Skip to main content

Full text of "Natuurlyke historie van Holland"

See other formats


Librairie  univcrselle, 
ancienne  & moderne 
de 

A.  J.  vjn  TETROODE, 

Kalverstrant , N°.  38. 
Amsterdam. 


M 


uan  (laj'.’i. 


NATUURLIJKE  HISTORIE 


VAN 


HOLLAND,1 

ACHTSTE  DEEL. 


\ 


N A T U U R L IJ  K E 

HISTORIE 


VA» 

HOLLAND, 

d o o a 

'*•  • I ' V ' \ 

J.  LE  FRANCQ  FAN  BERK  HET. 

Mtd . Doftor  en  Préleftvr  in  de  Natuurlijk e Hiflorie  aan 
9sLands  Univerfitcit  te.  Leyden  , Lid  van  verfcheidene 
zoo  Uith&emfche  als  Faderlandfche  Maatfchappijen 
der  Natuur - en  Dichtkunde . 

ACHTSTE  DEEL. 

MET  NOODIOE  AFBEELDINGEN* 


t k LEYDEN, 

Bij  P.  H.  T R A F, 
M D C C C X. 


Digitized  by  the  Internet  Archive 
in  2016 


j 


https://archive.org/details/natuurlykehistor08fran 


KORTE  INHOUri 

DER 

HOOFD  STUKKEN 

VAN  HET 

achtste  deel. 

- — ~**L«*nm* 

HET  RUNDVEE. 

VIJFDE  AFDEEL  ING. 

EERSTE  HOOFDSTUK. 

bevattende  eene  inleiding  tot  de  kennis  der  ziekten  van 
het  Rundvee  in  het  algemeen , en  befchrijving  van 
de  ziekten  der  beenderen  in  het  bijzonder . Bladz.  i 

tweede  hoofdstuk. 

ijandelende  over  de  Ziektcns  van  de  Spieren  der 
' Koeijen Bladz.  39 

DERDE  HOOFDSTUK. 

Handelende  over  de  Ziektens  van  de  Klieren  der 
Koeijen . . . Bladz.  63 

VIERDE  HOOFDSTUK. 

Handelende  over  de  Huidziekten  der  Koeijen . Bladz.  97 

VIJF- 


/ • 


KORTE  INHOUD. 


V IJ  F D £ HOOFDSTUK. 

Befchrijvende  de  ziekten  der  Kotijen , welke  door  In « 
fekten  veroorzaakt  worden Bladz.  113 

ZESDE  HOOFDSTUK. 

, ■ • v V •'  , 1 j (. 

Handelende  over  de  ziekten  der  Koeijen  , welke  door 

Wormen  veroorzaakt  worden . . . . Bladz^.  153 

- ^ -■*  / ^ '■ 

ZEVENDE  HOOFDSTUK. 

Handelende  over  de  Zintuigelijke  Gebreken  der  K o ri- 
jen* . . .........  Bladz.  165 

ACHTSTE  HOOFDSTUK. 

Handelende  over  de  inwendige  ziekten  der  Koet - 
jen Bl^dz.  179 

NEGENDE  HOOFDSTUK. 

Bevattende  de  befchrijving  van  cenige  ziektens  en  toe- 
vallen. welke  de  Kalveren  kunnen  over  komen . Bladz.  16 1 

? . s*  * g «.  6 c • _ .... 

TIENDE  HOOFDSTUK. 

Bevattende  eene  , inleiding  tot  . de  befchrijving  van  de 
Veepest , beneyens  de  gefchiedenis . der  Veepest  zelve , 
van  de  oiidjle  tijden  af.  . . . , Bladz.  267 


V ; 


/ 

\ 


ƒ 


ELF 


ƒ 


KORTE  INHOUD. 

elfde  hoofdstuk. 

Behelzende  eene  opgave  van  de  t tekenen  der  Veepest  9 
welke  , uitwendig  , hij  de  Koeijen  plaats  heb- 
ben  Bladz.  282, 

TWAALFDE  HOOFDSTUK. 

* T : . v . • ■ ' 

Bevattende  eene  befchrijvihg  van  de  kenteekenen  der 
Veepest , welke  aan  zoodanige  beesten , die  aan  deze 
ziekte  geflorven  zijn , na  derzelver  op'ening , inwen- 
dig bevonden  zijn  plaats  te  hebben . . Bladz.  343 

DERTIENDE  HOOFDSTUK. 

Bevattende  eene  opgave  van , verhandeling  over  de 
voornaamjle  geneesmiddelen,  welke  ter  genezing  van , 
*20/2  de  Veepest , 2/V&  zijnde  Koeijen  zijn  opgege- 
-ven;  als  mede  over  de  middelen  ter  voorbehoeding 
in  dezelve  ziekte Bladz.  377 

’V  t kV  - v ' • ■•••-  ; 

VEERTIENDE  HOOFDSTUK. 

1 

Bevattende  het  vervolg  der  opgave  van,  en  verhande- 
ling over  de  voornaamjle  geneesmiddelen , welke  ter 
genezing  van , aan  de  Veepest  ziek  zijnde , Koeijen 
zijn  opgegeven , als  mede  opgaaf  van  onderfcheiden 
middelen  ter  voorbehoeding  in  deze  ziekte,  inzon- 
derheid door  de  inenting  van  dezelve , en  uitjlag 
van  daarmede  gedane  proeven . . . Bladz.  469 


ËERIGT  aan  den  BINDER, 


wegens  het  plaat fen  der  Ptatep , enz.  in  dit 
Achtjle  Deel . 

I 

Plaat  XXXXIII* , benevens  derzelver  verklaring  , 
(zijnde  bladz.  260a  tot  *6od)  te  plaatfen  ach- 
ter bladz.  260  , en  de  Plaat  zelve , tegen  over 
bladz*  • * * m • • 2Óod 

De  Tafel,  ter  vergelijking  van  den  uitdag  der 
inenting  enz. , te  plaatfen  tegen  over  bladz.  516 


DRUKFEILEN. 

Bladz.  16  in  de  add.  daat:  onkziekte,  moet  zijn:  Bortk- 

ziekte 

— — - 108  regel  15,  — daat,  - ■ ■■  ■»  — daart 

. 158  — «■  20  en  in  de  additie,  daat : Figuur  11*, 

moet  zijn:  Figuur  ia 


NATUURLIJKE  HISTORIE 


WAN 

HOLLAND* 


VIJFDE  AFDEELING. 


EERSTE  HOOFDSTUK, 

Bevattende  eene  inleiding  tot  de  kennis 
der  ziekten  van  het  Rundvee  in  het 
algemeen , en  hefchrijving  van 
de  ziekten  der  beenderen  in 
het  bijzonder . 

G elijk  alle  dieren  , zoo  zijn  ook  de 
Runderen  onderworpen  aan  ziekeen  en  ge- 
breken,  en  wel  zoodanig,  dat  dezelve  dik- 
wijls aan  pest-  en  algemeene  fterfziekte 
kwijnen  , gelijk  dit  overbekend  is,  De  ziek* 
Vill.  deel  A ten 


HET 

RUNDVEE. 

V.  Afd. 
I. 

Hoofdft* 

Inlcidin; 


fiET 

RUNDVEE. 

V.  Afd. 
I. 

Hoofdft. 

tot  de  ken- 
nis van  de 
Ziekten 
der  Run- 
deren, 


* NATUURLIJKE  HISTORIE 

ten  en  kwalen  der  Koeijen  zijn  vrij  groot 
in  getal , doch  vele  van  dezelven  kunnen 
nog  al  gemakkelijk  genezen  worden:  ook 
zijn  er  verfcheidene , welke,  onder  verfchil* 
lende  benamingen  , een  en  dezelfde  ziekte 
zijn.  Wij  zullen  dezelve  ordelijk  voordra- 
gen , volgens  den  rang  der  ledematen , dee- 
len , fpieren  , vaten , zenuwen , peezen  en 
ingewanden  , met  alle  derzelver  deelen  en 
onderdeelen,  alles  met  de  natuureigen  be- 
namingen, welke  de  Hollandfche  Landlie- 
den er  aan  geven , en  onder  welke  dezelven 
bij  de  Koemeesters,  Vleeschhouwers,  Vet- 
weiders enz.  bekend  zijn:  wij  zullen  ook 
vooral  niet  uit  het  oog  verliezen  de  reeds 
gemaakte  verdeelingen , bij  de  befchrijving 
van  het  beendergeftel , fpiergeftel  en  zenuw- 
gellel  der  Koeijen  in  acht  genomen,  te  we- 
ten: de  verdeeling  in  het  voordel,  middel - 
ftel  en  achterdel , maar  zullen  echter  dé 
heete  ziekten , veepest  en  zoodanige  ziek- 
ten , welke  het  geheele  ligchaam  treffen, 
bijzonder  behandelen,  en  hopen  dus , dat  wij 
het  genoegen  zullen  hebben,  zoo  wel  den 
kundigen  als  den  onkundigen,  ook  in  deze 
taak,  die  tot  nog  toe  zoo  geregeld  niet  be- 
handeld is,  te  voldoen.  Geregeld,  zeggen 
wij,  zoo  verre  wij  weten,  dat  is,  volgens 
de  geregelde  optelling  der  deelen  , zoo  als 
dit  voor  den  Landman  en  anderen  best  vat- 
baar is , en  derhalve  niet  naar  de  rangfchik- 
king  der  ziektenkunde , die  men  Pathologid 
noemt;  want  wie  zoude  in  ffaat  ziin  , al 
wilde  men,  om  dit  zoo  fysthematheh  van 

de 


van  HOLLAND. 


3 


de  Koeijen  te  doen,  als  het  van  de  Men- 
fchen  gefchiedt  , en  nog  te  minder,  wijl 
hieriffzelfs  de  geleerden , in  de  verdeelingen 
in  klasfen , foorcen  en  bijfoorten,  dermate 
verfchillen,  dat  er  fchier  geene  Profesforen 
op  Hooge  Scholen  zijn  geweest,  en  nog  ko- 
men , of  zij  veranaeren  meestal  hunne  Patho - 
logia  met  opzigt  tot  de  rarigfchikking;  veel- 
tijds komen  er  nieuwe  ziekten,  waarnemin- 
gen en  Hellingen  bij , die  zeer  dikwijls  bij 
de  Ouden  voorlang  bekend  waren  , en  èr 
zijn  vele  Hel  fels  of  fysthsmata . die  meer 
verwarring  dan  klare  eenvoudigheid  behel- 
zen, gaande  het  hiermede,  zoo  als  hora- 
tius  ten  aanzien  der  Dichtkunst  zegt: 


Multa  r&ndfantur , quae  jam  ctciderc  , cadentqut 
Qjiae  funt  in  7iorior&  vocabula , fi  valet  ufus  , 

Quem  penes  arbitrium  eji , vis  fc?  nomina  loqiundi% 

Dat  is,  met  vrijheid  overgebragt: 

Er  wordt  veeltijds  herfcbept  en  als  op  nieuw  herboren^ 
’t  Geen  de  oudheid  hield  bedekt,  en  ganschlijk  fcheen 
verloren; 

Doch  naar  ’t  gevoelen  en  ’t  gezag  weêr  wierd  vereerd 
Als  nieuw:  dus  is  het  oud  alweer  in  ’t  nieuw  verkeerd» 

Het  is  hierom,  dat,  daar  wij  bij  onze  Land- 
zaten der  Ouden  kundigheden  van  den  Vee- 
handel , mitsgaders  derzelver  fpreekwijzen 
en  benamingen  nog  vindende , ons  met  voor- 
bedachtheid toegelegd  hebben  om  die  te  be- 
houden en  dezelve  niet  te  veranderen,  ai- 

A a zqq 


HET 

RUNDVEE» 

V.  Afd. 
1. 

Hoofdft» 


4 NATUURLIJKE  HISTORIE 


*ËT  zoo  dit  bun  meer  belemmering;  dan  nut  zou- 

^ndvre.  de  aanbrcngen^ 

V.  Afd.  Hieruit  ban  men  nu  gemakkelijk  de  re- 

Hoofdft  ^cn  bc§dJPen  n waarom  ik  mij  volitrekt  aan 
geene  andere  rangfchikking  heb  willen  noch- 
kunnen  houden,  dan  die,  welke  ik  aange- 
nomen heb  y dat  fs  , volgens  mijne  onder- 
vinding en  ure  den  mond  der  Veehouders 
zelve.  Derhalve  zijn  vele  om fchrij vingen 
der  ziekeen  en  de  beproefde  geneesmiddelen 
niet  altijd  en  in  alle  gevallen  de  mijne  y 
neen,  maar  hunne  eigene,  terwijl  ik  daaren- 
boven  al  wat  ik , in  vroegere  werken , van 
Koeijendoftors  en  Landbouwers,  heb  kun- 
nen vinden , bijeen  verzameld  , en  bo- 
vendien uit  de  nieuwere  en  uitheemfche 
Schrijvers  datgene  getrokken  heb,  hetgeen  ik 
wetenswaardig  oordeelde,  vooral  de  voor- 
fchriften  der  geneesmiddelen  , welke  ik  bij 
ondervinding  wist  goed  te  zijn : terwijl  ik 
almede  opzettelijk  heb  gezorgd  om  de  ma- 
ten en  proportien  zoo  na  mogelijk  naar  het 
begrip  der  Landlieden  op  te  geven ; als  bij 
voorbeeld : mengelen , pinten , fiesfehen , pot- 
jes, kopjes,  fleepjes,  ponden , haifponden v 
oneen,  handvol  enz.,  in  plaats  van  drach- 
men, Tempels,  azen,  en  dergelijke  medici* 
vale  termen:  het  is  daarenboven  eene  zeer 
moeijeïijke  zaak,  om  de  dofis  of  hoeveel- 
heid voor  zulk  een  groot  dier  te  kennen, 
en  het  hapert  bij  vele  geleerden  hieraan, 
dat  zij  te  veel  naar  de  proportien  , welke 
aan  den  Mensch  worden  voorgefchreven , 
in  de  Koeijen  werken.  Zoo  heeft  zekere 


van  HOLLAND.  $ 

Mr.  de  vilaine  , wiens  werk  door  de  Aka-  «*** 
demie  te  Pai'ijs  met  eene  eereprijs  bekroond  RÜNDVB** 
is  , hoe  verdien  (lelijk  het  ten  aanzien  van  v.  Afd. 
vele  ziekten  der  Koeijen  is,  nögtans  in  het  *• 
geheele  werk  doorflaande  blijken  gegeven*  Hoofd  * 
dat  zijne  praktijk  en  voorfchrifcen , zoo  in 
dofis  als  fymptomata  enz.  , volftrekt  naar 
die  van  den  Mensch  zijn  ingerigt , hetgeen 
. onzes  inziens  niet  te  pas  komt , dan  bij  ver- 
gelijking, tot  vatbaarheid  voor  den  Land* 
man. 

Wij  zullen  nu  tot  onze  verhandeling  over 
de  ziekten  der  Koeijen  overgaan  , en  wel 
tot  die  der  beenderen. 

In  het  algemeen  kan  men  zoo  veel  been-  ziekte» 
derziekten  in  de  Koeijen  niet  bepalen , als der 
in  den  Mensch , om  reden , dat  , zoo  een derciu 
eerstgebooren  beest  of  Kalf,  ja  zelfs  een 
volwasfen  Koe , eenig  beengebrek  heeft, 
hetzelve  dadelijk  geflagt  wordt,  en  de  ver- 
borgene beenziekten  niet  gemakkelijk  er* 
jkend  worden  dan  na  den  dood : niet  te  min 
zijn  alle  de  beenderen,  hoegenaamd,  onder- 
worpen aan  vergroeijing  en  misvorming, 
ook  aanwas  , vooral  in  de  kalveren , 
die  men  al  vrij  dikwijls  warifchapen  ziet  Misg*. 
gebooren  worden  : zoo  zijn  er  Kalven  boorte*‘ 

met  vijf  en  ook  met  zes  pooten  bekend , 
foms  wél  twee  aaneengewasfen  Kalven,  ook 
Kalven  met  twee  hoofden.  Hoedanig  ik  er 
een  gezien  heb,  dat  bijzondere  opmerking 
verdiende , vermits  het  geheele  geftel  van  die 
Kalfje  welgefchapen  was,  behalven  dat  al- 
leen de  ruggegraac  in  tweeën  gefcheiden 

A 3 was  3 


6 NATUURLIJKE  HISTORIE 


HET 

RUNDVEE 

V.  Afd, 
I. 

Hoofdft. 


was,  ter  plaatfe  daar  de  halswervelen  be* 

' ginnen , en  voorts  dat  het  twee  halzen  had  y 
en  op  elk  dezer  halzen  een  welgefchapen 
hoofd  Hond;  dit  houden  wij  voor  zeer  bij- 
zonder , omdat  bij  zoodanige  wanfchepfe-’ 
len , waarbij  twee  hoofden  en  halzen  op  een 
ligchaam  voorkomen , doorgaans  ook  het  rif 
tweeledig  is  aangewasfen.  Voorts  kan  ik 
hier  niet  voorbij , om  gewag  te  maken  van 
eene  zeer  bijzondere  wanfchapenheid  in  een 
Kalf,  het  welk  ik  mede  gezien  hebbe;  het 
had  vier  volwasfen  welgefchapen  witte  poo« 
ten , witte  zwartgepiuimde  Haart , in  alles 
welgevormd,  doch  had  op  den  rug,  mid- 
den achter  de  ribben  wervelen , eene  aanmer- 
kelijk langwerpig  ronde  opening;  het  ver- 
dere zeldzame  aan  dit  Kalf  beltond  daarin  ^ 
dat  in  het  hoofd  eene  zonderlinge  verplaat- 
ling  van  het  bekkeneel  en  gehoorbeenderen 
fcheen  plaats  te  hebben,  zoo  dat  het  een 
zeer  wanfchapen  kop,  als  mede  dat  het  drie 
ooren  had,  als  aan  ieder  zijde  van  het  hoofd* 
en  wel  niet  op  de  gewoone  plaats,  een 
oorfchijf  of  oorlel , en  nog  een , meer  naar 
het  midden  van  de  neus*,  doch  ik  heb  in 
de  laatfte  geene  opening  kunnen  vinden , zoo 
dat  het  mij  voorkomt,  dat  het  een  affeheu- 
ring  van  het  naastbijgelene  oor  was , veroor- 
zaakt door  de  vergroeijing  en  ziekte  van 
het  flaap  en  een  gedeelte  van  het  Heenbeen* 
ISog  heb  ik  gezien  eene  wanfchapenhtid 
in  een  Kalf,  daar  in  beflaande,  dat  het  een 
hoofd  en  als  twee  Jigchamen  had.  Dit  Kalf 
hebben  wij  eigenhandig  ontleed  en  ook  in 

he 


van  HOLLAND. 


7 


het  geraamte  gebragt ; wij  vonden  den  aan-  HST 
was  der  twee  ligchamen  minder  aan  de  rib-  RÜNDVEB- 
ben,  dan  wel  aan  den  huid , in  diervoege,  v.  Afd. 
dat  men  de  twee  ligchamen  rug  aan  rug, 
en  voorts  de  buik  tot  aan  de  korte  ribben  00i 
en  de  navel,  gemakkelijk  konde  lcheiden; 
maar  aan  den  nek  of  nok  wervelen  was  de  za- 
mengroeijing  der  wervelen  van  beiden  de 
ruggegraten  allengs  verdubbeld  zaamgewas- 
fen,  tot  dat  zij  eindelijk  aan  het  hoofd  en- 
keld  werden,  en  alzoo  maar  in  een  hoofd 
eindigden  ; de  aanwas  was  wijders  rug  aan 
rug,  doch  zijlings,  zoo  dat  de  voorde  poo» 
ten  van  het  eene  ligchaam  regts,  en  de  ati-  & 
dere  links  uitdaken;  zoo  waren  insgelijks  # 
ook  de  fchouderbladen , die  echter  aan  de 
borstzijden  wat  gedrukt  en  misvormd  waren.' 

De  twee  achterilelien  waren  voorts  welge- 
fchapen  en  fcheiden  onder  het  middenrif  van 
een;  inwendig  had  elk  ligchaam  in  de  borst 
zijne  ingewanden  , vooral  het  hart , de  lon- 
gen enz.  , aan  den  hals  zelve  liepen  de  ade- 
ren en  (lagaderen  elk  tweetakkig,  doch  aan 
den  ingang  van  het  hersfendel  werden  zij 
dooreen  gevlochten.  De  luchtader  of  Ion- 
gepijp  en  klep  was  wel  een  en  enkeld  , doch 
men  konde  duidelijk  eene  zamengroeijing 
ontdekken  ; de  flokdarm  was  twijfelachtig 
en  vergroeid.  Elk  kalfgedeelce  had  zijn 
maag,  lever,  milt  en  verdere  ingewanden; 
het  middenrif  alleen  fcheen  zamengewasfen» 

Zeldzaam  was  het,  dat.  daar  elk  ligchaam 
zijn  navelftreng  had,  dezelve  evenwel  bei- 
den ineengellr engel d waren , zoo  dat  beiden 
A 4 maar 


* NATUURLIJKE  HISTORIE 


HCT  maar  eene  nageboorten  fchijnen  gehad  te 
rundvee.  hehben  ^ hetwelk  ik  wel  zoude  hebben  waar- 
v.  Afd.  genomen,  als  men  dezelve  er  bij  aan  mij  be- 
Hoofda.  zorgd  had.  Uit  deze  gedaante  nu , meenik, 
zoude  men  kunnen  afleiden , dat  de  grootfte 
misvorming  van  dit  dubbeld  iigchaam , meest 
door  derzelver  ligging,  in  de  baarmoeder, 
gefchied  is , en  het  in  de  eerfte  wording  aan- 
eengegroeid zij:  dat  is,  dat  het  eerst  twee- 
lingen geweest  zijnde,  dezelve  bij  hun  ver- 
dere  groei,  tot  eeii  zijn  aange wallen;  alleen 
is  het  eene  hoofd  iets  dat  hier  tegen  zoude 
llrijden , dan  ook  hierin  kan  een  zamenloop 
van  hersfengeftel  plaats  gehad  hebben. 
Aanmerkelijk  is  het  , dat  dit  foort  van 
aaneenwasfing  vrij  gemeener  bij  de  herkaau- 
wende  dieren,  dan  wel  bij  anderen  is;  ook 
vindt  men  velerlei  foorten  van  misvormige 
deelen  en  gewrichten  in  de  Koeijen , en 
vooral  in  de  Schapen  , doorgaans  op  de  wer- 
velen , aan  de  fchouders , of  aan  het  kruis. 
Wijders  erkennen  de  Veehouders  en  Schaap- 
herders eenparig , dat  het  in  de  Schapen 
gansch  niet  vreemd  is , nu  en  dan  zulke 
tweeledige  misgeboorten  aan  te  treffen. 

Verder  is  mij  eens  een  wanfehapen  Kalf 
in  handen  gekomen,  waarvan  wij  vermee- 
nen  iets  nuttigs  te  kunnen  mededeelen , om 
dat  wij  dit  naauwkeurig  ontleedkundig  heb- 
ben nagegaan,  en  ook  om  dat  ik  onderrigc 
ben,  dat  dergelijke  wanlchapenheid  meer- 
maals voorkomt,  namelijk  eene  verplaatfing 
van  den  endeldarm  en  het  aarsgat,  of  ook 
van  den  Haart,  zoo  dat  het  Kalf  volffrekt 

uit» 


van  HOLLAND,  9 

uitwendig  geen  aars  heeft,  cn  zoo  ook  in 
Kuiskai veren  geen  klink  , alhoewel  anders 
het  Kalf  uicerlijk  wel  gefchapen  fchijnt  Bij 
dergelijke  misvorming  vindt  men  doorgaans 
hier  of  daar  eenige'  opening , ttn  minfte.ver- 
plaatfing  der  ingewanden  of  aan  het  Huk* 
of  aan  het  heiligbeen. 

Hèt  Kalf , waarvan  ik  nu  fpreke  , was 
zwartbont:  het  was  volwasfen  en  levendig 
geworpen;  het  had  nog  een  dag  daarna  ge- 
leefd, zoo  dat  het  reeds  aan  een  nuchter 
Kalverkooper  geleverd  was.  toen  het  ftierf. 

Het  had  geen  ftaarc,  noch  aarsgat,  noch 
klink,  zelfs  geen  balzak,  zoo  dat  men  de 
fekfe  niet  onderfcheiden  kon : alleen  was  er 
aan  de  linkervang  een  zakachtig  aanhangfel, 
dat  de  balzak  fcheen  te  zijn:  ik  hield  het 
in  den  eerften  opHag  ook  daarvoor ; doch 
bij  nader  onderzoek  vond  ik  aan  dit  vel 
duidelijk  de  tepel  reekenen  der  fpeenen , en 
bij  de  ontleding  vond  ik  inwendig  de  baar- 
moeder zelve,  doch  welke  zeer  verward  aan 
de  bijliggende  deden  verknocht  was:  het 
was  dus  een  kuisje.  Aan  de  andere  dije  of 
bil  hong  insgelijks  een  langwerpige  bijkwab- 
be  , die  als  een  kort  Haartje  digt  aan  het 
achterend  bijhong , doch  zonder  eenig  in- 
wendig gebeente  of  flaartgewricht : evenwel 
gis  ik , dat  het  een  vervolg  van  den  huid  van 
de  fluit  tot  aan  het  begin  der  Haart  geweest 
zal  zijn  , doch  door  de  inkrimping  der 
flaart wervelen  afgefcheiden  is  geworden, 
hetgeen  ook  bij  nadere  ontleding  bleek , al- 
zoo  de  twee  eerfle  wervelen  aan  het  hei. 

A 5 lig. 


H2T 

RÜNDV6S4 

v Afj; 

ï. 

Hoofdftè 


!o  NATUURLIJKE  HISTORIE 


MET 

JlüNDVEE. 


I. 

Hoofdft 


ligbeen,  waar  anders  de  Haart  begint,  ge* 
heel  opgekrompen  en  Homp  waren,  en  ook 
V.  Afd,  geene  verdere  ftaart  wervelen  aanwezig  wa- 
ren, en  gevolgelijk  ook  geene  Haart;  er  was 
volHrekt  ook  geen  aarsgat  te  vinden  ; de 
tusfchenkneep  der  dijen  tot  aan  de  walen  - 
greep  was  een  glad,  effen,  gefpannen  vel; 
dan,  boven  op  het  achterkruis,  aan  de  vleu- 
gels der  laatfle  ruggenwervel , tegen  het 
heiligbeen  en  den  wand  des  heiligbeens, 
ontdekte  zich  eene  opening  , waarin  men 
den  vinger  koude  Heken.  Deze  opening  was 
met  lijmige  , fliskende,  eenigzins  etterach- 
tige drekHoffe  bezet,  en  ging  verder  diep 
door ; en  vermits  de  omtrek  van  dit  gat 
vrij  dik  en  gezwollen  was  tegen  de  andere 
zijde  van  het  heilig-  of  kruisbeen,  zoo  was 
het  geflel  hier  ook  geheel  misvormd , en 
toonde  dus  uiterlijk,  dat  het  geheele  been- 
dergeHel  van  het  kruis  miswasfen  was,  het* 
geen  dan  ook  bij  het  ontleden  nader  bleek  ; 
want  na  dat  de  huid  afgevild  was,  en  de 
beenderen  van  vuil  en  fpieren  gezuiverd  wa- 
ren , vertoonden  zich  de  darmbeenderen  mis- 
vormd, zijnde  het  eene  hoog  en  opHeken- 
de,  en  het  andere  kort  en  Homp;  insgelijks 
was  ook  het  fchaambeen  fcheef : aan  de  eene 
zijde  van  de  heupbeenderen  waren  de  been- 
derkommen  ( acetabula ) hooger  dan  aan 
de  andere,  en  de  vereeniging  van  het  fchaam- 
been, het  welk  anders  door  eene  kraakbee- 
nige  Hof  zamengevoegd  is , was  geheel  los. 
Voorts,  (en  hierin  ontdekt  zich  het  zeld- 
zame,) vond  ik  den  uitgang  van  den  aars 

e» 


van  Holland,  u 

en  het  uiteinde  van  den  endeldarm  boven 
op  de  nok  van  het  kruis  , ter  plaatfe  daar 
anders  de  ftaartholte  of  walengreep  ter  lin- 
kerzijde ligt  ; waaruit  dan  bleek , dat  de 
aarsdarm , die  anders  natuurlijk  tusfche»  het 
verhemelte  van  de  eer  the  flaart  wervelen  en 
het  heiligbeen  onder  het  kruis  zijn  uitlo* 
.zing  heeft,  dezelve  nu  integendeel  boven 
het  kruis  digt  tegen  de  ruggewervelen  had, 
en~dac  dus  den  aars  als  op  den  rug  was. 
Uit  dit  verfchijnfel  nu  in  dit  voorwerp  kwam 
het  mij  vermoedelijk  voor , dac  die  ope- 
ning,  die  op  den  rug  van  het  hier  voren 
op  bladz.  6 befchreven  Kalf  was,  insge- 
lijks eene  verplaatfing  van  den  aarsdarm  en 
deszelfs  uitgang  zal  geweest  zijn. 

Het  bekken  en  achterdel  omgekeerd  en 
van  binnen  befchou wende , na  dac  dit  in- 
wendig , zoo  wel  in  de  holle  kom  als  aan 
de  wanden,  van  vuil  was  gezuiverd,  de 
overtollige  fpieren  en  ingewanden  waren  uit- 
genomen , en  de  aarsdarm  , de  krop  van 
de  blaas,*  en  de  deelen  van  de  baarmoeder 
waren  afgebonden , alsmede  al  het  overtol- 
lige was  weggefneden  , zoo  bevond  ik  dat 
den  krop  van  de  blaas  en  de  pisleiders, 
mitsgaders  de  fchede  enz.  volllrekt  verward 
waren  aan  een  gegroeid,  en  er  geene  uit* 
lozing  was,  ten  ware  er  eene  uitfijpeiing  door 
het  gat  aan  het  kruis  plaats  had;  voorts  de 
aarsdarm  van  drek  en  vuil,  dat  er  in  en  om 
zat,  gezuiverfliebbende , vond  ik  deszelfs 
weg  in  de  omgekeerde  holte  van  het  bek- 
ken, waarin  dezelve,  ?ils  nog  verbonden 

nu 


HET 
RUNDVEE* 

V.  Afd» 
I. 

Hoofdig 


ra  NATUURLIJKE  HISTORIE 

HFT  aan  het  ander  gedarmte  , tegen  de  darm* 
rundvee,  beenderen  vleijende,  duidelijk  te  zien  was* 
v.  Afd.  Wanneer  reen  nu  de  befch  rij  vingen  van 

Hoofd  ft  ^eze  wan^c^aPene  Kalven  wel  nagaat,  en  de- 
zelve met  elkander  vergelijkt,  leidt  het  ons 
tot  dit  befluit:  dat,  hoe  misvormd  ook  de 
beendergeftellen , de  fpieren , de  verplaatfing 
der  bloedvaten , zenuwen  en  ingewanden  mo- 
gen zijn,  de  natuur  echter  de  levenswerk- 
tuigen, de  wegen  der  inwendige  varen , al- 
toos, hoe  belemmerd  in  haar  wasdom,  op 
eene  ondoorgrondelijke  wijze,  zoo  plaatst, 
dat  zij  zich  zelve  redt  en  het  dierlijk  leven 
bevordert  in  de  allerwanftaltigfte  wezens  , 
en  hierin,  zoo  wTel  in  de  Koeijen  als  in  de 
Menfchen,  Haat  ons  verftand  ftil  Onder 
de  Menfchen  vindt  men  misvormige  en  wan- 
Haltige  gebrekkige  perfonen  , waarover  men 
zich  verwondert , dat  zij  leven  kunnen  , en 
evenwel  zij  bereiken  veelal  eenen  hoogen 
ouderdom : de  menschlïikheid  laat  ze  levec ; 
maar  de  wanfchapen  Kalven  , Lammeren 
enz,  worden  meestal  fpoedig  gedood,  zoo 
dezelve  al  niet  dood  .zijn  als  zij  geboden 
worden.  Dan,  van  dit  onderwerp  aiïfop- 
pende,  gaan  wij  over  tot  andere  gebreken 
der  beenderen. 

Misver-  Onder  de  gebreken  der  beenderen,  die 
rmngen  der  vervolgens  nog  door  misgeboorten  veroor- 

beendèren. zaakc  worden  ’ 2Ün  bijzonder  dezulken  te 
'cellen,  die  op  de  hoofdbeenderen  vallen, 
en  die  al  vrij  gemeen  zijn  aan  de  Kalveren, 
doch  die,  gelijk  gezegd  is , weinig  tot  onze 
kennisfe  komen , omdat  men  zoodanige  Kal- 
• \e- 


van  HOLLAND.  13 


veren  nuchreren  flagt:  er  is  echter  een  ge-  HET 
brekdat  onze  aanmerking  verdient,  en  bij  de  RUNDVEE* 
Boeren  bekend  is  onder  den  naam  van  bob-  v*  Afd. 
bekop , te  weten  het  waterhoofd  QHydro-  Ho(^dft 
cephalus ).  Men  vindt  dus  Kalveren,  wier 
voorhoofdnaad  zoodanig  verwijderd  is,  dat  Bobbekoj 
het  hoofdvlies  ( Pericranium ) er  tusfchen  ^0v^cr* 
uitpuilt,  en  tot  een  met  vochten  gevulden 
blaas  onder  den  huid  aangroeit,  en  het  welk 
fommigen  niet  ongegrond  honden  voor  een 
uitwas  van  het  pericranium  of  het  vlies 
der  pia  mater , hoedanig  stenon  het  aan- 
merkt.  De  Boeren,  die  dit  gebrek  ken* 
nen  , noemen  dit  wind - of  waterbuil , of 
bobbekop , en  genezen  het  door  den  buil 
door  te  fnijden  en  daarna  den  huid  toe  te 
siaaijen ; doch  dit  gefchiedt  meest  aan  zulke 
Kalven  en  Vaarzen,  die  reeds  tot  grooter 
wasdom  zijn  gekomen,  waarin  het  bekke- 
neel gezond  is,  en  waarvan  men,  toen  de- 
zelve jong  waren,  deze  builen  nog  niet  ont- 
dekte; want  men  dient  op  te  merken,  dat 
deze  waterbuilen,  in  het  begin  , bij  de  ge- 
boorte menigmaal  zeer  klein  of  niet  zigt- 
baar  zijn , doch  dat  dezelve  allengs  tot  een 
vrij  aanmerkelijken  waterzak  aangroeijen, 

.foms  wel  tot  de  grootte  van  een  Kalfs-  of 
Schapenblaas.  Van  zoodanige  Kalfs  - water- 
hoofden heb  ik  verfcheiden  in  bezit  gehad, 
en  ook  dergelijke  , zeer  fraai  bereid  , bij 
den  Hooggeleerden,  en  ten  aanzien  der  ken- 
nisfe  van  de  ontleedkunde  der  Koeijen  zoo 
loffelijk  te  waarderen,  als  in  de  Menfchelijke 

ontr 


i4  NATUURLIJK?  HISTORIE 


BET 

RUNDVEE 

V.  Afd. 
I. 

Hoofdft. 


ontleedkunde  te  roemen  Hoogleeraar  a.bon, 
te  dmfïerdam , gezien. 

In  een  der  voorwerpen  , welke  wij  ge- 
had hebben  , waren  de  naden  al  vrij  digc 
gefloten  , en  ïndien  het  Kalf  in  het  leven 
gebleven  was,  zoude  er  mogelijk  eene  ge- 
heele  affeheïding  van  de  waterblaas  hebben 
plaats  gehad  , doordien  de  hersfenpan,  bij 
verdere  aangroei  en  verharding  der  beende- 
ren , fluitende , het  watervlies  eindelijk  zou- 
de moeten  affchciden:  waaruit  ik  vermoe- 
de, dat  in  dergelijke  gevallen  eene  alleng- 
fche  afbinding  geen' vergeefsch  middel  zou- 
de zijn.  Minder  heil  is  er  te  wachten  van 
een  ander  foorc  van  misgewas  in  de  hoofd- 
beendcren , te  weten  , als  dezelve  niet  in 
de  gewrichten  fluiten,  maar  volftrekt  over* 
een  Ichuivende , zich  met  wijde  openingen 
gapende  verwijderen,  hoedanige  voorwerpen 
nog  al  onder  de  Kalven  voorkomen,  en 
waarvan  wij  eene  gehad  hebben : in  dezelve 
was  de  eene  halve  zijde  van  den  hersen- 
pan verre  boven  den  anderen  heen  gefcho- 
ven,  zoo  dat  er  eene  aanmerkelijke  gaping 
tusfchen  beiden  was : in  deze  gaping  puil- 
den de  hersfenen,  zeer  gedrongen,  in  het 
bersfenvlies  uit,  dermate,  dat  zij  over  het 
onderdrukte  gedeelte  van  de  gefcheiden  hers- 
fenpan  uitpuilden  en  volftrekt  niet  tot  hunnen 
natuurlijken  ftaat  konden  gebragt  worden, 
zonder  dat  de  dood  er  het  gevolg  van  was; 
veeltijds  zijn  ook  zoodanige  Kalven  reeds 
dood  voor  de  geboorte;  komen  dus  dood 
ter  wereld,  of  worden,  ontijdig,  miskraamd. 


/ 


van  HOLLAND.  15 

Alle  deze  hier  voren  befchrevene  voor- 
werpen dienen  mij  ten  bewijze,  dat  de  ziek- 
ten der  beenderen  , in  de  baarmoeder  der 
Koeijen,  de  Kalveren  treffen  kunnen:  dit 
gaat  zoo  yerre,  dat  de  beenderen  van  een 
Kalf,  na  dat  de  vleesch-  en  weeke  deelen 
inwendig;  verteerd  zijn,  door  eene  ziekte, 
die  de  Moederkoe  treft,  als  tot  een  klomp 
kunnen  zamengroeijen  , en  jaren  lang  aan 
het  gewelf  der  baarmoeder  gekleefd  blij- 
ven : deze  klompen  zijn  veelmaals  in  onge- 
lig vet  gewenden,  en  doen  door  den  tijd 
de  baarmoeder  zelfs  verharden;  het  komt 
niet  veel  voor,  docb  ik  heb  zulken  beze- 
ten , waardoor  ik  gezien  hebbe  dat  eene 
Koe,  jaren  lang,  eene  verharde  vrucht  bij 
zich  kan  houden:  het  voorwerp,  door  mij 
bedoeld , was  mij  door  den  Vleeschhouwer 
Willem  van  ankeren  bezorgd;  het  beflond 
in  een  vleezig  taai  vel , het  welk  uit  de 
baarmoeder  eener  Koe  genomen  was,  en 
er  aan  verheeld  was  geweest:  ik  fneed  dit 
gezwel  door , en  vond  tot  mijn  verwonde- 
ring binnen  in  hetzelve  een  volkomen  ge- 
raamte van  een  Kalfje,  naar  gisfing  van  drie 
of  vier  maanden ; de  beendertjes  lagen  bijna 
• allen  in  order;  doch,  zoo  dra  ik  het  ge- 
raamte in  zijn  geheel  wilde  uitnemen,  viel 
het  uit  elkander;  de  beentjes  waren  dor  en 
geelbruin  gedroogd , de  gewrichten  of  arti- 
c ui  at  i en  waren  tot  ffof , ook  was  het  binnen- 
fle  van  het  vel  of  liever  de  geheele  klomp 
droog  en  hard,  een  weinig  ongelig:  langen 
tijd  heb  ik  dit  bewaard ; de  beenderen  fchikre 

B ik 


MET 

rundvee; 

V.  Afd. 
L 

Hoofdflj 


i6  NATUURLIJKE  HISTORIE 


HET  ik  ordelijk  in  eene  daartoe  gemaakte  platte 
auNDvEE  ^oos^  en  k]onip  bewaarde  ik  in  vocht. 

v.  Afd.  Het  een  en  ander  voeren  wij  hier  Hechts 
Hoo  °dfi  aan  ’ om  Ce  ke,C00Sen * dat  de  beenderen  der 
00  * Koeijen,  van  liunne  eerAe  vorming  af  aan, 

natuurlijk  zeer  welig  en  ligtelijk  misvormen 
of’  aangroeijen  , en  wij  meenen  niet  te  dwa- 
len, als  wij  de  oorzaak  er  van  daarin  Hel- 
len, dat  hun  beendermerg  week  en  zacht 
zijnde,  tevens  zeer  genegen  is  tot  eene  foort 
van  beenwording  ( vegetatie  j , zoo  als  dit 
in  het  tweede  Stuk  dezes  werks  befchreven 
en  op  Plaat  VI  Fig.  2,  3,  4 en  5 is  afge- 
beeld,  dan  welk  foort  van  groeijing  ik  even- 
wel  niet  volArekt  tot  de  beenderziekten  der 
Koeijen  zoude  durven  brengen.  Intusfchen 
is  deze  gefleldheid  en  aard  van  het  been-* 
dermerg  en  van  de  beenAorfen  zoodanig  , dat 
de  beenderen  ligtelijk  aanwasfen  en  fchelfe- 
rig  worden  , ja  dikwerf  zwaar  uitdijen , en 
den  wasdom  als  alleen  op  de  beenen  valt : 
dit  is  dan  de  Bonkziekte , waarvan  wij  nu 
de  befchrijving  met  die  van  alle  andere  ziek- 
ten, ordelijk,  zullen  laten  volgen, 
onkziek  De  Bonkziekte  is  kenbaar , als  de  Koe  of 
het  Kalf,  ondanks  gezond  en  goed  voed. 
fel,  niet  gedijd,  noch  vet  wordt,  maar  ma- 
ger , fchraal  en  taai  van  huid  blijft , terwijl 
de  beenderen  Aerk  uitzetten  en  ukAeken, 
en  inzonderheid  de  knieën  en  heupen  grof 
en  lomp  als  bonken  uitpuilen,  waar  vandaan 
de  naam  van  bonkige  Koe  en  magere  bonk 
komt : hier  is  geen  middel  van  genezing 
voor;  het  best  is,  dezelve  of  te  Aagten,  of 


van  HOLLAND*  17 
Cpoedia:  te  laten  veeweiden  in  de  eerfte  HET 

• , ö RÜNDVM. 

jeugd. 

De  Schelferziekte . Deze  beenziekte  treft  V.  Afd. 
meest  uitwendig  de  hoornen  en  de  klaauw, 
inwendig  de  beenderen  zelve,  en  wel  meest  00 
de  pijpbeenderen  en  fchenkcien : als  eene  Scheifcrr 
Koe  hier  aan  kwijnt ,,  gaat  zij  moeijelijk  enZAêktc* 
pijnlijk:  dikwerf  krijgt  zij  gezwollen  bee- 
nen , doch  dan  is  er  andere  ziekte  bij ; uit- 
wendig kan  men  er  niets  van  zien,  doch  bij 
de  geOagte  Koeijen  , welke  deze  ziekte  heb- 
ben, vindt  men  vrij  aanmerkelijke  fchelfers 
en  aanwasfen  op  de  beenderen ; als  de  ziekte 
kerk  op  de  onderpijpen  en  knieën  valt,  dat 
wel  gebeurt,  dan  komt  er  wel  eens  ette- 
ring  uit  voort.  Men  meent , dat  deze  ziekte 
veelal  veroorzaakt  wordt  door  het  onvoor- 
azigtig  en  lomp  Haan  door  de  drijvers,  of  ook 
wel  een  ongelijke  koes  of  ftal. 

Aangewasfen  wervelen  is  een  gebrek,  Aanga- 
dac  nog  al  nu  en  dan  voorkomt:  men  er- wasten 
kent  de:en  aanwas  fpoe:!ig  in  de  nek-  ofwcrvclcn* 
hal svver velen , of  in  de  ruggegraat,  door  de 
(lijf  heid  en  onbuigzaamheid  der  gewrichten. 

Deze  ziekte  neemt  meest  coe  in  den  ou- 
derdom van  twee  of  drie  en  verdere  jaren, 
wanneer  de  knukbeenige geledingen  tot  been- 
wording overgaan,  als  wanneer  de  werve- 
len aan  een  wasfen:  de  Landlieden  kennen 
dit  -onder  den  naam  van  nokziekte  of  (lijf - Stijfhal*. 
bals , zoo  wel  als  onder  dien  van  nekziek - 
Se , omdat  de  aanwas  aldaar  digt  aan  den 
nok  of  nek  door  het  niec  of  moeijelijk  draai- 
jen  van  den  kop  eerst  kennelijk  wordt. 

B % Vak 


iS  NATUURLIJKE  HISTORIE 


HET 

Rundvef. 

V.  Afd. 
I. 

Hoofdft. 

Stijfrug. 

Aange» 
Wasfen 
ribben , 


Verbogen 

«ribben. 


/ 


Valt  de  aanwas  op  de  ruggegïaat  , dan 
noemen  zij  het  ftijfrug. 

Aangewasfen  ribben . Gelijk  de  werve- 
len inzonderheid  kunnen  aanwasfen , zoo 
grijpt  dit  ook  plaats  in  de  ribben , vooral 
daar  zij  aan  de  gewrichten  der  wervelen  zijn 
ingelijfd,  in  diervoege , dat  men  al  vrij  veel 
in  oude  Koeïjen  en  Bonk-osfen  de  ribben 
aan  een  verheeld  zal  vinden:  insgelijks  ge» 
beurt  het,  dat  de  voorde  en  middelribben 
aan  het  borstbeen  verheeld  zijn,  terwijl  het 
borstbeen  zelve  tot  hard  been  vergroeit , 
daar  het  anders  met  kraakbeenige  geledin- 
gen aan  de  ribben  gehecht  is;  dan,  dit  is 
eene  gemeene  eigenfchap  van  het  beender- 
gedel  in  den  ouderdom  , en  welke  ook 
vooral  op  de  fleutelbeenderen  en  fchouder* 
bladen  toepasfelijk  is. 

Verbogen  ribben Dit  is  eigenlijk  eene 
misvorming,  die  de  Kalven  jong  bekomen, 
of  in  de  geboorte  medebrengen  , als  aan 
deze  of  gene  zijde  de  ribben  meer  of  min 
uitzetten  en  onnatuurlijk  krommen , en  er 
( zoo  als  in  de  Menfchen  ) zware  bulten  of 
bogchels  ontdaan;  maar  buiten  dit  gebeurt 
het,  dat  eene  Koe  door  druikelen  of  val- 
len, of  op  geen  effen  koes  te  liggen,  de 
ribben  ontzet  of  verbuigt : m dien  zin  be- 
hoort dit  gebrek  tot  de  ontwrichtingen  of 
ontzetting  der  leden;  een  verdandig  Vee- 
houder ontdekt  dit  aandonds,  en  zorgt  door 
zachte  wrijvingen  de  ribben  weder  op  hun 
plaats  te  brengen.  Ondertusfchen  behou- 
den de  Koeijen  dikwijls  hieruit  eene  zwak- 


van  HOLLAND,  19 


heid  in  de  lenden  , waardoor  zij  traag  en  HET 
Kiepende  voortgaan,  en  dan  flap-  of  fleip-  RUNDVE*^ 
lenden  genaamd  worden.  v*  Afd« 

Kruiswrong.  De  kruiswrong  is  eene  wel-  Hoofdft.’ 
bekende  beenderziekte  der  Koeijen  : het  is 
eigenlijk  eene  ontwrichting  van  het  kruis*  slap of 
been  uit  de  pannen  der  heupbeenderen  ; de  de^  a 
Koeijen  krijgen  dit  als  zij  al  te  veel  en  te 
lang  overdreven  worden  , en  door  groote  wrg  ™1S~ 
vermoeidheid  de  pezen  verlammen,  vooral 
als  zij  ftruikelen,  als  mede  door  onvoorzig- 
tig  Haan  met  een  flok,  waardoor  men  die 
beenderen  als  kneust;  maar  buiten  die  krij- 
gen zij  al  vrij  dikwijls  deze  verwringing  in 
moeijelijke  haring,  als  wanneer  de  banden 
ontwricht  worden,  en  het  bekken  gekneusd 
en  verwrongen  wordt ; dit  noemen  fommige 
Boeren,  en  vooral  de  Brabanders: 

Verwrongen  ijsbeen , het  welk  zoo  veel  Verwrong 
zegt  als  in  het  Latijn  Os  ifchium , daar  de-  sen  1is* 

^e  benaming  van  ontleend  is.  een 

Vervangen  beenderen . Deze  toevallen  Vervan- 
zijn  overvloedig  bekend  : zij  behooren  ook  £en  bee^ 
tot  de  ziekten  der  fpieren , alwaar  zij  na  derea* 
der  zullen  voorkomen;  hier  moet  men  flechts 
aanmerken  , dat  men  er  door  verftaat  een 
zeker  foort  van  onwerkzaamheid  en  ont- 
zetting der  beenderen,  door  het  verlammen 
der  fpieren  en  zenuwen  veroorzaakt 

Kakementzlek . Dit  is  een  foort  van  in  Kakemen^ 
vreting  in  het  kakenbeen , veroorzaakt  oPiek*. 
nagelaten  uit  inwendig  verderf  der  kiezen 
en  kwijlvaten , en  welk  gebrek  nog  al  nu 
en  dan  voorkomt. 

B 3 fa. 


50 


NATUURLIJKE  HISTORIE 


!l,T  Kevelpijn  is  zoo  veel  als  tandpijn:  deze 
RUNDvt*.  zfeiue  js  jen  ïylensch  , tot  zijne  finarte  9 
V.  Afd.  genoeg  bekend;  de  Koeïjen  zijn  er  ook  vat- 
Hoofdft  kaar  voor*  ^en  ont^e^c  die  kwaal  bij  haar 
dadelijk  uit  het  zwellen  der  klieren,  uit 
Kevel- of  verloren  eetlust  en  loopende  oogen  , doch 
tandpijn.  hjer  worcjt  eigenlijk  bedoeld  die  kevel  pijn  9 
welke  ontftaat  uit  eene  vergroeijing  of  in* 
kankering  in  de  kevels  of  kokers  ( alveo- 
lae')  der  kiezen  of  tanden,  of  ook  doordien 
de  kiezen  of  tanden  zelve  onnatuurlijk  uit- 
wasfen  en  fcherp  worden , dit  noemt  men 
Kegeïtan-  dan  kt  geit  ancien , zoo  dat  het  dier  niet  be~ 
hoorlijk  eten  kan,  vooral  niet,  als  bij  het 
wisfelen  der  tanden  dezelve  buiten  hoeks 
flaan:  dit  verhelpt  de  Landman  best  met 
de  vijl,  en  is  het  gebrek  aan  het  gezwollen 
vleescb,  men  wrijft  het  met  zout,  tot  dat 
de  Koe  kwijlr.  De  verzachtende  middelen 
zullen  bij  de  mondziekten  nader  gemeld 
worden. 

Sdmiltan-  Schuiltanden  z\ jn  tanden,  die  niet  wisfe- 
dtn.  ien  0f  niet  uitwendig  groeijen. 

Been-  Beenbreuk.  Aan  de  beenbreuken  zijn  de 
breuk.  Koeijen'Züo  wel  onderworpen  als  eenig  an- 
der dier;  zij  vallen  evenwel  zoo  dikwerf  niet 
voor  als  in  de  Paarden  , omdat  zij  minder  in 
gevaren  deelen  : zoo  eene  Koe  een  been 
heeft,  dat  voiftrekt  gebroken  is  in  de  pij' 
pen  of  dijbeenderen,  maakt  men  er  weinig 
werk  van  om  dit  te  genezen , want  de  bijl' 
cm  te  Aagten  is  altoos  gereed,  en  men  ver- 
haast den  dood  van  het  dier , omdat  het  an~ 
ders  vermagerd  en  er  te  veel  tijd  tot  gene* 

zing 


van  Holland. 


ör 

Zing  benpodigd  is.  Evenwel,  als  het  een  EET 
best  jong  melkgevend  beest  is,  fpalkt  men  RUNDV£*4 
de  pooteii  aan  de  breuk , en  befmeert  de-  V.  Afd. 
zelve  tot  zij  genezen , het  welk  bij  de  Koei-  . ï*  „ 
jen  nog  al  vrij  wel  fchikt. 

Meerder  en  vrij  aandachriger  zijn  de 
Landlieden  op  de  ontwrichtingen  en  kleiner 
foort  van  beenbreuken , welke  nu  volgen. 

Staartbrcuk . Het  gebeurt  nu  en  dan  , staart, 
dat  de  (hart  der  Koeijen  geknakt  of  gebro  breuk* 
ken  wordt,  het  zij  door  eenig  toeval  van 
ziekte,  of  aan  de  lhartgreep  als  anderzins. 

Men  geneest  deze  breuk  gemakkelrk,  met 
den  (hart  tusfchen  twee  dunne  fpaanderen 
te  fpalken,  en  er  een  zwachtel  van  linnen 
wel  (lijf  om  te  (laan,  en  die  gedurig  met 
olijven - olie  te  betten,  waarbij  men  nu  en 
dan  azijn  doet,  om  de  beet  der  vliegen  en 
het  verderf  voor  te  komen.  Is  de  breuk  kort 
aan  de  pluim  van  den  (hart,  de  Koe  kan  als 
dan  gemakkelijk  een  end  (hart  misfen:  men 
kan  die  pluim  er  dan  affcheiden* 

Hoornbreuk.  Onder  de  breuken  en  ge  Hoon*» 
breken  der  beenderen  moeten  die  der  hoor-  brcuk*. 
nen  vooral  niet  vergeten  worden , even  zoo 
min  als  die  der  klaauwen;  want  ofrchoon 
hunne  zelfflandigheid  veel  verfchilt  van  die 
der  beenderen,  zijn  zij  niettemin  moeijelijk 
te  genezen.  Men  moet  de  hoornbreukerr 
of  hoornziekten  zelfs  onderfchciden  in  die 
van  volflrekt  gebroken  , die  van  verwron- 
gen, en  die  van  gefpleten  of  gefchelferd» 

De  twee  eerde  foorcen  worden  veroorzaakt 
door  het  doeijen  en  vechten  der  Koeijen  en 

B 4 Os- 


ft*  NATUURLIJKE  HISTORIE 


Osfen  zelve,  in  de  weide.  Als  een  hoorn 
’ volHrekt  afgebroken  is  met  de  binnenpit  v 
dan  is  er  geene  zamenvoeging  meer  te  wach- 
ten, maar  men  zorge  flechts  om  het  bloe- 
den te  Helpen  en  de  overgebleven  wortel 
of  flronk  te  genezen.  De  menigvuldige  ge- 
vallen van  hoornbreukeh  hebben  aan  onze 
Landlieden  ook  verfcheidene  middelen  aan 
de  hand  gegeven  , waarvan  het  eerde  is , 
het  bloed  te  Helpen , en  daarna  zonder  eenig 
verband  den  wond  met  eenige  zalf  te  befme- 
ren,  die  mij  door  een  ervaren  Landman  dus- 
is  opgegeven: 

Een  halve  theekom  of  twee  theekop- 
pen fchapenpis. 

Een  vingergreepje  zout. 

Een  halve  lepel  dikke  terbentijn. 

Een  volle  lepel  boomolij. 

Dit  in  een  klein  aardenpotje  te  gelijk 
gefmolten,  op  het  kooken  af,  moet  men 
het,  na  alvorens  den  wond  met  water  en  ^ 
azijn  gewasfen  te  hebben  , warm  in  de 
openingen  der  hoornpit  en  de  wanden  der 
hoorn  , met  een  doekje  infmeeren , en  daar- 
na , over  den  wond  heen , een  ander  doekje 
binden:  dit  moet  men  drie  of  vier  dagen 
zoo  laten  * het  dan  verbinden  en  den  wond 
ververfchen  , en  dk  wederom  eenige  da- 
gen, bij  voorbeeld,  8 of  io,  laten  berus- 
ten,  tot  dat  het  genezen  is.  Dit  is  eene  vrij 
algemeene  remedie , om  dat  de  meeste  Land- 
lieden dit  veelal  bij  de  hand  hebben;  dan> 


van  HOLLAND.  23 


er  is  ons  een,  naar  ons  gevoelen,  nog  be*  HET 
tere  geneeswijze  bekent,  welke  onze  Ou-RÜNDVEB* 
den  van  overlang  voor  beproefd  hielden , v.  Afd. 
en  ook  het  naast  aan  de  gezonde  heelkun-  L 
de  komt,  het  beftaat  in:  Hoofdft. 

Een  once  dikke  Terbemijn. 

Een  once  Arabifche  Gom. 

Dit  ondereen  gefmolren , fmeert  men  daar 
mede  den  wond;  daarna  klutze  men  het  wit 
van  6 ti  7 eijeren,  en  mengt  daarin  ander- 
half once  gefloten  rooden  Bolus , men  wrij- 
ve  dat  over  de  zalve,  als  die  wat  geftalc 
is,  daarna  neemt  'men  een  dotje  vlas  en  legt 
dit , bij  wijze  van  een  wiek , over  dit  alles 
heen,  en  men  wint  er  een  doek  om;  men 
laat  dit  op  den  hoorn  drie  a vier  dagen 
leggen,  en  bezie  dan  de  wond,  dan  zal 
men  er  een  korst  op  vinden : is  die  korst 
droogende,  dan  ftrooit  men  er  fijngeftoo- 
ten  falie  over , de  wond  zal  voorts  gene- 
zen en  de  korst  of  rove  er  van  zelve  af- 
vallen. 

Verwrongen  Hoorn . Het  gebeurt  ook 
veel,  dat  de  Koeijen-  en  Gsfenhoornen  juist gen  °or  * 
niet  altijd  geheel  afgebroken  en  geknot 
zijn;  dat  is:  dat  de  pit  niet  afgebroken  is, 
maar  dat  de  koker  of  eigenlijke  hoorn  los 
wordt  of  verwrongen  is,  zoo  als  in  dit 
Werk,  op  Plaat  V,  Fig*  17  en  18  is  af- 
gebeeld  Dit  noemt  men  dan  verftompcen , 
verdraaiden  . verkeerden  of  verwrongen 
hoorn ; er  heeft  ook  wel  een  gebrek  plaats , 

B 5 ge* 


üet 

RUNDVEE 

V.  Afd. 
I. 

Hoofdft. 

Losfen 

fcoorn. 


Hoorn* 

fplcet. 


Schelfer- 

fcoorn. 


24  NATÜURLIJKE  HISTORIE 

genaamd:  losfen  hoorn . welk  laatfte  meest' 
'aan  den  wortel  en  de  kroon  plaats  heeft, 
die  dan  doorgaans  bloed.  Hier  voor  is  dit 
volgende  geneesmiddel  zeer  goed  en  bekend. 

Men  nee  me  een  halve  once  geftooten 
komijnzaad,  een  once  bolus ; voorts  ge- 
meen e honig  en  terbentijn , van  eik  een  en 
een  half  once,  en  menge  een  weinig  reu- 
zel er  onder;  men  legge  die  zalve  op  en 
om  den  boomwortel  en  wrijve  dien  dagelijks; 
verder  make  men  een  kookfel  van  witten 
v/ijn,  met  falie  , lavendel  en  een  weinig  al- 
fem  opgekookt , en  bette  of  befproeije  daar 
mede  den  hoorn , vooral  in  den  zomer , als 
de  beesten  in  de  weide  zijn,  en  dus  de  vlie* 
gen  op  de  zalve  en  den  honig  zouden  azen, 
hetwelk  door  dit  water , bijzonder  door  de 
lucht  der  lavendel , verhinderd  wordt. 

Hoornfpleet , is  zoo  veel  als  een  fcheur 
in  den  hoorn,  al  mede  door  het  llooten  en 
verwringen  bekomen.  Men  helpt  dit  met 
hetzelfde  middel  , als  boven  bij  de  losfe 
Hoorn  gemeld  is,  zeer  ge  makkelijk. 

Schelf erhoorn.  Dit  is  een  gemeen  ge- 

brek aan  de  hoornen  der  Koeijen , hetwelk 
met  den  ouderdom  toeneemt.  Het  is  vooral 
aan  de  krappen  der  hoornen  in  alle  Koeijen 
kenbaar:  het  hindert  de  Koeijen  weinig  en 
kan  fchier  geen  ziekte  heeten , ten  opzigc 
der  hoornen ; indien  iemand  kiesch  op  glad- 
de hoornen  is,  de  vijl  is  bij  de  Landlieden 
bekend  genoeg,  en  vooral  bij  de  Veeverkoo* 
pers , welke  gaarne  een  krapje  minder  op  de 
hoorne  zien , en  er  dat  daarom  wel  afvijlen. 

Hoorn - 


van  HOLLAND.  £5 


Hoornworm . Dit  is  omtrent  hetzelfde, 

Zijnde  het  fchelferen  een  gevolg  van  zekere  RUNDVEE® 
snvreting  door  mijten  of  wormen.  V.  Afd. 

Hoorndol  is  een  zware  pijn  in  de  hoor-  TT 

1 * p • Hoofdft. 

nen;  deze  verzelt  doorgaans,  01  is  een  voor- 
teken van  dolligheid  of  kolderziekce.  Hoorn- 

Klamwziekten.  Deze  foort-  van  kwel- worm* 
lingen  zijn , onder  alle  de  kwalen  der  been-  Hoorndol, 
deren  , wel  de  voornaam  de,  niet  alleen,  om 
dat  het  geheele  geftel  van  het  Dier  er  °Pzie^nUWa 
rust,  en  dat  van  de  gezonde  klaauwen  den 
vluggen  gang  en  de  beweging  der  pooten 
at  hangt,  maar  voornamelijk,  om  dat  den 
aard  derNklaauwziekte  zoodanig  is,  dat  der- 
zelver  ontftekingen  ligtelijk  door  het  ge- 
lieele  been  en  vervolgens  door  het  gantfche 
ligchaam  zich  verfpreiden,  even  als  bij  den 
Mensch  een  booze  zweer,  de  vijt  en  andere 
gebreken  aan  de  vingeren,  doodelijk  kun- 
nen worden  voor  het  geheele  ligchaam. 

Wij  zullen  de  voornaamfte  opnoemen. 

Klaauwzeer , Dit  is  een  zeker  foort  van  Kiaauw- 
etterloop , met  roven  vermengd,  dat  zich  zeer. 
tusfchen  de  klooven  der  hoeven  zet,  en 
waar  tusfchen  vlee&chaebtige  uitwasfen  ko- 
men. Men  noemt  dit  klaauwzeer , en  men 
moet  dit  wel  onderfcheiden  van  de  mok  • of 
ekelpoot , mitsgaders  van  het  kootfchurft , 
dat  van  een  anderen  aard  is , en  op  de  kroon 
der  klaauwen  zit , en  het  welk  men  mee 
grond  vermoed,  dat  door  zekere  wormtjes 
veroorzaakt  wordt.  Men  heeft  dit  vooral 
onder  de  Schapen  als  eene  algemeene  frnet- 
ziekt e ontdekt,  doch  hier  van  zal  ik  nader 

haa- 


HET 

3tUNDV£E. 

V.  Afd. 
I. 

Hoofdft. 

Sprouw 
aan  de 
klaauw. 


NATUURLIJKE  HISTORIE 

handelen  bij  de  ziekten,  welke  door  infek- 
ten  en  wormen  ontftaan.  Het  eigenlijk 
klaauwzeer  onderfcheiden  de  Landlieden, 
vooral  die  ven  het  Noorderkwartier,  door 
de  benaming  van  de  fprouw  aan  de  klaauw . 

Sprouw  aan  de  klaauw  of  aan  den  voet  > 
treft  dus  meerder  de  voetzoolen  , die  tus* 
fchen  de  klieven  der  hoornen  influire,  Dit 
kwaad  ontftaat  veel  uit  vochtige  gronden, 
of  al  mede  door  het  drijven  over  harde  ftee- 
nen , hetwelk  eene  Koe  niet  lang  doen  kan. 
Een  verftandig  Koeiendrijver  zal  daarom 
nimmer  zijne  Koeijen  in  de  Steden  of  langs 
de  ftraten  hard  doordrijven.  Eene  Koe, 
welke  door  eene  groote  Stad,  zoo  als  Am* 
fier  dam  of  Leyden , van  de  eene  poort 
tot  de  andere  , of  wel  op  harde  klonter- 
klei  gedreven  wordt  , is  meer  vermoeid , 
dan  dat  zij  twee  uren  op  een  zandweg 
loopt. 

Tegen  deze  kwaal  hebben  meest  alle 
Landlieden  geneesmiddelen  bij  de  hand ; de 
eene  heeft,  te  dien  einde,  een  pot  met  reu* 
zelvet,  of  ander  fmeer,  vermengd  met  ter« 
bentijn,  anderen  nemen  pekel  van  boter, 
weder  anderen  nemen  oud  bier,  of  meer 
bijtende  middelen,  als  praecipetaat  of  ko- 
perroest , doch  ervarenen  houden  voor  het 
beste,  om  de  klaauwen  met  olijvenolij  te 
lenigen  , en  dan  een  puntje  van  de  klaauw- 
fchoe  af  te  hakken:  men  kieze  bij  voorrang 
de  klaauw  die  aan  de  binnenzijde  loopt , tot 
dat  dezelve  bloedt,  men  laat  het  bloed  al- 
lengs ftollen,  en  dit  alleen  geneest  dikwijls: 

maar 


y a n HOLLAND.  27 


maar  is  het  dat  de  fprouw  alrede  vastgezet 
is  met  wild  vleesch  , dan  moet  men  het  wild 
vleesch  wegfnijden,  en  de  wond  laten  ette- 
ren, daarna  moet  men  die  wond  telkens  zui- 
veren met  genever  en  putwater  , zoo  dat 
het  niet  fcherp  bij  te;  dit  wasfchen  herha- 
lende, bereide  men  voorts  fc hapen ongel , 
met  een  weinig  wasch  en  lampolie , zoo  dat 
het  lenig  blijft;  men  fmeert  dit  tusfchen  de 
kloven,  wel  goed  warm,  want  de  warmte 
moet  hier  veel  tikwerken , daarom  moet  ook 
het  geneverwater  bij  deze  wasfchingen  zoo 
heet  zijn  als  het  de  Koe  verdragen  kan. 
De  geneeswijze  der  oude  Hollandfche  land- 
lieden was  eenvoudiger  en  mogelijk  beter: 
zij  fneden  of  vijlden  insgelijks  het  hoorn 
der  klaauw  open  of  af,  tot  aan  de  plaats 
daar  het  kwaad  zat , het  zij  het  uit  zich 
zelven  ontftond  , of  door  eenig  glas , door- 
ne  of  fpijker  ontdaan  was;  dezen  haalden 
zij  er  uit  en  fneden  het  kwaad  vleesch  weg; 
dan  lieten  zij  heete  terbentijn  in  den  wond 
druipen , en  lagen  om  en  op  den  wond  een 
pleister  met  zalve,  gemaakt  van  ongezou- 
ten boter  , met  honig  en  wat  wasch  ver- 
.mengt  (*).  Dergelijke  geneeswijze  ge- 
bruikten zij  ook  in  de 

Schel - 

( * ) Ce  Ftanfchen  en  eenige  nieuwere  , fprekea 
hier  veel  van  branden  offchroeijen  met  een  heet  ijzer, 
dat  mogelijk  zoo  verwerpelijk  niet  is , dewijl  men 
ziet  dat  de  Hoeffmits  dit  zonder  letfei  dan  de  Paarden 
doen.  Zeer  zeker  kan  het  met  nut  geoefend  worden 
aan  de  fchelfcrvoet. 


HET 

R.UNDVEE* 

V.  Afd. 
I. 

Hoofdft* 


28  NATUURLIJKE  HISTORIE 


HET 

tüN  DVEB. 

V.  AfJ. 
I. 

Hoofdft. 

Schel- 

ietvoQU 


Gefyle- 
ren  voet 
of  kloof- 
poot. 


Schelfervoet , Schdferklaauw . Zulk 
foort  van  klaauwen  bekomen  de  Koeijen  al. 
len  met  de  jaren , hoe  ouder  hoe  zwaarder 
fchelfers  zij  hebben  , dit  hebben  zij  gemeen 
mee  alle  andere  dieren,  welke  nagels  heb' 
ben,  die,  hoe  ouder  zij  zijn,  hoe  meerder 
fchubbig  en  fchelferig  die  worden  , om 
dat  het  epidermis  , dat  is  het  fijne  huid- 
vlies,  hetwelk  in  de  nagels  eindigt,  alsdan 
ook  allengs  verhard  en  over  elkander  fchuift , 
zoo  dat  dit  gebrek  een  natuurlijke  kwaal 
der  oude  Koeijen  is  , evenwel  krijgen  de 
jonge  Pinken  en  Vaarzen  dit  gebrek  ook  ; 
en  zeker,  in  dit  opzigt,  is  het  eene  ontij - 
d;ge  ziekte,  doch  welke  ook  gemakkelijk 
te  genezen  is,  om  dat  de  nagels  of  klaau- 
wen  als  dan  gedwee  zijn. 

Gefpleten  voet , is  het  gevolg  van  de  kwa- 
de genezing  der  Schelfer  of  van  die  eener 
toevallige  kweefing , zij  worde  op  dezelfde 
manier  genezen , als  boven  gemeld  is , doch 
zoo  het  mogelijk  is,  dan  hechte  men  met 
een  pikdraad  en  fchoenmakers  eist  de  fcheur 
of  ipleet,  en  de  zalve,  beltaande  in  terben- 
tijn,  wasch  en  honig,  van  elk  een  once, 
een  góede  werking  doende , zoo  neeme  men , 
naar  den  raad  der  Ouden,  gemeene  moes, 
een  half  once,  geftocten  roode  roozen  en 
aluin,  van  elk  ook  een  half  once,  en  ver- 
m.enge  dit  met  een  weinig  wasch  om  te  kle- 
ven ; men  ftrijke  of  ligge  dit  op  een  lap 
Ijnnen  over  de  fpleet:  dan  zal  deze  zalve 
op  de  zelfftandigheid  der  nagelen  of  hoeve 
werken,  door  de zamencrckkende  kracht  der 

aluin, 


a n HOLLAND. 


29 


V.  Afd. 
I. 

Hoofdlti 


Losfe 


duin;  zelfs  kan  het  geen  kwaad,  dat  men  het 
dikwijls  poeder  van  aluin  met  menie  ver- RÜNDVRE4 
mengel , er  overftrooije , nademaal  de  me- 
nie verkoelt  hetgeen  de  aluin  verhit.  Ik 
voor  mij  wenschte  wel , dat  de  landlieden  in 
dergelijke,  ja  zelfs  in  fchurftk walen , eeni- 
ge  proeven  met  de  menie  of  fuiker  van 
lood,  deeden,  om  dat  ik  bij  ervarenheid 
weet,  hoe  veel  nut  deze  ftoffe  in  Schelfer 
cn  invretende  wonden  doed. 

Losfe  Voetfchoe , losfe  Hoeve  , is  een  ge- 
heele  affcheiding  , die  de  voethoorn  aan  de voetrchoe* 
binnenkoeren  bedreigt.  Deze  losfigheid  kan 
natuurlijk  of  onnatuurlijk  zijn.  Natuurlijk, 
als  de  nagels  of  hoeven  der  Koe  wisfelen , 
het  welk  gebeurt  als  de  Koe  drie  a vier  jarea 
oud  is:  deze  wisfeling  begint  allengs  door 
zachte  fchelfering,  tot  dat  eindelijk  die  fchel- 
fers  aan  en  op  elkander  gehecht , den  vorm 
en  de  figuur  der  hoef  behoudende  ,affcheiden 
of  afvallen  van  de  nieuwe  hoef,  welke  er 
onder  aangroeit:  dit  gefchiedt  zoo  ongevoe- 
lig en  fchier  onzigtbaar,  dat  het  de  oplet- 
tendheid van  zeer  vele  Landlieden  ontglipt  , 
en  velen  van  hun  dit  niet  kennen.  De  on- 
natuurlijke afval  der  hoefklaauw  is  eene  der 
lelijkde  toevallen.  Zij  volgt  doorgaans  op 
eene  geheele  verzwering  van  de  inwendige 
deelen , meest  van  de  invretende  kanker  ol» 
de  kroon  der  voet,  en  het  is  ook  wel  het 
gevolg  der  mokpooten  Het  beste  middel 
is , met  levende  of  ongebluschte  kalk , in 
honing  opgewalmc  èn  gebluscht,  cn  daarna 
met  azijn  of  witte  wijn  gemengd  , gedurig 

den 


3o  NATUURLIJKE  HISTORIE 


HET 

RUNDVEE 


V.  Afd. 

I. 

•Hoofdft, 


Schuiffel* 

poot. 


Kanker- 

poot. 


Wratpoot. 

Spatpoot. 


Ekelpoot 

of 

Mokpoot. 


den  kroon  der  voet  te  wasfchen , en  voorts 
de  hier  voorgemelde  aluinzalf  daar  op  te 
leggen. 

Schuiffelpoot.  Men  zegt,  dat  de  Koe 
fchuiffel voeten  heeft  , als  de  poten,  in  het 
gaan  , naliepen , dat  gemeenlijk  bij  de  losfe 
fchoe  plaats  heeft,  doch  dikwijls  ook  aan 
eene  poot  die  lammer  is  dan  de  ander , en 
nafchuiffelt.  Een  fchuiffelpoot  is  ook  een 
kromme  poot,  die  ook  jlim-  of  fcheefpoot 
heet. 

De  Kankerpoot  is  van  denzelfden  aard  als 
het  laatstgemelde  van  de  losfe  voet fchoe , 
maar  bijzonder  ook  als  de  wratpoot  , of 
ekel-  of  mokpoot. 

Wratpoot  is , als  men  aan  de  pooten , 
vooral  aan  de  fchenkelen,  zeren  of  wratten 
ontdekt. 

Spatpooten  zijn  gezwellen  om  en  aan  de 
beendergewricluen  der  Koeijen,  zoo  als  de 
ipatten  en  gallen  aan  de  Paarden.  Onder 
de  klierziekten  zal  dit  nader  voorkomen. 

Ekelpooi , eigenlijk  egelpoot , is  een  ge- 
zwel , dat  eerst  uit  eene  kleine  wrat  ont- 
ftaat,  en  als  door  eene  zamenkrimping  der 
pezen,  en  verharding  der  klieren  van  den 
huid,  allengs  toeneemt  en  tot  een  grooten 
ronden  klomp  aangroeit : dezelve  is  uitwen- 
dig altoos  ruw  gerimpeld  , en  door  eene 
etterkorst  verhard  , waarom  men  her  den 
naam  geeft  van  egelvoet ; bij  de  Paarden 
noemt  men  het  mokpoot.  Dit  gezwel  is 
moeijelijk  te  genezen:  men  maakt  er  ook 
niet  veel  werk  van  , ten  zij  in  het  begin 

der 


• i 


van  HOLLAND. 


3; 


der  aangroei,  wanc  verouderd  zijnde,  blijft  HET 
het  ongeneesbaar,  en  het  dier  derft  er  me-  RÜNDVEÏa 
de.  Deze  gezwellen  zijn  altijd  vuil  cn  din-  v.  Afd. 
kende,  waarom  men  ze  mokpoot  noemt,  h 
van  mokken,  dat  is,  volgens  kiliaan,  fHn-  Hoofdft* 
kend,  morsfig,  vuil.  Het  best  is,  dezelve  Mokpoot. 
dikwijls,  ten  minde  eens  daags,  met  aluin- 
water  te  wasfchen , dan  hompelt  de  Koe  er 
nog  al  lang  mede  voort. 

Opgekrompen  pooten  zijn  gebreken  , die , op  ge.' 
of  met  de  geboorte,  of  na  dezelve,  door  krompen 
toevallige  oorzaken  ontdaan:  deze  opkrim- P00tea* 
ping  is  niet  anders,  dan  eene  opkrimping 
der  fpierpezen , die  hunne  lenigheid  en 
elastieke  kracht  verloren  , als  verdijfd 
zijn  geworden , en  de  gewone  beweging 
der  fpieren  niet  meer  hebben,  terwijl  daar- 
enboven de  banden  der  gewrichten  (//gtf- 
menta')  als  taai  worden  en  droogen:  hier- 
door gaat  eene  Koe  mank  en  wordt  kreu- 
pel, even  zoo  als  dit  door  verzwikking, 
ontwrichting  of  verdijving  veroorzaakt  worde. 

In  het -algemeen  noemen  de  Landlieden  eene 
Koe,  wanneer  dezelve  natuurlijk  kreupel  ge- 
boren is,  of  dat  de  opkrimping  gezet  is, 
eene  kreupele  Koe;  maar  is  het,  dat  de  kreu-  Kreupel* 
pelheid  door  ontwrichting  of  verduiking Koe* 
ontdaat,  dan  noemen  zij  de  Koe  eene  zwik-  Zwikke 
ke  Koe  , als  willende  daarmede  te  kennen Koe' 
geven,  dat  de  kreupelheid  door  verzwikking 
veroorzaakt  is.  Nog  is  er  eene  kreupelheid  , 
welks  oorzaak  in  eene  verzwakking  der  fpie- 
ren gelegen  is , ( en  waarvan  wij  bij  de  be- 
fchrijving  van  de  ziekten  der  fpieren  meer 

C zul- 


3*  NATUURLIJKE  HISTORIE 

«ïT  Jen  zeggen,)  de  Landlieden  noemen  dit  dat* 
*undvees  eene  Zwakke  Koe;  maar  daarenboven  ken- 
v.  Afd.  nen  dezelven,  onder  de  opkrimping  der,  poo- 
ï*  ten,  dijen  of  gewrichten,  eene  verkrom- 
Hoofdft»  mjng  ^er  ledematen,  zoo  dat  de  fpieren  en 
Zwakke  pezen  of  gewrichten  die  opgekrompen  zijn. 
Koe.  eene  misvorming  of  verkromming  veroorza- 
ken, en  noemen  het  dan  eene  gekromde  of 
Gckrorp  gekrompen  Koe , Ter  genezing  of  leniging 
pea  Koe  van  zoodanig  eene  opkrimping  der  pezen, 
pooten  of  gewrichten  zijn,  zoo  dezelve  niet 
reeds  tot  versroeijing  gekomen  zijn  , zeer 
goede  middelen  bekend;  ik  vinde  hiervoor 
door  voorname  Koemeesters  opgegeven: 
drie  a vier  oneen  wortels  van  Malva  , ei- 
genlijk nu  bekend  onder  den  naam  van 
Althaea  - wortel  of  witte  Heemst  : deze 
gedroogd  zijnde , wordt  dit  poeder  fijn 
geftooten  , wel  gezift , en  voorts  ver- 
mengd met  drie  vierendeel  Varkensreuzel. 
Dit  alles  moet  men  koken  in  drie  pinten 
wijn,  tot  de  Varkensreuzel  fmeltende,  als 
met  het  poeder  vereenigd  en  geroost  wordt 
en  de  waterdeelen  van  den  wijn  vervlogen  of 
uitgewafemd  zijn.  Wanneer  dit  afkookfel 
nu  tot  eene  zekere  hoogte  gezoden  is,  dan 
neemt  men  lijnzaad  , ftampt  dit  fijn  , en 
flrooit  het  op  het  laatst  in  het  kookfel,  tot 
dat  de  wijn  omtrent  geheel  vervlogen  is; 
men  make  dan  op  grof  linnen  eene  pleister, 
zoo  groot , als  de  plaats  vereischt , waar  de 
opkrimping  of  verzwikking  plaats  heeft;  dit 
om  de  twee  of  drie  dagen  ververfehende, 
zal  het  zeker  helpen  Dit  is  een  onkost- 
baar huismiddel , dat  de  Landlieden  zelve 

be- 


van  HOLLAND.  ^33 


bereiden  kunnen ; doch  zoo  men  geen  kos- 
ten  ontziet,  dan  kan  men  de  Althéa  - zalf RDNDVXS* 
( Unguentum  Althéa ) en  Zenuw  - zalf  v.  Afd. 
( Unguentum  Nervorum ) in  alle  Apothe-  I* 
ken  bekomen. 

Behalve  de  opgeroemde  gebreken  der  strompel- 
pooten,  kent  men  er  nog  onder  de  namen  Poet» 
van  flrompelpooten , jlempyoeten , fparteU 
pooten , flihherpooten , dat  alles  op  een  uit- 
komt,  doch  niettemin  al  vrij  gemeen  bij 
fommige  Koeijen  zijn  , fchoon  het  bij  de 
Schapen  dikwijls  eene  doorgaande  kwaal  is. 

Het  gebrek  beftaat  meest  in  eene  verzwak- 
king  van  de  klaauwen  en  het  hoornachtig 
gedeelte  aan  de  kroon , meest  tusfchen  de 
kloven  van  de  ftraal , zoo  dat  de  Koe  de 
klaauwen  als  naliepen,  en  zij  nooit  de  pooten 
frisch  opligt,  maar  telkens  flrompek,  en 
zich  aan  de  fleenen  en  kluiten  floot:  in  het 
algemeen  ligten  de  Koeijen  de  pooten , in» 
zonderheid  de  voorfle,  niet  zeer  vlug  op, 
hetgeen  men  ziet , hoe  zij , over  eene  mee 
klampen  geflagen  brug  gedreven , telkens 
ilrompelen,  Intusfchen  is  de  ware  ftrotn • 
pelpoot  een  gebrek  meest  aan  de  voorpoo- 
ten,  gelijk  ook  de  flibberpoot  meest  de  ach- 
terpooten  eigen  is , dat  men  fpoedig  gewaar 
wordt,  als  dezelve  telkens  in  het  neerzet- 
ten uitglijdt  : dit  gebrek  zit  meest  in  de 
fpieren  van  den  fchijthak  en  der  dijen,  en 
behoort  onder  de  verlamming  der  fpieren. 

De  ftompvoet  of  flompp&ot  wordt  tot  de  Stomp- 
klaauwziekte  betrokken  , ten  zij  het  dier,voei* 
dat  zeer  veel  gebeurt,  natuurlijk  met  (lompe 
klaauwen  geboren  is , in  tegenftelling  van 
Cs.  an» 


34  NATUURLIJKE  HISTORIE 


BFT 

£Pl*DVPE 

V-  Afcl' 
I. 

Hoofd# 

Kniegc- 

Zwel. 


Knjewen. 


Hakge» 

zwei 


anderen  , die  breede  platte  klaauwen  ,/ 
( fchaatsklaauwen  genaamd , ) hebben. 

Kniegezwel . Dit  ongemak  is  vrij  ge- 
meen onder  de  Koeijen;  het  ontftaat  zeer 
veel  van  de  oneffenheid  der  bevloering  in 
de  flaiien , door  de  boesplanken  of  fleenen , 
waarop  zij  in  de  ftal  nederknielen , als  zij 
zich  vleijen  om  te  herkaauwen,  en  in  de 
weiden  uit  de  uitwafeming  van  al  te  natte 
gronden  ; ook  bekomt  eene  Koe  dit  onge- 
mak door  vermoeidheid  en  overdrijven , 
eindelijk  ook  * en  wel  veelmalen  , door  eene 
bijzakking  van  kwade  vochten,  die  zich  tus- 
fchen  de  vliezen  en  bekleedfelen  der  knieën 
vastzetten . en  welke , naar  mate  zij  ver- 
dikken, of  tot  ettering,  of  tot  vereelcing 
overgaan:  in  het  eerfte  geval  genezen  zij 
door  verzwering  en  zuivering,  in  het  twee- 
de door  afbinding,  affnijding  of  iets  der- 
gelijks; dan  , deze  bewerkingen  zijn  zeer 
gevaarlijk,  om  de  teederheid  der  bijliggen- 
de deelen ; het  is  hierom  dat  de  Landlie- 
den , als  zij  befpeuren  , dat  het  gezwel  W- 
hard,  het  laten  zoo  het  is;  dan  blijft  het 
de  Koe  bij , en  neemt  het  toe  in  aanwas : dit 
noemen  zij  dan  een  wen  , een  kniewen  of 
knie  mok , het  deert  ook  de  Koeijen  'weinig, 
als  alleen  in  het  gaan,  het  knielen  en  hen 
opftaan ; zij  trekkebeenen  doorgaans.  Deze 
wennen  of  kniegezwellen  komen  meestal  op 
de  voorfte  pooten , waarop  de  Koe  neder- 
knielt,  doch  zoo  het  op  de  hakken  valt, 
is  het  een  hakgezwel , en  behoort  tot  de 
rhok , die  integendeel  meest  op  de  achter- 
pooten  valt. 


van  HOLLAND  35 


U ïterkoot  is  nlmedc  een  vrij  gemeen  ge-  »RT 
brek  onder  de  Koeijen:  bet  is  eigenlijk  eene  Rl  'DVFB* 
ontwrichting  van  de  kootbeenderen  achter  V.  Afd. 
aan  de  hakken  der  achterpooten  : de  Kal-  I# 
veren  brengen  dit  gebrek  mede  bij  de  ge 
boor  te,  en  gaan  dan  altijd  trekbeenende  ofUuerkoou 
mank;  de  oude  Koeijen  krijgen  dit  gebrek 
veel  door  achteruitflaan  tegen  de  koes  of 
andere  harde  befchötten  , en  ook  door  over- 
drijven of  misftappem 

Overkoot  ft  dan , dit  moet  wel  van  uiier • överkooi# 
koot  onderfcheiden  worden:  het  is  een  tee- 
ken  van  pijn  in  de  hoeven  of  hoevenklaauw; 
de  Koeijen  (laan  dan  veel  op  de  toppen  der 
voörpooten , en  zetten  die  der  achterpooten 
niet  vlak  neer,  maar  fchroomachcig , even 
zoo  als  een  Mensch  , die  de  hiel  of  voet 
verwrikt  of  mistreedt;  Als  men  het  fpoe- 
dig  ontdekt,  moet  men  de  kooten  op  hun 
plaar§  zien  te  brengen , en  de  hakken  met 
banden  of  zwachtels  binden , dezelve  nu  en 
dan  met  raapolie  wrijven,  en  de  Koe  daar- 
mede laten  loopen  tot  het  genezen  is.  Som- 
mige Noordhcllandfche  Landlieden  zijn  zeer 
gezet  om  de  pooten  en  het  velband  mee 
fchapenpis  te  herten  en  nat  te  houden,  ge- 
lijk zij  dit  ook  in  andere  ontwrichtingen 
doen  In  over  koot  is  het  ftaan  op  warm 
en  dik  hooi  of  flroo,  of  in  paardenmest, 
zeer  goed. 

Ontwrichting • Gelijk  dé  ontwrichting  Ontwricï- 

gen  op  de  kooten  en  knieën  kunnen  vallen, tlDS* 
zoo  kunnen  dit  ook  alle  zoodanige  ledema- 
ten ondergaan,  welker  gewrichten  uitwen- 

C 3 dig 


I 


3<S  NATUURLIJKE  HISTORIE 


dig  kenbaar  zijn  , als  voornamelijk  de  fchou- 
ders , de  dijen  en  de  heupen.  Beide  deze 
v.  Afd.  en  andere  toevallen  zijn  aan  de  Koeijen  en 
l-  Osfen  yrij  gemeen.  De  Koeijen  bekomen 
HGof  1 * ontwrichte  heupen  door  het  moeijelijk  ba- 
ontwrïdi-  ren , door  mistred,  ftruikelen  en  overdrijf 
te  heupea  veo^  00k  dO0r  onbefuisd  flaan  op  het  kruis, 
en  dan  behoort  dit  gebrek  tot  de  kruiswrong 
Verwroet»  of  verwrongen  kruis . Heeft  de  ontwrich- 
ten ki'uis.  dng  in  het  voorkwartier  plaats , dan  kan 
dezelve  vallen  op  de  fchoft,  op  de  fchou- 
ders  of  de  elleboog  : hiernaar  bekomt  de 
ontwrichting  eenen  bijzonderen  naam. 
Omwrick*  Ontwrichte  fchoft , dat  is,  als  de  nok» 
te  fchoft.  beenderen  verzet  of  ontwricht  zijn. 
Ontwrach-  Ontwrichte  fchouder  is,  als  de  fchild- 
^ fefcoii-  beenderen  of  fchouderbladen  verplaatst  zijn , 
TS'  hetgeen  nu  en  dan  gebeurt,  als  de  Koeijen 
al  te  kort  aan  de  reep  gehouden  worden; 
of  als  zij  te  veel  fchurken  aan  de  hekken 
of  palen,  eindelijk  als  zij  ftruikelen  of  on- 
verhoeds op  de  voorpooten  vallen , hetgeen 
wel  gebeurt:  dit  noemt  men  ook  hier  en 
Otstlttikte  elders  ontluikte  fchouder s of  fchoft  , dat 
fc&ouders.  zoo  veel  zegt  als  ontfpannen , in  welken  zin 
het  ook  best  vatbaar  is,  omdat  de  kwaal 
van  ontwrichting  in  de  heupen  en  fchouders 
veelal  een  foort  van  verrekking  of  verplaat- 
{ing  der  fpieren , en  het  jui-c  niet  altijd  eene 
ontwrichting  is,  want  dan  is  een  fchouder 
of  heup  uit  het  lid  , het  welk  men  wel 
moet  onderfcheiden. 

verrekte  herrekte  fchouder  of  fchoft , ja  ook  ver • 

“ rekte  hals:  hieraan  zijn  dus  de  Koeijen 
° c I al 


van  HOLLAND.  37 


♦ 


al  dikwerf  onderworpen , door  het  verrek- 
ken op  de  (killen;  eene  zachte  wrijving  en 
fmeering  met  warm  bier  of  wat  men  wil, 
( mits  hetgeen  verhittende  of  bijtende  llof- 
fen  zijn)  genezen  dit. 

Wat  aangaat  de  eigenlijke  ontwrichte  of 
verrukte  fchouders  ; deze  gebreken,  zijn  niec 
veel  onder  de  Koejen  hier  te  Lande,  maar 
in  Duitschland , Frankrijk  en  Tt allen , al- 
waar men  de  Osfen  tot  den  ploeg  gebruikt* 
is  dit  gebrek  zeer  gemeen  , doordien  de 
Osfen  zich  dikwijls  Overwerken  en  vei* wrin- 
gen: hierom  vindt  men  bij  de  oude  en  he- 
dendaagfche  Ziektekundige  verfchillende  mid- 
delen  tot  derzelver  genezing ; de  voornaam- 
fle  is  een  mengfel  van  alantswortel , fcha« 
pen-  of  bokkenbloed,  ongezouce  boter, 
vette  wierook  en  wasch , of  bij  voorbeeld  * 
4 a 5 oneen  alantswortel  fijn  geftooten , eert 
pond  ongezouce  boter  , vooraf  gefmolten 
met  \\  once  vette  wierook,  a Oneen  ho« 
hig,  een  once  wasch  , waarbij  mert  zoo 
veel  raapolie  doet,  dat  het  een  lenig  fineer- 
fel  uitmaakt;  men  wrijft  daarmede  drie  of 
viermaal  daags  , de  ontlooke  , ontwrichte 
óf  verlamde  plaats,  opdat  het  verzachte* 
‘doch  ingeval  men  in  de  ontwrichting  flerke 
klopping  of  önrileking  ontwaar  wordt,  is, 
ëene  aderlating  aan  decoderen  fchouder  of 
aan  de  hals  hoog  noodig ; fommigen  fnij- 
den  wel  in  het  oor  of  in  den  huid,  om  die 
te  doen  bloeden.  In  Noordhollarid  en  el- 
ders, gebruiken  de  Landlieden  , in  geval 
van  verrekte  leden  , een  zeer  eenvoudig 

C 4 mid- 


HBT 

RUNDVEE* 


V.  Afd; 

i. 


Hoofde, 


I 


3S  NATUURLIJKE  HISTORIE 


a*T  middel,  te  weten:  zij  nemen  pekel  uit  de 
RUNDVEE,  kuip,  liefst  van  fpek,  en  maken  dit  heet, 
v.  Afd.  wrijven  daar  telkens  de  verrekte  of  ge- 
1 zwollen  leden  mede ; ook  geven  zij  de  Koe 

Hoofdft.  een  mengeie  oud  bier  in,  hetwelk  zij  gaar- 
ne florpen,  om  te  zweeten , en  daar  mede 
geneest  doorgaans  eene  ligte  verrekking, 
doch  bij  zware  ontwrichtingen  worden , 
behalve  de  hier  voren  gemelde  geneesmid- 
delen,  ook  de  handen  vereischt,  om  de 
beenderen  wederom  op  hun  plaats  te  bren- 
gen en  te  behouden , tot  hetwelk  voorna- 
melijk de  kennis  van  het  beendergeftel  be- 
hoort, waarvan  men  de  befchrijving  in  de 
tweede  Afdeeling  van  dit  Werk,  en  de  Af- 
beelding op  Plaat  VI  vinden  kan. 

Meerdere  of  kleiner  gebreken  kunnen 
er  plaats  hebben,  die  op  de  beenderen  en 
derzelver  gewrichten  betrekkelijk  zijn,  en 
onder  verfchillende  benamingen  voorko- 
men, als  bij  voorbeeld:  beenkneuzingy 
beendraai  , fcheefbeen , fchramppoot , lam- 
poot, en  on  tel  lijke  anderen,  doch  die  allen 
tot  de  reeds  genoemde  betrekkelijk  zijn, 
waarom  wij,  hierbij  berustende,  overgaan 
tot  de  ziekte  der  Spieren. 


van  HOLLAND.  39 


VIJFDE  AFDEELING. 


TWEEDE  HOOFDSTUK. 

Handelende  oyer  de  Ziektens  van  de 
Spieren  der  Koeijen. 

D e ziekten  der  Spieren  zijn,  wat  het  hft 
uitwendige  betreft,  gezellinnen  der  meeste  RUNDVEa' 
beenderziekten  , nademaal  het  geheele  been-  v.  Afd. 
dergeftel , zonder  de  fpieren,  zich  niet  beweegt  H. 

ro<ph  gezond  is , evenwel  zijn  de  fpieren , Hoofdft. 
als  wteker  van  zelfllandigheid , aan  toevallen 
onderworpen  , welke  de  beenderen  niet 
treffen  , alfchoon  de  wederpijn  ook  in  de 
beenderen  gevoeld  wordt.  De  volgende  zijn 
de  voornaamfte 

Gezwollen  Spieren . In  groote  hitte,  Gezwel- 

langdurigen  regen , of  door  overgroote  ver-len  fPie* 
moeidheid  , zijn  de  Koeijen  onderhevig  aan  rea‘ 
bet  zwellen  der  fpieren  , over  het  geheele 
ligchaam.  Dit  is  een  voorbode  van  koorts, 
verkoudheid,  de  pof  of  de  blaar;  als  de 
fpieren  zwellen,  begint  de  Koe  loom  en 
log  te  worden , en  als  te  zwoegen ; waarom 
C 5 men 


40  NATUURLIJKE  HISTORIE 

HET  men  dit  dan  zwoegen  noemt.  Hierop  dient 
fcuNDvEis.  men  te  |etten<)  nademaal  eene  fchielijke  zwel- 
V.  Afd.  ling  de  voorbode  van  ontfteking  in  het 
n*  bloed  kan  zijn;  het  gebeurt  veel,  dat  in 
oof  * eenige  afzonderlijke  deelen  fommige  fpie- 
Zwoegen.  ren  zwellen,  het  zij  door  ftooting,  lig- 
gen , door  eenige  vliegenbeet  of  wel  door 
inwendige  gebreken  der  bekleedfelen , bloed- 
vaten, klieren  en  zenuwen,  dan,  hier  be- 
doelt men  flechts  bij  voorfaad  het  zwel- 
len der  fpieren , in  een  of  ander  gedeelte  , 
bij  voorbeeld  gezwollen  halsfpieren , heup- 
en fchoftfpieren  lenden  fpieren  , bilfpiereri 
enz. , uit  welker  zwelling  verdere  onge- 
makken ontdaan,  of  anders  ligtelijk  enkel 
en  alleen  door  eene  afwasfing  met  koud 
water,  of  door  baden  verfrischt  worden- 
de , genezen.  Het  zwellen  der  fpieren , 
door  pijn  en  fmerten,  door  barenswee  enz. 
behoort  hier  niet,  alleen  moet  men  op- 
merken, dat  de  pezen  der  gezwollen  fpie- 
ren, het  meeste  te  lijden  hebben,  indietf 
de  zwelling  de  werking  belet,  en  zij  dan 
verlammen  of  verftijven  , waaruit  geboo- 
ren  worden. 

Verlamde  Verlamde  Spieren . Zij  zijn  het  tegenover- 

fpieren.  gefielde  van  gezwollen  fpieren , en  niet 
zelden  worden  door  ontflooken  en  boven- 
matige zwelling  der  fpieren,  tevens  ver- 
rekking der  pezen  en  verlammingen  ge- 
booren.  Aan  zoodanige  verlammingen  zijn 
fommige  ledematen  der  Koeijen  zeer  on- 
derworpen , gelijk  dit  gedeeltelijk  bij  de 
foeenderverwrigtingen  betoogd  is , en  nu 

ver- 


van  HOLLAND.  4* 


verder  ordelijk  zal  volgen.  Men  telt  on-  HET 
der  verlamde  [pieren  de  volgende  rundvee* 

Qntluikte  Hoofdfpieren  , zijn  zoodani-  v.  Afd. 
ge  toevallen  van  verlammingen , als  op  n- 
de  kaauwfpieren  en  ook  op  de  oorfpie-  00 
ren  kunnen  vallen  Deze  toevallen  zijn 
echter  zeldzaam,,  zij  treffen  de  jonge  Kai-re™  p 
veren  meest  bij  het  wisfelen  der  tanden  of 
gebreken  der  kwijlklieren  , gezwellen  van 
keelziekten -enz, , als  wanneer  de  onderkaak 
begint  te  hangen  en  er  geen  kracht  is  om 
te  kunnen  kaauwen,  vooral  valt  dit  gebrek 
op  de  groote  kaauwfpier,  De  eigenlijke 
oorzaken  zullen  nader  bij  de  ziektens  der 
klieren  voorkomen.  Men  kan  dit  gebrek 
van  ontluikt e hoofdfpieren  bepalen  tot 

Verlamde  Kaakfpieren , als  zoo  even  Verim- 

gemeld  is.  fpieSn^" 

Verlamde  O&rfpieren.  Deze  onderkent  F 
men  veelal  aan  het  hangen  en  de  flapheid  de  oor*0" 
der  ooren.  Zij  ;djn  doorganns  tekenen  vanfpieren. 
aanftaande  ziekten,  vooral  van  het  longe- 
vuur , doch  zij  z;ijn  ook  dikwijls  natuurlijk 
nederhangende , en  hebben  dan  dit  gebrek 
van  de  geboorte  ;af  aan , alsdan  worden  het 
flapooren  of  eigenlijk  zuilooren  genaamd. 

Verlamde  Oogjpieren . Er  zijn  insgelijks 
ook,  doch  zeldzaam  , Koeijen,  die  de  oog  de  Oog. 
leden  flap  en  als  verlamd  hebben;  dezul- fPiercn* 
ke  behouden  dit  al  veeltijds  als  gevolgen 
van  verzweringen  in  de  traanklieren , in 
leep -oogen  en  zoogenaamde  traan -oogen, 
oï  door  infekten  ontfïokene  oogen. 

Verlamde  Mond*  tn  Neusfpieren , doen 

zich 


Zniloor. 

Verlam- 


4s  NATUURLIJKE  HISTORIE 

HET 

rundvee.  zjck  a]me(je  kennen  bij  de  ziekten  dezer 
V.  Afd.  deden, , vooral  in  de  fnot,  de  kwijl  en  hes 
Hoöfdft.  tandwisfelen , alsmede  bij  vurigheid  der  lip- 
pen; men  noemt  er  verfcheiden,  als  fnot - 
Ve^*ra,  ziek9  wanneer  de  Koe  de  fnot  laat  loopen* 
en  Neus»*  00^  fnufm  of  fnuifelziek . Alle  deze  foor- 
fpieren.  ten  worden  op  eenerlei  wijze,  meest  door 
wasfing  met  aluinwater,  dat  niet  fterk  is 
aangezet , genezen  : het  best  is  daartoe  te 
gebruiken  gebrande  aluin  op  putwater;  maar 
voor  het  overige  zal  de  geneeswijze  bij  de 
grondoorzaak  nader  volgen, 
slover-  Slovermuil  , zwadderziek  , fmakmuil , 
muil'  fmagtmuil.  Deze  allen  komen  op  hetzelf- 
de neer  ; het  is,  of  een  natuurlijk  of  toe- 
vallig gebrek ; natuurlijk , als  de  muil  of 
bovenlip  buitengewoon  lang  is , en  over  de 
onderlip,  als  een  fruit,  overhangt  en  flap 
is,  (gelijk  veel  in  fomraige  Paarden  plaats 
heeft ) en  dus  als  floverende , fleepende  be- 
wogen wordt,  ook  door  ouderdom , wijl 
alsdan  de  meeste  Koeijen  de  bovenmuil  en 
ook  de  onderlippen  laten  hangen,  door  het 
allengs  verflappen  van  dezelve,  waaruit  dan 
het  zoogenaamd  zwadderziek  ontflaat,  dat 
is,  als  de  Koeijen  de  flijm  en  chijl,  die  uic 
den  muil  loopt,  door  de  flapheid  der  lip* 
pen , gefladig  opzwadderen  en  opfmagten , 
waarvan  de  namen  fmagtmuil , fmekmuil , 
zwadderziek  komen ; men  hoort  dit  dik- 
wijls in  de  ftallen,  als  de  Koeijen  gedrenkt 
hebben  of  drenken  zullen.  Dan,  deze  en 
meer  dergelijke  gebreken , komen  niet  als 

ge- 


van  HOLLAND.  43 

gevaarlijke  of  eigenlijke  ziekeen  in  aanmer-  het 
king.  Ründves, 

Dan  , tot  de  verlamming  der  Hoofdfpie-  v Afd. 
ren,  dient  ook  voornamelijk  gebragt  te  lL 
worden  zekere  belemmering  aan  de  Nek-  Hoof  ^ 
fpieren  , die  tegen  het  achterhoofd  liggen. 

Dit  kan  al  vrij  veel  invloed  hebben  op  de 
beweging  van  het  hoofd , en  het  Dier  be- 
letten naar  zijn  willekeur  om  te  zien  of  hec 
hoofd  te  draaijen  en  op  te  rigten;  dit  be- 
hoord onder  de  voorteekenen  van  de  meeste 
heete  ziekten.  Natuurlijk  ziet  men  het  wei- 
nig , doch  daarentegen  veelal  verftijfde 
hoofd-  of  nekfpieren,  die  alsdan  de  nek  en 
hals  (lijf  houden  en  korthalzige  Koeijen 
vertoonen.  Dezulker  halzen  zijn  dik  en 
hoog , aan  den  nek  als  aangewasfen , hetwelk 
alsdan  fpekhah  genoemd  wordt;  hoedanige  spekhali. 
in  de  Paarden  vrij  gemeen , doch  zeldzamer 
bij  de  Koeijen  zijn,  ten  zij  bij  dit  foort, 
die  van  achteren  aan  den  nek , langs  den  hals* 
nok,  ruig  en  wolharig  zijn,  en  als  borste- 
lig haar  hebben;  aan  deze  is  dit  gebrek  in 
het  gemeen  eigen. 

Tot  de  voornaamfte  bij  de  Boeren  be- 
kende verlamde  fpieren , komen  nu  verder 
•in  aanmerking  zoodanige  verlammingen,  die 
uitdrukkelijk  fchadelijk,  en  als  bekende  ge- 
breken bij  hun  bekend  flaan , hoedanige  zijn 

Ontluikt  e of  verlamde  Hals , dat  is,  als  Ontïuikw 
de  Koe  de  hals  flap  laat  hangen,  het  hoofd  HaU. 
moeijelijk  opbeurt,  de  fnuit  of  den  kop 
met  moeite  vooruit  fleekt,  het  welk  alles 
de  beweging  van  het  hoofd  belemmert,  Het 

worde 


HET 

RUNDVEE, 

V.  Afd. 
Iï. 

Hoofdft. 

Ontluik* 
te  fchcu* 

<kfs. 


Ontluik  te 
Bil. 


Verlamde 

Klink. 


44  NATUURLIJKE  HISTORIE 

wordt  fom wijlen  veroorzaakt  -door  het  dragen 
van  een  fchofthek  , dat  plankon  zijn , die  als 
een  foort  van  hek  zijn  faamgeflagen,  met 
eene  opening  in  het  midden , waardoor  de 
kop  van  de  Koe  komt ; en  dat  vervolgens 

Ontluikt è of  verlamde  Schouders  ver- 
oorzaakt; dan  welke  ontluiking  of  verlam, 
ming  wel  moet  onderfcheiden  worden  van 
de  ontwrichting,  als  het  beengeftel  van  zijne 
plaats  is,  daar  in  de  verlamming  alleen  de 
hals,  borst  en  fchouder,  vooral  de  fchou- 
derbladfpieren  verrekt , of  ook  wel  over- 
dreven zijn,  zoodat  de  Koe  mank  gaat. 

Ontluikt e Bil.  Deze  foort  van  verlam- 
ming komt  nu  en  dan  nog  al  voor  in  oude 
Koeijen;  zij  ontftaat  veelal  uit  het  ongemak- 
kelijk  liggen  , uit  het  gedurig  liggen  op 
een  en  dezelve  zijde,  want  hierin  houden 
veelal  de  Koeijen  eene  keuze ; hieraan  ge- 
wennen de  fpieren  dermate,  dat  hierdoor 
eene  verlamming,  of  integendeel,  ook  wel 
eene  opkrimping  der  fpieren,  ja  zelfs  ook 
wel  een  vereelting  veroorzaakt  wordt;  maar 
de  eigenlijke  ontluiking  der  billen  ontftaac 
voornamelijk  uit  de  gevolgen  van  het  kal- 
ven der  Koeijen ; in  dit  geval  verlammen 
de  achterbillen  der  Koeijen,  door  veel  te 
kalven,  allengs,  en  daaruit  worden  geboo- 
ren  de  volgende  zeer  bekende  kwalen. 

Verlamde  Klink . Dit  gebrek  is,  gelijk 
in  alle  levendbarende  dieren,  ook  aan  de 
Koeijen  eigen , namelijk  dat  deze  edele  dee- 
len  verlammen  en  verflappen  door  de  ge- 
volgen van  den  ouderdom  en  der  verdwee- 


van  HOLLAND.  45 

tien  teelkracht.  Dit  behoeft  niet  veel  uit- 
leg, de  befcheidenheid  verbiedt  hier  meer- 
der verklaring.  Evenwel  kan  men  hier  niet 
voorbij  de  opmerking  der  Landlieden  aan 
te  voeren.  Zij  letten  zeer  zeker,  in  het  koo- 
pen  van  een  Vaars  of  Koe,  zeer  aandachtig 
op  de  klink , of  dezelve  wel  en  vast  gefpierd 
is,  dan  of  zij  flap,  druipende  of  met  aam- 
beijen  bezet  is  , daarenboven , dewijl  de 
Koeijen  aan  bloedwateren  , den  druip  of 
loop  onderhevig  zijn,  of  door  deze  toeval- 
len de  klink  niet  verlamd  is.  Buiten  dit, 
letten  zij  ook  op  de  banden,  om  te  ont- 
dekken of  de  Koe 

Verlamde  Banden  heeft.  Dit  zijn  de  fpie- 
ren  en  pezen , die  aan  het  bekken  en  de  wa- 
legreep  gehecht  zijn,  en  die  door  eene  al 
te  fterke  ontfluiting  of  geforceerde  kalving 
verlamd  worden  en  blijven,  zij  bekomenden 
naam  dan  ook  van  flappe  banden , of  wel 
over  het  algemeen  verlamde  ont fluit  [pier  en* 

Wanneer  deze  fpieren  verlammen  , zijn 
ook  tevens  de  billen  aangedaan , en  er  ont- 
ftaat  eene  doorzakking,  die  de  billen  doet 
zwellen ; dit  wordt  dan  Bilzucht  genaamd , 
en  is  bij  onze  Landlieden  bekend. 

Verlamde  Kruisfpieren , dat  is  , als  de 
fpieren,  die  aan  de  bandfpieren  grenzen,  en 
over  het  kruis  glooijen,  het  zij  door  ge- 
forceerde baring,  of  door  overdrijven  , on- 
barmhartig met  een  flok  te  flaan , of  ook  door 
ziekte , zoodanig  verlamd  zijn , dat  de  Koe  in 
het  geheele  achterdel  verzwakt  is,  en  eenen 
loomen  kreupelen  gang  bekomt;  Wanneer 

deze 


HET 

RÜNDVES, 

V.  Afd. 
II. 

Hoofdft» 


Verlamde 

Banden. 


Slappe 

Banden, 


Bilzucht. 

Verlamde 

Kruisfpie- 

ren. 


46  NATUURLIJKE  HISTORIE 


HnT 

RUNDvnn. 

V.  Afd. 
II. 

Hoofdft. 


Verlamde 

Lenden» 

fpieren. 


Verlamde 
Ribbe  - en 
Buikfpie  • 

ten. 


deze  verlamming  veroudert,  dan  houdt  de 
Koe  zijn  geheelen  leeftijd  een  lam  gat , een 
waggelgat , zoo  als  men  het  noemt,  en  is, 
zoo  als  hier  voren  gezegt  is,  een  zwikke 
zwakke  Koe:  evenwel  merken  fommigen 
op , dat  dergelijke  Koeijen , als  zij  voor  het 
overige  gezond  zijn  , beter  melkgevende 
zijn  dan  de  genen , wier  kruisfpieren  ge- 
krompen en  verhard  zijn. 

Nog  heeft  er  een  verlamming  plaats  in 
de  lendenfpieren.  Deze  erkent  men  fpoe- 
dig  aan  de  ingevallen  ruggegraat , vooral  tus- 
lchen  de  korte  ribben  en  het  kruis ; men  noemt 
zoodanige  Koeijen  odkjleeplenden ; deze  ver- 
lamming is  zeer  kennelijk;  ook  de  verlamde 
ribbe  - en  buikfpieren  ^ zi  n fpoedig  te  ken- 
nen, door  de  flankheid  en  ingevallen  buik. 
Dezelve  worden  veroorzaakt  door  het  al  te 
gulzig  vreten  der  Koeijen;  want  men  vindt 
er  die  den  buik  en  maag  zoo  geweldig  vul- 
len, dat  zij  fchier  niet  oprijzen  kunnen, 
waardoor  dan  ribbe»,  buik-  en  darmfpie- 
ren  ongelooflijk  uitzetten,  terwijl  daarna, 
als  de>Koe  vetgeweid  wordt,  deze  dikke 
buikfpieren  flinken;  welk  (linken  dikwijls 
zoo  (poedig  gefchiedt,  dat  eene  dik  geweide 
Koe,  in  den  herfst,  als  het  weer  onguur 
wordt , en  er  weinig  gras  is,  in  een  of  twee 
dagen  ongemeen  flinken  kan,  en  hetwelk 
men  flinkziek  noemt:  dit  weten  de  Vet- 
wijders  zeer  wel,  en  verkiezen  daarom  lie- 
ver een  fijne  gevleeschde  Koe,  die  wat  ma- 
ger is  x dan  eene  opgeblazen  Koe  met  ver- 
lamde fpieren,  die  aan  geltadig  denken  of 

dia* 


van  HOLLAND.  47 

ilinken  onderhevig  is.  Men  noemt  ook 
verlamde  buikfpieren  , als  dezelve  log  en  RUNDVEI* 
los  hangen  of  de  buik  Hap  is : integendeel , v.  Afd. 
als  de  buikfpieren  buitengewoon  uitgezet  n* 

2ijn , en  niet  naar  gewoonte  buigen  of  flin-  Hoofdfl:* 
ken,  noemt  men  dit  trommelbuik.  Trommelr 

Nog  is  er  eene  kwaal,  die  de  fpieren  van  den  buik# 
onderbuik  treft,  en  bij  onze  Rijnlanders  den  Kootzak. 
zeldzamen  naam  draagt  van  kootzak , anders 
genaamd  fpierzak  , het  welk  eene  lelijke 
kwaal  is:  het  is  eene  geheele  doorhanging 
der  buikfpieren  aan  en  onder  de  ribben  of 
navel,  alwaar  dezelve  als  tot  een  klomp 
aanwasfen  en  een  foort  van  gezwel  maken 
als  een  zoogenaamde  wen , veeltijds  met  ver- 
hard vet  als  zaamgeklonterd  , als  wanneer 
het  den  naam  van  klonterbuik  of  fmeerbuik  bu^Ionter' 
bekomt:  men  bekreunt  er  zich  weinig  o ver , f^erbuik. 
dan  wanneer  dezelve  , allengs  aangroeijen- 
de,  tot  etteren  o verhaat,  dat  wel  gebeurt, 
doch  dan  wordt  het  van  eenen  anderen  aard , 
en  behoort  tot  de  klierziekten , en  ook  tot 
de  navelbreuken  of  lankgezwellen  en  zware 
fpatten , zoo  als  ik  het  naast  geloof.  Voor 
het  overige  kan  het  ook  eene  ware  ver- 
(lapping  der  fpieren  zijn , dat  men  dan  [pier-  spierwk; 
zak  noemt,  en  dat  veelal  een  voorbode  van 
breuken  is,  of  het  kan  eigenlijk  verflapping 
aan  de  uur  - of  elderbanden  zijn  , in  oude 
Koeijen , of  in  jonge  Koeijen  door  onvoor* 
zigtig  melken  veroorzaakt. 

Men  kent  ook  nog  eene  kwaal , die  de  Zwamleg- 
fpieren  van  den  onderbuik  treft,  dat  mengers. 
zwamleggexs  noemt : deze  zijn  eigenlijk 

D ge- 


48  NATUURLIJKE  HISTORIE 


gezwellen , die  tot  vurigen  uitdag  overgaan, 
rundvee  en  ver0orzaakt  worden  door  het  veel  lig- 
V.  Afd.  gen  op  ongelijke  of  oneffen  en  morsfige 
n;  greppelplanken  of  repen  in  de  (lallen. 

Verlamde  fchoft  • en  ruggefpieren , Bij 
Verlamde  ontwrichte  (chouder  is  aïrede  hieraan 

ren  • ik  vinde  nog  zulk  een  foort  van  logheid 
en  lammigheid  in  de  lendenen , waardoor  de 
Weirust.  K^oeijen  veeltijds  in  de  weide  liggen  als 
loom  en  log,  genaamd  weirust , -denkelijk 
om  het  gedurig  rusten  en  liggen  in  de  wei- 
den. 


Nu  volgen  de  gebreken,  die  uit  in-  of 
opkrimping  der.  fpieren  ontdaan . • 
opge-  Opgekrompen  fpieren  zijn  zoodanige  fpie* 
krompen  ren  , die  , of  door  ziekte  of  door  andere 
fpieren.  toevallen , vooral  ook  door  inkrimping  der 
pezen , hunne  veerkracht  ( elasticiteit  ) ver- 
loren hebben*  of  ook  door  aangroeijing  aan 
den*  anderen  in  hunne  bijzondere  rigting  en 
werking  verhinderd  worden  : alle  deszelfs 
toevallen  zijn  het,  tegengeflelde  van  verlam- 
de fpieren,  zoo  dat  men , kortheidshalve, 
dezelve  door  de  vólgende  benoemingen  kan 
opge-  verklaren,  als: 

kr°f dren  Opgekrompen  hoofd  fpieren.  Onder  deze 

yOo  Pie'  behoort  het  opgekrompen  oor , het  welk 
steiloor,  men  dan  fteiloor  noemt. 

Kolfoog.  Kolf  oog , dat  is , als  de  fpieren  van  het 

ooglid,  of  de  wenkbraau  wen  v (lijf  en  rond 
(laan , zoo  dat  de  Koe  fehijnt  fcheel  te  zien  ; 
de  Stieren  reekenen  dit  zeer  (lerk  door  hun 
ftrak  zien,  doch  dit  is  veel  natuureigen  en 

geen 


van  HOLLAND.  49 


geen  gebrek:  de  Osfen  hebben  het  ook 
veelal  gemeen.  RÜNDVEE“ 

Opgekrompen  fchouder  - , opgekrompen  v Afd, 
fchoft heup-,  lenden - en  buikfpieren , ^ 

opgekrompen  bil - en  beenfpieren : deze  al-  00  " 

len  hebben  meestal  een  zelfde  oorzaak , of  Opge- 
fchoon  zij  op  onderfcheiden  plaatfen  vallen 
kunnen,  naar  omdandigheid  der  toevallen ;hceUp’#  * 
allen  ontdaan  zij  uit  vierderlei  oorzaken , lenden  , 
namelijk : door  verkeerde  genezing  van  ont  buik  * biI* 
wrichting  , of  uit  hetgeen  men  vervanger 
noemt,  of  door  onnatuurlijke  aanwas,  01 
door  opkrimping  der  pezen. 

De  opkrimping  door  verkeerde  genezing 
is,  als  de  fpiervezelen  verlamd  geweest  zijn* 
de,  naderhand  al  te  derk  weder  zaïnentrek- 
ken;  waarvan  het  gevolg  is  , dat  de  Koe 
aan  het  voor  of  achterdel  kreupel  of  mank 
gaat , of  een  dijven  hals , lenden , bil  of 
dije  behoudt , of  dat  bij  ontwrichting , been- 
breuk, uiterkoot  enz.  de  beenderen  niet  op 
derzelver  regte  plaats  herdeld  zijn : hieraan 
is;niets  te  helpen,  omdat  het  eene  vergroei- 
ing is. 

De  opkrimping  door  onnat'uurlijke  aan- 
was is,  als  twee  of  drie  fpieren , door  kwij- 
ning  van  het  vetvlies  ( Cellulae ) of  der 
bekleedfelen  vermagert , tot  een  wasfen , en 
als  eene  fpier  worden,  het  welk  voorna- 
melijk in  de  fchouderbladen , in  de  ribben, 
en  dijefpieren  voorvalt  ; dit  heet  men  aan 
een  gevvasfen  ; hierop  daat  men  weinig 
acht,  en  in  der  daad,  het  is  ook  niet  an- 
ders dan  eene  fpeling  der  natuur.  Maar 

D 2 het- 


5o  NATUURLIJKE  HISTORIE 


hp.t  hetgeen  meerder  als  eene  ziekte  bekend  'is, 
rundvee^  is  fjetgeen  Vleeschhoiiwers  en  Landlie- 

V.  Afd.  den  aangewasfen  [pieren  noemen. 

JI-  Aangewasfen  [pieren  zijn,  als  de  tus- 
Hoofdft.  fchenribbige  fpieren  met  de  lenden fpieren 
Aange-  als  aan  een  groeijen : dit  ontdekt  zich  dra , 
wa:  ren  nademaal  in  het  betasten  van  den  huid  dezelve 
pieren*  als  dan  niet  lenig  is;  men  ziet  hierom  de 
Vetweiders  en  Boeren  altoos  de  hand  over 
de  ribben  ftrijken,  om  te  zien  of  de  huid 
lenig  en  los  over  de  ribben  fchuift.  Er  is 
nog  een  inwendige  aanwas  der  ribben,  of 
ook  wel  aan  de  ingewanden : de  Joden  on- 
derzoeken , bij  het  Aagten  , of  de  Koe  of 
Os  inwendig  aangewasfen  is:  deze  aanwas 
is  doorgaans  aan  het  middenrif  C Diaphrag • 
ma}  aan  den  ommeloop  (Mefenteria} , 
tegen  de  ribben;  dan,  de  aanwas  hier  be- 
doeld, is,  zoo  als  gemeld  is,  langs  de  len- 
denen  of  ruggegraat , of  over  de  ribben , 
dikwerf  in  zoo  verre,  dat  de  huid  of  het 
zoogenaamd  koffer  verAijfd  is.  Dit  en 
meest  alle  dergelijke  foorten  van  aanwas 
noemen  deFranfchen  Mor {ondement  ( loom- 
heid ).  In  der  daad , de  beesten , welke  dit 
gebrek  treft,  zijn  onderhevig  aan  eene  al- 
gemeens zwakheid  en  allengs  toenemende 
vermagering ; hunne  bewegingen  zijn  be- 
lemmerd , de  gang  is  log  en  loom , zij 
kreunen  telkens  als  zij  zich  fterk  bewegen, 
vooral  als  zij  over  eene  hoogte  of  brug 
gedreven  worden : in  het  aftreden  zijn  zij 
als  waggelende  en  bekommerd  voor  vallen ; 
zij  wankelen  veeltijds , en  kunnen  moeije- 


van  HOLLAND.  51 


lijk  oprijzen.  3VIen  ontdekt , boven  deze 
kenteekenen , ( die  ook  fomwijlen  in  andere 
gevallen  plaats,  hebben,  } bijzonder  den  aan' 
was  nog , doordien  de  huid  fchraal  en  ftrak 
gefpannen  is,*  en  de  baren  borstelig  regc 
oprijzen,  zijtde  de  huid  fchier  onbeweeg- 
baar in  het  overftreelen ; de  ribben  teeke- 
nen  dor  van  magerheid  , zoo  dat  de  huid 
er  als  op  gekleefd  is;  de  flaap  des  hoofds 
of  het  ooghol  is  buitengewoon  diep , de 
oogleden  fchier  (lijf,  zij  kwijlen  weinig, 
en  de  tong  is  doorgaans  droog  en  bleekver- 
wig.  Wanneer  deze  kwaal  op  den  hoog-. 
Hen  trap  komt,  beginnen  de  keel  klieren  te 
verdij  ven,  eindelijk  verliezen  zij  de  eetlust, 
vergezeld  van  eene  onrustige  treurigheid, 
en  als  dan  begint  er  eene  langzame  kwij- 
nende koorts  te  on t Haan  , die  het  gevolg 
is  van  eene  geheels  ontaarding  in  de  fpijs- 
vertering  en  pisfcheiding , als  zijnde  die 
bleek  als  water  en  zonder  reuk , zoo  als 
ook  de  drek  dun  en  ongekleinsd  is , tot  ein- 
delijk het  dier,  geheel  uitgeteerd,  fterfc. 
Het  best  dat  men  er  tegen  doen  kan,  is 
doorgaans  aderlaten,  en,  zoo  men  kan, 

* moet  men  bij  wijze  van  dist  er  en  warm  bier 
niet  wat  zout  in  den  aarsdarm  inpersfen. 
Voorts  is  het  ingeven  van  ontlastende  mid- 
delen zeer  raadzaam,  en  vooral  van  verfris- 
fchende  zuren;  ook  zuring,  wanneer  zij 
dit  eten  willen,  is  zeer  goed.  Ik  vinde  ook 
nog  in  een  boekje  van  zekere  Koeijendoc- 
tor  melding  gemaakt  van  het  volgend  ge- 
neesmiddel, namelijk:  een  half  pond  tama- 
D $ rin- 


HXT 

RUNDVE2* 

V.  Afd. 
II. 

HöOfdftg 


HET 

&UNDVEE. 

V.  Afd. 
II. 

Hoofdft. 


Vervan- 
gen fpie- 

ren. 


52  NATUURLIJKE  HISTORIE 

rinde,  afgekookc  opeen  pint  water,  en  dit 
dagelijks  in  eene  teug  ingegeven ; ook  Rha- 
barber  enz.  Ook  wil  men  nog  wel  daar- 
heen, om  de  beesten  bittere  kruiden,  die 
zij  gaarne  eten , te  bezorgen , en  vooral  op 
goed  voedfel  te  letten.  In  Zwitferland 
wordt  de  Theriaac,  tot  een  once  daags, 
en  met  genever  gemengd,  al  vrij  algemeen 
in  deze  kwaal  gebruikt.  Anderen  verkie- 
zen de  Gentiaanwortel  op  genever  getrok- 
ken, dat  ik  goedkeur;  maar  ik  meene  ook, 
dat  een  af kookfel  van  Alfem  en  Camil  even 
zoo  veel  nut  zou  doen,  en  dit  is  overvloe- 
dig in  ons  land  te  bekomen. 

Vervangen  of  bevangen  [pieren  is  eene 
algemeen  bekende  kwaal  der  Koeijen  : zij 
wordt  veroorzaakt  door  overdrijven  in  heete 
zomers  , als  de  Koe  in  het  zweet  raakt, 
en  dan  fchielijk  koud  wordt ; ook  wordt 
eene  Koe  vervangen , als  men  dezelve  , in 
de  koude  en  natte  voorjaren,  te  vroeg  in 
de  weide  jaagt ; eene  Koe  of  een  Os  wordt 
vervangen  door  langdurige  regenvlagen,  en 
door  te  veel  op  moerasfige  gronden  te  loo- 
pen;  ook  kan  deze  kwaal  voortkomen  door 
onmatig  of  flecht  water  te  drinken.  Deze 
ver  angetiheid  is  in  der  daad  eene  opkrim- 
ping  der  fpieren  en  pezen , althans  zeer  ze- 
ker" een  foort  van  ftilftand  in  derzelver  wer- 
king , en  als  een  foort  van  ftiiftand  in  het 
bloed.  De  Koe  of  Os,  die  vervangen  is, 
wordt  eerst  van  tijd  tot  tijd  fchielijk  loom , 
daarna  llijf,  ftokftijf,  zoo  dat  hij  niet  kan 
voortgaan,  en,  zoo  hij  nederligt,  niet  kan 

op- 


van  HOLLAND*  53 


oprijzen  , en  in  den  hoogden  trap  van  ver-  HET 
vangenheid  zelfs  zich  niet  kan  bewegen,  ja  rundvee. 
dikwerf  fchielijk  dood  blijft.  De  meeste  V.  Afc^ 
en  fterkfte  reekenen  der  ver  vangenheid  ver- 
toonen  zich  eerst  aan  de  voorbeenen,  daar-  00 
na  volgt  een  zéker  foort  Van  trilling  of  be- 
ving, het  welk  bij  ons  huiveren , en  bij 
de  Brabanders  fchoéveren  genaamd  wordt; 
ook  noemen  zij,  als  mede  eenige  Landlie- 
den hoog  aan  en  in  Zitidhölland,  de  ver- 
vangenheid verboustheid , verhoest  of  ver - 
bostheid , dóch  vermengen  het  dikwijls  met 
de  bof  of  pof , dat  tot  de  huidziekten  be- 
hoort. 

Vele  en  verfcheidene  middelen  zijn  er 
ter  genezing  der  vervangenheid , die  of 
fpoedig  helpen,  of  waarmede  men  onge- 
lukkig de  kwaal  niet  kan  meester  worden. 

Het  eerde  en  ‘best  beproefde  middel , het ' 
welk  genoegzaam  algemeen  gebezigd  wordt, 
is  veel  bloed  aftappen,  en,  even  als  in  een 
pleuris  bij  den  Mensch,  de  aderlating  her-  : 
halen  , wanneer  de  eerde  niet  helpt,  en , als 
een  drank,  door  de  Kóé  Veel  oud  bier  te 
laten  drinken.  Irt  Noordhólland  zijn  er , die 
• warme  wijn  met  menfcheridrek  opkoken , 
doch  in  Zuidh'ollaiïd , althans  omtrent  de 
mij  bekende  plaatfen  , is  dit  niet  in  ge» 
brüik,  maar  wel  dat  de1  Landlieden  zorgen, 
dat  de  klaauwen  der  Koeijen  op  droog  droo 
warm  worden  gehouden.'  Het  wrijven  van 
den  huid  met  leuk  water  en  zout , door 
middel  van  een  bosje  hooi , is  een  oud 
en  best  geneesmiddel  , vooral  als  men  dit 

D 4 doet 


54  NATUURLIJKE  HISTORIE 


HIT  doet , terwijl  het  bloed  nog  uit  de  geopende 
*UNDVEE’ ader  loopt.  6 * 

V.  Afd.  Nog  wordt , als  een  bijna  onfeilbaar  ge- 
n*  neesmiddel , het  volgende  opgegeven ; na- 
«oofda.  meijjk:  men  geve  fcet  beest  ^ na  aderla- 
ting, warmen  drank,  het  zij  bier  of  warm 
water , met  zemelen  en  botermelk  vermengd ; 
men  zorge  voorts  te  hebben  Alfemknop* 
pen,  Selderie  en  Lavaszaad,  of,  dit  mis» 
fende,  neme  men  brandnetelen,  als:  2 a 3 
handvollen  Brandnetelen , 1 once  Alfem , 
2 oneen  Selderie  en  Lavaszaad , en  zoo  men 
geen  Selderiezaad  heeft,  dan  is  het  best  te 
nemen  groene  Selderiewortel ; men  koke 
dit  lang  en  ruim  af,  en  wanneer  dit  kook- 
fel  tot  twee  a drie  pinten  vocht  verkookt 
is,  neemt  men  hennen-  of  liefst  duiven* 
drek , men  droogt  die  in  heeten  asch , en 
menge  2 of  meer  oneen  er  van  onder  den 
drank,  gevende  van  denzelven,  drie  - a vier- 
maal daags,  telkens  een  middelmatig  bier- 
glas aan  het  beest  in  , en  binnen  twee  a 
drie  dagen  is  het  gewoonlijk  herfteld. 

Het  gebeurt  evenwel,  dat  de  vervangen- 
heid niet  geheel  weggaat,  maar  verouderd, 
en  vooral  op  de  pooten  en  hakken  valt, 
zoo  dat  de  Koe  niet  liaan  kan : in  dit  ge- 
val kan  men  dezelve,  zoo  als  men  de  Paar- 
den doet,  in  eenen  gordel  laten  ophijsfen, 
en , inzonderheid  des  daags  , daarin  laten 
hangen , zoo  dat  de  koten  den  grond  kunnen 
raken;  dan  moet  men  nemen  fchoorfteen' 
roet , een  weinig  wasch,  en  rinfenharst,  dit 
fmelten  in  raapolie , en  het  opkoken  tot  het; 

fnerkt 


van  HOLLAND.  55 

fnerkt  en  taai  wordt ; men  fmeere  dit  warm  HET 
aan  de  pooten , en  omzwachtele  de  poot  N v 
boven  de  kroon  en  om  den  kogel  zoo  vast  V.  Afd. 
als  men  kan , en  het  lijdelijk  voor  de  Koe 
is , en  boude  hiermede  aan  tot  dat  men  be- 
merkt dat  het  dier  allengs  op  de  koten  be- 
gint te  liaan;  eene  aderlating  of  openrng 
in  de  klaauwen  is  mede  noodig  en  goed. 
Meerdere  middelen  zijn  er  bekend,  welke 
ook  niet  kwaad  zin,  en  al  vrij  wel  door 
fommigen  gebruikt  worden,  als  Heen  olie 
Col  Petri ),  olie  van  lauwrier  en  terben- 
tijn  : hiermede  wrijft  en  beftrijkt  men  de 
pooten;  het  is  zekerlijk  geen  kwaad  mid- 
del, alhoewel  het  wat  heet  is;  maar  de 
palm  - olie  is  zeker  alleen  zoo  goed  als  die 
beide.  Veehouders  doen  dus  zeer  wel , als 
zij  zorgen  altoos  een  pot  palm  - olie  bij  de 
hand  te  hebben,  alzoo  deze  olie,  alleen, 
of  met  reuzel  of  verfche  boter  vermengd, 
een  genoegzaam  huismiddel  ter  genezing  van 
alle  verwrichtingen  , hoorn  - en  fpierzieks 
ten,  ja  zelfs  van  kneuzingen  is.  Dit  laatfte 
geneesmiddel  is  insgelijks  overheerlijk  in 
het 

. Kruiswee  of  handwee , dit  is  eene  al  te  Kruiswee, 
flerke  fpanning  der  banden:  zij  komt  voor, 
en  is  bij  de  Landlieden  ook  bekend  onder 
den  naam  van 

Opgekrompen  handen:  dat  is,  als  de  Koe  Opge* 
op  het  punt  van  te  kalven  Haat,  en  die£ro“Pea 
banden  taai  en  vast  zijn , en , zoo  als  zij ban  en* 
het  noemen,  niet  ont fluiten , evenwel  heeft 
die  omfluiting  meerder  betrekking  op  den 
D 5 in- 


«ET 

«ÜNDVEE 

V.  Afd. 
II 

Hoofdft. 


Opkrim- 
ping  der 
buikfpie- 

ren. 


Opkrim- 
ping  der 
«lderfpie- 

rcn. 


Opkrim- 
ping  der 
kaakfpie- 
ren. 

De  klem. 


56  NATUURLIJKE  HISTORIE 

inwendigen  mond  der  lijfmoeder  , dan'  op 
de  uitwendige.  Om  deze  ontfluiting  te  be- 
vorderen , is  bij  onze  Landlieden , inzon* 
derheid  bij  die  van  Nootdholland , zeker 
eenvoudig  geneesmiddel  bekend  , beftaande 
in  vier  lood  fpaanfche  zeep  en  twee  lepels 
fijngeftooten  zeefchuim;  dit  aan  de  Koe  in 
een  kop  karnemelk  ingegeven  , bevordert 
de  ontfluiting. 

Opkrimping  der  buikfpieren  enz. : dit 
valt  al  dikwijls  voor  bij  de  Koeijen  , en 
ontflaat  of  uit  het  liggen  op  natte  gron- 
den, of  voornamelijk  door  pijnen  in  de  in- 
gewanden en  den  buik,  en  heeft  eindelijk 
ook  wel  plaats  in  de  zwangerheid  en  in  het 
baren;  bij  de  ziekten  der  ingewanden  zal 
dit  nader  voorkomen.  Er  heeft  insgelijks 
ook  veelmalen  eene  opkrimping  der  elders 
[pieren  plaats , waardoor  de  melkgéving  be- 
let wordt,  waarvan  wij  meerder  zullen  zeg- 
gen in  het  volgende  Hoofdftuk  , bij  de  be* 
fchrijving  der  ziekte , bekend  onder  den 
naam  van  het  aan  de  melk  leggen. 

Eindelijk  moet  ik  nog  een  woord  met-  ; 
den  van  de  opkrimping  der  kaak  [pieren- 
en  der  pezen  of  zenuwen  van  den  muil . 
Deze  kwaal  is  bekend  bij  den.  naam  van 

De  klem , en  is  volftrekt  eene  even  zoo 
Iterke  opkrimping  in  de  kaakfpieren  der 
Koeijen,  als  die  in  de  Paarden  plaats  heeft, 
alfchoon  de  oorzaken  zeer  kunnen  verfchil- 
len,  dewijl  die  in  de  Paarden  dikwijls  ont- 
ftaat  uit  eene  al  te  llerke  knelling , door : 
den  breidel  of  het  gebit  veroorzaakt;  dit 

is 


van  HOLLAND.  57 

is  in  de  Koeijen  of  Osfen  zoo  niet,  omdat 
zij  geen  gebit  in  den  bek  kunnen  velen;  RUNDVEE* 
dus  is  de  oorzaak  bij  de  Koeijen  van  een  v.  Afd*] 
geheel  anderen  aard:  zij  is  toe  te  fchrijven 
aan  een  gevolg  van  aandoening  ( irritatie  ) Hoof(lfl‘a 
in  al  de  fpieren , die  zich  op  de  kaken  zet, 
even  zoo  als  die  op  eenige  poot  of  kwar- 
tier valt.  Als  de  Koe  de  klem  krijgt,  be- 
gint zij  eerst  te  geeuwen,  eet  niet,  einde- 
lijk herkaauwt  zij  niet,  en  de  kaken  blij. 
ven  onbeweegbaar;  het  wordt  door  eene 
zachte  en  aanhoudende  wrijving  onder  het 
oor  nog  al  fpoedig  herfteld,  maar  vooral 
door  eene  aderlating  aan  den  hals.  De 
klem  ontftaat  ook  veel  uit  eene  invloeijing 
van  koude,  of  gevolgen  van  verkoudheid , 
hersfendrop  en  zenuwkrimping , zij  be- 
hoort, in  dit  opzigt,  ook  tot  de  fnotziek - 
ten , waarvan  in  de  volgende  Hoofdrukken 
zal  gefproken  worden. 

Le  opkrimping  der  pezen . De  pezen  Opge. 

zijn  deelgenooten  in  alle  opkrim pingen,  diekromPea 
de  opgemelde  fpieren  ondergaan  , en  der*pezen‘ 
halve  verklaart  zich  dit  genoeg ; alleen  dient 
men  hier  de  twee  voornaamfte  pezen  niet 
te  vergeten,  alzoo  dezelve  wel  degelijk  in 
aanmerking  komen,  te  weten,  de  hak - of 
hielpezen , de  verfenen.  Het  is  bij  de 
Heelkundigen  overbekend , dat  het  als  eene 
onmogelijkheid  is,  om  gefcheurde  of  afge- 
fcheiden  pezen  te  heelen;  de  bewuste  twis- 
ten over  de  gevoeligheid  der  pezen  zijn  te 
bekend,  om  er,  in  dit  geval,  in  te  treden. 

Zeker  is  het  evenwel , dat  men  veel  eer  een 

been- 


58  NATUURLIJKE  HISTORIE 


rundvee  .beenbreuk,  een  gewonden  fpier,  gefcheur- 
'de  vliezen  en  andere  deelen  kan  genezen, 
V.^Afd.  dan  een  afgefcheiden  pees;  waar  een  pees 
Hoofdft.  verlamd,  opgekrompen  of  doorgefneden  is, 
is  geen  herftel  te  hopen:  mankgaan,  ge- 
brekkelijkheid,  kreupelheid  en  onbruik  der 
ledematen  is  er  het  vast  gevolg  van;  dit 
nu  treft  de  Koeijen  ook  in  meest  alle  op- 
genoemde gevallen  , maar  inzonderheid  op 
de  voornaamfte  pezen , als  daar  zijn  de  hak- 
of  hielpezen,  de  nek*  en  bandpezen. 

De  hakpezen , hielpezen  zijn  de  (lerk- 
flen  der  Koepooten,  zoo  wel  van  de  voor- 
als  achterpooten ; men  noemt  ze  ook  de 
yerfenen.  De  ouden  hadden  lange  (lokken 
met  fcherpe  prikkels  en  prikten  de  Koei- 
jen , de  Kemelen  en  Paarden  tegen  de  inlij- 
ving der  pezen  van  de  hiel  aan  de  verle- 
nen , om  het  dier  voort  te  drijven  en  het 
achteruitflaan  te  beletten.  De  oude  volke- 
ren hakten,  in  den  (Irijd,  aan  de  Paarden 
des  vijands,  de  hielpees  ( Tendo  Achiilis ) 
af,  en  verlamden  alzoo  'dezelven.  De  In • 
dianen  vellen  de  Buffels,  door  het  afhak- 
ken van  derzelver  hielpezen , ter  neder.  Er 
ligt  dus  veel  aan  gelegen,  om  deze  pezen 
wel  te  bewaren  : onze  Landlieden  zijn  er 
ook  buitengemeen  oplettend  op,  want  zij 
zorgen  altoos,  hoe  gering  de  (lal  ook  zij, 
dat  de  koes  of  het  (lalplaveifel  zoo  is  in- 
gerigt,  dat  de  Koeijen  gemakkelijk  (laan  en 
« nederliggen  kunnen  , zonder  deze  pezen  te 

hinderen;  want  uit  de  minde  verlegging  of 
De  kramp*  drukking  krijgt  de  Koe  de  kramp , en  zoo 

zij 


van  HOLLAND#  59 

zij  dan  {laat,  flaat  zij  zoo  onbefuisd  ach- 
teruit,  dat  zij  menigmaal  deze  pees  verlamd  RÜNDVE,# 
of  kwetst,  en  dit  wordt  dan  de  peesziek*  V.  Aid. 
te,  die,  zoo  dezelve  verouderd,  ongenees- 
lijk  is.  Deze  kramptrekkingen  dragen  ook  00  1 * 
den  naam  van  de  flraaU  dat  eigenlijk  eene  De 
krampprikkeling  in  de  klaauwe  is,  want  de 
oude  naam  van  jirale  is  toepasfelijk  op  de 
holte  van  den  nagel  ( Cavum  ungulae") , 
volgens  kiliaan;  er  is  weinig  of  genoeg- 
zaam geene  remedie  voor,  dan  alleen  eenige 
tot  verzachting,  door  Hoving,  verwarming 
of  fmeering  met  en  door  de  middelen,  bij 
de  verftuikingen  en  ontwrichtingen  opgege- 
ven. Het  hechten  kan  gefchieden , maar  het 
helpt  weinig,  ten  ware  het  kort  tegen  de 
fpier vezelen  zelve  gefchiede.  Men  behoort 
dus  zoo  veel  mogelijk  te  zorgen,  dat  het 
dier  niet  in  de  gelegenheid  kome,  om  zijne 
pezen  te  forceren  of  te  kwetfen. 

Hiermede  achten  wij  het  voornaamfle  der 
meest  uitwendige  fpierziekten  en  gebreken 
te  hebben  aangeteekend , doch  dienen  nu 
nog  iets  van  de  inwendige  fpierziekten  te 
melden. 

Hieronder  zijn  er  al  vrij  aanmerkelijke, 

‘doch  welke  men  weinig  kent,  dan  uit  de  ge- 
volgen in  heete  en  kwijnende  ziekten#  De- 
zelve allen  met  de  vereischte  naauwkeurig- 
heid  voor  te  dragen,  is  niet  zeer  gemak- 
kelijk, omdat  wij  er  niet  veel  van  kunnen 
nagaan;  dus  zullen  wij  dezelye  maar  kor- 
telijk aanftippen# 


De 


6o  NATUURLIJKE  HISTORIE 


nET  De  voornaamke  is  de  verlamde  of  op - 
«.UNDVEE • gefcrompen  flokdarm , eene  kwaal,  die  bij 
v.  Afd.  den  Mensch  geducht  genoeg,  en  dikwijls 
n*  doodelijk  is : de  Landlieden  noemen  hec 
100  * flokzucht , flokziek;  de  Koeijen  krijgen  die 

Verlamde  dikwijls  door  onmatig  zwelgen , ook  veel 
or  opge-  in  ziekten,  uit  verkoudheid  voortkomende, 
flokdarm.  en  voora^  *n  de  ziekten  der  maag,  inbran- 
dige  fmetziekten  , en  in  de  fprouw:  de  kok- 
Siokzucht.  darm  wordt  bij  geopende  Koeijen  , welke 
aan  ziekten , en  vooral  aan  de  veepest  ge- 
korven zijn,  meestal  zamen  getrokken,  of 
kap  en  los  gevonden ; dan , de  hier  bedoel- 
de flokzucht  is  die,  welke  men  ontdekt, 
als  de  Koe,  zoo  als  den  Landman  zegt, 
verkeerd  neerkaauwt , als  dan  zijn  zeer  ze* 
ker  de  fpieren  van  den  kokdarm  verftijfd, 
en  zoo  zij  niet  opkaauwt,  integendeel  ver- 
kapt , zoo  dat  de  doorflokking,  als  mede 
de  op-  en  nederkokking  belet  wordt:  in 
dit  geval  krijgt  de  Koe  dikwijls  de  nik  of 
hik  , dat  is , als  de  maag  met  geweld  de 
fpijze  opdringt,  het  welk  men  dan  als  de 
xoode , de  zoo  of  walging  aanmerkt.  Om 
van  dit  alles  een  beter  begrip  te  bekomen, 
wijzen  wij  onzen  Lezer  naar  onze  uitvoe- 
rige befchrijving  van  den  kokdarm,  van  de 
magen  en  van  de  herkaauwing , alwaar 
men  deze  fpieren  , als  mede  de  maagfpie- 
ren  , in  hunne  werking  zal  befchreven  en 
afgebeeld  vinden. 

slappe  De  maagfpieren  zijn  ook  vooral  aan  ver- 
maagfpie-  kapping  onderworpen , wanneer  dezelve 
ïeQ  eDZ*  door 


van  HOLLAND.  tfi 


door  het  overdadig  eten  te  veel  worden  HKT 
uitgerekt , zoo  dat  die  door  den  tijd  niet RUNDVEB* 
meer  behoorlijk  kunnen  werken  : dezelve  V.  Afd. 
verflappen  ook  door  waterzucht  of  zwak- 
heid , en  zijn  ook  daarentegen  aan  geduchte 
inkrimpingen  onderhevig , welke  uit  ver* 
fcheidene  oorzaken  ontftaan , en  doorgaans 
de  kolijken  vergezellen  en  gevolgd  wor- 
den van  verloren  eetlust;  vooral  worden 
deze  inkrimpingen  der  fpieren  veroorzaakt 
door  de  bekende  haarballen  in  de  maag, 
waardoor  de  werking  van  derzelver  fpieren 
belemmerd  wordt,  en  voorts  veelligc  door 
onguur  voedfel  ; kortom  , zoo  er  eenige 
inwendige  fpierziekte  voor  deze  dieren  ge- 
vaarlijk zii,  is  het  die  van  de  fpieren  der 
maag,  aangezien  derzelver  weeffel  en  wer- 
king alle  anderen  overtreft. 

Nog  moeten  wij  met  een  woord  mel- 
ding maken  van  de  geduchte  levensfpier, 
het  middenrif:  hetzelve  is  zekerlijk  insge- 
lijks aan  verflapping , ver  ftij  ving  en  wer- 
keloosheid onderhevig,  doch  allermeest, 
gelijk  alle  buik  - en  borstfpieren , aan  ont* 
ftekingen  en  dergelijken,  waardoor  de  adem- 
haling der  Koeijen  belemmerd  wordt  , en 
.zij  kortademig  worden  , gelijk  ook  alzoo 
de  fpiervezelen  der  longen , die  van  het 
hart  en  de  hartzak,  en  ontelbare  anderen, 
hierdoor  worden  aangedaan. 

De  fpieren  der  blaas  en  der  krop  van 
de  blaas  zijn  mede  in  de  Koeijen,  en  in- 
zonderheid in  de  Stieren  en  Osfen , aan 

ver- 


i 


6 2 NATUURLIJKE  HISTORIE 


hit  verlammingen  onderhevig , gelijk  ook  die 
hun Dvi*.^er  baarmoeder;  dan,  alle  deze  fpieren  kan 
v.  Afd,  men  in  onze  ontleedkundige  befchrijjing 
van  die  deelen  nader  leeren  kennen, 

Hoofdft. 


VIJF- 


van  HOLLAND,  63 


VIJFDE  AFDEELING. 


D E R'D  E HOOFDSTUK. 


Handelende  over  de  Ziektens  van  de 
Klieren  der  Koeijen . 


JJec  is  aan  kundige  Artfen  of  Genees 
heeren  niec  onbekend,  welk  eene  menigte 
moeijelijke  toevallen  er  ontdaan  uit  de  on- 
gedeldheid  der  klieren.  Het  is  daarenbo- 
ven nu  genoeg  bewijsbaar,  dat  er  zeer  veel 
‘ontbreekt  aan  de  ware  kennis  van  hunnen 
invloed  op  alle  deelen  van  het  Menfchelijk 
ligchaam ; en  er  zijn  er  geweest , die  heb- 
ben willen  beweeren,  dat  genoegzaam  alle 
weeke  deelen  enkel  uit  klieren  beftonden, 
zoo  als  dit  overbekend  is  bij  de  Geleerden, 
die  het  delfel  van  morgagne  kennen,  wel* 

E ke 


HET 

RUNDVES.' 

V.  Afd# 
III. 

Hoofdig 


«1 


Ó4  NATUURLIJKE  HISTORIE 


» 


het 

RUNDVEE 

V.  Afd. 
III. 

Kocfda. 


T-ocfd- 

Uieren. 


ke  fchrandere  Ontleedkundige  het  opgemeï* 
* de  flelfel  verdeedigde , doch  ook  hevig  be- 
dreden is  geworden. 

Onze  beroemde  Vaderlanders  ruisch  , boer- 
have  cn  de  meeste  onzer  groote  Mannen  , heb- 
ben niet  weinig  aan  dit  gefchil  deel  genomen  ; 
dan,  hoe  dit  omrrent  hermenfchelijk  ligchaam 
ook  moge  begrepen  worden  , zeker  is  het , en 
wij  gaan  het  becoogen,  dat  het  kliergeilel  in 
de  Koeijen,  in  dit  geval,  boven  eenig  dier 
vatbaar  is  voor  allerlei  ziekten  der  Klieren; 
de  zachtheid  van  het  vleesch,  de  fpoedige 
aangroeijing  van  vet , de  natuur  der  melk 
en  chijlvaten , alles  loopt  te  zurnen , om  de 
klieren  te  vermenigvuldigen,  en  daar  mede 
tevens  de  gebreken:  wij  gaan  dezelve  in 
rang  voordragen. 


