t welk naar bet geblaf van den hond gelykt; dit dier is gulzig naarmenfehen.
Jyken... Daar zyn er ook in menigte in de woeftynen van Arabic, langs deTyger.den Eufraat.
en in Egypte. Foyage de Boulaye-ee Gouz, pag. 254.
CD Jr* Koningryken van Tunis en Algiers is de Deah of ^ackall van eene donkerer
kleur dan de vos , en tennaaftenby van dezelfde grootte ; hy fchreeuwt alle avonden in de dor-
pen en in de tuinen, zig, even als de dubbah, met wortelen, vrugten,en krengen voedende»
Royage de Shaw, tont. /. pag, 320. Nota. De dubbah, daar Shaw hier van Ipreekt, is de
hytena.
(ƒ) Men vindt in Guinee , en nog gemeener in het land van Acra , en in dat van Aquam-
boë, een zeer wreed dier, ’t welk onze lieden jackals noemen... Zy komen des nagts tot
onder de muuren van het Fort, dat wy te Acra hebben , om de varkens , de fchaapen, enz.
zo zy daar kans toe zien, weg te rooven. Voyage de Bosman, pag. 24P- Zie ook pag 331.
en 332. — De wilde honden van Congo, welken men Mebbia noemt , zyn doodelyke vyanden
•van alle de andere viervoetige dieren ; zy verfehillen niet veel van onze jagthondeu ; men ziet
hen by benden van dertig en veertig, zomtyds zelfs in grooteren getale.... Zy taffen alle foorteii
vau dieren aan, en worden dezelve gcmcenlyk raeefter door het getal; zy tallen de menfebea
179
VAN DEN CHACAL of JAKHALS , en de ADIVE.
Kaap; zy fchynt gefchikt om die van - den wolf (g) te vervullen , die in alle
heete landen ontbreekt of ten minlben zeer zeldzaam is.
Dewyl men evenwel chacals en adives in dezelWe landen vindt , dewyl
defoort niet verballerd heeft kunnen worden, door een langen llaat van .
huiflelykheid ; en dewyl ’er ftandvaftig een aanmerkeJyk verfchil tuffchen
deze dieren in de grootte , en zelfs in de geaarthcid , plaats heeft , zullen
wy dezelve als twee onderfchcidene foorten befchouwen ; met voorbehoeding
van hen te zaam te voegen, zodra het door de ondervinding bewezen zal
zyn , dat zy te zarnen koppelen en voortteelen. Ons vennoeden onderwyl
wegens het verfchil dezer twee foorten , is des te beter gegrond , omdat het
zelve met het gevoelen der ouden fchynt overeen te komen. Aristoteles
na duidelyk van den wolf, den vos, en de hyaïna gefproken te hebben*
duidt vry duifter twee dieren aan van het zelfde geflagt; het een onderden
naam van pantheri het ander onder dien van thos. De overzetters van Aris-
TOTELES, hebben den naam van verklaard , dioov lupus canarius ^ &n
thos door lupus cervarius', dat is het eerfle woord door en het
tweede door hertemvolf overgezet: idtlegging geeft genoeg te kennen,
dat zy den panther en den rïïffs , als foorten van wolven befchouwen ; maar
ik heb onder het artykel van den lynx doen zien, dat de lupus ccrv&rius der
Latynen niet de thos der Grieken is; die lupus cervarius, is dezelfde als de
chaus van Pliniüs, dezelfde als pnze lymc of hertenwolf, waarvan niet dén
kenmerk op den thos tocpalTelyk is. Homerus , de dapperheid fchilderende
van Ajax, die alleen zig op een drom van Trojaanen werpt, onder welken
Ulyfles gewond zynde, zig bedremmeld vondt, ontleent zyne gelykenis van
een leeuw, die zig plotfelyk werpende op eene bende thos , rondom een
afgemat hert vergaderd , hen ftraks verjaagt en als verachtlyke dieren
heenen dryft. De fcholiall van Homerus verklaart het woord thos door
panther , welken hy zegt eene foort van zwakke en vreesagtige wolf te zyn ;
dus zyn de thos en de panther door eenige oude Grieken voor het zelfde
dier genomen; maar Aristoteles fchynt hen te onderfcheiden , zonder hen
egter verfchillende karakters of eigenfehappen toe te fchryven. „ De thos ,
„ zegthy, hebben alle de inwendige deden gelyk aan die van den wolf (/:)...
„ Zy koppelen (t) gelyk de honden , cn brengen twee, drie of vier jongen
„ voort, die met gefloten, oogen geboren worden; de thos heeft het lig-
„ haam en den Itaart langer dan de hond, met minder hoogte, enfehoon
niet aan. Foyage P.Zuchel ACoitgo, en /Ethiopië, pag, 293. aangeliaald door Kolbe.
De wilde hond van de Kaap de Goede-hoop , geiykt naar die van Congo, door den Vader P.
ZuCHEL befchreven &c. Dejeript, du Cap de Bonne-Efpevance ^ par Koi.re, Part, IlLpas^
48. . . . Daar is aan de Kaap een dier , waarvan de foort veel naar die van den vos gelykr. Ges-
KER. en anderen hebben hecgekruifte vos genaamd: de Europcaanen van de Kaap, gëeven het
den naam van jackals , en de hottentotten dien van zenlie of kenlie. Idem. Part, ///. png, 62
(g) Ik heb waargenomen, dat ’er niet veel wolven in Ilirkanie, noch in de andere Proviii-
tiën van Perfie zyn, maar dat ’er overal een dier wordt gevonden, dat een vreeflelyk gefchreeuw
maakt, en ’t welk zy chakal noemen. Het heeft een byzonderen trek naar meiifchen-lvkeii
welken het uit de aarde opgraaft. Foyage de Chardin, totn. IJ, pag, 2^, ’
CD Aristoteles, Hiji, anim, lib. II. cap, 17.
(0 lüEM, lib. FI. cap. 35*
Z 2
i8o DE NATUURLYKE HISTORIE
, hy korter beenen heeft, laat hy egter niet na, even fpoedig voort te
komen, omdat hy, vaardig en buigzaam zynde, verder fpringen kan. . .
De leeuw en de chos zyn vyanden (^) , omdat zy , beiden van vleefch lee-
” vende , genoodzaakt zyn het zelfde voedzel te zoeken , en by gevolg dat
’’ aan elkandcren te betwillen. . . De thos (/) beminnen den menfch , taften
„ hem niet aan, en vreezen hem veel; zy vegten tegen de honden en rnet
,, den leeuw, het geen de oorzaak is, dat men in dezelfde ftreeken niet
„ veel thos en leeuwen vindt. De befte thos zyn die , welke de kleinfte
„ vallen; daar zyn ’er van twee foorten, fommigen maaken zelfs drie foor-
„ ten.” Zie daar alles wat Aristoteles over den thos gezegd heeft, en
nog veel minder zegt hy van den panther ; men vindt flegts eene plaats in
het zelfde vyf-en-dertigfte kapittel van het zesde boek van zyne Hiftorieder
dieren. „ De panter, zegt hy , brengt vier jongen voort, zy hebben geflo-
ten oogen, gelyk de jonge wol v^en , by hunne geboorte.” Deze plaatfen
met die van Homerus en met die der andere Griekfche fchryveren vergely-
kcnde, komt het my byna zeker voor, dat de thos van Aristoteles de
groote’chacal, en dat de panther de kleine chacal of de adive is. Men ziet
dat hy twee foorten van thos toelaat , dat hy flegts eens van den panther ,
en wel by gelegenheid van den thos fpreekt. Het is derhalveii zeer waar-
fchynlyk, dat die panther, de thos van de kleine foort is, en deze waar-
fchynlykheid fchynt eene zekerheid te worden , door het getuigenis van
Oppianus {m) , die den panther onder de kleine dieren , gelyk als de relmui-
zen en de katten brengt.
De thos is dan de chacal, en de panther is de adive, en ’t zy dat zy twee
verfchillende foorten of ftegts eene foort maaken, het is zeker, dat al wat
de ouden van den thos en den panther gezegd hebben, op den chacal en"
op den adive ftrookt, en op geene andere dieren kan worden toegepaft, en
zo men tot heden toe in de waare betekenis van deze naamen onkundig is
geweell ; zo zy altyd kwalyk uitgelegd zyn , moet dk daar aan worden toe-
gefchreeven, dat de overzetters de dieren niet kenden, en dat de heden-
daagfclie Natuurbefchouwers , die dezelve weinig kenden , hen niet hebben
kunnen verbeteren.
Schoon de foort van den wolf zeer na aan die van den hond grenft, heeft
egter de foort van den chacal , zyne plaats tuifchen de twee gemelde foorten ;
de chacal of de adiye, gelyk Belon zegr, is een beefi tujjchen den wolf en
den hond. Met de woeftheid van den wolf heeft hy inderdaad iets van de
gemeenzaamheid van den hond ; zyne ftem is een gehuil vermengd met
geblaf en gefteen (n); hy maakt meer gefchreeuw dan de hond, en is gul-
(/l) Aristotei.es Hijl. anitn. lib. IX. cap. i.
(J) . — — ■ ■ HiH, anim, lib, IX. cap. 44,
im) Oppianus de Venatione lib. ll. . 1 j 1 4
C») Ily is van eene fraaije geele kleur, kleiner dan de wolf , trekkende altyd met benden,
fchreeuwende den gebeden nagt.... Gulzig en roofzugtig, zo dat hy met flegts wegneemt het
geen goed om te eeien is, maar zdfs hoeden, fchoenen, paarden- teugels, en alles wat hy kan
jnagtig worden. Objery. de Belon, pap. 163. Jackal pene omnem orientem inhabitat } beftia
VAN DEN CHACAL op JAKHALS, en de ADIVE. i8i
•menden van twin-
Itrvden ’ veertig , zy vergaderen dageJyks om gezamenlyk te gaan
door hun ’ ^y ^eeven van kleine dieren , en doen zig van de groote
SpvLÏu P vreezcn. Zy vallen op alle foorten van huiHelvk vee of
gevogelte, bykans onder het oog der menfchen , aan ; zy begeevcn zm trotfch
en zond^- eenige vrees te toonen, naar de fchaaps-kooijen , LSll^len
paarden-ftallen, enz. En wanneer zy daar niets anders vii hunne Sin?
vinden, vree en zy het eder van de tuigen , laarfen, fdioenÏÏ, en fleeS
de nemen en brokken welken zy den tyd met gehad hebben door tezweS
mede. By mangel van levende prooi, graaven zy de lyken van mcnffhen
en dieren op; men is verphgt de aarde op de begraafplaatfenvall te kloppen
en daar doornen onder te vermengen , om hen te beletten van dezelve on te
yroeten , want anders fchrikt eene diepte van ecnige voeten aarden hen niet 5
(o), zy arbeiden met verfcheidenen te zamen, zy vergezellen dit opgraaven
me een akelig gelchreeiiw , en wanneer zy eens gewend zyn aan menfchen-
Jyken te eeten houden zy niet op de kerkhoven te ontruflen , de legers
te volgen, zig by de karavanen te houden.. Zy zyn de kraeiien onder de
viervoetige dieren; het flmkendfte vleefch ftaat hun niet tegen* hunL
vraatigheid is zo ftandvaftig, zo geweldig, dat het droogfte lede^toSn
^ V .1 *7 7^^ heeft dien zelfden trek naar rottig vleefch ; hy graaft
ook de lyken op , en t is op de overeenkomll: van die gewoonte dat men
deze twee dieren , fchoon zeer verfchillende van elkanderen, dikwils ver-
ward heeft. De hyaena is een ftdzwygend, eenzaam, en zeer wild beeft
het welk , fchoon llerker dan de jakhals , niet zo ongemaklyk is en zie
vergenoegt met de lyken op te vreeten, zonder de leevende te ontruften^
daar integendeel de Reisbefchryvers zig beklaagen over het gefchreeuw
over de roofzugt, en allerhande laftigheden , van den jakhals (p) die de onbe-
ajluta,audax ê? furacijfma efl.... Interdiu circa monfes lat et , rtoSlu tervieil SS vasus
ejt •, catervatim pradatum excurrit in rum A? m t . ' nuuu pervtgu CS vagus
honden, die niet naar von’en Sen^ T of wilde
vnn wolven en honden geteeld zyn ; zv Sccrdes
vervaarend gehuil... zy lyn zeer kwaad-miJ I
LE Bruin, fol. Paris ir pa^ ^ fievaarlyk als de wolven, royage de C.
M De adives zp zeer gi-cetig naar Jyken, byzonderlvk inenfehen - lyken. Wanneer de
Chnftenen letnand m t veld begraaven, maaken zy niet flégts een zeer dienen kuil maar de!
wyl dtt alleen niet genoeg is om dozen dieren het opgraaven der lyken te beletten, Jiebben zy
ook het gebruik oin de aarde , welke zy op het lyk w erpen , nitt de voeten toe te trappen en
daar fleenen en doornen in te mengen, die de voeten dezer dieren kwetzende, hen beletten
dieper te graaven. De naam adtve wil in de Arabtfche taal zeggen wolf; zyn maakzel, zvnhiir
en zyne vraatzugt komen met dien naam wel overeen; maar zyne grootte, zviie tremeenz!,!™
jieici, en zyne domheid geeven een verfchillend denkbeeld van hem. Poyage de P Fr
XllL Artick traduit par Mr. h Marquh de MonïmirLl. Vincent
,j®.'^'>alzen zyn in zulk eene groote menigte rondom de tuinen dar 7r>
getale, gelyk een troep of jagt van honden, allen avond met een groot gcfchrSuw foorS
z 3
pE NATUURLYKE HISTORIE
i8s
fchaamdheid van den hond met de laagheid van den wolf vereeni^t, en die,
in de natuur van beiden deelende , niet dan een haatelyk zamenftel van alle
de kwaade hoedanigheden van den eenen en den anderen fchync te zyn.
trekken, ontniftende niet flegts de menfchen door hun vreeflelyk geraas, maar vallende ook op
het gevogelte en anderen voorraad aan , zo men geene goede zorg draagt om alles buiten hun
bereik te houden. The Nat, Hifi. of Akppo by Alex. Russel. London 1756. — Daar zyn
veele chacals by het Kaukafifch gebergte. Dit diergelykc niet kwalyk naar den vos; het graaft
de lykeii op , en verilindt de dieren en de krengen. Men begraaft de lyken in het ooften zon-
der kilt, en enkel iii hun zweetdoek: ik heb op verfcheidcn plaatfen groote lleenen op de gra-
ven zien M'entelen , enkel ter oorzaake van deze beeften , om hen te beletten van die graven
op te vroeten, en de lyken daar uit te haaien en te verflinden. Geheel Mingrelie is met deze
chacals bedekt ; zy belegeren fomtyds de huizen , en maaken een akelig en vemarlyk gehuiL
Het erglt van alles is nog, dat zy groote vernielingen aanregten onder het vee en in de paar-
denftallen. Voyage de Chardin , page 76.
. I
n
BESCHRYVING VAN DEN CHACAL.
183
BESCHRTFING van den CHACAL^ of JACKALS.
D eze befchry ving is opgemaakt naar een vel en een geraamte van een
jackals, het vel was twee voeten zeven of agt duimen lang , van hec
mna van den neus af, tot het begin van den haart, tvelkers Jcigte zeven
duimen was, _ Het hair boven op en aan de zyden van den kop was van wit-
agtig rosagtig en zwart gemengd; het bovenft van denhals, deichoft,
de Ichouders, het bovenft en de zyden van het lyf, en de haart, hadden
dezelfde kleuren als de kop, maar het zwart hadc daar de overhand; de
langlte hairen waren twee duimen lang, zy waren wit aan den wortel, boven
net wit was zwart, en die twee kleuren, volgden eikanderen nog eens op
het overige van de lengte der hairen; als men dezelve van elkanderen ver-
wyderde vondt men tulTchen dezelve een dons, bruin van kleur, dat zagt en
dik was. De zyden van den hals en het onderh van de zyden van het Ivf
fnïZ ' der beenen, waren van eene min of meer
donkere vaale kleur; daar was eene zwarte vlak op het onderh van de bui-
ten e zyde van den voorarm. De bovenlip , de onderlip , en het onderh
kaakbeen, het onderh van den hals, de buik en de binnenhe zyde der beenen.
Waren _ wit of witagtig; de hairen van de knevels waren zwart, en hadden
tot drie duimen lengte.
De beenderen van den kop des jackals , gelyken geheellyk naar die van den
kop van den vos, behalven het voorhoofdsbeen, van ’t welk het middenh
agterh gedeelte meer bolrond was, by het geraamte van den jackals, die
tot onderwerp van deze befchryving gediend heeft.
De tanden dezer twee dieren gelyken 00. naar elkanderen in getal, ge-
daante en plaatfmg. ^ ^ ^
den jackals , zo veele wervelbeenderen en
ibben als in dat van den vos, den hond, en den wolf. Alle deze geraam-
ten hebben hetzelfde getal beenderen in het borhbeen ; de geledingen der
ribben zyn op dezelfde plaatfen. De beenderen van het bekken , en der
vier beenen zyn ook m hetzelfde getal, en hebben het zelfde maakzêl Daar
waren hegts zehien wervelbeenderen in den haart: maar het fcheen my
toe^ dat erin het geraamte, waarvan wy fpreeken, eenige ontbraken; dus
IS er reden om te vermoeden, dat de jackals ’er mogelyk negentien heeft
a s de vos, en dat hy door het geheel geraamte zo veel naar dat dier gelykt,
als door de beenderen van den kop , die den vos voornaamlyk van den
wolf, en van de raeehe honden onderfcheiden. Maar de jackals is veel
grooter dan onze vos, gelyk men zien kan uit de afmeetingen in de volgen-
de tafel opgegeeven, als men dezelve met die der beenderen van den vos
i 84 de NATUURLYKE ijistorie
vergelykc, welke men vinden kan in het VII Deel van dit werk, bladz. 6o.
en neigende.
^ Lengte van den kop van het eind der kaakbeenderen af, tot
aan het agterhoofd . . . .
Crootfte breedte van den kop
Lengte van het onderft kaakbeen van deszelfs voorfl; eind
af, tot aan den agcerften rand van het knokkelwyze uit-
fteckzcl .....
Breedte van het onderft kaakbeen ter plaatfe der hondstanden
Breedte van het bovenft kaakbeen ter plaatfe der hondstanden
Afftand tulTchen de oogputten by de opening der neusgaten
Lengte dier opening . , . . .
Breedte . . . . .
Lengte van de eigenlyke neusbeenderen , ,
Breedte der oogputten . ...
Hoogte
Lengte der hondstanden . ...
.Hoogte van het doornqgtig uitfteekzel van het tweede wervel-
been van den hals ^ ,
Breedte . .
Lengte van de zevende rib, die de langftc is
Lengte van het borhbeen . , . .
Lengte van het lighaani van de langfte wervelbeenderen der
lendenen - .
Lengte van de langfte valfche wervelbeenderen van den ftaart
Breedte van het bovenft gedeelte van het heupbeen
Hoogte van het been van het midden van de panswyze hol-
ligheid af, tot aan het midden van de bovenfte zyde
Breedte van het bekken .....
Hoogte . . - . •
Lengte van het fchouderblad ....
Lengte van het fchouderbeen
Lengte van de ellepyp ...
Hoogte van de elleboogsknokkel
Lengte van bet ftraalbeen ....
Lengte van het dyebeen ....
Lengte van het fc'heenbeea .
1, engte van het kuitbeen ....
Hoogte van de voorhand ....
Lengte van het hielbeen ....
Hoogte van het eerft wiggebeentje en het fchipbeentje te za-^
men gemeeten . . . , . . '
Lengte van het eerfte been van de nahand .
Lengte van het derde en vierde
Lengte van het eerft en vierde been van den agtervoet
Lengte van het tweede en derde been .
Lengte van den eerften regel v n den duim
L engte van den eerften re_el van den derden en vierden vin-
ger van de voorfte voeten
Voeten,
X
duimen
, lynen.
0.
ö.
O.
0.
3*
1§,
o.
4.
4-
o.
o.
8L
o.
I.
0§.
o.
I.
9.
o.
o. <
lo.
o.
0.
7-
o.
2-
2.
Q.
I-
I.
O.
I.
O.
O.
O.
8.
0.
0.
4’-
O.
I.
ÖL
o.
5-
o.
o.
7-
3-
o.
o.
9l-
o.
o.
7L
0.
1.
5-
o.
2.
7i.
o.
1.
6.
O.
I.
lO.
o.
3-
11.
o.
4-
ir.
o.
J-
6.
0.
0.
9.
0.
4.
7L
o.
5-
4*
o.
5 -
4.
o.
6.
of.
o.
o.
5-
o.
1.
3-
o.
0.
5-
o.
o.
81.
o.
2.
o.
o.
2.
0.
o.
2.
3-
o.
0.
41-
o.
O.
Lei^gte
BESCHRYVING VAN DEN JACKALS. igj
Lengte van den tweeden regel van den duim ;
voeten, duimen, lynen*
O, 0.
Lengte van den tweeden regel van den derden en vierden
^ vinger
0. 0.
5.
Lengte van den derden regel
0. 0.
7 .
Lengte van den eerften regel van den tweeden en derden vin-
ger van de agterfte voeten
Lengte van den tweeden regel
Lengte van den derden regel * . . ,
O. o.
o. o.
o. o.
9.
7-
Aa
XIll Deel,
i3ö DE NATUURLYKE HISTORIE
DE I S A T I S C).
B yaldicn een groot getal van gelykheden in het algemeen ; byaldien de
volmaakte overeenkonifl; van de inwendige deelen genoeg ware, om
de eenheid der foorten te bepaalen, zouden de wolf, de vos en de hond,
flegts ééne foort uitmaaken, want het getal der overeenkomflen tuffchen
deze dieren , is veel grooter dan van de vcrfchillen , en de gelyklmid der inwen-
diee deden is volkomen; deze drie dieren maaken egter niet flegts drie on-
derfcheidene foorten, maar zyn ook verre genoeg van elkanderen verwy-
derd om nog andere foorten tulTchen haar toe telaaten; want gelyk
die van den jaklials tuflehen den hond en den wolf inflaat , zo is evp eens
de foort van den ifatis tuffchen den vos en den hond geplaatft. Tot hier
toe hadt men dit dier niet dan als eene verfcheidenheid in de foort van den
vos befchouwd, maar de befchryving welke Gmelin {a) , daar van gegee^mn
heeft, en waarvan wy hier het uittrekzel zullen plaatfen , laat geen twyffel
over of het zyn twee verfchillende foorten.
De ifatis, waarvan wy hier de afmeetingen van het mannetje en wyfje
gèeven, is zeer gemeen in alle de landen van het Noorden, die digt by de
Yszee ligeen en wordt niet veel beneden den negen-en-zeftigfl;en graad
breedte gevonden; hy gelykt in het maakzel van lighaara én de lengte van zyn
ftaart, geheel naar den vos, maar in den kop gelykt hy meer naar den hond;
C) Ifatis-, naatn .welken de Hr. Gmelin aan dit dier gegeeven heeft, en welken wy hebben
aaiwenomen. Johnston geeft ook dien naara op. De Quadruped. digitatts. pag. 135.
‘ Peszi, in de Rullifche taal, volgens Gmelin, torn. HL pag. 215.
Vulpcs alba... Vulpcs crucigera. Aldrov. de Qiiadr.digit. pag. 2.zï. fusv. hg. ibidem.
Canis hieme alba , leflate ex cinereo carulefcens. . . Pulpes alba ; ie Kenara blatiQ. lSRis>
SON. Regn. anim. pag. 241. . „ „ ,
Lagopus. Canis caudarePla , apice cottcolore. Syji. Nat. 5.... Valpes alba. Kalm. Bahus
235.... Fulpes carulefcens. Faun. Suec. 14... Habitat in Alpibus Lapponicis , Sibiria..,.
pedes denftljinte pilofi ut itilepere. Linn. Sy(i. Nat. Edit. X. pag. 40.
(ff) Novi Comment. Acad. Petrop. Tom. F. ad annos 1754 & 1755. Petropoli 1760.
Afmetingen van den Isatis.
Mannetjes 1 s A T I s.
(Fyfjes Isatis.
voeten,
duimen ,Iynen.
v'oeten,duimen,Iynen.
Van het eind van den fmiit tot het begin van den ftaart
I*
10 .
Ojö-
I.
10.
0 .
Lengte van den ftaart . . . .
I.
P.
cis-
' O,
II.
0 .
Lengte der ooren . . •
O»
' 2.
0 .
0 .
s.
Lengte der ooren aan de bafis
0 .
I.
0.
I.
Afftand der ooren van elkanderen
0 .
2>
oi.
0-
2.
0§.
..engte van den arm
0 .
4-
o§.
o.
3‘
cj.
Lengte van den voorarm . •
0.
4-
of-
3*
Ol.
I.cngte van de voorhand , de agterhand en de vingeren
0 .
Z-
o*.
Oa
3-
0|.
Lengte der nagelen van de voorfte voeten
0 .
O,
oj.*
o«
0.
0*
Lengte der dyen . . byna
0 -
5*
o.
0.
4.
o|.
Lengte der beenen . . byna
0 .
5*
0 .
0.
4-
oj.
Lengte der agterfte voeten
O,
4*
o|.
0.
4'
o|.
I, engte van de nagelen der agterfte voeten
0.
0.
0.
0 .
0.
VAN DEN I S A T 1 S. ig;
hy heeft zagter hair dan de gemeene vos, en zyne vagt is in den eenen tyd
van het jaar wit, in den anderen blaauwachtig-afchgraauw. Het hoofd is
Kort naar evenredigheid van ’t lighaam, het is breed by den hals, en loopt
in een vry fpitfen fnuit uit. De ooren zyn byna rond ; daar zyn vyf vingers
en vyf nagels aan de voorfte voeten , en flegts vier vingers en vier nagels
aan de agterfte y in het mannetje is de roede naauwlyks zo groot als eene
fchryfpen; de zaadballen zyn zo groot als amandelen, en zo zeer binnen het
vel verborgen , dat men moeite heeft om dezelve te vinden : het hair waar^
mede het geheele lighaam bedekt is, is omtrent twee duimen lang;’het is
glad, gevuld, en zo zagt als wol. De neusgaten en het onderfl kLkbeen
zyn niet met hair bekleed: het vel is in deze deelen zigtbaar, zwart en
naakt.
De maag, de ingewanden, het gedarmte, de zaad vaten, zo wel van het
mannetje als het wylje, zyn gelyk aan die van den hond; daar is zelfs een
been in de roede, en het geheele geraamte gelykt naar dat van den vos.
De ftem van den ifatis, is tuflchen het van den hond, en het ge-
fchetter van den vos. De die in Peltcryen handelen, onder-
fcheiden twee foorten van ifatis, de eene wit cn de andere blaauwagtig-
afchgraauw; de laatftgemelden worden mecfl; geacht, en hoe blaauwer of
donkerer zy vallen , hoe zy meer getrokken worden en duurer zyn. Dit
verfchil in de kleur van het hair maakt hen niet tot twee verfchillendê foor-
ten : kundige en geoeftende jaagers hebben den Ilr. Gmelin verzekerd , dat
’er onder dezelfde dragt witte en afchgraauwe jonge ifatis waren.
Het klimaat van den ifatis is het Noorden, en de landen, welken zy by
voorkeur beminnen , zyn die aan de oevers van de Yszee en van de rivie-
ren , die in dezelve vallen. Zy verkiezen de opene plaatfen en onthouden
zig niet in de bolTchen; men vind hen in de koudll;e,de bergagtigll:e,ende
naaktlle ftreeken van Noorwegen , Lapland , Siberie,en zelfs op Ysland (b).
Deze dieren koppelen in de inaand van Maart , en dewyl hunne tecldeelen
eveneens van maakzel zyn als die der honden , kunnen zy in den tyd van de
koppeling niet van elkandcren fcheiden ; hunne bronstyd ciuurt veertien dagen
of drie wecken; geduurende dien tyd blyven zy fteeds in de lugt, maar
vervolgens begeeven zy zig naar onderaardfche holen, welken zy in voor-
raad gegraaven hebben. Deze holen , die fmal en zeer diep zyn , hebben
verfcheiden uitgangen. Zy houden dezelve zinlyk, en brengen daar mos
in , om meer op hun gemak gehuisvcfl te zyn. De tyd van de dragt der
wyfjes , is , even als by de teeven , omtrent negen weeken ; de wyfjes werpen
op het einde van may of in het begin van juny, en brengen gemeenlyk zes,
zeven, of agt jongen ter wereld (<;}. De ifatis die wit moeten zyn, worden
G) Het is waarfchynlyk dat de voflen door het reizen over de ysvelden in Ysland gekomen
zyn : zy zyn op dat eiland in groote menigte ; zy zyn niet roodagtig ; daar zyn weinig zwarte
en gemeenlyk zyn zy grys of blaauwagtig in den zomer, en wit in den winter; het is in dit
laatliejaargetyde dat hunne vagt op hüSiTheüis.Hifi.lVatur.cr Islande parATiDZV^soN,tomJ. pae.^6
CO No:a. De Hr. Gmelin zegt, op het getuigenis van jaagers, dat deze dieren fom’tyds
vyPen-twintig jongen in eener dragt werpen. Ik denk dat deze byzoaderheid zeer
vcrciigt, en het getal zeer vergroot is,
A a 2
l
i88 DE NATUURLYKE HISTORIE
geelagtig Van Meur geboren; en die, welke blaauvvagtig-afchgraauw moe-
ten worden, zyn eerib zwartagdg, en hun hair is als dan zeer kort. De
moeder zoogt hen, en houdt hen in het verblyf geduurende den tyd van
vyf of zes weeken, waarna zy hen laat uitloopen, en hun eeten brengt. In
de maand feptejnber heeft hun hair reeds meer dan een half duim lengte.
De ifatis die wit moeten worden, zyn het reeds over het geheele lighaam,
met uitzondering van eene overlangfche flreep op den rug, en van eene
andere overdwarfche op de fchouderen; welke flreepen bruin zyn, en het
is in dezen tyd , dat de ifatis den naain heeft van gekruijle vos (d ) , maar
dit bruine kruis verdwynt vóór den winter, en dan zyn zy geheellyk wit,
en hun hair is meer dan twee duimen lang. Tegen de maand van may begint
het uit te vallen; de ruy-tyd eindigt geheel in de maand july; dus is hunne
vagt niet goed dan in den winter.
De ifatis leeft van rotten , van haazen , en vogelen ; hy is zo lilbig als
de vos om hen te betrappen. Hy begeeft zig te water, en zwemt de meiren
over om de nellen van enden en ganzen te zoeken ; hy eet de eyeren en
de jongen op , en heeft in deze koude en barre klimaaten geene vyanden ,
dan den veelvraat , die hem hinderlaagen legt , en hem in zynen voorby-
gang opwagt.
Gelyk de wolf, de vos, de veelvraat, en de andere dieren die zig in de
Noord elyke deelen van Europa en Afia onthouden, van de oudenaar de
nieuwe wereld zyn overgegaan, en in Amerika wedergevonden worden, zo
moet men den ifatis daar insgelyks vinden , en ik vermoede dat de graauw-
zilvere vos van Noord- Amerika, waarvan Catesby (e) de afbeelding heeft
gegeeven , wel de ifatis , eer dan eene enkele verfcheidenheid in de lbort
van den vos, zou kunnen zyn.
(d) Deze aanduiding fchynt naauwkeurig genoeg otn te mogen (lellen , dat de vulpes cruci-
gera van Gesner, Icon. ^adr.fig. pag. ipo. en van Rzaczinskii. Hift, Nat, Pol, pag, 231,
bet zelfde dier is als de ifatis.
(e) Hift, Nat, di ia Caroline, par Catesby, torn, ILfig, pag, 78.
VAN DEN VEELVRAAT. 1S9
DE VEELVRAAT (*).
D e veelvraat, groot van lighaam en laag op zyne pooten , is tennaas»
tenby van maakzel als een das ; maar hy is eens zo dik en veel groo-
ter; hy heeft een korten kop, kleine oogen, zeer ftcrke tanden , een ge-
drongen lighaam, den ftaart eer kort dan lang, en aan het einde wel van
hair voorzien ; hy is zwart op den rug, en ros bruin in de zyden of liezen;
zyne vagt is een der fchoonfte en meeft gezogte ; men vindt hem vry ge-
meen in Lapland , en in alle de landen aan den Noorder Oceaan grenzen-
de, zo wpl in Europa als in Afia, men vindt hem weder onder den naam
van carcajou .in Kanada en in de andere deden van het Noordelykst-Ame-
rika ; daar is zelfs alle waarfchynlykheid , dat het dier van de Hudfon’s-
baay, ’t welk Edwards onder den naam van , oï Wolver enne ^
f kleine beer of wolfje, volgens zyn franfc/ien overzetter) , heeft gcgeeven
(«), dezelfde is als de carcajou van Kanada; dezelfde als de glouton of veel-
vraat van ’t Noorden van Europa; het komt my ook voor, dat het dier
door Fernandes, onder den naam van Tepeytzcuit/i ^ of berg -hond, voor-
gedraagen, wel de veelvraat zou kunnen zyn , waarvan de foort zigmifTchien
tot in het woefl gebergte van nieuw Spanje verfpreid heeft (b).
Olaus Magnüs fchynt my toe de eerfte te zyn, die van dit dier gewag
heeft gemaakt; hy zegt (c), dat het de dikte heeft van een grooten hond ;
dat het de ooren en het gelaat heeft van de kat ; dat zyne voeten en nagels
zeer fterk zyn; dat het hair bruin, lang, en gevuld is, de ftaart even als
die van den vos met hair gedekt, maar korter. Volgens SciiyEFïER (d}
(*) Veelvraat , Glouton , naam welken men aan dit dier heeft gegeeven , ter oorzaake van
deszelfs onverzaadelyke gulzigheid. in ’t Zweedfeh ,• r«W/;77/in ’t Hocgduitlch ; Rofo-,
^ck in ’t Slaronifch; Glutton in ’t Engelfch; Carcajou in Kanada; Quiticajou in andere
ftreeken van Noord-Ainerika.
Inter omnia animalia, qitce immani voracitate creduntur infatiahilia , Gulo inpartibus
Suecia feptcntrionalis pracipuum fufeepit nomen, ubi patrio fermme jerUdicitur litigua
Cermanica Viellrair; fclavonice Rofomaka a multa ccmefiione, Latine vero non nifi fiditia
nomine gulo , videlicet a guloptate appellatur, Ot/n Magnus. fnp. de Gent. Sept.pag. 13S.
Gulo a voracitate infatiabili , the dutton, Charleton, Onom.pag. 15.
Gulo, Gulen. Apoij.on. Megabesi. mp. Gulonis. Vienna Auftri.se 1681.
Rofomaka, Eus. Nierenbergii Hift. Nat. Peregrin , pag. 184.
Rofomaka. Gulo Rzaczimki. Hift. Nat. Pol. pag. 335... Gulo Olai Magni. Crocuta Maj.
iSoophagus Cerman. Vielfraff; Polonice Rofomack Idem Agctor. pag. 311.
Gulo,VielfraJf, Boophagus, magnus v orator, Rofomacka , Kun. de Qpadrup. pag. 83.
Pg. tab. 5.
Gulo- Muftela plantis pjps , corpore rufo-fufco, medio dorp nigro. Linn. S-jP. Nat.Edit.X,.
pag. 45.
fay Edwards, Hift. ofBirds, pag. 103. fig. ibid.
(*) Animal eft parvi canh magniiudine audacifftmunque ; aggreditur enim cerves , g*
quandoque etiam interpcif, corpus ur.iverfum nigrumx peêlus ac collum candens, piU hngi,
o couda longa, &> caninum quoque caput', unda nomen, Fernandes. Hift. Anim, Nov, His^
P‘P<^P- 21.
YA de Gent. Septent.pag. Ij8. feq.
W atjlotre de la Lopponie, par J. Sciueffer , Paris iC/Z.pag. 314.
Aa 3
ƒ
de natuurlyke historie
Ïpo
heeft de veelvraat een ronden kop , fterke en fcherpe tanden , gelyk aan cKe
van den wolf, zwart hair, een breed lighaam, en korte voeten gelyk die
van den otter. La Hontan (e) , die de eerfte van den carcajou van Noord-
Amerika heeft gefproken, zegt; „ verbeeld u een dubbelden das, dat is
„ het beft gelykend afbeeldzel , ’t welk ik u van dit dier kan geeven.”
Volgens Sarrazin (ƒ) die waarfchyniyk niet dan kleine gezien liadt, hebben
de carcajous niet veel meer dan twee voet lengte van lighaam , en agt duim
lengte van ftaart: „ zy hebben, zegt hy, een zeer korten en zeer dikken
„ kop, kleine oogen, zeer llerke kaakbeenen, met twee-en-dertig wél
„ fnydende tanden voorzien.” De kleine beer of kleine wolf van Edwards
( 5) , die my toefchynt het zelfde dier te zyn , was , zegt die fchryver , eens
zo dik als een vos ; zyn rug w^as gewelfs- of boogs-gewyze geformeerd ; zyn
kop was laag, zyne beenen kort, de buik üeepte byna op de aarde ^ de
ftaart was middelmaatig lang en aan ’t einde digt met hair bezet. Alle de
fchryvcrs komen hierin overeen , dat men dit dier niet dan in de Noorde-
lykfte deden van Europa , Afia en Amerika vindt. De Hr. Gmelin {h) is
de eenigfte , die fchynt te verzekeren dat het zelfs tot in de heete landen
voorttrekt , maar dit komt my zeer verdagt , om niet te zeggen valfch voor ;
Gmelin heeft miflchien gelyk eenige andere Natuurbefchryvers(il,dehy£ena
van het Zuiden , verward met den veelvraat van ’t Noorde , welke dieren
elkanderen inderdaad in de natuurlyke gebruiken, en in zonderheid in de gul-
zigheid, gelyken, maar die in alle andere opzigten zeer verfchUIende die-
ren zyn.
De veelvraat heeft geene beenen die gefchikt zyn om hard te lopen ; hy
kan zelfs niet gaan dan met een langzaamen tredj maar de lift vergoedt de
vaardigheid die hem ontbreekt: iiy wagt de dieren in hunnen doortogtop-;
hy klautert op de boonien , om zig op hen te ftorten , cn hen met voordeel
aan te grypen; hy werpt zig op de elanden en de rendieren, fcheurt hen
met zyne klaauwen ’c lighaam open , en houdt zig op het zelve zo vaft dat
niets hem daarvan kan affeheiden : deze arme dieren verfnellen VTugtIoos
hunnen loop; vrugdoos vryven zy zig tegen de boömen, en doen de
grootfte poogingen om zig te bevryden ; de vyand , agter op hun bruis of
voor op hunnen hals gezeten , t^ervolgt met hun bloed uit te zuigen ’ de
wonde te verdiepen , en hen , fteeds met dezelfde greetigheid , dezelfde
woede, ftuksgewyzc te verflinden , tot dat hy hen ter dood gebragt heeft (<&).
(e) Foy/i^e de la IIontan, torn. I, pag. p 6 .
Cf) fJUhire de F /Icadémie des Sdetices, année 14.
C/) Iliftoire des Oifeaux , par Edwauds , pag. 103.
(D De veelvraat is het eeiiigde dier, waarvan men, even als van den menfch,kan zeggen
dat hy zo wel onder de linie als onder de Pool leeft. Men ziet hem overal; hy loopt van ’t
Zuiden naar ’t Noorden , en van ’t Noorden naar ’c Zuiden , zo hy maar te eeceu kan vinden.
Voyagc dc Gmelin, tom. lll. pag. 492. enz.
ó') Biusson, Regn, anitn.pag. 235 en 230.
CD De gloiuon is een vleefchvreeteud dier, wat grooter dan de rvoIf;zyn hair is ruw lanjr
«u van een bruine kleur, die tot het zwart nadert, inzonderheid op den rug; hy heeft de lis-
VAN DEN VEELVRAAT.
191
Het is, zegt men, onbegrypdyk, hoe langen tyd agter een de veelvraat
kan eeten en hoe veel vle& hy in één maal kan ycrflmdtn.
Het eeen de Reisbefchryvers van hem melden is misfchien vcrgroo ,
maï aSt men vLl van hunne verhaalen af, blyft ’cr egter nog genoeg
over (A om overtuigd te zyn, dat de glouton ved gulziger is dan eemge
o™ . -men heeft hem te dezer oorzaake de Gier der yiervoe-
ITe Sfw'genLnd.’ Onverzaadelyker, roofzugtiger dan de wolf zoude
h? alle andLe dieren verdelgen , zo hy eene evenredige vaardigheid hadt ,
maar hv is genoodzaakt zig log voort te fleepen, en he eenigft dier, t
S hl in len loop kan agterhaalen, is de bever, welken hy gemaklyk
welk ° ” ^ hy op andere tyden de hutten gaat overvallen , om
róudfn S ongen tevLsKVcrnmdL, xozyzign.et fch.elyk genoeg ce
wlter begeeven kunnen («■); want de bever zwenu (lerker dan de veelvraat
en deK Srorooi hier dool ziende omfnappen , ftort zig op de vifch , welke
en oeze zyu p-pen levend aas kan bekomen,
hy kan magtig worden; en zo en vreet alles tot op het
zoekt hy de lykcn op , graaft die uit den gront ,
gebeente ah overdagte liften te werke fielt , om zig van
anSe° dienen mZ£r te maaken, fchynt het egter geen onderfcheiden ge-
voel voor zyne zelfbewaaring , zelfs met de gemeene natuurlyl^ ingeeving
voor het geen ter zyner behoudenis noodig is, te hebben Hy komt tot
to mSfcf, of laat’^denzelven tot hem naderen («), zonder eemge vree,
rigkeid van op een “ n weet zig daar Idoor’mWde’l zyner klaauwen , zo
voorby gaat, werpt hy z'g °P „ het dier opvreet, en dat het zelve , na veele vrugt-
wel vaft «boliden, ^rèeden gaft te ontllaan, eindelyk ter aarde valt, en geheel
looze pogingen om zig van men n. windhonden noodig,
de prooi van zynen vyand wordt Daar zyu
om dit dier aan ^ ciouto? zv gebruiken het gemeenlyk tot mans moffen, en ook
. werk van het vel graude Tar)arie , Amfl. 1737- pag>
voor randen van bonte mutzen. Keiait f cadavere tantum vorat, ut violente ctbo
..rpn. n ai r-mut, repMur ; iti-
Uu% egerat: jteque cxtequtai un tey M.cn,,. fjid. de geut. Sept. pag. 138.
e„ ^eer wolft en woedende ; en, fehoon
(,«) De carcaoou, ^ dilr, is hy zo ftilzwygende, en zo log, dat hy zig over
een verfcheurend en dan gaat. Ily kaï^door den loop geen dier agterhaalen, dan den
de fnceuw meer voortl p b y agterhaalen moet het in den zomerzyn,
f ’ "wTr b hen zvre wlonS s;“ ant in den whiter kan de veelvraat niet dandevvoo-
lervvyl de bever buiten Z 5 ^ dus den bever overvallen en verfcheiiren, dog dn plukt
ringen aantaften, ™ 7 , "".f gene verzekerde wykplaats onder het ys heeft,
hTzlf «00^ fpovd ‘rirSnop beg„h. Ü/L.,v„ .. ncaiP...
