Librairie univcrselle,
ancienne & moderne
de
A. J. vjn TETROODE,
Kalverstrant , N°. 38.
Amsterdam.
M
uan (laj'.’i.
NATUURLIJKE HISTORIE
VAN
HOLLAND,1
ACHTSTE DEEL.
\
N A T U U R L IJ K E
HISTORIE
VA»
HOLLAND,
d o o a
'*• • I ' V ' \
J. LE FRANCQ FAN BERK HET.
Mtd . Doftor en Préleftvr in de Natuurlijk e Hiflorie aan
9sLands Univerfitcit te. Leyden , Lid van verfcheidene
zoo Uith&emfche als Faderlandfche Maatfchappijen
der Natuur - en Dichtkunde .
ACHTSTE DEEL.
MET NOODIOE AFBEELDINGEN*
t k LEYDEN,
Bij P. H. T R A F,
M D C C C X.
Digitized by the Internet Archive
in 2016
j
https://archive.org/details/natuurlykehistor08fran
KORTE INHOUri
DER
HOOFD STUKKEN
VAN HET
achtste deel.
- — ~**L«*nm*
HET RUNDVEE.
VIJFDE AFDEEL ING.
EERSTE HOOFDSTUK.
bevattende eene inleiding tot de kennis der ziekten van
het Rundvee in het algemeen , en befchrijving van
de ziekten der beenderen in het bijzonder . Bladz. i
tweede hoofdstuk.
ijandelende over de Ziektcns van de Spieren der
' Koeijen Bladz. 39
DERDE HOOFDSTUK.
Handelende over de Ziektens van de Klieren der
Koeijen . . . Bladz. 63
VIERDE HOOFDSTUK.
Handelende over de Huidziekten der Koeijen . Bladz. 97
VIJF-
/ •
KORTE INHOUD.
V IJ F D £ HOOFDSTUK.
Befchrijvende de ziekten der Kotijen , welke door In «
fekten veroorzaakt worden Bladz. 113
ZESDE HOOFDSTUK.
, ■ • v V •' , 1 j (.
Handelende over de ziekten der Koeijen , welke door
Wormen veroorzaakt worden . . . . Bladz^. 153
- ^ -■* / ^ '■
ZEVENDE HOOFDSTUK.
Handelende over de Zintuigelijke Gebreken der K o ri-
jen* . . ......... Bladz. 165
ACHTSTE HOOFDSTUK.
Handelende over de inwendige ziekten der Koet -
jen Bl^dz. 179
NEGENDE HOOFDSTUK.
Bevattende de befchrijving van cenige ziektens en toe-
vallen. welke de Kalveren kunnen over komen . Bladz. 16 1
? . s* * g «. 6 c • _ ....
TIENDE HOOFDSTUK.
Bevattende eene , inleiding tot . de befchrijving van de
Veepest , beneyens de gefchiedenis . der Veepest zelve ,
van de oiidjle tijden af. . . . , Bladz. 267
V ;
/
\
ƒ
ELF
ƒ
KORTE INHOUD.
elfde hoofdstuk.
Behelzende eene opgave van de t tekenen der Veepest 9
welke , uitwendig , hij de Koeijen plaats heb-
ben Bladz. 282,
TWAALFDE HOOFDSTUK.
* T : . v . • ■ '
Bevattende eene befchrijvihg van de kenteekenen der
Veepest , welke aan zoodanige beesten , die aan deze
ziekte geflorven zijn , na derzelver op'ening , inwen-
dig bevonden zijn plaats te hebben . . Bladz. 343
DERTIENDE HOOFDSTUK.
Bevattende eene opgave van , verhandeling over de
voornaamjle geneesmiddelen, welke ter genezing van ,
*20/2 de Veepest , 2/V& zijnde Koeijen zijn opgege-
-ven; als mede over de middelen ter voorbehoeding
in dezelve ziekte Bladz. 377
’V t kV - v ' • ■•••- ;
VEERTIENDE HOOFDSTUK.
1
Bevattende het vervolg der opgave van, en verhande-
ling over de voornaamjle geneesmiddelen , welke ter
genezing van , aan de Veepest ziek zijnde , Koeijen
zijn opgegeven , als mede opgaaf van onderfcheiden
middelen ter voorbehoeding in deze ziekte, inzon-
derheid door de inenting van dezelve , en uitjlag
van daarmede gedane proeven . . . Bladz. 469
ËERIGT aan den BINDER,
wegens het plaat fen der Ptatep , enz. in dit
Achtjle Deel .
I
Plaat XXXXIII* , benevens derzelver verklaring ,
(zijnde bladz. 260a tot *6od) te plaatfen ach-
ter bladz. 260 , en de Plaat zelve , tegen over
bladz* • * * m • • 2Óod
De Tafel, ter vergelijking van den uitdag der
inenting enz. , te plaatfen tegen over bladz. 516
DRUKFEILEN.
Bladz. 16 in de add. daat: onkziekte, moet zijn: Bortk-
ziekte
— — - 108 regel 15, — daat, - ■ ■■ ■» — daart
. 158 — «■ 20 en in de additie, daat : Figuur 11*,
moet zijn: Figuur ia
NATUURLIJKE HISTORIE
WAN
HOLLAND*
VIJFDE AFDEELING.
EERSTE HOOFDSTUK,
Bevattende eene inleiding tot de kennis
der ziekten van het Rundvee in het
algemeen , en hefchrijving van
de ziekten der beenderen in
het bijzonder .
G elijk alle dieren , zoo zijn ook de
Runderen onderworpen aan ziekeen en ge-
breken, en wel zoodanig, dat dezelve dik-
wijls aan pest- en algemeene fterfziekte
kwijnen , gelijk dit overbekend is, De ziek*
Vill. deel A ten
HET
RUNDVEE.
V. Afd.
I.
Hoofdft*
Inlcidin;
fiET
RUNDVEE.
V. Afd.
I.
Hoofdft.
tot de ken-
nis van de
Ziekten
der Run-
deren,
* NATUURLIJKE HISTORIE
ten en kwalen der Koeijen zijn vrij groot
in getal , doch vele van dezelven kunnen
nog al gemakkelijk genezen worden: ook
zijn er verfcheidene , welke, onder verfchil*
lende benamingen , een en dezelfde ziekte
zijn. Wij zullen dezelve ordelijk voordra-
gen , volgens den rang der ledematen , dee-
len , fpieren , vaten , zenuwen , peezen en
ingewanden , met alle derzelver deelen en
onderdeelen, alles met de natuureigen be-
namingen, welke de Hollandfche Landlie-
den er aan geven , en onder welke dezelven
bij de Koemeesters, Vleeschhouwers, Vet-
weiders enz. bekend zijn: wij zullen ook
vooral niet uit het oog verliezen de reeds
gemaakte verdeelingen , bij de befchrijving
van het beendergeftel , fpiergeftel en zenuw-
gellel der Koeijen in acht genomen, te we-
ten: de verdeeling in het voordel, middel -
ftel en achterdel , maar zullen echter dé
heete ziekten , veepest en zoodanige ziek-
ten , welke het geheele ligchaam treffen,
bijzonder behandelen, en hopen dus , dat wij
het genoegen zullen hebben, zoo wel den
kundigen als den onkundigen, ook in deze
taak, die tot nog toe zoo geregeld niet be-
handeld is, te voldoen. Geregeld, zeggen
wij, zoo verre wij weten, dat is, volgens
de geregelde optelling der deelen , zoo als
dit voor den Landman en anderen best vat-
baar is , en derhalve niet naar de rangfchik-
king der ziektenkunde , die men Pathologid
noemt; want wie zoude in ffaat ziin , al
wilde men, om dit zoo fysthematheh van
de
van HOLLAND.
3
de Koeijen te doen, als het van de Men-
fchen gefchiedt , en nog te minder, wijl
hieriffzelfs de geleerden , in de verdeelingen
in klasfen , foorcen en bijfoorten, dermate
verfchillen, dat er fchier geene Profesforen
op Hooge Scholen zijn geweest, en nog ko-
men , of zij veranaeren meestal hunne Patho -
logia met opzigt tot de rarigfchikking; veel-
tijds komen er nieuwe ziekten, waarnemin-
gen en Hellingen bij , die zeer dikwijls bij
de Ouden voorlang bekend waren , en èr
zijn vele Hel fels of fysthsmata . die meer
verwarring dan klare eenvoudigheid behel-
zen, gaande het hiermede, zoo als hora-
tius ten aanzien der Dichtkunst zegt:
Multa r&ndfantur , quae jam ctciderc , cadentqut
Qjiae funt in 7iorior& vocabula , fi valet ufus ,
Quem penes arbitrium eji , vis fc? nomina loqiundi%
Dat is, met vrijheid overgebragt:
Er wordt veeltijds herfcbept en als op nieuw herboren^
’t Geen de oudheid hield bedekt, en ganschlijk fcheen
verloren;
Doch naar ’t gevoelen en ’t gezag weêr wierd vereerd
Als nieuw: dus is het oud alweer in ’t nieuw verkeerd»
Het is hierom, dat, daar wij bij onze Land-
zaten der Ouden kundigheden van den Vee-
handel , mitsgaders derzelver fpreekwijzen
en benamingen nog vindende , ons met voor-
bedachtheid toegelegd hebben om die te be-
houden en dezelve niet te veranderen, ai-
A a zqq
HET
RUNDVEE»
V. Afd.
1.
Hoofdft»
4 NATUURLIJKE HISTORIE
*ËT zoo dit bun meer belemmering; dan nut zou-
^ndvre. de aanbrcngen^
V. Afd. Hieruit ban men nu gemakkelijk de re-
Hoofdft ^cn bc§dJPen n waarom ik mij volitrekt aan
geene andere rangfchikking heb willen noch-
kunnen houden, dan die, welke ik aange-
nomen heb y dat fs , volgens mijne onder-
vinding en ure den mond der Veehouders
zelve. Derhalve zijn vele om fchrij vingen
der ziekeen en de beproefde geneesmiddelen
niet altijd en in alle gevallen de mijne y
neen, maar hunne eigene, terwijl ik daaren-
boven al wat ik , in vroegere werken , van
Koeijendoftors en Landbouwers, heb kun-
nen vinden , bijeen verzameld , en bo-
vendien uit de nieuwere en uitheemfche
Schrijvers datgene getrokken heb, hetgeen ik
wetenswaardig oordeelde, vooral de voor-
fchriften der geneesmiddelen , welke ik bij
ondervinding wist goed te zijn : terwijl ik
almede opzettelijk heb gezorgd om de ma-
ten en proportien zoo na mogelijk naar het
begrip der Landlieden op te geven ; als bij
voorbeeld : mengelen , pinten , fiesfehen , pot-
jes, kopjes, fleepjes, ponden , haifponden v
oneen, handvol enz., in plaats van drach-
men, Tempels, azen, en dergelijke medici*
vale termen: het is daarenboven eene zeer
moeijeïijke zaak, om de dofis of hoeveel-
heid voor zulk een groot dier te kennen,
en het hapert bij vele geleerden hieraan,
dat zij te veel naar de proportien , welke
aan den Mensch worden voorgefchreven ,
in de Koeijen werken. Zoo heeft zekere
van HOLLAND. $
Mr. de vilaine , wiens werk door de Aka- «***
demie te Pai'ijs met eene eereprijs bekroond RÜNDVB**
is , hoe verdien (lelijk het ten aanzien van v. Afd.
vele ziekten der Koeijen is, nögtans in het *•
geheele werk doorflaande blijken gegeven* Hoofd *
dat zijne praktijk en voorfchrifcen , zoo in
dofis als fymptomata enz. , volftrekt naar
die van den Mensch zijn ingerigt , hetgeen
. onzes inziens niet te pas komt , dan bij ver-
gelijking, tot vatbaarheid voor den Land*
man.
Wij zullen nu tot onze verhandeling over
de ziekten der Koeijen overgaan , en wel
tot die der beenderen.
In het algemeen kan men zoo veel been- ziekte»
derziekten in de Koeijen niet bepalen , als der
in den Mensch , om reden , dat , zoo een derciu
eerstgebooren beest of Kalf, ja zelfs een
volwasfen Koe , eenig beengebrek heeft,
hetzelve dadelijk geflagt wordt, en de ver-
borgene beenziekten niet gemakkelijk er*
jkend worden dan na den dood : niet te min
zijn alle de beenderen, hoegenaamd, onder-
worpen aan vergroeijing en misvorming,
ook aanwas , vooral in de kalveren ,
die men al vrij dikwijls warifchapen ziet Misg*.
gebooren worden : zoo zijn er Kalven boorte*‘
met vijf en ook met zes pooten bekend ,
foms wél twee aaneengewasfen Kalven, ook
Kalven met twee hoofden. Hoedanig ik er
een gezien heb, dat bijzondere opmerking
verdiende , vermits het geheele geftel van die
Kalfje welgefchapen was, behalven dat al-
leen de ruggegraac in tweeën gefcheiden
A 3 was 3
6 NATUURLIJKE HISTORIE
HET
RUNDVEE
V. Afd,
I.
Hoofdft.
was, ter plaatfe daar de halswervelen be*
' ginnen , en voorts dat het twee halzen had y
en op elk dezer halzen een welgefchapen
hoofd Hond; dit houden wij voor zeer bij-
zonder , omdat bij zoodanige wanfchepfe-’
len , waarbij twee hoofden en halzen op een
ligchaam voorkomen , doorgaans ook het rif
tweeledig is aangewasfen. Voorts kan ik
hier niet voorbij , om gewag te maken van
eene zeer bijzondere wanfchapenheid in een
Kalf, het welk ik mede gezien hebbe; het
had vier volwasfen welgefchapen witte poo«
ten , witte zwartgepiuimde Haart , in alles
welgevormd, doch had op den rug, mid-
den achter de ribben wervelen , eene aanmer-
kelijk langwerpig ronde opening; het ver-
dere zeldzame aan dit Kalf beltond daarin ^
dat in het hoofd eene zonderlinge verplaat-
ling van het bekkeneel en gehoorbeenderen
fcheen plaats te hebben, zoo dat het een
zeer wanfchapen kop, als mede dat het drie
ooren had, als aan ieder zijde van het hoofd*
en wel niet op de gewoone plaats, een
oorfchijf of oorlel , en nog een , meer naar
het midden van de neus*, doch ik heb in
de laatfte geene opening kunnen vinden , zoo
dat het mij voorkomt, dat het een affeheu-
ring van het naastbijgelene oor was , veroor-
zaakt door de vergroeijing en ziekte van
het flaap en een gedeelte van het Heenbeen*
ISog heb ik gezien eene wanfchapenhtid
in een Kalf, daar in beflaande, dat het een
hoofd en als twee Jigchamen had. Dit Kalf
hebben wij eigenhandig ontleed en ook in
he
van HOLLAND.
7
het geraamte gebragt ; wij vonden den aan- HST
was der twee ligchamen minder aan de rib- RÜNDVEB-
ben, dan wel aan den huid , in diervoege, v. Afd.
dat men de twee ligchamen rug aan rug,
en voorts de buik tot aan de korte ribben 00i
en de navel, gemakkelijk konde lcheiden;
maar aan den nek of nok wervelen was de za-
mengroeijing der wervelen van beiden de
ruggegraten allengs verdubbeld zaamgewas-
fen, tot dat zij eindelijk aan het hoofd en-
keld werden, en alzoo maar in een hoofd
eindigden ; de aanwas was wijders rug aan
rug, doch zijlings, zoo dat de voorde poo»
ten van het eene ligchaam regts, en de ati- &
dere links uitdaken; zoo waren insgelijks #
ook de fchouderbladen , die echter aan de
borstzijden wat gedrukt en misvormd waren.'
De twee achterilelien waren voorts welge-
fchapen en fcheiden onder het middenrif van
een; inwendig had elk ligchaam in de borst
zijne ingewanden , vooral het hart , de lon-
gen enz. , aan den hals zelve liepen de ade-
ren en (lagaderen elk tweetakkig, doch aan
den ingang van het hersfendel werden zij
dooreen gevlochten. De luchtader of Ion-
gepijp en klep was wel een en enkeld , doch
men konde duidelijk eene zamengroeijing
ontdekken ; de flokdarm was twijfelachtig
en vergroeid. Elk kalfgedeelce had zijn
maag, lever, milt en verdere ingewanden;
het middenrif alleen fcheen zamengewasfen»
Zeldzaam was het, dat. daar elk ligchaam
zijn navelftreng had, dezelve evenwel bei-
den ineengellr engel d waren , zoo dat beiden
A 4 maar
* NATUURLIJKE HISTORIE
HCT maar eene nageboorten fchijnen gehad te
rundvee. hehben ^ hetwelk ik wel zoude hebben waar-
v. Afd. genomen, als men dezelve er bij aan mij be-
Hoofda. zorgd had. Uit deze gedaante nu , meenik,
zoude men kunnen afleiden , dat de grootfte
misvorming van dit dubbeld iigchaam , meest
door derzelver ligging, in de baarmoeder,
gefchied is , en het in de eerfte wording aan-
eengegroeid zij: dat is, dat het eerst twee-
lingen geweest zijnde, dezelve bij hun ver-
dere groei, tot eeii zijn aange wallen; alleen
is het eene hoofd iets dat hier tegen zoude
llrijden , dan ook hierin kan een zamenloop
van hersfengeftel plaats gehad hebben.
Aanmerkelijk is het , dat dit foort van
aaneenwasfing vrij gemeener bij de herkaau-
wende dieren, dan wel bij anderen is; ook
vindt men velerlei foorten van misvormige
deelen en gewrichten in de Koeijen , en
vooral in de Schapen , doorgaans op de wer-
velen , aan de fchouders , of aan het kruis.
Wijders erkennen de Veehouders en Schaap-
herders eenparig , dat het in de Schapen
gansch niet vreemd is , nu en dan zulke
tweeledige misgeboorten aan te treffen.
Verder is mij eens een wanfehapen Kalf
in handen gekomen, waarvan wij vermee-
nen iets nuttigs te kunnen mededeelen , om
dat wij dit naauwkeurig ontleedkundig heb-
ben nagegaan, en ook om dat ik onderrigc
ben, dat dergelijke wanlchapenheid meer-
maals voorkomt, namelijk eene verplaatfing
van den endeldarm en het aarsgat, of ook
van den Haart, zoo dat het Kalf volffrekt
uit»
van HOLLAND, 9
uitwendig geen aars heeft, cn zoo ook in
Kuiskai veren geen klink , alhoewel anders
het Kalf uicerlijk wel gefchapen fchijnt Bij
dergelijke misvorming vindt men doorgaans
hier of daar eenige' opening , ttn minfte.ver-
plaatfing der ingewanden of aan het Huk*
of aan het heiligbeen.
Hèt Kalf , waarvan ik nu fpreke , was
zwartbont: het was volwasfen en levendig
geworpen; het had nog een dag daarna ge-
leefd, zoo dat het reeds aan een nuchter
Kalverkooper geleverd was. toen het ftierf.
Het had geen ftaarc, noch aarsgat, noch
klink, zelfs geen balzak, zoo dat men de
fekfe niet onderfcheiden kon : alleen was er
aan de linkervang een zakachtig aanhangfel,
dat de balzak fcheen te zijn: ik hield het
in den eerften opHag ook daarvoor ; doch
bij nader onderzoek vond ik aan dit vel
duidelijk de tepel reekenen der fpeenen , en
bij de ontleding vond ik inwendig de baar-
moeder zelve, doch welke zeer verward aan
de bijliggende deden verknocht was: het
was dus een kuisje. Aan de andere dije of
bil hong insgelijks een langwerpige bijkwab-
be , die als een kort Haartje digt aan het
achterend bijhong , doch zonder eenig in-
wendig gebeente of flaartgewricht : evenwel
gis ik , dat het een vervolg van den huid van
de fluit tot aan het begin der Haart geweest
zal zijn , doch door de inkrimping der
flaart wervelen afgefcheiden is geworden,
hetgeen ook bij nadere ontleding bleek , al-
zoo de twee eerfle wervelen aan het hei.
A 5 lig.
H2T
RÜNDV6S4
v Afj;
ï.
Hoofdftè
!o NATUURLIJKE HISTORIE
MET
JlüNDVEE.
I.
Hoofdft
ligbeen, waar anders de Haart begint, ge*
heel opgekrompen en Homp waren, en ook
V. Afd, geene verdere ftaart wervelen aanwezig wa-
ren, en gevolgelijk ook geene Haart; er was
volHrekt ook geen aarsgat te vinden ; de
tusfchenkneep der dijen tot aan de walen -
greep was een glad, effen, gefpannen vel;
dan, boven op het achterkruis, aan de vleu-
gels der laatfle ruggenwervel , tegen het
heiligbeen en den wand des heiligbeens,
ontdekte zich eene opening , waarin men
den vinger koude Heken. Deze opening was
met lijmige , fliskende, eenigzins etterach-
tige drekHoffe bezet, en ging verder diep
door ; en vermits de omtrek van dit gat
vrij dik en gezwollen was tegen de andere
zijde van het heilig- of kruisbeen, zoo was
het geflel hier ook geheel misvormd , en
toonde dus uiterlijk, dat het geheele been-
dergeHel van het kruis miswasfen was, het*
geen dan ook bij het ontleden nader bleek ;
want na dat de huid afgevild was, en de
beenderen van vuil en fpieren gezuiverd wa-
ren , vertoonden zich de darmbeenderen mis-
vormd, zijnde het eene hoog en opHeken-
de, en het andere kort en Homp; insgelijks
was ook het fchaambeen fcheef : aan de eene
zijde van de heupbeenderen waren de been-
derkommen ( acetabula ) hooger dan aan
de andere, en de vereeniging van het fchaam-
been, het welk anders door eene kraakbee-
nige Hof zamengevoegd is , was geheel los.
Voorts, (en hierin ontdekt zich het zeld-
zame,) vond ik den uitgang van den aars
e»
van Holland, u
en het uiteinde van den endeldarm boven
op de nok van het kruis , ter plaatfe daar
anders de ftaartholte of walengreep ter lin-
kerzijde ligt ; waaruit dan bleek , dat de
aarsdarm , die anders natuurlijk tusfche» het
verhemelte van de eer the flaart wervelen en
het heiligbeen onder het kruis zijn uitlo*
.zing heeft, dezelve nu integendeel boven
het kruis digt tegen de ruggewervelen had,
en~dac dus den aars als op den rug was.
Uit dit verfchijnfel nu in dit voorwerp kwam
het mij vermoedelijk voor , dac die ope-
ning, die op den rug van het hier voren
op bladz. 6 befchreven Kalf was, insge-
lijks eene verplaatfing van den aarsdarm en
deszelfs uitgang zal geweest zijn.
Het bekken en achterdel omgekeerd en
van binnen befchou wende , na dac dit in-
wendig , zoo wel in de holle kom als aan
de wanden, van vuil was gezuiverd, de
overtollige fpieren en ingewanden waren uit-
genomen , en de aarsdarm , de krop van
de blaas,* en de deelen van de baarmoeder
waren afgebonden , alsmede al het overtol-
lige was weggefneden , zoo bevond ik dat
den krop van de blaas en de pisleiders,
mitsgaders de fchede enz. volllrekt verward
waren aan een gegroeid, en er geene uit*
lozing was, ten ware er eene uitfijpeiing door
het gat aan het kruis plaats had; voorts de
aarsdarm van drek en vuil, dat er in en om
zat, gezuiverfliebbende , vond ik deszelfs
weg in de omgekeerde holte van het bek-
ken, waarin dezelve, ?ils nog verbonden
nu
HET
RUNDVEE*
V. Afd»
I.
Hoofdig
ra NATUURLIJKE HISTORIE
HFT aan het ander gedarmte , tegen de darm*
rundvee, beenderen vleijende, duidelijk te zien was*
v. Afd. Wanneer reen nu de befch rij vingen van
Hoofd ft ^eze wan^c^aPene Kalven wel nagaat, en de-
zelve met elkander vergelijkt, leidt het ons
tot dit befluit: dat, hoe misvormd ook de
beendergeftellen , de fpieren , de verplaatfing
der bloedvaten , zenuwen en ingewanden mo-
gen zijn, de natuur echter de levenswerk-
tuigen, de wegen der inwendige varen , al-
toos, hoe belemmerd in haar wasdom, op
eene ondoorgrondelijke wijze, zoo plaatst,
dat zij zich zelve redt en het dierlijk leven
bevordert in de allerwanftaltigfte wezens ,
en hierin, zoo wTel in de Koeijen als in de
Menfchen, Haat ons verftand ftil Onder
de Menfchen vindt men misvormige en wan-
Haltige gebrekkige perfonen , waarover men
zich verwondert , dat zij leven kunnen , en
evenwel zij bereiken veelal eenen hoogen
ouderdom : de menschlïikheid laat ze levec ;
maar de wanfchapen Kalven , Lammeren
enz, worden meestal fpoedig gedood, zoo
dezelve al niet dood .zijn als zij geboden
worden. Dan, van dit onderwerp aiïfop-
pende, gaan wij over tot andere gebreken
der beenderen.
Misver- Onder de gebreken der beenderen, die
rmngen der vervolgens nog door misgeboorten veroor-
beendèren. zaakc worden ’ 2Ün bijzonder dezulken te
'cellen, die op de hoofdbeenderen vallen,
en die al vrij gemeen zijn aan de Kalveren,
doch die, gelijk gezegd is , weinig tot onze
kennisfe komen , omdat men zoodanige Kal-
• \e-
van HOLLAND. 13
veren nuchreren flagt: er is echter een ge- HET
brekdat onze aanmerking verdient, en bij de RUNDVEE*
Boeren bekend is onder den naam van bob- v* Afd.
bekop , te weten het waterhoofd QHydro- Ho(^dft
cephalus ). Men vindt dus Kalveren, wier
voorhoofdnaad zoodanig verwijderd is, dat Bobbekoj
het hoofdvlies ( Pericranium ) er tusfchen ^0v^cr*
uitpuilt, en tot een met vochten gevulden
blaas onder den huid aangroeit, en het welk
fommigen niet ongegrond honden voor een
uitwas van het pericranium of het vlies
der pia mater , hoedanig stenon het aan-
merkt. De Boeren, die dit gebrek ken*
nen , noemen dit wind - of waterbuil , of
bobbekop , en genezen het door den buil
door te fnijden en daarna den huid toe te
siaaijen ; doch dit gefchiedt meest aan zulke
Kalven en Vaarzen, die reeds tot grooter
wasdom zijn gekomen, waarin het bekke-
neel gezond is, en waarvan men, toen de-
zelve jong waren, deze builen nog niet ont-
dekte; want men dient op te merken, dat
deze waterbuilen, in het begin , bij de ge-
boorte menigmaal zeer klein of niet zigt-
baar zijn , doch dat dezelve allengs tot een
vrij aanmerkelijken waterzak aangroeijen,
.foms wel tot de grootte van een Kalfs- of
Schapenblaas. Van zoodanige Kalfs - water-
hoofden heb ik verfcheiden in bezit gehad,
en ook dergelijke , zeer fraai bereid , bij
den Hooggeleerden, en ten aanzien der ken-
nisfe van de ontleedkunde der Koeijen zoo
loffelijk te waarderen, als in de Menfchelijke
ontr
i4 NATUURLIJK? HISTORIE
BET
RUNDVEE
V. Afd.
I.
Hoofdft.
ontleedkunde te roemen Hoogleeraar a.bon,
te dmfïerdam , gezien.
In een der voorwerpen , welke wij ge-
had hebben , waren de naden al vrij digc
gefloten , en ïndien het Kalf in het leven
gebleven was, zoude er mogelijk eene ge-
heele affeheïding van de waterblaas hebben
plaats gehad , doordien de hersfenpan, bij
verdere aangroei en verharding der beende-
ren , fluitende , het watervlies eindelijk zou-
de moeten affchciden: waaruit ik vermoe-
de, dat in dergelijke gevallen eene alleng-
fche afbinding geen' vergeefsch middel zou-
de zijn. Minder heil is er te wachten van
een ander foorc van misgewas in de hoofd-
beendcren , te weten , als dezelve niet in
de gewrichten fluiten, maar volftrekt over*
een Ichuivende , zich met wijde openingen
gapende verwijderen, hoedanige voorwerpen
nog al onder de Kalven voorkomen, en
waarvan wij eene gehad hebben : in dezelve
was de eene halve zijde van den hersen-
pan verre boven den anderen heen gefcho-
ven, zoo dat er eene aanmerkelijke gaping
tusfchen beiden was : in deze gaping puil-
den de hersfenen, zeer gedrongen, in het
bersfenvlies uit, dermate, dat zij over het
onderdrukte gedeelte van de gefcheiden hers-
fenpan uitpuilden en volftrekt niet tot hunnen
natuurlijken ftaat konden gebragt worden,
zonder dat de dood er het gevolg van was;
veeltijds zijn ook zoodanige Kalven reeds
dood voor de geboorte; komen dus dood
ter wereld, of worden, ontijdig, miskraamd.
/
van HOLLAND. 15
Alle deze hier voren befchrevene voor-
werpen dienen mij ten bewijze, dat de ziek-
ten der beenderen , in de baarmoeder der
Koeijen, de Kalveren treffen kunnen: dit
gaat zoo yerre, dat de beenderen van een
Kalf, na dat de vleesch- en weeke deelen
inwendig; verteerd zijn, door eene ziekte,
die de Moederkoe treft, als tot een klomp
kunnen zamengroeijen , en jaren lang aan
het gewelf der baarmoeder gekleefd blij-
ven : deze klompen zijn veelmaals in onge-
lig vet gewenden, en doen door den tijd
de baarmoeder zelfs verharden; het komt
niet veel voor, docb ik heb zulken beze-
ten , waardoor ik gezien hebbe dat eene
Koe, jaren lang, eene verharde vrucht bij
zich kan houden: het voorwerp, door mij
bedoeld , was mij door den Vleeschhouwer
Willem van ankeren bezorgd; het beflond
in een vleezig taai vel , het welk uit de
baarmoeder eener Koe genomen was, en
er aan verheeld was geweest: ik fneed dit
gezwel door , en vond tot mijn verwonde-
ring binnen in hetzelve een volkomen ge-
raamte van een Kalfje, naar gisfing van drie
of vier maanden ; de beendertjes lagen bijna
• allen in order; doch, zoo dra ik het ge-
raamte in zijn geheel wilde uitnemen, viel
het uit elkander; de beentjes waren dor en
geelbruin gedroogd , de gewrichten of arti-
c ui at i en waren tot ffof , ook was het binnen-
fle van het vel of liever de geheele klomp
droog en hard, een weinig ongelig: langen
tijd heb ik dit bewaard ; de beenderen fchikre
B ik
MET
rundvee;
V. Afd.
L
Hoofdflj
i6 NATUURLIJKE HISTORIE
HET ik ordelijk in eene daartoe gemaakte platte
auNDvEE ^oos^ en k]onip bewaarde ik in vocht.
v. Afd. Het een en ander voeren wij hier Hechts
Hoo °dfi aan ’ om Ce ke,C00Sen * dat de beenderen der
00 * Koeijen, van liunne eerAe vorming af aan,
natuurlijk zeer welig en ligtelijk misvormen
of’ aangroeijen , en wij meenen niet te dwa-
len, als wij de oorzaak er van daarin Hel-
len, dat hun beendermerg week en zacht
zijnde, tevens zeer genegen is tot eene foort
van beenwording ( vegetatie j , zoo als dit
in het tweede Stuk dezes werks befchreven
en op Plaat VI Fig. 2, 3, 4 en 5 is afge-
beeld, dan welk foort van groeijing ik even-
wel niet volArekt tot de beenderziekten der
Koeijen zoude durven brengen. Intusfchen
is deze gefleldheid en aard van het been-*
dermerg en van de beenAorfen zoodanig , dat
de beenderen ligtelijk aanwasfen en fchelfe-
rig worden , ja dikwerf zwaar uitdijen , en
den wasdom als alleen op de beenen valt :
dit is dan de Bonkziekte , waarvan wij nu
de befchrijving met die van alle andere ziek-
ten, ordelijk, zullen laten volgen,
onkziek De Bonkziekte is kenbaar , als de Koe of
het Kalf, ondanks gezond en goed voed.
fel, niet gedijd, noch vet wordt, maar ma-
ger , fchraal en taai van huid blijft , terwijl
de beenderen Aerk uitzetten en ukAeken,
en inzonderheid de knieën en heupen grof
en lomp als bonken uitpuilen, waar vandaan
de naam van bonkige Koe en magere bonk
komt : hier is geen middel van genezing
voor; het best is, dezelve of te Aagten, of
van HOLLAND* 17
Cpoedia: te laten veeweiden in de eerfte HET
• , ö RÜNDVM.
jeugd.
De Schelferziekte . Deze beenziekte treft V. Afd.
meest uitwendig de hoornen en de klaauw,
inwendig de beenderen zelve, en wel meest 00
de pijpbeenderen en fchenkcien : als eene Scheifcrr
Koe hier aan kwijnt ,, gaat zij moeijelijk enZAêktc*
pijnlijk: dikwerf krijgt zij gezwollen bee-
nen , doch dan is er andere ziekte bij ; uit-
wendig kan men er niets van zien, doch bij
de geOagte Koeijen , welke deze ziekte heb-
ben, vindt men vrij aanmerkelijke fchelfers
en aanwasfen op de beenderen ; als de ziekte
kerk op de onderpijpen en knieën valt, dat
wel gebeurt, dan komt er wel eens ette-
ring uit voort. Men meent , dat deze ziekte
veelal veroorzaakt wordt door het onvoor-
azigtig en lomp Haan door de drijvers, of ook
wel een ongelijke koes of ftal.
Aangewasfen wervelen is een gebrek, Aanga-
dac nog al nu en dan voorkomt: men er- wasten
kent de:en aanwas fpoe:!ig in de nek- ofwcrvclcn*
hal svver velen , of in de ruggegraat, door de
(lijf heid en onbuigzaamheid der gewrichten.
Deze ziekte neemt meest coe in den ou-
derdom van twee of drie en verdere jaren,
wanneer de knukbeenige geledingen tot been-
wording overgaan, als wanneer de werve-
len aan een wasfen: de Landlieden kennen
dit -onder den naam van nokziekte of (lijf - Stijfhal*.
bals , zoo wel als onder dien van nekziek -
Se , omdat de aanwas aldaar digt aan den
nok of nek door het niec of moeijelijk draai-
jen van den kop eerst kennelijk wordt.
B % Vak
iS NATUURLIJKE HISTORIE
HET
Rundvef.
V. Afd.
I.
Hoofdft.
Stijfrug.
Aange»
Wasfen
ribben ,
Verbogen
«ribben.
/
Valt de aanwas op de ruggegïaat , dan
noemen zij het ftijfrug.
Aangewasfen ribben . Gelijk de werve-
len inzonderheid kunnen aanwasfen , zoo
grijpt dit ook plaats in de ribben , vooral
daar zij aan de gewrichten der wervelen zijn
ingelijfd, in diervoege , dat men al vrij veel
in oude Koeïjen en Bonk-osfen de ribben
aan een verheeld zal vinden: insgelijks ge»
beurt het, dat de voorde en middelribben
aan het borstbeen verheeld zijn, terwijl het
borstbeen zelve tot hard been vergroeit ,
daar het anders met kraakbeenige geledin-
gen aan de ribben gehecht is; dan, dit is
eene gemeene eigenfchap van het beender-
gedel in den ouderdom , en welke ook
vooral op de fleutelbeenderen en fchouder*
bladen toepasfelijk is.
Verbogen ribben Dit is eigenlijk eene
misvorming, die de Kalven jong bekomen,
of in de geboorte medebrengen , als aan
deze of gene zijde de ribben meer of min
uitzetten en onnatuurlijk krommen , en er
( zoo als in de Menfchen ) zware bulten of
bogchels ontdaan; maar buiten dit gebeurt
het, dat eene Koe door druikelen of val-
len, of op geen effen koes te liggen, de
ribben ontzet of verbuigt : m dien zin be-
hoort dit gebrek tot de ontwrichtingen of
ontzetting der leden; een verdandig Vee-
houder ontdekt dit aandonds, en zorgt door
zachte wrijvingen de ribben weder op hun
plaats te brengen. Ondertusfchen behou-
den de Koeijen dikwijls hieruit eene zwak-
van HOLLAND, 19
heid in de lenden , waardoor zij traag en HET
Kiepende voortgaan, en dan flap- of fleip- RUNDVE*^
lenden genaamd worden. v* Afd«
Kruiswrong. De kruiswrong is eene wel- Hoofdft.’
bekende beenderziekte der Koeijen : het is
eigenlijk eene ontwrichting van het kruis* slap of
been uit de pannen der heupbeenderen ; de de^ a
Koeijen krijgen dit als zij al te veel en te
lang overdreven worden , en door groote wrg ™1S~
vermoeidheid de pezen verlammen, vooral
als zij ftruikelen, als mede door onvoorzig-
tig Haan met een flok, waardoor men die
beenderen als kneust; maar buiten die krij-
gen zij al vrij dikwijls deze verwringing in
moeijelijke haring, als wanneer de banden
ontwricht worden, en het bekken gekneusd
en verwrongen wordt ; dit noemen fommige
Boeren, en vooral de Brabanders:
Verwrongen ijsbeen , het welk zoo veel Verwrong
zegt als in het Latijn Os ifchium , daar de- sen 1is*
^e benaming van ontleend is. een
Vervangen beenderen . Deze toevallen Vervan-
zijn overvloedig bekend : zij behooren ook £en bee^
tot de ziekten der fpieren , alwaar zij na derea*
der zullen voorkomen; hier moet men flechts
aanmerken , dat men er door verftaat een
zeker foort van onwerkzaamheid en ont-
zetting der beenderen, door het verlammen
der fpieren en zenuwen veroorzaakt
Kakementzlek . Dit is een foort van in Kakemen^
vreting in het kakenbeen , veroorzaakt oPiek*.
nagelaten uit inwendig verderf der kiezen
en kwijlvaten , en welk gebrek nog al nu
en dan voorkomt.
B 3 fa.
50
NATUURLIJKE HISTORIE
!l,T Kevelpijn is zoo veel als tandpijn: deze
RUNDvt*. zfeiue js jen ïylensch , tot zijne finarte 9
V. Afd. genoeg bekend; de Koeïjen zijn er ook vat-
Hoofdft kaar voor* ^en ont^e^c die kwaal bij haar
dadelijk uit het zwellen der klieren, uit
Kevel- of verloren eetlust en loopende oogen , doch
tandpijn. hjer worcjt eigenlijk bedoeld die kevel pijn 9
welke ontftaat uit eene vergroeijing of in*
kankering in de kevels of kokers ( alveo-
lae') der kiezen of tanden, of ook doordien
de kiezen of tanden zelve onnatuurlijk uit-
wasfen en fcherp worden , dit noemt men
Kegeïtan- dan kt geit ancien , zoo dat het dier niet be~
hoorlijk eten kan, vooral niet, als bij het
wisfelen der tanden dezelve buiten hoeks
flaan: dit verhelpt de Landman best met
de vijl, en is het gebrek aan het gezwollen
vleescb, men wrijft het met zout, tot dat
de Koe kwijlr. De verzachtende middelen
zullen bij de mondziekten nader gemeld
worden.
Sdmiltan- Schuiltanden z\ jn tanden, die niet wisfe-
dtn. ien 0f niet uitwendig groeijen.
Been- Beenbreuk. Aan de beenbreuken zijn de
breuk. Koeijen'Züo wel onderworpen als eenig an-
der dier; zij vallen evenwel zoo dikwerf niet
voor als in de Paarden , omdat zij minder in
gevaren deelen : zoo eene Koe een been
heeft, dat voiftrekt gebroken is in de pij'
pen of dijbeenderen, maakt men er weinig
werk van om dit te genezen , want de bijl'
cm te Aagten is altoos gereed, en men ver-
haast den dood van het dier , omdat het an~
ders vermagerd en er te veel tijd tot gene*
zing
van Holland.
ör
Zing benpodigd is. Evenwel, als het een EET
best jong melkgevend beest is, fpalkt men RUNDV£*4
de pooteii aan de breuk , en befmeert de- V. Afd.
zelve tot zij genezen , het welk bij de Koei- . ï* „
jen nog al vrij wel fchikt.
Meerder en vrij aandachriger zijn de
Landlieden op de ontwrichtingen en kleiner
foort van beenbreuken , welke nu volgen.
Staartbrcuk . Het gebeurt nu en dan , staart,
dat de (hart der Koeijen geknakt of gebro breuk*
ken wordt, het zij door eenig toeval van
ziekte, of aan de lhartgreep als anderzins.
Men geneest deze breuk gemakkelrk, met
den (hart tusfchen twee dunne fpaanderen
te fpalken, en er een zwachtel van linnen
wel (lijf om te (laan, en die gedurig met
olijven - olie te betten, waarbij men nu en
dan azijn doet, om de beet der vliegen en
het verderf voor te komen. Is de breuk kort
aan de pluim van den (hart, de Koe kan als
dan gemakkelijk een end (hart misfen: men
kan die pluim er dan affcheiden*
Hoornbreuk. Onder de breuken en ge Hoon*»
breken der beenderen moeten die der hoor- brcuk*.
nen vooral niet vergeten worden , even zoo
min als die der klaauwen; want ofrchoon
hunne zelfflandigheid veel verfchilt van die
der beenderen, zijn zij niettemin moeijelijk
te genezen. Men moet de hoornbreukerr
of hoornziekten zelfs onderfchciden in die
van volflrekt gebroken , die van verwron-
gen, en die van gefpleten of gefchelferd»
De twee eerde foorcen worden veroorzaakt
door het doeijen en vechten der Koeijen en
B 4 Os-
ft* NATUURLIJKE HISTORIE
Osfen zelve, in de weide. Als een hoorn
’ volHrekt afgebroken is met de binnenpit v
dan is er geene zamenvoeging meer te wach-
ten, maar men zorge flechts om het bloe-
den te Helpen en de overgebleven wortel
of flronk te genezen. De menigvuldige ge-
vallen van hoornbreukeh hebben aan onze
Landlieden ook verfcheidene middelen aan
de hand gegeven , waarvan het eerde is ,
het bloed te Helpen , en daarna zonder eenig
verband den wond met eenige zalf te befme-
ren, die mij door een ervaren Landman dus-
is opgegeven:
Een halve theekom of twee theekop-
pen fchapenpis.
Een vingergreepje zout.
Een halve lepel dikke terbentijn.
Een volle lepel boomolij.
Dit in een klein aardenpotje te gelijk
gefmolten, op het kooken af, moet men
het, na alvorens den wond met water en ^
azijn gewasfen te hebben , warm in de
openingen der hoornpit en de wanden der
hoorn , met een doekje infmeeren , en daar-
na , over den wond heen , een ander doekje
binden: dit moet men drie of vier dagen
zoo laten * het dan verbinden en den wond
ververfchen , en dk wederom eenige da-
gen, bij voorbeeld, 8 of io, laten berus-
ten, tot dat het genezen is. Dit is eene vrij
algemeene remedie , om dat de meeste Land-
lieden dit veelal bij de hand hebben; dan>
van HOLLAND. 23
er is ons een, naar ons gevoelen, nog be* HET
tere geneeswijze bekent, welke onze Ou-RÜNDVEB*
den van overlang voor beproefd hielden , v. Afd.
en ook het naast aan de gezonde heelkun- L
de komt, het beftaat in: Hoofdft.
Een once dikke Terbemijn.
Een once Arabifche Gom.
Dit ondereen gefmolren , fmeert men daar
mede den wond; daarna klutze men het wit
van 6 ti 7 eijeren, en mengt daarin ander-
half once gefloten rooden Bolus , men wrij-
ve dat over de zalve, als die wat geftalc
is, daarna neemt 'men een dotje vlas en legt
dit , bij wijze van een wiek , over dit alles
heen, en men wint er een doek om; men
laat dit op den hoorn drie a vier dagen
leggen, en bezie dan de wond, dan zal
men er een korst op vinden : is die korst
droogende, dan ftrooit men er fijngeftoo-
ten falie over , de wond zal voorts gene-
zen en de korst of rove er van zelve af-
vallen.
Verwrongen Hoorn . Het gebeurt ook
veel, dat de Koeijen- en Gsfenhoornen juist gen °or *
niet altijd geheel afgebroken en geknot
zijn; dat is: dat de pit niet afgebroken is,
maar dat de koker of eigenlijke hoorn los
wordt of verwrongen is, zoo als in dit
Werk, op Plaat V, Fig* 17 en 18 is af-
gebeeld Dit noemt men dan verftompcen ,
verdraaiden . verkeerden of verwrongen
hoorn ; er heeft ook wel een gebrek plaats ,
B 5 ge*
üet
RUNDVEE
V. Afd.
I.
Hoofdft.
Losfen
fcoorn.
Hoorn*
fplcet.
Schelfer-
fcoorn.
24 NATÜURLIJKE HISTORIE
genaamd: losfen hoorn . welk laatfte meest'
'aan den wortel en de kroon plaats heeft,
die dan doorgaans bloed. Hier voor is dit
volgende geneesmiddel zeer goed en bekend.
Men nee me een halve once geftooten
komijnzaad, een once bolus ; voorts ge-
meen e honig en terbentijn , van eik een en
een half once, en menge een weinig reu-
zel er onder; men legge die zalve op en
om den boomwortel en wrijve dien dagelijks;
verder make men een kookfel van witten
v/ijn, met falie , lavendel en een weinig al-
fem opgekookt , en bette of befproeije daar
mede den hoorn , vooral in den zomer , als
de beesten in de weide zijn, en dus de vlie*
gen op de zalve en den honig zouden azen,
hetwelk door dit water , bijzonder door de
lucht der lavendel , verhinderd wordt.
Hoornfpleet , is zoo veel als een fcheur
in den hoorn, al mede door het llooten en
verwringen bekomen. Men helpt dit met
hetzelfde middel , als boven bij de losfe
Hoorn gemeld is, zeer ge makkelijk.
Schelf erhoorn. Dit is een gemeen ge-
brek aan de hoornen der Koeijen , hetwelk
met den ouderdom toeneemt. Het is vooral
aan de krappen der hoornen in alle Koeijen
kenbaar: het hindert de Koeijen weinig en
kan fchier geen ziekte heeten , ten opzigc
der hoornen ; indien iemand kiesch op glad-
de hoornen is, de vijl is bij de Landlieden
bekend genoeg, en vooral bij de Veeverkoo*
pers , welke gaarne een krapje minder op de
hoorne zien , en er dat daarom wel afvijlen.
Hoorn -
van HOLLAND. £5
Hoornworm . Dit is omtrent hetzelfde,
Zijnde het fchelferen een gevolg van zekere RUNDVEE®
snvreting door mijten of wormen. V. Afd.
Hoorndol is een zware pijn in de hoor- TT
1 * p • Hoofdft.
nen; deze verzelt doorgaans, 01 is een voor-
teken van dolligheid of kolderziekce. Hoorn-
Klamwziekten. Deze foort- van kwel- worm*
lingen zijn , onder alle de kwalen der been- Hoorndol,
deren , wel de voornaam de, niet alleen, om
dat het geheele geftel van het Dier er °Pzie^nUWa
rust, en dat van de gezonde klaauwen den
vluggen gang en de beweging der pooten
at hangt, maar voornamelijk, om dat den
aard derNklaauwziekte zoodanig is, dat der-
zelver ontftekingen ligtelijk door het ge-
lieele been en vervolgens door het gantfche
ligchaam zich verfpreiden, even als bij den
Mensch een booze zweer, de vijt en andere
gebreken aan de vingeren, doodelijk kun-
nen worden voor het geheele ligchaam.
Wij zullen de voornaamfte opnoemen.
Klaauwzeer , Dit is een zeker foort van Kiaauw-
etterloop , met roven vermengd, dat zich zeer.
tusfchen de klooven der hoeven zet, en
waar tusfchen vlee&chaebtige uitwasfen ko-
men. Men noemt dit klaauwzeer , en men
moet dit wel onderfcheiden van de mok • of
ekelpoot , mitsgaders van het kootfchurft ,
dat van een anderen aard is , en op de kroon
der klaauwen zit , en het welk men mee
grond vermoed, dat door zekere wormtjes
veroorzaakt wordt. Men heeft dit vooral
onder de Schapen als eene algemeene frnet-
ziekt e ontdekt, doch hier van zal ik nader
haa-
HET
3tUNDV£E.
V. Afd.
I.
Hoofdft.
Sprouw
aan de
klaauw.
NATUURLIJKE HISTORIE
handelen bij de ziekten, welke door infek-
ten en wormen ontftaan. Het eigenlijk
klaauwzeer onderfcheiden de Landlieden,
vooral die ven het Noorderkwartier, door
de benaming van de fprouw aan de klaauw .
Sprouw aan de klaauw of aan den voet >
treft dus meerder de voetzoolen , die tus*
fchen de klieven der hoornen influire, Dit
kwaad ontftaat veel uit vochtige gronden,
of al mede door het drijven over harde ftee-
nen , hetwelk eene Koe niet lang doen kan.
Een verftandig Koeiendrijver zal daarom
nimmer zijne Koeijen in de Steden of langs
de ftraten hard doordrijven. Eene Koe,
welke door eene groote Stad, zoo als Am*
fier dam of Leyden , van de eene poort
tot de andere , of wel op harde klonter-
klei gedreven wordt , is meer vermoeid ,
dan dat zij twee uren op een zandweg
loopt.
Tegen deze kwaal hebben meest alle
Landlieden geneesmiddelen bij de hand ; de
eene heeft, te dien einde, een pot met reu*
zelvet, of ander fmeer, vermengd met ter«
bentijn, anderen nemen pekel van boter,
weder anderen nemen oud bier, of meer
bijtende middelen, als praecipetaat of ko-
perroest , doch ervarenen houden voor het
beste, om de klaauwen met olijvenolij te
lenigen , en dan een puntje van de klaauw-
fchoe af te hakken: men kieze bij voorrang
de klaauw die aan de binnenzijde loopt , tot
dat dezelve bloedt, men laat het bloed al-
lengs ftollen, en dit alleen geneest dikwijls:
maar
y a n HOLLAND. 27
maar is het dat de fprouw alrede vastgezet
is met wild vleesch , dan moet men het wild
vleesch wegfnijden, en de wond laten ette-
ren, daarna moet men die wond telkens zui-
veren met genever en putwater , zoo dat
het niet fcherp bij te; dit wasfchen herha-
lende, bereide men voorts fc hapen ongel ,
met een weinig wasch en lampolie , zoo dat
het lenig blijft; men fmeert dit tusfchen de
kloven, wel goed warm, want de warmte
moet hier veel tikwerken , daarom moet ook
het geneverwater bij deze wasfchingen zoo
heet zijn als het de Koe verdragen kan.
De geneeswijze der oude Hollandfche land-
lieden was eenvoudiger en mogelijk beter:
zij fneden of vijlden insgelijks het hoorn
der klaauw open of af, tot aan de plaats
daar het kwaad zat , het zij het uit zich
zelven ontftond , of door eenig glas , door-
ne of fpijker ontdaan was; dezen haalden
zij er uit en fneden het kwaad vleesch weg;
dan lieten zij heete terbentijn in den wond
druipen , en lagen om en op den wond een
pleister met zalve, gemaakt van ongezou-
ten boter , met honig en wat wasch ver-
.mengt (*). Dergelijke geneeswijze ge-
bruikten zij ook in de
Schel -
( * ) Ce Ftanfchen en eenige nieuwere , fprekea
hier veel van branden offchroeijen met een heet ijzer,
dat mogelijk zoo verwerpelijk niet is , dewijl men
ziet dat de Hoeffmits dit zonder letfei dan de Paarden
doen. Zeer zeker kan het met nut geoefend worden
aan de fchelfcrvoet.
HET
R.UNDVEE*
V. Afd.
I.
Hoofdft*
28 NATUURLIJKE HISTORIE
HET
tüN DVEB.
V. AfJ.
I.
Hoofdft.
Schel-
ietvoQU
Gefyle-
ren voet
of kloof-
poot.
Schelfervoet , Schdferklaauw . Zulk
foort van klaauwen bekomen de Koeijen al.
len met de jaren , hoe ouder hoe zwaarder
fchelfers zij hebben , dit hebben zij gemeen
mee alle andere dieren, welke nagels heb'
ben, die, hoe ouder zij zijn, hoe meerder
fchubbig en fchelferig die worden , om
dat het epidermis , dat is het fijne huid-
vlies, hetwelk in de nagels eindigt, alsdan
ook allengs verhard en over elkander fchuift ,
zoo dat dit gebrek een natuurlijke kwaal
der oude Koeijen is , evenwel krijgen de
jonge Pinken en Vaarzen dit gebrek ook ;
en zeker, in dit opzigt, is het eene ontij -
d;ge ziekte, doch welke ook gemakkelijk
te genezen is, om dat de nagels of klaau-
wen als dan gedwee zijn.
Gefpleten voet , is het gevolg van de kwa-
de genezing der Schelfer of van die eener
toevallige kweefing , zij worde op dezelfde
manier genezen , als boven gemeld is , doch
zoo het mogelijk is, dan hechte men met
een pikdraad en fchoenmakers eist de fcheur
of ipleet, en de zalve, beltaande in terben-
tijn, wasch en honig, van elk een once,
een góede werking doende , zoo neeme men ,
naar den raad der Ouden, gemeene moes,
een half once, geftocten roode roozen en
aluin, van elk ook een half once, en ver-
m.enge dit met een weinig wasch om te kle-
ven ; men ftrijke of ligge dit op een lap
Ijnnen over de fpleet: dan zal deze zalve
op de zelfftandigheid der nagelen of hoeve
werken, door de zamencrckkende kracht der
aluin,
a n HOLLAND.
29
V. Afd.
I.
Hoofdlti
Losfe
duin; zelfs kan het geen kwaad, dat men het
dikwijls poeder van aluin met menie ver- RÜNDVRE4
mengel , er overftrooije , nademaal de me-
nie verkoelt hetgeen de aluin verhit. Ik
voor mij wenschte wel , dat de landlieden in
dergelijke, ja zelfs in fchurftk walen , eeni-
ge proeven met de menie of fuiker van
lood, deeden, om dat ik bij ervarenheid
weet, hoe veel nut deze ftoffe in Schelfer
cn invretende wonden doed.
Losfe Voetfchoe , losfe Hoeve , is een ge-
heele affcheiding , die de voethoorn aan de voetrchoe*
binnenkoeren bedreigt. Deze losfigheid kan
natuurlijk of onnatuurlijk zijn. Natuurlijk,
als de nagels of hoeven der Koe wisfelen ,
het welk gebeurt als de Koe drie a vier jarea
oud is: deze wisfeling begint allengs door
zachte fchelfering, tot dat eindelijk die fchel-
fers aan en op elkander gehecht , den vorm
en de figuur der hoef behoudende ,affcheiden
of afvallen van de nieuwe hoef, welke er
onder aangroeit: dit gefchiedt zoo ongevoe-
lig en fchier onzigtbaar, dat het de oplet-
tendheid van zeer vele Landlieden ontglipt ,
en velen van hun dit niet kennen. De on-
natuurlijke afval der hoefklaauw is eene der
lelijkde toevallen. Zij volgt doorgaans op
eene geheele verzwering van de inwendige
deelen , meest van de invretende kanker ol»
de kroon der voet, en het is ook wel het
gevolg der mokpooten Het beste middel
is , met levende of ongebluschte kalk , in
honing opgewalmc èn gebluscht, cn daarna
met azijn of witte wijn gemengd , gedurig
den
3o NATUURLIJKE HISTORIE
HET
RUNDVEE
V. Afd.
I.
•Hoofdft,
Schuiffel*
poot.
Kanker-
poot.
Wratpoot.
Spatpoot.
Ekelpoot
of
Mokpoot.
den kroon der voet te wasfchen , en voorts
de hier voorgemelde aluinzalf daar op te
leggen.
Schuiffelpoot. Men zegt, dat de Koe
fchuiffel voeten heeft , als de poten, in het
gaan , naliepen , dat gemeenlijk bij de losfe
fchoe plaats heeft, doch dikwijls ook aan
eene poot die lammer is dan de ander , en
nafchuiffelt. Een fchuiffelpoot is ook een
kromme poot, die ook jlim- of fcheefpoot
heet.
De Kankerpoot is van denzelfden aard als
het laatstgemelde van de losfe voet fchoe ,
maar bijzonder ook als de wratpoot , of
ekel- of mokpoot.
Wratpoot is , als men aan de pooten ,
vooral aan de fchenkelen, zeren of wratten
ontdekt.
Spatpooten zijn gezwellen om en aan de
beendergewricluen der Koeijen, zoo als de
ipatten en gallen aan de Paarden. Onder
de klierziekten zal dit nader voorkomen.
Ekelpooi , eigenlijk egelpoot , is een ge-
zwel , dat eerst uit eene kleine wrat ont-
ftaat, en als door eene zamenkrimping der
pezen, en verharding der klieren van den
huid, allengs toeneemt en tot een grooten
ronden klomp aangroeit : dezelve is uitwen-
dig altoos ruw gerimpeld , en door eene
etterkorst verhard , waarom men her den
naam geeft van egelvoet ; bij de Paarden
noemt men het mokpoot. Dit gezwel is
moeijelijk te genezen: men maakt er ook
niet veel werk van , ten zij in het begin
der
• i
van HOLLAND.
3;
der aangroei, wanc verouderd zijnde, blijft HET
het ongeneesbaar, en het dier derft er me- RÜNDVEÏa
de. Deze gezwellen zijn altijd vuil cn din- v. Afd.
kende, waarom men ze mokpoot noemt, h
van mokken, dat is, volgens kiliaan, fHn- Hoofdft*
kend, morsfig, vuil. Het best is, dezelve Mokpoot.
dikwijls, ten minde eens daags, met aluin-
water te wasfchen , dan hompelt de Koe er
nog al lang mede voort.
Opgekrompen pooten zijn gebreken , die , op ge.'
of met de geboorte, of na dezelve, door krompen
toevallige oorzaken ontdaan: deze opkrim- P00tea*
ping is niet anders, dan eene opkrimping
der fpierpezen , die hunne lenigheid en
elastieke kracht verloren , als verdijfd
zijn geworden , en de gewone beweging
der fpieren niet meer hebben, terwijl daar-
enboven de banden der gewrichten (//gtf-
menta') als taai worden en droogen: hier-
door gaat eene Koe mank en wordt kreu-
pel, even zoo als dit door verzwikking,
ontwrichting of verdijving veroorzaakt worde.
In het -algemeen noemen de Landlieden eene
Koe, wanneer dezelve natuurlijk kreupel ge-
boren is, of dat de opkrimping gezet is,
eene kreupele Koe; maar is het, dat de kreu- Kreupel*
pelheid door ontwrichting of verduiking Koe*
ontdaat, dan noemen zij de Koe eene zwik- Zwikke
ke Koe , als willende daarmede te kennen Koe'
geven, dat de kreupelheid door verzwikking
veroorzaakt is. Nog is er eene kreupelheid ,
welks oorzaak in eene verzwakking der fpie-
ren gelegen is , ( en waarvan wij bij de be-
fchrijving van de ziekten der fpieren meer
C zul-
3* NATUURLIJKE HISTORIE
«ïT Jen zeggen,) de Landlieden noemen dit dat*
*undvees eene Zwakke Koe; maar daarenboven ken-
v. Afd. nen dezelven, onder de opkrimping der, poo-
ï* ten, dijen of gewrichten, eene verkrom-
Hoofdft» mjng ^er ledematen, zoo dat de fpieren en
Zwakke pezen of gewrichten die opgekrompen zijn.
Koe. eene misvorming of verkromming veroorza-
ken, en noemen het dan eene gekromde of
Gckrorp gekrompen Koe , Ter genezing of leniging
pea Koe van zoodanig eene opkrimping der pezen,
pooten of gewrichten zijn, zoo dezelve niet
reeds tot versroeijing gekomen zijn , zeer
goede middelen bekend; ik vinde hiervoor
door voorname Koemeesters opgegeven:
drie a vier oneen wortels van Malva , ei-
genlijk nu bekend onder den naam van
Althaea - wortel of witte Heemst : deze
gedroogd zijnde , wordt dit poeder fijn
geftooten , wel gezift , en voorts ver-
mengd met drie vierendeel Varkensreuzel.
Dit alles moet men koken in drie pinten
wijn, tot de Varkensreuzel fmeltende, als
met het poeder vereenigd en geroost wordt
en de waterdeelen van den wijn vervlogen of
uitgewafemd zijn. Wanneer dit afkookfel
nu tot eene zekere hoogte gezoden is, dan
neemt men lijnzaad , ftampt dit fijn , en
flrooit het op het laatst in het kookfel, tot
dat de wijn omtrent geheel vervlogen is;
men make dan op grof linnen eene pleister,
zoo groot , als de plaats vereischt , waar de
opkrimping of verzwikking plaats heeft; dit
om de twee of drie dagen ververfehende,
zal het zeker helpen Dit is een onkost-
baar huismiddel , dat de Landlieden zelve
be-
van HOLLAND. ^33
bereiden kunnen ; doch zoo men geen kos-
ten ontziet, dan kan men de Althéa - zalf RDNDVXS*
( Unguentum Althéa ) en Zenuw - zalf v. Afd.
( Unguentum Nervorum ) in alle Apothe- I*
ken bekomen.
Behalve de opgeroemde gebreken der strompel-
pooten, kent men er nog onder de namen Poet»
van flrompelpooten , jlempyoeten , fparteU
pooten , flihherpooten , dat alles op een uit-
komt, doch niettemin al vrij gemeen bij
fommige Koeijen zijn , fchoon het bij de
Schapen dikwijls eene doorgaande kwaal is.
Het gebrek beftaat meest in eene verzwak-
king van de klaauwen en het hoornachtig
gedeelte aan de kroon , meest tusfchen de
kloven van de ftraal , zoo dat de Koe de
klaauwen als naliepen, en zij nooit de pooten
frisch opligt, maar telkens flrompek, en
zich aan de fleenen en kluiten floot: in het
algemeen ligten de Koeijen de pooten , in»
zonderheid de voorfle, niet zeer vlug op,
hetgeen men ziet , hoe zij , over eene mee
klampen geflagen brug gedreven , telkens
ilrompelen, Intusfchen is de ware ftrotn •
pelpoot een gebrek meest aan de voorpoo-
ten, gelijk ook de flibberpoot meest de ach-
terpooten eigen is , dat men fpoedig gewaar
wordt, als dezelve telkens in het neerzet-
ten uitglijdt : dit gebrek zit meest in de
fpieren van den fchijthak en der dijen, en
behoort onder de verlamming der fpieren.
De ftompvoet of flompp&ot wordt tot de Stomp-
klaauwziekte betrokken , ten zij het dier,voei*
dat zeer veel gebeurt, natuurlijk met (lompe
klaauwen geboren is , in tegenftelling van
Cs. an»
34 NATUURLIJKE HISTORIE
BFT
£Pl*DVPE
V- Afcl'
I.
Hoofd#
Kniegc-
Zwel.
Knjewen.
Hakge»
zwei
anderen , die breede platte klaauwen ,/
( fchaatsklaauwen genaamd , ) hebben.
Kniegezwel . Dit ongemak is vrij ge-
meen onder de Koeijen; het ontftaat zeer
veel van de oneffenheid der bevloering in
de flaiien , door de boesplanken of fleenen ,
waarop zij in de ftal nederknielen , als zij
zich vleijen om te herkaauwen, en in de
weiden uit de uitwafeming van al te natte
gronden ; ook bekomt eene Koe dit onge-
mak door vermoeidheid en overdrijven ,
eindelijk ook * en wel veelmalen , door eene
bijzakking van kwade vochten, die zich tus-
fchen de vliezen en bekleedfelen der knieën
vastzetten . en welke , naar mate zij ver-
dikken, of tot ettering, of tot vereelcing
overgaan: in het eerfte geval genezen zij
door verzwering en zuivering, in het twee-
de door afbinding, affnijding of iets der-
gelijks; dan , deze bewerkingen zijn zeer
gevaarlijk, om de teederheid der bijliggen-
de deelen ; het is hierom dat de Landlie-
den , als zij befpeuren , dat het gezwel W-
hard, het laten zoo het is; dan blijft het
de Koe bij , en neemt het toe in aanwas : dit
noemen zij dan een wen , een kniewen of
knie mok , het deert ook de Koeijen 'weinig,
als alleen in het gaan, het knielen en hen
opftaan ; zij trekkebeenen doorgaans. Deze
wennen of kniegezwellen komen meestal op
de voorfte pooten , waarop de Koe neder-
knielt, doch zoo het op de hakken valt,
is het een hakgezwel , en behoort tot de
rhok , die integendeel meest op de achter-
pooten valt.
van HOLLAND 35
U ïterkoot is nlmedc een vrij gemeen ge- »RT
brek onder de Koeijen: bet is eigenlijk eene Rl 'DVFB*
ontwrichting van de kootbeenderen achter V. Afd.
aan de hakken der achterpooten : de Kal- I#
veren brengen dit gebrek mede bij de ge
boor te, en gaan dan altijd trekbeenende ofUuerkoou
mank; de oude Koeijen krijgen dit gebrek
veel door achteruitflaan tegen de koes of
andere harde befchötten , en ook door over-
drijven of misftappem
Overkoot ft dan , dit moet wel van uiier • överkooi#
koot onderfcheiden worden: het is een tee-
ken van pijn in de hoeven of hoevenklaauw;
de Koeijen (laan dan veel op de toppen der
voörpooten , en zetten die der achterpooten
niet vlak neer, maar fchroomachcig , even
zoo als een Mensch , die de hiel of voet
verwrikt of mistreedt; Als men het fpoe-
dig ontdekt, moet men de kooten op hun
plaar§ zien te brengen , en de hakken met
banden of zwachtels binden , dezelve nu en
dan met raapolie wrijven, en de Koe daar-
mede laten loopen tot het genezen is. Som-
mige Noordhcllandfche Landlieden zijn zeer
gezet om de pooten en het velband mee
fchapenpis te herten en nat te houden, ge-
lijk zij dit ook in andere ontwrichtingen
doen In over koot is het ftaan op warm
en dik hooi of flroo, of in paardenmest,
zeer goed.
Ontwrichting • Gelijk dé ontwrichting Ontwricï-
gen op de kooten en knieën kunnen vallen, tlDS*
zoo kunnen dit ook alle zoodanige ledema-
ten ondergaan, welker gewrichten uitwen-
C 3 dig
I
3<S NATUURLIJKE HISTORIE
dig kenbaar zijn , als voornamelijk de fchou-
ders , de dijen en de heupen. Beide deze
v. Afd. en andere toevallen zijn aan de Koeijen en
l- Osfen yrij gemeen. De Koeijen bekomen
HGof 1 * ontwrichte heupen door het moeijelijk ba-
ontwrïdi- ren , door mistred, ftruikelen en overdrijf
te heupea veo^ 00k dO0r onbefuisd flaan op het kruis,
en dan behoort dit gebrek tot de kruiswrong
Verwroet» of verwrongen kruis . Heeft de ontwrich-
ten ki'uis. dng in het voorkwartier plaats , dan kan
dezelve vallen op de fchoft, op de fchou-
ders of de elleboog : hiernaar bekomt de
ontwrichting eenen bijzonderen naam.
Omwrick* Ontwrichte fchoft , dat is, als de nok»
te fchoft. beenderen verzet of ontwricht zijn.
Ontwrach- Ontwrichte fchouder is, als de fchild-
^ fefcoii- beenderen of fchouderbladen verplaatst zijn ,
TS' hetgeen nu en dan gebeurt, als de Koeijen
al te kort aan de reep gehouden worden;
of als zij te veel fchurken aan de hekken
of palen, eindelijk als zij ftruikelen of on-
verhoeds op de voorpooten vallen , hetgeen
wel gebeurt: dit noemt men ook hier en
Otstlttikte elders ontluikte fchouder s of fchoft , dat
fc&ouders. zoo veel zegt als ontfpannen , in welken zin
het ook best vatbaar is, omdat de kwaal
van ontwrichting in de heupen en fchouders
veelal een foort van verrekking of verplaat-
{ing der fpieren , en het jui-c niet altijd eene
ontwrichting is, want dan is een fchouder
of heup uit het lid , het welk men wel
moet onderfcheiden.
verrekte herrekte fchouder of fchoft , ja ook ver •
“ rekte hals: hieraan zijn dus de Koeijen
° c I al
van HOLLAND. 37
♦
al dikwerf onderworpen , door het verrek-
ken op de (killen; eene zachte wrijving en
fmeering met warm bier of wat men wil,
( mits hetgeen verhittende of bijtende llof-
fen zijn) genezen dit.
Wat aangaat de eigenlijke ontwrichte of
verrukte fchouders ; deze gebreken, zijn niec
veel onder de Koejen hier te Lande, maar
in Duitschland , Frankrijk en Tt allen , al-
waar men de Osfen tot den ploeg gebruikt*
is dit gebrek zeer gemeen , doordien de
Osfen zich dikwijls Overwerken en vei* wrin-
gen: hierom vindt men bij de oude en he-
dendaagfche Ziektekundige verfchillende mid-
delen tot derzelver genezing ; de voornaam-
fle is een mengfel van alantswortel , fcha«
pen- of bokkenbloed, ongezouce boter,
vette wierook en wasch , of bij voorbeeld *
4 a 5 oneen alantswortel fijn geftooten , eert
pond ongezouce boter , vooraf gefmolten
met \\ once vette wierook, a Oneen ho«
hig, een once wasch , waarbij mert zoo
veel raapolie doet, dat het een lenig fineer-
fel uitmaakt; men wrijft daarmede drie of
viermaal daags , de ontlooke , ontwrichte
óf verlamde plaats, opdat het verzachte*
‘doch ingeval men in de ontwrichting flerke
klopping of önrileking ontwaar wordt, is,
ëene aderlating aan decoderen fchouder of
aan de hals hoog noodig ; fommigen fnij-
den wel in het oor of in den huid, om die
te doen bloeden. In Noordhollarid en el-
ders, gebruiken de Landlieden , in geval
van verrekte leden , een zeer eenvoudig
C 4 mid-
HBT
RUNDVEE*
V. Afd;
i.
Hoofde,
I
3S NATUURLIJKE HISTORIE
a*T middel, te weten: zij nemen pekel uit de
RUNDVEE, kuip, liefst van fpek, en maken dit heet,
v. Afd. wrijven daar telkens de verrekte of ge-
1 zwollen leden mede ; ook geven zij de Koe
Hoofdft. een mengeie oud bier in, hetwelk zij gaar-
ne florpen, om te zweeten , en daar mede
geneest doorgaans eene ligte verrekking,
doch bij zware ontwrichtingen worden ,
behalve de hier voren gemelde geneesmid-
delen, ook de handen vereischt, om de
beenderen wederom op hun plaats te bren-
gen en te behouden , tot hetwelk voorna-
melijk de kennis van het beendergeftel be-
hoort, waarvan men de befchrijving in de
tweede Afdeeling van dit Werk, en de Af-
beelding op Plaat VI vinden kan.
Meerdere of kleiner gebreken kunnen
er plaats hebben, die op de beenderen en
derzelver gewrichten betrekkelijk zijn, en
onder verfchillende benamingen voorko-
men, als bij voorbeeld: beenkneuzingy
beendraai , fcheefbeen , fchramppoot , lam-
poot, en on tel lijke anderen, doch die allen
tot de reeds genoemde betrekkelijk zijn,
waarom wij, hierbij berustende, overgaan
tot de ziekte der Spieren.
van HOLLAND. 39
VIJFDE AFDEELING.
TWEEDE HOOFDSTUK.
Handelende oyer de Ziektens van de
Spieren der Koeijen.
D e ziekten der Spieren zijn, wat het hft
uitwendige betreft, gezellinnen der meeste RUNDVEa'
beenderziekten , nademaal het geheele been- v. Afd.
dergeftel , zonder de fpieren, zich niet beweegt H.
ro<ph gezond is , evenwel zijn de fpieren , Hoofdft.
als wteker van zelfllandigheid , aan toevallen
onderworpen , welke de beenderen niet
treffen , alfchoon de wederpijn ook in de
beenderen gevoeld wordt. De volgende zijn
de voornaamfte
Gezwollen Spieren . In groote hitte, Gezwel-
langdurigen regen , of door overgroote ver-len fPie*
moeidheid , zijn de Koeijen onderhevig aan rea‘
bet zwellen der fpieren , over het geheele
ligchaam. Dit is een voorbode van koorts,
verkoudheid, de pof of de blaar; als de
fpieren zwellen, begint de Koe loom en
log te worden , en als te zwoegen ; waarom
C 5 men
40 NATUURLIJKE HISTORIE
HET men dit dan zwoegen noemt. Hierop dient
fcuNDvEis. men te |etten<) nademaal eene fchielijke zwel-
V. Afd. ling de voorbode van ontfteking in het
n* bloed kan zijn; het gebeurt veel, dat in
oof * eenige afzonderlijke deelen fommige fpie-
Zwoegen. ren zwellen, het zij door ftooting, lig-
gen , door eenige vliegenbeet of wel door
inwendige gebreken der bekleedfelen , bloed-
vaten, klieren en zenuwen, dan, hier be-
doelt men flechts bij voorfaad het zwel-
len der fpieren , in een of ander gedeelte ,
bij voorbeeld gezwollen halsfpieren , heup-
en fchoftfpieren lenden fpieren , bilfpiereri
enz. , uit welker zwelling verdere onge-
makken ontdaan, of anders ligtelijk enkel
en alleen door eene afwasfing met koud
water, of door baden verfrischt worden-
de , genezen. Het zwellen der fpieren ,
door pijn en fmerten, door barenswee enz.
behoort hier niet, alleen moet men op-
merken, dat de pezen der gezwollen fpie-
ren, het meeste te lijden hebben, indietf
de zwelling de werking belet, en zij dan
verlammen of verftijven , waaruit geboo-
ren worden.
Verlamde Verlamde Spieren . Zij zijn het tegenover-
fpieren. gefielde van gezwollen fpieren , en niet
zelden worden door ontflooken en boven-
matige zwelling der fpieren, tevens ver-
rekking der pezen en verlammingen ge-
booren. Aan zoodanige verlammingen zijn
fommige ledematen der Koeijen zeer on-
derworpen , gelijk dit gedeeltelijk bij de
foeenderverwrigtingen betoogd is , en nu
ver-
van HOLLAND. 4*
verder ordelijk zal volgen. Men telt on- HET
der verlamde [pieren de volgende rundvee*
Qntluikte Hoofdfpieren , zijn zoodani- v. Afd.
ge toevallen van verlammingen , als op n-
de kaauwfpieren en ook op de oorfpie- 00
ren kunnen vallen Deze toevallen zijn
echter zeldzaam,, zij treffen de jonge Kai-re™ p
veren meest bij het wisfelen der tanden of
gebreken der kwijlklieren , gezwellen van
keelziekten -enz, , als wanneer de onderkaak
begint te hangen en er geen kracht is om
te kunnen kaauwen, vooral valt dit gebrek
op de groote kaauwfpier, De eigenlijke
oorzaken zullen nader bij de ziektens der
klieren voorkomen. Men kan dit gebrek
van ontluikt e hoofdfpieren bepalen tot
Verlamde Kaakfpieren , als zoo even Verim-
gemeld is. fpieSn^"
Verlamde O&rfpieren. Deze onderkent F
men veelal aan het hangen en de flapheid de oor*0"
der ooren. Zij ;djn doorganns tekenen vanfpieren.
aanftaande ziekten, vooral van het longe-
vuur , doch zij z;ijn ook dikwijls natuurlijk
nederhangende , en hebben dan dit gebrek
van de geboorte ;af aan , alsdan worden het
flapooren of eigenlijk zuilooren genaamd.
Verlamde Oogjpieren . Er zijn insgelijks
ook, doch zeldzaam , Koeijen, die de oog de Oog.
leden flap en als verlamd hebben; dezul- fPiercn*
ke behouden dit al veeltijds als gevolgen
van verzweringen in de traanklieren , in
leep -oogen en zoogenaamde traan -oogen,
oï door infekten ontfïokene oogen.
Verlamde Mond* tn Neusfpieren , doen
zich
Zniloor.
Verlam-
4s NATUURLIJKE HISTORIE
HET
rundvee. zjck a]me(je kennen bij de ziekten dezer
V. Afd. deden, , vooral in de fnot, de kwijl en hes
Hoöfdft. tandwisfelen , alsmede bij vurigheid der lip-
pen; men noemt er verfcheiden, als fnot -
Ve^*ra, ziek9 wanneer de Koe de fnot laat loopen*
en Neus»* 00^ fnufm of fnuifelziek . Alle deze foor-
fpieren. ten worden op eenerlei wijze, meest door
wasfing met aluinwater, dat niet fterk is
aangezet , genezen : het best is daartoe te
gebruiken gebrande aluin op putwater; maar
voor het overige zal de geneeswijze bij de
grondoorzaak nader volgen,
slover- Slovermuil , zwadderziek , fmakmuil ,
muil' fmagtmuil. Deze allen komen op hetzelf-
de neer ; het is, of een natuurlijk of toe-
vallig gebrek ; natuurlijk , als de muil of
bovenlip buitengewoon lang is , en over de
onderlip, als een fruit, overhangt en flap
is, (gelijk veel in fomraige Paarden plaats
heeft ) en dus als floverende , fleepende be-
wogen wordt, ook door ouderdom , wijl
alsdan de meeste Koeijen de bovenmuil en
ook de onderlippen laten hangen, door het
allengs verflappen van dezelve, waaruit dan
het zoogenaamd zwadderziek ontflaat, dat
is, als de Koeijen de flijm en chijl, die uic
den muil loopt, door de flapheid der lip*
pen , gefladig opzwadderen en opfmagten ,
waarvan de namen fmagtmuil , fmekmuil ,
zwadderziek komen ; men hoort dit dik-
wijls in de ftallen, als de Koeijen gedrenkt
hebben of drenken zullen. Dan, deze en
meer dergelijke gebreken , komen niet als
ge-
van HOLLAND. 43
gevaarlijke of eigenlijke ziekeen in aanmer- het
king. Ründves,
Dan , tot de verlamming der Hoofdfpie- v Afd.
ren, dient ook voornamelijk gebragt te lL
worden zekere belemmering aan de Nek- Hoof ^
fpieren , die tegen het achterhoofd liggen.
Dit kan al vrij veel invloed hebben op de
beweging van het hoofd , en het Dier be-
letten naar zijn willekeur om te zien of hec
hoofd te draaijen en op te rigten; dit be-
hoord onder de voorteekenen van de meeste
heete ziekten. Natuurlijk ziet men het wei-
nig , doch daarentegen veelal verftijfde
hoofd- of nekfpieren, die alsdan de nek en
hals (lijf houden en korthalzige Koeijen
vertoonen. Dezulker halzen zijn dik en
hoog , aan den nek als aangewasfen , hetwelk
alsdan fpekhah genoemd wordt; hoedanige spekhali.
in de Paarden vrij gemeen , doch zeldzamer
bij de Koeijen zijn, ten zij bij dit foort,
die van achteren aan den nek , langs den hals*
nok, ruig en wolharig zijn, en als borste-
lig haar hebben; aan deze is dit gebrek in
het gemeen eigen.
Tot de voornaamfte bij de Boeren be-
kende verlamde fpieren , komen nu verder
•in aanmerking zoodanige verlammingen, die
uitdrukkelijk fchadelijk, en als bekende ge-
breken bij hun bekend flaan , hoedanige zijn
Ontluikt e of verlamde Hals , dat is, als Ontïuikw
de Koe de hals flap laat hangen, het hoofd HaU.
moeijelijk opbeurt, de fnuit of den kop
met moeite vooruit fleekt, het welk alles
de beweging van het hoofd belemmert, Het
worde
HET
RUNDVEE,
V. Afd.
Iï.
Hoofdft.
Ontluik*
te fchcu*
<kfs.
Ontluik te
Bil.
Verlamde
Klink.
44 NATUURLIJKE HISTORIE
wordt fom wijlen veroorzaakt -door het dragen
van een fchofthek , dat plankon zijn , die als
een foort van hek zijn faamgeflagen, met
eene opening in het midden , waardoor de
kop van de Koe komt ; en dat vervolgens
Ontluikt è of verlamde Schouders ver-
oorzaakt; dan welke ontluiking of verlam,
ming wel moet onderfcheiden worden van
de ontwrichting, als het beengeftel van zijne
plaats is, daar in de verlamming alleen de
hals, borst en fchouder, vooral de fchou-
derbladfpieren verrekt , of ook wel over-
dreven zijn, zoodat de Koe mank gaat.
Ontluikt e Bil. Deze foort van verlam-
ming komt nu en dan nog al voor in oude
Koeijen; zij ontftaat veelal uit het ongemak-
kelijk liggen , uit het gedurig liggen op
een en dezelve zijde, want hierin houden
veelal de Koeijen eene keuze ; hieraan ge-
wennen de fpieren dermate, dat hierdoor
eene verlamming, of integendeel, ook wel
eene opkrimping der fpieren, ja zelfs ook
wel een vereelting veroorzaakt wordt; maar
de eigenlijke ontluiking der billen ontftaac
voornamelijk uit de gevolgen van het kal-
ven der Koeijen ; in dit geval verlammen
de achterbillen der Koeijen, door veel te
kalven, allengs, en daaruit worden geboo-
ren de volgende zeer bekende kwalen.
Verlamde Klink . Dit gebrek is, gelijk
in alle levendbarende dieren, ook aan de
Koeijen eigen , namelijk dat deze edele dee-
len verlammen en verflappen door de ge-
volgen van den ouderdom en der verdwee-
van HOLLAND. 45
tien teelkracht. Dit behoeft niet veel uit-
leg, de befcheidenheid verbiedt hier meer-
der verklaring. Evenwel kan men hier niet
voorbij de opmerking der Landlieden aan
te voeren. Zij letten zeer zeker, in het koo-
pen van een Vaars of Koe, zeer aandachtig
op de klink , of dezelve wel en vast gefpierd
is, dan of zij flap, druipende of met aam-
beijen bezet is , daarenboven , dewijl de
Koeijen aan bloedwateren , den druip of
loop onderhevig zijn, of door deze toeval-
len de klink niet verlamd is. Buiten dit,
letten zij ook op de banden, om te ont-
dekken of de Koe
Verlamde Banden heeft. Dit zijn de fpie-
ren en pezen , die aan het bekken en de wa-
legreep gehecht zijn, en die door eene al
te fterke ontfluiting of geforceerde kalving
verlamd worden en blijven, zij bekomenden
naam dan ook van flappe banden , of wel
over het algemeen verlamde ont fluit [pier en*
Wanneer deze fpieren verlammen , zijn
ook tevens de billen aangedaan , en er ont-
ftaat eene doorzakking, die de billen doet
zwellen ; dit wordt dan Bilzucht genaamd ,
en is bij onze Landlieden bekend.
Verlamde Kruisfpieren , dat is , als de
fpieren, die aan de bandfpieren grenzen, en
over het kruis glooijen, het zij door ge-
forceerde baring, of door overdrijven , on-
barmhartig met een flok te flaan , of ook door
ziekte , zoodanig verlamd zijn , dat de Koe in
het geheele achterdel verzwakt is, en eenen
loomen kreupelen gang bekomt; Wanneer
deze
HET
RÜNDVES,
V. Afd.
II.
Hoofdft»
Verlamde
Banden.
Slappe
Banden,
Bilzucht.
Verlamde
Kruisfpie-
ren.
46 NATUURLIJKE HISTORIE
HnT
RUNDvnn.
V. Afd.
II.
Hoofdft.
Verlamde
Lenden»
fpieren.
Verlamde
Ribbe - en
Buikfpie •
ten.
deze verlamming veroudert, dan houdt de
Koe zijn geheelen leeftijd een lam gat , een
waggelgat , zoo als men het noemt, en is,
zoo als hier voren gezegt is, een zwikke
zwakke Koe: evenwel merken fommigen
op , dat dergelijke Koeijen , als zij voor het
overige gezond zijn , beter melkgevende
zijn dan de genen , wier kruisfpieren ge-
krompen en verhard zijn.
Nog heeft er een verlamming plaats in
de lendenfpieren. Deze erkent men fpoe-
dig aan de ingevallen ruggegraat , vooral tus-
lchen de korte ribben en het kruis ; men noemt
zoodanige Koeijen odkjleeplenden ; deze ver-
lamming is zeer kennelijk; ook de verlamde
ribbe - en buikfpieren ^ zi n fpoedig te ken-
nen, door de flankheid en ingevallen buik.
Dezelve worden veroorzaakt door het al te
gulzig vreten der Koeijen; want men vindt
er die den buik en maag zoo geweldig vul-
len, dat zij fchier niet oprijzen kunnen,
waardoor dan ribbe», buik- en darmfpie-
ren ongelooflijk uitzetten, terwijl daarna,
als de>Koe vetgeweid wordt, deze dikke
buikfpieren flinken; welk (linken dikwijls
zoo (poedig gefchiedt, dat eene dik geweide
Koe, in den herfst, als het weer onguur
wordt , en er weinig gras is, in een of twee
dagen ongemeen flinken kan, en hetwelk
men flinkziek noemt: dit weten de Vet-
wijders zeer wel, en verkiezen daarom lie-
ver een fijne gevleeschde Koe, die wat ma-
ger is x dan eene opgeblazen Koe met ver-
lamde fpieren, die aan geltadig denken of
dia*
van HOLLAND. 47
ilinken onderhevig is. Men noemt ook
verlamde buikfpieren , als dezelve log en RUNDVEI*
los hangen of de buik Hap is : integendeel , v. Afd.
als de buikfpieren buitengewoon uitgezet n*
2ijn , en niet naar gewoonte buigen of flin- Hoofdfl:*
ken, noemt men dit trommelbuik. Trommelr
Nog is er eene kwaal, die de fpieren van den buik#
onderbuik treft, en bij onze Rijnlanders den Kootzak.
zeldzamen naam draagt van kootzak , anders
genaamd fpierzak , het welk eene lelijke
kwaal is: het is eene geheele doorhanging
der buikfpieren aan en onder de ribben of
navel, alwaar dezelve als tot een klomp
aanwasfen en een foort van gezwel maken
als een zoogenaamde wen , veeltijds met ver-
hard vet als zaamgeklonterd , als wanneer
het den naam van klonterbuik of fmeerbuik bu^Ionter'
bekomt: men bekreunt er zich weinig o ver , f^erbuik.
dan wanneer dezelve , allengs aangroeijen-
de, tot etteren o verhaat, dat wel gebeurt,
doch dan wordt het van eenen anderen aard ,
en behoort tot de klierziekten , en ook tot
de navelbreuken of lankgezwellen en zware
fpatten , zoo als ik het naast geloof. Voor
het overige kan het ook eene ware ver-
(lapping der fpieren zijn , dat men dan [pier- spierwk;
zak noemt, en dat veelal een voorbode van
breuken is, of het kan eigenlijk verflapping
aan de uur - of elderbanden zijn , in oude
Koeijen , of in jonge Koeijen door onvoor*
zigtig melken veroorzaakt.
Men kent ook nog eene kwaal , die de Zwamleg-
fpieren van den onderbuik treft, dat mengers.
zwamleggexs noemt : deze zijn eigenlijk
D ge-
48 NATUURLIJKE HISTORIE
gezwellen , die tot vurigen uitdag overgaan,
rundvee en ver0orzaakt worden door het veel lig-
V. Afd. gen op ongelijke of oneffen en morsfige
n; greppelplanken of repen in de (lallen.
Verlamde fchoft • en ruggefpieren , Bij
Verlamde ontwrichte (chouder is aïrede hieraan
ren • ik vinde nog zulk een foort van logheid
en lammigheid in de lendenen , waardoor de
Weirust. K^oeijen veeltijds in de weide liggen als
loom en log, genaamd weirust , -denkelijk
om het gedurig rusten en liggen in de wei-
den.
Nu volgen de gebreken, die uit in- of
opkrimping der. fpieren ontdaan . •
opge- Opgekrompen fpieren zijn zoodanige fpie*
krompen ren , die , of door ziekte of door andere
fpieren. toevallen , vooral ook door inkrimping der
pezen , hunne veerkracht ( elasticiteit ) ver-
loren hebben* of ook door aangroeijing aan
den* anderen in hunne bijzondere rigting en
werking verhinderd worden : alle deszelfs
toevallen zijn het, tegengeflelde van verlam-
de fpieren, zoo dat men , kortheidshalve,
dezelve door de vólgende benoemingen kan
opge- verklaren, als:
kr°f dren Opgekrompen hoofd fpieren. Onder deze
yOo Pie' behoort het opgekrompen oor , het welk
steiloor, men dan fteiloor noemt.
Kolfoog. Kolf oog , dat is , als de fpieren van het
ooglid, of de wenkbraau wen v (lijf en rond
(laan , zoo dat de Koe fehijnt fcheel te zien ;
de Stieren reekenen dit zeer (lerk door hun
ftrak zien, doch dit is veel natuureigen en
geen
van HOLLAND. 49
geen gebrek: de Osfen hebben het ook
veelal gemeen. RÜNDVEE“
Opgekrompen fchouder - , opgekrompen v Afd,
fchoft heup-, lenden - en buikfpieren , ^
opgekrompen bil - en beenfpieren : deze al- 00 "
len hebben meestal een zelfde oorzaak , of Opge-
fchoon zij op onderfcheiden plaatfen vallen
kunnen, naar omdandigheid der toevallen ;hceUp’# *
allen ontdaan zij uit vierderlei oorzaken , lenden ,
namelijk : door verkeerde genezing van ont buik * biI*
wrichting , of uit hetgeen men vervanger
noemt, of door onnatuurlijke aanwas, 01
door opkrimping der pezen.
De opkrimping door verkeerde genezing
is, als de fpiervezelen verlamd geweest zijn*
de, naderhand al te derk weder zaïnentrek-
ken; waarvan het gevolg is , dat de Koe
aan het voor of achterdel kreupel of mank
gaat , of een dijven hals , lenden , bil of
dije behoudt , of dat bij ontwrichting , been-
breuk, uiterkoot enz. de beenderen niet op
derzelver regte plaats herdeld zijn : hieraan
is;niets te helpen, omdat het eene vergroei-
ing is.
De opkrimping door onnat'uurlijke aan-
was is, als twee of drie fpieren , door kwij-
ning van het vetvlies ( Cellulae ) of der
bekleedfelen vermagert , tot een wasfen , en
als eene fpier worden, het welk voorna-
melijk in de fchouderbladen , in de ribben,
en dijefpieren voorvalt ; dit heet men aan
een gevvasfen ; hierop daat men weinig
acht, en in der daad, het is ook niet an-
ders dan eene fpeling der natuur. Maar
D 2 het-
5o NATUURLIJKE HISTORIE
hp.t hetgeen meerder als eene ziekte bekend 'is,
rundvee^ is fjetgeen Vleeschhoiiwers en Landlie-
V. Afd. den aangewasfen [pieren noemen.
JI- Aangewasfen [pieren zijn, als de tus-
Hoofdft. fchenribbige fpieren met de lenden fpieren
Aange- als aan een groeijen : dit ontdekt zich dra ,
wa: ren nademaal in het betasten van den huid dezelve
pieren* als dan niet lenig is; men ziet hierom de
Vetweiders en Boeren altoos de hand over
de ribben ftrijken, om te zien of de huid
lenig en los over de ribben fchuift. Er is
nog een inwendige aanwas der ribben, of
ook wel aan de ingewanden : de Joden on-
derzoeken , bij het Aagten , of de Koe of
Os inwendig aangewasfen is: deze aanwas
is doorgaans aan het middenrif C Diaphrag •
ma} aan den ommeloop (Mefenteria} ,
tegen de ribben; dan, de aanwas hier be-
doeld, is, zoo als gemeld is, langs de len-
denen of ruggegraat , of over de ribben ,
dikwerf in zoo verre, dat de huid of het
zoogenaamd koffer verAijfd is. Dit en
meest alle dergelijke foorten van aanwas
noemen deFranfchen Mor {ondement ( loom-
heid ). In der daad , de beesten , welke dit
gebrek treft, zijn onderhevig aan eene al-
gemeens zwakheid en allengs toenemende
vermagering ; hunne bewegingen zijn be-
lemmerd , de gang is log en loom , zij
kreunen telkens als zij zich fterk bewegen,
vooral als zij over eene hoogte of brug
gedreven worden : in het aftreden zijn zij
als waggelende en bekommerd voor vallen ;
zij wankelen veeltijds , en kunnen moeije-
van HOLLAND. 51
lijk oprijzen. 3VIen ontdekt , boven deze
kenteekenen , ( die ook fomwijlen in andere
gevallen plaats, hebben, } bijzonder den aan'
was nog , doordien de huid fchraal en ftrak
gefpannen is,* en de baren borstelig regc
oprijzen, zijtde de huid fchier onbeweeg-
baar in het overftreelen ; de ribben teeke-
nen dor van magerheid , zoo dat de huid
er als op gekleefd is; de flaap des hoofds
of het ooghol is buitengewoon diep , de
oogleden fchier (lijf, zij kwijlen weinig,
en de tong is doorgaans droog en bleekver-
wig. Wanneer deze kwaal op den hoog-.
Hen trap komt, beginnen de keel klieren te
verdij ven, eindelijk verliezen zij de eetlust,
vergezeld van eene onrustige treurigheid,
en als dan begint er eene langzame kwij-
nende koorts te on t Haan , die het gevolg
is van eene geheels ontaarding in de fpijs-
vertering en pisfcheiding , als zijnde die
bleek als water en zonder reuk , zoo als
ook de drek dun en ongekleinsd is , tot ein-
delijk het dier, geheel uitgeteerd, fterfc.
Het best dat men er tegen doen kan, is
doorgaans aderlaten, en, zoo men kan,
* moet men bij wijze van dist er en warm bier
niet wat zout in den aarsdarm inpersfen.
Voorts is het ingeven van ontlastende mid-
delen zeer raadzaam, en vooral van verfris-
fchende zuren; ook zuring, wanneer zij
dit eten willen, is zeer goed. Ik vinde ook
nog in een boekje van zekere Koeijendoc-
tor melding gemaakt van het volgend ge-
neesmiddel, namelijk: een half pond tama-
D $ rin-
HXT
RUNDVE2*
V. Afd.
II.
HöOfdftg
HET
&UNDVEE.
V. Afd.
II.
Hoofdft.
Vervan-
gen fpie-
ren.
52 NATUURLIJKE HISTORIE
rinde, afgekookc opeen pint water, en dit
dagelijks in eene teug ingegeven ; ook Rha-
barber enz. Ook wil men nog wel daar-
heen, om de beesten bittere kruiden, die
zij gaarne eten , te bezorgen , en vooral op
goed voedfel te letten. In Zwitferland
wordt de Theriaac, tot een once daags,
en met genever gemengd, al vrij algemeen
in deze kwaal gebruikt. Anderen verkie-
zen de Gentiaanwortel op genever getrok-
ken, dat ik goedkeur; maar ik meene ook,
dat een af kookfel van Alfem en Camil even
zoo veel nut zou doen, en dit is overvloe-
dig in ons land te bekomen.
Vervangen of bevangen [pieren is eene
algemeen bekende kwaal der Koeijen : zij
wordt veroorzaakt door overdrijven in heete
zomers , als de Koe in het zweet raakt,
en dan fchielijk koud wordt ; ook wordt
eene Koe vervangen , als men dezelve , in
de koude en natte voorjaren, te vroeg in
de weide jaagt ; eene Koe of een Os wordt
vervangen door langdurige regenvlagen, en
door te veel op moerasfige gronden te loo-
pen; ook kan deze kwaal voortkomen door
onmatig of flecht water te drinken. Deze
ver angetiheid is in der daad eene opkrim-
ping der fpieren en pezen , althans zeer ze-
ker" een foort van ftilftand in derzelver wer-
king , en als een foort van ftiiftand in het
bloed. De Koe of Os, die vervangen is,
wordt eerst van tijd tot tijd fchielijk loom ,
daarna llijf, ftokftijf, zoo dat hij niet kan
voortgaan, en, zoo hij nederligt, niet kan
op-
van HOLLAND* 53
oprijzen , en in den hoogden trap van ver- HET
vangenheid zelfs zich niet kan bewegen, ja rundvee.
dikwerf fchielijk dood blijft. De meeste V. Afc^
en fterkfte reekenen der ver vangenheid ver-
toonen zich eerst aan de voorbeenen, daar- 00
na volgt een zéker foort Van trilling of be-
ving, het welk bij ons huiveren , en bij
de Brabanders fchoéveren genaamd wordt;
ook noemen zij, als mede eenige Landlie-
den hoog aan en in Zitidhölland, de ver-
vangenheid verboustheid , verhoest of ver -
bostheid , dóch vermengen het dikwijls met
de bof of pof , dat tot de huidziekten be-
hoort.
Vele en verfcheidene middelen zijn er
ter genezing der vervangenheid , die of
fpoedig helpen, of waarmede men onge-
lukkig de kwaal niet kan meester worden.
Het eerde en ‘best beproefde middel , het '
welk genoegzaam algemeen gebezigd wordt,
is veel bloed aftappen, en, even als in een
pleuris bij den Mensch, de aderlating her- :
halen , wanneer de eerde niet helpt, en , als
een drank, door de Kóé Veel oud bier te
laten drinken. Irt Noordhólland zijn er , die
• warme wijn met menfcheridrek opkoken ,
doch in Zuidh'ollaiïd , althans omtrent de
mij bekende plaatfen , is dit niet in ge»
brüik, maar wel dat de1 Landlieden zorgen,
dat de klaauwen der Koeijen op droog droo
warm worden gehouden.' Het wrijven van
den huid met leuk water en zout , door
middel van een bosje hooi , is een oud
en best geneesmiddel , vooral als men dit
D 4 doet
54 NATUURLIJKE HISTORIE
HIT doet , terwijl het bloed nog uit de geopende
*UNDVEE’ ader loopt. 6 *
V. Afd. Nog wordt , als een bijna onfeilbaar ge-
n* neesmiddel , het volgende opgegeven ; na-
«oofda. meijjk: men geve fcet beest ^ na aderla-
ting, warmen drank, het zij bier of warm
water , met zemelen en botermelk vermengd ;
men zorge voorts te hebben Alfemknop*
pen, Selderie en Lavaszaad, of, dit mis»
fende, neme men brandnetelen, als: 2 a 3
handvollen Brandnetelen , 1 once Alfem ,
2 oneen Selderie en Lavaszaad , en zoo men
geen Selderiezaad heeft, dan is het best te
nemen groene Selderiewortel ; men koke
dit lang en ruim af, en wanneer dit kook-
fel tot twee a drie pinten vocht verkookt
is, neemt men hennen- of liefst duiven*
drek , men droogt die in heeten asch , en
menge 2 of meer oneen er van onder den
drank, gevende van denzelven, drie - a vier-
maal daags, telkens een middelmatig bier-
glas aan het beest in , en binnen twee a
drie dagen is het gewoonlijk herfteld.
Het gebeurt evenwel, dat de vervangen-
heid niet geheel weggaat, maar verouderd,
en vooral op de pooten en hakken valt,
zoo dat de Koe niet liaan kan : in dit ge-
val kan men dezelve, zoo als men de Paar-
den doet, in eenen gordel laten ophijsfen,
en , inzonderheid des daags , daarin laten
hangen , zoo dat de koten den grond kunnen
raken; dan moet men nemen fchoorfteen'
roet , een weinig wasch, en rinfenharst, dit
fmelten in raapolie , en het opkoken tot het;
fnerkt
van HOLLAND. 55
fnerkt en taai wordt ; men fmeere dit warm HET
aan de pooten , en omzwachtele de poot N v
boven de kroon en om den kogel zoo vast V. Afd.
als men kan , en het lijdelijk voor de Koe
is , en boude hiermede aan tot dat men be-
merkt dat het dier allengs op de koten be-
gint te liaan; eene aderlating of openrng
in de klaauwen is mede noodig en goed.
Meerdere middelen zijn er bekend, welke
ook niet kwaad zin, en al vrij wel door
fommigen gebruikt worden, als Heen olie
Col Petri ), olie van lauwrier en terben-
tijn : hiermede wrijft en beftrijkt men de
pooten; het is zekerlijk geen kwaad mid-
del, alhoewel het wat heet is; maar de
palm - olie is zeker alleen zoo goed als die
beide. Veehouders doen dus zeer wel , als
zij zorgen altoos een pot palm - olie bij de
hand te hebben, alzoo deze olie, alleen,
of met reuzel of verfche boter vermengd,
een genoegzaam huismiddel ter genezing van
alle verwrichtingen , hoorn - en fpierzieks
ten, ja zelfs van kneuzingen is. Dit laatfte
geneesmiddel is insgelijks overheerlijk in
het
. Kruiswee of handwee , dit is eene al te Kruiswee,
flerke fpanning der banden: zij komt voor,
en is bij de Landlieden ook bekend onder
den naam van
Opgekrompen handen: dat is, als de Koe Opge*
op het punt van te kalven Haat, en die£ro“Pea
banden taai en vast zijn , en , zoo als zij ban en*
het noemen, niet ont fluiten , evenwel heeft
die omfluiting meerder betrekking op den
D 5 in-
«ET
«ÜNDVEE
V. Afd.
II
Hoofdft.
Opkrim-
ping der
buikfpie-
ren.
Opkrim-
ping der
«lderfpie-
rcn.
Opkrim-
ping der
kaakfpie-
ren.
De klem.
56 NATUURLIJKE HISTORIE
inwendigen mond der lijfmoeder , dan' op
de uitwendige. Om deze ontfluiting te be-
vorderen , is bij onze Landlieden , inzon*
derheid bij die van Nootdholland , zeker
eenvoudig geneesmiddel bekend , beftaande
in vier lood fpaanfche zeep en twee lepels
fijngeftooten zeefchuim; dit aan de Koe in
een kop karnemelk ingegeven , bevordert
de ontfluiting.
Opkrimping der buikfpieren enz. : dit
valt al dikwijls voor bij de Koeijen , en
ontflaat of uit het liggen op natte gron-
den, of voornamelijk door pijnen in de in-
gewanden en den buik, en heeft eindelijk
ook wel plaats in de zwangerheid en in het
baren; bij de ziekten der ingewanden zal
dit nader voorkomen. Er heeft insgelijks
ook veelmalen eene opkrimping der elders
[pieren plaats , waardoor de melkgéving be-
let wordt, waarvan wij meerder zullen zeg-
gen in het volgende Hoofdftuk , bij de be*
fchrijving der ziekte , bekend onder den
naam van het aan de melk leggen.
Eindelijk moet ik nog een woord met- ;
den van de opkrimping der kaak [pieren-
en der pezen of zenuwen van den muil .
Deze kwaal is bekend bij den. naam van
De klem , en is volftrekt eene even zoo
Iterke opkrimping in de kaakfpieren der
Koeijen, als die in de Paarden plaats heeft,
alfchoon de oorzaken zeer kunnen verfchil-
len, dewijl die in de Paarden dikwijls ont-
ftaat uit eene al te llerke knelling , door :
den breidel of het gebit veroorzaakt; dit
is
van HOLLAND. 57
is in de Koeijen of Osfen zoo niet, omdat
zij geen gebit in den bek kunnen velen; RUNDVEE*
dus is de oorzaak bij de Koeijen van een v. Afd*]
geheel anderen aard: zij is toe te fchrijven
aan een gevolg van aandoening ( irritatie ) Hoof(lfl‘a
in al de fpieren , die zich op de kaken zet,
even zoo als die op eenige poot of kwar-
tier valt. Als de Koe de klem krijgt, be-
gint zij eerst te geeuwen, eet niet, einde-
lijk herkaauwt zij niet, en de kaken blij.
ven onbeweegbaar; het wordt door eene
zachte en aanhoudende wrijving onder het
oor nog al fpoedig herfteld, maar vooral
door eene aderlating aan den hals. De
klem ontftaat ook veel uit eene invloeijing
van koude, of gevolgen van verkoudheid ,
hersfendrop en zenuwkrimping , zij be-
hoort, in dit opzigt, ook tot de fnotziek -
ten , waarvan in de volgende Hoofdrukken
zal gefproken worden.
Le opkrimping der pezen . De pezen Opge.
zijn deelgenooten in alle opkrim pingen, diekromPea
de opgemelde fpieren ondergaan , en der*pezen‘
halve verklaart zich dit genoeg ; alleen dient
men hier de twee voornaamfte pezen niet
te vergeten, alzoo dezelve wel degelijk in
aanmerking komen, te weten, de hak - of
hielpezen , de verfenen. Het is bij de
Heelkundigen overbekend , dat het als eene
onmogelijkheid is, om gefcheurde of afge-
fcheiden pezen te heelen; de bewuste twis-
ten over de gevoeligheid der pezen zijn te
bekend, om er, in dit geval, in te treden.
Zeker is het evenwel , dat men veel eer een
been-
58 NATUURLIJKE HISTORIE
rundvee .beenbreuk, een gewonden fpier, gefcheur-
'de vliezen en andere deelen kan genezen,
V.^Afd. dan een afgefcheiden pees; waar een pees
Hoofdft. verlamd, opgekrompen of doorgefneden is,
is geen herftel te hopen: mankgaan, ge-
brekkelijkheid, kreupelheid en onbruik der
ledematen is er het vast gevolg van; dit
nu treft de Koeijen ook in meest alle op-
genoemde gevallen , maar inzonderheid op
de voornaamfte pezen , als daar zijn de hak-
of hielpezen, de nek* en bandpezen.
De hakpezen , hielpezen zijn de (lerk-
flen der Koepooten, zoo wel van de voor-
als achterpooten ; men noemt ze ook de
yerfenen. De ouden hadden lange (lokken
met fcherpe prikkels en prikten de Koei-
jen , de Kemelen en Paarden tegen de inlij-
ving der pezen van de hiel aan de verle-
nen , om het dier voort te drijven en het
achteruitflaan te beletten. De oude volke-
ren hakten, in den (Irijd, aan de Paarden
des vijands, de hielpees ( Tendo Achiilis )
af, en verlamden alzoo 'dezelven. De In •
dianen vellen de Buffels, door het afhak-
ken van derzelver hielpezen , ter neder. Er
ligt dus veel aan gelegen, om deze pezen
wel te bewaren : onze Landlieden zijn er
ook buitengemeen oplettend op, want zij
zorgen altoos, hoe gering de (lal ook zij,
dat de koes of het (lalplaveifel zoo is in-
gerigt, dat de Koeijen gemakkelijk (laan en
« nederliggen kunnen , zonder deze pezen te
hinderen; want uit de minde verlegging of
De kramp* drukking krijgt de Koe de kramp , en zoo
zij
van HOLLAND# 59
zij dan {laat, flaat zij zoo onbefuisd ach-
teruit, dat zij menigmaal deze pees verlamd RÜNDVE,#
of kwetst, en dit wordt dan de peesziek* V. Aid.
te, die, zoo dezelve verouderd, ongenees-
lijk is. Deze kramptrekkingen dragen ook 00 1 *
den naam van de flraaU dat eigenlijk eene De
krampprikkeling in de klaauwe is, want de
oude naam van jirale is toepasfelijk op de
holte van den nagel ( Cavum ungulae") ,
volgens kiliaan; er is weinig of genoeg-
zaam geene remedie voor, dan alleen eenige
tot verzachting, door Hoving, verwarming
of fmeering met en door de middelen, bij
de verftuikingen en ontwrichtingen opgege-
ven. Het hechten kan gefchieden , maar het
helpt weinig, ten ware het kort tegen de
fpier vezelen zelve gefchiede. Men behoort
dus zoo veel mogelijk te zorgen, dat het
dier niet in de gelegenheid kome, om zijne
pezen te forceren of te kwetfen.
Hiermede achten wij het voornaamfle der
meest uitwendige fpierziekten en gebreken
te hebben aangeteekend , doch dienen nu
nog iets van de inwendige fpierziekten te
melden.
Hieronder zijn er al vrij aanmerkelijke,
‘doch welke men weinig kent, dan uit de ge-
volgen in heete en kwijnende ziekten# De-
zelve allen met de vereischte naauwkeurig-
heid voor te dragen, is niet zeer gemak-
kelijk, omdat wij er niet veel van kunnen
nagaan; dus zullen wij dezelye maar kor-
telijk aanftippen#
De
6o NATUURLIJKE HISTORIE
nET De voornaamke is de verlamde of op -
«.UNDVEE • gefcrompen flokdarm , eene kwaal, die bij
v. Afd. den Mensch geducht genoeg, en dikwijls
n* doodelijk is : de Landlieden noemen hec
100 * flokzucht , flokziek; de Koeijen krijgen die
Verlamde dikwijls door onmatig zwelgen , ook veel
or opge- in ziekten, uit verkoudheid voortkomende,
flokdarm. en voora^ *n de ziekten der maag, inbran-
dige fmetziekten , en in de fprouw: de kok-
Siokzucht. darm wordt bij geopende Koeijen , welke
aan ziekten , en vooral aan de veepest ge-
korven zijn, meestal zamen getrokken, of
kap en los gevonden ; dan , de hier bedoel-
de flokzucht is die, welke men ontdekt,
als de Koe, zoo als den Landman zegt,
verkeerd neerkaauwt , als dan zijn zeer ze*
ker de fpieren van den kokdarm verftijfd,
en zoo zij niet opkaauwt, integendeel ver-
kapt , zoo dat de doorflokking, als mede
de op- en nederkokking belet wordt: in
dit geval krijgt de Koe dikwijls de nik of
hik , dat is , als de maag met geweld de
fpijze opdringt, het welk men dan als de
xoode , de zoo of walging aanmerkt. Om
van dit alles een beter begrip te bekomen,
wijzen wij onzen Lezer naar onze uitvoe-
rige befchrijving van den kokdarm, van de
magen en van de herkaauwing , alwaar
men deze fpieren , als mede de maagfpie-
ren , in hunne werking zal befchreven en
afgebeeld vinden.
slappe De maagfpieren zijn ook vooral aan ver-
maagfpie- kapping onderworpen , wanneer dezelve
ïeQ eDZ* door
van HOLLAND. tfi
door het overdadig eten te veel worden HKT
uitgerekt , zoo dat die door den tijd niet RUNDVEB*
meer behoorlijk kunnen werken : dezelve V. Afd.
verflappen ook door waterzucht of zwak-
heid , en zijn ook daarentegen aan geduchte
inkrimpingen onderhevig , welke uit ver*
fcheidene oorzaken ontftaan , en doorgaans
de kolijken vergezellen en gevolgd wor-
den van verloren eetlust; vooral worden
deze inkrimpingen der fpieren veroorzaakt
door de bekende haarballen in de maag,
waardoor de werking van derzelver fpieren
belemmerd wordt, en voorts veelligc door
onguur voedfel ; kortom , zoo er eenige
inwendige fpierziekte voor deze dieren ge-
vaarlijk zii, is het die van de fpieren der
maag, aangezien derzelver weeffel en wer-
king alle anderen overtreft.
Nog moeten wij met een woord mel-
ding maken van de geduchte levensfpier,
het middenrif: hetzelve is zekerlijk insge-
lijks aan verflapping , ver ftij ving en wer-
keloosheid onderhevig, doch allermeest,
gelijk alle buik - en borstfpieren , aan ont*
ftekingen en dergelijken, waardoor de adem-
haling der Koeijen belemmerd wordt , en
.zij kortademig worden , gelijk ook alzoo
de fpiervezelen der longen , die van het
hart en de hartzak, en ontelbare anderen,
hierdoor worden aangedaan.
De fpieren der blaas en der krop van
de blaas zijn mede in de Koeijen, en in-
zonderheid in de Stieren en Osfen , aan
ver-
i
6 2 NATUURLIJKE HISTORIE
hit verlammingen onderhevig , gelijk ook die
hun Dvi*.^er baarmoeder; dan, alle deze fpieren kan
v. Afd, men in onze ontleedkundige befchrijjing
van die deelen nader leeren kennen,
Hoofdft.
VIJF-
van HOLLAND, 63
VIJFDE AFDEELING.
D E R'D E HOOFDSTUK.
Handelende over de Ziektens van de
Klieren der Koeijen .
JJec is aan kundige Artfen of Genees
heeren niec onbekend, welk eene menigte
moeijelijke toevallen er ontdaan uit de on-
gedeldheid der klieren. Het is daarenbo-
ven nu genoeg bewijsbaar, dat er zeer veel
‘ontbreekt aan de ware kennis van hunnen
invloed op alle deelen van het Menfchelijk
ligchaam ; en er zijn er geweest , die heb-
ben willen beweeren, dat genoegzaam alle
weeke deelen enkel uit klieren beftonden,
zoo als dit overbekend is bij de Geleerden,
die het delfel van morgagne kennen, wel*
E ke
HET
RUNDVES.'
V. Afd#
III.
Hoofdig
«1
Ó4 NATUURLIJKE HISTORIE
»
het
RUNDVEE
V. Afd.
III.
Kocfda.