De  Klierziekte  , over  het  algemeen , is 
eene  verharding , zwelling  of  eene  vloeijende 
ettering  in  deze  of  gene  gedeeltens,  vooral 
uisfchen  de  vetvliezen  en  kwijlvaten:  zij 
gaan  over  tqt  een  zekere  flijmige  ontlasting 
in  de  laatstgemelde , te  weten,  in  de  kwijl- 
vaten.  De  meeste  Klierziekten  in  de  Koei- 
jen openbaren  zich  door  uit-  en  inwendige 
gezwellen;  uitwendig  veroorzaken  zij  veelal 
huidziektens,  blijnen  en  bobbels,  inwendig 
etterbuilen  en  kankergezwellen.  Zij  volgen 
naar  onze  verdeeling  dus : 

Hoofdklieren . De  ziekten  der  hoofdklie* 
ren  zijn  voornamelijk  die  op  de  ooren , de 
oogen  , de  neus , den  mond , den  congé  en 
de  kaken  vallen. 


Oor - 


van  HOLLAND,  65 


Oorklieren  zijn  gezwellen  die  aan  de  wor-  HRT 
tel  van  de  ooren  als  gezwollen  builen  zich  RUNDVEE’ 
opdoen : zij  worden  dikwijls  veroorzaakt  v.  Afd. 
door  het  deken  der  vliegen , vooral  door 
die  van  den  bromvlieg  of  horfel;  de  Koeijen 
zijn  hier  zoo  bevreesd  voor  , dat  zij  als  Oorkiic» 
dol  door  het  veld  loopen,  wanneer  zij  hetren* 
gebrom  van  dit  infekt  hooren.  Ook  ont- 
(laan  die  gezwellen  door  het  verwringen 
der  hoornen,  en  vooral  door  dwalende  dof- 
fen der  hals-  en  kaakklieren , ook  door  vui- 
le oordoffen.  Zij  kunnen  vrij  fpoedig  ge- 
nezen worden , doordien  zij  genaakbaar  zijn 
en  door  infnijding  tot  ettering  kunnen  ge- 
bragt  en  vervolgens , door  zalven , genezen 
worden. 

Nog  is  er  dikwijls  eene  opdapeling  en 
aanwas  van  het  oorfmout  in  de  ooren  , dat, 
veel  in  morfige  dallen , de  ooren  der  Koei- 
jen verdopt,  waardoor  de  ooren  dikwijls 
iuwendig  dinkende  worden:  dit  is  de  zeep-  „ 
oor , • en  is  gemakkelijk  door  reinigen  te 
helpen. 

Oogklhren  zijn  kennelijk  aan  het  zwellen  Oogklie- 
der  oogleden,  maar  vooral  aan  de  traan  ren* 

. klieren,  die  al  zeer  dikwijls  gezwollen  en 
ontdoken  worden , zoo  dat  zij  ettering , 
ontdeking  en  blindheid  veroorzaken  Als 
zij  tot  het  eerde  overflaan,  en  zich  veree- 
nige  met  de  verhemelcklieren , en  er  aanwas 
aan  het  oogbruin  ontdaat,  dan  is  dit  vol- 
drekt  doodelijk,  en  men  doet  best  het  dier 
te  dooden,  om  de  aanfteking  te  beletten. 

Traan -oog,  dat  is  als  de  oogen  gedurig  Traanoog 
L a loo- 


HüNDVEp 

y,  Afd. 
Iü. 

Hoofdft. 
l.cep  oog 


Weer  oog. 


Weerflag. 

Oogdrop, 


66  NATUURLIJKE  HISTORIE 

loopen  en  tranen,  zoo  dat  die  ftoffen  zich 
* in  de  hoeken  der  oogen  vast  zetten , en  do 
haartjes  der  oogleden  pitvallen.  * 

Leep -oog,  is  eene  ontftekjng  in  de  randen 
der  wenkbraauwen  , tusfehen  de  wanden  der 
‘traanklieren,  2:00  dat  het  oogwit  dikwijls 
bloedig  ziet;  herwordt  doorgaans  veroor- 
zaakt 'door  kwaadbloedigheid , qf  te  dik  of 
te  veel  bloed , en  wordt  dikwijls  door  eene 
aderlating  geholpen. 

Er  is  nog  een  foort  van  aandoening  op  de 
oogen,  die  door  den  wind,  vooral  door 
den  noordenwind,  door  hagelbuijen  en  on» 
weder,  of  zeevlammen  veroorzaakt  wordt 
en  de  oogen  tranen  doet,  fomtijds  tot  veret- 
tering  overflaat;  en  de  oogklieren  verftramt; 
dit  noemt  men  dan  weer -oog,  als  zijnde  door 
het  weder  veroorzaakt. 

Er  is  nog  een  ongemak,  dat  door  het  we» 
der  veroorzaakt  wordt,  waaraan  de  Koeijen 
veelal  blootgefield  zijn,  namelijk  dat  dezel- 
yen  door  de  blik  fernilr  alen  en  donderdagen 
dikwijls  blind,  of  aan  eenig  lid  verlamd 
worden  ; dit  ongeval  noemt  men  dan  weer* 
ftag , als  door  het  weder  geflagen  zijnde. 

De  Oogdrop  is  eene  gefladige  vloeijing 
van  dunne  doffen  uit  de  oogen.  Men  noemt 
die  elders  Water  - oog  Doorgaans  is  het  de 
voorbode  van  een  gevestigc  traan  - oog.  Men 
ziet  het  kennelijk,  als  men  op  het  hoorn- 
vlies der  Koeijen  eene  flaauwe  waterachtig- 
heid ontdekt;  eene  washrg  met  zuiver  wa- 
ter en  genever  helpt  doorgaans.  Voorts  is 

deze 


van  HOLLAND*  67 

deze  oogdrop  dezelfde , die  de  Boeren  in  HET 
iMoordholland  en  Vriesland  , fijpeicog,  RUNDVg£« 
lïppeloog  noemen,  her  welk  van  doorlijpe*  V.  Afd, 
len,  doorlekken  en  afdruipen  ontleend  is, 
ën  ook  fepeldrop  genaamd  wordt. 

Paarloog , is  eene  ziekte  der  oogvliezen  srpeioog. 
ën  behoort  daaróm  onder  de  klierziekte  Paarloog. 
niet,  ten  zij  als  gevolgen  daarvan. 

Neusklieren . Dat  dé  beenkameren  van  den  Neus- 
neus  vol  klieren  zijn , en  wel  dezulke , die kIieren* 
het  vatbaarfte  en  aan  dóen  lijk  (Ie  zijn  voor  ver- 
koudheid èn  vèrdöpping,  is  overbekènd,  doch 
veellfgt  is  er  geen  dier  meerder  aan  dicongè* 
mak  onderworpen  dan  de  Koeijen , vooral  de 
Kalven;  dit  getuigt  de  geftadige  ontlasting 
van  den  fnot  uit  de  neüsgatën:  als  die  ftoffe 
verdikt,  en  de  neusgaten  als  verftoppen, 
noemen  de  Landlieden  dit  de  Snot . Nie-  De  Sao**1 

mand  is  eronder  de  Menfchen , die  niet  weet 
wat  dit  is ; men  vveet  ook  dat  de  verdik- 
king en  ontfleking  der  fnotftoffe  uit  de 
verkoudheid  on  t flati  t;  en  bij  de  Geneeshee- 
fen  is  deze  ziekte  een  voornaam  gedeelte  der 
ziektekennis , omdat  het  in  den  oorfprong 
óf  in  de  gevolgen  gevaarlijk  kan  worden  , 
èn  voornamelijk  onder  de  dieren  , bijzon- 
derlijk ónder  de  Koeijen  of  het  Rundvee  iti 
het  algemeen,  nademaal  ér,  mijn  wetens, 
geen  dier  bekend  is,  dat  geftadiger  en  zoo 
gedurig  fnotftolFen  ontlast , waartoe  zelfs  het 
geheéle  beendergeflcl  van  den  neus  gefehikc 
is , zoo  ais  Wij  allernaauwkeurigst  in  dó 
Befchrijving  der  Reukdéelen  gemeld,  en  in 
de  daarbijgevoegde  Plaat  afgebeeld  hebben ; 

E 3 wij 


68  NATUURLIJKE  HISTORIE 

HET  wij  hebben  ook  daarbij  aangemerkc,  dat  de 
rundvee,  Koeijen  9 door  het  gefladig  lekken  in  de 
V.  Afd.  neusgaten,  van  nature  zorgen  voor  de  rei- 
nigheid  derzelve,  Let  men  op  haar,  men 
Hoordfh  za|  neusgaten  altoos  lenig  en  als  drui- 
pende vinden,  en  de  tong  gefladig  bezig 
om  die  te  zuiveren;  gefchiedt  dit  niet  of 
verflaauwt  dit,  gewisfelijk  is  het  een  teeken 
van  aan  (laan  de  verflopping , die  dan  de  kwa- 
de fnot  wordt. 

Kwade  Kwade  fnot  is  , wanneer  de  fnotfloffen 
®nor*  door  verdikking  in  den  neus  blijven  han- 
gen, en  groen- etterig  wordende,  eindelijk 
op  de  gemeenfchappelijke  klieren  van  het 
verhemelte  vallen  , en  aldaar  eene  ontlas- 
ting zoeken  : in  dit  geval  vermeerdert  de 
ontiieking , en  het  middenfehot  der  neus» 
kaakbeenderen  wordt  er  door  aangedaan, 
zoo  dat  die  dikwijls  tot  verderf  of  inkan- 
kering  overllaan , en  door  een  vuilen  dank 
hun.  bederf  aankondigen.  De  beste  reme- 
die der  ouden , en  die  ik  weet , dat  in  vele 
dergelijke  gelegenheden  van  goede’  uitwer- 
king is  geweest , is , dat  men  knoflook  of 
uijen  aan  den  neus  wrijft,  daarna  knoflook 
aan  fchijfjes  fnijdt,  en  dit  met  zout  door 
een  geflampt,  op  witten  wijn  of  oud  bier 
en  een  klein  fcheutie  azijn  zet;  dit  even 
opgekookt  zijnde,  giet  men  het  door,  en 
gebruikt  het  vocht,  om  den  neus  en  het 
verhemelte  te  wasfehen , terwijl  men  het  over  • 
fchot  van  het  af  kookfel  nu  en  dan  met  een 
ligten  prop  in  den  neus  duwt , ol’  de  Koe 

een* 


Van  HOLLAND.  69 


êene  pil  er  van  laat  door  flikken.  Thijrn- 

kruid  QThymia  ) of  ook  rosmarijn,  tot  een  RUNDVRi* 
poeder  gedroogd  en  aan  den  neus  ge  wi  e-  v.  Afd. 
ven,  is  ook  goed:  maar  vooral  is  de  wijn-  Ttm* 
ruite  een  uitmuntend  middel  m alle  de  klier  - 
ziekten  des  hoofds. 

Verhem'elt  - klieren  zijn  'de  gevolgen  der  Vcrhe- 
fnotziekte  : als  de  fnot  uit  de  neusgaten  mcltkiie* 
niet  vlöeijen  kan  , vloeit  dezelve  uit  derL 
öpening  van  het  verhemelte,  en  doet  zelfs 
de  fpiertjes  der  longeklep  aan,. in  zoover- 
re, dat  de  prikkeling  der  feherpe  fnotftoffe 
eene  hoest,  kug  of  kog  veroorzaken  kan  , 
het  welk  men  dan  verbouwde  kug  of  fnot - snotkug<3 
kug  noemt,  die  wel  onderfcheiden  dient  te 
worden  van  de  kug  of  kog,  die  uit  ver- 
dorven longen  ontflaat,  en  nader  zal  voor- 
komen. 

Tongkllereh . Gelijk  het  verhemelte  door  Jong- 
de fchefpe  fnot  worde  aangedaan  , alzoo  kii"teü* 
worde  die  ook  de  tong  , welke  in  die  ge- 
val dik  efi  heilagen  wordt,  terwijl  ook  door- 
gaans achter  op  de  tong,  vooral  in  koorc- 
fen  en  verkouwdheid , eene  dikke  korst 
komt,  het  welk  dan  een  fprouw - of fpruw-  sptmm-; 
tong  is,  even  zoo  als  bij  den  Mensch  de^g- 
fprouw  is.  Zij  geneest  niet,  dan  wanneer 
de  ziekte  en  oorzaken  , waardoor  zij  ont- 
haar , genezen  ; doch  die  is  de  eigenlijke 
klierziekte  der  tong  niet,  al fc hoon  zij  ef 
de  aanvoerende  oorzaak  veeltijds  van  is,  en 
zeer  zeker  des  te  gevaariijker  wordt,  naar 
mate  dezelve  medewerkt  met  het  invtfendig 
gebrek  der  tóng  zelve, 

E 4 


Ds 


70  NATUURLIJKE  HISTORIE 


K*T  De  ware  klierziekte  det  tong  ligt  meest 
rundvee, gjrïjj  jn  de  ondertongfche  klieren:  hier  i» 
v.  Afd.  de  plaats,  alwaar  de  meest  gevaarlijke  ont* 
IIL  flekingen  van  de  keel  en  den  gorgel  gebo- 
00  ' ren  worden.  Weldra  ontdekt  zich  deze 

kwaal,  alzoo  de  Koe  ophoudt  te  herkaau- 
wen,  de  tong  dik  en  gezwollen  wordt,  en 
vooral  de  ondertongfche  klieren  opzetten  ; 
deze  infe&eren  en  ontfteken  vervolgens  de 
Ontftoo-  haakfpieren  en  de  kwijlvaten,  zoo  dat  het 
ken  Kaak- geheele  gebit  inwendig  zwelt,  en  het  beest 
klieren,  hierdoor  onlijdelijke  fmarten  ondergaat , 
even  als  een  Mensch,  die  door  kiespijn  en 
gezwellen  rin  den  mond  ellendig  gemarteld 
wordt.  Deze'  kwalen  kennen  de  Landlie- 
den  zeer  wel;  en  in  der  daad,  de  wijze 
van  genezing  en  verzachting,  die  zij  uitoe- 
fenen , beantwoordt  aan  de  gezondfte  en  ver- 
’ nuftiglte  denkbeelden  der  Medicijnmeesters* 
Zie  hier  de  manier  van  genezing  in  verfchiU 
lende  omftandigheden. 

Zoo  wanneer  men  het  eerst  ontdekt,  dat 
de  verhemelt-  of  tong-  of  kaakklieren  op- 
gezet worden , en  het  dier  weigert  te  eten , 
probeert  men  doorgaans  met  het  reeds  op 
bladz.  68  en  69  gemelde  middel  te  wasfchen  en 
te  fmeeren  ; maar  zoo  dra  als  het  gezwel  2ich 
2et.  en  dikker  en.  gefpannen  wordt,  is  het 
beste  middel  , het  gezwel  met  een  vlijm 
door  te  fnijden  , en  de  etter  en  het  bloed 
er  te  laten  uitloopen  , daarna  telkens  de 
opening  met  water,  zout  en  azijn,  of  lie- 
ver met  zoet  wei,  karnemelk  en  zout  tel- 
kens te  wasfchen , dan  zal  het  beest  aan  her 


van  HOLLAND.  71 


k willen  geraken  , dat  men  niet  moet  belet-  H!?T  , 

J , ^ , , j , RUNDVEP. 

ten  , alzoo  dit  van  zelve  ophouden  zal. 

Voorts  legt  men  het  beest  malfche  kruiden,  .V.  Afd. 
jong,  teeder  gras,  falade,  en  vooral  jonge 
toppen  vaiiwaterlis  voor;  men  geeft  hetzelve 
ook  lijnzaadkoek , om  de  eetlust  te  verwek- 
ken , zijnde  dit  alles  zachte  kost,  die  zij  gaar- 
ne eren ; voorts  geeft  men  hun  ook  afgekookt 
knollenfap  te  drinken,  het  welk  verzacht; 
eene  aderlating  is  mede  van  groot  nut,  ook 
eene  fnede  in  de  ooren , da:  zij  bloeden : er 
zijn  er  geweest , welke  door  middel  vari 
een  gloeijend  ijzer  de  klier  fchroeiden,  tot 
dat  dezelve  bloede,  en,  op  deze  wijze,  de 
ontftekende  ffolfen  konden  ontlast  worden: 
dit  middel  is  ongetwijfeld  goed,  doch  het 
verwondert  mij  niet,  dat  het  in  onbruik  is 
geraakt,  omdat  het  uitoefenen  van  dit  mid- 
del zeer  moeijelijk  valt , dewijl  deze  bran- 
ding niet  gemakkelijk  gefehiedt  zonder  kwee 
fing  van  naast  aanliggende  klieren  en  dee- 
len , en  dus  zeer  gevaarlijk  is,  voorname- 
lijk tegen  het  verhemelte  en  aan  de  tong: 
kunnende  de  branding,  of  fchroeijing,  als 
dezelve  kan  uitgeoefend  worden , alleen,  en 
.dan  nog  wel  met  groote  omzfgtigheid , ge- 
fchieden  aan  de  kaakjdieren  en  aan  verhar- 
de en  als  vervleeschde  uitwasfen  in  den 
muib 

De  Vorsck  is  eene  klierziekte  onder  de  DeVorsch. 
tong,  en  is  eigenlijk  een  vieezig  aanwas, 
dat  uit  verharde  klieren  en  verwilderde  fpie- 
ren  ontftaat,  en  zoo  het  hij  tijds  niet  wordt 
afgefneden  of  gefchroeid , gewisfelijk  de 

E 5 kan- 


t*  NATUURLIJKE  HISTORIE 

BIT  kanker  ten  gevolge  heeft.  Onze  Roeren  ken- 
rundvee»  nen  deze  kwaal  onder  den  naani  van 
V.  Afd.  Tongworm , omdat  meest  altijd  in  deze 
Hoofdfu  klieren  builen  zich  wormpjes  bevinden. 

Het  zekerde  middel  is,  het  aanwas  in  eens 
Tong-  geheel  weg  te  fnijden  , en  de  wormen  of 
worm.  v|jezGn  wej  degelijk  uit  te  pellen,  daar- 

na de  opening  wel  te  wrijven  met  fijn  zout, 
en  voorts  te  wasfchen  met  lookwarer  en  wit- 
ten wijn , als  dan  geneest  het  fpoedig.  Men 
kan  deZe  vorsch  of  aanwas  best  vergelijken 
met  dat  foort  van  aanwasfen  , welke  men 
in  den  Mensch  'wennen  noemt,  en  die,  zoo 
men  dezelve  niet  fpoedig  wegneemt,  onge- 
looffelijk  aangroeiien.  Het  afbinJen  is  mede 
een  bekend  middel*  en  dit  zelfde  middel  is 
ook  bij  de  Ouden,  ten  aanzien  der  Koei- 
jen,  bekend  geweest:  zij  bonden  eerst  met 
een  dun  koordje  de  aanwas,  en  hetzelve  da- 
gelijks al  meer  en  meer  toehalende,  tot  dë 
yorsch  geheel  afgehonden  was  , fneden  zij 
die  af,  en  hadden  dus  het  kwaad  geheel 
weggenomen*'  Nog  is  er  eene  kwdling, 
die  de  tong  der  Koeijen  treft,  namelijk: 
Tonge-  Tongezweer , Tongeblaar . Het  gebeurt 
cweer.  dikwijls,  dat  de  tong  opzwelt  en  er  als  blaar- 
tjes en  pukkeltjes  aan  komen,  vooral  bij  zeer 
zware  hitte  of  fchrale  noordenwinden , wel- 
ke winden  deze  uitwerking  in  meest  alle 
dieren  fchijnen  te  veroorzaken.  Eigenlijk 
behoort  onder  deze  verdeeling  hetgene  men 
ToBgblaar, Tongblcicw  noemt,  en  in  aard  met  de  ge- 
, breken  der  tongklieren  overeenkomt , ja  er 
zelfs  veelal  oorzaak  van  is*  De  Tongblaar 

open- 


van  HOLLAND.  73 


openbaart  zich  ook  doorgaans  aan  de  kliè-  het 
ren  % meest  echter  aan  de  zijden  der  tong  RUNDve8, 
tegen  de  kiezen,  of  vooraan,  daar  dezelve  v Afd. 
tegen  den  muil  aan  ligt : men  ontdekt  ze  m<* 
vrij  fpoedig,  omdat  het  beest  de  tong,  in  Hoqtaft- 
het  herkaauwen  , weigert  te  bewegen  , en 
fchroomachdg  het  gras  afgraast  of  eet,  en 
eindelijk  niet  herkaauwt.  Men  vindt  dan  op 
gemelde  plaats  aan  de  tong  terst  een  rood- 
achtige puntige  vlek,  die  naderhand  hoog- 
rood opzwelt,  en  een  blaartje,  of,  zoo ' 
men  zegt,  blein , ook  wel  bobbel  of  tong • 
bobbel  genaamd  wordt;  bij  de  Franfehen 
is  die  bekend  bij  den  naam  van  hoede , datbl‘*a* 
zoo  veel  als  knobbel  of  knobbelgezwel  is, 
en  daarvan  de  gedaante  heeft,  als  zijnde  de 
opgezwollen  huid  der  tong  bij  wijze  van 
een  opgeblazen  bobbel  of  blaar : deze  blaar 
wordt  eindelijk  meer  en  meer  opgezet  en 
witachtig,  doordien  dezelve  begint  te  zwe- 
ren en  vervolgens  te  etteren  , welke  etter 
meestal  zeer  brandig,  ontftekende  en  zoo 
befmettend  is,  dat,  zoo  men  er  niet  in  tijds 
voor  zorgt,  de  geheele  tong,  de  klieren  en 
kaakfpieren  , eindelijk  de  flokdarm  en  de 
keel  onciloken  wordt , en  het  dier  er  aan 
flèrft.  Evenwel,  zoo  men  er  fpoedig  bij 
is , is  het  nog  al  te  geneezen  , indien  men 
maar  oplet,  dat  wanneer  de  puist  of  het 
blaartje  zich  ontdekt , men  hetzelve  mee 
een  lancetmesje  doorileekt  en  uitfnijdt,  dat 
men  vervolgens  de  tong  nu  en  dan  met  fijne 
doorgezorken  turfmolm  of  zwarte  aarde 
(van  zand  en  vuil  gezuiverd^  wrijft,  op- 
dat 


HBT 

iüNDVEl' 

V.  Afd. 
IIX. 

Hoolrift# 


\ 


Spleet- 

locg. 


74  NATUURLIJKE  HISTORÏË 

dat  de  fmet  daar  intrekke:  daarna  wasfchfc 
men  bij  herhaling  dé  tong  met  azim  of 
witten  wijn  of  oud  bier , én  zorge  zoo  veel 
men  kan  , dat  de  kwijl  en  flijm  of  zever 
uit  den  mond  en  de  neusgaten  wordt  ge- 
zuiverd, en  de  Koe  die  niet  doorzwelge; 
men  biede  haar  veel  te  drinken , en  geve 
haar  «lijnkoek  flobbering  : deze  remedie  is 
van  veel  uitwerking  , zelfs  in  meest  allé 
tongziekten,  en  gereedelijk  te  behandelen; 
want , en  ik  fpreek  bif  ondervinding  , dé 
eigenlijke  aarde  trekt  altoos  de  giftige  en 
föttingbêvorderende  ftoffen  naar  zich.  Metl 
fthrijft,  met  rede,  de  oorzaak  van  deze 
tongblaren  toe  aan  het  eten  van  eenig  gif- 
tig kruid,  of  door  eenig  infekt  of  padde* 
pis  befmet  gras  , waartoe  mijne  gedachten 
liefst  heen  willen  ; en  het  wordt , naar  mijti 
inzien,  maar  al  te  weinig  opgemerkt,  wel- 
ke gevolgen  er  fomtijds  komen  van  flechts 
een  blad  of  bloem  aan  te  raken , die  door 
eene  giftige  rups  is  bekropen  geweest , en 
dat  muggen-,  vliegen-,  ja  luizen -beten 
veelal  oorzaken  zijn  van  blijnen , puisten 
en  geweldige  öntftekfngen  ; voeg  hier  bij 
het  gevoelen  van  vele  Landliéden,  dat  zul- 
ke en  dergelijke  blaren  of  blijnen  menig- 
maal zich  ontdekken  als  de  zoogenaamdé 
honingdauw  of  fKnkende  zomermist  op  het 
gras  valt,  en  welke  opmerking  zeker  zoo 
ongegrond  niet  is. 

De  Spleettong  is  eene  welbekende  kwel- 
ling der  Koeijen.  De  benaming  zoude  veel- 
ligc  eenen  onkundigen  in  het  begrip  kui> 

• nea 


v a n HOLLAND.  75 

«en  brengen  als  of  het  eene  zigtbare  fpleet 
in  de  tong  ware;  dit  is  echter  zoo  niet; 
het  is  eigenli  k eene  verwijdering  van  de 
langwerpige  ondercongfche  fpieren  , welke 
men  in  Plaat  XIII  afgebeeld,  en  in  Hoofd- 
ruk VIII  van  de  tweede  Afdeeling  dezes 
werks  befchreven  vindt:  dezelve  zijn  als  on- 
derfcheiden  van  elkander,  en  alleen  door  de 
bekleedfelen  vereenigd  , voqral  aan  den  top 
der  tong ; wanneer  nu  deze  bekleedfelen 
( Membrana ) en  de  verklieren  ( Cellulofa  ) 
door  zwelling  of  ontfteking  verlamd  of  ge- 
kwetst zijn , verliezen  deze  fpieren  hun  ver- 
band en  middenichot  , en  de  tong  is  van 
onder  als  gefpleten ; dat  is,  zij  heeft  een 
holle  geul,  en  de  tongriem  is  verzwakt, 
waarpnj  men  het  ook  verlamde  Tongriem 
noemt.  Men  ontdekt  dit  gebrek  fpoedig, 
om  dat  het  dier  als  dan  de  veerkracht  der. 
fpieren  verloren  hebbende  , den  neus  niet 
kkt,  onder  het  grazen  de  tong  niet  bezigt, 
en  zeer  flaauw  in  het  herkaauwen  is;  daar- 
enboven ontloopt  hem  de  chijl  uit  den 
muil.  Het  gebrek  ontftaat  veeltijds  uit  de 
klieren  zelve,  of  uit  vurigheid  der  tong; 
evenwel  is  het  nog  gemakkelijk  te  helpen, 
omdat  de  tongfpieren  en  vezelen  zeer  ligt 
wederom  aan  een  groeijen  : men  gebruikt 
hier  altijd,  met  goed  gevolg,  dezelfde  mid- 
delen toe,  welke  den  Mensch  in  mondziek- 
ten  helpen,  als  Tinótuur  van  mirrhe  en  ho- 
ning van  rozen,  en.  in  een  woord,  de 
zamentrekkende  middelen ; 'dan , dewijl  die 
voor  den  Lamman  te  kostbaar  zijn,  kat} 

hij 

t \ 


HBT 

RUNDVEE^ 

V.  Afd* 
lil. 

Hoofdig 


Verlamd^ 

TongrienÊo 


HET 

SUNDVEE 

V.  Afd. 
Ilh 

Hoofdft. 


Zever- 

muil. 


Muilklie- 

reu. 


76  NATUURLIJKE  HISTORIE 

hij , met  goed  gevolg , er  toe  gebruiken : twee 
handen  vol  weegbree,  een  hand  vol  zuring 
of  zuringwortel , een  halve  bast  van  elzen- 
boomen;  wanneer  dit  lang  gekookt  is,  tot 
op  twee  pinten  vocht , dan  doet  men  er 
een  once  aluin  en  wat  zout  in  fmelten , en 
voorts  gemeene  flroop  bij  tot  een  zekere 
zoetigheid ; hiermede  wascht  en  fmeert  men 
de  klove , en  zij  zal  genezen. 

Zever  muil  is  eigenlijk  geene  ziekte,  maar 
alleen  eene  buitengewone  ontlasting  en  af- 
druiping  van  de  chijl  en  flijm , die  door  eene 
al  te  kerke  chijl  wording  langs  den  muil 
uitvloeit,  of  door  de  opgezwollen  klieren 
en  ontftekingen  van  de  kaakklieren  , de  kwij- 
nende doffen  ontlast.  Als  de  inwendige 
wasfehing  helpt , of  de  natuur  zich  zelve 
hei  dek , geneest  deze  kwaal  van  zelve.  Den 
muil  te  reinigen,  al  is  het  dechts  met  zui- 
ver putwater  en  wat  zout,  is  voldoende. 

Muilklieren : deze  zijn  weinig  in  den 
muil  der  Koeijen  , in  vergelijking  met  die 
der  Paarden,  omdat  de  muil,  eigenlijk  de 
bovenlip  der  Koeijen,  weinig  of  geene  klie- 
ren heeft , maar  integendeel  van  eene  ze- 
nuwachtige en  eeltige  zelfflandigheid  is,  het- 
geen men  als  klieren  kan  aanmerken , of  de 
plaats  daar  de  klieren  zijn  , zijn  eigenlijk  de 
hoeken  van  den  muil,  alwaar  de  gaping  der 
hoek!pieren  in  den  mond  is:  alle  uicdriii - 
ping  of  ontlasting  van  chijl  of  fpeekfel 
loopt  in  die  hoeken  ie  zamen,  en  druipt 
daar  uit , en  dit  noemt  men  zeveren ; hec 
is  hierom , dat  een  Boer  akoo's  de  hoeken 


van  HOLLAND*  77 

van  de  lippen  en  den  muil , zelfs  in  veepest, 
met  azijn , zout  of  water  moet  afwasfchen.  RUNDVEE* 
Thans  de  kwalen  der  hoofdkiieren  voor  V.  Afd. 
namelijk  voorgedragen  zijnde,  volgen  hier  IIT’ 
al  vrij  aanmerkelijker  kliergebreken  in  den  00  4 

hals.  Deze  gebreken  waren  bij  onze  oude 
Landzaten , vooral  bij  de  Vlamingers , be- 
kend onder  de  naam  van 

Strangilioen  of  Squinantie , beiden  wel-  Strangi* 
ke  benamingen  haar  doel  hebben  op  ge-lioea* 
zwollen  of  bedorven  halsklieren , welker 
uitwerking  de  keel  als  verftrangt,  verworgt 
en  belemmert,  gelijk  fquinamie  dit  ook 
fchijnt  te  beteekenen,  alhoewel  ik  er  geen 
fpoor  in  eenige  Diëiionairum  van  heb  kun- 
nen vinden. 

Dit  Strangilioen  is  bij  de  Koeilen  van 
een’  omftekenden  aard ; evenwel  heeft  het 
ziine  tnappen  en  onderfcheidingen.  Onze 
Nederlandfche  of  Hollandfche  Landlieden 
kennen  onderfcheidenlijk  : 1,  Gezwollen 

Halsklieren  of  dikke  Keel  en.  2 . Zeere 

Keel  en.  *.  Stijven  tl  als . 

Gezwollen  Halsklieren  vertoonen  zich  Gez^oi-' 
doorgaans  eerst  met  blijnen  en  bultachtigelcn  hal*- 
öpzwellingen  , die  daarna  ineenloopen  enklieren,i 
den  hals  doen  zwellen.  Dit  ontdekt  zich 
voornamelijk  het  meest  onder  de  kaken , 
alwaar  het  llrottenhoofd  ligt  , juist  onder 
de  keel,  zoo  dat  men  het  met  regc  Keel-  Keelklie- 
klieren  noemen  kan : verouderd  , zijn  zij  zeer  ren. 
gevaarlijk  en  zijn  het  ware  Strangelioen 
der  Ouden.  Deze  keelklieren  zijn  zeer  ge- 
ïieigd  toe  rotting,  zwelling  en  steering,  en 

ma- 


7 3 NATUURLIJKE  HISTORIE 


n et 

RUNDVEE* 

V.  Afd. 
IIL 

fjoofdft» 


Kropklie* 

?en. 


Kwak* 

klieren. 


Gezwol- 
len Kos- 
fcou 


maken  bij  toeneming  geheele  uitzakkingen 
van  etter-  of  kwijl  doffen,  die  dan  vervol- 
gens op  de  krop  en  de  keelklier  ( glandula 
Thymi ) vallende , volftrekt  a^nfteekende 
worden,  en  vervolgens  de  keelkrop  aan- 
doende, genaamd  worden. 

Kr  opklier  en  of  Kr  opziekte , dat  is  als  de 
zwelling  of  ettering  der  klieren  , van  onder 
de  keel  tot  op  de  krop  en  het  begin  der 
onderhals  voortgaat , en  eindelijk  zelfs  de 
borst  of  den  kosfem  aandoet,  als  wanneer 
men  het  noemt 

Kwabklieren , naar  den  aard  der  borst-, 
kwabbe,  die  aan  de  Koeijen  en  Osfen  ge- 
meen, en  doorgaans  geheel  klierachcig  vee 
is;  deze  kwabklieren  formeren  zelfs  den 
kosfem,  welke  als  een  vervolg  der  borst- 
kwabbe , tusfehen  de  voorpooten  der  Koei-» 
jen  nederhangt,  en  als  dan  wordt  deze  een 

Gezwollen  Kosfem , dat  is  als  de  dwaal- 
vochten  der  ontfloken  keel-  en  borstklie-» 
ren  aldaar  bijeen  verzamelen.  In  gevallen 
deze  vochten  aldaar  bijeenzakken  , volgt 
gemeenlijk  beterfchnp  in  de  bovenfte  ont- 
ftekingen  of  zwellingen  , en  de  ontlasting 
der  ftoffen  kan  vrij  gemakkelijker  aldaar  ge- 
fchieden  en  bevorderd  worden  ,.  dan  digc  aan 
de  keel,  omdat  de  bloed-  en  chijlvaten, 
en  ook  de  zenuwen  minder  gevaar  loopen  ; 
hierom  is  in  alle  gevallen  van  hals-  of  keel- 
ziekten, na  voorafgaande  aderlating,  het 
wrijven  der  kwabben  en  kosfem  met  fijn 
zout  en  azijn,  van  groot  nut,  zelfs  moet 
de  nek  en  voorfthoft  wel  degelijk  geftadig 

ge- 


van  HOLLAND.  79 


gewreven  worden.  Dit:  wrijven  in  keel 
ziekten  of  halsgezwellen , ten  minste  in  het 
begin  der  zwelling,  is  onder  onze  Holland- 
fche  Veehouders  overbekend  , en  bij  zeker 
Noor dhollanclfchen  Koemeester  vind  ik  de 
volgende  raadgeving,  namelijk:  zoo  de  hals 
der  Koeijen  op  Hal  verdikt  en  er  klierge- 
zwellen aankomen,  dat  men  dan  twee  pa-- 
len , voor  de  dal , in  den  grond  fla ; den  eenen 
twee  voet  boven  den  grond  en  den  ande- 
ren iets  hooger , en  dan  de  Koe  met  den  kop 
daar  tusfehen  klemt,  opdat  zij  de  builen  of 
gezwellen  zou  kunnen  doorwrijven;  uit- 
wendig beveelt  dezelfde  Meester  vooral  de 
klieren  en  etterbuilen  met  zeep  te  fmee- 
ren  en  met  wrijven  aan  te  houden.  Dit 
Jaatfte  is  ook  zeer  gemeen  in  gebruik  bij 
onze  Landlieden,  welke  door  wrijving  met 
groene  zeep , de  klieren  gedwee  maken  en 
des  noods  dezelve  doorvlijmen,  en  daarna 
wasfehen , hetgeen  zeker  een  vrij  algemeen 
beproefd  middel  is:  ondertusfehen  zijn  er 
nog  verfcheiden  anderen , die  van  ouds  voor 
even  goed  erkend  zijn  , als  de  reeds  ge- 
melde manier  van  branden , welk  middel  aan 
den  hals  vrij  gerust  kan  geappliceerd  wor- 
den, omdat  men  minder  voor  kwetfmg  der 
bijdeelen  te  vreezen  heeft,  en  de  applicatie 
uitwendig  is.  Wijders  is  er  eene  zeer  goe- 
de zalf  bekend,  om  een  gezwollen  of  klier- 
hals  te  fmeeren,  namelijk  : men  neme  Alants- 
y/ortel,  fnijde  die  fijn  en  koke  die  wel  af; 
daarna,  als  dezelve  wel  door  en  door  gaar 
is,  lloot  men  die  tot  pap,  kleinze  dezelve 

F dan 


HET 

RUNDVEE* 

V.  Afd. 
III. 

Hoofdftij 


HET 

JIUNDVE1S, 

V.  Afd, 
ÏII. 

HoofdlU 


Hals- 

felijnea. 


8o  NATUURLIJKE  HISTORIE 

dan  door  een  zeef,  en  inenge  het  merg  met 
varkensreuzel  en  fchapenbloed , met  een 
weinig  wasch  en  gefniolten  wierook  en  ho- 
nig gecempert,  men  maakt  dit  alles  tot  een 
zalf  en>fmeere  dnar  twee-,  drie-  a vier- 
maal daags  den  hals  mede ; het  zal , inge- 
volge het  getuigenis  van  deskundigen,  meest 
altoos  van  goed  gevolg  zijn 

Nog  vinde  ik,  bij  zeker  oud  Schrijver, 
tegens  de  zwellingen  der  klieren  aan  den 
hals,  een  zeer  eenvoudig  middel,  hetweik 
ik  vermoede  niet  geheel  verwerpelijk  te 
ziin  ; te  meer  daar  mij  verfcheiden  malen 
bij  onze  Landlieden  dit  gebruik  is  voorgeko- 
men , vooral  als  zij  veronderileDen , dat  de 
zwelling  en  ontdeking  door  vliegen  of  wes- 
penbeten veroorzaakt  is,  en  het  halsblij - 
n en  worden  Zij  nemen  dan  alleen  koedrek, 
en  wrijven  die  daarmede,  hetgeen  doorgaans 
in  het  begin  verkoelt  en  don  g meest.  Voorts 
vinde  ik  nog  bij  den  gemelden  Schrijver , dat 
koemest , vermengd  met  bloemen  van  camil 
en  meiilote,  na  bevoorens  in  azijn  getrok- 
ken te  zijn,  en  daarna,  met  wat  roggemeel 
en  reuzel,  in  een  koekenpan  of  pot  opge* 
bakken  en  gefruit,  een  overheerlijk  middel 
is  tegen  etterende  keelgezwellen. 

Ik  kan  en  mag  bier  niet  nalaten  om  een 
iiap  nader  tot  de  gevolgen  van  de  keelziek- 
ten en  ontdoken  klieren  te  treden  ; want 
deze  ziekte  kan  dikwijls  doodelijk  worden 
door  de  gevolgen , wanneer  dezelve  tot  het 
bloed  overfkan.  dan  worcjc  het  even  zoo 
gevaarlijk  en  aanftekende , ais  de  droes  in 

de 


van  HOLLAND. 


8i 


de  Paarden  en  het  reeds  gemelde  ftrange-  het 
Hoen  in  de  Koeijen.  Het  gebeurt  dan , dat  *ÜNDVE* 
de  bovenfte  klieren  aan  den  hals  , tegens  den  v.  Afd. 
nok,  insgelijks  c.ntftoken  worden  en  op-  in 
zwellen , zonder  dat  dezelve  met  de  keel  , H"'°‘  * 


de  krop  of  kosfemkiiercn  gemeenfchap  heb- 
ben. Dit  noemen  onze  Landlieden  Nekge - Nekge» 
m/,  terwijl  het  elders,  bij  oude  bekende zwel' 
Veehouders , bekend  is  onder  den  naam  van 
Maan  ft  rang , dat  is  eene  opzwelling  of  ver- 
ftijving  der  maanfpieren,  maar  vooral  der 
nekklieren.  Deze  wordt  dikwijls  gevolgd 
van  het  uitvallen  van  het  haar  en  de  Blaar, 
waarvan  nader  bij  de  Huidziekten  zal  ge- 
handeld worden.  Er  zijn  er , welke  deze 
opzwellingen  al  veel  helpen  door,  met  een 
naaide , een  paardenhaar  met  wasch  be- 
fmeerd  , door  de  gezwollen  klierblijn  ce 
halen,  en  den  draad  er  inlatende,  dezelve 
nu  en  dan  heen  en  weder  te  trekken,  om  de 
klier  cot  etteren,  ce  brengen , en  daarna  den 
wond  te  heelen , als  reeds  gemeld  is.  Wij- 
ders is  nog,  in  geval  van  zulk  eene  zwel* 
ling,  zeer  geprezen,  dillezaad,  twee  on- 
een, bijvoet  en  alfemknoppen,  van  elkeen 
Jiandvol , dit  tot  een  pap  gekookt  en  warm  op 
de  zwelling  gelegd;  zoo  helpt  dit  doorgaans* 

Maar  gelijk  het  gebeurt,  dat  er  dikwijls  en 
ook  in  andere  klierwonden  of  gezwellen, 
aanhoudende,  bloedvloeiingen  volgen  , zoo 
is  bet  volgende  een  beproeft  fteipmiddel , 
namelijk:  fpinrag , welgewenteid  in  hjne 
haardasch  en  gefchrapt  krijt  ; dit  op  den 
wond  gelegd  en  met  werk  daarop  gabon- 

F 2 den9 


HT  T 

RUNDVEE. 

V.  Afd. 
/>  II. 
Hjöofdft, 


82  NATUURLIJKE  HISTORIE 

den,  ftelpc  doorgaans  het  bloeden,  mits 
men  hec  Iaat  bekorsten,  en  de  korst  niet 
ontijdig  afpelt.  Over  de  hoest  of  kug,  uit 
de  opgemelde  klierontdekingen  ontilaande, 
zal  nader  gehandeld  worden. 

Dan,  eer  ik  van  alle  de  hier  opgenoem- 
de  halsgezwellen  af  (lap , kan  ik  niet  nala- 
ten kortelijk  aan  te  voeren , dat  deze  ziek- 
ten , niet  alleen  veelvuldig  bij  onze  Land- 
lieden , maar  ook  in  een  vrij  hooger  graad 
ir  andere  (Gewesten , inzonderheid  in  Zwitfer - 
land , bekend  zijn ; zoo  vinde  ik  deze  kwaal 
fcefchreyen  onder  de  naam  van  Loüyet , het- 
geen  zoo  veel  beteekend  als  blijnen  aan  de  hals , 
eigenlijk  kwab-  of  kosfemgezwel , waarvan 
de‘  meeste  reekenen  overeenkomen  met  hec 
geen  hier  boven  van  de  krop-,  kwab-  en 
kliergezwellen  gezegd  is.  De  voofteekenen 
zijn  een  zeker  foorc  van  huivering  en  tril- 
ling, vooral  in  de  kosfem  of  borstkwab- 
be : de  nok  is  dijf  en  de  haren  zijn  (frak  , de 
ademhaling  kort,  en  de  klopping  der  ade- 
len aan  de  borst  en  omtrent  de  zwelling,  is 
zeer  handtastelijk  te  erkennen  als  dat  foort  van 
klopping,  hetwelk  men  doorgaans  bij  op- 
komende gezwellen  gewaar  wordt , en  wel- 
ke, zoo  men  dezelve  niet  fpoedig  kan  doen 
verdwijnen  , al  zeer  ligt  toe  onedeken- 
de  verzweeringen  ( gangreria ) overflaan. 
Men  keurt  in  dit  geval  hec  aderlaten , anders 
vrij  gemeen,  af,  om  dat  daar  door  de  dof- 
fen worden  wedergedorpc,  dam*  men,  en 
met  grond,  oordeelt,  die  te  moeten  tegen- 
gaan, en  integendeel  de  dofte  trachten  naar 

bui- 


van  HOLLAND.  83 


buiten  te  trekken;  het  is  hierom,  dat  men  HBT 
best  oordeelt  om  de  etterbuilen  uit  te  fnij-  aüZvDVrtS' 
den,  hetgeen  het  klier  - en  fpiergeftel  van  den  V.  Afd. 
krop,  kosfern  of  den  benedenhals  aan  de  n]ï- 
fchoft , wel  lijden  kan  , dan  dit  behoort  niet  1 * 
te  gefchieden , dan  in  den  hoogden  nood. 
Ettermakende  middelen  worden  hier  het 
best  geoordeeld,  als  mede-  het  leggen  van 
een  goede  fpaanfchevlieg  - pleister  , of  zoo 
die  niet  bij  de  hand  is  , dan  goed  verscli 
mostaardzaad , gemalen  tot  mostaard  , en 
een  weinig  peper  er  onder  gemengd,  en 
heeft  men  het  bij  de  hand,  eenige  bladeren 
van  de  zoogenaamde  Lieve  Vrouwe  Melk- 
plant  ( Euphorbium  ) of  wijnruic,  er  bij- 
gevoegd; van  deze  pap  legt  men  op  het 
gezwel , en  daar  over  een  pleister  van  teer 
en  pek , óp  dat  de  pap  kleve , of  kan  men 
met  lappen  of  touwen  de  pap  er  ophouden,; 
des  te  beter,  waarna  de  blijn,  doorgetrok- 
ken zijnde , zoo  veel  men  kan , gereinigd 
wordt  met  azijn  of  fchoon  water,  en  dé 
opening  zoo  lang  open  gehouden  wordt , 
tot  dat  zij  flinkt  en  geneest.  Voor  het  ove- 
rige plege  men  raad  met  de  door  ons  reeds 
opgegeverie  middelen. 

Wij  gaan  nu  over  tot  de  klierziekten  der 
lendenen  en  het  geheele  middelftel.  Over 
het  algemeen  hebben  de  klieren  deel  aan  de 
ongemakken  der  fpieren,  vooral  die  der  len- 
denen, ribben,  liezen,  dijen  enz.  waarom 
wij  den  Lezer  naar  het  voorig  Hoofd  ftuk 
over  de  ziekten  der  [pieren , wijzen;  even* 
wel  zijn  er  zeer  aanmerkelijke,  die  hier 

F 3 bij* 


HET 

RUNDVEE 

V.  Afd. 
III. 

Hoofdft. 

Lecden* 

bloed. 


De  Scho 
te. 


84  NATUURLIJKS  HISTORIE 

bijzonder  dienen  voorgedragen  te  worden  , 

als : 

Het  Lendenbloed , alhoewel  het  door  den 
naam  van  bloed,  een  gebrek  fchijnt  te  be- 
teekenen,  hetwelk  uit  verflopping  van  het 
bloed  ontftaat,  wordt  het  niet  te  min  voor- 
namelijk veroorzaakt  door  de  verdij  ving  der 
vetklieren*  die  aan  de  ribben  en  de  lenden- 
fpieren  liggen.  Als  eene  Koe  zweet  en  dit 
zweet  fchieliik  verkoud,  dan  wordt  de  Koe 
(lijf  in  de  lendenen ; het  is  inderdaad  ook 
niet  anders  dan  eene  fchielijke  verftopping, 
en  heeft  veel  gemeenfchap  niet  hetgeen  men 
yervangen  noemt,  het  ontdaat  fchielijk  en 
wordt  dra  erkend  door  de  flapheid  der  len- 
denen, en  de  reekenen  van  pijn;  het  is  het* 
zelfde  als  lendenpijn  bij  den  Mensch,  na- 
melijk zekere  weedom,  dat  men  bij  zware 
verkoudheid  gevoeld,  en  welke  pijnen  men 
vliegende  of  verfchietende  pijnen  noemt, 
waarom  deze  kwaal  der  Kóeijen  te  regt  ge. 
naamd  wordt 

De  Schote . Deze  pijnen  zetten  zich 

doorgaans  achter  de  korte  ribben,  tot  aan 
het  kruis, en  de  kwaal  is  omtrent  hetzelfde  als 
het  lendenbloed ; men  ontdekt  dezelve,  nu  aan 
de  eene  dan  aan  de  andere  zijde,  door  ze- 
kere trilling  of  kleine  zwelling,  maar  vooral 
door  het  betasten,  want  dan  is  er  eene  ken- 
nelijke polsflag  aan  die  zijde,  alwaar  zich, 
tusfchen  vei  en  vleesch,  eene  kleine  zwel- 
ling vertoont,  ook  geeft  den  loomen  gang 
en  het  kreunen  der  Koe  dit  gebrek  te  ken- 
nen, Onze  Landlieden  ontdekken  het  fpoe* 

dig 


van  HOLLAND* 


8- 


dig  en  doen  eene  aderlating,  vooral  aan  de  hst 
lenden  zelve,  cf  maken  veelal  eene  bjoe- 
ding  in  de  Haart,  hetgeen  meest  altijd  helpt:  v,  Afd. 
een  drank  van  oud  bier  met  kervel , ofbee- 
tekrootenkruid  of  wortelen,  opgekookt  met 
wat  zout  en  roggemeel  ; warm  of  laauw 
de  Koeijen  ingegeven.,  herilelc  dezelve  fpoe- 
dig.  Öok  worden  de  lendenen  veelal  door 
een  koekleed  gedekt,  om  te  verwarmen. 

Buikklieren . Onder  den  naam  van  Buik-  Buik- 
klieren,  worden  verfcheiden  en  wel  zeer  klieren, 
aanmerkelijke  foorten  begrepen,  als  de  lan- 
ke-  of  liesklieren , de  navelk lieren , de  uur- 
óf  elderküeren , de  fpeenklieren  , de  pis- 
kiieren,  enz. 

Lies  - of  Lankklieren  zijn  de  geenen , ^cs  • 
die  aan  het  hangen  van  de  kosfem  , achter  ^ankkiie. 
de  voorpooten  en  aan  de  lankgreep  , voor 
de  achterpooten  opzwellen,  voornamelijk 
heeft  zulks  dikwijls  in  dit  laatstgenoemde 
gedeelte  plaats ; men  noemt  het  aldaar 
Lankéuvel  of  Lankzucktig , als  het  op  de  Lanfreu- 
klieren  valt;  kiliaan  leidt  het  af  van  het  vel  of  lank- 
gedarmee  ( Mins  Illiacus ) dat  aldaar  regen  *uchci£* 
de  liezen  of  lanken  ligt , en  zeker  met  grond, 
want  ook  door  dit  gedarmte  ontftaat  de 
liesbreuk  en  doorgaans  de  buikpijn  in  de 
Koeijen , hetwelk  bij  de  gebreken  der  inge- 
wanden breeder  zal  ontvouwd  worden.  Hier 
echter  dient  nog  met  een  woord  gezegd , dac 
men  de  zwelling  der  lanken,  oudtijds  ver- 
zachte en  hielp  door  twee  of  drie  handen 
vol  koolzaadbloemen , met  witte  fïijffel  door 
een  geftooten,  en  met  koud-  of  wel  een 

F 4 Wel- 


8 6 NATUURLIJKE  HISTORIE 


HET  • 
RUNDVEE. 

V,  Afd. 
UT. 

, Hootdft. 

Navel- 

kliercn. 

Pisklie- 

ren. 


Uurklie- 

ren. 


Fet  aa;i 
dc  melk 
legteu. 


weinig  leukwater,  tot  een  pap  gemaakt; 
dit  met  eeiï  lap  om  de  liezen  of  lanken  ge- 
bonden , verzicht  de  pijn  en  helpt  ook  aan 
de  elders;  gelijk  óok  bij  de  navelbreuk, 
aan  de  A7 ave  Ik  lier  en , (welker  uitzetting  of 
opzwelling,  dikwijls  de  voorbode  der  na- 
velbreuk is),  en  aan  de  Pisklieren , die 
zich  vooral  bij  de  Osfen  en  Stieren,  aan 
den  koker  der  roede  zetten.  Alle  deze  wor- 
den fpoedlg  kenbaar  en  ook  fpoedig  genee- 
zen,  door  de  meermalen  gemelde  kliermid- 
delen ; doch  van  meerder  belang  zijn  de 
' • Uurkit  er  en . Wat  het  uur  is , en  hoe 
dit  gedeelte  ook  de  uijer,  de  elders  en 
her  uurboort  genoemd  wordt  , is  in  het 
tweede  Hoofdftuk  der  tweede  Afdeeling  van 
dit  Werk , oplettend  verklaard ; maar  hier 
komen  deszelts  gebreken  inzonderheid  voor; 
onze  Landlieden  noemen  de  gebreken  in 
dit  gedeelte  met  verfcheiden  benamingen, 
die  op  een  en  hetzelfde  uickomen,  of  on- 
der fcheidingen  bepalen,  als  daar  zijn  ver- 
popte of  dióhte  fpeenen,  zeere  fpeenen, 
her  aan  de  melk  leggen , of  melkbuilen. 
Onder  deze  benamingen  komen  de  meeste 
gebreken  voor,  want,  wat  drie-,  vier-  of 
vijffpeen  betreft , dit  is  in  hetzelve  Hoofd- 
ruk befchreven , en  behoort  niet  tot  de 
Klierziekte,  dan  als  toevallige  gevolgen. 

Het  aan  de  melk  leggen  is  de  voornaam- 
11  e bekende  kwelling  der  K o ei  jen  in  het 
melken;  men  erkent  die  weldra,  als  de  Koe 
blijft  liggen , en  weedommen  of  zwellingen 
in  het  kruis  zich  opdoen , daarna  het  uur 

op- 


van  HOLLAND.  87 


opzwelt,  en  de  fpeenen  geen  melk  geven,  het 
Deze  ziekte  is  dóórgaans  het  gevolg  van  RuNDVEE 
het  kalven.  Eene  Koe  gekalfd  hebbende,  v.  Afd, 
ligt  ftil  en  rijst  niet  ligt,  dan  na  dat,  zoo  11 1* 
als  men  zegt,  het  ligchaam  gefloten  is,  en  Hoüfdft* 
het  uur  in  flaat  is  om  te  kunnen  zoogen; 
maar  nu  gebeurt  het , dat  het  beest  of  al  te 
veel  is  afgemat,  of  te  zwak  van  geflel  is, 
of  voornamelijk  eene  verlamming  door  moei* 
jelijk  kalven  bekomen  heeft,  en  dat  vervol- 
gens daardoor  in  het  kliergeflel  van  het  uur, 
verflopping  of  verlamming  ontflaat.  Voeg 
hier  bij , dat , naar  mijn  gevoelen  , door 
het  al  te  vroeg  of  geheel  wegnemen  der 
Kalveren,  die  natuurlijk  het  zog  beter  kun- 
nen doorzuigen,'  dan  zulks  door  de  kunst 
van  te  melken  gefchieden  kan,  de  verflop- 
ping toeneemt.  Het  was  hierom  de  raad 
van  viiiGiLius , in  zijne  Landgedichten , en 
van  alle  andere  Latijnfche  Schrijvers  over 
de  Veeteelt,  om,  de  eerfle  honden  en  da- 
gen na,  het  kalven  , het  Kalf  bij  de  Moe* 
derkoe  te  laten,  om  de  jadders  door  te  zui* 
gen.  Vele  onzer  Landlieden  zijn  in  deze 
eeuw  te  befchuldigen , dat  zij  het  Kalf  da- 
delijk van  de  Moederkoe  weg  nemen , 'mo- 
gelijk uit  eigen  belang  , of  ook  wel  uit 
vrees  voor  de  toorn  der  Koe,  want  het  is 
genoeg  bekend,  hoe  woedend  eene  Koe  is, 
als  men  zijn  Kalf,  hetwelk  zij  eenigen  tijd 
gezoogt  heeft,  wegneemt;  dit  zelfs  kan  de 
melk  doen  opflaan  en  de  klieren  van  het 
uur  doen  fluiten;  hoe  het  zij , het  aan  de 
\ melk  leggen  der  Koeijen  , is  inderdaad  eene 

F 5 ver- 


HET 

RUNDVEE. 

V.  Afd. 
III. 

Hoofdft 


» 

* ■ i 

88  NATUURLIJKE  HISTORIE 

verpopping  der  melkklieren  in  het  uur* 
veroorzaakt  door  de  werkeloosheid  en  toe- 
vloeiing der  bloed*  en  melkaderen,  die  dan 
opkrimpen  en  tot  kliergezwellen  overflaan. 
Hier  tegen  hebben  onze  Landlieden  onbe- 
denkelijk veel  middelen  : elk  heeft  fchier 
zijne  biizondere  behandeling  , evenwel  ko- 
men de  meeste  behandelingen  daar  op  ne- 
der , eerst  om  het  kruis  te  fmeeren , daarna 
het  uur  of  den  jadder  zachtjes  te  wrijven. 
De  voornaam  fee  teekenen  van  het  aan  de 
welk  liggen  zijn,  dat  de  Koe  niet  rijzen 
kan  , ter  oorzake,  dat  het  kruis  nog  niet 
gefloten  is  , zoo  als  zr  dit  noemen , fchoon 
het  eigenlijk  de  fc haam  beenderen  en  het 
bekken  zijn  , daar  het  hapert , dewijl  de  melk- 
vaten en  die  der  lijfmoeder  daar  langs  lo- 
pen. Zij  voelen  insgelijks  naar  de  ftaart  * 
of  daar  in  zwelling  of  de  wolf  plaats  heeft, 
daarna  aan  het  hart  en  aan  de  lanken  of 
liezen , aan  de  melkaderen , of  die  hart  klop- 
pen , waaruit  zij  dan  zeker  befluicen  dat  de 
Koe  aan  de  melk  legt , dat  is,  dat  het  in- 
wendig aan  de  klieren  mankeert,  want  het 
niet  fpoedig  melk  geven  is  niet  altoos  een 
teeken  van  het  aan  de  melk  leggen , want 
de  eene  Koe  geeft  fpoediger  biest  dan  den 
anderen.  De  mees taangep rezen  middelen 
tegens  het  ware  aan  de  melk  leggen , zijn 
ons  door  de  bestkundigfle  dus  opgegeven; 
deze  willen , dat  men  de  Koe  in  de  melkade- 
ren aderlate,  van  welke  melkaderen  men 
de  afbeelding  en  het  beloop  ziet  op  Plaat 
Vil  en  VII*,  geplaatst  ia  de  tweede  Afdee- 

ling 


van  HOLLAND.  89 


V Afd. 
- iii- 
Hoofdil^ 


ling  van  dit  Werk;  men  aderlate  aan  we*  HET 
derzijde,  dat  is  aan  de  linker-  en  aan  deRUNDV£Ei 
regterzijde  van  de  Janken  , omtrent  een  pints* 
pot  vol  aan  elke  zijde,  daarna  geeft  men 
het  beest  tarwemeel , met  verfche  zelfs  eerst- 
gemolken  zoetemelk , of  wel  biest  van  eene 
andere  Koe,  zoo  men  dit  bij  de  hand  heeft, 
daarna  neme  men,  om  de  gereedheid , raap- 
of  lampolie,  of  zoo  men  het  bekomen  kan. 

Althéa -zalf  (: unguentum  altheae')  of  ze- 
nuwzalf  ( unguentum  nervinum ) uit  de 
Apotheek,  en  wrijft  die  hard  over  het  kruis  , 
droog  die,  van  verre  af,  met  eene  kool 
vuur  , zoo  veel  het  mogelijk  is , en  het  zal 
helpen.  Ik  voor  mij  deele  dit  mede , zoo 
als  het  mij  door  een’  deskundige  is  opgege- 
ven,  dan,  om  het  zamentrekken  van  het 
kruis  te  bevorderen,  zou  ik  ter  proeve  wel 
eens  voordellen,  om  noteboomen  biader- 
toppen  alleen  , of  met  populierboomen 
knoppen  er  onder  vermengd,  met  raapolie, 
tot  een  pap  te  dampen,  en  dezelve  over 
het  kruis  en  aan  de  lanken  te  wrijven  en  aan 
te  leggen.  Veele  Noordhollandfche  Land- 
lieden houden  het  volgende  als  een  goed 
middel , in  geval  van  het  aan  de  melk  leg- 
gen, namelijk  : zij  koken  een  maatje  groene 
erwten,  in  twee  etmalen,  dat  is  eetmalen, 
met  een  goed  duk  fpek , in  ruim  fop , en 
geven  dit  fop  aan  de  Koe  te  drinken;  dit 
is  bij  vele  Landlieden  bevonden  van  zeer 
goede  uitwerking  te  zijn,  hetwelk  zeer  wel 
te  begrijpen  is , wanneer  men  nagaat  dat 
alle  verwarmende  en  zachte  foupen  altoos 

bij 


het 

RUNDVEE. 

V.  Afd. 
III. 

Hoofd  ft. 


Verdopte 

Speenen. 


90  NATUURLIJKE  HISTORIE 

bij  de  vrouwen  de  vermeerdering  van  het 
zog  zeer  bevorderen  , en  het  daarenboven! 
volkomen  eene  bevestigde  waarheid  is , dat 
de  peulvruchten,  erwten  en  boonen , eene 
gezegende  en  bloed  voedende  eigenfchap 
hebben  voor  den  Mensch , ja  zelfs  het  boo- 
nen ftroo  voor  het  Rundvee,  zoo  twijfel  ik 
niet  of  een  zorgvuldige  Koehouder  zal  zij. 
ne  gekalfd  hebbendé  Koeijen  , wel  gaarne 
een  goede  kom  foep  van  zijn  eigen  tafel 
mededeelen  , om  deszelfs  melkmaking  te  be® 
vorderen.  Bij  deze  inwendige  middelen  be- 
hoort nog  peper  op  olijvenolie  gezet,  met 
azijn  en  Wat  zout  door  een  geklust;  voorts 
nog  oud  bier,  waarin  een  ei  geklust,  en 
naar  evenredigheid , raapolie  en  boter  er  in 
gemengd,  en  dit  aan  de  Koe  warm  ingege- 
ven , houd  men  voor  uitnemend  goed. 

Ik  ga  over  tot  de  Speenen.  ' Deze  ver- 
dienen insgelijks  zeer  veel  oplettenheid  : der- 
zelver  gebreken  zijn  tweederlei  , namelijk 
ver  flopte-  en  zeere  fpeenen . c 

Verflopte  Speenen . Deze  zijn  dezulke, 

welke  door  de  zwelling  der  klieren  in  het 
uur,  dermate  gedrukt  worden  , dat  de  melk- 
vaten zich  niet  kunnen  ontlasten.  Dit  ge- 
beurt yooral  bij  de  Vaarfen  , wanneer  zij 
voor  het  eerst  kalven,  als  wanneer  de  fpee- 
hen  nog  niet  aan  het  melken  gewoon  zijn,  irr 
welk  geval  het  meestal  afhangt  van  de  kunde 
en  handigheid  van  den  melkmeid  of  den  knecht. 
Ook  gebeurt  het  wel , dat  allen,  maar  door- 
gaans, dat  een  of  twee  der  fpeenen  digten 
of  verftopt  worden  , ais  wanneer  het  een 

groo» 


van  HOLLAND.  91 


groote  kunst  is  om  de  overige  fpeenen  aan  HET 
den  gang  te  houden,  en  zoo  als  de  Boeren  RUNDVEE 
zeggen,  de  melk  over  te  brengen.  Einde-  V.  Afd. 
lijk  zijn  de  Speenen  dikwerf  gezwollen  en  ***•  . 
pnriiooken,  het  zij  dpor  drukking  in  het 
melken  door  onkunde  veroorzaakt,  of  wel 
door  vuile  morfige  handen,  of  ook  door 
vurigheden  of  inwendige  gebreken  der  melk- 
vaten. Er  is  ook  nog  een  gebrek  aan  de 
fpeenen , hetwelk  qien  noemc 

Ben  Br  op , dat  is,  eene  geftadige  drui-DenDr0P 
ping  en  ontlasting  van  zeker  weivocht  en 
ook  melk,  uit  de  fpeenen 

Ter  genezing  van  deze  gebreken  der  fpee- 
nen, vinde  ik,  als  goed  bevonden,  voor- 
gedragen , roode  rozen , geweekt  in  azijn 
en  met  olie  vermengt , bekend  onder  de 
naam  van  Eek  van  Rozen  (* *).  Men  neme 
hier  van  een  groote  theekop  vol,  befmeere 
en  wrijve  zachtelijk  daarmede  de  digte  fpeen 
of  fpeenen,  zoo  echter,  dat  men  omzigtig 
de  andere  fpeenen  vermijde,  en  met  welke 
'wrijving  men  moet  aanhouden  tot  het  be- 
tere. Velen  nemen  ook  Althaea- zalf , en  dit 
is  insgelijks  goed,  zelfs  in  vele  opzigten  be^ 
ter , mits  men  omzigtig  de  andere  fpeenen 
vermijde.  ïs  het  dat  de  fpeenen  digt  zijn, 
kort  na  het  kalven,  zoo  is  het  ontegenzeg- 
gelijk het  best  om  die  door  een  nuchter 
kalf  te  laten  doorzuigen.  Voorps  kan  een 
handige  melkmeid  of  knecht  dikwijls  door 

eene 

(*)  In  de  Apotheken  is  onder  den  naam  van  Ha» 

ving  van  Ro  en  bekend:  Roode  Rozen,  in  water  ge- 

weekt en  met  Honing  gekookt , het  welk  men  mede  kan 
gebruiken. 


HIT 

RUNDVEE* 

V.  Afd. 
111. 

Hoofdft. 


Zeere 

Speenen. 


Kloef- 

fpcenen. 


Klonter- 

fpeen* 


pa  NATUURLIJKE  HISTORIE 

eene  aanhoudende  en  telkens  te  herhalene 
zachte  wrijving,  met  ongezoute  boter,  aan 
het  uur  en  om  den  rand  der  tepel , veel  toe- 
brengen tot  herdel.  Om  den  drop  te  gene- 
zen , is  het  best  eene  kleine  aderlating,  en 
daarna  eene  ligte  wasfehing  met  rozen  en 
rosmarijnwater  te  doen. 

Zeere  Speenen  komen  nu  en  dan  al  vrij 
veel  voor.  Men  noemt  dezelve  zeere  [pee- 
nen, als  zij  vurig  zijn  en  een  puistachtigen 
uitdag  hebben  , of  ais  er  kloven  of  hardig- 
heden en  openingen  in  komen , hetwelk 
dan  klooffpeencn  zijn  ; deze  zijn  gevaarlijk 
en  worden  veroorzaakt  door  inwendige 
klontering  of  dolling  in  de  klieren  en  tepel- 
buizen,  hetwelk  men  klonterfpeen  noemt, 
of  waarvan  men  zegt:  het  uur , de  elder 
klontert : dit  kan  niet  geholpen  worden , 
dan  door  lenige  wrijvingen , zoo  als  reeds 
bij  de  verdopte  fpeenen  gemeld  is;  maar 
is  het  vurigheid,  of  Haat  het  over  tot  ette- 
rende puisten , zoo  moet  men  derker, 
vooral  verkoelende  en  niet  bijtende  midde- 
len bezigen;  de  terbentijn,  van  welke  de 
Landlieden  anders  veel  gebruik  maken , 
deugt  hier  vooral  niet,  maar  azijn  op  lood 
gezet  en  even  getrokken,  daarna  met  reu- 
zel of  verfche  boter,  doch  liefst  met  ho- 
ning, gekleinst,  is  zeer  goed.  Men  kan 
ook  met  zeer  veel  nut  de  zalf  van  Althaea, 
met  een  derde  Nutritum  vermengd,  bezi- 
gen. Voorts  is  karnemelk  op  mostaartzaad 
gekookt,  in  dit  geval,  zeer  goed,  zoo  om 
het  de  Koe  te  drinken  te  geven , als  om  de 

fpee- 


van  HOLLAND-  93 


fpeenen  er  mede  re  wasfcben.  Er  zijn  er  HET 
zelfs  die  koemest  of  de  uitloop  der  voch-  RUNDVZE® 
ten  van  den  drekhoop , bezigen*  Anderen  v.  Afd. 
gebruiken  wederom  oud  bier,  eenigen , en  JI?! 
dit  is  nier  verwerpelijk,  houden  neutenbol-  0 4 

frer,  op  oud  bier  en  witte  wijn  gezet,  al- 
toos in  huis,  om  digre  en  zeere  fpeenen 
mede  te  wasfchen  , hetwelk  veelal  helpt; 
zeker  is  het,  dat  de  noten  en  de  bladeren 
der  nootenboomen,  bil  de  Ouden,  in  de 
klier  en  borstkwalen  veel  gebruikt  werden. 

Nog  zijn  ons  door  ervaren  Koemeesters 
zeer  beproefde  middelen , regens  zeere  fpee- 
nen en  het  opflaan  der  melk,  aan  de  hand 
gegeven,  tevens  met  eene  werkende  behan* 
deling  daar  van.  Wij  hebben,  bij  de  be- 
fchiijving  der  fpeenen  en  het  uur  of  den 
elder,  in  het  tweede  Hoofdlhik  der  tweede 
Afdeeling  van  dit  Werk,  alrede  melding  ge- 
maakt van  twee-,  drie-  en  vierfpeen;  deze 
ontdaan  of  uit  de  geboorte  , of  uit  een 
bijkomend  toeval,  waardoor  een  of  meer 
fpeenen  buiren  gebruik  geraken  ; dit  nn 
noemen  de  Landlieden  verlamde  kwartieren, 
want  zij  verdeden,  te  regt,  het  uur,  naar 
de  vier  fpeenen  , in  vier  kwartieren , en 
pnderfchdden  die  zelfs  in  voor-  of  ach- 
ter-, of  ook  zijkwartieren , naar  derzelver 
pJaatling;  en  inderdaad,  wanneer  men  het 
uur  van  binnen  befchouwd,  dan  zijn  des- 
zelfs  melkklieren  en  vaten  in  vier  onder- 
fcheiden  borsten  of  afzonderlijke  bekleed-  1 
felen  verdeeld , alfchoon  zij  uitwendig  maar 
eenen  zak  fchijnen  te  zijn.  Wanneer  nu 

eene 


94  NATUURLIJKE  HISTORIE 


HFT  eene  dezer  inwendige  borsten  of  klieren 
rundvee.  en  rnej|cva|;en  verdopt,  verhard  of  ontho* 
v.  Afd.  ken  is,  ontdekt  men  dit  aan  de  hardig* 
TTJii’  heid  van  dat  kwartier  of  aan  de  teepelfpee* 

nen,  en  eindelijk  aan  den  drop,  het  zij  et- 
ter - cf  bloeddrop , en  het  niet  melkgeven , 
zwelling  en  onflokenheid ; in  dit  geval 
helpt,  in  het  begin,  dikwijls  het  wrijven 
met  oogezoute  boter  en  raapolie:  ook  is 
als  zeer  goed  bekend  de  Populier-  en  Al- 
thaea  * zalf,  welke  men  in  de  Apotheken  kan 
bekomen,  en  waar  mede  men  het  uur  mee 
de  warme  hand  wrijft.  Maar  is  het  nu  dat 
men  eene  inwendige  ettering  en  onthe- 
kïng  ontdekt,  zoo  dat  de  fpeen  zwelt  en 
verhopt  wrordt , dan  zoo  neme  men  een 
langwerpige  hrook  van  een  gerookte  lebbe 
of  de  vierde  maag  eener  Koe , die  toch  al- 
toos bij  de  Landlieden  te  bekomen  zijn,  om 
dat  dezelve  daar  mede  de  melk  tot  kaas 
doen  runnen ; deze  hroek  lebbe  nu , rölc 
en  draait  men  in  een , tot  een  dunne  hevige 
draad,  even  als  of  men  een  hrookje  papier 
tot  een  foort  van  haafje  draait;  dit  lebbe 
fliftje  nu  werkt  men  met  de  handen  al  draai- 
jende  door  de  mond  of  de  opening  der 
fpeen,  tot  in  de  holte  van  het  kwartier, 
daar  de  qntheeking  en  de  etterbuil  zich 
bevindt;  men  laat  alsdan  dit  lebbe  hifrje  er 
in  zitten,  het  welk,  week  wordende,  de 
etterbuil  en  de  bloedklonters  dermate  aan- 
doet, dat  de  vuile  hof  eenigzins  ontbindt, 
en  de  dunne  fcherpe  hoffen,  door  de  na- 
tuurlijke eigenlchap  der  lebbe  3 tot  fchifting 

g®5 


van  HOLLAND.  95 


geraken,  zoodat,  als  men  er  deze  lebbe-  H3T 
draad  uithaak,  doorgaans  de  etter  volgt , RUND' 
en  de  fpeen  lucht:  krijgt,  waarna  men,  tel-  v.  Afd. 
kens  deze  bewerking  herhalende,  en  met  de  riHh  ■ 
imerlijke  wrijving  met  olijven-  ot  lamp* 
olie  aanhoudende,  doorgaans  en  bijna  zeer 
zeker , altoos  de  genezing  erlangt , en  , of 
dat  geheele  kwartier  weder  aan  de  melk 
brengt , of,  in  geval  van  uitdrooging  van 
hetzelve,  echter  het  uur  en  het  beest  be- 
houd. Wanneer  men , in  geval  van  uitdroo- 
ging, in  zulk  een  kwartier  eene  verharding 
bcfpeurt,  en  dat  de  fpeen  ontftoken  en 
gezwollen  blijft , zijn  er  Koemeesters,  die, 
fioutelijk,  de  fpeen  affnijden,  en  zoo  ver  zij 
kunnen  de  ontlloken  deelen , en  daarna  hec 
geheele  kwartier  zuiveren , den  wond  gene- 
zen en  laten  toegroeijen  , welke  operatie 
evenwel  het  laadde  middel  moet  zijn,  en 
dat  niet  zonder  veel  moeite  kan  verrigc  wor- 
den, om  dat  de  Koe  die  pijnen  niet  gemak- 
kelijk lijden,  noch  doorftaan  kan,  en  men  de- 
zelve , bij  het  doen  dezer  operatie , wel  vast 
met  den  kop  aan  het  fchot  moet  binden  en 
de  poocen  ook  wel  moet  bezorgen. 

Veelerlei  kleinere  toevallen  der  klieren 
zijn  er  bekend,  als:  gezwollen  pis-,  navel- 
en aarskiieren ; dan  deze  zullen  bij  de  Na- 
vei  - , Lies  - en  Blaasziekten  en  Aamheijen 
voorkomen.  Met  een  woord  dient  hier  ech- 
ter nog  melding  gemaakt  te  worden  van  hec 
zwellen  der  ziadklieren  in  de  ballen  der 
Stieren  en  de  balzak  der  Gsfen.  Deze  klie- 
ren zwellen  dikwijls  op  en  gaan  wel  een*. 

G over 


96 


NATUURLIJKE  HISTORIE 


~ hpt  over  tor  ettering  of  breuken.  Men  noemt 
rundvee.  £-n  f>afavrargei  ^ of  wel  anders  kwade  Dab 
v.  Afd.  len  enz.  De  middelen  om  die  re  genezen  , 
ITl*  ziin  eenvoudig;  namelijk:  men  wrijft  de 
Hoofuft.  ^3a]za^  fterk  met  boter,  of  met  eenig  ander 
Balwran*  zacht  fmeer , doch  vooral  hemen  men  krijt 
gel*  op  ilerke  azijn  nitgegist , en  legge  dit,  met 
koemest  vermengd,  op  de  balzak.  Sommi- 
gen willen , en  zeker  het  komt  mij  niet  on- 
aannemelijk voor , dat  men  galle  neme  en 
daar  mede  dè  ballen  wrijve.  Eenigen  ver- 
kiezen hondengalle;  dan  wie  zal  altoos  zoo 
onbarmhartig  zijn,  om  eenen  hond  daarom 
te  dooden  ? fk  voor  mij  durve  het  wrijven 
met  het  eendenvet  en  ook  de  durvendrek 
met  hetzelve  vermengd,  wel  annraden  op 
gezag  van  eenen  kundigen  Landman. 

Dus  verre  dc  Klierziekten  afgehandeld 
zijnde , zullen  wij  de  Huidziekten  laten 
Ypigen- 


i 1 


f 


VIJF- 


van  HOLLAND.  s>7 


VIJFDE  AFDEELING. 


VIERDE  HOOFDSTUK. 

Handelende  over  de  Huidziekten  der 

Koeijen. 

o nder  alle  de  kwellingen  en  ziekten  der 
Menfchen  zijn  er  geene  bekend,  die,  het 
zij  dezelve  kort  of  langdurig  zijn,  zoo  veel 
fmarten,  en  vooral  ontleken  de  en  befmet- 
tcnde  kwalen  kannen  veroorzaken  , als  de 
pest,  de  fchurft,  de  kinderpakjes,  de  ma- 
zelen, het  roodvonk,  de  luisziekte  en  ook 
de  venusziekten , welke  allen , ten  minste 
de  voornaam  (Ie , hare  befmecting  door  de 
poriën  der  huid  uitwafemen.  De  Koeijen, 
wier  ziekten  wij  eigenlijk  befchrijven,  zijn 
mede  aan  verfcheiden  Huidziekten  onderhe* 
vig,  welke  wij  nu  zullen  befchouwen. 

Het  Schurft  of  Schorft.  De  Schurft  is 
eigenlijk  kenbaar  aan  eene  menigte  fchelfer- 
tjes  en  pukkels,  die  zich  tusfchen  het  haar 
inzetten  , vooral  aan  de  warmfte  plaatfen. 
Het  zet  zich  veelal  aan  het  kruis , langs  de 
ribben  , achter  de  ooren  en  tusfchen  de 

G 2 klaau* 


HIT 

RUNOVSEil 

V.  Afd, 
IV. 

Hoof  dit. 


Het 

Schurft. 


9*  NATUURLIJKE  HISTORIE 


VET 

JLUNDVF.E 

V.  Afd. 
TV. 

Hoofde 


klaauwen.  De  Schurft  ontdekt  zich  meest 
in  de  zomer  bij  hitte,  en  volgt  veeltijds  op 
de  ontdcking,  door  vliegenbeeten  veroor- 
zaakt ; raap  in  den  hoogden  graad  is  zij  een 
zeker  teeken  van  het  iongevuur.  Het  bloed 
van  eene  fchorfre  Koe  is  doorgaans  zwart- 
achtig, zwartgallig  ; de  fchurfmekte  ver- 
toont zich  vervolgens  onder  verfcheidene  ge- 
daanten , en  bekomt  verfcheidene  benamin- 
gen, naar  mate  hare  gedaante  verandert-  De 
Landlieden  tellen  verfcheidene  Huidziekten 
op  7 die  allen  fchier  op  een  uitkomen,  als 
bij  voorbeeld:  Vurigheid , Miersheid , 

Eter  dzeer , Schurk  ziek , de  Rui , Ruidig - 
heid , £ lijnen  , Builen , Bloedzweer  en  , 

enz. 

Maar  voor  en  aleer  wij  tot  die  bijzon- 
derheden overgaan , oordeelen  wij  het  var* 
belang  eenige  opheldering , aangaande  de 
Zelftlandigheid  van  de  Koeijenhuid  te  moeten 
geven  , hetwelk  wij  vertrouwen , dat  veel  toe- 
lichting tot  den  aard  der  opgem^lde  zick- 
tens  kan  geven.  Door  de  bereidingen  der 
huiden  van  dieren  tot  leder  of  perkament, 
of  andere  vellen,  is  omegenzeggelijk  bewe- 
zen , dat  de  koe  - en  osfenhuiden  het  taaide  en 
het  vaste  leder  opleveren,  en  wel  zoo,  dat, 
hoe  heeter  de  landen  zijn , waaruit  de  huiden 
dier  dieren  ai komstig  zijn,  hoe  vaster  en 
barder  leder  dezelve  opleveren,  blijkens  de 
Honduras - en  Buenos  Ap'os- huiden;  de 
reden  is  zeer  zeker,  dat  de  huid  der  Koei- 
jen,  in  die  heetere  landen,  dikker,  digcer 
v$n  poriën  m korter  ineengedrongen  van 

haar 


van  HOLLAND,  99 


baar  en  haarwortels  is;  waaruit  dan  volgt  dat  H?T 
de  uitwendige  ontftekingen  meestal  door  de  RUNDVE1 
infeéh'en  der  lucht  veroorzaakt  worden , en  v Afd. 
de  inwendigen,  nanlelijk  die  tusfchen  dén  1 v- 

opperhuid  ( EpidermuS ) en  het  vecvlies  00  * 

( Celhilofu ) , ontdaan,  niet  frnetbaar  wor- 
den, dan  door  eene  etteririg  of  verderf  in 
den  huid  zei  ven  ; het  is  hierom  dat  de  Koei- 
jen , tusfchen  den  opperhuid  en  het  vetvlies, 
menigmaal  den  zoogenaamden  douwwurni 
hebben  $ en  in  zekere  blijnen  of  gezwellen 
dat  infekt  voeden , zonder  dat  het  haar  in- 
wendig fchade  ; zelfs  zien  het  de  Vetweiders 
als  een  teken  van  goed  en  veel  fmeer  aan  , 
en  de  Boeren  tellen  het  weinig.  Nog  ziec 
men  gaarne,  dat  eene  Koe  op  haar  tijd  ruit, 
dat  is,  van  haar  verwisfek.  Het  een  en  an- 
der in  overweging  genomen  zijnde  , firekt 
ten  betooge,  dat  verfcheïden  Huidziekten 
der  Roeijen  veelal  uitwendig  blijven,  en,  in 
dien  Hand  blijvende,  niet  doödelijk  zijn, 
maar  het  vol  (trekt  worden , als  dezelve  tdc 
in  de  vetklieren  en  vervolgens  tot  in  het 
bloed  indringen  en  invreeten.  Op  deze 
grond  gaan  wij  voort  en  befchouwen  de 

Vurigheid  of  Vierigheid . De  Vierig - vurig? 

heid  is  een  prikkelende  uitwafeming  van  het  heid. 
zweet  der  Koeijen , hetwelk  zich  kort  on- 
der den  huid,  tusfchen  het  haar,  inzet; 
deze  vierigheid  zet  zich  het  meest  en  het 
eerst  kenbaar  aan  de  hals ; zij  neemt  roe 
door  het  fchurken  tegen  de  palen  of  fchot- 
planken,  als  de  Koe;  door  het  gevoel  van 
jeukerigheid,  zich  veel  lc  huurt,  wrijft  of 

G 3 fchurkc ; 


ICO  NATUURLIJKE  HISTORIE 


V Afd. 
iv. 

Koofdft. 


De 


fchurkt;  dit  is  aan  de  Koeijen,  zelfs  buiten 
rundvee-  eenjg  Wezendlijk  ontfteekend  zeer  of  fchurft, 
zoo  eigen , dat  men  haar  zeer  veel  zich  aan 
de  palen  en  walvischkaken , welke  overal , 
althans  in  Holland , in  de  weiden  geplaatst 
zijn,  ziet  wrijven,  om  hare  natuurlijke 
jeuk  te  verzachten  , hetwelk  evenwel  toe 
feburft  of  zeerwording  kan  overflaan  . als  de 
Koeijen  hier  aan  gewennen,  waaruit  dan  ge- 
booren  worden 

De  Schurk  - of  Schotzickte , dat  is , als 
Schurk  nf  Koe  0f  qs  zjch  niet  kan  onthouden  van 
schotziek-  te  fchuiken.  Dit  gebrek  nu  is  eene  natuur- 
lijke gewoonte  der  Koeijen,  hetwelk  zoo 
verre  inwortelt,  dat  zij  de  hals  kaal  fchur- 
ken,  en  daardoor  vurigheid  of  weekheid  in 
den  huid  veroorzaken ; dit  noemt  men  dan 
Haisjeuk.ook  wel  Halsjeuk , Kaalhals , en  hier  uit 
Kaaihais  v0  gC  dan  hetgeen  de  Landlieden  Miersheid 
noemen. 

Miersheid , alfchoon  het  ook  maar  vurig- 
heid is,  is  evenwel  erg  in  hare  uitwerking, 
om  dat  de  vurige  uitllag  zeer  zamenvloei- 
jende  is.  De  Miersheid  blijft  eene  Koe  lang 
bij : zij  vermagert  er  van  en  is  flap  : de 
huid  en  het  haar  wordt  onzienlijk  en  op  een 
plakkende  ; zulk  eene  Koe  noemt  men 
miersch , ook  wel  fchriel , dat  fchraal  be* 
teekend.  De  Mierschheid  kan  eene  Koe 
dermate  kwellen , dat  zij  van  de  melk  af- 
raakt. Zij  eet  dan  bijna  niet,  ja  het  fchijnc, 
dat  deze  kwaal  uit  de  maag  en  ingewanden 
ontftaat,  en  als  een  foort  van  tecring  is. 
De  middelen , die  ons  ter  genezing  hier  van 

zijn 


M iers 
&eid. 


van  HOLLAND,  i ói 


zijn  opgegeveri  , befhan  in  de  volgende: 
frnen  writ've  haar  met  hooi,  daarna  legge 
inen  haar  oud,  wel  uicgedampc  hooi  voor, 
hetwelk  zij,  ora  de  verandering,  in  de  kla 
verweiden  zelve,  gaarne  eren,  vooral  hooi 
van  waterliezen : heipc  dit  niet , dan  neme 
inen  een  once  Veneetlche  Triakel,  en  raenge 
dit  met  een  pint  pekel  uir  de  vleeschkuip, 
en  doe  haar  dit  koud  drinken  of  ingieten; 
dit  helpt  de  maag  en  geeft  ontlasting  van 
de  fchefpe  (loden.  In  den  winter,  op  dal, 
wrijft  men  haar  wel  met  turfmolm  en 
zout,  voö: ts  geeft  men  haar  het  fap  van 
afgekookte  koolsbladen  of  rapen  te  drinken, 
en  de  afgekookte  bladeren  of  fchilkn  tot 
fpijze;  dit  helpt  vrij  dikwijls. 

De  Ruldigheid  is  almede  eene  fdortgelijke 
kwelling  , doch  minder  gevaarlijk.  Men 
moet  de  Ruldigheid  wel  onder fcheiden  van 
de  Rui,  al fc hoen  het  beide  op  het  haar  van 
den  huid  vair;  de  eene  is  de  natuurlijke  rui, 
die  de  Koeijen  jaarlijks  hebben,  de  andere 
eene  ziekte.  Deze  Ruldigheid  is  eene  ziek- 
te in  het  baar  der  Koeijen,  dat,  als  aaneen 
klonterende , verflapt  en  uitvalt , zoo  dat  hec 
dier  kaai  wordt:  veeltijds  fchüilc  er  een  be- 
gin van  fchurfc  onder.  Die  foorc  van  rui- 
digheid  ziet  men  veel  aan  de  kaalheid  der 
hals  of  aan  hec  kruis , welke  ruidigheid,  zoo 
dezeive  toeneemt,  de  haren  doet  (lijf  (laan, 
en  de  huid  fchrompelïg  maakt;  zij  komt 
nabij  de  Blaer  en  IVolj'zukte. 

De  Blaer  is  eene  opzwelling  van  den 
huid,  door  waterachtige  builen  en  blijnen,* 

G 4 * dié 


lief 

R.ÜNDVEgi 

V.  Afd. 

IV 

iioöfdfti 


De  Itüii 
digheid. 


De  Blief* 


102  NATUURLIJKE  HISTORIE 


rundvee  ^ie  overa*  verfpreid,  dikwijls  zamenloop eii* 
fommigen  noemen  het  Leewater;  als  deze 
v.  Afd.  builen  flinken , volgt  er  eene  afval  of  ruijing 
Hoofdft»  van  ^ec  ^aar  °P  ’ hetwelk  dan  op  nieuw  we- 
der aanwast,  doch  hetgeen  zonderling  is. 
Leewater,  nooit  of  zeer  zelden  wast  het  witte  haar 


weder  aan,  daar  de  blaar  geweest  is.  De 
Blaarziekte  is  zekerlijk  eene  foorc  van  Huid- 
ziekte , aan  de  in  worteling  van  het  haar,  en 
daarom  wel  te  onder fcheiden  van  de  Tonge 
Blaar  of  gezwollen  Tongklieren,  in  het  vo- 
rig Hoofdfluk  befchreven.  Men  erkent  de 
regte  blaar  evenwel  doorgaans  eerst  aan  het 
zwellen  der  lippen  tegen  dc  tong,  zwelling 
aan  de  oogen  en  opgezwollen  builen  of  Mij- 
nen , als  een  hoender  - of  windei  uitfpan- 
nende,  waarom  men  deze  kwaal  ook  Blijn - 
xkkte  z'le^te  noemt.  Men  helpt  dit  veel  door 
aderlaten  en  doorviijming  der  builen  , als 
wanneer  het  vocht  wegloopt;  voorts  fmeert 
men  dezelve  met  wat  zout  en  wast  die  nu 
en  dan  met  water  en  azijn. 

Kwaad  Kwade  Vurigheid,  is,  als  de  pukkels  za- 
zeer  of  menvlocijen , en  rot  kwaadzeer  overflaan; 
ri^hefdj11*  d*c  zet  zich  veel  aan  de  hals,  aan  de  ge- 
wrichten der  pooten  en  tusfchen  de  ribben. 

Aan  het  [Vlen  noem:  dit  ook  aan  het  bloed  zijn.  De 
bioeJzijn.  j£oe  -s  aan  jiet  noed , hetwelk  zoo  veel 

zegt  als  dat  de  Koe  kwaad  of  ontlloken 
bloed  heeft.  Men  ontdekt  dit  veel  aan  het 
kloppen  der  hartader,  aan  de  ribben.  Ook 
kan  een  kundig  Landman  zulks  aan  de  melk 
ontdekken,  die  dan  altoos  naar  den  blaau- 
wen  trekt  en  zelfs  de  [peerien  brandig  maakt ; 


van  HOLLAND.  103 


sis  die  kwaad  bloed  uitflaac  en  zamenloopt, 
worden  hec  rooven , die  doorbreken  en  ette- 
rig worden.  Hec  beste  en  eerite  middel  v.  Afi. 
hier  regen , is  aderlaten  aan  de  hals  of  aan  H 
de  lanken:  gebeurt  hec  dan,  dat  hec  bloed 
niet  loopen  wil  en  als  verdikt  is,  zulks  is 
een  kwaad  teeken  en  kan  fpoedig  door  den 
dood  gevolgd  worden.  Men. noemt  dit  dan 
kwaad  bloed:  derhalve  moet  men  alle  po-  Kwaad 
ging  aanwenden  om  doorftraling  van  bloed  bloed, 
te  bekomen,  en  vervolgens,  zoo  veel  mo* 
gelijk  is,  de  Koe  zure  en  frisfche  dranken 
zien  in  te  geven.  In  Noordholland  houdt 
men  voor  een  goed  middel : een  lepel  Ve- 
neetfche  Triakel,  een  half  pint  azijn  en  een 
kop  met  pekel,  tweemaal  daags  ingegeven. 

De  Vlamingers  houden  het  volgende  voor 
een  goed  middel:  zij  geven  het  kruid,  ge- 
naamd Nachtfchaduwe,  aan  de  Koeijeti  te 
eten ; zij  bereiden  voorts  een  drank  van  het 
afkook  fel  van  de  Steur,  die  aan  de  Vlaam • 
fche  kusten  nog  al  gemeen  is , en  geve  zulks 
aan  de  Koe  te  drinken,  en  veelal  ook  zoet 
wei  met  azijn  en  een  weinig  zour;  maar 
hetgeen  ons  het  allerbest  voorkomt,  is  het 
geneesmiddel  der  Ouden  ; deze  gaven  na 
Se  aderlating  , de  Koeijen  een  ontlastend 
middel  in , beftaande  in  een  afkookfel  van 
zee-uijen  (Squilla)  en  de  Rhamnis- be- 
zien of  bladeren  , hetwelk  doorgaans  een 
goede  purgatie  is  in  andere  verhuringen  der 
Koe  jen  ; voorts  maakten  zij  altoos  gereed  te 
hebben  een  drank  van  Kappers-  en  B ingei* 
kruid,  met  Cijpres,  getrokken  op  wateren 

G 5 wijn  j 


HET 

aUNDVEE 

V.  Afd- 
IV 

Hoofda 


Rappig- 

ïisid. 


De  goe 
U Rui* 


104  NATUURLIJKE  HISTORIÉ 

wijn;  deze  drank  zetreden  zij  op  kruiken,  éft 
hielden  die  voor  beter , hoe  ouder  dezelve  was ; 
maar  als  nu  de  vurigheid  ror  etreren  of  et- 
terbuilen overfloeg , dan  kopten  zij  den  huid 
hier  en  daar  en  doorvlijmden  de  blaar  daar- 
door veroorzaakt : vervolgens  (taken  zij  in 
de  wond , tusfchen  vel  en  vleesch , een  (tuk- 
je wrangwortel,  om  de  doffen  af  ce  leiden 
en  het  invreten  voor  te  komen.  Eindelijk 
gebruikten  zij  tot  een  geneeszalve  de  Me- 
liloot  zalf  met  eendenfmout  en  wat  zwavel, 
hetgeen  ook  zeer  nuttig  is  tegen  het  Schurft. 
Op  deze  kwade  zeeren  volgt  de 

Happigheid.  Dit  is  eene  kwelling  tus- 
fchen vel  en  vleesch  en  uitwendig  onzigt- 
baar,  en  zoo  veel  als  verborgen  Schurft  of 
prikkeling  in  het  bloed.  Het  on  citaat  veelal 
in  droog  en  heet  weder,  of  door  het  (taan 
in  de  heete  middagzon ; een  gebrek  dat  bij 
ons  door  de  vlakheid  des  lands  niec  wel  is 
voor  te  komen*  In  Duitschhnd , Italië  , 
Spanje  en  elders  , zorgen  de  Veehoeders 
altoos  om  in  hunne  weiden  geboomte  te 
planten , onder  welker  fchaduvv  de  dieren 
rusten  kunnen*  Mij  zijn  in  Holland  ver* 
fcheiden  Landlieden  bekend,  welke  hier  op 
aandachtig  zijn , en  in  hunne  weiden  wilgen 
of  andere  hoornen  planten;  in  het  Sticht - 
fche  vooral  heeft  men  meestal  fchaduwrijke 
melkbogten.  Nu  volgt 

De  Rui , de  goede  Rui . Deze  is  niec 

anders  dan  de  verwisfeling  van  haar,  dat 
gemeenlijk  op  de  (tallen  tegen  het  voorjaar 
gefchiedt.  De  Koeijen  worden  tegen  s 

de . 


) 


van  HOLLAND.  105 


den  winter,  even  als  de  Paarden,  ruigharig,  HKT 
terwiil  het  nieuwe  haar  aanaroeit,  en  ver-  RUNDVtl' 
volgens  het  oude  uitfloot , dat  dan  van  zelfs  V.  Afd, 
afvalc.  Men  roskamt  hierom  de  Paarden, 
doch  de  Koeijen  moeten  overal  met  een  bos 
Ilroo  of  hooi  geflreken  worden , en  fomwijl 
gewasfen,  op  dat  het  zweet  tusfchen  hec 
oude  haar  hetzelve  niet  doet  . klonteren, 

Schelferhuid.  Dit  is  niet  anders  dan  aan-  Schel- 
gebakken  zweer  dat  op  den  huid  zich  alsferhuid* 
kleine  fcbelfers  of  fchubbevjes  aanzet,  het 
evengemeldè  wrijven  mee  ilroo  en  wasfehen, 
is  hier  tegen  aanbevolen. 

Stijf  haar.  Er  is  een  zeker  gebrek  In  Stijfhaar, 

de  aanwas  van  het  haar  der  Koeijen.  waar 
door  het  in  den  wasdom  kwijnt,  of  dat  wel 
al  te  (lerk  op  den  aangroei  van  het  haar 
werkt , zoo  dat  het  haar  oprijst  en  (lijf  flaac 
cis  de  borstels  op  een  zwijn.  Men  vindt 
Koeijen,  die  zoo  rnig  en  (lijf harig  zijn,  dat 
het  haar  zelfs  tot  krulling  en  borsreligheid 
overflaat,  en  hec  wordt  eene  kwijnende  ziek- 
te, als  de  aanwas  van  den  huid  het  haar  tot 
ontijdigen  wasdom  brengt,  en  dus  de  natuur 
overfiaat  om  alle  hare  krachten  aan  dien  was* 
dom  te  verfpillen  In  dit  geval  worde  hec 
‘haar  in  alle  ditren  verhard,  het  celiuleufe  of 
de  klieren  der  huid  verdikken  , en  wordt 
onnatuurlijk,  fpekachtig,  zoo  dat  het  haar 
borstelig  en  ftijf  wordt,  en  ai  die  zachtheid 
verliest,  die  anders  een  malfche  huid  eigen 
is,  ja  het  komt  mij  zelfs  bewijsbaar  voor, 
dat  de  borstels  der  Varkens  van  dit  natuur- 
lijk eigen  van  den  fpekhuid , hunne  oorfprong 

vaa 


icS  NATUURLIJKE  HISTORIÉ 

fffeT  van  hijfheid  hebben ; het  fs  dus  dat  het  (lijf» 
HüNDvEi.  jjaar  der  Koeijen  meest  altijd  zich  open* 
V.  Afd.  baart  op  de  nok  langs  de  ruggegraat,  bij- 
IV.  zonder  aan  den  haart.  Daarenboven  ziet 
Hoofdft,  deze  ftijfharïgbeid  meest  bevestigd  in 
zwaargefpierde  Osfen  en  Koeijen  , vooral 
als  zij  oud  beginnen  te  worden , en  dat  dit 
er  de  oorzaak  van  zij,  maar  daar  het  hier 
nu  eigenlijk  op  nederkomt,  is,  dat  zooda- 
nige llijfharigheid  uit  de  huidziekre  en  de 
opkrimping  zelve , ontftaat  vooral  uïc  hijve 
fpieren  en  vezelen  , daar  integendeel  uit 
zwakke  fpieren  en  vezelen  , zwak  en  dim 
haar  gebooren  wordt.  Wij  hebben  hier 
voren  aangemerkt,  dat  het  wit  haar  van  de 
Koeijen,  door  de  blaar  afgeruid,  zeldzaam 
weder  aangroeit;  het  zwart  haar  groeit  in 
tegendeel  herker  en  het  rood  middelmatig. 
Dc Wolf.  Wolf  is  een  gevolg  of  ook  veeliigt 

bijna  hetzelfde  als  de  kwade  Rui  en  de  zoo 
evengemelde  Stijjharigheid , althans  de  oor- 
zaken komen  fchier  op  een  uit.  Men  er- 
kent de  Wolfziekte  aan  het  hij f (laan  van  het 
haar,  vooral  aan  de  haart,  alwaar  als  dan 
een  merkelijke  zwelling  en  rappige  fchurft- 
heid  onthaat,  waardoor  het  haar  uitvalt, 
meest  altijd  van  eenige  fchelferige  fchurft- 
heid  en  ook  dikwijls  van  luizen  , blijnen  of 
puisten  vergezeld:  ook  verliezen  de,  door 
deze  kwaal  aangetaste,  Koeijen,  langza- 
merhand de  krachten , doch  de  kal fd ragen- 
de Koeijen  vroeger  dan  anderen ; het  welk 
ook  veeltijds  oorzaak  is  dat  de  zoodanige, 
na  het  kalven , niet  kunnen  haan.  Deze  Wolf- 

ziek - 


van  HOLLAND,  ic? 


Ziekte  heeft  zijnnaam  bekomen  van  het  haar- 
wisfelen  der  Wolven,  eigenlijk  van  zekere RUNDVE*< 
invretende  zeeren  op  den  huid,  waar  door  V Afd. 
het  haar  uitvak  en  de  huid  inzweert,  hetwelk  IV* 
een  vrij  gemeene  kwelling  van  het  Hondenaar- 
dig  gedacht,  vooral  dat  der  Wolvenen  der  Vos* 
fen  is.  De  wolfziekte  der  Koeijen,  intus- 
fchen  , is  een  lelijke  aankekende  kwale, 
die  een  geheels  fral  kan  aankeken,  men 
ontdekt,  in  deze  ziekte,  eene  Happigheid  der 
Koeijen  in  het  kruis  en  het  achterdel:  de 
kwaal  valt  , in  des  zelfs  begin , doorgaans 
altoos  op  het  einde  der  kaart , en  klimt  van 
wervelbeen  tot  wervelbeen  op ; de  kaart 
.zwelt  eerst , vooral  daar  het  haar  lang 
wordt,  daarna  begint  het  haar  kijf  te  kaan, 
eindelijk  ontdekken  zich  bleinen,  de  kaart 
wordt  bol  en  kap ; op  het  laatst  ontkaat 
er  ettering , en  dikwijls  worden  er  klei- 
ne kaartbeentjes  ontlast;  over  het  geheel 
vertoont  zich  de  fVolfziekte  gelijk  aan 
Kwaad  zeer , Luisziekte  en  Schurft.  De 
IVolfziekte  wordt,  zoo  dra  dezelve  ont- 
dekt wordt  , nu  en  dan  nog  al  fpoedig 
genezen , vooral  als  dezelve  nog  maar  op  de 
kaart  vak  ; het  best  en  beproefd  middel  is , 
dat  men , ter  plaatfe  alwaar  de  kaart  zwelt 
en  het  haar  kijf  kaat,  de  blijn  kruislings 
doorihijdt,  tot  op  de  kaartbeenen , en  de 
kaart  laat  bloeden;  daarna  bindt  men,  om 
de  wond,  meestal  een  doek,  met  groene 
zeep  en  zout  befmeerd , hetwelk  veelal 
helpt : of  men  vult  de  wond  op  met  zout 
€n  peper  , waarom  dan  een  linnen  doek 

S* 


io8  NATUURLIJKE  HISTORIE 

HKT  gefhgen  en  vastgebonden  wordt  en  welke 
^UNDV,E*  verbanden  men  laat  zitten  rot  het  van  zelve 
v.  Afd.  afvalt  , als  wanneer  de  plek  genezen  is. 
Hoofdfl:  Elders  gebruikt  men  roggebrood  , met  zout 
en  boter  tot  een  pap  gemaakt , en  om  den 
Haart  gelegt;  eenige  mengen  er  wat  bloem 
van  zwavel  onder,  om  den  fchurften  aard 
dezer  ziekte,  waaraan  zij,  naar  ons  gevoe- 
len, weldoen;  op  die  wijze  geneest  de  Wolf- 
ziekte , aan  de  Haart,  nog  al  fpoedig  , zelfs 
wel  door  een  klein  puntje  van  de  Haart  af 
te  hakken;  maar  is  het,  dat  de  vurieheid 
van  den  Wolf  invreet,  is  men  er  niet  fpoedig 
bij , dan  klimt  deze  ziekte  verder  op  tot  be- 
neden de  vereeniging  van  den  Haac  met  het 
heiligbeen  en  doet  de  Haart,  geheel  vei  kan- 
kerd,  afvallen  en  alzoo  het  kwaad  ophou- 
den , of  gaat  verder  en  befmet  het  kruis 
Etend  en  de  lendenen , alwaar  dan  etende  zweren 
Zeer.  en  hobbels  ontfiaan  , even  als  de  blaar , en 
deze  etterbuilen  zijn  doorgaans  bloedig. 
Bloed-  waarom  men  ze  dan  bloedzweren  noemt  % 
zweren,  eindelijk  als  het  haar  van  de  Haart,  door  de 
wolfziekte  wordt  afgeruid , en  dezelve  als 
kaal  en  zonder  haar  is,  wordt  het  genoemd 
Panen-  Rattenjlaart . Deze  naam  is  niet  onew 
foart.  gen,  want  inderdaad,  een  dus  afgehaarde 
Haart,  is  gelijk  aan  die  der  Ratten  > dat  is, 
gedeeltelijk  kaal  en  gedeelteli  k froppelig; 
zoodanige  Koeijen  zien  er  onaanzienlijk  uit , 
want  niet  zelden  Haat  die  kaalheid  over  op 
den  huid,  het  kruis  enz. , in  zooverre,  dac 
zoo  de  vliegen  op  die  blijnen  en  op  die 
kaalheid  vallen , wordt  er  kwaad  zeer  en  in- 
vredng  uit  geboren. 


van  HOLLAND.  109 


Wij  zullen  nu  nog  eenige  niet  zeer  alge-  HBT 
meen  bekende,  doch  uitnemende  middelen RU 
tegen  de  opgemelde  ziekrens , als:  de  Wolf , V.  Afd. 
het  etend  Zeer , Bloedzweren  en  Ratten- 
ftaart , opgeven,  welke  ons  door  deskun- 
digen zijn  medegedeeld,  te  meer,  daar  de- 
zelve met  de  redekundige  geneeskunst  zeer 
wel  ftrooken:  men  neme  dan  Lookwortel 
ot  Knoflook,  twee  lood;  groen  Keulkruid , 
anders  bekend  bij  denaam  van  boonkruid(C«- 
fjula ) , twee  handen  vol ; insgelijks  een  hand 
vol  Kattekruid  , flampt  dit  rot  een  moespap  , 
daarna  neeme  men  een  lood  galnooten, 

Hampt  die  tot  een  fijn  poeder , zet  dit  alles 
op  twee  mengden  azijn , doet  er  dan  bi} 
twee  oneen  bloem  van  zwavel,  en  twee 
a drie  theekoppen  roet  uit  de  fehoor- 
Üeen , laat  dit  eenigen  tijd  aftrekken , en 
befmeerd  en  wascht  daar  mede  allerlei  kwaad 
Zeer , de  Wolf , Ruldigheid  en  Miers- 
heidH  het  zal  helpen,  de  jeuk  verdrijven  en 
het  kwaad  temperen. 

Nog  is  er  bij  de  DuitfcJiers  een  middel 
bekend  tegen  de  slposteumen , dat  eigenlijk 
de  reeds  genoemde  Bloedzweeren  zijn,  de- 
ze moet  men,  volgens  hun  gebruik,  tot  et- 
tering  trachten  te  brengen  , door  middel 
van  zuurdeeg  met  witte  lelienbollen , tot 
oen  pap  gemaakt,  hetwelk  zeer  zeker  de  en- 
tering bevordert,  wanneer  de  buil  of  het 
gezwel  rijp  is,  hetzelve  doorvlijmen  en 
vervolgens  de  wond  wasfehen  met  zeeuijen, 
of  zoo  men  drt  niet  bij  de  hand  heeft,  dan 
nemen  men  uijen  met  azijn,  daarna  was- 

fche 


1 10  NATUURLIJKE  HISTORIE 


*FT  fche  men,  telken  reize,  de  wond  met  koe- 
UDV?  * pis,  en  legge  op  de  openingen  der  bloed- 
v.  Afd.  zweren  of  bloedvinnen , wieken  van  vlas 
Hiiofdö,  gepLiist  linnen,  in  teer  met  een  weinig 
roet  gedoopt.  Dit  middel  is  mij  mede  door 
een  kundig  man  medegedeeld  , hetzelve  is 
onkostbaar,  en  wij  kunnen  niet  nalaten  het 
gebruik  er  van  aan  te  raden, 
re  Pof,  Be  Pof  of  de  Bof  is  een  zeer  bekend  on- 
gemak der  Koeijen,  doch  het  wordt  voor 
niet  gevaarlijk  gehouden;  er  is  fchier  geen 
Koe,  Os  of  Kalf  die  de  Pof  niet  heeft  of 
gehad  heeft , men  kan  er  echter  acht  op 
Haan  , om  deszelfs  gevolgen  voor  te  komen, 
om  dat  het  tot  waterzucht  kan  overflaan, 
hetwelk  dan  v/ater-  oïweebuikziekte  wordt. 

J)e  Pof  bevangt  de  Koeijen  , Osfen  en 
Kalven  meestal  in  den  zomer , of  in  het  be- 
gin dat  zij,  de  Hal  verlaten  hebbende,  ter 
weide  gaan , als  wanneer  zij , vooral  als  de 
klaver  en  het  gias  dik  en  welig  groeit  en 
de  dasuw  flerk  valt,  zich  zoo  onmatig  dik 
eeten,  dat  zij  fchier  niet  oprijzen  kunnen, 
en  zelfs  leggen  te  Henen  en  te  kreunen  on- 
der het  herkaauwen ; in  dit  geval  is  de  buik 
en  zijn  de  darmen  dik  en  gefpannen , en  daar- 
door ontllaat  een  zeker  klam  zweet,  daarna 
zwelling  van  den  huid,  hier  en  daar  blijnen, 
terwijl  de  afgang  dik  wordt,  en  dit  is  dan 
hetgeen  men  de  Pof  noemt.  Dit  ongemak 
heritek  zich  dra,  ais  men  de  Koe  maar  aan 
den  afgang of,  volgens  het  fpreekwoord 
der  Landlieden  , aan  de fchijt  kan  krijgen, 
want  dit  is  bevestigd,  dat  die  Koeijen,  wel- 


van  HOLLAND#  m 


ke , eerst  in  de  weide  komende , natuurlijk 
aan  de  fchijt  geraken,  ook  dikwijls  vrij  van  R,t7NDV£1E' 
de  pof  blijven;  voorts  is  eene  aderlating  ook  v.  Afd. 
meestal  goed , en  vooral , zoo  het  kan  zijn , IV* 
de  Koe  een  poos  zonder  seten  te  laten,  om  Hooldfl:' 
de  maag  tijd  tot  herllel  te  geven. 

Maar  nu  is  er  nog  een  ander  foort  van 
Pof  \ waaraan  hier  behoort  te  worden  ge- 
dacht, te  wéten 

De  JVind-  of  ïVaterbuik , welke  beflaat  in  De  wind- 
zekere  opzwellingen  en  opfpanningen  van  den  ^i^*tcr‘ 
huid,  meestal  aan  en  omtrent  de  navel  en  de  * 
lanken , en  wordende  door  eene  verzameling 
van  wei  vochten  of  water  achtige  iloffen  ver- 
oorzaakt. Ook  ontdekt  zich  veelmalen  eeni- 
ge  opblazing  of  zwelling  aan  de  keel  en  den 
kosfem.  Het  hart  klopt  dan  flaauw  en  traag: 
als  men  dit  ontdekt,  zegt  men:  de.  Koe  is 
\ waterig . Deze  water  - of  windgezwellen 
zijn  zeer  wel  te  onderfcheiden  van  de  klier- 
en keelgezwellen,  omdat  dezelve  gedwee 
zijn,  en  door  hec  betasten  en  wrijven  wel 
eens  verdwijnen , doch  dan  op  andere  plaat- 
fen  wederom  opzetten,  daar  de  klier-  en 
etterbuilen  verharder  voorkomen  en  plaat- 
felijk  blijven  , en  door  het  kloppen  van  de 
ilagaderen  ligtelijk  te  onderkennen  zijn. 

Wanneer  men  nu  in  het  begin,  hec  zij  door 
aderlating,  pisafdr  ij  vende  middelen  en  afgang, 
deze  waterblijnen  of  windblazen  niet  ver- 
drijven kan,  kunnen  er  geduchter  kwalen 
uit  voortkomen,  als  liesbreuken , bloedpis- 
fen  en  longeziekte , welke  er  doorgaans 
door  vergezeld  wordt.  Zij  zijn  voorboden 

H van 


na  NATÜURL.  HIST.  van  HOLL. 


MSTp  van  bedorven  chijlmaking  en  het  opflaan  van 
v"  * de  melk,  die  altijd  dan  dun  en  waterach- 
v.  Afd.  tig  wordt.  Bij  het  befchrijven  van  de  ziek* 
Hoofda  ten  ^er  in£ewancfen>  zal  dit  onderwerp  na* 
der  behandeld  voorkomen;  over  het  alge- 
meen weten  er  de  meeste  Landlieden  geea 
raad  voor,  dan  de  blijnen  door  te  vlijmen, 
en  dezelve  te  laten  droogen.  Vele  zalven  te 
gebruiken,  is  kwaad,  maar  de  maag  te  ver- 
kerken , de  herkaauwing  te  bevorderen , de 
Koe  lijnkoek  of  tarwezemelen  met  oud  bier 
in  te  geven  , is  goed : ook  veel  wortelen  of 
wortelloof  is  mede  zeer  nuttig.  Wat  de 
windblijnen  betreft,  deze  zijn  omtrent  het- 
zelfde, uitgezonderd,  dat  ze  vlieziger  zijn  en 
welligt  alleen  door  vliegenfteeken  veroor- 
zaakt worden,  zoo  als  bij  het  befchrijven 
der  ziektens,  welke  door  infetten  veroor- 
zaakt worden,  nader  blijken  zal. 


VIJFDE  AFDEELING. 


VIJFDE  HOOFDSTUK. 

Befchrijvende  de  ziekten  der  Koet  jen , 
welke  door  Infehten  veroorzaakt 
worden . 

hans  zullende  overgaan  toe  het  be-  het 
fehrijven  van  die  ziekten  der  Koeijen,  wel  rundvee. 
ke  door  de  (leken  of  beten  van  fommige  v.  Afd. 
Infekten  ontdaan  , zoo  komt  in  de  eerde  v 
plaats  in  aanmerking  de  eerde  en  voornaam-  Hoofdft‘ 
ile  ziekte  der  Koeijen,  welke  door  Infek  ziekten 
ten  of  gekorvene  dieren  veroorzaakt  wordt,  der  Koei- 
namelijk: |e”’  door 

* De  Luisziekte:  deze  verfchrikkelijke plaag Vgr^“Q 
treft,  onder  andere  dieren,  ook  inzonder- zaakt  wor. 
heid  de  Runderen,  zelfs  zqodanig,  dat  erdeade 
het  fchurft , de  rui  en  pestifentiale  befmet-  De  Luis- 
tingen  uit  geboren  worden,  of  wel  er  bij  ziekte,  «a 
tegenwoordig  zijn  ; wanc  als  het  dier  met  befchrij 
luizen  gekweld  is,  zoo  is  veeltijds  het^ln?Jder 
fchurft , de  kwade  rui  of  ruidigheid , de  °e  Ulzea* 
H s wolf 


HET 

RUNDVEE, 

V.  Afd. 
V. 

Hoofdft. 


114  NATUURLIJKE  HISTORIE 

wolf  en 7.  of  voorafgegaan,  of  tegenwoor- 
dig, of  het  gevolg  er  van. 

De  grootte  en  gedaante  der  Koeluizen 
komt  zeer  nabij  aan  die  der  Paarden,  echter 
verfchillen  zij  van  dezelve  , want  die  der 
Paarden  zijn  breeder  en  platter,  ook  zwar- 
ter; .die  der  Koeijen  integendeel  weer  iets 
langwerpiger : zij  zijn  ook  veel  verfchillen- 
de  van  de  SchaapluiZen  , welke  men  fom- 
tijds  verwart  met  de  teekc-  of  mijcïuizen. 

De  Koeluizen  zijn  vrij  kennelijk  en  zigt- 
baar:  men  kan  dezelve  met  het  bloote  oog 
ontdekken.  Dei  zei  ver  voornaamHe  zirplaat- 
fen  zijn  cp  het  kruis,  aan  den  Haart  en 
langs  den  rug  ; zij  zijn  grooter  dan  een 
Menfchenluis;  men  vindc  er  groote  en  klei- 
ne, en  vooral  derzelver  eijeren  of  neten  als 
Hof  tusfehen  het  haar  en  aan  den  huid  ge- 
kleefd; wanneer  men  dezelve  door  een  ver- 
grootglas beziet  , vertoonen  zij  zich  ver- 
fchrikkelijk : de  kop  is  in  de  breede  platte 
borst  gedrongen , de  fcherpe  bloedzuigende 
fnuit  fleekt  vooruit  aan  den  kop:  aan  den- 
zelven,  tegen  de  borst,  zijn  twee  voelers, 
ik  noem  dezelve  knijpers,  die  aan  hun  ein- 
de als  twee  fcherpe  fcharen,  omtrent  gelijk 
aan  die  der  Kreeften,  hebben;  dezen  Haan 
zij  in  de  poriën  van  den  huid,  terwijl  zij  met 
den  bloedzuigenden  fnuit  de  bloedvaten  door- 
boren en  die  uitzuigen.  Zij  hebben  zes 
gelede  poocen  , waarmede  zij  vaardig  loo- 
pen  kunnen , en  waarmede  zij  ook  door 
middel  van  daaraan  zijnde  fcherpe  fcharen 
vast  aan  den  huid  kleven , vooral  als  zij  door 

hun- 


van  HOLLAND.  115 


hunnen  hollen  angel , die  achter  aan  den  HET 

aars  is,  hunne  eijeren  tusfchen  den  huid  in.  v 
brengen , het  welk  inzonderheid  die  fterke  V.  Afd. 
prikkeling  en  jeukte  veroorzaakt , welke  aan  Ho(^d^ 
de  Luisziekte  zoo  eigen  is,  in  diervoege, 
dat  het  knagen  der  neten  tusfchen  den  huid 
en  in  het  vetvlies  ondragelijker  is,  dan  de 
beet  der  luizen  zelfs,,  te  meer,  als  de  luis- 
ziekte tot  fchurft  overflaat , als  dan  volgt 
er  eene  onlijdelijke  knaging  , die  alles  in- 
vreet, en  een  onzigcbaar  klein  luisje  of  neetje 
teelt,  inwendig  knagende,  zoo  fterk  voort, 
dar  men  in  korten  tijd  eene  groote  verme- 
nigvuldiging van  dezelve  ziet.  Een  Boer 
ontdekt  weldra  de  luisziekte  aan  de  Koeijen, 
zoo  wel  aan  haar  fchurken  als  aan  de  rappig- 
heid  van  den  huid  , en  door  het  zien  loopen 
en  knagen  der  luizen  zelve.  Wanneer  mem 
eene  Koeluis,  zoo  als  gezegd  is,  door  een 
vergrootglas  beziet,  dan  ziet  men  duidelijk 
de  fnuit  , den  angel , de  Icharen  der  bijr- 
fprieten,  de  zijpooten  en  de  borst,  zoo  dat 
dit  alles  zeer  wel  is  te  onderkennen,  als 
mede  den  rug  en  buik  die  met  overeenfehui- 
vende  fchilden  en  zijlingfche  Hekels  kenne- 
lijk zijn,  en  daarbij  ook  den  geduchten  an- 
gel , waarmede  zij  de  huid  doorboort  en 
derzelver  eijeren  er  inperst. 

Wat  nu  betreft  de  geneesmiddelen  tegen  Gs”ees’ 
de  Luisziekte  der  Koeijen , deze  zijn  bij  on-  de 
ze  Landlieden  zeer.  verfchillende.  Velen  was- Luisziekte 
fchen  de  Koe  met  het  water  van  oude  Men- «ter  Koei- 
fchen  en  fineren  dezelve  met  rozen  - olie;  Jea* 
anderen  gebruiken  gemeens  zeep  en  azijn ; 

H 3 we- 


HET 

RUNDVEE. 

V.  Afd. 
V. 

Hoofdft, 


M 6 NATUURLIJKE  HISTORIE 

wederom  anderen  mengen  blom  van  zwavel 
onder  eenig  ongel  of  vet , en  befmeren  daar- 
mede de  Koe;  nog  wrijven  fommigen,  dik- 
wijls mee  goed  gevolg  , den  rug  of  hec 
kruis,  alwaar  luizen  zijn,  met  groene  wijn- 
ruit, zoo  dat  het  fap  er  van  in  den  huid 
droogt  , en  in  hoe  fterker  graad  de  luis- 
ziekte is,  hoe  fterker  middelen  men  ook 
gebruikt  , als  kopergroen  of  precipitaat  , 
welke  men  ook  veel  bij  de  luisziekte  der 
Schapen  bezigt.  Deze  middelen  zijn  vooral 
noodig,  wanneer  uit  de  luisziekte  h ?t  fchurfc 
en  de  ruidigheid  ontftaat,  want  dan  wordt 
deze  kwaal  hoe  langer  hoe  erger,  en  men 
dient  dan  ook,  behaive  het  gemelde,  zijne 
toevlugt  tot  zulke  fterke  middelen  te  nemen, 
als  ter  genezing  van  fchurfc  of  ruidig  - en 
rappigheid  voornamelijk  bekend  zijn  , als 
mede  een  pint  azijn  en  een  pint  brande- 
wijn , gezet  op  een  lood  kwikzilver  en  een 
lood  rottenkruid , het  welk  moet  liaan,  tot 
dat  dit  in  zekere  mate  is  uirgegist,  als  wan- 
neer men  den  huid  er  mede  moet  wasfen: 
dit  vinde  ik  beichreven , als  zeer  goed  zijn- 
de ; doch  de  Huisman  zorge  , dat  hij  dit 
fcherpe  middel  omzigtig  gebruike  en  het 
zorgvuldig  weggefloten  houde.  Doch  dit 
laarstgemelde  middel  komt  niet  ce  pas,  dan 
wanneer  de  luisziekte  dermate  is  toegeno- 
men, dat  dezelve  tot  blijnen,  builen  en  in* 
vretende  zweren  overflaat,  hec  welk  aan 
oude  en  mierfche  Koeijen  en  in  onreine  Hal- 
len al  veel  plaats  heeft ; waarom  men  de 
Landlieden  niet  genoeg  kan  aanraden  , om 

voor» 


tan  HOLLAND.  117 


vooral  op  de  reinigheid  der  (lallen  en  fris-  *** 
fche  wateren  te  letten,  en  zoo  veel  moge  RUNDVEE* 
lijk  den  huid  der  Koeijen  te-  zuiveren  door  V.  Afd, 
het  wrijven  met  hooi  en  flroo , en  des  zo-  TT  v;,_ 
mers  in  de  wei  met  een  hand  vol  gras, 
vooral  biezen  of  rietbladeren , het  welk  den 
huid  verfrischt.  Wij  gaan  over  tot  nog 
andere  Tnfekten  , waardoor  de  Koeijen  ge- 
kweld worden,  en  wei  tot  de  Mijtluizen. 

Door  Mijtluizen  verdaan  wij  dat  foort  Befchrij- 
van  infekten , dat  bij  onze  Landzaten  be- 
kend  is  bij  de  naam  van  Teeke , Schapen-  zen% 
luizen , Mijten , enz. 

De  Mijt  is  een  infektgeflacht , dat  in 
kleinheid  fchier  alle  dierlijke  wezens  over- 
treft, en  zelfs  door  een  vergrootglas  ge- 
zien, des  Menfchen  nafpeuring  ontduikt. 

Het  is  echter,  vooral  bij  de  Landlieden, 
algemeen  bekend , welk  eene  verwoesting 
de  kleine  infekten  , en  vooral  de  Mijten  in 
hunne  kaas  en  boter,  en  in  de  room  der 
melk  kunnen  veroorzaken:  het  is  hun  be- 
kend hoe  de  Schurfcmijt  in  de  etterbuilen 
der  Koeijen  en  aan  de  gewrigten  indringt  en 
knaagt. 

. Het  is  aan  de  Landlieden  insgelijks  niet 
onbekend , hoe  in  hec  najaar  met  de  zooge- 
naamde Herfstdraden,  de  velden  bedekt  wor- 
den met  kleine  Spinnen  of  Mijtjes,  die  aan 
en  met  deze  draden  omzweeven. 

Het  is  ook  even  zoo  min  onbekend , hoe 
door  de  Natuurkundigen  gefield  wordt,  dat 
met  zekere  Hinkende  damp,  vooral  noor- 
ëerdamp  en  mist,  oneindig  kleine  diertjes 
ii  4 wor- 


HET 

RUNDVEE. 

V.  Afd. 

v: 

Hoofdft. 


De  Huid 
«ujt. 


1 1 8 NATUURLIJKE  HISTORIE- 

worden  omgevoerd,  die  aan  menschen  vee, 
kruid  en  plant  kJeeven.  Het  gevoelen  der 
Grieken  en  Romeinen,  dat  de  noorden-  en 
noordoosten  winden  fchadelijke  diertjes  aan- 
voerden , is  bekend,  en  wat  eindelijk  lin- 
naeus  betreft,  deze  erkende  in  zijn  laatfle 
diertje,  het  abfcura , (dat  is.  duistere  on- 
doorgrondelijke wezens  of  levende  Hofjes , 
weike  het  eene  wezen  aan  het  andere  ver- 
binden) en  onderdelde,  dat  in  deze  de  oor- 
zaken van  zoodanige  ondoorgrondelijke  ziek- 
ten gelegen  waren , ais  door  de  Medicijn- 
meesters contagicus  (dat  is  befmettende) 
genaamd  worden  , en  dat  deze  oorzaken  zijn 
van  fcherpe  en  heete  koortfen , en  van  be- 
dorven vochten:  terwijl  hij  eindelijk  ook 
fpreekt  van  uit  gesting  gebooren  diertjes* 
Deze  alle  nu  behooren  tot  de  oneindig  klei- 
ne mijtjes  en  levende  Hoffelijkheden  , die 
wij  niet  anders  kernen  dan  in  hunne  uit- 
werking op  allerlei  wezens,  en  die  dan  ook 
zeer  zeker,  vooral  op  de  Koeijen  , hun 
verderfelijken  invloed  uitoefenen. 

Dit  in  het  voorbij  aan  aangemerkt  zijn- 
de , zullen  wij  nu  die  foorten  van  Mijten 
of  Luisdieren  opgeven,  welke  het  meest  be- 
kend zijn,  en  in  de  kaas,  in  de  room,  de 
melk,  en  in  het  vleesch  zich  onthouden. 
Oncellijke  andere  foorten  dan  overflaande, 
zijn  voornamelijk  bekend  de  volgende  ioor- 
ten , als : 

De  Huidmijt , hetwelk  een  zeer  fijn  en 
klein  diertje  is,  dat  zich  aan  de  klaauwen 
der  Koeijen,  cegens  de  kroon  zet.  Dit  is. 

dat 


van  HOLLAND,  119 


dat  foort,  hetwelk,  in  het  voorjaar,  meest  HET 
uit  de  aarde  voortkomt,  en  de  klaauwe  derRUNDVEEè 
Koeiien  bezet.  Linnaeus  noemt  het  Aca-  V.Afd. 
rus  fcaber  , dat  is,  fcherpe  mijt  Dit  mij- 
tje  doet  de  haren  der  Koeijen,  en  zelfs  die 
der  Menfchen  aan.  Dit  IVIijtluisje  heefc 
vooraan  twee  fcherpe  fcharen  , en  achter 
aan  twee  lange  fleepende  poocen  of  aan- 
hangfels  Het  behoort  tot  de  meestbeken* 
de  Schurfcmijr. 

De  tweede  is  het  roode  Wat  er fpir.net  je , De  roode 
dat  naast  aan  de  Spinnen  komt , het  is  over-  Waterfpin 
vloedig  in  onze  flooten  te  vinden,  en  dusot  ijt* 
zeer  bekend.  Het  draagt  de  naam  van  roode 
waterfpin  of  mijt.  Linnaeus  noemt  het 
Acarus  aquatlcus. 

Op  deze  volgt  een  zeker  foort  van  Wand - Wandluis- 
fpinnetje  of  Wandluis  je,  het  welk  wel  °JL. 
niet  onmiddelijk  fcbadeli;k  aan  de  Koeijen , pm* 
maar  echter  zeer  gemeenzaam  in  de  Hallen 
is.  Wanneer  alles  in  de  Hallen  Hil  is , en 
het  vee  ilaapt  of  Hil  herkaauwt,  dan  hoort 
men  veeltijds  in  de  Hallen  een  zeker  getik, 
het  welk  regelmatig  aanhoudc,  doch  op  de 
minste  beweging  ophoudt  Dit  is  inderdaad 
, niet  anders  dan  een  foort  van  Wantfpin,  of 
liever  , zoo  als  wij  het  noemen,  Scorpioen- 
fpinne.  Het  diertje  is  zigtbaar  genoeg  en 
te  onderkennen  aan  twee  zeer  kennelijke 
kreeftfcharen  , die  het  voor  aan  den  kop 
heelt,  en  waar  mede  het,  door  wrijving, 
hec  tikkend  geluid  maakt.  Zwammerdaim 
heeft  hetzelve  duidelijker  ontdekt  dan  de 
Ouden  , en  noemt  het  Ho  o j d klopper  tje* 

H 5 ‘ Lin- 


120  NATUURLIJKE  HISTORIE 


het  Linnaeus  noemt  het  Kreeftsgewijze  Spin, 
rundvee  ^ PhalangQum  Cancroides  ).  Hierbij  zou- 
v.  Afd.  de  men  kunnen  voegen  zeker  welbekend 
Hoofd  ft  Spinnetje,  welk  een  beursje  met  eijertjes 
00  lt  en  zijne  jonge  met  zich  draagt.  Dit  Spin- 
netje is  zoo  gezellig  aan  de  Koeijen , dat 
men  het  overal  vindt  in  en  omtrent  de  plaats 
daar  de  Koeijen  grazen  of  ter  rust  liggen. 
Buiten  dezen  zijn  er  nog  on  cellijke  Water- 
terdiertjes  en  Mijtjes , die  in  het  water  der 
flooten  zich  bevinden,  en  dit  door  de  Koei- 
jen gedronken  wordende,  aan  hun fchadelijk 
zijn  of  zijn  kunnen ; als  de  raderdiertjes  * 
watervlooijen,  en  bijzonder  de  eenoogige 
watermijc:  dan  alle  deze  naar  te  gaan,  zoude 
hier  te  verre  uitweiden , derhalve  laten  wij 
die  berusten,  om  plaats  te  maken  voor  ge- 
weldadiger  plaagdieren  der  Koeijen,  waar- 
toe dan  behoort  de  Teek . 

PeTeck*  De  Teskluis . Onder  dezen  naatn,  ook 

luizen.  die  van  Teek,  Teek  - Schapenluis , Zuig - 
luis,  ook  Schapenluis , is  algemeen,  zoo 
bij  den  Landman  als  bij  den  Jager  en  Duin- 
maaijer,  als  een  zeker  rond  diertje  bekend  , 
welks  kop  en  pooten  dermate  in  de  huid- 
poricn  der  dieren  indringen  , dat  men  van 
het  geheele  dier  niets  anders  dan  alleen  het 
achterlijf  ziet,  het  welk  dan  als  een  foorc 
van  Jmil  of  puist  zich  vertoont.  Linnaeus 
geeft  het  op  oneer  twee  foorten  , beiden 
ais  wonende  in  den  huid  der  Koeijen  en  der 
Honden;  doch  met  die  onderfcaeid  , dat  de 
eene  plat  rond,  en  de  andere  bolrond  is, 
en  dus  de  een  als  ten  platluis  kan  aange- 

merkt 


▼ an  HOLLAND.  i2i 


merkt  worden  ; dezelve  kleeven  niet  alleen  HET 
de  Honden  en  Koeijen , maar  genoegzaam  RÜNDVEB 
alle  dieren  , ja  ook  de  Menfchen  aan : het  V.  Afd. 
is  gemeenlijk  in  drooge  en  hooge  velden , 
hei  en  duin  en  hooilanden  vrij  gemeen, 
het  hangt  en  kleeft  aan  alle  dieren,  die 
door  zoodanige  landen  of  weiden  gaan,  de 
Fretten  en  Bonfens  in  de  duinen  zijn  er 
fterk  mede  bezet.  Zij  wonen  overvloedig 
in  de  heigronden  en  in  onze  bosfchen , 
vooral  in  de  elzenbos fchen ; hier  kleeven  zij 
allerlei  dieren  aan , en  rollen  ligrelijk  van 
het  kruid  of  hei  af,  waar  zij  aanzitten,  het 
welk  een  eigenfchap  is,  aan  de  Luizen  en 
Mijten  eigen.  Het  is  dan  dus,  dat  dit  foort 
van  Teeken  zeer  ligt  aan  de  Koeijen.  aan 
de  Paarden,  en  vooral  aan  de  Schapen  aan* 
kleeven.  Ook  befmetten  zij  meermalen  de 
Koeijen  die  op  drooge  en  hooge  hooilan- 
den, als  die  op  waterachtige  landen  gra- 
zen , want  tegen  vocht  kunnen  zij  nier. 

De  Teeken  hebben  acht  pooten  , twee 
fchaarnijpers  en  een  fiiuic;  deze  dringen  zij 
door  de  poriën  heen,  als  zij  nog  zeer  klein 
zijn  , en  blijven  dus  als  in  den  huid  inge- 
worteld , terwijl  het  achterlijf  er  buiten 
blijft,  het  welk  dan  eerst  als  een  klein  puk- 
keltje, daarna  allengs  een  grooter  pukkel- 
tje vertoont , tot  dat  zij  eindelijk  als  ge- 
heele  knobbels  aan  den  huid  tusfchen  het 
haar  ontdekt  worden , zij  hebben  gewoon- 
lijk  poriën  op  de  rug,  en  kleine  haarftop* 
pels  aan  de  zijde.  Maar  wie  zoude  kun- 
nen vermoeden  dat  een  klein  Teekje,  dat 

in 


ISA  NATUURLIJKE  HISTORIE 


l,ET  in  zijn  eerde  aanzetting  weinig  grooter  dan 
Rundvee.  een  fpeldenknop  js  ^ tot  Zuik  eene  verba- 
V Afd.  zende  grootte  kan  aangroeijen  , als  ik  de- 
Hoofda  ze*ve  gez^en  Lebbe  ; het  is  echter  eene 
0ü  1 * waarheid , die  mij  zelve  verbaasd  heeft. 

Ondertusfchen  is  de  genezing  geinakke- 
lijk  te  bewerken,  want  door  het  uitrukken 
en  afkarn  men  dezer  diertjes , is  de  kwaal 
weg,  alleen  moet  men  wel  zorgen  om  de 
kop  en  pooten  niet  in  den  huid  te  laten  zit- 
ten , maar  dezelve  er  wel  uit  te  rukken  en 
te  drukken,  het  welk  nog  al  gemakkelijk 
gaat,  en  zoo  dit  al  niet  gelukt,  dan  raaakt 
men  een  kleine  opening  om  het  er  te  kun- 
nen uithalen.  Door  den  t\]\  oplettender  op 
deze  dieren  geworden  zijnde  , heb  ik  er 
velen  aan  hooihalmen  en  heigewas  ver- 
knocht gevonden,  menigmaal  zeer  gróót, 
maar  ook  tevens  zeer  klein , waaruit  ik  be- 
fluit,  dat  die  diertjes  in  zich  zelven,  zeer 
Herk  uitdijen,  naar  mate  zij  aan  het  lig- 
chaam  of  wezen,  waaraan  zij  zijn  ingelijft, 
een  langen  of  korten  tijd  verkieeft  blijven 
of  gevoed  worden.  Wijders  zijn  deze  Tee- 
ken  niet  alleen  aan  de  Koeijen  aankleven- 
de, maar  ook  aan  allerlei  foort  van  dieren 
en  kleederen,  vooral  aan  wolle  of  ruige 
ftoffen  , en  hierom  allergedugst  voor  de 
Schapen,  welke  dezelve  doorgaans  bij  me- 
nigte hebben,  en  alsdan  bekomen  deze  die. 
ren  den  naam  van  Schapenluizen , evenwel 
verfchillen  zij  van  de  ware  Schapen- Schurfr- 
luis,  gelijk  ook  van  de  Hondluizen,  de- 
welke, alhoewel  ook  ware  Tc  eken,  echter 

van 


VAN  H O L L A N D.  123 


van  de  gemelde  verfcbillen ; zoo  ook  heb-  HPy 
ben  de  Koeijen,  behalve  deze  Teeken,  ookRÜNm£Bo 
nog  andere  foorten,  die  overeenkomstig  zin  V.  Afd. 
met  de  Koeluis  zelve  , behalve  dat  zij  plat  _T  v* 

j . . . , r . liooiült* 

zijn,  en  op  de  minste  wrijving  als  oplprim 
gen.  Dit  foort  zet  zich  meest  aan  de  hals 
en  achter  de  ooren,  terwijl  de  groote  Tee» 
ken  zich  doorgaans  aan  de  Janken , de  lie- 
zen, de  billen  en  de,  pootqn  zich  hechten. 

Maar  buiten  deze  foorten  kennen  wij  nog 
een  foort  van  Infekt,  dat  zeldzaam  is,  en 
het  welk  als  getakte  pooten  heeft , plat  rond 
is , en  zeer  fterk  aan  den  huid  der  dieren 
kleeft.  Deze  foort  kwek  ook  de  Paarden; 
mogelijk  is  het  wel  een  verfchil  der  fexe 
onder  de  Luizen  , of  veelligt  behoort  het 
tot  de  Weegluizen  of  Platluizen  , of  tot 
eenige  gedaanteverwisfeling  van  de  Torren, 
tot  welker  befchrijving  wij  dadelijk  zul- 
len overgaan.  Alleenlijk  dienen  wij  in  het 
voorbijgaan  aan  te  merken,  dat  naar  zeer 
vele  viervoetige  dieren  door  de  welbekende 
Vlooijen  geplaagd  worden,  de  Koeijen,  en 
over  het  geheel  het  herkaauwend  vee , hier- 
van fchijnen  ontflagen  te  zijn:  althans  zoo 
veel  mij  bewust  is,  is  dit  foort  van  Infek- 
xen  aan  de  Koeijen  nog  niet  ontdekt. 

Onder  de  Torren  zijn  verfcheiden  foor-  De  Tor* 
ten  bekend , door  welke  de  Koeijen  gekweld rca* 
worden  , doch  dit  gefchiedt  op  verre  na 
zoo  fterk  niet  als  in  de  Indiaanfche  en  in 
alle  heete  gewesten.  Het  ontellijk  gedacht 
en  de  ontelbare  menigte  van  groote  en  ver- 
woestende Torren  , welke  in  de  verzame- 
ld 


124  NATUURLIJKE  HISTORIE 


HET  lingen  der  Infektkundigen  gevonden  worden, 
rundvee.  en  waaronc|er  er  z^jn  ^ welke  als  in  groote 
V.  AfJ.  menigte  van  het  eene  land  op  het  andere 

Hoofdft  va^er)’  en  fomciJds  eenen  dag  een  geheel 
veld  vol  granen,  eene  veevolle  weide,  een 
geheel  Koningrijk,  in  een  woord,  mensch 
en  vee  , hoornen  en  planten  verwoesten 
kunnen  , deze  allen  zijn  getuigen  van  het 
allelgeduchtst  geweld  , en  vooral  van  de 
vreesfelijke  magt  Gods , die  zijne  geduchte 
ÏVlajeVeit  uitoefent  in  dierlijke  of  andere 
zelfftandigheden , die  wij  Vervelingen  naau- 
welijks  oppervlakkig  kennen.  Het  is  dus, 
dat  wij  eerbiedig  en  ootmoedig  belijden, 
dat  wij  alle  deze  diertjes  niet  kennen,  maar 
tevens  ook  wordt  ons  gemoed  opgewekt 
rot  gevoel  van  dankbaarheid,  dat  wij  in  ons 
Vaderland,  in  ons  veerijk  Holland , Hechts 
een  klein  getal  Torren  kunnen  opnoemen, 
waardoor  onze  Runderen  geplaagd  worden, 
en  welke  wij  nu  zullen  befchrijven 
üe  De  Knaagtor  is  een  klein  torretje,  wel- 
Knaagtor.  ker  geVachtlöorten  in  Europa  en  ook  in 
Holland  overbekend  is  : men  noemt  het 
Vleeschtor , Spektor , Leder  tor , in  het  La- 
tijn Dermejies ; het  is  overbekend  bij  de 
Spekflagers,  Lederverkoopers  en  Bontwer- 
kers, maar.  vooral  bij  de  liefhebbers  der 
Natuurlijke  HiVorie,  Vogel- opzetters,  In- 
fekt-  of  Dieren  - verzamelaars  , die  geenen 
geduchter  vijand  hebben  , die  niet  door 
feberp  bijtende  en  vergiftigende  Voffen  te 
verdrijven  is,  maar  ten  iierkfte  doorgaat  met 


van  HOLLAND.  125 

alles  te  verwoesten , doch  meestal  op  dood 
en  droog  aas  azende 

Ondertusfchen  is  er  onder  deze  Torren 
een  klein  foort,  het  welk  in  den  drek  der 
Koeijen  en  der  Paarden  voortteelt,  en  uit 
een  doornachtig  wormpje  voortkomt.  Wan- 
neer het  Torretje  uickomc,  zet  het  zich 
aan  den  aars  der  Koeijen  en  der  Paarden, 
en  doorknaagt  den  huid,  terwijl  zijne  eije- 
ren  met  den  drek  der  dieren  medeglijden, 
en  eindelijk  daarin  hervormd  worden : het 
is  dat  foort , dat  door  unnaeus  Dcrmejles 
fumatus  genaamd  wordt.  Hierop  volgt  de 
Pediculatus  (de  luizige),  of  deze  het  ook 
eigenlijk  is  die  de  Koeijen  kwelt , durf  ik 
niet  wel  bepalen ; maar  het  is  mij  geble- 
ken, dat  er  een  zeker  foort  van  zulk  een 
Torretje  is,  dat  zich  in  de  holligheden  van 
de  ooren  der  Koeijen  , en  fomtijds  ook  in 
den  neus  zet ; dan  dit  Torretje  is  zeer  klein* 
Buiten  dezen  zijn  er  nog  zeer  velen  , die 
op  den  Koedrek  azen  en  daarin  leven , doch 
die  eigenlijk  de  Koeijen  niet  fchaden , waarom 
wij  dezelve  o verdaan;  alleenlijk  komt  hier 
in  het  voorbijgaan  in  aanmerking  zekere 
Tor,  bekend  bij  den  naam  van  Mollengra - 
yer  ( Sylpka  vcspillo  ):  deze  Tor  is  dik- 
wijls het  onderwerp  van  befpiegeling  in  ver- 
fcheidene  Maandwerkjes  van  ons  Vaderland 
geweest,  bijzonder  in  de  uitgezóchte  ver- 
handelingen, alwaar  dezelve  is  afgebeeld  en 
befchreven  , maar  ook  flrekt  dezelve  tot 
vele  opmerking  bij  de  Hovenieren  , nade- 
nmi deze  Torren  eenen  dooden  Mol  bin- 
nen 


HFT 

RUNDVEE* 

V Afd. 
V. 

Hoofdig 


De  Mol* 
lengravcr- 


i i6  NATUURLIJKE  HISTORIE 


HFT 

RUNDVEE, 

V.  Afd 
V. 

Hoofdtl. 


Klein 
groenach- 
tig Torre- 
tje. 


nen  den  tijd  van  twee  a drie  uren  zooda- 
nig met  aarde  overftelpen , dar  men  er  niets 
meer  van  ziet ; zij  vreten  in  korten  tijd  een 
gehcelen  Mol  op.  Deze  zelfde  Torren  zijn 
er  ook  dadelijk  bij  als  er  eene  doode  Koe, 
of  een  dood  Kalf  of  kreng  op  het  veld  ligt, 
en  telen  , nevens  andere  verflinders , ftink- 
vliegen  en  torren , er  in  voort  ; doch  bij 
het  leven  fchaden  zij  de  Koeijen  niet*  Tot 
het  foorr , dat  hier  twijfelachtig  is  , be- 
hoort een  zeker  Torretje  , dat  veeltijds  de 
Koeijen  omringt ; het  is  een  klein  groen- 
achtig beestje;  ik  weet  niet,  of  ik  het  tot 
de  Leptura  cf  de  Cantharh  brengen  moet : 
dit  Torretje  is  een  verflindende  vervolger 
van  oneindig  kleine  vliegjes,  die  de  Koei- 
jen kwellen,  doch  door  die  vervolging  nes- 
telt het  zich  tusfchen  de  haren  en  de  hol- 
ligheid der  ledematen,  en  wordt  dus  eene 
kwelling  der  Koeijen  zelve  : het  zet  zich 
in  het  heetst  van  den  zomer  aan  de  neus- 
gaten , aan  en  in  de  oorholligheden  of  in 
den  aatsvang  , en  knaagt  aldaar  geweldig, 
zoo  dat  de  Koeijen  er  als  van  aan  het  kwij- 
nen of  het  ko  deren  geraken.  Een  ander 
foort,  iets  grooter.  behoort  tot  dat  foort, 
het  welk  onder  de  Scalbijters  behoort,  en 
die  is,  welke  door  ltnnaeus  Scarabaeus 
fimotarius  ( Mestfchalbijter)  genaamd  wordt. 
In  der  daad  is  dit  zoo,  want  dit  Torretje 
is  overal  in  de  drooge  drekhoopen  der  Koei- 
jen, en  zuigt,  als  het  uitgekomen  is,  hec 
bloed  van  de  Koenen  af,  vooral  als  dezelve 
door  aambeijen  gekweld  zijn,  waarom  hec 

ook 


van  HOLLAND.  127 


ook  wel  bloedzuiger  genaamd  wordt : de 
Landlieden  letten  er  weinig  op , en  kennen  *UNDV£*» 
het  niet , dan  met  de  algemeene  benaming  v.  Afd. 
van  Tor . Maar  meerder  en  algemeener  is 
zekere  Drektorre  bekend,  die,  omdat  de  00 
zelve,  zoo  door  zijne  grootere  geftahe  als 
overvloedige  voortteling  in  den  koedrek, 
en  door  zijne  fchadelijke  beet  , den  naam 
van  Bupreflis  , dat  is  Koeijen- tor  , Koei-  torK^ea’ 
jen -bijter,  bekomen  heeft:  wij  bedoelen  Koeijca- 
hier  eigenlijk  die  , welke  door  linnaeus  bijter. 
Bupreflis  Rujiica  , dat  is  Boeren  Koeijen - 
tor , genaamd  wordt,  als  zijnde  bij  de  Boe- 
ren , die  Koeijen  houden,  bekend:  hare 
kleur  is  geelachtig,  naar  de  kleur  van  den 
koedrek;  de  borst  en  het  hoofd  is  als  in  het 
ligchaam  ingezonken , de  fcheivleugels  zijn 
ingegroefd,  en  eenige  foorten  zijn  glanzig, 
ïn  de  Indien  vindt  men  er,  die  als  goud- 
glimmend  zijn,  en  van  eene  verbazende 
grootte,  zoo  dat  zij  in  de  kabinetten  der 
Infekt- verzamelaars  als  voorname  foorten 
pronken,  en,  om  derzelver  grootte,  den 
haam  van  Reuzen -tor  QGigantes)  beko- 
men. De  bekende  in  ons  Vaderland  is  de 
voorgemelde:  zij  heeft  de  fchilden  ook  ge- 
tand , zij  fchaadt  de  Koeijen  hier  te  lande 
zoo  niet , als  wel  in  andere  gewesten ; zij 
vernielt  in  den  koedrek  en  langs  de  aarde 
veeleer  de  aardwormpjes  en  mijtjes , die  om 
de  Koeijen  zweven;  zij  heeft  tot  gezellin- 
nen voornamelijk  nog  een  zeker  foorc  van 
halfvleugelige  Torren  , eigenlijk  de  regte 
Scaibijters  : deze  Torren  behooren  ondjr  De  Seal- 

I de bijter#- 


BIT 

B.UNDVEE. 

V.  Afd, 
V. 

JJoofdft. 