Sciences, ««f‘^f/"*LStln'van verre een dier, dat deftig en met afgepafle fchreden tot
C »0 De arbeiders " een beer, en anderen vooreen veelvraat. Zy gingen
hen kwam: fominiga veelvraat was, en nadat zy hem eemge goede
het te gemoet en bemerkten emdely’ J ^h^ leevende; zy bngten hem terftond tot my...,
fiokflagen gegeeven hadden , J verfclieiden jaareu gegeeven hadden ,
Na de berigten, welkp n de iaagen der meiifchcn te ontwaken , ’t zy om
SS tï dopti un w vavuUzn. te. ste.. te N..,mr z« teu bn.
i
ip2 DE NATUURLYKE HISTORIE
tG tooncn. Die onverfchillighcid , die de iiitcrfte zwakheid van zyn vernuft
fchynt aan te duiden , komt mifTchien van eene geheel verfchiliende oor-
zaak y het is zeker dat de veelvraat niet dom is , dewyl hy de middelen
vindt om zyne altyd dringende en meer dan onmaatige vraatzugt te voldoen •
ook ontbreekt het hem niet aan moed , dewyl hy onverfchiJlig alle dieren
welken hy aan treft, aanvalt, en op het gezigt van den menfeh niet vlugt,
noch door eenige beweging het gevoel van vrees te kennen geeft ; zo hy
derhalyen geene genoegzaame oplettendheid op zig zei ven heeft, fpruit dit
niet uit onverfchiiiigheid voor zyne zelfsbehoudenis, het is enkel het uit-
werkzel eener heblyke geruftheid; dewyl hy een byna woeffc land bewoont,
en zelden menfehen ontmoet j dewyl hy buiten de menfehen geene vyanden
kent, en dus niets kan vreezen; dewyl hy, zo dikwils hy zig met de dieren
ten ftryde begeeft, overwinnaar wederkeert, trekt hy met een rullig ver-
trouwen voort, en heeft geenbcginzel van vreeze, als welke eenige onge-
lukkige uitkomft, eenige ondervinding van vergely kende zwakheid, on-
derlleit. Men ziet de waarheid dezer aanmerking in het voorbeeld van
den leeuw, die zig niet van den menfeh afwendt, ten zy hy de kragt van
deszelfs wapenen beproefd hebbe; zo ook trekt de veelvraat, zig, in zyn
woeft klimaat, over de fneeuw voortQepende, met alle gerullheid voort,
en hecrfcht daar als leeuw , minder door zyne llerkte dan door de zwak-
heid van hun die hem omringen.
Dc ilatis , minder Iterk, maar veel vaardiger dan de glouton, dient hem
voor fpys bezorger i hy volgt liem op de jagt, en ontvoert hem dikwils zyn
roof.
der vaardigheid, geweigerd heeft, w’ss ik zeer venvonderd dit dier bedaardeiyk tot ons te zien
naderen om den dood te zoeken. Isbrand Ides noemt het een kwaadaartig dier, dat niet dan
vmi den roof leeft : „ by heeft de gewoonte , zegt hy , van zig geruft op de boomen te hou-
« oen, en zig daar, even als de lynx, te verbergen, tot dat ’er een hert, oen eland, een ree-
„ bok , een haas, enz. voorby gaat, dan ftort hy met dc fnelheid \'nn een pyl uit den boog
” '' tanden in het lighaam , cn knaagt daar in tot dat het
” beeft fterft, waarna hy het op zyn gemak opvreet, en zelfs het vel cn het hair inzwelfft
„ Een Waywode, die voor zyn vermaak een veelvraat onderhieldt. deedt hem nn
levende of doode dieren voedt, bemint hy by voorkeur bet rendier... Hy befpiedt
de groote dieren als een ftruikroover, of hy verraft dezelve terwyl zy in hun leger te (laapen
liggen.... Ky bezoekt alle de ftrikken, welken dc jaagers fpannenJóm de verfchiliende foorten
van dieren te vangen, cn laat zig daar zelf niet in betrappen... De jaagers van dc blaauwe en
witte voile, (de Ilatis^ die zig in de nabyheid van de Yszee ontbonden, klaagen zeer over
het nadeel; het welk de veelvraat hun doet... Men geeft hem met regc dezen naam, wam het
is oagelooflyk hoe v'eel hy vreeten kan ; ik heb, nooit hooren zeggen , fchoon ik het dikwils
aan jaa/;ers van beroep gevraagd heb, dat dit dier zig tuftchen de boomen gaat drukken om zyn
lighaam te ontledigen , en daarin met geweld plaats te maaken , om zyne onv'crzaadbaare gulzig,
heid op nieuws, en zonder eenig uitftel te voldoen. Dit komt my voor een fabel van den
eenen of anderen ÏJatuurbefehryver, of de verüering van eenigeu fchilder te zyn. Fo'^age de
Gmelin, 111. pag. 493. Nota. Het is Olaus , die de eerfte deze fabel gefchreven, en
een tekenaar, in Gesner gecopieerd, die daar eene alUeelding van gegeeven heeft.
:kxxviii^
VAN DEN VEELVRAAT.
193
roof 5 voor dat hy denzelven heeft begonnen te verflinden; ten minfben
verdeelt hy dien met hem , want op het oogenblik als de gloiiton aankomt ,
verlaat de ifatis, om zelf niet verflonden te worden, het geen hem nog
overig is te eeten. Deze twee dieren maaken zig even eens onderaardfche
holen , maar hunne andere gebruiken zyn verfchillende. De ifatis gaat dik-
wils troepsgewyze ; de veelvraat trekt alleen of zomtyds met zyn wyfje;
men vindt hen gemeenlyk te zamen in hun onderaardfch leger; de honden
(0) , zelfs de moedigfte, fchroomen den veelvraat te naderen en te beftryden ;
hy verdedigt zig met de voeten en de tanden, en brengt hun doodelykc won-
den toe , maar dewyl hy door de vlugt niet kan ontkomen , worden de men-
ichen hem ligt meefter.
Het vleefch van den veelvraat (p) is, gelyk als dat van alle vleefdi-vree-
tende dieren , zeer flegt om te eeten ; men zoekt deze dieren niet dan om
hunne huid, die een zeer goede (5) en heerlyke peltery maakt ; men geeft
geene voorkeur, dan aan die van den fabel en den zwarten vos, en men wil,
dat zy, zo zy wel gekozen, en wel bereid is, meer luiiler en glans hoeft dan
eenige andere, en dat op een grond van een fchoon zwart, het licht beter
afftuit en by partyen fchittert, dan op een dainafl-ftof (r).
CO emeeditur ut a catiibus appreletidatur nm ungulas dcntofquc atko acutos haleat ,
ut ejus congrejjum formident canes, qui in femijjinm lupos utes/uas exerccre folent. Olm
Magni, Hiji- de Gent. Septentr. pag. 139.
(p) Caro tujus animalis omnino inutilis efi ad humanam ejcnm , Jed pellis multum eommoda ac
pretiofa, Candet enim fufeata nigredine injiar penni damafceni, diverjis ornata Jlguris , a que
pulcbrier in afpeSu redditur, quo artijicum dUigentia ö” in dufiria colorum canformitatcinqnorum-
que vejlium genere fuerit coadunata. Olai Macni, Hijl. de Gent. Sept. pag. ibidem,
(jQ Men zegt, dat de veelvraat een dier is, ’t welk byzondeilyk in de Noordfche landen
t’ huis hoort.... hy is van een zwanagtige kleur; hy heeft hair gelyk de vos, ten opzigte
van de lengte en de dikte, maar fyner en zagter; het welk maakt, dat de vagten dezer dieren
meer gezogt, en dmirer zyn, zelfs in Zweeden. .Artikel uitgetrokken en overgezet uit Arou-
LoN. Megabkni, Hijloria Gulonis, fiennte Aufiria 1681.
C»5 De veelvraaten zyn vry gemeen in Lapland... Derzclver vel is ten iiiterften zwart, en
kaairt eene zekere fchitterende witheid als de Satynen en gebloemde Damalteu te rug. Sommi-
gen vergelyken het by het vel der Sabel-martcrs , behalven dat deze zagter en milder hair heb-,
ben. Dit dier onthoudt zig niet alleen op ’t land, maar ook onder water gelyk de otters....
maar de veelvraat is veel grooter en gulziger dan de otter .. . l»y vervolgt niet flegts de wilde'
heeften, maar ook de tamme, en zelfs de viftchen. Hijloire de la Lapponic ^ par SciUEi ïEK ,
pag. 314.
■ , ' t /
XUI Deel,
Bb
DE NATUURLYKE HISTORIE
ÏP4
de MOUFFETTES of mephitis.
s'tINK- DIEREN,
W y geeven dezen geflagtnaam aan drie of vier Poorten van dieren , die
in zig bevatten, en, wanneer zy getergd of kwaad gemaakt worden,
verfpreiden, eene iiigt zo ilerk en ftinkende, dat zy, even als die onderaard-
fche uitvloeizeJs , welken men Mephitis noemt, den geenen die dezelve
inademt als verftikken. Deze dieren worden in de geheele iiitgeftrektheid
van Zuidelyk en geraaatigd Amerika (a) gevonden ; zy zyn door de Reisbe-
fchryvers zonder onderfcheiding voorgedraagen , onder de naamen van fiin~
kers , (link - dieren , duivels - kinderen {b) , enz. en niet flegts heeft men hen
onder elkanderen verward , maar men, heeft dit even eens gedaan met am
dere dieren, die van zeer verwyderde foorten zyn. Hernanoès (c') heeft
drie dezer dieren klaar genoeg aangeduid ; hy noemt het eerlle {PI. XXXIX')
Tsquiepatlf een naam welken wy behouden zouden zo dezelve gemaklyker
tvas om uit te fpreeken ; hy geeft ’er de befchry ving en de afbeelding van ,
en het is dat zelfde dier, waarvan men ook de afbeelding heeft inSEBA {d) ;
wy zullen het Coafe noemen, naar den ndiZra Squash, welken het inhieuw
Spanje heeft {e). Het tweede dezer dieren, 't welk Heenandès ook 2V-
(a) In de landen van de flraat van Magellan, zagen ^vy een ander dier, waaraan wy den
naam gaven van Knorrepot , en van Blaazer , omdat hy , zodra hy iemand ziet , begint te knor-
ren , te blaazen, en de aarde met zyne voorfte voeten op te krabben , fchoon hy gerae andere
verdediging heeft dan zyn agtetfte , ’t welk hy terflond wendt naar den geonen die hem na-
tiën, om daar uitwerpzels uit te drukken, die de afgryslykfte lugt van zig geeven, welke in
de wereld is. Veyage du Cap. Woon, Suite des voyages de Dampier , tont. V. — .
Daar zyn in Peni veel kleine voffen, onder welken men dezulken moet opmerken, die een
onverdraaglyken reuk vóórtbrengen , zy komen des nagts in de fteden , en hoe digt de huizen
gefloten mogen zyn , men riekt hen op meer dan honderd paffen ; gelukkig dat zy niet talryk-
zyn, want zy zouden de heeJe wereld met hun flank befinetten. Hijloiredes Incas, torn. IF,
fag. 2Êp.
((?) Eene foort van huis-marter, welken men duivels - kind , of Jlinkend dier genoemd heeft,
omdat zyne pis, welke hy, vervolgd wordende, Iaat Ioopen,de lugt een kwartier uurs in de
rondte befmet , is voor het overige een zeer aartig dier, liet is van grootte als een kleine kat
maar dikker; zyn hair is glanzig, trekkende naar het graauwe met twee witte ftreepen, die
hem een eironde figuur op den rug maaken, van den hals tot aan den flaart;die Haart is gevuld
gelvk die van den vos, en hy zet denzelven overeind geiyk de Eekhoorn doet. Hijloire de la
'pfouvelle Franc! , par Ie P. CaftUtEVOix, tom. lil. prtg. 333. Nota. Dit dier is liet zelfde als
dat, ’t welk wy hier Conepate zullen noemen, naar den naam welken liet in Mexiko draagt. ,
ff) Yfquiepatl , feu vulpecula qnat Maizium torrefaSum amulatur colore. Genus pnmum. . . .
f«nt fj* alia duo hujus vulpeculie genera endem formA 0 * natura, quorum alt» um yfquiepad
etiim vocatum fafeiis multis candentikus dijlinguitur \ alterum vero Conej^ie Jeu vulpecula puerilis
unica, tantum utrinque duüaperque caudam ipjam eodem modo delata. Hernand, Hiji. Mex.
pag. 232. fig- ibid.
(d) Seba , val. I. pag. 63 . Tab. 42. fig. ï.
De fquashc is een viervoetig dier, dikker dan’ecn kat, zyn kop gelykt wel naar dien va»
195
VAN DE MOUFFETTES or MEPHITIS.
quicpatl noemtt, is dat, ’t welk hier vertoond is (P/. XL) , en twelkwy
Chinche zullen heeten, naar den naam welken het m Zuid-Amenka voert.
Het derde (PI. XLI) ’t welk Hernandès noemt Conepafr, en waaraan wy
dien naam behouden zullen, is het zelfde als dat, t welk door Catesby (ƒ )
is seeeeven onder de benaaming vm Jmenkaanfchen -- bunfing , en door
Brkson onder die van geftreepten hunfing (g). Lindelyk kennen wjr nog
eene vierde foort van mephitis , (PI XLII) waaraan wy den naam van 20-
rille zullen geeven, welken dit dier in Peru, en in eenige andere ftreeken
der fpaanfche Indiën draagt. p-.r - ji
Het is aan den Hr. Aubry, Curé van Saint Louis, dat wy de kennis van
twS dezer dieren verfchuldigd zyn- Zyn fmaak en zyne kundigheden in de
Natuurlyke Hiftorie fchitteren in zyn Kabinet, dat een der fraaille van
jj-eheel Parvs is. Hy heeft ons zyne rykdommen wel willen mededeelcn , zo
dikwils wy die noodig hebben gehad, en het zal hier niet de eeni^ge
heid zyn ] welke wy zullen hebben om ’er onze erkentenis vooi te betuigen.
Die diemi 7 welken de Hr. Aübry ons wel heeft willen leenen , om dezelve
te laaten aftekenen en graveeren , zyn de coafe , de chinche , en de zorille ,
men Tan die twee laatften als nieuw befchouwen; want men vindt er geene
afbeelding van in eenig fchryyer.
Het cerfte dezer dieren heeft de Hr. Aubry gekreegen , onder den naam
van nekan, duivels - kind , of wilde kat van Virginie ; ik heb gezien dat
Fet Lt dè pekan was; ik heb de benaamingen vandeiveMmd en w.We
kat als eemaakt een zaamgefteld, verworpen, en ik heb bemerkt, dat het
luift heAelfde dier is, ’t welk Hernandès onder den naam vm rsqinepatl
S befchreven, en ’t welk de Reisbefchryvers onder dien van %«r/iheb-
S vTrgedraagen. Het is van deze laatfte benaming , dat ik het woord
Coafe waarmede ik dit dier benoem , heb afgeleid. Het heeft omrent zes-
Tn duim lengte, den kop en het lighaam daar _in begreepen. Het heeft
korte beenen, kleinen bek, kleine ooren , het hair van eene donkerbruine
kleur zwarte en fpitfche nagels. Hy onthoudt zig in gaten en klooven van
rotfen daar hy zyne jongen opvoedt: hy leeft van torren , van wormen,
van kleine vogeltjes; en wanneer hy op een Baflecom' kan komen, doodt hy
™ gcvoieke^ Laïvan hy egter niet dan de harlTenen eet. Als hy boos
pen vos - hy heeft korte ooren en fcherpe klaaiiwen, waarvan hy zig, even als de kat, bediend
L Uomen te klimmen; zyn vel is gedekt met een kort fyn en geelagtig hair ; het
vieefch tan dit dier is zeer gezond en zeer goed van fmaak. Fuyage de Dampier, u-m. HL
ff moiré Naturelle de la Caroline, par Catesev. Londres Stetehê
•uV hier de befchrvviug, welke die Auteur daar van geeft. „ Dit dier is in zjiw guta e
.^vlïtprfchiSdd van ^ gemeenen bunflng, behalven dat zyn neus n^at luna«.s; alle
,, niet zeer ve waren zwart en wit, fclioon zy allen met op dezelfde ivyze ge-
„ die, welken ik he ’ yjg van het agterfte van den kop, langs het
„ tekend waren; deze ^ tot aan den flaan uitftrekte , met vier andere
„ midden van den Jef die eSi met de eerfte waren.”
i» «IMt, I.= P»tO.S mé. BWSSO»,
Rtgnum Animale, pag. 350. Bb 2
/
,9^ de natuurlyke historie
of bevreesd wordt, geeft hy een afgryflelyken' reuk; dit is voor dit dier
een veilig wapen ter zyner befcherming, dewyl menfchen noch honden het
zelve als dan durven of kunnen genaaken. Zyne pis, die zig waarlbhynlyk
met deze vervaarlyke uitvloeizelen vermengt , bevlekt en befmet op eene
onuitwifchbaarc vvyze; voor het overige fchynt die kvvaade reuk niet eene
doorgaande eigenfchap te zyn. „ Men heeft my,zegt Seba (Jv) , dit dier lec-
„ Arende van Suriname gezonden, en ik heb het den geheelen zomer in ’c
„ leven gehouden in myn tuin , alwaar ik het aan een kettingje vaft hield
„ het beet niemand, en wanneer men hem te eeten gaf, kon men hem
„ behandelen als een jongen hond; hy wroetede met zyn bek in de aarde,
,, zig daarin helpende met de twee voorfte pcwaten, welker vingers met
„ lange en gekromde nagelen gewapend zyn. Hy verborg zig over dag in
,, eene legerplaats onderden grond, welke hy zig zelve gemaakt hadt. Des
„ avonds trok hy daar uit , en na zig fchoon gemaakt te hebben , begon hy
„ te loopen, en liep dus den geheelen nagt, regts en lings zo verre zyne
„ ketting hem toeliet. Hy fnuffelde overal, de neus in de aarde ilekende..
„ Men gaf hem alle avonden te eeten , en hy nam geen meer_ voed^I dan
,, hy noodig hadt, zonder aan het overige te raaken. Hy. hield t niet van
,, vleefch, noch van brood , noch van eene menigte andere voedzels ; zyne
,, lekkernyen waren geele wortelen, raauwe garnaalen, rupfen, en fpinnen
„ koppen. . . Op het einde van den herfll vondt men hem dood in zyn leger,
,, ongetwyfFeld , omdat hy de koude niet kon verdraagen : zyn hair op den
„ rug is van eene donkere kaftanje kleur; hy heeft korte ooren, het voor-
„ fle van den kop rond, wat helderer van kleur dan de rug, en de buik
„ is geel. Zyn Haart is middelmaatig A'^an lengte , en met bruin en kort hair
,, bedekt, men bemerkt daar rondom 20 iets als geelagtige ringen aan.” Wy
zullen aanmerken, dat, fchoon de befchryving en afbeelding door Seba
gcgeeven , zeer wel met de befchryving en de afbeelding van Hernandès
overeenkomen , men egter zou kunnen twyfFelen of het wel het zelfde dier
zy, om dat Seba geen gewag maakt van zynen afgryllyken ftank; en omdat
men zig bezwaarlyk kan A’-erbeelden , hoe hy in zyn tuin , een geheelen zomer
lang , zulk een Hinkend dier heeft kunnen houden, zonder in zyne befchry-
ving van het zelve een woord te fpreeken, van het ongemak, dat zy, die
hem naderden ,_ daarvan moeHen hebben. Men zou derhalven kunnen den-
ken , dat het dier door Seba onder den naam van yfquiepatl gegeeven , niet
de waare zy;of dat de afbeelding door Hernandès gegeeven, op den yfquie-
patl istoegepaH, terwyl zy miflchien tot een ander dier behoorde; doch die
twyffeling, die in den eerHen opllag gegrond fchynt, zal niet lang kunnen
flandhouden, zodra men weete, dat dit dier die peHige lugt niet van zig
geeft , dan wanneer hy boos gemaakt of vervolgd wordt ; en dat ver-
(F) Tfquiepatl, waai’van de kleur naar die van gebrand Turkfch koora gelykt... zyn kop
2\veemc naardien van een kleinen vos, en zyn fnuit is tennaaftenby als die van het varken; de
Amerikaanen noemen het Quaije , Seba. vol. I. pag. 68. Nota. Dit gezag bewyft ook , dat het
woord Squash, of Coafs, de waare naam van dit dier is.
VAN DE MOUFFETTES öf MEPHITIS. ip?
fcheiden perfoonen in Amerika deze dieren opgevoed en tam gemaakt
hebben (i).
Van deze vier Poorten van moiifFettes, welke wy ftraks onder de naamen
van coafe, conepate, chinche,en zorille hebben aangewezen, behooren de
twee laatlie aan de heetfte klimaaten van Zuidelyk-AmeriJca, en zouden wel
loutere verfcheidenheden en geene verfchillende Poorten kunnen zyn ; de
twee eerlle zyn van het gemaatigd klimaat van nieuw Spanje, van Louifiane,
van de IlIinoiPen, van Karolina, enz. en Pchynen my toe twee onderPchei*
dene en verPchillende Poorten van de twee andere te zyn ; vooral de coaPe
die het byzonder kenmerk IieePt van flegts vier nagels aan de voorfte voeten
te hebben , terwyl alle de andere vyf hebben ; maar voor het overige zyn
alle deze dieren omtrent van het zelfde maakzel , hebben denzelfden in-
borll, dezelfde neigingen en gebruiken, denzelfden kwaaden reuk, en
verfchillen , om zo te fpreeken , niet dan in de kleuren en de lengte van het
hair. De coafe is, gelyk men gezien heeft, van eene vry eenpaarige brui-
ne kleur , en heeft den Haart niet zo fterlc met hair bezet als de andere. De
conepate (^) , heeft op een grond van zwart hair vyf witte banden , dje zig
(O Niettegcnflaande de ongemaklyko eigenfehap dezer dieren hebben e«er de Engelfchen j
de Franfchen, de Zweeden, en de Wilden van Noord-Amerika het gebniik van zointyds eeni-
gen tam te maaken ; men zegt dat zy dan navolgen , gelyk de huisdieren , en dat zy hunne pis
niet laaten loopen, dan wanneer men hen vervolgt of (laat. Waanneer de wilden cenigendooden,
Ihyden zy hiin de blaas uit, opdat het vleefch, ’t welk zy goed om te eeten vinden, niet den
reuk van de pis aanneeme. Ik heb dik wils EngelCchen en Franfchen ontmoet, die my zeiden
daar van gegeeten te hebben, en die bet goed van finaak vonden, gelykende volgens hunne
opgaave, naar den fmaak van een fpcon varkentje. De Europeaajien maaken geen werk van het
vel , ter oorzaake van deszelfs dikte en van de lengte van het hair , maar de Wilden maaken
’cr beurzen van, enz. Voyage de Kaui. p/tg. 417.
(k) De Engdfchen geeven den naam van Policat aan een dier, ’t welk niet flegts vry ge-
meen is in Peufvlvanie, maar ook in andere nooidelykor en zuideiyker landen van Amerika*
men noemt het in Nieuw-York gemeenlyk Scwick. De Zweeden die m dat land zyn , heeten
het Fiskaue... Dit dier gelykt veel naar den bofchraarter, het is tennaaftenby van dezelfde
dikte, en gemeenlyk zwart van kleur; het heeft egter op den rug eene overlangfche witte
ftreep, en eene andere van dezelfde kleur, en dezelfde lengte aan weérzyde; men ziet ’er
ook, maar zeldzaam, die byna geheel wil zyn... Dit dier werpt zyiie jongen even eens in
holle boomlbiramen , en in onderaardfdie legerplaatfen ; hy onthoudt zig niet flegts boven
den grond, maar hy klimt zelfs op deboomen; hy is een \7aHd van do vogelen, hy breekt
hunne eyeren en eet hunne jongen, en zo hy in een hoenderhok kan komen, regt hy daar
groote vertvoeffing aan... Indien hy gejaagd wordt, ’t zy door honden, ’t zy door menfehen,
loopt hy zo lang hy kan , of klautert op een boom , en tvanneer hy zig al te fterk gedrongen
ziet, werpt hy zyne pis tegen hen, die hem vervolgen... Dclugt van dezelve is zo (lork, dat zy
den adem wegneemt; zo ’er eene druppel van dit pestigc vogt in de oogen raakte , zou men
gevaar loopen van het gezigt te verliezen; en zo dik wils liet op de kleederen komt, drukt het
daar zulk een vreeilelyken flank in , dat men dien bezwaarlyk daar nimmer weder kan uit kry-
gen. De raeefte honden vlugten weg, zodra zy dezen flank rieken... men riekt dien in de
bolTchen dikwils zeer verre. In 1749. kwam oen dezer dieren digt by de boerewooning
daar ik myn verblyf hield ; het was in den winter, en nagt, de honden wierden opgewekt en
vervolgden hem; op het oogenbllk verfpreidde zig zulk eene Hinkende lugt, dat ik in myn bed
dagt te flikken; de koeijen bulkten uit alle haare kragt... op het einde van hetzelfde jaar
(loop een ander van deze dieren in onze kelder, maar liy verfpreidde niet den minften flank’
omdat hy dit alleen doet , wanneer hy gejaagd wordt en zig in 't naauw oordeelt. Eene vrouw’
DE NATUURLYKE HISTORIE
*98
overlangs van het hoofd tot den ftaart uitflrekken. De chinche (/) , is wit
op den rug, en zwart in de liezen, met den kop geheel zwart, met uitzonde-
ring van een witte ftreep, die zig van den neus tot aan den nek uit-
ftrekt. Zyn ftaart is zeer bezet met hair , en byzonderlyk met zeer lang wit
hair met wat zwart gemengd. De zoriJIe Qn) , die ook mapurita («) geheeten
wordt , fchynt van eene Ideiner foort te zyn ; hy heeft egter den ftaart zo
fchoon en zo wel geftoffeerd, als de chinche, waarvan hy verfchilt in de
fchikking van de vlakken zyner vagt ; dezelve is van een zwarten grond ,
waarop zig overlangs witte banden uitftrekken van den kop af, tot het mid-
den van den riig , en andere foorten van witte ftreepen of banden , dwars
over de lendenen, het kruis, en den oorfprong van den ftaart, die zwart
is tot aan het midden zyner lengte, en wit van het midden tot aan het eind ,
die hera des nagts aan zyne tintelende oogen bemerkte , doode hem en op ’t eigen oogenblik
was de kelder met zulk eene afgryzelyke liigc vergiftigd., dat die vrouw daarvan niet llegts
eenige dagen ziek lag, maar dat het brood, het vleefch, en de andere voorraad, welken men
in deze kelder bewaarde , derwyze befmet wierden , dat men daar niets van behouden koude ,
maar genoodzaakt was alles weg te we^en. Foyage de Kalm, pag. 412. enz.
(0 Dit dier wordt door de inboorlingen van Brazilië Cbincbe geheeten; het is van de dikte
van eene onzer katten; het heeft een langen kop, zig van deszelfs voorlle gedeelte afiiitrck-
kemle , tot yan het einde van het bovenfl: kaakbeen , dat voor het onderft uitlpriiigt , forraee-
rende de beiden een muil, die tot aan de bnitenfte hoeken der oogeii gefpleten is. Zyne oogen
zyn lang en hunne lengte is zeer vernaauvvd, het druifbezievlies is zwart, en al het overige
is wit; "zyne ooren zyn breed en byna gelyfc aan die van cenmenfeh; de kraakbeenderen,
waaruit dezelve bedaan hebben hunne boorden binnemvaards gekeerd ; hunne lellen , of on-
dcrlle deelen, hangen weinig naar beneden, en de geheeie fchikking dezer ooren toont, dat
dit dier het zintuig van het gehoor zeer fyn heeft. Twee witte ftreepen, haaten oorfprong op
den kop neemende , gtian over de ooren heen , zig van elkandercn vcrwyderende , en aan de
zyclen van den buik boogsgewyzg iiitloopende. Zyne voeten zyn kort ; de pooten verdeeld in
vyf vingeren, aan hun einde met vyf zwarte nagels gewapend, die lang en pimpg zyn, en het
dier dienen om de aarde mede op te krabbelen en zyn hol te raaaken: zyn rug is gewelfd,
gelyk aan dien van een varken, en het onderll van den buik is geheel plat; zyn Ilaart zo lang
als zyn lighaam, verfchilt niet van dien van den vos; zyn hair is donker graauw, cn zo lang
als dat van onze katten. Hy maakt zyn verblyf onder de aarde gcIyk onze konynen , maar
zyn hol is zo diep niet. Ik had veel moeke om myne kleederen den flank, waarmede zy be-
liuet waren , te doen verliezen ; die flamc duurt meer dan agt dagen , fchoon ik dezelve ver-
fcheiden maaien nat gemaakt cn in de zon gedroogd had, enz. Men zeide my,, dat de kwaade
reuk van dit dier door zyne pis werdt voortgebragt , welke hy op zyn ftaart looft, om als dan
denzelven als eene kwaft te gebniiken , en zyne vyanden daarmede te bevogtigen en te verjaagen;
dat hy eveneens aan den ingang van zyn hol pirt om heti te beletten daar in te dringen; dat hy
zeer greetig naar vogelen, cn dat hy dezelve in de landerjmn van Buenos-ayres grootelyks ver-
delgt. Journal du P. Peüillée, Paris 1714. pag. 272. enz. Nota Met komt my voor, dat die
dier door Acosta wordt aangeduidt, onder den naam van Cbincille , die niet veel van Chihee
verfchilt. „ De Chincillcs, zegt die Schryver, zyn kleine diertjes als eekhoorns, die een
„ zeer zagt en glad vel hebben. ... en in la Siërra van Peru gevonden worden.” Hifl. Nat,
des Inies Occidentales , pag. 199.
(nj) De Zorilla van nieuw -Spanje is zo groot als een kat; hy is wit en zwart, en heeft een
fehoonen ftaart; vervolgd wordende pift hy, dat is zyne verweering; want de ftankdier-pis is
zo fterk, dat zy de lugt honderd paften iu den omtrent vergiftigt, en hen, die hem vervolgen
ftuit : zo ’cr iets van op de klederen komt , moet men die onder den grond bedelven , om ’er
den flank van af te krygen. Foyage de Gemülli Cak.rf.ri, torn. VI. pag. 212. en 213.
0 ‘ Mapuiita uin de oevers van den Orenoque is een kleiu dier, en liet fchoonfte maar
VAN DE MOUFFETTES of MEPHITIS. i5>
terwyl die van den chinche overal dezelfde kleur heeft. Alle deze dieren zyn
tennaallcnby van het zelfde maakzel en dezelfde grootte (o) , als de Itaropi-
fche bunfmg ; ook gelyken zy denzelven in de natuurlyke gebruiken, en nee
werktuigdyk maakzel van hunne lighaamen, loopt insgelyks tot op dezelide
vermogens en bekwaamheden uit. De bunfing is van alle de dieren van ons
vafte land dat , het welk den flegften reuk verfpreidt ; dezelve is alleenlyk nog
fterker en lelyker in de mephitis , waarvan de foorten of verfcheidenhedeii
talryk zyn in Amerika, terwyl de bunfmg de eenigfte in zyne foort is in de
oude wereld; want ik denk niet, dat het dier, waaivan Kome fpreeict
onder den naam van /tinkende das (p), en dat my voorkomt een w^pdlyke
mephitis te zyn, aan de Kaap dc Goede -hoop, als daar natuuHyk t hms
hoorende, beftaat; het kan zyn, dat het uit Amenka is overgebragt, en
het kan ook zyn dat Kolbe , die met naauwkeung is m de faéta, zyne
befchryving ontleend heeft uit vader ZyciiEL, wien hy aanhaalt als dit dier
“ vloSr».” U toenfig, k.ï.ator.ig, » H»t. . . gig venrou-
•wende OP z^e wapenen , waai-van ik de uitwerkzels ondervonden heb , ni zo verre dank
meende te flikken... Hy laat winden vliegen, die de lugt, zelfs van verre vergiftigen . .. De
Indiaanen eeten egter zyn vleefch, en verfieren zig met zyn vel, dat geen kwaaden reuk lieelt.
Jliftoire Naturdte de l'Oreneque, par Guwji.la, tom. III. pag^ 240.
(0) Daar is in Louifiane een vry bevallig dier , f ‘j'-’
zyne pis belinet; het is te dier oorzaake dat men het Jlmkend z™
• het heeft de erootte van eene kat ; het mannetje is van cene fchoone zv\ arte leu ,
en het’ wyfje is insgelyks zwart met wit geboord ; zyn oog is zeer levendig. . . men
mnr rppt ftinkeiid iT^oten , wam zyiïe lugi bclinet,.. Op zekeren dag doodde ikeen , nij, ^ ^
wipro ziff OP het gevelde dier cn bragt het my , tervvyi hy het iii zyn bek heen en weder fchud-
dede^- een druppel van deszclfs bloed, en oiigctwyffcld ook van de pis,
mvn rok die van Jagers -tyk was, en befmettede my zo flerk, datik geiioodz«akt was ten
fpoedieften naar huis te keeren, om van gewaad te veranderen , enz. Htfi.de la Lmjiane,
iariV Page du Pratz, tom. 11 . pag. 86 cn 87. — Wanneer een dezer dieren door een hond
wordt aangetaft, verandert het, om des te verfchiikkclykcr tefchynen, dertvyze ^5'"^ geflalte
door zyn tair over end te zetten, en
rond is ; het w'elk hem tevens vreemd en yfielyk in het aanzicn maakt. Dew^yl ej^er d e drei
neigde houdinrniec genoeg is om zyn vyand te vervaaren , gebruikt hy om hem af te weeren ,
Le een kraltiger middel tvant hy verCpreidt uit eenige geheime kanaalcn , zulk een peftigen
flank dat hv^ de lugt zeer verre rondom hem vergil tigt , zodat de menfehen en dieren zig met
allen ’moeeh^en fpoed van daar poogen te verwyderen. Daar zyn honden voor vvelken deze
flank 7o^onverdraagelyk is, dat zy hunne prooi, ichoon die reeds 111 hunne magt hebbende,
moeten laaten flippen ; daar zyn andere, die, hunnen neus in de aarde fieekende_^, hunne ^aiiv^lea
vernfeuwen , tof^dat zy den bunfmg gedood hebben ; maar zelden vnlien zy m t
nnairiD-enamiic iam bemeten, of een wild nazetten , van welks lug: zy vier of\ytutiren
mppnen te üikkeu. De Indiaanen merken egter het vleefch dezer dieren aïs een lekkemy
'k Vipb ’er van gegeeten, en ik heb het ook goed van fmaak gevonden; ik heb van deze
aan; ik ^e„ zeer jong hadt tam gimaakt; zy zyn zagtaartig en zeer levendig
7v oeffenen dan dat vermogen van flinken niet , w'aartoe miflchien de vrees en
geworden, en y.p. . j„„jg j,en noodzaaken toevlugt teneemen. De bunfings v^bergen zig
o^klooven van rotfen ; men vindt hen in byna het gelieele Noordelyke
Tailf iLd vaJ'ïïerika! voeden zig met infekten en wilde vrugten. Hilidre NatureUe de:
Kodde, li/. p.g. 86 en 87.
V
JS,., DE NATUURLYKE HISTORIE
in Brazilien gezien hebbende. Dat van nieuw Spanje, ’t welk Fernandès
onder den naam van Ortohua aanwyft , komt my voor het zelfde dier als
de zorille van Peru te zyn; en de tepemaxtla van denzelfden Auteur
(q), zoude wel de conepate kunnen zyn, die in nieuw Spanje gelyk in
Louifiane, en in Karolina moet gevonden worden.
C?) Ortohula; magnitudin» tres dodrantes vixfuperaf, nigro candidoque vejlita pilo fedquibus-
dam tnpartibusfulvo... apud bas gsntes infcribi jam diu venit ufum, quamvis crepitus ventris fit
illi ftetidijfimus : occitucenftbus verjatur agris.,.. eft ö* altera fpecies,quam tepemaxtlam vacant,
eadem fere formd naturi, Jèd nulla in parte fulva, ö* cauda nigris albifque fafctis uansver-
Jum dtjcsmentibus , varid jwff provenit quoqtte apud Oceitueenfes, Fernand, Èiji, nov, Hijp,
pag. 6. cap. XVI,
BE^
« r=-ae-* , .
1
^ EESCHRYVING van de COASE. 201
{S®«(!SSS8S!SSSS©S®)SSSS®!SSS!!SSSSSSSS®5SS®SSS!^^
B E S C H R TV IN G VA N DE COASE.
D it dier (PI- XXXIX) dat uit Virginie gezonden is, onder de benaa-
mina:en van pekan, wilde-kat of duivelskind, is zeer verfchillcnd van
dp kat en het verfchilt ook van den pekan, van welken in het vervolg
dif zal eefproken worden, door verfcheiden kenmerken, voor-
^ ^ I ?nnr het letS der vingeren; het is kleiner dan de pekan,het heeft
fleeK zestien duimen lengte van het eind van den fmoel af, tot aan het begin
vS derftaart: fchoon ik niets van de coafe gezien heb als een gedroogd
In onbezet vel, heeft zy my toegefcheenen den fmoel langer, de ooren
lïnote? de beenen korter, en de voeten kleiner te hebben dan dc pekan.
fïp tanden eeleeken zo veel naar die van den huismarter , als de tanden van
den nekan en de coafe geleek meer naar den huismarter dan naar den ^kan,
den peka , den kop en het geheel lighaam, behalven den ftaart ,
d!p^d?*Tt?r^van ha^en was ;^de Homp van den ftaart was flegts zes duimen
Inft ^en het hair ftak niet verder dan anderhalven duim buiten denzelven
„it^^Maar het srootft verfchil dat ’er is tuflehen de coafe en depekans, de
1-rnismartes de bunfings, enz. beftaat in het getal der vingeren ; de coafe
heeft ’er flegts vier aan de voorfte voeten , terwyl die andere dieren er
f aan de voorfte voeten hebben, even als aan de agterfte; de nagels zyn
Sarmgtig! en -^,^kzel meer naar de nagelen van den huismar,.
^^Het^LiTïn^dons^zyn^kLtanjekleurig over het geheel lighaarn; daar is
een mengzel van graauw op den kop ; het hair is zeer blinkend , het langft
is omtrent anderhalven duim lang ; dat van den ftaart is weinig langer. De
knevels zyn zwart cn meer dan twee duimen lang.
£03 DE N A T U U R L Y K E HISTORIE
BESCHRYFING FAN DE CHINCHE.
D eze befchryving is opgemaakt volgens een opgezet vel (P/. XL) , ^at
de beenderen der beenen en voeten bevattede, gelyk ook die der
kaakbeenderen; de tanden gsleeken naar die van den bunfing, de fret, de
hermelyn en den wezel. De Kop van deze chinche was zeer klein, de beenen
zeer kort , en de Haart lang en zeer digt van hair ; in het algemeen geleek
dit dier veel naar den bunfing , het was temiaaftenby van dezelfde grootte ;
want het hadt zeftien duimen lengte, van het eind van den fraoel tot het
begin van den Haart, welkers Homp maar agt duimen lang was; maar het
Jiair Hak nog vier duimen buiten denzelven uit.
Het vel was in wit en zwart verdeeld met groote en kleine vakken ; de
kop was geheel zwart, uitgezonderd eene witte Hreep , die zig langs het
neusbeen op het midden van het voorhoofd, de kruin van den kop en het
agterhoofd, tot aan den hals uitHrekte, alwaar zy aan eenen breeden band
van dezelfde kleur eindigde, die het bovenH vap den hals befloeg: deze
band liep over de fchoft en den rug , alwaar hy zig in twee takken verdeel-
de, die zig verlengden tot op het kruis: daar was tulTchen deze taltken
eene zwarte Hreep, die zig uitHrekte van het midden van den rug tot aan
den Haart , welkers hairen meeHendecls wit van kleur waren ; daar waren
egter veele die ten deele wit en ten deele zwart waren ; de borH en buik
waren wit met kleine zwarte vlakjes : al het overige van het lighaam was
zwart met witte vlakken op de zyden van den hals , dep fchouder , en de bui-
tenHe zyde der vier beenen. Het hair van dit dier is zeer glanzig en zeer
lang, want dat van het lyf hadt meer dan drie en een h^ven duim, en dat
van den Haart meer dan een halven voet lengte ; het hair bedekte een zeer
^gt dons , dat witagtig was onder het wit hair , en bruin onder het zwart.
Aan eiken voet waren vyf vingers en vyf lange nagels , die wat krom en
witagtig waren ; die der agterHe voeten waren onder hel hair verborgen.
V
i
V
liE
COZSTEPATE
•
jPI. XLI.
i
■* .1
' < '• *
♦ t
>
i '
V %
{
i
'i'
■*L
* ■* *• . , ^
*• f
c «
■ ï -. ■
ï ■ ■*
-» ' **
* t*
4
a.
V *
« é
(
«.
|. ^ -*
' t ■• .
*'■■• .
é’ ,
‘ i r.
7'?
• ’'^"T.-'-‘.' »•* ' ' "■
. • r*4'Vl#« •• »
► .
f ' *.
r' i: ■-?■:; ^
“rl.- .U,. ^
»■
BESCHRYVING VAN DE ZORILLE. 203
B ES CHRX FING VAN DE ZORILLE.
D e befchryving van dit dier (P/. XLII) is opgemaakt naar een vel,
dat tennaaftenby in denzelfden flaat was, als dat van het voorig; de
laatfte baktanden waren weggenomen geworden met het agterll gedeelte
der kaalibeenderen ; maar alle de tanden, die nog overig waren, geleeken
naar die van den bunfing. De zorille was kleiner dan de chinche, zy hadt
korter fmoel en korter lyf; want daar waren flegts dertien of veertien dui-
men lengte, van het eind van den fraoel tot aan het begin van den ftaart,
die ook digt met hairen bezet, en omtrent even lang als die van de chin-
che was.
De kleuren der hairen alleen zouden genoeg zyn om te doen vermoeden,
dat de zorille van eene andere foort is als van die der chinche ; die der zo-
rille zyn zwart of zwaragtig van kleur, met witte of witagtige ftreepen,
banden, en vlakken, die eenigen fchyn van geelagtig hebben; daar is een
witte vlak op het voorhoofd tulTchen de twee oogen ; men ziet op den hals
en den rug vier banden van dezelfde kleur , de twee middenlle beginnen
aan het agterhoofd; debuitenfte aan elke zyde llrekt zig tot op een kleinen
afftand van het oog uit : deze banden zyn niet regelmaatig , noch in hunne
breedte noch in hunne rigting ; daar is nog een witte band aan elke zyde
van de borfl, welke agter den elleboog begint, op het midden van het lyf
weder naar den rug klimt, en op het agterft gedeelte van den rug eenen
dwarfchen band maakt ; daar is op de lendenen een tweede witte dwarfchè
band die voor de knie nederloopt ; men ziet een vlak van dezelfde kleur aan
eiken kant van het kruis, en een klein bandje in de gedaante van eenhalven
ring by het begin van den ftaart, welkers eind ook wit van kleur is, het
overige is zwart; de buik, de borft, de beenen en voeten zyn zwart of
zwartagtig zonder eenig mengzel van wit. Het hair van het hghaam heeft
flegts een duim lengte, dat van den ftaart drie of vier duimen; alle deze
hairen zyn vaft en glanzig, zy bedekken een zeer zag c dons , dat van de-
zelfde kleur als het hair is. Daar zyn vyf vingers en \yf nagels aan eiken
voet , die der agterfte voeten zyn ten deele bedekt door het Jiair der vin-
geren.
Cc 2
DE NATUURLYKE HISTORIE
^04.
DE PEKAN EN DE VISON.
D e naam van Pekan is lang in gebruik geweeft in den Pelteryliandel van
_ Kanada (a), zonder dac men daarom te beter het dier kende, waar-
aan die naam gegeeven werdt ; men vindt dien naam by niet eenen Natmu'-
befchouwer , en de Reisbefcliry vers hebben denzelven onverfchillig (Z») ge-
bruikt om verfchillende dieren, en byzonderlyk de Mou^ettes , aan te wyzen.’
anderen hebben het dier , dat den naam van pekan moet voeren, m'/de vos,
of wilde kat geheeten , en ’t was omnogelyk eenige naauwkeurige kundigheid
te haaien, uit de korte , gebrekkige , en verkeerde berigten , welken allen daar
van gegeeven hebben. Het is met den ^fon eveneens als met den pekan ;
wy zyn onkundig wegens den oorfprong dier twee naamen , en niemand wilt
’er meer van , dan dat zy tot twee dieren van Noord- Amerika behoorden.
Wy hebben deze twee dieren eindelyk gevonden in het kabinet van den Hr.
Aubry, Curé de Saint Louis, en hy heeft ons dezelven wel willen leenen
om te befchi^en en te laaten uittekenen.