T-ocfd-
Uieren.
ke fchrandere Ontleedkundige het opgemeï*
* de flelfel verdeedigde , doch ook hevig be-
dreden is geworden.
Onze beroemde Vaderlanders ruisch , boer-
have cn de meeste onzer groote Mannen , heb-
ben niet weinig aan dit gefchil deel genomen ;
dan, hoe dit omrrent hermenfchelijk ligchaam
ook moge begrepen worden , zeker is het , en
wij gaan het becoogen, dat het kliergeilel in
de Koeijen, in dit geval, boven eenig dier
vatbaar is voor allerlei ziekten der Klieren;
de zachtheid van het vleesch, de fpoedige
aangroeijing van vet , de natuur der melk
en chijlvaten , alles loopt te zurnen , om de
klieren te vermenigvuldigen, en daar mede
tevens de gebreken: wij gaan dezelve in
rang voordragen.
De Klierziekte , over het algemeen , is
eene verharding , zwelling of eene vloeijende
ettering in deze of gene gedeeltens, vooral
uisfchen de vetvliezen en kwijlvaten: zij
gaan over tqt een zekere flijmige ontlasting
in de laatstgemelde , te weten, in de kwijl-
vaten. De meeste Klierziekten in de Koei-
jen openbaren zich door uit- en inwendige
gezwellen; uitwendig veroorzaken zij veelal
huidziektens, blijnen en bobbels, inwendig
etterbuilen en kankergezwellen. Zij volgen
naar onze verdeeling dus :
Hoofdklieren . De ziekten der hoofdklie*
ren zijn voornamelijk die op de ooren , de
oogen , de neus , den mond , den congé en
de kaken vallen.
Oor -
van HOLLAND, 65
Oorklieren zijn gezwellen die aan de wor- HRT
tel van de ooren als gezwollen builen zich RUNDVEE’
opdoen : zij worden dikwijls veroorzaakt v. Afd.
door het deken der vliegen , vooral door
die van den bromvlieg of horfel; de Koeijen
zijn hier zoo bevreesd voor , dat zij als Oorkiic»
dol door het veld loopen, wanneer zij hetren*
gebrom van dit infekt hooren. Ook ont-
(laan die gezwellen door het verwringen
der hoornen, en vooral door dwalende dof-
fen der hals- en kaakklieren , ook door vui-
le oordoffen. Zij kunnen vrij fpoedig ge-
nezen worden , doordien zij genaakbaar zijn
en door infnijding tot ettering kunnen ge-
bragt en vervolgens , door zalven , genezen
worden.
Nog is er dikwijls eene opdapeling en
aanwas van het oorfmout in de ooren , dat,
veel in morfige dallen , de ooren der Koei-
jen verdopt, waardoor de ooren dikwijls
iuwendig dinkende worden: dit is de zeep- „
oor , • en is gemakkelijk door reinigen te
helpen.
Oogklhren zijn kennelijk aan het zwellen Oogklie-
der oogleden, maar vooral aan de traan ren*
. klieren, die al zeer dikwijls gezwollen en
ontdoken worden , zoo dat zij ettering ,
ontdeking en blindheid veroorzaken Als
zij tot het eerde overflaan, en zich veree-
nige met de verhemelcklieren , en er aanwas
aan het oogbruin ontdaat, dan is dit vol-
drekt doodelijk, en men doet best het dier
te dooden, om de aanfteking te beletten.
Traan -oog, dat is als de oogen gedurig Traanoog
L a loo-
HüNDVEp
y, Afd.
Iü.
Hoofdft.
l.cep oog
Weer oog.
Weerflag.
Oogdrop,
66 NATUURLIJKE HISTORIE
loopen en tranen, zoo dat die ftoffen zich
* in de hoeken der oogen vast zetten , en do
haartjes der oogleden pitvallen. *
Leep -oog, is eene ontftekjng in de randen
der wenkbraauwen , tusfehen de wanden der
‘traanklieren, 2:00 dat het oogwit dikwijls
bloedig ziet; herwordt doorgaans veroor-
zaakt 'door kwaadbloedigheid , qf te dik of
te veel bloed , en wordt dikwijls door eene
aderlating geholpen.
Er is nog een foort van aandoening op de
oogen, die door den wind, vooral door
den noordenwind, door hagelbuijen en on»
weder, of zeevlammen veroorzaakt wordt
en de oogen tranen doet, fomtijds tot veret-
tering overflaat; en de oogklieren verftramt;
dit noemt men dan weer -oog, als zijnde door
het weder veroorzaakt.
Er is nog een ongemak, dat door het we»
der veroorzaakt wordt, waaraan de Koeijen
veelal blootgefield zijn, namelijk dat dezel-
yen door de blik fernilr alen en donderdagen
dikwijls blind, of aan eenig lid verlamd
worden ; dit ongeval noemt men dan weer*
ftag , als door het weder geflagen zijnde.
De Oogdrop is eene gefladige vloeijing
van dunne doffen uit de oogen. Men noemt
die elders Water - oog Doorgaans is het de
voorbode van een gevestigc traan - oog. Men
ziet het kennelijk, als men op het hoorn-
vlies der Koeijen eene flaauwe waterachtig-
heid ontdekt; eene washrg met zuiver wa-
ter en genever helpt doorgaans. Voorts is
deze
van HOLLAND* 67
deze oogdrop dezelfde , die de Boeren in HET
iMoordholland en Vriesland , fijpeicog, RUNDVg£«
lïppeloog noemen, her welk van doorlijpe* V. Afd,
len, doorlekken en afdruipen ontleend is,
ën ook fepeldrop genaamd wordt.
Paarloog , is eene ziekte der oogvliezen srpeioog.
ën behoort daaróm onder de klierziekte Paarloog.
niet, ten zij als gevolgen daarvan.
Neusklieren . Dat dé beenkameren van den Neus-
neus vol klieren zijn , en wel dezulke , die kIieren*
het vatbaarfte en aan dóen lijk (Ie zijn voor ver-
koudheid èn vèrdöpping, is overbekènd, doch
veellfgt is er geen dier meerder aan dicongè*
mak onderworpen dan de Koeijen , vooral de
Kalven; dit getuigt de geftadige ontlasting
van den fnot uit de neüsgatën: als die ftoffe
verdikt, en de neusgaten als verftoppen,
noemen de Landlieden dit de Snot . Nie- De Sao**1
mand is eronder de Menfchen , die niet weet
wat dit is ; men vveet ook dat de verdik-
king en ontfleking der fnotftoffe uit de
verkoudheid on t flati t; en bij de Geneeshee-
fen is deze ziekte een voornaam gedeelte der
ziektekennis , omdat het in den oorfprong
óf in de gevolgen gevaarlijk kan worden ,
èn voornamelijk onder de dieren , bijzon-
derlijk ónder de Koeijen of het Rundvee iti
het algemeen, nademaal ér, mijn wetens,
geen dier bekend is, dat geftadiger en zoo
gedurig fnotftolFen ontlast , waartoe zelfs het
geheéle beendergeflcl van den neus gefehikc
is , zoo ais Wij allernaauwkeurigst in dó
Befchrijving der Reukdéelen gemeld, en in
de daarbijgevoegde Plaat afgebeeld hebben ;
E 3 wij
68 NATUURLIJKE HISTORIE
HET wij hebben ook daarbij aangemerkc, dat de
rundvee, Koeijen 9 door het gefladig lekken in de
V. Afd. neusgaten, van nature zorgen voor de rei-
nigheid derzelve, Let men op haar, men
Hoordfh za| neusgaten altoos lenig en als drui-
pende vinden, en de tong gefladig bezig
om die te zuiveren; gefchiedt dit niet of
verflaauwt dit, gewisfelijk is het een teeken
van aan (laan de verflopping , die dan de kwa-
de fnot wordt.
Kwade Kwade fnot is , wanneer de fnotfloffen
®nor* door verdikking in den neus blijven han-
gen, en groen- etterig wordende, eindelijk
op de gemeenfchappelijke klieren van het
verhemelte vallen , en aldaar eene ontlas-
ting zoeken : in dit geval vermeerdert de
ontiieking , en het middenfehot der neus»
kaakbeenderen wordt er door aangedaan,
zoo dat die dikwijls tot verderf of inkan-
kering overllaan , en door een vuilen dank
hun. bederf aankondigen. De beste reme-
die der ouden , en die ik weet , dat in vele
dergelijke gelegenheden van goede’ uitwer-
king is geweest , is , dat men knoflook of
uijen aan den neus wrijft, daarna knoflook
aan fchijfjes fnijdt, en dit met zout door
een geflampt, op witten wijn of oud bier
en een klein fcheutie azijn zet; dit even
opgekookt zijnde, giet men het door, en
gebruikt het vocht, om den neus en het
verhemelte te wasfehen , terwijl men het over •
fchot van het af kookfel nu en dan met een
ligten prop in den neus duwt , ol’ de Koe
een*
Van HOLLAND. 69
êene pil er van laat door flikken. Thijrn-
kruid QThymia ) of ook rosmarijn, tot een RUNDVRi*
poeder gedroogd en aan den neus ge wi e- v. Afd.
ven, is ook goed: maar vooral is de wijn- Ttm*
ruite een uitmuntend middel m alle de klier -
ziekten des hoofds.
Verhem'elt - klieren zijn 'de gevolgen der Vcrhe-
fnotziekte : als de fnot uit de neusgaten mcltkiie*
niet vlöeijen kan , vloeit dezelve uit derL
öpening van het verhemelte, en doet zelfs
de fpiertjes der longeklep aan,. in zoover-
re, dat de prikkeling der feherpe fnotftoffe
eene hoest, kug of kog veroorzaken kan ,
het welk men dan verbouwde kug of fnot - snotkug<3
kug noemt, die wel onderfcheiden dient te
worden van de kug of kog, die uit ver-
dorven longen ontflaat, en nader zal voor-
komen.
Tongkllereh . Gelijk het verhemelte door Jong-
de fchefpe fnot worde aangedaan , alzoo kii"teü*
worde die ook de tong , welke in die ge-
val dik efi heilagen wordt, terwijl ook door-
gaans achter op de tong, vooral in koorc-
fen en verkouwdheid , eene dikke korst
komt, het welk dan een fprouw - of fpruw- sptmm-;
tong is, even zoo als bij den Mensch de^g-
fprouw is. Zij geneest niet, dan wanneer
de ziekte en oorzaken , waardoor zij ont-
haar , genezen ; doch die is de eigenlijke
klierziekte der tong niet, al fc hoon zij ef
de aanvoerende oorzaak veeltijds van is, en
zeer zeker des te gevaariijker wordt, naar
mate dezelve medewerkt met het invtfendig
gebrek der tóng zelve,
E 4
Ds
70 NATUURLIJKE HISTORIE
K*T De ware klierziekte det tong ligt meest
rundvee, gjrïjj jn de ondertongfche klieren: hier i»
v. Afd. de plaats, alwaar de meest gevaarlijke ont*
IIL flekingen van de keel en den gorgel gebo-
00 ' ren worden. Weldra ontdekt zich deze
kwaal, alzoo de Koe ophoudt te herkaau-
wen, de tong dik en gezwollen wordt, en
vooral de ondertongfche klieren opzetten ;
deze infe&eren en ontfteken vervolgens de
Ontftoo- haakfpieren en de kwijlvaten, zoo dat het
ken Kaak- geheele gebit inwendig zwelt, en het beest
klieren, hierdoor onlijdelijke fmarten ondergaat ,
even als een Mensch, die door kiespijn en
gezwellen rin den mond ellendig gemarteld
wordt. Deze' kwalen kennen de Landlie-
den zeer wel; en in der daad, de wijze
van genezing en verzachting, die zij uitoe-
fenen , beantwoordt aan de gezondfte en ver-
’ nuftiglte denkbeelden der Medicijnmeesters*
Zie hier de manier van genezing in verfchiU
lende omftandigheden.
Zoo wanneer men het eerst ontdekt, dat
de verhemelt- of tong- of kaakklieren op-
gezet worden , en het dier weigert te eten ,
probeert men doorgaans met het reeds op
bladz. 68 en 69 gemelde middel te wasfchen en
te fmeeren ; maar zoo dra als het gezwel 2ich
2et. en dikker en. gefpannen wordt, is het
beste middel , het gezwel met een vlijm
door te fnijden , en de etter en het bloed
er te laten uitloopen , daarna telkens de
opening met water, zout en azijn, of lie-
ver met zoet wei, karnemelk en zout tel-
kens te wasfchen , dan zal het beest aan her
van HOLLAND. 71
k willen geraken , dat men niet moet belet- H!?T ,
J , ^ , , j , RUNDVEP.
ten , alzoo dit van zelve ophouden zal.
Voorts legt men het beest malfche kruiden, .V. Afd.
jong, teeder gras, falade, en vooral jonge
toppen vaiiwaterlis voor; men geeft hetzelve
ook lijnzaadkoek , om de eetlust te verwek-
ken , zijnde dit alles zachte kost, die zij gaar-
ne eren ; voorts geeft men hun ook afgekookt
knollenfap te drinken, het welk verzacht;
eene aderlating is mede van groot nut, ook
eene fnede in de ooren , da: zij bloeden : er
zijn er geweest , welke door middel vari
een gloeijend ijzer de klier fchroeiden, tot
dat dezelve bloede, en, op deze wijze, de
ontftekende ffolfen konden ontlast worden:
dit middel is ongetwijfeld goed, doch het
verwondert mij niet, dat het in onbruik is
geraakt, omdat het uitoefenen van dit mid-
del zeer moeijelijk valt , dewijl deze bran-
ding niet gemakkelijk gefehiedt zonder kwee
fing van naast aanliggende klieren en dee-
len , en dus zeer gevaarlijk is, voorname-
lijk tegen het verhemelte en aan de tong:
kunnende de branding, of fchroeijing, als
dezelve kan uitgeoefend worden , alleen, en
.dan nog wel met groote omzfgtigheid , ge-
fchieden aan de kaakjdieren en aan verhar-
de en als vervleeschde uitwasfen in den
muib
De Vorsck is eene klierziekte onder de DeVorsch.
tong, en is eigenlijk een vieezig aanwas,
dat uit verharde klieren en verwilderde fpie-
ren ontftaat, en zoo het hij tijds niet wordt
afgefneden of gefchroeid , gewisfelijk de
E 5 kan-
t* NATUURLIJKE HISTORIE
BIT kanker ten gevolge heeft. Onze Roeren ken-
rundvee» nen deze kwaal onder den naani van
V. Afd. Tongworm , omdat meest altijd in deze
Hoofdfu klieren builen zich wormpjes bevinden.
Het zekerde middel is, het aanwas in eens
Tong- geheel weg te fnijden , en de wormen of
worm. v|jezGn wej degelijk uit te pellen, daar-
na de opening wel te wrijven met fijn zout,
en voorts te wasfchen met lookwarer en wit-
ten wijn , als dan geneest het fpoedig. Men
kan deZe vorsch of aanwas best vergelijken
met dat foort van aanwasfen , welke men
in den Mensch 'wennen noemt, en die, zoo
men dezelve niet fpoedig wegneemt, onge-
looffelijk aangroeiien. Het afbinJen is mede
een bekend middel* en dit zelfde middel is
ook bij de Ouden, ten aanzien der Koei-
jen, bekend geweest: zij bonden eerst met
een dun koordje de aanwas, en hetzelve da-
gelijks al meer en meer toehalende, tot dë
yorsch geheel afgehonden was , fneden zij
die af, en hadden dus het kwaad geheel
weggenomen*' Nog is er eene kwdling,
die de tong der Koeijen treft, namelijk:
Tonge- Tongezweer , Tongeblaar . Het gebeurt
cweer. dikwijls, dat de tong opzwelt en er als blaar-
tjes en pukkeltjes aan komen, vooral bij zeer
zware hitte of fchrale noordenwinden , wel-
ke winden deze uitwerking in meest alle
dieren fchijnen te veroorzaken. Eigenlijk
behoort onder deze verdeeling hetgene men
ToBgblaar, Tongblcicw noemt, en in aard met de ge-
, breken der tongklieren overeenkomt , ja er
zelfs veelal oorzaak van is* De Tongblaar
open-
van HOLLAND. 73
openbaart zich ook doorgaans aan de kliè- het
ren % meest echter aan de zijden der tong RUNDve8,
tegen de kiezen, of vooraan, daar dezelve v Afd.
tegen den muil aan ligt : men ontdekt ze m<*
vrij fpoedig, omdat het beest de tong, in Hoqtaft-
het herkaauwen , weigert te bewegen , en
fchroomachdg het gras afgraast of eet, en
eindelijk niet herkaauwt. Men vindt dan op
gemelde plaats aan de tong terst een rood-
achtige puntige vlek, die naderhand hoog-
rood opzwelt, en een blaartje, of, zoo '
men zegt, blein , ook wel bobbel of tong •
bobbel genaamd wordt; bij de Franfehen
is die bekend bij den naam van hoede , datbl‘*a*
zoo veel als knobbel of knobbelgezwel is,
en daarvan de gedaante heeft, als zijnde de
opgezwollen huid der tong bij wijze van
een opgeblazen bobbel of blaar : deze blaar
wordt eindelijk meer en meer opgezet en
witachtig, doordien dezelve begint te zwe-
ren en vervolgens te etteren , welke etter
meestal zeer brandig, ontftekende en zoo
befmettend is, dat, zoo men er niet in tijds
voor zorgt, de geheele tong, de klieren en
kaakfpieren , eindelijk de flokdarm en de
keel onciloken wordt , en het dier er aan
flèrft. Evenwel, zoo men er fpoedig bij
is , is het nog al te geneezen , indien men
maar oplet, dat wanneer de puist of het
blaartje zich ontdekt , men hetzelve mee
een lancetmesje doorileekt en uitfnijdt, dat
men vervolgens de tong nu en dan met fijne
doorgezorken turfmolm of zwarte aarde
(van zand en vuil gezuiverd^ wrijft, op-
dat
HBT
iüNDVEl'
V. Afd.
IIX.
Hoolrift#
\
Spleet-
locg.
74 NATUURLIJKE HISTORÏË
dat de fmet daar intrekke: daarna wasfchfc
men bij herhaling dé tong met azim of
witten wijn of oud bier , én zorge zoo veel
men kan , dat de kwijl en flijm of zever
uit den mond en de neusgaten wordt ge-
zuiverd, en de Koe die niet doorzwelge;
men biede haar veel te drinken , en geve
haar «lijnkoek flobbering : deze remedie is
van veel uitwerking , zelfs in meest allé
tongziekten, en gereedelijk te behandelen;
want , en ik fpreek bif ondervinding , dé
eigenlijke aarde trekt altoos de giftige en
föttingbêvorderende ftoffen naar zich. Metl
fthrijft, met rede, de oorzaak van deze
tongblaren toe aan het eten van eenig gif-
tig kruid, of door eenig infekt of padde*
pis befmet gras , waartoe mijne gedachten
liefst heen willen ; en het wordt , naar mijti
inzien, maar al te weinig opgemerkt, wel-
ke gevolgen er fomtijds komen van flechts
een blad of bloem aan te raken , die door
eene giftige rups is bekropen geweest , en
dat muggen-, vliegen-, ja luizen -beten
veelal oorzaken zijn van blijnen , puisten
en geweldige öntftekfngen ; voeg hier bij
het gevoelen van vele Landliéden, dat zul-
ke en dergelijke blaren of blijnen menig-
maal zich ontdekken als de zoogenaamdé
honingdauw of fKnkende zomermist op het
gras valt, en welke opmerking zeker zoo
ongegrond niet is.
De Spleettong is eene welbekende kwel-
ling der Koeijen. De benaming zoude veel-
ligc eenen onkundigen in het begrip kui>
• nea
v a n HOLLAND. 75
«en brengen als of het eene zigtbare fpleet
in de tong ware; dit is echter zoo niet;
het is eigenli k eene verwijdering van de
langwerpige ondercongfche fpieren , welke
men in Plaat XIII afgebeeld, en in Hoofd-
ruk VIII van de tweede Afdeeling dezes
werks befchreven vindt: dezelve zijn als on-
derfcheiden van elkander, en alleen door de
bekleedfelen vereenigd , voqral aan den top
der tong ; wanneer nu deze bekleedfelen
( Membrana ) en de verklieren ( Cellulofa )
door zwelling of ontfteking verlamd of ge-
kwetst zijn , verliezen deze fpieren hun ver-
band en middenichot , en de tong is van
onder als gefpleten ; dat is, zij heeft een
holle geul, en de tongriem is verzwakt,
waarpnj men het ook verlamde Tongriem
noemt. Men ontdekt dit gebrek fpoedig,
om dat het dier als dan de veerkracht der.
fpieren verloren hebbende , den neus niet
kkt, onder het grazen de tong niet bezigt,
en zeer flaauw in het herkaauwen is; daar-
enboven ontloopt hem de chijl uit den
muil. Het gebrek ontftaat veeltijds uit de
klieren zelve, of uit vurigheid der tong;
evenwel is het nog gemakkelijk te helpen,
omdat de tongfpieren en vezelen zeer ligt
wederom aan een groeijen : men gebruikt
hier altijd, met goed gevolg, dezelfde mid-
delen toe, welke den Mensch in mondziek-
ten helpen, als Tinótuur van mirrhe en ho-
ning van rozen, en. in een woord, de
zamentrekkende middelen ; 'dan , dewijl die
voor den Lamman te kostbaar zijn, kat}
hij
t \
HBT
RUNDVEE^
V. Afd*
lil.
Hoofdig
Verlamd^
TongrienÊo
HET
SUNDVEE
V. Afd.
Ilh
Hoofdft.
Zever-
muil.
Muilklie-
reu.
76 NATUURLIJKE HISTORIE
hij , met goed gevolg , er toe gebruiken : twee
handen vol weegbree, een hand vol zuring
of zuringwortel , een halve bast van elzen-
boomen; wanneer dit lang gekookt is, tot
op twee pinten vocht , dan doet men er
een once aluin en wat zout in fmelten , en
voorts gemeene flroop bij tot een zekere
zoetigheid ; hiermede wascht en fmeert men
de klove , en zij zal genezen.
Zever muil is eigenlijk geene ziekte, maar
alleen eene buitengewone ontlasting en af-
druiping van de chijl en flijm , die door eene
al te kerke chijl wording langs den muil
uitvloeit, of door de opgezwollen klieren
en ontftekingen van de kaakklieren , de kwij-
nende doffen ontlast. Als de inwendige
wasfehing helpt , of de natuur zich zelve
hei dek , geneest deze kwaal van zelve. Den
muil te reinigen, al is het dechts met zui-
ver putwater en wat zout, is voldoende.
Muilklieren : deze zijn weinig in den
muil der Koeijen , in vergelijking met die
der Paarden, omdat de muil, eigenlijk de
bovenlip der Koeijen, weinig of geene klie-
ren heeft , maar integendeel van eene ze-
nuwachtige en eeltige zelfflandigheid is, het-
geen men als klieren kan aanmerken , of de
plaats daar de klieren zijn , zijn eigenlijk de
hoeken van den muil, alwaar de gaping der
hoek!pieren in den mond is: alle uicdriii -
ping of ontlasting van chijl of fpeekfel
loopt in die hoeken ie zamen, en druipt
daar uit , en dit noemt men zeveren ; hec
is hierom , dat een Boer akoo's de hoeken
van HOLLAND* 77
van de lippen en den muil , zelfs in veepest,
met azijn , zout of water moet afwasfchen. RUNDVEE*
Thans de kwalen der hoofdkiieren voor V. Afd.
namelijk voorgedragen zijnde, volgen hier IIT’
al vrij aanmerkelijker kliergebreken in den 00 4
hals. Deze gebreken waren bij onze oude
Landzaten , vooral bij de Vlamingers , be-
kend onder de naam van
Strangilioen of Squinantie , beiden wel- Strangi*
ke benamingen haar doel hebben op ge-lioea*
zwollen of bedorven halsklieren , welker
uitwerking de keel als verftrangt, verworgt
en belemmert, gelijk fquinamie dit ook
fchijnt te beteekenen, alhoewel ik er geen
fpoor in eenige Diëiionairum van heb kun-
nen vinden.
Dit Strangilioen is bij de Koeilen van
een’ omftekenden aard ; evenwel heeft het
ziine tnappen en onderfcheidingen. Onze
Nederlandfche of Hollandfche Landlieden
kennen onderfcheidenlijk : 1, Gezwollen
Halsklieren of dikke Keel en. 2 . Zeere
Keel en. *. Stijven tl als .
Gezwollen Halsklieren vertoonen zich Gez^oi-'
doorgaans eerst met blijnen en bultachtigelcn hal*-
öpzwellingen , die daarna ineenloopen enklieren,i
den hals doen zwellen. Dit ontdekt zich
voornamelijk het meest onder de kaken ,
alwaar het llrottenhoofd ligt , juist onder
de keel, zoo dat men het met regc Keel- Keelklie-
klieren noemen kan : verouderd , zijn zij zeer ren.
gevaarlijk en zijn het ware Strangelioen
der Ouden. Deze keelklieren zijn zeer ge-
ïieigd toe rotting, zwelling en steering, en
ma-
7 3 NATUURLIJKE HISTORIE
n et
RUNDVEE*
V. Afd.
IIL
fjoofdft»
Kropklie*
?en.
Kwak*
klieren.
Gezwol-
len Kos-
fcou
maken bij toeneming geheele uitzakkingen
van etter- of kwijl doffen, die dan vervol-
gens op de krop en de keelklier ( glandula
Thymi ) vallende , volftrekt a^nfteekende
worden, en vervolgens de keelkrop aan-
doende, genaamd worden.
Kr opklier en of Kr opziekte , dat is als de
zwelling of ettering der klieren , van onder
de keel tot op de krop en het begin der
onderhals voortgaat , en eindelijk zelfs de
borst of den kosfem aandoet, als wanneer
men het noemt
Kwabklieren , naar den aard der borst-,
kwabbe, die aan de Koeijen en Osfen ge-
meen, en doorgaans geheel klierachcig vee
is; deze kwabklieren formeren zelfs den
kosfem, welke als een vervolg der borst-
kwabbe , tusfehen de voorpooten der Koei-»
jen nederhangt, en als dan wordt deze een
Gezwollen Kosfem , dat is als de dwaal-
vochten der ontfloken keel- en borstklie-»
ren aldaar bijeen verzamelen. In gevallen
deze vochten aldaar bijeenzakken , volgt
gemeenlijk beterfchnp in de bovenfte ont-
ftekingen of zwellingen , en de ontlasting
der ftoffen kan vrij gemakkelijker aldaar ge-
fchieden en bevorderd worden ,. dan digc aan
de keel, omdat de bloed- en chijlvaten,
en ook de zenuwen minder gevaar loopen ;
hierom is in alle gevallen van hals- of keel-
ziekten, na voorafgaande aderlating, het
wrijven der kwabben en kosfem met fijn
zout en azijn, van groot nut, zelfs moet
de nek en voorfthoft wel degelijk geftadig
ge-
van HOLLAND. 79
gewreven worden. Dit: wrijven in keel
ziekten of halsgezwellen , ten minste in het
begin der zwelling, is onder onze Holland-
fche Veehouders overbekend , en bij zeker
Noor dhollanclfchen Koemeester vind ik de
volgende raadgeving, namelijk: zoo de hals
der Koeijen op Hal verdikt en er klierge-
zwellen aankomen, dat men dan twee pa--
len , voor de dal , in den grond fla ; den eenen
twee voet boven den grond en den ande-
ren iets hooger , en dan de Koe met den kop
daar tusfehen klemt, opdat zij de builen of
gezwellen zou kunnen doorwrijven; uit-
wendig beveelt dezelfde Meester vooral de
klieren en etterbuilen met zeep te fmee-
ren en met wrijven aan te houden. Dit
Jaatfte is ook zeer gemeen in gebruik bij
onze Landlieden, welke door wrijving met
groene zeep , de klieren gedwee maken en
des noods dezelve doorvlijmen, en daarna
wasfehen , hetgeen zeker een vrij algemeen
beproefd middel is: ondertusfehen zijn er
nog verfcheiden anderen , die van ouds voor
even goed erkend zijn , als de reeds ge-
melde manier van branden , welk middel aan
den hals vrij gerust kan geappliceerd wor-
den, omdat men minder voor kwetfmg der
bijdeelen te vreezen heeft, en de applicatie
uitwendig is. Wijders is er eene zeer goe-
de zalf bekend, om een gezwollen of klier-
hals te fmeeren, namelijk : men neme Alants-
y/ortel, fnijde die fijn en koke die wel af;
daarna, als dezelve wel door en door gaar
is, lloot men die tot pap, kleinze dezelve
F dan
HET
RUNDVEE*
V. Afd.
III.
Hoofdftij
HET
JIUNDVE1S,
V. Afd,
ÏII.
HoofdlU
Hals-
felijnea.
8o NATUURLIJKE HISTORIE
dan door een zeef, en inenge het merg met
varkensreuzel en fchapenbloed , met een
weinig wasch en gefniolten wierook en ho-
nig gecempert, men maakt dit alles tot een
zalf en>fmeere dnar twee-, drie- a vier-
maal daags den hals mede ; het zal , inge-
volge het getuigenis van deskundigen, meest
altoos van goed gevolg zijn
Nog vinde ik, bij zeker oud Schrijver,
tegens de zwellingen der klieren aan den
hals, een zeer eenvoudig middel, hetweik
ik vermoede niet geheel verwerpelijk te
ziin ; te meer daar mij verfcheiden malen
bij onze Landlieden dit gebruik is voorgeko-
men , vooral als zij veronderileDen , dat de
zwelling en ontdeking door vliegen of wes-
penbeten veroorzaakt is, en het halsblij -
n en worden Zij nemen dan alleen koedrek,
en wrijven die daarmede, hetgeen doorgaans
in het begin verkoelt en don g meest. Voorts
vinde ik nog bij den gemelden Schrijver , dat
koemest , vermengd met bloemen van camil
en meiilote, na bevoorens in azijn getrok-
ken te zijn, en daarna, met wat roggemeel
en reuzel, in een koekenpan of pot opge*
bakken en gefruit, een overheerlijk middel
is tegen etterende keelgezwellen.
Ik kan en mag bier niet nalaten om een
iiap nader tot de gevolgen van de keelziek-
ten en ontdoken klieren te treden ; want
deze ziekte kan dikwijls doodelijk worden
door de gevolgen , wanneer dezelve tot het
bloed overfkan. dan worcjc het even zoo
gevaarlijk en aanftekende , ais de droes in
de
van HOLLAND.
8i
de Paarden en het reeds gemelde ftrange- het
Hoen in de Koeijen. Het gebeurt dan , dat *ÜNDVE*
de bovenfte klieren aan den hals , tegens den v. Afd.
nok, insgelijks c.ntftoken worden en op- in
zwellen , zonder dat dezelve met de keel , H"'°‘ *
de krop of kosfemkiiercn gemeenfchap heb-
ben. Dit noemen onze Landlieden Nekge - Nekge»
m/, terwijl het elders, bij oude bekende zwel'
Veehouders , bekend is onder den naam van
Maan ft rang , dat is eene opzwelling of ver-
ftijving der maanfpieren, maar vooral der
nekklieren. Deze wordt dikwijls gevolgd
van het uitvallen van het haar en de Blaar,
waarvan nader bij de Huidziekten zal ge-
handeld worden. Er zijn er , welke deze
opzwellingen al veel helpen door, met een
naaide , een paardenhaar met wasch be-
fmeerd , door de gezwollen klierblijn ce
halen, en den draad er inlatende, dezelve
nu en dan heen en weder te trekken, om de
klier cot etteren, ce brengen , en daarna den
wond te heelen , als reeds gemeld is. Wij-
ders is nog, in geval van zulk eene zwel*
ling, zeer geprezen, dillezaad, twee on-
een, bijvoet en alfemknoppen, van elkeen
Jiandvol , dit tot een pap gekookt en warm op
de zwelling gelegd; zoo helpt dit doorgaans*
Maar gelijk het gebeurt, dat er dikwijls en
ook in andere klierwonden of gezwellen,
aanhoudende, bloedvloeiingen volgen , zoo
is bet volgende een beproeft fteipmiddel ,
namelijk: fpinrag , welgewenteid in hjne
haardasch en gefchrapt krijt ; dit op den
wond gelegd en met werk daarop gabon-
F 2 den9
HT T
RUNDVEE.
V. Afd.
/> II.
Hjöofdft,
82 NATUURLIJKE HISTORIE
den, ftelpc doorgaans het bloeden, mits
men hec Iaat bekorsten, en de korst niet
ontijdig afpelt. Over de hoest of kug, uit
de opgemelde klierontdekingen ontilaande,
zal nader gehandeld worden.
Dan, eer ik van alle de hier opgenoem-
de halsgezwellen af (lap , kan ik niet nala-
ten kortelijk aan te voeren , dat deze ziek-
ten , niet alleen veelvuldig bij onze Land-
lieden , maar ook in een vrij hooger graad
ir andere (Gewesten , inzonderheid in Zwitfer -
land , bekend zijn ; zoo vinde ik deze kwaal
fcefchreyen onder de naam van Loüyet , het-
geen zoo veel beteekend als blijnen aan de hals ,
eigenlijk kwab- of kosfemgezwel , waarvan
de‘ meeste reekenen overeenkomen met hec
geen hier boven van de krop-, kwab- en
kliergezwellen gezegd is. De voofteekenen
zijn een zeker foorc van huivering en tril-
ling, vooral in de kosfem of borstkwab-
be : de nok is dijf en de haren zijn (frak , de
ademhaling kort, en de klopping der ade-
len aan de borst en omtrent de zwelling, is
zeer handtastelijk te erkennen als dat foort van
klopping, hetwelk men doorgaans bij op-
komende gezwellen gewaar wordt , en wel-
ke, zoo men dezelve niet fpoedig kan doen
verdwijnen , al zeer ligt toe onedeken-
de verzweeringen ( gangreria ) overflaan.
Men keurt in dit geval hec aderlaten , anders
vrij gemeen, af, om dat daar door de dof-
fen worden wedergedorpc, dam* men, en
met grond, oordeelt, die te moeten tegen-
gaan, en integendeel de dofte trachten naar
bui-
van HOLLAND. 83
buiten te trekken; het is hierom, dat men HBT
best oordeelt om de etterbuilen uit te fnij- aüZvDVrtS'
den, hetgeen het klier - en fpiergeftel van den V. Afd.
krop, kosfern of den benedenhals aan de n]ï-
fchoft , wel lijden kan , dan dit behoort niet 1 *
te gefchieden , dan in den hoogden nood.
Ettermakende middelen worden hier het
best geoordeeld, als mede- het leggen van
een goede fpaanfchevlieg - pleister , of zoo
die niet bij de hand is , dan goed verscli
mostaardzaad , gemalen tot mostaard , en
een weinig peper er onder gemengd, en
heeft men het bij de hand, eenige bladeren
van de zoogenaamde Lieve Vrouwe Melk-
plant ( Euphorbium ) of wijnruic, er bij-
gevoegd; van deze pap legt men op het
gezwel , en daar over een pleister van teer
en pek , óp dat de pap kleve , of kan men
met lappen of touwen de pap er ophouden,;
des te beter, waarna de blijn, doorgetrok-
ken zijnde , zoo veel men kan , gereinigd
wordt met azijn of fchoon water, en dé
opening zoo lang open gehouden wordt ,
tot dat zij flinkt en geneest. Voor het ove-
rige plege men raad met de door ons reeds
opgegeverie middelen.
Wij gaan nu over tot de klierziekten der
lendenen en het geheele middelftel. Over
het algemeen hebben de klieren deel aan de
ongemakken der fpieren, vooral die der len-
denen, ribben, liezen, dijen enz. waarom
wij den Lezer naar het voorig Hoofd ftuk
over de ziekten der [pieren , wijzen; even*
wel zijn er zeer aanmerkelijke, die hier
F 3 bij*
HET
RUNDVEE
V. Afd.
III.
Hoofdft.
Lecden*
bloed.
De Scho
te.
84 NATUURLIJKS HISTORIE
bijzonder dienen voorgedragen te worden ,
als :
Het Lendenbloed , alhoewel het door den
naam van bloed, een gebrek fchijnt te be-
teekenen, hetwelk uit verflopping van het
bloed ontftaat, wordt het niet te min voor-
namelijk veroorzaakt door de verdij ving der
vetklieren* die aan de ribben en de lenden-
fpieren liggen. Als eene Koe zweet en dit
zweet fchieliik verkoud, dan wordt de Koe
(lijf in de lendenen ; het is inderdaad ook
niet anders dan eene fchielijke verftopping,
en heeft veel gemeenfchap niet hetgeen men
yervangen noemt, het ontdaat fchielijk en
wordt dra erkend door de flapheid der len-
denen, en de reekenen van pijn; het is het*
zelfde als lendenpijn bij den Mensch, na-
melijk zekere weedom, dat men bij zware
verkoudheid gevoeld, en welke pijnen men
vliegende of verfchietende pijnen noemt,
waarom deze kwaal der Kóeijen te regt ge.
naamd wordt
De Schote . Deze pijnen zetten zich
doorgaans achter de korte ribben, tot aan
het kruis, en de kwaal is omtrent hetzelfde als
het lendenbloed ; men ontdekt dezelve, nu aan
de eene dan aan de andere zijde, door ze-
kere trilling of kleine zwelling, maar vooral
door het betasten, want dan is er eene ken-
nelijke polsflag aan die zijde, alwaar zich,
tusfchen vei en vleesch, eene kleine zwel-
ling vertoont, ook geeft den loomen gang
en het kreunen der Koe dit gebrek te ken-
nen, Onze Landlieden ontdekken het fpoe*
dig
van HOLLAND*
8-
dig en doen eene aderlating, vooral aan de hst
lenden zelve, cf maken veelal eene bjoe-
ding in de Haart, hetgeen meest altijd helpt: v, Afd.
een drank van oud bier met kervel , ofbee-
tekrootenkruid of wortelen, opgekookt met
wat zout en roggemeel ; warm of laauw
de Koeijen ingegeven., herilelc dezelve fpoe-
dig. Öok worden de lendenen veelal door
een koekleed gedekt, om te verwarmen.
Buikklieren . Onder den naam van Buik- Buik-
klieren, worden verfcheiden en wel zeer klieren,
aanmerkelijke foorten begrepen, als de lan-
ke- of liesklieren , de navelk lieren , de uur-
óf elderküeren , de fpeenklieren , de pis-
kiieren, enz.
Lies - of Lankklieren zijn de geenen , ^cs •
die aan het hangen van de kosfem , achter ^ankkiie.
de voorpooten en aan de lankgreep , voor
de achterpooten opzwellen, voornamelijk
heeft zulks dikwijls in dit laatstgenoemde
gedeelte plaats ; men noemt het aldaar
Lankéuvel of Lankzucktig , als het op de Lanfreu-
klieren valt; kiliaan leidt het af van het vel of lank-
gedarmee ( Mins Illiacus ) dat aldaar regen *uchci£*
de liezen of lanken ligt , en zeker met grond,
want ook door dit gedarmte ontftaat de
liesbreuk en doorgaans de buikpijn in de
Koeijen , hetwelk bij de gebreken der inge-
wanden breeder zal ontvouwd worden. Hier
echter dient nog met een woord gezegd , dac
men de zwelling der lanken, oudtijds ver-
zachte en hielp door twee of drie handen
vol koolzaadbloemen , met witte fïijffel door
een geftooten, en met koud- of wel een
F 4 Wel-
8 6 NATUURLIJKE HISTORIE
HET •
RUNDVEE.
V, Afd.
UT.
, Hootdft.
Navel-
kliercn.
Pisklie-
ren.
Uurklie-
ren.
Fet aa;i
dc melk
legteu.
weinig leukwater, tot een pap gemaakt;
dit met eeiï lap om de liezen of lanken ge-
bonden , verzicht de pijn en helpt ook aan
de elders; gelijk óok bij de navelbreuk,
aan de A7 ave Ik lier en , (welker uitzetting of
opzwelling, dikwijls de voorbode der na-
velbreuk is), en aan de Pisklieren , die
zich vooral bij de Osfen en Stieren, aan
den koker der roede zetten. Alle deze wor-
den fpoedlg kenbaar en ook fpoedig genee-
zen, door de meermalen gemelde kliermid-
delen ; doch van meerder belang zijn de
' • Uurkit er en . Wat het uur is , en hoe
dit gedeelte ook de uijer, de elders en
her uurboort genoemd wordt , is in het
tweede Hoofdftuk der tweede Afdeeling van
dit Werk , oplettend verklaard ; maar hier
komen deszelts gebreken inzonderheid voor;
onze Landlieden noemen de gebreken in
dit gedeelte met verfcheiden benamingen,
die op een en hetzelfde uickomen, of on-
der fcheidingen bepalen, als daar zijn ver-
popte of dióhte fpeenen, zeere fpeenen,
her aan de melk leggen , of melkbuilen.
Onder deze benamingen komen de meeste
gebreken voor, want, wat drie-, vier- of
vijffpeen betreft , dit is in hetzelve Hoofd-
ruk befchreven , en behoort niet tot de
Klierziekte, dan als toevallige gevolgen.
Het aan de melk leggen is de voornaam-
11 e bekende kwelling der K o ei jen in het
melken; men erkent die weldra, als de Koe
blijft liggen , en weedommen of zwellingen
in het kruis zich opdoen , daarna het uur
op-
van HOLLAND. 87
opzwelt, en de fpeenen geen melk geven, het
Deze ziekte is dóórgaans het gevolg van RuNDVEE
het kalven. Eene Koe gekalfd hebbende, v. Afd,
ligt ftil en rijst niet ligt, dan na dat, zoo 11 1*
als men zegt, het ligchaam gefloten is, en Hoüfdft*
het uur in flaat is om te kunnen zoogen;
maar nu gebeurt het , dat het beest of al te
veel is afgemat, of te zwak van geflel is,
of voornamelijk eene verlamming door moei*
jelijk kalven bekomen heeft, en dat vervol-
gens daardoor in het kliergeflel van het uur,
verflopping of verlamming ontflaat. Voeg
hier bij , dat , naar mijn gevoelen , door
het al te vroeg of geheel wegnemen der
Kalveren, die natuurlijk het zog beter kun-
nen doorzuigen,' dan zulks door de kunst
van te melken gefchieden kan, de verflop-
ping toeneemt. Het was hierom de raad
van viiiGiLius , in zijne Landgedichten , en
van alle andere Latijnfche Schrijvers over
de Veeteelt, om, de eerfle honden en da-
gen na, het kalven , het Kalf bij de Moe*
derkoe te laten, om de jadders door te zui*
gen. Vele onzer Landlieden zijn in deze
eeuw te befchuldigen , dat zij het Kalf da-
delijk van de Moederkoe weg nemen , 'mo-
gelijk uit eigen belang , of ook wel uit
vrees voor de toorn der Koe, want het is
genoeg bekend, hoe woedend eene Koe is,
als men zijn Kalf, hetwelk zij eenigen tijd
gezoogt heeft, wegneemt; dit zelfs kan de
melk doen opflaan en de klieren van het
uur doen fluiten; hoe het zij , het aan de
\ melk leggen der Koeijen , is inderdaad eene
F 5 ver-
HET
RUNDVEE.
V. Afd.
III.
Hoofdft
»
* ■ i
88 NATUURLIJKE HISTORIE
verpopping der melkklieren in het uur*
veroorzaakt door de werkeloosheid en toe-
vloeiing der bloed* en melkaderen, die dan
opkrimpen en tot kliergezwellen overflaan.
Hier tegen hebben onze Landlieden onbe-
denkelijk veel middelen : elk heeft fchier
zijne biizondere behandeling , evenwel ko-
men de meeste behandelingen daar op ne-
der , eerst om het kruis te fmeeren , daarna
het uur of den jadder zachtjes te wrijven.
De voornaam fee teekenen van het aan de
welk liggen zijn, dat de Koe niet rijzen
kan , ter oorzake, dat het kruis nog niet
gefloten is , zoo als zr dit noemen , fchoon
het eigenlijk de fc haam beenderen en het
bekken zijn , daar het hapert , dewijl de melk-
vaten en die der lijfmoeder daar langs lo-
pen. Zij voelen insgelijks naar de ftaart *
of daar in zwelling of de wolf plaats heeft,
daarna aan het hart en aan de lanken of
liezen , aan de melkaderen , of die hart klop-
pen , waaruit zij dan zeker befluicen dat de
Koe aan de melk legt , dat is, dat het in-
wendig aan de klieren mankeert, want het
niet fpoedig melk geven is niet altoos een
teeken van het aan de melk leggen , want
de eene Koe geeft fpoediger biest dan den
anderen. De mees taangep rezen middelen
tegens het ware aan de melk leggen , zijn
ons door de bestkundigfle dus opgegeven;
deze willen , dat men de Koe in de melkade-
ren aderlate, van welke melkaderen men
de afbeelding en het beloop ziet op Plaat
Vil en VII*, geplaatst ia de tweede Afdee-
ling
van HOLLAND. 89
V Afd.
- iii-
Hoofdil^
ling van dit Werk; men aderlate aan we* HET
derzijde, dat is aan de linker- en aan deRUNDV£Ei
regterzijde van de Janken , omtrent een pints*
pot vol aan elke zijde, daarna geeft men
het beest tarwemeel , met verfche zelfs eerst-
gemolken zoetemelk , of wel biest van eene
andere Koe, zoo men dit bij de hand heeft,
daarna neme men, om de gereedheid , raap-
of lampolie, of zoo men het bekomen kan.
Althéa -zalf (: unguentum altheae') of ze-
nuwzalf ( unguentum nervinum ) uit de
Apotheek, en wrijft die hard over het kruis ,
droog die, van verre af, met eene kool
vuur , zoo veel het mogelijk is , en het zal
helpen. Ik voor mij deele dit mede , zoo
als het mij door een’ deskundige is opgege-
ven, dan, om het zamentrekken van het
kruis te bevorderen, zou ik ter proeve wel
eens voordellen, om noteboomen biader-
toppen alleen , of met populierboomen
knoppen er onder vermengd, met raapolie,
tot een pap te dampen, en dezelve over
het kruis en aan de lanken te wrijven en aan
te leggen. Veele Noordhollandfche Land-
lieden houden het volgende als een goed
middel , in geval van het aan de melk leg-
gen, namelijk : zij koken een maatje groene
erwten, in twee etmalen, dat is eetmalen,
met een goed duk fpek , in ruim fop , en
geven dit fop aan de Koe te drinken; dit
is bij vele Landlieden bevonden van zeer
goede uitwerking te zijn, hetwelk zeer wel
te begrijpen is , wanneer men nagaat dat
alle verwarmende en zachte foupen altoos
bij
het
RUNDVEE.
V. Afd.
III.
Hoofd ft.
Verdopte
Speenen.
90 NATUURLIJKE HISTORIE
bij de vrouwen de vermeerdering van het
zog zeer bevorderen , en het daarenboven!
volkomen eene bevestigde waarheid is , dat
de peulvruchten, erwten en boonen , eene
gezegende en bloed voedende eigenfchap
hebben voor den Mensch , ja zelfs het boo-
nen ftroo voor het Rundvee, zoo twijfel ik
niet of een zorgvuldige Koehouder zal zij.
ne gekalfd hebbendé Koeijen , wel gaarne
een goede kom foep van zijn eigen tafel
mededeelen , om deszelfs melkmaking te be®
vorderen. Bij deze inwendige middelen be-
hoort nog peper op olijvenolie gezet, met
azijn en Wat zout door een geklust; voorts
nog oud bier, waarin een ei geklust, en
naar evenredigheid , raapolie en boter er in
gemengd, en dit aan de Koe warm ingege-
ven , houd men voor uitnemend goed.
Ik ga over tot de Speenen. ' Deze ver-
dienen insgelijks zeer veel oplettenheid : der-
zelver gebreken zijn tweederlei , namelijk
ver flopte- en zeere fpeenen . c
Verflopte Speenen . Deze zijn dezulke,
welke door de zwelling der klieren in het
uur, dermate gedrukt worden , dat de melk-
vaten zich niet kunnen ontlasten. Dit ge-
beurt yooral bij de Vaarfen , wanneer zij
voor het eerst kalven, als wanneer de fpee-
hen nog niet aan het melken gewoon zijn, irr
welk geval het meestal afhangt van de kunde
en handigheid van den melkmeid of den knecht.
Ook gebeurt het wel , dat allen, maar door-
gaans, dat een of twee der fpeenen digten
of verftopt worden , ais wanneer het een
groo»
van HOLLAND. 91
groote kunst is om de overige fpeenen aan HET
den gang te houden, en zoo als de Boeren RUNDVEE
zeggen, de melk over te brengen. Einde- V. Afd.
lijk zijn de Speenen dikwerf gezwollen en ***• .
pnriiooken, het zij dpor drukking in het
melken door onkunde veroorzaakt, of wel
door vuile morfige handen, of ook door
vurigheden of inwendige gebreken der melk-
vaten. Er is ook nog een gebrek aan de
fpeenen , hetwelk qien noemc
Ben Br op , dat is, eene geftadige drui-DenDr0P
ping en ontlasting van zeker weivocht en
ook melk, uit de fpeenen
Ter genezing van deze gebreken der fpee-
nen, vinde ik, als goed bevonden, voor-
gedragen , roode rozen , geweekt in azijn
en met olie vermengt , bekend onder de
naam van Eek van Rozen (* *). Men neme
hier van een groote theekop vol, befmeere
en wrijve zachtelijk daarmede de digte fpeen
of fpeenen, zoo echter, dat men omzigtig
de andere fpeenen vermijde, en met welke
'wrijving men moet aanhouden tot het be-
tere. Velen nemen ook Althaea- zalf , en dit
is insgelijks goed, zelfs in vele opzigten be^
ter , mits men omzigtig de andere fpeenen
vermijde. ïs het dat de fpeenen digt zijn,
kort na het kalven, zoo is het ontegenzeg-
gelijk het best om die door een nuchter
kalf te laten doorzuigen. Voorps kan een
handige melkmeid of knecht dikwijls door
eene
(*) In de Apotheken is onder den naam van Ha»
ving van Ro en bekend: Roode Rozen, in water ge-
weekt en met Honing gekookt , het welk men mede kan
gebruiken.
HIT
RUNDVEE*
V. Afd.
111.
Hoofdft.
Zeere
Speenen.
Kloef-
fpcenen.
Klonter-
fpeen*
pa NATUURLIJKE HISTORIE
eene aanhoudende en telkens te herhalene
zachte wrijving, met ongezoute boter, aan
het uur en om den rand der tepel , veel toe-
brengen tot herdel. Om den drop te gene-
zen , is het best eene kleine aderlating, en
daarna eene ligte wasfehing met rozen en
rosmarijnwater te doen.
Zeere Speenen komen nu en dan al vrij
veel voor. Men noemt dezelve zeere [pee-
nen, als zij vurig zijn en een puistachtigen
uitdag hebben , of ais er kloven of hardig-
heden en openingen in komen , hetwelk
dan klooffpeencn zijn ; deze zijn gevaarlijk
en worden veroorzaakt door inwendige
klontering of dolling in de klieren en tepel-
buizen, hetwelk men klonterfpeen noemt,
of waarvan men zegt: het uur , de elder
klontert : dit kan niet geholpen worden ,
dan door lenige wrijvingen , zoo als reeds
bij de verdopte fpeenen gemeld is; maar
is het vurigheid, of Haat het over tot ette-
rende puisten , zoo moet men derker,
vooral verkoelende en niet bijtende midde-
len bezigen; de terbentijn, van welke de
Landlieden anders veel gebruik maken ,
deugt hier vooral niet, maar azijn op lood
gezet en even getrokken, daarna met reu-
zel of verfche boter, doch liefst met ho-
ning, gekleinst, is zeer goed. Men kan
ook met zeer veel nut de zalf van Althaea,
met een derde Nutritum vermengd, bezi-
gen. Voorts is karnemelk op mostaartzaad
gekookt, in dit geval, zeer goed, zoo om
het de Koe te drinken te geven , als om de
fpee-
van HOLLAND- 93
fpeenen er mede re wasfcben. Er zijn er HET
zelfs die koemest of de uitloop der voch- RUNDVZE®
ten van den drekhoop , bezigen* Anderen v. Afd.
gebruiken wederom oud bier, eenigen , en JI?!
dit is nier verwerpelijk, houden neutenbol- 0 4
frer, op oud bier en witte wijn gezet, al-
toos in huis, om digre en zeere fpeenen
mede te wasfchen , hetwelk veelal helpt;
zeker is het, dat de noten en de bladeren
der nootenboomen, bil de Ouden, in de
klier en borstkwalen veel gebruikt werden.
Nog zijn ons door ervaren Koemeesters
zeer beproefde middelen , regens zeere fpee-
nen en het opflaan der melk, aan de hand
gegeven, tevens met eene werkende behan*
deling daar van. Wij hebben, bij de be-
fchiijving der fpeenen en het uur of den
elder, in het tweede Hoofdlhik der tweede
Afdeeling van dit Werk, alrede melding ge-
maakt van twee-, drie- en vierfpeen; deze
ontdaan of uit de geboorte , of uit een
bijkomend toeval, waardoor een of meer
fpeenen buiren gebruik geraken ; dit nn
noemen de Landlieden verlamde kwartieren,
want zij verdeden, te regt, het uur, naar
de vier fpeenen , in vier kwartieren , en
pnderfchdden die zelfs in voor- of ach-
ter-, of ook zijkwartieren , naar derzelver
pJaatling; en inderdaad, wanneer men het
uur van binnen befchouwd, dan zijn des-
zelfs melkklieren en vaten in vier onder-
fcheiden borsten of afzonderlijke bekleed- 1
felen verdeeld , alfchoon zij uitwendig maar
eenen zak fchijnen te zijn. Wanneer nu
eene
94 NATUURLIJKE HISTORIE
HFT eene dezer inwendige borsten of klieren
rundvee. en rnej|cva|;en verdopt, verhard of ontho*
v. Afd. ken is, ontdekt men dit aan de hardig*
TTJii’ heid van dat kwartier of aan de teepelfpee*
nen, en eindelijk aan den drop, het zij et-
ter - cf bloeddrop , en het niet melkgeven ,
zwelling en onflokenheid ; in dit geval
helpt, in het begin, dikwijls het wrijven
met oogezoute boter en raapolie: ook is
als zeer goed bekend de Populier- en Al-
thaea * zalf, welke men in de Apotheken kan
bekomen, en waar mede men het uur mee
de warme hand wrijft. Maar is het nu dat
men eene inwendige ettering en onthe-
kïng ontdekt, zoo dat de fpeen zwelt en
verhopt wrordt , dan zoo neme men een
langwerpige hrook van een gerookte lebbe
of de vierde maag eener Koe , die toch al-
toos bij de Landlieden te bekomen zijn, om
dat dezelve daar mede de melk tot kaas
doen runnen ; deze hroek lebbe nu , rölc
en draait men in een , tot een dunne hevige
draad, even als of men een hrookje papier
tot een foort van haafje draait; dit lebbe
fliftje nu werkt men met de handen al draai-
jende door de mond of de opening der
fpeen, tot in de holte van het kwartier,
daar de qntheeking en de etterbuil zich
bevindt; men laat alsdan dit lebbe hifrje er
in zitten, het welk, week wordende, de
etterbuil en de bloedklonters dermate aan-
doet, dat de vuile hof eenigzins ontbindt,
en de dunne fcherpe hoffen, door de na-
tuurlijke eigenlchap der lebbe 3 tot fchifting
g®5
van HOLLAND. 95
geraken, zoodat, als men er deze lebbe- H3T
draad uithaak, doorgaans de etter volgt , RUND'
en de fpeen lucht: krijgt, waarna men, tel- v. Afd.
kens deze bewerking herhalende, en met de riHh ■
imerlijke wrijving met olijven- ot lamp*
olie aanhoudende, doorgaans en bijna zeer
zeker , altoos de genezing erlangt , en , of
dat geheele kwartier weder aan de melk
brengt , of, in geval van uitdrooging van
hetzelve, echter het uur en het beest be-
houd. Wanneer men , in geval van uitdroo-
ging, in zulk een kwartier eene verharding
bcfpeurt, en dat de fpeen ontftoken en
gezwollen blijft , zijn er Koemeesters, die,
fioutelijk, de fpeen affnijden, en zoo ver zij
kunnen de ontlloken deelen , en daarna hec
geheele kwartier zuiveren , den wond gene-
zen en laten toegroeijen , welke operatie
evenwel het laadde middel moet zijn, en
dat niet zonder veel moeite kan verrigc wor-
den, om dat de Koe die pijnen niet gemak-
kelijk lijden, noch doorftaan kan, en men de-
zelve , bij het doen dezer operatie , wel vast
met den kop aan het fchot moet binden en
de poocen ook wel moet bezorgen.
Veelerlei kleinere toevallen der klieren
zijn er bekend, als: gezwollen pis-, navel-
en aarskiieren ; dan deze zullen bij de Na-
vei - , Lies - en Blaasziekten en Aamheijen
voorkomen. Met een woord dient hier ech-
ter nog melding gemaakt te worden van hec
zwellen der ziadklieren in de ballen der
Stieren en de balzak der Gsfen. Deze klie-
ren zwellen dikwijls op en gaan wel een*.
G over
96
NATUURLIJKE HISTORIE
~ hpt over tor ettering of breuken. Men noemt
rundvee. £-n f>afavrargei ^ of wel anders kwade Dab
v. Afd. len enz. De middelen om die re genezen ,
ITl* ziin eenvoudig; namelijk: men wrijft de
Hoofuft. ^3a]za^ fterk met boter, of met eenig ander
Balwran* zacht fmeer , doch vooral hemen men krijt
gel* op ilerke azijn nitgegist , en legge dit, met
koemest vermengd, op de balzak. Sommi-
gen willen , en zeker het komt mij niet on-
aannemelijk voor , dat men galle neme en
daar mede dè ballen wrijve. Eenigen ver-
kiezen hondengalle; dan wie zal altoos zoo
onbarmhartig zijn, om eenen hond daarom
te dooden ? fk voor mij durve het wrijven
met het eendenvet en ook de durvendrek
met hetzelve vermengd, wel annraden op
gezag van eenen kundigen Landman.
Dus verre dc Klierziekten afgehandeld
zijnde , zullen wij de Huidziekten laten
Ypigen-
i 1
f
VIJF-
van HOLLAND. s>7
VIJFDE AFDEELING.
VIERDE HOOFDSTUK.
Handelende over de Huidziekten der
Koeijen.
o nder alle de kwellingen en ziekten der
Menfchen zijn er geene bekend, die, het
zij dezelve kort of langdurig zijn, zoo veel
fmarten, en vooral ontleken de en befmet-
tcnde kwalen kannen veroorzaken , als de
pest, de fchurft, de kinderpakjes, de ma-
zelen, het roodvonk, de luisziekte en ook
de venusziekten , welke allen , ten minste
de voornaam (Ie , hare befmecting door de
poriën der huid uitwafemen. De Koeijen,
wier ziekten wij eigenlijk befchrijven, zijn
mede aan verfcheiden Huidziekten onderhe*
vig, welke wij nu zullen befchouwen.
Het Schurft of Schorft. De Schurft is
eigenlijk kenbaar aan eene menigte fchelfer-
tjes en pukkels, die zich tusfchen het haar
inzetten , vooral aan de warmfte plaatfen.
Het zet zich veelal aan het kruis , langs de
ribben , achter de ooren en tusfchen de
G 2 klaau*
HIT
RUNOVSEil
V. Afd,
IV.
Hoof dit.
Het
Schurft.
9* NATUURLIJKE HISTORIE
VET
JLUNDVF.E
V. Afd.
TV.
Hoofde
klaauwen. De Schurft ontdekt zich meest
in de zomer bij hitte, en volgt veeltijds op
de ontdcking, door vliegenbeeten veroor-
zaakt ; raap in den hoogden graad is zij een
zeker teeken van het iongevuur. Het bloed
van eene fchorfre Koe is doorgaans zwart-
achtig, zwartgallig ; de fchurfmekte ver-
toont zich vervolgens onder verfcheidene ge-
daanten , en bekomt verfcheidene benamin-
gen, naar mate hare gedaante verandert- De
Landlieden tellen verfcheidene Huidziekten
op 7 die allen fchier op een uitkomen, als
bij voorbeeld: Vurigheid , Miersheid ,
Eter dzeer , Schurk ziek , de Rui , Ruidig -
heid , £ lijnen , Builen , Bloedzweer en ,
enz.
Maar voor en aleer wij tot die bijzon-
derheden overgaan , oordeelen wij het var*
belang eenige opheldering , aangaande de
Zelftlandigheid van de Koeijenhuid te moeten
geven , hetwelk wij vertrouwen , dat veel toe-
lichting tot den aard der opgem^lde zick-
tens kan geven. Door de bereidingen der
huiden van dieren tot leder of perkament,
of andere vellen, is omegenzeggelijk bewe-
zen , dat de koe - en osfenhuiden het taaide en
het vaste leder opleveren, en wel zoo, dat,
hoe heeter de landen zijn , waaruit de huiden
dier dieren ai komstig zijn, hoe vaster en
barder leder dezelve opleveren, blijkens de
Honduras - en Buenos Ap'os- huiden; de
reden is zeer zeker, dat de huid der Koei-
jen, in die heetere landen, dikker, digcer
v$n poriën m korter ineengedrongen van
haar
van HOLLAND, 99
baar en haarwortels is; waaruit dan volgt dat H?T
de uitwendige ontftekingen meestal door de RUNDVE1
infeéh'en der lucht veroorzaakt worden , en v Afd.
de inwendigen, nanlelijk die tusfchen dén 1 v-
opperhuid ( EpidermuS ) en het vecvlies 00 *
( Celhilofu ) , ontdaan, niet frnetbaar wor-
den, dan door eene etteririg of verderf in
den huid zei ven ; het is hierom dat de Koei-
jen , tusfchen den opperhuid en het vetvlies,
menigmaal den zoogenaamden douwwurni
hebben $ en in zekere blijnen of gezwellen
dat infekt voeden , zonder dat het haar in-
wendig fchade ; zelfs zien het de Vetweiders
als een teken van goed en veel fmeer aan ,
en de Boeren tellen het weinig. Nog ziec
men gaarne, dat eene Koe op haar tijd ruit,
dat is, van haar verwisfek. Het een en an-
der in overweging genomen zijnde , firekt
ten betooge, dat verfcheïden Huidziekten
der Roeijen veelal uitwendig blijven, en, in
dien Hand blijvende, niet doödelijk zijn,
maar het vol (trekt worden , als dezelve tdc
in de vetklieren en vervolgens tot in het
bloed indringen en invreeten. Op deze
grond gaan wij voort en befchouwen de
Vurigheid of Vierigheid . De Vierig - vurig?
heid is een prikkelende uitwafeming van het heid.
zweet der Koeijen , hetwelk zich kort on-
der den huid, tusfchen het haar, inzet;
deze vierigheid zet zich het meest en het
eerst kenbaar aan de hals ; zij neemt roe
door het fchurken tegen de palen of fchot-
planken, als de Koe; door het gevoel van
jeukerigheid, zich veel lc huurt, wrijft of
G 3 fchurkc ;
ICO NATUURLIJKE HISTORIE
V Afd.
iv.
Koofdft.
De
fchurkt; dit is aan de Koeijen, zelfs buiten
rundvee- eenjg Wezendlijk ontfteekend zeer of fchurft,
zoo eigen , dat men haar zeer veel zich aan
de palen en walvischkaken , welke overal ,
althans in Holland , in de weiden geplaatst
zijn, ziet wrijven, om hare natuurlijke
jeuk te verzachten , hetwelk evenwel toe
feburft of zeerwording kan overflaan . als de
Koeijen hier aan gewennen, waaruit dan ge-
booren worden
De Schurk - of Schotzickte , dat is , als
Schurk nf Koe 0f qs zjch niet kan onthouden van
schotziek- te fchuiken. Dit gebrek nu is eene natuur-
lijke gewoonte der Koeijen, hetwelk zoo
verre inwortelt, dat zij de hals kaal fchur-
ken, en daardoor vurigheid of weekheid in
den huid veroorzaken ; dit noemt men dan
Haisjeuk.ook wel Halsjeuk , Kaalhals , en hier uit
Kaaihais v0 gC dan hetgeen de Landlieden Miersheid
noemen.
Miersheid , alfchoon het ook maar vurig-
heid is, is evenwel erg in hare uitwerking,
om dat de vurige uitllag zeer zamenvloei-
jende is. De Miersheid blijft eene Koe lang
bij : zij vermagert er van en is flap : de
huid en het haar wordt onzienlijk en op een
plakkende ; zulk eene Koe noemt men
miersch , ook wel fchriel , dat fchraal be*
teekend. De Mierschheid kan eene Koe
dermate kwellen , dat zij van de melk af-
raakt. Zij eet dan bijna niet, ja het fchijnc,
dat deze kwaal uit de maag en ingewanden
ontftaat, en als een foort van tecring is.
De middelen , die ons ter genezing hier van
zijn
M iers
&eid.
van HOLLAND, i ói
zijn opgegeveri , befhan in de volgende:
frnen writ've haar met hooi, daarna legge
inen haar oud, wel uicgedampc hooi voor,
hetwelk zij, ora de verandering, in de kla
verweiden zelve, gaarne eren, vooral hooi
van waterliezen : heipc dit niet , dan neme
inen een once Veneetlche Triakel, en raenge
dit met een pint pekel uir de vleeschkuip,
en doe haar dit koud drinken of ingieten;
dit helpt de maag en geeft ontlasting van
de fchefpe (loden. In den winter, op dal,
wrijft men haar wel met turfmolm en
zout, voö: ts geeft men haar het fap van
afgekookte koolsbladen of rapen te drinken,
en de afgekookte bladeren of fchilkn tot
fpijze; dit helpt vrij dikwijls.
De Ruldigheid is almede eene fdortgelijke
kwelling , doch minder gevaarlijk. Men
moet de Ruldigheid wel onder fcheiden van
de Rui, al fc hoen het beide op het haar van
den huid vair; de eene is de natuurlijke rui,
die de Koeijen jaarlijks hebben, de andere
eene ziekte. Deze Ruldigheid is eene ziek-
te in het baar der Koeijen, dat, als aaneen
klonterende , verflapt en uitvalt , zoo dat hec
dier kaai wordt: veeltijds fchüilc er een be-
gin van fchurfc onder. Die foorc van rui-
digheid ziet men veel aan de kaalheid der
hals of aan hec kruis , welke ruidigheid, zoo
dezeive toeneemt, de haren doet (lijf (laan,
en de huid fchrompelïg maakt; zij komt
nabij de Blaer en IVolj'zukte.
De Blaer is eene opzwelling van den
huid, door waterachtige builen en blijnen,*
G 4 * dié
lief
R.ÜNDVEgi
V. Afd.
IV
iioöfdfti
De Itüii
digheid.
De Blief*
102 NATUURLIJKE HISTORIE
rundvee ^ie overa* verfpreid, dikwijls zamenloop eii*
fommigen noemen het Leewater; als deze
v. Afd. builen flinken , volgt er eene afval of ruijing
Hoofdft» van ^ec ^aar °P ’ hetwelk dan op nieuw we-
der aanwast, doch hetgeen zonderling is.
Leewater, nooit of zeer zelden wast het witte haar
weder aan, daar de blaar geweest is. De
Blaarziekte is zekerlijk eene foorc van Huid-
ziekte , aan de in worteling van het haar, en
daarom wel te onder fcheiden van de Tonge
Blaar of gezwollen Tongklieren, in het vo-
rig Hoofdfluk befchreven. Men erkent de
regte blaar evenwel doorgaans eerst aan het
zwellen der lippen tegen dc tong, zwelling
aan de oogen en opgezwollen builen of Mij-
nen , als een hoender - of windei uitfpan-
nende, waarom men deze kwaal ook Blijn -
xkkte z'le^te noemt. Men helpt dit veel door
aderlaten en doorviijming der builen , als
wanneer het vocht wegloopt; voorts fmeert
men dezelve met wat zout en wast die nu
en dan met water en azijn.
Kwaad Kwade Vurigheid, is, als de pukkels za-
zeer of menvlocijen , en rot kwaadzeer overflaan;
ri^hefdj11* d*c zet zich veel aan de hals, aan de ge-
wrichten der pooten en tusfchen de ribben.
Aan het [Vlen noem: dit ook aan het bloed zijn. De
bioeJzijn. j£oe -s aan jiet noed , hetwelk zoo veel
zegt als dat de Koe kwaad of ontlloken
bloed heeft. Men ontdekt dit veel aan het
kloppen der hartader, aan de ribben. Ook
kan een kundig Landman zulks aan de melk
ontdekken, die dan altoos naar den blaau-
wen trekt en zelfs de [peerien brandig maakt ;
van HOLLAND. 103
sis die kwaad bloed uitflaac en zamenloopt,
worden hec rooven , die doorbreken en ette-
rig worden. Hec beste en eerite middel v. Afi.
hier regen , is aderlaten aan de hals of aan H
de lanken: gebeurt hec dan, dat hec bloed
niet loopen wil en als verdikt is, zulks is
een kwaad teeken en kan fpoedig door den
dood gevolgd worden. Men. noemt dit dan
kwaad bloed: derhalve moet men alle po- Kwaad
ging aanwenden om doorftraling van bloed bloed,
te bekomen, en vervolgens, zoo veel mo*
gelijk is, de Koe zure en frisfche dranken
zien in te geven. In Noordholland houdt
men voor een goed middel : een lepel Ve-
neetfche Triakel, een half pint azijn en een
kop met pekel, tweemaal daags ingegeven.
De Vlamingers houden het volgende voor
een goed middel: zij geven het kruid, ge-
naamd Nachtfchaduwe, aan de Koeijeti te
eten ; zij bereiden voorts een drank van het
afkook fel van de Steur, die aan de Vlaam •
fche kusten nog al gemeen is , en geve zulks
aan de Koe te drinken, en veelal ook zoet
wei met azijn en een weinig zour; maar
hetgeen ons het allerbest voorkomt, is het
geneesmiddel der Ouden ; deze gaven na
Se aderlating , de Koeijen een ontlastend
middel in , beftaande in een afkookfel van
zee-uijen (Squilla) en de Rhamnis- be-
zien of bladeren , hetwelk doorgaans een
goede purgatie is in andere verhuringen der
Koe jen ; voorts maakten zij altoos gereed te
hebben een drank van Kappers- en B ingei*
kruid, met Cijpres, getrokken op wateren
G 5 wijn j
HET
aUNDVEE
V. Afd-
IV
Hoofda
Rappig-
ïisid.
De goe
U Rui*
104 NATUURLIJKE HISTORIÉ
wijn; deze drank zetreden zij op kruiken, éft
hielden die voor beter , hoe ouder dezelve was ;
maar als nu de vurigheid ror etreren of et-
terbuilen overfloeg , dan kopten zij den huid
hier en daar en doorvlijmden de blaar daar-
door veroorzaakt : vervolgens (taken zij in
de wond , tusfchen vel en vleesch , een (tuk-
je wrangwortel, om de doffen af ce leiden
en het invreten voor te komen. Eindelijk
gebruikten zij tot een geneeszalve de Me-
liloot zalf met eendenfmout en wat zwavel,
hetgeen ook zeer nuttig is tegen het Schurft.
Op deze kwade zeeren volgt de
Happigheid. Dit is eene kwelling tus-
fchen vel en vleesch en uitwendig onzigt-
baar, en zoo veel als verborgen Schurft of
prikkeling in het bloed. Het on citaat veelal
in droog en heet weder, of door het (taan
in de heete middagzon ; een gebrek dat bij
ons door de vlakheid des lands niec wel is
voor te komen* In Duitschhnd , Italië ,
Spanje en elders , zorgen de Veehoeders
altoos om in hunne weiden geboomte te
planten , onder welker fchaduvv de dieren
rusten kunnen* Mij zijn in Holland ver*
fcheiden Landlieden bekend, welke hier op
aandachtig zijn , en in hunne weiden wilgen
of andere hoornen planten; in het Sticht -
fche vooral heeft men meestal fchaduwrijke
melkbogten. Nu volgt
De Rui , de goede Rui . Deze is niec
anders dan de verwisfeling van haar, dat
gemeenlijk op de (tallen tegen het voorjaar
gefchiedt. De Koeijen worden tegen s
de .
)
van HOLLAND. 105
den winter, even als de Paarden, ruigharig, HKT
terwiil het nieuwe haar aanaroeit, en ver- RUNDVtl'
volgens het oude uitfloot , dat dan van zelfs V. Afd,
afvalc. Men roskamt hierom de Paarden,
doch de Koeijen moeten overal met een bos
Ilroo of hooi geflreken worden , en fomwijl
gewasfen, op dat het zweet tusfchen hec
oude haar hetzelve niet doet . klonteren,
Schelferhuid. Dit is niet anders dan aan- Schel-
gebakken zweer dat op den huid zich alsferhuid*
kleine fcbelfers of fchubbevjes aanzet, het
evengemeldè wrijven mee ilroo en wasfehen,
is hier tegen aanbevolen.
Stijf haar. Er is een zeker gebrek In Stijfhaar,
de aanwas van het haar der Koeijen. waar
door het in den wasdom kwijnt, of dat wel
al te (lerk op den aangroei van het haar
werkt , zoo dat het haar oprijst en (lijf flaac
cis de borstels op een zwijn. Men vindt
Koeijen, die zoo rnig en (lijf harig zijn, dat
het haar zelfs tot krulling en borsreligheid
overflaat, en hec wordt eene kwijnende ziek-
te, als de aanwas van den huid het haar tot
ontijdigen wasdom brengt, en dus de natuur
overfiaat om alle hare krachten aan dien was*
dom te verfpillen In dit geval worde hec
‘haar in alle ditren verhard, het celiuleufe of
de klieren der huid verdikken , en wordt
onnatuurlijk, fpekachtig, zoo dat het haar
borstelig en ftijf wordt, en ai die zachtheid
verliest, die anders een malfche huid eigen
is, ja het komt mij zelfs bewijsbaar voor,
dat de borstels der Varkens van dit natuur-
lijk eigen van den fpekhuid , hunne oorfprong
vaa
icS NATUURLIJKE HISTORIÉ
fffeT van hijfheid hebben ; het fs dus dat het (lijf»
HüNDvEi. jjaar der Koeijen meest altijd zich open*
V. Afd. baart op de nok langs de ruggegraat, bij-
IV. zonder aan den haart. Daarenboven ziet
Hoofdft, deze ftijfharïgbeid meest bevestigd in
zwaargefpierde Osfen en Koeijen , vooral
als zij oud beginnen te worden , en dat dit
er de oorzaak van zij, maar daar het hier
nu eigenlijk op nederkomt, is, dat zooda-
nige llijfharigheid uit de huidziekre en de
opkrimping zelve , ontftaat vooral uïc hijve
fpieren en vezelen , daar integendeel uit
zwakke fpieren en vezelen , zwak en dim
haar gebooren wordt. Wij hebben hier
voren aangemerkt, dat het wit haar van de
Koeijen, door de blaar afgeruid, zeldzaam
weder aangroeit; het zwart haar groeit in
tegendeel herker en het rood middelmatig.
Dc Wolf. Wolf is een gevolg of ook veeliigt
bijna hetzelfde als de kwade Rui en de zoo
evengemelde Stijjharigheid , althans de oor-
zaken komen fchier op een uit. Men er-
kent de Wolfziekte aan het hij f (laan van het
haar, vooral aan de haart, alwaar als dan
een merkelijke zwelling en rappige fchurft-
heid onthaat, waardoor het haar uitvalt,
meest altijd van eenige fchelferige fchurft-
heid en ook dikwijls van luizen , blijnen of
puisten vergezeld: ook verliezen de, door
deze kwaal aangetaste, Koeijen, langza-
merhand de krachten , doch de kal fd ragen-
de Koeijen vroeger dan anderen ; het welk
ook veeltijds oorzaak is dat de zoodanige,
na het kalven , niet kunnen haan. Deze Wolf-
ziek -
van HOLLAND, ic?
Ziekte heeft zijnnaam bekomen van het haar-
wisfelen der Wolven, eigenlijk van zekere RUNDVE*<
invretende zeeren op den huid, waar door V Afd.
het haar uitvak en de huid inzweert, hetwelk IV*
een vrij gemeene kwelling van het Hondenaar-
dig gedacht, vooral dat der Wolvenen der Vos*
fen is. De wolfziekte der Koeijen, intus-
fchen , is een lelijke aankekende kwale,
die een geheels fral kan aankeken, men
ontdekt, in deze ziekte, eene Happigheid der
Koeijen in het kruis en het achterdel: de
kwaal valt , in des zelfs begin , doorgaans
altoos op het einde der kaart , en klimt van
wervelbeen tot wervelbeen op ; de kaart
.zwelt eerst , vooral daar het haar lang
wordt, daarna begint het haar kijf te kaan,
eindelijk ontdekken zich bleinen, de kaart
wordt bol en kap ; op het laatst ontkaat
er ettering , en dikwijls worden er klei-
ne kaartbeentjes ontlast; over het geheel
vertoont zich de fVolfziekte gelijk aan
Kwaad zeer , Luisziekte en Schurft. De
IVolfziekte wordt, zoo dra dezelve ont-
dekt wordt , nu en dan nog al fpoedig
genezen , vooral als dezelve nog maar op de
kaart vak ; het best en beproefd middel is ,
dat men , ter plaatfe alwaar de kaart zwelt
en het haar kijf kaat, de blijn kruislings
doorihijdt, tot op de kaartbeenen , en de
kaart laat bloeden; daarna bindt men, om
de wond, meestal een doek, met groene
zeep en zout befmeerd , hetwelk veelal
helpt : of men vult de wond op met zout
€n peper , waarom dan een linnen doek
S*
io8 NATUURLIJKE HISTORIE
HKT gefhgen en vastgebonden wordt en welke
^UNDV,E* verbanden men laat zitten rot het van zelve
v. Afd. afvalt , als wanneer de plek genezen is.
Hoofdfl: Elders gebruikt men roggebrood , met zout
en boter tot een pap gemaakt , en om den
Haart gelegt; eenige mengen er wat bloem
van zwavel onder, om den fchurften aard
dezer ziekte, waaraan zij, naar ons gevoe-
len, weldoen; op die wijze geneest de Wolf-
ziekte , aan de Haart, nog al fpoedig , zelfs
wel door een klein puntje van de Haart af
te hakken; maar is het, dat de vurieheid
van den Wolf invreet, is men er niet fpoedig
bij , dan klimt deze ziekte verder op tot be-
neden de vereeniging van den Haac met het
heiligbeen en doet de Haart, geheel vei kan-
kerd, afvallen en alzoo het kwaad ophou-
den , of gaat verder en befmet het kruis
Etend en de lendenen , alwaar dan etende zweren
Zeer. en hobbels ontfiaan , even als de blaar , en
deze etterbuilen zijn doorgaans bloedig.
Bloed- waarom men ze dan bloedzweren noemt %
zweren, eindelijk als het haar van de Haart, door de
wolfziekte wordt afgeruid , en dezelve als
kaal en zonder haar is, wordt het genoemd
Panen- Rattenjlaart . Deze naam is niet onew
foart. gen, want inderdaad, een dus afgehaarde
Haart, is gelijk aan die der Ratten > dat is,
gedeeltelijk kaal en gedeelteli k froppelig;
zoodanige Koeijen zien er onaanzienlijk uit ,
want niet zelden Haat die kaalheid over op
den huid, het kruis enz. , in zooverre, dac
zoo de vliegen op die blijnen en op die
kaalheid vallen , wordt er kwaad zeer en in-
vredng uit geboren.
van HOLLAND. 109
Wij zullen nu nog eenige niet zeer alge- HBT
meen bekende, doch uitnemende middelen RU
tegen de opgemelde ziekrens , als: de Wolf , V. Afd.
het etend Zeer , Bloedzweren en Ratten-
ftaart , opgeven, welke ons door deskun-
digen zijn medegedeeld, te meer, daar de-
zelve met de redekundige geneeskunst zeer
wel ftrooken: men neme dan Lookwortel
ot Knoflook, twee lood; groen Keulkruid ,
anders bekend bij denaam van boonkruid(C«-
fjula ) , twee handen vol ; insgelijks een hand
vol Kattekruid , flampt dit rot een moespap ,
daarna neeme men een lood galnooten,
Hampt die tot een fijn poeder , zet dit alles
op twee mengden azijn , doet er dan bi}
twee oneen bloem van zwavel, en twee
a drie theekoppen roet uit de fehoor-
Üeen , laat dit eenigen tijd aftrekken , en
befmeerd en wascht daar mede allerlei kwaad
Zeer , de Wolf , Ruldigheid en Miers-
heidH het zal helpen, de jeuk verdrijven en
het kwaad temperen.
Nog is er bij de DuitfcJiers een middel
bekend tegen de slposteumen , dat eigenlijk
de reeds genoemde Bloedzweeren zijn, de-
ze moet men, volgens hun gebruik, tot et-
tering trachten te brengen , door middel
van zuurdeeg met witte lelienbollen , tot
oen pap gemaakt, hetwelk zeer zeker de en-
tering bevordert, wanneer de buil of het
gezwel rijp is, hetzelve doorvlijmen en
vervolgens de wond wasfehen met zeeuijen,
of zoo men drt niet bij de hand heeft, dan
nemen men uijen met azijn, daarna was-
fche
1 10 NATUURLIJKE HISTORIE
*FT fche men, telken reize, de wond met koe-
UDV? * pis, en legge op de openingen der bloed-
v. Afd. zweren of bloedvinnen , wieken van vlas
Hiiofdö, gepLiist linnen, in teer met een weinig
roet gedoopt. Dit middel is mij mede door
een kundig man medegedeeld , hetzelve is
onkostbaar, en wij kunnen niet nalaten het
gebruik er van aan te raden,
re Pof, Be Pof of de Bof is een zeer bekend on-
gemak der Koeijen, doch het wordt voor
niet gevaarlijk gehouden; er is fchier geen
Koe, Os of Kalf die de Pof niet heeft of
gehad heeft , men kan er echter acht op
Haan , om deszelfs gevolgen voor te komen,
om dat het tot waterzucht kan overflaan,
hetwelk dan v/ater- oïweebuikziekte wordt.
J)e Pof bevangt de Koeijen , Osfen en
Kalven meestal in den zomer , of in het be-
gin dat zij, de Hal verlaten hebbende, ter
weide gaan , als wanneer zij , vooral als de
klaver en het gias dik en welig groeit en
de dasuw flerk valt, zich zoo onmatig dik
eeten, dat zij fchier niet oprijzen kunnen,
en zelfs leggen te Henen en te kreunen on-
der het herkaauwen ; in dit geval is de buik
en zijn de darmen dik en gefpannen , en daar-
door ontllaat een zeker klam zweet, daarna
zwelling van den huid, hier en daar blijnen,
terwijl de afgang dik wordt, en dit is dan
hetgeen men de Pof noemt. Dit ongemak
heritek zich dra, ais men de Koe maar aan
den afgang of, volgens het fpreekwoord
der Landlieden , aan de fchijt kan krijgen,
want dit is bevestigd, dat die Koeijen, wel-
van HOLLAND# m
ke , eerst in de weide komende , natuurlijk
aan de fchijt geraken, ook dikwijls vrij van R,t7NDV£1E'
de pof blijven; voorts is eene aderlating ook v. Afd.
meestal goed , en vooral , zoo het kan zijn , IV*
de Koe een poos zonder seten te laten, om Hooldfl:'
de maag tijd tot herllel te geven.
Maar nu is er nog een ander foort van
Pof \ waaraan hier behoort te worden ge-
dacht, te wéten
De JVind- of ïVaterbuik , welke beflaat in De wind-
zekere opzwellingen en opfpanningen van den ^i^*tcr‘
huid, meestal aan en omtrent de navel en de *
lanken , en wordende door eene verzameling
van wei vochten of water achtige iloffen ver-
oorzaakt. Ook ontdekt zich veelmalen eeni-
ge opblazing of zwelling aan de keel en den
kosfem. Het hart klopt dan flaauw en traag:
als men dit ontdekt, zegt men: de. Koe is
\ waterig . Deze water - of windgezwellen
zijn zeer wel te onderfcheiden van de klier-
en keelgezwellen, omdat dezelve gedwee
zijn, en door hec betasten en wrijven wel
eens verdwijnen , doch dan op andere plaat-
fen wederom opzetten, daar de klier- en
etterbuilen verharder voorkomen en plaat-
felijk blijven , en door het kloppen van de
ilagaderen ligtelijk te onderkennen zijn.
Wanneer men nu in het begin, hec zij door
aderlating, pisafdr ij vende middelen en afgang,
deze waterblijnen of windblazen niet ver-
drijven kan, kunnen er geduchter kwalen
uit voortkomen, als liesbreuken , bloedpis-
fen en longeziekte , welke er doorgaans
door vergezeld wordt. Zij zijn voorboden
H van
na NATÜURL. HIST. van HOLL.
MSTp van bedorven chijlmaking en het opflaan van
v" * de melk, die altijd dan dun en waterach-
v. Afd. tig wordt. Bij het befchrijven van de ziek*
Hoofda ten ^er in£ewancfen> zal dit onderwerp na*
der behandeld voorkomen; over het alge-
meen weten er de meeste Landlieden geea
raad voor, dan de blijnen door te vlijmen,
en dezelve te laten droogen. Vele zalven te
gebruiken, is kwaad, maar de maag te ver-
kerken , de herkaauwing te bevorderen , de
Koe lijnkoek of tarwezemelen met oud bier
in te geven , is goed : ook veel wortelen of
wortelloof is mede zeer nuttig. Wat de
windblijnen betreft, deze zijn omtrent het-
zelfde, uitgezonderd, dat ze vlieziger zijn en
welligt alleen door vliegenfteeken veroor-
zaakt worden, zoo als bij het befchrijven
der ziektens, welke door infetten veroor-
zaakt worden, nader blijken zal.
VIJFDE AFDEELING.
VIJFDE HOOFDSTUK.
Befchrijvende de ziekten der Koet jen ,
welke door Infehten veroorzaakt
worden .
hans zullende overgaan toe het be- het
fehrijven van die ziekten der Koeijen, wel rundvee.
ke door de (leken of beten van fommige v. Afd.
Infekten ontdaan , zoo komt in de eerde v
plaats in aanmerking de eerde en voornaam- Hoofdft‘
ile ziekte der Koeijen, welke door Infek ziekten
ten of gekorvene dieren veroorzaakt wordt, der Koei-
namelijk: |e”’ door
* De Luisziekte: deze verfchrikkelijke plaag Vgr^“Q
treft, onder andere dieren, ook inzonder- zaakt wor.
heid de Runderen, zelfs zqodanig, dat erdeade
het fchurft , de rui en pestifentiale befmet- De Luis-
tingen uit geboren worden, of wel er bij ziekte, «a
tegenwoordig zijn ; wanc als het dier met befchrij
luizen gekweld is, zoo is veeltijds het^ln?Jder
fchurft , de kwade rui of ruidigheid , de °e Ulzea*
H s wolf
HET
RUNDVEE,
V. Afd.
V.
Hoofdft.
114 NATUURLIJKE HISTORIE
wolf en 7. of voorafgegaan, of tegenwoor-
dig, of het gevolg er van.
De grootte en gedaante der Koeluizen
komt zeer nabij aan die der Paarden, echter
verfchillen zij van dezelve , want die der
Paarden zijn breeder en platter, ook zwar-
ter; .die der Koeijen integendeel weer iets
langwerpiger : zij zijn ook veel verfchillen-
de van de SchaapluiZen , welke men fom-
tijds verwart met de teekc- of mijcïuizen.
De Koeluizen zijn vrij kennelijk en zigt-
baar: men kan dezelve met het bloote oog
ontdekken. Dei zei ver voornaamHe zirplaat-
fen zijn cp het kruis, aan den Haart en
langs den rug ; zij zijn grooter dan een
Menfchenluis; men vindc er groote en klei-
ne, en vooral derzelver eijeren of neten als
Hof tusfehen het haar en aan den huid ge-
kleefd; wanneer men dezelve door een ver-
grootglas beziet , vertoonen zij zich ver-
fchrikkelijk : de kop is in de breede platte
borst gedrongen , de fcherpe bloedzuigende
fnuit fleekt vooruit aan den kop: aan den-
zelven, tegen de borst, zijn twee voelers,
ik noem dezelve knijpers, die aan hun ein-
de als twee fcherpe fcharen, omtrent gelijk
aan die der Kreeften, hebben; dezen Haan
zij in de poriën van den huid, terwijl zij met
den bloedzuigenden fnuit de bloedvaten door-
boren en die uitzuigen. Zij hebben zes
gelede poocen , waarmede zij vaardig loo-
pen kunnen , en waarmede zij ook door
middel van daaraan zijnde fcherpe fcharen
vast aan den huid kleven , vooral als zij door
hun-
van HOLLAND. 115
hunnen hollen angel , die achter aan den HET
aars is, hunne eijeren tusfchen den huid in. v
brengen , het welk inzonderheid die fterke V. Afd.
prikkeling en jeukte veroorzaakt , welke aan Ho(^d^
de Luisziekte zoo eigen is, in diervoege,
dat het knagen der neten tusfchen den huid
en in het vetvlies ondragelijker is, dan de
beet der luizen zelfs,, te meer, als de luis-
ziekte tot fchurft overflaat , als dan volgt
er eene onlijdelijke knaging , die alles in-
vreet, en een onzigcbaar klein luisje of neetje
teelt, inwendig knagende, zoo fterk voort,
dar men in korten tijd eene groote verme-
nigvuldiging van dezelve ziet. Een Boer
ontdekt weldra de luisziekte aan de Koeijen,
zoo wel aan haar fchurken als aan de rappig-
heid van den huid , en door het zien loopen
en knagen der luizen zelve. Wanneer mem
eene Koeluis, zoo als gezegd is, door een
vergrootglas beziet, dan ziet men duidelijk
de fnuit , den angel , de Icharen der bijr-
fprieten, de zijpooten en de borst, zoo dat
dit alles zeer wel is te onderkennen, als
mede den rug en buik die met overeenfehui-
vende fchilden en zijlingfche Hekels kenne-
lijk zijn, en daarbij ook den geduchten an-
gel , waarmede zij de huid doorboort en
derzelver eijeren er inperst.
Wat nu betreft de geneesmiddelen tegen Gs”ees’
de Luisziekte der Koeijen , deze zijn bij on- de
ze Landlieden zeer. verfchillende. Velen was- Luisziekte
fchen de Koe met het water van oude Men- «ter Koei-
fchen en fineren dezelve met rozen - olie; Jea*
anderen gebruiken gemeens zeep en azijn ;
H 3 we-
HET
RUNDVEE.
V. Afd.
V.
Hoofdft,
M 6 NATUURLIJKE HISTORIE
wederom anderen mengen blom van zwavel
onder eenig ongel of vet , en befmeren daar-
mede de Koe; nog wrijven fommigen, dik-
wijls mee goed gevolg , den rug of hec
kruis, alwaar luizen zijn, met groene wijn-
ruit, zoo dat het fap er van in den huid
droogt , en in hoe fterker graad de luis-
ziekte is, hoe fterker middelen men ook
gebruikt , als kopergroen of precipitaat ,
welke men ook veel bij de luisziekte der
Schapen bezigt. Deze middelen zijn vooral
noodig, wanneer uit de luisziekte h ?t fchurfc
en de ruidigheid ontftaat, want dan wordt
deze kwaal hoe langer hoe erger, en men
dient dan ook, behaive het gemelde, zijne
toevlugt tot zulke fterke middelen te nemen,
als ter genezing van fchurfc of ruidig - en
rappigheid voornamelijk bekend zijn , als
mede een pint azijn en een pint brande-
wijn , gezet op een lood kwikzilver en een
lood rottenkruid , het welk moet liaan, tot
dat dit in zekere mate is uirgegist, als wan-
neer men den huid er mede moet wasfen:
dit vinde ik beichreven , als zeer goed zijn-
de ; doch de Huisman zorge , dat hij dit
fcherpe middel omzigtig gebruike en het
zorgvuldig weggefloten houde. Doch dit
laarstgemelde middel komt niet ce pas, dan
wanneer de luisziekte dermate is toegeno-
men, dat dezelve tot blijnen, builen en in*
vretende zweren overflaat, hec welk aan
oude en mierfche Koeijen en in onreine Hal-
len al veel plaats heeft ; waarom men de
Landlieden niet genoeg kan aanraden , om
voor»
tan HOLLAND. 117
vooral op de reinigheid der (lallen en fris- ***
fche wateren te letten, en zoo veel moge RUNDVEE*
lijk den huid der Koeijen te- zuiveren door V. Afd,
het wrijven met hooi en flroo , en des zo- TT v;,_
mers in de wei met een hand vol gras,
vooral biezen of rietbladeren , het welk den
huid verfrischt. Wij gaan over tot nog
andere Tnfekten , waardoor de Koeijen ge-
kweld worden, en wei tot de Mijtluizen.
Door Mijtluizen verdaan wij dat foort Befchrij-
van infekten , dat bij onze Landzaten be-
kend is bij de naam van Teeke , Schapen- zen%
luizen , Mijten , enz.
De Mijt is een infektgeflacht , dat in
kleinheid fchier alle dierlijke wezens over-
treft, en zelfs door een vergrootglas ge-
zien, des Menfchen nafpeuring ontduikt.
Het is echter, vooral bij de Landlieden,
algemeen bekend , welk eene verwoesting
de kleine infekten , en vooral de Mijten in
hunne kaas en boter, en in de room der
melk kunnen veroorzaken: het is hun be-
kend hoe de Schurfcmijt in de etterbuilen
der Koeijen en aan de gewrigten indringt en
knaagt.
. Het is aan de Landlieden insgelijks niet
onbekend , hoe in hec najaar met de zooge-
naamde Herfstdraden, de velden bedekt wor-
den met kleine Spinnen of Mijtjes, die aan
en met deze draden omzweeven.
Het is ook even zoo min onbekend , hoe
door de Natuurkundigen gefield wordt, dat
met zekere Hinkende damp, vooral noor-
ëerdamp en mist, oneindig kleine diertjes
ii 4 wor-
HET
RUNDVEE.
V. Afd.
v:
Hoofdft.
De Huid
«ujt.
1 1 8 NATUURLIJKE HISTORIE-
worden omgevoerd, die aan menschen vee,
kruid en plant kJeeven. Het gevoelen der
Grieken en Romeinen, dat de noorden- en
noordoosten winden fchadelijke diertjes aan-
voerden , is bekend, en wat eindelijk lin-
naeus betreft, deze erkende in zijn laatfle
diertje, het abfcura , (dat is. duistere on-
doorgrondelijke wezens of levende Hofjes ,
weike het eene wezen aan het andere ver-
binden) en onderdelde, dat in deze de oor-
zaken van zoodanige ondoorgrondelijke ziek-
ten gelegen waren , ais door de Medicijn-
meesters contagicus (dat is befmettende)
genaamd worden , en dat deze oorzaken zijn
van fcherpe en heete koortfen , en van be-
dorven vochten: terwijl hij eindelijk ook
fpreekt van uit gesting gebooren diertjes*
Deze alle nu behooren tot de oneindig klei-
ne mijtjes en levende Hoffelijkheden , die
wij niet anders kernen dan in hunne uit-
werking op allerlei wezens, en die dan ook
zeer zeker, vooral op de Koeijen , hun
verderfelijken invloed uitoefenen.
Dit in het voorbij aan aangemerkt zijn-
de , zullen wij nu die foorten van Mijten
of Luisdieren opgeven, welke het meest be-
kend zijn, en in de kaas, in de room, de
melk, en in het vleesch zich onthouden.
Oncellijke andere foorten dan overflaande,
zijn voornamelijk bekend de volgende ioor-
ten , als :
De Huidmijt , hetwelk een zeer fijn en
klein diertje is, dat zich aan de klaauwen
der Koeijen, cegens de kroon zet. Dit is.
dat
van HOLLAND, 119
dat foort, hetwelk, in het voorjaar, meest HET
uit de aarde voortkomt, en de klaauwe derRUNDVEEè
Koeiien bezet. Linnaeus noemt het Aca- V.Afd.
rus fcaber , dat is, fcherpe mijt Dit mij-
tje doet de haren der Koeijen, en zelfs die
der Menfchen aan. Dit IVIijtluisje heefc
vooraan twee fcherpe fcharen , en achter
aan twee lange fleepende poocen of aan-
hangfels Het behoort tot de meestbeken*
de Schurfcmijr.
De tweede is het roode Wat er fpir.net je , De roode
dat naast aan de Spinnen komt , het is over- Waterfpin
vloedig in onze flooten te vinden, en dusot ijt*
zeer bekend. Het draagt de naam van roode
waterfpin of mijt. Linnaeus noemt het
Acarus aquatlcus.
Op deze volgt een zeker foort van Wand - Wandluis-
fpinnetje of Wandluis je, het welk wel °JL.
niet onmiddelijk fcbadeli;k aan de Koeijen , pm*
maar echter zeer gemeenzaam in de Hallen
is. Wanneer alles in de Hallen Hil is , en
het vee ilaapt of Hil herkaauwt, dan hoort
men veeltijds in de Hallen een zeker getik,
het welk regelmatig aanhoudc, doch op de
minste beweging ophoudt Dit is inderdaad
, niet anders dan een foort van Wantfpin, of
liever , zoo als wij het noemen, Scorpioen-
fpinne. Het diertje is zigtbaar genoeg en
te onderkennen aan twee zeer kennelijke
kreeftfcharen , die het voor aan den kop
heelt, en waar mede het, door wrijving,
hec tikkend geluid maakt. Zwammerdaim
heeft hetzelve duidelijker ontdekt dan de
Ouden , en noemt het Ho o j d klopper tje*
H 5 ‘ Lin-
120 NATUURLIJKE HISTORIE
het Linnaeus noemt het Kreeftsgewijze Spin,
rundvee ^ PhalangQum Cancroides ). Hierbij zou-
v. Afd. de men kunnen voegen zeker welbekend
Hoofd ft Spinnetje, welk een beursje met eijertjes
00 lt en zijne jonge met zich draagt. Dit Spin-
netje is zoo gezellig aan de Koeijen , dat
men het overal vindt in en omtrent de plaats
daar de Koeijen grazen of ter rust liggen.
Buiten dezen zijn er nog on cellijke Water-
terdiertjes en Mijtjes , die in het water der
flooten zich bevinden, en dit door de Koei-
jen gedronken wordende, aan hun fchadelijk
zijn of zijn kunnen ; als de raderdiertjes *
watervlooijen, en bijzonder de eenoogige
watermijc: dan alle deze naar te gaan, zoude
hier te verre uitweiden , derhalve laten wij
die berusten, om plaats te maken voor ge-
weldadiger plaagdieren der Koeijen, waar-
toe dan behoort de Teek .
PeTeck* De Teskluis . Onder dezen naatn, ook
luizen. die van Teek, Teek - Schapenluis , Zuig -
luis, ook Schapenluis , is algemeen, zoo
bij den Landman als bij den Jager en Duin-
maaijer, als een zeker rond diertje bekend ,
welks kop en pooten dermate in de huid-
poricn der dieren indringen , dat men van
het geheele dier niets anders dan alleen het
achterlijf ziet, het welk dan als een foorc
van Jmil of puist zich vertoont. Linnaeus
geeft het op oneer twee foorten , beiden
ais wonende in den huid der Koeijen en der
Honden; doch met die onderfcaeid , dat de
eene plat rond, en de andere bolrond is,
en dus de een als ten platluis kan aange-
merkt
▼ an HOLLAND. i2i
merkt worden ; dezelve kleeven niet alleen HET
de Honden en Koeijen , maar genoegzaam RÜNDVEB
alle dieren , ja ook de Menfchen aan : het V. Afd.
is gemeenlijk in drooge en hooge velden ,
hei en duin en hooilanden vrij gemeen,
het hangt en kleeft aan alle dieren, die
door zoodanige landen of weiden gaan, de
Fretten en Bonfens in de duinen zijn er
fterk mede bezet. Zij wonen overvloedig
in de heigronden en in onze bosfchen ,
vooral in de elzenbos fchen ; hier kleeven zij
allerlei dieren aan , en rollen ligrelijk van
het kruid of hei af, waar zij aanzitten, het
welk een eigenfchap is, aan de Luizen en
Mijten eigen. Het is dan dus, dat dit foort
van Teeken zeer ligt aan de Koeijen. aan
de Paarden, en vooral aan de Schapen aan*
kleeven. Ook befmetten zij meermalen de
Koeijen die op drooge en hooge hooilan-
den, als die op waterachtige landen gra-
zen , want tegen vocht kunnen zij nier.
De Teeken hebben acht pooten , twee
fchaarnijpers en een fiiuic; deze dringen zij
door de poriën heen, als zij nog zeer klein
zijn , en blijven dus als in den huid inge-
worteld , terwijl het achterlijf er buiten
blijft, het welk dan eerst als een klein puk-
keltje, daarna allengs een grooter pukkel-
tje vertoont , tot dat zij eindelijk als ge-
heele knobbels aan den huid tusfchen het
haar ontdekt worden , zij hebben gewoon-
lijk poriën op de rug, en kleine haarftop*
pels aan de zijde. Maar wie zoude kun-
nen vermoeden dat een klein Teekje, dat
in
ISA NATUURLIJKE HISTORIE
l,ET in zijn eerde aanzetting weinig grooter dan
Rundvee. een fpeldenknop js ^ tot Zuik eene verba-
V Afd. zende grootte kan aangroeijen , als ik de-
Hoofda ze*ve gez^en Lebbe ; het is echter eene
0ü 1 * waarheid , die mij zelve verbaasd heeft.
Ondertusfchen is de genezing geinakke-
lijk te bewerken, want door het uitrukken
en afkarn men dezer diertjes , is de kwaal
weg, alleen moet men wel zorgen om de
kop en pooten niet in den huid te laten zit-
ten , maar dezelve er wel uit te rukken en
te drukken, het welk nog al gemakkelijk
gaat, en zoo dit al niet gelukt, dan raaakt
men een kleine opening om het er te kun-
nen uithalen. Door den t\]\ oplettender op
deze dieren geworden zijnde , heb ik er
velen aan hooihalmen en heigewas ver-
knocht gevonden, menigmaal zeer gróót,
maar ook tevens zeer klein , waaruit ik be-
fluit, dat die diertjes in zich zelven, zeer
Herk uitdijen, naar mate zij aan het lig-
chaam of wezen, waaraan zij zijn ingelijft,
een langen of korten tijd verkieeft blijven
of gevoed worden. Wijders zijn deze Tee-
ken niet alleen aan de Koeijen aankleven-
de, maar ook aan allerlei foort van dieren
en kleederen, vooral aan wolle of ruige
ftoffen , en hierom allergedugst voor de
Schapen, welke dezelve doorgaans bij me-
nigte hebben, en alsdan bekomen deze die.
ren den naam van Schapenluizen , evenwel
verfchillen zij van de ware Schapen- Schurfr-
luis, gelijk ook van de Hondluizen, de-
welke, alhoewel ook ware Tc eken, echter
van
VAN H O L L A N D. 123
van de gemelde verfcbillen ; zoo ook heb- HPy
ben de Koeijen, behalve deze Teeken, ookRÜNm£Bo
nog andere foorten, die overeenkomstig zin V. Afd.
met de Koeluis zelve , behalve dat zij plat _T v*
j . . . , r . liooiült*
zijn, en op de minste wrijving als oplprim
gen. Dit foort zet zich meest aan de hals
en achter de ooren, terwijl de groote Tee»
ken zich doorgaans aan de Janken , de lie-
zen, de billen en de, pootqn zich hechten.
Maar buiten deze foorten kennen wij nog
een foort van Infekt, dat zeldzaam is, en
het welk als getakte pooten heeft , plat rond
is , en zeer fterk aan den huid der dieren
kleeft. Deze foort kwek ook de Paarden;
mogelijk is het wel een verfchil der fexe
onder de Luizen , of veelligt behoort het
tot de Weegluizen of Platluizen , of tot
eenige gedaanteverwisfeling van de Torren,
tot welker befchrijving wij dadelijk zul-
len overgaan. Alleenlijk dienen wij in het
voorbijgaan aan te merken, dat naar zeer
vele viervoetige dieren door de welbekende
Vlooijen geplaagd worden, de Koeijen, en
over het geheel het herkaauwend vee , hier-
van fchijnen ontflagen te zijn: althans zoo
veel mij bewust is, is dit foort van Infek-
xen aan de Koeijen nog niet ontdekt.
Onder de Torren zijn verfcheiden foor- De Tor*
ten bekend , door welke de Koeijen gekweld rca*
worden , doch dit gefchiedt op verre na
zoo fterk niet als in de Indiaanfche en in
alle heete gewesten. Het ontellijk gedacht
en de ontelbare menigte van groote en ver-
woestende Torren , welke in de verzame-
ld
124 NATUURLIJKE HISTORIE
HET lingen der Infektkundigen gevonden worden,
rundvee. en waaronc|er er z^jn ^ welke als in groote
V. AfJ. menigte van het eene land op het andere
Hoofdft va^er)’ en fomciJds eenen dag een geheel
veld vol granen, eene veevolle weide, een
geheel Koningrijk, in een woord, mensch
en vee , hoornen en planten verwoesten
kunnen , deze allen zijn getuigen van het
allelgeduchtst geweld , en vooral van de
vreesfelijke magt Gods , die zijne geduchte
ÏVlajeVeit uitoefent in dierlijke of andere
zelfftandigheden , die wij Vervelingen naau-
welijks oppervlakkig kennen. Het is dus,
dat wij eerbiedig en ootmoedig belijden,
dat wij alle deze diertjes niet kennen, maar
tevens ook wordt ons gemoed opgewekt
rot gevoel van dankbaarheid, dat wij in ons
Vaderland, in ons veerijk Holland , Hechts
een klein getal Torren kunnen opnoemen,
waardoor onze Runderen geplaagd worden,
en welke wij nu zullen befchrijven
üe De Knaagtor is een klein torretje, wel-
Knaagtor. ker geVachtlöorten in Europa en ook in
Holland overbekend is : men noemt het
Vleeschtor , Spektor , Leder tor , in het La-
tijn Dermejies ; het is overbekend bij de
Spekflagers, Lederverkoopers en Bontwer-
kers, maar. vooral bij de liefhebbers der
Natuurlijke HiVorie, Vogel- opzetters, In-
fekt- of Dieren - verzamelaars , die geenen
geduchter vijand hebben , die niet door
feberp bijtende en vergiftigende Voffen te
verdrijven is, maar ten iierkfte doorgaat met
van HOLLAND. 125
alles te verwoesten , doch meestal op dood
en droog aas azende
Ondertusfchen is er onder deze Torren
een klein foort, het welk in den drek der
Koeijen en der Paarden voortteelt, en uit
een doornachtig wormpje voortkomt. Wan-
neer het Torretje uickomc, zet het zich
aan den aars der Koeijen en der Paarden,
en doorknaagt den huid, terwijl zijne eije-
ren met den drek der dieren medeglijden,
en eindelijk daarin hervormd worden : het
is dat foort , dat door unnaeus Dcrmejles
fumatus genaamd wordt. Hierop volgt de
Pediculatus (de luizige), of deze het ook
eigenlijk is die de Koeijen kwelt , durf ik
niet wel bepalen ; maar het is mij geble-
ken, dat er een zeker foort van zulk een
Torretje is, dat zich in de holligheden van
de ooren der Koeijen , en fomtijds ook in
den neus zet ; dan dit Torretje is zeer klein*
Buiten dezen zijn er nog zeer velen , die
op den Koedrek azen en daarin leven , doch
die eigenlijk de Koeijen niet fchaden , waarom
wij dezelve o verdaan; alleenlijk komt hier
in het voorbijgaan in aanmerking zekere
Tor, bekend bij den naam van Mollengra -
yer ( Sylpka vcspillo ): deze Tor is dik-
wijls het onderwerp van befpiegeling in ver-
fcheidene Maandwerkjes van ons Vaderland
geweest, bijzonder in de uitgezóchte ver-
handelingen, alwaar dezelve is afgebeeld en
befchreven , maar ook flrekt dezelve tot
vele opmerking bij de Hovenieren , nade-
nmi deze Torren eenen dooden Mol bin-
nen
HFT
RUNDVEE*
V Afd.
V.
Hoofdig
De Mol*
lengravcr-
i i6 NATUURLIJKE HISTORIE
HFT
RUNDVEE,
V. Afd
V.
Hoofdtl.
Klein
groenach-
tig Torre-
tje.
nen den tijd van twee a drie uren zooda-
nig met aarde overftelpen , dar men er niets
meer van ziet ; zij vreten in korten tijd een
gehcelen Mol op. Deze zelfde Torren zijn
er ook dadelijk bij als er eene doode Koe,
of een dood Kalf of kreng op het veld ligt,
en telen , nevens andere verflinders , ftink-
vliegen en torren , er in voort ; doch bij
het leven fchaden zij de Koeijen niet* Tot
het foorr , dat hier twijfelachtig is , be-
hoort een zeker Torretje , dat veeltijds de
Koeijen omringt ; het is een klein groen-
achtig beestje; ik weet niet, of ik het tot
de Leptura cf de Cantharh brengen moet :
dit Torretje is een verflindende vervolger
van oneindig kleine vliegjes, die de Koei-
jen kwellen, doch door die vervolging nes-
telt het zich tusfchen de haren en de hol-
ligheid der ledematen, en wordt dus eene
kwelling der Koeijen zelve : het zet zich
in het heetst van den zomer aan de neus-
gaten , aan en in de oorholligheden of in
den aatsvang , en knaagt aldaar geweldig,
zoo dat de Koeijen er als van aan het kwij-
nen of het ko deren geraken. Een ander
foort, iets grooter. behoort tot dat foort,
het welk onder de Scalbijters behoort, en
die is, welke door ltnnaeus Scarabaeus
fimotarius ( Mestfchalbijter) genaamd wordt.
In der daad is dit zoo, want dit Torretje
is overal in de drooge drekhoopen der Koei-
jen, en zuigt, als het uitgekomen is, hec
bloed van de Koenen af, vooral als dezelve
door aambeijen gekweld zijn, waarom hec
ook
van HOLLAND. 127
ook wel bloedzuiger genaamd wordt : de
Landlieden letten er weinig op , en kennen *UNDV£*»
het niet , dan met de algemeene benaming v. Afd.
van Tor . Maar meerder en algemeener is
zekere Drektorre bekend, die, omdat de 00
zelve, zoo door zijne grootere geftahe als
overvloedige voortteling in den koedrek,
en door zijne fchadelijke beet , den naam
van Bupreflis , dat is Koeijen- tor , Koei- torK^ea’
jen -bijter, bekomen heeft: wij bedoelen Koeijca-
hier eigenlijk die , welke door linnaeus bijter.
Bupreflis Rujiica , dat is Boeren Koeijen -
tor , genaamd wordt, als zijnde bij de Boe-
ren , die Koeijen houden, bekend: hare
kleur is geelachtig, naar de kleur van den
koedrek; de borst en het hoofd is als in het
ligchaam ingezonken , de fcheivleugels zijn
ingegroefd, en eenige foorten zijn glanzig,
ïn de Indien vindt men er, die als goud-
glimmend zijn, en van eene verbazende
grootte, zoo dat zij in de kabinetten der
Infekt- verzamelaars als voorname foorten
pronken, en, om derzelver grootte, den
haam van Reuzen -tor QGigantes) beko-
men. De bekende in ons Vaderland is de
voorgemelde: zij heeft de fchilden ook ge-
tand , zij fchaadt de Koeijen hier te lande
zoo niet , als wel in andere gewesten ; zij
vernielt in den koedrek en langs de aarde
veeleer de aardwormpjes en mijtjes , die om
de Koeijen zweven; zij heeft tot gezellin-
nen voornamelijk nog een zeker foorc van
halfvleugelige Torren , eigenlijk de regte
Scaibijters : deze Torren behooren ondjr De Seal-
I de bijter#-
BIT
B.UNDVEE.
V. Afd,
V.
JJoofdft.