Ift8  NATUURLIJKE  HISTORIE 

de  bekende  in  ons  land,  overal  waar  vette 
weiden  zijn  en  Koeijen  grazen;  waar  boom- 
gaarden , hoven , mestfaaken  en  veeftalien 
zijn,  daar  ook  zijn  deze  vreesfelijke  ver- 
woesters  tegenwoordig;  zij  zijn  onder  de 
Torrengeflachten,  hetgeen  de  Roofvogelen 
onder  de  Vogelen  zijn  ; al  wat  wormpje , 
rupsje,  vliegje  en  boom-  of  ander  luisje 
is , wordt  door  hun  verfcheurd  en  door  hun» 
ne  vreesfelijke  hoofdknijpers  verbrijzeld , 
zoo  dra  het  onder  hun  bereik  komt.  Zij 
zijn  zoo  kout,  dat  zij  tot  op  den  huid  der 
Koeijen  hun  prooi  vervolgen , aifchoon  zij 
nogtans  het  dier  zelven  niet  fchaden.  De 
grootfte  foorten  zijn  overal  in  onze  weilan- 
den en  vooral  ook  in  de  duingronden  over- 
bekend. Men  vindt  dezelve  wel  ter  grootte 
van  een  vingerlid  lengte;  zij  zijn  half  fchei- 
vleugelig  , en  kenbaar  aan  hunne  vreesfe- 
lijke fcharen;  er  zijn  er,  daarentegen,  die 
omtrent  zoo  groot  zijn  als  een  vloo  of 
luis.  Dan  , twee  foorten , die  wij  bedoe- 
len , zijn  van  middelbare  grootte : deze  bei- 
de foorten  zijn  alleen  onderfcheiden  door 
hunne  kleur,  zijnde  de  eene  glimmend  zwart 
en  de  andere  geelgraauw ; de  eerde  huisvest 
doorgaans  in  de  korsten  van  den  koedrek, 
ook  in  de  Paarden  of  Schapenmest:  zij 
azen  daar  op  de  kleine  wormpjes  en  ma- 
den, of  vliegjes,  die  er  zich  inzetten;  de 
andere  onthoudt  /ich  veel  aan  de  flootkan- 
ten,  en  aast  aldaar  op  de  wormpjes  der 
waterplanten,  waarom  deze  den  naam  van 
Riparius , dat  is  Oevertorretje , heeft : zij 

fchaadt 


▼ a m HOLLAND.  159 


fehaadc  de  Koeijen  niet,  ten  ware  zij  bij  HE’Ï' 
het  waterflurpen  wordt  opgezwolgen , als  RÜNDVE*4 
wanneer  zij  de  Koe  deeren  kan,  gelijk  dit  v-  Afd- 
zeer  zeker  door  het  toevallig  in  zwelgen  van 
andere  foorten  van  Torretjes,  als,  bij  voor- 
beeld: de  welbekende  Watervloot  jen , Water- 
fpinnen  , en  ontelbare  dergelijke  Infekten 
kan  veroorzaakt  worden,  en  in  welken  op- 
z-igte  hier  dan  ook  de  zoo  bekende  oor- 
worm voorkomt. 

De  Oorworm  is  een  zoo  algemeen  be-  De  Oor. 
kend  diertje-,  niet  alleen  bij  ons,  maar  ook  worm* 
bij  alle  Natiën , dat  wij  er  geene  breede 
befchrijving  van  behoeven  te  geven.  Al  wie 
eenen  hof  met  boomooft , eene  weide  en 
moestuin  heeft,  kent  dit  diertje,  het  welk 
vooral  in  de  peren  , appelen , perzikken  en 
pruimen  inboort,  en  overal,  zelfs  in  boom- 
schors fen  of  eenig  deel , waarin  maar  eenige 
opening  of  holligheid  is,  inkmipt  , zelfs 
zoo  , dat  het  algemeen  gevoelen , vooral 
der  Landlieden,  is,  dat  dit  dier  in  de  hol- 
ligheden der  ooren  van  de  groote  dieren 
indringt,  en  daarin  knagende,  zware  hoofd- 
pijn , ja  dolligheid  veroorzaakt.  Die  gevoe- 
len is  zoo  verwerpelijk  niet,  of  het  ver- 
eischt  oplettendheid , omdat  er  verfcheiden 
gevallen  bekend  zijn , waarin  men  derge- 
iijke  Infekten,  het  zij  torretjes,  wormpjes 
of  miertjes,  niet  alleen  in  de  gehoorwegen, 
maar  ?elfs  in  de  neusgaten  , en  dat  fterker 
is  , in  de  herfenen  der  dieren  gevonden 
heeft.  Genoegzaam  alle  Landlieden  geloo* 
ven,  dat  wanneer  een  Mensch,  wijders  een 

I % Paard 


HET 

M/NDVEE 

V.  AfcL 
V 

Hoofdft. 


130  NATUURLIJKE  HISTORIE 

Pahrd  of  Runddier , Schaap  öf  ander,  vier*? 
voetig  en  geoord  dier , plat  op  den  grond 
of  in  het  hooi,  aan  een, heuvel  of  elders 
zich  te  llapen  lege,  dat  als  dan  eenige  ïn- 
fekten  , vooral  de  opgenoemie  oorworm» 
in  de  holligheden  van  het  oor  influipen , 
en  zoo  zij  daarin  blijft  huisvesten,  de  doo- 
delijkfle  gevolgen  veroorzaken:  dit  gebeur? 
fomwijl , en  is  vooral  aan  de  Schaapherders 
riet  onbekend,  die  veelal,  als  zij  bij  de 
kudden  gaan  fiapen  , den  gron  1 en  de  zo- 
den , waarop  zij  het  hoofd  nederleggen , 
wel  fchoonmaken,  ja  fommigen  doppen  iets 
in  de  oqren,  opdat  er  de  oorwormen  niet 
in  zouden  kruipen.  Dan , hoe  zeer  men 
den  genoemden  oorworm  voor  dit  plaag* 
dier  houdt  , zijn  er  nog  andere  zeer  wel 
bekende  Infekcen  , welke  in  de  ooren  en 
in  de  neusgaten  der  dieren  indringen  , als 
bijzonder  de  zoogenaamde  kleine  duizend- 
been,  de  pisfebedden,  de  mieren,  zekere 
kleine  wormpjes  enz.;  maar  vooral  vlieg-? 
jes,  waarvan  wij  nader  zullen  fpreken.  Hoe 
dit  alles  zij,  dit  is  zeker,  dat  bij  de  Koei- 
jen , dikwijls  tot  een  zekeren  trap , de  dol- 
ligheid  en  kolziekte,  door  het  influipen  van 
Infekten  of  wormen  in  den  neus  en  in  de 
ooren  , veroorzaak?  wordt,  dan  dat  de  ge- 
melde oorwprm , die  natuurlijk  meerder  op 
booTiooft  en  in  de  tuinen  woont , de  Koeijen 
anders  dan  door  toeval  fchaadc , geloove  ik  nier. 
Intusfchen  komt  hier  nog  bijzonder  in  op-? 
merking  zeker  vermaard  Infekt,  dat  bij  naam 
overvloedig,  maar  bij  onderzoek  niet,  dan 

ver?. 


van  HOLLAND.  13! 


V Afd. 
V. 

Hoofdft. 
De  Mei- 


verward  , bekend  is , en  Meiworm  genaamd 
worde  ; doch  deze  benaming  is  zoo  ver- RONDVEÉ* 
ward,  dat  ik  voor  mij  openlijk  beken,  in 
al  mijn  ijver  toe  onderzoek,  altoos  in  eene 
zekere  twijfeling  geweest  te  zijn , wat  ei- 
genlijk bij  onze  Hollanders  door  een  vi ei 
worm  verllaan  wierd.  De  naam  van  worm  worm  of 
een  worm  van  de  Meimaand , heefc  alle  die  Alcitor# 
verwarringen  veroorzaakt  , die  zoo  eigen 
zijn  aan  de  vèrfchHknde  denkbeelden  der 
Menfchen , even  gelijk  als  die  van  daauw- 
worm,  St.  Jans,  St.  Markus,  en  ontellijke 
andere  In  Pekten  , die  op  zekere  tijdperken 
der  maanden  en  faifoenen  beftendig  op  hec 
veld,  op  de  planten  en  omtrent  de  dieren 
verfchijnem  Alles  in  de  Natuur  heeft  zijn 
tijd:  er  zijn  planten,  bloemen,  kruiden  en 
dieren , welke  op  zekere  tijden  door  de  God- 
delijke albefturing  verfchijnen,  leven  en  ker- 
ven. In  de  maand  Mei,  wanneer  de  koes- 
terende Natuur  aan  ons  Menfchen  alle  hare 
bekoorlijkheden  openbaart,  en  aan  Mensch 
en  Vee  hare  invloed  toont,  in  deze  maand, 
in  dit  jaarlijksch  tijdperk  komen  duizenden 
van  dieren  , planten  en  alieilei  wezens  te 
voorfchijn , en  vele  dragen  üen  naam  dezer 
maand,  en  dit  heeft  wel  inzonderheid  plaats 
omtrent  de  Infekten  , als  de  Meitorren,  de 
Meikapellen  , de  Meivkegen,  de  Meiwor- 


men, enz. 

De  Meiworm  evenwel  die  wij  hier  be- 
doelen, is  geen  worm,  maar  een  foort  van 
halffcheivleugelige  tor  : door  welk  half- 
fcbdvleugelig  wij  verilaan , dat  de  hoorn- 
I 3 ach* 


BET 

RUNDVEE 

V.  Afd. 
V. 

HoofdfU 


131  NATUURLIJKE  HISTORIE 

achtige  vleugeldekken  , die  in  alle  Torren 
het  gcheele  achterlijf  bedekken,  in  deze 
diertjes  hechts  de  helft  van  hetzelve  er  door 
bedekt  wordt.  Onder  alle  deze  foor  ten 
munt  deze  Meiworm  uit,  omdat  deszelfs 
achterlijf  zeer  dik  en  .eivormig  uitdijt.  Wij 
hebben  geoordeelc  den  Landzaat  geen  on- 
dienst te  zullen  doen,  met  hun  dit  dier  te 
doen  kennen,  te  meer,  daar  zeer  vele  Na- 
tuurkundigen befchroomd  fchijnen  geweest 
te  zijn  om  hetzelve  af  te  beelden,  welke 
befchroomdheid  alleen  door  dien  bijnaam  van 
worm  veroorzaakt  is,  waardoor  de  mees- 
ten  dwaalden , en  dit  dier  als  een  foort  van 
halve  Tor  befchouwde.  De  Infekckundige 
FRiscH,  die  anders  vrij  broddige  afbeel- 
dingen gaf,  heeft  hem  zeer  wel  afgebeeld. 
Clutius  of  kluit  erkent  hem  onder  den 
naam  van  Hemorrhabius , Vermis  Maya - 
/*>•  Lister  en  goed  aart  hebben  hem 
ook  gekend  , doch  gebrekkig,  maar  federc 
eenige  jaren  hebben  zich  vele  Natuuronder- 
zoekers bevlijtigd  om  dit  infekt nader  te  ken- 
nen. De  Ouden  en  onze  hedendaagfche 
Natuurkenners  erkennen  in  dit  geflacht  van 
Torren  een  fenijn trekkend  , een  veficatoor 
vermogen.  Men  kan  dit  infekt  in  de  maand 
Mei  en  in  het  begin  van  Junij  vinden , tus- 
fciien  en  aan  de  wortelen  van  de  welbe- 
kende Boterbloemen  en  de  wilde  zuring  y 
beiden  overvloedig  in  ons  Land  wasfende , 
en  dan  zal  dit  diertje,  vergeleken  met  deze 
befchrijving,  kenbaar  genoeg  zijn. 

Op 


van  HOLLAND.  133 


Op  en  zeer  nabij  deze  Meitor  volgt  de 
zeer  bekende  Aardtorre , de  foorten  en  RUNDVZ1* 
bijfoorten  van  dezelye,  zijn  zoo  menigvuldig  v.  Afd. 
in  onze  weilanden  niet  alleen  , maar  zelfs  v- 
toe  in  onze  hoven  of  huizen,  dat  er  geene  Hoofdft* 
hoven  of  huizen , ja  dat  er  niemand  is , die  Aardtorrt. 
dezelve  niet  kent.  De  gemeene  Man  en  ook 
vele  Boeren  noemen  dezelve  Kakkerlakken 
of  Scalbijters  Zij  deeren  de  Koeijen  van 
zich  zelven  niet,  maar  vervolgen  wreedelijk 
allerlei  Wormen,  ja  kleine  Aardvliegen  en 
Torren,  en  kunnen,  in  dit  opzigt,  zelfs 
tot  aan  de  ledematen  der  Koeijen  komen. 

Wij  gaan  over  tot  eenige  andere  foorten  Bijenair- 
van  fchadelijke,  doch  ook  tevens  nuttige tlge  Infcti 
ïnfekten  voor  de  Koeijen.  Hiertoe  zijn  e * 
voord  betrekkelijk  de  Bijenaartige  foorten, 
als  vooral  de  Hommels , IVespen , Bas* 
t aar dw espen  en  Ferflinders  , Spinnedoo • 
ders  enz.  Deze  ïnfekten  noemden  wij  en 
fchadelijk  en  nuttig.  Dit  fchijnt  eene  te- 
genftrijdigheid,  dan  deze  fchijnbare  tegen- 
itrijdigheid  zuilen  wij-  verklaren.  Schade- 
lijk zijn  zij,  wanneer  zij  vertoornd  wor- 
den, als  wanneer  zij  het  allerfelle  kwet- 
fen , fteken  en  ontfteken  kunnen ; bij  voor- 
beeld : eene  honigbij , het  welk  zoo  een 
nuttig  diertje  is,  doet  nogtans  mensch  of  dier 
geene  fchade , ten  zij  het  vertoornd  wordt. 

De  Wespen  of  Hommels,  hoe  geweldig  zij 
brommen,  kwetfen  geen  mensch  noch  vier- 
voetig dier,  ten  zij  dat  hunne  nesten  en 
holen  geftoort  worden : in  dit  opzigt  zijn 
2ij  fchadelijk,  en  hunne  Heken  -en  angel  - 

I 4 fmet- 


IfBT 

BLUNDVEE. 

V.  Afd. 
V. 

Hoofdft, 


ï34  NATUURLIJKS  HISTORIE 

fmetcen  zijn  verfchrikkelijk  ontdekeirde. 
Maar  nuttig  zijn  zij,  omdat  zij  natuurlijk 
als  roofdieren  gefchikt  zijn,  om  dat  foort 
van  Wormen,  Torren,  Vliegen  en  Motten 
te  verflinden  , die  anders  te  fterk  zouden 
vermeerderen,  en  Mensch  en  Vee  benadee* 
len  , zoo  dat  dit  foort  van  Infekten  ons 
Menfchen  opwekt,  om  hierin  eene  diepte 
der  wijsheid  van  den  Schepper  te  eerbiedi- 
gen. Wij  kunnen  dan , met  opzigt  tot  de- 
ze foorten,  geene  voorbeelden  bij  brengen 
van  eenige  eigenaartige  fmet , welke  door 
hun  aan  de  Koeijen  wordt  aangebragc , ten 
zij  zulks  gefchiede  bij  het  vervolgen  van 
die  Infekten*  welke  aan  de  Koeijen  fcha- 
delijk  zijn.  Deze  vervolging  en  natuurlij- 
ke haat  van  de  Wespen  en  Spinnedooders , 
gaat  zelis  boven  het  vernuft  der  Onderzoe- 
kers, om  dat  deze  diertjes  hunne  eijertjes 
en  voortteeling  bevorderende,  zaden,  zelfs 
tot  in  den  huid  der  Wormen  en  Rupfen  in- 
brengen en  daarin  voortteelen  , zoo  dat 
eene  knagenden  Worm  in  of  tusfchen  den 
huid  van  eene  Koe,  veelal , daar  hij  den 
huid  van  dit  dier  doorknaagt , zelve , door 
dit  foort  van  dieren,  in  en  tusfchen  zijn 
wormhuid,  wederom  zijn  doorknager  ont- 
vangt. Het  is,  in  dit  opzigt,  overbekend, 
dat  eene  Rupfe  , Made  of  Worm  , die, 
volgens  zijne  natuurlijke  verandering,  eene 
Kapel , een  Vlinderdiercje  , een  Vlieg  of 
Torre  moest  vóórtbrengen , juist  het  tegen- 
deel , dat  is , het  kind  van  zijn  vijand  voort- 
brengt, zoo  dat,  als  een  liefhebber  van 


van  HOLLAND, 


35 


V.  Afd, 
V. 

Hoofdfk 


nafpooring,  een  fcboone  vlinder  uit  zijne 
rups  verwacht,  er  integendeel  wel  eens  een  RDDNVEg* 
wesp  of  vlieg  van  te  voorfchijn  komt. 

Deze  zoo  bekende  verfchijnfels  in  de  In* 
fektekunde  nu,  leeren  ons  onbetwistbaar, 
dat  in  dezen  het  befiaan  van  het  eene  we- 
zen bevestigd  wordt  door  het  vernielen  van 
het  andere.  De  Wespen , Bijen , Hom- 
mels en  Bastaardwespen , uit  dit  oogpunt 
befchouwd,  zijn  dan  nuttige  diertjes  voor 
Mensch  en  vee  ; en  hier  mede  is  in  het  kort 
de  betrekking  die  deze  ïnfekten  tot  de  Koer* 
jen  hebben  , afgedaan  , alleenlijk  moeten 
wij  nog  melding  maken  van  twee  Wespen* 
foorten,  welke  aan  ons  bekend  zijn  , en 
waardoor  voornamelijk  de  Koeijen  omringd 
worden, 

De  eerde  foort  is  gemeen  genoeg  be-  „ 
kend.  Zij  heerc  vrij  lange  omgekrulde  voe  de  vüegerc 
Iers,  de  vleugels  zijn  bruin  geel,  met  een  enz  der 
zwart  vlekje  , het  achterlijf  is  met  zwarte  fCoei)eft 
banden  over  geele  fcbilden,  de  pooten  zijnnast‘ 
2wart,  aan  den  aars  is  eene  korten  angel, 
waardoor  zij  de  Rupfen  en  derzelver  pop- 
jes kwetst,  en  haar  eijers  er  inperst.  Zij 
vervolgt  de  Wormen  en  Vliegen , en  ook 
de  Spinnen,  waarom  zij  ook  tot  de  Spin- 
nedooders  behoort.  Men  vindt  ze  overal  in 
de  Hoven,  Tuinen  en  Bosfchen,  alwaar 
Rupfen  of  vruchten  zijn;  doch  inzonder- 
heid zwerft  dit  foort  overal  in,  en  op 
de  weilanden,  vooral  na  den  hooitijd,  als 
wanneer  meest  alle  deze  infektfoorten  het 
tairijkite  zijn  ? en  de  vliegen  en  wormen* 

I 5 waar* 


Wesp , 


HET 

HUNDVEE* 

V.  Afd. 
V. 

Hoofd  ft. 


Fek- 

*esp. 


De  Vlie- 
gen. 


13 6 NATUURLIJKE  HISTORIE 

waardoor  de  Koeijen  geplaagd  worden , hun 
grootfte  wasdom  bereikt  hebben;  als  dan 
zweeft  zij  om  en  bij  de  Koeijen , en  kwetst 
de  etterbuilen,  waarin  de  Koevliegwormen, 
tusfchen  den  koehuid,  inleggen:  ook  vallen 
zij  ftoutelijk  op  de  vliegen  aan  , die  de  Koei- 
jen plagen , en  (leken  dezelve  dood  of  (lee- 
pen  hun  weg. 

De  tweede  foort  is  kleiner,  en  behoort 
tot  die  foorten  welke  gekromde  achterlijven 
hebben.  Dit  foort  zweeft  insgelijks  veel 
over  de  weilanden,  en  zit  fom wijlen  al  vrij 
vast  aan  de  nek  der  Koeijen  , welke  zij  met 
den  angel  (leekt , doch , zoo  veel  ik  weet , 
niet  gevaarlijk.  Nog  is  er  een  zeer  klein 
diertje  van  dit  foort  mij  bekend,  dat  in  en 
aan  de  neus  der  Koeijen  zweeft,  doch  waar 
van  ik  verder  niets  met  zekerheid  kan  op- 
geven* Ik  laat  hier  ook  kortheidshalve  be- 
rusten een  groot  aantal  van  foortgelijke 
Torren  of  wespenaartige  Infekten,  die  al- 
len meer  of  min  invloed  op  de  Koeijen  heb- 
ben, als  daar  zijn  de  Schuimbeestjes,  de 
Juffertjes,  of  zoogenaamde  Glazenmakers, 
de  Scorpioenvliegen , de  Vlasdieren , de 
Distelbeesjes,  de  Mieren,  en  ontellijke  an- 
deren, wier  getal  zeer  groot  is.  Bepaalder 
gaan  wij  over  tot  die  geduchte  plagen  der 
Koeijen , welke  door  de  vliegen  veroor- 
zaakt worden. 

Het  ontglippe  hier  onze  aandacht  niet, 
om  oplettende  te  zijn  op  den  aard  van  het 
klimaat  en  de  gelegenheid  der  Nederlanden  9 
jnet  betrekking  tot  het  Rundvee,  in  tegen  - 

flel. 


van  HOLLAND,  137 

(Telling  van  die  der  andere  Wereldgew?s- 
ren.  Het  is  bewijsbaar,  zoo  uit  de  befchrij- 
vinden  der  oude,  als  die  der  nieuwere  Na- 
tuuronderzoekers en  Reisbefchrrjvers , dat 
de  Pvunderen  in  heete  Werelddeelen  , als,  in 
de  Indien , Arabi'ê  , Egypten , en  meerdere 
deelen  van  Afrika  en  rtzia , oneindig  meer- 
der fmet  en  verzweeringen  ondergaan  door 
het  Torrengeflacht,  dan  het  Vee  in  Euro- 
pa, bijzonder  in  Duttschland  en  in  de  Ne- 
derlanden. Men  vindt,  in  die  heece  Lan- 
den, Torren  en  In fek ten  , welke  veel  groo- 
ter  zijn  dan  in  ons  Land  en  in  de  daar  aan 
grenzenden:  de  Slangen,  de  Hagedisfen, 
VVarerwormen  enz  zijn  in  die  heete  landen, 
verlchrikkelijke  verwoesters  van  Mensch  en 
Vee.  In  ons  Vaderland  echter  zijn  de- 
zelve op  verre  na  zoo  geducht  niet,  dan, 
daarentegen  brengt  ons  Gewest  meerder 
khine  infekten  , meerder  fchadelijke  water- 
wormen  , en  vooral  meerder  vliegen  voort , 
die  de  dieren  kwellen , in  zoo  verre , dac 
ik  voor  mij  het  daar  voor  boude,  dat  er 
ontelhjke  ziekten  ontdaan , die  alleen  aan 
den  fmet  dezer  dieren  is  toe  te  fchrijven. 
Een  fcherpe  vliege-,  mugge  of  rupfenbeet 
kan  een  ontdeekingziekte,  heete  koorts  en 
den  do  id  na  zich  (kepen.  Het  is  hier  de 
zaak  niet,  om  in  de  kwalen  der  Menfchen, 
die  vermoede  lijk  hieruit  ontdaan  , te  tre- 
den , maar  met  opzigt  tot  de  Koeijen , is 
het  de  zaak  dit  onderwerp  nader  te  be- 
trachten. In  de  eerlie  plaats  komt,  als  het 

voor- 


HBT 

a.UKB'/EI-j 

V.  Afda 
V. 

Hoofde 


WIT 

HU  ND  VEE. 

V.  Afd. 

V. 

Hoofdft. 

De  Hor 

tel. 


138  NATUURLIJKE  HISTORIE 

voornaamfte  en  geduchtfte  infekt,  onder  het 
vliegengeflacht , de  Horzel  in  aanmerking. 

De  Horzel , is  een  vlieg,  welke  algemeen 
als  zeer  fchadelijk  bekend  is.  Ten  aanzien 
van  deszelfs  benaming,  heeft  veel  verwar- 
ring  plaats,  want  nu  komt  zij  voor  onder 
den  naam  van  Bremvlieg , Brommelvlieg , 
dan  onder  die  van  IVe-sp  , ook  onder  die 
van  Horrentor  of  Hoornbij  enz.  De  La- 
tijnen noemen  dezelve  Oestrus , doch  ook 
wordt  zij  verward  met  de  Hfylus , en  de 
Bremvlieg  {Crabroj , en  ook  net  de  Ta 
banus.  Het  beflisfende  is,  dat  de  Romei- 
nen dit  dier  Hfylus , en  de  Grieken  het- 
zelve Oestrus  noemden.  De  vlieg,  welke 
wij  hier  befchrijven  , is  bij  onze  oude  en 
hedendaagfche  bekend  bij  de  naam  van  Hor- 
zel. Kiliaan  heeft  zeer  wel  alle  die  bij- 
zondere namen  der  ouden  gekend,  en  zegt 
de  Horzel  te  zijn  een  Crahro,  Tabanus , 
Afylus , Oestrus ; waaruit  blijkt  dat  onze 
Landzaten,  door  Horzel  Hechts  die  vlieg 
bedoeld  hebben  , welke  onder  zoo  vele 
verfchillende  namen  , bij  de  ouden  bekend 
was ; voorts  komen  alle  afleidingen  van  den 
imam  Hor  je  f volmaakt  overeen  met  de  ei» 
genfebap  van  deze  vlieg,  zoo  zegt  men: 
de  Koe  heeft  de  Hor  fel  in  het  Hoofd: 
ook  van  iemand  die  dol,  woedend  en  ra 
zend  is : hij  is  van  de  Hor  fel  gefloken , hij 
heeft  de  H rfeling , ( Oefirum  infania  fu • 
ror ) of  oeflro  perfitus , dat  is : gefloken 
van  den  Horfel;  alle  welke  afleidingen  vol- 


uü  HOLLAND*  139 


komen  de  uitwerkingen  aanduiden,  welke  het 
de  (leken  van  deze  Vlieg,  ten  aanzien  van  RUNDVE8« 
de  Koeren , en  ook  vdoral  van  de  Paar-  v.  Afd. 
den,  hebben,  want  deze  dieren  worden  als  V. 
dol  en  woedend,  wanneer  zij  door  deze 
Horzels  gedoken  worden ; ja  hun  fchrikke- 
lijk  gebrom,  waardoor  zij  zich  van  verre 
doen  hooren , veroorzaakt  zulk  een  fchrik 
onder  de  Koeijen,  dat  zij  als  dol  en  woe- 
dende , wild  en  woest  heen  en  weder  loo- 
pen , en  den  Horzel  trachten  te  ontvlieden. 

De  Paarden  zijn  zoo  benaauwd  voor  deze 
vlieg,  dat  zij  van  angs^t  zweeten  en  hun 
water  laten  loopen , en  zoo  een  voerman 
niet  handig  is  om  zijn  Paard  of  Paarden  in 
toom  te  houden,  geraken  zij  aan  het  hol- 
len. Het  best  dat  men  doen  kan,  als  men 
dezen  Horzel  hoort  of  omtrent  zijn  Paarden 
ziet , is  Uil  te  houden , voor  de  Paarden  te 
gaan  Haan  en  den  Horzel  zich  te  laten  vasn- 
zetten , het  welk  hij  dadelijk,  doet , en  als 
dan  hem  dood  te  Haan , of  ook  het  Paard 
met  water  te  begieten,  ^lzoo  de  Horzel 
bevreesd  is  voor  het  water , doch  het  zweet 
bemint.  Wij  zullen  deszelfs  gedaante  en 
gedaantewisfeling  befchri  j ven. 

* Om  dit  dier , het  welk  onder  alle  de  In-  Befchrij- 
fekten  het  geduchtfte  voor  de  Koeijen  is  , vin£  vaQ 
wel  te  leeren  kennen  , dient  de  volgende^  Hor* 
befchrij  ving.  De  borst  van  dit  infekt  is 

donker  geel  en  ruig , het  heeft  een  bruinen 
rand  tegens  het  achterlijf,  het  welk  insge- 
lijks geeiachtig,  doth  aan  den  aars  zware 
is,  de  vleugels  zijn  graauwachtig  gevlakt, 

en 


i4o  NATUURLIJKE  HfSTORIE 


«ET 

SLUNDVEE 

V.  Afd. 

V. 

Hoofdft. 


en  hij  gelijkt  dus  , ten  dezen  aanzien,  in  ge- 
daante veel  naar  de  Hommelbij  , die  ins- 
gelijks wel  om  de  Koeijen  heeufnort,  doch 
zich  niet  op  dezelve  vastzet,  noch  de  Koei- 
jen deert.  Men  moet  deze  nu  befehreven 
wordende  Horzel  ook  onderfcheiden  van 
eenen  niet  minder  geweldigen  vijand  der  Koei- 
jen en  Paarden  , die  insgelijks  deze  dieren 
kwelt  en  bij  den  naam  van  Paardenvlieg 
bekend  is. 

Wanneer  de  Koe  in  eenig  gedeelte  van 
haren  huid  door  dezen  horzel  gedoken  is, 
zoo  worden  de  gezwollen  blijnen  en  bla- 
ren , waarin  de  worm  voort  teelt , kenne- 
lijk. Deze  wormen  worden  uit  het  eitje 
geboren , het  welk  door  de  horzel , na  den 
huid  doorgepriemd  te  hebben,  er  in  gelegd 
wordt;  dezelve  groeijen  ann,  en  met  haar 
groei  zwelt  de  blaar,  welke  blaren  dikwijls 
zoodanig  in  een  loopen,  dat  de  lendenen 
der  Koeijen  daardoor  als  geheel  opgezet 
worden»  Onze  Landlieden  kennen  dezen 
worm ; maar  wie  ftaat  niet  verbaasd  , dat 
zij  dargeen,  het  welk  fmart  aan  de  Koeijen 
veroorzaakt,  als  een  goed  teeken  van  was- 
dom aanmerken?  het  is  echter  zoo:  zij  ken- 
nen deze  wormen  onder  verfchillende  be- 
namingen; de  een  noemt  dezelve  daauw* 
worm  , ook  douworm , anderen  Meiworm 
de  meeste  noemen  dezelve  deijworm . Hier- 
omtrent, door  mij,  bij  hun  ond  rzoek  ge* 
daan  zijnde , heeft  elk  , naar  zijn  begrip , 
ons  onderfcheiden  uitleg  gegeven:  eenige, 
onkundig  aan  de  gedaante vvisfeling  der  vlie- 
gen, 


van  HOLLAND.  141 


gen,  geloofden,  dat  zij  uit  den  daauw  voort-  H?T 
fproten,  en  noemden  dezelve,  om  die  re- RÜNDVZ*’ 
den,  daauwworm;  anderen  zeiden  mij,  dat  V.  Afd, 
zij  douw  wurmen  genaamd  werden,  omdat 
de  Landlieden  deze  wormen  met  de  duimen 
uitduwen  of  uitdouwen  , het  welk  zeker  een 
vrij  algemeen  hulpmiddel  is  , vooral  wan- 
neer de  worm  groot  wordt  en  uit  het  vel 
begint  uit  te  puilen  ; doch  wat  den  naatn 
van  Meiworm  betreft,  hierover  is  reeds, 
bij  de  befehrijving  van  den  waren  Mei- 
worm, gehandeld,  en  dit  heeft  ook  weinig 
betrekking  op  den  horzel  , nademaal  die 
meest  in  Junij  en  Julij  heerschr,  Wat  nu 
den  naam  van  deijwurm  beteekent,  hier- 
omtrent heb  ik.  na  veel  onderzoek,  verno* 
men,  dat  de  oorzaak  van  dezen  naam  ge» 
legen  is  in,  en  af  kwam  van  het  wel  ge- 
dijen, het  vet  worden  en  groeijen  der  Koei- 
jen ; en  dit  wierd  nader  bevestigd  , doordien 
alle  Boerenbruikers,  Vetweiders  en  anderen, 
welke  ik  er  over  gefproken  heb , en  welke 
deze  gezwellen  , en  de  daarin  zijnde  wor- 
men , aanmerkten  als  gezond  voor  de  Koei- 
jen  en  een  teeken  van  uitdijing,  dan  het 
welk  echter  tegen  ftrijdig  tegen  den  aard  der 
kwelling  fchijnt  te  zijn,  welke  de  Koeijcn 
door  deze  wormen  en  horzels  ondergaan. 

Het  zou  kunnen  plaats  hebben,  dat  deze 
wormen  de  Kpeijen  minder  deerden , dan 
de  fteek  van  den  horzel  zelve,  als  mede 
dat  door  deze  wormen  wederom  andere 
kleinere  wormpjes  en  infekten  verflonden 
worden  , welke  wel  in  de  fchurft  en  rap- 


mr 

RÜNDVEE 

V.  Afc*. 

V. 

Moofdd. 


14*  NATUURLIJKE  HISTORIE 

pigheid  huisvesten,  en,  in  dit  opzigt,  zou- 
den dan  deze  wormen  goed  voor  de  Koei* 
jen  fchijnen  te  zijn;  dan,  daar  dit  Hechts 
veronderftellingen  zijn  en  wij  er  geene  ze- 
kerheid van  hebben , zoo  gaan  wij  liever 
over  tot  hetgeen  wij  zeker  weten,  name* 
lijk  tot  de  verdere  befchrijvïng  van  den  be- 
doelden horzel. 

Deze  horzel  heeft  aan  den  aars  een  lan* 
gen  fcherpen  buis  of  angel,  die  als  met 
gewrichten  in  zijne  kokers  in-  en  uitfchiet: 
door  het  inwendige  dezer  buis  worden  de 
eijertjes  uitgeperst  ; voorts  heeft  dezelve 
twee  fcharen,  door  welke  het  de  koehuid 
om  den  angel  knijpt,  en  daardoor  de  fmar- 
telijke  pijnen  vermeerderd,  welke  de  Heek 
met  den  angel  veroorzaakt.  Wanneer  nu  • 
de  horzel  zich  op  den  Koeiien  - of  Paar- 
denhuid heeft  vastgezet,  doorboort  hij  den- 
zei  ven  , perst  er  zijne  eijeren  in  , en  laat 
een  rond  wondje  na,  dat  met  het  aangroei- 
jen  van  den  worm  vergroot.  Wanneer  dan 
de  buil  dik  en  rond  wordt , begint  de  worm 
door  dit  gaatje  heen  te  booren,  en  kondigt 
dus  zijn  aanftaande  gedaantewisfeling  tot  een 
horzel  aan , en  dit  is  het  tljdftip  , op  het 
welk  deze  wormen  het  best  en  gemakke- 
lijkst uit  den  huid  der  Koeijen  kunnen  wor- 
den uitgeperst  of  uitgeduwd  en  voorts  ge- 
dood. Heeft  het  echter  plaats , dat  de  worm 
uit  den  huid  der  Koe  kruipt,  om  elders  op 
den  grond  of  tusfchen  de  kruiden  hare  ge- 
.daantewisfeling  te  ondergaan  , of  dat  men 
dezelve  gerust  in  den  huid  der  Koe  laat 


** — 


van  HOLLAND.  143 

zitten  / dan  verandert  zij  en  wordt  tot  een  HE^ 
dierpopje , dat  is , tot  eene  zekere  kenne-  *-ÜNDV**« 
lijke  gedaante,  die  de  figuur  van  den  hor  v,  Afd,; 
zei  als  in  zijne  wind  leien  vertoont.  Wan  V. 
neer  nu  deZe  gedaantewisfelirg  in  den  huid  Hoofd& 
der  Koe  plaats  heeft , en  het  popje  eenige 
dagen  oud  is  , zoo  kruipt  het  uit  de  blijri 
en  rolt  op  den  grond:  daarop  blijvende  tot 
er  eindelijk  een  volmaakte  horsel  uitkomt, 
welke  dan  wegvliegt  en  in  andere  Koeijen 
of  Paarden  vöortteelt  , of  des  winters, 
vooral  onder  drooge  bladeren  , verborgen 
en  verkleumd  blijft,  tot  dat  de  zomerhitte 
hem  met  allerlei  andere  vliegen  en  torren 
of  wormen,  weder  als  uit  deszelfs  winter- 
flaap  opwekt.  Deze  horrels  dus,  zoo  vat- 
baar als  mogelijk  was,  befchreven  zijnde, 
zoo  vervolgen  wij  met  de  befcbrijving  van 
andere  viLgenfoorten. 

Er  is  ook  nog  een  foort  van  vliegen, 
dat  zeer  gelijk  is  aan  den  koedrek vlieg, 
en  ook  koevlieg  heet : dit  vliegje  zet  zich 
aan  den  muil  en  aan  den  neus  der  Koeijen , 
en  boort  daar  hare  èijeren  in ; doch  het- 
zelve is  mij  niet  genoeg  bekend  , om  er 
bepaalder  over  te  fpreken. 

Meerder  kan  ik  melden  van  een  foort  De  Aar^ 
van  aarsvlieg  , die  in  den  aarsdarm  der  vlies* 
Koeijen  dringt , daarin  zijne  eijeren  ligt, 
en  aldus  zijne  wormen  voortplant  , waar- 
door dikwijls  bloedige  doffen  met  den  drek 
ontlast  worden  , en  waardoor  , naar  mijn 
vermoeden,  niet  zelden  gezwellen  en  puis-  i 

ten  ontdaan  , welke  men  voor  aambeijen 

K aan- 


/ 


f44  NATUURLIJKE  HISTORIE 

HET  aanziet.  De  Heer  de  reaumur  vond  deze 
rundvee.  aarsv]jeg  jn  den  endeldarm  der  Paarden , en 
V.  Afd.  heef:  mij  dus  op  den  weg  gebragt,  om  de- 
Hoofdft  ze*ve  °°k  *n  K°eijen  na -te  fpeuren,  te 
0 ' meer,  daar  het  eene  waarheid  is,  dat  alle 

vliegen  en  wormen , waardoor  de  Paarden 
gekweld  worden,  insgeli  ks  ook  de  Koeijen 
en  over  het  geheel  het  weidend  vee  aan- 
doen. Dus  hebben  wij  die  zelfde  vliegen 
en  wormen,  welke  in  den  aars  der  Paarden 
indringen , ook  zeer  kennelijk  , zoo  niet 
kennelijker  in  die  der  Koeijen  gevonden  : 
men  kan  dezelven,  bijzonder  op  heete  da*' 
gen,  vooral  als  de  hitte  op  regen  en  na 
onweersbuijen  volgt,  duidelijk  vinden  in  de 
Zoogenaamde  walegreep  of  dien  hollen  in- 
val aan  den  Haart  en  aan  de  banden  der 
Koeijen , welker  holligheid  zelfs  ais  een  on- 
derfcheidend  teeken  van  het  Rundvee  kan 
aangemerkt  worden. 

Deze  vlieg  zet  zich  in  de  genoemde  wa- 
legreep en  kruipt'  onder  den  Haart  door, 
tot  in  den  rand  van  den  endel-  of  aars- 
darm ; aldaar  drukt  zij  hare  eijeren  tusfchen 
de  plooijen  in  , welke  dezen  darm  altoos 
heeft , en  blijft  daar  tusfchen  , tot  dat  zij 
fterft  of  met  den  drek  wordt  uitgeworpen. 
De  wormen  dezer  vliegen  worden  veel  in 
dit  ingewand  der  Koeijen  gevonden,  en  dik- 
wijls met  den  drek  ontlast , als  wanneer 
deze  worm  zich  in  den  drekhoop  blijft  ont- 
houden , tot  dat  zij  aldaar  hare  gedaante- 
wisfeling  ondergaat,  namelijk  van  worm  rot 
wormpopje,  van  wormpopje  tot  dierpopje, 

ea 


van  HOLLAND.  145 


en  eindelnk  tot  vhetr  zelve.  Door  onze  H~T 
Landzaten  worden  deze  wormen  manen  ge- 
naamd, waardoor  zij  in  het  algemeen  ver-  v-  Afd* 
liaan  kleine  wormen,  als  mede  zulk  foort  Hoofdft; 
van  wormen , die  vleeschverdervende  zijn , 
en  in  verrot  vleesch , ook  in  verrotte  kaas 
Jeven  , in  onderfcheiding  van  wormen,  wel- 
ke in  de  aarde  leven , als  pierwormen , aard- 
wormen enz. 

Nog  is  er  een  vlieg,  de  Koedrek- vlieg  De  Koe - 
genaamd,  welke  in  den  drek  der  Koeij en  drek  vlieg; 
leeft.  De  wormen  van  deze  vliegen  onder- 
fcheiden  zich  van  allé  andere  maden  door 
derzelver  'inkrimpende , gladde  ronde  rin- 
gen, die  aan  de  geledingen  z-ijn,  en  welke 
in  vele  andere  maden  fpits  afloopen.  Deze 
wormen  behooren  tot  die  foort,  welke  door 
de  vliegen  levendig  gebaard  worden  , zoo 
als  dit  van  de  vleeschvliegen  gezien  wordt: 
het  zijn  eigenlijk  de  regte  maden , en  bij 
de  Boeren  daarvoor  bekend  ; zij  worden 
door  de  Koeijen  van  en  met  het  gras  inge- 
flokt,  en  zetten  zich  in  de  maag:  zij  fehij- 
nen  er  zelfs  in  te  vermenigvuldigen,  en  als 
zij  dik  en  vet  genoeg  zijn,  worden  zij  mcc 
den  drek  ui  geworpen.  Als  deze  worm  nu 
volwasfën  is,  dan  krimpt  zij  in  en  worde 
verhard,  yertoonende  dan  alrede  het  boven- 
gedeelte van  de  vlieg  , welke  er  uit  Haat 
voort  te  komen , en  eenen  dag  daarna  tee- 
kent  zij  volkomen  de  ledematen  der  vlieg 
zelve,  ihande  op  het  ukkomen.  Wanneer 
men  de  gedaan  te  wisfeling  dezer  foorten,  en 
de  vlieg  zelve  waarneemt,  dan  zal  men  die 

K i er* 


1 46  NATUURLIJKE  HISTORIE 

stET  erkennen  te  behooren  tot  diegenen  , welke 
luNDVEE. ^en  jer  j^oejjen  fchijnen  voort  te 

V.  Afd.  komen.  Deze  vliegen  zijn  geel  van  kleur 

Hoofdü  en  ru*£  van  achterlijf;  zij  zitten  bij  hon- 
derden op  den  koedrek,  en  plagen  fomtijds 
de  Koeijen  wel , doch  niet  zoo  fterk  als  atr- 
dere  foorten;  zij  hebben  ook  geen  angel. 

De  Hers*  Tot  deze  foorten  van  vliegen  worden  nog 
fenworm.  betrokken  eenigen , wier  wormen  tot  in  de 
hersfenen  der  dieren  indringen,  en  tot  de- 
zen betrekken  de  Infektkundigen  ook  eenen 
worm , welke  men  in  het  brein  van  de  hers- 
fenen  der  Schapen  vindt.  Er  is  ook  een 
worm,  welke  men  in  de  fnotvliezen  der 
Schapen  vindt:  ik  heb  in  de  fnotvliezen  der 
Koeijen  insgelijks  wel  wormen  of  maden 
gevonden , die  ik  vermoede  tot  dezelfde 
foort  te  behooren.  Intusfchen  meene  ik , 
dat  men  deze  wormen  niet  moet  verwarren 
met  een  ander  foort  van  wormen,  die  in 
de  hersfenen  der  dieren  fomtijds  leven  en 
iterven,  en  geenszins  behooren  tor  de  klasfe 
dier  wormen  of  maden,  welke  in  vliegen 
veranderen.  Hoe  het  zij  , er  zijn  mij  ver- 
fcheidene  malen  lange  dunne  wormpjes  in 
de  hersfenen  der  Schapen  en  Koeijen  vóór- 
gekomen. 

De  Koe-  Nu  volgen  dan  ook  hier  de  foorten  der 
Spekvliegen  en  Koemuggen  , welker  on- 
meetbaar getal  in  ons  Holland  fchier  alle 
andere  geflachtfoorten  overtreft.  Wij  be* 
hoeven  van  deze  zoo  bekende  en  vinnige 
diertjes  derhalve  niet  veel  te  zeggen  : zij 
plagen  JVlensch  en  Vee;  er  is  ons  ecluor 

een® 


van  HOLLAND.  147 

eene  foort  bekend , dat  inzonderheid  des 
avonds  de  Koeijen  en  Paarden  kwelt:  het 
is  de  floot-  of  poelmug;  zij  verfchilt  van 
de  gewone  mug  daarin , dat  zij  geene  ge-  HQo£'d{U 
pluimde  fprieten  heeft  en  ook  niet  veel 
piept,  ook  niet  bij  troepen  onder  de  lin- 
denboomen  en  elders  zamenfchoolt,  maar 
altoos  laag  langs  het  veld  en  over  het  wa- 
ter zweeft;  zij  hebben  evenwel  een  zeer 
fcherpen  en  als  getakten  angel , waarmede 
zij  geweldig  fleken  en  de  Koeijen  plagen 
tegen  den  nacht  of  in  de  avond fchemering, 
doch  buiten  dezen  tijd  haar  niet  veel  hin- 
deren ; de  waterjuffers  en  de  fchalbijters 
verflinden  dezelve  , waarom  men  de  eerst- 
gemelde  vooral  boven  de  flooten  ziet  zwe- 
ven, waar  deze  foort  van  muggen  tegen- 
woordig zijn. 

Meerder  zoude  men  kunnen  voordragen 
van  zeer  vele  foorten  van  waterwormen, 
waaruit  de  muggen  en  fpekvliegen  voortko- 
men , en  die  in  den  zomer  door  de  Koeijen 
uit  de  flooten  en  poelen  worden  opgeflorpt, 

(doch  wij  gaan  voort  met  het  befchrijven 
van  nog  andere  vliegen. 

Thans  volgt  eene  algemeen  bekende  vlieg,  Be  Brem.; 
welke  de  grootfle  foort  van  alle  onze  Ne- vlies’ 
derlandfche  vliegen  en  zeer  geducht  voor 
de  Koeijen  en  Paarden  is.  Onze  Landlie- 
den noemen  dezelve:  Brcrnzc , Bretnvliegy 
Koevlieg , bij  lïnnaeus  is  het  te  regt  do 
Tabanus . Het  is  deze  foort , welke  ver- 
ward wordt  onder  de  Oeftrus;  of  horzel , 
welke  door  ons  reeds  befchreven  i§,  en  ook 

3 ver- 


ï 48  NATÜULIjKE  HISTORIE 

»??  verwarren  onze  Landzaten  den  eenen  wel 
tiüN’pvEE.  pncier  den  aïl(jercn  ; zij  verfchillen  echter 
V,  Afd.  merkelijk  van  elkander . want  daar  de  hor- 
v-  zei  of  Qefttus  in  deszelfs  gedaante  enz  veel 
^00faftV  naar  eenen  hommel  gelijkt,  zoo  heeft  de 
eigenlijke  Bremfe  volmaakt  de  gedaante  van 
een  vlieg:  zij  zijn  fraaije  fteraden  in  de  In- 
fekt  - kabinetten  ; hunne  groengli  ^mende 
pogen,  bruinglimmende  borst,  bruinelanzL 
ge  vleugelen,  en  her  met  donkerbruine  vlek- 
jes vèrfierde  achterlijf,  vormen  haar  tot  eene 
fraaije"  vlieg.  Deze  vlieg  verfchilt  van  den 
Oefirüs  of  horzel  ook  daarin  , dat  zijne 
fprieten  en  bloedzuigers  breeder  en  bladach- 
tig zijn  ; deze  vliegen  brommen  ook  3zeer 
llerk  , waarvan  de  naam  van  bremvlieg 
ichijnt  te  komen  , wijl  brommen  bij  onze 
ouden  wel  bremmen  genaamd  werd,  en  het 
is  om  dat  zelfde  gebrom,  (het  welk  de 
Oejïrus  of  horzel  ook  doet)  , dat  deze 
foorten  veelligt  onder  elkander  verward  wor- 
den : zij  vliegen  zeer  fnel  en  telkens  rr«et 
horten  te  rug,  en  fchteten  dan  toe;  de  hor- 
zel vliegt  meer  regtuit,  en  volgt  altoos  de 
Paarden  en  Koeijen,  hoe  fnel  zij  ook  Joo- 
pen,  boven  het  hoofd  en  den  fchoft;  de 
bremvlieg,  daarentegen,  zweeft  met  rukken 
door,  en  neemt  het  tijdflip  waar,  dat  eene 
Koe  of  een  Paard  eenigzins  in  deszelfs  loop 
verflaauwï  ; ook  persfen  zij  geene  eijeren 
in  den  huid  der  Koeijen  , maar  zuigen  er 
Hechts  het  bloed  uit,  en  dat  wel  zoo  flerk , 
dat  het  dikwijls  den  aars  van  de  vlieg  uit- 
loopt) 


van  HOLLAND.  149 


v 

Hoofdfi* 


loopt , en  nis  zij  loslaat  eene  bloedende  hbt 
wonde  nalaat.  rundvee. 

Ik  betrek  tot  dit  foort  van  vliegen  nog  v.  Afd. 
een  kleiner  foort:  deze  is  ook  overvloedig 
bekend,  zij  zijn  ook  menigvuldiger  dan  de 
groote  bremfew  en  plagen  de  Koeijen  gewel- 
dig, en  vooral  de  Paarden,  in  welker  po- 
riën zij  zoo  vast  indringen  en  het  bloed  uit 
dezelve  zuigen,  dat  men  ze  dikwijls  met  de 
zweep  dooafhat  : er  is  een  foort  van,  dat 
eenigzins  gevlakte  wieken  heeft,  en  waarvan 
het  lijf  asgraauw  en  vrij  breed  is;  er  zijn  ook 
kleinere,  doch  van  hetzelfde  ras:  zij  plagen 
insgelijks  de  Koeijen  en  Paarden  geweldig 
en  vergezelLn  altijd  een  zeker  foort  van 
kleinere  vliegen , welke  men  Conops , dat  is 
bteedfïeker , noemt,  en  welke  vliegen  door 
Onze  Landlieden  Stampv  liegen  genaamd 
worden,  omdat  zij  in  menigte  op  het  kruis  vlieS 
en  aan  de  dijen  en  pooten  der  Paarden  en 
Koeijen  aankleven  , en  die  dieren  zoo  on . 
jophoudelijk  plagen  , dat  dezelve  gefladig 
door  flampen  met  de  pooten  hen  trachten 
weg  te  drijven.  Een  braaf  Voerman  zorgt, 
in  den  tijd  dat  djeze  vliegen  heerfqhen,  dat 
hij  dikwijls  het  lijf  der  Paarden  met  koud 
water  begiet:  dit  verkoelt,  en  verjaagt  ook 
die  foort  van  vliegen,  alzoo  zij  het  water 
vreezen,  zelfs  zoo,  dat  zij  wegkruipen  als 
het  regenachtig  weder  is  of  worden  zal. 

Zij  gelijken  üer.k  naar  de  gemeene  huis- 
vlieg,  zoo  dat  men  dezelve  voor  ééne  foort 
houdt:  zij  verfchilt  er  echter  van,  zijnde 
lichtgrijzer  en  de  zwarte  flipjes  op  het  ach* 

& 4 


Stamp,» 


i5o  NATUURLIJKE  HISTORIE 

het  terlijf  derker  en  ook  gladder ; maar  bovenal 
rundvee.  js  er  veel  verfchil  in  den  fnuic:  die  der  buis- 

V.  Afd.  vliegen  is  week  en  als  gefchikt  om  op  fui- 

Hooi^ifl:  ker’  mee*  enz*  te  azen**  maar  de  nu  be- 
doelde, zoogenaamde  ftampvliegen , hebben 
bloedzuigende  fnuicen,  welke  als  doorprik- 
kende naalden  zijn , met  welke  zij  den  huid 
der  dieren  doorbooren. 

Be  Pzar.  Voorts  komt  hier  vooral  nog;  in  aanmer* 
dcnviisg.  Welbekende  Paardenvlieg:  deze  ls 

mede  overbekend  en  menigvuldig ; maar  al- 
hoewel zij  den  naam  van  Paardenvlieg 
draagt,  zoo  kwetst  zh’  niet  te  min  de  Koei- 
jen  ook;  zij  verfchilt,  van  de  reeds  ge- 
melde vliegen  , daarin , dat  zij  de  vleugelen 
overeen  (laat  en  niet  plat  uirfpreidt. 

Begroore  Gp  deze  voornaamfte  Koeijenvliegen  volgt 
Koevlieg,  nu  al  wederom  de  eigenlijke,  bij  onze  Land- 
lieden bekende , groote  Koevlieg  , Koemug , 
dolle  Vlieg  , WolfvUeg  ( Azylus  ) ; deze 
looit  is  niet  zoo  overvloedig  als  de  reeds 
befchrevene;  zij  vliegt  niet  met  zwermen, 
maar  eenzaam,  en  bromt  weinig;  in  Afrika 
zijn  zij  zeer  geducht  en  zeer  groot;  zij 
volgen  de  Karavanen  der  Arabieren , en 
kwelien  de  Kamelen;  zij  beminnen  ook  in 
óns  Land  de  Zandduinen,  alwaar  ik  ze  dik- 
wijls gevangen  heb;  zelden  komen  zij  in 
onze  Veenen  en  Moerasgronden.  Derzelver 
uiterlijke  gèftalte  is' dikwijls  oorzaak  , dat 
onkundige  rangfehikkers  dezelve  onder  de 
Spekvreters  enz.  plaatfen,  waarnaar  zij  zeer 
wel  gelijken  ; anderen  plaatfen  dezelve  bij 
de  Wespen  en  Bastaardwespen : het  zijn  ech- 
ter 


van  HOLLAND.  151 


ter  ware  vliegen , om  hunne  twee  vleuge-  HET 
ïen;  het  zijn  bloedvliegen , om  den  gewei- RUNDVEE* 
digen  hoornschtigen  tromp  en  daarin  bello-  V.  Afd. 
ten  angel , waarmede  zij  zoo  woedend  fte- 
ken,  dat  er  eene  Koe  door  aan  het  kolde- 
ren kan  geraken  , te  meer , daar  zij  zich 
meest  op  den  nek  vastzetten.  De  andere, 
reeds  befcbrevene  , bloedvliegen  zijn  dezen 
vlieg  zeer  vijandig  en  vallen  op  hem  aan, 
hem  met  geheele  zwermen  vervolgende. 

Voor  het  overige  is  deze  A zylus  of  Wolf- 
vlieg  geen  onaardig  dier : zijn  achterlijf  is 
in  het  midden  met  gele  gewrichten  tusfchen 
zwarte  banden,  de  borst  is  zwartvaal,  het 
heeft  groote  bruinglimmende  oogen,  waar 
tusfchen  de  kennelijke  tromp  uicfteekt. 

Nog  zijn  er  drie  kleine  vliegjes , die  de  Het  Wolk* 
Koeijen  kwellen,  te  weten,  het  JVolkvlieg - vliegje. 
je:  deze  vliegjes  zijn  zeer  klein  en  zwe- 
ven met  zwermen  als  wolken  om  de  hoof- 
den der  Koeijen,  en  blijven  veelal  om  en 
aan  den  muil  hangen. 

Voorts  het  Springvliegje , het  welk  tus-  Het 
fchen  het  gras,  vooral  tusfchen  de  klaver,  Spring, 
huisvest , en  al  fpringende  aan  de  kroon  vlieêie* 
.der  klaauwen  van  de  Koeijen  aankleefc : des- 
zelfs  groene  glimmende  kleur  maakt  het 
kennelijk. 

En  eindelijk  een  foort  van  vliegje  , het  Het  Vloo- 
welk  om  zijne  kleinheid  en  luchtigheid  Vloo - vlieSic* 
vliegje  genaamd  wordt.  Van  dit  foort  zijn 
er  eene  groote  menigte  bekend  : een  ken- 
ner verliest  zich  in  derzelver  aantal : zij  zijn 
niet  te  min  zigtbaar  genoeg,  en  men  vindt 

K 5 de. 


152  NATUURLIJKE  HISTORIE 


met  dezelve  in  menigte  om  en  bij  de  Koeijen 
tuNDvcE  en  jn  veeftallen,  doch  zij  fchaden  wei- 
V.  Afd.  nig  aan  het  vee  zelve  , ten  zij  zulks  go 
Hoofdft.  Onlede  ^cor  hunne  bijna  onmerkbare  wormp  - 
jes  , welke  zelfs  door  het  vergrootglas  ge» 
noegzaam  onzigtbaar  zijn ; er  is  geen  huis 
of  hof,  vooral  geen  vuilnishoop  of  drek- 
hoop , of  men  vindt  er  hun.  Zij  komen 
met  het  opgaan  der  zon  te  voorfchijn,  en 
na  derzelver  ondergang  ziet  men  hun  niet 
meer.  Hunne  wiekjes  zijn  naar  gerade  hun- 
neer kleinte  zeer  groot ; zij  vergezellen 
meestal  de  muggen,  hoe  zeer  zij  door  de- 
zelve vernield  worden  ; zij  zweven  ook  op 
en  om  de  neusgaten  der  Koeijen , en  vooral 
op  de  blijnen , welke  door  de  (leken  der 
brem-  en  horzel  vliegen  veroorzaakt  wor- 
den. Meerder  is  van  deze  vliegjes  niet  te 
zeggen.  Derzelver  oorfprong  en  voortte- 
ling blijft  voor  ons  zoo  duister,  als  die 
van  duizenden  kleinere  infekten,  torretjes 
en  vliegjes , die  zelfs  voor  de  grootfte  Na- 
tuurkenners verborgen  blijven.  Men  zal 
het  mij  dan  wel  ten  beste  houden,  dat  ik 
van  ontellijkö  andere  vliegen , in  ons  Va- 
derland bekend,  afilappe,  en  dezelve  voor 
«nauwkeuriger  kenners,  dan  ik  ben,  over- 
late , om  te  onderzoeken  : ik  me  ene  nage* 
noeg  die  foorten  befchreven  te  hebben, 
waarvan  ik  zeker  wete : Habitant  infeflant - 
que  in  Bobus , dat  is  ruimfchoots:  zij  wo* 
ven  in  en-  omtrent , en  befmetten  de  Kóei* 
jen ; en  daarmede  gaan  wij  tot  het  befchrij- 
ven  hunner  wormen  over. 

VIJF- 


van  HOLLAND.  153 


VIJFDE  AFDEELING. 


ZESDE  HOOFDSTUK. 

flandelende  over  de 'ziekten  der  Koel - 
jen^  welke  door  JVormen  veroor- 
zaakt worden . 


Jri  het  vorige  Hoofdftuk  de  voornaamfte  bet 
gedachten  der  Infekten , door  welker  in-  rundvee; 
vloed  aan  de  Koeijen  fommige  gebreken  enz.  v.  Afd* 
veroorzaakt  worden,  befchreven  hebbende,  vi. 
zoo  volgt  nu  ge  voegelijk  eene  befchrijving  Hoofd(L 
van  de  wormen  , waardoor  haar  al  mede  Befchrij. 
eenige  ziekten  veroorzaakt  worden.  Door  ving  van 
wormen  verdaan  wij  hier , met  alle  Natuur  de  wor‘ 
kundigen,  dat  foort  van  fchepfelen,  welker  mca* 
gedalte,  zoo  in  geboorte  als  beftaan,  een- 
voudig en  glad  is,  zonder  onderworpen  te 
zijn  aan  eenige  gedaanteverwisfeling,  maar 
veeleer  uit  hun  eigen  zelfdandigheid  dik- 
werf deelbaar  worden  : moetende  men  de 
wormen,  in  dien  zin,  volftrekt  onderfchei- 
den  van  de  wormen , die  wij  maden  noem- 
den, 

-\ 


MET 

RöNDV EK 

V.  Afd. 
VI. 

Hoofdft. 

; f 


I7e  Draad- 
worm. 


154  NATUURLIJKE  HISTORIE 

den , en  welker  invloed  op  de  Koeijen  in 
het  vorige  Hoofdftuk  uicvoerig  befchrev^n 
is.  Ook  dienen  zij  wel  degelijk  onderfchei- 
den  te  blijven  van  rupfen  en  andere  krui. 
pende  wormen  , die  meer  of  min  voeten , 
voelers  of  fnuiten  hebben. 

De  wormen,  hier  bedoeld,  zijn  dezul- 
ken, die  als  het  ware  met,  aan,  in  en  om 
de  ingewanden  der  dieren  groeijen  en  ver- 
menigvuldigen , of  toevallig  met  de  fpijs  of 
drank  der  Koeijen  in  hunne  ingewanden  in- 
dringen , en  daarin  aankleeven  en  leven , eq 
dan  meestal  oorzaak  zijn  van  kwijnende 
ziekten  of  kwalen.  De  meesten  dezer  wor- 
men zijn  zoo  wel  aan  den  mensch  als  aan 
de  dieren  eigen,  en  gevoigelijk  ook  aan  de 
Koeijen,  uitgezonderd  eenige,  die  volllrekt 
alleen  aan  het  herkaauwend  vee  eigen  zijn. 
Wij  zullen  dezelve  ordelijk  befchrijven. 

De  Draadworm  ( Gordius ) wordt  zoo» 
genaamd,  omdat  zij  zoo  dun  en  langwer- 
pig is  als  eenen  draad.  Eene,  en  wel  de 
water  - draadworm , is  in  onze  poelen,  floo-r 
ten  en  vaarten , vooral  in  de  ililftaande  wa- 
teren, overvloedig  bekend:  men  kan  dezel- 
ven  met  het  bloote  oog  onderkennen;  zij 
zweven  kronkelende  en  wemelende  door  de 
wateren  , zijnde  meest  alle  roodachtig ; men 
vindt  dezelve  ook  in  onze  regenbakken.  De 
Koeijen,  Schapen  en  Paarden  flurpen  de- 
zelve met  het  water  in.  In  hoe  verre  de- 
zelve aan  hun  fchadelijk  zijn,  is  mij  niet 
juist  bekend;  doch  ik  ben  niet  vreemd  van 
te  vermoeden , dat  zij  geen  kleinen  invloed 

op 


van  HOLLAND.  155 


op  de  long  en  de  longpijp  hebben.  Aan  HPT 
de  kroon  der  pooien  van  de  Koeijen  enRÜNDVER' 
jonge  Kalven  vindt  men  fomtijds  zeker  foort  V.  Afd. 
van  draadwormen  , welke  in  den  huid  in- 
dringen  , zijnde  deze  vermoedelijk  van  dat 
foort.  Nog  zijn  bij  onze  Landlieden  een 
foort  van  draadwormen  bekend,  welke  men 
vooral  omtrent  onze  kleilanden  vindt,  en 
welke  de  Koeijen  aan  derzelver  pooten  en 
hoeven  kwellen:  deze  ziekte  is  bij  de  Doc- 
toren bekend  onder  den  naam  van  Pareny 
chia  of  Vijtvorm  , kunnende  wij  er  niet  De  Vijt- 
verder  over  beflisfen.  worm. 

De  Rotworm  of  Aarsworm  QAscaris ) De  Aa re* 
is  aan  de  Landlieden  overbekend:  zij  is  kor-wona* 
ter  dan  den  draadworm , offchoon  zij  ook 
vezelachtig  is;  dezelve  is  in  het  midden 
eenigzins  dikker  en  eindigt  aan  wederzijden 
fpits.  Zij  vermenigvuldigen  (lerk,  en  zijn 
door  hunne  geftadige  prikkeling  in  den  aars^ 
darm  aan  mensch  en  vee  ongelooflijk  las- 
tig. De  Koeijen,  welke  er  door  gekweld 
worden,  zijn  onrustig,  en  komen  door  die 
prikkeling  , naar  het  zeggen  der  Landlie^ 
den,  dikwerf  aan  de  fchijt,  of  aan  een  on- 
regelmatigen  afgang , welke  dikwijls  het 
kenceeken  van  de  tegenwoordigheid  dezer 
wormen  is;  wanneer  de  Landlieden  ontdek- 
ken, dat  deze  wormen  in  den  aars  der  Koei- 
jen zitten,  dan  wasfchen  zij  den  aars  met 
azijn,  en  trachten  de  Koe  van  de  drek- 
klonten,  waarin  die  wormen  zitten,  te  ont- 
lasten ; dan  , zoo  dezelve  te  verre  in  de 
darmen  zijn  doorgedrongen,  zoo  helpt  die 

niet 


HET 

RUNDVEE 

V.  Afd. 
VI. 

HoofdflJ 

De  Varenu 
wormen, 

De  lange 
Wonnen 
of  Pier 
wormen. 


De  Ltver- 
worm. 


156  NATUURLIJKE  HISTORIE 

ni  t veel , en  de  Koeijen  kwijnen  dan  dik- 

* wijls  aan  déze  kwaal. 

Varentwormen  zijn  insgelijks  zeker  foort 
van  wonnen,  welke  wel  aan  de  liezen  der 
Koeijen  zieren. 

• De  PierwortAcn , Aardwormen  of  lange 
Wormen , zi  n wonnen,  welke  overvloedig 
en  meer  dan  eenig  ander  kruipend  of  we- 
melend  wezen  bekend  zijn.  Mensch  en  vee 
wordt  er  door  gekweld:  evenwel  veronder- 
ftelle  ik  , dat  het  Rundvee , en  over  het 
geheel  het  herkaauwend  vee,  minder  door 
dit  gellacht  gekweld  wordt , dan  den  Mensch  : 
mogelijk  wordt  dit  veroorzaakt  door  dat  de 
Mensch  meerder  allerlei  aardvruchten , boom- 
ooft  , visch  en  allerlei  foort  van  voedfel 
gebruikt,  waarin  deze  aardwormen  voort- 
telen. Er  is  veel  over  deze  wormen  ge- 
fchreven,  gedachten  geoordeeld,  maar  er 
is  zeer  weinig  of  fchier  niets  bekend  van 
hunnen  invloed  op  de  Koeijen,  waarom  wij 
hier  ook  kortheidshalve  niet  verder  over 
zullen  fpreken , maar  integendeel  liever  over- 
gaan tot  de  befchrijving  van  een  worm,  die 
alleen  als  eene  natuurlijke  plaag  voor  het 
herkaauwend  vee  kan  en  moet  aangemerkt 
worden  , bedoelende  wij  hiermede  de  ge- 
duchte Leverworm. 

De  Leverworm  of  Leverbot  ( Fasciola 
Hepatica ) is  onder  alle  wormen,  ja  onder 
alle  diertjes,  welker  huisvesting,  geboorte 
en  natuur  zoo  wel  in  als  buiten  de  groo- 
tere  dieren  heftaat,  gewisfelijk  zoodanig  we- 
zen, waarbij  het  vernuft  eer  onderzoekeren 


van  HOLLAND.  157 


het  meeste  fHlftaar.  Dat  er  oneindig  kleine  het 
infekten  en  onzigtbare  ftofjes  zijn  , welke  RUNDVEE* 
ons  oog  ontduiken , en  zelfs  door  het  Mi-  v.  Afd. 
croskoop  onzigtbaar  zijn  , is  door  de  on-  VI. 
dervinding  bevestigd;  maar  hoe  en  waarom  , Hoofdft* 
eene  vrij  groote,  platte,  breede  worm  , zoo 
groot  als  eens  menfchen  nagel,  in  het  ri* 
vierwater  en  in  de  poelen  levende  en  daarin 
voorttelende  , tevens  in  die  zelfde  grootte 
en  gedaante  in  de  ingewanden , en  wel  bij- 
zonder in  de  kunftigite  bloedfonteinen  van 
de  lever  der  groote  dieren  woont , leeft  en 
allerfterkst  vermenigvuldigt , dit  is  een  diep 
geheim  en  bijna  onoplosbaar,  en  het  is  nog 
des  te  zeldzamer,  daar  dit  alleen  op  het 
herkaauwend  vee  betrekking  heeft,  zoo  dat 
dezen  worm,  hoe  algemeen  anders  bekend, 
eene  der  onoplosbaarile  eigenfehappen  heeft, 

De  ouden  hebben  er  voor  ftilgeilaan  ; on- 
der de  nieuwere  hebben  de  onderzoeklie- 
vende  petrus  camper  en  de  nauwkeurige 
rozel  er  naauwkeurige  befe  brij  vingen  en 
afbeeldingen  van  gegeven.  Onze  Landlie- 
den kennen  deze  kwaal  der  herkaauwende 
dieren  onder  den  naam  van  ongans  ; de 
Duitfchers  noemen  . het  ook  [chaapzucht 
C fchaffzucht ) , doch  dit  ongans  is  ook  wei 
op  andere  kwalen  der  herkaauwende  dieren 
betrekkelijk.  Wij  zullen  dezen  worm  be- 
fchrijven. 

Linnaeus  vergelijkt  deszelfs  grootte  en 
gedaante  bij  een  pompoenzaad,  en  in  der 
daad  heefc  het  diertje  er  eenige  gelijkenis 
naar;  doch  veel  nacuur lijker  vergelijken  het 

on» 


HET 

RUNDVEE, 

V.  AfcL 
VI. 

Hoofdft. 

Lever. 

botjes. 


Aanwij- 
zing uaar 
PlaatXVII 
Tig.  ii*. 


158  NATUURLIJKE  HISTORIE 

onze  Landlieden  en  Vleeschhouwers  bij  een 
‘plat  visêhje , het  welk  bot  genaamd  wordt, 
en  met  welks  gedaante  het  volkomen  over- 
eenkomt, en  daarom  ook  te  regt  genaamd 
wordt  Leverbot , Schapenbotjes : het  eerde 
omdat  zij  altoos  in  de  lever  zijn , het  kat- 
fle  omdat  de  Schapen  het  meest  er  door 
gekweld  worden  , zelfs  zoo  . dat  wanneer 
in  heete  vochtige  zomers  deze  wormen  veel 
vermenigvuldigen , er  bijna  geen  Schaap  ge- 
flagt  wordt  , of  de  lever  is  er  mede  be- 
fmet:  zij  zitten  in  de  groote  lever -ader, 
bijzonder  de  poort -ader,  ordelijk  gefchikt, 
den  eenen  op  den  anderènj:  elk  een  maakt 
als  een  tüsfchenfchot,  zoo  als  in  de  klap- 
vliezen der  flagaderen  , waaraan  zij  meest 
aankleven  , zelfs  zoo,  dat  indien  een  on- 
kundige deze  worm  niet  wel  kent,  hij  de- 
zelve voor  vliezen  zonde  aanzien.  Op  Plaat 
XVII  Figuur  11*  hebben  wij  dit,  in  een 
klein  bellek,  getracht  af  te  beelden:  men 
ziet  daar  bij  a een  Leverborje , van  het 
grootde  fooft  , levensgrootte  afgebeeld  , 
leggende  in  de  groote  poöttadêr,  eh  ver- 
volgens bij  bbb  de  overige  wormen  van 
dezelfde  foort , allen  met  den  kop  van  de 
zuigers  opwaarts.  Wanneer  men  eene  daar- 
mede bezette  lever,  als  dezelve  nog  warm 
is,  openfnijdt , en  dezelve  in  leuk  water 
legt,  dan  zwemmen  die  leverwormen  even 
als  een  visch  heen  en  weder , met  eene 
fnelle  beweging,  doch  derven  fpoedig,  ook 
krimpen  zij  in,  en  fpartelen  weg  zoo  dra 
de  lever  geopend  wordt.  Men  kan  er  een 

fraai 


v a rt  HOLLAND.  155 


fraai  preparaat  van  maken  , mits  dit  door 
iemand  gedaan  wordt,  welke  den  loop  der 
levervaten  kundig  is ; men  moet  flechts  door 
de  groote  bloedvaten  der  lever  azijn  of  ge- 
never laten  inloopen,  dadelijk  flerven  dan 
de  lever  wormen  en  blijven  in  dien  zelfden 
Hand  liggen  als  toen  zij  in  de  lever  leef- 
den; daarna  kan  men  de  lever  openen,  en 
die,  omzigtig,  met  een  penfeel  ofpenneve- 
der  gereinigd  zijnde  van  de  flijm,  die  de 
wormen  afgeven,  zoo  kan  men  het  vervol- 
gens in  een  glas  met  Liquor,  eer  befchóu- 
wing,  bewaren,  gelijk  men  ook  de  wor- 
men, afzonderlijk,  doen  kan  , k alzo  o dezelve 
groot  genoeg  zijn  om  aan  een  paardenhaar- 
tje  te  worden  gefnoerd,  Zij  hebben  allen, 
aan  den  kop,  duidelijk  een  zwart  teekem 
van  de  zuigers;  over  het  midden  van  hec 
lijf  loopt  een  witte  ftreep,  fomtijds  kron- 
kelend met  ligt -zwarte  randen,  en  fommige 
hebben  flaauwe  plekjes.  Als  deze  leverwor- 
men  ingekrompen  en  dood  zijn  , dan  zijn 
de  randen  op  zijde  als  met  golvende  falba- 
laas  opgekrompen , even  als  de  vinnen  vat* 
een  bot  of  piatvisch  opkrimpen;  zij  eindi- 
gen allen  in  een  puntig  rond  Haartje , waar- 
aan een  klein  flipje  van  den  aars  is,  al  het 
welk  in  onze  afbeelding  van  dezelve  dui- 
delijk is  te  zien.  Wanneer  men  dezelve  in 
onze  flooten  ziet,  dan  zijn  zij  iets  kleiner, 
ja  velen  zijn  zeer  klein , doch  echter  zeer 
vlug:  men  vindt  dezelve  overvloedig  in  alle 
onze  ftilftaande  wateren  , en  hieruit  blijkt 

L ge- 


HET 

R.UNDVE2(J 

V Afd, 
VI. 

Hoofdig 


1 6o  NATUURLIJKE  HISTORIE 

BïT  genoegzaam  , dat  zij  door  de  Koeijen  en 
*'UNDVEÏ’ Schapen  met  het  water  worden  opgeflorpt, 
v.  Afd.  gelijk  andere  waterwormen  eh  diertjes.  On- 
v**  dertusfchen  blijft  het  nog  een  onderwerp 
Ko°  ' van  onderzoek,  waarom  de  lever  der  Scha- 
pen het  meest , en  vervolgens  die  der  Koei- 
jen er  meerder  door  wordt  aangedaan,  dan 
de  lever  der  Paarden. 

Op  dit  foort  volgt  nu  een  worm , welke 
men  niet  oneigen  den  Boeren  - Chirurgijn  of 
aderlater  zoude  kunnen  noemen:  het  is 
Bebloed-  De  Bloedzuiger  of  Echel:  deze  worm 
eniger.  -s  genoegzaam  in  de  geheele  wereld  , al- 
thans in  Europa , overvloedig  bekend , door 
zijne  eigenfchap,  om  zich  aan  den  huid  der 
dieren  en  vooral  aan  die  der  menfchen  vast 
te  hechten , en  het  bloed  af  te  zuigen , waar- 
van zij  den  naam  van  bloedzuigers  bekomen 
hebben.  De  Duitfckers  noemen  hem  E - 
gelfnacke ; bij  onze  Hollanders  zijn  dezel- 
ve ook  bekend  bij  den  naam  van  Echelen , 
bijzonder  in  Noordholland , alwaar  men  van 
zekere  ziekte  of  gebrek  der  Koeijen , het 
welk  zich  door  kugchen  , fchielijk  na  hec 
drinken  uit  de  fiooten  , openbaart,  zegt, 
dat  zij  Echelen  ingeflokt  hebben  De  Bra- 
banders kennen  dit'  gebrek  ook,  en,  naar 
ik  beipeurd  heb  , naauwkeuriger  dan  vele 
onzer  Landlieden  : zij  ontdekken  dezelve  in 
den  flokdarm,  en  doen  flraks  het  dier,  waar- 
bij zij  dit  befpeurd  hebben,  den  kop  ach- 
terover leggen,  als  wanneer  zij  warme  olie 
in  deszelfs  keel  gieten:  dit  kunnen  de  Eche- 
len 


van  HOLLAND»  i6t 

Jen  'niet  verdragen  ; wanneer  dezelve  dan 
doorzakken  tot  in  de  maag  , gieten  zij  de 
Koe  azijn  in , en  houden  dit  voor  een  goed 
middel.  Velen  onzer  Landzaten  en  ook 
forrtmige  Duitfchers  hebben  de  Echelen  of 
Bloedzuigers  wel  verward  met  de  leverwor- 
men  der  Schapen , omdat  die  beiden  door 
het  drinken  uit  de  flooten  in  de  maag  en 
ingewanden  van  het  vee  indringen.  Zij  ver- 
fchillen  echter  zeer  veel , zoo  in  weiking 
als  in  gedaante , van  elkander  : de  eerstge- 
melde,  namelijk  de  leverwormen  of  lever* 
botjes  blijven  nimmer  in  den  flokdarm  zit- 
ten , en  zelfs  niet  lang  in  de  maag , waaruit 
zij  dadelijk  door  de  gal-  en  bloedleiders 
naar  de  lever  fchieten;  de  Bloedzuigers  of 
Echelen,  integendeel,  blijven  aan  den  Hok- 
darm  en  aan  de  wanden  der  maag  hangen , 
en  dringen  niet  door,  maar  zuigen  daar  het 
bloed  uit.  Ten  aanzien  van  de  gedaante 
verfchillen  zij  insgelijks  grootelijks:  de  le- 
verwormen zijn  plat  als  een  botje  , de  bloed- 
zuiger is  integendeel  langwerpig  en  glad. 
De  opregte  Echel  of  Bloedzuiger  is  bij  de 
oplettenden  zeer  wel  bekend.  De  ouden 
.kenden  dezelve.  Onder  de  nieuweren  heeft 
bergman  alle  de  foorten  dezer  wormen  af- 
geheeld  ; de  groote  linnaeus  zelve  heeft 
er  een  vertoog  over  gefchreven;  ook  onze 
zwammerdam  heeft  dezelve  niet  overgefla- 
gen. 

Twee  voorname  foorten  dezer  wormen 
zijn  bij  de  Natuurkundigen  bekend,  welke, 

L % naaf 


HE*? 

RUNDVE& 

V . Afd.’ 
VI. 

Hoofdd. 


/ 


ï6%  NATUURLIJKE  HISTORIE 


»ET  naar  ons  inzien , op  een  uitkomen , name-» 
ibUNDvEK*  lijk  Mc  die  male  ( Hirudo  Medicinalis ) 

V.  Afd.  en  de  Bloedzuiger  ( Sanguine a ) : het  on- 
Koofdrt  dezer  beiden  Helt  men  daarin , dat 

00  u * de  eerstgemelde  langs  het  ligchaam  zes  geel- 
achtige ftrepen  heeft , en  de  laatfte  een ; 
als  ook  dat  de  eene  zwart  en  de  andere 
bruin  is;  doch,  onder  verbetering,  fchrijf  ik 
dit  verfchil  aan  den  ouderdom , grootte  of 
kleinheid , of  wel  aan  de  vervelling  toe  , 
waaraan  deze  dieren,  even  als  de  Hangen, 
onderworpen  zijn. 

Het  zal  derhalve  beftaanbaar  zijn , dat  wij 
eenvoudig  onzen  Echel  befchrijven.  Men 
vindt  denzel  ven  van  allerlei  grootte:  de  groot- 
üe  zijn  wel  zoo  lang  als  een  kindervinger ; 
allen,  het  zij  klein  of  groot,  hebben  eene 
langwerpige  wormsgewijze  gedaante  ; hun 
mond  is  rond,  zich  ringsgewijze  openende 
vol  fcherpe  tepels  , waardoor  zij  dadelijk  aan 
de  poriën  van  den  huid  aankleven  en  zuigen , 
en  ook  in  het  water  zich  aan  de  drijvende 
waterplanten  hechten.  Wanneer  zij  los 
zwemmen,  bewegen  zij  door  in  en  uitkrui- 
pen in  het  water,  gelijk  een  pierworm  in 
en  op  de  aarde.  Wanneer  zij  in  rust  zijn 
en  bloed  zuigen,  verdikt  haar  achterlijf  ge- 
weldig, en  men  ziet  hetzelve  duidelijk  der- 
mate met  bloed  opzwellen,  dat  het  achter 
uit  den  aars  vloeit , en  dan  wordt  het  tijd 
hen  af  te  nemen,  Hoe  fchadelijk  deze 
bloedzuigers  inwendig  ook  zijn  mogen,  zoo 
kunnen  zij  dus  uitwendig  van  groot  nut  zijn 

iö 


▼ an  HOLLAND,  i £3 


in  het  uitzuigen  van  builen,  aambeijen  enz. 

Voor  het  overige  zijn  zij  genoeg  kenbaar , RUNDV£** 
zonder  dat  er  meerder  van  behoeft  gemeld  v.  Afdw 
te  worden  , en  een  oplettende  zal  dezelve  vf« 
zeer  wel  van  andere  waterwormen  en  ook  Hoof 
van  de  Hekken  weten  te  onderfcheiden. 

De  Stekken , zijnde  de  gedaan  te  wisfelen-  De  Slee- 
de wormen  der  watertorren,  vliegen  enkcn* 
muggen , onder  welke  voornamelijk  in  onze 
flooren  en  poelen  bekend  zijn  de  vreesfelijke 
getande  waterwormen,  de  juffers  of  zooge- 
naamde glazemakers , en  ook  zekere  ge- 
doomde worm , waaruit  de  groote  fpekmug 
voortkomt,  en  ontellijke  anderen,  doch  die, 
voor  zoo  veel  mij  bekend  is , niet  als  fcha- 
delijk  aan  het  vee  zijn  aan  te  merken.  Deze 
en  meest  alle  gedaan tewisfelende  wormen 
vlieden  op  het  minfte  geritfel : dit  doen  vooral 
ook  deze  zeer  vaardige  waterwormen,  en 
duiken , op  de  minfte  beweging  van  het  wa- 
ter, naar  den  grond,  daar  de  bloedzuigers 
en  leverwormen,  integendeel,  met  het  wa- 
ter omgeroerd,  voortdrijven, 
f De  Slekken  fchaden  eigenlijk  de  Koeijen 
niet,  vooral  doen  dit  de  naakte  tuinflekken 
. niet,  ja  mogelijk  zijn  zij  eerder  den  Koew 
jen  nuttig  ; want  zeker  is  het,  dat  deze 
zeer  vele  kleine  flootflekjes  doorzwelgen, 
en  vooral  ook  een  zeker  zeer  klein  geel 
Hekje,  bekend  bij  den  naam  van  grasftek , 
het  welk  omtrent  zoo  groot  is  als  een  groote 
graauwe  erwt,  en  overal,  vooral  in  den 
morgendaauw , zich  op  het  gras  bevindende, 

L 3 zm 


SET 

RUNDVEE» 

V.  Afd. 
VI 

Hoofdft. 


irf4  NATUURLIJKE  HISTORIE 

zoo  dat  het  vee  onvermijdelijk  dezelve 
daarmede  inflokt  ; doch  voor  zoo  ver  ik 
het  onderzocht  heb,  is  hetzelve  hun  niet 
fchadelijk:  voorts  is  het  niet  mogelijk  om 
de  verdere  grooce  menigte  waterdiertjes  na 
te  gaan  , en  te  bepalen  , in  hoe  verre  de- 
zelve fchadelijk  of  nuttig  zijn,  waarom  wij 
vertrouwen  onze  Landgenoocen  genoeg  vol- 
daan te  hebben  met  hetgeen  wij  er  tot  dus 
yerre  van  hebben  befchreven. 

Wij  vermeenen , dat  wij  de  eerften  zijn , die 
opzettelijk  deze  taak  op  ons  hebben  geno- 
men, ter  aanfporing  van  anderen,  wier  tij. 
deiijk  vermogen,  ijveren  onder ?oeklievend- 
heid  hen  in  ilaat  fielt  nader  onderzoek  te 
doen,  en,  het  zij  door  oplettendheid  of  door 
mikroskopifche  ontdekkingen,  den  invloed 
der  infekten  op  mensch  en  vee  van  naderbij 
te  leeren  betrachten  , als  tot  nog  toe  be- 
kend is;  te  meer,  daar,  zoo  als  wij  reeds 
meermalen  hebben  aangevoerd , er  in  dit 
vak,  zoo  ten  aanzien  van  de  huidziekten  als 
in  die  der  ingewanden,  ah  nog  eene  groote 
gaping  in  de  ziektekunde  der  dierlijke  we- 
zens is» 

Dus  dan  befluiten  wij  deze  befchri’ving 
der  ziekten  van  het  Rundvee,  veroorzaakt 
wordende  door  Infekten , Wormen  en  Ma- 
den , en  gaan  over  tot  de  zintuigelijke  ge- 
breken. 


VIJF- 


van  HOLLAND.  165 


VIJFDE  AFDEELING- 


ZEVENDE  HOOFDSTUK. 

Handelende  over  de  Zintuigelijke  Gebre- 
ken der  Koeijen , 


o nder  dezen  tijtel  willen  , noch  kunnen  hst 
wij  niet  begrijpen  die  zintuigelijke  aandoenin-  RUNDVEE* 
gen , welke  uit  de  werkingen  der  ziele  op  v.  Afd. 
de  gemoederen  der  Dieren  ontfpruiten,  en  vu. 
die  de  Medicijnmeesters  zielsberoeringen  Hoofdft* 
( Anima pathematica , ) noemen;  deze  zijn  inleiding 
zeer  zeker  geheimen , die  wij  onder  ons tot  de..?m" 
Menfchen  nog  maar  flaauwtjes  kennen.  De  gebleken 
groote  GAUBius  heeft  over  dit  zielsbe- der  Koen 
Huur  overheerlijk  gefchreven,  en  met  hemien* 
vele  anderen,  doch  ook  allen  blijven  zij 
bij  onoplosbare  verborgenheden  ftilftaan : 
als  wij  reimarus  over  de  Driften  der  Die - 
ren , lezen,  en  de  gevoelens  van  anderen» 
wegens  de  zintuigelijke  gevoelens  der  Die- 
ren overwegen,  moeten  wij  hier  ook  den 
vinger  op  den  mond  leggen,  en  ons  dus 
niet  verder  in  de  bepalingen  der  zielen  - en 

L 4 sin- 


1 66  NATUURLIJKE  HISTORIE 

®ET  zinnenwerking  in  laten,  bet  zij  genoeg, 
auNDVEE*dat  een  opmerkend  Wijsgeer  niet  kan  ont- 
v.  Afd.  kennen,  dat  de  dieren,  elk  naar  haren  aart, 
HVfdft  °°k  zie^saandoeningen  en  zintuigelijke  drif- 
00  * ten  hebben.  Ondertusfchen  is  het  ontleed- 

kundig zeker,  dat,  daar  de  werking  der 
zintuigen,  door  de  aandoenlijkheid  der  ze- 
nuwen gefchiedc , men  tot  de  eigentlijke 
zintuigelijke  ziekten,  die  der  zenuwen  zou- 
de moeten  brengen,  dan  ook  deze  ziekten 
ontdaan  of  door  uitwendige  oorzaken,  of 
door  inwendige  aandoeningen ; deze  beiden 
doen  in  meerder  of  minder  mate,  de  ze» 
nuwtrekkingen  en  duipen  ontdaan:  aan  de- 
ze zijn  zeer  zeker  de  Koeijen  al  vrij  meer, 
dan  men  wel  denkt,  onderworpen : de  jonge 
Kalveren  hebben  kort  na  de  geboorte  duip- 
jes  ; de  oude  volwasfen  Koeijen  krijgen  dik- 
wijls trillingen  en  duiptrekkingen  , welke 
beurtelings  wederkomen,  waardoor  ze  on- 
verwacht derven , behalve  dat  zij  in  meest 
alle  heete  ziekten  ook  aan  duipen  onder- 
worpen zijn ; terwijl  ook  het  kwetfen  der 
hersfenen  het  geheele  zenuwdel  in  beroe- 
ring brengt;  onder  deze  foort  is  ook  ;te 
tellen  zekere  trilziekte  der  zenuwen , die 
zich  onderfcheiden  kennen  doet  , door 
het  beurtelings  trillen  van  het  dier:  het 
is  zwaarmoedig,  en  daat  nu  djl,  en  gaat 
dan  weder  voort , haalt  moeijelijk  adem 
en  doet  dit  met  zuchten  en  pofen , en  fchijnt 
als  te  dikken,  de  neus  en  oogen  puilen 
uit,  en  daarna  vak  het  dier  in  duipen,  en 
komt  weder  bij,  tot  dat  deze  aandoening 

we* 


van  HOLLAND.  16? 


wederkomt,  zoo  dat  deze  trilziekte  volko-  HET 
men  met  den  aard  der  vallende  ziekte  over- RUNDVEB*1 
eenkomt,  zooals  zij  ook  door  de  Boerenals  v.  Afd. 
zoodanig  befchouwd  wordt;  veeleer  moe  vl?* 
ten  wij  ons  dan  bepalen  tot  de  Hoffelijke  Ho° 
zelfilandigheden  der  zintuigen , uit  welker 
kennis  wij  derzelver  gebreken  mogen  beoor- 
deelen,  namelijk  zulke  hindernisfen  en  kwel- 
lingen, die  derzelver  natuurlijke  werking 
belemmeren  en  buiten  werking  brengen, 
als  daar  is  door  kwetfing,  vergroeijing,  ver- 
lamming, uitwendige  toevallen,  of  inwen- 
dige kwijning;  deze  allen  bepalen  zich  dan 
ook  tot  de  vijf  voorname  zintuigen,  als: 

i.  In  het  gezigt,  de  gebreken  der  oogen; 

2.  in  het  gehoor,  de  gebreken  der  ooren ; 

3.  in  den  reuk,  de  verftopping  der  reuk- 
deelen ; 4.  in  den  fmaak , de  bedorven  fmaak- 
of  proefdeelen  ; 5.  in  het  gevoel , de  ver- 
dooving  der  aandoenlijkheden  ; in  één 
woord  , in  allen  eene  kwijning  der  zenuwen ; 
voor  alle  welke  gebreken  en  toevallen  de 
Koeijen  even  zoo  vatbaar  zijn  als  den 
Mensch. 

De  gebreken  der  oogen  verkiezen  wij  dan  o ogzufc; 
in  .den  eerften  rang  te  brengen.  Gerede- t<ïn* 
lijk  bepalen  zij  zich,  naar  der  Landlieden 
wijze,  tot  deze  volgende: 

. 1.  De  wolk  in  het  oog  2.  Het  Witfel 

of  parel  op  het  oog.  3.  Maan-nevel.  4.  Oog- 
fchel.  5.  Oogwrac  6.  Oogfchemering. 

7.  Loopende  oogen  of  traanoog.  9.  Blind- 
heid 

Dt  Wolk  in  het  Oog  der  Koeijen  is  de  Wolk  m 
L 5 eer.  betoog. 

/i 


IÖ8  NATUURLIJKE  HISTORIE 


met  eerfle  aankondiging  van  zwaarder  ongemak* 
rundvee*  ken.  men  ontdekt  dezelve  aan  eene  mindere 
v.^Afd,  glanzigheid  van  het  hoornvlies.  Het  is  eene 
Hoofdft  ^remminS  der  vochten  , die  zich  tusfchen 
de  opperfte  oogvliezen  zet , zoo  dat  zij  zich 
als  eene  dunne  nevel , als  een  daauwvlies , 
op  de  oogen  zet;  wanneer  dit  gebrek  door 
verdikking  toeneemt,  bekomt  het  den  naam 
Witzel  in  van  Witzel  in  het  Oog : als  dan  is  de  wolk 
het  oog.  almede  zeer  kennelijk  door  de  witte  vlek , 
welke  er  door  geformeerd  wordt,  maar  de- 
wijl deze  bewolking  of  dit  witzel , meestal 
aan  den  eenen  of  anderen  hoek  van  het  oog 
ontftaat,  en  vervolgens  langs  den  oogbol, 
over  en  onder  het  hoornvlies  allengs  toe- 
neemt, bij  wijze  van  eene  wasfende  maan, 
Maanoog,  zoo  zegt  men  dat  de  Koe  een  Maanoog 
heeft,  of  wel  Maan  - nevel , maar  wordt 
eindelijk  dit  witzel  of  die  Maanoog  vol  en 
over  de  geheele  oogbol  verfpreid  , dan  is 
Oogfchel.  een  volkomen  Oogfchel , en  juist  dat 
geene  dat  men  in  den  Mensch  de  Catha - 
raEtis  noemt,  vooral  als  het  op  het  hoorn- 
vlies valt.  Ik  vinde  dat  de  Brabanders 
Idcrantie.  deze  kwaal  der  Koeijen  Sclerantie  noe- 
men: zij  befchrijven  die  als  ©orfpronkelijk 
uit  het  donkerbruin  der  oogen,  en  kunnen 
ook  dit  vlies  afpellen,  zoo  als  men  in  het 
ligten  der  Catharaft  doet;  hoe  het  zij,  dit 
is  zeker , dat , onder  welke  benamingen  het 
zij , alle  dezé  gebreken  op  een  uitkomen , 
en  de  grondoorzaak  is  van  het  blindworden 
der  Koeijen. 


Maar 


van  HOLLAND.  16$ 

Maar  gelijk  als  bij  de  Menfchen  het 
Paveloog , of  Oogwrat  bekend  is , zoo  is 
die  ook  in  de  Koeijen  vrij  gemeen.  Die  zelf- 
de foor:  van  inkrimping  of  kwetfing  van 
Lee  hoornvlies  en  het  netvlies,  veroorzaakt 
op  de  oogen  der  Koeijen  insgvlijk  een 
paarlachtig  uitwas,  misfehien  wordt  dit  wel 
door  (leken  van  vliegen  of  kwetfing  ver- 
oorzaakt. 

Nog  is  er  een  foort  van  ooggebrek  in 
de  Koeijen  , genaamd  Spriet eloog , dat 
is,  als  de  oogappel  der  Koe  kleinder  dan 
gewoonlijk  is,  en  de  Koe  als  fcheel  ziet, 
of  het  gezigt  aan  eene  of  andere  zijde 
draaijende  en  het  oogwit  flerk  uitblinkc. 
De  btieren  hebben  dit  in  hun  toorn  door- 
gaans zeer  kennelijk. 

De  Pareloogen  evenwel  moet  men  wel 
onderfcheiden  van  Oogwratten  of  PFenne , 
waarmede  zij  menigmaal  verward  worden. 
Een  oogwrat  is  geheel  iets  anders  dan  een 
parel.  De  parel  zet  zich  veeltijds  op  het 
oog  , en  zwelt  allengs  tot  een  zeer  groote 
witglanzigen  bol.  De  wratten  zijn  van  een 
geheel  anderen  aard.  De  oogwratten  zijn 
een  zeker  foort  van  aangroeijingen , die  zich 
tusfehen  het  hoornvlies  en  de  oogleden  aan- 
zetten , en  eerst  van  een  klein  ontflekend 
puisje,  allengs  een  aankorstende  eeltigheid 
vormen;  eigenlijk  zouden  zij  tot  de  ver* 
flopte  traanklieren  behooren : dit  foort  van 
wratten  is  vrij  algemeen  onder  de  Koeijen: 
men  ziet  ze  veeltijds  uitpuilen  aan  de  traan- 
klier 


MET 

RUNDVEE^ 

V.  Afd. 

VII. 

Hoofdft. 

Parcloog, 


Sprie  * 
oog. 


Oogwrat 
of  oogwear 
nen. 


ï?o  NATUURLIJKE  ÜISTORIE 


HST 

RUNDVEE. 

V.  Afd. 

VII. 

Hoofdft, 

^raaaoog, 


ïöfrii  ndlieid 


Genees- 
middelen 
tegen  de 
Oogziek- 
ten der 
Koeijen. 


klieren.  Deze  wratten  zijn  ook  de  gevol- 
gen van  een 

Traanoog  of  Druipoog:  dat  is : eene  over- 
tollige uitvioeijing  van  oogvochten  uit  de 
hoeken  der  oogen,  die,  zoo  zij  al  te  fcherp 
zijn,  eene  ontfteking  veroorzaken  in  de  fij- 
ne bloedvaten  van  het  netsgewijs  oogvlies, 
zoo  dat  en  de  oogbol  en  de  randen  der 
wenkbraauwen  rood  worden,  dat  dan  ge- 
naamd wordt: 

Leepoog  of  Roodoog , alsdan  wordt  deze 
aandrang  en  uitvioeijing  zigtbaar  ontdekt, 
en  dezelve  neemt  door  ontfteking  derma- 
ten  toe,  dat  eindelijk  de  zenuwen  ontdo- 
ken worden  , en  het  oog  inwendig  geheel 
uitzweert,  eindelijk  de  gezigtzenuw  treft, 
en  dus  de  Koe  geheel  blind  wordt:  welke 
Blindheid  zich  allengs  ontdekt  door  zeker 
foort  van  fchemering  en  misgezigt  der 
Koeijen. 

• Tegen  deze  gebreken  zijn  velen  en  ver- 
fcheiden  geneesmiddelen  bij  onze  Landlie- 
den bekent. 

Ter  herftelling  van  het  JVolkoog  of  Wit - 
zei , vindt  ik  voorgedragen  een  poeder  van 
gedroogde  beenderen , of  wel  uitgebrande 
beenderen  met  kandijfuiker  en  kaneel,  fijn 
gedooten  en  dit  op  den  oogbol  geblazen. 
Als  het  oog,  door  dezelfde  oorzaak,  ge- 
zwollen is,  eene  pap  van  honig  en  tarwe- 
meel, met  rczebladeren. 

Zoo  wanneer  de  witte  fchelle  kenbaar 
wordt , is  het  gemeen  zout  met  fijne  mas* 
tikpoeder  een  goed  middel. 


Voor 


van  HOLLAND.  171 


Voor  de  loopende  oogen  geefc  men  als  HET 
goed  op  een  weinig  vitriool  en  tutia , on-RUDNvEE*‘ 
der  een  gemengd,  in  de  hoeken  der  oogen  v.  Afd. 
geblazen.  vn' 

Maar  vooral  was  bij  de  Ouden  tegen  de  Hoof  * 
fchellen  der  oogen  bekend  het  fap  van  den 
hondsdraf,  vooral  als  men  dit  fap  met  wit- 
ten vvijn  mengt. 

Tegen  de  wratten  is  bij  de  Landlieden  als 
het  beste  middel  bekend,  dezelve  tot  eene 
zekere  grootte  te  laten  aanwasfen,  en  de- 
zelve dan  met  osfengal  te  befmeeren , daar 
na  dezelve  of  af  te  binden  of  af  te  fnijden , 
en  vervolgens  den  wond  met  aloë , galle  en 
azijn,  onder  een  vermengd,  te  wasfchen. 

Voor  het  druipoog  vind  ik  nog  aangera- 
den faffraan  in  bier  geweekt,  en  daar  me- 
de ge  wasfchen. 

Behalve  alle  de  gemelde  raadgevingen 
echter , kan  ik , volgens  berigten , voor  de 
besten  de  volgende  opgeven , welke  genoeg- 
zaam voor  allerlei  oogkwalen  der  Koeijen, 
buiten  de  werking  van  de  handen,  door 
wrijven  en  afwasfchen  met  Iedere  lappen  en 
en  linnen,  algemeen  is.  Men  moet  eerst 
en  vooral  eene  ligte  aderlating  of  ten  mins- 
te bloeding  te  weeg  brengen  tusfchen  het 
oog  en  het  neusgat,  alwaar  een  fijne  bloed- 
ader, die  met  het  oog  gemeenfchap  heeft, 
loopt ; dan  neemt  men  van  gezuiverde  fal- 
peter  en  gebrande  aluin,  elk  even  veel,  en 
maakt  dit  tot  een  zeer  fijn  poeder,  het 
welk  men  met  een  pennefchachtje  in  de 
pogen  blaast,  dan  zal  hetzelve  tranen;  men 

Iaat 


RÜT 

ILündvee. 

V.  Afd* 

VII. 

Hoofdft, 


i72  NATUURLIJKE  HISTORIE 

laat  het  dier  een  uur  in  dien  flaat,  daarna 
bereide  men  zich  het  volgende  oogwater, 
en  wasfche  dan , in  den  beginne  , om  de 
twee  , drie  a vier  uren , en  vervolgens  twee- 
maal daags  , het  oog  er  mede , mits  men  wel 
oplette,  dat,  zoo  het  oog  of  oogvlies  be- 
gint te  ontfteken,  men  dan  dit  water  ver* 
lenge  en  flapper  make  met  putwater,  be- 
ftaande  dit  oogwater  uit  de  volgende  mid- 
delen, namelijk:  witte  wijn  en  moutwijn  of 
beste  genever,  van  elk  een  half  pint,  zee 
daarop  te  trekken  twee  handen  vol  roode 
rozen;  als  dit  twee  a drie  dagen  getrok- 
ken heeft,  doet  er  dan  een  half  lood  aluin 
in;  dit  wederom  een  dag  getrokken  zijnde, 
giet  dan  het  fap  door  een  doek,  en  wringt 
het  wel  uk,  doet  er  vervolgens  een  klomp- 
je witte  vitriool  in , en  deze  welgefmolten 
en  uitgegist  zijnde,  met  een  weinig  falpe- 
ter,  zoo  behoudt  dit  vocht  en  wascht  er  de 
oogen  der  Koeijen  mede\-  neem  vervolgens 
zeefchuim , tot  poeder  gemaakt , of  bij  ge- 
brek van  dat , fchrap  dan  gemeen  krijt  fijn, 
en  blaas  of  fineert  dat  na  de  wasfehing  op  het 
vocht,  dan  zal  dit  eene  korst  maken,  laat 
die  ftil  zitten  een  hal  ven  of  geheelen  dag, 
hervat  dan  al  wederom  uwe  wasfehing,  dan 
zal  eindelijk  de  korst  afvalJen  , en  tevens 
het  wolkvlies.  Bovendien  kan  de  Holland- 
fche  Landman , aan  wiens  woning  den  vlier- 
boom vrij  gemeen  is,  altoos  zorgen  om  in 
«fne  ftal  eene  goeden  voorraad  van  vlier- 
blommen, op  azijn  gezet,  te  houden,  en 
altijd,  het  zij  voor  de  oogen  of  voor  an- 


van  HOLLAND.  173 

dere  ontftekingen,  dit  tot  wasfching  gebrui-  hst 
ken.  Dit  middel  is  gering  , maar  niet  te  rundvee, 
min  in  geheel  Holland  genoeg  vermaard,  V.  Afd. 
alwaar  van  deze  boom,  zoo  wel  de  bast  of 
fchors , als  de  bloemen  , de  bladeren  en  de  00  * 

beziën,  als  een  gezegend  vaderlandsch  ge- 
neesmiddel is  aan  te  merken. 

Het  overige,  het  welk  men  op  de  oog- 
ziekten kan  toepasfen , zie  men  in  het  zesde 
Hoofdfhik  der  tweede  Afdeeling  van  dit 
werk  , handelende  over  het  gezigt  en  de 
oogen  der  Koeijen. 

Wat  nu  belangt  de  befchrijving  der  oor-  Oorziekr 
ziekten , of  het  beleedigd  zintuig  van  het ten* 
gehoor , deze  kunnen  tot  de  volgende  na- 
tuurlijke bepalingen  gebragt  worden , als : 

1.  oorgezwel,  2.  oorfchurft , 3.  oorverftop- 
ping  óf  zeep  - oor,  4.  dompoor,  5.  druipoor* 

6.  verlamde  gehoorzenuw,  en  7.  doofheid; 
dan,  vermits  alle  deze  gebreken  eerllelijk  bij 
de  algemeene  befchrijving  der  gehoordeelen , 
in  het  vijfde  Hoofdfiuk  der  tweede  Afdee- 
ling van  dit  werk  , en  ten  andere  in  het 
derde  en  vierde  Hoofdlluk  dezer  vijfde  Af- 
deeling , bij  het  behandelen  der  klier  - en 
huidziekten*  alreeds  befchrevcn  zijn , wijzen 
wij  ‘den  Lezer  tot  die  befchrij vingen. 

Even  zoo  kunnen  wij  volilaan  met  de  Ziekten 
ziekten  der  fmaakdeelen  , nademaal  die  ah der 
mede  op  zijne  plaats  , zoo  in  het  achtÜe dceleD* 
Hoofdftuk  der  tweede  Afdeeling,  als  in  de- 
ze vijfde  Afdeeling,  zijn  befchreven , als; 

1.  vervuilden  adem  bij  de  maagziekten  , 

2.  zeverziekte  bij  de  klierziekten,  voorts 

3*  tong  • 


174  NATUURLIJKE  HISTORIE 


rundvee  3'  tongzweer,  4.  gezwollen  verhemelte  en 
1 ' kaak  klieren,  5.  de  vorsch,  en  6.  tandzeer: 
V,  Afd.  zijnde  deze  allen  voorgedragen,  zelfs  mee 
Hoofdft  aanwiizing  der  geneesmiddelen. 

Ten  aanzien  van  den  reuk  zouden  voor- 
Ziekte  komen:  1.  de  fnot , 2.  neus  verpopping, 
deelenUk"  3*  neusontfteking , 4.  druipneus,  5.  neus- 
worm,  en  6.  verloren  reuk;  dan,  ook 
alle  deze  onderfcheidingen  zijn  in  het 
zevende  Hoofdduk  der  tweede  Afdee- 
ling  en  in  deze  vijfde  Afdeeling  al  reeds 
uitvoerig  behandeld , en  komen  hier  dus 
flechts  in  opgaaf  van  derzelver  geregelden 
rang  in  aanmerking» 

Over  het  zintuig  het  gevoel  is  almede  in 
Gebre-  het  vierde  en  negende  Hoofdftuk  der  twee- 
«evoei  hCt  Afdeeling  van  dit  werk , zoo  bij  de  be. 
fehrijving  der  zenuwen  als  bij  die  van  het 
gevoel,  het  noodige  gezegd:  hier  evenwel 
komen  nog  bijzonderheden  in  aanmerking, 
welke  wij  meenen  niet  algemeen  bekend  te 
zijn.  Het  is  namelijk  een  verfterf  in  het  ge- 
voel der  klaauwen  en  der  hoornen:  men 
erkent  dezelve  aan  de  koude  dezer  deden; 
in  dé  oude  Koeijen  komt  het  met  den  ou- 
derdom , doch  in  jongere  Koeijen  kan  de 
vorst  en  de  fneeuw , gevoegd  bij  het  al  te 
lang.en  te  laat  in  het  veld  houden  der  Koei. 
jen  op  moerasfige  gronden , dit  veroorza- 
ken , waaruit  zelfs  eene  gevoelloosheid  van 
den  huid  en  eene  trilling  ontllaat  , welke  de 
Koeijen  doet  kwijnen. 

Nu  komen  verder  nog  eenige  voorname 

en 


van  HOLLAND. 


*75 


en  geduchte  kwalen  in  aanmerking,  te  we-  h*t 
ten  : de  kol  en  de  dolligheid.  rundvee 

De  Kol  is  bij  alle  Landlieden  zeer  wel  v.  Afd. 
bekend:  in  hec  tweede  Hoofdduk  der  twee-  va. 
de  Afdecling  van  dit  werk , en  in  het  eerde  Hoofdfl* 
Hoofdduk  dezer  vijfde  Afdeeling  , hebben  Dé  kol. 
wij  van  dezelve  eenigzins  gefproken  ; dan, 
hier  komen  deze  ziekten  , op  hare  plaats, 
onder  de  zincuigelijke  gebreken  voor.  De 
kol  dan  is  voldrekt  eene  zoo  derke  aan- 
doening in  het  hersfengedel , dat  alle  de 
zenuwen  beroerd  en  de  zintuigen  verward 
worden,  zoo  dat  hec  eindelijk  tot  eene  vol- 
Hagen  zinneloosheid  en  dolligheid  overflaat, 
waardoor  het  dier  zoo  woedende  wordt , dat  al 
wat  er  omtrent  eene  dolle  Koe  of  een  Stier 
of  Os  komt,  in  groot  gevaar  is:  echter  is  de 
beet  van  dolle  Koeijen  niet  befmettende,  zoo 
als  die  der  dolle  honden,  maar  des  te  ge« 
vaarlijker  is  die  dolligheid  door  de  woe- 
dende krachten  van  deze  dieren , en  het  He- 
ken met  hare  hoornen : men  kan  ook  na- 
genoeg bepalen , dat  de  Herkfle  kol  of  dol- 
ligheid ontdaat  uit  eene  kwëtfing  of  onede- 
king  in  de  hersfenen  of  van  hec  hersfen- 
vlies.  De  dolligheid  kan  ook  ontdaan  uit 
ëen  zwaren  flag  op  de  hersfenbeenderen , 
op  de  kol;  gelijk  men  dit  bij  ondervin- 
ding weet  , dat  eene  Koe,  welke  op  den 
eerden  dag,  die  de  Slagter  haar  op  den 
kop  geeft,  niet  valt  en  dan  los  raakt,  aller- 
ij  fel  ij  kst  woedend  is. 

Geneesmiddelen  tegen  de  dolligheid  der 
M Koei- 


i?6  NATUURLIJKE  HISTORIE 

Koeijen  zijn  er  weinig  : de  eeni?e  hulp , 
rundvee.  we]ke 

men  zou  kunnen  toebrengen , wan- 
V.  Afd.  neer  de  dolligheid  nog  niet  op  het  hoogst 
vu-  is,  zoude  mogelijk  be (laan  in  aderlaten  en 
00  u‘  * het  leggen  van  fpaanfche  vliegen. 

Men  kan  dus  de  kol  ziekte  wel  tweeledig 
aanmerken,  als:  eerftelijk , de  dolle  kol,  en 
ten  andere  de  kwijnende  kol:  de  eerlle  is 
zoo  even  alrede  vernield,  maar  de  tweede 
komt  hier  nu  in  aanmerking,  en  is  ook  de 
meest  algemecne,  dat  is,  als  de  Koe  dom- 
melig, Tuffende  en  als  fimpel  wordt,  zoo 
dat  zij  dom  en  onnozel  toeloopt , en  hierom 
Qekke  Jn  Rijnland  gekke  Koe  of  zotte  Koe  ge* 
Koe.  naamd  worde,  weinig  eet,  den  kop  lam  han- 
gen , en  lomp  en  dom  om  en  pm  loopr0 
Deze  foort  van  kol  is  nog  al  geneesbaar 
door  aderlaten  en  purgeren  : vele  Boeren 
fnijden  het  vel  van  het  voorhoofd  door, 
of  fnijden  in  de  ooren,  tot  dat  zij  bloe- 
den , houden  het  dier  een  of  meer  dagen 
zonder  voedfel  , doch  geven  het  veel  te 
drinken,  en  dan  fchikt  het  fomtijds  nog  al 
ten  beste. 

Praaikpl.  Hiertoe  behoort  ook  nog  dat  foort  van 
kolderen , hecv/elk  draaikol  genaamd  wordt. 
Deze  aandoening  is  overbekend  bij  onze 
Landlieden  ; vooral  heeft  dezelve  bij  de 
Rammen  en  Schapen , en  ook  bij  de  Paar- 
den plaats,  die,  gelijk  de  Koeijen,  wan- 
neer zij  hierdoor  getroffen  zijn,  draaijen  en 
loopen  , over  de  eene  of  andere  zijde 
pm  en  om  in  het  ronde  fpringende,  dik- 


▼ a n HOLLAND.  177 


xvijls  mee  de  vier  pooten  te  gelijk  op  en  RÜNDVE1# 
neder , loopende  nu  en  dan  al  waggelende 
een  eind  voort , en  beginnen  al  wederom  te  Vyf/d' 
draaijen,  tot  zij  als  zwijmende  flilftaande,  Hoofdft, 
bijna  nederVallen : dit  duurt  zoo  bij  vlagen, 
in  welker  tusfehenpozen  het  dier  beginc  re 
zweten  en  als  angftig  uit  een  droom  te 
ontwaken.  Deze  kwaal  heeft  mogelijk  in 
het  Vee  dezelfde  uitwerking  als  in  den 
Mensch  de  vallende  ziekten  of  hyfterkke 
opzijgingen:  hoe  dit  zij,  men  merkt  op, 
dat  deze  aandoening  bij  het  Vee,  en  vooral 
bij  de  Schapen , meest  in  den  bronstijd  of 
in  de  hitte  der  voortteling  gezien  wordt. 
Geneesmiddelen  er  tegen  , behalve  aderla- 
ten , zijn  mij  weinig  bekend,  dan  alleen, 
dat  men  doorgaans  een  ftuk  van  het  oor  en 
den  top  der  ftaart  affnijdt,  of  een  wond  in 
den  ftaart  of  ook  wel  aan  de  fchijthak  maakt* 

Maar  (laat  de  kol  tot  volftrekte  dolheid 
over,  zoo  is  het  best  het  dier  te  dooden 
of  dood  te  fchiecen ; want  om  eene  dolle 
Koe  door  touwen  of  banden  te  dwingen, 

U niet  mogelijk. 

De  oorzaken,  waardoor  de  kol  of  dollig-  v°° 
beid  der  Koeijen  ontftaat,  zijn  voorname-  en  doiiig- 
lijk  de  dikbloedigheid  of  galzucht,  de  in- heid  der 
wendige  kwetfing  der  ooren  door  vliegen  of  Koeijen. 
infekten,  bijzonder  door  de  horzel,  de  brem- 
vlieg  enz.  veroorzaakt,  de  kwetfing  van  den 
neus,  maar  allerbijzonderst  krijgt  eene  Koe 
en  vooral  een  Stier  de  kol  uic  teeldrift,  in 
den  brems  - of  teeltijd  , wanneer  een  Stier 
M 2 vooral 


*78  NATUURLIJKE  HISTORIE 


HE?  voord  zoo  woedend  worde,  dat  hij  zelfs 
Rundvee . aar£je  en  aj  wac  0IT)  hern  jg^  met  hoor- 

V.  Afd,  nen  en  voeren  al  brullende  omwroet.  De 
vil,  Koeijen  krijgen  de  kol,  als  men  de  Kajve- 
*00f^  ren  te  lang  bij  haar  laat,  en  dezelve  dan 
wegneemt,  ah  wanneer  hare  woede  door 
niets  kan  getemd  worden  ; eene  Koe  kan 
zelfs  aan  het  kolderen  geraken,  als  zij  lang- 
zaam bij  eenen  en  denzelfden  Boer  geweid 
is  , en  al  dien  tijd  andere  Koeijen  tot  vaste 
gezellinnen  gehad  heeft , en  vervolgens  aan 
een  ander  verkocht  wordt  en  bij  andere 
Koeijen  komt;  kortom,  de  Koe  kan  zoo 
wel  als  een  Mensch  kwijnend  kolderen  en 
half  of  geheel  zinneloos  worden  over  aan- 
doeningen , door  welke  zijne  diei lijke  ge^ 
moedsbewegingen  gecroflen  worden:  meer-» 
der  kan  men  er  ook  niet  van  zeggen. 

Dat  de  kol  of  dol  ook  door  betoovering 
zou  kunnen  veroorzaakt  worden,  behoort 
onder  de  vooroordcelen  eq  bijgelovighe- 
den, welke  niet  genoeg  kunnen  worden  te- 
gengegaan , ten  einde  deze  bijgelpovige  denk- 
beelden geheel  uit  te  roeijen. 

Hiermede  qok  de  ziekten , welke  in  de 
Zintuigen  der  Koeijen  plaats  kunnen  heb- 
ben, zijnde  afgehandeld,  zoo  gaan  wij  over 
tot  het  bd'chrijven  van  de  verdere  inwen- 
dige ziekten,  waaraan  zij  onderhevig  zi-n. 


VIJF. 


van  HOLLAND.  179 


vi/fde  afdeeling. 


ACHTSTE  HOOFDSTUK, 

Handelende  over  de  inwendige  ziekten 
der  Koe  ij  en* 


^ f ^ hans  Sullende  overgaan  tot  het  be-  ^ 
fchrijven  van  de  inwendige  ziektens  derRÜNDV£e 
Koeijen*  zoo  zullen  wij  dezèlve  mede  in  V.  Afd 
eene  bepaalde  order  voordragen  * en  des 
wegens  de  volgende  rangfchikking  aanne 
men , als  i 


VIII. 

Hoofdft,’ 


I. 


2. 


De  in- 
wendige 

De  ziekte  van  het  Voorftel , bevatten-  dw^Koei* 
de  die  der  borst  en  der  edele  levens  * jea» 
déelerU  Wélke  daarin  bédoten  zijn. 

De  ziekten  van  het  Midden  (tel , be- 
vattende die  van  dén  Buik,  mitsgaders 
die  der  Levensvoecende  Ingewanden. 

De  ziektén  van  het  Achterdel , be- 
vattende die  der  voortteeknde  en  uit- 
werpende deeien. 


m a 


/ 


i8o  NATUURLIJKE  HISTORIE 

MT!T  De  ziekten  van  het  Voordel  en  der 
rundvee  £orst  ^et  eerfl-e  voorkortende,  kunnen  ge- 
V.  Afd.  voeglijk  wederom  verdeeld  worden  in  de 
Hoofdi  navolgende  onderdeden* 

j°.  De  gebreken  der  Slokdarm. 

2°.  De  gebreken  der  Longe, 

3°.  De  ziekten  van  het  hart  en  den  om- 
loop van  het  Bloed. 

Volgens  deze  onderfcheidingen  gaan  wij 
uu  voort  met  denzelven  te  befchrijven. 

De  ziekten  der  flokdarm  zijn  die  {bof- 
ten, die  veroorzaakt  worden  door  toeval- 
lige aandoeningen,  of  door  gevolgen  van 
inwendige  ziekten. 

Die  van  de  toevallige  aandoeningen  zijn 
alrede  befchreven  bij  de  verhandeling  over 
de  Kliergezwellen,  de  gevolgen  der  Snot, 
het  inflokken  der  Echelen  enz.  komende 
dit  hier  Hechts  in  aanmerking  om  de  gere- 
gelde rangfchikking  te  behouden. 

Onder  de  ziektens  der  Koeijen , waar- 
door ook  de  flokdarm  wordt  aangedaan, 
is  er  eene  waardoor  de  ontfteking  der  flok- 
darm  zoo  ver  kan  komen  , dat  de  door- 
zwelgtng  belet,  en  de  werking  der  longe- 
pijp  belemmerd  wordt.  Deze  kwaal  is  bij 
de  Landlieden  bekend,  als  verkoudheid, 
hoest  en  de  koch 

Deftoch  p)e  Koch  of  Kuch  is  openlijk  eene  aan- 
der  ^ Koei*  houdende  prikkeling  aan  de  flokdarm  en 
jen  cn  die  de  longeklep,  welke  zoo  onophoudelijk  is, 
der  Kal-  dat  de  longepijp  genoegzaam  geen  oogen- 

blik 


van  H Ö L L A N Ö.  181 

blik  ter  ademhaling,  en  de  flokdarm  geen  „ 

fust  ter  doorflikking  der  fpijze  of  drank RUNDVSK'’ 
beeft.  Het  is  dezelve  kwaal , welke  bij  de  v.  Afd. 
Menfchen  bekend  is  onder  de  naam  van 
hoest,  kuch, verkoudheid  en  kinkhoest.;  De 
jonge  Kalveren  zijn  mede  aan  de  Koch  of 
Kuch  onderhevig,  maar  men  moet  onder- 
fcheid  maken  tusfchen  de  Koekoch  en  de 
Kalvenkoch.  De  Koch  wordt  ónderfchei- 
den  in  de  gewone  Koch  of  Kuch  , die 
doorgaans  met  fnotterige  flijm  cn  oplosfen-, 
de  fluimen  verzeld  is:  daaf  de  Kuch-  of 
Kughoest  eene  droöge  hoest  is,  die  de  Ion* 
ge  aandoet : waarom  onze  oplettende  Land- 
lieden dezelve  onderfcheiden  in  drooge  en 
in  natte  Koch  of  Kuch,  hetwelk  inderdaad 
Wel  in  acht  dient  genomen  te  worden,  nade- 
maal  de  eene  ligt  geneest,  doch  de  andere 
doorgaans  doodelijk  is:  zij  crefc  ook  veel 
de  eerstgeboren  Kalven , wordt  dan  de  Kal - 
Verziekten  genaam t,  eri  is  in  Holland  vrij 
gemeen  bekend. 

De  oorzaken  der  Koch  zijn  vefFchiÜen-  öorzaKéi 
de,  wordende  veroorzaakt  door  flecht  voed- 
fel , door  flecht  water  of  drank , door  over- 
drijven,  zweet  of  vermoeijing,  doch  voor- 
namelijk door  de  ititwerkfels  der  luchcge- 
fleldheid  , eh  eindelijk  door  ouderdom  of 
èenige  kwijnende  ziekte. 

De  èerfie  foort , namelijk  door  fpijze , is,  óomfce? 
als  de  Koeijen  flecht  voedfel  krijgen,  als  ^door* # 
daar  is  rotachtig  hooi,  hooi,  dat  in  den  barg voedfei. 
verbrand,  gefchroeid  of  verflikt  is,  of  te 
lang  in  het  zwad  gelegen  heeft , of  morsfïg 
M 4 fee- 


i8a  NATUULIJKE  HISTORIE 


WET 

RUNDVEE, 

V.  Afd. 
VIII. 
Hoofdft, 


behandeld  wordt,  ook  door  flecht  gras, 
vooral  door  het  zoogenaamd  Heeremoes, 
Paardedaart,  de  Distelplanten  en  Hanekam- 
kruit,  dat  op  fchrale  Geestgronden  groeit, 
en  waarvan  meest  altijd  de  Koeijen  eerst 
aan  de  kuch,  daarna  aan  kwijnende  her* 
kaauwing,  en  eindelijk  aan  het  longevuur 
en  bloedpisfen  geraken,  zijnde  dit  de  ge* 
vaarlijkfte  kuch,  en  welke  zich  door  hare 
fchrale  droogheid  fpoedig  doet  kennen. 
IVIinder  gevaarlijk  is  de  Fr  eet  kuch.  Deze 
krijgen  de  Koeijen  door  overmatig  en  gul- 
zig eten , als  wanneer  zij  de  maag  zoo  dik 
vol  proppen  , dat  zij  naauwelijks  kunnen 
herkaauwen  , of  zoo  men  zegt  , opkaan- 
wen , of  zij  moeten  de  fpijze  al  kugchende 
in  den  flokdarm  op  werken ; welke  kuch 
vermindert,  naar  mate  de  eerde  maag  ont- 
last wordt:  deze  gulzigheid  is  vele  Koeijen 
eigen , zoo  dat  zij , bij  elkander  op  dal 
zijnde,  uit  wangunst,  aan  de  naasraandaan- 
de  Koeijen , het  hooi  of  ander  voedfel  ont- 
nemen , en  zich,  zoo  als  men  zegt,  tot 
barstens  toe  vol  eten.  Dit  kugchen,  door 
veel  eten  veroorzaakt , is  veelal  oude  Koei- 
jen eigen,  en  wordt  eindelijk  een  gewoon* 
te.  De  Landlieden  geven  er  ook  weinig 
acht  op , doch  niet  te  min  is  zij  vervelend 
als  zulke  Koeijen  op  dal  daan , want  zij 
kugchen  doorgaans  met  zulk  een  borlachtig 
gebrom  en  kreunend  geluid,  dat  het  ver- 
veelt. Oplettende  Landlieden  kennen  dat 
foort  van  Koeijen  wel , en  gaan  daarom , 
onder  het  plegen  of  voeren  , doorgaans  mee 


van  HOLLAND.  183 


een  (Lok  of  hooivork  langs  de  reep , om  die  het 
gulzigaards  wat  te  beteugelen , en  het  hooi  RUNDV**J 
zoo  te  verdeden  > dat  elke  Koe  zijn  aandeel  v.  Afd. 
krijgr.  vin. 

De  gevolgen  der  Kuch  , welke  door  drin*  Hoofdft^ 
ken  veroorzaakt  wordt,  zijn  dikwerf  ge-  Oorzaken 
duchter.  Buiten  en  behalve  ftinkcnd  flecht  ^aMnchd^oor 
water,  is  er,  gelijk  bij  de  Menfchen  , niets  drl-nk’n  ^ 
nadeeliger  voor  eene  Koe , als  dat  men  de-  bijzonder 
zelve  kil,  koud  water  te  drinken  geefc  eer  aisdeKoek; 
zij  gevoerd  zijn , vooral  op  de  Hallen , (zijn- 
de  zulks  in  het  land  niet  te  beletten.)  Ook 
moet  men  nooit  eene  Koe,  wanneer  zij 
door  drijven  in  het  zweet  is , pJotfeling 
koud  water  geven,  en  ook  nooit  in  eens 
volop,  maar  wachten  tot  het  dier  allengs 
bekoeld  is.  Men  moet  aan  deKoeijen,  in 
dit  geval , nimmer  koud  water  tegen  de 
liezen  werpen:  dit  zou  zeer  fchadelijk  zijn, 
vooral  aan  eene  Melk -koe  of  aan  eene  mee 
kalf  zijnde  , omdat  het  de  elder  zou  doen 
klonteren  en  buikpijn  veroorzaken.  Wat  oorzaken 
de  uitwerkfels  der  luchtgeïïeldheid  aangaat : van  de 
deze  zijn  het  allergeduchdle , vooral  in  ons  KucM°ot  . 
Land,  als  zijnde  ons  klimaat  onderwo  pen  ^eerk£len1 
at\n  eene  aanhoudende  afwisfeling  van  hitte  der  lucht- 
en koude  , drooge  en  vochtige  lucht , re-  sefteld- 
gen,  hagel,  fneeuw,  mist,  zeedampen  enz. 

Alle  welke  verandering  , even  als  op  den 
Mensch , colt  op  het  vee  invloed  hebben. 

Men  noemt  deze  aandoening  doorgaans 
Verkoudheid ( Rheumatisme}.  Veelal  wor- 
den verfchillende  kwalen  op  verkoudheid 
toegepasc:  incusfchen  is  de  hier  bedoelde 
M 5 Kuch 


IÖ4  NATUURLIJKE  HISTORIE 

het  Kuch  een  uitwerkfel  van  ware  verkout 
Rundvee,  dewijl  door  een  gevatte  koude  de  po- 
V.  Afd.  rien  der  huid  te  fchielijk  gefloten,  en  voor- 
Hoofdft  narneRik  de  kwijlkliereri  en  de  neüszenuwen 
verflijfd  en  verdopt  worden , hetgeen  dan 
eerst  in  ligte  verkoudheid,  de  neus  doet 
druipen  en  de  flijm  of  kwijl  er  uicvioeijen , 
die  vervolgens  verdikt  en  eindelijk  brandig 
en  ontdekende  wordt : waaruit  dan  eene 
moeijelijke  kuch  volgt,  die  eerst  droog, 
daarna  flijmerig,  eindelijk  geheel  fnotterig 
of  rógchelend  wordt,  welke  rogcheling, 
indien  de  fnot  doorzét  en  de  Koe  uit  den 
muil  en  neus  verdikte  doffe  ontlast , de 
aanflaande  beterfchnp  voorfpeld,  maar  in- 
geval de  kuch  en  fnot-  of  kwijlloozing 
fchraal,  de  ademhaling  kort , het  herkaau- 
wen  traag  en  het  dier  treurig  blijft,  dan 
voorzeker  zijn  het  reekenen , dat  de  fnot  eni 
zware  doffen  de  longen  en  flokdarm  derma- 
ren  hebben  aangedaan,  dat  er  een  volflxek- 
te  gevaarlijke  heete  verkoudheidskoorts  op 
volgt,  die  zelfs  tot  befmetting  kan  over' 
flaan,  waaruit  dan  zeer  vele  fchier  ontel- 
bare ziekten , en  zelfs  een  foorc  van  aan- 
dekende  ziekte  kan  ontdaan  : derhalve  is 
het  van  het  grootfle  belang,  dat  men  op 
de  verkoudheid  der  Koeijen , in  dit  geval  4 
oplettende  is;  als  mede  dat  men  de  Koei« 
jen  niet  te  lang  aan  het  gure  weer  laar 
blootgefleld , maar  dezelve  in  tijds  op  dal 
haalt,  en  des  winters  de  daldeuren  en  ven- 
ders,  vooral  aan  de  windzijde  , gefloten 
houdt,  en  men  voorts  alles  aanwena  om 

de 


van  HOLLAND.  18$ 


de  Koeijen  te  helpen.  De  dekkleeden  zijn  h*+ 
algemeen  in  ons  Land  in  gebruik : zij  zijn  RUNDVE*- 
van  nut,  doch  ik  heb  er  tegen,  dat  men  de-  v Afd. 
zelve  in  regentijden  lang  op  het  beest  laat  VIII. 
liggen,  omdat  ik  mij  verbeeldde  dat  zij  dan  Hoofdft. 
van  zelve,  op  den  huid  opdroogende,  de 
huid  te  veel  broeden , of  te  weinig  verwar- 
men, en  fomtijds  zelve  door  de  vocht,  die 
in  den  huid  trekt,  verkoudheid,  ten  mins:e 
eene  zeer  ligte  kuch  kunnen  veroorzaken. 

Eindelijk  is  er  eene  Kuch , die  door  ou-  Oorzaak 
derdom  aan  de  Koeijen  bijblijft,  en  meestal  ^er  Kuch’ 
een  overblijffel  is  van  eene  zware  kuch- derdom 
ziekte,  en  zeer  zeker  aan  Koeijen  die  lang  enz. 
aan  de  longezucht  gekwijnd  hebben  , en 
daaruit  een  kortademigheid  hebben  overge- 
houden, eigen  is.  Veeltijds  hebben  dezul- 
ken ook  eene  onregelmatige  oprisping,  of 
zeker  gefnik  in  het  doorflikken,  als  een 
oprisping  van  winden:  dit  noemt  men  dan 
j Hik  - of  Snikziek , of  ook  wel  Snork - Hikziek 
ziek , dat  aan  vele  oude  Koeijen  zoodanig  Snikziek  * 
eigen  wordt,  dat  men  dezulken  des  nachts of  Snork- 
en inden  flaap  flerk  hoort  kreunen,  fnor-zli* 
ken  en  fmakmuilen ; dan  deze  en  dergelijke 
foorten  van  kugchen  of  kogchen  zijn  niet 
zoo  zeer  als  ziekten,  dan  wel  als  naruur- 
lijke eigenfchappen  aan  de  oude  Dieren, 
even  als  aan  de  Mensch , eigen , die  bij  hec 
klimmen  zijner  jaren , dergeüjke  eigenfchap- 
pen  of  gewoontens,  inzonderheid  bij  de 
ademhaling,  bekomt. 

Nu  kunnen  wij  niet  nalaten,  om  buiten  Middelen 

de  reeds  opgegeven  middelen  tegen  de  kuch  , tegen  dc 

, Kuch. 
noch 


HET 

RUNDVEE, 

V.  Afd. 

VUL 

Hoofdft. 


18 6 NATUURLIJKE  HISTORIE 

nog  melding  te  maken  van  eenigé  bijzon* 
dere  middelen,  welke  bij  onze  Landliedeti 
niet  zeer  bekend  zijn  , alhoewel  dezelve  doof 
de  Medicijnmeesters  in  kuch  of  vèrkoud» 
heid  der  Menfchen  gebezigd  worden  , als 
daar  zijn : af kookfels  van  verzachtende  krui- 
den, gelijk  Maluwe , Althéa  - wortelen , ook 
het  Hoefblad  {Tusfilago} , het  welk  wij 
fterk  aanraden , omdat  het  overvloedig  in 
ons  land  groeit  in  die  ftrekén,  alwaar  wa- 
terachtige verkoudheid  het  vee  dikwijls  aan- 
doet , als  in  lage  veen  * en  dras  gr  on  den* 
Men  kan  deze  bladeren  en  wortelen  in  wa- 
ter ruim  opkoken  ; want  te  veel  kan  hier 
geen  kwaad;  en  wanneer  men  dan  wat  ge* 
wone  fijroop  er  doormengt  en  het  de  Koè 
ingeeft  i verzacht  dit  gewis  de  kuch.  Irï 
Zwitferland  bezigt  men  * volgens  opgave 
van  den  Veedodtor  de  vilainb,  onder  an- 
deren, de  Arabifche  gom,  ruim  geweekt  etï 
ontbonden  in  warm  water,  tot  dat  dezelve 
gefmoiten  is,  zijnde  een  ortce  gom  in  een 
of  een  en  een  half  pint  water  gefmoiten  * 
genoeg,  om  een  of  tweemaal  daags  aan  de 
Koe  in  te  geven,  het  welk  zeker  verzach- 
tende in  deze  ziekte  is:  dan,  naar  mijn  oor* 
deel , moet  men  dit  meermalen  daags , al 
ware  het  met  kleiner  hoeveelheid  i ingeven  * 
en  er  het  verhemelte  * de  tong  en  den  neus 
mede  verkoelen,  als  wanneer  de  Koe  na- 
tuurlijk dit  gomwater  ook  zoude  aflekken* 
en  dus  met  de  chijl  doorflokkm* 

Onze  Landlieden , en  vooral  eenige  Noord . 
hóllanden  > kennen  ter  genezing  der  kuch 

eeni- 


van  HOLLAND,  187 


eenige  natuurlijke  remedien , die  ( hetgeen  het 
zijne  opmerking  verdient)  nagenoeg  over- RÜNpvEE® 
eenkomcm  met  eenige  nieuwe  ontdekkingen  V.  Afd, 
der  hedendaagfche ; namelijk:  zij  nemen  het 
mosch  C Lichett}  van  beuken  of  eikenboo-  00 
men,  fnijden  het  fijn  en  geven  het  de  Koe, 
onder  zemelen  vermengd  , te  eten  , waar* 
door  doorgaans  de  kuch  genezen  wordt. 

Voor  de  Kalven  , wanneer  die  de  kuch 
hebben,  koken  zij  Alants- wortel  en  Selde- 
rij - wortel , of  wel  Selderij  met  Zuring , in 
Zoetwei,  tot  een  ruim  fap,  en  geven  het 
de  Kalven  te  drinken  ; zijnde  dit  meestal 
van  goed  gevolg. 

Anderen  nemen  hun  toevlugt  tot  aderla- 
ten ?n  fap  van  Longekruid , dat  goed  is; 
maar  dan  moet  men  vooronderdellen  , dat 
de  hoest  of  kuch  uit  ontdeking  der  longen 
pntdaat  , in  welk  geval  de  hoest  of  kuch 
yic  een  ander  oogpunt  moet  befchouwd  wor- 
den, en  wel  als  de  Longezucht, 

De  Longezucht  is  eene  zeer  geduchte  en  DeLoa* 
algemeen  bekende  ziekte  der  Koeijen:  van  *ezucl1** 
dezelve  is  in  ons  geheele  werk , telkens  daar 
het  te  pasfe  kwam  , het  een  en  ander  ge- 
zegd, inzonderheid  in  het  eerde  Hoofdduk 
der  ‘ derde  Afdeeling , waarin  wij  de  longen 
befchreven  hebben:  wij  zullen  deze  ziekte 
nu  verder  befchrijven. 

De  Longezucht , dat  men  ook  het  Lon~ 
gevuur  noemt  , en  de  aandekende  befmet- 
ting,  die  deze  kwaal  eigen  is,  inzonderheid 
in  de  Koeijen , is  eene  verdopping  der  fijne 
bloedvaten,  die  zich  naderhand  tot  verhar- 

din- 


PZT 

RUNDVEE. 

V.  Afd. 

VIII. 

Hpofilft, 


ï 88  NATUURLIJKE  HISTORIE 

dingen  aanzer,  daarna  den  omloop  des  bloeds, 
in  de  longen,  ftremc  , eindelijk  de  lucht» 
aderen  bezet,  en  de  klieren  tot  eene  we- 
zenlijke verkalking  of  vertering  doen  over- 
gaan, waardoor  dan  de  long  tot  eene  vol- 
komen verrotting  en  uittering  of  tot  eene 
geheele  verdrooging  overgaat.  Het  is  de- 
zelfde ziekte,  die  in  de  Menfchen  zoo  ge- 
weldig w'oedt , onder  den  naam  van  aam- 
borstigheid , tering,  benaauwde  borst  enz.; 
het  is  dezelfde  fmet,  die  fommigen  geloo- 
ven , dat  met  de  geboorte  van  het  eene  ge- 
flacht  tot  het  andere  overgaat:  althans  bij 
de  Landlieden  is  het  algemeen  als  aangeno- 
men, dat  het  Longevuur  van  de  eene  Koe 
tot  de  andere  overflaat,  en  vooral  dat  een 
Kalf  er  mede  aan  onderhevig  is , wanneer 
het  door  eene  Koe  is  voortgebragt,  welke 
het  Longevuur  heeft.  Evenwel  ben  ik  voor 
mij  zoo  fterk  in  dit  gevoelen,  ten  aanzien 
van  de  befmettïng  onder  de  Koeijen,  niet, 
omdat  ik  bewust  ben , dat  men  onder  eene 
drift  Koeijen  er  veelmalen  vindt,  die  ne- 
vens en  met  elkander  grazen  en  Hallen , 
waarvan  er  fommigen  geheel  vrij  van  het 
Longevuur  blijven , ofiehoon  anderen  van 
dezelve  ten  fïerklle  er  mede  befmet  zijn. 

Ondertusfchen  blijft  het  ontegenzeggelijl^ 
waar  , dat  deze  kwaal  jaarlijks  eene  menigte 
Rundvee  wegfleept,  en  dat  onder  die,  wel- 
ke door  de  Vleeschhouwers  geflagt  worden, 
er  een  vrij  aanmerkelijk  getal  is , dat  er 
meer  of  min  mede  befmet  is,  hetgeen  zij 
ook  dadelijk  aan  de  longen  ontdekken.  Wij 


van  HOLLAND.  1 89 


zullen  de  kenteekenen  en  de,  bij  de  Land-  IïET 
lieden  en  Kóemeesters  , bekendde  genees- RÜNDVE** 
middelen  opgeven.  V.  Ad. 

De  uitwendige  kenteekenen  , waardoor 
‘een  Veeman  het  eerst  het  Longevuur  ont- 
dekt, zijn  over  het  geheel  al  vrij  opmerk-  Uitwendi- 
zaam.  ^ kentee- 

Onze  Landlieden  erkennen  de  beginfels  ^Longe* 
van  bet  Longevuur  daaraan  , dat  de  Koe  vuur. 
Huik  en  dun  wordt  , veeltijds  hoest  of 
-kucht  en  (leent , en  het  hart  met  een  ze- 
kere logge  polsflag  (laat.  Deze  hoest  moet 
men  wel  onderfcheiden  van  de  kuch  of  hoest, 
hier  voren  befchreven : zijnde  de  hoest , hier 
bedoeld,  de  Lovgehoest : zij  is  altijd  ver-  Longe* 
zeld  van  een  foort  van  (luipkoorts*  Onder 
het  longehoesten  breekt  de  Koe  het  zweet  * , 
uit,  de  nekharen  rijden  en  Haan  (lijf:  wan- 
neer deze  hoest  in  het  begin  niet  ontdekt 
en  genezen  wordt , dan  veroudert  zij  en 
wordt  ongeneesbaar.  De  oorzaken  van  de-  oomkea 
ze  Longehoest  en  Longezucht  worden  ver-  van  dezel* 
fchillende  opgegeven:  er  zijn  er,  die  wil-vc» 
len , dat  dezelve  ontilaat  uit  het  eten  van 
mdeelige  kruiden  , als  daar  is  de  wilde  zu- 
ring, hanekam  en  paardendaart , of  van 
flecht  en  fchraal  bedorven  hooi,  of  hooi, 
dat  verfchroeid  is  door  te  (lerk  broeden; 
anderen , niet  zonder  reden  , (laan  in  het 
gevoelen,  dat  het  drinken  van  onrein  wa- 
ter, het  (laan  en  eten  op  een  muffen  en 
morfigen  (lal,  er  oorzaken  van  zijn.  Onder 
de  ziekten,  door  infekten  veroorzaakt,  heb- 
ben wij  onze  gedachten  gezegd  , dat  ook 


150  NATUURLIJKE  HISTORIE 


HFT 
RUNDVEE, 

V.  Afd. 

VIII. 

Hoofdft, 


Kwaad 
blced  , 
bloedziek- 
te. 


door  de  inademing  van  onzigtbare  wormp- 
jes  en  vliegjes  de  long  kan  ontdoken  wor- 
den, * 

Dat  een  onreine  en  gefloten  koeflal  een 
bedorven  lucht  kan  veroorzaken,  en  deze 
door  de  Koeijen  wordende  ingeademd , zeer 
veel  tot  de  oorzaak  dezer  ziekte  kan  toe- 
brengen, is  zeker;  vooral  als  men  die  voege 
bij  de  oorzaken , die  uit  bedorven  bloed 
en  fpijsvertering  ontdaan : men  kan  en  moet 
dan  vooral  ook  deze  oorzaken  gadeflaan; 
want  het  is  genoeg  bekend,  dat  Koeijen, 
die  aan  de  Lopgezucht  kwijnen,  ook  een 
bedorven  adem  hebben  , welke  men  duide- 
lijk rieken  kan  ; maar  bovenal  is  dikbloe- 
digheid  ook  kenbaar  in  de  Longezucht,  door 
zekeren  uitflag,  welke  aan  den  muil  en  het 
verhemelte  zich  openbaart:  zoo  dat  ik  alle 
andere  begrippen  daar  latende,  voor  mij  ge- 
loove , dat  bedorven  bloed  een  der  aller- 
vpornaamfle  oorzaken  van  de  Longezucht 
is,  zoo  dat  deze  eene  ziekte  nooit  beflaat 
zonder  de  andere:  waarom  wij  ook,  alvo- 
rens van  de  beste  geneesmiddelen  te  [pre- 
ken, eerst  dienen  op  te  helderen,  wat  men 
door  kwaad  bloed  , in  de  Longezucht  en 
andere  kwalen  der  Koeijen,  moet  verdaan* 
Kwaad  bloed , waarvan  de  uitwendige  ge- 
volgen, als  vurigheid,  uitflag,  fchurft,  de 
pof,  en  andere  dergelijke  kwalen  , alrede 
ordelijk  befchreven  zijn,  komt  hier  in  een 
ander  opzigt  voor;  te  weten:  op  de  lon- 
gen en  ingewanden , de  koorts  en  wat  meer 
tot  het  inwendig  gedel  der  ingewanden  be- 
hoort* 


van  HOLLAND.  19* 


hoort.  De  kwaadblocdigheid  is,  evea  als  HRr 
het  longevuur , aan  onze  Landlieden  der*  R,JND/2P 
mate  bekent,  dat  zij  deze  kwalen  noemen:  v.  \c\. 
Bloedziekte , aan  het  Bloed  kwijnen.  De- 
ze  Bloedziekte  is  zoodanig  verknocht  aan 
het  longevuur,  dat  wij  den  eenen  niet  kun- 
nen verklaren  zonder  den  anderen,  om  re- 
denen, dat  en  de  omloop  van  het  bloed  en 
de  ademhaling,  in  één  woord,  alle  in  - en 
uitwendige  ziekten  afiiangen  van  het  gezond 
geftel  dezer  deelen  ; overal  waar  aderen, 
flagaderen  , klieren , fpieren  en  zenuwen 
Worden  aangedaan  , aldaar  is  het  bloed  te* 
gen  woord  ig,  en  naar  mate,  dat  hetzelve  zij- 
ne gezonde  en  geregelde  omloop  mist , zoo 
is  het  de  altereerde  oorzaak  van  alle  kwa- 
len, en  wie  is  wijs  genoeg,  om  in  alle  deze 
verborgenheden  in  te  dringen.  Het  is  in  dit 
geval  onze  opmerking  alleen,  het  is  die  be- 
gaafdheid van  het  menfehelijk  vernuft,  pm 
hier  omtrent  te  denken,  te  overwegen  en  te 
befiuiten. 

De  kenteekenen  der  bloedziekte  zijn  deze 
volgende:  wanneer  eene  Koe,  een  Os  ofJ^en(f”* 
Stier  het  haar  heeft  opftaande,  of  niet  glad  der  Bloed  - 
glooijende,  als  zij  kwijnt  en  lusteloos  is ^ ziekte, 
log  in  hare  fchreden , de  oogen  luikende 
én  als  fchemerende  zien,  den  hals  loom  ne- 
derwaarts bukt,  de  muil  kwijlende  en  (lij- 
merig is,  eenige  roodheid  in  de  oogen  zich 
vertoont , de  (hart  hangt  en  bet  dier  er 
weinig  mede  kwispelt,  de  ruggegraat  (lijf 
fchijnt  te  zijn  , het  dier  flaaüwtjes  en  bij 
pozm  graast  zoneter  eetlust,  en  voorts  on- 

N der 


I 


19*  NATUURLIJKE  HISTORIE 

KET  der  bet  herkaauwen  lusteloos  is , de  afgang 
rundvee»  ^ik  0f  in  den  hoogden  graad  bloe* 

V • Afd,  dig  is,  en  de  pis  bij  kleine  pozen  ontlast, 

Hoofdft.  eindeliik  als  het  geheele  ligchaam  kwijnt, 
0 * dan  kan  men  verzekerd  zijn,  dat  het  dier 

kwaadbloedig  is : komt  er  eene  drooge  kuch 
bij , dan  weet  men  , dat  er  de  longezucht 
bij  tegenwoordig  , en  dat  ook  het  overig 
gedel  der  ingewanden  ontdeld  is»  Wat  men 
wijders  door  kwaad  bloed  verhaat,  is  alge- 
meen genoeg  onder  de  Menfchen  bekend. 
Men  noemt  een  log,  gramdeurig , mehn- 
koliek , kwijnend  Mensch  kwaadbloedig ; 
komt  er  galziekte,  galzucht  bij,  dat  men 
de  gal  door  het  bloed  noemt,  men  houdt 
deze  voor  ongeneesfelijk.  Dit  zelfde  erken- 
nen de  Landlieden,  want  zij  zeggen,  zoo 
de  geelzucht  bij  kwaad  bloed  komt , is  de 
Koe  aan  eene  ongeneeslijke  bloedlucht  en 
longevuur  onderworpen;  en  in  der  daad  is 
het  vooral  in  het  Rundvee  , dat  het  bloed 
in  den  hoogden  graad  verderfelijk  is , ge- 
lijk in  het  eerde  Hoofdduk  der  derde  Af- 
deeling  van  dit  werk  is  betoogd  , en  hier  • 
door  heeft  het  longebloed,  wanneer  het  be- 
dorven is,  ook  in  dc  longezucht  der  Koei* 
jen,  meer  dan  in  eenig  ander  dier,  zooda- 
nige geduchte  uitwerking,  dat  eindelijk  de 
geheeie  long  vol  van  dikbloedige  korrels 
wordt , en  geheel  verdroogt , verkalkt  en 
uitteert , gelijk  dan  ook  de  Koe  zelve  er 
aan  kwijnt  en  derft;  evenwel  kan  men  het 
longevuur  en  kwaad  bloed  uit  tweederlei 
oogpunten  befchouwen  : eerst  als  lang» 

zaam 


van  HOLLAND*  f93 

Zaam  toenemende,  zoo  dat  de  Koe  als  ter  het 
fluik  jaren  daaraan  kwijnt,  zonder  merke- RÜNDVEÉ- 
lljke  uitwendige  teekenen : ten  andere,  dat  v Afd. 
dezelve  zoo  heet  en  ontftekende  en  tevens  VIH* 
bloedrottende  is,  dat  binnen  weinig  tijd  de  Hoofdft* 
Koe  fterft,  en  in  dit  geval  is  dezelve  mo- 
gelijk befmettende,  hetgeen  bij  de  befchou- 
wing  der  Veepest  nader  zal  ontvouwd  wor- 
den. Wij  zullen  nu  eenige,  bij  onze  Land- 
lieden best  bekende,  geneesmiddelen  tegen 
deze  ziekte  opgeven. 

De  eerde  en  voornaamfle , als  voorbe-  Genêeé* 
hoedende , middelen , befhan , zoo  als  gemeld  middelen 
is  , in  eene  wel  gezuiverde  fchoone  ftal , Jongezuchc 
frisfche  wacerflooten,  eene  goede  weide  en  en  bloede 
goed  gezond  hooi  en  voeder.  De  tweede  ziekte, 
is  de  aderlating,  vooral  gedurende  de  zo- 
merhitte , of  op  de  minfte  teekenen  van 
drooge  kuch:  deze  behandeling  is  zoo  al- 
gemeen en  wel  bekend  bij  onze  Landzaten, 
dat  ik  er  velen  ken,  die,  al  is  hun  Rund- 
vee gezond  , evenwel  hetzelve  op  zekere 
tijden , vooral  als  zij  eenigen  tijd  in  het  veld 
zijn  geweest  en  met  Kalf  zijn  , of  vet  ge- 
weid worden  , of  na  den  hooitijd,  als  zij 
op  het  etgroen  gaan  grazen  , aderlaten.  Er 
zijn  Koeijen  , welke  er  zoo  aan  gewoon 
zijn,  dat  zij,  zonder  gedreven  te  worden, 
komen  bij  die  gene  , welke  de  aderlating 
zal  doen,  en  zich  gewillig  en  vrolijk  eenig 
bloed  laten  aftappen.  Voorts  houden  de 
Landlieden  voor  heilzaam  de  oude  bekende 
remedien , namelijk:  een  once  Veneetfche 
Driakel,  met  een  half  pint  wijn  azijn  én1 

]\J  r»  P£, 

* 


<TET 

RUNDVEE 

V.  Afd. 

VUL 

Hoofdft. 


