nk ‚
eaf otiden bid
mn
ei
NAT
UURLYKE HISTORIE
OE
UITVOERIGE BESCHRIVING
DE RK AN
DIE REN, PLANTEN
MINERAALEN,
Volgens het SAMENSTEL van den Heer
LNA U A
Met naauwkeurige Afbeeldingen.
EERSTE DEELS, DERTIENDE STUK,
Vervolg en Befluit der
hr OK Ie BN.
MT AMSTERDAM; .
By pe Erven van PF. HOUTTUTI DN,
___MDGCCLXIX
me TN ae eN Vk alken Er VM ag HAD 22,’ ES ed nd N heeel od. iede! eK
rs id a disc de rs
Ee
Hee INHOUD van pit STUK,
Tet | |
ElsmaaVYFDE AFDEELING.
SCO g
ENE eN SE KOl E:N,
LXXII, Hoorvsr. De Eigenfchappen der
Kaf ONGEVLEUGELDE Infekten. Bladz. x
LXXIIL Hoorosr. Be/coryving van ’ Gees
flagt der ONGEYLEUGELDE Mor-
TEN; ook Schieters genaamd. _ 15
LXXIV. Foorpsr. Befchryving van 't Gee
flazt der PLANTVLOOIJEN , de men
| ook Aardvlooijen noemt. _ DO
LXXV. Hoorpst. Befchryving van ’t Ge-
flagt der HOUTLUIZEN , zo van de
Indiën als van ons Werel!sdeel. _—_ 36
LXXVI. Hoorpsr. Bejchryving van ’t Ger
flapt der LUIZEN , zo die de Men-
fchen, als diede Beellen van aller=
ley foort plaagen, zynde grootelyks
in gedaante verjchillende. 47
LXXVII Hcorpsr. Befchryvingvan °t Ge-
_ flagt der VLOOIJEN, waarin de
Wefbindifche ‘Zandvlooijen zyn
t’buis gebragt. _ 94
d LXXVIII Hoorpsr. Befchryving vant Gee
flagt der MyTeN, waaronder ver=
fcheidene voorkomen „ die men ge-
avoonlyk Luizen of Luisjes noemt ,
of Spinnetjes; als ook de Schurft-
diertjes, enz. —_ III
LXXIX. Hoorpsr. Befchryving van t Ges
flagt der KREEFT-SPINNEN , dus
wegens beare Schaaragtige Nypers
genaamd, tot welken de Liane poos
tige of Langbeenige, de Scorpioen»
of Weegluis-Spinnetjes , en anderen
zyn betrokken. — 157
* a LAX Xs
KKK
‚ Hoorpsr. Befchryving van't Gee
flagt der SPINNEKOPPEN , Waar=
in derzelver Kigen/chappen , inzon-
derbeid ten opzicht van baar Vernuft
en de V oortteeling , breedvoerig ont=
vouwd en nagefpoord worden ,
ENZe Bladz. 17?
LXXXI. Hoorpst. Befchryving van * Gee
LER KI
LXXXIIL
LXXXIV.
LXXXV.
LXXXVL
flagt der SCORPIOENEN, bebelzene
de verfcheide Waarneeimingen der
Hedendaagfchen „zo ten opzigt van
derzelver Venynigheid, als aan-
gaande de Voortteeling en andere
Eigen/chappen. — 268
Hoorpsr. Befchryving van °t Gee
flagt der KRraABBeN en KREEFe
TEN 5 waarin derzelver Ligene
fchappen en _werfchillendbeden om
flandig worden aangeweezen, De
Soldaaten of Kluizenaars en der-
gelyke middelflagtige, als ook de
Garnaalen , Zee-Vlooijen , enn an=
deren , zyn daar onder vervat. — 295
Hoorpsr. Be/chryving van 4 Gee
Gagt der WATER - VLOOIJEN,
avaarin, bebalve de eigentlyk zo-
genaamde, ook verfcheide andere dere
gelyke Diertjes , gelyk de=Vische
Juizen, en zelfs , Wegens eenige
overeenkomst van geftalte , ook de
groote Molukíe Krabben begreepen |
a). —” 456
HoorosT., Befchryving van ** Gee
flagt der PissEBEDDEN 5 tot welken
de Zeeelsuizen en Walvischiuis
bebovren. == 431
Hoorpsr. Befchryving van *t Ge-
flagt der DUIZENDBEENEN, _— 505
Hoorpsr. Befchryving van ’t Ge-
agt der MiLLICENPOOTEN. — 531
“AANWYZING per PLAATEN
en der Bladzyden,
alwaar de Figuuren aangebaald of beftbreeven worden.
Praar XCIX. Afbeelding van
de PLANTVLOOIJEN ‚ enz. tegenover Bladz. 17
Fig. 1. De Ongevleugelde Mot
of Schieter. bl. ‘17
—- 9, De zwarte Plantvloo, bl, 23
—- 3. De ruige, van onderen. bl, 30
— 4 De Watertreeder. bl. 3r
—- 5. Een Hout- of Papier-
Luisje, bl. 42
a 6. De Menfchen Platluis. Ll. 68
— 7. De Koeijen- Luis, bl. 74
—- 8. De Kalkoenen- Luis. bl, 85
De Afbeeldingen opdeeze Plaat zyn ,zo wel als die
der naastvolgende, door fterke Vergrooting met het
„Mikroskoop getekend, gelyk uit de nevensgeplaatfte
Voorwerpen, in Natuurlyke grootte, blykbaar is.
PraaAT C. Afbeelding van ver-
fcheide LUIZEN, enz.
Fig. 1. De Weegluis. bl. 93
—_- 2. De Schaapen-Luis. bl, 114
— 3. Een Torren-luuisje. bl, 150
= 4. Het Scorpioen Luisje, bl, 166
_—— 5: De zogenaamde Wal-
visch- Luis. bl, 170
em Óe Een aartig Surinaamsch
Spinnetje. bl, 224
aide
tegen over Bladz. 93
PLAAT
Praar Cl. Afbeelding van de
KREEFT-SPINNEN. tegen over Bladz, 173
Fig. 1, De Lang Geatmde
\_groote Weftindifche
Kreeft-Spin. Dl. 173
— 24 Een aartig Gedoornde
Spin, hl. 267
—= 3, Een dito Staart- Spin-
nekop. bl. 267
PraarT CII. Afbeeldiëg van
SPINNEKOPPEN. tegen over Bladz,. 227
Fig. 1. Een groote Oostindi-
fche, bl, 226
— 2, Een dito Guineefche. bl, 227
—- 3. Ongemeen groote W eft-
indifche Bosch-Spin. bl; 238
—- 4. Een Surinaamsch Goud-
groen Spinneije, bl. 262
—- 5. Eendito Krab-astig of
Krab Spinnetje, bl, 266
Praat CIL. Afbeelding van |
SCORPIOENEN. tesen over Bladz. 289
\
\
Fig. 1. De groote Afrikaan-
fche, bl. 289
De 2, De “kleine Westindi-
fche. “bb. 290
_— 3, De Europifche of Itae
liaanfche. bl, 291
PLAAT
EN eG Be V
gd E } f
ok ", m #
/
Praar CIV. Afbeelding van
KRABBEN, tegen over Bladz. 313
>,
Fig. 1. De Hartvormige Weft-
indifche. bl, 316
— 2, Ooftindifche Zandkrab*
betjes. bl. 330
— 3. Ons Inlandsch Porfe:
leinkrabbetje. bl. 335
Praar CV. Afbeelding van
zeer raare KREEF-
„TEN. er zen Bladz,875
Fig. 1, Gehoornde Indifche. bi. 424
—- 2, Zand- Kreeft, dito. bl. 431
Praar CVL, Afbeelding van
PISSEBEDDEN!, enz, inn Bladz, 435
Fig, 1. Een dikpootige Zee-
Vloo. bl. 436
mam 2, Vischluis, bl, 460
—- 3. Dito met lange Spriee
ten. bl. 46x
— 4» De Groenlandfche Wal-
vischluis. bl. 491
— 5. Dezelfde van onderen, bl. 492
mmm Ó, De Kabbeljaauws- Luis
of Zee. Wants, hb], 488
Fie,
Fig. 7. De Gewoone Dui-
zendbeen- bl. SIO
x
— 8. Onze Inlandfche
Millioenpoot. bl. 526
De Af beeldingen van deeze laatfte Plaat zyn aanmerke-
Iyk grooter dan Natuurlyk, doch niet zo fterk vergroot,
als die der twee eerfte Plaaten van dit STUK,
BERIGT voor den BOEKBINDER.
De Plaaten moeten dus ingevoegd worden.
PLAAT XCIX, tegenover
ee,
Kane
Lab)
en
N
®
17
93
173
227
289
| 313
arne A naden eee 20
|
|
|
|
EL
RN
BE,
BESCHRYVING
B E-CR
Bl ER EN.
SSISISISSS SSS SISSI Ss 0)
NDE AFDEELING
DE INSEKTEN.
RNN NENENENENEN
BAAI EO OF D'S UK,
De Eigenfchappen der ONGEVLEUGELDE Infek-
ten in ’t algemeen. .
eh AAcse ONGEVLEUGELDE, tot wier be-
{ D De fchryvinge wy thans gevorderd zyn;
) maaken den Zevenden Rang uit one
DAP der de Infekten. Deeze verfchillen
van de anderen meer in fchyn, dan inderdaad.
Het zyn de zodanigen, aan welken de Natuur
geen Vleugelen vergund heeft zelfs in haar
volmaakte Staat: ’t zy dat de Schepper , dus,
dezelven heeft willen bepaalen aan het Aard-
ryk en de Wateren; ’t zy, derzelver befcha-
digend Vermogen intoomen. Hoe naar zag het
>er voor de Menfchen uit , indien dat Onge-
diert, ’t welk als tot kwelling van ons fchynt
gefchapen te zyn; de Vlooijen naamelyk en
eigentlyke Luizen, met Wieken was voor-
1, DEEL, XIII, STUK, Ä zien:
9 Dr EIGENSCHAPPEN DER
peer, Zien. Sommigen derzelven, wederom, wel-
Lxxi, ke geen kleine figuur maaken onder die van
HOOD, deezen Rang, weeten, door een verwonderly-
“ke Konst, het Weefgetouw der Menfchen te
befchaamen, en die Infekten zelfs, waaraan de
ruime Lugt toteene wykplaats is gegeven, haar
Prooy te maaken: terwyl de Krabben en
Kreeften in het Water, de Scorpioenen en
Duizendbeenen op het Land, haar beftaan
vinden, even als de Maskers der Torren , de
Rupfen en Maden, in ’t algemeen.
Verline > De meeften der Ongevleugelde Infekten zyn
genes van den aart der Verflindende of Roofdieren.
Zy haalen het Bloed uit den Mensch of an-
dere Dieren: zy zuigen de Infekten uit , die
haar Aas zyn, of verflinden. dezelven : ja,
fommigen doen de Menfchen, door haar Ve-
nynige Beet of Steek ‚den dood aan. Die, zelfs,
welke tot Voedzel of Lekkerny ftrekken voor
het edelfte Schepzel en voor andere Dieren;
de Kreeften en Krabben, naamelyk; leeven ,
naar haare grootte, van Infekten, Wormen
of Schulpvisfchen. Men vindt, onder de In-
fekten van deezen Rang , die alles byna vernie-
len; gelyk de Myten hier te Lande, en de
Houtluizen of zogenaamde witte Mieren in de
Indiën. Het verwonderlykfte in deezen is, dat
fommigen tot dien trap van barbaarschheid o=
vergaan, van die van haar eigen Geflagt en
Soort, levendig, op te vreeten.
zyveane In de gedagte Eigenfchappen komen, even-
weren niete
wel
ONGEVLEUGELDE INSEKTEN. 3
De ze sj VV.
wel, de Ongevleugelde Infekten met fommi DA,
gen van de Gevleugelde overeen ; maar zy vers LXXII.
{chillen van dezelven, in ’t algemeen , door de Hoorp-
Verandering of Gettalte-wisfeling. Alle andere Ten
Infekten , byna, leeven eerft en groeijen aan ;
onder een geheel verfchillende gedaante, dan
die is van het volmaakte Infekt, waar zy uit
voortkomen ; het welk men de Staat van Mas-
ker noemt, om dat het weezentlyke Infekt „
daarin, als gemaskerd , is opgeflooten, of dat
zy de Vorm bevatten, waarin hetzelve gefat-
zoeneerd wordt. Dan gaan zy over tot den Staat
van Pop , wanneer de Lighaamsdeelen , ge»
meenlyk, reeds van buiten zigtbaar zyn. De
derde Staat is, eindelyk, in de meeften, die
van volmaaktheid, en daarin neemen zy niets
in grootte toe. Men vindt eenige weinigen , ge-
lyk de Juffers en dergelyken , die een Twee-
ftaltige; anderen, gelyk de Vliegen , die een
Vierftaltige Verandering hebben *. De Onge- t zie
vleugelde , misfchien de Vloo alleen uitgezon- dus
derd , komen inde zelfde gedaante ter wereld,
waarin Zy moeten voortteelen;. zy verfchillen
van het volmaakte Infekt alleen in kleinte des
Lighaams, en groeijen dus onder die gedaante,
of in die Geftalte, welke zy altoos behouden
moeten, zonder eenige Verandering’ te ondere
gaan , dan alleendie, welke de vaftheid der Lig-
haamsdeelen , en miffchien ook de bekwaam-
heid ter Voortbrenging van huns gelyken , vor=
dert. |
E. DEELe XIII STUKe Á 2 Ge:
Vs
ÄFDEEL.
LXXIL
Hoorp-
STUK.
Zyn meeft
t Eijerleg-
gende,
4 Dr EIGENSCHAPPEN DER
‚ Gelyk alle andere Infekten , byna, uitgeno=
men de Plantluizen en eenige Vliegen, Eijere
leggende zyn; bevindt men ook , onder de On-
gevleugelde , maar weinig Jongwerpende. De
Pisfebedden, die men fomtyds Muurvarkens
noemt, zyn van dien aart, en men kanze;, om
zo te fpreeken, onder *t oog doen baaren. Een
_ Wyfje neemende van dat Geflagt, welks Buik
Vervellen
eok,
uitgezet is, en hetzelve wat knypende, opent
zig haar Lyf, en men ziet er een hoop van
kleine leevende Pisfebedjes uit voortkomen, die
loopen , en van de zelf deGeftalte zyn als de Ou
den. Het zelfde heeft ook in de Scorpioenen
en mooglyk in eenige Myten plaats. De meefte
anderen; gelykde Spinnekoppen, Krabben en
Kreeften, enz. leggen Eijeren of Eijertjes, uit
welken, na verloop van meer of minder tyds,
Jongen voortkomen, die insgelyks , in Geftalte,
byna gelyk aan de Ouden zyn.
Offchoon deeze Infekten, dus, geene vér.
andering of Genante behoeven te on=
dergaan , komende door enkele aangroeijing tot
den Staat van volmaaktheid, in welke zy kun-
nen voortteelen: zo zyn fommigen hunner;
doch, eene Vervelling of afwerping van Huid
onderhevig , en ín eenigen heeft zeifs een aan-
merklyke byzonderheid plaats, die gantsch on-
gewoon is in de andere Infekten. Een Rups
of Kwatworm, ja de Maskers der Gevleugel-
den in ’t algemeen , behouden altoos het getal
van Leden of Ringen, waar uit hun Lyf be-
ftaat :
ONGEVLEUGELDE INSEKTEN. 5
ftaat: doch onder de Ongevleugelde zyn er,
in welken het getal der Leden, met de groei-
V.
ÄFDEEL:
LXXIE,
jing, toeneemt. De Duizendbeenen hebben , Hoorp-
dus, in hunne Jongheid minder Ringen , en
overzulks ook minder Pooten, dan als zy tot
volwasfenheid komen. De Krabben en Kreef-
ten, die ook de Huid afwerpen, hebben nog
eene meer verwonderlyke eigenfchap; dat haar
Pooten, naamelyk, afgebroken zynde, weder
aangroeien ; en de Langpootige Spinkrygt lan-
ger Pooten.
Het Lighaam van deeze Infekten beftaat,
gelyk dat der reeds befchreevene, uit drie dee-
len, naamelyk Kop, Borstftuk en Agterlyf :
maar men vindt ’er, in welken deeze drie dee-
len niet zo gemakkelyk te onderfcheiden zyn,
als in de Vlooijen, Luizen en eenige anderen.
De Spinnekoppen, by voorbeeld , als ook ver-
fcheide Myten, fchynen geen Kop te hebben,
of dezelve is met her Borstíftuk vereenigd,
voor aan het welke de Oogen en Sprieten, ge-
lyk in de Krabben, ingeplant zyn. In ande-
ren wederom, gelyk de Kreeften, is de Kop
van ’t Borstítuk afgefcheiden en duidelyk ken-
baar. De Pisfebedden en Duizendbeenen heb-
ben ook wel een afgezonderde Kop, maar hun
Lyf, dat geheel uit Ringen of Leedjes beftaat,
laat zig niet van ’t Borstftuk onderfcheiden.
Behalve deeze verfchillendheden , die zeer
blykbaar zyn, en den meeften invloed op de
Geftalte maaken, hebben ’er de Infekten van
1, DEEL. Xlll, STUK, Ag dees
STUK.
Lighaamse
deelen, |
De Sprie.
Lei,
6 De EIGENSCHAPPEN DER
Vv.
Arperr.
LXXIL,
Hoorp-
STUK.
Tizie nt
XIISTUK,
bladz.218.
De Oogen,
deezen Rang nog anderen, in de byzondere
Lighaamsdeelen. De Sprieten , die zy allen
hebben, verfchillen grootelyks ín gedaante en
verdienen ín veelen naauwlyks dien naam. Som-
migen hebbenze eenvoudig en van aanmerkelyke
Jangte; gelyk dat Dier, het welk men Suikers
Gast of ongevleugelde Mot noemt: anderen
hebbenze Boomagtig getakt, gelyk dit in
een Soort van Wespjes ook waargenomen is T.
Op den Kop van de Watervloo, naamelyk $
die zig daar van tot zwemmen en fpringen in’
Water fchynt te bedienen, maaken zy derge-
lyke vertooning. Die van de Pisfebedden zyn
alleenlyk geknakt, en hebben, by ieder Leed.
je, een verfchillende bogt. Her verwonderlykfte
heeft in de Spinnekoppen plaats; doordien der-
zelver Teelleden aan het end der Voeleren
zyn, gelyk wy vervolgens zul!en zien.
De Oogen deezer Infekren ftellen niet min-
der byzonderheden voor. Geen derzelven heeft
die kleine gladde Oogjes, welke agter op den
Kop van veelen der Vier- en T'weevleugeligen
zyn, maar het getal haarer Oogen en derzel-
ver plaatzing doet ons, in fommigen , billyk
verwonderd ftaan. De meefte anderen hebben
twee Netswyze Oogen, niet meer of min; en
de meefte Geflagten van deezen Rang zyn ook
aan dat getal bepaald : maar men moet ’er
van uitzonderen die Wartervlooijen, in welken
men maar één Oog waarneemt; en de Spinne.
koppen. In deeze laacften is niet alleen het ge-
tal
ONGEVLEUGELDE INSEKTEN. 7
tal dr Oogen, welken zy ‘er doorgaans agt
hebben; maar ook derzelver plaatzing, ’t zy *
Ae:
LXXII,
in ’t vierkant, in een driehoek of by trosjes , Hoorb-
nevens elkander op twee of drie ryën, aan-
merkelyk. Ondertusfchen kan men niet den-
ken, dat zy daar mede beter zien dan andere
Infekten, die twee Netswyze Oogen of met
Facetten hebben: want haare Oogen zyn van
eene enkele oppervlakte, glad , en onbeweeg-
lyk. Inalle de genen, die geen Kop hebben,
bovendien, ftaanze, gelykerwys in de Krab-
ben, op het Borscftuk. Die van de Langpoo-
tige Spin vindt men , dat zonderling is , als
midden op de Rug geplaatft.
Aangaande den Bek heeft, onder de Onge-
vleugelde, niet minder verfchil plaats. Somimíi-
gen hebben een fpitfe Snuit, die vry groot is,
naar het Lighaam, en waar mede zy vinnig
kunnen fteeken, gelyk de Vlooijen , of ten
minfte haar Voedzel inzuigen, gelyk de Lui-
zen en Myten. De Spinnekoppen, Scorpioe-
nen en Duizendbeenen , zyn, aan den Bek , met
fterke Tanden of Nypers voorzien, die zeer
fcherp zyn, tot kwetzen bekwaam , en in fom-
migen, zo ’t fchynt, met een Vergiftig vogt
bezwargerd. Geen van beiden ontdekt zig in
de Krabben cn Kreeften , die het Aas door
_ middel van zekere Voelertjes of Baardjes , wel-
ke zy aan den Bek hebben » daar in kunnen
brengen.
Veelen van deeze Infekten hebben het Borst-
Ie DEEL. XIII, STUK À 4 ftuk
STUKe
De Bek.
Hee
Borft {luke
Vv.
AFDEEL
LXXIL
Hoorpe
$TUK.
Het Ag»
teïlyf,
rd De EIGENSCHAPPEN DER
ftuk zeer blykbaar, gelyk de Luizen, by voor-
beeld ; maar in anderen is hetzelve met den Kop
zodanig verward, dat men het daarvan niet
kan onderfcheiden. Deeze moet men zeggen
dat geen Hoofd, of, (het welk miffchien min-
der wanluidende is, ) geen Borstftuk hebben;
gelyk de Spinnekoppen en verfcheide Krabben.
Ondertuffchen zyn aan dit Deel , gelyk gewoon-
yk, alle of eenige Poorten aangehecht. Ande-
re Infekten van deezen Rang, gelyk de Piffe-
bedden en Duizendbeenen, laaten het Borstftuk
niee van het Agterlyf onderfcheiden. Die,
welke met zes, agt of tien Pooten voorzien,
zyn, hebben dezelven altemaal aan *t Borst-
ftuk; doch de genen, die meer hebben dan tien
Pooten, hebben dezelven aan de Ringen of
Leden van’t geheele Lyf.
Het Agterlyf heeft weinig byzonders; dan
dat het grootelyks verfchillende is in die van
deezen Rang. In fommigen vindt men het
langwerpig of Ovaal; in eenigen byna Kloot-
rond, en dit heeft zo wel plaats in de genen.
daar het duidelyk van ’t Borstftuk afgezonderd
is, gelyk in de Spinnekoppen ; als in die, daar
’tmet het Borstftuk als één Lighaam uitmaakt,
gelyk in de Scorpioenen. Die, waar het ge-
heele Lyf uit egdale Ringen of Leden beftaat,
gelyk de Duizendbeenen , hebben , gelykerwys
de Maskers der Gevleugelde Infekten, de Poo-
ten aan deeze Leden ingeplant. In veele Krab-
ben is het Agterlyf zo ‚veel kleiner dan het
ve ME hd Borst-
ONGEVLEUGELDE INSEKTEN. 9
Borstftuk, dat men het naauwlyks kan zien: V.
om dat zy hetzelve, als een Staartje, onder tj xxir
Lyf omflaan, en daar verbergen. Mooglyk Hoorp-
hebben zy ’er een dergelyk gebruik van, (hoe- STUK,
wel in minder graad,) om op de been of aan ’t
loopen te komen, als de Aardvlooijen , die,
door middel van zulk een Staartje, zulke ge-
weldige Sprongen doen, en zo vlug huppelen,
dat zy zig byna onzigtbaar maaken. Sommi-.
gen hebben byhangzels als Staartjes, aan het
end van ’t Agterlyf, wier getal twee is, of
drie, gelyk in de Suikergast ; ja in fommigen
vier of daar boven. De Scorpioen munt on-
der alle de ongevleugelde Infekten uit, door
de aanzienlyke Staart, die haar tot een Werke
tuig van kragtdaadige verweering ftrekt en ge-
vaarlyke Kwetfuuren toebrengt aan de Dieren
en den Mensch.
Het getal der Pooten, zo overeenkomftig De roo.
in de Maskers der Kapellen , en nog meer in ©"
de volmaakte Infekten van alle de voorige Ran-
gen, die ’er altemaal, om zo te fpreeken , zes
hebben: is, ín de Ongevleugelde , een byfter
groot verfchil onderhevig. De Luizen en
Vlooijen hebben ’er ook maar zes; doch de My-
ten en Spinnekoppen agt: de Krabben , Kreef-
ten en Scorpioenen , als men de Schaaren me-
de rekent, tien: de Pisfebedden veertien. In
alle deezen is het getal der Pooten voor het
Geflagt bepaald: maar in dat der Duizendbee-
nen naar de Soorten verfchillende. Onder de-
1, DEEL XIII, STUK. As zel-
Vv.
AFDEEL.
LXXII.
Hoorp-
STUK
10 De EIGENSCHAPPEN DER
zelven vindt men ’er met twintig, zeventig,
ja over de honderd:om thans van de Millioen-
poot niet te fpreeken, in welke het getal der
Pooten en Pootjes byna ontelbaar is. Voorts
hebben deeze Lighaamsdeelen, in fommigen;
nog aanmerkelyke byzonderheden. De Pooten
beftaan wel, in allen, uit drie voornaamedee-
len ‚ waarvan het bovenfte de Dy of Bil , het
middelfte de Schenkel, het onderfte de Voet
geheten wordt, in vê@rgelyking met het Lig-
haamsgeftel der Viervoetige of Zoogende Die-
ren: maar in fommigen, gelyk de Spinnekop«
pen, hebben de twee boveníte deelen, aan het
Gewricht, als een klein Leedje, of dubbelde
Gewrichten byna, gelyk in Kinderen, die\met
de Engelfche Ziekte behebt Zyn, en in andes
Fen beftaat het onderfte deel „de Voet genaamd,
dat in de vliegende Infekten , twee- drie. , vier-
of vyf-Ledig is, uit een veel grooter en fom-
tyds verbaazend getal van Leedjes, waarvan
de Langpootige Spin, die men de Maaijer
noemt, een voorbeeld uitlevert, De groote
Amerikaanfche Griffioen- of Scorpioen- Spin
heeft, boven en behalve de geftalte der twee
voorfte Pooten, haar eenigermaate met de Scor-
pioenen en Krabben gemeen, aan de twee vol-
gende een foort van Zweepen , die haar
niet minder zeldzaam maaken dan de lang-
gearmde Tor en Letterhoute Bok, wegens de
langte en figuur van twee haarer Pooten,
N zyn
ONGEVLEUGELDE INSEKTEN. zi
zyn (*). De plaatzing van twee Pooten, aan v.
den Kop, is in de Vloo zo verwonderlyk, als Ärpeeus
de werking en kragt van haare twee agterfte B
of Springpooten; enz. | STUK,
Het allerzeldzaamfte, egter, in verfcheide- De Tecl.
ne van deeze Infekten, is de ftandplaats van de “%°*
TFeelleden. De meeften hebben die wel aan ’t end
van ‘t Agterlyf, en de zodanigen paaren opde ge.
woone manier. Dus heeft de Paaring van de
Vlooijen, en anderen , niets byzonders in:
maar de Spinnekoppen hebben haare Teel-
leden geheel anders geplaatst. De Mannetjes
draagen dezelven , zo ’t algemeen Gevoelen is,
aan ’t end van die Deelen voor aan den Kop ,
welken men voor Sprieten neemt , doch die
meer naar Voelers gelyken, laatende in de
Paaring een foort van Penis uit. In de Wyfjes
daarentegen, vindt men de /wulvaonder aan het
Agterlyf, digt by deszelfs famenhechting met
het Borstítuk. Ditzou de Paaring zeer moeie-
lyk fchynen te moeten maaken ; doch men ziet
in tegendeel, dac zy die met gemak, en zeer
fchielyk, zo het fchynt, volbrengen. De Krab.
ben, die in ’t uiterlyk aanzien veel naar de
Spinnekoppen gelyken, hebben de Teelleden
ook zeldzaam geplaatst. In de Mannetjes be-
vinden dezelven zig, wederzyds, by den wor-
tel van de agterfte Pooten , en de Wyfjes heb-
ben twee openingen der Natuurlyke deelen,
die
(*) Zie het IX, Srur deezer Nartuurlyhe Hiftorie, bladz
193 en 522.
I. DEEL. XIII, STUK*
Vv.
ArperL
LXXII.
Hoorp-
STUK.
Woon.
plaats.
t Amphi.
bia
Korftig
hekleede
zel,
12 DE EIGENSCHAPPEN DER
die toegang geeven tot twee Liyfmoeders, van
elkander afgezonderd: zo dat in deeze een
dubbelde Bevrugting , Voortteeling en Baa-
ring, fchynt plaats te hebben.
De plaats, daar deeze Infekten leeven, en
het Voedzel, dat zy gebruiken, is grootelyks
verfchillende in de byzondere Geflagten en
Soorten. Sommigen leeven op en in de Aarde;
anderen in gaten van Muuren, fcheuren van
Boomen , reeten van Houten Wanden of
Schuttingen ; anderen op de Bladen der Plant-
gewasfen; eenigen op het Lighaam der Men-
fehen en van allerley Dieren. Dus worden
de leevende. Torren zelfs, en Vliegen, met
Myten bezet gevonden, die groote vernielers
zyn van de fchoonheid der opgezette Kapellen.
De Levensmanier der Spinnekoppen , waarvan
veelen als in de Lugt huisveften, levert ande-
re byzonderbeden uit. De Kreeften zyn als
tweeflagtige f of Land- en Water-Dieren: zy
woonen in Gaten aan de kant van Rivieren, en
gebruiken derzelver bodem tot haare Weide ,
alwaar zy haar Aas zoeken, even gelyk de
Krabben op de Stranden en Zandbanken, en in
de Modder , aan de Oevers der Zee. Van haar
verflindende Aart is reeds gewag gemaakt, en
jk zal, in ’t vervolg, daar van omf{tandiger
fpreeken. he
Wy zullen, alleenlyk, hier nog agt geeven
op de overeenkomftigheid , welke ‘er plaats
heeft in de meeften der Geflagten van deezen
Rang
ONGEVLEUGELDE INSEKTEN. 13
Rang. Het Lyf derzelven is bekleed met een v,
foort van Dop, of Schulpswys’ harde Korst, een
welke aan veelen den naam van Gekorftte of Hlesst
Korstdieren * eigen heeft gemaakt , die fom- STUK.
migen aanleiding gaf, om daar van een byzon- wen
dere Klasfe te formeeren. Deeze Korst is aan-
merkelykst in de Krabben en Kreeften , aan
wien dezelve tot een foort van Gebeente of
Beenig Harnas verftrekt , om haar weeke Lig-
haam te befchutten: maar veele Spinnekoppen
hebben, mooglyk, naar de grootte van haar
Lighaam , een niet minder hard bekleedzel, dat
in fommigen bezwaarlykmet een Speld te door-
booren is, en zy zyn; daar binnen, niet min=
der week van zelfftandigheid, dan de Krab=
ben. Onder de Watervlooijen vindt men er,
die ook vry hard van Schulp zyn , en hoe
het, ten dien opzigte, met de Vlooijen be-
ftaat, is wereldkundig. Men zoude, immers,
de Luizen en Myten, omdat die wat minder
hard van Korst zyn, niet in een byzondere
Rang ftellen, en de Pisfebedden hebben , ten
opzigte van haar bekleedzel , een oogfchynly-
ke overeenkomst met de groote Gekorite Die-
ren, niet minder dan de Scorpioenen en Dui-
zendbeenen; alzo het Samenftel van derzelver
Lighaam veel naar dat van een Kreeft- of van
een Krabbe-Staart , gelykt. Dus hebben de
meefte Infekten van deezen Rang , boven en,
behalve het gemis der Vleugelen, nog meer over-
eenkomst dan men, in de eer{te opflag ‚ wel den-
Je DEELe XIII, SrUx, ken
I4 De EIGENSCHAPPEN DER
PA ken zoude. De Ongevleugelde By is ’er, om
LXXII dat zy, wegens andere Kenmerken, tot die van
Hoorp. den vyfden Rang behoorde , van afgezon-
STEK, derd.