De pekan (Pl. XLIII ) , gelykt zo wel naar den bolchmarter ; en de vifoti
(c) (Pl. XLIF) npr den liuismarter, dat wy denken dat men dezelve als
verfcheidenheden in elke dier foopten kan befchouwen. Zy hebben niet
flegts dezelfde lighaamsvorm , dezelfde evenredigheden, dezelfde lengtens
van ftaart, dezelfde hoedanigheid van hair, maar ook het zelfde getal van
tanden en nagels, dezelfde natuurlyke neigingen, en dezelfde gebruiken ; dus
meenen wy grond te hebben, om den pekan als eene verfcheidenheid in de
foort van den bofchmarter , en den vifon als eene verfcheidenheid in die
van den huismarter te befchouwen , of ten minflen aan te merken alsfoorten,
die zo na aan elkanderen grenzen, dac zy geenerlye wezendlyk verfchil
vertonnen; de pekan en de vifon hebben alleenlyk bruiner, glansryker, en
zydeagtiger hair dan de bofchmarter en de huismarter; maar dat verfchil
gelyk men weet, hebben zy gemeen met den bever, den otter, en de an-
dere dieren van ’t Noorden van Amerika, welker vagt fchooner h dan die
van deze zefde dieren in ’t Noorden van Europa.
Naamen van de peiteryen, welken men van Kanada bekomt, met derzelver waarden in
1683.... De pekans, wilde katten, of duivels -kinderen, gelden i livre en 15 Ibus het vel.
Foyage de la IIoutan, torn. II, pag. 39. *
(A) Dit dier verfpreidt een onverdraagelyken ftank;de Franfchen geeven het in Kanada den
naam van duiveh-kind, of (tinkend beejl; Ibmmigen noemen het cgiet Pekan. f^oyage de
Kalm. pag. 412.
CO zou zeer geneigd zyn te denken , dat het dier door Sagard Theod.it , onder den
naam van Ottaj aangewezen, wel het zelfde als de vifon zoude kunnen zyn. De ottay,
,, zegt die Reisbefcliry ver, is zo groot als een klein konyn; hy heeft zeer zwart vel, dat zo
„ zagc , glad , en fchoon is , dat het fulp fchynt te zyn ; de Kanadaanen maaken veel werka
,, van deze vellen , waarvan zy zig kleederen vervaardigen.” Foyage au Pays des Hurons
pag. 30Ü. Daar is in Kanada ecu dier, daar deze aanduiding beter op paft dan op den vifon. *
LE PeKAN.
BESCHRYVÏNG VAN DEN PEKAN. 2C
B ESCHRTV ING FAN DEN PEKAN.
D e pekan {PI XLIII) gelykt naauwkeuriglyk naar den huismarter en
bofchmarter in getal , maakzel en plaatfing der tanden ; hy heeft ook
veele overeenkomften met die dieren in den aart en de kleur der hairen
en zelfs in gedaante van het lighaam ; maar de voeten zyn my voorgeko-
men naar evenredigheid grooter en de beenen langer te zyn , voornaamJyk
de voorfte , voor zo veel ik daarvan heb kunnen oordeelen op het befchou-
wen van een gedroogd en opgezet vel , dat wy tot een onderwerp voor deze
befchiyving gediend heeft. Het fcheen my toe dat het lyf van den pekan
ten minflen zo lang was als dat van den huismarter enbofchmarter ; wanthec
opgevulde vel, dat ter plaatfe van den buik uitgezet was, hadt anderhalven
voet lengte , in eene regte lyn gemeeten van het eind van den fmoel tot aan
het begin van den ftaart , welkers ftomp tien duimen lang was ; het hair ftak
een duim buiten den ftomp uit, daar waren vyf vingers en vyf nagels aaa
eiken voet.
Dit dier hadt vafl en blinkend hair, en een zeer zagt en zeer digt dons,'
het dons was van eene afchgraauwe Meur op het grootfl: gedeelte van zyne
lengte van den wortel af; de punt was graauw met eenige tinten van vaal ;
het vafl: hair hadt dezelfde kleuren als het dons , behalven op dat gedeelte
dat zig verder dan het dons uitftrekte ; dat gedeelte was graauw en zwart
met eenige tinten van kaftanje kleur; de punt der langfte hairen was zwart.
Door die mengeling van kleuren was het dier op den kop , den hals, de
fchouderen, het bovenfl; der voorfte beenen en den rug met grys en vaal
getekend ; aan de zyden van het lyf hadt het graauw de overhand boven het
vaal , en de punt der hairen maakte op den hals eenigen fchyn van zwarte
dwarfche banden; in fommige oogpunten was het zwart duidelyker dan het
graauw op het kruis; het onderft der voorfte beenen, de agterfte beenen
in hun geheel , de vier voeten en de ftaart waren zwart met eenig mengzel
van bruin ; de borft en buik waren van vaal en bruin gemengd ; daar was
wit tuflchen de voorfte pooten, op de borft, en tuflchen de agterfte pooten
Dp den buik.
Cc 3
iOÖ DE NATUURLYKE HISTORIE
£ ESCHRTFING VJN DEN VISON
gclykt naar den huisraarter inniaakzel van het
Iighaam, en in de tanden, welke ik heb kunnen zien in een opgezet
vd {a), dat mt Kanada gebragt is, en my tot onderwerp voor deze be-
fchryving gediend heeft j ik heb zeer onderfcheidenlyk den derden baktand
gezien , die by den huismarter meer is dan by den bunfing. De vifon heeft
het lyf, en voornaamlyk den hals zeer langwerpig ; de ftaart is niet zeer dik
en tamelyk jang; zyne beenenzyn zeer kort, voornaamlyk de voorften; hy
heeft vyf vingeren aan eiken voet, en vyf nagelen, die byna alle onder het
hair der vingeren verborgen zyn. Dit dier is tennaaftenby van de grootte
van den huismarter; het vel , dat ik gezien heb, hadt één voet vier duimen
lengte, van het eind van den fmoel af, tot aan het begin van den ftaart
welkers ftomp zeven duimen lang was; het hair ftak flegts een duim verder
int , het is zwart ; dat van het Iighaam heeft eene Is-uine Jdeur met vaal
getint; het is zeer blinkend en laat van onderen een zeer zagt, zeer digt
dons Zien, van eene heldere alchgraauwe kleur, van den wortel af tot aaii
de punt , die eene bleekyaale tmt heeft. De langfte hairen van het lyf
he^en omtrent éénen duim lengte, die van den ftaart zyn weinig langer.
De knevels zyn bruin en hebben by de twee duimen lengte.
TOH de Parochie van St.Lodewyk
vellen van den pekan, de zorille, de chinche en de coafe, welker
befch^yingcn deze voorgaan. De Ilr. Aubrv heeft de goedheid gehad my die vellen en an-
dere Hukken van zyn Kabinet met de groQtlle bereidwilligheid medetedeeleni
ILE ViSON.
JCLTir
VAN DEN SABEL or HST SABEL DIER. 207
DE SABEL oFHET sabeldier' (*).
B ykans alle de Natuurbefchryvers hebben van het fabeldier gefproken ,
zonder het anders dan door deszelfs peltery te kennen. De Hr. Gme-
LiN is de eerlle, die ’er de afbeelding en befchryving van gegeeven heeft;
hy zag ’er twee leevende by den Gouverneur van Tobolsk. „ De fabel ;
j, zegt hy, gelykt naar den bofchmarter in gedaante en maakzel van het lig-
„ haam, en naar het wezeltje in de tanden : hy heeft zes vry lange en wat
„ gekromde fnytanden, met twee lange hondstanden in het onderlle kaak-
„ been; kleine zeer fcherpe tanden in het bovenfte kaalsbeen: groote kne-
„ veis rondom den bek, breede voeten, die alle met vyf nagelen gewapend
„ zyn; deze kenmerken waren aan die twee fabels gemeen; maar het een
,, dezer dieren was zwartagtig bruin van kleur over het geheele lighaam ,
„ uitgezonderd de ooren en het onderfte van de kin, daar het hair wat
„ vaal was; en de andere kleiner dan de eerlle, was over het geheel lighaam
„ geelagtig bruin, met de ooren en het onderfl: van de kin van eene bleeker
„ fchaduwing : deze zyn de winter kleuren , want in de lente veranderen
„ zy door het ruijen van het hair. Het eerlle van deze fabeldieren , dat
„ bruin. zwart was; wierdt in den zomer geel bruin; en het tweede, dat
,, bruin geel was, wierdt bleek geel van kleur; ik heb my, vervolgt de
„ Hr. Gmelin, over de vaardigheid dezer dieren verwonderd; zodra zy
, eene kat zagen rigteden zy zig op de agterlle pooten overeind , als om
” zig tot het gevegt te bereiden : zy zyn des nagts zeer onrullig en in eene
II geduurige beweging («), overdag integendeel, en vooral nadat zy gegee-
Z ten hebben , llapen zy gemeenlyk een half of een heel uur ; men kan
hen vangen, fchudden, lleeken, 'zonder dat zy wakker worden.” Uit
deze befchryving van den Hr. Gmelin, ziet men dat de fabels_ niet alle
van dezelfde kleur zyn, en dat bygevolg de Naamlyll-maakers, die hen by
(*} Ztbelitie. Marte Zibeline; Zobel in ’c Iloogduitfch ; Soholin ’t Poolfch; Sabbel in ’t
ZweedTch; Sabel in ’t Engelfch.
Muilda Sobclla, Gesner, Htfl. Quadr. pas'. 768.
Muilela Zibellina, The Sable. Ray. Syn. Qiiadr. paf. 20 r.
Muftela Zibellina, Aristotcus Satherius , Niplio Cebalus, Alciato, mus farmaticus fjf
fcythicus. The Cnbel or Sable. Charleton. Exerdt. pag. 20.
^Muftela Sobella Geskeri, Muilela Zibelina ,]ot<stov.\, Muflela fcythica, marles fcythicat
iClis fcythica , Satherius Arisïotelis ; Mus farmaticus & fcythicus alciatieêiis , &c. Rzac-
ZïNSKY P^S* 3 ^ Z*
Muftela ehfcure fulva , gutture cinereo..,. Martes Zibellina. La Marte Zebeline. Brisson.
Nov, Comm. Acad, Petrop. tnm. V. Animalium quorundam Qttadrnp,
Mftore Georgio Gmeun.
Nota Die onruftigheid en beweging geduurende den nagt is met byzonder aan het Sabel-
dier eigen :‘ik heb het zelfde aan de Ilermelynen waargenomen, welke wy leevende gehad,
en verfcheiden maanden gevoed hebben.
J108 DE NATUURLYKE HISTORIE
de vlakken en de kleuren van ’t hair aangewezen en bepaald hebben , een
zeer flegt kenmerk hebben gebezigd, dewyl zy niet flegts in de verfchilien-
de jaargetyden veranderen, maar ook van individu tot individu, en van
lugtftreek tot lugtilreek veranderen {b).
De fabeldieren onthouden zig aan de oevers van de rivieren, en belom-
nierde plaatfen, in de digtfte boflchen, zy fpringen heel vaardig van den
eenen boom op den anderen, en vreezen zeer voor de zon, die, zegt men,
de kleur van hun hair in korten tyd verandert; men wil (c) dat zy zig in
den winter verborgen houden en verdoofd liggen: het is egter in dien tyd
dat men jagt op hen maakt, dat men hen by voorkeur zoekt , omdat hunne
peltery dan fraaift en beter is dan in den zomer. Zy leeven van rotten,
van vifch , van pyn-zaaden , en van wilde vrugten ; zy zyn zeer driftig in
hunnen liefdehandel, zy hebben geduurende hunnen bronstyd eene zeer
fberke lugt , en op alle tyden rieken hunne uitwerpzelen zeer leelyk. Men
vindt hen voornaamlyk in Siberie, en daar zyn ’er maar weinige in de bos-
fchen van groot Rusland en nog minder in Lapland. De zwarte fabels zyn
die welke in de hoogde achting gehoviden worden (d). Het verfchil dat
tuflehen deze peltery en alle andere pelteryen plaats heeft, bedaat hier in,
dat naar welken kant men het hair dryke, het zelve zig even goed fcl^t
en nederlegt , terwyl alle ander hair , tegen den draad gedreeken , eenige
dyfheid door deszelfs wederdand doet voelen.
De fabeljagt gefchiedt door de misdaadigers , die naar Siberie in balling-
fchap gezonden zyn, of door foldaaten die men, om welke redenen ook, der-
waards fchikt, en die daar gemeenlyk verfcheiden jaaren blyven; de eene
en andere zyn verpligt eene zekere hoeveelheid pelteryen te leveren, daar
zy op aangeflagen zyn, zy fchieten niet met hagel maar met een kogel, om
het vel dezer dieren zo weinig rnogelyk te befchadigen ; en fomtyds bedie-
nen zy zig in plaats van vuur - wapenen , van handboogen, en zeer kleine
pylen. Dewyl de goede uitflag van deze jagt, behendigheid, en vooral aan-
houdenheid vordert, vergunt men den Officieren hunne Soldaaten daar toe
door belang te verbinden , en het overfchot van het geen zy verpligt zyn,
weeklyks
Van de twee fabeldieren, waarvan de Hr. Gmeun fpreekt, kwam het eerfte uit de Pro-
TÏntie van Tomskien , cn het tweede uit die van Berefowien ; men vindt ook in zyn berigt
van Siberie, dat ’er op den berg Sopka-Siiiaia zwarte fabeldieren zyn met kort hair, rvaarop
bet verboden is jagt te inaaken; dat een gelyke foort van deze dieren ook dieper in het ge-
bergte wordt gevonden, zo als ook by de Vrangai- Kalmukken; ,, ik heb fommigen dier vel-
„ !en gezien, zegt hy, welken de Kalmukken hadden overgebragt, zy zyn bekend onder den
naam van fabelvellen van Kangaraga.” Voyage de Gs:elin , torn. I. pag. 21/.
CD Rzaczinsky, Juli.p/ig. 318.
Crf) De fabel verfchilt hierin van den bofchinarter, dat hy kleiner is en langer ^ fyner hair
heeft; de egte fabels zyn zwart gedamafï, en worden in Tartarye gevangen. Daar worden
weinige in Lapland gevonden; hoe zwarter de Meur van ’thair is hoe meer zy gezogt worden,
en dan gelden zy zomtyds zestig ecus , fchoon het vel flegts vier vingers breed is ; men heeft
witte en gryze gezien Regnard, zont, 1 , pag. 176. Nota. Sciueffer zegt insgelyks, dat ’er
fwmtyds w itte fabels gevonden worden» Hijloire de la Lapponie , pag. 318.
f
VAN DEN SABEL of het SABELDIER. 2°p
weeMylcs te leveren, met hun te verdeden, waardoor zy een aanmerkelyk
hebben vermoed, dat het fabeldier de 5n-
iSrriS vS aSstoteies 'vate, en ik denk dat hunne grffing wel gegrond
is Tip fvnheid van de peltery van den fabel, geeft te kennen dat dit dier
in liet water onthoudt ; en eenige Reisbefehryvers ( ƒ) zeggen ,
niet in grooten getale gevonden wordt dan op de kleine eilanden,
dïai de iaagert het gaan zoeken. Van den anderen kant fpreekt Aristo-
teles van den fatherius als van een waterdier, en hy voegt het zelve by
den otter en den bever. Ook mag men vermoeden, dat m den tyd van de
S 1 lïoid van Athene, deze fchoone pelteryen met onbekend waren m
ïs™» S5.=
s.ésiija ii zaïiïl-"™-
flagtige dieren geplaatft te kunnen worden.
rr , I iron vsn 7vn6 zGvcn iaaten dienft , op de jagt derfabels , omtrentvier duizend
^-aJi^eenkten; de fuMternen naar evenredigheid, en ieder zoldaat zes of zeven hon-
derd Avrii-, pag. 169. - Zie ook la Relation de la Mosmte,par la
IMeuvilm, de fabelleren op kleine eilandjes zoeken, wenyaards deze bieren zig
beSen zTdoodfn hen met een foort van handboopn; ^
Jimbrorts faltibui verfattir femper, tnfidtatur aytcults.... *n ejeam apumt
p®,*r“Xo RtAC», y.a.V ««. e,u,..p,i. 318.
210
DE NATUURLYKE HISTORIE
D E L E M I N G C).
O LAüs Magnüs is de eerfte, die van den leming gewag heeft gemaakt
(a), en alles wat Gesner, Scaliger, Ziegeer, Jonston, enz. daar
van gezegd hebben, is uit dezen fchry ver getrokken ; maar Wormiüs, na
naauwkeuriger onderzoekingen , de hiftorie van dit dier opgemaakt heb-
bende, geeft ’er de volgende befchry ving van. „ Het heeft, zegthy, het
„ maakzel van eenemuis, maar is grooter; zyn Haart is korter, en zyn lyf
„ omtrent vyf duimen lang ; zyn hair is fyn en met verfcheiden kleuren ge-
,, vlakt ; het voorfte gedeelte van den kop is zwart , het bovenfte gedeelte
„ geelagtig, de hals en de fchouders zwart, het overige des lighaams rosag-
„ tig, met eenige kleine zwarte vlakken van verfchillende figuuren gete-
„ kend, tot aan den Haart, die flegts een half duim lengte heeft , en die
„ met zwarcagtig geel hair bedekt is. De orde der vlakken is, even wei-
„ nig als derzelver figuur en grootte, niet dezelfde in alle de individus:
„ daar zyn om den bek verfcheiden Hyve hairen in de gedaante van kne-
„ veis , waarvan zes aan weerskanten veel langer en borHeliger zyn dan de
5, overige. De opening van den bek is klein ; de bovenlip is gekloofd gclyk
„ in de eekhoorns; daar komen uit het bovenHe kaakbeen , twee lange
„ fcherpe fnytanden uit , die wat gekromd zyn , en waarvan de wortels tot,
,, aan de oogholcn doorgaan; daar zyn twee gelyke tanden in het onderHe
5, kaakbeen , die aan de bovenHe beantwoorden ; ook drie baktanden ter
„ wederzyde ; die van de fnytanden zyn verwyderd : de eerHe der baktan-
„ den is zeer breed , en beHaat uit vier lobi of kopjes, de tweede uit drie ,,
„ de derde is nog kleiner ; elk dezer drie tanden heeft zyn alveolus of tand-
„ kaHje afgefcheiden , en alle liaan zy binnen in het verhemelte op een
„ vry grooten afHaiid. Dc tong is vry breed , en Hrckt zig tot aan het.
„ uiterHe der fnytanden uit. Overblylzels van gras en Hroo , die in den
„ hals van dit dier gevonden wierden, moeten doen vermoeden , dat het
,, herkauwende is. De oogen zyn klein en zwart ; de ooren liggen op den
,, rug neder; de voorHe pooten zyn zeer kort; de voeten zyn bedekt met
„ hair en met vyf fcherpe en gekromde nagéien gewapend, waarvan de
„ middelHe zeer lang en de vyfde eene foort van kleine duimofhaanefpoor,
(*) Leming , naatn van dit dier in deszèlfs gebooneland in Noorwegen , welken naam wy
kebbeu aangenomen. Mu$ Norvagicus , Noryagis Leming, Leminger, Lemordcr , Lemmer,
PIpcUatttr, Olaus Magnüs Lemner, & Lemnus vocat..., Ziegkrui Leem vel Lemmer. Mu-
feum WoRMiANUM, 322. %. Animalis fcekton , pag. a.25.
Lemvius, Mus caud 4 ahrevintd, pedibus pentadaQylis. Mus caudd abrupt a, corporefulvo
nigroque varia. Famu Snee, 26, AB, Stockh. 174°. petg- 3^6. tab. FI. üg. 4 * & 5 » Nat.
Edit. X. no. 2. Linn. Aj/f. Nat. Ëdit. X, pag. 59.
C«) OtAi Magni, Hifi. Cent. Sepientr. Libr, XFIII. cap. 20,
LE LeMING.
f t'-fjCAn
VAN DEN LEMING.
2 il
j, en zomtyds vry hoog aan den poot geplaatfl is; de geheele buik iswitag-
,, tig trekkende een weinig op den geelen, enz.” Dit' dier dat een dik
lighaam, en korte pooten heeft, loopt egter vry fnel : het onthoudt zig ge-
meenlek in de gebergten van Noorwegen en Lapland , maar het komt op
ibromige jaaren , en in zekere jaargetyden , in zulk eene groote menig-
te naar beneden af, dat men de aankomft der lemings befchouwt als een
. verfchriklyke plaag, waar tegen men vrugdoos eenig hulpmiddel' te werk
fielt. Zy regten eene vreeslyke vernieling in de landeryen aan, verwoeftenda
•tuinen, ftellen des landmans_ hoop op zynen oogflteleur, en laaten niets
over dan het geen in de huizen befloten is, alwaar zy gelukkig niet inko-
men; zy blafièn tennaaflenby als jonge honden; wanner men hen met een
flok Haat, werpen zy zig daarop, en houden dien met hunne tanden zo vafl,
dat zy zig laaten opneemen en op ecnigen aflland vervoeren, zonder denzel-
ven te willen loslaaten. Zy graavcn zig holen onder den grond , en gaan even
als de mollen , de wortels van de planten opeeten. Zy verzamelen zig op
zekere tyden , en fterven om zo te fpreeken alle te gelyk. Zy zyn zeer moe-
dig , en verdedigen zig tegen de andere dieren. Men weet niet al te wel
van waar zy kómen ; het gemecne yolk gelooft , dat zy met den regen uit
de lugt vallen (O- Het mannetje is gemeenlyk grooter dan het wytje, en
heeft ook grooter zwarte vlakken ; zy fterven onfeilbaar met de wederkomft
van het nieuwe gras. Zy gaan ook met groote benden te water in het gunftig
(_F) Men heeft waargenomen, dat de Lemmings niet geregeld alle jaaren wederkomen,
maar alleenlyk op zekere tyden, onvcrwagt, en in zo grootcn getale, dat zy zig allerwege
verfpreiden, en het geheele land bedekken.... Deze kleine dieren, wel verre van bevreesd
te zyn, en de vlugt te ueemen, wanneer zy de voorbygaiigers hooren gaan, zyii daarentegen
ftout en moedig, gaan hunne aanvallers te gemoot, fchrceiiwen en blaffen tennaaftenby gelyk
jonge honden; zo men hen wil liaan, Hooren zy zig noch aan den ftok, noch aan de helle-
baarden, maar fpringen op en v\>erpen zig op die geenen die hen liaan, zig aan de Hokken van
hun, die het op hen gemunt hebben, vaH hegteiide, en dezelve in toorn bytende. Deze dieren
hebben dit byzonder, dat zy nooit in de huizen of hutten komen, om daar fchade aan te reg-
ten; zy houden zig altyd iii de Hrnwellen, en langs de heuveitjes verborgen; fomtyds doen zy
elkanderen den oorlog aan, cn verdeden zig langs dc meircii en de weiden, als in twee legers...
De Hermelynen en de VolTen zyn hunne vyaudcn, en verllinden ’er veelen van... Het nieuwe
gras doet deze dieren flerven ; zy fchynen ook elkanderen om te brengen ; men ziet ’er die aan
takken van hoornen verhangen zyn. Men mag gelooven dat zy zig by benden in ’t Avater
averpeii als zwaluwen. Ilijioire de la Lapponie , par Scii^n'KR , pag. 322. Nata. I let is
waarfchyniyker , dat de Lemings, even als alle andere rotten, elkanderen opeeten en verdel-
gen, zodra het voedzel hen begint te ontbreeken, cn dat het hieraan moet rvorden toegefcli re-
ven , dat hunne verdelging zo 1'chielyk toega als hunne talryke vcrfchyniug.
(f) Befiiola guadrupedes Lemmar vel Lemmus di&a magnitudine foricis , pelle varid per
tempeftates & repertlnos imbres... in empertum ande, an ex romotioribus, infuHs i2?
vento delata , an ex nubibus faculentis natie deferantur. ld tarnen compertum ejl Jlaiim
atque deciderint ,reperire in vifceribus herbee crudic ,nondum couceBa. II, e tnore loeuftarum
in maxima examine cadentes omnia, virentia deftruunt, SP tju,e morfu tantum altigerint
emoriuntur virukntid. Vivit hoe agmen donec non guftaverit kerham venatam: conve-
niunt quoque gregatim, quafi hirundines evolatune, fed ftato tempore aut rnoriuntur
acervatim cum lueterra (ear quarum corruptione a'ér fit pefitilens & aficit incolas vertisine
& iüero) aut his beftiis dilth vulgariter Lekat vel Hermelin conjumuntur unde iiden tier-
melini pinguateunt. Olai Magni Hifit. Gent. Septentr. pag. 142.
Dd 2
„T, DE NATUURLYKE HISTORIE
iaargetyde, maar zo ’er eenige rukwind opkomt , verdrinken zy alle. Het
^etal dezer dieren is zo verbaazend groot, dat de lugt, wanneer zy fterven ,
daarvan befraet wordt , en dat veroorzaakt veele ziekten ; het fchynt zelfs
dat zy de planten befmetten daar zy aan geknabbeld hebben , want het bees-
ten -voer is alsdan doodelyk voor al het vee. Het vleefch van den leraing
is niet goed om te eeten, en hunne vagt, fchoon fraai van hair , kan niet
dienen om peltei’yen te maaken , om dat zy al te vaft en ftyf is.
VAN DE SARICOVIENNE. aig
5S!©llffi!®{®iSS@S®SS®!©SÖ(!SSSi!®5SSSSS(!®!S!!®®!®!!®S©!ï®^5®
DE SARICOVIENNE (*).
l^e faricovienne, zegt Thevet, wordt langs de rivier de la Plata ge-
I J vonden j dit dier is van eene tweellagtige natuur, en onthoudt
zig meer in ’t water dan op ’t land; het is van de grootte van eene kat,
j, en zyn hair; met graauw en zwart doormengd, is zo zagt als fluweel;
„ het maakzel zyner voeten gelykt naar dat van een riviervogel; voor het
„ overige is zyn vleefch lekker en zeer goed om te eeten (a).” Ik^ begin
met het aanhaaien van deze plaats , omdat de Natimrbefchryvers dit dier
onder dezen naam niet kenden , en niet willen , dat de Cüi'igusibeju van
Brazilië, dat het zelfde dier is, vliezen tulTchen de vingers van de voeten
hadt: inderdaad Marcgrave, die ’ef dc befchryving van geeft, fpreekt
niet van dit kenmerk , dat evenwel wezendlyk is , dewyl het deze loort van
dieren zo naby als mogelyk is tot de foort der otteis brengt.
Ik denk ook dat het dier, waarvan Gumilla onder den naam vunGuacIti
(è), gewag maakt, wel hetzelfde zoude kunnen zyn als de faricovienne, en
dat het eene foort van otter is, vry gemeen in geheel zuidelyk Amerika.
Uit de belchryving welke Marcgrave en Desmarchais (c) van dit dip ge-
geeven hebben, blykt het dat het tweellagtig, en van de grootte is van
een middelmatigen hond ; dat het bovenfl; van zyn kop rond is gelyk dat
van de kat ; de fnuit wat lang gelyk die van den hond ; dat het de tanden
en knevels heeft van een kat ; de oogen rond , klein en zwart ; de ooren
gerond en laag geplaatft ; vyf vingers aan alle de voeten , de duimen korter
f*) Saricovienne , naam van dit dier in het iand van la Plata , welken ivy hebben aangeno-
men. Dit woord faricovienne fchynt afgeleid van Carisueibeju , ’t welk de naam van dit
dier' in Brazilië is , en welke Farigoviou moet uitgefproken worden ; deze naam betekent vol-
gens Thevet , /eWer
Jiya^ qu<e Carigueibeju appellatur a Brafilienfibus. MarcGé Iliftm NatmBraJil.pag»iZA’^
fig. ibid. , r. r •
Lutra nigricans caudd deprejfa & glahra, Barrere. Hifl. de la Fr. r.qutn. pag. 155-
Lutra tttri coloris macula fub gutture flava... Lutra Brafilienfibus. La Loutre du Brefil.
Briss. Regn. anitn. pag- 278.
(ei) Singularités dc la France Autartique , par A. Tiievet, Parts 1758. pag. 107. 108.
f Men vindt in de rivieren , die zig in de Orenoque werpen , eene groote menigte water-
honden , welken de Indiaanen Guachi noemen ; dit dier zwemt zeer vaardig en voedt zig met
vifch ; doch het is tweellagtig en gaat zyn voedzel ook te lande zoeken ; hy graaft kuilen op
den oever, waarin het w^fje haare jongen werpt. Zy graven die kuilen niet agter af en ver-
boreen maar op plaatien , daar zy in ’t gemeen leven en zig komen yeiiiiftigcn. Ik heb hunne
holen cezien en onderzogt; men kan niets zinlyker zien;zy laaten niet het minfte grasje in den
omtrek- zv brengen de vifebgraaten die zy afgegeeten hebben, op een hoopte .agter af; en
door hun fnringen, gaan, en komen, manken zy zeer eflene c-n genmklyke wegen. HUhire de
rOrenZZ^ tom. UI. pag. ^ 9 - Nota. Deze karakters paffen op de faricovieu-
ne maar het komt ons voor dat de naam Guachi hier krvalyk is toegepaft geworden, en be-
hoort tot de foort van Mephitis, welke wy Coafe genoemd hebben.
(O Fo-sage de Desjvurcuais, torn. III. pag . 306.
Dd 3
DE NATUURLYKE HI^STORIE
dan de andere vingers, die alle met bruine ehfcherpe nagelen gewapend
zynj de ftaart zo lang als de agterlle beenen; het hair vry kort en zeerzagt
zwart over het geheele lighaam, bruin op den kop , met eene witte vlak
aan de keel. Zyn fchreeuw is tennaaftenby die van een jongen hond en
hy breekt dezelve zomtyds af, door eene andere fchreeuw gelyk aan de ftem
van den fagoin ; hy leeft van krabben en vifch , maar men kan hem ook
voeden met meel van manioc in water ontbonden. Zyn vel maakt eene
goede peltery, en fchoon hy veel vifch eet, heeft zyn vleefch egter geen
grondigen of moeras-fmaak , maar is in tegendeel zeer goed om te eeten en
zeer gezond.
VANDEOTTERVANKANADA. 515-
EENE OTTER VAN KANADA.
D eze otter (P/. XLF) veel grooter dan onze otter, en die in ’t Noor-
den van Europa moet gevonden worden , gelyk zy in Kan ada wordt
gevonden , heeft my gelegenheid verfchaft om na te fpooren , of het niet
het zelfde dier ware , ’t welk Aristoteles onder den naam van latax heeft
aangewezen , ’t welk hy zegt grooter en flerker te zyn dan de otter j maar
de aanduidingen welke hy daarvan geeft, paffen niet geheel op die grootte
otter, en dezelve voor het overige, op de grootte na, geheel gelyk vin-
dende aan de gemeene otter, heb ik geoordeeld dat het niet eene byzondere
foort , maar eene enkele verfcheidenheid in de foort van de otter was ; en
dewyl de Grieken, en vooral Aristoteles, zeer zorgvuldig zyn geweeft,
om geene verfchillende naamen te geven dan aan dieren die wezendlyk in
foort verfchillen, houden wy ons overtuigd dat de latax een ander dier is.
Daarenboven vallen de otters, gelyk de bevers in Amerika, gemeenlyk groo-
ter, en hebben fraaijer hair dan in Europa {a). Deze Kanadafche otter moet
inderdaad grooter en zwarter zyn dan de Franfche; maar onderzoekende
wat de latax van Aristoteles mogt wezen, (een ftuk by alle Natuurbe-
fchryvers onbekend) heb ik gegift, of het ook dat dier konde zyn, ’t welk
door Belon onder den naam van zee-wolf wordt aangeweezen, en ik heb
gedagt hier de opgave van Aristoteles over den latax , en die van Belon
over den zse-wolf te moeten bybrtngcn, op dat men dezelve vergelyken
moge (b).
Aristoteles maakt in deze plaats melding van zes twe'eflagtige dieren ,
en van die zes kennen wy flegts driej den plioka, de bever, en de otter; de
(<?) De Otters van Noord-Amerika verfchillen van die van Frankryk , voor zo verre zy alle
gemeenlyk langer en zwarter zyn ; men vindt ’er die dit nog veel meer zyn dan de andere ;
daar zyn ’er zo zwart als git ; deze worden gezegt en zyn zeer duur. DeJ'cript. de rAmér.
Sept. par Denvs, torn, II, pag. aSo.
(D Sant in ter quadrupsdis fcrasque , qua vidtuni cx lacu Ê? fluviis petant at ver o mari
TtuVum praterqunm vituius marinut. Sant etiarn, in hoe genet e fther, fatherium Jatjrium ,
lutris, Latax, quee latior lutre ejl , dentetque habet rohuftos , quippe qua noStu pkrttmque
tgrediens virgulta prexima fuis dentibus ut ferro pracidat ; Lutris etiam hominem mordet
ttec defiftit ut ferunt nifi ojjis frafti crepitum fenferit, Lataci pilus durus fpccie inter piiunt
viiuli tr.arini Ê? cervi , Aristot. HÜt. Animal, Hh. VIII. cup, 5. — De zee wolf. ,, Ter-
i\7l de Engelfeheii geene wolven op hunnen grond hebben, heeft de Katuur ben een dier aan
den oever der zee gegeeven , zo llerk naar onzen wolf gelykendè, dat men . byaldien men h.m
niet zag zig liever op vifch dan op wolvee werpende , zeggen zoude , dat hy ganifch en n! gelyk
^as aan ons zo roofzugiig dier, uit aanmerking van de lyvigbcid, het hair, den kop (die
evenwel zeer groot is), en den llaait veel naar dien van den Isndwolf zweemende , mr ar om-
dat deze gclvk gezegd is , niet dan van vifch leeft, en by de ouden in ’i geheel niet bekend is
gewecli heeft' hy my nietminder opmeikclyk toegefcheenen als de dieren van eene dubbelde levens-
^'■yze hier boven aangehaald, waarom ik ’er de afbeelding wel van heb willen geeven.” Belon
de la nature des Poijfens , pag. 18. Nota. De afbeelding is op de 19e bladzyde, en geiykt
meer naar de Hyrena dan naar etnig ander dier; maar de blyama kan het niet zyn, want die is
niet tweellagtig; hy leeft niet van vifch, en behoort daarenboven tot een geheel verfchillcnd
klimaat.
I
ii6 DE NATUURLYKE HISTORIE
drie andere naamlyk , de latax , de fatherion , en de fatyrion , zyn onbekend
sebleeven , om dac zy niet dan by hunnen naam en zonder eenigebefchryving
opgegeeveu worden. In dit geval., even als in alle die waarin men niet
re<nftreeks t'er kennis van de zaak kan komen , moet men toevlugt neemen
tot het middel van uitfluiting , maar men kan dit middel met geen goeden
uitflag gebruiken , dan wanneer men tennaaftenby alles weet : dan kan men
uit het Heilige gevolgen trekken tot het ontkennende , en dat ontkennende
wordt door dit middel eene Heilige kennis, By voorbeeld, ik denk dat ik
door de lange beoeffening, welke ik daarvan gemaakt heb, tennaaHenby alle
viervoetige dieren ken: ik weet dat Aristoteles geene kennis konde heb-
ben aan die , welke tot Amerika behooren ; ik ken ook onder de viervoetige
dieren alle die, welke tweeflagtig zyn, en ik fcheide terHond de tweeflagtige
dieren van Amerika af, gelyk de tapier, de cabiai, de ondatra, enz. Dan
blyven my de tweeflagtige dieren van onze oude wereld over, welke zyn
het rivierpaard , de morfe of de zee-koe , de phokas of zee-kalven , de zee-
wolf van Belon, de bever, de otter, de fabel, de waterrot, de desman,
de water-fpitsmuis , en zo men wil de ichneumon of mangouHe, welken
fommigen als tweeflagtig befchouwd, en Egyptifchen otter genoemd hebben:
ik Ihyae van dit getal af de morfe of de zee-koe, als welke niet dan in de
zeen van ’t Noorden gevonden wordende, by Aristoteles niet bekend
was. Ik fhyde ook af de hippopotamus of hét rivierpaard, de water-rot en den
ichneumon, om dat Aristoteles daar elders van fpreekt, en deze dieren
by hunne naaraen voordraagt ; ik fnyde daar eindclyk af de phokas, de bever,
en de otter , die wel bekend zyn , en de water-fpitsmuis , die te veel naar
de land-fpitsmuis gelykt, om daarvan ooit dooreen afzonderlyken naam van
afgefcheidcn te zyn geweeH : nu blyf ons derlialven over de zee-wolf van
Belon, die grooter moet zyn dan de otter, dit, is dus het eenigHe dier , dac
de latax kan vertonnen ; by gevolg vertoonen de fabel en de desman den
fatherion en fatyrion. Men voelt wel dat deze giflingen , welke ik denk
gegrond te zyn , egter niet behooren onder het getal_ van die , welken de
tyd verder kan ophelderen , ten zy men eene gelukkige ondekking mogte
doen van eenige, tot nog toe onbekende Griekfche handfchriften , waarin
deze naamen gebruikt, dat is te zeggen door nieuwe aanwyzingen verklaard
wierden.
Ji.WJh-'
'I
»
■!>>
■V
i r
- .' '■’v
■*:
.rT- > - . "
*^'y.
■<S‘
; $
t
t
BESCHRYVING VAN DEN OTTER VAN KANADA. 217
BESCHRTFING FAN DEN OTTER FAN KANADA.
D eze otter (PI XLF) is in het Kabinet onder de benaaming van Otter
van Kanada ; hy is my toegefcheenen zeer te geiyken naar den onzen
in maakzel van den kop, het lyf, denftaart, de beenen en voeten , want
hy heeft zwemvliezen tullchen de vingeren; maar hy is zeer groot, hy
heeft omtrent twee voeteir tien duimen lengte van het eind van den fmoei
tot aan het begin van den ftaart^ die één voet vyf duimen lang is; de ge-
heele lengte van dien otter is dan vier voeten en drie duimen , den ftaart
medegerekend , terwyl de otter, die tot onderwerp gediend Teeft voor de
befchryving van dat dier, in het VII Deel van dit werk, en de otter, wel-
kers befchryving is medegedeeld door den Hr. Perrault , in het III Deel
van zyne Mémoires pour Jervir è l’Hiftoire naturelle des Animaux , elk flegts
drie voeten twee of drie duimen lengte hadden , van het eind van den fmoei
tot aan het eind van den ftaart; maar de PIr. Brisson geeft in zyn werk,
getyteld Ie Regne animal, de afmeetingen Van een otter van dit land , die
vier voeten en één duim lengte hadt , van het eind van den fmoei tot aan
het eind van den ftaart, en die bygevolg flegts twee duimen korter was
dan de otter van Kanada, van welken wy hier fpreeken. Deze otter hadt
ook twee foorten van hairen even ais de onze; het dons is graauw-wic in
het grootfte gedeelte van zyne lengte ; de lange ftyve hairen zyn van die
kleur, op de helft van hunne lengte, van den wortel af gerekend; maar de
andere helft van die lange hairen en de punt van het dons, in plaats van
bruin te zyn op het geheel bovenft gedeelte van het dier, van het eind van
den fmoei tot aan den ftaart, op de buitenfte zyde der beenen, en op den
bovenkant van den ftaart , gelyk by onzen otter , zyn vaal van kleur ; de
lange hairen aan de zyden van den kop, van het onderft kaakbeen, van het
onda-.ft gedeelte en de zyden van den hals, van de borft, van den buik,
van de oxels, van de liezen, en van den binnenkant der beenen, zyn witag»
tig, gelyk by onzen otter; maar het hair der voeten en van het bovenft van
den kop is van eene vaale kleur , gelyk dat van den rug zonder eene zwart-
agtige tint.
De otter van Kanada, die het onderwerp dezer befchrywing is , vcrfchilt
dan niet van onzen otter dan door tinten van bruin en zwartagtig , die op
zyne hairen niet zyn: mogelyk heeft hy die tinten verlooren door de uit-
werking van den zwaveldamp, aan welken men hem dikwils heeft blootge-
fteld om hem voor de infekten te bewaaren : en al hadt hy niet by geval zyne
kleur verlooren , zo zou dat verfchil in kleur my niet genoegzaam toefchynen
om eene foort van otter, van die van dit land verfdiillende , te kenmerken.
Ee
XIII Deel.
51 $
DE NATUURLYKE HISTORIE
BESCHRYVING
\
VAN DAT GEDEELTE VAN HET KABINET,
DAT BETREKKING HEEFT TOT DE NATUURLYKE HISTORIE
VAN DEN VLEDERMUIS HET LANS-YZER, DEN MARGAY,
DEN JACKALS, EN EENEN OTTER VAN KANADA.
N°. MCCLXVII. Een vledermuis het lans-yzer genaamd,
D eze vledermuis is in wyngeeft bewaard j zyne befchryvins is in dit
Deel, hladz. i6o. j o
■N®. MCCLXVIII. Een mar gay. *
Dit dier is gedroogd en opgezet; het heeft tot onderwerp gediend voor
de befchiyving van den margay. Het is van Cayenne gezonden aan den
Hr. DE Bombarde , die het aan het Kabinet gefchonken heeft.
No. MCCLXIX. Het geraamte van den jackals.
De beenderen van dit geraamte zyn te Trijjoh in Syrië, door den Hr.
Gaüthier , Heelmeefter van den Koning, bereid geworden; derzelverbe-
fchryving en afmeetingen vindt men in de befchryving van den jackals.
N^i MCCLXX. Een otter van Kanada.
Ik heb dit dier in dit Deel bladz. 217. befchreeven en ik heb het met den
otter van ons land vergeleeken: die van Kanada, van welken wy hier fpree-
ken, IS gedroogd en opgezet, men heeft onder het vel de beenderen van den
kop, der bpnen, der voeten en van den Haart gelaaten i men ziet tanden,
zy zyn gelyk aan die van onzen otter.
VAN DE PKOKA’S, DE MORSES EN DE LAMANTINS. 215
DE PPIOKA’S, DE MORSES EN DE LAMANTINS (*)•
L aat ons voor een oogenblik alle de viervoetige dieren tezamen brengen;
laat ons daar eene groep vanmaaken, of liever eene be nde van lor-
meeren, waarvan de tuflchenriiimten en de ryen tennaallcnby de nadering
of de verwydering der foorten, tot of van elkanderen v.rtoonen ; aat
oL in ’T mildelpunt de talrykftc geflagten , en aan de zydem , op de vle«-
seis dier heiren, de minder . talryke gellagten plaatfen , laat ons allen inde
fleinft moselyke ruimte beperken, om hen des te beter te kunnen overpen:
" iS ïii-Sï.:
te? maak'n T^ÖtfSen en poogingen' fchynen te. doen om andere
Men der Natuur te bereiken. De aapen poogen tot den menfeh te nade-
ren en naderen inderdaad zeer digt by denzelven; de vleermuizen zyn de
aanên der vogelen , welken zy door haare vlugt navolgen ; de ftekelvarkens ,
ben of van fnuit zonder tanden , en door hunne lange
lamandnsWn eene kleine afzonderlyke bende , en maaken de meeft iiitfprm-
sende mint^ om tot het geflagt der walvilTchen te komen.
^ Die woorden Phoka, Mor/e, en Lmantin
dan foort -naamen. bevalen onder die van den phoka^^^^^
der ouden, welke waarfchynlyk die is., waarvan wy de
(PI LIF^ 20. De gemeene phoka , welke vvy zeedtalf noemen (P/. XLF/).
qo De groote phoka, waarvan Parsons de befchryving en de afbeelding
fn'de pÉlofophifche Tranfafties no. 469. gegeeven heeft 4°- De zeer
sroote^ phoka, welken men zcs-leeuw heet, en waarvan de fchryver v.n
Pnsons Reis de befchryving en de afbeelding gegeeven heeft. , v
^ Scr den naam mol/e verftaan wy de dieren, welken men gemeenlyk
na-^m van zee-koetien, oFbeeJten met den groot en tand,
kent onder den ^ eene (P/. LF) die niet dan in de zeën
vaT TnSS gevondoi wordt, en de andere, die integendeel z,g met
O lu peotdetM d.-—
S”*" SriSltite Kdt.btfchr,vtKi. VMsdstodc. de tedeu d.atvaa lijt
l-emtrkfcii. Veriwaler.
Ee a
220
de natuurlyke historie
dan in de zeen van ’t zuiden onthoudt , waaraan wy den naam van dugon
gegeeven hebben, en waarvan wy den kop (?/• LFII) hebben laaten graveer
ren. Eindelyk onder den naam van lamantin , bevatten wy de dieren (P/.
LFIIT) welken mzn manatie , zee-koeijen o-p St. Domingo, Cayenne, en
in de andere deden van Zuid- Amerika noemt, gelyk ook den lamantin van
Senegal, en van andere kuiten van Afrika, als die ons voorkomt niet dan
eene verfcheidenheid van den lamantin van Amerika te zyn.