194  NATUURLIJKE  HISTORIE 

pekel  vermengd,  en  geven  dit  aan  de  Koe 
koud  in  : dit  middel  verfterkt  zekerlijk  de 
maag,  en  kan  het  bloed  verkoelen  en  ver- 
dunnen. 

Voor  de  drooge  hoest,  als  die  door  het 
prikkelen  van  het  longenbloed  ontflaat,  is 
almede  eene  vrij  goede  remedie  gemeen: 
men  neemt  jonge  uijen  of  prei  en  flampc 
die  fijn,  men  mengt  het  moes  met  onge- 
zift tarvvenmcel  en  wat  iiroop  , en  geefc  dit 
aan  het  dier  te  eten:  zij  eten  het  gaarne; 
of  ook  menge  men  er  lijnzaadkoek  door, 
dit  verzacht  de  longekuch,  en  ook  de  an* 
dere  hoest,  uk  wat  oorzaak  die  ook  ont- 
Haat. 

Bij  de  Brabanders  is  de  'prei  of  parei'e  v 
ook  de  knoflook  tot  fap  of  pap  gefloten 
en  met  witte  wijn  en  honing  vermengd, 
insgelijks-  als  een  goed  middel  bekend. 

Behalve  de  uijen  of  parerje,  die  ik  ge- 
noegzaam bij  rfllen  als  een  behoedmiddel  te- 
gen de  longezucht  vinde  aangeceekend,  is  nog, 
bekend,  het  wrijven  van  den  neus  met  look- 
fap;  ook  ,om  inwendig  in  te  geven:  olie 
van  noten  met  aluin  , in  rooden  wijn  ge  • 
Itookt , of  lauwrierbladen , in  witten  wijn 
geweekt , ook  mijrthebladen ; fonimigen  gaan 
verder,  en  koken  een  handvol  zevenboom 
en  een  goed  deel  alants wortel  met  groene 
hondsdraf  in  zoetwei  op , doen  er  dan  een 
once  Cremor  Tart . in  , en  laten  het  lap 
kleinfen , daarna  door  een  doek  gegoten, 
laten  zij  de  Koe  dit  op  (lobberen  mee  ze* 
melen  of  roggemeel,  of  ook  lijnkoek,  wel- 
ke 


van  HOLLAND,  195 

ke  remedie  mij  berigt  is  ongemeen  goed  te  «t 
zifn:  het  welk  ik  ook  wei  wil  gelooven, RUNDV£f* 
om  de  bekende  kracht , die  den  zevenboom  V.  Afd; 
over  het  algemeen  in  dergelijke  foort  van  VI*L  , 
ziekten  bij  de  Paarden  heeft,  en  daarvoor  Ho° 
bij  de  Paarden -dodors  bekend  is. 

Meerder  en  velerlei  geneesmiddelen  tegen 
deze  kwaal  zijn  er  hier  en  daar  bekend , 
die  veelal  op  hetzelfde  uitkomen , doch  de 
opgenoemde  ziin  de  voornaamde. 

Het  Hart,  die  onbegrijpelijke  levensbron  , Ziekten 
is  ook  in  de  Koeijen  dat  onbegrijpelijk  werk-  van  het 
tuig,  van  welker  gezonde  werking  of  ver-Haru 
drukt  vermogen  alle  gezondheid  en  ziekte 
wederkeeriglijk  afhangt.  Alle  ziekten , hoe- 
genaamd , het  zij  die  der  beenderen  , der 
fpieren,  der  klieren,  der  zenuwen,  der  in- 
gewanden, der  zintuigen,  komen  neder  op 
dat  wonderlijk  werktuig  het  Hart . Het  is 
ook  uit  onze  befchrijving  van  het  hart  over- 
vloedig te  zien , dat  de  omloop  des  bloeds 
in  het  hart  eindigt  of  daaruit  ontftaat:  dit 
omlhat  ons  dan,  met  reden,  van  de  herha- 
ling dier  zaken,  welke  men  in  de  befchrij- 
ving van  het  hart  en  de  longen  , in  het 
e^-rlle  Hoofdduk  der  derde  Afdeeling  dezes 
werks,  kan  vinden. 

De  ziektens  van  het  hart  zijn  hier  zoo 
zeer  niet  die  aandoeningen , die  het  hare  ge- 
voelt, door  de  gevolgen  vin  uitwendige  of 
ook  wel  van  inwendige  ziekten , die  uit  oor- 
zaken ontdaan  , welke  buiten  de  lijdelijke 
werking  van  het  hart , op  hetzelve  werken , 
als,  bij  voorbeeld:  verwondingen , been- 
N 3 breu* 


HET 

HUNDVEE. 

V.  Afd* 
VIII. 
Hoofdft. 


Verdikt 

bloed. 


j 96  NATUURLIJKE  HISTORIE 

breuken,  uitwendige  aandoeningen  door  de 
luchtgefteldheid , fmetziekte , fchurfc , vu* 
righeid,  kwaad  voedfel , en,  in  één  woord, 
allerlei  ongefteldbeden  van  andere  ingewan- 
den , zonder  dat  die  uit  het  hart  zelve  ont^ 
fpruken.  Het  hart  der  dieren  is , vooral  in 
de  zoodanige  , welke  hetzelve  tweehollig 
hebben  , zoodanig  in  zijne  eigene  zelfftandi* 
ge  werking,  dat  het  alle  ziekten  en  gebre- 
ken zoo  lang  wederftaat  als  eenigkins  moge- 
lijk is,  ja  tot  de  uiterfte  levenskracht  en 
den  laatften  fnik  des  levens,  doet  het  hart 
nog  alle  poging  om  zijne  werking  uit  te  oe- 
fenen, tot  dat  eindelijk  deszelfs  werking, 
door  te  veel  of  te  weinig  bloeds,  en  vooral 
door  verdikking  en  onregelmatige  vermen- 
ging der  vochten,  eindelijk  ophoudt  en  de 
dood  het  gevolg  is. 

De  ziekten  van  het  hart,  hetzij  uit-  of 
inwendig,  hebben  dan  ontegenzeggelijk  hare 
oorfprong  uic  de  !gefteldheid  der  vochten, 
en  deze  gefteldheid  ontftaat  wederom  uit  het 
bloed  zelve. 

Het  bloed  der  dieren , en  vooral  dat  der 
Koeijen,  is  aan  geduchte  ontllekingen  en 
zamenftolling  onderhevig  , en  veroorzaakt 
dan  ook  in  de  vaten  van  het  hart  aanzettin- 
gen en  verftramming,  die,  behalve  de  na- 
tuurlijke verdrooging,  welke  door  ouder- 
dom ontfraat , ook  voornamelijk  uic  verkeer- 
de en  bedorven  fp ijsver teering  , chijl  en 
piswording gebooren  wordt,  en  het  hart  aan- 
doet. In  dit  opzigt  nu  ,komt  dan  het  verdikte 
bloed,  hier  voren,  jn  dit  Hoofdliuk,  alre- 

de,' 


van  HOLLAND.  19? 


de , onder  de  naam  van  bloedziekte  of  kwaad 
bloed,  befchreven , in  aanmerking,  als  me- ltüNDVE^i 
de  het  zoogenaamd  lendebloed  , het  welk  v.  Afd. 
men  in  hec  derde  Hoofdftuk  dezer  vijfde  Af-,  VIIL 
deeling  befchreven  vindt:  maar  het  eigenlijk 
verdikt  bloed,  dat  het  hart  zelve  aandoet, 
is  weinig  onder  de  Landlieden  bekend,  of 
er  wordt  door  hun  weinig  acht  op  gegeven ; 
ik  bedoel  hier  de  bekende  klonteringen  van 
het  bloed  en  zoogenaamde  hartpolijpen , 
welke  wij  mede  in  het  eerfte  Hoofdftuk  der 
derde  Afdeeling  dezes  Werks , reeds  hebben 
befchreven , namelijk  die  aanzetting  van  hec 
bloed , die  zelfs  tot  verharding  overgaat  en 
een  foort  van  beenachtige  takjes  in  de  holle 
aderen  en  flagadcren  formeert. 

Deze  Bloedverdikkingen  zijn  bekend  on-  Hartpa- 
der  den  naam  van  Hartpolijpen,  ( Polijpi  üjpen  of 
Cordis  ) , wanneer  eene  Koe  daarmede  bezet  m 

. . f11  t toet 

is,  is  dezelve  vatbaar  voor  beroerten  en  een 
fchielijken  dood.  Deze  kwalen  ontdekken 
zich  in  de  Kopijen,  door  hetgeen  de  Land- 
lieden Hartvang  noemen. 

Hartvang  is,  als  de  Koe  eensklaps,  als  Hartvang, 
door  een  beroerte  getroffen,  nedervalt,  ge- 
weldig met  de  pooten  Haat,  en  daarop  fchieïijk 
fterfc:  de  Koeijenzijn  er  evenwel  zoo  vatbaar 
niet  voor  als  de  Paarden,  Eene  Koe  kan  bevan- 
gen worden  door  overdrijven  of  koorts  ; dan 
dit  bevangen  is  geheel  onderfcheiden  van  den  * 
Hartvang,  dien  wij  hier  bedoelen.  Deze  is 
volilrekt  oorfpronkelijk  uit  dikbloedigheid  en 
ki ontering  des  bloeds.  Men  kan  dit  ontdek- 
ken aan  den  tragen  polsflag,  wanneer  men 
N 4 aaa 


Ij>3  NATUURLIJKE  HISTOR'E 


HET 

RUNDVEE 

A 

v.  Afd. 

VUL 

Hoofdft. 


Zwoegen, 


asn  de  linker  lank  der  voorpoot  tast,  welke 
plaats  de  Landlieden  zeer  wel  bekend  is : 
wijders  aan  eene  ftremming  in  het  melk  ge- 
ven, en  dan  aan  de  loomheid  der  Koe  zel- 
ve, het  welk  zwoegen  genaamd  wordt,  en 
hier  wel  te  onderfcheiden  is  van  het  zwoe- 
gen, in  het  tweede  Hoofdruk  dezer  Af- 
deeling,  bij  de  ziekte,  genaamd:  gezwellen 
[pieren,  befchreven. 

* In  het  Zwoegen , hier  bedoeld,  vertoo- 
rnen zich  weldra  alle  teekenen  van  traagheid  en 
loomheid  in  het  voortftappen , zoo  dat  de 
pooten  als  naliepen.  De  drooge  hoest  ver- 
zelt  gewoonlijk  dit  foort  van  zwoegen,  en 
duidt  de  dikte  van  het  bloed  aan.  Ook  eet  het 
dier  lusteloos  en  bij  poozen.  Hier  tegenis  als 
geneesmiddel,  vooral  in  Noordholland , be* 
kend  ; de  meergemelde  Veneetfche  Driakel, 
waarvan  men  een  tinnen  lepel  vol,  met  vleech* 
pekel  vermengc , aan  het  beest  ingeeft,  en  het- 
zelve aderlaat,  dan  in  dit  geval  ontbreekt 
er  eene  oplettendheid , die  wel  gebruikt 
mogt  worden:  namelijk:  men  weet  dat  de 
Chirurgijns,  bij  het  aderlaten  der  Menfchen , 
het  bloed  in  een  bekken  of  kom  vangen, 
en  het  daarna  bezigtigen,  om  uit  de  ItoL 
ling  of  fcheiding  der  weivochcen  , en  de 
kleur  en  korst  van  het  bloed,  over  ontfle* 
king  of  dik  - of  dunbioedighcid  te  kunnen 
oordeekn.  De  Landlieden  daarentegen  la* 
ten  het  bloed  op  den  grond  uitloopen , en 
bekreunen  er  zich  weinig  aan,  orn  het  in 
een  emmer  of  iets  dergelijks  te  vangen  , en 
daarna  te  bezien : alleen  bezien  zi]  den  pias , 

die. 


van  HOLLAND*  199 


die  het  bloei  op  den  grond  veroorzaakt;  is 
het  bloed  rood  en  fchuimend  , dan  oordee- 
len  zij  dat  her  beest  wel  is,  maar  als  het- 
zelve dik  en  zwart  is,  erkennen  zij  dikbloe- 
digbeid,  en  herhalen  dan  veelal  nu  en  dan 
de  aderlating.  Hoe  dit  alles  zij,  het  is  bij 
hen  bekend , dat  eene  Koe  of  ie  dik  of  te  dun 
b’oedig  kan  zijn. 

In  deze  gevallen  kennen  onze  Landlieden, 
buiten  de  hartklopping,  veelal  dez2 gebreken  ; 
het  zij  door  een  flaauwen  , loggen  of  vluggen 
polsflag,  maar  wel  allermeest  uit  zeker  foorc 
van  blijnen  of  gezwellen  aan  de  borst,  aan 
de  voorde  ribben , de  lenden  enz.  dat  zij 
bloedvinnen  noemen* 

Bloedvinnen , zijn  builen  onder  den  huid, 
die  vol  dik  bloed  zijn,  het  welk  als  tot  een 
geronnen  is.  Zij  moeten  wel  onderfcheiden 
worden  van  de  pofbuilen  , de  gezwellen 
door  de  deken  der  horfels  veroorzaakt , en 
van  de  kliergezwellen.  Zij  vergezellen  fom* 
tijds  het  zoogenaamd  lendebloed,  in  het 
derde  Hoofdduk  dezer  vi  fde  Afdeeling  be- 
fchreven,  en  genezen  niet  dan  door  door- 
vlijming  of  etterwording. 

Wat  nu  betreft  het  al  te  dun  bloed , hier 
aan*  zijn  zeker  niet  minder  ,eenige  zielmens 
toe  te  lchrijven.  De  Landlieden,  over  het 
algemeen,  erkennen  hierin  veelal  niet  alleen 
de  oorzaak  der  waterzucht,  de  loop  en  an- 
dere kwalen,  maar  ook  weten  zij  de  Ko:i- 
jen  vrij  wel,  in  dit  geval,  tc  helpen:  als 
eene  Koe  dunbloedig  is  of  te  weinig  bloed 
heeft,  vind  ik  bij  een  ervaren  Koemeester 
N 5 voor- 


HET 

RUNDVEE 

V.  Afd. 
VIII. 
Hoofdft? 


Hart- 

klopping, 


Bloed- 

vinnen. 


pnnblae 

digtitid. 


roo  NATUURLIJKE  HISTORIE 


voorgefchreven  twee  mengelen  oud  bier, 
rukövee*  twee  a drie  pond  roggebrood  en  een  halve 
v.  Afd.  kop  boter,  onder  een  gekookt  en  bekoeld 

l/ocfdft,  ziinde’  Seve  men  aan  dc  Koe  te  drin- 
ken, het  welk  zeker  eene  goede  uitwerking 
zal  hebben , zijnde  het  bekend  hoedanig  het 
bloed  der  menfehen  , door  het  veel  drinken 
van  zwaar  oud  bier  verdikt  wordt. 

Gevol*  Wij  zullen  nu  onze  gedachten  vestigen 
fc  waad™  °P  ^en  *nvdoed  ’ we^e  het  hartebloed  op  de 
bioTdig.  fraet“  en  a«^ere  koortfen  der  Koeijen  heeft, 
heid.  ° Onder  de  voornaamfte  en  allergeduchtfte 
Peftbiocd  uitwerkfelen  van  kwaadbloedigheid  , moet 
en  pest-  men  hier  brengen,  hetgene  men  Pestylak - 
kooien»  ken , Pestbuilen  en  Pestkoolen  noemt,  en 
welke  door  de  Franfchen , Tachet , (Pest- 
vlak)  genaamd  worden.  Zij  treffen  ook  on- 
ze Koeijen,  doch  in  Europa  op  verre  na 
niet  zoo  dikwerf  als  in  heete  klimaten.  Ik 
vinde  er  althans  bij  onze  Schrijvers  weinig 
gewag  van  gemaakt , en  onze  Landlieden 
weten  er  geene  bepaalde  onderfcheiding  van  ; 
evenwel  zijn  er  die  dezelve  kennen : de 
meeste  verwarren  die  waarfchijnlijk  met  de 
bloedvinnen,  daar  zij  zeker  naast  bijkomen, 
ook  met  de  bloedblijnen  en  fteenpuisten 
( aposieumen  ),  of  brandige  uitdag.  Ik 
voor  mij  heb  dezelve  nimmer  gezien  noch 
opgemerkt,  ten  zij  in  de  fmetvlakken  der 
veepest , waarvan  op  zijne  plaats  nader  zal 
gefproken  worden ; wij  geven  dus  op  hetgene 
men  er  met  grond,  volgens  bekomen  narig* 
ten,  van  kan  melden.  Men  befchrijfc  de- 
zelve eerst  als  blaauwroode  vlekken , die 

fchie** 


van  HOLLAND.  201 

fchielijk  opzwellen  , tusfchen  de  fijnfte  vlie-  Hrr 
zen  van  den  opperhuid  en  den  vetrok , alwaar  RÜNDVEB* 
zij  den  fijnen  opperhuid  ( Epidermus  ),  geheel  v.  Afd. 
en  al  afïcbeiden  en  een  blaar  maken,  die  VIIJ- 
terftond  vol  dun  zwart  bloed  oploopt,  even  Hoof 
als  dat  foort  van  bloedblaren,  welke  men 
door  knelling  bekomt;  deze  bloedvlekken 
nu  verharden  zoodanig  den  fijnen  huid,  dac 
dezelve  even  als  dun  fijn  krakend  pergament 
wordt,  en  zetten  zich  weinig  tot  etteren, 
maar  ontfteken  fpoedig,  door  naastaan  voort- 
fnellende  vlekken,  den  tusfchenhuid,  en  de- 
ze vervolgens  den  geheelen  vetrok  en  het 
fpiergeftel;  daarna  flaan  zij  tot  het  in» 
wendige  over,  en  aldaar  vereenigende  met 
de  beftnetting  die  in  het  bloed  en  deszelfs 
vaten  omzwerft,  fiaat  de  fmet  tot  het  hart 
en  de  longen  over , en  in  weinig  tijds  is  het 
dier  dood;  intusfchen  blijven  de  teekenen 
uitwendig  het  kenbaarfte.  De?e  vlakken 
ontdaan  zeer  zeker  uit  eenen  hoogen  trap  van 
bedorven  vochten  en  kwaad  dik  bloed;  hier-r 
om  is  het  uitfnijden  en  het  branden  van  de- 
zelven  niet  ongeraden,  en  voorts  zoodanige 
middelen  , welke  tegen  oncliekende  fmet» 
puisten  reeds  zijn  of  zullen  worden  op  ge» 
geven:  ook  moet  men  vooral  de  Koeijen , 
welke  er  mede  befmec  zijn,  dadelijk  afzon- 
deren. Tot  dergelijke  bloedfmet  kan  men 
pok  brengen  de  fmet,  welke  door  de  beet  * 
van  dolle  Honden  veroorzaakt  wordt:  deze 
kennen  onze  Landlieden  zeer  wel,  en  zij 
befchrijven  de  teekenen  daarvan  , overeen- 
komstig die  der  gemelde  pestvlakken  , ja 

vele 


mr 

I -LNDVRE 

V.  Afd 
VIII. 
Eoofdfl, 


De  Koert 
Cea. 


£02  NATUURLIJKE  HISTORIE 

vele  vermoeden  dat  dezelve  daaruit  ontdaan, 
of  wel  door  eenige  befmetting  van  eenig 
kreng  of  ontfteekend  vergif,  dat  lang  of 
kort  in  het  bloed  is  vermengd  geweest,  en 
eindelijk  inet  bederf  uitflaat,  welk  gevoe- 
len zeker  zoo  onaannemelijk  niet  is,  of  het 
is  gewigtig  genoeg,  om  deswege-ns  nadere 
nafpeuring  te  doen. 

Wij  gaan  over  tot  de  Koortfen.  De  Koorts , 
eene  zoo  algemeene  ziekte  onder  de  Men* 
fchen,  treft  ook  de  Koeijen,  doch  zij  zijn 
ons  op  verre  na  in  die  geregelde  onderfchei- 
dingen,  onder  deze  dieren  niet  bekend,  als 
wel  onder dc  Menfchen,  bij  voorbeeld:  van 
anderendaagfche  en  derdendaagfche  koortfen 
der  Koeijen,  weten  wij  weinig  met  grond 
te  zeggen : niettemin  kennen  onze  Landlie- 
den eene  koorts,  in  alle  zijne  trappen , on- 
der de  Koeijen  : zij  zeggen,  dat  eene  Koe  de 
koorts  heeft  of  krijgt,  als  zij  koud  en  klam 
is,  bijzonder  aan  den  muil  en  dat  de  hoor- 
nen koud  worden , de  Koe  zelve  huiverig 
is,  even  als  iemand  die  de  koorts  op  het 
lijf  krijgt,  en  daarna  de  hoornen  warm  woe- 
den en  de  muil  heet  , de  oogen  flinken , 
hol  Haan  en  tranende  zijn,  het  geheele  lijf 
en  de  huid  heet  worde,  de  pols  zwaar  is, 
eindelijk  het  zweet  uitbreekt  en  zij  veel  pis- 
ftn  ,•  dit  zijn  doorgaans  de  teekenen  van 
koorts  bij  de  Koeijen.  Dit  foort  van  koorts 
is  meest  natuurlijk,  en  de  Koeijen  krijgen 
die  meer  of  min  in  het  voor  of  najaar, 
of  in  natte  zomers.  Men  gebruikt  er  wei- 
nig middelen  tegen,  alleen  fnijdc  men  haar 

veeL 


tan  HOLLAND.  s2oj 

veel  cijds  in  het  oor  of  inde  (hart:  in  Bra - 
band  en  Frankrijk  mengt  men  wijngaards- 
bladeren  onder  het  gras.  Onze  Landlieden 
dekken  de  Koeijen,  als  zij  de  koorts  heb- 
ben , veel  met  een  dekkleed , of  zetten  ze 
op  droog  ftroo  en  hooi  op  dal,  geven  ze 
wat  bier  in , en  laten  ze  voorts  uitzweeim» 
Intusfchen  ware  het  wenfehelijk , dat  men 
eene  regelmatige  opgave  van  de  kenteeke* 
nen,  tijden,  Honden  van  aanval  en  afgaan 
der  koortfen  konde  voordragen;  mitsgaders 
de  voorfpellingen  der  gevolgen , afs  de  duur- 
zaamheid en  uiteinden,,  de  heete  of  koude, 
langzame  of  driftige , ontftekende , bran- 
dende, kwaadaardige,  befmettende  cn  on- 
telbare andere  koortfen,  zoo  als  die  bij  de 
Medicijnmeesters  onderfcheiden  worden  ; 
dan,  dewijl  de  Landlieden  deze  naauwkeu- 
righeden  niet  genoeg  aanteekenen  noch  ken- 
nen , en  deskundige  Medicijnmeester  of 
Chirurgijns  geene  aanhoudende  waarnemin- 
gen daaromtrent  doen,  en  daarenboven  dat 
de  dieren  ons  niet  kunnen  melden , wat  zij 
bij  het  aankomen , het  midden  en  afgaan  der 
koortfen  gevoelen,  zoo  moet  men  meerder 
naar  gisfing  en  uit  vergelijking  met  de  koort» 
fen  der  Menfchen  tot  die  dezer  dieren  be~ 
fluiten  ; bij  voorbeeld  : eene  Koe  kan  ons 
niet  melden  , dat  zij  eenige  voorbode  van 
koorts  gevoelt,  als  weedom,  huiverigheid, 
pijn  in  de  lenden,  in  het  hoofd,  krimping 
in  de  ingewanden  , fchemering , duizelig- 
heid en  loomheid  , na  deze  allen  moet  men 
raden,  en  wij  weten  er  niets  van  met  ze- 

ker- 


RUD.YVe*,' 

V.  AfdL- 
VUt. 
Hüofd&j 


HET 

B.UNDVEE, 

V.  Afd. 

VIII. 

Hoofdft. 


Ontftoo* 
ken  Mid- 
denrif. 


304  NATUURLIJKE  HISTORIE 

\ - V 

kerheid,  dan  wanneer  de  koorts  daar  is  en 
duidelijk  zijne  uicwerkfelen  vertoont  , en 
weldra  de  afgaande,  aanhoudende,  beete* 
brandige,  fmet  en  kwijnende  koortfen  leerc 
onderfcheiden : wij  kunnen  derhalve  hierin 
niet  anders  doen,  dan  onzen  lezer  en  leer- 
ling te  wijzen  naar  alle  die  foorten  van  ziek- 
ten , door  ons  alrede  befchreven  , of  die 
wij  nog  zullen  befchrijven,  alwaar  men  de 
kenteekenen , gevolgen  en  uiteinden  derzel- 
ve  wel  oplettend  zal  behandeld  vinden. 

De  Ziekten  der  deelen  van  het 
MiddenfleL 

Overgaande  tot  de  ziekten  van  het  frnd- 
denftel,  zoo  komt  het  eerst  in  aanmerking 
de  ontfteking  van  het  middenrif*  welke  ont- 
flaat  door  deszelfs  nabijheid  aan  het  hart  en 
de  longen. 

Be  ontfeking  van  het  Middenrif  is  die 
ontfteking,  welke  wij  pleuris  noemen:  uit- 
wendige teekenen  er  van  kennen  de  Land- 
lieden niet  duidelijk,  ook  vind  ik  dezelve 
nergens  als  eene  ziekte  aangeteekénd ; even- 
wel is  deze  foort  van  ondteking  na  den 
dood  cf  het  Aagten  der  Koeijen  overbe- 
kend. Er  is  geen  Vleeschhouwer,  die  niet 
let  op  de  gezondheid  van  het  middenrif: 
wanneer  er  ontfteking  aan  plaats  heeft,  dan 
is  het  met  blaauwe  vlekken , zeer  bloedig 
en  met  klonterige  blijnen  bezet,  fom wijlen 
zelfs  met  etterbuilen  en  verzworen  vliezen, 
doch  dan  ook  i$  het  vleesch  in  den  hoog- 

ika 


van  HOLLAND.  zo$ 


flen  graad  flecht,  en  onderworpen  aan  het  het 
onderzoek  van  door  de  Overheid  daartoe  XuNOy  8 R* 
gefielde  lieden  , welke  hec  dan  afketrren.  v.  Af*. 
Ook  is  hec  middenrif  aan  omilekingen  on-  vit/ 
derworpen  door  de  drukking  van  de  lever  Hoofdö* 
en  de  poortader,  als  dezelve  door  dikbloe- 
digheid  en  galziekte  is  aangelloken. 

Behalve  de  ontfteking  van  het  middenrif, 
komen  hier  ook  in  aanmerking  de  ziekeen  van 
den  buik  en  de  levensvoedende  ingewanden , 
waaronder  te  tellen  is:  i.  de  ziekten  der  le 
ver  en  galblaas , 2.  die  der  milt , 3.  die  der 
maag,  4.  die  der  ommeloop,  en  5.  die  der 
darmen. 

De  Leverziekte , als  de  eerde  hier  in  L 
aanmerking  komende  , wordt  op  verfchei-  £iCict€" 
dene  wijzen  benoemd,  als:  1.  leverzuchc, 

2.  bloedlever , 3.  drooglever,  4.  lever- 
worm,  5.  galzucht.  ; 

Lever  zucht  is  eene  foorc  van  verderven-  Lever- 
de verflijming  in  de  bloedvaten  der  lever,  zacht, 
welke  tot  eene  foort  van  ectering  of  ver- 
popping overdaande,  de  geheele  zelf, iandig- 
heid  der  lever  aanfteekt,  en  dus,  even  als 
in  de  longezucht , alle  de  weivaten  verlamd 
en  als  waterzuchtig  maakc,  het  welk  men 
al  vrij  veel  ontdekt  in  de  geflagce  Koeijen, 
wier  lever  flap  en  flijmig  is:  hierom  wordt 
dit  ook  JVaterlever  genaamd,  en  misfehien  water 
is  het  wel  de  eerde  oorzaak  der  water -Iever* 
zucht.  Deze  kwaal  moet  wel  onderfcliei- 
den  worden  van  de  bloedlever. 


Bloedlever  is  volftrekc  hec  tegengeftelde 

van 


Bloedfc 

lever. 


£o 6 NATUURLIJKE  HISTORIE 

HUNDVE2'  V3n  water^ever:i  want  daar  deze  de  lever 
NDVE  * verfkpt  en  waterig  maakt , doet  de  dikte 

^Vinf(3,  ^6S  ^oe^s  dezelve  als  vleesachtig  worden, 

Hoofdft  en  daar  de  waterachtige  lever  er  flaauw  en 
blaanwachtig  uitziet,  zoo  is  de  bioedlcvcr 
bruin,  hoogrood,  ja  zelfs  zwartachtig,  der- 
mate, dat  de  kwabben  der  lever  zoo  ver* 
dikt  worden,  dat  de  zelfflandigheid  des  le- 
vers als  vleeschachtig  aanwast,  en  wel  zoo 
vast  aan  de  bloedvaten  verbonden  is,  dat 
men  dezelve  niet  ongekwetst  kan  affchei- 
den,  en  er  zelfs  in  de  inwendige  holle  en 
in  de  poortader  fpruchtels,  verdikte  aanzet- 
tingen ontdaan,  even  als  de  bloedpoüjpen 
in  het  hart:  eindelijk  komt  die  bloedlever- 
ziekte  tot  zulk  een  hoogen  trap,  dat  de  le- 
ver als  uitdroogt,  het  welk  drooglever  ge- 
naamd wordt. 

?ever.°°**  Drooglever  is  als  de  lever  geheel  verdopt 
is  en  uitdroogt  * waarvan  het  gevolg  is,  dac 
de  geheels  affeheiding  der  vochten  bederft 
en  de  Koe  gedadig  fchuimt  en  dorstig  is. 
Deze  verdroogirg  der  lever  is  vooral  in  die 
landen,  waar  men  door  de  Ósfen  den  ploeg 
laat  trekken,  en  waar  men  dezelve  op  den 
dorschvloer  laat  treden , bekend : ook  we- 
ten wij , dat  in  heete  en  drooge  zomers  , 
als  er  geen  water  in  de  flooten  is  en  men 
de  Koeijen  niet  drenkt , dezelve  dan  aan 
eene  uitdroogtng  der  lever  kwijnen  en  der- 
ven. De  invloed  van  zoodanige  droogten 
en  gebrek  aan  water  wordt  men  duidelijk 
gewaar  aan  de  uitwerking,  die  de  lever  en 
andere  ingewanden  op  de  fch'eidirig  dcrvo'ch- 


van  HOLLAND.  207 


ten  hebben , want  in  die  omftandighedon  hbt 
valt  eene  Koe  in  het  melkgevcn  ongeloof-  RUNDVe*? 
Jijk  fpoedlg  af,  zoo  dat  z'j  dikwerf  ophoudt  v AfcJ. 
melk  té  geven,  het  welk  door  de  Landlie-  Vin. 
den  genaamd  wordt:  uit  de  Melk  raken , HoGfdil* 
Melk  opflaan ; wélke  kwaal  dan  , voor  Van  d« 
zoo  ve^re  die  op  de  drooge  lever  toepas-  ra‘ 
lelijk  is,  hier  is  aangedacht. 

De  Levèrworm  is  eene  zeer  geduchte  lever- 
kwaal onder  de  Koeijen:  dan  dezelve  alrede  wom' 
bij  de  befchrijving  der  lever,  in  het  tweede 
Hoofdfiuk  der  derde  Afdeeling  dezes  werks, 
en  ook  bij  die  der  wormen  of  inrekren , 
die  de  Koeijen  befmetten  , in  het  zesde 
Hoofdftuk  dezer  vijfde  Afdeeling  uitvoerig 
befchreven  zijnde,  zoo  wijzen  wij  den  Le- 
zer tot  die  befchrij vingen. 

De  Galziekte  is  onder  alle  gevaarlijke  Galz&k- 
ziekten  der  Koeijen  eene  der  geduchtfle , te’ 
zoo  wel  als  in  den  Mensch : de  Landbou- 
wers kennen  dezelve  insgelijks  in  verfcheï- 
den  trappen  en  onder  verfchillende  benamin- 
gen , als  onder  die  van  galbloed , geelzucht , 
overloop  vah  gal , zwarte  gal , galfleen  enz., 
welke  allen  op  een  uitkomen,  De  galziek- 
te , onder  wat  benaming  die  voorkomt , 
heeft  zijn  oorfproag  of  van  te  veel  of  van 
te  weinig  gal,  de  oorzaken  ontfpruïten  uit 
de  galle  in  de  galblaas , die  zich  geweldig 
kan  uitzetten,  in  het  tweede  Hoofdfiuk  der 
derde  Afdeeling  dezes  werks  hebben  wij 
breedvoerig  genoeg  over  de  galblaas  en  gal- 
ziekte ge  fp  rok  en , en  aldaar  tevens  verfchei- 
den  foonen  van  galfteenen  befchreven,  wel- 

O - ke 


&o8  NATUURLIJKE  HISTORIE 


!ce  wel  in  de  galblaas  gevonden  worden  , 
rundvee’  waarom  wij  er  niei:  meer  van  behoeven  te 
V.  Aft.  snelden, 

Met  k°rte  woorden  zullen  wij  hier  ech- 
ter de  kenmerken  dezer  ziekte  opgevea: 
als  eene  Koe  aan  de  galle  is  * fteent  zij  en 
is  lusteloos,  zij  eet  weinig  en  bij  pozen, 
de  ader  (lagen  zijn  (lil , de  oogen  (laan  bran- 
dig,  en  in  voldagen  geelzucht  zijn  dezelve 
geel , de  afgang  is  dun , zwart  en  Hinken- 
de; in  den  hoogden  graad  van  galziekte  is 
in  Melkkoeijen  de  melk  zelfs  geel ; de  Koe 
toont  weedom  en  krimping  in  den  buik  te 
hebben , liggende  ongeftadig  neder  en  (ban- 
de dan  wederom  op;  de  muil  zevert  ook 
veeltijds,  en  in  het  opwellen  der  te  her- 
kaauwene  fpijze  wrokt  of  walgt  zij  veel- 
GaUode. t^s ^ en  ont[ast  eene  zekere  (lijm,  dat  gal- 
zoodey  de  zoo,  genaamd  wordt,  en  het- ken- 
merk is,  dat  de  galzucht  tot  in  de  maag 
en  ingewanden  is  doorgedrongen ; hier  en 
daar  drukt  men  deze  galle  uit  door  galfik- 
Galzcver.  kei , dat  zoo  veel  beteekent  als  galzevir , 
dat  is  , galachtige  fchuim  aan  den  muil* 
Nog  noemt  men  het  de  koekzoode , dat  zoo 
veel  is  als  een  zuurachtige  kooking  in  den 
krop  van  de  maag  , die  overfchuimc , en  dit 
met  eene  opborreling  in  den  mond  perst. 
Als  nu  de  Landman  door  een  of  andere 
teekenen  de  galziekte,  van  wat  aard  dezelve 
ook  zij,  ontdekt,  is  het  best  de  Koe  aan 
ontlasting  te  helpen  , de  maag  te  verfris- 
fchen  en  te  verderken,  vindende  wij,  te  dien 
einde,  de  volgende  middelen  aangereekend. 

Het 


van  HOLLAND.  ecp 


Hec  oude  en  voornaamde  middel  blijft,  HFT 
in  hec  algemeen,  hec  aderlaten,  doch  fom-  RUNDVES* 
migen  keuren  hec  af,  en  nemen  hun  coe-  V.  Afd, 
vlugc  coc  de  Zeefquille , met  firoop  en  azijn  , Vni. 
dac  zeer  goed  laxeert;  anderen  nemen  een  HoCidil:# 
lepel  vol  triakel,  mee  azijn  vermengd,  cn  Middels* 
gieten  die  in  de  keel  der  Koeijetl ; ik  vinde  te-en  de 
nog  als  een  allerbest  middel  tegen  de  galle  galzickte* 
der  Koeijen  aangeceekend  , een  of  twee  han- 
den vol  lepelblad  , vijf  a zes  bollen  knof- 
look, of  anders  twee  handen  vol  bieslook, 
op  bier  of  zoeewei  gekoekt,  en  dit  de  Koe 
ingegeven:  wordende  dit  als  een  best  mid- 
del gehouden,  omdat  het  de  galle  verteert, 
gelijk  ook  deze  kruiden  in  de  galziekten 
der  iVienfchen  als  zeer  heilzaam  overbekend 
zijn.  Wijders  wordt  ook  als  zeer  goed  ge- 
oordeeld, om  de  Koeijen,  in  de  hitte  der 
galziekte,  gekookt  bier  en  brood  te  laten 
nuttigen,  en  haar  voorts  zoo  veel  mogelijk 
aan  het  drinken  te  houden.  Dit  zijn  de 
voornaamfte  middelen,  die  onder  de  Land- 
lieden bekend  zijn,  en  wel  degelijk  moeten 
onderfcheiden  worden  van  die,  welke  men 
vcor  de  gallen  of  fpatgallen  befchreven 
.vindt;  wanc  de  galle  hebben  of  aan  de  galle 
liggen  verfchilc  zeer  veel  van  dat  foort  van 
gezwellen , die  aan  de  pooten  der  Koeijen 
komen  en  verzweeren,  en  welke  misfehien 
ook  wel  gallen  genaamd  worden , omdat  in 
de  overloop  der  galle,  *zoo  men  zegt,  ze- 
kere blijnen  of  builen  aan  de  ledematen 

ontdaan , die  men  uitdag  van  de  galle  noemt. 

Ook  is  de  uitflag  van  leherp  bloed,  veelal 

O 51  ei- 


ftio  NATUURLIJKE  HISTORIE 


HET  eigen  aan  de  on  ge  (leid  heid  der  galis,  als 
rundvee.  ^je  ^0Qr  ^ei;  bloed  vermengd  is,  en  onder  den 
V.  Afd.  naam  van  galaehtigen  uitdag  te  wel  be- 
Hoofdft  kend,  om  te  twijfelen,  of  ook  iets  derge- 
lijks verzek  de  galziekte  der  Koeijen. 
Miltziekte  Op  de  lever-  en  galziekten  volgt  nu  de 
brand IC' of  Miltziekte  , die  de  Landlieden  ook  Milt» 
het  müc-  brand  noemen  , bet  welk  zoo  veel  zegt 
vuur.  als  ver  fc  broeking  of  omfteking  der  milt: 

de  Landlieden  kennen  bet  onder  de  bena- 
ming van  miitbrand,  verdopte  milt,  ontdo- 
ken milt,  milrtering,  of  overgroeide  mik; 
doch  alle  reekenen,  welke  met  deze  bena- 
mingen overeenkomen  ,•  kan  men  niet  ge* 
makkelijk  ontdekken , dan  na  den  dood : als 
dan  vindt  men  de  milt  zwart , dikbloedig 
en  opgekrompen  , fomcijds  bedorven , mee 
een  blaauwachtigen  weerfchijn  ontdoken ; 
de  beesten  , die  de  miitbrand  of  miltziekte 
krijgen,  herkaauvven,  eten,  drinken  en  ont- 
lasten den  drek  en  de  pisfe,  als  of  zij  ge- 
zond waren  en  hun  niets  deerden.  Wanneer 
echter*  het  miltvuur  zich  ontdekt,  gefchiedc 
zulks  plotfeling,  zoo  dat  menigmaal- de  dood 
van  bet  beest  kort  op  de  ontdekking  der 
ziekte  volgt : de  miitbrand  openbaart  zich 
dan  door  stuiptrekkingen , waardoor  het  dier 
ter  aarde  valt,  meest  op  de  linkerzijde  On- 
der de  korte  ribben  , ter  piaatfe  daar  de 
mik  legt , ziet  men  geweldige  ftuiptrek- 
king;  fchieli  ke  kortademigheid  volgt  er  op, 
ook  krimpt  de  tong  op  en  zwelt  tegen  het 
verhemelte  : ingevalle  men  twijfele , zoo 
taste  men,  al  wrijvende  met  de  hand,  op 

de 


van  HOLLAND,  ziz 


de  linkerzijde , en  drukke  den  buik  op-  HE* 
waarts,  dan  zal  men  het  dier  zien  krimpen  RüN3>v’EE3 
van  pijn , zelfs  zoodanig  , dac  het  mee  de  v,^ 
poocen  (laat,  en  zoo  hec  dier  zich  dan  niet  HVïllk, 
op  de  linkerzijde  kan  nedervleijen , of  men  be- 
fpeurt,  dac  het  zulks  vermijdt,  dan  is  het 
een  gewis  teeken,  dat  zij  miltziekte  onder- 
hevig  wordt,  cf  dat  het  dié  reeds  heefc. 

Men  houdt  voor  oorzaken  der  miltziek'  Oorzaken 
te,  onder  anderen:  dikbloedigheid , of  ge  £ran^of 
brek  aan  drinken,  bij  groote  hitte  en  droog  Miltvuur, 
te,  in  de  zomermaanden,  of  wel  aan  fchie 
lijk  drinken  en  zweetverPopping;  doch  naar 
alle  vermoeden  is  eene  kerke  verpopping 
in  de  bloedvaten  der  mik  , of  eene.  al  te  fchie- 
lijk  toenemende  vleeschachtige  groei  van  de- 
zelve, eene  der  voornaam  (Ie  oorzaken. 

De  middelen  , welke  bij  onze  Landlie-  Middelen 
den,  als  de  beste,  tegen,  deze  kwaal  wor ■ j^UvuuV 
den  in  het  werk  geks  ld,  zijn  een  of  meer 
der  aderlatingen , welke , zoo  men  er  bij 
tijds  bij  is,  nog  wel  van  goed  gevolg  zijn, 
gelijk  ook  hec  ingeven  van  het  fap  van  ge- 
meen gras  en  waterbiezen  , met  bier  of  azijn 
vermengd ; ook  is  het  zeer  raadzaam  alsdan 
de  Koeijen  veel  fala'de  , van  wat  foort  die 
zij,  voor  te  leggen;  fomcijds  heerschc  de 
milthrand  vrij  Perk  op  fommige  Boerde- 
rijen , doch  mijns  wetens  nooit  zoo  alge» 
meen  als  de  fmetziekcen,  Ik  vinde  door  de 
Heer  courtoi  vermeid  , dat  in  Frankrijk 
voor  eenige  jaren  te  Charbony  en  Chat  el 
blanc  hec  miltvuur  veel  verwoesting  heeft 
aangerigc.  Hij  Pelde  insgelijks  aderlatingen 
O 3 in 


NATUURLIJKE  HISTORIE 


«FT  jn  het  werk,  bragt  het  vee  gedurig  aan  wa- 
rundvee,  remjien  ^ om  het  te  doen  drinken,  en  gaf 
v.  Afd  het  falade  en  zachte  fpijze  te  eten , om  daar- 

Koofdft  ^oor  ^cn  a%atlS  te  bevorderen. 

Voorts  kan  men  nog  tot  de  oorzaken  der 
Verdere  miltziekte  brengen,  het  onvoorzigtig  en  fel 

derTiiU-  ^aan  mec  een  tegen  het  wand  of  de 

ziekte , en  Janken  , ter  plaatfe  daar  de  milt  ligt , het 
middel  er  welk  ten  gevolge  kan  hebben,  dat  de  Koe 
tegen.  ftuiptrekking  krijgt , den  kop  neerdrukt  en 
als  op  de  tong  bijt,  die  dan  geheel  drak 
wordt,  en  dikwijls  derft  het  dier  fpoedig. 
In  dit  onvoorzien  geval  oordeelt  men  het 
best  te  zijn  , met  geweld  den  muil  open 
te  fparren,  de  tong  te  vatten,  en  dezelve 
met  zout  tot  in  en  aan  den  flokdarm  te 
wrijven ; en  voorts  al  te  doen , wat  men 
kan,  om  het  dier  aan  beweging  en  zachtjes 
opdaan  te  krijgen. 

Dit  het  voornaamde  zijnde,  hetgeen  wij 
van  de  miltbrand  of  het  miltvuur  oordeelen 
te  moeten  voordragen  , zoo  gaan  wij  over 
tot  de  ziekten  der  maag. 

ziekten  Thans  zoude  een  menigte  van  kwalen  en 
der  maag  gebreken , die  uit  de  maag  ontdaan , be- 
fchreven  moeten  worden,  dan  dewijl  wij 
met  alle  mogelijke  ijver  en  moeite  de  maag 
en  dcszelfs  gebreken  zeer  uitgebreid  in  het 
derde  en  vierde  Hoofdduk  der  derde  Af- 
deeling  dezes  Werks , en  in  het  tweede  en 
zesde  Hoofddukk  dezer  vijfde  Afdeeling 
hebben  befchrsven,  zoo  zoude  het  over- 
tollig zijn  hetzelve  hier  te  herhalen , die- 
nende hier  alleen  eene  opnoeming  van  de 

voor- 


van  HOLLAND#  213 

voornaamfte  gebreken  van  de  maag  der  KE^ 
Koeijen  , om  dezelve  in  geregelde  rang ' RÜNi>yez^ 
fchikking , ter  dezer  plaatfe  te  doen  voor*  V.  Afd» 
komen,  zijnde  dezelve:  i°.  Verloren  eet- 
lust.  2°.  Overladen  maag.  3*.  Ontdoken  00  * * 
maag.  40.  HaarbalJen  in  de  Maag.  50,  Wor- 
men in  de  maag.  6Q  Bedorven  chijl  enz. 

De  voornaam  de  ziekten  der  maag  dus  Ziekten 
afgehandeld  zijnde  , zoo  volgen  die  der der  ö3r; 
overige  ingewanden:  namelijk:  de  ziekten ommeloop. 
der  darmen  en  der  ommeloop. 

Deze  zijn  voornamelijk:  1®.  Verdopte 
darmen  of  colijk.  20.  Ontdook  en  darmen. 

3°.  Verzweering  der  darmen.  40  Verzwee- 
ring  van  de  ommeloop.  5°.  Verdapte  of 
opgekrompen  darmen.  70.  De  Schijt.  8°,  De 
BloedJoop.  90.  De  kronkel  of  draaidarm» 
en  eindelijk  io*  Aambeien  of  aarsziekten 
of  bedorven  aarsdarm. 

De  Verpopping  der  Darmen,  ontflaat  Verftopi© 
uit  een  al  te  gulzig  eten  en  opvulling  der  darmen, 
darmen  , waardoor  eene  belemmering  in 
^derzelver  werking  ontftaat.  De  dikbloe- 
digheid,  waardoor  de  opflurping  ( reforba - 
tio)  der  vaten  belet  wordt,  brengt  er  me- 
de zeer  veel  aan  toe.  Verborgen  oorza- 
ken, door  flechc  en  verkeerd  voedfel  ver- 
oorzaakt , als  mede  eene  verdikking  in  de 
zomer  of  in  de  lebbe,  zijn  insgelijks  oor- 
zaken van  verdopping.  Het  ontdekt  zich 
fpoedig  aan  de  droogte  en  dikte  van  den 
drek,  die  anders,  zoo  als  men  weet,  dun 
is,  maar  dan  dik  en  klonterig  wordt,  maar 
allermeest  aan  den  gezwollen  buik  der  Koei- 
O 4 jen 


ai4  NATUURLIJKE  HISTORIE 

HET  jen  en  aan  de  buikpijn.  Deze  buikpijn 
rundvee.  0penhaarc  zich  ^oor  het  ongeftadig  liggen 
v.  Afd.  der  Kopijen , dan  op  deze  dan  op  gene  zij* 
Hoofdft  even  a*s  iemand  die  opgevuld  cn  opge- 
zet is  van  fpijzen  of  winden,  waarvan,  in 
dit  Hoofdftuk,  onder  het  artikel  van  Buik- 
pijn, nader  melding  zal  gemaakt  worden. 
Ingeval  van  verftopning  der  darmen,  vind 
ik  verfcheiden  zeer  goede  remedien  aange- 
raden, en  welke  meestallen  bij  onze  Land- 
lieden bekend  zijn  en  meest  op  openende 
middelen  uitkomen ; de  meest  beproefde, 
welker  werking  wij  kennen  , zijn  de  vol- 
gende , als : de  eerde  is , om  de  Koe  eenigen 
tijd  het  eten  te  onthouden,  of  ten  minste 
dezelve  bij  pozen,  zeer  weinig  voedfel  te 
geven,  en  dan  tot  voeifel  te  kiezen  weeke 
zaken,  als  falade*  knollenfchellen , worte- 
len fchrap  fel , vooral  koolsbladeren , voorts 
aan  de  Koe  in  te  geven  een  goed  pur- 
geermiddel , beftaande  in  drie  oneen  fap 
van  hondsdraf , en  daarin  gefmolten  een 
once  paarden  • aloë  Q Aloë  Calballina  ) , 
dit  aan  de  Koe  des  morgens  met  laauw 
water  ingegeven  wordende  , zoo  zal  zij 
aan  het  afgaan  komen.  De  ouden  na- 
men veeltijds  de  theriaak  of  mithridaat, 
doch  de  alcë  alleen  is  hier  genoeg.  Nog 
vinden  wij  als  een  vrij  algemeen  mid- 
del, om  in  verïïopping  der  darmen  ontlas- 
ting te  veroorzaken,  opgegeven:  een  half 
pond  boter  en  een  pint  lampoli],  ondereen 
gekookt,  en  dit  laauw  aan  de  Koe  ingege- 
ven, welk  verzachtend  en  lenigend  middel 

door- 


van  HOLLAND,  215 


doorgaans  helpt,  en  zoo  dit  nog  niet  hel-  HET 
pen  mogt  , als  dan  witte  wortelen  , een RUNDVEE* 
weinig  peper  e,n  twee  a drie  handen  vol  v. 
zuring,  wel  door  een  gekookt  in  oud  bier, 
en  van  dezen  drank,  een  mengelen  te  ge- 
lijk, tweemaal  daags  ingegeven.  Dikwijls 
helpt  ook  mostaard  met  oud  bier,  alzoo 
dit  een  goede  prikkeling  veroorzaakt,  waar- 
door ontlasting  komt.  Indien  nu  alzulke 
verpoppingen  niet  tot  ontlasting  kunnen 
gebragt  worden,  ontdaan  er  doorgaans  ge- 
duchte kwalen  uit,  als: 

Ontfïek 'ngèri'  der  Darmen , dat  is,  eene d°Rt^^ea 
•fmart,  die  gebooren  wordt  uit  het  verderf a*iiUsa’ 
der  verdopte  doffen , dat  zich  aanflaat  op 
het  inwendig  darmvlies,  daarna  de  andere 
vliezen  aandoet,  en  voorts  onr-fteking  van 
de  Ommehop  en  van  het  Darmfchell , 0ncfto^ca 
en  eindelijk  verz  weering  en  de  dood  ver  i0op. 
oorzaakt.  De  onc  Peking  ontdekt  zich  aan 
alle  de  reekenen  , welke  wij  'hij  het  be- 
fchrijven  van  de  koorts  vermeld  hebben, 
en  vooral  aan  den  afgang,  die  dan  bloedig 
en  üijmerig  is.  De  verz  weering  ontdekt 

zich  niet  zee^  kennelijk,  en  alleen  door  et- 
.ter  en  fnotdoffen,  welke  uit  den  muil  vloei- 
jen , en  uit  de  klaarblijkelijke  kwijning  der 
Koe.  Men  ontdekt  dus  deze  kwalen  zel- 
den duidelijk,  bij  herleven  der  Koeijen,  maar 
als  zij  dood  en  geflagt  zijn,  vindt  men  al 
vrij  dikwijls  aan  het  vel  van  de  omloop 
geheele.  etterbuilen  en  verzweeringen , en 
dikwijls  geheele  verkalking;  ook  is  het  net- 
vlies dan  veeltijds  als  in  een  bol  ingekrom- 
/ . O 5 pen 


2:6  NATUURLIJKE  HISTORIE 


W*T  pen  of  geheel  in  een  etterzak  veranderd, 
«vnoveb.  ^ec  welk  Veretterd  Netvlies  genaamd  wordt, 
v.  AfJ.  Veel  meer  kan  ik  van  deze  doodelijke  ziek» 
Jïlofdft  rens  n*et  me^en’  dan  we*  van  derzelver  ge- 
' 0lC'  * volgen,  zijnde  de  verflapping  der  darmen, 
Kccviie^  waaru*c  de  loop,  de  fchijc  en  kronkeldarm 
omftaat. 

Ver  flapte  De  Ver  flapte  Darmen , is  een  gevolg 

Eaniiea.  van  de  verzweering,  en  beftaat  in  een  on- 
magc  om  te  kunnen  werken  met  die  gedu- 
rige beweging  van  inkrimpen  en  uitzetten, 
dezelve  verlammen  allengs  , en  wor- 
den als  werkelooze  buizen,  die  alle  voch- 
ten en  vuile  Itoffen  ongevoelig  laten  loo* 
pen.  Deze  ongefteldheid  heeft  hare  on- 
der fcheidingen  ; in  het  gemeen  noemt 
men  onbewimpeld  dit  gebrek  den  Schijt , 
schijt  anderen  zeggen  den  Dret  of  den  Drïjt , 
«I  D-jit.  welk  alles  uitkomt  op  een  dunnen  af- 
gang van  den  drek.  Door  den  Drijt  even- 
wel , verdaan  zij  meerendeels  een  afgang  of 
loslijvigheid,  met  winden  vergezeld,  welke 
bij  poozen  ontlast  wordt  , maar  door  de 
Schijt  verdaan  zij  eene  aanhoudende  weeke 
dunne  afgang , en  zeggen : de  Koe  is  aan 
den  Schijt , Zij  onderfcheiden  dezelve  in 
twee  foorren,  als  de  goede  en  de  kwade 
Schijt . 

Be  goeds  De  goede  Schijt  is  die , welke  wij  meer- 
ctl,  • malen  verklaard  hebben  ais  eene  natuurlijke 
eïgenfchap  der  Koeijen , waaraan  zij  , bij 
het  veranderen  van  Hal  en  weiden,  onder- 
hevig zijn , vooral  als  zij  in  het  voorjaar 
in  de  weiden  komen,  dan  krijgen  zij  den 

groe~ 


van  HOLLAND.  217 


groenen  Schijt  of  Grasfchijt . Deze  houdt  «et 
men  voor  zeer  gezond,  dezelve  houdt  bin- RljNDVEE* 
nen  twee  of  drie  dagen  op , en  daarom  laat  V.  Afd. 
men  dit  aan  de  werking  der  natuur  over. 

In  het  najaar,  als  de  Koeijen  op  ftal  ko* 
merf,  zijn  er  vele,  die  alsdan  insgelijks  aan 
den  Schijt  geraken,  dit  is  dan  de  HooifchijU 
Wijders  gebeurt  het,  dat  de  Koeijen,  door 
verandering  van  gras,  op  het  etgras,  of 
door  eenige  foort  van  malfche  kruiden , aan 
den  fchijt  geraken  ; aan  allen  deze  bekreunen 
zich  de  Landlieden  weinig,  indien  de  drek 
flechts  eene  goede  kleur  heeft  en  de  ontlas- 
ting niet  te  lang  aanhoudt,  en  dezelve  niet 
waterig  of  galachtig  wordt,  of  een  graan- 
we  kleur  heeft,  want  dan  volgt  de  kwade 
Schijt . 

Nog  is,  altans  onder  Kennemerland  ^ een  Eoqge* 
ongemak  bekend,  bij  den  naam  van  Dong -looP* 
loop  of  Dongeloop . Dit  is  eene  geele  dun- 
ne afgang , vergezeld  van  winden , zoo  dat 
het  beest  geluidgevende  winden  loost , het 
welk,  zoo  het  aanhoudend  is,  de  Loop  of 
Schiet  voorfpelt.  Mogelijk  moet  het  Domp- 
Joop  zijn,  dat  is,  een  dompige  windloozing 
uit  den  aars. 

De  kwade  Schijt  is  kennelijk  aan  de  De  Kwi 
graauwe  kleur  en  rotachdgen  reuk  van  den  de  Scbii*« 
afgang,  als  mede  wanneer  dezelve  vol  graan- 
we  klonterige  flijm  afdruipc,en  op  den  grond 
fchielijk  aankorst,  als  de  klink  of  de  aars 
opgezwollen  en  brandig  is,  dan  is  het  tee- 
ken  van  de  kwaden  Schijt  daar,  en  dan  veran- 
dert 


218  NATUURLIJKE  HISTORIE 


rrFT  dert  de  benaming  en  men  noemt  het  de 

K UNO  VEE» 


V.  Afd, 
VUT. 
Hoofdft. 


Loop . 

De  loop  of  Loopfchijt , (bij  de  Ouden 
Melizoen  genaamt)  doorgaande,  zoo  ont- 
loopt aan  de  Koe,  bij  aanhoudenheid  eene 
De  Loop*  graauwe  dunne  ftoffe,  haar  eetlust  ontbreekt  , 
daar  in  tegendeel  in  den  goeden  Schijt  de  eet- 
lust toeneemt:  wijders  wordt  de  Koe  dun, 
en  zij  geraakt  uit  de  melk  , waggelt  van 
zwakheid  en  draagt  de  ftaarc  als  druipende* 
de  ooren  hangen  flap  en  de  oogen  ftaan  hol, 
de  muil  is  zeverig,  zoo  dat  cr  vele  reeke- 
nen zfn  , welke  eene  zware  krankheid  aan- 
kondigen, eindelijk  blijft  zij  liggen  en  fterfc 
binnen  korten  tijd.  Deze  foort  van  loop 
wordt  ook  voor  befmettende  gehouden ; als 
dezelve  regeert , kan  in  korten  tijd  al  hetr 
Vee  dat  iir  eene  weide  graast  of  in  een  (tal 
flaac,  er  van  befmet  worden  en  uitfterven  , 
eji  niet  zelden  is  deze  graauwe  loop  de  ge^ 
zellinne  der  geduchte  Veepest.  AU  een  Land- 
man ontdekt  dat  eene  Koe  met  deze  Loop 
befmet  is,  zondert  hij  dezelve  terllond  van 
de  andere  Koeijen  af,  en  doet  wat  hij  kan 
om  het  dier  te  helpen;  doch  er  zijn  in  die 
foort  van  fmetziekte  , even  als  in  die  zelve 
foort  van  ziekte  bij  den  Mensch , niet  veel 
middelen,  bij  welke  men  eenige  baat  vind, 
evenwel  bevindt  men  zich  er  nog  al  wel 
bij , wanneer  men  eenige  eijeren  , onder  ge- 
kookte melk  klutst,  en  dit  aan  de  Koe  ingeefc, 
en  vervolgens,  twee  uren  daarna,  borstel, 
uit  de  brouwerijen,  door  haar  laat  drin- 
ken. 


van  HOLLAND.  219 

V 


ken.  Velen  nemen  fpoeling  uit  de  gene- 
verftokerijen  , en  mengen  daar  onder  Lp 
van  klittebladeren  of  zuring,  met  wat  zout., 
en  geven  het  aan  de  Koe  te  drrnken.  Wij 
vinden  hier  en  daar  ook  de  wijngaardblade- 
ren als  een  goed  middel  opgegeven,  de 
weegbree,  het  breede  blad  , de  waterlie- 
zen  of  pinkfterbloem  en  de  kalmoes  , zijn 
ook  allerheilzaamst  , en  mogelijk  natuurlijk 
goed,  om  dat  de  Koei  en  van  zelve,  als  zij 
eenigzins  kwijnen,  deze  kruiden  opzoeken. 

Daar  wij  alles  moeten  aanwenden,  om 
zoodanige  middelen , als  wij  door  anderen 
vermeld  vinden,  en  waarin  wij  eenig  door- 
zigt  hebben , aan  onze  Landlieden  mede  te 
deelen , zoo  kan  ik  niet  nalaten , om  bier 
een  middel  voor  te  dragen  , dat  in  Zwit- 
ferland  de  proef  heeft  doorgegaan  in  vele 
ziekten  , waarin  ontflekingen  der  ingewan- 
den plaats  had,  bijzonder  in  de  loop,  zoo 
wel  in  de  bloedloop  als  in  de  graauwe  loop., 
en  insgelijks  ook  in  kolijkpijnen  en  derge- 
lijke ; het  beftaat  in  het  volgende : men 

neemt  aldaar  een  emmer  of  iets  meer  of 
minder  water  , en  bluscht  er  heet  gemaakt 
ijzer  in  , voorts  mengt  men  er  een  oiace 
gebrande  aluin  door:  dit  geeft  men  het  beest 
bij  pozen  te  drinken ; daarna  neemt  men 
galnoten , welke  nog  groen  op  de  eikenbla- 
den zijn,  en  roost  dezelve  op  een  ijzeren 
fchop,  ftootende  die  daarna  tot  poeder : ver- 
volgens neemt  men  weegbree -bladeren,  die 
men  zoo  fijn  kerft  als  doenliik  is , en  geeft 
hiervan  het  beest  driemalen  des  daags  eehe 


HET 

RUND  VS*. 

V.  AfJ, 
VII  f. 
Hoofde, 


1 


220  NATUURLIJKE  HISTORIE 

HET  pil  of  twee,  ter  grootte  van  een  middel* 
rundvee. jarige  pil ^ in,  tot  dat  men  merkt,  dat  de 
v.  Afd.  afgang  begint  te  veranderen  en  natuurlijker 
vl11*  wordt,  dan  moet  men  daarmede  ophouden, 
00  * doch  allengs  voortgaan  met  haar  het  ge- 

melde water,  waarin  het  ijzer  gebluscht  en 
de  gebrande  aluin  doorgeroerd  is,  te  laren 
drinken,  en  daarna  gewoon  water  met  wat 
Cretnor  Tart . vermengd  , bij  kleiner  teu- 
gen , een  of  tweemaal  daags , aan  haar  in 
te  geven.  Deze  middelen  , te  weten  het 
ijzerwater,  is,  voor  zoo  verre  mij  bewust 
is,  bij  ons  niet  bekend  in  ziekten  der  Koei- 
jen;  dan,  de  Theorie  is  in  deze  zeer  aan- 
nemelijk, zoo  dat  wij  onze  Landlieden  aan- 
raden  dezelve  te  beproeven. 

De  loopziekten  zijn  allergevaarlijkst  on- 
der de  Koeijen,  en,  zoo  als  wij  reeds  ge- 
zegd hebben , dikwijls  befmettende.  Er  zijn 
voorbeelden  van  in  Frankrijk , dat  eene 
lïerfte  onder  het  vee,  waaronder  de  loop- 
ziekte  regeerde  , geheele  Provintien  trof : 
van  een  voorbeeld  er  van  kan  ik  niet  nala- 
ten hier  in  het  voorbijgaan  melding  te  ma- 
ken. 

In  het  jaar  1714.  wierden  er,  op  Ko- 
ninklijke order  , uit  de  Hooge  Schole  van 
Befangon  eenige  Profesforen  gezonden  naar 
zeker  dorp  , Foudremont  genaamd , om 
onderzoek  , naar  de  uitwerkfelen  van  eene 
aldaar  onder  het  Rundvee  heerfchende  ge- 
weldige ziekte,  te  doen.  Bij  hun  rapport 
berigtten  zij,  dat  zij,  bij  het  ontleden  der 
beesten,  welke  aan  de  ziekte,  om  welke 

te 


y a n HOLLAND,  22 ï 

te  onderzoeken  zij  gezonden  waren , waren 
geHorven,  de  galblaas  buitengewoon  en  on- 
natuurlijk  groot  gevonden  hadden , en  vol 
van  eene  weiachtige  Hinkende  doffe ; dar 
vervolgens  de  regeer  longekwab  veel  groo», 
ter  was  dan  gewoonlijk;  dat  de  long  eene 
bleeke  kleur  had , en  door  ccn  algemeen 
verdejf  was  aangetast;  vervolgens,  dat  de 
longcpijp  vol  was  van  eene  etterachtige 
doffe,  de  tong  bleek,  aan  de  einden  zw art 
heilagen,  en  als  gegangreneerd , en  droog 
op  de  plaats  der  doorflokking , alwaar  dezelve 
ook  vel  puisten  of  blijnen  was,  met  bedorven 
üoffen  vervuld , zijnde  de  muil  én  de  neus- 
gaten wijders  vol  flijm  en  flank,  de  öögem 
ontdoken  en  tranende;  in  de  hersfenen  en 
in  de  overige  deden,  als  lever,  milt,  de 
maag  en  darmen,  was  alles  natuurlijk,  uit- 
gezonderd in  den  aars  - of  mestdarm  , die 
vol  uitgefijpeld  Hinkend  bloed  was : en  ein- 
delijk dat  zij , bij  het  nog  leVend  vee  ko- 
mende, bevonden,  dat  dezelve  meest  allen 
de  buikloop  hadden,  waarvan  de  kleur  groen 
en  de  zelfftandigheid  lijmachtig  en  weiach- 
tig was,  zeer  Hinkende  , dikwijls  met  bloed 
vermengd  , en  fom wijlen  geheel  uit  bloed 
beHaande  enz.;  voorts  dat  bij  hetzelve  öok 
andere  reekenen  , als  hoesten  , kugchen , 
fnotterigheid  , hitte  der  hoornen , koude 
ooren , neerhangend  hoofd , en  meer  derge- 
lijke , ontdekt  werden;  dan,  hetgeen  bij- 
zonder is,  is,  dat  de  Rapporteur  meldt,  dat 
wanneer  deze  Koeijen  , naar  gewoonte  der 
inwoners,  adergelateu  werden,  als  dan  het 

bloed 


fJElT 

tt.UNDVE'ff* 

V.  Af!, 
Vilt 
Hóöto* 


2!>r>  NATUURLIJKE  HISTORIE 

HFT  bloed  niet  liep  , maar  met  tusfchenpozen 
rundvee.  ujcfpoor,  en  dadelijk  kolde. 

V.  Afd.  Uit  dit  rapport  nu  kan  men  zekerlijk  veel 
Hoofdft  opheldering  bekomen  ten  aan  den  van  den 
waren  zetel  der  ontftekende  roode  of  graau- 
w q befmettende  loop,  en  daaruit  opmaken, 
dat  het  longevuur  hier  niet  weinig  heeft 
medegewerkt  of  er  eene  voorafgaande  oor- 
zaak van  is  geweest.  Het  komt  ook  over- 
een met  onze  ondervinding  bij  de  ontleding 
der  longen  van  zoodanige  beesten , als  mede 
omtrent  de  beftnetting  en  ongansheid  der 
galblaas,  die  bij  zulke  dieren  akoos  vrees* 
lelijk  ontdoken  en  onnatuurlijk  groot  was: 
waaruit  dan  op  te  maken  is,  dat  de  loop 
veelal  ook  met  de  galziekten  vermengd,  of 
daarvan  oorfpronkelijk  is. 

Eindelijk  hadden  gemelde  Frofesforen  ook 
nog  in  andere  Districten  verfcheiden  bees* 
ten  geopend,  waarin  zij  dezelfde  kenteeke- 
nen  vonden,  behalve  dat  er  fommigen  on- 
der waren,  in  welke  bovendien  de  overige 
ingewanden  zwartkleurig  en  geheel  verkor» 
ven  en  bedorven  waren  , en  zelfs  dat  het 
vleesch  bedorven  was , in  zoo  verre , dat 
zij  zelfs  hier  en  daar  onder  den  gevilden 
huid,  op  het  vleesch  , wormpjes  vonden, 
waaruit  ik  voor  mij  niet  vreemd  ben  van 
te  vermoeden  , of  ook  uitwendige  aandoe- 
ningen , door  infekten  of  wormen  veroor- 
zaakt, niet  wel  in  dit  foorc  van  loopziekte 
hebben  medegewerkt. 

Dit  hebbende  medegedeeld  , zoo  vervol- 
gen wij  nu  met: 

De 


van  HOLLAND.  023 


De  Bloedloop . Alhoewel  deze  gevaar*  KET 
lijker  fchijnc  dan  de  graauwe  loop,  is  RÜNDVE#*' 
zelve  evenwel  altijd  zoo  gevaarlijk  niec,  ten  v.  Afd* 
ware  zij  op  de  graauwe  loop  volgt,  en 
dan  de  roode  loop  wordt  De  bloedloop 
©ntftaat  dikwijls  enkel  en  alleen  uit  dik  - en  Da  Bloed* 
volbloedigheid  en  uit  fcherpe  vochten:  ookloop' 
door  het  eten  van  verhittende  kruiden;  zij 
vergezelt  dikwijls  de  miersheid  en  het  fchurfc, 
en  volgt  wel  eens  op  de  pof  en  de  blaar, 
en  dan  is  het  bloed,  onder  den  afgang, 
met  flijm  vermengd ; maar  is  het  bloed  dun 
en  waterig,  met  de  graauwe  loop  vermengd 
en  geftadig  fijpelende  uit  den  aarsdarm,  en 
dooreenen  mufFen  flank  vergezeld,  dan  oor- 
deelt men,  dat  dezelve  binnen  weinig  Hon- 
den den  dood  kan  veroorzaken  , daar  anders 
de  enkele  bloedloop  nog  al  van  zelfs  ge* 
neest  en  ophoudt,  als  zij  eenigen  tijd  ge- 
duurd heeft,  en  men  het  beest  met  goed  en 
zacht  voedfel  verfrischt* 

Als  de  Bloedloop  of  de  kwade  fchijt  ten  pe  si0op 
fterkfte  woedt , volgt  de  Persloot >.  Deze  of  spuit- 
noemen  vele  Boeren  de  Spuit  of  Spuit  loop , loo£* 
dat  is  , als  de  dunne  bedorven  drek-  en 
darmftoffen  met  geweld  uit  de  darmen,  als 
uk  eene  fpuit,  worden  uitgedreven,  hoeda- 
nige  Spuitloop  doorgaans  een  doodelijk  voor- 
teeken  is,  vooral  in  de  Veepest,  daar  de 
Spuitloop  doorgaans  bij  regeert. 

Zoo  de  beesten  van  deze  foorten  van  loop 
genezen,  dan  volgen  eigenlijk  verflapte  dar* 
men : uit  deze  wordt  dikwijls  een  niet  min- 
der geducht  ongemak  geboren,  hetwelk  door 

P de 


**4  NATUURLIJKE  HISTORIE 
HET  de  Landlieden  draaidarm,  kronkeldarm,  den 

rundvee*  ^en  jarrft  gernarncj  Wordr. 

v.  Afd.  De  Draaidarm  of  Kronkeldarm  is  het* 
VIIJ'  zelfde  gebrek,  dat  aan  de  Geneesheeren  bij 
00f  * den  naam  van  Volvulus  in  den  Mensch  be- 
Draai-  kend  is.  Het  is  eene  doorzakking  van  de 

kronkel  °f^^aPv^ezen  de  darmen,  die  men  het  //- 
dam.  * Uum  noemt,  en  die  aan  den  endeldarm  ein- 
digen, zoo  dat  zelfs  die  doorzakking  ook 
fomwijlen  in  dèri  endeldarm  öntftaat.  Zij 
is  bij  onze  Landlieden  bekend,  wélke  deze 
kwaal  ook  kink  in  den  darm  noemen,  dat 
zoo  veel  zegt  als  een  verkeerden  draai ; 
maar  bovenal  is  veeltijds  het  begin  en  de 
oorzaak  der  krinkdarm  óf  kronkeldarm  toe 
te  fchrijven  aan  zware  verftopping  van  den 
drek  in  de  ingewanden  , die  zoodanig  kan 
verharden,  dat  ze  eerst  als  harde  keutels 
zigtbaar  wordt  en  met  persfen  afgaat , daarna 
geheel  verhardt,  tot  dat  het  beest  fterft:  irt 
dit  opzigt  is  deze  kwaal  aan  onze  Landlie- 
den zeer  wel  bekend  onder  de  benaming 
Verdopt-  van  verfioptheid  en  ook  wel  entelziek , dat 
heia  °f  js  ^ keutelziek ; want  entel  beteekent  een  keu- 
nlczie  * tel,  een  ronde  opeengepakte  drekltof,  die 
als  keutels  uit  den  aarsdarm  afgaat.  Ter 
verhclping  van  dit  gebrek,  vinde  ik  het  vol- 
gende middel  voorgefchreven , namelijk : men 
neme  zeven  of  acht  beetewortelen , en  koo- 
ke  die  in  regenwater,  tot  dezelve  zacht  en 
gaar  zijn,  dan  drukke  men  dezelve  uit:  dit 
uit  de  wortelen  gedrukte  fap  doet  men  we- 
der in  het  water , waarin  de  wortelen  ge- 
kookt zijn , maar  zorge , dat  er  niets  van 

de 


van  HOL  t A N D.  S2 5 


de  vezels  der  wortelen  inblijft;  voorts  geeft  HRT 
men  dit  water  , waarin  het  uit  de  wortelen  RÜNDvef* 
gedrukte  fap  is,  warm  aan  de  Koe  te  drin-  V.  Afd. 
ken.  Dit  middel  kan  goed  zijn  , maar  ik  VIfI' 
oordeele,  dat  het  middel,  bij  de  Landlie-  00 
-den,  vrij  algemeen  bekend,  wel  zoo  goed 
in  zijne  uitwerking  is,  namelijk:  eerst  den 
harden  drek  , met  eenig  daartoe  gefchikc 
werktuig,  uit  den  aars  te  halen,  en  daarna 
tabaksrook  door  een  pijp  in  denzelven  te 
blazen:  indien  deze  rook  doordringt  tot  aan 
de  plaats,  waar  de  verpopping  is,  zoo  is 
het  niet  onwaarfchijnli;k , dat  door  de  prik» 
keling,  welke  de  tabaksrook  veroorzaakt, 
de  kronkel  ontfpannen  wordt  en  doorcogc 
aan  de  floffe  geeft. 

Aambeij en  of  Aarsbeijen , ook  Aanbel - Aambei. 
jen  , zoo  genaamd  om  hare  gedaante , ien' 
waarmede  zij  wel  naar  eene  bei  of  bezie 
gelijken:  zij  komen  in  en  om  het  fonda* 
ment  , aan  hec  aarsgat  en  tot  inwendig  in 
den  endeldarm;  zij  puilen  uit,  en  zijn  al* 
gemeen  genoeg  als  eene  kwaal  der  Koeijen 
bekend,  ook  Haan  zij  wel  over  tot  bloed- 
vloeiing. Hiervoren,  in  het  vijfde  Hoofd- 
fl.uk  dezer  Afdeeling,  hebben  wij'  gefproken 
van  zekere  vlieg,  die  in  den  aarsdarm  der 
Koeijen  indringt , en  een  zeker  foort  van 
aambeijen  of  bloedpuisten  veroorzaakt:  de 
aambeijen,  hier  bedoeld,  fchijnen  echter  van 
eenen  anderen  aard  te  zijn , dewijl  zij  al  vrij 
groot  als  kleine  bloedbuidcls  en  blaren  uit- 
puilen en  als  aanhangen  , waarom  dezelve 
bij  velen  onzer  Landlieden  ook  Aarsblij - 
P % nsnf 


52 6 NATUULIJKE  HISTORIE 


het  nen  % Bloedblijnen , Bloedvinnen  genaaml 
rundvee.  worden.  De  Landlieden  binden  dezelve  af 
v.  Afd.  door  er  een  draad  om  te  binden  en  die  van 
Hoofdft'  r(K  ^ naauwer  toe  te  halen,  tot  de 
9 aambei  afvalt.  Inwendig  gebruiken  zij  azijn 
met  honing  en  zout,  of  andere,  reeds  op» 
gegeven,  middelen  tegen  verhit  bloed;  maar 
gebeurt  het,  gelijk  dit  nog  al  plaats  heeft, 
dat  de  aambeijen  tot  verderf  overftaan,  dan 
noemt  men  dit  bedorven  aarsdarm. 

Bedorven  Bedorven  Aarsdarm  is  al  vrij  dikwijls 
Aarsdarm.  eene  kwaal  der  Koeijen : men  ontdekt  de- 
zelve aan  den  ftank  en  aan  eene  etterftof, 
die  om  het  flor  van  den  aarsdarm  te  voor* 
lebijn  komt,  zoo  dat  de  holte  van  de  wa- 
legreep  veeltijds  vol  flijm  of  etterftof  is* 
Deze  kwaal,  alhoewel  vrij  bekend,  vind  ik 
weinig  vermeld,  en  derhalve  ook  geen  mid- 
del er  tegen  aangewezen  , dan  alleen  dit; 
namelijk : eerst  het  zuiveren  van  den  aarsdarm 
van  den  drek,  en  dan  het  nu  en  dan  inwen- 
dig aanfmeeren  van  dezelve  met  eene  zalf, 
begaande  in  terpentijn,  met  olijven- olie  en 
wat  mastiek  door  een  gefmolten , en  dit 
voorts  ook  te  doen  met  fap  van  weegbree- 
bladeren. 

Eindelijk,  na  dat  wij  de  voornaamfle  ziek- 
ten der  midden- ingewanden  hebben  aange* 
teekend , is  er  nog  eene , welke  zeer  gemeen 
is,  en  uit  vele  der  opgenoemde,  als  mede 
uit  andere  oorzaken  ontllaat,  en  bekend  is 
bij  den  naam  van  buikpijn. 

Buikpijn.  Buikpijn  is  eene  kwaal  der  Koeijen, 
welke  bij  alle  Landlieden  bekend  is : zij  zijn 
< zeer 


i 

van  HOLLAND, 


Teer  oplettend  op  dezelve,  en  bij  alle  Schrij- 
vers, welke  over  eenige  ziekten  der  Koei- 
jen  gefchreven  hebben,  wordt  dezelve  ver- 
nield. Deze  kwaal  is  ook  onder  andere  be- 
namingen bekend  , gevende  fommigen  aan 
de  buikpijn  den  naam  van  weebuik ; ande- 
ren dien  van  zwoegbuik , wind  buik , wa- 
terbnik , trommelbuik  enz. ; ik  vinde  ook 
de  buikpijn  bij  eenigen  genaamd  Spimpijn y 
doch  onder  dezen  naam  wordt  meest  be- 
doeld buikpijn  omtrent  den  navel;  dan,  dit 
is  van  een  anderen  aard.  Alle  deze  ver* 
flhillende  benamingen  komen  genoegzaam 
op  een  uit.  De  eigenlijke  buikpijn  der 
Koeijen  doet  zich  kennen,  als  de  Koe  dik- 
wijls opftaat  of  gaat  nederliggen  , en  dik- 
wijls met  de  achterfcbenkelen  tegen  den 
bipk  (laat  en  er  mede  in  den  grond  fchra- 
velt;  als  zij  dikwijls  met  eene  fhauwe  (lem 
bulkt  en  zucht,  veeltijds  den  kop  omflaat , 
dan  voordoopc,  dan  (lililaat,  alsmede  wan- 
neer den  buik  of  te  veel  gezwollen  of  te 
fterk  ingekrompen  is,  want  dit  zijn  beide 
ook  teekenen  van  buikpijn,  alhoewel  uic  on- 
derfcheiden  oorzaken,  als  wordende  het  een 
dpor  opzwellingen  en  groote  fpanningen , 
door  winden  of  verpopping,  en  het  andere 
door  inkrimpingen  der  darmen  veroorzaakt. 

De  middelen  tegen  de  buikpijn,  ten  min- 
fte  om  dezelve  te  verzachten , zijn  veelvul- 
dig; de  voornaamlle  zijn:  versch  bier  mee 
zout  gekleinst,  tot  dat  het  fchuimt,  en  dat 
aan  de  Koe  ingegeven ; ook  ontlastende  mid- 
delen , en  daar  onder  gedaan  wat  lijnzaadkoek 

P 3 en 


HST 

RÜNDVECi 

V.  Afd. 

VIII. 

Hoofdft* 


**8  NATUURLIJKE  HISTORIE 


mr  en  aloë  , met  een  of  twee  eijerdooren , me. 
eündvee.  jn  versch  bier;  er  z\\n  er  ook,  welke 

v.  Afd.  er  voor  zijn , om  aan  den  buik  te  aderla- 
viii-  ten,  en  zoo  zij  vermoeden,  dat  de  buik- 
Koofdft.  pjjn  ujt  weedom  in  de  nieren  en  de  blaas 
ontftaat,  als  dan  op  pis  afdrijvende  midde- 
len denken.  Intusfchen,  zoo  lang  men  de 
ware  oorzaak  niet  weet,  en  men  het  flechts 
aan  eenige  fpijze,  winden  of  vervangenheid 
toefchrijlt,  is  het  best,  in  het  algemeen  allq 
windbrekende  drank , als  dunnebier , zoet- 
wei  en  jong  gras  door  de  Koe  te  laten  ge* 
bruiken,  en  dezelve  van  te  veel  eten  te  fpee- 
nen. 

Tot  dus  verre  eenige  foorten  van  darm- 
ziekten en  buikpijnen  befchreven  hebbende, 
dienen  wij  hier  wat  nader  onderzoek  te  doen 
naar  dat  foort  van  buikpijn , ontftekingen  en 
verzweeringen , uit  de  kolijk  ontftaande,  of 
liever,  waaruit  de  kolilk  ontftaat;  eene  ziek- 
te, die  al  vrij  veel  de  Koeijen  treft,  ja  zelfs 
van  doodelijke  gevolgen  is. 

Kolijk.  De  Kolijk  wordt  ook  buikwec , buik - 
jicht , darmfckeelspijn  , ook  wel  krimp - 
darm  en  fnij dingen  in  den  buik  genaamd, 
al  naar  de  bevatting  en  kundigheid  der  Land- 
lieden De  naam  van  kolijk  is  oorfpran- 
kelijk  van  de  Latijnfche  benaming  van  den 
kronkel  - of  dikke  darm,  het  kolon  ( colon ), 
die  van  darmfcheelspijn  naar  het  darmfeheei 
of  darmfeheil  en  den  blinden  darm.  Om- 
trent de  oorzaken  van  het  kolijk  verfchillen 
dej  Geleerden:  den  eene  houdt  het  kolijk 
voor  eene  verftopping  en  aandoening  van 


van  HOLLAND.  *29 

de  darmen,  inzonderheid  van  de  dikke  dar-  h*t 
men  over  hec  algemeen;  anderen  Hellen , RÜNDVEE* 
dat  die  veaftopping  hec  eersc  in  den  blin-  v.  Afd*. 
den  darm  ontflaat,  en  daarna  tot  de  andere  VIlI« 
darmen  overflaat ; hoe  dit  zij , in  de  Koei- 
jen  althans  heb  ik  vele  gegronde  redenen 
tot  het  aannemen  van  deze  laatHe  gedach- 
ten, om  dat  ik  in  vele  beesten,  die  aan  de 
kolijk  gedorven  zijn  , de  uiteinden  der  lebbe 
of  vierde  maag,  tevens  met  deszelfs  darm- 
buizen, die  naar  den  blinden  darm  loopen, 
en  den  blinden  darm  zelfs,  het  meest  ver* 
flopt,  ontdoken  en  bedorven  gevonden  heb, 
alfchoon  de  fmct  tot  de  andere  darmen  was 
©vergeflagen.  Niettemin  kan  het  kolijk  ver- 
fchillende  plaatfing  en  oorzaken  hebben: 
zoo  kent  men  buiten  de  gewone  en  gevaar- 
lijkfte  kolijk,  of  buikweeën  en  pijnen,  nog 
de  Wind- kolijk : deze  doet  den  ganfchen  wind.; 
buik  en  de  ingewanden  aan  : de  buik  is  ge- 
(pannen,  en  men  hoort  eene  geüadige  bor- 
reling  en  rommeling  der  ingewanden,  dat 
men  dan  niet  alleen  windbuik , maar  ook 
trommelbuik  noemt , doch  het  welk  wel 
moet  onderfcheiden  worden  van  de  zooge- 
naamde pof  of  blaasbuik),  daar  op  zijn  plaats 
van  gemeld  is.  De  gezwollenheid  of  rom- 
meling, welke  hier  bedoeld  wordt,  wordt 
na  eenige  kennelijke  , uitwendig  zigtbare, 
krimping  en  op  - en  neerpersfing  van  den  on- 
derbuik , gevolgd  van  uitbarstende  winden 
uit  den  aars,  en  ontlast  wordende  Hollen  , 
welke  doorgaans  dik  en  zwartklonterig  zijn, 
kunnende  men  duiddük  zien , dat  dit  het 
P 4 dier 


HüT 

JtUNDVEE 

V.  Afd. 
vin. 
Hoofdft. 


Roode 

Roiijk. 


*30  NATUURLIJKE  HISTORIE 

dier  verligt,  waarop  dan  doorgaans  hetzwee- 
ten,  en  zoo  deze  afgang  doorzet,  de  her- 
telling volgt,  Ondertusfchen  is  de  eetlust 
weg,  en  de  waterloozing  meestal  moeijelijk 
en  met  pozen  al  hortende,  wordende  dan 
dit  kolijk  gevaarlijk  Alle  deze  toevallen 
kondigen  het  kolijk  aan  , die  men  dan  als 
buikfn  ij  dingen  en  kramp  aanmerkt.  De  raad 
in  dit  geval  is  verfcheiden:  men  oordeelt, 
dat  een  afkookfcl  van  lauwrierbladen  en  ka- 
millen zeer  nuttig  is,  ingeval  men  als  nog 
geene  ontfteking  vermoedt;  dan,  zoo  men 
deze  bij  toeneming  der  pijnen  en  woeling 
van  het  dier  ontdekt,  moet  men  tot  ver- 
koelende middelen  zijne  toevlugt  nemen. 

De  roode  Kolijk  is  de  allergevaarlijkfte 
boven  alle  anderen:  zij  is  het  gevolg  van 
de  vorige  , of  veelal  eene  eensklaps  zich 
ontdekkende  heete  ontfteking  van  den  ge- 
beden ommeloop  , en  van  alle  de  darmen  , 
tot  de  nieren  ingefloten ; men  erkent  dezel- 
ve dadelijk  aan  het  wit  der  oogen , dat  rood 
en  brandigis,  aan  eene  dikke,  zwarte,  ftin- 
kende  drek,  die  veeltijds  met  roode  bloe- 
dige flijmvezels  vermengd  is  , en  waarbij 
wel  een  bloedigen  afgang  komt,  welke  dan 
de  roode  loop  wordt ; de  pisfe  wordt  bran- 
dig,  rood,  ontftekend  en  bloedkleurig;  de 
hoornen,  de  ooren,  de  ftaart  en  de  fpee- 
nen  worden  aan  de  einden  koud;  eene  al- 
gemeene  trilling  doet  den  huid  aan  : dezelve 
wordt  dan  heet , dan  koud  : het  beest  is 
bijna  razend  van  de  pijn,  flaat  achteruit, 
fpringt  pin  en  om , en  valt  met  uitgefpreide 

poo? 


van  HOLLAND.  *3* 

pooten  dikwijls  neder  en  rijst  weder  op?  ■** 
de  Haart  is  (lijf,  kortom,  alle  bewegingen fUJNDVEB’ 
van  fluiptrekkingen  zijn  tegenwoordig , en  V.  Afd; 
duiden  die  onlijdelijke  pijnen  der  ingewan-  VI11-  , 
den  aan  , welke  men  kramp  in  de  darmen  Hoof  * 
of  buikkramp  noemt.  Middelen  in  dit  ge* 
val  zijn  veelal  vruchteloos ; men  houdt  ech- 
ter , even  als  in  de  pleuris  en  andere  kolij- 
ken,  het  herhaald  aderlaten  voor  goed,  als 
verligtende  de  pijnen.  Vele  onzer  Landlie- 
den oordeelen  , dat  het  telkens  uitwendig 
wasfchen  van  den  buik  met  leuk  water,  nog 
al  veel  verzachting  aan  de  Koe  geeft,  als 
mede  het  lenigen  van  den  aarsdarm  met 
lampolie  , om  aan  den  drek  gemakkelijker 
doorgang  te  verfcbaffen. 

Nog  is  er  een  foort  van  kolijk  of  buik-  Worm- 
fnijding  bekend,  welke  door  wormen  ver-koliik‘ 
oorzaakt,  en  daarom  IVorm-  kolijk  genaamd 
wordt:  deze  ontdekt  zich  fpoedig,  nademaal 
de  Koeijen  die  wormen,  welke  maden  of 
maaiken  genaamd  worden,  met  den  drek  uic- 
loozen,  Deze  Koeijen  hebben  doorgaans 
een  Hinkenden  adem  , en  vermageren  zigt- 
baar;  zij  zijn  zeer  onrustig,  en  vooral  He- 
ken zij  dikwerf  den  Haart  regtuic ; indien 
nien  met  zekerheid  deze  worm -kolijk  er- 
kent, is  er  eene  vrij  zekere  remedie  tegen 
bekend , namelijk  : men  neemt  een  klein 
theekommetje,  of  omtrent  twee  a drie  thee- 
kopjes limoenfap,  klust  dat  met  even  zoo 
veel  of  iets  meer  olijven -olie  door  een,  en 
doet  er  een  drachma  of  60  greinen,  of  naar 
gisfing  een  klompje  , ter  grootte  van  een 

P 5 witte 


*39  NATUURLIJKE  HISTORIE 

witte  boon , fijn  gefloten  aloë  door,  en 

hundveei  gee^c  ^-c  aan  jrQe  .fl  ^ men  zaj 

V-  Afd.  de  doode  wormen  in  den  afgang  ontdek- 
Viil.  ken.  Dit  middel  kan  zelfs  in  alle  andere 
Uoofdft.  buikpijnen  en  maagziekten  van  veel  dienst 
zijn. 

Maag.  Tot  de  kolijk  of  buikpijnen  betrekt  men 
ook  nog  de  zoodanige , die  veroorzaakt  wor  • 
den  door  een  opgekropte  maag  en  belette 
fpijsvertering , waardoor  de  maag  zwelt  of 
krimpt,  doordien  de  herkaauwde  fioffe  niet 
in  de  overige  magen,  en  gevolgelijk  niet  in 
de  darmen  komen  kan  : dit  doet  de  Koe 
walgen  en  als  overgeven,  en  wordt  Blaag - 
kolijk  genaamd. 

Insgelijks  ontdaan  er  buikkolijkcn  uit  de 
verftopping  der  darmen  en  maag  , dat  nog 
al  vrij  gemeen  bekend  is  : men  noemt  dit  wel 
zouterxiek  ; het  is  eene  verfiopping  van  de 
dikke  darmen  en  tusfehen  de  bladen  der  zouter , 
wordende  het  ook  Darm -kolijk  genaamd; 
dan,  daar  er  reeds  van  de  verfiopping  der 
darmen  gefproken  is,  zoo  behoeve  ik  hier- 
van niets  meer  te  melden,  dan  alleen  dit, 
dat  het  Jaatsrgemelde  purgeermiddel , als 
mede  alles  , wat  den  afgang  kan  bevorder 
ren,  hierin  ook  van  veel  nut  kan  zijn. 
wnter-  Nu  diene  ik  nog  iets  te  melden  van  de 
mcht  of  waterzucht  oïwaterbuik  i het  welk  eene  ziek* 
waterbuik.  te  is , waaraan  fomwijien  de  Koeijen  , en 
vooral  de  oude  Koeijen , kwijnen , en  welke 
van  tijd  tot  tijd  allengs  toeneemt.  De  Koei- 
jen , die  hieraan  kwijnen , hebben  nu  en  dan 
koortfen  en  loomigheid;  men  ontdekt  in- 
zon- 


kolijk. 


Darm* 

fcolijk* 


van  HOLLAND.  233 


zonderheid  aan  de  Janken  of  liezen  eene  het 
fpanning,  en  klopping  der  polsaderen,  daar* ftVNDVEa:i 
na  zwellen  de  dijen  of  het  achterdel,  ein-  V.  Af<k 
delijk  begint  de  buik  van  tijd  tot  tijd  te 
zwellen,  zoo  dat  onkundigen  dikwijls  zulk 
een  beest  voor  wel  gedijende  en  vet  woe- 
dende aanzien  , doch  de  Boeren  en  kundige 
Vetweiders  weten  dit  wel  beter,  alzoo  zij 
door  het  betasten  weldra  ontdekken , dat  de 
huid  der  Koei  en  , welke  deze  kwaal  heb- 
ben, trilt,  en  als  eene  lillende  logheid  aan- 
duidt;  men  kan  zelfs  den  huid  indrukken, 
zoo  dat  er  eene  holte  in  blijfc,  gelijk  dit 
aan  alle  waterzucht  gemeen  is.  De  water- 
zuchtige Koeijen  zijn  log  en  lui,  en  liggen 
gaarne,  maar  liaan  moeijelijk  op,  doch  als 
de  waterzucht  op  het  hoogst  komt,  ver- 
mijden zij  het  nederliggen , en  Haan  veel 
overeinde  , dat  doorgaans  al  een  vast  ken- 
merk dezer  ziekte  is:  intusfehen  grazen  de- 
ze Koeijen  nog  al  door,  en  geven  melk, 
doch  ongeftadig;  indien  zij  dragen,  zoo  ver- 
gooijen  zij  meestal  de  Kalven  ; zij  lozen 
weinig  water  en  doen  dit  bij  korte  pozen, 
eindelijk  derven  zij  onverhoeds  aan  over- 
flolping  van  het  water.  Wat  nu  de  oor- 
zaken dezer  kwaal  betreft  , men  gist,  dat 
natte  weiden,  drasfe  larden,  cn  eene  ge- 
heele  verllapping  van  de  vezelen  der  dar- 
men en  opllurpcnde  vaten,  als  mede  eene 
-verllopping  van  dezelve  of  in  de  pisleiders, 
cn  ook  eene  vochtige  lucht  en  natte  zo- 
mers, wakke  winters  en  dergelijke,  cr  veel 
aan  toebrengen. 


Ik 


*34  NATUURLIJKE  HISTORIE 

BET  Ik  kan  niet  nalaten  hier  nog  melding  te 
RUNDVEE.  fHQken  van  hetgene  ik  nu  en  dan  bij  de 
v.  Afd.  Slagters  in  het  openen  van  waterzuchtige 
Koeijen  heb  waargenomen  : ik  vondt  bij 

00  ' dieKoeijen,  in  den  onderbuik,  tusfchen  het 

darmfcheil  en  de  holte  des  buiks,  een  dun 
{lijmerig  geel  vocht  drijven  en  uitfijpelen , 
zoo  dat  , wanneer  de  ingewanden  en  de 
ommeloop  er  uitgeligt  wordt,  dit  vocht  in 
de  holte  der  ribben  zamenvloeit;  de  blaas 
is  doorgaans  bovennatuurlijk  gefpannen , des- 
zelfs  bekleedfels  zijn  bleek , en  deszelfs  wan- 
den zijn  vol  doorfchijnende  heldere  voch- 
ten: in  fommigen  is  in  het  tegendeel  de 
blaas  roodachtig  ontdoken,  de  milt  is  on- 
gemeen (lap  en  flens,  en  heeft  meestal  een 
flaauwe  blaauwachtige  paarfche  kleur.  Tus- 
fchen het  ganfche  celluleufe,  aan  of  tegen 
het  middenrif  of  tegen  de  ribbe-  en  buik- 
fpieren,  was  insgelijks  flijmig  vocht,  vooral 
waren  de  bladen  der  lebbe  en  der  zouter 
vol  van  dit  flijmige  vocht,  hetwelk  zelfs  zich 
in  den  flokdarm  fcheen  aan  te  zetten:  al  het 
welk  zamen  genomen,  genoegzaam  de  aard 
dezer  ziekte  doet  kenbaar  worden. 

Van  eenige  Landlieden  heb  ik  vernomen , 
dat  zij  de  Koeijen,  welke  waterzuchtig  zijn, 
veel  witte  wortelen  en  ook  de  wortelen  van 
kool  te  eten  geven.  Ik  vinde  ook  nog  een 
voorfchrift  van  een  middel  , beftaande  in 
alantswortel  en  boommorsch,  van  elk  4 on- 
een, en  van  agrimonie  en  weegbreeblade- 
ren  , van  elk  een  handvol,  het  wrelk  men 
alles  ruim  in  water  opkookc , tot  er  vier 


van  HOLLAND.  235 


pinten  nat  overblijft,  waarvan  men  alle  dag 
een  pint  aan  de  Koe  ingeeft , en  hiermede  RÜDNVB1^ 
eenige  dagen  aanhoudt,  waarna  men  er  uit-  v.  Ata. 
fcheidt  of  het  weder  hervat,  naar  dat  men  vin. 
noodig  oordeelt.  Hoofdfc, 

Door  vele  Landlieden  wordt  ook,  tegen 
deze  kwaal,  aan  de  Koeijen  afkookfel  van 
zevenboom  ingegeven,  het  welk  men  weet, 
dat  een  fterk  afdrijvend  middel  is.  De  al* 
fero  , de  hondsdraf,  en  de  wijnfteen  of  het 
wijnfteen -zout  kennen  en  bezigen  zij  insge- 
lijks. 

Alvorens  nu  tot  de  ziekten  der  deelen 
van  het  achterftel  over  te  gaan,  zoo  zal  het 
hier  de  gevoegelijkfle  plaats  zijn  om  van  die 
ziekten  te  fpreken , waardoor  wel  de  deelen 
van  het  middenftel , maar  tevens  ook  andere 
deelen  der  Koeijen  worden  aangedaan,  en 
dan  komt  in  de  eerfte  plaats  in  aanmerking 
het  Springvuur ; dan,  dit  uitvoerig  in  het  Het 
negende  Hoofdftuk  der  vierde  Afdeeling  de*  Spnn^ 
zes  werks,  bij  de  ziekten  der  gekalfd  heb- 
bende Koeijen,  befchreven  zijnde,  zoo  be* 
hoeft  er  alhier  niets  meer  van  gezegd  te  wor- 
den. 

Het  Lendevuur  heeft,  ten  aan  zien  van  de  Het  Les* 
koorts  en  van  de  zigtbare  veranderingen , deruur. 
welke  men  na  den  dood  der  Koe  in  des* 
zelfs  ligchaam  ontdekt,  zeer  naauwe  over- 
eenkomst met  het  fpringvuur;  men  ontdekt 
dezelfde  verfchijnfels  , welke  men  aan  een 
beest,  het  welk  aan  het  fpringvuur  geftor- 
ven  is,  gewaar  wordt;  men  vindt  de  inge- 
wanden op  dezelfde  wijze  vergaan  en  van 

den 


•2 36  NATUURLIJKE  HISTORIE 

mT  brand  aangetast,  als  mede  brandvlakken  langs 
*tJNDVEE*den  rug,  even  zoo  diep  ingedrongen  als  in 
v.  Afci.  hec  fpringvuur;  men  ontdekt  dezelve  ook 

lloo/dit  *n  anc*ere  vlee^ige  deelen:  alleen  heeft  dit 
00  Cl  * onderfcheid  tusfehen  het  lendevuur  en  het 
fpringvuur  plaats,  dat  in  het  lendevuur  de 
brandvlakken,  in  de  vleezige  deelen,  meer 
aan  het  voorfte  dan  aan  het  achterfte  ge- 
deelte der  Koe  zijn , en  voornamelijk  op  de 
achterfte  ribben  en  in  den  omtrek  van  hec 
hart  gevonden  worden,  waarom  ook  in  hec 
lendevuur  de  voorde  pooten  meer  dan  de 
achterfïe  verlamd  zijn. 

Door  deze  ziekte  worden  inzonderheid 
in  den  zomer,  bij  heet  weer,  Koeijen  ge- 
troffen , welke  te  voren  mager  geweest  zijn- 
de, op  eene  goede  weide  fpoedig  krachtig 
en  vet  zijn  geworden  : dezelve  is  veel  he- 
viger dan  het  fpringvuur,  en  heeft  een  fpoe- 
diger  verloop,  zoo  dat  het  beest  fomtijds 
in  minder  dan  vier  en  twintig  uren  er  aan 
ilerft. 

Vele  Landlieden  zijn  van  oordeel  , dat 
deze  ziekte  door  volbloedigheid  veroorzaakt 
wordt,  en  noemen  dezelve  daarom  ook  wel 
het  Bloed , ( moetende  het  echter  wel  on- 
- derfcheiden  worden  van  het  zoogenaamd  Len - 
debloed , in  het  derde  HoofdUuk  , en  van 
het  aan  het  bloed  zijn , of  kwaad  'bloed , 
in  het  vierde  Hoofdftuk  dezer  vijfde  Afdee- 
ling , en  van  de  Bloedziekte , befchreven  in 
dit  Hoofdftuk  ).  In  het  begin  dezer  ziek- 
te, namelijk  het  lendevuur,  kan  men  niet 
beter  doen  , can  de  Koe  ■aderlaten  , alzoo 


van  HOLLAND.  23? 


bij  de  fchielijk  verkregene  volfappigheid  ook  het  ^ 
veeltijds  eene  fdikbloedigheid  plaats  heeft , RUNDveE’ 
en  dit  door  de  fterke  hitte  in  beweging  ge*  V.  Afd* 
rakende,  de  hevige  toevallen  veroorzaakt.' 

Behalve  het  aderlaten,  zijn  vele  Landlie- 
den ook  gewoon , terftond  daarop  hun  ge- 
wóón purgeermiddel , bcftaande  in  de  zwar- 
te nieswortel,  wrangwortel  genaamd,  aan 
de  Koe  in  te  geven,  door  welke  beide  mid- 
delen fomtijds  nog  de,  door  deze  ziekte 
aangetaste , Koeijen  behouden  worden. 

Het  Fenijn , hoe  zeer  bij  velen  voor  de- 
zelfde  ziekte  als  het  fpringvuür  gehóuden,  m*a' 
fchijnt  echter  daarvan  eenigermate  onder- 
fcheiden  te  zijn,  en  fomtijds  fpoediger  den 
dood  te  veroorzaken. 

Uit  een  berigt  van  twee  Leden  der  Com*  Taekene» 
misfie  van  Landbouw  in  Frieslénd'\  - gedaan  van  het* 
den  19.  November  1807,  in  de  Vergade- zelve’ 
ring  dier  Commisfie  , door  welke  zij  ge- 
magtigd  waren  om  onderzoek- naar  deze 
ziekte  te  doen , blijkt : dat  de  Landlieden , 
welke  beesten  aan  deze  ziekte  verloren  had- 
den, als  teek ens"  van  dezelve  hadden  opge- 
merkt  : tranende  oögen , de  helft  verlies 
van  melk  in  een  half  etmaal ; dikten  onder 
dén  hals;  veel  en  zwarten  afgang-;  dat  zij 
wel  wat  aten:,  maar'  fpoedig,  ja  bijïïa  bij 
ieder  mondvol,  naar  de  floot  liepen  om  te 
drinken,  en  veel  dronken;  ook  dat  dezelve 
overkotig  ftonden  , én  de  meeste  veelal 
fpoedig  waren  geftorven,  zelfs  verfcheiden 
een  uur  of  drie  na  dat  bij  hun  de  ziekte 
ppgemerkc  was;  verder,  dat  de  geftorven 

bees- 


a3S  NATUURLIJKE  HISTORIE 


HET  beesten,  voor  hun  dood,  fterk  met  de  poo- 

rundvel  ten  f]oegen^  en  ^at,  ig0_rt  na  den  dood,  bij 

v.  Af d.  het  eene  beest  eene  groenachtige  ftoife  , en 
bij  het  andere  een  dun  geel  vocht  uit  den 
00  u ’ neus  liep;  als  mede  dat  een  der  geflorven 
beesten,  na  begraven  te  zijn,  was  gebars- 
ten, en  er  toen  een  geelachtig  fchuim  uit 
het  graf  kwam. 

Eene  der  Koeijen , welke  door  deze  ziek- 
te was  aangetast , had  eene  dikte  in  de  zijde 
gekregen,  waaruit,  dezelve  door  den  Land- 
man geopend  zijnde,  een  dun  bloedig  wa- 
ter ontlast  was , en  welke  Koe  gebeterd 
zijnde,  echter  zeer  vermagerd  was  en  zeere 
uijers  had. 

Een  der  Landlieden  had  tegen  deze  ziekte 
olie  gebruikt,  waarin  een  (lang  was  dooJ- 
geloopen,  hebbende  van  dit  middel  in  vroe- 
ger jaren  nut  gehad,  en  toen  drie  Koeijen, 
welke  hetzelve  gebruikt  hadden  , herftelt. 
Deze  beesten  waren  na  hunne  herftelling, 
tierig,  maar  vermagerd,  en  hadden  gezwol- 
len uijers;  ook  was  bij  hem  eene  Koe  ge- 
beterd, zonder  iets  gebruikt  te  hebben:  alle 
de  gebeterden  hadden  dikke  builen  of  dikke 
pooten  gehad,  en  deze  Landman  had  op- 
gemerkt , dat , na  eene  lange  hitte  en  droog- 
te , het  venijn  het  heviglle  was  na  den  eer- 
ften  regen. 

Aard  de-  Wegens  den  aard  dezer  ziekte,  zijn  die 
ter  ziekte.  Leden  der  Commisfle  van  oordeel , dat  de- 
zelve van  een  zeer  kwaadaardigen  aard  is, 
en  zeer  waarfchijnlijk  in  eene  geweldige 
ontftekingkoorts  beftaat , welke  fpoedig  in 


van  HOLLAND.  £39 

koud  vuur  eindigt,  en  dus  een  rasfen  dood 
veroorzaakt : maar  krijgt  het  beest  uitwen-  *UNDVEB- 
dige  builen  en  dikke  pooten,  dat  de  ziekte  v.  Afd. 
dan  minder  gevaarlijk  fchijnt  te  zijn , als  VI1** 
dan  de  inwendige  edele  deelen  zoo  veel  niet  00  * 

aandoende ; Rellende  die  Leden  het  verder 
in  her  onzekere,  of  deze  ziekte  al  of  niet 
befmettelijk  is , offchoon  zij  echter  aanba- 
len, dat  de  voorbeelden  van  het  jaar  1783 
die  ziekte  onder  de  befmettelijke  fchijnen  te 
rangfchikken  , vermits  toen  , even  als  al- 
toos, deze  ziekte  in  de  lage  landen  het  eerst 
begonnen  was  en  zich  tot  de  hooge  klei- 
gronden had  uitgeRrekt. 

De  Leden  der  Commisfie , bovengenoemd  , Oorzake* 
oordeelen,  dat  de  oorzaak  van  deze  vernie-  deacrziefc 
lende  ziekte  moeijelijk  te  bepalen  is,  ver-te* 
mits  verfchiilende  meeningen  daarover  be« 
ftaan  , daar  de  een  meent , dat  vergiftige 
dampen  en  planten  of  Recht  water,  en  we- 
der  anderen,  dat  eene  gele  Rof,  als  boter, 
welke  fomwijlen  op  de  weiden  gevonden 
wordt , of  wel  infekten , de  oorzaak  zijn ; 
terwijl  echter  die  Heeren,  den  tijd  in  aan- 
merking nemende  , waarop  deze  ziekte 
heerscht , daarin  eenigen  grond  meenen  te 
vinden  voor  hun  gevoelen,  zonder  hetzelve 
echter  als  zeker  te  willen  opgeven  , name- 
lijk: dat  deze  ziekte  altoos  na  zeer  heete 
en  drooge  zomers  heerscht,  of  wel  na  dat 
hitte  en  droogte  eenigen  tijd  hebben  aange- 
houden: en  daar  op  zeer  heete  dagen,  hier 
te  iande,  altoos  koude  en  door  Rerke  daauw 
vochtige  nachten  volgen  , zoo  moet  het 

Q vee  9 


s4o  NATUURLIJKE  HISTORIE 

vee,  dat,  den  geheelen  dag,  aan  de  bran- 
*UNBivaB’ dende  zon  is  blootgefteld  , die  koude  en 
V.  Aid . natte  nachten  verduren,  wordend^  het  wel- 
Hopfdft  £evoec^e  en  dus  het  bloedrijk (Ie  Vee  er  mee- 
u * rendeels  door  aangetast:  ook  komt  op  lan* 
den  , nabij  veel  water  gelegen , de  ziekte 
het  eerst  en  meest,  zijnde  daar  zeker  ook 
veel  nattigheid  van  den  daauw,  en  het  komt 
dus  die  Leden  der  Commisfie  waarfchiinlijk 
voor , dat  door  de  gedurige  opvolging  van 
hitte  en  koude , de  oorzaak  dezer  ziekte 
geboren  wordt:  alzoo  het  vee,  nog  door 
de  warmte  verhit,  de  nachtkoude  met  nat- 
tigheid gevoelt,  en  dat  hierdoor  een epraé- 
dispo  fitte  tot  omfteking,  ja  tot  rotting  ge- 
boren wordt.  Dat  vervolgens  het  weder  be- 
ginnende  te  veranderen , het  tot  deze  ziekte 
reeds  neigend  vee  ziek  wordt ; maar  die 
beesten , welke  minder  bloedrijk  zijn , vrij 
en  gezond  blijven,  wijl  bij  hun  eene  zoo 
flerke  fpanning  der  bloedvaten  geene  plaats 
heeft  gehad. 

Voorbe-  Zoo  moeiidijk  als  het  die  Gecommitteer- 
loedipgen  den  is  geweest , om  de  oorzaak  van  die  ziek- 

ziekte deZC  ie  °P  te  £even»  even  200  ^djelijk  is  het 
hun  voorgekomen  , de  regte  middelen  ter 
voorbehoeding  van  dezelve  voor  te  fchrij- 
ven ; dan,  daar  deze  ziekte  het  eersten  meest 
ontdekt  wordt  op  lage  en  waterachtige  lan- 
den, zoo  oordeelen  zij*  dat  het  vee,  op 
dezelve  weidende  , na  eene  maand  in  het 
land  geweest  te  zijn , ter  voorbehoeding  zou 
kunnen  worden  adergelaten , ten  einde  hier- 
door de  fpanning  der  bloedvaten  wordende 

weg. 


van  HOLLAND#  24* 


weggenomen  , de  neiging  tot  ontfteking 
voorgekomen  wierd ; terwijl  men  verder  wei  R‘UNDVBE« 
naauwkeurig  diende  gade  te  Haan  , of  hec  V.  Afd. 
vee  genoegzaam  afgang  behield  en  of  het  wel 
water  loosde  : was  zulks  gebrekkig  , dan  0 ^ 
oordeelen  zij  , dat  een  zacht  verkoelend 
laxeermiddel  veel  zou  helpen : terwijl  zij 
verder  van  oordeel  zijn,  dat zoo  het  vee. 

Voor  de  brandende  zon  en  voor  de  nachts 
koude,  door  bosch  of  anderzins  konde  be- 
fchut  worden , dit,  naar  hunne  gedachten, 
een  middel  zou  zijn  , waardoor  de  neiging 
tot  deze  ziekte  konde  worden  voorgeko- 
men* 

Daar  deze  ziekte  met  ontfteking  vergezeld  d^pmei3’ 
is,  zou  houden  die  Gecommitteerden  heCgen^J 
doen  eener  aderlating,  in  den  beginne  de- ziekte, 
zer  ziekte , voor  goed  , als  kunnende  dan, 
zeer  veel  nut  aan  brengen  , als  mede  een 
zacht  verkoelend  laxeermiddel,  terwijl  ze* 
mei  water  , welks  verzachtende  kracht  be«5 
kend  is  , zeer  dien  (lig  zou  kunnen  zijn, 
vooral  zoo  de  ontfteking  de  ingewanden  had 
aangedaan;  maar  oordeelen,  dat  de  aderla* 
ting  geen  nut  meer  kan  doen,  zoodra  de 
ontfteking  tot  verzwering  of  koud  vuur  is 
overgegaan.  Voorts  dragen  zij  als  nuttig 
voor , het  brengen  van  het  zieke  vee  in  rai-i 
me  en  welgeluchce  ftallen , om  hierdoor  het 
zieke  van  het  gezonde  vee  af  te  fcheiden, 
en  zoo  er  befmetting  bij  was , dezelve  te 
beter  te  weeren.  Indien  er  uitwendige  bui- 
len komen , zoo  is , volgens  hun  gevoelen , 
derzelver  openipg  nooöig.  Verder  zeggen 

Q 2 zij* 


HF.T 
HVNDVEE. 

V.  Afd 
VIII. 
Moofdft. 


242  NATUURLIJKE  HISTORIE 

zij,  dat  het  geftorven  vee.  ©ogenblikkelijk 
na  den  dood,  met  huid  en  al,  ten  minde 
drie  voeten  diep  behoorde  begraven  te  wor- 
den, en  wel  op  eene  afgezonderde  plaats, 
niet  digt  bij  het  woonhuis,  ook  niet  digt 
bij  een  floot,  waaruit  het  vee  drinkt,  en 
niet  in  de  weide , waarin  het  vee  graast ; 
dat  de  flal,  waarop  het  vee  geflorven  is, 
inet  zeepwater  moet  worden  afgefchrobt ; 
dat  het  leem  der  flal  van  dezelve  wegge- 
nomen en  door  nieuw  moet  worden  ver- 
vangen ; dat  het  touwwerk,  waaraan  het 
beest  is  gebonden  geweest,  en  het  voeder, 
het  welk  nog  in  de  flal  overig  is,  diende 
verbrand,  en  de  flallen  verder  met  zeezout- 
zure  berookingen,  of  door  berooking  met 
jeneverbesfen  dienden  verfrischt  te  worden  , 
en  dat  eindelijk  ook  de  emmer,  waaruit  het 
zieke  vee  gedronken  heeft,  met  heet  zeep- 
water moest  afgeboend  , berookt  , en  ten 
minfle  drie  dagen  aan  de  lucht  worden  bloot- 
gefleld. 

Gemelde  Gecommitteerden  berigten  wij* 
ders  nog , dat  zij  de  landen  kruidkundig 
onderzocht,  en  geene  fufpeéle  of  vergiftige 
planten  ontdekt  hadden,  als  mede  dat  het 
water,  bij  deze  landen  gelegen,  ook  goed 
was  (*). 

Prof, 

(*)  Men  kan  het  berigt  van  deze  Gecommitteer- 
den, als  mede  eenige  daarbij  gevoegde  (tukken  , breed- 
vofiger  ’ezen  in  het  Magazijn  van  Vadcrlandfchen 
Landbouw  , vervaardigd  wordende  door  den  Heer 
j.  kops,  en  wel  -n  het  vierde  Deel  derde  Stuk  va» 
hetzelve. 


van  HOLLAND,  243 


Prof.  p.  camper,  welke  deze  ziekte  in 
het  jaar  1783  heeft  waargenomen,  houdt  RUND/ER* 
dezelve  voor  eene  bijzondere  rotkoorts,  v.  Afd. 
waarvan  de  ontdekingen  en  verdikkingen  de 
gevolgen  zouden  zijn,  en  oordeelt,  dat  de  00  L* 
hardheden  in  den  vetrok  van  het  vel , zoo  aan  Gevoelea 
den  kosfem,  hals,  kaak  als  vang,  ook  devan  p* 
gevolgen  zijn  van  die  zelfde  rotkoorts,  wel 
ke  het  befmette  bloed  derwaarts  voert,  en aard  dezer 
plaatfelijke  verdopping  o £ obftruSie  veroor-  ziekte, 
zaakt,  die  fomtijds  weder  verdwijnt,  ook 
fom wijlen  het  vel  alleen  aandoet  en  ver- 
flikt, of  wel  geheel  uitzet,  en  door  de  na- 
tuur afgezonderd  wordt.  Hij  oordeelt  ver- 
der, dat  de  Koeijen  alleen  daarom  fchielijk 
flerven,  omdat  deze  rotkoorts  zeer  zwaar 
is,  en  fpoedig  het  gedarmte , het  vetvlies, 
de  lever  en  de  milt  doet  verdikken , en  dat 
de  Koeijen , die  beteren , zeker  minder  door 
de  ziekte  zijn  aangedaan;  dat  de  genezing 
moet  beoogd  worden  door  vermindering  van 
bloed  en  door  het  ingéven  van  middelen, 
welke  het  bederf  tegenflaan.  Wijders  heeft 
hij  opgemerkt  , dat  het  Zenijn  zich  even 
fpoedig  achterwaarts  als  voor  aan  het  beest 
vertoont. 

De  Ziekten  der  deelen  yan  het 
achterfleL 

Overgaande  tot  de  ziekten  der  deelen  van 
het  achterdel,  zoo  zullen  wij  ook  dit  ge- 
deelte in  orde  voordragen  , en  het  eerst 
fpreken  van; 

Q 3 De 


ü44  NATUURLIJKE  HISTORIE 


het  De  Ziekten  der  Nieren : deze  zijn  in 
rundvee  j{oejjen  vrjj  gemeen  en  dikwerf  doo- 
V.  Afd  delijk.  De  ver 'dop  ping  der  nieren  veroor- 
H^ofdft  zaa^c  *n  ^ec  Rutidvee  zoo  wel  waterzucht 
00  * en  verkalking  als  in  den  Merisch,  en  ver- 

ziekten volgens  ook  beenwording  , bloed  wateren 

ten  NlC*  en  ^en  P^s^röP*  Het  n^ec  zeer  zeldzaam , 
in  de  nieren  der  Koeijen , beentjes  en  zelfs 
Nierftee-  geheele  verkalkingen  te  vinden : men  kan 
aan  de  hardheid  en  fchraalheid  van  het  nier- 
bedde  de  ongebeldheid  van  de  nieren  ont- 
dekken , welke  dan  ook  doorgaans  klein  en 
ingekrompen,  ja  verkalkt  of  verhard  zijn. 
Voorts  vindt  men  in  het  tegendeel  dikwerf 
Gezwollen  de  nieren  zoo  ongemeen  groot  en  gezwol- 
«icren.  }en  ^ ^at  Z\]  het  nierbedde  geheel  beflaan : 
dit  is  een  teeken  van  eene  volfhgen  veel- 
en  dikbloedigheid , en , naar  mijn  gevoelen  , 
ombaat  veeltijds  het  bloedpisfen  der  Koei- 
jen hieruit. 

De  gebreken  der  blaas  kan  men  tot  de 
volgende  brengen,  als: 

i.  Belemmerd  pisfen , a.  bloedpisfen  , 
3.  opbopping  der  piste,  4.  pisdrop,  5.  de 
'been  in  de  blaas , 6.  been  in  de  roije, 
7.  ontboken  roede , 8.  balzuchc 
Beiem-  Belemmerd  pisfen  ontdekt  zich,  als  men 
aserd  pis-  ziet,  dat  de  Koe  heen  en  weder  loopende, 
fcn  zich  tot  waterloözen  fchikc , maar  er  niets 
volgt  dan  bij  kleine  gedeelten:  deze  kwaal 
ontbaar  uit  eene  al  te  berke  inkrimping 
der  pisleiders  en  fpieren,  ook  van  eene  al 
te  fcherpe  aandoening  in  de  vaten  der  nie- 
ren. Het  is  eene  zeer  benaauwde  ziekte, 

waar* 


( 


/ 


van  HOLLAND.  245 

waardoor  de  Koeijen  al  dikwijls  getroffen  h*t 
worden.  Ik  voor  mij  denke,  dat  de  Koer  RÜNDVf£* 
jen , die  veel  op  dorre  heiden  en  bentgras , v.  Afd. 
cf  wilde  zuring  grazen  , het  meest  voor  de-  vin. 
ze  kwaal  vatbaar  zijn  , want  de  onder  vin- 
ding  heeft  geleerd,  dat  de  Koeijen,  welke 
op  goede  grasgronden  grazen  en  frisfche 
flooten  hebben,  weinig,  of  althans  minder 
aan  deze  kwaal  onderhevig  zijn. 

Tegen  het  belemmerd  pisfen  geeft  men 
als  middelen  op , het  aderlaten  in  de  blaas- 
ader,  dat  de  melkader  ook  is,  of  aan  de- 
zelve grenst,  en  dan  het  ingeven  van  een 
drank,  bedaande  in  honing  en  witten  wijn. 

Onze  Hollandfche  Landlieden  geven  de  Koe 
wel  oud  bier  en  roggemeel  in.  Olie,  ho- 
ning en  wijn , wel  door  een  gekookt , is 
een,  bij  de  ouden  bekend,  zeer  nuttig  mid- 
del. 

Het  Bloed  pisfen  is  al  mede  eene  welbe-  Bloed 
kende  en  niet  minder  geduchte  kwaal  derplsfca* 
Koeijen  : in  deze  kwaal  zijn  verfchillende 
trappen,  als:  u wanneer  de  pisfe  hoogrood 
is,  en  als  bloedig  fchijnt:  die  is  fleches  door 
eene  fcherpe  fchrijning  ; de  andere  foorc 
.is,  als  er  kennelijk  bloed  onder  is,  en  ein» 
delijk  als  de  pisfe  volftrekt  met  fhjmig  bloed 
vermengd  is.  Het  bloed  pisfen  onedaat  uic 
fcherpe  doffen  in  de  nieren  en  in  de  blaas  y 
en  zeer  zeker  zijn  hèc  voorceekenen  van  ver- 
kalkingen en  deen  wordingen  in  de  blaas  en 
in  de  pisleiders;  behalve  dac  het  bloed- pis- 
fen kan  ontdaan  uit  de  loop , uic  de  bloed- 
loop , uic  rotfiekten  , en  utc  eene  geheele 

Q 4 bloed- 


24 6 NATUURLIJKE  HISTORIE 


HET  bloedbedemng,  waardoor  dan  ook  de  bloed- 
uündvee,  vaten  ^er  njeren  zjjn  aangedaan, 

v.  Afd.  Het  eigenlijk  gezegd  bloedpisfen  is,  als 
Hcofdü  er  k*ina  n*ecs  an<^ers  ^an  M°cd  te  voorfchijn 
komt , doch  het  welk  dient  onderfcheiden 
te  worden  van  zekere  bloedvloeiing,  welke 
wel  uit  defchede  der  lijfmoeder  plaats  heeft, 
en  dikwijls  bij  het  uitloozen  met  de  pisfe 
vermengd  is,  en  ook  van  het  bloed  pisfen, 
dat  uit  verz weeringen  in  den  krop  van  de 
blaas  of  in  de  roede  der  Osfen  ontftaat, 
welke  allen  van  een  anderen  aard  zijn. 

Het  hier  bedoeld  bloed  pisfen  is  dat  , 
welk  vrij  gemeen  bekend  is,  en  veeltijds  in 
het  begin  van  den  zomer,  in  de  maand 
Mei  of  het  begin  van  Junij , bij  de  Koeijen 
plaats  heeft : mogelijk  brengt  de  verhitting 
er  dan  wel  iets  aan  toe. 

Oorzaken  De  meeste  Landlieden  houden  voor  een  oor- 
Bloed61  is.  za3^  van  ^et  b*oec*  pisfen , het  eten  van  kwaad 
een.6  P]S*  voedfel , vooral  van  heeremoes  of  paarde- 
ftaart  , distel  toppen  of  ander  aandoenend 
kruid,  het  welk  in  dien  tijd  even  uitfpruit, 
en  dan  door  de  Koeijen  wordt  afgegraasd; 
want  als  deze  foort  van  kruiden  hoog  uit- 
gegroeid  zijn,  worden  dezelve  niet  door  de 
Koeijen  gegeten ten  zij  uit  hongersnood ; 
waarom  men  het  bloed  pisfen  ook  vrij  fterk 
en  van  de  ergfle  gevolgen  ontwaar  wordt 
onder  Koeijen,  welke  op  fchrale  geestgron- 
den grazen,  waar  die  kruiden  , en  ook  fchraal 
gras,  wilde  zuring  enz.  groeijen,  kunnende 
het  ook  wel  ontftaan  uit  de  fcherpe  haakjes 
en  deeltjes  der  gemelde  planten. 


van  HOLLAND*  247 


De  kenreekenen  en  gevolgen  dezer  ziekte  HET 
zijn  in  de  eene  Koe  derker  en  van  langer RLN  Vc 
duurzaamheid  dan  in  de  andere  ; fomtijds  ^Afd, 
genezen  zij  fpoedig,  maar  fomtijds  zet  zich  Hoofd^ 
de  kwaal  tot  ontdeking  in  de  blaas:  het 
eerde,  waaraan  men  dit  ontdekt,  is  eene ke^nt^* 
hooge  kleur  aan  de  pisfe,  eene  algemeene 
hitte  over  het  kruis  en  aan  den  Haart,  waar  Van  het 
van  de  haren  borstelig  beginnen  op  te  ftaan , Bloed  pis- 
als  in  de  rattedaart:  ook  krijgen  zij  hardfea’ 
de  koorts,  waarin  zij  verhit  zijn;  men  ziet 
de  lanken  gedadig  inkrimpen  , en  de  Koe 
dikwijls  te  vergeefs  tot  waterloozen  pers- 
fen  , ook  fom wijlen  en  bij  pozen  eenige 
golven  roodbloedige  pisfe  loozen:  zij  gera- 
ken fpoedig  van  de  melk  af,  en  krijgen 
doorgaans  daarna  den  drop.  Het  eigenlijk 
bloed  volgt  meestal,  als  de  pis  doorzet,  en 
neemt  toe  in  roodigheid , gelijk  dezelve  ook 
allengs  afneemc  als  deze  ziekte  dijt  en  af- 
neemt , maar  gaat  dezelve  tot  ontdeking 
over,  dan  wordt  de  pisfe  etterachtig  , dik 
en  lijmig,  en  loopt  dikwijls  af,  zonder  dat 
de  Koe,  zoo  als  men  het  noemt,  duiten 
kan;  zwellende  de  klink  en  wordende  de- 
zelve tevens  als  verlamd,  en  ingeval  de  Koe 
met  Kalf  is,  vergooit  zij  meestal  hetzelve, 
als  wanneer  de  Koe  dikwijls  geneest  en  het 
bloedwellen  ophoudt , waarfchijnlijk  om  dat 
hetzelve  dan  andere  afleiding  bekomt.  Dit 
een  en  ander  zijn  de  voornaam  de  en  bekende 
vatbaarde  teekenen  dezer  ziekte. 

Wat  nu  de  genezing  aangaat,  men  kent 
Q 5 bij 


243  NATUURLIJKE  HISTORIE 

HET  bij  de  Landlieden  en  Koeiien  «doflors  ver- 
rundvee. fcbiUende  middelen;  als: 

V.  Afd.  Men  neme  geersc  en  bennipzaad , van  elk 
vni.  zes  lood,  theriaak  twee  lood,  dit  te  zamen 
00f  ' in  twee  pinten  witten  wijn  gekookt,  en  in 
Genees-  twee  dagen  , eiken  dag  de  helft , aan  de  Koe 
middelen  ingegeven,  is  een  zeer  goed  middel. 

Bloedpis-  Een  noS  eenvoudiger  en  zeker  niet  te 
fen.  verwerpen  middel  is  , het  fap  van  weegbree- 
bladeren,  uitgeperst  en  met  zoo  veel  olij- 
ven-olie  vermengd,  dat  het  te  zamen  een 
pint  vocht  uitmaakt  : dit  tweemaal  daags 
aan  de  Koe  ingegeven,  helpt  doorgaans. 

Oneer  onze  oude  Hollandfchc  remedien 
vinde  ik,  bij  het  gebruik  van  het  gemelde 
weegbreefap  met  olijven -olie,  nog  gevoegd 
twee  oneen  poeder  van  wijnfteen  of  van 
Cremor  Tart  ar  i , en  een  once  poeder  van 
Colloquint , met  twee  a drie  gekluste  eije- 
ren  door  een  geroerd  , en  dit  vervolgens 
met  een  fles  rooden  wijn  warm  tot  een  ge- 
kleinst,  en  hetzelve  eens  daags  aan  de  Koe 
ingegoten.  Dit  middel  is  voorzeker  bere- 
deneerd genoeg , om  het  den  Landlieden 
aan  te  bevelen;  doch  vooral  moeten  zij  het 
weegbreefap  niet  vergeren  , om  dat  dit  kruid , 
hoe  gemeen  hier  te  lande  en  daarom  veel- 
ligt  het  minst  geacht,  in  het  bloedvloeijen 
of  bloedwateren  der  Koeijen  een  allereerst 
behoedmiddel  is. 

Nog  zijn  er  , welken  de  Koe  vooreerst 
aderlaten , en  dan  tarwemeel  met  heete  melk 
beflaan , en  dit  beflag  , met  een  musje  boom- 
olie vermengd,  aan  de  Koe  ingeven. 

In» 


van  HOLLAND.  24^ 

Ingevalle  nu  binnen  tweemaal  vier  en 
twintig  uren  deze  middelen  niet  helpen,  js  RUNDVsa* 
de  dood  volftrekc  het  gevolg  , vooral  als  v Afd. 
het  eene  bloedftorting  is,  want  men  dient  vni. 
wel  oplettend  ie  zijn  op  het  bloed  pisfen,  Hoofd!i* 
te  weten,  of  het  alleen  bloed  is,  dat  door 
eene  aderbreuk  in  de  vaten  veroorzaakt 
wordt  en  doorgaans  doodelijk  is  , of  dat 
het  bloed  pisfen  door  fcherpe  vochten  ver- 
oorzaakt wordt  , als  wanneer  het  bloed  , 
vermengd  met  de  piste,  uitvloeit:  dit  laai- 
fte  wordt  een  kwijnend  gebrek,  waarop  ge- 
meenlijk andere  volgen,  als: 

Opfiopping  dtr  Pisfe : dit  is  omtrent  het-  opdop. 
zelfde  als  belemmerd  pisfen,  met  dit  on-Pjns 
derfcheid,  dat,  daar  de  belemmering  ont-pi*rs* 

Haat  uit  eene  verkeerde  kleinzïng  in  de  bloed- 
vaten en  in  de  pisleiders , de  opfiopping  ei- 
genlijk in  den  krop  der  blaas  zit,  waarom 
ook  de  Osfen  en  Stieren  hier  veel  meer  aan 
onderworpen  zijn , dan  wel  de  Koeijen , in 
zoo  verre,  dat  dit  als  eene  bijzondere  kwaal 
der  Osfen  bekend  is  bij  den  naam  van 

Vcrftopte  Rotje , dat  is  verdrop  te  roede,  Verdopte 
zijnde  het  mannelijk  teellid:  deze  verftop- Roiie- 
ping  kan  aan  de  klieren,  aan  de  pisleiders 
en  aan  den  krop  van  de  blaas  zoo  groot 
zijn  en  zwelling  veroorzaken  , dat  het  tot 
een  volkomen  ettergezwel  overflastt  en  als 
verkalkt.  Hieruit  ontdaan  gevaarlijke  ge- 
breken, als  den  pisdrop , daarna  de  bal- 
zucht,  en  eindelijk  de  Heen  in  de  roije. 

De  Pisdrop  is  eene  vrij  gemeene  kwaal  Pisdrop. 
’der  Osfen:  men  ziet  het  dikwijls,  dat  de 

Os- 


*5 o NATUURLIJKE  HISTORIE 


f,KT  Osfen  grazende  , geftadig  hun  water  bij 
rundvee,  ^r0ppen  0f  k]eine  hoeveelheden  laren  loo- 
V.  Afd.  pen;  fommigen  zijn  zoo  flap  in  de  deelen 

Hoofdft  ^er  water^ooz^ng  en  in  ^e  roede,  dat  de- 
zelve uithangt , en  dikwijls  tot  een  zeker 
foort  van  doorzakking  in  den  voorhuid 
overgaat,  die  dan 

Roije  Rotje  Breuk  genaamd  wordt,  doch  ook 
Breuk.  dikwerf  verkeerdeli  k met  de  navelbreuk 
vermengd  wordt,  zijnde  tusfchen  die  beide 
zeer  veel  verfchil. 

Baizucht,  De  Balzucht  kan  men  met  regt  aanmer- 
ken als  het  gevolg  van  ziekten  in  de  blaas 
en  in  de  teeldeelen.  Het  gebeurt,  dat  de 
balzak  der  Osfen  zoo  geweldig  zwelt,  dat 
dezelve  als  een  Koeijen-uijer  uitzet  : dit 
wordt  veroorzaakt  door  eene  niet  goede 
uit-  of  affnijding  der  ballen  onder  het  lub- 
ben , als  wanneer  er  nog  eenige  zaadlei- 
dende  vaten  gemeenfchap  hebben  met  de 
zaadleiders  der  roede  of  roije:  zulk  foort 
van  Osfen  zijn  doorgaans  ritziger  en  ge- 
dijen fchraal.  De  kwaal  is  bekend  genoeg, 
doch  middelen  zijn  er  niet  veel  tegen  aan 
te  wenden,  dan  alleen  eene  fmeering  met 
eenige  daartoe  bekende  zalf;  inwendige  mid- 
delen helpen  weinig  Bij  verzweering  en 
etterwording  kan  het  openen  goed  zijn, 
doch  een  verflandig  Landman  doet  best, 
om  zich  zulk  een  Os  hoe  eer  hoe  beter  af- 
handig te  maken  , alzoo  er  nooit  iets  goeds 
van  te  wachten  is.  Nog  is  er  een  andere 
kwaal , 

KuU 


J 


van  HOLLAND.  251 

Kuil  balg  genaamd,  dat  is,  als  de  ballen  HÏT 
en  de  val/ak  zoodanig  ingekrompen  zijn , RÜNDVE£* 
dat  zij  dik  wi  Is  tot  verflopping  en  gevaar-  v.  Afd. 
lijke  zwelling  of  ertering  overgaan.  Hoofdft' 

Ondermsfchen  kan  het  ook  zijn,  dat  de  00 
balzak  zwelt  door  weerpiïn  van  de  roede , Kullebalg. 
vooral  als  die  tot  verharding  overgaac,  of 
dat  er  deentjes  in  de  pisleiders  zijn. 

De  Rotje  of  Roede  der  Osfen  verhard  Verharde 
almede  door  niet  goed  te  lubben  en  uit  nogRoiie* 
overgebleven  driften  in  de  Osfen,  die,  ge- 
lijk vrij  gemeen  is,  op’  elkander  verhitten 
of  rijden  , waardoor  ontfteking  en  vervol- 
gens verharding  ontflaat. 

Steen  in  de  Rotje,  dit  zijn  kleine  (leen-  Steei|  ** 
tjes  en  zanderige  doffen  , 'welke  men  nu de  Roi^‘ 
en  dan  in  de  roede  en  in  de  pisleiders  der 
Osfen  vindt , en  een  foort  van  graveel  zijn ; 
evenwel  is  dit  gebrek  minder  gemeen  aan 
de  Osfen , die  hier  te  lande  vetgeweid  wor- 
den, dan  wel  aan  die  hooger  in  Duitsch - 
land  weiden’,  alwaar  men  de  Osfen  voor 
den  ploeg  fpanc  en  op  den  dorsch vloer  laat 
loopen : het  is  hierom  , dat  dit  foort  van 
graveel  in  die  flreken  meerder  bekend  is, 
dan  hier  te  lande  ; niettemin  komen  hier 
zülk  foort  van  zandige  aanzettingen  dn  de 
pisleiders  der  Osfen  wel  eens  voor.  Voor 
het  overi  ge  wordt  het  onder  het  belemmerd 
pisfen  en  de  verflopping  gefield. 

De  Steen  in  de  Blaas  is  mede  gemeen  steen  ia 
bekend  in  Duitschland  onder  de  Ploeg-  de  üJUrs, 
Osfen.  Onze  Koeijen  en  Osfen  hebben  de- 
zelve 


%S%  NATUURLIJKE  HISTORIE 


KET 

RUNDVEE, 

V.  Afd. 

‘ vm. 
no  Mfu 


De  Brcu- 
jim. 


zelve  fam  wijlen  : ik  heb  moeite  gedaan  , 
'om  er  onder  mijne  verzameling  van  dier 
lijke  fleenen  te  bekomen,  doch  totnogtoe 
is  dit  mij  niet  gelukt:  het  fchijnt  ook  ove? 
het  geheel  , dat  er  het  Rundvee  minder 
mede  gekweld  is  in  ons  land,  dan  in  berg- 
achtige gewesten,  en  veeliigt  zoude  ik  die 
gebrek  overgeflagen  hebben , indien  ik  er 
bij  de  uitheem fche  Schrijvers  over  den  Land- 
bouw niet  telkens  gewag  van  vond  gemaakt; 
ik  vinde  bij  hun  de  volgende  vooiTchrifcen 
ter  genezing,  te  weten: 

Voor  de  verharde  Roije , een  fmeerfel 
van  malva  of  altheaworcel  met  ongezouten 
boter;  men  kan  ook  populierzalf gebruiken, 
dit  komt  op  een  uit. 

Voor  den  Steen  in  de  blaas  vind  ik  aan- 
geraden  : twee  oneen  zeevenkel  , een  half 
lood  kruidnagelen  en  anderhalf  vierendeel 
lood  geftooren  peper  , op  rooden  wijn  ge* 
ze t,  en  leuk,  bij  kleine  hoeveelheden  van 
een  half  meikkopje  daags,  in  te  geven. 

Voor  belemmerd  pisfen  en  pisdrop  of 
koude  pis,  is  mij  al  mede  eene  vrij  aanne- 
melijke remedie  bekend,  te  weten : radijs  , 
venkel  en  Javaszaad  onder  een  geftooten  en 
op  oud  bier  warm  ‘te  trekken  gezet,  en 
hiervan  aan  de  Kce  of  Os  ’s  morgens  een 
melk  kop  in  te  geven. 

Nu  zoude  men  nog  onder  de  gebreken 
dezer  deelen  kunnen  optellen  en  befchrij- 
ven  de  breuken  , waaraan  de  Koeijen  onr 
derhevig  zijn,  als  de  Liesbreuk,  de  Navel- 
breuk 


van  HOLLAND.  253 


breuk  en  de  Netbreuk;  dan,  daar  van  de-  «u? 
zelve  reeds  zoo  veel  gezegd  is  als  wij  noo- *ÜNDVEl* 
dig  hebben  geoordeeld,  zoo  wijzen  wij  den  V.  Af<3; 
Lezer  tot  die  befchrij vingen , en  wel  ten 
aanzien  van: 


VIII. 

Hoofdft. 


De  Liesbreuk , tot  de  befchrijving  van  Liesbreuk, 
de  gebreken  der  Lies  - en  Lankklieren , 
in  het  derde  Hoofdftuk  dezer  vijfde 
Afdeeling. 

Wegens  de  Navelbreuk , tot  de  befchrij-  Navel* 
ving  van  het  fpiergeftel , in  het  tweede  breuk. 
Hoofdfluk  der  tweede  Afdeeling;  en 
tot  de  befchrijving  der  Lever  , in  het 
tweede  Hoofdftuk  der  derde  Afdeeling 
dezes  werks. 

Wegens  de  Netbreuk , tot  de  befchrij-  Netbreuk^ 
ving  van  het  Netvlies , in  het  tweede 
Hoofdfiuk  der  derde  Afdeeling  dezes 
werks. 

Voorts  zouden  nu  de  Elder-,  Uur-  of 
Speenziekten  moeten  volgen ; dan , van  de- 
ze de  volgende  reeds  befchreven  zijnde , zoo 
behoeft  zulks  hier  niet  te  worden  herhaalt; 
men  zie  dan  van  de: 


Fer flopte  Speenen 9 
Zeere  Speenen , 

Het  aan  de  Melk  liggen , 
Melk  drop  y 


Verdopte 

Speenen. 

Zeere 

Speenen. 

Aan  de 
melk  lig- 
gen 

Melkdiop* 

en 


HET 

RUNDVEE. 

V.  Afd. 
vin. 

Hoofdft. 


Sf«€nt]c8 
isa  de  melk* 

VfttfDé  - 


Kwade 
rijers , of 
ontfteking 
van  den 
nijer,  en 
aerzelver 
oorzaak. 


Teeltenen 
dezer  ont- 
steking. 


254  NATUURLIJKE  HISTORIE 

en  vnn  meerdere  gebreken  der  fpeenen,  de 
befchrij  vingen,  in  het  derde  Hoofdftuk  de- 
zer vijfde  Afdeeling ; als  mede  de  befchrij  • 
ving  van  een  fpeen  - of  melkbuisje , om 
fpeenen,  waarin  geene  genoegzame  doortogt 
van  melk  is,  aan  het  melken  te  helpen,  in 
het  negende  Hoofdftuk  der  vierde  Afdee- 
ling dezes  werks. 

Ook  zijn  de  fteentjes  , welke  zich  fom* 
tijds  in  de  klierenden  in  de  melkvaten  vast- 
zetten, op  Plaat  XV Ü Figuur  10  afgebeeld, 
en  in  de  befchrij  ving  van  die  Plaat  eenig- 
zins  aangedacht. 

Dan , bij  alle  de  reeds  befchrevene  ge* 
breken  der  fpeenen , kunnen  wij  niet  nala- 
ten hier  melding  te  maken  van  dat  gebrek, 
het  welk  door  den  Heer  eberhard  genoemd 
wordt: 

Kwade  XJijers  , of  Ontfteking  aan  de 
Uijers  der  Koeijen , en  welke  gedeeltelijk 
on r (laat  uit  inwendige,  en  gedeelcelijk  uit 
uitwendige  oorzaken,  als  door  alle  foorten 
van  fcherpigheden  , welke  op  den  uijer  val- 
len; door  koude;  door  zwemmen  in  koud 
water;  door  aanklevende  vuiligheden;  door 
het  al  te  ruuw  en  hard  melken;  door  ftoo- 
ten,  flaan,  en  andere  bezeringen. 

Deze  ontfteking  van  den  uijer  openbaart 
zich,  (volgens  dien  Schrijver)  door  een 
hard  en  pijnlijk  gezwel,  waarbij  tevens, 
wanneer  die  tot  een  hoogen  graad  komt , 
de  buitenhuid  roodachtig  en  op  het  ge- 
voel heet  bevonden  wordt  , en  welk  ge« 

zwel  j 


van  HOLLAND.  255 

zwel  , indien  er  niet  fppedig  fcbeiding  in 
komt,  tot  verettering  of  verharding  over. RÜN0VE£- 
gaat,  en  de  naastliggende  fpeenen  opdroa-  v.  Afd.  / 
gen.  Wordt  dit  toeval  niet  wel  behan-  * 

deld,  en  duurt  de  ettering  lang,  dan  wor- 
den de  melkwegen  ook  aangedaan , en  er 
dringt  bloed  in  dezelven:  dit  mede  worden- 
de uitgemolken  , zoo  wordt  zulks  Bloed - 
melken  genaamd.  * 

Zoodra  men  zoodanig  gezwel  aan  den  Genees.' 
uijer  ontdekt,  dan  moet  men  de  fcbeiding  W1^e  dier 
er  van  trachten  te  bewerken  , te  welken  * 
einde  men  (volgens  eberhard)  de  Koe 
twee  tot  vier  ponden  bloed  uit  de  melk- 
aderen  moet  aftappen,  en  aan  dezelve  een 
poeder  tegen  de  ontfteking  ingeven , be- 
gaande hetzelve,  (volgens  zijn  voorfchrifc^ 
in: 

i 

Nitri  depur. 

Sal.  mirab.  glaub. 

Ammoniac.  pur.  ana  . unc.  $ 

Pulv.  Camphor fcrup.  /3 

M.  F.  Pulv.  d,  ad  vier.  Zijnde  de  dofis 
elk  uur  een  drachma  ( vierendeel  loods), 
of,  in  minder  gewigtige  gevallen,  alle 
. twee  uren  een  of  een  en  een  half 
drachma. 

Als  mede  dagelijks  de  warme  omflag,  be* 
ihande  (volgens  zijn  vpprfchrift)  in: 


Pv 


Rad. 


% *5 6 NATUURLIJKE  HISTORIE 


HET 

RUNDVEE. 

V.  Afd. 
VIII. 
Hooldftj 


Rad.  Alth . unc.  iij 

Herb,  Alth.  . manip.  iy 

Flor.  melilor. 

Chamom.  rom. 

Samb  ana  . . . . manip.  i# 

Farim  fem.  focn.  graec.  . . unc.  iv 
C.  C.  F.  fpec.  pro  CatapL , zijnde  krui- 
den tot  een  papachdgen  omflag. 


of: 

j ,'V:  . . t 1 I*..  • . > . .f. 

Neemt  12  lood  van  gemelde  kruiden, 
cn  doet  er  bij  een  lood  klein  gefneden  Ve- 
netiaanfche  of  Spaanfche  zeep,  kookt  dit 
te  zamen  tot  een  pap,  en  gebruikt  het  al- 
zoo  tot  een  warmen  omflag. 

Doch  ’s  nachts  legge  men  een  op  linnen 
gefineerde  pleister,  beflaande  al  mede  vol- 
gens zijn  voorlchnft)  in: 


EmpL  Saponat.  Barb.  . . . unc.  iij, 
D.  S.  Zijnde  dit  eene  verdeelende  pleis- 
ter. 


Bij  het  voorfchrifc  voor  deze  pleister  voege 
gemelde  Schrijver:  dat  dezelve  op  het  aan- 
raken niet  fmeerig  moet  zijn , maar  het 
vocht , door  het  kooken  , zoodanig  moet 
zijn  uitgedampt,  dat  zij,  zonder  haar  vooraf 
warm  te  maken,  zich  niet  laat  fmeeren,  en 
dat  zij  op  het  gevoel  meer  glad  dan  kle- 
verig zij.  Men  legge  deze  omflag  en  pleis- 
ter op  het  gezwel,  volgens  de  opgave,  tot 
dat  het  volkomen  verdwenen  is. 


Maar 


van  HOLLAND.  <257 


Maar  is  de  ontfteking  tot  verettering  over- 
gegaan, het  zij  uit  zich  zelven  of  door  ver- 
zuim van  een  tijdig  gebruik  der  opgegeven 
middelen  , dan  moet  men  het  ettergezwel 
openen,  als  het  rijp  genoeg  is,  dat  is,  als 
men  de,  daarin  fchommelende,  Poffen  dui- 
delijk waarnemen,  of  tusfchen  twee,  aan 
het  gezwel  tegen  over  elkander  geplaatste, 
vingeren  voelen  kan,  en  met  de  reeds  ge- 
melde uitwendige  middelen  voortgaan  tot  de 
genezing  toe,  waarbij  ook  alle  dagen  twee- 
maal, de  volgende  zalf,  op  een  wiekje,  ter 
zuivering  der  zweer,  kan  worden  gebruikt, 
bePaande  dezelve  ( volgens  zijn  voorfchrifc) 
in : 

Unguenr.  Bafilic.  . ; ; unc.  j 

D S.  Zijnde  die  een  zalf  om  te  ver* 
binden. 

Wanneer  echter  het  otitfloken  gezwel  (ze gc 
verder  de  gemelde  Schrijver)  door  eene  on- 
bekwame behandeling  en  door  het  opleggen 
van  ongunfHge  middelen , gelijk  alle  te  Perk 
verkoelende,  zamentrekkende  en  verpoppen- 
de middelen  zijn,  tot  verharding  is  gebragt, 
dan  is  er  een  veel  langer  tijd,  tot  de  her- 
Peiling  van  de  Koe,  noodig.  Deze  kan 
echter,  zijns  oordeels,  gefchieden  door  het 
gebruiken  van  een  warmen  omflag,  bePaan- 
de (volgens  zijn  voorfchrift}  in  het  vol- 
rende : 

Men  neme  12  lood  van  de  zoo  even, 
R 2 tot 


HET 

RUNDVEE, 

V Afd, 
VUL 
Hoofdft, 


*58  NATUURLIJKE  HISTORIE 

HW  tot  een  warmen  omflsg  aangeprezen,  krui- 
fcUNDvEB.  ^en  ^ en  voege  er  <5  j00(j[  lijnkoeken  , 

V.  Afè.  een  drachma  heele,  doch  met  deTchaar  wat 
vin  klein  geknipte  faffraan  , en  a tot  3 lepelt 
00  * olie;  moetende  dit  alles  tot  een  pap  ge- 

kookt worden,  om  tot  een  omflag  te  die- 
nen, welke  men  laauw-warm  tasfchen  doe- 
ken op  het  gezwel  legt.  Voorts  moet  men 
wel  opletten , dat  men  deze  en  andere  pap- 
pen, tot  omflagen  gebruikt  wordende,  zoo 
dra  dezelve  beginnen  zuur  te  worden , niet 
verder  gebruikt,  maar  er  dan  weder  ande- 
ren, uit  verfche  kruiden  beiïaande,  tot  dat 
einde  vervaardigd  worden. 