Aan den anderen kant moeten zy ook , om
deezereden, niet uitgemonfterd worden vande
Klasfe der Infekten: want de meeften hebben
derzelver voornaamfte Kenmerk , het welk in
de Infnydingen van het bekleedzel des Lig-
_,‚haams beftaat, en behooren dus tot de genen,
bh sr in't Grieksch Entoma heeten +. DitKen-
bladz. 4, merk ontbreekt aan die van de volgende
Klasfe, doorgaans; zo wel als de Sprieten en
Pooten, welke veelen ’er rykelyk bebben, als
gezegd is. Bovendien zyn veele andere In-
fekten, in haar volmaakte Staat , ook uictwen-
dig door een harde Huid, of door Beenige
Dekfchilden , die naauwlyks met een Speld te
doorbooren zyn, befchut ; gelyk de Torren,
enz. |
De Rang der Ongevleugelde bevat veertien
Geflagten , welken LiNNaus, zeer gevoeglyk,
in drie Afdeelingen geplaatft heeft }. De eer-
iô Bae fte is der genen die zes Pooten hebben, en den
dz, 12° Kop van ’t Borstftuk onderfcheidelyk : gelyk
de vyf eerfte Geflagten , waaronder de Luizen
en Vlooijen behooren. De tweede Afdeeling
is van de genen die meer Pooten , naamelyk van
agt tot veertien, en den Kop met het Borst.
ftuk vereenigd hebben: waar in zeven Geflag-
ten komen , bevattende de Myten, Spinne-
| kope
Geflagten,
ONGEVLEUGELDE INSEKTEN. 15
ld
koppen , Scorpioenen „ Kreeften, Krabben V.
en Watervlooijen. De derde behelft de zo- Ten f
danigen 3 die veel Pooten , of meer dan de Hoorp:
laatftgemelden , en den Kop tevens onderfchei- TUE
delyk hebben : gelyk de Pisfebedden , Dui-
zendbeenen en Millioenpoot , die de drie laat-
fte Geflagten uitmaaken van de Infekten,
HER Bee ee
WEET HOOF DS nike
Befchryving van *t Geflagt der ONGEvLEU*
GELDE MoTTEN, ook Schieters genaamd.
lite bekwaamer naam , dan dien van ONGE- Naam.
VLEUGELDE Mor, konden wy uitvinden
voor een Geflagt van Infekten , die op ’t uit-
wendig: aanzien zeer naar Mot-Uiltjes , met de
Wieken om ’t Lyf geflagen, gelyken , en
daarom ook wel van het Gemeen, evenals die,
Schieters genoemd worden (*). Suikergast , met
het Hoogduitfch woord Sukkergast, dat SUL-
ZER gebruikt heeft, overeenkomftig , kan
men alleenlyk de eerfte Soort noemen. De
Geflagtnaam Lepisma, welke zo veel als Schub.
diertje betekent, is op de derde Soort niet toe«
pasfelyk: doch het is nog minder eigen, dezel-
ven
(*) De benaaming ven Schietwormen, die GRO NOVvIUS
zegt in gebruik te zyn , geeft men niet met reden dan aag
de Maskers der Mot-Kapelietjes,
EL, DEEL XIIL, STUBe
4
16 OBESCHREVING vân
Vv.
Arpzrer, VCRs gelyk GroFFROY doet, onder den naam van
LXXII. Forbicina, die tot de Oorwormen behoort *;
dine te befchryven; ArprovaNDpus heeft , wel is
wg waar, by die Infekten een afbeelding ge-
X.struK. voegd, welke onzen Suikergast eenigermaate
bladz. 105. :
fchynt voorteftellen; doch dit geeft geen ge-
noegzaame reden, om den algemeenen naam,
dien de Oorwormen oudtyds hadden, op dee.
zezo verfchillende Infekten toe te paffen. Hier
geldt het gemeene Spreekwoord, dat alle ver-
andering geen verbetering is,
De Ken. De Kenmerken van die van dit Geflagt
merken. beftaan, voor cerft, daar in, dat zy zes Poo-
ten hebben, waar zy mede loopen. De Dyën,
daarvan, zyn breed en bedekt’ met dunne
Plaatjes, die naar Schubben gelyken , waar
onder het Infekt zyne Pooten, als het dezel-
ven intrekt, bynageheel verbergen kan. Aan
den Bek heeft het, behalve de Voelertjes of
Baardjes , die korten met Leedjes zyn: twee
zeer lange Borftelagtige Sprieten. De Staart is,
in alle die van dit Geflagt, voorzien met drie
zeer lange Borftels: het Lyf, in de voornaam”
ften, met Schubben , die over elkander fchieten,
gedekt. De Geftalte lang , fmal en rolrond=
agtig.
Soorten, © Drie Soorten van dit Geflagt vindt men
thans aangetekend , die altemaal in Europa
„ voorkomen, als volgt, |
v
(D
wg er ine
mg ar ne oe ese ao enig
5 eG
RE eea
Ë
Kel
À
$
à
4
'
ke.
sen
br
ale
wetn en
Mieten. Kaew:
EE PT Dr ne
EEEN El REE
oid he
==
I
HUN
EEN el
EE
U
ij
lr
=:
N
WI |
IE Ii
ER
IC Philips fact
2 N
5 « 4
B NN
Ld e kn
. E. al
dl :
„
NS ‘
. 2 .
Î « / 8
X e
4 3
ü
® '
h il 5
}
f À
5 «
« N 7 1
M = | d
N |
n
‘ 4
N | £:
: id
ij } Í \ k
N | \ ij
‚ 1 d L
L ij
5 , 5
\ ” A _ E
1 i
A x ii 5 Ee
g 7 5 5 n N B
if E 8
5 r
Ì ij u,
ri _ ï
) 5
a fi
k B ï kt
’ 5 — v N is IN
\\ 5
pe n y = re L - mani vn
ne: \
ONGEvLEUGELBE MorTEN. — 17
__(1) Ongevleugelde Mot, die gefchubd iss met _ V.
een driedubbele Staart. ADELe
| l | Hoorp-
De aangehaalde afbeelding van den Fran- srux.
fchen Autheur der befchryvinge van de Infek- 5,
ten omftreeks Parys, fchynt vry veel van de 5?/72.
figuur te verfchillen, welke deeze Schieters ra.
Suikergaft,
by ons hebben; gelyk uit Fig. r, op Breen ed
XCIX, veel meer met die van SULzER over- Fig. 1,
eenkomende, blykbaaris. Het Lyf , naamelyk,
van de zyne was platagtig en nagenoeg overal
even breed; daar dat der onze zeer rond is en
allengs verfmallende naar het Staast-end. Men
vindeze in de Tuinen, zegt die Autheur, on-
der de Tobbens en Kasfen , als ook in de fplee-
ten van de Venfter-Luiken der Huizen. Als
men ze aanraakt, verliest zy van haare Schub-
ben veel, en is niet gemakkelyk te vangen,
wegens haare vlugheid. Dit komt met de on-
ze overeen „ die in Amerika in de Suiker en ’t
Huisraad woont, van daar gemeen geworden
in Europa, ja zelfs thans in Sweeden; eeten.
de ook Boeken en Wollen Kleederen , zegt
Linneus. In Karniolie fchynt zy nog zeldzaam
te zyn: want Doktor Scoror1 befchryft ’er eene,
| die
(1) Lepisma fquamofa Caudâ triplici, Sy/?. Nat. X. Gen,
230, XII. Gen. 261, Faun, Sútce Ed. II. 1925. Setoura fijba
argentea , Caudâ ferofà feris hirfutis, BROWN. Jem, 425e
Forbicina. ALDROV. Jif. 570, Te 2. f, 5, GEOFFR. Par. II,
p. 613. T. 20, f. 3e SULTS. Inf. T. 22 f. 1420 SCHEFFe
Elem. T. 75: ADAM. Microgr. T. 28. É, 5470
1. DEEL. XIII, STWiEe BS
Ve
AFDEEL.
LXXIUH.
Hoorv-
STUK.
IL.
Poly peda,
Veelpootie
sc
13 BESCHRYVING VAN
die hem door Pater-Wurren , van Labacum,
toegezonden was 5; zynde nog geen vierde
Duims lang (*). De onzen zyn gemeenlyk
grooter , en deeze maaken, by hem, de twee-
de Soort uit (f).
Dit Infektis zeer glad en Zilveragtig blaauw,
met de Sprieten wit en zo lang als ’t Lyf „ heb-
bende bovendien nog Knobbelige Baardjes (1).
De Kop is klein doch duidelyk onderfcheiden
van het Borstíftuk , dat gedekt is met twee
grootere, en verder beftaat het Agterlyf uit
tien. kleinere Schilden. De Staart heeft drie ,
van elkander afftaande, lange Borftels; waar
tuffchen nog twee of drie paar zeer korte, aan
den Aars, die als voor Pooten Ee te
kunnen verftrekken.
(2) Ongevleugelde Mot, die met Schilaen- gea
dekt is, hebbende een driedubbele Staart.
Het laätstgemelde geeft den bynaam aan
deeze nieuwe Soort , welke ‘door den Heer
BRUNNICHE, in Deenemarken sis ontdekt. Zy
is bruinagtig , kleiner dan de voorgaande Soort
en breed; met de Sprieten zo lang als 't Lyf:
de kleine Sprietjes, laager en digt nevens de
an-
C*) Entomol, Carniol. p 378,
(}) Lepisma vulgaris. Ibid.
(1) Of men die lange byhangzels voor Sprieten neeme,
dan voor Voelertjes , zal het zelfde zyn, alzo het eigentlyke
gebruik der Sprieten iu de Infekten nog onbekend is.
(2) Lepisma {cutata, Caudàâ tripliei. Syp, Naer, XM.
IN, Ó /
ONGEVLEUGELDE MorrEx. 19
anderen, hebben maar een derde dier langte V.
en zyn omgekromd, beftaande uit vyf Leed. iere
jes. Aan den Bek zyn twee geknopte Baard- Hoorv-
jes, en nevens den Bek zyn de Voorpooten STUX-
geplaatst. Het Lvf is met Schilden gedekt „en
de drie Staarten zyn zo lang als de Sprieten.
Bovendien heeft ieder Ring des Agterlyfs, van
onderen, aan den rand, een Doorn, die voor
Poot verftrekken kan. Zie daar, waarom dee-
ze Soort de Veelpootige genoemd worde.
Die twee paar Baardjes, buiten en behalve
de lange Sprieten , welke als een byzonder
" snmerk van deeze Soort zyn, heeft GEOFFROY
ook waargenomen in zyne tweede Soort, die
hy de Spilronde Springende noemt, en zegt ,dat
zy donkerer is van Kleur, dan de voorgaande;
hoewel zy op de zelfde plaatfen gevonden wordt,
zynde zo gemeen niet omftreeks Parys ,en ruim
zo groot als de platte (*). Mooglyk zou hier
onder wel een verfchil van Sexe, dat in dee-
ze Diertjes , zo wel als de Paaring , nog
niet ontdekt fchynt te zyn, kunnen plaats
hebben.
(3) Ongevleugelde Mot, die kaal is, en een sm.
; Zerreflris.
driedubbele Staart heeft. dare Mat.
Deeze gelykt naar de Aardvlooijen, doch is
Srog-
(*)' Forbicina teres faltatrix, La Forbicine Cylindriques
Hift, des Inf. env. Paris. Tom. Il. p. 614,
(3) Lepisma nuda, Caudâ triplici. Syt, Nat, X, Sp. &
Faun, Suec, Ed. Il. 1926,
I, DEEL: XIII, STUK» B a
ME
AFDEEL.
LXXIV,
Hoorp-
STUKe
Naam,
20 BESCHRYVING VAN
grooter, geheel wit en Rolrond. Zy heeft de
Sprieten half zo lang als ’t Lyf en ftomp , ge-
lyk in die van ’t volgende Geflagt. Men vindt-
ze op de Aarde, zeer zeldzaam, in Sweeden.
De Heer Murrer heeft niet dan deeze in Dee-
nemarken gevonden (*). By andere Autheu-
Ten is dezelve onbekend.
EX XK IMeig HH OO, FD Slk
Befchryving van * Geflagt der PLANTVLOOIJEN,
_die men ook wel Aardvlooijen noemt,
De Griekfche Geflagtnaam Podura , dien ik
| nergens, dan van onzen Autheur, noch
voor een Infekt, noch voor iets anders, ge-
bruikt vind, is famengefteld uit de woorden.
Pous en Ouros , waar van het eerfte een Voet,
het andere een Staart betekent. Beide die
woorden zyn in famenftelling met andere woor-
den, doch niet met elkander, zeer gebruike-
Iyk. Neem ’t zeer bekende woord Podagra ,
dat Voet-Euvel betekent , en Leptura, Onder
de Infekten , tot een voorbeeld. Die van dit
Geflagt hebben een foort van Staart, welke
zy als een Voet gebruiken, om op te ruften in
‘t fpringen; het welk zy zo vlug doen , byna,
als de Vlooijen. En, dewyl de meeften zig
| te
(*) Fauna Inf. Fridrichsdalina, pe 89
DE PLANTVLOOIJEN. or
op of omtrent Plantgewasfen onthouden , zo V.
noem ik ze, in ’ algemeen, PLANTVLOOIJEN : grs
hoewel fommige, in ’t byzonder , den naam Hoorn-
van Aardvlooijen , of ook van Watervlooijen , STUK.
verdienen,
Verfcheide Soorten van dit Geflagt zyn al- Eigen-
emme zeer bekend , hoewel weinig opgemerkt je apen
by de Lief hebbers, zo wegens haare kleinte,
als om dat men ze niet gemakkelyk kan van.
gen. Het zyn kleine Diertjes, die in geftalte
wel wat maar een Vloo gelyken , doch
niet alleen door haare lange Sprieten, maar
eok door het Werktuig, dat zy om te fpringen
gebruiken, daar van grootelyks verfchillen. Op
gelyke manier, byna, als voor de Kinderen
het Borstbeen der Eendvogelen , dikwils, tot
een Springhaan gemaakt wordt, die zy veelal
een Hiphaan noemen; hebben deeze Infekten
aan ’t Agterlyf een Staart, die onder ’t Lyf
is omgeboogen en Vorks- of Gaffelswyze aan ‘t
end gefpleeten , zynde ftyf en Veerkragtig.
Met deeze Staart doen de Aard- of Plantvlooi-
jen haaren Sprong , en ontínappen zeer dik-
wils de vlugfte Hand , die ze wil vacten en van-
gen. Onderaan den Buik iseen foort van Sleuf,
in welke deeze Staart wykt, om het Infekt in
’t loopen niet te belemmeren: daar wordt de-
zelve, in fommige Soorten, als ’t ware vast-
gehouden door een Knopje, het welk tusfchen
de enden infchiet, en waarfchynlykftrekt, om
dit Werktuig met kragt te doen fpeelen. Een
1. DEEL, XIII, STUK, B 3 Piant-
AT,
Árpeen.
LXXIV.
Hoorp-
STUK.
Kenmar.
kens
Soorten.
1.
Pydura
viridis.
Groene,
22 BESCHRYVING vAN
Plantvloo gevangen hebbende, kan men , door
dezeive het Lyf een weinig famen te drukken,
gemakkelyk de werking zien van deeze Staart ,
die haar als tot redding van haar Leven dient.
Eehalve dit zonderlinge Werktuig en de
Sprieten, die Borftelagtig en van taamelyke
langte zyn, vind ik nog als een Kenmerk aan-
getekend, dat de twee Oogen, die zy heb-
ben, ieder uit agt zyn famengefteld en dat zy
zes Pooten hebben om te loopen : doch dit
laatfte is haar met de gewoone Vlooijen ge-
meen.
„De Soorten, die te vooren tien waren, zyn
thans met vier nieuwen vermeerderd, en dus
veertien , altemaal ín Europa gevonden. Om-=
ftreeks Parys heeft men ’er tien waargenomen,
in Karniolie vyf ‚en maar drie in Deenemarken.
De Heer GronNovius tekent ‘er , onder de In-
fekten van ons Land, geene aan (f).
(1) Plantvloo, die byna Kogelrond is en groen,
Deeze Soort, die van de Kleur haaren by-
naam heeft, onthoudt zig op de Planten in
ons Wereldsdeel , komende menigvuldig voor
op de jonge Blaadjes van de Boekweit in Swee-
den, doch minder op de Siberifche. Omftreeks
Pa-
(i) A&. Helver, Phyf. Math, Medica. VoL. V. p. 357.
(1) Podura fubglobofa viridis. Sy. Nat. X, Gen. 231.
Xi, Gene 262) Paus, Suct, Ed, Ile N. 1927,
BE-/PLANTVL OOIJEN. 23
Parys vindt menze, van de Maand April af , Vv.
op de Planten, zegt Grorrroy. Bet:
Maes AAV,
De grootte is als die van een groote Hoofd- Hoorp-
luis: het Agterlyf bleek groen, byna Klootag- sTux.
tig en van agteren zeer verheven rond , doch
van vooren een weinig Ovaalagtig uitloopen-
de. Zy heeft den Kop ftomp, en niet zeer
ongelyk. aan dien der Cicaden: de Oogen
zwart: de Sprieten geknakt. Het Agterlyf s
wederzyds een hoek hebbende, doet dit In-
fekt eenigermaate gelyken naar de Plantluizen,
en ‚ dewylhet bovendien wegfpringten groen is
van Kleur, ligtelyk aan. ’t Gezigt ontfnappen.
(2) Plantvloo, die byna Kogelrond is enzwart, _r
p} j 0 ’ Polypeda,
met de Sprieten zo lang als °t Lyf , en aan ik de
de tippen wil. tige.
Deeze is, onder den bynaam van Zwarte,
voorgefteld in de befchryving der Sweedfche
Dieren. Zy onthoudt zig op de Paddeftoelen
in de Bosfchen van Europa, en is eene der
groot{ten van dit Geflagt.
(3) Plantvloo , die Kogelrond îs en glanzig IL
ï j ' 5 S Atra,
bruin, met lange Sprieten , die uit veele Leed- Zwarte.
Dan PLXCIX,
jes beftaan. Fie. =,
De
(2) Podura fubglobofa atra; Antennis longitudine Corpo-
tis, apice albis. Faun, Suec. Ed. II. 1928.
(3) Podura globofa, fufca, nitida; Antennis longis, Arti-
culis plurimis. Faun, Suec, Ed, 11. 1929, ACE, Stechh, 1743o
Pp. 296. Tab. 7.
L. DEEL, XIIL, STUK? B 4
24 BESCHRYVING vAN
De Bruine was deeze genoemd onder de
Sweedfche Dieren. Wy hebben haare vergroo-
te Afbeelding uit de Stockholmfe Verhande-
lingen ontleend, als in Fig. 2. ‚met de natuur-
lyke grootte daar nevens, Men kan hier uit
begrypen , hoedanigen het zyn, die Grorrrov
Podures Globuleufes noemt, of Kogelron-
de Plantvlooijen. Hy heeft ’er eene, die
Roetagtig bruin, doch niet glanzig maar dof
van Kleur was, omftreeks Parys -waargeno-
men.
In ’t korte zal ik hier de naauwkeurige be-
fchryving invoegen, welke de Heer DE GEER
gegeven heeft van dit Infekt, dat men gemeen-
lyk onder aan ftukken Hout, die op den
Grond leggen, daar het vogtig is, en dus ook
onder den Bast van Boomen vindt. Zy woo-
nen niet troepswyze by elkander , maar elk op
zig zelve. Om ze te vangen moet men een
Komimetje of Glas, dat wat diep is , daar on-
der houden, en zulk een Plantvloo fchielyk
daar in ftooten: want ze met de Vingeren te
vatten gaat niet aan. Zy fpringen alsdan wel
tegen de kant van het Glas op, maar leggen
na den eerften Sprong gantsch ftil, als men ze
niet en ftoort. Men zou haast vermoeden, of
dit kleine Diertje overleg had, om zig niet te
vermoeijen, ziende dat her dus den dans niet
kan ontfpringen : want anders huppelt het zeer
vlug , doch loopt langzaam.
Het Lyf is byna zo dik als breed, en om-
rent
DE PLANTVLOOIJEN. 25
trent een zesde Duims lang , overal met Haairt- „ V-
wid FDEEL,.
jes bezet, zo wel als de Kop en Pooten, en [xxiv,
in ’t geheel zwartagtig bruin van Kleur. De Hoorp-
Kop is byna vierkant , van vooren met een Bek, STUK.
van boven met twee tropjes van Oogen , ieder
uit agt Oogjes beftaande, die zig als halve
Kegeltjes vertoonen, zynde glinfterend zwart.
Het Lyf fchyntuit Ringen te beftaan, gelykerwys
in de meefte andere Infekten. Aan de voors
lykften derzelven zyn de Pooten aangehecht s
in drie Paaren, ieder met een dubbeld Klaauw-
tje, aan ’t end, voorzien. De Staart, die van
agteren onder tegen ’t Lyf gevoegd is, vindt
men zeer blykbaar gegafteld, Dit Werktuig ver=
toont zig , wanneer het Infekt een Sprong gedaan
heeft, weezentlyk alseen Staartje ‚dat van agte-
ren uitfteekt, doch wel dra zig weder ombuigt
om het Infekt tot een nieuwen Sprong in ftaat
te flellen.
> Deeze Poduren hebben my iets merkwaar- ne
» digs aangetoond. Tusfchen de fpicfen van Lighaams-
» de gevorkte Staart ziet men een klein Cylin- en
» drisch Lid, zittende by de Maag van dit In-
ss fekt. Ik heb, uit het end van dic Lid, twee
„> doorfchynendeCylindrifche deelen zien voort-
» komen, die byna zo lang waren als het Lyf.
„, Het Diertje fchoot dezelven , om zo te fpree-
s) ken, uit her gedagte Cylindrische Lid, aan
‚ ieder zyde één; en ik hebze vervolgens in
»‚ dat zelfde Lid weder zien intrekken, gely-
… kerwys de Slakken haare Hoornen inhaalen.
L DEEL, XIII. STUK B 5 ‚> Dee-
26 BESCHRYVvVING v AN
‚> Deeze twee deelen zyn zeer week en buig-
> Zaam; nat en kleverig; rond aan ’t end”.
ss Door een Glas, waarin ik deeze Poduren
» beflooten hield, heb ik de nuttigheid en ’
«> gebruik van deeze Deelen waargenomen. Het
s, Infekt liep langs de wanden van het Glass
», zonder moeite, open af. Ik zag, hoe het
5) fomwylen met de Pooten afgleed en dreig-
» detevallen, en, als dit gefchiedde, zag ik,
hoe de beide Cylindrifche deelen ylings uit-
> fchooten, en zig, door middel van haare
natuurlyke kleverigheid, aan het Glas voeg-
», den; waardoor het Infekt niet afviel , maar
als aan zulke lange Draadjes hing, en dus
tyd won, om zig met de Klaauwen, op
nieuws, aan het Glas te hechten; dat het
»> OOk altoos deedt, en daarop weeken de ge-
dagte Cylindrifche deelen, onmiddelyk , we-
der in haar Scheede of Foudraal. Zulks is
de nuttigheid van deeze merkwaardige Lig-
haamsdeelen; doch ik geloof , dat het In-
fekt dezelven ook gebruikt, om zig fnellyk _
„ op een nieuwe plaats vast te zetten , nadat het
„, de voorige verlaten, en zyngewoonen Sprong
s, gedaan heeft. Mooglyk hebben zy een nog
„, menigvuldiger gebruik, dat onbekend is.
„, Eenige Produren , van de hier befchree-
9, vene Soort, dieik gevonden heb, (vervolgt
…, DE GEER, ) zyn kleiner en groenagtig van
‚, Kleur, met een zwartagtige Stip op de Rug
> St”
53
EE LE LANKENLOOIJE:N.- 27
„, getekend. Zonder twyfel waren die jonger V.
„… dan de anderen. ArFDeer.
Ja | LXXIV,
„ Dit is het gene ik van deeze Infekten heb sE
2 kunnen waarneemen. Men zoude daar om- STUE
„ trent nog veel onderzoeken mogen: te wee-
> ten 1. haar onderfcheid van Sexe. 2, de
», manier hoe zy Paaren en ten 3 de Voorttee-
„, ling ; als ook ten 4. de langte van haar
‚, Leven. Dit alles zal een vlytig Lief heb-
„, ber van Natuurlyke zaaken, door tyd en ge-
s, duld, misfchien in ’t vervolg ontdekken”.
(4) Plantvloo, die Spilrond is, en glinfterend bn
bruinblaauwe re aA
rige.
Deeze, van grootte als een gewoone Luis
zynde en in geftalte veel naar de Houtluisjes
gelykende , komt op de Boomen of in de Wei-
den voor, en zeer veel op de Paddeftoelen.
Men vindt ’er nooit verfeheidene by elkander.
Omftreeks Parys is dezelve insgelyks waarge-
nomen; als ook ín Deenemarken en hier te
Lande.
(5) Plantvloo, die Eyrond is en geel, met twee _ v.
voestkleuri À Blinutae
Hoesthleurige Vlakken op de Rug, rn
Deeze nieuwe Soort, in Sweeden gevonden,
is
(4) Podura teres fufco-coerulea nitida. Fann. Succ, Ed. MT.
1930. SULz. Jn/. Tab, XXII, fig. 143. GEOFFR. Paris, IL
P. 610. N. 9.
(5) Podura ovata flava, Dorfo maculis duabus ferrugineis,
Syft, Nat. XII.
DEEL, XIII STUK4
og BESEHRYVING VAN
V. iseen der allerkleinften. Zy heeft de Oogen,
EE als ook het Lyf van vooren en van agteren op
Hoorp. de Rug, bruin-Roestkleurig.
STUK,
Ee (6) Plantvloo , die langwerpig is en Afchgraauw
Nivalis. …_ met zwarte merktekens.
Sneeuwe
ten Dit Diertje, dat niet minder lange Sprieten
dan de Loodkleurige heeft, onthoudt zig in
de Boffchen van Europa, komende troepswy-
ze voor op de Sneeuw, in Sweeden , alwaar
het, deswegen , Snoeloppa , dat is Sneeuwlooper,
genoemd wordt. Door het fmelten van de
Sneeuw verdwynt het , enkomt by Zomer veel
voor op de Besfen der roode Aalbeziën , maar
alsdan niet troepswyze. Het loopt ongemeen
vlug.
at (7) Plantvloo, die langwerpig is en zwart ,
Vaga. met bet Agterlyf en de Sprieten wit geban-
eend deerd.
Deeze nieuwe Soort is onlangs in Sweeden
gevonden,
be (8) Plantvloo , die langwerpig en zwart is,
Arberea, met de Pooten en bet Vorkje wit.
Boomkruie In
PeLe
(6) Pedara oblonga cinerea, fignatutis nigris. Faun. Suece
Ed, II, 1931. Pulex Nivis. Eph. Nat, Cur, Dec, 2, Ann. 5e
Obf, 197. DEGEER ACF. Upf: 1740. p. 54. T. 2
(7) Podura oblonga nigra, Abdomine Antennisque fafe
ciâ albâ. Sy//. Nat, Xll.
(8) Podura, oblonga nigra , Pedibus furcâque albis. Faun. Succe
Ed. 1.1177, Ed. II. 1932. Scop. Carniol. 1030, DE GEER ACF
Uyf.1740. p.49. Tabe le Idem, ACF, Stochh, 1740. p. Lo, Tabe ze
}
Ë
DE PLANTVLOOIJEN. 29
In * jaar 1737, geduurende de Winter- El V.
Maanden November, December , January en EXXIV.
February, vondt DE Geer, onder de losfe Hoorp-
Bast van oude Peereboomen, een menigte van S*U&
deeze kleine zwarte Diertjes , van welken
LEEUWENHOEK fchynt te fpreeken, als die hy
onder aan een Gras-Zoode gevonden hadt (*).
Maar deszelfs denkbeeld , als of dit Diertje te
vooren een Made was geweest; (’t welk hy heeft
willen bewyzen, doordien het Lyf daarvan in
Ringen is verdeeld , gelykerwys dat der mees-
te andere Infekten;) vervalt geheel door de
Waarneemingen van gedaëten Kamerheer. Dee-
ze heeft de Eijertjes daar van waargenomen ,
die roodagtig en met het bloote Oog naauwlyks
zigtbaar waren, uit welken, na verloop van
eenige Dagen , Diertjes voortkroopen, die, met
het Vergrootglas gezien , even de zelfde geftal-
te hadden als gedagte Plantvloo. In Karniolie,
of daar omftreeks , heeft men deeze Soort ‚die
in Oeland op de Efchdoornen , in ’t rottig Houts
en elders , gevonden wordt , tusfchen.de Plaatjes
der Eiken-Zwam ontdekt. Eene, die door een
geelen Band op ’t Borstítuk alleenlyk van dee-
ze fchynt te verfchillen , nam GrEörrroY, om-
ftreeks Parys , waar. Hy noemtze., deswegen ,
de Ringdraager (f). De geftalte verfchilt weie
nig van die der volgende Soort.
(9)
(+) Zevenenzeventigfte Brief van 20 Decemb. 1695, bl,
587.
‚ (f) La Podure Porte-Anneau. Zn/, Par, II. pe 609,
5, DEEL. XIII, STUKe
32 BESCHRYVING vAN
Vv. ie as Ld p « .
der (9) Plantvloo, die langewerpig en ruig is,
LXXIV. zwart. en bruin bont.
Hoorv- |
STUK. Deeze Soort heeft LinNaus, zo wel als
ix. wy de Afbeelding derzelve , van gedagten
re Franschman ontleend; zynde zeer gefchikt om
pr.xcix. het Werktuig , waar de Plantvlooijen mede
Ps & fpringen, te vertoonen: ten welken einde dic
Infekt van onderen is afgebeeld ; doch niet zo
fterk vergroot zynde als dat van Fig. 2.; ge-
lyk uit de nevensgaande in Natuurlyke groot-
te, met zyn Staartje in een fpringend poftuur;,
blykbaar is. Het is eene der grootíte Soorten
van dit Geflagt, zegt GrorFFROy, die men zeer
gemeen vindt onder de Steenen ‚op den Grond.
Nd (ro) Plantvloo , die Rolrond is en graauw ,
ran bet Agterlyf meteen zwarten Gordel, van
vooren wit.
In de Bosfchen wan Europa komt deeze
fomtyds voor.
XL (rr) Plantvloo, die Rolrond is, en Koper-
on. groen, met een wit Vorkje aanden Staart.
aaré.
In kleinte wykt deeze naauwlyks voor de
Vyfde Soort’, zynde niet zigtbaar dan voor
| | een
(9) Podura oblonga, villofa , falco nigroque variegata,
Syt. Nat. XII, GFOFFR. Paris. 608. T. XX, Fig. 2
(ie) Pedura Cylindrica grifea, cingulo atro antice albo,
Faun. Suec. Ed. Il. 1933.
(11) Peodsra Cylindrica enen, furcà albâ, Sy/2. Nat. XIL
DE PLANTVLOOIJEN. st
een fcherpziende Oog , hoewel het Mikros- v.
koop daarop een fchoonen glans ontdekt, van re
heerlyk Kopergroen of Brons. Men heeft dit Hoorp-
Diertje, dat gemeenlyk loopt en zeer fraay STUK.
huppelt, ook onlangs eerst waargenomen.