Ift8 NATUURLIJKE HISTORIE
de bekende in ons land, overal waar vette
weiden zijn en Koeijen grazen; waar boom-
gaarden , hoven , mestfaaken en veeftalien
zijn, daar ook zijn deze vreesfelijke ver-
woesters tegenwoordig; zij zijn onder de
Torrengeflachten, hetgeen de Roofvogelen
onder de Vogelen zijn ; al wat wormpje ,
rupsje, vliegje en boom- of ander luisje
is , wordt door hun verfcheurd en door hun»
ne vreesfelijke hoofdknijpers verbrijzeld ,
zoo dra het onder hun bereik komt. Zij
zijn zoo kout, dat zij tot op den huid der
Koeijen hun prooi vervolgen , aifchoon zij
nogtans het dier zelven niet fchaden. De
grootfte foorten zijn overal in onze weilan-
den en vooral ook in de duingronden over-
bekend. Men vindt dezelve wel ter grootte
van een vingerlid lengte; zij zijn half fchei-
vleugelig , en kenbaar aan hunne vreesfe-
lijke fcharen; er zijn er, daarentegen, die
omtrent zoo groot zijn als een vloo of
luis. Dan , twee foorten , die wij bedoe-
len , zijn van middelbare grootte : deze bei-
de foorten zijn alleen onderfcheiden door
hunne kleur, zijnde de eene glimmend zwart
en de andere geelgraauw ; de eerde huisvest
doorgaans in de korsten van den koedrek,
ook in de Paarden of Schapenmest: zij
azen daar op de kleine wormpjes en ma-
den, of vliegjes, die er zich inzetten; de
andere onthoudt /ich veel aan de flootkan-
ten, en aast aldaar op de wormpjes der
waterplanten, waarom deze den naam van
Riparius , dat is Oevertorretje , heeft : zij
fchaadt
▼ a m HOLLAND. 159
fehaadc de Koeijen niet, ten ware zij bij HE’Ï'
het waterflurpen wordt opgezwolgen , als RÜNDVE*4
wanneer zij de Koe deeren kan, gelijk dit v- Afd-
zeer zeker door het toevallig in zwelgen van
andere foorten van Torretjes, als, bij voor-
beeld: de welbekende Watervloot jen , Water-
fpinnen , en ontelbare dergelijke Infekten
kan veroorzaakt worden, en in welken op-
z-igte hier dan ook de zoo bekende oor-
worm voorkomt.
De Oorworm is een zoo algemeen be- De Oor.
kend diertje-, niet alleen bij ons, maar ook worm*
bij alle Natiën , dat wij er geene breede
befchrijving van behoeven te geven. Al wie
eenen hof met boomooft , eene weide en
moestuin heeft, kent dit diertje, het welk
vooral in de peren , appelen , perzikken en
pruimen inboort, en overal, zelfs in boom-
schors fen of eenig deel , waarin maar eenige
opening of holligheid is, inkmipt , zelfs
zoo , dat het algemeen gevoelen , vooral
der Landlieden, is, dat dit dier in de hol-
ligheden der ooren van de groote dieren
indringt, en daarin knagende, zware hoofd-
pijn , ja dolligheid veroorzaakt. Die gevoe-
len is zoo verwerpelijk niet, of het ver-
eischt oplettendheid , omdat er verfcheiden
gevallen bekend zijn , waarin men derge-
iijke Infekten, het zij torretjes, wormpjes
of miertjes, niet alleen in de gehoorwegen,
maar ?elfs in de neusgaten , en dat fterker
is , in de herfenen der dieren gevonden
heeft. Genoegzaam alle Landlieden geloo*
ven, dat wanneer een Mensch, wijders een
I % Paard
HET
M/NDVEE
V. AfcL
V
Hoofdft.
130 NATUURLIJKE HISTORIE
Pahrd of Runddier , Schaap öf ander, vier*?
voetig en geoord dier , plat op den grond
of in het hooi, aan een, heuvel of elders
zich te llapen lege, dat als dan eenige ïn-
fekten , vooral de opgenoemie oorworm»
in de holligheden van het oor influipen ,
en zoo zij daarin blijft huisvesten, de doo-
delijkfle gevolgen veroorzaken: dit gebeur?
fomwijl , en is vooral aan de Schaapherders
riet onbekend, die veelal, als zij bij de
kudden gaan fiapen , den gron 1 en de zo-
den , waarop zij het hoofd nederleggen ,
wel fchoonmaken, ja fommigen doppen iets
in de oqren, opdat er de oorwormen niet
in zouden kruipen. Dan , hoe zeer men
den genoemden oorworm voor dit plaag*
dier houdt , zijn er nog andere zeer wel
bekende Infekcen , welke in de ooren en
in de neusgaten der dieren indringen , als
bijzonder de zoogenaamde kleine duizend-
been, de pisfebedden, de mieren, zekere
kleine wormpjes enz.; maar vooral vlieg-?
jes, waarvan wij nader zullen fpreken. Hoe
dit alles zij, dit is zeker, dat bij de Koei-
jen , dikwijls tot een zekeren trap , de dol-
ligheid en kolziekte, door het influipen van
Infekten of wormen in den neus en in de
ooren , veroorzaak? wordt, dan dat de ge-
melde oorwprm , die natuurlijk meerder op
booTiooft en in de tuinen woont , de Koeijen
anders dan door toeval fchaadc , geloove ik nier.
Intusfchen komt hier nog bijzonder in op-?
merking zeker vermaard Infekt, dat bij naam
overvloedig, maar bij onderzoek niet, dan
ver?.
van HOLLAND. 13!
V Afd.
V.
Hoofdft.
De Mei-
verward , bekend is , en Meiworm genaamd
worde ; doch deze benaming is zoo ver- RONDVEÉ*
ward, dat ik voor mij openlijk beken, in
al mijn ijver toe onderzoek, altoos in eene
zekere twijfeling geweest te zijn , wat ei-
genlijk bij onze Hollanders door een vi ei
worm verllaan wierd. De naam van worm worm of
een worm van de Meimaand , heefc alle die Alcitor#
verwarringen veroorzaakt , die zoo eigen
zijn aan de vèrfchHknde denkbeelden der
Menfchen , even gelijk als die van daauw-
worm, St. Jans, St. Markus, en ontellijke
andere In Pekten , die op zekere tijdperken
der maanden en faifoenen beftendig op hec
veld, op de planten en omtrent de dieren
verfchijnem Alles in de Natuur heeft zijn
tijd: er zijn planten, bloemen, kruiden en
dieren , welke op zekere tijden door de God-
delijke albefturing verfchijnen, leven en ker-
ven. In de maand Mei, wanneer de koes-
terende Natuur aan ons Menfchen alle hare
bekoorlijkheden openbaart, en aan Mensch
en Vee hare invloed toont, in deze maand,
in dit jaarlijksch tijdperk komen duizenden
van dieren , planten en alieilei wezens te
voorfchijn , en vele dragen üen naam dezer
maand, en dit heeft wel inzonderheid plaats
omtrent de Infekten , als de Meitorren, de
Meikapellen , de Meivkegen, de Meiwor-
men, enz.
De Meiworm evenwel die wij hier be-
doelen, is geen worm, maar een foort van
halffcheivleugelige tor : door welk half-
fcbdvleugelig wij verilaan , dat de hoorn-
I 3 ach*
BET
RUNDVEE
V. Afd.
V.
HoofdfU
131 NATUURLIJKE HISTORIE
achtige vleugeldekken , die in alle Torren
het gcheele achterlijf bedekken, in deze
diertjes hechts de helft van hetzelve er door
bedekt wordt. Onder alle deze foor ten
munt deze Meiworm uit, omdat deszelfs
achterlijf zeer dik en .eivormig uitdijt. Wij
hebben geoordeelc den Landzaat geen on-
dienst te zullen doen, met hun dit dier te
doen kennen, te meer, daar zeer vele Na-
tuurkundigen befchroomd fchijnen geweest
te zijn om hetzelve af te beelden, welke
befchroomdheid alleen door dien bijnaam van
worm veroorzaakt is, waardoor de mees-
ten dwaalden , en dit dier als een foort van
halve Tor befchouwde. De Infekckundige
FRiscH, die anders vrij broddige afbeel-
dingen gaf, heeft hem zeer wel afgebeeld.
Clutius of kluit erkent hem onder den
naam van Hemorrhabius , Vermis Maya -
/*>• Lister en goed aart hebben hem
ook gekend , doch gebrekkig, maar federc
eenige jaren hebben zich vele Natuuronder-
zoekers bevlijtigd om dit infekt nader te ken-
nen. De Ouden en onze hedendaagfche
Natuurkenners erkennen in dit geflacht van
Torren een fenijn trekkend , een veficatoor
vermogen. Men kan dit infekt in de maand
Mei en in het begin van Junij vinden , tus-
fciien en aan de wortelen van de welbe-
kende Boterbloemen en de wilde zuring y
beiden overvloedig in ons Land wasfende ,
en dan zal dit diertje, vergeleken met deze
befchrijving, kenbaar genoeg zijn.
Op
van HOLLAND. 133
Op en zeer nabij deze Meitor volgt de
zeer bekende Aardtorre , de foorten en RUNDVZ1*
bijfoorten van dezelye, zijn zoo menigvuldig v. Afd.
in onze weilanden niet alleen , maar zelfs v-
toe in onze hoven of huizen, dat er geene Hoofdft*
hoven of huizen , ja dat er niemand is , die Aardtorrt.
dezelve niet kent. De gemeene Man en ook
vele Boeren noemen dezelve Kakkerlakken
of Scalbijters Zij deeren de Koeijen van
zich zelven niet, maar vervolgen wreedelijk
allerlei Wormen, ja kleine Aardvliegen en
Torren, en kunnen, in dit opzigt, zelfs
tot aan de ledematen der Koeijen komen.
Wij gaan over tot eenige andere foorten Bijenair-
van fchadelijke, doch ook tevens nuttige tlge Infcti
ïnfekten voor de Koeijen. Hiertoe zijn e *
voord betrekkelijk de Bijenaartige foorten,
als vooral de Hommels , IVespen , Bas*
t aar dw espen en Ferflinders , Spinnedoo •
ders enz. Deze ïnfekten noemden wij en
fchadelijk en nuttig. Dit fchijnt eene te-
genftrijdigheid, dan deze fchijnbare tegen-
itrijdigheid zuilen wij- verklaren. Schade-
lijk zijn zij, wanneer zij vertoornd wor-
den, als wanneer zij het allerfelle kwet-
fen , fteken en ontfteken kunnen ; bij voor-
beeld : eene honigbij , het welk zoo een
nuttig diertje is, doet nogtans mensch of dier
geene fchade , ten zij het vertoornd wordt.
De Wespen of Hommels, hoe geweldig zij
brommen, kwetfen geen mensch noch vier-
voetig dier, ten zij dat hunne nesten en
holen geftoort worden : in dit opzigt zijn
2ij fchadelijk, en hunne Heken -en angel -
I 4 fmet-
IfBT
BLUNDVEE.
V. Afd.
V.
Hoofdft,
ï34 NATUURLIJKS HISTORIE
fmetcen zijn verfchrikkelijk ontdekeirde.
Maar nuttig zijn zij, omdat zij natuurlijk
als roofdieren gefchikt zijn, om dat foort
van Wormen, Torren, Vliegen en Motten
te verflinden , die anders te fterk zouden
vermeerderen, en Mensch en Vee benadee*
len , zoo dat dit foort van Infekten ons
Menfchen opwekt, om hierin eene diepte
der wijsheid van den Schepper te eerbiedi-
gen. Wij kunnen dan , met opzigt tot de-
ze foorten, geene voorbeelden bij brengen
van eenige eigenaartige fmet , welke door
hun aan de Koeijen wordt aangebragc , ten
zij zulks gefchiede bij het vervolgen van
die Infekten* welke aan de Koeijen fcha-
delijk zijn. Deze vervolging en natuurlij-
ke haat van de Wespen en Spinnedooders ,
gaat zelis boven het vernuft der Onderzoe-
kers, om dat deze diertjes hunne eijertjes
en voortteeling bevorderende, zaden, zelfs
tot in den huid der Wormen en Rupfen in-
brengen en daarin voortteelen , zoo dat
eene knagenden Worm in of tusfchen den
huid van eene Koe, veelal , daar hij den
huid van dit dier doorknaagt , zelve , door
dit foort van dieren, in en tusfchen zijn
wormhuid, wederom zijn doorknager ont-
vangt. Het is, in dit opzigt, overbekend,
dat eene Rupfe , Made of Worm , die,
volgens zijne natuurlijke verandering, eene
Kapel , een Vlinderdiercje , een Vlieg of
Torre moest vóórtbrengen , juist het tegen-
deel , dat is , het kind van zijn vijand voort-
brengt, zoo dat, als een liefhebber van
van HOLLAND,
35
V. Afd,
V.
Hoofdfk
nafpooring, een fcboone vlinder uit zijne
rups verwacht, er integendeel wel eens een RDDNVEg*
wesp of vlieg van te voorfchijn komt.
Deze zoo bekende verfchijnfels in de In*
fektekunde nu, leeren ons onbetwistbaar,
dat in dezen het befiaan van het eene we-
zen bevestigd wordt door het vernielen van
het andere. De Wespen , Bijen , Hom-
mels en Bastaardwespen , uit dit oogpunt
befchouwd, zijn dan nuttige diertjes voor
Mensch en vee ; en hier mede is in het kort
de betrekking die deze ïnfekten tot de Koer*
jen hebben , afgedaan , alleenlijk moeten
wij nog melding maken van twee Wespen*
foorten, welke aan ons bekend zijn , en
waardoor voornamelijk de Koeijen omringd
worden,
De eerde foort is gemeen genoeg be- „
kend. Zij heerc vrij lange omgekrulde voe de vüegerc
Iers, de vleugels zijn bruin geel, met een enz der
zwart vlekje , het achterlijf is met zwarte fCoei)eft
banden over geele fcbilden, de pooten zijnnast‘
2wart, aan den aars is eene korten angel,
waardoor zij de Rupfen en derzelver pop-
jes kwetst, en haar eijers er inperst. Zij
vervolgt de Wormen en Vliegen , en ook
de Spinnen, waarom zij ook tot de Spin-
nedooders behoort. Men vindt ze overal in
de Hoven, Tuinen en Bosfchen, alwaar
Rupfen of vruchten zijn; doch inzonder-
heid zwerft dit foort overal in, en op
de weilanden, vooral na den hooitijd, als
wanneer meest alle deze infektfoorten het
tairijkite zijn ? en de vliegen en wormen*
I 5 waar*
Wesp ,
HET
HUNDVEE*
V. Afd.
V.
Hoofd ft.
Fek-
*esp.
De Vlie-
gen.
13 6 NATUURLIJKE HISTORIE
waardoor de Koeijen geplaagd worden , hun
grootfte wasdom bereikt hebben; als dan
zweeft zij om en bij de Koeijen , en kwetst
de etterbuilen, waarin de Koevliegwormen,
tusfchen den koehuid, inleggen: ook vallen
zij ftoutelijk op de vliegen aan , die de Koei-
jen plagen , en (leken dezelve dood of (lee-
pen hun weg.
De tweede foort is kleiner, en behoort
tot die foorten welke gekromde achterlijven
hebben. Dit foort zweeft insgelijks veel
over de weilanden, en zit fom wijlen al vrij
vast aan de nek der Koeijen , welke zij met
den angel (leekt , doch , zoo veel ik weet ,
niet gevaarlijk. Nog is er een zeer klein
diertje van dit foort mij bekend, dat in en
aan de neus der Koeijen zweeft, doch waar
van ik verder niets met zekerheid kan op-
geven* Ik laat hier ook kortheidshalve be-
rusten een groot aantal van foortgelijke
Torren of wespenaartige Infekten, die al-
len meer of min invloed op de Koeijen heb-
ben, als daar zijn de Schuimbeestjes, de
Juffertjes, of zoogenaamde Glazenmakers,
de Scorpioenvliegen , de Vlasdieren , de
Distelbeesjes, de Mieren, en ontellijke an-
deren, wier getal zeer groot is. Bepaalder
gaan wij over tot die geduchte plagen der
Koeijen , welke door de vliegen veroor-
zaakt worden.
Het ontglippe hier onze aandacht niet,
om oplettende te zijn op den aard van het
klimaat en de gelegenheid der Nederlanden 9
jnet betrekking tot het Rundvee, in tegen -
flel.
van HOLLAND, 137
(Telling van die der andere Wereldgew?s-
ren. Het is bewijsbaar, zoo uit de befchrij-
vinden der oude, als die der nieuwere Na-
tuuronderzoekers en Reisbefchrrjvers , dat
de Pvunderen in heete Werelddeelen , als, in
de Indien , Arabi'ê , Egypten , en meerdere
deelen van Afrika en rtzia , oneindig meer-
der fmet en verzweeringen ondergaan door
het Torrengeflacht, dan het Vee in Euro-
pa, bijzonder in Duttschland en in de Ne-
derlanden. Men vindt, in die heece Lan-
den, Torren en In fek ten , welke veel groo-
ter zijn dan in ons Land en in de daar aan
grenzenden: de Slangen, de Hagedisfen,
VVarerwormen enz zijn in die heete landen,
verlchrikkelijke verwoesters van Mensch en
Vee. In ons Vaderland echter zijn de-
zelve op verre na zoo geducht niet, dan,
daarentegen brengt ons Gewest meerder
khine infekten , meerder fchadelijke water-
wormen , en vooral meerder vliegen voort ,
die de dieren kwellen , in zoo verre , dac
ik voor mij het daar voor boude, dat er
ontelhjke ziekten ontdaan , die alleen aan
den fmet dezer dieren is toe te fchrijven.
Een fcherpe vliege-, mugge of rupfenbeet
kan een ontdeekingziekte, heete koorts en
den do id na zich (kepen. Het is hier de
zaak niet, om in de kwalen der Menfchen,
die vermoede lijk hieruit ontdaan , te tre-
den , maar met opzigt tot de Koeijen , is
het de zaak dit onderwerp nader te be-
trachten. In de eerlie plaats komt, als het
voor-
HBT
a.UKB'/EI-j
V. Afda
V.
Hoofde
WIT
HU ND VEE.
V. Afd.
V.
Hoofdft.
De Hor
tel.
138 NATUURLIJKE HISTORIE
voornaamfte en geduchtfte infekt, onder het
vliegengeflacht , de Horzel in aanmerking.
De Horzel , is een vlieg, welke algemeen
als zeer fchadelijk bekend is. Ten aanzien
van deszelfs benaming, heeft veel verwar-
ring plaats, want nu komt zij voor onder
den naam van Bremvlieg , Brommelvlieg ,
dan onder die van IVe-sp , ook onder die
van Horrentor of Hoornbij enz. De La-
tijnen noemen dezelve Oestrus , doch ook
wordt zij verward met de Hfylus , en de
Bremvlieg {Crabroj , en ook net de Ta
banus. Het beflisfende is, dat de Romei-
nen dit dier Hfylus , en de Grieken het-
zelve Oestrus noemden. De vlieg, welke
wij hier befchrijven , is bij onze oude en
hedendaagfche bekend bij de naam van Hor-
zel. Kiliaan heeft zeer wel alle die bij-
zondere namen der ouden gekend, en zegt
de Horzel te zijn een Crahro, Tabanus ,
Afylus , Oestrus ; waaruit blijkt dat onze
Landzaten, door Horzel Hechts die vlieg
bedoeld hebben , welke onder zoo vele
verfchillende namen , bij de ouden bekend
was ; voorts komen alle afleidingen van den
imam Hor je f volmaakt overeen met de ei»
genfebap van deze vlieg, zoo zegt men:
de Koe heeft de Hor fel in het Hoofd:
ook van iemand die dol, woedend en ra
zend is : hij is van de Hor fel gefloken , hij
heeft de H rfeling , ( Oefirum infania fu •
ror ) of oeflro perfitus , dat is : gefloken
van den Horfel; alle welke afleidingen vol-
uü HOLLAND* 139
komen de uitwerkingen aanduiden, welke het
de (leken van deze Vlieg, ten aanzien van RUNDVE8«
de Koeren , en ook vdoral van de Paar- v. Afd.
den, hebben, want deze dieren worden als V.
dol en woedend, wanneer zij door deze
Horzels gedoken worden ; ja hun fchrikke-
lijk gebrom, waardoor zij zich van verre
doen hooren , veroorzaakt zulk een fchrik
onder de Koeijen, dat zij als dol en woe-
dende , wild en woest heen en weder loo-
pen , en den Horzel trachten te ontvlieden.
De Paarden zijn zoo benaauwd voor deze
vlieg, dat zij van angs^t zweeten en hun
water laten loopen , en zoo een voerman
niet handig is om zijn Paard of Paarden in
toom te houden, geraken zij aan het hol-
len. Het best dat men doen kan, als men
dezen Horzel hoort of omtrent zijn Paarden
ziet , is Uil te houden , voor de Paarden te
gaan Haan en den Horzel zich te laten vasn-
zetten , het welk hij dadelijk, doet , en als
dan hem dood te Haan , of ook het Paard
met water te begieten, ^lzoo de Horzel
bevreesd is voor het water , doch het zweet
bemint. Wij zullen deszelfs gedaante en
gedaantewisfeling befchri j ven.
* Om dit dier , het welk onder alle de In- Befchrij-
fekten het geduchtfte voor de Koeijen is , vin£ vaQ
wel te leeren kennen , dient de volgende^ Hor*
befchrij ving. De borst van dit infekt is
donker geel en ruig , het heeft een bruinen
rand tegens het achterlijf, het welk insge-
lijks geeiachtig, doth aan den aars zware
is, de vleugels zijn graauwachtig gevlakt,
en
i4o NATUURLIJKE HfSTORIE
«ET
SLUNDVEE
V. Afd.
V.
Hoofdft.
en hij gelijkt dus , ten dezen aanzien, in ge-
daante veel naar de Hommelbij , die ins-
gelijks wel om de Koeijen heeufnort, doch
zich niet op dezelve vastzet, noch de Koei-
jen deert. Men moet deze nu befehreven
wordende Horzel ook onderfcheiden van
eenen niet minder geweldigen vijand der Koei-
jen en Paarden , die insgelijks deze dieren
kwelt en bij den naam van Paardenvlieg
bekend is.
Wanneer de Koe in eenig gedeelte van
haren huid door dezen horzel gedoken is,
zoo worden de gezwollen blijnen en bla-
ren , waarin de worm voort teelt , kenne-
lijk. Deze wormen worden uit het eitje
geboren , het welk door de horzel , na den
huid doorgepriemd te hebben, er in gelegd
wordt; dezelve groeijen ann, en met haar
groei zwelt de blaar, welke blaren dikwijls
zoodanig in een loopen, dat de lendenen
der Koeijen daardoor als geheel opgezet
worden» Onze Landlieden kennen dezen
worm ; maar wie ftaat niet verbaasd , dat
zij dargeen, het welk fmart aan de Koeijen
veroorzaakt, als een goed teeken van was-
dom aanmerken? het is echter zoo: zij ken-
nen deze wormen onder verfchillende be-
namingen; de een noemt dezelve daauw*
worm , ook douworm , anderen Meiworm
de meeste noemen dezelve deijworm . Hier-
omtrent, door mij, bij hun ond rzoek ge*
daan zijnde , heeft elk , naar zijn begrip ,
ons onderfcheiden uitleg gegeven: eenige,
onkundig aan de gedaante vvisfeling der vlie-
gen,
van HOLLAND. 141
gen, geloofden, dat zij uit den daauw voort- H?T
fproten, en noemden dezelve, om die re- RÜNDVZ*’
den, daauwworm; anderen zeiden mij, dat V. Afd,
zij douw wurmen genaamd werden, omdat
de Landlieden deze wormen met de duimen
uitduwen of uitdouwen , het welk zeker een
vrij algemeen hulpmiddel is , vooral wan-
neer de worm groot wordt en uit het vel
begint uit te puilen ; doch wat den naatn
van Meiworm betreft, hierover is reeds,
bij de befehrijving van den waren Mei-
worm, gehandeld, en dit heeft ook weinig
betrekking op den horzel , nademaal die
meest in Junij en Julij heerschr, Wat nu
den naam van deijwurm beteekent, hier-
omtrent heb ik. na veel onderzoek, verno*
men, dat de oorzaak van dezen naam ge»
legen is in, en af kwam van het wel ge-
dijen, het vet worden en groeijen der Koei-
jen ; en dit wierd nader bevestigd , doordien
alle Boerenbruikers, Vetweiders en anderen,
welke ik er over gefproken heb , en welke
deze gezwellen , en de daarin zijnde wor-
men , aanmerkten als gezond voor de Koei-
jen en een teeken van uitdijing, dan het
welk echter tegen ftrijdig tegen den aard der
kwelling fchijnt te zijn, welke de Koeijcn
door deze wormen en horzels ondergaan.
Het zou kunnen plaats hebben, dat deze
wormen de Kpeijen minder deerden , dan
de fteek van den horzel zelve, als mede
dat door deze wormen wederom andere
kleinere wormpjes en infekten verflonden
worden , welke wel in de fchurft en rap-
mr
RÜNDVEE
V. Afc*.
V.
Moofdd.
14* NATUURLIJKE HISTORIE
pigheid huisvesten, en, in dit opzigt, zou-
den dan deze wormen goed voor de Koei*
jen fchijnen te zijn; dan, daar dit Hechts
veronderftellingen zijn en wij er geene ze-
kerheid van hebben , zoo gaan wij liever
over tot hetgeen wij zeker weten, name*
lijk tot de verdere befchrijvïng van den be-
doelden horzel.
Deze horzel heeft aan den aars een lan*
gen fcherpen buis of angel, die als met
gewrichten in zijne kokers in- en uitfchiet:
door het inwendige dezer buis worden de
eijertjes uitgeperst ; voorts heeft dezelve
twee fcharen, door welke het de koehuid
om den angel knijpt, en daardoor de fmar-
telijke pijnen vermeerderd, welke de Heek
met den angel veroorzaakt. Wanneer nu •
de horzel zich op den Koeiien - of Paar-
denhuid heeft vastgezet, doorboort hij den-
zei ven , perst er zijne eijeren in , en laat
een rond wondje na, dat met het aangroei-
jen van den worm vergroot. Wanneer dan
de buil dik en rond wordt , begint de worm
door dit gaatje heen te booren, en kondigt
dus zijn aanftaande gedaantewisfeling tot een
horzel aan , en dit is het tljdftip , op het
welk deze wormen het best en gemakke-
lijkst uit den huid der Koeijen kunnen wor-
den uitgeperst of uitgeduwd en voorts ge-
dood. Heeft het echter plaats , dat de worm
uit den huid der Koe kruipt, om elders op
den grond of tusfchen de kruiden hare ge-
.daantewisfeling te ondergaan , of dat men
dezelve gerust in den huid der Koe laat
** —
van HOLLAND. 143
zitten / dan verandert zij en wordt tot een HE^
dierpopje , dat is , tot eene zekere kenne- *-ÜNDV**«
lijke gedaante, die de figuur van den hor v, Afd,;
zei als in zijne wind leien vertoont. Wan V.
neer nu deZe gedaantewisfelirg in den huid Hoofd&
der Koe plaats heeft , en het popje eenige
dagen oud is , zoo kruipt het uit de blijri
en rolt op den grond: daarop blijvende tot
er eindelijk een volmaakte horsel uitkomt,
welke dan wegvliegt en in andere Koeijen
of Paarden vöortteelt , of des winters,
vooral onder drooge bladeren , verborgen
en verkleumd blijft, tot dat de zomerhitte
hem met allerlei andere vliegen en torren
of wormen, weder als uit deszelfs winter-
flaap opwekt. Deze horrels dus, zoo vat-
baar als mogelijk was, befchreven zijnde,
zoo vervolgen wij met de befcbrijving van
andere viLgenfoorten.
Er is ook nog een foort van vliegen,
dat zeer gelijk is aan den koedrek vlieg,
en ook koevlieg heet : dit vliegje zet zich
aan den muil en aan den neus der Koeijen ,
en boort daar hare èijeren in ; doch het-
zelve is mij niet genoeg bekend , om er
bepaalder over te fpreken.
Meerder kan ik melden van een foort De Aar^
van aarsvlieg , die in den aarsdarm der vlies*
Koeijen dringt , daarin zijne eijeren ligt,
en aldus zijne wormen voortplant , waar-
door dikwijls bloedige doffen met den drek
ontlast worden , en waardoor , naar mijn
vermoeden, niet zelden gezwellen en puis- i
ten ontdaan , welke men voor aambeijen
K aan-
/
f44 NATUURLIJKE HISTORIE
HET aanziet. De Heer de reaumur vond deze
rundvee. aarsv]jeg jn den endeldarm der Paarden , en
V. Afd. heef: mij dus op den weg gebragt, om de-
Hoofdft ze*ve °°k *n K°eijen na -te fpeuren, te
0 ' meer, daar het eene waarheid is, dat alle
vliegen en wormen , waardoor de Paarden
gekweld worden, insgeli ks ook de Koeijen
en over het geheel het weidend vee aan-
doen. Dus hebben wij die zelfde vliegen
en wormen, welke in den aars der Paarden
indringen , ook zeer kennelijk , zoo niet
kennelijker in die der Koeijen gevonden :
men kan dezelven, bijzonder op heete da*'
gen, vooral als de hitte op regen en na
onweersbuijen volgt, duidelijk vinden in de
Zoogenaamde walegreep of dien hollen in-
val aan den Haart en aan de banden der
Koeijen , welker holligheid zelfs ais een on-
derfcheidend teeken van het Rundvee kan
aangemerkt worden.
Deze vlieg zet zich in de genoemde wa-
legreep en kruipt' onder den Haart door,
tot in den rand van den endel- of aars-
darm ; aldaar drukt zij hare eijeren tusfchen
de plooijen in , welke dezen darm altoos
heeft , en blijft daar tusfchen , tot dat zij
fterft of met den drek wordt uitgeworpen.
De wormen dezer vliegen worden veel in
dit ingewand der Koeijen gevonden, en dik-
wijls met den drek ontlast , als wanneer
deze worm zich in den drekhoop blijft ont-
houden , tot dat zij aldaar hare gedaante-
wisfeling ondergaat, namelijk van worm rot
wormpopje, van wormpopje tot dierpopje,
ea
van HOLLAND. 145
en eindelnk tot vhetr zelve. Door onze H~T
Landzaten worden deze wormen manen ge-
naamd, waardoor zij in het algemeen ver- v- Afd*
liaan kleine wormen, als mede zulk foort Hoofdft;
van wormen , die vleeschverdervende zijn ,
en in verrot vleesch , ook in verrotte kaas
Jeven , in onderfcheiding van wormen, wel-
ke in de aarde leven , als pierwormen , aard-
wormen enz.
Nog is er een vlieg, de Koedrek- vlieg De Koe -
genaamd, welke in den drek der Koeij en drek vlieg;
leeft. De wormen van deze vliegen onder-
fcheiden zich van allé andere maden door
derzelver 'inkrimpende , gladde ronde rin-
gen, die aan de geledingen z-ijn, en welke
in vele andere maden fpits afloopen. Deze
wormen behooren tot die foort, welke door
de vliegen levendig gebaard worden , zoo
als dit van de vleeschvliegen gezien wordt:
het zijn eigenlijk de regte maden , en bij
de Boeren daarvoor bekend ; zij worden
door de Koeijen van en met het gras inge-
flokt, en zetten zich in de maag: zij fehij-
nen er zelfs in te vermenigvuldigen, en als
zij dik en vet genoeg zijn, worden zij mcc
den drek ui geworpen. Als deze worm nu
volwasfën is, dan krimpt zij in en worde
verhard, yertoonende dan alrede het boven-
gedeelte van de vlieg , welke er uit Haat
voort te komen , en eenen dag daarna tee-
kent zij volkomen de ledematen der vlieg
zelve, ihande op het ukkomen. Wanneer
men de gedaan te wisfeling dezer foorten, en
de vlieg zelve waarneemt, dan zal men die
K i er*
1 46 NATUURLIJKE HISTORIE
stET erkennen te behooren tot diegenen , welke
luNDVEE. ^en jer j^oejjen fchijnen voort te
V. Afd. komen. Deze vliegen zijn geel van kleur
Hoofdü en ru*£ van achterlijf; zij zitten bij hon-
derden op den koedrek, en plagen fomtijds
de Koeijen wel , doch niet zoo fterk als atr-
dere foorten; zij hebben ook geen angel.
De Hers* Tot deze foorten van vliegen worden nog
fenworm. betrokken eenigen , wier wormen tot in de
hersfenen der dieren indringen, en tot de-
zen betrekken de Infektkundigen ook eenen
worm , welke men in het brein van de hers-
fenen der Schapen vindt. Er is ook een
worm, welke men in de fnotvliezen der
Schapen vindt: ik heb in de fnotvliezen der
Koeijen insgelijks wel wormen of maden
gevonden , die ik vermoede tot dezelfde
foort te behooren. Intusfchen meene ik ,
dat men deze wormen niet moet verwarren
met een ander foort van wormen, die in
de hersfenen der dieren fomtijds leven en
iterven, en geenszins behooren tor de klasfe
dier wormen of maden, welke in vliegen
veranderen. Hoe het zij , er zijn mij ver-
fcheidene malen lange dunne wormpjes in
de hersfenen der Schapen en Koeijen vóór-
gekomen.
De Koe- Nu volgen dan ook hier de foorten der
Spekvliegen en Koemuggen , welker on-
meetbaar getal in ons Holland fchier alle
andere geflachtfoorten overtreft. Wij be*
hoeven van deze zoo bekende en vinnige
diertjes derhalve niet veel te zeggen : zij
plagen JVlensch en Vee; er is ons ecluor
een®
van HOLLAND. 147
eene foort bekend , dat inzonderheid des
avonds de Koeijen en Paarden kwelt: het
is de floot- of poelmug; zij verfchilt van
de gewone mug daarin , dat zij geene ge- HQo£'d{U
pluimde fprieten heeft en ook niet veel
piept, ook niet bij troepen onder de lin-
denboomen en elders zamenfchoolt, maar
altoos laag langs het veld en over het wa-
ter zweeft; zij hebben evenwel een zeer
fcherpen en als getakten angel , waarmede
zij geweldig fleken en de Koeijen plagen
tegen den nacht of in de avond fchemering,
doch buiten dezen tijd haar niet veel hin-
deren ; de waterjuffers en de fchalbijters
verflinden dezelve , waarom men de eerst-
gemelde vooral boven de flooten ziet zwe-
ven, waar deze foort van muggen tegen-
woordig zijn.
Meerder zoude men kunnen voordragen
van zeer vele foorten van waterwormen,
waaruit de muggen en fpekvliegen voortko-
men , en die in den zomer door de Koeijen
uit de flooten en poelen worden opgeflorpt,
(doch wij gaan voort met het befchrijven
van nog andere vliegen.
Thans volgt eene algemeen bekende vlieg, Be Brem.;
welke de grootfle foort van alle onze Ne- vlies’
derlandfche vliegen en zeer geducht voor
de Koeijen en Paarden is. Onze Landlie-
den noemen dezelve: Brcrnzc , Bretnvliegy
Koevlieg , bij lïnnaeus is het te regt do
Tabanus . Het is deze foort , welke ver-
ward wordt onder de Oeftrus; of horzel ,
welke door ons reeds befchreven i§, en ook
3 ver-
ï 48 NATÜULIjKE HISTORIE
»?? verwarren onze Landzaten den eenen wel
tiüN’pvEE. pncier den aïl(jercn ; zij verfchillen echter
V, Afd. merkelijk van elkander . want daar de hor-
v- zei of Qefttus in deszelfs gedaante enz veel
^00faftV naar eenen hommel gelijkt, zoo heeft de
eigenlijke Bremfe volmaakt de gedaante van
een vlieg: zij zijn fraaije fteraden in de In-
fekt - kabinetten ; hunne groengli ^mende
pogen, bruinglimmende borst, bruinelanzL
ge vleugelen, en her met donkerbruine vlek-
jes vèrfierde achterlijf, vormen haar tot eene
fraaije" vlieg. Deze vlieg verfchilt van den
Oefirüs of horzel ook daarin , dat zijne
fprieten en bloedzuigers breeder en bladach-
tig zijn ; deze vliegen brommen ook 3zeer
llerk , waarvan de naam van bremvlieg
ichijnt te komen , wijl brommen bij onze
ouden wel bremmen genaamd werd, en het
is om dat zelfde gebrom, (het welk de
Oejïrus of horzel ook doet) , dat deze
foorten veelligt onder elkander verward wor-
den : zij vliegen zeer fnel en telkens rr«et
horten te rug, en fchteten dan toe; de hor-
zel vliegt meer regtuit, en volgt altoos de
Paarden en Koeijen, hoe fnel zij ook Joo-
pen, boven het hoofd en den fchoft; de
bremvlieg, daarentegen, zweeft met rukken
door, en neemt het tijdflip waar, dat eene
Koe of een Paard eenigzins in deszelfs loop
verflaauwï ; ook persfen zij geene eijeren
in den huid der Koeijen , maar zuigen er
Hechts het bloed uit, en dat wel zoo flerk ,
dat het dikwijls den aars van de vlieg uit-
loopt)
van HOLLAND. 149
v
Hoofdfi*
loopt , en nis zij loslaat eene bloedende hbt
wonde nalaat. rundvee.
Ik betrek tot dit foort van vliegen nog v. Afd.
een kleiner foort: deze is ook overvloedig
bekend, zij zijn ook menigvuldiger dan de
groote bremfew en plagen de Koeijen gewel-
dig, en vooral de Paarden, in welker po-
riën zij zoo vast indringen en het bloed uit
dezelve zuigen, dat men ze dikwijls met de
zweep dooafhat : er is een foort van, dat
eenigzins gevlakte wieken heeft, en waarvan
het lijf asgraauw en vrij breed is; er zijn ook
kleinere, doch van hetzelfde ras: zij plagen
insgelijks de Koeijen en Paarden geweldig
en vergezelLn altijd een zeker foort van
kleinere vliegen , welke men Conops , dat is
bteedfïeker , noemt, en welke vliegen door
Onze Landlieden Stampv liegen genaamd
worden, omdat zij in menigte op het kruis vlieS
en aan de dijen en pooten der Paarden en
Koeijen aankleven , en die dieren zoo on .
jophoudelijk plagen , dat dezelve gefladig
door flampen met de pooten hen trachten
weg te drijven. Een braaf Voerman zorgt,
in den tijd dat djeze vliegen heerfqhen, dat
hij dikwijls het lijf der Paarden met koud
water begiet: dit verkoelt, en verjaagt ook
die foort van vliegen, alzoo zij het water
vreezen, zelfs zoo, dat zij wegkruipen als
het regenachtig weder is of worden zal.
Zij gelijken üer.k naar de gemeene huis-
vlieg, zoo dat men dezelve voor ééne foort
houdt: zij verfchilt er echter van, zijnde
lichtgrijzer en de zwarte flipjes op het ach*
& 4
Stamp,»
i5o NATUURLIJKE HISTORIE
het terlijf derker en ook gladder ; maar bovenal
rundvee. js er veel verfchil in den fnuic: die der buis-
V. Afd. vliegen is week en als gefchikt om op fui-
Hooi^ifl: ker’ mee* enz* te azen** maar de nu be-
doelde, zoogenaamde ftampvliegen , hebben
bloedzuigende fnuicen, welke als doorprik-
kende naalden zijn , met welke zij den huid
der dieren doorbooren.
Be Pzar. Voorts komt hier vooral nog; in aanmer*
dcnviisg. Welbekende Paardenvlieg: deze ls
mede overbekend en menigvuldig ; maar al-
hoewel zij den naam van Paardenvlieg
draagt, zoo kwetst zh’ niet te min de Koei-
jen ook; zij verfchilt, van de reeds ge-
melde vliegen , daarin , dat zij de vleugelen
overeen (laat en niet plat uirfpreidt.
Begroore Gp deze voornaamfte Koeijenvliegen volgt
Koevlieg, nu al wederom de eigenlijke, bij onze Land-
lieden bekende , groote Koevlieg , Koemug ,
dolle Vlieg , WolfvUeg ( Azylus ) ; deze
looit is niet zoo overvloedig als de reeds
befchrevene; zij vliegt niet met zwermen,
maar eenzaam, en bromt weinig; in Afrika
zijn zij zeer geducht en zeer groot; zij
volgen de Karavanen der Arabieren , en
kwelien de Kamelen; zij beminnen ook in
óns Land de Zandduinen, alwaar ik ze dik-
wijls gevangen heb; zelden komen zij in
onze Veenen en Moerasgronden. Derzelver
uiterlijke gèftalte is' dikwijls oorzaak , dat
onkundige rangfehikkers dezelve onder de
Spekvreters enz. plaatfen, waarnaar zij zeer
wel gelijken ; anderen plaatfen dezelve bij
de Wespen en Bastaardwespen : het zijn ech-
ter
van HOLLAND. 151
ter ware vliegen , om hunne twee vleuge- HET
ïen; het zijn bloedvliegen , om den gewei- RUNDVEE*
digen hoornschtigen tromp en daarin bello- V. Afd.
ten angel , waarmede zij zoo woedend fte-
ken, dat er eene Koe door aan het kolde-
ren kan geraken , te meer , daar zij zich
meest op den nek vastzetten. De andere,
reeds befcbrevene , bloedvliegen zijn dezen
vlieg zeer vijandig en vallen op hem aan,
hem met geheele zwermen vervolgende.
Voor het overige is deze A zylus of Wolf-
vlieg geen onaardig dier : zijn achterlijf is
in het midden met gele gewrichten tusfchen
zwarte banden, de borst is zwartvaal, het
heeft groote bruinglimmende oogen, waar
tusfchen de kennelijke tromp uicfteekt.
Nog zijn er drie kleine vliegjes , die de Het Wolk*
Koeijen kwellen, te weten, het JVolkvlieg - vliegje.
je: deze vliegjes zijn zeer klein en zwe-
ven met zwermen als wolken om de hoof-
den der Koeijen, en blijven veelal om en
aan den muil hangen.
Voorts het Springvliegje , het welk tus- Het
fchen het gras, vooral tusfchen de klaver, Spring,
huisvest , en al fpringende aan de kroon vlieêie*
.der klaauwen van de Koeijen aankleefc : des-
zelfs groene glimmende kleur maakt het
kennelijk.
En eindelijk een foort van vliegje , het Het Vloo-
welk om zijne kleinheid en luchtigheid Vloo - vlieSic*
vliegje genaamd wordt. Van dit foort zijn
er eene groote menigte bekend : een ken-
ner verliest zich in derzelver aantal : zij zijn
niet te min zigtbaar genoeg, en men vindt
K 5 de.
152 NATUURLIJKE HISTORIE
met dezelve in menigte om en bij de Koeijen
tuNDvcE en jn veeftallen, doch zij fchaden wei-
V. Afd. nig aan het vee zelve , ten zij zulks go
Hoofdft. Onlede ^cor hunne bijna onmerkbare wormp -
jes , welke zelfs door het vergrootglas ge»
noegzaam onzigtbaar zijn ; er is geen huis
of hof, vooral geen vuilnishoop of drek-
hoop , of men vindt er hun. Zij komen
met het opgaan der zon te voorfchijn, en
na derzelver ondergang ziet men hun niet
meer. Hunne wiekjes zijn naar gerade hun-
neer kleinte zeer groot ; zij vergezellen
meestal de muggen, hoe zeer zij door de-
zelve vernield worden ; zij zweven ook op
en om de neusgaten der Koeijen , en vooral
op de blijnen , welke door de (leken der
brem- en horzel vliegen veroorzaakt wor-
den. Meerder is van deze vliegjes niet te
zeggen. Derzelver oorfprong en voortte-
ling blijft voor ons zoo duister, als die
van duizenden kleinere infekten, torretjes
en vliegjes , die zelfs voor de grootfte Na-
tuurkenners verborgen blijven. Men zal
het mij dan wel ten beste houden, dat ik
van ontellijkö andere vliegen , in ons Va-
derland bekend, afilappe, en dezelve voor
«nauwkeuriger kenners, dan ik ben, over-
late , om te onderzoeken : ik me ene nage*
noeg die foorten befchreven te hebben,
waarvan ik zeker wete : Habitant infeflant -
que in Bobus , dat is ruimfchoots: zij wo*
ven in en- omtrent , en befmetten de Kóei*
jen ; en daarmede gaan wij tot het befchrij-
ven hunner wormen over.
VIJF-
van HOLLAND. 153
VIJFDE AFDEELING.
ZESDE HOOFDSTUK.
flandelende over de 'ziekten der Koel -
jen^ welke door JVormen veroor-
zaakt worden .
Jri het vorige Hoofdftuk de voornaamfte bet
gedachten der Infekten , door welker in- rundvee;
vloed aan de Koeijen fommige gebreken enz. v. Afd*
veroorzaakt worden, befchreven hebbende, vi.
zoo volgt nu ge voegelijk eene befchrijving Hoofd(L
van de wormen , waardoor haar al mede Befchrij.
eenige ziekten veroorzaakt worden. Door ving van
wormen verdaan wij hier , met alle Natuur de wor‘
kundigen, dat foort van fchepfelen, welker mca*
gedalte, zoo in geboorte als beftaan, een-
voudig en glad is, zonder onderworpen te
zijn aan eenige gedaanteverwisfeling, maar
veeleer uit hun eigen zelfdandigheid dik-
werf deelbaar worden : moetende men de
wormen, in dien zin, volftrekt onderfchei-
den van de wormen , die wij maden noem-
den,
-\
MET
RöNDV EK
V. Afd.
VI.
Hoofdft.
; f
I7e Draad-
worm.
154 NATUURLIJKE HISTORIE
den , en welker invloed op de Koeijen in
het vorige Hoofdftuk uicvoerig befchrev^n
is. Ook dienen zij wel degelijk onderfchei-
den te blijven van rupfen en andere krui.
pende wormen , die meer of min voeten ,
voelers of fnuiten hebben.
De wormen, hier bedoeld, zijn dezul-
ken, die als het ware met, aan, in en om
de ingewanden der dieren groeijen en ver-
menigvuldigen , of toevallig met de fpijs of
drank der Koeijen in hunne ingewanden in-
dringen , en daarin aankleeven en leven , eq
dan meestal oorzaak zijn van kwijnende
ziekten of kwalen. De meesten dezer wor-
men zijn zoo wel aan den mensch als aan
de dieren eigen, en gevoigelijk ook aan de
Koeijen, uitgezonderd eenige, die volllrekt
alleen aan het herkaauwend vee eigen zijn.
Wij zullen dezelve ordelijk befchrijven.
De Draadworm ( Gordius ) wordt zoo»
genaamd, omdat zij zoo dun en langwer-
pig is als eenen draad. Eene, en wel de
water - draadworm , is in onze poelen, floo-r
ten en vaarten , vooral in de ililftaande wa-
teren, overvloedig bekend: men kan dezel-
ven met het bloote oog onderkennen; zij
zweven kronkelende en wemelende door de
wateren , zijnde meest alle roodachtig ; men
vindt dezelve ook in onze regenbakken. De
Koeijen, Schapen en Paarden flurpen de-
zelve met het water in. In hoe verre de-
zelve aan hun fchadelijk zijn, is mij niet
juist bekend; doch ik ben niet vreemd van
te vermoeden , dat zij geen kleinen invloed
op
van HOLLAND. 155
op de long en de longpijp hebben. Aan HPT
de kroon der pooien van de Koeijen enRÜNDVER'
jonge Kalven vindt men fomtijds zeker foort V. Afd.
van draadwormen , welke in den huid in-
dringen , zijnde deze vermoedelijk van dat
foort. Nog zijn bij onze Landlieden een
foort van draadwormen bekend, welke men
vooral omtrent onze kleilanden vindt, en
welke de Koeijen aan derzelver pooten en
hoeven kwellen: deze ziekte is bij de Doc-
toren bekend onder den naam van Pareny
chia of Vijtvorm , kunnende wij er niet De Vijt-
verder over beflisfen. worm.
De Rotworm of Aarsworm QAscaris ) De Aa re*
is aan de Landlieden overbekend: zij is kor-wona*
ter dan den draadworm , offchoon zij ook
vezelachtig is; dezelve is in het midden
eenigzins dikker en eindigt aan wederzijden
fpits. Zij vermenigvuldigen (lerk, en zijn
door hunne geftadige prikkeling in den aars^
darm aan mensch en vee ongelooflijk las-
tig. De Koeijen, welke er door gekweld
worden, zijn onrustig, en komen door die
prikkeling , naar het zeggen der Landlie^
den, dikwerf aan de fchijt, of aan een on-
regelmatigen afgang , welke dikwijls het
kenceeken van de tegenwoordigheid dezer
wormen is; wanneer de Landlieden ontdek-
ken, dat deze wormen in den aars der Koei-
jen zitten, dan wasfchen zij den aars met
azijn, en trachten de Koe van de drek-
klonten, waarin die wormen zitten, te ont-
lasten ; dan , zoo dezelve te verre in de
darmen zijn doorgedrongen, zoo helpt die
niet
HET
RUNDVEE
V. Afd.
VI.
HoofdflJ
De Varenu
wormen,
De lange
Wonnen
of Pier
wormen.
De Ltver-
worm.
156 NATUURLIJKE HISTORIE
ni t veel , en de Koeijen kwijnen dan dik-
* wijls aan déze kwaal.
Varentwormen zijn insgelijks zeker foort
van wonnen, welke wel aan de liezen der
Koeijen zieren.
• De PierwortAcn , Aardwormen of lange
Wormen , zi n wonnen, welke overvloedig
en meer dan eenig ander kruipend of we-
melend wezen bekend zijn. Mensch en vee
wordt er door gekweld: evenwel veronder-
ftelle ik , dat het Rundvee , en over het
geheel het herkaauwend vee, minder door
dit gellacht gekweld wordt , dan den Mensch :
mogelijk wordt dit veroorzaakt door dat de
Mensch meerder allerlei aardvruchten , boom-
ooft , visch en allerlei foort van voedfel
gebruikt, waarin deze aardwormen voort-
telen. Er is veel over deze wormen ge-
fchreven, gedachten geoordeeld, maar er
is zeer weinig of fchier niets bekend van
hunnen invloed op de Koeijen, waarom wij
hier ook kortheidshalve niet verder over
zullen fpreken , maar integendeel liever over-
gaan tot de befchrijving van een worm, die
alleen als eene natuurlijke plaag voor het
herkaauwend vee kan en moet aangemerkt
worden , bedoelende wij hiermede de ge-
duchte Leverworm.
De Leverworm of Leverbot ( Fasciola
Hepatica ) is onder alle wormen, ja onder
alle diertjes, welker huisvesting, geboorte
en natuur zoo wel in als buiten de groo-
tere dieren heftaat, gewisfelijk zoodanig we-
zen, waarbij het vernuft eer onderzoekeren
van HOLLAND. 157
het meeste fHlftaar. Dat er oneindig kleine het
infekten en onzigtbare ftofjes zijn , welke RUNDVEE*
ons oog ontduiken , en zelfs door het Mi- v. Afd.
croskoop onzigtbaar zijn , is door de on- VI.
dervinding bevestigd; maar hoe en waarom , Hoofdft*
eene vrij groote, platte, breede worm , zoo
groot als eens menfchen nagel, in het ri*
vierwater en in de poelen levende en daarin
voorttelende , tevens in die zelfde grootte
en gedaante in de ingewanden , en wel bij-
zonder in de kunftigite bloedfonteinen van
de lever der groote dieren woont , leeft en
allerfterkst vermenigvuldigt , dit is een diep
geheim en bijna onoplosbaar, en het is nog
des te zeldzamer, daar dit alleen op het
herkaauwend vee betrekking heeft, zoo dat
dezen worm, hoe algemeen anders bekend,
eene der onoplosbaarile eigenfehappen heeft,
De ouden hebben er voor ftilgeilaan ; on-
der de nieuwere hebben de onderzoeklie-
vende petrus camper en de nauwkeurige
rozel er naauwkeurige befe brij vingen en
afbeeldingen van gegeven. Onze Landlie-
den kennen deze kwaal der herkaauwende
dieren onder den naam van ongans ; de
Duitfchers noemen . het ook [chaapzucht
C fchaffzucht ) , doch dit ongans is ook wei
op andere kwalen der herkaauwende dieren
betrekkelijk. Wij zullen dezen worm be-
fchrijven.
Linnaeus vergelijkt deszelfs grootte en
gedaante bij een pompoenzaad, en in der
daad heefc het diertje er eenige gelijkenis
naar; doch veel nacuur lijker vergelijken het
on»
HET
RUNDVEE,
V. AfcL
VI.
Hoofdft.
Lever.
botjes.
Aanwij-
zing uaar
PlaatXVII
Tig. ii*.
158 NATUURLIJKE HISTORIE
onze Landlieden en Vleeschhouwers bij een
‘plat visêhje , het welk bot genaamd wordt,
en met welks gedaante het volkomen over-
eenkomt, en daarom ook te regt genaamd
wordt Leverbot , Schapenbotjes : het eerde
omdat zij altoos in de lever zijn , het kat-
fle omdat de Schapen het meest er door
gekweld worden , zelfs zoo . dat wanneer
in heete vochtige zomers deze wormen veel
vermenigvuldigen , er bijna geen Schaap ge-
flagt wordt , of de lever is er mede be-
fmet: zij zitten in de groote lever -ader,
bijzonder de poort -ader, ordelijk gefchikt,
den eenen op den anderènj: elk een maakt
als een tüsfchenfchot, zoo als in de klap-
vliezen der flagaderen , waaraan zij meest
aankleven , zelfs zoo, dat indien een on-
kundige deze worm niet wel kent, hij de-
zelve voor vliezen zonde aanzien. Op Plaat
XVII Figuur 11* hebben wij dit, in een
klein bellek, getracht af te beelden: men
ziet daar bij a een Leverborje , van het
grootde fooft , levensgrootte afgebeeld ,
leggende in de groote poöttadêr, eh ver-
volgens bij bbb de overige wormen van
dezelfde foort , allen met den kop van de
zuigers opwaarts. Wanneer men eene daar-
mede bezette lever, als dezelve nog warm
is, openfnijdt , en dezelve in leuk water
legt, dan zwemmen die leverwormen even
als een visch heen en weder , met eene
fnelle beweging, doch derven fpoedig, ook
krimpen zij in, en fpartelen weg zoo dra
de lever geopend wordt. Men kan er een
fraai
v a rt HOLLAND. 155
fraai preparaat van maken , mits dit door
iemand gedaan wordt, welke den loop der
levervaten kundig is ; men moet flechts door
de groote bloedvaten der lever azijn of ge-
never laten inloopen, dadelijk flerven dan
de lever wormen en blijven in dien zelfden
Hand liggen als toen zij in de lever leef-
den; daarna kan men de lever openen, en
die, omzigtig, met een penfeel ofpenneve-
der gereinigd zijnde van de flijm, die de
wormen afgeven, zoo kan men het vervol-
gens in een glas met Liquor, eer befchóu-
wing, bewaren, gelijk men ook de wor-
men, afzonderlijk, doen kan , k alzo o dezelve
groot genoeg zijn om aan een paardenhaar-
tje te worden gefnoerd, Zij hebben allen,
aan den kop, duidelijk een zwart teekem
van de zuigers; over het midden van hec
lijf loopt een witte ftreep, fomtijds kron-
kelend met ligt -zwarte randen, en fommige
hebben flaauwe plekjes. Als deze leverwor-
men ingekrompen en dood zijn , dan zijn
de randen op zijde als met golvende falba-
laas opgekrompen , even als de vinnen vat*
een bot of piatvisch opkrimpen; zij eindi-
gen allen in een puntig rond Haartje , waar-
aan een klein flipje van den aars is, al het
welk in onze afbeelding van dezelve dui-
delijk is te zien. Wanneer men dezelve in
onze flooten ziet, dan zijn zij iets kleiner,
ja velen zijn zeer klein , doch echter zeer
vlug: men vindt dezelve overvloedig in alle
onze ftilftaande wateren , en hieruit blijkt
L ge-
HET
R.UNDVE2(J
V Afd,
VI.
Hoofdig
1 6o NATUURLIJKE HISTORIE
BïT genoegzaam , dat zij door de Koeijen en
*'UNDVEÏ’ Schapen met het water worden opgeflorpt,
v. Afd. gelijk andere waterwormen eh diertjes. On-
v** dertusfchen blijft het nog een onderwerp
Ko° ' van onderzoek, waarom de lever der Scha-
pen het meest , en vervolgens die der Koei-
jen er meerder door wordt aangedaan, dan
de lever der Paarden.
Op dit foort volgt nu een worm , welke
men niet oneigen den Boeren - Chirurgijn of
aderlater zoude kunnen noemen: het is
Bebloed- De Bloedzuiger of Echel: deze worm
eniger. -s genoegzaam in de geheele wereld , al-
thans in Europa , overvloedig bekend , door
zijne eigenfchap, om zich aan den huid der
dieren en vooral aan die der menfchen vast
te hechten , en het bloed af te zuigen , waar-
van zij den naam van bloedzuigers bekomen
hebben. De Duitfckers noemen hem E -
gelfnacke ; bij onze Hollanders zijn dezel-
ve ook bekend bij den naam van Echelen ,
bijzonder in Noordholland , alwaar men van
zekere ziekte of gebrek der Koeijen , het
welk zich door kugchen , fchielijk na hec
drinken uit de fiooten , openbaart, zegt,
dat zij Echelen ingeflokt hebben De Bra-
banders kennen dit' gebrek ook, en, naar
ik beipeurd heb , naauwkeuriger dan vele
onzer Landlieden : zij ontdekken dezelve in
den flokdarm, en doen flraks het dier, waar-
bij zij dit befpeurd hebben, den kop ach-
terover leggen, als wanneer zij warme olie
in deszelfs keel gieten: dit kunnen de Eche-
len
van HOLLAND» i6t
Jen 'niet verdragen ; wanneer dezelve dan
doorzakken tot in de maag , gieten zij de
Koe azijn in , en houden dit voor een goed
middel. Velen onzer Landzaten en ook
forrtmige Duitfchers hebben de Echelen of
Bloedzuigers wel verward met de leverwor-
men der Schapen , omdat die beiden door
het drinken uit de flooten in de maag en
ingewanden van het vee indringen. Zij ver-
fchillen echter zeer veel , zoo in weiking
als in gedaante , van elkander : de eerstge-
melde, namelijk de leverwormen of lever*
botjes blijven nimmer in den flokdarm zit-
ten , en zelfs niet lang in de maag , waaruit
zij dadelijk door de gal- en bloedleiders
naar de lever fchieten; de Bloedzuigers of
Echelen, integendeel, blijven aan den Hok-
darm en aan de wanden der maag hangen ,
en dringen niet door, maar zuigen daar het
bloed uit. Ten aanzien van de gedaante
verfchillen zij insgelijks grootelijks: de le-
verwormen zijn plat als een botje , de bloed-
zuiger is integendeel langwerpig en glad.
De opregte Echel of Bloedzuiger is bij de
oplettenden zeer wel bekend. De ouden
.kenden dezelve. Onder de nieuweren heeft
bergman alle de foorten dezer wormen af-
geheeld ; de groote linnaeus zelve heeft
er een vertoog over gefchreven; ook onze
zwammerdam heeft dezelve niet overgefla-
gen.
Twee voorname foorten dezer wormen
zijn bij de Natuurkundigen bekend, welke,
L % naaf
HE*?
RUNDVE&
V . Afd.’
VI.
Hoofdd.
/
ï6% NATUURLIJKE HISTORIE
»ET naar ons inzien , op een uitkomen , name-»
ibUNDvEK* lijk Mc die male ( Hirudo Medicinalis )
V. Afd. en de Bloedzuiger ( Sanguine a ) : het on-
Koofdrt dezer beiden Helt men daarin , dat
00 u * de eerstgemelde langs het ligchaam zes geel-
achtige ftrepen heeft , en de laatfte een ;
als ook dat de eene zwart en de andere
bruin is; doch, onder verbetering, fchrijf ik
dit verfchil aan den ouderdom , grootte of
kleinheid , of wel aan de vervelling toe ,
waaraan deze dieren, even als de Hangen,
onderworpen zijn.
Het zal derhalve beftaanbaar zijn , dat wij
eenvoudig onzen Echel befchrijven. Men
vindt denzel ven van allerlei grootte: de groot-
üe zijn wel zoo lang als een kindervinger ;
allen, het zij klein of groot, hebben eene
langwerpige wormsgewijze gedaante ; hun
mond is rond, zich ringsgewijze openende
vol fcherpe tepels , waardoor zij dadelijk aan
de poriën van den huid aankleven en zuigen ,
en ook in het water zich aan de drijvende
waterplanten hechten. Wanneer zij los
zwemmen, bewegen zij door in en uitkrui-
pen in het water, gelijk een pierworm in
en op de aarde. Wanneer zij in rust zijn
en bloed zuigen, verdikt haar achterlijf ge-
weldig, en men ziet hetzelve duidelijk der-
mate met bloed opzwellen, dat het achter
uit den aars vloeit , en dan wordt het tijd
hen af te nemen, Hoe fchadelijk deze
bloedzuigers inwendig ook zijn mogen, zoo
kunnen zij dus uitwendig van groot nut zijn
iö
▼ an HOLLAND, i £3
in het uitzuigen van builen, aambeijen enz.
Voor het overige zijn zij genoeg kenbaar , RUNDV£**
zonder dat er meerder van behoeft gemeld v. Afdw
te worden , en een oplettende zal dezelve vf«
zeer wel van andere waterwormen en ook Hoof
van de Hekken weten te onderfcheiden.
De Stekken , zijnde de gedaan te wisfelen- De Slee-
de wormen der watertorren, vliegen enkcn*
muggen , onder welke voornamelijk in onze
flooren en poelen bekend zijn de vreesfelijke
getande waterwormen, de juffers of zooge-
naamde glazemakers , en ook zekere ge-
doomde worm , waaruit de groote fpekmug
voortkomt, en ontellijke anderen, doch die,
voor zoo veel mij bekend is , niet als fcha-
delijk aan het vee zijn aan te merken. Deze
en meest alle gedaan tewisfelende wormen
vlieden op het minfte geritfel : dit doen vooral
ook deze zeer vaardige waterwormen, en
duiken , op de minfte beweging van het wa-
ter, naar den grond, daar de bloedzuigers
en leverwormen, integendeel, met het wa-
ter omgeroerd, voortdrijven,
f De Slekken fchaden eigenlijk de Koeijen
niet, vooral doen dit de naakte tuinflekken
. niet, ja mogelijk zijn zij eerder den Koew
jen nuttig ; want zeker is het, dat deze
zeer vele kleine flootflekjes doorzwelgen,
en vooral ook een zeker zeer klein geel
Hekje, bekend bij den naam van grasftek ,
het welk omtrent zoo groot is als een groote
graauwe erwt, en overal, vooral in den
morgendaauw , zich op het gras bevindende,
L 3 zm
SET
RUNDVEE»
V. Afd.
VI
Hoofdft.
irf4 NATUURLIJKE HISTORIE
zoo dat het vee onvermijdelijk dezelve
daarmede inflokt ; doch voor zoo ver ik
het onderzocht heb, is hetzelve hun niet
fchadelijk: voorts is het niet mogelijk om
de verdere grooce menigte waterdiertjes na
te gaan , en te bepalen , in hoe verre de-
zelve fchadelijk of nuttig zijn, waarom wij
vertrouwen onze Landgenoocen genoeg vol-
daan te hebben met hetgeen wij er tot dus
yerre van hebben befchreven.
Wij vermeenen , dat wij de eerften zijn , die
opzettelijk deze taak op ons hebben geno-
men, ter aanfporing van anderen, wier tij.
deiijk vermogen, ijveren onder ?oeklievend-
heid hen in ilaat fielt nader onderzoek te
doen, en, het zij door oplettendheid of door
mikroskopifche ontdekkingen, den invloed
der infekten op mensch en vee van naderbij
te leeren betrachten , als tot nog toe be-
kend is; te meer, daar, zoo als wij reeds
meermalen hebben aangevoerd , er in dit
vak, zoo ten aanzien van de huidziekten als
in die der ingewanden, ah nog eene groote
gaping in de ziektekunde der dierlijke we-
zens is»
Dus dan befluiten wij deze befchri’ving
der ziekten van het Rundvee, veroorzaakt
wordende door Infekten , Wormen en Ma-
den , en gaan over tot de zintuigelijke ge-
breken.
VIJF-
van HOLLAND. 165
VIJFDE AFDEELING-
ZEVENDE HOOFDSTUK.
Handelende over de Zintuigelijke Gebre-
ken der Koeijen ,
o nder dezen tijtel willen , noch kunnen hst
wij niet begrijpen die zintuigelijke aandoenin- RUNDVEE*
gen , welke uit de werkingen der ziele op v. Afd.
de gemoederen der Dieren ontfpruiten, en vu.
die de Medicijnmeesters zielsberoeringen Hoofdft*
( Anima pathematica , ) noemen; deze zijn inleiding
zeer zeker geheimen , die wij onder ons tot de..?m"
Menfchen nog maar flaauwtjes kennen. De gebleken
groote GAUBius heeft over dit zielsbe- der Koen
Huur overheerlijk gefchreven, en met hemien*
vele anderen, doch ook allen blijven zij
bij onoplosbare verborgenheden ftilftaan :
als wij reimarus over de Driften der Die -
ren , lezen, en de gevoelens van anderen»
wegens de zintuigelijke gevoelens der Die-
ren overwegen, moeten wij hier ook den
vinger op den mond leggen, en ons dus
niet verder in de bepalingen der zielen - en
L 4 sin-
1 66 NATUURLIJKE HISTORIE
®ET zinnenwerking in laten, bet zij genoeg,
auNDVEE*dat een opmerkend Wijsgeer niet kan ont-
v. Afd. kennen, dat de dieren, elk naar haren aart,
HVfdft °°k zie^saandoeningen en zintuigelijke drif-
00 * ten hebben. Ondertusfchen is het ontleed-
kundig zeker, dat, daar de werking der
zintuigen, door de aandoenlijkheid der ze-
nuwen gefchiedc , men tot de eigentlijke
zintuigelijke ziekten, die der zenuwen zou-
de moeten brengen, dan ook deze ziekten
ontdaan of door uitwendige oorzaken, of
door inwendige aandoeningen ; deze beiden
doen in meerder of minder mate, de ze»
nuwtrekkingen en duipen ontdaan: aan de-
ze zijn zeer zeker de Koeijen al vrij meer,
dan men wel denkt, onderworpen : de jonge
Kalveren hebben kort na de geboorte duip-
jes ; de oude volwasfen Koeijen krijgen dik-
wijls trillingen en duiptrekkingen , welke
beurtelings wederkomen, waardoor ze on-
verwacht derven , behalve dat zij in meest
alle heete ziekten ook aan duipen onder-
worpen zijn ; terwijl ook het kwetfen der
hersfenen het geheele zenuwdel in beroe-
ring brengt; onder deze foort is ook ;te
tellen zekere trilziekte der zenuwen , die
zich onderfcheiden kennen doet , door
het beurtelings trillen van het dier: het
is zwaarmoedig, en daat nu djl, en gaat
dan weder voort , haalt moeijelijk adem
en doet dit met zuchten en pofen , en fchijnt
als te dikken, de neus en oogen puilen
uit, en daarna vak het dier in duipen, en
komt weder bij, tot dat deze aandoening
we*
van HOLLAND. 16?
wederkomt, zoo dat deze trilziekte volko- HET
men met den aard der vallende ziekte over- RUNDVEB*1
eenkomt, zooals zij ook door de Boerenals v. Afd.
zoodanig befchouwd wordt; veeleer moe vl?*
ten wij ons dan bepalen tot de Hoffelijke Ho°
zelfilandigheden der zintuigen , uit welker
kennis wij derzelver gebreken mogen beoor-
deelen, namelijk zulke hindernisfen en kwel-
lingen, die derzelver natuurlijke werking
belemmeren en buiten werking brengen,
als daar is door kwetfing, vergroeijing, ver-
lamming, uitwendige toevallen, of inwen-
dige kwijning; deze allen bepalen zich dan
ook tot de vijf voorname zintuigen, als:
i. In het gezigt, de gebreken der oogen;
2. in het gehoor, de gebreken der ooren ;
3. in den reuk, de verftopping der reuk-
deelen ; 4. in den fmaak , de bedorven fmaak-
of proefdeelen ; 5. in het gevoel , de ver-
dooving der aandoenlijkheden ; in één
woord , in allen eene kwijning der zenuwen ;
voor alle welke gebreken en toevallen de
Koeijen even zoo vatbaar zijn als den
Mensch.
De gebreken der oogen verkiezen wij dan o ogzufc;
in .den eerften rang te brengen. Gerede- t<ïn*
lijk bepalen zij zich, naar der Landlieden
wijze, tot deze volgende:
. 1. De wolk in het oog 2. Het Witfel
of parel op het oog. 3. Maan-nevel. 4. Oog-
fchel. 5. Oogwrac 6. Oogfchemering.
7. Loopende oogen of traanoog. 9. Blind-
heid
Dt Wolk in het Oog der Koeijen is de Wolk m
L 5 eer. betoog.
/i
IÖ8 NATUURLIJKE HISTORIE
met eerfle aankondiging van zwaarder ongemak*
rundvee* ken. men ontdekt dezelve aan eene mindere
v.^Afd, glanzigheid van het hoornvlies. Het is eene
Hoofdft ^remminS der vochten , die zich tusfchen
de opperfte oogvliezen zet , zoo dat zij zich
als eene dunne nevel , als een daauwvlies ,
op de oogen zet; wanneer dit gebrek door
verdikking toeneemt, bekomt het den naam
Witzel in van Witzel in het Oog : als dan is de wolk
het oog. almede zeer kennelijk door de witte vlek ,
welke er door geformeerd wordt, maar de-
wijl deze bewolking of dit witzel , meestal
aan den eenen of anderen hoek van het oog
ontftaat, en vervolgens langs den oogbol,
over en onder het hoornvlies allengs toe-
neemt, bij wijze van eene wasfende maan,
Maanoog, zoo zegt men dat de Koe een Maanoog
heeft, of wel Maan - nevel , maar wordt
eindelijk dit witzel of die Maanoog vol en
over de geheele oogbol verfpreid , dan is
Oogfchel. een volkomen Oogfchel , en juist dat
geene dat men in den Mensch de Catha -
raEtis noemt, vooral als het op het hoorn-
vlies valt. Ik vinde dat de Brabanders
Idcrantie. deze kwaal der Koeijen Sclerantie noe-
men: zij befchrijven die als ©orfpronkelijk
uit het donkerbruin der oogen, en kunnen
ook dit vlies afpellen, zoo als men in het
ligten der Catharaft doet; hoe het zij, dit
is zeker , dat , onder welke benamingen het
zij , alle dezé gebreken op een uitkomen ,
en de grondoorzaak is van het blindworden
der Koeijen.
Maar
van HOLLAND. 16$
Maar gelijk als bij de Menfchen het
Paveloog , of Oogwrat bekend is , zoo is
die ook in de Koeijen vrij gemeen. Die zelf-
de foor: van inkrimping of kwetfing van
Lee hoornvlies en het netvlies, veroorzaakt
op de oogen der Koeijen insgvlijk een
paarlachtig uitwas, misfehien wordt dit wel
door (leken van vliegen of kwetfing ver-
oorzaakt.
Nog is er een foort van ooggebrek in
de Koeijen , genaamd Spriet eloog , dat
is, als de oogappel der Koe kleinder dan
gewoonlijk is, en de Koe als fcheel ziet,
of het gezigt aan eene of andere zijde
draaijende en het oogwit flerk uitblinkc.
De btieren hebben dit in hun toorn door-
gaans zeer kennelijk.
De Pareloogen evenwel moet men wel
onderfcheiden van Oogwratten of PFenne ,
waarmede zij menigmaal verward worden.
Een oogwrat is geheel iets anders dan een
parel. De parel zet zich veeltijds op het
oog , en zwelt allengs tot een zeer groote
witglanzigen bol. De wratten zijn van een
geheel anderen aard. De oogwratten zijn
een zeker foort van aangroeijingen , die zich
tusfehen het hoornvlies en de oogleden aan-
zetten , en eerst van een klein ontflekend
puisje, allengs een aankorstende eeltigheid
vormen; eigenlijk zouden zij tot de ver*
flopte traanklieren behooren : dit foort van
wratten is vrij algemeen onder de Koeijen:
men ziet ze veeltijds uitpuilen aan de traan-
klier
MET
RUNDVEE^
V. Afd.
VII.
Hoofdft.
Parcloog,
Sprie *
oog.
Oogwrat
of oogwear
nen.
ï?o NATUURLIJKE ÜISTORIE
HST
RUNDVEE.
V. Afd.
VII.
Hoofdft,
^raaaoog,
ïöfrii ndlieid
Genees-
middelen
tegen de
Oogziek-
ten der
Koeijen.
klieren. Deze wratten zijn ook de gevol-
gen van een
Traanoog of Druipoog: dat is : eene over-
tollige uitvioeijing van oogvochten uit de
hoeken der oogen, die, zoo zij al te fcherp
zijn, eene ontfteking veroorzaken in de fij-
ne bloedvaten van het netsgewijs oogvlies,
zoo dat en de oogbol en de randen der
wenkbraauwen rood worden, dat dan ge-
naamd wordt:
Leepoog of Roodoog , alsdan wordt deze
aandrang en uitvioeijing zigtbaar ontdekt,
en dezelve neemt door ontfteking derma-
ten toe, dat eindelijk de zenuwen ontdo-
ken worden , en het oog inwendig geheel
uitzweert, eindelijk de gezigtzenuw treft,
en dus de Koe geheel blind wordt: welke
Blindheid zich allengs ontdekt door zeker
foort van fchemering en misgezigt der
Koeijen.
• Tegen deze gebreken zijn velen en ver-
fcheiden geneesmiddelen bij onze Landlie-
den bekent.
Ter herftelling van het JVolkoog of Wit -
zei , vindt ik voorgedragen een poeder van
gedroogde beenderen , of wel uitgebrande
beenderen met kandijfuiker en kaneel, fijn
gedooten en dit op den oogbol geblazen.
Als het oog, door dezelfde oorzaak, ge-
zwollen is, eene pap van honig en tarwe-
meel, met rczebladeren.
Zoo wanneer de witte fchelle kenbaar
wordt , is het gemeen zout met fijne mas*
tikpoeder een goed middel.
Voor
van HOLLAND. 171
Voor de loopende oogen geefc men als HET
goed op een weinig vitriool en tutia , on-RUDNvEE*‘
der een gemengd, in de hoeken der oogen v. Afd.
geblazen. vn'
Maar vooral was bij de Ouden tegen de Hoof *
fchellen der oogen bekend het fap van den
hondsdraf, vooral als men dit fap met wit-
ten vvijn mengt.
Tegen de wratten is bij de Landlieden als
het beste middel bekend, dezelve tot eene
zekere grootte te laten aanwasfen, en de-
zelve dan met osfengal te befmeeren , daar
na dezelve of af te binden of af te fnijden ,
en vervolgens den wond met aloë , galle en
azijn, onder een vermengd, te wasfchen.
Voor het druipoog vind ik nog aangera-
den faffraan in bier geweekt, en daar me-
de ge wasfchen.
Behalve alle de gemelde raadgevingen
echter , kan ik , volgens berigten , voor de
besten de volgende opgeven , welke genoeg-
zaam voor allerlei oogkwalen der Koeijen,
buiten de werking van de handen, door
wrijven en afwasfchen met Iedere lappen en
en linnen, algemeen is. Men moet eerst
en vooral eene ligte aderlating of ten mins-
te bloeding te weeg brengen tusfchen het
oog en het neusgat, alwaar een fijne bloed-
ader, die met het oog gemeenfchap heeft,
loopt ; dan neemt men van gezuiverde fal-
peter en gebrande aluin, elk even veel, en
maakt dit tot een zeer fijn poeder, het
welk men met een pennefchachtje in de
pogen blaast, dan zal hetzelve tranen; men
Iaat
RÜT
ILündvee.
V. Afd*
VII.
Hoofdft,
i72 NATUURLIJKE HISTORIE
laat het dier een uur in dien flaat, daarna
bereide men zich het volgende oogwater,
en wasfche dan , in den beginne , om de
twee , drie a vier uren , en vervolgens twee-
maal daags , het oog er mede , mits men wel
oplette, dat, zoo het oog of oogvlies be-
gint te ontfteken, men dan dit water ver*
lenge en flapper make met putwater, be-
ftaande dit oogwater uit de volgende mid-
delen, namelijk: witte wijn en moutwijn of
beste genever, van elk een half pint, zee
daarop te trekken twee handen vol roode
rozen; als dit twee a drie dagen getrok-
ken heeft, doet er dan een half lood aluin
in; dit wederom een dag getrokken zijnde,
giet dan het fap door een doek, en wringt
het wel uk, doet er vervolgens een klomp-
je witte vitriool in , en deze welgefmolten
en uitgegist zijnde, met een weinig falpe-
ter, zoo behoudt dit vocht en wascht er de
oogen der Koeijen mede\- neem vervolgens
zeefchuim , tot poeder gemaakt , of bij ge-
brek van dat , fchrap dan gemeen krijt fijn,
en blaas of fineert dat na de wasfehing op het
vocht, dan zal dit eene korst maken, laat
die ftil zitten een hal ven of geheelen dag,
hervat dan al wederom uwe wasfehing, dan
zal eindelijk de korst afvalJen , en tevens
het wolkvlies. Bovendien kan de Holland-
fche Landman , aan wiens woning den vlier-
boom vrij gemeen is, altoos zorgen om in
«fne ftal eene goeden voorraad van vlier-
blommen, op azijn gezet, te houden, en
altijd, het zij voor de oogen of voor an-
van HOLLAND. 173
dere ontftekingen, dit tot wasfching gebrui- hst
ken. Dit middel is gering , maar niet te rundvee,
min in geheel Holland genoeg vermaard, V. Afd.
alwaar van deze boom, zoo wel de bast of
fchors , als de bloemen , de bladeren en de 00 *
beziën, als een gezegend vaderlandsch ge-
neesmiddel is aan te merken.
Het overige, het welk men op de oog-
ziekten kan toepasfen , zie men in het zesde
Hoofdfhik der tweede Afdeeling van dit
werk , handelende over het gezigt en de
oogen der Koeijen.
Wat nu belangt de befchrijving der oor- Oorziekr
ziekten , of het beleedigd zintuig van het ten*
gehoor , deze kunnen tot de volgende na-
tuurlijke bepalingen gebragt worden , als :
1. oorgezwel, 2. oorfchurft , 3. oorverftop-
ping óf zeep - oor, 4. dompoor, 5. druipoor*
6. verlamde gehoorzenuw, en 7. doofheid;
dan, vermits alle deze gebreken eerllelijk bij
de algemeene befchrijving der gehoordeelen ,
in het vijfde Hoofdfiuk der tweede Afdee-
ling van dit werk , en ten andere in het
derde en vierde Hoofdlluk dezer vijfde Af-
deeling , bij het behandelen der klier - en
huidziekten* alreeds befchrevcn zijn , wijzen
wij ‘den Lezer tot die befchrij vingen.
Even zoo kunnen wij volilaan met de Ziekten
ziekten der fmaakdeelen , nademaal die ah der
mede op zijne plaats , zoo in het achtÜe dceleD*
Hoofdftuk der tweede Afdeeling, als in de-
ze vijfde Afdeeling, zijn befchreven , als;
1. vervuilden adem bij de maagziekten ,
2. zeverziekte bij de klierziekten, voorts
3* tong •
174 NATUURLIJKE HISTORIE
rundvee 3' tongzweer, 4. gezwollen verhemelte en
1 ' kaak klieren, 5. de vorsch, en 6. tandzeer:
V, Afd. zijnde deze allen voorgedragen, zelfs mee
Hoofdft aanwiizing der geneesmiddelen.
Ten aanzien van den reuk zouden voor-
Ziekte komen: 1. de fnot , 2. neus verpopping,
deelenUk" 3* neusontfteking , 4. druipneus, 5. neus-
worm, en 6. verloren reuk; dan, ook
alle deze onderfcheidingen zijn in het
zevende Hoofdduk der tweede Afdee-
ling en in deze vijfde Afdeeling al reeds
uitvoerig behandeld , en komen hier dus
flechts in opgaaf van derzelver geregelden
rang in aanmerking»
Over het zintuig het gevoel is almede in
Gebre- het vierde en negende Hoofdftuk der twee-
«evoei hCt Afdeeling van dit werk , zoo bij de be.
fehrijving der zenuwen als bij die van het
gevoel, het noodige gezegd: hier evenwel
komen nog bijzonderheden in aanmerking,
welke wij meenen niet algemeen bekend te
zijn. Het is namelijk een verfterf in het ge-
voel der klaauwen en der hoornen: men
erkent dezelve aan de koude dezer deden;
in dé oude Koeijen komt het met den ou-
derdom , doch in jongere Koeijen kan de
vorst en de fneeuw , gevoegd bij het al te
lang.en te laat in het veld houden der Koei.
jen op moerasfige gronden , dit veroorza-
ken , waaruit zelfs eene gevoelloosheid van
den huid en eene trilling ontllaat , welke de
Koeijen doet kwijnen.
Nu komen verder nog eenige voorname
en
van HOLLAND.
*75
en geduchte kwalen in aanmerking, te we- h*t
ten : de kol en de dolligheid. rundvee
De Kol is bij alle Landlieden zeer wel v. Afd.
bekend: in hec tweede Hoofdduk der twee- va.
de Afdecling van dit werk , en in het eerde Hoofdfl*
Hoofdduk dezer vijfde Afdeeling , hebben Dé kol.
wij van dezelve eenigzins gefproken ; dan,
hier komen deze ziekten , op hare plaats,
onder de zincuigelijke gebreken voor. De
kol dan is voldrekt eene zoo derke aan-
doening in het hersfengedel , dat alle de
zenuwen beroerd en de zintuigen verward
worden, zoo dat hec eindelijk tot eene vol-
Hagen zinneloosheid en dolligheid overflaat,
waardoor het dier zoo woedende wordt , dat al
wat er omtrent eene dolle Koe of een Stier
of Os komt, in groot gevaar is: echter is de
beet van dolle Koeijen niet befmettende, zoo
als die der dolle honden, maar des te ge«
vaarlijker is die dolligheid door de woe-
dende krachten van deze dieren , en het He-
ken met hare hoornen : men kan ook na-
genoeg bepalen , dat de Herkfle kol of dol-
ligheid ontdaat uit eene kwëtfing of onede-
king in de hersfenen of van hec hersfen-
vlies. De dolligheid kan ook ontdaan uit
ëen zwaren flag op de hersfenbeenderen ,
op de kol; gelijk men dit bij ondervin-
ding weet , dat eene Koe, welke op den
eerden dag, die de Slagter haar op den
kop geeft, niet valt en dan los raakt, aller-
ij fel ij kst woedend is.
Geneesmiddelen tegen de dolligheid der
M Koei-
i?6 NATUURLIJKE HISTORIE
Koeijen zijn er weinig : de eeni?e hulp ,
rundvee. we]ke
men zou kunnen toebrengen , wan-
V. Afd. neer de dolligheid nog niet op het hoogst
vu- is, zoude mogelijk be (laan in aderlaten en
00 u‘ * het leggen van fpaanfche vliegen.
Men kan dus de kol ziekte wel tweeledig
aanmerken, als: eerftelijk , de dolle kol, en
ten andere de kwijnende kol: de eerlle is
zoo even alrede vernield, maar de tweede
komt hier nu in aanmerking, en is ook de
meest algemecne, dat is, als de Koe dom-
melig, Tuffende en als fimpel wordt, zoo
dat zij dom en onnozel toeloopt , en hierom
Qekke Jn Rijnland gekke Koe of zotte Koe ge*
Koe. naamd worde, weinig eet, den kop lam han-
gen , en lomp en dom om en pm loopr0
Deze foort van kol is nog al geneesbaar
door aderlaten en purgeren : vele Boeren
fnijden het vel van het voorhoofd door,
of fnijden in de ooren, tot dat zij bloe-
den , houden het dier een of meer dagen
zonder voedfel , doch geven het veel te
drinken, en dan fchikt het fomtijds nog al
ten beste.
Praaikpl. Hiertoe behoort ook nog dat foort van
kolderen , hecv/elk draaikol genaamd wordt.
Deze aandoening is overbekend bij onze
Landlieden ; vooral heeft dezelve bij de
Rammen en Schapen , en ook bij de Paar-
den plaats, die, gelijk de Koeijen, wan-
neer zij hierdoor getroffen zijn, draaijen en
loopen , over de eene of andere zijde
pm en om in het ronde fpringende, dik-
▼ a n HOLLAND. 177
xvijls mee de vier pooten te gelijk op en RÜNDVE1#
neder , loopende nu en dan al waggelende
een eind voort , en beginnen al wederom te Vyf/d'
draaijen, tot zij als zwijmende flilftaande, Hoofdft,
bijna nederVallen : dit duurt zoo bij vlagen,
in welker tusfehenpozen het dier beginc re
zweten en als angftig uit een droom te
ontwaken. Deze kwaal heeft mogelijk in
het Vee dezelfde uitwerking als in den
Mensch de vallende ziekten of hyfterkke
opzijgingen: hoe dit zij, men merkt op,
dat deze aandoening bij het Vee, en vooral
bij de Schapen , meest in den bronstijd of
in de hitte der voortteling gezien wordt.
Geneesmiddelen er tegen , behalve aderla-
ten , zijn mij weinig bekend, dan alleen,
dat men doorgaans een ftuk van het oor en
den top der ftaart affnijdt, of een wond in
den ftaart of ook wel aan de fchijthak maakt*
Maar (laat de kol tot volftrekte dolheid
over, zoo is het best het dier te dooden
of dood te fchiecen ; want om eene dolle
Koe door touwen of banden te dwingen,
U niet mogelijk.
De oorzaken, waardoor de kol of dollig- v°°
beid der Koeijen ontftaat, zijn voorname- en doiiig-
lijk de dikbloedigheid of galzucht, de in- heid der
wendige kwetfing der ooren door vliegen of Koeijen.
infekten, bijzonder door de horzel, de brem-
vlieg enz. veroorzaakt, de kwetfing van den
neus, maar allerbijzonderst krijgt eene Koe
en vooral een Stier de kol uic teeldrift, in
den brems - of teeltijd , wanneer een Stier
M 2 vooral
*78 NATUURLIJKE HISTORIE
HE? voord zoo woedend worde, dat hij zelfs
Rundvee . aar£je en aj wac 0IT) hern jg^ met hoor-
V. Afd, nen en voeren al brullende omwroet. De
vil, Koeijen krijgen de kol, als men de Kajve-
*00f^ ren te lang bij haar laat, en dezelve dan
wegneemt, ah wanneer hare woede door
niets kan getemd worden ; eene Koe kan
zelfs aan het kolderen geraken, als zij lang-
zaam bij eenen en denzelfden Boer geweid
is , en al dien tijd andere Koeijen tot vaste
gezellinnen gehad heeft , en vervolgens aan
een ander verkocht wordt en bij andere
Koeijen komt; kortom, de Koe kan zoo
wel als een Mensch kwijnend kolderen en
half of geheel zinneloos worden over aan-
doeningen , door welke zijne diei lijke ge^
moedsbewegingen gecroflen worden: meer-»
der kan men er ook niet van zeggen.
Dat de kol of dol ook door betoovering
zou kunnen veroorzaakt worden, behoort
onder de vooroordcelen eq bijgelovighe-
den, welke niet genoeg kunnen worden te-
gengegaan , ten einde deze bijgelpovige denk-
beelden geheel uit te roeijen.
Hiermede qok de ziekten , welke in de
Zintuigen der Koeijen plaats kunnen heb-
ben, zijnde afgehandeld, zoo gaan wij over
tot het bd'chrijven van de verdere inwen-
dige ziekten, waaraan zij onderhevig zi-n.
VIJF.
van HOLLAND. 179
vi/fde afdeeling.
ACHTSTE HOOFDSTUK,
Handelende over de inwendige ziekten
der Koe ij en*
^ f ^ hans Sullende overgaan tot het be- ^
fchrijven van de inwendige ziektens derRÜNDV£e
Koeijen* zoo zullen wij dezèlve mede in V. Afd
eene bepaalde order voordragen * en des
wegens de volgende rangfchikking aanne
men , als i
VIII.
Hoofdft,’
I.
2.
De in-
wendige
De ziekte van het Voorftel , bevatten- dw^Koei*
de die der borst en der edele levens * jea»
déelerU Wélke daarin bédoten zijn.
De ziekten van het Midden (tel , be-
vattende die van dén Buik, mitsgaders
die der Levensvoecende Ingewanden.
De ziektén van het Achterdel , be-
vattende die der voortteeknde en uit-
werpende deeien.
m a
/
i8o NATUURLIJKE HISTORIE
MT!T De ziekten van het Voordel en der
rundvee £orst ^et eerfl-e voorkortende, kunnen ge-
V. Afd. voeglijk wederom verdeeld worden in de
Hoofdi navolgende onderdeden*
j°. De gebreken der Slokdarm.
2°. De gebreken der Longe,
3°. De ziekten van het hart en den om-
loop van het Bloed.
Volgens deze onderfcheidingen gaan wij
uu voort met denzelven te befchrijven.
De ziekten der flokdarm zijn die {bof-
ten, die veroorzaakt worden door toeval-
lige aandoeningen, of door gevolgen van
inwendige ziekten.
Die van de toevallige aandoeningen zijn
alrede befchreven bij de verhandeling over
de Kliergezwellen, de gevolgen der Snot,
het inflokken der Echelen enz. komende
dit hier Hechts in aanmerking om de gere-
gelde rangfchikking te behouden.
Onder de ziektens der Koeijen , waar-
door ook de flokdarm wordt aangedaan,
is er eene waardoor de ontfteking der flok-
darm zoo ver kan komen , dat de door-
zwelgtng belet, en de werking der longe-
pijp belemmerd wordt. Deze kwaal is bij
de Landlieden bekend, als verkoudheid,
hoest en de koch
Deftoch p)e Koch of Kuch is openlijk eene aan-
der ^ Koei* houdende prikkeling aan de flokdarm en
jen cn die de longeklep, welke zoo onophoudelijk is,
der Kal- dat de longepijp genoegzaam geen oogen-
blik
van H Ö L L A N Ö. 181
blik ter ademhaling, en de flokdarm geen „
fust ter doorflikking der fpijze of drank RUNDVSK'’
beeft. Het is dezelve kwaal , welke bij de v. Afd.
Menfchen bekend is onder de naam van
hoest, kuch, verkoudheid en kinkhoest.; De
jonge Kalveren zijn mede aan de Koch of
Kuch onderhevig, maar men moet onder-
fcheid maken tusfchen de Koekoch en de
Kalvenkoch. De Koch wordt ónderfchei-
den in de gewone Koch of Kuch , die
doorgaans met fnotterige flijm cn oplosfen-,
de fluimen verzeld is: daaf de Kuch- of
Kughoest eene droöge hoest is, die de Ion*
ge aandoet : waarom onze oplettende Land-
lieden dezelve onderfcheiden in drooge en
in natte Koch of Kuch, hetwelk inderdaad
Wel in acht dient genomen te worden, nade-
maal de eene ligt geneest, doch de andere
doorgaans doodelijk is: zij crefc ook veel
de eerstgeboren Kalven , wordt dan de Kal -
Verziekten genaam t, eri is in Holland vrij
gemeen bekend.
De oorzaken der Koch zijn vefFchiÜen- öorzaKéi
de, wordende veroorzaakt door flecht voed-
fel , door flecht water of drank , door over-
drijven, zweet of vermoeijing, doch voor-
namelijk door de ititwerkfels der luchcge-
fleldheid , eh eindelijk door ouderdom of
èenige kwijnende ziekte.
De èerfie foort , namelijk door fpijze , is, óomfce?
als de Koeijen flecht voedfel krijgen, als ^door* #
daar is rotachtig hooi, hooi, dat in den barg voedfei.
verbrand, gefchroeid of verflikt is, of te
lang in het zwad gelegen heeft , of morsfïg
M 4 fee-
i8a NATUULIJKE HISTORIE
WET
RUNDVEE,
V. Afd.
VIII.
Hoofdft,
behandeld wordt, ook door flecht gras,
vooral door het zoogenaamd Heeremoes,
Paardedaart, de Distelplanten en Hanekam-
kruit, dat op fchrale Geestgronden groeit,
en waarvan meest altijd de Koeijen eerst
aan de kuch, daarna aan kwijnende her*
kaauwing, en eindelijk aan het longevuur
en bloedpisfen geraken, zijnde dit de ge*
vaarlijkfte kuch, en welke zich door hare
fchrale droogheid fpoedig doet kennen.
IVIinder gevaarlijk is de Fr eet kuch. Deze
krijgen de Koeijen door overmatig en gul-
zig eten , als wanneer zij de maag zoo dik
vol proppen , dat zij naauwelijks kunnen
herkaauwen , of zoo men zegt , opkaan-
wen , of zij moeten de fpijze al kugchende
in den flokdarm op werken ; welke kuch
vermindert, naar mate de eerde maag ont-
last wordt: deze gulzigheid is vele Koeijen
eigen , zoo dat zij , bij elkander op dal
zijnde, uit wangunst, aan de naasraandaan-
de Koeijen , het hooi of ander voedfel ont-
nemen , en zich, zoo als men zegt, tot
barstens toe vol eten. Dit kugchen, door
veel eten veroorzaakt , is veelal oude Koei-
jen eigen, en wordt eindelijk een gewoon*
te. De Landlieden geven er ook weinig
acht op , doch niet te min is zij vervelend
als zulke Koeijen op dal daan , want zij
kugchen doorgaans met zulk een borlachtig
gebrom en kreunend geluid, dat het ver-
veelt. Oplettende Landlieden kennen dat
foort van Koeijen wel , en gaan daarom ,
onder het plegen of voeren , doorgaans mee
van HOLLAND. 183
een (Lok of hooivork langs de reep , om die het
gulzigaards wat te beteugelen , en het hooi RUNDV**J
zoo te verdeden > dat elke Koe zijn aandeel v. Afd.
krijgr. vin.
De gevolgen der Kuch , welke door drin* Hoofdft^
ken veroorzaakt wordt, zijn dikwerf ge- Oorzaken
duchter. Buiten en behalve ftinkcnd flecht ^aMnchd^oor
water, is er, gelijk bij de Menfchen , niets drl-nk’n ^
nadeeliger voor eene Koe , als dat men de- bijzonder
zelve kil, koud water te drinken geefc eer aisdeKoek;
zij gevoerd zijn , vooral op de Hallen , (zijn-
de zulks in het land niet te beletten.) Ook
moet men nooit eene Koe, wanneer zij
door drijven in het zweet is , pJotfeling
koud water geven, en ook nooit in eens
volop, maar wachten tot het dier allengs
bekoeld is. Men moet aan deKoeijen, in
dit geval , nimmer koud water tegen de
liezen werpen: dit zou zeer fchadelijk zijn,
vooral aan eene Melk -koe of aan eene mee
kalf zijnde , omdat het de elder zou doen
klonteren en buikpijn veroorzaken. Wat oorzaken
de uitwerkfels der luchtgeïïeldheid aangaat : van de
deze zijn het allergeduchdle , vooral in ons KucM°ot .
Land, als zijnde ons klimaat onderwo pen ^eerk£len1
at\n eene aanhoudende afwisfeling van hitte der lucht-
en koude , drooge en vochtige lucht , re- sefteld-
gen, hagel, fneeuw, mist, zeedampen enz.
Alle welke verandering , even als op den
Mensch , colt op het vee invloed hebben.
Men noemt deze aandoening doorgaans
Verkoudheid ( Rheumatisme}. Veelal wor-
den verfchillende kwalen op verkoudheid
toegepasc: incusfchen is de hier bedoelde
M 5 Kuch
IÖ4 NATUURLIJKE HISTORIE
het Kuch een uitwerkfel van ware verkout
Rundvee, dewijl door een gevatte koude de po-
V. Afd. rien der huid te fchielijk gefloten, en voor-
Hoofdft narneRik de kwijlkliereri en de neüszenuwen
verflijfd en verdopt worden , hetgeen dan
eerst in ligte verkoudheid, de neus doet
druipen en de flijm of kwijl er uicvioeijen ,
die vervolgens verdikt en eindelijk brandig
en ontdekende wordt : waaruit dan eene
moeijelijke kuch volgt, die eerst droog,
daarna flijmerig, eindelijk geheel fnotterig
of rógchelend wordt, welke rogcheling,
indien de fnot doorzét en de Koe uit den
muil en neus verdikte doffe ontlast , de
aanflaande beterfchnp voorfpeld, maar in-
geval de kuch en fnot- of kwijlloozing
fchraal, de ademhaling kort , het herkaau-
wen traag en het dier treurig blijft, dan
voorzeker zijn het reekenen , dat de fnot eni
zware doffen de longen en flokdarm derma-
ren hebben aangedaan, dat er een volflxek-
te gevaarlijke heete verkoudheidskoorts op
volgt, die zelfs tot befmetting kan over'
flaan, waaruit dan zeer vele fchier ontel-
bare ziekten , en zelfs een foorc van aan-
dekende ziekte kan ontdaan : derhalve is
het van het grootfle belang, dat men op
de verkoudheid der Koeijen , in dit geval 4
oplettende is; als mede dat men de Koei«
jen niet te lang aan het gure weer laar
blootgefleld , maar dezelve in tijds op dal
haalt, en des winters de daldeuren en ven-
ders, vooral aan de windzijde , gefloten
houdt, en men voorts alles aanwena om
de
van HOLLAND. 18$
de Koeijen te helpen. De dekkleeden zijn h*+
algemeen in ons Land in gebruik : zij zijn RUNDVE*-
van nut, doch ik heb er tegen, dat men de- v Afd.
zelve in regentijden lang op het beest laat VIII.
liggen, omdat ik mij verbeeldde dat zij dan Hoofdft.
van zelve, op den huid opdroogende, de
huid te veel broeden , of te weinig verwar-
men, en fomtijds zelve door de vocht, die
in den huid trekt, verkoudheid, ten mins:e
eene zeer ligte kuch kunnen veroorzaken.
Eindelijk is er eene Kuch , die door ou- Oorzaak
derdom aan de Koeijen bijblijft, en meestal ^er Kuch’
een overblijffel is van eene zware kuch- derdom
ziekte, en zeer zeker aan Koeijen die lang enz.
aan de longezucht gekwijnd hebben , en
daaruit een kortademigheid hebben overge-
houden, eigen is. Veeltijds hebben dezul-
ken ook eene onregelmatige oprisping, of
zeker gefnik in het doorflikken, als een
oprisping van winden: dit noemt men dan
j Hik - of Snikziek , of ook wel Snork - Hikziek
ziek , dat aan vele oude Koeijen zoodanig Snikziek *
eigen wordt, dat men dezulken des nachts of Snork-
en inden flaap flerk hoort kreunen, fnor-zli*
ken en fmakmuilen ; dan deze en dergelijke
foorten van kugchen of kogchen zijn niet
zoo zeer als ziekten, dan wel als naruur-
lijke eigenfchappen aan de oude Dieren,
even als aan de Mensch , eigen , die bij hec
klimmen zijner jaren , dergeüjke eigenfchap-
pen of gewoontens, inzonderheid bij de
ademhaling, bekomt.
Nu kunnen wij niet nalaten, om buiten Middelen
de reeds opgegeven middelen tegen de kuch , tegen dc
, Kuch.
noch
HET
RUNDVEE,
V. Afd.
VUL
Hoofdft.
18 6 NATUURLIJKE HISTORIE
nog melding te maken van eenigé bijzon*
dere middelen, welke bij onze Landliedeti
niet zeer bekend zijn , alhoewel dezelve doof
de Medicijnmeesters in kuch of vèrkoud»
heid der Menfchen gebezigd worden , als
daar zijn : af kookfels van verzachtende krui-
den, gelijk Maluwe , Althéa - wortelen , ook
het Hoefblad {Tusfilago} , het welk wij
fterk aanraden , omdat het overvloedig in
ons land groeit in die ftrekén, alwaar wa-
terachtige verkoudheid het vee dikwijls aan-
doet , als in lage veen * en dras gr on den*
Men kan deze bladeren en wortelen in wa-
ter ruim opkoken ; want te veel kan hier
geen kwaad; en wanneer men dan wat ge*
wone fijroop er doormengt en het de Koè
ingeeft i verzacht dit gewis de kuch. Irï
Zwitferland bezigt men * volgens opgave
van den Veedodtor de vilainb, onder an-
deren, de Arabifche gom, ruim geweekt etï
ontbonden in warm water, tot dat dezelve
gefmoiten is, zijnde een ortce gom in een
of een en een half pint water gefmoiten *
genoeg, om een of tweemaal daags aan de
Koe in te geven, het welk zeker verzach-
tende in deze ziekte is: dan, naar mijn oor*
deel , moet men dit meermalen daags , al
ware het met kleiner hoeveelheid i ingeven *
en er het verhemelte * de tong en den neus
mede verkoelen, als wanneer de Koe na-
tuurlijk dit gomwater ook zoude aflekken*
en dus met de chijl doorflokkm*
Onze Landlieden , en vooral eenige Noord .
hóllanden > kennen ter genezing der kuch
eeni-
van HOLLAND, 187
eenige natuurlijke remedien , die ( hetgeen het
zijne opmerking verdient) nagenoeg over- RÜNpvEE®
eenkomcm met eenige nieuwe ontdekkingen V. Afd,
der hedendaagfche ; namelijk: zij nemen het
mosch C Lichett} van beuken of eikenboo- 00
men, fnijden het fijn en geven het de Koe,
onder zemelen vermengd , te eten , waar*
door doorgaans de kuch genezen wordt.
Voor de Kalven , wanneer die de kuch
hebben, koken zij Alants- wortel en Selde-
rij - wortel , of wel Selderij met Zuring , in
Zoetwei, tot een ruim fap, en geven het
de Kalven te drinken ; zijnde dit meestal
van goed gevolg.
Anderen nemen hun toevlugt tot aderla-
ten ?n fap van Longekruid , dat goed is;
maar dan moet men vooronderdellen , dat
de hoest of kuch uit ontdeking der longen
pntdaat , in welk geval de hoest of kuch
yic een ander oogpunt moet befchouwd wor-
den, en wel als de Longezucht,
De Longezucht is eene zeer geduchte en DeLoa*
algemeen bekende ziekte der Koeijen: van *ezucl1**
dezelve is in ons geheele werk , telkens daar
het te pasfe kwam , het een en ander ge-
zegd, inzonderheid in het eerde Hoofdduk
der ‘ derde Afdeeling , waarin wij de longen
befchreven hebben: wij zullen deze ziekte
nu verder befchrijven.
De Longezucht , dat men ook het Lon~
gevuur noemt , en de aandekende befmet-
ting, die deze kwaal eigen is, inzonderheid
in de Koeijen , is eene verdopping der fijne
bloedvaten, die zich naderhand tot verhar-
din-
PZT
RUNDVEE.
V. Afd.
VIII.
Hpofilft,
ï 88 NATUURLIJKE HISTORIE
dingen aanzer, daarna den omloop des bloeds,
in de longen, ftremc , eindelijk de lucht»
aderen bezet, en de klieren tot eene we-
zenlijke verkalking of vertering doen over-
gaan, waardoor dan de long tot eene vol-
komen verrotting en uittering of tot eene
geheele verdrooging overgaat. Het is de-
zelfde ziekte, die in de Menfchen zoo ge-
weldig w'oedt , onder den naam van aam-
borstigheid , tering, benaauwde borst enz.;
het is dezelfde fmet, die fommigen geloo-
ven , dat met de geboorte van het eene ge-
flacht tot het andere overgaat: althans bij
de Landlieden is het algemeen als aangeno-
men, dat het Longevuur van de eene Koe
tot de andere overflaat, en vooral dat een
Kalf er mede aan onderhevig is , wanneer
het door eene Koe is voortgebragt, welke
het Longevuur heeft. Evenwel ben ik voor
mij zoo fterk in dit gevoelen, ten aanzien
van de befmettïng onder de Koeijen, niet,
omdat ik bewust ben , dat men onder eene
drift Koeijen er veelmalen vindt, die ne-
vens en met elkander grazen en Hallen ,
waarvan er fommigen geheel vrij van het
Longevuur blijven , ofiehoon anderen van
dezelve ten fïerklle er mede befmet zijn.
Ondertusfchen blijft het ontegenzeggelijl^
waar , dat deze kwaal jaarlijks eene menigte
Rundvee wegfleept, en dat onder die, wel-
ke door de Vleeschhouwers geflagt worden,
er een vrij aanmerkelijk getal is , dat er
meer of min mede befmet is, hetgeen zij
ook dadelijk aan de longen ontdekken. Wij
van HOLLAND. 1 89
zullen de kenteekenen en de, bij de Land- IïET
lieden en Kóemeesters , bekendde genees- RÜNDVE**
middelen opgeven. V. Ad.
De uitwendige kenteekenen , waardoor
‘een Veeman het eerst het Longevuur ont-
dekt, zijn over het geheel al vrij opmerk- Uitwendi-
zaam. ^ kentee-
Onze Landlieden erkennen de beginfels ^Longe*
van bet Longevuur daaraan , dat de Koe vuur.
Huik en dun wordt , veeltijds hoest of
-kucht en (leent , en het hart met een ze-
kere logge polsflag (laat. Deze hoest moet
men wel onderfcheiden van de kuch of hoest,
hier voren befchreven : zijnde de hoest , hier
bedoeld, de Lovgehoest : zij is altijd ver- Longe*
zeld van een foort van (luipkoorts* Onder
het longehoesten breekt de Koe het zweet * ,
uit, de nekharen rijden en Haan (lijf: wan-
neer deze hoest in het begin niet ontdekt
en genezen wordt , dan veroudert zij en
wordt ongeneesbaar. De oorzaken van de- oomkea
ze Longehoest en Longezucht worden ver- van dezel*
fchillende opgegeven: er zijn er, die wil-vc»
len , dat dezelve ontilaat uit het eten van
mdeelige kruiden , als daar is de wilde zu-
ring, hanekam en paardendaart , of van
flecht en fchraal bedorven hooi, of hooi,
dat verfchroeid is door te (lerk broeden;
anderen , niet zonder reden , (laan in het
gevoelen, dat het drinken van onrein wa-
ter, het (laan en eten op een muffen en
morfigen (lal, er oorzaken van zijn. Onder
de ziekten, door infekten veroorzaakt, heb-
ben wij onze gedachten gezegd , dat ook
150 NATUURLIJKE HISTORIE
HFT
RUNDVEE,
V. Afd.
VIII.
Hoofdft,
Kwaad
blced ,
bloedziek-
te.
door de inademing van onzigtbare wormp-
jes en vliegjes de long kan ontdoken wor-
den, *
Dat een onreine en gefloten koeflal een
bedorven lucht kan veroorzaken, en deze
door de Koeijen wordende ingeademd , zeer
veel tot de oorzaak dezer ziekte kan toe-
brengen, is zeker; vooral als men die voege
bij de oorzaken , die uit bedorven bloed
en fpijsvertering ontdaan : men kan en moet
dan vooral ook deze oorzaken gadeflaan;
want het is genoeg bekend, dat Koeijen,
die aan de Lopgezucht kwijnen, ook een
bedorven adem hebben , welke men duide-
lijk rieken kan ; maar bovenal is dikbloe-
digheid ook kenbaar in de Longezucht, door
zekeren uitflag, welke aan den muil en het
verhemelte zich openbaart: zoo dat ik alle
andere begrippen daar latende, voor mij ge-
loove , dat bedorven bloed een der aller-
vpornaamfle oorzaken van de Longezucht
is, zoo dat deze eene ziekte nooit beflaat
zonder de andere: waarom wij ook, alvo-
rens van de beste geneesmiddelen te [pre-
ken, eerst dienen op te helderen, wat men
door kwaad bloed , in de Longezucht en
andere kwalen der Koeijen, moet verdaan*
Kwaad bloed , waarvan de uitwendige ge-
volgen, als vurigheid, uitflag, fchurft, de
pof, en andere dergelijke kwalen , alrede
ordelijk befchreven zijn, komt hier in een
ander opzigt voor; te weten: op de lon-
gen en ingewanden , de koorts en wat meer
tot het inwendig gedel der ingewanden be-
hoort*
van HOLLAND. 19*
hoort. De kwaadblocdigheid is, evea als HRr
het longevuur , aan onze Landlieden der* R,JND/2P
mate bekent, dat zij deze kwalen noemen: v. \c\.
Bloedziekte , aan het Bloed kwijnen. De-
ze Bloedziekte is zoodanig verknocht aan
het longevuur, dat wij den eenen niet kun-
nen verklaren zonder den anderen, om re-
denen, dat en de omloop van het bloed en
de ademhaling, in één woord, alle in - en
uitwendige ziekten afiiangen van het gezond
geftel dezer deelen ; overal waar aderen,
flagaderen , klieren , fpieren en zenuwen
Worden aangedaan , aldaar is het bloed te*
gen woord ig, en naar mate, dat hetzelve zij-
ne gezonde en geregelde omloop mist , zoo
is het de altereerde oorzaak van alle kwa-
len, en wie is wijs genoeg, om in alle deze
verborgenheden in te dringen. Het is in dit
geval onze opmerking alleen, het is die be-
gaafdheid van het menfehelijk vernuft, pm
hier omtrent te denken, te overwegen en te
befiuiten.
De kenteekenen der bloedziekte zijn deze
volgende: wanneer eene Koe, een Os ofJ^en(f”*
Stier het haar heeft opftaande, of niet glad der Bloed -
glooijende, als zij kwijnt en lusteloos is ^ ziekte,
log in hare fchreden , de oogen luikende
én als fchemerende zien, den hals loom ne-
derwaarts bukt, de muil kwijlende en (lij-
merig is, eenige roodheid in de oogen zich
vertoont , de (hart hangt en bet dier er
weinig mede kwispelt, de ruggegraat (lijf
fchijnt te zijn , het dier flaaüwtjes en bij
pozm graast zoneter eetlust, en voorts on-
N der
I
19* NATUURLIJKE HISTORIE
KET der bet herkaauwen lusteloos is , de afgang
rundvee» ^ik 0f in den hoogden graad bloe*
V • Afd, dig is, en de pis bij kleine pozen ontlast,
Hoofdft. eindeliik als het geheele ligchaam kwijnt,
0 * dan kan men verzekerd zijn, dat het dier
kwaadbloedig is : komt er eene drooge kuch
bij , dan weet men , dat er de longezucht
bij tegenwoordig , en dat ook het overig
gedel der ingewanden ontdeld is» Wat men
wijders door kwaad bloed verhaat, is alge-
meen genoeg onder de Menfchen bekend.
Men noemt een log, gramdeurig , mehn-
koliek , kwijnend Mensch kwaadbloedig ;
komt er galziekte, galzucht bij, dat men
de gal door het bloed noemt, men houdt
deze voor ongeneesfelijk. Dit zelfde erken-
nen de Landlieden, want zij zeggen, zoo
de geelzucht bij kwaad bloed komt , is de
Koe aan eene ongeneeslijke bloedlucht en
longevuur onderworpen; en in der daad is
het vooral in het Rundvee , dat het bloed
in den hoogden graad verderfelijk is , ge-
lijk in het eerde Hoofdduk der derde Af-
deeling van dit werk is betoogd , en hier •
door heeft het longebloed, wanneer het be-
dorven is, ook in dc longezucht der Koei*
jen, meer dan in eenig ander dier, zooda-
nige geduchte uitwerking, dat eindelijk de
geheeie long vol van dikbloedige korrels
wordt , en geheel verdroogt , verkalkt en
uitteert , gelijk dan ook de Koe zelve er
aan kwijnt en derft; evenwel kan men het
longevuur en kwaad bloed uit tweederlei
oogpunten befchouwen : eerst als lang»
zaam
van HOLLAND* f93
Zaam toenemende, zoo dat de Koe als ter het
fluik jaren daaraan kwijnt, zonder merke- RÜNDVEÉ-
lljke uitwendige teekenen : ten andere, dat v Afd.
dezelve zoo heet en ontftekende en tevens VIH*
bloedrottende is, dat binnen weinig tijd de Hoofdft*
Koe fterft, en in dit geval is dezelve mo-
gelijk befmettende, hetgeen bij de befchou-
wing der Veepest nader zal ontvouwd wor-
den. Wij zullen nu eenige, bij onze Land-
lieden best bekende, geneesmiddelen tegen
deze ziekte opgeven.
De eerde en voornaamfle , als voorbe- Genêeé*
hoedende , middelen , befhan , zoo als gemeld middelen
is , in eene wel gezuiverde fchoone ftal , Jongezuchc
frisfche wacerflooten, eene goede weide en en bloede
goed gezond hooi en voeder. De tweede ziekte,
is de aderlating, vooral gedurende de zo-
merhitte , of op de minfte teekenen van
drooge kuch: deze behandeling is zoo al-
gemeen en wel bekend bij onze Landzaten,
dat ik er velen ken, die, al is hun Rund-
vee gezond , evenwel hetzelve op zekere
tijden , vooral als zij eenigen tijd in het veld
zijn geweest en met Kalf zijn , of vet ge-
weid worden , of na den hooitijd, als zij
op het etgroen gaan grazen , aderlaten. Er
zijn Koeijen , welke er zoo aan gewoon
zijn, dat zij, zonder gedreven te worden,
komen bij die gene , welke de aderlating
zal doen, en zich gewillig en vrolijk eenig
bloed laten aftappen. Voorts houden de
Landlieden voor heilzaam de oude bekende
remedien , namelijk: een once Veneetfche
Driakel, met een half pint wijn azijn én1
]\J r» P£,
*
<TET
RUNDVEE
V. Afd.
VUL
Hoofdft.