Men  moet  met  het  opleggen  van  dezen 
offiflag  zoo  lang  voortvaren  als  noodig  is, 
waardoor  het  gezwel,  hoe  hard  het  ook  wa- 
re , in  eenige  weken  zeker  verdwijnen  zal. 
Komt  deze  behandeling  aan  fommige  lieden 
te  moeijelijk  voor , dan  zouden  zij  ( volgens 
het  oordeel  van  eberhard)  de  fcheiding 
van  het  gezwel  kunnen  trachten  te  bewer- 
ken, door  er  een  pleister  tegen  te  leggen  , 
beftaande  (volgens  zijn  voorfchrifc)  in: 

Empl.  de  Cicut. 

— * Galban.  croc. 

— Saponat.  Barb.  ana  . unc,  j 

Malax.  invic. 

D.  S.  Zijnde  dit  eene  verdeelendc  pleister; 

Zoo  er  eene  inwendige  behandeling  bij  mogt 
te  pas  komen,  dan  (zegt  die  Schrijver) 

moet 


van  HOLLAND*  159 


moet  dezelve  , naar  de  onderfcheiden  oor-  het 
zaken  , ook  verfchillend  worden  ingerigt.  run°vrsï 
Voorts  keurt  die  Schrijver  ten  flerkfte  af  V Afd. 
het  heilrijken  van  de  ai  zoo  ontdoken  uijer  „Vl^“ 
met  heete  en  opdroogende  middelen , als 
Brandewijn  en  foortgelijken,  als  mede  mee 
gedisteleerde  en  andere  heete  olieëa , als 
Terpentijn-,  Jeneverbeziën Steen-  en  Ro- 
zemarijn - olie  enz.  , wordende  door  deze 
middelen  de  ontfleking  verergerd  of  tot  ver- 
harding gebragc  ( *). 

INu  zouden  de  ziekten  en  gebreken,  wel-  Ziekten 
ke  in  en  aan  de  baarmoeder  plaats  kunnen  ^ar* 
hebben  , moeten  volgen ; dan  , deze  reeds  1 c 
befchreven  zijnde,  zoo  bij  de  befchrijving 
der  teeldeelen  , als  bij  de  befchrijving  van 
de  verlosfing  der  Koeijen,  zoo  wijzen  wij 
de  Lezers  tot  de  onderfcheiden  Hoofdruk- 
ken dezes  werks,  waarin  die  befchrij vingen 
te  vinden  zijn,  als  onder  anderen: 

Verlamde , jlappe  en  opgekrompen  Ban  Verlamde, 
den  , in  het  tweede  Hoofdftuk  dezer  flippe  en 
vijfde  Aideeling.  pcn  Baa. 

den. 

>Met  hst  ligt  blijven  (laan,  in  het  acht-  Met  liet 
11e  Hoofdituk  der  vierde  Afdeeling.  ftaanb^vea 

Ont « 

(•)  Zie  het  meermaals  aanpehaalde  werk  van  j. 
cuNTHER.  eijerhard,  5 6$  tot  571  , en  in  de  acu- 

ter  dat  werk  gevoegde  lijst  der  geneesmiddelen , do 
voorfchiiften  No  6,  7,  29,  30,  31,  32  ea  33. 

k 3 


%6o  NATUURLIJKE  HISTORIE 


BIT 

RUNDVEE*' 

V.  Afd. 
Vf'  ; 

Ontdek  ing 
de»  ftiar- 
m ; der 

Uitzak* 
kins  der 

Bairmoe* 

der. 

Verleggen 
der  Kalve- 
ren* 


« • 


Ontfleking  der  Baarmoeder , of  zooge» 
raamde  Moer  ziekte  , in  het  negende 
Hoofdftuk  der  vierde  Afdeeling. 

Uitzakking  der  Baarmoeder , mede  in 
het  negende  Hoofdftuk  der  vierde  Af- 
deeling. 

Miskraam , of  Verleggen  der  Kalveren , 
in  het  tiende  Hoofdftuk  der  vierde  Af- 
deeling, 

Zijnde  de  verdere  gebreken  dezer  deelen  me* 
de  op  hun  plaats  befchreven. 

De  ziekten  der  Koeijen  dus  verre  zijnde 
afgehandeld  en  befchreven,  zoo  zullen  wij 
de  befchrijving  van  eenige  ziekten,  waaraan 
de  jonge  Kalveren  wel  onderhevig  zijn,  la- 
cen  volgen» 


VIJF- 


\ 


van  HOLLAND.  260a 


Even  zoo  als  wij , bij  de  befchrijving  V.  AfA. 
van  het  paard,  in  het  Vierde  Deels  Eerlte 
Stuk  van  onze  Natuurlijke  Hifi or ie  van 
Holland , eene  afbeelding  van  hetzelve  ge- 
voegd hebben , met  aanwijzing  van  de  meest 
uitwendige  gebreken;  zoo  hebben  wij  ook 
noodig  geoordeeld  om  achter  de  befchrij- 
ving  van  de  ziekten  der  koeijen  eene  af- 
beelding te  voegen  van  eene  koe , met  aan- 
duiding der  plaats  en  gedaante  van  derzelver 
meest  uitwendige  gebreken  , als  mede  van 
de  plaats,  waar  fotnmige  gebreken,  fchoon 
niet  zigtbaar  voor  het  oog,  onder  den  huid 
of  meer  inwendig  in  het  ligchaam  plaats 
hebben:  zijnde  de  fcherp§  doorgaande  om- 
trek de  gehalte  van  de  koe  , in  derzelver 
gezonden  (laat,  en  de  gedipte  lijnen  of  orn- 
trekken  de  aanduiding  der  gebreken  of  de 
plaats  van  dezelven?  en  daar  de  namen  der 
gebreken  te  veel  plaats  in  de  afbeelding 
zouden  wegnemen,  zoo  hebben  wij  het  be- 
ter geoordeeld  dezelven  alleen  door  letters 
en  nommers  aan  t$  wijzen. 

A Duidt  dan  aan  de  hoornbreuk, 

B Verwrongen  hoorn. 

C Hoornfpleet. 

D De  plaats  der  kol. 

E Oog  gezwel. 

F Kolf  oog. 

G Verlamd  oog. 

H Verlamd  oor. 


Verklaring  van  Plaat  XXXXIII*, 


HIT 

RUNDV2F. 


V.  Stuk, 


I Plaats 


Ht.T 

HUNDVEB- 

V.  Afd. 
VJIl. 
Hoofdft. 


0.60b  NATUURLIJKE  HISTORIE 

I Plaats  der  hoofd-  of  oorklieren,  welke, 
door  het  haar  , niet  wel  te  zien  zijn, 
maar  naar  mate  dezelven  groot  of  klein 
zijn,  meerder  of  minder  gevoeld  kunnen 
worden. 

J Plaats , waar  de  klem , Q zijnde  eene  op- 
krimping  of  krampachtige  verftijving  der 
kaakfpieren,)  in  den  muil,  plaats  heeft. 

K Plaats,  alwaar  de  vorsch  of  tongworm  on- 
der de  tong  gevonden  wordt. 

L Verlamde  kaakfpieren. 

M Neuswee,  of  plaats  der  neusklieren. 

MN  De  fnot. 

O Halsblijnen. 

P Het  ftrangillioen , of  plaats  der  gezwol- 
len of  bedorven  halsklieren. 

Q Verrekte  fchoft,  of  plaats  der  zwelling, 
door  dit  ongemak  veroorzaakt. 

R Ontdoken  fchoft,  of  plaats  der  zwelling, 
hierdoor  veroorzaakt. 

S Blaren. 

T Plaats  der  fchurk-  of  fchotziekte. 

I)  Gezwollen  fpieren. 

V Gekrompen  fpieren. 

W Gezwollen  kosfem. 

X Keelgezwel. 

Y Plaats  der  kropklieren. 

Z Plaats  der  kwabklieren. 

a Maanfirang. 

h Spatten. 

c Kniegezwel. 

d Wratten. 

9 Kiaauwzeer. 


ƒ Schel- 


van  HOLLAND#  s6oc 

f Schelfervoet. 
g Schaatsklaauw# 
h Kanker. 

i Mok-  of  ekelpoot. 
j Losfe  fchoen. 

k Plaats  der  ruidigheid  of  ontharing  achter 
den  fchoft. 

II  Plaats  der  daauwworm. 
m Lendenbloed  of  itijfrug. 
nnn  Blaren. 

ooo  Aangewasfen  wervelen,  of  plaats  waar 
inwendig  de  wervelen  aan  een  wasfen  of 
groeijen  , als  de  kraakbeenige  fchijf  of 
gelediging  , die  tusfchen  iedere  wervel 
geplaacst  is  , tot  beenwording  overgaat, 
en  de,  in  de  befchrij ving  dezer  ziekte  ge- 
melde , onbuigzaamheid  der  ruggegraat 
veroorzaakt 

pp  Aangewasfen  ribben,  of  plaats  daar  de- 
zelven , inwendig,  aan  de  gewrichren  d*r 
rugge wervelen  zijn  ingelijfd  , alwaar  de- 
zelve voornamelijk  aan  een  groeijen. 
qq  Gebroken  ribben,  of  plaats,  waar  dit, 
gewoonlijk,  inwendig  plaats  heefc , zijnde 
dit  niet  anders  dan  ooor  het  gevoel  te 
onderfcheiden. 

r Miersheid , zijnde  een  zamenvlodjende 
vurigen  uicflag. 

$ Aposteumen  of  bloedvinnen. 

Ut  Gallen. 

uuuu  Plaats  der  buikklisren* 
v Rappigbeid,  cf  plaats,  waar  dit  gebrek 
wel  tusfchen  vel  en  vleeach  plaats  heeft. 
www  PI  at)  der  vangklieren. 

V.  Stuk.  R 


HST 

R UNDVS8.’ 

V Afd. 

VIII. 

Hoofdft. 


x Op- 


o,6od  NATUURLIJKE  HISTORIE 


x Opgekrompen  buikfpieren. 
rundvee  y Navelgezwel. 

V.  Afd.  z Navelbreuk. 

VIIL  z*  Plaats  der  buikpijn. 

Hoofdft.  r J 

1 De  wolf-  of  luisziekte. 

2 Lamkruis. 

3 Plaats,  waaromtrent  de  kruiswróng  plaats 
heeft. 

4 Slappe  banden. 

5 Gezwollen  fpieren. 

6 Aambeijen. 

7 Rattenftaart. 

8 , 8 Staartbreuk. 

p Plaats  waar  de  ontwrichting  der  heup 
plaats  heeft, 
io,  i o Bloedzweren, 
ii  Bonkziekte. 

is,  ia,  i2  Plaats  der  uurklieren. 

13,  13  Zere  fpeenen. 

14  Lies-  en  elderbreuk. 

15  Hakgezwel. 

16  Beenbreuk. 

17  Overkoot. 

18  Klaauwzeer. 

19  Klaauwfpleet. 

20  Plaats  der  voetfprouw. 

21  Opgekrompen  pooten. 

22  Kramp,  of  plaats  der  opgekrompen  pee- 
zen,  onder  den  huid,  aan  de  pooten. 

23  Klaauwfcheur. 

24  ingevallen  lendenen. 


o 


tan  HOLLAND.  s6i 


VIJFDE  AFDEELING. 


NEGENDE  HOOFDSTUK. 


Bevattende  de  befchrijving  van  eenige 
ziektens  en  toevallen , welke  de  Kal • 
veren  kunnen  overkomen . 


D e Kalveren  mede  aan  ziektens  en  toe- 
vallen, hun  bijzonder  eigen,  onderhevig 
zijnde;  het  zij  zoo  dra  dezelve  geboren 
zijn,  het  zij  zoo  lang  zij  kalveren  genaamd 
kunnen  worden , zoo  kunnen  wij  niet  nala- 
ten  ook  hier  van  iets  mede  te  deelen. 

Somtijds  gebeurt  het,  dat  de  endeldarm 
en  de  teeldeelen  der  pasgeboren  Kalveren, 
door  een  tegennatuurlijk  vlies  of  door  eene 
vaste  vergroeijing  gefloten  zijn;  zoo  het  eer- 
fle  plaats  heeft,  hetwelk  men  gewaar  wordt 
als  het  door  den  aandrang  der  ontlasting 
wordt  opgezet,  dan  behoort  het  door  eene 
bekwame  hand  te  worden  doorgefneden  en 
de  wond  behoorlijk  genezen.  Indien  inte- 
gendeel het  laatfte,  dat  is  eene  vaste  ver- 
R 4 grod* 


HET 

RUNDVEE} 

V.  Afd. 
IX. 

Hoofdft. 

Ziektens 
der  Kalve- 
ren. 

Gefloten 
endeldarm 
en  teelden 
les. 


*62  NATUURLIJKE  HISTORIE 

«et  groeijing,  plaats  heeft,  dan  is  het  best  het 
rundvee.  Kalf  te  d00cien  ? aizoo  de  genezing  van  zoo 
V Afd,  een  gebrek,  zeer  onzeker  is. 
ïx.  Somtijds  komt  een  Kalf,  brzonder  na 
oofdfi.  een  moeije]jj^e  verlosfing,  met  flaauwe  tee- 
Flaauwe  kenen  van  leven  ter  wereld,  om  zulk  een 
teekenen  Kalf  te  behouden  en  het  leven  in  hetzelve 
yan  leven.  0p  te  wakkeren  ? wordt  door  den  Heer  eber- 
hard  aangeraden:  het  uithalen  der  flijm  uit 
de  bek,  alzoo  die  flijm,  bij  een  zwak  le- 
ven, de  ademhaling  kan  beletten,  voorts 
het  liggen  van  het  Kalf  in  een  laauw  bad, 
zoodanig  dat  de  kop  buiten  het  water  blij- 
ve;  hetzelve  te  wrijven,  te  borstelen  en  in 
de  neusgaten  te  blazen,  en  eindelijk  hetzel- 
ve, door  het  heilrijken  met  warm  gemaakten 
brandewijn  of  azijn , en  door  het  inwinden 
in  warme  dekens  , trachten  te  verlevendi- 
gen en  te  ver Herken. 

Somtijds  gebeurt  het,  dat  pasgeboren  Kal- 
veren niet  willen  zuigen,  zoo  dit  door  zwak- 
heid veroorzaakt  wordt,  dan  behoort  men 
hun  de  ra  elk  in  te  melken  , of  aan  hun  de  versch 
gemolken  melk  in  te  gieten:  maar  is  de  fpruw 
er  de  oorzaak  van,  zoo  als  dikwijls  gebeurd, 
dan  moet  men  fpoedig  goede  middelen  te- 
gen dezelve  gebruiken. 

De  Spruw.  De  Spruw  beflaat  in  een  foort  van  kleine 
witte  of  geele  zweeren,  waar  door  de  tong, 
het  gehemelte,  de  keel  , de  flokdarni  en 
cok°wel  de  maag  bedekt  wordt,  en  moet 
wel  onderfcheiden  worden  van  de  tongblaar 
en  gortigheid,  waaraan  de  Kalveren  mede 
onderhevig  zijn,  dezelve  is  meestal  door 
„ küQiCS 


van  HOLLAND.  263 

koorts  vergezeld,  die  met  dezelve  in  zekere 
tijden  klimc,  op  hec  hoogde  komt  en  we 
der  afneemt.  De  voornaamfte  oorzaken  der 
fpruw  zijn  mogelijk  een  vervuilde  maag , 
en  vooral  een  zuur,  door  het  veel  gebruik 
van  melk  ontdaan.  Ook  gebeurt  hec  wel 
dat  de  fpruw  op  nieuw  komt  als  de  eerde 
reeds  is  afgevallen. 

Tot  genezing,  van  de  Spruw,  wordt  door 
de  Heer  eberhard  een  poeier  aangeprezen, 
bedaande,  volgens  zijn  voorfchrifc,  in  zuur- 
brekende  en  zachtafdrijvende  middelen , als : 

Pvdagn.  alb.  ex  fale  Epfom.  unc,  j, 
Pulv.  rad.  Irid.  flor.  . . unc.  /3. 

Sem.  Foenic . dr.  ij. 

M.  F.  Pulv.  D S om  dagelijks  vier* 
maal  1 of  \\  drachma  er  van  aan  het 
Kalf  in  te  geven. 

In  dien  men  echter  roofjes  der  fpruw  on- 
der den  afgang  ontdekt , en  dus  met  waar- 
fchijnlijkheid  befluiten  kan , dat  de  maag  en 
ook  gedeeltelijk  de  darmen  met  'dergelijke 
zweeren  bezet  zijn,  dan  oordeelt  die  Schrij- 
ver , dat  men  vooral  tegen  het  einde  der 
ziekte  , alle  afdrijvende  middelen  dient  te 
vermijden  en  men  dan  alleen  flijmige  en  ver- 
zachtende dranken  dient  te  laten  gebruiken 
of  ze  hun  in  te  gieten,  als  mede  dat  zoo- 
danige dranken  ook  in  het  begin  der  ziekte 
zijn  aan  te  prijzen. 

Behalve  deze  inwendige  [middelen,  prijst 
hij  ook  het  dikwijls  wasfchen  der  tong  aan, 
R 5 'van 


HET 

R/JNDVEEj 

V.  Afd. 
IX. 

Hoofdft; 

Oorzaken 
van  dezel- 
ve. 

Genees» 
middelen 
tegen  de 
Spruw. 


- 264  NATUURLIJKE  HISTORIE 


«ondve*.  v8n  ,iet  der  Ziekte  af,  met  warmen 

~9  wijn  op  falij  getrokken  en  met  honig  ver- 
V'ïx  fd-  menSd  ’ aIs  irede  hec  aanhoudend  heilrijken 
lioQidü.  van  dezelve  met  een  middel , waardoor  de 
fpruw  fpoedig  opdroogt  en  afvalt,  en  het 
welk,  volgens  zijn  voorfchrift,  beftaat  in: 

Aq.  fontan.  * * . . unc.  vj. 

Vitriol.  alb dr.  /3. 

Mell.  rofar unc,  j. 

M.  D.  S.  kunnende  hier  mede  , ook  alle 
vier  uren , den  bek  gewasfchen , en 
des  noods  ook  in  de  keel  daarmede  ge« 
fpoten  worden. 

t>e  Rug  De  Kalveren  zijn  ook  onderhevig  aan  dt 
der  Kalve-  Kug , dan  van  deze  reeds  in  het  achtfte 
,en#  Hoofdlïuk  dezer  vijfde  Afdeeling,  bij  het 
befchrijven  van  de  Kug  der  Koeijen  , ge- 
fproken  zijnde,  zoo  behoeft  er  alhier  geen 
verdere  melding  van  gemaakt  te  worden. 

der^Kaive*  ion&e  Kalveren  aan  de  Loop 

ï«n.  d onderhevig,  vooral,  indien  men  niet  zorg- 
vuldig vermijdt  hun  te  veel  of  te  hard  voed- 
fel  te  geven  en  dezelven  voor  het  vatten 
van  koude  te  bewaren* 

Oorzak  en  De  oorzaken  van  deze  loop  zijn  dus: 
van  dezcijeene  belette  uitwafeming,  of  eene  zure  be- 
ve*  dorven  feberpte  in  de  maag  en  in  de  dar- 
men, welke  uit  bet,  in  dezelve  opgehoop- 
te en  zaamgeronnen , gedeelte  der,  door 
hun  gedronken  wordende  melk,  ontftaat. 
fienees’  Zoo  men  grond  heeft  om  te  vermoeden, 
imddeicn  jac  iaa tgemeide  oorzaak  plaats  heeft, 

loop!  da« 


\ 


HOLLAND.  265 

dan  prijst  de  Heer  eberhard  zoodanige  he* 
middelen  aan,  welke  het  vermogen  hebben,  RUNDVEÏ% 
om  de  fcherpte  weg  te  nemen  en  ook  de  v.  Afd. 
grcven  bedorven  doffe  op  te  losfen  en  uit  ^ 
te  werpen , en  fchrijfc  te  dien  einde  een  Hoof 
middel  voor  dat , zijns  oordeels , boven  alle 
anderen  hiertoe  is  aan  te  prijzen , en  het 
welk  beftaat  in  het  volgende : namelijk : 

Men  neme  een  half  lood  Venetiaanfche 
zeep,  en  wrijve  dezelve  zoo  lang  met  een 
dooijer  van  een  ei,  tot  dat  ze  zich  daar- 
mede volkomen  heeft  verbonden:  vervol- 

gens doet  men  i drachma  fijn  gedampte 
rhabarber , en  1 6 lood  bronwater  er  bij, 
en  roert  dit  op  nieuw  zoo  lang,  tot  het 
volkomen  vermengd  is ; dit  maakt  men  in 
drie  gelijke  deden,  waarvan  een  deel  ’s mor- 
gens nuchteren,  het  andere  ’s  middags,  en 
het  laatfle  ’s  avonds  aan  het  Kalf  wordtin- 
gegeven. 

In  geval  de  loop,  na  het  behoorlijk  af- 
drijven, door  dit  middel,  en  eene  welgere- 
gelde toediening  van  voedfel,  niet  ophoudt, 
dan  kan  men,  volgens  dien  Schrijver , dage- 
lijks, door  hun  laten  gebruiken,  eenen  af- 
gekookten  drank  van  twee  tot  drie  lood  ge- 
brande en  gemalen  akers,  en  hen  water  te 
drinken  geven,  waarin  dikwijls  een  gloei- 
jend  ijzer  gebluscht  is. 

Doch  is  de  loop  door  eene  gevatte  kou- 
de ontdaan,  dan  moet  men  het  Kalf  war- 
mer houden  en  aan  hetzelve  zoodanige  mid- 
delen geven  , welke  de  uitwafèming  het 
kraduigde  kunnen  bevorderen , waartoe 

vlier 


L_*' 


ü66  NAT.  HIST.  van  HOLLAND. 


bet  vlier  en  anderen  kruiden  , van  dien  aard 
rundvee.  kunnen  worden  gebruikt  ( *), 

V.  Afd.  Hier  mede  de  befchrijving  der  ziektens 
Hooide  van  ^et  ^unc^vee-*  volgens  ons  plan,  heb- 
ü0  * bende  ten  einde  gebragt,  zoo  zullen  wij  in 
de  volgende  Hoofdrukken  overgaan  tot  het 
befchrijven  der  Veepest  en  daartoe  betrek^ 
kelijke  zaken. 

(*)  Zie  het  meermaals  aangehaalde  werk  'van  j; 
cu NT h »•  r fberhard,  § 58 1 tot  592,  en  in  de 

achter  dat  werk  gcplaatfte  lijst  de  r G«nee$middelen  , de 
voorfchiift«n  iNo.  36 , 37  cn  38, 


267 


m 


VIJFDE  AFDEELING. 


TIENDE  HOOFDSTUK. 

Bevattende  eene  inleiding  tot  de  befchrij - 
* ving  van  de  Veepest,  benevens  de  ge- 
fchiedenis  der  Veepest  zelve  , van 
de  oudfle  tijden  af. 

rjn 

I hans  ondernemen  wij  een  onderwerp 
te  behandelen,  hetwelk,  gedurende  het  be 
loop  der  eeuwen,  door  vele  kundige  Man- 
nen, niet  dan  met  zeer  twijfelachtige  en 
duistere  verklaringen  behandeld  is,  en  tot 
heden  toe  als  nog  niet  volkomen  beflisfende 
betoogd  is,  namelijk  de  Veepest,  of  de 
woedende  Smetziekte  onder  het  Rundvee. 

Deze  geduchte  , roede  des  doods  worde 
uit  zoo  vele  en  verfchillende  oogpunten  be- 
fchouwd,  als  er  fchier  landen  en  ingezete  - 
nen , ja,  wat  zeg  ik,  fchier  Veehoeders 
en  Landlieden , mitsgaders  Geneesheeren 
zijn,  in  wier  oorden  de  fhande  Efêgel  on- 
der de  Runderen  doorgaat. 

S Het 


\ 


HET 

RUNDVEE.’ 

V.  Afd. 
X. 

Hoofdft. 

Inleiding. 


a6Z  NATUURLIJKE  HISTORIE 


HET 

BLUNDVEE. 

V.  Afd. 

X 

Hcofdft. 


Het  is  met  de  kennisfe  en  befeh  rij  ving  de- 
ger  dopdelijke  ziekte  eveneens  gelegen  als 
met  meest  alle  de  Pest-  en  Smetziekten 
onder  de  Menfchen , waarover  men  zeer 
vele  verfchillende  denkbeelden  ontmoet. 

Niet  te  min  fs  bet  door  de  vlijt  velef  op- 
lettender zoo  verre  gebragt,  dat  men  ten 
minste  deze  geduchte  ziekte  beter  kent,  en 
nagenoeg  tot  geregelde  bepalingen  geko- 
men is , alle  welke  , het  zij  in  afzonder- 
lijke luikje»,  of  in  d e 'ge den kf c h r i f ren  der 
jVhatfchappijen , in  zeer  grooten  getale  ge- 
vonden worden,  dpch  vydke  tot- heden  toe 
niet  dan  ftuksgewijs  en  veelal  uit  den  een  en 
in  den  anderen  overgenomen,  voorkomen, 
en  welke  alle  een  voor  een  te  overwegen , 
zeer  zeker  verwarring  en  twijfeling  zouden 
veroorzaken.  Ons  voornemen  is  derhalve 
om  van  de  voornaamfle  en  geloofwaardig^ 
een  goed  en  vatbaar  gebruik  voor  den  Land- 
zaat te  maken , en  alzoo , volgens  onze  aan- 
genomen zetregel,  al  het  voornaamfle  voor 
te  dragen,  dat  wij  met  mogelijkheid  door 
lange  ervaring  hebben  kunnen  bijeenbrer-: 
gen,  om  zoo  volledig  zulks  mogehjk  zij, 
dit  gewigtig  (luk  geregeld  te  behandelen , 
en  daarbij  van  de  voornaamfte  plakaten  ea 
openbare  aan k ondingen  te  fpreken  of  dezel- 
ve in  te  lasfcn,  die  van  tijd  tot  tijd  zijn 
algemeen  gemaakt,  en  dus  zoo  vgel  ia  ons 
is  te  voldoen  aan  den  wensch  van  wijlen 
den  . beroemden  Hoogleeraar  petrus  cam- 
per, om,  namelijk  zoo  veel  moge  lijk,  der- 

ge- 


V 


van  HOLLAND.  269 

gelijke  zaken  in  het  ligt  te  brengen , zoo  **t’ 
dar  wij , daar  wij  des  beroemdens  Mans auNDVÈfi* 
voetfpoor  drukkende , openbaar  bekennen  v.  AfJ. 
hem  veelal  op  den  voet  ce  volgen,  gelijk  x 
ook  andere  meest  beroemde  Mannen. 

Wij  zullen  dus  in  dit  en  volgende  Hoofd- 
rukken, zoo  ordelijk  mogelijk  is,  dit  ons 
onderwerp  behandelen.  Ten  dien  einde  zul- 
len wij  deze  zaken  tot , de  volgende  afdee» 
lingen  bepalen:  als: 

Eerst  de  Gefehiedenis  der  Veepest,  van 
de  oudde  bekende  tijden  tot  op  onze  dagen* 

Ten  andere*  De  opgave  der  verfchillende 
gevoelens  over  de  kenteekenen  van  de  vee- 
pest,  mitsgaders  het  begin  , den  voortgang, 
midden  en  einde  der  ziekte. 

Ten  derde.  Opgave  der  voorbehoedmid- 
delen en  genezing. 

Onder  deze  drie  hoofdvcrdeclingen  zul- 
len geredeluk  de  onderdeden  van  dezelven 
volgen.  Wij  gaan  over  ter  zake  , en  wel 

tot 

v **  / 

De  Gefehiedenis  der  Veepest . 

Even  gelijk  de  Schrijvers  over  de  Vee-  Gefchio- 
pest , verfchiüen  over  den  aard  dezer  ziekte , den,s  der 
niet  minder  verfchillen  zij  iri  der  zei  ver  Ge  eepest* 
fchiedenis,  of  iaat  ik  liever  zeggen,  tijd* 
kundige  gebeurtenisfen.  Deze  dek  de  eerde 
ontdekking  vroeger,  gene  later:  anderen 
houden  de  befmetting  meer  eigen  aan  hec 
eene  werelddeel  of  gewest  dan  hec  andere, 

Sa  en 


«70  NATUURLIJKE  HISTORIE 

HET  en  ook  weder  anderen  aan  kouder  of  war- 

XUNDVEE.  mer  ]ucJlCfl:ree|t  ^ en  ^US  heeft  je^er  iecs 

V. Afd.  VOor  zijne  Helling,  doch  meest  allen  blij- 

Hoofdft*  ven  ^aan  °P  eer^e  ontdekking  in  het 
land  dat  zij  bewoonen,  en  dienvolgens  kan 
men  ten  aan  zien  der  Nederlanden  en  Hol- 
land\ volflrekt  niet  vroeger  opklimmen, 
dan  tot  de  kennis  welke  wij  door  onze 
Kronijken  er  van  verkregen  hebben. 

Ten  aanzien  van  andere  landen , is  de 
eerfle  aan  ons  bekende  Veepest  die,  welke 
ten  tijde  van  mozes  in  Egypten  gewoed 
heeft,  dan  welke  als  eene  bijzondere  zaak  is 
aan  te  merken* 

Veepest  Als  eigentlijke  Veepesten  zijn,  in  de  oude 

ten  tijde  p;efchiedenis  bekend,  eene,  welke  ten  tijde 

VanR0MU*O  -n  1 1 1, 

xus  enz.  van  ROMULus  te  Rome  heerschte,  en  welke 
zoo  flerk  woedde , dat  men  bekommerd 
was  dat  die  Pestziekte  onder  de  Runderen, 
ook  tot  de  Menfchen  zoude  overfhan:  ook 
wordt  in  het  leven  van  numa  van  een  Herk 
gewoed  hebbende  Pestziekte  onder  alle  foor- 
ten  van  Vee  gefproken. 

Virgilius  maakt  ook  melding  van  eene 
ijsfelijke  Veepest  in  Italië , zoo  ook  ovi- 
dius  , welke  eene  Veepest  op  het  Eiland 
Egina  op  deze  wijze  befchrijft:  „ De  ziek- 
„ te  (zege  hij zag  men  eerst  haar  kracht 
„ toonen  op  Honden,  Gevogelte,  Scha- 
3,  pen.  Runderen  en  ’t  Wild,  dat  fchielijk 
,,  henen  Horf ; de  ongelukkige  akkerman 
„ Hond  verzet,  als  de  flerke  Stieren  onder 
3,  het  ploegen  dood  ter  aarde  ploften , en  in 


van  HOLLAND,  tyt 


„ de  veur  vielen  , dac  de  zieke  Schapen 
,,  uitteerde  en  de  wol  uitviel,”  enz.  El- 
ders nog:  ,,  de  Offerdieren  vielen  ter  ne- 
„ der  eer  ze  gebold  wierden,”  enz.  enz. 

De  Kardinaal  baronius  meldt  van  eene 
geduchte  derfte  onder  het  Rundvee,  welke 
in  het  jaar  37 6 in  geheel  Europa  gewoed 
heeft. 

Severus  sanctus,  een  Dichter,  die  An- 
no ^95,  of,  zoo  andere  willen,  500  jaar 
na  Christus  geboorce  leefde,  befchreef  in 
een  Latijnsch  gedicht  de  derfte  der  Run- 
deren, onder  den  titel:  Endslefchi  Retho - 
rum  de  Mortibus  Bovum . Deze  Pestziek- 
te , meldt  hij  , kwam  uit  Oostenrijk  en 
Dalmatte  over  Braband  ook  tot  ons  en 
Frankrijk. 


HET 

RUNDVEBf 


V.  Afd. 
X 

Hoofdig 


Veepest 
van  den  ja« 
re  376  ea 
395. 


Haec  dira  lues  ferpere  licet 
Pridetn  Panonios , Illyrieos  quoque 
Ec  Belgas  graviter  ftravit,  & impio 
Curfu  aos  quoquo  nunc  petit. 

Dat  is: 

Dees  ijsfelijke  fmet  kroop  ongevoelig  voort. 

Eerst  bij  het  Ongtrs  volk,  daarna  in  *c  veerijk  oord 
Van  den  Dalmaticr , tot  in  de  Ntdtrlandtn , 

Waar  ’t  fchroeiiend  pestvuur  in  der  Rundren  ingewaade® 
Bij  d 'Aquitancr  en  in  Galliin  verfpreid  , 

Al  ’t  vee  verteerde , wijl  de  Landman  w*ent  en  fchreir. 

s 3 


Na 


27*  NATUURLIJKE  HISTORIE 


b«t  Na  die  tijdftip: komen  ons,  onder  ande- 
rundvee  ren^  voor  fterfte , . welk'è-  ten  tijde  van 
v,  Afd  Keizer  karel  de  Groote  , en  wel  in  het 
x;  jaar  810,  in  alle  de  landen  onder  deszelfs 
°°*  **  heerfchappij  gelegen,  ja  genoegzaam  in  ge- 
Veepest  ]^Gej  Europa , onder  het  Rundvee  heersch- 
aar 810  te  ’ a^s  rne^e  eene  Hcrfte  onder  hetzelve  ten 
jaar  10.  ^ Koning  EGiNARD,  waarvan,  vol* 

gens  ulysses  aldrovandus  , in  de  oude 
Duitfche  Kronijken,  gewag  wordt  gemaakt. 
Veepésten  Eene  der  aanmcrkclijkfte  Veepesten , wel* 
van  deja-ke  in  ons  Vaderland  een  allerverfchrikke- 
ren  >272  jjjkften  hongernood  en  verwoesting  heeft  aan- 
€n  I514*  gebragt,  is  die,  welke  in  den  jare  1272 
heeft  gewoed,  en  waarvan  emmius  in 
zijne  verhalen  van  Vriesland  getuigt,  dat 
er  een  algeraeene  hongersnood  uit  ont- 
ftond. 

Zoo  is  ook  onder  de  aanmerkelijkfte  die, 
welke  in  het  jaar  15*4  gewoed  heeft,  en 
door  raMazïni  befchreven  is. 

Veefterf-  In  hét  jaar  T530  heeft  er  in  ons  land 
ten^m  de  eene  ftQTf:e  onder  het  vee  plaats  gehad. 

1*545 1,53°*  Kroniik  vnn  gouthoeven  vinden 

1599,  wij,  dat  er  in  het  jaar  1545,  ter  oorzake 
161 7 en  van  droogte,  eene  fteifce  onder  het  vee  ge- 
weest is* 

In  hat  jaar  1599  was  er  eene  geduchte 
fterfte  in  de  Venetiaanfche  Staten,  welke 
door  FRACASTORius  befchreven  is. 

In  de  jaren  1617  en  1635  hadden  er  we- 
derom fterften  onder  het  vee  in  ons  laad 
plaats. 

In 


1635. 


van  HOLLAND*  273 

In  Saxen  beeft  in  het  jaar  1^43  een  ah  ^ HRT 
lervreesielijkfte  Veepest  gewoed. 

Op  deze  volgt  nu  die  van  het  jaar  i 682,  v*  Afd. 
als  wanneer  er  eene  Veepest  heerschte,  die, 
gelijk  vele  der  vorigen,  wederom  allereerst 
in  Italië  ontftond  en  van  'daar  overfloeg  Veepest 
langs  Zwitferland  tot  in  Bourgondïën , ver  ™ 
volgens  in  Duitschland , in  Braband  en  Ta  1682!" 
ook  hier  te  Lande;  doch  volgens  de  Kro 
nijken  is  dezelve  niet  zoo  flerk  in  Holland 
en  in  de  overige  vereen igde  Provinciën  ge- 
weest, dan  die  genen  , weljte  in  de  volgende 
eeuw  bekend  zijn. 

De  eerite  aamnerkelijkfte  Veepest,  na  het  Veepest 
jaar  1700,  ontftond  in  het  jaar  17  io  in  ^ ^IO 
Italië , doch  fioeg  in  het  jaar  1711  over  enz. 
in  Hongarijën  en  Dalmatïë , na  dat  in 
Padua  genoegzaam  ai  het  vee  er  aan  ge- 
fiorven  was.  In  het  jaar  1713  verfpreidde 
de  ziekte  zich  al  verder  in  het  Milanee- 
fche , in  Venetïën , in  Napels  en  Rome  , 
van  waar  de  Veepest  overfloeg  tot  in  het 
2 ijrolfche  , Bohemen  , Moskoviën , Zwe 
den , Denemarken , Pruisfen  en  verdere 
gedeelten  van  Duitschland  , Frankrijk  , 

Braband , Vlaanderen , Zeeland  en  Hol- 
land; van  waar  dezelve,  volgens  de  En - 
gelfche  Gefchiedfchrijvers , in  Engeland 
werd  overgebragt  door  huiden  van  bees- 
ten, welke  aan  die  ziekte  gellorven  waren, 

In  Vriesland  kwam  deze  zeilde  (lerfte  in 
2713  en  1714  insgelijks,  en  fleepte  inden 
tijd  van  een  jaar  veertig  duizend  iïuks  hoorn- 
£ 4 vee 


274  NATUURLIJKE  HISTORIE 

«et  vee  weg,  waarop  door  de  Staten  bij  Pk- 
rundvee-  kaat  geboden  werd  , het  geftorven  vee  in 
V.  Afd.  zee  te  werpen  ofte  begraven,  en  het  vleesch 
x niet  te  eten.  In  het  jaar  1714  was  deze 
00  * Veeziekte,  volgens  outhof,  ook  in  Zwit* 

ferland  verfpreid. 

Veeziek'  In  het  jaar  1732  heerschte  er  onder  het 
tem  het  vee  eene  brandige  fmetziekte,  waarin  eene 
,aw  I732#fterke  brandigheid  in  blaasjes  of  puistjes  op 
de  tong  en  aan  de  kaakklieren  plaats  had, 
doch  welke  door  middel  van  doorvlijming 
en  affpoeling  genezen  werden. 

Na  dat  in  eene  aanmerkelijke  tusfchen- 
poozing  van  jaren  de  Veepest  hier  en  daar 
allengs  verminderde , fcheen  dezelve  in  Hol - 
land , Vriesland  en  in  de  overige  Neder - 
landen  als  verdwenen  ; dan , in  het  jaar 
Veepest  in  1 74°  9 of  liever  na  de  harde  winter  van  dat 
het  jaar  jaar,  begon  dezelve  zich  weder  in  fommige 
374°*  Landen  te  vertoonen  , en  nam  van  tijd  tot 
tijd  zoodanig  toe,  dat  dezelve  in  de  jaren 
1743  en  *744  ook  in  ons  Vaderland  alge- 
meen werd.  Verfcheiden  Plakaten  werden 
door  de  Staten  van  Holland  en  Vriesland , 
hiertoe  • betrekkelijk,  uitgegeven,  en  pre- 
miën  beloofd;  ook  werd  bijzonderde  Medi- 
cijnfche  Faculteit  gelast,  om,  bij  voorraad, 
eenige  behoedmiddelen  op  te  geven ; ook 
kwamen  er  in  dien  tijd  ontellijke  opgaven 
en  adresfen  te  voorfchijn  , welke  allen  op 
te  noemen  vervelend  en  veelligt  overbodig 
zoude  zijn  : aanmerkelijk  zijn  geweest  die 
gene,  welke  uit  Berlijn  en  andere  deelen 
* van 


tan  HOLLAND*  275 

van  Duitschland  en  ook  uit  Braband  zijn  «ft 
overgezonden,  rundyeb; 

Velen  waren  van  gevoelen , dat  de  Vee-  v.  Afd. 
ziekte,  in  dien  tijd,  uit  Denemarken  en  *• 

het  Holfteinfche  tot  ons  is  overgebragt , 00 1 * 

hun  denkbeeld  grondende  op  den  Veehan- 
del, welke  onderling  tusfchen  die  Landen 
en  ons  Land  plaats  heeft,  en  wel  om  dat 
er  zeer  veel  vee  uit  die  Landen  naar  ons 
Land , maar  niet  uit  ons  Land  naar  die 
Landen  wordt  overgevoerd.  Zeker  is  het, 
dat  de  ziekte , volgens  de  meeste  berigten 
van  dien  tijd  , eerder  aan  den  kant  van 
Bretnen  enz.  is  ontdekt,  dan  in  ons  Land; 
intusfchen  waren  in  Denemarken , zoo  wel 
als  in  Holland , Vriesland  en  andere  Ge- 
westen, alle  zorgen,  voorzorgen  en  hulp- 
middelen zonder  uitwerking  , tot  dat  de 
Herfte  als  van  zelve  allengs  verminderde. 

Na  dat  dan  federt  het  jaar  1740,  vooral 
1744  en  1745  de  Veepest  zeer  fterk  ge- 
woed had,  bieef  er  echter  nog  altijd  zoo 
veel  gebeterd  en  ook  onbefmet  vee  in  HoU 
land  en  Vriesland  enz.  over,  dat,  bij  de 
natuurlijke  vermenigvuldiging  van  het  Rund- 
vee en  vermindering  der  plage,  in  fommige 
ftreken  den  Veebouw  nog  gaande  konde 
worden  gehouden ; en  het  dient  hier  onze 
aandacht  niet  te  ontglippen,  dat  de  Vee- 
pest zeer  dikwijls  in  eenige  ftreken  en  dorpen 
lterk  bleef  aanhouden,  terwijl  men  in  andere 
er  van  bevrijd  bleef,  of  dat  er  flechcs  wei- 
nige Hallen  befmet  waren , zoo  dat  de  meest 

be* 


HET 

RUNDVEE. 

V.  Afd. 
X 

Eoofdft. 


Veepest 
van  het 
jaar  1752 
enz. 


276  NATUURLIJKE  HISTORIE 

befmette  ftrèken  of  gewesten  veeltijds  we- 
derom toevoer  van  vee  bekwamen  uit  de 
minst  befmette,  en  hierdoor  is,  naar  onze 
gedachten,  te  verklaren  , waarom , federt  de 
algemeenheid  dezer  ziekte  , dezelve  in  de 
eene  plaats  fcheen  op  te  houden , en  elders 
weder  toe  te  nemen , zoo  dat  dezelve  Sle- 
pende en  als  afwisfelende  gebleven  is  tot 
in  en  na  de  jaren  1752  en  1753;  althans 
uit  twee  Plakaten,  door  de  Heeren  Staten 
van  Holland  en  fVestvriesland  den  n. 
Maart  1752  gearresteerd  , blijkt , dat  de 
ziekte  als  toen  weder  flerker  woedde : een 
van  dezelve  diende  om  het  Aagten  van  Kuis- 
of Koekalven,  als  mede  van  Melkkoeijen 
en  die  met  kalf  waren,  en  van  Kuis-hok- 
kelingen  en  Vaarzen  te  verbieden , en  dus 
tot  beter  aankweeking  van  het  Rundvee; 
de  andere  betrof  den  invoer  van  het  Rund- 
ve  in  de  Provintie  Holland  en  uit  het  eene 
distriél  in  het  andere. 

Behalve  deze  Plakaten  zijn  er  nog  meer 
andere  , welke  voor  dien  tijd  zijn  vastge- 
fleld  , waaruit  blijken  kan , met  hoe  veel 
nijverheid  en  voorzorgen  de  Staten  in  die 
dagen  reeds  werkzaam  zijn  geweest , zoo 
wel  om  die  ziekte  te  kennen  als  deszei fs 
voortgang  te  fluiten  en  alle  mogelijke  voor- 
behoeding  te  bepalen;  dan,  daar  het  uft- 
fchrijven  van  alle  die  Plakaten  eene  al  te 
groote  uitgebreidheid  aan  dit  ons  werk  zou- 
de veroorzaken  , laten  wij  die  berusten  , 
kunnende  dezelve  in  de  Plakaatboeken  ver- 
der worden  nagegaan. 

Hes 


/ 


van  HOLLAND.  277 

Het  blijkt  dan,  dat  de  Veepest  van  het  het 
jaar  1744  tot  de  jaren  1751  en  1752  wel  *undvb!&, 
allengs  aan  het  afnemen  is  geweest,  maar  v Afd. 
niet  geheel  heeft  opgehouden  , tot  dat  in 
het  begin  van  het  laatstgemelde  jaar  de  ziekte  Hoofdft* 
wederom  zoo  fterk  gewoed  heeft,  dat  men 
noodig  heeft  geoordeeld , de  heide  opge- 
noemde Plakaten  te  moeten  doen  afkondi- 
gen. Na  dien  tijd  is  deze  Veeziekte  al- 
lengs wederom  verminderd , toe  dat  dezelve 
in  het  jaar  1766  tot  het  jaar  76,9  we-  ve-pess 
derom  fterk  geheerscht  heeft,  als  wanneer  van  het 
er  nog  fterker  Plakaten  ter  voorhehöeding  ^ar  l7^ 
te  voorfchijn  kwamen ; de  twee  vootnaam- 
iie  zijn  die  van  den  14.  October  176%  en 
15.  April  1769,  en  toonen  aan,  dat  men 
nog  meerder  oplettende  wierd  in  dit  Huk , 
dan  wel  in  vroeger  jaren. 

In  de  jaren  1770  tot  1773  en  vervol- 
gens is  deze  Veepest  wederom  beginnen  af 
te  nemen  en  is  eindelijk  geheel  opgehouden. 

Iotusfcheg  is  het  opmerkelijk  , dat  hec 
Rundvee  in  die  jaren , waarin  de  Veepest 
verminderde  of  geheel  ophield  , zo.o  fterk 
vermenigvuldigde,  dat  er  dan  in  korten  tijd 
wederom,  overvloed  van  vee  was , waaraan 
zéker  ook  veel  heeft  toegebragc, . dat  hei; 

Aagten  der  Koekalven  enz  in  tijden , waarin 
de  Veepest  plaats  had.,  bij  Plakaat  verbo- 
den werd,  waarvan  eep  voorbeeld  door  pns 
op  de  vorige  bladzijde  is  aangehaald;  ter- 
wijl er  ook  in  die  tijdftippen  dat  dq  be* 
fmetting  het  flerkiie  woedde,  evenwel  al- 
toos 


/ 


-78  NATUURLIJKE  HISTORIE 

h*t  toos  nog  beesten  overgebleven  zijn,  en  ook 
ftuNDvEB. zoodanige,  welke,  befmet  zijnde,  gebeterd 
V.  Afd.  zijn , waardoor  er  bij  vermindering  of  ge- 
x*  heele  ophouding  der  Veeziekte  altoos  nog 
Hoofd  ft.  een  aanmerkelijk  getal  is  overgebleven. 

Tot  een  voorbeeld  van  dit  laatfte  zullen 
wij  hier  eene  opgaaf  mededeelen , welke  in 
het  jaar  1770  gedaan  is  wegens  het  getal 
der,  tot  den  laatflen  December  1769,  in 
de  Provintie  Holland  geftorvene  en  gebe- 
terde Koeijen;  dezelve  is  aldus: 

Geftorven  Beesten  in  het  Zuider-  Kwar- 
tier   76329 

In  het  Noorder -Kwartier  . . 37229 

is  te  zamen  . . 113558 

Gebeterde  Beesten  in  het  Zuider- Kwar- 
tier ...» 24032 

In  het  Noorder -Kwartier  . . 18409 

is  te  zamen  • 42441 

Wanneer  men  dit  nu  tot  eene  proportionele 
berekening  tot  elkander  brengt , dan  (Iaat 
het  getal  der  geflorvene  tot  de  gebeterde 
Beesten : 

In  het  Zuider- Kwartier  nabij  als  3 tot  1. 

In  het  Noorder -Kwartier  nabij  als  2 tot  1. 

Wanneer  men  ook  zoodanige  berekeningen 
en  opgaven  had  van  de  bijzondere  dorpen , 
gehuchten , en  zelfs  van  ftal  tot  ftal , dan 

zou- 


van  HOLLAND-  279 


zoude  men  misfchien  gewigtige  ontdekkin-  het 
gen  kunnen  doen  omtrent  de  onderfcheidene  RUNDVEE^ 
ftreken  van  ons  land  , ten  aan  zien  van  de  v.  Afd. 
meerdere  of  mindere  vatbaarheid  voor  de  x* 
befmetting , van  de  eene  ftreek  tegen  de  an-  00  1 0 
dere  gerekend  ; nademaal  het  overtuigende 
gebleken  is,  dat  dikwijls  in  het  eene  dorp 
bijna  alle  beesten  gekorven  zijn  , terwijl  in 
een  ander  , daaraan  het  naast  gelegen , de 
ziekte  of  veeltijds  geene  plaats  had,  of  niet 
zoo  fterk  heerschte , of  ook  wel  zoo  laat 
begon , dat  het  elders  reeds  fcheen  op  te 
houden.  Er  zijn  in  het  jaar  1773,  op  or- 
der der  Staten  van  Holland , we!  gedrukte 
lijsten  naar  de  onderfcheidene  dorpen  en 
districten  gezonden,  om  daarin  eiken  dag 
het  getal  der  gehorven , gebeterde  en  nog 
ziek  zijnde  beesten  in  te  vullen  , en  van 
deze  zullen  zeker  wel  een  aantal  zijn  inge- 
zonden; dan  of  dit  in  genoegzame  mate  ge- 
fchied  is  , om  er  zoodanig  gebruik  van  te 
kunnen  maken,  als  door  ons  bedoeld  wordt, 
is  ons  onbekend,  althans  er  is,  zoo  verre  wij 
weren,  niet  van  dien  aard  publiek  gemaakt. 

Wat  den  tijd  van  het  jaar  betrefc , in  wel- 
ken de  meeste,  door  deze  ziekte  aangetaste, 
beesten  geftorven  zijn;  daaromtrent  zouden 
die  lijsten  mogelijk  ook  veel  opheldering 
kunnen  geven.  Eene  zoodanige  lijst,  welke 
aan  ons  uit  Oud- Beijsr  land  is  toegezon- 
den, dan  waarop  de  aanteekening  niet  van 
dag  tot  dag , imaar  van  maand  tot  maand  ge- 
field was , zullen  wij  hier  medcdeelen ; de- 
zelve luidt  aldus; 

Lijst 


a NATUURLIJKE  HISTORIE 

Lij  et  der  opgcgevene  Beesten  ter  Secretarij 
yan  One,  - Dpijerlar.d. 


1773* 

i . \ . 

Jan  narij 

Getal  cLvrEees 
ten,  zoo  cud 
als  jor.jf,  aar 
de  ziekte  ge 
flor ven 

Gttal  der  Bees- 
ten, zoo  oud 
als  jong , var. 
de  ziekte  ge 
beterd. 

. 

Getal  derBees-j 
ten,  zoo  outit 
als  jong,  die 
op  den  ia&tften 
van  iedere 

maand  nogziek 
waren. 

i ' rh 
! c* 

10 

I 

Februari  . . , 

I 

2 

0 

Maart,  April,  Mei 

. en  Junijgêene  ziek- 

te  befpeurt. 

Julij  . , , . 

6 

0 

5 

Augustus  • . . 

10 

4 

8 

September  , • . 

■ 33  ! 

r 'w 

2 

Oclober 

j 2 - 

j 10 

i 

November  « « • 

6 

4 

0 

December  . . . 

i 

0 

! 

0 

in  de n jare  1774  en 

1775  tot  Aug.  1 776 

is  onder  'Oud -Bei- 

' 

j er  land  geene  ziek- 

te befpeurt» 

17.76-. 

Augustus  . 0 . 

5 

6 

i 

September  . . . 

5 

2 

1 

Oclober  * . . 

2 

13 

3 

November*-  * • . 

3 

* 

2 

December  . . • 

5: 

i 10 

0 

Uk 


van  HOLLAND.  281 


Uk  deze  lijst  ziet  men,  dat  de  meeste  MpT 
kei  fee  aldaar  in  het  jaar  1773  in  den  win  RUNDV2E 
ter,  in  den  zomer  en  in  het  najaar  geweest  v.  Afd. 
is,  terwijl  de  afneming  en  het  (taan  der  x* 
ziekte  in  het  voorjaar  heeft  plaats  gehad;  Hoo*dft* 
fchijnende  men  voor  het  jaar  1773  zooda- 
nige aanteekeningen  niet  gehouden  te  heb- 
ben, Na  dat  van  Januarij  1774  tot  Augus- 
tus 1776  aldaar  die  ziekte  niet  befpeurd 
was,  blijkt  uit  die  lijst,  dat  er  dezelve  we- 
der in  Augustus  tot  December  1776  heeft 
plaats  gehad , en  verder  loopt  die  lijst  niet, 

.zoo  dat  de  ziekre  aldaar  na  dien  tijd  fchijnt 
opgehouden  te  zijn. 

Van  ziekten,  welke  na  dien  tijd  hebben 
plaats  gehad  , en  welke  van  een  meer  of 
min  beimettelijken  aard  geweest,  maar  ech- 
ter niet  tot  de  eigenlijke  Veepest  te  be- 
trekken zijn,  zullen  wij  hier  niet  fpreken. 

Hiermede  oordeelen  wij  de  hikorie  der 
Veepest  en  dus  dit  Hoofdliuk  te  kunnen 
befluiten,  en  zullen  in  het  volgende  over- 
gaan tot  hef  opgeven  van  derzelver  ken- 
teekenen. 


T VIJF-. 

i . ' > 


*8*  NATUURLIJKE  HISTORIE 


VIJFDE  AFDEELING. 


ELFDE  HOOFD  STUK. 


Behelzende  eene  opgave  van  de  te  eken  en 
der  Veepest , welke , uitwendig , bij  dc 
Koeijen  plaats  hebben . 


rundvee. nen  ^er  Veepest  komende,  zoo  vinden  wij 
V.  Af d.  een  menigte  opgave  van  onderfcheiden  ge- 
XT*  leerde  Mannen,  ja  wij  zouden  met  den 
Hoofdft,  grooten  CAMPEr  kunnen  zeggen,  dat  er 
Inleiding,  geen  einde  te  vinden  is  aan  alles  wat  door 
verfchillende  Geleerden  in  Italië , Enge* 
land , Vr ankrijk , Duitschland  en  Hol - 
land , wegens  de  Veepest  en  derzelver  ken- 
teekenen , is  aangeteekend : wij  oordeelen  te 
kunnen  vol  liaan  met  die  van  de  voornaam- 
11e  op  te  geven , en  zullen  dit  doen  in  zoo- 
danige rangfchikking  als  dezelve  in  de  ver* 
fehillende  tijden,  in  welke  de  Veepest  heeft 
plaats  gehad , zijn  in  het  licht  gekomen : 
wij  zullen  dit  alles  zoo  duidelijk  en  ver- 


HET 


eene  befchrijving  van  de  kenteeke- 


ftaan- 


van  HOLLAND.  283 


ftaanbaar  trachten  voor  te  Hellen  als  ons  HET 
mogelijk  is,  en  zullen  vervolgens  die  ver- RÜNDVaE* 
fchillende  opgave  tot  een  brengen  en  daar-  V.  Afd. 
bij  onze  eigene  opmerkingen  voegen.  Xl  . 

Tot  een  opgave  van  de  uitwendige  tee-  00 
kenen  der  Veepest  komende,  zoo  moeten 
wij  melden , dat  wij  vroeger  dan  van  de  Vee- 
pest van  het  jaar  1713  weinig  of  geene  aan- 
merkelijke befch  rij  vingen  van  dezelven  heb- 
ben; er  zijn  er  zeker  wel  door  kundige 
IVIannen  aangeteekend  , doch  dezelve  zijn 
door  latere  Schrijvers,  bij  hunne  eigene  op- 
merkingen, meestal  overgenomen,  waarom 
wij  ons  bij  de  voornaamHe  aan  ons  beken- 
de en  waarop  wij  aan  kunnen , zullen  be  * 
palen. 

Het  eerfïe  komt  dan  in  aanmerking  het 
werk  van  lancisius  de  Bovilla  peste , in 
het  jaar  1718  gedrukt.  Wij  zullen  een  verta- 
ling  van  dat  gedeelte  van  den  tekst  niedecl ce- 
len , waarin  de  uitwendige  kenteekenen  door 
hem  worden  opgegeven,  komende  dezelve 
hier  op  neder. 

„ ïn  de  meeste  Runderen  waren  de  voor-  Vitw&& 

,,  naamfle  teekenen  der  befmetting,  fchie  f^enea" 

,,  lijke  lusteloosheid ; zij  laten  hare  hoof*  der  Vee- 

den  hangen;  uit  de  doffe  oogen  vloeijen p«t,  v*l« 

,,  tranen,  en  uit  de  neus  en  mond  fnot  en  gens  LAW* 

„ kwijl ; ondercusfchen  liggen  zij  loom  en 
„ log  op  den  grond,  door  een  hevige  koorts  » 

3,  overvallen ; zij  walgen , trillen  en  zijn 
„ huiverende;  de  tong  en  keel  was  zeer 
„ ontdoken  en  met  puisten  en  vurigheid, 

3,  als  mede  met  waterblaasjes  en  zweeren 
T 2 be- 

\ ' r 


8*4  NATUURLIJKE  HISTORIE 


hït  „ bezet;  in  het  begin  der  ziekte  waren  zij 
rundvee.  ^ 7eer  ^orstig  ^ (jocj1  vervolgens  weigerden  zij 
vl.Afd.  „ volflrekc  te  eten  of  te  drinken,  vermits 
XI*  „ zij  niet  meer  konden  doorflikken  noch  her- 
Hoofdft.  ^ bauwen;  zij  werden  vervolgens  loslijvig 
„ en  haar  afgang  was  flinkende  van  ver- 
,,  fchillende  kleur,  veeltijds  bloedig  ; de 
„ reuk  welke  zij  van  zich  afgaven  , was 
benaauwd  ; de  ademhaling  was  zwaar, 
„ veelal  kugchende;  zij  flierven  in  eene 
/„  week.” 

Ramazinus  , een  ander  voornaam  Onder- 
zoeker, heeft  insgelijks  in  het  jaar  1718 
een  traktatje  over  de  Veepest,  in  het  La- 
tijn, in  het  licht  gegeven,  en  dus  in  dien 
zelfden  tijd  van  lancisius,  waarin  hij  aldus 
de  kenteekenen  der  ziekte  opgeefc  als  eene 
fmetkoorts  Wij  zullen  weder  de  vertaling 
mededeelen,  dus  zegt  hij: 

Uitwen-  De  plage  die  het  Rundvee  in  zulk  een 
telkenen"  „ menigte  doet  flerven , is  blijkbaar  genoeg 
der  Vee-  » eene  koorts ; voornamelijk  ziet  men  dit 
pest,  vol-,,  aan  de  koude  trillingen  en  huiveringen  en 
gens.RA*  59  onmiddelijk  daaraan  volgende  hitte  en 
MAZiM‘  ,,  brandigheid,  die  het  geheele  ligchaams- 
„ geflel  gevoelt;  gevoegd  bij  eene  fnelle 
„ beweging  in  de  polsaderen:  wijders  dat 
„ deze  koortfe  kwaadaardig,  befmettende 
„ en  dodelijk  is,  kan  men  opmaken  uit  de 
„ toevallen  die  dezelve  te  weeg  brengt:  te 
„ weten:  frerke  angst  of  benaauwdheid , 
,,  moeijelijke  ademhaling  met  een  foort  van 
,,  kreunen  en  fleenen;  in  het  begin  of  bij  het 
„ verheffen  der  koortfe  eene  logge  loomheid 

„ en 


van  II  O L L A N D.  285 


59 

99 

99 

99 

55 

59 

59 

95 

55 

59 

y> 

99 

59 

99 


en  fluimerflaap  ; aanhoudende  vloeijing  H"T 
van  een  benaauwd  ruikende  fnoc  en  kwijl,  RurDVEE‘ 
welke  uit  de  neus  en  den  muil  vloeit : V.  Afd, 

"VI 

een  onverdragelijke  flank  in  de  dunne 
en  veeltijds  Moedigen  drek  ; verloren 
eetlust  en  een  voHlagen  ophouding  der 
herkaan  wing;  puisten,  die  op  den  vijfden 
of  zesden  dag  over  het  geheele  ligchaam 
uitilaan  en  uitbarsten,  als  mede  gezwel- 
lecjes  of  uitpuilende  etterbuilen , die  naar 
zeker  foorc  van  pokken  gelijken.  Een- 
delijk flerven  zij  omtrent  den  zevenden 
dag,  en  zeer  weinige  beteren  er  van  de- 
ze ziekte.” 


Vier  Haagfcke  Geneesheeren  hebben  in^. 
het  jaar  17459  in  eene  Verhandeling  over  tèfkenen"" 
de  Sterfte  van  het  Rundvee,  de  volgende  der  Vee. 
zeer  beknopte  opgave  van  de  uitwendige  Pest»  vo1- 
kenteekenen  der  Veepest,  gedaan,  zijnde 
volgens  hun , de  zekerde  kenteekenen  der  vkr  Haag - 
veefmet,  ,,  vermindering  van  eetlust,  als/^«  Ge* 
ook  van  melkgeven;  koude  aan  de  hoor*  neeshce* 


99 

„ nen  en  coren  ; harde  afgang  in  het  be* 
,,  gin  der  ziekte;  ontfteking  aan  de  oogen, 
,,  en  inzonderheid  benaauwdheidin  de  adem- 
„ haling  enz.” 

In  een  Ordonnantie,  volgens  bevel  van 
den  Koning  van  Pruis fen,  in  dato  den  13. 
Augustus  174^,  in  deszelfs  Landen  gepu- 
bliceerd, vindt  men  het  volgende  wegens 
de  uitwendige  kenteekenen  der  Veepest  op- 
gegeven , en  zulks  wel  volgens  eene  confe- 
rentie , welke  met  het  Opper  - Collegium 
Mcdicmn  te  Berlijn  , gehouden  is  : dus 

T ; luidt 


ren. 


285  NATUURLIJKE  HISTORIE 


HET 

ilüNDVEE 

V.  Afd. 

XL 

Hoofdft. 

Kcntee 
kenen  der 
Veepest , 
volgens 
het  Colle- 
gium Me 
die  urn  te 
Berlijn . 


luidt  hetzelve,  volgen?  de  Nederduitfche 
vertaling  welke  daarvan  op  *s  Lands  Druk- 
kerij in  's  Hage  is  uitgegeven. 

,,  Men  heeft  bij  de  fterfce  van  het  Hoorn» 
„ vee,  in  denjare  1748.  hier  te  Lande  (in 
„ Pruisfen')  ontPaan,  en  waaromtrent  02 
,,  voornaam  (ie  ziekte  een  foort  van  een 
„ heete , ontfieekende  en  k waadaartige  koorts 
,,  geweest  is,  noodig  gevonden,  voorna* 
„ melijk  op  twee  omliandigheden  te  letten  : 
,,  i.  Of  het  vee  niet  meer  eten  en  ook 
„ niet  meer  herkaauwen  wil  ? 

,,  En  is  de  eigenlijke  ontPekende  koorts 
„ zoo  verre  gegaan,  dat  alsdan  in  de  maag 
,,  de  fteeds  ontPokene  verpopping  van  het 
,,  aan  (lekende  vergif  zich  reeds  aangezet  en 
den  heeten  brand  veroorzaakt  heeft,  het 
,,  welk  door  het  koud  vuur  binnen  twee 
,,  of  vier  dagen  eindigt  met  een  doodelijke 
„ buikloop  of  fchieiijke  verpopping  en 
„ Perk  opzetten  der  lever.” 

„ 2.  Of  het  vee  nog  iets  eten  en  ook  nog 
,,  eenigzins  herkaan  wen  kan? 

„ Hier  omtrent  nu  zijn  de  voornaam Pe 
,,  kenmerken  der  eerst  aankomende  ziekte, 
„ door  een  ieder  die  flechts  op  zijn  vee  en 
„ deszelfs  voedfel  dagelijks  naauwkeurig 
„ acht  geeft,  op  de  volgende  wijze  zeer 
„ duidelijk  op  te  merken. 

„ 1.  Wanneer  het  vee  trager  begint  te 
„ eten. 

,,  2.  Trager  te  herkaan  wen. 

,,  3 Wanneer  de  verdere  bewegingen  van 
9,  eenig  beest  zich  trager  en  droever  ver* 

» coo- 


van  HOLLAND.  287 


inzonderheid  mee  de 


o ogen 


HET 

RUNDVEE^ 

V,  Afd. 
XI. 

Hoofdft, 


„ toonen  , 

„ enz. 

„ 4.  Bij  de  melkbeesten  wordt  mede  eene 
9,  vermindering  van  melk  of  een  fchielijk 
9,  ophouden  van  dezelve  bemerkt. 

,9  5.  Bij  fommigen  raken  ook  de  tanden 
9,  aan  het  waggelen. 

„ 6.  Bij  de  meesten,  de  ziekte  onder  de 
99  leden  hebbende,  befpeurd  men,  in  ver* 

,,  gelijking  der  gezonde  beesten  , eene  veran- 
„ dering  aan  de  oogen : dezelve  zijn  meer- 
9,  der  glanzig  , brandende  en  dieper  in  liet 
„ hoofd,  met,  ook  zonder  aflooping  van 
9,  eene  meerdere  waterachtigheid  ofllijraach- 
9,  tige  lloffe,  enz.’' 

Deze  is  de  befchrijving  der  kenteeke- 
nen  door  de  B er  lijner  Geneesheeren  opge- 
geven: de  belangrijke  raadgevingen,  welke 
in  dat  (luk  volgen,  zullen  wij  in  een  vol- 
gend Hoofdftuk,  over  de  geneesmiddelen 
en  voorbehoeding  mededeelen. 

Hierbij  behoorc  ook  een  opgave  der  ziek- 
teteekenen,  genomen  uit  een  origineele  Mis- 
live  welke  uit  Emkendorj]?  in  het  Holflein  > 
fche , aan  de  Hoog  Mog.  Heeren  Staten 
Generaal  der  Vereenigde  Nederlanden , in 
dato  8 Julij  1745,  gefehreven  is. 

Zie  hier  dezelve,  volgens  de  Nederduit- 
fche  vertaling,  welke  mede  op  ’s  Landsd,g^kea* 
Drukkerij  is  uitgegeven ; voor  zoo  verre  het  der  yce. 
de  uitwendige  kenteekenen  betreft:  p*st,  voi- 

,,  1.  Bij  hec  ziek  gewordene  en  naderhand  s °P* 
9,  geilorven  vee,  is  bevonden  dat  hetzelve m* 
„ heeft  gehad  hec  bekende  rug^ebloed.  ftan/cke. 

T 4 95  2. 


U'rwen» 


I 


*88  NATUURLIJKE  HISTORIE 

RET  2.  Heeft  men  den  Haartworm,  die  al- 

rundvee,^  je  huislieden  bekend  is,  en  die  zich  ins- 
V.  Afd.  „ gelijks  hij  de  eerde  ziekte  (in  1713) 

Hocfdft  ” ^ee^C  £ec),Penhaard,  °°k  hij  deze  ziekte 
oc  * „ onder  bet  Rundvee,  in  den  beginne  be- 
„ vonden.” 

De  verdere  kenteekenen  worden  door 
den  Schrijver  van  dien  brief,  dus  opgege- 
ven : 

,,  1.  Het  beest  laat,  zoo  ras  als  het  van 
,,  deze  ziekte  iets  voelt  , den  kop  en  de 
,,  ooren  hangen. 

„ 2.  Het  ligt  den  ftaart  dikwijls  op  , als 
„ of  het  drek  losfen  wilde ; doch  daar 
„ komt  maar  zeer  weinig,  hebbende  het- 
,,  zei  te  geenen  orden  celij  ken  afgang,  zoo 
„ als  andere  gezonde  beesten. 

„ 3.  Kan  men  ze  ook  uit  de  herkaauwing 
„ zien ; want  offehoon  het  beest  in  den  be- 
„ ginne  van  de  ziekte  nog  herkaauwt, 
,,  gaat  zulks  evenwel  maar  zeer  traag  en 
#,  langzaam  toe. 

„ 4.  Wil  het  beest,  zoo  wel  bij  het  op- 
„ liaan,  als  ook  anders,  in  den  eerden  aan- 
,,  vang  van  de  ziekte,  zich  gaarne  rekken; 
,,  doch  men  kan  daarbij  tevens  zien,  dat 
„ het  denzelven  in  de  rugge  fchort,  want 
,,  het  rekt  zich  niet  ter  dege  uit,  maar 
3,  houdt  fpoedig  daar  mede  op. 

,,  5.  Is  het  uiterile  einde  van  den  Haart, 
„ zoo  verre  als  de  lange  haren  zitten, 
,,  garsch  fiap  of  weeker,  dan  bij  gezonde 
beesten. 

„ 6.  is  het  vel  of  de  huid  van  het  beest 

ook 


\ 


9? 


van  HOLLAND-  289 


„ ook  zeer  vast  op  den  rugge , en  men  kan  *ST 
„ hetzelve,  wanneer  de  rugg?  me:  azijn  ge- &UNDVEE* 
„ wasfen  wordt,  ook  met  de  hand  wat  los  v.  Afd. 
„ trekken,  zoo  als  men  bij  het  ordinaar  XI- 

. t 11  j ^ Moofdit# 

,,  ruggebioed  pleei  te  doen. 

*n  dit  laatfte  herige  doen  zich  nu  twee 
bijzonderheden  op,  die  eenigzins  afwijken 
van  de  vo"ige  opgaven,  te  weten:  het  op« 
iigten  van  den  Haart , eene  persfmg  tot  af- 
gang, uitvallen  van  het  ftaarthaar,  het  rek- 
ken der  rugge  enz.,  alle  welke  bijzonder- 
heden toen  nog^  niet  algemeen  onder  de 
kenteekenen  opgegeven  zijnde,  nader  in  aan- 


merking moeten  komen. 

Op  deze  Hukken  volgen  "die , welke  bij 
gelegenheid  der  Veepest  van  den  jare  17Ó9 
enz.  zijn,  te  voorfchijn  gekomen,  namelijk: 
eene  opgave  van  kenteekenen  uit  een’  origi- 
nelen vertaalden  Engelfche  brief,  die  in  het 
jaar  1769,  bij  gelegenheid  dac  het  genees- 
middel , beftaande  in  teer  vater,  veel  ge- 
rucht in  Efigeland  gemaakt  heefc,  is  ge- 
fchreven.  Wij  nemen  er  alhier  uit  over 
hetgeen  de  opgave  der  reekenen  betreft,  en 
fparen  het  overige  van  den  inhoud,  tot  dac 
die  bij  de  opgave  der  geneesmiddelen  te 
pasfe  komt.  De  Schrijver  zegt  dan: 

„ Vooraf  dient  men  te  weten,  dat  mij  Uitwtn* 
,,  bij  een  ailernaauwkeurigst  onderzoek  ge-  dige  kcn' 
„ bleken  is,  dat  het  hoofd  als  de  zitplaats ae^Vee. 
„ der  ziekte  van  deze  dieren  moet  aange-pest,] 

,,  merkt  worden , dan  of  dezelve  juist  daar  volsens 
haren  oorfprong  neemt , laat  ik  ter  be- 
„ flisfing  van  andere  onderzoekers  over;"0'"* 


T 5 


ze- 


5) 


290  NATUURLIJKE  HISTORIE 


HET 

RUNDVEE. 


V.  Afd. 
Xf. 

Hoofdft. 


„ zeker  is  het  ondereusfehen , dat  tnen  het 
„ hoofd  zeer  zwaar  verdopt  en  verkouden 
,,  vindt , de  keel  en  het  verhemelte  ge- 
,,  zwollen  en  met  taaije  (lijm  bezet,  de 
,,  randen  ios  en  den  bek  zoo  teer  en  zwak, 
,,  dar  zij  niet  in  Haat  zijn  om  eenig  voed- 
,,  fel  van  den  grond  te  kunnen  opnemen, 
,,  en  het  drinken  hun  maar  alleen  mogelijk 
„ is.  De  ziekte  neemt  haren  aanvang  en 
„ wordt  kennelijk,  wanneer  de  melkbees- 
„ ten  minder  melk  geven , minder  eten , en 
„ minder  herkaauwen  , ja  op  het  laatst  met 
,,  het  een  en  ander  geheel  uicfcheiden,  enz.” 

Nog  behoort  tot  de  opgave  der  Engel - 
fchen  die  van  zekeren  ellard  tuffer  , te 
weten : i.  lchudding  of  trilling;  2.  hitte 
aan  de  ribben  en  den  muil;  3.  klopping  aan 
de  aderen  van  den  hals ; 4.  de  hoornen 
heet  en  koud  bij  vlagen;  5.  ook  de  ooren 
en  neusgaten  , en  is  als  dan  zwaar  ziek ; 
6.  houdt  op  met  eten,  en  wel  des  zomers 
eerder  dan  in  den  winter;  7.  laat  den  kop 
hangen;  8.  drinkt  weinig;  9.  wordt  hard- 
lijvig; 10.  hoest  of  kucht  fterk;  11. 
lieenc  en  kreunt;  12  de  Haart  wordt  Hap 
en  koud;  13.  de  loop  begint  bloedig  te 
worden;  14.  de  oogen  worden  bleek  en 
fiets;  15.  eindelijk  komt  er  waterachtige 
afgang,  en  zij  laten  de  pis  loopen  — waar- 
op eindelijk  de  dood  volgt. 

Op  deze  aanduiding  laten  wij  volgen  eene 
opgave  der  uitwendige  kenteekenen,  getrokken 
uit  de  gedachten  van  eenen  Geneeskundigen 
( l.  bic&er},  over  den  aard  en  oorzaak  der 

Vee- 


van  HOLLAND.  591 


Veepest,  en  welke  gedachten  wij  verder,  HET 
bij  de  opgave  der  inwendige  teekenen  en  RUNDVER- 
der  geneesmiddelen , zuilen  mededeelen ; zie  v.  Afd. 
hier  dezelve  , voor  zoo  verre  die  hier  ter 
plaatfe  bebooren. 

,,  IV.  Vrij  duister  en  onzeker  zijn  de  Uitwen* 
„ eerde  verfchlinfelen  of  kenteekenen  der  d5^e  l^eke* 


XI. 

Hoofdft , 


nen  der 


ziekte  in  Osfèn  , Kalveren  , Hokkelin- Veppesc> 
gen  , en  in  allen  die  geen  melk  geven,  volgens  l.' 
Velen  dezer  zijn  reeds  eenige  dagen  zlekBlcKEtu 
geweest  eer  men  het  ontdekt.  Men  be- 
hoorde zich  toe  te  leggen  om  er  meer- 
der kennisfe  van  te  krijgen  , ten  einde 
men  in  tijds  de  noodige  hulpmiddelen 
konde  aanwenden.  Men  kent  ze  eerst 
aan  eene  zekere  treurigheid,  kwijning, 
loomheid  en  magteloosheid,  De  meeste 
,,  beesten  beginnen  minder  te  eten  en  te 
„ drinken  , fchoon  ze  veel  fnuffelen;  zij 
„ kugchen  nu  en  dan  ; de  horens  worden 
„ meest  koud,  de  oogen  rood  en  beginnen 
„ te  tranen,  de  neus  te  loopen;  de  tan- 
„ den  worden  min  of  meer  los;  het  tand- 
,,  vleesch  brandig  en  ontveld;  en  zoo  er 
,,  roode  puistjes  of  pukkels  zich  op  de 
„.tong  verroonen  is  het  een  zeker  teeken 
,,  van  ziekte.  Het  ophouden  van  de  her- 
„ kaauwinge  en  andere  volgende  teekenen 
,,  en  verfchijnlelen  zijn  zigtbarer  en  genoeg 
,,  bekend.” 

Nu  komen  wij  tot  de  opgave  der  ken- 
reekenen , zoo  als  die  door  den  Hoogleeraar 
p.  camper.  worden  voorgedragen.  Dezelve 
verdeelt  de  kenteekenen , of  zoo  hij  het 

noemt , 


292  NATUURLIJKE  HISTORIE 


HRT 

XUNDVE£ 


V.  Afd. 

XI. 

Hoofdil. 

Uitwen 
dige  ken* 
teekenen 
der  Vee- 


gens  p. 

CAMPER. 


99 


/ 


9 * 


noemt,  de  voornaamfte  toevallen  der  ziek- 
te, in  uitwendige  en  inwendige  omftandig- 
heden,  en  vangt  dus  aan: 

1.  „ Het  vee  geeft  geene  voorteekenen 
,,  van  befmetting  , maar  waarfchuwt  met 
„ den  (lag,  als  het  reeds  befmet  is;  het 

wordt  kiesch  in  het  eten , en  laat  het 
geheel  (laan;  dan  weder  fchijnt  het  vro- 
pest , vol*  „ lijker  bij  ver  wisfeling , eet,  drinkt,  en 
„ blijft  herkaauwen ; onderwijlen  wordt  het 
„ onrustig,  knarst  op  de  kiezen , en  ein- 
„ delijk  houdt  het  op  van  herkaauwen , 
,,  hei  bedisfend  teeken  van  waarlijk  ziek 
„ te  zijn,  uitgezonderd  in  de  Melkkal ve- 
ren , want  deze  herkaauwen  nog  niet, 
gelijk  oAXrENus  reeds  met  eene  ailerfraai- 
(le  proef  op  Lammeren  en  jonge  Geiten 
aan  getoond  heeft. 

2.  „ Vermits  de  beesten  door]  fommige 
andere  ziekten  aangedaan , mede  niet 
herkaauwen,  wordt  dit  teeken  twijfel- 
achtig: maar  de  andere  toevallen,  zoo 
even  opgenoemd,  die  deze  ziekte  altoos 
verzeilen  ^ de  huiveringen  en  fchuddin* 
gen,  die  zij  tevens  toonen,  hunne  on- 
gerustheid en  overkoot s , Qdat  is  op  de 
toonen  met  de  achterpócten  ft  aan,)  zijn 
beflisfende  bewijzen,  vooral  wanneer  de 
befmettinge  hier  of  daar  in  de  nabuur- 
febap  reeds  befpeurd  is. 

3.  „ De  pols,  die v van  60  tot  70,  75, 
80,  ja  zelfs  toi  90  (lagen  opklimt  in  één 
minuut,  geeft  eene  zware  koorts  te  ken- 
nen, en  wel  zulk  eene,  die  met  eene 

„ fpoe- 


59 


59 


van  HOLLAND  293 

„ fpoedige  verzwakking  van  het  geheele  dier 
„ gepaard  gaat  ; want  de  pols  is  niet  al* 
„ leen  ras,  maar  ongenadig,  zonder  derk 
„ te  zijn , even  als  in  de  rockoortfen.  Dik* 
„ wijls  kan  men  die  bijna  nergens  gewaar 
,,  worden. 

4.  „ De  ooren  en  de  horens  zijn  om 
„ deze  reden  koud,  bij  verwisfeiing;  dan 
„ de  horens  alleen , dan  de  ooren , dan 
,,  beiden  te  gelijk. 

5.  ,,  De  afgang  houdc  veeltijds  in  de  eer- 
„ de  dagen  zijnen  loop,  fomtijds  wordt  hij 
„ miskleurig , dinkt  fomtijds  zoo  derk  naar 
,,  muscus , dat  de  geheele  (lal  er  van  ver- 
,,  vuld  is;  dikwerf  wordt  hij  droogachcig, 
,,  naauwelijks  te  zamen  hangende,  dan  eens 
„ week  en  dun  , of  wel  het  dier  geraakt 
„ verdopt  , om  dat  het  gedarmte  en  de 
„ buikfpieren  geen  krachts  genoeg  hebben 
„ om  de  opgepakte  doden  voort  te  drij- 
„ ven. 

6.  ,,  De  zwakheid  overmeestert  ai  fchie- 
,,  lijk  met  de  eerde  koorts/  het  kwijnend 
„ beest,  het  welk  het  hocfd  laat  hangen, 
,,  om  dat  het  zwaar  is,  en  door  de  nek- 
„ ipieren  in  eene  fchuinfche  rigcing  moet 
,,  ‘gehouden  worden : de  ooren  hangen  van 
„ gelijken  nederwaarts,  en  om  dezelfde  re  - 
,,  den:  ook  verliest  de  daart  zijne  bewe* 
,,  gingen,  het  hulken  en  loeijen  houdt  ge- 
,,  heel  op 

7.  „ Het  kucht  onderwijlen,  eerst  nu  en 
,,  dan,  vervolgens  gedadig,  evenwel  meer- 
„ der  of  mincijr  naar  mate  de  dode  der 

,,  ziek- 


HET 

&.UNOVSE. 

V.  Afd. 
XI. 

Hoofdft. 


c- 


«94  NATUURLIJKE  HISTORIE 


59 

B.UNDVEB. 

59 

V.  Afd» 

XL  9, 

Hoofdft* 

99 

99 

99 

99 

59 

99 

9? 

55 

95 

99 

99 

59 

55 

59 

55 

59 

99 

59 

55 

95 


55 

59 

59 

59 

55 

99 


ziekte  op  de  longen  vak  of  op  het  ge- 
darmte. 

8.  „ De  oogen,  welke  in  de  gezonden 
zoo  levendig  kaan,  en  zwart  zijn,  wor- 
den kaauw,  droefgeestig,  en  het  wenk- 
vlies  ( Mïinbrana  l\i&itans  ; , bij  den 
gezonden  cnzigrbaar , puik  uit  de  ver- 
dikking zijns  uirwendigen  vlies,  en  ver- 
toont eene  bleekroode  blaas,  niet  onge- 
lijk aan  die  ziekte,  welke  wij  bij  ons 
Chemofis  (leepoog')  noemen.  Hier  en 
daar  laat  zich  op  hetzelve  eene  groote 
ontkokene  plek  zien;  het  wit  van  het 
oog,  in  den  kleinen  hoek  voornamelijk 
zigtbaar,  is  mede  kerk  on t koken , het 
geheele  oog  fchijnt  als  opgezet  en  uit 
te  puilen;  de  oogen  ontlasten  eene  et - 
terachtige  koffe  uit  den  groocen  ooghoek, 
en  wanneer  de  ziekte  hevigst  is , loopen 
in  fommigen  de  tranen  bij  kralen  neder- 
waarts. 

ic.  „ Uit  het  gladde  van  den  fnuit  kj- 
pelen  nu  en  dan  duizende  droppen,  even 
ais  zweet,  uit  de  gaatjes,  die  hij  natuur- 
lijk heeft. 

ïi.  „De  neusgaten  ontlasten  eerst  een 
dunne  koffe,  welke  den  derden  dag  kij- 
irerig  wordt  en  als  etter  verdikt,  en  met 
dergelijke  kwijl  uit  den  mond  vermengd, 
langs  den  fnuit  ne  erloopt.  Het  beest 
onderwijlen  veegt  dit  niet  af  met  de 
tong , die  in  de  gezonden  anders  gedurig 
de  bek  en  neusgaten  ailikt  en  zuivert. 

12. 


95 


van  HOLLAND.  295 

12.  „ In  fommigen  vermeerdert  de  hoest,  HBT 

„ de  ademhaling  wordt  benaauwd,  het  dier  RUNDVEE 
,,  afgemat  door  de  koorts , en  verzwakt  v.  Afd. 
,,  door  mangel  van  voedfel  , valt  neder,  XI* 

„ ftrekt  dan  eens  den  kop  regtuit , dan  Hoof  * 
,,  kromt  het  den  hals,  zoekt  verfcheidene 
„ middelen  om  adem  te  kunnen  halen , fleu- 
„ nende  onderwijlen,  even  als  een  mensch 
„ dat  zware  pijnen  lijdt.  De  kwijl  wordt 
,,  fchuimachtig , en  alles  geeft  te  kennen, 

„ dat  de  longen  zeer  zwaar  aangedaan  zijn 
,,  en  het  dier  in  het  uiterfle  gevaar  is.  Nu 
„ fchijnt  de  hoest  te  verminderen , om  dat 
„ de  krachten  het  niet  toelaten.  Het  is 

om  deze  reden,  dat  fommige  Franfcheny 
,,  en  ook  de  groote  haller,  in  zijnen  brief, 

„ onlangs  aan  mij  gefc breven  , de  ziekte 
,,  Pulmonie , dat  is  longziekte,  noemen. 

13.  „ ln  anderen  valt  de  ftoffe  meerder 
„ op  de  ingewanden  van  den  buik,  de  groo- 
,,  te  pens  zet  zich  uit,  en  wordt  door  wind 
„ opgeblazen  en  (lijf gezwollen  als  een  trom- 
,,  mei:  het  dier  fchijnt  te  zullen  barsten, 

„ Haat  men  er  op  met  de  hand , het  klinkt 
,,  dof  en  even  of  men  op  een  trommel 
„ floeg. 

•14.  „ Benige  Geneesheeren  hebben  waar- 
,,  genomen  dat  de  huid  op  den  rug  en  len- 
„ denen  als  vast  aangegroeid  fchijnt , in  het 
,,  hevigst  der  ziekte;  ik  heb  dit  niet  dui- 
„ delijk  ondervonden,  maar  helle  hiertoe 
„ over,  dat  misfchien  de  groote  gefpan- 
,,  nendheid  der  buik  het  vel  vaster  heeft 
„ doen  fchijnen. 


296  NATUURLIJKE  HISTORIE 


\ 


met  15.  „ Bij  onderen  kraakt  bet  vel  van  den 

rundvee.  ^ ru^  ^ ajs  men  er  mec  ^en  vjnger  0p 

v.  Afd.  ,,  drukt,  misfehien  omdat  het  bederf  reeds 
Uoofdfc  ” ^uchc  gebragt  heeft  onder  het  vel. 

16.  „ Velen  dezer  mededogenswaardige 
„ dieren  beginnen  den  vierden , vijfden  of 
,,  zesden  dag  der  ziekte,  op  eene  buiten- 
„ gewoone  wijze  te  (puiten,  dat  is,  dun  af 
„ te  gaan,  zoo  dat  de  drek,  als  uit  een 
„ fpuit  gedreven,  over  den  greppel  heen 
,,  loopt ; een  vreesfelijke  dank  verzeld  de- 
„ ze,  en  niets  fchijnt  fchadelijker  voor  de 
,,  overige,  dan  de  bedorvenheid  van  deze 
„ lucht;  fomdjds  is  deze  doffe  met  bloed 
„ en  etter  gemengd. 

17.  „ Anderen  fpuiten  in  het  geheel  niet, 
„ en  derven  met  den  drek  in  den  aarsdarm , 
„ die  uitpuilt,  open  daat  en  bloedige,  ook 
„ etterachtige  doffe  ontlast.  In  de  Koeijen 
„ is  het  vrouwelijk  deel  mede  opgezet  en 
„ open ; zoo  zwak  is  hec  geheele  dier,  dat 
„ de  fluitfpieren  alle  kracht  verloren  heb- 
„ ben. 

18.  „ De  blaas  verliest  ook  bij  de  mees- 
„ te  hare  kracht';  zeldzaam  pisfen  zij  ge- 
„ durende  de  ziekte,  deels,  om  dat  het 
„ water,  tusfehen  beiden  gedronken,  of 
„ het  vocht  ingegeven,  in  de  magen  blijft 
„ liggen  zonder  opgeflorpt  te  worden; 
„ deels,  om  dat  het  dier  vele  vochten  door 
„ de  neus,  oogen  en  mond  ontlast. 

19.  „ lk  heb  niets  gezegd  van  de  melk, 

om  dat  de  ziekte  al  het  Hoornvee,  van 

„ allerlei  geflachcfoort , op  geiijke  wijze 

„ aan- 


VAN 


HOLLAND*  297 

i,  anndoer,  en  dit  als  allern  eigen  aan  de 
„ melkgevende,  toe  het  laatst  moet  gehou- 
„ den  worden;  de  melk  vermindert,  wordt 
),  dik  en  bederft  in  de  uijers. 

20,  „ De  duurzaamheid  dezer  ziekte,  en 
„ het  klimmen  der  toevallen  kan  naauwe- 
*,  lijks  bepaald  worden  : in  fommigen  is  de 
,,  verrotting  zoo  hevig,  dat  zij  het  dier  in 
„ vierentwintig  uren  doet  fneven;  fömwij- 
, , len  derven  zij  op  den  derden  of  vijfden* 
,,  en  ook  wel  op  den  zevenden  en  elfden 
,,  dag,  doch  dit  is  zeer  zeldzaam. 

22.  „ Zij  derven  dan  eens  met  uitge- 
„ drekte  , dan  met  ingetrokken  pooten; 
,,  ook  liggen  zij  niet  alcoos,  gedurende  de 
5,  ziekte,  op  dezelfde  zijde*  offcho on  de 
„ pens  derk  met  lucht  opgezet  is.  Ik  heb 

er  zeer  naauwkeurig  op  gelet , en  de 
*,  beesten  dan  eens  op  de  eene  dan  op  dé 
„ andere  zijde  vinden  leggen,  zoo  dat  dé 
v pens  in  dit  geval  geen  ongemak  hieraan 
„ fchijnt  te  veroorzaken. 

23.  „ Bij  fommigen  koomt  een  Uitdag 
„ over  den  huid , meest  bij  de  liezen  * wei- 

ke  fommigen  voor  een  goed  teeken  hou* 
,,  den;  doch  wij  hebben  er  zien  derven, 
,t  die  eenen  uitdag,  welke  de  Boeren  rap - 

pigheid  noemen,  vrij  derk  haiden. 

24.  ,*  Omtrent  het  bloed  kan  ik  niet  veel 
,*  met  zekerheid  zeggen  : eenigen  meenen 
„ dat  het  verdikt,  anderen  dat  het  verdunt; 
„ de  meesten  komen  hierin  overeen,  dat 
*,  het  niet  dolt,  maar  fnotterig  is,  even 
„ als  het  in  menfehen  , door  rotkoortfen 

V aan- 


étt 

RUNDV2!» 

V.  Afd. 
XT. 

Hdofdfo’ 


*9$  NATUURLIJKE  HISTORIE 


HÏT 

HÜNDVK2. 

V.  Afd. 
XI. 

Hoofdft» 


Kentee- 
kcncn  der 
Veepest, 
volgens 

h.  vink. 


„ aangedaan,  dikwijls  gevonden  wordt;  in 
„ de  verftorvenen  heb  ik  het  altoos  vloei- 
„ baar  gevonden,  en  nimmer  gedold, 

25.  „ Deze  zijn  dan  de  toevallen,  die 
„ allen,  oud  of  jong,  Osfen , Kweeën, 
„ Bullen,  Vaarzenen  Koeijen,  met  en  zon- 
,,  der  kalf  eigen  zijn.  De  Koeijen,  die 
„ met  kalf  zijn,  alles  gelijk  (taande,  wor- 
,,  den  door  deze  fchrikkelijke  ziekte  meer- 
,*  der  gedrukt , en  wel  naar  mare  dat  zij 
„ digcer  aan  het  kalven  zijn.  De  ziekte 
„ evenwel  kan  een  enkele  keer  zoo  matig 
,,  zijn,  dat  zij  er  door  komen,  zondêr  het 
,,  kalf  te  verleggen , doch  dit  is  zeer  raar : 
„ de  meesten  , wanneer  zij  al  het  gevaar 
,,  der  ziekte  ontkomen,  miskramen  in  het 
„ vervolg.” 

Na  het  mededeelen  der  kenteekenen  uit 
het  werk  van  den  Hoogleeraar  p campkr, 
zullen  wij  ook  die  hier  laten  volgen,  wel- 
ke door  den  geleerden  Heer  h.  vink  wor- 
den opgegeven,  en  wel  weder  zoo  ver  als 
het  de  uitwendige  kenteeken  betreft;  dus 
fchrijft  dezelve: 

l.  „ Die  ongelukkige  dieren  toonen  van 
„ den  beginne  af  aan  eene  druiligheid,  een 
„ flaauw,  droefgeestig  gezigc;  er  zijn  tus- 
,,  fchen  beiden  oogenblikken  , dat  zij  wat 
„ vrolijker  fchijnen;  zij  fiaan  veel  naar 
,,  den  jlooika?it , met  den  kop  naar  den 
,,  wind  gekeerd , en  verwijderen  zich  van 
„ hunne  makkers ; zij  zijn  loom  in  ’c  gaan; 
„ de  melkbeesten  geven  aan^onds  minder 
„ melk  , en  welhaast  in  het  geheel  niet ; 


van  HOLLAND.  099 


Hoofdfh 


,,  de  melk  geeft  echter  weinige  of  geene  hst 
,,  kenbare  teekenen  der  ziekte , en , RÜNDV*E 
„ dronken , befmet  zij  de  kalveren  niet ; -V.  Afd. 
„ naar  mate  de  melk  vermindert,  wordt  XI 
,,  zij  dikker  en  blijft  in  de  uijers  Haan; 

„ de  oogen  zijn  fomwijlen  in  het  eerfte 
,,  begin  der  ziekte  rood,  in  anderen  alleen 
op  het  einde ; dunne  en  fn etterige,  Hof 
vloeit  uit  de  neus  en  oogen  , even  als 
of  zij  zwaar  verkouden  waren;  zij  [chud- 
den  dikwijls  met  den  kot);  zij  kugcheti 
veelmalen;  zij  eten  weinig  of  niet*  nu 
en  dan  nog  wel  eens  fnulfelende,  als  of 
zij  iets  naar  zich  nemen  wilden ; zij  her- 
kaauwen  niet  meer  het  voedfel  , noch 
likkebaarden  ; zij  bulken  noch  loeijen 
niet ; de  oogen  worden  brandiger ; op  de 
tong  zijn  ligte  roode  puisten,  uit  den 
mond  loopt  taaije , witte  kwijl  ; in  de 
,,  kalveren  zwelt  de  kop;  zij  knarsfen  op 
„ de  tanden,  welke  min  of  meer  los  wor- 
„ den , fchoon  dit  laatfle  ook  gezegd  wordt 
,,  in  gezonde  beesten  plaats  'te  hebben; 

,,  de  keel  is  met  een  rood  (lijm  bezet;  de 
,,  zwelging  wordt  moeiielijker ; als  zij  iets 
,,  drinken  willen,  verkiezen  zij  koud  wa- 
,,  ter;  fommigen  drinken  zeer  gulzig,  an- 
,,  deren  met  zeer  veel  moeite ; de  tong 
„ wordt  hoe  langer  hoe  meer  beüagen  ; 

,,  fommige  beesten  zijn  flaperig;  zij  liaan 
,,  overkoots  ; fommigen  leggen  meestal, 

„ anderen  blijven  liaan. 

Het  bloed,  dat  in  den  beginne  afc 


r> 


r> 


r> 


gelaten  wordt,  fchijnt  gezond  en  niet  ont- 
V a „ flo* 


$00  NATUURLIJKE  HISTORIE 


HIT 


HUNDVEE. 


XI. 
Hoofdft. 


„ floken;  naderhand  is  het  flijmeriger  of 
„ fnotteriger,  eene  enkele  reize  dik;  op 
V.  Afd.  „ het  eind  der  ziekce  vloeibaar  dun ; na 
„ den  dood  ontbonden  , gelijk  de  helling 
,,  der  ziekte,  cp  ’t  laatst  tot  rotting,  ligt 
„ doet  begrijpen. 

3.  ,,  De  afgang  is  zeer  verfcheiden ; fom- 
,,  rnigen  hebben  van  den  beginne  eenen 
,,  harden  en  opgeftopten  afgang  tot  het 

einde  toe , andere  iutegendeel  Herke  fpui- 
tingen,  die  op  het  laatst  zeer  Hinkend, 
,,  geel  of  met  zwart  bloed  vermengd  is. 

4.  ,,  Zij  pisfen  weinig,  en  die  pis  is 
dan  nog  bruin  of  hoog  rood  ; het 
dier  wordt  koortfiger,  daar  het  in  den 
beginne  meestal  geen  koortfe  had ; het 
krijgt  trillingen  der  huid,  huiveringen, 
de  pols  is  Ineller,  klein;  de  zwakheid 
neemt  hand  over  hand  toe;  de  uitein- 
den , als  horens , ooren  , neus , bek, 

,,  pooten  onfpeenen  worden  koud,  dan  we- 
,,  der  wat  warmer,  en  dikwijls  of  meestal 
„ in  den  beginne  der  ziekte  de  ademhaling 
,,  moeijelijker ; de  kuch  vermeerdert ; bij 
,,  fommigen  ziet  men  een  uitflag  op  den 
„ huid,  veelmalen  in  de  liezen  of  op  de 
f,  uijers,  hetgeen,  zoo  het  veelvuldig  is, 
,,  een  zeer  gelukkig  voorteeken  van  her- 
Helling  uitlevert. 

5.  „ De  buik  zwelt , hetgeen  op  het 
„ laatst  der  ziekte  een  doodelijk  teekea  is; 
„ de  pols  wordt  ongelijker  of  ongeregeld; 
,,  het  dier  is  ongedurig,  tobt  ellendig,  is 
„ in  dien  korten  tijd  der  ziekte  onbugrij- 

» pe- 


99 

99 


95 

99 

59 

59 

99 

99 

99 


\ 


van  HOLLAND.  301 


„ pclijk  vermagerd , de  huid  zit  er  van 
,,  vast  op  den  fclioft;  het  deunt  erbarme- 
,,  lijk  , en  ziet  zijne  oppasfers  met  droe* 
,,  vige  oogen  aan , als  wilde  het  om  hulpe 
,,  fmedken;  het  Hinkt  ondragelijk  uic  den 
„ bek;  de  buik  zet  nog  al  meer  op,  en 
„ wordt  als  een  trommel  in  fommigen  ge* 
,,  fpanr.en  , in  anderen  is  de  buik  geheel 
„ ingevallen;  eindelijk  Herfc  het  dier,  het 
„ eene  fchielijker  dan  het  andere,  fommi- 
,,  gen  zijn  binnen  weinige  uren  gezond  en 
„ dood , in  12,  24,  48  uren,  anderen  in 
,,  4,  5,  6,  8,  10,  12  of  meer  dagen, 
„ naar  mate  van  de  hevigheid  der  ziekte. 

6.  Wij  hebben  beesten  gezien,  welke 
„ buiten  het  gebrek  van  herkaan wing  tot 
„ den  vierden  of  vijfden  dag  ge  ene  andere 
,,  teekenen  of  toevallen  der  ziekte  hadden , 
„ en  echter  uier  ven. 

„ Dit  zijn  wel  de  voornaamde  tekenen 
,,  der  ziekte,  welke  men  echter  zelden  vroe- 
„ ger  in  de  Melkbeesten,  dan  bij  het  min- 
,,  deren  der  melk  in  acht  genomen  en  op- 
,,  geceekend  heeft.  Doch  zoo  men  zich 
„ de  moeite  gaf  van  de  gewoonten  en  na- 
„ tuurlijke  neigingen  en  bewegingen  der 
„ dieren  wat  naauwkeuriger  gade  te  flaan, 
„ en  de  minde  veranderingen  of  afwijkin* 
„ gen  van  den  gezonden  daat  op  te  mer- 
„ ken , zoude  men  waarfchijnlijk  vroeger 
„ teekenen  ontdekken,  welke  ons  gelegen- 
„ heid  zouden  geven  van  bij  tijds,  eer  de 
„ ziekte  te  verre  gevorderd  was , gepaste 
„ middelen,  die  in  den  eerden  aanval  mis- 

V % „ fchien 


v 


HST 

KUNDVEK, 

V.  Afd. 
XI. 

Hoofdft. 


-o-  NATUUR  LIJKE  HISTORIE 

HET  ,,  fchien  alleen  te  ftade  kunnen  komen,  re 
^ui^dvee,  ^ beproeven,  of  ten  minfee  deze  aangedane 
V.  Afd.  „ beesten  fpoediger  van  elkander  af  ie  zon- 
99  deren,  en  dus  de  befmetcing  voor  te  ko- 
,,  men  , eer  het  fmetgif  zijne  grootfle  kracht 
„ bekomen  had. 

7.  „ Is  de  koe  met  kalf,  zoo  blijft  het 
„ kalf  zelden  in  het  leven , het  wordt  dik- 
,,  wijls  flaande  de  ziekte  afgedreven,  of 
„ zulks  gefchiedt  kort  na  de  betering.  Ver- 
,,  legt  de  koe  haar  kalf  Haande  de  ziekte, 
,,  zoo  vleit  zich  de  Roer  met  hope  van  her- 
,,  Helling,  Blijft  bij  een  zeldzaam  geluk 
„ het  kalf  in  het  leven  , meenen  fommi- 
,,  gen,  dat  men  het  voor  gebeterd  houden 
,,  mag  , dewijl  het  in  het  ligchaam  der 
,,  moeder  befniet  geweest  zal  zijn. 

8.  „ Ik  twijfel  nogtans,  of  men  hier  wel 
,,  volkomen  Haat  op  maken  kan,  om  dat 
„ men,  na  den  dood  van  met  kalf  zijnde 
,,  beesten  , in  de  kalveren  geen  zigtbaar 
,,  teeken  van  de  ziekte  gevonden  heeft,” 
enz. 

Hier  eindigt  de  opgave  der  uitwendige 
teekenen  in  de  Veepest , door  den  kundi- 
gen  Heer  vink  opgegeven  , waarin  wij  eeni- 
ge  kenteekenen  onderfcheiden  hebben , wel- 
ke bij  de  vorige  reeds  aangehaalde  Schrij- 
vers niet  gevonden  worden. 

Bij  het  aangehaalde  uit  de  werken  van 
de  Heeren  cam  er  en  vink  behoort  ook  dat 
gene , het  welk  door  den  zeer  geleerden  Heer  ' 
E.  sandiföRt,  Hoogleeraar  in  de  Heel-  en 
Ontleedkunde  aan  de  Leydfche  Hoogefcho- 

le. 


van  HOLLAND-  303 

le,  over  de# Veeziekre , welke  in  het  jaar  ME* 
1769  regeer  de,  is  gefch  re  ven;  hetzelve  is  ge-  RÜNDVEE* 
plaatse  in  de  Verhandelingen  der  Zweedfche  V.  Afd. 
yikademie , welke  ook  in  het  Hollandsch  x{' 
vertaald  zijn  uitgegeven,  en  wel  in  het  Vier»  00  * 

de  Deel  deszelven  werks. 

2ie  hier,  hetgeen  genoemde  Hoogleeraar 
als  uitwendige  kenteekenen  opgeeft , zoo 
uit  deszelfs  eigene  ondervinding,  als  uit  het 
reeds  medegedeelde  door  andere  Schrijvers. 

„ Dat  een  beest  befmet  is,  leert  men  Uitben- 
,,  uit  de  volgende  teekenen  : het  zondert  fjfkenen" 

zich  af  van  de  overige  beesten ; het  ligt  der  Vee- 
9,  doorgaans  neder  op  de  aarde  ; het  eet  pest,  voi- 
9,  weinig;  het  ziet  er  droevig  en  benaauwd  gens  E* 

„ uit;  ook  zijn  de  oogen  rood,  even  ofFORT# 

,,  zij  opgefpoten  waren.  In  dezen  toeftand 
„ blijfc  het , tot  dat  de  ziekte  zwaarder 
,,  wordt,  wanneer  het  doorgaans  noch  eet, 

„ noch  drinkt,  en,  in  gevalle  het  iets  nut- 
„ tigt  , echter  niet  herkaauwt.  Het  ge- 
„ heele  ligchaam,  of  fommige  deelen,  be  • 

„ ginnen  llerk  te  beven,  waarop  volgt  eene 
„ koortfige  hitte  , en  de  pols  rad,  onge- 
,,  lijk  , doch  niet  zeer  fterk  wordt.  De 
„ hoornen, ooren en pooten  worden  fom tij ds 
9,‘koud,  fomtijds  warm;  de  bek  en  keel 
,,  worden  droog.  Ondereusfchen  knerst  het 
„ vee  op  de  tanden  , en  het  wordt  met 
,,  winden  in  den  buik  geplaagd.  De  pis 
„ en  afgang  wordt  doorgaans  in  den  be- 
„ ginne  niet  ontlast , maar  , wanneer  het 
,,  vee  dezelven  vervolgens  begint  te  ont- 
9,  lasten  , hebben  zij  eenen  zeer  kwaden 
v 4 „ reuk, 


304  NATUURLIJKE  H[ST0RTB 

MfT^  ,,  reuk,  en  zijn  fomtijds  te  dik,  fomrijcls 
rundvee  ^ te  De  dorst  is  bij  de  meesten  den 

y.  Atö.  ,,  tweeden  en  derden  d:g  niet  te  lesfchen. 

Het  vee  kan  van  zwakheid  den  kop  niet 

Hooidft»  ij  j , r , 

,,  ophouden  , en  de  ooren  hangen  neder. 
„ Men  hoort  het  niet  Joeijen.  Langzamer* 
,,  hand  begint  het  te  hoesten  , meer  of 
„ min  , naar  mate  de  longen  veel  of  wei* 
„ nig  aangedaan  zijn.  De  bimenfïe  vliezen 
,,  der  oogen  zwellen  op,  en  hangen  buiten 
,,  dezeLen  in  de  gedaante  van  eene  roo  1- 
„ achtige  warerblaas.  H t wit  der  oogen 
,,  wordt  geheel  rooi  en  ontdoken.  Uit 
„ den  grooten  ooghoek  druipt  een  weinig 
,,  etter,  en,  wanneer  de  ziekte  zwaar  wordt, 
„ vlieten  zeer  vele  tranen  uit  de  oog^n* 
„ Uit  de  kleine  openingen  , welke  natuur- 
,,  lijker  wij'ze  in  het  gladde  gedeelte  van 
,,  den  bek  gevonden  worden  , komt  een 
„ vocht  te  voorfchijn , en  uit  de  neusgaten 
^ loopt  in  den  beginne  een  dun  en  helder 
„ water,  het  welk  op  den  derden  dag  taai, 

„ flijmig  en  met  etter  gemengd  wordt* 

„ Soortgelijk  vocht  loopt  ook  uit  den  bek; 
„ en  dit  likt  het  vee  niet*,  gelijk  het  an- 

,,  ders  gewoon  is  te  doen , met  de  tong 

„ af.  De  adem  wordt  met  moeite,  mee 
,,  een  gereutel  , en  fnorkende , gehaald* 
Het  vee,  door  de  koorts  zeer  verzwakt, 
„ blijft  dan  op  de  aarde  liggen  , en  heft 
,,  veeltijds  den  kop  op,  veeltijds  drukt  het 
,,  öenzelven  tegen  de  borst,  die  opzwelt, 
j,  en  even  als  een  trommel  uitgefpannen 
v wordt.  Het  vel  fchijnt  doorgaans  tegen- 


tam  Holland.  505 

* 

ï,  natuurlijk  van  hét  vleesch  te  zijn  afge-  *** 

,,  zonderd.  De  meeste  krijgen  op  den  vier-  *ÜNDVElk* 
jy  den , vijfden  of  zesdeii  dag  eenen  (linken-  v.  Afd. 
,,  den,  veeltijds  bloedigen  loop,  met  he-  xi. 
yy  vige  persfingen.  De  pis  wordt  iii  eene 
,,  geringe  kwantiteit  ontlast.  De  uitwen- 
,,  dige  teeldeelen  zwellen  bij  de  koeijen 
„ op,  en,  die  met  kalf  zijn,  verleggen  die 
„ doorgaans-  De  melk  vermindert  veel, 

„ zoodra  het  vee  ziek  wordt,  en  neemt 
,,  eenen  bijzonderen  reuk  aan,  ook  flremc 
„ zij  fchielijk,  wanneer  men  ze  kookt,  als 
„ de  ziekte  ten  hoogden  top  geklommen 
„ is.  Sommige  beesten  derven  van  deze 
ziekte  binnen  vier-  en  twintig  uren , an- 
„ dere  op  den  derden , vierden,  vijfden, 

„ tot  den  zevenden  dag.”1 

Bij  deze  kemeekenen  vermeldt  zijn  Ed. 
ook  onder  de  inwendige  kenteekenen  het 
los  worden  der  tanden  , als  mede  dat  bij 
de  meeste  koeijen,  welke  niet  bevrucht  wa- 
ren, de  klink  zoodanig  was  zamengetrok» 
ken,  dat  men  naauwelijks  een  dunne  pen 
in  dezelve  brengen  konde ; dan  wij  doen 
dit  hier  op  de  uitwendige  [teekenen  * welke 
door  zijn  Ed.  werden  opgegeven,  volgen, 
om  dat  de  kenteekenen,  die  aan  deze  dee- 
len  plaats  hebben  , ook  door  de  andere 
Schrijvers  bij  de  uitwendige  kenteekenen 
geplaatst  worden. 

Wegens  het  bloed  zegt  zijn  Ed. : „ dat 
,,  men  onder  andere  zaken  [heeft  waarge- 
,,  nomen,  dat  het  bloed  van  een  ziek  beest’* 

( door  aderlating  bekomen)  „ fchielijk  ftol- 

^5  >>  de  9 


3o 6 NATUURLIJKE  HISTOPvIE 

M1T  5)  de  , flijmig  en  taai  wierd,  zonder  eene 
auNDvia.^  ontflekingskorst , en  bijna  zonder  wei, 
V.Afd.  onaangezien  men  het  liet  Haan  tot  den 
Moodfft.  ” zesden  dag,  na  dat  de  aderlating  was  ver- 
* „ xigt , en  dit  heb  ik  zelfs  ook  waargeno- 
men;  daarentegen  wordt  het  bloed  van 
,>  een  geftorven  beest  niet  dik,  al  laat  men 
„ het  acht  dagen  lang  onaangeroerd  Haan.  99 
Teekenen  Verder  zegt  deze  Hoogleeraar : „ Men 
van  beter  ,,  moet  voor  een  goed  teeken  in  deze  ziek- 
fehap,voi-w  te  aanzien , wanneer  het  vee  den  zeven* 
#ANDr»*  » den  dag  overleeft,  dewijl  de  toevallen, 
toRT.  99  indien  zij  van  den  beginne  af  nLt  al  te 
,,  zwaar  geweest  zijn,  dan  doorgaans  ple- 
,,  gen  af  te  nemen#  Het  geeft  ook  te  ken- 
„ nen  eene  verandering  ten  goede,  als  bce 
,,  vee  weder  eten  en  drinken  wil  ; wan 
„ neer  de  ademhaling  vrijer  en  egaler  wordt ; 
„ wanneer  de  afgang  lijvig  wordt,  even  als 
zij  natuurlijk  plagt  te  zijn;  wanneer  de 
„ pis  in  een  behoorlijke  kwantiteit  ontlast 
„ worde;  wanneer  de  oogen  niet  flerk  ont- 
„ floken  zijn;  en  wanneer  er  kleine  blaas- 
,,  jes  in  de  liezen,  en  op  andere  plaatfen  s 
„ te  voorfchijn  komen.  Het  is  wel  geen 
„ ui 'gemaakte  zaak,  dat  deze  blaasjes  altijd 
,,  zulk  een  goed  teeken  zijn,  maar  ik  heb 
„ echter  waargenomen  , dat  bijna  al  het 
,,  vee  , aan  het  welk  ik  dezelve  héb  ge- 
„ zien,  weder  gezond  geworden  is,  en  ik 
,,  zag  eens  eene  koe,  uit  welker  liezen  veel 
„ Hinkend  vocht  te  voorfchijn  kwam , en 
„ welke  ook  hemelde.  Men  heeft  in  deze 
„ ziekte  zeer  goede  hoop,  wanneer  de  poo« 

33  ten 


a n HOLLAND.  *07 


„ ten  in  den  beginne  zeer  koud  zijn,  en 
,,  op  den  derden  dag  hunne  natuurlijke 
„ warmte  weder  krijgen;  doch  men  kan 
„ met  zekerheid  zeggen,  dat  het  vee  beter 
„ zal  worden , wanneer  de  trek  tot  eten  en 
„ het  vermogen  om  te  herkaauwen  weder- 
„ komen,  vooral  wanneer  de  hoest  teffens 
vermindert.  Daarentegen  kan  men  niets 
anders,  dan  den  dood,  te  gemoet  zien, 
wanneer  de  toevallen  allengskens  flimmer 
worden,  of  ook  van  den  beginne  af  te 
zwaar  zijn ; wanneer  alle  natuurlijke  ver- 
rigtingen  in  wanorde  komen  ; wanneer 
de  ademhaling  moeijelijker  wordt;  wan- 
neer de  drek  , of  in  het  geheel  niet  ont- 
last wordt,  of  in  eene  te  groote  kwan- 
titeit , of  wanneer  dezelve  te  dun  is  ; 
wanneer  de  roode  loop  en  pijnlijke  per- 
fingen  zich  daar  bij  voegen  ; wanneer  de 
ontlasting  van  de  fliim  uit  den  bek  en 
neus  ophoudt  , of  ten  minde  de  ziekte 
niet  vermindert;  wanneer  de  oogen  bo- 
venmate ontdoken  zijn  ; wanneer  zich  de 
bovengenoemde  blaasjes  niet  laten  zien, 
of  fc  hiel  ijk  verdwijnen  , terwijl  onder- 
. tusfehen  de  toevallen  flimmer  worden. 


9> 


99 


99 


9’ 


99 


HET 

RUNDVEE. 

V,  Afd. 
XI. 

Hoofdft. 


Doodelij* 
ke  teeke- 
nen  , vol* 
gens  den- 
zelvea. 


99 


enz. 


Wij  kunnen  ook  niet  nalaten  , om  van 
het  werk  van  den  geleerden  Docdor  j.  en- 
gelman gebruik  te  maken,  en  uit  hetzelve 
hier  de  uitwendige  kenteekenen  der  Vee- 
pest, volgens  zijne  opgave,  mede  te  dee- 
len.  / 


De 


$o8  NATUURLIJKE  HISTORIE 

■RT  De  Heer  engelman  oordeelt  uit  de  ver» 
v fchijnfelen  eener  ziekte  in  vergelijking  van 

V.  Afd.  onderwerp  en  verfchijnfelcn , opklimmende 

Koofdft.  tot  ^atuur’  ook  200  toc  Veeziekte, 

* en  meent  dezelve  hoofdzakelijk  te  kunnen 
brengen  onder  drieërlei  kenteekenen , vol- 
gens orde  des  tijds;  namelijk  ( aj  \x\  voor- 
gaande , ( b ) verzeilende , (t  volgen  ie , 
doch  alle  aan  elkander  verbonden.  Wij 
zouden  er  gaarne,  ten  vierde,  bijvoegen: 
(V/)  beflisfende , doch  blijven  bij  ’s  mans 
bellek. 

ritwen-  De  eerfle  ( a')  verklaart  hij  voorbereid 
te  eken  ea"  dende , met  inzigt  op  hetgeen  vervolgens 
der  Vee-  de  ziekte  vergezelt . 

P«t,  vol*  De  tweede  (&)  tronen  ons  de  af  wij* 
i'.V hingen  van  de  bedieningen  der  deelen  des 
dierlijken  ligchaams . 

De  derde  ( c ) zijn  zulken , die  met  veel 
grond  toonen , dat  de  krachten  der  Na- 
tuur bovendrijven  zullen , en  de  {loffelijke 
oorzaak , die  de  ziekte  opwekt , uitdrij- 
yen , of  dat  ze  zullen  bezwijken  , en  de 
dood  een  einde  van  de  ziekte  zal  maken . 

Op  deze  drie  bepalingen  breidt  de  Heer 
engelman  zijne  waarnemingen  uit,  en  oor* 
deelt  de  gevolgen  verklaarbaar  te  zijn;  en 
hierop  zijne  waarnemingen  bijeen  trekken- 
de, is  aan  hem  gebleken:  ,,  dat  de  ziekte 
,,  allen  Runderen  niet  op  eenerlei  wijze 
,,  aankomt:  der  Kalven  kop  zwol;  zij  kre- 
,,  gen  builen  tusfehen  de  oogen  en  fuize- 
„ bolden  ; vervolgens  liep  er  eenige  erre* 
„ rige  doffe  oogen  en  neus  uit.  De  Pin- 


▼ an  HOLLAND,  309 


,,  ken  fchenen  minder  aangedaan,  en  bifc-  HKT 
„ ven  vrij  vlug  op  de  pooten , fchoon  men TlüNDVBB* 
„ bij  alle  de  Runderen  eene  meerdere  loom-  V.  Afd. 
,,  heid  in  het  gaan  en  opftaan,  eene  meer- 
,,  dere  uitrekking  van  den  nek  en  druilig*  oü 
,,  heid  bemerkte  , zoo  dat  men  ze  zich  van 
,,  hunne  gezonde  makkers  ziet  verwijderen, 

,,  veel  fhuffelende  en  minder  etende  , en 
„ een  weinig  kugchende.  ” 

In  deze  beknopte  opgave  is  men  meer- 
der oplettend  geweest  op  de  verfchillend- 
heid  van  ouderdom  en  (laat  van  het  vee, 
dat  is  van  Kalf  tot  Pink , het  was  ook  wel 
noodig  geweest  dat  die  van  Hokkeling, 

Vaars,  Melkkoe,  aan  of  van  den  uring, 
met  of  zonder  kalf,  Os  of  Stier  enz.  er 
was  bijgevoegd,  hetgeen  nog  al  van  belang 
zou  geweest  zijn,  om  dat  men  daardoor  de 
imwerkfelen  der  ziekte  mogelijk  nader  zou- 
de hebben  leeren  kennen  met  opzigt  tot  de 
krachten  der  dieren  , en  ook  ten  aanzien 
van  berekeningen  op  de  beraming  der  on- 
derfcheiden  foorten  van  gebeterd  vee : dit 
fchijnt  aan  velen,  behalve  aan  engelman, 
in  het  opgeven  der  kenteekenen  onrfnapc 
te  zijn , daar  het  nograns  in  het  uitoefenen 
der  inenting  naauwkeuriger  is  gade  ge  Ha- 
gen , blijkens  de  proeven  van  de  Heeren 
tak,  kool,  eelko  alta,  camper  en  an- 
deren, waarin  men  naauwkeurig  deze  on- 
derscheidingen heeft  in  acht  genomen, 
fva  dezen  uitllap  keeren  wij  weder  tot  de 
nadere  bepalingen  van  Doftor  engelman. 

Hij  geeft  als  verdere  uitwendige  k^nteeke- 

nen 


gio  NATUURLIJKE  HISTORIE 

het  der  ziekte  op,  dat  de  niest  of  drek 

rundvee.  verrRfndert,  dikker  en  brandiger , en  op  de 
V.  Afd.  ballen  bruin  en  (linken d wordt.  Het  is 
Hoof dil  ^an  *n  .^vallen  een  meerdere  (link 

en  ongewone  kleur,  die  men  als  een  eerst 
kenteeken  hebbe  gade  te  (laan. 

„ Wijders  neemt  de  loomheid  toe;  vele 
„ beesten  (laan  aan  den  (lootkant,  als  met 
,,  de  kop  naar  den  wind  gekeerd;  het  kug- 
chen  blijft ; de  oogen  beginnen  te  tra- 
„ nen,  de  neus  iets  te  loopen;  op  de  tong 
„ vindt  men  heete  roode  pukkels,  een  ze- 
9,  ker  teeken  der  ziekte ; vervolgens  vvor- 
99  den  de  oogen  brandiger*  neus  en  oogen 
„ beginnen  te  etteren ; de  beesten  fchudden 
„ nu  en  dan  den  kop;  loopen  veel  (nuf* 
9 , felen,  doch  eten  hoe  langer  hoe  min- 
„ der  ; de  tanden  worden  min  of  meer  los  ; 
„ de  tong  en  keel  wordt  (lijmerig , en  de 
„ zwelging  fchijnbaar  moeijelijker;  de  bees. 
,,  ten  drinken  nu  en  dan  wat , doch  niet 
9,  veel  te  gelijk  , beminnende  koud  water. 

„ Naar  mate  de  fcherpe  doffe  meer  de 
,9  neus  en  (lijm vliezen  van  de  keel  bezet, 
,,  en  door  den  aandrang  van  het  hart  en 
99  de  v ten  dieper  wordt  ingedrongen,  moe- 
„ ten  ze  meer  ontdeken,  geprikkeld  zijn- 
9,  de,  en  beginnen  te  etteren,  dus  komt 
f,  een  dank  in  de  keel  en  de  neus.  De 
,,  fcherpte  in  de  holtens  der  neus  doet  ze 
„ den  kop  fchudden , en  maakt  dat  de  bees- 
9,  ten  aan  het  gras  of  voeder  fnuffelende, 
9,  daaraan  dank  verbonden  vinden ; dus  ra- 
„ ken  ze  van  het  eten  af;  de  keel  meer 


▼ a n HOLLAND.  311 

„ bezet  zijnde,  halen  ze  moeijelijker  adem: 
„ het  is  dan  geen  wonder,  dat  ze  zich  met 
„ den  kop  in  den  wind  zetren , om  ruimer 
„ te  ademen.  Het  11  ijm vlies  in  de  keel 
,,  meerder  bezet  rakende,  moeten  de  on- 
,,  derleggende  fpieren , die  naar  de  tong  , 
,,  long  en  llokpijp  gaan,  meerder  entlie- 
,,  ken  , en  alzoo  de  dorst  grooter  en  de 
,,  zwelging  moeijelijker  worden.  Hiervan 
,,  het  dikwijls  en  weinig  drinken.  Dezelf- 
„ de  fcherpte  op  dat  tongvlies  ontfteekc  de 
„ zenuwtepeltjes,  maakt  dezelve  vol  puk- 
,,  kels,  en  het  tandvlies  ontllekende,  raken 
„ de  tanden  los,  en  hoe  ze  de  llrot  meer 
,,  bezet , hoe  de  beesten  door  de  ondteking 
•„  der  luchtpijp  meer  kugchen. 

„ De  Koeijen  raken  van  het  eten  af,  en  de 
,,  Melkkoeijen  uit  de  melk , die  , naar  mate 
„ dat  ze  mindert,  dikker  en  vetter  wordt: 
„ dezelve  heeft  geen  kwade  reuk,  noch 
„ fchift  op  het  vuur  niet,  ten  zij  men  de 
w beesten  in  meer  dan  twaalf  uren  niet 
„ melkt,  of  de  melk  bijna  geheel  weg  is 
„ en  op  het  laatst  dik  wordt. 

„ Hierop  volgt  het  ophouden  der  her- 
„ kaauwing  , en  de  omileking  der  maag; 
„ de  nrot  of  liever  de  llokdarm  wordt  on  i- 
,,  ftoken  en  belet  de  opkaauwing  en  neer- 
,,  kaauwing  , terwijl  het  gras  of  hooi  dus 
,,  in  de  eerfle  maag  blijvende,  aan  het  gis- 
„ ten  en  broeijen  geraakt  door  de  daar- 
,,  door  veroorzaakte  warmte. 

„ Als  dus  de  ziekte  en  ontftekende  ver- 
popping in  de  magen  hare  uit  werk  felen 

„ ver- 


BET 

RÜN  DVEÏ. 

V.  Afd. 
XL 

Hoofd  ft. 


99 


3ta  NATUURLIJKE  HISTORIE 


BET 

ILUNDVEE 


V.  Afd. 

XI. 

Ilooldfl* 


.,  vertoont , {laat  de  ontdekiftg  over  rot  dé 
,,  darmen  en  de  ingewanden  des  buiks , als 
,,  dan  geraken  de  Runderen  aan  een  dun- 
,,  ne  , gele,  Hinkende  afgang;  de  pis  wordt 
„ bruin  en  weinig;  hieronder  loopt  ecne 
,,  koortfge  gedeldheid : dat  blijkt  aan  de 
,,  huiveringen,  aan  de  veranderlijke  koude 
,,  en  warmte  der  uiterde  leden  , als  ho- 
„ rens , ooren,  fpeenen,  klaauwen  enz. 

„ Voorts  befpeurt  men  eene  koortfig- 
„ heid  in  de  ademhaling ; de  kuch  is  min- 
„ der  ; de  polsflag  begint  naar  mate  der 
,,  gevaarlijkheid  ongeregelder  te  Haan  en  te 
,,  verfnellen,  zoo  dat,  daar  men  de  pols- 
„ (lagen  , bij  gezond  vee,  op  60  in  een 
,,  minuut  fielt , zoo  klimt  dezelve,  in  de 
,,  toeneming  der  koortshitte,  tot  8o,  90* 
„ 100,  ja  110  in  een  minuut,  en  het  beest 
,,  ongedurig  woelende,  vermagert,  zoo  dat 
,,  de  huid  als  op  de  fchoft  vastzit , de 
„ buik  zwelt,  den  adem  Hinkt,  en  het  dier 
„ derft,  ” 

Hierop  komen  de  voornaam  de  uitwendi- 
ge kenteekencn , welke  door  den  Heer  en- 
gelman worden  opgegeven,  neder.  Des- 
zelfs  verdeie  beredeneerde  aanmerkingen 
kunnen  wij  niet  overnemen  , vermits  wij 
daardoor  ie  wijdloopig  zouden  worden; 
maar  kunnen  evenwel  niet  nalaten  om  ook, 
volgens  zijne  opgave , de  uitwendige  ken- 
teekenen  mede  te  deden  van  dezelfde  ziek- 
te, maar  in  een’  Haat,  dat  dezelve  hoop 
op  betcrfchap  geeft,  en  welke  wij  bij  an- 

de* 


van  HOLLAND.  313 

deren  zoo  juist  en  onderfcheiden  niet  ge-  h*t 
boekt  vinden.  aundvii; 

De  Heer  angelman  leidt  dezelve  daarvan  v.  Afd. 


af 


dat  de  Veeziekte- ceekenen  in  allen  Xf. 


„ .'liet  eenen  en  den  zel  fden  loop  houden.  ” Hoofdft*' 
Hij  oordeelt  te  rcgt,  „ dat  de  werking  der  Teek«nea 
„ edelfte  partijen  ter  voorcduringe  van  het  dcr  Ve«* 

,,  leven  niet  te  veel  noch  te  lang  van  ha-ziekte’ 

,,  ren  natuurlijken  loop  moeten  afwijken , dezelve 
„ om  in  Haat  te  zijn  zich  van  de  vreemde  hoop  op 
5,  en  bedorven  ftoffe  te  ontdoen,  en  door  beterfchap 
,,  de  gefchikcfte  uidoozing  uit  te  drijven  gglns ’K™1- 
^ de  levensdeelen  ; bij  voorbeeld  : het  celmat 

„ Hart , de  Long  en  de  Slagaderen  moeten 
minst  afwijken  van  flag  en  beweging;  de 
pols  omtrent  60  malen  in  een  minuut 
en  geregeld  blijven  doorflaan ; de  natuur- 
lijke warmte  gelijkmatigst  blijven  ; de 
krachten  moeten  niet  fchielijk  afnemen ; 
geene  koude  der  uiterfte  deelen,  geene 
ongedurigheid  noch  huivering  befpeurd 
worden  ; de  ademhaling  en  kuch  ruim 
blijven.  De  beesten  moeten  helder  uit 
de  oogen  zien;  de  ooren  ftijl  uitzetten, 
naar  hunne  makkers  omzien  en  bulken; 
zij  moeten  de  Haart,  als  zij  mist  en  wa- 
ter maken , wel  opligten  ; opHaande , 
zich  wel  uitrekken;  de  huid  moet  niet 
op  de  fchoft  gaan  vastzitten , en  de  bees- 
ten niet  op  het  oog  vermageren  ; zij 
moeten  nu  en  dan  aan  het  voorgewor- 
,,  pen  voedfel  fn  11  Helen , het  drinken  niet 
„ weigeren,  en  niet  bij  kleine  teugen  dik- 
maak  drinken.  Geen  Hank  moet  >er  uit 
X „ de 


9? 


1» 


3i4  NATUURLIJKE  HISTORIE 

de  keel  komen;  er  moet  een  zweemfel 
van  herkaauwen  blijven  ; de  Melkbeesten 
moeten  niet  fchielijk  en  geheel  uit  de 
melk  raken ; zij  moeten  in  het  eerst  niet 
geheel  verdopt  zijn , en  vervolgens  niet 
aan  den  dunnen  gelen  loop  raken  , het  best 
is  dat  dezelve  met  groen  vermengd  blij ve 
en  opdikke ; de  pis  moet  niet  bruin  noch 
brandig  zien.  Het  is  ook  een  goed  voor- 
teelten , dat  Kalfkoeijen  het  kalfje  verleg- 
gen. Eindelijk  moeten  zij  weder  aan 
het  herkaauwen,  of  aan  het  plukken  van 
gras  of  hooi , dat  onder  het  lijf  ligt  en 
zacht  is,  geraken.” 

Als  men  ckze  opmerkingen  in  vergelij- 
king (lelt  tegenover  de  opgegeven  kwade 
kenteekenen  der  ziekte,  zoo  die,  welke  door 
den  Heer  engelman,  als  die  door  de  Hee- 
ren  camper,  vink  en  anderen  worden  op» 
gegeven , valt  het  niet  moeijelijk , om  over 
den  meer  cf  min  gevaarlijken  Haat  der  ziekte 
te  oordeelen;  waarom  wij  dit  aan  het  oordeel 
en  gezond  verfland  van  den  Lezer  overla- 
ten, als  hij  Hechts  het  tegenovergeflelde  in 
acht  neemt,  terwijl  men  uit  dezelve,  ten 
kwade  genomen  , de  zekere  teekenen  des 
doods  kan  opmaken  , zoo  als  de  laatstgemel* 
de  ten  goede  kunnen  waargenomen  worden. 

Cndertusfchen  , het  zij  dezelve  of  in  den 
aanvang  of  in  den  voortgang , midden  en 
afloop  der  ziekte  tot  leven  of  dood  over- 
hellen, blijft  nogtans  de  ziekte  aan  allerlei 
toevallen  onderhevig;  dat  is,  dat  een  beest, 
het  welk  alle  goecie  teekenen  heeft,  eens- 


BÏT 

RUNDVEE. 


V.  Afd. 

XL 

Hoofdft.  ” 


van  HOLLAND.  315 


klaps  bezwijkt  en  flerft,  gelijk  wederom  HE* 
in tegei  deel  dikwijls  een  beest,  dat  hope- a‘ÜNDV£R’ 
loos  fcbijnt  en  als  aamechtig  naar  den  v-  Afd* 
dood  fchijnt  te  zwoegen,  onverwachts  als 
verrijst  en  betert.  De  tijden  van  Iterven  * 

en  beterfchap  zijn  in  deze  ziekte  zeer  on- 
gelijk:  dervende  fommigen  binnen  drie  of 
vier  dagen,  anderen  leven  tot  den  achtften, 
negenden  of  tienden  dag.  Engblman  be- 
paalt er  ook  niets  van , en  hij  fchijnt  geen 
blijk  gezien  te  hebben  van  de  etterbuilen 
of  pokkige  zweren  onder  den  huid,  waar- 
van RAMAzziNi  fpreekt;  evenwel,  en  die 
kan  ik  voor  mij  ook  bevestigen,  te  weten, 
dat  de  gebeterde  beesten,  meest  alle,  na  het 
doorftaan  der  ziekte  , puisterig  of  rappig 
wierden : ik  heb  er  verfcheiden  gezien , die 
aan  den  hals  op  dal  blijnen  kregen,  doch 
ik  vermoede,  dat  dit  door  het  fchuren,  om 
de  jeukerigheid  te  verdrijven,  veroorzaakt 
werd. 

Nu  zouden  wij  , na  de  opgave  van  de  Bijeen  voe* 
uitwendige  kentcekenen  der  Veepest , ook  ^n/erdet 
tot  die  der  inwendige  deelen , welke  men  fcheidsne 
na  den  dood  der  Koeijen  ontdekt,  kunnen  opgaven 
overgaan,  maar  zullen,  tot  meerdere  ver- van  deUlE* 
dadnbaarheid  van  de  reeds  opgegeven  uitwen  kenteeke- 
dige  reekenen,  dezelven  eerst  tot  een  geheel  nen  der 
brengen  , het  welk  met  onze  eigene  opmer-  Veepest 
kingen  vermeerderd  is,  en  zullen  in  de  op- 
gaaf der  ledematen  meestal  dien  rang  vol- 
gen, waarin  wij  dezelve,  in  onze  befchrij- 
ving  van  het  beendergeftel  enz. , van  de  uit- 
wendige ledematen  hebben  opgegeven;  wij. 

X a gaan 


3itf  NATUURLIJKE  HISTORIE 

het  gaan  dus  over  tot  de  bijeenvoeging  van  de 
rundvee.  voorrjaamfte  der  onderfcheidene  opgaven  en 

v.  Afd,  onze  opmerkingen , en  wel  eerst  tot  de 

x i. 

Kenteekenen  der  Veepest , aan  de 
beweging  der  Koeijen . 

Teekecen  De  eerde  omftandigheid , welke  eene  on- 
*an  de  be-  gefteldheid  te  kennen  geeft,  is  dat  het  beest 
Xoei 'eDder  over  ^et  a^§erneen  trager  y loomer  en  lustte 
J * loos  wordt.  Dit  heeft  in  meer  andere  ziek- 
ten of  gebreken  plaats , maar  in  de  Veepest 
komt  dit  fpoedig:  het  is  een  fchiclijke  lus* 
ze  *10 om?*  teloosheira,  daar  in  andere  toevallen  van 

heid,  tra- ziekte  meest  altoos  wel  lusteloosheid  en 
gen  gang , loomheid  plaats  heeft,  doch  deze  worden 
Tten  lgenz.  ^an  ^angzaam  geboren : derhalve  is  het  tee- 
*ken  van  eene  fchielijke  lustelooze  loomheid 
zeer  aannemelijk.  Camper  bevestigt  dit , 

en  zegt,  dat  het  vee  als  met  den  flag 

nvaarfchuwt , en  dun  blijkt  de  lusteloosheid 
in  hun  tragen  gang  enz.:  andere,  door 

ons  aangehaalde , Schrijvers  noemen  het  loom- 
heid in  het  gaan , ook  eene  zekere  treurig- 
heid, kwijning,  loomheid,  magteloosheid 

en  verloren  eetlust;  terwijl  al  verder  door 
hun  wordt  opgegeven,  dat  de  befmetten 
beesten  in  de  weide  zich  van  de  anderen 
afzonderen , en  (laan  naar  den  (lootkanr  met 
den  kop  tegen  den  wind  gekeerd;  dat  zij  er 
droevig  en  beraauwd  uitzien , doorgaans  op 
de  aarde  nederliggen  en  weinig  eten;  bij 
velen  is  de  dorst,  in  het  begin,  zeer  groot, 
en  bij  de  meesten  den  tweeden  of  derden 

dag 


\ 

van  HOLLAND.  3/7 

dag  nier  te  lesfehen  ; fommigen  drinken  zeer  HRT 
gulzig,  anderen  met  zeer  veel  moeite,  om  RUNDVCB* 
dat  de  door  zwel  ging  belemmerd  is;  bij  het  v*  Afd- 
zwaarder  worden  der  ziekte  eten  of  drinken  Ho^ft . 
2ij  doorgaans  niet. 

Hierop  volgt  huiverigheid , en  wel  ^^*h™r1iing* 
de  trilling  en  huivering , en  onmiddellijk  enb^viug» 
daarna  hitte  en  brandigheid  over  het  ge-  enz. 
beele  ligchaam , gevoegd  bij  eene  fnelle  be- 
weging in  de  polsaderen  ; onder  de  aange- 
haalde Schrijvers  wordt  dit  ook  genoemd, 
eene  fterke  beving  van  het  geheele  ligchaam, 
of  van  fommige  gedeelten  van  hetzelve, 
gevolgd  door  eene  koortfige  hitte  en  een 
radde  , ongelijke  , doch  niet  zeer  (lerke 
pols. 

Vervolgens  komt  ook  in  aanmerking  het  Overkoot* 
overkoots  ft  aan  , dat  is,  het  (laan  op  deftfaQ* 
nageltoppen  der  achterhoeven  of  klaauwen. 

Het  overkoots  Haan  der  Koeijen  is  meest 
kennelijk  als  zij  op  Hal  (laan:  zij  (laan  dik- 
wijls overkoots  al  zijn  zij  gezond,  zoo  dat 
die  teeken  niet  op  zich  zelven  als  beflis- 
fende,  maar  in  zamenhang  met  de  andere 
teekenen  moet  aangemerkc  worden. 


Kenteekenen  der  Veepest  aan  het 
Hoofd . 

Tot  de  kenteekenen  aan  het  hoofd  fee-  Kemeeke-’ 
hoort  het  hangen  van  hetzelve:  het  vee f3dan het 
kan  van  zwakheid  den  kop  niet  ophouden  , 
en  de  Koe  laat  den  kop  als  tegen  den  kos-  Hef  latea 
fem  laag  tot  aan  de  knieën  hangen  , en  heft  ®c1“^an 

X 3 den- 


3i 8 NATUURLIJKE  HISTORIE 

hst  denzelven  niec  fchielijk,  maar  loom  en  lang- 
RUNDVEE.  zaam  0p  . 00h  fchudden  zij  dikwijls  mee 

V.  Afd.  den  kop. 
xi 

Hoofdft.  j^e  kenteekenen  der  Veepest  aan  de 

Hoornen . 


Kenteeke- 


Hec  eerfte  hiervan  is  de  koude  aan  de 
cën  aïn  dc  hoornen  : deze  wordt  men  het  eerst  ge- 
hoornen , waar,  als  men  met  de  volle  handpalm  aan 
in oude  C0PPen  ^er  hoornen  tast,  die  het  eerst 

hoornen  en  koud  ziin , en  welke  koude  bij  den  voort- 
pijn aan  de- gang  der  koorts  ook  tot  de  hoorn  wortel 
zelven,  of  tot  de  krappen  overflaat;  doorgaans  blij- 
ven dezelve  lang  koud,  zelfs  in  de  koorts, 
doch  bij  toeneming  der  ziekte  worden  zij 
onderaan  warmer;  ik  meen  ook  opgemerkt 
te  hebben,  dat,  als  men  (lerk  aan  de  hoor- 
nen wringt , zulks  aan  de  Koe  pijn  veroor- 
zaakt, terwijl  ook  de  touwen,  welke  men 
om  de  kroon  of  kruin  Haat,  hen  fchijnen 
wee  te  doen , zoo  dat  men  hieruit  zoude 
denken,  dat  zij  zware  hoofdpijn  hadden. 

Kenteekenen  der  Veepest  aan  de 
Ooren . 


Keuteeke-  De  koude  der  ooren  vinden  wij  mede  als 
uea  aaa  de  een  teeken  der  Veepest  aangeteekend ; wij 
ooren.  hebben  hetzelve  ook  waargenomen  , bli;- 
Koude  vende  deze  koude  aan  de  toppen  der  oor  n 
ooiea.  kenbaar,  zelfs  tot  kort  voor  den  dood;  n 

fommigen  worden  dezelven  geheel  keu  f 

Het 


▼ a n HOLLAND.  319 

Het  hangen  der  ooren  wordt  mede  als  hst 
een  teeken  van  de  Veepest  opgegeven,  het RUNDVE8« 
welk  zeker  veroorzaakt  wordt  , doordien  v Afd. 
het  geheele  fpiergeftel  en  dus  ook  de  oor-  xi. 
fpieren  door  de  ziekte  verflapc  en  aange- 
daan  zijn.  Het  han. 

gen  der 

Teekenen  der  Veepest  aan  de  Oogen.  ooren. 

Over  het  algemeen  zijn  de  oogen  der  Kcnteeke# 
Koeijen,  in  hun  gezonden  flaat,  fterk  glan  nen  aan  de 
zig  en  vrij  rond;  deze  glans,  welke  in  ge- oogen. 
zonde  beesten  de  oogen  zoo  levendig  doet  Flaauwe 
liaan,  verflaauwt  bij  den  aan  vang  der  ziek*  brandige 
te;  dit  neerat  toe  bij  derzelver  voortgang,  e,i  oDtfto* 
zoo  dat  de  glans  van  het  levendig  gezigc  ^eoogen 
als  verdwijnt;  de  oogen  worden  brandige 
zelfs  wel  rood , even  of  zij  opgefpoten 
waren  ; door  fommige  der  aangehaalde 
Schrijvers  wordt  dit  ontfleking  en  roodheid 
in  de  oogen  genoemd,  volgende  het  een  op 
liet  ander.  Camper  belchrijfc  dit  zeer 
naauwkeurig,  en  fpreekt  eerst  van  het  flaauw 
ftaan  der  oogen , vervolgens  van  de  uitpui- 
ling van  het  wenkvlies , terwijl  hetzelve 
zich  als  een  bleekroode  blaas  vertoont,  en 
eene  groote  ontdokene  plek  zich  op  het- 
zelve laat  zien  , terwijl  ook  het  wit  van 
het  oog , in  den  kleinen  hoek  voornamelijk 
zigtbaar  , mede  derk  ontdoken  is  en  het 
geheele  'oog  als  opgezet  fchijnt.  De  Heer 
SANDIFORT  befchrijfc  dit  mede  naauwkeu- 
rig,  daar  hij  zegt,  dat  de  buitende  vliezen 
der  oog‘.n  opzwellen  en  buiten  dezelven 

X 4 han- 


3!o  NATUURLIJKE  HISTORIE 

\ 

mrt  hangen  in  de  gedaante  van  een  roodachtige 
rundvee  waterb]aas,  als  mede  dat  het  wit  der  oogen 
v.  Afd  geheel  rood  en  ontdoken  wordt.  Wij  heb- 
XI  ben  opgemerkt  , dat , eenige  dagen  voor 
00  dat  de  ziekte  zich  openbaart,  de  oogen  dier 
beesten  veelal  dik  en  gezwollen  en  ais  uit- 
puilende waren  met  eene  zekere  vo’nkende 
ftrnling:  dit  wordt  door  de  Berlijner  Ge- 
leerden brandende  oogen  en  door  onze  Land- 
lieden vurige  oogen  genoemd  , waarbii  de 
eerstgemelden  ook  voegen  , dat  de  oogen 
dan  als  dieper  in  het  hoofd  ftaan  Deze 
reekenen  zijn  veelal  over  het  hoofd  gezien; 
dezelve  veieifchen  echter  opmerking,  daar 
zij,  zoo  als  gezegd  is,  genoegzaam  altijd 
eenige  dagen  voor  de  overige  teeltenen  der 
ziekte  zigtbaar  zijn,  waarop  dan  de  flaauwe 
oogen,  de  ontfteking  enz.  volgen. 

Het  tranen  Het  tranen  en  etteren  der  oogen  worde 

en  eueren  aj  rnec3e  onder  de  reekenen  der  Veepest  ge- 
der  oogen.  n , , , . , r n 

fteld : camper  zegt . dat  uit  den  grooten  oog- 
hoek eene  etcerachcige  floffe  ontlast  wordt, 
en  wanneer  de  ziekte  op  het  hevigile  is, 
dat  dan  in  fommigen  de  tranen  bij  kralen 
nederwaarts  vlieten.  Sandifort  zegt,  dat 
uit  den  grooten  ooghoek  een  weinig  etter 
druipt,  en  wanneer  de  ziekte  zwaar  wordt, 
dat  dan  zeer  vele  traden  uit  de  oogen  vlie- 
ten; r eer  der  aangehaalde  Schrijvers  fpre- 
ken  van  het  tranen  der  oogen  en  ontlas- 
ting van  eene  etterige  of  (lijmerige  ftoüe 
uit  dezelve;  zoo  dat  de  ontlasting  van  traan- 
vochten,  wanneer  die  kerker  dan  gewoon» 
lijk  en  als  bij  kralen  uit  de  traanklieren 

vloek , 


v a n HO  LI  A N D.  321 


vloeit,  gepaard  met  eene  ontlasting  van  et- 
terachtige iïofFe  uit  den  grooten  ooghoek, 
als  een  der  teekenen  van  de  Veepest  is  aan 
te  merken. 


MET 

RUNDVKS» 


V,  Afd. 
XI. 

Hoofdft. 


De  kenteekenen  der  Veepest  aan 
de  Neus . 


Deze  zun  eene  uicvloei-ing  van  fltime*  Kenteekeu 
rtge  en  etterachtige  ftojfen  uit  de  neus,neas<  be. 
vergezeld  van  (Imk  en  kwade  lucht:  LANci-ftaande  ia 
sius  zege  fnot  en  kwijl,  en  voegt  die  uit  de  ontUs. 
loozingen  bijeen,  als  uit  de  oogen,  mond 
en  neus  vloeijende,  dat  echter,  naar  onze  merige  ea 
rneening,  onderfcheiding  verdient . dewijl  uit  etcerac&ti- 
die  onderscheidene  deelen  ook  onderfchei- 
dene  doffen  onriast  worden.  Camper  houdr  nuU:>’ 
deze  onderfcheiding  tzeer  naauwkeurig  in 
het  oog,  daar  hij  zegt;  dat  uit  de  neus 
eerst  een  dunne  (lof  ontlast  wordt,  welke 
den  derden  dag  (lijmerig  wordt  en  als  etter 
verdikt  , en  mee  dergelijke  kwijl  uit  den 
mond  vermehgd  , langs  den  fnuit  neder- 
waarts loopt. 

Daar  nu  de  Koeijen , in  haren  gezonden 
ftaat  , geladig  vocht  uit  de  neus  lozen, 
maar  ook  dan  de  neus  gefladig  met  de  tong 
likken,  zoo  heeft  dit  aflikken  in  de  Vee- 
pest geene  plaats,  zoo  dat  men  op  dit  oa- 
derfcheid  zeer  opmerkzaam  moet  zijn , 
vooral  in  tijden  ais  de  Veepest  regeert,  en 
dan  wel  bijzonder  op  den  derden  dag,  na 
dat  die  buitengewone  afloop  der  dunne 
(toffe  uit  de  neus  bsfpeurd  is;  ook  kan 

X 5 het 


HET 

RUNDVEE, 

V.  Afd. 
XI. 

Boofdft. 


Kcrteeke* 
tien  san 
écu  muil. 


3Ü2  NATUURLIJKE  HISTORIE 

het  van  veel  nut  zijn , wanneer  men  op  den 
aard  dier  (lijmerige  of  etter  gewordene  (toffe 
acht  geeft;  wij  ten  minde  hebben  opge- 
merkt,  dat  van  vele  beesten,  welke  gekor- 
ven zijn  , deze  etter  gewordene  fnotkoffe 
groengeel  van  kleur  en  klonterig  was,  met 
zwaren  (tank  vergezeld;  van  anderen,  welke 
veelal  gebeterd  zijn,  hebben  wij  opgemerkt, 
dat  die  (toffe  taai  was,  en,  als  aan  een  han- 
gende en  aan  een  verbonden  , uit  de  neus 
vloeide,  zoo  dat  er,  wanneer  men  dezelve  met 
een  doek  aanvatte  en  er  aan  trok , een  ge- 
heel aanhangfel  volgde : deze  (toffe  was  ook 
minder  (tinkende,  en  op  gezegde  wijze  uit 
de  neus  gehaaid  zijnde  , fcheen  zulks  het 
beest  te  verligten , en  zulk  een  prop  weg 
zijnde,  volgde  er  dunner  doffe.  Ook  heb- 
ben wij  er  gezien  , in  welker  neus  deze 
(toffe  zoo  dik  was  , dat  de  beesten  er  als 
in  verdikten,  alhoewel  dezelve  niet  (tonk: 
uit  welk  een  en  ander  wij  opmaken  , dat 
dit  kenmerk  der  Veepest  met  onderschei- 
ding van  het  eene  beest  tot  het  andere  be- 
hoort te  worden  in  acht  genomen. 

De  kenteekenen  der  Veepest  aan 
den  Muil . 

De  muil  , welke  door  anderen  de  fnuit 
genaamd  wordt , is  dat  gedeelte  van  het 
hoofd,  het  welk  overeenkomst  heeft  met 
hetgene  men  den  mond  in  den  mensch  noemt: 
aan  dezdive  beipeurt  men  in  de  Veepest 

me- 


r a n HOLLAND.  323 

mede  bijzondere  teekenen,  welke  zijn  op*  het 
gemerkt  in  de  volgende  te  beftaan:  rundvee. 