(12) Plantvloo, die zwart is en in ’t Water Xi
Aguatica,!
leeft. Water-
trcedere
Op de Staande Wateren wordt dit Diertje
Pr. XCIX,
in menigte aangetroffen , alwaar het, des mor- Fis, 4,
gens inzonderheid „ by groote Troepen aan
de kanten der Vyvers zig onthoudt, als ’t wa-
re het Water affchuimende , dat daar door
zig als met een zoompje van Ys overtoogen
vertoont. Men heeft het, zo wel omftreeks
Parys, als in Karniolie, gevonden , en het ont-
breekt geenzins in onze Slooten en Graften.
Onder den naam van kleine zwarte Infekten,
die by duizenden te famen op het Water zit-
ten, en gelyk de andere Plantvlooijen fprin-
gen, geeft ’er DE GEER eene omftandige be-
{chryving van, als volgt.
In February. zag zyn Ed. , in kleine Sloo-
ten, groote zwarte Vlakken op het Water ,
die hy bevondt te beftaan uit een menigte van
kleine zwarte Diertjes , welke by duizenden
en zo dik op en by elkander lagen, dat zy
| het
(12) Pedura nigra aquatica. Faun, Suec. Ed, IIe 1934. SCOPa
Carn. 1027. GEOFER. Paris. GIO. N. 8 DE GEER, Af. Up/.
1740. p. 57. Tab. 3. AEL. Stockh.1740;p. 17e Tab. 5, 4e LEe
BER MULL. Epift. 15, Tab, 7.
1, DEEL. XIII, STUK
Yerhuie
ding.
q2 BESCHRYVING V AN
het Water geheel bedekten. Men vondt die
plekken meest aan den kant der Sloot „ of hier
en daar onder een Waterplant. -Zy bleeven
wel op de zelfde plaats, doch zaten niet ftil,
regtende zig geduurig op ‚ maar duikende nooit
onder Water. Als hy met een klein Stokje daar
in roerde , verfpreidden deeze Diertjes zig
wel wat uit elkander, maar, als hy daar mede
ophieldt „… verzamelden zy zig weder in ééne
plek. Door een Vergrootglas dezelven be--
fchouwende „bevondt hy ze met de voorgemel-
den, die onder de Boombast zitten , in geftalte
taamelyk overeenkomftig ; doch daar waren
grootere en kleinere onder. Zy fpringen niet,
dan geftoord zynde, en alsdan blyft haare
Staart een poosje uitgeftrekt ; zynde op ver na
zo vlug niet als die der Boomen. Buiten ’t Wa-
ter kunnen zy het niet lang houden , zonder
vogtigheid; verdroogende dan, in twee of drie
Uuren, geheelenal : daar de anderen in de
fterkfte Zonnefchyn kruipen en huppelen , zon-
der daarvan eenig nadeel te lyden.
‚‚ Buiten en behalve de zwarte Vlakken ‚die
„ deeze Infekren op het Water maaken , worde
„‚ men daar nevens ook witte plekken gewaar,
‚> die ik, by nader onderzoek , (zegt DE GEER)
„‚ uit ontelbaar kleine witte Deeltjes bevondt
», te beftaan , welke op het Water by een la=
», gen. Die Deeltjes, nu, met een Vergroot-
‚> glas onderzoekende, ontdekte ik , dat het
‚‚ Huidjes waren, welken myne Diertjes af-
95 ge-
DE PLANTVLOOIJEN. 33
»» geworpen hadden: want zy hadden even de v.
zelfdé geftalte als haar Lyf , vertoonende Arpeer,
zig daaraan de Sprieten, Pooten en Staart, ph
en alle andere Ledemaaten. Ik had eenigen sTUux,
van deeze Diertjes in een Flesch, en die
verhuidden ook aldaar, zo dat het my niet
misfen kon, haare Velletjes te vinden. Het
zonderlingfte in deezen is, dat die, van dee-
ze zwarte Diertjes, wit zyn. Want in het
verwisfelen of afleggen van haare Huid,
wanneer die haar te naauw wordt, komen
zy overeen met de Maskers van alle andere
Infekten. Voor ’t overige fchynt de Huid
deezer Diertjes ook van die gefteldheid te
zyn; dat zy niet ligt nat wordt: want als
men ’er een onder Water ‘{tuwt, komt het
aanftonds weder droog boven. - Evenwel la-
gen ’er eenigen op den bodem van de Flesch,
in ‘ct Water, die, hoe veel moeite zy ook
, aanwendden , niet weder boven konden ko-
s, men, en zy hebben daar, eenige Dagen agter=
seen’, ‘geleefd”’.(*).
Onder de voorgemelden bevinden zig ee- Grauwe.
pigen, gelykerwys onder de Boom-Vlooijen,
die wat grooter en graauw zyn, van welken
onze
ós
35
LE)
53
LE)
93
EE)
p
EE)
55
EL)
39
39
EE)
93
EE
29
59
(*) Ik moet my verwonderen , dat GEOFFROY van Schub.
betjes of Pluimpjes meldt, die het Lyf van deeze Plantvlooi.
jen, even als dat der Ongevleugelde Motten, zoden beklee«
den, en daar afgaan door het behandelen; waardoor zy tevens
haare Kleur zouden verliezen : maar, wie is in ftaat omm zulke
kleine Diertjes te behandelen 2
Ie DEEL XIII, STUK, G
34 BESCHRYVING VAN
ek onze Afbeelding, Fig. 4 „ ontleend is. Of
LXXxIv, dit een verfchil. van Sexe zy, heeft hy niet
Hoorp- kunnen waarneemen. Het Infekt is langwer-
Ea pig en geheel ruig , niet minder dan die Soort,
welke daar van den bynaam voert. Aan de ee-
ne Spriet hadt het drie , aan de andefe vier
Leedjes, welk gebrek, nog in een ander ge-
vonden , ‘geen plaats hadt in de overigen, wier
Sprieten altemnaal vierledig waren. In--’t krui-
pen beweegt het deeze Lighaamsdeelen onop-
houdelyk. De twee plekjes aan den Kop be-
vatten de Oogen , wier getal in deeze Soort
niet zo gemakkelyk waar te neemen was, dan
in de andere. “De Pooten zitten, by paaren ,
aan de drie voorfte Ringen: want het -Borst-
ftuk is, in deeze Infekten, geenszins van het
Agterlyf onderfcheidelyk. De Staart is een
weinig anders, doch niet minder gegaffeld , en
tusfchen derzelver punten bevindt zig een der-
gelyk Lid, van welks waarfchynlyk gebruik,
»piadz, hier voor, iets is gezegd *. Zyn Ed. geeft in
26, bedenken, of hetzelve ook tevens zou kunnen
dienen , om eenige Vogtigheid in te zuigen, Zy
kunnen, zo wel:als de zwarten, wanneer zy
van ’t Water afgezonderd zyn, niet lang lee-
ven.
B (13} Plantvloo, die in de Aarde zig onthoudt
Eimetariaì en. Wit 15.
Mestgraa= ji
ver. Dee-
(13) Pedura terreftris alba. Faun, Sac, Ed, IL 193se
Scope, Carnial, 1929,
DE PLANTVLOOIJEN. Bj
„Deeze onthoudt zig in gemeste Aarde, al- rn
waar zy in ‘t vroege Voorjaar menigvuldig is, LXXIV,
komende inzonderheid te voorfchyn , als de Eel
Grond met Water wordt begooten. Men vindt= °°"
ze veel in Meloen- en andere Broeybakken,
zig aldaar als vliegende Stofjes vertoonende ,
door haar ípringen (*). «Het is een van de
allerkleinften. k
(14) Plantvloo, die wit is, met een gefplee= _xiv.
ten flompe Staart, die uitgeftrekt gebouden mma
avordt.
Omdat deeze Soort niet kan fpringen, krygt
Zy, tot onderfcheiding, den bynaam van Wan-
delende Plantvloo. Zy heeft het Lyf Rolrond,
langer dan de anderen, wit en week; boven
den Aars een bruine Stip: de Staart met twee
uitgeftrekte Borftels, half zo lang als ’t Lyf.
Men vindtze op de Bergen onder ’t Mos (+).
Van de witte Plantvlooijen vind ik, in de
befchryving der Infekten omftreeks Parys,
geen gewag gemaakt, In Deenemarken heeft
| | men
(*) Dus volgens de Fauna Sutcica. In Syfi. Nat. Xie
Zegt LINNZUS; Cauda obtufa muticas nen falit, Dat is, zy
Ípringt niet. k
(14) Podura alba, Caudâ bifidà, extenfâ, obtufà, Faun,
Sxec, Ed, II. 1936. P
(4) Hier in volg ik Syf?. Nat, Ed, Xil: want volgens
de Fauna Suecicazou zy zig in de Winterhuizen, en aldaar
in de Potten en Tobbens of Bakken, bevinden; komende
telkens te voorfchyn » als de Aarde begooten wardt, |
I. DEEL, XIII, STUK C 2
36 BESCHRYVING v AN
v. men deeze laatfte Soort, in de Aarde, waarge-
ARE omen *)
Hoorp-
LXXV.: HOOF DS ws
Befchryving van ’t Geflagt der HOUTLUIZEN,
20 van de Indiën als wan ons Wereldsdeel.
Nen Z eer gevoeglyk is de benaaming van Hovr-
LUIZEN voor een Geflagt van Infekten ,
dat onder zig de genen bevat die gemeen
Iyk, in ons Land, Houtluisjes getyteld wor-
den. Wat den Latynfchen of Griekfchen Ge-
flagtnaam, ‘Fermes, aangaat, dien men thans
hier, op deeze Infekten, toegepast vindt ; de-
zelve is zo oneigen niet, als men wel zou den-
ken, en met weinig verfchil , weleer, voor der-
gelyke Diertjes gebruikt geweest (+): zonder
dat men , aangaande deszelfs afleiding, ‘toe-
vlugt behoeft te neemen tot eenig Byge-
loof (1).
Eigen- Deeze Infekten fchynen zeer droog van aart
fchappen. te zyn: ten minfte vindt menze doorgaans op
drooge plaatfen en het is niet dan droog V oedzel,
| N dat
(*) Faun. Fridrichsdalina, p. 89.
(Ì) Poftes Tarmes fecat, PLAUTUS. A Tarmite vitiati,
VITRUV,
(LJ) Termes, a termino Vite vel terminando Vitam : ur
Termes pulfatorium, quafi fatale vel fatidicum.
B £ VHO U TVL UI: ZEN; 37
dat zy gebruiken. De Europifche worden, dik- _ V.
wils, in Doozen en Laadjes met gedroogde In- LEE
fekten gevonden; waar zy, indien menze be. Hoorp-
gaan laat, fterk voortteelen. De Oost- en STUK.
Westindifche maaken ongelyk grooter verwoes-
ting ; ‘tgene wy aanftonds zullen zien.
Behalve zes Pooten {te hebben , gelyk de Kenmer.
voorgaanden en gelyk de gewoone Luizen , ““*
benevens twee Oogen; zo beftaat het byzon«
der Kenmerk van dit Geflaegt in twee Kaaken
of Nypers, die in fommigen vry groot zyn ,
en zo lang als de Sprieten , welke zy Boritel-
agtig hebben. Het zyn, gelyk de voorigen,
zeer kleine Diercjes.
Men heeft drie Soorten van deeze Houtluis soorten,
zen waargenomen , waar van twee in ons We-
reldsdeel , de andere in de heete Landen ge-
meen zyn; als volgt.
(1) Houtluis, die geel is, en waarvan de eene,
de Nypers zo lang beeft als de Sprieten. sn
7 atale,
T e . Ï d:fcl Ge
Deeze Infekten zyn het, die men in de In- ©
diën Houtluizen of witte Mieren heet, en van
welker vernielende aart alle Reisbefchryvers
weeten te fpreeken. De Heer ApAnsoN vondt
op ’t Eiland Goeree, aan de Kust van Sene-
gal, zeker klein Ongedierte , dat men aldaar
Vagvague noemde, en door het welke een Hut
van
(1) Termes luteum: alterius Maxillis longitudine Antenna-
rum. Sy/t, Nat. X & XII,
I, DEEL. XIII, STUK. C 3 : 8
Vv.
ArFDerL
LXXV.
Hoorpe
STUK,
8 BESCHRYVING VAN
van Stroo, naar’s Lands wyze nieuw gemaakt,
in minder dan een Maand geheel doorlugtend
wierdt. Niet alleen de Wanden van zyne Hut,
maar alles, waar op zy zig kwamen nederzet-
ten, Papier, Leder, Hout , werdt van dit On-
gedierte doorgeknaagd , bedorven en vernield.
Ongelooflyk fchielyk gingen zy daar mede te
werk : hoewel hy alle avonden de Cylindrifche
Gaanderyën, die zy al voortgaande maaken ,
en waaronder zy even als de Mynwerkers ar-
beiden, zorgvuldig weg deed; waren zy dik-
wils, in t midden van de Nagt, reeds weder-
om tot aan zyne Hoofdpeuluw gevorderd, ja
kwamen tot in zyn Ledikant; alwaar dit On-
gedierte, na het doorknaagen van Lakens en
Matras, op zyne Huid aanviel; daar het op
een verwoede wyze in beet, en, behalve de
Pyn, groote Puisten veroorzaakte. Alles , wat
hy in’t werk ftelde om ze te vernielen, was
vrugteloos.
In Suriname heeft men geen minder last van
dergelyke Infekten , die ‘er den naam voeren
van witte Mieren, en zeer menigvuldig in de
Bosfchen zyn, leevende, zo het fchynt, van
Hout. , Dus lyden de Huizen, die aldaar meest
van Hout gemaakt zyn, ongelooflyk door het
knaagen van deeze Infekten, die haare Gaan-
deryën formeeren van het Poeijer der uitgee
knaagde Stoffen , zo het fchynt, met haar eigen
Uitwerpfelen gemengd, en zo vast famenge-
hecht, dat men die Nesten ‘er naauwlyks af
| kan
PE, OUT LUIZEN a9
kan krygen, en dan fpringt het Diertje weg, V.
door middel van zyne Nypers of Kaaken. Het | xy,
beste, dat men daar tegen doen kan, is wat Hoorp-
Rottekruid van boven in het Nest te ftrooijen; STUK
ten welken einde men dat Vergift altoos in voor-
raad heeft. Ook kan men die Nesten met koo-
kend Water begieten en dan, nadat zy afge-
boend of afgefchraapt zyn, de plaats beftryken
met Teer of Terpenthyn-Olie; dat egter meer
omflag is en hinderlyk door de Reuk ; zo wel
als het gebruik van ongebluschte Kalk, ’t welke
Linneus aanpryst (4).
Op de Westindifche Eilanden is dit Onge
diert niet minder. gemeen en fchadelyk „zo Pater
LArAT meldt, die met verwondering gezien
heeft , hoe vlytig deeze Infekten elkander hiel-
pen in hee toeftoppen van een opening, welke
hy aan haare Gaanderyën gemaakt hadt. Hoe
veelen men ’er ook doodt, zegt hy , zo ’er maar
eenige weinigen overblyven , zullen die , in
korten tyd, wederom een geheele troep voort-
brengen van dit Gebroedzel, door het welke
Greenen „ Vuuren en ander Hout, dat men uit
Europa overbrengt , aangetast wordt, als zag-
ter zynde dan de meeste Westindifche Hou-
ten. Zo men ze laat begaan, vergrooten zy
haare Nesten tot geheele Klompen , die zig als
harde Kluiten van zwarte Aarde vertoonen , en
‚naauwlyks te breeken zyn; van binnen met
On=
(tf) Calce vivâ coërcendum, 8/2. Nat, Ed, XII, p‚ 1915,
1. DEEL. XIII, STUK, Os
Geftalte.
40 BESCHRYVING vAN
ontelbaare Gaanderyën, van dikte als een Schryf-
pen, Doolhofswyze doorboord. In de Bos-
fchen en op andere plaatfen, windt men dik-
wils van deeze Klompen , diezo groot en zwaar
zyn, dat een Man dezelven naauwlyks draa-
gen kan. Schoon men die aan ftukken hakt ,
of afrukt van de plaats daar zy op zaten, wy-
ken ’er doch deeze Mieren niet uit, maar wer-
ken veeleer om de breuken weder toe te muu-
ren. Als men zodanig een Klomp heeft opge-
nomen, en die bewaaren wil, om ze aan de
Hoenders te geeven , die zeer gretig zyn naar
deeze Infekten; zo legt men die Klomp op een
Plankje, Paal of iets, dat midden in ’t Water
ftaat , en breekt 'er, van tyd tot tyd , brokken
af, die men haar voorwerpt. Het is een plei-
zier te zien, hoe zy dezelven met Bek en Poo-
ten verbryzelen, en welk een moeite zy heb-
ben, om dit Gedierte te noodzaaken voor den
dag te komen, dat zy ze kunnen op pikken.
Eenden en ander Gevogelte wordt daarmede
vet gemaakt.
Zy gelyken , in Geftalte, naar de gewoone
Mieren, maar hebben een geelagtige of vuil-
witte Kleur en een affchuwelyke Reuk. „, De
»» Eene (misfchien het Wyfje) heeft het Lyf
s> van grootte als onze gewoone Houtluisjes
ss (*)5 den Kop Hoornagtig, glad , eenigermaa-
te langwerpig vierkant, en geel; de Sprie-
» ten
33
“_(*) Corpus magnitudine Termitis pulfatorii, Zhider,
DE HoUTrLUIZEN, 41
„, ten naauwlyks langer dan het Borstítuk: de Vv,
‚, Kaaken of Nypers, Hoornagtig, glad, En
_ss.zwart, Elsvormig, een weinig krom, uit- Hoorp-
„‚ Íteekende, zo lang als de Sprieten : het Ag- STUK
» terlyf langwerpig , eenigermaate Cylindrisch,
„ witagtig: volgens Kapitein EKENBERG. De
> andere (in Sexe verfchillende volgens R oLAN-
2, DER) is in geftalte en grootte aan deeze ge-
„ lyk , maar heeft die uitfteekende Nypers
> niet: de Kop is ook wel geel doch rondag-
> tig, met zeer korte Kaaken : de Sprieten
„, Draadswys , half zo lang als ’t Lighaam :
„, het Agterlyf Eyrond en wicagtig, volgens
„, den eerstgenoemden” (*).
(2) Houtluis ‚ die Det Agterlyf langwerpig s os
den Bek rood beeft en de Oogen geel. rium.
Europie
Omftandig heb ik reeds, in een voorig Stuk
van dit Werk f, verhaald, dat de naam van tIX.Srug
Kiopper verkeerdelyk gegeven zy aan deeze Ee,
kleine Infekten, en houd zulks nog ftaande „
offchoon onze Ridder, op het berigt van den
| Heer
(*) Men ziet hier, welke zorgvuldigheid LiNNmus ge=
bruikt, in de befchryving van Dieten , die hy niet gezien
heeft.
(2) Termes Abdomine oblongo, Ore rubro, Oculis luteis,
Faun. Suec, Ed. II. 1937. SCOP. Carniel. 1032. DERH. Theole
119. BRADL. Nat. T. 27, f. 3. RA). Jn/, 8, Phil Trans. N.270.
pe 231. & N. 291. p. 1596, & N. 245. p. 376, ROLAND. A,
Stockh. 1754. P. 152e SULTZ. Juf. T. 22. f. 144, GEOFFRe
Par. Il. ps óor, Pediculus 12, SCHAFF, Elen, Te 1260
5. DEEL XIII, STUK? Cs
MZ BiEZCHRXEMEN GTLVAN
Ae Heer RorANDER, by zyn voorig Gevoelen
EEV. blyft, dat het Wyfje van deeze Soort als een
Hoorp-, Uurwerk tikken zou aan Splinters Hout (4).
ih Het gemeene Spreekwoord , immers, niee
mand geeft, dat by niet heeft , wederlegt genoeg-
zaam dit Denkbeeld: alzo het Diertje veel te
zwak is, om zulk een fterk Geluid te veroor-
zaaken. Ten anderen overtuigt ons de New-
toniaanfche Natuurwet (1) genoegzaam; dat
ú dit geklop, het welk in de Vertaalde Wys-
TBL oes, geerige Verhandelingen van BRADLEY F, zeer
belachelyk , een Piepend Gelis genoemd wordt,
geen andere oirzaak tot zyne verklaaring bee
hoeft ‚dan de werking der Kloptorretjes , die
zig weezenlyk in ’t Hout bevinden, en welke
men daadelyk heeft zien kloppen ($)-
Gefiatze. _ Ik {preek vande zogenaamde Hout- of Pa-
Pied pier-Luisjes , den Kinderen genoegzaam bes
kend, wier Afbeelding by Vergrooting niet
onaartig is} gelyk dezelve, van ons; in Fig,
5, wordt voorgefteld. Het Beestje is, wegens
zyne doorfchynendheid , een keurlyk Voore
werp tot handgebaar voor ’t Mikroskoop. Men
vindtze altoos op drooge plaatfen , doch wat
zy eeten is nog niet zeer bekend: mooglyk
zyn
(}) Foemina Horologii inftar pulfatoria, in ligneis feftucise
Syft. Nat, Ed. XIL. p. Tol5, 4
(1) Caufas rerum naturalium non plures admittendas effe o
quam que et verz fant, earumgue Phenemenis explicandis
fufficiunte
(5) Zie deeze Natuurlyke Hiflorie „IX STUK bladze ;205e
1, DEEL, XIII. STUKe
DE HoUTLUIZEN. 43
zyn het de fyne Vezeltjes van Hout, Papier, ’
Linnen en Wollen Stoffen, die zy af knaagen: WEE
want haare Nypers, aan den Kop, zullen , Hoorp-
door de Natuur, tot eenig einde daar aan ge- °°“
geven zyn. Ondertusfchen weet ik niet , dat
men een blykbaare benadeeling van Kleederen
of gedroogde Kruiden door dezelven verneemt:
maar van de Infekten fchynec het, dat zy de
Schubbetjes of Pluimpjes af knaagen. Moog-
lyk aazen zy ook op de Lym, waarmede het
Schryfpapier ftyf gemaakt wordt: want elders
vind ik aangemerkt, dat zy de Vischlym , waar
mede men de Kruiden fomtyds aan ’t Papier
plake, weg eeten, en dezelven dus los maa
ken (f). In een Doos met Kapellen vond ik
ze, onlangs , op een verbaazende manier ver-
menigvuldigd. Dit doet my zeer twyfelen aan
het Gevoelen van FriscH, die zig verbeeld
heeft, dat deeze Luisjes, door hem Nag- Mie-
ten of Kraag - Myten genaamd, voortkwa-
men uit kleine Eijertjes, welken hy in ge-
droogd Slym of Mos, van fehimmelig Wa-
ter, hadt gevonden: hoewel de Geftalte van
het Diertje, dat hy af beeldt, met die van on-
ze Hout- of Papierluisjes taamelyk overeen-
komftig is.” Grorrroy, die het tot zyn Ge-
flagt der gewoone Luizen thuis brengt, merkt
aan, dat men het ook ten Platten Lande en in
de Tuinen , op Muuren en Boomftammen, doch
als
(f) Aman. Acad, VoL, III. ps 346.
1. DEEL. XIII, STUK,
NV.
AFDEEL.
XXV.
HoorD.
STUK,
ur,
Fatidicum,
Groote,
44 BESCHRYVING VAN
alsdan bruiner en een weinig Haairig zynde,
vindt.
(3) Houtluis, met bet Agterlyf Eyrond , den
Bek bleek, de Oogen bruin.
In de Zuidelyke deelen van Europa fchynt
deeze Soort, die de voorgaande allecnlyk in
grootte overtreft, als eens zo lang zynde ,
voornaamelyk gevonden teworden: zyis,door
den Heer LinNaus, eerst waargenomen in een
Verzameling van drooge Kruiden , welken aan
zyn Ed. door den Heer LorrzinG, uit Spanje,
overgezonden waren. Indien, evenwel, deee
ze Luisjes aangroeijen, gelyk men vast mag
ftellen , zo zouden die andere Kenmerken ook
wel noodig zyn , om een befluit op te maa-
ken , noopens het weezentlyk verfchil van deeze
Soorten.
De Latynfche bynaam , die byna overeenkomt
met de bygeloovige uitdrukking van Dood-Uur;,
Doode Kraaijer en dergelyken, welke men, waar-
fchynlyk in Lapfand,aangaande het gedagte Tik-
ken gebruikt, fchynt voornaamelyk wegens de
Grootte aan deeze laatfte Soort gegeeven te
zyn: doch ik vind hetzelve daarvan al zo wei.
nig , als van de gewoone Papier-Luisjes , be-
weezen. DrERHAM fcheen het wel begreepen
te hebben, volgens de aanmerking van Ro-
LAN-
(3) Termes Abdomine ovato, Ore pallido , Oculis fufcis.
Faun. Suee. Ed. ITs 1938, EFRISCH. Inf. XI. P. Ze Ts Io.
phev ThorUrT/L U 1:Z EN: 45
LANDER ; dat een deel van deeze Diertjes Vleu- „ V-
gelen kreegen , en deeze laatfte Autheur zegt LXXV.
zelf dat zy fpringen. Geen van beiden nu, is Hoorp-
immers op die Luisjes toepasfelyk, aan welker °°"
geheele Lyf,zo RorseL aanmerkt (4), niets
gevonden wordt , dat hard genoeg of bekwaam
is, om zulk een fterk Geluid te verwekken ,
en die men met een Haair-Penfeel ligt dood
kan drukken. Hy hadt altoos, dit Tikken hoo-
rende, en naar hetzelve onderzoekende, een
Wormpje in ’t Hout gevonden, dart eigentlyk
het Masker was van een Torretje , die een har-
‘den Kop hebben , bekwaam om Hout te ‚knaa-
gen en derhalve ook om een dergelyk Geluid
te veroirzaaken. ’t Zy nu dit T'ikken door een
Torretje , Wormpje of Luisje, voortgebragt
worde, het blyft zeker , dat de naam van Ter-
mes Fatidicum even zo belachelyk zy, als die
van Dood-Uur of Doodkraaijer ; en die van
Aard- of Wand-Smit op deeze Luisjes geheel
niet toepasfelyk.
… Ik heb nagezien, wat DERrHAM, in de Ver-
handelingen der Koninglyke Societeit van Lon-
‚den , op de door onzen Autheur aangehaalde
plaatfen, van den Doodwagter zegt. Hy ge-
tuigt, deeze Luisjes nooit te hebben zien klop-
pen, dan in en by Papier , doende zulks door
uitzetting van het Lyf en niet met iden Kop.
| Ligt
(}) voorbericht van de tweede Klasfe der Aard-Torren in
’* II. DEEL.
1. DEEL. XIII. STUK,
46 BESCHRYVING vaN
Arpzer. Ligt is het te begrypen , hoe het mooglyk zy 4
ee, dat ’er eenig geraas in Papier ontftaa;, door die
Hoor
STUK.
Witzetting van het Lyf; doch daar aan kan daa
ekerlyk dat Tikken niet toegefchreeven wor-
ae, het welk men in het Hout van Kisten,
Kasfen, Lesfenaars of Kabinetten verneeint,
ef wel tien, twintig Voeten, ja. verder,
hoorbaar is: het welk hy te vooren ook, met
regt, aan de Hout- Torretjes coegefchreeven
hadt (*). Offchoon hy zig; nu, even het
zelfde verbeeld heeft van deeze Papier-luis-
jes, welke hy deswegen ook Dood-wagters
noemt, heeft het doch weinig waarfchynlyk-
heid; dat zy, al kon het Bygeloof gebillykt
worden, dien naam verdienen. Hy hadt het
verfchil van Sexe waargetomen , daar in be=
ftaande, dat het Wyfjes grooter en helderer
was dan.het Mannetje, met geel gewolkt. Zy
kloppen, zegt hy, om elkanderen tot Paaren
aan te lokken, welke Paaring hy niet alleen ge-
zien, maar zelfs, door nasaaping van dat
kloppen, het Mannetje by een dood Wyfje
gelokt hadt; beginnende hetzelve, zig be-
droogen vindende, wederom te kloppen. De
Eytjes hadt hy waargenomen veel kleinder te
zyn dan de Luizen - Neeten, ende Jongemmeens
de hy naar Myten te gelyken en verbeeldde
zig, dat die op de doode en gedroogde Infek-
ten aazen.
(*) Phil. Tranfalt, N, 245. p. 376,
LXXVL,
brreLiv nit mif, 47
| ve sint : EN AEDEEL,
Deel O OEPS TU Kk. DEEL
Hoorn.
STUKs
Befchryving van ’t Geflagt der Luizen, zo die
‚de Menfchen, als die de Beeften van allerley
„foort plaagen, zynde grootelyks in erdee, vere
„fchillende,
MNaagt.
Ger haatelyker Ongedierte, in Htord ’
dan de Luizen, wier bekende naam, in
t Nederduitsch, genoegzaam met den Engel-
fchen Low/e of Lice, en met den Hoogduit-
fchen Laufe overeenkomt. ’t Hebreeuwsch
„woord Koornim, dat men gewoonlyk voor Lui-
zen neemt , als de derde Plaag der Egyptenaa-
ren geweest zynde, hebben de zeventig Over-
zetters , in ’t Grieksch , Kwipes vertaald,
welk veeleer Muggen of kleine Wormpjes bete=
kent j. De algemeene naam.der Luizen, int t zie’
Grieksch, was Phtbeires , waar van het beken- voorgaande
de woord Phtbiriafis, dat men voor eene Luis- Ss a
ziekte neemt, zyne af komst heeft, en de he-
dendaagfche Grieken fpreeken het Pf/ura uit ,
dat met de Schurft, P/oora, meer overeen-
komst heeft, die op het Hoofd , zegt men ;,
dikwils door dit Ongedierte veroorzaakt wordt.
Zy hadden ‘er nog andere naamen voor, gelyk
wy in ’t Nederduitsch, tot verbloeming , ook
„gebruiken. Droporus SicuLys, van de Kwaal
der Springhaanen-eeters {preekende, noemt de-_
zelve nu eens Pbtbeiras, dan Herpeeta. De Ita-
Le DEEL, XIII, STUK, liaan-
Vv.
AFDEEL.
LXXVI.
Hoorp-
STUK.
Eigen-
fchappen.
Geftalte,
48 BESCHRYVING-vAN
liaanfche naam is Pedochio, de Spaanfchen noe-
menze Pioio, de Franfchen Pou. In ’t Latyn
plagt menze weleer Pedes te noemen (+}) , waar
van het woord Pediculus, buiten AGE zyn
af komst heeft.
Om van de Eigenfchappen der Luizen in ’t
algemeen te fpreeken , moet ik zeggen ‚dat het
een Ongedierte is, ’t welk zig onthoudt of aast
op de Huid, in de Vagten en bekleedzelen van
alle bekende Dieren. De Visfchen zelfs heb-
ben hunne zogenaamde Luizen, ‘en men vindt
‘er op de Vogelen ; ja opde Infekten zelfs, ge-
Jykop de Torren, Wespen en Vliegen. Ten
opzigt van deeze laatften wordt de benaaming
van Luizen te algemeen gebruikt; dewyl het
meefte Ongediert derzelven agt Pooten heeft,
en daarom tot de Myten of Spinnetjes behoort
t'huis gebragt te worden: zo wel als fommi-
gen der Vogelen. En, ’t is aanmerkelyk, dat
op deeze, zo wel als op de’ Viervoetige Die.
ren, elk Geflagt of Soort, byna, een byzonder flag
van Luizen heeft, die wel in gedaante ver-
fchillen, doch in de weezentlyke hoedanig-
heden overeenkomftig fchynen te zyn met Ede
Luizen van den Mensch.