De phoka’s en de morfes zyn nog nader aan de viervoetige dieren, dan
aan de cetacea, of walvifchaartige , omdat zy vier foorten van voeten heb-
ben; maar de lamantins, die flegts twee voorlte voeten hebben, zyn meer
walvifchaartig dan viervoetig; allen verfchillen zy ondertufTchen van de an-
dere dieren in een groot kermerk ; zy zyn de eenigfte die eveneens in de
lugt en in ’t wniter leeven kunnen , de eenigfte by gevolg welken men
tweejlagtig noemen moeft. By den menfeh, en by de land- en levendbaarende
dieren, fluit zig het gat van het affchutzel van het hart, ’t welk de vrugt
toelaat om zonder ademhaaling te kunnen leeven, op het oogenblik der
geboorte , en blyft het geheele leven geflooten ; by deze dieren integendeel
blyft het akyd open, fchoon zy ter wereld komen, fchoon de lugt op het
oogenblik hunner gebooite hunne longen uitzet , en de ademing begint en
werkt even als by alle andere dieren. Door middel van deze opening in het
affchutzel van het hart , die altyd blyft plaats houden , en die de gemeenfehap
des bloeds van de holle ader met de groote flagader toelaat , hebben deze
dieren het voordeel van te kunnen ademen, wanneer het hun belieft, en
de ademing te kunnen ontbeeren. Wanneer het noodig is. Deze zonderlinge
eigenfehap^ is hun allen gemeen,- maar elk heeft andere vermoogens, daar
wy van fpreeken zullen , terwyl wy de hiftorie van alle de foorten dezer
tweeflagtige dieren, zo verre het ons mogelyk is, zullen opmaaken.
de P H o K A’ S (*).
In ft algemeen hebben de phoka’s een rond hoofd gelyk de menfeh ; hunne
bek is breed gelyk die van den otter ; hunne oogen zyn groot en hoog ge-
(*) Phoka, of Pkoca, de naam van dit dier in ’t Griekfch en in ’t Latyn; de Laët en an-
deren hebben aan dit woord een franfehen uitgang gegeeven , en hebben ’er Phoque van ge-
maakt. In verfcheiden taaien van Europa heeft men deze dieren aangeduid onder de benaamin-
gen van zee-kahen , zee- honden , zee wolven, zee-voffen. Wy kennen ’er drie, en miffehien
vier foorten van. i“. De kleine zwarte phoka, (P/. LIF') met lang en golvend hair, welke
wy denken de Phoka der oxiden te zyn , dat is te zeggen de van Auistotei.es , en de
vitulus marimts of phoca van Pu.nius, en ’t is waarfchynlyk die, waarvan Belon de afbeel-
ding heeft gegeeven, en welken hy onder den naam van Phoca, vitulus marinus, vecchio
■marino, zee-kalf, of zee-wolf, heefï tiitgedrukt; de la nature des Poijjons , pag. 16 . a*. De
phokas van onzen oceaan (PI. X'LVl't, die grooter en grys van hair is, wellen trim zee-kalf
noemt, en waarvoor xvy die beiiaaming zullen behouden, om dat wy geene anaere hebben, en
ook om niet in dwaalihg te vallen , door een vreemden naam aaii te neeraen , die de naam van
cene andere foort zoude kunnen zyn. Wy denken egter dat het dit dier is , t welk by de En-
gcl'chen den naam draagt van Soile , by de Duitfehers Kobbe of Satl , by de Zweeden Sidl , by de
Noorwegers Kaabe , en ’t is zekerlyk het zelfde dier, ’t welk de Heeren van de Academie det
iZI
VAN DE P H O K A’ S, enz.
plaatfl ; zy hebben uitwendig byna geene ooren ; alleenlyk twee gehoorga-
ten aan de zyden van het hoofd} knevels rondom den Imoel; tanden vry
gelyk aan die van den wolf: de tong gevorkt, of liever ingerand aan de
punt; de hals wel getekend ; het lighaam, de handen en de voeten met kort
en vry ruw hair bedekt , geene uitkomende armen noch uitkomende voorarmen ,
maar twee handen of liever twee vliezen, twee vellen, befluitende vyf vin-
gers en eindigende in vyf nagels; twee voeten zonder beenen, geheel f^dyk
aan handen, alleenlyk breeder en agterwaards gedraaid, als om zig te\er-
feenigen met een zeer korten flaart , welken zy aan beide kanten vergezel-
len ; het lighaam verlengt gelyk dat van een vifch , maar opgezet naar de
borft fmal aan het gedeelte van den buik ; zonder heupen , zonder kruis , en
zonder dyen van buiten; een dier dies te vreemder, omdat het eeneverdigte
harfenfehim fcli3mt, en het model is, waarnaar de verbeelding der digteren
de tritons , de fireenen , en die zee - góden met een menfehen hoofd , met
het lighaam van een viervoetig dier , en met den flaart van een vifch heeft
uitgevonden. En inderdaad regeert de phoka in dit ftom Ryk , door zyne
ftem, door zyn maakzel, door zyn vernuft, in één woord door de vermo-
gens, welken hy met de bewooneren der aarde gemeen heeft, en welke die
der villchen zo verre overtreffen , dat zy niet flegts van eene andere orde ,
maar ook van eene verfchillende v/ereld fchynen te zyn. Ook is dit twee-
flagtig dier , fchoon van eene natuur van die onzer huisdieren verwyderd ,
vatbaar voor eene foort van opvoeding; men voedt het, terwyl men het
dikwils in ’t water houdt; men leert het met het hoofd en met de flem groe-
ten ; het gewent zig aan die van zyn meefler ; het komt wanneer het zig
hoort roepen , en geeft verfcheiden anderen tekenen van vernuft en onder-
werpelykheid (a).
Hy heeft naar evenredigheid grooter harfenen en agterharfenen dan de
menfeh; zyne zintuigen zyn zo goed als die van eenige der viervoetige die-
ren , en hy heeft by gevolg een even levendig gevoel en een vaardig be-
grip: het een en ander blykt uit zyne zagtaartigheid , uit zynegemeenfehap-
lyke gebruiken , uit zyne gezellige hoedanigheden , uit zyne zeer levendige
neiging voor zyn wyfje , uit zyne oplettende zorg voor de jongen , uit zyne
meer uitdrukkende , en meer gewyzigde flem , dan die van andere dieren
Weetenfehappen , gelyk als wy, onder den naani van /^hebben voorgedraagen, en waarvan
zy de afbeelding en belchryving gegeeven hebben, zie pag. 189. (fi/. XYA7/) van de le.
Partie de leurs Mémoir. poiir fervir d t' Hi(l. drs Attimaux. Eindelyk (chynt het ons toe,
dat het ook het zelfde dier is, als waarvan de I.^ëT de afbeelding gegeeven heeft , en ’r welk
by zec-hond of Phoca noemt. Defcript, des Itid. Occid. x>«g.‘4i. Ik haal de andere fchryvers
niet aan, omdat zy de afbeeldingctr van dezen gecopieerd, flegts andtre gebrekkige gegeeven
hebben. 3". De ^oote phoca, waarvan de Hr. Parsons de hefchryving en de afbeelding in
de Philofophifclie Tranfadies 110. 46^9. gegeeven heeft. 40. De zee leeuw, waamn men de
befchryving en de afbeelding in de Reis van Anlon. pag. loo. heeft gegeeven, en die wel
dezdidezou kunnen zyn als de groote phoka, door den Hr. Parsons beiclireeven.
(a) yuuli marini accipiunt difciplinam , voce^ue pat iter & vifu poptilum falutant; in-
condifo i'remiiu^ nomitie vocati refpondent. Plin. fïiji. Pias, lih. IX, cap, 13. — Een Hol-
randfdi Matroos hadt een zee -kalf zo tam gemaakt enafgerigt, dat hy het honderd foorcen
van aaperyen deedt verrigteu, yo-^a^es de Misson, torn. lil. pag. 113,
Ee 3
de natuur ltke historie
S 2 'S
(/;,). Ook heeft hy ftcrlcte en wapenen ; zyn Kghaam is vaft en groot , Zyne
tanden zyn fnydende , zyne nagels fcherp. Daarenboven heeft hy byzondere
voordeelen , die hem alleen eigen zyn boven allen die , welken men met hem
zou willen vergelykcn. Hy vreelfnoch de koude noch de hitte, hy leeft
onverfchillig van gras, van vleefch of van vifch; hy onthoudt zig eveneens
in ’c water , op het land , en op het ys ; hy is met den morfe het eenigfte
der viervoetige dieren , dat den naam van tweejlagtig verdient ; het eenigft
dat het eyrond^e gat (f ) open heeft ; het eenigft , by gevolg , dat de ademing
kan ontbeeren , en waaraan het element van T water even goed , even gepaft
cn dienftig is als dat v^an de lugtjde otter en de bever zyngeenewaare twee-
flagtige dieren, dewyl hun element de lugt is, en dewyl zy die opening in
het affchutzel van het hart niet hebbende, niet lang onderwater kunnen
blyven, maar verpligt zyn daar uit te komen, of ten minften den kop daar
uit te fteeken om te adeinen.
Maar deze voordeelen , die ongetwyffeld zeer groot zyn , worden opgewo-
gen door onvolmaaktheden die nog grooter zyn. Het zee - kalf milt vier
van de voornaamfte 'ledemaaten , armen en beenen naamlyk; zyne armen,
7.yne dyen, en zyne beenen zyn byna geheel in zyn lighaam beflotenj daar
komt niets buiten dan dc handen en de voeten, dewelke inderdaad alle in
vyf vingers verdeeld zyn ■, maar deze vingers zyn niet afzonderlyk van el-
kanderen beweegbaar , als zynde door een fterk vlies vereenigd ; en deze
uiteinden zyn eer vinnen dan handen en voeten ; het zyn foorten van werk-
tuigen gemaakt om te zwemmen en niet om te gaan. Daarenboven kunnen
de voeten agterwaards gcrigt zynde gelyk de ftaart , het lighaam van het
dier niet ophouden, en dus is het, zig op ’t land bevindende, genoodzaakt
zig als een kruipend dier met peiie_ ongemaklyke beweging , voort te fleepen
(ji), want zyn lighaam kan zig niet boogswyze .vouwen geJyk dat van de
(è) Wy liöörden op de knftèn vanKanadp., des nagts dilewils de flem der zee- wolven, dia
veel «aar die van lollende katten geleek. /////. Je ia Nauv. France , / EsCAituoT, Paris
i6ic. 600. — - Toen wy op Junu Fernandes-eiland kwamen , hoorden wy deze wolven
nagt' en dag fchfeeuweu; fommige blafteden ais lammeren, andere blaften als houden, of
luiilden als Wolven. Voyage de Woodes Rogers, pag. 206.
(D Dewyl de phoka’s verordend zyn 0111 lang onder water te blyven, en de doorgang van het
bloed door de longen niet gefchieden kan zonder ademing, hebben zy het eyronde gat op de-
zelfde wyze als de vrugt, die even weinig ademt; het is eene opening onder dc holle ader
•;ep!aaift, en eene gemeenfehap van de vegter ventrioulus, of holligheid van hethait, niet den
finker, dewelke het bloed van ^de hullc ader regtflreeks in de groote llagader doet övergaan-,
eii hetzelve den langen wegbefpaarc, welken het door de long zou te neeincii hebben. Hijloire
de l' Académie des Sciences dspuis 166Ö. torn. /. pag. S4.
(D De zce-wolven , welken fommigen zre-kahen noemen , op de kullen van Kanada , zyn
zo gtüot ais doggen, zy onthouden zig bykans aityd in ’t water, zonder zig van den oever der
zeepte vervvyderen. Deze dieren kruipen meer dan zygaau; want uit het water opgekomen
zyde, glydeu of fleepen zy over het zand of hét llib, ... De wyfjcs werpen haarc jongen op
röt.en oV kleine eilanden by de zee. Deze dieren leeven van vKch , zy zoeken de koude laii.
den. V(,yagc de ia IIóNTAN, tom. II. pag. 45. — Zig door middel hunner vinnen aan het eene
einde opligtende, en hun agtcrfl: onder hen voorttleepcnde, lluitén zy weder op, om zo te
fpreeken , en werpen het lighaam voorwaards , trekkende hun agterfte na zig ; zig vervolgens
weder ophelfende , en weder naar vonren fpringandc , gaan en komen zy , door deze beurtcling-
fche beweging , tcnvyl zy op ’t land zyn , waar zy wcezen willen. r«yagede Dauvier , tovu l,p.\ij.
VAN DE P H O K A’ S, enz. • 223
flang, om opvolgelyk verfchillende fleunpimten te neemen , en dus door de
tegenwerking van den grond te vorderen; de phoka zoude op dezelfde
plaats blyven liggen zonder het behulp van zyn bek en handen , waai'mede
hy zig vafl klampt aan alles wat hy kan vatten , en waarmede hy inderdaad
20 behendig weet te werken en zig voort te zetten , dat hy vry hooge ftran-
dcn opldimt, zelfs een rots befteigt en op een ysveld voorcgaat, fchooil
de helling fterk en glad is (c) : hy trekt ook veel vaardiger dan men zig
zou kunnen verbeelden voort, en ontkomt dikwils, fchoon gekwetll zyndc,
aan zyhe vervolgers door de vlugt (ƒ).
De phoka’s leeven in maatfehappy , of onthouden zig ten minften in de-
zelfde plaatfen in grooten getale te zamen ; hun natuurlyk klimaat is ’t Noor-
den, fchoon zy ook in de gemaatigde en zelfs in de heete lugtflreeken kun-
nen leeven , want men vindt ’er eenigen op de oevers van byna alle de zeen
van Europa, en tot in de Middellandfche zee; ook vindt men ’er in de-zui-
delyke zeen van Afrika ein van Amerika (g) , maar zy zyn oneindig gemeener
en talryker in de Noordelyke zeen van Afia , van Europa (A) , en van Ame-
rika, en men vindt hen ook in groote menigte weder in die, welke aan de
andere pool grenzen, in de Straat van Magdlaan,op Juan Fernandes- eiland,
enz. (i). Het fchynt alleen, dat de foort verfcheiden is, en dat zy naar
^ de verfchillende klimaaten veranderen, ten opzigte van de grootte, de
(?_) De zee - kalven hebben zeer fnyclende tanden , waarmede zy een hout van de dikte van
een ann zouden doorfnyden. Schoon zy van agteren mank fchynen , klauteren zy egter op de
ysvelden daar zy op ilaapcn. de zee-kalven die zig aan de oevers onthouden, zyn vetter dan
die welke zig op het ys houden. . . Men vindt fonnyds de zee-kalven op zulke hooge en rteile
ysvelden, dat meii zig moet verwonderen, hoe zy daar ophebben kunnen komen, en men ziet
hen daar dikwnls ten getale van twintig of dertig tegen aan gelilampt. Defcript. de la pêche
de la Bnkine, par ZoRCDUAGEa, pag. 193.
Cf) Ik gaf verfcheiden flagen met den degen aan een zee-kalf, ’t welk hem niet belettede
barder te gaan dan ik, en zig in ’t water te werpen, waaruit ik hem niet wederzag te
voorfchyn komen, Recueil des Foyages au Nord, torn. II. pag, 130.
Daar zyn veel zee-kalven in de noordelyke deden van Europa en Amerika, en in de
Znldelylfe deden van Afrika, gdyk in den omtrek van de Kaap de Goede -hoop, en in de
ftraat van Magellaan: fchoon ik hen in de Weft^ Indien , nooit dan in de baai van Campeche
gezien heb, zyn ’er egter langs de geheele kuil van de zuidzee van Amerika, van Terra del
Fuego, tot aan de Linie, maar aan den noordkant van de linie heb ik hen nooit gezien, dan
op een-en-twintig graadc-n breedte; even weinig heb ik hen in Ooft-Indie gezien, D am-
pier , torn. I. pag. 1 1 8.
(A) In marl Botknico & Finnico maxima vitulorum marinorum Jive phocarum multitudo
reperitur. O1.A1 Magni de Gert. Sept.pag. 163. — Men vindt in Groenland veele zee-kalven
op de Weftkn(l;men vindt ’er weinige naar Spitsberg... De grootfle zee-kalven hebben gemeenlyk
van vyf tot agt voet lengte, en hun vet vcrfchalt de befte olie. . . . Dewyl zy zig zo gaarne op
’t ys als op ’t land onthouden, ziet men hen met troepen van honderd op een zelfde ysveld...
De^ plaats daar men de zee-kalven voomaamlyk vangt, is tuirehen den vier-cn-zeventigften en
zeven-'en zeventigftcii graad aan den rand der wcftelyke ysvelden. Men vangt ’er alle jaaren ook
vcelcn in de ftraat Davis en by Zembla. Defcript. de la pêche de la Baleine, par C. Zorg
drager, Nurentb. 175°- V 4 ^- pag~ t ^ t i?
CO In de maand van November begeeven zig de zee-honden,C/’AoA<«s3 naar Juan Fernandes-
eiland om daar hunne jongen te werpen; zy zyn dan in zulk cene kwaade gerteldheld, dat wel
verre van op de aannadering van een menfeh te wyken , zy zig op hem werpen , om hem te
byten , fchoon hy met een ftok gewapend is De oever i.s ’er zomtyds meer dan een half
myl inden omtrek, geheel mede bedekt. Foyage de VVoodes Rogers, tm. l.pag. 20Ö.
I
224
de natuurlyke historie
Jileur,en zelfs de gedaante. Wy hebben eenige dezer dieren leevende gezien ,
en men heeft ons van verfcheiden andere de vellen , enz. gezonden. Onder
die verfclreidene hebben wy twee uitgekozen om te laaten aftekenen. Het
eerfte (Rh XLFI) is de phoka van onzen oceaan, waarvan veele ver-
fcheidenheden zyn ; wy hebben ’er een gezien , wiens evenredigheden van
lighaam verfchillende fcheenen , want hy hadt den hals korter , het lighaam
meer verlengd , en de nagels grooter dan die waarvan \v^ de afbeelding gee-
ven ; maar deze verfcliillen zyn ons niet voorgekomen , aanmerkelyk genoeg
te zyn om ’er een onderfcheiden en afzonderlyk foort van te maaken. De
tweede (PI. LIF) die de phoka van de middellandfche zee, en van de
zuidelyke zeen is , en welken wy vermoeden de phoka der ouden te zyn ,
fchynt van eene andere foort, want hy verfchilt van de anderen in hoeda-
nigheid en kleur van hair, dat golvend en byna zwart is, terwyl het hair
der eerften grys en ruw is ; hy verfchilt ’er ook van in dc gedaante der tan-
den, en in die der ooren; want hy heeft eene foort van uitwendig oor, dat
inderdaad zeer klein is, maar de andere hebben niets dan het gehoorgat zon-
der eenige vertooning van fchelp , of oor : zyne fnytanden eindigen ook in
twee punten, terwyl de twee andere die zelfde fnytanden onverdeeld en met
een regte draad fnydcnde hebben, gelyk die van den hond, van den wolf,
en van alle de andere viervoetige dieren. Ook heeft hy de armen laager ,
dat is te zeggen meer naar het agterfle deel van het lighaam dan de andere,
die dezelve hooger, of meer voorwaards hebben. OndcrtuUchen zyn deze
onovereenkomfiien mogelyk niet dan verfcheidenheden, afhangende van het
klimaat en niet van een verfchil in de fodrten dewyl men op dezelfde plaat-
fen, en vooral zul're , daar deze dieren in menigte gevonden worden, _ groo-
ter, kleiner, dikker, dimner, en van verfchillend hair en verfchillende
kleuren vindt, naar de verfchillende kunne en verfchillende ouderdom (k).
Het is door deze overeenkomft, die in den eerften opflag van vry weinig
belang fchynt, en door eenige bcu-ckkingen in der vlugt waargenomen , dat
wy
(O Canities ut homitn et etjuo , Jtc quoqtie vitulo inarino accidit. Or.Ai Magni de Gent.
Sept. pag. 165. — De zee- kalven zyn bedekt met kon hair van verfchiliende kleuren; fom-
mige zyn zwart en wit, fommige geel, andere grys, en men vindt ook roode. Defcript. de
la pêche de la BaUitie , par Zorgdrager, pag. 19 1. — By de baai van Saint Matthias, op
de Magellaanfche ianden , ontdekten wy twee eilanden vol zee-wolven , die daar in zulk eene
groote menigte waren, dat men geen twee unren zonnoodig gehad hebben om ’cr onze vyf
icliepen mede te vullen. Zy hebben de grootte v.m een kalf, en zyn van verfcheiden kleuren.
Iliftoire des Navig. aux terres /ludr. Paris 1746. 4V. torn. /. pag. 27. — De zee kalven
van Spitsberg hebben niet alle eencrlcije raaakzel van kop: by den oenen is de kop ronder, by
den anderen langer , en minder vleezig onder den fmoel. . . . Zy zyn ook van vcrrdiillende kleu-
ren en getygerd; fommigen zyn zvrart met wit gevlakt, fommige geel, fommige graauw, en
andere rood... Zy hebben niet alle de oogappel van dezelfde kleur; by fommige is dezelve
ktiflallyn, by andere wit, by andere geelagtig, en by andere roodagtig. Recuetl deS Vojages
du Nord, toni. II. pag. n8. & fuiv. — Het vel der zee-kalven is bedekt met een glad hair
van verfchillende kleuren ; daar zyn onder deze dieren die geheel wit zyn , en zy zyn dat allen,
wanneer zy ter wereld komen; fommige worden onder het opgroeijen zwart, andere ros, ver-
fcheidene hebben alle deze kleuren te zamen. Iliftoire de la Nouvelle Franse, par Ciiarde-
vois, torn. III. pag. 147.
VAN DE P H O K A’ S, enz.
225
"wy dezen tweeden phoka {PI. LIV) geoordeeld hebben, de phoka der ouden
te zyn. Men heeft ons verzekerd , dat het individu , ’t welk wy gezien
hebben, uit de Indiën kwam; en het is ten minflen zeer waarfchynJyk, dat
het kwam uit de zeen van de Levant ; het was vohvaflen , dewyl het alle zyne
tanden hadt. Het was een vyfde gedeelte minder groot dan ’de volwaflen
phoka’s van onze zeen , en twee derde kleiner dan die van de yszee; want,
fdioon hy alle zyne tanden hadt, was zyne lengte egter niet meer dan twee
voet drie duimen ; terwyl die , welken de Hr. Parsons heeft befchreeven en
afgetekend, zeven en een half voeten Engelfche maat, dat is omtrent zeven
Paryfche voeten lengte hadt, fchoon hy niet volgroeid was, dewyl hy flegts
eenige tanden hadt : alle de kenmerken nu , welken de ouden aan hunnen
^hoka geeven, duiden geen zo groot dier aan, en paffen op dezen kleinen
phoka, welken zy dikwils vergelyken by den bever en den otter, die van
al te kleine geftalte zyn , om met deze groote phoka’s van ’t noorden verge-
leken te kunnen worden. En ’t geen ons verder volkomen overtuigt , dat
deze kleine phoka, de phoka der ouden moet wcezen_, is een berigt, het
welk, fchoon valfch in zyn voorwerp, evenwel niet uitgedagt kan zyn dan
naar den kleinen phoka , die hier in aanmerking komt , en nooit op ceniger-
handc wyze heeft kunnen toegepaff zyn, noch op den phoka van onze kuilen ,
noch op den phoka van ’t Noorden. De ouden van den phoka fpreekende ,
zeggen dat zyn hair golvende is, en dat het door een natuurlyke overeen-
komil van neiging , de bewegingen der zee volgt ; dat het agterwaards ligt
in den tyd als de zee valt, en zig voorvvaards overzet, wanneer het een
waffend gety is (/) , en dat dit zonderling uitwerkzel zelfs blyft flandhou-
den in de vellen , lang nadat dezelve van het dier afgefcheiden zyn geweell.
Nu, men heeft dit berigt, of deze eigenfchappen niet kunnen verfiercn in de
phoka’s onzer kuilen, noch in die van ’t Noorden, dewyl het hair van de
eene en andere kort en ilyf is ; het een en ander daarentegen pail op zekere
wyze op dien kleinen phoka, waarvan het hair golvende en veel leniger en
langer is dan dat der andere. In ’t algemeen hebben de phoka’s der zuider-
lyke zeè'n veel fyner en zagter hair (m) dan die der noordelyke; daarenboven
zegt Caedanüs (k) flellig, dat deze eigenfehap, die voor fabelagtig was
gehouden , in de Indiën wezendlyk is bevonden. Zonder aan de verzekering
van Cardanus meer geloof te flaan dan behoort, wyilzy egter aan dat dit aan
de phoka’s der Indiën waarlyk gebeurt; het is zeer waarfchynlyk , dat het
in den grond niet anders is dan een elektriek verfchynzel, waarvan de ouden,
en de laateren, omdat zy de oorzaak niet kenden, het uitwerkzel aan de
(D Pelles eorum etiam detra&as corpori fevfutn aqmrum retinere, tradunt fempcr aflu
maris recedente in horrefcere. Plin. tH[i. Natur. lib. IX. cap. 13. — Severip»us zeg: dit
niirakei gezien te hebben, maar hy drukt het met zo veele vergrooting uit, dat het ’er minder
gelooflvl- door wordt. Hy zegt, dat wanneer de noordenwind waait, dat hair, dat met den
zuidenwind zi'' hadt opgezet, zo glad gaat liggen, dat het fchynt te verdwynen.
jervir h Pllifioire des Ardmaux. Parite I.pag. 1^93.
C "0 De zee kalven van Juan Fernandes- eiland hebben zuik eene fyne en korte vagt, als ik
ne gens elders gezien heb. Xoyage *nvMi>iER, torn. I.pag. 118.
( ^ OAanAKiis de jubtilitate , lib. X.
XIII Deel. Ff
22Ö
DE NATUURLYKE HISTORIE
eb en vloed der zee hebben toegefchreeven. Wat daarvan ook weezen
moge, de redenen welken wy_ hebben bygebragt, zyn genoegzaam om te
doen vermoeden dat deze kleine phoka, de phoka der ouden is; en daar is
ook alle waarfchynlykheid dat het die is, welke Rond£I.et (o) noemt, de
phoka van de^ middellandfche zee , dewelke volgens zyne opgave, een langer en
minder dik lighaam heeft dan de phoka van den oceaan. De groote phoka ,
waarvan de Hr. Paksous de afmeetingen en de afbeelding gegeeven heeft ,
en die waarfchynlyk uit de noordfche zeen kwam, fchynt van eene verfchil-
lende foort van de twee andere te zyn, dewyl hy, bynanog geene tanden
hebbende, en nog niet volwalTen zynde,in alle zyne afmeetingen egter byna
eens zo groot was, en by gevolg tien maal meer omtrek en malTa hadt dan
de andere. De Hr. Paksous, (gelyk de Hr. Klein zeer wel heeft aange-
merkt) (p) , heeft over dit dier veele zaaken met weinige woorden gezegd ;
dcwyl zyne waarneemingen in ’t Engelfchgefchreeven zyn, heb ik geoordeeld
hier de overzetting by wyze van uittrekzel te moeten plaatfen (g).
Zie daar dan drie foorten van phoka’s , die yan elkanderen fchynen te
verfchillen : de kleine zwarte phoka van de Indiën en de Levant , het zee-
kalf of de phoka van onze zeen ,en de groote phoka van de Noordfche zeen ,
en het is tot de eerde foort dat men moet brengen alles wat de ouden van
den phoka gefchreeven hebben. Aristoteles kende dat dier vry wel , toen
Iiy gezegd heeft, dat het van eene twyffelagtige en middel-natuur was, tus-
(fl) Rondelet de Pi/ciius, lib, XFl.
(ip") Klein de Qtiadr. pag. 93.
Cf) Dit zee-kalf was in de maand van February 1742-3. te Londen in Charing-crofs 10 zien,.,
De afbeeldingen door Aldrovandus, JoNSTON,en andere gegeeven, in profil getekend zynde,
doen ons in twee dwaalingen vallen : de eerrte is, dat zy den arm vertoonea, die evenwel niet zigt-
baar is , in welke plaatfing bet dier zig ook bevinde. De tweede , dat zy de voeten als twee
vinnen vertoonen, tenvyl het twee wezendlyke voeten zyn, met vliezen en vyf vingers en vyf
nagels, en de vingers uit drie geleedingen beftaan.De nagels der voorvoeten zyn groot en breed;
die voeten zyn vry gelyk aan de voeten van een mol ; zy fchynen gemankt om op de aarde
te kruipen en om te zwemmen ; daar is een fmal vlies tuffehen yderen vinger , maar de agterlle
voeten hebben veel breeder vliezen, en zy dienen het dier niet dan om in ’t water te roeijen...
Dit dier was een vvyfje en (lierf den i6de February 1742-3. Daar waren rondom den fmoel
groote hairen van eene doorfchynende en hoomagtige zelfflaudigheid. Zyne binnendeelen waren
als volgt. De maagen, de ingew'anden, de blaas, de nieren, de pisleiders , het middelrif, de
longen, de groote bloedvaten en de uitwendige deelen der voortteeling waren als in dekoeijen.
De milt was twee voeten lang, vier duim breed , en zeer dun. De lever beltondt uit zes kwab-
ben, elk dier kwabben was lang cn dun gelyk de milt. Het galblaasje was zeer klein, het hart
was lang en week in zyn weefzel, hebbende een zeer breed eirond gat en devleezige kolom-
men zeer ^oot. In de onderfte maag was omtrent vier pond ztvaarte van kleine fcherpe en
hoekige keifteentjes, als of het dier dezelve hadt ingeflokt om zyn voedzel te hakken... hot
lighaam van de lyfmoeder was klein in vergelyking van de twee hoornen , die zeer groot en
dik waren... De eijerncilen waren zeer dik, en de hoornen van de lyfmoeder waren met
een groot gat open aan de zyden der eijerncilen. Ik geef de afbeelding dezer deelen ... gelyk
ook die van het dier , ’t welk ik zelf zorgvuldig heb afgetekend. Dit dier is levenbaarende ;
het zoogt zyne jongen; zyn vleeCch is vail en fpieragtig; het was, fchoon zeven en een half
voet lang, zeer jong, want het hadt byna geene tanden, en het hadt nog maar vier gaten re-
gclmaattg geplaatft, en een vierkant formeerciide rondom den navel; dit waren de grondflagen
van vier maminen, die met den tyd te voorfchyn moeften komen. TranfaSi, Philofoph, N.
4Ó0. pag. 383 en 385.
VAN t) E P II O K A’ S, ent.
227
fchen de water- en land-dieren; dat het een onvolmaakt en verminkt vier-
voetiff dier is ; dat het geene uitwendige ooren , maar alleenlyk zeer blyk-
baare gaten heeft, waar door het hoort ; dat zyne tong gevorkt is , en dat
het mammen en melk, en een kleinen Itaart heeft, gelyk een hert; maar
hv ff-hvur 7 lff vergift te hebben m zyne verzekering, dat dit dier geen gal
heeft -^het is ten minften zeker dat hy een galblaasje heeft. De Hr. Par-
soNs zegt inderdaad, dat het galblaasje in den grooten phoka , welken hy
befchreeven heeft’, zeer klein was ; maar de Hr. Daubenton heeft in onzen
ühoka, welken hy ontleed heeft, (en welke die van de XLVf Plaat is) een
galblaasje, evenredig naar de grootte van de gal, gevonden ; en de Ileeren
van de Academie der Wetenfchappen , die insgelyks dit galblaasje inden
phoka door hun befchreeven gevonden hebben, zeggen met dat het zo
onmerkelvk klein was. . , . . j
^Voor het overige kondc Aristoteles geene kennis hebben aan den gromen
phoka der yszcën , dewyl ten zyiien tyde het geheele noorden van Eu-
ropa cn Afia nog onbotend was; de Gncken , cn zelfs de Romeinen , be-
fchouwden Galliën en Germame_ als hun Noorden : de Grieken vooral
kenden de dieren dezer landen weinig; en het is derhalven zeer waarfchyn-
Ivk dat Aristoteles , die van den phoka als van een gemeen dier fpreekt ,
onder dezen naam niet dan den phoka van den middellandfche zee verftaan
heeft en dat hy de phoka van onzen oceaan even weinig als die van de
Noordfche zeen kende. _
Deze drie dieren, fchoon verfchillende in foorten, hebben veele eigen-
fchanoen gemeen, en moeten als van eene en dezelfde natuur befchouwd
worden. De wyfjes werpen in den winter; zy doen dit te lande op een
zandbank, op eene rots, of op een klein eiland, fteeds op eemgen afftand
van ’t vafte land ; zy hóuden zig zittende óm hen te zoogen (r) , en voeden
imn dus twaalf of vyftien dagen ter plaatfe daar zv geboren zyn , waarna de
moeder haare jongen met zig naar zee geleid, daar zy hun leert zwemmen
en de koft zoeken. Zy neemt hen op haaren_ rug, wanneer zy vermoeid
^ „ Dewvl yder dragt flegts van twee of drie is, zyn haare zorgen met
zeer verdeeld , en de opvoeding heeft welhaall haar beflag ; daarenboven
hebben deze dieren natiuirlyk vry veel vernuft en veel gevoel; zy^verftaan,
helpen elkanderen ; de jongen herkennen haare moeder in ’t midden
van eene talryke bende; zy onderfcheiden haare ilcm, en zo dra zy hen
roept komen zy by haar zonder zig te vergiffen (j) : wy weeten niet hoe
lang de tyd van het draagen is; maar uit dien van den groei, van deduuring
des° levens, en ook uit de grootte van het dierte oordeelen , fchynthct,
flïir deze tvd van verfcheiden maanden moet zyn, en dewyl het grocijeneeni-
trp i-nren aanhoudt moet de tyd van leeven zeer lang zyn; ik ben zelfs geneigd
te denken dat deze dieren veel langer leeven dan men heeft kunnen waar-
Crl Wnnneer de zee- kalven in zee zyn dienen hunne agterfte voeten hun voor flaart om
te lande dienen dezelve hun om te zitten, terwyl zy haare jongen zoogen.
f'oyoga de Dampier, torn, /•
(O Idem. torn. /. pag. iip*
Ff 2
428 DE NATUURLYKE HISTORIE
neemen; miflchien honderd jaaren en daarboven; want men weet dat de
cetacea in ’t algemeen langer Jeeven dan de viervoetige dieren , en dewyl
de phoka eene fcliaduwing tulTchen de eene en de andere maakt , moet hy
in de natuur der eerflen deelen , en bygevolg langer leeven dan de laatlben.
Men kan de ftem van den phoka vergeJyken by het blaffen van een hond ^
die roeftig of verkouwen is; in den eerften leeftyd laat dit dier een helderer
fchreeuw hooren, tennaaftenby gelyk het maauwen van een kat; de jongen,
welken men aan hunne moeder ontvoert, meeuwen of maauwen geffadig,
en Ilerven zomtyds van uitputting en onmagt, liever dan dat zy het voedzcl
zouden neemen ’t welk men hun aanbiedt. De oude phoka s blaffen tegen
hen die hen haan , en doen alle mogelyke poogingen om te byten, en zig.
te wreeken. In ’t algemeen zyn deze dieren wemig vreesagtig , zy zyn zelfs
moedig ; men heeft opgemerkt , dat het licht van den blikfem en het geraas
van den donder , wel verre van hen te vervaaren , hen daarentegen fchynt
te verkwikken ; zy komen terwyl het onweert , uit het water te voorfchyn ,,
zy verlaaten dan zelfs hunne ysfchotfen, om den fchok der baaren te vermy-
den, en zy gaan zig tc lande met het onweder verlustigen, en den regen
ontvangen, daar zy veel vermaak in hebben.
Zy hebben natuurlyk een kwaaden reuk, en men riekt denzelven van verre,,
wanneer zy in grooten getale by elkanderen zyn. Het gebeurt dikwils, dat
zy vervolgd wordende, hunne uitwerpzelen loozen, die geel zyn enafgryflyk
ff inken: zy hebben eene verbazende hoeveelheid bloeds, en dewyl zy ook
eene gr'oote overmaat van vet hebben, zyn zy te dezer oorzaake van eene
zwaare en logge natuur ; zy flaapen veel en met een diepen flaap (t ) , zy
ffaapen gaarne op hunne ysvelden of rotfen in de zon , en men kan hen nade-
ren zonder dat zy wakker worden. Dit is de geraeenfte manier van hen te
vangen: zelden fchiet men op hen met vuur - wapenen , omdat zy niet ter-
ftond fterven , zelfs niet al zyn zy met een kogel in den kop getroffen ; zy
werpen zig derhalven in zee , en zyn voor den jager verloeren ^ maar dewyl
men hen van naby kan naderen terwyl zy flaapen , of zelfs terwyl zy verre
van de zee verwyderd zyn , omdat zy niet dan zeer langzaam kunnen vlugten ,
maakt men hen af met ftok- en fpaak-flagen. Zy zyn zeer hard en taai van
leven. „ Zy fterven niet ligt, zegt een oog-getuige, want fchoon zy doo-
„ delyk gekweft zyn , en byna al hun bloed verliezen , fchoon zy zelfs gevild
„ zyn, blyven zy egter nog leeven, en het is yffelyk hen in. dezen ftaat in
„ hun bloed te zien wentelen. Dit namen tvy niet zonder aandoening waar,
in dien , welken wy doodden , en die agt voeten lang was : want nadat men
” hem gevild en zelfs van het grootffe gedeelte van zyn vet beroofd hadt,
l', liet hy egter , in weerwil van alle de flagen , die men hem op den kop en
’, op den fmoel gegeeven hadt , niet na nog te willen byten ; hy maakte zig
„ zelfs van een halve piek, die men hem voorhieldt, met zo veel fterkte
CO NuUum animal graviori fomix premitur. Pifinis , quibus in mart utuntur humi quo-
que pedum vice ferpunt , furfum deorfum claudicantium morefe tnoventes,,, Capitur dor-
mtens vitulus marinus prafertim humano muerone , quia profundtjpnte aormit, Olai Magni
de Gent. Septent. pag. 165.
VAN DE PHOKA’S, enz.
22p
„ meefter als of hy onverzeerd ware geweefl:. Wy ftaken hem daarop een
j, halve piek dwars door het hart en de leyer, waaruit nog zo veel bloed
,, liep als van eene jonge koe.” Recueil des Foyages du Nord, torn. II.
pag. 117 enz. Voor het overige is dejagt, of zo men wil, de viirchery
dezer dieren' niet moeijelyk, en evenwel zeer nuttig, want het vleefch is
niet kwaad om te eeten («); het vel (r) yerfchaft eene goede peltery ; de
Amerikaanen gebruiken dezelve om ’er wind- ballen van te maaken (w),of
zakken , welken zy met lugt vullen , en waarvan zy zig als van vlotten bedie-
nen ; men bekomt van hun vet eene olie die klaarer is, en een minder fleg-
ten fmaak heeft dan die van den bruinvifch of andere cetacea.
By de drie fborten van phoka’s, waarvan wy tot hier toe gefproken heb-
ben, moet men, gelyk wy vroeger aanfliipten,mifrchien een vier de voegen,
waarvan de Schryver van Ansons Reis de befcliryving en afbeelding heeft
gegeeven onder den naam van zee- leeuw. Deze foort is zeer talryk op de
kullen van de Magellanfche landen, en op Juan Fernandes-eiland, in de
Zuidzee. Deze zee-leeuwen gelyken naar de phoka’s of zee-kalven, die zeer
gemeen zyn in deze zelfde ftreeken , maar zy zyn veel grooter ; wanneer zy
hunnen volkomen groei hebben, kunnen zy van elf tot negentien voeten
in de lengte, en in den omtrek van zeven of agt tot elf haaien. Zy zyn zo
vet, dat men na hun de huid, die een duim dik is, doorboord en geopend
te hebben , een voet dik vet vindt eer men aan vleefch komt. _ Men haalt
uit e«n eenig dezer dieren tot vyf honderd Paryfche pinten olie. Zy zyn
tevens zeer bloedryk ; wanneer men hen diep , en op verfcheiden plaatfen
te gelyk kwetll, ziet men overal het bloed met veel geweld uitfpringen. Een
eenige van deze dieren, het welk men den ftrot affneedt, en waarvan men
(aT De tweede foort van zee- wolven Qphokd's'') is kleiner dan de eerlle QRosmar of zee-koèy
zy werpen insgelyks hunne jongen op ’t land, op deze eilanden (van Noordelyk Amerika) op
het zand, op de rotfen en overal daar kreeken gevonden worden,.. De wilden beftryden hen ;
hun vleefch is goed om te eeten ; zy haaien ’er eene olie uit , die eene lekkerny aan alle hunne
geregten verfchaft. Deze zee -wolven komen in alle jaargetyden te lande, en verwyderen zig
niet verre van zee. In mooi weder vindt men hen langs de kuft op ’t zand, of op de rotfen,
in de zon liggende te flaapen... Daar zyn plaatfen, alwaar twee of drie honderd van ééne
bende te lande gaan , . . zy zyn gemaklyk te dooden. . . Alle de olie , welke zy kunnen ver-
fchaffen, is omtrent hunne blaas vol, de Wilden vullen ’er die blaas mede, na dezelve te he^
ben laaten fmelten; deze olie is goed om verfch te gebruiken, en om vifch re flooven, ook is
zy uitmuntend om te branden; zy heeft noch reuk noch rook, niet meer dan de olyven-olie,
en in het vat laat zy geen hef of vuiligheid op den bodem. Defcript. de P Amérique Septentr.
par Df.nis , tom. II. pag. 255.
(v) Behalven het vet, wordt liet vel van het zee-kalf, voor drie, vier, of vyf fcheilingen
verkogt , naar raaate van zyne fraaiheid en grootte. Defcript. de la pêche de la Baleine , par
Zorgdrager, pag- ipö- gebruikte eenyds eene menigte vellen van zee wolven, om
moffen van te manken ; dat is nu buiten de mode ; zy dienen thans om ’er koffers raeê te be-
kleeden. Getaand zynde, hebben zy byna het zelfde erf als marokyn. Zy zyn minder fyn,
maar fc'hilfereti zo ligt niet, en houden hunne nieuwheid langer; men maakt ’er goede fchoe-
nen en laarsjes van, die waterdigt zyn; ook bekleedt men ’er ftoelen mede, en dan is het
hout eer verfleeten dan het leder. Hijl. de la Nouvelle France, par ie P. Charlevolx, torn.
III. pag.
' (w) Hun vel wordt gebruikt om wind -zakken, ofbtialen met lugt gevuld , van te maaken,
die voor fchuiten moeten dienen. Voyage de Frezier , pag. 75.
Ff 3
*30 DE NATUURLTKE HISTORIE
het bloed vergaderde, gaf twee oxhoofden , zonder te rekenen het geen nog
in de bloedvaten van zyn lighaam overbleef. Hun vel is bedekt met een
kort hair , van eene ligte taankleur, maar hunne ftaart en voeten zyn zwart-
agtig ; hunne vingers zyn verbonden met een vlies , dat zig niet tot aan het
einde uitllrekt , en dat in elk' derzelver met een nagel eindigt. Zy verfchil-
len van de andere phoka’s niet flegts in grootte en dikte, maar ook nog in
andere karakters; de mannetjes zee- leeuwen hebben eene foort van groote
kam of fnuit, die hen van het einde van het bovenft kaakbeen de lengte
van vyf of zes duim nederhangt. Dit deel vindt men niet aan de wyfjes ,
waar door men de mannetjes met den eerften opllag van het oog onderfchei-
den kan, behalven ook dat zy veel kleiner zyn. De fterkife mannetjes for-
meeren zig eene bende van verfcheiden wyfjes, tot \vrelke zy andere manne-
tjes beletten te naderen. Deze dieren zyn wezendlyk tweeflagtig; zy brengen
den geheelen zomer in zee en den geheelen winter op ’t land door, en het
is in dat jaargetyde , dat de wyfjes werpen. Zy brengen maar een of twee
jongen te gelyk voort, welken zy zoogen, en die by hunne geboorte zo
groot zyn als^een volwaflèn zee-kalf
De zee-leeuwen leeven geduurende al den tyd dien zy aan land zyn , van
’t gras , dat op den oever van Itroomende wateren groeit , en den tyd , ter-
wyT zy niet weiden , beftceden zy om in de llib te llapcn: zy fchynen van
eene zeer logge geaartheid en zyn moeijelyk te ontwaaken; maar zy gebrui-
ken de voorzorg om de mannetjes op de w.agt te zetten, rondom de plaats
daar zy faapen, en men zegt dat deze mannetjes zeer zorgvuldig zyn, om de
haapende wyfjes, zo dra men aannadert, op te wekken. Hun gefchreeuw
is zeer fterk en van verfchillende toonen ; dan eens knorren zy gelyk de
varkens, dan hinniken zy als de paarden; zy vegten dikwils inzonderheid de
mannetjes, die elkandercn de wyQes betwilten , en zy brengen den anderen
zwaars wonden met de tanden roe. Het vleefch dezer dieren is niet kwaad
om te eeten ; de tong inzonderheid is zo goed als die der runderen. Het
is vry gemaklyk hen te dooden , want zy kunnen zig niet verweeren noch
vlugten : zy zyn zo log, dat zy zig niet dan met moeite beweegen, en vooral
zig bczwaarlyk orakeeren kunnen; men moet zig alleenlyk wagten voor
hunne tmiden, die zeer fterk zyn , en waarmede zy zouden kunnen kwetfen,
zo men hen van voren en al te digt naderde (x ).