Men  ontdekt  aau  den  muil  , bijzonder  v.  Afd. 
aan  de  bovenlip  of  fnuit,  duizend e drop - xï- 
pels , welke  even  als  zweet,  uit  de  zigt-  Hootdft* 
bare  poriën  of  gaatjes,  welke  de  fnuit  na-  zweet- 
tuurlijk  heeft,  zijpelende,  nederdrnipen : ditdroppeïs 
vermeerderende,  vermengt  het  zich  met  ^eaan  debc>* 
vochten,  welke,  uit  de  neus  ontlast  wor-  VLn,p* 
dende*  nederdruipen , waardoor  deze  voch- 
ten ook  in  de  kom  van  de  onderlip  of  kin 
komen  , en  aldaar  de  kwijlklieren  en  hoe- 
ken der  mond  ontfteken. 

Hierop  volgt  ontfteking  in  den  muil,  Ontfteking 
alwaar  men  dan  inwendig , aan  de  wang-  ^ dea 
of  kaakklieren,  blaasjes,  puistjes  of  zweert-  1U1 ' 
jes  ontdekt , welke  lpoedig  in  een  vloei- 
jen  ; het  verhemelte  is  gezwollen  en  met 
taaije  {lijm  bezet. 

Kenteckenen  der  Veepest  op  de 
long , enz. 

Meest  alle  naauwkeurige  waarnemers  heb-  Kenteeke» 
ben , ten  tijde  van  de  Veepest , irr  den  mond  nen  op  de 
en  op  de  tong  der  Koeijen  vurige  puisten  tons- 
en  ‘zweeren,  als  blaasjes  uitbarstende,  ont- 
dekt. Lancisius  meldt  , dat  de  keel  en 
tong  ontdoken  was  met  puisten  en  vurig-  Pm’sten 
heid,  ook  met  waterblaasjes  en  zweren. 'nf^eren 

~ r 1 • 1 op  de  tong. 

Ramazzinüs  1 nrcekt  van  puisten  over  het 

gehtele  lijf,  doch  vermoedelijk  bedoelt  hij 

ook  die  in  den  muil ; anderen  fpreken  Hechts 

van  een  gezwollen  verhemelte;  bickeii  houdt 

roo- 


MET 

RUNDVEE. 

VJ.  Afd. 
XI. 

Hoofdft. 


324  NATUURLIJKE  HISTORIE 

roode  pukkels  op  de  tong  voor  een  zeker 
ceeken  der  ziekte;  vink  maakt  gewag  van 
ligie  roode  puisten  op  de  tong:  het  moet 
dus  vreemd  voorkomen,  dat  camper,  wel- 
ke zoo  ongemeen  oplettend  geweest  is,  als 
mede  anderen,  niets  van  zoodanige  puistjes 
of  blaasjes  fp reken.  Ik  onderneme  dit  uit 
onze  eigene  ondervinding  te  kunnen  oplos- 
fen.  Men  zie  dan  onze  befchrijving  van 
de  tong  , het  verhemelte , de  kwijlklieren 
enz. , in  het  achtlle  Hoofdduk  der  tweede 
Afdeeling  van  dit  werk  , als  mede  op  de 
daarbij  behoorende  Plaat  XIII,  daar  zal 
men  naauwkeurig  befchreven  en  afgebecld 
vinden , dat  de  tong  , welke  fponsachcig  is , 
vol  is  van  kleine  tepeltjes  , die  achteraan 
digt  aan  de  opening  van  den  dokdarm  groo- 
ter  wordende,  zeer  kennelijk  zijn,  terwijl 
aan  het  verhemelte  insgelijks  dergelijke,  als 
in  reijen  gefchaard,  zigtbaar  zijn;  zoo  zijn 
er  ook,  vooral  aan  de  bovenlip,  eene  me- 
nigte rimpelige  tepeltjes , even  als  zenuw* 
achtige  ta'ndsge wijze  lellen ; het  zijn  dus 
geene  puisten  of  zweertjes,  of  blaasjes,  die 
uit  de  zelffandigheid  der  fmetdoffe  zelve 
ontdaan  , maar  het  zijn  deze  tongtepelcjes 
en  lelachtige  deeltjes,  die  door  de  befmet- 
ting  aangedaan  wordende  , ontdeken ; ter- 
wijl de  natuurlijke  chijl  verdikkende  en  de 
chijl  tepeltjes  verdopt  wordende,  tot  ver- 
zwering geraken , en  eindelijk  den  huid  van 
de  tong,  die  anders  vrij  dik  is  nog  meer 
doen  zwellen  ; de  kleur  dezer  puistjes  of 
ontdoken  tepeltjes,  hoewel  in  den  beginne 

rood 


van  HOLLAND*  325 


rood  en  vurig,  worde  vervolgens  blaauw  het 
en  eindelijk  zwartachtig,  waarop  er  de  et- RÜNDVEB# 
ter,  die  vuil  en  bruinachtig  is,  uitbarst , v.  Afd* 
en  welke  ook  een  flank  of  reuk  veroor-  XT* 
zaakt,  even  als  die,  welke  uit  bedorven  Hoof 
longen  voortkomt. 


Kenteekenen  der  Veepest  aan  de  Kwijl 
die  uit  den  Mond  vloeit . 

• * J 

Dat  de  Koeijen  natuurlijk  altijd  uit  den  KemeeiceJ 
muil  aan  de  hoeken  der  lippen  fljm  en  kwijl  ^n..al*n  do 
laten  afvloeijen,  bijzonder  als  zij  na  hec 
grazen  gedronken  hebben  en  zich  tot  her- 
kaauwen  fchikken,  hebben  wij  reeds  in  een 
vorig  Hoofdfluk  van  dit  werk  gemeld,  maar 
dewijl  men  het  ontlasten  van  kwijl  uit  den 
bek  of  muil,  in  de  Veepest,  als  een  ken- 
merk der  ziekte  opgeeft,  zoo  kan  dit  niet 
in  aanmerking  komen , ten  zij  er  buitenge- 
wone kwijling  of  ander  foort  van  kwijl 
wordt  waargenomen  , als  in  de  gezonden 
ftaat,  want  dan  is  de  gewoone  kwijl,  die 
de  Koeijen,  onder  het  gezond  herkaauwen, 
laten  uitvloeijen,  meest  altijd  helder,  dun, 
ook  niet  het  minste  Hinkende,  daar  inte- 
gendeel de  kwijl,  in  de  Veeziekte  eerst  wel 
•wit,  maar  dikker  en  taaijer  is,  voorts  ontlasting 
groengeel , fnotterig , ƒ tinkende  eo  einde-  van  dikke* 
lijk  / chuimende  wordt;  camper  fielt 
laatfle  als  een  teeken,  dat  de  longen  zeer  aen  muil. 
flerk  zijn  aangedaan,  en  het  beest  in  het 
uiterfte  gevaar  is;  ook  maakt  hij  hierbij 
melding  dat  verfcheiden  buitenlandfche  Ce- 
leer- 


I 


S2<5  natuurlijke  historie 

het  leerden , waaronder  ook  Franfchen  en  de 
rundvee.  ge]eercie  hallfr  gevonden  worden  , deze 
V.  Afd.  ziekte  Pulmcnie , dat  is  , longziekte  noe< 
Houfdfl  111611  ’ dan , behoudens  onze  achting  voor 
die  geleerde  Mannen,  zoo  fprcekt  onze  on- 
dervinding echter  dit  geheel  tegen,  omdat 
de  Longziekte,  welke  bij  ons  bekend  is 
onder  den  naam  van  het  Longevuur , van 
eenen  anderen  aard  is.  Deze  ziekte  komt 
langzaam  aan  en  veroorzaakt  van  tijd  tot 
tijd  verpoppingen  in  de  luchtcelletjes  der 
longen,  die  dan  aan  malkander  wasfen  en 
eindelijk  kalkachtig  worden,  gelijk  wij  dit 
in  een  vorig  Hoofdftuk  dezes  Werks  be- 
fchreven  hebben.  In  de  Veepest  daarente- 
gen ontdekt  men  zulk  een  uitwerkfel  niet. 
De  oplettende  camper  meldt  ook  in  de  in- 
wendige ontleding  er  niets  van , dan  dat 
de  longen  bleek  roodachtig  zijn , hier  en 
daar  ontftoken  met  purpere  plekken,  en  dit 
is  naar  waarheid.  Ondertusfchen  heb  ik 
vele  beesten  zien  ontweiden,  die  het  ware 
longevuur  onder  de  leden  hadden , het  welk 
zekerlijk  dan  geen  dadelijk  teken  der  Vee- 
pest is.  Het  is  incusfchtn  , naar  ons  in- 
zien, aanmerkeliik , dat  verfcheiden  Koeijen 
beterde,  die  het  longevuur  hadden,  en  fbm- 
migen  die  gebeterd  waren,  hetzelve  nader- 
hand kregen ; dit  opmerkende  , is  het  van 
belang,  om  hier,  zoo  veel  doenlijk,  op  te 
letten,  namelijk,  om  geene Koeijen  als  door 
veepest  befmet  te  houden,  die  het  longe- 
vuur hebben , vooral  buiten  pesttijden  , of 
kort  daar  na. 


Na 


van  HOLLAND.  327 

Na  dezen,  hier  noodigen,  iritftap,ophethier  «et 
behandelde  onderwerp  terug  komende ; zoo  RUNDVSB* 
oordeelen  wij  dat  men  wel  degelijk  de  ftin-  V Afd. 
kende  kwijl,  welke  uit  den  muil  vloeit, 
behoort  te  onderfchdden  van  die,  welke  uk  0 
den  neus  ontlast  wordt  Die,  welke  uic 
den  muil  vloeit,  is  doorgaans  veel  dikker  en 
begint  op  het  laatst  met  geheele  vellen  van 
aanflag.  op  en  aan  de  tong  en  de  keel,  af 
te  vallen  , welke  vellen  niet  zoo  zeer  de 
huid  der  tong  is,  zoo  als  fommigen  mee* 
nen,  maar  een  korst  van  verdikten  aanflag, 
even  als  de  fpruw,  hoe  zeer  op  het  laatst 
der  ziekte  en  als  de  hoogde  trap  van  be- 
derf plaats  hcefr,  den  opperhuid  der  tongte- 
peltjes,  welke,  gelijk  gezegd  is,  omftoken 
zijn,  ontvelt  en  afruic. 

Kenteekenen  der  Veeziekte  aan 
de  Tanden . 

De  meeste  opmerkers  fpreken  van  het  los  Kentee. 
worden  der  tanden  van  het  tandvleesch , kenen  aan 
en  van  het  knarsfen  op  de  kiezen , doch  de  taüden' 
ook  dit  vereischt  eenige  opheldering.  In  Het  los 
Koeijen , welke  reeds  op  haar  vierde  of  worden 
vijfde  kalf,  of  wel  ouder  zijn,  liaan  de  d^r  *aen£dcft 
tanden  vast , en  het  los  worden  van  dezel-  knarsten 
ven,  in  de  Veepest,  zou  dan  als  een  tee- op  de  kie- 
ken van  dezelve  kunnen  worden  aangemerkt;  zen» 
dan  in  jonger  Koeijen  zou  dit  kunnen  val- 
len in  den  tijd,  dat  dezelve,  natuurlijk,  ver- 
wisfelen , en  derhalve  behoort  op  dit  on- 
der lc  heid  wel  acht  gegeven  te  worden ; fchoon 

het 


HFT 

* UNDVEE, 

V.  Afd. 

XL 

Hoofdft. 


/ 


328  natuurlijke  historie 

het  waar  is,  dat  het  tandvleesch  fterk  zwelt 
en  dit  eene  logheid  aan  het  kinnebakken 
veroorzaakt.  Meerder  bewijs  der  tegen* 
woordigheid  van  koorts  kan,  naar  ons  ge- 
voelen , afgeleid  worden  uit  het  knarsfen 
op  de  kiezen ; het  welk  door  de  meeste  op- 
merker s , en  zelfs  door  den  Heer  vink  , 
ten  onregre  knarsfen  op  de  tanden  genoemd 
wordt;  want  de  Koeijen  geene  boventanden 
hebbende , kunnen  zij  op  de  tanden  niet 
knarsfen;  maar  het  knarsfen,  dat  men  hoort, 
is  van  de  kiezen  op  elkander,  wanneer  het 
beest  nog  pogingen  doet  om  te  hcrkaau- 
wen,  maar  het  welk  vooral  gehoord  worde 
als  zich  de  koorts  verheft,  als  wanneer  er 
eene  trilling  ontftaat  en  de  kaken  als  op 
elkander  flaan , en  het  klappertanden  veroor- 
zaakt, dan  het  welk  te  onderfcheiden  is  van 
het  knarsfen  op  de  kiezen  , het  welk  als 
een  teeken  van  den  naderenden  dood  is  aan 
te  merken:  de  opmerkzame  camper  noemt 
het  uitdrukkelijk  knarsfen  op  de  kiezen , 
daar  hem  zeer  wel  bekend  was  , dat  de 
Koeijen  geene  boventanden  hebben,  en  dus 
op  de  tanden  niet  knarsfen  kunnen.  Men 
kan  ook  dit  knarsfen  op  de  kiezen,  in  de 
Veepest,  op  tweeërlei  wijze  waarnemen, 
namelijk:  het  kletteren  der  kiezen  op  elkan- 
der, bij  den  eerden  aan  vang  der  ziekte,  het 
welk  de  koorts  aankondigt;  en  het  eigen- 
lijk knarsfen  met  de  kiezen,  het  welk  niet 
zoo  zeer  door  eene  trilling  of  beving  ont- 
llaat  , maar  wel  door  eene  verdij  ving  en 
fhiiptrekking  ia  de  kaak  (pieren,  en  welk 

laatst- 


\ 

van  HOLLAND.  329 

laatstgemeld  gekrars  den  dood  aankondigt , hét 
die  ook  meestal  kort  daarop  volgt.  «.undvfè, 

V v.  Ara. 

Kentekenen  der  Veepest  aan  den  xi. 

Hals.  Hoofdft. 

Deze  zijn  weinig  door  de  Gen’eèskiïndi  Kenteck«J 
gen  opgemerkt,  niettemin  zijn,  dezelve  wel  halgt 
degelijk  onder  de  kemeekenen  te  (lellen , 
die  door  de  Landlieden  en  Veehandelaars 
opgemerkt  borden  , waarom  wij  die  vooral 
ook  niet  kunnen  overflaan, 

In  de  Veepest  wordt  de  hals  khm  en  Kiopning 
zweterige  en  aan  denzelven  voelt  men  hand-  der  ?o!s* 
tastelijk  de  (lerke  klopping  der  polsaderen , ^ede  z^ei! 
en  met  de  vingeren  naauwkeurig  en  zacht  ïingen  ca 
langs  den  nek , tusfchen  de  kaken , tegen  bobbels 
de  ftrot  en  aan  de  keélput  en  den  kosfem  ””  deii 
wrijvende,  zal  men  onder  den  huid  ligte 
knobbelachtige  verhevenheden  of  zwellin- 
gen en  bobbels  in  de  vetrok  ontdekken, 
welke  daarna  den  hals  doen  zwellen ; de 
nek-  en  halsbaren  zijn  als  los^  (laan de  bui- 
ten de  gewone  vleug,  en  d&Koeijen  fchur- 
ken  (lerker  dan  voorheen , uit  hoofde  der 
jeukerige  prikkeling  van  het  bloed;  veel- 
malen ontilaat  er  allereerst  aan  den  hals 
eenige  üitflag  als  een  foort  van  fchelferach- 
tige  vurigheid:  alle  welke  reekenen  zich  bij 
de  eepest  duidelijk  doen  zien,  en  dezeiven 
zijn  vooral  als  zeer  nadeelige  teekenen  aan  te 
merken  , wanneer  bij  den  voortgang  der 
ziekte  tevens  den  kosfem  begint  te  ruijeii 

Y en 


-O- 


33o  NATUURLIJKE  HISTORIE 

HRT  en  men,  a ls  dezelve  kaal  wordt,  er  een  vu- 
tlNDVEE‘  rigen  uitdag  aan  ontdekt. 

V.  Afd.  v 

De  kenteekenen  der  Veepest  aan 
den  Huid . 

i 

Kenteeke-  Verfcheiden , waaronder  vink  en  ïnöel- 
den  3fcuid  MAN'  merken  als  een  kenteeken  in  de  Vee- 
' pest  aan  , dat  de  huid  op  den  rug  en  de 
lendenen  als  vastgegroeid  fchijnt  in  het  he- 
vigfte  der  ziekte , en  ook  dat  het  beest  ver- 
magert, zoo  dat  de  huid  als  op  den  fchofc 
vastzit;  intusfehen  is  dit  teeken  aan  de  len- 
denen, in  de  Veepest,  van  tweeërlei  aard: 
in  het  begin  der  ziekte  is  de  ruggeftreng  als 
loom,  en  de  fpieren  zijn  dap,  zoo  dat  de 
Koe  als  waggelt ; bij  den  voortgang  der 
ziekte  worden  de  lendenen  llijf,  hetgeen 
door  het  zwellen  der  ontdokene  fpieren  en 
klieren  veroorzaakt  wordt ; dit  ontdekt  men 
duidelijk  bij  het  opdaan  en  nederliggen  der 
zieke  beesten  , dat  doorgaans  met  pijnlijk- 
heid gefchiedc,  waarom  zij  de  beweging  ver- 
mijden ; bij  fommigen  is  de  huid  langs  den 
rug  gefpannen  en  opgezet,  zoo  dat  men  er 
op  drukkende,  als  eene  krakende  kreuking, 
even  als  van  droog  pergament,  er  aan  ge- 
voelt, het  welk,  volgens  het  gevoelen  van 
camper  , kan  veroorzaakt  worden  doordien 
in  zoodanige  beesten  het  bederf  misfehien 
reeds  lucht  onder  het  vel  gebragt  heeft, 
en  dit  kan  ook  bedoeld  worden  door  den 
Heer  sani^ifort  , daar  dezelve  zegt,  dat 

hee 


van  HOLLAND. 


On  t 

00 1 


XL 

tlvioidild 


het  vel  doorgaans  als  tegennatnurlijk  van  HRT 
het  vleesch  afgezonderd  fchijnt  te  zijn.  RUN0V  R‘ 
Voorts  Haat  het  haar  op  den  mg  (lijf.,  en  v Afc1* 
fuidt  veelal  pf ; evenwel  fchijnen  de  zieke 
beesten  door  eene  zachte  wrijving  met  de 
hand  langs  de  ruggegraat  fomtijds  eenige 
verligting  te  gevoelen;  het  is  wijders  langs 
de  ruggegraat,  dat  men  in  vele  zieke  bees- 
ten een  fchelf er  achtige  rappigheid  ont- 
dekt, welke  afruidt  als  de  ziekte  tot  Haan 
komt,  en  welk  afruijen  door  de  Landlieden 
voor  een  goed  téeken  gehouden  wordt  : 
camper  zegt,  er  te  hebben  zien  fterven, 
welke  een  uitflag  of  rappigheid  vrij  fterk 
hadden  : wij  willen  hierin  nie-s  beüisfen  , 
maar  meenen  echter  te  mogen  Hellen  , dat 
he<  als  een  reeken  is  aatl  te  merken  , het 
welk  hoop  op  beterfchap  geeft,  om  dat  wij 
dezelve  er  veeltijds  op  Hebben  zien  volgen, 
tooral  als  het  Herk  zweecen  aan  den  hals 
ophielt  , de  Hagaderen  minder  gezwollen 
flonden , en  de  tong  be^on  te  verdunnen. 

Tot  de  reekenen  aan  den  huid  wederkee- 
ïende  , zoo  moeren  wij  melden  , dat  het 
vastzitten  van  dén  huid  ook  in  andere  ziek- 
ten der  Koeijen  voorkomt;  zijnde  onder  an- 
deren ook  een  gevolg  van  de  1 oh  gezucht, 
het  fchurft , de  rappigheid  en  van  den  daauW- 
worm,  als  wanneer  de  verrok  verteert  en 
de  huid  veeltijds  aan  het  vleesch  en  de  tus- 
fchenribbige  fpieren  als  aangroeit : het  kan 
wel  waar  zijn  , dat  er  onder  de  befmecte 
beesten  zijn,  welke  zoodanigen  aangegroeide 
of  aangewasfen  huid  hebben  , dan  dit  kan 
Y 2 fom- 


33s  NATUURLIJKE  HISTORIE 

fomtijds  veroorzaakt  worden  door  een  dier 
mjndvïi# opgenoemde  ziekten,  welke  zij  kort  te  vo- 
V.  Afd.  ren  kunnen  gehad  hebben,  of  te  gelijken 
Xl*  tiide  kunnen  hebben ; camper  zegt,  die  vast- 
* groeijing  van  den  huid  niet  duidelijk  te  heb- 
ben ondervonden,  maar  denkt,  dat  de  groo- 
te  gefpannenheid  van  den  buik  het  vel  vaster 
heeft  doen  fchijnen,  het  welk  mogelijk  is, 

L daar , volgens  de  waarneming  van  camper  , 

in  fommige  Koeijen  de  groote  pens  zich 
zoodanig  uitzet  en  door  wind  opgeblazen 
wordt , dat  die  flijf  zwelt  en  het  dier  fchijnt 
te  zullen  bersten  , zoo  dat  men  op  den 
huid  flaande,  dit  dof  klinkt,  even  of  men 
op  een  trommel  (laat;  dan  wij  voor  ons 
wijten  dit  niet  alleen  aan  het  opzwellen  der 
pens,  maar  tevens  ook  aan  de  gisting  en 
opzwelling  in  de  andere  ingewanden  en  aan 
de  verpopping  van  den  drek  in  dezelven, 
en  van  de  pisfe  in  de  blaas,  welke  niet  be- 
hoorlijk ontlast  wordende,  die  deelen  ver- 
bazend moet  doen  uitzetten:  intusfehen  heb- 
ben wij  waargenomen , dat  die  gefpannenheid 
van  den  huid  of  vermoede  aanwas,  in  alle 
Koeijen  riet  even  llerk  is,  alzoo  wij  er  ge- 
vonden hebben,  welke  in  het  geheel  geene 
zwelling  van  den  buik  of  gefpannenheid  van 
den  huid  vertoonden,  maar  dadelijk  mager  en 
dun  werden  , zijnde  dit  voornamelijk  Kal- 
ven en  Vaarzen  geweest,  of  zoodanige  Koei- 
jen , welke  dadelijk  een  dunnen  afgang  kre- 
gen. Het  fpreekt  ook  van  zelve,  dat  men 
bij  dit  opzwellen  ook  in  aanmerking  dient 
te  nemen  of  de  Koe  al  of  niet  met  kalf, 

en 


van  HOLLAND*  333 
en  hoe  verre  zij  in  dien  (laat  gevorderd 

js^  RUNDVEE. 

Alvorens  van  de  kenreekenen  aan  den  huid  v.  Afd. 
der  Koeijen  af  te  (lappen , moeten  wij  nog  XL 
fpreken  van  het  gevoelen,  het  welk  in  het  Hoofdft* 
jaar  1745  Denemarken  en  in  het  Hol - 
fteinfche  vrij  algemeen  fchijnt  te  zijn  'ge- 
weest; namelijk,  dat  de  beesten,  aan  de 
Veepest  ziek  zijnde,  het  bekende  rugge- 
bloed  hadden,  blijkens  de  Misfive  uit  Em- 
kenclorjf  in  het  Hol  fteinfche  , welke  door 
ons  hier  voren  op  bladz.  587  tot  289  is 
aangehaald,  en  waarin  gezegd  wordt:  1.  dat 
het  ziek  geworden  en  naderhand  geftorven 
vee  heeft  gehad  het  bekende  ruggebloed; 

£.  dat  men  in  den  beginne  bij  deze  ziekte 
onder  het  Rundvee  ook  de  (laartworm  heeft 
ontdekt,  en  3.  dat  aan  de  beesten  het  vei 
zeer  vast  op  de  rugge  zat,  en  wanneer  de 
rugge  met  azijn  gewasfen  werd  , men  dan 
de  huid  met  de  hand  wat  los  konde  trek- 
ken, zoo  als  bij  het  gewone  ruggebloed. 

Hoe  veel  fchijn  dit  bij  den  Schrijver  van 
dien  brief  heeft,  zoo  komt  het  ons  ech- 
ter voor,  dat  dit  rugge-  of  lendehloed  niet 
als  een  eigenfchap  van  de  Veepest  is  aan 
tè  merken , zoo  min  als  den  (laartworm , 
daar  men  bevonden  heeft,  dat  de  genees- 
middelen, welke  in  die  ziekten  met  goed 
gevolg  gebezigd  worden , in  de  Veepest , 
bij  zoodanige  ver  fchijn  felen , niets  goeds  uit- 
werkten, en  dus  dezelve  verfehijo felen  in 
de  Veepest  van  een  anderen  aard  waren , 
dan  wei  in  de  ziekten,  welke  het  rugge- 

Y 3 of 


H T 

RUNDVEE, 

V.  Af d 
Xï. 

Hoofdft. 


Kenteeke 
wen  ?an 
der,  vang 
of  de  lie 

aen. 


334  NATUURLIJKE  HISTORIE 

of  lendebloed  en  den  ffaartworm  of  wolf 
in  den  ftaart  genaamd  worden  , hoe  zeer 
dezelve  er  eenige  overeenkomst  mede  fchij- 
nen  te  hebben. 

De  kenteekenen  der  Veepest  aan  den 
Vang  of  de  Liezen . 

Door  den  vang  verftaat  men  onder  de 
Landlieden  eigenlijk  de  liezen,  of  dat  ge« 
deelre  ven  den  aebterbuik , het  welk  aan 
de  dijen  tegen  den  elder  of  het  uur  aan- 
loopt, en  minder  harig  is  dan  den  huid  van 
den  buik  zelve.  Hieraan  ontdekken  zich  in  het 
begin  der  ziekte  zekere  zwellingen  als  blij- 
pen,  daarna  roodachcige  oneftokenheid , ein- 
delijk kleine  pukkels  en  uitfhg  : deze  uit- 
ilag  teekent  zeer  zeker  de  hpogfte  trap  der 
ziekte.  Sommige  Boeren  houden  den  fter- 
ken  uii (lag  dezer  vurigheid  voor  een  goed 
teeken  van  nabij  zijnde  beterfchap,  en  naar 
onze  opmerking  en  die  der  Veehouders, 
waar  wij  de  ziekte  hebben  gade  geflagen, 
heeft  men  deze  uitfiag  dikwijls  ais  een  goed 
teeken  kunnen  aanmerken,  en  de  beesten, 
die  het  op  den  vierden  of  vijfden  dag  kre- 
gen, zijn  meestal  gebeterd,  en  het  fchijnt, 
dat  hoe  meerder  deze  uitfiag  zfch  open- 
baart, hoe  meerder  de  brand  of  befmetting 
naar  buiten  uirwerkt  en  lucht  aan  de  inge- 
wanden geeft ; fiaat  integendeel  die  uitfiag 
of  brand  naar  binnen,  dan  wqrdt  zeker  de 
ziekte  gevaarlijker  en  de  dood  van  her  beest 
zekerder:  de  Landlieden  zijn  daarom  ook 

zeer 


van  HOLLAND.  335 

zeer  oplettend  op  dit  teeken  , en  mérken  hpt 
op,  of  de  pukkels  enkeld  liaan,  dan  of  de- RUi'IDVEB* 
zelve  zamenvloeijen  ; of  zij  etteren  en  het  v.  Afd. 
geheele  uur  aan  (leken ; of  de  uitllag  hoog-  x‘* 
rood  of  blaauwachtig  van  kleur  is  enz,;  Hoofdft* 
ook  beöordeelen  zij  de  uitllag  over  den  huid 
altoos  naar  die,  welke  aan  de  liezen,  den 
vang  of  aan  den  kosfem  plaats  heeft. 

Kenteekenen  der  Veepest  aan  de 
Speenen . 

Meer  dan  men  wel  denkt,  ontdekt  men  Kenteeke. 
de  zware  en  ware  Veepest  aan  deze  deelen,  "ena  de 
De  Geneesheeren  fpreken  er  niet  zeer  vol-  peeaeu* 
doende  over , en  maken  meestal  Hechts  mel- 
ding van  het  verminderen  der  melk  ; de 
Heer  vink  evenwel  fpreekt  van  het  koud 
worden  der  fpeenen  ; de  Landlieden  zijn  in 
tijden  der  Veepest  en  ook  in  andere  ziek- 
ten der  Koeijen  op  deze  deelen  zeer  op- 
merkzaam. Het  eerde  voorbodig  kemee- 
ken  van  de  Veepest  aan  de  fpeenen  is , dat 
dezelven  en  bijzonder  de  toppen  koud  zijn 
al  is  liet  uur  warm,  doch  bij  het  klimmen 
der  ziekte  v/orden  zij  heet  en  krimpen  als 
in  ; doch  als  de  koorts  en  de  uieflag  aan 
den  vang,  de  liezen  en  het  uur  zich  be- 
gint te  vertoonen , dan  zwellen  zij ; de  melk , 
die  bij  pozen  afdroop,  of  nog  al  uitgemol- 
ken werd , verdikt  en  wordt  klonterig , 
welke  klonters  men  handtastelijk  in  de  kwar- 
tieren van  het  uur  voelen  kan : vervolgens 
beginnen  de  fpeenen  te  etteren  ea  te  zwe- 
Y 4 ren  $ 


NATUURLIJKE  HISTORIE 


®BT  ’-en  , zoo  dat  het  beest  fchier  -niet  rijzen 
muNDVpp.^an  1TJaar  ^0Qr  dg  fmart  en  angst,  zich  nq. 
v.  Afd.  op  deze,  dan  op  gene  zijde  nedervleidt , 
als  wanneer  h$t  ook  dikwijls  de  achterpoo- 
•jUOuH“  ten  uitrekt,  al  het  welk,  gevoegd  bij  de 
overige  toevallen,  de  Veepest'  kenmerkt. 
Gebeurt  het  daarentegen , dat  de  ettering 
wel  afvloeit  en  begint  te  verdunnen,  dan  i$ 
dit  geen  ongunftig  teeken , en  men  heeft 
hoop  van  herdel.  Men  begrijpt  ligtelijk, 
dat  dit  voornamelijk  op  melkgevende  bees- 
ten toepasfelijk  is,  want  op  Koeijen,  die 
droog  liaan , op  Schot  vaarzen  en  Hokke- 
lingen  is  dit  zoo  volledig  niet  toe  te  pas- 
jen,  ten  zij  alleen  de  vurige  uitdag,  ver- 
zwering , cn  koude  en  hitte  aan  de  fpee- 
n/en;  in  de  Osfen  befpeurt  men  insgelijks 
aan  den  koker  der  mannelijke  roede  in  het 
begin  eene  koude,  daarna  insgelijks  bran- 
digheid  en  vurigheid  aan  den  voorhuid  en 
aitlruipende  dunne  etter  , die  met  de  pisfq 
bij  horren  en  reekenen  van  fmart  uitlekt, 
dar  is;  dropsgewijze , afdruipc,  gelijk  er  ins- 
gelijks vurigen  uitdag  tot  aan  den  balzak 
uit  flaat. 


Teekenen  der  Veepest  aan  de  Klink 
der  Koeijen , 

K:nte;ke-  Aan  de  klink,  dat  het  uitwendig  vrou- 
re  »a*n  de  welijk  deel  eener  Koe  is,  vindt  men  al  me- 
kii.k»  eeri  alleropmerkelijkst  kenteeken  der  Vee- 

pest, dewijl  alle  andere  toevallen,  welke  dq 
klink  treden,  dezelve  nimmer , of  ten  minde 

wei- 


van  HOLLAND.  337 


weinig  overeenkomst  hebben  met  die,  welke 
in  de  Veepest  aan  dezelve  befpeurd  wor- aüNDVEE» 
den  ; want  behalve  dat  de  pis  dan  brandig  v Afd. 
is  , zoo  geeft  , ze  een  benaauwden  reuk  van  XI 
zich  ; de  mond  der  blaas  is  rood  en  ont- 
ftoken ; de  kittelaar,  eerst  ingekrompen, 
zwelt  daarna  en  begint  te  etteren , welke 
etter  zich  vermengt  met  die,  welke  uit  den 
krop  der  blaas  vloeit , zoo  dar  het  beest 
weinig  of  zeer  pijnlijk  bij  horten  haar  wa- 
ter loost , dat  anders  nooit  bij  eene  Koe 
plaats  heeft;  de  lippen  der  klink  zijn  ge- 
zwollen , inwendig  rood  en  ontdoken  , waar- 
in veelal  op  het  hoogde  der  ziekte  een 
Hinkende  etterflijm,  welke  uit  de  lijfmoeder 
komt,  zich  vastzet.  Zoo  deze  zwelling 
begint  te  verminderen  en  de  Koe  weder  na- 
tuurlijk begint  haar  water  te  lozen,  dan  is 
dit  bijna  een  zeker  teeken,  dat  het  beest 
betert. 

De  kenteekenen  der  Veepest  aan  den 
Aars , en  aan  den  Afgang . 

Even  gelijk  aan  andere  uitwendige  u’t-  Kcmeeke- 
lopzende  deelen  de  kenteekenen  van  in  wen-  nen  aan 
dige  ongedeldheden  der  dieren  zich  opdoen,  ea 

even  zoo  is  dit  kenbaar  aan  dat  deel,  wTaar-  gang. 
uit  de  uitloozing  der  drekftöffen  plaats  heeft, 
namelijk  aan  den  aars.  Verfcheiden  onge- 
makken, waarvan  wij,  bij  de  befcbrijving 
der  onderfcheidene  ziekten,  welke  dit  deel 
kunnen  treffen,  hebben  melding  gemaakt, 
kunnen  ook  toevallig  bij  de  Veepest  plaats 
Y 5 heb- 


3^8  NATUURLIJKE  HISTORIE 

hebben  , doch  kunnen  niet  als  beflisfende 
&UNDVE2*  j^en^egkenen  er  van  worden  aangemerkr, 
v.  Afd.  maar  wel  andere-kenteekenen , welke  in  de 
Hoodfft  Veepest  aan  den  aars  en  aan  den  afgang 
00  ' plaats  hebben  , en  deze  zijn  de  volgende : 
in  het  begin  der  Veepest  is  de  aars  der 
Koeijen  doorgaans  als  gefloten  en  zamen 
gekrompen  , en  de  drek  wordt  klonterig 
en  fomtijds  niet  gel  oost ; de  inwendige  bran- 
digheid  zet  zich  aan  de  wanden  van  het 
gedarmte  , en  de  wormsgewijze  beweging 
ophoudende , zoo  kan  de  endeldarm  even 
zoo  min  als  de  aarsfpieren  eenige  kracht 
* uitoefenen  om  de  drekfloffen  uit  te  drijven; 
dus  worden  de  ingewanden  verflopc,  en  hec 
dier  blijft  eenige  dagen  in  dien  flaat  als  be- 
naauwd  en  met  een  opgezetten  achterbuik 
flaan,  tot  dat  het  inwendig  verderf  op  den 
vierden  of  vijfden  dag  , na  het  begin  der 
ziekte,  eene  volflagene  magteioosheid  aan 
de  aarsfpieren,  en  eene  geheele  verrotting 
aan  de  inwendige  bekleedfelen , inzonderheid 
aan  het  fluweel-  of  flurp vlies  veroorzaakt: 
als  dan  geraken  de  Koeijen  aan  eene  loslij- 
vigheid, en  na  het  loozen  van  een  harden 
zwarten-drekprop  verlamt  de  aars,  en  eene 
geheel  dunne  Hinkende  flof  volgt  eerst  als 
een  dunnen  afgang,  en  is  nu  bruin  , dan 
zwart,  met  eene  bloedige  etterige  floffe, 
en  veelmaals  met  bloedige  vellen  vermengd, 
het  welk  een  doodeiijk  teeken  is;  eindelijk 
ontloopt  de  drek  als  dun  vuil  water,  meest 
altoos  bij  tusfehenpozen  , met  eene  flerke 
fpuiting,  veroorzaakt  door  de  flerke  krim- 

pin- 


van  HOLLAND.  339 

pingen  en  persfingen  der  ingewanden  , die 
in  fommige  dieren  zoo  derk  is  , dar  het 
beest  als  in  flaauwte  valt,  en  als  in  eene 
ftuiprrekking  daaib  nen  derft;  dit  gefchiedt 
in  de  felde  woede  der  Veepest  zeer  veel, 
zoo  dat  vele  dieren,  bij  de  eerde  vlaag  der 
opgemelde  fpuiting,  op  den  derden  of  vier- 
den dag  of  fomtijds  terdond  derven.  Deze 
drek  doffen  , het  zij  dik  of  dun  , brengen 
zulk  een  ondragelijken  dank  mede,  dat  men 
het  naauwelijks  bij  haar  kan  houden;  velen 
houden  dezen  dank  ook  voor  befmetrend, 
het  welk  zeker  niet  geheel  ongegrond  is; 
evenwel  oordeelen  wij  , dat  men  ook  dit 
met  onderfcheiding  dient  te  bepalen,  nade- 
maal  deze  dank , hoe  ondragelijk  en  be- 
fmettende  dezelve  zijn  moge,  niet  altijd  op 
alle  Koeijen  vat  fchijnt  te  hebben,  blijvende 
het  intusfchen  niet  te  min  zeker,  dat  deze 
dank  voor  het  overige  nog  onbefmette  vee 
nadeelig  zij.  De  teekenen  van  de  Veepest 
aan  den  aarsdarm  zijn  voorts , gedurende 
de  verdopping , een  derke  opzwelling  aan 
den  ring  van  het  aarsgat,  het  welk  bij  aan- 
persfing  openftaat,  uitpuilt,  en  als  bloedig 
en  omgekeerd  zich  ver  oont:  fommige  Kuei- 
jen  ontlasten  in  het  geheel  den  drek  niet, 
en  derven  met  denzelven  in  den  aarsdarm  ; ook 
gebeurt  het  fomtijds,  dat  die  derke  ontlas- 
ting of  fpuiting  eensklaps  ophoudt , en  de 
dood  dan  fpoedig  vol  t.  Maar  is  het  dat 
de  aars  begint  te  Hinken  en  na  de  dunne 
afgang  den  aarsdarm  weder  inzakt,  begin- 
pen  de  banden  aan  de  walegreep  drukker 

te 


HET 

RUNDVEE, 

V Afd. 
XI. 

Hoofdft. 


NATUURLIJKE  HISTORIE 


«ÏT  te  (laan,  de  afgang  klonteriger  te  worden, 
fcuNDvtB’  ^arj  |]0QCjen  verfcheiden  Landlieden  zulks 
v.  Aid.  voor  een  goed  teeken  en  hebben  hoop  op 
„ X!,„  beterfchap.  , vooral  als  de  Koe  begint  te 
drinken. 


Wegens  die  banden,  welke  zich  aan  den 
(Taart  en  aan  het  kruis  bevinden,  moeten 
wij  hier  nog  bij  voegen  , dat  het  geen  ge- 
ring teeken  van  de  ware  Veepest  is , als 
dezelve  dapper  worden,  en  aldaar,  zoo  wel 
als  in  de  holte  der  wale-  of  wallegreep, 
waarin  de  mond  van  de  aarsdarm  ligt,  een 
vurige  uitdag  en  rappigheid  te  voorfchijn 
komt,  en  er  eene  ruijing  van  het  haar  op 
den  huid  ontdekt  wordt. 


Do  kenteekenen  der  Veepest  (tan 
den  Staart. 


Kemeeke-  Gelijk  het  uit  alle  reekenen  van  eenige 
Den  aan  koorts,  van  wat  aard  dezelve  zijn  moge, 
deu  ftaart  als  een  zetregel  wordt  aangenomen , dat 
men  aan  de  uiterile  deelen  des  ligchaams 
het  eerst  eene  zekere  koude  en  verbleking, 
daarna  wederom  eene  toenemende  hitte  ge- 
waar wordt  , zoo  befpeurt  men  ook  aan 
den  (Taart  der  Koeijen  zekere  teekenen  in 
de  Veepest,  waaruit  men  gewaar  wordt, 
dat  die  beesten  door  dezelve  zijn  aange- 
daan; men  wordt  gewaar  dat  de  zoodanige, 
welke  befrnet  zijn  , den  (taart  flap  laten  han-. 
gen  , daar  zij  anders  met  denzelven  heen 
en  weder  kwispelen  ; en  welk  flap  hangen 
van  den  Haart  zeker  veroorzaakt  worde  door- 
zién. 


VAN 


HOLLAN  D.  341 

dien  het  ruggemerg  en  de  zenuwen  Herk 
door  de  ziekte  worden  aangedaan,  en  deRÜ:XDVfce 
Haart  als  eene  verlenging  der  ruggegraat  is  V.  Afa. 
aan  te  merken:  deze  fiapheid  der  Haart  heen 
zelfs  plaats  daar,  waar  dezelve  begint  en 
den  aaré  en  klink  bedekt;  het  beest  doet 
bij  de  persfingen  tot  afgaan  en  watefloozeu 
wel  pogingen  om  den  Haart  op  te  ligten, 
zoo  als  dezelve  gewoon  zijn  , maar  is 
daartoe  onmagtig.  in  fommigen  wordt  het 
oppergedeelte  van  den  Haart  bij  toeneming 
der  ziekte  als  verflijfd  en  roerloos,  het  uit* 
einde  aan  den  pluim  blijft  flap  en  worde 
hoe  langer  hoe  flapper ; eindelijk  beginnen 
de  lange  haren  aan  den  pluim  uit  te  vallen 
en  te  ruijen,  de  korte  haren  langs  den  ge- 
heelen  Haart  doen  dit  insgelijks,  dezelve  lig- 
gen niet  meer  in  hunne  gewone  glöoijing* 
maar  beginnen  als  borstelig  te  Haan ; bij 
velen  worde  de  Haart  rappig  en  kaal  In- 
geval eene  Koe  , het  lendebloed  onder 
de  leden  heeft,  of  dat  dezelve  met  rap- 
pigheid,  fchurft  of  luisziekte  bezet  is,  als 
zij  door  de  Veepest  wordt  aangetast , dan 
openbaren  zich  die  kwalen  zeer  fterk,  vooral 
aan  het  kruis  en  aan  het  begin-  van  den 
Haart.  In  korte  woorden  kunnen  wij  dm 
zeggen,  dat  de  flapheid  en  magteloosheid 
van  den  Haart , gevoegd  bij  eene  fbort  van 
rappigheid  en  atruijing  van  het  haar  , een 
voornaam  medeteeken  der  Veepest  is,  waar- 
bij men  dan  ook  nog  voegen  kan , dat  aan 
het  kale  ondergedeelte  van  den  bovenftaarc, 
daar  dezelve  den  aqrs  dekt  en  over  de  wa- 

k- 


HET 

ïtUNDVEE» 

V.  Afd* 

XI 

Hoofdft* 


ïtentcéké* 
ncn  aan  de 
nagels* 


34a  NATUURLIJKE  HISTORIE 

legreep  nederhangt,  meestal  ook  een  vuri# 
gen  uicflag  plaats  heefr. 

Kenteekenen  der  Veepest  aan  de 
Nagels . 

Eindelijk  en  ten  laarfte  kan  men  aan  de 
nagels  of  hoornen  der  gekliefde  hoeven,  als 
zijnde  mede  onder  de  uirerfte  ledematen  i 
even  als  aan  de  roppen  der  hoornen , eene 
zekere  koude  gewaar  worden  , doch  meer 
of  min  gevoelig  raar  dat  de  Koeijen  oud 
zijn,  om  dat  in  oude  beesten,  gelijk  in  de 
mees  e dieren,  de  nagels  verdikken  en  meer 
óf  min  aan  de  einden  ongevoelig  worden, 
behalve  aan  de  inworteling  aan  den  huid ; 
ik  voor  mij  heb  ook  getwijfeld  of  men  aan 
de  Koeijen  ( ren  minfte  vaft  de  Kalveren 
weet  ik  het  zeker)  niet  kan  waarnemen  * 
dat  de  nagels  of  fchoenen  , zoo  als  men 
de  hoeven  noemt  , flap  en  als  los  wor- 
den: zoo  veel  is  intusfchen  zeker,  dat  de 
Koeijen  , welke  door  de  Veepesc  zijn  aan- 
getast, eene  weedom  en  magteloosheid  aart 
de  klaauwen  gevoelen,  zoo  dat  ze  fchroo- 
men  eenen  voet  voort  of  neder  te  zetten, 
waardoor  dan  ook  het  zoogenaamd  over- 
koots  Haan  van  de,  door  die  ziekte  aange- 
taste, beesten  veroorzaakt  wordt. 

Hiermede  hebben  wij,  geachte  Landge- 
nooten  ! nu  vrij  breedvoerig  de  uitwendige 
kenteekenen  der  Veepest  voorgedragen,  en 
zullen,  in  liet  volgende  Hoofdfruk , dé  inwen- 
dige kenteekenen  dier  ziekte  opgeven. 


V 


van  HOLLAND.  343 


VIJFDE  AFDEELING. 


twaalfde  hoofdstuk. 

Bevattende  eene  befchrijving  van  de  ken « 
teekenen  der  Veepest , welke  aan  zoo - 
danige  beesten , die  aan  deze 
ziekte  geflorven  zijn , na  der - 
zelver  opening , inwen- 
dig bevonden  zijn 
plaats  te  hebben * 

a dat  wij  , in  het  vorige  Hoofdfluk , de  HET 
Uitwendige  kenteekenen  der  Veepest  hebben  rundvee. 
opgegeven,  zoo  zullen  wij  nu  tot  eene  op-  v 
gave  en  befchrijving  der  inwendige  kentee-  xn. 
kenen , welke  men  na  den  dood  en  de  ope-  Hoofdft, 
ning  der  aan  die  ziekte  geflorven  Koeijen  0v2rgang 
gewaar  wordt,  overgaan;  dit  wel  te  ver- tot  de  be. 
liaan  9 vordert  eene  meerdere  ontleedkundige  fchnjving 
kennis  der  inwendige  deelen , dan  wel  bij  van  de 
de  uitwendige  kenteekenen  noodig  is ; hier  benteeke- 
evenwel  eene  ontleedkundige  befchrijving  nen  der 

Van  Veepest. 


I 


344  NATUURLIJKE  HISTORIE 

HP.T'  van  de  inwendige  deelen  bij  de  befchrij» 
rundvee.  vjng  der  inwendige  kenteekenen  te  voegen , 
v.  Afd.  zoude  eene  onnoodige  vergrooting  van  ons 
x>1;  werk  zijn,  te  meer.  daar  wij  reeds  in  voor* 
Ho  of  au,  gaan(je  Hootdüukken  alle  dé  inwendige  dee- 
len zoodanig  ontleedkundig  befchreven  en 
daarbij  afgeheeld  hebben,  dat  wit  oordee- 
3en  er  niets  meerder  te  moeten  bijvoegen, 
maar  onze  lezers  naar  die  voorgaande  Hoofd- 
rukken en  afbeeldingen  te  kunnen  wijzen, 
ten  einde  bij  de  volgende  opgave  van  de  in- 
wendige kenteekenen  der  Veepest  te  kun- 
nen worden  overwogen  en  vergeleken. 

Wij  zullen  ook,  uit  die  inwendige  ken- 
teekenen der  Veepest,  toe  eene  nadere  be- 
paling der  ziekte  trachten  te  komen , en  daar 
er,  gelijk  de  Heer  camper  te  regt  zegt, 
bijna  geen  einde  is  aan  alle  de  verfchillende 
opgaven  van  , en  gevoelens  over  die  inwen- 
dige kemeekenèn,  zoo  zullen  wij  dezelven 
niet  van  elk  afzonderlijk  voordragen,  maar 
die  van  de  voornaamlle  bijeenvoegen,  en 
cezelven , met  onze  eigené  opmerkingen 
vereenigd,  wegens  elk  deel  in  het  bijzonder 
opgeven. 

Tot  de  befchrijving  dezer  inwendige  ken- 
teekenen  van  de  Veepest  dan  overgaande, 
komen  het  eerst  in  aanmerking: 

De  inwendige  kenteekenen  der  Veepest 
aan  en  onder  den  Huid . 


Inwendige 
kenteeke- 
net!  &an  en 
on  ‘ r den 
liuidj 


Wanneer  de  huid,  aan  de  borst,  van  eene, 
aan  deze  ziekte  geltorvene,  Koe,  tot  op  de 

ipie- 


van  HOLLAND,  34  5 


fpieren  of  derzelver  bekleedfelen , was  door-  h*t 
gefneden  en  afgevild,  befpeurde  men  meer-  RüNDVttK$ 
dere  kenteekenen  der  veepest , dan  men  wel  v.  Afd, 
dacht.  Zoo  dra  de  huid  aan  de  krop  van  xn* 
de  kosfem  was  doorgefneden  en  afgevild,  00t  ^ 
ontdekte  zich  de  vetrok,  geheel  ah  korre- 
lige klontertjes ; de  klïervet-weeffels  wa- 
ren niet  zacht  noch  lilachtig  , ook  niet 
gedachtig,  als  in  gezond  gedood  vee , maar 
ongelig  ingekrompen  en  veelal  met  ontdo- 
ken bloedadertjes : ter  plaatfe,  daar  de  huid 
naar  de  buik  loopt,  zag  men  fomtijds  on- 
der dezelve  een  blainvachtige  opzwelling. 

Bij  het  vee , dat  in  het  begin  der  ziekte  ge- 
dorven  was,  ontdekte  men  bij  de  door- 
fnijding  van  den  huid  niet  veel  dank , hetwelk 
door  den  Heer  engelman  mede  is  opge- 
merkt , welke  ook  het  bedaan  der  etterbui- 
len of  zoogenaamde  kooien  ontkent,  wel- 
ke fommige  beweren  , dat , reeds  in  het  be- 
gin der  ziekte,  onder  den  huid  gevonden 
worden  ; wij  durven  hiervan  geene  vaste  be- 
flisfing  geven  ; het  is  wel  waar , dat  er  op 
de  fchoft  niet  van  te  zien  was  * hergeen 
door  de  fpanning  kan  veroorzaakt  • zijn; 
maar  aan  en  om  de  ooren , aan  den  hals  en 
aan  de  ianken,  zijn  zeer  dikwijls  etterach- 
tige klierontdekingen  gevonden  : of  men 
deze  nu  etterbuilen  , kooien  of  pestkoo- 
len  wil  noemen  , laten  wij  aan  een  ie- 
der over. 

Wanneer  de  ziekte  tot  den  boogden  graad 
gekomen,  en  het  beest  dan  gedorven  was, 
vond  men  op  en  tusfehen  de  vetrok , licht 

Z blaau- 


HET 

HÜNDVEE 

V.  Afd. 

XII. 

Hoofdft. 


Keutec 
keBen  in 
4e  kop. 


34 6 NATUÜRLIJKZ  HISTORIE 

blaauwe  of  zwarte  plekken,  en  men  be- 
fpeurde  tusfchen  den  huid  en  de  vetrok, 
eene  muffe  uitwafeming,  daar  anders  de  ge- 
wone vetreuk  frisfcher  is.  Zoo  dra  men 
de  vetrok  van  de  onderliggende  fpieren 
wilde  fcheiden , zoo  gefchiede  dit  geniakke- 
lijk  .daar  dit  fpoedig  losliet  van  het  vlcesch, 
het  welk  men  bevondt  flap  en  los  van  ve- 
zelen te  zijn.  Aan  de  kosfèm  of  borst- 
kwabbe  was  altijd  het  vet  ontdoken  en  los. 

Wanneer  de  huid  aan  de  buik  was  door- 
gefneden,  bevond  men,  dat  men  dezelve 
mede  gemakkelijk  konde  afftroopen;  de  vet- 
vliezen  waren  {lijmerig  en  vol  breede  lan- 
ken  en  vlekken;  de  fpieren  los  en  hooger 
rood  dan  gewoonlijk  , en  eene  hinkende  uic- 
wafeming  kwam  uit  de  tusfchenhuidfche  dee- 
len  voort ; de  afgevilde  huid  bleef  langer 
dan  naar  gewoonte  week,  maar  behield  even- 
wel nog  vaste  zelfftandigheid  genoeg  om 
tot  leder  bereid  te  worden,  mits  de  leer- 
touwers dezelve  zeer  fpoedig  in  hunne  kui- 
len bezorgde. 

Wegens  den  huid  aan  de  buik,  is  ook 
door  camper  en  engelman  opgemerkt, 
dat  men , door  het  vel  en  de  fpieren  van  de 
buik  {lekende,  de  lucht  er  met  geweld  en 
geraas  uitvlo og. 

De  inwendige  kenteekenen  der  Fee  * 
pest  in  den  Kop . 

Het  is  moeijelijk  om  de  koppen  van  ou- 
de Koeijen  op  zoodanige  wijze  door  te 

hak* 


♦ 


van  HOLLAND,  34  7 

hakken  , dat  er  eene  regelmatige  fc  heidin  g HRT 

der  beenderen  kan  plaats  hebben  ; ten  zij  RUNDVEE 
door  dezelve  lang  te  laten  rotten  of  door  v Afd. 
dezelve  op  te  kooken : op  de  bevinding  , H 
door  deze  wijze  van  ontleden  bekomen, 
was  derhalve  niet  veel  Haat  te  maken,  ten 
aanzien  van  de  inwendige  kenteekenen  der 
veeziekte,  welke  men  oordeelde  in  den  kop 
te  kunnen  opmerken.  Om  het  evenwel  te 
onderzoeken  , diende  men  zich  dus  te 
bepalen  tot  zoodanige  koppen  , welke 
kort  na  den  dood  van  het  beest  waren 
doorgehakt,  hoe  ruw  zulks  dan  ook  ge* 
fchied  was  * of  men  moest  zich  bepalen 
tot  de  koppen  van  jonge  hokkelingen  en 
van  kalven,  welke  aan  de  veeziekte  geftor- 
ven  waren , ten  einde  in  dezelve  de  kentee- 
kenen juister  te  kunnen  nagaan,  daar  in  de 
beide  laatstgenoemde  , de  beenderen  der 
Kop  nog  zoo  vast  niet  zijn  verhard,  of 
dezelve  kunnen,  door  eene  kundige  hand, 
beter  gefcheiden  worden,  en  men  kon  dus 
beter  daarin  over  het  inwendig  geftel  en 
kenteekenen  oordeelen  : de  ontleeding  der 
koppen  van  die  onderfcheiden  foorten  van 
Runderen  is  door  ons  gefchied,  en  de  ken- 
tekenen in  acht  genomen,  om  dac  wij  in 
het  vermoeden  waren  dar  door  de  ontlee- 
ding van  verfchillende  foorten  van  koppen 
en  op  onderfcheidene  wijzen,  ook  verfchil- 
lende over  de  kenteekenen  in  de  hersfenen 
geredeneerd  is.  Door  zeker  Gezelfchap  in 
het  Brunswijkfche  zijn  de  hers-enen  ont- 
doken gevonden  j ramassini  fpreekc  ook 
Z 2 van 


HET 

HUNDVEE, 

V.  Afd. 

XII. 

Hoofdfi* 


KeDtee 
kenen  aan 
de  hersfe- 


348  NATUURLIJKE  HISTORIE 

van  een  foort  van  Epifema  in  de  hersfe- 
nen;  michelktti  vond  dezelve  waterachtig 
en  verrot;  ook  heefc  de  Heer  engelman 
eenig  bloedig  water  in  de  holte  der  hersfe- 
nen  gevonden;  de  Hoogleeraar  sandifort 
zegt,  dat  men  in  den  kop  doorgaans  veel 
water  gevonden  heeft , het  welk  gedeelte- 
lijk de  hersfenen  omringde,  gedeeltelijk  in 
derzelver  holligheden  befloten  was;  als  me- 
de dat  hij  het  harde  hersfen vlies  zeer  zel- 
den, maar  het  pia  mater  bijna  altoos  ont* 
floken  gevonden  heefc.  Camper  vond  de 
hersfenen  gaaf  en  leidt  daaruic  af,  dat  die 
dieren  tot  op  het  laatst  van  hun  leven  bij 
hun  kennis  zijn ; het  welk  wij  echter  zoo 
zeker  niet  (lellen  dat  bij  allen  zoude  plaats 
hebben;  daar  er  velen  geweest  zijn,  welke  twee 
of  drie  dagen  voor  hun  dood  (luimerig  en 
dommelig  waren,  de  oogen  niet  openden, 
en  geene  onduidelijke  teekenen  gaven ; waar 
uit  men  konde  opmaken  dat  zij  in  de  hers- 
fenen een  foort  van  ijlhoofdigheid  of  fmarc 
gevoelde.  Na  deze  opgave  zullen  wij  on- 
ze eigene  waarnemingen  mededeelen  van 
zoodanige  inwendige  kenteekenen  der  vee- 
pest , als  wij  in  de  koppen  der  Koeijen  ge- 
vonden hebben. 

De  kenteekenen  der  Veepest  in  de 
lier  sj enen. 

In  doorgebakte  koeijenkoppen  waren  de 
hersfenen  verfchillende  en  in  den  eenen  wee- 
ker  als  in  den  anderen  , de  hersfen  vliezen 

wa- 


sen. 


van  HOLLAND.  349 


waren  in  den  eenen  los,  met  eenig  vocht  HET 
er  tusfchen,  in  den  anderen  weder  vast,  bij-  RÜNDVKE' 
zonder  aan  het  bekkeneel  ; doch  meestal  v.  Afd* 
fchenen  de  groote  bovenhersfenen  natuur-  XIL 
lijk  te  zijn  , maar  in  de  kleine  hersfenen  Koofdft* 
hebben  wij , vooral  ter  plaatfe  waar  de  reuk- 
en oogzenuwen  uitfpruiten,  meestal  eenige 
kennelijke  ontdeeking , ten  minste  eene  fter- 
ke  opzetting  der  bloedvatjes  gezien,  wel- 
ke opzetting  veeltijds  zoo  fterk  was , dat 
het  fcheen  als  of  dezelve  door  kunst  wa- 
ren opgefpoten.  Tusfchen  de  affcheidfelen 
van  het  hersfenvlies  was  veeltijds  dun  hel- 
der vocht,  en  tusfchen  het  halvemaans- 
wijs  middenfchot  flijmerige  weekheid. 

In  de  koppen  van  Kalveren  en  van  Hok- 
kelingen,  die  aan  de  ziekte  gedorven  wa- 
ren , en  waarvan  wij  de  beenderen  regel- 
matig hadden  kunnen  fcheiden,  hebben  wij 
meerendeels  de  hersfenen , zoo  ver  het  uit- 
wendige betrof,  vrij  gaaf  bevonden , doch 
daarentegen  in  de  inwendige  deelen , daar 
dezelve  aan  de  kleine  ^hersfenen  en  aan  de 
zintuigelijke  zenuwen  grenzen  , het  merg 
volbloedig,  dikwijls  geheel  rood,  en  veel- 
tijds met  zamenweliende  adertjes  als  ontdo- 
ken , ten  minde  opgezet  bevonden.  Als 
men  zulk  een  kalfskop  opkookte,  gaf  de 
wafem  van  den  befmetten  opgekookt  worden- 
den kop  voldrekt  een  walgelijke  reuk;  en 
daar  de  hersfenen  van  een  gezond  gedood 
Kalf,  wanneer  de  kop  gekookt  wordt,  als 
tot  een  dollen , zoo  waren  de  hersfenen 
Z 3 in 


350  NATUURLIJKE  HISTORIE 


in  den  opgekookten  kop  van  een  , aan  de  Vee- 
rundvïs  stekte  gekorven  , Kalf  doorgaans  pappig  en 
v.  Afd.  zonder  zamenhang;  het  merg  verkookte, 
en  men  vond  flechts  (tinkende  vellen  en 
0u 'Ui  geklonterde  brokken;  waaruit  wij  meenen 
te  mogen  opmaken  , dat  het  hersfengeftei 
van  aan  de  Veepest  ziek  zijnde  en  gekor- 
ven Runderen  wel  degelijk  door  die  ziekte 
wordt  aangedaan. 

De  kenteekenen  der  Veepest  aan  het 
V erhemelte. 

Kentee-  Hiervan  is  alreeds  bij  het  vermelden  der 
kencn  aan  uitwendige  teekenen  aan  den  muil  iets  ge- 
mci te.CrhC* zegd ; hier  melden  wij  verder,  dat  de  klie- 
ren en  (horwegen  met  bedorven  fnot  en 
(lijm  bezet  waren , en  vooral  had  dit  aan 
de  groote  klieren  aan  de  longeklep , aan 
den  flokdarm  en  het  krottenhoofd , en  aan 
de  wortel  van  den  tong  tegen  het  verhe- 
melte plaats.  De  Heer  camper  fcbijnt  hier» 
omtrent  niet  zeer  naauwkeurig  te  zijn , na- 
demaal  hij  zegt  , alleen  in  den  krot  eene 
oncftokenheid  gezien , en  voorts  de  neus  en 
neusgaten  inwendig  meest  gaaf  bevonden  te 
hebben,  het  welk  echter,  ten  aanzien  van 
de  plaats,  alwaar  de  neus-  en  fnotklieren, 
mitsgaders  de  reukzenuwen  tegen  het  ver- 
hemelte aanliggen,  zeer  zeker  zoo  niet  is, 
vermits  aldaar  wel  degelijk  kerke  teekenen 
van  befmétcing,  ontfteking  en  verderfelijke 
opzwelling  der  klieren  e’n  (pieren  gevonden 
werden.  De  Heer  sandifqst  zegt  , dat 

de 


vam  HOLLAND.  351 

de  Turica  Schneïderiana  , of  het  vlies,  h?ït 
het  welk  d?  neusgaten  en  het  verhemelte  RUNDVKE* 
inwendig  bekleedt,  altoos  fferk  ontdoken,  v.  Afd. 
en  dikwijls  door  het  koude  vuur  aangedaan  XfI 
was.  Verder  , hebben  wij  bevonden  , dat  Hoüfdft* 
het  achtereinde  van  het  verhemelte  , ter 
plaatfe  alwaar  her  tegen  het  droctenhoofd 
en  het  dikke  achtereinde  der  tong  komt, 
zich  genoegzaam  altijd  als  geheel  verveld, 
verfiijmd , verzworen  en  vol  etterbuilen 
vertoonde,  en  hierdoor  worden  zeker  ook 
de  kwijlklieren  in  den  muil  aangedaan.  De 
Heer  engelman  heeft  de  klieren  aan  den 
flroc  donker  rood  en  flijm  er  tegen  aan  ge- 
vonden. 

Kcnteekenen  der  Veepest  aan  de 
Keelklieren . 

De  keelklieren  waren  in  alle , aan  de  Vee-  Kentee- 
pest  gedor  ene,  Koeijen  ontdoken  , ver-  kenei*  a»o 
dikt,  gezwollen  en  zeer  etterachtig,  waar-j^J^*' 
omtrent  door  lancisiüs  wordt  aangemerkt , 
dat  het  veeltijds  plaats  heeft,  dat  de  bees- 
ten, in  het  begin  der  ziekte,  eerder  door 
die  derke  ontdeking  en  zwelling  verdikken 
en  derven,  dan  wei  door  de  befmetcing  in 
de  ingewanden. 

Bs  kenteekenen  der  Veepest  aan 
de  Tong . 

De  tong  is  altoos  aan  deszelfs  achter-,  K?r tr- 
einde dik  gezwollen,  en  perst  door  die  op- 

K 4 zwel- 


S52  NATUURLIJKE  HISTORIE 

**t  zwelling  een  ontdoken  , brandige  aanzetting 
rundvee-  cegen  hef  verhemelce.  De  Heer  sandifort 
V.  Afd.  fpreekc  van  een  groenachtig  (liim  . waar- 
xn*  mede  de  tong  overtogen  was.  Van  de  ver- 
1100  ‘ dere  kenteekenen  op  de  tong,  hebben  wij 

hier  voren , bij  het  befchrijven  van  de  uit- 
wendige kenteekenen , gefproken,  en  zul- 
len dus  hier  alleen  nog  bijvoegen,  dat  de 
befinetting  op  de  tong  geen  invloed  fchijnc 
te  hebben  op  het  inwendig  vleesch  van  de« 
zelve,  vermits  de  tong,  doorgefneden  zijn- 
de , deszelfs  vleesch  doorgaans  , inwendig, 
natuurlijk  bleek  rood  en  vast  bevonden  is ; 
zoo  ook  bevond  de  Heer  êngelman  de 
eigen  (pieren  der  tong  blank,  en  niet  ver'» 
rot  of  aangedaan,  ook  niet  (lijmerig  of  lil* 
lig,  daar  integendeel  de  hoofd-,  kaak-  eu 
keelfpieren  zoodanig  bevonden  werden. 

Verdere  kenteekenen  der  Veepest  aan 
den  Kop , na  dat  de  huid  er  is 
afgevild . 

Verdere  Behalve  de  reeds  opgegevene  kenteekenen 
kenteeke-  aan  den  fc0p  zoo  bevond  men  nog  aan 
den  kop.  denzelven,  na  het  afvillen  van  den  huid, 
dat  aan  de  oogkuilen,  gelijk  ook  aan  de 
oorklieren,  aan  de  neus^enuwen  en  aan  de 
lippen  overal  etterbuilen  en  gezwellen  ge- 
zien werden,  en  ook  dat  de  fpieren  ver- 
(lapt  en  lillig  waren,  als  mede  dat  het  vet 
{lijmerig  was,  en  ook  dat  er  wel  roode 
bloedige  ontilekingen  plaats  hadden,  welke 

niet 


VAN  H O L L A N D.  353 


niet  ongelijk  waren  aan  hetgeen  de  Land- 
lieden bloedvinnen  noemen. 


HBT 

RUDNVJE*. 


Kenteekenen  der  Veepest  aan  de  ont- 
bloote  Spieren  van  den  Hals . 


V Afd. 
XII. 
Hoofdft, 


Deze  waren  allen , vooral  daar  dezelve  Kentee- 
naar  den  kosfem  loopen,  gezwollen,  flapkeu^n  aan 
en  vol  blaauwe  en  bloedige  plekken:  hecjj®n  de”611 
vet  was  meest  altijd  ongelig,  fchraal,  niet  hals. 
lenig  noch  fmerig,  en  zelfs  zich  weinig  aan 
de  handen  of  aan  hec  vilmes  aanzert  nde , 
het  welk  anders  in  gezond  gefiagc  vee  al- 
toos gefchiedt;  integendeel  was  hec  taai, 
ingekrompen  en  als  klonterende,  vol  paars- 
roode  vlekken,  welke  dikwijls  zelfs  zwart* 
blaauw  en  vurig  waren ; camper  noemt  het 
vervuurd,  dat  is  droogachtig  broos.  De 
Heer  engelman  zegt  van  de  halsfpieren , 
dat  dezelve  veel  bloediger  waren  dan  in 
gezond  gefhgte  en  gevilde  beesten.  Dit 
een  en  ander  het  voornaam  de  zijnde,  dat 
wij  in  de  koppen,  na  het  villen  en  ope- 
nen van  dezel  ven , hebben  opgemerkt,  zoo 
{laan  wij  eenige  kleinigheden , welke  in  hec 
zenuwgeflel  van  den  kop  waren  op  te  mer- 
‘ken,  over,  en  begrijpen  zulks  onder  hec 
vermelden  van  het  geheele  zenuwgeflel. 


Kenteekenen  der  Veepest  ann  het 

Zenuwgeflel ♦ 

Het  zenuwgeflel  van  aan  de  Veepest  ge-  Kente«. 

fiorvene  Koeijen  was  geheel  oncfleld  enkcneain 
>7°  n het  zenuw 

" 5 flap  ï geitel. 


354  NATUURLIJKE  HISTORIE 


flap,  en  bijzonder  aan  het  hersfen-en  rug-» 
rundvee  gemerg  fterjj  aangedaan;  aan  fommige  ze** 
V.  Afd-  nuwen,  vooral  aan  die,  welke  zich  in  de 
xu*  pooren  bevinden  , befpeurde  men  flerke  op- 
0öf  * krimpingen  en  bewijzen  van  fluip trekkin- 
gen , welke  bij  de  geflorvene  beesten  zeker 
hadden  plaats  gehad. 

Kenteekenen  der  Veepest  aan  den] 
Slokdarm . 

i 

Kentee*  De  flokdarm  was  altoos  brandig  , rood 
kenen  aan  en  ontflcJken ; de  fpiervezelen  waren  los  en 
darau  °k*  v^iezen  flijmerig,  nooit  vast  aan  delpie* 
ren,  zoo  als  anders  bij  gezond  vee  plaats 
heeft.  Het  eigenlijk  flxortenhoofd  was  zeer 
flerk  bezet  door  eene  taaije,  veeltijds  fchuim- 
achtige  flijm;  zeer  dikwijls  had  er  eene 
volkomen  ettering  plaats,  welke  zich  tegen 
de  wortel  van  de  tong  aanzette,  en  bij  de 
eerfle  doorfni’ding  van  den  flokdarm  wa* 
fetnde  een  muffe  en  walgelijke  reuk  uit. 

Kenteekenen  der  Veepest  in  de 
Longepijp . 


Kemee.  De  longepijp  was  uitwendig  redelijk  gaaf, 
kenen  in  maar  inwendig  was  de  ontfleking  zeer  flerk ; 
de  Jonge  jnwendige  bekleedfelen  waren  meest  al- 
r*JP’  toos  bloedig,  velachcig  en  vol  roodachtige 
en  fomtijds  met  paarfche  plekken,  ja  men 
vond  zelfs  plekken  , welke  door  het  vuur 
waren  aangedaan  ; het  allerinvvendigAe  vlies, 
het  welk,  natuurlijk,  vast  aankleeft,  was  le- 


van  HOLLAND.  355 

nig  en  los;  zoo  wel  de  longepijp,  als  der-  het 
zelver  takken , welke  door  de  long  ver  RüNDVEK* 
fpreid  zijn,  waren  met  een  bloedig  fchui-  v.  Afd. 
mig  fiijm  vervuld,  en  in  de  bloedaderen  _ X!l* 
waren  kleine  klomeringen,  welke  men  bij-  lIoofdft* 
zonder  in  de  dagaderen  tusfehen  de  klap* 
vliezen  koude  zien , en  door  het  drukken 
tusfehen  de  vingeren  voelen. 

Nu  tot  de  ingewanden  van  de  borst  over- 
gaande, komen  het  eerst  in  aanmerking: 

De  kenteekenen  der  Veepest  aan  en 
in  de  Longen . 

Men  vond  de  longen,  in  beesten,  welke  Ketuee. 
aan  de  Veepest  geüorven  waren,  niet  al-nen  ia 
toos  even  Iterk  aangedaan;  er  waren  er,loBsen# 
welke  uitwendig  gaaf  fchenen  te  zijn,  en 
waaraan  men  geene  reekenen  van  befmet- 
ting  befpeurde  ; doch  bij  de  doorfnijding 
dier  longen  ontdekte  men  hier  en  daar  ont* 

Ikking  en  met  bloed  opgezette  blaasjes: 
dan  dit  werd  meest  alzoo  bevonden  in  bees- 
ten , welke  Ipoedig  geftorven  waren , en 
vooral  in  jong  vee.  In  anderen  waren  de 
longen  dikwijls  doorgaans  met  paarfche 
vlakken , es  aan  de  einden  der  kwabben 
met  builen  vol  geklonterd  bloed  , en  met 
etterbuilen  bezet.  In  Koeijen,  welke  het 
longevuur  nog  hadden,  of,  kort  voor  dat 
zij  de  Veepest  kregen,  zulks  gehad  hadden, 
waren  altoos  harde  kalkachtige  korrels , 
zwart  van  oppervlakte,  aan  de  randen  der 
kwabben  tastbaar  en  voor  het  oog  zeer  ken- 

ne- 


HET 

RUNDVEE. 

V.  Afd. 

XII. 

Hoofdfl* 


Kentee» 
kenen  in 
het  Hart. 


356  NATUURLIJKE  HISTORIE 

nelijk  : dezelve  weêrftonden  dikwijls  bet 
ontleedmes,  bij  het  doorfnijden;  terwijl  de 
(tank  van  het  geronnen  en  met  etter  ver- 
mengde bloed , het  welk  zich  in  de  lucht- 
cellen en  in  de  long -aderen  bevond,  eene 
volkomen  verrotting  van  hetzelve  aanduidde. 
De  Heer  sandifort  meldt,  de  longen  in 
de  meeste  gedorvene  beesten  zeer  ontdo- 
ken te  hebben  gevonden,  zelfs  zoo,  dat 
dezelve  bij  velen  in  het  vuur  waren  over- 
gegaan, ja  veeltijds  door  het  koude  vuur 
geheel  en  al  verteerd.  In  de  long  van  eene 
Koe , welke  op  den  vijfden  dag  gedorven 
was,  vond  zijn  Ed.  veel  Vomicae , vol  van 
een  dikke  gele  etter.  Dit  een  en  ander 
zamengevoegd , duidt  aan  * dat  de  longen 
mede  zeer  derk  door  de  Veepest  worden 
aangedaan, 

De  kenteekenen  der  Veepest  aan  en 
in  het  Hart . 

In  het  hart  vindt  men  zoodanige  derke 
en  bedisfende  kenteekenen  niet,  als  in  de 
longen,  fchijnende  het,  dat  het  hart,  van 
alle  de  inwendige  deelen  , het  langde  van 
de  befmetting  bevrijd  blijft.  De  Heer  cam- 
per heeft  opgemerkt,  dat  in  de  eene  holte 
van  het  hare  nu  eens  geklonterd  , bij  an- 
deren vloeibaar  bloed  gevonden  werd.  De 
Heer  vink  maakt  echter  melding  van  blaau- 
we  vlakken  , welke  hij  aan  de  groote  dag- 
ader  gezien  heeft ; dan  die  kan  in  Koeijen 
geweest  zijn , welke  lang  met  de  ziekte  en 


van  HOLLAND.  357 

den  dood  geworsteld  hadden.  De  Heer  het 

sandifort  zegt,  bij  weinigen  het  hart  ont- RUNDVIK* 
doken,  maar  bij  velen  het  zeer  groot  be-  v.  Afd. 
vonden  te  hebben  , als  mede  dat  het  hart-  Xl*‘ 
zakje  meer  of  min  ontdoken  was»  Door  00 
den  Heer  engelman  worden  de  volgende 
bijzonderheden  wegens  het  hart  opgegeven , 
namelijk  : dat  het  doorgaans  flapper  was , 
dan  in  gezond  geflagte  beesten ; dat  het  bij 
de  holten  der  klapvliezen  onder  de  kroon- 
aderen  vol  bloed  was,  en  dat  in  de  regeer 
holligheid  dun  zwart  bloed  gevonden  werd. 

Be  kenteekenen  der  Veepest  aan  het 
Netvlies  of  het  Buikvlïes . 

De  buik  geopend  zijnde,  rzoo  komt  het  Kentee- 
netviies  het  eerst  in  aanmerking.  Het  net.  £ftne^e  aan 
vlies  behoort  mede  onder  dat  gene , het  JJj*  “et* 
welk  in  de  Koeijen,  fterker  dan  fommige 
andere  gedeelten  , door  de  Veepest  worde 
aangedaan;  camper  vondt  hetzelve  bij  ve- 
len ontdoken  en  door  hec  koud  vuur  aan- 
getast, zoo  dat  het  met  roode,  paarfche 
en  zwarte  plekken  hier  en  daar  bezet  was; 
vink  meldt,  hetzelve  iets  ontdoken  en  met 
bruine  verdorven  vlakken  bevonden  te  heb- 
ben; bngelman  befpeurde,  dat  de  vaten  van 
het  netvlies,  aan  het  darmfeheil,  vol  bloed, 
de  klieren  blaauw,  en  het  vet  niet  goed  van 
kleur  of  met  bloedfpatten  bezet  was;  door 
meer  anderen  wordt  iets  dergelijks  gemeld : 
die  bloedfpatten,  intusfehen,  hebben  ook  in 
hec  vet  of  de  vecknobbeltjes  plaats , wan- 
neer 


358  NATUURLIJKE  HISTORIE 

neer  de  Koe  zoodanige  andere  ziekten  heeft, 
RUNDVEE.  waarjn  (je  ]ongen  zijn  aangedaan,  bijzonder 
V.  Afd.  als  zij  het  longevuur  hebben  : niettemin 
Hoofdft  ^unnen  de  opgenoemde  teekenen  te  zamen 
genomen,  wanneer  die  aan  het  netvlies  en 
het  vet  bevonden  worden , als  teekenen  eener 
doodelijke  befmetting  worden  aangemerkt. 

Kenteekenen  der  Veepest  aan  het 
Middenrif . 

Kemee*  Wegens  de  kenteekenen  der  Veepest  aan 
kenen  aan  het  middenrif  wordt  door  de  onder fcheiden 
het  mid*  0ntieders , welke  over  de  Veepest  gefchre- 
ven  hebben,  niet  veel  gezegd;  eenige  on- 
der hun  melden,  hetzelve  door  de  befmet- 
ting aangedaan,  of  min  of  meer  ontdoken 
gevonden  te  hebben  ; wij  hebben  het  naauw- 
keuiig  onderzocht  en  bevonden,  wanneer 
de  Koe  geopend  en  de  pens,  de  lever  en 
andere  ingewanden  er  waren  uitgeligt,  dat 
over  en  langs  het  middenrif  van  aan  de  Vee- 
ziekte geflorvehe  beesten  , eene  zwartroo- 
de  , met  plekken  als  overwafemde  doffe 
kleur  was , daar  het  anders  in  gezond  ge- 
flagte  Koeijen  helder  rood,  gefpannen  en 
met  goudgele  vetvliezen  bezet  is;  verder 
ontdekte  zich  de  ondieking  zeer  duidelijk 
aan  die  plaatfen , waar  de  maag , de  lever 
en  andere  ingewanden  tegen  het  middenrif 
gelegen  hadden. 

In  Koeijen  , bij  welke  de  ziekte  in  den 
hoogden  graad  gekomen  was,  en  bij  welke 
dus  ten  fterklle  de  inwendige  ontüeking  en 

ver- 


van  HOLLAND.  359 


verrotting  hnd  plaats  gehad , vonden  wij  HET 
het  middenrif  niet  alleen  ontdoken , maar RUNDVEE* 
biina  geheel  bedorven,  Hinkende  en  lijme-  v.  Afd. 
rig,  als  mede  Hap  van  fpiervezelen  , daar  XI1*' 
die  in  den  gezonden  ihat  integendeel  vast  Hoofdft* 
en  gefpannen  zijn  , en  zelfs  in  het  longe- 
vuur  flecnts  hier  en  daar  fchijnen  aange- 
daan te  zijn,  zonder  hunne  vast-  of  ge- 
fpannenheid  geheel  te  verliezen.  Al  het 
gemelde  wegens  het  middenrif  dan  opmer- 
kende,  zoo  kan  men  daaruit  beduken,  dat 
hex  middenrif  door  de  Veepest  kerk  wordt 
aangedaan,  en  dat  de  ziekte  zeer  gevaar- 
lijk wordt , wanneer  hetzelve  zoo  kerk  er 
door  worde  befmet , dat  het  tot  bederf 
overflaat. 

Kenteekenen  der  Veepest  aan  en  in 
de  Maag . 

Bij  al  het  onderzoek , het  welk  men  ten  Kentee* 
aanzien  van  de  ingewanden  der , aan  de  vee-  kenen  aaa 
pest  gekorven , Koeken  heeft  in  het  werk  ea  m dc 
gefield  ; zoo  heeft  men  , onder  anderen  , maag’ 
ook  de  meeste  aandacht  op  de  maag  geves- 
tigd, daar  dit  deel  in  de  herkaauwende 
dieren  van  een  zonderling  geile!  is , als  zijn- 
de vier  magen  of  gedeelten  der  maag,  wel- 
ke aan  elkander  verknocht,  echter  elk  een 
afzonderlijke  werking  hebben  , en  welke 
werking  niet  als  gewoonlijk  plaats  kan  heb- 
ben, zoo  dra  de  herkaauwing  ophoudt  en 
de  ontlasting  niet  behoorlijk  plaats  heek. 

Over  dit  zonderling  geflel  der  maag  in  de 

Koel- 


3<5o  NATUURLIJKE  HISTORIE 


HET 

RUNDVEE. 

V.  Afd, 

xu. 

Hoofdft. 


Bijzonder 
*an  en  in 
de  ceiüe 
maag  of 
pens , en  in 
de  tweede 
maag  of 
hoeve. 


Koeiien,  als  mede  over  de  herkaauwing, 
hebben  verfcheiden  Geleerden  gefchreven , 
en  inzonderheid  is  die  duk  door  de  Heeren 
camper  en  vink  , in  hunne  lesfen  over  de 
Veepest , uitvoerig  behandeld.  Om  nu  hier 
ter  plaatfe  hier  over  uit  te  weiden,  vinden 
wij  onnoodig , daar  wij  vertrouwen  dit 
duk,  in  het  derde  en  vierde  Hoofdruk  der 
derde  Afdeeling  van  dit  ons  Werk , zoo 
uitvoerig  te  hebben  behandeld  en  door  Af- 
beeldingen opgehelderd  , dat  wij  er  niets 
meer  behoeven  bij  te  voegen’,  maar  den 
Lezer  naar  die  Hoofdrukken  en  Afbeeldin- 
gen te  kunnen  verwijzen. 

Wat  dan  nu  de  teekenen  betreft,  welke 
aan  en  in  de  maag  der,  aan  de  Veepest  ge- 
dorven  , Koeijen  gevonden  worden  , zoo 
komt  het  eerst  in  aanmerking  dat  gedeelte 
van  dezelve,  het  welk  de  eerfte  Maag  of 
Pens  genaamd  wordt. 

De  Pens,  het  welk  de  eerde  maag  is, 
is  benevens  de  hoeve  of  tweede  maag,  in 
gezond  geflagte  beesten,  opgezet  en  ge- 
fpannen : de  kleur  is  dan  wit  geelachtig  of 
licht  graauw,  de  vliezen  gaaf,  de  bloeda- 
deren vol,  de  fpiervezelen  gefpannen  en 
onderling  aan  de  andere  beklcedfelen  vast 
verbonden : maar  in  Koeijen , aan  de  Vee. 
pest  gedorven , was  de  pens  of  eerde  maag, 
buitengewoon  gefpannen  en  opgezet , zoo 
dat  dezelve,  bij  het  openen  der  buik  uit- 
zet te  en  uitpuilde,  en  welke  buitenge woo- 
ne  uitzetting,  volgens  de  niet  ongegronde 
meening  van  fommige  Schrijvers,  veroor- 
zaakt 


van  HOLLAND.  361 


zaakt  wordt  door  het  ophouden  der  her- 
kaauWing,  waardoor  het  voedfel  niet  re- 
gelmatig  in  de  andere  magen  en  vervolgens 
in  de  darmen  kan  worden  ovcrgebragt.  De 
Heer  sandifort  meldt  de  pens  fterk  onc« 
ftoken  gevonden  te  hebben , en  vol  van  on- 
verteerd voeder  j het  welk  fomtijds  droog 
en  fomtijds  (dat  is  bij  andere  beesten) 
meer  met  vocht  gemengd  was;  in  de  twee- 
de maag  of  hoeve  vond  hij  de  ontfteking 
minder  zwaar,  maar  dezelve  mede  vol  voe- 
der, het  welk  eveneens  gefield,  maar  droo- 
ger  was.  De  Heer  engelman  zegt,  dat  het 
binnenvlies  der  eerfte  maag  doorgaans  rot-* 
tig  was.  Als  kenteekenen  der  befmetting 
hebben  wij  nog  gevonden,  dat  aan  de  pens, 
zeer  kennelijk,  verfcheiden  ’breeden,  als 
Avolkachtig  in  elkander  vloeijende  oneftoke- 
ne  plekken  waren , welke  in  den  eenen  een 
ftaauw  roode,  in  anderen  een  paarsachtige 
en  in  velen  een  zwartbruine  kleur  hadden , 
en  welke  het  meest  zigtbaar  waren  aan  de 
vouwen , welke  de  pens  aan  de  flokdarm 
heeft* 

Aan  de  tweede  maag  of  hoeve  waren  me* 
de  dergelijke  teekenen  zigtbaar,  voorname- 
lijk ter  plaatfe , daar  de  maag  tegen  de  le- 
ver aankomt;  evenwel  vond  men  in  ver- 
fcheidene  de  uitterlijke  reekenen  aan  de  eer- 
fte en  tweede  maag  zoo  zigtbaar  niet ; maar 
wat  het  inwendige  betrof,  zoo  waren  zij 
grootelijks  bedorven  ; zoo  dra  dezelven  geo- 
pend werden  , ontlasten  zij  een  vreeslijk 
ftinkende  ltoffe  , welke  meestal  flijmerig, 
yelachcig,  zwart  en  verrot  was,  en  het  on- 

A a ver« 


HET 

R.UNDVE&»1 

V.  AM. 

XII. 

Hoofdft. 


S6*  NATUURLIJKE  HISTORIE 

KET  verteerde  voeder  lag  als  zwarte  dikke  flin- 
rundvee  keiKje  klonters  in  de  holligheden  der  pens 
v*  Afcï.  en  meestal  ook  al  zoo  in  en  aan  de  mond 
«oofdft.  ^er  h°eve*  Wanneer  deze  magen  werden 
afgewasfen  en  afgefpoeld , zoo  vielen  er  van 
de  binnen fte  rok  geheelen  vellen  af,  ( daar 
dezelve  in  gezond  gefiagte  beesten  integern» 
deel  zeer  vast  aan  de  andere J bekleedfelen 
blijft),  in  de  hoeve  waren  echter  de  tand- 
•gewijze  tepeltjes , ter  plaatfe  daar  dezelve 
naar  de  onderfte  mond  loopt,  welke  aan 
de  derde  maag  grenst,  nog  al  vaster,  maar 
die  opening  of  mond  was  meestal  opge» 
propt  met  klonterige  doden*  De  uitwen- 
dige bekleedfelen  dezer  twee  magen  wa» 
ren  ook  gemakkelijker  af  te  fcheiden  of  af 
te  pellen , als  in  gezond  geflagte  beesten. 

De  derde  maag  of  boekpens  was  uitwen-* 
Dc  derde  dig  met  fmetvlakken,  en  dezelve  was,  zoo 
ïmnag , de  ais  Heeren  camper  en  vink  mede  heb- 
of Czouier. -ben  waargenomen,  fterk  ingetrokken  en  in- 
'gekrompen*  De  Heer  sandifort  heeft 
waargenomen  , dat  de  bladen  van  deze 
maag  veeltijds  door  het  koude  vuur  waren 
aangedaan.,  als  mede  da/  er  zich  een  zeer 
drooge  doffe  tusfchen  bevond , welke  er 
uitzag  als  loodkleurige  koeken,  en  aan  wel- 
ke het  bmtenile  vlies  der  bladen  zoo  vast 
zat , dat  het  zich  van  de  bladen  afzonder- 
de ; terwijl  evenwel  bij  fommigen  deze  dof- 
fe wat  weeker  was.  Wij  hebben  zoodanige 
drooge  dofte  mede  er  in  gevonden , welke 
als  verharde  platte  klompjes,  aan  en  naast 
elkanderen,  tusfchen  de  bladen  der  boek- 
pens lagen , en  aan  de  buicenfts  vliezen  er 


van  HOLLAND.  363 

van  waren  vastgek  leeft.  De  Heer  camper 
heeft  mede  opgemerkt  dat  die  harde  ftoffe  RÜNDVE#- 
aan  de  opperfte  vliezen  der  bladeren  vast  v.  Af 4. 
zat  en  voegt  er  bij  dat  fommigeii  bladen  XK* 
geheel  als  verdorven  , voorts  droog  en 
doorfchijnende  als  goudvlies  waren,  welke 
doorfchijnendbeid  zeker  veroorzaakt  worde 
door  de  affeheiding  der  bekleedfelen,  wel- 
ke ter  wederzijde  aan  die  bladen  zijn,  als 
wanneer  dezelve,  van  hunne  rokken  ont- 
bloot , natuurlijk  doórfchijnend  worden ; 
terwijl  verder  door  dien  zelfden  Heer  is 
waargenomen  dat  de  boekpens , aan  deszelfs 
geul,  daar  dezelve  naar  de  lebbe  of  vierde 
maag  loopt,  veeltijds  bloedig  en  vol  Hin- 
kende ftoffe  was*  Onze  waarnemingen  in 
vele  opzigten  met  het  gemelde  overeen- 
komende, fpreken  wij  van  dezelve  niet  ver- 
der* om  onnoodige  herhaling  te  vermijden, 
en  zullen  hier  alleen  nog  bij  voegen  hetgeen 
de  Heer  engelman  zegt,  namelijk:  dat  hij 
de  bladen  van  de  boekpens  blaauw  en  ros 
van  kleur  en  vol  gedroogd  kaauwlel  gevon- 
den heeft. 

De  vierde  maag,  zijnde  de  lebbe  of  de  . 
roó , vonden  wij  altoos  neergeflagen  en  flets,  ^ 
daar  dezelve  in  gezond  geflagte  beesten  in  iCbbs  ’of 
tegendeel  bol  en  opgezet  is  * en  daar  de-  de  100* 
zelve  dan  ook  vol  flijmerige  en  gerönne 
ftoffe  van  , eene  bijzondere  eigpilthap  is» 
zoo  vonden  wij  in  de  vierde  maag  van  aan 
de  Veepest  ge  korven  Koejien,  integendeel 
niets  van  die  lijmerige  ftoffe,  en  aan  den 
mond  van  dezelve,  daar  die  ia  de  darmen 
Aas  ©ver- 


JUT 

HUNDVEE, 

V.  AfcU 
XII. 

HoofdlU 


364  NATUURLIJKE  HISTORIE 

overgaat,  bevond  zich  een  zamengeronne 
' dikbloedige  materie , waarvan  de  flank  on* 
dragelijk  was  en  de  befmetting  ten  llerkfle 
aanduidde.  In  fommige  beesten , meestal  in 
zoodanigen  die  op  den  vierden  of  vijfden 
dag  geftorven  waren , vonden  wij  in  de  vier- 
de maag  een  dunne  waterachtige,  groengee*» 
le  vloeibare  floffe,  en  het  floc  dezer  maag, 
of  Pijloris , verlamd  en  open,  zoo  dat  die 
floffe  orgekleinst  in  hec  gedarmte  had  kun- 
nen doorloopen,  het  welk  mogelijk  die 
loop  of  fpuiting,  als  dezelve  plaats  heeft, 
veroorzaakt,  en  welke  , bij  een  afruijing 
van  het  zoo  lenig  inwendig  lebbevlies, 
bloedig  wordt ; dit  de  binnenüe  fluweelvlie- 
zen  der  darmen  ook  aan  (lekende  , wordt 
daardoor  mogelijk  de  bloedloop  veroor- 
zaakt Het  binnenfle  vlies  der  lebbe  fcheid- 
de  zich  bij  de  opening  dadelijk  af,  zoo  er 
dan  nog  iets  van  overig  was , maar  her 
was  doorgaans  zoo  bedorven,  dat  het  al- 
reeds verrot  was , of  aan  de  bladen  der  leh- 
be  als  losfe  vellen  aankleefde;  terwijl  de 
geheele  lebbe  almede  door  vlakken,  welke 
meest  roodachtig  waren,  bezet  was. 

Van  hetgeen  door  anderen  Schrijvers  we- 
gens de  teekenen  der  Veepest,  in  de  vierde 
maag  of  lebbe,  gemeld  wordt,  zullen  wij 
alleen  mededeelen,  dat  de  Heer  sandifort 
meldt,  dat  de  lebbe  altoos  flerker  ont- 
floken  was  , en  doorgaans  een  Hinkend 
groenachtig  vocht  bevatte;  terwijl  zijn  Ed. 
verder  van  deze  bijzonderheid  melding 
maakt,  namelijk:  dat  hij  aan  een  jong  beest, 

het 


van  HOLLAND.  365 


het  welk  op  den  derden  dag  (tierf,  eene  HKT  t 
zoo  hevige  onriteking  aan  de  pijloris , *UNDVia‘‘ 
waarmede  de  vierde  maag  eindigt , zag , v.  Afd. 
dat  dit  ingewand  geheel  en  al  gefloten  was, 
zoo  dat  he*:  vocht,  waarmede  de  maag  tot 
barstens  toe  was  opgevuld  , nit  dezelve 
niet  kon  worden  ontlast. 

De  kenteekenen  der  Veepest  aan 
de  Darmen . 

In  gezond  geflagte  beesten  zijn  de  dar-  Ken*** 
men  taai  en  vast  genoeg,  om,  zonder  te  dedarmea* 
breken,  van  den  omloop  en  van  het  fcheel- 
vet  te  worden  afgefcheiden  , evenwel  ge- 
beurt het  fomtijds,  dat  de  darmen  zoo  tee- 
der  zijn,  dat  dezelve,  gedurende  de  behan- 
deling, dikwijls  fcheuren,  hetgeen  waar- 
schijnlijk door  het  bijzonder  geitel  der  bees* 
ten  veroorzaakt  wordt. 

In  Koeijen,  aan  de  Veepest  geflorven, 
was  het  geheel  anders  gefield : de  darmen 
van  de  zoodanige  breken  telkens  onder  de 
behandeling  , en  waren  geheel  bedorven ; 
de  uitwendige  uitpuilingen,  welke  aan  het 
gedarmte  eigen  zijn,  waren  weg,  de  kleur 
was  vermengd,  de  vliezen  (lijmerig  , inwen- 
dig was  tusfehen  de  vliezen  en  de  klapvlie- 
zen veeltijds  verrot  en  bedorven  bloed , 
met  zeer  (tinkende  bruine  drek  (vermengd, 
fomtijds  vondt  men  er  (lechts  dunne  graauw- 
gele  (lijm;  de  dunne  darmen  waren  meest 
altoos  ontftoken , en  vooral  aan  het  darm  > 
fcheii  opgezet  en  gefpannen ; fomtijds  vond 
Aa  3 mea 


366  NATUURLIJKE  HISTORIE 


*?!T  wen  er  uiciln^r  of  bloedftippen  op , en  de- 
•jlundvee.  ze|ye  jnW£ncjig  vol  dunne  fchuimachtige 
V.  Af 4.  flijm ; de  dikke  darmen  waren  wel  iets  taai- 
Hoo'  t-  i€r  ^an  Ge  ^linne^ darmen,  ook  wel  minder 
ontbroken . maar  inwendig  vol  dikke  graauw- 
biuine  zeer  Hinkende  (toffe,  en  waren  ook 
forr. wijlen  met  bloedige  vellen  bezet;  de 
endeldarm  was  met  dikke  bloedige  doffen 
vervuld  en  door  het  vuur  aangeftoken  : 
voorts  waren  de  darmen,  vooral  de  dunne, 
als  doorvreten  van  het  bederf,  zoo  dat  de- 
zelve bij  de  minde  drukking  of  opblazing 
fcheurden. 

Onder  de  bovengemelde  kenteekenea  , 
door  ons,  naar  gewoonte,  gebruikgemaakt 
zijnde  van  de  waarnemingen  der  Geleerden , 
welke  met  de  onze  overeen  kwamen , zoo 
kunnen  wij  ook  niet  nalaten  om  de  waar- 
nemingen van  den  Heer  sandifort  afzon- 
derlijk mede  te  deelen  , daar  dezelve,  ten 
aanzien  van  het  gedarmte  , mede  zeer  be- 
langrijk zijn.  Zijn  Ed.  meldt  dan:  de  dar- 
men dan  eens  meer,  dan  eens  minder  ont- 
ftoken  gevonden  te  hebben;  als  mede  dat 
de  dunne  darmen , van  in  het  begin  der 
ziekte  geltorven  beesten , er  dikwijls  zoo 
hebben  uirgezien  , als  of  alle  hunne  vaten 
waren  opgefpoten,  ook  dat  dezelve  dikwijls 
door  het  koude  vuur  waren  aangedaan;  de 
endeldarm  is  door  zijn  Ed.  dikwijls  buiten- 
gemeen rood  gevonden , en  ook  veeltijds 
door  het  vuur  aangedaan , ja  ook  met  etter 
gevuld.  Verder  bevond  zijn  Ed. , dat  men 
de  biiinenüe  vliezen  der  darmen  van 

de- 


van  HOLLAND.  367 

dezelve  fomtijds  met  meer,  fomtijds  met 
minder  moeite  konde  aftrekken ; maar  dat  RÜNDvra 
dit  fcheen  af  te  hangen  van  den  rijd , dat  v Af<r. 
het  beest  was  dood  geweest,  eer  het  geo-  XIt 
pend  was,  alzoo  men  bij  die  gene,  welke 
vele  uren  waren  dood  gewetst , deze  vlie- 
zen met  zeer  veel  gemak  konde  aftrekken; 
maar  onderzocht  men  dit  , zoodra  dezelve 
geftcrven  waren,  dan  gefchiedde  zulks  mee 
meer  moeite. 

Uit  alle  deze , door  ons  bijgebragce  , 
waarnemingen , blijkt  ten  duidelijMle  , dat 
ook  de  darmen  in  de  Veepest  door  de  be- 
fmetting  zeer  llerk  worden  aangedaan. 

C 

De  kenteekenen  der  Veepest  aan  den 
Ommeloop . 

Over  de  gefteldheid  van  den  ommelooo 
of  het  darmfeheil  vinde  ik  weinig  , zelfs kcnco  a,n 
bij  camper  , vink  en  anderen  aangetee*  lo(Jp 
kend;  niettemin  heb  ik,  voor  mij,  in  dit 
gedeelte  zeer  aanmerkelijke  kenteekenen  der 
Veepest  befpeurt;  namelijk:  het  bloed  was ' 
in  deszelfs  vaten  verdikt  en  zwart,  en  fom- 
tijds zoo  dik,  dat  het  zich  als  gsftold  ver- 
toonde en  al-s  wormsgewijze  langwerpige 
vellen  fcheen  te  zijn  , welke  dikwijls  als 
takachcig  naar  het  beloop  der  varen  ver- 
fpreid  waren  , dan  welk  verdikt  bloed  ook 
veeltijds  klonterig  gevonden  -werd  : door 
«ieze  verdikking  van  het  bloed  vertoonde 
zich  de  omloop  zeer  opgezet  en-  buitenge* 
woon  aangedaan  door  hoogroode  en  bloe- 
A a 4 dige 


\ 


368  NATUURLIJKE  HISTORIE 

in*  dige  plekken.  De  vetrok  en  klieren  waren 
vundveb  vaaj^  0pgezet  en  alsecterachtig,  en  de  vet- 

V Afd.  rok  was  zoo  teer  , dat  het  zich , als  van 
XI1;  zelve,  van  het  gedarmte  affcheidde. 

Kenttekenen  der  Veepest  aan  het 
Alvleesch , 

lentes*  Het  a^v’eesc^  was  buitengewoon  met  klie* 
kenen  san  ren  en  oppuilende  vliezen  bezet , voorts 
feet  ai.  rood  en  bloedig,  en  dikwijls  groenglanzig 
vleesch.  van  kleur. 

Kenteekenen  der  Veepest  aan  de 
Lever . 

Kentee-  De  ^ever  was  nieest  alle  de,  aan  de 
tenen  aan  Veepest  geftorven  , beesten  zoodanig  be* 
4e  lever,  dorven , dat  dezelve,  uitwendig,  een  doffe 
verblaauwde  kleur  had;  fomtijds  was  de* 
zelve  vol  bleeke  vlakken : voorts  was  de 
lever  veelal  losvellig  en  als  door  lucht  op^ 
ge  (pannen;  aan  de  einden  der  kwabben  wa- 
ren etterende  blaasjes,  en,  ter  plaatfe  waar 
de  lever  tegen  de  galblaas  aan  ligt,  was 
dezelve  groengeel  en  (tinkende.  Alle  de 
bloed  -aderen  , en  bijzonder  de  poort -ader, 
waren  met  (lijmig  bloed  bezet,  waar  tus- 
fchen  fomtijds  de  bekende  leverwormen 
gevonden  werden , doch  welke  dan  dood 
en  verffijmd  , en  fomtijds  zoo  verrot  wa- 
ren , dat  men  dezelve  naauwelijks  konde 
onderkennen, 


Ken 


van  HOLLAND*  369 


Kentcekenen  der  Veepest  in  de 

Cjr&lblCtflrS  • 


HET 

SLUNDVEt; 


V.  Afd, 

De  galblaas  was  meestal  grooter  dan  ge-  xn. 
woonlijk  uitgezet,  en  fomtijds  zoo  vol,  Hoofdft* 
dat  dezelve  bijna  berstte;  de  galftoffe  had  Kentce- 
een  allerverderfelijkften  flank ; de  kleur  dier  kencn  aaB 
floffe  was  geheel  geel,  en*. dezelve  was  dun  ^aafal: 
en  waterachtig. 

De  kenteekenen  der  Veepest  aan 
de  Milt . 

i ' - ' 

In  gezond  geflagte  Koeijen  is  de  milt  na-  Kemee- 
tuurlijk  vast  en  uitgezet,  en  wanneer  de- kenen  aan 
zelve  wordt  opgehangen,  zoo  als  de  Slag-de  miIt* 
ters  gemeenlijk  doen,  droogt  die  fpoedig, 
als  van  zelve,  in.  Integendeel  was  de  mijt 
van  Koeijen , welke  aan  de  Veepest  geftor- 
ven  waren,  lenig,  flap  en  als  los  van  ve- 
zelen en  bloedvaten  Het  bloed  was  flij- 
merig,  zwart,  of  dik  geronnen  en  altoos 
bedorven,  ja  veeltijds  was  de  geheele  mik 
door  eene  bruine  llinkende  etter  als  ver- 
vuld. Profesfor  camper  heeft  de  milt  in 
oude  Koeijen , welke  aan  de  Veepest  ge- 
korven waren , bleek  en  als  aschverwig  van 
kleur  gevonden.  Wij  hebben  die  van  jon- 
ger beesten  bevonden , eene  bleeke , naar 
het  vale  hellende,  kleur  te  hebben,  en  hier 
en  daar  was  dezelve  met  purpervlakken  en 
met  blaasachtige  etterbuiltjes  bezet ; ook 
hebben  wij  er  gezien,  welke  buitengewoon 
groot  en  uitgezet  waren. 


Di 


S7o  NATUURLIJKE  HISTORIE 


RoNDvis.  £8  kenteekenen  dgy  Veepest  aan  dz 

v Afd,  Nieren* 

xu. 

BooiJiT, 

Ketitee  De  nieren  waren  veeltijds  gezwollen  en 

dT^mp1  ont^°^en:  Somtijds  fchenen  dezelve  uitwen- 
r^ru'*dig  wel  gaaf,  maar  waren  dan  echter  bui- 
tengewoon flap  en  valer  van  kleur  dan  de* 
zelve  natuurlijk  zijn;  de  druifsgewijze  knob- 
bels, aan  de  nieren  der  Koeijen  eigen,  tee- 
kenden  flerker  door  het  niervet  been  dan 
gewoonlijk;  de  bekkens  waren  zeer  {lijme- 
rig ; in  beesten  , welke  in  den  hoogften 
graad  befmet  waren  , zag  men  er  zwarte , 
bloedige,  tot  etter  overhellende  blaren  in. 
Bij  fomrnigen  vond  men  de  nieren  geheel 
bedorven  en  als  ingckrompetv,  zoo  als  me- 
de de  a (leidende  pisvaten  zich  irlgek  rompen 
vertoonden ; al  het  welk  genoegzaam  aan- 
toont, dat  de  nieren  in  de  Veepest  al  mede 
fterk  door  dezelve  worden  aangedaan* 


Kcnteekenen  der  Veepest  aan  de 
Nierbedden 0 


Kcr.wo  De  nierbedden  waren  vermagerd  en  flap,: 
I^et  vet  Holde  langzaam  , én  dikwijls  nooit 
leckca.  zoo  volkomen  als  zulks  in  gezond  gelhgte 
Koeijen-  plaats  heeft.  Voorts  waren  de  vlie- 
zen der  nierbedden  altoos  flapper  dan  in 

g^ 


vak  HOLLAND.  371 


gezonde  beesten,  in  welke  dezelve  altoos  HRT 
gefpannen  zijn  en  niet  gemakkelijk  kunnen  *UNDVSB* 
worden  afgepeld,  daar  dezelve  integendeel  V.  Afd. 
in  zieke  beesten  niet  fterk  aan  het  vet  kleef-  xtl* 
den.*  Somtijds  fchenen  de  nierbedden  niet  Ho0t 
befmet  te  zijn , maar  echter  vond  men  in- 
wendig, bij  de  doorfnijding  , aan  de  hol- 
ligheid, waarin  de  nieren  liggen,  overal  in 
den  zamenloop  der  klieren  gedold  bloed, 
fpatten  in  de  aderen,  en  meest  altoos  een 
lijmig  ftinkend  vocht,  waarin  de  nieren  ge- 
legen hadden. 

Kent  teken  en  der  Veepest  aan 
de  Blaas . 


De  pisblaas  was  bijna  altoos  vol  pisfe , Kentfc- 
welke  veeltijds  een  zwartbruine  kleur  had ; ^a^a*aa 
bij  fommige  was  dezelve  echter  ledig  en  c as' 
irgekrompen , en  bijna  altoos  ontdoken. 

1 O 'y  J - 'VT#  / 

De  kenteekenen  der  Veepest  in  het 
Licht  of  de  Baarmoeder . 


In  Koeijen,  welke  niet  bevrucht  waren , xer.tce* 
als  mede  in  Hokkelingen  en  Vaarzen,  von  kenen  ia 
den  wij  veeltijds  de  baarmoeder  zoo  fterk  dcï  baar- 
ingekrompen , dat  er  genoegzaam  niets  del-  m3,eder* 
ligs  van  te,  bepalen  wss.  ÜMj 
^ / 


In 


%7ï  NATUURLIJKE  HISTORIE 

ET  In  bevruchte  Koeijen  , welke  gedurende 

JV  * de  eerde  , tweede  of  derde  maand  harer 

Afd.  dragt  aan  de  Veepest  geflorven  waren,  was 
ten  aanzien  van  de  vrucht  niet  veel  te  ont- 
dekken , wordende  door  ons  vermoed , dat 
de  vrucht  in  dien  tusfchendjd , als  de  Koe 
door  de  Veepest  hevig  befmet  was,  onge- 
voelig verteert , of  dat  dezelve  door  de 
Koe  miskraamd  of  vergooid  was;  hoe  dit 
zij , zeker  is  het , dat  de , door  de  Veepest 
beftnette , Koeijen  in  dien  tijd  buitenge- 
woon veel  flijm,  en  zelfs  bloedige  floffen 
uit  de  klink  loosden. 

Meerder  konde  men  gewaar  worden, 
wanneer  de  Koe  ter  halver  dragt,  of  daar 
over,  of  op  het  punt  van  te  kalven  was. 
Wanneer  de  Koeijen  in  dien  flaat  door  de 
Veepest  werden  aangetast , flierven  er  vele , 
waarvan  de  meesten  met  het  kalf  bij  zich  : 
door  anderen  werd  dit  dood  ter  wereld  ge- 
bragt ; de  kalven  waren  dan  doorgaans  zeer 
mager  en  hun  vleesch  flijmig  week:  wan- 
neer men  zoodanige  kalven  openfneed,  wa- 
ren de  ingewanden  mede  door  de  befmet- 
ting  aangedaan.  Wat  de  nageboorte  be- 
treft : de  navelflreng  was  veeltijds  verrot , 
het  beijenvlics  was  geheel  als  losfe  vellen, 
en  de  beijen  of  knoopen  verrot  en  geheel 
bedorven,  en  Koeijen,  waarvan  het  ver- 
gooide of  dood  geworpene  kalf  en  de  na- 
geboorte zoodanig  gefield  waren,  flierven 
gemeenlijk  Intusfchen  gebeurde  het  ook 
wel , dat  de  vergooide  kalven , als  mede 

de 


van  HOLLAND,  373 


de  nageboorte,  gaaf  waren,  en  de  beijen  HET 
bloedig  rood : die  hielden  de  Landlieden RÜNDvE2* 
veelal  voor  een  goed  teeken  , en  hadden  v.  Afd. 
dan  hoop  op  beterfchap,  welke  wij  er  ook  XI1* 
veel  op  hebben  zien  volgen.  00^ 

Wanneer  de  baarmoeder  van  bevruchte 
Koeijen  , welke  aan  de  Veepest  geftorven 
waren  en  het  kalf  bij  haar  gehouden  had- 
den , door  ons  geopend  werd , zoo  vonden 
wij  in  fommigen  het  kalf  en  de  overige 
deelen  redelijk  gaaf,  en  in  anderen  fterk 
door  de  befmetting  aangedaan:  de  vliezen 
waren,  in  het  laatfte  geval,  met  vlakken 
bezet , en  het  lamsvlies  en  pisvlies  waren 
meest  altijd  genoegzaam  ledig,  of  met  wei- 
nig vocht  vervuld ; de  bloedvaten  waren 
daarentegen  vol  en  opgezet,  en  de  hoornen 
der  baarmoeder  gezwollen  en  inwendig  bloe* 
dig;  de  uitgang  der  baarmoeder  was  ge- 
krompen en  vol  dikke,  taaije  flijm,  ook 
veeltijds  brandig  en  met  kleine  blijnen  of 
pukkels  bezet.  Dit  een  en  ander  bewijst 
duidelijk , dat  in  Koeijen , welke  door  de 
Veepest  zijn  aangetast,  ook  de  baarmoeder 
en  het  daarin  zijnde  kaif  door  de  befmet- 
ting worden  aangedaan. 

Na  dat  wij  nu  de  uit-  en  inwendige  ken-  Bennie 
teekenen  der  Veepest  hebben  opgegeven , uit  de  ken-' 
zoo  maken  wij  uit  dezelven  dit  befluit  op : teekeDen  * 
dat,  hoezeer  er  teekenen  onder  zijn,  welke avedfl. 
ook  in  andere  ziekten  voorkomen  , dezel-  pest, 
ven  echter  in  de  Veepest  fterker  zijn  , en 

er 


574  NATUURLIJKE  HISTORIE 


HET  er  ook  reekenen  in  voorkomen  * welke  in 
furfDVKE.  ancjere  zjekren  niet  befpeurd  worden, 
v.  Afd.  Om  nu  den  aard  dezer  ziekte  re  bepa» 

Hoofdft  *en’  ^enc  men  tee^enen  tot  een  te 

oöi  L*  brengen , en  die  gedaan  zijnde , zoo  blijkt 

uir  dezelve,  dat  de  Veepest  eene  aljezins 
vinnige  befmetting  is  , gepaard  met  rot- 
koortfen  en  ontdeking , overgaande  tot  eene 
onmiddellijke  rottingen  bederf  van  het  bloed 
en  andere  vochten,  en  treffende  bijzonder 
de  ingewanden  van  de  buik  en  van  de  borst  * 
veroorzakende  eene  fpoedige  verzwakking 
van  het  geheele  ligchaamsgeflel , waardoor 
de  werking  der  zenuwen,  fpieren,  klieren, 
chijlvaten  enz.  geheel  ontfleld  wordt  en  op- 
houdt; fchijnende  het  verder,  dat  de  fmet- 
ftoffe  de  eigenfehap  bezit,  om  de  eerde  en 
aanmerkeUikfte  wegen,  welke  tot  de  om- 
loop van  het  bloed,  de  fpi  is  vertering  en  de 
chijlwording  dienen,  te  befmetcen  en  tot 
verderf  te  doen  overgaan  , en  de  gewone 
affeheidingen  te  doen  ophouden;  waardoor 
fcherpe  ontdekingen  in  de  vochten,  eene 
verkeerde  werking  inden  omloop  des  bloeds, 
en  ontfitking  en  verdikking  van  hetzelve  in 
fommige  vaten  , als  mede  rotting  van  hec 
onverteerde  voed  Tel  veroorzaakt  wordt. 

Alvorens  dit  Hoofdftuk  te  eindigen,  zoo 
kunnen  wij  niet  nalaten  ook  iets  te  melden 
van  de  teekenen  des  doods  bij  de  Koeijen, 
welke  aan  de  Veepest  dierven,  zoo  als  die 
door  anderen  en  ook  door  ons  zijn  waar- 
genomen. 


van  HOLLAND.  375 

Alle  Koeijen , welke  wij  aan  de  Veepest 
hebben  zien  derven,  konden  op  het  laatst 
niet  oprijzen;  zij  beproefden  wel  dikwijls 
om  den  kop  nit  te  deken  en  de  voorpoo- 
ten  op  de  knieën  te  buigeh,  doch  konden 
zulks  niet  doen ; ook  konden  zij  zich  niet 
meer  van  de  eene  zijde  naar  de  andere  be- 
wegen ; de  muil  begon  drak  te  (laan  , en 
de  tong,  welke  dik  door  een  graan w (lijm 
bezet  was,  uit  te  deken;  de  oogen  don- 
den d>jf ; het  beest  begon  nu  en  dan  te 
fnikken  als  liet  ademde  , en  bij  pozen  uit 
de  neus  te  blazen ; vervolgens  befpeurde 
men,  door  het  rekken  der  pooten  en  de 
trilling  der  buik,  dat  het  beest  duiperek- 
kingen  had;  zij  doegen  derk  met  de  ach- 
terpooten;  fommfgen  wrongen  zich  in  een, 
en  trachtende  als  voort  te  fchuiven ; allen 
daken  eindelijk  den  kop  op,  en  iloegen  die 
tegen  den  grond;  de  daart  rekte  uit;  de 
ooren  donden  dijf ; op  het  laatst  ligten  zij 
nog  eens  den  kop  op  , rekcen  den  zei  ven 
uit,  doegen  hem  neder  en  blaasden  met  een 
den  adem  uic,  fomtijds  als  het  ware  met 
eene  zucht  en  eenig  gebalk , ten  minde 
werd  er  een  zeker  borrelend  geluid  gehoord 
eu  het  beest  was  dood.  Somtijds  waren  de 
pooten  bij  het  derven  uitgerekt,  fomtijds 
ingetrokken.  Terdond  na  den  dood  liep 
er  dunne  flijm  uic  den  muil,  en  teffens  bei 
fpeurde  men  een  zeer  derk  dinkende  dood- 
leuk. De  muil  was  veelal  zoo  vurig,  dat 
de  lieden,  welke  het  beest  wegüeepcen  en 

aan 


HE'? 

fLUNDYLf* 

v.  m. 
Xlt. 
Hoofd&j 

Teekesea 
des  doods  , 
bij  Koei- 
jen , aan  da 
Veepest 
dervende. 


S 76  NAT.  HIST.  van  HOLLAND. 

«et  aan  den  muil  tastende,  een  vurigen  uitdag 
rundvee*  aan  ^ hanc[etl  kregen. 

V.  Afd.  In  het  volgende  Hoofd  duk  zullen  wij  nu 
XÏL  tot  het  befchrijven  der  voorbehoedmiddelen 
floofdft.  £n  geneeswjjze  overgaan* 


y 


377 


VIJFDE  AFDEELING. 


DERTIENDE  HOOFDSTUK. 

Bevattende  eene  opgave  van , en  verhan- 
deling over  de  voornaamjle  geneesmid- 
delen , welke  ter  genezing  van , aan  de 
Veepest , ziek  zijnde  Koeijen  zijn 
op  gegeven;  als  mede  over  de  mid- 
delen ter  v&orbehoeding  in  de- 
zelve ziekte . 


N a dat  de  uit  - en  inwendige  kemeeke- 
nen  der  Veepest,  zoo  als  men  die  aan  en 
in  de  Koeijen,  welke  aan  dezelve  zijn  ziek 
geweest  of  geftorven,  heeft  waargenomen, 
door  ons  zijn  befchreven  , en  die  van  an- 
deren door  ons  zijn  medegedeeld,  zoo  ko- 
men wij  nu  tot  eene  opgave  der  genees- 
middelen , zoo  voorbehoedende  als  genezen- 
de, welke  in  onderfcheiden  tijden  en  lan- 
den, waarin  de  Veepest  heerschte,  zijn  op- 
gegeven, en  waaronder  verfcheiden  beproef- 
de geneesmiddelen  voorkomen* 

B b Ia- 


het' 

RUNDVEt,' 

V.  Afd. 

XIII. 

Hoofdft. 

Inleiding. 


378  NATUURLIJKE  HISTORIE 


$gET 

RUNDVEE. 

V.  Afd. 

XIII. 

Hoofdft, 


ïndien  wij  alle  de  gevoelens  en  redeie- 
ringen  der  Geleerden,  zoo  Genees  - als  Heel- 
kundigen , wilden  aanvoeren  en  met  elkan- 
der vergelijken , zoo  zouden  wij , te  dezen 
aanzien,  te  uirgebreid  worden  en  minder  ver- 
flaanbaar  voor  den  Landman  zijn , ( voor 
welken  wij  toch  ook  fchrijven)  , als  wij 
ons  hebben  voorgenomen. 

Om  deze  redenen  zullen  wij  ons  voorna- 
melijk bepalen  tot  het  mededeelen  van  al 
zulke  authentieke  Hukken  en  opgave  van 
geneesmiddelen , als  er  van  tijd  tot  tijd  op 
gezag  der  Regering  of  volgens  beproefde 
ondervinding  van  hun,  door  welke  dezelve 
zijn  medegedeeld,  zijn  bekend  gemaakt,  en 
meestal  bij  de  onderfcheidene  Schrijvers  niet 
te  vinden  zijn* 

Omtrent  gezegde  Hukken  moeten  wij  nog 
melden,  dat  in  dezelve  meestal  de  raad- 
gevingen ter  voprbehoeding,  en  andere  om- 
Handigheden  9 met  de  opgave  der  genees- 
middelen  en  verdere  behandeling  in  een  en 
hetzelfde  Huk  voorkomende,  wij  elk  Huk 
^lzoo  in  deszelfs  geheel  mededeelen , in  plaats 
van  dezelve  te  verdeelen  en  in  voorbehoe- 
dende en  in  genezende  te  onderfcheiden , al « 
zoo  wij  in  het,laatHe  geval  telkens  dezelf- 
de Hukken  weder  zouden  moeten  aanbalen. 

Nog  moeten  wij  met  een  woord  hier 
melden,  dat  verfcheiden  Hukken,  welke  hier 
volgen,  gezonden  zijn  aan  Hun  Hoog  Mog. 
de  Staten  Generaal,  en  aan  Hun  Ed.  Gr, 
Mog.  de  Staten  van  Holland , als  door  wel- 
ke, als  mede  door  de  Hecren  Staten  van 

Vries* 


v a n HOLLAND.  379 


HIT 

RUNDVEE 

V.  Afdo 
XIII. 
Hoofdft. 


Friesland  en  Ut r echt  , aanzienlijke  pre- 
imien  zijn  uirgeloofd  geworden  op  de  ont- 
dekking der  beste  geneeswijze  van  deze  ver- 
fchrikkelijke  ziekte,  en  behandeling  van  het 
Rundvee  gedurende  dezelve  : als  mede  dat 
verfcheiden  van  die  Hukken  op  order  van 
genoemde  Staren  zijn  gedrukt  en  publiek 
gemaakt,  terwijl  anderen  van  tijd  tot  tijd 
in  Couranten  en  andere  fehriften  zijn  me- 
degedeeld. 

Wij  zullen  dan  een  aan  vang  maken  met 
de  mededeeiing  der  door  ons  bedoelde  (lok- 
ken , en  beginnen  met  eene  Ordonnantie 
van  Zo  M.  den  Koning  van  Pruisfen?  in 
dato  den  13  Augustus  1749,  welke  op  last 
der  Heeren  Staten  , in  het  Nederduitsch , 
op  ’s  Lands  Drukkerij  in  9s  Hage  gedrukt 
is;  dezelve  is  van  den  volgenden  inhoud? 

93  Ordonnantie , gepubliceerd  in  het 
Gebied  van  Zijne  Majcfteit  den 
Koning  van  Pruisfen , bij  gele- 
genheid van  de  fier f te  onder  het 
Rundvee , inhoudende  eene  nieu- 
we , en  aldaar  met  fucces  be- 
proefde . manier , om  hetzelve  te- 
gen den  aanval  en  voortgang  van 
die  kwaal  te  prejerverenZ* 


,3  Nademaal  Zijne  Koninklijke  MajePreït  Genees* 
van  Pruisfen  en ^ , onze  ailergenadigite  Heer,  nadele» 
bereids  door  de  Ediélen , den  20.  Octó- 
ber  1746  en  24.  December  1729  aller  de  vee» 
gehadigst  geëmaneerd,  aanwijzinge  heeft  la  ziekte, 

B h % tén  volg€S* 


Overgang 
tot  de  me» 
dedeeiiog 
der  genees® 
middelen 
voor,  en 
behande- 
ling van  de 
zieke , eni 
aan  deVee- 
ziekte  ge» 
florven 
Koeijen; 


HET 

fcUNDVKE. 

V.  Afd. 

XIII. 

Hoofdft. 

eene  Or 
donnamie 
van  den 
Xoning 
van  Pruis 
ferto 


Afzonde* 
ring  van 
het  zieke 
Vee, 


380  NATUURLIJKE  HISTORIE 

ten  doen  , welke  precaurien  en  dispofitien 
' te  nemen  zijn  bij  het  ontfhaa  van  eetie 
(lei fee  onder  het  Rundvee,  daarin  ook  tef- 
fens  de  middelen  aan  wijzende,  hoe  de  zieke 
Beesten  wederom  te  hertellen  zouden  zijn; 
maar  evenwel  bij  de  ziekte  der  Beesten, 
federt  eenige  jaren  in  den  Lande  hier  en 
daar  vernomen,  opgemerkt  is  gewoiden, 

. dat  het  gene  in  de  bovengemelde  Edi&eii 
voorge'fchreven  is,  niet  genoegzaam  is  ge- 
weest, om  het  gewenschte  elfed  volkomen 
uit  te  werken ; zoo  heeft  Zijne  Koninklijke 
Majefleit,  allergenadigst,  bevolen  ,dat  deswe- 
gens nogmaals  met  het  Opper- Colleg.  Me- 
dic.  geconfereerd  , en  bijaldien  noodig  ge- 
vonden wierd , omtrent  dergelijke  fterfte 
onder  de  Beesten  iets  naders  te  obferveren, 
hetzelve  door  den  druk  openlijk  bekend  ge- 
maakt zoude  worden/’  (*) 

„ Wanneer  er  een  of  meerdere  teekens 
(dezer  Veeziekte)  befpeurd  worden,  dan 
mag  ter  Hond  en  in  den  beginne,  zonder  het 
geringde*  tijdverzuim  , de  afzondering  van 
het  Vee  in  dezer  voege  gefchieden , dat  het 
gezonde  aan  eene  zuivere  en  wanne  plaats 
gebragc  en  door  bijzondere  per  Ionen  verder 
bezorgd  worde.  ” 

„ Insgelijks  moet  het  zieke  Vee  uit  zij- 
nen 


(*)  Het  geen  hier  ter  plaatfe,  uit  dit  ftuk,  ont- 
breekt, is  hier  veren  in  het  Elfde  Hoofdftuk  dezer 
Vijfde  Afdceling  op  bladz.  286  en  287 , bij  de  op. 
gave  van  de  uitwendige  kentcekeueu  der  Veepest,  ge- 
plaatst* 


van  HOLLAND,  3S1 

ren  Hal,  die  veeltijds  vol  mest  is,  naar  de  met 
afgelegenfle  plaats  van  de  woning , mede  in  RüNDVR*« 
eenen  warmen  Hal  gebragt,  en  tot  deszelfs  v.  Af<fc 
bezorging  ook  een  bijzonder  perfoon  ge-  XIII« 
Held  worden , die  met  het  ander  Vee  in  hec  Hoofdfh 
geheel  geen  gemeenfchap  moet  hebben.” 

„ In  het  zomerfaifoen  is  het  noodig  zulk 
ziek  Vee  naar  buiten  te  brengen  , in  eene 
afgelegene,  hooge,  drooge*  en,  zoo  het 
mogelijk  is,  fchaduwachdge  plaats,  daar  te 
gelijk  goed  water  bij  de  hand  is:  deze  plaats 
is  met  heggens  af  te  zetten,  ruime  hutten 
aldaar  op  te  Haan , als  mede  een  bijzonder 
Veehoeder  aldaar  aan  te  Hellen,  die  dag  et! 
nacht  bij  het  Vee  blijft,  en  wien  het  noo- 
dige  tot  buiten  de  afheininge  aangebragt 
wordt.  ” 

,,  Deze  afzondering  behoorlijk  verrigt  Aderlating 
zijnde,  is  het  noodig,  zonder  tijdverlies,  vanhctzcI* 
de  omflekende  verdikking  van  hec  bloed , daarbrj  Wfo 
die  bij  zulke  Beesten  bereids  zeer  Herk  is , acht  te  as* 
door  eene  genoegzame  aderlating  weg  te  ne-  mcn« 
men,  als  wanneer  dan  de  ader  aan  de  beide 
zijdeu  van  den  hals  te  openen  is,  ook  wel 
onder  de  tong : en  is  omtrent  een  volwas- 
ièn  Beest  ten  minfle  anderhalf  pint  bloed 
af  te  tappen , alzoo  minder  dan  deze  kwan- 
titeit af  te  laten,  meer  tot  nadeel  Hrekt.” 

„ De  aderlating  moet  niet  in  detl  Hal* 
of  binnen  de  afheininge  van  het  Vee  ge- 
fchieden , maar  aan  eene  daarvan  afgelegene 
plaats.” 

,,  Hrt  infirument  tot  de  aderlating  moet 
300  gelteld  zijn,  dat  de  opening  daardoor 
£b  3 iets 


382  NATUURLIJKE  HISTORIE 
■**  iets  groöter  gr  maakt  worde  dan  tot  hïeii  Oz 

Rundvee.  gewooniijk  is  ” 

V.  Afd.  „ Het  bioed  kan  ook  wel  in  eenen  bij- 
XIÏ*-  zonderen  pof  opgevangên  worden , om  de 
00  ïr  vereischte  kwantiteit  beter  te  bemerken,  het 
welk  door  het  loopen  op  de  aarde  niet  wei 
gefchieden  kan.” 

,,  Hierop  moet  het  afgelatene  bloed  ook 
terftond  begraven  worden,  alzoo  het  Vee 
zelve  bégeerig  daar  naar  is  , en  ook  wel 
door  de  Honden  en  Katten  in  dezen  reeds 
nadeel  verwekt  is  geworden.” 

„ Wanneer  het  Vee,  den  volgenden  dag 
na  de  eerde  aderlating , zich  nog  niet  eenig- 
zins  beter  vertoont  of  begint  te  herkaan- 
wen,  dan  kan  zoodanige  aderlating  den  twee* 
den  en  derden  dag  op  gelijke  wijze  wederom 
gefchieden.” 

Opemiig  Na  (je  aderlating  fs  het  noódig,  om 
huid ^aan  ven*jn,g  werkende  fcherpte  van  het  bloed, 
den  hals.  ( die  menigmaal  , doch  in  de  zomermaan* 
den  meer  , hier  en  daar  aan  het  ligchaam 
door  oploopende  knobbels  kennelijker 
wordt  uit  het  binnenfte  de's  ligchaams 
naar  buiten  re  leiden*  beneden  aan  den  hals 
in  de  van  voren  afhangende  huid  voor  de 
borst  een  haren  touw,  of  fterk  bindgaren, 
te  trekken,  het  welk  van  te  voren  met  olie 
of  vet  te  heilrijken  is  , en  hetzelve  dage- 
lijks eenen  goeden  duim  breed  verder  toe» 
balen  , wanneer  het  drooge  einde  wederom 
beftreken  is , daarop  het  eind , dat  van  de 
vuiligheid  doorcrokken  is  , affnijden  , of, 
bet  welk  nog  beter  is , in  deze  huid  en 

plaats 


* 

van  HOLLAND.  383 

plaats  eene  opening  maken , ter  lengte  van  het 
een  duim  breed  , en  daarin  nieswortel  0f  hondveu^ 
een  (luksken  leer  te  fteken  , en  de  wonde  v Afd. 
daardoor  dagelijks  open  te  houden.”  XIIL 

,,  Hierop  mag  de  geheele  hals  van  vo-  Hoofdft* 
ren,  van  boven  tot  beneden,  rondsom  de  Het  fme-1 
gemaakte  opening  met  teer  beftreken  wor-ren  met 
den,  als  wanneer  men  de  verfche  teer  mettccre  ^ 
een  teerkwast  op  den  huid  ter  degen  rnoec 
inwrijven ; hierop  zal  binnen  den  tijd  van 
twaalf  uren  eene  tamelijke  buil  of  knobbel 
oploopen  , en  de  venijnige  fcherpte  door 
de  gemaakte  opening  als  een  geel  water, 
of  ook  wel  als  materie , afloopen ; doch 
wanneer  dit  niet  gefchiedt,  en  de  knobbel 
is  evenwel  voorhanden , dan  kan  men  zulks 
door  een  inflrument  te  hulp  komen.” 

„ Maar  indien  des  anderendaags,  na  dat 
de  eerde  beteering  gefchied  is,  zich  nog 
geene  verhevene  buil  of  knobbel  vertoont, 
dan  hebbe  men  zoodanige  beftrijking  met 
teer  den  tweeden  en  ook  wel  den  derden 
dag  nogmaals  te  verrigten.  ” 

Alsdan  is  voor  den  dagelijkfchen  drank  Drank  en 
van  bet  zieke  Vee  te  zorgen  : hierin  be-  voedfei.  ^ 
ilaande  , dat  in  eiken  emmer  water  eene 
.hand  vol  grof  meel  of  zemelen  geroerd f 
en  het  Vee  daarmede  dikwijls  gedrenkt  wor* 
de;  ook  is  een  drank  van  lijnzaadkoeken 
goed;  wil  het  Vee  zelve  niet  drinken,  dan 
moet  men  hetzelve  daarvan  in  den  hals  gie- 
ten.” 

„ Deze  drank  kan  den  Beesten  mede  warm 
gegeven  worden.” 

Bb  4 „ Het 


/ 


SS4  NATUURLIJKE  HISTORIE 

HET  „ Het  is  mede  goed,  dat  een  bijzonder 
Rundvee,  yac  mec  jiet  beste  water  ^ naar  omRan- 

V.  Afd.  digkeden  der  plaatfe  , dagelijks  aangevuld 
HooWft  wor^e?  ten  einde  hetzelve  eenigzins  zoude 
kunnen  en  mogen  beflaan;  dit  vat  dekt  men 
toe,  en  voor  dat  het  water  tot  den  drank 
gebruikt  wordt,  neemt  men  er  de  blinken- 
de huid  eerst  af.” 

,,  Wanneer,  na  de  gedane  bellrijking  met 
teer,  de  beoogde  knobbel  opgekomen  is, 
dan  gaat  het  Vee  wel  eenige  dagen  van  vo- 
ren eenigzins  (lijf,  doch  daaromtrent  heeft 
men  zich  niet  te  bekommeren  , alzoo  zulks 
binnen  weinige  dagen  overgaat;  de  Veehoe- 
der mag  dan  ’s  morgens  en  ’s  avonds  de  ge- 
teerde plaats  met  warm  water,  daar  hooi- 
zaad  in  gekookt  en  oud  vet  in  gefmolten 
is,  wel  ter  degen  wasfchen  , als  mede  de 
gewrichten  der  voeten ; daardoor  wordt  de- 
ze pijnlijke  omtrek  verzacht , de  noodige 
aRooping  bevordert,  en  deze  plaats  wederom 
genezen , inzonderheid  wanneer  op  het  laatst 
het  haar  aldaar  afvalc.  ” 

„ Voorts  js  mede  noodig,  ’s  morgens  eti 
’s  avonds  de  tong , keel , tanden  en  neusga- 
ten met  water  en  azijn  te  reinigen,  vervol- 
gens een  Ruk  brood,  in  azijn  geweekt,  in 
de  keel  te  Reken , of  azijn , met  water  ge- 
mengd, in  de  keel  te  gieten.” 

„ Ten  opzigte  der  geneesmiddelen , wel- 
ke men  moet  ingeven,  heeft  men  bij  deze 
foort  van  ziekte  een  merkelijk  voordeel  be- 
fpeurt , dan  namelijk , wanneer  alle  overige 
omftandigheden  gezamenlijk  in  eene  goede 


f a n HOLLAND.  385 

crde  vooraf  in  acht  genomen  zijn  gewor-  h^t 
den  , en  wanneer  de  voorbereidlelen  niet  *UNDVER» 
eerst  ter  hand  genomen  zijn,  wanneer  het  v.  Afd. 
Vee  in  het  geheel  niet  meer  heeft  kunnen 
eten  noch  herkaauwen , of  wanneer  de  ziek- 
te niet  reeds  door  tegenftriidige  heete  ge  Opgave 
nee>middelen  verergerd  is  geworden,  wan* cn  gebruik 
neer  het  navolgende  poeder  geappliceerd™ge1'g^'n" 
wordt,  namelijk:  netsmid- 

dek  o* 

1 . Eijerfchalen , klein  geflooten : ( in  plaats 
van  dien  ook  wel  oester-  of  mosfel- 
fchelpen,  of  hartshoorn. ) 

2.  Wijnüeen  - poeder  , van  elks  twee  drach- 
ma,  of  een  vierendeel  once. 

3.  Reine  Salpeter,  een  half  once. 

4.  Campher,  twintig  grein. 

,,  Men  mengt  dit  tot  een  poeder,  het 
welk,  naar  het  volgende  voorfchrift,  op  een- 
maal moet  ingegeven  worden , en  waarvan 
zoo  veel  dofes  te  bereiden  zijn  , als  elk 
Beest  voor  twee  dagen  noodig  beeft.  ” 

,,  Laat  hetzelve  eerftelijk  *s  morgens 
vroeg,  ten  tweede,  ’s  middags,  ten  der  de , 

’s  avonds,  ten  vierde,  tegens  den  nacht, 
met  zemelwater  gemengd,  in  de  keel  van 
het  Beest  loopen;  voorts  een  glas  vol  goe- 
de azijn  met  water  daar  boven  op,  en  van 
den  voorgenoemden  drank  naarilig  en  dik- 
wijls doen  drinken.” 

„ Wanneer  een  ziek  Beest,  vier  of  vijf 
dagen,  dit  poeder  behoorlijk  gebruikt  heeft, 
en  het  begint  daarop  eenigzins  aan  het  ligte 

voed- 


HET 

Rundvee, 

V.  Afd. 
xm, 
Hoofdd 


38 6 NATUURLIJKE  HISTORIE 

voedfel  te  bijten,  dan  redt  het  zich,  enhëc 
is  alsdan  dienftig,  om  van  rnierenesten  mét 
dtinnebier  een  drank  te  kooken,  en  in  een 
ketel  vol  van  dezen  drank , naar  proportie , 
een  of  twee  handen  vol  zout  te  werpen, 
gedurende  het  kooken  de  drank  om  te  roe- 
ren, vervolgens  die  door  een  zeef  te  gie- 
ten, en  van  dezen  drank  ’s  morgens  bij  een 
volwasfen  Beest  de  kwantiteit  van  een  pint 
allengskcns  in  te  gieten , ook  wel  daarmede 
bet  voedfel  nat  te  maken  , al  zoo  het  Vee 
zulks  gaarne  nuttigt , doch  des  namiddags 
en  ’s  avonds  nog  van  het  gemelde  poeder 
te  geven : bevindt  men  nu , na  dezen  drank 
vier  dagen  gebruikt  te  hebben , dat  het  Vee 
reeds  begint  te  eten,  dan  kan  van  even  de- 
zen zelven  drank  ook  wel  des  namiddags 
zoo  veel  gegeven  en  ’s  avonds  maar  alleen 
een  poeder  geappliceerd  worden,  het  welk 
dan  gezamenlijk  nog  acht  dagen  poodig  is.” 

„ Hieromtrent  is  op  te  merken,  dat, 
wanneer  het  Vee  wederom  begint  te  eten, 
en  van  dezen  drank  gebruikt,  alsdan  de  Cam- 
pher  uit  de  poeders  gelaten  worden.  ” 

„ Sommigen  willen  het  teerwater  aan- 
prijzen ; doch  dit  zoude  insgelijks  alsdan 
eerst  kunnen  plaats  hebben , wanneer  de 
eerfe  week  met  het  voorgemelde  poeder 
afgdoopen  is.  ” 

„ In  zulke  dagen  nu  mag  aan  het  Vee 
bet  ligtfte  voedfel  gegeven  v orden , waar- 
mede de  graswortel  r aardig  te  mengen  is  , 
als  mede,  r aar  het  jaarfaifoen  , het  jonge 
en  verfche  gras  zelve.  "* 


y a n HOLLAND.  387 

,,  De  fïallinge  moet  men  warm  honden, 
piaar  voornamelijk  ook  rein,  nademnal  de 
piest,  zelfs  in  zulke  dagen,  de  erg'te  ge- 
volgen getoond  heeft.  In  heete  dagen  mag 
het  Vee  naarftig  met  verfche , ook  wel  natte 
rijsbosfchen  van  de  wormen  bevrijd  wor- 
den.” 

, Die  nu  meer  plaats  heeft,  die  kan,  tot 
behoudenis  van  zijn  Vee,  meerder  toebren 
gen , wanneer  hij  het  ziek  geweest  zijnde 
Vee,  bijaldien  het  beter  begint  te  eten,  uit 
den  zieken  ilal  in  eene  andere,  zuivere  en 
gezonde  plaats  overbrengt , alwaar  de  zin- 
delijke oppasfing  tot  eene  geduurzame  ge- 
nezing ongelijk  meer  toebrengen  kan,  in- 
zonderheid wanneer  men  het  Vee  daar  be- 
nevens dagelijks  een  of  tweemaal  rost.’’ 

,,  Nu  is  nog  aan  te  merken,  het  geen 
bij  een  zeer  krank  Beest  , dat 
niet  eet , in  acht  te  ne- 
men is.” 

„ Die  uit  nalatigheid , of  uit  vreeze,  om 
zijn  Vee  niet  terftond  en  in  den  beginne 
voor  ziek  te  doen  doorgaan,  of  door  ver- 
keerde en  heete  geneesmiddelen , het  zoo 
verre  heeft  laten  komen,  dat  zijn  Vee  niet 
eten,  ook  niet  herkaauwen  wil,  die  heeft 
evenwel  den  moed  niet  geheel  en  al  te  la- 
ten zinken,  maar  hij  neme  al  dat  gene  in 
acht,  dat  hiervoren  aangeraden  is;  alleen- 
lijk moet  er  dit  rog  bijkomen , dat  de  ader- 
lating tc  meermalen  gefchiede,  en  in  den 

be- 


HET 

RUNDVE2,' 

V.  Afd. 
X II. 
Hcofdftj 


Behande- 
ling van 
zeer  ziele 
Vee. 


388  NATUURLIJKE  HISTORIE 


HET 

1.UNDVEE 

V.  AfcL 
XIIT. 
Hoofdft. 


beginne  wel  tweemaal  op  éénen  dag.  Bij- 
aldien zoodanig  Beest  aan  eenen  buikloop 
geraakte,  het  zij  met  of  zonder  bloed,  of 
waterachtige  Üijm,  dan  herinnert  de  hevige 
flank  daarvan  reeds  wat  te  doen  is;  name- 
lijk , zulk  een  Beest  ook  van  de  overige 
zieken  af  te  zonderen,  dewijl  bij  deze  af- 
gang de  grootfte  befmetting  gepaard  gaat.” 
„ Wanneer  zoodanige  ziekte  bij  de  groo- 
te  troepen  of  kudden  befpeurd  wordt,  dan 
moet,  bij  de  afzondering,  voornamelijk  gelet 
worden  , dat  niet  te  veel  Vee  bij  den  an- 
deren geplaatst  worde:  voorts  naar  het  ge- 
tal der  zieke  Beesten  ook  genoegzame  en 
bijzondere  oppasfers  daartoe  geheld  wor- 
den , die  haar  eigen  gereed fchap  hebben  , 
hetzelve  insgelijks  zuiver  en  fchoon  hou- 
den, als  mede  de  {balling  van  den  mest  da- 
gelijks eer.ige  reizen  zuiveren,  en  te  meer- 
malen zand  hrooiien,  voornamelijk  bij  het 
Vee,  het  welk  een  dunnen  afgang  heeft, 
als  wanneer  dan  de  mest  aan  eene  afgele- 
gene plaatfe  , gelijk  het  bloed  van  de  ader- 
lating, wel  begraven  moet  worden,  en  niet 
uit  nalatigheid  half  op  den  weg  moet  ver- 
loren gaan  , of  wel  zelfs  halt  in  den  hal 
blijven  liggen.  Door  nasrftig  rosfen  en 
warm  houden  wordt  het  Vee  dikwijls  tot 
uitfiag  gebragt  en  gered.” 

,,  Het  dagelijks  rooken  in  den  zieken  fbal 
is  mede  noodig , zoo  wel  als  op  zulk  eenen 
tijd  bij  het  gezonde  Vee,  voornamelijk  bij 
eene  dikke  hinkende  en  nevelachtige  lucht , 
en  kan  dagelijks  eenige  reizen  gefchieden 

met 


van  HOLLAND.  389 

met  vSparrcboomen  hout,  Zevenboom,  Je-  het 
neverbeziën,  Barnfteen  , Zwavel , Duivels- RÜNDVEE' 
drek  enz.,  doch  waaromtrent  alle  voorzig-  v.  Afd. 
tigheid  te  gebruiken  is.  ” Xü  . 

„ De  Koeijen  in  den  zieken  ftal  moeten  Hoofdft« 
dagelijks  gemolken  worden  , dewijl  anders 
dikwijls  het  inhouden  van  deze  melk  ver- 
zweringen veroorzaakt ; en  deze  melk  moet 
insgelijks  begraven  worden.  ” 

,,  Bij  warm  en  helder  weer,  mag  men 
het  Vee  voor  eenen  tijd  in  de  zonnefchijn 
brengen,  als  wanneer  de  ftalling  inmiddels 
ook  meerder  gelucht  en  alles  behoorlijk 
gereinigd  en  zand  geftrooid  kan  worden, 
waaromtrent  jhet  ook  aan  geen  dagelijksch 
versch  ftroo  ontbreken  moet.” 

„ Wanneer  zulke  bewerkingen  in  het  zo- 
merfaifoen  noodig  zijn  , en  het  zieke  Vee 
buiten  het  Dorp  in  zekere  heggen  en  hut- 
ten gebragt  is  geworden , dan  vereischt  de 
confervatie  van  het  Vee  , dat  men  zulke 
aangelegde  hutten  niet  boven  tien  weken 
op  eene  plaats  late,  maar  dezelven  ver- 
zette met  de  deuren  naar  het  Oosten;  voorts 
moet  men  de  oude  en  voorgaande  plaats 
omfpitten  ” 

* „ In  gevalle  eenig  Beest  in  den  zieken  Voorzor- 
ftal  of  hegge  fterft,  dan  moet  hetzelve,  zoosen  om» 
dra  mogelijk,  aan  eene  bijzondere  en  daar  *rcnt  het 
toe  gefchikte  plaats  buiten  het  Dorp,  daar  der^Iftor- 
geene  voorname  wegen  zijn,  gebragt,  en  ven  B«es. 
vijf  ellen  diep  met  huid  en  haar  begraven  tea* 
worden,  moetende  zulks  geenszins  gefchie- 
den  in  de  hoven  achter  de  woningen,  of 

in 


HET 

SLUNDVEE* 

V.  Afd. 
XIII. 
Epofdft. 


S9o  NATUURLIJKE  HISTORIE 

in  de  heggens  op  de  Velden  daar  nog  an« 
der  Vee  daat , op  de  boete  van  a$n  9s  Lands 
Vestingwerken  te  arbeiden 

„ Het  >egbrengen  van  zulk  gekorven 
Vee  moet  ook  niet  gefchieden  door  het 
wegliepen  langs  de  bloote  aarde,  maar  op 
eene  expres  daartoe  gefchikte  fleede , die 
ook  (leeds  buiten  de  hutten  of  heggen  moet 
gelaten  worden,  dewijl  daardoor  vele  kwade 
gevolgen  worden  voorgekomen  , die  door 
de  laatfle  dunne  afgang  ontdaan,  voorna* 
melijk,  wanneer  zulk  gedorven  Vee  tot  naar 
buiten  gebragt  wordt;  waarbij  dan  ook  de* 
ze  voorzigtigheid  te  gebruiken  is,  dat  het 
wegdepen  niet  over  den  gemeenen  , maar 
langs  eenen  anderen  weg  gefchiede,  daar  de 
kudden  van  dat  zelve  Vee  ’s  daags  niet  pas- 
feren.  ” 

„ Met  het  begraven  van  het  Vee,  is  te 
allen  tijde  van  het  jaar , de  grootde  voorzorg 
van  nooden;  en  in  gevalle  vele  Beesten  in 
een  en  denzelfden  kuil  ^moeten  geworpen 
worden  , dan  moet  men  er  ongebluschte 
kalk  op  werpen.” 

„ Wanneer  een  Beest,  uit  nalatigheid, 
eenige  dagen  op  het  veld  is  blijven  liggen, 
dan  heeft  de  ondervinding,  helaas!  geleerd, 
(wijl  zulk  eene  plaats,  waarop  zoodanig 
Beest  gelegen  heeft , den  dank  der  krengen 
naar  zich  trekt,)  dat  een  gezond  Beest,  daar- 
over pasferende,  eene  huivering  gekregen 
heeft , en  weinige  dagen  daarna  insgelijks' 
gedorven  is.  Om  zulks  nu  voor  te  komen , 

mag 


van  HOLLAND. 


39* 


mag  op  zóódanige  plaars  rijshout  gewor- 
pen en  aldasr  verbrand  worden.  ” 

„ De  vörengemelde  om  handigheden  nu 
moeten  gezamenlijk  in  de  aangetoonde  orde 
in  acht  genomen  worden,  en  kan  het  eene 
niet  wel  zonder  het  andere  zijn,  indien  er 
anders  eene  gewenschre  hulpe  volgen  zal.” 
„ Vooraf  moet  elk  Huisman  bij  het  voe- 
deren van  zijn  Vee  dagelijks  opmerkzaam 
zijn  , en  de  veranderingen  naauwkeurig  in 
acht  nemen  , die  bij  het  eren , herkanuwen , 
bewegen,  afgaan,  enz.  hier  voren  aan  de 
hand  gegeven  zijn  , zonder  te  wachcen  toe 
dat  het  gevaar  de  overhand  genomen  heeft, 
of  tot  dat  het  Vee  niet  meer  eten  kan.” 

„ Die  omtrent  zijn  Vee  voorbehoedfe- 
Jen  in  acht  wil  nemen  , die  kan  hetzelve 
op  de  aangetoonde  wijze  de  ader  doen  ope- 
nen, en  ’s  anderendaags  ’s  morgens  aan  elk 
beest  het -volgende  laxeerpoeder , het  welk 
te  allen  tijde  goed  bevonden  is,  op  een- 
maal , met  een  half  pint  versch  water  ge- 
mengd, ingeven;  namelijk: 


MET 

RUNDVEE- 

V.  Afd. 

XIII. 

Hoofde 

Oplettend- 
heid op 
het  Vee, 
en  midde- 
len ter 
voorbe- 
hoeding. 


Ebfons  Zout. 

Goede  Jalap  of  Xalapa  Wortel. 
Salpeter. 

Van  clks  een  Lood  tot  een  poeder  ge- 
maakt. ” 


„ Het  voeren  kan  alsdan  ten  minJle  tot 
een  uur  daarna  uicgefleld  blijven.  ” 

,,  Voorts  zoude,  gedurende  de  volgende 
acht  dagen  , de  vorengenoemde  drank  van 
C c mi#- 


HST 

RUNDVEE. 

V.  Afd. 
Xill. 
Hoofdft. 


392  NATUURLIJKE  HISTORIE 

mierenescen  geappliceerd , of  alsdan  het  teer- 
water  gebruikt  kunnen  worden.  ” 

,,  Gedurende  de  kuur  van  voorbehoe- 
ding,  die  in  het  gemeen  acht  tot  veertien 
dagen  zijn  mag  , is  noodig , dat  men  het 
Vee  het  ligtfte  voeder  voorwerpe,  en,  naar 
gelegenheid  der  plaatfe , het  beste  water 
bezorge  ” 

„ Het  rosfen  van  het  Hoornvee  heeft  op 
zulke  tijden  mede  groots  nuttigheid;  zoo 
mag  men  ook  het  weder  gezond  gewordene 
Vee , dat  de  ziekte  verduurt  heeft  , niet 
terllond  aan  het  werk  (lellen,  maar  tot  eene 
volkomene  genezing  , eenige  weken  goed 
voeder  of  goede  weide  laten  genieten.” 