Ten opzigt van de Lighaams-geftalte zyn
de Luizen meer of min langwerpig ; ; fommigen
bree=
(f) Perinde eftis Genus Leoninum, atque Mufce, Culi=
ces, Pedesque , Pulicesque; odio malo & moleftie omnibus,
PLAUT. in Curculsone,
MDA BA DTZ IEON. Ag
breeder , anderen zeer fmalen dun, gelykdie v.
der meeste Vogelen, en eenigen , van agte- ed
ren, als met Borftelagtige Staartjes. Met het Hoorp-
Mikroskoop gezien, bevindt men dé meesten STUK.
Haarig of ruig aan ’t Lyf. Sommigen zyn
van aanmerkelyke grootte en grooter dan de
Menfchen-Liuizen; andere by uitftek en nages
noeg onzigtbaar klein; gelyk die der Byën. Zy
hebben, in ’t algemeen, den Kop taamelyk
groot, met uitfpringende Oogen en duidelyk
van het Borstftuk onderfcheiden ; de Sprieten
Draadagtig dun voor ‘t bloote Oog. De Pooten
beftaan, als gewoonlyk, uit drie deelen,
waarvan het uiterfte, of de Voet, drie Le
den heeft. |
De Geflagts- Kenmerken zyn, vooreerst , genmei.
zes Pooten te hebben en twee Oogen: den kere
Bek met een Prikkel die zy uicfteeken. Dit
laatfte hebben de Myten niet, en de Angel der
Vlooijen verfchilt van die der ha aanmer-
kelyk. Voorts hebben zy Sprieten zo lang als -
*t Borstítuk, dat egter in allen niet ten naauw-
keurigfte moet begreepen worden. Het Agter.
lyf is platagtig rond en op zyde eenigermaate
in Kwabben verdeeld. | ord
Men kan, eigenclyk, niet vast bepaalen , hoe coste.
veel Soorten ’er in dit Geflagt plaats hebben ;
dewyl ieder Gedierte, als gezegd is, zyn by-
zondere Luizen heeft. LiNNaus, evenwel, geeft
‘er thans veertig op, waarvan de Menfcheri- Lins
de eerfte i is, als volgt,
‘Lb DEEL: XIII, STUR, Be (OD
V.
Arpeer.
LXXVI.
Hoorp-
STUK.
Er
Humanus.
Hoofdluis,
Jo BESCHRYWING VWEAÏN
(1) Luis der Menfcben.
De voornaamfte Waarneemers met het Mi-
kroskoop , Repr, BONANNI ,; SwAMMERDAM ;
BAKER, LEDERMULLER, en verfcheide ande-
ren, hebben de vergroote Afbeelding voorge:
fteld van dit Infekt, het welke, zo op het
Hoofd als in de Kleederen der Menfchen , zig
onthoudt en voortteelt, en veelen een byster
Ongemak veroorzaakt. Geen Land of Volk
in de Wereld bekend, daar diet Ongedierte „
het welk als den Mensch aangeboren fchynt te
zyn , niet door vlyt en zindelykheid moet uit-
roeid worden ; zo het niet tot eene Plaag zal
verftrekken van ons Geflagt. De Amerikaan-
fche Wilden; Afrikaanfche Negers, en Oost:
indifche Natiën, hebben het zo wel, ja ruim
zo veel als de Europeaanen , en zyn ‘er ZO
weinig af keerig van, datde Vrouwluy , onder
fommige Indiaanen of Afrikaanen, haar Man-
nen de Luizen van ’t Hoofd zoeken, en die al
gaande weg opknappen. Dat fommigen zulks,
in ons Wereldsdeel, en onder de befchaafde
Natiën, als een Geneesmiddel voor de Geel-
zugt aanmerken, ís algemeen bekend.
Hoe
(1) Pediculus humanus, Syf?, Nat. X. Gen 233. XIL
Gen. 264. Faun. Suec, Ed, II. 1939. MOUFF. Jn/,259. RED.
Exp. T. 18, SWAMM. Quarto. T. 7. Bibl, Nat. T.I. É,
3-6. ALB. Aran. T. 42. BONANNe Mier. fs 55e JOBLOT.
Micr. I, pp. I. T.I. BAKER Mikroskoop. T. 13. f. 4.
SCHAFF. Elem, T, 95, SULTze inf, Te 22e É, 145. LEDERM.
Alt. A5. Te OI.
Ee tzr NW. zi
| Hoe affchuwlyk deeze Infekten zyn, wegens :
het Ongemak, dat zy door fterke Jeukt ver- et
oirzaaken , en wegens haare ongemeene Voort- Hoorp-
teeling, die ze, daar zy eens haaren zerel ge- STUK.
veftigd hebben, niet gemakkelyk uit te roeijen dn
maakt; zy verfchaffen, nogthans , door haare tooning.
menigvuldigheid, Voorwerpen , die het Oog
van een Lief hebber der Natuur kunnen ver-
lustigen. Zo men op de uitwendige gedaante ,
door het Mikroskoop, agt geeft, vertoont zig,
daarin, een welgeproportioneerd Geftel: het
Agterlyf, van ’t Borstítuk afgefcheiden , waar-
aan , wederzyds, drie Pooten zyn, van behoor-
Iyke langte; met Klaauwtjes als Kreeft-Schaa-
ten gewapend : een Kop van niet meer dan maa-
tige grootte , met twee Oogen, en Sprieten als
Hoorntjes. Men bevindt het geheele Lyf be-
kleed te zyn met fyne Haairtjes. onzigtbaar
voor het bloote Oog en bleek of vuilgeelagtig
van Kleur. In ’t midden, overlangs , door het
Lyf heen , openbaart zig een Ingewand, welks
zonderlinge beweegingen den befchouwer doen
verwonderd ftaan. ‘Dit Ingewand, nog met
Bloed of andere Stoffen gevuld zynde , heeft
eene roodagtig bruine Kleur; maarledig is het
weinig van de Kleur des Lighaams verfchillen-
de. Men moet het; zekerlyk , voor de Maag
houden, welke de doorfchynendheid des Lig-
haams van dit Infekt zigtbaar maakt.
Wat de manier belangt , op welke de Luizen Manier
van
haar Voedzel nuttigen: men behoeft, omdaar „azen.
1, DEEL: XIIL, STUK, De van
52 BESCHRYVING VAN
AAE van onderrigt te zyn, flegts een Luis, die uits
LXXVIL gehongerd is, volgens de manier van Leev-
Hoorp. WENHOEK te neemen , en op zyn Hand te
STUK. zetten: dan zal men wel haast gewaar worden,
dat het Bloedzuigers Zyn, en dat het Spreek-
woord waar is: een hongerige Luis byt fcherp.
Alsdan, voornaamelyk wanneer de Hand ;
vooraf, tot roodwordens toe gewreeven is,
ziet men de Luis den Kop tusfchen de Voor-
pooten nederbuigen, naar de Huid, en aldaar
eenig Zweetgaatje opzoeken, daar zy den An-
gel, die voor aan den Kop is, in fteekt. Op
*t oogenblik, daarna , ziet een Waarneemer ;
die met een Vergrootglas gewapend is, het
Bloed , verwonderlyk vlug , als door een Pomp,
opftygen, en zelfs , door de Keel, tot in de
Maag dringen. De beweegingen van dit Inge-
wand vermeerderen alsdan aanmerkelyk : want
door de uitrekking van deszelfs Spieragtige
deelen krygen die gelegenheid, om zig op
nieuws famen te trekken, en men wordt alsdan
gewaar , dat de Vuiligheden , in de dikke Dar-
men vervat , zig ook beginnen te beweegen ,
“wordende dan dikwils uitgeworpen. Het Voed-
zel, nu, in de-Maag van dit Infekt ontvangen,
wordt aldaar verwonderlyk gekleinsd en onder-
een gemengd. Men zoude, in den eerften op-
flag, denken, dat het Bloed, uit de Maag ,
naar ae verfcheide Lighaamsdeelen gevoerd
werde, en houden dus het Ingewand, welks
beweegingen men, ziet, voor een Hart of
Slag-
RD LU mn ZES N. 53
slagader , gelyk in de Rupfen zig iets derge- V.
lyks vertoont: maar dit Verfchynzel komt van A
de Huid, díe overal niet even doorfchynende, Hooro-
en van het Bloed zelve, dat niet van egaale STUK.
Kleur, of mooglyk vermengd is met Uitwerp-
felen der Zweetgaatjes van des Menfchen Huid.
Ten einde van eenige Uuren ziet men dit Voed«
zel allengs bruiner en eindelyk geheel zwart-
agtig worden, en langzaam verteeren : het welk
de Darmen opvult met Vuiligheden, die als
kleine ronde Korreltjes worden uitgeworpen.
Gedagte byzonderheden zyn wy verfchuldigd Lighaams-
aan de naauwkeurige Waarneemingen van den a
grooten SwAMMERDAM , die door Ontleeding der
Luizen tot nadere kennis gekomen is van der-
zelver inwendige Lighaamsdeelen. Ik zalhem
niet navolgen in de befchryving van het Rug-
ge-Merg , dat drie aanmerkelyke Knoopen heeft;
noch in die der Zenuwen, welke daarvan af-
komen ; en zig uitfpreiden door de Spieren en
alle de Ingewanden , om het Leven, Gevoel
en beweegkragt aan dezelven , volgens alle
waarfchynlykheid , mede te deelen: noch in
die van het Brein, met zyne Vliezen, of van
het maakzel der Gezigtzenuwen : altemaal
Voorwerpen wier fynheid de fcherpte van meer
dan Menfchelyke Oogen tot haare hefchouwing,
en een verbaazend geduld ter onderzoekinge
vereischt ! | |
Als men tor de Ontleeding van een Luis wil rottetjes in
overgaan, en, ten dien einde, met de punt Sen
1, DEEL. XIII, STUK, D'3 ter te van
Vv,
ArDeer.
LXXVI.
Hoorp-
STUK.
S pieren,
M-: BESCHRYVING VAN
van een Pennemesje de Huid doorfnydt, zal
daar Vogt uitzypelen , *t welk in een fyn Glazen
Buisje ontvangen, en met een goed Mikros-
koop onderzogt zynde , uit doorfchynende
Bolletjes bevonden wordt te beftaan, even als
de Koe-Melk. SwAMMERDAM twyfelde of
deeze Bolletjes , hoedanigen men ook , van
bleekroode Kleur, in helder Vogt dryvende ,
in-'t Menfchen Bloed waarneemt , wel wee-
zentlyk in de Vaten van zodanige figuur zyn,
en of zy die niet veeleer daar buiten aannee-
men, wanneer zy van famendrukking zyn be»
vryd. Ten opzigt van dit Vogt, ’t welk hy
het Bloed der Luizen noemt, meende hy voor-
al reden te hebben om te denken, dat zig lig-
telyk eenige deeltjes van het Ver, of brokjes
van de Ingewanden, die altemaal (zegt hy)
Globuleus zyn, of uit famengehoopte Bolletjes
beftaan , daar onder vermengen hadden kun-
nen, en dus aangezien worden voor deeltjes
van het Bloed. |
e Effen onder de Huid, komen de Spieragtige
Vezeltjes te voorfchyn, die de Ringen van den
Buik beweegen. Van deeze vinde men ’er die
breeder ; anderen die fimaller en eenigen die.
tweebuikig zyn. Aan den rand van het Agter-
1yf is dit Diertje wel het meest gefpierd; al
waar tevens de Lugtpypjes of Stippen geplaatst
zyn, die tot de Ademhaaling dienen ; welke,
zo het fchynt, door de beweegende kragt der
gedagte Spieren geholpen wordt. Zy vertoo-
nen
Em PD wrd ee Int 55
nen zig als enkele Vezeltjes, die men,in Wyn- wv,
geest afgefpoeld en dan op een Glaasje voor AFDEEL,
‘et Mikroskoop gedroogd zynde'’, ook uit Bol- Ee
letjes bevindt te beftaan. STUK,
Van het Hart, dat in veele andere Infekten , Geen
boven in het Agterlyf, aan de Rug , geplaatst KE?
iS, ZEEt SWAMMERDAM', heb ik in de Luizen
geen blyk kunnen vinden : mooglyk wegens
deszelfs ongemeene fynte; aangezien het ook
in grootere Infekten, gelyk de Bremfen , zeer
moeielyk is te vinden : waarby komt de fterke
en geduurige beweeging van het IÍngewand ;,
dat mende Maag noemt, in de Luizen, ftrek-
kende tot groote verhindering in het opzoeken
van het Hart (*).
De zelfftandigheid, die hy voor Vet aan- mer Vet.
zag in deeze Infekten, beftondt uit zeer klei-
ne en ten naaften by Klootronde deeltjes; hy
vondt ’er ook grootere onder , van onregel-
maatige figuur. Haar Kleur was doorfchynen-
de, gelyk die der meefte Lighaamsdeelen, zo
vast als vloeibaar, van de Luis.
De Lugt- of Longepypjes (zegt zyn Ed.) rugt-
maaken wel het aanmerkelykfte gedeelte uit in NE
dit Infekt: doch de Luizen hebben zulks ge- |
meen met de Rupfen, by voorbeeld *,en met de,
az
(*) Myne bedenkingen omtrent de noodzaaklykheid of
niot noodzaaklykheid , en plaatsvulling van het Hart in de
Kapellen en andere Infekten, kan men in ’t XI, STux , bladz.
127, 167 , en elders vinden.
1. DEEL, XIII, STUK, Dii
56 BESCHRYVING WAN
V, andere Infekten. Het geheele Lyf niet alleen,
en maar de Pooten en Sprieten zelfs, zyn als
Hoorp- opgevuld met deeze Buisjes, die zig Zilverwit
STUK, vertoonen of als glinfterend Paarlemoer. Men
| kanze, om die reden, ín het leevend Diertje
door de Huid heen zien, en, dat zonderling
voorkomt, zy verliezen die Kleur niet, nadat
zy uit het Lighaam van de Luis genomen zyn;
wordende ook nooit flap. Dit alles heldert zig
op, wanneer men haar maakzel naauwkeurig
waarneemt met het Mikroskoop: want dus be-
| vindt men ze als uit Kraakbeenige Ringetjes te
beftaan, die een Krultyn maaken om de Vliezi-
ge Buis gelyk in andere Infekten : zo dat de
geftalte van zulk een Takje, in ’t rauwe be-
fchouwd zynde, eenige overeenkomst met de
Takjes van de Lugtpyp in de Menfchen heéft.
Hoe kleiner de Takjes worden , hoe minder
Ringetjes zy hebben, tot dat zy eindelyk zig
maar als Vezeltjes vertoonen, In geene Soort
van Infekten vondt SwAMMERDAM deeze Lugt-
pypjes gemakkelyker te befchouwen. De Ontlee-
ding leerde hem, dat zy tot in de Darmen, den
Eijerftok, het Ruggemerg, de Herfenen, en
dus tot alle inwendige deelen doorgaan. Zy
komen af vande Lugtftippen, welken zyn Ed.
‘er zes vondt aan ieder zyde van het Agterlyf
en twee aan ’t Borstítuk: dus veertien of zestien
jn ’t geheel, en overzulks, indien ‘er door de
_kleinheid zyn Oog niet ontglipt zyn, minder
“zelfde, dan in de Rupfen en Kapellen *,
blad 12. 160, De
WDAB LU ls AEON. 57
De Luis heeft geen eigentlyke Bek, noch, V.
Kaaken of Nypers, maar in plaats van dien een ien
Snuitje. of liever een-{fpitfen, hollen Angel 5 Hoorp-
waarmede zy het Bloed uit ons Ligoaam zuigt. STUE”
Of het de angemeene fynheid , dan wel de „Ess of
Structuur van deezen Angel zy, die maakt, dat
men van haar zuigen naauwlyks Gevoel heeft,
is onzeker. Dac zulksevenwel plaats kan heb=
ben zonder Pyn, en met niets dan fterke Jeukt,
hebben wy gezien in de Proefneeming van
REAu «ur op de Spinnekop-Vliegen of Vliegen-
de Luizen f. Een klein Stompje, dat zig als + mn xm.
een Puntje vooraan den Kop vertoont, fchynt en be
de Scheede te zyn van dien Angel, welke men
niet dan met veel moeite in ’t gezigt kan bren-
gen, en hy wordt zeiden, dan by geval, ont-
dekt. Deszelfs uit- en inhaalen wordt,door SwAM.
MERDAM, by dat van de Hoorntjes of Sprieten
der Slakken , vergeleeken. Het Kokertje met den
Angel openbaart zig, zegt hy, ineen Luis ,
die men op de Huid zet, wanneer dezelve zuie
gen wil, aan een bruinroode Kleur , door den
Kop heen , baarblykelyk.
Aan de Keel, ’t welk een fyn Buisje is, dat De Maag
zig alleenlyk onder ’ inzuigen van Bloed ver- ten
toont, volgt een taamelyk groote Maag: want
een anderen naam Kunnen wy niet geeven aan
dat Ingewand , van buiten zo zigtbaar en vol
beweeging , waarvan hier voor gefproken is }, LER En
Van vooren loopt hetzelve Vorkagtig, envan
agteren dun uit in het Darm-Kanaal , ’t welk
‚l. DEEL, XII STuus,. D 5 door
58 BESCHREvYIVENR:E WA
EE, door een aanmerkelyke vernaauwing, byna ge-
LXAVI, lyk in de Viervoetige Dieren, van de Maag
Hoorp- afgefcheiden wordt. De dikke Darmen zyn
STO van de dunne niet zo duidelyk onderfcheiden
als in de Menfchen; maar de Luis heeft vier
aanmerklyke Blinde Darmen *, gelykerwys al-
le andere Infekten, zegt SwAMMERDAM : ten
minfte zekere Vaarjes, die hy dus wegens de
plaarzing noemde, hoewel hy haar enden niet
hadt kunnen vinden. In de Zyde- Wormen heeft
Marrieurvs aan dezelven den naam van Ader:
1 Vaja fpattige Vaten + gegeven.
Varicofa ; 6 4 :
Deseo Pe zonderlingfte Waarneeming is die, wel=
duifter, ke de deelen der Voortteeling betreft. Onze
naauwkeurige onderzoeker der Natuur hadt voors
heen wel gezien , dat het eene Luisje het ande-
re beklom, doch met de Ontleeding bezig zyn-
de heeft hy in alle de veertig Luizen, die van
hem ontleed werden, een Eijerftok gevonden.
Hier door was hy tot het denkbeeld gebragt s
of niet deeze Infekten, zo wel als de Slakken,
van beide Sexen in één Lighaam, en dus Her-
mapbrodieten konden zyn. De fterke verme-
nigvuldiging van dit Ongediert, zo men maar
één Luis aan ’t Lyf heeft, fchynt dit denk-
beeld eenigermaate te begunftigen, en ik ver-
wonder my dat zulks, daar het met minder om-
flag fchynt te kunnen gefchieden dan met de
}zie tx. Plancluizen |, tot heden toe nog niet nader is
STUK, bl, onderzogt.
393:
pe ijers In alle Luizen zyn de Eijerftokken dubbeld,
Kokken, en
%* Inteflina
coca
BVE MW USD We Me 59
en ieder is gefmaldeeld in vyf Eijerleidingen, V
die wederzyds in een gemeen Uitwerpbuisje of LXXVL
Kanaal eindigen, ’t welk een byzonderen uit-Hoorp-
gang heeft, onderfcheiden van dien van het “*PE
Darm-Kanaal. Men vinde ‘er zo wel volmaak-
te Eytjes in , als kleinere of onvolmaakte en
de eerfte beginzelen van Eytjes , hebbende
SWAMMERDAM ‘er veertig kleinere en tien groo-
te Hijeren in geteld. Doch dit geral is in by-
zondere Eijerftokken zeer verfchillende. Zo
digt fluiten de Eijerleiders om de Eijeren, dat
Zy zig, daarin, als Kraaltjes, of Paarlen, die
aan een Draad gereegen zyn, vertoonen; doch
niet gemakkelyk voor ’t gezigt bloot te maaken
Zyn, doordien zy in een menigte van Vet als
begraven leggen.
Deeze Eijeren zyn het gene men Neeten neetene
noemt , die eigentlyk gefproken niet dan het
omkleedzel zyn van de jonge Luis, welke,
zo dra de overtollige vogtigheid maar wegge-
waafemd is , daaruit in volmaakte Geftalte te
voorfchyn komt : weshalve ’er SwAMMERDAM,
in zyne Rangen van Verandering der Infekten ,
als de eenvoudigfte zynde, de eerfte plaats
aan gaf , onder den naam van Dier-Nimf *, en „ Mlssba
daartoe behooren de meefte ongevleugelde In- Animal
fekten, als gezegd is f. Gedagte vaardigheid Sn EE
bevordert de Voortteeling der Luizen onge- AN Ad
meen, en maakt dat een Luis, gelyk men ge- hier voor,
meenlyk zegt, in een Etmaal Grootmoeder
kan worden. Doch tot het uitkomen der Nee-
I, Deer, XIII STUK, ten
V.
Arpzer
LXXVI.
Hoor p-
‚ STUK,
6o BESCHRYLVING WEN
ten wordt eene maatige en egaale broeijing ,
zonder al te fterke uitdrooging of overmaatige
vogtigheid , vereischt, en dit maakt, dat ’er
eenige byzonderheden in de Hiftorie der Lui-
zen zyn, die verwonderlyk voorkomen, wan-
neer men geen agt geeft op de tederheid de
Neeten, ja van de Luizen zelf : want Menfchen
die met het Hoofd bloot loopen zyn weinig
met Hoofdluizen gekweld, en dit Ongediert
vertrekt als de Mensch geftorven is, zo dra het
Lyk koudwordt, t'eenemaal. Ook weet men,
dat zy in fchoon Linnen het allerfterkst ver-
menigvuldigen. De grootfte Luizen heeft
Linneus gevonden in de warmíte hoeken der
Koper-Myn te Fahlun in Dalekarlie. |
Ovie'po heeft waargenomen, dat op zeke-
ren Graad van Breedte , ín ’c naderen aan de
Linie, dit Ongediert de Spanjaarden verlaat,
die naar de Indiën gaan. Binnen de Keerkrin-
gen, zegt hy, zyn 'er de Matroozen , ‘hoe
onzindelyk anders op haar Lighaam, van be-
Vryd , en terug keerende krygen zy het, op
de hoogte van Madéra, of daar omtrent, al-
lengs weder, Het is zo zeer niet te verwon-
deren, dat menze in de Indiën zeer zelden
aan ’t Lyf heeft, dewyl aldaar n'et dan dunne
en zeer weinig Wollen Kleederen , gebruikt
worden, Ondertusfchen fchryven anderen die fter-
vender Luizen , wanneer men in de heete Lugt-
ftreek komt, aan het geweldig Zweeten toe,
dat men ‘er doet, De Indiaanen , die lang
Haair
Ne SE UT ZEN, 6t
Haairhebben, gelykde Spanjaarden, wasfchen „ V.
zig het Hoofd met Zeepwater , of met een af- LXXVE
trekzel van Tabak, daar tegen; doch het kroe- Hoorp-
fe Haair der Negeren, niet gemakkelyk uit te °“®*
kammen zynde, ftrekt, door de Natuurlyke
luiheid van dien Landaart, tot een Broednest
van dit Ongedierte, het welk fomtyds Gaten
en yzelyke Zweeren op haar Hoofden maakt,
onder Korften van Smeerig famengekleefd
Haair en Vuiligheden.
Verfcheide oude Autheuren maaken gewag De Luis.
Van eene Kwaal, welke als een ftraf des He. ite
mels aangemerkt werdt T'yrannen overgekomen
te zyn; naamelyk, dat hun Lighaam, leeven-
dig, door Luizen werdt opgevreten. Dee-
ze Luis-Ziekte zoude, volgens ALbROvVANDUs,
de Euangelist Lukas op ’t oog hebben, wan:
neer hy van Herodes Agrippagetuigt , dat deeze
Vorst door Wormen gegeten of van Wormen
doorknaagd zy ‚ voor zyn fterven *. Het woord, « onzer.
egter , dat daar gebruikt wordt, is in ’t geheel XI, v. 23.
niet op Luizen toepasfelyk. Joskpnus betrok
ook de derde Plaag der Egyptenaaren tot eene
Luis-Ziekte (}); waarvan men, in de Heilige
Schriftuur, niet het allerminfte blyk vindt.
Daar ftaat , in onze Dortfche Overzetting »
flegts,
(}) Pediculorum enim magna vis e corporibus ZEgyptiorum
fcatebat, a quibus mali male perdebantur, neque lavacris,
neque medicamentorum inun&ionibus, eos exftinguere va-
lentes.
3, DEEL, XIII, STUKe
op) B&E so HR vvieK Ge. VN
A flegts; dat al het ftof der Aarde Luizen wierdt
LXXVi in gantsch Egyptenland, die aan de Menfchen
Hoorn- endeaan het Vee waren *, en, indien het zulk
ME een Luis-Ziekte ware geweest, als SERENUS de
Vil v.17, Poëer getuigt. dat Prerecipes, de Leermees-
ie ter van PyrrAcoras, en de Tyran SyrLA aan
ftierven ; zodanig, dat dit Ongediert hun ten
leevenden Lyve uitkroop (*); zou men naauw-
Iyks begrypen kunnen , hoe de Egyptenaaren
zo fchielyk van die Plaag verlost werden. An-
deren , en wel groote Taalkundigen, meenen ,
ed als gezegd is f, dat het Hebreeuwfche woord;
voorgaande aldaar gebruikt , geen Luizen maar Mug ggen
STE berekene.
Of de Kwaal Phtbiriafis, die men oudtyds ge:
nomen heeft voor eene Luis-Ziekte, weezent-
Iyk een inwendige vertéering door dit Onge-
diert, en niet veeleer een foort van Schurft of
andere Huidziekte geweest zy, fchynt men
met reden te kunnen twyfelen. Die met Schurft
behebt Zyn» vindt men doorgaans ook Luizen
te hebben , zo wel als die genen, welke huù
Lighaam niet genoeg reinigen, zegt FoRESTUS;
door wien gefproken wordt van Gezwellen , zo
aan den Hals, als op de Rug, waarin men ,
toen zy geopend werden, een menigte van
Lui-
(*) Sed quis non pavear Pherecidis faéta Tragedi ,
Qui nimio fudore fluens Animalia tetra
Eduxit , turpi miferum que morte tulerunt,
Sylla quoque infelix tali languore perefus
Corruit, et foedo fe vidit ab agmine vincis
BE oek ZEN 63
Luizen vondt. De vermaarde Schilder Brock- 4
LAND, zegt hy, dit bywoonende, verhaalde 1 Xxvi,
my ook een wonderlyk Geval. Hy zeid’,dar Hoorp-
aan zeker jong Schilder, die een ongemeene **°*
Jeukt hadt over de geheele Rug, door zynen
Geneesheer geraden werdt , van met de bloote
Rug dige tegen ’t Vuur te gaan zitten: ’t welk
doende ’er een menigte Blaartjes opreezen , die
men opende, en daar in veele Luizen vondt.
Zo verhaalt ook AMmArus, dat hy te Lisfabon
een Man gekend hade van geen flegte af komst,
wiens Lighaam zo vol Luizen was, dat zyne
twee Moorfche Slaaven werks genoeg hadden,
om hem geduurig van dit Ongediert , het welk
uit zyn Lighaam kroop, te reinigen, en het-
BEIVE., in, Bakjes,: naar de Zee te brengen.
Deeze Man was daar aan'geftorven , en dus
zou dit Geval tot bevestiging kunnen ftrekken
van dergelyke doodelyke Luisziekten , als de
Oudheid, niet alleen in de aangehaalde, maar
ook in andere Voorbeelden, gewag van maakt;
(hoe tegenftrydig het fchynt te zyn met den
aart van dit Ongedierte 5) indien zulk een
groote Waarneemer , als Forestus, flegts,ee-
nig Geval ontmoet had van eene dergelyke
Kwaal. In de meesten , der gedagte Voor-
beelden, fchynt het veeleer een Wormziekte
te zyn geweest (*).
Het
(*) ANTIOCHUS EPIPHANES, die als een voornaam voot-
beeld bygebragt worde, kwam de Ziekte, op de Reis, met
5. DEEL, XIII, STUK, Zwaa-
Vv.
AFDEEL.
EXAVI
Hoorp-
STUKe
62 BeEecaRdvtne %ábn
Het Grieksch Spreekwoord, de Luizen var
Prato; kan geenzins tot bewys verftrekken „of
eenig. waarfchynlyk vermoeden opleveren, dat
die Philofooph, op zulk een deerlyke en af-
fchuwlyke wyze,om ’t leven zou geraakt zyn.
Men denke liever, om de weinige zorge voor
de zuivering des Lighaams , aan zulken , die
zig met verheven befpiegelingen geduurig be-
zig houden, eigen. Op de Gierigaards , die
zig het noodig Onderhoud niet gunnen , wordt
van de Italiaanen het Spreekwoord toegepast,
dat zy elendiger of armer dan een Luis, en van
Onze
zwaarte Pyn der Ingewanden aan , én in HERODES AGRIPPA
was her een inwendige Verrotting , daar Wormen uit kroopen,
het welk mert den aart der Luizen ftrydig is. De uitwendige
Zweeren, door Luizen veroorzaakt, fchynen ook zelden zo
diep door te dringen, dat zy de Levensdeelen aantasten of
een doodelyke Ziekte maaken : des ik het zonderling vindt,
dat de Heeren DE NOBLEvVILLE & SALERNE , Geneesheeren
te Orleans, dus dienaangaande fpreeken : „ On a vù naïtre fur
3 Plufieurs Perfonnes une Maladie mortelle , provenant d'une
2» três grande quantité de Poux, qui s'engendrent far la Chair,
2 © au font par tout le Corps des Playes penetrantes jufn
9» gt aux Os iff. Nat. des Animaux. TOM 1. Par. 1756.
Pp. 574: Ondertusfchen fchynt men de Pbthiriafis, nog, op
de gedagre hoe onwaarfchynlyke en twyfelagtige Berigten , voor
zulk een inwendige Kwaal te neemen : weshalve ook dat Gee
val, daar Dr. M.:BERN, VALENTINUS van gewaagt, het
welke hem dooreen Joodsch Doktor van Frankfort, genaamd
BuxBAuM, verhaald was; betreffende een Man van veertig
Jaaren , die een fchrikkelyke Jeukt over’t Lighaam hadt, dat
eindelyk met Puiften opliep, die men , op zyn verzoek ; opene
de; en waar uit tanta congeries Pediculorum figüra et magnì-
zudinis diverfa, data porta guafi fubfultando erumpebat, ut
fere numerari neguiverint : genoemd wordt, Phtbhiriafis infolis
ta, Eph. Nat. Cur, {eu Alt, Leopoldina, VoL, IL, Ob, 1706
RS SMD Tan Eri 65
onze Landsgenooten op de genen, daarnietste V.
haalen is, dat zy kaaler dan een Luis zyn. In en
beide opzigten niet minder aartig, dan het an- Hoorp-
dere Spreekwoord der Italiaanen : by zou een “TK
Luis villen om de Huid te hebben, dat van de
genen „die ongemeen fchraapzugtig zyn , wordt
gezegd.
’t Geval was grappig, dat Homerus met de Lala
Visfchers Jongens hadt , die hem tot een Raad-
zel voorftelden : ’% geen wy vangen laaten uy
leggen, en dat wy niet wangen wordt wan ons
naar buis gedragen. Die wyze Man bevondt zig
buiten ftaat, om ’t zelve optelosfen. Zy ver-
klaarden het dan, door te zeggen, dat zy de
Luizen meenden. Inderdaad : zy zouden hee
Raadzel een weinig moeten veranderd hebben,
indien zy van den Smaak dier Volkeren waren
geweest, welke dit Ongediert voor Snoepery
opknappen, gelyk men het de Aapen ziet doen
en de Hoenderen. HERoporus verhaalt
zulks van zekere Scythifche Natie, welke Prr-
Nius Sale fchynt te noemen. Andere, zeer ge-
loofwaardige Autheuren , maaken van dergely-
ke Afiatifche Volkeren gewag, die ProLomeus
in Sarmatie plaatst. Dat men , hedendaags,
onder de Negers, Hottentotten, en mooglyk
onder veele andere Wilden der Indiën , het
zelfde waarneemt, is reeds gezegd. Ook vindt
men; in de Verzamelingen der Natuur-onder-
zoekeren van Duitschland, de Historie van een
Man van zestig Jaaren, die in de Bosfchen
JI, DEEL XIII, STUK, E leef.