Uit andere waarneemingen met deze vergeleken , en uit eenige overeen-
koraften of betrekkingen, v/elke wy daar uit zullen afleiden, fchynt het ons
loe dat deze zee-leeuwen, die aan de punt van Zuidelyk Amerika voor-
komen, op eenige verfcheidenheden na, ook wederom aan de Noordelyke
kullen van het zelfde vafte land gevonden worden. De groote phoka’s
van de zeen van Kanada, waarvan Dekis onderden naam van zee-wolven
fpreekt, en welken hy van de kleine gewoone zee-kalven onderfcheidt, zou-
den wel van dezelfde foort kunnen zyn als de zee-leeuwen der Magellanfche
autntr du Monde ^ pdr Anson, loo. & fuir. Alwaar men ook de afbeel-
ding van het mannetje en het wyfte ziet.
VAN D E P H O K A’ S, enz. m
landen. Haare jongen zegt die fchryver, die vry naauwkeurig is, zyn by
hunne geboorte grooter en langer dan het grootfte varken , dat men ziet ;
nu is het zeker , dat de phoka’s of zee - kalven van onzen oceaan , nooit van
die grootte worden, fchoon zy zelfs volvvaffen zyn._ Die van de Middelland-
fche zee, dat is te zeggen de phoka der ouden, is nog kleiner, en daar is
geen phoka , dan die , door den Hr. Parsons befchreeven , waar de grootte
met die van den Hr. Denis (y) overeenkomt. De Hr. Parsons zegt niet van
welke zee die groote phoka kwam ; rnaar ’t zy dat hy van de Noordelyke
zee van Europa of van die van Amerika kwame, het zou kunnen zyn, dat
het dezelfde zee-wolf was , als van den Hr. Denis , en ook dezelfde als de
zee-leeuw van den Hr. Anson; want hy is van dezelfde grootte, dewyl hy,
op verre na nog niet volwalfen zynde, zeven voeten lengte hadt; daarenbo-
ven het blykbaarlle vcrfchil , na dat van de grootte , dat ’er tulTchen den
zee-leeuw en het zee-kalf is , beftaat hierin , dat in de foort van den zee-
leeuw, het mannetje eene groote kwab aan het bovenlle kaakbeen heeft, en
het wyfje daarvan beroofd is. De Hr. Parsons heeft het mannetje nietge-
zien, en heeft niet dan het wyfje befchreeven , ’t welk inderdaad die foorc
Van fnuit niet hadt , en dat in het geheel naar het wyfje van den zee-leeuw
Van Anson gelykt, voeg by alle deze overeenkomften nog eene andere nauw-
keuriger betrekking; te weeten,de Hr. Parsons zegt, dat zyn groote phoka
de inaagen en ingewanden hadt gelyk een koe , en de Reisbefchry ver van
Anson zegt , dat de zee-leeuw zig den geheelen zomer niet dan met gras
Voedt; het is dcrhalven hoogft waarfchyniyk, dat deze twee dieren eenerleie
maalczel hebben , of liever dat het dezelfde dieren zyn , zeer onderfcheideil
van andere phoka’s, die maar den maag hebben, en zig met vifch voeden.
WooDES Rogers hadt reeds vóór den befchry ver van Ansons reis, van
deze Magellanifche zee-leeuwen gefproken , en hy hadt hen een weinig ver-
fchillende befchreeven; „ de zee-leeuw zegt hy, is een zeer vreemd fchep-
j, zei van eene verbazende grootte j men heeft ’er gezien jan twintig voe-
jj ten lang, en daar boven, die niet veel minder dan vier duizend pond
i, konden weegen. Wat my betreft, ik zag ’er verfcheiden van zestien voe-
3, ten, die milTchien twee duizend ponden woogen; ik verwonder iny,
„ dat men met dit alles zo veel reuzel of olie van deze dieren kim bekomen.
3, De gedaante van hun lighaam nadert vry wat tot die der zee-kalven ,
3, maar hun vel is dikker dan dat der runderen; het hair is kort en ruw; het
3, hoofd naar evenredigheid veel grooter , de bek zeer groot , de oogen
„ van eene monfteragtige grootte, en de fnuit, welke naar dien van een
„ leeuw gelykt, is bezet met verfchriklyke knevels, waarvan het hair zo
5, hard is, dat het voor tandllokers zou kunnen dienen; tegen het einde ^
/, van de maand juny begeeven deze dieren zig naar Juan Fernandes-eiland,
3j om daar hunne jongen te werpen , welken zy op een fnaphaan fchoots
(y') Men kan bv bet getuigenis van Denis ook dat van Vader Ciiretien Leclerq voegen.
Daar zyn, »egt die Schryver, zeewolven opdekuften van Noord- Amerika , waarvan fommige
,, zo groot en zo dik zyn, als paarden en runderen. Die zee- wolven worden Quaspoui genaamd.”
Kdatim de la Gaspefie , pag. 4po.
de natuurlyke historie
232
„ lengte van den oever der zee leggen ; zy houden zig daar tot op ’t einde
van feptember , zonder hunne plaats te verlaaten , en zonder eenig voed-
„ zei te neemen ; ten minften men ziet hen niet eeten ; ik nam zelfs eenige
„ waar, die agt dagen na elkanderen fteeds in hun neft bleeven, en die
„ het toen nog niet verlaaten zouden hebben , zo wy hen niet bang gemaakt
hadden.... Wy zagen ook weder op het eiland Lobos de la Mar, op de
„ kuft van Peru, in de zuid -zee, eenige zee -leeuwen, en veel meer zee-
„ kalven (z)*
Deze waarneemingen van Woodes Rogers, die vry wel met die van An-
SONS Reisbefchryver overeenkomen, fchynen op nieuws te beveiligen, dat
deze dieren, terwyl zy te lande zyn , van gras leeven ; want het is niet waar-
fcliynlyk , dat zy drie maanden lang zig van alle voedzel onthouden kun-
nen , inzonderheid terwyl zy hunne jongen zoogen. Men vindt in het ver-
haal van de reizen naar de zuidelyke landen , veele zaaken tot deze dieren
betreklyk ; maar noch de befchryvingen , noch de opgegeeven ilukken ko-
men ons naauwkeurig voor : by voorbeeld , daar wordt gezegd , dat op de
kuit van de Voflennave in de ilraat van Magellan (a), zee -wolven waren,
zo groot dat hunne uitgefpreidc huid zes-en-dertig voeten breedte kon be-
flaan , het welk zekerlyk vergroot is. Daar wordt gezegd , dat op de
twee eilanden van Port Defiré, in de Magcllanfche landen, deze dieren
in ’t voorfle gedeelte van hun lighaam, naar leeuwen gelyken , hebbende
den kop , den hals , en de fchouders voorzien van lange welgevulde maanen
(Z>). Dit is nog meer dan vergroot, want deze dieren hebben rondom den
hals flegts.wat meer hair dan op het overig gedeelte des lighaams, maar dat
hair is niet meer dan een vinger lang (c). Nog wordt ’er gezegd, dat ’ er
onder deze dieren zyn, die meer dan agtien voet lengte hebben; dat ’er
van zulken, die maar veertien voet lang zyn, by duizenden voorkomen,
maar dat de gemeende flegts vyf voet lengte haaien kunnen (d). Dat zoude
ons tot de gedagte kunnen leiden , dat ’er van twee foorten waren , de eene
veel grooter dan de andere , om dat de fchryver niet zegt dat dit verfchil
van dat des ouderdoms afhangt, het welk egter noodig was hier by te voe-
gen, om alle dwaaling te voorkomen. „ Deze dieren zegt Core.al (e),
„ openen altyd hunnen bek, twee man hebben werk genoeg om eenen te
„ dooden met een zwynfpriet, ’t welk het befte wapentuig is, dat men tegen
„ hen gebruiken kan. Een wyfje zoogt vier of vyf jongen, en verdryft de
„ andere jongen die haar naderen, waar uit ik befluit, dat zy vier of
,, vyf jongen t’eener dragt werpen” Dit vermoeden is vry wel gegrond ,
want de groote phoka, door Paiisons befchreeven,hadt vier mammen, op
zulk eene wyze gepluatft, dat zy een vierkant maakten , waarvan de navel
het
CD f^oyaga autour du Monde de Woodes Rogers, tom^ I. pag- 207. & 225.
CD Navigations aux Terres aujlrales. Paris I75<5. torn. 1 . pug. ió 8 .
CD Idem, som, I. pag. 221.
CO idifloiie du Paraguai , par Ie P, Ciiarlevoix, iont. VI. pag. i8r.
(i) Navigations aux Terres auPrales, torn. II. pag. ii.
Ie') Voyage de Coreae , torn, 11 .^ pag, 180.
I
Z E E-K O E. 233
VAN DEN MORSE of
het middelfle punt was; ik heb gemeend hier te moeten
flpr hpf nnjr hrensen alle de ftukken die betrekking hebben tot dez^ dieren,
welke zo vfeinig^bekend zyn, en waarvan het zo wenfchelyk ^o^de weezen,
dat eenig bekwaam Reiziger ons eene naauwkeunge ^
z^nderhld van de inwendige deden, gelyk de maag, de ingewanden, enz.
zondertieid V n ^ der Reisbefchryveren afgaande, zoude men moe-
ÏIÏ^dSkOT,^dat ^eze dieren tot de klaffe der herkaauwende belmoren; dat
vSciden maagen hebben, en bygevolg verwydcrd zyn van de foort
der phoka’s of zee - kalven , die zekerlyk maar één maag hebben , en onder
het getal der vleefcheetende dieren gebragt moeten worden.
de morse (*) OF ZE E-K O E.
■np naam van zee-koe, onder welken de morfe meeft bekend is,is kwalyk
,„e"ge™den W’, dewyl het dier S?totr”dS
duid, geheellyk niet naar een koe_p^^^^^^^ ukgedagt, omdat hy gegrond is
anderen aan ffl'bvzonder en eenig is, en een zeer blykbaar karak-
elen’als declyfant; twee groote
woo™rnagtanden, die uit het bovenfte kaakbeen mtkomen, en hy heeft
Senkop eveneens gemaakt of liever mismaakt , als de olyfanc, waarnaar hy
diel gel.ee! gelyken
maar de morfe is van dat werktuig, gebruik van wezendlyke
dient, niet flegts ^«SêmTaïen zir evS onder zyn
armen en beenen; .*f ^a^ “ènTaar
vel beflooten; If?? ; verlengd aan ’t voorde gedeelte opgezet,
en Ivèral met kort lalt bedekt. De vingers der voeten en
Pb“ndegedaa-
6™kt! Hy^alleenlyk veel grooter, dikker en fterket ; de grootfte pho-
afbltólng'is , „
Rosmarus ]?^^^/rnande & de Croettlnnde, torn. II- P^g- ^59', fig'P^g-
Vache martne , J r^^gfionbus exfertis. Linn. S'fH. Nat. Edtt. X. pap. 38 .
Phoca dentihus van dien van zee-kalf, om dat de morfe en de plioka
Ct.) Nota. Deze naam komt in flchien van ^
fonuvds een fchreeiiw v /„ „:„gitus, unde nomen vituU , lib. IX. cap. 13.
PUMVS , van den phoka (preekende) tn jomno ,
XIII Deel. ^5
234 DE NATUURLYKE HISTORIE
ka’s hebben ten hoogften flegts zeven of agt voeten lengte; de morfe heeft
gemeenlyk twaalf, en daar worden ’er van zeftien voeten lengte, en van
agt of negen voeten omtreks gevonden. Ook heeft hy met de phoka’s ge-
meen, dat hy zig in dezelfde ftreeken onthoudt, en men vindt hen byna
altyd te zamen; zy hebben veele gemeene gebruiken, zy .^onthouden zig
eveneens in ’t water; zy'gaan eveneens te lande; zy beklimmen eveneens
de ysvelden; zy zoogen eveneèns hunne jongen, en houden dezelfde wyze
in dezelve op te voeden. Zy gebruiken dezelfde voedzels ; zy leeven even-
eens in maatfehappyen en reizen in grooten getale ; maar de foort van den
morfe heeft zo veele verfcheidenheden niet als die van den phoka ; hy fchynt
zo verre niet te ‘gaan ; meer aan zyn klimaat bepaald te zyn , en zeer zelden
ergens elders dan in de Noordfehe zeen gevonden te worden. Ook was de
phoka by de ouden bekend , en de morfe was het niet.
De meefle Reisbefchry vers , die de Noordelyke zeen van Afia (b')^ van
Europa en van Amerika (r) bevaaren hebben , maaken van dit dier gewag ,
maar Zorgdrager {d) fchynt ons die fchrvver te zyn , die daar met demeelle
kundigheid van gefproken heeft, en ik heb gemeend hier den hoofdzaakly-
CD Men vindt morre-tandenin de nabyheidvan Nova-zembla, en op alle de eilanden , tot aan
deObi;vnen wil, dat ’er zelfs tot in den ointrek van Jenifci gevonden worden, en dat men ’er eer-
tyds tot Pjafida gezien heeft ; men vindt hen vervolgens in menigteweder naar de punt van Schala-
ginskoi , by de Schuktichii , alwaar zy zeer groot vallen... liet is te denken , dat deze dieren
van die plaats af, tot aan de rivier Anadir toe, in groote menigte gevonden worden, dewyl
alle de tanden , welken men te Jakutzk brengt om te verkopen , van Andirskoi komen. Men
vindt die tanden ook in de ftraat van Hudfon, op het eiland Phelipeaux, alwaar zy een RulE-
fche el lang en zo dik zyn als een arm : zy geeven zulk goed yvoor als de flagtanden van den
olyfant. (^Zie Vo^aget du Nord, torn. Ik heb te Jakutzk eenige dier morfe-tan-
den gezien, die vyf vierde, en eenigen anderhalf Ruflifche el lang waren, gemeenlyk zyn zy
meer breed dan dik; zy hebben tot vier duimen breedte aan de bafis.. .. Ik heb nooit booten
zeggen , dat men by Anadirskoi jagt of viflebery op de moties gemaakt hebbe , om de tanden
te bekomen , welke egter in zo grooten gcitle van daar worden aangevoerd ; men heeft my
daarentegen verzekerd , dat dc inwooners deze tanden , van het dier afgefcheiden , op de laage
Jeuft der zee vinden , en dat men by gevolg niet noodig heeft de raorfes vooraf te dooden. . . .
Verfcheiden perfoonen hebben my gevraagd , of de morfes van Anadirskoi eene verfchillende
lbort waren van die, welke in de Noordfdie-zeën , en in den Wellelyken ingang van de yszee,
gevonden worden, om dat de tanden welke van die Ooftelyke kuft komen, veel zwaarer zyn
dan die, welke van ’t Wellen komen.... Het fchynt dat de morfes van Groenland, en die
welke aan het Wefteiyk gedeelte van de yszee zyn, geenen geraeenfehap hebben met die welke
ten Ooften van Kolima gevonden worden, noch ook met die van de punt van Schalaginskoi,
en verder by Anadirskoi.... Het zelfde moet men zeggen van die van de Hudfons-baai ; het
Ichynt niet dat zy zig by die der Tfchiiktfchi voegen kunnen. . . . Elk komt daarin egter over-
een , dat de morfes van Anadirskoi noch in grootte , noch in gellalte van die van Groenland
verfchijlcn , enz. Voyage de Gmelin en Siberië, torn. Ht.pag. 148. .enz. Nota. De Hr. Gme-
iiN loft deze vraag niet op, waarop men egter, zo ’t ons voorkomt, een voldocnend antwoord
kan geeven; te weeten, darmen gelyk hy zelf zegt, te Anadirskoi , noch in dat geheele Oolle.
lyk gedeelte van de yszee , geen jagt op deze dieren maakt , en by gevolg vandaar geene tan-
den aauvoert dan van die, welke hnnncn natuurlyken dood gellorvcn zyn ; dus is ’t niet vreemd,
dat die tanden die hunnen vollen groei gekreegen hebben, grooter zyn dan die der Groenland-
fche morfes , welken men nog jong zynde doodt.
Cc) Op de kullen van Noord - Amerika vindt men ook zee-koeijert , anders heeften met den
grooten tand genaamd, omdat zy twee grootte dikke tanden hebben, zo lang als een halve
arm., .. Daar is geen fchooner yvoor; men vindt deze dieren op het Zand eiland, Defcription
de r Amérique Septentr, par Denis, tom. II. pag, 257.
(d) Defcription de la prife de la Baleine 6f de la pêche du Groenland , Apc, par ZORG'
DRAcaiR , Nurenierg 1750, Uit het Nederduitfeh in ’t Hoogdiiitfch vertaald»
5 >
VAN DEN MORSE or ZEE-KOE. 235
ken inhoud zyner aanmerkingen over dit Artykel te moeten mededeelen.
„ Men vondt voormzzh \ti de Klokbaat, groene herberg agter t Foorland,
„ enz veele morfes en phokas, (wy verkiezen deze naamen te blyyen be-
„ houden), maar tegenwoordig zy_n er weinig.... De eene en andere be-
xreeven zie in de fterke zomerhitte, naar de aangrenzende vlakten, en
” 2iet ’er zomtyds benden van tachentig , negentig, honderd, ja tot
twee honderd, byzonderlyk morfes, die daar eenige dagen blyven, tot
dat de honger hen weder naar zee dryft. Deze dieren gelyken in ’t uitter-
Ivke veel naar de phoka’s, maar zy zyn fterker en dikker ; zy hebben vyf
vingers aan de pooten gelyk de phokas, maar hmine nagels zyn korter,
en hunne kop is dikker, ronder, en fteyiger. Het vel van den morfe ,
Szonderlyk aan den hals, is een duim dik, gerimpeld, en met een zeer
kort hair van verfchillende kleuren bedekt; zyn bovenlt kaakbeen is ge-
wapend met twee tanden, van een half of een heel el lengte : die flagtan-
den die hol zyn aan den wortel, worden nog grooter naarmaate het dier
ouder wordt; men ziet ’er foratyds, die maar den zulk een flagtand heb-
ben om dat zy den anderen in een gevegt of üegts door ouderdom ver- .
loren hebben. Dit yvoor wordt doorgaands voor waardiger gehouden dan
dat van den olyfant, omdat het vader van zelfftandigheid en harder is.
De mond van den morfe gelykt naar dien van de koe ; hy is onder en
boven bezet met holle , puntige hairen van de dikte van flroo. Boven in
den mond zyn twee neusgaten, waardoor deze dieren het water uitblaa-
zen gelvk de walvilTchén; zonder egcer veel geraas te maaken. Hunne
?ogén zyn tintelende, rood en ontdoken geduurende de zomerwarmte,
en dewvl zy als dan de indrukzels , die het water op de oogen maakt ,
' niet kunnen verdraagen, onthouden zy zig des zomers liever dan op andere
‘ fvden in de vlakten.. .. Men ziet veel morfes naar den kant van Spits-
’ herl Men doodt hen op ’t land met lanfen.... Men maakt evjagt
‘ nn om het voordeel dat men van hunne tanden, en van hun vet bekomt;
de olie is byna van dezelfde waarde als de walvifch-traan ; hunne twee
tanden gelden omtrent zo veel als al hun vet; het binnenfte dezer tanden
is beter dan het yvoor, vooral in de groote tandmi, welker zelfftandig-
heid vafler en hL-der is dan de kleine; ?o men het pond yvoor ran de
Ee tanden voor een gulden verkoopt, geldt dat van de groote drie of
"r en dikwils vyf guldens... een middelmaatige tand weegt drie pond...
een gemeene morfe verfchaft een halve ton olie, dus brengt het gelieele
Hier zes-en-dertig guldens op , te wecten agtien guldens voor zyne twee
...nHen tegen drie gulden het pond, en even zo veel voor zyn vet. .. .
Voorheen vondt men groote troepen van deze dieren op t and maar
. Vehenen die deze ftreeken jaarlyks aandoen, om walvilTchen te
J hebben hen derwyze bevreesd gemaakt, dat zy naar afgelegen
’urvken en dat de zulken die daar blyven , zig met meer troepsge-
K7ande begeeven. maat zig in het .a-ater, of hier en daar op de
Jvelden verfpreid, onthouden ( 0 - Wanneer men een dezer dieren op
CO Het getal dezer dieren moet verbazend verminderd zyn, of liever zy moeten bykans
G g 2
55
55
55
?5
55
35
S 3 Ö DE NATUURLYKE HISTORIE
„ het ys of in het water opdoet, werpt men een Herken harpoen, die daar
„ toe gemaakt is, op het zelve , en dikwils glydt de harpoen over het har-
„ de en dikke vel heen ; maar zo hy daar in dringt , haalt men het dier
„ met een kabel naar het agterfte van de floep, en men maakt het af met
„ eene daar toe vervaardigde lans. Men fleept het vervolgens naar het
,, naaftbygelegen land, of op een elfen ysveld. Men begint met het dier
„ te villen , en men werpt het vel weg , om dat het nergens toe dient (ƒ) :
„ men fcheidt de twee tanden met een byl van den kop , of men kapt den
„ kop zelven af om de tanden niet te befchadigen, en men laat denzelven
,, dan in eenen ketel kooken , waarna men het vet in lange llrooken fnydt
„ en aan boord brengt.... De morfeszyn alzo moeijelyk om met de floep
„ roeijende te volgen, als de walvilTchen , en men werpt dikwils den har-
„ poen vergeeffdi op dezelve uit, meer dan op de walvilTchen, om dat de
„ harpoen daar zo ligt niet over heen glydt als ten opzigte van den raorfe
„ plaats heeft. . , Men floot dikwils met eene fterke en fcherpe lans op hen ,
„ eer men hunne harde en dikke huid heeft doorboord ; men moet te dezer
„ oorzaake eene plaats om hen te treffen zoeken , daar het vel wel gefpan-
„ nen is, omdat het overal, daar het medegeeft, moeijelyk. te doorboorea
,, is ; men houdt het derhflven met de lans op de oogen van het dier aan ,
,, het welk, hier door genoodzaakt den kop te wenden, het vel aan deborfl
„ of in dien omtrek moet fpannen , dan brengt men het den fleek op die
„ plaats toe, en men haalt de lans zo fchielyk mogelyk te rug, om te voor-
„ komen, dat hy dieniet met den bekaangrype, enzynen aanvaller kwetze,
„ het zy met zyn tanden, het zy met de lans zelve, zo als dat fomtyds ge-
„ beurd is : deze aanval op een fchots of klein ysveld duurt egter nooit
„ lang, om dat de morfe, gewond of niet, zig terflond in ’t water werpt,
,, waarom men meer verUefl hen op ’t land aan te tallen. . . . Maar men
3, vindt deze dieren niet dan op plaatfen die weinig bezogt worden , gelyk
3, op ’t Moffen - eiland agter ’t Voorland , in de landen die de Horizont-en
„ Klok-baaijen omvangen, en elders in zeer afgelegen plaatfen en op zand-
„ banken, daar de fchepen zelden of nooit komen; die morfes zelve, wel-
„ ken men daar aantreft, door de vroegere vervolgingen geleerd, zyn zo
„ wel op hunne hoede, dat zy zig allen digt by het water houden , om zig
„ daar fchielyk in te kunnen Horten., Ik heb ’er zelf de proef van gehad
allen mar nog onbekende kullen geweeken zyn ; dewyl men in de Reisbefchryvingen naar ’t
Noorden vindt, dat in 1704, by het eiland Cheiry, op 75 graaden , 5 min breedte, het volk
van een Engelfch Schip eene veibaazende menigte morfes aantrof , alle by malkander liggende^
dat van meer dan duizend, die deze bende uitmaakten, de Engelfchen llegts vyfden doodfloe.
gen, maar dat zy eene groote menigte tanden gevonden hebbende, daar eene geheele ton mede
vulden. — Dat zy voor den 1 3 july nog honderd van deze dieren doodden , waarvan zy niets
dan de tanden medenamen.... Dat andere Engelfchen in 1706. zeven of agt honderd , in zes
luircn tyds doodden, en meer dan negen honderd in zeven uuren. Dat zy in 1710. iveder ia
verfcheiden dagen agt honderd ombragten,en dat een enkel man veertig met eene lans doorllak.
.(D Nota. Zorgdrager, will waarfehynlyk toen nog niet, dat men een zeer goed leder vait
dit vel maakt; ik heb het aan koetfen zien gebruiken, dat zeer buigzaam en zeer vall was.
Anderson zegt op gezag van Ohter,. dat men het ook voor paarden- teugels , en riemen aan
taaituigen gebruikt.
VAN DEN MORSE of ZEE- KOE. 237
,, op de grootCjZandbank agter het Voorland , alwaar ik eene bende van der-
j, tig of veertig van deze dieren aantrof ; zommigen waren geheel aan den
„ kant van ’t water, anderen waren ’er flegts weinig van verwyderd ; wy
„ hielden eenige uuren Ril voor dat wy te lande gingen, op hoop dat zy
„ wat verder op trekken , en zig wat meer van zee verwyderen zouden ;
, maar dewyl dit niet gebeurde, en de morfes fteeds op hunne hoede waren ,
” landden wy met twee floepen om ons ter regter en ter linker zyde langs
hen te plaatfen , maar zy waren byna allen te water op ’t zelfde oogenblik
„ als wy aan land Rapten; zo dat onze jagt zig bepaalde tot het kwetfen
van eenige, die zig insgclyks in zee wierpen, even als de geenen die niet
„ aangeraakt waren , zo dat wy geenen magtig wierden , dan die , welken
, wy op nieuws in ’t water fchooten. . . In vroeger tyden , en voor dat zy
vervolgd waren geworden , begaaven de morfes zig vry verre in het l^-nd
op , zo dat zy by hoog water verre genoeg van zee af waren, en men hen ,
„ althans by laag water, wanneer die afftand nog zo veel grooter was, lig-
„ telyk kon aantaften .... Men trok regt op deze dieren aan , om hun den
hertrek naar den zee*kant af te fnyden ; zy zagen al dien toeilel aan zon-
, der eenige vrees, en dikwils doodde yder jager een, voor dat het de zee
’’ konde bereiken. Men maakte eene affnyding van hunne lyken , en men
” Relde eenige lieden van agter en, om die, welke overbleeven af te maa-
ken. Dus doodde men fomtyds drie of vier honderd. . . . Men ziet door
de verbaazende menigte beenderen van deze dieren, waarmede de grond
als bezaaid is , dat zy voormaals zeer talryk zyn geweeR. . . . u anneer zy
gekwetR zyn , worden zy woedende , flaande regts en links met hunne tan-
den ; zy verbryzelen de wapenen daar men hen mede peRrydt , or doen
dezelve hunnen aanvalleren uit de handen vallen, en eindelyk woedende
van toorn, neemen zy hunnen kop tulTchen hunne pooten of vinnen, en
laaten zig dus in ’t water rollen. . . . Wanneer zy in grooten getale zyn,
worden zy zo Rout , dat zy om elkanderen by te fprmgen , de floepen
omringen , poogende dezelve met hunne tanden te doorbooren , of de-
zelve om te werpen door tegen het boord te flaan .... Voor het overige
vreesde deze zee-olyfant, voor dat hy de menfehen kende, geenen vyand,
om dat hy de wweede beeren , die zig in Groenland onthouden , hadt wee-
ten te beteugelen en t’ onder te brengen , fchoon men dezen onder de
zee-rovers ten hunnen opzigte mag Rellen.’’
By deze waarnemingen van Zorgdrager, die welke in de verzameling
van de Reizen naar ’t noorden (g) gevonden worden , en andere die hier en
(s) Het zee-paard Morfe) gelykt vry wel naar het zee-kalf Cphoka) , behalven dat het
dezer dieren veel grooter is, dewj’1 men het by een os oF koe kan vergelyken. Zyne
nomen 7 vn als die van het zee-kalf, en de voorfte zo wel als de agterfte hebben vyf vingers of
Waan wen maar de nagels zyn korter; ook heelt dit dier een grooter, ronder, en harder kop
dan de zee hond Zyn vel is wel een duim dik^ inzonderheid om den hals ; fommigen hebben
het vel bedekt met hair van eene muisvaale kleur, anderen hebben zeer weinig hair. Zy zyn
gemeenlyk vol lidtekenen en ontvellingen, zodat men zou zeggen, dat men hun liet vel heeft
afgeftroopt, inzonderheid rondom de gewrigten, daar het zelve zeer oneffen en gerimpeld is;
zy hebben in het bovenfle kaakbeen twee zwaare tanden, die twee voet, en zomtyds nog meer
Gg 3
5 ?
55
53
53
53
55
55
53
23S
de natuurlyke historie
daar verfpreid zyn, voegende, zullen wy eene vry volledige hiftorie van
dit dier hebben. De foort fchynt voormaals veel meer verfpreid te zyn ge-
weeft dan zy tegemyoordig is; men vindt dezelve in de zeè'n van de gemaa-
tigde lugtftreeken , in de Golf van Kanada (//) , op de kullen van Akadia ,
enz. Maar zy is tegenwoordig tot de Pool-zeën bepaald , men vindt geene
morfes dan in deze koude lugtllreek , en zelfs zyn ’er weinige in plaatfen die
wat bezogt worden ; weinige in de yszee van Europa , en ook weinige in
de zee van Groenland , van Straat Davis , en andere deelen van ’t noorden
van Amerika, om dat men hen by gelegenheid van de walvifch-vilTcheryfedert
langen tyd ontruffc en gejaagd heeft. Van het einde der zelliende eeuw ,
gingen de bewoonersvan St. Malo,opde eilandenRaméesmorfesvangen,die
lengte hebben. De jongen hebben deze flagtanden niet, maar onder wordende krygen zy dezel-
ve.... Deze tanden worden hooger geacht, en kollen meer dan het yvoor; zy zyn valt en vol
van binnen , maar de wortel is hol. . . Deze dieren hebben de opening van den fmoel zo groot
als die van eene koe , en boven en beneden in denzelven hebben zy verfcheiden borflelhairen ,
die van binnen hol zyn, en de dikte van een ftroo hebben.... Boven den baard hebben zy
twee neusgaten in de gedaante van een halven cirkel, waardoor zy het water uitblaazen, gelyk
de walviflchen, maar met minder geraas. Hunne oogcn zyn vry verheeven boven de neus. Deze
oogen zyn zo rood ais bloed, wanneer het dier dezelve niet draait, en ik heb geen onderfcheid
daaraan waargenomen , wanneer het dezelve draaide. Hunne ooren zyn van hunne oogen
weinig venvyderd, en gelyken naar die der zee kalven. Hunne tong is ten minften zo zwaar
als die van een runddier.... Zy hebben zulk een dikken hals, dat zy den kop bezwaarlyk
draaijen kunnen , het geen hen verpligt om de oogen tot het uiterfte te wenden. Zy hebben
een korten Haart gelyk de zee kalven. IMcii kan bun het vet niet ontneemen, gelyk men den
zee-kalven doet, om dat het zelve met het vleefch doorweeven is.... Hun teellid is een hard
been , dat omtrent twee voeren lengte heeft , in ’t midden wat krom is , en naar het einde wat
fpits afloopt: digt by den buik is dat lid plat, maar buiten denzelven is het rond en geheel met
zenuwen bedekt.... Het is waarlchynlyk , dat deze dieren van gras en vifch leeven; hunne
drek gelykt naar die van het paard .. . . Wanneer zy zig in ’t water werpen, floiten zy den kop
'daar het eerft in, gelyk dej zee-kalven; zy llapcn en fnorken niet flegts op het ys; maar ook in
’t water, zodat zy dikwils ais dood in het zelve fchynen te liggen; zy zyii woedende en moe-
dig ; zo lang zy leven hebben bcfchennon zy elkandcren. . . Zy wenden alle hunne poogiiigen
ann, om de zulken te verlofl'en, welken men gevat heeft ;zy werpen zig om flryd op de'flo'ep
bytemie en op eene vreeflyke wyze locijenrie , en zo zy door hun groot getal de raenfchoii
vcrpligteu de vlugt te neemen, vervolgen zy de floep uit alle hunne magt, tot dat zy dezeive
uit het oog verliezen... Men vangt hen niet dan om hunne tanden , maar onder honderd zal
men miflehien niet een vinden, die regt goede tanden beeft, omdat de eene nog te jong, en
by de andere de tanden reeds bedorven zyn. Recueil des f^oyages duNord, torn. II. pag.
117. enz.
{h) Op negen-en-veertig graaden veertig minuten breedte, zjti drie kleine eilanden in de Golf
van St. Laiireiit ; op een van w’elken eene zekere foort van phoka in zeer groeten getale zyne
jongen gaat werpen. Dit dier is den ouden , geloof ik niet, bekend geweefl; het svordt by de
Nederlanders IFalrus, en by de Engelfchen, die den Ruflifcheu naam hebben overgenomen,
Morjf geheeieii. Het is een tweeflagtig en zeer monftreus dier, ’t welk Ibmtyds Holiandfche
nincldicren in grootte overtreft: het heeft hair ais dat van een phoka... Twee tanden beneden-
waards gekromd, fomtyds een elleboog lang, welken men tot dezelfde gebruiken als hetyvoor
bezigt , en die dezelfde W'aarde hebben.. . . Defcription des Indes Occidentales , par de Lact,
pag. 41. — Op de kufleii van Noord-Amerika , ziet men zee-kocijen, anders heeflen stiet den
groeten tand genaamd, omdat zy twee grootc tanden hebben, die zo dik en lang zyn, als
de helft van den arm , terw yl hunne andere tanden vier vingers breed in de iengre haaien kun-
nen. Daar is geen fchooner yvoor. Men vindt deze zee koeijen op het Zand-ciland. Defaip-
itnti de t' Aii.ei iqiie Septentrior.ale , par ÜEKiS, torn. II. pag. 257.
VAN DEN MORSE of ZE E-K O E. 239
daar toen in grooten getale waren ( 0 - Het is geen honderd jaar geleden ,
dat die van Port-Royal in Kanada barken naar de Zand -Kaap, en Kaap
Fonrchu zonden om deze dieren te vangen (è), die naderhand van deze ftree-
ken zo wel als van die der zeen van Europa, verre verwydcrd zyii ; want
men vindt hen niet in grooten getale dan in de yszee vanAfie, van den mond
van de Oby , tot aan de ooftelykfte punt van dat valte land , waarvan de
kullen zeer weinig bezogt worden. Men ziet hen ook zeer zelden ih de
semaatigde zeen. De foort die onder de verzengde lugtftreekcn in de zeen
der Indiën gevonden wordt, is verfchillende van onze morfes van ’t Noor-
den • deze vreezen waarfchynlyk of de warmte of de meerdere zoutigheid der
zuidèlvke zeen, en dewyl zy dezelve* nooit zyn doorgetrokken, heeft men
hen aan de andere pool niet weder gevonden, teru7 men daar de grootc
en de kleine plioka’s van ons Noorden zietj en deze daar zelfs talryker zyn
dan in onze noordelyke Poollanden. .
De morfe kan evenwel , ten minllcn voor eenigen tyd , in een gemaatigd
klimaat leeven. E verard Worst zegt, in Engeland een dezer dieren leevend
gezien te hebben. Het zelve was flegts drie maanden oud, men het het
dagelvks, maar niet dan voor een korten tyd te water gaan; het fleepte zig
en men mag byna zeggen het kroop over den grond. De waarneemer meldt
niet, dat dit dier ongemak hadt van de warmte, hy zegt in tegendeel, dat
het zelve, wanneer men het aanraakte , het voorkomen hadt van een woelt
en fterk dier , en dat het zeer llerk door de neusgaten ademde. Deze jonge
morfe hadt de grootte van een kalf, en geleek vry wel naar een phoka; hy
hadt een ronden kop, groote oogen, platte en zwarte neusgaten , welken
hv naar welgevallen opende en floot ; hy hadt geene ooren , maar llegts
twee gaten om te hooren: de opening van den muil was vry kleun , het bo-
venfte kaakbeen was bezet met_ dikke en ruwe kraakbeenige hairen ; het
onderfbe kaakbeen was driehoekig ; de tong dik , kort , en het binnenfl van
den bek aan beide kanten met platte tanden gewapend ; de voorlle en agter-
üe voeten, beiden waren breed', en het agterfte des lighaams geleek geheel
naar dat van een phoka. Dat agterfte kroop of fleepte meer dan het ging.
De voorfte voeten waren voorwaards gedraaid , en de agterfe voeten agter-
waards • zv waren allen in vyf vingers verdeeld , door een fterk vlies over-
dekt ’ Het. vel was dik, hard , en met kort en yl hair, van eene afchgraau-
we kleur bezet ; dit dier knorde als een wild zwyn , en fchreeuwde fomtyds
met eene grove en zwaare ftem : men hadt het uit Nova - zembla medegeno-
men; het nadt zyne groote tanden of flagtanden nog niet, maar men zag in
het bovenft kaakbeen de bulten of hoogtens , daar zy moeften uitkomen.
Men voedde het met haver of gierft, dun in water gekookt; hy zoog
lanezaara, meer dan hy at;hy naderde zyn meefter met een groote pooging
en al knorrende ; hy volgde hem wanneer men hem eeten voorhieldt (/).
DeL w^arneeming , die een vry juift denkbeeld van den morfe geeft , doet
(O Dcfcript. des Indes Occid. par de h^Q^, pag. 42.
m Defcript. de rAmérique Septentr. par Jywi, torn. I. pag. 65.
(O Defcript, des Indes Occidentaks , par de Laët, pag. 4 **
240 DE NATUURLYKE HISTORIE
tevens zien, dat hy in een gematigd klimaat kan keven; het blykt egter
niet, dat hy eene groote hitte kan verdraagen, noch dat hy ooit de zeen
van ’t zuiden is doorgeprokken , om van den eenen pool naar den anderen
over te gaan. Verfcheiden Reisbefchryvers fpreeken van de zee-koeijen ,
welke zy in de Indiën gezien hebben, maar dezelve zyn van eene andere
foort. Die van den morfe is altyd te herkennen aan zyne groote flagtan-
den, het is de olyfant alleen, die dergelyke heeft. Dit voortbrengzel is
een zeer zeldzaam uitwerkzel der natuur , dewyl onder alle de land- en twee-
flagtige dieren, de olyfant en de morfe, de eenige afgefcheidene foorten van
hun geflagt zyn, daar het by gevonden wordt, en behalven dezen geene
andere foort van dier dit kenmerk heeft.
Men verzekert dat de morfes niet op de wyze der andere viervoetige
dieren koppelen, maar agterwaards; daar is even als by de walvilTchen,
een dik en groot been in het teellid van het mannetje; het wyfje werpt in
den winter op ’t land, of op het ys, en brengt gemeenlyk maar één jong
te gelyk voort , het welk by zyne geboorte zo groot is als een varken van
een jaar; wy weeten niet hoe lang de tyd van de dragt is, maar uit dien
van den groei , en ook uit de grootte van het dier te oordeelen , moet de-
zelve van meer dan negen maanden zyn. De morfes kunnen niet altyd in
’t water blyven ; zy zyn verpligt zig te lande te begeeven, ’t zy om haare
jongen te zoogen, ’t zy om andere behoeften te voldoen. Wanneer zy zig
in de noodzaaklykheid bevinden om tegen fleile oevers of yffehotfen op
te klimmen, bedienen zy zig van hunne' flagtanden (jn)om zig vaft te kram-
men, en van hunne handen om den loggen klomp van hun lighaam voort te
lleepen. Men wil dat zy zig voeden met fchelpvifch , die op den grond der
zee vaft zit, en hunne llagtanden gebruiken om dezelve los te fcheuren (n).
Anderen zeggen, dat zy niet dan van zeker breed gras keven, dat in deze
zeen groeit (o), en dat zy noch vkefch noch vifch eeten; dog ik boude die
gevoelens voor kwalyk gegrond , en het is waarfchynlyk , dat de morfe van
prooi keft, gelyk de phoka, en inzonderheid van haaring en andere kleine
vifch, want hy eet niet terwyl hy op ’t land is, en ’t is gebrek aan voedzel,
dat hem noodzaakt naar de zee te rug te keeren.
DE D U G O N (*).
De Dugon is een zee - dier van Afrika en de Ooft-Indiën , waarvan wy
niet anders dan twee gefcheurde en verminkte koppen {PI. LFII) gezien
hebben ,
f»0 Deze flagtanden zyn niet geheel rond of glad, maar eer platagtig en inin of meer ge-
groefd; de regeer is gemeenlyk wat langer en fterker dan de linker... Ik heb ]cr twee gezien,
waarvan elk twee voet en een duim Paryfche maat lengte, en beneden agt duim omtreks nadt.
Hifloire Natur. du Groenland, par Anderson, torn. Il.pag. i6s. 163.
C») Htfl. Natur. du Groenland, pag, 162.
C '0 Oe/cript, des Ind. Occid. par de LaCt, pag. 42.
C*j Dugon, Dugung, nnam van dit dier op het eiland Lethy _oF J.eyte, een der Philippyn-
fclic ci’nnje') , welken wy hebben aangenomen. Nota, Ik heb dien naam gevonden indcllol-
2+1
VAN DEN DUGON.
hebben , en ’t weik in dat gedeelte meer naar den morfe dan naar eenig an-
der dier gelykt. Zyn kop is tennaaftenby eveneens misvormd döor de diepte
der tandkaffen, waaruit in ’t bovenfte kaakbeen twee tanden van een halt
voet lengte te voorfchyn komen. Deze tanden zyn eer groote fnytanden dan
flagtanden; zy fteeken niet regt buiten den muil uit, gelyk die van den
morfe • zy zyn veel korter én dunner, en daarenboven zyn zy voor in het
kaakbeen, en digt by malkanderen geplaatft, gelyk liiy tanden , terwyl tus-
fchen de flagtanden van den morfe een aanmerkelyke afftand blyft, en deze
niet aan de punt , maar ter zyde het bovenfte kaakbeen zyn. De baktanden
van den din^on verfchillen insgelyks zo wel in’t getal als in de plaatfing en
gedaante, van de tanden van den morfe; zo dat wy met twyffekn of het is
een dier van eene verfchülende foort. Door fommige Reisbefchryvers , die
daarvan gefproken hebben, is het met den zec-leeuw verward ; Innigo de
Biervillas zegt, dat men by de Kaap de Goede-hoop een zee-leeuw doodde,
die tien voet lang en vier dik was ; die een kop hadt als een kalf van een
laar; yflelyke groote oogen, korte ooren, een ringen baard , zeer breede
voeten , en zo korte beenen, dat de buik de aarde raakte; en hy voegt er
by dat men de twee flagtanden , die een half voet buiten den muil mtlta-
ken mede nam (p). Dit laatfle kenmerk paft niet op den zee-leeuw, die
geene flagtanden heeft , maar gelyke tanden met die van den phoka ; en dit
is het, dat my heeft doen befluiten dat het geen zee-leeuw wp, maar het
dier waaraan wy den naam van Diigon geeven. Andere Reisbefchryvers
hebben het zelve, zo als ’t my toefchynt, onder den naam van zee-beer voor-
gedraagen ; Spilberg en Mandelslo verhaalen , „ dat ei op t eiland
Sainte Elifabeth, op de kuften van Afrika, dieren zyn, welken men eer
” zee-beeren dan zee-wolven behoorde te noemen, omdat zy door hun hair
” kleur en kop, veel naar beeren gelyken, en alleenlyk een fcherper fnuit
” of fraoel hebben: dat zy insgelyks naar beeren gelyken, inde beweegin-
” gen welke zy maaken, en in de wyze waarop zy dezelve maaken, met lut-
r, Lndering alleen van de agterfte beenen , welken zy flegts voortfleepen :
dat voor het overige deze tweeflagtige dieren een ylfelyk aanzien hebben ;
* dat zv op het gezigt van den menfeh niet vlugten , en met geno^pam
” eeweld byten om het hout van een hellebaard te breeken,endatzy,fchoon'
” „Ij aan de agterfte beenen, niet nalaaten zo fchielyk voort te trekken,
” dat een menfeh die loopt, moeite heeft om hen in te haaien” (?). Le
Güat zegt, „ by de Kaap de Goede-hoop eenzee-koe gezien te hebben,
i.nafche reis naarde Ooft-indiën, door Christ. Barchewitz, een werk dat in ’t Hoogduitfeh
en in 1751 , te Erfiirt gedrukt is. De Schryver zegt.dat du dier op t eiland ,
n ^»JT Ikan dusung genaamd wordt, en dat men het ook inanatc noemt. Die laatllebe-
mnllnf ’zou fthynen te kennen te geeven, dat deze dugon of dugnng een raanati of lainentm
in de van dien Reiziger wordt gezegd, dat de dugon twee flagtanden
IS, maar i" ^ ° \^„g. Nu dit kenmerk kan met op den manati pallen , enpaa
ÏSendeel vvcTot het dier, dat hief in aanmerking komt, en waarvan wy den kop hebben.