194 NATUURLIJKE HISTORIE
pekel vermengd, en geven dit aan de Koe
koud in : dit middel verfterkt zekerlijk de
maag, en kan het bloed verkoelen en ver-
dunnen.
Voor de drooge hoest, als die door het
prikkelen van het longenbloed ontflaat, is
almede eene vrij goede remedie gemeen:
men neemt jonge uijen of prei en flampc
die fijn, men mengt het moes met onge-
zift tarvvenmcel en wat iiroop , en geefc dit
aan het dier te eten: zij eten het gaarne;
of ook menge men er lijnzaadkoek door,
dit verzacht de longekuch, en ook de an*
dere hoest, uk wat oorzaak die ook ont-
Haat.
Bij de Brabanders is de 'prei of parei'e v
ook de knoflook tot fap of pap gefloten
en met witte wijn en honing vermengd,
insgelijks- als een goed middel bekend.
Behalve de uijen of parerje, die ik ge-
noegzaam bij rfllen als een behoedmiddel te-
gen de longezucht vinde aangeceekend, is nog,
bekend, het wrijven van den neus met look-
fap; ook ,om inwendig in te geven: olie
van noten met aluin , in rooden wijn ge •
Itookt , of lauwrierbladen , in witten wijn
geweekt , ook mijrthebladen ; fonimigen gaan
verder, en koken een handvol zevenboom
en een goed deel alants wortel met groene
hondsdraf in zoetwei op , doen er dan een
once Cremor Tart . in , en laten het lap
kleinfen , daarna door een doek gegoten,
laten zij de Koe dit op (lobberen mee ze*
melen of roggemeel, of ook lijnkoek, wel-
ke
van HOLLAND, 195
ke remedie mij berigt is ongemeen goed te «t
zifn: het welk ik ook wei wil gelooven, RUNDV£f*
om de bekende kracht , die den zevenboom V. Afd;
over het algemeen in dergelijke foort van VI*L ,
ziekten bij de Paarden heeft, en daarvoor Ho°
bij de Paarden -dodors bekend is.
Meerder en velerlei geneesmiddelen tegen
deze kwaal zijn er hier en daar bekend ,
die veelal op hetzelfde uitkomen , doch de
opgenoemde ziin de voornaamde.
Het Hart, die onbegrijpelijke levensbron , Ziekten
is ook in de Koeijen dat onbegrijpelijk werk- van het
tuig, van welker gezonde werking of ver-Haru
drukt vermogen alle gezondheid en ziekte
wederkeeriglijk afhangt. Alle ziekten , hoe-
genaamd , het zij die der beenderen , der
fpieren, der klieren, der zenuwen, der in-
gewanden, der zintuigen, komen neder op
dat wonderlijk werktuig het Hart . Het is
ook uit onze befchrijving van het hart over-
vloedig te zien , dat de omloop des bloeds
in het hart eindigt of daaruit ontftaat: dit
omlhat ons dan, met reden, van de herha-
ling dier zaken, welke men in de befchrij-
ving van het hart en de longen , in het
e^-rlle Hoofdduk der derde Afdeeling dezes
werks, kan vinden.
De ziektens van het hart zijn hier zoo
zeer niet die aandoeningen , die het hare ge-
voelt, door de gevolgen vin uitwendige of
ook wel van inwendige ziekten , die uit oor-
zaken ontdaan , welke buiten de lijdelijke
werking van het hart , op hetzelve werken ,
als, bij voorbeeld: verwondingen , been-
N 3 breu*
HET
HUNDVEE.
V. Afd*
VIII.
Hoofdft.
Verdikt
bloed.
j 96 NATUURLIJKE HISTORIE
breuken, uitwendige aandoeningen door de
luchtgefteldheid , fmetziekte , fchurfc , vu*
righeid, kwaad voedfel , en, in één woord,
allerlei ongefteldbeden van andere ingewan-
den , zonder dat die uit het hart zelve ont^
fpruken. Het hart der dieren is , vooral in
de zoodanige , welke hetzelve tweehollig
hebben , zoodanig in zijne eigene zelfftandi*
ge werking, dat het alle ziekten en gebre-
ken zoo lang wederftaat als eenigkins moge-
lijk is, ja tot de uiterfte levenskracht en
den laatften fnik des levens, doet het hart
nog alle poging om zijne werking uit te oe-
fenen, tot dat eindelijk deszelfs werking,
door te veel of te weinig bloeds, en vooral
door verdikking en onregelmatige vermen-
ging der vochten, eindelijk ophoudt en de
dood het gevolg is.
De ziekten van het hart, hetzij uit- of
inwendig, hebben dan ontegenzeggelijk hare
oorfprong uic de !gefteldheid der vochten,
en deze gefteldheid ontftaat wederom uit het
bloed zelve.
Het bloed der dieren , en vooral dat der
Koeijen, is aan geduchte ontllekingen en
zamenftolling onderhevig , en veroorzaakt
dan ook in de vaten van het hart aanzettin-
gen en verftramming, die, behalve de na-
tuurlijke verdrooging, welke door ouder-
dom ontfraat , ook voornamelijk uic verkeer-
de en bedorven fp ijsver teering , chijl en
piswording gebooren wordt, en het hart aan-
doet. In dit opzigt nu ,komt dan het verdikte
bloed, hier voren, jn dit Hoofdliuk, alre-
de,'
van HOLLAND. 19?
de , onder de naam van bloedziekte of kwaad
bloed, befchreven , in aanmerking, als me- ltüNDVE^i
de het zoogenaamd lendebloed , het welk v. Afd.
men in hec derde Hoofdftuk dezer vijfde Af-, VIIL
deeling befchreven vindt: maar het eigenlijk
verdikt bloed, dat het hart zelve aandoet,
is weinig onder de Landlieden bekend, of
er wordt door hun weinig acht op gegeven ;
ik bedoel hier de bekende klonteringen van
het bloed en zoogenaamde hartpolijpen ,
welke wij mede in het eerfte Hoofdftuk der
derde Afdeeling dezes Werks , reeds hebben
befchreven , namelijk die aanzetting van hec
bloed , die zelfs tot verharding overgaat en
een foort van beenachtige takjes in de holle
aderen en flagadcren formeert.
Deze Bloedverdikkingen zijn bekend on- Hartpa-
der den naam van Hartpolijpen, ( Polijpi üjpen of
Cordis ) , wanneer eene Koe daarmede bezet m
. . f11 t toet
is, is dezelve vatbaar voor beroerten en een
fchielijken dood. Deze kwalen ontdekken
zich in de Kopijen, door hetgeen de Land-
lieden Hartvang noemen.
Hartvang is, als de Koe eensklaps, als Hartvang,
door een beroerte getroffen, nedervalt, ge-
weldig met de pooten Haat, en daarop fchieïijk
fterfc: de Koeijenzijn er evenwel zoo vatbaar
niet voor als de Paarden, Eene Koe kan bevan-
gen worden door overdrijven of koorts ; dan
dit bevangen is geheel onderfcheiden van den *
Hartvang, dien wij hier bedoelen. Deze is
volilrekt oorfpronkelijk uit dikbloedigheid en
ki ontering des bloeds. Men kan dit ontdek-
ken aan den tragen polsflag, wanneer men
N 4 aaa
Ij>3 NATUURLIJKE HISTOR'E
HET
RUNDVEE
A
v. Afd.
VUL
Hoofdft.
Zwoegen,
asn de linker lank der voorpoot tast, welke
plaats de Landlieden zeer wel bekend is :
wijders aan eene ftremming in het melk ge-
ven, en dan aan de loomheid der Koe zel-
ve, het welk zwoegen genaamd wordt, en
hier wel te onderfcheiden is van het zwoe-
gen, in het tweede Hoofdruk dezer Af-
deeling, bij de ziekte, genaamd: gezwellen
[pieren, befchreven.
* In het Zwoegen , hier bedoeld, vertoo-
rnen zich weldra alle teekenen van traagheid en
loomheid in het voortftappen , zoo dat de
pooten als naliepen. De drooge hoest ver-
zelt gewoonlijk dit foort van zwoegen, en
duidt de dikte van het bloed aan. Ook eet het
dier lusteloos en bij poozen. Hier tegenis als
geneesmiddel, vooral in Noordholland , be*
kend ; de meergemelde Veneetfche Driakel,
waarvan men een tinnen lepel vol, met vleech*
pekel vermengc , aan het beest ingeeft, en het-
zelve aderlaat, dan in dit geval ontbreekt
er eene oplettendheid , die wel gebruikt
mogt worden: namelijk: men weet dat de
Chirurgijns, bij het aderlaten der Menfchen ,
het bloed in een bekken of kom vangen,
en het daarna bezigtigen, om uit de ItoL
ling of fcheiding der weivochcen , en de
kleur en korst van het bloed, over ontfle*
king of dik - of dunbioedighcid te kunnen
oordeekn. De Landlieden daarentegen la*
ten het bloed op den grond uitloopen , en
bekreunen er zich weinig aan, orn het in
een emmer of iets dergelijks te vangen , en
daarna te bezien : alleen bezien zi] den pias ,
die.
van HOLLAND* 199
die het bloei op den grond veroorzaakt; is
het bloed rood en fchuimend , dan oordee-
len zij dat her beest wel is, maar als het-
zelve dik en zwart is, erkennen zij dikbloe-
digbeid, en herhalen dan veelal nu en dan
de aderlating. Hoe dit alles zij, het is bij
hen bekend , dat eene Koe of ie dik of te dun
b’oedig kan zijn.
In deze gevallen kennen onze Landlieden,
buiten de hartklopping, veelal dez2 gebreken ;
het zij door een flaauwen , loggen of vluggen
polsflag, maar wel allermeest uit zeker foorc
van blijnen of gezwellen aan de borst, aan
de voorde ribben , de lenden enz. dat zij
bloedvinnen noemen*
Bloedvinnen , zijn builen onder den huid,
die vol dik bloed zijn, het welk als tot een
geronnen is. Zij moeten wel onderfcheiden
worden van de pofbuilen , de gezwellen
door de deken der horfels veroorzaakt , en
van de kliergezwellen. Zij vergezellen fom*
tijds het zoogenaamd lendebloed, in het
derde Hoofdduk dezer vi fde Afdeeling be-
fchreven, en genezen niet dan door door-
vlijming of etterwording.
Wat nu betreft het al te dun bloed , hier
aan* zijn zeker niet minder ,eenige zielmens
toe te lchrijven. De Landlieden, over het
algemeen, erkennen hierin veelal niet alleen
de oorzaak der waterzucht, de loop en an-
dere kwalen, maar ook weten zij de Ko:i-
jen vrij wel, in dit geval, tc helpen: als
eene Koe dunbloedig is of te weinig bloed
heeft, vind ik bij een ervaren Koemeester
N 5 voor-
HET
RUNDVEE
V. Afd.
VIII.
Hoofdft?
Hart-
klopping,
Bloed-
vinnen.
pnnblae
digtitid.
roo NATUURLIJKE HISTORIE
voorgefchreven twee mengelen oud bier,
rukövee* twee a drie pond roggebrood en een halve
v. Afd. kop boter, onder een gekookt en bekoeld
l/ocfdft, ziinde’ Seve men aan dc Koe te drin-
ken, het welk zeker eene goede uitwerking
zal hebben , zijnde het bekend hoedanig het
bloed der menfehen , door het veel drinken
van zwaar oud bier verdikt wordt.
Gevol* Wij zullen nu onze gedachten vestigen
fc waad™ °P ^en *nvdoed ’ we^e het hartebloed op de
bioTdig. fraet“ en a«^ere koortfen der Koeijen heeft,
heid. ° Onder de voornaamfte en allergeduchtfte
Peftbiocd uitwerkfelen van kwaadbloedigheid , moet
en pest- men hier brengen, hetgene men Pestylak -
kooien» ken , Pestbuilen en Pestkoolen noemt, en
welke door de Franfchen , Tachet , (Pest-
vlak) genaamd worden. Zij treffen ook on-
ze Koeijen, doch in Europa op verre na
niet zoo dikwerf als in heete klimaten. Ik
vinde er althans bij onze Schrijvers weinig
gewag van gemaakt , en onze Landlieden
weten er geene bepaalde onderfcheiding van ;
evenwel zijn er die dezelve kennen : de
meeste verwarren die waarfchijnlijk met de
bloedvinnen, daar zij zeker naast bijkomen,
ook met de bloedblijnen en fteenpuisten
( aposieumen ), of brandige uitdag. Ik
voor mij heb dezelve nimmer gezien noch
opgemerkt, ten zij in de fmetvlakken der
veepest , waarvan op zijne plaats nader zal
gefproken worden ; wij geven dus op hetgene
men er met grond, volgens bekomen narig*
ten, van kan melden. Men befchrijfc de-
zelve eerst als blaauwroode vlekken , die
fchie**
van HOLLAND. 201
fchielijk opzwellen , tusfchen de fijnfte vlie- Hrr
zen van den opperhuid en den vetrok , alwaar RÜNDVEB*
zij den fijnen opperhuid ( Epidermus ), geheel v. Afd.
en al afïcbeiden en een blaar maken, die VIIJ-
terftond vol dun zwart bloed oploopt, even Hoof
als dat foort van bloedblaren, welke men
door knelling bekomt; deze bloedvlekken
nu verharden zoodanig den fijnen huid, dac
dezelve even als dun fijn krakend pergament
wordt, en zetten zich weinig tot etteren,
maar ontfteken fpoedig, door naastaan voort-
fnellende vlekken, den tusfchenhuid, en de-
ze vervolgens den geheelen vetrok en het
fpiergeftel; daarna flaan zij tot het in»
wendige over, en aldaar vereenigende met
de beftnetting die in het bloed en deszelfs
vaten omzwerft, fiaat de fmet tot het hart
en de longen over , en in weinig tijds is het
dier dood; intusfchen blijven de teekenen
uitwendig het kenbaarfte. De?e vlakken
ontdaan zeer zeker uit eenen hoogen trap van
bedorven vochten en kwaad dik bloed; hier-r
om is het uitfnijden en het branden van de-
zelven niet ongeraden, en voorts zoodanige
middelen , welke tegen oncliekende fmet»
puisten reeds zijn of zullen worden op ge»
geven: ook moet men vooral de Koeijen ,
welke er mede befmec zijn, dadelijk afzon-
deren. Tot dergelijke bloedfmet kan men
pok brengen de fmet, welke door de beet *
van dolle Honden veroorzaakt wordt: deze
kennen onze Landlieden zeer wel, en zij
befchrijven de teekenen daarvan , overeen-
komstig die der gemelde pestvlakken , ja
vele
mr
I -LNDVRE
V. Afd
VIII.
Eoofdfl,
De Koert
Cea.
£02 NATUURLIJKE HISTORIE
vele vermoeden dat dezelve daaruit ontdaan,
of wel door eenige befmetting van eenig
kreng of ontfteekend vergif, dat lang of
kort in het bloed is vermengd geweest, en
eindelijk inet bederf uitflaat, welk gevoe-
len zeker zoo onaannemelijk niet is, of het
is gewigtig genoeg, om deswege-ns nadere
nafpeuring te doen.
Wij gaan over tot de Koortfen. De Koorts ,
eene zoo algemeene ziekte onder de Men*
fchen, treft ook de Koeijen, doch zij zijn
ons op verre na in die geregelde onderfchei-
dingen, onder deze dieren niet bekend, als
wel onder dc Menfchen, bij voorbeeld: van
anderendaagfche en derdendaagfche koortfen
der Koeijen, weten wij weinig met grond
te zeggen : niettemin kennen onze Landlie-
den eene koorts, in alle zijne trappen , on-
der de Koeijen : zij zeggen, dat eene Koe de
koorts heeft of krijgt, als zij koud en klam
is, bijzonder aan den muil en dat de hoor-
nen koud worden , de Koe zelve huiverig
is, even als iemand die de koorts op het
lijf krijgt, en daarna de hoornen warm woe-
den en de muil heet , de oogen flinken ,
hol Haan en tranende zijn, het geheele lijf
en de huid heet worde, de pols zwaar is,
eindelijk het zweet uitbreekt en zij veel pis-
ftn ,• dit zijn doorgaans de teekenen van
koorts bij de Koeijen. Dit foort van koorts
is meest natuurlijk, en de Koeijen krijgen
die meer of min in het voor of najaar,
of in natte zomers. Men gebruikt er wei-
nig middelen tegen, alleen fnijdc men haar
veeL
tan HOLLAND. s2oj
veel cijds in het oor of inde (hart: in Bra -
band en Frankrijk mengt men wijngaards-
bladeren onder het gras. Onze Landlieden
dekken de Koeijen, als zij de koorts heb-
ben , veel met een dekkleed , of zetten ze
op droog ftroo en hooi op dal, geven ze
wat bier in , en laten ze voorts uitzweeim»
Intusfchen ware het wenfehelijk , dat men
eene regelmatige opgave van de kenteeke*
nen, tijden, Honden van aanval en afgaan
der koortfen konde voordragen; mitsgaders
de voorfpellingen der gevolgen , afs de duur-
zaamheid en uiteinden,, de heete of koude,
langzame of driftige , ontftekende , bran-
dende, kwaadaardige, befmettende cn on-
telbare andere koortfen, zoo als die bij de
Medicijnmeesters onderfcheiden worden ;
dan, dewijl de Landlieden deze naauwkeu-
righeden niet genoeg aanteekenen noch ken-
nen , en deskundige Medicijnmeester of
Chirurgijns geene aanhoudende waarnemin-
gen daaromtrent doen, en daarenboven dat
de dieren ons niet kunnen melden , wat zij
bij het aankomen , het midden en afgaan der
koortfen gevoelen, zoo moet men meerder
naar gisfing en uit vergelijking met de koort»
fen der Menfchen tot die dezer dieren be~
fluiten ; bij voorbeeld : eene Koe kan ons
niet melden , dat zij eenige voorbode van
koorts gevoelt, als weedom, huiverigheid,
pijn in de lenden, in het hoofd, krimping
in de ingewanden , fchemering , duizelig-
heid en loomheid , na deze allen moet men
raden, en wij weten er niets van met ze-
ker-
RUD.YVe*,'
V. AfdL-
VUt.
Hüofd&j
HET
B.UNDVEE,
V. Afd.
VIII.
Hoofdft.
Ontftoo*
ken Mid-
denrif.
304 NATUURLIJKE HISTORIE
\ - V
kerheid, dan wanneer de koorts daar is en
duidelijk zijne uicwerkfelen vertoont , en
weldra de afgaande, aanhoudende, beete*
brandige, fmet en kwijnende koortfen leerc
onderfcheiden : wij kunnen derhalve hierin
niet anders doen, dan onzen lezer en leer-
ling te wijzen naar alle die foorten van ziek-
ten , door ons alrede befchreven , of die
wij nog zullen befchrijven, alwaar men de
kenteekenen , gevolgen en uiteinden derzel-
ve wel oplettend zal behandeld vinden.
De Ziekten der deelen van het
MiddenfleL
Overgaande tot de ziekten van het frnd-
denftel, zoo komt het eerst in aanmerking
de ontfteking van het middenrif* welke ont-
flaat door deszelfs nabijheid aan het hart en
de longen.
Be ontfeking van het Middenrif is die
ontfteking, welke wij pleuris noemen: uit-
wendige teekenen er van kennen de Land-
lieden niet duidelijk, ook vind ik dezelve
nergens als eene ziekte aangeteekénd ; even-
wel is deze foort van ondteking na den
dood cf het Aagten der Koeijen overbe-
kend. Er is geen Vleeschhouwer, die niet
let op de gezondheid van het middenrif:
wanneer er ontfteking aan plaats heeft, dan
is het met blaauwe vlekken , zeer bloedig
en met klonterige blijnen bezet, fom wijlen
zelfs met etterbuilen en verzworen vliezen,
doch dan ook i$ het vleesch in den hoog-
ika
van HOLLAND. zo$
flen graad flecht, en onderworpen aan het het
onderzoek van door de Overheid daartoe XuNOy 8 R*
gefielde lieden , welke hec dan afketrren. v. Af*.
Ook is hec middenrif aan omilekingen on- vit/
derworpen door de drukking van de lever Hoofdö*
en de poortader, als dezelve door dikbloe-
digheid en galziekte is aangelloken.
Behalve de ontfteking van het middenrif,
komen hier ook in aanmerking de ziekeen van
den buik en de levensvoedende ingewanden ,
waaronder te tellen is: i. de ziekten der le
ver en galblaas , 2. die der milt , 3. die der
maag, 4. die der ommeloop, en 5. die der
darmen.
De Leverziekte , als de eerde hier in L
aanmerking komende , wordt op verfchei- £iCict€"
dene wijzen benoemd, als: 1. leverzuchc,
2. bloedlever , 3. drooglever, 4. lever-
worm, 5. galzucht. ;
Lever zucht is eene foorc van verderven- Lever-
de verflijming in de bloedvaten der lever, zacht,
welke tot eene foort van ectering of ver-
popping overdaande, de geheele zelf, iandig-
heid der lever aanfteekt, en dus, even als
in de longezucht , alle de weivaten verlamd
en als waterzuchtig maakc, het welk men
al vrij veel ontdekt in de geflagce Koeijen,
wier lever flap en flijmig is: hierom wordt
dit ook JVaterlever genaamd, en misfehien water
is het wel de eerde oorzaak der water -Iever*
zucht. Deze kwaal moet wel onderfcliei-
den worden van de bloedlever.
Bloedlever is volftrekc hec tegengeftelde
van
Bloedfc
lever.
£o 6 NATUURLIJKE HISTORIE
HUNDVE2' V3n water^ever:i want daar deze de lever
NDVE * verfkpt en waterig maakt , doet de dikte
^Vinf(3, ^6S ^oe^s dezelve als vleesachtig worden,
Hoofdft en daar de waterachtige lever er flaauw en
blaanwachtig uitziet, zoo is de bioedlcvcr
bruin, hoogrood, ja zelfs zwartachtig, der-
mate, dat de kwabben der lever zoo ver*
dikt worden, dat de zelfflandigheid des le-
vers als vleeschachtig aanwast, en wel zoo
vast aan de bloedvaten verbonden is, dat
men dezelve niet ongekwetst kan affchei-
den, en er zelfs in de inwendige holle en
in de poortader fpruchtels, verdikte aanzet-
tingen ontdaan, even als de bloedpoüjpen
in het hart: eindelijk komt die bloedlever-
ziekte tot zulk een hoogen trap, dat de le-
ver als uitdroogt, het welk drooglever ge-
naamd wordt.
?ever.°°** Drooglever is als de lever geheel verdopt
is en uitdroogt * waarvan het gevolg is, dac
de geheels affeheiding der vochten bederft
en de Koe gedadig fchuimt en dorstig is.
Deze verdroogirg der lever is vooral in die
landen, waar men door de Ósfen den ploeg
laat trekken, en waar men dezelve op den
dorschvloer laat treden , bekend : ook we-
ten wij , dat in heete en drooge zomers ,
als er geen water in de flooten is en men
de Koeijen niet drenkt , dezelve dan aan
eene uitdroogtng der lever kwijnen en der-
ven. De invloed van zoodanige droogten
en gebrek aan water wordt men duidelijk
gewaar aan de uitwerking, die de lever en
andere ingewanden op de fch'eidirig dcrvo'ch-
van HOLLAND. 207
ten hebben , want in die omftandighedon hbt
valt eene Koe in het melkgevcn ongeloof- RUNDVe*?
Jijk fpoedlg af, zoo dat z'j dikwerf ophoudt v AfcJ.
melk té geven, het welk door de Landlie- Vin.
den genaamd wordt: uit de Melk raken , HoGfdil*
Melk opflaan ; wélke kwaal dan , voor Van d«
zoo ve^re die op de drooge lever toepas- ra‘
lelijk is, hier is aangedacht.
De Levèrworm is eene zeer geduchte lever-
kwaal onder de Koeijen: dan dezelve alrede wom'
bij de befchrijving der lever, in het tweede
Hoofdfiuk der derde Afdeeling dezes werks,
en ook bij die der wormen of inrekren ,
die de Koeijen befmetten , in het zesde
Hoofdftuk dezer vijfde Afdeeling uitvoerig
befchreven zijnde, zoo wijzen wij den Le-
zer tot die befchrij vingen.
De Galziekte is onder alle gevaarlijke Galz&k-
ziekten der Koeijen eene der geduchtfle , te’
zoo wel als in den Mensch : de Landbou-
wers kennen dezelve insgelijks in verfcheï-
den trappen en onder verfchillende benamin-
gen , als onder die van galbloed , geelzucht ,
overloop vah gal , zwarte gal , galfleen enz.,
welke allen op een uitkomen, De galziek-
te , onder wat benaming die voorkomt ,
heeft zijn oorfproag of van te veel of van
te weinig gal, de oorzaken ontfpruïten uit
de galle in de galblaas , die zich geweldig
kan uitzetten, in het tweede Hoofdfiuk der
derde Afdeeling dezes werks hebben wij
breedvoerig genoeg over de galblaas en gal-
ziekte ge fp rok en , en aldaar tevens verfchei-
den foonen van galfteenen befchreven, wel-
O - ke
&o8 NATUURLIJKE HISTORIE
!ce wel in de galblaas gevonden worden ,
rundvee’ waarom wij er niei: meer van behoeven te
V. Aft. snelden,
Met k°rte woorden zullen wij hier ech-
ter de kenmerken dezer ziekte opgevea:
als eene Koe aan de galle is * fteent zij en
is lusteloos, zij eet weinig en bij pozen,
de ader (lagen zijn (lil , de oogen (laan bran-
dig, en in voldagen geelzucht zijn dezelve
geel , de afgang is dun , zwart en Hinken-
de; in den hoogden graad van galziekte is
in Melkkoeijen de melk zelfs geel ; de Koe
toont weedom en krimping in den buik te
hebben , liggende ongeftadig neder en (ban-
de dan wederom op; de muil zevert ook
veeltijds, en in het opwellen der te her-
kaauwene fpijze wrokt of walgt zij veel-
GaUode. t^s ^ en ont[ast eene zekere (lijm, dat gal-
zoodey de zoo, genaamd wordt, en het- ken-
merk is, dat de galzucht tot in de maag
en ingewanden is doorgedrongen ; hier en
daar drukt men deze galle uit door galfik-
Galzcver. kei , dat zoo veel beteekent als galzevir ,
dat is , galachtige fchuim aan den muil*
Nog noemt men het de koekzoode , dat zoo
veel is als een zuurachtige kooking in den
krop van de maag , die overfchuimc , en dit
met eene opborreling in den mond perst.
Als nu de Landman door een of andere
teekenen de galziekte, van wat aard dezelve
ook zij, ontdekt, is het best de Koe aan
ontlasting te helpen , de maag te verfris-
fchen en te verderken, vindende wij, te dien
einde, de volgende middelen aangereekend.
Het
van HOLLAND. ecp
Hec oude en voornaamde middel blijft, HFT
in hec algemeen, hec aderlaten, doch fom- RUNDVES*
migen keuren hec af, en nemen hun coe- V. Afd,
vlugc coc de Zeefquille , met firoop en azijn , Vni.
dac zeer goed laxeert; anderen nemen een HoCidil:#
lepel vol triakel, mee azijn vermengd, cn Middels*
gieten die in de keel der Koeijetl ; ik vinde te-en de
nog als een allerbest middel tegen de galle galzickte*
der Koeijen aangeceekend , een of twee han-
den vol lepelblad , vijf a zes bollen knof-
look, of anders twee handen vol bieslook,
op bier of zoeewei gekoekt, en dit de Koe
ingegeven: wordende dit als een best mid-
del gehouden, omdat het de galle verteert,
gelijk ook deze kruiden in de galziekten
der iVienfchen als zeer heilzaam overbekend
zijn. Wijders wordt ook als zeer goed ge-
oordeeld, om de Koeijen, in de hitte der
galziekte, gekookt bier en brood te laten
nuttigen, en haar voorts zoo veel mogelijk
aan het drinken te houden. Dit zijn de
voornaamfte middelen, die onder de Land-
lieden bekend zijn, en wel degelijk moeten
onderfcheiden worden van die, welke men
vcor de gallen of fpatgallen befchreven
.vindt; wanc de galle hebben of aan de galle
liggen verfchilc zeer veel van dat foort van
gezwellen , die aan de pooten der Koeijen
komen en verzweeren, en welke misfehien
ook wel gallen genaamd worden , omdat in
de overloop der galle, *zoo men zegt, ze-
kere blijnen of builen aan de ledematen
ontdaan , die men uitdag van de galle noemt.
Ook is de uitflag van leherp bloed, veelal
O 51 ei-
ftio NATUURLIJKE HISTORIE
HET eigen aan de on ge (leid heid der galis, als
rundvee. ^je ^0Qr ^ei; bloed vermengd is, en onder den
V. Afd. naam van galaehtigen uitdag te wel be-
Hoofdft kend, om te twijfelen, of ook iets derge-
lijks verzek de galziekte der Koeijen.
Miltziekte Op de lever- en galziekten volgt nu de
brand IC' of Miltziekte , die de Landlieden ook Milt»
het müc- brand noemen , bet welk zoo veel zegt
vuur. als ver fc broeking of omfteking der milt:
de Landlieden kennen bet onder de bena-
ming van miitbrand, verdopte milt, ontdo-
ken milt, milrtering, of overgroeide mik;
doch alle reekenen, welke met deze bena-
mingen overeenkomen ,• kan men niet ge*
makkelijk ontdekken , dan na den dood : als
dan vindt men de milt zwart , dikbloedig
en opgekrompen , fomcijds bedorven , mee
een blaauwachtigen weerfchijn ontdoken ;
de beesten , die de miitbrand of miltziekte
krijgen, herkaauvven, eten, drinken en ont-
lasten den drek en de pisfe, als of zij ge-
zond waren en hun niets deerden. Wanneer
echter* het miltvuur zich ontdekt, gefchiedc
zulks plotfeling, zoo dat menigmaal- de dood
van bet beest kort op de ontdekking der
ziekte volgt : de miitbrand openbaart zich
dan door stuiptrekkingen , waardoor het dier
ter aarde valt, meest op de linkerzijde On-
der de korte ribben , ter piaatfe daar de
mik legt , ziet men geweldige ftuiptrek-
king; fchieli ke kortademigheid volgt er op,
ook krimpt de tong op en zwelt tegen het
verhemelte : ingevalle men twijfele , zoo
taste men, al wrijvende met de hand, op
de
van HOLLAND, ziz
de linkerzijde , en drukke den buik op- HE*
waarts, dan zal men het dier zien krimpen RüN3>v’EE3
van pijn , zelfs zoodanig , dac het mee de v,^
poocen (laat, en zoo hec dier zich dan niet HVïllk,
op de linkerzijde kan nedervleijen , of men be-
fpeurt, dac het zulks vermijdt, dan is het
een gewis teeken, dat zij miltziekte onder-
hevig wordt, cf dat het dié reeds heefc.
Men houdt voor oorzaken der miltziek' Oorzaken
te, onder anderen: dikbloedigheid , of ge £ran^of
brek aan drinken, bij groote hitte en droog Miltvuur,
te, in de zomermaanden, of wel aan fchie
lijk drinken en zweetverPopping; doch naar
alle vermoeden is eene kerke verpopping
in de bloedvaten der mik , of eene. al te fchie-
lijk toenemende vleeschachtige groei van de-
zelve, eene der voornaam (Ie oorzaken.
De middelen , welke bij onze Landlie- Middelen
den, als de beste, tegen, deze kwaal wor ■ j^UvuuV
den in het werk geks ld, zijn een of meer
der aderlatingen , welke , zoo men er bij
tijds bij is, nog wel van goed gevolg zijn,
gelijk ook hec ingeven van het fap van ge-
meen gras en waterbiezen , met bier of azijn
vermengd ; ook is het zeer raadzaam alsdan
de Koeijen veel fala'de , van wat foort die
zij, voor te leggen; fomcijds heerschc de
milthrand vrij Perk op fommige Boerde-
rijen , doch mijns wetens nooit zoo alge»
meen als de fmetziekcen, Ik vinde door de
Heer courtoi vermeid , dat in Frankrijk
voor eenige jaren te Charbony en Chat el
blanc hec miltvuur veel verwoesting heeft
aangerigc. Hij Pelde insgelijks aderlatingen
O 3 in
NATUURLIJKE HISTORIE
«FT jn het werk, bragt het vee gedurig aan wa-
rundvee, remjien ^ om het te doen drinken, en gaf
v. Afd het falade en zachte fpijze te eten , om daar-
Koofdft ^oor ^cn a%atlS te bevorderen.
Voorts kan men nog tot de oorzaken der
Verdere miltziekte brengen, het onvoorzigtig en fel
derTiiU- ^aan mec een tegen het wand of de
ziekte , en Janken , ter plaatfe daar de milt ligt , het
middel er welk ten gevolge kan hebben, dat de Koe
tegen. ftuiptrekking krijgt , den kop neerdrukt en
als op de tong bijt, die dan geheel drak
wordt, en dikwijls derft het dier fpoedig.
In dit onvoorzien geval oordeelt men het
best te zijn , met geweld den muil open
te fparren, de tong te vatten, en dezelve
met zout tot in en aan den flokdarm te
wrijven ; en voorts al te doen , wat men
kan, om het dier aan beweging en zachtjes
opdaan te krijgen.
Dit het voornaamde zijnde, hetgeen wij
van de miltbrand of het miltvuur oordeelen
te moeten voordragen , zoo gaan wij over
tot de ziekten der maag.
ziekten Thans zoude een menigte van kwalen en
der maag gebreken , die uit de maag ontdaan , be-
fchreven moeten worden, dan dewijl wij
met alle mogelijke ijver en moeite de maag
en dcszelfs gebreken zeer uitgebreid in het
derde en vierde Hoofdduk der derde Af-
deeling dezes Werks , en in het tweede en
zesde Hoofddukk dezer vijfde Afdeeling
hebben befchrsven, zoo zoude het over-
tollig zijn hetzelve hier te herhalen , die-
nende hier alleen eene opnoeming van de
voor-
van HOLLAND# 213
voornaamfte gebreken van de maag der KE^
Koeijen , om dezelve in geregelde rang ' RÜNi>yez^
fchikking , ter dezer plaatfe te doen voor* V. Afd»
komen, zijnde dezelve: i°. Verloren eet-
lust. 2°. Overladen maag. 3*. Ontdoken 00 * *
maag. 40. HaarbalJen in de Maag. 50, Wor-
men in de maag. 6Q Bedorven chijl enz.
De voornaam de ziekten der maag dus Ziekten
afgehandeld zijnde , zoo volgen die der der ö3r;
overige ingewanden: namelijk: de ziekten ommeloop.
der darmen en der ommeloop.
Deze zijn voornamelijk: 1®. Verdopte
darmen of colijk. 20. Ontdook en darmen.
3°. Verzweering der darmen. 40 Verzwee-
ring van de ommeloop. 5°. Verdapte of
opgekrompen darmen. 70. De Schijt. 8°, De
BloedJoop. 90. De kronkel of draaidarm»
en eindelijk io* Aambeien of aarsziekten
of bedorven aarsdarm.
De Verpopping der Darmen, ontflaat Verftopi©
uit een al te gulzig eten en opvulling der darmen,
darmen , waardoor eene belemmering in
^derzelver werking ontftaat. De dikbloe-
digheid, waardoor de opflurping ( reforba -
tio) der vaten belet wordt, brengt er me-
de zeer veel aan toe. Verborgen oorza-
ken, door flechc en verkeerd voedfel ver-
oorzaakt , als mede eene verdikking in de
zomer of in de lebbe, zijn insgelijks oor-
zaken van verdopping. Het ontdekt zich
fpoedig aan de droogte en dikte van den
drek, die anders, zoo als men weet, dun
is, maar dan dik en klonterig wordt, maar
allermeest aan den gezwollen buik der Koei-
O 4 jen
ai4 NATUURLIJKE HISTORIE
HET jen en aan de buikpijn. Deze buikpijn
rundvee. 0penhaarc zich ^oor het ongeftadig liggen
v. Afd. der Kopijen , dan op deze dan op gene zij*
Hoofdft even a*s iemand die opgevuld cn opge-
zet is van fpijzen of winden, waarvan, in
dit Hoofdftuk, onder het artikel van Buik-
pijn, nader melding zal gemaakt worden.
Ingeval van verftopning der darmen, vind
ik verfcheiden zeer goede remedien aange-
raden, en welke meestallen bij onze Land-
lieden bekend zijn en meest op openende
middelen uitkomen ; de meest beproefde,
welker werking wij kennen , zijn de vol-
gende , als : de eerde is , om de Koe eenigen
tijd het eten te onthouden, of ten minste
dezelve bij pozen, zeer weinig voedfel te
geven, en dan tot voeifel te kiezen weeke
zaken, als falade* knollenfchellen , worte-
len fchrap fel , vooral koolsbladeren , voorts
aan de Koe in te geven een goed pur-
geermiddel , beftaande in drie oneen fap
van hondsdraf , en daarin gefmolten een
once paarden • aloë Q Aloë Calballina ) ,
dit aan de Koe des morgens met laauw
water ingegeven wordende , zoo zal zij
aan het afgaan komen. De ouden na-
men veeltijds de theriaak of mithridaat,
doch de alcë alleen is hier genoeg. Nog
vinden wij als een vrij algemeen mid-
del, om in verïïopping der darmen ontlas-
ting te veroorzaken, opgegeven: een half
pond boter en een pint lampoli], ondereen
gekookt, en dit laauw aan de Koe ingege-
ven, welk verzachtend en lenigend middel
door-
van HOLLAND, 215
doorgaans helpt, en zoo dit nog niet hel- HET
pen mogt , als dan witte wortelen , een RUNDVEE*
weinig peper e,n twee a drie handen vol v.
zuring, wel door een gekookt in oud bier,
en van dezen drank, een mengelen te ge-
lijk, tweemaal daags ingegeven. Dikwijls
helpt ook mostaard met oud bier, alzoo
dit een goede prikkeling veroorzaakt, waar-
door ontlasting komt. Indien nu alzulke
verpoppingen niet tot ontlasting kunnen
gebragt worden, ontdaan er doorgaans ge-
duchte kwalen uit, als:
Ontfïek 'ngèri' der Darmen , dat is, eene d°Rt^^ea
•fmart, die gebooren wordt uit het verderf a*iiUsa’
der verdopte doffen , dat zich aanflaat op
het inwendig darmvlies, daarna de andere
vliezen aandoet, en voorts onr-fteking van
de Ommehop en van het Darmfchell , 0ncfto^ca
en eindelijk verz weering en de dood ver i0op.
oorzaakt. De onc Peking ontdekt zich aan
alle de reekenen , welke wij 'hij het be-
fchrijven van de koorts vermeld hebben,
en vooral aan den afgang, die dan bloedig
en üijmerig is. De verz weering ontdekt
zich niet zee^ kennelijk, en alleen door et-
.ter en fnotdoffen, welke uit den muil vloei-
jen , en uit de klaarblijkelijke kwijning der
Koe. Men ontdekt dus deze kwalen zel-
den duidelijk, bij herleven der Koeijen, maar
als zij dood en geflagt zijn, vindt men al
vrij dikwijls aan het vel van de omloop
geheele. etterbuilen en verzweeringen , en
dikwijls geheele verkalking; ook is het net-
vlies dan veeltijds als in een bol ingekrom-
/ . O 5 pen
2:6 NATUURLIJKE HISTORIE
W*T pen of geheel in een etterzak veranderd,
«vnoveb. ^ec welk Veretterd Netvlies genaamd wordt,
v. AfJ. Veel meer kan ik van deze doodelijke ziek»
Jïlofdft rens n*et me^en’ dan we* van derzelver ge-
' 0lC' * volgen, zijnde de verflapping der darmen,
Kccviie^ waaru*c de loop, de fchijc en kronkeldarm
omftaat.
Ver flapte De Ver flapte Darmen , is een gevolg
Eaniiea. van de verzweering, en beftaat in een on-
magc om te kunnen werken met die gedu-
rige beweging van inkrimpen en uitzetten,
dezelve verlammen allengs , en wor-
den als werkelooze buizen, die alle voch-
ten en vuile Itoffen ongevoelig laten loo*
pen. Deze ongefteldheid heeft hare on-
der fcheidingen ; in het gemeen noemt
men onbewimpeld dit gebrek den Schijt ,
schijt anderen zeggen den Dret of den Drïjt ,
«I D-jit. welk alles uitkomt op een dunnen af-
gang van den drek. Door den Drijt even-
wel , verdaan zij meerendeels een afgang of
loslijvigheid, met winden vergezeld, welke
bij poozen ontlast wordt , maar door de
Schijt verdaan zij eene aanhoudende weeke
dunne afgang , en zeggen : de Koe is aan
den Schijt , Zij onderfcheiden dezelve in
twee foorren, als de goede en de kwade
Schijt .
Be goeds De goede Schijt is die , welke wij meer-
ctl, • malen verklaard hebben ais eene natuurlijke
eïgenfchap der Koeijen , waaraan zij , bij
het veranderen van Hal en weiden, onder-
hevig zijn , vooral als zij in het voorjaar
in de weiden komen, dan krijgen zij den
groe~
van HOLLAND. 217
groenen Schijt of Grasfchijt . Deze houdt «et
men voor zeer gezond, dezelve houdt bin- RljNDVEE*
nen twee of drie dagen op , en daarom laat V. Afd.
men dit aan de werking der natuur over.
In het najaar, als de Koeijen op ftal ko*
merf, zijn er vele, die alsdan insgelijks aan
den Schijt geraken, dit is dan de HooifchijU
Wijders gebeurt het, dat de Koeijen, door
verandering van gras, op het etgras, of
door eenige foort van malfche kruiden , aan
den fchijt geraken ; aan allen deze bekreunen
zich de Landlieden weinig, indien de drek
flechts eene goede kleur heeft en de ontlas-
ting niet te lang aanhoudt, en dezelve niet
waterig of galachtig wordt, of een graan-
we kleur heeft, want dan volgt de kwade
Schijt .
Nog is, altans onder Kennemerland ^ een Eoqge*
ongemak bekend, bij den naam van Dong -looP*
loop of Dongeloop . Dit is eene geele dun-
ne afgang , vergezeld van winden , zoo dat
het beest geluidgevende winden loost , het
welk, zoo het aanhoudend is, de Loop of
Schiet voorfpelt. Mogelijk moet het Domp-
Joop zijn, dat is, een dompige windloozing
uit den aars.
De kwade Schijt is kennelijk aan de De Kwi
graauwe kleur en rotachdgen reuk van den de Scbii*«
afgang, als mede wanneer dezelve vol graan-
we klonterige flijm afdruipc,en op den grond
fchielijk aankorst, als de klink of de aars
opgezwollen en brandig is, dan is het tee-
ken van de kwaden Schijt daar, en dan veran-
dert
218 NATUURLIJKE HISTORIE
rrFT dert de benaming en men noemt het de
K UNO VEE»
V. Afd,
VUT.
Hoofdft.
Loop .
De loop of Loopfchijt , (bij de Ouden
Melizoen genaamt) doorgaande, zoo ont-
loopt aan de Koe, bij aanhoudenheid eene
De Loop* graauwe dunne ftoffe, haar eetlust ontbreekt ,
daar in tegendeel in den goeden Schijt de eet-
lust toeneemt: wijders wordt de Koe dun,
en zij geraakt uit de melk , waggelt van
zwakheid en draagt de ftaarc als druipende*
de ooren hangen flap en de oogen ftaan hol,
de muil is zeverig, zoo dat cr vele reeke-
nen zfn , welke eene zware krankheid aan-
kondigen, eindelijk blijft zij liggen en fterfc
binnen korten tijd. Deze foort van loop
wordt ook voor befmettende gehouden ; als
dezelve regeert , kan in korten tijd al hetr
Vee dat iir eene weide graast of in een (tal
flaac, er van befmet worden en uitfterven ,
eji niet zelden is deze graauwe loop de ge^
zellinne der geduchte Veepest. AU een Land-
man ontdekt dat eene Koe met deze Loop
befmet is, zondert hij dezelve terllond van
de andere Koeijen af, en doet wat hij kan
om het dier te helpen; doch er zijn in die
foort van fmetziekte , even als in die zelve
foort van ziekte bij den Mensch , niet veel
middelen, bij welke men eenige baat vind,
evenwel bevindt men zich er nog al wel
bij , wanneer men eenige eijeren , onder ge-
kookte melk klutst, en dit aan de Koe ingeefc,
en vervolgens, twee uren daarna, borstel,
uit de brouwerijen, door haar laat drin-
ken.
van HOLLAND. 219
V
ken. Velen nemen fpoeling uit de gene-
verftokerijen , en mengen daar onder Lp
van klittebladeren of zuring, met wat zout.,
en geven het aan de Koe te drrnken. Wij
vinden hier en daar ook de wijngaardblade-
ren als een goed middel opgegeven, de
weegbree, het breede blad , de waterlie-
zen of pinkfterbloem en de kalmoes , zijn
ook allerheilzaamst , en mogelijk natuurlijk
goed, om dat de Koei en van zelve, als zij
eenigzins kwijnen, deze kruiden opzoeken.
Daar wij alles moeten aanwenden, om
zoodanige middelen , als wij door anderen
vermeld vinden, en waarin wij eenig door-
zigt hebben , aan onze Landlieden mede te
deelen , zoo kan ik niet nalaten , om bier
een middel voor te dragen , dat in Zwit-
ferland de proef heeft doorgegaan in vele
ziekten , waarin ontflekingen der ingewan-
den plaats had, bijzonder in de loop, zoo
wel in de bloedloop als in de graauwe loop.,
en insgelijks ook in kolijkpijnen en derge-
lijke ; het beftaat in het volgende : men
neemt aldaar een emmer of iets meer of
minder water , en bluscht er heet gemaakt
ijzer in , voorts mengt men er een oiace
gebrande aluin door: dit geeft men het beest
bij pozen te drinken ; daarna neemt men
galnoten , welke nog groen op de eikenbla-
den zijn, en roost dezelve op een ijzeren
fchop, ftootende die daarna tot poeder : ver-
volgens neemt men weegbree -bladeren, die
men zoo fijn kerft als doenliik is , en geeft
hiervan het beest driemalen des daags eehe
HET
RUND VS*.
V. AfJ,
VII f.
Hoofde,
1
220 NATUURLIJKE HISTORIE
HET pil of twee, ter grootte van een middel*
rundvee. jarige pil ^ in, tot dat men merkt, dat de
v. Afd. afgang begint te veranderen en natuurlijker
vl11* wordt, dan moet men daarmede ophouden,
00 * doch allengs voortgaan met haar het ge-
melde water, waarin het ijzer gebluscht en
de gebrande aluin doorgeroerd is, te laren
drinken, en daarna gewoon water met wat
Cretnor Tart . vermengd , bij kleiner teu-
gen , een of tweemaal daags , aan haar in
te geven. Deze middelen , te weten het
ijzerwater, is, voor zoo verre mij bewust
is, bij ons niet bekend in ziekten der Koei-
jen; dan, de Theorie is in deze zeer aan-
nemelijk, zoo dat wij onze Landlieden aan-
raden dezelve te beproeven.
De loopziekten zijn allergevaarlijkst on-
der de Koeijen, en, zoo als wij reeds ge-
zegd hebben , dikwijls befmettende. Er zijn
voorbeelden van in Frankrijk , dat eene
lïerfte onder het vee, waaronder de loop-
ziekte regeerde , geheele Provintien trof :
van een voorbeeld er van kan ik niet nala-
ten hier in het voorbijgaan melding te ma-
ken.
In het jaar 1714. wierden er, op Ko-
ninklijke order , uit de Hooge Schole van
Befangon eenige Profesforen gezonden naar
zeker dorp , Foudremont genaamd , om
onderzoek , naar de uitwerkfelen van eene
aldaar onder het Rundvee heerfchende ge-
weldige ziekte, te doen. Bij hun rapport
berigtten zij, dat zij, bij het ontleden der
beesten, welke aan de ziekte, om welke
te
y a n HOLLAND, 22 ï
te onderzoeken zij gezonden waren , waren
geHorven, de galblaas buitengewoon en on-
natuurlijk groot gevonden hadden , en vol
van eene weiachtige Hinkende doffe ; dar
vervolgens de regeer longekwab veel groo»,
ter was dan gewoonlijk; dat de long eene
bleeke kleur had , en door ccn algemeen
verdejf was aangetast; vervolgens, dat de
longcpijp vol was van eene etterachtige
doffe, de tong bleek, aan de einden zw art
heilagen, en als gegangreneerd , en droog
op de plaats der doorflokking , alwaar dezelve
ook vel puisten of blijnen was, met bedorven
üoffen vervuld , zijnde de muil én de neus-
gaten wijders vol flijm en flank, de öögem
ontdoken en tranende; in de hersfenen en
in de overige deden, als lever, milt, de
maag en darmen, was alles natuurlijk, uit-
gezonderd in den aars - of mestdarm , die
vol uitgefijpeld Hinkend bloed was : en ein-
delijk dat zij , bij het nog leVend vee ko-
mende, bevonden, dat dezelve meest allen
de buikloop hadden, waarvan de kleur groen
en de zelfftandigheid lijmachtig en weiach-
tig was, zeer Hinkende , dikwijls met bloed
vermengd , en fom wijlen geheel uit bloed
beHaande enz.; voorts dat bij hetzelve öok
andere reekenen , als hoesten , kugchen ,
fnotterigheid , hitte der hoornen , koude
ooren , neerhangend hoofd , en meer derge-
lijke , ontdekt werden; dan, hetgeen bij-
zonder is, is, dat de Rapporteur meldt, dat
wanneer deze Koeijen , naar gewoonte der
inwoners, adergelateu werden, als dan het
bloed
fJElT
tt.UNDVE'ff*
V. Af!,
Vilt
Hóöto*
2!>r> NATUURLIJKE HISTORIE
HFT bloed niet liep , maar met tusfchenpozen
rundvee. ujcfpoor, en dadelijk kolde.
V. Afd. Uit dit rapport nu kan men zekerlijk veel
Hoofdft opheldering bekomen ten aan den van den
waren zetel der ontftekende roode of graau-
w q befmettende loop, en daaruit opmaken,
dat het longevuur hier niet weinig heeft
medegewerkt of er eene voorafgaande oor-
zaak van is geweest. Het komt ook over-
een met onze ondervinding bij de ontleding
der longen van zoodanige beesten , als mede
omtrent de beftnetting en ongansheid der
galblaas, die bij zulke dieren akoos vrees*
lelijk ontdoken en onnatuurlijk groot was:
waaruit dan op te maken is, dat de loop
veelal ook met de galziekten vermengd, of
daarvan oorfpronkelijk is.
Eindelijk hadden gemelde Frofesforen ook
nog in andere Districten verfcheiden bees*
ten geopend, waarin zij dezelfde kenteeke-
nen vonden, behalve dat er fommigen on-
der waren, in welke bovendien de overige
ingewanden zwartkleurig en geheel verkor»
ven en bedorven waren , en zelfs dat het
vleesch bedorven was , in zoo verre , dat
zij zelfs hier en daar onder den gevilden
huid, op het vleesch , wormpjes vonden,
waaruit ik voor mij niet vreemd ben van
te vermoeden , of ook uitwendige aandoe-
ningen , door infekten of wormen veroor-
zaakt, niet wel in dit foorc van loopziekte
hebben medegewerkt.
Dit hebbende medegedeeld , zoo vervol-
gen wij nu met:
De
van HOLLAND. 023
De Bloedloop . Alhoewel deze gevaar* KET
lijker fchijnc dan de graauwe loop, is RÜNDVE#*'
zelve evenwel altijd zoo gevaarlijk niec, ten v. Afd*
ware zij op de graauwe loop volgt, en
dan de roode loop wordt De bloedloop
©ntftaat dikwijls enkel en alleen uit dik - en Da Bloed*
volbloedigheid en uit fcherpe vochten: ookloop'
door het eten van verhittende kruiden; zij
vergezelt dikwijls de miersheid en het fchurfc,
en volgt wel eens op de pof en de blaar,
en dan is het bloed, onder den afgang,
met flijm vermengd ; maar is het bloed dun
en waterig, met de graauwe loop vermengd
en geftadig fijpelende uit den aarsdarm, en
dooreenen mufFen flank vergezeld, dan oor-
deelt men, dat dezelve binnen weinig Hon-
den den dood kan veroorzaken , daar anders
de enkele bloedloop nog al van zelfs ge*
neest en ophoudt, als zij eenigen tijd ge-
duurd heeft, en men het beest met goed en
zacht voedfel verfrischt*
Als de Bloedloop of de kwade fchijt ten pe si0op
fterkfte woedt , volgt de Persloot >. Deze of spuit-
noemen vele Boeren de Spuit of Spuit loop , loo£*
dat is , als de dunne bedorven drek- en
darmftoffen met geweld uit de darmen, als
uk eene fpuit, worden uitgedreven, hoeda-
nige Spuitloop doorgaans een doodelijk voor-
teeken is, vooral in de Veepest, daar de
Spuitloop doorgaans bij regeert.
Zoo de beesten van deze foorten van loop
genezen, dan volgen eigenlijk verflapte dar*
men : uit deze wordt dikwijls een niet min-
der geducht ongemak geboren, hetwelk door
P de
**4 NATUURLIJKE HISTORIE
HET de Landlieden draaidarm, kronkeldarm, den
rundvee* ^en jarrft gernarncj Wordr.
v. Afd. De Draaidarm of Kronkeldarm is het*
VIIJ' zelfde gebrek, dat aan de Geneesheeren bij
00f * den naam van Volvulus in den Mensch be-
Draai- kend is. Het is eene doorzakking van de
kronkel °f^^aPv^ezen de darmen, die men het //-
dam. * Uum noemt, en die aan den endeldarm ein-
digen, zoo dat zelfs die doorzakking ook
fomwijlen in dèri endeldarm öntftaat. Zij
is bij onze Landlieden bekend, wélke deze
kwaal ook kink in den darm noemen, dat
zoo veel zegt als een verkeerden draai ;
maar bovenal is veeltijds het begin en de
oorzaak der krinkdarm óf kronkeldarm toe
te fchrijven aan zware verftopping van den
drek in de ingewanden , die zoodanig kan
verharden, dat ze eerst als harde keutels
zigtbaar wordt en met persfen afgaat , daarna
geheel verhardt, tot dat het beest fterft: irt
dit opzigt is deze kwaal aan onze Landlie-
den zeer wel bekend onder de benaming
Verdopt- van verfioptheid en ook wel entelziek , dat
heia °f js ^ keutelziek ; want entel beteekent een keu-
nlczie * tel, een ronde opeengepakte drekltof, die
als keutels uit den aarsdarm afgaat. Ter
verhclping van dit gebrek, vinde ik het vol-
gende middel voorgefchreven , namelijk : men
neme zeven of acht beetewortelen , en koo-
ke die in regenwater, tot dezelve zacht en
gaar zijn, dan drukke men dezelve uit: dit
uit de wortelen gedrukte fap doet men we-
der in het water , waarin de wortelen ge-
kookt zijn , maar zorge , dat er niets van
de
van HOL t A N D. S2 5
de vezels der wortelen inblijft; voorts geeft HRT
men dit water , waarin het uit de wortelen RÜNDvef*
gedrukte fap is, warm aan de Koe te drin- V. Afd.
ken. Dit middel kan goed zijn , maar ik VIfI'
oordeele, dat het middel, bij de Landlie- 00
-den, vrij algemeen bekend, wel zoo goed
in zijne uitwerking is, namelijk: eerst den
harden drek , met eenig daartoe gefchikc
werktuig, uit den aars te halen, en daarna
tabaksrook door een pijp in denzelven te
blazen: indien deze rook doordringt tot aan
de plaats, waar de verpopping is, zoo is
het niet onwaarfchijnli;k , dat door de prik»
keling, welke de tabaksrook veroorzaakt,
de kronkel ontfpannen wordt en doorcogc
aan de floffe geeft.
Aambeij en of Aarsbeijen , ook Aanbel - Aambei.
jen , zoo genaamd om hare gedaante , ien'
waarmede zij wel naar eene bei of bezie
gelijken: zij komen in en om het fonda*
ment , aan hec aarsgat en tot inwendig in
den endeldarm; zij puilen uit, en zijn al*
gemeen genoeg als eene kwaal der Koeijen
bekend, ook Haan zij wel over tot bloed-
vloeiing. Hiervoren, in het vijfde Hoofd-
fl.uk dezer Afdeeling, hebben wij' gefproken
van zekere vlieg, die in den aarsdarm der
Koeijen indringt , en een zeker foort van
aambeijen of bloedpuisten veroorzaakt: de
aambeijen, hier bedoeld, fchijnen echter van
eenen anderen aard te zijn , dewijl zij al vrij
groot als kleine bloedbuidcls en blaren uit-
puilen en als aanhangen , waarom dezelve
bij velen onzer Landlieden ook Aarsblij -
P % nsnf
52 6 NATUULIJKE HISTORIE
het nen % Bloedblijnen , Bloedvinnen genaaml
rundvee. worden. De Landlieden binden dezelve af
v. Afd. door er een draad om te binden en die van
Hoofdft' r(K ^ naauwer toe te halen, tot de
9 aambei afvalt. Inwendig gebruiken zij azijn
met honing en zout, of andere, reeds op»
gegeven, middelen tegen verhit bloed; maar
gebeurt het, gelijk dit nog al plaats heeft,
dat de aambeijen tot verderf overftaan, dan
noemt men dit bedorven aarsdarm.
Bedorven Bedorven Aarsdarm is al vrij dikwijls
Aarsdarm. eene kwaal der Koeijen : men ontdekt de-
zelve aan den ftank en aan eene etterftof,
die om het flor van den aarsdarm te voor*
lebijn komt, zoo dat de holte van de wa-
legreep veeltijds vol flijm of etterftof is*
Deze kwaal, alhoewel vrij bekend, vind ik
weinig vermeld, en derhalve ook geen mid-
del er tegen aangewezen , dan alleen dit;
namelijk : eerst het zuiveren van den aarsdarm
van den drek, en dan het nu en dan inwen-
dig aanfmeeren van dezelve met eene zalf,
begaande in terpentijn, met olijven- olie en
wat mastiek door een gefmolten , en dit
voorts ook te doen met fap van weegbree-
bladeren.
Eindelijk, na dat wij de voornaamfle ziek-
ten der midden- ingewanden hebben aange*
teekend , is er nog eene , welke zeer gemeen
is, en uit vele der opgenoemde, als mede
uit andere oorzaken ontllaat, en bekend is
bij den naam van buikpijn.
Buikpijn. Buikpijn is eene kwaal der Koeijen,
welke bij alle Landlieden bekend is : zij zijn
< zeer
i
van HOLLAND,
Teer oplettend op dezelve, en bij alle Schrij-
vers, welke over eenige ziekten der Koei-
jen gefchreven hebben, wordt dezelve ver-
nield. Deze kwaal is ook onder andere be-
namingen bekend , gevende fommigen aan
de buikpijn den naam van weebuik ; ande-
ren dien van zwoegbuik , wind buik , wa-
terbnik , trommelbuik enz. ; ik vinde ook
de buikpijn bij eenigen genaamd Spimpijn y
doch onder dezen naam wordt meest be-
doeld buikpijn omtrent den navel; dan, dit
is van een anderen aard. Alle deze ver*
flhillende benamingen komen genoegzaam
op een uit. De eigenlijke buikpijn der
Koeijen doet zich kennen, als de Koe dik-
wijls opftaat of gaat nederliggen , en dik-
wijls met de achterfcbenkelen tegen den
bipk (laat en er mede in den grond fchra-
velt; als zij dikwijls met eene fhauwe (lem
bulkt en zucht, veeltijds den kop omflaat ,
dan voordoopc, dan (lililaat, alsmede wan-
neer den buik of te veel gezwollen of te
fterk ingekrompen is, want dit zijn beide
ook teekenen van buikpijn, alhoewel uic on-
derfcheiden oorzaken, als wordende het een
dpor opzwellingen en groote fpanningen ,
door winden of verpopping, en het andere
door inkrimpingen der darmen veroorzaakt.
De middelen tegen de buikpijn, ten min-
fte om dezelve te verzachten , zijn veelvul-
dig; de voornaamlle zijn: versch bier mee
zout gekleinst, tot dat het fchuimt, en dat
aan de Koe ingegeven ; ook ontlastende mid-
delen , en daar onder gedaan wat lijnzaadkoek
P 3 en
HST
RÜNDVECi
V. Afd.
VIII.
Hoofdft*
**8 NATUURLIJKE HISTORIE
mr en aloë , met een of twee eijerdooren , me.
eündvee. jn versch bier; er z\\n er ook, welke
v. Afd. er voor zijn , om aan den buik te aderla-
viii- ten, en zoo zij vermoeden, dat de buik-
Koofdft. pjjn ujt weedom in de nieren en de blaas
ontftaat, als dan op pis afdrijvende midde-
len denken. Intusfchen, zoo lang men de
ware oorzaak niet weet, en men het flechts
aan eenige fpijze, winden of vervangenheid
toefchrijlt, is het best, in het algemeen allq
windbrekende drank , als dunnebier , zoet-
wei en jong gras door de Koe te laten ge*
bruiken, en dezelve van te veel eten te fpee-
nen.
Tot dus verre eenige foorten van darm-
ziekten en buikpijnen befchreven hebbende,
dienen wij hier wat nader onderzoek te doen
naar dat foort van buikpijn , ontftekingen en
verzweeringen , uit de kolijk ontftaande, of
liever, waaruit de kolilk ontftaat; eene ziek-
te, die al vrij veel de Koeijen treft, ja zelfs
van doodelijke gevolgen is.
Kolijk. De Kolijk wordt ook buikwec , buik -
jicht , darmfckeelspijn , ook wel krimp -
darm en fnij dingen in den buik genaamd,
al naar de bevatting en kundigheid der Land-
lieden De naam van kolijk is oorfpran-
kelijk van de Latijnfche benaming van den
kronkel - of dikke darm, het kolon ( colon ),
die van darmfcheelspijn naar het darmfeheei
of darmfeheil en den blinden darm. Om-
trent de oorzaken van het kolijk verfchillen
dej Geleerden: den eene houdt het kolijk
voor eene verftopping en aandoening van
van HOLLAND. *29
de darmen, inzonderheid van de dikke dar- h*t
men over hec algemeen; anderen Hellen , RÜNDVEE*
dat die veaftopping hec eersc in den blin- v. Afd*.
den darm ontflaat, en daarna tot de andere VIlI«
darmen overflaat ; hoe dit zij , in de Koei-
jen althans heb ik vele gegronde redenen
tot het aannemen van deze laatHe gedach-
ten, om dat ik in vele beesten, die aan de
kolijk gedorven zijn , de uiteinden der lebbe
of vierde maag, tevens met deszelfs darm-
buizen, die naar den blinden darm loopen,
en den blinden darm zelfs, het meest ver*
flopt, ontdoken en bedorven gevonden heb,
alfchoon de fmct tot de andere darmen was
©vergeflagen. Niettemin kan het kolijk ver-
fchillende plaatfing en oorzaken hebben:
zoo kent men buiten de gewone en gevaar-
lijkfte kolijk, of buikweeën en pijnen, nog
de Wind- kolijk : deze doet den ganfchen wind.;
buik en de ingewanden aan : de buik is ge-
(pannen, en men hoort eene geüadige bor-
reling en rommeling der ingewanden, dat
men dan niet alleen windbuik , maar ook
trommelbuik noemt , doch het welk wel
moet onderfcheiden worden van de zooge-
naamde pof of blaasbuik), daar op zijn plaats
van gemeld is. De gezwollenheid of rom-
meling, welke hier bedoeld wordt, wordt
na eenige kennelijke , uitwendig zigtbare,
krimping en op - en neerpersfing van den on-
derbuik , gevolgd van uitbarstende winden
uit den aars, en ontlast wordende Hollen ,
welke doorgaans dik en zwartklonterig zijn,
kunnende men duiddük zien , dat dit het
P 4 dier
HüT
JtUNDVEE
V. Afd.
vin.
Hoofdft.
Roode
Roiijk.
*30 NATUURLIJKE HISTORIE
dier verligt, waarop dan doorgaans hetzwee-
ten, en zoo deze afgang doorzet, de her-
telling volgt, Ondertusfchen is de eetlust
weg, en de waterloozing meestal moeijelijk
en met pozen al hortende, wordende dan
dit kolijk gevaarlijk Alle deze toevallen
kondigen het kolijk aan , die men dan als
buikfn ij dingen en kramp aanmerkt. De raad
in dit geval is verfcheiden: men oordeelt,
dat een afkookfcl van lauwrierbladen en ka-
millen zeer nuttig is, ingeval men als nog
geene ontfteking vermoedt; dan, zoo men
deze bij toeneming der pijnen en woeling
van het dier ontdekt, moet men tot ver-
koelende middelen zijne toevlugt nemen.
De roode Kolijk is de allergevaarlijkfte
boven alle anderen: zij is het gevolg van
de vorige , of veelal eene eensklaps zich
ontdekkende heete ontfteking van den ge-
beden ommeloop , en van alle de darmen ,
tot de nieren ingefloten ; men erkent dezel-
ve dadelijk aan het wit der oogen , dat rood
en brandigis, aan eene dikke, zwarte, ftin-
kende drek, die veeltijds met roode bloe-
dige flijmvezels vermengd is , en waarbij
wel een bloedigen afgang komt, welke dan
de roode loop wordt ; de pisfe wordt bran-
dig, rood, ontftekend en bloedkleurig; de
hoornen, de ooren, de ftaart en de fpee-
nen worden aan de einden koud; eene al-
gemeene trilling doet den huid aan : dezelve
wordt dan heet , dan koud : het beest is
bijna razend van de pijn, flaat achteruit,
fpringt pin en om , en valt met uitgefpreide
poo?
van HOLLAND. *3*
pooten dikwijls neder en rijst weder op? ■**
de Haart is (lijf, kortom, alle bewegingen fUJNDVEB’
van fluiptrekkingen zijn tegenwoordig , en V. Afd;
duiden die onlijdelijke pijnen der ingewan- VI11- ,
den aan , welke men kramp in de darmen Hoof *
of buikkramp noemt. Middelen in dit ge*
val zijn veelal vruchteloos ; men houdt ech-
ter , even als in de pleuris en andere kolij-
ken, het herhaald aderlaten voor goed, als
verligtende de pijnen. Vele onzer Landlie-
den oordeelen , dat het telkens uitwendig
wasfchen van den buik met leuk water, nog
al veel verzachting aan de Koe geeft, als
mede het lenigen van den aarsdarm met
lampolie , om aan den drek gemakkelijker
doorgang te verfcbaffen.
Nog is er een foort van kolijk of buik- Worm-
fnijding bekend, welke door wormen ver-koliik‘
oorzaakt, en daarom IVorm- kolijk genaamd
wordt: deze ontdekt zich fpoedig, nademaal
de Koeijen die wormen, welke maden of
maaiken genaamd worden, met den drek uic-
loozen, Deze Koeijen hebben doorgaans
een Hinkenden adem , en vermageren zigt-
baar; zij zijn zeer onrustig, en vooral He-
ken zij dikwerf den Haart regtuic ; indien
nien met zekerheid deze worm -kolijk er-
kent, is er eene vrij zekere remedie tegen
bekend , namelijk : men neemt een klein
theekommetje, of omtrent twee a drie thee-
kopjes limoenfap, klust dat met even zoo
veel of iets meer olijven -olie door een, en
doet er een drachma of 60 greinen, of naar
gisfing een klompje , ter grootte van een
P 5 witte
*39 NATUURLIJKE HISTORIE
witte boon , fijn gefloten aloë door, en
hundveei gee^c ^-c aan jrQe .fl ^ men zaj
V- Afd. de doode wormen in den afgang ontdek-
Viil. ken. Dit middel kan zelfs in alle andere
Uoofdft. buikpijnen en maagziekten van veel dienst
zijn.
Maag. Tot de kolijk of buikpijnen betrekt men
ook nog de zoodanige , die veroorzaakt wor •
den door een opgekropte maag en belette
fpijsvertering , waardoor de maag zwelt of
krimpt, doordien de herkaauwde fioffe niet
in de overige magen, en gevolgelijk niet in
de darmen komen kan : dit doet de Koe
walgen en als overgeven, en wordt Blaag -
kolijk genaamd.
Insgelijks ontdaan er buikkolijkcn uit de
verftopping der darmen en maag , dat nog
al vrij gemeen bekend is : men noemt dit wel
zouterxiek ; het is eene verfiopping van de
dikke darmen en tusfehen de bladen der zouter ,
wordende het ook Darm -kolijk genaamd;
dan, daar er reeds van de verfiopping der
darmen gefproken is, zoo behoeve ik hier-
van niets meer te melden, dan alleen dit,
dat het Jaatsrgemelde purgeermiddel , als
mede alles , wat den afgang kan bevorder
ren, hierin ook van veel nut kan zijn.
wnter- Nu diene ik nog iets te melden van de
mcht of waterzucht oïwaterbuik i het welk eene ziek*
waterbuik. te is , waaraan fomwijien de Koeijen , en
vooral de oude Koeijen , kwijnen , en welke
van tijd tot tijd allengs toeneemt. De Koei-
jen , die hieraan kwijnen , hebben nu en dan
koortfen en loomigheid; men ontdekt in-
zon-
kolijk.
Darm*
fcolijk*
van HOLLAND. 233
zonderheid aan de Janken of liezen eene het
fpanning, en klopping der polsaderen, daar* ftVNDVEa:i
na zwellen de dijen of het achterdel, ein- V. Af<k
delijk begint de buik van tijd tot tijd te
zwellen, zoo dat onkundigen dikwijls zulk
een beest voor wel gedijende en vet woe-
dende aanzien , doch de Boeren en kundige
Vetweiders weten dit wel beter, alzoo zij
door het betasten weldra ontdekken , dat de
huid der Koei en , welke deze kwaal heb-
ben, trilt, en als eene lillende logheid aan-
duidt; men kan zelfs den huid indrukken,
zoo dat er eene holte in blijfc, gelijk dit
aan alle waterzucht gemeen is. De water-
zuchtige Koeijen zijn log en lui, en liggen
gaarne, maar liaan moeijelijk op, doch als
de waterzucht op het hoogst komt, ver-
mijden zij het nederliggen , en Haan veel
overeinde , dat doorgaans al een vast ken-
merk dezer ziekte is: intusfehen grazen de-
ze Koeijen nog al door, en geven melk,
doch ongeftadig; indien zij dragen, zoo ver-
gooijen zij meestal de Kalven ; zij lozen
weinig water en doen dit bij korte pozen,
eindelijk derven zij onverhoeds aan over-
flolping van het water. Wat nu de oor-
zaken dezer kwaal betreft , men gist, dat
natte weiden, drasfe larden, cn eene ge-
heele verllapping van de vezelen der dar-
men en opllurpcnde vaten, als mede eene
-verllopping van dezelve of in de pisleiders,
cn ook eene vochtige lucht en natte zo-
mers, wakke winters en dergelijke, cr veel
aan toebrengen.
Ik
*34 NATUURLIJKE HISTORIE
BET Ik kan niet nalaten hier nog melding te
RUNDVEE. fHQken van hetgene ik nu en dan bij de
v. Afd. Slagters in het openen van waterzuchtige
Koeijen heb waargenomen : ik vondt bij
00 ' dieKoeijen, in den onderbuik, tusfchen het
darmfcheil en de holte des buiks, een dun
{lijmerig geel vocht drijven en uitfijpelen ,
zoo dat , wanneer de ingewanden en de
ommeloop er uitgeligt wordt, dit vocht in
de holte der ribben zamenvloeit; de blaas
is doorgaans bovennatuurlijk gefpannen , des-
zelfs bekleedfels zijn bleek , en deszelfs wan-
den zijn vol doorfchijnende heldere voch-
ten: in fommigen is in het tegendeel de
blaas roodachtig ontdoken, de milt is on-
gemeen (lap en flens, en heeft meestal een
flaauwe blaauwachtige paarfche kleur. Tus-
fchen het ganfche celluleufe, aan of tegen
het middenrif of tegen de ribbe- en buik-
fpieren, was insgelijks flijmig vocht, vooral
waren de bladen der lebbe en der zouter
vol van dit flijmige vocht, hetwelk zelfs zich
in den flokdarm fcheen aan te zetten: al het
welk zamen genomen, genoegzaam de aard
dezer ziekte doet kenbaar worden.
Van eenige Landlieden heb ik vernomen ,
dat zij de Koeijen, welke waterzuchtig zijn,
veel witte wortelen en ook de wortelen van
kool te eten geven. Ik vinde ook nog een
voorfchrift van een middel , beftaande in
alantswortel en boommorsch, van elk 4 on-
een, en van agrimonie en weegbreeblade-
ren , van elk een handvol, het wrelk men
alles ruim in water opkookc , tot er vier
van HOLLAND. 235
pinten nat overblijft, waarvan men alle dag
een pint aan de Koe ingeeft , en hiermede RÜDNVB1^
eenige dagen aanhoudt, waarna men er uit- v. Ata.
fcheidt of het weder hervat, naar dat men vin.
noodig oordeelt. Hoofdfc,
Door vele Landlieden wordt ook, tegen
deze kwaal, aan de Koeijen afkookfel van
zevenboom ingegeven, het welk men weet,
dat een fterk afdrijvend middel is. De al*
fero , de hondsdraf, en de wijnfteen of het
wijnfteen -zout kennen en bezigen zij insge-
lijks.
Alvorens nu tot de ziekten der deelen
van het achterftel over te gaan, zoo zal het
hier de gevoegelijkfle plaats zijn om van die
ziekten te fpreken , waardoor wel de deelen
van het middenftel , maar tevens ook andere
deelen der Koeijen worden aangedaan, en
dan komt in de eerfte plaats in aanmerking
het Springvuur ; dan, dit uitvoerig in het Het
negende Hoofdftuk der vierde Afdeeling de* Spnn^
zes werks, bij de ziekten der gekalfd heb-
bende Koeijen, befchreven zijnde, zoo be*
hoeft er alhier niets meer van gezegd te wor-
den.
Het Lendevuur heeft, ten aan zien van de Het Les*
koorts en van de zigtbare veranderingen , deruur.
welke men na den dood der Koe in des*
zelfs ligchaam ontdekt, zeer naauwe over-
eenkomst met het fpringvuur; men ontdekt
dezelfde verfchijnfels , welke men aan een
beest, het welk aan het fpringvuur geftor-
ven is, gewaar wordt; men vindt de inge-
wanden op dezelfde wijze vergaan en van
den
•2 36 NATUURLIJKE HISTORIE
mT brand aangetast, als mede brandvlakken langs
*tJNDVEE*den rug, even zoo diep ingedrongen als in
v. Afci. hec fpringvuur; men ontdekt dezelve ook
lloo/dit *n anc*ere vlee^ige deelen: alleen heeft dit
00 Cl * onderfcheid tusfehen het lendevuur en het
fpringvuur plaats, dat in het lendevuur de
brandvlakken, in de vleezige deelen, meer
aan het voorfte dan aan het achterfte ge-
deelte der Koe zijn , en voornamelijk op de
achterfte ribben en in den omtrek van hec
hart gevonden worden, waarom ook in hec
lendevuur de voorde pooten meer dan de
achterfïe verlamd zijn.
Door deze ziekte worden inzonderheid
in den zomer, bij heet weer, Koeijen ge-
troffen , welke te voren mager geweest zijn-
de, op eene goede weide fpoedig krachtig
en vet zijn geworden : dezelve is veel he-
viger dan het fpringvuur, en heeft een fpoe-
diger verloop, zoo dat het beest fomtijds
in minder dan vier en twintig uren er aan
ilerft.
Vele Landlieden zijn van oordeel , dat
deze ziekte door volbloedigheid veroorzaakt
wordt, en noemen dezelve daarom ook wel
het Bloed , ( moetende het echter wel on-
- derfcheiden worden van het zoogenaamd Len -
debloed , in het derde HoofdUuk , en van
het aan het bloed zijn , of kwaad 'bloed ,
in het vierde Hoofdftuk dezer vijfde Afdee-
ling , en van de Bloedziekte , befchreven in
dit Hoofdftuk ). In het begin dezer ziek-
te, namelijk het lendevuur, kan men niet
beter doen , can de Koe ■aderlaten , alzoo
van HOLLAND. 23?
bij de fchielijk verkregene volfappigheid ook het ^
veeltijds eene fdikbloedigheid plaats heeft , RUNDveE’
en dit door de fterke hitte in beweging ge* V. Afd*
rakende, de hevige toevallen veroorzaakt.'
Behalve het aderlaten, zijn vele Landlie-
den ook gewoon , terftond daarop hun ge-
wóón purgeermiddel , bcftaande in de zwar-
te nieswortel, wrangwortel genaamd, aan
de Koe in te geven, door welke beide mid-
delen fomtijds nog de, door deze ziekte
aangetaste , Koeijen behouden worden.
Het Fenijn , hoe zeer bij velen voor de-
zelfde ziekte als het fpringvuür gehóuden, m*a'
fchijnt echter daarvan eenigermate onder-
fcheiden te zijn, en fomtijds fpoediger den
dood te veroorzaken.
Uit een berigt van twee Leden der Com* Taekene»
misfie van Landbouw in Frieslénd'\ - gedaan van het*
den 19. November 1807, in de Vergade- zelve’
ring dier Commisfie , door welke zij ge-
magtigd waren om onderzoek- naar deze
ziekte te doen , blijkt : dat de Landlieden ,
welke beesten aan deze ziekte verloren had-
den, als teek ens" van dezelve hadden opge-
merkt : tranende oögen , de helft verlies
van melk in een half etmaal ; dikten onder
dén hals; veel en zwarten afgang-; dat zij
wel wat aten:, maar' fpoedig, ja bijïïa bij
ieder mondvol, naar de floot liepen om te
drinken, en veel dronken; ook dat dezelve
overkotig ftonden , én de meeste veelal
fpoedig waren geftorven, zelfs verfcheiden
een uur of drie na dat bij hun de ziekte
ppgemerkc was; verder, dat de geftorven
bees-
a3S NATUURLIJKE HISTORIE
HET beesten, voor hun dood, fterk met de poo-
rundvel ten f]oegen^ en ^at, ig0_rt na den dood, bij
v. Af d. het eene beest eene groenachtige ftoife , en
bij het andere een dun geel vocht uit den
00 u ’ neus liep; als mede dat een der geflorven
beesten, na begraven te zijn, was gebars-
ten, en er toen een geelachtig fchuim uit
het graf kwam.
Eene der Koeijen , welke door deze ziek-
te was aangetast , had eene dikte in de zijde
gekregen, waaruit, dezelve door den Land-
man geopend zijnde, een dun bloedig wa-
ter ontlast was , en welke Koe gebeterd
zijnde, echter zeer vermagerd was en zeere
uijers had.
Een der Landlieden had tegen deze ziekte
olie gebruikt, waarin een (lang was dooJ-
geloopen, hebbende van dit middel in vroe-
ger jaren nut gehad, en toen drie Koeijen,
welke hetzelve gebruikt hadden , herftelt.
Deze beesten waren na hunne herftelling,
tierig, maar vermagerd, en hadden gezwol-
len uijers; ook was bij hem eene Koe ge-
beterd, zonder iets gebruikt te hebben: alle
de gebeterden hadden dikke builen of dikke
pooten gehad, en deze Landman had op-
gemerkt , dat , na eene lange hitte en droog-
te , het venijn het heviglle was na den eer-
ften regen.
Aard de- Wegens den aard dezer ziekte, zijn die
ter ziekte. Leden der Commisfle van oordeel , dat de-
zelve van een zeer kwaadaardigen aard is,
en zeer waarfchijnlijk in eene geweldige
ontftekingkoorts beftaat , welke fpoedig in
van HOLLAND. £39
koud vuur eindigt, en dus een rasfen dood
veroorzaakt : maar krijgt het beest uitwen- *UNDVEB-
dige builen en dikke pooten, dat de ziekte v. Afd.
dan minder gevaarlijk fchijnt te zijn , als VI1**
dan de inwendige edele deelen zoo veel niet 00 *
aandoende ; Rellende die Leden het verder
in her onzekere, of deze ziekte al of niet
befmettelijk is , offchoon zij echter aanba-
len, dat de voorbeelden van het jaar 1783
die ziekte onder de befmettelijke fchijnen te
rangfchikken , vermits toen , even als al-
toos, deze ziekte in de lage landen het eerst
begonnen was en zich tot de hooge klei-
gronden had uitgeRrekt.
De Leden der Commisfie , bovengenoemd , Oorzake*
oordeelen, dat de oorzaak van deze vernie- deacrziefc
lende ziekte moeijelijk te bepalen is, ver-te*
mits verfchiilende meeningen daarover be«
ftaan , daar de een meent , dat vergiftige
dampen en planten of Recht water, en we-
der anderen, dat eene gele Rof, als boter,
welke fomwijlen op de weiden gevonden
wordt , of wel infekten , de oorzaak zijn ;
terwijl echter die Heeren, den tijd in aan-
merking nemende , waarop deze ziekte
heerscht , daarin eenigen grond meenen te
vinden voor hun gevoelen, zonder hetzelve
echter als zeker te willen opgeven , name-
lijk: dat deze ziekte altoos na zeer heete
en drooge zomers heerscht, of wel na dat
hitte en droogte eenigen tijd hebben aange-
houden: en daar op zeer heete dagen, hier
te iande, altoos koude en door Rerke daauw
vochtige nachten volgen , zoo moet het
Q vee 9
s4o NATUURLIJKE HISTORIE
vee, dat, den geheelen dag, aan de bran-
*UNBivaB’ dende zon is blootgefteld , die koude en
V. Aid . natte nachten verduren, wordend^ het wel-
Hopfdft £evoec^e en dus het bloedrijk (Ie Vee er mee-
u * rendeels door aangetast: ook komt op lan*
den , nabij veel water gelegen , de ziekte
het eerst en meest, zijnde daar zeker ook
veel nattigheid van den daauw, en het komt
dus die Leden der Commisfie waarfchiinlijk
voor , dat door de gedurige opvolging van
hitte en koude , de oorzaak dezer ziekte
geboren wordt: alzoo het vee, nog door
de warmte verhit, de nachtkoude met nat-
tigheid gevoelt, en dat hierdoor een epraé-
dispo fitte tot omfteking, ja tot rotting ge-
boren wordt. Dat vervolgens het weder be-
ginnende te veranderen , het tot deze ziekte
reeds neigend vee ziek wordt ; maar die
beesten , welke minder bloedrijk zijn , vrij
en gezond blijven, wijl bij hun eene zoo
flerke fpanning der bloedvaten geene plaats
heeft gehad.
Voorbe- Zoo moeiidijk als het die Gecommitteer-
loedipgen den is geweest , om de oorzaak van die ziek-
ziekte deZC ie °P te £even» even 200 ^djelijk is het
hun voorgekomen , de regte middelen ter
voorbehoeding van dezelve voor te fchrij-
ven ; dan, daar deze ziekte het eersten meest
ontdekt wordt op lage en waterachtige lan-
den, zoo oordeelen zij* dat het vee, op
dezelve weidende , na eene maand in het
land geweest te zijn , ter voorbehoeding zou
kunnen worden adergelaten , ten einde hier-
door de fpanning der bloedvaten wordende
weg.
van HOLLAND# 24*
weggenomen , de neiging tot ontfteking
voorgekomen wierd ; terwijl men verder wei R‘UNDVBE«
naauwkeurig diende gade te Haan , of hec V. Afd.
vee genoegzaam afgang behield en of het wel
water loosde : was zulks gebrekkig , dan 0 ^
oordeelen zij , dat een zacht verkoelend
laxeermiddel veel zou helpen : terwijl zij
verder van oordeel zijn, dat zoo het vee.
Voor de brandende zon en voor de nachts
koude, door bosch of anderzins konde be-
fchut worden , dit, naar hunne gedachten,
een middel zou zijn , waardoor de neiging
tot deze ziekte konde worden voorgeko-
men*
Daar deze ziekte met ontfteking vergezeld d^pmei3’
is, zou houden die Gecommitteerden heCgen^J
doen eener aderlating, in den beginne de- ziekte,
zer ziekte , voor goed , als kunnende dan,
zeer veel nut aan brengen , als mede een
zacht verkoelend laxeermiddel, terwijl ze*
mei water , welks verzachtende kracht be«5
kend is , zeer dien (lig zou kunnen zijn,
vooral zoo de ontfteking de ingewanden had
aangedaan; maar oordeelen, dat de aderla*
ting geen nut meer kan doen, zoodra de
ontfteking tot verzwering of koud vuur is
overgegaan. Voorts dragen zij als nuttig
voor , het brengen van het zieke vee in rai-i
me en welgeluchce ftallen , om hierdoor het
zieke van het gezonde vee af te fcheiden,
en zoo er befmetting bij was , dezelve te
beter te weeren. Indien er uitwendige bui-
len komen , zoo is , volgens hun gevoelen ,
derzelver openipg nooöig. Verder zeggen
Q 2 zij*
HF.T
HVNDVEE.
V. Afd
VIII.
Moofdft.
242 NATUURLIJKE HISTORIE
zij, dat het geftorven vee. ©ogenblikkelijk
na den dood, met huid en al, ten minde
drie voeten diep behoorde begraven te wor-
den, en wel op eene afgezonderde plaats,
niet digt bij het woonhuis, ook niet digt
bij een floot, waaruit het vee drinkt, en
niet in de weide , waarin het vee graast ;
dat de flal, waarop het vee geflorven is,
inet zeepwater moet worden afgefchrobt ;
dat het leem der flal van dezelve wegge-
nomen en door nieuw moet worden ver-
vangen ; dat het touwwerk, waaraan het
beest is gebonden geweest, en het voeder,
het welk nog in de flal overig is, diende
verbrand, en de flallen verder met zeezout-
zure berookingen, of door berooking met
jeneverbesfen dienden verfrischt te worden ,
en dat eindelijk ook de emmer, waaruit het
zieke vee gedronken heeft, met heet zeep-
water moest afgeboend , berookt , en ten
minfle drie dagen aan de lucht worden bloot-
gefleld.
Gemelde Gecommitteerden berigten wij*
ders nog , dat zij de landen kruidkundig
onderzocht, en geene fufpeéle of vergiftige
planten ontdekt hadden, als mede dat het
water, bij deze landen gelegen, ook goed
was (*).
Prof,
(*) Men kan het berigt van deze Gecommitteer-
den, als mede eenige daarbij gevoegde (tukken , breed-
vofiger ’ezen in het Magazijn van Vadcrlandfchen
Landbouw , vervaardigd wordende door den Heer
j. kops, en wel -n het vierde Deel derde Stuk va»
hetzelve.
van HOLLAND, 243
Prof. p. camper, welke deze ziekte in
het jaar 1783 heeft waargenomen, houdt RUND/ER*
dezelve voor eene bijzondere rotkoorts, v. Afd.
waarvan de ontdekingen en verdikkingen de
gevolgen zouden zijn, en oordeelt, dat de 00 L*
hardheden in den vetrok van het vel , zoo aan Gevoelea
den kosfem, hals, kaak als vang, ook devan p*
gevolgen zijn van die zelfde rotkoorts, wel
ke het befmette bloed derwaarts voert, en aard dezer
plaatfelijke verdopping o £ obftruSie veroor- ziekte,
zaakt, die fomtijds weder verdwijnt, ook
fom wijlen het vel alleen aandoet en ver-
flikt, of wel geheel uitzet, en door de na-
tuur afgezonderd wordt. Hij oordeelt ver-
der, dat de Koeijen alleen daarom fchielijk
flerven, omdat deze rotkoorts zeer zwaar
is, en fpoedig het gedarmte , het vetvlies,
de lever en de milt doet verdikken , en dat
de Koeijen , die beteren , zeker minder door
de ziekte zijn aangedaan; dat de genezing
moet beoogd worden door vermindering van
bloed en door het ingéven van middelen,
welke het bederf tegenflaan. Wijders heeft
hij opgemerkt , dat het Zenijn zich even
fpoedig achterwaarts als voor aan het beest
vertoont.
De Ziekten der deelen yan het
achterfleL
Overgaande tot de ziekten der deelen van
het achterdel, zoo zullen wij ook dit ge-
deelte in orde voordragen , en het eerst
fpreken van;
Q 3 De
ü44 NATUURLIJKE HISTORIE
het De Ziekten der Nieren : deze zijn in
rundvee j{oejjen vrjj gemeen en dikwerf doo-
V. Afd delijk. De ver 'dop ping der nieren veroor-
H^ofdft zaa^c *n ^ec Rutidvee zoo wel waterzucht
00 * en verkalking als in den Merisch, en ver-
ziekten volgens ook beenwording , bloed wateren
ten NlC* en ^en P^s^röP* Het n^ec zeer zeldzaam ,
in de nieren der Koeijen , beentjes en zelfs
Nierftee- geheele verkalkingen te vinden : men kan
aan de hardheid en fchraalheid van het nier-
bedde de ongebeldheid van de nieren ont-
dekken , welke dan ook doorgaans klein en
ingekrompen, ja verkalkt of verhard zijn.
Voorts vindt men in het tegendeel dikwerf
Gezwollen de nieren zoo ongemeen groot en gezwol-
«icren. }en ^ ^at Z\] het nierbedde geheel beflaan :
dit is een teeken van eene volfhgen veel-
en dikbloedigheid , en , naar mijn gevoelen ,
ombaat veeltijds het bloedpisfen der Koei-
jen hieruit.
De gebreken der blaas kan men tot de
volgende brengen, als:
i. Belemmerd pisfen , a. bloedpisfen ,
3. opbopping der piste, 4. pisdrop, 5. de
'been in de blaas , 6. been in de roije,
7. ontboken roede , 8. balzuchc
Beiem- Belemmerd pisfen ontdekt zich, als men
aserd pis- ziet, dat de Koe heen en weder loopende,
fcn zich tot waterloözen fchikc , maar er niets
volgt dan bij kleine gedeelten: deze kwaal
ontbaar uit eene al te berke inkrimping
der pisleiders en fpieren, ook van eene al
te fcherpe aandoening in de vaten der nie-
ren. Het is eene zeer benaauwde ziekte,
waar*
(
/
van HOLLAND. 245
waardoor de Koeijen al dikwijls getroffen h*t
worden. Ik voor mij denke, dat de Koer RÜNDVf£*
jen , die veel op dorre heiden en bentgras , v. Afd.
cf wilde zuring grazen , het meest voor de- vin.
ze kwaal vatbaar zijn , want de onder vin-
ding heeft geleerd, dat de Koeijen, welke
op goede grasgronden grazen en frisfche
flooten hebben, weinig, of althans minder
aan deze kwaal onderhevig zijn.
Tegen het belemmerd pisfen geeft men
als middelen op , het aderlaten in de blaas-
ader, dat de melkader ook is, of aan de-
zelve grenst, en dan het ingeven van een
drank, bedaande in honing en witten wijn.
Onze Hollandfche Landlieden geven de Koe
wel oud bier en roggemeel in. Olie, ho-
ning en wijn , wel door een gekookt , is
een, bij de ouden bekend, zeer nuttig mid-
del.
Het Bloed pisfen is al mede eene welbe- Bloed
kende en niet minder geduchte kwaal derplsfca*
Koeijen : in deze kwaal zijn verfchillende
trappen, als: u wanneer de pisfe hoogrood
is, en als bloedig fchijnt: die is fleches door
eene fcherpe fchrijning ; de andere foorc
.is, als er kennelijk bloed onder is, en ein»
delijk als de pisfe volftrekt met fhjmig bloed
vermengd is. Het bloed pisfen onedaat uic
fcherpe doffen in de nieren en in de blaas y
en zeer zeker zijn hèc voorceekenen van ver-
kalkingen en deen wordingen in de blaas en
in de pisleiders; behalve dac het bloed- pis-
fen kan ontdaan uit de loop , uic de bloed-
loop , uic rotfiekten , en utc eene geheele
Q 4 bloed-
24 6 NATUURLIJKE HISTORIE
HET bloedbedemng, waardoor dan ook de bloed-
uündvee, vaten ^er njeren zjjn aangedaan,
v. Afd. Het eigenlijk gezegd bloedpisfen is, als
Hcofdü er k*ina n*ecs an<^ers ^an M°cd te voorfchijn
komt , doch het welk dient onderfcheiden
te worden van zekere bloedvloeiing, welke
wel uit defchede der lijfmoeder plaats heeft,
en dikwijls bij het uitloozen met de pisfe
vermengd is, en ook van het bloed pisfen,
dat uit verz weeringen in den krop van de
blaas of in de roede der Osfen ontftaat,
welke allen van een anderen aard zijn.
Het hier bedoeld bloed pisfen is dat ,
welk vrij gemeen bekend is, en veeltijds in
het begin van den zomer, in de maand
Mei of het begin van Junij , bij de Koeijen
plaats heeft : mogelijk brengt de verhitting
er dan wel iets aan toe.
Oorzaken De meeste Landlieden houden voor een oor-
Bloed61 is. za3^ van ^et b*oec* pisfen , het eten van kwaad
een.6 P]S* voedfel , vooral van heeremoes of paarde-
ftaart , distel toppen of ander aandoenend
kruid, het welk in dien tijd even uitfpruit,
en dan door de Koeijen wordt afgegraasd;
want als deze foort van kruiden hoog uit-
gegroeid zijn, worden dezelve niet door de
Koeijen gegeten ten zij uit hongersnood ;
waarom men het bloed pisfen ook vrij fterk
en van de ergfle gevolgen ontwaar wordt
onder Koeijen, welke op fchrale geestgron-
den grazen, waar die kruiden , en ook fchraal
gras, wilde zuring enz. groeijen, kunnende
het ook wel ontftaan uit de fcherpe haakjes
en deeltjes der gemelde planten.
van HOLLAND* 247
De kenreekenen en gevolgen dezer ziekte HET
zijn in de eene Koe derker en van langer RLN Vc
duurzaamheid dan in de andere ; fomtijds ^Afd,
genezen zij fpoedig, maar fomtijds zet zich Hoofd^
de kwaal tot ontdeking in de blaas: het
eerde, waaraan men dit ontdekt, is eene ke^nt^*
hooge kleur aan de pisfe, eene algemeene
hitte over het kruis en aan den Haart, waar Van het
van de haren borstelig beginnen op te ftaan , Bloed pis-
als in de rattedaart: ook krijgen zij hardfea’
de koorts, waarin zij verhit zijn; men ziet
de lanken gedadig inkrimpen , en de Koe
dikwijls te vergeefs tot waterloozen pers-
fen , ook fom wijlen en bij pozen eenige
golven roodbloedige pisfe loozen: zij gera-
ken fpoedig van de melk af, en krijgen
doorgaans daarna den drop. Het eigenlijk
bloed volgt meestal, als de pis doorzet, en
neemt toe in roodigheid , gelijk dezelve ook
allengs afneemc als deze ziekte dijt en af-
neemt , maar gaat dezelve tot ontdeking
over, dan wordt de pisfe etterachtig , dik
en lijmig, en loopt dikwijls af, zonder dat
de Koe, zoo als men het noemt, duiten
kan; zwellende de klink en wordende de-
zelve tevens als verlamd, en ingeval de Koe
met Kalf is, vergooit zij meestal hetzelve,
als wanneer de Koe dikwijls geneest en het
bloedwellen ophoudt , waarfchijnlijk om dat
hetzelve dan andere afleiding bekomt. Dit
een en ander zijn de voornaam de en bekende
vatbaarde teekenen dezer ziekte.
Wat nu de genezing aangaat, men kent
Q 5 bij
243 NATUURLIJKE HISTORIE
HET bij de Landlieden en Koeiien «doflors ver-
rundvee. fcbiUende middelen; als:
V. Afd. Men neme geersc en bennipzaad , van elk
vni. zes lood, theriaak twee lood, dit te zamen
00f ' in twee pinten witten wijn gekookt, en in
Genees- twee dagen , eiken dag de helft , aan de Koe
middelen ingegeven, is een zeer goed middel.
Bloedpis- Een noS eenvoudiger en zeker niet te
fen. verwerpen middel is , het fap van weegbree-
bladeren, uitgeperst en met zoo veel olij-
ven-olie vermengd, dat het te zamen een
pint vocht uitmaakt : dit tweemaal daags
aan de Koe ingegeven, helpt doorgaans.
Oneer onze oude Hollandfchc remedien
vinde ik, bij het gebruik van het gemelde
weegbreefap met olijven -olie, nog gevoegd
twee oneen poeder van wijnfteen of van
Cremor Tart ar i , en een once poeder van
Colloquint , met twee a drie gekluste eije-
ren door een geroerd , en dit vervolgens
met een fles rooden wijn warm tot een ge-
kleinst, en hetzelve eens daags aan de Koe
ingegoten. Dit middel is voorzeker bere-
deneerd genoeg , om het den Landlieden
aan te bevelen; doch vooral moeten zij het
weegbreefap niet vergeren , om dat dit kruid ,
hoe gemeen hier te lande en daarom veel-
ligt het minst geacht, in het bloedvloeijen
of bloedwateren der Koeijen een allereerst
behoedmiddel is.
Nog zijn er , welken de Koe vooreerst
aderlaten , en dan tarwemeel met heete melk
beflaan , en dit beflag , met een musje boom-
olie vermengd, aan de Koe ingeven.
In»
van HOLLAND. 24^
Ingevalle nu binnen tweemaal vier en
twintig uren deze middelen niet helpen, js RUNDVsa*
de dood volftrekc het gevolg , vooral als v Afd.
het eene bloedftorting is, want men dient vni.
wel oplettend ie zijn op het bloed pisfen, Hoofd!i*
te weten, of het alleen bloed is, dat door
eene aderbreuk in de vaten veroorzaakt
wordt en doorgaans doodelijk is , of dat
het bloed pisfen door fcherpe vochten ver-
oorzaakt wordt , als wanneer het bloed ,
vermengd met de piste, uitvloeit: dit laai-
fte wordt een kwijnend gebrek, waarop ge-
meenlijk andere volgen, als:
Opfiopping dtr Pisfe : dit is omtrent het- opdop.
zelfde als belemmerd pisfen, met dit on-Pjns
derfcheid, dat, daar de belemmering ont-pi*rs*
Haat uit eene verkeerde kleinzïng in de bloed-
vaten en in de pisleiders , de opfiopping ei-
genlijk in den krop der blaas zit, waarom
ook de Osfen en Stieren hier veel meer aan
onderworpen zijn , dan wel de Koeijen , in
zoo verre, dat dit als eene bijzondere kwaal
der Osfen bekend is bij den naam van
Vcrftopte Rotje , dat is verdrop te roede, Verdopte
zijnde het mannelijk teellid: deze verftop- Roiie-
ping kan aan de klieren, aan de pisleiders
en aan den krop van de blaas zoo groot
zijn en zwelling veroorzaken , dat het tot
een volkomen ettergezwel overflastt en als
verkalkt. Hieruit ontdaan gevaarlijke ge-
breken, als den pisdrop , daarna de bal-
zucht, en eindelijk de Heen in de roije.
De Pisdrop is eene vrij gemeene kwaal Pisdrop.
’der Osfen: men ziet het dikwijls, dat de
Os-
*5 o NATUURLIJKE HISTORIE
f,KT Osfen grazende , geftadig hun water bij
rundvee, ^r0ppen 0f k]eine hoeveelheden laren loo-
V. Afd. pen; fommigen zijn zoo flap in de deelen
Hoofdft ^er water^ooz^ng en in ^e roede, dat de-
zelve uithangt , en dikwijls tot een zeker
foort van doorzakking in den voorhuid
overgaat, die dan
Roije Rotje Breuk genaamd wordt, doch ook
Breuk. dikwerf verkeerdeli k met de navelbreuk
vermengd wordt, zijnde tusfchen die beide
zeer veel verfchil.
Baizucht, De Balzucht kan men met regt aanmer-
ken als het gevolg van ziekten in de blaas
en in de teeldeelen. Het gebeurt, dat de
balzak der Osfen zoo geweldig zwelt, dat
dezelve als een Koeijen-uijer uitzet : dit
wordt veroorzaakt door eene niet goede
uit- of affnijding der ballen onder het lub-
ben , als wanneer er nog eenige zaadlei-
dende vaten gemeenfchap hebben met de
zaadleiders der roede of roije: zulk foort
van Osfen zijn doorgaans ritziger en ge-
dijen fchraal. De kwaal is bekend genoeg,
doch middelen zijn er niet veel tegen aan
te wenden, dan alleen eene fmeering met
eenige daartoe bekende zalf; inwendige mid-
delen helpen weinig Bij verzweering en
etterwording kan het openen goed zijn,
doch een verflandig Landman doet best,
om zich zulk een Os hoe eer hoe beter af-
handig te maken , alzoo er nooit iets goeds
van te wachten is. Nog is er een andere
kwaal ,
KuU
J
van HOLLAND. 251
Kuil balg genaamd, dat is, als de ballen HÏT
en de val/ak zoodanig ingekrompen zijn , RÜNDVE£*
dat zij dik wi Is tot verflopping en gevaar- v. Afd.
lijke zwelling of ertering overgaan. Hoofdft'
Ondermsfchen kan het ook zijn, dat de 00
balzak zwelt door weerpiïn van de roede , Kullebalg.
vooral als die tot verharding overgaac, of
dat er deentjes in de pisleiders zijn.
De Rotje of Roede der Osfen verhard Verharde
almede door niet goed te lubben en uit nogRoiie*
overgebleven driften in de Osfen, die, ge-
lijk vrij gemeen is, op’ elkander verhitten
of rijden , waardoor ontfteking en vervol-
gens verharding ontflaat.
Steen in de Rotje, dit zijn kleine (leen- Steei| **
tjes en zanderige doffen , 'welke men nu de Roi^‘
en dan in de roede en in de pisleiders der
Osfen vindt , en een foort van graveel zijn ;
evenwel is dit gebrek minder gemeen aan
de Osfen , die hier te lande vetgeweid wor-
den, dan wel aan die hooger in Duitsch -
land weiden’, alwaar men de Osfen voor
den ploeg fpanc en op den dorsch vloer laat
loopen : het is hierom , dat dit foort van
graveel in die flreken meerder bekend is,
dan hier te lande ; niettemin komen hier
zülk foort van zandige aanzettingen dn de
pisleiders der Osfen wel eens voor. Voor
het overi ge wordt het onder het belemmerd
pisfen en de verflopping gefield.
De Steen in de Blaas is mede gemeen steen ia
bekend in Duitschland onder de Ploeg- de üJUrs,
Osfen. Onze Koeijen en Osfen hebben de-
zelve
%S% NATUURLIJKE HISTORIE
KET
RUNDVEE,
V. Afd.
‘ vm.
no Mfu
De Brcu-
jim.
zelve fam wijlen : ik heb moeite gedaan ,
'om er onder mijne verzameling van dier
lijke fleenen te bekomen, doch totnogtoe
is dit mij niet gelukt: het fchijnt ook ove?
het geheel , dat er het Rundvee minder
mede gekweld is in ons land, dan in berg-
achtige gewesten, en veeliigt zoude ik die
gebrek overgeflagen hebben , indien ik er
bij de uitheem fche Schrijvers over den Land-
bouw niet telkens gewag van vond gemaakt;
ik vinde bij hun de volgende vooiTchrifcen
ter genezing, te weten:
Voor de verharde Roije , een fmeerfel
van malva of altheaworcel met ongezouten
boter; men kan ook populierzalf gebruiken,
dit komt op een uit.
Voor den Steen in de blaas vind ik aan-
geraden : twee oneen zeevenkel , een half
lood kruidnagelen en anderhalf vierendeel
lood geftooren peper , op rooden wijn ge*
ze t, en leuk, bij kleine hoeveelheden van
een half meikkopje daags, in te geven.
Voor belemmerd pisfen en pisdrop of
koude pis, is mij al mede eene vrij aanne-
melijke remedie bekend, te weten : radijs ,
venkel en Javaszaad onder een geftooten en
op oud bier warm ‘te trekken gezet, en
hiervan aan de Kce of Os ’s morgens een
melk kop in te geven.
Nu zoude men nog onder de gebreken
dezer deelen kunnen optellen en befchrij-
ven de breuken , waaraan de Koeijen onr
derhevig zijn, als de Liesbreuk, de Navel-
breuk
van HOLLAND. 253
breuk en de Netbreuk; dan, daar van de- «u?
zelve reeds zoo veel gezegd is als wij noo- *ÜNDVEl*
dig hebben geoordeeld, zoo wijzen wij den V. Af<3;
Lezer tot die befchrij vingen , en wel ten
aanzien van:
VIII.
Hoofdft.
De Liesbreuk , tot de befchrijving van Liesbreuk,
de gebreken der Lies - en Lankklieren ,
in het derde Hoofdftuk dezer vijfde
Afdeeling.
Wegens de Navelbreuk , tot de befchrij- Navel*
ving van het fpiergeftel , in het tweede breuk.
Hoofdfluk der tweede Afdeeling; en
tot de befchrijving der Lever , in het
tweede Hoofdftuk der derde Afdeeling
dezes werks.
Wegens de Netbreuk , tot de befchrij- Netbreuk^
ving van het Netvlies , in het tweede
Hoofdfiuk der derde Afdeeling dezes
werks.
Voorts zouden nu de Elder-, Uur- of
Speenziekten moeten volgen ; dan , van de-
ze de volgende reeds befchreven zijnde , zoo
behoeft zulks hier niet te worden herhaalt;
men zie dan van de:
Fer flopte Speenen 9
Zeere Speenen ,
Het aan de Melk liggen ,
Melk drop y
Verdopte
Speenen.
Zeere
Speenen.
Aan de
melk lig-
gen
Melkdiop*
en
HET
RUNDVEE.
V. Afd.
vin.
Hoofdft.
Sf«€nt]c8
isa de melk*
VfttfDé -
Kwade
rijers , of
ontfteking
van den
nijer, en
aerzelver
oorzaak.
Teeltenen
dezer ont-
steking.
254 NATUURLIJKE HISTORIE
en vnn meerdere gebreken der fpeenen, de
befchrij vingen, in het derde Hoofdftuk de-
zer vijfde Afdeeling ; als mede de befchrij •
ving van een fpeen - of melkbuisje , om
fpeenen, waarin geene genoegzame doortogt
van melk is, aan het melken te helpen, in
het negende Hoofdftuk der vierde Afdee-
ling dezes werks.
Ook zijn de fteentjes , welke zich fom*
tijds in de klierenden in de melkvaten vast-
zetten, op Plaat XV Ü Figuur 10 afgebeeld,
en in de befchrij ving van die Plaat eenig-
zins aangedacht.
Dan , bij alle de reeds befchrevene ge*
breken der fpeenen , kunnen wij niet nala-
ten hier melding te maken van dat gebrek,
het welk door den Heer eberhard genoemd
wordt:
Kwade XJijers , of Ontfteking aan de
Uijers der Koeijen , en welke gedeeltelijk
on r (laat uit inwendige, en gedeelcelijk uit
uitwendige oorzaken, als door alle foorten
van fcherpigheden , welke op den uijer val-
len; door koude; door zwemmen in koud
water; door aanklevende vuiligheden; door
het al te ruuw en hard melken; door ftoo-
ten, flaan, en andere bezeringen.
Deze ontfteking van den uijer openbaart
zich, (volgens dien Schrijver) door een
hard en pijnlijk gezwel, waarbij tevens,
wanneer die tot een hoogen graad komt ,
de buitenhuid roodachtig en op het ge-
voel heet bevonden wordt , en welk ge«
zwel j
van HOLLAND. 255
zwel , indien er niet fppedig fcbeiding in
komt, tot verettering of verharding over. RÜN0VE£-
gaat, en de naastliggende fpeenen opdroa- v. Afd. /
gen. Wordt dit toeval niet wel behan- *
deld, en duurt de ettering lang, dan wor-
den de melkwegen ook aangedaan , en er
dringt bloed in dezelven: dit mede worden-
de uitgemolken , zoo wordt zulks Bloed -
melken genaamd. *
Zoodra men zoodanig gezwel aan den Genees.'
uijer ontdekt, dan moet men de fcbeiding W1^e dier
er van trachten te bewerken , te welken *
einde men (volgens eberhard) de Koe
twee tot vier ponden bloed uit de melk-
aderen moet aftappen, en aan dezelve een
poeder tegen de ontfteking ingeven , be-
gaande hetzelve, (volgens zijn voorfchrifc^
in:
i
Nitri depur.
Sal. mirab. glaub.
Ammoniac. pur. ana . unc. $
Pulv. Camphor fcrup. /3
M. F. Pulv. d, ad vier. Zijnde de dofis
elk uur een drachma ( vierendeel loods),
of, in minder gewigtige gevallen, alle
. twee uren een of een en een half
drachma.
Als mede dagelijks de warme omflag, be*
ihande (volgens zijn vpprfchrift) in:
Pv
Rad.
% *5 6 NATUURLIJKE HISTORIE
HET
RUNDVEE.
V. Afd.
VIII.
Hooldftj
Rad. Alth . unc. iij
Herb, Alth. . manip. iy
Flor. melilor.
Chamom. rom.
Samb ana . . . . manip. i#
Farim fem. focn. graec. . . unc. iv
C. C. F. fpec. pro CatapL , zijnde krui-
den tot een papachdgen omflag.
of:
j ,'V: . . t 1 I*.. • . > . .f.
Neemt 12 lood van gemelde kruiden,
cn doet er bij een lood klein gefneden Ve-
netiaanfche of Spaanfche zeep, kookt dit
te zamen tot een pap, en gebruikt het al-
zoo tot een warmen omflag.
Doch ’s nachts legge men een op linnen
gefineerde pleister, beflaande al mede vol-
gens zijn voorlchnft) in:
EmpL Saponat. Barb. . . . unc. iij,
D. S. Zijnde dit eene verdeelende pleis-
ter.
Bij het voorfchrifc voor deze pleister voege
gemelde Schrijver: dat dezelve op het aan-
raken niet fmeerig moet zijn , maar het
vocht , door het kooken , zoodanig moet
zijn uitgedampt, dat zij, zonder haar vooraf
warm te maken, zich niet laat fmeeren, en
dat zij op het gevoel meer glad dan kle-
verig zij. Men legge deze omflag en pleis-
ter op het gezwel, volgens de opgave, tot
dat het volkomen verdwenen is.
Maar
van HOLLAND. <257
Maar is de ontfteking tot verettering over-
gegaan, het zij uit zich zelven of door ver-
zuim van een tijdig gebruik der opgegeven
middelen , dan moet men het ettergezwel
openen, als het rijp genoeg is, dat is, als
men de, daarin fchommelende, Poffen dui-
delijk waarnemen, of tusfchen twee, aan
het gezwel tegen over elkander geplaatste,
vingeren voelen kan, en met de reeds ge-
melde uitwendige middelen voortgaan tot de
genezing toe, waarbij ook alle dagen twee-
maal, de volgende zalf, op een wiekje, ter
zuivering der zweer, kan worden gebruikt,
bePaande dezelve ( volgens zijn voorfchrifc)
in :
Unguenr. Bafilic. . ; ; unc. j
D S. Zijnde die een zalf om te ver*
binden.
Wanneer echter het otitfloken gezwel (ze gc
verder de gemelde Schrijver) door eene on-
bekwame behandeling en door het opleggen
van ongunfHge middelen , gelijk alle te Perk
verkoelende, zamentrekkende en verpoppen-
de middelen zijn, tot verharding is gebragt,
dan is er een veel langer tijd, tot de her-
Peiling van de Koe, noodig. Deze kan
echter, zijns oordeels, gefchieden door het
gebruiken van een warmen omflag, bePaan-
de (volgens zijn voorfchrift} in het vol-
rende :
Men neme 12 lood van de zoo even,
R 2 tot
HET
RUNDVEE,
V Afd,
VUL
Hoofdft,
*58 NATUURLIJKE HISTORIE
HW tot een warmen omflsg aangeprezen, krui-
fcUNDvEB. ^en ^ en voege er <5 j00(j[ lijnkoeken ,
V. Afè. een drachma heele, doch met deTchaar wat
vin klein geknipte faffraan , en a tot 3 lepelt
00 * olie; moetende dit alles tot een pap ge-
kookt worden, om tot een omflag te die-
nen, welke men laauw-warm tasfchen doe-
ken op het gezwel legt. Voorts moet men
wel opletten , dat men deze en andere pap-
pen, tot omflagen gebruikt wordende, zoo
dra dezelve beginnen zuur te worden , niet
verder gebruikt, maar er dan weder ande-
ren, uit verfche kruiden beiïaande, tot dat
einde vervaardigd worden.
Men moet met het opleggen van dezen
offiflag zoo lang voortvaren als noodig is,
waardoor het gezwel, hoe hard het ook wa-
re , in eenige weken zeker verdwijnen zal.