Middelen
tegen dit
Ongediert.
66 BESCHRYVING VAN
leefde, en niets at dan de Luizen van zyn cí-
gen Lighaam (*). Deeze moet, inderdaad,
om zig daar mede te onderhouden „een fterken
teelt van luizen gehad hebben, of mooglyk,
even als de Springhaanen-Eeters aan de Roode
Zee, op ’t laatste zelf van Luizen zyn opge-
geten, |
Het inwendig gebruik der Luizen heeft zo
veel affchuwlykheid , dat men weinigen vinden
zal die het aanraaden en nog minder die dit
volgen willen: te meer , dáar geen de min-
fte ncodzaaklykheid is voor zulk een vuil Ge-
neesmiddel. Veeleer zullen wy agt geeven op
de middelen, die tot vernieling van dit On-
gediert aangepreezen zyn. Zie hier , woorde-
Iyk, wat LiNNaus dien aangaande zegt”.
5, De Luizen , die op’t Hoofd en in de Klee-
> deren der Menfchen huisvesten , worden ge-
s, dood door de Zaaden van Sabadilli , Staphis-
» agria, Coculi, Wynruit, Seldrie, Ange-
„> licas Laurierbesfen, Saffraan, Peper, wil-
> de Rosmaryn , Lycopodium, Pinguicula ,
« Kwikzilver ; door Vorst en hitte. Door ’t
‚, Hoofd te knaagen verwekken zy in kleine
„, Kinderen, die zeer gulzig zyn , Ruidigheid des
‚, Hoofds, met harde Korften ; tot een behoed-
„, middel ftrekkende voor Verkoudheid , Hoest,
ss Blindheid, Vallende Ziekte en andere Kwaa-
„> len.
(*) Ephemer, Nature Curioforum, Dec. 2, Ann. 1697
Obf£. 176,
B Jr UE ZEN. 67
‚len. Als ’er Regen op handen is, daalenzy V,
‘ss aan de zyden van ’t Hoofd neder. Die der RAE
s) Kleederen zyn zo hard niet en bleeker dan froorn-
„> de Hoofdluizen. Iemand, die de Vraag STUK
‚… kan oplosfen, waarom andere Teeiten, van
» de zelfde Soort, hardnekkig op het Hoofd
‚> blyven; anderen in de Kleederen; die zou
s> gemakkelyk den aart begrypen van verfchei-
> de Befmettelyke Ziekten (}).
Luis der Schaamdeelen. IL.
(2) Luis der Schaa en Pi
«bis.
Niettegenftaande de Nederduitfche naam , Biarluis,
van dit Infekt, op ver naa zo duidelyk niet
is, alsde Latynfche Soort-benaaming, welke
LinNgus gebruikt; is dezelve, doch, byna,
niet minder haatelyk voor een kuisch Oor , of
onbekend. Men plagtze, weleer, de Wilde of
wreedaartige f Luis te noemen, in tegenftel-t ferss
ling van de gemeene, waar aan men dan den
paam van Tamme of zagtzinnige | gaf. Zy by- }marfuerns
ten, naamelyk, vinnig, en houden zig aan de
Huid zeer vast. De Franfchen noemenze Mor-
Pions , de Duitfchers Filtz- Laus ‚om dat zy zig op
plaatfen van het Lighaam, die met kort Vilt-
ag-
(4) Syp. Nar. Ed, XII. p‚, 1016. ’t Is zeker, dat, he,
Hoofd te wasfchen met een aftrekzel van Tabak, of de Klee.
deren met brandende Zwavel te berooken, ook kragtige Mid.
delen zyn tot vernieling van dit Ongediert.
(2) Pediculus Pubis. Faun, Suec. Ed. IIe 1940, Mourz,
dnf. 200. RAy. Inf. 8. SCHENK. Ob/erw. 676, RED, Exp,
Ee 29. f, 1. PET, Gaz, Te 67, f. 9.
1, DEEL XIII, STUK. Es
68 BESCHRYVING WAGN
MAAN agtig Haair bezet zyn, gelyk;, behalve de ge-
Lxxyj, Melde daar de voornaame Zetel is van dit On-
Hoorp- gediert, (waarom zy ook Pediculi Inguinales
STUK. heeten;) onder de Oxelen , in de Baard-en Wenk-
braauwen, ja fomtyds in de Nek, onthouden.
De Engelfchen noemenze , wegens de gedaane
te Crablouft, en de Italiaanen , om dezelfde re-
der, Pisttvlas of Piattones , daf met onze benaas
ming meer overeenkomst heeft.
Geftalte. Met weinig naauwkeurigheid fc] hynen deeze
d rijpen? haatelyke Infekten, tot nog toe, waargenomen
“te zyn: Men vindt, wel is waar „een af beel-
ding, onder dien naam, by REDr, -en de fin
guur.N, 114; in’t Werk van BoNANNt (*) „
waarvan ik de verklaaring niet had kunnen, vin=
den „ ontdek ik: thans dit Ongediert, by fterke
vergrooting, te willen affchetzen ; dochde ee-
ne, zo. wel als de andere, zeer onvolkomen.
Onze afbeelding, in Fig. 6, naar levendige
Voorwerpen , die ik nict dan met veel moeite
bekomen heb, gemaakt, vertoont, zo veel
mooglyk, de waare Geftalte van dit Infekt ;
het welk rondagtig is en plat, van. agteren zig
als uitgerand vertoonende , wegens de twee
groote ‘lepels, die egter niet altoos even
zigtbaar zyn. De groote Platluizen hebben ’er
wederzyds vyf: die allengs naar agteren toe
vergrooten ,„ en met langs hoe meer Haairtjes, _
nt aan
(*) Mitsogräphia curiofa genaamd, agter zyne Obferva.
Ziones circa Wiventika
WEAR TAO UTS IEN! 69
aan *t end’, bezet zyn.’ De voorfte Pooten zyn | ht
dunst en zo wel met fterke Klaauwen voorzien 1x Xvle
alsde vier agterften, die de Leedjes knobbe- Hoorp-
ig dik hebben, en‘dat gene, ’t welk digstaan “**
% Lyf is, merkelyk dunner dan de anderen. Op
de zyden is het Lyfeenigermaate geribd en by-
na geheeldoorfchynende, ja byna Zilveragtig ,
(gelyk Ray van de Haairtjes zegt, ) die voor
“ overige zeer klein en dunnetjes verfprei
zyn op dit Infekt, het welk een keurlyk Voors
werp ‚’ten dienfte van ’t Mikroskoop en tot na«
der onderzoekingen uitlevert. Het fchynt geen
Borst{tuk-te-hebben ; de Kop is taamelyk groot
en de ac zyn gelyk LinNaus zegt, vyf-
ledig.
18 Utr EEKE gelkandiee befchryving blykt ;
waarom deeze Diertjes Platluizen , in Sweeden
Flhiluus; genoemd worden; als ook wat de re-
den is, dat zy zo vast aan de Huid zitten, dat
menze ’er niet dan met moeite af kan rukken,
Sommigen verzekeren zelfs „ dat dit fomcyds
niet gefchiedt, dan met verlies van den Kop,
die dikwils in de Huid zitten, blyft , volgens
Mourrerus. Deeze Autheur zegt, dat zy
met den Kop op dergelyke manier in de Huid
kruipen, als dit de ‘Tekken of Hondsluizen
‘doen. Het Lyf is, naby den Kop, gelyker-
wys het end der Pooten, te geelag-
tig bruin.
Of deeze affchuwlyke Infekten door enkele Middelen
onzindelykheid geboren worden, dan dat men. "er tegen
1, DEEL, XlIl, STUKe E 3 ze
en,
Vv.
AFDEEL:
LXX
Hoorp-
STUK,
HL.
Ricinoides.
Tek-agti-
ge.
79 BESCHRYTVING Vv AN
ze, even als de Venusziekte, voor een Straf
des Hemels aanmerken moge, is twyfelagtig:
aangezien zy by kuifche Luiden zeldzaam ge-
vonden worden. Men verdryftze, zegt Line
Neus, met Olie van Tabak (*): doch in plaats
van een Middel, dat zo moeielyk te bekomen
is, zou men veel ligter het afkookzel of af-
trekzel van Tabak gebruiken kunnen „ of bee
Ílrooijen de plaats,daar zy huisvesten ‚meriSnuif-
tabak, en wasfchendie dan met gemeene groene
Zeep weder af: zonder dat men zelfs daar toe
flappe Loog behoeve te gebruiken, met Salpe=
ter en Koloquint, volgens den Raad van Fo-
RESTUS , die , wanneer men ‘er een weinig
Spaanfche Zeep by doet, zo deeze Autheur
zegt, niet alleen de Neeten der Luizen, maar
ook de Platluizen van de Schaamdeelen en
Baard vernielt. Dit zelfde middel, getuigt hy,
is tegen de Luizen dienftig , welken zeker Wyf,
als by een wonderwerk , wist te verdryven ,
door het Hoofd en andere deelen, of ook het
geheele Lyf af te wasfchen met gedeftiileerd La-
vendelwater (+). De Kwikmiddelen zyn , ge-
lyk men weet , wel het kragtigfte tot vernie-
ling van allerley Soort van Luizen.
(3; Luis, die bet Agterlyf rond meteen awitte
Streep ,
(*) Pellituroleo Tabaci, Sy, Nat, Xlle p‚ rorz.
(Tj PETR, FOREST: , Med, Alcm.Lib. VilL. Ob 16,
(3) Pediculus Abdomine orbiculato lineâ albâ, Scutello trie
Jobo, RoÂro albo, Sy/7, Nat, Xlie
HRE OL Ur T ZE aw 71
Streep, het Schildje drielobbig , bet Snuitje , V. GE
wit heeft. in
Hoorp=
In Amerika ontlidadt zig deken die in de srux,
Voeten der Menfchen , onder ’t gaan; in-
kruipt, daar Bloed uit zuigt, Eijertjes in legt
en kwaadaartige Zweeren veroirzaakt, volgens
ROLANDER. Het zou een Myt zyn, indien zy
niet maar zes rosagtige Pooten had: de Bek is
lang en rolrond , met Haakjes van onderen:
het Lyf rosastig; zegt LINNAUS. |
Of hier mede van die Infekten bedoeld wor-
den, welken men in de Spaanfche Westindiën
Nigua’s en by de Franfehen Pigues noemt, is
duifter: want de Batattes-Luizen, komen, ge-
yk wy in ’ vervolg zien zullen , onder de
‘Myten, enin tGeflagt der Vlooijen die, welken
ik elders Zandvlooijen heb getyteld (*). Zou
“deeze obk die Venynige Soort van Piques zyn,
welke de Franfche Akademisten in Peru heb-
ben waargenomen, na dat zy dikwils daarvan
waren aangetast geweest ?
(4) Luis van de Varkens. Iv.
Pedieulus
Op de gewoone Europifche Zwynen of Var S%%
kens, inzonderheid die men in Hokken houdt, Luis.
wordt deeze gevonden.
5)
(*) Tegenw. Staae van Amcrika, 1, en ML, DEEL, Zie
Reg ster.
(4) Pedieulus Suis Scrophe, Faun. Suec. Ed, II 1942,
1, DEEL. XIII, STUK E 4,
ri B Eis CHR ZT vor MC A AEN
Vv. (5) Luis wan de Guîneefchbe Biggetjes.
ÂFDEEL.
LXXVL Deeze Diertjes, thans in Europa niet onge-
Hoorp. à
erug, meen, hebben een byzondere Soort van Lui-
v. zen, gelyk de meefte Dieren.
Peorcelli.
Ee (5) Luis van de Kemels,
Cameli,
De Luis van het Kemeldier , vry grooter
dan een Menfchen-Luis, is- door Repr afge-
beeld, Linneus hadt dezelve niet gezien.
VII, (7) Luis van de Herten.
Cervi.
Twee Luizen, van geheel verfchillende fi-
guur, heeft Repr „onder den naam van. Herten=
Luizen , voorgefteld-(*). … Elders geeft die
Autheur de af beelding van een Rheebok-Luis,
geheel verfchillende in gedaante van die, wel-
ken Frrscm vondt op de \ agt van een Rhee ,
die hem door een Hoogvorítelyk Perfoon , om
te vullen , en op te zetten , was „gegeven:
zynde deeze bruin, met een dubbele Rug, en
aan ’t geheele Lyf Haairig. Mooglyk onthou=
| den
12
TJa
(5) Pedieulus Muris Porcelli, Faun. Suec, Ed, II. 19
(6) Pediculus Camelie t. RED. Exp, T. 20.
(7) Pediculus Cervi. Faun. Suze. Ed. II. 1944. FRISCH
Jnf. XIL. p. 15. Tab, 5, RD, Exp. T. 5,
(*) Naamelyk Tab. 23. van zyn Werkje in Duodecimo, on=
der den tytel van FR, ReEDi Experim, circa generat. Info.
Amftel. 1671., uitgegeven, alwaar men , Tab. 19 , den Pee
diculus Capreoli vindt,
LA DE nae haken dentiank 73
den zig, op dit Geflagt van Beeften, meer dan V.
AFDEEL.
ééne Soort van A 4 XXVI
Hoorp-
(8) Luis der Schaapen, STUK.
Linneus ftelt vraagswyze veor, of het de Ad
zelfde zy als die, welke Repi voor de Luis
vaneen Afrikaanfchen Ram heeft opgegeven.
Het is zekerlyk de gewoone Schaapenluis niet,
die ik in ’t voorgaande Stuk van deeze Natuur -
lyke Historie befchreeven heb *, * Bladz,
J 621.
(9) Luis der Koeijen. 1%
Bovis,
(zo) Luis der Kalveren, je
Vituli,
Deeze beide Soorten onthouden zig op het
Rundvee, in Sweeden. De eerfte, die aldaar
Roeluus of Roodluis geheten wordt, heeft het
Lyf met agt Roestkleurige Streepen, dwars
over de Rug, en vyf dwarfe Banden over den
Buik; doch geen van alle deeze Streepen raakt
aan de Zyden van het Lyf, die-donkerer zyn,
wegens agt Roestkleurige Stippen. De Kop en
Pooten zyn Tegelrood. De andere Soort, die
men in Sweeden Blaluus of. Blaauwluis noemt ,
is grooter , met het Agterlyf uitgezet en fpits,
bruinagtig blaauw van Kleur, de Pooten kort,
‘ dik
(3) Pediculus Ovis Arietis, Faun, Suec, 1945. RED. Expo
Too, 12
(9) Pediculus Bovis Tauri, Faun. Suet. 1946, R
(1o) Pediculus Bovis Tauri, Abdornine plambeo, lid, 3947» ke
I. DEEL: Xill, STUK» E 5
24. BESCHRYVING WAN
Pc dik, en, zo wel als de Kop en ’t Borstftuk °
LXKXVL. graauw.
Hoorn-
STUK.
Koeijen-
Luis
Pr. XCIX,
Fig. 7.
$ Zeddam
Met de eerfte Soort {chynt allernaast dat
roodagtig Luisje overeen te komen , het welk ik
zelf , voor twee of drie Jaaren , van Koeijen;
die op Stal ftonden, gekreegen, en tot heden
tusichen twee Voorwerpglaasjes van myn Mie
kroskoop bewaard heb; gelyk hetzelve , thans,
in Fig. 7, zo by vergrooting als Natuurlyk, is
afgetekend. In de eerfte opflag fchynt de ge-
daante niet zeer veel van die der gewoone
Menfchen-Luizen te verfchillen ; doch , by
naauwkeurige befchouwing, ontdekt men wel
haast, dat de Pooten veel dikker en de Klaau=
wen ook anders gefteld zyn.
‚ Men kan deeze Koeluizen verdryven, zegt
Linnaus, met het af kookzel van wilde Rose
maryn j, die in Lapland en Sweeden groeit „
en fcherpe Donderbaard of zogenaamde Muur.
peper Jl, een Kruidje met fappige Wormswyze
Blaadjes, dat men op oude Stads-Muuren of
ook aan de kanten der Bouwlanden en op Hei
jen aantreft. Het is langs de geheele Vriefche
Zeekust en ‘op veel andere plaatfen binnens-
dyks, in Vriesland, overvloedig te vinden,
wordende gemeenlyk Bergknop genoemd, vol-
gens den Heer pr GoRTER (*). Men zou
egter, misfchien, daar tegen , al zo gemakke-
Iyk
(*) Davin DE GORTER, Mora Belgies, Ultraj. 1767. pe
T25e |
„Deo Vor zen 25
Iyk een aftrekzel van Tabak gebruiken kun- v.
ArDeris
nen. LXAVL
. OOFD-
(ir) Luis der Paarden. eg
L Xle
Van deeze ftaat niets aangetekend, dan dat Eus,
__men haar op de Paarden vindt.
(12) Luis der Ezelen,
XIL
De Luis der Ezelen is door Repti afge- ld
beeld (*.
(13) Luis der Walken. zin.
Met die der Roofvogelen begint LinNaus te res
fpreeken van de Luizen van het Pluimgedierte, Ee
De zogenaamde Steenfchmetfer of Tooren-
‚ Valk heeft ’er die hein eigen zyn, en zodanige
komen ook op de Sperwers of Kuikendieven
voor. FrrscH geeft een Afbeelding van eene
die hy noemt de Huner-Geyer-Laus , verfchillen-
de vry veel van die van Rrpr , welke by
fterke vergrooting voorgefteld is, even als die
der anderen, Zy kruipen, zegt hy, wanneer
: de
(11) Pediculus Equi Caballi, Faun, Suec, 1948,
(12) Pediculus Equi Afini f. Ren. Exp, Tab. 22, fijn zr.
(*) Men vindtze by Rrpt op Tab. ar, Ik kan niet begry=
pen ‚ waarom hier dezelfde figuur van dien Autheur aangehaald
wordt, als op de Luis der Schaapen; te minder daar LiN-
‘N-Eus dezelve, gelyvk uit het daar agter gevoegde Kruisteken
blykbaar is, zelf niet heeft gezien.
(13) Pediculus Falconis Tinnunculi, Faun, Succ, “1049.
RED, Exp. Tab. 13, FRISCH, def, KL. P. 24. EL, 3. Tab, 14.
5. DEEL, XII, STUX,
76 BESCHRYVING VAN
__V. de Vogel dood is, op de Haûiter ‘of: Vederen .
Aer boven aan den Snavel, gelyk alle andere Luis:
Hoorp- zen. Zie hier de befchryving , welke door hem
STUK daarvan gegeven wordt. _ |
‚ De voorfte Pooten zyn zeer“kort „men
A KEE met de bloote Oogen: niet wel zien 5
„ de andere twee Paaren telkens wat anas
‚ Aan ’t agterfte zitten eenige Haairtjes. De
Ringen om het Lyf zyn witagtig „ en’, tus-
fchen ieder Paar van zulke Streepen is eed
bruinagtige Streep van glimmende Haairtjes,
De zoom , langs het Lyf heen , is witagtig,
„ gelyk ook de Pooten: de Ae glanzig. Kas-
4 tanjebruin.”
Rept vertoont, op zyne- HEsile Plaat. ‚ ge-
Iyk onze Autheur te regt aanmerkt, nog andes
re Soorten van Luizen, die zig op de Valken
onthouden, verfchillende in gedaante vry veel,
zo van elkander als van deeze, ‚Van dezelven
heeft Grorrrov ‘er twee onder Scheiden bi
den naam van Havikken Luismet het Lyflang-
werpig, dat de eerfte, en met het Lyf ovaal,
‘dat de derde is, op die Plaat. De Emteeda
gelykt taamelyk naar onze Kalkoenen-Luizen.
waan Die zelfde Franfche Autheur geeftin ’t byzon-
denBuifert. der , deaf beelding en befchryving van den Luis
van den Buifert, een bekenden Roofvogel,
ook behoorende tot het Geflagt der Valken.
Deeze Luis, zegt hy, is de grootíte die hy
kent, hebbende ten minfte de langte van een
derde Duims. De Kleur is helderbruin, uitge-
no.
32
3%
2
DVE ; de, U u Z E Ne ZZ.
nomen ‘die van den Buik, welke geclagtig is Ae
met bruine. randen en een bruine Streep in °t LXXVI
midden „overlangs. De Kop is langwerpig en vanì ie
vooren als dwarsvafgefneeden , met de Sprieten
zeer. korten de Oogen groot. Het Borst {tuk ;
van-figuur eenigermaate Hartvormig , heeft
een boordzel„zo wel als ’tAgterlyf, dat lang-
werpig is en beftaat uit tien Ringen (*).
Gedagte Sperwer-Luis was ook eene van de
grootfte Luizen, die Linn sus ooichadt gezien,
en kwam, met de zoeven befchreevene, van
den Buifert, in veele opzigten overeen (Ì) ‚zo
wel als de Figuur van Repi. Het is te ver-
wonderen, dat die Autheur alle desLuizen van
het Gevogelte Vlooijen noemde,
(14) Luis der Raaven. XIV.
Corvi,
Van deeze is de af beelding gegeven door paer
dien zelfden Autheur. LiNNaus getuigt,
dat dit Diertje zeer taay is van zelfftandig-
heid, blyvende, fchóon men het ftyf met den
Vinger drukt, nog in ’t Leven en loopende.
GEgrFROY merkt aan, dat de af beelding van
de Raaven-Luis, door Repr, zeer goed is ‚en
hy houdt dezelve voor een fraay Infekt , waar
vande Jongen wit zyn met een enkele ry zwarte
Scip=
(%*) Hfl des Inf. env‚' Paris, Tom. U. P. 599.
(T) Doktor scoprorr noemt de Luis van den Buifert ook
Pediculus maximus « dat is de Grootfte Luis. Ent. Carn. p. 382,
(14) Pedieulus Corvi Coracis, Faun, Suec, 1950, RED, Expe
Tab. 16. £. oe.
1, DEEL. XIII, STUK,
78 BESCHRYVING-vVAN
v. Stippenop ieder zyde van het Agterlyf. Doktor
iten Scororr maakt van een Luis gewag, diehyde
Hoorp- Geoogde noemt (**), wegens de Kegelagtige
STUK. bruine Vlakken op zyde, welke met een bleeke
Stip getekend zyn. Men vindt deeze, zegt
hy, overvloedig op den Kop der Raaven en
Kraaijen, om wier Oogen de Neeten in een
Kring ftaan.
xv. (15) Luis van de Rots-Merelen.
Infauf?ë,
Deeze Luis,die men in Sweeden, van groot-
te als een klein Hoofdluisje , heeft waargeno-
men, was, in tegendeel , zo teder, :dat men
haar door ’t enkel aanraaken verpletteren kon.
Doktor Scororr vondt , op de Wielewaal , een
witte Luis, die aanmerkelyk was, wegens de
langte van haaren Kop (+).
(16) Luis der Aakfteren,
XVI.
Pice.
Deeze is door Repr waargenomen,
Cygne
(*) Pediculus Ocellatus.
(15) Pediculus Corvi infaufti, Faun. Saes, 1951, Pediculus
“Turdi Merule , montanzdicti, ACF, Up/s 1736, p. 37. Ne 3.
(f) Pediculus dolichocephaluse Enten. Carn. pe 382 Ne
1e38.
(16) Pediculus Corvi Pica }, RED. Exp. Tab, 5.
_ (17) Pediculus Anatis Cygni t. Ran, Exp. Tab, 8. Zrem,
Tab, Je fe 3 ?
BEL U 1 5 ECR. 79
| i Vv.
(18) Luis der Ganzen. he
re rod LXXVL
(19) Luis der Moskaat- Eenden. Hoorp-
STUKe
(20) Luis der Taalingen, XVIII,
Anferis,
Doktor Scorortr heeft, op de Eenden, een Wikke
Luis gevonden, die hy de Getande noemt; als 2
aan de zyden van het Lyf gekarteld zynde , dsfe
met den Kop byna drielobbig. Een andere ruis.
nam hy op het Water-Gevogelte waar (*);,
die den naam voert van Dikhoornige, dewyl
haare Sprieten zo dik zyn als Pooten. Dezel-
ve was zeer lang, wit van Lyf , en byna o-
veraleven breed, met de agterfte Pooten drie=
maal zo lang als de voorften. Op de Zwaanen
tekent Grorrroy, volgens Repr , tweederley
Luizen aan , waarvande eene het Agterlyf lang-
werpig , ongevlakt ; de andere hetzelve ovaal
en wederzyds met bruine Streepen heeft. Op
de Ganzen ftelt hy ’er ook twee voor; deeene
met den Kop ovaal , het Agterlyf langwerpig
en gevlakt; de andere met den Kop driehoekig
en het Agterlyf ongevlakt. De Luis der Gan-
zen is door LiNnNaus waargenomen. Op
de
(13) Pedieulus Anatis Anferis, Faun. Suec, 19521 REDe Expo
‘Tab. 10.
(19) Pediculus Anatis mofchatez t. RED. Exp. T. 9. f‚ 1,1
(2e) Pediculus Anatis Querquedule f. REDr Exp. T. 12.
(+) In Anas Bofchata, Ent, Carn, (pe 383, De andere, in
Anate, Ibid,
E. DEEL. XIlle STUK, Á
go BESCHRYVINEG- vaN
V. de Wilde Eenden, in Icalie Marigiana genaamd,
EL. :,
er vondt Repr vierderley Soort van Luizen.
Hoorp- |
STUK. (21) Luis der Zee-Zwaluwen,
„XXI |
Sti Deeze, veel overeenkomst hebbende metde
Meeuwen-Luis van REpr, is in Sweeden op
de Zee Zwaluwen waargenomen. Zy heeft den
Kop driehoekig , breed en-ftomp ; het Borst {tuk
zeer fmal en kort ;het Agterlyf ovaal en groot,
in ’t midden, overlangs, zwartagtig ; de Poo-
ten zeer kort en dik.
xxin, _ (22) Luisder Lepelaaren.
Platalee,
xx, _ (23) Luis der blaauwe Reigeren.
Ardea, | or
TeBe Schoon deeze beide Vogelen ook in de Noor-
delyke deelen van Europa voorkomen , fchy=
nen derzelver Luizen „ doch , in Sweeden
niet waargenomen te zyn. Repr geeft de af-
beelding van een Reiger-Luis, op zyn Zesde,
als ook van die van den witten Reiger, op zy-
ne Zevende Plaat ; doch ‘welke andere van
hem LiNNaus met de aanhaaling van de Vier-
„de Plaat, waarop de Koeten en Eenden-Lui-
zen afgebeeld zyn , bedoele , is my duifter.
(24)
(er) Pediculus Sterne Hicundinis, Fauw. Sus. 1953. RED,
Exp labs. £.2. | |
(22) Pediculus Platalee Leucorodie j. Rep. Exp. Tad. 4
(23) Pediculus Arder cinerea Te RED. Exp. Tab. 6e
EE U Zer En NG 81
C 24) Luis der Kraanvogelen. v.
AFDEEL;
Frrscu heeft de aanmerkelyke verfchillend- LXXVL,
heden, die ’er tusfchen de Luis der Kraanvo- ke
gelen, door hem waargenomen, en de zelfde xxrv.
van Re»: , waren; in cwaalfderley opzigten , 6"**
breedvoerig, aangeweezen. Men kan op de af-
beeldingen, van den een zo wel als van den
anderen, niet al te veel betrouwen.
( 25) Luis der Oyevaaren: eh
Oijevaars”
Is waar, dat Rep: op den Oijevaar gee- Luis.
ne Luizen. vondt, zo min als op de Struis-
vogelen ; doch hy merkt zelf aan dat ’er in
den Hof „waar hy zyne Waarneeming sen hier om-=
trent in ’t werk ftelde, maar één enkele Oije-
vaar opgevoed werdt, en daarentegen wel
twaalf Struisvogelen , fommigen eerst versch
uiet Numidie aangebragt , zig aldaar bevon-
den (*). Mooglyk, zege Friscu , heeft hy in
de Herfst naar dit Ongediert Eb zoeken,
als wanneer deeze Vogelen Iyviger zyn , ge:
broed hebben, en dus de Luizen aan de Jon-
gen overgezet; zo dat men ’er , alsdan ‚naauwe
Jyks één kan vinden. Dit kwam echter, met
zyn
(24) Pedieulus Ardez Gruis. Fan. Succ, 1954. Re, Bo
Tab. 3 FRISCH. Inf. V. p 15. Tab. 4
(25) Pediculus Arde Ciconiz, Faun, Succ, 1955. FRiscH.
Juf. VII p. 9. Tab. 6,
(*) Rep, Exper, circa gener, Inf. Amfteld, 16715; in Daed:
p. 323: en Rd
Í. DEEL, XIII, STUK, F ij
82 BESCHRYVING v AN
4 zyn welneemen, niet zo zeer te pas, ten op-
Ixxyr, Zigt van den Oijevaar van Repr, die alleen in
Hoorp- de gedagte Hof werdt opgevoed. Voeg hier
SEDE: by, dat deeze Vogels in Italie ongemeen zeld-
zaam zyn (*).
In ’t Voorjaar zogt Frrscm en vondt op
de Oijevaaren Luisjes niet grooter dan een
Hoofdluis der Menfchen, langwerpig en by-
na overal even breed, met een witte Streep.
langs de Rug heen, die met zes dwarsftreepen
zo veel kruifen maakte „ en dus een niet onaar-
tig Voorwerp, om met het Mikroskoop te be-
fchouwen. TFusfchen die witte Streepen was
alles zwart, en op den Buik hadt het Diertje
ook zwarte Vlakken, die inwaards gaan. Aan
de zyden ftaken enkelde Haairtjes uit, zynde
de Sprietenof Voelhoornen wat voorwaards om-
geboogen. |
Doktor Scororr heeft op de Oijevaaren, zo
hy zegt (f), een Luis waargenomen, die hy
niet alleen de Reiger-Luis noemt (1), maar
ook by de Kraanen-Luis van FrrscH vergelykt ,
zeggende alleen dat deszelfs af beelding al te dik
gehaaird is; gelyk men ook, by den eer{ten
opflag , haast zou denken. Dit bevestigt , meer
en meer, de ondervindingen van REpr; dat op
fommig Pluimgediert verfchillende Soorten van
Lui.
(*) Zie het V. Srux deezer Natuurlyhe Historie, bl. 193,
(Ì) In Ardea Ciconia, Entom, Carniol p. 1034e
(1) Pediculus Ardealis, Ibid, N, 1046,
/
Br sbis fami
Luizen, niet alleen , maar ook de zelfde Soort V.
î , FDEEL,
van dit Ongediert, wel eens , op verfchillende rx xvr,
Vogelen huisveste, Hoorp-
STUKe
(26) Luis der Plevieren,. | REVE:
| Charadrii
Van de Plevier-Luizen geeft Report, op zy-
ne Elfde Plaat, twee af beeldingen , die vry veel
verfchillen ; alzo de eene, op de zyden , als
gehakkeld is, en de andere een zeer hoekig
Borstítuk heeft. Zekerlyk zyn deeze, ook ;
by Vergrooting afgetekend,
i q XXVIL
(27) Luis der Koeten. rn
De Koeten , ook wel Waterhoentjes genaamd,
een Geflagt van Vogelen, meer in gedaante
dan in levensmanier van de Eenden verfchil-
lende (*), hebben een byzondere Soort van
Luizen, zo Repr aanmerkt. Doktor Scoro-
‘Lr heeft 'er een op dezelven waargenomen;
die hy de Haairige noemt; als hebbende, aan’t
agter-end inzonderheid, zeer lange Haairtjes ;
die evenwydig ftaan (+).