C+) Premier voyage de Shlberg, torn. ll.pag. 437 - •• Voyage de Mandelslo, tm, III,
fag- fsiA- f j I
XIII Deel. II
a 42 DE NATUURLYKE HISTORIE
„ van eene rosagtige kleur; zy hadt een rond en dik lighaam, groot oog,
„ lange tanden of flagtanden, den muil wat opgezet , en hy voegt ’er by ,
„ dat een matroos hem_ verzekerd hadt, dat dit dier, waarvan hy niet
,, clan het voorfte des lighaams konde zien, omdat het geheel in ’r water
„ was, voeten hadt” (rj. Die zee -koe van Le Güat, de zee-beer van.
Spilberg, en de zee- leeuw van Biervillas, komen myvoor alle drie het
zelfde dier te zyn als de dugon , waarvan de kop ons van l’IJle de France is toe-
gezonden , en die by gevolg in de zuidelyke zeen van de Kaap de Goede-hoop
tot aan de Philippynlche eilanden (.r) gevonden wordt. Voor het overige
kunnen wy niet verzekeren, dat dit dier, ’t welk in den kop en flagtanden
wat naar den morfe gelykt , even als deze , vier voeten heeft ; wy vermoeden
dit alleen uit de analogie, en uit de aanduiding der Reisbefchiy vers, welken
wy hebben bygebragt ; maar noch het een noch het ander is duidelyk ge-
noeg om ons volkomen te bepaalen , en wy zullen ons oordeel hieromtrent
opfehorten tot dat wy betere berigten hebben.
DE LAMANTIN (*).
In het dierlyk Ryk ,is het hier dat men de eindpaal moet Rellen , daar de
land - bewooners ophouden en de zee- bewooners beginnen. Delamantin,.
die niet meer een viervoetig dier is , behoort egter ook niet volkomen on-
(■»•) Foyage de Le Guat, tont. I. pag. 35.
GO Ik kon op ’t eiland Lethy, uit inyn huis, dat op eene rots lag, de fchildpadden opeenige
loifes diepte in ’t water zien ; ik zag op zekeren dag twee groote dugungs of zee-koeijeu , die
by de rots en by myn huis kwamen. Ik liet terftond myn vilTcher haaien , aan wien ik deze
twee dieren toonde, die de kuft langs w’andelden, en een groen mos aten, dat op den oever
groeit ; hy ging aanftonds zyue makkers roepen , die zig met twee fchuiten naar den oever be-
gaven ; gedinirende dezen tyd was het mannetje zyn wyfje komen opzoeken , daar hy zig niet
van wilde afzonderen, en met het welke hy dus tevens gedood wierdt. Elk dezer verbazende
viflchen was meer dan zes ellen lang •, het mannetje was wat grooter dan het tvyfje ; hunne
koppen geleekeii naar die van eene koe ; zj hadden twee groote tanden van een [pan lengte
en een duim dikte, die buiten het kaakbeen uitkwamen gelyk als by de wilde zwynen: deze
tanden waren zo blank als het fchoonfte yvoor; het W7fje hadt twee borften gelyk eene vrouw.
De teeldeelen van het mannetje geleeken naar die van den ménfeb ; de ingewanden geleeken
naar die van een kalf en het vleefch hadt den fmaak van kalfsvleefch. Voyage de Christ. Bar-
CHEWiTz , pag. 381. Nota. Deze geheele befchryving pad vry wel op den manati met uitzon-
dering van de tanden ;■ de manati heeft noch llagtanden , noch fnytanden , cii ’t is hier op alleen
dat myn vermoeden ruft , dat deze dugung niet een manati was , maar het dier waarvan wy de
koppen hebben, (zie Plaat LVll.")
(*) Lamantin. Men heeft gewild, dat deze naam kwam om dat het dier een klaagend, of
lamentabel gcfchreeuw hadt; dat is eene vertelling: dit woord is eene verbaftering van den
narm , welken dit dier voert in de taal der Galibis , inwooners van Guiane, en der Caribes,
of Caiaibcs , bewooners der Antillifche eilanden. Die twee volkeren en taaien zyn , op eenige
ver'chcideiiheden na, het zelfde volk en dezelfde taal; zy noemen den Lamamin Ay/z»*/, waar-
van de Negers der Franfche eilanden, die alle woorden verbaftereii , lamanaii hebben gemaakt;
voegende daar het aiiikel la by , als om te zeggen het heed manat ; van tamanatt hebben zy
lamatiit gemaakt, de derde a weglaatende, en de » fterk doende liooren als vervolr
gens heeft men met een e gefclireeven Inmenti , naar eene gewaande overeenkomft met lamcn-
ta< ï , het welk aanleiding heeft gegceven tot het lamcKtabel gefchreeuw , ’t welk men aan het
wytje toefchryft, wanneer meu haar, haar jong ontneemt. Lettre de M, de la CoiSD.tuvuNE,
VAN DEN L A M A N T I N. 243
■der het gellagt der walviffchcn; hy behoudt van de eerflen twee voeten , of
liever twee handen ; maar de agterfle beenen , die in de phoka’s en in de
morfes byna geheel in het lighaam ingedrukt, en zo veel als mogelyk was ver-
kort zyn, hebben in den lamantin geheel geen plaats en zyn als uitgewifcht
of afgefchaafd. In plaats van twee korte voeten en een fraallen ftaart, nog
korter dan de morfe in eene loodregte rigting aan hun agtcrlle draagen , heb-
ben de lamantins voor dat alles flegts een grooten Haart , die waaijersge-
wyze in dezelfde rigting breeder wordt, zodat men in den eerllen opilag
zoude zeggen, dat de eerflen een Haart hadden in driën verdeeld, en dat
in de laatHen die drie deelen vereenigd waren , om flegts een geheel te maa-
ken ; maar door eene naauwkeuriger befchouwing , en inzonderheid door de
ontleeding, ziet men dat ’er geen vereeniging is gefchied; dat ’er geen het
minfle fpoor is van beenderen voor de dyen ofpooten, en dat die, welke
den Haart der lamantins formecren , eenvoudige wervelbeenderen zyn , van
alle anderen afgezonderd , en gelyk aan der walvifchaartige viflehen , die
geene voeten hebben : dus behooren deze dieren in deze agterfle deden
hunner lighaam, tot de cetacea of walvifchaartige , en gelyken niet naar de
viervoetige dieren dan in de twee voeten of handen, die van vo oren ter zy de
de borfl zyn.
OviEDo fchynt my toe de,eerfle fchryver te zyn geweefl, die eene foort
van Hiflorie of befchryving van den lamantin heeft gegeeven. „ Men vindt
„ dit dier vry gemeen, zegt hy, op de kuflen van Saint Domingo. Het is
„ een zeer groot dier van een ongefchikt maakzel, dat een grooter kop
„ heeft dan eene koe ; kleine oogen , twee voeten of twee handen by den
„ kop, die hem dien-en om te zwemmen; hy heeft geene fchubben, maar
” hy IS bedekt met een dik vel of liever leder. Het is een zeer zagtaartig
dier; hy zwemt de rivieren op , en eet het gras van de oevers, dat hy be-
” reiken kan zonder uit het water te gaan: hy zwemt aan de oppervlakte;
” om hem te vangen poogt men hem met een vlot of fchuitje zo digtmen
V, kan te naderen , en men werpt hem met een groote peil , daar een zeer
„ lang touw aan vallis; zodra hy zig getroffen voelt , neemt hy de vlugt:
en voert de peil en het touw mede , aan welks einde men een groot ftuk
” kurk, of ligt hout heeft vafl gemaakt, om voor boei, ter aanwyzing te
” dienen. Wanneer het dier door deze wond zyn bloed en kragten veidoo*
” ren heeft, begeeft hy zig naar het land ; dan herneemt men het einde van
” het touw , men rolt het in , tot dat ’er flegts eenige vademen meer in ’t
” water zyn; en met behulp van de golf, haalt men het dier aan boord, of
i jyT (jg BuFFONjilu 28. May 1764. Ik haal deze foort van woord-afïïamming aan, v^arom-
t 'de Hr. DE LA CoNDAMiNE, die tien jaaren in de Weft indiën geweeft is, wel onderrigt
m r 7vn- ik moet egter aanmerken, dat het woord volgens verfcheiden andere fchry-
Smaulch is en een dier betekent dat handen heeft, en dat waarfchynlyk die van Guiane ,
en de Caraïben,’ die vry verre van malkanderen woonen, eveneens van de Spanjaarden ouc-
Mmati. Phoca genus. CLVW.ixot.pag. 132. fig. ibid. 133,
Manati, Hernand , Hiji. Mex. pag. 323. fig. ibid.
Manatus. Le Lamantin. Biuss. Regn. anim. p/ig. 49.
Hll 2
244 - DE NATUURLYKE HISTORIE
„ wel men maakt het verder in ’t water met eene lans af. Het is zo zwaar
„ dat men een wagen met tvvee runderen beipannen , noodig heeft om het te
5 , vervoeren : zyn vleefch is uitmuntend, en terwyl het verfch is, zou
„ men het eer voor rundvleefch dan voor vifch eeten. Gefneeden en in
,, azyn met peper en zout gelegd, krygt het een fmaak van thonynen, en
„ is nog beter. Daar zyn onder deze dieren , die meer dan vyfeien voeten
» 5 dik zyn. Het agterfle gedeelte des lighaams is veel dunner
„ en neemt lleeds af tot aan den ftaart , die vervolgens aan het einde bree-
„ der wordt. Dewyl de Spanjaarden, voegt ’er Ovieöo by, den naam van
„ handen aan de yoorfte voeten van alle de viervoetige dieren geeven, en
„ dewyl dit dier niet dan voorlle voeten heeft, hebben zy het hand-dier,
„ of vianati geheeten. Hy heeft geene uitwendige ooren, maar llegts twee
„ gaten, waardoor hy hoort: zyn vel is flegts met eenige verfpreide hairen
„ bezet; het is van eene gryze afchgraauwe kleur, en heeft een duim dikte;
„ men maakt ’er fchoenzoolen , bandeliers, enz. van. Het wyfje heeft twee
„ mammen op de borft,en werpt geraeenlyk twee jongen , welken hetzoogt”^
(t). Alle deze byzonderheden door Oviedo gemeld, zyn waar, en het is
Zonderling , dat CiE^A (li) en verfcheiden anderen na hem , verzekerd hebben :
dat de lamantin dikwils het water verlaat om op het land te gaan weiden ;
zy hebben dit dier ten onregte dit natuurlyk gebruik toegefchreeven ; tot
deze dwaahng verleid door de gelykfoortigheid, tulTchen het zelve en den
morfes en phoka, die inderdaad uit het water trekken, en hun verblyf op
’t land gaan neemen; maar het is zeker, dat de lamantin het water nooit
verlaat, en dat hy zig liever in zoet water, dan in het zoute zee- water ont-
houdt.
Clusius zegt,_ dat hy het vel van een dezer dieren gezien en geraeeten,
en het zelve zeftien en een half voet lang bevonden heeft , tegen eene breed-
te van zeven en een halven voet ; de twee voeten of handen , waren zeer
breed met korte nagelen. Gomara (v) verzekert, dat men ’er fomtyds
vindt die twintig voeten lengte hebben, en hy voegt ’er by, dat deze dieren
zig ZO wel in de wateren der rivieren, als in die der zee onthouden : hy
vertelt, dat men een jong hadt opgevoed, en zes - en - twintig jaaren "lang
in een raeir op St. Domingo onderhouden ; dat dit dier zo tam en zagtaartig
geworden was, dat het gemeenzaam het voedzel aannam, ’t welk men het
voorhieldt; dat het zyn naam kende, en dat het, wanneer men het riep, uit
het water te voorfchyn kwam, en zig al kruipende voortfleepte tot aan het
Imis , daar het zyn voedzel moeft ontvangen ; dat het zig fcheen te vermaa-
ken in het hooren van de menfchlyke ftem en het gezang der kinderen ; dat
het daar geheel geene vrees voor hadt, maar hen op zyn rug liet zetten ,
en hen van den eenen oever van het meir tot den anderen o vervoerde, zon-
der in ’t water te dompelen , of hun eenig leet te doen. Dit verhaal kaa
(O Ferdin, Oviedo Hifi. Ind. Occid. Ub. XIII. cap. lo.
ii<~) Chron. Peruv. cap. 31,
(v) Fa. Lopes de Gomara, Ilift. Ce», cap. 31.
VAN DEN LAMANTIN. 245^
niet waar zyn , in alle deszelfs omftancligheden ; het fchynt gefchilct naar de
fabel van den Dolphyn der ouden ; want de laniantin kan zig volllrekt niet
op de aarde voortfleepen.
Herrjeka zegt weinig meer ten opzigte van dit dier; hy verzekert alleen-
lyk, dat het fchoon zeer dik en groot, zo gemaklyk zwemt , dat het geen
geraas in ’t water maakt, en nederduikt zodra het iets van verre hoort (v).
Hernandès, die twee afbeeldingen van den lamantin gegeeven heeft, de
eene in profil , de andere van vooren gezien , voegt byna niets by ’t geen de
oude Spaanfche fchryvers vóór hem daarvan gemeld hebben. Hy zegt allecn-
, lyk, dat de twee oceaanen , dat is te zeggen dê Atlantifche zee, en de Stille
zee, zo wel als deMeiren, een groot en ongefchikt dier bevatten, tnanati
genaamd , waarvan hy eene befchryving geeft byna geheel uit Oviedo ge-
trokken ; en alles wat dezelve meer bevat , is , dat de handen van dit dier
vyf nagels hebben, gelyk aan die van den menfch; dat het een breeden
navel en aars heeft ; de fchamelheid gelyk als die van eene vrouw ; de roede
gelyk die van een paard; het vleefch en vet gelyk dat van een welgevoed
varken, en eindelyk de ribben en ingewanden, g^elyk die van een ftier; dat
het te lande koppelt, gelyk de menfchen, en flegts één jong ter wereld
brengt , dat by zyne geboorte van eene monflieragtige grootte is (x). De
koppeling dezer dieren kan niet op ’t land gefchieden , gelyk Hernandès
zegt, devyyl zy niet te lande gaan kunnen , dezelve gefchiedt in ’t water op
eene ondiepte. Binet (y) zegt , dat de lamantin zo groot is als eene koe,
en geheel rond als een ton; dat hy een kleinen kop en weinig ftaart heeft,
dat zyn vel ruw en dik is, gelyk dat van een olyfant; dat ’er zulke groote
Zyn, dat men meer dan zes honderd ponden vleefch, van -hen bekomt,
’t welk zeer goed om te eeten is ; dat zyn vet zo zoet is als boter; dat die
dier zig parne onthoudt in de rivieren by derzelver mond of uitloop in zee,
om daar het gras te eeten , dat langs den oever groeit ; dat ’er zekere plaatfen
zyn , tien of twaalf mylen van Cayenne , waar men hen in zo grooten getde
vindt, dat men daar mede, zo men flegts volk heeft dat wel met den har-
poen weet om te gaan , in eenen dag een lange bark mede vullen kan. De
Vader nu Tertre, die de lamantinen jagt of vilTchery breedvoerig be-
fchryft , ftemt byna in alles overeen met de fchryvers welken wy hebben aan-
gehaald; hy zegt evenwel dat dit dier flegts vier vingers en vier nagels aan
ydere hand heeft, en hy voegt ’er by, dat het zig voedt met een kort gras,
dat in de zee groeit, en ’t welk het affeheert, gelyk de runderen dat der
weiden doen ; en dat het na zig met dit voedzel verzadigd te hebben , de
rivieren en zoete wateren opzoekt , daar het twee maal daags gaat drinken ;
dat het, na wel gegeeten en gedronken te hebben, gaat flaapen met den
muil half buiten het water, waar door men hem van verre kan ontdekken :
dat het wy’lje twee jongen werpt, die haar overal volgen, en dat men de
(w) Defcrip. des Indes Occid. par Herrera , pag. 57.
Cx) Vernand. Hifl. Mex. pag. 323. 324.
O) f^o'jage en fJJ!e de Ca'jenne, par Antoine Binet, pag. 345,
Hh 3
24(5 DE NATUURLYKE HISTORIE
moeder vangende, zeker is van de jongen ook te hebben , als die de moe-
der niet verlaaten, zelfs niet na haaren dood, maar g-ftadig rondom de
bark die haar weg voert, blyven zwemmen (z). Dielaatfte byzonderheid
komt my zeer verdagt voor; dezelve wordt ook tegengelproken , door an-
dere Reisbefchry vers , die verzekeren, dat de wyijes lamantin llegts één jong
werpt. Alle de groote viervoetige of walvifchaartige dieren, brengen ge -
meenlyk maar één jong voort ; de enkele analogie is genoeg om niet te ge-
looven , dat de lamantin alt|d twee zoude voortbrengen , gelyk de Vader
DU Tertre verzekert. Oe^cmelin merkt aan , dat de lamantin den ftaart
eveneens geplaatll heeft als de cetacea , of walvifchaartige viflehen, en
niet gelyk de fchubviflehen ; die denzelven alle in eene neergaande rigting
van den rug naar den buik hebben , daar de walvifch en de andere cetacea
den ftaart, ten opzigte van deftraksgemelderigting,dwarshebben,datis ho-
rizontaal of van de eene zyde van ’t lighaam naar de andere loopende. Hy
zegt, dat de lamantin geene voortanden heeft, maar alleen eene harde eek-
agtigheid gelyk een been, waarmede hy het gras afknypt; dat hy egter
twèe^en-dertig maaltanden beeft ; dat hy niet wel ziet wegens de kleinheid
zyner oogen, die flegts weinig vogt en geen kroontje hebben; dat hy wei-
nig herfenen heeft; maar dat hy, by gebrek van een fcherp gezigt, met
een uitmuntend gehoor bedeeld is ; dat hy geene tong heeft ; dat de deelen
der voortteeling gelyker zyn , aan die van den man en de vrouw , dan van
eenig ander dier; dat de melk der wyfjes , welke hy verzekert gepuoefd te
hebben , zeer goed van fraaak is ; dat zy maar één jong werpen , het welk
zy met de hand omhelzen en draagen; dat zy het een jaar lang voeden, waar
na het in ftaat is voor zig zelven te zorgen , en gras te eeten; dat dit dier
van den hals af, tot aan den ftaart twee-en-vyftig wervelbeenderen heeft;
dat het zig op dezelfde wyze als défchiidpad voedt, maar dat het op ’tland
niet kan gaan of kruipen («). Alle deze opgaaven zyn vry naauwkeurig, en
zelfs die van de twee-en-vyftig wervelbeenderen, want de Hr. Daubenton
heeft in het vrugtje, het welk hy ontleed heeft, agtien wervelbeenderen in
den ftaart , zeftien in den rug, en zes, of liever zeven , in den hals gevon-
den (Z>), allcenlyk bedriegt deze Reisbefch^ver zig ten opzigte van de
tong ; dezelve ontbreekt niet by den lamantin ; maar het is waar , dat zy
beneeden , en byna tot aan jt einde, aan ’t onderfte kaakbeen vaft is. Men
vindt in de Reis naar de eilanden van Amerika, te Parys in 1722 uitgegee-
ven, eene vry goede befchryving van den lamantin, en van de wyze hoe
hy geliarpoeneerd wordt. De fchryver ftemt in met alle de voornaame by-
zonderheden , welke wy hebben bygebragt ; maar hy merkt aan ; „ dat
„ dit dier vry zeldzaam is geworden cp de Andllifche eilanden , federt dat
„ de oevers der zee bewoond zyn; dat, het welk hy gezien en gem eeten
„ heeft , was veertien voet en negen duim lang , van het einde van den
Hijloire générale de% Antilles , par Ie P. du Tertre.
Hifl. des Avanturiers , par Oexmelin , tom. /. pag. 98. enz.
CÓ ■2ie hier agter do befchryving van een vrugtje van de Manati,
VAN DEN LAMANTIN. 247
„ mui! , tot aan het begin van den ftaart ; het was geheel rond tot op die
„ plaats; zyn kop was dik, zyn bek breed met groote lippen, en eemge
„ lange en ruwe hairen van boven; zyne oogen waren zeer klein tenopzigte
„ van zyn kop , en zyne ooren vertoonden zig niet dan als twee kleine ga-
r, ten. De ha^ is zeer dik en zeer kort,_ en zonder eene kleine bev/eeging,
* die denzelven een weinig doet plooijen, zoude het onnaogelyk zyoi de
kop van het overige des lighaams te onderfcheiden. Eenige Ichryvers ,
” voegt hy ’er by, beweeren, dat dit dier zig van zyne twee handen of
” vinnen bedient, om zig op het land voort te lleepp ; ik heb hieromtrent
? naauwkeurig onderzoek gedaan ; niemand heeft dit dier op ’t land gezien ,
’ en het is voor het zelve onmogelyk te gaan of te krujpen ; dewyl des-
” zelfs voorfte voeten of handen hem alleenlyk dienen om zyne jongen vaft
” te houden, terwyl deze zuigen. Het v^fje heeft twee ronde borften;
ik mat dezelve, zegt de fchryver, zy hadden elk zeven duim middellyns,
en waren omtrent vier duim verheeven , de tepel hadt de dikte van een
duim en ftalt een goede vinger dik buitenwaards uit. Het lighaam hadt agt
voet en twee duim omtreks; de ftaart was als een lange palet, negentien
duim lang, en kon vyftien duim aan de grootfte breedte haaien; de dikte
aan het einde was van omtrent drie duimen. Het vel was op den rug zo
dik als het dubbeld vel van een runddier ; maar het zelve was veel dunner
onder den buik ; het is van een lei- bruine of blaauwe kleur ; van een
grooten korrel , en ruw, met hairen van dezelfde kleur, yl gezaaid, dik,
en vry lang. Deze lamantin woog omtrent agt honderd ponden; men
hadt het iong met de moeder gevangen ; het was tennaaftenby drie voe-
ten lang; men deedt de zyde van den ftaart aan het fpit braaden; men
vondt dit vleefch zo lekker en zo malfch als kalfsvleefch. Het gras daar
deze dieren zig mede voeden , is agt of negen duimt n lang, fmaJ, fpits,
mals en van een fchoone groene kleur. Men vindt plaatfen op de
oevers en de ondiepten der zee , waar dit gras zo overvloedig is , dat de
grond eene weide fchynt te zyn.” De fchildpadden peten het ook (r), enz.
De^VaderMAGNiN de Eribourg zegt, dat de lamantin het gras eet, dat hy
bereiken kan , zonder evenwel uit het water te komen... Dat hy kleine oogen
heeft van de grootte als hazclnooten; dat zyne ooren zo gefooten zyn, dat
’er naauwelyks een naald in gebragt kan worden; dat binnen in de ooren
twee doorgeftoken beentjes gevonden worden ; dat de Jndiaanen de ge-
woonte hebben om die kleine beentjes als een juweel aan den hals te draa-
ggjj En dat zyn fdireeuw naar een klein gebulk van runderen ge-
^^^De^i^ader Gumiila berigt, dat ’er eene oneindige menigte lamantins in
de croote meiren v?n de Orenoque gevonden worden ; „ deze dieren, zegt
hv weegtn elk van vyf honderd tot zeven honderd vyftig ponden; zy
eeten gras ; zy hebben zeer kleine ooren , en de gaten hunner ooren zyn
(f") Nouveau Vo'jOge aux Ifes de FJmérique, tam. U. pag. soo. & fuiv.^ . » .
Extrait d'un Mauufcript du Pere Magnin de Fribourg, Mtftomatre de Borja^
Correfpvyidart de p Académie des Sciences^ traduPtian de PEfpagnol, communiqué par M.
DJt I-A CONDAMINE*
5 ?
35
55
33
35
54-8 DE N A T U U R L Y K E HISTORIE
„ nog kleiner ; zy komen op den oever van de rivier weiden , terwyl het
„ laag water is. Het wyfje werpt altyd twee jongen; zy draagt dezelve
„ aan haare borllcn met haare armen , en fluit hen zo valt , dat zy ’er zig
,, nooit van affcheiden, welke beweeging de moeder maaken moge; de
„ jongen, wanneer zy eerfl’ter wereld komen, weegen reeds dertig ponden
,, yder ; de melk, welke zy zuigen is zeer dik ; onder het vel , het welk veel
„ dikker is dan dat van een runddier, vindt men vier bekleedzels of laa-
»> -gen, waar van twee van vet en de andere van een lekker en fappigvleefch
,, zyn , dat , gebraaden zynde , den reuk van varken- en den fmaak van kalfs-
„ vleefch heeft. Deze dieren Ipringen , wanneer het regenen zal , op eene
„ vry aanmerkelyke hoogte uit het water (<?).” Het blykt dat de Vader
Gümilla , zo wel als de Vader nu Tertre zig vergift, terwyl hyzegt,
dat het wyfje twee jongen werpt; het is byna zeker, gelyk wy gezegd heb-
ben, dat zy maar één tevens ter wereld brengt.
Eindelyk fpreekt de Hr. de la Condamine , die ons eene tekening ,
welke hy zelf van den lamantin gemaakt heeft, die in de rivier der Am a-
zoonen gevonden wordt , naauwkeuriger en beter van de natuurlyke gebruiken
van dit dier, dan eenige andere fchryvers. „ Zyn vleefch, zegthy, en
„ zyn vet hebben vry veel o vereenkomft met dat van een kalf ; de Vader
„ Acuna maakt de gelykheid van dit dier met de runddieren nog volko-
„ mener met het zelve hoornen te geeven , waarmede de Natuur het niet
„ voorzien heeft ; het is om eigenlyk te fpreeken , geen tweellagtig dier ,
,, dewyl het niet geheel uit het water komt, én daar niet uit kan komen,
„ als hebbende niet dan twee vinnen naby den kop , die plat zyn , in de
„ gedaante van vleugeltjes; vyftien of zeftien duimen lengte hebben, en
„ het dier voor armen en handen verftrekken ; hy fteekt alleenlyk zyn kop
,, buiten ’t water uit , om het gras op den oever te bereiken. Dat , ’t welk
„ ik heb afgetekend , (voegt ’er de Hr. de la Condamine by) , was een
„ wyfje; deszelfs lengte was zeven en een half konings voet , en zyne groot-
„ fte breedte van twee voeten. Ik heb ’er grooter gezien. De oogen van
„ dit dier hebben geene evenredigheid met de grootte van deszelfs lighaam;
„ zy zyn rond, en hebben maar drie lynen middellyns; de opening zyner
„ ooren is nog kleiner, en fchync flegts eenig Ipeldengaatje te zyn. De
„ manati is niet byzonder aan de rivier der Amazoonen bepaald ; hy is niet
„ minder gemeen in den Orenoque ; hy wordt insgelyks, fchoon niet zo
„ menigvuldig, gevonden in de Oyapoc, en in verfcheiden andere rivie-
„ ren in den omtrek van Cayenne en op de kusten van Guiane, en waar-
„ fchynlyk ook elders. Het is het zelfde dier, ’t welk men eertyds Mana-
„ ti noemde, en dat thans op Cayenne en op de Franfche eilanden van
„ Amerika, Lamantin geheeten wordt, fchoon ik geloof dat de foort nog
„ wat verfchillende is Men ontmoet het niet in volle zee , het is zelfs
,, zeldzaam by de monden der rivieren, maar men vindt het op meer dan
,, duizend mylen van de zee in de meeste groote rivieren, welke in die
„ der
(_/’') Hifi, de r Orénoque , par k P. Gcmilla.
33
VAN DEN L A M A N T I N. ’ 249
der Amazoonen uitloopen, gelyk inde Guallaga, de Paflaja, enz. Hy
„ worde in heü opzwemmen van de rivier der Amazoonen niet gefluit dan
„ door de Pongo (waterval) van Borja , boven welken men hem niet meer
„ vindt (ƒ).”
Zie daar ten naaften by het zaaklyke van alles wat men van den laman-
tin weet: het ware te wenfehen , dat onze inwooners van Cayenne, onder
welken tegenwoordig kundige lieden zyn , die werk van de Natuurlyke Historie
maaken, dit dier weder wilden waarneemen, en de befchryving van deszelfs
inwendige deelen geeven, inzonderheid van die der ademhaaling, der fpys-
verteering en der voortteeling. Het fchynt, maar wy zyn ’er niet volko-
men zeker van , dat ’er een groot been in de roede is; dat het eironde gat
van het hart open is ; dat de longen van een zonderling maakzel zyn ; de
maag in verfcheiden deelen verdeeld is, die misfehien verfcheiden ver-
fchillende maagen formeeren, gelyk in de herkaauwende dieren.
Voor het overige is de lamantin niet aan de zeen en rivieren 'der nieu-
we wereld bepaald ; het blykt dat dit dier ook op de kusten en in de rivie-
ren van Afrika beflaat. De Hr. Adanson heeft lamantins in Senegal ge-
zien; hy heeft ’er een kop van mede gebragt, welken hy ons gegeeven
heeft , en ter zelfder tyd heeft hy my wel de befchryving willen mededee-
len , die hy op de plaatfen zelve van dit dier gemaakt heeft , en welke ik
oordeel in haar geheel te moeten bybrengen. ,, Ik heb veele van de-
„ ze dieren gezien, zegt de Hr. Adanson, de groodbe waren niet meer
„ dan agt voeten lang, en woogen omtrent agt honderd ponden; een wyf-
„ je van vyf voet drie duim lengte , woog maar honderd vier-en-ne-
„ gentig pond. Plunne kleur is afchgraauwig zwart; het hair is zeeryl over
„ het geheele lighaam ; het heeft de gedaante van borflelhairen , en dezel-
„ ve zyn negen lynen lang; de kop is kegelvormig, en van eene middel-
„ maatige grootte, ten opzigte van het geheele lighaam; de oogen zyn
rond, en zeer klein; de regenboog is donker blaauw, en de oogap-
„ pel zwart. De fnuit of fmoel is byna rolrond; de beide kaakbeenen
,, zyn ren naaflen by even breed ; de lippen zyn vleezig en zeer dik. Daar
„ zyn geene andere dan maaltanden, zo wel in het bovenfle als onderlle
„ kaakbeen ; de tong is van eene eironde gedaante , en aan het einde by-
„ na geheellyk aan het onderfle kaakbeen vastgehegt : het is zonderling,
,, vervolgt deHr. Adanson, dat bykans alle fchryvers of reizigers, ooren
„ aan deze dieren gegeeven hebben; ik heb dezelve aan niet een onder
,, hen kunnen vinden , zelfs niet een gat , groot genoeg om daar een flilet
,, in te kunnen brengen (g). Hy heeft twee armen of vinnen aan het begin
f/D fur la rivicre des Amazor,es , par M. de la Condamine, in ^o.pag, 154.0112.
Rlém. de PAcad. des Sciences pag. 4Ö4. 46^5.
Cg) Nota. Het fchynt egter zeker, dat dit dier uitwendige gehoorgaten heeft. De Hr.
DE LA Condamine heeft my nog onlangs verzekerd , dat hy dezelve gezien en gemeeten heeft,
en düt deze gaten niet meer dan eene halve lyn middellyns hebben; en dewyl de lamantin het
vermogen heeft, van dezelve zaam te trekken en te lluiten, is het zeer mogeiyk dat zy aan
het oog vnn den Hr. Abanson ontfnapt zyn; en wel des te meer, omdat deze gaten zeer
klein zvn , zelfs dan, wanneer het dier dezelve open houdt.
XIII Deel. I i
150 DE NATUURLYKE HISTORIE
„ van den kop, die van den romp of 't lyf niet onderfc.heiden wordt, door
„ eenige foorc van hals, noch door merkbaare fchouderen. Deze armen
„ zyn tennaaftenby rolrond, en beftaan uit drie voornaame geleedingen,
,, waarvan de voorde eene foort van geplatte hand formeert, waarin de
,, vingers zig niet dan door vier nagelen, van eene glanzige rood bruine
„ kleur onderfcheiden. De ftaarc is horizontaal , gelyk die der walviffchen ,
„ en hy heeft de gedaante van een kachel -afchfchop. De wyljes hebben
„ twee mammen meer eirond dan rond , by de okfels der armen geplaatft.
„ Het vel is leder, zes lynen dik onder den buik, negen lynen op den rug,
„ en anderhalf duim op den kop. _Het vet is wit , en ligt ter dikte van
,, twee of drie duimen; het vleefch is bleek-rood, bleeker en lekkerer dan
j, kalfsvleefch. De Oualofes- of Jalofes- Negers noemen dit dier Lereou.
„ Het leeft van gras , en wordt aan den mond van de rivier de Niger ge-
„ vonden.”
Men ziet uit deze befchryving, dat de lamantin van Senegal, nergens
om zo te fpreeken, in verfchik van die van Cayenne; en uit eene vergely-
king van eenen kop van dezen lamantin van Senegal gemaakt, met dien van
een vrugtje (/;) van een lamantin van Cayenne, vermoedt ook de Hr. Dau-
B-ENTON , dat zy van dezelfde foort zyn. Het getuigenis der Reisbefchry-
vcren (i) ftemt met ons gevoelen overeen; dat van Dampier inzonderheid
is Heilig , cn de waarneemingen , welke hy over dit dier gemaakt heeft ,
verdienen hier plaats te vinden. „ Het is niet llegts in de rivier van Blew-
„ field , die zyne oorlprong heeft .tuflchen de rivieren van Nicaragua en
„ Veragua, dat ik manates (lamantins) gezien heb; ik heb ’er ook gezien
C^O Nota. De Hr. Ridder Turgot, thans Gouverneur van Guiane, en die voorheen het
gefchenk van dit lamantin vrugtje voor des Konings Kabinet hadt gezonden , heeft thans gele-
genheid om zyn fmaak voor dé Natnurlyke Hiftorie te voldoen , en ons niet flegs met zyne ge-
fchenken ; maar ook met zyne waarneemingen cn kundigheden te verryken.
(O Oexmeun berigt, dat ’er lamantins op de kullen van Afrika gevonden worden, en dat
zy gemeener zyn op de kufl van Senegal dan in de rivier Gambia. Hijhire des Avantur. torn,
il. pag. 115. — Le Guat verzekert veele van deze dieren in de zeen van liet eiland Rodri-
gue gezien te hebben. De kop van den lamantin van dit eiland, zegt deze Reisbefchry ver,
gelykt veel naar dien van het varken , bchalven dat de fnuit niet zo Ipits is : de grootfte laman-
tins , hebben omtrent twintig voeten lengte. . . Dat dier heeft heet bloed ; zyn vel is zwartagtig,
zeer ruw, en zeer hard, met eeiiige hairen bezaaid, maar zo yl, dat men dezelve niet dan
met moeite bemerkt. Zyne oogen zyn klein , en voor het gehoor heeft hy twee gaten, welken
hy naar welgevallen opent en (luit, en welken men met regt zyne oorenkan noemen. Devvyl
hy zyne tong, die niet groot is, dikwüs inhaalt, hebben verfchoiden fcbryvers gezegd dat
hy geenc tong heeft. Ily heeft baktanden of kiezen... maar hy heeft geene tanden voor in den
bek; cn zyne kaakbeenen of kiewen zyn hard genoeg, om hem in flaat te (tellen van daannede
het gras af te fcheercn, en te eeten. ... Ik heb by een wyfje nooit meer dan één jong gezien,
cn ik ben geneigd te denken, dat zy (legts één jong tevens werpt Wy vonden fomtyds
drie of vier honderd van deze dieren te zamen , die het gras van den bodem des waters afaten ;
zy waren zo weinig bevreesd, dat wy hen fomtyds bevoelden om ’er de vetllen te kiezen;
wy floegeii hun een touw om den (iaart om hen uit het water te trekken ,• wy namen degrootfteii
niet, omdat die ons al te veel werk gegeeven zouden hebben, en ook omdat hun vleefch zo
maü'di niet is als dat der kleine Wy hebben niet opgemerkt dat dit dier ooit te lande
komt ; ik twyifel of het zig daar zou kunnen voortfleepen , en ik denk niet dat het eeil twee*
flagtig dier is. Voyage de le Gu.'VT, torn, I. pag. P3» enz.
VAN DE
N L A M A N T I N.
251
S5
55
55
55
55
55
55
55
55
55
55
55
55
55
55
55
55
55
55
55
55
55
55
55
55
in de taai van Kampeche. op de ™
Eocca del Loro, in de rivier van Danen, en in de kleine ziudelylce ei
landen van Cuba: ik heb hooren zeggen, dat ’er ook eenige gevonden
zvn ten Noorden van Jamaika, en in eene groote menigte, ;n de rivier
’ c dat een zeer laag land is : ik beb er ook gezien op Min-
danao een der Philippynfche eilanden, en op de kuft van Nieuw Hol-
1 d ’ Dit dier verkieft het water dat een fmaak van zout heeft;
hierom’ onthoudt het zig gemeenlyk in de rivieren die digt by zee zyn;
en dit is mogelyk de reden, dat men ’er geenen ziet in de zeen van t
Zuiden daar de kuil in ’t algemeen hoog, en het water tot voor het
1 J J- ’ fc 7 waare eolven gaan ; hehalven in de baai van Panama , daar
l7evemv“ S geeie v2 ; niat in de Weft-Indiën . die c.n ao ee
fnreeken eene groote baai maaken uit verfcheiden kleine zamengeileld ,
JLeenlvk een laag land, daar de wateren, die weinig diepte
Sfen eef gefchikt voedzel voor de zee-koe verfchaffen. Men vindt
hebben, een ge fomtyds ook in het zoete, maar
hem forntyds ooj ini^^^^^^^ noch
Sen noch boezems zyn, daar zy kunnen intrekken, onthouden, komen
SSwel in de vier-en-twintig uuren , eens of tweemaal aan den mond van
^ tiaail bv zvnde zoet-water rivier. . . Zy komen nooit op tland, noch
7elfs OD zulk eene hooge ondiepte daarzy niet zwemmen kunnen. Hun
is ffezond en zeer goed van fmaak; hun vel is insgelyks van eene
' rnn^LiSeid. De zee?koeijeu en de fchil^adden worden gemeenlyk
groote S p ^ gevonden, en voeden zig met net zelfde gras, dat
OP dï mSepKii eenige voeten onder water, en op de iaage oevers , ooor
de zee bedekt , gemeenlyk groeit {k).
(Q Voyage de Dampier, toni. i. pag. 4Ö. enz.
li 2
DE NATUURLYKE HISTORIE
B ESCHRrV ING FAN DEN P H 0 K A.
D e phoka (^Pl. XLFI), is met hair bedekt, en gelykt naar de andere
viervoetige dieren door het maakzel van zyn kop, zyn ftaart (^A.
PI. XLFII ) , en van verfcheiden deelen van het lighaam ; maar hy verfchilt
veel van dezelve door het maakzel van de beenen en voeten; het voorft
gedeelte van den kop heeft veel overeenkomft met dien van den otter, want
de fmoel is breed en plat , en de neus weinig vooruitfteekende ; men ziet de
ooren ter naamver nood , zy worden niet anders aangeweezen als door een
zeer klein knobbeltje, dat op den voorllen rand hunner openin g ftaat; zy
bevinden zig ten naaften by op het midden van de lengte van den kop ; de
oogen zyn digter by de ooren dan by het eind van den Imoel geplaatst. Dit
dier heeft het agterll gedeelte van den kop zeer dik en de kruin van den
kop plat, van het eind van den neus tot aan het agterhoofd, dat rond is;
de hals is kort, hy was wel onderfcheiden van den kop en van de fchoude-
ren van het individu, dat tot onderwerp van deze befchryving gediend
heeft ; de borft is dikker dan de buik ; daar vertonnen zig van buiten noch
heupen , noch dyen ; men ziet aan elke zyde van het eind van het lighaam
eene verhevenheid, die door de knie gevormd wordt ; de beenen ftrekken
zig naar agteren onder het vel uit, en de hielen (B, C,), bevinden zig
aan wederzyden van den aars en het begin van den ftaart ; het lighaam is
op die plaats dunner dan op eenige andere ; het heeft over het algemeen
eene kegelagtige gedaante , want het vermindert in dikte van de borft af
tot aan den aars ; de ftaart heeft weinig lengte , hy is van boven en van on-
deren plat aan zyn eind.
De arm en de voorarm zyn kort , en onder het vel van de borst verbor-
gen ; de geleeding der hand fteekt naar buiten uit ; de vingeren ftaan in
een vlies dat tot een zwemvlies dient, en men onderfcheidt dezelve niet
als door de nagelen , die lang , byna rolrond , en aan den buitenkant zwart,
en aan den binnenkant graauw van kleur zyn; daar zyn vyf vingers, deeer-
fte is de langfte , en de andere verminderen naar elkanderen in lengte tot
aan den laatften toe , die de kleinfte van alle is ; de voorvoet (D , E, Pl,
XLFII), en de agtervoet {E E,), zyn dik en langwerpig, en byna rolrond;
de agtervoeten (G G,) hebben vyf vingeren, evenals de voorfte, maar zy
zyn grooter en in een vlies gewikkeld , dat bygevolg uitgeftrekter is dan
dat der voorfte voeten ; de eerfte vinger (H) van de agterfte is de langfte
en de dikfte; de vyfde (I) heeft een weinig minder lengte; de tweede {Xy
en de vierde (L) zyn korter dan de vyfde (I), en langer dan de derde (if),
die de kleinfte van de vyf is ; de nagels (iV) verfchillen niet van die der
voorfte voeten dan omdat zy kleiner zyn ; de zwemvliezen der voorfte voe-
ten hebben, uitgeftrckt zynde, vier en een halven duimen breedte, en die
der agterfte voeten negen en een halven duimen.
'1
' 9 :
=!
I
BESCHRYVING VAN DEN PHOKA.
253
De hairen zyn kort, fyn, flyf, en naar agteren liggende; die van het
individu, dat tot onderwerp van deze befchryviqg gediend heeft, kleef-
den aan elkanderen door eene foort van flymagtigheid of lym ; zy wa»cn 011-
dertiisfchen droog en blinkende ; zy hadden eene bruine of zwartagtige kleur
op het grootft gedeelte hunner lengte van den wortel tot aan de punt die
van eene geelagtige graauwe kleur was; die kleur vertoonde zig alleen op
alle de deelen des lighaaras, behalven op het agterhoofd , en langs de bo-
venfte zyde van den hals en rug , alwaar men zwart zag.
Daar was aan wederzyden van den fmoel een knevel , op het voorfl van
den fmoel uit zwarte, of ten deele witte, ten deele zwarte borftels begaan-
de; agter die borftels waren andere, die veel langer en veel ikker en ge-
heel wjt waren, zy waren plat, en, om zo te zeggen, knobbelagtig , even
als de fprieten van de infekten , welke men bokken noemt: daar waren ook
nog zulke borftels agter den voorften hoek van het oog ; de langfte borftels
der knevels waren drie en een halven duimen lang.
Lengte van het geheel lighaam, in eene regte lyn gemeetenvan
het eind van den fmoel af tot aan den aars , 2.
Lengte tot aan het eind van de agterfle voeten . 3.