Komt deze behandeling aan fommige lieden
te moeijelijk voor , dan zouden zij ( volgens
het oordeel van eberhard) de fcheiding
van het gezwel kunnen trachten te bewer-
ken, door er een pleister tegen te leggen ,
beftaande (volgens zijn voorfchrifc) in:
Empl. de Cicut.
— * Galban. croc.
— Saponat. Barb. ana . unc, j
Malax. invic.
D. S. Zijnde dit eene verdeelendc pleister;
Zoo er eene inwendige behandeling bij mogt
te pas komen, dan (zegt die Schrijver)
moet
van HOLLAND* 159
moet dezelve , naar de onderfcheiden oor- het
zaken , ook verfchillend worden ingerigt. run°vrsï
Voorts keurt die Schrijver ten flerkfte af V Afd.
het heilrijken van de ai zoo ontdoken uijer „Vl^“
met heete en opdroogende middelen , als
Brandewijn en foortgelijken, als mede mee
gedisteleerde en andere heete olieëa , als
Terpentijn-, Jeneverbeziën Steen- en Ro-
zemarijn - olie enz. , wordende door deze
middelen de ontfleking verergerd of tot ver-
harding gebragc ( *).
INu zouden de ziekten en gebreken, wel- Ziekten
ke in en aan de baarmoeder plaats kunnen ^ar*
hebben , moeten volgen ; dan , deze reeds 1 c
befchreven zijnde, zoo bij de befchrijving
der teeldeelen , als bij de befchrijving van
de verlosfing der Koeijen, zoo wijzen wij
de Lezers tot de onderfcheiden Hoofdruk-
ken dezes werks, waarin die befchrij vingen
te vinden zijn, als onder anderen:
Verlamde , jlappe en opgekrompen Ban Verlamde,
den , in het tweede Hoofdftuk dezer flippe en
vijfde Aideeling. pcn Baa.
den.
>Met hst ligt blijven (laan, in het acht- Met liet
11e Hoofdituk der vierde Afdeeling. ftaanb^vea
Ont «
(•) Zie het meermaals aanpehaalde werk van j.
cuNTHER. eijerhard, 5 6$ tot 571 , en in de acu-
ter dat werk gevoegde lijst der geneesmiddelen , do
voorfchiiften No 6, 7, 29, 30, 31, 32 ea 33.
k 3
%6o NATUURLIJKE HISTORIE
BIT
RUNDVEE*'
V. Afd.
Vf' ;
Ontdek ing
de» ftiar-
m ; der
Uitzak*
kins der
Bairmoe*
der.
Verleggen
der Kalve-
ren*
« •
Ontfleking der Baarmoeder , of zooge»
raamde Moer ziekte , in het negende
Hoofdftuk der vierde Afdeeling.
Uitzakking der Baarmoeder , mede in
het negende Hoofdftuk der vierde Af-
deeling.
Miskraam , of Verleggen der Kalveren ,
in het tiende Hoofdftuk der vierde Af-
deeling,
Zijnde de verdere gebreken dezer deelen me*
de op hun plaats befchreven.
De ziekten der Koeijen dus verre zijnde
afgehandeld en befchreven, zoo zullen wij
de befchrijving van eenige ziekten, waaraan
de jonge Kalveren wel onderhevig zijn, la-
cen volgen»
VIJF-
\
van HOLLAND. 260a
Even zoo als wij , bij de befchrijving V. AfA.
van het paard, in het Vierde Deels Eerlte
Stuk van onze Natuurlijke Hifi or ie van
Holland , eene afbeelding van hetzelve ge-
voegd hebben , met aanwijzing van de meest
uitwendige gebreken; zoo hebben wij ook
noodig geoordeeld om achter de befchrij-
ving van de ziekten der koeijen eene af-
beelding te voegen van eene koe , met aan-
duiding der plaats en gedaante van derzelver
meest uitwendige gebreken , als mede van
de plaats, waar fotnmige gebreken, fchoon
niet zigtbaar voor het oog, onder den huid
of meer inwendig in het ligchaam plaats
hebben: zijnde de fcherp§ doorgaande om-
trek de gehalte van de koe , in derzelver
gezonden (laat, en de gedipte lijnen of orn-
trekken de aanduiding der gebreken of de
plaats van dezelven? en daar de namen der
gebreken te veel plaats in de afbeelding
zouden wegnemen, zoo hebben wij het be-
ter geoordeeld dezelven alleen door letters
en nommers aan t$ wijzen.
A Duidt dan aan de hoornbreuk,
B Verwrongen hoorn.
C Hoornfpleet.
D De plaats der kol.
E Oog gezwel.
F Kolf oog.
G Verlamd oog.
H Verlamd oor.
Verklaring van Plaat XXXXIII*,
HIT
RUNDV2F.
V. Stuk,
I Plaats
Ht.T
HUNDVEB-
V. Afd.
VJIl.
Hoofdft.
0.60b NATUURLIJKE HISTORIE
I Plaats der hoofd- of oorklieren, welke,
door het haar , niet wel te zien zijn,
maar naar mate dezelven groot of klein
zijn, meerder of minder gevoeld kunnen
worden.
J Plaats , waar de klem , Q zijnde eene op-
krimping of krampachtige verftijving der
kaakfpieren,) in den muil, plaats heeft.
K Plaats, alwaar de vorsch of tongworm on-
der de tong gevonden wordt.
L Verlamde kaakfpieren.
M Neuswee, of plaats der neusklieren.
MN De fnot.
O Halsblijnen.
P Het ftrangillioen , of plaats der gezwol-
len of bedorven halsklieren.
Q Verrekte fchoft, of plaats der zwelling,
door dit ongemak veroorzaakt.
R Ontdoken fchoft, of plaats der zwelling,
hierdoor veroorzaakt.
S Blaren.
T Plaats der fchurk- of fchotziekte.
I) Gezwollen fpieren.
V Gekrompen fpieren.
W Gezwollen kosfem.
X Keelgezwel.
Y Plaats der kropklieren.
Z Plaats der kwabklieren.
a Maanfirang.
h Spatten.
c Kniegezwel.
d Wratten.
9 Kiaauwzeer.
ƒ Schel-
van HOLLAND# s6oc
f Schelfervoet.
g Schaatsklaauw#
h Kanker.
i Mok- of ekelpoot.
j Losfe fchoen.
k Plaats der ruidigheid of ontharing achter
den fchoft.
II Plaats der daauwworm.
m Lendenbloed of itijfrug.
nnn Blaren.
ooo Aangewasfen wervelen, of plaats waar
inwendig de wervelen aan een wasfen of
groeijen , als de kraakbeenige fchijf of
gelediging , die tusfchen iedere wervel
geplaacst is , tot beenwording overgaat,
en de, in de befchrij ving dezer ziekte ge-
melde , onbuigzaamheid der ruggegraat
veroorzaakt
pp Aangewasfen ribben, of plaats daar de-
zelven , inwendig, aan de gewrichren d*r
rugge wervelen zijn ingelijfd , alwaar de-
zelve voornamelijk aan een groeijen.
qq Gebroken ribben, of plaats, waar dit,
gewoonlijk, inwendig plaats heefc , zijnde
dit niet anders dan ooor het gevoel te
onderfcheiden.
r Miersheid , zijnde een zamenvlodjende
vurigen uicflag.
$ Aposteumen of bloedvinnen.
Ut Gallen.
uuuu Plaats der buikklisren*
v Rappigbeid, cf plaats, waar dit gebrek
wel tusfchen vel en vleeach plaats heeft.
www PI at) der vangklieren.
V. Stuk. R
HST
R UNDVS8.’
V Afd.
VIII.
Hoofdft.
x Op-
o,6od NATUURLIJKE HISTORIE
x Opgekrompen buikfpieren.
rundvee y Navelgezwel.
V. Afd. z Navelbreuk.
VIIL z* Plaats der buikpijn.
Hoofdft. r J
1 De wolf- of luisziekte.
2 Lamkruis.
3 Plaats, waaromtrent de kruiswróng plaats
heeft.
4 Slappe banden.
5 Gezwollen fpieren.
6 Aambeijen.
7 Rattenftaart.
8 , 8 Staartbreuk.
p Plaats waar de ontwrichting der heup
plaats heeft,
io, i o Bloedzweren,
ii Bonkziekte.
is, ia, i2 Plaats der uurklieren.
13, 13 Zere fpeenen.
14 Lies- en elderbreuk.
15 Hakgezwel.
16 Beenbreuk.
17 Overkoot.
18 Klaauwzeer.
19 Klaauwfpleet.
20 Plaats der voetfprouw.
21 Opgekrompen pooten.
22 Kramp, of plaats der opgekrompen pee-
zen, onder den huid, aan de pooten.
23 Klaauwfcheur.
24 ingevallen lendenen.
o
tan HOLLAND. s6i
VIJFDE AFDEELING.
NEGENDE HOOFDSTUK.
Bevattende de befchrijving van eenige
ziektens en toevallen , welke de Kal •
veren kunnen overkomen .
D e Kalveren mede aan ziektens en toe-
vallen, hun bijzonder eigen, onderhevig
zijnde; het zij zoo dra dezelve geboren
zijn, het zij zoo lang zij kalveren genaamd
kunnen worden , zoo kunnen wij niet nala-
ten ook hier van iets mede te deelen.
Somtijds gebeurt het, dat de endeldarm
en de teeldeelen der pasgeboren Kalveren,
door een tegennatuurlijk vlies of door eene
vaste vergroeijing gefloten zijn; zoo het eer-
fle plaats heeft, hetwelk men gewaar wordt
als het door den aandrang der ontlasting
wordt opgezet, dan behoort het door eene
bekwame hand te worden doorgefneden en
de wond behoorlijk genezen. Indien inte-
gendeel het laatfte, dat is eene vaste ver-
R 4 grod*
HET
RUNDVEE}
V. Afd.
IX.
Hoofdft.
Ziektens
der Kalve-
ren.
Gefloten
endeldarm
en teelden
les.
*62 NATUURLIJKE HISTORIE
«et groeijing, plaats heeft, dan is het best het
rundvee. Kalf te d00cien ? aizoo de genezing van zoo
V Afd, een gebrek, zeer onzeker is.
ïx. Somtijds komt een Kalf, brzonder na
oofdfi. een moeije]jj^e verlosfing, met flaauwe tee-
Flaauwe kenen van leven ter wereld, om zulk een
teekenen Kalf te behouden en het leven in hetzelve
yan leven. 0p te wakkeren ? wordt door den Heer eber-
hard aangeraden: het uithalen der flijm uit
de bek, alzoo die flijm, bij een zwak le-
ven, de ademhaling kan beletten, voorts
het liggen van het Kalf in een laauw bad,
zoodanig dat de kop buiten het water blij-
ve; hetzelve te wrijven, te borstelen en in
de neusgaten te blazen, en eindelijk hetzel-
ve, door het heilrijken met warm gemaakten
brandewijn of azijn , en door het inwinden
in warme dekens , trachten te verlevendi-
gen en te ver Herken.
Somtijds gebeurt het, dat pasgeboren Kal-
veren niet willen zuigen, zoo dit door zwak-
heid veroorzaakt wordt, dan behoort men
hun de ra elk in te melken , of aan hun de versch
gemolken melk in te gieten: maar is de fpruw
er de oorzaak van, zoo als dikwijls gebeurd,
dan moet men fpoedig goede middelen te-
gen dezelve gebruiken.
De Spruw. De Spruw beflaat in een foort van kleine
witte of geele zweeren, waar door de tong,
het gehemelte, de keel , de flokdarni en
cok°wel de maag bedekt wordt, en moet
wel onderfcheiden worden van de tongblaar
en gortigheid, waaraan de Kalveren mede
onderhevig zijn, dezelve is meestal door
„ küQiCS
van HOLLAND. 263
koorts vergezeld, die met dezelve in zekere
tijden klimc, op hec hoogde komt en we
der afneemt. De voornaamfte oorzaken der
fpruw zijn mogelijk een vervuilde maag ,
en vooral een zuur, door het veel gebruik
van melk ontdaan. Ook gebeurt hec wel
dat de fpruw op nieuw komt als de eerde
reeds is afgevallen.
Tot genezing, van de Spruw, wordt door
de Heer eberhard een poeier aangeprezen,
bedaande, volgens zijn voorfchrifc, in zuur-
brekende en zachtafdrijvende middelen , als :
Pvdagn. alb. ex fale Epfom. unc, j,
Pulv. rad. Irid. flor. . . unc. /3.
Sem. Foenic . dr. ij.
M. F. Pulv. D S om dagelijks vier*
maal 1 of \\ drachma er van aan het
Kalf in te geven.
In dien men echter roofjes der fpruw on-
der den afgang ontdekt , en dus met waar-
fchijnlijkheid befluiten kan , dat de maag en
ook gedeeltelijk de darmen met 'dergelijke
zweeren bezet zijn, dan oordeelt die Schrij-
ver , dat men vooral tegen het einde der
ziekte , alle afdrijvende middelen dient te
vermijden en men dan alleen flijmige en ver-
zachtende dranken dient te laten gebruiken
of ze hun in te gieten, als mede dat zoo-
danige dranken ook in het begin der ziekte
zijn aan te prijzen.
Behalve deze inwendige [middelen, prijst
hij ook het dikwijls wasfchen der tong aan,
R 5 'van
HET
R/JNDVEEj
V. Afd.
IX.
Hoofdft;
Oorzaken
van dezel-
ve.
Genees»
middelen
tegen de
Spruw.
- 264 NATUURLIJKE HISTORIE
«ondve*. v8n ,iet der Ziekte af, met warmen
~9 wijn op falij getrokken en met honig ver-
V'ïx fd- menSd ’ aIs irede hec aanhoudend heilrijken
lioQidü. van dezelve met een middel , waardoor de
fpruw fpoedig opdroogt en afvalt, en het
welk, volgens zijn voorfchrift, beftaat in:
Aq. fontan. * * . . unc. vj.
Vitriol. alb dr. /3.
Mell. rofar unc, j.
M. D. S. kunnende hier mede , ook alle
vier uren , den bek gewasfchen , en
des noods ook in de keel daarmede ge«
fpoten worden.
t>e Rug De Kalveren zijn ook onderhevig aan dt
der Kalve- Kug , dan van deze reeds in het achtfte
,en# Hoofdlïuk dezer vijfde Afdeeling, bij het
befchrijven van de Kug der Koeijen , ge-
fproken zijnde, zoo behoeft er alhier geen
verdere melding van gemaakt te worden.
der^Kaive* ion&e Kalveren aan de Loop
ï«n. d onderhevig, vooral, indien men niet zorg-
vuldig vermijdt hun te veel of te hard voed-
fel te geven en dezelven voor het vatten
van koude te bewaren*
Oorzak en De oorzaken van deze loop zijn dus:
van dezcijeene belette uitwafeming, of eene zure be-
ve* dorven feberpte in de maag en in de dar-
men, welke uit bet, in dezelve opgehoop-
te en zaamgeronnen , gedeelte der, door
hun gedronken wordende melk, ontftaat.
fienees’ Zoo men grond heeft om te vermoeden,
imddeicn jac iaa tgemeide oorzaak plaats heeft,
loop! da«
\
HOLLAND. 265
dan prijst de Heer eberhard zoodanige he*
middelen aan, welke het vermogen hebben, RUNDVEÏ%
om de fcherpte weg te nemen en ook de v. Afd.
grcven bedorven doffe op te losfen en uit ^
te werpen , en fchrijfc te dien einde een Hoof
middel voor dat , zijns oordeels , boven alle
anderen hiertoe is aan te prijzen , en het
welk beftaat in het volgende : namelijk :
Men neme een half lood Venetiaanfche
zeep, en wrijve dezelve zoo lang met een
dooijer van een ei, tot dat ze zich daar-
mede volkomen heeft verbonden: vervol-
gens doet men i drachma fijn gedampte
rhabarber , en 1 6 lood bronwater er bij,
en roert dit op nieuw zoo lang, tot het
volkomen vermengd is ; dit maakt men in
drie gelijke deden, waarvan een deel ’s mor-
gens nuchteren, het andere ’s middags, en
het laatfle ’s avonds aan het Kalf wordtin-
gegeven.
In geval de loop, na het behoorlijk af-
drijven, door dit middel, en eene welgere-
gelde toediening van voedfel, niet ophoudt,
dan kan men, volgens dien Schrijver , dage-
lijks, door hun laten gebruiken, eenen af-
gekookten drank van twee tot drie lood ge-
brande en gemalen akers, en hen water te
drinken geven, waarin dikwijls een gloei-
jend ijzer gebluscht is.
Doch is de loop door eene gevatte kou-
de ontdaan, dan moet men het Kalf war-
mer houden en aan hetzelve zoodanige mid-
delen geven , welke de uitwafèming het
kraduigde kunnen bevorderen , waartoe
vlier
L_*'
ü66 NAT. HIST. van HOLLAND.
bet vlier en anderen kruiden , van dien aard
rundvee. kunnen worden gebruikt ( *),
V. Afd. Hier mede de befchrijving der ziektens
Hooide van ^et ^unc^vee-* volgens ons plan, heb-
ü0 * bende ten einde gebragt, zoo zullen wij in
de volgende Hoofdrukken overgaan tot het
befchrijven der Veepest en daartoe betrek^
kelijke zaken.
(*) Zie het meermaals aangehaalde werk 'van j;
cu NT h »• r fberhard, § 58 1 tot 592, en in de
achter dat werk gcplaatfte lijst de r G«nee$middelen , de
voorfchiift«n iNo. 36 , 37 cn 38,
267
m
VIJFDE AFDEELING.
TIENDE HOOFDSTUK.
Bevattende eene inleiding tot de befchrij -
* ving van de Veepest, benevens de ge-
fchiedenis der Veepest zelve , van
de oudfle tijden af.
rjn
I hans ondernemen wij een onderwerp
te behandelen, hetwelk, gedurende het be
loop der eeuwen, door vele kundige Man-
nen, niet dan met zeer twijfelachtige en
duistere verklaringen behandeld is, en tot
heden toe als nog niet volkomen beflisfende
betoogd is, namelijk de Veepest, of de
woedende Smetziekte onder het Rundvee.
Deze geduchte , roede des doods worde
uit zoo vele en verfchillende oogpunten be-
fchouwd, als er fchier landen en ingezete -
nen , ja, wat zeg ik, fchier Veehoeders
en Landlieden , mitsgaders Geneesheeren
zijn, in wier oorden de fhande Efêgel on-
der de Runderen doorgaat.
S Het
\
HET
RUNDVEE.’
V. Afd.
X.
Hoofdft.
Inleiding.
a6Z NATUURLIJKE HISTORIE
HET
BLUNDVEE.
V. Afd.
X
Hcofdft.
Het is met de kennisfe en befeh rij ving de-
ger dopdelijke ziekte eveneens gelegen als
met meest alle de Pest- en Smetziekten
onder de Menfchen , waarover men zeer
vele verfchillende denkbeelden ontmoet.
Niet te min fs bet door de vlijt velef op-
lettender zoo verre gebragt, dat men ten
minste deze geduchte ziekte beter kent, en
nagenoeg tot geregelde bepalingen geko-
men is , alle welke , het zij in afzonder-
lijke luikje», of in d e 'ge den kf c h r i f ren der
jVhatfchappijen , in zeer grooten getale ge-
vonden worden, dpch vydke tot- heden toe
niet dan ftuksgewijs en veelal uit den een en
in den anderen overgenomen, voorkomen,
en welke alle een voor een te overwegen ,
zeer zeker verwarring en twijfeling zouden
veroorzaken. Ons voornemen is derhalve
om van de voornaamfle en geloofwaardig^
een goed en vatbaar gebruik voor den Land-
zaat te maken , en alzoo , volgens onze aan-
genomen zetregel, al het voornaamfle voor
te dragen, dat wij met mogelijkheid door
lange ervaring hebben kunnen bijeenbrer-:
gen, om zoo volledig zulks mogehjk zij,
dit gewigtig (luk geregeld te behandelen ,
en daarbij van de voornaamfte plakaten ea
openbare aan k ondingen te fpreken of dezel-
ve in te lasfcn, die van tijd tot tijd zijn
algemeen gemaakt, en dus zoo vgel ia ons
is te voldoen aan den wensch van wijlen
den . beroemden Hoogleeraar petrus cam-
per, om, namelijk zoo veel moge lijk, der-
ge-
V
van HOLLAND. 269
gelijke zaken in het ligt te brengen , zoo **t’
dar wij , daar wij des beroemdens Mans auNDVÈfi*
voetfpoor drukkende , openbaar bekennen v. AfJ.
hem veelal op den voet ce volgen, gelijk x
ook andere meest beroemde Mannen.
Wij zullen dus in dit en volgende Hoofd-
rukken, zoo ordelijk mogelijk is, dit ons
onderwerp behandelen. Ten dien einde zul-
len wij deze zaken tot , de volgende afdee»
lingen bepalen: als:
Eerst de Gefehiedenis der Veepest, van
de oudde bekende tijden tot op onze dagen*
Ten andere* De opgave der verfchillende
gevoelens over de kenteekenen van de vee-
pest, mitsgaders het begin , den voortgang,
midden en einde der ziekte.
Ten derde. Opgave der voorbehoedmid-
delen en genezing.
Onder deze drie hoofdvcrdeclingen zul-
len geredeluk de onderdeden van dezelven
volgen. Wij gaan over ter zake , en wel
tot
v ** /
De Gefehiedenis der Veepest .
Even gelijk de Schrijvers over de Vee- Gefchio-
pest , verfchiüen over den aard dezer ziekte , den,s der
niet minder verfchillen zij iri der zei ver Ge eepest*
fchiedenis, of iaat ik liever zeggen, tijd*
kundige gebeurtenisfen. Deze dek de eerde
ontdekking vroeger, gene later: anderen
houden de befmetting meer eigen aan hec
eene werelddeel of gewest dan hec andere,
Sa en
«70 NATUURLIJKE HISTORIE
HET en ook weder anderen aan kouder of war-
XUNDVEE. mer ]ucJlCfl:ree|t ^ en ^US heeft je^er iecs
V. Afd. VOor zijne Helling, doch meest allen blij-
Hoofdft* ven ^aan °P eer^e ontdekking in het
land dat zij bewoonen, en dienvolgens kan
men ten aan zien der Nederlanden en Hol-
land\ volflrekt niet vroeger opklimmen,
dan tot de kennis welke wij door onze
Kronijken er van verkregen hebben.
Ten aanzien van andere landen , is de
eerfle aan ons bekende Veepest die, welke
ten tijde van mozes in Egypten gewoed
heeft, dan welke als eene bijzondere zaak is
aan te merken*
Veepest Als eigentlijke Veepesten zijn, in de oude
ten tijde p;efchiedenis bekend, eene, welke ten tijde
VanR0MU*O -n 1 1 1,
xus enz. van ROMULus te Rome heerschte, en welke
zoo flerk woedde , dat men bekommerd
was dat die Pestziekte onder de Runderen,
ook tot de Menfchen zoude overfhan: ook
wordt in het leven van numa van een Herk
gewoed hebbende Pestziekte onder alle foor-
ten van Vee gefproken.
Virgilius maakt ook melding van eene
ijsfelijke Veepest in Italië , zoo ook ovi-
dius , welke eene Veepest op het Eiland
Egina op deze wijze befchrijft: „ De ziek-
„ te (zege hij zag men eerst haar kracht
„ toonen op Honden, Gevogelte, Scha-
3, pen. Runderen en ’t Wild, dat fchielijk
,, henen Horf ; de ongelukkige akkerman
„ Hond verzet, als de flerke Stieren onder
3, het ploegen dood ter aarde ploften , en in
van HOLLAND, tyt
„ de veur vielen , dac de zieke Schapen
,, uitteerde en de wol uitviel,” enz. El-
ders nog: ,, de Offerdieren vielen ter ne-
„ der eer ze gebold wierden,” enz. enz.
De Kardinaal baronius meldt van eene
geduchte derfte onder het Rundvee, welke
in het jaar 37 6 in geheel Europa gewoed
heeft.
Severus sanctus, een Dichter, die An-
no ^95, of, zoo andere willen, 500 jaar
na Christus geboorce leefde, befchreef in
een Latijnsch gedicht de derfte der Run-
deren, onder den titel: Endslefchi Retho -
rum de Mortibus Bovum . Deze Pestziek-
te , meldt hij , kwam uit Oostenrijk en
Dalmatte over Braband ook tot ons en
Frankrijk.
HET
RUNDVEBf
V. Afd.
X
Hoofdig
Veepest
van den ja«
re 376 ea
395.
Haec dira lues ferpere licet
Pridetn Panonios , Illyrieos quoque
Ec Belgas graviter ftravit, & impio
Curfu aos quoquo nunc petit.
Dat is:
Dees ijsfelijke fmet kroop ongevoelig voort.
Eerst bij het Ongtrs volk, daarna in *c veerijk oord
Van den Dalmaticr , tot in de Ntdtrlandtn ,
Waar ’t fchroeiiend pestvuur in der Rundren ingewaade®
Bij d 'Aquitancr en in Galliin verfpreid ,
Al ’t vee verteerde , wijl de Landman w*ent en fchreir.
s 3
Na
27* NATUURLIJKE HISTORIE
b«t Na die tijdftip: komen ons, onder ande-
rundvee ren^ voor fterfte , . welk'è- ten tijde van
v, Afd Keizer karel de Groote , en wel in het
x; jaar 810, in alle de landen onder deszelfs
°°* ** heerfchappij gelegen, ja genoegzaam in ge-
Veepest ]^Gej Europa , onder het Rundvee heersch-
aar 810 te ’ a^s rne^e eene Hcrfte onder hetzelve ten
jaar 10. ^ Koning EGiNARD, waarvan, vol*
gens ulysses aldrovandus , in de oude
Duitfche Kronijken, gewag wordt gemaakt.
Veepésten Eene der aanmcrkclijkfte Veepesten , wel*
van deja-ke in ons Vaderland een allerverfchrikke-
ren >272 jjjkften hongernood en verwoesting heeft aan-
€n I514* gebragt, is die, welke in den jare 1272
heeft gewoed, en waarvan emmius in
zijne verhalen van Vriesland getuigt, dat
er een algeraeene hongersnood uit ont-
ftond.
Zoo is ook onder de aanmerkelijkfte die,
welke in het jaar 15*4 gewoed heeft, en
door raMazïni befchreven is.
Veefterf- In hét jaar T530 heeft er in ons land
ten^m de eene ftQTf:e onder het vee plaats gehad.
1*545 1,53°* Kroniik vnn gouthoeven vinden
1599, wij, dat er in het jaar 1545, ter oorzake
161 7 en van droogte, eene fteifce onder het vee ge-
weest is*
In hat jaar 1599 was er eene geduchte
fterfte in de Venetiaanfche Staten, welke
door FRACASTORius befchreven is.
In de jaren 1617 en 1635 hadden er we-
derom fterften onder het vee in ons laad
plaats.
In
1635.
van HOLLAND* 273
In Saxen beeft in het jaar 1^43 een ah ^ HRT
lervreesielijkfte Veepest gewoed.
Op deze volgt nu die van het jaar i 682, v* Afd.
als wanneer er eene Veepest heerschte, die,
gelijk vele der vorigen, wederom allereerst
in Italië ontftond en van 'daar overfloeg Veepest
langs Zwitferland tot in Bourgondïën , ver ™
volgens in Duitschland , in Braband en Ta 1682!"
ook hier te Lande; doch volgens de Kro
nijken is dezelve niet zoo flerk in Holland
en in de overige vereen igde Provinciën ge-
weest, dan die genen , weljte in de volgende
eeuw bekend zijn.
De eerite aamnerkelijkfte Veepest, na het Veepest
jaar 1700, ontftond in het jaar 17 io in ^ ^IO
Italië , doch fioeg in het jaar 1711 over enz.
in Hongarijën en Dalmatïë , na dat in
Padua genoegzaam ai het vee er aan ge-
fiorven was. In het jaar 1713 verfpreidde
de ziekte zich al verder in het Milanee-
fche , in Venetïën , in Napels en Rome ,
van waar de Veepest overfloeg tot in het
2 ijrolfche , Bohemen , Moskoviën , Zwe
den , Denemarken , Pruisfen en verdere
gedeelten van Duitschland , Frankrijk ,
Braband , Vlaanderen , Zeeland en Hol-
land; van waar dezelve, volgens de En -
gelfche Gefchiedfchrijvers , in Engeland
werd overgebragt door huiden van bees-
ten, welke aan die ziekte gellorven waren,
In Vriesland kwam deze zeilde (lerfte in
2713 en 1714 insgelijks, en fleepte inden
tijd van een jaar veertig duizend iïuks hoorn-
£ 4 vee
274 NATUURLIJKE HISTORIE
«et vee weg, waarop door de Staten bij Pk-
rundvee- kaat geboden werd , het geftorven vee in
V. Afd. zee te werpen ofte begraven, en het vleesch
x niet te eten. In het jaar 1714 was deze
00 * Veeziekte, volgens outhof, ook in Zwit*
ferland verfpreid.
Veeziek' In het jaar 1732 heerschte er onder het
tem het vee eene brandige fmetziekte, waarin eene
,aw I732#fterke brandigheid in blaasjes of puistjes op
de tong en aan de kaakklieren plaats had,
doch welke door middel van doorvlijming
en affpoeling genezen werden.
Na dat in eene aanmerkelijke tusfchen-
poozing van jaren de Veepest hier en daar
allengs verminderde , fcheen dezelve in Hol -
land , Vriesland en in de overige Neder -
landen als verdwenen ; dan , in het jaar
Veepest in 1 74° 9 of liever na de harde winter van dat
het jaar jaar, begon dezelve zich weder in fommige
374°* Landen te vertoonen , en nam van tijd tot
tijd zoodanig toe, dat dezelve in de jaren
1743 en *744 ook in ons Vaderland alge-
meen werd. Verfcheiden Plakaten werden
door de Staten van Holland en Vriesland ,
hiertoe • betrekkelijk, uitgegeven, en pre-
miën beloofd; ook werd bijzonderde Medi-
cijnfche Faculteit gelast, om, bij voorraad,
eenige behoedmiddelen op te geven ; ook
kwamen er in dien tijd ontellijke opgaven
en adresfen te voorfchijn , welke allen op
te noemen vervelend en veelligt overbodig
zoude zijn : aanmerkelijk zijn geweest die
gene, welke uit Berlijn en andere deelen
* van
tan HOLLAND* 275
van Duitschland en ook uit Braband zijn «ft
overgezonden, rundyeb;
Velen waren van gevoelen , dat de Vee- v. Afd.
ziekte, in dien tijd, uit Denemarken en *•
het Holfteinfche tot ons is overgebragt , 00 1 *
hun denkbeeld grondende op den Veehan-
del, welke onderling tusfchen die Landen
en ons Land plaats heeft, en wel om dat
er zeer veel vee uit die Landen naar ons
Land , maar niet uit ons Land naar die
Landen wordt overgevoerd. Zeker is het,
dat de ziekte , volgens de meeste berigten
van dien tijd , eerder aan den kant van
Bretnen enz. is ontdekt, dan in ons Land;
intusfchen waren in Denemarken , zoo wel
als in Holland , Vriesland en andere Ge-
westen, alle zorgen, voorzorgen en hulp-
middelen zonder uitwerking , tot dat de
Herfte als van zelve allengs verminderde.
Na dat dan federt het jaar 1740, vooral
1744 en 1745 de Veepest zeer fterk ge-
woed had, bieef er echter nog altijd zoo
veel gebeterd en ook onbefmet vee in HoU
land en Vriesland enz. over, dat, bij de
natuurlijke vermenigvuldiging van het Rund-
vee en vermindering der plage, in fommige
ftreken den Veebouw nog gaande konde
worden gehouden ; en het dient hier onze
aandacht niet te ontglippen, dat de Vee-
pest zeer dikwijls in eenige ftreken en dorpen
lterk bleef aanhouden, terwijl men in andere
er van bevrijd bleef, of dat er flechcs wei-
nige Hallen befmet waren , zoo dat de meest
be*
HET
RUNDVEE.
V. Afd.
X
Eoofdft.
Veepest
van het
jaar 1752
enz.
276 NATUURLIJKE HISTORIE
befmette ftrèken of gewesten veeltijds we-
derom toevoer van vee bekwamen uit de
minst befmette, en hierdoor is, naar onze
gedachten, te verklaren , waarom , federt de
algemeenheid dezer ziekte , dezelve in de
eene plaats fcheen op te houden , en elders
weder toe te nemen , zoo dat dezelve Sle-
pende en als afwisfelende gebleven is tot
in en na de jaren 1752 en 1753; althans
uit twee Plakaten, door de Heeren Staten
van Holland en fVestvriesland den n.
Maart 1752 gearresteerd , blijkt , dat de
ziekte als toen weder flerker woedde : een
van dezelve diende om het Aagten van Kuis-
of Koekalven, als mede van Melkkoeijen
en die met kalf waren, en van Kuis-hok-
kelingen en Vaarzen te verbieden , en dus
tot beter aankweeking van het Rundvee;
de andere betrof den invoer van het Rund-
ve in de Provintie Holland en uit het eene
distriél in het andere.
Behalve deze Plakaten zijn er nog meer
andere , welke voor dien tijd zijn vastge-
fleld , waaruit blijken kan , met hoe veel
nijverheid en voorzorgen de Staten in die
dagen reeds werkzaam zijn geweest , zoo
wel om die ziekte te kennen als deszei fs
voortgang te fluiten en alle mogelijke voor-
behoeding te bepalen; dan, daar het uft-
fchrijven van alle die Plakaten eene al te
groote uitgebreidheid aan dit ons werk zou-
de veroorzaken , laten wij die berusten ,
kunnende dezelve in de Plakaatboeken ver-
der worden nagegaan.
Hes
/
van HOLLAND. 277
Het blijkt dan, dat de Veepest van het het
jaar 1744 tot de jaren 1751 en 1752 wel *undvb!&,
allengs aan het afnemen is geweest, maar v Afd.
niet geheel heeft opgehouden , tot dat in
het begin van het laatstgemelde jaar de ziekte Hoofdft*
wederom zoo fterk gewoed heeft, dat men
noodig heeft geoordeeld , de heide opge-
noemde Plakaten te moeten doen afkondi-
gen. Na dien tijd is deze Veeziekte al-
lengs wederom verminderd , toe dat dezelve
in het jaar 1766 tot het jaar 76,9 we- ve-pess
derom fterk geheerscht heeft, als wanneer van het
er nog fterker Plakaten ter voorhehöeding ^ar l7^
te voorfchijn kwamen ; de twee vootnaam-
iie zijn die van den 14. October 176% en
15. April 1769, en toonen aan, dat men
nog meerder oplettende wierd in dit Huk ,
dan wel in vroeger jaren.
In de jaren 1770 tot 1773 en vervol-
gens is deze Veepest wederom beginnen af
te nemen en is eindelijk geheel opgehouden.
Iotusfcheg is het opmerkelijk , dat hec
Rundvee in die jaren , waarin de Veepest
verminderde of geheel ophield , zo.o fterk
vermenigvuldigde, dat er dan in korten tijd
wederom, overvloed van vee was , waaraan
zéker ook veel heeft toegebragc, . dat hei;
Aagten der Koekalven enz in tijden , waarin
de Veepest plaats had., bij Plakaat verbo-
den werd, waarvan eep voorbeeld door pns
op de vorige bladzijde is aangehaald; ter-
wijl er ook in die tijdftippen dat dq be*
fmetting het flerkiie woedde, evenwel al-
toos
/
-78 NATUURLIJKE HISTORIE
h*t toos nog beesten overgebleven zijn, en ook
ftuNDvEB. zoodanige, welke, befmet zijnde, gebeterd
V. Afd. zijn , waardoor er bij vermindering of ge-
x* heele ophouding der Veeziekte altoos nog
Hoofd ft. een aanmerkelijk getal is overgebleven.
Tot een voorbeeld van dit laatfte zullen
wij hier eene opgaaf mededeelen , welke in
het jaar 1770 gedaan is wegens het getal
der, tot den laatflen December 1769, in
de Provintie Holland geftorvene en gebe-
terde Koeijen; dezelve is aldus:
Geftorven Beesten in het Zuider- Kwar-
tier 76329
In het Noorder -Kwartier . . 37229
is te zamen . . 113558
Gebeterde Beesten in het Zuider- Kwar-
tier ...» 24032
In het Noorder -Kwartier . . 18409
is te zamen • 42441
Wanneer men dit nu tot eene proportionele
berekening tot elkander brengt , dan (Iaat
het getal der geflorvene tot de gebeterde
Beesten :
In het Zuider- Kwartier nabij als 3 tot 1.
In het Noorder -Kwartier nabij als 2 tot 1.
Wanneer men ook zoodanige berekeningen
en opgaven had van de bijzondere dorpen ,
gehuchten , en zelfs van ftal tot ftal , dan
zou-
van HOLLAND- 279
zoude men misfchien gewigtige ontdekkin- het
gen kunnen doen omtrent de onderfcheidene RUNDVEE^
ftreken van ons land , ten aan zien van de v. Afd.
meerdere of mindere vatbaarheid voor de x*
befmetting , van de eene ftreek tegen de an- 00 1 0
dere gerekend ; nademaal het overtuigende
gebleken is, dat dikwijls in het eene dorp
bijna alle beesten gekorven zijn , terwijl in
een ander , daaraan het naast gelegen , de
ziekte of veeltijds geene plaats had, of niet
zoo fterk heerschte , of ook wel zoo laat
begon , dat het elders reeds fcheen op te
houden. Er zijn in het jaar 1773, op or-
der der Staten van Holland , we! gedrukte
lijsten naar de onderfcheidene dorpen en
districten gezonden, om daarin eiken dag
het getal der gehorven , gebeterde en nog
ziek zijnde beesten in te vullen , en van
deze zullen zeker wel een aantal zijn inge-
zonden; dan of dit in genoegzame mate ge-
fchied is , om er zoodanig gebruik van te
kunnen maken, als door ons bedoeld wordt,
is ons onbekend, althans er is, zoo verre wij
weren, niet van dien aard publiek gemaakt.
Wat den tijd van het jaar betrefc , in wel-
ken de meeste, door deze ziekte aangetaste,
beesten geftorven zijn; daaromtrent zouden
die lijsten mogelijk ook veel opheldering
kunnen geven. Eene zoodanige lijst, welke
aan ons uit Oud- Beijsr land is toegezon-
den, dan waarop de aanteekening niet van
dag tot dag , imaar van maand tot maand ge-
field was , zullen wij hier medcdeelen ; de-
zelve luidt aldus;
Lijst
a NATUURLIJKE HISTORIE
Lij et der opgcgevene Beesten ter Secretarij
yan One, - Dpijerlar.d.
1773*
i . \ .
Jan narij
Getal cLvrEees
ten, zoo cud
als jor.jf, aar
de ziekte ge
flor ven
Gttal der Bees-
ten, zoo oud
als jong , var.
de ziekte ge
beterd.
.
Getal derBees-j
ten, zoo outit
als jong, die
op den ia&tften
van iedere
maand nogziek
waren.
i ' rh
! c*
10
I
Februari . . ,
I
2
0
Maart, April, Mei
. en Junijgêene ziek-
te befpeurt.
Julij . , , .
6
0
5
Augustus • . .
10
4
8
September , • .
■ 33 !
r 'w
2
Oclober
j 2 -
j 10
i
November « « •
6
4
0
December . . .
i
0
!
0
in de n jare 1774 en
1775 tot Aug. 1 776
is onder 'Oud -Bei-
'
j er land geene ziek-
te befpeurt»
17.76-.
Augustus . 0 .
5
6
i
September . . .
5
2
1
Oclober * . .
2
13
3
November*- * • .
3
*
2
December . . •
5:
i 10
0
Uk
van HOLLAND. 281
Uk deze lijst ziet men, dat de meeste MpT
kei fee aldaar in het jaar 1773 in den win RUNDV2E
ter, in den zomer en in het najaar geweest v. Afd.
is, terwijl de afneming en het (taan der x*
ziekte in het voorjaar heeft plaats gehad; Hoo*dft*
fchijnende men voor het jaar 1773 zooda-
nige aanteekeningen niet gehouden te heb-
ben, Na dat van Januarij 1774 tot Augus-
tus 1776 aldaar die ziekte niet befpeurd
was, blijkt uit die lijst, dat er dezelve we-
der in Augustus tot December 1776 heeft
plaats gehad , en verder loopt die lijst niet,
.zoo dat de ziekre aldaar na dien tijd fchijnt
opgehouden te zijn.
Van ziekten, welke na dien tijd hebben
plaats gehad , en welke van een meer of
min beimettelijken aard geweest, maar ech-
ter niet tot de eigenlijke Veepest te be-
trekken zijn, zullen wij hier niet fpreken.
Hiermede oordeelen wij de hikorie der
Veepest en dus dit Hoofdliuk te kunnen
befluiten, en zullen in het volgende over-
gaan tot hef opgeven van derzelver ken-
teekenen.
T VIJF-.
i . ' >
*8* NATUURLIJKE HISTORIE
VIJFDE AFDEELING.
ELFDE HOOFD STUK.
Behelzende eene opgave van de te eken en
der Veepest , welke , uitwendig , bij dc
Koeijen plaats hebben .
rundvee. nen ^er Veepest komende, zoo vinden wij
V. Af d. een menigte opgave van onderfcheiden ge-
XT* leerde Mannen, ja wij zouden met den
Hoofdft, grooten CAMPEr kunnen zeggen, dat er
Inleiding, geen einde te vinden is aan alles wat door
verfchillende Geleerden in Italië , Enge*
land , Vr ankrijk , Duitschland en Hol -
land , wegens de Veepest en derzelver ken-
teekenen , is aangeteekend : wij oordeelen te
kunnen vol liaan met die van de voornaam-
11e op te geven , en zullen dit doen in zoo-
danige rangfchikking als dezelve in de ver*
fehillende tijden, in welke de Veepest heeft
plaats gehad , zijn in het licht gekomen :
wij zullen dit alles zoo duidelijk en ver-
HET
eene befchrijving van de kenteeke-
ftaan-
van HOLLAND. 283
ftaanbaar trachten voor te Hellen als ons HET
mogelijk is, en zullen vervolgens die ver- RÜNDVaE*
fchillende opgave tot een brengen en daar- V. Afd.
bij onze eigene opmerkingen voegen. Xl .
Tot een opgave van de uitwendige tee- 00
kenen der Veepest komende, zoo moeten
wij melden , dat wij vroeger dan van de Vee-
pest van het jaar 1713 weinig of geene aan-
merkelijke befch rij vingen van dezelven heb-
ben; er zijn er zeker wel door kundige
IVIannen aangeteekend , doch dezelve zijn
door latere Schrijvers, bij hunne eigene op-
merkingen, meestal overgenomen, waarom
wij ons bij de voornaamHe aan ons beken-
de en waarop wij aan kunnen , zullen be *
palen.
Het eerfïe komt dan in aanmerking het
werk van lancisius de Bovilla peste , in
het jaar 1718 gedrukt. Wij zullen een verta-
ling van dat gedeelte van den tekst niedecl ce-
len , waarin de uitwendige kenteekenen door
hem worden opgegeven, komende dezelve
hier op neder.
„ ïn de meeste Runderen waren de voor- Vitw&&
,, naamfle teekenen der befmetting, fchie f^enea"
,, lijke lusteloosheid ; zij laten hare hoof* der Vee-
den hangen; uit de doffe oogen vloeijen p«t, v*l«
,, tranen, en uit de neus en mond fnot en gens LAW*
„ kwijl ; ondercusfchen liggen zij loom en
„ log op den grond, door een hevige koorts »
3, overvallen ; zij walgen , trillen en zijn
„ huiverende; de tong en keel was zeer
„ ontdoken en met puisten en vurigheid,
3, als mede met waterblaasjes en zweeren
T 2 be-
\ ' r
8*4 NATUURLIJKE HISTORIE
hït „ bezet; in het begin der ziekte waren zij
rundvee. ^ 7eer ^orstig ^ (jocj1 vervolgens weigerden zij
vl.Afd. „ volflrekc te eten of te drinken, vermits
XI* „ zij niet meer konden doorflikken noch her-
Hoofdft. ^ bauwen; zij werden vervolgens loslijvig
„ en haar afgang was flinkende van ver-
,, fchillende kleur, veeltijds bloedig ; de
„ reuk welke zij van zich afgaven , was
benaauwd ; de ademhaling was zwaar,
„ veelal kugchende; zij flierven in eene
/„ week.”
Ramazinus , een ander voornaam Onder-
zoeker, heeft insgelijks in het jaar 1718
een traktatje over de Veepest, in het La-
tijn, in het licht gegeven, en dus in dien
zelfden tijd van lancisius, waarin hij aldus
de kenteekenen der ziekte opgeefc als eene
fmetkoorts Wij zullen weder de vertaling
mededeelen, dus zegt hij:
Uitwen- De plage die het Rundvee in zulk een
telkenen" „ menigte doet flerven , is blijkbaar genoeg
der Vee- » eene koorts ; voornamelijk ziet men dit
pest, vol-,, aan de koude trillingen en huiveringen en
gens.RA* 59 onmiddelijk daaraan volgende hitte en
MAZiM‘ ,, brandigheid, die het geheele ligchaams-
„ geflel gevoelt; gevoegd bij eene fnelle
„ beweging in de polsaderen: wijders dat
„ deze koortfe kwaadaardig, befmettende
„ en dodelijk is, kan men opmaken uit de
„ toevallen die dezelve te weeg brengt: te
„ weten: frerke angst of benaauwdheid ,
,, moeijelijke ademhaling met een foort van
,, kreunen en fleenen; in het begin of bij het
„ verheffen der koortfe eene logge loomheid
„ en
van II O L L A N D. 285
59
99
99
99
55
59
59
95
55
59
y>
99
59
99
en fluimerflaap ; aanhoudende vloeijing H"T
van een benaauwd ruikende fnoc en kwijl, RurDVEE‘
welke uit de neus en den muil vloeit : V. Afd,
"VI
een onverdragelijke flank in de dunne
en veeltijds Moedigen drek ; verloren
eetlust en een voHlagen ophouding der
herkaan wing; puisten, die op den vijfden
of zesden dag over het geheele ligchaam
uitilaan en uitbarsten, als mede gezwel-
lecjes of uitpuilende etterbuilen , die naar
zeker foorc van pokken gelijken. Een-
delijk flerven zij omtrent den zevenden
dag, en zeer weinige beteren er van de-
ze ziekte.”
Vier Haagfcke Geneesheeren hebben in^.
het jaar 17459 in eene Verhandeling over tèfkenen""
de Sterfte van het Rundvee, de volgende der Vee.
zeer beknopte opgave van de uitwendige Pest» vo1-
kenteekenen der Veepest, gedaan, zijnde
volgens hun , de zekerde kenteekenen der vkr Haag -
veefmet, ,, vermindering van eetlust, als/^« Ge*
ook van melkgeven; koude aan de hoor* neeshce*
99
„ nen en coren ; harde afgang in het be*
,, gin der ziekte; ontfteking aan de oogen,
,, en inzonderheid benaauwdheidin de adem-
„ haling enz.”
In een Ordonnantie, volgens bevel van
den Koning van Pruis fen, in dato den 13.
Augustus 174^, in deszelfs Landen gepu-
bliceerd, vindt men het volgende wegens
de uitwendige kenteekenen der Veepest op-
gegeven , en zulks wel volgens eene confe-
rentie , welke met het Opper - Collegium
Mcdicmn te Berlijn , gehouden is : dus
T ; luidt
ren.
285 NATUURLIJKE HISTORIE
HET
ilüNDVEE
V. Afd.
XL
Hoofdft.
Kcntee
kenen der
Veepest ,
volgens
het Colle-
gium Me
die urn te
Berlijn .
luidt hetzelve, volgen? de Nederduitfche
vertaling welke daarvan op *s Lands Druk-
kerij in 's Hage is uitgegeven.
,, Men heeft bij de fterfce van het Hoorn»
„ vee, in denjare 1748. hier te Lande (in
„ Pruisfen') ontPaan, en waaromtrent 02
,, voornaam (ie ziekte een foort van een
„ heete , ontfieekende en k waadaartige koorts
,, geweest is, noodig gevonden, voorna*
„ melijk op twee omliandigheden te letten :
,, i. Of het vee niet meer eten en ook
„ niet meer herkaauwen wil ?
,, En is de eigenlijke ontPekende koorts
„ zoo verre gegaan, dat alsdan in de maag
,, de fteeds ontPokene verpopping van het
,, aan (lekende vergif zich reeds aangezet en
den heeten brand veroorzaakt heeft, het
,, welk door het koud vuur binnen twee
,, of vier dagen eindigt met een doodelijke
„ buikloop of fchieiijke verpopping en
„ Perk opzetten der lever.”
„ 2. Of het vee nog iets eten en ook nog
,, eenigzins herkaan wen kan?
„ Hier omtrent nu zijn de voornaam Pe
,, kenmerken der eerst aankomende ziekte,
„ door een ieder die flechts op zijn vee en
„ deszelfs voedfel dagelijks naauwkeurig
„ acht geeft, op de volgende wijze zeer
„ duidelijk op te merken.
„ 1. Wanneer het vee trager begint te
„ eten.
,, 2. Trager te herkaan wen.
,, 3 Wanneer de verdere bewegingen van
9, eenig beest zich trager en droever ver*
» coo-
van HOLLAND. 287
inzonderheid mee de
o ogen
HET
RUNDVEE^
V, Afd.
XI.
Hoofdft,
„ toonen ,
„ enz.
„ 4. Bij de melkbeesten wordt mede eene
9, vermindering van melk of een fchielijk
9, ophouden van dezelve bemerkt.
,9 5. Bij fommigen raken ook de tanden
9, aan het waggelen.
„ 6. Bij de meesten, de ziekte onder de
99 leden hebbende, befpeurd men, in ver*
,, gelijking der gezonde beesten , eene veran-
„ dering aan de oogen : dezelve zijn meer-
9, der glanzig , brandende en dieper in liet
„ hoofd, met, ook zonder aflooping van
9, eene meerdere waterachtigheid ofllijraach-
9, tige lloffe, enz.’'
Deze is de befchrijving der kenteeke-
nen door de B er lijner Geneesheeren opge-
geven: de belangrijke raadgevingen, welke
in dat (luk volgen, zullen wij in een vol-
gend Hoofdftuk, over de geneesmiddelen
en voorbehoeding mededeelen.
Hierbij behoorc ook een opgave der ziek-
teteekenen, genomen uit een origineele Mis-
live welke uit Emkendorj]? in het Holflein >
fche , aan de Hoog Mog. Heeren Staten
Generaal der Vereenigde Nederlanden , in
dato 8 Julij 1745, gefehreven is.
Zie hier dezelve, volgens de Nederduit-
fche vertaling, welke mede op ’s Landsd,g^kea*
Drukkerij is uitgegeven ; voor zoo verre het der yce.
de uitwendige kenteekenen betreft: p*st, voi-
,, 1. Bij hec ziek gewordene en naderhand s °P*
9, geilorven vee, is bevonden dat hetzelve m*
„ heeft gehad hec bekende rug^ebloed. ftan/cke.
T 4 95 2.
U'rwen»
I
*88 NATUURLIJKE HISTORIE
RET 2. Heeft men den Haartworm, die al-
rundvee,^ je huislieden bekend is, en die zich ins-
V. Afd. „ gelijks hij de eerde ziekte (in 1713)
Hocfdft ” ^ee^C £ec),Penhaard, °°k hij deze ziekte
oc * „ onder bet Rundvee, in den beginne be-
„ vonden.”
De verdere kenteekenen worden door
den Schrijver van dien brief, dus opgege-
ven :
,, 1. Het beest laat, zoo ras als het van
,, deze ziekte iets voelt , den kop en de
,, ooren hangen.
„ 2. Het ligt den ftaart dikwijls op , als
„ of het drek losfen wilde ; doch daar
„ komt maar zeer weinig, hebbende het-
,, zei te geenen orden celij ken afgang, zoo
„ als andere gezonde beesten.
„ 3. Kan men ze ook uit de herkaauwing
„ zien ; want offehoon het beest in den be-
„ ginne van de ziekte nog herkaauwt,
,, gaat zulks evenwel maar zeer traag en
#, langzaam toe.
„ 4. Wil het beest, zoo wel bij het op-
„ liaan, als ook anders, in den eerden aan-
,, vang van de ziekte, zich gaarne rekken;
,, doch men kan daarbij tevens zien, dat
„ het denzelven in de rugge fchort, want
,, het rekt zich niet ter dege uit, maar
3, houdt fpoedig daar mede op.
,, 5. Is het uiterile einde van den Haart,
„ zoo verre als de lange haren zitten,
,, garsch fiap of weeker, dan bij gezonde
beesten.
„ 6. is het vel of de huid van het beest
ook
\
9?
van HOLLAND- 289
„ ook zeer vast op den rugge , en men kan *ST
„ hetzelve, wanneer de rugg? me: azijn ge- &UNDVEE*
„ wasfen wordt, ook met de hand wat los v. Afd.
„ trekken, zoo als men bij het ordinaar XI-
. t 11 j ^ Moofdit#
,, ruggebioed pleei te doen.
*n dit laatfte herige doen zich nu twee
bijzonderheden op, die eenigzins afwijken
van de vo"ige opgaven, te weten: het op«
iigten van den Haart , eene persfmg tot af-
gang, uitvallen van het ftaarthaar, het rek-
ken der rugge enz., alle welke bijzonder-
heden toen nog^ niet algemeen onder de
kenteekenen opgegeven zijnde, nader in aan-
merking moeten komen.
Op deze Hukken volgen "die , welke bij
gelegenheid der Veepest van den jare 17Ó9
enz. zijn, te voorfchijn gekomen, namelijk:
eene opgave van kenteekenen uit een’ origi-
nelen vertaalden Engelfche brief, die in het
jaar 1769, bij gelegenheid dac het genees-
middel , beftaande in teer vater, veel ge-
rucht in Efigeland gemaakt heefc, is ge-
fchreven. Wij nemen er alhier uit over
hetgeen de opgave der reekenen betreft, en
fparen het overige van den inhoud, tot dac
die bij de opgave der geneesmiddelen te
pasfe komt. De Schrijver zegt dan:
„ Vooraf dient men te weten, dat mij Uitwtn*
,, bij een ailernaauwkeurigst onderzoek ge- dige kcn'
„ bleken is, dat het hoofd als de zitplaats ae^Vee.
„ der ziekte van deze dieren moet aange-pest,]
,, merkt worden , dan of dezelve juist daar volsens
haren oorfprong neemt , laat ik ter be-
„ flisfing van andere onderzoekers over;"0'"*
T 5
ze-
5)
290 NATUURLIJKE HISTORIE
HET
RUNDVEE.
V. Afd.
Xf.
Hoofdft.
„ zeker is het ondereusfehen , dat tnen het
„ hoofd zeer zwaar verdopt en verkouden
,, vindt , de keel en het verhemelte ge-
,, zwollen en met taaije (lijm bezet, de
,, randen ios en den bek zoo teer en zwak,
,, dar zij niet in Haat zijn om eenig voed-
,, fel van den grond te kunnen opnemen,
,, en het drinken hun maar alleen mogelijk
„ is. De ziekte neemt haren aanvang en
„ wordt kennelijk, wanneer de melkbees-
„ ten minder melk geven , minder eten , en
„ minder herkaauwen , ja op het laatst met
,, het een en ander geheel uicfcheiden, enz.”
Nog behoort tot de opgave der Engel -
fchen die van zekeren ellard tuffer , te
weten : i. lchudding of trilling; 2. hitte
aan de ribben en den muil; 3. klopping aan
de aderen van den hals ; 4. de hoornen
heet en koud bij vlagen; 5. ook de ooren
en neusgaten , en is als dan zwaar ziek ;
6. houdt op met eten, en wel des zomers
eerder dan in den winter; 7. laat den kop
hangen; 8. drinkt weinig; 9. wordt hard-
lijvig; 10. hoest of kucht fterk; 11.
lieenc en kreunt; 12 de Haart wordt Hap
en koud; 13. de loop begint bloedig te
worden; 14. de oogen worden bleek en
fiets; 15. eindelijk komt er waterachtige
afgang, en zij laten de pis loopen — waar-
op eindelijk de dood volgt.
Op deze aanduiding laten wij volgen eene
opgave der uitwendige kenteekenen, getrokken
uit de gedachten van eenen Geneeskundigen
( l. bic&er}, over den aard en oorzaak der
Vee-
van HOLLAND. 591
Veepest, en welke gedachten wij verder, HET
bij de opgave der inwendige teekenen en RUNDVER-
der geneesmiddelen , zuilen mededeelen ; zie v. Afd.
hier dezelve , voor zoo verre die hier ter
plaatfe bebooren.
,, IV. Vrij duister en onzeker zijn de Uitwen*
„ eerde verfchlinfelen of kenteekenen der d5^e l^eke*
XI.
Hoofdft ,
nen der
ziekte in Osfèn , Kalveren , Hokkelin- Veppesc>
gen , en in allen die geen melk geven, volgens l.'
Velen dezer zijn reeds eenige dagen zlekBlcKEtu
geweest eer men het ontdekt. Men be-
hoorde zich toe te leggen om er meer-
der kennisfe van te krijgen , ten einde
men in tijds de noodige hulpmiddelen
konde aanwenden. Men kent ze eerst
aan eene zekere treurigheid, kwijning,
loomheid en magteloosheid, De meeste
,, beesten beginnen minder te eten en te
„ drinken , fchoon ze veel fnuffelen; zij
„ kugchen nu en dan ; de horens worden
„ meest koud, de oogen rood en beginnen
„ te tranen, de neus te loopen; de tan-
„ den worden min of meer los; het tand-
,, vleesch brandig en ontveld; en zoo er
,, roode puistjes of pukkels zich op de
„.tong verroonen is het een zeker teeken
,, van ziekte. Het ophouden van de her-
„ kaauwinge en andere volgende teekenen
,, en verfchijnlelen zijn zigtbarer en genoeg
,, bekend.”
Nu komen wij tot de opgave der ken-
reekenen , zoo als die door den Hoogleeraar
p. camper. worden voorgedragen. Dezelve
verdeelt de kenteekenen , of zoo hij het
noemt ,
292 NATUURLIJKE HISTORIE
HRT
XUNDVE£
V. Afd.
XI.
Hoofdil.
Uitwen
dige ken*
teekenen
der Vee-
gens p.
CAMPER.
99
/
9 *
noemt, de voornaamfte toevallen der ziek-
te, in uitwendige en inwendige omftandig-
heden, en vangt dus aan:
1. „ Het vee geeft geene voorteekenen
,, van befmetting , maar waarfchuwt met
„ den (lag, als het reeds befmet is; het
wordt kiesch in het eten , en laat het
geheel (laan; dan weder fchijnt het vro-
pest , vol* „ lijker bij ver wisfeling , eet, drinkt, en
„ blijft herkaauwen ; onderwijlen wordt het
„ onrustig, knarst op de kiezen , en ein-
„ delijk houdt het op van herkaauwen ,
,, hei bedisfend teeken van waarlijk ziek
„ te zijn, uitgezonderd in de Melkkal ve-
ren , want deze herkaauwen nog niet,
gelijk oAXrENus reeds met eene ailerfraai-
(le proef op Lammeren en jonge Geiten
aan getoond heeft.
2. „ Vermits de beesten door] fommige
andere ziekten aangedaan , mede niet
herkaauwen, wordt dit teeken twijfel-
achtig: maar de andere toevallen, zoo
even opgenoemd, die deze ziekte altoos
verzeilen ^ de huiveringen en fchuddin*
gen, die zij tevens toonen, hunne on-
gerustheid en overkoot s , Qdat is op de
toonen met de achterpócten ft aan,) zijn
beflisfende bewijzen, vooral wanneer de
befmettinge hier of daar in de nabuur-
febap reeds befpeurd is.
3. „ De pols, die v van 60 tot 70, 75,
80, ja zelfs toi 90 (lagen opklimt in één
minuut, geeft eene zware koorts te ken-
nen, en wel zulk eene, die met eene
„ fpoe-
59
59
van HOLLAND 293
„ fpoedige verzwakking van het geheele dier
„ gepaard gaat ; want de pols is niet al*
„ leen ras, maar ongenadig, zonder derk
„ te zijn , even als in de rockoortfen. Dik*
„ wijls kan men die bijna nergens gewaar
,, worden.
4. „ De ooren en de horens zijn om
„ deze reden koud, bij verwisfeiing; dan
„ de horens alleen , dan de ooren , dan
,, beiden te gelijk.
5. ,, De afgang houdc veeltijds in de eer-
„ de dagen zijnen loop, fomtijds wordt hij
„ miskleurig , dinkt fomtijds zoo derk naar
,, muscus , dat de geheele (lal er van ver-
,, vuld is; dikwerf wordt hij droogachcig,
,, naauwelijks te zamen hangende, dan eens
„ week en dun , of wel het dier geraakt
„ verdopt , om dat het gedarmte en de
„ buikfpieren geen krachts genoeg hebben
„ om de opgepakte doden voort te drij-
„ ven.
6. ,, De zwakheid overmeestert ai fchie-
,, lijk met de eerde koorts/ het kwijnend
„ beest, het welk het hocfd laat hangen,
,, om dat het zwaar is, en door de nek-
„ ipieren in eene fchuinfche rigcing moet
,, ‘gehouden worden : de ooren hangen van
„ gelijken nederwaarts, en om dezelfde re -
,, den: ook verliest de daart zijne bewe*
,, gingen, het hulken en loeijen houdt ge-
,, heel op
7. „ Het kucht onderwijlen, eerst nu en
,, dan, vervolgens gedadig, evenwel meer-
„ der of mincijr naar mate de dode der
,, ziek-
HET
&.UNOVSE.
V. Afd.
XI.
Hoofdft.
c-
«94 NATUURLIJKE HISTORIE
59
B.UNDVEB.
59
V. Afd»
XL 9,
Hoofdft*
99
99
99
99
59
99
9?
55
95
99
99
59
55
59
55
59
99
59
55
95
55
59
59
59
55
99
ziekte op de longen vak of op het ge-
darmte.
8. „ De oogen, welke in de gezonden
zoo levendig kaan, en zwart zijn, wor-
den kaauw, droefgeestig, en het wenk-
vlies ( Mïinbrana l\i&itans ; , bij den
gezonden cnzigrbaar , puik uit de ver-
dikking zijns uirwendigen vlies, en ver-
toont eene bleekroode blaas, niet onge-
lijk aan die ziekte, welke wij bij ons
Chemofis (leepoog') noemen. Hier en
daar laat zich op hetzelve eene groote
ontkokene plek zien; het wit van het
oog, in den kleinen hoek voornamelijk
zigtbaar, is mede kerk on t koken , het
geheele oog fchijnt als opgezet en uit
te puilen; de oogen ontlasten eene et -
terachtige koffe uit den groocen ooghoek,
en wanneer de ziekte hevigst is , loopen
in fommigen de tranen bij kralen neder-
waarts.
ic. „ Uit het gladde van den fnuit kj-
pelen nu en dan duizende droppen, even
ais zweet, uit de gaatjes, die hij natuur-
lijk heeft.
ïi. „De neusgaten ontlasten eerst een
dunne koffe, welke den derden dag kij-
irerig wordt en als etter verdikt, en met
dergelijke kwijl uit den mond vermengd,
langs den fnuit ne erloopt. Het beest
onderwijlen veegt dit niet af met de
tong , die in de gezonden anders gedurig
de bek en neusgaten ailikt en zuivert.
12.
95
van HOLLAND. 295
12. „ In fommigen vermeerdert de hoest, HBT
„ de ademhaling wordt benaauwd, het dier RUNDVEE
,, afgemat door de koorts , en verzwakt v. Afd.
,, door mangel van voedfel , valt neder, XI*
„ ftrekt dan eens den kop regtuit , dan Hoof *
,, kromt het den hals, zoekt verfcheidene
„ middelen om adem te kunnen halen , fleu-
„ nende onderwijlen, even als een mensch
„ dat zware pijnen lijdt. De kwijl wordt
,, fchuimachtig , en alles geeft te kennen,
„ dat de longen zeer zwaar aangedaan zijn
,, en het dier in het uiterfle gevaar is. Nu
„ fchijnt de hoest te verminderen , om dat
„ de krachten het niet toelaten. Het is
om deze reden, dat fommige Franfcheny
,, en ook de groote haller, in zijnen brief,
„ onlangs aan mij gefc breven , de ziekte
,, Pulmonie , dat is longziekte, noemen.
13. „ ln anderen valt de ftoffe meerder
„ op de ingewanden van den buik, de groo-
,, te pens zet zich uit, en wordt door wind
„ opgeblazen en (lijf gezwollen als een trom-
,, mei: het dier fchijnt te zullen barsten,
„ Haat men er op met de hand , het klinkt
,, dof en even of men op een trommel
„ floeg.
•14. „ Benige Geneesheeren hebben waar-
,, genomen dat de huid op den rug en len-
„ denen als vast aangegroeid fchijnt , in het
,, hevigst der ziekte; ik heb dit niet dui-
„ delijk ondervonden, maar helle hiertoe
„ over, dat misfchien de groote gefpan-
,, nendheid der buik het vel vaster heeft
„ doen fchijnen.
296 NATUURLIJKE HISTORIE
\
met 15. „ Bij onderen kraakt bet vel van den
rundvee. ^ ru^ ^ ajs men er mec ^en vjnger 0p
v. Afd. ,, drukt, misfehien omdat het bederf reeds
Uoofdfc ” ^uchc gebragt heeft onder het vel.
16. „ Velen dezer mededogenswaardige
„ dieren beginnen den vierden , vijfden of
,, zesden dag der ziekte, op eene buiten-
„ gewoone wijze te (puiten, dat is, dun af
„ te gaan, zoo dat de drek, als uit een
„ fpuit gedreven, over den greppel heen
,, loopt ; een vreesfelijke dank verzeld de-
„ ze, en niets fchijnt fchadelijker voor de
,, overige, dan de bedorvenheid van deze
„ lucht; fomdjds is deze doffe met bloed
„ en etter gemengd.
17. „ Anderen fpuiten in het geheel niet,
„ en derven met den drek in den aarsdarm ,
„ die uitpuilt, open daat en bloedige, ook
„ etterachtige doffe ontlast. In de Koeijen
„ is het vrouwelijk deel mede opgezet en
„ open ; zoo zwak is hec geheele dier, dat
„ de fluitfpieren alle kracht verloren heb-
„ ben.
18. „ De blaas verliest ook bij de mees-
„ te hare kracht'; zeldzaam pisfen zij ge-
„ durende de ziekte, deels, om dat het
„ water, tusfehen beiden gedronken, of
„ het vocht ingegeven, in de magen blijft
„ liggen zonder opgeflorpt te worden;
„ deels, om dat het dier vele vochten door
„ de neus, oogen en mond ontlast.
19. „ lk heb niets gezegd van de melk,
om dat de ziekte al het Hoornvee, van
„ allerlei geflachcfoort , op geiijke wijze
„ aan-
VAN
HOLLAND* 297
i, anndoer, en dit als allern eigen aan de
„ melkgevende, toe het laatst moet gehou-
„ den worden; de melk vermindert, wordt
), dik en bederft in de uijers.
20, „ De duurzaamheid dezer ziekte, en
„ het klimmen der toevallen kan naauwe-
*, lijks bepaald worden : in fommigen is de
,, verrotting zoo hevig, dat zij het dier in
„ vierentwintig uren doet fneven; fömwij-
, , len derven zij op den derden of vijfden*
,, en ook wel op den zevenden en elfden
,, dag, doch dit is zeer zeldzaam.
22. „ Zij derven dan eens met uitge-
„ drekte , dan met ingetrokken pooten;
,, ook liggen zij niet alcoos, gedurende de
5, ziekte, op dezelfde zijde* offcho on de
„ pens derk met lucht opgezet is. Ik heb
er zeer naauwkeurig op gelet , en de
*, beesten dan eens op de eene dan op dé
„ andere zijde vinden leggen, zoo dat dé
v pens in dit geval geen ongemak hieraan
„ fchijnt te veroorzaken.
23. „ Bij fommigen koomt een Uitdag
„ over den huid , meest bij de liezen * wei-
ke fommigen voor een goed teeken hou*
,, den; doch wij hebben er zien derven,
,t die eenen uitdag, welke de Boeren rap -
pigheid noemen, vrij derk haiden.
24. ,* Omtrent het bloed kan ik niet veel
,* met zekerheid zeggen : eenigen meenen
„ dat het verdikt, anderen dat het verdunt;
„ de meesten komen hierin overeen, dat
*, het niet dolt, maar fnotterig is, even
„ als het in menfehen , door rotkoortfen
V aan-
étt
RUNDV2!»
V. Afd.
XT.
Hdofdfo’
*9$ NATUURLIJKE HISTORIE
HÏT
HÜNDVK2.
V. Afd.
XI.
Hoofdft»
Kentee-
kcncn der
Veepest,
volgens
h. vink.
„ aangedaan, dikwijls gevonden wordt; in
„ de verftorvenen heb ik het altoos vloei-
„ baar gevonden, en nimmer gedold,
25. „ Deze zijn dan de toevallen, die
„ allen, oud of jong, Osfen , Kweeën,
„ Bullen, Vaarzenen Koeijen, met en zon-
,, der kalf eigen zijn. De Koeijen, die
„ met kalf zijn, alles gelijk (taande, wor-
,, den door deze fchrikkelijke ziekte meer-
,* der gedrukt , en wel naar mare dat zij
„ digcer aan het kalven zijn. De ziekte
„ evenwel kan een enkele keer zoo matig
,, zijn, dat zij er door komen, zondêr het
,, kalf te verleggen , doch dit is zeer raar :
„ de meesten , wanneer zij al het gevaar
,, der ziekte ontkomen, miskramen in het
„ vervolg.”
Na het mededeelen der kenteekenen uit
het werk van den Hoogleeraar p campkr,
zullen wij ook die hier laten volgen, wel-
ke door den geleerden Heer h. vink wor-
den opgegeven, en wel weder zoo ver als
het de uitwendige kenteeken betreft; dus
fchrijft dezelve:
l. „ Die ongelukkige dieren toonen van
„ den beginne af aan eene druiligheid, een
„ flaauw, droefgeestig gezigc; er zijn tus-
,, fchen beiden oogenblikken , dat zij wat
„ vrolijker fchijnen; zij fiaan veel naar
,, den jlooika?it , met den kop naar den
,, wind gekeerd , en verwijderen zich van
„ hunne makkers ; zij zijn loom in ’c gaan;
„ de melkbeesten geven aan^onds minder
„ melk , en welhaast in het geheel niet ;
van HOLLAND. 099
Hoofdfh
,, de melk geeft echter weinige of geene hst
,, kenbare teekenen der ziekte , en , RÜNDV*E
„ dronken , befmet zij de kalveren niet ; -V. Afd.
„ naar mate de melk vermindert, wordt XI
,, zij dikker en blijft in de uijers Haan;
„ de oogen zijn fomwijlen in het eerfte
,, begin der ziekte rood, in anderen alleen
op het einde ; dunne en fn etterige, Hof
vloeit uit de neus en oogen , even als
of zij zwaar verkouden waren; zij [chud-
den dikwijls met den kot); zij kugcheti
veelmalen; zij eten weinig of niet* nu
en dan nog wel eens fnulfelende, als of
zij iets naar zich nemen wilden ; zij her-
kaauwen niet meer het voedfel , noch
likkebaarden ; zij bulken noch loeijen
niet ; de oogen worden brandiger ; op de
tong zijn ligte roode puisten, uit den
mond loopt taaije , witte kwijl ; in de
,, kalveren zwelt de kop; zij knarsfen op
„ de tanden, welke min of meer los wor-
„ den , fchoon dit laatfle ook gezegd wordt
,, in gezonde beesten plaats 'te hebben;
,, de keel is met een rood (lijm bezet; de
,, zwelging wordt moeiielijker ; als zij iets
,, drinken willen, verkiezen zij koud wa-
,, ter; fommigen drinken zeer gulzig, an-
,, deren met zeer veel moeite ; de tong
„ wordt hoe langer hoe meer beüagen ;
,, fommige beesten zijn flaperig; zij liaan
,, overkoots ; fommigen leggen meestal,
„ anderen blijven liaan.
Het bloed, dat in den beginne afc
r>
r>
r>
gelaten wordt, fchijnt gezond en niet ont-
V a „ flo*
$00 NATUURLIJKE HISTORIE
HIT
HUNDVEE.
XI.
Hoofdft.
„ floken; naderhand is het flijmeriger of
„ fnotteriger, eene enkele reize dik; op
V. Afd. „ het eind der ziekce vloeibaar dun ; na
„ den dood ontbonden , gelijk de helling
,, der ziekte, cp ’t laatst tot rotting, ligt
„ doet begrijpen.
3. ,, De afgang is zeer verfcheiden ; fom-
,, rnigen hebben van den beginne eenen
,, harden en opgeftopten afgang tot het
einde toe , andere iutegendeel Herke fpui-
tingen, die op het laatst zeer Hinkend,
,, geel of met zwart bloed vermengd is.
4. ,, Zij pisfen weinig, en die pis is
dan nog bruin of hoog rood ; het
dier wordt koortfiger, daar het in den
beginne meestal geen koortfe had ; het
krijgt trillingen der huid, huiveringen,
de pols is Ineller, klein; de zwakheid
neemt hand over hand toe; de uitein-
den , als horens , ooren , neus , bek,
,, pooten onfpeenen worden koud, dan we-
,, der wat warmer, en dikwijls of meestal
„ in den beginne der ziekte de ademhaling
,, moeijelijker ; de kuch vermeerdert ; bij
,, fommigen ziet men een uitflag op den
„ huid, veelmalen in de liezen of op de
f, uijers, hetgeen, zoo het veelvuldig is,
,, een zeer gelukkig voorteeken van her-
Helling uitlevert.
5. „ De buik zwelt , hetgeen op het
„ laatst der ziekte een doodelijk teekea is;
„ de pols wordt ongelijker of ongeregeld;
,, het dier is ongedurig, tobt ellendig, is
„ in dien korten tijd der ziekte onbugrij-
» pe-
99
99
95
99
59
59
99
99
99
\
van HOLLAND. 301
„ pclijk vermagerd , de huid zit er van
,, vast op den fclioft; het deunt erbarme-
,, lijk , en ziet zijne oppasfers met droe*
,, vige oogen aan , als wilde het om hulpe
,, fmedken; het Hinkt ondragelijk uic den
„ bek; de buik zet nog al meer op, en
„ wordt als een trommel in fommigen ge*
,, fpanr.en , in anderen is de buik geheel
„ ingevallen; eindelijk Herfc het dier, het
„ eene fchielijker dan het andere, fommi-
,, gen zijn binnen weinige uren gezond en
„ dood , in 12, 24, 48 uren, anderen in
,, 4, 5, 6, 8, 10, 12 of meer dagen,
„ naar mate van de hevigheid der ziekte.
6. Wij hebben beesten gezien, welke
„ buiten het gebrek van herkaan wing tot
„ den vierden of vijfden dag ge ene andere
,, teekenen of toevallen der ziekte hadden ,
„ en echter uier ven.
„ Dit zijn wel de voornaamde tekenen
,, der ziekte, welke men echter zelden vroe-
„ ger in de Melkbeesten, dan bij het min-
,, deren der melk in acht genomen en op-
,, geceekend heeft. Doch zoo men zich
„ de moeite gaf van de gewoonten en na-
„ tuurlijke neigingen en bewegingen der
„ dieren wat naauwkeuriger gade te flaan,
„ en de minde veranderingen of afwijkin*
„ gen van den gezonden daat op te mer-
„ ken , zoude men waarfchijnlijk vroeger
„ teekenen ontdekken, welke ons gelegen-
„ heid zouden geven van bij tijds, eer de
„ ziekte te verre gevorderd was , gepaste
„ middelen, die in den eerden aanval mis-
V % „ fchien
v
HST
KUNDVEK,
V. Afd.
XI.
Hoofdft.
-o- NATUUR LIJKE HISTORIE
HET ,, fchien alleen te ftade kunnen komen, re
^ui^dvee, ^ beproeven, of ten minfee deze aangedane
V. Afd. „ beesten fpoediger van elkander af ie zon-
99 deren, en dus de befmetcing voor te ko-
,, men , eer het fmetgif zijne grootfle kracht
„ bekomen had.
7. „ Is de koe met kalf, zoo blijft het
„ kalf zelden in het leven , het wordt dik-
,, wijls flaande de ziekte afgedreven, of
„ zulks gefchiedt kort na de betering. Ver-
,, legt de koe haar kalf Haande de ziekte,
,, zoo vleit zich de Roer met hope van her-
,, Helling, Blijft bij een zeldzaam geluk
„ het kalf in het leven , meenen fommi-
,, gen, dat men het voor gebeterd houden
,, mag , dewijl het in het ligchaam der
,, moeder befniet geweest zal zijn.
8. „ Ik twijfel nogtans, of men hier wel
,, volkomen Haat op maken kan, om dat
„ men, na den dood van met kalf zijnde
,, beesten , in de kalveren geen zigtbaar
,, teeken van de ziekte gevonden heeft,”
enz.
Hier eindigt de opgave der uitwendige
teekenen in de Veepest , door den kundi-
gen Heer vink opgegeven , waarin wij eeni-
ge kenteekenen onderfcheiden hebben , wel-
ke bij de vorige reeds aangehaalde Schrij-
vers niet gevonden worden.
Bij het aangehaalde uit de werken van
de Heeren cam er en vink behoort ook dat
gene , het welk door den zeer geleerden Heer '
E. sandiföRt, Hoogleeraar in de Heel- en
Ontleedkunde aan de Leydfche Hoogefcho-
le.
van HOLLAND- 303
le, over de# Veeziekre , welke in het jaar ME*
1769 regeer de, is gefch re ven; hetzelve is ge- RÜNDVEE*
plaatse in de Verhandelingen der Zweedfche V. Afd.
yikademie , welke ook in het Hollandsch x{'
vertaald zijn uitgegeven, en wel in het Vier» 00 *
de Deel deszelven werks.
2ie hier, hetgeen genoemde Hoogleeraar
als uitwendige kenteekenen opgeeft , zoo
uit deszelfs eigene ondervinding, als uit het
reeds medegedeelde door andere Schrijvers.
„ Dat een beest befmet is, leert men Uitben-
,, uit de volgende teekenen : het zondert fjfkenen"
zich af van de overige beesten ; het ligt der Vee-
9, doorgaans neder op de aarde ; het eet pest, voi-
9, weinig; het ziet er droevig en benaauwd gens E*
„ uit; ook zijn de oogen rood, even ofFORT#
,, zij opgefpoten waren. In dezen toeftand
„ blijfc het , tot dat de ziekte zwaarder
,, wordt, wanneer het doorgaans noch eet,
„ noch drinkt, en, in gevalle het iets nut-
„ tigt , echter niet herkaauwt. Het ge-
„ heele ligchaam, of fommige deelen, be •
„ ginnen llerk te beven, waarop volgt eene
„ koortfige hitte , en de pols rad, onge-
,, lijk , doch niet zeer fterk wordt. De
„ hoornen, ooren en pooten worden fom tij ds
9,‘koud, fomtijds warm; de bek en keel
,, worden droog. Ondereusfchen knerst het
„ vee op de tanden , en het wordt met
,, winden in den buik geplaagd. De pis
„ en afgang wordt doorgaans in den be-
„ ginne niet ontlast , maar , wanneer het
,, vee dezelven vervolgens begint te ont-
9, lasten , hebben zij eenen zeer kwaden
v 4 „ reuk,
304 NATUURLIJKE H[ST0RTB
MfT^ ,, reuk, en zijn fomtijds te dik, fomrijcls
rundvee ^ te De dorst is bij de meesten den
y. Atö. ,, tweeden en derden d:g niet te lesfchen.
Het vee kan van zwakheid den kop niet
Hooidft» ij j , r ,
,, ophouden , en de ooren hangen neder.
„ Men hoort het niet Joeijen. Langzamer*
,, hand begint het te hoesten , meer of
„ min , naar mate de longen veel of wei*
„ nig aangedaan zijn. De bimenfïe vliezen
,, der oogen zwellen op, en hangen buiten
,, dezeLen in de gedaante van eene roo 1-
„ achtige warerblaas. H t wit der oogen
,, wordt geheel rooi en ontdoken. Uit
„ den grooten ooghoek druipt een weinig
,, etter, en, wanneer de ziekte zwaar wordt,
„ vlieten zeer vele tranen uit de oog^n*
„ Uit de kleine openingen , welke natuur-
,, lijker wij'ze in het gladde gedeelte van
,, den bek gevonden worden , komt een
„ vocht te voorfchijn , en uit de neusgaten
^ loopt in den beginne een dun en helder
„ water, het welk op den derden dag taai,
„ flijmig en met etter gemengd wordt*
„ Soortgelijk vocht loopt ook uit den bek;
„ en dit likt het vee niet*, gelijk het an-
,, ders gewoon is te doen , met de tong
„ af. De adem wordt met moeite, mee
,, een gereutel , en fnorkende , gehaald*
Het vee, door de koorts zeer verzwakt,
„ blijft dan op de aarde liggen , en heft
,, veeltijds den kop op, veeltijds drukt het
,, öenzelven tegen de borst, die opzwelt,
j, en even als een trommel uitgefpannen
v wordt. Het vel fchijnt doorgaans tegen-
tam Holland. 505
*
ï, natuurlijk van hét vleesch te zijn afge- ***
,, zonderd. De meeste krijgen op den vier- *ÜNDVElk*
jy den , vijfden of zesdeii dag eenen (linken- v. Afd.
,, den, veeltijds bloedigen loop, met he- xi.
yy vige persfingen. De pis wordt iii eene
,, geringe kwantiteit ontlast. De uitwen-
,, dige teeldeelen zwellen bij de koeijen
„ op, en, die met kalf zijn, verleggen die
„ doorgaans- De melk vermindert veel,
„ zoodra het vee ziek wordt, en neemt
,, eenen bijzonderen reuk aan, ook flremc
„ zij fchielijk, wanneer men ze kookt, als
„ de ziekte ten hoogden top geklommen
„ is. Sommige beesten derven van deze
ziekte binnen vier- en twintig uren , an-
„ dere op den derden , vierden, vijfden,
„ tot den zevenden dag.”1
Bij deze kemeekenen vermeldt zijn Ed.
ook onder de inwendige kenteekenen het
los worden der tanden , als mede dat bij
de meeste koeijen, welke niet bevrucht wa-
ren, de klink zoodanig was zamengetrok»
ken, dat men naauwelijks een dunne pen
in dezelve brengen konde ; dan wij doen
dit hier op de uitwendige [teekenen * welke
door zijn Ed. werden opgegeven, volgen,
om dat de kenteekenen, die aan deze dee-
len plaats hebben , ook door de andere
Schrijvers bij de uitwendige kenteekenen
geplaatst worden.
Wegens het bloed zegt zijn Ed. : „ dat
,, men onder andere zaken [heeft waarge-
,, nomen, dat het bloed van een ziek beest’*
( door aderlating bekomen) „ fchielijk ftol-
^5 >> de 9
3o 6 NATUURLIJKE HISTOPvIE
M1T 5) de , flijmig en taai wierd, zonder eene
auNDvia.^ ontflekingskorst , en bijna zonder wei,
V.Afd. onaangezien men het liet Haan tot den
Moodfft. ” zesden dag, na dat de aderlating was ver-
* „ xigt , en dit heb ik zelfs ook waargeno-
men; daarentegen wordt het bloed van
,> een geftorven beest niet dik, al laat men
„ het acht dagen lang onaangeroerd Haan. 99
Teekenen Verder zegt deze Hoogleeraar : „ Men
van beter ,, moet voor een goed teeken in deze ziek-
fehap,voi-w te aanzien , wanneer het vee den zeven*
#ANDr»* » den dag overleeft, dewijl de toevallen,
toRT. 99 indien zij van den beginne af nLt al te
,, zwaar geweest zijn, dan doorgaans ple-
,, gen af te nemen# Het geeft ook te ken-
„ nen eene verandering ten goede, als bce
,, vee weder eten en drinken wil ; wan
„ neer de ademhaling vrijer en egaler wordt ;
„ wanneer de afgang lijvig wordt, even als
zij natuurlijk plagt te zijn; wanneer de
„ pis in een behoorlijke kwantiteit ontlast
„ worde; wanneer de oogen niet flerk ont-
„ floken zijn; en wanneer er kleine blaas-
,, jes in de liezen, en op andere plaatfen s
„ te voorfchijn komen. Het is wel geen
„ ui 'gemaakte zaak, dat deze blaasjes altijd
,, zulk een goed teeken zijn, maar ik heb
„ echter waargenomen , dat bijna al het
,, vee , aan het welk ik dezelve héb ge-
„ zien, weder gezond geworden is, en ik
,, zag eens eene koe, uit welker liezen veel
„ Hinkend vocht te voorfchijn kwam , en
„ welke ook hemelde. Men heeft in deze
„ ziekte zeer goede hoop, wanneer de poo«
33 ten
a n HOLLAND. *07
„ ten in den beginne zeer koud zijn, en
,, op den derden dag hunne natuurlijke
„ warmte weder krijgen; doch men kan
„ met zekerheid zeggen, dat het vee beter
„ zal worden , wanneer de trek tot eten en
„ het vermogen om te herkaauwen weder-
„ komen, vooral wanneer de hoest teffens
vermindert. Daarentegen kan men niets
anders, dan den dood, te gemoet zien,
wanneer de toevallen allengskens flimmer
worden, of ook van den beginne af te
zwaar zijn ; wanneer alle natuurlijke ver-
rigtingen in wanorde komen ; wanneer
de ademhaling moeijelijker wordt; wan-
neer de drek , of in het geheel niet ont-
last wordt, of in eene te groote kwan-
titeit , of wanneer dezelve te dun is ;
wanneer de roode loop en pijnlijke per-
fingen zich daar bij voegen ; wanneer de
ontlasting van de fliim uit den bek en
neus ophoudt , of ten minde de ziekte
niet vermindert; wanneer de oogen bo-
venmate ontdoken zijn ; wanneer zich de
bovengenoemde blaasjes niet laten zien,
of fc hiel ijk verdwijnen , terwijl onder-
. tusfehen de toevallen flimmer worden.
9>
99
99
9’
99
HET
RUNDVEE.
V, Afd.
XI.
Hoofdft.
Doodelij*
ke teeke-
nen , vol*
gens den-
zelvea.
99
enz.
Wij kunnen ook niet nalaten , om van
het werk van den geleerden Docdor j. en-
gelman gebruik te maken, en uit hetzelve
hier de uitwendige kenteekenen der Vee-
pest, volgens zijne opgave, mede te dee-
len. /
De
$o8 NATUURLIJKE HISTORIE
■RT De Heer engelman oordeelt uit de ver»
v fchijnfelen eener ziekte in vergelijking van
V. Afd. onderwerp en verfchijnfelcn , opklimmende
Koofdft. tot ^atuur’ ook 200 toc Veeziekte,
* en meent dezelve hoofdzakelijk te kunnen
brengen onder drieërlei kenteekenen , vol-
gens orde des tijds; namelijk ( aj \x\ voor-
gaande , ( b ) verzeilende , (t volgen ie ,
doch alle aan elkander verbonden. Wij
zouden er gaarne, ten vierde, bijvoegen:
(V/) beflisfende , doch blijven bij ’s mans
bellek.
ritwen- De eerfle ( a') verklaart hij voorbereid
te eken ea" dende , met inzigt op hetgeen vervolgens
der Vee- de ziekte vergezelt .
P«t, vol* De tweede (&) tronen ons de af wij*
i'.V hingen van de bedieningen der deelen des
dierlijken ligchaams .
De derde ( c ) zijn zulken , die met veel
grond toonen , dat de krachten der Na-
tuur bovendrijven zullen , en de {loffelijke
oorzaak , die de ziekte opwekt , uitdrij-
yen , of dat ze zullen bezwijken , en de
dood een einde van de ziekte zal maken .
Op deze drie bepalingen breidt de Heer
engelman zijne waarnemingen uit, en oor*
deelt de gevolgen verklaarbaar te zijn; en
hierop zijne waarnemingen bijeen trekken-
de, is aan hem gebleken: ,, dat de ziekte
,, allen Runderen niet op eenerlei wijze
,, aankomt: der Kalven kop zwol; zij kre-
,, gen builen tusfehen de oogen en fuize-
„ bolden ; vervolgens liep er eenige erre*
„ rige doffe oogen en neus uit. De Pin-
▼ an HOLLAND, 309
,, ken fchenen minder aangedaan, en bifc- HKT
„ ven vrij vlug op de pooten , fchoon men TlüNDVBB*
„ bij alle de Runderen eene meerdere loom- V. Afd.
,, heid in het gaan en opftaan, eene meer-
,, dere uitrekking van den nek en druilig* oü
,, heid bemerkte , zoo dat men ze zich van
,, hunne gezonde makkers ziet verwijderen,
,, veel fhuffelende en minder etende , en
„ een weinig kugchende. ”
In deze beknopte opgave is men meer-
der oplettend geweest op de verfchillend-
heid van ouderdom en (laat van het vee,
dat is van Kalf tot Pink , het was ook wel
noodig geweest dat die van Hokkeling,
Vaars, Melkkoe, aan of van den uring,
met of zonder kalf, Os of Stier enz. er
was bijgevoegd, hetgeen nog al van belang
zou geweest zijn, om dat men daardoor de
imwerkfelen der ziekte mogelijk nader zou-
de hebben leeren kennen met opzigt tot de
krachten der dieren , en ook ten aanzien
van berekeningen op de beraming der on-
derfcheiden foorten van gebeterd vee : dit
fchijnt aan velen, behalve aan engelman,
in het opgeven der kenteekenen onrfnapc
te zijn , daar het nograns in het uitoefenen
der inenting naauwkeuriger is gade ge Ha-
gen , blijkens de proeven van de Heeren
tak, kool, eelko alta, camper en an-
deren, waarin men naauwkeurig deze on-
derscheidingen heeft in acht genomen,
fva dezen uitllap keeren wij weder tot de
nadere bepalingen van Doftor engelman.
Hij geeft als verdere uitwendige k^nteeke-
nen
gio NATUURLIJKE HISTORIE
het der ziekte op, dat de niest of drek
rundvee. verrRfndert, dikker en brandiger , en op de
V. Afd. ballen bruin en (linken d wordt. Het is
Hoof dil ^an *n .^vallen een meerdere (link
en ongewone kleur, die men als een eerst
kenteeken hebbe gade te (laan.
„ Wijders neemt de loomheid toe; vele
„ beesten (laan aan den (lootkant, als met
,, de kop naar den wind gekeerd; het kug-
chen blijft ; de oogen beginnen te tra-
„ nen, de neus iets te loopen; op de tong
„ vindt men heete roode pukkels, een ze-
9, ker teeken der ziekte ; vervolgens vvor-
99 den de oogen brandiger* neus en oogen
„ beginnen te etteren ; de beesten fchudden
„ nu en dan den kop; loopen veel (nuf*
9 , felen, doch eten hoe langer hoe min-
„ der ; de tanden worden min of meer los ;
„ de tong en keel wordt (lijmerig , en de
„ zwelging fchijnbaar moeijelijker; de bees.
,, ten drinken nu en dan wat , doch niet
9, veel te gelijk , beminnende koud water.
„ Naar mate de fcherpe doffe meer de
,9 neus en (lijm vliezen van de keel bezet,
,, en door den aandrang van het hart en
99 de v ten dieper wordt ingedrongen, moe-
„ ten ze meer ontdeken, geprikkeld zijn-
9, de, en beginnen te etteren, dus komt
f, een dank in de keel en de neus. De
,, fcherpte in de holtens der neus doet ze
„ den kop fchudden , en maakt dat de bees-
9, ten aan het gras of voeder fnuffelende,
9, daaraan dank verbonden vinden ; dus ra-
„ ken ze van het eten af; de keel meer
▼ a n HOLLAND. 311
„ bezet zijnde, halen ze moeijelijker adem:
„ het is dan geen wonder, dat ze zich met
„ den kop in den wind zetren , om ruimer
„ te ademen. Het 11 ijm vlies in de keel
,, meerder bezet rakende, moeten de on-
,, derleggende fpieren , die naar de tong ,
,, long en llokpijp gaan, meerder entlie-
,, ken , en alzoo de dorst grooter en de
,, zwelging moeijelijker worden. Hiervan
,, het dikwijls en weinig drinken. Dezelf-
„ de fcherpte op dat tongvlies ontfteekc de
„ zenuwtepeltjes, maakt dezelve vol puk-
,, kels, en het tandvlies ontllekende, raken
„ de tanden los, en hoe ze de llrot meer
,, bezet , hoe de beesten door de ondteking
•„ der luchtpijp meer kugchen.
„ De Koeijen raken van het eten af, en de
,, Melkkoeijen uit de melk , die , naar mate
„ dat ze mindert, dikker en vetter wordt:
„ dezelve heeft geen kwade reuk, noch
„ fchift op het vuur niet, ten zij men de
w beesten in meer dan twaalf uren niet
„ melkt, of de melk bijna geheel weg is
„ en op het laatst dik wordt.
„ Hierop volgt het ophouden der her-
„ kaauwing , en de omileking der maag;
„ de nrot of liever de llokdarm wordt on i-
,, ftoken en belet de opkaauwing en neer-
,, kaauwing , terwijl het gras of hooi dus
,, in de eerfle maag blijvende, aan het gis-
„ ten en broeijen geraakt door de daar-
,, door veroorzaakte warmte.
„ Als dus de ziekte en ontftekende ver-
popping in de magen hare uit werk felen
„ ver-
BET
RÜN DVEÏ.
V. Afd.
XL
Hoofd ft.
99
3ta NATUURLIJKE HISTORIE
BET
ILUNDVEE
V. Afd.
XI.
Ilooldfl*
., vertoont , {laat de ontdekiftg over rot dé
,, darmen en de ingewanden des buiks , als
,, dan geraken de Runderen aan een dun-
,, ne , gele, Hinkende afgang; de pis wordt
„ bruin en weinig; hieronder loopt ecne
,, koortfge gedeldheid : dat blijkt aan de
,, huiveringen, aan de veranderlijke koude
,, en warmte der uiterde leden , als ho-
„ rens , ooren, fpeenen, klaauwen enz.
„ Voorts befpeurt men eene koortfig-
„ heid in de ademhaling ; de kuch is min-
„ der ; de polsflag begint naar mate der
,, gevaarlijkheid ongeregelder te Haan en te
,, verfnellen, zoo dat, daar men de pols-
„ (lagen , bij gezond vee, op 60 in een
,, minuut fielt , zoo klimt dezelve, in de
,, toeneming der koortshitte, tot 8o, 90*
„ 100, ja 110 in een minuut, en het beest
,, ongedurig woelende, vermagert, zoo dat
,, de huid als op de fchoft vastzit , de
„ buik zwelt, den adem Hinkt, en het dier
„ derft, ”
Hierop komen de voornaam de uitwendi-
ge kenteekencn , welke door den Heer en-
gelman worden opgegeven, neder. Des-
zelfs verdeie beredeneerde aanmerkingen
kunnen wij niet overnemen , vermits wij
daardoor ie wijdloopig zouden worden;
maar kunnen evenwel niet nalaten om ook,
volgens zijne opgave , de uitwendige ken-
teekenen mede te deden van dezelfde ziek-
te, maar in een’ Haat, dat dezelve hoop
op betcrfchap geeft, en welke wij bij an-
de*
van HOLLAND. 313
deren zoo juist en onderfcheiden niet ge- h*t
boekt vinden. aundvii;
De Heer angelman leidt dezelve daarvan v. Afd.
af
dat de Veeziekte- ceekenen in allen Xf.
„ .'liet eenen en den zel fden loop houden. ” Hoofdft*'
Hij oordeelt te rcgt, „ dat de werking der Teek«nea
„ edelfte partijen ter voorcduringe van het dcr Ve«*
,, leven niet te veel noch te lang van ha-ziekte’
,, ren natuurlijken loop moeten afwijken , dezelve
„ om in Haat te zijn zich van de vreemde hoop op
5, en bedorven ftoffe te ontdoen, en door beterfchap
,, de gefchikcfte uidoozing uit te drijven gglns ’K™1-
^ de levensdeelen ; bij voorbeeld : het celmat
„ Hart , de Long en de Slagaderen moeten
minst afwijken van flag en beweging; de
pols omtrent 60 malen in een minuut
en geregeld blijven doorflaan ; de natuur-
lijke warmte gelijkmatigst blijven ; de
krachten moeten niet fchielijk afnemen ;
geene koude der uiterfte deelen, geene
ongedurigheid noch huivering befpeurd
worden ; de ademhaling en kuch ruim
blijven. De beesten moeten helder uit
de oogen zien; de ooren ftijl uitzetten,
naar hunne makkers omzien en bulken;
zij moeten de Haart, als zij mist en wa-
ter maken , wel opligten ; opHaande ,
zich wel uitrekken; de huid moet niet
op de fchoft gaan vastzitten , en de bees-
ten niet op het oog vermageren ; zij
moeten nu en dan aan het voorgewor-
,, pen voedfel fn 11 Helen , het drinken niet
„ weigeren, en niet bij kleine teugen dik-
maak drinken. Geen Hank moet >er uit
X „ de
9?
1»
3i4 NATUURLIJKE HISTORIE
de keel komen; er moet een zweemfel
van herkaauwen blijven ; de Melkbeesten
moeten niet fchielijk en geheel uit de
melk raken ; zij moeten in het eerst niet
geheel verdopt zijn , en vervolgens niet
aan den dunnen gelen loop raken , het best
is dat dezelve met groen vermengd blij ve
en opdikke ; de pis moet niet bruin noch
brandig zien. Het is ook een goed voor-
teelten , dat Kalfkoeijen het kalfje verleg-
gen. Eindelijk moeten zij weder aan
het herkaauwen, of aan het plukken van
gras of hooi , dat onder het lijf ligt en
zacht is, geraken.”
Als men ckze opmerkingen in vergelij-
king (lelt tegenover de opgegeven kwade
kenteekenen der ziekte, zoo die, welke door
den Heer engelman, als die door de Hee-
ren camper, vink en anderen worden op»
gegeven , valt het niet moeijelijk , om over
den meer cf min gevaarlijken Haat der ziekte
te oordeelen; waarom wij dit aan het oordeel
en gezond verfland van den Lezer overla-
ten, als hij Hechts het tegenovergeflelde in
acht neemt, terwijl men uit dezelve, ten
kwade genomen , de zekere teekenen des
doods kan opmaken , zoo als de laatstgemel*
de ten goede kunnen waargenomen worden.
Cndertusfchen , het zij dezelve of in den
aanvang of in den voortgang , midden en
afloop der ziekte tot leven of dood over-
hellen, blijft nogtans de ziekte aan allerlei
toevallen onderhevig; dat is, dat een beest,
het welk alle goecie teekenen heeft, eens-
BÏT
RUNDVEE.
V. Afd.
XL
Hoofdft. ”
van HOLLAND. 315
klaps bezwijkt en flerft, gelijk wederom HE*
in tegei deel dikwijls een beest, dat hope- a‘ÜNDV£R’
loos fcbijnt en als aamechtig naar den v- Afd*
dood fchijnt te zwoegen, onverwachts als
verrijst en betert. De tijden van Iterven *
en beterfchap zijn in deze ziekte zeer on-
gelijk: dervende fommigen binnen drie of
vier dagen, anderen leven tot den achtften,
negenden of tienden dag. Engblman be-
paalt er ook niets van , en hij fchijnt geen
blijk gezien te hebben van de etterbuilen
of pokkige zweren onder den huid, waar-
van RAMAzziNi fpreekt; evenwel, en die
kan ik voor mij ook bevestigen, te weten,
dat de gebeterde beesten, meest alle, na het
doorftaan der ziekte , puisterig of rappig
wierden : ik heb er verfcheiden gezien , die
aan den hals op dal blijnen kregen, doch
ik vermoede, dat dit door het fchuren, om
de jeukerigheid te verdrijven, veroorzaakt
werd.
Nu zouden wij , na de opgave van de Bijeen voe*
uitwendige kentcekenen der Veepest , ook ^n/erdet
tot die der inwendige deelen , welke men fcheidsne
na den dood der Koeijen ontdekt, kunnen opgaven
overgaan, maar zullen, tot meerdere ver- van deUlE*
dadnbaarheid van de reeds opgegeven uitwen kenteeke-
dige reekenen, dezelven eerst tot een geheel nen der
brengen , het welk met onze eigene opmer- Veepest
kingen vermeerderd is, en zullen in de op-
gaaf der ledematen meestal dien rang vol-
gen, waarin wij dezelve, in onze befchrij-
ving van het beendergeftel enz. , van de uit-
wendige ledematen hebben opgegeven; wij.
X a gaan
3itf NATUURLIJKE HISTORIE
het gaan dus over tot de bijeenvoeging van de
rundvee. voorrjaamfte der onderfcheidene opgaven en
v. Afd, onze opmerkingen , en wel eerst tot de
x i.
Kenteekenen der Veepest , aan de
beweging der Koeijen .
Teekecen De eerde omftandigheid , welke eene on-
*an de be- gefteldheid te kennen geeft, is dat het beest
Xoei 'eDder over ^et a^§erneen trager y loomer en lustte
J * loos wordt. Dit heeft in meer andere ziek-
ten of gebreken plaats , maar in de Veepest
komt dit fpoedig: het is een fchiclijke lus*
ze *10 om?* teloosheira, daar in andere toevallen van
heid, tra- ziekte meest altoos wel lusteloosheid en
gen gang , loomheid plaats heeft, doch deze worden
Tten lgenz. ^an ^angzaam geboren : derhalve is het tee-
*ken van eene fchielijke lustelooze loomheid
zeer aannemelijk. Camper bevestigt dit ,
en zegt, dat het vee als met den flag
nvaarfchuwt , en dun blijkt de lusteloosheid
in hun tragen gang enz.: andere, door
ons aangehaalde , Schrijvers noemen het loom-
heid in het gaan , ook eene zekere treurig-
heid, kwijning, loomheid, magteloosheid
en verloren eetlust; terwijl al verder door
hun wordt opgegeven, dat de befmetten
beesten in de weide zich van de anderen
afzonderen , en (laan naar den (lootkanr met
den kop tegen den wind gekeerd; dat zij er
droevig en beraauwd uitzien , doorgaans op
de aarde nederliggen en weinig eten; bij
velen is de dorst, in het begin, zeer groot,
en bij de meesten den tweeden of derden
dag
\
van HOLLAND. 3/7
dag nier te lesfehen ; fommigen drinken zeer HRT
gulzig, anderen met zeer veel moeite, om RUNDVCB*
dat de door zwel ging belemmerd is; bij het v* Afd-
zwaarder worden der ziekte eten of drinken Ho^ft .
2ij doorgaans niet.
Hierop volgt huiverigheid , en wel ^^*h™r1iing*
de trilling en huivering , en onmiddellijk enb^viug»
daarna hitte en brandigheid over het ge- enz.
beele ligchaam , gevoegd bij eene fnelle be-
weging in de polsaderen ; onder de aange-
haalde Schrijvers wordt dit ook genoemd,
eene fterke beving van het geheele ligchaam,
of van fommige gedeelten van hetzelve,
gevolgd door eene koortfige hitte en een
radde , ongelijke , doch niet zeer (lerke
pols.
Vervolgens komt ook in aanmerking het Overkoot*
overkoots ft aan , dat is, het (laan op deftfaQ*
nageltoppen der achterhoeven of klaauwen.
Het overkoots Haan der Koeijen is meest
kennelijk als zij op Hal (laan: zij (laan dik-
wijls overkoots al zijn zij gezond, zoo dat
die teeken niet op zich zelven als beflis-
fende, maar in zamenhang met de andere
teekenen moet aangemerkc worden.
Kenteekenen der Veepest aan het
Hoofd .
Tot de kenteekenen aan het hoofd fee- Kemeeke-’
hoort het hangen van hetzelve: het vee f3dan het
kan van zwakheid den kop niet ophouden ,
en de Koe laat den kop als tegen den kos- Hef latea
fem laag tot aan de knieën hangen , en heft ®c1“^an
X 3 den-
3i 8 NATUURLIJKE HISTORIE
hst denzelven niec fchielijk, maar loom en lang-
RUNDVEE. zaam 0p . 00h fchudden zij dikwijls mee
V. Afd. den kop.
xi
Hoofdft. j^e kenteekenen der Veepest aan de
Hoornen .
Kenteeke-
Hec eerfte hiervan is de koude aan de
cën aïn dc hoornen : deze wordt men het eerst ge-
hoornen , waar, als men met de volle handpalm aan
in oude C0PPen ^er hoornen tast, die het eerst
hoornen en koud ziin , en welke koude bij den voort-
pijn aan de- gang der koorts ook tot de hoorn wortel
zelven, of tot de krappen overflaat; doorgaans blij-
ven dezelve lang koud, zelfs in de koorts,
doch bij toeneming der ziekte worden zij
onderaan warmer; ik meen ook opgemerkt
te hebben, dat, als men (lerk aan de hoor-
nen wringt , zulks aan de Koe pijn veroor-
zaakt, terwijl ook de touwen, welke men
om de kroon of kruin Haat, hen fchijnen
wee te doen , zoo dat men hieruit zoude
denken, dat zij zware hoofdpijn hadden.
Kenteekenen der Veepest aan de
Ooren .
Keuteeke- De koude der ooren vinden wij mede als
uea aaa de een teeken der Veepest aangeteekend ; wij
ooren. hebben hetzelve ook waargenomen , bli;-
Koude vende deze koude aan de toppen der oor n
ooiea. kenbaar, zelfs tot kort voor den dood; n
fommigen worden dezelven geheel keu f
Het
▼ a n HOLLAND. 319
Het hangen der ooren wordt mede als hst
een teeken van de Veepest opgegeven, het RUNDVE8«
welk zeker veroorzaakt wordt , doordien v Afd.
het geheele fpiergeftel en dus ook de oor- xi.
fpieren door de ziekte verflapc en aange-
daan zijn. Het han.
gen der
Teekenen der Veepest aan de Oogen. ooren.
Over het algemeen zijn de oogen der Kcnteeke#
Koeijen, in hun gezonden flaat, fterk glan nen aan de
zig en vrij rond; deze glans, welke in ge- oogen.
zonde beesten de oogen zoo levendig doet Flaauwe
liaan, verflaauwt bij den aan vang der ziek* brandige
te; dit neerat toe bij derzelver voortgang, e,i oDtfto*
zoo dat de glans van het levendig gezigc ^eoogen
als verdwijnt; de oogen worden brandige
zelfs wel rood , even of zij opgefpoten
waren ; door fommige der aangehaalde
Schrijvers wordt dit ontfleking en roodheid
in de oogen genoemd, volgende het een op
liet ander. Camper belchrijfc dit zeer
naauwkeurig, en fpreekt eerst van het flaauw
ftaan der oogen , vervolgens van de uitpui-
ling van het wenkvlies , terwijl hetzelve
zich als een bleekroode blaas vertoont, en
eene groote ontdokene plek zich op het-
zelve laat zien , terwijl ook het wit van
het oog , in den kleinen hoek voornamelijk
zigtbaar , mede derk ontdoken is en het
geheele 'oog als opgezet fchijnt. De Heer
SANDIFORT befchrijfc dit mede naauwkeu-
rig, daar hij zegt, dat de buitende vliezen
der oog‘.n opzwellen en buiten dezelven
X 4 han-
3!o NATUURLIJKE HISTORIE
\
mrt hangen in de gedaante van een roodachtige
rundvee waterb]aas, als mede dat het wit der oogen
v. Afd geheel rood en ontdoken wordt. Wij heb-
XI ben opgemerkt , dat , eenige dagen voor
00 dat de ziekte zich openbaart, de oogen dier
beesten veelal dik en gezwollen en ais uit-
puilende waren met eene zekere vo’nkende
ftrnling: dit wordt door de Berlijner Ge-
leerden brandende oogen en door onze Land-
lieden vurige oogen genoemd , waarbii de
eerstgemelden ook voegen , dat de oogen
dan als dieper in het hoofd ftaan Deze
reekenen zijn veelal over het hoofd gezien;
dezelve veieifchen echter opmerking, daar
zij, zoo als gezegd is, genoegzaam altijd
eenige dagen voor de overige teeltenen der
ziekte zigtbaar zijn, waarop dan de flaauwe
oogen, de ontfteking enz. volgen.
Het tranen Het tranen en etteren der oogen worde
en eueren aj rnec3e onder de reekenen der Veepest ge-
der oogen. n , , , . , r n
fteld : camper zegt . dat uit den grooten oog-
hoek eene etcerachcige floffe ontlast wordt,
en wanneer de ziekte op het hevigile is,
dat dan in fommigen de tranen bij kralen
nederwaarts vlieten. Sandifort zegt, dat
uit den grooten ooghoek een weinig etter
druipt, en wanneer de ziekte zwaar wordt,
dat dan zeer vele traden uit de oogen vlie-
ten; r eer der aangehaalde Schrijvers fpre-
ken van het tranen der oogen en ontlas-
ting van eene etterige of (lijmerige ftoüe
uit dezelve; zoo dat de ontlasting van traan-
vochten, wanneer die kerker dan gewoon»
lijk en als bij kralen uit de traanklieren
vloek ,
v a n HO LI A N D. 321
vloeit, gepaard met eene ontlasting van et-
terachtige iïofFe uit den grooten ooghoek,
als een der teekenen van de Veepest is aan
te merken.
MET
RUNDVKS»
V, Afd.
XI.
Hoofdft.
De kenteekenen der Veepest aan
de Neus .
Deze zun eene uicvloei-ing van fltime* Kenteekeu
rtge en etterachtige ftojfen uit de neus,neas< be.
vergezeld van (Imk en kwade lucht: LANci-ftaande ia
sius zege fnot en kwijl, en voegt die uit de ontUs.
loozingen bijeen, als uit de oogen, mond
en neus vloeijende, dat echter, naar onze merige ea
rneening, onderfcheiding verdient . dewijl uit etcerac&ti-
die onderscheidene deelen ook onderfchei-
dene doffen onriast worden. Camper houdr nuU:>’
deze onderfcheiding tzeer naauwkeurig in
het oog, daar hij zegt; dat uit de neus
eerst een dunne (lof ontlast wordt, welke
den derden dag (lijmerig wordt en als etter
verdikt , en mee dergelijke kwijl uit den
mond vermehgd , langs den fnuit neder-
waarts loopt.
Daar nu de Koeijen , in haren gezonden
ftaat , geladig vocht uit de neus lozen,
maar ook dan de neus gefladig met de tong
likken, zoo heeft dit aflikken in de Vee-
pest geene plaats, zoo dat men op dit oa-
derfcheid zeer opmerkzaam moet zijn ,
vooral in tijden ais de Veepest regeert, en
dan wel bijzonder op den derden dag, na
dat die buitengewone afloop der dunne
(toffe uit de neus bsfpeurd is; ook kan
X 5 het
HET
RUNDVEE,
V. Afd.
XI.
Boofdft.
Kcrteeke*
tien san
écu muil.
3Ü2 NATUURLIJKE HISTORIE
het van veel nut zijn , wanneer men op den
aard dier (lijmerige of etter gewordene (toffe
acht geeft; wij ten minde hebben opge-
merkt, dat van vele beesten, welke gekor-
ven zijn , deze etter gewordene fnotkoffe
groengeel van kleur en klonterig was, met
zwaren (tank vergezeld; van anderen, welke
veelal gebeterd zijn, hebben wij opgemerkt,
dat die (toffe taai was, en, als aan een han-
gende en aan een verbonden , uit de neus
vloeide, zoo dat er, wanneer men dezelve met
een doek aanvatte en er aan trok , een ge-
heel aanhangfel volgde : deze (toffe was ook
minder (tinkende, en op gezegde wijze uit
de neus gehaaid zijnde , fcheen zulks het
beest te verligten , en zulk een prop weg
zijnde, volgde er dunner doffe. Ook heb-
ben wij er gezien , in welker neus deze
(toffe zoo dik was , dat de beesten er als
in verdikten, alhoewel dezelve niet (tonk:
uit welk een en ander wij opmaken , dat
dit kenmerk der Veepest met onderschei-
ding van het eene beest tot het andere be-
hoort te worden in acht genomen.
De kenteekenen der Veepest aan
den Muil .
De muil , welke door anderen de fnuit
genaamd wordt , is dat gedeelte van het
hoofd, het welk overeenkomst heeft met
hetgene men den mond in den mensch noemt:
aan dezdive beipeurt men in de Veepest
me-
r a n HOLLAND. 323
mede bijzondere teekenen, welke zijn op* het
gemerkt in de volgende te beftaan: rundvee.