,,  Gebeurt  dit  in  het  zomerfaifoen , en 
dat  de  kudde  drooge  en  heete  zandwegen 
verre  naar  de  weide  of  om  te  drinken  gaan 
moet,  dan  mag  het  ziek  geweest  zijnde  Vee 
niet  terilond  bij  de  kudde  gelaten  wor- 
den. ” 

,,  Het  uitdrijven  van  her  Vee  moet  nooit 
te  vroeg  gefchieden , inzonderheid , wanneer 
er  een  nadeelige  nevel  valt.” 

,,  Voor  het  overige  is  het  gebruik  van 
zoo  velerlei,  fom wijlen  zoo  hoog  geroem- 
de , doch  doorgaans  heete  en  fchadelijke 
middelen  voor  het  Vee  zoo  wel,  als  het 
ontmoeten  en  bijeen  brengen  van  Beesten, 
die  fufpeét  zijn,  te  mijden,  alzoo  het  dik- 
Avijls  niet  de  menigte  dér  geneesmiddelen 
zoo  zeer  niet  te  doen  is,  dan  veel  meer  mee 
een  waakzaam  oog  te  houden  om  de  beesten 
op  te  pasfen , te  voeren  en  te  drenken.  ” 

„ Zij- 


van  HOLLAND.  393 


,,  Zijne  Koninklijke  Majefteit , die  de 
welvaart  van  deszelfs  getrouwe  Onderdanen , 
Landsvaderlijk , ter  harte  neemt,  en  allerge 
nadigst  bedacht  is,  al  het  gene  af  te  wen- 
den, dat  daaraan  fchade  zoude  kunnen  toe- 
brengen, verordineert  en  beveelt  mits  dezen 
in  genade  het  bovengaande  Voorfchrift  en 
ïnftrudtie  alomme  in  het  ganfche  Land  be- 
kend te  maken,  opdat  een  ieder,  het  geval 
exfterende,  ten  zijnen  voordeele  zich  daar- 
van zoude  kunnen  bedienen.” 

„ Ten  oirkonde,  enz.” 

„ Beriin  den  13.  Augustus  1749.” 


HET 

KUNDVII. 

v.  Afd. 
XIK. 

Ho  of  dit  4 


( Onderftond  ) 

„ FREDRIK.” 


Deze  breedvoerige  Ordonnantie  komt  over 
het  geheel  hierop  neder: 

i.  Eene  opgave  der  kenteekenen , reeds 
in  het  elfde  Hoofdftuk  dezer  Afdeeling,  op 
bladz.  28 6 en  287  medegedeeld. 

2 i Eene  nuttige  afzondering  van  het  zieke 
Vee  van  het  gezonde , op  verfchillende  wij- 
zen en  gelegenheden. 

* 3.  De  aderlating , en  wat  daarbij  in  acht 
moet  genomen  wordeh. 

4.  Het  openen  van  den  huid  aan  de  hals, 
om  een  gezwel,  bij  wijze  van  een  Spaan- 
fche  vlieg  of  Seton,  te  zetten. 

5.  Het  gebruik  van , en  fmeren  mee 
teer. 

6*  Opgave  van  drank  en  voedfel. 

C c 2 7.  Voor» 


* 


394  NATUURLIJKE  HISTORIE 

het  7.  Voorfchriften  en  gebruik  van  inweni 
rundvee,  jjgg  middelen. 

v.  Afd.  8.  Behandeling  van  zeer  ziek  Vee. 

9*  Opgave  van  voorzorg  omtrent  het  be- 
graven  der  geitorvenen,  ter  afweenng  van 
befmetting,  enz. 

10.  Opgave  van  middelen  ter  voorbehoe- 
ding. 

Na  het  mededeelen  van  dit  Huk , laten 
wij  hier  twee  andere  Hukken  volgen , welke 
mede  aan  de  Heeren  Staren  gezonden,  en 
op  derzelver  order,  op  ’s  Lands  Drukkerij 
in  de  jaren  1744  en  1745  gedrukt  zijn: 
het  eene  is  van  de  Medifche  Faculteit  te 
Brusfel , en  het  andere  eene  Misfive  uit 
Emckendorff  in  het  Helft einfche. 

• Zie  hier  de  beide  bedoelde  Hukken. 

„ Remedien  tot  wegneminge  van 
de  befmettelijke  ziekte  onder  het 
Rundvee , zoo  als  dezelve  bij  den 
Prefeft,  Pr  of  es  foren  en  Doft  oren 
in  de  Medicijnen  te  Brusfel  zijn 
op  ge  geven , en  waarvan  de  vier 
laatfte  met  het  uiterfte  fucces 
zijn  geappliceerd  geworden 

Behande.  „ Alzoo  de  ziekte  der  Hoornbeesten,  fe- 
hng  der  dert  eenige  dagen,  fcherper  toegenomen  heeft, 

de°elVec-in  en  ^aC  ^eze^ve  tre^c  toc  den  aard  °f  fp^cie 
ziekte,  van  eene  maligne  epidemie ; zoo  is’t,  dat 
volgens  bij  de  Heeren  Prefeét  en  Doctoren  Asfes- 
|^oc*  fors  van  het  Collegie  der  Medicijnen  bin- 
Aild  nen  deze  Stad  Brusfel  in  zoo  eene  haas- 
tuitcit  tc  tige 

Br  ui  fa* 


van  HOLLAND.  395 


tiire  en  fcherpe  ziekte  geene  proinprere 
middelen  worden  bevonden  als  de  volgen-  RUDNVES« 
de  : ” v Afd. 

,,  t.  Dat  men  in  den  beginne  der  ziekte  Xlïl* 
met  de  bekende  teekenen  , in  plaatfe  van  IIoofdft* 
latinge  het  vier  zal  iteken  op  de  volgende  Het  zeti 
manier e : men  moet  de  Beesten , ooi  de 
kwaadaardige  doffe,  die  de  inwendige  par-  ttoni* 
tijen  nu  geinfe&eerd  heeft  , naar  het  uit- 
wendige te  brengen,  en  alzoo  te  disfiperen 
en  cureren , eerst  vooral  van  het  vier  doen 
ffeken  met  Vierworcels  of  Nieswortels  ( 'Hei - 
leborus  Niger  in  ’t  Latijn  gezegd  ^ , in  het 
hangen  van  alle  twee  de  billen,  item  ook 
in  den  fchinkel  van  de  twee  voorffe  bee- 
nen,  item  ook  in  het  hangen  van  de  borst, 
met  de  reflectie , dat  in  eiken  bil  moeten 
gedoken  worden  drie  Hukken  van  de  Vier- 
wortel  of  Nieswortel , eenen  vinger  van  el- 
kanderen,  en  ook  van  gelijken  in  de  borst, 
maar  niet  in  de  beenen  of  fchinkel , aldaar 
maar  eenen  Vierwortel  inftekende;  en  de- 
zelve aldaar  latende  inffeken,  tot  dat  dezelve 
Vierwortels  daar  van  zelfs  uitvallen,  met 
die  refle&ie,  dat  dezelve  Vierwortels  maar 
mogen  geffeken  worden  tusfchen  vel  en 
vleesch  , en  wanneer  dezelve  Vierwortels 
geffeken  zijn , dat  men  alsdan  daarenboven 
op  moet  ffrijken  wat  verfche  boter  of  var- 
kensvet.” 

„ 2.  Dat  dezelve  zieke  Beesten  ook  zul-  Drank 
len  moeten  nemen  den  drank , gemaakt  van  vo°r  tde 
zemden,  goudsbloemen  en  jcneverbezien,  ieD  enbe# 
van  ieder  een  hand  vol,  havermeel  een  half  handeling 

Cc  3 pond 5 va" 

vca. 


39 6 NATUURLIJKE  HISTORIE 


BET 

1LUNDVEE. 

V.  Afd. 
XIII. 
Hoofdft. 


pond,  geel  wortelen  met  het  kruid  en  ra- 
pen gefneden  , van  ieder  vier  handen  vol 
gezoden  in  eenen  emmer  zuiver  putwater 
den  tijd  van  een  kwartier  uurs , daarin  ge- 
mengd de  remedie  hier  achter  onder  No.  i 
voorgele  breven.  ” 

„ 3.  Dat  men  hun  zal  geven,  tweemaal 
daags,  te  weten  , ’s  morgens  nuchter,  en 
’s  namiddags  ten  vier  of  vijf  uren  , twee 
oneen  groot  gewigc  van  de  remedie,  hier 
achter  onder  N0.  2 gefpecificeerd  , opge- 
werkt met  honing  in  forme  van  bollen,  en 
daarop  den  voorfz.  drank  kauw  gemaakt 
ter  kwantiteit  van  een  pint  of  meer.  ” 

,,  4.  En  aan  die  gene,  die  bevonden  wor- 
den befmet  te  zijn  met  deze  ziekte,  daar 
de  buik  opgefpannen  en  gezwollen  is  zon- 
der afgang , zal  men  hun  iugeven  de  pur- 
gatie,  hier  achter  gefpecificeerd  onder  N0*  3. 

,,  5.  En  of  het  gebeurde,  dat  die  Bees- 
ten ’s  anderendaags  na  het  innemen  van  de 
voorfz.  remedie  nog  niet  afgingen,  zal  men 
aan  dezelve  een  klisteer  zetten,  gemaakt, 
als  hier  achter  flaat  onder  N°,  4.” 

,,  6,  Dat  de  Beesten  moeten  gedekt  en 
warm  gehouden  worden.” 

„ 7 Dat  de  Beesten  dagelijks  zullen  moe- 
ten gezuiverd  worden  en  gewreven , als  ook 
de  mond  gewasfen  drie-  a viermaal  daags, 
met  een  half  pint  fchoon  water  en  een  half 
pint  azijn,  daarin  wekende  VHerbloemen , 
Ruite,  Bonderbhdcren , Ganferik,  van  elks 
een  hand  vol  met  een  weinig  zout.  ” 

55  8. 


van  HOLLAND. 


S 97 


,,  8.  Dat  de  gezonde  Beesten  abfolutc- 
lijk  zullen  moeten  gefepareerd  worden  van 
de  zieke  Beesten,  en  de  mest  van  dezelve 
zieke  Beesten  in  de  aarde  begraven.” 

„ 9.  Dat  de  gene , die  de  Beesten  op- 
pasfen  en  bezorgen  , hun  zuilen  moeten 
wachten  van  in  denzelven  Hal  te  eten  , te 
drinken  of  te  flapen,  als  ook  met  de  klee- 
deren,  waarmede  zij  in  den  befmetten  Hal 
geweest  zijn  , te  gaan  in  eenen  onbefmec- 
ten  Hal.  ” 

„ 10.  Zoo  de  Beesten  te  flaauw  of  af 
wierden,  zoo  zal  men  hun  geven  eenen  la- 
venden drank , gemaakt  van  twee  potten 
middelbaar  bier  en  zes  doijers  van  eijeren, 
mee  het  wit  daarbij  ondereen  gemengd  ” 
ii.  En  ten  opzigte  van  de  geïnfec- 
teerde Hallen,  of  daar  de  Beesten  in  geHor- 
ven  zijn , zal  men  dezelve  doen  zuiveren , 
witten  en  berooken  met  jeneverbeziën  en 
azijn  , daar  men  eenen  gloeïjenden  gareel- 
Heen  zal  indoen , om  dén  damp  te  doen 
drijven.” 

' ,,  12.  Dat  men  tot  preferveringe  van  de 
gezonde  Beesten , dezelve  zoude  moeten 
voeden  en  nourriceren  in  de  Stal,  gelijk 
men  de  Beesten  in  den  winter  voedt  en 
nourriceert , en  hun  abfolutelijk  bevrijden 
van  de  koude,  zonder  dezelve  te  laten  gaan 
in  de  weide.  ” 

,,  13.  Dat  men  alle  de  gezonde  Beesten 
zal  doen  purgeren  met  de  purgatie  of  re- 
medie , hier  achter  gelpeciticeerd  onder 

3-” 

Cc  4 


HET 

RUNDVEE. 

V.  Afd. 
XIII. 
Hoofda. 


yy 


14. 


3p8  NATUURLIJKE  HISTORIE 

***  „ 14.  Behoorde  vetboden  te  worden  van 

EüNDVEik  geene  purgacive  middelen  of  andere  reme- 

v.  Afd.  dien  te  gebruiken  als  de  gene  voorfz, , op* 

dat  deze  middelen  hun  effect  des  te  beter 
Hoodlfl.  . . , . j 

zouden  kunnen  uttwerken;  en  een  ieder  ver- 
maant, dat  zoo  haast  als  hunne  Beesten  be- 
fmet  worden,  hetzelve  aanftonds  te  adver« 
teren  aan  de  Officiers  van  de  PJaatfe,  of 
aan  de  Gecommitteerden,” 

„ Dè  ondervinding  hebbende  doen  zien, 
dat  de  voorfz.  remedien  al  verfcheiden  goe- 
de uitwerkingen  hebben  gehad,  zoo  worde 
een  ieder  geadverteerd  en  vermaand,  van 
deze  geneesmiddelen  alleen  te  gebruiken, 
zoo  haast  als  eenig  Beest  befmet  zoude 
worden,” 

Remedien . 

Genees-  » N°»  i«  Te  nemen  een  once  Sal  amo- 
middeUn.  niacq , gezuiverd,  hetzelve  te  doen  fmelten 
in  een  pint  warm  water , en  dat  te  gieten 
in  eenen  emmer ; item  twee  oneen  Zout 
van  Wijnfteen,  genoemd  Sal  Tart  art , of 
in  de  plaats  van  dien  twee  oneen  Potasch, 
genoemd  Cineres  Clavellatorium , hetzelve 
ook  te  fmelten  in  een  andere  pist  warm 
water  als  voren,  en  dat  alzoo  doorgedaan 
zijnde  , te  gieten  jn  den  voorfz.  emmer 
bij  het  voorgaande  water  , daarbij  doende 
den  drank , hier  voren  gefpecificeerd  bij 
§.  2.” 


N°.  ». 


van  HOLLAND.  399 


„ N°.  2.  Te  nemen  de  Wortels  , ge- 
noemd Carlina , de  Wortels  van  Vivcitox - 
icum , hec  Zaad  van  Bardana , alles  in 
poeder  gedaan ; Veneecfchen  Triakel , van 
ieder  even  veel  , te  zamen  gemengd  , en 
daarvan  op  eenmaal  te  nemen  twee  on- 
een met  gemeene  Honing , zoo  veel  hec 
noodig  is  om  eenen  bol  te  maken.” 

,,  N°.  3.  Te  nemen  Boontjes  Hol  wor- 
tel , Wortel  van  Gelap  in  poeder.  Merg 
van  Coiloqnint- appel,  Jéneverbeziën , ge- 
Booten , van  ieder  een  once  , gekookt  in 
twee  potten  middelbaar  bier,  den  tijd  van 
een  groot  kwartier  uurs,  dan  doorgedaan, 
en  de  helft  ’s  morgens  gegeven  en  de  an- 
dere helft  ’s  avonds.  ” 

„ N°.  4.  Te  nemen  een  hand  vol  Ze- 
melen, gekookt  in  anderhalf  pint  klein  Bier, 
doorgedaan  en  daar  bijgevoegd  Zeep  en 
bruine  Suiker,  van  ieder  twee  oneen,  met 
een  once  Zout  te  zamen  gemengd,  en  de 
Beesten  daarop,  als  eet]  Klisteer,  gezec.” 


Cc  5 


HIT 

rundvee* 

V.  Afd. 
XIII. 
Hoofdft. 


4oo 


NATUUR  LIJKÉ  HISTORIE 


HET 

HUNDVEE. 

V.  Afd. 
xin. 
Hoofdft. 


,,  Extraiï  uit  eene  Mis  Jive , ge- 
fchreven  te  Emckendorff , in  het 
Holfteinfche , aan  de  Hoog  Mog. 
Heer  en  Staten  Generaal  der 
Fereenigde  Nederlanden  y den  8. 
Julij  1745-” 


Genees- 
middelen 
en  behan- 
deling , in 
de  Vee- 
ziekte,vol- 
gcns  het 
gevoelen 
van  een 
Landbou- 
wer te 
Emckcn - 
Jorf. 


„ Twee  van  mijne  Landgoederen  gein- 
fefteerd  zijnde  geweesc  door  de  befmette- 
lijke ziekte  , onder  het  Rundvee  grasfereii- 
de,  heb  ik,  na  allerlei  middelen  beproefd 
te  hebben  , om  mij  daarvan  te  bevrijden, 
cn  den  voortgang  van  dezelve  te  (luiten, 
eindelijk  een  remedie  uitgevonden , waarvan 
ik  de  eer  heb  hier  nevens  het  detail  aan  U 
Loog  Mog.  toe  te  zenden,  hebbende  daar- 
mede genezen  het  weinige  Rundvee  , dat 
mij  nog  overig  bleef.” 

„ U Hoog  Mog.  zullen  de  proeve  van 
dit  middel  kunnen  doen  nemen , en  daarom- 


trent laten  cbferveren  , dat  , vermits  het 
Rundvee  in  Holland  veel  (lerker  en  groo- 
ter  is,  dan  het  geen  wij  hier  in  Holftein 
op  de  fcbrale  Landerijen  hebben,  het  mis- 
fchien  noodzakelijk  zal  zijn,  dat  eene  meer- 
dere kwantiteit  Olie  of  nat  Lupfloks  Kruid 
ingegeven  worde.  ” 


B IJ  L A G E. 


„ Naardien  de  hier  te  Lande  woedende 
ziekte  (onder  het  Rundvee ) door  het  ge- 

brui* 


van  HOLLAND.  401 

kruiken  van  vele  inwendige  middelen , en  het 
het  ingeven  van  allerlei  medicamenten,  niet  RÜNDV2B* 
gecureerd  heeft  kunnen  worden  , is  , met  v,  Afd. 
Gods  hulp  en  bijihnd  , op  het  Landgoed  Xiïi. 
Wardelberg , (daar  die  ziekte,  op  de  eene  Hoöicift* 
rei,  is  gekomen  onder  een  partij  van  hon- 
derd zes  en  twintig  fluks  Hollandfche  Koei- 
jen,  waarvan  reeds  omtrent  honderd  fluks 
zijn  geftorven,)  bij  onderzoeking  van  de 
gemelde  ziekte  .*  bevonden  geworden  , dat 
dezelve,  even  als  de  ziekte  onder  het  Hoorn- 
vee, die  ons  in  den  jare  1713  is  bekend 
geworden  , zich  aan  de  uitwendige  deden 
van  het  Vee  openbaart;  zijnde” 

„ 1.  Bij  beu  ziek  gewordene  en  nader- 
hand geflorvene  Vee  bevonden  , dat  hetzel- 
ve heeft  gehad  het  bekende  Ruggebloed.  ” 

„ 2.  .Heeft  men  den  Staartworm , die  al- 
len Huislieden  is  bekend,  en  die  zich  ins- 
gelijks- bij  'de  eer ffë  ziekte  heeft  geopen- 
baard, ook  bij  ze  ziekte  onder  het  Rund- 
vee, in  den  beginne  bevonden.” 

,,  (MYchoon  men  nu  allerlei  hulpmidde- 
len gezocht  , en  buitendien  vele  recepten 
bekomen  , ook  zeer  naarfliglijk  beproefd 
beeft  , zijn  echter  dezelve  vruchteloos  be- 
vonden geworden  , toe  dat  eindelijk,  ten 
tijde,  wanneer  van  deze  rei  overig  waren 
maar  zesden  fluks,  die  nog  niet  op  het  gij- 
pen lagen , een  Vriend  uit  Angeln  hier  pas- 
feerde,  en  kennis  gaf,  dat  er  onder  zijne 
Beesten  waren  geweest  een  en  zestig  fluks , 
die  alle  hadden  gehad  het  Ruggebloed  en 
den  Staartworm , waarvan  enkelijk  één  Beest 

ge- 


40*  NATUURLIJKE  HISTORIE 


geflorven , maar  zestig  genezen  waren ; doch 
rundvee.  gat  njet  jj0n  weten  0f  ^ec  een  en 

v.  Afd,  zelfde  ziekte  was  geweest,  dewijl  maar  één 
****•  Beest  gecreveerd  was : wanneer  ik  nu  daar- 
00  * over  met  hem  op  den  Kieler  Jans- Markt 

was  in  gefprek  gekomen,  vernam  ik,  dat 
zijne  Beesten  waren  geweest  in  evengelijke 
omftaadigheden,  als  het  te  IFardclberg  ge- 
ftorven  zijnde  Vee;  waarop  men  dan  dit 
meerendeels  uitwendig  middel  mede  probeer- 
de, en  zoo  goed  bevond,  dat  er  van  de  zes- 
tien Koeijen  maar  twee  , die  de  ziekte  al 
te  lang  hadden  gehad,  ftierven.  ” 

„ i.  Aangaande  het  Ruggebloed  , het- 
zelve moet  men  door  eene  Vrouw,  (die 
daarmede  weet  om  te  gaan,  zoo  als  er  alom* 
me  worden  gevonden , ) na  dat  zij  alvorens 
de  nagels  wel  afgefneden,  en  hare  hand  ter 
dege  met  ongezouten  boter  befmeerd  heeft, 
het  Beest  achter  uit  den  Excrement  - darm , 
nevens  den  daarin  zijnde  eenigzins  taaijen 
drek,  laten  nemen,  of,  zoo  als  men  ge- 
meenlijk zegt,  het  Ruggebloed  laten  bre- 
ken; dan  geeft  men  dit  Beest  eenen  lepel 
vol  Lavas -olie  in,  en  wascht  den  rugge, 
achter  bij  het  kruis,  met  azijn,  na  dat  men 
alvorens  wat  klein  gefneden  fpek  in  een  pan 
gebraden  , en  in  den  azijn  gegoten  heeft, 
NB.  Daar  de  Lavas- olie  bezwaarlijk  is  te 
krijgen,  kan  men,  in  plaats  van  dien,  bij 
het  tegenwoordig  jaargetijde,  uit  groen  La- 
vaskruid,  alvorens  klein  gellooten  zijnde, 
het  fap  wringen,  en  de  Beesten  een  dofis 

( plank  ) 


van  HOLLAND.  403 


V.  AfdJ 

xtir. 

Hoofdft» 


( plank")  daarvan  ingeven , het  geen  geno?g-  HET 
Lam  hetzelfde  is.’’  *ÜNDV“- 

,,  2.  Aangaande  den  Staartworm,  moet 
men  bij  het  uiterfte  emde  des  ftaarts  van 
het  Beest , de  haren  op  zijde  houden  en 
een  gat  daar  in  fnijden  , zoo  dat  het  ter 
dege  bloede.” 

„ Bijaldien  men  nu  niet  den  eerstvolgen- 
den  dag  mogt  zien  , dat  het  zieke  Beest 
ten  eenemaal  betert , kan  men  de  eerde 
cure,  ten  opzigte  van  het  Ruggebloed , den 
derden  dag  hervatten;  maar,  ten  opzigte 
van  den  Staartworm,  is  eens  genoeg.” 

„ In  geval  nu  de  Huisman  zijn  Vee  door 
deze  cure  wil  van  de  ziekte  genezen , moet 
hij  hetzelve  zeer  dikwijls  en  ter  dege  be- 
zien, ten  einde  hij,  zoo  ras  als  hij  maar 
eenigzins  befpeurt,  dat  zijn  Vee  ziek  wordt, 
de  voorfchrevene  cure  gebruike;  want  wan- 
neer de  ziekte  de  overhand  gekregen  , en 
het  Beest  al  eens  of  meermalen  de  melk 
verloren  heefc,  is  deze  ziekte  hier  bij  ons 
gansch  ongeneeslijk  bevonden  geworden  ; 
maar  alvorens,  of  indien  men  zich  van  dit 
middel  ter  regter  tijd  bedient , is  dezelve 
zeer  ligtelijk  te  cureren;  hebbende  wij  ge- 
had Koeijen,  die  binnen  vier  dagen  weder 
ten  eenemaal  tot  melk  en  gezondheid  geko- 
men zijn.” 

Vol- 


(*)  Het  geen  bier  verder,  in  deze  Misfive,  volgt, 
is  reeds  in  het  elfde  Hoofdftuk  van  deze  vijfde  Af- 
deeling,  ©p  bladz  a88  en  289,  bij  de  opgave  van 
de  uitwendige  kenteekensa  der  Veepest,  medegedeeld* 


404  NATUURLIJKE  HISTORIE 


het  Volgens  het  eerde  van  deze  twee  ftuk* 
rundvee.  ken^  hec  we^  jn  Yjaarnfc^e  fchrijftrant 

v Afd.  is  opgefield,  blijkt,  dat  de  Leden  van  de 
Medifche  Faculteit  te  Bras  fel,  onder  an- 
00  1 * dere  middelen , ook  het  zetten  van  een  Se- 
ton  noodig  oordeelden ; terwijl  het  overige 
van  dat  (luk  de  behandeling  van  het  Vee 
en  eenige  geneesmiddeleu  behelsr. 

Omtrent  het  tweede  van  deze  Jaatfle  fïuk- 
ken  moeten  wij  aanmerken,  dat  het  zijn 
kan,  dat  de,  door  dien  Landman  bedoelde, 
beesten,  bij  de  Veeziekte,  ook  het  beken- 
de Rugge-  of  Lendebloed  gehad  hebben, 
even  zoo  als  er  wel  zijn , welke  het  Lon- 
gevuur  hebben  ; maar  om  dit,  als  eene  ei- 
genfehap  der  Veepest  te  doen  voorkomen, 
gaat  niet  door,  hebbende  wij  ons  gevoe- 
len hierover  breeder  voorgedragen  in  het 
elfde  Hoofdlluk  dezer  vijfde  Afdeeling,  hier 
voren  op  bladz.  333. 

Na  de  mededeeling  dezer  (lukken , zul- 
len wij  overgaan  tot  die,  welke  gedurende 
de  Veepest  , die  in  de  jaren  1769  en 
vervolgens  gewoed  heeft,  zoo  in  Couran- 
ten als  in  .andere  gefchriften  zijn  bekend 
gemaakt  , en  waaronder  men  de  gevoelens 
van  verfcheiden  Vaderlandfche  en  Buiten- 
landfche  Geleerden,  zoo  wegens  de  voor- 
behoeding,  ten  tijde  der  Veepest,  als  ter 
behandeling  en  genezing  van  de , daaraan 
ziek  zijnde,  beesten  zal  aantreden,  als  me- 
de onder fcheidene  geneesmiddelen  , welke 
door  eenvoudige  Landlieden,  volgens  hun- 
ne ondervinding  of  denkbeelden  , zijn  op- 

ge- 


van  HOLLAND#  405 


gegeven  ; latende  wij  de  onderfcheidene,  het 
door  ons  bedoelde,  (lukken  hier  volgen.  rundvee; 

v.  Afd* 

KORT  VERTOOG  nopens  een  mid-  XUI 
del  tegen  de  Ziekte  en  Sterfte  Hoofdft* 
der  Runderen  dien  (lig , door  g. 
ten  haaff  , Stads  Chirurgijn  en 
Lid  van  de  Hollandfche  Maat - 
fchappij  der  IVetenfchappen . 

„ Vermits  de  Ziekte  en  Sterfte  onder  de  vertoog 
Runderbeesten  genoegzaam  door  alle  de  Pro-  yeeerzi^te 
vinden  van  dit  Land  zich  meer  en  meer doorden*’ 
verfpreid , en  er  tot  hiertoe  geene  vaste  be-  Heer  tem 
hoedmiddelen  tegen  deze  verfchrikkelijke  haaff. 
plage  zijn  ontdekt  geworden , ja  zelfs  dac 
de  voorbereiding  ter  genezing,  en  de  me* 
dedeeling  der  ziekte,  door  vermenging  van 
zieke  met  gezonde,  of,  door  de  Inënting, 
in  deze  en  andere  Provintien  beproefd,  aan 
het  gewenschte  oogmerk  niet  volkomen  vol- 
daan heeft : daarenboven  de  meeste  Land- 
lieden door  hunne  manier  van  denken  ge- 
noegzaam alle  middelen,  bijzonder  de  me- 
dedeeling  der  ziekte , als  zondig  verwerpen  , 
zoo  is  de  vraag  billijk  : wat  is  er  in  dezen 
te  doen  ? Moet  men  het  arme  Vee  hulpeloos 
laten  omkomen  ? Dit  zij  verre , niet  alzoo ! 

Het  past  den  Mensch  , om  aan  het  ker- 
mende Vee  , dat  zich  zelven  niet  helpen 
kan,  allen  bijftand  en  gepaste  middelen , te- 
gen hare  gebreken  dienltig  , te  beproeven. 

Vooral  behoorden  dezulke,  die  in  de  beoe- 
fenende Genees-  en  Heelkunst,  en  in  de 

ge- 


I 


HIT 

RUNDVEE, 

V.  Afd. 

XIII. 

Hoefdft. 


406  NATUURLIJKE  HISTORIE 

genezing  van  befmettende  ziekten,  zoo  als 
men  in  de  Legers  en  Hospitalen  waarneemt, 
ervaren  zijn , het  hunne  tot  welzijn  van  het 
gemeene  best  te  berde  te  brengen  , ten  einde 
ter  demping  der  verfiindende  Veepest  niets 
onbeproefd  gelaten  werd,” 

„ In  zoo  verre  ik  met  alle  mogelijke 
aandacht  de  ziekte  der  Runderen  heb  na- 
gefpeurd,  komt  het  mij,  en  volgens  de  ge- 
dachten van  de  oordeelkundigfte  en  ervaren- 
fte  in  de  Genees-  en  Heelkunde  voor,  dar 
de  Beesten  door  eene  algemeene  aanileking 
en  haastig  tot  verrotting  neigende  ziekte 
worden  aangetast:  welke  ziekte  in  meerder 
of  minder  graad  verfchilt,  en  wel  zeer  on- 
derfcheiden  toevallen  aanbrengt,  dan,  deze 
moeten  afgeleid  worden  van  de  bijzondere 
deelen,  welke  min  of  meer  hevig  aangetast 
worden.  De  ftaat  der  ziekte  dus  vooron- 
derfteld  hebbende,  zal  het  middel,  dat  ter 
genezing  zal  kunnen  dienftig  bevonden  wor- 
den , van  dien  aard  moeten  zijn , dat  het  op 
het  allerfpoedigfte  en  krachtigfte  de  reeds 
geformeerde  ontfleking  dempt,  en  de  ver- 
rotting tegenftaat;  en  tevens,  dat  het  mid- 
del op  eene  zeer  gemakkelijke  wijze  kan 
in  het  werk  gefield  of  toegediend  wor- 
den. ” 

,,  Wij  zullen  den  Landman,  vooral  den 
oordeel kundigen  Landheer  en  Lezer,  zelve 
laten  oordeelen  , of  onze  zeer  eenvoudige 
behandeling  en  middelen  gepast  zijn  , dan 
niet.  Ja,  wij  houden  het  middel  niet  al- 
leen dienftig  ter  genezing,  maar  achten  het 

tc* 


van  HOLLAND.  40^ 

tekens  vermogens  te  hebben*  orn  de  ziekte 
voor  te  komen,  als  hetzelve  maar  genoeg- *ÜNDVE®- 
zaam  ( dat  is  4 a 5 pinten  daags ) aan  een  V Afd. 
groot  beest  gegeven  wordt:  immers  weet  xin* 
men  en  het  is  door  proeven  bewezen,  dat  oo£dft# 
geene  middelen  de  verrotting  beter  tegen- # 

Haan,  dan  die  uit  hun  aard  ligt  gistende 
zijn.  Dat  ons  ftraks  te  melden  middel 
van  dien  aard  is,  zal  niet  noodig  zijn  be- 
toogd te  worden,  wijl  hetzelve  als  zooda- 
nig bij  een  ieder  bekend  is.  Om  ter  zake  ' f 

te  komen. r* 

,,  Vooreerst , zoo  dra  de  Huisman  merkt  Geneed 
dat  eenig  fluks  vee  begint  te  kwijnen,  moet  wüz* 
hij  het  uit  de  weide  halen,  doch  langzaam  ^eos*1 
Voortdrijven*  op  dat  door  het  drijven  en  dezelfde.- 
vermeerderde  beweging,  de  cntfleking  niet 
vermeerdere,  en  de  ziekte  verergerd  wor- 
de; het  beest  moet  dus  afgezonderd  in  een 
flal  of  fehuur,  die  men  luchten  kan,  ge- 
plaatst worden.” 

„ Ten  tweede , moet  het  kwijnende  beest, 
naar  mate  zijner  krachten , op  het  fpoedig- 
fle  meerder  of  minder  bloed  afgetapc  wor- 
den.” 

„ Ten  derde , zal  men  het  volgende  mid- 
dël,  zoo  fpoedig  als  mogelijk  is,  aan  het- 
zelve toedienen.  Men  neme  één  pint  wijn- 
azijn en  één  pond  gemeenen  honig,  met  een 
vierde  pond  engelsch  purgeerzout,  en  men- 
ge het  zaïuen  in  tien  pinten  gekookt  water ; 
vsn  dit  mengfel  moet,  van  twee  tot  twee 
uren,  een  pint  ingegeven  worden.  De  Hok* 

Relingen  en  kalven  geeft  men  de  helft  of 
D d mia- 


408  NATUURLIJKE  HISTORIE 

minder,  naar  hunne  grootte.  Het  gezegde 
%1'ndvek  L1jt  gebruikt  zijnde,  worde  vernieuwt; 

Afd.  en  niet  het  ingeven  moet  drie,  vier  of  vijf 

Itoofdit  c*a£eR’  naar  mate  ziekte  hevig  is,  a zn 
gehouden  worden.  Daarna  wordt  hetzelve 
trapswijze  verminderd:  maar  ingevalle  het 
beest  te  llerk  aan  den  afgang  is,  moet  hec 
purgeerzouc  uit  het  middel  gelaten  , en  zon* 
der  hetzelve  toegediend  wordefn.” 

,,  Ten  vierde , op  dat  de  krachten  van 
* het  Beest  bewaard  mogen  blijven,  om  des 

te  beter  de  ziekte  door  te  (laan,  moet  aan 
hetzelve , gedurende  hec  ganfche  beloop  der 
ziekte,  broodwacer  uit  roggenbrood  bereid, 
gegeven  worden  , ja  zelfs  moet  men  het 
Beest  het  uitgekookte  brood,  of  ander  oud- 
bakken brood  te  eten  geven.  Vervolgens 
geeft  men  trapswijze  aan  het  Beest  zijn  ge- 
woon voedfel  weder.” 

„ Ten  vijfde  , de  mist’,  die  doorgaans 
zeer  Hinkende  is , moet  terftond  weggen  o* 
men,  en  de  plaats  afgefpoeld  worden  >5 
,,  Door  deze  gemakkelijke  wijze , gepaard 
met  zeer  eenvoudige , doch , volgens  hec 
oordeel  van  kundige  en  ervaren  Genees- 
heeren,  gepaste  middelen,  heb  ik  het  ge- 
noegen gehad  te  zien,  dat  op  onderfcheiden 
woningen , omtrent  deze  Stad  gelegen , van 
het  beste  foorc  van  melkgevende  Beesten, 
die  reeds  van  hun  melk  beroofd  en  dermate 
ziek  waren  , dat  men  aan  de  herftelling  wan- 
hoopte, zijn  gered  geworden;  en  na  ver- 
loop van  negen  of  tien  dagen,  ten  voordee- 

te 


\ 


van  HOLLAND.  465 


ié  van  den  Landman,  den  melkemmer  we- 
derom  vervuld  hebben  ” 

„ Meer  proeven  door  anderen,  volgens 
onzen  raad  en  op  het  goed  gerucht  ten 
voordeele  dezer  eenvoudige  behandeling  en 
middelen,  genomen,  zoude  ik  kunnen  aan- 
voeren. En  offchoon  niet  alle  de  zieke 
Beesten,  welke  dit  middel  genomen  heb- 
ben, gered  zijn,  blijft  nogtans  het  middel  * 
in  zijnen  aard  , een  gepast  behoed  * en  hulp- 
middel. De  aanval  der  ziekte  is  veeltijds 
zoo  hevig , dat , eer  men  uitwerking  van  dit 
of  andere  middelen  hebben  kan  , dezelve 
doodelijk  is.  ” 

„ Wij  wenfchen , dat  deze  of  betere  be- 
handeling en  middelen  mogen  ter  toetfe  ge* 
bragt,  en  den  Landman  aangefpoord  wor< 
den,  om  dezelve,  zoo  ter  voorkoming  als 
genezing  te  beproeven  , ten  einde  geene  zie- 
ke Beesten  , in  het  veld , meer  hulpeloos 
zuchten  , maar  vele  derzelven  door  ijver 
mogen  behouden  worden.  Zulks  alleen  is 
het  zuivere  oogmerk,  dat  wij  in  dit  korte 
vertoog  bedoelen , en  op  dat  het  den  Land* 
man  best  zou  verdaan,  hebben  wij  het  zoo 
eenvoudig  als  mogelijk  was  ter  neergedeld.  ” 

’ „ Rotterdam  den  15.  September  1769."* 


HET 

RUNDVEE* 

V.  Afd. 
XIII. 
HÖbfdft. 


Bij  dit  Stuk  behoort  gevoegelijk  nog  een 
aanmerkelijke  oordeelkundige  Verhandeling  * 


‘i'7 


Dd  % 


4io  NATUURLIJKE  HISTORIE 


KÏT 

frUNDVEE, 

V.  Afd.- 
XIIU 
Heofdif# 


5,  Gedachten  van  een  Genceskun* 
digen  (l  bikker),  over  den 
aard , oorzaak + uitwerkingen  en 
geneeswijze  der  VEEPEST, 
flemende  op  het  ontleedkundig 
onderzoek  der  Beesten  na  hunnen 
dood , en  op  waarnemingen  en  ee* 
nige  proeven  omtrent  zieke  Bees - 
ten,* 


GedacTï-  *,  Hoe  zeer  <3e  vreesfeïijke  flagting  cïer 
ttn  over  thans  woedende  Veepest  de  aandacht  van 
* kundige  lieden  billijk  tot  zich  trekt,  oin  , 
l.  bic  ware  het  mogelijk,  middelen  ter  genezing® 
***•  uit  te  vinden,  fchrikt  men  echter  eenige 
pogingen  daaromtrent  te  doen , en  zijne  ge- 
dachten deswegens  te  uiten.  Het  lezen  van 
zoo  vele  verfchillende  gevoelens , als  men 
van  tijd  tot  tijd  heeft  voorgefield,  verveelt 
reeds,  De  vruchteloosheid  van  zoo  vele 
aangeprezen  en  aangewende  middelen  ver* 
wekt  wanhoop  , en  het  vooroordeel  der 
Landlieden  in  dit  geval,  maakt  alle  onder- 
neming desaangaande  moeijelijk  en  vruchte- 
loos. In  weerwil  echter  van  dit  alles , meen 
ik  verpligt  te  zijn  mijne  gedachten  nopens 
dit  gewigtig  onderwerp  aan  het  gemeen 
mede  te  deden.  Zie  hier  dezelve : 

,,  I.  De  Veepest  is,  volgens  de  toeflem- 
minge  van  genoegzaam  alle  kundige  Ge- 
ueesheeren,  eene  hefm'et telijke  Rotkoorts  of 
Rotziekte  van  eenen  bijzonder  en  aard , 
( Fehris , feu  Morbus  putridus  contagiofus 
fui  gener  is)*  Zij  is  eene  Rotziekte : die 


too- 


van  HOLLAND.  41 1 


foonen  de  toevallen  en  de  (laat  der  inge-  MET 
wanden  , na  den  dood.  Zij  is  befmette- RÜNDVE#jJ 
lijk,  om  dat  haar  gifc  of  fmetdoffe  (Mias  V.  Afd. 
ma  ) zich  mededeelt  en  van  het  eene  Beest 
rot  het  andere  overgaat.  Zij  is  van  een 
bijzonderen  aard,  dat  is,  de  fmetdoffe  ver* 
fchiic  in  wezen  en  aard  van  die  van  andere 
Rotziekten  , waarom  zij  ook  alleen  het 
Rundcrvee  aandoet.  Zij  heeft  derhalve  geen 
wezenlijke  overeenkomst  met  de  Kinder- 
pokjes,  Mazelen,  Pest  der  Menfchen  enz  ; 
zij  {is  gevolgelijk  ook  geene  ware  oncfte- 
kirgsziekte.  Men  befpeurc  er  geene  we- 
zenlijke reekenen  van:  het  bloed  is  nooit 
ontdoken,  en  nergens  vindt  men  in  de  in- 
gewanden eene  ware  ontfteking,  maar  eene 
roodheid , die  het  gevolg  is  van  eene  fcher- 
pe  Rotdoffe,  van  eene  ontbinding  van  het 
bloed  , en  die  eene  verderving  ( Oangrat - 
na')  te  kennen  geeft  ” 

,,  II.  De  naaste  oorzaak  is  buiten  allen 
twijfel  eene  wezenlijke  op  zich  zelfs  be- 
flaande  Smetdoffe,  die  aan  en  in  het  lig- 
chaam  der  Runderen  gebragt,  de  ziekte  ver- 
wekt; doch  van  den  bijzonderen  aard  de- 
zer doffe,  zoo  wel  als  van  de  wijze  van 
werkinge  derzelve,  zijn  wij  voldrekt  on- 
kundig, en  het  is  meer  dan  waarfchijnlijk, 
dat  wij  die  nooit  kennen  zullen  , zoo  min 
als  van  andere  befmettelijke  ziekten.  Dit 
echter  fchijnt  te  blijken,  dat  die  fmetdoffe, 
even  gelijk  het  gif  der  Kinderpakjes , al- 
toos hier  of  elders  werkzaam  bedaar , en 
zich  zelve  uicbreidc  en  vermenigvuldigt , 

D d 3 wan* 


BET 

bundvee, 

V.  Afd. 
XIII. 
Hoof  dit. 


41a  NATUURLIJKE  HISTORIE 

wanneer  zij  tot  vatbare  onderwerpen  toe-? 
gang  vindt ; zoo  dat  men  de  ziekte  voor 
altoos  uitroeijen  zoude  , indien  men  die 
fmetftofFe  geheel  vernielen  kon.  De  naaste 
oorzaak  is  derhalve  geene  kwade  gefield-? 
heid  in  de  lucht,  noch  in  het  gras  of  an- 
der voedfel , daardoor  veroorzaakt ; dan 
zoude  de  ziekt»  algemeener,  fchieiijker  en 
gelijker  zich  verfpreiden , geene  fprongen 
doen , veel  meer  plaats  hebben  , en  geene 
onvatbaarheid  om  ze  weder  te  krijgen  overla- 
ten, dat  is,  geene  gebeterde  Beesten  geven.” 

„ lil.  Niet  veel  meer  weten  wij  van  de 
wijze  en  wegen , langs  welke  deze  doffe 
zich  mededeelt  en  in  het  ligchaam  overgaat. 
De  fmetdüfFe  fchijnt  niet  zeer  vlug ; de 
lucht,  om  gemelde  redenen,  niet  zeer  ge- 
reed om  ze  over  te  voeren , maar  waar- 
fchijnlijk  wordt  zij  overgebragt  door  opge- 
trokken en  nederzakkende  dampen  ; door 
het  water  der  flooten ; door  het  gras  en  an- 
dere voedfels , befmet  met  het  fhot  en  kwijl 
van  zieke  Beesten , veelligc  ook  door  het 
overwaaijen  van  befmette  pluirnzaden,  door 
wespen  en  vliegen,  en  langs  eene  menigte 
andere  nog  onbekende  wegen.  Zij  fchijnt 
ook  meer  door  de  zwelging  dan  door  de 
ademhaling  in  het  ligchaam  te  komen.  ” (*  ) 

s,  IV.  Vrij 

(*)  Art.  IV.  van  dit  (luk  is  r*ed$  hier  voren  ia 
het  elfde  Hoofdftuk  dezer  vijfde  Afdeeling  op  blad*. 
£91  , bij  de  opgave  der  uitwendige  kenteekenen  vaa 
de  Veepest , geplaatst , maar  is  er  hier  echter  ook 
icgelatcn , om  dep  zaïacnhaug  van  dit  ftpk  niet  te 
breken. 


/ 


\ 


van  HOLLAND.  413 

,,  IV.  Vrij  duister  en  onzeker  zijn  ook  mpt 
de  eerfte  verfchijnfden  of  kemeekenen  der  auNDv«. 
ziekte  in  Osfen , Kalveren,  Hokkclingen,  v.  Afd. 
en  in  alle  die  geen  melk  geven.  Vele  de-  Xl<l* 
zer  zijn  reeds  eenige  dagen  ziek  geweest, 
eer  men  het  ontdekt.  Men  behoorde  zich 
toe  te  leggen  om  er  meerder  kennisfè  van 
te  krijgen,  ten  einde  men  in  tijds  dc  noo- 
dige  hulpmiddelen  konde  aanwenden.  Men 
kent  ze  het  eerst  aan  eene  zekere  treurig- 
heid , kwijning , loomheid  en  niagreloos- 
heid.  De  meeste  beesten  beginnen  minder 
te  eten  en  te  drinken,  fchoon  ze  veel  fnuf- 
felen ; zij  kugchen  nu  en  dan ; de  horens 
worden  meest  koud , de  oogen  rood  en  be- 
ginnen te  tranen,  de  neus  te  loopen;  de 
tanden  worden  min  of  meer  los;  het  tand- 
vleesch  brandig  en  ontveld ; en  zoo  er  roode 
puistjes  ot  pukkels  zich  op  de  tong  ver- 
toonen , is  het  een  zeker  teeken  van  ziekte. 

Het  ophouden  van  de  herkaauwinge  en  an- 
dere volgende  teeltenen  en  verfchijnfclea 
zijn  zigtbaarder  en  genoeg  bekend,8' 

„ V.  Met  meerder  zekerheid  blijkt  uit 
den  Haat  der  ingewanden , na  den  dood , 
zoo  wel  als  uit  andere  voorgaande  verfchijn 
felen,  dat  de  eerfte  en  voornaamfte  uitwer- 
king, en  rnisfehien  de  voornaamfte  zetel 
der  ziekte,  in  de  eerfte  wegen  plaats  heefr. 

Men  vindt  in  alle  geopende  Beesten  de  pens 
opgevuld  met  eene  verbazende  menigte  on- 
herkaauwde  flijmige  grasftoffe,  het  boek  of 
de  zouter  opgepropt  met  eene  rulle,  droo- 
ge 9 grove*  loodverwige,  verbrande  ftoffe , 

Dd  4 die 


4 T4  NATUURLIJKE  HISTORIE 


'HET 

EUNDVEE 

V.  Afd. 
XIII 
Üoofdft. 


die  tusfchen  de  blaauwachtige  bladen  als 
vast  t’zaamgedrukte  koeken  geperst  zit,  ea 
in  een  gezond  Beest  deegachtig  en  lenig  is ; 
voorts  in  de  vierde  maag  een  dun,  geel  of 
groenachtig,  rot  en  (tinkend  vocht,  en  der» 
zei  ver  binnenfte  rok  bruin  rood,  ligt  af- 
fchei  Jende  en  verdorven.  Alle  de  andere 
verfchijnfelen  fchijnen  Hechts  gevolgen  van 
dezen. • ’ 

„ VI.  Uit  Art.  4 en  5 wordt  Art.  1 
bevestigd , en  is  verder  blijkbaar , dat  d» 
ziekte  terftond  de  krachten  van  het  Vee 
breekt , ter  neder  (laat , de  magen  en  in- 
gewanden werkeloos  maakt , en  alle  natuur» 
lijke  werkingen  doet  ophouden , waaruit 
noodwendig  volgt,  dat  de  opgehouden  dof- 
fe , gedeeltelijk  door  dil  te  daan  in  zoo 
eene  warme  plaats  , gedeeltelijk  door  den 
bederfelijken  aard  der  ziekte,  meer  en  meer 
tot  rotting  overgaan  , en  even  als  in  een 
mestput  aan  het  broeijen  en  gisten  gera- 
ken, uitzetten,  zwellen,  brandig  en  fcherp 
worden  , waaruit  alle  de  verfchijnfelen  en 
toevallen  op  het  laatst  der  ziekte  gemakke- 
lijk worden  verklaard.” 

„ VIL  Uit  Art.  i en  2 volgt,  dat  men 
waar fchijn lijk  nooit  een  toereikend  behoed- 
middel voor  deze,  zoo  min  als  voor  an- 
dere befmertelijke  doorgaande  ziekten  vin- 
den zal,  om  namelijk  de  Beesten  voor  de? 
zelve  onvatbaar  te  maken,  of  ze  geheel  te 
keer  te  gaan,  en  uit  een  Land  te  weren. 
Het  laatde  echter  zou  men  waarschijnlijk 
bereiken,  zoo  men,  volgens  den  te  pnhe- 


van  HOLLAND.  4^5 

dacht  afgekeurden  raad  van  den  wijdberoem-  HET 
den  LANCisius  , in  een  tijd  dat  de  Runder  RUNDVEB« 
pest  in  Italië  geweldig  woedde,  terfrond,  v.  Afd. 
zoodra  er  in  eenige  landfrreek  zieke  Bees-  Xln* 
ten  zich  opdeden,  dezelven  doodde.  Men  Hjof 
bediende  zich  naderhand  van  dezen  raad , 
met  een  gewenscht  fucces,  in  het  Vlek  Ca - 
prarola , en  in  verfcheiden  Domeinen  van 
den  Geestelijken  Staat  en  van  eenige  Prin- 
fen ; men  fmoorde  de  ziekte  in  hare  ge- 
boorte en  fruitte  haren  voortgang;  en,  zoo 
ik  wel  onderregt  ben , weert  men  op  die 
wijze  de  ziekte  in  Engeland . Hoe  nuttig 

en  noodzakeiijk  tot  dit  einde  mede  zijn  de 
behoedmiddelen  , die  onze  wijze  en  hooge 
Magten  beraamd  hebben  , blijkt  uit  Art.  1.  ” 

,,  VIII.  Verder  volgt  uit  Art.  1 en  2,  dat 
men  waarfchijnlijk  ook  nooit  een  eigenaar- 
dig geneesmiddel  tegen  deze  ziekte , zoo 
min  als  voor  andere  befmettelijke  Rotziek- 
ten  , vinden  zal : een  tegengift  , namelijk , 
niagtig  om  de  fmecfrofte,  reeds  in  het  lig- 
chaam  zijnde  , ftomp  en  krachteloos  te  ma- 
ken, dat  vuur  uit  te  blusfchen  en  te  frnoo- 
ren.  Zulks  te  zoeken,  is  vruchtelooze  arr 
beid;  zulks  te  vergen,  te  veel  gevergd.’’ 

„ IX.  Maar  uit  Art.  5 en  uit  de  Analogie 
van  foortgelijke  ziekten  mag  men  beiluiten , 
dat  men  veelligt  eene  geneeswijze  , eene 
manier  van  behandeling  vinden  zal,  om  de 
ziekte,  even  gelijk  de  Kinderziekte,  gena- 
diger, minder  doodelijk  te  maken , om  meer 
vee  te  behouden , dan  men  tot  hiertoe  be- 
houden heeft.  Die  te  zoeken  is  redelijk» 

Dd  5 pl®« 


4ï6  NATUURLIJKE  HISTORIE 


*®T  pligtig  en  lofwaardig  ; die  te  vinden  niet 
hopeloos,  zoo  men  Hechts  naar  reden  luis* 
tert’  en  ^evon^en  tc  hebben,  zal  zeer 
«cofdft,  grool:  en  niisfchien  alles  zijn,  wat  men  in 
dit  geval  vergen  en  wenfehen  kan.” 

„ X»  Uit  Art.  i en  4 blijkt,  dat  daar* 
toe  geenszins  aan  te  raden  zijn  ruime  en 
herhaalde  aderlatingen.  Vermoedeiijk  was 
het  beter  er  in  ’c  geheel  geene  te  doen  , 
om  dat  zij  altoos  verzwakken , en  de  krach- 
ten , zoo  veel  mogelijk  is , moeten  gefpaard 
worden.” 

„ XL  Uit  Art.  5 en  de  Analogie  van 
foortgelijke  ziekten  beHuit  men  met  regt, 
dat  daartoe  beter  dienen  zullen  eene  ontle* 
dïging  der  ingewanden  door  purgatien ; ont* 
houding  van  vaste  voedfels,  welke  herkaau- 
wing  vereifchen;  dunne  doch  voedzame  en 
tevens  de  rotting  tegengaande  voedfels  en 
middelen.  Hierom  fchijnc  mij  tot  hiertoe 
de  beste  geneeswijze  de  volgende  te  zijn,  ” 
Bebandt*  „ i.  Dat  men  de  Beesten,  zoodra  men 
iing  van,£je  z}ekte  befpeurd,  uit  het  land  hale,  op 
wijze  en  de  Hal  zette,  geen  gras  oi  hooi,  maar  dunne 
middelen  flobbering  geve,  beftaande  uit  'karnemelk,  wei, 
voor,  het  Qf  water  met  rogge  - , gerste-  of  lijn  zaad  mee! , 
aiese  vee.  ^ doorgezegen  mout;  welke  voedfels  niet 
behoeven  htrkaauwd  te  worden,  de  opge- 
pakte Hof  verdunnen,  loslijvigheid  verwek- 
ken, de  rotting  tegenllaan  en  genoegzaam 
voeden.  ” 

,,  DienHig  is  het,  de  flobberingen  en 
dranken  laauw  toe  te  bereiden , en  liefst  put- 
in  plaats  van  flootwater'te  gebruiken.” 


van  HOLLAND.  417 

„ 2.  Dat  men  hun  terdond  en  bij  her-  i«* 
haling  een  purgeermicidel  ingeve , om  de RÜNDVE1* 
opgepakte  doffe  uit  te  drijven.  Het  ge  v.  Afd. 
reedde,  eenvoudigde  en  zekerde  dat  ik,  in 
dit  geval,  tot  nog  toe  ken,  is  de  wortel  09  '■ 

van  het,  bij  de  Boeren  alom  bekende.  Vuur • 
of  Kr  opkruid  ( Helleborus  niger  flor  o viri - 
di ) , waarvan  men  alle  dagen  , of,  naar 
vereisch  van  zaken , Ss  morgens  nuchteren 
één  of  twee  worteltjes,  ter  lengte  van  een 
vinger , in  een  dotje  gras  gewonden , laat 
doorzwelgen.  Hetzelfde  oogmerk  bevor- 
dert men  door  den  drek  met  de  hand  uit 
den  endeldarm  te  halen ; door  een  pijp  met 
brandende  tabak  in  de  aars  te  deken,  en 
door  de  Beesten  gemeen  zout  te  laten  lik- 
ken, waarop  zij  graag  zijn,  en  het  welk 
de  verrotting  ook  tegendaat.” 

,,  Alle  deze  middelen  zouden  waarfchijn- 
lijk  ook  heilzaam  zijn,  zoo  men  ze  in  het 
werk  delde  in  gezonde  beesten  van  een 
koppel,  waarvan  er  reeds  een  of  meer  ziek 
zijn;  en  men  zal  weldoen  van  er  nog  e eni- 
gen tijd  mede  aan  te  houden,  wanneer  de 
beesten  reeds  beteren.  ” 

,,  3.  Eindelijk,  dat  men  de  dal  luch* 

‘ tig  en  zuiver  en  het  ligchaam  der  beesten , 
vooral  de  bek , door  wasfing  met  water  en 
azijn  rein  houde , hen  bij  droog  en  goed 
weder  in  de  open  lucht  drijve  , en  voor 
koude  en  nattigheid  beware.” 

,,  Met  deze  middelen  zal  men  waarfchijn- 
lijk  voldaan  kunnen  ; zij  zijn  ten  minde 
door  fommigen  reeds  met  een  gewenscht 

ge- 


«ET 

«UNDVEB 

V - Afd. 
XIII 
Hoofdft. 


Voorbe- 
bocdinger 
genees- 
middelen , 
volgens  E, 

SANDI- 

FORT, 


4!$  NATUURLIJKE  HISTORIE 

gevolg  in  het  werk  gefield.  Men  kan  er 
ligtelijk  meerder,  die  nuttig  zijn  zouden, 
voorfchrijven ; maar  de  veelheid  fchrikc  de 
Landlieden  af,  baart  hun  te  veel  omflag , 
en  flrijdt  te  ilerk  tegen  hunne  vooroordee- 
len.  En  evenwel  hoe  eenvoudig , min  om - 
flagtig,  weinig  kostbaar  en  gefchikt  deze  of 
andere  middelen  ook  zijn  mogen  , het  is 
te  vreezen,  dat  de  menigte  er  nooit  een  be- 
hooilijk  gebruik  van  maken  en  er  de  vereisch- 
te  proeven  van  nemen  zal  ; ten  zij  een 
Hooger  Gezag  een  onredelijk  en  on  verzet* 
telijk  vooroordeel  tegen  alle  middelen,  met 
magt  tot  reden  en  pligt  brenge;  of  dat  een 
Priesterlijke  ijver  het  algemeen  en  verder- 
felijk begrip , dat  men  tegen  Oordeelen  gee- 
ne  middelen  mag  aanwenden  , tegenga  en 
van  dwaling  overtuige:  van  het  gezond  ver* 
fland  en  bondige  redeneringen  alleen  heeft 
men  in  dit  geval  niets  te  hopen,” 

Hierop  laten  wij  volgen  de  gedachten  van 
den  Leydfchen  Hoogleeraar  e.  sandifort, 
zoo  over  de  voorbehoeding  als  geneeswijze 
dezer  ziekte,  zo  o als  dezelve  zijn  geplaatst 
in  de  reeds  aangehaaLe  Verhandelingen  van 
de  Zweedfche  Akad&mie . 

„ Om  de  Veeziekte  voor  te  komen,” 
( zegt  zijn  Ed. ) ,,  zijn  het  best  zulke  mid- 
delen, als  de  ontHeeking  afweeren,  en  de 
vochten  in  Haat  Hellen,  om  de  rotting  te 
wederflaan,  terwijl  zij  tevens  de  maag  en 
darmen  zuiveren.  Tot  dit  oogmerk  zijn 

ader- 


* a n HOLLAND*  419 

aderlatingen,  zuurachtige  dranken  en  buik- 
.zuiverende  middelen,  nuttig  en  voldoende.  R*mDvse* 
Maar,  wanneer  het  vee  door  de  ziekte  reeds  v.  Afd, 
is  aangetast  , is  het  noodig  dat  men  de  out-  xnt*. 
lïeking,  welke  reeds  voorhanden  is,  weg  0 
neme,  dat  men  de  maag  en  darmen  van  de 
kwade  lïolfen,  welke  zich  in  dezelven  be- 
vinden, zuivere;  dat  men  de  rottige  fcherp* 
te  der  vochten  te  keer  ga ; de  levenskrach- 
ten onderhoude,  en  de  kwade  toevallen  ver- 
zachte» Te  dien  einde  moet  men  in  den 
beginne  der  ziekte  terltond  aderlaten,  en 
dit  daarna  herhalen,  naarmate  het  de  om- 
fiandigheden  vereisfchen;  de  maag  en  dar- 
men moeten  door  verkoelende  buikzuive- 
rende middelen  gereinigd  worden  ( bij  voor- 
beeld, door  Engelsch  zout,  het  welk  ik  hét 
best  aan  het  oogmerk  heb  gevonden  te  vol- 
doen), en  daarenboven  zet  men  dagelijks 
klijsteren  van  water , honig  en  falpeter, 
vooral  wanneer  de  Beesten  fterke  persfingen 
hebben.  Ten  einde  de  rottige  fcherpte  in 
de  vochten  te  keer  te  gaan,  bedient  men 
zich  van  zuren  uit  het  rijk  der  delftloffen, 
onder  welke  dc  olie  van  vitriool,  gemengd 
onder  den  gewonen  drank , tot  dat  deze 
eenen  aangenamen  zuren  fmaak  gekregen 
heeft,  de  beste  werking  heeft  gedaan.  An-  * 
dere  gaven,  tot  hetzelfde  oogmerk,  en  ook 
met  vrij  veel  nut,  gekarende  melk,  met  ho- 
nig en  gemeen  zout.  TefFens  moeten  de 
levenskrachten  door  broodwater  onderhou- 
den worden.  Voor  het  overige  is  het  noo. 
dig,  dat  men  het  vee  zeer  zuiver  houdt; 

dat 


HET  f 

HUNDVBA' 

V.  Afd. 
XIII. 
Hoofdft. 


420  NATUURLIJKE  HISTORIE 

dat  men  het  voor  flechr  weer  bewaart;  en 
dat  men  den  bek  met  water  en  azijn  van  bui- 
ten en  binnen  uit-  en  affpoelt.  Vele  heb* 
bm  zich  ook  bediend  van  een  fecon,  doch, 
voor  zoo  verre  ik  heb  kunnen  zien,  zon* 
der  nut.  Aan  eene  Koe  liet  ik,  na  het  ge- 
bruik van  buikzuiverende  middelen*  tot  een 
proef,  kina  geven.  Ik  gaf  haar  den  vier- 
den, vijfden,  zesden  en  zevenden  dag  dage- 
lijks een  afkookfel  van  zes  oneen  kina,  ge- 
kookt met  een  kan  water,  tot  dat  er  een 
ftoop  overbleef,  en  dan  zeigde  men  hec 
door.  Dit  beest,  bet  welk  op  het  begin 
van  den  vierden  dag  zeer  Hecht  was,  werd 
van  dien  dag  af  weder  beter,  zoo  dat  het 
op  den  achttien  dag  met  graagte  at,  en  naar 
hehooren  herka&uwde.  Tot  dezen  tijd  toe 
was  het  altijd  op  Hal  gehouden,  maar  op 
dezen  dag  werd  het  in  de  open  lucht  ge- 
bragt , en  kreeg  daardoor  zulk  eenen  ge- 
weldigen hoest,  dat  men  het  op  den  tien- 
den dag  eene  ader  moest  openen.  Dochhier* 
door  kieeg  het  niet  veel  verligtfng,  maar 
het  bleef  vier  weken  lang  hoesten,  gedu- 
rende welken  tijd  het  weinig  at,  maar  a U 
leen  door  broodwacer  het  leven  onderhielt. 
Daarenboven  gaf  men  het  dagelijks  eenen 
verdnnnenden  en  verzachtenden  drank,  ter- 
wijl het  ligchaam  daarenboven  door  klijste* 
ren  werd  opengehouden.  Op  deze  wijze 
werd  deze  Koe  eindelijk  herfteld,  cn  zij  is 
thans  volkomen  gezond  ” 

,,  Op  deze  eenvoudige  wijze  zijn  vele 
Beesten  van  deze  zwaré  ziekte  genezen.  ” 

Bij 


van  hólland.  421 

j 

Bij  deze  (lukken  voeden  wij  ook  de  ge-  h*t 
neeskundige  aanmerkingen  en  raadgevingen  *ÜNDvss*' 
van  Doétor  j.  f.  schonenberg,  wonende  v.  Afd. 
te  Duisburg , welke  mede  in  het  jaar  1769  XIIT* 
in  publieke  papieren  zijn  bekend  gemaakt,  0Ü’ 
zijnde  dezelve  van  den  volgenden  inhoud: 

„ Geneeskundige  Aanmerkingen  en 
Raadgevingen , rakende  de  ziek - 
te  ender  het  Rundvee . 

,,  Dewijl  ik  befpeurd  heb,  dat  de  Genees-  Geneer 
heerenhier  te  Lande,  (in  Duitschland ),  ikkunii*e. 
weet  niet  om  welke  reden  , zich  tot  nu  toe 
niet  bemoeid  hebben  met  het  nafpeuren  der  raad^vin- 
oorzaken  van  deze  ziekte,  noch  met  het  uit- gen  van  j. 
vinden  van  bekwame  middelen , om  de  zie-  F<  SCH0' 
ke  Runderen  te  genezen,  en  het  geenszins 
met  de  rede  overeenflemt , dat  men  zulks 
aan  lieden  overlaat,  di«  niet  de  minste  ken- 
nisfe  hebben,  het  zij  van  de  oorzaken  der 
ziekte , of  op  hoedanige  wijze  dezelve  zou 
kunnen  verhoed  of  verdreven  worden  ; te 
meer,  wanneer  men  gadeilaat,  welke  on- 
herftelbare  fchade  het  gemeen  daardoor 
reeds  geleden  heeft,  thans  nog  lijd,  en  in 
'vervolg  van  tijd  lijden  zal,  wanneer  geene 
gepaste  middelen  uitgedacht  worden,  om 
die  plage  af  te  wenden  ; zoo  ben  ik , onaan- 
gezien mijnen  hoogen  ouderdom,  enz.  te 
rade  geworden,  den  aard  van  deze  ziekte, 
volgens  geneeskundige  gronden,  te  onder- 
zoeken , en  vervolgens  mijne  gedachten  daar- 

om* 


\ 


1 


42a  NATUURLIJKE  HISTORIE 
*ET  omtrent,  en  raadgeving  daartegen  mede  të 

JtüNDVEE.dee,en  enz/9 

v.  Afd  „ De  Geneeskundigen  tellen  inzonder- 
Hoofdfb  v*er  forten  op  van  vergiftige  aanfte* 

kende  of  befmettelijke  ziektens,  dewijl  ie- 
Aard  der  der  foort  door  een  verfchillend  vergif  ver- 
oorzaakt  wordt;  te  weten  : i.  Kwaadaardi- 
pest.  ^ ge  kinderpokjes.  2.  De  roode  loop.  3.  De 
vlek-,  bluts-  of  purperkoorts ; en  4.  Dë 
pest»  Eer  en  alvorens  nu  gepaste  genees- 
middelen tegen  deze  ziekte  onder  het  Rund- 
vee kunnen  worden  voorgefchreven , dient 
* vooraf  onderzocht  te  worden  met  welke 
foort  van  de  bovengemelde  vier  vergiftigde 
ziektens  der  Menfchen*  de  Runderziekte 
meest  overeenkomt,  ten  einde  daaruit  de 
gronden  tot  de  genezing  af  te  leiden,  in 
zoo  verre  het  onderfcheid  van  de  werktuig- 
lijke gefchapenheid  van  ’s  Menfchen  ligchaam 
met  het  gePiei  van  der  Runderen  ligchaam 
zulks  toelaat.  ” 

„ I.  Dit  vergif  kan  niet  wel  van  de  foort 
wezen,  waartoe  het  vergif  der  kinderpakjes 
behoort ; eensdeels  , omdat  de  materie  of 
fiofife  der  pokjes  reeds  voor  de  aanfteking 
in  het  ligchaam  geweest  is,  en  dus  alleen 
door  het  van  buiten  in  het  ligchaam  ko- 
mende grasfereude  vergif  der  kinderpokjes , 
even  als  door  een  gist  aangefteken  en  aan 
het  gisten  gebragc  wordt;  en  ten  andere, 
onidat  men  de  ziekte  van  het  Rundvee  niet 
even  als  de  kinderpokjes  inenten  kan.  ” 

„ II.  Het  kan  ook  die  foort  van  vergif 
niet  zijn , dewelke  den  rooden  loop  veroor- 
zaakt y 


van  HOLLAND.  423 

Z?»pkr,  vermits  men  bij  de  Runderen  geen 
bloedige  ontlasting  befpeurd.  ” ( *)  R-undve*. 

„ ill  Ook  kan  het  niet  gebrsgt  worden  V.  Afd. 
tot  die  foort  van  vergif,  die  de  vlekkoorts  XTII# 
of  andere  diergeli  ke  koortfen  doet  ont-  Hoofdft« 
Haan,  vern  its  de  toevallen,  waarmede  de 
vlekkoorts  gepaard  gaat,  niet  overeenkomen 
met  de  toevallen,  die  het  vergif  in  de  zieke 
Runderen  veroorzaakt.  Daarentegen  zweemt 
dir  vei  gif  genoegzaam  in  alle  opzigten  naar 
bet  vergif,  het  welk  de  pest  verwekt,  door- 
dnn  de  R onderzit  kte  zoo  vergiftig  en  aan* 

Heken  de  is,  dat  daardoor  fchier  ai  het  vee 
op  zoodanige  plaatfen  , alwaar  de  ziekte 
grasfeert,  hefmet,  aangeHooken  en  wegge* 
rukt  wordt,  en,  zonder  een  ge  rusfehenpo- 
zing,  gehecle  landen  door  woed.” 

,,  Wanneer  men  nu  vooraf  vastHelt , dat 
bij  alle  vergiftige  en  ^anHekende  ziekte  een 
vergiftigde  materie  of  Hoffe  van  buiten  in 
het  ligt  haam  zij  gekomen,  zoo  behoort  het 
vergif  door  gepaste  anaenijen  van  zijn  ver- 
giftige fchadelïjke  krachc  ontbloot,  of  ge- 
lijk men  zegt,  gedood  te  worden,  of  hec 
moet  zoo  dra  mogtlijk  weder  uit  het  lig- 

chaam 


f*)  Hierop  moeten  wij  aanmerkeo,  dat,  volgens 
Camp.r  en  anderen,  bij  vele  Beesten,  in  de  Vee* 
ptS',  dtirne  , fHnkcnde  en  bloedige  afgang  of  loop, 
me»  etterige  (toffe  vermergd  , plaats  beeft;  en  op  het 
gefttlde  in  het  laatfte  gedeelte  van  I,  dat  utt  de  ge- 
in n ere  proeven  gebleken  is;  dat  de  Veeziekte,  door 
in  ung,  in  gezonde  Beesten  kan  worden  overgt* 
bragt. 


Ee 


HST 

H.UDNVER 

V Atd. 

XtlI. 

Hoofdft. 


4*4  NATUURLIJKE  HISTORIE 

chanm  worden  uitgedrceven.  Vermits  men 
in  de  Apotheken  gene  artsenijen  heeft,  en 
er  ook  toe  nu  toe  geene  békend  zijn  die 
een  fpecifie.ke  of  direktwerkende  kracht  be- 
zitten, om  het  vergif  van  de  kinderpokjes, 
van  den  rooden  loop,  van  de  vlekkoorts, 
of  van  de  pest  te  dooden , of  die  ziektens 
hare  vergiftige  kracht  te  benemen  , zoo 
blijft  voor  ons  geen  andere  weg  open , 
dan  dat  wij  ons  beijveren  , om  het  vergif 
zoo  dra  mogelijk  weder  uit  het  ligchaam 
te  verdrijven.” 

„ Onze  natuur  doch  is  zoodanig  geftelc, 
dat  dezelve  alles  uit  het  ligchaam  tracht  nic 
te  drijven  hetgeen  overtollig  of  fchadelijk 
daarin  gevonden  wordt , te  weten  door  den 
fioelgang,  door  de  urine  of  pis,  en  door 
de  pori  of  zweetgaten  van  den  hu;d,  en 
zelfs  fomtijds  door  den  mond  en  neus.  Dien» 
volgens  hebben  onze  oudlle  Geneesheeren 
altoos  geleeraard  en  aangeraden,  dat  men  in 
zulke  gevallen  den  weg  verkiezen  moet, 
dien  de  natuur  ons  aanwijst,  en  dat  men 
alsdan  door  gepaste  geneesmiddelen  de  natuur 
moet  trachten  ter  hulpe  te  komen;  wanneer 
namelijk  de  krachten  der  nacuur  te  zwak 
waren,  moest  men  ze  pogen  te  verfterken; 
indien  ze  te  llerk  werkten , moest  men 
trachten  dezelven  tot  bedaren  te  krijgen, 
en  in  gevalle  de  werkingen  verkeerd  waren, 
moest  men  ze  zoeken  te  regt  te  brengen.  ” 

,,  Vermits  ik  hier  boven  aangecoond  heb, 
dat  het  vergif  bij  de  ziekte  van  het  Rund- 
vee meest  overeenkomt  met  het  vergif,  hec 

welk 


van  HOLLAND.  425 

welk  de  pest  onder  de  Menfchen  veroor- 
zaakt, zoo  volgt  daaruit,  dac  dit  vergif  bij 
de  Runderen,  even  ais  die  van  de  pest  bij 
de  Menfchen , uit  het  Ügchaam  behoort  uit- 
gedreven te  worden*  Aiie  Geneesheeren  , 
dewelke  ten  rijde  van  pest  gepraftifeerd  heb- 
ben, verklaren,  dat  zoo  vele  zieken  als  van 
de  pest  gen ee zen  zijn , alle  ’c  zij  pestbuilen 
of  pestblazen-  of  ook  wel  beide  tezamen  , 
hebben  gehad,  en  dat  de  geenen,  die  zulke 
kenteekerien  niec  kregen , alle  geftorven 
zijn,  ten  bewijze,  dat  de  natuur  het  vergif* 
door  middel  van  die  pestbuilen  of  pestbla- 
zen, uit  den  ligchamen  uitgedreven  heeft.” 
Dat  nu  de  natuur  bij  het  Rundvee  het 
vergif  op  gelijke  wijze  tracht  u t te  drij- 
ven, en  ook  werkelijk  bij  de  Beesten,  de« 
welken  genezen  zijn  , uitgedreven  hebbe, 
wordt  door  de  ondervinding  geleerd,  de- 
wijl men  zoo  hier  als  op  andere  plaatfen* 
zoo  bij  de  genen  die  gellorven,  als  bij  de 
genen  die  geneezen  zijn , pestblazen  gevon- 
den heeft,  met  dit  onderfcheid  echter,  dat 
bij  de  geltorvene  verfcheiden  grooten  pesc- 
blazeil  onder  den  huid  waren,  waaruit  hec 
koude  vuur  was  on  titaan  * en  bij  eenige  vvei- 
‘nige  ook  kleine  blazen  op  den  huid,  ter- 
wijl bij  de  gezond  gewordene  eene  groote 
meenigce  kleine  pestblazen  op  den  huid  ge* 
vonden  werden , zoo  als  men  inzonderheid 
voor  weinige  jaren  in  Frankrijk  waarge- 
nomen heeft.” 

,,  Doordien  echter  de  huid  der  Runderen 
veel  dikker  en  digcer  is  dan  de  huid  der 
Le  2 Men- 


1 


HeT 

R.UNDVEI» 

V,  Afd. 
XIII. 
Hoofdig 


426  NATUURLIJKE  HISTORIE 


HET 

RUNDVEE» 

V.  Afd. 
XIII. 
Hoofdft. 


Menfchen,  200  drijft  de  natuur  het  vergif 
wel  uit  tot  onder  den  huid,  doch  het  kan 
door  dien  vasten  en  dikken  huid  niet  door- 
dringen en  dus  buiten  het  ligchaam  gera- 
ken, weshalve  de  natuur  haar  oogmerk  niet 
bereiken  kan,  dan  flechcs  bij  weinige  Run- 
deren, die  mogelijk  maar  weinig  vergif  in  ’c 
lijf  hebben  gehad*  Hieruit  blijkt  niet  al- 
leen duidelijk  de  oorzaak  van  het  fterven  der 
Runderen  maar  ook  teffens  de  onmogelijk- 
heid, waarin  de  natuur  zich  bevindt,  om  al* 
leen , en  zelfs  met  behulp  van  inwendige 
artzenijen,  ter  oorzake  van  den  dikken  en 
vasten  huid,  het  vergif  uit  het  ligchaam  uk 
te  drijven , ten  ware  alleenlijk , wanneer  de 
hoeveelheid  vergif  in  eenig  ligchaam  Hechts 
gering  zij  geweest.  ” 

,,  Nademaal  voor  eerst  vele  Geneeshee- 
ren,  dewelke  ten  tijde  van  pest  gepra&i- 
feerd  hebben  , verzekeren  , dat  alle  zoodani- 
ge menfchen,  dewelken  fontanellen  of  door 
kunst  gemaakte  verzweringen,  verouderde 
opene  wonden  of  een  verzwering  in  de  long 
hadden,  van  de  pest  bevrijd  gebleven  zijn; 
zoo  hebben,  ten  tweede,  de  Geneesheeren , 
om  dat  zij  zagen,  dat  alle  de  genen,  die 
van  de  pest  genezen  werden , pestbuilen  of 
pestblazen  kregen , dewelken  frerk  etterden  , 
den  raad  gegeven,  dat  men  altoos  zoodani- 
ge builen  of  blaztn  behoorde  te  fcarifice • 
ren  of  vliimen , te  branden , of  een  diepe 
infhijding  daarin  te  maken,  ter  bevordering 
en  verhaasting  van  het  etteren.  ” 

„ Op  deze  wijze  heeft  weleer  een  Heel- 

mees- 


van  HOLLAND*  4*7 

meester  te  Hamburg  eenige  honderde  men-  HRT 
fcben  in  het  leven  behouden,  doordien  hij,  RUNDVEP- 
zoo  dra  een  lijder  fleehts  eenige  pijn  in  de  v-  Afd. 
gezwellen  begon  te  gevoelen,  aanftonds  een  Xl!h 
diepe  ïncifie  daarin  maakte,  en  daardoor  een 
goede  rijkelijke  ettering  te  weeg  bragt,  Middelen 
INademaal  ik  dus  alles  heb  overwogen , be- 
vinde  ik  , volgens  de  geneeskundige  gron-  ligchsam 
den  , geen  ander  middel  ter  hertelling  van  te  drijvcu* 
de  zieke  Runderen,  dan  dat  de  dikke  vaste 
huid  van  dezelven  op  verfcheiden  plaatfen 
doorfneden,  en  eenigen  tijd  door  veroor- 
zaakte verzwering  opengehouden  werde , 
opdat  de  natuur  daardoor  , gelijk  bij  de 
Menfchen , door  middel  van  fontanellen, 
het  vergif  buiten  het  ligchaam  zoude  kun- 
nen uirdrijven,  zonder  door  de  hardheid  en 
dikte  van  den  huid  daarin  te  worden  ver- 
hinderd. Ook  zoude  mijn  raad  wezen:” 

,,  I.  Dat  men  twee  fetacia  , fctons  of  Door  het 
fooertrekken  maakte,  (vermits  dezelven  Her-  vaa 
ker  werken  dan  de  fontanellen , zoo  tot  be  c n * 
hoedmiddelen  als  tot  genezing,)  met  een 
gloeijend  ijzer,  ( opdat  de  werking  des  te 
Ipoediger  en  krachtiger  zij),  het  welk  van 
voren  fpics,  in  het  midden  rond,  en  een  hal- 
* ve  duim  dik  was , te  weren , een  onder  den 
hals  aan  de  borst,  en  een  op  den  rug,  twee 
handbreed  van  den  Haart ; dat  men  door  ie- 
der van  die  wenden  een  haarfnoer  of  touw 
heenen  trok,  mede  een  hal  ven  duim  dik, 
hetwelk  men,  dagelijks,  met  boomolie  be- 
Hrijken  en  teffens  heen  en  weder  trekken 
moet ; en  dat  men  de  wonden  op  die  wijze 
E e 3 ten 


4*8  NATUURLIJKE  HISTORIE 


HET  ren  minste  zoo  lang  moet  open  houden, 
rundvee.  tQt  ^at  a]  hec  ziefe  yee  genezen,  en  de 
V.  Afd.  ziekte  daar  ter  plaatfe  geheel  gecesfeert  is.” 

Hoodft  n ^at  men  ’ Z0Q^a  de  wonden  aan 
00  * het  erteren  zijn . en  niet  eerder , aan  ieder 

Dc°r  zjek  beest  dagelijks  moest  ingeven  een  lood 
dden^rf  gepulverifeerde  China  Chinae , met  water 
zoodanige  vermengd,  ten  einde  daardoor  het  koud  vuur 
welke  het  \n  de  maag  en  in  het  gedarmte  te  verhoe- 

koud  vuur  ^ ^ men  voorts  aan  ieder  beest  alle 

ttgeugaaa.  ’ . 0 

avonden  ingeve  20  grein  Campher,  m een 

half  muddeken  boom  olie  ontbonden  , "en 
einde  daardoor  de  natuur  ter  hulpe  te  ko- 
men in  het  voortduwen  van  her  vergif  naar 
den  huid,  doordien  onder  alle  zweetdrij- 
vende middelen  er  geen  is  , het  welk  zoo 
weinig  hitte  en  tefifens  echter  een  zoo  flerk 
zweeten  veroorzaakt,  als  de  Campher ; en 
rot  een  behoedmiddel  voor  de  nog  gezonde 
Runderen  zou  , mijns  be  iunkens , genoeg 
wezen , wanneer  men  ieder  beest  Hechts  eenr 
maal  ’s  weeks  20  looi  Campher  op  gelijke 
wijze  in  boom -olie  ingaf.  ” 

,,  Wat  de  Sciacia  betreft,  ik  acht  de- 
zelven  volftrekt  noodzakelijk,  in  zoo  ve  - 
re,  dat  bijaldien  ze  niet  mogten  helpen,  ik, 
volgens  geneeskundige  gronden,  niet  begrij- 
pen kan,  op  wat  wijze  eenige  andere  mid- 
delen zouden  kunnen  baat  doen;  doch  ten 
opzigte  van  het  gebruik  van  den  Campher 
en  de  China  Chinae,  ik  houde  zulks  we! 
voor  nuttig  en  dienltig,  maar  ik  kan  ech  • 
ter  niet  verzekeren,  dat  die  artzenijen  nood- 
wendig daarbij  vereischt  worden.  Derhalve 

is 


van  HOLLAND  429 

is  mijn  raad,  dat  men  de  proef  neme,  ten 
deele  mee  de  Setacia  alleen,  en  ten  deele 
te  zamen  met  het  gebruik  van  de  China . 
Chinae  en  den  Campher,  ten  einde  de  on- 
dervinding moge  leeraren,  welke  van  beide 
behandelingen  de  heste  zij  ” 

,,  Na  dat  ik  deze  mijne  aanmerkingen  in 
gereedheid  had,  terwijl  ik  in  waarheid  ver- 
zekeren kan , dac  ik  mij  niec  kan  te  binnen 
brengen,  ergens  of  bij  eenig  Schrijver  ge- 
lezen of  gehoord  te  hebben,  dat  ook  andere 
Geneesheeren  tegen  de  ziekte  onder  het 
Rundvee  het  gebruik  van  fontanellen  of  S e- 
tacia  aangeprezen  hadden , vernam  ik , dat 
de  Heer  Profesfor  hoffmann  te  H 'die  ins- 
gelijks voor  eenigen  tijd  een  Confilium  Me- 
dio um  aangaande  de  Veepest  opgedeld  heb- 
bende , daarin  het  volgende  te  kennen 
gaf:” 

„ Wanneer  eene  zoodanige  ziekte  , onder 
j,  het  vee  reeds  in  eenig  huis  of  Halling 
,,  is  ingedrongen  , heeft  men  tot  een  be- 
,,  hoedmiddel  niets  zekerder,  beter  en  heil- 
9,  zamer  bevonden  , dan  dat  men  zoo  wel 
,,  de  gezonde  ais  de  reeds  door  de  ziekte 
,,  aangetaste  Runderen  een  zoogenaamd  jfnoer 
„ trekt,  zoodanig  , dat  men  den  huid  on- 
,,  der  den  hals  voor  de  borst  bijeen  vat, 

„ en  met  een  ftevigen  Halen  naaide  eenen 
,,  draad  , ter  dikte  van  fterk  bindgaren, 

,,  daar  doorhaalt,  welke  draad  alvorens  met 
„ boom  - olie  of  met  eenig  ander  digeflï- 
5,  vum , (losmakend  middel,  waardoor  de 
„ toevloed  der  fappen  of  vochten  verhaast 
£e  4 „ wordt,) 


HIT 

RUNDVrc.ï 

v.  \n. 

X!ii. 

HoofcUI. 


43o  NATUURLIJKE  HISTORIE 


**T  it  wordt  , > moet  bedreken  worden  , als 
t-UNDve»*^  wanneer  dageliiks  eenige  etter  uit  die 
V.  Afd.  ,,  wonde  zal  uitvloeijen  ; en  de  Genees- 
« kundige  Sociëteit  te  Ceneve  verzekert* 
,,  zoo  wel  als  de  vermaarde  ramazzini, 
v dat  genoegzaam  geen  Rundvee  gellorven 
„ is , waaromtrent  men  dit  middel  heeft 
,,  gebruikt  ” 

,,  Dewijl  ik  dus  hieruit  gezien  heb,  dat 
geleerde  en  ervarene  Gonecsheeren , reeds 
voor  vele  jaren,  de  Setacia  met  een  geluk- 
kig gevolg  hebben  aargeraden , zoo  ben  ik 
daardoor  in  mijne  gedachten  omtrent  de 
nuttigheid  der  Setacia  bij  deze  Veepest  des 
te  meer  verfkrkt  geworden,  hoewel  ik  niet 
geloove,  dat  eene  zoo  kleine  en  enge  ope- 
ning  iets  kan  baren  bij  Rundvee,  her  welk 
veel  vergif  in  het  lijf  heeft,  weshalve  ik  ook 
niet  kan  denken,  dat  die  Setacia  op  een* 
anderen  tijd , wanneer  de  ziekre  heviger 
woedde,  en  het  Rundvee  dus  eene  meerdere 
hoeveelheid  vergif  in  het  ligchaam  had,  iets 
geholpen  hebben.” 

„ Daarbenevens  ben  ik  ook  in  mijne  mee- 
rling nog  neer  bevestigd  gewonden,  dat  de 
natuur  het  we  keji;k  gestende  vergif  door 
de  gemaakte  fontanellen  uitdrijft,  vermits 
de  Heer  i.f.nfiliüs  meldt  , dat  hij  een 
vrou  wsperf  )<m  heeft  onder  handen  ehad  , 
die  door  de  kinderzrekte  was  aangetast , en 
die  ter  zelfder  tijd  een  fontanel  had,  uit 
dewelke,  gedurende  de  ettering  der  pokjes, 
dagelijks  een  dank  voortkwam  , naar  di$ 
van  ten  lijk  zwemende. 

„ Of. 


van  HOLLAND.  43! 


,,  Oftchoon  ik  van  gedachten  ben  , dat 
de  Setaciu  volgens  mijn  begrip  het  emige 
middel  zijn , het  welk  tegen  cie  Veepest  van 
nut  wezen  kan,  zoo  volgt  nogtans  daaruit 
niet,  daf  ze  daarom  helpen  moeten;  want 
daf  ze  helpen  kunnen,  en  ook  werkelijk 
vele  Runderen  geholpen  hebben,  is  door  de 
bovengemelde  Genecshceren  . van  Geneve  en 
door  den  Her  ramazzini  betuigd  gewor- 
den; doch  het  vergif  kan  echter  fomrijds 
eene  zoo  inetende  Icherpheid  bezitten , dat 
bet  al  ren  eerde  het  koud  vuur  in  de  in- 
wendige deelen  doet  ontdaan,  als  wanneer 
geene  artzenben  meer  baten  kunnen  , zoo 
wel  bij  de  Menfphen,  als  bij  de  Runde- 
ren. ” 

„ Van  ganfcher  harten  middelerwijl  wensch 
ik,  dat  het  den  Opperden  Medicijnmeester 
behagen  moge , dit  of  eenig  ander  Co  n ft  Hum 
Medicum  te  zegenen  , op  dat  die  fchade* 
lijke  en  verderfelijke  landplage  eindelijk  af- 
gewend worde,  ik  wenfche  ook  ce  gelijk, 
dat  alle  de  genen , die  zich  in  de  noodza- 
kelijkheid gedeld  zi  n,  om  van  dit  middel 
bij  hun  Rundvee  gebruik  te  maken,  daar- 
bij hooger  op  zien  mogen  , en  gedenken , 
‘dat  geen  kruid  noch  plaister  helpen  kan, 
bijaldien  de  Heer  zulks  niec  door  zijnen 
zegen  wel  doet  gedijen  ” 

,,  Duisburg , den  4.  April  1769.” 

(, JVas  geteekend') 

J T.  SCHONENBERG, 
Med.  Doft, 

E e 5 Voorts 


HET 

*undvrk; 

V.  Af4. 
XIU. 


432  NATUURLIJKE  HISTORIE 

hp.t  Voorts  komen  wij  nu  tot  de  opgave  van 
rundvee.  ecn  ^er  middelen,  het  welk  her  meeste  ge- 
v Afd,  rucht  in  Europa  gemaakt  heeft,  namelijk 
*l!i-  het  gebruik  van  het  teer  water.  Dit  middel 
Hoofdft,  *s  ree(js  vroeg  in  Engeland  en  ook  in 
Duitschland  bekend  geweest,  althans  in  het 
berigt  uit  Eerlijn , hier  voren  op  bladz* 
379  tot  ^9  3 medegedeeld , vindt  men  er 
melding  van  gemaakt  ; naderhand  hebben 
zeer  voorname  Doéloren  in  Engeland  er 
over  gefchreven,  en  er  is  aldaar  en  hier  te 
Lande  verfchillend  over  dit  middel  gedacht, 
niettemin  heeft  hetzelve  onder  onze  Land» 
zat-n  nog  al  eenige  opgang  gemaakt:  wij 
zuilen  deswegens  een  (luk  mededeelen,  van 
het  welk  in  de  Leydfche  Courant  van  den 
2 Juni]  des  jaars  1769  gebruik  is  gemaakt, 
en  waarvan  de  echtheid  der  daarin  gemelde 
proef,  ons  door  een  kundig  man  en  eenen 
teunis  snoek,  te  Reewijk,  bevestigd  is; 
in  hetzelve  komen  wel  eenige  zaken  voor, 
welke  bij  de  opgave  van  de  uitwendige  ken- 
teekenen  der  Veepest  behooren,  en  daar  ook 
meestal  bij  gemeld  zijn,  echter  hebben  wij 
er  dezelve  ingelaten,  ten  einde  dit  ftuk  in 
deszelfs  geheel  mede  te  deeleo.  Zie  hier 
dan  hetzelve: 

„ „ De  (leeds  toenemende  ziekte  onder  het 

wuze  door  Rundvee,  de  fmertelijke  gevolgen  , die. de- 
in-dek  1 van  zelve  noodwendig  voor  ons  Vaderland  heb- 
Teerwa*  p,en  moet,  en  de  zucht,  om'  iets  te 
brengen  lót  het  algéir.eenë  welzijn  , mij  aan- 
gefpoord  hebbende  tot  het  zoeken  van  een 
: ei- 


VAN  HOL  L A N D. 


eigenaardig  middel , om  deze  verderfelijke  HPT 
kwaal  te  voorkomen  of  te  genezen , heb  ik  RTJfVDVP'B» 
niet  kunnen  nalaten  aan  her  "algemeen  van  v.  Afd- 
mi  jne  pogingen  dienaangaande  ver  (lig  te 
doen  , te  meer,  dewijl  dezelve  zoo  eane 
zigcbare  goede  uitwerking  gehad  hebben, 
dat  ik  op  goede  gronden  me  ene , door  een 
eenvoudig  middel  den  Landman  in  (laat  re 
kunnen  (lellen , om,  onder  ’s  Hemels  bij- 
fland , een  g-oo t gedeelte  van  hun  Rundvee 
te  kunnen  in  het  leven  behouden/’ 

,,  Vooraf  dient  men  te  weten  , dat  mij 
|iii  een  allernaauwkeurigst  onderzoek  geble- 
ken is,  dat  het  hoofd  als  de  zitplaats  dar 
ziekte  van  deze  dieren  moet  aangemerkt 
worden;  dan,  of  dezelve  juist  daar  haren 
oorfprong  neemt,  laat  ik  ter  beflisfing  van 
andere  onderzoekers  over;  zeker  is  het  on- 
dertusfehen , dat  men  het  hoofd  zeer  zwaar 
verdopt  en  verkouden  vindt,  de  keel  en  het 
verhemelte  gezwollen  en  met  taai  jen  (lijm 
bezet,  de  tanden  los  in  den  mond,  en  den 
bek  zoo  teer  en  zwak,  dat  zij  niet  in  (laat 
zijn  om  eenig  voed  fel  hoegenaamd  van  den 
grond  te  kunnen  opnemen , en  het  drinken 
hun  maar  alleen  mogelijk  is.” 

„ De  ziekte  neemt  haren  aanvang  , en 
wordt  kennelijk  , wanneer  de  melkbeesten 
minder  melk  geven,  minder  eten  en  minder 
herkaauwen , ja  op  het  laatst  met  het  een 
en  ander  geheel  uitfeheiden.  Dc  eenige 
hulp , die  men  hun  dan  kan  toebrengen , is 
door  het  drinken  ; doch  de  ondervinding 
geleerd  hebbende,  dat  het  koud  water,  het 

welk 

/ 


434  NATUURLIJKE  HISTORIE 


HET  welk  men  in  deze  omftandigheid  in  een© 
MNDVEE.  groote  hoeveelheid  doet  gebruiken,  niet  an- 
V.  Afd»  ders  te  weeg  brengt , dan  eene  afgang  van 
donkergroen  en  zwartachtig  vuil  water,  heb 

fJ0Öld(T|  Miji  | j 

ik  bedacht  geweest , om  langs  dezen  weg 
* de  genezing  te  bewerken,  door  in  plaats 

van  het  koud  water,  eenen  genezetiden  en 
verwerkenden  drank  te  doen  gebruiken.  Te 
dien  einde  heb  ik  eene  proef  genomen  met 
het  afgetrokken  Teerwater , zijnde  een  een* 
voudig  en  teffens  een  geheel  onkostbaar 
middel,  dewijl  de  Teer  twaalf-  en  meerma- 
len kan  afgetrokken  worden,  en  dan  nog 
bekwaam  blijft  tot  het  gewoon  gebruik.'* 
Bereiding  „ Wat  de  bereiding  van  dit  Teerwater 
zelve*1  Ct  belangt,  hieromtrent  heeft  men  maar  alleen 
op  te  merken,  (zullende  het  overige  uit  da 
genomene  proeve  genoeg  blijken,)  dat  het- 
zelve zeer  klaar  moet  zijn,  niet  witter  van 
kleur  dan  witte  Franfche  wijn,  noch  hoo^- 
ger  dan  Spaanfche  wijn.” 

,,  Met  dit  middel  heb  ik  in  de  verleden 
maand  April  de  volgende  proeven  genomen, 
wanneer  het  Rundvee  van  willem  ver* 
duijn.  Bouwman  aan  de  Tempelkadc  on- 
der Reewijk , met  deze  droevige  ziekte 
bezocht  werd;  hij  heeft  er  (naar  mijn  voor- 
fchrift)  op  de  volgende  wijze  gebruik  van 
gemaakt.  Hif  nam  een  groote  kuip  , en 
vulde  dezelve  met  een  derde  Moskovisch 
Teer  en  twee  derde  water;  dit  wel  door- 
geroerd zijnde,  liet  hij  het  24  uren  ftaan 
trekken,  en  fchepce  vervolgens  des  morgens 
en  des  avonds  zoo  veel  er  van  af,  als  hij 

tot 


/ 


van  HOLLAND.  435 

tot  gebruik  van  zijne  reeds  ziek  geworden  het 
beesten  noodig  had.  In  plaats  van  het  af-  rundvee-1 
gefchepte  water,  goot  hij  er  weder  zoo  V.  Afd. 
veel  versch  water  op,  roerde  het  wel  door,  XI1** 
en  liet  het  Haan  trekken  tot  dat  hij  het  Koof 
wederom  noodig  had;  dit  herhaalde  hij  da- 
gelijks* tot  dat  de  ziekte  op  zijn  ilal  een 
einde  nam.  '* 

v Dit  Teerwater  gaf  hij  den  zieke  bees- 
ten , bloedlaauw  gemaakt  zijnde ; doch  ver- 
nemende dat  zij  het  Teerwater  met  geen 
groot  genoegen  dronken  , vermengde  hij 
hetzelve  met  een  gedeelte  fijn  gedampte 
lijnkoeken  en  een  gedeelte  bloem  van  boek- 
weit^ maar  toen  wat  troebel  zijnde,  roerde 
hij  hetzelve  in  flesfehen  door  malkander , en 
goot  het  door  een  hoorn  in  de  keel.  Aan  • 
de  melkbeesten  gaf  hij  des  morgens  en  des 
avonds  4 a 5 gewone  flesfehen  , iedere  flesch  ( 
met  omtrent  i pond  de  helfc  lijnkoeken  en  de 
helft  bloem  van  boekweit  gemengd,  aan  de 
andere  beesten  gaf  hij  wat  minder,  gepro- 
portioneerd naar  de  grootte  van  hunne  iig- 
chamen.  Door  deze  behandeling  heeft  hij 
van  zijne  melkbeesten  omtrent  j,  namelijk 
13  van  de  18,  in  het  leven  behouden;  ook 
zijn  door  dezelve  middelen  herfteld  een 
Stier,  benevens  eenige  Pinken  en  Kalveren, 
«itmakende  mede  omtrent  \ van  het  getal, 
dat  hij  voor  de  ziekte  in  leven  had.  ” 

,,  Deze  gelukkige  uitkomst  mij  meer  en 
meer  bevestigende  dat  er  voltrekt  zacht 
voedfel  in  de  maag  moest  worden  gebragt, 
en  wel  zulk  voedfel,  dat  gemakkelijk  door 

de 


43<S  NATUURLIJKE  HISTORIE 


het 

SINDVEF, 

V.  A:J. 
XII  L 
Hoo-fdft . 

Voeding 
der  zieke 

beesten  , 
door  ge  ma* 
len  mout 
van  gerst. 


l 


de  keel  kan  pnsfe^en  en  ligt  in  de  maag 
‘worden  verteerd,  zoo  hebbe  ik  uit  alle  de 
voedfcls,  aan  mij  bekend,  geen  bekwamer 
kunnen  uitdenken  dan  gemaien  mout  van 
gerst. 

,,  De  ondervinding  die  ik  heb*  hoe  ge- 
zond zulks  voor  de  Paarden  is  ( pm  des 
avonds  te  dienen  voor  eene  flobbering,)  gaC 
mij  te  meer  hoop  van  eenen  goeden  uitdag* 
Dc  Brouwers  en  Scoakcrs  van  moutwijnen 
weten  allen,  dac  goede  mout,  van  gezonde 
gerst  gemaakt,  voor  ruim  de  helft  fmelc- 
baar  is,  cn  dat  de  overige  deelen  beftaan  in 
de -fijne  bast  van  het  mout,  doormengd  met 
kleine  grutjes  , zijnde  het  gemalen  mout 
ook  van  die  natuur,  dat  hec,  nat  gemaakt 
zijnde,  zoo  zacht  en  fmerig  wordt,  dat,  als 
de  Beesten  het  maar  met  de  lippen  konden 
opnemen  (dat  hun  gedurende  cte  ziekte  ge- 
heel ónmogelijk  is,  ) het  zonder  kaauwen 
door  de  keel  zoude  pasleren  ” 

,,  Cm  gemeJde  redenen  , befioot  ik  op 
den  12.  Mei,  aan  teunis  snoek , Bouw- 
man onder  Rceuwijk  , een  zak  gemalen 
mout  van  gerst,  te  zenden,  om  de  Beesten  , 
ingeval  van  ziekte  , er  mede  te  voederen » 
waartoe  hij  reeds  den  15.  daar  aanvolgeti- 
de  gelegenheid  kreeg,  dewijl  er  tWee  van 
zijne  Beesten  in  het  land  ziek  gevonden  wer- 
den, en  eenige  dagen  later  nog  vijf  ande- 
ren , dus  had  hij  in  het  geheel  zeven  zieken 
Beesten,  wélke  alle  uic  het  land  op  zijne 
Hul  zijn  gebrrgt  en  op  de  volgende  wijze  be** 


van  HOLLAND-  437 

' „ Men  dekte  hen.  terftond  den  kop  en  h?t 
hals  met  een  kleed,  om  dezelve  zoo  veel RÜNDvrEE* 
mogelijk  te  verwarmen  en  uit  te  broeijen  v v.  Afd. 
echter  zoo,  dat  neus  en  mofld  vrijgelaten 
werd;  en  men  deed  denzelven  op  reeds  te  Hoofdft* 
vooren  gemelde  wijze  enkel  het  Teer  water 
gebruiken , vervolgens  nam  men  3 pond  gema- 
len mout,  en  mengde  daaronder  een  half- 
pintje  jenever,  ter  verfterking  van  de  ver- 
zwakte ingewanden  , doende  er  alleen  zoo 
veel  water  bij,  als  er  noo.üg  was  om  het 
mout  behoorlijk  nat  te  maken  , want  daar 
moet  niets  droog  in  blijven;  dit  gaf  men 
den  zieke  Beesten  .dagelijks  in,  alleen  met  dit 
onderfcheid , dat  men  de  kwantiteit  van  3 pond 
verminderde , naar  gelang  der  proportie  van 
hunne  ligchamen,  en  om  ze  niet  te  over- 
voeren, vooral  in  het  begin  der  ziekte,  gaf 
men  hen  deze  3 ponden  in  zes  reizen.” 

,,  Het  had  in  het  eerst  wat  moeite  om 
het  mout  door  de  keel  te  krijgen-,  doch 
men  vond,  dat  het  echter  zeer  wel  konde 
gefchieden  door  twee  perfonen  , waarvan  de 
eene,,  Baande  aan  de  linkerzijde,  den  mond 
openhield,  en  de  andere  aan  de  regterzijde, 
met  de  hand  zoo  veel  mout  als  hij  vauen 
‘konde,  op  zijde  van  de  mond,  zoo  na  in 
de  keel  bragt  als  mogelijk  was.  Bij  deze 
gelegenheid  bevond  men  dat  de  Beesten , 
de  zoete  fmaak  van  het  mout  gewaar  wor- 
dende, alle  moeite  aan  wende  om  het  te  kaatx- 
wen  en  door  te  flikken.” 

,,  Op  deze  manier  de  zieke  Beesten  van 
gemelde  teunis  snoek  gevoederd  zijnÓG9 

heeft 


438  NATUURLIJKE  HISTORIE 

mr  heeft  hij  er  vijf  van  de  zeven  in  hec  leven 
*ÜNDVEE-  behouden.” 

v.  Afd.  „ Een  van  de  geftorvene  Beesten  gaf  veel 
Hoófdft  ^oop  vatn  herftelling,  dewijl  hetzelve  der- 
tien volle  dagen  heeft  ziek  geiban,  doch 
na  den  dood  geopend  zijnde,  bevond  men, 
dat  eene  zware  verzweering  in  den  hals  .n 
keel,  den  dood  hact  veroorzaak  r.  ” 

,,  Tot  nader  onderrigung,  kan  men  hier 
nog  bijvoegen,  dat  hec  mout  met  de  hmd 
moet  ingegeven  worden,  en  nier  door  een 
hoorn,  gelijk  men  in  andere  gevailen  ge- 
woon is,  om  dat  men  anjers  re  veel  water 
noodig  heef  om  het  mout  door  den  hoorn 
te  doen  paTeeren.  ” 

,,  Als  men  de  Beesten  met  mout  voedert  , 
moet  men  hun  des  morgens  nuchreren , en 
des  avonds  voor  dat  men  na  bed  giac,  2,  3 
è 4 pinten  Teerwater  geven  naar  de  grootte 
van  hunne  ligcbamen , doch  des  morgens 
moet  men  , naar  het  ingeven  van  hec  Teer- 
water ^ een  uur  wachten  voor  dat  men  hen 
met  mout  voedert.” 

,,  Tot  ilot  moet  men  hier  nog  bij  voegen 
ten  opzigte  van  het  Mout  en  Teerwacer, 
het  welk  mogelijk  op  fommige  afgelegene 
plaatfen  niet  gemnkkelijk  te  bekomen  is , 
dar  men  daarom  niet  werkeloos  behoeft  te 
zitten,  dewijl  men  reden  heeft,  om  te  den- 
ken , dat  n en  van  van  alle  bloem  * en  meel- 
fpijzen,  gen  ergd  in  warm  water,  en  dan 
door  een  hoorn  ingegeven,  e n goeden  uic- 
ilsg  te  wachten  heeft,  mi  s dat  men  geen 
water  afzonderlijk  laat  drinken,  om  de  pias 

niet 


van  HOLLAND. 


439 


HRT 


met  te  vergrooten , want  men  is  door  eene 
gedurige  en  naauwkeurige  befchouwing  vol  RUNDVRE* 
komen  verzekerd , dat , indien  er  geen  zacht  v.  Afd. 


XIII. 


voedfel  in  de  maag  gebragc  wordt , de  bees 
ten  tegen  alle  aangewende  middelen  aan , Hoofdft' 
uit  hoofde  van  het  gebrek  in  den  mond, 
het  welk  hun  de  kaauwing  verhindert,  van 
honger  en  gebrek  moeten  derven.” 


Bij  dir  (luk  dellen  wij  ook  nog  een  an- 
der lluk  , het  welk  mede  in  dien  tijd  aan 
den  Leydfchen  Couranrier,  ter  plaacfing , 
gezonden  is,  en  betrekking  heeft  op  de  Et- 
tergezwellen in  de  long  waaraan  de  Koei- 
jen  lomdjds,  na  van  de  Veepest  herdeld  te 
zijn , kwijnen  en  derven ; luidende  hetzelve 
als  volgt: 


,,  Gezien  hebbende  in  de  Leydfchc  Cou 
rant,  1N°.  107,  dat  van  de  klein  Lankuim- 
fche  inent*  ziekte  eerst  gebeterde  Hokke 
lingen,  na  herdeld  te  zijn,  en  herkaauwd 
te  hebben , aan  ettergezwellen  in  de  long 
gedorven  zijn  vijf,  die  geene  medikamenten 
gebruikt  hebben  , en  ik  federt  A°,  1746 
van  diverfche  \ andlieden  verdaan  hebbende, 
dat  aan  dergelijke  kwaal  verfebeiden  gebe- 
terde beesten,  na  derzefver  herdelling  en 
herkaauwing , ook  insgelijks  gedorven  zijn , 
en  mijns  wetens  daartegen  tot  nog  toe  geen 
hulpmiddel  is  uitgevonden,  zoo  deele  ik, 
of  het  ten  algemeenen  nutte  van  zegen  zijn 
mogte,  bij  dezen  mede  een  recept,  dat  ik 
Uitgedacht  en  met  fucces  geappliceerd  heb 

F f aan 


Genees- 
middel te- 
gen de  et- 
tergezwel- 
len in  de 
long  vaa 
Koeijen  , 
welke  van 
de  Veepeit 
herdeld 
zija. 


HET 

HÜNDVEE 

V.  Afd. 

XIJI 

Hoofdil. 


1 


440  NATUURLIJKE  HISTORIE 

aan  een  mijner,  van  de  natuurlijke  ziekte 
herftelde,  Beesten,  het  welk  mede,  na  (8 
of  10  dagen)  herkamwd  te  hebben,  baar- 
bij uüfcheidde,  ja  in  ’c  geheel  niet  meer  at, 
op  den  huid  vol  luizen  raakte,  de  vier  poo- 
ien bijeen  gefteld , rondruggig  Hond  te  kug- 
chen , en  dus  van  dag  tot  dag  verergeren- 
de, zijn  dood  verwacht  wierd.  Ik  kleinsde, 
tot  bijna  aan  de  kook,  in  een  nieuwe  aar- 
den verglaasde  pot,  op  beglomde  kolen:” 

5,  6 pond  koekebakkers  honig. 

4 pond  gewone  droop, 
i wit  kommetje  fchoon  water. 

Ij  wit  kommetje  lamp -olie.” 

,,  Na  die  vereeniging  heb  ik  daarvan  i 
wit  kommetje  vol,  met  een  versch  gelegd 
fijn  geklutst  hoender -ei,  en  \ pint  versch 
gemolken  , nog  warme  , zoetemelk  , wel 
door  een  geroerd , alle  dagen  tweemaal , 
een  uur  voor  den  voerdjd,  aan  het  beest, 
door  een  hoorn , laten  ingieten.  Dit  mid- 
del, na  eenige  dagen  innemens,  uitgebruikc 
zijnde,  bleef  het  beest  nog  eveneens.  Het 
ten  tweede  reize  ingegeven  zijnde , begon 
het  iets  aan  ’t  hooi  der  naast  hem  Haan  de 
beestgn  te  rieken.  Het  middel  ten  derde- 
male  uitgebruikt  hebbende,  begon  het  fbtn-* 
tiids  een  enkel  lokje  hooi  te  vatten , doch 
liet  dat  weder  vallen , in  ’c  geheel  niets 
etende,  alleenlijk  levende  van  het  ingege- 
vene;  maar  het  middel  ten  vierdemale  uic- 
gebruikc  zijnde,  begon  het  iets,  doch  zeer 

wei- 


van  HOLLAND.  441 

weinig,  hooi  te  eten;  hec  middel  ten  vijf-  h*t 
demale  uitgebruikt  zijnde , at  het  greecig RUNDV£S* 
door,  en  is,  federt  nog  vele  jaren  , een  aL  v.  Afd. 
lerbest  melkgevend  beest  geweest.’*  xni. 

Hoofdïi. 

Hierop  laten  wij  volgen  de  opgaaf  van 
een  geneesmiddel  in  de  Veepest,  medege- 
deeld door  j.  F.  pascal  te  Berlijn , in  hec 
jaar  1770,  luidende  als  volgt: 


,,  Een  beproefd  middel  voor , en  in 
de  ziekte  van  het  Rundvee 


j,  \ $ Venetiaansch  Mithridaat. 
Alfemknoppen. 

Wijnruit. 

Nieswortel. 

Speer-  of  Sr.  Joriskruid. 

Angelica. 

Koper  water.  NB.  Zoo.  als  her  inv,fen~ 
dig  'gebruikt  wordt.  Zie  Hoogduic- 
fche  Pharmacopea , op  Vitriool  Kof* 
ferwasfer . 

Heele  zwavel. 

Politrik. 

Zaad  van  Bilzémkruid. 

Wit  Mosterdzaad. 

Dille. 

Venkel. 

Asfa  Foetida  (Duivelsdrek). 

Kamp  her. 

Mirrhe. 

Wierook.  ” 

Van 


Genees* 
middel  in 
de  Vee 
pest,  vol. 
gens  ].  t . 
Pascal. 


* 


Ff  2 


HET 

ItUNDVEE 

V.  Afd. 
XIII. 
Hoofdft. 


442  NATUURLIJKE  HISTORIE 

„ Van  deze  opgenoemde  dingen  doet  men 
een  vierendeel  pond  uit  den  Drogist  afzon* 
derlijk  halen,  en  naardien  de  Asfa  Foerida 
moeijelijk  klein  te  maken  is,  laat  men  die 
mede  in  den  Drogist  klein  dampen,  en  al- 
les klein  gemaakt  zijnde,  in  een  bouteille 
haringpekel,  in  een  nieuwe  pot  Horten,  en 
alles  daarin  wel  door  den  anderen  roeren.” 

„ Deze  dingen  aldus  met  de  haringpekel 
gemengd  zijnde,  laat  men  omtrent  6 uren 
wel  toegedekt  liaan  , opdat  alles  wei  be- 
hoorlijk uittrekt,  terwijl  hetzelve  intusfchen 
alle  uren  op  nieuw  omgeroerd  moet  wor- 
den. Naderhand  worden  6 kwart  of  bou* 
teilles  verfche  Teer  allencskcns  daarbij  ge- 
goten, en  alles  met  de  Teer  wel  door  een 
gewerkt,  en  dus  kan  bet  in  dezelve  pot, 
in  een  koele  plaats,  wel  toegedekt,  beften- 
dig  bewaard  worden.  ” 

„ Hiervan  geeft  men  aan  elk  beest  twee- 
maal in  het  jaar , namelijk  in  de  herfst  en 
in  het  voorjaar,  wanneer  het  vee  gezond 
is,  nuchteren  met  brood,  zoo  veel  als  in 
een  tinnen  lepel,  half  vol,  leggen  kan,  en 
drie  uren  daarna  geeft  men  het  eerst  voe- 
der ; dit  moet  wel  geobferveerd  worden , 
doch  het  moet  in  het  afnemen  der  maan 
gegeven  worden.  Maar  wanneer  de  ziekte 
zich  in  de  Jandftreken  ontdekt,  moet  dit 
elke  maand  in  het  afnemen  der  maan  aan 
het  beest  ingegeven  worden.” 

,,  Aan  jong  vee  wordt , naar  mate  des- 
zelfs  ouderdom , de  helft  maar  ingegeven , 

doch 


doch  wel  obferverende  hun  het  eerde  voe- 
der drie  uren  tijds  te  onthouden.” 

,,  Dit  middel  is,  door  Gods  hulp,  in  Pruis - 
fen  bij  alle  foorten  van  ziekten  in  der  daad 
beproefd  geworden,  en  het  is  te  beklagen, 
dat  de  Bezitter  van  dit  Recept  hetzelve  niet 
eerder  bekend  gemaakt  heeft  , maar  men 
(leeds  verwonderd  zijnde,  dat  in  de  plaats 
zijner  woning  het  vee  alle  andere  lieden  fe- 
dert  vele  jaren  afge'lorven , en  daarentegen 
het  zijne  alle  verfchoond  gebleven  is , zoo 
is,  op  aan  hem  gedane  vragen,  federt  ee- 
nige  maanden  dit  middel  hier  en  daar  bc« 
kend  geworden  , men  heeft  zich  daar- 
van bediend,  en  in  groote  (lallen  met  vee 
dit  middel  zoo  beproefd  gevondea  , dat , 
feboon  het  vee  krank  geworden  was,  even- 
wel alles  wederom  genezen  is.  .Bij,  die 
hetzelve,  als  een  prefervatif,  alle  half  jaren 
gebruikt,  die  kan,  onder  Gods  zegen,  mee 
zekerheid  hopen , dat  zijn  vee  door  de  ziek- 
te  niet  zal  worden  aangetast,  of  ten  minde 
binnen  weinige  dagen  wederom  genezen  zal. 
Dit  middel  kan  mede  voorzigtiglijk  gebruikt 
worden  bij  Koeijen,  die  met  kalf  zijn,  zop- 
der  vrees  van  ontijdig  kalven.” 

„ Men  neemt  (lechcs  een  klein  flukj^ 
brood,  waarop  men  het  geneesmiddel,  in 
kwantiteit  als  hier  voren  (iaat,  fmeert,  en 
het  beest  in  den  hals  (leekt.” 

„Bij  eene  meerdere  aannader ing der  ziekte 
kan  men  dit  geneesmiddel  aan  hec  vee  om 
de  acht  dagen  ingeven,  eens  *s  morgens  en 


HET 

RUNDVEE** 

V Afd. 
XIII. 
Hoofdft. 


444  NATUURLIJKE  HISTORIE  ; 

HET  alle  morgen  nuchceren  in  te  geven,  op  die 
rundvee,. manjer?  ajs  hier  voren  gemeld  (kat.” 

V.  Afd. 

Deze  opgave,  welke  ingewikkeld  en  zeer 
zamengefteld  is , heeft  niet  veel  ingang  ge- 
vonden , zijnde  de  bereiding  voor  den  Land* 
man  niet  zeer  gemakkelijk ; evenwel  zijn 
er  fommige  ingrediënten  in  vermeld , welke 
hier  en  daar  afzonderlijk  of  op  eene  andere 
wijze  gebruikt  zijn. 

Het  koperwater  alleen  is  hier  bijzonder, 
en  kan,  behoedzaam  gebruikt,  nuttig  zijn, 
om  dat  men  het  in  de  ziekte  der  Paarden 
bezigt.  De  Wierook,  Mirrhe  en  Duivels- 
drek komen  insgelijks  elders  voor. 

Op  alle  deze,  meerder  of  minder  ge wig- 
tige , (lukken  zullen  wij  nu  nog  eenige 
kleinere  Rukken  laten  volgen,  welke,  of 
door  eenvoudige  inlandfche  Landlieden,  of 
door  Buitenlanders volgens  hunne  onder- 
vinding, zijn  medegedeeld,  en  in  de  Leyd- 
fche  en  andere  Couranten  van  dien  tijd  ge- 
plaatst. Het  eerde  is  geplaatst  in  de  Utrecht - 
fche  Courant , en  van  den  volgenden  in« 
houd : 

„ Utrecht  den  6 . November  1769. 
Ons  van  voorname  hand  toegekomen  zijnde 
een  Recept  van  een  expert  bevonden  mid- 
del tot  behoud  van  het  Rundvee  regens  de 
btf  nettel  ij  ke  ziekte,  achten  wij  het  onzen 
pligt,  herzelve  ten  nutte  der  Ingezetenen 
van  deze  en  andere  Pro  vin  tien  gemeen  te 
maken.  ” 


35 


Re- 


BET 

R.UNDVE*. 


van  HOLLAND.  445 


RECEPT  tegen' de  BESMETTE- 
LIJKE ZIEKTE  van  het 
RUNDVEE.” 

Om  ten  eerfle  te  gebruiken , ah 
dezelve  befpeurd  wordt” 


V.  Afd. 
XIII. 
Hooidft' 


Neem  drie  Eijeren  met  de  fchalen , „ ?f?e,es; 

' . _ _ midrlpi 


een  hand  vol  roet  uit  den  fchöorfteen  en 


middel  te* 
gen  deVee* 

een  oort  of  pintje  raapolie;  dit  alles  wel  pest,  ge- 
door  een  gemengd  en  het  beest  alle  dagen braikt  °P 
bij  continuatie  ingegeven.”  avJ-U2C 

„ Neem  voorts  leem,  meng  die  met  wijn- horst. 
azijn  en  fmeer  daarmede  het  beest  over  den 
ruggraad  tot  aan  den  ftaarc , dek  het  met 
dekens  wel  toe  in  veel  (Iroo ; zet  het  ver- 
volgens op  paardemesc  , maar  niet  ai  te 
bedompt , vermits  het  beest  luchtig  (laan 
moet.  ” 

„Dit  Recept  is , bij  continuatie,  gebruikt 
op  den  Huize  van  Nexelhorst  , en  zijn 
alle,  die  het  gebruikt  hebben , gebeierd , 

Ut  zeventien  in  getal” 


Het  volgende  vindt  men  in  de  Leydfche 
Courant  van  den  7.  Maart  1769: 

,,  Leydsn  den  7.  Maart.  Wegens  de  pen*e*- 
bedroefde  vefzi^ktb  is  ons  verzoent  cte  de  Vee_ 
volgende  rem&die  het  Publiek  mede  te  pest,  uit 
deelen . ” L<yJ*n 

„ De  ondervinding  en  rede  leerr  , dat 
de  zouten,  en  wel  bijzonder  de  fal peter, 
de  bederving  van  al  wat  vieesch  is weder- 
F f 4 itaat  o 


445  NATUURLIJKE  HISTORIE 

*ET  ftaat:  dus  is  die  een  gemakkelijk  en  goed- 
Rundvee  k00p  geneesmiddel,  de  gezonde  beesten  in 
v Afd  het  water,  dat  zij  zullen  drinken,  dagelijks 

eenig  falpeter  tefmeken,  meer  of  minder, 
Hoofdft.  . , ■ » i j 

naar  vereisen,  om  daardoor  (met  Gods  ze- 
gen ) dezelve  te  preferveren  tegen  die  be- 
derfelijke ziekte,  zoo  veel  doenlijk  is:  maar 
zoo  haast  men  bemerkt , of  uit  de  omflan- 
digbeid  oordeelt,  dat  eenig  beest  die  ziekte 
onder  de  leden  heeft  en  aanftaande  is,  zoo 
zal  eene  llerke  aderlating  den  aandrang  van 
het  bloed  en  de  ziekte  wel  wat  verminde- 
ren , maar  geenszins  wegnemen  , daarom 
zullen  verdere  hulpmiddelen  noodig  zijn. 
Vooraf  de  wijze  en  voorzigdge  voorzorgen  , 
door  onze  Lands  Vaderen  voorgefield , in 
acht  nemende,  oordeelt  men,  om  vele  re* 
denen  en  ondervindingen,  dat  het  volgende 
dient  te  worden  in  acht  genomen:  „ Dat, 
na  de  llerke  aderlating  , ter  bekwamer  plaat- 
fe  eenig  azijn  met  falpeter  door  het  water 
• gemengd,  in  meerder  hoeveelheid,  gegeven 
worde,  na  alvorens  een  ledig  ei , met  versch 
roet  uit  den  fch  orfteen  gevuld,  inde  keel 
geduwd  te  hebben,  opdat  het  zieke  beest 
zulks  verzwelge , en  dat  men  vooral  niet 
verziiime  eene  fte-ke  wrijvinge  der  rugge- 
graat  en  ce  noodige  ontlastingen.  Zulk  een 
ei,  met  roet  opgevuld , kan  twee  of  drie 
dagen  achter  den  anderen  herhaald  worden , 
wanc  dan  zal  de  ziekte  termineren.  ” 

Het  gebruik  van  zouten  , het  zij  enkel 
of  vermengd , is  mede  aanbevolen  tot  her- 

ilel» 


van  HOLLAND.  447 

flelling  van  de  zieke  beesten,  of  ten  minde  fIET 
ais  een  prcfervatief  in  de  Veeziekte.  Zoo  RUNC>VhR' 
vindt  men,  in  de  Gazet  te  des  Pais- Bas,  v.  Afd. 
een  berigt  aan  het  algemeen,  gedagteekend 
Brusfel  den  4.  Junij  1770,  waarin  het  ge- 
bruik van  het  bergzout  zeer  kerk  wordt  Genees* 
aanbevolen,  wordende  door  den  Schrijver 
van  dat  berigt  beweerd:  dat  het  bergzout  pëSt , nle. 
( Sel  de  Roche  ) , of  het  zeezout  ( Sel  Ma  degedeeid 
rin')  , met  even  gelijke  hoeveelheid  klei  “ic  Brus' 
tot  pen  klomp  vermengd,  een  prefervatier 
middel  is  tegen  de  befmettelijke  ziekte  on- 
der het  Rundvee,  en  tevens  als  zeer  ge- 
fchikc  tot  verbetering  van  het  vleesch  , en 
dek  de  hoeveelheid  zout  op  een  half  once 
in  de  24  uren. 

Nog  vondt  men  in  de  Leydfcke  Courant, 
van  Maart  1765;,  het  volgende  geplaatst: 

,,  Leyden  den  5.  Maart.  Men  ziet  hier  Ander 
de  volgende  remedie  voor  de  ziekte  van  geneed 
het  RUNDVEE.”  middel  m 

,,  Het  Rundvee,  zoo  lang  hetzelve  nog  de  Vee* 
gezond  is , alle  morgen  te  laten  ingeven  degedeeid 
pen  tinnen  lepel  vol  ordinaar  zout.  Wan-  uit°  Uy. 
neer  men  befpeurt , dat  het  Vee  de  befmet* 
teffke  ziekte  onder  de  leden  heeft,  of  reeds 
begint  ziek  te  worden , dan  terftond  aan  de 
zoodanige  Beesten  voor,  achter  de  lchoft, 
ter  zijde,  en  digt  aan  de  ruggellreng  het 
haar  te  laten  wegfeheren  ter  grootte  van 
een  hand,  vervolgens  in  den  huid  op  de  a£* 
gefchorene  plaats  te  laten  doen  een  incifle 

Ff  5 of 


HET 

RUNDVEE, 

V.  Afd. 
XIII. 
Hoofdft. 


Genees- 
middel in 
de  Vee 
pest , dcc  r 
de  Bruns* 


448  NATUURLIJKE  HISTORIE 

of  fnede,  alsdan  die  plaats  te  wasfchen  met 
wijn  - azijn , en  daarop  te  leggen  een  Spaan» 
fche  Vlieg- pleister , redelijk  dik  gefineerd, 
waardoor  de  brand  der  ziekte  van  de  in- 
gewanden wordt  afgetrokken.  Als  de  eerfte 
Spaanfche  Vlieg  geen  effeét  mogt  doen, 
dan  moet  men  een  tweede  of  ver  fche  pleis- 
ter daar  opleggen,  en  continueren  tot  das 
men  ziet  dat  de  Beesten  beginnen  te  avan- 
ceren. Men  moet  dezelve  haar  ordinaar 
voeder  blijven  geven , doch  echter  fpaar* 
zaam.  Wat  gerstemeel  door  het  water  ge« 
roerd,  is  zeer  goed  voor  haar  drank,  die 
eenigzins  kauw  moet  zijn.” 

„ iNB.  Men  moet  zorg  dragen,  dat  de 
Beesten  aan  de  pleisters  niet  lik- 
ken, en  men  firooit  onder  dezel- 
ve korte  paardenmest.  ” 

y I 

Het  voornaam fte  van  dit  geneesmiddel  is, 
buiten  het  zout,  het  zetten  van  een  Spaan» 
fche  Vlieg,  dat  voorzeker  veel  nut  kan  doen 
ter  afleiding  der  fmetfloffen  , zoo  als  dit 
wegens  het  zetten  van  Setons  en  fontanel- 
len, breeder,  is  betoogd. 

In  een  onzer  inlandfche  Couranten  van 
het  jaar  1769  vond  men  ook  het  volgende 
bekend  gemaakt: 

,,  Munster  den  17.  November . Bij  de 
tegenwoordige  , op  nieuw  zoo  in  dit  Bisdom 
als  naburige  Landen  ontllokene , fierfte  on- 
der het  Rundvee,  volgt  men  alhier  het  Re- 
cept 


van  HOLLAND.  449 

cept  der  Koninkl.  Britfche  en  Keur  - Bruns - met 
•wijk  - Lunenburgfche  Oeconornifcne  Socie  RUNDVE2é 
reit,  bet  geen  in  de  Hanovcfche  en  de  ver-  v.  Afd. 
dere  Brunswijkfche  Lanaen  mede  van  een 
verwonderlijk  effeft  geweest  is  en  nog  is , ' 0 * 

hierin  beftaande:”  wijk  - Lu» 

,,  Men  aderlaat  het  Vee;  men  neemt  een^c>co- 
deel  gemeen  keukenzout  en  een  deel*  iene-  nomirche* 
verbeziën,  gelïooten,  en  geeft , alle  morgen  socuteic 
ieder  Beest  daarvan  op  een  Huk  of  omfnêe  bekcrid 
Brood  , zoo  veel  als  men  met  vijf  vinge- maata* 
ren  vatten  kan,  en  om  den  anderen  dag, 
of  twee  a driemaal  ’s  weeks , ilri  kt  men 
met  een  kwastje  van  uitgeplukt  linnen  het 
Beest  een  weinig  Balfem  Sulphuris  in  de 
beide  neusgaten.  ” 

,,  Wel  is  waar,  dat  de  Boeren,  zoo  bier 
als  elders,  door  hunne  eigenzinnigheid  niet 
te  raden , en  onachtzaam  , ja  wederhoorig 
zi  n om  na  te  volgen  de  geringe  moeite  en 
kosten,  die  zorgvuldige  Land-  en  Bouw~ 
heeren,  met  fucces,  aanwenden;  doch  door 
de  vlijt  van  dezen  wordt  ook  veel  gezond 
Vee  gepreferveerd  en  behouden,  temidden 
onder  die,  welke  over  5t  verlies  van  het  hunne 
klagen.  De  blijken  hiervan  zijn  menigvuldig, 

Zoo  in  het  zorgvuldig  als  zorgeloos  geval ; 
en  om  met  weinige  woorden  te  doen  aan-, 
merken,  wat  in  tijden  van  Pestziekte  onder 
Menfchen  gebleken  en  uit  de  Hiflorien  on- 
loochenbaar te  bewijzen  is,  heeft  men  Hechts 
de  Oostenrij kfcke  en  Saxifche  An  alen  na 
te  Haan , waarin  men  , met  bewondering,  op- 
meiken  zal,  hoe  in  de  vorige  Eeuw  bij  de 

Pest 


/ 


45o  NATUURLIJKE  HISTORIE 

het  Pest  te  IVeznen  en  Leipzlg , in  de  ecrst- 
RUIvDV’E2,  genoemde  Stad  geene  order  tot  confervatie 
v.  Afd.  en  aanwending  van  behoedmiddelen  plaats 
X5IÏ»  had , en  die  ganfche  Stad  op  weinige  zie* 
Hoofuiï*  jen  na  uitilierf,  terwijl  te  Leipzig  de  zorg- 
vuldig aangewende  middelen  zoodanig  ge- 
zegend wierden , dat  het  getal  der  dooden , 
naar  proportie  der  beide  Steden , in  geene 
gelijkheid  kwam  met  de  plage,  ïn  welke 
zij  beiden  deelden.  Wij  fpreken  alhier  en- 
kel als  pligtig  ter  aanmaning  van  zoodanige 
middelen  , o\*er  wier  niet -aanwending  de 
verwaarloozers  klagen  of  deswegens  in  zich 
zei  ven  berusten  kunnen,” 

In  deze  opgave  wordt  het  flrijken  van  de 
Balfem  Sulphuris  in  de  neusgaten  der  Koei- 
jen  aanbevolen;  men  weet,  dat  deze  bal- 
fem door  geheel  Duitschland ^ en  bijzon- 
der in  het  Hanoverfche , IVestphaalfche  en 
Munfterfche , als  een  algemeen  huismiddel 
onder  de  Lanllieden  re  vinden  is,  en  dus 
is  het  ook  niet  vreemd  , dat  men  dezelve 
in  de  Veeziekte  heeft  aanbevolen  en  be« 
proefd.  Wij  hebben,  om  hec  mede  te  be- 
proeven , ons,  ten  tijde  der  Veepest,  een  goe- 
den voorraad  van  dezen  Balfem  verzorgd, 
en  van  dezelve  aan  verfcheïden  Landlieden 
er  van  gegeven , om  niet  alleen  in  de  Vee-  - 
pest,  volgens  het  medegedeelde  vo.orfchrifc, 
maar  ook  in  fommige  andere  gevallen,  als 
in  de  neusdrop  enz.,  te  gebruiken,  en  daar- 
mede , vermengd  met  wat  azijn , bier  of 
witte  wijn,  de  muil  en  neusgaten  te  was- 

fchen , 


van  HOLLAND.  451 


fchen , en  ik  heb  het  genoegen  gehad  van  HE* 
dezelve  te  vernemen  , dat  zij  het  met  goedRÜNDVEE# 
gevolg  hadden  gebruikt.  Ik  heb  het  aan  V.  Afd. 
vier  beesten  beproefd  , welke  aan  de  Vee-  XIIU 
pest  ziek  waren,  en  aan  dezelve  niet  alleen  1 oof  IC‘ 
den  muil , maar  ook  het  aarsgat  er  mede 
laten  was  fchen , en  een  weinig  van  de  Bal - 
fem  Sulphuris , vermengd  met  roetwater , 
zoo  goed  als  mogelijk  was , door  middel 
van  een  tinnen  fpuir,  als  een  klisteer,  in 
den  endeldarm  gebragt , na  dat  den  vuilen 
harden  drek  er  was  uicgehaald.  Van  deze 
vier  beesten  zijn  er  drie  gebeterd  , en  ik 
had  gaarne  dezelfde  proeven  herhaald,  maar 
de  meeste  beesten,  in  den  omtrek,  waar 
ik  buiten  woonde,  reeds  geftorven,  en  fom- 
mige  Landlieden  ni^t  te  raden  zijnde,  zoo 
is  het  verder  onderzoek  bij  ons  achterge» 
bleven,  en  wij  geven  het  derhalve  niet  an- 
ders op , dan  als  een  zeer  zeker  berede- 
neerd middel  om  het  bederf,  door  de  fmet- 
üoffe  veroorzaakt , in  de  neus  en  muil , en 
mogelijk  ook  in  den  endeldarm,  te  kunnen 
matigen. 

Verder  deelen  wij  hier  ook  med®  een 
Recept , aan  ons  uit  het  Munfterfche  toe- 
•gezonden  , zoo  ter  voorbehoeding  in  de 
Veepest,  als  ter  genezing  van  de  beesten, 
welke  aan  dezelve  ziek  zijn,  zijnde  het  van 
den  volgenden  inhoud: 


„ Mld* 


45-  NATUURLIJKE  HISTORIE 


HST 

RUNDVEE» 

V.  Afd. 
XIIT. 
Hoofdft. 


,,  Middel , #0*  gezonde  Vee 

voor  ds  aanflekende  ziekte  te  be- 
veiligen , en  het  daardoor 
aangetaste  te  genezend ’ 


Gerees  Het  middel  om  bet  gezonde  Vee  te 
iTde^Vee* beveiligen , betond  in  het  volgende:” 
pest,  me  „ Men  nam  Meesterwortel  {Laferpt- 
degedeeid  tium  ) , Bergpeterfêlie  ( Oreofelinum  Mon - 
Itruvfter-  tanum  ) ■>  Longekruid  ( Puimen  aria  ) mee 
jehe.  de  wortelen  , en  Alfem  ( Abfynthium ) , 
van  elks  even  veel , groen  en  frisch  onder 
een  gehakt , en  met  een  gelijk  deel  zout 
vermengd  ; hiervan  maakte  men  klompen 
in  gelijke  porden  , elk  zoo  groot  als  een 
kloeke  vuist,  en  liet  het  Vee  hieraan  da- 
gelijks, des  morgens  en  des  avonds,  voor 
het  plegen  of  voederen,  lekken;  dit  mid- 
del ftrekt,  in  de  Veepest,  flérk  ter  voor- 
behoeding,  en  de  ondervinding  heeft  althans 
geleerd  , dat  , zoo  lang  als  het  Vee  die 
klompen  gaarne  lekte,  er  geene  kenteekenen 
van  de  ziekte  aan  hun  befpeurd  werden  ” 

,,  Wijders  hebben  ook  eenige  inwoners 
door  hunne  Koeijen  het  volgende  laten  ge» 
bruiken , en  zich  daarbij  wel  bevonden.  ” 

,,  Laurierbladen  ( Laurus ) , Zevenboom 
( Sabina ),  en  Wierqok  kruid  (Thy mus j), 
van  elks  een  hand  vol.  Knoflook  QEfchu- 
lotta ),  Sneelook  of  Bieslook,  Gioenlook 
( Forum  Se&ile ),  van  elk  een  lood;  dit 
kookte  men  in  twee  mengelen  wijn,  afge- 
kookt zijnde,  goot  men  het  door,  en  deed 
er  een  half  pint  azijn  door;  men  g:f  dit 

het 


van  HOLLAND.  453 


liet  Vee  eens  daags  door  een  hoorn  in,  en 
zoodra  men  puistjes'  in  den  muil  begon  te  RÜNDVEe* 
befpeuren , waschte  men  er  den  muil  en  de  v.  Afd. 
tong  mede,  om  den  brand  te  verkoelen.”  TTXÜ/* 

,,  Het  middel  ter  genezing  van  het  Vee, 
bet  welk  reeds  door  de  ziekte  was  aange- 
tast, was  zamengëlldd  als  volgt.” 

,,  Men  nam  een  paar  handen  vol  afge- 
plukte  rijpe ■ Vlierbezicn  C^  Baccae  Sambu* 
ci  ^ , twee  handen  vol  groen  of  gedroogd 
Varenkruid  Q Filix  Osmunda  *) : deze  krui- 
den moeten  beiden  wel  geftooten  en  het  fap 
daaruit  geperst  worden ; dan  nam  men  vier 
lood  Schapenboonen,  en  twee  lood  Veneet- 
fcbe  Driakel : dit  alles  kookte  men  in  een 
nieuwe  of  zeer  zuivere  aarden  pot,  opeen 
matig  vuur  van  glorende  kolen;  als  bet  een 
weinig  gekookt  was,  kruimde  men  al  wrij- 
vende daarin  een  iluk  roggenbrood  , ter 
grootte  van  een  hoenderei  , of  meer,  tot 
het  alles  een  dikke  pap  werd,  als  een  con- 
cerf;  hiervan  gaf  men  het  kranke  Vee  twee 
lood  in,  met  een  aftrekfel  van  Vèronica  of 
Eerenprijs,  op  witte  wijn  gezet,  met  wat 
water,  en  men  herhaalde  dit  dagelijks,  tot 
men  befpeurde , dat  het  Beest  beterde , 
waarna  men  de  hoeveelheid  allengs  vermin- 
derde.” 


Dit  is  woordelijk  het  bij  ons  ontvangen 
voorfchrift  van  deze  middelen , die  zeker- 
lijk veel  verfchillen  van  die , welke  wij 
reeds  hebben  vermeld,  doch  niettemin  hun- 
ne opmerking  overwaardig  zijn , om  dat  in 

het 


454  NATUURLIJKE  HISTORIE 

het  het  ëene  de  Ui] en  , Look  en  andere  be- 
hundvee.  hende  kruiden  voorkomen,  die  genoegzaam 
V.  Afd.  bij  alle  Veehoeders  in  ons  Land,  en  bij- 
ïioofdft  zorj^er  frankrijk  en  Duitschland , op 
de  (lallen  gebezigd  worden  , ja  bij  de  Ou- 
den, en  vooral  bij  virgilius  in  zijne  Land- 
gedichten als  behoedmiddelen  voor  het  Vee 
worden  aangeprezen.  Het  kat  ft  e dezer 
voorfchrifcen  heefc  tot  voornamen  grond  de 
Driakei ; dit  is  al  mede  een  der  oudfte  en 
vermaardfte  remedien,  welke  in  de  Veepest, 
bijzonder  bij  de  Italianen , békend  is,  en 
offchoon  het  door  fommigén  wordt  afge- 
keurd, zoo  komt  het  aan  ons  zoo  verwer 
pelijk  niet  voor  , of  het  zoude  nader  te 
beproeven  zijn. 

Ten  aanzien  van  het  gebruik  der  uijen 
in  de  Veepest,  deelen  wij  hier  nog  een  be- 
rïgt  mede,  het  welk  door  den  Eerw.  Heer 
benjamin  sowden,  Predikant  in  de  Engel- 
fche  Gemeente  te  Rotterdam  , is  bekend 
gemaakt  3 pijnde  van  den  volgenden  in- 
houd: 

,,  Aan  het  Algemeen . ” 

„ Ik  kan  mijne  Medeburgeren  op  goed 
nüddeVin  gezag  verzekeren  , dat,  eenige  jarcn  geleden, 
de  Vee  wanneer  er  alhier  en  in  het  Noorden  van 
pest,  me-  Duitschland  eene  befmettelijke  ziekte  ( ge- 
doordBCld  15Jk  *n  ^eze  ^a§en)  onder  het  Rundvee 
«owDiir.  heerschte,  men  de  volgende  eenvoudige  re- 
medie, niet  zulk  een  goed  gevolg,  in  het 
District  van  Calle  in  het  Hertogdom  van 

Mee- 


Ian  HOLLAND.  455 

Meckknburg  gebruikte,  dat  niet  een  enkel 
beest , waaraan  het  geappliceerd  is , aan  die 
ziekte  is  gellorven.  n 

,,  Wanneer  men  bemerkt,  dat  een  beest 
van  deszeifs  voedfel  walgt , en  het  niet  naar 
gewoonte  cec , moet  men  een  touw  , be. 
hangen  met  bosfen  versch  geplukte  uijen, 
om  deszeifs  hals  binden,  of  yerfche  uijen 
ontbrekende , dan  de  uijen  laten  fchillen : 
deze  uijen  trekken  het  vergif  van  het  zieke 
beest  zoo  (lerk  na  zich  ^ dat  dezelve  £dë 
uijen ) zich  den  volgenden  dag  vertoonen 
als  waren  zij  half  gaar  gekookt;  men  moet 
dezelve  dagelijks  met  verfche  uijen  verwis* 
felen,  en  de  zoodanige,  die  men  telkens 
van  ds  hals  van  bet  beest  üfdoet,  moeten 
wel  zorgvuldig  onder  de  aarde  begraven 
worden,  nademaal  dezelve  op  de  aarde  blij» 
vende  liggen,  den  dood  zouden  veroorza- 
ken aan  alle  vogelen,  die  dezelve  aanroer- 
den. Na  verloop  van  eenige  dagen , zal  men 
fommige  der  beesten  eene  zeer  groote  kwan- 
titeit (lijm  uit  neus  en  mond  zien  loozen  i 
andere  krijgen  weder  een  geweldige  afgang, 
en  in  het  gemeen  worden  zij  bevangen  mee 
eene  (lijvigheid  en  zwelling  der  pootéh ; 
doch  door  het  aanhoudend  gebruik  van  de- 
zen halsband  met  uijen  zullen  alle  deze  toe- 
vallen allengskens  verminderen,  totdat  het 
vee  volkomen  herlleld  is.’* 

,,  Het  zoude  mede  zeer  nuttig  zijn,  dat 
men  bosfen  uijen  overal  in  de  (lallen  hing.  ” 
,,  Nademaal  nu  deze  remedie  noch  kost- 
baar noch  moeijelijk  is  , is  dezelve  zeker 
G g waar- 


«KT 

HUNDVESj 

V.  Afd. 
XI U. 

Ho  o f dit  * 


456  NATUURLIJKE  HISTORIE 

*ET  waardig , dat  zij  worde  in  het  werk  ge~ 
rundvee. ^cid:  indien  dezelve  mislukt,  kan  hetgeen 
v.  Afd.  kwaad  doen;  gelukt  het,  dan  zal  het  voor 
*nJ:  het  algemeen  van  zeer  groote  nuttigheid 

00  * zijn  : om  deze  redenen  dan  beveel  ik  het 

ernltig  aan  de  attentie  van  het  algemeen, 
en  aan  den  Goddelijken  zegen  onder  het 
gebruiken;  en  in  dien  men  er  bate  bij  vindt, 
verzoeke  ik  daarvan  in  gefchrifc  te  worden 
geadverteerd.  ” 

(Was  get.} 

RENJ.  SOWDEN, 

Predikant  van  de  Engelfche 
Gemeente  te  Rotterdam. 

Dit  hulpmiddel , hoe  eenvoudig  ook, heeft 
veel  bijval  onder  onze  Landlieden  gevon- 
den, het  zij  uit  eene  vooringenomenheid 
voor  de  uijen , welke  zij  als  een  oud  hulp- 
middel in  verfcheiden  ziekten  van  het  vee 
aanmerken,  het  zij  om  de  min  kostbaarheid 
van  dit  middel,  het  welk  zij  veelal  bij  de 
hand  hebben. 

Wij  laten  hierop  nog  een  ander  voor- 
fchrift  volgen,  het  welk  in  het  jaar  1796 
in  een  der  inlandfche  Couranten  is  geplaatst, 
'zijnde  aan  den  Courantier  uit  Amflerdam 
toegezonden  , en  dienende  niet  alleen  ter 
genezing  van  het  vee,  maar  ook  ter  reini^ 
ging  der  Hallen.  Zie  hier  hetzelve: 

Am- 


5* 


van  HOLLAND*  457 

5,  Amsterdam  den  *7.  Februarij.  Tot 
redding  van  het  zieke  Hoornvee , en  bevei-  RUNDVEi- 
liging  der  gezonde  voor  de  befmecting , v.  Aftfc 
wordt  bet  volgende  beproefd  middel  bekend  xiii. 
gemaakt:  ” Hoofdfta 

„ Een  ziek  beest  moet  terftond  ingege-  Genees- 
ven  worden  dit  middel.  Neemt  gort,  4 on  mid^el  itt 
een,  kookt  dezelve  in  rijkelijk  water,  een ^st ^ 
halfuur  lang,  tot  dat  er  5 pintjes  overblijver  zuiv*- 
ven  5 doet  er  bij  15  handen  vol  vlierbloe- der 
men  en  een  pintje  wijnazijn,  (in  een  pot 
van  Heen):  laat  dit  een  uur  heet  Haan  trek- 
ken  , met  het  af  kookfel  van  de  gort  en  dam. 
azijn,  perst  het  daarna  door  een  linnen  doek 
ilerk  uit,  en  fmelt  bij  het  doorgedane  vocht 
een  once  falpeter ; laat  deze  drank , warm , 
alle  dagen  altemaal  ingegeven  worden,  in 
drie  porden  verdeeld,  driemaal  op  een  dag; 
laat  deze  drank  alle  dagen  frisch  gemaakt 
en  ingegeven  worden,  zoo  lang  tot  14  of 
1 6 dagen;  ook  moet  hetzelve  zieke  beest 
om  den  den  anderen  dag  z once  felderij- 
zaad,  geflooten,  met  warm  water,  ingege- 
ven  worden ; een  vierdubbelde  doek , met 
azijn,  moet  gedurig  om  den  kop  geflagen 
zijn,  dikwijls  vernieuwd.  In  de  eérlle  vier 
dagen  geen  voed  fel  nuttigen  als  de  drank* 

Zoodra  het  ziek  wordt , moet  het  uit  de 
Hal  in  de  open  lucht  gebragt  worden , met 
een  azijndoek  om  den  kop,  zoo  lang  tot 
dat  de  Hal  gezuiverd  is,  (zie  Opmerking) 
vervolgens  veel  te  drinken  geven.” 

,,  Opmerking  omtrent  de  ft  allen?  Wam» 
neer  in  een  Vlek  de  befmecting  zich  open- 
Gg  1 


HET 

St'JNDVEE, 

V.  Afd. 
XIII. 
«oofdft. 


458  NATUURLIJKE  HISTORIE 

baart,  is  ieder  Landman  verpiigt,  ("welke 
in  die  ftreek  woont),  deze  middelen  in  acht 
te  nemen  * rondom  hunne  ftallen  te  rooken 
met  buskruid,  en  benfoin,  opdat  de  be- 
fmetting  van  hunne  ftallen  geweerd  worde. 
Maar  de  befmetting  reeds  in  hunne  ftallen 
zijnde,  het  welk  men  befpeurt  wanneer 
een  uit  de  beesten  de  ziekte  krijgt,  dan 
moeten  alle  de  beesten  uit  de  ftal°gedaan, 
en  in  de  open  lucht  gebragt  worden , mits 
op  die  plaats , daar  ze  ftaan  te  rooken  met 
de  vorige  fpecie;  deftal,  wanneer  4e  bees- 
ten er  uit  zijn,  eerst  van  onder  tot  boven 
met  fchoon  water  zuiveren,  dan  een  vuur 
branden  van  eikenhout,  (geen  turf),  ver- 
volgens gaten  van  boven  in  den  ftal  maken , 
zoo,  dat  er  de  regen  niet  door  kan,  dan 
met  buskruid,  mirrhe  en  kamfer  den  ftal 
berooken;  wanneer  dat  nu  gedaan  is,  moe* 
ten  de  beesten  er  in  gebragt  worden , (uit- 
genomen het  zieke  beest,  ’t  welk  best  is 
afzonderlijk  geplaatst  te  worden),  en  ieder 
beest  moet  om  den  tweeden  dag  2 oneen 
engelsch  zout,  en  1 onze  pieterfelij • zaad , 
geftooten , met  warm  water  ingegeven  wor- 
den , ook  geen  azijn  fparen  om  den  bek  en 
de  neusgaten  mede  te  wasfehen , ook  wel 
een  itukje  mirrhe  in  den  bek  fteken:  alles 
naauwkeurig  waargenomen  zijnde,  zoude  tot 
een  middel  van  veel  dienst  kunnen  verftrek- 
ken.” 