(23) Luis van de Kluiten. een
eCuryvie
Een Vogel met lange Pooten , wiens Bek op- ro#ras
waards
(26) Pedicalus Charadrii Pluvialis f. Reo. Exp. Tab, ga
(27) Pediculus Fuliceatre f. Ren. Exp. Tab. 4.
(*) Zie het V. STwK deezer Naruurlyke Baie, bl. 269s
(f) Pediculus pilofus, lbid, N. 1o44.
(23) Prdiculus Recurviroftre Avofettz, Je. Oel, p. go, Faun:
Swec. 1956.
I, DEEL. XIII STUK? E 2
32 BESCHRYVINGWEN
_V. _ waards omgekromd is, die deswegen den La.
ARXVI tynfchen naam voert, in ’t Italiaansch Avofét-
Hoorp- ta; aan de Stranden van Europa voorkomende,
sTUK. voedt, volgens de befchryving der Sweedfche
Dieren, een Soort van Luizen, die donker
bruin en langwerpig Zyn, met den Kop fpits;,
het Agterlyf byna gelyk van breedte , de Poo-
ten kort en krom , de Sprieten klein en ge-
knopt.
XXIX. (og) Luis van de Schol Aakfteren.
Haematopte
Van de roodheid der Pooten is de La-
tynfche Geflagtnaam deezer Vogelen af kom-
ftig (*). LinNszus heeft ‚jop zyne Oelandfche
Reize,de Luizen daarvan, zo wel als van de Klui-
ten, waargenomen: zynde die, van den Schol-
Aakfter , van grootte als een Vioo „ bruingeel -
van Kleur (f}, met den Kop rondagtig , het
Lyf ovaal en van agteren met Haairtjes bezetse
„de Pooten en Sprieten kort , als in de voorige.
xxx, t° (30) Luis der Paauwen.
Pavonis, |
De afbeelding van de witte Paauwen Luis,
by Repr, hier aangehaald , is grootelyks van
die
(29) Pediculus Hematopi Oftralegi. It. Oel. p. 99. Faun,
Suec. 1957e
(*) Zie het V‚ Stok deezer Natuurlyke Hiftorie, bl. 266.
(fj) volgens de Hoogd. Verte van den Oelandfchen Reis-
togt; in Faun, Suee, ftaat , totus glaucus,
(30) Pediculus Pavonis criftati fe RED. Tab. 15. FRISCHe
Tof, KU. pe 16, Tab. 3. N. 6e
RE di Ul Z EN. 85
die der gewoone Paauwen, op de Veertiende V,
ÁFDEEL.
Plaat, verfchillende. In Sweeden, alwaar ze-1xxvi,
kerlyk ook Paauwen gehouden worden , fchynt Hooro-
er LINNZEus geenen te hebben kunnen vinden. “TPE
Voor my is alhier ook , vrugteloos , naar dezel-
ven gezogt. Grorrroy maakt van die van
‚ Repi twee Soorten, noemende de eene Paau=
wenluis met de Sprieten Vorkagtig , langer dan
de Kop, het Agterlyf ongevlakt *). Dit fchynt
maar uit de af beeldingen van Repr ontleend te
zyn, zonder dat hy deeze Infekten zelf heeft
waargenomen, gelyk Friscr de Luis der Wit-
te Paauwen, die in geftalte niet zeer verfchil-
jende was van de laatstgemelde , doch het Ag-
terlyf wel degelyk gevlakt hadt, heeft gedaan,
Het is een Luis van aanmerkelyke grootte ,
maakende , by vergrooting, een fraaije figuur,
en verfchillende van de voorgaanden, inzon-
derheid, door de grootte van den Kop.
(qr) Luis der Kalkoenen.
XXXT.
3 . Meleag ria
Dit laatfte doet ook de Luis der Kalkoenen 4,5?
; 7 dierte ’ t „ Kalkoe-
uitmunten, op welk Ge OE enke,
zogt en gevonden zyn, die ik dan ook , vol- PL. KCE,
ie, Òs
Vi
gens de leevende Voorwerpen , by vergroo- *
ting, naauwkeurig In Plaat heb doen brengen,
als in Fig. 8; mer de natuurlyke grootte daar
ne-
(+) Hij? des Inf, env. Paris. Tom, Il. p. 6o4,
(31) Pediculus Meleagridis Gallo-pavonis, Faun, Suec, 1958,
RED. Exp. T. 22? FRIscH, Jn/. VIIL Tab, 4e
I, DEEL. XII, STUK» Big
Ln
AFDEEL.
LXXVI.,
Hoorp.-
STUK,
86 BESCHRYVING VAN
nevens; doch het fchynt my toe dat de Lui-
zen der Vogelen, zo wel als die der Men-
fchen, naar den Ouderdom ongemeen in
grootte verfchillen. Deeze was eene der
grootften. Men zogtze thans in November ;
misfchien vallen zy in ’t Voorjaar, of in de
Zomer, nog wel grooter. Ik heb ’er met te
meer pleifier gebruik van gemaakt, om dat
“er nog geen goede af beelding van fcheen te
zyn; ten minfte niet op deezen naam : want
die, welke hier aangehaald worden uit het
Werk van FriscH, noemt deeze Autheur
Paauwen-Luizen, en verhaalt omftandig, hoe
hy een aanmerkelyk verfchil gevonden hadt
tusfchen die der Vederen van deezen Vogel
en die der Huid, welke hy de Huidluis noemt
der Paauwen. Aan den Kop heeft deeze laat-
fte, zo hy aanmerkt, tweehoekige Punten ,
die agterwaards uitfteeken , en waarvan ik ge-
loof dat die Vorkagtigheid in de gemelde fi-
guur van Repr, misfchien door verplettering
tusfchen Voorwerpglaasjes dus wanftaltig ge-
maakt, herkomftig is. ‘Ten anderen heeft
Friscn opgemerkt, dat gedagte Hutdluis der
Paauwen , ter wederzyde van bet middelfte des Lig-
haams, als verheven Ribbetjes heeft , die den breen
den zoom des Loyfs draagen. Dit zeldzaame ,
dat in de afbeelding van REpr ook aangewee.
zen fchynt te zyn, ontdekt zig duidelyk in on-
ze Kalkoenen-Luis, zo wel als de Haairtjes
hier en daar aan ’t Lyf ende punten agter aan
| den
Be LU Is; EN 37
den Kop, die egter niet fcherp en ook niet v.
tweehoekig , maar rondagtig zvn , met een lang Ärpzer,
Haairtje daarop. Aan de kanten van het Lyf, En
als ook van agteren, ftaan hier en daar korte stug.
enlange Haairtjes. De Sprieten, die nevens
de Oogen aan den Kop geplaatst zyn, beftaan
in onze Voorwerpen niet uit drie , maar uit vier
Lieedjes. Van het overige kan men uit de ver-
groote af beelding oordeelen.
(32) Luis der Hoenderen, KAKI
Galline.
ej 1- 4 Hoendee
Het fchynt wel of deeze Luizen ook fomtyds „nr es
op de Hoenderen voorkomen, die 'er mooglyk
alsdan van de Kalkoenen over gekreegen zullen
hebben: want eene Luis der Hoenderen heeft,
volgens LiNNZus, den Kop en ’t Borst{tuk
wederzyds gefpitst , dat ik egter, omtrent het
Borstftuk, in ons Voorwerp niet waarneem 3
hoewel zyn Ed. ‚zo wel als GEorrroy, zulks van
de Kalkoenen-Luis verzekeren , welke deeze
Jaatfte meent door Rep: , op zyn Eerfte Plaat,
voorgefteld te zyn onder den naam van Sper-
wer- of Havikken: Luis; doch behalve de on-
naauwkeurigheid van die af beelding, is daar in
niet het minfte blyk van hoekigheid des Borst-
{tuks te. befpeuren.
(33) Luis der Kapoenen, XXXL
wa Caponis.
Dit ®
(32) Pediculus Phafiani Galli, Faun, Stee. 1959,
(33) Pediculus Phafiani Galli , Abdominis margine nigro.
Faun. Suze, 1960, FRISCH, Jn/, XI, Tab, 24. RED, Exp.
Tub.'16. fig. Te |
IT. DEEL, XIII. STUKe
V,
AFDEEL
LX4VI.
Boorp.
STUK,
98 BESCHRYVING Vv ANR
Dit laacfte heeft aanmerkelyk plaats in de
afbeelding, welke Repr, op zyne Zestiende
Plaat, & been van de Kapoenen-Luis, die my eg-
ter zo Klin niet fchynt geweest te zyn, alsde
Neet van een gewoone Hoofdluis, indienik uit
ver. zelykö ing van zyne ver groote af beeldingen,
mag oordeelen. Het fchynt my toe, datde Luis
van den Sperwer of Kuikendief van FriscH,
die echrer het Forstítuk in ’t allerminst niet
hoekig heeft, hier toe betrokken zy (*). On-
dertusfchen oe door deeze zoort , die het
Agterlyf zwart gerand heeft, zekerlyk die
Luisjes ver taan. veel kleiner dan Hoofdluizen
der Menfchen en op ’*t bloote oog langwerpig,
welke een gemeene Plaag der Hoenderen zyn,
en waar van de Boeren in Sweeden , volgens
Onzen Autheur, dit Gedierte weeten te zuive-
ren , door hetzelve geftooten Peper ‚ met Bo-
ter gemengd ‚in te geeven. Dit middel meen
ik by onze Hoendermelkersin gebr uik en nuttig
‚bevonden te zyn, om de Hoender en van de Pip
of Snotterigheid te geneezen.
“Is fchande , dat wy omtrent zo gemeene
Infekten nog der maate onkundig zyn ! De Luis-
jes, welke Rept, als den Hoenderen eigen, op.
zy
(*) Immers zo is de afbeelding T, 24. op de UI. Plaat
van zyn XI. Deel, welken GEOFFROY, als op p. 24: ver-
klaard zynde, in navolging van LINN#Avus, aanhaalt, onder
den naam van Pediculus Galli; daar doch FRISCH fpreckt
won der Huner. Geijer. Laus, Zie bladz, 75e
EE ZIE MN: 89
_zyne Tweede Plaat vertoont (+), zullen moog Vv.
Iyk die , van grootte als Neeten, zyn, daar keen
Linneus van fpreekt; doch de zodanigen be- Hoorp-
hooren, wegens de agt +ooten,die zyhebben, S1UK.
baarblykelyk tot het Geflagt der Myten.
(34) Luis der Berkboenderen. XXXIV.
Tetraonis,
De Luis der Paauwen van Rept wordt hier,
Vraagswyze ‚door LinNzeus, aangehaald , die
deeze Luis der Berkhoenderen , welke het Agter-
lyf vanagteren Haairig heeft , aldus befchryft.
De Kop is half ovaal, van agteren als af- en
uitgefneeden , met de agterwaardfe hoeken ge-
knot en uitgerand; van vooren rond, van bo-
ven plat; de Halskraag Maanvormig: het Ag-
terlyf ovaal , ftomp aan den rand met negen
Tandswyze Aiel de Sprieten zeer kort
en ftomp.
(35) Luis der Sneeuwbdoentjes. XXXV,
kig | Lagopie
Deeze, in Sweeden waargenomen , heeft het
Lyf plat, wederzyds {tomp ; het Agterlyf van
vooren fmal, van agter breed , naar een Zaad-
huisje van het Herders- Tas Kruid gelykende,
en met een zwarten rand omringd: waar de
atd En
(Ì) Onder den naam van Pulex Galling, in zyn Werkje ,
im Duodecimo , als boven
(34) Pediculus Tetraonis Tetricis, Faun Suec, 1961, Pulex
Pavoni? Rrp, Exp.T. 14,
(35) Pediculus * ctraonis Lagopi. Faun, Suec, 1962»
I, DEEL, XIII, STUK, Ë 5
Vv.
Ärpeer.
LXXVI.
Hoorp-
STUK.
XXXVI.
Caolianbt.
Duiven
Lise
go BESCHRYVING Vik
Kop zonder blykbaar Borstftuk aan gehechtis,
van vooren ftomp zynde en op de zyden uitge-
rand. De Luis fig. 3, op de Vierde Plaat van
Rep:, fchynt wel eenigzins naar deeze te ge-
lyken.
(36) Luis der Duiven,
Dat ‘er kleine fmalle Luisjes op de Duiven
zig onthouden , ís iedereen bekend. Ik vere
wonder my, dat zy van LiNNZEus niet gezien
zyn. Gerorrrov heeftze genoemd de Draad-
agtig langwerpige, witagtige, Luis, die de zy-
den van het Lyf wederzyds Roeftkleurig of
bruin heeft, De langwerpigheid vanden Kop;
die de gedaante byna van een Weevers-ípoel
heeft, is in deeze Infekten zo zonderling als
die van het Lyf, dat naar ’t end toe, alleen-
Iyk , wat dikker wordt; gelyk de figuur van
Reprt duidelyk aanwyít.
Op de Wilde Duiven heeft Doktor Scororr
een geheel andere Soort van Luizen waarge-
nomen ;die hy de T'weetandige noemt , wegens
twee puntjes aan het Borstftuk , hebbendeden
Kop halfrond, breeder dan hetzelve, aan ie-
der agterften hoek tweeborftelig : het Agterlyf
ovaal , plat en witagtig; de Pooten wit (*).
(37)
(36) Pediculus Columbe Oenatis. f. RED, Exp, Tab, 2.
en
(*) Pediculus bidentatus. Enz, Carn, Ne 1050
DEL Has E:N. OI
(37) Luis der Meezen. Vv.
ÄFDEEl«
Op de Kolemeezen , die men, wegens het kee
FDa
Geluid dat zy maaken, ’t welk tot aanlokking srux,
der Vinken dient, ook wel Vinkmeezen, en nn
op fommige plaatfen Plakkers noemt, heeft
Friscu by hunne terugkomst in de Maand April
een zonderling Luisje waargenomen. Dit is,
behalve de breedte van het Lyf, dat zig byna
vierkant vertoont ; den kleinen Kop en dikke
Halskraag 5 aanmerkelyk wegens vier Borftel-
agtige Haairtjes agter aan. De grootften en
dikften hieldt hy voor de Wyfjes, de anderen
voor de Mannetjes van deeze Soort.
(38) Luis der Gier- Zwaluwen, XXXVII.
Hirundi,
Op deeze Soort van Zwaluwen heeft men,”
in Sweeden, een bleekagtig Luisje waargeno-
men, dat ‘het Agterlyf Ovaalagtig , zwart en
wit gevlakt heeft , met de zyden gehaaird ,
doch de agterfte Haairtjes groocft.
(39) Luis der Salm-Forellen. En:
De Soortnaam is die der gewoone of Ri-
vier-Forellen; doch ik denk dat ‘er deeze door
te verftaan zyn; dewyl ik niet geloof , dat men
de
(37) Pediculus Pari majoris f. FRiscH. Jaf VII, P. 9e Te
Ief. 5.
(38) Pediculus Hirundinis avode. Faun, Suec. 1963e
(39) Pediculus Salmonis Farionis, Faun. Su, 1964
Ie DEEL. XIII, STUK,
Me
FDEEL,
EXXVI,
Hoorp-
STUK,
XXXX,
Apis,
Byên-
Luis,
92 BESCHRYVING VAN
de anderen ooit in de Zee van Noorwegen
vangt , en zonderdien kon men niet weeten, °
dat ’er deeze Luis zig op onthoude (*). Zy
heeft het Lyf wit, den Kop korter en breeder,
de Halskraag zeer kort ‚ het Borfítftuk vierkan-
tig; het Agterlyf ovaal en plat; zes Pooten,
die zeer korc zyn: boven de Staart twee rol-
ronde Lighaampjes , langer dan het Lyf, en
met Knobbeltjes bedekt. Deeze doen haar
naar de gewoone Vischluizen, die in een vol-
gend Geflagt komen , gelyken.
(40) Luis der’ Byën.
Op eene Honigby hadt Friscm een Luisje
gevonden, dat zeer groot was naar het Lig-
haam van de By; als de grootte hebbende
van een Luis der groote Vogelen. Het was
zeer langwerpig, loopende van agteren fpits
en den Kop plat hebbende, waar mede het;
zegt hy, tusfchen de Voegen van het Agter-
lyf weet in te booren, zo dat zy dikwils met
de helft van het Lyf daar in zitten, houden-
de zig met de puntjes van den Kop zeer vast.
Linneus, die deeze Luisjes, volgens het
Kruisteken, niet gezien heeft, getuigt even-
wel dat zy zig op de Byën, aan het Schub-
betje
(*) Habitat in Salmone Farione Maris Norvegici. Sy/?. Nat.
XIl, p. 2020,
(49) Pediculus Apis Te FRiscH. In/, Ville Te, 16. Pe 34
PATA CH
ee,
/
NE NEL EET EEE EEN dk $ fd
af
5 ed |
| vee bru 1 Zi:B ‚Ns 03
betje der Onrusten, onthouden (*). Dit is Ee
e F 4
nog meer te verwonderen, dewyl de Vier- EXXVI
vleugelige Infekten nooic die Werktuigjes heb- Hoorp-
STUK:
ben, welke men Onrusten noemt (Ì).
Dat , echter, de Byën niet de eenigfte In-
fekten zyn, op welken men weezentlyke Lui-
‚zen, met zes Pooten naamelyk, ontmoet,
blykt uit de Waarneemingen van den vlyti-
‚gen Natuuronderzoeker , Doktor Scoporr,
die op de Gaasvliegen, Juffertjes en anderen,
een Luisje gevonden heeft, dat hy de hoog-
roode Luis noemt, wegens de Kleur , in geftal-
te veel naar een Myt gelykende, en op de
„Veen=Mol een andere befchryft, die van hem
de Sruitige getytelt wordt. Ook was, door
shem, op eene blaauwagtig paarfe By, een
Luisje gevonden, dat hy de Bokagtige noemt,
als hebbende de Sprieten langer dan het Lyf,
„welke van haar geduurig, doch langzaam,
bewoogen werden’(4.). GRoNovius hadt, in
ons Land, behalven de Menfchen- Luizen,
niet dan de Kluit- Plevier. Paauwen- en Kal-
koenen - Luizen, waargenomen ($).
De WeeeLvis verdiende, myns oordeels , weegluis
veel« Fik
_(*) Habitat in Apibus ad fquamulam Halterum. Sy/2. Var,
XII. p- 1020,
(f) Zie het voorgaande STUK , van deeze Natuurlyhe His.
‘torie, bladz, 392,
(1) Entomol, Carniolica, p. 485, 386,
(6) AE. Helver. Phyfic, Math, Med, Vor. v. p. 357.
Il, DEEL, XIII, STUK, |
84 BESCH RYLVINGIWAN
Naam,
veeleer een plaats alhier, onder het zo haa-
telyk Ongediert, dan onder de Gevleugelde ,
alwaar dezelve geplaatst wordt, in. het. Ge-
flagt der Wantfen. Zy is te vooren, aldaar,
door my, omftandig befchreeven.; maar, de-
wyl ik toen geen Afbeelding gegeven had van
dit Infekt, waar van de goede Afbeeldingen
zeer zeldzaam Zyn, zo BONANNI aanmerkt ,
die het maar van onderen en dus in een zeer
onvoldoende plaatzing heeft doen vertoonen 5
zo oordeelde ik niet ongevoeglyk, op de
Konst-Plaat , die de Honderdfte van deeze Na-
tuurlyke Historie is, gebruik te maaken van
de keurlyk door ’t Mikroskoop getekende Fi-
guur welke de Heer Grorer Priries hadt
vervaardigd. Men kan hier mede de voorheen
opgegevene Geltalte vergelyken (*).
EKXVIE HO OE Dei 1
Befchryving van t Geflagt der VroorjeN, waar
in de Westindifcbe Zandvlooijen zyn ’t buis
gebragt.
D e oorfprong van den Latynfchen Geflagt-
naam , Pulex, is duifter. Sommigen hebben
d dien
(*) In het X, SruK van deeze Natgurlyke Hiftorie , bladz
527e b:
MN Vor OT Perik ©
dien daar van afgeleid , dat zy uit Stof voort. V.
komen, en, inderdaad, dit heeft meer eigen: Txavis
fchap, dan dat het van haare donker bruine Hoorp-
Kleur zou zyn. Ik weet niet, waarom men “TC .
niet gedagt heeft op het Latynfche woord
Pellere, dat ook Kloppen of Stooten betekent
(*) , en ‚in de volmaakt voorleeden tyd, een
dergelyken uitgang heeft *. Dic zou op de * ppd
Vlooijen, wegens haar Stootend opfpringen,
dat haar als uit het Gezigt weg dryft, niet
ontoepasfelyk zyn. Doch men kan het ook,
met Vossrus , afleiden van het Griekfche Psyr-
LA, of Psyllos , 'twelk voor een Vloo gebruikt
is; gelyk men daar van een duidelyk blyk in
het Vlookruid f heeft, dus wegens de figuur fP/yäium
der Zaadjes genoemd zynde. CALCAGUINUS,
die een Lofdigt ter eere van de Vlooijen heeft
gefchreeven, geeft ons de volgende, zeer na-
tuurlyke, afleiding van dat woord. Hy meent
datde Vloa den Mensch eerst de Aderlaating
geleerd heeft, of liever de uitzuiging van het
Venyn uit Vergiftigde Wonden. Nu weet men
dat de genen, die zulks oudtyds deeden , Psyl«
li genoemd werden. De Hebreeuwfche naam
Pargneesch , die van een Wortelwoord, *t welk
wegwyken betekent, af komftig zou kunnen
zyn, wordt een Vloo vertaald (+). De Itali-
aa
(*) Tune has pepulifti fores? TER, Pellere Lytam, Ovin,
(Ì) Maar tweemaal komt die in ’t Oude Teftament voor 3
naamelyk I, SAMUFL 24. vS 15 , en 26. v. 20. Op welke
daacfte plaats het, door de Zeventigen » Ziel vertaald is. \
1, DEEL. XII, STUK,
96 BESCHRYVING vAN
N V. _aanen noemenze Pulce, de Spaanfchen Pulgús,
ÄFDEEL.
Lxxvij. de Franfchen Puces. De Engelfche naam Flea;
Hoog: de Hoogduitfche Flohe , en de Hollandfche loo ,
Á fchynen altemaal van het fnel fpringen, waar
door zy als wegvliegen, herkomftig te zyn.
B De Kenmerken beftaan in zes Pooten te heb-
ben, die tot {pringen bekwaam zyn, benevens
twee Oogen en Draadagtige Sprieten: in plaats
van Bek een omgeboogen Snuit; die Borftel-
agtig is en een verborgen Angel heeft : het Ag-
terlyf op zyde plat of famengedrukt.
ne Behalven de gewoone Vluoijen zyn in dit
Geflagt ook de Amerikaanfche Zandvlooijen,
die de tweede Soort uitmaaken , begreepen:
Dus
ze (:) Vloo, die de Snuit korter dan bet Lyf
se Bl
Deeze is het; die met de voorgemelde naa-
men, van ouds tot heden, bedoeld wordt, en
waar van zeer veele Autheuren, als hier on-
der blykt, deaf beelding, zo door de gewoo-
ne als door het Zonne-Mikroskoop , onder ’t
Oog
G) Pukex. Syft. Nat,X. Gen. 234e XII. 265. Pulex ,pro-
bofcide Corpore breviore. Faun, Suec. 1695. ScoP. Carniols
„1055 RAJ. If. 7. ALB. Aran. T. A41. BONANN. Microgr*
£, 56, Anon. Angl. pe 204. f‚ 12. Hook. Microgr JoBLOTe
Microgr. Ie pp-t. T-3. FRISCH Juf. 11. p. 8 VALISN. Op. L
T.os. f. TI, LERWWENH. Ep. 76. f. 1-20, Rors. Inf. Ile
Muft. T. 2, 3, 4: BAKER Mikr. Te 13. f. 6. LEDERM. Dee
couvert. Ie. T. 20, SULTZ. Jr. T. 22. fe 146, SCHEIFe
Elem, Te. 195 '
He ML OO TJ EN 97
Oog gebragt hebben. In geen derzelven, ge- sE
loof ik, heeft fterker Vergrooting plaats, dan Lxxvin.
in die van BoNANNI , volkomen met die van be
_Hookk overeenkomftig , alwaar dit kleine
Schepzeltje ter langte van byna een Amfterdam-
fen Voet, en ter dikte van by de vyf Duimen
vertoond wordt; zo dat de Vloo aldaar , in
Lighaamelyken inhoud , meer dan vyf honderd-
duizend maal vergroot is voorgefteld.
De Vlooijen, hoe laftige Infekten ook door gigen:
hun krieuwelen en byten „ hebben geenszins fchappens
die affchuwlykheid, als het voorgemelde On-
gediert. Ovipius of die andere Autheur zou
zekerlyk anders niet hebben durven wenfchen
een Vloo te zyn, om by zyn Meisje onder
de Kleederen te kunnen kruipen. Ondertus-
fchen ftrekt dat Gedigt niet veel tot lof der
Vlooijen , die immer zo gehaat zyn, wegens
haar vinnig byten, ’t welk den Mensch fom-
tyds uit een diepen flaap wekt en geen rufte
laat , en nog bovendien de Huid met leelyke
Vlakken befmetten (*).
Dus zyn de Vlooijen, niet alleen, een al-
gemeene Plaag der Menfchenen van verfcheide
Dieren , op den geheelen Aardbodem , ten min-
fte daar de Menfchen gekleed gaan en Huizen
bes
(*) Parve Pulex & amara lues, inimica Puellis
Carmine quo fungar in tua fata feroxë
Tu laceras Corpus tenerum , durifäme , motfuu
Cujus cum fuerict plena Cruote Cutis;
Emittis maculas nigto de Corpore finfcas, 8e,
3 dN
I, DEEL. X1II, STUK,
nl
06 BESCHRYVING T AN
V. _bewoonen, en daar het tevens niet al te-koud
gr of te weinig Zomer is; gelyk in Lapland, al-
HoorD- waar LinNaus ‘er geenen vondt. Ook wor-
STOK den zy, des Winters, by ons, zeer ‘weinig
vernomen , en fommige Menfchen zyn 'er meer
dan anderen van geplaagd, offchoon zy
in een zelfde Vertrek zig onthouden, ja by
elkander flaapen. Van kranke Menfchen, of
die op ’t fterven leggen, en van de Lyken ,
_ gaan zy af. Men vindtze, byfter veel „ in ou-
de afgeworpen Zwaluwen: Nesten.
Geftalte. De geftalte van een Vloo is meer zonderling
dan verfchrikkelyk : want de Wapening , als
git over elkander heen leggende Schilden of
fterke Schubben beftaande , die haar geheele
Lyf bekleedt, heeft niets dat afgryzen kan ver=
wekken , en de gedaante van den Kop, bene-
vens die der Pooten, in ’t groot gezien, fchynt
eer een bedrieglyke flimheid , om den Mensch.
door verborgen Wapentuig te verraffen „ dan,
openbaar geweld of gevaarlykheid, aante dui-
den C*). Men moet dit Infekt onder de Sprin-
gers cellen: want tot loopen fchynen de Poo-
ten, die het de twee vooríten aan den Kop en
de twee middelften langst heeft , geheel onbe-
kwaam te zyn. Door de buiging van alle de
Leed.
(*) Dus kan ik niet goedkeuren, dat GEOFFROY van zy«
ne Afbeelding zegt: On y verra la figure terrible de ce pee
tit Animal, &cce Hijle des Inf. aux envire de Parin TOM.
A, pe Ó35e
DBV LOOT JEN: 69
Leedjes der Pooten, te gelyk, die zig allen ae
eensklaps ontfpannen, en dus een ongeloofly- LEXVIL
ke uitwerking doen, worden de vervaarlyke gee
Sprongen veroirzaaktvan dit Infekt , wel twee, i
honderdmaal de hoogte van zyn Lighaam or
vertreffende. Deeze maaken, dat het byna
niet, dan in Wollen Stoffen of Haairigheid
‚ verward zynde, te vangen zy. De Ingeze-
tenen van Dalekarlie, in Sweeden, draagen
derhalve, ‚zo wy leezen, een ftukje van een
Haazen-Vagt aan ’t Lyf ; welk Bont de Vlooi-
jen zeer beminnen, en dikwils daarin kruie
pen.
Men moet zig niet alleen over den gewel- Sterktes
digen Sprong, die een ongemeene kragt en
vlugheid in dezelven te kennen geeft , maar ook
over haare fterkte verwonderen; wanneer mea
de Konsttuigjes ziet, daar fommigen d eze In-
fekten toe gebezigd hebben. Mourrerus ver-
haalt reeds, dat zeker Engelschman , MARK
genaamd , een Gouden Kettingje gemaakt had,
van een Vinger lang, met een Slot en Sleutel-
ties welk hy een Vloo wist aan te doen, die
‘er mede fprong. De grootfte verwondering,
<egter, verdiende zyn handigheid in deezen : de-
wyl die geheele Toeftel nog geen Grein woog.
Hooke verhaalt iets, dat meer bewys geeft
van de kragt der Vlooijen. Een Engelsch
Werkman hadt van Yvoor een Karos gemaakt
met zes Paarden, op den Bok een Koetfier ,
die een Hond tusfchen de Beenen hadt ;. een
Ga Pose
IE, DEEL XIII, STUKe
Ee
ÄFDEELe
LXXVII
Hoorp-
STUK.
Angel der
Vlooijen,
zoo DBESCHRYvVING VAN
Poftiljon op ’t rypaard en vier Perfoonen in de
Karos, met twee Knegts agter op; en die gee
heele Toeftel werdt door een Vloo voortge-
haald. | |
Dat Werktuig , het welk men den Angel
der Vlooijen noemt, heeft de opmerking van
verfcheide Waarneemers naar zig getrokken ;,
hoewel doch weinigen het te regt befchouwd
hebben, dewyl ’er niet gemakkelyk by te ko-
men is (*). BoNANNi ftelt ons „, op een zelf-
de Plaat, de afbeeldingen voor, welke Tor-
TONI, GRIENDEL en Hooke , daarvan in ’t licht
gegeven hadden, en voegt 'er de zyne by ;
zodanig als deeze Angel hem, door de beste
Mikroskoopen , was voorgekomen. Hy hadt
'er een, gemaakt door den Hollandfchen Kon-
ftenaar DE RAvEswayr, het welk hem in het
Snuitje, dat de Vloo om Bloed te zuigen uit-
fteekt, vier deelen heeft doen waarneemen,
waar van ’er twee naar den krommen Snabel
der Roofvogelen gelyken , en dus een Bek
maaken , die Zydewaards opengaat , zynde
zeer fpits en Hoornagtig. Hier tusfchen , zegt
hy;
{*) Van deeze moeielykheid wordt in her Werkje van BA-
KER, over de Mikreskoopen. Amft. 1744. ‚P- 189, te regt
melding gemaakt ; doch dat het befte middel daar toe zou zyn,
eerst den Kop en dan de voorfte Poeten af te fnyden, om
dat men ’t zieltoogend Diertje dus gemakkelyker kan behandelen,
komt my wonderlyk woor; aangemerkt de Angel, Boor of
Yriem , daar het mede fteckt, aan den Kop , tusíchen de twee
Yoorpooten, is geplaatst.
PE NL OOIJEN. Ior
hy „is een Snuitje begreepen ,dat uit een zeer A,
hard Vlies beftaat en dún met Haairtjes is be- yr xxvi:..
zet, tweevoudig als het Hecht van een Knip- Hoorp-
Ö . ° je STUK»
mes, bevattende in zyne holligheid den An-
gel, daar de Vloo mede fteekt en het Bloed
inzuigt. Die Angel, naamelyk, is, als een
Buisje, van binnen met een holte voorzien.