Men ontdekt aau den muil , bijzonder v. Afd.
aan de bovenlip of fnuit, duizend e drop - xï-
pels , welke even als zweet, uit de zigt- Hootdft*
bare poriën of gaatjes, welke de fnuit na- zweet-
tuurlijk heeft, zijpelende, nederdrnipen : ditdroppeïs
vermeerderende, vermengt het zich met ^eaan debc>*
vochten, welke, uit de neus ontlast wor- VLn,p*
dende* nederdruipen , waardoor deze voch-
ten ook in de kom van de onderlip of kin
komen , en aldaar de kwijlklieren en hoe-
ken der mond ontfteken.
Hierop volgt ontfteking in den muil, Ontfteking
alwaar men dan inwendig , aan de wang- ^ dea
of kaakklieren, blaasjes, puistjes of zweert- 1U1 '
jes ontdekt , welke lpoedig in een vloei-
jen ; het verhemelte is gezwollen en met
taaije {lijm bezet.
Kenteckenen der Veepest op de
long , enz.
Meest alle naauwkeurige waarnemers heb- Kenteeke»
ben , ten tijde van de Veepest , irr den mond nen op de
en op de tong der Koeijen vurige puisten tons-
en ‘zweeren, als blaasjes uitbarstende, ont-
dekt. Lancisius meldt , dat de keel en
tong ontdoken was met puisten en vurig- Pm’sten
heid, ook met waterblaasjes en zweren. 'nf^eren
~ r 1 • 1 op de tong.
Ramazzinüs 1 nrcekt van puisten over het
gehtele lijf, doch vermoedelijk bedoelt hij
ook die in den muil ; anderen fpreken Hechts
van een gezwollen verhemelte; bickeii houdt
roo-
MET
RUNDVEE.
VJ. Afd.
XI.
Hoofdft.
324 NATUURLIJKE HISTORIE
roode pukkels op de tong voor een zeker
ceeken der ziekte; vink maakt gewag van
ligie roode puisten op de tong: het moet
dus vreemd voorkomen, dat camper, wel-
ke zoo ongemeen oplettend geweest is, als
mede anderen, niets van zoodanige puistjes
of blaasjes fp reken. Ik onderneme dit uit
onze eigene ondervinding te kunnen oplos-
fen. Men zie dan onze befchrijving van
de tong , het verhemelte , de kwijlklieren
enz. , in het achtlle Hoofdduk der tweede
Afdeeling van dit werk , als mede op de
daarbij behoorende Plaat XIII, daar zal
men naauwkeurig befchreven en afgebecld
vinden , dat de tong , welke fponsachcig is ,
vol is van kleine tepeltjes , die achteraan
digt aan de opening van den dokdarm groo-
ter wordende, zeer kennelijk zijn, terwijl
aan het verhemelte insgelijks dergelijke, als
in reijen gefchaard, zigtbaar zijn; zoo zijn
er ook, vooral aan de bovenlip, eene me-
nigte rimpelige tepeltjes , even als zenuw*
achtige ta'ndsge wijze lellen ; het zijn dus
geene puisten of zweertjes, of blaasjes, die
uit de zelffandigheid der fmetdoffe zelve
ontdaan , maar het zijn deze tongtepelcjes
en lelachtige deeltjes, die door de befmet-
ting aangedaan wordende , ontdeken ; ter-
wijl de natuurlijke chijl verdikkende en de
chijl tepeltjes verdopt wordende, tot ver-
zwering geraken , en eindelijk den huid van
de tong, die anders vrij dik is nog meer
doen zwellen ; de kleur dezer puistjes of
ontdoken tepeltjes, hoewel in den beginne
rood
van HOLLAND* 325
rood en vurig, worde vervolgens blaauw het
en eindelijk zwartachtig, waarop er de et- RÜNDVEB#
ter, die vuil en bruinachtig is, uitbarst , v. Afd*
en welke ook een flank of reuk veroor- XT*
zaakt, even als die, welke uit bedorven Hoof
longen voortkomt.
Kenteekenen der Veepest aan de Kwijl
die uit den Mond vloeit .
• * J
Dat de Koeijen natuurlijk altijd uit den KemeeiceJ
muil aan de hoeken der lippen fljm en kwijl ^n..al*n do
laten afvloeijen, bijzonder als zij na hec
grazen gedronken hebben en zich tot her-
kaauwen fchikken, hebben wij reeds in een
vorig Hoofdfluk van dit werk gemeld, maar
dewijl men het ontlasten van kwijl uit den
bek of muil, in de Veepest, als een ken-
merk der ziekte opgeeft, zoo kan dit niet
in aanmerking komen , ten zij er buitenge-
wone kwijling of ander foort van kwijl
wordt waargenomen , als in de gezonden
ftaat, want dan is de gewoone kwijl, die
de Koeijen, onder het gezond herkaauwen,
laten uitvloeijen, meest altijd helder, dun,
ook niet het minste Hinkende, daar inte-
gendeel de kwijl, in de Veeziekte eerst wel
•wit, maar dikker en taaijer is, voorts ontlasting
groengeel , fnotterig , ƒ tinkende eo einde- van dikke*
lijk / chuimende wordt; camper fielt
laatfle als een teeken, dat de longen zeer aen muil.
flerk zijn aangedaan, en het beest in het
uiterfte gevaar is; ook maakt hij hierbij
melding dat verfcheiden buitenlandfche Ce-
leer-
I
S2<5 natuurlijke historie
het leerden , waaronder ook Franfchen en de
rundvee. ge]eercie hallfr gevonden worden , deze
V. Afd. ziekte Pulmcnie , dat is , longziekte noe<
Houfdfl 111611 ’ dan , behoudens onze achting voor
die geleerde Mannen, zoo fprcekt onze on-
dervinding echter dit geheel tegen, omdat
de Longziekte, welke bij ons bekend is
onder den naam van het Longevuur , van
eenen anderen aard is. Deze ziekte komt
langzaam aan en veroorzaakt van tijd tot
tijd verpoppingen in de luchtcelletjes der
longen, die dan aan malkander wasfen en
eindelijk kalkachtig worden, gelijk wij dit
in een vorig Hoofdftuk dezes Werks be-
fchreven hebben. In de Veepest daarente-
gen ontdekt men zulk een uitwerkfel niet.
De oplettende camper meldt ook in de in-
wendige ontleding er niets van , dan dat
de longen bleek roodachtig zijn , hier en
daar ontftoken met purpere plekken, en dit
is naar waarheid. Ondertusfchen heb ik
vele beesten zien ontweiden, die het ware
longevuur onder de leden hadden , het welk
zekerlijk dan geen dadelijk teken der Vee-
pest is. Het is incusfchtn , naar ons in-
zien, aanmerkeliik , dat verfcheiden Koeijen
beterde, die het longevuur hadden, en fbm-
migen die gebeterd waren, hetzelve nader-
hand kregen ; dit opmerkende , is het van
belang, om hier, zoo veel doenlijk, op te
letten, namelijk, om geene Koeijen als door
veepest befmet te houden, die het longe-
vuur hebben , vooral buiten pesttijden , of
kort daar na.
Na
van HOLLAND. 327
Na dezen, hier noodigen, iritftap,ophethier «et
behandelde onderwerp terug komende ; zoo RUNDVSB*
oordeelen wij dat men wel degelijk de ftin- V Afd.
kende kwijl, welke uit den muil vloeit,
behoort te onderfchdden van die, welke uk 0
den neus ontlast wordt Die, welke uic
den muil vloeit, is doorgaans veel dikker en
begint op het laatst met geheele vellen van
aanflag. op en aan de tong en de keel, af
te vallen , welke vellen niet zoo zeer de
huid der tong is, zoo als fommigen mee*
nen, maar een korst van verdikten aanflag,
even als de fpruw, hoe zeer op het laatst
der ziekte en als de hoogde trap van be-
derf plaats hcefr, den opperhuid der tongte-
peltjes, welke, gelijk gezegd is, omftoken
zijn, ontvelt en afruic.
Kenteekenen der Veeziekte aan
de Tanden .
De meeste opmerkers fpreken van het los Kentee.
worden der tanden van het tandvleesch , kenen aan
en van het knarsfen op de kiezen , doch de taüden'
ook dit vereischt eenige opheldering. In Het los
Koeijen , welke reeds op haar vierde of worden
vijfde kalf, of wel ouder zijn, liaan de d^r *aen£dcft
tanden vast , en het los worden van dezel- knarsten
ven, in de Veepest, zou dan als een tee- op de kie-
ken van dezelve kunnen worden aangemerkt; zen»
dan in jonger Koeijen zou dit kunnen val-
len in den tijd, dat dezelve, natuurlijk, ver-
wisfelen , en derhalve behoort op dit on-
der lc heid wel acht gegeven te worden ; fchoon
het
HFT
* UNDVEE,
V. Afd.
XL
Hoofdft.
/
328 natuurlijke historie
het waar is, dat het tandvleesch fterk zwelt
en dit eene logheid aan het kinnebakken
veroorzaakt. Meerder bewijs der tegen*
woordigheid van koorts kan, naar ons ge-
voelen , afgeleid worden uit het knarsfen
op de kiezen ; het welk door de meeste op-
merker s , en zelfs door den Heer vink ,
ten onregre knarsfen op de tanden genoemd
wordt; want de Koeijen geene boventanden
hebbende , kunnen zij op de tanden niet
knarsfen; maar het knarsfen, dat men hoort,
is van de kiezen op elkander, wanneer het
beest nog pogingen doet om te hcrkaau-
wen, maar het welk vooral gehoord worde
als zich de koorts verheft, als wanneer er
eene trilling ontftaat en de kaken als op
elkander flaan , en het klappertanden veroor-
zaakt, dan het welk te onderfcheiden is van
het knarsfen op de kiezen , het welk als
een teeken van den naderenden dood is aan
te merken: de opmerkzame camper noemt
het uitdrukkelijk knarsfen op de kiezen ,
daar hem zeer wel bekend was , dat de
Koeijen geene boventanden hebben, en dus
op de tanden niet knarsfen kunnen. Men
kan ook dit knarsfen op de kiezen, in de
Veepest, op tweeërlei wijze waarnemen,
namelijk: het kletteren der kiezen op elkan-
der, bij den eerden aan vang der ziekte, het
welk de koorts aankondigt; en het eigen-
lijk knarsfen met de kiezen, het welk niet
zoo zeer door eene trilling of beving ont-
llaat , maar wel door eene verdij ving en
fhiiptrekking ia de kaak (pieren, en welk
laatst-
\
van HOLLAND. 329
laatstgemeld gekrars den dood aankondigt , hét
die ook meestal kort daarop volgt. «.undvfè,
V v. Ara.
Kentekenen der Veepest aan den xi.
Hals. Hoofdft.
Deze zijn weinig door de Gen’eèskiïndi Kenteck«J
gen opgemerkt, niettemin zijn, dezelve wel halgt
degelijk onder de kemeekenen te (lellen ,
die door de Landlieden en Veehandelaars
opgemerkt borden , waarom wij die vooral
ook niet kunnen overflaan,
In de Veepest wordt de hals khm en Kiopning
zweterige en aan denzelven voelt men hand- der ?o!s*
tastelijk de (lerke klopping der polsaderen , ^ede z^ei!
en met de vingeren naauwkeurig en zacht ïingen ca
langs den nek , tusfchen de kaken , tegen bobbels
de ftrot en aan de keélput en den kosfem ”” deii
wrijvende, zal men onder den huid ligte
knobbelachtige verhevenheden of zwellin-
gen en bobbels in de vetrok ontdekken,
welke daarna den hals doen zwellen ; de
nek- en halsbaren zijn als los^ (laan de bui-
ten de gewone vleug, en d&Koeijen fchur-
ken (lerker dan voorheen , uit hoofde der
jeukerige prikkeling van het bloed; veel-
malen ontilaat er allereerst aan den hals
eenige üitflag als een foort van fchelferach-
tige vurigheid: alle welke reekenen zich bij
de eepest duidelijk doen zien, en dezeiven
zijn vooral als zeer nadeelige teekenen aan te
merken , wanneer bij den voortgang der
ziekte tevens den kosfem begint te ruijeii
Y en
-O-
33o NATUURLIJKE HISTORIE
HRT en men, a ls dezelve kaal wordt, er een vu-
tlNDVEE‘ rigen uitdag aan ontdekt.
V. Afd. v
De kenteekenen der Veepest aan
den Huid .
i
Kenteeke- Verfcheiden , waaronder vink en ïnöel-
den 3fcuid MAN' merken als een kenteeken in de Vee-
' pest aan , dat de huid op den rug en de
lendenen als vastgegroeid fchijnt in het he-
vigfte der ziekte , en ook dat het beest ver-
magert, zoo dat de huid als op den fchofc
vastzit; intusfehen is dit teeken aan de len-
denen, in de Veepest, van tweeërlei aard:
in het begin der ziekte is de ruggeftreng als
loom, en de fpieren zijn dap, zoo dat de
Koe als waggelt ; bij den voortgang der
ziekte worden de lendenen llijf, hetgeen
door het zwellen der ontdokene fpieren en
klieren veroorzaakt wordt ; dit ontdekt men
duidelijk bij het opdaan en nederliggen der
zieke beesten , dat doorgaans met pijnlijk-
heid gefchiedc, waarom zij de beweging ver-
mijden ; bij fommigen is de huid langs den
rug gefpannen en opgezet, zoo dat men er
op drukkende, als eene krakende kreuking,
even als van droog pergament, er aan ge-
voelt, het welk, volgens het gevoelen van
camper , kan veroorzaakt worden doordien
in zoodanige beesten het bederf misfehien
reeds lucht onder het vel gebragt heeft,
en dit kan ook bedoeld worden door den
Heer sani^ifort , daar dezelve zegt, dat
hee
van HOLLAND.
On t
00 1
XL
tlvioidild
het vel doorgaans als tegennatnurlijk van HRT
het vleesch afgezonderd fchijnt te zijn. RUN0V R‘
Voorts Haat het haar op den mg (lijf., en v Afc1*
fuidt veelal pf ; evenwel fchijnen de zieke
beesten door eene zachte wrijving met de
hand langs de ruggegraat fomtijds eenige
verligting te gevoelen; het is wijders langs
de ruggegraat, dat men in vele zieke bees-
ten een fchelf er achtige rappigheid ont-
dekt, welke afruidt als de ziekte tot Haan
komt, en welk afruijen door de Landlieden
voor een goed téeken gehouden wordt :
camper zegt, er te hebben zien fterven,
welke een uitflag of rappigheid vrij fterk
hadden : wij willen hierin nie-s beüisfen ,
maar meenen echter te mogen Hellen , dat
he< als een reeken is aatl te merken , het
welk hoop op beterfchap geeft, om dat wij
dezelve er veeltijds op Hebben zien volgen,
tooral als het Herk zweecen aan den hals
ophielt , de Hagaderen minder gezwollen
flonden , en de tong be^on te verdunnen.
Tot de reekenen aan den huid wederkee-
ïende , zoo moeren wij melden , dat het
vastzitten van dén huid ook in andere ziek-
ten der Koeijen voorkomt; zijnde onder an-
deren ook een gevolg van de 1 oh gezucht,
het fchurft , de rappigheid en van den daauW-
worm, als wanneer de verrok verteert en
de huid veeltijds aan het vleesch en de tus-
fchenribbige fpieren als aangroeit : het kan
wel waar zijn , dat er onder de befmecte
beesten zijn, welke zoodanigen aangegroeide
of aangewasfen huid hebben , dan dit kan
Y 2 fom-
33s NATUURLIJKE HISTORIE
fomtijds veroorzaakt worden door een dier
mjndvïi# opgenoemde ziekten, welke zij kort te vo-
V. Afd. ren kunnen gehad hebben, of te gelijken
Xl* tiide kunnen hebben ; camper zegt, die vast-
* groeijing van den huid niet duidelijk te heb-
ben ondervonden, maar denkt, dat de groo-
te gefpannenheid van den buik het vel vaster
heeft doen fchijnen, het welk mogelijk is,
L daar , volgens de waarneming van camper ,
in fommige Koeijen de groote pens zich
zoodanig uitzet en door wind opgeblazen
wordt , dat die flijf zwelt en het dier fchijnt
te zullen bersten , zoo dat men op den
huid flaande, dit dof klinkt, even of men
op een trommel (laat; dan wij voor ons
wijten dit niet alleen aan het opzwellen der
pens, maar tevens ook aan de gisting en
opzwelling in de andere ingewanden en aan
de verpopping van den drek in dezelven,
en van de pisfe in de blaas, welke niet be-
hoorlijk ontlast wordende, die deelen ver-
bazend moet doen uitzetten: intusfehen heb-
ben wij waargenomen , dat die gefpannenheid
van den huid of vermoede aanwas, in alle
Koeijen riet even llerk is, alzoo wij er ge-
vonden hebben, welke in het geheel geene
zwelling van den buik of gefpannenheid van
den huid vertoonden, maar dadelijk mager en
dun werden , zijnde dit voornamelijk Kal-
ven en Vaarzen geweest, of zoodanige Koei-
jen , welke dadelijk een dunnen afgang kre-
gen. Het fpreekt ook van zelve, dat men
bij dit opzwellen ook in aanmerking dient
te nemen of de Koe al of niet met kalf,
en
van HOLLAND* 333
en hoe verre zij in dien (laat gevorderd
js^ RUNDVEE.
Alvorens van de kenreekenen aan den huid v. Afd.
der Koeijen af te (lappen , moeten wij nog XL
fpreken van het gevoelen, het welk in het Hoofdft*
jaar 1745 Denemarken en in het Hol -
fteinfche vrij algemeen fchijnt te zijn 'ge-
weest; namelijk, dat de beesten, aan de
Veepest ziek zijnde, het bekende rugge-
bloed hadden, blijkens de Misfive uit Em-
kenclorjf in het Hol fteinfche , welke door
ons hier voren op bladz. 587 tot 289 is
aangehaald, en waarin gezegd wordt: 1. dat
het ziek geworden en naderhand geftorven
vee heeft gehad het bekende ruggebloed;
£. dat men in den beginne bij deze ziekte
onder het Rundvee ook de (laartworm heeft
ontdekt, en 3. dat aan de beesten het vei
zeer vast op de rugge zat, en wanneer de
rugge met azijn gewasfen werd , men dan
de huid met de hand wat los konde trek-
ken, zoo als bij het gewone ruggebloed.
Hoe veel fchijn dit bij den Schrijver van
dien brief heeft, zoo komt het ons ech-
ter voor, dat dit rugge- of lendehloed niet
als een eigenfchap van de Veepest is aan
tè merken , zoo min als den (laartworm ,
daar men bevonden heeft, dat de genees-
middelen, welke in die ziekten met goed
gevolg gebezigd worden , in de Veepest ,
bij zoodanige ver fchijn felen , niets goeds uit-
werkten, en dus dezelve verfehijo felen in
de Veepest van een anderen aard waren ,
dan wei in de ziekten, welke het rugge-
Y 3 of
H T
RUNDVEE,
V. Af d
Xï.
Hoofdft.
Kenteeke
wen ?an
der, vang
of de lie
aen.
334 NATUURLIJKE HISTORIE
of lendebloed en den ffaartworm of wolf
in den ftaart genaamd worden , hoe zeer
dezelve er eenige overeenkomst mede fchij-
nen te hebben.
De kenteekenen der Veepest aan den
Vang of de Liezen .
Door den vang verftaat men onder de
Landlieden eigenlijk de liezen, of dat ge«
deelre ven den aebterbuik , het welk aan
de dijen tegen den elder of het uur aan-
loopt, en minder harig is dan den huid van
den buik zelve. Hieraan ontdekken zich in het
begin der ziekte zekere zwellingen als blij-
pen, daarna roodachcige oneftokenheid , ein-
delijk kleine pukkels en uitfhg : deze uit-
ilag teekent zeer zeker de hpogfte trap der
ziekte. Sommige Boeren houden den fter-
ken uii (lag dezer vurigheid voor een goed
teeken van nabij zijnde beterfchap, en naar
onze opmerking en die der Veehouders,
waar wij de ziekte hebben gade geflagen,
heeft men deze uitfiag dikwijls ais een goed
teeken kunnen aanmerken, en de beesten,
die het op den vierden of vijfden dag kre-
gen, zijn meestal gebeterd, en het fchijnt,
dat hoe meerder deze uitfiag zfch open-
baart, hoe meerder de brand of befmetting
naar buiten uirwerkt en lucht aan de inge-
wanden geeft ; fiaat integendeel die uitfiag
of brand naar binnen, dan wqrdt zeker de
ziekte gevaarlijker en de dood van her beest
zekerder: de Landlieden zijn daarom ook
zeer
van HOLLAND. 335
zeer oplettend op dit teeken , en mérken hpt
op, of de pukkels enkeld liaan, dan of de- RUi'IDVEB*
zelve zamenvloeijen ; of zij etteren en het v. Afd.
geheele uur aan (leken ; of de uitllag hoog- x‘*
rood of blaauwachtig van kleur is enz,; Hoofdft*
ook beöordeelen zij de uitllag over den huid
altoos naar die, welke aan de liezen, den
vang of aan den kosfem plaats heeft.
Kenteekenen der Veepest aan de
Speenen .
Meer dan men wel denkt, ontdekt men Kenteeke.
de zware en ware Veepest aan deze deelen, "ena de
De Geneesheeren fpreken er niet zeer vol- peeaeu*
doende over , en maken meestal Hechts mel-
ding van het verminderen der melk ; de
Heer vink evenwel fpreekt van het koud
worden der fpeenen ; de Landlieden zijn in
tijden der Veepest en ook in andere ziek-
ten der Koeijen op deze deelen zeer op-
merkzaam. Het eerde voorbodig kemee-
ken van de Veepest aan de fpeenen is , dat
dezelven en bijzonder de toppen koud zijn
al is liet uur warm, doch bij het klimmen
der ziekte v/orden zij heet en krimpen als
in ; doch als de koorts en de uieflag aan
den vang, de liezen en het uur zich be-
gint te vertoonen , dan zwellen zij ; de melk ,
die bij pozen afdroop, of nog al uitgemol-
ken werd , verdikt en wordt klonterig ,
welke klonters men handtastelijk in de kwar-
tieren van het uur voelen kan : vervolgens
beginnen de fpeenen te etteren ea te zwe-
Y 4 ren $
NATUURLIJKE HISTORIE
®BT ’-en , zoo dat het beest fchier -niet rijzen
muNDVpp.^an 1TJaar ^0Qr dg fmart en angst, zich nq.
v. Afd. op deze, dan op gene zijde nedervleidt ,
als wanneer h$t ook dikwijls de achterpoo-
•jUOuH“ ten uitrekt, al het welk, gevoegd bij de
overige toevallen, de Veepest' kenmerkt.
Gebeurt het daarentegen , dat de ettering
wel afvloeit en begint te verdunnen, dan i$
dit geen ongunftig teeken , en men heeft
hoop van herdel. Men begrijpt ligtelijk,
dat dit voornamelijk op melkgevende bees-
ten toepasfelijk is, want op Koeijen, die
droog liaan , op Schot vaarzen en Hokke-
lingen is dit zoo volledig niet toe te pas-
jen, ten zij alleen de vurige uitdag, ver-
zwering , cn koude en hitte aan de fpee-
n/en; in de Osfen befpeurt men insgelijks
aan den koker der mannelijke roede in het
begin eene koude, daarna insgelijks bran-
digheid en vurigheid aan den voorhuid en
aitlruipende dunne etter , die met de pisfq
bij horren en reekenen van fmart uitlekt,
dar is; dropsgewijze , afdruipc, gelijk er ins-
gelijks vurigen uitdag tot aan den balzak
uit flaat.
Teekenen der Veepest aan de Klink
der Koeijen ,
K:nte;ke- Aan de klink, dat het uitwendig vrou-
re »a*n de welijk deel eener Koe is, vindt men al me-
kii.k» eeri alleropmerkelijkst kenteeken der Vee-
pest, dewijl alle andere toevallen, welke dq
klink treden, dezelve nimmer , of ten minde
wei-
van HOLLAND. 337
weinig overeenkomst hebben met die, welke
in de Veepest aan dezelve befpeurd wor- aüNDVEE»
den ; want behalve dat de pis dan brandig v Afd.
is , zoo geeft , ze een benaauwden reuk van XI
zich ; de mond der blaas is rood en ont-
ftoken ; de kittelaar, eerst ingekrompen,
zwelt daarna en begint te etteren , welke
etter zich vermengt met die, welke uit den
krop der blaas vloeit , zoo dar het beest
weinig of zeer pijnlijk bij horten haar wa-
ter loost , dat anders nooit bij eene Koe
plaats heeft; de lippen der klink zijn ge-
zwollen , inwendig rood en ontdoken , waar-
in veelal op het hoogde der ziekte een
Hinkende etterflijm, welke uit de lijfmoeder
komt, zich vastzet. Zoo deze zwelling
begint te verminderen en de Koe weder na-
tuurlijk begint haar water te lozen, dan is
dit bijna een zeker teeken, dat het beest
betert.
De kenteekenen der Veepest aan den
Aars , en aan den Afgang .
Even gelijk aan andere uitwendige u’t- Kcmeeke-
lopzende deelen de kenteekenen van in wen- nen aan
dige ongedeldheden der dieren zich opdoen, ea
even zoo is dit kenbaar aan dat deel, wTaar- gang.
uit de uitloozing der drekftöffen plaats heeft,
namelijk aan den aars. Verfcheiden onge-
makken, waarvan wij, bij de befcbrijving
der onderfcheidene ziekten, welke dit deel
kunnen treffen, hebben melding gemaakt,
kunnen ook toevallig bij de Veepest plaats
Y 5 heb-
3^8 NATUURLIJKE HISTORIE
hebben , doch kunnen niet als beflisfende
&UNDVE2* j^en^egkenen er van worden aangemerkr,
v. Afd. maar wel andere-kenteekenen , welke in de
Hoodfft Veepest aan den aars en aan den afgang
00 ' plaats hebben , en deze zijn de volgende :
in het begin der Veepest is de aars der
Koeijen doorgaans als gefloten en zamen
gekrompen , en de drek wordt klonterig
en fomtijds niet gel oost ; de inwendige bran-
digheid zet zich aan de wanden van het
gedarmte , en de wormsgewijze beweging
ophoudende , zoo kan de endeldarm even
zoo min als de aarsfpieren eenige kracht
* uitoefenen om de drekfloffen uit te drijven;
dus worden de ingewanden verflopc, en hec
dier blijft eenige dagen in dien flaat als be-
naauwd en met een opgezetten achterbuik
flaan, tot dat het inwendig verderf op den
vierden of vijfden dag , na het begin der
ziekte, eene volflagene magteioosheid aan
de aarsfpieren, en eene geheele verrotting
aan de inwendige bekleedfelen , inzonderheid
aan het fluweel- of flurp vlies veroorzaakt:
als dan geraken de Koeijen aan eene loslij-
vigheid, en na het loozen van een harden
zwarten-drekprop verlamt de aars, en eene
geheel dunne Hinkende flof volgt eerst als
een dunnen afgang, en is nu bruin , dan
zwart, met eene bloedige etterige floffe,
en veelmaals met bloedige vellen vermengd,
het welk een doodeiijk teeken is; eindelijk
ontloopt de drek als dun vuil water, meest
altoos bij tusfehenpozen , met eene flerke
fpuiting, veroorzaakt door de flerke krim-
pin-
van HOLLAND. 339
pingen en persfingen der ingewanden , die
in fommige dieren zoo derk is , dar het
beest als in flaauwte valt, en als in eene
ftuiprrekking daaib nen derft; dit gefchiedt
in de felde woede der Veepest zeer veel,
zoo dat vele dieren, bij de eerde vlaag der
opgemelde fpuiting, op den derden of vier-
den dag of fomtijds terdond derven. Deze
drek doffen , het zij dik of dun , brengen
zulk een ondragelijken dank mede, dat men
het naauwelijks bij haar kan houden; velen
houden dezen dank ook voor befmetrend,
het welk zeker niet geheel ongegrond is;
evenwel oordeelen wij , dat men ook dit
met onderfcheiding dient te bepalen, nade-
maal deze dank , hoe ondragelijk en be-
fmettende dezelve zijn moge, niet altijd op
alle Koeijen vat fchijnt te hebben, blijvende
het intusfchen niet te min zeker, dat deze
dank voor het overige nog onbefmette vee
nadeelig zij. De teekenen van de Veepest
aan den aarsdarm zijn voorts , gedurende
de verdopping , een derke opzwelling aan
den ring van het aarsgat, het welk bij aan-
persfing openftaat, uitpuilt, en als bloedig
en omgekeerd zich ver oont: fommige Kuei-
jen ontlasten in het geheel den drek niet,
en derven met denzelven in den aarsdarm ; ook
gebeurt het fomtijds, dat die derke ontlas-
ting of fpuiting eensklaps ophoudt , en de
dood dan fpoedig vol t. Maar is het dat
de aars begint te Hinken en na de dunne
afgang den aarsdarm weder inzakt, begin-
pen de banden aan de walegreep drukker
te
HET
RUNDVEE,
V Afd.
XI.
Hoofdft.
NATUURLIJKE HISTORIE
«ÏT te (laan, de afgang klonteriger te worden,
fcuNDvtB’ ^arj |]0QCjen verfcheiden Landlieden zulks
v. Aid. voor een goed teeken en hebben hoop op
„ X!,„ beterfchap. , vooral als de Koe begint te
drinken.
Wegens die banden, welke zich aan den
(Taart en aan het kruis bevinden, moeten
wij hier nog bij voegen , dat het geen ge-
ring teeken van de ware Veepest is , als
dezelve dapper worden, en aldaar, zoo wel
als in de holte der wale- of wallegreep,
waarin de mond van de aarsdarm ligt, een
vurige uitdag en rappigheid te voorfchijn
komt, en er eene ruijing van het haar op
den huid ontdekt wordt.
Do kenteekenen der Veepest (tan
den Staart.
Kemeeke- Gelijk het uit alle reekenen van eenige
Den aan koorts, van wat aard dezelve zijn moge,
deu ftaart als een zetregel wordt aangenomen , dat
men aan de uiterile deelen des ligchaams
het eerst eene zekere koude en verbleking,
daarna wederom eene toenemende hitte ge-
waar wordt , zoo befpeurt men ook aan
den (Taart der Koeijen zekere teekenen in
de Veepest, waaruit men gewaar wordt,
dat die beesten door dezelve zijn aange-
daan; men wordt gewaar dat de zoodanige,
welke befrnet zijn , den (taart flap laten han-.
gen , daar zij anders met denzelven heen
en weder kwispelen ; en welk flap hangen
van den Haart zeker veroorzaakt worde door-
zién.
VAN
HOLLAN D. 341
dien het ruggemerg en de zenuwen Herk
door de ziekte worden aangedaan, en deRÜ:XDVfce
Haart als eene verlenging der ruggegraat is V. Afa.
aan te merken: deze fiapheid der Haart heen
zelfs plaats daar, waar dezelve begint en
den aaré en klink bedekt; het beest doet
bij de persfingen tot afgaan en watefloozeu
wel pogingen om den Haart op te ligten,
zoo als dezelve gewoon zijn , maar is
daartoe onmagtig. in fommigen wordt het
oppergedeelte van den Haart bij toeneming
der ziekte als verflijfd en roerloos, het uit*
einde aan den pluim blijft flap en worde
hoe langer hoe flapper ; eindelijk beginnen
de lange haren aan den pluim uit te vallen
en te ruijen, de korte haren langs den ge-
heelen Haart doen dit insgelijks, dezelve lig-
gen niet meer in hunne gewone glöoijing*
maar beginnen als borstelig te Haan ; bij
velen worde de Haart rappig en kaal In-
geval eene Koe , het lendebloed onder
de leden heeft, of dat dezelve met rap-
pigheid, fchurft of luisziekte bezet is, als
zij door de Veepest wordt aangetast , dan
openbaren zich die kwalen zeer fterk, vooral
aan het kruis en aan het begin- van den
Haart. In korte woorden kunnen wij dm
zeggen, dat de flapheid en magteloosheid
van den Haart , gevoegd bij eene fbort van
rappigheid en atruijing van het haar , een
voornaam medeteeken der Veepest is, waar-
bij men dan ook nog voegen kan , dat aan
het kale ondergedeelte van den bovenftaarc,
daar dezelve den aqrs dekt en over de wa-
k-
HET
ïtUNDVEE»
V. Afd*
XI
Hoofdft*
ïtentcéké*
ncn aan de
nagels*
34a NATUURLIJKE HISTORIE
legreep nederhangt, meestal ook een vuri#
gen uicflag plaats heefr.
Kenteekenen der Veepest aan de
Nagels .
Eindelijk en ten laarfte kan men aan de
nagels of hoornen der gekliefde hoeven, als
zijnde mede onder de uirerfte ledematen i
even als aan de roppen der hoornen , eene
zekere koude gewaar worden , doch meer
of min gevoelig raar dat de Koeijen oud
zijn, om dat in oude beesten, gelijk in de
mees e dieren, de nagels verdikken en meer
óf min aan de einden ongevoelig worden,
behalve aan de inworteling aan den huid ;
ik voor mij heb ook getwijfeld of men aan
de Koeijen ( ren minfte vaft de Kalveren
weet ik het zeker) niet kan waarnemen *
dat de nagels of fchoenen , zoo als men
de hoeven noemt , flap en als los wor-
den: zoo veel is intusfchen zeker, dat de
Koeijen , welke door de Veepesc zijn aan-
getast, eene weedom en magteloosheid aart
de klaauwen gevoelen, zoo dat ze fchroo-
men eenen voet voort of neder te zetten,
waardoor dan ook het zoogenaamd over-
koots Haan van de, door die ziekte aange-
taste, beesten veroorzaakt wordt.
Hiermede hebben wij, geachte Landge-
nooten ! nu vrij breedvoerig de uitwendige
kenteekenen der Veepest voorgedragen, en
zullen, in liet volgende Hoofdfruk , dé inwen-
dige kenteekenen dier ziekte opgeven.
V
van HOLLAND. 343
VIJFDE AFDEELING.
twaalfde hoofdstuk.
Bevattende eene befchrijving van de ken «
teekenen der Veepest , welke aan zoo -
danige beesten , die aan deze
ziekte geflorven zijn , na der -
zelver opening , inwen-
dig bevonden zijn
plaats te hebben *
a dat wij , in het vorige Hoofdfluk , de HET
Uitwendige kenteekenen der Veepest hebben rundvee.
opgegeven, zoo zullen wij nu tot eene op- v
gave en befchrijving der inwendige kentee- xn.
kenen , welke men na den dood en de ope- Hoofdft,
ning der aan die ziekte geflorven Koeijen 0v2rgang
gewaar wordt, overgaan; dit wel te ver- tot de be.
liaan 9 vordert eene meerdere ontleedkundige fchnjving
kennis der inwendige deelen , dan wel bij van de
de uitwendige kenteekenen noodig is ; hier benteeke-
evenwel eene ontleedkundige befchrijving nen der
Van Veepest.
I
344 NATUURLIJKE HISTORIE
HP.T' van de inwendige deelen bij de befchrij»
rundvee. vjng der inwendige kenteekenen te voegen ,
v. Afd. zoude eene onnoodige vergrooting van ons
x>1; werk zijn, te meer. daar wij reeds in voor*
Ho of au, gaan(je Hootdüukken alle dé inwendige dee-
len zoodanig ontleedkundig befchreven en
daarbij afgeheeld hebben, dat wit oordee-
3en er niets meerder te moeten bijvoegen,
maar onze lezers naar die voorgaande Hoofd-
rukken en afbeeldingen te kunnen wijzen,
ten einde bij de volgende opgave van de in-
wendige kenteekenen der Veepest te kun-
nen worden overwogen en vergeleken.
Wij zullen ook, uit die inwendige ken-
teekenen der Veepest, toe eene nadere be-
paling der ziekte trachten te komen , en daar
er, gelijk de Heer camper te regt zegt,
bijna geen einde is aan alle de verfchillende
opgaven van , en gevoelens over die inwen-
dige kemeekenèn, zoo zullen wij dezelven
niet van elk afzonderlijk voordragen, maar
die van de voornaamlle bijeenvoegen, en
cezelven , met onze eigené opmerkingen
vereenigd, wegens elk deel in het bijzonder
opgeven.
Tot de befchrijving dezer inwendige ken-
teekenen van de Veepest dan overgaande,
komen het eerst in aanmerking:
De inwendige kenteekenen der Veepest
aan en onder den Huid .
Inwendige
kenteeke-
net! &an en
on ‘ r den
liuidj
Wanneer de huid, aan de borst, van eene,
aan deze ziekte geltorvene, Koe, tot op de
ipie-
van HOLLAND, 34 5
fpieren of derzelver bekleedfelen , was door- h*t
gefneden en afgevild, befpeurde men meer- RüNDVttK$
dere kenteekenen der veepest , dan men wel v. Afd,
dacht. Zoo dra de huid aan de krop van xn*
de kosfem was doorgefneden en afgevild, 00t ^
ontdekte zich de vetrok, geheel ah korre-
lige klontertjes ; de klïervet-weeffels wa-
ren niet zacht noch lilachtig , ook niet
gedachtig, als in gezond gedood vee , maar
ongelig ingekrompen en veelal met ontdo-
ken bloedadertjes : ter plaatfe, daar de huid
naar de buik loopt, zag men fomtijds on-
der dezelve een blainvachtige opzwelling.
Bij het vee , dat in het begin der ziekte ge-
dorven was, ontdekte men bij de door-
fnijding van den huid niet veel dank , hetwelk
door den Heer engelman mede is opge-
merkt , welke ook het bedaan der etterbui-
len of zoogenaamde kooien ontkent, wel-
ke fommige beweren , dat , reeds in het be-
gin der ziekte, onder den huid gevonden
worden ; wij durven hiervan geene vaste be-
flisfing geven ; het is wel waar , dat er op
de fchoft niet van te zien was * hergeen
door de fpanning kan veroorzaakt • zijn;
maar aan en om de ooren , aan den hals en
aan de ianken, zijn zeer dikwijls etterach-
tige klierontdekingen gevonden : of men
deze nu etterbuilen , kooien of pestkoo-
len wil noemen , laten wij aan een ie-
der over.
Wanneer de ziekte tot den boogden graad
gekomen, en het beest dan gedorven was,
vond men op en tusfehen de vetrok , licht
Z blaau-
HET
HÜNDVEE
V. Afd.
XII.
Hoofdft.
Keutec
keBen in
4e kop.
34 6 NATUÜRLIJKZ HISTORIE
blaauwe of zwarte plekken, en men be-
fpeurde tusfchen den huid en de vetrok,
eene muffe uitwafeming, daar anders de ge-
wone vetreuk frisfcher is. Zoo dra men
de vetrok van de onderliggende fpieren
wilde fcheiden , zoo gefchiede dit geniakke-
lijk .daar dit fpoedig losliet van het vlcesch,
het welk men bevondt flap en los van ve-
zelen te zijn. Aan de kosfèm of borst-
kwabbe was altijd het vet ontdoken en los.
Wanneer de huid aan de buik was door-
gefneden, bevond men, dat men dezelve
mede gemakkelijk konde afftroopen; de vet-
vliezen waren {lijmerig en vol breede lan-
ken en vlekken; de fpieren los en hooger
rood dan gewoonlijk , en eene hinkende uic-
wafeming kwam uit de tusfchenhuidfche dee-
len voort ; de afgevilde huid bleef langer
dan naar gewoonte week, maar behield even-
wel nog vaste zelfftandigheid genoeg om
tot leder bereid te worden, mits de leer-
touwers dezelve zeer fpoedig in hunne kui-
len bezorgde.
Wegens den huid aan de buik, is ook
door camper en engelman opgemerkt,
dat men , door het vel en de fpieren van de
buik {lekende, de lucht er met geweld en
geraas uitvlo og.
De inwendige kenteekenen der Fee *
pest in den Kop .
Het is moeijelijk om de koppen van ou-
de Koeijen op zoodanige wijze door te
hak*
♦
van HOLLAND, 34 7
hakken , dat er eene regelmatige fc heidin g HRT
der beenderen kan plaats hebben ; ten zij RUNDVEE
door dezelve lang te laten rotten of door v Afd.
dezelve op te kooken : op de bevinding , H
door deze wijze van ontleden bekomen,
was derhalve niet veel Haat te maken, ten
aanzien van de inwendige kenteekenen der
veeziekte, welke men oordeelde in den kop
te kunnen opmerken. Om het evenwel te
onderzoeken , diende men zich dus te
bepalen tot zoodanige koppen , welke
kort na den dood van het beest waren
doorgehakt, hoe ruw zulks dan ook ge*
fchied was * of men moest zich bepalen
tot de koppen van jonge hokkelingen en
van kalven, welke aan de veeziekte geftor-
ven waren , ten einde in dezelve de kentee-
kenen juister te kunnen nagaan, daar in de
beide laatstgenoemde , de beenderen der
Kop nog zoo vast niet zijn verhard, of
dezelve kunnen, door eene kundige hand,
beter gefcheiden worden, en men kon dus
beter daarin over het inwendig geftel en
kenteekenen oordeelen : de ontleeding der
koppen van die onderfcheiden foorten van
Runderen is door ons gefchied, en de ken-
tekenen in acht genomen, om dac wij in
het vermoeden waren dar door de ontlee-
ding van verfchillende foorten van koppen
en op onderfcheidene wijzen, ook verfchil-
lende over de kenteekenen in de hersfenen
geredeneerd is. Door zeker Gezelfchap in
het Brunswijkfche zijn de hers-enen ont-
doken gevonden j ramassini fpreekc ook
Z 2 van
HET
HUNDVEE,
V. Afd.
XII.
Hoofdfi*
KeDtee
kenen aan
de hersfe-
348 NATUURLIJKE HISTORIE
van een foort van Epifema in de hersfe-
nen; michelktti vond dezelve waterachtig
en verrot; ook heefc de Heer engelman
eenig bloedig water in de holte der hersfe-
nen gevonden; de Hoogleeraar sandifort
zegt, dat men in den kop doorgaans veel
water gevonden heeft , het welk gedeelte-
lijk de hersfenen omringde, gedeeltelijk in
derzelver holligheden befloten was; als me-
de dat hij het harde hersfen vlies zeer zel-
den, maar het pia mater bijna altoos ont*
floken gevonden heefc. Camper vond de
hersfenen gaaf en leidt daaruic af, dat die
dieren tot op het laatst van hun leven bij
hun kennis zijn ; het welk wij echter zoo
zeker niet (lellen dat bij allen zoude plaats
hebben; daar er velen geweest zijn, welke twee
of drie dagen voor hun dood (luimerig en
dommelig waren, de oogen niet openden,
en geene onduidelijke teekenen gaven ; waar
uit men konde opmaken dat zij in de hers-
fenen een foort van ijlhoofdigheid of fmarc
gevoelde. Na deze opgave zullen wij on-
ze eigene waarnemingen mededeelen van
zoodanige inwendige kenteekenen der vee-
pest , als wij in de koppen der Koeijen ge-
vonden hebben.
De kenteekenen der Veepest in de
lier sj enen.
In doorgebakte koeijenkoppen waren de
hersfenen verfchillende en in den eenen wee-
ker als in den anderen , de hersfen vliezen
wa-
sen.
van HOLLAND. 349
waren in den eenen los, met eenig vocht HET
er tusfchen, in den anderen weder vast, bij- RÜNDVKE'
zonder aan het bekkeneel ; doch meestal v. Afd*
fchenen de groote bovenhersfenen natuur- XIL
lijk te zijn , maar in de kleine hersfenen Koofdft*
hebben wij , vooral ter plaatfe waar de reuk-
en oogzenuwen uitfpruiten, meestal eenige
kennelijke ontdeeking , ten minste eene fter-
ke opzetting der bloedvatjes gezien, wel-
ke opzetting veeltijds zoo fterk was , dat
het fcheen als of dezelve door kunst wa-
ren opgefpoten. Tusfchen de affcheidfelen
van het hersfenvlies was veeltijds dun hel-
der vocht, en tusfchen het halvemaans-
wijs middenfchot flijmerige weekheid.
In de koppen van Kalveren en van Hok-
kelingen, die aan de ziekte gedorven wa-
ren , en waarvan wij de beenderen regel-
matig hadden kunnen fcheiden, hebben wij
meerendeels de hersfenen , zoo ver het uit-
wendige betrof, vrij gaaf bevonden , doch
daarentegen in de inwendige deelen , daar
dezelve aan de kleine ^hersfenen en aan de
zintuigelijke zenuwen grenzen , het merg
volbloedig, dikwijls geheel rood, en veel-
tijds met zamenweliende adertjes als ontdo-
ken , ten minde opgezet bevonden. Als
men zulk een kalfskop opkookte, gaf de
wafem van den befmetten opgekookt worden-
den kop voldrekt een walgelijke reuk; en
daar de hersfenen van een gezond gedood
Kalf, wanneer de kop gekookt wordt, als
tot een dollen , zoo waren de hersfenen
Z 3 in
350 NATUURLIJKE HISTORIE
in den opgekookten kop van een , aan de Vee-
rundvïs stekte gekorven , Kalf doorgaans pappig en
v. Afd. zonder zamenhang; het merg verkookte,
en men vond flechts (tinkende vellen en
0u 'Ui geklonterde brokken; waaruit wij meenen
te mogen opmaken , dat het hersfengeftei
van aan de Veepest ziek zijnde en gekor-
ven Runderen wel degelijk door die ziekte
wordt aangedaan.
De kenteekenen der Veepest aan het
V erhemelte.
Kentee- Hiervan is alreeds bij het vermelden der
kencn aan uitwendige teekenen aan den muil iets ge-
mci te.CrhC* zegd ; hier melden wij verder, dat de klie-
ren en (horwegen met bedorven fnot en
(lijm bezet waren , en vooral had dit aan
de groote klieren aan de longeklep , aan
den flokdarm en het krottenhoofd , en aan
de wortel van den tong tegen het verhe-
melte plaats. De Heer camper fcbijnt hier»
omtrent niet zeer naauwkeurig te zijn , na-
demaal hij zegt , alleen in den krot eene
oncftokenheid gezien , en voorts de neus en
neusgaten inwendig meest gaaf bevonden te
hebben, het welk echter, ten aanzien van
de plaats, alwaar de neus- en fnotklieren,
mitsgaders de reukzenuwen tegen het ver-
hemelte aanliggen, zeer zeker zoo niet is,
vermits aldaar wel degelijk kerke teekenen
van befmétcing, ontfteking en verderfelijke
opzwelling der klieren e’n (pieren gevonden
werden. De Heer sandifqst zegt , dat
de
vam HOLLAND. 351
de Turica Schneïderiana , of het vlies, h?ït
het welk d? neusgaten en het verhemelte RUNDVKE*
inwendig bekleedt, altoos fferk ontdoken, v. Afd.
en dikwijls door het koude vuur aangedaan XfI
was. Verder , hebben wij bevonden , dat Hoüfdft*
het achtereinde van het verhemelte , ter
plaatfe alwaar her tegen het droctenhoofd
en het dikke achtereinde der tong komt,
zich genoegzaam altijd als geheel verveld,
verfiijmd , verzworen en vol etterbuilen
vertoonde, en hierdoor worden zeker ook
de kwijlklieren in den muil aangedaan. De
Heer engelman heeft de klieren aan den
flroc donker rood en flijm er tegen aan ge-
vonden.
Kcnteekenen der Veepest aan de
Keelklieren .
De keelklieren waren in alle , aan de Vee- Kentee-
pest gedor ene, Koeijen ontdoken , ver- kenei* a»o
dikt, gezwollen en zeer etterachtig, waar-j^J^*'
omtrent door lancisiüs wordt aangemerkt ,
dat het veeltijds plaats heeft, dat de bees-
ten, in het begin der ziekte, eerder door
die derke ontdeking en zwelling verdikken
en derven, dan wei door de befmetcing in
de ingewanden.
Bs kenteekenen der Veepest aan
de Tong .
De tong is altoos aan deszelfs achter-, K?r tr-
einde dik gezwollen, en perst door die op-
K 4 zwel-
S52 NATUURLIJKE HISTORIE
**t zwelling een ontdoken , brandige aanzetting
rundvee- cegen hef verhemelce. De Heer sandifort
V. Afd. fpreekc van een groenachtig (liim . waar-
xn* mede de tong overtogen was. Van de ver-
1100 ‘ dere kenteekenen op de tong, hebben wij
hier voren , bij het befchrijven van de uit-
wendige kenteekenen , gefproken, en zul-
len dus hier alleen nog bijvoegen, dat de
befinetting op de tong geen invloed fchijnc
te hebben op het inwendig vleesch van de«
zelve, vermits de tong, doorgefneden zijn-
de , deszelfs vleesch doorgaans , inwendig,
natuurlijk bleek rood en vast bevonden is ;
zoo ook bevond de Heer êngelman de
eigen (pieren der tong blank, en niet ver'»
rot of aangedaan, ook niet (lijmerig of lil*
lig, daar integendeel de hoofd-, kaak- eu
keelfpieren zoodanig bevonden werden.
Verdere kenteekenen der Veepest aan
den Kop , na dat de huid er is
afgevild .
Verdere Behalve de reeds opgegevene kenteekenen
kenteeke- aan den fc0p zoo bevond men nog aan
den kop. denzelven, na het afvillen van den huid,
dat aan de oogkuilen, gelijk ook aan de
oorklieren, aan de neus^enuwen en aan de
lippen overal etterbuilen en gezwellen ge-
zien werden, en ook dat de fpieren ver-
(lapt en lillig waren, als mede dat het vet
{lijmerig was, en ook dat er wel roode
bloedige ontilekingen plaats hadden, welke
niet
VAN H O L L A N D. 353
niet ongelijk waren aan hetgeen de Land-
lieden bloedvinnen noemen.
HBT
RUDNVJE*.
Kenteekenen der Veepest aan de ont-
bloote Spieren van den Hals .
V Afd.
XII.
Hoofdft,
Deze waren allen , vooral daar dezelve Kentee-
naar den kosfem loopen, gezwollen, flapkeu^n aan
en vol blaauwe en bloedige plekken: hecjj®n de”611
vet was meest altijd ongelig, fchraal, niet hals.
lenig noch fmerig, en zelfs zich weinig aan
de handen of aan hec vilmes aanzert nde ,
het welk anders in gezond gefiagc vee al-
toos gefchiedt; integendeel was hec taai,
ingekrompen en als klonterende, vol paars-
roode vlekken, welke dikwijls zelfs zwart*
blaauw en vurig waren ; camper noemt het
vervuurd, dat is droogachtig broos. De
Heer engelman zegt van de halsfpieren ,
dat dezelve veel bloediger waren dan in
gezond gefhgte en gevilde beesten. Dit
een en ander het voornaam de zijnde, dat
wij in de koppen, na het villen en ope-
nen van dezel ven , hebben opgemerkt, zoo
{laan wij eenige kleinigheden , welke in hec
zenuwgeflel van den kop waren op te mer-
‘ken, over, en begrijpen zulks onder hec
vermelden van het geheele zenuwgeflel.
Kenteekenen der Veepest ann het
Zenuwgeflel ♦
Het zenuwgeflel van aan de Veepest ge- Kente«.
fiorvene Koeijen was geheel oncfleld enkcneain
>7° n het zenuw
" 5 flap ï geitel.
354 NATUURLIJKE HISTORIE
flap, en bijzonder aan het hersfen-en rug-»
rundvee gemerg fterjj aangedaan; aan fommige ze**
V. Afd- nuwen, vooral aan die, welke zich in de
xu* pooren bevinden , befpeurde men flerke op-
0öf * krimpingen en bewijzen van fluip trekkin-
gen , welke bij de geflorvene beesten zeker
hadden plaats gehad.
Kenteekenen der Veepest aan den]
Slokdarm .
i
Kentee* De flokdarm was altoos brandig , rood
kenen aan en ontflcJken ; de fpiervezelen waren los en
darau °k* v^iezen flijmerig, nooit vast aan delpie*
ren, zoo als anders bij gezond vee plaats
heeft. Het eigenlijk flxortenhoofd was zeer
flerk bezet door eene taaije, veeltijds fchuim-
achtige flijm; zeer dikwijls had er eene
volkomen ettering plaats, welke zich tegen
de wortel van de tong aanzette, en bij de
eerfle doorfni’ding van den flokdarm wa*
fetnde een muffe en walgelijke reuk uit.
Kenteekenen der Veepest in de
Longepijp .
Kemee. De longepijp was uitwendig redelijk gaaf,
kenen in maar inwendig was de ontfleking zeer flerk ;
de Jonge jnwendige bekleedfelen waren meest al-
r*JP’ toos bloedig, velachcig en vol roodachtige
en fomtijds met paarfche plekken, ja men
vond zelfs plekken , welke door het vuur
waren aangedaan ; het allerinvvendigAe vlies,
het welk, natuurlijk, vast aankleeft, was le-
van HOLLAND. 355
nig en los; zoo wel de longepijp, als der- het
zelver takken , welke door de long ver RüNDVEK*
fpreid zijn, waren met een bloedig fchui- v. Afd.
mig fiijm vervuld, en in de bloedaderen _ X!l*
waren kleine klomeringen, welke men bij- lIoofdft*
zonder in de dagaderen tusfehen de klap*
vliezen koude zien , en door het drukken
tusfehen de vingeren voelen.
Nu tot de ingewanden van de borst over-
gaande, komen het eerst in aanmerking:
De kenteekenen der Veepest aan en
in de Longen .
Men vond de longen, in beesten, welke Ketuee.
aan de Veepest geüorven waren, niet al-nen ia
toos even Iterk aangedaan; er waren er,loBsen#
welke uitwendig gaaf fchenen te zijn, en
waaraan men geene reekenen van befmet-
ting befpeurde ; doch bij de doorfnijding
dier longen ontdekte men hier en daar ont*
Ikking en met bloed opgezette blaasjes:
dan dit werd meest alzoo bevonden in bees-
ten , welke Ipoedig geftorven waren , en
vooral in jong vee. In anderen waren de
longen dikwijls doorgaans met paarfche
vlakken , es aan de einden der kwabben
met builen vol geklonterd bloed , en met
etterbuilen bezet. In Koeijen, welke het
longevuur nog hadden, of, kort voor dat
zij de Veepest kregen, zulks gehad hadden,
waren altoos harde kalkachtige korrels ,
zwart van oppervlakte, aan de randen der
kwabben tastbaar en voor het oog zeer ken-
ne-
HET
RUNDVEE.
V. Afd.
XII.
Hoofdfl*
Kentee»
kenen in
het Hart.
356 NATUURLIJKE HISTORIE
nelijk : dezelve weêrftonden dikwijls bet
ontleedmes, bij het doorfnijden; terwijl de
(tank van het geronnen en met etter ver-
mengde bloed , het welk zich in de lucht-
cellen en in de long -aderen bevond, eene
volkomen verrotting van hetzelve aanduidde.
De Heer sandifort meldt, de longen in
de meeste gedorvene beesten zeer ontdo-
ken te hebben gevonden, zelfs zoo, dat
dezelve bij velen in het vuur waren over-
gegaan, ja veeltijds door het koude vuur
geheel en al verteerd. In de long van eene
Koe , welke op den vijfden dag gedorven
was, vond zijn Ed. veel Vomicae , vol van
een dikke gele etter. Dit een en ander
zamengevoegd , duidt aan * dat de longen
mede zeer derk door de Veepest worden
aangedaan,
De kenteekenen der Veepest aan en
in het Hart .
In het hart vindt men zoodanige derke
en bedisfende kenteekenen niet, als in de
longen, fchijnende het, dat het hart, van
alle de inwendige deelen , het langde van
de befmetting bevrijd blijft. De Heer cam-
per heeft opgemerkt, dat in de eene holte
van het hare nu eens geklonterd , bij an-
deren vloeibaar bloed gevonden werd. De
Heer vink maakt echter melding van blaau-
we vlakken , welke hij aan de groote dag-
ader gezien heeft ; dan die kan in Koeijen
geweest zijn , welke lang met de ziekte en
van HOLLAND. 357
den dood geworsteld hadden. De Heer het
sandifort zegt, bij weinigen het hart ont- RUNDVIK*
doken, maar bij velen het zeer groot be- v. Afd.
vonden te hebben , als mede dat het hart- Xl*‘
zakje meer of min ontdoken was» Door 00
den Heer engelman worden de volgende
bijzonderheden wegens het hart opgegeven ,
namelijk : dat het doorgaans flapper was ,
dan in gezond geflagte beesten ; dat het bij
de holten der klapvliezen onder de kroon-
aderen vol bloed was, en dat in de regeer
holligheid dun zwart bloed gevonden werd.
Be kenteekenen der Veepest aan het
Netvlies of het Buikvlïes .
De buik geopend zijnde, rzoo komt het Kentee-
netviies het eerst in aanmerking. Het net. £ftne^e aan
vlies behoort mede onder dat gene , het JJj* “et*
welk in de Koeijen, fterker dan fommige
andere gedeelten , door de Veepest worde
aangedaan; camper vondt hetzelve bij ve-
len ontdoken en door hec koud vuur aan-
getast, zoo dat het met roode, paarfche
en zwarte plekken hier en daar bezet was;
vink meldt, hetzelve iets ontdoken en met
bruine verdorven vlakken bevonden te heb-
ben; bngelman befpeurde, dat de vaten van
het netvlies, aan het darmfeheil, vol bloed,
de klieren blaauw, en het vet niet goed van
kleur of met bloedfpatten bezet was; door
meer anderen wordt iets dergelijks gemeld :
die bloedfpatten, intusfehen, hebben ook in
hec vet of de vecknobbeltjes plaats , wan-
neer
358 NATUURLIJKE HISTORIE
neer de Koe zoodanige andere ziekten heeft,
RUNDVEE. waarjn (je ]ongen zijn aangedaan, bijzonder
V. Afd. als zij het longevuur hebben : niettemin
Hoofdft ^unnen de opgenoemde teekenen te zamen
genomen, wanneer die aan het netvlies en
het vet bevonden worden , als teekenen eener
doodelijke befmetting worden aangemerkt.
Kenteekenen der Veepest aan het
Middenrif .
Kemee* Wegens de kenteekenen der Veepest aan
kenen aan het middenrif wordt door de onder fcheiden
het mid* 0ntieders , welke over de Veepest gefchre-
ven hebben, niet veel gezegd; eenige on-
der hun melden, hetzelve door de befmet-
ting aangedaan, of min of meer ontdoken
gevonden te hebben ; wij hebben het naauw-
keuiig onderzocht en bevonden, wanneer
de Koe geopend en de pens, de lever en
andere ingewanden er waren uitgeligt, dat
over en langs het middenrif van aan de Vee-
ziekte geflorvehe beesten , eene zwartroo-
de , met plekken als overwafemde doffe
kleur was , daar het anders in gezond ge-
flagte Koeijen helder rood, gefpannen en
met goudgele vetvliezen bezet is; verder
ontdekte zich de ondieking zeer duidelijk
aan die plaatfen , waar de maag , de lever
en andere ingewanden tegen het middenrif
gelegen hadden.
In Koeijen , bij welke de ziekte in den
hoogden graad gekomen was, en bij welke
dus ten fterklle de inwendige ontüeking en
ver-
van HOLLAND. 359
verrotting hnd plaats gehad , vonden wij HET
het middenrif niet alleen ontdoken , maar RUNDVEE*
biina geheel bedorven, Hinkende en lijme- v. Afd.
rig, als mede Hap van fpiervezelen , daar XI1*'
die in den gezonden ihat integendeel vast Hoofdft*
en gefpannen zijn , en zelfs in het longe-
vuur flecnts hier en daar fchijnen aange-
daan te zijn, zonder hunne vast- of ge-
fpannenheid geheel te verliezen. Al het
gemelde wegens het middenrif dan opmer-
kende, zoo kan men daaruit beduken, dat
hex middenrif door de Veepest kerk wordt
aangedaan, en dat de ziekte zeer gevaar-
lijk wordt , wanneer hetzelve zoo kerk er
door worde befmet , dat het tot bederf
overflaat.
Kenteekenen der Veepest aan en in
de Maag .
Bij al het onderzoek , het welk men ten Kentee*
aanzien van de ingewanden der , aan de vee- kenen aaa
pest gekorven , Koeken heeft in het werk ea m dc
gefield ; zoo heeft men , onder anderen , maag’
ook de meeste aandacht op de maag geves-
tigd, daar dit deel in de herkaauwende
dieren van een zonderling geile! is , als zijn-
de vier magen of gedeelten der maag, wel-
ke aan elkander verknocht, echter elk een
afzonderlijke werking hebben , en welke
werking niet als gewoonlijk plaats kan heb-
ben, zoo dra de herkaauwing ophoudt en
de ontlasting niet behoorlijk plaats heek.
Over dit zonderling geflel der maag in de
Koel-
3<5o NATUURLIJKE HISTORIE
HET
RUNDVEE.
V. Afd,
xu.
Hoofdft.
Bijzonder
*an en in
de ceiüe
maag of
pens , en in
de tweede
maag of
hoeve.
Koeiien, als mede over de herkaauwing,
hebben verfcheiden Geleerden gefchreven ,
en inzonderheid is die duk door de Heeren
camper en vink , in hunne lesfen over de
Veepest , uitvoerig behandeld. Om nu hier
ter plaatfe hier over uit te weiden, vinden
wij onnoodig , daar wij vertrouwen dit
duk, in het derde en vierde Hoofdruk der
derde Afdeeling van dit ons Werk , zoo
uitvoerig te hebben behandeld en door Af-
beeldingen opgehelderd , dat wij er niets
meer behoeven bij te voegen’, maar den
Lezer naar die Hoofdrukken en Afbeeldin-
gen te kunnen verwijzen.
Wat dan nu de teekenen betreft, welke
aan en in de maag der, aan de Veepest ge-
dorven , Koeijen gevonden worden , zoo
komt het eerst in aanmerking dat gedeelte
van dezelve, het welk de eerfte Maag of
Pens genaamd wordt.
De Pens, het welk de eerde maag is,
is benevens de hoeve of tweede maag, in
gezond geflagte beesten, opgezet en ge-
fpannen : de kleur is dan wit geelachtig of
licht graauw, de vliezen gaaf, de bloeda-
deren vol, de fpiervezelen gefpannen en
onderling aan de andere beklcedfelen vast
verbonden : maar in Koeijen , aan de Vee.
pest gedorven , was de pens of eerde maag,
buitengewoon gefpannen en opgezet , zoo
dat dezelve, bij het openen der buik uit-
zet te en uitpuilde, en welke buitenge woo-
ne uitzetting, volgens de niet ongegronde
meening van fommige Schrijvers, veroor-
zaakt
van HOLLAND. 361
zaakt wordt door het ophouden der her-
kaauWing, waardoor het voedfel niet re-
gelmatig in de andere magen en vervolgens
in de darmen kan worden ovcrgebragt. De
Heer sandifort meldt de pens fterk onc«
ftoken gevonden te hebben , en vol van on-
verteerd voeder j het welk fomtijds droog
en fomtijds (dat is bij andere beesten)
meer met vocht gemengd was; in de twee-
de maag of hoeve vond hij de ontfteking
minder zwaar, maar dezelve mede vol voe-
der, het welk eveneens gefield, maar droo-
ger was. De Heer engelman zegt, dat het
binnenvlies der eerfte maag doorgaans rot-*
tig was. Als kenteekenen der befmetting
hebben wij nog gevonden, dat aan de pens,
zeer kennelijk, verfcheiden ’breeden, als
Avolkachtig in elkander vloeijende oneftoke-
ne plekken waren , welke in den eenen een
ftaauw roode, in anderen een paarsachtige
en in velen een zwartbruine kleur hadden ,
en welke het meest zigtbaar waren aan de
vouwen , welke de pens aan de flokdarm
heeft*
Aan de tweede maag of hoeve waren me*
de dergelijke teekenen zigtbaar, voorname-
lijk ter plaatfe , daar de maag tegen de le-
ver aankomt; evenwel vond men in ver-
fcheidene de uitterlijke reekenen aan de eer-
fte en tweede maag zoo zigtbaar niet ; maar
wat het inwendige betrof, zoo waren zij
grootelijks bedorven ; zoo dra dezelven geo-
pend werden , ontlasten zij een vreeslijk
ftinkende ltoffe , welke meestal flijmerig,
yelachcig, zwart en verrot was, en het on-
A a ver«
HET
R.UNDVE&»1
V. AM.
XII.
Hoofdft.
S6* NATUURLIJKE HISTORIE
KET verteerde voeder lag als zwarte dikke flin-
rundvee keiKje klonters in de holligheden der pens
v* Afcï. en meestal ook al zoo in en aan de mond
«oofdft. ^er h°eve* Wanneer deze magen werden
afgewasfen en afgefpoeld , zoo vielen er van
de binnen fte rok geheelen vellen af, ( daar
dezelve in gezond gefiagte beesten integern»
deel zeer vast aan de andere J bekleedfelen
blijft), in de hoeve waren echter de tand-
•gewijze tepeltjes , ter plaatfe daar dezelve
naar de onderfte mond loopt, welke aan
de derde maag grenst, nog al vaster, maar
die opening of mond was meestal opge»
propt met klonterige doden* De uitwen-
dige bekleedfelen dezer twee magen wa»
ren ook gemakkelijker af te fcheiden of af
te pellen , als in gezond geflagte beesten.
De derde maag of boekpens was uitwen-*
Dc derde dig met fmetvlakken, en dezelve was, zoo
ïmnag , de ais Heeren camper en vink mede heb-
of Czouier. -ben waargenomen, fterk ingetrokken en in-
'gekrompen* De Heer sandifort heeft
waargenomen , dat de bladen van deze
maag veeltijds door het koude vuur waren
aangedaan., als mede da/ er zich een zeer
drooge doffe tusfchen bevond , welke er
uitzag als loodkleurige koeken, en aan wel-
ke het bmtenile vlies der bladen zoo vast
zat , dat het zich van de bladen afzonder-
de ; terwijl evenwel bij fommigen deze dof-
fe wat weeker was. Wij hebben zoodanige
drooge dofte mede er in gevonden , welke
als verharde platte klompjes, aan en naast
elkanderen, tusfchen de bladen der boek-
pens lagen , en aan de buicenfts vliezen er
van HOLLAND. 363
van waren vastgek leeft. De Heer camper
heeft mede opgemerkt dat die harde ftoffe RÜNDVE#-
aan de opperfte vliezen der bladeren vast v. Af 4.
zat en voegt er bij dat fommigeii bladen XK*
geheel als verdorven , voorts droog en
doorfchijnende als goudvlies waren, welke
doorfchijnendbeid zeker veroorzaakt worde
door de affeheiding der bekleedfelen, wel-
ke ter wederzijde aan die bladen zijn, als
wanneer dezelve, van hunne rokken ont-
bloot , natuurlijk doórfchijnend worden ;
terwijl verder door dien zelfden Heer is
waargenomen dat de boekpens , aan deszelfs
geul, daar dezelve naar de lebbe of vierde
maag loopt, veeltijds bloedig en vol Hin-
kende ftoffe was* Onze waarnemingen in
vele opzigten met het gemelde overeen-
komende, fpreken wij van dezelve niet ver-
der* om onnoodige herhaling te vermijden,
en zullen hier alleen nog bij voegen hetgeen
de Heer engelman zegt, namelijk: dat hij
de bladen van de boekpens blaauw en ros
van kleur en vol gedroogd kaauwlel gevon-
den heeft.
De vierde maag, zijnde de lebbe of de .
roó , vonden wij altoos neergeflagen en flets, ^
daar dezelve in gezond geflagte beesten in iCbbs ’of
tegendeel bol en opgezet is * en daar de- de 100*
zelve dan ook vol flijmerige en gerönne
ftoffe van , eene bijzondere eigpilthap is»
zoo vonden wij in de vierde maag van aan
de Veepest ge korven Koejien, integendeel
niets van die lijmerige ftoffe, en aan den
mond van dezelve, daar die ia de darmen
Aas ©ver-
JUT
HUNDVEE,
V. AfcU
XII.
HoofdlU
364 NATUURLIJKE HISTORIE
overgaat, bevond zich een zamengeronne
' dikbloedige materie , waarvan de flank on*
dragelijk was en de befmetting ten llerkfle
aanduidde. In fommige beesten , meestal in
zoodanigen die op den vierden of vijfden
dag geftorven waren , vonden wij in de vier-
de maag een dunne waterachtige, groengee*»
le vloeibare floffe, en het floc dezer maag,
of Pijloris , verlamd en open, zoo dat die
floffe orgekleinst in hec gedarmte had kun-
nen doorloopen, het welk mogelijk die
loop of fpuiting, als dezelve plaats heeft,
veroorzaakt, en welke , bij een afruijing
van het zoo lenig inwendig lebbevlies,
bloedig wordt ; dit de binnenüe fluweelvlie-
zen der darmen ook aan (lekende , wordt
daardoor mogelijk de bloedloop veroor-
zaakt Het binnenfle vlies der lebbe fcheid-
de zich bij de opening dadelijk af, zoo er
dan nog iets van overig was , maar her
was doorgaans zoo bedorven, dat het al-
reeds verrot was , of aan de bladen der leh-
be als losfe vellen aankleefde; terwijl de
geheele lebbe almede door vlakken, welke
meest roodachtig waren, bezet was.
Van hetgeen door anderen Schrijvers we-
gens de teekenen der Veepest, in de vierde
maag of lebbe, gemeld wordt, zullen wij
alleen mededeelen, dat de Heer sandifort
meldt, dat de lebbe altoos flerker ont-
floken was , en doorgaans een Hinkend
groenachtig vocht bevatte; terwijl zijn Ed.
verder van deze bijzonderheid melding
maakt, namelijk: dat hij aan een jong beest,
het
van HOLLAND. 365
het welk op den derden dag (tierf, eene HKT t
zoo hevige onriteking aan de pijloris , *UNDVia‘‘
waarmede de vierde maag eindigt , zag , v. Afd.
dat dit ingewand geheel en al gefloten was,
zoo dat he*: vocht, waarmede de maag tot
barstens toe was opgevuld , nit dezelve
niet kon worden ontlast.
De kenteekenen der Veepest aan
de Darmen .
In gezond geflagte beesten zijn de dar- Ken***
men taai en vast genoeg, om, zonder te dedarmea*
breken, van den omloop en van het fcheel-
vet te worden afgefcheiden , evenwel ge-
beurt het fomtijds, dat de darmen zoo tee-
der zijn, dat dezelve, gedurende de behan-
deling, dikwijls fcheuren, hetgeen waar-
schijnlijk door het bijzonder geitel der bees*
ten veroorzaakt wordt.
In Koeijen, aan de Veepest geflorven,
was het geheel anders gefield : de darmen
van de zoodanige breken telkens onder de
behandeling , en waren geheel bedorven ;
de uitwendige uitpuilingen, welke aan het
gedarmte eigen zijn, waren weg, de kleur
was vermengd, de vliezen (lijmerig , inwen-
dig was tusfehen de vliezen en de klapvlie-
zen veeltijds verrot en bedorven bloed ,
met zeer (tinkende bruine drek (vermengd,
fomtijds vondt men er (lechts dunne graauw-
gele (lijm; de dunne darmen waren meest
altoos ontftoken , en vooral aan het darm >
fcheii opgezet en gefpannen ; fomtijds vond
Aa 3 mea
366 NATUURLIJKE HISTORIE
*?!T wen er uiciln^r of bloedftippen op , en de-
•jlundvee. ze|ye jnW£ncjig vol dunne fchuimachtige
V. Af 4. flijm ; de dikke darmen waren wel iets taai-
Hoo' t- i€r ^an Ge ^linne^ darmen, ook wel minder
ontbroken . maar inwendig vol dikke graauw-
biuine zeer Hinkende (toffe, en waren ook
forr. wijlen met bloedige vellen bezet; de
endeldarm was met dikke bloedige doffen
vervuld en door het vuur aangeftoken :
voorts waren de darmen, vooral de dunne,
als doorvreten van het bederf, zoo dat de-
zelve bij de minde drukking of opblazing
fcheurden.
Onder de bovengemelde kenteekenea ,
door ons, naar gewoonte, gebruikgemaakt
zijnde van de waarnemingen der Geleerden ,
welke met de onze overeen kwamen , zoo
kunnen wij ook niet nalaten om de waar-
nemingen van den Heer sandifort afzon-
derlijk mede te deelen , daar dezelve, ten
aanzien van het gedarmte , mede zeer be-
langrijk zijn. Zijn Ed. meldt dan: de dar-
men dan eens meer, dan eens minder ont-
ftoken gevonden te hebben; als mede dat
de dunne darmen , van in het begin der
ziekte geltorven beesten , er dikwijls zoo
hebben uirgezien , als of alle hunne vaten
waren opgefpoten, ook dat dezelve dikwijls
door het koude vuur waren aangedaan; de
endeldarm is door zijn Ed. dikwijls buiten-
gemeen rood gevonden , en ook veeltijds
door het vuur aangedaan , ja ook met etter
gevuld. Verder bevond zijn Ed. , dat men
de biiinenüe vliezen der darmen van
de-
van HOLLAND. 367
dezelve fomtijds met meer, fomtijds met
minder moeite konde aftrekken ; maar dat RÜNDvra
dit fcheen af te hangen van den rijd , dat v Af<r.
het beest was dood geweest, eer het geo- XIt
pend was, alzoo men bij die gene, welke
vele uren waren dood gewetst , deze vlie-
zen met zeer veel gemak konde aftrekken;
maar onderzocht men dit , zoodra dezelve
geftcrven waren, dan gefchiedde zulks mee
meer moeite.
Uit alle deze , door ons bijgebragce ,
waarnemingen , blijkt ten duidelijMle , dat
ook de darmen in de Veepest door de be-
fmetting zeer llerk worden aangedaan.
C
De kenteekenen der Veepest aan den
Ommeloop .
Over de gefteldheid van den ommelooo
of het darmfeheil vinde ik weinig , zelfs kcnco a,n
bij camper , vink en anderen aangetee* lo(Jp
kend; niettemin heb ik, voor mij, in dit
gedeelte zeer aanmerkelijke kenteekenen der
Veepest befpeurt; namelijk: het bloed was '
in deszelfs vaten verdikt en zwart, en fom-
tijds zoo dik, dat het zich als gsftold ver-
toonde en al-s wormsgewijze langwerpige
vellen fcheen te zijn , welke dikwijls als
takachcig naar het beloop der varen ver-
fpreid waren , dan welk verdikt bloed ook
veeltijds klonterig gevonden -werd : door
«ieze verdikking van het bloed vertoonde
zich de omloop zeer opgezet en- buitenge*
woon aangedaan door hoogroode en bloe-
A a 4 dige
\
368 NATUURLIJKE HISTORIE
in* dige plekken. De vetrok en klieren waren
vundveb vaaj^ 0pgezet en alsecterachtig, en de vet-
V Afd. rok was zoo teer , dat het zich , als van
XI1; zelve, van het gedarmte affcheidde.
Kenttekenen der Veepest aan het
Alvleesch ,
lentes* Het a^v’eesc^ was buitengewoon met klie*
kenen san ren en oppuilende vliezen bezet , voorts
feet ai. rood en bloedig, en dikwijls groenglanzig
vleesch. van kleur.
Kenteekenen der Veepest aan de
Lever .
Kentee- De ^ever was nieest alle de, aan de
tenen aan Veepest geftorven , beesten zoodanig be*
4e lever, dorven , dat dezelve, uitwendig, een doffe
verblaauwde kleur had; fomtijds was de*
zelve vol bleeke vlakken : voorts was de
lever veelal losvellig en als door lucht op^
ge (pannen; aan de einden der kwabben wa-
ren etterende blaasjes, en, ter plaatfe waar
de lever tegen de galblaas aan ligt, was
dezelve groengeel en (tinkende. Alle de
bloed -aderen , en bijzonder de poort -ader,
waren met (lijmig bloed bezet, waar tus-
fchen fomtijds de bekende leverwormen
gevonden werden , doch welke dan dood
en verffijmd , en fomtijds zoo verrot wa-
ren , dat men dezelve naauwelijks konde
onderkennen,
Ken
van HOLLAND* 369
Kentcekenen der Veepest in de
Cjr&lblCtflrS •
HET
SLUNDVEt;
V. Afd,
De galblaas was meestal grooter dan ge- xn.
woonlijk uitgezet, en fomtijds zoo vol, Hoofdft*
dat dezelve bijna berstte; de galftoffe had Kentce-
een allerverderfelijkften flank ; de kleur dier kencn aaB
floffe was geheel geel, en*. dezelve was dun ^aafal:
en waterachtig.
De kenteekenen der Veepest aan
de Milt .
i ' - '
In gezond geflagte Koeijen is de milt na- Kemee-
tuurlijk vast en uitgezet, en wanneer de- kenen aan
zelve wordt opgehangen, zoo als de Slag-de miIt*
ters gemeenlijk doen, droogt die fpoedig,
als van zelve, in. Integendeel was de mijt
van Koeijen , welke aan de Veepest geftor-
ven waren, lenig, flap en als los van ve-
zelen en bloedvaten Het bloed was flij-
merig, zwart, of dik geronnen en altoos
bedorven, ja veeltijds was de geheele mik
door eene bruine llinkende etter als ver-
vuld. Profesfor camper heeft de milt in
oude Koeijen , welke aan de Veepest ge-
korven waren , bleek en als aschverwig van
kleur gevonden. Wij hebben die van jon-
ger beesten bevonden , eene bleeke , naar
het vale hellende, kleur te hebben, en hier
en daar was dezelve met purpervlakken en
met blaasachtige etterbuiltjes bezet ; ook
hebben wij er gezien, welke buitengewoon
groot en uitgezet waren.
Di
S7o NATUURLIJKE HISTORIE
RoNDvis. £8 kenteekenen dgy Veepest aan dz
v Afd, Nieren*
xu.
BooiJiT,
Ketitee De nieren waren veeltijds gezwollen en
dT^mp1 ont^°^en: Somtijds fchenen dezelve uitwen-
r^ru'*dig wel gaaf, maar waren dan echter bui-
tengewoon flap en valer van kleur dan de*
zelve natuurlijk zijn; de druifsgewijze knob-
bels, aan de nieren der Koeijen eigen, tee-
kenden flerker door het niervet been dan
gewoonlijk; de bekkens waren zeer {lijme-
rig ; in beesten , welke in den hoogften
graad befmet waren , zag men er zwarte ,
bloedige, tot etter overhellende blaren in.
Bij fomrnigen vond men de nieren geheel
bedorven en als ingckrompetv, zoo als me-
de de a (leidende pisvaten zich irlgek rompen
vertoonden ; al het welk genoegzaam aan-
toont, dat de nieren in de Veepest al mede
fterk door dezelve worden aangedaan*
Kcnteekenen der Veepest aan de
Nierbedden 0
Kcr.wo De nierbedden waren vermagerd en flap,:
I^et vet Holde langzaam , én dikwijls nooit
leckca. zoo volkomen als zulks in gezond gelhgte
Koeijen- plaats heeft. Voorts waren de vlie-
zen der nierbedden altoos flapper dan in
g^
vak HOLLAND. 371
gezonde beesten, in welke dezelve altoos HRT
gefpannen zijn en niet gemakkelijk kunnen *UNDVSB*
worden afgepeld, daar dezelve integendeel V. Afd.
in zieke beesten niet fterk aan het vet kleef- xtl*
den.* Somtijds fchenen de nierbedden niet Ho0t
befmet te zijn , maar echter vond men in-
wendig, bij de doorfnijding , aan de hol-
ligheid, waarin de nieren liggen, overal in
den zamenloop der klieren gedold bloed,
fpatten in de aderen, en meest altoos een
lijmig ftinkend vocht, waarin de nieren ge-
legen hadden.
Kent teken en der Veepest aan
de Blaas .
De pisblaas was bijna altoos vol pisfe , Kentfc-
welke veeltijds een zwartbruine kleur had ; ^a^a*aa
bij fommige was dezelve echter ledig en c as'
irgekrompen , en bijna altoos ontdoken.
1 O 'y J - 'VT# /
De kenteekenen der Veepest in het
Licht of de Baarmoeder .
In Koeijen, welke niet bevrucht waren , xer.tce*
als mede in Hokkelingen en Vaarzen, von kenen ia
den wij veeltijds de baarmoeder zoo fterk dcï baar-
ingekrompen , dat er genoegzaam niets del- m3,eder*
ligs van te, bepalen wss. ÜMj
^ /
In
%7ï NATUURLIJKE HISTORIE
ET In bevruchte Koeijen , welke gedurende
JV * de eerde , tweede of derde maand harer
Afd. dragt aan de Veepest geflorven waren, was
ten aanzien van de vrucht niet veel te ont-
dekken , wordende door ons vermoed , dat
de vrucht in dien tusfchendjd , als de Koe
door de Veepest hevig befmet was, onge-
voelig verteert , of dat dezelve door de
Koe miskraamd of vergooid was; hoe dit
zij , zeker is het , dat de , door de Veepest
beftnette , Koeijen in dien tijd buitenge-
woon veel flijm, en zelfs bloedige floffen
uit de klink loosden.
Meerder konde men gewaar worden,
wanneer de Koe ter halver dragt, of daar
over, of op het punt van te kalven was.
Wanneer de Koeijen in dien flaat door de
Veepest werden aangetast , flierven er vele ,
waarvan de meesten met het kalf bij zich :
door anderen werd dit dood ter wereld ge-
bragt ; de kalven waren dan doorgaans zeer
mager en hun vleesch flijmig week: wan-
neer men zoodanige kalven openfneed, wa-
ren de ingewanden mede door de befmet-
ting aangedaan. Wat de nageboorte be-
treft : de navelflreng was veeltijds verrot ,
het beijenvlics was geheel als losfe vellen,
en de beijen of knoopen verrot en geheel
bedorven, en Koeijen, waarvan het ver-
gooide of dood geworpene kalf en de na-
geboorte zoodanig gefield waren, flierven
gemeenlijk Intusfchen gebeurde het ook
wel , dat de vergooide kalven , als mede
de
van HOLLAND, 373
de nageboorte, gaaf waren, en de beijen HET
bloedig rood : die hielden de Landlieden RÜNDvE2*
veelal voor een goed teeken , en hadden v. Afd.
dan hoop op beterfchap, welke wij er ook XI1*
veel op hebben zien volgen. 00^
Wanneer de baarmoeder van bevruchte
Koeijen , welke aan de Veepest geftorven
waren en het kalf bij haar gehouden had-
den , door ons geopend werd , zoo vonden
wij in fommigen het kalf en de overige
deelen redelijk gaaf, en in anderen fterk
door de befmetting aangedaan: de vliezen
waren, in het laatfte geval, met vlakken
bezet , en het lamsvlies en pisvlies waren
meest altijd genoegzaam ledig, of met wei-
nig vocht vervuld ; de bloedvaten waren
daarentegen vol en opgezet, en de hoornen
der baarmoeder gezwollen en inwendig bloe*
dig; de uitgang der baarmoeder was ge-
krompen en vol dikke, taaije flijm, ook
veeltijds brandig en met kleine blijnen of
pukkels bezet. Dit een en ander bewijst
duidelijk , dat in Koeijen , welke door de
Veepest zijn aangetast, ook de baarmoeder
en het daarin zijnde kaif door de befmet-
ting worden aangedaan.
Na dat wij nu de uit- en inwendige ken- Bennie
teekenen der Veepest hebben opgegeven , uit de ken-'
zoo maken wij uit dezelven dit befluit op : teekeDen *
dat, hoezeer er teekenen onder zijn, welke avedfl.
ook in andere ziekten voorkomen , dezel- pest,
ven echter in de Veepest fterker zijn , en
er
574 NATUURLIJKE HISTORIE
HET er ook reekenen in voorkomen * welke in
furfDVKE. ancjere zjekren niet befpeurd worden,
v. Afd. Om nu den aard dezer ziekte re bepa»
Hoofdft *en’ ^enc men tee^enen tot een te
oöi L* brengen , en die gedaan zijnde , zoo blijkt
uir dezelve, dat de Veepest eene aljezins
vinnige befmetting is , gepaard met rot-
koortfen en ontdeking , overgaande tot eene
onmiddellijke rottingen bederf van het bloed
en andere vochten, en treffende bijzonder
de ingewanden van de buik en van de borst *
veroorzakende eene fpoedige verzwakking
van het geheele ligchaamsgeflel , waardoor
de werking der zenuwen, fpieren, klieren,
chijlvaten enz. geheel ontfleld wordt en op-
houdt; fchijnende het verder, dat de fmet-
ftoffe de eigenfehap bezit, om de eerde en
aanmerkeUikfte wegen, welke tot de om-
loop van het bloed, de fpi is vertering en de
chijlwording dienen, te befmetcen en tot
verderf te doen overgaan , en de gewone
affeheidingen te doen ophouden; waardoor
fcherpe ontdekingen in de vochten, eene
verkeerde werking inden omloop des bloeds,
en ontfitking en verdikking van hetzelve in
fommige vaten , als mede rotting van hec
onverteerde voed Tel veroorzaakt wordt.
Alvorens dit Hoofdftuk te eindigen, zoo
kunnen wij niet nalaten ook iets te melden
van de teekenen des doods bij de Koeijen,
welke aan de Veepest dierven, zoo als die
door anderen en ook door ons zijn waar-
genomen.
van HOLLAND. 375
Alle Koeijen , welke wij aan de Veepest
hebben zien derven, konden op het laatst
niet oprijzen; zij beproefden wel dikwijls
om den kop nit te deken en de voorpoo-
ten op de knieën te buigeh, doch konden
zulks niet doen ; ook konden zij zich niet
meer van de eene zijde naar de andere be-
wegen ; de muil begon drak te (laan , en
de tong, welke dik door een graan w (lijm
bezet was, uit te deken; de oogen don-
den d>jf ; het beest begon nu en dan te
fnikken als liet ademde , en bij pozen uit
de neus te blazen ; vervolgens befpeurde
men, door het rekken der pooten en de
trilling der buik, dat het beest duiperek-
kingen had; zij doegen derk met de ach-
terpooten; fommfgen wrongen zich in een,
en trachtende als voort te fchuiven ; allen
daken eindelijk den kop op, en iloegen die
tegen den grond; de daart rekte uit; de
ooren donden dijf ; op het laatst ligten zij
nog eens den kop op , rekcen den zei ven
uit, doegen hem neder en blaasden met een
den adem uic, fomtijds als het ware met
eene zucht en eenig gebalk , ten minde
werd er een zeker borrelend geluid gehoord
eu het beest was dood. Somtijds waren de
pooten bij het derven uitgerekt, fomtijds
ingetrokken. Terdond na den dood liep
er dunne flijm uic den muil, en teffens bei
fpeurde men een zeer derk dinkende dood-
leuk. De muil was veelal zoo vurig, dat
de lieden, welke het beest wegüeepcen en
aan
HE'?
fLUNDYLf*
v. m.
Xlt.
Hoofd&j
Teekesea
des doods ,
bij Koei-
jen , aan da
Veepest
dervende.
S 76 NAT. HIST. van HOLLAND.
«et aan den muil tastende, een vurigen uitdag
rundvee* aan ^ hanc[etl kregen.
V. Afd. In het volgende Hoofd duk zullen wij nu
XÏL tot het befchrijven der voorbehoedmiddelen
floofdft. £n geneeswjjze overgaan*
y
377
VIJFDE AFDEELING.
DERTIENDE HOOFDSTUK.
Bevattende eene opgave van , en verhan-
deling over de voornaamjle geneesmid-
delen , welke ter genezing van , aan de
Veepest , ziek zijnde Koeijen zijn
op gegeven; als mede over de mid-
delen ter v&orbehoeding in de-
zelve ziekte .
N a dat de uit - en inwendige kemeeke-
nen der Veepest, zoo als men die aan en
in de Koeijen, welke aan dezelve zijn ziek
geweest of geftorven, heeft waargenomen,
door ons zijn befchreven , en die van an-
deren door ons zijn medegedeeld, zoo ko-
men wij nu tot eene opgave der genees-
middelen , zoo voorbehoedende als genezen-
de, welke in onderfcheiden tijden en lan-
den, waarin de Veepest heerschte, zijn op-
gegeven, en waaronder verfcheiden beproef-
de geneesmiddelen voorkomen*
B b Ia-
het'
RUNDVEt,'
V. Afd.
XIII.
Hoofdft.
Inleiding.
378 NATUURLIJKE HISTORIE
$gET
RUNDVEE.
V. Afd.
XIII.
Hoofdft,
ïndien wij alle de gevoelens en redeie-
ringen der Geleerden, zoo Genees - als Heel-
kundigen , wilden aanvoeren en met elkan-
der vergelijken , zoo zouden wij , te dezen
aanzien, te uirgebreid worden en minder ver-
flaanbaar voor den Landman zijn , ( voor
welken wij toch ook fchrijven) , als wij
ons hebben voorgenomen.
Om deze redenen zullen wij ons voorna-
melijk bepalen tot het mededeelen van al
zulke authentieke Hukken en opgave van
geneesmiddelen , als er van tijd tot tijd op
gezag der Regering of volgens beproefde
ondervinding van hun, door welke dezelve
zijn medegedeeld, zijn bekend gemaakt, en
meestal bij de onderfcheidene Schrijvers niet
te vinden zijn*
Omtrent gezegde Hukken moeten wij nog
melden, dat in dezelve meestal de raad-
gevingen ter voprbehoeding, en andere om-
Handigheden 9 met de opgave der genees-
middelen en verdere behandeling in een en
hetzelfde Huk voorkomende, wij elk Huk
^lzoo in deszelfs geheel mededeelen , in plaats
van dezelve te verdeelen en in voorbehoe-
dende en in genezende te onderfcheiden , al «
zoo wij in het,laatHe geval telkens dezelf-
de Hukken weder zouden moeten aanbalen.
Nog moeten wij met een woord hier
melden, dat verfcheiden Hukken, welke hier
volgen, gezonden zijn aan Hun Hoog Mog.
de Staten Generaal, en aan Hun Ed. Gr,
Mog. de Staten van Holland , als door wel-
ke, als mede door de Hecren Staten van
Vries*
v a n HOLLAND. 379
HIT
RUNDVEE
V. Afdo
XIII.
Hoofdft.
Friesland en Ut r echt , aanzienlijke pre-
imien zijn uirgeloofd geworden op de ont-
dekking der beste geneeswijze van deze ver-
fchrikkelijke ziekte, en behandeling van het
Rundvee gedurende dezelve : als mede dat
verfcheiden van die Hukken op order van
genoemde Staren zijn gedrukt en publiek
gemaakt, terwijl anderen van tijd tot tijd
in Couranten en andere fehriften zijn me-
degedeeld.
Wij zullen dan een aan vang maken met
de mededeeiing der door ons bedoelde (lok-
ken , en beginnen met eene Ordonnantie
van Zo M. den Koning van Pruisfen? in
dato den 13 Augustus 1749, welke op last
der Heeren Staten , in het Nederduitsch ,
op ’s Lands Drukkerij in 9s Hage gedrukt
is; dezelve is van den volgenden inhoud?
93 Ordonnantie , gepubliceerd in het
Gebied van Zijne Majcfteit den
Koning van Pruisfen , bij gele-
genheid van de fier f te onder het
Rundvee , inhoudende eene nieu-
we , en aldaar met fucces be-
proefde . manier , om hetzelve te-
gen den aanval en voortgang van
die kwaal te prejerverenZ*
,3 Nademaal Zijne Koninklijke MajePreït Genees*
van Pruisfen en ^ , onze ailergenadigite Heer, nadele»
bereids door de Ediélen , den 20. Octó-
ber 1746 en 24. December 1729 aller de vee»
gehadigst geëmaneerd, aanwijzinge heeft la ziekte,
B h % tén volg€S*
Overgang
tot de me»
dedeeiiog
der genees®
middelen
voor, en
behande-
ling van de
zieke , eni
aan deVee-
ziekte ge»
florven
Koeijen;
HET
fcUNDVKE.
V. Afd.
XIII.
Hoofdft.
eene Or
donnamie
van den
Xoning
van Pruis
ferto
Afzonde*
ring van
het zieke
Vee,
380 NATUURLIJKE HISTORIE
ten doen , welke precaurien en dispofitien
' te nemen zijn bij het ontfhaa van eetie
(lei fee onder het Rundvee, daarin ook tef-
fens de middelen aan wijzende, hoe de zieke
Beesten wederom te hertellen zouden zijn;
maar evenwel bij de ziekte der Beesten,
federt eenige jaren in den Lande hier en
daar vernomen, opgemerkt is gewoiden,
. dat het gene in de bovengemelde Edi&eii
voorge'fchreven is, niet genoegzaam is ge-
weest, om het gewenschte elfed volkomen
uit te werken ; zoo heeft Zijne Koninklijke
Majefleit, allergenadigst, bevolen ,dat deswe-
gens nogmaals met het Opper- Colleg. Me-
dic. geconfereerd , en bijaldien noodig ge-
vonden wierd , omtrent dergelijke fterfte
onder de Beesten iets naders te obferveren,
hetzelve door den druk openlijk bekend ge-
maakt zoude worden/’ (*)
„ Wanneer er een of meerdere teekens
(dezer Veeziekte) befpeurd worden, dan
mag ter Hond en in den beginne, zonder het
geringde* tijdverzuim , de afzondering van
het Vee in dezer voege gefchieden , dat het
gezonde aan eene zuivere en wanne plaats
gebragc en door bijzondere per Ionen verder
bezorgd worde. ”
„ Insgelijks moet het zieke Vee uit zij-
nen
(*) Het geen hier ter plaatfe, uit dit ftuk, ont-
breekt, is hier veren in het Elfde Hoofdftuk dezer
Vijfde Afdceling op bladz. 286 en 287 , bij de op.
gave van de uitwendige kentcekeueu der Veepest, ge-
plaatst*
van HOLLAND, 3S1
ren Hal, die veeltijds vol mest is, naar de met
afgelegenfle plaats van de woning , mede in RüNDVR*«
eenen warmen Hal gebragt, en tot deszelfs v. Af<fc
bezorging ook een bijzonder perfoon ge- XIII«
Held worden , die met het ander Vee in hec Hoofdfh
geheel geen gemeenfchap moet hebben.”
„ In het zomerfaifoen is het noodig zulk
ziek Vee naar buiten te brengen , in eene
afgelegene, hooge, drooge* en, zoo het
mogelijk is, fchaduwachdge plaats, daar te
gelijk goed water bij de hand is: deze plaats
is met heggens af te zetten, ruime hutten
aldaar op te Haan , als mede een bijzonder
Veehoeder aldaar aan te Hellen, die dag et!
nacht bij het Vee blijft, en wien het noo-
dige tot buiten de afheininge aangebragt
wordt. ”
,, Deze afzondering behoorlijk verrigt Aderlating
zijnde, is het noodig, zonder tijdverlies, vanhctzcI*
de omflekende verdikking van hec bloed , daarbrj Wfo
die bij zulke Beesten bereids zeer Herk is , acht te as*
door eene genoegzame aderlating weg te ne- mcn«
men, als wanneer dan de ader aan de beide
zijdeu van den hals te openen is, ook wel
onder de tong : en is omtrent een volwas-
ièn Beest ten minfle anderhalf pint bloed
af te tappen , alzoo minder dan deze kwan-
titeit af te laten, meer tot nadeel Hrekt.”
„ De aderlating moet niet in detl Hal*
of binnen de afheininge van het Vee ge-
fchieden , maar aan eene daarvan afgelegene
plaats.”
,, Hrt infirument tot de aderlating moet
300 gelteld zijn, dat de opening daardoor
£b 3 iets
382 NATUURLIJKE HISTORIE
■** iets groöter gr maakt worde dan tot hïeii Oz
Rundvee. gewooniijk is ”
V. Afd. „ Het bioed kan ook wel in eenen bij-
XIÏ*- zonderen pof opgevangên worden , om de
00 ïr vereischte kwantiteit beter te bemerken, het
welk door het loopen op de aarde niet wei
gefchieden kan.”
,, Hierop moet het afgelatene bloed ook
terftond begraven worden, alzoo het Vee
zelve bégeerig daar naar is , en ook wel
door de Honden en Katten in dezen reeds
nadeel verwekt is geworden.”
„ Wanneer het Vee, den volgenden dag
na de eerde aderlating , zich nog niet eenig-
zins beter vertoont of begint te herkaan-
wen, dan kan zoodanige aderlating den twee*
den en derden dag op gelijke wijze wederom
gefchieden.”
Opemiig Na (je aderlating fs het noódig, om
huid ^aan ven*jn,g werkende fcherpte van het bloed,
den hals. ( die menigmaal , doch in de zomermaan*
den meer , hier en daar aan het ligchaam
door oploopende knobbels kennelijker
wordt uit het binnenfte de's ligchaams
naar buiten re leiden* beneden aan den hals
in de van voren afhangende huid voor de
borst een haren touw, of fterk bindgaren,
te trekken, het welk van te voren met olie
of vet te heilrijken is , en hetzelve dage-
lijks eenen goeden duim breed verder toe»
balen , wanneer het drooge einde wederom
beftreken is , daarop het eind , dat van de
vuiligheid doorcrokken is , affnijden , of,
bet welk nog beter is , in deze huid en
plaats
*
van HOLLAND. 383
plaats eene opening maken , ter lengte van het
een duim breed , en daarin nieswortel 0f hondveu^
een (luksken leer te fteken , en de wonde v Afd.
daardoor dagelijks open te houden.” XIIL
,, Hierop mag de geheele hals van vo- Hoofdft*
ren, van boven tot beneden, rondsom de Het fme-1
gemaakte opening met teer beftreken wor-ren met
den, als wanneer men de verfche teer mettccre ^
een teerkwast op den huid ter degen rnoec
inwrijven ; hierop zal binnen den tijd van
twaalf uren eene tamelijke buil of knobbel
oploopen , en de venijnige fcherpte door
de gemaakte opening als een geel water,
of ook wel als materie , afloopen ; doch
wanneer dit niet gefchiedt, en de knobbel
is evenwel voorhanden , dan kan men zulks
door een inflrument te hulp komen.”
„ Maar indien des anderendaags, na dat
de eerde beteering gefchied is, zich nog
geene verhevene buil of knobbel vertoont,
dan hebbe men zoodanige beftrijking met
teer den tweeden en ook wel den derden
dag nogmaals te verrigten. ”
Alsdan is voor den dagelijkfchen drank Drank en
van bet zieke Vee te zorgen : hierin be- voedfei. ^
ilaande , dat in eiken emmer water eene
.hand vol grof meel of zemelen geroerd f
en het Vee daarmede dikwijls gedrenkt wor*
de; ook is een drank van lijnzaadkoeken
goed; wil het Vee zelve niet drinken, dan
moet men hetzelve daarvan in den hals gie-
ten.”
„ Deze drank kan den Beesten mede warm
gegeven worden.”
Bb 4 „ Het
/
SS4 NATUURLIJKE HISTORIE
HET „ Het is mede goed, dat een bijzonder
Rundvee, yac mec jiet beste water ^ naar omRan-
V. Afd. digkeden der plaatfe , dagelijks aangevuld
HooWft wor^e? ten einde hetzelve eenigzins zoude
kunnen en mogen beflaan; dit vat dekt men
toe, en voor dat het water tot den drank
gebruikt wordt, neemt men er de blinken-
de huid eerst af.”
,, Wanneer, na de gedane bellrijking met
teer, de beoogde knobbel opgekomen is,
dan gaat het Vee wel eenige dagen van vo-
ren eenigzins (lijf, doch daaromtrent heeft
men zich niet te bekommeren , alzoo zulks
binnen weinige dagen overgaat; de Veehoe-
der mag dan ’s morgens en ’s avonds de ge-
teerde plaats met warm water, daar hooi-
zaad in gekookt en oud vet in gefmolten
is, wel ter degen wasfchen , als mede de
gewrichten der voeten ; daardoor wordt de-
ze pijnlijke omtrek verzacht , de noodige
aRooping bevordert, en deze plaats wederom
genezen , inzonderheid wanneer op het laatst
het haar aldaar afvalc. ”
„ Voorts js mede noodig, ’s morgens eti
’s avonds de tong , keel , tanden en neusga-
ten met water en azijn te reinigen, vervol-
gens een Ruk brood, in azijn geweekt, in
de keel te Reken , of azijn , met water ge-
mengd, in de keel te gieten.”
„ Ten opzigte der geneesmiddelen , wel-
ke men moet ingeven, heeft men bij deze
foort van ziekte een merkelijk voordeel be-
fpeurt , dan namelijk , wanneer alle overige
omftandigheden gezamenlijk in eene goede
f a n HOLLAND. 385
crde vooraf in acht genomen zijn gewor- h^t
den , en wanneer de voorbereidlelen niet *UNDVER»
eerst ter hand genomen zijn, wanneer het v. Afd.
Vee in het geheel niet meer heeft kunnen
eten noch herkaauwen , of wanneer de ziek-
te niet reeds door tegenftriidige heete ge Opgave
nee>middelen verergerd is geworden, wan* cn gebruik
neer het navolgende poeder geappliceerd™ge1'g^'n"
wordt, namelijk: netsmid-
dek o*
1 . Eijerfchalen , klein geflooten : ( in plaats
van dien ook wel oester- of mosfel-
fchelpen, of hartshoorn. )
2. Wijnüeen - poeder , van elks twee drach-
ma, of een vierendeel once.
3. Reine Salpeter, een half once.
4. Campher, twintig grein.
,, Men mengt dit tot een poeder, het
welk, naar het volgende voorfchrift, op een-
maal moet ingegeven worden , en waarvan
zoo veel dofes te bereiden zijn , als elk
Beest voor twee dagen noodig beeft. ”
,, Laat hetzelve eerftelijk *s morgens
vroeg, ten tweede, ’s middags, ten der de ,
’s avonds, ten vierde, tegens den nacht,
met zemelwater gemengd, in de keel van
het Beest loopen; voorts een glas vol goe-
de azijn met water daar boven op, en van
den voorgenoemden drank naarilig en dik-
wijls doen drinken.”
„ Wanneer een ziek Beest, vier of vijf
dagen, dit poeder behoorlijk gebruikt heeft,
en het begint daarop eenigzins aan het ligte
voed-
HET
Rundvee,
V. Afd.
xm,
Hoofdd
38 6 NATUURLIJKE HISTORIE
voedfel te bijten, dan redt het zich, enhëc
is alsdan dienftig, om van rnierenesten mét
dtinnebier een drank te kooken, en in een
ketel vol van dezen drank , naar proportie ,
een of twee handen vol zout te werpen,
gedurende het kooken de drank om te roe-
ren, vervolgens die door een zeef te gie-
ten, en van dezen drank ’s morgens bij een
volwasfen Beest de kwantiteit van een pint
allengskcns in te gieten , ook wel daarmede
bet voedfel nat te maken , al zoo het Vee
zulks gaarne nuttigt , doch des namiddags
en ’s avonds nog van het gemelde poeder
te geven : bevindt men nu , na dezen drank
vier dagen gebruikt te hebben , dat het Vee
reeds begint te eten, dan kan van even de-
zen zelven drank ook wel des namiddags
zoo veel gegeven en ’s avonds maar alleen
een poeder geappliceerd worden, het welk
dan gezamenlijk nog acht dagen poodig is.”
„ Hieromtrent is op te merken, dat,
wanneer het Vee wederom begint te eten,
en van dezen drank gebruikt, alsdan de Cam-
pher uit de poeders gelaten worden. ”
„ Sommigen willen het teerwater aan-
prijzen ; doch dit zoude insgelijks alsdan
eerst kunnen plaats hebben , wanneer de
eerfe week met het voorgemelde poeder
afgdoopen is. ”
„ In zulke dagen nu mag aan het Vee
bet ligtfte voedfel gegeven v orden , waar-
mede de graswortel r aardig te mengen is ,
als mede, r aar het jaarfaifoen , het jonge
en verfche gras zelve. "*
y a n HOLLAND. 387
,, De fïallinge moet men warm honden,
piaar voornamelijk ook rein, nademnal de
piest, zelfs in zulke dagen, de erg'te ge-
volgen getoond heeft. In heete dagen mag
het Vee naarftig met verfche , ook wel natte
rijsbosfchen van de wormen bevrijd wor-
den.”
, Die nu meer plaats heeft, die kan, tot
behoudenis van zijn Vee, meerder toebren
gen , wanneer hij het ziek geweest zijnde
Vee, bijaldien het beter begint te eten, uit
den zieken ilal in eene andere, zuivere en
gezonde plaats overbrengt , alwaar de zin-
delijke oppasfing tot eene geduurzame ge-
nezing ongelijk meer toebrengen kan, in-
zonderheid wanneer men het Vee daar be-
nevens dagelijks een of tweemaal rost.’’
,, Nu is nog aan te merken, het geen
bij een zeer krank Beest , dat
niet eet , in acht te ne-
men is.”
„ Die uit nalatigheid , of uit vreeze, om
zijn Vee niet terftond en in den beginne
voor ziek te doen doorgaan, of door ver-
keerde en heete geneesmiddelen , het zoo
verre heeft laten komen, dat zijn Vee niet
eten, ook niet herkaauwen wil, die heeft
evenwel den moed niet geheel en al te la-
ten zinken, maar hij neme al dat gene in
acht, dat hiervoren aangeraden is; alleen-
lijk moet er dit rog bijkomen , dat de ader-
lating tc meermalen gefchiede, en in den
be-
HET
RUNDVE2,'
V. Afd.
X II.
Hcofdftj
Behande-
ling van
zeer ziele
Vee.
388 NATUURLIJKE HISTORIE
HET
1.UNDVEE
V. AfcL
XIIT.
Hoofdft.
beginne wel tweemaal op éénen dag. Bij-
aldien zoodanig Beest aan eenen buikloop
geraakte, het zij met of zonder bloed, of
waterachtige Üijm, dan herinnert de hevige
flank daarvan reeds wat te doen is; name-
lijk , zulk een Beest ook van de overige
zieken af te zonderen, dewijl bij deze af-
gang de grootfte befmetting gepaard gaat.”
„ Wanneer zoodanige ziekte bij de groo-
te troepen of kudden befpeurd wordt, dan
moet, bij de afzondering, voornamelijk gelet
worden , dat niet te veel Vee bij den an-
deren geplaatst worde: voorts naar het ge-
tal der zieke Beesten ook genoegzame en
bijzondere oppasfers daartoe geheld wor-
den , die haar eigen gereed fchap hebben ,
hetzelve insgelijks zuiver en fchoon hou-
den, als mede de {balling van den mest da-
gelijks eer.ige reizen zuiveren, en te meer-
malen zand hrooiien, voornamelijk bij het
Vee, het welk een dunnen afgang heeft,
als wanneer dan de mest aan eene afgele-
gene plaatfe , gelijk het bloed van de ader-
lating, wel begraven moet worden, en niet
uit nalatigheid half op den weg moet ver-
loren gaan , of wel zelfs halt in den hal
blijven liggen. Door nasrftig rosfen en
warm houden wordt het Vee dikwijls tot
uitfiag gebragt en gered.”
,, Het dagelijks rooken in den zieken fbal
is mede noodig , zoo wel als op zulk eenen
tijd bij het gezonde Vee, voornamelijk bij
eene dikke hinkende en nevelachtige lucht ,
en kan dagelijks eenige reizen gefchieden
met
van HOLLAND. 389
met vSparrcboomen hout, Zevenboom, Je- het
neverbeziën, Barnfteen , Zwavel , Duivels- RÜNDVEE'
drek enz., doch waaromtrent alle voorzig- v. Afd.
tigheid te gebruiken is. ” Xü .
„ De Koeijen in den zieken ftal moeten Hoofdft«
dagelijks gemolken worden , dewijl anders
dikwijls het inhouden van deze melk ver-
zweringen veroorzaakt ; en deze melk moet
insgelijks begraven worden. ”
,, Bij warm en helder weer, mag men
het Vee voor eenen tijd in de zonnefchijn
brengen, als wanneer de ftalling inmiddels
ook meerder gelucht en alles behoorlijk
gereinigd en zand geftrooid kan worden,
waaromtrent jhet ook aan geen dagelijksch
versch ftroo ontbreken moet.”
„ Wanneer zulke bewerkingen in het zo-
merfaifoen noodig zijn , en het zieke Vee
buiten het Dorp in zekere heggen en hut-
ten gebragt is geworden , dan vereischt de
confervatie van het Vee , dat men zulke
aangelegde hutten niet boven tien weken
op eene plaats late, maar dezelven ver-
zette met de deuren naar het Oosten; voorts
moet men de oude en voorgaande plaats
omfpitten ”
* „ In gevalle eenig Beest in den zieken Voorzor-
ftal of hegge fterft, dan moet hetzelve, zoosen om»
dra mogelijk, aan eene bijzondere en daar *rcnt het
toe gefchikte plaats buiten het Dorp, daar der^Iftor-
geene voorname wegen zijn, gebragt, en ven B«es.
vijf ellen diep met huid en haar begraven tea*
worden, moetende zulks geenszins gefchie-
den in de hoven achter de woningen, of
in
HET
SLUNDVEE*
V. Afd.
XIII.
Epofdft.
S9o NATUURLIJKE HISTORIE
in de heggens op de Velden daar nog an«
der Vee daat , op de boete van a$n 9s Lands
Vestingwerken te arbeiden
„ Het >egbrengen van zulk gekorven
Vee moet ook niet gefchieden door het
wegliepen langs de bloote aarde, maar op
eene expres daartoe gefchikte fleede , die
ook (leeds buiten de hutten of heggen moet
gelaten worden, dewijl daardoor vele kwade
gevolgen worden voorgekomen , die door
de laatfle dunne afgang ontdaan, voorna*
melijk, wanneer zulk gedorven Vee tot naar
buiten gebragt wordt; waarbij dan ook de*
ze voorzigtigheid te gebruiken is, dat het
wegdepen niet over den gemeenen , maar
langs eenen anderen weg gefchiede, daar de
kudden van dat zelve Vee ’s daags niet pas-
feren. ”
„ Met het begraven van het Vee, is te
allen tijde van het jaar , de grootde voorzorg
van nooden; en in gevalle vele Beesten in
een en denzelfden kuil ^moeten geworpen
worden , dan moet men er ongebluschte
kalk op werpen.”
„ Wanneer een Beest, uit nalatigheid,
eenige dagen op het veld is blijven liggen,
dan heeft de ondervinding, helaas! geleerd,
(wijl zulk eene plaats, waarop zoodanig
Beest gelegen heeft , den dank der krengen
naar zich trekt,) dat een gezond Beest, daar-
over pasferende, eene huivering gekregen
heeft , en weinige dagen daarna insgelijks'
gedorven is. Om zulks nu voor te komen ,
mag
van HOLLAND.
39*
mag op zóódanige plaars rijshout gewor-
pen en aldasr verbrand worden. ”
„ De vörengemelde om handigheden nu
moeten gezamenlijk in de aangetoonde orde
in acht genomen worden, en kan het eene
niet wel zonder het andere zijn, indien er
anders eene gewenschre hulpe volgen zal.”
„ Vooraf moet elk Huisman bij het voe-
deren van zijn Vee dagelijks opmerkzaam
zijn , en de veranderingen naauwkeurig in
acht nemen , die bij het eren , herkanuwen ,
bewegen, afgaan, enz. hier voren aan de
hand gegeven zijn , zonder te wachcen toe
dat het gevaar de overhand genomen heeft,
of tot dat het Vee niet meer eten kan.”
„ Die omtrent zijn Vee voorbehoedfe-
Jen in acht wil nemen , die kan hetzelve
op de aangetoonde wijze de ader doen ope-
nen, en ’s anderendaags ’s morgens aan elk
beest het -volgende laxeerpoeder , het welk
te allen tijde goed bevonden is, op een-
maal , met een half pint versch water ge-
mengd, ingeven; namelijk:
MET
RUNDVEE-
V. Afd.
XIII.
Hoofde
Oplettend-
heid op
het Vee,
en midde-
len ter
voorbe-
hoeding.
Ebfons Zout.
Goede Jalap of Xalapa Wortel.
Salpeter.
Van clks een Lood tot een poeder ge-
maakt. ”
„ Het voeren kan alsdan ten minJle tot
een uur daarna uicgefleld blijven. ”
,, Voorts zoude, gedurende de volgende
acht dagen , de vorengenoemde drank van
C c mi#-
HST
RUNDVEE.
V. Afd.
Xill.
Hoofdft.
392 NATUURLIJKE HISTORIE
mierenescen geappliceerd , of alsdan het teer-
water gebruikt kunnen worden. ”
,, Gedurende de kuur van voorbehoe-
ding, die in het gemeen acht tot veertien
dagen zijn mag , is noodig , dat men het
Vee het ligtfte voeder voorwerpe, en, naar
gelegenheid der plaatfe , het beste water
bezorge ”
„ Het rosfen van het Hoornvee heeft op
zulke tijden mede groots nuttigheid; zoo
mag men ook het weder gezond gewordene
Vee , dat de ziekte verduurt heeft , niet
terllond aan het werk (lellen, maar tot eene
volkomene genezing , eenige weken goed
voeder of goede weide laten genieten.”