Lengte van den kop van het eind van den fmoel af tot aan het ag-
terhoofd . . . . . . o.
Omtrek van het eind van den fmoel . . ' . o.
Oratrek van den fmoel onder de oogen gemeeten . o.
Omtrek van de opening van den bek ... o.
Afftand tusfehen de twee neusgaten . . o.
Afliand tusfehen bet eind van den fmoel en den voorften hoek
voeten, duimen, lynetj.
8 .
3-
6 .
6 .
9 .
5-
o.
o.
6 .
6 .
a
o.
8 .
3i-
van betoog o.
Afftand tusfehen den agterften hoek en het oor . o.
Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen o.
Opening van het oog . .... o.
Afftand tuflehen de voorfte hoeken der oogen in eene regte lyn
gemeeten • • .... o.
Omtrek van den kop boven de ooren gemeeten, op de dikfte
plaats ... ... I,
Lengte der ooren ..... o.
Breedte van de bafis, over de buitenfte kromte gemeeten o.
Afftand tuflehen de twee ooren ... o.
Lengte van den hals • • . . o.
Omtrek van den bals ... , . y.
Omtrek van het lighaam ageer de voorfte pooten gemeeten i.
Omtrek op de diklte plaats .... j.
Omtrek voor de agterfte pooten gemeeten . . i.
Lengte van den ftomp van den ftaart . , o.
Omtrek van den ftaart aan het begin van den ftomp . o.
Omtrek van de geleeding der hand . . » o.
Omtrek van de nahand .... o.
Lengte van de geleeding der hand tot het eind der nagelen o.
Omtrek van den agtervoet . . ... o.
Lengte van de hiel af tot aan het eind der nagelen . q .
li 3
2. 3.
o. II.
o. 9.
o. J.
ï- 7.
I- .3.
o. 3.
o. 7.
3- J.
4* o.
o. 6 .
6 . o.
O.
4 - O.
3* 4*
3- 4.
J- 6 .
J- 6,
4- I.
6. o.
9*
^54
de natuurlyke historie
Breedte van den voorften voet
Breedte van den agterften voet
Lengte van de grootfle nagelen
Breedte aan de bafis
voeten, duimen, lyrm.
O. 2. 8.
o. 3. 2.
O. O. loj.
o. o. 2i.
Deze phoka woog zes- en- twintig ponden ; toen ik het vleefchagtig
vlies van het vel affcheidde, kwamen onder myn ontleedmes ftyve en harde
hairen , die aan elkanderen kleefden , en die als fpieragtige vezelen ge-
fchikt waren.
By de opehing van den onderbuik vond ik de ingewanden geplaatft
als by de andere viervoetige dieren ; het netvlies was zeer kort , zeer dun ,
en agter de maag geplaatll. De lever ftrekte zig veel meer naar de regter
dan naar de linker zyde uit, en de lever-flagader vertoonde zig zeer duide-
lyk langs den fchoorband van de lever tot aan den navel ; de maag was in
het midden van den bovenbuik-ftreek geplaatll, zy was tot een cirkelboog
gekromd , welker bolrondheid naar agteren was geplaatll , en da twee ein-
den naar vooren ; de portier eindigde dat van de regter zyde.
De darmbuis ftrekte zig naar agteren uit onder de maag naar derzelver ag-
terU eind ; op die plaats kromde de darmbuis zig om , en verlengde zig
vervolgens naar vooren tot tegen den portier; zy maakte verfcheiden
kleine omwentelingen onder de maag, in den navelllreek, in delinkerzyde,
in de regter zyde , in den darmllreek en onderbuik-flreek ; zy ftrekte zig ,
eindelyk, naar vooren uit, van den onderbuik-flreek tot de plaats van den
portier alwaar de blindendarm zig bevondt; de kronkeldarm was zeer kort,
hy maakte onder de maag een kleinen boog , welkers bolrondheid naar voo-
ren gekeerd was.
De maag, (P/. XLFIII Jig. i.) verfchilde in gedaante van die van an-
dere dieren , zy hadt geen grooten blinden zak ; de flokdarm eindigde aan
het linker eind (^A) van die maag , die naar evenredigheid van haare dikte
zeer lang was; zy hadt geene kromte in dat gedeelte, dat zig van den flok-
darm (A) tot aan den hoek ( P ) uidlrekte , welke het regter gedeelte
maakt gelyk in de maag van de meeste viervoetige dieren ; die hoek was
zeer duiddyk, en het overige van het regter gedeelte, dat zig tuflehen
den hoek (B) en den portier (C) bevondt, was lang, en hadt weinig mid-
dellyns; de kromte, w'elke men in de maag van den menfeh de groote krom-
te noemt, en die inderdaad in dezelve zeer duidelykis, hadt weinig bol-
rondheid in de maag van den phoka, van de kromte (D) af, die zig agter
den hoek (P) tot aan den flokdarm {A) bevondt.
De dunne darmen hadden alle ten naaflcn by dezelfde dikte; het dik-
fle gedeelte (E) was ondertufTchen in den twaalfvingcrigen darm, en het
klcinfl {^A , fig, 2) in den omgebogen darm ; de blinde darm (P) was
zeer kort, en aan het eind rond; het eerfle gedeelte (C) van den kron-
keldarm hadt weinig middellyns; de dikte van dien darm was minder in
het overige van zyne uitgeflrelctheid, en gelyk aan die van den regten
-£>n . jcur.
xm.
M.XLIX.
■ '!!
i
beschryving van den PHOKA. 255
darm, behalven by den aars, alwaar de regte darm dikker was dan de
kronkeldarm aan zyn begin. _ _ • , j-i j
De lever was zeer grooc, maar hadt naar evenredigheid minder dikte dan
lengte en breedte ; de kwabben waren zeer lang en puntig aan haare einden ;
daar waren ’er vier, twee aan de regter, eepe geheel aan de linker zyde ,
en de vierde in het midden, deze was in drie deelen verdeeld door twee
infnydingen; de fchoorband was in eenc der infnydingen, en het galblaas-
ie in de andere, die aan de regter zyde van de eerfle was; de linker kwab-
be en de onderlle ea voorlle kwabbe van de regter zyde hadden ten naas-
ten bv dezelfde dikte; de bovenfte en agterfle kwabbe van de regter zyde
was de kleinfte van alle, en hadt aan haaren wortel een zeer duidelyk aan-
hanezel. Toen de Hr. Perault zes kwabben in de lever van den phoka («)
geteld heeft, heeft hy ongetwyfcld de drie gedeelten^ van de imddenfte
kwabbe voor drie byzondere kwabben aangezien, nadien hy zegt dat het
galblaasje tuffehen twee kwabben geplaatfl was ; maar ik begryp met hoe
men tien kwabben in de lever van den phoka heeft kunnen vinden ; want
als men het aanhangzel van de kleine regter kwabbe ook nog voor eene by-
zondere kwabbe aanziet, zouden ’er m het geheel maar zeven kwabben
zvn • die lever hadt eene roodagtige kleur , zy woog een pond , zeven on-
cen ’ en een drachma ; het galblaasje was van eene grootte , geëvenredigd
aan die van de lever, en het hadt eene langwerpige en onregelmaatige ge-
De milt was dwars van de regter naar de linker zyde, op de maag ge-
nlaatft ; zy hadt ten naaften by dezelfde breedte in haare geheele lengte , zy
was van eene roodagtige kleur, die donkerer was dan die van de lever; zy
wooe zeven drachmen en agttien greinen.
Het alvleefch was zeer groot, zeer dik, zeer valt van zelfltandigheid en
vleefchkleurig ; het hadt eene onregelmaatige en langwerpige gedaante;
dèszelfs regter eind was breeder dan het linker.
De nieren waren zeer groot , zy hadden weinig indrukzel , en zy waren
van buiten knobbelagtig : (ds regter nier h verbeeld y PI. XLIX fig. 1) de-
zelve openende , zag men duidelyk dat alle die knobbeltjes zo veele kleine
nierties waren , die de groote uitmaakten : ^de linker nier is ^ verbeeld vaii
binnen te zien, fig. 2) daar was in het midden van elk klein niertje een
witaetig tepeltje, A A,) waaruit de pis liep, dezelve liep door bui-
zen {B B By) die zig vereenigden om_ den pisleider (C) te vormem
Het peesagtig middenpunt van het middelrif hadt zeer weinig uitgeftrekt-
heid en het vleefchagtig gedeelte was zeer dik; het hart (A , PI. L) bevondt
71 p- in het midden van de borft een weinig meer naar de regter dan naar de
linker zvde; deszelfs punt was naar agteren gerigt, en vertoonde zig met
veer duidelvk, omdat het eene zeer buiten gemeene gedaante hadt; het was
van boven en van onderen plat; het vormde byna een eirond, welks groo-
te middellyn (B C) zig van de regte naar de Imker zyde uitftrekte, van den
Mi moirés pour fervir d flliftoire naturelle des Animaux , Part, I,
25Ö de natuurlyke historie
eenen kant naar xfen anderen van dat ingewand, en de kleine middelJyn
(DE) van den bodem tot aan de punt; Jiet regter oor (E) liadt weinig
meerder uitgeftrektlieid dan het Jinker (G) ; de voornaamfte bloedvaten wa-
ren zeer dik ; men zag zeer duidelyk de flagaderlyke buis, die van deJongen-
flagader_, tot aan de groote flagader liep; derzelver middellyn van buiten
mar buiten gemeeten, was van twee en eene halve lynen. Daar kwamen
drie takken (^HIK) uit de bogt (E) van de groote flagader.
De longen (MN) waren zeer groot; daar was maar eene kwabbe in elke
long; de linker (N) was wat grooter dan de regter (M).
Het eind vm de tong (J, PI. LI) was uitgerand, byna gevorkt, zeer
fmal en dun, in vergelyking van het overige derzelve, dat breed, dik, en
kort was; het voorlte gedeelte (B) was met kleine tepeltjes bezet, en met
ronde en niet zeer duidelyke korreltjes doorzaaid ; daar waren op het agterfl:
gedeelte (C), eenige kliertjes en groote tepeltjes, die egter weinig verhee-
ven en zagt waren.
Het ftrotklapje (D) was naar onderen en naar agteren omgekromd , dik
en van eene driehoekige en wat langwerpige gedaante; de ringen van de
lugtpyp (E, PI. LI, en O , PI. L) waren kraakbeenig in hunne geheele
mtgeltrektheid. (Men ziet PI. L. de twee eerfte /tukken FG van het tongbeen).
Daar waren geene duidelyke groeven op het verhemelte; men zag alleen
eenige onregelmaatige rimpels op het voorfl: en op het agterfl: gedeelte, en
een vry groot indrukzel in het midden.
.De voorherlTenen waren zeer groot, en de agterherlTenen naar evenredig-
heid nog grooter ; de laatfte waren onder het agterfl: gedeelte van de voor-
hcrlTenen geplaatS, en daar waren op de oppervlakte groote omwentelino-en ,
tennaaftenby als op de voorherlTenen, en een bolronde band , die dwarfch
gegroefd was, en in het midden van het een eind tot het ander liep. De
voorherlTenen woogen zes oneen, twee en eene halve drachmen, en de ag-
terherlTepen eene once en twee drachmen.
De klink en de aars waren onder het begin van den flaart, tulTchen de
twee hielen van het dier geplaatll; de aars (A, PI. LU) vormde een wrong
buiten het vel, en Hak de lengte vyf lynen uit; de klink raakte den
aars onmiddelyk (op de plaats B , de klink en de fcheede zyn in dit afbeeldzel
geopend) ; de lippen {C CC) van de klink waren zeer dun en men erkent de
plaats van den kittelaar niet dan door eene kleine holte (D) ; maar als men
de w^den van de fcheede zamendrukte , gevoelde men den kittelaar zeer
onderfchmdenlyk, want hy was zeer dik en zeer lang. De fcheede (EE)
flrckte^ zig uit tulTchen de twee beenen van het dier, zy hadt eene vernaau-
wing in het midden van haare lengte, ter plaatfe van de opening (G) van
de pisbuis, en eene foort van dwarfche wrong (II) , van welke het eind (G)
van de pisbuis een gedeelte uitmaakte. De pisblaas (/) hadt eene langwW-
pige en byna kegelvormige gedaante; de opening (K) van de lyfmoeder (L)
was wyd, en bevond zig in het midden van eene platte wrong, die door den
hals van de lyfmoeder gevormd was , eh zig de lengte van twee lynen in de
Iciieede uitllrekte; de hals was niet aangeduid dan door die wrong, en het
lighaara
é
''zZrfv. xm.
1
C.XlF.Jc.
. A 7/T.
I e t- •* '
' i
>
257
beschryving van den phoka.
^ toen en van binnen eene w.taguge Beur.
l^engce vau
Om“k vatoo twaalfvingerigeu darm op de diklle plaarfen
gïS ;?n 1 ern?|.eS‘f“m op de dik»e piatfen _ .
§Sk ;?uïe„'öö& op fo P“'“ •,
LSp?»M'*de"!'’* 4 * ■ . '
gil iSS™ op d-e dikfte'p.alren
Groote omtrek vaa de maag
f Se de kleine ‘kromte van den flokdarm af, tot aan
^ hoek, welken het regter gedeelte maakt
Omtrek van den portier • • * ^
Lengte van de lever • ^
ne^eWer grootfte dikte . • * *
LenltSan^et galblaasje * • • *
Delolfs grootfte middellyn . • _ • _ • _
Lengte van de milt . . *
fiSdte van het onderll eind
Breedte van het bovenft eind
Dikte in het midden • ' * , ’ .
Dikte van het alyleefch
Lengte van de nieren
Breedte • ’ ' ^ ^
Lengte van het peesagtig middelpunt van de holle ƒ der, tol
de punt - ^ • ’ ’ , .
oSrek ™//“„S”tTan tetegin van dó longen liaga.
hS|k «Ü de punt af tor aan her longenrakje . .
Lengte van ^ cedeeite van het toompje af, tot aan
Lengte van het vuuu b ^ ^ ^ .
eind • ' • • •
Breedte van de tong rr ‘ ‘ •
Lengte van de voorherffenen
„ , • • ’ Klc
voeten»
duimen, lynea.
en
54-
O.
0.
o.
2.
9-
o.
I.
7*
o.
I.
9*
o.
1.
6.
o.
2.
o.
o.
I.
<y.
o.
I.
o.
o.
2.
9-
o.
I.
9.
0.
4.
3*
o.
3-
3-
0.
3-
3-
o.
4*
9.
I.
7-
0.
55’
7*
O.
I.
II.
6.
I.
o.
o.
den
o.
8.
o.
o.
I.
6.
o.
6.
9.
. o.
10.
o.
0.
I.
o.
o.
2.
6.
. 0.
I.
I.
0.
6.
6.
o.
0.
10.
0.
1.
3-
. o.
o.
3-
o.
o.
9.
o.
3-
8.
o.
I.
11.
. 0.
0.^
11.
aan
o.
o.
9-
o.
o.
9.
o.
9.
3*
Ier o.
2.
11.
o.
2.
2
0.
3-
2.
het
0.
I.
0.
o.
I.
9-
. o.
2.
10.
o.
3-
!•
258
DE N A T- U U R L Y K E H I S T O R I E
voeten ,■
duimen
, lyiien.
O.
J.
lO.
O.
I.
6,
o.
2.
8. .
o.
O.
lO.
o.
O.
3-
o.
a
P.
o.
3-
la
o.
3-
0.
0.
2.
0.
o.
8.
8.
o.
5.
8.
0.
1.
2.
o.
c«
ö.
0.
Q.
8.
o.
0.
lo.
o.
3-
p.
Oi
0.
e.
0.
o.
2i.
Q.
2.
O.
0.
O.
9*
o..
O.
4.
o.
O.
3»
■ naar
de andere
Dikte , . •_ • • •
Lengte van de agterherlTenen
Breedte • • • • • *
Dikte ... . . •
Afitand tufichen den aars en de klink
Lengte van de klink .... ►
Lengte van de fclieede ... •
Omtrelc op de Uikfte plaats . . . •
Ointrek op de dunlle plaats . . .
Groote omtrek van de pisblaas
Kleine omtrek
Lengte van de pisbuis ...»
Omtrek . • * * 'j '
Lengte van den bals en liet lighaam der lyfmoeder
Omtrek . i ...
Lengte van de hoornen der lyfmoeder
Omtrek . • • , * . ,*
Afftand in eene regte lyn tulTcben de zaadballen en het eind des
hoorns . • • * i *
Lengte van de kromme lyn « vrelke de trompet doorloopt
Lengte van de zaadballen . » . .
Breedte . ...
Dikte . . •
De phoka gelykt door zyn geraamte {PI. LUI) meer naar de andere
viervoetige dieren dan door de iiiterlyke gedaante van zra geheel lighaam;
de vier beenen , fbhoon zeer kort , zyn uit alle de beenderen zamengefteld
welke men in de beenen der viervoetige dieren vindt ; de kop en de tanden
hebben veel overéénkomll: met die der verfcheurende dieren, als der honden,
der leeuwen , dertygers, derpanthers, enz. maar daar zyn ook groote ver-
fchillen tuflehen het geraamte van den phoka, met dat der andere dierea
vergeleeken.
Het bekkeneel is breed en plat op den Icruin ; de oogputten zyn groot
het voorhoofdsbeen heeft geen voetllap van een oogput-uitfleekzeJ ; de
beenagtige rand der oogputten is afgebroken in het zesde gedeelte van der-
zelver omtrek; de eigenlyke neusbeenderen zyn zeer kort.
.De tanden zyn vier- en- dertig in getal, teweeten, zes fnytanden , twee
hondstanden , en tien baktanden in liet bovenft kaakbeen ; vier fnytanden ,
twee hondstanden en tien baktanden in het onderft kaalcbeen; de fny- eh
hondstanden hebben veel gelykenis met die der honden , katten, leeuwen,
enz. Het grootft verfchil dat ik waargenomen heb in de fnytanden van
dén phoka , toen ik dezelve met die van die dieren vergeleek , beflaat in;
het getal van de onderfte fnytanden,, vermits de phoka ’er llegts vier
heeft, terwyl die andere dieren 'er zes hebben; by den phoka is ’er eene
ledige ruimte tuifchen de twee middenfte fnytanden ; maar men ziet daar
geene voetflappen van tanden of tandkaflen ; de baktanden hebben eene
dikke punt in iet midden , en eene of twee kleine vóór de dikke, en ook
ïo veel agter dezelve ; ' die tanden verfehillen weinig van de twee eerlle
I
i.
r
i
A-
/
u
\
o
.Jh ,dd
C’. X
259
beschryving van den phoka.
onderfte baktanden van de kat. Van alle de dieren die vier - en - derti^g
tanden hebben, als de phoka, is de vledermms, welke wy de
genoemd hebben, het dier, dat het minfl: van den phoka verfchilt in de
tanden -maar daar zyn groote verfchillen m derzelver gedaante enplaatling:
want de pipifirelle heeft zes fnytanden aan het onderfl: kaakbeen , en maar
vier aan^et bovenft, het tegengeftelde van het geen by den phoka plaats
^De doornagtige uitlleekzels van de wervelbeenderen van den nek zyn
zeer kort, behalven die van het tweede wervelbeen, dat wat verheven is ;
manr het heeft meer breedte van vooren naar agteren , dali hoogte.
De wervelbeenderen van den rug hebben de doornagtige uitlleekzels met
duidelvker dan die van den nek. De ribben zyn ten getale van yyfcien aan
Ske zyde, tien waare en vyf yalfche; het borftbeen beftaat uit tien zeer
fmalle beenderen, het laatfte _is het l^gH vzri zWq. De eerftc ribben,
aan elke zyde, eene geleeden zig met het voorll gedeelte van het
Ken des borftbeens (0 ; de geleeding der tweede ribben is tulTchen
hereerfte en tweede been; die der derde ribben tulTchen het tweede en
dSaf been, en zo vervolgens tot de negende en tiende ribben, die
zie tuflehen het negende en tiende been van het borftbeen geleeden. _
De wervelbeenderen der lendenen zyn vyf m getal , derzelver doornagtige
uitlleekzels hebben weinig hoogte, de dwarfche uitlleekzels zyn langer en
^^Het heili^een^ is zamengelleld uit vier valfche wervelbeenderen , en de
Haart uit twaalf; de eerlle hebben aan elke zyde een klein uitlleekzel.
Het voorll gedeelte van het heupbeen is kort, breed, en naar buiten ge-
kromd ; het bekken is zeer lang en zeer naauw: ook zyn de eironde gaten
rn het liehaam van het fchaambeen zeer langwerpig ; het heeft tweemaalcn
de lengte van het heupbeen, het tegendeel van het geen ik by de andere
viervoetige dieren gezien heb : zy hebben alle het hghaara. van het fchaara-
been korter dan het heupbeen; by den phoka zyn de fcliaambeenderen met
hunnen hoek ten naallen by als by den menfeh geleed.
De voorfle zyde en de bafis van het fchouderblad zyn bolrond naar buiten
in haare lengte, en maaken eene onregelmaatige cirkelboog; de agterue
zyde is holrond; de hoek, die haar van de bafis fcheidt, is zeer uitHeeken-
de. Daar zyn geene fleutelbeendercn. ■
De beenderen van den arm en den voorarm zyn zeer kort cn hyna beiden
van eene zelfde lengte. Het been van den arm fchynt mismaakt te zyn ,
voornaamlyk aan zyn bovenfl gedeelte, en kan met geen ander dan met
hpr been van den arm van den mol (c) vergeleeken worden, fchoon des-
yelfs gedaante zo onregelmaatig niet is , en het nog korter is naar evenre-
KigKid van de lengte van het Hgliaam van het dier. De bultagtigheden van
I, voUvanen phoka is miflehien het eerft been van het borftbeen meer naar ag.
terJ? verlengd; in het gmarate, van het welk wy fpreeken, is ftegts een kraakbeen voor
de geleeding der eerfte ribben.
■ CO Zie het Vill Deel van dit Werk, bladz. 5i.
^ ^ K k 2
26 o
de natuurlyke historie
het fchouderbeen van den phoka , zyn uitermaate groot , en bygevolg is de goot
ttiilchen beiden zeer breed en zeer diep , en derzelver boord zeer verheven
en zeer dik, onder den grooten bult langs het raiddenfi; gedeelte van het been.
Het onderft eind van het ftraalbeen is plat en zeer breed, het bovenfl
eind van de cllepyp is ook zeer dun en zeer breed.
Het dyebeen is zo lang niet als het been van den arm, het is naar even-
redigheid korter dan het dyebeen van den mol , en uitermaate kort , naar
evenredigheid van de lengte van het lyf van den phoka ; de groote draaïer
is dikker en verhevener dan de kop: daar is geen voeeftap van den klei-
nen draaïer; het onderft: eind van het been is zeer breed.
De beenderen van het been zyn veel langer dan die van den voorarm ;
het kuitbeen is dik in vergelyking van het feheenbeen.
Daar zyn niet meer dan drie beenderen in de eerfte rei van de voorhand ;
het eerft veivult de plaats van het fchipbeentje en van het maanswyze
beentje; de tweede rei is zamengefteld uit vier beenderen, het eerft is bo-
ven liet eerfte been van de nahand , gedeeltelyk onder het eerfte been van
de eerfte rei van de voorhand , en gedeeltelyk onder het tweede been van
de tweede rei;' dat been is ook gedeeltelyk boven het tweede been van de
nahand ; het derde been van de tweede rei van de voorhand is boven het
derde been van de nahand , en het vierde been van de voorhand boven het
vierde en vyfde been van de nahand.
De voorvoet beftaat uit zeven beenderen als by den menfeh.
Het eerfte been van de nahand is het dikft en het langft , het tweede is
zo groot niet als het eerft , en grooter dan het derde ; het vierde en vyfde
zyn de kleinfte van allen, en byna even groot.
• De vyf vingers van de voorfte voeten verminderen by eiken in grootte, van
den eerlten tot den vyfden;fchoon de eerfte, die de duim is, dè grootfte zy,
heeft hy egter flegts twee regels ; maar de eerfte heeft alleen meer lengte
dan de twee eerfte regels van den grootften vinger te zamen.
De agtervoet en de vingers van de agterfte voeten zyn veel langer dan
de nahand, en de vingeren van de voorfte voeten. Het eerfte been van
den agtervoet is het dikfte en langfte, gelyk in de nahand; maar het derde
been is het kortft; het tweede en het vyfde zyn ten naaften by even lang,
en de langfte na het eerft.
De vyfde vinger van de agterfte voeten is dc langfte, de middenfte
is de kortfte; fchoon de eerfte vinger, die de duim is, flegts twee re-
gels heeft, is hy de langfte van alle de vingeren, uitgezonderd den vyf-
den, omdat deszelfs eerfte regel veel grooter lengte heeft dan een van
die der andere vingeren. De nagels van de agterfte voeten zyn kleiner
dan die van de voorfte voeten^
De phoka is niet gemaakt om op zyne beenen te ftaan of te loopen.,
omdat de beenderen der beenen niet buiten het lighaam zyn ; die van den
arm en voorvoet zyn geplakt, en. zelfs ten deele plat gedrukt onder het vel
tegen de borft, tot aan de geleeding der hand : dus komen flegts de nahand
CU dc vingers naar buiten, en vervullen de plaats van de voorfte pooten j,
/
BESCHRYVING van den PHOKA. z6t
de agterfte hebben nog buitengemeener plaatfing , ?y maaken een gedeelte
van het Hghaam uit, enzyn met het grootfte gedeelte van den Haart in ee-
ne verlenging van het vel van het lyf gewikkeld, en naar agteren gerigt,
zodanig dat de knieën en kniefchyven aan wederzyde van het bekken ge-
plaatft zyn , en de hielen naafl; den Haart en de teeldeelen ; de agtervoet en
de vingers zyn alleen van den Haart gefcheiden ; de hielen zyn naar bin-
nen, en niet als die der andere dieren, naar agteren gedraaid.
Lengte van den kop van het eind der kaakbeenderen, tot aan
het agcerhoofd . ■ • •
Grootfte breedte van den kon . • a 'c
Lengte van het onderft kaakbeen van deszelfs eind at, tot
den agterften rand van het knokkelwyze uitftcckzel
Breedte van het bovenft kaakbeen ter plaatfe der hondstanden
Afftand tuflehen de oogputten by de opening der neusgaten
Lengte dier opening . » • *
'Breedte . • '
Lengte van de eigenlyke neusbeenderen
Breedte op de breedrte plaats . » •
Breedte der oogputten . ...
Hoogte
Lengte der hondstanden buiten het been
Hoogte van het doornagtig uitfteekzel van het tweede wervel-
been van den nek ....
Breedte van vooren naar agteren . . .
Lengte van de twaalfde rib, die de langfte is .
Breedte van het voorfte gedeelte van het heupbeen
Lengte van het midden van de panswyze holligheid af tot bet
voorft eind van het been
Lengte der eironde gaten
Breedte • . • • • .
Breedte van het bekken .....
Hoogte . . ...
Lengte van het fchouderblad ....
Lengte van het fchouderbeen
Breedte van deszelfs bovenft gedeelte
Hikte . .....
Lengte van de ellepyp ...
Lengte van de elleboogsknokkel
Breedte .......
Hikte » . . . . .
Lengte van het ftraalbeen ....
Breedte van deszelfs onderft eind
Hikte • • • ...
Lengte van het dyebeen . . ♦ .
Omtrek van het been in het midden
Breedte van deszelfs onderft eind ...
Lengte van het fcheenbeen . • »
l.eugte van het kuitbeen . . • •
Hoogte van de voorhand • „ • *
Kk 3
voeten, duimen p lynen^
o.
6.
2.
o.
3-
9.
o.
3-
ir.
o.
I.
I.
0.
o.
9*
o.
I.
2.
o.
o.
11.
o.
I.
4-
o.
0.
3-
0.
I.
7-
0.
I.
8.
0.
o.
6,
o.
o.
4*
o.
o.
9-
o.
5-
4.
o.
I.
4*
o.
I.
9-
o.
2.
o.
o.
0.
11,
0.
I.
3*
0.
4-
o.
o.
3-
7-
o.
2.
II.
o.
I.
3-
o.
I.
4-
0.
3-
4-
o.
o.
8*
o.
o.
4.
o.
I.
2.
o.
2. .
8.
o.
o>
6.
o.
I.
o.
o.
2.
9.
o.
, ï.
6.
o.
I.
7*
o.
4-
9.
o.
4.
6.
0.
G,
9.
o
é
261 D E N A T U U R* L Y K E H I S f O R
Lengte van
Lengte van
Lengte van
Lengte van
Lengte van
Lengte van
Lengte van
‘Lengte van
Lengte van
fte is
Lengte van
Lengte van
Lengte van
Lengte van
Lengte van
Lengte van
Lengte van
Lengte van
Lengte van
Lengte van
kortfle is
Lengte van
Lengte van
hét bielbeen . . * , %
het eerfte been van de nahand , dat het langtt is
het vyfde been , dat het kortft is
den eerden regel van den duim
den tweeden . ...
den eerden regel van den tweeden vinger
den tweeden . ...
den derden .....
den eerden regel des vyfden vingers, die de kort-
den tweeden . . • ’ •
den derden . . . •
het eerde been van den agtervoet , dat het langd i
het derde, dat het kortd is
den eerden regel* van den duim
den tweeden . . . •
den eerden regel van den vyfden vinger '
den tweeden ....
den derden ....
den eerden regel van den derden vinger, die
• • • • •
den tweeden
den derden ... . .
voeten,
dtrimen
, fynai.
0.
1 .
Ö.
o.'
I.
4 -
0.
0.
10 .
0.
I.
7 ‘
0.
0.
9 .
ö.
0 .
11 .
0.
0.
7 -
0.
0.
7 i.
0.
0.
8 .
0 .
0.
4 L
0 .
0.
7 i.
s 0.
2 .
3 -
0.
I.
5 *
0 .
2 .
0.
0.
I.
2.
0.
I.
7 -
0.
I.
0.
0 .
de
0.
81 .
0.
I.
3 *
0.
I.
0.
0.
0.
8 .
‘ Wy hebben een anderen plioka gezien , die van de eerfte verfchilde in even-
redigheden des lighaams; hy was zo langwerpig niet , en hadt een korteren
en dikkeren hals, de nagels waren langer, en ftrekten _zig uit buiten de
randen van het vlies dat tulTchen de vingeren is. Het hair was van dezelfde
lengte en van dezelfde hoedanigheid als dat van onzen eerften phoka ; maar
het was alleen op de wangen blinkend en met flymagtigheid bezet. Deze
twee phoka’s hadden een naaften by dezelfde kleur op het hair , de tweede
hadt egter'meer zWart tulTchen de fchótideren'en op een gedeelte van den
rug; hy fcheen my te gelyken naar den phoka van den Oceaan, welken Ron-
delet befchreeven heeft , en welken hy onderfcheidt van den phoka uit de
Middellandfche Zee te Marfeille, zee-koe , {boeiif de mer) (d), genaamd?
ik geloof dat deze dezelfde is als onze tweede phoka , voor zo veel ik
’er van kan oordeelen uit de llcgte afbeeldingen , welke Rondelet gegee-
ven heeft , eft uit zyne befchryvingen : daar is ondertulTchen alle reden om
te’ geloovcn dat beiden onze phoka’s uit den oceaan kwamen , en gevolg-
lyk dat zy van dezelfde foort zyn, maar van verfchillende raflen, die in
deft oceaan zo wel als in de Middellandfche Zee verfchillen.
Daar is in ’s Konings Kabinet een kleine phoka uit de Indiën , (Ph
LtF), 4ie t^h naaften by van dezelfde gedaante is als die van onze kuftenj
maar hy is van eene zeer verfchillende foort , en wel gekenmerkt door de
grüotte,van het lyf, door de ooren, door de kleur en hoedanigheid van het
.(•/) Hijioirc Jes Poisfons, Livre XVI. pag, 341 e« 343-
- o
M.JJV.
\
\
Ij?"'.’
>
-J^
. «
'*f
BESCHRYVING VAN DEN PHOKA.
Iiair > en door het maabzel der tanden en voeten, enz. Ik heb de opgezette
vellen gezien van twee individu’s van die foort van phoka’s , van welke wy •
hier fpreeken: het grootfle van die opgezette dieren fcheen my toe vol-
waffen te zyn, het badt flegts twee voeten, twee en een halven duimen
lengte, van het eind van den fmoel tot aan het begin van den ftaart,byge-
volg was het byna een vyfde gedeelte korter dan den phoka , welker afiTjee-
tinken ik opgegeeven heb; hy hadt langwerpiger hals en korter lyf; de
voorfle pooten ftonden in het midden van de lengte des gehcelen lyfs: dat
dier hacft eene kleine fchulp aan het oor. Het hair was langer en zagter
dan dat van de andere phoka’s; het hadt tot een duim lengte; het was
blinkend, golvend, en zelfs op eenige plaatfen gekruld : het was zwart op-
het bovenft gedeelte van den kop, den hals, en het lyf, en zwartagtig,
bruhi op den onderHen kant en op de voeten ; als men de hairen van elkan-
deren fcheidde, zag men dat zy eene bleek vaale_ kleur aan den wortel had-
den. Het vel van de voetzoolen was kaal en bruin van kleur met overlangs
loopende rimpels of lynen, die zeer duidelyk zigtbaar war^ ; de nagels
waren zeer klein, en het vel, dat de vingeren vereenigde, ftrekte zig on-
der de nagelen uit, verlengde zig veel buiten dezelve, en wierdt bepaald
door een uitgefneeden rand , van welken elk uitfleekend gedeelte van eene
grootte was , geëvenredigd naar die van den vinger , waarmede het ge-
meenfchap hadt ; dus zyn de zwemvliezen van dien phoka niet_ alleen tus-
• fchen de vingeren , maar ook aan het eind der voeten , en de uitfnydingen
van derzelver randen verbeelden vingeren : men ziet ook eene verlenging
van de zwemvliezen onder de nagelen der andere phoka’s; maar die nagels
zyn groot en ftrekken zig buiten de zwemvliezen uit; de voetzoolen mer
phoka’s zyn met hair bekleed even als het overige van het lighaam.
^ De phoka van Indiëh hadt zes fnytanden aan het bovenft kaakbeen ,
vier aan het onderfl , en vier hondstanden aan elk kaakbeen , even als de
andere phoka’s ; maar de fnytanden waren zeer verfcliillende ; de vier
middenfte van het bovenfl kaakbeen waren dik en gevorkt , zy hadden elk
twee takken , eene naar vooren , en de andere naar agtercn ; ik had nooit
zuik eene vorkswyze verdeeling gezien in de fnytanden van eenig ander
dier ; de laatfte van elke ^de was zeer dun en rolrond ; de twee middenfte
fnytanden van het onderft kaakbeen waren tegen elkanderen geplaatft, ei>
zo dik als de grootfte van het bovenft; zy eindigden elk in drie kwabbet-
jes , de buitenfte fnytand van elke zyde was kort en puntig. Men hadt in
de 'vellen van de Indiaanfche phoka’s , die tot onderwerpen voor deze
befchryving gediend hebben , niet gelaaten dan een gedeelte der kaakbeen-
deren, dus heb ik niet dan de eerfte baktanden gezien ; zy fcheenen my toe
verfchillende te zyn van die der andere phoka’s ; zy waren naar evenredig-
heid korter en kleiner; zy hadden maar éénepunt, en waren veel verder
vaa elkanderen geplaatft.
A(J4 DE NATUURLYKE HISTORIE
beschrïfing fan den morse.
D e morfe ( P/. ZF) gelykt veel naar den phoka (P/. XLFI ) , in zyne
geheeie Jighaams gedaante, behalven in den kop; in plaatle van een
langwerpige fraoel, heeft de morfe eene foort van muil of aangezigt, dat
fiegts tot boven den neus naar boven loopt , alwaar het in twee bolrondhe-
den eindigt, die tennaaftenby op even gelyke afltanden van de neusgaten
en de oogen Haan ; het neusbeen , dat is te zeggen dat deel van den kop ,
dat zig by de vierv'^oetigc dieren uitftrelct van de oogen af, tot aan het eind
van den fmoel , maakt by den morfe een bogt tulTchen de neusgaten eh de
oogen ; het aangezigt , waarvan wy gewag gemaakt hebben , is onder dezen
bogt; de rigting van deszelfs vlak is tennaaftenby vertikaal; het voor-
hoofd en de kruin van den kop, liaan agter den bogt, van het neus-
been op een horizontaal vlak. Dit buitengemeen maakzel wordt veroor-
zaakt door twee flagtanden of zeer groote tanden , die uit het voorft gedeelte
van het bovenft kaakbeen komen , en die naar onderen een weinig naar
buiten en naar agteren gekromd liaan ; de tandkalTen dier tanden maaken
de twee zyden van den muil , en derzelver bodem is onder den elleboog van
het neusbeen ; de twee bolrondheden , die boven den muil zyn ter plaatfe
van dien elleboog, komen overeen met den bodem van elke der tandkalTen ;
buiten die tandkalTen zyn die tanden op drie en een hah'en duimen aflland
van elkanderen, en laaten tulTchen beiden het eind van de onderlle lip
zien ; de bovenlle is zeer groot, omdat zy om de twee groote tanden loopt;
zy is in het midden wat uitgerand , ter plaatfe alwaar zy aan de onderlip
raakt ; de tanden komen de lengte van elf en een halven duimen uit den
mond bydenmorle, die tot onderwerp van deze befchryving gediend heeft:
de neusgaten zyn drie en een halven duimen boven de lip geplaatll; maar
deze afmeetingen kunnen niet naauwkeurig zyn , omdat het onderwerp dezer
befchryving fiegts een gedroogd vel is; een groot gedeelte van de beende-
ren van den kop , de pooten en het teellid zyn aan dat vel. vafl ; het is met
hair van omtrent vier lynen lengte bezet, dat veel korter is op den kop en
op de pooten; dit hair is fyn, vry vall, en van eene olyfitleur, geelagtig,
en rosagtig op verfchillende plaatfen ; daar blyven flegts zeer kleine gedeel-
ten van de borllels der knevels over, die uit groote gaten, digt by elkan-
deren op het geheel voorfl gedeelte van de bovenlip geplaatll, komen; deze
borllels zyn wit en plat, zy hebben twee derde deelen van een lyn breedte,
en een derde van eene lyn dikte. Het vel heeft elf en een halven voeten
lengte, van het eind van den fmoel tot aan her begin van den Haart, agc
en een halven voeten omtrek agter de voorlle pooten , en vier-en-yyftig
duimen voor de agterlle pooten. De muil heeft agt duimen en een vierden
in zyne grootfle hoogte, tien duimen breedte omlaag, en zes en een hal-
ven duimen breedte omhoog ; het eind van den muil is op negen-en-dertig
duimen
7 ‘
\ét
,r- «
■J.' > ■
t
%
*
f
\
BESCHRYVING van den morse. z 6 s
duimen afftands van de voorRe voeten, die eene roede van de agtervoe-
ten verwyderd zyn ; de voorfte hebben negentien duimen lengte , en
negen en drie vierde duimen breedte ; de agterfte voeten zyn dertien dui-
men lang , en hebben tot twintig duimen breedte; de Haart is van een drie-
hoekige^gedaante, hy heeft zes duimen breedte aan zyn begin, en flegts
vier duimen lengte; het manlyk lid is één voet agt duimen lang; de nagels
zyn zeer klein, bruin, en tot een gootje geboogen; de grootfte hebben
een duim lengte en eene lyn breedte aan de bafis.
Ik zal in geene meerdere byzondere befchryving treeden volgens het vel,
waarvan ik fpreek, de voeten en het manlyk lid zyn door het droogen mis-
maakt ; het is beter dezelve te befchryven volgens eene vrugt en het man-
Ivk lid’van eenen volwaflen morfe, die in het Kabinet des Koningszyn: die
vrugt en het vel , waarvan ik gewag gemaakt heb , hebben tot een
model gediend voor de tekening van den morfe van (P/. LF) , de vrugt heeft
de gedaante van het lighaam, den ftaart, de beenen, en de voeten gele-
verd en de kop is getekend naar dien, die aan het gedroogd vel vaft is,
en in ’t welk de muil , de elleboog van het neusbeen , de bek en de
lange tanden in goeden Raat zyn : ik geloof dat deze afbeelding zo naauw-
keimig is , als zy weezen kan , als men het dier niet in het leven , of een dat
korteling’geRorven is, heeft ;zy is ten minRen veel naauwkeuriger dan die,
welke Mortens (a) en Anderson (b) gegeeven hebben, en die aangezien
Zorden voor de beRe welke men tot heden gehad heeft.
De vrugt is zeer klein , zy heeft minder dan een halven voet lengte van
den kruin van den kop, tot aan het begin van denRaart; het neusbeen
maakt nog geen bogt , en bygevolg is ’er geen muil als by den yolwas-
fene omdat de tanden nog niet gevormd zyn ; maar de bovenlip is reeds
zeer’dik, en daar zyn gaten in, en zeer fyne borRels, die ’er uit komen;
de oogen zyn geflooten ; men ziet niet meer dan den fchyn van de opening
der ooren; dezelve met een paarden hair pylende, heb ilc dezelve ook ge-
floten gevonden. De voorRe voeten Raan twee en een halven duimen
afRands^van de agterRe; de vier voeten gelyken naar die t-an den phoka,
zo buiten als binnen ; fchoon derzelver beenderen nog byna geheel kraakbee-
nig zyn, zyn zy my voorgekomen tennaaRcnby gelyk te zyn aan die van
den phoka ; het getal , de plaatfing en het maakzel dier vingeren en nage-
len zyn my ook toegefcheenen eveneens geReld te zyn by deze twee
dieren.
voeten, duimen, lynen.
Lengte van het geheel iighaani , in eene regte lyn gQmeeten
van het eind van den fmoel toe aan den aars
^ , i_ ««MM ♦-rtl* non
o. 5 . 6 .
o. I. 6 .
o- I. 10.
O. 2. 5.
h 66 de NATUURLYKE HISTORIE
Omtrek van de opening van den bek . . .
Afftand tuffchen de twee heusgaten . • „ ,
Afttand tuffchen het 'eind van den fmoel en den voorften hoek
van het oog . . ...
AfiVanl tuffchen den agterften hoek en het oor
Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen
Aflland tuffchen de voorfte hoeken der oogen , over de kromte
van het neusbeen gemecten ....
Dezelfde afftand in eenc regte lyn , .
Oratrek van den kop tuffchen de oogen en ooren gemeeten
Aftland tuffchen de twee ooren omlaag gemeeten
Lengte van dén hals ^ . . . .
Omtrek van den hals . . . . .
Omtrek van het lighaam agter dc voorfte pooten gemeeten
Dezelfde omtrek in het midden gemeeten
Dezelfde omtrek voor de agterfte pooten
Lengte van den ftomp van den ftaart
Omtrek aan het begin van dien ftomp
Omtrek van de geleeding der hand
Ointrek van dc nahand • . , .
Lengte van de geleeding der hand af, tot aan het eind der na»
gelen .... . .
Omtrek van den agtervoet
Lengte van de hiel af, tot aan het eind der nagelen
Breedte van den voorfteh voet ,
Breedte van den agterften voet
Lengte van de grootfte nagelen .
Breedte aan de bafis . . . . .
voeten ,
duimen
J fynen.
O.
O.
8.
O.
O,
bh
o.
O.
7-
o.
O.
S-
0 .
O.
2.
o.
O.
11 .
o.
0 .
8.
o.
3-
2.
o.
o.
11 .
o.
o.
11 .
o.
2.
<5.
G.
4-
7»
O.
4-
4.
o.
2.
10 .
o.
O.
2f.
o.
O.
5 -
o.
I.
o.
Q.
1.
I.
O.
O.
7»
o.
o.
10 .
o.
o.
9.
o.
o.
8.
o.
o.
lO.
o.
0.
0 *.
0.
0.
0 |.
De onderbuik openende heb ik geen netvlies gezien ; het was byzonder
kort en tegens de maag verborgen; de lever bedekte de maag, en ftrekte
zig zo veel naar de linker als naar de regter zyde uit ; de maag lag geheel
aan de linker zyde tuffchen de lever en de darmen , die door kleine omwen-
telingen het geheel overig gedeelte van den onderbuik tot aan de lyfmoe-
der belloegen.