Wanneer de Vloo daarmede kwetzen wil, dan
rekt de Angel zig'op dergelyke wyze uit, als
wy dit fomtyds de Aardwormen zien doen „
wanneer zy in den Grond gaan booren. Een
Vloo. met Lym aan Papier vastgemaakt , en
dezelve daardoor, als ‘t ware , tot dolheid
gebragt hebbende, zag hy dezelve den Angel
dus niet alleen uicfteeken, maar fomtyds tus-
fchen de deelen van den Bek, fomtyds daar
boven, fomtyds daar beneden houden. gelyk
hy denzelven met de Scheede en den Bek, in
deeze driederley Standen, heeft doen af beel-
dén: (*).
De Ouden, die voor de toevallige voort- vooritees
brenging der Dieren waren , maakten geen rs:
zwaarigheid , om te ftellen, dat de Vlooijen
uit Stof voortkwamen, eu daarom wordt dit
Infekt ook, volgens Isiporus , genoemd een
Kind van ’t Stof *. ARISTOTELES, evenwel 2 #Putveris
heeft reeds erkend, dat de Vlooijen, zo wel fliss
als de Luizen en Weegluizen , haaren oirfprong
uit Eijertjes als Neeten hadden, die door de
Oue
(*) Zie figs Go. 1, 62, van zyn@ Jierographia curiofa,
J. DEEL: Xlll, STUK. G 3
Vv.
ÄFDEEL
LAXVIL
Hoorn.
STUK,
Vloa-
Wormpje.
torn BESCHRYVING Vv AN
ouden gelegd waren. SwAMMERBAM heeft deeze
overeenkomst veel te ver getrokken , wanneer
hy ftelt, dat de Vlooijen, zo wel als de Luie
zen, volmaakt uit de Eijertjes voortkomen, en
dus tot zynen eerften Rang van Verandering ,
ook „behooren zouden. Dus fpreeken fommi=
ge Autheuren, in navolging van anderen „die
alleenlyk zyn eerfte Werk, in ’t Latyn vere
taald (*) , hebben ingezien ;, en ‘tis. waar , dat
die fcherpziende Waarneemer de Veranderin=
gen, tot een bruine Kleur, in het Ey der Vloo
meende befpeurd te-hebben ; doch naderhand;
toen hem verhaald, was, dat de Heer LEEU»
WENHOEK , te Delft, het voortkomen. vaneen
Wormpje uit het Ey der Vloo hadt waargenos
men, heeft hy , edelmoedig , zyne onkunde
daar omtrent, betuigd, en de verzekering 3
dien aangaande, uitgefteld tot nader Waarnees
mingen (Ct) | wen
LEEUWENHOEK , dan, hadt waargenomen 3
dat uit het Ey der Vloo een Wormpje voort-
kwam, het welk zig in een Kasje befloot, en
tot aan het volgend Voorjaar daerin beflooten
bleef _ Zodanige Kasjes , dat eigentlykde Ton-
netjes zyn, waarin.het Wormpje zig befpint;,
en eerst een Popje, dan een volmaakte Vloo
wordt, MOet SwAMMERDAM aangezien hebben
voor Eytjes der Vlooijen. En, hoe ligt is het,
zig
(*) Hil. Inf, generalis. Lugd, Bat. 1733. p. 66
() Bitlia Nature of Bybei der Natuur, Leyda17 37. p- 59.
DE VrOOrjEN. 103
{
zig daarin te bedriegen: dewyl de eigentlyke EN
Eytjes of Neeten vandeeze Infekten zo moei- Lxxvir.
jelyk te vinden zyn; eensdeels van wegen de Hoorp-
kleinte , andersdeels ,„ omdat. zy veelal in nee
Stoffige reetem of fcheuren van Planken gelegd
worden: want het Wyfje,dat aan de dikte zeer wel
te kennen is, legt de Eytjes altoos, gelyk de Rup-
fen, op plaatfen , waar de uitkomende. Jon-
gen, aanftonds, hun Voedzel vinden , zegt
Friscu, die de volgende niet onaartige dan-
merkingen over de Voortteeling en menigvuldige
heidder Vlooijen op zekere plaatfen, opgeeft.
… De Vloois, wanneer zy uit haar Eytje reden der
» Kruipt, eigentlyk een kleine Houtworm, als, Geen
een Rups, voorzien met zes Pooten en een
Rupfen-Gebit (*). Die ongefchaafde Bed-
», Planken onder het Bedftroo heeft, heeft als
„> les by een, wat tot opvoeding der Vlooi-
„> jen behoort, en derhalve ook geen gebrek
daaraan. Want aldaar zyn deeltjes van Hout
> En Stroo} daar is warmte tot uitbroeding ,
‚, door het flaapen op de Bedden. Vermogen-
„; de Luiden daarentegen, die de Vertrekken
„> netjes met Steenen belegd, of met hard glad
> Houtgevioerd hebben, Iyden ‚in de Zomer,
op ver nâa zo veel van de Vlooijen niet.
Zeker Amptman verhaalde my, dat hy on-
ARakorche
33
95
53
33
(*) Het Masker heeft geen Pooten; een geverkte Staart en
fpint; de Pop heeft Pooten en beweegt zig niet; zegt LiN-
NEUS. Zo zyn Ed. dit wel waargenomen heeft, is het
weezentlyk iets byzonders,
I, DEEL, XIII, STUKy G 4
yv.
ÄFDEEL:
LXXVIL
Hoorp-
STUK.
104 BESCHRYVING- VAN
‚‚ der de Planken van zyn Vloer Zaagzel hadt
»s laaten werpen: wien ik antwoordde , dat hy,
9, den volgenden Zomer „ geen gebrek aan
„, Vlooijen hebben zou; en, inderdaad , hy
9, was genoodzaakt uit dat Vertrek te vlugten;,
», wegens de menigte van dit Ongediert. ’
> Gemeene Volk verbeeldt zig, dat zy uit de
ss Pis voortkomen; doch dit zyn ongegronde
> meeningen. Hoe morfiger een Vertrek is ,
‚, hoe meer Vlooijen daarin huisvesten. Die
… een Vloer van Planken heeft, moet denzel-
5 ven, in de Zomer, alle Maanden met koo«
kend heet Water laaten fchrobben ; het
, welk dienen zal om de Eytjes en Wormpjes
3, te dooden: Als de Wormpjes tot volwas-
> fenheid zyn gekomen, vouwen zy de en-
9 den te famen, en fpinnen een T'onnetje, als
», dat van een Zyde-Worm , om zig heen. Van
s) deeze T'onnetjes heb ik Boh honderden ge-
> opend, en in eenigen de Vlooijen nog geheel
>> wit, in anderen zo bruin en volkomen aan-
»» getroffen, dat zy my tegen ’% neee,
ss fprongen”.
In de Verandering der Vlooijen moet, naar
het Jaar-Saizoen, een ongemeen verfchil zyn:
want men heeft ontdekt, dat zy, door de Ei-
tjes, in een klein Glazen Buisje, by zig, ge-
duurig in de Boezem te draagen, in ’t midden
van de Zomer in vier Dagen uitkomen , en,
wanneer men de Wormpjes, dan, met doode
Vliegen voedt, die zy gretig uitzuigen, zo ko-
mel
33
DE VLOOIJEN. 105
\
. ET V.
men zy ‚in elf Dagen, tot volwasfenheid, als en
wanneer het Wormpje zig infpint , en, na Lxxvii.
vier Dagen verloops , in een Popje verandert, dae
dat, na negen Dagen tyds in die Geftalte gele- _ ”
gen te hebben , overgaat tot den volmaak-
ten Staat. Dus blykt, volgens de Waarnee-
mingen van LEEUWENHOEK, dat een Vloo, in
omtrent een Maand tyds , haar Geflagt kan
voortplanten, Op Honden, Katten en Haazen,
hechten zig de Eytjes, die glinfterend wit zyn;
aan de Haairtjes digt by het Lyf, en de uitko-
mende Wormpjes zullen, waarfchynlyk , van
de fmeerigheid der Huid in deeze Dieren , hun
beftaan vinden. |
De Paaring der Vlooijen kan , wanneer men
een Mannetje en Wyfje in een Glazen Buis
doet, die wel digt, doch niet Lugtdigt tocge-
ftopt is, genoeglyk waargenomen worden.
Men zegt, dat dezelve op een zonderlinge wyS
gefchiedt; alzo het Mannetje gedekt wordt
door het Wyfje. LrEuweENnHoekK heeft haare
Ingewanden, op dergelyke manier als SwAM-
MERDAM die der Luizen, naamelyk door Ont-
leeding in een weinig Water, waargenomen,
Hy meende, in het Mannelyk Zaad van deeze
Infekten , de Zaaddiertjes zeer duidelyk te heb.
ben ontdekt. a
De Vlooijen onthouden zig, als een Plaag middelen
der Menfchen en Dieren , ook in alle Wereldse Renienven
deelen. Men heeft, derhalve, van ouds al }
verfcheide Middelen beproefd om ze te verjaa-
1, DEEL, XIII, STUK, G 5 gens
1065 BESCHRYVING Vv AN
PSL gen, die goed bevonden doch niet allen even
Lxxvil,. gemakkelyk te gebruiken zyn. Dat Kruid,
TO onder anderen , ’t welk'men Poley noemt ,
groeijende in Gelderland in ’t wilde, zou daar
van den naam hebben. Alst, Perfikkruid , Stin-
kende Kamille en Kun of Boonkruid, worden
ook als dienftig, tot verdryving van dit Onge-
diert, opgegeven. ‘Deeze Middelen , egter,
fchynen zo gemakkelyk niet te gebruiken ; noch
zo onfeilbaar te zyn, als een geduurige zuives
ring der Vertrekken en Bedfteden, benevens het
vlytig opvangen vande Vlooijen, dat, meteen
weinig Katoen in het Bedftede of Ledikant te
ftoppen , zegt men , gemakkelyk kan gefchieden.
De Schaapen-Wol, nog op het Lyf zittende ,
fchynt geen aangenaame verblyfplaats voor dit
Ongediert te zyn;daar zy doch, ’t geen zeldzaam
is, best in Wollen Dekens en Wollen Kleede-
ren gevangen worden. Mooglyk zal die Vet-
tigheid in deeze Wol, welke tot uitroeijing
* zie het der Motten dienftig is +, ook hinderlyk zyn aan
Bi nde Vlooijen. Zy worden uitgeroeid door dik.
wils veegen van den Vloer, met Elzebladeren
of derzelver af kookzel; als ook door de Ons
derlaagen der Ledikanten en Bedfteden dik-
wils af te wasfchen- met fterke Loog van Pot-
asch; zegt est SCOPOLI.
4
adt Co) Vloo, “die de Snuit zo lang beeft alst Lyf.
„PenetraSe
zZandvloo, Deeze
(2) -Pakx prebokide Corporis longitudine f. Tunga. M4-
pi REGRa
BE VEOOTFBN: 7: 10%:
„Deeze Infekten zyn het, die ik Zandolooijen V.
genoemd heb, komende met de genen, welken En
in Peru, van deSpaanfchen, Nigua’s, en in de Hoorp-
Westindiën , van de Franfchen , Piques geheten kn
worden, overeen. Het fchynt, dat men dit
Infekt , in Brafil, Tunga noeme Doch Lin-
NEUS vraagt: Of de ‘Vloo van CArrEsBy, die
» door de Huid dringt; de Myt van BROWNE;
», die onder de Huid nestelt, en de Tek-agtige
> Luis van ROLANDER, hier voor befchreeven,
2, weezentlyk in Soort verfchillen? Of hetook:
s, eers: een Myt, dan een Luis, dan een Vloo
„ worde? CAresny beeldt de zynen af met
„het Vorkje van de Plantvloo: BrowN geeft
s, aan de zyne agt Pooten, zo als een Myt
‚ heeft: ROLANDER, integendeel, maar zes
‚‚ Springpooten, als in de Vloo , aan deeze:
‚‚ maar het Weegluis-Spinnetje dringt op der-
‚, gelyke manier in het Lighaam en huisvest
„ Zer met Pyn in. Die inde Westindien zyn,
mogen derhalve nader onderzoeken , van
welk Geflagt deeze Diertjes en of ’er ééne
dan meer Soorten van zyn.
De Heer Jussieu heeft gelyk ik’ bevoorens
aanmerkte* , toen hy voor eenige «Jaaren zi een
in Peru bevondt , En, dar ‘er twee’
8e
REGR. Bra/. 249, SLOAN: Jam, UT. p. 101. Introd. 125. Puye
lex Cutem penetrans, CATESB, Carv, M', p‚ ro. T, To. É, 3,
Acarus fufcus {ub Cute nidulans, Probofcide acutiore,. BROWN.
Ja. 418, ,
1, DEEL, XIII, STUK
Vv.
AFDEEL
LXXV:I.
Hoorp-
' STUKe
* Liber. 9e
febtil.
jExert.
94 N. 8. ad
{ubtil. Care 99
dani , 23e
108 BESCHRYVING v AN
geheel verfchillende Soorten zyn van dit On«
gediert; de eene bruin als een Vioo , de ande-
re geelagtig, die beiden in de Huid kruipen
of booren en aldaar een Nest maaken als een
platte Paarl, dat in eenige Dagen de grootte
van een Erwt krygt, veroirzaakende een ge=
weldige Jeukt en Pyn; doch de laatften fchee-
nen eenigermaate Vergiftig te zyn. De eer-
{ten, die men ook Chiques „en in de Kolonie van
Rio de Berbice Mobitjes noemt , kunnen met
regt den naam voeren van Zandvlübijen, alzo
zy, naar t my toefchynt, by de Beenen op-
fpringen uit het Zand; daar die andere, gecl«
agtige, niet fpringen, en deeze zyn het , die
de kwaadaar:ige Zweeren, welke den Mensch
kunnen doen fterven , veroirzaaken.
Die fchadelyke eigenfchap, van deeze Infek-
ten ,isreeds lang bekend geweest (*). ,‚, Weste
„> indie levert ons, uit het Geflagt der Vlooie
„jen, zegt CARDANUS *, de Nigua uit, ze-
„, kere wreede Pest. Dit Diertje is veel kleiner
dan een Vloo, en, aan *t Lyf zig hechten-
de, vreet het dermaare in, dat fommigen de
Voeten of ook de Handen kwyt raaken. Het
Middel, dat men ‘er tegen uitgevonden
heeft, is de plaats met Olie te fmecren en
met een Scheermes tefchraapen. Hier voegt
SCALIGER Ì ; in zyne aanmerkingen , het
volgende by, Het is een klein Vlooytje ,
2 MEt
343
95
(*) MourrxErus de Palicello, Inf, Theatr. p. 277e
DE VLOOIJE NRN, 109
“, fnet een zeer fcherpe Sriuit, dat de Beenen,
Hierom gaan de Indiaanen, doorgaans, hoog
flaapen. ‘t Gezwel groeit den vierden Dag
aan , en wordt vervolgens grooter dan een
Erwt, zittende vol witte Neetjes, die zig
door ’t krabben met de Nagelen onder de
‚, Huid verfpreiden : maar indien het Nest ge-
„, heel wordt uitgehaald en in de Wonde war-
„, me Asch geftrooid, komt het tot Genee=
zing” ’t Berigt van Benzo, in zyne Scheeps-
tochten, is weinig daar van verfchillende, die
zegt. „, De Indiaanen hebben veel te Iyden
‚‚ van kwaadaartige Infekten , onder welken
„ de Nigua is, die de grootte omtrent van
„, een Vloo heeft, dringende, zonder dat men
s, ‘t voelt, tusfchen Vel en Vleesch, en in-
„, zonderheid onder de Nagels der Toonen ,
„, in: want zy teelen voort in ’t Stof Het
», gebeurt dikwils , dat zy, zonder eenig gee
‚ voel, de grootte krygen van Cicers of Lin=
„, zen, en dan zic dat Nest vol van een me=
‚‚ nigte Neeten, wordende niet, dan met veel
… moeite en pyn, door middel van een Naald
„, of Doorn uitgehaald , en de Wond met war-
„, me Asch genezen. De Neger-Slaaven der
„, Spanjaarden, die zonder Schoenen loopen ,
„, hebben hier meest van te lyden, en kry-
„, genze fomtyds zo menigvuldig in de Bee-
Ta DEELe XII, STUKe 2» DENy
53
3
V.
meest, (zelden andere Lighaämsdeelen:, ) Ree
aandoet , niet alleen van de genen die loo- Hoorb-
5 A)
pen, maar ook die op cen Grond leggen.
XXV ile
TUKe
V.
Aver.
LXXv II.
Hoorp-
STUK,
Ito BEST HR VING Van
„… nen; dat men dit Ongediert niet dan door
5, Ínyden of branden daar uit kan krygen. Hier
„‚ om ziet men ook veelen van de Negers ,
„ die hunne Toonen dus, ja zelfs de Voeten,
„ verlooren hebben”
Aan de Kust van Senegal, in Afrika „ was
men, zo de Heer ADANsoN aanmerkt, in het
drooge Saizoen zeer geplaagd met Zandvlooi-
jen, dus genaamd, omdat zy zig in het Zand
der bewoonde Hutten onthouden. Dit Zand
was ’er zo vol van, dat zy, zo dra men de
Voeten daarin gezet hadt, de bloote Beenen
byna geheel bedekten , kunnende door de klein-
te naauwlyks gezien worden, dan door haare
menigte. Zy fteeken niet vinnig , maar veroir-
zaaken een fchrikkelyke ‘eukt. Zykunnenniet
meer dan drie of vier Duim hoog {pringen, en
dit maakt dat de genen, die een half Voet van
den Grond flaapen, ’er niets van te dugten
hebben.
Het fchynt my toe, dat met deeze Pulicellus „
van de voorgemelde Autheuren, zo wel als met
onze Zandvloo , de gedagte Soort bedoeld
worde; die het Lyf, volgens LiNNus, rosag-
tig bruin, famengedrukt, op zyde plat „en het
Agrerlyf , van onderen, wit heeft, Dat de zo=
genaamde Partattes-l uizen hier van verfchillen,
zullen wy ftraks zien.
LXXVIII-
«
zuid dll III
08
Sessss SSS SSS ESSE
BEN V II HOO RDS T UK Hoon
STUK.
Befchryving van ’t Geflagt der MyTEN, waar
onder werfcheidene voorkomen , die men gewoonlyk
Luizen of. Luisjes noemt, of“ Spinnetjes; als
ook de Schurftdiertjes , enz.
it LL atynsch woord Acarus „dat voor een Ge-=
flagtnaam {trekt van deeze Infekten ,
fchynt van het Grieksch Akeiros , als iets on-
deelbaars of een Atomon, om zo te fpreeken ,
betekenende , afgeleid te moeten worden. Men
hieldtze , inderdaad, oudtyds, voor de aller=
kleinste Diertjes. ArisrorELes fchryft, dat
2, in't Wasch een allerkleinst Diertje * ge- * Animale
culum ore
‚> boren wordt , (zegt ALDROVANDUS,) het rium minie
9, welk den naam van Acari voert ; doch of dit ”*7
», kleiner of grooter zy dan een Luisje f , (want | Pedieet
», Zo noemenze wy ze hier in Italie, ) kan ik Zus
z, niet beoordeelen; dewyl ik nooit Acari ge-
„> zien heb : doch ik geloof dat het verfchillen-
s» de Diertjes zyn, die men hier Pellicellos
s> noemt, omdat zy tusfchen de Opperhuid en
‚» het Vel voortkruipen ; hoewel veelen ’er
„, ook den naam aan geeven van Sirones”, dat
is, Myren. Men plagtze,in ’t Neerduitsch,
ook wel Ziertjes te noemen, wegens de klein-
heid; doch die naam wordt thans aan andere
Infekten gegeven JL, en de meeften hebben 4 Zie het
STIK
Le DEEL XIII, STUK» ver- bl. 436.
rm BESCHRYVING VAN
v. verfchillende benaamingen, gelyk wy in de
ArpeEL. befchryving der Soorten zullen zien.
Hoor. De kleinheid, die in de meeften aanmerke-
STUK. _Iyk is, onderfcheidt dit Geflagt zo zeer niet »
En als wel het getal der Pooten, ’t welk agt is in
de Myten. Zy komen met de Vlooijen over-
een in het getal der Oogen , die zy ’er
twee hebben, ter wederzyde van den Kop ;
en dit maakt hun voornaamfte verfchil van de
Spinnekoppen uit, naar welken zy veelal we-
gens de Pooten gelyken (*). De Sprieten of
Voelers zyn met Leedjes , en gelyken naar Poo-
ten, zegt LINNAUS.
Soorten. “ Getal der Soorten , dat te vooren een.
endertig was, is thans tot vyfendertig ver-
meerderd, niettegenftaande nog verfcheidene
van dit Geflagt uitgemonfterd , en in het
volgende thuis gebragt zyn. Men vindt
zesentwintig Soorten van Myten , onder de
Gedierten van Sweeden, opgetekend.
€,
(*) La Tiguê (zegt GEOFFRov),-fe distingue de PA
vaignée „a la qwelle elle reflemble beaucoup | par le nombre
different de ces Teux, ’t Blykt klaar, dat, ter plaacfe van
het Kruisteken , of de woorden par les Pattes , of alleen
Iyk de Comma uitgelaten zy. Maar , wanneer hy ‘er bye
voegt „ dat dit Geflagt, door de eenvoudige Sprieten, van dat
der Chelifer en Phalangium , of Weegluis-Spinnetje en
Schaapherder-Spin , onderfcheiden zy, verfchilt hy grootelyks
van den Heer LiNNgus, die aan de Myten mand naat
Pooten gelykende, geeft,
5 ES MT FE -E- R 113
(1) Myet, die rond is en plat, met een ovaale V.
Vlak van agteren. HL:
Hoorp:
_In Indiën wordt deeze Myt, die als een Luis srux.
zig op de Olyphanten onthoudt , gevonden. 1.
CATS
Het is mooglyk wel de allergrootfte van dit mreppanti.
Geflagt, dewyl zy de grootte heeft van wit Oivphants-
Lupinen-Zaad of Boontjes , zynde donkerblaauw Luis.
van Kleur, met een dikken rand : van onderen,
wederzyds, drie Groeven hebbende. De Vlak,
van agteren, is Zwart, ovaal en in drieën ge-
fpleeten.
C2) Myt, die dwars=ovaal is en bruin, met een —_ n,
avitten Rand. LEgyptius,
rt, UE Egyptis
fche.
In de Oofterfche Landen fchynt deeze zig
_te onthouden.
(3) Myt, die dwars - ovaal is en plat, met een nr,
ovaale Vlak van agteren. Reduvius,
Schaaps-
k ha Tek,
Van de Schaaps-Luizen, die in ’ laatfte van
’t voorgaande Stuk befchreeven zyn , verfchilt
deeze Soort door het getal der Pooten en in
‘andere opzigten, aanmerkelyk. Van de Tek-
ken of Hondsluizen worden zy onderfcheiden,
door=
n ( 1) Acarus orbiculatus depreffus , maculâ bafeos ovatâ, 5/5
Nat. X. Gene 235. XII, Gen, 266.
hide 2) Acarus obovatus fufcus , margine albe. M L. U, 42g.
(3) Acarus obovatus planus, maculâ baftos obovatà, Fameg
Succ. 1966. Ie, Oeland, 62, 126, RAF. dnf, Da
Ee DEEL: XIII, STUK H
TA BEsSCHRYVING wv AN
y, doordien zy een langer Snuitje en het Lyf al-
inks toos plat hebben, met de Pooten donker-rood
Hoorp- en de Rug Aschgraauw, het Agterlyf Hart-
STUK. vormig met drie kleine zwarte Stipjes daar op.
De grootte is als die van een Weegluis. Zy
boorten zelden met den Kop in de Huid: want
zy zuigen ‘er maar nu en dan Bloed uit, en
loozen de Vuiligheden, die daar uit voortko-
men, van agteren, waardoor de Wol groen
gekleurd en grootelyks bedorven wordt; de-
wyl men ’er die Smet naauwlyks met heete
Loog, veel min met koud Water, uit kan kry-
gen. Voeg hier by, dat zy wel een Jaar lee-
vend blyven in de afgefchooren Vagten der
Schaapen. Dit Ongediert wordt, op Oeland,
in Sweeden , Fefting genoemd , onthoudende
zig op de Runders en Honden, in de Bosfchen,
zegt LINNAUS,.
sehaapene Zodanige Schaaps=T'ekken, als deeze , my
rl „hOg niet ter hand gekomen zynde, heb ik het
Fig. 2e niet ongevoeglyk geoordeeld , den Leezer hier
de af beelding onder ’t oog te brengen, van de
gewoone Sechaapsns buis ‚in ’t voorgaande STUK
____befchreeven *: want nergens vind ik dezelve by
Ea De vergrooting, en zelfs, niet dan by FriscH, gantsch
biadz. 620 onvoldoende afgebeeld , die het ook zwart-
blaauwe Luizen noemt, dat niet altoos plaats
heeft: ten minfte die van onze af beelding , op
Plaat C. fig. 2. was veeleer roodagtig graauw
of Tegelrood, met een zeer aartige Tekening,
van roode Ruitjes op ’t midden, en blaauwe
Strice
|
£
Dr oMiY ere &, TI}
Striemen aan de kanten van het Lyf, die,gelyk Vs
het geheele Voorwerp, in langte ongevaar vier ae Erea
of vyfmaal vergroot, hier zeer natuurlyk zyn Hoorp-
afgebeeld. De Voetzool of het onderfte der °T°*
Pooten , waaraan de Klaauwtjes zyn , alleen ,
was zwartagtig blaauw , en van de zonderlinge
gedaante des Zuigers die aan ’t end dubbeld is,
als ook van de geheele Geftalte, kan men ge-
noegzaam uit de af beelding oordeelen Alleen-
lyk moet ik er nog byvoegen , dat het wel waar
is, gelyk FrrscuH zegt, dat het Lyf bezet zy
met Haairtjes , doch dat het Infekt bovendien ;
over ’t geheel , zig als Sagrynagtig voordoet 3
en ongemeen dik of rond is van Lyf.
(4) Myt, die ovaal is en Roestkleurig , vanag= 1v.
teren een ovaale zwarte Vlak hebbende. ded
fche.
Deeze, in de Indiën zeer gemeen, is langer
dan de voorgaande Soort.
(5) Myt , die dwarsvovaal is en roodagtig, Vs
Re Eee Americ4e
hebbende bet Schildje en de Knietjes der nus
. : Amerie
Pooten witagtig. Eaanthe
Bosche
Zeer omftandig geeft ons de Heer KALM de Luis.
befchryving van dit Infekt, het welk een on-
gemeene Plaag is voor de genen die door de
Bos- _
(4) Acarus ovalis ferrugineus , maculâ bafeos ovatâ atrÂ,
Syft. Nat. XIL
(5) Acarus obovatus rubicundus, Scutello Genieulisque Pes
dum albidis. Karm. ACF, Stochbe 1754
Te DEEL, XIII, STUK, H 2
V.
ÁFDEEL.
LXXVLIL.
Hoorp-
STUK.
Bofihluis,
216 BESCHRYVING vaN
„fehen van Noord-Amerika reizen , wordende
aldaar van de Sweeden , in Penfylvanieen Nieuw
Jerfey , Skogs-Lus , dat is Boschluis , van de En=
gelfchen Tiks of Seed.Tiks, dat is Tekken , en
van de Hollanders, by Albany , Houtluis of
Woudluis getyteld, ,, Men vindtze , zegt
„ die Heer, zeer menigvuldig in de Bosfchen,
„> zo van Nieuw Jerfey als Penfylvanie ‚doch,
‚‚ hoe verder men Noordwaards komt, hoe
s> minder , evenwel werden wy ’er in de Woe-
„> ftenyën, tusfchen de Engelfche Volkplantin-
»> gen en Kanada; grootelyks mede geplaagd.
‚‚ Men wierdtze zelfs gewaar , terwyl men
door de Bosfchen ging; maar inzonderheid,
zo dra men zig op het Aardryk , op den
‚… wortel van een Boom, of op een omgeval-
„ len Boom, nederzette 3 zo dat een ruste ,
», die ongeftoord eenigen tyd duurde, iets zeld-
> zaams was. Een ontelbaare menigte van
deeze Houtluizen , Muggen en ander Onge-
diert, was gereed om ons te plaagen , als wy,
om zo te fpreeken , maar een Schreede voort-
gingen in die uitgeftrekte Wildernisfen;
doch voornaamelyk des nagts.
‚‚ De grootte van dit Ongediert is verfchil-
lende. Veelen zyn zo klein , dat menze
naauwlyks zien, ’k laat ftaan vangen kan :
anderen worden, wanneer zy zig vol Bloed.
gezoogen hebben , zo dik als het end van een
Vinger ; doch de gewoone langte is een
twaalfde Duims,ende breedte, in het mid-
‚ den
33
33
5
53
Ke ED (MM YEP EN. Ip
5 den, iets minder. Het Lyf is een weinig Pe 5
s» langwerpig rond; dun en platagtig ; van bo- zxxvin.
, ven glad en brrsnl aan den rand, in fommi- BEEN
s, gen, als gegolfd. Zy hebhen een tend Bofdblais
ss donkerroode Kleur , en een klein wit Vlakje
5» Op ’t midden van de Rug, dat egter niet al-
ss Bemteen is. De’ Kop is zeer klein-, met
> Draadswyze Sprieten en Snuitje, die zig als
»> famengevoegd vertoonen „ maakende met-
s, het onderfte des Lighaams een zeer ftompeca
s, hoek. De Sprieten zyn dikker aan ’t end;
9 en even lang als het Snuitje, dat naauwlyks
ss Een vierde ‘der langte van het Lyf heeft,
ss Het Borscftuk ontbreekt t'eenemaai (*). De
> Sprieten- doen byna gelyken dienst aan het
s, Infekt als de Snuit : want , wanneer het
3, met de Snuit in de Huid van een Dier
boort, zo volgen de Sprieten digt daar aan.
Het heeft agt Pooten, die bleekrood , on-
gehaaird, glad, glinfterende , met zeer kleine
wicte Klaauwtjes ‘aan het end gewapend
5 er CE).
‚ De meeften van deeze Infekten onthouden
di in het Gras en aan de Gewasfen in de
Bosfchen , inzonderheid onder het afgevallen
„‚ Loof van het voorgaande Jaar, dat ‘er, zo
| … wel
59
93
53
(+) Hoe kan Linneus dan onder de Kenmerken ftellen,
Scstello albido? Want Scutellum kan hier immers niets dan het
Borst{child betekenen , en KALM zegtduidelyk : tusfchen Kop
en Lyf vertoont zig geen Borst.
_(t) Zyn dit ook de Genicula Pedum , die het Infekt wite.
agtig heeft?
} DEEL, XIII, STUK. EE 3
118 BESsSCHRYVING VAN
Vv.
ÄFDEEL,
LXXV UI.
Hoorp-
STUK.
Bofihluis,
„\
wel als ’t Gras, dikwils geheel vol vanzit. Op.
Akkers , Veldenien Weiden, vindt menze
niet, Zy komen in ’t Voorjaar, zo dra de
Sneeuw verdweenen is, te voorfchyn, en
blyven tot in ’t midden van den Zomer ;
maar in de Herfst wierd ik ’er niet één ge-
waar , hoe veel ík ook in de Bosfchen liep.
Kerst kruipen zy op de Kleederen, en dan
aan ’t Lyf, alwaar zy onmiddelyk de Snuit
infteeken ‚ zonder dat men ’t gewaar wordt,
voordat zy reeds zo diep ingeboord zyn, dat
men ze niet zonder gevaar weg kan krygen.