,, Gebeurt dit in het zomerfaifoen , en
dat de kudde drooge en heete zandwegen
verre naar de weide of om te drinken gaan
moet, dan mag het ziek geweest zijnde Vee
niet terilond bij de kudde gelaten wor-
den. ”
,, Het uitdrijven van her Vee moet nooit
te vroeg gefchieden , inzonderheid , wanneer
er een nadeelige nevel valt.”
,, Voor het overige is het gebruik van
zoo velerlei, fom wijlen zoo hoog geroem-
de , doch doorgaans heete en fchadelijke
middelen voor het Vee zoo wel, als het
ontmoeten en bijeen brengen van Beesten,
die fufpeét zijn, te mijden, alzoo het dik-
Avijls niet de menigte dér geneesmiddelen
zoo zeer niet te doen is, dan veel meer mee
een waakzaam oog te houden om de beesten
op te pasfen , te voeren en te drenken. ”
„ Zij-
van HOLLAND. 393
,, Zijne Koninklijke Majefteit , die de
welvaart van deszelfs getrouwe Onderdanen ,
Landsvaderlijk , ter harte neemt, en allerge
nadigst bedacht is, al het gene af te wen-
den, dat daaraan fchade zoude kunnen toe-
brengen, verordineert en beveelt mits dezen
in genade het bovengaande Voorfchrift en
ïnftrudtie alomme in het ganfche Land be-
kend te maken, opdat een ieder, het geval
exfterende, ten zijnen voordeele zich daar-
van zoude kunnen bedienen.”
„ Ten oirkonde, enz.”
„ Beriin den 13. Augustus 1749.”
HET
KUNDVII.
v. Afd.
XIK.
Ho of dit 4
( Onderftond )
„ FREDRIK.”
Deze breedvoerige Ordonnantie komt over
het geheel hierop neder:
i. Eene opgave der kenteekenen , reeds
in het elfde Hoofdftuk dezer Afdeeling, op
bladz. 28 6 en 287 medegedeeld.
2 i Eene nuttige afzondering van het zieke
Vee van het gezonde , op verfchillende wij-
zen en gelegenheden.
* 3. De aderlating , en wat daarbij in acht
moet genomen wordeh.
4. Het openen van den huid aan de hals,
om een gezwel, bij wijze van een Spaan-
fche vlieg of Seton, te zetten.
5. Het gebruik van , en fmeren mee
teer.
6* Opgave van drank en voedfel.
C c 2 7. Voor»
*
394 NATUURLIJKE HISTORIE
het 7. Voorfchriften en gebruik van inweni
rundvee, jjgg middelen.
v. Afd. 8. Behandeling van zeer ziek Vee.
9* Opgave van voorzorg omtrent het be-
graven der geitorvenen, ter afweenng van
befmetting, enz.
10. Opgave van middelen ter voorbehoe-
ding.
Na het mededeelen van dit Huk , laten
wij hier twee andere Hukken volgen , welke
mede aan de Heeren Staren gezonden, en
op derzelver order, op ’s Lands Drukkerij
in de jaren 1744 en 1745 gedrukt zijn:
het eene is van de Medifche Faculteit te
Brusfel , en het andere eene Misfive uit
Emckendorff in het Helft einfche.
• Zie hier de beide bedoelde Hukken.
„ Remedien tot wegneminge van
de befmettelijke ziekte onder het
Rundvee , zoo als dezelve bij den
Prefeft, Pr of es foren en Doft oren
in de Medicijnen te Brusfel zijn
op ge geven , en waarvan de vier
laatfte met het uiterfte fucces
zijn geappliceerd geworden
Behande. „ Alzoo de ziekte der Hoornbeesten, fe-
hng der dert eenige dagen, fcherper toegenomen heeft,
de°elVec-in en ^aC ^eze^ve tre^c toc den aard °f fp^cie
ziekte, van eene maligne epidemie ; zoo is’t, dat
volgens bij de Heeren Prefeét en Doctoren Asfes-
|^oc* fors van het Collegie der Medicijnen bin-
Aild nen deze Stad Brusfel in zoo eene haas-
tuitcit tc tige
Br ui fa*
van HOLLAND. 395
tiire en fcherpe ziekte geene proinprere
middelen worden bevonden als de volgen- RUDNVES«
de : ” v Afd.
,, t. Dat men in den beginne der ziekte Xlïl*
met de bekende teekenen , in plaatfe van IIoofdft*
latinge het vier zal iteken op de volgende Het zeti
manier e : men moet de Beesten , ooi de
kwaadaardige doffe, die de inwendige par- ttoni*
tijen nu geinfe&eerd heeft , naar het uit-
wendige te brengen, en alzoo te disfiperen
en cureren , eerst vooral van het vier doen
ffeken met Vierworcels of Nieswortels ( 'Hei -
leborus Niger in ’t Latijn gezegd ^ , in het
hangen van alle twee de billen, item ook
in den fchinkel van de twee voorffe bee-
nen, item ook in het hangen van de borst,
met de reflectie , dat in eiken bil moeten
gedoken worden drie Hukken van de Vier-
wortel of Nieswortel , eenen vinger van el-
kanderen, en ook van gelijken in de borst,
maar niet in de beenen of fchinkel , aldaar
maar eenen Vierwortel inftekende; en de-
zelve aldaar latende inffeken, tot dat dezelve
Vierwortels daar van zelfs uitvallen, met
die refle&ie, dat dezelve Vierwortels maar
mogen geffeken worden tusfchen vel en
vleesch , en wanneer dezelve Vierwortels
geffeken zijn , dat men alsdan daarenboven
op moet ffrijken wat verfche boter of var-
kensvet.”
„ 2. Dat dezelve zieke Beesten ook zul- Drank
len moeten nemen den drank , gemaakt van vo°r tde
zemden, goudsbloemen en jcneverbezien, ieD enbe#
van ieder een hand vol, havermeel een half handeling
Cc 3 pond 5 va"
vca.
39 6 NATUURLIJKE HISTORIE
BET
1LUNDVEE.
V. Afd.
XIII.
Hoofdft.
pond, geel wortelen met het kruid en ra-
pen gefneden , van ieder vier handen vol
gezoden in eenen emmer zuiver putwater
den tijd van een kwartier uurs , daarin ge-
mengd de remedie hier achter onder No. i
voorgele breven. ”
„ 3. Dat men hun zal geven, tweemaal
daags, te weten , ’s morgens nuchter, en
’s namiddags ten vier of vijf uren , twee
oneen groot gewigc van de remedie, hier
achter onder N0. 2 gefpecificeerd , opge-
werkt met honing in forme van bollen, en
daarop den voorfz. drank kauw gemaakt
ter kwantiteit van een pint of meer. ”
,, 4. En aan die gene, die bevonden wor-
den befmet te zijn met deze ziekte, daar
de buik opgefpannen en gezwollen is zon-
der afgang , zal men hun iugeven de pur-
gatie, hier achter gefpecificeerd onder N0* 3.
,, 5. En of het gebeurde, dat die Bees-
ten ’s anderendaags na het innemen van de
voorfz. remedie nog niet afgingen, zal men
aan dezelve een klisteer zetten, gemaakt,
als hier achter flaat onder N°, 4.”
,, 6, Dat de Beesten moeten gedekt en
warm gehouden worden.”
„ 7 Dat de Beesten dagelijks zullen moe-
ten gezuiverd worden en gewreven , als ook
de mond gewasfen drie- a viermaal daags,
met een half pint fchoon water en een half
pint azijn, daarin wekende VHerbloemen ,
Ruite, Bonderbhdcren , Ganferik, van elks
een hand vol met een weinig zout. ”
55 8.
van HOLLAND.
S 97
,, 8. Dat de gezonde Beesten abfolutc-
lijk zullen moeten gefepareerd worden van
de zieke Beesten, en de mest van dezelve
zieke Beesten in de aarde begraven.”
„ 9. Dat de gene , die de Beesten op-
pasfen en bezorgen , hun zuilen moeten
wachten van in denzelven Hal te eten , te
drinken of te flapen, als ook met de klee-
deren, waarmede zij in den befmetten Hal
geweest zijn , te gaan in eenen onbefmec-
ten Hal. ”
„ 10. Zoo de Beesten te flaauw of af
wierden, zoo zal men hun geven eenen la-
venden drank , gemaakt van twee potten
middelbaar bier en zes doijers van eijeren,
mee het wit daarbij ondereen gemengd ”
ii. En ten opzigte van de geïnfec-
teerde Hallen, of daar de Beesten in geHor-
ven zijn , zal men dezelve doen zuiveren ,
witten en berooken met jeneverbeziën en
azijn , daar men eenen gloeïjenden gareel-
Heen zal indoen , om dén damp te doen
drijven.”
' ,, 12. Dat men tot preferveringe van de
gezonde Beesten , dezelve zoude moeten
voeden en nourriceren in de Stal, gelijk
men de Beesten in den winter voedt en
nourriceert , en hun abfolutelijk bevrijden
van de koude, zonder dezelve te laten gaan
in de weide. ”
,, 13. Dat men alle de gezonde Beesten
zal doen purgeren met de purgatie of re-
medie , hier achter gelpeciticeerd onder
3-”
Cc 4
HET
RUNDVEE.
V. Afd.
XIII.
Hoofda.
yy
14.
3p8 NATUURLIJKE HISTORIE
*** „ 14. Behoorde vetboden te worden van
EüNDVEik geene purgacive middelen of andere reme-
v. Afd. dien te gebruiken als de gene voorfz, , op*
dat deze middelen hun effect des te beter
Hoodlfl. . . , . j
zouden kunnen uttwerken; en een ieder ver-
maant, dat zoo haast als hunne Beesten be-
fmet worden, hetzelve aanftonds te adver«
teren aan de Officiers van de PJaatfe, of
aan de Gecommitteerden,”
„ Dè ondervinding hebbende doen zien,
dat de voorfz. remedien al verfcheiden goe-
de uitwerkingen hebben gehad, zoo worde
een ieder geadverteerd en vermaand, van
deze geneesmiddelen alleen te gebruiken,
zoo haast als eenig Beest befmet zoude
worden,”
Remedien .
Genees- » N°» i« Te nemen een once Sal amo-
middeUn. niacq , gezuiverd, hetzelve te doen fmelten
in een pint warm water , en dat te gieten
in eenen emmer ; item twee oneen Zout
van Wijnfteen, genoemd Sal Tart art , of
in de plaats van dien twee oneen Potasch,
genoemd Cineres Clavellatorium , hetzelve
ook te fmelten in een andere pist warm
water als voren, en dat alzoo doorgedaan
zijnde , te gieten jn den voorfz. emmer
bij het voorgaande water , daarbij doende
den drank , hier voren gefpecificeerd bij
§. 2.”
N°. ».
van HOLLAND. 399
„ N°. 2. Te nemen de Wortels , ge-
noemd Carlina , de Wortels van Vivcitox -
icum , hec Zaad van Bardana , alles in
poeder gedaan ; Veneecfchen Triakel , van
ieder even veel , te zamen gemengd , en
daarvan op eenmaal te nemen twee on-
een met gemeene Honing , zoo veel hec
noodig is om eenen bol te maken.”
,, N°. 3. Te nemen Boontjes Hol wor-
tel , Wortel van Gelap in poeder. Merg
van Coiloqnint- appel, Jéneverbeziën , ge-
Booten , van ieder een once , gekookt in
twee potten middelbaar bier, den tijd van
een groot kwartier uurs, dan doorgedaan,
en de helft ’s morgens gegeven en de an-
dere helft ’s avonds. ”
„ N°. 4. Te nemen een hand vol Ze-
melen, gekookt in anderhalf pint klein Bier,
doorgedaan en daar bijgevoegd Zeep en
bruine Suiker, van ieder twee oneen, met
een once Zout te zamen gemengd, en de
Beesten daarop, als eet] Klisteer, gezec.”
Cc 5
HIT
rundvee*
V. Afd.
XIII.
Hoofdft.
4oo
NATUUR LIJKÉ HISTORIE
HET
HUNDVEE.
V. Afd.
xin.
Hoofdft.
,, Extraiï uit eene Mis Jive , ge-
fchreven te Emckendorff , in het
Holfteinfche , aan de Hoog Mog.
Heer en Staten Generaal der
Fereenigde Nederlanden y den 8.
Julij 1745-”
Genees-
middelen
en behan-
deling , in
de Vee-
ziekte,vol-
gcns het
gevoelen
van een
Landbou-
wer te
Emckcn -
Jorf.
„ Twee van mijne Landgoederen gein-
fefteerd zijnde geweesc door de befmette-
lijke ziekte , onder het Rundvee grasfereii-
de, heb ik, na allerlei middelen beproefd
te hebben , om mij daarvan te bevrijden,
cn den voortgang van dezelve te (luiten,
eindelijk een remedie uitgevonden , waarvan
ik de eer heb hier nevens het detail aan U
Loog Mog. toe te zenden, hebbende daar-
mede genezen het weinige Rundvee , dat
mij nog overig bleef.”
„ U Hoog Mog. zullen de proeve van
dit middel kunnen doen nemen , en daarom-
trent laten cbferveren , dat , vermits het
Rundvee in Holland veel (lerker en groo-
ter is, dan het geen wij hier in Holftein
op de fcbrale Landerijen hebben, het mis-
fchien noodzakelijk zal zijn, dat eene meer-
dere kwantiteit Olie of nat Lupfloks Kruid
ingegeven worde. ”
B IJ L A G E.
„ Naardien de hier te Lande woedende
ziekte (onder het Rundvee ) door het ge-
brui*
van HOLLAND. 401
kruiken van vele inwendige middelen , en het
het ingeven van allerlei medicamenten, niet RÜNDV2B*
gecureerd heeft kunnen worden , is , met v, Afd.
Gods hulp en bijihnd , op het Landgoed Xiïi.
Wardelberg , (daar die ziekte, op de eene Hoöicift*
rei, is gekomen onder een partij van hon-
derd zes en twintig fluks Hollandfche Koei-
jen, waarvan reeds omtrent honderd fluks
zijn geftorven,) bij onderzoeking van de
gemelde ziekte .* bevonden geworden , dat
dezelve, even als de ziekte onder het Hoorn-
vee, die ons in den jare 1713 is bekend
geworden , zich aan de uitwendige deden
van het Vee openbaart; zijnde”
„ 1. Bij beu ziek gewordene en nader-
hand geflorvene Vee bevonden , dat hetzel-
ve heeft gehad het bekende Ruggebloed. ”
„ 2. .Heeft men den Staartworm , die al-
len Huislieden is bekend, en die zich ins-
gelijks- bij 'de eer ffë ziekte heeft geopen-
baard, ook bij ze ziekte onder het Rund-
vee, in den beginne bevonden.”
,, (MYchoon men nu allerlei hulpmidde-
len gezocht , en buitendien vele recepten
bekomen , ook zeer naarfliglijk beproefd
beeft , zijn echter dezelve vruchteloos be-
vonden geworden , toe dat eindelijk, ten
tijde, wanneer van deze rei overig waren
maar zesden fluks, die nog niet op het gij-
pen lagen , een Vriend uit Angeln hier pas-
feerde, en kennis gaf, dat er onder zijne
Beesten waren geweest een en zestig fluks ,
die alle hadden gehad het Ruggebloed en
den Staartworm , waarvan enkelijk één Beest
ge-
40* NATUURLIJKE HISTORIE
geflorven , maar zestig genezen waren ; doch
rundvee. gat njet jj0n weten 0f ^ec een en
v. Afd, zelfde ziekte was geweest, dewijl maar één
****• Beest gecreveerd was : wanneer ik nu daar-
00 * over met hem op den Kieler Jans- Markt
was in gefprek gekomen, vernam ik, dat
zijne Beesten waren geweest in evengelijke
omftaadigheden, als het te IFardclberg ge-
ftorven zijnde Vee; waarop men dan dit
meerendeels uitwendig middel mede probeer-
de, en zoo goed bevond, dat er van de zes-
tien Koeijen maar twee , die de ziekte al
te lang hadden gehad, ftierven. ”
„ i. Aangaande het Ruggebloed , het-
zelve moet men door eene Vrouw, (die
daarmede weet om te gaan, zoo als er alom*
me worden gevonden , ) na dat zij alvorens
de nagels wel afgefneden, en hare hand ter
dege met ongezouten boter befmeerd heeft,
het Beest achter uit den Excrement - darm ,
nevens den daarin zijnde eenigzins taaijen
drek, laten nemen, of, zoo als men ge-
meenlijk zegt, het Ruggebloed laten bre-
ken; dan geeft men dit Beest eenen lepel
vol Lavas -olie in, en wascht den rugge,
achter bij het kruis, met azijn, na dat men
alvorens wat klein gefneden fpek in een pan
gebraden , en in den azijn gegoten heeft,
NB. Daar de Lavas- olie bezwaarlijk is te
krijgen, kan men, in plaats van dien, bij
het tegenwoordig jaargetijde, uit groen La-
vaskruid, alvorens klein gellooten zijnde,
het fap wringen, en de Beesten een dofis
( plank )
van HOLLAND. 403
V. AfdJ
xtir.
Hoofdft»
( plank") daarvan ingeven , het geen geno?g- HET
Lam hetzelfde is.’’ *ÜNDV“-
,, 2. Aangaande den Staartworm, moet
men bij het uiterfte emde des ftaarts van
het Beest , de haren op zijde houden en
een gat daar in fnijden , zoo dat het ter
dege bloede.”
„ Bijaldien men nu niet den eerstvolgen-
den dag mogt zien , dat het zieke Beest
ten eenemaal betert , kan men de eerde
cure, ten opzigte van het Ruggebloed , den
derden dag hervatten; maar, ten opzigte
van den Staartworm, is eens genoeg.”
„ In geval nu de Huisman zijn Vee door
deze cure wil van de ziekte genezen , moet
hij hetzelve zeer dikwijls en ter dege be-
zien, ten einde hij, zoo ras als hij maar
eenigzins befpeurt, dat zijn Vee ziek wordt,
de voorfchrevene cure gebruike; want wan-
neer de ziekte de overhand gekregen , en
het Beest al eens of meermalen de melk
verloren heefc, is deze ziekte hier bij ons
gansch ongeneeslijk bevonden geworden ;
maar alvorens, of indien men zich van dit
middel ter regter tijd bedient , is dezelve
zeer ligtelijk te cureren; hebbende wij ge-
had Koeijen, die binnen vier dagen weder
ten eenemaal tot melk en gezondheid geko-
men zijn.”
Vol-
(*) Het geen bier verder, in deze Misfive, volgt,
is reeds in het elfde Hoofdftuk van deze vijfde Af-
deeling, ©p bladz a88 en 289, bij de opgave van
de uitwendige kenteekensa der Veepest, medegedeeld*
404 NATUURLIJKE HISTORIE
het Volgens het eerde van deze twee ftuk*
rundvee. ken^ hec we^ jn Yjaarnfc^e fchrijftrant
v Afd. is opgefield, blijkt, dat de Leden van de
Medifche Faculteit te Bras fel, onder an-
00 1 * dere middelen , ook het zetten van een Se-
ton noodig oordeelden ; terwijl het overige
van dat (luk de behandeling van het Vee
en eenige geneesmiddeleu behelsr.
Omtrent het tweede van deze Jaatfle fïuk-
ken moeten wij aanmerken, dat het zijn
kan, dat de, door dien Landman bedoelde,
beesten, bij de Veeziekte, ook het beken-
de Rugge- of Lendebloed gehad hebben,
even zoo als er wel zijn , welke het Lon-
gevuur hebben ; maar om dit, als eene ei-
genfehap der Veepest te doen voorkomen,
gaat niet door, hebbende wij ons gevoe-
len hierover breeder voorgedragen in het
elfde Hoofdlluk dezer vijfde Afdeeling, hier
voren op bladz. 333.
Na de mededeeling dezer (lukken , zul-
len wij overgaan tot die, welke gedurende
de Veepest , die in de jaren 1769 en
vervolgens gewoed heeft, zoo in Couran-
ten als in .andere gefchriften zijn bekend
gemaakt , en waaronder men de gevoelens
van verfcheiden Vaderlandfche en Buiten-
landfche Geleerden, zoo wegens de voor-
behoeding, ten tijde der Veepest, als ter
behandeling en genezing van de , daaraan
ziek zijnde, beesten zal aantreden, als me-
de onder fcheidene geneesmiddelen , welke
door eenvoudige Landlieden, volgens hun-
ne ondervinding of denkbeelden , zijn op-
ge-
van HOLLAND# 405
gegeven ; latende wij de onderfcheidene, het
door ons bedoelde, (lukken hier volgen. rundvee;
v. Afd*
KORT VERTOOG nopens een mid- XUI
del tegen de Ziekte en Sterfte Hoofdft*
der Runderen dien (lig , door g.
ten haaff , Stads Chirurgijn en
Lid van de Hollandfche Maat -
fchappij der IVetenfchappen .
„ Vermits de Ziekte en Sterfte onder de vertoog
Runderbeesten genoegzaam door alle de Pro- yeeerzi^te
vinden van dit Land zich meer en meer doorden*’
verfpreid , en er tot hiertoe geene vaste be- Heer tem
hoedmiddelen tegen deze verfchrikkelijke haaff.
plage zijn ontdekt geworden , ja zelfs dac
de voorbereiding ter genezing, en de me*
dedeeling der ziekte, door vermenging van
zieke met gezonde, of, door de Inënting,
in deze en andere Provintien beproefd, aan
het gewenschte oogmerk niet volkomen vol-
daan heeft : daarenboven de meeste Land-
lieden door hunne manier van denken ge-
noegzaam alle middelen, bijzonder de me-
dedeeling der ziekte , als zondig verwerpen ,
zoo is de vraag billijk : wat is er in dezen
te doen ? Moet men het arme Vee hulpeloos
laten omkomen ? Dit zij verre , niet alzoo !
Het past den Mensch , om aan het ker-
mende Vee , dat zich zelven niet helpen
kan, allen bijftand en gepaste middelen , te-
gen hare gebreken dienltig , te beproeven.
Vooral behoorden dezulke, die in de beoe-
fenende Genees- en Heelkunst, en in de
ge-
I
HIT
RUNDVEE,
V. Afd.
XIII.
Hoefdft.
406 NATUURLIJKE HISTORIE
genezing van befmettende ziekten, zoo als
men in de Legers en Hospitalen waarneemt,
ervaren zijn , het hunne tot welzijn van het
gemeene best te berde te brengen , ten einde
ter demping der verfiindende Veepest niets
onbeproefd gelaten werd,”
„ In zoo verre ik met alle mogelijke
aandacht de ziekte der Runderen heb na-
gefpeurd, komt het mij, en volgens de ge-
dachten van de oordeelkundigfte en ervaren-
fte in de Genees- en Heelkunde voor, dar
de Beesten door eene algemeene aanileking
en haastig tot verrotting neigende ziekte
worden aangetast: welke ziekte in meerder
of minder graad verfchilt, en wel zeer on-
derfcheiden toevallen aanbrengt, dan, deze
moeten afgeleid worden van de bijzondere
deelen, welke min of meer hevig aangetast
worden. De ftaat der ziekte dus vooron-
derfteld hebbende, zal het middel, dat ter
genezing zal kunnen dienftig bevonden wor-
den , van dien aard moeten zijn , dat het op
het allerfpoedigfte en krachtigfte de reeds
geformeerde ontfleking dempt, en de ver-
rotting tegenftaat; en tevens, dat het mid-
del op eene zeer gemakkelijke wijze kan
in het werk gefield of toegediend wor-
den. ”
,, Wij zullen den Landman, vooral den
oordeel kundigen Landheer en Lezer, zelve
laten oordeelen , of onze zeer eenvoudige
behandeling en middelen gepast zijn , dan
niet. Ja, wij houden het middel niet al-
leen dienftig ter genezing, maar achten het
tc*
van HOLLAND. 40^
tekens vermogens te hebben* orn de ziekte
voor te komen, als hetzelve maar genoeg- *ÜNDVE®-
zaam ( dat is 4 a 5 pinten daags ) aan een V Afd.
groot beest gegeven wordt: immers weet xin*
men en het is door proeven bewezen, dat oo£dft#
geene middelen de verrotting beter tegen- #
Haan, dan die uit hun aard ligt gistende
zijn. Dat ons ftraks te melden middel
van dien aard is, zal niet noodig zijn be-
toogd te worden, wijl hetzelve als zooda-
nig bij een ieder bekend is. Om ter zake ' f
te komen. r*
,, Vooreerst , zoo dra de Huisman merkt Geneed
dat eenig fluks vee begint te kwijnen, moet wüz*
hij het uit de weide halen, doch langzaam ^eos*1
Voortdrijven* op dat door het drijven en dezelfde.-
vermeerderde beweging, de cntfleking niet
vermeerdere, en de ziekte verergerd wor-
de; het beest moet dus afgezonderd in een
flal of fehuur, die men luchten kan, ge-
plaatst worden.”
„ Ten tweede , moet het kwijnende beest,
naar mate zijner krachten , op het fpoedig-
fle meerder of minder bloed afgetapc wor-
den.”
„ Ten derde , zal men het volgende mid-
dël, zoo fpoedig als mogelijk is, aan het-
zelve toedienen. Men neme één pint wijn-
azijn en één pond gemeenen honig, met een
vierde pond engelsch purgeerzout, en men-
ge het zaïuen in tien pinten gekookt water ;
vsn dit mengfel moet, van twee tot twee
uren, een pint ingegeven worden. De Hok*
Relingen en kalven geeft men de helft of
D d mia-
408 NATUURLIJKE HISTORIE
minder, naar hunne grootte. Het gezegde
%1'ndvek L1jt gebruikt zijnde, worde vernieuwt;
Afd. en niet het ingeven moet drie, vier of vijf
Itoofdit c*a£eR’ naar mate ziekte hevig is, a zn
gehouden worden. Daarna wordt hetzelve
trapswijze verminderd: maar ingevalle het
beest te llerk aan den afgang is, moet hec
purgeerzouc uit het middel gelaten , en zon*
der hetzelve toegediend wordefn.”
,, Ten vierde , op dat de krachten van
* het Beest bewaard mogen blijven, om des
te beter de ziekte door te (laan, moet aan
hetzelve , gedurende hec ganfche beloop der
ziekte, broodwacer uit roggenbrood bereid,
gegeven worden , ja zelfs moet men het
Beest het uitgekookte brood, of ander oud-
bakken brood te eten geven. Vervolgens
geeft men trapswijze aan het Beest zijn ge-
woon voedfel weder.”
„ Ten vijfde , de mist’, die doorgaans
zeer Hinkende is , moet terftond weggen o*
men, en de plaats afgefpoeld worden >5
,, Door deze gemakkelijke wijze , gepaard
met zeer eenvoudige , doch , volgens hec
oordeel van kundige en ervaren Genees-
heeren, gepaste middelen, heb ik het ge-
noegen gehad te zien, dat op onderfcheiden
woningen , omtrent deze Stad gelegen , van
het beste foorc van melkgevende Beesten,
die reeds van hun melk beroofd en dermate
ziek waren , dat men aan de herftelling wan-
hoopte, zijn gered geworden; en na ver-
loop van negen of tien dagen, ten voordee-
te
\
van HOLLAND. 465
ié van den Landman, den melkemmer we-
derom vervuld hebben ”
„ Meer proeven door anderen, volgens
onzen raad en op het goed gerucht ten
voordeele dezer eenvoudige behandeling en
middelen, genomen, zoude ik kunnen aan-
voeren. En offchoon niet alle de zieke
Beesten, welke dit middel genomen heb-
ben, gered zijn, blijft nogtans het middel *
in zijnen aard , een gepast behoed * en hulp-
middel. De aanval der ziekte is veeltijds
zoo hevig , dat , eer men uitwerking van dit
of andere middelen hebben kan , dezelve
doodelijk is. ”
„ Wij wenfchen , dat deze of betere be-
handeling en middelen mogen ter toetfe ge*
bragt, en den Landman aangefpoord wor<
den, om dezelve, zoo ter voorkoming als
genezing te beproeven , ten einde geene zie-
ke Beesten , in het veld , meer hulpeloos
zuchten , maar vele derzelven door ijver
mogen behouden worden. Zulks alleen is
het zuivere oogmerk, dat wij in dit korte
vertoog bedoelen , en op dat het den Land*
man best zou verdaan, hebben wij het zoo
eenvoudig als mogelijk was ter neergedeld. ”
’ „ Rotterdam den 15. September 1769."*
HET
RUNDVEE*
V. Afd.
XIII.
HÖbfdft.
Bij dit Stuk behoort gevoegelijk nog een
aanmerkelijke oordeelkundige Verhandeling *
‘i'7
Dd %
4io NATUURLIJKE HISTORIE
KÏT
frUNDVEE,
V. Afd.-
XIIU
Heofdif#
5, Gedachten van een Genceskun*
digen (l bikker), over den
aard , oorzaak + uitwerkingen en
geneeswijze der VEEPEST,
flemende op het ontleedkundig
onderzoek der Beesten na hunnen
dood , en op waarnemingen en ee*
nige proeven omtrent zieke Bees -
ten,*
GedacTï- *, Hoe zeer <3e vreesfeïijke flagting cïer
ttn over thans woedende Veepest de aandacht van
* kundige lieden billijk tot zich trekt, oin ,
l. bic ware het mogelijk, middelen ter genezing®
***• uit te vinden, fchrikt men echter eenige
pogingen daaromtrent te doen , en zijne ge-
dachten deswegens te uiten. Het lezen van
zoo vele verfchillende gevoelens , als men
van tijd tot tijd heeft voorgefield, verveelt
reeds, De vruchteloosheid van zoo vele
aangeprezen en aangewende middelen ver*
wekt wanhoop , en het vooroordeel der
Landlieden in dit geval, maakt alle onder-
neming desaangaande moeijelijk en vruchte-
loos. In weerwil echter van dit alles , meen
ik verpligt te zijn mijne gedachten nopens
dit gewigtig onderwerp aan het gemeen
mede te deden. Zie hier dezelve :
,, I. De Veepest is, volgens de toeflem-
minge van genoegzaam alle kundige Ge-
ueesheeren, eene hefm'et telijke Rotkoorts of
Rotziekte van eenen bijzonder en aard ,
( Fehris , feu Morbus putridus contagiofus
fui gener is)* Zij is eene Rotziekte : die
too-
van HOLLAND. 41 1
foonen de toevallen en de (laat der inge- MET
wanden , na den dood. Zij is befmette- RÜNDVE#jJ
lijk, om dat haar gifc of fmetdoffe (Mias V. Afd.
ma ) zich mededeelt en van het eene Beest
rot het andere overgaat. Zij is van een
bijzonderen aard, dat is, de fmetdoffe ver*
fchiic in wezen en aard van die van andere
Rotziekten , waarom zij ook alleen het
Rundcrvee aandoet. Zij heeft derhalve geen
wezenlijke overeenkomst met de Kinder-
pokjes, Mazelen, Pest der Menfchen enz ;
zij {is gevolgelijk ook geene ware oncfte-
kirgsziekte. Men befpeurc er geene we-
zenlijke reekenen van: het bloed is nooit
ontdoken, en nergens vindt men in de in-
gewanden eene ware ontfteking, maar eene
roodheid , die het gevolg is van eene fcher-
pe Rotdoffe, van eene ontbinding van het
bloed , en die eene verderving ( Oangrat -
na') te kennen geeft ”
,, II. De naaste oorzaak is buiten allen
twijfel eene wezenlijke op zich zelfs be-
flaande Smetdoffe, die aan en in het lig-
chaam der Runderen gebragt, de ziekte ver-
wekt; doch van den bijzonderen aard de-
zer doffe, zoo wel als van de wijze van
werkinge derzelve, zijn wij voldrekt on-
kundig, en het is meer dan waarfchijnlijk,
dat wij die nooit kennen zullen , zoo min
als van andere befmettelijke ziekten. Dit
echter fchijnt te blijken, dat die fmetdoffe,
even gelijk het gif der Kinderpakjes , al-
toos hier of elders werkzaam bedaar , en
zich zelve uicbreidc en vermenigvuldigt ,
D d 3 wan*
BET
bundvee,
V. Afd.
XIII.
Hoof dit.
41a NATUURLIJKE HISTORIE
wanneer zij tot vatbare onderwerpen toe-?
gang vindt ; zoo dat men de ziekte voor
altoos uitroeijen zoude , indien men die
fmetftofFe geheel vernielen kon. De naaste
oorzaak is derhalve geene kwade gefield-?
heid in de lucht, noch in het gras of an-
der voedfel , daardoor veroorzaakt ; dan
zoude de ziekt» algemeener, fchieiijker en
gelijker zich verfpreiden , geene fprongen
doen , veel meer plaats hebben , en geene
onvatbaarheid om ze weder te krijgen overla-
ten, dat is, geene gebeterde Beesten geven.”
„ lil. Niet veel meer weten wij van de
wijze en wegen , langs welke deze doffe
zich mededeelt en in het ligchaam overgaat.
De fmetdüfFe fchijnt niet zeer vlug ; de
lucht, om gemelde redenen, niet zeer ge-
reed om ze over te voeren , maar waar-
fchijnlijk wordt zij overgebragt door opge-
trokken en nederzakkende dampen ; door
het water der flooten ; door het gras en an-
dere voedfels , befmet met het fhot en kwijl
van zieke Beesten , veelligc ook door het
overwaaijen van befmette pluirnzaden, door
wespen en vliegen, en langs eene menigte
andere nog onbekende wegen. Zij fchijnt
ook meer door de zwelging dan door de
ademhaling in het ligchaam te komen. ” (* )
s, IV. Vrij
(*) Art. IV. van dit (luk is r*ed$ hier voren ia
het elfde Hoofdftuk dezer vijfde Afdeeling op blad*.
£91 , bij de opgave der uitwendige kenteekenen vaa
de Veepest , geplaatst , maar is er hier echter ook
icgelatcn , om dep zaïacnhaug van dit ftpk niet te
breken.
/
\
van HOLLAND. 413
,, IV. Vrij duister en onzeker zijn ook mpt
de eerfte verfchijnfden of kemeekenen der auNDv«.
ziekte in Osfen , Kalveren, Hokkclingen, v. Afd.
en in alle die geen melk geven. Vele de- Xl<l*
zer zijn reeds eenige dagen ziek geweest,
eer men het ontdekt. Men behoorde zich
toe te leggen om er meerder kennisfè van
te krijgen, ten einde men in tijds dc noo-
dige hulpmiddelen konde aanwenden. Men
kent ze het eerst aan eene zekere treurig-
heid , kwijning , loomheid en niagreloos-
heid. De meeste beesten beginnen minder
te eten en te drinken, fchoon ze veel fnuf-
felen ; zij kugchen nu en dan ; de horens
worden meest koud , de oogen rood en be-
ginnen te tranen, de neus te loopen; de
tanden worden min of meer los; het tand-
vleesch brandig en ontveld ; en zoo er roode
puistjes ot pukkels zich op de tong ver-
toonen , is het een zeker teeken van ziekte.
Het ophouden van de herkaauwinge en an-
dere volgende teeltenen en verfchijnfclea
zijn zigtbaarder en genoeg bekend,8'
„ V. Met meerder zekerheid blijkt uit
den Haat der ingewanden , na den dood ,
zoo wel als uit andere voorgaande verfchijn
felen, dat de eerfte en voornaamfte uitwer-
king, en rnisfehien de voornaamfte zetel
der ziekte, in de eerfte wegen plaats heefr.
Men vindt in alle geopende Beesten de pens
opgevuld met eene verbazende menigte on-
herkaauwde flijmige grasftoffe, het boek of
de zouter opgepropt met eene rulle, droo-
ge 9 grove* loodverwige, verbrande ftoffe ,
Dd 4 die
4 T4 NATUURLIJKE HISTORIE
'HET
EUNDVEE
V. Afd.
XIII
Üoofdft.
die tusfchen de blaauwachtige bladen als
vast t’zaamgedrukte koeken geperst zit, ea
in een gezond Beest deegachtig en lenig is ;
voorts in de vierde maag een dun, geel of
groenachtig, rot en (tinkend vocht, en der»
zei ver binnenfte rok bruin rood, ligt af-
fchei Jende en verdorven. Alle de andere
verfchijnfelen fchijnen Hechts gevolgen van
dezen. • ’
„ VI. Uit Art. 4 en 5 wordt Art. 1
bevestigd , en is verder blijkbaar , dat d»
ziekte terftond de krachten van het Vee
breekt , ter neder (laat , de magen en in-
gewanden werkeloos maakt , en alle natuur»
lijke werkingen doet ophouden , waaruit
noodwendig volgt, dat de opgehouden dof-
fe , gedeeltelijk door dil te daan in zoo
eene warme plaats , gedeeltelijk door den
bederfelijken aard der ziekte, meer en meer
tot rotting overgaan , en even als in een
mestput aan het broeijen en gisten gera-
ken, uitzetten, zwellen, brandig en fcherp
worden , waaruit alle de verfchijnfelen en
toevallen op het laatst der ziekte gemakke-
lijk worden verklaard.”
„ VIL Uit Art. i en 2 volgt, dat men
waar fchijn lijk nooit een toereikend behoed-
middel voor deze, zoo min als voor an-
dere befmertelijke doorgaande ziekten vin-
den zal, om namelijk de Beesten voor de?
zelve onvatbaar te maken, of ze geheel te
keer te gaan, en uit een Land te weren.
Het laatde echter zou men waarschijnlijk
bereiken, zoo men, volgens den te pnhe-
van HOLLAND. 4^5
dacht afgekeurden raad van den wijdberoem- HET
den LANCisius , in een tijd dat de Runder RUNDVEB«
pest in Italië geweldig woedde, terfrond, v. Afd.
zoodra er in eenige landfrreek zieke Bees- Xln*
ten zich opdeden, dezelven doodde. Men Hjof
bediende zich naderhand van dezen raad ,
met een gewenscht fucces, in het Vlek Ca -
prarola , en in verfcheiden Domeinen van
den Geestelijken Staat en van eenige Prin-
fen ; men fmoorde de ziekte in hare ge-
boorte en fruitte haren voortgang; en, zoo
ik wel onderregt ben , weert men op die
wijze de ziekte in Engeland . Hoe nuttig
en noodzakeiijk tot dit einde mede zijn de
behoedmiddelen , die onze wijze en hooge
Magten beraamd hebben , blijkt uit Art. 1. ”
,, VIII. Verder volgt uit Art. 1 en 2, dat
men waarfchijnlijk ook nooit een eigenaar-
dig geneesmiddel tegen deze ziekte , zoo
min als voor andere befmettelijke Rotziek-
ten , vinden zal : een tegengift , namelijk ,
niagtig om de fmecfrofte, reeds in het lig-
chaam zijnde , ftomp en krachteloos te ma-
ken, dat vuur uit te blusfchen en te frnoo-
ren. Zulks te zoeken, is vruchtelooze arr
beid; zulks te vergen, te veel gevergd.’’
„ IX. Maar uit Art. 5 en uit de Analogie
van foortgelijke ziekten mag men beiluiten ,
dat men veelligt eene geneeswijze , eene
manier van behandeling vinden zal, om de
ziekte, even gelijk de Kinderziekte, gena-
diger, minder doodelijk te maken , om meer
vee te behouden , dan men tot hiertoe be-
houden heeft. Die te zoeken is redelijk»
Dd 5 pl®«
4ï6 NATUURLIJKE HISTORIE
*®T pligtig en lofwaardig ; die te vinden niet
hopeloos, zoo men Hechts naar reden luis*
tert’ en ^evon^en tc hebben, zal zeer
«cofdft, grool: en niisfchien alles zijn, wat men in
dit geval vergen en wenfehen kan.”
„ X» Uit Art. i en 4 blijkt, dat daar*
toe geenszins aan te raden zijn ruime en
herhaalde aderlatingen. Vermoedeiijk was
het beter er in ’c geheel geene te doen ,
om dat zij altoos verzwakken , en de krach-
ten , zoo veel mogelijk is , moeten gefpaard
worden.”
„ XL Uit Art. 5 en de Analogie van
foortgelijke ziekten beHuit men met regt,
dat daartoe beter dienen zullen eene ontle*
dïging der ingewanden door purgatien ; ont*
houding van vaste voedfels, welke herkaau-
wing vereifchen; dunne doch voedzame en
tevens de rotting tegengaande voedfels en
middelen. Hierom fchijnc mij tot hiertoe
de beste geneeswijze de volgende te zijn, ”
Bebandt* „ i. Dat men de Beesten, zoodra men
iing van,£je z}ekte befpeurd, uit het land hale, op
wijze en de Hal zette, geen gras oi hooi, maar dunne
middelen flobbering geve, beftaande uit 'karnemelk, wei,
voor, het Qf water met rogge - , gerste- of lijn zaad mee! ,
aiese vee. ^ doorgezegen mout; welke voedfels niet
behoeven htrkaauwd te worden, de opge-
pakte Hof verdunnen, loslijvigheid verwek-
ken, de rotting tegenllaan en genoegzaam
voeden. ”
,, DienHig is het, de flobberingen en
dranken laauw toe te bereiden , en liefst put-
in plaats van flootwater'te gebruiken.”
van HOLLAND. 417
„ 2. Dat men hun terdond en bij her- i«*
haling een purgeermicidel ingeve , om de RÜNDVE1*
opgepakte doffe uit te drijven. Het ge v. Afd.
reedde, eenvoudigde en zekerde dat ik, in
dit geval, tot nog toe ken, is de wortel 09 '■
van het, bij de Boeren alom bekende. Vuur •
of Kr opkruid ( Helleborus niger flor o viri -
di ) , waarvan men alle dagen , of, naar
vereisch van zaken , Ss morgens nuchteren
één of twee worteltjes, ter lengte van een
vinger , in een dotje gras gewonden , laat
doorzwelgen. Hetzelfde oogmerk bevor-
dert men door den drek met de hand uit
den endeldarm te halen ; door een pijp met
brandende tabak in de aars te deken, en
door de Beesten gemeen zout te laten lik-
ken, waarop zij graag zijn, en het welk
de verrotting ook tegendaat.”
,, Alle deze middelen zouden waarfchijn-
lijk ook heilzaam zijn, zoo men ze in het
werk delde in gezonde beesten van een
koppel, waarvan er reeds een of meer ziek
zijn; en men zal weldoen van er nog e eni-
gen tijd mede aan te houden, wanneer de
beesten reeds beteren. ”
,, 3. Eindelijk, dat men de dal luch*
‘ tig en zuiver en het ligchaam der beesten ,
vooral de bek , door wasfing met water en
azijn rein houde , hen bij droog en goed
weder in de open lucht drijve , en voor
koude en nattigheid beware.”
,, Met deze middelen zal men waarfchijn-
lijk voldaan kunnen ; zij zijn ten minde
door fommigen reeds met een gewenscht
ge-
«ET
«UNDVEB
V - Afd.
XIII
Hoofdft.
Voorbe-
bocdinger
genees-
middelen ,
volgens E,
SANDI-
FORT,
4!$ NATUURLIJKE HISTORIE
gevolg in het werk gefield. Men kan er
ligtelijk meerder, die nuttig zijn zouden,
voorfchrijven ; maar de veelheid fchrikc de
Landlieden af, baart hun te veel omflag ,
en flrijdt te ilerk tegen hunne vooroordee-
len. En evenwel hoe eenvoudig , min om -
flagtig, weinig kostbaar en gefchikt deze of
andere middelen ook zijn mogen , het is
te vreezen, dat de menigte er nooit een be-
hooilijk gebruik van maken en er de vereisch-
te proeven van nemen zal ; ten zij een
Hooger Gezag een onredelijk en on verzet*
telijk vooroordeel tegen alle middelen, met
magt tot reden en pligt brenge; of dat een
Priesterlijke ijver het algemeen en verder-
felijk begrip , dat men tegen Oordeelen gee-
ne middelen mag aanwenden , tegenga en
van dwaling overtuige: van het gezond ver*
fland en bondige redeneringen alleen heeft
men in dit geval niets te hopen,”
Hierop laten wij volgen de gedachten van
den Leydfchen Hoogleeraar e. sandifort,
zoo over de voorbehoeding als geneeswijze
dezer ziekte, zo o als dezelve zijn geplaatst
in de reeds aangehaaLe Verhandelingen van
de Zweedfche Akad&mie .
„ Om de Veeziekte voor te komen,”
( zegt zijn Ed. ) ,, zijn het best zulke mid-
delen, als de ontHeeking afweeren, en de
vochten in Haat Hellen, om de rotting te
wederflaan, terwijl zij tevens de maag en
darmen zuiveren. Tot dit oogmerk zijn
ader-
* a n HOLLAND* 419
aderlatingen, zuurachtige dranken en buik-
.zuiverende middelen, nuttig en voldoende. R*mDvse*
Maar, wanneer het vee door de ziekte reeds v. Afd,
is aangetast , is het noodig dat men de out- xnt*.
lïeking, welke reeds voorhanden is, weg 0
neme, dat men de maag en darmen van de
kwade lïolfen, welke zich in dezelven be-
vinden, zuivere; dat men de rottige fcherp*
te der vochten te keer ga ; de levenskrach-
ten onderhoude, en de kwade toevallen ver-
zachte» Te dien einde moet men in den
beginne der ziekte terltond aderlaten, en
dit daarna herhalen, naarmate het de om-
fiandigheden vereisfchen; de maag en dar-
men moeten door verkoelende buikzuive-
rende middelen gereinigd worden ( bij voor-
beeld, door Engelsch zout, het welk ik hét
best aan het oogmerk heb gevonden te vol-
doen), en daarenboven zet men dagelijks
klijsteren van water , honig en falpeter,
vooral wanneer de Beesten fterke persfingen
hebben. Ten einde de rottige fcherpte in
de vochten te keer te gaan, bedient men
zich van zuren uit het rijk der delftloffen,
onder welke dc olie van vitriool, gemengd
onder den gewonen drank , tot dat deze
eenen aangenamen zuren fmaak gekregen
heeft, de beste werking heeft gedaan. An- *
dere gaven, tot hetzelfde oogmerk, en ook
met vrij veel nut, gekarende melk, met ho-
nig en gemeen zout. TefFens moeten de
levenskrachten door broodwater onderhou-
den worden. Voor het overige is het noo.
dig, dat men het vee zeer zuiver houdt;
dat
HET f
HUNDVBA'
V. Afd.
XIII.
Hoofdft.
420 NATUURLIJKE HISTORIE
dat men het voor flechr weer bewaart; en
dat men den bek met water en azijn van bui-
ten en binnen uit- en affpoelt. Vele heb*
bm zich ook bediend van een fecon, doch,
voor zoo verre ik heb kunnen zien, zon*
der nut. Aan eene Koe liet ik, na het ge-
bruik van buikzuiverende middelen* tot een
proef, kina geven. Ik gaf haar den vier-
den, vijfden, zesden en zevenden dag dage-
lijks een afkookfel van zes oneen kina, ge-
kookt met een kan water, tot dat er een
ftoop overbleef, en dan zeigde men hec
door. Dit beest, bet welk op het begin
van den vierden dag zeer Hecht was, werd
van dien dag af weder beter, zoo dat het
op den achttien dag met graagte at, en naar
hehooren herka&uwde. Tot dezen tijd toe
was het altijd op Hal gehouden, maar op
dezen dag werd het in de open lucht ge-
bragt , en kreeg daardoor zulk eenen ge-
weldigen hoest, dat men het op den tien-
den dag eene ader moest openen. Dochhier*
door kieeg het niet veel verligtfng, maar
het bleef vier weken lang hoesten, gedu-
rende welken tijd het weinig at, maar a U
leen door broodwacer het leven onderhielt.
Daarenboven gaf men het dagelijks eenen
verdnnnenden en verzachtenden drank, ter-
wijl het ligchaam daarenboven door klijste*
ren werd opengehouden. Op deze wijze
werd deze Koe eindelijk herfteld, cn zij is
thans volkomen gezond ”
,, Op deze eenvoudige wijze zijn vele
Beesten van deze zwaré ziekte genezen. ”
Bij
van hólland. 421
j
Bij deze (lukken voeden wij ook de ge- h*t
neeskundige aanmerkingen en raadgevingen *ÜNDvss*'
van Doétor j. f. schonenberg, wonende v. Afd.
te Duisburg , welke mede in het jaar 1769 XIIT*
in publieke papieren zijn bekend gemaakt, 0Ü’
zijnde dezelve van den volgenden inhoud:
„ Geneeskundige Aanmerkingen en
Raadgevingen , rakende de ziek -
te ender het Rundvee .
,, Dewijl ik befpeurd heb, dat de Genees- Geneer
heerenhier te Lande, (in Duitschland ), ikkunii*e.
weet niet om welke reden , zich tot nu toe
niet bemoeid hebben met het nafpeuren der raad^vin-
oorzaken van deze ziekte, noch met het uit- gen van j.
vinden van bekwame middelen , om de zie- F< SCH0'
ke Runderen te genezen, en het geenszins
met de rede overeenflemt , dat men zulks
aan lieden overlaat, di« niet de minste ken-
nisfe hebben, het zij van de oorzaken der
ziekte , of op hoedanige wijze dezelve zou
kunnen verhoed of verdreven worden ; te
meer, wanneer men gadeilaat, welke on-
herftelbare fchade het gemeen daardoor
reeds geleden heeft, thans nog lijd, en in
'vervolg van tijd lijden zal, wanneer geene
gepaste middelen uitgedacht worden, om
die plage af te wenden ; zoo ben ik , onaan-
gezien mijnen hoogen ouderdom, enz. te
rade geworden, den aard van deze ziekte,
volgens geneeskundige gronden, te onder-
zoeken , en vervolgens mijne gedachten daar-
om*
\
1
42a NATUURLIJKE HISTORIE
*ET omtrent, en raadgeving daartegen mede të
JtüNDVEE.dee,en enz/9
v. Afd „ De Geneeskundigen tellen inzonder-
Hoofdfb v*er forten op van vergiftige aanfte*
kende of befmettelijke ziektens, dewijl ie-
Aard der der foort door een verfchillend vergif ver-
oorzaakt wordt; te weten : i. Kwaadaardi-
pest. ^ ge kinderpokjes. 2. De roode loop. 3. De
vlek-, bluts- of purperkoorts ; en 4. Dë
pest» Eer en alvorens nu gepaste genees-
middelen tegen deze ziekte onder het Rund-
vee kunnen worden voorgefchreven , dient
* vooraf onderzocht te worden met welke
foort van de bovengemelde vier vergiftigde
ziektens der Menfchen* de Runderziekte
meest overeenkomt, ten einde daaruit de
gronden tot de genezing af te leiden, in
zoo verre het onderfcheid van de werktuig-
lijke gefchapenheid van ’s Menfchen ligchaam
met het gePiei van der Runderen ligchaam
zulks toelaat. ”
„ I. Dit vergif kan niet wel van de foort
wezen, waartoe het vergif der kinderpakjes
behoort ; eensdeels , omdat de materie of
fiofife der pokjes reeds voor de aanfteking
in het ligchaam geweest is, en dus alleen
door het van buiten in het ligchaam ko-
mende grasfereude vergif der kinderpokjes ,
even als door een gist aangefteken en aan
het gisten gebragc wordt; en ten andere,
onidat men de ziekte van het Rundvee niet
even als de kinderpokjes inenten kan. ”
„ II. Het kan ook die foort van vergif
niet zijn , dewelke den rooden loop veroor-
zaakt y
van HOLLAND. 423
Z?»pkr, vermits men bij de Runderen geen
bloedige ontlasting befpeurd. ” ( *) R-undve*.
„ ill Ook kan het niet gebrsgt worden V. Afd.
tot die foort van vergif, die de vlekkoorts XTII#
of andere diergeli ke koortfen doet ont- Hoofdft«
Haan, vern its de toevallen, waarmede de
vlekkoorts gepaard gaat, niet overeenkomen
met de toevallen, die het vergif in de zieke
Runderen veroorzaakt. Daarentegen zweemt
dir vei gif genoegzaam in alle opzigten naar
bet vergif, het welk de pest verwekt, door-
dnn de R onderzit kte zoo vergiftig en aan*
Heken de is, dat daardoor fchier ai het vee
op zoodanige plaatfen , alwaar de ziekte
grasfeert, hefmet, aangeHooken en wegge*
rukt wordt, en, zonder een ge rusfehenpo-
zing, gehecle landen door woed.”
,, Wanneer men nu vooraf vastHelt , dat
bij alle vergiftige en ^anHekende ziekte een
vergiftigde materie of Hoffe van buiten in
het ligt haam zij gekomen, zoo behoort het
vergif door gepaste anaenijen van zijn ver-
giftige fchadelïjke krachc ontbloot, of ge-
lijk men zegt, gedood te worden, of hec
moet zoo dra mogtlijk weder uit het lig-
chaam
f*) Hierop moeten wij aanmerkeo, dat, volgens
Camp.r en anderen, bij vele Beesten, in de Vee*
ptS', dtirne , fHnkcnde en bloedige afgang of loop,
me» etterige (toffe vermergd , plaats beeft; en op het
gefttlde in het laatfte gedeelte van I, dat utt de ge-
in n ere proeven gebleken is; dat de Veeziekte, door
in ung, in gezonde Beesten kan worden overgt*
bragt.
Ee
HST
H.UDNVER
V Atd.
XtlI.
Hoofdft.
4*4 NATUURLIJKE HISTORIE
chanm worden uitgedrceven. Vermits men
in de Apotheken gene artsenijen heeft, en
er ook toe nu toe geene békend zijn die
een fpecifie.ke of direktwerkende kracht be-
zitten, om het vergif van de kinderpokjes,
van den rooden loop, van de vlekkoorts,
of van de pest te dooden , of die ziektens
hare vergiftige kracht te benemen , zoo
blijft voor ons geen andere weg open ,
dan dat wij ons beijveren , om het vergif
zoo dra mogelijk weder uit het ligchaam
te verdrijven.”
„ Onze natuur doch is zoodanig geftelc,
dat dezelve alles uit het ligchaam tracht nic
te drijven hetgeen overtollig of fchadelijk
daarin gevonden wordt , te weten door den
fioelgang, door de urine of pis, en door
de pori of zweetgaten van den hu;d, en
zelfs fomtijds door den mond en neus. Dien»
volgens hebben onze oudlle Geneesheeren
altoos geleeraard en aangeraden, dat men in
zulke gevallen den weg verkiezen moet,
dien de natuur ons aanwijst, en dat men
alsdan door gepaste geneesmiddelen de natuur
moet trachten ter hulpe te komen; wanneer
namelijk de krachten der nacuur te zwak
waren, moest men ze pogen te verfterken;
indien ze te llerk werkten , moest men
trachten dezelven tot bedaren te krijgen,
en in gevalle de werkingen verkeerd waren,
moest men ze zoeken te regt te brengen. ”
,, Vermits ik hier boven aangecoond heb,
dat het vergif bij de ziekte van het Rund-
vee meest overeenkomt met het vergif, hec
welk
van HOLLAND. 425
welk de pest onder de Menfchen veroor-
zaakt, zoo volgt daaruit, dac dit vergif bij
de Runderen, even ais die van de pest bij
de Menfchen , uit het Ügchaam behoort uit-
gedreven te worden* Aiie Geneesheeren ,
dewelke ten rijde van pest gepraftifeerd heb-
ben, verklaren, dat zoo vele zieken als van
de pest gen ee zen zijn , alle ’c zij pestbuilen
of pestblazen- of ook wel beide tezamen ,
hebben gehad, en dat de geenen, die zulke
kenteekerien niec kregen , alle geftorven
zijn, ten bewijze, dat de natuur het vergif*
door middel van die pestbuilen of pestbla-
zen, uit den ligchamen uitgedreven heeft.”
Dat nu de natuur bij het Rundvee het
vergif op gelijke wijze tracht u t te drij-
ven, en ook werkelijk bij de Beesten, de«
welken genezen zijn , uitgedreven hebbe,
wordt door de ondervinding geleerd, de-
wijl men zoo hier als op andere plaatfen*
zoo bij de genen die gellorven, als bij de
genen die geneezen zijn , pestblazen gevon-
den heeft, met dit onderfcheid echter, dat
bij de geltorvene verfcheiden grooten pesc-
blazeil onder den huid waren, waaruit hec
koude vuur was on titaan * en bij eenige vvei-
‘nige ook kleine blazen op den huid, ter-
wijl bij de gezond gewordene eene groote
meenigce kleine pestblazen op den huid ge*
vonden werden , zoo als men inzonderheid
voor weinige jaren in Frankrijk waarge-
nomen heeft.”
,, Doordien echter de huid der Runderen
veel dikker en digcer is dan de huid der
Le 2 Men-
1
HeT
R.UNDVEI»
V, Afd.
XIII.
Hoofdig
426 NATUURLIJKE HISTORIE
HET
RUNDVEE»
V. Afd.
XIII.
Hoofdft.
Menfchen, 200 drijft de natuur het vergif
wel uit tot onder den huid, doch het kan
door dien vasten en dikken huid niet door-
dringen en dus buiten het ligchaam gera-
ken, weshalve de natuur haar oogmerk niet
bereiken kan, dan flechcs bij weinige Run-
deren, die mogelijk maar weinig vergif in ’c
lijf hebben gehad* Hieruit blijkt niet al-
leen duidelijk de oorzaak van het fterven der
Runderen maar ook teffens de onmogelijk-
heid, waarin de natuur zich bevindt, om al*
leen , en zelfs met behulp van inwendige
artzenijen, ter oorzake van den dikken en
vasten huid, het vergif uit het ligchaam uk
te drijven , ten ware alleenlijk , wanneer de
hoeveelheid vergif in eenig ligchaam Hechts
gering zij geweest. ”
,, Nademaal voor eerst vele Geneeshee-
ren, dewelke ten tijde van pest gepra&i-
feerd hebben , verzekeren , dat alle zoodani-
ge menfchen, dewelken fontanellen of door
kunst gemaakte verzweringen, verouderde
opene wonden of een verzwering in de long
hadden, van de pest bevrijd gebleven zijn;
zoo hebben, ten tweede, de Geneesheeren ,
om dat zij zagen, dat alle de genen, die
van de pest genezen werden , pestbuilen of
pestblazen kregen , dewelken frerk etterden ,
den raad gegeven, dat men altoos zoodani-
ge builen of blaztn behoorde te fcarifice •
ren of vliimen , te branden , of een diepe
infhijding daarin te maken, ter bevordering
en verhaasting van het etteren. ”
„ Op deze wijze heeft weleer een Heel-
mees-
van HOLLAND* 4*7
meester te Hamburg eenige honderde men- HRT
fcben in het leven behouden, doordien hij, RUNDVEP-
zoo dra een lijder fleehts eenige pijn in de v- Afd.
gezwellen begon te gevoelen, aanftonds een Xl!h
diepe ïncifie daarin maakte, en daardoor een
goede rijkelijke ettering te weeg bragt, Middelen
INademaal ik dus alles heb overwogen , be-
vinde ik , volgens de geneeskundige gron- ligchsam
den , geen ander middel ter hertelling van te drijvcu*
de zieke Runderen, dan dat de dikke vaste
huid van dezelven op verfcheiden plaatfen
doorfneden, en eenigen tijd door veroor-
zaakte verzwering opengehouden werde ,
opdat de natuur daardoor , gelijk bij de
Menfchen , door middel van fontanellen,
het vergif buiten het ligchaam zoude kun-
nen uirdrijven, zonder door de hardheid en
dikte van den huid daarin te worden ver-
hinderd. Ook zoude mijn raad wezen:”
,, I. Dat men twee fetacia , fctons of Door het
fooertrekken maakte, (vermits dezelven Her- vaa
ker werken dan de fontanellen , zoo tot be c n *
hoedmiddelen als tot genezing,) met een
gloeijend ijzer, ( opdat de werking des te
Ipoediger en krachtiger zij), het welk van
voren fpics, in het midden rond, en een hal-
* ve duim dik was , te weren , een onder den
hals aan de borst, en een op den rug, twee
handbreed van den Haart ; dat men door ie-
der van die wenden een haarfnoer of touw
heenen trok, mede een hal ven duim dik,
hetwelk men, dagelijks, met boomolie be-
Hrijken en teffens heen en weder trekken
moet ; en dat men de wonden op die wijze
E e 3 ten
4*8 NATUURLIJKE HISTORIE
HET ren minste zoo lang moet open houden,
rundvee. tQt ^at a] hec ziefe yee genezen, en de
V. Afd. ziekte daar ter plaatfe geheel gecesfeert is.”
Hoodft n ^at men ’ Z0Q^a de wonden aan
00 * het erteren zijn . en niet eerder , aan ieder
Dc°r zjek beest dagelijks moest ingeven een lood
dden^rf gepulverifeerde China Chinae , met water
zoodanige vermengd, ten einde daardoor het koud vuur
welke het \n de maag en in het gedarmte te verhoe-
koud vuur ^ ^ men voorts aan ieder beest alle
ttgeugaaa. ’ . 0
avonden ingeve 20 grein Campher, m een
half muddeken boom olie ontbonden , "en
einde daardoor de natuur ter hulpe te ko-
men in het voortduwen van her vergif naar
den huid, doordien onder alle zweetdrij-
vende middelen er geen is , het welk zoo
weinig hitte en tefifens echter een zoo flerk
zweeten veroorzaakt, als de Campher ; en
rot een behoedmiddel voor de nog gezonde
Runderen zou , mijns be iunkens , genoeg
wezen , wanneer men ieder beest Hechts eenr
maal ’s weeks 20 looi Campher op gelijke
wijze in boom -olie ingaf. ”
,, Wat de Sciacia betreft, ik acht de-
zelven volftrekt noodzakelijk, in zoo ve -
re, dat bijaldien ze niet mogten helpen, ik,
volgens geneeskundige gronden, niet begrij-
pen kan, op wat wijze eenige andere mid-
delen zouden kunnen baat doen; doch ten
opzigte van het gebruik van den Campher
en de China Chinae, ik houde zulks we!
voor nuttig en dienltig, maar ik kan ech •
ter niet verzekeren, dat die artzenijen nood-
wendig daarbij vereischt worden. Derhalve
is
van HOLLAND 429
is mijn raad, dat men de proef neme, ten
deele mee de Setacia alleen, en ten deele
te zamen met het gebruik van de China .
Chinae en den Campher, ten einde de on-
dervinding moge leeraren, welke van beide
behandelingen de heste zij ”
,, Na dat ik deze mijne aanmerkingen in
gereedheid had, terwijl ik in waarheid ver-
zekeren kan , dac ik mij niec kan te binnen
brengen, ergens of bij eenig Schrijver ge-
lezen of gehoord te hebben, dat ook andere
Geneesheeren tegen de ziekte onder het
Rundvee het gebruik van fontanellen of S e-
tacia aangeprezen hadden , vernam ik , dat
de Heer Profesfor hoffmann te H 'die ins-
gelijks voor eenigen tijd een Confilium Me-
dio um aangaande de Veepest opgedeld heb-
bende , daarin het volgende te kennen
gaf:”
„ Wanneer eene zoodanige ziekte , onder
j, het vee reeds in eenig huis of Halling
,, is ingedrongen , heeft men tot een be-
,, hoedmiddel niets zekerder, beter en heil-
9, zamer bevonden , dan dat men zoo wel
,, de gezonde ais de reeds door de ziekte
,, aangetaste Runderen een zoogenaamd jfnoer
„ trekt, zoodanig , dat men den huid on-
,, der den hals voor de borst bijeen vat,
„ en met een ftevigen Halen naaide eenen
,, draad , ter dikte van fterk bindgaren,
,, daar doorhaalt, welke draad alvorens met
„ boom - olie of met eenig ander digeflï-
5, vum , (losmakend middel, waardoor de
„ toevloed der fappen of vochten verhaast
£e 4 „ wordt,)
HIT
RUNDVrc.ï
v. \n.
X!ii.
HoofcUI.
43o NATUURLIJKE HISTORIE
**T it wordt , > moet bedreken worden , als
t-UNDve»*^ wanneer dageliiks eenige etter uit die
V. Afd. ,, wonde zal uitvloeijen ; en de Genees-
« kundige Sociëteit te Ceneve verzekert*
,, zoo wel als de vermaarde ramazzini,
v dat genoegzaam geen Rundvee gellorven
„ is , waaromtrent men dit middel heeft
,, gebruikt ”
,, Dewijl ik dus hieruit gezien heb, dat
geleerde en ervarene Gonecsheeren , reeds
voor vele jaren, de Setacia met een geluk-
kig gevolg hebben aargeraden , zoo ben ik
daardoor in mijne gedachten omtrent de
nuttigheid der Setacia bij deze Veepest des
te meer verfkrkt geworden, hoewel ik niet
geloove, dat eene zoo kleine en enge ope-
ning iets kan baren bij Rundvee, her welk
veel vergif in het lijf heeft, weshalve ik ook
niet kan denken, dat die Setacia op een*
anderen tijd , wanneer de ziekre heviger
woedde, en het Rundvee dus eene meerdere
hoeveelheid vergif in het ligchaam had, iets
geholpen hebben.”
„ Daarbenevens ben ik ook in mijne mee-
rling nog neer bevestigd gewonden, dat de
natuur het we keji;k gestende vergif door
de gemaakte fontanellen uitdrijft, vermits
de Heer i.f.nfiliüs meldt , dat hij een
vrou wsperf )<m heeft onder handen ehad ,
die door de kinderzrekte was aangetast , en
die ter zelfder tijd een fontanel had, uit
dewelke, gedurende de ettering der pokjes,
dagelijks een dank voortkwam , naar di$
van ten lijk zwemende.
„ Of.
van HOLLAND. 43!
,, Oftchoon ik van gedachten ben , dat
de Setaciu volgens mijn begrip het emige
middel zijn , het welk tegen cie Veepest van
nut wezen kan, zoo volgt nogtans daaruit
niet, daf ze daarom helpen moeten; want
daf ze helpen kunnen, en ook werkelijk
vele Runderen geholpen hebben, is door de
bovengemelde Genecshceren . van Geneve en
door den Her ramazzini betuigd gewor-
den; doch het vergif kan echter fomrijds
eene zoo inetende Icherpheid bezitten , dat
bet al ren eerde het koud vuur in de in-
wendige deelen doet ontdaan, als wanneer
geene artzenben meer baten kunnen , zoo
wel bij de Menfphen, als bij de Runde-
ren. ”
„ Van ganfcher harten middelerwijl wensch
ik, dat het den Opperden Medicijnmeester
behagen moge , dit of eenig ander Co n ft Hum
Medicum te zegenen , op dat die fchade*
lijke en verderfelijke landplage eindelijk af-
gewend worde, ik wenfche ook ce gelijk,
dat alle de genen , die zich in de noodza-
kelijkheid gedeld zi n, om van dit middel
bij hun Rundvee gebruik te maken, daar-
bij hooger op zien mogen , en gedenken ,
‘dat geen kruid noch plaister helpen kan,
bijaldien de Heer zulks niec door zijnen
zegen wel doet gedijen ”
,, Duisburg , den 4. April 1769.”
(, JVas geteekend')
J T. SCHONENBERG,
Med. Doft,
E e 5 Voorts
HET
*undvrk;
V. Af4.
XIU.
432 NATUURLIJKE HISTORIE
hp.t Voorts komen wij nu tot de opgave van
rundvee. ecn ^er middelen, het welk her meeste ge-
v Afd, rucht in Europa gemaakt heeft, namelijk
*l!i- het gebruik van het teer water. Dit middel
Hoofdft, *s ree(js vroeg in Engeland en ook in
Duitschland bekend geweest, althans in het
berigt uit Eerlijn , hier voren op bladz*
379 tot ^9 3 medegedeeld , vindt men er
melding van gemaakt ; naderhand hebben
zeer voorname Doéloren in Engeland er
over gefchreven, en er is aldaar en hier te
Lande verfchillend over dit middel gedacht,
niettemin heeft hetzelve onder onze Land»
zat-n nog al eenige opgang gemaakt: wij
zuilen deswegens een (luk mededeelen, van
het welk in de Leydfche Courant van den
2 Juni] des jaars 1769 gebruik is gemaakt,
en waarvan de echtheid der daarin gemelde
proef, ons door een kundig man en eenen
teunis snoek, te Reewijk, bevestigd is;
in hetzelve komen wel eenige zaken voor,
welke bij de opgave van de uitwendige ken-
teekenen der Veepest behooren, en daar ook
meestal bij gemeld zijn, echter hebben wij
er dezelve ingelaten, ten einde dit ftuk in
deszelfs geheel mede te deeleo. Zie hier
dan hetzelve:
„ „ De (leeds toenemende ziekte onder het
wuze door Rundvee, de fmertelijke gevolgen , die. de-
in-dek 1 van zelve noodwendig voor ons Vaderland heb-
Teerwa* p,en moet, en de zucht, om' iets te
brengen lót het algéir.eenë welzijn , mij aan-
gefpoord hebbende tot het zoeken van een
: ei-
VAN HOL L A N D.
eigenaardig middel , om deze verderfelijke HPT
kwaal te voorkomen of te genezen , heb ik RTJfVDVP'B»
niet kunnen nalaten aan her "algemeen van v. Afd-
mi jne pogingen dienaangaande ver (lig te
doen , te meer, dewijl dezelve zoo eane
zigcbare goede uitwerking gehad hebben,
dat ik op goede gronden me ene , door een
eenvoudig middel den Landman in (laat re
kunnen (lellen , om, onder ’s Hemels bij-
fland , een g-oo t gedeelte van hun Rundvee
te kunnen in het leven behouden/’
,, Vooraf dient men te weten , dat mij
|iii een allernaauwkeurigst onderzoek geble-
ken is, dat het hoofd als de zitplaats dar
ziekte van deze dieren moet aangemerkt
worden; dan, of dezelve juist daar haren
oorfprong neemt, laat ik ter beflisfing van
andere onderzoekers over; zeker is het on-
dertusfehen , dat men het hoofd zeer zwaar
verdopt en verkouden vindt, de keel en het
verhemelte gezwollen en met taai jen (lijm
bezet, de tanden los in den mond, en den
bek zoo teer en zwak, dat zij niet in (laat
zijn om eenig voed fel hoegenaamd van den
grond te kunnen opnemen , en het drinken
hun maar alleen mogelijk is.”
„ De ziekte neemt haren aanvang , en
wordt kennelijk , wanneer de melkbeesten
minder melk geven, minder eten en minder
herkaauwen , ja op het laatst met het een
en ander geheel uitfeheiden. Dc eenige
hulp , die men hun dan kan toebrengen , is
door het drinken ; doch de ondervinding
geleerd hebbende, dat het koud water, het
welk
/
434 NATUURLIJKE HISTORIE
HET welk men in deze omftandigheid in een©
MNDVEE. groote hoeveelheid doet gebruiken, niet an-
V. Afd» ders te weeg brengt , dan eene afgang van
donkergroen en zwartachtig vuil water, heb
fJ0Öld(T| Miji | j
ik bedacht geweest , om langs dezen weg
* de genezing te bewerken, door in plaats
van het koud water, eenen genezetiden en
verwerkenden drank te doen gebruiken. Te
dien einde heb ik eene proef genomen met
het afgetrokken Teerwater , zijnde een een*
voudig en teffens een geheel onkostbaar
middel, dewijl de Teer twaalf- en meerma-
len kan afgetrokken worden, en dan nog
bekwaam blijft tot het gewoon gebruik.'*
Bereiding „ Wat de bereiding van dit Teerwater
zelve*1 Ct belangt, hieromtrent heeft men maar alleen
op te merken, (zullende het overige uit da
genomene proeve genoeg blijken,) dat het-
zelve zeer klaar moet zijn, niet witter van
kleur dan witte Franfche wijn, noch hoo^-
ger dan Spaanfche wijn.”
,, Met dit middel heb ik in de verleden
maand April de volgende proeven genomen,
wanneer het Rundvee van willem ver*
duijn. Bouwman aan de Tempelkadc on-
der Reewijk , met deze droevige ziekte
bezocht werd; hij heeft er (naar mijn voor-
fchrift) op de volgende wijze gebruik van
gemaakt. Hif nam een groote kuip , en
vulde dezelve met een derde Moskovisch
Teer en twee derde water; dit wel door-
geroerd zijnde, liet hij het 24 uren ftaan
trekken, en fchepce vervolgens des morgens
en des avonds zoo veel er van af, als hij
tot
/
van HOLLAND. 435
tot gebruik van zijne reeds ziek geworden het
beesten noodig had. In plaats van het af- rundvee-1
gefchepte water, goot hij er weder zoo V. Afd.
veel versch water op, roerde het wel door, XI1**
en liet het Haan trekken tot dat hij het Koof
wederom noodig had; dit herhaalde hij da-
gelijks* tot dat de ziekte op zijn ilal een
einde nam. '*
v Dit Teerwater gaf hij den zieke bees-
ten , bloedlaauw gemaakt zijnde ; doch ver-
nemende dat zij het Teerwater met geen
groot genoegen dronken , vermengde hij
hetzelve met een gedeelte fijn gedampte
lijnkoeken en een gedeelte bloem van boek-
weit^ maar toen wat troebel zijnde, roerde
hij hetzelve in flesfehen door malkander , en
goot het door een hoorn in de keel. Aan •
de melkbeesten gaf hij des morgens en des
avonds 4 a 5 gewone flesfehen , iedere flesch (
met omtrent i pond de helfc lijnkoeken en de
helft bloem van boekweit gemengd, aan de
andere beesten gaf hij wat minder, gepro-
portioneerd naar de grootte van hunne iig-
chamen. Door deze behandeling heeft hij
van zijne melkbeesten omtrent j, namelijk
13 van de 18, in het leven behouden; ook
zijn door dezelve middelen herfteld een
Stier, benevens eenige Pinken en Kalveren,
«itmakende mede omtrent \ van het getal,
dat hij voor de ziekte in leven had. ”
,, Deze gelukkige uitkomst mij meer en
meer bevestigende dat er voltrekt zacht
voedfel in de maag moest worden gebragt,
en wel zulk voedfel, dat gemakkelijk door
de
43<S NATUURLIJKE HISTORIE
het
SINDVEF,
V. A:J.
XII L
Hoo-fdft .
Voeding
der zieke
beesten ,
door ge ma*
len mout
van gerst.
l
de keel kan pnsfe^en en ligt in de maag
‘worden verteerd, zoo hebbe ik uit alle de
voedfcls, aan mij bekend, geen bekwamer
kunnen uitdenken dan gemaien mout van
gerst.
,, De ondervinding die ik heb* hoe ge-
zond zulks voor de Paarden is ( pm des
avonds te dienen voor eene flobbering,) gaC
mij te meer hoop van eenen goeden uitdag*
Dc Brouwers en Scoakcrs van moutwijnen
weten allen, dac goede mout, van gezonde
gerst gemaakt, voor ruim de helft fmelc-
baar is, cn dat de overige deelen beftaan in
de -fijne bast van het mout, doormengd met
kleine grutjes , zijnde het gemalen mout
ook van die natuur, dat hec, nat gemaakt
zijnde, zoo zacht en fmerig wordt, dat, als
de Beesten het maar met de lippen konden
opnemen (dat hun gedurende cte ziekte ge-
heel ónmogelijk is, ) het zonder kaauwen
door de keel zoude pasleren ”
,, Cm gemeJde redenen , befioot ik op
den 12. Mei, aan teunis snoek , Bouw-
man onder Rceuwijk , een zak gemalen
mout van gerst, te zenden, om de Beesten ,
ingeval van ziekte , er mede te voederen »
waartoe hij reeds den 15. daar aanvolgeti-
de gelegenheid kreeg, dewijl er tWee van
zijne Beesten in het land ziek gevonden wer-
den, en eenige dagen later nog vijf ande-
ren , dus had hij in het geheel zeven zieken
Beesten, wélke alle uic het land op zijne
Hul zijn gebrrgt en op de volgende wijze be**
van HOLLAND- 437
' „ Men dekte hen. terftond den kop en h?t
hals met een kleed, om dezelve zoo veel RÜNDvrEE*
mogelijk te verwarmen en uit te broeijen v v. Afd.
echter zoo, dat neus en mofld vrijgelaten
werd; en men deed denzelven op reeds te Hoofdft*
vooren gemelde wijze enkel het Teer water
gebruiken , vervolgens nam men 3 pond gema-
len mout, en mengde daaronder een half-
pintje jenever, ter verfterking van de ver-
zwakte ingewanden , doende er alleen zoo
veel water bij, als er noo.üg was om het
mout behoorlijk nat te maken , want daar
moet niets droog in blijven; dit gaf men
den zieke Beesten .dagelijks in, alleen met dit
onderfcheid , dat men de kwantiteit van 3 pond
verminderde , naar gelang der proportie van
hunne ligchamen, en om ze niet te over-
voeren, vooral in het begin der ziekte, gaf
men hen deze 3 ponden in zes reizen.”
,, Het had in het eerst wat moeite om
het mout door de keel te krijgen-, doch
men vond, dat het echter zeer wel konde
gefchieden door twee perfonen , waarvan de
eene,, Baande aan de linkerzijde, den mond
openhield, en de andere aan de regterzijde,
met de hand zoo veel mout als hij vauen
‘konde, op zijde van de mond, zoo na in
de keel bragt als mogelijk was. Bij deze
gelegenheid bevond men dat de Beesten ,
de zoete fmaak van het mout gewaar wor-
dende, alle moeite aan wende om het te kaatx-
wen en door te flikken.”
,, Op deze manier de zieke Beesten van
gemelde teunis snoek gevoederd zijnÓG9
heeft
438 NATUURLIJKE HISTORIE
mr heeft hij er vijf van de zeven in hec leven
*ÜNDVEE- behouden.”
v. Afd. „ Een van de geftorvene Beesten gaf veel
Hoófdft ^oop vatn herftelling, dewijl hetzelve der-
tien volle dagen heeft ziek geiban, doch
na den dood geopend zijnde, bevond men,
dat eene zware verzweering in den hals .n
keel, den dood hact veroorzaak r. ”
,, Tot nader onderrigung, kan men hier
nog bijvoegen, dat hec mout met de hmd
moet ingegeven worden, en nier door een
hoorn, gelijk men in andere gevailen ge-
woon is, om dat men anjers re veel water
noodig heef om het mout door den hoorn
te doen paTeeren. ”
,, Als men de Beesten met mout voedert ,
moet men hun des morgens nuchreren , en
des avonds voor dat men na bed giac, 2, 3
è 4 pinten Teerwater geven naar de grootte
van hunne ligcbamen , doch des morgens
moet men , naar het ingeven van hec Teer-
water ^ een uur wachten voor dat men hen
met mout voedert.”
,, Tot ilot moet men hier nog bij voegen
ten opzigte van het Mout en Teerwacer,
het welk mogelijk op fommige afgelegene
plaatfen niet gemnkkelijk te bekomen is ,
dar men daarom niet werkeloos behoeft te
zitten, dewijl men reden heeft, om te den-
ken , dat n en van van alle bloem * en meel-
fpijzen, gen ergd in warm water, en dan
door een hoorn ingegeven, e n goeden uic-
ilsg te wachten heeft, mi s dat men geen
water afzonderlijk laat drinken, om de pias
niet
van HOLLAND.
439
HRT
met te vergrooten , want men is door eene
gedurige en naauwkeurige befchouwing vol RUNDVRE*
komen verzekerd , dat , indien er geen zacht v. Afd.
XIII.
voedfel in de maag gebragc wordt , de bees
ten tegen alle aangewende middelen aan , Hoofdft'
uit hoofde van het gebrek in den mond,
het welk hun de kaauwing verhindert, van
honger en gebrek moeten derven.”
Bij dir (luk dellen wij ook nog een an-
der lluk , het welk mede in dien tijd aan
den Leydfchen Couranrier, ter plaacfing ,
gezonden is, en betrekking heeft op de Et-
tergezwellen in de long waaraan de Koei-
jen lomdjds, na van de Veepest herdeld te
zijn , kwijnen en derven ; luidende hetzelve
als volgt:
,, Gezien hebbende in de Leydfchc Cou
rant, 1N°. 107, dat van de klein Lankuim-
fche inent* ziekte eerst gebeterde Hokke
lingen, na herdeld te zijn, en herkaauwd
te hebben , aan ettergezwellen in de long
gedorven zijn vijf, die geene medikamenten
gebruikt hebben , en ik federt A°, 1746
van diverfche \ andlieden verdaan hebbende,
dat aan dergelijke kwaal verfebeiden gebe-
terde beesten, na derzefver herdelling en
herkaauwing , ook insgelijks gedorven zijn ,
en mijns wetens daartegen tot nog toe geen
hulpmiddel is uitgevonden, zoo deele ik,
of het ten algemeenen nutte van zegen zijn
mogte, bij dezen mede een recept, dat ik
Uitgedacht en met fucces geappliceerd heb
F f aan
Genees-
middel te-
gen de et-
tergezwel-
len in de
long vaa
Koeijen ,
welke van
de Veepeit
herdeld
zija.
HET
HÜNDVEE
V. Afd.
XIJI
Hoofdil.
1
440 NATUURLIJKE HISTORIE
aan een mijner, van de natuurlijke ziekte
herftelde, Beesten, het welk mede, na (8
of 10 dagen) herkamwd te hebben, baar-
bij uüfcheidde, ja in ’c geheel niet meer at,
op den huid vol luizen raakte, de vier poo-
ien bijeen gefteld , rondruggig Hond te kug-
chen , en dus van dag tot dag verergeren-
de, zijn dood verwacht wierd. Ik kleinsde,
tot bijna aan de kook, in een nieuwe aar-
den verglaasde pot, op beglomde kolen:”
5, 6 pond koekebakkers honig.
4 pond gewone droop,
i wit kommetje fchoon water.
Ij wit kommetje lamp -olie.”
,, Na die vereeniging heb ik daarvan i
wit kommetje vol, met een versch gelegd
fijn geklutst hoender -ei, en \ pint versch
gemolken , nog warme , zoetemelk , wel
door een geroerd , alle dagen tweemaal ,
een uur voor den voerdjd, aan het beest,
door een hoorn , laten ingieten. Dit mid-
del, na eenige dagen innemens, uitgebruikc
zijnde, bleef het beest nog eveneens. Het
ten tweede reize ingegeven zijnde , begon
het iets aan ’t hooi der naast hem Haan de
beestgn te rieken. Het middel ten derde-
male uitgebruikt hebbende, begon het fbtn-*
tiids een enkel lokje hooi te vatten , doch
liet dat weder vallen , in ’c geheel niets
etende, alleenlijk levende van het ingege-
vene; maar het middel ten vierdemale uic-
gebruikc zijnde, begon het iets, doch zeer
wei-
van HOLLAND. 441
weinig, hooi te eten; hec middel ten vijf- h*t
demale uitgebruikt zijnde , at het greecig RUNDV£S*
door, en is, federt nog vele jaren , een aL v. Afd.
lerbest melkgevend beest geweest.’* xni.
Hoofdïi.
Hierop laten wij volgen de opgaaf van
een geneesmiddel in de Veepest, medege-
deeld door j. F. pascal te Berlijn , in hec
jaar 1770, luidende als volgt:
,, Een beproefd middel voor , en in
de ziekte van het Rundvee
j, \ $ Venetiaansch Mithridaat.
Alfemknoppen.
Wijnruit.
Nieswortel.
Speer- of Sr. Joriskruid.
Angelica.
Koper water. NB. Zoo. als her inv,fen~
dig 'gebruikt wordt. Zie Hoogduic-
fche Pharmacopea , op Vitriool Kof*
ferwasfer .
Heele zwavel.
Politrik.
Zaad van Bilzémkruid.
Wit Mosterdzaad.
Dille.
Venkel.
Asfa Foetida (Duivelsdrek).
Kamp her.
Mirrhe.
Wierook. ”
Van
Genees*
middel in
de Vee
pest, vol.
gens ]. t .
Pascal.
*
Ff 2
HET
ItUNDVEE
V. Afd.
XIII.
Hoofdft.
442 NATUURLIJKE HISTORIE
„ Van deze opgenoemde dingen doet men
een vierendeel pond uit den Drogist afzon*
derlijk halen, en naardien de Asfa Foerida
moeijelijk klein te maken is, laat men die
mede in den Drogist klein dampen, en al-
les klein gemaakt zijnde, in een bouteille
haringpekel, in een nieuwe pot Horten, en
alles daarin wel door den anderen roeren.”
„ Deze dingen aldus met de haringpekel
gemengd zijnde, laat men omtrent 6 uren
wel toegedekt liaan , opdat alles wei be-
hoorlijk uittrekt, terwijl hetzelve intusfchen
alle uren op nieuw omgeroerd moet wor-
den. Naderhand worden 6 kwart of bou*
teilles verfche Teer allencskcns daarbij ge-
goten, en alles met de Teer wel door een
gewerkt, en dus kan bet in dezelve pot,
in een koele plaats, wel toegedekt, beften-
dig bewaard worden. ”
„ Hiervan geeft men aan elk beest twee-
maal in het jaar , namelijk in de herfst en
in het voorjaar, wanneer het vee gezond
is, nuchteren met brood, zoo veel als in
een tinnen lepel, half vol, leggen kan, en
drie uren daarna geeft men het eerst voe-
der ; dit moet wel geobferveerd worden ,
doch het moet in het afnemen der maan
gegeven worden. Maar wanneer de ziekte
zich in de Jandftreken ontdekt, moet dit
elke maand in het afnemen der maan aan
het beest ingegeven worden.”
,, Aan jong vee wordt , naar mate des-
zelfs ouderdom , de helft maar ingegeven ,
doch
doch wel obferverende hun het eerde voe-
der drie uren tijds te onthouden.”
,, Dit middel is, door Gods hulp, in Pruis -
fen bij alle foorten van ziekten in der daad
beproefd geworden, en het is te beklagen,
dat de Bezitter van dit Recept hetzelve niet
eerder bekend gemaakt heeft , maar men
(leeds verwonderd zijnde, dat in de plaats
zijner woning het vee alle andere lieden fe-
dert vele jaren afge'lorven , en daarentegen
het zijne alle verfchoond gebleven is , zoo
is, op aan hem gedane vragen, federt ee-
nige maanden dit middel hier en daar bc«
kend geworden , men heeft zich daar-
van bediend, en in groote (lallen met vee
dit middel zoo beproefd gevondea , dat ,
feboon het vee krank geworden was, even-
wel alles wederom genezen is. .Bij, die
hetzelve, als een prefervatif, alle half jaren
gebruikt, die kan, onder Gods zegen, mee
zekerheid hopen , dat zijn vee door de ziek-
te niet zal worden aangetast, of ten minde
binnen weinige dagen wederom genezen zal.
Dit middel kan mede voorzigtiglijk gebruikt
worden bij Koeijen, die met kalf zijn, zop-
der vrees van ontijdig kalven.”
„ Men neemt (lechcs een klein flukj^
brood, waarop men het geneesmiddel, in
kwantiteit als hier voren (iaat, fmeert, en
het beest in den hals (leekt.”
„Bij eene meerdere aannader ing der ziekte
kan men dit geneesmiddel aan hec vee om
de acht dagen ingeven, eens *s morgens en
HET
RUNDVEE**
V Afd.
XIII.
Hoofdft.
444 NATUURLIJKE HISTORIE ;
HET alle morgen nuchceren in te geven, op die
rundvee,. manjer? ajs hier voren gemeld (kat.”
V. Afd.
Deze opgave, welke ingewikkeld en zeer
zamengefteld is , heeft niet veel ingang ge-
vonden , zijnde de bereiding voor den Land*
man niet zeer gemakkelijk ; evenwel zijn
er fommige ingrediënten in vermeld , welke
hier en daar afzonderlijk of op eene andere
wijze gebruikt zijn.
Het koperwater alleen is hier bijzonder,
en kan, behoedzaam gebruikt, nuttig zijn,
om dat men het in de ziekte der Paarden
bezigt. De Wierook, Mirrhe en Duivels-
drek komen insgelijks elders voor.
Op alle deze, meerder of minder ge wig-
tige , (lukken zullen wij nu nog eenige
kleinere Rukken laten volgen, welke, of
door eenvoudige inlandfche Landlieden, of
door Buitenlanders volgens hunne onder-
vinding, zijn medegedeeld, en in de Leyd-
fche en andere Couranten van dien tijd ge-
plaatst. Het eerde is geplaatst in de Utrecht -
fche Courant , en van den volgenden in«
houd :
„ Utrecht den 6 . November 1769.
Ons van voorname hand toegekomen zijnde
een Recept van een expert bevonden mid-
del tot behoud van het Rundvee regens de
btf nettel ij ke ziekte, achten wij het onzen
pligt, herzelve ten nutte der Ingezetenen
van deze en andere Pro vin tien gemeen te
maken. ”
35
Re-
BET
R.UNDVE*.
van HOLLAND. 445
RECEPT tegen' de BESMETTE-
LIJKE ZIEKTE van het
RUNDVEE.”
Om ten eerfle te gebruiken , ah
dezelve befpeurd wordt”
V. Afd.
XIII.
Hooidft'
Neem drie Eijeren met de fchalen , „ ?f?e,es;
' . _ _ midrlpi
een hand vol roet uit den fchöorfteen en
middel te*
gen deVee*
een oort of pintje raapolie; dit alles wel pest, ge-
door een gemengd en het beest alle dagen braikt °P
bij continuatie ingegeven.” avJ-U2C
„ Neem voorts leem, meng die met wijn- horst.
azijn en fmeer daarmede het beest over den
ruggraad tot aan den ftaarc , dek het met
dekens wel toe in veel (Iroo ; zet het ver-
volgens op paardemesc , maar niet ai te
bedompt , vermits het beest luchtig (laan
moet. ”
„Dit Recept is , bij continuatie, gebruikt
op den Huize van Nexelhorst , en zijn
alle, die het gebruikt hebben , gebeierd ,
Ut zeventien in getal”
Het volgende vindt men in de Leydfche
Courant van den 7. Maart 1769:
,, Leydsn den 7. Maart. Wegens de pen*e*-
bedroefde vefzi^ktb is ons verzoent cte de Vee_
volgende rem&die het Publiek mede te pest, uit
deelen . ” L<yJ*n
„ De ondervinding en rede leerr , dat
de zouten, en wel bijzonder de fal peter,
de bederving van al wat vieesch is weder-
F f 4 itaat o
445 NATUURLIJKE HISTORIE
*ET ftaat: dus is die een gemakkelijk en goed-
Rundvee k00p geneesmiddel, de gezonde beesten in
v Afd het water, dat zij zullen drinken, dagelijks
eenig falpeter tefmeken, meer of minder,
Hoofdft. . , ■ » i j
naar vereisen, om daardoor (met Gods ze-
gen ) dezelve te preferveren tegen die be-
derfelijke ziekte, zoo veel doenlijk is: maar
zoo haast men bemerkt , of uit de omflan-
digbeid oordeelt, dat eenig beest die ziekte
onder de leden heeft en aanftaande is, zoo
zal eene llerke aderlating den aandrang van
het bloed en de ziekte wel wat verminde-
ren , maar geenszins wegnemen , daarom
zullen verdere hulpmiddelen noodig zijn.
Vooraf de wijze en voorzigdge voorzorgen ,
door onze Lands Vaderen voorgefield , in
acht nemende, oordeelt men, om vele re*
denen en ondervindingen, dat het volgende
dient te worden in acht genomen: „ Dat,
na de llerke aderlating , ter bekwamer plaat-
fe eenig azijn met falpeter door het water
• gemengd, in meerder hoeveelheid, gegeven
worde, na alvorens een ledig ei , met versch
roet uit den fch orfteen gevuld, inde keel
geduwd te hebben, opdat het zieke beest
zulks verzwelge , en dat men vooral niet
verziiime eene fte-ke wrijvinge der rugge-
graat en ce noodige ontlastingen. Zulk een
ei, met roet opgevuld , kan twee of drie
dagen achter den anderen herhaald worden ,
wanc dan zal de ziekte termineren. ”
Het gebruik van zouten , het zij enkel
of vermengd , is mede aanbevolen tot her-
ilel»
van HOLLAND. 447
flelling van de zieke beesten, of ten minde fIET
ais een prcfervatief in de Veeziekte. Zoo RUNC>VhR'
vindt men, in de Gazet te des Pais- Bas, v. Afd.
een berigt aan het algemeen, gedagteekend
Brusfel den 4. Junij 1770, waarin het ge-
bruik van het bergzout zeer kerk wordt Genees*
aanbevolen, wordende door den Schrijver
van dat berigt beweerd: dat het bergzout pëSt , nle.
( Sel de Roche ) , of het zeezout ( Sel Ma degedeeid
rin') , met even gelijke hoeveelheid klei “ic Brus'
tot pen klomp vermengd, een prefervatier
middel is tegen de befmettelijke ziekte on-
der het Rundvee, en tevens als zeer ge-
fchikc tot verbetering van het vleesch , en
dek de hoeveelheid zout op een half once
in de 24 uren.
Nog vondt men in de Leydfcke Courant,
van Maart 1765;, het volgende geplaatst:
,, Leyden den 5. Maart. Men ziet hier Ander
de volgende remedie voor de ziekte van geneed
het RUNDVEE.” middel m
,, Het Rundvee, zoo lang hetzelve nog de Vee*
gezond is , alle morgen te laten ingeven degedeeid
pen tinnen lepel vol ordinaar zout. Wan- uit° Uy.
neer men befpeurt , dat het Vee de befmet*
teffke ziekte onder de leden heeft, of reeds
begint ziek te worden , dan terftond aan de
zoodanige Beesten voor, achter de lchoft,
ter zijde, en digt aan de ruggellreng het
haar te laten wegfeheren ter grootte van
een hand, vervolgens in den huid op de a£*
gefchorene plaats te laten doen een incifle
Ff 5 of
HET
RUNDVEE,
V. Afd.
XIII.
Hoofdft.
Genees-
middel in
de Vee
pest , dcc r
de Bruns*
448 NATUURLIJKE HISTORIE
of fnede, alsdan die plaats te wasfchen met
wijn - azijn , en daarop te leggen een Spaan»
fche Vlieg- pleister , redelijk dik gefineerd,
waardoor de brand der ziekte van de in-
gewanden wordt afgetrokken. Als de eerfte
Spaanfche Vlieg geen effeét mogt doen,
dan moet men een tweede of ver fche pleis-
ter daar opleggen, en continueren tot das
men ziet dat de Beesten beginnen te avan-
ceren. Men moet dezelve haar ordinaar
voeder blijven geven , doch echter fpaar*
zaam. Wat gerstemeel door het water ge«
roerd, is zeer goed voor haar drank, die
eenigzins kauw moet zijn.”
„ iNB. Men moet zorg dragen, dat de
Beesten aan de pleisters niet lik-
ken, en men firooit onder dezel-
ve korte paardenmest. ”
y I
Het voornaam fte van dit geneesmiddel is,
buiten het zout, het zetten van een Spaan»
fche Vlieg, dat voorzeker veel nut kan doen
ter afleiding der fmetfloffen , zoo als dit
wegens het zetten van Setons en fontanel-
len, breeder, is betoogd.
In een onzer inlandfche Couranten van
het jaar 1769 vond men ook het volgende
bekend gemaakt:
,, Munster den 17. November . Bij de
tegenwoordige , op nieuw zoo in dit Bisdom
als naburige Landen ontllokene , fierfte on-
der het Rundvee, volgt men alhier het Re-
cept
van HOLLAND. 449
cept der Koninkl. Britfche en Keur - Bruns - met
•wijk - Lunenburgfche Oeconornifcne Socie RUNDVE2é
reit, bet geen in de Hanovcfche en de ver- v. Afd.
dere Brunswijkfche Lanaen mede van een
verwonderlijk effeft geweest is en nog is , ' 0 *
hierin beftaande:” wijk - Lu»
,, Men aderlaat het Vee; men neemt een^c>co-
deel gemeen keukenzout en een deel* iene- nomirche*
verbeziën, gelïooten, en geeft , alle morgen socuteic
ieder Beest daarvan op een Huk of omfnêe bekcrid
Brood , zoo veel als men met vijf vinge- maata*
ren vatten kan, en om den anderen dag,
of twee a driemaal ’s weeks , ilri kt men
met een kwastje van uitgeplukt linnen het
Beest een weinig Balfem Sulphuris in de
beide neusgaten. ”
,, Wel is waar, dat de Boeren, zoo bier
als elders, door hunne eigenzinnigheid niet
te raden , en onachtzaam , ja wederhoorig
zi n om na te volgen de geringe moeite en
kosten, die zorgvuldige Land- en Bouw~
heeren, met fucces, aanwenden; doch door
de vlijt van dezen wordt ook veel gezond
Vee gepreferveerd en behouden, temidden
onder die, welke over 5t verlies van het hunne
klagen. De blijken hiervan zijn menigvuldig,
Zoo in het zorgvuldig als zorgeloos geval ;
en om met weinige woorden te doen aan-,
merken, wat in tijden van Pestziekte onder
Menfchen gebleken en uit de Hiflorien on-
loochenbaar te bewijzen is, heeft men Hechts
de Oostenrij kfcke en Saxifche An alen na
te Haan , waarin men , met bewondering, op-
meiken zal, hoe in de vorige Eeuw bij de
Pest
/
45o NATUURLIJKE HISTORIE
het Pest te IVeznen en Leipzlg , in de ecrst-
RUIvDV’E2, genoemde Stad geene order tot confervatie
v. Afd. en aanwending van behoedmiddelen plaats
X5IÏ» had , en die ganfche Stad op weinige zie*
Hoofuiï* jen na uitilierf, terwijl te Leipzig de zorg-
vuldig aangewende middelen zoodanig ge-
zegend wierden , dat het getal der dooden ,
naar proportie der beide Steden , in geene
gelijkheid kwam met de plage, ïn welke
zij beiden deelden. Wij fpreken alhier en-
kel als pligtig ter aanmaning van zoodanige
middelen , o\*er wier niet -aanwending de
verwaarloozers klagen of deswegens in zich
zei ven berusten kunnen,”
In deze opgave wordt het flrijken van de
Balfem Sulphuris in de neusgaten der Koei-
jen aanbevolen; men weet, dat deze bal-
fem door geheel Duitschland ^ en bijzon-
der in het Hanoverfche , IVestphaalfche en
Munfterfche , als een algemeen huismiddel
onder de Lanllieden re vinden is, en dus
is het ook niet vreemd , dat men dezelve
in de Veeziekte heeft aanbevolen en be«
proefd. Wij hebben, om hec mede te be-
proeven , ons, ten tijde der Veepest, een goe-
den voorraad van dezen Balfem verzorgd,
en van dezelve aan verfcheïden Landlieden
er van gegeven , om niet alleen in de Vee- -
pest, volgens het medegedeelde vo.orfchrifc,
maar ook in fommige andere gevallen, als
in de neusdrop enz., te gebruiken, en daar-
mede , vermengd met wat azijn , bier of
witte wijn, de muil en neusgaten te was-
fchen ,
van HOLLAND. 451
fchen , en ik heb het genoegen gehad van HE*
dezelve te vernemen , dat zij het met goedRÜNDVEE#
gevolg hadden gebruikt. Ik heb het aan V. Afd.
vier beesten beproefd , welke aan de Vee- XIIU
pest ziek waren, en aan dezelve niet alleen 1 oof IC‘
den muil , maar ook het aarsgat er mede
laten was fchen , en een weinig van de Bal -
fem Sulphuris , vermengd met roetwater ,
zoo goed als mogelijk was , door middel
van een tinnen fpuir, als een klisteer, in
den endeldarm gebragt , na dat den vuilen
harden drek er was uicgehaald. Van deze
vier beesten zijn er drie gebeterd , en ik
had gaarne dezelfde proeven herhaald, maar
de meeste beesten, in den omtrek, waar
ik buiten woonde, reeds geftorven, en fom-
mige Landlieden ni^t te raden zijnde, zoo
is het verder onderzoek bij ons achterge»
bleven, en wij geven het derhalve niet an-
ders op , dan als een zeer zeker berede-
neerd middel om het bederf, door de fmet-
üoffe veroorzaakt , in de neus en muil , en
mogelijk ook in den endeldarm, te kunnen
matigen.
Verder deelen wij hier ook med® een
Recept , aan ons uit het Munfterfche toe-
•gezonden , zoo ter voorbehoeding in de
Veepest, als ter genezing van de beesten,
welke aan dezelve ziek zijn, zijnde het van
den volgenden inhoud:
„ Mld*
45- NATUURLIJKE HISTORIE
HST
RUNDVEE»
V. Afd.
XIIT.
Hoofdft.
,, Middel , #0* gezonde Vee
voor ds aanflekende ziekte te be-
veiligen , en het daardoor
aangetaste te genezend ’
Gerees Het middel om bet gezonde Vee te
iTde^Vee* beveiligen , betond in het volgende:”
pest, me „ Men nam Meesterwortel {Laferpt-
degedeeid tium ) , Bergpeterfêlie ( Oreofelinum Mon -
Itruvfter- tanum ) ■> Longekruid ( Puimen aria ) mee
jehe. de wortelen , en Alfem ( Abfynthium ) ,
van elks even veel , groen en frisch onder
een gehakt , en met een gelijk deel zout
vermengd ; hiervan maakte men klompen
in gelijke porden , elk zoo groot als een
kloeke vuist, en liet het Vee hieraan da-
gelijks, des morgens en des avonds, voor
het plegen of voederen, lekken; dit mid-
del ftrekt, in de Veepest, flérk ter voor-
behoeding, en de ondervinding heeft althans
geleerd , dat , zoo lang als het Vee die
klompen gaarne lekte, er geene kenteekenen
van de ziekte aan hun befpeurd werden ”
,, Wijders hebben ook eenige inwoners
door hunne Koeijen het volgende laten ge»
bruiken , en zich daarbij wel bevonden. ”
,, Laurierbladen ( Laurus ) , Zevenboom
( Sabina ), en Wierqok kruid (Thy mus j),
van elks een hand vol. Knoflook QEfchu-
lotta ), Sneelook of Bieslook, Gioenlook
( Forum Se&ile ), van elk een lood; dit
kookte men in twee mengelen wijn, afge-
kookt zijnde, goot men het door, en deed
er een half pint azijn door; men g:f dit
het
van HOLLAND. 453
liet Vee eens daags door een hoorn in, en
zoodra men puistjes' in den muil begon te RÜNDVEe*
befpeuren , waschte men er den muil en de v. Afd.
tong mede, om den brand te verkoelen.” TTXÜ/*
,, Het middel ter genezing van het Vee,
bet welk reeds door de ziekte was aange-
tast, was zamengëlldd als volgt.”
,, Men nam een paar handen vol afge-
plukte rijpe ■ Vlierbezicn C^ Baccae Sambu*
ci ^ , twee handen vol groen of gedroogd
Varenkruid Q Filix Osmunda *) : deze krui-
den moeten beiden wel geftooten en het fap
daaruit geperst worden ; dan nam men vier
lood Schapenboonen, en twee lood Veneet-
fcbe Driakel : dit alles kookte men in een
nieuwe of zeer zuivere aarden pot, opeen
matig vuur van glorende kolen; als bet een
weinig gekookt was, kruimde men al wrij-
vende daarin een iluk roggenbrood , ter
grootte van een hoenderei , of meer, tot
het alles een dikke pap werd, als een con-
cerf; hiervan gaf men het kranke Vee twee
lood in, met een aftrekfel van Vèronica of
Eerenprijs, op witte wijn gezet, met wat
water, en men herhaalde dit dagelijks, tot
men befpeurde , dat het Beest beterde ,
waarna men de hoeveelheid allengs vermin-
derde.”
Dit is woordelijk het bij ons ontvangen
voorfchrift van deze middelen , die zeker-
lijk veel verfchillen van die , welke wij
reeds hebben vermeld, doch niettemin hun-
ne opmerking overwaardig zijn , om dat in
het
454 NATUURLIJKE HISTORIE
het het ëene de Ui] en , Look en andere be-
hundvee. hende kruiden voorkomen, die genoegzaam
V. Afd. bij alle Veehoeders in ons Land, en bij-
ïioofdft zorj^er frankrijk en Duitschland , op
de (lallen gebezigd worden , ja bij de Ou-
den, en vooral bij virgilius in zijne Land-
gedichten als behoedmiddelen voor het Vee
worden aangeprezen. Het kat ft e dezer
voorfchrifcen heefc tot voornamen grond de
Driakei ; dit is al mede een der oudfte en
vermaardfte remedien, welke in de Veepest,
bijzonder bij de Italianen , békend is, en
offchoon het door fommigén wordt afge-
keurd, zoo komt het aan ons zoo verwer
pelijk niet voor , of het zoude nader te
beproeven zijn.
Ten aanzien van het gebruik der uijen
in de Veepest, deelen wij hier nog een be-
rïgt mede, het welk door den Eerw. Heer
benjamin sowden, Predikant in de Engel-
fche Gemeente te Rotterdam , is bekend
gemaakt 3 pijnde van den volgenden in-
houd:
,, Aan het Algemeen . ”
„ Ik kan mijne Medeburgeren op goed
nüddeVin gezag verzekeren , dat, eenige jarcn geleden,
de Vee wanneer er alhier en in het Noorden van
pest, me- Duitschland eene befmettelijke ziekte ( ge-
doordBCld 15Jk *n ^eze ^a§en) onder het Rundvee
«owDiir. heerschte, men de volgende eenvoudige re-
medie, niet zulk een goed gevolg, in het
District van Calle in het Hertogdom van
Mee-
Ian HOLLAND. 455
Meckknburg gebruikte, dat niet een enkel
beest , waaraan het geappliceerd is , aan die
ziekte is gellorven. n
,, Wanneer men bemerkt, dat een beest
van deszeifs voedfel walgt , en het niet naar
gewoonte cec , moet men een touw , be.
hangen met bosfen versch geplukte uijen,
om deszeifs hals binden, of yerfche uijen
ontbrekende , dan de uijen laten fchillen :
deze uijen trekken het vergif van het zieke
beest zoo (lerk na zich ^ dat dezelve £dë
uijen ) zich den volgenden dag vertoonen
als waren zij half gaar gekookt; men moet
dezelve dagelijks met verfche uijen verwis*
felen, en de zoodanige, die men telkens
van ds hals van bet beest üfdoet, moeten
wel zorgvuldig onder de aarde begraven
worden, nademaal dezelve op de aarde blij»
vende liggen, den dood zouden veroorza-
ken aan alle vogelen, die dezelve aanroer-
den. Na verloop van eenige dagen , zal men
fommige der beesten eene zeer groote kwan-
titeit (lijm uit neus en mond zien loozen i
andere krijgen weder een geweldige afgang,
en in het gemeen worden zij bevangen mee
eene (lijvigheid en zwelling der pootéh ;
doch door het aanhoudend gebruik van de-
zen halsband met uijen zullen alle deze toe-
vallen allengskens verminderen, totdat het
vee volkomen herlleld is.’*
,, Het zoude mede zeer nuttig zijn, dat
men bosfen uijen overal in de (lallen hing. ”
,, Nademaal nu deze remedie noch kost-
baar noch moeijelijk is , is dezelve zeker
G g waar-
«KT
HUNDVESj
V. Afd.
XI U.
Ho o f dit *
456 NATUURLIJKE HISTORIE
*ET waardig , dat zij worde in het werk ge~
rundvee. ^cid: indien dezelve mislukt, kan hetgeen
v. Afd. kwaad doen; gelukt het, dan zal het voor
*nJ: het algemeen van zeer groote nuttigheid
00 * zijn : om deze redenen dan beveel ik het
ernltig aan de attentie van het algemeen,
en aan den Goddelijken zegen onder het
gebruiken; en in dien men er bate bij vindt,
verzoeke ik daarvan in gefchrifc te worden
geadverteerd. ”
(Was get.}
RENJ. SOWDEN,
Predikant van de Engelfche
Gemeente te Rotterdam.
Dit hulpmiddel , hoe eenvoudig ook, heeft
veel bijval onder onze Landlieden gevon-
den, het zij uit eene vooringenomenheid
voor de uijen , welke zij als een oud hulp-
middel in verfcheiden ziekten van het vee
aanmerken, het zij om de min kostbaarheid
van dit middel, het welk zij veelal bij de
hand hebben.
Wij laten hierop nog een ander voor-
fchrift volgen, het welk in het jaar 1796
in een der inlandfche Couranten is geplaatst,
'zijnde aan den Courantier uit Amflerdam
toegezonden , en dienende niet alleen ter
genezing van het vee, maar ook ter reini^
ging der Hallen. Zie hier hetzelve:
Am-
5*
van HOLLAND* 457
5, Amsterdam den *7. Februarij. Tot
redding van het zieke Hoornvee , en bevei- RUNDVEi-
liging der gezonde voor de befmecting , v. Aftfc
wordt bet volgende beproefd middel bekend xiii.
gemaakt: ” Hoofdfta
„ Een ziek beest moet terftond ingege- Genees-
ven worden dit middel. Neemt gort, 4 on mid^el itt
een, kookt dezelve in rijkelijk water, een ^st ^
halfuur lang, tot dat er 5 pintjes overblijver zuiv*-
ven 5 doet er bij 15 handen vol vlierbloe- der
men en een pintje wijnazijn, (in een pot
van Heen): laat dit een uur heet Haan trek-
ken , met het af kookfel van de gort en dam.
azijn, perst het daarna door een linnen doek
ilerk uit, en fmelt bij het doorgedane vocht
een once falpeter ; laat deze drank , warm ,
alle dagen altemaal ingegeven worden, in
drie porden verdeeld, driemaal op een dag;
laat deze drank alle dagen frisch gemaakt
en ingegeven worden, zoo lang tot 14 of
1 6 dagen; ook moet hetzelve zieke beest
om den den anderen dag z once felderij-
zaad, geflooten, met warm water, ingege-
ven worden ; een vierdubbelde doek , met
azijn, moet gedurig om den kop geflagen
zijn, dikwijls vernieuwd. In de eérlle vier
dagen geen voed fel nuttigen als de drank*
Zoodra het ziek wordt , moet het uit de
Hal in de open lucht gebragt worden , met
een azijndoek om den kop, zoo lang tot
dat de Hal gezuiverd is, (zie Opmerking)
vervolgens veel te drinken geven.”
,, Opmerking omtrent de ft allen? Wam»
neer in een Vlek de befmecting zich open-
Gg 1
HET
St'JNDVEE,
V. Afd.
XIII.
«oofdft.
458 NATUURLIJKE HISTORIE
baart, is ieder Landman verpiigt, ("welke
in die ftreek woont), deze middelen in acht
te nemen * rondom hunne ftallen te rooken
met buskruid, en benfoin, opdat de be-
fmetting van hunne ftallen geweerd worde.
Maar de befmetting reeds in hunne ftallen
zijnde, het welk men befpeurt wanneer
een uit de beesten de ziekte krijgt, dan
moeten alle de beesten uit de ftal°gedaan,
en in de open lucht gebragt worden , mits
op die plaats , daar ze ftaan te rooken met
de vorige fpecie; deftal, wanneer 4e bees-
ten er uit zijn, eerst van onder tot boven
met fchoon water zuiveren, dan een vuur
branden van eikenhout, (geen turf), ver-
volgens gaten van boven in den ftal maken ,
zoo, dat er de regen niet door kan, dan
met buskruid, mirrhe en kamfer den ftal
berooken; wanneer dat nu gedaan is, moe*
ten de beesten er in gebragt worden , (uit-
genomen het zieke beest, ’t welk best is
afzonderlijk geplaatst te worden), en ieder
beest moet om den tweeden dag 2 oneen
engelsch zout, en 1 onze pieterfelij • zaad ,
geftooten , met warm water ingegeven wor-
den , ook geen azijn fparen om den bek en
de neusgaten mede te wasfehen , ook wel
een itukje mirrhe in den bek fteken: alles
naauwkeurig waargenomen zijnde, zoude tot
een middel van veel dienst kunnen verftrek-
ken.”
Wegens deze middelen hebben wij hier
«iets bij te voegen , dan eene aanmoedi-
ging»
van HOLLAND. 459
ging , om van dit voorfchrifc , ter zuive- hbt
ring der ftallen, als mede van het roken met RUIVI^veEi
mineraalzuren , in tijden van Veepest, ge- V. /Vfd,
bruik te maken , en gaan voorts over tot Xl”‘
het mededeelen van een middel , het welk °°
uit Utrecht \ s medegedeeld , en in de Utrecht -
fche Courant, in het jaar 1769, bekendge-
maakt, zijnde van den volgenden inhoud:
„ Utrecht den 13. November. Wij Middel
hebben in een onzer vorige Couranten , in de Vee-
(zie hier voren bladz. 445. 3 op voorname Pest>
recommandatie, onzen Lezeren medegedeeld ^®ge^cld
een Recept van een expert bevonden mid- rtcht°
del tot behoud van het Rundvee bij de,
thans op nieuw grasferende, befmectelijke
ziekte. Wij achten in de tegenwoordige
beklagelijke omlïandigheid van een alge-
meen gevaar zeer opmerkenswaardig , dat
in dat Recept ook wordt voorgefchreven
de beesten op. paardenmest te zetten , en
dit (poort ons aan , om onzen Landgenoo*
ten ook mede te deelen van wat effeft de
uitdamping der Paarden zelve op de zieke
beesten , volgens getuigenisfen van de vo-
rige Eeuw, en nu van vqor korter ja ren ,
* bevonden is:”
5, ï. Vindt men in de Jaarboeken van
Saxen aangeteekend , dat men aldaar in den
jnre 1643 eene gruwzame (terfre onder hec
Rundvee had, waardoor duizende beesten
nedergeveld wierden ; dat alle middelen te
vergeefs waren , uitgenomen het eenige vaa
de Beesten in Paardenftallen digt bij de
Paarden ie zetten , en dat niet alleen de
Gg 3
HIT
SLUNDVEE'
V. Afd.
XIII.