Wegens  deze  middelen  hebben  wij  hier 
«iets  bij  te  voegen  , dan  eene  aanmoedi- 
ging» 


van  HOLLAND.  459 

ging  , om  van  dit  voorfchrifc  , ter  zuive-  hbt 
ring  der  ftallen,  als  mede  van  het  roken  met  RUIVI^veEi 
mineraalzuren , in  tijden  van  Veepest,  ge-  V.  /Vfd, 
bruik  te  maken  , en  gaan  voorts  over  tot  Xl”‘ 
het  mededeelen  van  een  middel , het  welk  °° 
uit  Utrecht \ s medegedeeld , en  in  de  Utrecht - 
fche  Courant,  in  het  jaar  1769,  bekendge- 
maakt, zijnde  van  den  volgenden  inhoud: 

„ Utrecht  den  13.  November.  Wij  Middel 
hebben  in  een  onzer  vorige  Couranten  , in  de  Vee- 
(zie  hier  voren  bladz.  445. 3 op  voorname  Pest> 
recommandatie,  onzen  Lezeren  medegedeeld  ^®ge^cld 
een  Recept  van  een  expert  bevonden  mid-  rtcht° 
del  tot  behoud  van  het  Rundvee  bij  de, 
thans  op  nieuw  grasferende,  befmectelijke 
ziekte.  Wij  achten  in  de  tegenwoordige 
beklagelijke  omlïandigheid  van  een  alge- 
meen gevaar  zeer  opmerkenswaardig , dat 
in  dat  Recept  ook  wordt  voorgefchreven 
de  beesten  op.  paardenmest  te  zetten , en 
dit  (poort  ons  aan , om  onzen  Landgenoo* 
ten  ook  mede  te  deelen  van  wat  effeft  de 
uitdamping  der  Paarden  zelve  op  de  zieke 
beesten , volgens  getuigenisfen  van  de  vo- 
rige Eeuw,  en  nu  van  vqor  korter  ja  ren , 

* bevonden  is:” 

5,  ï.  Vindt  men  in  de  Jaarboeken  van 
Saxen  aangeteekend , dat  men  aldaar  in  den 
jnre  1643  eene  gruwzame  (terfre  onder  hec 
Rundvee  had,  waardoor  duizende  beesten 
nedergeveld  wierden ; dat  alle  middelen  te 
vergeefs  waren , uitgenomen  het  eenige  vaa 
de  Beesten  in  Paardenftallen  digt  bij  de 
Paarden  ie  zetten , en  dat  niet  alleen  de 
Gg  3 


HIT 

SLUNDVEE' 

V.  Afd. 
XIII. 
Poofdft, 


460  NATUURLIJKE  HISTORIE 

befmetie  Beesten  op  die  wijze  weder  ge - 
1 zond , maar  ook  de  gezonde,  met  de  zieke 
bij  de  Paarden  {taande , niet  aange/loken 
wierden.  ” 

,,  2,  Blijkt  bij  een  echten  Brief  uit  Kop* 
penhagen , van  den  eerften  dezer  tegen- 
woordige  maand  November,  dat  die  oude 
ondervinding  ook  aldaar  bevestigd  bevon- 
den is  ,,  In  de  vijf  laatstverleden  jaren 
( luidt  die  Brief)  heeft  de  fterfte  alomme 
hieromftreeks  tweemaal  gewoed.  De  eerfte- 
maal  fiierf  ook  op  zeker  Landgoed  al  het 
Hoornvee , uitgenomen  eenige  Koeijen , die 
men  gewoon  was  afzonderlijk  in  den  Paar - 
denflal  bij  de  Paarden  te  zetten » Deze 

werden,  in  de  weide  gedreven  zijnde,  me- 
de ziek;  doch  men  bragt  dezelve  in  den 
Paardenftal  terug,  en  zij  beterden  volko - 
men . De  tweedemaal  ftierven  op  nieuw 
alle  de  Hoornbeesten  in  de  ganfche  nabuur- 
fchap ; doch  die , welke  men  op  den  /lal 
bij  de  Paarden  hield , bleven  gedurende 
den  tijd , toen  de  flerfte  ten  fterkfle  woed - 
de , frisch  en  gezond,  zonder  de  minfïe 
aanfleking  te  lijden Wat  merkwaardig 
behoedmiddel  (wordt  in  dien  Brief  er  bij- 
gevoegd) indien  de  uitdamping  der  Paarden 
den  Koebeesten  zoo  heilzaam  is , als  de  uit- 
damping der  Koebeesten  den  teringkoortfi- 
gen  Menfchen.  ” 

Dit  berigt  is  een  der  zeldzaamfle  onder 
allen , en  het  fchijnt  als  of  dit  aangehaal- 
de , uit  de  Jaarboeken  van  Saxen , aan  alle 

Ge- 


▼ a n HOLLAND.  461 


leerden,  en  inzonderheid  aan  onzen  opmerk- 
zamen  Prof.  camper,  oncfnapc  is.  Het  mid- 
del fchijnt  zeker  vreemd,  doch  laat  niet  na 
te  bevestigen , dat  de  Veepest  onder  de 
Runderen  dezelve  alleen  treft,  en  geen  an- 
der foort  van  vee,  het  welk  met  haar  ge- 
zellig in  de  weiden  en  op  de  (lallen  ver- 
keert, als  daar  zijn  voornamelijk  de  Paar- 
den, Schapen  en  Geiten,  terwijl  in  het  te- 
gen o vergezelde  geval  de  Runderen  niet  vat- 
baar zijn  voor  den  damp  of  droes  der  Paar- 
den , of  het  ongans  der  Schapen.  Men 
weet,  dat  verfcheiden  Boeren  er  voor  zijn, 
om  zieke  Koeijen,  van  wat  aard  de  ziekte 
zij , veeltijds  op  paardenmest  te  (lellen , en 
dat  daartegen  eenige  Paardentuifchers  de 
droefige  paarden  (lallen  met  koemest  en  droo 
bedrooijen : hoe  dit  alles  zij  , de  opgave 
dezer  remedie  is  zoo  verwerpelijk  niet,  of 
dezelve  kan  gemakkelijk  beproefd  worden. 

Het  hier  volgend  behoedmiddel , door 
den  Heer  charnu  voorgefchreven , verdient 
mede  in  aanmerking  te  komen.  Zie  hier 
hetzelve  , zoo  als  het  in  de  Utxechtfchê 
Courant,  in  Oflober  1769,  in  het  Neder- 
duicsch  is  bekend  gemaakt: 


Gg  4 


Ut- 


R.UNDV1I4 

V.  Afd. 
XÏ1I. 
Hoofdilg 


5? 


4 6 ft  NATUURLIJKE  HISTORIE 

,,  Utrecht  den  24.  OEïaber.  Men 
*ÜNDVEE’ alhier  het  volgende 
V.  Afd. 

” BEHOEDMIDDEL  tegen  de  besmet- 
• 0 9 telijke  ziekte  onder  het  RUND- 

VEE, voor gefchr even  door  den 
'Heer  charnu  , Lid  der  Fe- 
terinaire Schokte  Lions. 

Behoed.  ,,  Onder  alle  onvermijdbare  voorzorgen, 
?nid  elen  geraden  heb  toe  behoud  van  het  Vee 

pest,  vol.  aan  te  wenden,  zoo  in  ppzigt  tot  het  voe- 
gens  het  der,  den  drank  enz.,  als  ten  aanzien  van 
voorfchnftanc}ere  noocjige  zorgen  in  de  (lallen,  om 
vancdAR^ajje  • overbrenging  van  befmetting  te  belet- 
ten , is  allernoodigst  het  Vee  terftond  ader 
te  laten  en  het  den  volgenden  drank  in  te 
geven.” 

,,  Neem  3 lood  Salpeter , een  lood  Dak 
y els  drek  en  een  half  lood-  Kina : ” 

„ Meng  dit  alles  onder  een , laat  het 
ontbinden  in  6 oneen  of  een  vierde  van  een 
pint  Kamfer  - Brandewijn  , en  geeft  ieder 
Beest  dien  drank  vier  morgens  achter  den 
anderen  in;  houdt  dan  twee  of  drie  dagen 
daarmede  op , en  herhaal  de  gifte  zoo  lang 
en  dikwijls,  als  de  vr^eze  voor  de  befmet- 
ting zulks  vordert.” 

„ Daarenboven,  in  plaats  van  de  Bees* 
ten  buiten  de  (lal  te  brengen  , om  ze  te 
laten  drinken , moet  men  aan  dezelve  liever 
water  voorzetten  , het  welk  te  voren  met 
een  weinig  azijn  gezuurd  is.” 

„ E:n- 


f van  HOLLAND.  463 

,,  Eindelijk  moet  men,  als  zij  des  avonds  hbt 
uit  de  weide  op  den  flal  komen , den  bek  en  RUNDVESJ 
de  neusgaten  wasfchen  met  water  en  azijn , van  v.  Afd. 
elk  even  veel,  en  een  (luk  duivelsdrek  in  XI*** 
den  bek  fteken,  dat  er  den  ganfchen  nacht  • ‘ 

in  dient  te  blijven.” 

„ Dit  zijn  de  eenvoudige  en  minst  kost- 
bare middelen,  met  welke  men  de  Beesten 
kan  behoeden  tegen  de  ziekte.” 

„ Om  zich  echter  met  de  meeste  vrucht 
daarvan, te  bedienen  , behoort  men  niet  te 
wachten,  tot  dat  de  ziekte  op  een  ftal  of 
in  een  dorp  met  volkomen  zekerheid  zich 
vertoont;  want  het  is  integendeel  volftrekt 
noodig,  dat  men  van  deze  behoedmiddelen 
gebruik  make,  zoodra  men  in  de  buurt  maar 
eenig  gevaar  bemerkt,  al  was  het  op  een 
afftand  van  6 of  8 uren,  naardien  men  al 
wachtende  , en  de  ziekte  ondertusfchen 
voortloopende  , in  gevaar  geraakt , en  de 
Beesten  de  ziekte  krijgen , eer  de  befmet- 
ting  bemerkt  wordt,  wanneer  alle  hulpmid- 
delen vruchteloos  zijn,  en  er  niets  over- 
fchiet,  dan  dat  men  de  ziekte  tracht  te  ge- 
nezen , waarin  men  nogtans  niet  weinig  zwa* 
righeid  ontmoet.  ” 

„ De  bovengemelde  Heer  charnu  door 
het  Gouvernement  der  Oostenrijkfche  Ne - 
der  landen  ontboden  en  naar  het  Luxem- 
burgfche  gezonden  zijnde , heeft  reeds  al- 
daar een  menigte  Vee , offchoon  ter  ftcrke 
proeve  gefield,  door  dit  middel  behouden , 
het  geen  aldaar  in  druk , bij  Exempla- 
ren uit  de.  Koninklijke  Drukkerij  van 
Gg  5 Brut- 


4Ö4  NATUURLIJKE  HISTORIE 


het  Brusfel  derwaarts  gezonden , aan  alle  de 
ru  dn  vee»  Boeren  medegedeeld  wordt*” 

' v*  Afd- 

^xiii.  Eindelijk  voegen  wij  hier  nog  bij  eene 

Ho  of  dn.  0pgave  van  geneesmiddelen  , welke  uic 
Noórdholland  medegedeeld,  en  in  een  on- 
zer inlandfche  Couranten  bekend  gemaakt  is» 

,,  REMEDIE  voor  het  zieke 
• RUNDVEE.” 

Genees-  ,,  Wanneer  een  Beesc  ziek  wordt,  neemt 
middel  in  men  het  uit  den  Hal  van  de  gezonde  Bees- 

^est^uk  ten  en  P^aatst  ^ec  in  een  Rkuur,  en 
NooMol  als  het  een  dag  ziek  geweest  is , wordt  het 
land  me-  in  den  hals  of  de  Haart  adergelaten,  en  i 
degededd.  a s aarden  koppen  bloed  afgetapt ; vervol- 
gens dekt  men  het  zieke  Beest  met  een 
kleed:  men  fpuit,  twee-  a driemalen  in  24 
uren,  met  azijn  in  den  neus,  en  wascht  den 
mond  van  binnen  , benevens  de  tong  en  tan- 
den , met  doeken  in  azijn  gedoopt , het 
geen  men  mede  drie  - a viermalen  in  24  uren 
herhaalt , als  wanneer  het  Beest  zich  uic 
neus  en  mond  van  vele  taaije  flijm  ontlast; 
men  geeft  het  altoos  laauw  water  te  drin- 
ken , te  weten , telken  rei  ze  een  aarden  kop 
4 a 5 te  gelijk,  zonder  meer,  en  men  her- 
haalt dat  nu  en  dan , zoo  wel  des  nachts 
als  bij  dag;  eindelijk  neemt  men  een  Huk 
tarwen  brood,  in  gemeene  fijroop  gewen- 
teld , het  geen  men  diep  in  den  mond  ach- 
ter de  tanden  van  het  Beest  Heekt  om  te 
eten ; doch  indien  het  niet  eten  wil , houdt 

men 


f 


* van  HOLLAND*  465 

men  wel  eens  den  mond  van  het  Beest  toe , «et 
opdat  het  brood  er  niet  uitvalle,  maar  door- RÜNDVEE» 
geflikt  worde.”  V Afd. 

„ De  bovengaande  Remedie  is  met  ge-  XI1** 
wenschten  uitflag  in  Noordholland  geap- 
pliceerd  aan  20  Beesten , die  alle  gebeterd 
zijn,  terwijl  nog  één,  het  welk  ook  ziek 
was , maar  deze  Remedie  niet  kreeg , ge- 
florven  is.” 

Bij  alle  de  hier  voren  medegedeelde  Huk- 
ken, kunnen  wij  niet  nalaten  ook  een  Huk 
van  later  tijd  mede  te  deelen.  Het  is  ge- 
plaatst in  het  Mengelwerk  der  Algemeens 
Vaderlandfche  Letteroefeningen  , N°.  8, 
voor  het  jaar  1808;  het  is  getrokken  uit 
het  Dagblad:  die  Folicey  Blatter , en  aan 
de  Schrijvers  der  genoemde  Let  ter  oefenin- 
gen  medegedeeld  door  den  Heer  p.  griet- 
huizen, te  Am  fier  dam . Dit  Huk  is  ons 

voorgekomen  als  gewigtig  genoeg  om  bij 
alle  de  reeds  medegedeelde  Hukken  geplaatst 
te  worden,  hebbende  hetzelve  tot  opfchrifc; 

Middel  tegen  de  Rundveeziekte , door 
Profesfor  leonhardi  , te  Leipzig. 

,,  Bij  de  Rundveeziekte,  welke,  zoo  als  Middcï 
bekendis,  federt  vorige  Herfst  in  verfchei- 
den  flreken  van  P ommeren  woedde  ( * ) , ziekte , 

heb-  door  Prof. 

LEONHAtL- 

(*)  Tn  hoe  verre  deze  ziekte  ecnigc  overeen-  D1* 
komst  met  de  Veepest  gehad  hebbe , is  onbe- 
kend , daar  wij  geene  genoegzaam  omltandige  bcrig 
ten  wegens  die  ziekte  gelezen  hebben. 


\ 


/ 


X66  NATUURLIJKE  HISTORIE 


MET 

RUNDVEE, 

V.  Afd. 
XIII. 
Hopfdft. 


hebben,  onder  anderen,  in  het  Neuftettin • 
'fche  Ambtsdorp  Plederborn , alle  huishou* 
dens  hun  geheele  vee-beftaan  verloren,  uit- 
gezonderd alleen  de  Boer  steinke,  van 
wien  niet  een  eenig  ftuk  Vee  is  omgeko- 
men. Deze  bijzonderheid  had  ook  plaats, 
toen  voor  eenige  jaren,  in  hetzelfde  Dorp, 
cnder  het  Rundvee  de  Longziekte  heersch- 
te : terwijl  te  dier  tijd  andere  Huislieden 
hun  vee  zagen  omkomen  , verloor  de  ge- 
melde steinke  niet  een  enkel  ftuk.  Uit 
oorzaak  van  deze  in  het  oog  loopende  om- 
ftendigheid , liet  de  Krijgs  - en  Domeinen- 
kamer te  Stettin  dit  bijzonder  voorregt  door 
een  daartoe  afgezonden  Cominisfaris  onder- 
zoeken ; en  het  was  aan  dezen , dat  de  Land- 
man sTFiNKE  te  kennen  gaf,  een  flikmiddei 
te  hebben,  aan  welk  hij  de  behoudenis  van 
zijn  vee-beftaan  te  danken  had;  dit  middel 
beftond  uit  de  volgende  zamenftelling : 

„ 2 Lepels  Teer.  2 Handen  vol  Zout. 
2 Handvol  Knoflook.  1 Eetlepel  vol  Moe- 
derkruid of  Kamillen. 

( Matricaria  Parthenium  en  Chamo - 
milla. ) 

I Eetlepel  vol  Pestkruid  of  Hoefbladen. 

( Tusfilago  fariara  ( * ) en  Pstafim. ) 
ï Eetlepel  Mierik  en  2 Eetlepels  gebral- 
de en  geflootene  Jeneverbesfen,  ” 

„ Alles  wordt  goed  onder  elkander  ge- 
mengd, en  een  lepelvol  daarvan,  des  mor- 
gens 

(*)  Dat  waarfchijnlijk  Farfar*  zal  moeten  zija. 


V A h HOLLAND.  4 67 

gens  vroeg,  ieder  fluk  Vee , met  een  pen-  HEÏ 
feel  of  kwastje , in  de  mond  ge  (tréken.  _RUNDVEZ 
Daar  nu  vorenftaande  Ingrediënten , volgens  v.  Afd. 
getuigenis  van  het  Sanitats  of  Gezond- 
heids-  Collegie , de  verrotting  of  het  bederf  Iïoofti^ 
krachtig  wederftaan ; zoo  brengt  de  Krijgs- 
en  Domeinkamer  dit  middel  tegen  de  Rund- 
veeziekte , door  deze  ter  algemeene  kennis , 
opdat , ter  voorkoming  der  befmetting , naar 
een  ieders  goedvinden,  hiervan  gebruik  kan 
worden  gemaakt.  ” 

„ Bij  deze  gelegenheid  ( vèrvolgt  de  Hee? 
leonhardi)  moét  ik  aanmerken , dat,  toen 
wijlen  mijn  Vader  mij  in  het  jaar  1765  in 
de  Landhuishoudkunde  Praélisch  onderwijs 
gaf,  hij  altoos  in  het  voorjaar,  eenige  da- 
gen voor  het  uitdrijven,  dewijl  wij  eene 
weide  hadden  , die  wat  vochtig  was,  als  ook 
de  eerde  14  dagen  dat  het  Vee  reeds  in  de 
weide  liep,  oüi  den  anderen  dag  hun  het- 
zelfde  llikmiddel  gaf;  met  dit  onderfcheid, 
dat  de  beide  kerkse  werkende  middelen  te- 
gen het  bederf,  namelijk  het  Moeder-  en 
Pestkruid,  daarbij  niet  gebezigd  werden; 
terwijl  de  op  alle  velden  groeijende  Kamil- 
len veel  looijende  (lof  bezitten , en  de  Hoef- 
bladenloog,  Tart . fitr.  en  SaL  Digest » 

Sylvii  levert.  De  jeneverbesfen  liet  mijn 
vader  niet  branden,  maar  raauw  ftooten.  — 

Ik  leerde  toen  ook,  bij  het  uit  wortels  en 
kruiden  beilaande  wintervoeder  , het  aan- 
mengen  met  Mierik  en  Jeneverbesfen,  waar- 
mede hij  , bij  afvvisfeling  , eenmaal  de3 
weeks  zoo  lange  aanhield,  als  de  winter  voe- 
ding 


ftiEï 

ftUNDVÊE, 

V.  Afd. 
XIII. 
Hoofdig 


46S  NATUURLIJKE  HISTORIE 

ding  duurde.  Van  gelijke  wijze  bediende 
'zich  ook  Vrouwe  van  damnitz,  geboren 
rostitz  , te  Kemlitz , waar  zeer  veel  mee 
wortels  en  kruiden  gevoederd  wordt.  Ik 
zelf  heb  in  mijne  pra&ifche  loopbaan  ook 
die  wijze  van  voederen  nagevolgd,  en  even 
min  als  mijn  vader,  aan  befmettelijke  ziek- 
£e,  eenig  ilerfgeval  gehad.” 

Na  dat  wij  tot  dus  verre  de  opgavetl 
der  voornaamile  genees-  en  behoedmidde- 
len. welke,  ten  tijde  der  Veepest,  in  de 
Couranten  en  andere  gedrukte  Hukken  zijn 
bekend  gemaakt,  hebben  medegedeeld,  zoo 
behooren  wij  ook  een  nuttig  gebruik  te 
maken  van  het  geen  door  de  Heeren  veer- 
man, vink,  camper,  enoelman  en  ande- 
ren in  hunne  gefchriften  over  deze  ziekte 
is  voorgeireld , als  mede  .de  onderfcheidene 
gevoelens  over  de  inenting  dezer  ziekte  bij 
het  Rundvee  mede  te  deelen , gelijk  ook  den 
uitfiag  van  de  deswegens  genomene  proe- 
ven: dit  alles  zal  denkinhoud  van  hec  vol- 
gende Hopfdftuk  uitmakèn. 


VIJF- 


van  Holland.  409 


VIJFDE  AFDEELING. 


VEERTIENDE  HOOFDSTUK- 

1 

Bevattende  het  vervolg  der  opgave  van± 
en  verhandeling  over  de  voornaamfle 
geneesmiddelen , 'welke  ter  genezing 
van,  aan  de  Peepest  ziek  zijnde , 

Koeijen  zijn  opgegeven , als  mede 
opgaaf  van  onder fc  hei  den  mid- 
delen ter  voorbehoeding  in 
deze  ziekte , inzonderheid 
door  de  inenting  van  de- 
zelve , en . uitflag  van 
daarmede  gedane 
proeven . 

vervolge  van  bet  vorige  Hoofd-  «et 
Huk,  zullen  wij  nu  overgaan  tot  het  mede- R,ÜNDVEff° 
deelen  der  opgaven  van  de  geneeswijze  en  v.  Afd. 
de  geneesmiddelen,  welke  door  eenige  on  XIY: 
ze r voornaam fte  Vaderlandfche  Geleerden,  Ho°  * 

wel- 


HET 

HUNDVEE 

X.  Afd 
^XIV 
HoofdfU 

Genees 
wijze  der 
Veepest , 
volgens  l* 

W.  VEER.» 
£1AN. 


Maatrege- 
len en  mid« 
delen  ter 
voorbe- 
boeding. 


4>o  NATUURLIJKE  HISTORIE 

welke  opzettelijk  en  oordeelkundig  over  d£ 
Vèepest  gefchreven  hebben  , zijn  voorge- 
dragen, en  zullen  ons,  zoo  veel  mogelijk  , 
tot  het  hoofdzakelijke  van  de  werken  dier 
Geleerdèn  bepalen, 

In  de  eerfte  plaats  komt  dan  in  aanmer- 
king het  werkje  van  den  Heer  l.  w.  veer- 
man, Med  Doét.  t e Maas/luis  j welke  er- 
varen Arts  zijne  wijze  van  genezing  ver» 
deelt : 

1 . ïn  eene  voorbehoedende, 

2.  In  eene  voorbereidende, 

3.  In  eene  meer  eigenlijk  gezegde  ge- 
neeswijze. 

To^de  eerfte,  namelijk  de  'voorbehoedende , 
brengt  de  Schrijver  die  middelen  en  maat- 
regelen , welke  door  de  Overheid  zijn  of 
worden  aanbevolen  , zoo  ter  afwering  der 
befmetting,  aan  de  grenzen  des  Lands,  als 
mede  de  zorg  ten  aanzien  van  de  bijzon- 
dere ftallen  ; dan  waarop  door  zijn  Ed. 
wordt  aangemerkt,  dat  de  maatregelen  ter 
afwering  aan  de  grenzen  veelal  niet  genoeg 
in  acht  genomen , en  ook  veeltijds  verijdeld 
worden , daar  de  wind , fneller  dan  een  vo- 
gel, de  uitwafeming  en  befmetting  van  de 
eene  plaats  naar  de  andere  overbrengc,  en 
dit  moeijelijk  of  bijna  onmogelijk  kan  be- 
let worden:  ten  aanzien  van  de  ftallen  gaac 
liet , volgens  dien  Schrijver , op  dezelfde 
wijze,  en  hoe  naauwkeurig  men  oplette, 
wordt  de  befmetting  op  verfcMllende  wij- 
zen van  het  Rundvee  op  den  eenen  ftal  tot 
dat  van  den  anderen  ftal  overgebragc, 

Tol 


/ 


van  HOLLAND.  471 


Toe  afwering  echter  wordt  door  zijn  Ed. 
als  prijfelijk  en  noodzakelijk  het  volgende 
aangewezen: 

1.  Het  naauwkéurig  in  acht  nemen  der 
Plakaten  van  ’s  Lands  Overheid , tegen  den 
invoer  van  Rundvee  ten  tijde  van  Veepest. 

2.  Het  beletten,  en,  als  met  argusoogen, 
toe  te  zien,  dat  geene  befmette  beesten  of 
zaken,  waardoor  men  kan  vooronderfiellen 
dat  de  befmetring  zonde  kunnen  worden 
overgebragt,  ’s  Lands  grondgebied  naderen. 

3.  Alleromzigtigst  te  werk  te  gaan  in 
het  begraven  der,  aan  de  Veepest  gefior* 
ven,  Koeijen. 

Ten  aanzien  van  dit  laatfie  wordt  doof 
dien  Schrijver  aangemerkt:  1.  dat  men,  ter 
begraving  van  die  beesten , zoodanige  plaat- 
fen  moet  uitkiezen,  welke  zoo,  ver  moge- 
lijk van  de  weiden  of  (lallen  der  gezonde 
beesten  verwijderd  zijn. 

2.  Dat  men  den  dooden  romp  diep  on- 
der de  aarde  moet  begraven  , en  wel  ten 
minde  ter  diepte  van  vier  voeten. 

3,  Dat  het  best  ware  de  gefiorven  bees- 
ten dadelijk  in  ruime  putten  te  beiluiten, 
zonder  aan  dezelve  den  huid  af  te  ftroo- 
‘pen  of  het  vet  te  verzamelen,  dezelven  met 
gemeene  kalk  te  beflrooijen  , voorts  met 
baggerfiijk  en  vervolgens  met  aarde  te  be- 
dekken , ter  wering  van  rottige  uiewafemin- 
gen. 

Zeer  gegrond  wordt  door  den  Heer  veer- 
man aangemerkt,  dat  door  velen  , uit  on- 
kunde, zeer  dwaasfelijk  gefield  wordt,  dat 

H fa  dê 


bit 

RUNDVI2, 

V.  Afd. 

XIV, 

Hoofdft. 


472  NATUURLIJKE  HISTORIE 

het  de  uitwafetning  van,  aan  de  Veepest  gc- 
rundvee.  ^orven  ^ beesten  geen  nadeel  of  verderfe- 
v.  Afd.  lijke  voortplanting  zou  kunnen  veroorza» 
™ ken,  terwijl  hij,  ten  bewijze  van  het  te- 
gendeel  , zich-  beroept  op  een  werk  van 
a.  PARé,  waarin  wordt  vermeld,  dat  in  hec 
jaar  1562  in  Frankrijk  eene  befmettelijke 
ziekte  .omflond  door  de  Hinkende  uitwafe- 
ming  uit  eene  put,  waarin  men  een  groot 
getal  doode  ligchamen  had  geworpen : ter  • 
wijl  hij  ook  nog  uit  lancisius  aanhaalt, 
hoe  er  eene  Pest  in  het  leger  van  pomps* 
jus  de  Groot 8 on t Hond  , doordien  men  de 
doode  Paarden  niet  onder  de  aarde  bedol- 
ven had. 

Men  voert  wel  aan,  dat  het  fmeer  en  de 
huid  van,  aan  de  Veepest  geHorven,  Koeijen 
aan  den  Mensch  niet  fchadelijk  is;  dat  het 
vleesch  van  die  beesten  door  vele  lieden , 
bijzonder  door  den  gemeenen  man,  gegeten 
is  , en  dat  die  ziekte  zich  allee»  tot  het 
Rundvee  bepaalt  , zonder  zelfs  tot  andere 
foorten  van  dieren  over  te  Haan;  maar  men 
moet , ten  aanzien  van  het  eren  van  het 
vleesch,  in  het  oog  houden,  dat  dit  veelal 
Hechts  van  zoodanige  der,  aan  deze  ziekte 
geHorvene  , beesten  gefchied  is , die  het 
minst  befmet  zijn  geweest  of  fpoedig  ge- 
Horven zijn , als  mede  dat  dan  meestal  Hechts 
de  beste  Hukken,  als  de  bilHukken,  eenige 
ribben  Hukken  enz.  gegeten  zijn;  en  men, 
wel  is  waar,  nog  niet  heeft  kunnen  bepa- 
len of,  en  hoe  veel  nadeel' de  menfehen 
door  het  eten  van  zoodanig  vleesch  geleden 

heb- 


van  Holland»  4^3 

hebben  ; maar  dac  echter  de  Heer  veerman 
zegt , er  gezien  te  hebben , bij  welke  eene 
tneer  dan  gemeene  loslijvigheid  , gepaard 
fnet  walging,  door  het  eten  van  zulk  vkesch 
is  veroorzaakt 

In  alle  gevallen  zijn  wij  het  met  den  Heer' 
veerman  volkomen  eens,  dat  het,  als  een 
voorbehdedfel , noodzakelijk  is,  om  de  ge- 
florven  beesten,  zoo  als  hij  zegt,  met  den 
huid  enz.  te  begraven,  opdat  dezelve,  in 
de  open  lucht  rottende,  de  befmetting  niet 
aan  andere  Runderen  mededeele , ten  minde 
iiiet  aan  dezelve  fchadelijk  zij. 

Ter  verdere  voorhehoeding  geeft  de  Heer 
veerman  aan  de  hand  , het  flooken  van 
teer,  of,  om , volgens  den  raad  van  den  Heer 
FtELDS , te  'Torkshire , teervuren  te  floo- 
ken,  en  daardoor  de  weiden  en  de  ftallen 
te  zuiveren  , waarop  vervolgens  nog  de 
aderlating , de  buikzuivering  , het  ingeven 
van  eenige  handen  vol  zout  , met  falpeter 
vermengd  * en  het  berooken  der  Hallen  mee 
azijn  wordt  aangeraden. 

Wat  de  aderlating  betreft  t dit  middel  is 
zeer  algemeen  aanbevolen,  blijkens  onder- 
fcheidene  opgaven  van  middelen  ter  voor- 
behoeding  en  genezing,  in  het  vorige  Hoofd» 
Huk  medegedeeld;  de  azijn,  als  mede  hec 
zout  en  de  falpeter,  komen  mede  daarin, 
onder  andere  middelen,  voor:  en  het  be- 
rooken met  azijn,  kamfer,  mirrhe  en  an- 
dere luchtzuiverende  of  luchtverbeterende 
2aken,  als  een  'middel  tot  zuivering  der  Hal- 
len, vindt  men  mede  in  het  vorige  HoofJ- 
H h % Huk 


KfcT 

AUNDVEïC. 

V.  Afd. 
XIV. 

Hoofdft 


4?4  natuurlijke  historie 

HÈT  duk  onder  de  opgégevene  middelen,  zoti 
rundvee» ^at  ^jE  ajjes  ^oor  ^en  pjeer  vëerman  te 

V.  Afd.  regt  wordt  aangeprezen. 

Hooïdft  Hiermede  van  de  voornaam  de  voorbe- 
00  4 hoedende  middelen  afdappende , gaat  hij 

Voorbe*  over  tot  de  voorbereidende  Geneesmiddel 
Tnte^'d- ^en'  Hieronder  ftelc  hij,  na  herinnering 
delen,  1 * van  het  zoo  even  gemelde , voornamelijk 
de  zoo  bekende  inenting , waarvan  die  Heer 
een  voordander  is ; doch  dewijl  wij  over 
de  inenting  op  het  laatst  van  dit  Iloofdduk 
Zullen  handelen,  zoo  flaan  wij  zulks  alhier 
over  , en  vergenoegen  ons  met  kortelijk 
zijne  voörhaamde  geneesmiddelen  op  te  ge- 
ven. 

De  Heer  Veerman  (lelt  voornamelijk, 
nevens  de  inenting  en  het  aderlaten , voor : 
het  zuiveren  der  eerde  wegen  , en  geefc 
hiertoe  op , het  volgend  middel , door  hem 
beproefd  , om  eiken  morgen  aan  elk  ge- 
zond, groot  (volwasfen)  beest  toe  te  die- 
nen, namelijk: 

Neem:  Een  halve  handvol  zuiver  Keuken» 
zout. 

Twee  lood  Room  van  Wijtrdeen$ 
( Cremor  TartarL  ) 

Een  vierde  lood,  of  zestig  greinen 
welbereide  Pisfebeddcn. 

En  een  half  vierde  loods  * of  dertig 
greinen  Kamfer. 

Meng  alles  onder  een  tot  een  poe- 
der gewreven, 

Moe- 


van  HOLLAND.  475 

Moetende  dit  ontbonden  worden  in  HET 
een  pint  Jaauw  water,  rogge- , RÜNDVESJ 
gerste  - of  lijnzaad  - meel  water. 


Hierbij  oordeelt  onzen  Arts  bet  niet  on- 
dienstig, dat  men  dagelijks  het  Beest,  van 
drie  tot  drie  uren,  het  volgende  eenvoudig 
middel  ingeven , tot  een  pint  telkens. 

Neem:  Twaalf  pinten  gekookt  Regenwater. 

Een  pint  Wijnazijn. 

Een  pint  gemeenen  Honig. 

Vier  handenvol  Keukenzout. 

Meng  en  finelt  dit  alles  wel  onder 
elkander. 

Op  het  eerfte  van  deze  voorfchriften  vindt 
men  de  Pisfebedden,  welk  middel  in  geen 
een  der  aan  ons  bekende  voorfchriften 
voorkomt;  het  is  denkelijk  hier  onder  dit 
voorfchrift  geplaatst*  om  op  de  blaas  en 
de  pisfe  te  werken,  nademaal  de  Pisfebed- 
den , zoo  als  bekend  is*  voor  fterk  pisdrij- 
vende gehouden  worden. 

Het  uit  werk  fel  van  dit  Geneesmiddel  kan 
zeer  goed  zijn,  alzoo  het  weinig  pisfen 
der  K oei  jen  onder  de  teekenen  der  Veeziek- 
te te  tellen  is. 

Wij  volgen  den  Heer  veerman  in  deszei  fs. 
tweede  opgaven  ter  zuivering  der  eerfte; 
wegen..  Hier  voor  wordt  dit  volgende  midf 
$§{  door  hem  voorgefchreven * namelijk;. 


V.  Afd, 
XIV. 
Hoofdig 


4 


m % 


tïET 
HÜNDVEE, 


V.  Afd, 
XIV. 
ÊlGofdfh 


47<?  NATUURLIJKE  HISTORIE 

Neem:  Drie  lood  Engelsch  Purgeerzouu 

Een  half  lood  b ste  Rhabarber. 

Zoo  ook  een  half  lood  gehuiverde 
Salpeter. 

Een  vierde  lood  Kropkruid. 

En  een  fcrupel,  dac  is  twintig  grei- 
nen Kamfer. 

Alles  tot  een  poeder  gemaakt. 

Meng  dit  onder  twee  pinten  van  het  zoo 
evengemelde  afkookfel  van  Rogge-,  Gers- 
te-  of  Lijnzaattjieel , en  geeft  het  aan  een 
Beest,  het  welk  men  den  buik  wil  zuive 
ren,  des  morgens,  in  twee  keeren  , telkens 
de  helft,  in,  twee  uren  tusfchen  beiden  la- 
tende: kunnende  men  het  door  een  hoorn, 
of  zelfs  uit  een  gewone  wijnflesch  ingieten, 
mus  dat  de  bek  door  een  ander  open  en  de 
tong  vast  gehouden  wordt;  terwijl  men  dien 
dag,  van  twee  tot  twee  uren,  het  Dier  van 
het  afkookfel  op  zich  zelve,  of  ook  laau* 
we  karnemelk  laat  gebruiken  , telkens  de 
hoeveelheid  van  een  pint. 

Nog  geeft  de  Schrijver,  als  een  huik» 
zuiverend  middel,  een  afkookfel  van  zee- 
nebladen,  in  het  welk  Engelschzout  ont 
bonden  is,  doch  merkt  tevens  te  regt  aan, 
dat  het  wel  afkooken  der  zeenebladen  op- 
lettenheid  vereischt.  Deze  middelen  houdt 
deze  Schrijver,  onder  een  menigte  voorbe- 
reidende middelen  , voor  voldoende  , en 
gaat  hier  mede  over  tot  de  eigenlijke  gene- 
zing der  Veeziekte  zelve,  wanneer  de  Koei- 
jen  er  door  zijn  aangatast. 


Zee 


van  HOLLAND.  477 

Zeer  kundig  en  volgens  de  regelen  der  hrt 
Geneeskunde  , zijn  ’s  Mans  betrachtingen RUNDV2E* 
beredeneerd,  maar  dezelve  zijn  al  te  breed-  V Afd 
voerig  , om  geheel  door  ons  te  worden  Xlv* 
overgmomen,  weshalve  wij  ons  zullen  ver-  Hoofdft* 
genoegen  met  den  korten  inhoud  er  van  Genezing 
mede  te  deelen.  der  ziekte 

De  Geneesheer  bepaald  zijn  ontwerp  van  zelvc> 
genezing  der  ziekte  zelve  , tot  deze  vijf 
volgende  afdeelingen,  als: 

i°.  De  verdere  afwering  of  genezing 
der  ontsteking. 

2°.  Eene  zuivering  der  eerfte  wegen. 

3°.  Eene  verbetering  der  rottige  icherpe 
vochten. 

4°.  De  onderhouding  der  krachten,  door 
het  geheele  beloop  der  ziekte. 

5°.  Een  zeer  naauwkeurig  toezigt  en  op» 
letrenheid  op  verfcheidene  zaken,  welke, 
onder  de  genezing,  tot  nut  en  gemak  der 
kwijnende  beesten  kunnen  vertrekken. 

10.  Toe  afwering  en  genezing  der  ontfte-  Afkering 
kina:-»  wordt  weder  voorgeteld  de  aderla  en  ge,ne' 
ting,  en  derzelver  nut  geneeskundig  be- oaUtQking, 
toogd ; meestal  overeenkomstig  hetgeen  er 
hier  voren  van  gezegd  is;  als  mede  het  ge- 
past gebruik  van  zoodanige  geneesmiddelen , 
welke  verkoelende , doorfpoelende , verdun- 
nende en  bloedzuiverende  zijn.  Hier  vo- 
ren zijn  er  reeds  eenige  voorgedragen,  wel- 
ke bier  aan  voldoen  kunnen. 

Hh  4 


s°.  De 


478  NATUURLIJKE  HISTORIE 

het  a°.  De  zuivering  der  eerde  wegen  wordt 
4 un oy er  jnsgel-ijks  kort  voorgemeld , wordende  daar- 
v.  Afd.  toe  wederom  aangeraden ; vooreerst  : het 

Heofdfi:  voren  °P  bh  opgegeven  Purgeer- 

€0av*  poeder,  met  deze  bepaling;  om  het  geheel 
Zuivering  aan  een  volwasfen  Beest,  de  helft  er  van 
tegeuCrfte aan  i°n^er  ’ bij  voorbeeld,  aan  Vaarzen  of 
l * Hokkkelingen  , en  een  vierde  er  van  aan 
heel  jong  vee  af  kalveren  in  te  geven,  wor- 
dende men  echter  aangemaand  om  van  de- 
ze purgatie,  niet  dan  in  het  begin  der  ziekte 
gebruik  te  maken» 

Ten  tweede,  het  klijfteren,  waartoe  de 
Heer  veerman  gemeen  water  , honig  etx 
zout, ook  wel  lijnzaad  - olie  voorfcbrijfc  (*}. 

Wijders  maakt  de  Heer  veerman  gewag 
van  het  inblazen  van  tabaksrook,  doch  hij 
keurt  het  echter  af  om  de  nadeelige  gevol- 
gen welke  daaruit,  volgens  aanteekeningen 
Van  mi  mus , zouden  kunnen  ontdaan. 

3°.  Het  betoog  ter  verbetering  van  de 
rottige  Scherpte  der  Vochten , komt  over 
het  geheel  daarop  neder,  om  het  zoo  be- 
kend uitwerkfel  van  alkalijne  of  zuren  op 
de  genezing  van  het  Rundvee  over  te  bren- 
gen. Dit  onderzoek  meestal  fcheikundig 
zijnde , en  niet  zeer  gefchikc  voor  de  vat- 
baarheid des  Landsmans,  voeren  wij  dan 
ook  maar  oppervlakkig  aan:  de  Heer  veer- 
man 

i'*  ')  De  Klisteren  , waarvan  wij  meestal  gebruik 
hebben  gemaakt  , bdlonden  in  gekookt  water , ee»s 
band  vol  zout  en  twee  handen  vol  roet  uit  den  ïchoör- 
£een  9 te  zamen  tot  èen ' dik  vocht  vermengd. 


van  HOLLAND-  47.9 

man  erkent  zelve  uit  de  bepaling  der  finec-  hst 
of  rottoffe,  dat  dezelve  niet  dan  fchijn-  R-ÜNDVE*- 
baar  eenen  loogzoutigen  aard  heeft , en  oar-  v,  Afd. 
deelt  derhalve,  dat  de  zuren  ( acida}  toe  x X* 
het  beste  tegengift  kunnen  vertrekken ; Hoofdft* 
hier  bij  de  gevoelens  van  de  voornaam  te 
Schrijvers  aanhalende,  welke,  met  opzet, 

,over  de  Veeterfte  gefchreven  hebben,  en 
genoegzaam  allen  voor  het  gebruik  der  zu* 
ren  zijn.  Verders  helt  de  Autheur  over 
tot  de  Minerale  zuren,  oordeelende  dat  die 
Viic  het  Plantenriik  te  zwak  zijn  , en  dien- 
volgens eender  fterkte  opgevende,  fghrijft 
hij  voor  : 

Twintig  pinten  gemeen  kookend  Regen- 
water in  een  aarden  pot. 

Smelt  hier  in : 

Twee  ponden  zuiver  Keukenzout;. 

Vier  lood  Aluin. 

En  een  pond  gemeene  Honig. 

Meng  er  daarna,  als  het  reeds  koud  is, 
zeer  langzaam , al  droppelende,  onder: 

Twee  en  een  half  lood  wel  overgehaalde 
Olie  van  Koperrood. 

Pvoer  alles  met  een  houten  lepel  voor- 
zigtig  dooreen,  en  giet  het  over  in 
een  aarden  kruik,  en  bewaar  het,  toe* 
geSopi;,  ten  gebruike. 

Hh  g Hier* 


HET 

fcUNDVEE 

V.  Afd. 

XIV. 

HoofcUt» 


4S0  NATUURLIJKE  HISTORIE 

Hiervan  nn  gebruikt  men,  van  drie  tot 
drie  uren,  twee  muddekens,  naar  de  kleine 
maat  berekend  , een  half  pint,  voor  elk 
volwasfen  Beest,  tot  vijf  herbaalde  rijzen, 
in  den  tijd  van  24  uren,  na  hetzelve  een 
weinig  omgefchud,  en  in  een  aarden  pot 
laauw  gemaakt  te  hebben,  zonder  eenig  an- 
der vocht  daarop  te  laren  gebruiken:  al- 
leen moet  men  in  acht  nemen  , dat  het  be- 
ter is  door  behulp  van  een  wijnflesch , dan  op 
eenige  andere  wijze,  het  middel  het  beest  in 
te  gittenen  wel  langzaam;  vdorniet  volwas- 
fen Vee  is  de  helft  genoeg,  en  voor  heel 
jong  Vee,  kan  men  rnet  een  vierde  gedeel- 
te van  het  bepaalde  voldaan.  Dit  middel 
wordt  ais  beproefd , door  den  Schrijver 
openlijk  aangeprezen.  Hier  voren  op  bladz. 
441.  is  in  de  opgave  van  een  geneesmid- 
del, door  zekere  pascal  te  Berlijn , van 
Koperwater  gefproken  , doch  onder  meer- 
der anderen  middelen  vermengd : het  mid- 
del van  den  eenen  zoo  wel  als  van  den  an- 
deren verdient  opmerking  , doch  het  be- 
hoort door  een  ervaren  man  bereid  te  wor 
den,  welke  de  voorgefchrevene  aluin,  de 
olie  van  koperrood  en  het  koperwater  enz. 
behoorlijk  weet  te  temperen,  en  vooral  in 
aarden  potten  , daar  het  anders  gevaarlijk 
voor  mensch  en  vee  kan  zijn. 

Wij  kunnen  niet  nalaten  hier  in  het  voor- 
bijgaan aan  te  merken,  dat,  hoe  zwak  men 
de  plantzuren  (lelie  , in  tegen  (le  !l  in  g der  mi- 
neralezuren,  dezelve  nograns  in  het  alge- 
meen veiliger  te  gebruiken,  en  ook  van 
1 groot 


van  HOLLAND.  481 


groot  nut  zijn,  waarom  dan  ook  in  genoeg- 
zaam alle  geneesmiddelen,  en  zelL  in  vele 
voudige  boerenirrddelen , de  azijn  als  een 
eerde  middel  voorkomt. 

4".  Het  onderhouden  der  krachten  ^ door 
het  geheele  beloop  der  ziekte . Hiertoe 

brengt  onze  Arts  goed  voed  fel , geen  gras, 
noch  hooi,  noch  raauwe  fpijze,  maai  zul- 
ke die,  zonder  herkaauwing,  verteerbaar  zijn, 
alsgerste-,  rogge-  en  lijnzaadmeel,  of  lijn* 
hoekwater,  om  , bij  gebrek  van  eerltist,  aan 
de  Beesten  in  te* gieten;  voorts  om  op  het 
einde  der  ziekte,  aan  beterende  Koeijen, 
brood,  bijzonder  oudbakken  brool,  te  ge- 
ven: alle  welke  middelen  genoeg  bekend 

zijn.  In  het  voorbijgaan  kan  ik  niet  nala- 
ten aan  te  merken,  dat  men  aan  beterende 
Koeijen,  zoodra  dezelve  eenige  trek  tot  gras 
of  hooi  krijgen,  ons  bedunkens,  heczelve 
wel  kan  geven,  daar  dit  hun  voornaamfte 
voedfel  is,  en  deze  trek  veelal  als  een  tee- 
ken  van  doorgaande  beierfchap  is  aan  te 
merken. 

5°.  Het  zeer  naauwkeurig  toezien  en  de 
oplettenheid  op  verfcheidene  Zaken , welke 
onder  de  Genezing , tot  nut  en  gemak  der 
kwijnende  Beesten  kunnen  verftrekken . 

Hier  onder  betrekt  de  Schrijver  de  vol- 
gende zaken,  als: 


hrt 

R.VJNDVEZ# 

V.  Afd, 
XiV 
Hoofdft. 

Onder- 
houding 
der  krach* 
ten  , gedu* 
rende  dc 
ziekte. 


Oplet- 
tenheid tot 
nut  en  ge- 
mak der 
zieke 
Beesten. 


I.  Het  wasfehen  en  reinigen  van  den  huid  Het 
der  Koeijen  met  water  en  azijn  ondereen fchen  eQ 
gemengd,  ook  het  zuiveren  van  den  bek^n'^ 


met  azijn  en  zout, 


Huid, 


Sr.  Wordt 


432  NATUURLIJKE  HISTORIE 


KIT  2.  Wordt  voorgemeld:  het  zetten  van 
rundvee*  £tterjragten  9 of  Setons  , ot  het  branden 
V.  Afd.  tnei  een  gloeijend  ijzer, 
ïioofdft  3 ^ene  aanrading  > om  tot  ffemak  der  Run- 
net zetten  ^eren  ’ *n  we^e  ’ l°°ze  Hutten  van  eeni- 
van'setons  £e  P^en  * rietmatten,  ftroo  of  boomtakken 
en  branden  op  te  rigtcn , en  meer  dergelijke  nuttige  be- 
roet gloei- hoedingen. 

jcnd  ijzer.  ^ Het  bekken  (jCF  Koeijen  met  de  ge- 
v^n  Hutten  wone  ^ekkleeden. 

io  de  wei  5‘  Het  zuiveren  en  berooken  der  Stallen, 
den.  waaromtrent  men  met  nut  ook  kan  nazien 


Het  dek- 
ken der 
Koeijen. 

Het  zui- 
veren en 
berooken 
der  Stal- 
len. 

Behande- 
ling en  Ge- 
neeswijze 
in  de  Vee 
pest,  vol 
geus  vink 
en  ENGEL* 
MAN. 


het  geen  hier  voren  op  bladz.  457  tot  459 
wegens  dit  onderwerp  is  medegedeeld. 

Hiermede  flappen  wij  van  het  Werk  van 
den  Heer  veerman  af,  wijzende  den  Lezer 
verder  naar  het  Werk  zelve,  en  gaan  over 
tot  de  behandeling  en  geneeswijze  van  de  Hee- 
ren  vink  en  engelman. 

De  Heer  vink  raadt,  even  als  dit  door 
meest  alle  kundigen  wordt  aangeraden,  om 
de  eerfte  wegen  te  zuiveren;  dat  is,  door 
purgeermiddelen  de  maag  en  de  ingewan- 
den, zoo  lang  zij  werken  kunnen,  van  on- 
reine ziekteftoffen.  te  ontlasten.  In.  dit  ge- 
val prijst  hij  almede  bijzonder  aan  Rha« 
barber,  met  Engel sch  zout  gemengd;  de 
Heer  vink  prijst  de  Rhabarber  te  meer 
aan,  omdat  zij,  na  de  purgatie,  wederom 
verfterkend  is  ; dit  wordt  ook  door  den 
Heer  engslman  voorgedragen. 

De  heer  vink;  keurt  wijders  alle  verkoe- 
lende middelen  , als  nadeelig  bevonden.* 
boeleer  dezelve  evenwel  door  anderen 


* 

van  HOLLAND.  483 

Üs  zeer  nuttig  worden  aangeprezen  , het  hrt 
welk  voorzeker  zeer  tegendrijdig  is;  dochTUNDVBS' 
tnen  vindt  zijne  redenen  hiervoor  nader  bij  v.  AfJ. 
het  aanbevelen  van  de  Kina.  xiv. 

Voorts  oordeelt  de  Heer  vink  mede,  dat 
men  het  zieke  vee  geen  droog  en  vast 
voedfel  geven  moet,  op  grond,  dat  de  her- 
kaauwing  verflaau wende , de  maag  of  pens 
natuurlijk  opzet  * en  om  deze  reden  worde 
Ook  door  hem  het  geven  van  vloeibaar 
Voedfel  als  het  beste  geoordeeld ; houdende 
hij  de  gewoonte  der  Landlieden  , om  de 
zieke  beesten  gras  en  hooi  op  te  dringen, 
als  zeer  nadeelig.  Wij  ftemmen  dit  toe  4 
voor  zoo  lang  als  de  beesten  ziek  zijn; 
maar  komen  zij  tot  beterfchap , en  krijgen 
zij  trek  tot  hun  gewoon  voedfel,  (iets* 
het  welk  algemeen  als  een  goed  teeken 
wordt  aangezien,)  dan  zij  wij  van  gedach* 
ten  , dat  men  het  hun  niet  moet  onthou- 
den. 

Zijn  Ed.  is  ook  van  begrip,  dat  koud 
drinken  beter  voor  de  zieke  beesten  is,  dan 
warm  drinken:  dit  is  ook  natuurlijk;  men 
ziet  duidelijk  aan  de  Koeijen,  dat  zij,  zelfs 
in  het  hevigde  der  ziekte , zoo  lang  zij 
maar  eenigzins  kunnen  , naar  frisch  koud 
water  reikhalzen. 

Nog  wordt  door  den  Heer  vink  met 
regt  aangeraden  de  rotting  tegengaande  mid- 
delen, als:  Honig,  Azijn,  Lngelsch  Zout, 

Cremor  Tartari,  enz. 

De  zuren  uit  het  Rijk  der  DelfdofFen  , 
als  geest  van  Zout  ( Sj> . Salis ),  van  Vi- 
triool 


484  NATUURLIJKE  HISTORIE 

met  triool  ( Sfi*  Pitrioli ),  Salpeter  enz*  wor« 
rundvee  vojgens  fommigen,  als  nuttig  voorge- 
V.  Afd.  drogen  , doch  volgens  anderen  als  nadeelig 

Hoofdit  Seoor^ee^  1 orn  derzelver  irivretende  kracht, 
voor  welk  laatile  gevoelen  ook  de  Heer 
engelman  is  , en  wel  bijzonder  daarom  , 
omdat  ons  van  eene  menigte  dieren,  welke 
wij  ontleed  hebben  , geene  magen  bekend 
zijn  , waarvan  de  binnende  bekleedfelen  teer- 
der zijn*  dan  die  van  de  Koeijen*  en  daarom 
zijn  wij  ook  van  oordeel,  dat  de  plantzu- 
fen  bij  haar  van  veel  meer  nut  zijn , dan 
die  utt  het  rijk  der  delfdoiFen  , te  meer* 
daar  de  Koeijen,  gezond  zijnde,  gaarne  fom* 
mige  zuren  en  zamentr^kkende  kruiden  eten. 

Hierom  zijn  , gelijk  de  Heer  vink  uit 
naiNGLE  aanvoert  , Aromatieke  , dat  zijn 
welriekende  , kruiden , als  de  kamillen  bloe* 
men  enz.  aan  te  raden. 

Nog  wordt  voorgemeld*  om  bij  de  op- 
gegeven middelen  ook  zoodanige  te  voe» 
gen,  welke  de  uitwafeming  bevorderen,  dat 
in  zeker  opzigt  niet  ongegrond  is,  en  dus 
is  het  voordel  niet  ongepast,  om  het  vee 
een  warm  aftrekfei  van  vlierbloemen  in  te 
geven,  welk  middel  door  den  Heer  engel- 
man beproefd  is,  endoor  verfcheidene  Land- 
lieden, met  nut,  aan  de  beesten  is  ingege- 
ven. 

Voorts  onderzoekt  de  Heer  vink  , zeer 
oordeelkundig,  in  hoe  verre  de  aderlating 
van  nut  zij:  hij  oordeelt,  dat  dezelve  veelal 
af  te  keuren  is,  doch  niet  zoo,  of  er  kun- 
nen in  de  Veeziekte  redenen  beitaan , waarom 

de- 


van  HOLLAND.  485 

dezelve  mee  nut,  het  zij  in  den  aanvang,  het 
het  zij  in  de  voortgang  der  ziekte,  gedaan  RUNDVE3* 
kan  worden  , als:  bij  fhperigheid  van  het  V.  Afd. 
dier,  bij  hevige  benaauwdheid , moeijelijke 
ademhaling,  fterkehoest,  belette  doorzwel-  0u  11 4 
ging,  enz. 

Nog  wordt  door  den  Heer  vink  over 
de  braakmiddelen  gehandeld  , het  weik  in 
dezen  Schrijver  bijzonder  is,  daar  door  an- 
dere Schrijvers,  zoo  verre  wij  weten,  er 
geene  melding  van  gemaakt  wordt,  als  al- 
leen door  den  Heer  Goi' lijkr;  zijnde  veler 
gevoelen , dat  de  herkaauwende  dieren  in 
het  geheel  niet  braken ; dan  , het  tegendeel 
wordt  door  den  Heer  vink,  met  grond, 
beweerd. 

Van  de  verdere  middelen  , welke  door 
den  Heer  vink  worden  aangeraden , zullen 
wij  kortelijk  het  volgende  melden  , zijnde 
dit : 

1.  Infpuitingen  en  wasfehingen  van  neus 
en  mond,  met  wijnazijn,  water  en  zout. 

2.  Als  de  beesten  niet  drinken  willen  , 
of,  zoo  het  fchiint , niet  kunnen  , of  dat 
ongefteldheid  in  de  keel,  die  de  longen  aan- 
doet , aldaar  ontfteking  veroorzaakt,  wor« 

‘den  door  hem  aangeraden  infpuitingen  men 
gerscenwater , honig  en  azijn  in  den  mond 
en  in  de  keel  te  doen.  Dit  middel  is  zoo  be- 
redeneerd goed  , dat  het  geene  bedenking 
lijdt,  of  er  kan,  met  goed  gevolg,  gebruik 
van  gemaakt  worden. 

3 Het  rosfen  van  het  vee,  ten  minde 
tweemaal  daags,  met  een  ijzeren  roskam  , 

zoo 


435  NATUURLIJKE  HISTORIE 


WET  zoo  als  men  voor  de  Paarden  gebruikt,  om 
rundvee. duS  den  huid  te  zuiveren:  dit  is,  naar  ons 
v.  Afd.  gevoelen  , van  zoo  Veel  belang  ; dat  wij 
tfcofdft  voor  ons  het  als  een  der  eerfte  nóodzake- 
°°*  * lijke  uitwendige  hulpmiddelen , met  den  Heer 
vink,  aanpnjzen. 

4.  Het  branden  met  ijzers,  het  zetten 
van  dragten  , fetons  en  fpaanfche  vliegen 
komen,  volgens  het  gevoelen  van  den  Heer 
vink,  best  op  het  einde  der  ziekte  te  pas; 
fchoon  wij  gelooven,  dat,  in  het  begin,  de- 
ze middelen  van  zeer  veel  nut  kunnen  zijn. 

5.  Het  klijsteren,  als  kunnende  van  nut 
zijn,  als  er  verharde  ftoffen  in  den  endel- 
darm zijn  zamengezet,  als  mede  het  uitha* 
ïen  van  den  verharden  drek. 

6.  Wegens  het  zuiveren  der  (lallen  en 
het  begraven  der  ingewanden  van , aan  de 
befmecting  geilorven,  vee,  komt  de  Heer 
vink  overeen  met  de  meeste  opgaven  van 
anderen. 

7.  Het  bekransfen  met  uijen : dit  zoo  ge- 
ring , doch  op  de  proef  goed  bevonden  , 
voorbehoed-  en  vVaarfchijnlijk  ook  genees- 
middel, vinden  wij  door  hem  zeer  aange- 
prezen,  en  door  den  Heer  engelman  na» 
der  bevestigd , namelijk  , om  geiheden  uijen 
als  eene  falade  in  een  koelbak  of  emmer 
te  laten  uittrekken , en  dit  water  aan  dë 
beesten  te  drinken  te  geven,  welk  middel 
të  Bodegraven  en  Zwammerdam  met  nut 
gebruikt  is.  Wij  voegen  er  bij,  dat  het- 
zelve onder  Warmond  en  Zoeterwoude  me- 
de toet  zeer  veel  nut  gebruikt  is;  zijnde 

coK 


van  HOLLAND.  487 

ook  daar  wel  gebruikt  een  lood  knoflook  "ET 
en  een  half  lood  duivelsdrek  (Asfa  foeti-  ItUNDVEBi 
da},  tot  poeder  geflooten  en  met  meel  en  v.  Afd. 
water  tot  eene  pap  gemaakt.  Hoofdit 

Hiermede  flapt  de  Heer  vink  van  het  00  4 

onderzoek  van  verdere  uit-  en  inwendige 
middelen  af,  oordeelende,  dat  in  de  grooc- 
fle  hevigheid  der  ziekte  geene  hulpmidde- 
len meer  van  nut  kunnen  zijn,  maar  dat 
men  . in  dezen  vergevorderden  ftaat  der  ziek- 
te , alleen  moet  afwachten  of  dezelve  fomtijds 
door  de  natuur  overwonnen  wordt,  als  zijn- 
de het  tijd  flip , wanneer  er  wederom  mid- 
delen, ter  bevordering  der  herflelling,  met 
nut  kunnen  gebruikt  worden  ; wordende 
door  den  Heer  vink,  op  natuurlijke  gronden , 
vooronderfteld : dac  men  op  den  laatflen 
tijd  of  in  de  laatfte  omftandigheid , en  mis • 
fchien  in  den  geheelen  loop  der  ziekte  nooit 
met  meer  grond  een  goeden  uitjlag  te  wach- 
ten heeft , dan  wanneer  het  dier  de  ziekte 
fchijnt  overwonnen  te  hebben  , doch  dat 
de  zwakheid  zoo  groot  is , dat  de  natuur- 
krachten ontbreken , om  eene  volmaakte 
herflelling  te  bevorderen . Deze  aanmer- 
king begrijpt  een  iegelijk;  maar  de  eigen- 
Hjke  bedoeling  van  den  Heer  vink  is,  het 
dier  te  bewaren  voor  de  gevolgen,  die  uit  eene 
nafleep  der  ziekte  of  door  eene  ongeregelde 
behandeling  van  het  zieke  beest  kunnen  vol- 
gen, en  dus  aan  hetzelve,  hoezeer  de  fmet 
der  Veepest  hare  kracht  verloren  heeft  , 
eenige  nieuwe  ziekte,  het  zij  aan  uit-  of 
inwendige  deelen  , of  eene  kwijning  zou 

l i kun- 


488  NATUURLIJKE  HISTORIE 


h*t  kunnen  veroorzaken , waaronder  bij  de  Koei- 
fcuDNVEE*  jen  veejaj  longziekte  of  verettering  voor- 
v Afd.  komt:  om  deze  reden  wordt,  als  het  beste 
XIV*  middel , de  kina  of  koortsbast  door  hem 
Hoofdft*  voorgedragen  , of  bij  gebrek  van  dezelve 
wordt  de  bast  van  den  wilgenboom  aanbe- 
volen. Ingeval  men  vermoedt , dat  er  veret- 
tering plaats  heeft , wordt  het  branden  met 
ijzers  en  het  zetten  van  fetons  of  etterdrag- 
ten  aangeprezen. 

Behande-  Nu  dienen  wif  nog  iets  te  melden  van 
ling  enge  denkbeelden,  welke  door  Profesfor  cam- 
i^dc^Vec  PER 9 wegens  de  geneesmiddelen  voor  het, 
pest,  vol  aan  de  Veepest  ziek  zijnde,  vee  worden 
jens  CAM-  voorgedragen  ; dezelve  zijn  , naar  ’s  mans 
fla  gewoonte,  kort , en  hij  fchijnt  hier  en  daar 
van  den  Heer  engelman  en  anderen  te  ver- 
fchillen , offehoon  hunne  opmerkingen  aan- 
dacht verdienen;  doch  daar  gemelde  cam- 
per ten  fterkfte  voor  de  inenting  der  ziekte 
was  ingenomen,  oordeelde  hij  alle  andere 
middelen  van  zoo  veel  aanbelang  niet. 

De  bepalingen,  die  hoofdzakdijk  in  cam- 
per *s  vierde  les,  over  de  Veepest,  voor- 
komen, zijn:  i.  dat  men  de  befmetdng  af- 
were  en  vermindere;  2.  dat  men  de  voch- 
ten tegen  het  bederf  beware;  3 dat  men 
de  krachten  onderhoude;  en  eindelijk  4.dat, 
als  de  ziekte  begint,  de  ingewanden  gezui- 
verd worden. 

Deze  bepalingen , komen  in  hec  zakelijke, 
met  die  van  den  lieer  vink,  en  ook  met  die 
van  den  Heer  veerman  eenigzins  overeen; 
doch  onze  camper  verkort  ze  merkelijk. 

Ten 


▼ a pi  HOLLAND. 

Ten  opzigce  van  het  eerfte,  namelijk  het  ■** 
afweren  der  befmetting,  oordeelt  hij,  dat  *ÜWD*B»f 
deze  niet  kan  voor  gekomen  worden , dan  V.  Afd* 
door , op  allerlei  wijzen , te  beletten , HX1 

ziek  vee , voedfel , is  hooi  ftroo  oof^ 
de  befmetting  naar  zich  trekken 
kan,  van  elders  acingebragt  worde;  als 
ook  , dat  de  huiden  der  verjlorvenen  met 
veel  omzigtigheid  behoören  behandeld  te 
worden;  de  Menfchen  moesten  zich  zorg • 
yuldig  afzonderen , althans  niet  van  den 
eenen  jl al  naar  den  anderen  gaan , zon- 
der  van  kleederen  veranderd  te  zijn.  Be 
Huisdieren , de  Honden  en  Katten  moes- 
ten vooral  belet  worden , niet  van  de  eene 
plaats  naar  de  andere  te  gaan 

Op  deze  vöordragten , die  genoegzaam 
met  die  der  voornaamlle  Schrijvers  overeen- 
komen. merkt  de  Autheur  zelf,  met  regc, 
aan , dat  deze  voorzorgen  ónmogelijk  uit 
te  voeren  zijn,  omdat  het  niet  mogelijk  is 
de  huisdieren  altijd  te  weren,  en  een  Boer, 
ieder  oogenblik  in  het  ftal-  en  veebedrijf 
bezig,  niet  telkens  van  kleederen  kan  veran- 
deren; en  wat  het  hooi  enz.  betreft,  hier- 
mede zal  zeker  bedoeld  worden  hooi  of 
liroo  , dat  op  de  ziekellal  zelve  was,  of 
daar  ziek  vee  aan  gekaauwd  of  op  geflapen 
had. 

Hierop  volgt  de  tweede  aanmerking,  na- 
melijk : om  de  vochten  tegen  het  bederf  te 
bewaren , voornamelijk  het  bloed  tegen  ver- 
rotting : dit  onderwerp  oordeelt  onze  Au- 
teur van  gewïgt.  De  kina  wordt  hier , op 
Ii  % fcec 


4po  NATUURLIJKE  HISTORIE 

HET  het  voorbeeld  van  pringle  , voornsmeliik 
rundvee.  aangeprezen  ? en  voorts  vindt  men  van  eeni- 
v Afd.  ge  proeven  melding  gemaakt,  welke  met 
*IV  de  bast  van  wilgen-  en  esfenboomen  geno- 
Hoofdft.  irjen  zjjn^  en  bast  van  fieze  boomen  wor- 
den mece  , als  goede  middelen , aangeprezen, 
gelijk  ook  andere  middelen,  als:  zout.  fal- 
peter  , kamfer  ; en  eenige  kruiden  , als: 
kamillebloemen,  de  kalmoes , kruis  en  munt 
enz  Doch  alle  deze  middelen  oordeelt  de 
Heer  camper  van  weinig  nut,  als  het  beest 
ziek  is,  en  zegt:  geen  goeds  van  de  kina> 
noch  van  de  wilgenbast , noch  van  de  ka - 
viillebloemen , noch  van  de  kamfer  te  wach • 
ten  , als  de  herkaauwing  ophoudt , en 
oordeelt  dan  fpaanfche  vliegen , volgens 
Prusgle,  het  best  Het  is,  naar  ons  in- 
zien, te  dezen  opzigce  wat  al  te  fterk  ge- 
redeneerd ; want  offchoon  het  ophouden 
der  herkaauwing  weinig  hoop  op  een  goe- 
den uitdag  geeft,  is  het  nog  niet  bewezen  , 
dat  deze  of  andere  middelen  niet  zouden 
kunnen  medewerken , het  zij  door  aanprik* 
keling  of  ver frisfc hing,  tot  opwekking  der 
herkaauwing,  en  dus  kunnen  wij  het  ge- 
bruik van  die  middelen,  ook  als  de  her- 
kaauwing ophoudt,  zoo  geheel  onnut  niet 
Hellen,  als  onze  camper  zulks  doet. 

Ten  aanzien  van  het  wasfchen  en  het 
rosfen  der  beesten  oordeelt  dezelfde  Au* 
teur  niet  veel  beter  , fchoon  hij  tevens 
zegt , dat  het  niet  fchaden  kan . Uit  het 
geitelde  van  andere  Schrijvers  kan  men  ech- 
ter 


van  HOLLAND.  49? 


ter  zien,  dat  bet  van  nut  kan  zijn  en  het 
door  velen  wordt  aangeprezen. 

Over  het  rooken  met  azijn,  zwavel,  ta- 
bak, buskruid,  teer,  het  branden  van  le- 
der, van  hoorns  enz  oordeelt  de  Profes» 
for  mede  niet  zeer  gunftig  , zoo  ook  niet 
over  het  ingeven  van  zout,  geheele  eije- 
ren,  honig,  look,  uijen  en  knoflook;  doch 
wij  oordeelen , dat  er  verfcheiden  voldoen- 
de proeven  bekend  zijn , welke  met  die  mid- 
delen  genomen  zi  n. 

Eindelijk  beoordeelt  de  Hoogleeraar  de 
aderlating,  purgeermiddelen,  braakmiddelen 
en  het  uithalen  van  den  drek  insgelijks 
kort  , en  even  ongunPtig  of  twijfelachtig, 
dus  wij  er  liefst  hier  geene  tegenwerpingen 
op  willen  maken  , maar  ons  beroepen  op 
het  geen  door  andere  Schrijvers  van  die  mid- 
delen gezegd  is,  en  op  het  geen  er  door 
ons,  op  onderfcheidene  pluatfen,  is  bijge- 
voegd. 

Dit  alles  te  zamen  overwogen  , fchijnc 
het,  dat  de  geleerde  camper,  uit  hoofde 
van  zijn  bekenden  ijver  voor  de  inenting, 
alle  andere  middelen  daar  beneden  (feit,  ten 
minfte  dezelve  minder  beredeneert,  en  al« 
len  maar  als  ter  loops  aanroert ; daar  even- 
wel, onzes  bedunkens,  de  vlijt  en  beproef- 
de kunde  van  zoo  vele  uitheemfche  en  bij- 
zonder van  zoo  vele  Vaderland  fche  Genees- 
heeren,  wel  meerdere  overweging  bij  hem 
verdiend  hadden. 


Eindelijk  zijn  wij  hier  ter  plaatfe,  daar 
wij  van  de  inenting  der  Veepest  , bij  de 

I i 3 Koel- 


mkt 

«-UNDVE2» 

V-  Afd* 
XIV. 
Hoofdft. 


49%  NATUURLIJKE  HISTORIE 


l,ET  Koeijen  , iets  dienen  te  melden ; gaarne  wiL 
rundvee. ^ wjj  ontduiken,  om  redenen  dat  de 
V,  Afd.  verfchdlende  proefnemingen  niet  alle  even 
HoofJft.  SunftiS  z'j"  uitgevallen , en  dez  lve,  hoe- 
* zeer  er  mannen  van  eenig  gezag  voor  zijn , 
Overhang niet  veei  ingang  bij  de  Landlieden,  in  het 
fchrrjvipg  algemeen,  gevonden  heeft,  en  zij  er  niet 
van  de  in*  zeer  toe  te  brengen  zijn , het  zij  uit  gods- 
eming  der  dien flige  begrippen,  het  zij  uit  eene  lijd* 
Veepest.  zarne  zorgeloosheid , zoo  lang  het  niet 
blijkt,  dat  de  uidlag  der  inenting  in  alle 
gevallen  gunftig  is,  en  dit  blijk  kan  er  niet 
van  gegeven  worden.  Wij  zullen,  ten  aan* 
zien  der  inenting,  niets  beflisfen,  maar  eene 
korte  fchets  geven  van  de  verfchillende  ge* 
voelens  omtrent  dezelve  , en  ook  iets  van 
deszdfs  gefchiedenis  en  van  de  behandeling 
voordellen. 

Oorffrmig  £)e  inenting  van  het  Rundvee  heeft  zijn 
derfis^dcr  °°dprong  uic  de  inenting  der  kinderziekte, 
ireming  Deze  laatlle  kunstoefening  bellaat  daarin  , 
vand:Vce"  dat  men  de  aandekende  fmetdof,  van,  aan 
Set 1 Rand  z^e^re  lijdende  , Menfchen  genomen, 

vi®.  aan  gezonde  inent  of  inlijft  , en  het  alzoo 
in  het  bloed  brengt,  in  het  vooronderdeld 
gevoelen , dat  de  ziekte  dan  bij  voorbehoe- 
ding  minder  gevaarli  k wordt,  en  daarenbo- 
ven iemand,  die  dezelve,  op  deze  wijze, 
doordaac . nimmer  daarna  weder  door  die 
ziekte  kan  aangedaan  worden;  en  dat  er, 
op  deze  wijze,  minder  perfonen  aan  fter- 
ven,  dan  wanneer  zij  dezelve  natuurlijk  krij- 
gen; en  eindelijk,  dat  men  vermoedt,  dac 

het 


» 


van  HOLLAND.  493 

het  mogelijk  zoude  zijn,  om  de  fmetziekte 
hierdoor  te  overwinnen. 

Op  deze  en  dergelijke  vermoedens  be 
rust  het  geheele  Hel  fel  van  de  inenting 
der  kinderpokken.  Na  dat  die  behande- 
ling hier  en  daar  in  Europa  in  zwang  ge- 
raakte , waren  de  meeste  Geneeskundige 
Faculteiten,  vooral  die  der  Boerhaviaan- 
fche  Scholen,  of  tegen  dezelve,  of  huive- 
rig tot  proefnemingen,  tot  dat  men  in  En • 
geland  Mannen  vond,  die  hardvochtig  ge- 
noeg waren,  om  de  eerde  en  herhaalde  proe- 
ven te  nemen,  die  in  den  beginne  twijfel- 
achtig genoeg  uitvielen;  evenwel  won  de 
kunst  veld,  en  het  werd  in  Engeland  een 
doorgaand  gebruik,  en  weldra  in  ons  Va- 
derland nagevolgd. 

Ondertusfchen,  daar  de  inenting  der  kin- 
derpokken hier  te  Lande  begon  in  zwang 
te  geraken  , bleven  de  gevoelens  er  over 
verfchillen,  de  uitwerkfelen  voor  en  tegen 
werden  een  twistappel,  die  als  nog  tot  in 
de  kern  niet  oncleed  is,  en  welligt  het  nooit 
zal  worden.  Er  waren,  wel  is  waar,  hier 
en  daar  gunftige  voorbeelden;  maar  er  wa- 
ren ook  voorbeelden,  dat  er  Hechte  geval  - 
* gen  uit  ontftaan  waren , en  het  gebeurde 
dikwijls,  dat  door  enkele  Hechte  gevolgen 
de  goede  denkbeelden,  welke  men,  door 
eenige  goedgelukte  proeven,  van  de  inen- 
ting had  opgevat , eensklaps  den  bodem, 
werden  ingeflagen.  De  inenting  der  kin- 
derziekte bleef  echter , in  meerdere  of  min- 
dere mate,  hier  en  daar  in  gebruik,  en  de 
li  4 ge- 


HET 

RUNDVEE^ 

V.  Afd. 
XIV. 
Hoofdft* 


494  NATUURLIJKE  HISTORIE 


BET 

RUNDVEE' 

V.  Afd. 

XIV. 

Hoofdft. 


geduchte  Veepest  wekte  ook  de  denkbeel- 
den op  tot  inenting  van  dezelve  aan  ge- 
zonde  beesten,  op  dezelfde  gronden,  als 
waarop  men  de  inenting  der  kinderpokken 
begonnen  was. 

In  Engeland  begon  men  ook  de  inenting 
der  Veepest  aan  het  Rundvee : deszelfs 
voortgang  was  zoo  fnel,  dat  dezelve  wel- 
dra algemeen  werd,  hoezeer  ook  de  inen- 
tingen niet  alle  even  goede  gevolgen  had- 
den ; weldra  begon  men  hier  te  Lande  ook 
proefnemingen  er  mede  te  doen ; aanzien- 
lijke premiën  en  aanmoedigingen , zoo  van 
wege  verfcheide  Maatfchappijen  als  van  de 
toenmalige  Heeren  Staten  van  Holland  gn 
andere  Provintien , begunftigden  de  onderne- 
mingen; evenwel  werd  het,  bij  de  Land- 
lieden, niet  algemeen  als  aannemelijk  geoor- 
deeld. 

Intusfchen  werden  door  eenïge  lieden , en 
bijzonder  door  de  Heeren  nozeman,  agqs 
roskam  kool  en  j,  TAK  proeven  genomen 
en  zeer  naauwkeurige  waarnemingen  ge- 
daan ; niet  minder  prijswaardig  waren  ook 
de  ondernemingen  van  de  Heeren  engel- 
man, GRASHUIS,  CAMPER,  VINK,  VEERMAN, 

eelko  alta  en  anderen , die  allen , met  ijver , 
het  voor  en  tegen  der  inenting  onderzocht 
hebben;  doch  daar  alle  proeven  niet  even 
gunftig  zijn  uitgevallen,  zoo  is  de  inenting 
der  Veepest  een  gefchilftuk  gebleven  , en 
daar  vele  nadere  proeven  in  het  afnemen 
der  ziekte  genomen  zijn  , zoo  blijven  de- 
zelve nog  aan  bedenking  onderhevig.  Die 
een  en  ander  overwegende , zoo  zullen  wij  „ 


u n HOLLAND.  495 


zonder  te  beflisfen,  alleen  een  kort  verflag  het 
geven  van  den  uitdag  der  voornaamfte  proe-  *UNDVE** 
ven,  en  voorts  een  iegelijk  naar  de  ver-  v.  Af* 
fchillende  werken  zelve  verwijzen,  daar  wij  XIV- 
te  uitgebreid  zouden  worden  , indien  wij  Hoof 
alle  de  verfchillende  gevoelens  wilden  me» 
dedeelen,  dezelve  beoordeelen,  en  uitcrek- 
fels  uit  alle  die  werken  hier  wilden  invoe* 
gen ; men  vergenoege  zich  dan  met  de  vol- 
gende opmerkingen. 

De  eerfte  is  die , betreffende  de  proeven  Proeven 
door  de  Heeren  nozeman,  kool  en  TAKter  in- 
gedaan, en  wier  werkzaamheden  in  het  jaar  ^neg  ’ gde™’ 
1755  in  druk  uitgegeven  zijn.  n“em°£ 

Het  getal  der  Beesten,  welke  door  hun  tak  ea 
veerden  ingeënt,  beffond  in  zeventien  fluks KL00L- 
Runderen,  van  de  volgende  foorten: 

No®  1.  Was  een  vaalbonten  tweejarigen 
Springbul,  Mollandsch  foort. 

— s.  Eene  van  de  befmetting  gebeterde 

roode  Geltevaars,  Geldersch  foort. 

— 3,  Een  zwartbonten  tweejarigen  Os, 

Hollandsch  foort. 

— 4.  Eene,  nooit  ziek  geweest  zijnde, 

roodbonte  Schotvaars,  die  in  het 
laatst  van  Junij  kalven  moest , Hol- 
landsch foort. 

— * 5.  Een  zwartbonte  Vaars , die  in  ju* 
nij  kalven  moest , Hollandsch  foort. 

— 6,  Eene  witte  Koe  , die  driemalen 

gekalfd  had,  Hollandsch  foort. 

7.  Eene  zwarte  Koe,  die  vijfmalen 
gekalfd  had,  Hollandsch  foort. 

ii  5 8® 


4 96  NATUURLIJKE  HISTORIE 


J!ET 

RUNDVEE» 

V.  Afd. 
XIV. 
Hoofdft. 


1N°,  8.  Eene  gele  Koe,  die  zesmalen  ge- 
kalfd had,  nu  gele  zijnde,  Bra- 
bandsch  foort. 

*—  9»  Eene  zwarte  Koe,  die  driemalen 
gekalfd  had,  Brabandsch  foort. 

- — io.  Een  zwarte  Pink  , Hollandsch 
foort. 

- — II.  Een  zwartbont  Kalf,  oud  vijf 
weken,  Hollandsch  foort. 

-= — ia.  Eene  roode  Koe,  die  zesmalen 
gekalfd  had,  Oostvriesch  foort. 

- — 13.  Eene  vale  Koe,  die  achtmalen 
gekalfd  had , Hollandsch  foort. 

- — 14.  Eene  witte  Koe,  die,  zeven  da- 
gen geleden , voor  de  tweedemaal 
gekalfd  had  en  vol  melk  was, 
Hollandsch  foort. 

— * 15.  Een  zwarte  Kwee,  oud  een  jaar, 
Hollandsch  foort. 

- — 16.  Een  blaauwbonte  Koe,  die  zes- 
malen gekalfd  had  , Geldersch 
foort* 

- — 17.  Een  Gel  te  Vaars , Brabandsch 
foort. 


Deze  allen  werden  met  onderfcheiding 
gade  geflagen , en  vooral  N°.  2 , zijnde  een 
gebeterd  beest,  en  alle  hebben,  met  meer- 
der of  minder  hoop  van  beterfchap  en  on- 
derfcheiden  toevallen,  de  ziekte  ondergaan; 
zijnde  er  eindelijk  van  de  zeventien  Beesten 
veertien  gefiorven , en  Hechts  drie  er  van 
gebeterd,  zijnde  N°.  2,  dat  een  gebeterd 
beest  was,  N°.  5 en  N°.  15.  2 had 


j 


van  HOLLAND.  497 

Jang  de  tmwerkfelen  der  inenting  weder*  HRT 
Haan , doch  werd  er  eindelijk  door  aange- RUNDVEE* 
daan.  v.  Afd. 

Deze  en  andere  proefnemingen  waren  dus  *IV 
van  geen  gewenscht  gevolg.  Evenwel  ga-  Hoofdft* 
ven  de  Heeren  camper  en  munniks  in  het  Proeven 
jaar  1757  een  herige,  dat  er  van  112  Hok- ter  inen- 
kelingen,  door  hun  doen  inenten,  4^  ge* t,ng' g?uo' 
betera  waren.  Deze  opgave  veroorzaakte campsr. 
wederom  verfchillende  gedachten  en  proe-en  mum- 
ven  van  anderen  , en  uit  die  van  den  ge- NIKS* 
leerden  grashuis,  engelman  en  verfchei- 
den  andere  opmerkers  befpeurde  men , bij 
aanhoudendheid,  dat  de  befmetting,  niette- 
genftaande  de  inenting , de  overhand  be- 
hield : dit  had  ten  gevolge , dat  de  toenma- 
lige Staten  van  Friesland, , door  hunne  Ge- 
deputeerden, aan  den  Heer  jan  de  vries, 
Anatomiae  & Chirur giae  LeSior  en  Lands 
Operateur , ordonneerden,  om  proeven  ter 
inenting  te  nemen , en  daarvan  Rapport  te 
doen. 

Het  Rapport,  door  gemelden  de  vries 
aan  voornoemde  Staten  ingeleverd,  is,  op 
derzelver  order,  in  de  Leeuw  aar  der  en  an- 
dere Couranten  geplaatst;  het  is  eenvoudig 
tn  voor  een  ieder  verftaanbaar ; wij  oor- 
deden  het  in  deszelfs  geheel  te  moeten  me- 
dededen,  zoo  als  het  hier  volgt: 


BE- 


498  NATUURLIJKE  HISTORIE 


WET 

Rundvee; 

V.Afd. 

XIV. 
Hoofd  ft. 

Berigt 
wegens 
proeven 
ter  inen# 


,,  BERIGT  aangaande  de  inen* 
T!NG  van  het  rundvee  in  Vries- 
Jarsd  , op  order  van  Hun  Edel 
Mogenden  de  Gedevutcerde  Sta - 
ten  van  Vriesland , door  j de 
VRiES,  Anat  & Chirurg*  Leffor 
en  Lands  Operateur . ” 


ting,geno»  EDEL  MOGENDE  HEEREN!” 

men  door 

j.  DE 

yriesp  „ Hebbe  de  eer  met  eerbied  en  onder- 
danigheid u edel  mogen dkn  bij  dezen  een 
klem  en  tevens  eenvoudig  berigt  te  doen, 
aangaande  de  gedane  proeven  op  gezonde 
Runderen  , door  middel  van  inenringe  ver- 
rigt,  en  dat  op  verfcheidene  Beesten  werk- 
heilig gemaakt,  waaromtrent  ik  niet  in  ge- 
breke zal  blijven  u edfl  mogenden  in  het 
vervolg  eene  naauwkeurige  aanteekeninge 
van  aljes  , het  geen  in  deze  proeven  door 
mij  is  waargenomen,  ter  Tafel  van  u edel 
mogenden  over  te  geven.  In  het  laadte  van 
de  maand  Junij  1769  zijn  de  aan  mij  toege- 
flane  acht  Kalveren,  drie  Hokkelingen  en 
één  Enter  rier,  gezet  in  daartoe  vervaar- 
digde er»  genommerde  Hutten,  in  het  Hof 
van  den  Huisman  jan  douwes,  onder  den 
Dorpe  Langeweer : deze  Beesten  zijn  eenige 
dagen  vooraf  geprepareerd,  zoo  door  pur- 
gatiën  als  antifeptike  middelen  , en  zulks 
om  te  zien,  of  er  een  -voorbereidende  kure 
noodzakelijk  vereischt  werd  ; en  zijn  ver- 
volgens op  den  3 Julij  ingeënt  geworden; 
de  Kalveren  met  fmetflofté  van  Kalveren, 

hes 


van  HOLLAND*  499 

het  Emer  rier  en  de  drie  Hokkelingen  met  het 
fmerfloffe  van  gelijkfoörtige  Beesten , om  ^unpvbe* 
eene  evenredigheid  te  obferveren.  Hebbe  v.  Afd. 
vervolgens,  na  gedane  inentinge , totdat  de  xlv-  ; 
Beesten  ziek  werden  , de  behoedmiddelen  Hoofdlt* 
gegeven.  Deze  twaalf  Beesten  given  op 
den  8.  en  9.  luiij  volkome^e  reekenen  van 
zi  kte,  uitgezonderd  het  Kalf  N°.  ~6 , dat 
zeer  ligte  teekenen  van  ziekte  had,  mis- 
fchien  door  het  ingeven  van  de  Medicijnen 
eenigzins  aangedaan;  het  Kalf  N°.  2,  ftierf 
tien  uren  na  de  bewerking  aan  de  Bilzucht, 
het  geen  na  den  dood  is  aangetoond  ge- 
worden, en  zal  in  het  vervolg  komen  te 
blijken.  Van  deze  elf  Beesten  zijn  vijf  Kal- 
ven en  twee  Hokkelingen  gekorven , het 
Enter- rier,  één  HokkJing  en  twee  Kal- 
ven zijn  overgebleven ; deze  vier  Beesten 
zijn  vervolgens  bij  de  zieke  Beesten  in  het 
Land  gejaagd,  waarvan  het  KnlfN0  6 ziek 
werd  en  ftierf;  de  drie  overige  zijn  volko- 
men gezond  gebleven,  en  om  zeker  te  we- 
zen van  mijn  experiment,  het  Gnter-rïer 
duinsch  geworden  zijnde,  liet  ik  hetzelve 
dekken  door  een  Bul , die  reeds  teekenen 
van  ziekre  had,  en  denzelfden  dag  nog  een 
Zwartbonte  Koe  gedekt  had;  deze  Bul  is 
den  zeden  dag  , en  de  zwartbonte  Koe 
den  zevenden  dag,  beide  aan  de  natuur- 
li  ke  befmetce  ziekte  , geftorven.  Het 
Enter  r er,  het  Hokkeling  en  het  Kalf 
zijn  toe  heden  gezond  gebleven;  dus  van 
de  elf  ingeënte  Beesten  acht  gellorven  en 
drie  gebeterd  zijn,  en  dat  op  eene  plaats, 

waar 


WIT 

HU  ND  VEE 

V.  Af d. 

XIV. 

Hoofdft. 


4K- 


500  NATUURLIJKE  HISTORIE 

waar  de  natuurlijke  befmetting  zoo  allerhe* 
vigsr  was. ,f 

„ Waarna  de  tweede  inentinge  aan  25 
jonge  Beesten  werkdellig  is  gemaakt,  be- 
daande  in  21  Hokkelingen  en  4 Enter-  ne- 
ren, die  in  de  Grietenije  van  Tietjerkfte • 
radeel  waren  opgekocht,  daar  destijds  gee- 
ne  ziekte  was  , die  alle  geplaatst  werden 
elk  in  eene  bijzondere,  met  droo  en  riet 
gedekte,  hut,  in  een  (luk  Lands , gelegen 
aan  de  Koevoet , onder  den  Dorpe  Lange • 
weer*  Deze  25  Beesten,  gezond  en  tierig 
zijnde,  werden  den  26*  Jtilij  ingeënt,  met 
lmetftofFen  , direkt  van  ligt  ziek  liggen- 
de Beesten  genomen,  en  haar  werden 
tweemaal  daags  Medicijnen  gegeven , en 
eens  na  de  inentinge  gepurgeerd.  Op  *den 
eerden  en  tweeden  van  de  maand  Augustus 
befpeurde  men  aan  23  Beesten  volkomene 
teekenen  van  ziekte,  door  de  inentinge  te 
weeg  gebragt;  behalve  de  Hokkelingen 
N°.  4 en  ft°.  23 , die  beide  gezond  zijn 
gebleven,  daar  de  inentinge  niet  fcheen  ge- 
vat te  hebben ; van  deze  23  jonge  Runde- 
ren zijn  14  gedorven , . als  N°.  1 3,  5, 

6y  7,  8,  9,  II,  13,  15,  16,  17,  18, 
en  21.  De  gebeterde  zijn  negen  , namelijk: 
N°.  a,  10,  12,  14,  19,  20,  22,  24  en 
25 ; de  twee  die  door  de  inentinge  niet  ziek 
zijn  geworden,  waren  N°.  4 en  IS]0.  23. 
Deze  negen  gebeterde  Hokkelingen  werden 
de  eene  na  de  andere  in  het  Land  gejaagd,  en 
•s  nachts  in  de  hutten  gezet , dewijl  ze  zeer 
afgemat  en  zwak  waren  \ de  twee  Hokke* 

lin« 


van  HOLLAND#  501 

lingen  , die  niet  gevat  hadden,  werden  voor 
de  tweedemaal  op  den  10*  Augustus  in- 
geënt, en  hebben  wederom  niet  gevat;  zij 
zijn  vervolgens  op  den  18.  dito  bij  de  zie- 
ke Beesten  in  het  Land  gejaagd , daarna  bij 
de  zieke  Beesten  in  een  loods  geplaatst, 
waar  vele  zieke  Beesten , tusfchen  haar  in- 
ftaande,  ftierven:  zij  zijn  evenwel  gezond 
gebleven.  Na  alle  deze  proeven  te  hebben 
doorgeftaan,  zoo  heb  ik,  zoodra  de  overi- 
ge negen  Beesten  fterker  geworden  waren  , 
daarvan  drie  op  nieuw  ingeënt,  drie  bij  de 
zieke  Beesten  in  het  Land  gejaagd,  en  de 
laatfte  drie  bij  de  zieke  Beesten  in  de  loods 
gezet,  zij  hebben  alle  deze  proeven  door- 
geftaan  ; en  om  nog  zekerder  van  mijne 
proeven  te  wezen,  heb  ik  deze  elf  Bees- 
ten nog  eens  bij  de  zieke  Beesten  in  de 
loods  gebragt,  en  geene  ziekte  vernomen, 
zoo  dat  deze  negen  Hokkelingen  voor  ab- 
folut  gebeterd  gehouden  kunnen  worden , 
en  twee  voor  niet  vatbaar.” 

„ De  derde  inencinge , die  opzigtelijk  on- 
dernomen is,  om  te  zien  in  hoe  verre  de 
inentinge  op  eene  eenvoudige  wijze  zoude 
kunnen  gefchieden , zoo  namdijk , dat  de  Bees- 
ten, ingeënt  zijnde  en  na  haar  een  purgatie 
gegeven  te  hebben  , dezelven  alsdan  in  een 
geveegelijk  Taifoen  des  jaars  in  het  Land  te 
laten  loopen , om  haar  dus  aan  hare  natuur- 
lijke geneigdheid  over  te  geven;  want  bij- 
aldien de  inentinge  op  deze  wijze  door  de 
Goddelijke  Voorzienigheid  gezegend  moge 
worden  , alsdan  zoude  het  eene  aanlokken- 


HET 

RUNDVEE* 

V.  Afd. 

XIV. 

Hoofdft. 


502  NATUURLIJKE  HISTORIE 

hrt  de  begeerte  worden,  dat  de  Huislieden  hunne 
' rundvee.  geesten  om  ftrijd  zouden  doen  inenten; 
V.Afd,  maar  zoo  de  Landman  hutten  moet  bouwen 
floofdft  en  daSeliJ'ks  Medicijnen  kooken  en  berei- 
* 0 # den,  en  verdere  naauwkeurige  oplettend- 

heid gebruiken , zoo  als  ze  door  mij  in 
orde  is  verrigt  geworden,  zal  geen  Huis- 
♦ man  daartoe  overgaan  , die  uit  de  natuur 
een  haat,  ja  een  afgrijzen  tegen  de  inentinge 
heeft  opgevat,  derhalve  heb  ik  het  van  mijn 
pligt  geacht , om , zoo  veel  in  mij  was  , 
de  inentinge  bij  hunlieden  aannemelijk  en 
op  eene  gemakkelijke  wijze  voor  te  flelien 
en  te  verrigten,  om  daardoor  het  nuttig  en 
heilzaam  oogmerk  te  bereiken ; te  dien  einde 
werd  geprocedeerd  tot  de  inentinge  van  33 
jonge  Runderen,  die  op  den  16.  Augustus 
door  mij  zijn  ingeënt  geworden,  op  de  vol- 
gende wijze : 

5 Beesten  werden  ingeënt  en  adergela- 
ten. 

5 Beesten  werden  ingeënt,  zonder  er  iets 
anders  aan  gedaan  te  hebben. 

23  Beesten  werden  ingeënt,  en  daarna  een 
purgarie  gegeven.” 

„ Deze  33  jonge  Runderen  werden  los, 
in  een  grooce  Polder  van  den  Hooggebo- 
ren Heer  vegelin  gejaagd,  en  intusfchen 
werd  er  een  groote  loods  opgeflagen , daar 
de  Beesten,  ziek  zijnde  en  ’s  nachts  bij  on-  x 
gunllig  weder,  eene  fchuilplaats  konden  vin- 
den. Deze  Beesten  zijn  alle  ingeënt  ge- 

wor- 


VAN 


II  OLLAfttt  503 

borden  de  dng  na  bare  aankomst , en  met 
fmetdoffe  , frisch  van  eene  zwartbonte  Koe 
en  een  zwartbont  Enter -rier  genomen,  die 
de  ziekte  gernakkelijk  fchcnen  te  hebben : 
doch  waarvan  de  zwartbonte  Koe  op  den 
20.  dito , en  het  zwartbont  Enter -rier  op 
den  ar.  dito  beide  geflorven  zijn.  Den  22. 
Augustus  werden  zekere  teekenen  van  ziekte 
aan  17  Beesten  geobferveerd  als  volgt : N°.  2 , 
3,  7,  II,  12,  15,  1(5,  17,  l8,  20,  22, 
27,  28,  30,  31,  32  en  33.  Deze  17 
jonge  Beesten , door  de  inentinge  ziek  ge- 
worden zijnde,  hebben  alle  de  fterk (Je  gra- 
den van  ziekte  gekregen,  en  zijn,  na  de 
hevigfte  toevallen  te  hebben  uitgeftaan,  bin- 
nen de  16  dagen  na  de  inentinge  gekor- 
ven:- de  overige  16  Beesten  waren  tot  aan 
den  eerden  September  volkomen  gezond  en 
tierig  in  het  Land  grazende.  Op  den  2. 
dito , toen  het  bepaald  was  dezelven  naar 
elders  te  verplaatfen , om  ze  op  nieuw  we- 
der in  te  enten,  ontdekte  men,  dat  er  reeds 
vier  Hokkelingen  waren,  die  teekenen  van 
ziekte  gaven  , het  geen  verder  tot  de  ove* 
rige  12  Beesten  is  overgeflagen.  Deze  i<5 
Beesten , daar  de  inentinge  niet  op  gevat 
had , zijn  vervolgens  door  het  natuurlijk 
befmettend  euvel  aangetast.  Het  is  ook  niet 
vreemd  te  denken,  dat  de  befmettinge  zeer 
kerk  was  in  die  weide,  dewijl  er  17  Run- 
deren zulke'  zware  en  violente  graden  van 
ziekte  gehad  hebben  en  gekorven  zijn ; dit 
heeft  mij  doen  denken,  dat  het  zeer  kwaad 
is,  vele  Beesten  te  gelijk  op  eene  plaats  in 

Kk  te 


HEf 

RÜNDVE8 

V.  Afd. 
XIV. 
Hoofdfk 


5o4  NATUURLIJKE  HISTORIE 

te  enten,  en  ze  bij  elkanderen  te  doen  ftaatï, 

RUNDVEE»  0£*  ze  jiet  jan(j  te  jaten  ]00pen^  tQt 

V.  Afd,  ze  de  ziekte  hebben  doorgeftaan , dewijl  de 
XI^*  tocht  °P  die  plaats  op  eene  allerfterkfte 
wijze  met  die  befmette  deelen  aangedaan  en 
bedorven  wordt,  waardoor  de  Veepest  in 
graden  toeneemt,  en  de  nabij  gelegene  Run- 
der- kudden  het  gevolg  doet  fmaken.  Van 
deze  16  Beesten  zijn  er  io  geftorven  en  6 
gebeterd,  als  N°.  i een  zwartbonte  Bul, 
die  alleen  ingeënt  en  adergelaten  is  gewor- 
den , N°*  14  blaauwbont  Hokkeling,  in- 
geënt en  purgatie  gegeven  , N0.  19 

roodbont  Enter  - rier  , N°.  23  zwartbont 
Hokkeling,  N°.  2 6 zwartbont  Hokkeling, 
No.  29  zwartbont  Hokkeling.  Zoo  dat  van 
deze  derde  inentinge  van  33  Beesten  , 17 
door  de  inentinge  ziek  geworden,  en  alle 
geftorven  zijn,  en  16  door  de  natuurlijke 
ziekte  aangetast,  waarvan  10  gellorven  en 
6 gebeterd  zijn.  ” 

„ Ik  voeg  hier  eindelijk  tot  (lot  bij,  dat 
de  redenen,  waarom  de  inentinge  met  zoo 
veel  vlijt  en  ijver  wordt  ondernomen,  al- 
leen is,  om  daardoor  de  Beesten  ligcere  gra- 
den van  ziekte  te  doen  krijgen,  en  ware  het 
mogelijk,  meerder  Beesten  uit  deze  kwaad- 
aardige ziekte  te  zien  opkomen  , dan  door 
de  natuurlijke  ziekte,  over  het  geheel  ge- 
nomen, gefchiedt;  maar  het  tegengeftelde 
heb  ik  zien  gebeuren,  en  dat  voornamelijk 
in  deze  laatfle  proeve  van  inentinge , waarin 
17  Beesten  door  de  inentinge  te  gelijk  ziek 
geworden,  en  alle,  na  de  fterklle  graden 


van  ziekte  te  hebben  uitgeftaan,  jammerlijk 
geftorven  zijn  , zonder  dat  zulks  aan  het 
eene  of  andere  buitengewoon  toeval  kan 
toegefchreven  worden.” 

„ Hopende  dat  du  eenvoudig  en  kort  Be- 
rigt  eenigzins  aan  u edel  mogende  mag 
welgevallen : ” 

„ Hebbe  ik  de  eer  mij,  met  eerbied,  te 
noemen,” 

,,  EDEL  MOGENDE  HEEREN  ! ” 

„ u edel  MOGENDENs  Onder* 
danigen  Dienaar,” 

(Was  geteekend) 

„ J.  de  VRIES/* 

Deze  proeven  ter  inenting  vielen  dus  al 
snede  niet  gunftig  uit,  en  velen  kwamen  in 
het  vermoeden  , dat  er  ^meerder  Beesten  , 
welke  door  de  ziekte  werden  aangetast,  zon- 
der ingeënt  te  zijn,  beterden,  dan  van  die, 
welke  werden  ingeënt,  en  tot  dit  vermoe- 
den gaf  het  flot  van  het  Rapport  van  den 
• Heer  de  vries  veel  aanleiding.  Men  bleef 
dus  huiverig  in  het  doen  der  inenting,  maar 
was  echter  van  oordeel,  dat,  werd  dezelve 
gedaan,  het  dan  best  was  zulks,  bij  tijds , 
aan  jonge  beesten  te  doen , en  daartoe  ftof- 
fen  te  gebruiken  van  beesten  , welke  niet 
zeer  zwaar  befmet  waren,  en  vooral  geen  in- 
Rfc  a ge- 


het 
rundvee. 

V.  Afd. 
siv. 

Hsofdft. 


506  NATUURLIJKE  HISTORIE 

BET  gewanden  van , aan  de  ziekte  ge  flor  ven  : 
beesten  er  toe  te  gebruiken, 
v.  Afd,  Na  van  de  inentingen , welke  door  den 

Hoofdft,  ^eer  DE  VRIES  verrl^c  zijn  , gefproken  te 
hebben  , dienen  wij  zuiks  ook  te  doen 
van  die,  welke  de  Huisman  g?ert  rein- 
igers gedaan  heeft;  hebbende  deze  ervaren 
Landman  getoond,  een  zeer  ijverige  en  ge- 
trouwe waarnemer  te  zijn  , zoo  dat  het 
door  hem  uitgegeven  werkje  der  overwe- 
ging dubbel  waardig  is  (4).  Wij  zullen 
aan  onze  Lezers  eene  korte  en  zakelijke  op- 
gave van  ’s  Mans  proeven  en  waarnemin- 
gen doen, 

Proeven  jn  eerde  plaats  werden  door  hem  ver- 
ting^er*  fchei^en  proeven  met  de  gewone  wijze  van 
Veepest,  inenten  genomen  , waarvan  de  uitdag  ver- 
genomen  fchillende  was,  Van  de  eerde  inenting  aan 
door  1 6 HokkeJingen  had  de  inenting  op  n niet 
REINDERS gevat ; van  de  5,  die  gevat  hadden,  beter- 
en *nde-  den  er  4 en  i dierf  aan  de  ziekte;  de  11, 
icn*  welke  niet  gevat  hadden  , werden  nader  in- 
geënt, en  nu  gevat  hebbende,  beterden  er 
7 en  4 dierven,  zoo  dat  er  van  deze  16 
beesten  1 1 beterden , dat  zeer  voorfpoedig 
* uit  viel.  Bij  eene  tweede  proeve  werden 

ingeënt  1 1 Koeijen , 1 1 Entervaarzen  en  3 
Hokkelingen ; deze  allen  gevat  hebbende, 
beterden  er  van  de  11  Koeijen  7»  van  de 

ii 

£♦)  Het  is  getiteld:  Hiflorisch  Verhaal , Waarna 
min  gen  en  Proeven  wegens  dc  Inenting  in  het  jaar 
1776;  het  is  uitgegeven  te  Groningen  bij  LUBBARTüê 
HUIZING,  in  het  jaar  1777. 


van  HOLLAND.  507 

IT  Fntervanrzen  ook  7,  en  ftierven  er  van 
elk  dezer  foorten  4 aan  de  ziekte,  terwijl  RUNDV£Ei 
de  3 Hokkelingen  er  ook  alle  aan  ftierven:  v.  Afd. 
deze  proef  viel  dus  mede  vrij  wel  uit.  Bij  . 

eene  andere  proef  ftierven  er  van  16  in-  °°f 
geënte  flechts  2 ; dan , nog  eene  proef  op 
20  beesten  , waarvan  er  18  ftierven  en 
flechts  2 beterden,  bragt  weder  veel  onze- 
kerheid in  de  inenting,  terwijl  evenwel  alle 
deze  getallen  bijeen  genomen  en  dooreen 
geflagen  zijnde , zoo  bleek , dat  in  deze  vier 
verfchillende  proeven  waren  ingeënt  77  bees- 
ten, en  hiervan  41  waren  gebeterd  en  36 
ge  ft or  ven. 

Onze  ijverige  geert  p einders  gaf  den 
moed  niet  op,  maar  befloot  met  camper. 
en  jan  Willem  sm;t,  de  inenting  op  eene 
zachtere  en  verbeterde  wijze  te  beproeven , 
en  in  der  daad , men  kan  voluit  zeggen , 
dat,  zoo  de  inenting  aan  eenige  verbetering 
ondei  worpen  is  , door  deze  proeven  den 
grondflag  tot  verbetering  gelegd  is. 

Den  uitflag  van  eene  andere  manier  van 
behandeling  was  dan  , dat  van  de  16  in- 
geente beesten  9 beterden  en  7 ftierven. 

.In  eene  volgende  proef  bij  den  Heer  gold- 
stein  te  Bedumy  ^beterden  eerst  van  de  8 
ingeente  beesten  7 , en  van  deze  laatfte  7 
bij  de  herhaling  6.  Meer  andere  proeven , 
meer  of  min  voor  of  tegen,  kwamen  in 
aanmerking;  dan,  ook  deze  wekten  de  bij- 
zondere aandacht  op  van  den  oplettenden 
geert  REiNDERs , om  nader  naar  de  oor- 
zaken dezer  verfchillêndheden  te  zoeken. 

Kk  3 ’s  Man$ 


HIT 

SlUNDVEE: 

V.  Afd. 

XIV. 

Hoofdft. 


508  NATUURLIJKE  HISTORIE 

’s  Mans  aandacht  viel  dan  op  het  ras,  op 
den  ouderdom  van  Kalf , Hokkeling,  Enter- 
rier  en  Koe,  of  Stier  of  Bul,  op  melkge- 
vende of  droogdaande  , en  met  kalf  zijnde 
of  kortelings  gekalfd  hebbende  Koeijen  , 
maar  vooral  ook  op  de  gebeterde  of  onge- 
beterde,  als  mede  op  die,  welke  de  inen- 
ting niet  of  al  gevat  hadden,  en  00  die, 
welke  ingeënt  geweest  en  van  de  ziekte  ge- 
beterd waren;  en  daarenboven  op  de  inen- 
ting, of  die  in  de  Hallen,  fchuren  of  in  de 
open  lucht  was  verrigt : dit  alles  naauw- 
keurig  navorfchende,  ontwikkelde  hij  ver- 
fchiilende  oorzaken  van  het  wel  of  kwalijk 
gelukken  der  inenting,  en  vooral  het  tijd- 
dip  van  den  hoogden  graad  en  vatbaarheid 
der  befmetting  door  inenting  ; welke  op- 
merkingen het  zoo  verre  gebragt  hadden, 
dat  men  nagenoeg  konde  vermoeden,  dat 
de  trap  van  de  uitwerking  der  inenting 
langzamerhand  tot  rijpheid  kwam  , en  als 
gevolg  daarvan  de  uitwerkfelen  minder  woe« 
dende  waren,  dan  dat  men  die  door  zware 
inentdoffen  fpoedig  en  op  een  fprong  wilde 
aanzetten,  tot  welk  laatde  de  ondervinding 
leerde,  dat  de  open  lucht  beter  gefchiks 
ware. 

De  proeven , hierop  door  hem  vervolgd 
wordende,  leverden  dezelve  verfchillende  en 
Zonderlinge  uitkamden  op;  hij  viel  vervol- 
gens in  de  gedachten,  of  ook  Kalven,  van 
gebeterde  Koeijen  geboren , al  of  niet  vat- 
baar zouden  zijn , vermits  hij  zulk  een  Kalf 
$)ij  drie  andere  zieken  geplaatst  hebbende. 


hetzelve  volmaakt  gezond  bleef;  dit  zelfde 
Kalf  vervolgens  door  fterke  ftoffe  van  eene 
zeer  zieke  Koe  ingeënt,  bleef,  behalve 
ligte  teekenen  , gezond  in  het  midden  van 
de  fterke  befmetting. 

Deze  opmerking  had  ten  gevolge , dat 
men  er  nader  oplettende  op  was , 6 Kal- 
ven uit  gebeterde  Koeijen  , die  er  van  ’s  mans , 
in  1769  en  1770  ganfchelijk  uitgeftorven , 
Hal  overig  waren,  bleven  allen  gezond;  doch 
vijf  a zes  weken  oud  zijnde , entte  hij  de- 
zelven  in:  zij  werden  ligt  ziek,  doch  be- 
terden allen.  Insgelijks  had  jan  jakos 
tempel  de  ziekte  onder  16  Kalveren,  waar- 
van  er  3 van  gebeterde  Koeijen  waren : deze 
3 werden  ligt  ziek  en  beterden,  de  overige 
13  ftierven.  Nog  had  jan  wfLLEM  smits 
3 Kalven  van  gebererd  vee  ingeënt,  waar- 
van er  2 beterden  en  1 ftierf.  Sijmon  Ja- 
cobs verloor  alle  zijne  Kalven  van  ongebe- 
terde Koeijen  , een  enkele  van  eene  gebe. 
terde  Koe  kwam  er  door.  Uit  deze  waar- 
nemingen kan  en  mag  men,  met  onzen  op- 
lettenden  geert  , wel  Hellen , dat  zulk  foorc 
van  Kalven  minder  vatbaar  voor  de  befmet- 
ting zijn , of  althans  er  minder  fterk  door 
aangedaan  worden,  dan  wel  anderen.; 

Het  gevolg  van  al  het  vorige  was  oor- 
zaak , dat  de  Heer  rbinders  wilde  beproe- 
ven, of  de  Kalveren  of  Hokkelingen,  vol- 
gens zijne  waarnemingen  ingeënt,  genoeg- 
zaam voor  eene  volgende  ziekte  bevrijd 
waren  , en  in  der  daad  was  dit  ook  de 
gaak,  daar  het  op  aankwam,  dewijl  anders 
K k 4 het 


HET 

rundvee; 

V.  Afd. 

XIV. 

Hoofdft; 


BET 

Hündvee4 

V.  Afd. 
XIV. 
tJoofdfr, 


510  NATUURLIJKE  HISTORIE 

het  inenten  van  jonge  Kalveren,  ter  voor- 
behoeding,  geheel  onnut  v/as.  Hierop  dan 
bedacht  , vervolgde  de  oplettende  waar- 
nemer met  een  vrij  aanmerkelijk  getal  proe* 
ven  , welke  zijn  vermoeden  ten  aanzien  van 
het  nut  der  inenting  fchenen  te  begundi- 
gen  , ja  zelfs  aannemelijk  maakte ; deze  alle 
voor  te  dragen,  zoude  te  veel  uitweiden, 
en  kunnen  best  in  het  werkje  zelve  worden 
nagezien  ; de  voornaamde  komen  hierop  uit: 
dat  hij  alle  zijne  door  hem  ingeente  en  ge- 
zond gebleven,  of  ligt  ziek  geweest  zijnde 
gebeterde  Kalveren  wederom  inentende,  en 
deze  doorgaans  gezond  bleven ; deze  en  an- 
dere , in  hec  vervolg  gebeterde  en  ingeënce 
Kalveren,  wederom  en  wel  aan  de  derkde 
befmetting  blootgedeld  , bleven  alle  onbe- 
frnct,  zelfs  in  Hallen,  daar  van  de  16  in* 
geënte  10  dierven  en  3 fukkelend  bleven; 
eindelijk  bleven  al  wederom  andere  ingeënte 
en  gebeterde  Kalveren , welke  bij , omtrent 
en  naast  aan  de  derkst  befmette , het  zij 
natuurlijk  of  door  inenting  zieke  of  der- 
vende beesten,  ftonden , gezond.  Al  het 
welk  zamen  genomen,  oorzaak  werd,  dat 
deze  ontdekkingen  ah  nu  door  zoo  vele 
baarblijkelijkheden  bevestigd  zijnde , ook 
openbaar  gemaakt  werden  in  eenen  brief , door 
den  ontdekker  aan  de  Heeren  p.  camper  ea 
MUNNiRS  gefchreven , welke  gedrukt  en  dus 
voor  een  ieder  verkrijgbaar  werd,  en  waar- 
van het  refultaat , deunende  op  de  opge- 
melde gronden  en  nog  nader  gedane  proe* 
yen , aldus  wa$  : dat  door  do  zeker  ft e proe~ 

* m 


van  HOLLAND.  51 1 


ven  was  waar  bevonden , dat  Kalven , van  het 
gebeterde  Koeijen  geboren , offchoon  ook  RUNDVE*< 
die  Koeijen  voor  vijf  jaren  hadden  ziek  V.  Afj. 
geweest , zes  of  acht  weken  oud  zijnde , xiv. 
voor  dat  ze  nog  in  de  open  lucht  geweest 
zijn , ingeënt  wordende , zesr  //g* 

ziek  worden  en  beteren , <?/;  daarna  in  het 
land  geweest  zijnde  , wederom  wordende 
ingeënt , fchijnen  fommigen  op  den  zesden 
en  zevenden  dag  na  de  inenting  eene  zeer 
ligte  aandoening  te  hebben',  enz. 

Op  dezen  brief  nu,  die  in  het  jaar  1774 
gefchreven  was,  komc  vervolgens  nog  eeneti 
zeer  merkwaardigen  brief  van  den  Heer  dirk; 
fontein  in  aanmerking  , houdende  herige 


van  proeven 


door 


zijn  Ed. 


en  door  den 
Heer  coopmans  genomen  , en  aan  onzen 
Huisman  gulhartig  medegedeeld,  waarin  ge* 
vraagd  wordt: 

Vooreerst : Hoe  weet  men  in  jonge  KaU 
veren  zeker , of  de  ziekte  gevat  is? 

Ten  tweede;  Of  de  uitwerking  der  fmet* 
floffe  in  zulke  jonge  Kalveren , van  zes 
weken  oud , genoeg  is,  om  hun  voor  hun 
leven  voor  die  ziekte  te  beveiligen,  te  we- 
ten.  Kalven  van  gebeterde  Koeijen , die 
niet  in  de  buitenlucht  geweest  zijn  , en 
derhalve  niet  vatbaar  voor  de  natuurlijke 
ziekte  zijn  gefield? 

Deze  vragen  zijn  in  der  daad  gewigtig, 
daar  vele  proeven  twijfelachtig  en  ongelijk 
zijn.  Evenwel  zijn  de  proeven  van  dien 
Heer  opmerkelijk  genoeg,  om  ze  hier  mede 
ionelijk  op  te  geven.  Dus  heeft  meint 
Kk  5 MEINS* 


512  NATUURLIJKE  HISTORIE 


HET 

HUNDVEE, 

V.  Afd. 

XIV. 

Hoofdft. 


meinsma  ingeënt  45  Kalveren:  hiervan  zijn 
3 geflorven , de  overige  ten  tweedemaal  in 
geënt  zijnde,  werden  er  geene  ziek,  maar 
zulks  ten  derdemaal,  in  September,  gedaan 
zijnde,  werden  er  5 wederom  ziek,  waar- 
van er  3 flierven , en  dus  bleven  er  van  de 
45  fluks  39  over. 

Klaas  douwes  entte  4 Kalveren  in,  van 
drie  maanden  oud,  welke  allen  beterden; 
hij  deed  zulks  nog  aan  8,  hiervan  flierf  er 
i ; de  overige  7 , in  September  weder 
ingeënt  zijnde,  werden  er  2 ziek  en  flier- 
ven,  en  dus  bleven  er  van  deze  12  Kalven 
9 in  het  leven. 

Naderhand,  in  den  zomer,  hebben  zij  er 
i8  ingeënt,  welke,  na  de  flerkfle  beproe- 
ving, allen  gebeterd  zijn ; als  mede  nog  8 , 
waarvan  1 geflorven  is  en  7 gebeterd  zijn. 

Nog  heeft  jurgpn  douwes  tot  tweemaal 
ingeënt  7 Kalveren , waarvan  2 geflorven 
en  5 gebeterd  zijn. 

Reiner  halma  heeft  24  Kalven,  alle 
van  gebeterde  Koeijen , en  6,  8 a 10  we- 
ken oud,  en  waarvan  de  meeste  niet  buiten 
’s  huis  geweest  zijn , ingeënt , waarvan , bij 
de  eerfle  inenting , 3 ftierven , en  van  de 
overige  21  , bij  herhaalde  inenting,  geen 
één;  dan  in  Oftober  dezelve  weder  inen- 
tende, zijnde  er  8 van  ziek  geworden,  waar- 
van 3 geflorven  en  5 gebeterd  zijn  , zoo  dat 
er  van  deze  24  Kalven  , van  gebeterde 
Koeijen,  door  de  inenting  6 geflorven,  en 
18  van  de  ziekte  gebeterd  zijn. 


van  HOLLAND,  5*3 

Als  men  deze  proeven  bij  elkander  brengt:,  het 
dan  heeft  dit  inenten  van  jonge  Kalveren , *UNDVBS* 
in  dien  fmaak , zeker  een  opmerkelijken  voor-  V.  Afd* 
deeligen  uitflag  gehad,  alzoo  van  de  114  pXIY*ft 
laatstgenoemde  ingcënre  Kalveren  Hechts  18  00  4 

geftorven  en  96  gebeterd  zijn. 

Dan , hoe  voordeelig  deze  proeven  zijn 
uitgevallen,  oordeelt  de  Heer  fontein,  dat 
zij  nog  niet  voldoende  genoeg  zijn  om  zij- 
ne voorgemelde  vragen  te  beantwoorden  , 
juist  daarom , omdat,  alfchoon  de  opgemel- 
de inentingen  een  voordeeligen  uitdag  heb- 
ben gehad , desniettemin  de  omftandighe- 
den,  tijd  en  plaats  der  inenting,  verfchil- 
lende  verfchijnfels  en  uitwerkingen  hebben 
te  weeg  gebragt,  die  niet  eenerlei  bepalin- 
gen of  regelen  kunnen  uitmaken,  en  waar- 
omtrent dan  ook  een  nader  onderzoek  ver- 
eischt  wordt  , het  welk  ons  heeft  aange- 
fpoord  , om  ook  nog  van  eenige  der  voor- 
naam He  proeven,  waarvan  de  geachte  geert 
rsinders  fpreekt,  melding  te  maken  , en 
wel  bijzonder  van  die , welke  op  Kalven 
van  gebeterde  en  van  ongebeterde  Koeijen 
genomen  zijn  , van  welke  een  groot  ge- 
deelte in  huis  en  een  gedeelte  op  het  land 
zijn  ingeënt. 

Het  getal  Kalven,  zoo  bij  genoemde  geert 
bunders  als  bij  veifcheiden  anderen  ingeënt 
en  hier  bedoeld,  bedroeg  371. 

Onder  deze  371  Kalven  waren  er,  vol- 
gens de  opgave  in  het  werkje,  190 ^Kalven 
van  gebeterde  Koeijen,  dat  is  van  Koeijen, 
welke  van  de  ziekte  gebeterd  waren,  voor 

da« 


HET 

flLUNDVEE. 

V.  Afd. 
XIV. 
Hoofdft. 


514  NATUURLIJKE  HISTORIE 

dat  zij  deze  Kalven  hadden  ter  wereld  ge- 
bragt,  en  93  Kalven  van  ongebeterde  Koei- 
jen,  dat  is  van  Koeijen,  welke  de  ziekte 
nog  niet  gehad  hadden,  toen  zij  die  Kalven 
voortbragten , terwijl  bij  88  Kalven  van  on- 
derfcheiden  perfonen  het  onderfcheid  van 
Kalven  uit  gebeterde  of  ongebeterde  Koei- 
jen  niet  wordt  opgegeven  , en  van  welke 
88  laatsrgemelde  door  ons  vooronderfteld 
worden  43  Kalven  uit  gebeterde,  en  45 
Kalven  uit  ongebeterde  Koeijen  te  zijn  ge- 
weest, makende  alsdan  uit: 

Kalven  van  gebeterde  Koeijen  233 
- — ongebeterde  Koeijen  138 

is  te  zamen  371 

Van  deze  371  Kalven  zijn  ingeënt , in  huis  279 

en  op  het  land  92 

is  weder  de  371 

Deze  371  Kalven  voor  de  eerftemaal  in- 
geënt zijnde,  zoo  zijn  er  van  geftorven  42 
en  gebeterd  329;  deze  329  voor  de  twee- 
demaal zijnde  ingeënt  , zoo  is  er  van  ge- 
ftorven 1 en  zijn  er  gebeterd  328;  welke 
328  voor  de  derdemaal  ingeënt  zijnde,  zoo 
zijn  er  van  geftorven  3 en  gebeterd  325 ; 
eindelijk  die  325  voor  de  vierdemaal  in- 
geënt zijnde,  zoo  is  van  dezelve  geftorven 
i en  zijn  er  gebeterd  324;  zoo  dat  in  het 
geheel  van  de  vier  inentingen  van  deze  371 

Kal- 


van  HOLLAND.  513 

Kalven  geftorven  zijn  47  en  gebeterd  324,  het 
het  welk  nagenoeg  7 gebeterde  tegen  1 ge-  rundve** 
ftorvene  was , en  waarbij  men  in  aanmer-  v.  Afd. 
king  moet  nemen , dat  de  4 , welke  van  de  xiv. 
derde  en  vierde  inenting  geftorven  zijn  , Hoofdl^ 
door  bijkomende  omftandigheden  den  hoog- 
ften  graad  der  ziekte  niet  hebben  wederftaan : 
terwijl  men  ook  in  aanmerking  dient  te  ne- 
men , dat  in  de  tweede , derde  en  vierde 
inenting , verre  de  meesten  ligte  aandoenin- 
gen van  de  ziekte  zullen  gehad  hebben  en 
eenige  de  ziekte  zelve,  hoezeer  zij  reeds  van 
eene  vorige  inenting  gebeterd  waren. 

Verder  hebben  wij  uit  de  opgave , in  hec 
reeds  genoemde  werkje , getracht  na  te 
gaan,  hoe  veel  van  die  371  Kalven  nitge- 
beterde  en  hoe  veel  Kalven  uit  ongebeterde 
Koeijen  in  huis  en  op  het  land  zijn  in- 
geënt, en  bevonden,  dat  van  de  Kalven 
uit  gebeterde  Koeijen  167  in  huis  en  66 
op  het  land  zijn  ingeënt,  en  van  de  Kal- 
ven uit  ongebeterde  Koeijen  112  in  huis  en 
26  op  het  land;  terwijl  wij  er  ook  ai  ver« 
der  uit  berekend  hebben,  hoe  veel  van  de 
Kalven  uit  gebeterde  Koeijen,  die  in  huis 
of  op  het  land  zijn  ingeënt,  gekorven  of 
gebeterd  zijn  , en  zoo  ook  desgelijks  van 
de  Kalven  uit  de  ongebeterde  Koeijen , en 
bevonden,  dat  van  de  167  Kalven  van  ge- 
beterde Koeijen,  die  in  huis  zijn  ingeënt, 

16  geftorven  en  151  gebeterd  zijn;  en  dac 
van  de  66,  die  op  het  land  zijn  ingeënt, 
i geftorven  is  en  65  gebeterd  zijn:  voarcs 
dat  van  de  112  Kalven  van  ongebeterde 

Koei- 


SI 6 NATUURLIJKE  HISTORIE 

*,ET  Koeijen,  die  in  huis  zijn  ingeënt,  19  ge- 
aüNDVEE  ^orven  en  gebeterd  zijn  ; en  van  de 

V.  Afd,  die  op  het  Jand  zijn  ingeënt,  11  ge- 
Hoofdft.  ^orven  en  *5  gebeterd  zijn ; alle  welke 
verfchiilende  getallen  met  de  reeds  opge« 
geven  totalen  overeenkomen  , zoo  als  op 
de  hier  tegenover  ftaande  Tafel , welke  wij , 
volgens  het  werkje  van  genoemden  geert 
reinders,  hebben  opgefteld,  kan  worden 
nagegaan,  Men  ziet  uit  de,  door  ons  op- 
gemaakte, berekening,  dat  van  de  Kalven 
van  gebeterde  Koeijen,  welke  in  huis  zijn 
ingeënt,  naar  evenredigheid  meer  geftorven 
zijn  dan  van  die , v/elke  op  het  land  zijn 
ingeënt;  terwijl  integendeel  van  de  Kalven 
van  ongebeterde  Koeijen,  welke  in  huis  zijn 
ingeënt  , naar  evenredigheid  van  het  getal 
geftorvene  tegen  de  gebeterde,  minder  zijn 
geftorven  dan  van  die,  welke  op  het  land 
zijn  ingeënt,  dan  welk  verfchil  wij  niet  wel 
kunnen  ontwikkelen,  doordien  van  vele  dier 
inentingen  den  datum  niet  is  opgegeven ; 
ware  dit  van  allen  gedaan , dan  zonde  men 
mogelijk  uit  het  verfchil  van  -het  jaargetijde 
enz,  eenige  gevolgtrekkingen  kunnen  ma- 
len. 

Hiermede  zouden  wij  van  deze  bereke- 
ningen kunnen  afftappen,  maar  uit  dezelven 
eenige  bedenkingen  bij  ons  zijnde  opgeko- 
men,  oordeelen  wij  dezelve  te  moeten  me- 
dedeelen. 

Bedenkin.  Vooreerst  is  de  vraag  , of  het  inenten 
gen  yvc  van  Kalven  , uit  gebeterde  Koeijen  , van 
?oe°s.d*e  zoodanig  gevolg  kan  zijn,  dat  dezelve,  in 


TAFEL  ter  vergelijking  van  den  uitdag  van  de  Inenting  der  Veepest  aan  371  Kalven  van  Gebe- 
terde en  Ongebeterde  Koeijen,  volgens  opgave  van  geert  reinders.  Huisman  te  Garnwert 
opgefteld  door  j.  le  francq  van  bérkhey. 


DE  AFZONDERLIJKE  NAMEN. 

Hoe 

veel  Kalven  bi 

S5SSSS3?! 

Na«„  der  inentere. 

Getal. 

&. 

?üf 

Bij  de  eerde 

I -- 

Vierde  In- 

KtrK°r- 

p«" 

Ctm.' 

cr 

c;r 

fr: 

ff 

Getil. 

G«„°: 

°£3. 

Geul. 

Gvm?’ 

fs: 

Arjen  RoAof,  en  zijn  Breder. 

18 

1 

'7 

*7 

■ 

16 

l6 

.8 

1 

15 

oiln. 

4 

4 

4 

4 

4 

3 

4 

3 

4 

30"  Jacobs,  te  Finkum. 

7 

7 

7 

7 

7 

7 

7 

Hesje  Lolkes  Hennemes,  te  Finkum.  (o) 

14 

3 

17 

17 

ï7 

17 

9 

9 

8 

3 

^'altn. 

* 

9 

4 

9 

9 

4 

9 

4 

9 

4 

9 

J^ren  //.™«,r. 

1 

l 

1 

1 

Mevr.  Eetee  ven  -rfioort,  geb.  AlberJa. 

3 

3 

3 

3 

3 

3 

3 

vi“°’ 

1 

6 

IO 

ft 

2 

7 

6 

4 

7 

6 

6 

G.  ?.  dineer. 

: 

8 

8 

3» 

1 

8 

3= 

ft 

8 

ft 

8 

3= 

ft 

8 

ft 

8 

40 

8 

3= 

P.  Prmt/en. 

9 

• 

8 

6 

9 

8 

6 

9 

8 

6 

9 

8 

6 

9 

8 

9 

8 

9 

11 

6 

6 

Deer  «r/êierA»  Per/enen  (e> 

57 

1 

56 

56 

5* 

56 

38 

38 

29 

i 

28 

7*»  Jacobs  Tempel. 

en  een  esei  Vriend. 

* 

4 

6 

4 

4 

* 

4 

4 

jjezetjac  en  ecu  ^ucu  i 

Bij  7.  3 ■ Tempels,  als  boven. 
D.H.Cocb,  op  Vosfenburg. 

4 

3 

3 

4 

10 

3 

4 

3 

4 

9 

3 

4 

3 

3 

4 

4 

7 on  mam,  Smis  enz. 

l6 

7 

*4 

04 

» 

’4 

*5 

3 

‘I 

■: 

* 

«* 

Klaas  Jamt,  te  UsquerU 

6 

6 

6 

• 

4 

4 

* 

6 

6 

Totaal 

279 

92  1, 

3=9 

* 

~ 

~ 

3=5 

1 

3=4 

233 

‘7 

216 

*3» 

30 

108 

„ RECAPITULATIE. 

V- ; ; ; ; ;,s«, 

• — 135 

Zijnde  t£  zemen  bet  totaal  der  ingeente  Ketven' uit'Sde  KoTT^f- 
Van  de  Kalven  uit  ongebeterde  Koeijen,  rijn  i„  K”'J£"-  233 


Hfot*  h«  totaal  der  ingeente  1 


van  HOLLAND.  517 

later  tijden,  Koeijen  geworden  zijnde,  wan-  hrt 
neer  de  Veepest  had  opgehouden  cn  onge- llUNDVZE* 
Jukkig  weder  woedde,  niet  vatbaar  voor  v.  Afd. 
de  befmetting  zouden  zijn  , nademaal  er  XIV* 
voorbeelden  zijn,  dat  gebeterde  Koeijen  an-  Hoofdft« 
dermaal  door  de  befmetting  natuurlijk  aan- 
getast en  van  de  ziekte  gekorven  zijn. 

Ten  tweede:  daar  men  uit  de  opgave  van 
geert  REiNDERS  ziet,  dat  er  van  de  Kal- 
ven, het  zij  van  gebeterde  of  van  ongebe- 
terde Koeijen  geboren  , en  op  den  ouder- 
dom van  6 , 7 of  8 weken  ingeënt , na  van 
de  eerde  inenting  gebeterd  te  zijn  , we- 
derom , in  hetzelfde  jaar  , ten  tweede-, 
derde-  en  vierdemaal  zijn  ingeënt,  en  er 
van  die  volgende  inentingen  zijn  gedorven, 
en  de  overige  zeker  meestal , zoo  niet  de 
ziekte,  ten  minde  ligte  aandoeningen  er  van 
zullen  gehad  hebben;  zoo  is  de  vraag,  of 
zoo  iets  niet  eene  foort  van  verzwakking 
kan  veroorzaken  of  eenige  kwalen  nalaten, 
waaraan  de  beesten  kwijnen?  te  meer,  daar 
het  bekend  is,  hoezeer  het  Rundvee,  over 
het  geheel,  voor  het  longevuur  en  andere 
kwijnende  ziekten  vatbaar  is;  waarop  men, 
naar  ons  vermoeden , in  de  drift  tot  inenten  , 

• niet  genoeg  acht  gegeven  heeft : dan  of  men , 
op  goede  gronden,  zoude  kunnen  vooron- 
derftelleir , dat  zoodanige  ingeënte  Kalven 
volmaakt  en  frisch  gebeterd  zijn? 

Eindelijk,  of  men,  gelijk  r einders 
hier.  en  daar  heeft  aangeteekend , niet 
naauwkeuriger  moest  toezien  op  de  keu- 
ze der  ImectloSe  , te  weten  : of  men  die 

nies 


HET 

fcUNDVEE' 

V.  Afd, 
XIV 
Böofdft. 


518  NATUURLIJKE  HISTORIE 

niet  alleen  van  zoodanige  zieke  beesten  be* 
‘ hoorde  te  nemen,  welke  liet  minst  befmec 
(chijnen  te  zijn  , nadetnaal  men  bevonden 
heeft,  dat  er  een  aanmerkelijk  verfchil  in 
de  ziekte  plaats  heeft,  en  de  ingeente  bees- 
ten dezelve  veeltijds  minder  of  meerdér  zwaar 
gehad  hebben , naarmate  de  iiientfloffe  van 
minder  of  meerder  zwaar  befmette  beesten 
genomen  was,  en  of  men  de  fmetfloffe  niet 
liever  in  het  begin  der  ziekte  van  de  bees- 
ten behoorde  te  nemen  * dan  in  eenen  meer 
gevorderden  (laat  van  dezelve?  als  mede,  of 
wegens  den  besten  ouderdom  en  den  tijd  ter 
inenting  niet  nog  veel  zoude  te  onderzoe- 
ken zijn? 

Voor  het  overige  zullen  wij  van  de  ver* 
fchillende  gevoelens , voor  en  tegen  de  inen- 
ting der  Veepest,  alleen  zeggen:  dat  er 
zeer  veel  voor  en  tegen  die  inenting  ge- 
fchreven  is ; dat  men  vergelijkingen  gemaakt 
heeft  tusfehen  het  getal  der  beesten , welke 
van  de  inenting  en  van  de  natuurlijke  ziekte 
geflorven  zijn,  ten  einde  daaruit  ten  voor- 
of  nadeele  der  inenting  te  beflisfen  ; maar 
men  heeft  niet  genoeg  in  het  oog  gehou- 
den, om  gelijke  foort  van  Rundvee,  in  de 
berekening,  tegen  elkander  te  (lellen;  zoo 
heeft  men,  bij  voorbeeld,  de  gebeterde  uit 
ingeente  Hokkelingen  gefield,  tegen  de,  aan 
de  natuurlijke  ziekte  geftorvene,  Runderen 
van  allerlei  foort  , het  welk  zoo  niet  be- 
hoorde, daar  men  weet,  dat  jonge  beesten 
de  ziekre  veeltijds  minder  zwaar  hebben, 
voornamelijk  als  dezelve  met  overleg  worg- 
den 


van  HOLLAND.  5T9 

den  ingeënt;  als  volwasfen  Koeijen,  welke  «et 
de  ziekte  natuurlijk  krijgen , en  waarvan  er  RUNDVEK 
veeltijds  met  kalf  zijn : men  had  integen*  v.  Afd. 
deel  de  berekening  en  vergelijking , met  meer-  Xl  v* 
der  oplettendheid  , behooren  te  maken  ; men  Hoofdft8 
had  gelijke  foorten  van  vee,  gelijke  jaarge- 
tijden en  andere  gelijke  omftandigheden  te- 
gen elkander  moeten  vergelijken , dan  zou 
men  mogelijk  nader  tot  eene  ware  beflis- 
fing  hebben  kunnen  komen  , daar  men 
toch  weet , dat  de  Veepest  in  het  eene 
jaar  of  jaargetijde  fterker  gewoed  heeft 
dan  in  het  andere,  en  dat  volwasfen  bees- 
ten de  ziekte  veelal  zwaarder  hebben  dan 
jonge  beesten , zoo  als  reeds  gezegd  is : ter- 
wijl wij  onze  Lezers , welke  meerder  ver- 
langen te  weten  van  al  het  geen  voor  en 
tegen  de  inenting  der  Veepest  gefchreven 
is,  naar  de  werken  van  camper,  vink,  en- 
gelman, veerman  en  anderen  verwijzen. 

Wat  de  beste  wijze  der  inenting  van  de  wijze  der 
Veepest  betreft,  men  zoude  mogelijk  kun-  inenting , 
nen  volftaan  met  flechts  eene  kleine  wonde 
aan  den  hals,  aan  de  krop  of  aan  den  kos-ft0ff5. 
fem  te  maken,  en  daarin  een  dotje  plukfel 
of  vlas  te  Hoppen,  het  welk  met  fmetftoffé 
uit  den  neus  of  muil  van  een  ziek  beest 
doordrongen  is,  en  wel  met  Hoife  van  een 
beest,  dat  het  minst  befmet  fchijnt  te  zijn. 

Omtrent  de  keuze  der  in  te  enten  beesten 
zal  het  best  zijn  jonge  beesten  te  verkie- 
zen , zoo  als  reeds  meermalen  gezegd  is. 

LI  De 


Sao  NATUURLIJKE  HISTORIE 


HET 

HUDNVEK* 

V Afd. 
XIV. 
Hoofdft. 


De  algemeene  manier  van  inenting  is  ech- 
ter  zoo , dat  men  de  fmetfroffe  uit  den  neus 
of  muil  neme,  en  dezelve  in  een  kopje  of 
glaasje  verzameie , waarin  men  vervolgens 
eenige  draden  garen  ( liefst  katoenen  garen) 
doopt;  na  dat  deze  met  de  fmetftoffe  wel 
door  weekt  zijn , fteekt  men  eenige  dezer 
draden  door  het  oog  van  een  groote  naald , 
moetende  de  draden  ieder  omtrent  een  fpan 
lengte  hebben ; voorts  vat  men  den  huid 
van  het  dier  met  den  duim  en  vooriïen  vin- 
ger der  linkerhand,  en  (leekt  de  naaide  door 
den  alzoo  geknepen  huid,  haalt  er  de  dra- 
den door,  en  trekt  die  al  zachtjes  heen  en 
weder , waarna  men  de  naald  van  de  draden 
afdoet , de  beide  enden  der  draden  vastknoopt , 
en  dit  alzoo  4,  5 of  6 dagen  laat  zitten, 
als  wanneer  de  wond  begint  te  etteren : 
men  trekt  de  draden  er  dan  zachtjes  uit,  en 
drukt,  met  de  duimen,  de  etter  uit  de 
wond,  op  wier  meerdere  of  mindere  ont- 
flokenheid  men  dan  ook  acht  geeft , en 
welke  men  met  wat  water  en  jenever  of 
met  witte  wijn  of  beste  azijn  bekoelt,  tot 
dat  dezelve  geneest  , het  welk  doorgaans 
fpoedig  gefchiedt;  fomtijds  loopt  de  wond 
fchielijk  toe  niet  een  puistje  of  roofje,  het 
welk  men  maar  moet  laten  zitten,  doch 
geiladig  wasfehen : de  uitwerkfelen  der  inen- 
ting zullen  zich  dan  weldra  openbaren.  De 
plaats  der  inenting  is  onverfchillig  , doch 
is  echter  het  best  ter  plaatfe , alwaar  de 
meeste  bloedvaten  loopen,  bij  voorbeeld. 


van  HOLLAND-  521 

bij  de  hoofd  - flagaderen,  aan  de  voorzijde  "Et 
of  voorvang,  aan  de  achcervang  of  dijen , RUNDVEIÏ- 
waar  hec  best  geacht  wordt , ook  wel  aan  v.  Afd. 
den  hals  enz.  Nimmer  moet  men  vleesch , XIV* 
vel,  vet,  deelen  der  ingewanden  enz.  van,  oof 
am  de  ziekte  geftorven  , beesten  tot  het 
inenten  gebruiken , alzoo  dit  de  ziekte  zeer 
zwaar  en  gevaarlijk  maakt. 

Van  het  geen  over  de  wijze  der  inenting  Wijze  der 
van  de  Veepest  aan  het  Rundvee  door  an-  inenting, 
deren  gefchreven  is , oordeelen  wij  het  vol'  deling  hdcr 
gende  te  moeten  mededeelen  ; te  weten : ^cke  bees- 
vooreerst  de  gedachten  van  den  Leydfchen  ten , vol- 
Hoogleeraar  van  doeviren,  zoo  als  de- gens  VAP* 
zelve  in  de  reeds  meermalen  aangehaalde  rb^B’ 
Bibliotheek , door  den  Heer  sandïfort  uit- 
gegeven, zijn  geplaatst:  deze  acht  daartoe 
het  gefchiktst,  gezond  vee*  dat  anderhalf 
of  twee  jaren  oud  is*  Indien  de  inenting 
niet  terftond  teekenen  geeft  van  gevat  te 
hebben,  acht  hij  raadzaam,  het  ingeente  vee 
van  het  overige  af  te  zonderen,  en  veertien 
dagen  daarna  hetzelve  weder  in  te  enten* 

De  voorbereiding  acht  hij  onnut.  Met  dé 
inenting  gaat  hij  op  de  volgende  wijze  te 
•werk:  hij  neemt  linnen  of  katoenen  draden, 
zeven  of  acht  duimen  lang  , en  (leekt  de- 
zelven  in  den  neus  van  een  ziek  beest, 
opdat  zij  het  vocht,  het  welk  uit  denzel- 
ven  loopt,  naar  behporen  in  zich  zondert 
trekken  ^ men  gebruikt  deze  draden , hoe 
verfeher  zij  zijn , des  te  liever  , en  men 

LI  ft  meent. 


9 


' $2*  NATUURLIJKE  HISTORIE 

EET  _ meent,  dat  de  inenting  dan  beter  gelakt. 
rundvee*  p£ze  dra(}en  (leekt  hij  in  znlk  een  krom- 
V.  Afd.  men  naald,  als  de  Heelmeesters  tot  het  ver- 
HXIfdn  figten  der  naden  gebruiken  ; dan  ligt  hij  met 
' 1 * den  duim  en  voorden  vinger  van  de  linker- 

hand het  vel  aan  het  achterde  gedeelte  van 
de  dije  op;  ileekc  de  naald  door  hetzel- 
ve , en  knoopt  vervolgens  den  doorgedo- 
ken draad  toe , maar  doet  dezen  draad  ech- 
ter vervolgens  weg , zoo  dra  hij  gewaar 
wordt,  dat  het  beest  door  de  ziekte  is  aan- 
getast, wanneer  hij  ook  het  gezwel,  het 
welk  zich  aldaar  fomtijds  doet  zien,  naar 
behooren  behandelt.  Op  den  derden  of  vier- 
den dag  na  de  inenting  opent  hij  eene  ader, 
en  ontlast  van  een  beest,  dat  zoo  oud  is, 
als  hier  boven  is  opg  geven , tien  of  twaalf 
oneen  bloed;  doet  zich  nu  op  den  zesden 
dag  nog  geen  teeken  der  ziekte  op,  dan 
herhaalt  hij  de  aderlating,  doch  ontlast  maar 
half  zoo  veel  bloed.  Het  ingeente  vee  laat 
hij  geen  droog  voed  fel  gebruiken  , en  hij 
laat , van  dien  tijd  af,  olie  van  vitriool  on- 
der den  drank  doen,  radende  hij  voor  het 
overige  af  alle  geneesmiddelen,  dewijl  men 
van  dezelven,  gelijk  hij  zegt,  tot  hiertoe 
weinig  of  geen  nut  heeft  gezien.  Sterke 
buikzuiverende  middelen  keurt  hij  af;  maar, 
dewijl  de  ziekte  veeltijds  door  een’  loop 
een  gelukkig  einde  neemt,  meent  hij,  dat 
machte  buikzuiverende  middelen,  in  den  be- 
ginne gegeven,  niet / onnut  zouden  zijn, 
vooral  wanneer  het  vee  geene  ontlasting 

had, 


van  HOLLAND-  523 


had,  te  welken  einde  hij  ook  aanraadt,  of  het 
den  harden  drek  met  de  hand , die  men RUNDVEt* 
vooraf  met  olie  heeft  beftreken  , weg  te  v.  Afd. 
nemen,  of  door  middel  van  klijsteren  ont-  „XI^* 
lasting  te  bezorgen.  Gedurende  de  ziekte  00  A 
raadt  hij  aan , het  vee  voor  de  koude  en 
tocht  te  bewaren.  Wanneer  de  beesten  nu 
eindelijk  weder  gezond  zijn,  het  welk  men 
het  best  aan  het  herkaauwen  kan  ontdek- 
ken, meent  hij  , dat  men  het  weder  inftor- 
ten  het  best  voorkomt  daardoor  , dat  men 
het  vee  voedfel  geeft,  dat  goed  is,  en  ge- 
makkelijk  verteerd  wordt;  dat  men  het  nu 
en  dan  een  zacht  buikzuiverend  middel  in- 
geeft, en  onder  den  gewonen  drank  zeme- 
len mengt  , zoo  lang  de  loop , die  dik- 
Y/ijls  op  de  ziekte  volgt,  aanhoudt.  Wan- 
neer eindelijk  een  beest,  hetwelk  de  inen- 
ting wel  heeft  doorgedaan  , ergens  elders 
heen  , vooral  bij  ander  vee , zal  gebragt 
worden , acht  hij  raadzaam , het  vooraf  wel 
te  zuiveren,  te  rosfen , eii  met  water  en 
azijn  te  wasfchen. 

De  Heeren  camper  en  munwïks  hebben  Volgens 
fommige  beesten,  welke  door  hun  zijn  in-^*^®^ 
geënt,  des  morgens  en  des  avonds  ingege- mKLs. 
ven  zeven  oneen  van  een  afkookfel  van 
den  willigen  bast,  met  40  droppelen  van 
den  geest  van  koperrood  , en  van  dit  mid- 
del maken  zij  met  lof  gewag.  Andere  bees- 
tep  hebben  zij  ingegeven  een  afkookfel 
yan  kamillen  - bloemen , waaronder  de  bo- 
LI  3 ven- 


524  NATUURLIJKE  HISTORIE 


MET 

&.UNDVEE. 

V.  Afd. 

XIV. 

Hoofdft. 


vengenoemde  geest  gemengd  was ; maar  al- 
len , die  hetzelve  gebruikt  hadden  , is  dit 
zeer  kwalijk  bekomen,  en  de  meeste  heb* 
ben  gebraakt.  De  inenting  wordt  volgens 
deze  Schrijvers , het  best  verrigt  in  het 
dikke  vnn  de  dije  , even  onder  het  hijs- 
been ( Os  ifchium  ) , of  een  weinig  lager , 
naar  den  hak.  Op  den  vijfden  of  zesden 
dag  na  de  inenting  geven  zii  het  vee  een 
buikzuiverend  middel  in.  Voor  het  ove* 
rige  meenen  zij  dat  de  beesten  , die  de- 
ze ziekte  door  de  inenting  gekregen  heb* 
bew , en  dezelve  gelukkig  hebben  doorge- 
gaan, vervolgens  niet  weder  befmet  wor- 
den ; maar  zij  oordeelen  ook , dat  men  niet 
verzekerd  kan  zijn , dat  het*  vee  de  ziekte 
in  der  daad  door  de  inenting  gekregen,  en 
dus  voor  alle  verdere  aanvallen  beveiligd 
is  , indien  men  het  volgende  niet  gewaar 
wordt v,  te  weten:  dat  het  den  zesden  dag 
na  de  inenting  ziek  wordt,  dat  het  dan  al- 
len trek  tot  eten  verliest  , en  niet  meer 
herkaauwt;  dat  op  den  derden  of  vierden 
dag,  van  het  begin  der  ziekte  af  te  reke- 
nen , of  den  negenden  of  tienden  dag  na 
de  inenting,  de  neus  loopt;  dat  de  oogen 
rood  en  ontftoken  zijn ; dat  uit  den  groo- 
ten  ooghoek  meer  of  minder  vocht  loopt; 
dat  het  fpuit,  weinig  of  niet  pist,  en  ein- 
delijk, dat  bij  de  Kpeijen  de  klink  ontftö- 
ken  is. 

Vervolgens  hebben  zij  , onder  anderen  * 
nog  waargenomen  , dat  men  een  beest  op 

zes 


van  HOLLAND.  515 

zes  onderfcheiden  plaatfen  van  het  ligchaom  het 
teffens  inentende  , het  de  ziekte  wel  eer-  ^n^ee, 
der,  maar  uit  dien  hoofde  niet  zwaarder  v.  Afd* 
bekomen  heeft,  waarom  zij  ook  aanraden,  X1V- 
dat  men  de  inenting  altijd  teffens  op  twee  Hüofaft' 
plaatfen  zal  verrigten ; dat  door  brandmid- 
delen , welke  men^  na  de  inenting,  op  den 
tweeden  en  vervolgens  tot  den  vierden  dag 
ingefloten  , aan  de  inentings- wond  plaats- 
te , na  dat  men  den  draad , waarmede  de 
inenting  was  verrigt,  had  weggenomen,  de 
werking  van  de  inenting  twee  dagen  lang 
vertraagd  geworden,  doch  niet  geheel  be- 
let is,  dewijl  de  twee  beesten,  aan  welke 
men  dit  beproefde , vervolgens  de  ziekte 
gekregen  hebben , en  gefiorven  zijn  ; en 
dat  door  de  inenting,  verrigt  met  het  vel, 
vee,  bloed,  of  vleesch  van  beesten,  die 
aan  deze  ziekte  waren  gefiorven  , het  zij 
dat  deze;  zaken  kort  na  den  dood  van  de- 
zelven  genomen  waren  , of  wel  twee  tot 
zes’ dagen  daarna,  de  ziekte  zoo  zwaar  is 
ontdaan  , dat  de  meeste  beesten,  die,  op 
deze  wijze,  waren  ingeënt,  gedorven  zijn. 

Met  fiet  gene  wij  nu  over  de  Veepest  Befluie 
hebben  ter  neder  gedeid,  oordeelen  wij  te™onof^1£ 
kunnen  voldaan  ; men  overwege  het , en  ^uL  * 
zoo  het  immer  kwame  te  gebeuren  , dat 
de  Veepest  weder  regeerde , ( het  geen 
God , genadiglijk , gelieve  te  verhoeden  ! ) 
dan  kieze  men  het  beste  uit  dit  alles,  en 


ï!ET 

«RUNDVEE. 

V.  Afd. 

XIV. 

Hoofdft. 


52 6 NAT.  HIST.  van  HOLLAND. 

gebruike  de  voorgefchreven  behoed- en  ge- 
neesmiddelen een  meesten  nutte. 

De  Hoofdrukken  over  de  Veepest  'dus 
zijnde  voltooid,  zoo  zullen  wij  in  de  vol4 
gende  Afdeeling  het  huishoudelijke  gedeelte 
dezes  werks  befchrijven,  en  hetzelve  alzoo 
ten  einde  brengen. 


W'ö 

3 H&4