De twaalfvingerige darm flrekte zig uit tot aan de regter nier ; hy was.
omgevouwen en verlengde zig naar binnen, voor dat hy zig aan den nug-
teren darm voegde, die zyne omwentelingen inde regter zyde, in de on-
derbuikftreek en navelftreek deedt ; vervolgens lagen de omwentelingen van
den omgebogen darm in de onderbuikftreek en in de regter zyde ; de omge-
bogen darm Hep van de regter naar de hnker zyde agter de maag, en ein-
digde in de linker ondembffrcek aan den blinden darm, die van de linker
naar de regter zyde gerigt was ; de kronkeldarm maakte omwentelingen op
de dunne darmen alvoorens zig met den regten darm te vereenigen.
De maag verfchilde niet van die van den phoka dan daarin , dat zy in haar
linker gedeelte boven den flokdarm meer opgezet was.
De dunne darmen waren twee en een halven voeten lang, van den portier
af tot aan den blinden darm ; de lengte van den kronkeldarm en regten-
4
BESCHRYVING V^VN den morse. aö7
darm te zamcn was vier duimen; dus was de geheele darmbuis, zonder
den blinden darm, twee voeten en tien duimen lang. De blinde darm was
zo klein, dat hy op het uiterlyke niet anders dan een knobbeltje vertoon-
de: maar ik heb van binnen een klein klepje gezien, dat my heeft doen
gelooven dat dat knobbeltje een blinde darm was, en dos temeer, omdat
^r geen andere was op de geheele lengte van de darmbuis , omdat het inde-
daad op die plaats was, alwaar de blindedarm weezen moet, en daarenboven
omdat die darm zeer klein is, by den phoka die veel overeenkomft met den
morfe heeft. De darmbuis hadt tennaaftenby dezelfde dikte in haare ge-
heele uitgeftrektheid voor zo verre ik ’er over heb kunnen oordeelenbyeene
vrugt, van welke alle de ingewanden door de kragt van den wyngeeft, als
hoorn geworden waren. , , , , , •
De lever is my voorgekomen naar die van den phoka te gelyken in getal ,
maakzel, en plaatfing der kwabben, en van het galblaasje , maar dat inge-
wand was zeer dik. jut r ,
De milt hadt dezelfde plaatfing als die van den phoka , maar zy was final-
ler aan haare einden dan in het midden.
De nieren waren zeer groot en over elkanderen geplaatft ; zy waren uit
knobbeltjes zamengefteld , en zyn my voorgekomen, geheellyk naar die
van den phoka te gelyken.
De regter long hadt vier kwabben , van welke drie agter elkanderen ge-
plaatft waren, en de vierde bevondt zig digt by den bodem van het hart,
gelyk by de meefte viervoetige dieren; maar in de vrugt, daar wy van
fpreeken , waren de voorfte en middenfte kwabben gedeeltelyk veree-
nigd ; daar waren maar twee kwabben in de^ linker long.
Het hart was rond aan de punt ; het hadt één duim zeven lynen omtreks
aan den bodem, zeven lynen hoogte van de punt af, tot aan het begin van
de longenflagader , en vyf en eene halve lyn, tot aan het longenzakje; daar
kwamen vier takken uit de bogt van de groote llagader.
De tong was aan haar eind uitgerand even als die van den phoka.
Ik heb niet meer dan vier tepels op den buik gezien , twee aan elke zyde
van de navelftreek.
Daar was omtrent eene lyn afftands tulTchen den aars en de klink , de
hoornen der lyfmoeder waren niet regt ; zy maakte boezemagtigheden ; de
zaadballen waren zeer groot (c) en langwerpig ; zy hadden drie lynen lengte,
eene lyn en twee derde breedte , en eene lyn en een derde dikte ; de klink
was tuffchen de twee hielen geplaatft , en de ièheede tuflchen de twee bee-
nen even als by den phoka , en het fcheen my toe dat ’er flegts weinig on-
derfcheid was, tulTchen de teeldeelen dier twee dieren.
Als de beenderen van den kop van den morfe bloot zyn {PI. LVI, fig.i
en 2) ziet men duidelyk dat het buitengewoon maakzel van het bovenft
kaakten van de grootte der tandkaffen {JB) der twee lange tanden ofllag-
(C-) Ik heb reeds aatigemerkt dat de zaadballen van eene vrouwlyke vrugt van een paard,
acer groot waren. Zie het Deel van tUt werk, bladz. 161,
LI 2
2 ÖS DE NATUURLYKE HISTORIE
tanden komt, gelyk het even zo vreemd maakzel van het bovenft kaakbeen
van den olyphant, door de tandkaffen zyner flagtanden veroorzaakt wordt;
de dikte (CD) van het kaakbeen , fchoon zeer groot onder de opening(£i<')
der neusgaten by den morfe, is egter naar evenredigheid zo groot niet als
by den olyphant , ook heeft hy geen fniiit op dit deel te laaten ruften , dat
integendeel zelf 'op het voorft gedeelte (G) van het onderft kaakbeen ruft ,
zodat de mond geflooten zynde (^fig. i), het eind van dat kaakbeen zig
tuflchen het onderft gedeelte (^A) der tandkaflen der lange tanden bevindt;,
de bodem ( 5 , fig, i en 2) van elke dier tandkaftcn is geplaatft, tottuflèhen
de opening der neusgaten (EF) en den oogput (^H ) ; de beenagtige rand
der oogputten is afgebrooken , in meer dan een derde van hunnen omtrefc
tuflchen het uitfteekzel (/) van het voorhoofdsbeen, dat klein is, en dat
(/f) van het jukbeen, dat_ groot is; het bekkeneel (L,fig. i) heeft weinig
uitgeftrektheid , maar de jukbeens uitfteekzels (M,fig. i), en het mam-
wyze uitfteekzel (N, ftg- i en 2) van het flaapbeen, tulTchen welke de in-
gang { 0 ,ftg. i) van de uitwendige gehoorbuis is , zyn zeer groot. Daar
zyn oneffenheden en fterke ribbetjes op het voorhoofdsbeen (?) , en op het
agterhoofdsbeen (O.); het onderft kaakbeen (GA, fig. i en 2} is klein,
deszelfs tokken zyn weinig naar omhoog geboogen.
De baktanden (S'SSS , fig. 2) zyn aan elke zyde van elk kaakbeen vier in
getal, dus heeft de zee-koe agtien tanden, de twee voorfte lange ( TTVV,
fig. I cn 2) ’er onder gerekend ; de baktanden zyn klein en van eene kegel-
vormige gedaante, welker punt de wortel van den tand is, die alleen door
ongelykheden of puntjes in zynen tandkas vaft ftaat, de bafis is zeer onge-
lyk ; de wry ving van de onderfte tanden tegens de bovenfte maakt hollighe-
den in dezelve, die dezelve zeer onregelmaatig maaken.
De voorfte tanden van den kop , die tot onderwerp dezer befchryving
dient , hebben een vilt agt duimen en een halven lengte, over iiunne bol-
ronde kromte gemeeten , maar zy komen flegts de lengcevan een voet en twee
of drie duimen uit hunne tandkas , zy hebben zes duimen omtreks aan hun-
nen wortel, en zeven duimen en een halven terplaatfe, alwaar zy buiten
de tandkas komen: de tand wordt langs hoe kleiner, tot aan zyn eind (^,
dat weinig meer dan drie duimen omtreks heeft; zy zyn plat aan de zyden,
gekerfd en zelfs gegroefd in de lengte; derzelver kromte verfchilt by ver-
fchillende individu’s , en die van de_ tanden van den kop , over Welken ik
handel , maakt door zyne bolrondheid een boog van een cirkel van twee en
een halven voeten middellyns ; de holte welke die tanden hebben , even als
de flagtanden van den oliphant, en de fny- en hondstanden van het rivier-
paaud, is flegts drie en een derden duimen diep in die, welke tot onder-
werp voor deze befchryving dienen.
Deze tanden hebben van buiten eene geelagtige kleur , zy zyn zamenge-
fteld uit eene fchors en twee andere zelfftandigheden ; onder de fchors,
die flegts eene lyn dikte heeft, is een vaft in een gedrongen zelfftandig-
heid , omtrent vier lynen dik ; zy is bleek-wit van kleur ; ik heb opgemerkt
dat zy onder zekere oogpunten het licht fchitterend wederomkaatft,. en dat
BESCHRYVING VAN DEN MORSE. 26^
zy door die uitwerking eenige overeenkomü; heeft met de witagtige graau-
we deelen van den weêrkaatfenden Reen , welken men kat - oog noemt ;
het zaamgedronge gedeelte van de flagtanden van den morfe kan goed ge-
polyfl worden , zo wel als de fchors , welker kleur weinig verfchilt van die
der zaamgedrongen zelfftandigheid ; het overige der Hagtanden bellaat uit
overlangs I o opende draadjes en knobbeltjes, die aan elkanderen vaft zyn;
zy vertonnen _ zig in hun geheel op den bodem der holligheid, die aan
den wortel dier flagtanden is; als die knobbelagtige zelfftandigheid ge-
zaagd en gepolyft is, heeft zy eene geelagtige kleur, en is zeer ongelyk in
het polyften.
Lengte van den kop van het eind der kaakbeenderen tot aan het
agterhoofd ... . . .
Lengte van het onderft kaakbeen van deszelfs voorft eind af, tot
aan den agterften rand van het knokkelwyze uitfteekzel
Breedte van het voorft gedeelte
Breedte ter plaatfe van de kromming der takken
Breedte der takken onder de grootef uitranding
Afftand van buiten naar buiten gemeeten, tuflehen de krom-
ming der takken ....
Afftand tuflehen de knokkelwyze uitfteekzels
Dikte van het voorft gedeelte van het been des bovenften kaak-
bcens • . . . .
Breedte van dat kaakbeen ter plaatfe van de lange tanden
Afftand tuflTchen de oogputten en de opening der neusgaten
Lengte dier opening .....
Breedte . . . . . ,
Middellyn der oogputten . . ï .
Lengte 'der lange tanden buiten het been *
Breedte aan de bafis .....
Lengte van de dikfte baktanden buiten het been
Middellyn . . . . . ,
voeten , duimen , ïynen.
I.
3-
6.
0.
10.
6 .
0.
0.
11.
0.
2.
11.
0.
3.
9.
0.
7-
0.
0.
4-
Jis
0.
2.
C ,
0.
7*
2.
0.
3-
2f.
0.
I.
10.
0.
2.
O.
0.
2.
1.
I.
0.
0.
0.
2.
10,
0.
0.
6 .
0.
0.
n.
LI 3
DE NATUURLYKE HISTORIE
170
beschrtfing fan de frugt fan een lam JNTIN
FAN GUI A NA.
D eze vrugt {PI LFIII) hadt met meer dan tien en een hal ven duimen
lengte, van het eind van den fmoel tot aan het eind van den ftaart
en zeven duimen omtrek op de dikfle plaats; men kon geen hals onderken’
nen ; men onderfcheidde den kop niet van het overige des lighaams dan
door den fmoel, die zeer dik en fchuins naar beneden en naar vooren gerist
was ; en in eene foort van platten muil eindigde, die uit het voorfl gedeelte
van den neus, de onderlip, het eind van het bovenfl: kaakbeen, en dat van
het onderft, en uit de kin was zamen gefield; de bovenlip was afgebrooken
in haar midden, en liet het eind van het bovenfl kaakbeen zien; daar was
géene onderlip , de kin was veel breeder dan het eind van het kaakbeen
maar zeer kort, want daar waren flegts vier lynen afflands tuffchen de keel
en de kin ; de openingeïi der neusgaten waren flegts eene lyn van elkande-
reti verwyderd , en daar waren flegts twee en eene halve lynen tuflchen
dezelve en het eind van den fmoel, 2y hadden elk de gedaante van eene
halve maan , welker holte naar de zyde van den kop was , ik heb geene
fpöoren van de tanden noch van de ooren geuiea. °
De lamantin heeft voorfle pooten als de morfe, men belpeurde reeds in
de vrugt, die het emderwerp dezer befchiy ving uitmaakt, de fpooren van
de vyf vingeren, die onder een doorgaand vel, in de gedaante van een
zwemvlies beflooten waren; men zag het begin der nagelen, en ik heb van
binnen d-e kraakbeenen herkend , die in het vervolg het been van den arm
dié van den voorarm , de vborhand , de najiand en der vingeren moeften
mtnaaaken: de voeten hadden negen lynen breedte op de breedfte plaats *
het lyf was nóg ongevormd en hadt zeven duimen omrreks op de dikfle
plaats, zes duimen lengte van het eind van den fmoel af, tot aan den aars
en vier en een halven duimen van den aars af, tot aan het eind van den
flaart. Ik heb geen voetflap befpeurd van de beenderen van het bekken
de beenen of de agterfle voeten ; ik heb by de ontleeding niet gevonden
dan de kraakbeenderen, die de wervelbeenderen van den flaart vormen
moeflen , zy wierden van buiten aangeduid door eene verhevenheid die
aan het eind van den flaart_ in eene punt eindigde; daar was aan elkezvde
eene verlenging van het vel in de gedaante van een onregelmaatigen halven
cirkel, die den flaart breeder maakte by zyn eind dan aan zyn begin, en
die denzelven eenigermaate de gedaante van den flaart van den bev:r gaf •
maar daar was in die verlengingen geen fchyn*van kraakbeenderen die
de beenderen van de agterfle pooten zouden hebben kunnen aanduiden
welke men geloofd heeft, dat met den flaart vereenigd kunnen zyn omdat
ze by den phoka en den morfe zeer digt by denzelven flaan ; als ik van den
LE LAMANTm
BESCHRYVING van de VRUGT van een LAMANTIN. 271
lamantin oordeel volgens de vrugt, welke ik befchryf , dan fchynt het my
toe dat hy geen viervoetig dier is , dat is te zeggen dat hy geen vier , maar
fleets twee pooten heeft. v 1 , , n j
Men heeft bovenaan op (P^. LVIll) den kop, en den itaart van de
vrugt van den lamantin, die tot onderwerp voor deze befchryving gediend
heeft afgebeeld ; de flaart wordt aan zyne onderfle zyde gezien.
Bv’de opening van den onderbuik bevond ik het netvlies zeer kort ; de
lever ftrekte zig zo veel ter linker als ter regeer zyde tiit, en omhelsde de
twaalfvingerige darm maakte omwentelingen by de maag In de boven-
buikftreek ; de omwentelingen van den nugteren darm, vvaren in de navel-
ftreek en in de lendenenlb-eek en linker darmftreek; de omwentelingen
van den omgebogen darm, waren ook in de linker darmftreek en in de na-
velftreek, in het midden dier ftreek eindigde hy aan den blinden darm, de
omwentelingen van den kronkeldarm lagen in de navelftreek, in de legter
zvde en in de onderbuikftreek, vervolgens liep hy in de linker darmftreek,
alwaar hy aan den regten darm gevoegd was. j , • •
De ma^ag ( P^ LIK^ fig. i , ahvaar zy aan haare hovenfte zyde te zien ts,
en fis 2, alwaar zy aan haare onderfte zyde is verbeeld) hadt op den bodem
van den grooten blindenzak een aanhangzel {A B) in de gedaante van een
blindendarin;de regter zyde {CDE) van de maag, vouwde zig naar binnen
om en verlengde zig naar agteren alvoorens aan den twaalfvingerigen darm
(FG'S te eindigen; aan den hoek van de vouw van dat regeer gedeelte ,
waren twee andere aanhangzels (/f , fig. 1 , eni , fig. 2) omgekromd in de
Gedaante van een kolf, van welke het een (i?) op den bovenften kant van
de maag lag, en het ander (I) op den onderften. Dit ingewand openende,
heb ik gezien dat het in twee zakken verdeeld was, ter plaatfe van de vouw
(D fis 2) van de regter zyde; dat het aanhangzel (AB, fig. 1 en 2) van
den grooten blinden zak hol was, en in den eerften zak mtkwam met eene
zeer kleine opening, en dat de twee andere aanhangzels {H^fig. i, enI,
fig. 2) ook elk eene holte en eene kleine opening maakten , by den ingang
van den tweeden zak; daar waren dwarfche plooien op de binnenfte wanden
van dien tweeden zak _ , • r j
De dunne darmen waren drie voeten lang van den portier ar , tot aan den
blindendarm , de lengte van den kronkeldarm en den regtendarm te zamen
was van een voet elf duimen, dus was de lengte van de geheele darmbuis,
zonder den blindendarm, van vier voeten elf duimen;, de dunne darmen
fcheenen alle tennaaftenby van eene zelfde dikte te zyn. De kronkeldarm {A B ,
PI LIX fig. 2 en 4) was zeer dik aan zyn begin (^)en had flegts de lengte
van vier Ivnen, en maakte opblaazingen , het overige van den kronkeldarm,
fchoon veel minder dik, hadt egter grooter middellyn dan de dunne dar-
men en deszelfs dikte fcheen langzamerhand te verminderen naar den
regtendarm, die nog dikker was; de blinde darm (C) was kort en in twee
takken (DE) verdeeld. • 1 1 i_ n j j
De lever (Ph LIX, fig. s) was groot gelyk by alle de andere vrugten ,
DE NATUURLYKE HISTORIE
i.'JZ
zy hadt maar twee kwabben (JBCD) tennaaflenby van dezelfde grootte,
de eene (^R) aan de regter en de andere (CD) aan de linkerzyde; deregtc
hadt op haar en onderften rand eene diepe infnyding (E), die fchuins naar
vooren _ gerigt was, en zig byna in twee gelyke deelen (^B) verdeelde; het
galblaasje (E) was aan de inwendige zyde van het voorft gedeelte by der-
zelver ondevilen en agterllen hoek ; daar was ook eene infnyding (D) in
de linker kwabbe, op het agterfl gedeelte van haaren bovenften rand.
Ik vermoedde dat een klein knobbeltje , voor het aanhangzel van den
grooten blinden zak van de maag geplaatft, de milt was, ik heb geene
andere befpeurd ; in dat geval zou de lamantin ook van de viervoetige dieren
verfchillen, door de byzondere kleinheid van de milt.
De nieren (J, PI. LIX,fig. 6) waren langwerpig en over elkanderen
geplaatft.
Het middelrif was wel gevormd , ik heb in hetzelve geen peesagtig mid-
delpunt gezien ; na het zelve los gemaakt te hebben , heb ik vanvooren eene
holte gevonden , die zig aan beiden de zyden uitftrekte tot aan de ribben ,
en die niet anders als het hart (JB, PI. LX, fig. 2) en de borftklier (CD)
bevatte.
De longen ftrekten zig uit tot aan het eind van de borft , dat is te zeggen,
tot aan de laatfte valfche ribben; maar de holte die onder de borliwas,
kon niet in haar geheel voor eene borft aangezien worden, nadien de lever,
de maag, en de darmen, enz. in dezelve onder de twee longen geplaatft
tvaren, als het dier op zyn buik lag in zyne natuurlyke houding. Het heeft
my toegefcheenen dat het middelrif zig naar agteren verlengde , tuftchen
de long en de overige ingewanden , van welke ik zo even gewag gemaakt
heb, dus was de onderbuik onder een gedeelte van de borft ter plaatfe van
de valfche ribben die zeer uitgeftrekt was , want van zeftien ribben' waren
’er flegts twee waare, en het borftbeen was zeer kort; het gedeelte van de
borft, dat onder die waare ribben was, hadt zeer weinig uitgeftrekcheid ,
en bevatte alleen het hart, de lugtpyp, enz. De longen waren geheel on-
der de valfche ribben boven den onderbuik.
Het tongbeen (£F), de ftrotfpleet (G, fig. 2), het ftrottenhoofd (Hl,
fig. I en 2), de lugtpyp (K) en derzelver vorkswyze verdeeling in twee
takken QLM,fig. i), geleeken naar die zelfde deelen by de viervoetige
dieren; maar de longen (NOPQ, fig. i en 2) verfchilden van de longen
der viervoetige dieren, door hunne zeer langwerpige gedaante, en het
hart (AB,fig. 2), in plaats van midden tuffehen de longen te zitten , was
naar vooren geplaatft , het hadt een grooter omtrek ; na liet hartzakje geo-
pend te hebben, heb ik gezien dat het hart naar vooren en naar agteren plat
gedrukt was; de twee holligheden waren naaft elkanderen geplaatft, endoor
de punt gefcheiden ; de regter was veel dikker dan de linker, maar de ooren
waren beiden van eene zelfde grootte; de takken (LM, fig. i) van delugt-
pyp drongen binnen in de longen, (in de geheele mtgeftrektheid R S, fig. 2,
alwaar zy aan den onderkant gezien worden); na dat gedeelte van de
lugtpyp
I
^tiSeyt-. ■
c.f.r.fi.
\
i
:
I
BESCHRYVING van de VRUGT van een LAMANTIN. 273
jugtpyp geopend te hebben, heb ik op derzelver binnenftc wanden verfchei-
den openingen gezien, die in de longenbuizen uitkwamen.
De aars en de teeldeelen waren onder de laatfte wervelbeenderen van den
rug geplaatft; daar was anderhalve duim afftand van den aars tot de ope-
ning van de voorhuid, die buiten den buik eene fcheede maakte twee ly-
nen lang ; het roedehoofdje kwam de lengte van vier lynen buiten de voor-
huid; het hadt zes lynen lengte van zyn eind {B, PI. LIX, fig. 6) tot aan
de inplanting (C) van de voorhuid (D D) , en het eindigde in eene kegelvcr-
mige verhevenheid (£), aan welker punt zig de opening van de pisbuis
bevondt; het roedehoofdje was rondom die verhevenheid met franjes , cn
daar was eene niet zeer diepe holligheid voor deszelfs bafis ; de roede (£)
was rond en elke tak van de fponsagtige lighaamen eindigde aan een dun
plat en driehoekig kraakbeen (A), dat de vorming van een been/cheen
^n te duiden : dat kraakbeen was door een langen band aan het eind der
OP één na laatfte valfche ribben vaft, en door een anderen nog fterkeren en
korteren band , aan het dwarfch uitfteekzel van één der wervelbeenderen van
den ftaart De zaadballen (G G) hadden eene driehoekige gedaante ; de
afvoerende vaten waren korter dan de pisleiders {II), en eindigden
aan de zaadblaasjes {KK)-, de pisblaas (Z) was puntig, deze gedaante kwam
door dat de blaasband door den bodem der blaas uitging.
Ik heb niet meer dan zes wervelbeenderen in den hals befpeurd : daar
waren ’er zeftien in den rug en aan wederzyde zeftien ribben , van welke
flegts twee waare ribben waren , en met hun kraakbeen aan het borftbeen
eindigden dat my heeft toegefcheenen flegts.uit een enkel been te beftaan ;
de derde rib hadt ook een lang kraakbeen , dat naar het borftbeen gerigt
was, zonder daar aan te raaken ; het eindigde by het zwaardwyzekraakbeen;
de wervelbeenderen van den ftaart waren agt-en-twintig in getal , die elk
zeer duidelyk hun dwarfch uitfteekzel hadden , behalven de laatfte wervel-
beenderen die zeer klein waren; daar waren geene fleutelbeenderen ; het
fchouderblad was groot, en van eene langwerpige driehoekige gedaante;
het hadt een doornagtig uitfteekzel : de beenderen van den voorarm waren
korter dan die van den arm; de beenderen van de nahand en de regels der-
vingeren waren alle zeer duidelyk onderfcheiden , maar die van de voorhand
kon men ter naauwernood befpeuren.
M m
XIII Deel.
27 +
DE NATUURLYKE HISTORIE
S»S!®!®SSS£S£S®SS!SiSS5;®SSSS!SïS{SfiS!S£SS5{®®!S!S<s<®i
BESCHRrVING FAN EEN KOP EENS LAMANTINS
FAN SENEGAL.
D eze kop is uit Senegal medegebragt door den Hr. Adanson; daar is
niets meer aan overig dan de beenderen , die my alle zeer wel in hun
geheel fchynen te zyn ; zy komen van een zeer jong dier , want de drie
laacfte baktanden van elke zyde der kaakbeenderen , zyn nog niet uit de tand-
kaffen gekomen : voor zo veel ik kan oordeelen over de gelykenis van een
individu met een ander uit het maakzel van den kop en den finoel , en uit
de plaatfing der neusgaten en oogen, zo geloof ik, als ik den geheelen kop
van eene vrugt met den ontvleefchden kop van een jong dier vergelyk,
dat die, waarover ik hier handel, van een individu tennaaftenby van de-
zelfde foort als de vrugt van een lamantin van Amerika , van welke ik de
befchryving gegeeven heb , gekomen is , en dat gevolglyk de lamantin
van Senegal en die van Amerika , van eene weinig verlchillende en mogelyk
van dezelfde foort zyn ; ik ben des te meer in die gedagten bevefcigd gewor-
den, omdat ik eene vrugt van een lamantin van Guajana, aan den Hr.
Adanson vertoond hebbende , hy weinig onderfcheid tuflehen die vrugt
en de lamantins, welke hy in Senegal gezien heeft, heeft opgemerkt; de
bovenfte lip van de vrugt is hem voorgekomen , minder vooruit te komen
voor de onderfte , de ftaart minder rond aan het eind , de kop zo langwer-
pig niet , de fmoel dikker en de arm minder breed dan by de lamantins van
Senegal; maar die yerfchillen kunnen plaats hebben, mffehen eene vrugt
en een volwaffen dier van dezelfde foort.
De ontvleefchde kop van den lamantin van Senegal , gelykt minder naar
dien van den morfe, en den dugon dan naar dien van de meefte andere vier-
voetige dieren , die den kop breed , en den fmoel kort hebben ; het bovenft
kaakbeen is langer dan het onderll; beiden hebben zy aan het eind weinig
breedte; de opening der neusgaten is zeer wyd, voornaamlyk in de lengte
van vooren naar agteren ; zy is in eene groote uitranding , die in het voorft
gedeelte van het voorhoofdsbeen is; zy heeft gemeenfehap in den mond
vóór het verhemelte: ik heb geenc eigenlyke neusbeenderen gezien; de
oogputten zyn aan de zyden van den kop geplaatfl , regt over het midden
van de opening der neusgaten; het voorft gedeelte van den rand der oog-
putten is zeer uitfteekende, zy hebben eene kleine middellyn en het oog-
putuitfteekzel van het voorhoofdsbeen is groot : dus zyn de beenagtige ran-
den van de oogputten niet afgebroken dan door eene kleine tulTchenwydte,
die flegts omtrent het twintigft gedeelte van den omtrek van den oogput
uitmaakt; de boog der jukbeenderen heeft meer grootte dan by eenigander
dier, omdat het uitfteekzel van het flaapbeen zeer groot is: het bekkeneel
BESCHRYVING van een kop EENS LAMANTINS. i7S:
is niet zeer uitgeftrekt ; daar zyn op het agterhoofd fterke dw^fche ribbe-
ties* de rand van de takken van het onderlt kaakbeen isuitfteekende en dik >>
het ’kroonswyze uitfteekzel is zeer breed en veel voorover gebogen.
De lamanun van Senegal heeft geene fnytanden noch hondstanden, het
heeft mv toegefcheenen, dat hy negen baktanden aan elke zyde van elk
kaakbeen hadt, het geen in het geheel zes-en-dertig tanden maakt, de drie
laatfte medegerekend , die nog niet uit hunne tandkaflen gekomen waren ;
alle deze tanden zyn byna vierkant en met emailleerzel overtrokken; derzel-
ver kroon wordt gevormd door twee of drie dwarfche ribbetjes.
Mm*
27Ö
DE NATUURLYKE HISTORIE
BESCHRYVING
VAN DAT GEDEELTE VAN HET KABINET,
DAT BETREKKING HEEFT TOT DE NATUURLYKE HISTORIE
VAN DE PHOKA’S, VAN DEN MORSE, DEN DUGON
EN DEN LAMANTIN.
No. MCCLXXL Een vel van een phoka.
D it vel is opgezet , men heeft aan hetzelve de beenderen van'den kop
en de voeten gelaaten ; de kleuren van het hair gelykennaar die van
den phoka, welk-e ik ontleed en befchreeven heb.
No. MCCLXXIL Het geraamte van een phoka.
Dit is het geraamte, dat tot onderwerp gediend heeft voor de befchry-
ving_ van de beenderen van den phoka: de agterlle beenen zyn aan het
overige van het geraamte vall, in denzelfden Rand, als zy zig onder het vel
van het dier, als het in zyn geheel is, bevinden.
No. MCCLXXIII. Het vel van een phoka uit de Indiën.
De beenderen van de vingeren en kaakbeenderen zyn aan dat vel vall
dat opgevuld is en wel bewaard is gebleeven ; het is aan het Kabinet ge-
fchonken door den Hr. Maudüit, Doölor - Regent van de Geneeskundige
fakulteit te Parys.
No. MCCLXXIV. Het eind der kaakbeenderen van een phoka uit
de Indiën.
De bovenfle en onderfte fnytanden zyn in hunne tandkalTen , men ziet in
dezelve, zeer onderfcheidenlyk , de zonderlinge gedaante van de gevorkte
tanden van dat dier.
No. MCCLXXV. Het vel van een morfe.
Een gedeelte van de beenderen van den kop , de flagtanden, de voeten
en de roede zyn aan dat vel valt, welks befchryving in die van den morfe
gevonden wordt.
No. MCCLXXVI. Eene vrugt van een morfe.
Die vrugt is in wyngeeR, ik heb dezelve ontleed, en ik heb de befchry-
ving gegeeven van haare ingewanden met die van haare uitwendige deelen
in de befchryving van den morfe; zy was een wyQe. *
No. MCCLXXVII. De roede en zaadballen van een morfe.
Die deelen zyn in wyngeell, zy zyn uit een jong individu genomen , want
het been, dat men gevoelt onder het roedehoofdje en onder een gedeelte
van de roede, heeft flegts omtrent een halven voet lengte; het roedehoofdje
is flegts drie duimen lang, dus Ilrekt zig het been drie duimen in de roede
BESCHRYVING VAN HET KABINET.
277
uit ; het overige van de roede , of liever het geen van dezelve is in het ftiik
vsfaarvan wy fpreeken , heeft flegcs drie duimen lengte. Ik heb inaar éin ^
fponsagtig lighaam gezien ; de zaadballen gelyken naar die der andere vier- ’’
voetige dieren , zy zyn byna twee duimen en een halven lang ; dezelve ope-
nende heb ik van binnen eene peesagtige as gezien.
No. MCCLXXVIII. Het been uit de roede van een morfe.
Dit been heeft de gedaante van eene knods , die een weinig krom is ;
het is twee - en - twintig en een halven duimen lang, het heeft zeven en een
halven duimen oratrcks op de dikfte plaats , en flegts vier duimen op de
dunfte ; de wortel van dat been vormt eene knobbelagtige vlakte ; daar zyn
ook knobbeltjes aan deszelfs eind, dat rond is; het weegt twee ponden en
een half.
No. MCCLXXIX. Een ander heen uit de roede van een morfe.
Dit been is kleiner dan het voorig , het is aan zyn eind gefchonden door
een dwarfche fneede, die de eeltagtige zelfftandigheid ontbloot; zy is om-
wikkeld door de vafte zelfftandigheid , die flegcs omtrent twee en eene halve
lynen dikte heeft.
No. MCCLXXX. De beenderen van den kop van den morfe.
De befchryving en de afmeetingen van dien kop en deflagtanden, die
aan denzelven vaft zyn , worden gevonden in de befchryving van den morfe.
No. MCCLXXXI. De flagtanden van een jongen morfe.
Deze flagtanden hebben geene elf duimen lengte ; de een heeft vyf dui-
men drie lynen omtreks aan zynen wortel, en de ander flegts drie duimen
tien lynen; ondanks dat verfchil in dikte geloof ik dat de flagtanden, waar-
over ik handel, van een zelfde individu kunnen komen : zulke ongelykhe-
den vindt men dikwijs in deden, die met elkanderen overeenkomen aan
wederzyden van het lighaam der dieren, mogelyk zyn zy nooit volftrekt
gelyk; hoe grooter die deden zyn, hoe meer derzeiver verfchillen in het
oog loopen.
No. MCCI.XXXIL Een groote flagtand van een morfe.
De lengte van dien flagtand is twee voeten zes duimen en een halven ,
hy heeft negen duimen negen lynen omtreks aan zyn wortel ; wanneer men
de grootte van dien flagtand met die van de flagtanden , die aan het vel
vaft zyn, en onder N«. MCCLXXV opgegeeven, vergdykt, blykt dat de
morfe, die den flagtand ,van welken hier gehandeld wordt, hadt,raeer dan
twintig voeten lang was , van het eind van den fmoel tot aan het begin
van den ftaart, onderftdd zynde dat de aangroeijing van het lighaam naar
evenredigheid van den aangroei der flagtanden gefchiedt; de flagtand,
welken ik hier befchryf, is byna regt, ik heb hem by zyn eind dwarfchdoor
laaten fnyden , om zyne inwendige zelfftandigheid bloot te leggen , men
ziet op denzelven het knobbelagtig gedeelte, het vaft gedeelte, en defchors
op die plaatfen , alwaar de flagtand niet van buiten afgefleeten is ; het ftuk
dat ’er afgefneeden is geworden, is aan het overige van den flagtand gehecht
door een fcharnier , en wordt dpr vaft gehouden door een haak : de ge-
heele flagtand weegt tien en drie vierde ponden.
Mms
278 DE NATUURLYKE HISTORIE
No. MCCLX XXIII. Andere jlagt and van een morfe.
Deze flagtand is in de lengte in twee deden verdeeld, en één der vlakten
van die fneede is gepolyft ; men ziet in denzelven de drie zclfftandigheden
van den flagtand, de verlchillen van hunne polyfting en kleur, en de fchit-
terende weerkaatfingen van de vafte zelfilandigheid,
No. MCCLXXXIV. Een Jlomp van een Jlagtand van een morfe.
Dit Ruk is aan beide kanten gepolyR ; men onderfcheidt op het zelve
de middelpuntige laagcn, uit welke de vafte zelfilandigheid bellaat.
No. MCCLXXXV. Een baktand van een morfe.
Deze tand is dwarlch doorgelneeden in het midden , een der vlakten van
de fneede is gepolyfl, om het y voir van de baktanden van den morfe te doen zien.
No. MCCLXXXVI. De kop van een dugon.
Deze kop (?/. LVlI,fig. i e» 2) is ontvleefchd ; het agterhoofdsbeen
en de opperhoofdsbeenderen ontbreeken daar geheel aan ; de deden die
nog overig zyn , hebben eene zeer buitengewoone gedaante , die zeer ver-
fchiliend is van die der deelen , die daarmede overeenkomen by alle andere
dieren, zelfs by den morfe, fchoon de kop van den dugon meer o vereen-
komft met dien van den morfe heeft dan met dien van eenig ander dier. Om
het maakzel en de plaatfing der verfchillende deelen van den kop, van wel-
ken hier gehandeld wordt, beter te doen kennen, is het nodig te begin-
nen met de voornaamlle dier deden op de figuuren van PI. LVII aante-
wyzen. Men ziet daar onderfdieidenlyk het voorlle gedeelte fig. i die
ien kop van ter zy de gezien vertoont^ van hetvoorhoofdsbeen j deopemn<T van
de neusgaten (AC); een hoek (L) door het bovenll kaakbeen , voor de
opening der neusgaten gevormd; de groote uitgellrektheid (DE) welke
dat kaakbeen heeft van de opening der neusgaten (A) af, tot aan den tand-
kalTenrand (£); hec jukbeens uitlleekzel (EG) van het flaapbeen ; het juk-
been (Hl IQ-, de oogput (L); het knokkelwyze uitlleekzel (M) van het
onderft kaakbeen; deszelfs voorll eind, (N,fig. i en 2 die den kop van
vooren vertoont met een open bek)i de omtrek (O) van deszelfs takken; eene
diepe uitranding (P) op deszelfs onderRcn rand ; een uitlleekenden hoek (Ó)
op deszelfs bovenften rand, die met den hoek van het bovenfl kaakb^n
overeenkomt. Dezen kop met dien van den morfe vergeleeken hebbende
vermoed ik dat hy van een dier komt dat meer overeenkomll heeft met
den morfe , dan met eenig ander der my bekende dieren , omdat de groote
verfchillen, die ailTchen deze twee koppen omtrent hun maakzel plaatsheb-
ben, my niet belet hebben grond voor eene beflilTende gelykenis in dezelve
te befpeuren. De dugon heeft flagcanden (AE) als de morfe, en de tand-
kallen dier flagtanden zyn zeer diep , en verlengen het kaakbeen zo verre
dat het zig veel voor en onder het verhemelte uitllrekt, zodanig dat die
verlenging van het kaakbeen met het verhemelte , binnen in den bek, een
naar binnen wykenden hoek maakt , en buiten den bek , met den bovenkant
van den kop een uitlleekenden hoek ; die hoeken zyn zeer duidelyk in de
koppen dier twee dieren , en brengen meer dan het maakzel van het overige van
den kop toe, om denzelven eene bui'tengeraeene gedaante te geeven. Het is wel
:SJ2T.
jPL.LVII
BESCHRYVING van het kabinet. 279
ïïeï V
lange tandka e h invvykeuden hoek maak cn, en met het
ging ook ekenden hoek, zo dat de gedaante van hunnen kop veel
van den^kop van den morfe en den dugon zoude gelyken ; daar is
tuflSiemvydte tulTchen de flagtanden van dezen; zy Jenen voor
fhvTandS dLefver tandkaffen zyn llegts door een met zeer dik tulTchcn.
fXt Scheiden; zy laaten geene ledige ruimte tulTchen beiden open ; het
Sdeeke van^ kaakbeen, alwaar zy beiden Haan, is voor het
ge Jelte van ne • jgr twee kaakbeenderen raaken elkanderen
Sl°"Sên n op ho. ondorft kaakbeen is die kant
S m LVII 2) nL beneden geboogen, en maakt met den tandkas.
^irrv v/n dat kaakbeen, een uitfteekenden hoek (£), en op de
lenrand ( T) v yoifHe kaakbeen eene uitranding, met dien hoek
onderlle randen van he^
overeenkomende. Na y ^ tuffehen hunne
verre van elkanderen onder^ kaakbeen dietuflehen-
‘^"S^%SSeinf X webig breedte heeft, en niet aan het bovenft
wyje het’ eind van het onderft kaakbeen eindigt met in eenen
SeSen vo^^^^^ rand, die met.de tandkaffenranden van dat
Sbeen een uitfteekenden hoek en uitrandingen op de onderfte r^den
kaakbeen een de opening der neusgaten van dat dier is
vormt , j J, m’orfe zy is geplaatft buiten den uitfteekenden
hS^vS heSovSl kaakbeen ;^deze^ opening heeft gemeenfehap met
5Smofd door het voorft gedeelte van het verhemelte; de oogputten zyn
rer zvden van den kop geplaatft , boven de opening der neusgaten het juk-
beensuitfteeltzel van het flaapbeen is veel langer dan by den morfe ; het juk-
Srheeft geen oogputiutfteekzel ; de beenagtige rand der oogputten is
SebrS omtrent een derde van hunnen omtrek; de takken van het
onderft kac^been zyn hooger en meer cmgekromd dan by den morfe.
""S baSnden Sn den" dugon zyn diep in den bek geplaag op een
irrooten afftand van de flagtanden , daar zyn er vier XF//, /ig. 2 )
^n elke zyde van het bovenft kaakbeen, en maar drie (T) aan elke zyde
™ het onderft kaakbeen, hetgeen ftegts zeft.en tanden in het geheel
w dp flavtanden ’er onder gerekend; de baktanden gelyken meer naar
ïefeandeX mar L baktanden van den morfe of naar d.e vandeande-
de 1 , uj-oon wordt door eenen holronden kant gevormd ,
derSvcr^vorteTXl Tdie der ftagtanden, de laa.fte /= d We; ay
Sen op zyden een breede in de lengte loopende groeve. Alle deze tan-
S Sn Sn de zelfftandigheid van yvoir, met eene dunne fchors van den-
den zyn van „iet verglaaszel overtrokken te zyn; de flagtanden
SXmtrInt’ een haken voetlang, en hebben twee daimen omtreks, de
ÏÏte Ti hunnen wortel heeft meer dan drie duimen diepte, zy zyn een
28 o
DE NATUURLYKE HISTORIE, enz.
weimg krom, zy komen llegts één duim buiten de tandkaflen; dat gedeelte
IS in de fchumfdite afgcfleepen, en m den omtrek met verglaaszel bedekt
behalven op de buitenlle zyde; de zelfftandigheid dier flagtanden is van
yv-oir als die der baktanden; derzelver eind is gefleeten door de wrvving in
de gedaante van een fchuinfciien rand, welkers fchiiinfche kant op de bui-
tenue zy e VM den flagtand is ; die zyde heeft niet kunnen afgeüeeten
worden, door het ontmoeten van eenigen anderen tand, ik vermoed dat het
dier zyne flagtanden aan de buitenfte zydeflypt tegen vreemde lighaamen;
ftet llyt die aan die zyde tot aan het tandvleefch toe. De kop onder dit
nomraer opgegeeven is aan het Kabinet gefchonken door den Hr.BERNARD
DE JüSSIEÜ.
No. MCCLXXXVII. Een Jlagtand van een dugon.
Deze flagtand komt van de linker zyde; hy is llegts een haJven voet
lang, men heeft hem dwarfch doorgezaagd, en eene der vlakten van die
Ineede IS gepolyfl; geworden, om de hoedanigheid van het yvoir van dien
liagtand te doen zien. ^
No. MCCLXXXVIII. Een baktand van een dugon.
Deze tand is dwarfch doorgefneeden , even als de flagtand onder het voor-
gaande Nommer opgegeeven, en is op eene der vlakten van die fneede
gepolyfl, om de zelfflandigheid van het yvoir te doen zien.
No. MCCLXXXIX. Eene vrugt van een lamantin.
.Deze vrugt is tennaaftenby van dezelfde grootte als die, welker befchry-
ving in dit Ded gevonden wordt; zy zyn beiden aan het Kabinet gefchon-
ken door den Hr. Ridder Türgot, Gouverneur van Cayenne , die dezelve
uit dat land ontvangen hadt.
N°. MCCXC. De longen en het hart van een lamantin.
h m zy zyn uit de vrugt van een lamantin ge-
haald, die in dit Deel befchreeven is. °
Einde van het dertiende Deel.
BE.
28 i
berigt aan den binder.
In dit XIII Deel zyn LXP^I Plaaten , die in de volgende
moeten geplaatft wordefi.
Pla A T Ii, I 2 , Ia.
,
- - - • Is. • • . . , ,
• • ■ * II. • . • « * J
III, IV en V. . . :
. - - - VI <?» VII.
• - - - VIII. ..
" • • " I^I. . . • . • .
“ ” “ “ . ... . . ,
- - - - XI e« XII. • • . , .
- - - - XIII.
- - - - XIV
XV*
. - - - XVI en XVII. ....
.... XVIII. . : • . . .
.... XIX. . ;
- - - - XX.
- - - - XXI. . • . .
. - - . XXII. . . . . . i
. - - - XXIII. . . . .
... - XXIV en XXV. . . . ;
- - - - XXVI. . ' . . . ï
- - - - XXVII. . . . . .
- - - - XXVIIi; XXIX en XXX
XXXI en XXXII.
- - - - XXXIII. .....
- - - - XXXIV . .
XXXV.
XXXVI <?« XXXVII.
- - - - XXXVIII. . . .
.... XXXVIII* . . . . ‘
- . . . XXXJX. '
. XL, XLI XLII
XLIII.
XLIV. . ; . . . .
JLIV* ....
- - - - XLV
.... XLVI en XL VII.
.... XL VIII en XLIX. ....
L, LI en LU. ....
- • - - UIL . . . .
- - - - LIV. . ...
LV. . • , ^ •
LVI. . ' . . ^ .
LVII.
LVIII.
LIX en LX.' . . , ' . '
XIII Deel. K n
orde
Pag. s -
i6-
22.
4.6.
48.
52 *
54'
6 z ,
72.
74.
76.
84.
p8.
loo.
loz ;
106.
116.
120.
122.
128.
132 .
I3<ï.
140 .
144.
150.
153-
160,
K54.""
170.
174.
192.
201.
. 202.
205.
206,
210.
216.
252.
2J4-
256.
258.
262.
264.
267.
278-
270^
272.
\
\
\
i
%
}
i
)'
I
s-
I
I
I
1
f
i
-\
I
\
I
t
I
j
I
I
/ ‘ '
/
\
\
)
*> /
/
r
L. ■ .
:>v
i