Poofdft,
460 NATUURLIJKE HISTORIE
befmetie Beesten op die wijze weder ge -
1 zond , maar ook de gezonde, met de zieke
bij de Paarden {taande , niet aange/loken
wierden. ”
,, 2, Blijkt bij een echten Brief uit Kop*
penhagen , van den eerften dezer tegen-
woordige maand November, dat die oude
ondervinding ook aldaar bevestigd bevon-
den is ,, In de vijf laatstverleden jaren
( luidt die Brief) heeft de fterfte alomme
hieromftreeks tweemaal gewoed. De eerfte-
maal fiierf ook op zeker Landgoed al het
Hoornvee , uitgenomen eenige Koeijen , die
men gewoon was afzonderlijk in den Paar -
denflal bij de Paarden te zetten » Deze
werden, in de weide gedreven zijnde, me-
de ziek; doch men bragt dezelve in den
Paardenftal terug, en zij beterden volko -
men . De tweedemaal ftierven op nieuw
alle de Hoornbeesten in de ganfche nabuur-
fchap ; doch die , welke men op den /lal
bij de Paarden hield , bleven gedurende
den tijd , toen de flerfte ten fterkfle woed -
de , frisch en gezond, zonder de minfïe
aanfleking te lijden Wat merkwaardig
behoedmiddel (wordt in dien Brief er bij-
gevoegd) indien de uitdamping der Paarden
den Koebeesten zoo heilzaam is , als de uit-
damping der Koebeesten den teringkoortfi-
gen Menfchen. ”
Dit berigt is een der zeldzaamfle onder
allen , en het fchijnt als of dit aangehaal-
de , uit de Jaarboeken van Saxen , aan alle
Ge-
▼ a n HOLLAND. 461
leerden, en inzonderheid aan onzen opmerk-
zamen Prof. camper, oncfnapc is. Het mid-
del fchijnt zeker vreemd, doch laat niet na
te bevestigen , dat de Veepest onder de
Runderen dezelve alleen treft, en geen an-
der foort van vee, het welk met haar ge-
zellig in de weiden en op de (lallen ver-
keert, als daar zijn voornamelijk de Paar-
den, Schapen en Geiten, terwijl in het te-
gen o vergezelde geval de Runderen niet vat-
baar zijn voor den damp of droes der Paar-
den , of het ongans der Schapen. Men
weet, dat verfcheiden Boeren er voor zijn,
om zieke Koeijen, van wat aard de ziekte
zij , veeltijds op paardenmest te (lellen , en
dat daartegen eenige Paardentuifchers de
droefige paarden (lallen met koemest en droo
bedrooijen : hoe dit alles zij , de opgave
dezer remedie is zoo verwerpelijk niet, of
dezelve kan gemakkelijk beproefd worden.
Het hier volgend behoedmiddel , door
den Heer charnu voorgefchreven , verdient
mede in aanmerking te komen. Zie hier
hetzelve , zoo als het in de Utxechtfchê
Courant, in Oflober 1769, in het Neder-
duicsch is bekend gemaakt:
Gg 4
Ut-
R.UNDV1I4
V. Afd.
XÏ1I.
Hoofdilg
5?
4 6 ft NATUURLIJKE HISTORIE
,, Utrecht den 24. OEïaber. Men
*ÜNDVEE’ alhier het volgende
V. Afd.
” BEHOEDMIDDEL tegen de besmet-
• 0 9 telijke ziekte onder het RUND-
VEE, voor gefchr even door den
'Heer charnu , Lid der Fe-
terinaire Schokte Lions.
Behoed. ,, Onder alle onvermijdbare voorzorgen,
?nid elen geraden heb toe behoud van het Vee
pest, vol. aan te wenden, zoo in ppzigt tot het voe-
gens het der, den drank enz., als ten aanzien van
voorfchnftanc}ere noocjige zorgen in de (lallen, om
vancdAR^ajje • overbrenging van befmetting te belet-
ten , is allernoodigst het Vee terftond ader
te laten en het den volgenden drank in te
geven.”
,, Neem 3 lood Salpeter , een lood Dak
y els drek en een half lood- Kina : ”
„ Meng dit alles onder een , laat het
ontbinden in 6 oneen of een vierde van een
pint Kamfer - Brandewijn , en geeft ieder
Beest dien drank vier morgens achter den
anderen in; houdt dan twee of drie dagen
daarmede op , en herhaal de gifte zoo lang
en dikwijls, als de vr^eze voor de befmet-
ting zulks vordert.”
„ Daarenboven, in plaats van de Bees*
ten buiten de (lal te brengen , om ze te
laten drinken , moet men aan dezelve liever
water voorzetten , het welk te voren met
een weinig azijn gezuurd is.”
„ E:n-
f van HOLLAND. 463
,, Eindelijk moet men, als zij des avonds hbt
uit de weide op den flal komen , den bek en RUNDVESJ
de neusgaten wasfchen met water en azijn , van v. Afd.
elk even veel, en een (luk duivelsdrek in XI***
den bek fteken, dat er den ganfchen nacht • ‘
in dient te blijven.”
„ Dit zijn de eenvoudige en minst kost-
bare middelen, met welke men de Beesten
kan behoeden tegen de ziekte.”
„ Om zich echter met de meeste vrucht
daarvan, te bedienen , behoort men niet te
wachten, tot dat de ziekte op een ftal of
in een dorp met volkomen zekerheid zich
vertoont; want het is integendeel volftrekt
noodig, dat men van deze behoedmiddelen
gebruik make, zoodra men in de buurt maar
eenig gevaar bemerkt, al was het op een
afftand van 6 of 8 uren, naardien men al
wachtende , en de ziekte ondertusfchen
voortloopende , in gevaar geraakt , en de
Beesten de ziekte krijgen , eer de befmet-
ting bemerkt wordt, wanneer alle hulpmid-
delen vruchteloos zijn, en er niets over-
fchiet, dan dat men de ziekte tracht te ge-
nezen , waarin men nogtans niet weinig zwa*
righeid ontmoet. ”
„ De bovengemelde Heer charnu door
het Gouvernement der Oostenrijkfche Ne -
der landen ontboden en naar het Luxem-
burgfche gezonden zijnde , heeft reeds al-
daar een menigte Vee , offchoon ter ftcrke
proeve gefield, door dit middel behouden ,
het geen aldaar in druk , bij Exempla-
ren uit de. Koninklijke Drukkerij van
Gg 5 Brut-
4Ö4 NATUURLIJKE HISTORIE
het Brusfel derwaarts gezonden , aan alle de
ru dn vee» Boeren medegedeeld wordt*”
' v* Afd-
^xiii. Eindelijk voegen wij hier nog bij eene
Ho of dn. 0pgave van geneesmiddelen , welke uic
Noórdholland medegedeeld, en in een on-
zer inlandfche Couranten bekend gemaakt is»
,, REMEDIE voor het zieke
• RUNDVEE.”
Genees- ,, Wanneer een Beesc ziek wordt, neemt
middel in men het uit den Hal van de gezonde Bees-
^est^uk ten en P^aatst ^ec in een Rkuur, en
NooMol als het een dag ziek geweest is , wordt het
land me- in den hals of de Haart adergelaten, en i
degededd. a s aarden koppen bloed afgetapt ; vervol-
gens dekt men het zieke Beest met een
kleed: men fpuit, twee- a driemalen in 24
uren, met azijn in den neus, en wascht den
mond van binnen , benevens de tong en tan-
den , met doeken in azijn gedoopt , het
geen men mede drie - a viermalen in 24 uren
herhaalt , als wanneer het Beest zich uic
neus en mond van vele taaije flijm ontlast;
men geeft het altoos laauw water te drin-
ken , te weten , telken rei ze een aarden kop
4 a 5 te gelijk, zonder meer, en men her-
haalt dat nu en dan , zoo wel des nachts
als bij dag; eindelijk neemt men een Huk
tarwen brood, in gemeene fijroop gewen-
teld , het geen men diep in den mond ach-
ter de tanden van het Beest Heekt om te
eten ; doch indien het niet eten wil , houdt
men
f
* van HOLLAND* 465
men wel eens den mond van het Beest toe , «et
opdat het brood er niet uitvalle, maar door- RÜNDVEE»
geflikt worde.” V Afd.
„ De bovengaande Remedie is met ge- XI1**
wenschten uitflag in Noordholland geap-
pliceerd aan 20 Beesten , die alle gebeterd
zijn, terwijl nog één, het welk ook ziek
was , maar deze Remedie niet kreeg , ge-
florven is.”
Bij alle de hier voren medegedeelde Huk-
ken, kunnen wij niet nalaten ook een Huk
van later tijd mede te deelen. Het is ge-
plaatst in het Mengelwerk der Algemeens
Vaderlandfche Letteroefeningen , N°. 8,
voor het jaar 1808; het is getrokken uit
het Dagblad: die Folicey Blatter , en aan
de Schrijvers der genoemde Let ter oefenin-
gen medegedeeld door den Heer p. griet-
huizen, te Am fier dam . Dit Huk is ons
voorgekomen als gewigtig genoeg om bij
alle de reeds medegedeelde Hukken geplaatst
te worden, hebbende hetzelve tot opfchrifc;
Middel tegen de Rundveeziekte , door
Profesfor leonhardi , te Leipzig.
,, Bij de Rundveeziekte, welke, zoo als Middcï
bekendis, federt vorige Herfst in verfchei-
den flreken van P ommeren woedde ( * ) , ziekte ,
heb- door Prof.
LEONHAtL-
(*) Tn hoe verre deze ziekte ecnigc overeen- D1*
komst met de Veepest gehad hebbe , is onbe-
kend , daar wij geene genoegzaam omltandige bcrig
ten wegens die ziekte gelezen hebben.
\
/
X66 NATUURLIJKE HISTORIE
MET
RUNDVEE,
V. Afd.
XIII.
Hopfdft.
hebben, onder anderen, in het Neuftettin •
'fche Ambtsdorp Plederborn , alle huishou*
dens hun geheele vee-beftaan verloren, uit-
gezonderd alleen de Boer steinke, van
wien niet een eenig ftuk Vee is omgeko-
men. Deze bijzonderheid had ook plaats,
toen voor eenige jaren, in hetzelfde Dorp,
cnder het Rundvee de Longziekte heersch-
te : terwijl te dier tijd andere Huislieden
hun vee zagen omkomen , verloor de ge-
melde steinke niet een enkel ftuk. Uit
oorzaak van deze in het oog loopende om-
ftendigheid , liet de Krijgs - en Domeinen-
kamer te Stettin dit bijzonder voorregt door
een daartoe afgezonden Cominisfaris onder-
zoeken ; en het was aan dezen , dat de Land-
man sTFiNKE te kennen gaf, een flikmiddei
te hebben, aan welk hij de behoudenis van
zijn vee-beftaan te danken had; dit middel
beftond uit de volgende zamenftelling :
„ 2 Lepels Teer. 2 Handen vol Zout.
2 Handvol Knoflook. 1 Eetlepel vol Moe-
derkruid of Kamillen.
( Matricaria Parthenium en Chamo -
milla. )
I Eetlepel vol Pestkruid of Hoefbladen.
( Tusfilago fariara ( * ) en Pstafim. )
ï Eetlepel Mierik en 2 Eetlepels gebral-
de en geflootene Jeneverbesfen, ”
„ Alles wordt goed onder elkander ge-
mengd, en een lepelvol daarvan, des mor-
gens
(*) Dat waarfchijnlijk Farfar* zal moeten zija.
V A h HOLLAND. 4 67
gens vroeg, ieder fluk Vee , met een pen- HEÏ
feel of kwastje , in de mond ge (tréken. _RUNDVEZ
Daar nu vorenftaande Ingrediënten , volgens v. Afd.
getuigenis van het Sanitats of Gezond-
heids- Collegie , de verrotting of het bederf Iïoofti^
krachtig wederftaan ; zoo brengt de Krijgs-
en Domeinkamer dit middel tegen de Rund-
veeziekte , door deze ter algemeene kennis ,
opdat , ter voorkoming der befmetting , naar
een ieders goedvinden, hiervan gebruik kan
worden gemaakt. ”
„ Bij deze gelegenheid ( vèrvolgt de Hee?
leonhardi) moét ik aanmerken , dat, toen
wijlen mijn Vader mij in het jaar 1765 in
de Landhuishoudkunde Praélisch onderwijs
gaf, hij altoos in het voorjaar, eenige da-
gen voor het uitdrijven, dewijl wij eene
weide hadden , die wat vochtig was, als ook
de eerde 14 dagen dat het Vee reeds in de
weide liep, oüi den anderen dag hun het-
zelfde llikmiddel gaf; met dit onderfcheid,
dat de beide kerkse werkende middelen te-
gen het bederf, namelijk het Moeder- en
Pestkruid, daarbij niet gebezigd werden;
terwijl de op alle velden groeijende Kamil-
len veel looijende (lof bezitten , en de Hoef-
bladenloog, Tart . fitr. en SaL Digest »
Sylvii levert. De jeneverbesfen liet mijn
vader niet branden, maar raauw ftooten. —
Ik leerde toen ook, bij het uit wortels en
kruiden beilaande wintervoeder , het aan-
mengen met Mierik en Jeneverbesfen, waar-
mede hij , bij afvvisfeling , eenmaal de3
weeks zoo lange aanhield, als de winter voe-
ding
ftiEï
ftUNDVÊE,
V. Afd.
XIII.
Hoofdig
46S NATUURLIJKE HISTORIE
ding duurde. Van gelijke wijze bediende
'zich ook Vrouwe van damnitz, geboren
rostitz , te Kemlitz , waar zeer veel mee
wortels en kruiden gevoederd wordt. Ik
zelf heb in mijne pra&ifche loopbaan ook
die wijze van voederen nagevolgd, en even
min als mijn vader, aan befmettelijke ziek-
£e, eenig ilerfgeval gehad.”
Na dat wij tot dus verre de opgavetl
der voornaamile genees- en behoedmidde-
len. welke, ten tijde der Veepest, in de
Couranten en andere gedrukte Hukken zijn
bekend gemaakt, hebben medegedeeld, zoo
behooren wij ook een nuttig gebruik te
maken van het geen door de Heeren veer-
man, vink, camper, enoelman en ande-
ren in hunne gefchriften over deze ziekte
is voorgeireld , als mede .de onderfcheidene
gevoelens over de inenting dezer ziekte bij
het Rundvee mede te deelen , gelijk ook den
uitfiag van de deswegens genomene proe-
ven: dit alles zal denkinhoud van hec vol-
gende Hopfdftuk uitmakèn.
VIJF-
van Holland. 409
VIJFDE AFDEELING.
VEERTIENDE HOOFDSTUK-
1
Bevattende het vervolg der opgave van±
en verhandeling over de voornaamfle
geneesmiddelen , 'welke ter genezing
van, aan de Peepest ziek zijnde ,
Koeijen zijn opgegeven , als mede
opgaaf van onder fc hei den mid-
delen ter voorbehoeding in
deze ziekte , inzonderheid
door de inenting van de-
zelve , en . uitflag van
daarmede gedane
proeven .
vervolge van bet vorige Hoofd- «et
Huk, zullen wij nu overgaan tot het mede- R,ÜNDVEff°
deelen der opgaven van de geneeswijze en v. Afd.
de geneesmiddelen, welke door eenige on XIY:
ze r voornaam fte Vaderlandfche Geleerden, Ho° *
wel-
HET
HUNDVEE
X. Afd
^XIV
HoofdfU
Genees
wijze der
Veepest ,
volgens l*
W. VEER.»
£1AN.
Maatrege-
len en mid«
delen ter
voorbe-
boeding.
4>o NATUURLIJKE HISTORIE
welke opzettelijk en oordeelkundig over d£
Vèepest gefchreven hebben , zijn voorge-
dragen, en zullen ons, zoo veel mogelijk ,
tot het hoofdzakelijke van de werken dier
Geleerdèn bepalen,
In de eerfte plaats komt dan in aanmer-
king het werkje van den Heer l. w. veer-
man, Med Doét. t e Maas/luis j welke er-
varen Arts zijne wijze van genezing ver»
deelt :
1 . ïn eene voorbehoedende,
2. In eene voorbereidende,
3. In eene meer eigenlijk gezegde ge-
neeswijze.
To^de eerfte, namelijk de 'voorbehoedende ,
brengt de Schrijver die middelen en maat-
regelen , welke door de Overheid zijn of
worden aanbevolen , zoo ter afwering der
befmetting, aan de grenzen des Lands, als
mede de zorg ten aanzien van de bijzon-
dere ftallen ; dan waarop door zijn Ed.
wordt aangemerkt, dat de maatregelen ter
afwering aan de grenzen veelal niet genoeg
in acht genomen , en ook veeltijds verijdeld
worden , daar de wind , fneller dan een vo-
gel, de uitwafeming en befmetting van de
eene plaats naar de andere overbrengc, en
dit moeijelijk of bijna onmogelijk kan be-
let worden: ten aanzien van de ftallen gaac
liet , volgens dien Schrijver , op dezelfde
wijze, en hoe naauwkeurig men oplette,
wordt de befmetting op verfcMllende wij-
zen van het Rundvee op den eenen ftal tot
dat van den anderen ftal overgebragc,
Tol
/
van HOLLAND. 471
Toe afwering echter wordt door zijn Ed.
als prijfelijk en noodzakelijk het volgende
aangewezen:
1. Het naauwkéurig in acht nemen der
Plakaten van ’s Lands Overheid , tegen den
invoer van Rundvee ten tijde van Veepest.
2. Het beletten, en, als met argusoogen,
toe te zien, dat geene befmette beesten of
zaken, waardoor men kan vooronderfiellen
dat de befmetring zonde kunnen worden
overgebragt, ’s Lands grondgebied naderen.
3. Alleromzigtigst te werk te gaan in
het begraven der, aan de Veepest gefior*
ven, Koeijen.
Ten aanzien van dit laatfie wordt doof
dien Schrijver aangemerkt: 1. dat men, ter
begraving van die beesten , zoodanige plaat-
fen moet uitkiezen, welke zoo, ver moge-
lijk van de weiden of (lallen der gezonde
beesten verwijderd zijn.
2. Dat men den dooden romp diep on-
der de aarde moet begraven , en wel ten
minde ter diepte van vier voeten.
3, Dat het best ware de gefiorven bees-
ten dadelijk in ruime putten te beiluiten,
zonder aan dezelve den huid af te ftroo-
‘pen of het vet te verzamelen, dezelven met
gemeene kalk te beflrooijen , voorts met
baggerfiijk en vervolgens met aarde te be-
dekken , ter wering van rottige uiewafemin-
gen.
Zeer gegrond wordt door den Heer veer-
man aangemerkt, dat door velen , uit on-
kunde, zeer dwaasfelijk gefield wordt, dat
H fa dê
bit
RUNDVI2,
V. Afd.
XIV,
Hoofdft.
472 NATUURLIJKE HISTORIE
het de uitwafetning van, aan de Veepest gc-
rundvee. ^orven ^ beesten geen nadeel of verderfe-
v. Afd. lijke voortplanting zou kunnen veroorza»
™ ken, terwijl hij, ten bewijze van het te-
gendeel , zich- beroept op een werk van
a. PARé, waarin wordt vermeld, dat in hec
jaar 1562 in Frankrijk eene befmettelijke
ziekte .omflond door de Hinkende uitwafe-
ming uit eene put, waarin men een groot
getal doode ligchamen had geworpen : ter •
wijl hij ook nog uit lancisius aanhaalt,
hoe er eene Pest in het leger van pomps*
jus de Groot 8 on t Hond , doordien men de
doode Paarden niet onder de aarde bedol-
ven had.
Men voert wel aan, dat het fmeer en de
huid van, aan de Veepest geHorven, Koeijen
aan den Mensch niet fchadelijk is; dat het
vleesch van die beesten door vele lieden ,
bijzonder door den gemeenen man, gegeten
is , en dat die ziekte zich allee» tot het
Rundvee bepaalt , zonder zelfs tot andere
foorten van dieren over te Haan; maar men
moet , ten aanzien van het eren van het
vleesch, in het oog houden, dat dit veelal
Hechts van zoodanige der, aan deze ziekte
geHorvene , beesten gefchied is , die het
minst befmet zijn geweest of fpoedig ge-
Horven zijn , als mede dat dan meestal Hechts
de beste Hukken, als de bilHukken, eenige
ribben Hukken enz. gegeten zijn; en men,
wel is waar, nog niet heeft kunnen bepa-
len of, en hoe veel nadeel' de menfehen
door het eten van zoodanig vleesch geleden
heb-
van Holland» 4^3
hebben ; maar dac echter de Heer veerman
zegt , er gezien te hebben , bij welke eene
tneer dan gemeene loslijvigheid , gepaard
fnet walging, door het eten van zulk vkesch
is veroorzaakt
In alle gevallen zijn wij het met den Heer'
veerman volkomen eens, dat het, als een
voorbehdedfel , noodzakelijk is, om de ge-
florven beesten, zoo als hij zegt, met den
huid enz. te begraven, opdat dezelve, in
de open lucht rottende, de befmetting niet
aan andere Runderen mededeele , ten minde
iiiet aan dezelve fchadelijk zij.
Ter verdere voorhehoeding geeft de Heer
veerman aan de hand , het flooken van
teer, of, om , volgens den raad van den Heer
FtELDS , te 'Torkshire , teervuren te floo-
ken, en daardoor de weiden en de ftallen
te zuiveren , waarop vervolgens nog de
aderlating , de buikzuivering , het ingeven
van eenige handen vol zout , met falpeter
vermengd * en het berooken der Hallen mee
azijn wordt aangeraden.
Wat de aderlating betreft t dit middel is
zeer algemeen aanbevolen, blijkens onder-
fcheidene opgaven van middelen ter voor-
behoeding en genezing, in het vorige Hoofd»
Huk medegedeeld; de azijn, als mede hec
zout en de falpeter, komen mede daarin,
onder andere middelen, voor: en het be-
rooken met azijn, kamfer, mirrhe en an-
dere luchtzuiverende of luchtverbeterende
2aken, als een 'middel tot zuivering der Hal-
len, vindt men mede in het vorige HoofJ-
H h % Huk
KfcT
AUNDVEïC.
V. Afd.
XIV.
Hoofdft
4?4 natuurlijke historie
HÈT duk onder de opgégevene middelen, zoti
rundvee» ^at ^jE ajjes ^oor ^en pjeer vëerman te
V. Afd. regt wordt aangeprezen.
Hooïdft Hiermede van de voornaam de voorbe-
00 4 hoedende middelen afdappende , gaat hij
Voorbe* over tot de voorbereidende Geneesmiddel
Tnte^'d- ^en' Hieronder ftelc hij, na herinnering
delen, 1 * van het zoo even gemelde , voornamelijk
de zoo bekende inenting , waarvan die Heer
een voordander is ; doch dewijl wij over
de inenting op het laatst van dit Iloofdduk
Zullen handelen, zoo flaan wij zulks alhier
over , en vergenoegen ons met kortelijk
zijne voörhaamde geneesmiddelen op te ge-
ven.
De Heer Veerman (lelt voornamelijk,
nevens de inenting en het aderlaten , voor :
het zuiveren der eerde wegen , en geefc
hiertoe op , het volgend middel , door hem
beproefd , om eiken morgen aan elk ge-
zond, groot (volwasfen) beest toe te die-
nen, namelijk:
Neem: Een halve handvol zuiver Keuken»
zout.
Twee lood Room van Wijtrdeen$
( Cremor TartarL )
Een vierde lood, of zestig greinen
welbereide Pisfebeddcn.
En een half vierde loods * of dertig
greinen Kamfer.
Meng alles onder een tot een poe-
der gewreven,
Moe-
van HOLLAND. 475
Moetende dit ontbonden worden in HET
een pint Jaauw water, rogge- , RÜNDVESJ
gerste - of lijnzaad - meel water.
Hierbij oordeelt onzen Arts bet niet on-
dienstig, dat men dagelijks het Beest, van
drie tot drie uren, het volgende eenvoudig
middel ingeven , tot een pint telkens.
Neem: Twaalf pinten gekookt Regenwater.
Een pint Wijnazijn.
Een pint gemeenen Honig.
Vier handenvol Keukenzout.
Meng en finelt dit alles wel onder
elkander.
Op het eerfte van deze voorfchriften vindt
men de Pisfebedden, welk middel in geen
een der aan ons bekende voorfchriften
voorkomt; het is denkelijk hier onder dit
voorfchrift geplaatst* om op de blaas en
de pisfe te werken, nademaal de Pisfebed-
den , zoo als bekend is* voor fterk pisdrij-
vende gehouden worden.
Het uit werk fel van dit Geneesmiddel kan
zeer goed zijn, alzoo het weinig pisfen
der K oei jen onder de teekenen der Veeziek-
te te tellen is.
Wij volgen den Heer veerman in deszei fs.
tweede opgaven ter zuivering der eerfte;
wegen.. Hier voor wordt dit volgende midf
$§{ door hem voorgefchreven * namelijk;.
V. Afd,
XIV.
Hoofdig
4
m %
tïET
HÜNDVEE,
V. Afd,
XIV.
ÊlGofdfh
47<? NATUURLIJKE HISTORIE
Neem: Drie lood Engelsch Purgeerzouu
Een half lood b ste Rhabarber.
Zoo ook een half lood gehuiverde
Salpeter.
Een vierde lood Kropkruid.
En een fcrupel, dac is twintig grei-
nen Kamfer.
Alles tot een poeder gemaakt.
Meng dit onder twee pinten van het zoo
evengemelde afkookfel van Rogge-, Gers-
te- of Lijnzaattjieel , en geeft het aan een
Beest, het welk men den buik wil zuive
ren, des morgens, in twee keeren , telkens
de helft, in, twee uren tusfchen beiden la-
tende: kunnende men het door een hoorn,
of zelfs uit een gewone wijnflesch ingieten,
mus dat de bek door een ander open en de
tong vast gehouden wordt; terwijl men dien
dag, van twee tot twee uren, het Dier van
het afkookfel op zich zelve, of ook laau*
we karnemelk laat gebruiken , telkens de
hoeveelheid van een pint.
Nog geeft de Schrijver, als een huik»
zuiverend middel, een afkookfel van zee-
nebladen, in het welk Engelschzout ont
bonden is, doch merkt tevens te regt aan,
dat het wel afkooken der zeenebladen op-
lettenheid vereischt. Deze middelen houdt
deze Schrijver, onder een menigte voorbe-
reidende middelen , voor voldoende , en
gaat hier mede over tot de eigenlijke gene-
zing der Veeziekte zelve, wanneer de Koei-
jen er door zijn aangatast.
Zee
van HOLLAND. 477
Zeer kundig en volgens de regelen der hrt
Geneeskunde , zijn ’s Mans betrachtingen RUNDV2E*
beredeneerd, maar dezelve zijn al te breed- V Afd
voerig , om geheel door ons te worden Xlv*
overgmomen, weshalve wij ons zullen ver- Hoofdft*
genoegen met den korten inhoud er van Genezing
mede te deelen. der ziekte
De Geneesheer bepaald zijn ontwerp van zelvc>
genezing der ziekte zelve , tot deze vijf
volgende afdeelingen, als:
i°. De verdere afwering of genezing
der ontsteking.
2°. Eene zuivering der eerfte wegen.
3°. Eene verbetering der rottige icherpe
vochten.
4°. De onderhouding der krachten, door
het geheele beloop der ziekte.
5°. Een zeer naauwkeurig toezigt en op»
letrenheid op verfcheidene zaken, welke,
onder de genezing, tot nut en gemak der
kwijnende beesten kunnen vertrekken.
10. Toe afwering en genezing der ontfte- Afkering
kina:-» wordt weder voorgeteld de aderla en ge,ne'
ting, en derzelver nut geneeskundig be- oaUtQking,
toogd ; meestal overeenkomstig hetgeen er
hier voren van gezegd is; als mede het ge-
past gebruik van zoodanige geneesmiddelen ,
welke verkoelende , doorfpoelende , verdun-
nende en bloedzuiverende zijn. Hier vo-
ren zijn er reeds eenige voorgedragen, wel-
ke bier aan voldoen kunnen.
Hh 4
s°. De
478 NATUURLIJKE HISTORIE
het a°. De zuivering der eerde wegen wordt
4 un oy er jnsgel-ijks kort voorgemeld , wordende daar-
v. Afd. toe wederom aangeraden ; vooreerst : het
Heofdfi: voren °P bh opgegeven Purgeer-
€0av* poeder, met deze bepaling; om het geheel
Zuivering aan een volwasfen Beest, de helft er van
tegeuCrfte aan i°n^er ’ bij voorbeeld, aan Vaarzen of
l * Hokkkelingen , en een vierde er van aan
heel jong vee af kalveren in te geven, wor-
dende men echter aangemaand om van de-
ze purgatie, niet dan in het begin der ziekte
gebruik te maken»
Ten tweede, het klijfteren, waartoe de
Heer veerman gemeen water , honig etx
zout, ook wel lijnzaad - olie voorfcbrijfc (*}.
Wijders maakt de Heer veerman gewag
van het inblazen van tabaksrook, doch hij
keurt het echter af om de nadeelige gevol-
gen welke daaruit, volgens aanteekeningen
Van mi mus , zouden kunnen ontdaan.
3°. Het betoog ter verbetering van de
rottige Scherpte der Vochten , komt over
het geheel daarop neder, om het zoo be-
kend uitwerkfel van alkalijne of zuren op
de genezing van het Rundvee over te bren-
gen. Dit onderzoek meestal fcheikundig
zijnde , en niet zeer gefchikc voor de vat-
baarheid des Landsmans, voeren wij dan
ook maar oppervlakkig aan: de Heer veer-
man
i'* ') De Klisteren , waarvan wij meestal gebruik
hebben gemaakt , bdlonden in gekookt water , ee»s
band vol zout en twee handen vol roet uit den ïchoör-
£een 9 te zamen tot èen ' dik vocht vermengd.
van HOLLAND- 47.9
man erkent zelve uit de bepaling der finec- hst
of rottoffe, dat dezelve niet dan fchijn- R-ÜNDVE*-
baar eenen loogzoutigen aard heeft , en oar- v, Afd.
deelt derhalve, dat de zuren ( acida} toe x X*
het beste tegengift kunnen vertrekken ; Hoofdft*
hier bij de gevoelens van de voornaam te
Schrijvers aanhalende, welke, met opzet,
,over de Veeterfte gefchreven hebben, en
genoegzaam allen voor het gebruik der zu*
ren zijn. Verders helt de Autheur over
tot de Minerale zuren, oordeelende dat die
Viic het Plantenriik te zwak zijn , en dien-
volgens eender fterkte opgevende, fghrijft
hij voor :
Twintig pinten gemeen kookend Regen-
water in een aarden pot.
Smelt hier in :
Twee ponden zuiver Keukenzout;.
Vier lood Aluin.
En een pond gemeene Honig.
Meng er daarna, als het reeds koud is,
zeer langzaam , al droppelende, onder:
Twee en een half lood wel overgehaalde
Olie van Koperrood.
Pvoer alles met een houten lepel voor-
zigtig dooreen, en giet het over in
een aarden kruik, en bewaar het, toe*
geSopi;, ten gebruike.
Hh g Hier*
HET
fcUNDVEE
V. Afd.
XIV.
HoofcUt»
4S0 NATUURLIJKE HISTORIE
Hiervan nn gebruikt men, van drie tot
drie uren, twee muddekens, naar de kleine
maat berekend , een half pint, voor elk
volwasfen Beest, tot vijf herbaalde rijzen,
in den tijd van 24 uren, na hetzelve een
weinig omgefchud, en in een aarden pot
laauw gemaakt te hebben, zonder eenig an-
der vocht daarop te laren gebruiken: al-
leen moet men in acht nemen , dat het be-
ter is door behulp van een wijnflesch , dan op
eenige andere wijze, het middel het beest in
te gittenen wel langzaam; vdorniet volwas-
fen Vee is de helft genoeg, en voor heel
jong Vee, kan men rnet een vierde gedeel-
te van het bepaalde voldaan. Dit middel
wordt ais beproefd , door den Schrijver
openlijk aangeprezen. Hier voren op bladz.
441. is in de opgave van een geneesmid-
del, door zekere pascal te Berlijn , van
Koperwater gefproken , doch onder meer-
der anderen middelen vermengd : het mid-
del van den eenen zoo wel als van den an-
deren verdient opmerking , doch het be-
hoort door een ervaren man bereid te wor
den, welke de voorgefchrevene aluin, de
olie van koperrood en het koperwater enz.
behoorlijk weet te temperen, en vooral in
aarden potten , daar het anders gevaarlijk
voor mensch en vee kan zijn.
Wij kunnen niet nalaten hier in het voor-
bijgaan aan te merken, dat, hoe zwak men
de plantzuren (lelie , in tegen (le !l in g der mi-
neralezuren, dezelve nograns in het alge-
meen veiliger te gebruiken, en ook van
1 groot
van HOLLAND. 481
groot nut zijn, waarom dan ook in genoeg-
zaam alle geneesmiddelen, en zelL in vele
voudige boerenirrddelen , de azijn als een
eerde middel voorkomt.
4". Het onderhouden der krachten ^ door
het geheele beloop der ziekte . Hiertoe
brengt onze Arts goed voed fel , geen gras,
noch hooi, noch raauwe fpijze, maai zul-
ke die, zonder herkaauwing, verteerbaar zijn,
alsgerste-, rogge- en lijnzaadmeel, of lijn*
hoekwater, om , bij gebrek van eerltist, aan
de Beesten in te* gieten; voorts om op het
einde der ziekte, aan beterende Koeijen,
brood, bijzonder oudbakken brool, te ge-
ven: alle welke middelen genoeg bekend
zijn. In het voorbijgaan kan ik niet nala-
ten aan te merken, dat men aan beterende
Koeijen, zoodra dezelve eenige trek tot gras
of hooi krijgen, ons bedunkens, heczelve
wel kan geven, daar dit hun voornaamfte
voedfel is, en deze trek veelal als een tee-
ken van doorgaande beierfchap is aan te
merken.
5°. Het zeer naauwkeurig toezien en de
oplettenheid op verfcheidene Zaken , welke
onder de Genezing , tot nut en gemak der
kwijnende Beesten kunnen verftrekken .
Hier onder betrekt de Schrijver de vol-
gende zaken, als:
hrt
R.VJNDVEZ#
V. Afd,
XiV
Hoofdft.
Onder-
houding
der krach*
ten , gedu*
rende dc
ziekte.
Oplet-
tenheid tot
nut en ge-
mak der
zieke
Beesten.
I. Het wasfehen en reinigen van den huid Het
der Koeijen met water en azijn ondereen fchen eQ
gemengd, ook het zuiveren van den bek^n'^
met azijn en zout,
Huid,
Sr. Wordt
432 NATUURLIJKE HISTORIE
KIT 2. Wordt voorgemeld: het zetten van
rundvee* £tterjragten 9 of Setons , ot het branden
V. Afd. tnei een gloeijend ijzer,
ïioofdft 3 ^ene aanrading > om tot ffemak der Run-
net zetten ^eren ’ *n we^e ’ l°°ze Hutten van eeni-
van'setons £e P^en * rietmatten, ftroo of boomtakken
en branden op te rigtcn , en meer dergelijke nuttige be-
roet gloei- hoedingen.
jcnd ijzer. ^ Het bekken (jCF Koeijen met de ge-
v^n Hutten wone ^ekkleeden.
io de wei 5‘ Het zuiveren en berooken der Stallen,
den. waaromtrent men met nut ook kan nazien
Het dek-
ken der
Koeijen.
Het zui-
veren en
berooken
der Stal-
len.
Behande-
ling en Ge-
neeswijze
in de Vee
pest, vol
geus vink
en ENGEL*
MAN.
het geen hier voren op bladz. 457 tot 459
wegens dit onderwerp is medegedeeld.
Hiermede flappen wij van het Werk van
den Heer veerman af, wijzende den Lezer
verder naar het Werk zelve, en gaan over
tot de behandeling en geneeswijze van de Hee-
ren vink en engelman.
De Heer vink raadt, even als dit door
meest alle kundigen wordt aangeraden, om
de eerfte wegen te zuiveren; dat is, door
purgeermiddelen de maag en de ingewan-
den, zoo lang zij werken kunnen, van on-
reine ziekteftoffen. te ontlasten. In. dit ge-
val prijst hij almede bijzonder aan Rha«
barber, met Engel sch zout gemengd; de
Heer vink prijst de Rhabarber te meer
aan, omdat zij, na de purgatie, wederom
verfterkend is ; dit wordt ook door den
Heer engslman voorgedragen.
De heer vink; keurt wijders alle verkoe-
lende middelen , als nadeelig bevonden.*
boeleer dezelve evenwel door anderen
*
van HOLLAND. 483
Üs zeer nuttig worden aangeprezen , het hrt
welk voorzeker zeer tegendrijdig is; dochTUNDVBS'
tnen vindt zijne redenen hiervoor nader bij v. AfJ.
het aanbevelen van de Kina. xiv.
Voorts oordeelt de Heer vink mede, dat
men het zieke vee geen droog en vast
voedfel geven moet, op grond, dat de her-
kaauwing verflaau wende , de maag of pens
natuurlijk opzet * en om deze reden worde
Ook door hem het geven van vloeibaar
Voedfel als het beste geoordeeld ; houdende
hij de gewoonte der Landlieden , om de
zieke beesten gras en hooi op te dringen,
als zeer nadeelig. Wij ftemmen dit toe 4
voor zoo lang als de beesten ziek zijn;
maar komen zij tot beterfchap , en krijgen
zij trek tot hun gewoon voedfel, (iets*
het welk algemeen als een goed teeken
wordt aangezien,) dan zij wij van gedach*
ten , dat men het hun niet moet onthou-
den.
Zijn Ed. is ook van begrip, dat koud
drinken beter voor de zieke beesten is, dan
warm drinken: dit is ook natuurlijk; men
ziet duidelijk aan de Koeijen, dat zij, zelfs
in het hevigde der ziekte , zoo lang zij
maar eenigzins kunnen , naar frisch koud
water reikhalzen.
Nog wordt door den Heer vink met
regt aangeraden de rotting tegengaande mid-
delen, als: Honig, Azijn, Lngelsch Zout,
Cremor Tartari, enz.
De zuren uit het Rijk der DelfdofFen ,
als geest van Zout ( Sj> . Salis ), van Vi-
triool
484 NATUURLIJKE HISTORIE
met triool ( Sfi* Pitrioli ), Salpeter enz* wor«
rundvee vojgens fommigen, als nuttig voorge-
V. Afd. drogen , doch volgens anderen als nadeelig
Hoofdit Seoor^ee^ 1 orn derzelver irivretende kracht,
voor welk laatile gevoelen ook de Heer
engelman is , en wel bijzonder daarom ,
omdat ons van eene menigte dieren, welke
wij ontleed hebben , geene magen bekend
zijn , waarvan de binnende bekleedfelen teer-
der zijn* dan die van de Koeijen* en daarom
zijn wij ook van oordeel, dat de plantzu-
fen bij haar van veel meer nut zijn , dan
die utt het rijk der delfdoiFen , te meer*
daar de Koeijen, gezond zijnde, gaarne fom*
mige zuren en zamentr^kkende kruiden eten.
Hierom zijn , gelijk de Heer vink uit
naiNGLE aanvoert , Aromatieke , dat zijn
welriekende , kruiden , als de kamillen bloe*
men enz. aan te raden.
Nog wordt voorgemeld* om bij de op-
gegeven middelen ook zoodanige te voe»
gen, welke de uitwafeming bevorderen, dat
in zeker opzigt niet ongegrond is, en dus
is het voordel niet ongepast, om het vee
een warm aftrekfei van vlierbloemen in te
geven, welk middel door den Heer engel-
man beproefd is, endoor verfcheidene Land-
lieden, met nut, aan de beesten is ingege-
ven.
Voorts onderzoekt de Heer vink , zeer
oordeelkundig, in hoe verre de aderlating
van nut zij: hij oordeelt, dat dezelve veelal
af te keuren is, doch niet zoo, of er kun-
nen in de Veeziekte redenen beitaan , waarom
de-
van HOLLAND. 485
dezelve mee nut, het zij in den aanvang, het
het zij in de voortgang der ziekte, gedaan RUNDVE3*
kan worden , als: bij fhperigheid van het V. Afd.
dier, bij hevige benaauwdheid , moeijelijke
ademhaling, fterkehoest, belette doorzwel- 0u 11 4
ging, enz.
Nog wordt door den Heer vink over
de braakmiddelen gehandeld , het weik in
dezen Schrijver bijzonder is, daar door an-
dere Schrijvers, zoo verre wij weten, er
geene melding van gemaakt wordt, als al-
leen door den Heer Goi' lijkr; zijnde veler
gevoelen , dat de herkaauwende dieren in
het geheel niet braken ; dan , het tegendeel
wordt door den Heer vink, met grond,
beweerd.
Van de verdere middelen , welke door
den Heer vink worden aangeraden , zullen
wij kortelijk het volgende melden , zijnde
dit :
1. Infpuitingen en wasfehingen van neus
en mond, met wijnazijn, water en zout.
2. Als de beesten niet drinken willen ,
of, zoo het fchiint , niet kunnen , of dat
ongefteldheid in de keel, die de longen aan-
doet , aldaar ontfteking veroorzaakt, wor«
‘den door hem aangeraden infpuitingen men
gerscenwater , honig en azijn in den mond
en in de keel te doen. Dit middel is zoo be-
redeneerd goed , dat het geene bedenking
lijdt, of er kan, met goed gevolg, gebruik
van gemaakt worden.
3 Het rosfen van het vee, ten minde
tweemaal daags, met een ijzeren roskam ,
zoo
435 NATUURLIJKE HISTORIE
WET zoo als men voor de Paarden gebruikt, om
rundvee. duS den huid te zuiveren: dit is, naar ons
v. Afd. gevoelen , van zoo Veel belang ; dat wij
tfcofdft voor ons het als een der eerfte nóodzake-
°°* * lijke uitwendige hulpmiddelen , met den Heer
vink, aanpnjzen.
4. Het branden met ijzers, het zetten
van dragten , fetons en fpaanfche vliegen
komen, volgens het gevoelen van den Heer
vink, best op het einde der ziekte te pas;
fchoon wij gelooven, dat, in het begin, de-
ze middelen van zeer veel nut kunnen zijn.
5. Het klijsteren, als kunnende van nut
zijn, als er verharde ftoffen in den endel-
darm zijn zamengezet, als mede het uitha*
ïen van den verharden drek.
6. Wegens het zuiveren der (lallen en
het begraven der ingewanden van , aan de
befmecting geilorven, vee, komt de Heer
vink overeen met de meeste opgaven van
anderen.
7. Het bekransfen met uijen : dit zoo ge-
ring , doch op de proef goed bevonden ,
voorbehoed- en vVaarfchijnlijk ook genees-
middel, vinden wij door hem zeer aange-
prezen, en door den Heer engelman na»
der bevestigd , namelijk , om geiheden uijen
als eene falade in een koelbak of emmer
te laten uittrekken , en dit water aan dë
beesten te drinken te geven, welk middel
të Bodegraven en Zwammerdam met nut
gebruikt is. Wij voegen er bij, dat het-
zelve onder Warmond en Zoeterwoude me-
de toet zeer veel nut gebruikt is; zijnde
coK
van HOLLAND. 487
ook daar wel gebruikt een lood knoflook "ET
en een half lood duivelsdrek (Asfa foeti- ItUNDVEBi
da}, tot poeder geflooten en met meel en v. Afd.
water tot eene pap gemaakt. Hoofdit
Hiermede flapt de Heer vink van het 00 4
onderzoek van verdere uit- en inwendige
middelen af, oordeelende, dat in de grooc-
fle hevigheid der ziekte geene hulpmidde-
len meer van nut kunnen zijn, maar dat
men . in dezen vergevorderden ftaat der ziek-
te , alleen moet afwachten of dezelve fomtijds
door de natuur overwonnen wordt, als zijn-
de het tijd flip , wanneer er wederom mid-
delen, ter bevordering der herflelling, met
nut kunnen gebruikt worden ; wordende
door den Heer vink, op natuurlijke gronden ,
vooronderfteld : dac men op den laatflen
tijd of in de laatfte omftandigheid , en mis •
fchien in den geheelen loop der ziekte nooit
met meer grond een goeden uitjlag te wach-
ten heeft , dan wanneer het dier de ziekte
fchijnt overwonnen te hebben , doch dat
de zwakheid zoo groot is , dat de natuur-
krachten ontbreken , om eene volmaakte
herflelling te bevorderen . Deze aanmer-
king begrijpt een iegelijk; maar de eigen-
Hjke bedoeling van den Heer vink is, het
dier te bewaren voor de gevolgen, die uit eene
nafleep der ziekte of door eene ongeregelde
behandeling van het zieke beest kunnen vol-
gen, en dus aan hetzelve, hoezeer de fmet
der Veepest hare kracht verloren heeft ,
eenige nieuwe ziekte, het zij aan uit- of
inwendige deelen , of eene kwijning zou
l i kun-
488 NATUURLIJKE HISTORIE
h*t kunnen veroorzaken , waaronder bij de Koei-
fcuDNVEE* jen veejaj longziekte of verettering voor-
v Afd. komt: om deze reden wordt, als het beste
XIV* middel , de kina of koortsbast door hem
Hoofdft* voorgedragen , of bij gebrek van dezelve
wordt de bast van den wilgenboom aanbe-
volen. Ingeval men vermoedt , dat er veret-
tering plaats heeft , wordt het branden met
ijzers en het zetten van fetons of etterdrag-
ten aangeprezen.
Behande- Nu dienen wif nog iets te melden van
ling enge denkbeelden, welke door Profesfor cam-
i^dc^Vec PER 9 wegens de geneesmiddelen voor het,
pest, vol aan de Veepest ziek zijnde, vee worden
jens CAM- voorgedragen ; dezelve zijn , naar ’s mans
fla gewoonte, kort , en hij fchijnt hier en daar
van den Heer engelman en anderen te ver-
fchillen , offehoon hunne opmerkingen aan-
dacht verdienen; doch daar gemelde cam-
per ten fterkfte voor de inenting der ziekte
was ingenomen, oordeelde hij alle andere
middelen van zoo veel aanbelang niet.
De bepalingen, die hoofdzakdijk in cam-
per *s vierde les, over de Veepest, voor-
komen, zijn: i. dat men de befmetdng af-
were en vermindere; 2. dat men de voch-
ten tegen het bederf beware; 3 dat men
de krachten onderhoude; en eindelijk 4.dat,
als de ziekte begint, de ingewanden gezui-
verd worden.
Deze bepalingen , komen in hec zakelijke,
met die van den lieer vink, en ook met die
van den Heer veerman eenigzins overeen;
doch onze camper verkort ze merkelijk.
Ten
▼ a pi HOLLAND.
Ten opzigce van het eerfte, namelijk het ■**
afweren der befmetting, oordeelt hij, dat *ÜWD*B»f
deze niet kan voor gekomen worden , dan V. Afd*
door , op allerlei wijzen , te beletten , HX1
ziek vee , voedfel , is hooi ftroo oof^
de befmetting naar zich trekken
kan, van elders acingebragt worde; als
ook , dat de huiden der verjlorvenen met
veel omzigtigheid behoören behandeld te
worden; de Menfchen moesten zich zorg •
yuldig afzonderen , althans niet van den
eenen jl al naar den anderen gaan , zon-
der van kleederen veranderd te zijn. Be
Huisdieren , de Honden en Katten moes-
ten vooral belet worden , niet van de eene
plaats naar de andere te gaan
Op deze vöordragten , die genoegzaam
met die der voornaamlle Schrijvers overeen-
komen. merkt de Autheur zelf, met regc,
aan , dat deze voorzorgen ónmogelijk uit
te voeren zijn, omdat het niet mogelijk is
de huisdieren altijd te weren, en een Boer,
ieder oogenblik in het ftal- en veebedrijf
bezig, niet telkens van kleederen kan veran-
deren; en wat het hooi enz. betreft, hier-
mede zal zeker bedoeld worden hooi of
liroo , dat op de ziekellal zelve was, of
daar ziek vee aan gekaauwd of op geflapen
had.
Hierop volgt de tweede aanmerking, na-
melijk : om de vochten tegen het bederf te
bewaren , voornamelijk het bloed tegen ver-
rotting : dit onderwerp oordeelt onze Au-
teur van gewïgt. De kina wordt hier , op
Ii % fcec
4po NATUURLIJKE HISTORIE
HET het voorbeeld van pringle , voornsmeliik
rundvee. aangeprezen ? en voorts vindt men van eeni-
v Afd. ge proeven melding gemaakt, welke met
*IV de bast van wilgen- en esfenboomen geno-
Hoofdft. irjen zjjn^ en bast van fieze boomen wor-
den mece , als goede middelen , aangeprezen,
gelijk ook andere middelen, als: zout. fal-
peter , kamfer ; en eenige kruiden , als:
kamillebloemen, de kalmoes , kruis en munt
enz Doch alle deze middelen oordeelt de
Heer camper van weinig nut, als het beest
ziek is, en zegt: geen goeds van de kina>
noch van de wilgenbast , noch van de ka -
viillebloemen , noch van de kamfer te wach •
ten , als de herkaauwing ophoudt , en
oordeelt dan fpaanfche vliegen , volgens
Prusgle, het best Het is, naar ons in-
zien, te dezen opzigce wat al te fterk ge-
redeneerd ; want offchoon het ophouden
der herkaauwing weinig hoop op een goe-
den uitdag geeft, is het nog niet bewezen ,
dat deze of andere middelen niet zouden
kunnen medewerken , het zij door aanprik*
keling of ver frisfc hing, tot opwekking der
herkaauwing, en dus kunnen wij het ge-
bruik van die middelen, ook als de her-
kaauwing ophoudt, zoo geheel onnut niet
Hellen, als onze camper zulks doet.
Ten aanzien van het wasfchen en het
rosfen der beesten oordeelt dezelfde Au*
teur niet veel beter , fchoon hij tevens
zegt , dat het niet fchaden kan . Uit het
geitelde van andere Schrijvers kan men ech-
ter
van HOLLAND. 49?
ter zien, dat bet van nut kan zijn en het
door velen wordt aangeprezen.
Over het rooken met azijn, zwavel, ta-
bak, buskruid, teer, het branden van le-
der, van hoorns enz oordeelt de Profes»
for mede niet zeer gunftig , zoo ook niet
over het ingeven van zout, geheele eije-
ren, honig, look, uijen en knoflook; doch
wij oordeelen , dat er verfcheiden voldoen-
de proeven bekend zijn , welke met die mid-
delen genomen zi n.
Eindelijk beoordeelt de Hoogleeraar de
aderlating, purgeermiddelen, braakmiddelen
en het uithalen van den drek insgelijks
kort , en even ongunPtig of twijfelachtig,
dus wij er liefst hier geene tegenwerpingen
op willen maken , maar ons beroepen op
het geen door andere Schrijvers van die mid-
delen gezegd is, en op het geen er door
ons, op onderfcheidene pluatfen, is bijge-
voegd.
Dit alles te zamen overwogen , fchijnc
het, dat de geleerde camper, uit hoofde
van zijn bekenden ijver voor de inenting,
alle andere middelen daar beneden (feit, ten
minfte dezelve minder beredeneert, en al«
len maar als ter loops aanroert ; daar even-
wel, onzes bedunkens, de vlijt en beproef-
de kunde van zoo vele uitheemfche en bij-
zonder van zoo vele Vaderland fche Genees-
heeren, wel meerdere overweging bij hem
verdiend hadden.
Eindelijk zijn wij hier ter plaatfe, daar
wij van de inenting der Veepest , bij de
I i 3 Koel-
mkt
«-UNDVE2»
V- Afd*
XIV.
Hoofdft.
49% NATUURLIJKE HISTORIE
l,ET Koeijen , iets dienen te melden ; gaarne wiL
rundvee. ^ wjj ontduiken, om redenen dat de
V, Afd. verfchdlende proefnemingen niet alle even
HoofJft. SunftiS z'j" uitgevallen , en dez lve, hoe-
* zeer er mannen van eenig gezag voor zijn ,
Overhang niet veei ingang bij de Landlieden, in het
fchrrjvipg algemeen, gevonden heeft, en zij er niet
van de in* zeer toe te brengen zijn , het zij uit gods-
eming der dien flige begrippen, het zij uit eene lijd*
Veepest. zarne zorgeloosheid , zoo lang het niet
blijkt, dat de uidlag der inenting in alle
gevallen gunftig is, en dit blijk kan er niet
van gegeven worden. Wij zullen, ten aan*
zien der inenting, niets beflisfen, maar eene
korte fchets geven van de verfchillende ge*
voelens omtrent dezelve , en ook iets van
deszdfs gefchiedenis en van de behandeling
voordellen.
Oorffrmig £)e inenting van het Rundvee heeft zijn
derfis^dcr °°dprong uic de inenting der kinderziekte,
ireming Deze laatlle kunstoefening bellaat daarin ,
vand:Vce" dat men de aandekende fmetdof, van, aan
Set 1 Rand z^e^re lijdende , Menfchen genomen,
vi®. aan gezonde inent of inlijft , en het alzoo
in het bloed brengt, in het vooronderdeld
gevoelen , dat de ziekte dan bij voorbehoe-
ding minder gevaarli k wordt, en daarenbo-
ven iemand, die dezelve, op deze wijze,
doordaac . nimmer daarna weder door die
ziekte kan aangedaan worden; en dat er,
op deze wijze, minder perfonen aan fter-
ven, dan wanneer zij dezelve natuurlijk krij-
gen; en eindelijk, dat men vermoedt, dac
het
»
van HOLLAND. 493
het mogelijk zoude zijn, om de fmetziekte
hierdoor te overwinnen.
Op deze en dergelijke vermoedens be
rust het geheele Hel fel van de inenting
der kinderpokken. Na dat die behande-
ling hier en daar in Europa in zwang ge-
raakte , waren de meeste Geneeskundige
Faculteiten, vooral die der Boerhaviaan-
fche Scholen, of tegen dezelve, of huive-
rig tot proefnemingen, tot dat men in En •
geland Mannen vond, die hardvochtig ge-
noeg waren, om de eerde en herhaalde proe-
ven te nemen, die in den beginne twijfel-
achtig genoeg uitvielen; evenwel won de
kunst veld, en het werd in Engeland een
doorgaand gebruik, en weldra in ons Va-
derland nagevolgd.
Ondertusfchen, daar de inenting der kin-
derpokken hier te Lande begon in zwang
te geraken , bleven de gevoelens er over
verfchillen, de uitwerkfelen voor en tegen
werden een twistappel, die als nog tot in
de kern niet oncleed is, en welligt het nooit
zal worden. Er waren, wel is waar, hier
en daar gunftige voorbeelden; maar er wa-
ren ook voorbeelden, dat er Hechte geval -
* gen uit ontftaan waren , en het gebeurde
dikwijls, dat door enkele Hechte gevolgen
de goede denkbeelden, welke men, door
eenige goedgelukte proeven, van de inen-
ting had opgevat , eensklaps den bodem,
werden ingeflagen. De inenting der kin-
derziekte bleef echter , in meerdere of min-
dere mate, hier en daar in gebruik, en de
li 4 ge-
HET
RUNDVEE^
V. Afd.
XIV.
Hoofdft*
494 NATUURLIJKE HISTORIE
BET
RUNDVEE'
V. Afd.
XIV.
Hoofdft.
geduchte Veepest wekte ook de denkbeel-
den op tot inenting van dezelve aan ge-
zonde beesten, op dezelfde gronden, als
waarop men de inenting der kinderpokken
begonnen was.
In Engeland begon men ook de inenting
der Veepest aan het Rundvee : deszelfs
voortgang was zoo fnel, dat dezelve wel-
dra algemeen werd, hoezeer ook de inen-
tingen niet alle even goede gevolgen had-
den ; weldra begon men hier te Lande ook
proefnemingen er mede te doen ; aanzien-
lijke premiën en aanmoedigingen , zoo van
wege verfcheide Maatfchappijen als van de
toenmalige Heeren Staten van Holland gn
andere Provintien , begunftigden de onderne-
mingen; evenwel werd het, bij de Land-
lieden, niet algemeen als aannemelijk geoor-
deeld.
Intusfchen werden door eenïge lieden , en
bijzonder door de Heeren nozeman, agqs
roskam kool en j, TAK proeven genomen
en zeer naauwkeurige waarnemingen ge-
daan ; niet minder prijswaardig waren ook
de ondernemingen van de Heeren engel-
man, GRASHUIS, CAMPER, VINK, VEERMAN,
eelko alta en anderen , die allen , met ijver ,
het voor en tegen der inenting onderzocht
hebben; doch daar alle proeven niet even
gunftig zijn uitgevallen, zoo is de inenting
der Veepest een gefchilftuk gebleven , en
daar vele nadere proeven in het afnemen
der ziekte genomen zijn , zoo blijven de-
zelve nog aan bedenking onderhevig. Die
een en ander overwegende , zoo zullen wij „
u n HOLLAND. 495
zonder te beflisfen, alleen een kort verflag het
geven van den uitdag der voornaamfte proe- *UNDVE**
ven, en voorts een iegelijk naar de ver- v. Af*
fchillende werken zelve verwijzen, daar wij XIV-
te uitgebreid zouden worden , indien wij Hoof
alle de verfchillende gevoelens wilden me»
dedeelen, dezelve beoordeelen, en uitcrek-
fels uit alle die werken hier wilden invoe*
gen ; men vergenoege zich dan met de vol-
gende opmerkingen.
De eerfte is die , betreffende de proeven Proeven
door de Heeren nozeman, kool en TAKter in-
gedaan, en wier werkzaamheden in het jaar ^neg ’ gde™’
1755 in druk uitgegeven zijn. n“em°£
Het getal der Beesten, welke door hun tak ea
veerden ingeënt, beffond in zeventien fluks KL00L-
Runderen, van de volgende foorten:
No® 1. Was een vaalbonten tweejarigen
Springbul, Mollandsch foort.
— s. Eene van de befmetting gebeterde
roode Geltevaars, Geldersch foort.
— 3, Een zwartbonten tweejarigen Os,
Hollandsch foort.
— 4. Eene, nooit ziek geweest zijnde,
roodbonte Schotvaars, die in het
laatst van Junij kalven moest , Hol-
landsch foort.
— * 5. Een zwartbonte Vaars , die in ju*
nij kalven moest , Hollandsch foort.
— 6, Eene witte Koe , die driemalen
gekalfd had, Hollandsch foort.
7. Eene zwarte Koe, die vijfmalen
gekalfd had, Hollandsch foort.
ii 5 8®
4 96 NATUURLIJKE HISTORIE
J!ET
RUNDVEE»
V. Afd.
XIV.
Hoofdft.
1N°, 8. Eene gele Koe, die zesmalen ge-
kalfd had, nu gele zijnde, Bra-
bandsch foort.
*— 9» Eene zwarte Koe, die driemalen
gekalfd had, Brabandsch foort.
- — io. Een zwarte Pink , Hollandsch
foort.
- — II. Een zwartbont Kalf, oud vijf
weken, Hollandsch foort.
-= — ia. Eene roode Koe, die zesmalen
gekalfd had, Oostvriesch foort.
- — 13. Eene vale Koe, die achtmalen
gekalfd had , Hollandsch foort.
- — 14. Eene witte Koe, die, zeven da-
gen geleden , voor de tweedemaal
gekalfd had en vol melk was,
Hollandsch foort.
— * 15. Een zwarte Kwee, oud een jaar,
Hollandsch foort.
- — 16. Een blaauwbonte Koe, die zes-
malen gekalfd had , Geldersch
foort*
- — 17. Een Gel te Vaars , Brabandsch
foort.
Deze allen werden met onderfcheiding
gade geflagen , en vooral N°. 2 , zijnde een
gebeterd beest, en alle hebben, met meer-
der of minder hoop van beterfchap en on-
derfcheiden toevallen, de ziekte ondergaan;
zijnde er eindelijk van de zeventien Beesten
veertien gefiorven , en Hechts drie er van
gebeterd, zijnde N°. 2, dat een gebeterd
beest was, N°. 5 en N°. 15. 2 had
j
van HOLLAND. 497
Jang de tmwerkfelen der inenting weder* HRT
Haan , doch werd er eindelijk door aange- RUNDVEE*
daan. v. Afd.
Deze en andere proefnemingen waren dus *IV
van geen gewenscht gevolg. Evenwel ga- Hoofdft*
ven de Heeren camper en munniks in het Proeven
jaar 1757 een herige, dat er van 112 Hok- ter inen-
kelingen, door hun doen inenten, 4^ ge* t,ng' g?uo'
betera waren. Deze opgave veroorzaakte campsr.
wederom verfchillende gedachten en proe-en mum-
ven van anderen , en uit die van den ge- NIKS*
leerden grashuis, engelman en verfchei-
den andere opmerkers befpeurde men , bij
aanhoudendheid, dat de befmetting, niette-
genftaande de inenting , de overhand be-
hield : dit had ten gevolge , dat de toenma-
lige Staten van Friesland, , door hunne Ge-
deputeerden, aan den Heer jan de vries,
Anatomiae & Chirur giae LeSior en Lands
Operateur , ordonneerden, om proeven ter
inenting te nemen , en daarvan Rapport te
doen.
Het Rapport, door gemelden de vries
aan voornoemde Staten ingeleverd, is, op
derzelver order, in de Leeuw aar der en an-
dere Couranten geplaatst; het is eenvoudig
tn voor een ieder verftaanbaar ; wij oor-
deden het in deszelfs geheel te moeten me-
dededen, zoo als het hier volgt:
BE-
498 NATUURLIJKE HISTORIE
WET
Rundvee;
V.Afd.
XIV.
Hoofd ft.
Berigt
wegens
proeven
ter inen#
,, BERIGT aangaande de inen*
T!NG van het rundvee in Vries-
Jarsd , op order van Hun Edel
Mogenden de Gedevutcerde Sta -
ten van Vriesland , door j de
VRiES, Anat & Chirurg* Leffor
en Lands Operateur . ”
ting,geno» EDEL MOGENDE HEEREN!”
men door
j. DE
yriesp „ Hebbe de eer met eerbied en onder-
danigheid u edel mogen dkn bij dezen een
klem en tevens eenvoudig berigt te doen,
aangaande de gedane proeven op gezonde
Runderen , door middel van inenringe ver-
rigt, en dat op verfcheidene Beesten werk-
heilig gemaakt, waaromtrent ik niet in ge-
breke zal blijven u edfl mogenden in het
vervolg eene naauwkeurige aanteekeninge
van aljes , het geen in deze proeven door
mij is waargenomen, ter Tafel van u edel
mogenden over te geven. In het laadte van
de maand Junij 1769 zijn de aan mij toege-
flane acht Kalveren, drie Hokkelingen en
één Enter rier, gezet in daartoe vervaar-
digde er» genommerde Hutten, in het Hof
van den Huisman jan douwes, onder den
Dorpe Langeweer : deze Beesten zijn eenige
dagen vooraf geprepareerd, zoo door pur-
gatiën als antifeptike middelen , en zulks
om te zien, of er een -voorbereidende kure
noodzakelijk vereischt werd ; en zijn ver-
volgens op den 3 Julij ingeënt geworden;
de Kalveren met fmetflofté van Kalveren,
hes
van HOLLAND* 499
het Emer rier en de drie Hokkelingen met het
fmerfloffe van gelijkfoörtige Beesten , om ^unpvbe*
eene evenredigheid te obferveren. Hebbe v. Afd.
vervolgens, na gedane inentinge , totdat de xlv- ;
Beesten ziek werden , de behoedmiddelen Hoofdlt*
gegeven. Deze twaalf Beesten given op
den 8. en 9. luiij volkome^e reekenen van
zi kte, uitgezonderd het Kalf N°. ~6 , dat
zeer ligte teekenen van ziekte had, mis-
fchien door het ingeven van de Medicijnen
eenigzins aangedaan; het Kalf N°. 2, ftierf
tien uren na de bewerking aan de Bilzucht,
het geen na den dood is aangetoond ge-
worden, en zal in het vervolg komen te
blijken. Van deze elf Beesten zijn vijf Kal-
ven en twee Hokkelingen gekorven , het
Enter- rier, één HokkJing en twee Kal-
ven zijn overgebleven ; deze vier Beesten
zijn vervolgens bij de zieke Beesten in het
Land gejaagd, waarvan het KnlfN0 6 ziek
werd en ftierf; de drie overige zijn volko-
men gezond gebleven, en om zeker te we-
zen van mijn experiment, het Gnter-rïer
duinsch geworden zijnde, liet ik hetzelve
dekken door een Bul , die reeds teekenen
van ziekre had, en denzelfden dag nog een
Zwartbonte Koe gedekt had; deze Bul is
den zeden dag , en de zwartbonte Koe
den zevenden dag, beide aan de natuur-
li ke befmetce ziekte , geftorven. Het
Enter r er, het Hokkeling en het Kalf
zijn toe heden gezond gebleven; dus van
de elf ingeënte Beesten acht gellorven en
drie gebeterd zijn, en dat op eene plaats,
waar
WIT
HU ND VEE
V. Af d.
XIV.
Hoofdft.
4K-
500 NATUURLIJKE HISTORIE
waar de natuurlijke befmetting zoo allerhe*
vigsr was. ,f
„ Waarna de tweede inentinge aan 25
jonge Beesten werkdellig is gemaakt, be-
daande in 21 Hokkelingen en 4 Enter- ne-
ren, die in de Grietenije van Tietjerkfte •
radeel waren opgekocht, daar destijds gee-
ne ziekte was , die alle geplaatst werden
elk in eene bijzondere, met droo en riet
gedekte, hut, in een (luk Lands , gelegen
aan de Koevoet , onder den Dorpe Lange •
weer* Deze 25 Beesten, gezond en tierig
zijnde, werden den 26* Jtilij ingeënt, met
lmetftofFen , direkt van ligt ziek liggen-
de Beesten genomen, en haar werden
tweemaal daags Medicijnen gegeven , en
eens na de inentinge gepurgeerd. Op *den
eerden en tweeden van de maand Augustus
befpeurde men aan 23 Beesten volkomene
teekenen van ziekte, door de inentinge te
weeg gebragt; behalve de Hokkelingen
N°. 4 en ft°. 23 , die beide gezond zijn
gebleven, daar de inentinge niet fcheen ge-
vat te hebben ; van deze 23 jonge Runde-
ren zijn 14 gedorven , . als N°. 1 3, 5,
6y 7, 8, 9, II, 13, 15, 16, 17, 18,
en 21. De gebeterde zijn negen , namelijk:
N°. a, 10, 12, 14, 19, 20, 22, 24 en
25 ; de twee die door de inentinge niet ziek
zijn geworden, waren N°. 4 en IS]0. 23.
Deze negen gebeterde Hokkelingen werden
de eene na de andere in het Land gejaagd, en
•s nachts in de hutten gezet , dewijl ze zeer
afgemat en zwak waren \ de twee Hokke*
lin«
van HOLLAND# 501
lingen , die niet gevat hadden, werden voor
de tweedemaal op den 10* Augustus in-
geënt, en hebben wederom niet gevat; zij
zijn vervolgens op den 18. dito bij de zie-
ke Beesten in het Land gejaagd , daarna bij
de zieke Beesten in een loods geplaatst,
waar vele zieke Beesten , tusfchen haar in-
ftaande, ftierven: zij zijn evenwel gezond
gebleven. Na alle deze proeven te hebben
doorgeftaan, zoo heb ik, zoodra de overi-
ge negen Beesten fterker geworden waren ,
daarvan drie op nieuw ingeënt, drie bij de
zieke Beesten in het Land gejaagd, en de
laatfte drie bij de zieke Beesten in de loods
gezet, zij hebben alle deze proeven door-
geftaan ; en om nog zekerder van mijne
proeven te wezen, heb ik deze elf Bees-
ten nog eens bij de zieke Beesten in de
loods gebragt, en geene ziekte vernomen,
zoo dat deze negen Hokkelingen voor ab-
folut gebeterd gehouden kunnen worden ,
en twee voor niet vatbaar.”
„ De derde inencinge , die opzigtelijk on-
dernomen is, om te zien in hoe verre de
inentinge op eene eenvoudige wijze zoude
kunnen gefchieden , zoo namdijk , dat de Bees-
ten, ingeënt zijnde en na haar een purgatie
gegeven te hebben , dezelven alsdan in een
geveegelijk Taifoen des jaars in het Land te
laten loopen , om haar dus aan hare natuur-
lijke geneigdheid over te geven; want bij-
aldien de inentinge op deze wijze door de
Goddelijke Voorzienigheid gezegend moge
worden , alsdan zoude het eene aanlokken-
HET
RUNDVEE*
V. Afd.
XIV.
Hoofdft.
502 NATUURLIJKE HISTORIE
hrt de begeerte worden, dat de Huislieden hunne
' rundvee. geesten om ftrijd zouden doen inenten;
V.Afd, maar zoo de Landman hutten moet bouwen
floofdft en daSeliJ'ks Medicijnen kooken en berei-
* 0 # den, en verdere naauwkeurige oplettend-
heid gebruiken , zoo als ze door mij in
orde is verrigt geworden, zal geen Huis-
♦ man daartoe overgaan , die uit de natuur
een haat, ja een afgrijzen tegen de inentinge
heeft opgevat, derhalve heb ik het van mijn
pligt geacht , om , zoo veel in mij was ,
de inentinge bij hunlieden aannemelijk en
op eene gemakkelijke wijze voor te flelien
en te verrigten, om daardoor het nuttig en
heilzaam oogmerk te bereiken ; te dien einde
werd geprocedeerd tot de inentinge van 33
jonge Runderen, die op den 16. Augustus
door mij zijn ingeënt geworden, op de vol-
gende wijze :
5 Beesten werden ingeënt en adergela-
ten.
5 Beesten werden ingeënt, zonder er iets
anders aan gedaan te hebben.
23 Beesten werden ingeënt, en daarna een
purgarie gegeven.”
„ Deze 33 jonge Runderen werden los,
in een grooce Polder van den Hooggebo-
ren Heer vegelin gejaagd, en intusfchen
werd er een groote loods opgeflagen , daar
de Beesten, ziek zijnde en ’s nachts bij on- x
gunllig weder, eene fchuilplaats konden vin-
den. Deze Beesten zijn alle ingeënt ge-
wor-
VAN
II OLLAfttt 503
borden de dng na bare aankomst , en met
fmetdoffe , frisch van eene zwartbonte Koe
en een zwartbont Enter -rier genomen, die
de ziekte gernakkelijk fchcnen te hebben :
doch waarvan de zwartbonte Koe op den
20. dito , en het zwartbont Enter -rier op
den ar. dito beide geflorven zijn. Den 22.
Augustus werden zekere teekenen van ziekte
aan 17 Beesten geobferveerd als volgt : N°. 2 ,
3, 7, II, 12, 15, 1(5, 17, l8, 20, 22,
27, 28, 30, 31, 32 en 33. Deze 17
jonge Beesten , door de inentinge ziek ge-
worden zijnde, hebben alle de fterk (Je gra-
den van ziekte gekregen, en zijn, na de
hevigfte toevallen te hebben uitgeftaan, bin-
nen de 16 dagen na de inentinge gekor-
ven:- de overige 16 Beesten waren tot aan
den eerden September volkomen gezond en
tierig in het Land grazende. Op den 2.
dito , toen het bepaald was dezelven naar
elders te verplaatfen , om ze op nieuw we-
der in te enten, ontdekte men, dat er reeds
vier Hokkelingen waren, die teekenen van
ziekte gaven , het geen verder tot de ove*
rige 12 Beesten is overgeflagen. Deze i<5
Beesten , daar de inentinge niet op gevat
had , zijn vervolgens door het natuurlijk
befmettend euvel aangetast. Het is ook niet
vreemd te denken, dat de befmettinge zeer
kerk was in die weide, dewijl er 17 Run-
deren zulke' zware en violente graden van
ziekte gehad hebben en gekorven zijn ; dit
heeft mij doen denken, dat het zeer kwaad
is, vele Beesten te gelijk op eene plaats in
Kk te
HEf
RÜNDVE8
V. Afd.
XIV.
Hoofdfk
5o4 NATUURLIJKE HISTORIE
te enten, en ze bij elkanderen te doen ftaatï,
RUNDVEE» 0£* ze jiet jan(j te jaten ]00pen^ tQt
V. Afd, ze de ziekte hebben doorgeftaan , dewijl de
XI^* tocht °P die plaats op eene allerfterkfte
wijze met die befmette deelen aangedaan en
bedorven wordt, waardoor de Veepest in
graden toeneemt, en de nabij gelegene Run-
der- kudden het gevolg doet fmaken. Van
deze 16 Beesten zijn er io geftorven en 6
gebeterd, als N°. i een zwartbonte Bul,
die alleen ingeënt en adergelaten is gewor-
den , N°* 14 blaauwbont Hokkeling, in-
geënt en purgatie gegeven , N0. 19
roodbont Enter - rier , N°. 23 zwartbont
Hokkeling, N°. 2 6 zwartbont Hokkeling,
No. 29 zwartbont Hokkeling. Zoo dat van
deze derde inentinge van 33 Beesten , 17
door de inentinge ziek geworden, en alle
geftorven zijn, en 16 door de natuurlijke
ziekte aangetast, waarvan 10 gellorven en
6 gebeterd zijn. ”
„ Ik voeg hier eindelijk tot (lot bij, dat
de redenen, waarom de inentinge met zoo
veel vlijt en ijver wordt ondernomen, al-
leen is, om daardoor de Beesten ligcere gra-
den van ziekte te doen krijgen, en ware het
mogelijk, meerder Beesten uit deze kwaad-
aardige ziekte te zien opkomen , dan door
de natuurlijke ziekte, over het geheel ge-
nomen, gefchiedt; maar het tegengeftelde
heb ik zien gebeuren, en dat voornamelijk
in deze laatfle proeve van inentinge , waarin
17 Beesten door de inentinge te gelijk ziek
geworden, en alle, na de fterklle graden
van ziekte te hebben uitgeftaan, jammerlijk
geftorven zijn , zonder dat zulks aan het
eene of andere buitengewoon toeval kan
toegefchreven worden.”
„ Hopende dat du eenvoudig en kort Be-
rigt eenigzins aan u edel mogende mag
welgevallen : ”
„ Hebbe ik de eer mij, met eerbied, te
noemen,”
,, EDEL MOGENDE HEEREN ! ”
„ u edel MOGENDENs Onder*
danigen Dienaar,”
(Was geteekend)
„ J. de VRIES/*
Deze proeven ter inenting vielen dus al
snede niet gunftig uit, en velen kwamen in
het vermoeden , dat er ^meerder Beesten ,
welke door de ziekte werden aangetast, zon-
der ingeënt te zijn, beterden, dan van die,
welke werden ingeënt, en tot dit vermoe-
den gaf het flot van het Rapport van den
• Heer de vries veel aanleiding. Men bleef
dus huiverig in het doen der inenting, maar
was echter van oordeel, dat, werd dezelve
gedaan, het dan best was zulks, bij tijds ,
aan jonge beesten te doen , en daartoe ftof-
fen te gebruiken van beesten , welke niet
zeer zwaar befmet waren, en vooral geen in-
Rfc a ge-
het
rundvee.
V. Afd.
siv.
Hsofdft.
506 NATUURLIJKE HISTORIE
BET gewanden van , aan de ziekte ge flor ven :
beesten er toe te gebruiken,
v. Afd, Na van de inentingen , welke door den
Hoofdft, ^eer DE VRIES verrl^c zijn , gefproken te
hebben , dienen wij zuiks ook te doen
van die, welke de Huisman g?ert rein-
igers gedaan heeft; hebbende deze ervaren
Landman getoond, een zeer ijverige en ge-
trouwe waarnemer te zijn , zoo dat het
door hem uitgegeven werkje der overwe-
ging dubbel waardig is (4). Wij zullen
aan onze Lezers eene korte en zakelijke op-
gave van ’s Mans proeven en waarnemin-
gen doen,
Proeven jn eerde plaats werden door hem ver-
ting^er* fchei^en proeven met de gewone wijze van
Veepest, inenten genomen , waarvan de uitdag ver-
genomen fchillende was, Van de eerde inenting aan
door 1 6 HokkeJingen had de inenting op n niet
REINDERS gevat ; van de 5, die gevat hadden, beter-
en *nde- den er 4 en i dierf aan de ziekte; de 11,
icn* welke niet gevat hadden , werden nader in-
geënt, en nu gevat hebbende, beterden er
7 en 4 dierven, zoo dat er van deze 16
beesten 1 1 beterden , dat zeer voorfpoedig
* uit viel. Bij eene tweede proeve werden
ingeënt 1 1 Koeijen , 1 1 Entervaarzen en 3
Hokkelingen ; deze allen gevat hebbende,
beterden er van de 11 Koeijen 7» van de
ii
£♦) Het is getiteld: Hiflorisch Verhaal , Waarna
min gen en Proeven wegens dc Inenting in het jaar
1776; het is uitgegeven te Groningen bij LUBBARTüê
HUIZING, in het jaar 1777.
van HOLLAND. 507
IT Fntervanrzen ook 7, en ftierven er van
elk dezer foorten 4 aan de ziekte, terwijl RUNDV£Ei
de 3 Hokkelingen er ook alle aan ftierven: v. Afd.
deze proef viel dus mede vrij wel uit. Bij .
eene andere proef ftierven er van 16 in- °°f
geënte flechts 2 ; dan , nog eene proef op
20 beesten , waarvan er 18 ftierven en
flechts 2 beterden, bragt weder veel onze-
kerheid in de inenting, terwijl evenwel alle
deze getallen bijeen genomen en dooreen
geflagen zijnde , zoo bleek , dat in deze vier
verfchillende proeven waren ingeënt 77 bees-
ten, en hiervan 41 waren gebeterd en 36
ge ft or ven.
Onze ijverige geert p einders gaf den
moed niet op, maar befloot met camper.
en jan Willem sm;t, de inenting op eene
zachtere en verbeterde wijze te beproeven ,
en in der daad , men kan voluit zeggen ,
dat, zoo de inenting aan eenige verbetering
ondei worpen is , door deze proeven den
grondflag tot verbetering gelegd is.
Den uitflag van eene andere manier van
behandeling was dan , dat van de 16 in-
geente beesten 9 beterden en 7 ftierven.
.In eene volgende proef bij den Heer gold-
stein te Bedumy ^beterden eerst van de 8
ingeente beesten 7 , en van deze laatfte 7
bij de herhaling 6. Meer andere proeven ,
meer of min voor of tegen, kwamen in
aanmerking; dan, ook deze wekten de bij-
zondere aandacht op van den oplettenden
geert REiNDERs , om nader naar de oor-
zaken dezer verfchillêndheden te zoeken.
Kk 3 ’s Man$
HIT
SlUNDVEE:
V. Afd.
XIV.
Hoofdft.
508 NATUURLIJKE HISTORIE
’s Mans aandacht viel dan op het ras, op
den ouderdom van Kalf , Hokkeling, Enter-
rier en Koe, of Stier of Bul, op melkge-
vende of droogdaande , en met kalf zijnde
of kortelings gekalfd hebbende Koeijen ,
maar vooral ook op de gebeterde of onge-
beterde, als mede op die, welke de inen-
ting niet of al gevat hadden, en 00 die,
welke ingeënt geweest en van de ziekte ge-
beterd waren; en daarenboven op de inen-
ting, of die in de Hallen, fchuren of in de
open lucht was verrigt : dit alles naauw-
keurig navorfchende, ontwikkelde hij ver-
fchiilende oorzaken van het wel of kwalijk
gelukken der inenting, en vooral het tijd-
dip van den hoogden graad en vatbaarheid
der befmetting door inenting ; welke op-
merkingen het zoo verre gebragt hadden,
dat men nagenoeg konde vermoeden, dat
de trap van de uitwerking der inenting
langzamerhand tot rijpheid kwam , en als
gevolg daarvan de uitwerkfelen minder woe«
dende waren, dan dat men die door zware
inentdoffen fpoedig en op een fprong wilde
aanzetten, tot welk laatde de ondervinding
leerde, dat de open lucht beter gefchiks
ware.
De proeven , hierop door hem vervolgd
wordende, leverden dezelve verfchillende en
Zonderlinge uitkamden op; hij viel vervol-
gens in de gedachten, of ook Kalven, van
gebeterde Koeijen geboren , al of niet vat-
baar zouden zijn , vermits hij zulk een Kalf
$)ij drie andere zieken geplaatst hebbende.
hetzelve volmaakt gezond bleef; dit zelfde
Kalf vervolgens door fterke ftoffe van eene
zeer zieke Koe ingeënt, bleef, behalve
ligte teekenen , gezond in het midden van
de fterke befmetting.
Deze opmerking had ten gevolge , dat
men er nader oplettende op was , 6 Kal-
ven uit gebeterde Koeijen , die er van ’s mans ,
in 1769 en 1770 ganfchelijk uitgeftorven ,
Hal overig waren, bleven allen gezond; doch
vijf a zes weken oud zijnde , entte hij de-
zelven in: zij werden ligt ziek, doch be-
terden allen. Insgelijks had jan jakos
tempel de ziekte onder 16 Kalveren, waar-
van er 3 van gebeterde Koeijen waren : deze
3 werden ligt ziek en beterden, de overige
13 ftierven. Nog had jan wfLLEM smits
3 Kalven van gebererd vee ingeënt, waar-
van er 2 beterden en 1 ftierf. Sijmon Ja-
cobs verloor alle zijne Kalven van ongebe-
terde Koeijen , een enkele van eene gebe.
terde Koe kwam er door. Uit deze waar-
nemingen kan en mag men, met onzen op-
lettenden geert , wel Hellen , dat zulk foorc
van Kalven minder vatbaar voor de befmet-
ting zijn , of althans er minder fterk door
aangedaan worden, dan wel anderen.;
Het gevolg van al het vorige was oor-
zaak , dat de Heer rbinders wilde beproe-
ven, of de Kalveren of Hokkelingen, vol-
gens zijne waarnemingen ingeënt, genoeg-
zaam voor eene volgende ziekte bevrijd
waren , en in der daad was dit ook de
gaak, daar het op aankwam, dewijl anders
K k 4 het
HET
rundvee;
V. Afd.
XIV.
Hoofdft;
BET
Hündvee4
V. Afd.
XIV.
tJoofdfr,
510 NATUURLIJKE HISTORIE
het inenten van jonge Kalveren, ter voor-
behoeding, geheel onnut v/as. Hierop dan
bedacht , vervolgde de oplettende waar-
nemer met een vrij aanmerkelijk getal proe*
ven , welke zijn vermoeden ten aanzien van
het nut der inenting fchenen te begundi-
gen , ja zelfs aannemelijk maakte ; deze alle
voor te dragen, zoude te veel uitweiden,
en kunnen best in het werkje zelve worden
nagezien ; de voornaamde komen hierop uit:
dat hij alle zijne door hem ingeente en ge-
zond gebleven, of ligt ziek geweest zijnde
gebeterde Kalveren wederom inentende, en
deze doorgaans gezond bleven ; deze en an-
dere , in hec vervolg gebeterde en ingeënce
Kalveren, wederom en wel aan de derkde
befmetting blootgedeld , bleven alle onbe-
frnct, zelfs in Hallen, daar van de 16 in*
geënte 10 dierven en 3 fukkelend bleven;
eindelijk bleven al wederom andere ingeënte
en gebeterde Kalveren , welke bij , omtrent
en naast aan de derkst befmette , het zij
natuurlijk of door inenting zieke of der-
vende beesten, ftonden , gezond. Al het
welk zamen genomen, oorzaak werd, dat
deze ontdekkingen ah nu door zoo vele
baarblijkelijkheden bevestigd zijnde , ook
openbaar gemaakt werden in eenen brief , door
den ontdekker aan de Heeren p. camper ea
MUNNiRS gefchreven , welke gedrukt en dus
voor een ieder verkrijgbaar werd, en waar-
van het refultaat , deunende op de opge-
melde gronden en nog nader gedane proe*
yen , aldus wa$ : dat door do zeker ft e proe~
* m
van HOLLAND. 51 1
ven was waar bevonden , dat Kalven , van het
gebeterde Koeijen geboren , offchoon ook RUNDVE*<
die Koeijen voor vijf jaren hadden ziek V. Afj.
geweest , zes of acht weken oud zijnde , xiv.
voor dat ze nog in de open lucht geweest
zijn , ingeënt wordende , zesr //g*
ziek worden en beteren , <?/; daarna in het
land geweest zijnde , wederom wordende
ingeënt , fchijnen fommigen op den zesden
en zevenden dag na de inenting eene zeer
ligte aandoening te hebben', enz.
Op dezen brief nu, die in het jaar 1774
gefchreven was, komc vervolgens nog eeneti
zeer merkwaardigen brief van den Heer dirk;
fontein in aanmerking , houdende herige
van proeven
door
zijn Ed.
en door den
Heer coopmans genomen , en aan onzen
Huisman gulhartig medegedeeld, waarin ge*
vraagd wordt:
Vooreerst : Hoe weet men in jonge KaU
veren zeker , of de ziekte gevat is?
Ten tweede; Of de uitwerking der fmet*
floffe in zulke jonge Kalveren , van zes
weken oud , genoeg is, om hun voor hun
leven voor die ziekte te beveiligen, te we-
ten. Kalven van gebeterde Koeijen , die
niet in de buitenlucht geweest zijn , en
derhalve niet vatbaar voor de natuurlijke
ziekte zijn gefield?
Deze vragen zijn in der daad gewigtig,
daar vele proeven twijfelachtig en ongelijk
zijn. Evenwel zijn de proeven van dien
Heer opmerkelijk genoeg, om ze hier mede
ionelijk op te geven. Dus heeft meint
Kk 5 MEINS*
512 NATUURLIJKE HISTORIE
HET
HUNDVEE,
V. Afd.
XIV.
Hoofdft.
meinsma ingeënt 45 Kalveren: hiervan zijn
3 geflorven , de overige ten tweedemaal in
geënt zijnde, werden er geene ziek, maar
zulks ten derdemaal, in September, gedaan
zijnde, werden er 5 wederom ziek, waar-
van er 3 flierven , en dus bleven er van de
45 fluks 39 over.
Klaas douwes entte 4 Kalveren in, van
drie maanden oud, welke allen beterden;
hij deed zulks nog aan 8, hiervan flierf er
i ; de overige 7 , in September weder
ingeënt zijnde, werden er 2 ziek en flier-
ven, en dus bleven er van deze 12 Kalven
9 in het leven.
Naderhand, in den zomer, hebben zij er
i8 ingeënt, welke, na de flerkfle beproe-
ving, allen gebeterd zijn ; als mede nog 8 ,
waarvan 1 geflorven is en 7 gebeterd zijn.
Nog heeft jurgpn douwes tot tweemaal
ingeënt 7 Kalveren , waarvan 2 geflorven
en 5 gebeterd zijn.
Reiner halma heeft 24 Kalven, alle
van gebeterde Koeijen , en 6, 8 a 10 we-
ken oud, en waarvan de meeste niet buiten
’s huis geweest zijn , ingeënt , waarvan , bij
de eerfle inenting , 3 ftierven , en van de
overige 21 , bij herhaalde inenting, geen
één; dan in Oftober dezelve weder inen-
tende, zijnde er 8 van ziek geworden, waar-
van 3 geflorven en 5 gebeterd zijn , zoo dat
er van deze 24 Kalven , van gebeterde
Koeijen, door de inenting 6 geflorven, en
18 van de ziekte gebeterd zijn.
van HOLLAND, 5*3
Als men deze proeven bij elkander brengt:, het
dan heeft dit inenten van jonge Kalveren , *UNDVBS*
in dien fmaak , zeker een opmerkelijken voor- V. Afd*
deeligen uitflag gehad, alzoo van de 114 pXIY*ft
laatstgenoemde ingcënre Kalveren Hechts 18 00 4
geftorven en 96 gebeterd zijn.
Dan , hoe voordeelig deze proeven zijn
uitgevallen, oordeelt de Heer fontein, dat
zij nog niet voldoende genoeg zijn om zij-
ne voorgemelde vragen te beantwoorden ,
juist daarom , omdat, alfchoon de opgemel-
de inentingen een voordeeligen uitdag heb-
ben gehad , desniettemin de omftandighe-
den, tijd en plaats der inenting, verfchil-
lende verfchijnfels en uitwerkingen hebben
te weeg gebragt, die niet eenerlei bepalin-
gen of regelen kunnen uitmaken, en waar-
omtrent dan ook een nader onderzoek ver-
eischt wordt , het welk ons heeft aange-
fpoord , om ook nog van eenige der voor-
naam He proeven, waarvan de geachte geert
rsinders fpreekt, melding te maken , en
wel bijzonder van die , welke op Kalven
van gebeterde en van ongebeterde Koeijen
genomen zijn , van welke een groot ge-
deelte in huis en een gedeelte op het land
zijn ingeënt.
Het getal Kalven, zoo bij genoemde geert
bunders als bij veifcheiden anderen ingeënt
en hier bedoeld, bedroeg 371.
Onder deze 371 Kalven waren er, vol-
gens de opgave in het werkje, 190 ^Kalven
van gebeterde Koeijen, dat is van Koeijen,
welke van de ziekte gebeterd waren, voor
da«
HET
flLUNDVEE.
V. Afd.
XIV.
Hoofdft.
514 NATUURLIJKE HISTORIE
dat zij deze Kalven hadden ter wereld ge-
bragt, en 93 Kalven van ongebeterde Koei-
jen, dat is van Koeijen, welke de ziekte
nog niet gehad hadden, toen zij die Kalven
voortbragten , terwijl bij 88 Kalven van on-
derfcheiden perfonen het onderfcheid van
Kalven uit gebeterde of ongebeterde Koei-
jen niet wordt opgegeven , en van welke
88 laatsrgemelde door ons vooronderfteld
worden 43 Kalven uit gebeterde, en 45
Kalven uit ongebeterde Koeijen te zijn ge-
weest, makende alsdan uit:
Kalven van gebeterde Koeijen 233
- — ongebeterde Koeijen 138
is te zamen 371
Van deze 371 Kalven zijn ingeënt , in huis 279
en op het land 92
is weder de 371
Deze 371 Kalven voor de eerftemaal in-
geënt zijnde, zoo zijn er van geftorven 42
en gebeterd 329; deze 329 voor de twee-
demaal zijnde ingeënt , zoo is er van ge-
ftorven 1 en zijn er gebeterd 328; welke
328 voor de derdemaal ingeënt zijnde, zoo
zijn er van geftorven 3 en gebeterd 325 ;
eindelijk die 325 voor de vierdemaal in-
geënt zijnde, zoo is van dezelve geftorven
i en zijn er gebeterd 324; zoo dat in het
geheel van de vier inentingen van deze 371
Kal-
van HOLLAND. 513
Kalven geftorven zijn 47 en gebeterd 324, het
het welk nagenoeg 7 gebeterde tegen 1 ge- rundve**
ftorvene was , en waarbij men in aanmer- v. Afd.
king moet nemen , dat de 4 , welke van de xiv.
derde en vierde inenting geftorven zijn , Hoofdl^
door bijkomende omftandigheden den hoog-
ften graad der ziekte niet hebben wederftaan :
terwijl men ook in aanmerking dient te ne-
men , dat in de tweede , derde en vierde
inenting , verre de meesten ligte aandoenin-
gen van de ziekte zullen gehad hebben en
eenige de ziekte zelve, hoezeer zij reeds van
eene vorige inenting gebeterd waren.
Verder hebben wij uit de opgave , in hec
reeds genoemde werkje , getracht na te
gaan, hoe veel van die 371 Kalven nitge-
beterde en hoe veel Kalven uit ongebeterde
Koeijen in huis en op het land zijn in-
geënt, en bevonden, dat van de Kalven
uit gebeterde Koeijen 167 in huis en 66
op het land zijn ingeënt, en van de Kal-
ven uit ongebeterde Koeijen 112 in huis en
26 op het land; terwijl wij er ook ai ver«
der uit berekend hebben, hoe veel van de
Kalven uit gebeterde Koeijen, die in huis
of op het land zijn ingeënt, gekorven of
gebeterd zijn , en zoo ook desgelijks van
de Kalven uit de ongebeterde Koeijen , en
bevonden, dat van de 167 Kalven van ge-
beterde Koeijen, die in huis zijn ingeënt,
16 geftorven en 151 gebeterd zijn; en dac
van de 66, die op het land zijn ingeënt,
i geftorven is en 65 gebeterd zijn: voarcs
dat van de 112 Kalven van ongebeterde
Koei-
SI 6 NATUURLIJKE HISTORIE
*,ET Koeijen, die in huis zijn ingeënt, 19 ge-
aüNDVEE ^orven en gebeterd zijn ; en van de
V. Afd, die op het Jand zijn ingeënt, 11 ge-
Hoofdft. ^orven en *5 gebeterd zijn ; alle welke
verfchiilende getallen met de reeds opge«
geven totalen overeenkomen , zoo als op
de hier tegenover ftaande Tafel , welke wij ,
volgens het werkje van genoemden geert
reinders, hebben opgefteld, kan worden
nagegaan, Men ziet uit de, door ons op-
gemaakte, berekening, dat van de Kalven
van gebeterde Koeijen, welke in huis zijn
ingeënt, naar evenredigheid meer geftorven
zijn dan van die , v/elke op het land zijn
ingeënt; terwijl integendeel van de Kalven
van ongebeterde Koeijen, welke in huis zijn
ingeënt , naar evenredigheid van het getal
geftorvene tegen de gebeterde, minder zijn
geftorven dan van die, welke op het land
zijn ingeënt, dan welk verfchil wij niet wel
kunnen ontwikkelen, doordien van vele dier
inentingen den datum niet is opgegeven ;
ware dit van allen gedaan , dan zonde men
mogelijk uit het verfchil van -het jaargetijde
enz, eenige gevolgtrekkingen kunnen ma-
len.
Hiermede zouden wij van deze bereke-
ningen kunnen afftappen, maar uit dezelven
eenige bedenkingen bij ons zijnde opgeko-
men, oordeelen wij dezelve te moeten me-
dedeelen.
Bedenkin. Vooreerst is de vraag , of het inenten
gen yvc van Kalven , uit gebeterde Koeijen , van
?oe°s.d*e zoodanig gevolg kan zijn, dat dezelve, in
TAFEL ter vergelijking van den uitdag van de Inenting der Veepest aan 371 Kalven van Gebe-
terde en Ongebeterde Koeijen, volgens opgave van geert reinders. Huisman te Garnwert
opgefteld door j. le francq van bérkhey.
DE AFZONDERLIJKE NAMEN.
Hoe
veel Kalven bi
S5SSSS3?!
Na«„ der inentere.
Getal.
&.
?üf
Bij de eerde
I --
Vierde In-
KtrK°r-
p«"
Ctm.'
cr
c;r
fr:
ff
Getil.
G«„°:
°£3.
Geul.
Gvm?’
fs:
Arjen RoAof, en zijn Breder.
18
1
'7
*7
■
16
l6
.8
1
15
oiln.
4
4
4
4
4
3
4
3
4
30" Jacobs, te Finkum.
7
7
7
7
7
7
7
Hesje Lolkes Hennemes, te Finkum. (o)
14
3
17
17
ï7
17
9
9
8
3
^'altn.
*
9
4
9
9
4
9
4
9
4
9
J^ren //.™«,r.
1
l
1
1
Mevr. Eetee ven -rfioort, geb. AlberJa.
3
3
3
3
3
3
3
vi“°’
1
6
IO
ft
2
7
6
4
7
6
6
G. ?. dineer.
:
8
8
3»
1
8
3=
ft
8
ft
8
3=
ft
8
ft
8
40
8
3=
P. Prmt/en.
9
•
8
6
9
8
6
9
8
6
9
8
6
9
8
9
8
9
11
6
6
Deer «r/êierA» Per/enen (e>
57
1
56
56
5*
56
38
38
29
i
28
7*» Jacobs Tempel.
en een esei Vriend.
*
4
6
4
4
*
4
4
jjezetjac en ecu ^ucu i
Bij 7. 3 ■ Tempels, als boven.
D.H.Cocb, op Vosfenburg.
4
3
3
4
10
3
4
3
4
9
3
4
3
3
4
4
7 on mam, Smis enz.
l6
7
*4
04
»
’4
*5
3
‘I
■:
*
«*
Klaas Jamt, te UsquerU
6
6
6
•
4
4
*
6
6
Totaal
279
92 1,
3=9
*
~
~
3=5
1
3=4
233
‘7
216
*3»
30
108
„ RECAPITULATIE.
V- ; ; ; ; ;,s«,
• — 135
Zijnde t£ zemen bet totaal der ingeente Ketven' uit'Sde KoTT^f-
Van de Kalven uit ongebeterde Koeijen, rijn i„ K”'J£"- 233
Hfot* h« totaal der ingeente 1
van HOLLAND. 517
later tijden, Koeijen geworden zijnde, wan- hrt
neer de Veepest had opgehouden cn onge- llUNDVZE*
Jukkig weder woedde, niet vatbaar voor v. Afd.
de befmetting zouden zijn , nademaal er XIV*
voorbeelden zijn, dat gebeterde Koeijen an- Hoofdft«
dermaal door de befmetting natuurlijk aan-
getast en van de ziekte gekorven zijn.
Ten tweede: daar men uit de opgave van
geert REiNDERS ziet, dat er van de Kal-
ven, het zij van gebeterde of van ongebe-
terde Koeijen geboren , en op den ouder-
dom van 6 , 7 of 8 weken ingeënt , na van
de eerde inenting gebeterd te zijn , we-
derom , in hetzelfde jaar , ten tweede-,
derde- en vierdemaal zijn ingeënt, en er
van die volgende inentingen zijn gedorven,
en de overige zeker meestal , zoo niet de
ziekte, ten minde ligte aandoeningen er van
zullen gehad hebben; zoo is de vraag, of
zoo iets niet eene foort van verzwakking
kan veroorzaken of eenige kwalen nalaten,
waaraan de beesten kwijnen? te meer, daar
het bekend is, hoezeer het Rundvee, over
het geheel, voor het longevuur en andere
kwijnende ziekten vatbaar is; waarop men,
naar ons vermoeden , in de drift tot inenten ,
• niet genoeg acht gegeven heeft : dan of men ,
op goede gronden, zoude kunnen vooron-
derftelleir , dat zoodanige ingeënte Kalven
volmaakt en frisch gebeterd zijn?
Eindelijk, of men, gelijk r einders
hier. en daar heeft aangeteekend , niet
naauwkeuriger moest toezien op de keu-
ze der ImectloSe , te weten : of men die
nies
HET
fcUNDVEE'
V. Afd,
XIV
Böofdft.
518 NATUURLIJKE HISTORIE
niet alleen van zoodanige zieke beesten be*
‘ hoorde te nemen, welke liet minst befmec
(chijnen te zijn , nadetnaal men bevonden
heeft, dat er een aanmerkelijk verfchil in
de ziekte plaats heeft, en de ingeente bees-
ten dezelve veeltijds minder of meerdér zwaar
gehad hebben , naarmate de iiientfloffe van
minder of meerder zwaar befmette beesten
genomen was, en of men de fmetfloffe niet
liever in het begin der ziekte van de bees-
ten behoorde te nemen * dan in eenen meer
gevorderden (laat van dezelve? als mede, of
wegens den besten ouderdom en den tijd ter
inenting niet nog veel zoude te onderzoe-
ken zijn?
Voor het overige zullen wij van de ver*
fchillende gevoelens , voor en tegen de inen-
ting der Veepest, alleen zeggen: dat er
zeer veel voor en tegen die inenting ge-
fchreven is ; dat men vergelijkingen gemaakt
heeft tusfehen het getal der beesten , welke
van de inenting en van de natuurlijke ziekte
geflorven zijn, ten einde daaruit ten voor-
of nadeele der inenting te beflisfen ; maar
men heeft niet genoeg in het oog gehou-
den, om gelijke foort van Rundvee, in de
berekening, tegen elkander te (lellen; zoo
heeft men, bij voorbeeld, de gebeterde uit
ingeente Hokkelingen gefield, tegen de, aan
de natuurlijke ziekte geftorvene, Runderen
van allerlei foort , het welk zoo niet be-
hoorde, daar men weet, dat jonge beesten
de ziekre veeltijds minder zwaar hebben,
voornamelijk als dezelve met overleg worg-
den
van HOLLAND. 5T9
den ingeënt; als volwasfen Koeijen, welke «et
de ziekte natuurlijk krijgen , en waarvan er RUNDVEK
veeltijds met kalf zijn : men had integen* v. Afd.
deel de berekening en vergelijking , met meer- Xl v*
der oplettendheid , behooren te maken ; men Hoofdft8
had gelijke foorten van vee, gelijke jaarge-
tijden en andere gelijke omftandigheden te-
gen elkander moeten vergelijken , dan zou
men mogelijk nader tot eene ware beflis-
fing hebben kunnen komen , daar men
toch weet , dat de Veepest in het eene
jaar of jaargetijde fterker gewoed heeft
dan in het andere, en dat volwasfen bees-
ten de ziekte veelal zwaarder hebben dan
jonge beesten , zoo als reeds gezegd is : ter-
wijl wij onze Lezers , welke meerder ver-
langen te weten van al het geen voor en
tegen de inenting der Veepest gefchreven
is, naar de werken van camper, vink, en-
gelman, veerman en anderen verwijzen.
Wat de beste wijze der inenting van de wijze der
Veepest betreft, men zoude mogelijk kun- inenting ,
nen volftaan met flechts eene kleine wonde
aan den hals, aan de krop of aan den kos-ft0ff5.
fem te maken, en daarin een dotje plukfel
of vlas te Hoppen, het welk met fmetftoffé
uit den neus of muil van een ziek beest
doordrongen is, en wel met Hoife van een
beest, dat het minst befmet fchijnt te zijn.
Omtrent de keuze der in te enten beesten
zal het best zijn jonge beesten te verkie-
zen , zoo als reeds meermalen gezegd is.
LI De
Sao NATUURLIJKE HISTORIE
HET
HUDNVEK*
V Afd.
XIV.
Hoofdft.
De algemeene manier van inenting is ech-
ter zoo , dat men de fmetfroffe uit den neus
of muil neme, en dezelve in een kopje of
glaasje verzameie , waarin men vervolgens
eenige draden garen ( liefst katoenen garen)
doopt; na dat deze met de fmetftoffe wel
door weekt zijn , fteekt men eenige dezer
draden door het oog van een groote naald ,
moetende de draden ieder omtrent een fpan
lengte hebben ; voorts vat men den huid
van het dier met den duim en vooriïen vin-
ger der linkerhand, en (leekt de naaide door
den alzoo geknepen huid, haalt er de dra-
den door, en trekt die al zachtjes heen en
weder , waarna men de naald van de draden
afdoet , de beide enden der draden vastknoopt ,
en dit alzoo 4, 5 of 6 dagen laat zitten,
als wanneer de wond begint te etteren :
men trekt de draden er dan zachtjes uit, en
drukt, met de duimen, de etter uit de
wond, op wier meerdere of mindere ont-
flokenheid men dan ook acht geeft , en
welke men met wat water en jenever of
met witte wijn of beste azijn bekoelt, tot
dat dezelve geneest , het welk doorgaans
fpoedig gefchiedt; fomtijds loopt de wond
fchielijk toe niet een puistje of roofje, het
welk men maar moet laten zitten, doch
geiladig wasfehen : de uitwerkfelen der inen-
ting zullen zich dan weldra openbaren. De
plaats der inenting is onverfchillig , doch
is echter het best ter plaatfe , alwaar de
meeste bloedvaten loopen, bij voorbeeld.
van HOLLAND- 521
bij de hoofd - flagaderen, aan de voorzijde "Et
of voorvang, aan de achcervang of dijen , RUNDVEIÏ-
waar hec best geacht wordt , ook wel aan v. Afd.
den hals enz. Nimmer moet men vleesch , XIV*
vel, vet, deelen der ingewanden enz. van, oof
am de ziekte geftorven , beesten tot het
inenten gebruiken , alzoo dit de ziekte zeer
zwaar en gevaarlijk maakt.
Van het geen over de wijze der inenting Wijze der
van de Veepest aan het Rundvee door an- inenting,
deren gefchreven is , oordeelen wij het vol' deling hdcr
gende te moeten mededeelen ; te weten : ^cke bees-
vooreerst de gedachten van den Leydfchen ten , vol-
Hoogleeraar van doeviren, zoo als de- gens VAP*
zelve in de reeds meermalen aangehaalde rb^B’
Bibliotheek , door den Heer sandïfort uit-
gegeven, zijn geplaatst: deze acht daartoe
het gefchiktst, gezond vee* dat anderhalf
of twee jaren oud is* Indien de inenting
niet terftond teekenen geeft van gevat te
hebben, acht hij raadzaam, het ingeente vee
van het overige af te zonderen, en veertien
dagen daarna hetzelve weder in te enten*
De voorbereiding acht hij onnut. Met dé
inenting gaat hij op de volgende wijze te
•werk: hij neemt linnen of katoenen draden,
zeven of acht duimen lang , en (leekt de-
zelven in den neus van een ziek beest,
opdat zij het vocht, het welk uit denzel-
ven loopt, naar behporen in zich zondert
trekken ^ men gebruikt deze draden , hoe
verfeher zij zijn , des te liever , en men
LI ft meent.
9
' $2* NATUURLIJKE HISTORIE
EET _ meent, dat de inenting dan beter gelakt.
rundvee* p£ze dra(}en (leekt hij in znlk een krom-
V. Afd. men naald, als de Heelmeesters tot het ver-
HXIfdn figten der naden gebruiken ; dan ligt hij met
' 1 * den duim en voorden vinger van de linker-
hand het vel aan het achterde gedeelte van
de dije op; ileekc de naald door hetzel-
ve , en knoopt vervolgens den doorgedo-
ken draad toe , maar doet dezen draad ech-
ter vervolgens weg , zoo dra hij gewaar
wordt, dat het beest door de ziekte is aan-
getast, wanneer hij ook het gezwel, het
welk zich aldaar fomtijds doet zien, naar
behooren behandelt. Op den derden of vier-
den dag na de inenting opent hij eene ader,
en ontlast van een beest, dat zoo oud is,
als hier boven is opg geven , tien of twaalf
oneen bloed; doet zich nu op den zesden
dag nog geen teeken der ziekte op, dan
herhaalt hij de aderlating, doch ontlast maar
half zoo veel bloed. Het ingeente vee laat
hij geen droog voed fel gebruiken , en hij
laat , van dien tijd af, olie van vitriool on-
der den drank doen, radende hij voor het
overige af alle geneesmiddelen, dewijl men
van dezelven, gelijk hij zegt, tot hiertoe
weinig of geen nut heeft gezien. Sterke
buikzuiverende middelen keurt hij af; maar,
dewijl de ziekte veeltijds door een’ loop
een gelukkig einde neemt, meent hij, dat
machte buikzuiverende middelen, in den be-
ginne gegeven, niet / onnut zouden zijn,
vooral wanneer het vee geene ontlasting
had,
van HOLLAND- 523
had, te welken einde hij ook aanraadt, of het
den harden drek met de hand , die men RUNDVEt*
vooraf met olie heeft beftreken , weg te v. Afd.
nemen, of door middel van klijsteren ont- „XI^*
lasting te bezorgen. Gedurende de ziekte 00 A
raadt hij aan , het vee voor de koude en
tocht te bewaren. Wanneer de beesten nu
eindelijk weder gezond zijn, het welk men
het best aan het herkaauwen kan ontdek-
ken, meent hij , dat men het weder inftor-
ten het best voorkomt daardoor , dat men
het vee voedfel geeft, dat goed is, en ge-
makkelijk verteerd wordt; dat men het nu
en dan een zacht buikzuiverend middel in-
geeft, en onder den gewonen drank zeme-
len mengt , zoo lang de loop , die dik-
Y/ijls op de ziekte volgt, aanhoudt. Wan-
neer eindelijk een beest, hetwelk de inen-
ting wel heeft doorgedaan , ergens elders
heen , vooral bij ander vee , zal gebragt
worden , acht hij raadzaam , het vooraf wel
te zuiveren, te rosfen , eii met water en
azijn te wasfchen.
De Heeren camper en munwïks hebben Volgens
fommige beesten, welke door hun zijn in-^*^®^
geënt, des morgens en des avonds ingege- mKLs.
ven zeven oneen van een afkookfel van
den willigen bast, met 40 droppelen van
den geest van koperrood , en van dit mid-
del maken zij met lof gewag. Andere bees-
tep hebben zij ingegeven een afkookfel
yan kamillen - bloemen , waaronder de bo-
LI 3 ven-
524 NATUURLIJKE HISTORIE
MET
&.UNDVEE.
V. Afd.
XIV.
Hoofdft.
vengenoemde geest gemengd was ; maar al-
len , die hetzelve gebruikt hadden , is dit
zeer kwalijk bekomen, en de meeste heb*
ben gebraakt. De inenting wordt volgens
deze Schrijvers , het best verrigt in het
dikke vnn de dije , even onder het hijs-
been ( Os ifchium ) , of een weinig lager ,
naar den hak. Op den vijfden of zesden
dag na de inenting geven zii het vee een
buikzuiverend middel in. Voor het ove*
rige meenen zij dat de beesten , die de-
ze ziekte door de inenting gekregen heb*
bew , en dezelve gelukkig hebben doorge-
gaan, vervolgens niet weder befmet wor-
den ; maar zij oordeelen ook , dat men niet
verzekerd kan zijn , dat het* vee de ziekte
in der daad door de inenting gekregen, en
dus voor alle verdere aanvallen beveiligd
is , indien men het volgende niet gewaar
wordt v, te weten: dat het den zesden dag
na de inenting ziek wordt, dat het dan al-
len trek tot eten verliest , en niet meer
herkaauwt; dat op den derden of vierden
dag, van het begin der ziekte af te reke-
nen , of den negenden of tienden dag na
de inenting, de neus loopt; dat de oogen
rood en ontftoken zijn ; dat uit den groo-
ten ooghoek meer of minder vocht loopt;
dat het fpuit, weinig of niet pist, en ein-
delijk, dat bij de Kpeijen de klink ontftö-
ken is.
Vervolgens hebben zij , onder anderen *
nog waargenomen , dat men een beest op
zes
van HOLLAND. 515
zes onderfcheiden plaatfen van het ligchaom het
teffens inentende , het de ziekte wel eer- ^n^ee,
der, maar uit dien hoofde niet zwaarder v. Afd*
bekomen heeft, waarom zij ook aanraden, X1V-
dat men de inenting altijd teffens op twee Hüofaft'
plaatfen zal verrigten ; dat door brandmid-
delen , welke men^ na de inenting, op den
tweeden en vervolgens tot den vierden dag
ingefloten , aan de inentings- wond plaats-
te , na dat men den draad , waarmede de
inenting was verrigt, had weggenomen, de
werking van de inenting twee dagen lang
vertraagd geworden, doch niet geheel be-
let is, dewijl de twee beesten, aan welke
men dit beproefde , vervolgens de ziekte
gekregen hebben , en gefiorven zijn ; en
dat door de inenting, verrigt met het vel,
vee, bloed, of vleesch van beesten, die
aan deze ziekte waren gefiorven , het zij
dat deze; zaken kort na den dood van de-
zelven genomen waren , of wel twee tot
zes’ dagen daarna, de ziekte zoo zwaar is
ontdaan , dat de meeste beesten, die, op
deze wijze, waren ingeënt, gedorven zijn.
Met fiet gene wij nu over de Veepest Befluie
hebben ter neder gedeid, oordeelen wij te™onof^1£
kunnen voldaan ; men overwege het , en ^uL *
zoo het immer kwame te gebeuren , dat
de Veepest weder regeerde , ( het geen
God , genadiglijk , gelieve te verhoeden ! )
dan kieze men het beste uit dit alles, en
ï!ET
«RUNDVEE.
V. Afd.
XIV.
Hoofdft.
52 6 NAT. HIST. van HOLLAND.
gebruike de voorgefchreven behoed- en ge-
neesmiddelen een meesten nutte.
De Hoofdrukken over de Veepest 'dus
zijnde voltooid, zoo zullen wij in de vol4
gende Afdeeling het huishoudelijke gedeelte
dezes werks befchrijven, en hetzelve alzoo
ten einde brengen.
W'ö
3 H&4