Want „als menze afrukt , blyft gemeenlyk de
Snuit met den Kop zitten, en dit veroorzaakt
niet alleen een leelyken Stank , maar een
fchrikkelyke Jeukt, en door krabben komen
‘er Zweeren, die fomtyds diep invreeten,
Ik heb Merfchen gezien, die, alleen door
het afrukken van deeze Bosch-Luizen , een
Gezwel hebben gekreegen „ dat in ’t eerst
fterk etterde, eu eindelyk zo diep gewor-
den is, dat men het voorfte Lid van den
Duim in het Gat kon leggen , het welk een
goede Vingerbreedte diep was. Gemeenlyk
komt altoos, daar zy den Kop hebben inge-
boord of Bloed gezoogen, een hard Knob-
beltje, zo groot als een groene Erwt of
nog grooter; blyvende dikwils zes Weeken,
eer het verdwyne Wanneer men twee Da-
gen in de Bosfchen gereisd hadt , was het
Lyf zo vol van deeze Knobbeltjes, waat
var
EM 1E IE ON. r19
35 van het eene pynlyk-was, het andere jeuk-_ V.
„ter dat men naauwlyks wist, waar men zig GEPEEL
zou krabben”. Hoorn.
k AN : STUK.
‚ Dit Ongediert is byster laftig, wanneer Bofchluis,
het in de Ooren komt, daar het naauwlyks
uit te krygen is, en die daar door fomtyds
een Vuist groot opzwellen, met een fchrik.
„s kelyke Pyn. Zy kruipen zeer langzaam en
plaagen niet alleen de Menfchen , maar ook
s> Allerley Dieren. Het Lyf der Paarden is
'er, aan den Fuik, fomwylen geheel mede
bedekt „, en men verliest ‘er die in de Engel-
fche Volkplantingen wel door; aangezien zy
de Beeften geheel uitmergelen , en dus al
kwynende, met veel Pyn, doen fterven. Zy
zyn zeer taay: men kanze met de Nagelen
naauwlyks te pletteren drukken. Onder het
Bloedzuigen zwellen zy allengs uit, en ein
delyk, zig vol gezoopen hebbende, vallen
zy van zelf af. Zulke twee Boschluizen in
een Bakje gedaan hebbende, daar de eene op
de Rug lag, bleeven zy langer dan een
een Maand in ’t leven, en hadden middeler.
wyl een groote menigte van Éytjes gelegd,
die zeer klein, rond en glinfterend bruin
waren. Geen voldoende Middelen fchy-:
nen ’er nog ontdekt te zyn tot voorbehoe»
ding tegen of tot verdryving van dit leelyk
Ongediert”. Het gene de Heer Karm best
bevondt, was zulk een Luis, wanneer zy
de Snuit reeds ingeboord hadt in zyne Huid»
“PB, DEEL. XIII, STUKe Ha met
Vv,
AFDEEL.
LXXV' il,
Hoorp-
STUK.
Bofshluis.
{20 BESCHRYVING VAN
met een Koorntangetje te vatten en afteruk«
ken , haalende dan aanftonds, het geen ’er
van zitten bleef , ook uit. -Dikwils hadden,
Zy zig zo vast ingebeeten , dat met haar
Snuit tevens een Stukje Vel mede afgerukt.
werdt.
Alle oude Perfoonen verzekerden hem een=
ftemmig, dat men in voorige tyden, (vyftig
of zestig Jaaren , naamelyk , geleeden „) in
Nieuw Jerfey en Penfylvanie niets geweten
had van deeze Boschluizen, die ’er met eene
Kudde Vee, uit Maryland, in het begin dee-
zer Eeuw zouden overgebragt zyn. Men hadt
voorheen in gebruik gehad , alle Voorjaaren
het afgevallen Loof, in de Bosfchen , in brand
te fteeken; waar door wel dit Gebroedzel ver-
nield, maar tevens aan het jong Boomgewas
zo veel nadeel toegebrägt werdt, dat de Re
geering dit in brand fteeken goedvond te ver-
bieden. Zulks is waarfchynlyk de reden , dat
het gedagte Ongediert zig aldaar, in de laatíte
Jaaren , zo fterk vermenigvuldigd heeft, tot
groot nadeel der Ingezetenen , die in de Zomer,
wanneer door de fterke Hitte al het Gras op ’t
open Veld uitdroogt, geen ander middel heb-
ben om de Beeften in *t leven te behouden ,
dan dezelven in de Bosfchen te laaten loo=
‚ pen.
Men ziet hier uit, zegt de-Heer Karms
eensdeels, het geluk der Landlieden in Eure:
pa, daar men, zelfs in de Noordelyke deelen,
on-
» Eon M: YT Eon. raï
ongeftoord door de Bosfchen kanreizen, en, v.
andersdeels, hoe klein een Ongedierte, met de ÄFDEEL
LXXVill,
toelaating van den Almagtigen Beftuurder der Hoorn-
Ondermaanfche Zaaken,een fchrikkelyke Land- STUK
plaag kan worden,
(6) Myt » die bet Agterlyf van agteren gekar- … Vk
Sang ui
teld „ het Schildje ovaal en eenigermaate fuzes.
Bloedzuie
Ee den Staart in drieën VET ger.
deeld beeft.
Of deeze, die de Fatebucu der Brafiliaanen
kon zyn, meer den nevensgaande bynaam ver-
dient dan de voorgaande , zou men , met reden,
mogen twyfelen. Zy heeft de Voorpooten ,
digt aan het Lyf , met korte Spooren, volgens
de Waarneeming van RorLANDER, die deez
Soort in Zuid-Amerika ontdekt heeft, verfchil.
lende van de Patattes-Luizen meer in gedaante
dan in eigenfchap. Zy zuigt het Bloed uit de
Beenen van Menfchen, die in ’ Land gaan
wandelen, en kan daar naauwlyks uitgetrok-
ken worden.
(7) Mye, die Klootagtig Hyrond is, meteen _ vi.
ronde Vlak q ee,
x van agteren en de Sprieten pa ot
geknodst. Hondsluis,
Dee-
(6) Hcarus Abdomine poftice crenato , Scutello ovato fab.
fulvo, Roftro tripartito. S/f, Nat, XIE. Jatebucu, MARGGR,
Braf, 245.
(7) Acarus globofo . ovatus , maculâ bateos rotundâ , Anten.
gis clavatis, Baun, Suec, 1967. Scop, Carn 1057. ALPR»
Inf. 550. RAY. In/,1o. ERISCH, Jn/, V. T, 19.
L, DEEL. XIIL Sryx* bis
Vv.
AFDEEL.
LXXVill.
Hoorp-
STUK.
95 BESCHRYVIENG:! WAN
Deeze Soort van Teken, die men in Swees
den Flott noemt, is by de Ouden bekend ge-
weest onder den naam van Aicinus, wordende
by de Grieken Kroton geheten, volgens ALpro.
VANDUs. Zy wisten, naamelyk, dat dit Dier
de eigenfchap der Bloedzuigeren hadt; doch
zy dwaalden daarin, dat zy meenden, dat het
geen opening had tot ontlasting van het inge-
zoogen Bloed, en dus, zig vol gezoopen heb-
bende , zonder Voortteeling moest fterven,
De afbeelding , immers, en befchryving van
zulk een Infekt, door ons elders gegeven (*);
toont het tegendeel. Men vindtze op de Hon-
den meest, doch ook op het Rundvee en de
Schaapen, in ons Wereldsdeel. Men agt, dat
zy deeze leelyke Infekten ui de Bosfchen be-
komen, en dus zou het in aart, misfchien ,
niet veel van de gedagte Amerikaanfche ver-
fchillen.
Op een van myne doode Westindifche ge-
vlakte Adderflangen , heb ik een dergelyk In-
fekt vinden zitten, ’t welk volkomen naar een
Blaasje geleek, ter grootte van een kleine Erwt,
en zig niet , dan toen ik het'er uitgefneeden had,
in zyn waare Geftalte vertoonde. De Kleur
was bruin, en dus zou het met de gedagte A»
merikaanfche Boschluizen meer overeenkomst
fchynen te hebben dan met onze Tekken, die
geel.
(*) Zie het IX, DEFL der Uitgezogse Verhandelingen y
bladz. 348. PLAAT LXe Fig. 5-7
D ES IM rr Ff IEEN. 123
astig wit zyn; indien dezelven niet, door het RENAME
inzuigen van Bloed opzwellende, ook derge- Lxxvir.
lyke Kleur verkreegen. Doktor Scororr geeft Ho
ook een Roestagtig bruine Kleur aan de Ér- %
ropifche Tekken, en zegt dat de Leedjes van
derzelver Pooten ruig zyn. Indien LINNZts
door geknodfte Sprieten die Deelen meent ;
welke in gedagte afbeelding met de Letteren
a a zyn aangeweezen ; zo is deeze benaaming
wat oneigen. ;
Op een Zee-Schildpad heeft de voorgemelde
Ítaliaanfche Heer een Tek gevonden, die inde
agteríte deelen van aat Dier, op dergelyke
wyze, vast zat, als de gewoone Tekken aan
of omtrent de Ooren der Honden. Dezelve
hadt het Lyf Eyrond en bruin, met cen O-
ranjekleurigen rand; van agteren geftreept, met
agt Streepjes , onder met een Stipgetekend. De
grootte was omtrent als die van een gewoone
Weegluis (*).
(8) Myt, die de Pooten van bet taweede Paar yr,
zeer dik heeft. Crasfiptse
ê Dik: pool,
In fommige Tuinen van Sweeden is dit
Infekt gemeen , onthoudende zig op de Aarde,
foopende heen weer , en men vinde ’er dikwils
verfcheidene by een. De grootte is als een
kleine Vloo: de Kleur Kastanjebruin. Het
heeft
(*) Entomol, Carniolicas p. 537,
(8) Acarus Pedibus fecundariis crasfisfimis, Fawaz, Sue
5969.
Ie DEEL. XII, STUK,
124 BESCHRYVING VAN
V. _ heeft de Dyén van het tweede. Paar monftreus
ARDEEL dik en Schaaragtig ‚dochdun uitloopende gelyk!
Hoor de anderen: het welk die Pooten zeer wanftal-
*_tig maakt, welken het om te vatten of te gry-
pen, en geenzins om te loopen gebruikt; zyn-
de het end van de Schaar ‚ten dien einde, buig=
zaam,
„5, (9) Myt, die het Borsifluk kruiswyz’ hoekig,
€ perte É
Zionis. de Pooten genageid en langer heeft dan
Vledermuie
zen-Luis. bet Lof if
" Ik begryp niet, hoe men de af beelding en
befchryving van de Vledermuizen-Luis, door
FriscH, overeen zou kunnen brengen met dee-
ze Kenmerken: want, volgens dien Autheur ,
zo wel als volgens Doktor Scororr , heeft de-
zelve het Lyf rondagtig, op de Rug als met
Bloemen-Werk getekend, waarvan het Stam.
metje in het Snuitje uitloopt , zonder eenig
blyk van Borstftuk, Bovendien zyn de Poos
ten aan ’ end ftomp , en ieder als met een
Zuiger voorzien, geenszins genageld, maar
volmaakt gelykende naar de af beelding en be-
fchryving, welke de Heer BAKER van de Luis
van den Vledermuis heeft aan ’t licht gegeven
C*). Deeze Heer. merkt aan, dat de Vle-
der-
(9) Acarus Thorace angulato = cruciato, Pedibus unguiculatis
Eorpore longicribus. Faun, Suec. 1941. fub Pediculo, Acarus
Vefpertilionis, SCOP. Carn. 10593. FRISCH, In/. VIL Te 7.
(*) Nuttig gebruik van °t Mikroskoop. Amfterd, 1756, Ple
XV. p. 41ê.
NEA ML vr: BIN, 125
dermuizen-Luis de eigenfchap heeft, om de, V.
Pooten agterover te flaan, en dus, met den en
Buik om hoog, als op de Rug,te kunnen loo- Hoorp.
pen. Ook fchynt Frrscr iets daar van waar- ee
genomen te hebben : want, als zy moede wor-
den, zegt hy , rekken zy de vooríte Voel-Poo-
ten in de hoogte. Men moetze niet in ’t Haair
zoeken , maar aan de Wieken der Vledermui-
Zen.
(ro) Myt, met de Dyën, van bet derde Paar,
XxX.
brie se Paflerinuúse
witermaate dike de 5
Luis,
De afbeelding van deeze, onder den naam
van Spreeuwen-Vloo , door Rerpi, welke
LinN=us zo flegt oordeelt, is inderdaad veel
overeenkomftiger met die, waarvan DE GEER
de afbeelding gegeven heeft, dan wederom
die van BAKER, welke op deeze Soort thans
aangehaald wordt ; hoewel LiNNaus haar niet
gezien hadt. Dat Luisje, ’t welk de gedagte
Kenmerken heeft, is door den Sweedfchen
Kamerheer gevonden op een Vink en zeer dui-
delyk, by ongemeen fterke vergrooting , afge-
beeld, terwyl het, op ‘t bloote Oog , naauw-
Iyks zo groot was als een Stipje. Debefchry.
ving en af beelding van dit monftreufe Infekr ,
uit
(ro) Acarus Fernoribus tertiis taslisenis, Faun. Suee. 1970,
Der GEER ACf. Stock. 1740, p 351. Te Ie É. 2, RED. Viv. Tab,
II. f. 4. Acarus Vefpertilionis, GEOFER. Par. 11, P. 627, Pedi
eulus Vefpertilionis. BAKER, Jdierofi. Te 15e
1, DEEL, XII STUK,
tes BEscCHRYyYYVrINeC" Pan
Vv. uit de Stokholmfe Verhandelingen ontleend , is
ÄrFpeEt. E S ’ 5 s
zxxviu, thans in ‘t Nederduicfch uitgegeven.
pe (rr) Mye, die de voorfle Pooten zeer lang en in
XI geduurige beweeging heeft.
Jfetatoe
soa Op de Paddeftoelen , en overzulks op Schas
poot. duwagtige plaacfen , komt dit Diertje voor,
het welk de grootte maar van een Neet heeft,
zynde witagtig geel van Kleur , en hebbende
de voorfte Pooten langer dan de anderen , van ge-
daante als Voelers of Sprieten, die het onder
’t loopen geduurig beweegt. Men mag deeze
dan, te regt, Voelpooten noemen , gelyk FriscH
die van de Luis der Vledermuizen.
Op de blaauwe Meezen is, in Italie , een
Myt gevonden, die, integendeel, de Agter-
fte pooten veel langer dan de anderen hadt , en
het voorfte deel des Lyfs byna vierkant , wor-
dende, deswegen, Springhaan-Myt getyteld.
Op de Kraaijen, wederom, werdt 'er een ge-
vonden, met het Lyf van agteren tweehoor-
nig, en niet grooter dan een Stofje Snuiftabak.
Op de Spechten, Lysters, enz. wederom an-
deren (*), die, ’t zy men ze Luisjes noemen.
wil of Myten, wel waardig te onderzoeken zyn,
en , wegens haare kleinte, zeer fraaije Voorwere
pen voor ’t Mikroskoop uitleveren.
(12)
(11) Acarus Pedibus primis longisfimis motatoriis, Fass,
Duec. 1971.
(*) Entom, Carniel, Pp. 388.
B EM BEM. 127
02) Myt, die de twee voorfle Pooten langer , kon
en niettemin tot loopen dienfbig „ bet Ee
OE
ig beeft.
Apterlyf van agteren vweeboornig heef! en
Aan de Stammen der Pynboomen, in Swee- , shi
den, is deeze Soort gevonden , die klein is en EM
rood, hebbende aan het Agterlyf twee Hoorn. agtige.
tjes, als de Plantluizen.
(13) Myt, die zwart is, aan de zyden met En
een foort van zwarte Dek/childen. tratus
Tor-agtiges
Onder Steenen is deeze door den Heer
KALM waargenomen , zynde naauwlyks zo
groot als Papaver-Zaad, en, door ’t Mikros-
koop gezien, van een zonderlinge gedaante.
(14) Myt, die doorfthynend roodagtig is, met xiv,
p) Telarit Sa
eene bruine Plak, avederzyds, aan ’t Ág- Spinder.
terlyfe
Deeze Soort is zo wel in Sweeden, als door
Doktor Scororr in Karniolie, en door Geor-
FROv omftreeks Parys, waargenomen. De laat-
fte geeft ‘er zelfs den zwierigen naam van
| Herfst-
(re) Acarus Pedibus primis longioribus curforiis, Abdomie
ne poftice bicorni. Faun. Suec.” 1972,
(13) Acarus ater,lateribus nigro fabcoleoptratis, F. Suec. 19758
(14) Ararus rubicundo-hyalinus , Abdomine utrimque
maaculâ fufcâ Faun Suec. 1212, 1196. SCOP. Carn. 1075.
Acarus fufcus Autumnalis textor, GEOFER, Paris, IE.
p.
1. DEEL, XIII STUKs
Ad
ArFDEeL.
LXXV III,
Hoor p:
STUK.
at Fils de
ia Vierge
Herfst.
Braaden:
28 BeESsScHEyviNe VAN
Herfsteweever (*) aan, en meent dat die Drate
den, welken men in de Herfst door de Lugt
ziet vliegen of ook de Velden bedekken „ het
werk van deeze Myten zyn en niet van
Spinnekoppen. Het Gemeen, zegt hy, noemt
dezelven Draaden van de Maagd *, dat is, zo
ik denk, van de Lieve Vrouw. ’t Is buiten
twyfel dat gene, * welk men in Engeland
Gosfamer noemt , en fchadelyk voor het Vee
zou zyn , maakende , inzonderheid , de Schaa-
pen of Lammeren ongans. Dat woord wordt
van Gosfypium , ’t welk Katoen is, afgeleid ,
en gedagte Draaden, waarvan men ‘geheele
dodjes kan verzamelen , zyn, inderdaad, Ka=
toenagtig Men vindt, zegt hy, in de Herfst
ss Cikwlls de Bast der Boomen, voornaame-
ss yk aan den Noordzyde van den Stam, be-
‚> dekt met fyne Draadjes , dië “denzelven
> Zlad en glinfterend maaken. Deeze Web-
>, ben, die van zulke kleine Infekten krie-
len en het werk derzelven zyn „ worden
dikwils door den Wind in de Lugt weg-
gevoerd , en men zietze in groote veelheid
_ nedervallen op de Velden en Tuinen. On-
„ der alle Myten is ‘er geene, die Draaden
„ Ípint, dan deeze:. |
De ongemeene kleinheid van deeze Infek-
ten, die met het bloote Oog naauwlyks zigt=
baar
(*) Le tisferand d'Automne, Hift, des In/. onw, Pariet
ToM, II, p. 626.
Pp KM oer ren. 129
baar zyn, kan gelegenheid hebben gegeven, V.
omze voor vliegende Spinnekopjesaan te zien; ge- ee
Iyk Laster van de zodanigen, door hem waar: Hoorp-
genomen, aan Ray fchreef : berigtendedat hySTEX-
die Webben zelfs, op een zeer hoogen Tooren —
zynde in ’t Graaffchap York, boven hem inde
Lugt had zien vliegen. Onder aan de Bladen
der Lindeboomen en aan die van andere Plan-
ten, ziet men, in de Herfst , dergelyk Spinzel
menigvuldig: het welk in de Winterhuizen cot
groot nadeel van de Planten ftrekt , die ‘er fom-
tyds door verftikken en verflenzen, zegt LIN»
NAEUS.
(rs) Myt, die de zyden eenigermaate kewabbig, st
. 270e
de vier agterfte Pooten zeer lang, de aast
Dyënen Kop Roestkleurig en bet Agters
Iyf met Borflelig Haair bezet beeft.
Iemand, die ooit de Kaasmyt, welke de ge-
woonfte en gemakkelyk te bekomen is , met een
Mikroskoop befchouwd, of de af beeldingen „
welken ‘er van aan ’t licht gegeven zyn, ge-
zien
(15) Acargs lateribus fublobatis , Pedibus quatuor pofticis
longisfimis , Femoribus , Capiteque ferrugineis, Abdomine
Setofo. Faun, Suec, 1975.
Farinz, Scabtei,
BLANK. In/;Tab, XIV. fig.A,B‚ | SCHENK. Ob/. 626.
LEDERM. Mier, 68.T. 33. f, 2e |BONANN. Mficr. fig. 1138
BONANN, Micr. f, 112. ALLEN. Comp. XI. 6. 8,
Lreuw.Epif?.77.T-370,f.9,10,| ACF. Anglic, N. 283,
Rivin. Prur. 18. f. D-L. Rivin. Prar. 18.f. A, Bo
E‚N.C.Dec, 2. Ann.ro. App.34.| AE. Lipfs 1682 Pe 319e
I, DEEL» XII, STUK, Nid
Vv.
'AFDEEL,
LXXVIII.
Hoorp-
STUK.
rgo BESCHRYVING VAN
zien heeft, zal niet kunnen nalaaten zig &foo«
telyks te verwonderen, over de hier opgege-
ven Kenmerken van deeze Soort, die in alle
opzigten , byna, van de weezentlykheid der
zaak verfchillen. De Kaasmyt, die men ook
fomtyds in het Meel en andere eetbaare Waa=
ren vindt, heeft het Lyf van agteren dik en
rond, naar vooren dunner en aan den Kop
fpits toeloopende, zonder eenige Kwabbigheid
op de zyden. Zy heeft agt Pooten, die ruig
en byna gelyk van langte zyn. De Kleur van
het Diertje is egaal en byna doorfchynend geel-
agtig. Het eenigfte, dat met de opgegevene
Kenmerken overeenkomt, is, dat zy het Liyf
overal bezet heeft met lange Haairborftels.
Zodanige Infekten , voor ’t bloote Oog
naauwlyks zigtbaar, zyn het, die men in on-
ze Taal Myten of de Myt , in ’t Fransch Mi-
tess Sirons of Ciron, in Italie Ciro of Syro, in ’t
Engelsch Meat of Mite , in ’t Hoogduitsclr
Mübe noemt 5 in Sweeden Mabl, Dewyl de
voorfte Pooten zeer klein en digt by den Kop
zyn,zo hebben fommigen, naart fchynt , maar
zes Pooten aan dezelven waargenomen; gelyk
dit blykt in de af beelding van LEDERMULLER ,
die veele Myten van het Meel van Spelt, by
elkander „ vergroot voorftelt: want het zou
zonderling zyn „ dat ’er een zo weezentlyk
verfchil plaats had, in Diertjes , anderzins van
denzelfden aart en eenerley Lighaamsgeftalte.
Die Autheur , wel is waar, erkent , dat de
My-
DEM rf BOND 13f
Myten van de Kaas verfchillen van die men, V.
aan Varkens-Blaazen , in Ryst en aan de A- en
tnandelen vindt; doch het verfchil is niet groot Hoorn
genoeg om byzondere Soorten, gelyk hy zegt, Ann
daar van te maaken. Het eenigfte verfchil dat
de Engelfche Heer Power, die ookagt Pooten
aan de Myt geeft , met die van Moutftof en
en Haveren-Meel vondt, wasdat deezelaatften
met meer en langer witte Eorftels , voornaa-
melyk aan ’t agter-end, bezet waren, en wat
vlugger dan die van de Kaas. Op de Vygen
hade hy ‘er, wel is waar; gevonden , die naar
Tortetjes geleeken, aizo zy mdar zes Pooten
en twee Voelers aan den Kop, met twee lange
Sprieten daar boven hadden; doch het is zeer
bedenkelyk, of die Voelers ook de twee voor-
fte Pooten en de Sprieten Haairborftels kunnen
geweest zyn , welken LEEUWENROEK , op fom-
mige Myten der Vygen, veel langer, dan op
eenige andere Myt , heeft waargenomen. Zy
waren traager en logger, zegt Power, dan de
Myten van het Meel en hadden geen Borftels;
hoewel hy ook fommigen op de Vygen gezien
hade, vol van witte Borftels en van gedaante
als die in Haveren-Meel. Deeze noemt hy de
gewoone Myt, welke hy ook gevonden hadt
in Hooy, in het Stof dat van gedroogde Wor-
telen valt, erize (*).
Groo-
C*) Microftopical Obfervations, Lond. 1664, pe 154
1, DEEL: XIII, STUE4 la
132 BESCHRYVING v AN
V,
ÄFDEEL.
LXXV HL
Hoorp-
STUK.
Schurft-
diertjes,
Grootelyks is hiervan in gedaante verfchile
lende dat Diertje, het welk fomtyds in de
blaasjes van Schurft of ruidigheid der Huid
gevonden wordt, en veel meer overeenkomst
met een Platluis heeft. De enkele befchou-
wing der af beelding van den Italiaanfchen Dok=
tor BoNoMus, die deeze Schurftdiertjes eerst
fchynt ontdekt tehebben, door BoNANNr , hier
aangehaald, welke de Heer BAKER, in zyn
Werk over de Mikroskoopen , overgenomen
heeft, toont dit verfchil genoegzaam (*). Ook
fchynt het tegenftrydig , dat de zelfde Soort van
Infekten in ’t eene geval geheel droog en open ,
in ’t andere geval geheel nat en beflooten; in
% eene geval troepswyze, in ’t andere geval
geheel eenzaam en op zig zelf alleen: in’teene
geval zeer week van zelfftandigheid , in ’t an-
dere zo Korftagtig hard zou zyn, dat menze
tusfchen de Nagels knippen kon, gelykerwys
de Neeten der gewoone Hoofdluizen: het welk
van de Schurftdiertjes verhaald wordt, wel-
ken BoNANNI, die zekerlyk een goed Waarnee=
mer was, zegt, met zyn Eigen Oogen zodanig
waargenomen te hebben , als zy door Bono-
Mus, hier boven gemeld, in overeenkomst met
zyne Figuur 113, en nagenoeg met die van BA=
KER, Fig. o, a, zyn afgebeeld. Indien ook
deeze Schurftdiertjes aan ’*t Menfchelyk Lig-
haam
C*) Zie het Mikroshoop gemakhelyk gemaakt. Amfterd, 1744e
Plaat Xlll Fig, 2 en Fig. 5e
KW EML TIE NM 138
haam kwamen uit Meel, wanneer eenig Lig- Ve
haamsdeel met hetzelve beftooven wordt (*) ; AEDEEL:
zo zou die haatelyke eigenfchap al van over- Hoorp-
lang hetmisbruik, vande Poeijer, diedebloem *7P&
en dus het edelfte van ’t gemalen Koorn en
wel van de T'arw is, zo overdaadig tot enkele
grootschheid en wellust weg te fmyten of nut-
telooste maaken, uit de Mode gebragt hebben.
Hoe dikmaals , immers, gebeurt het, dat men
die Poeijer Jaar en Dag, en op allerley broei-
jige warme plaatfen, in de Doozen laat , zon-
der dat de Dames ooit , door zig het Aange.
zigt, den Hals, den Boezem of de Handen te
poeijeren , met dit zo haatelyk Ongemak bezet
raaken , dat dikwils door uitwendige Middelen
niet te geneezen is (Ì)e
Ik-heb dus de redenen omftandig voorgefteld,
die my doen twyfelen, of het wel zo vast gaats
als elders gezegd wordt , dat de Myten van
het Meel de zelfden zyn als die Diertjes , wel-
ke
(*) si Mater aut Nutrix infantem Farinâ Cereali, in qua
Acari fepiffime habitant, adfperferit, Infans in ea parte pris
mo,êc toto tandem Corpore, Scabie laboravit, Aman. Acad,
III. Pe 333e
(Ì) Waarom deeze Kwaal door inwesdige hulpmiddelen
nooit te geneezen is, ftaar ’er in t gedagte Werk van BAKER
bl. 170. Ik heb reden om dit om te keeren; dewyl het be=
kend is, dat 'er dikwils inwendige Middelen vereischt wore
den, om de Schurft te geneezen. Vergelyk hier mede de
Waarneeming vau SCHENKlIus, Obferv, Jed, Francof. 1600»
in Oêtavo, op de aangehaalde pag, 676; alwaar ik niet vind
dat hy van Diertjes , die de Schurft veroirzaaken zouden;
Ípreekt.
1, DEEL XIII, SrUK. Ig3
„AV
ÁFDEEL.
TEXX VLK
Hoorp-
STUK.
134 BESsSCHRYVING VAN
ke de Schurft veroirzaaken (*). LINNZuss
wiens Discipel AveriN, uit Dalekarlie, dits
onder zyne Voorzitting, verdedigt hadt , zegt
niettemin thans voorzigtiger : „‚ tusfchen de
2) Myten van het Meel, die van de Schurft s
van de Teering en van de dubbelde anderen-
2» dagfe Koorts, heb ik tot nog toe naauwljks
s» Ander verfchil gevonden, dan het gene uit
»‚ de plaats ontftaat, waar zy voorko-
>> men” (f). Zyn Ed. heeft dit een weinig
verzagt , hebbende in de Tiende Uitgaave: ftel-
liglyk verzekerd gehad , dat hy ’er geen ander
verfchil in had gevonden (4): des men zou
mogen denken of zyn Ed. ook daaraan begon te
twyfelen, doordien hy reeds een weezentlyk-
verfchil, tusfchen de eerstgemelden en die van
de Roode-Loop, had waargenomen, welke te
vooren daarmede gelyk gefteld waren. Kan
men ‚ nu, niet met reden zeggen, dat hy te
oppervlakkig en veranderlyk is in alle zyne Werken,
gelyk de Heer Camper verzekert ($)? Zyn
Ed. immers ‚diende verklaard te hebben , of de
Tees
(*) Acarus, qui Farinam effcetam facit, idein eft cum A«
caro humano fubentaneo, „drzoen. Acad, ut fupra.
(+) Inter Sirones Faring, Scabiei, Phthifeos , Hemitritzi,
wix etiamnum reperi alias differentias, quam a loco petitas.
Syft. Nat, XII. p. 1024.
(1) Inter Sirones Farine, Scabici , Dyfenterie Hemierie
tzi, non reperi alias differentias, quam a loco petitas. Sy/%
Nat. X. p. Ó17. i
($) Verband, over de Leverwormen van het Vee, Landb, Ie
Stuk. p. 398. é
DES Mr ven & Ne 135
eering en gedagte Koorts, anders dan een wy,
gevolg van Schurft, in ’t algemeen ook door aL
bij XXVIII,
dergelyke Diertjes worden te weeg gebragt: Hont
« STUK. =
(16) Myt, die bet Agterlyf flomp Eyrond en
van agteren met vier Borflelijes heeft ,Laëis.
„ Melkmyt.
zo lang als ’t Lyf en neergeboogen.
Veelen zullen, in de uitfpraak , weinig on-
derfcheid tusfchen Melkmeid en Melkmyt maa-
ken, dat egter, hier, een groot verfchil geeft,
Door dit Infekt verftaan wy een Diertje uit het
Geflagt der Myten, het welk zig in oude Room
van Melk en in de Melkvaten onthoudt ; heb-
bende het Lyf Glasagtig doorfchynende, van
agteren zeer ftomp , met vier Borftels, die on-
der ’t gaan nafleepen. De Bek en Pooten van
hetzelve zyn Tegelroodagtig.
(17) Myt, die de Pooten met twee Borflels, zn
bet Agterlyf, dat Eyrond is, van agte sie,
ren met wier Borflels heeft, die waterpas Reloop:
| Diertjese
loopen en zo lang als ’t Lyf zyn.
Aangaande dit ftuk, ’t ‘welk veelen vreemd
zal voorkomen;breng ik hier woordelyk te berde ,
IC EEN
_ (16) Acarus, Abdomine ovato obtufo, poftice Setis quis
tuor longitudine Corporis, declinatis. 6/7, Nat. XlL.
(17) Acarus Pedibus Setis duabus; Abdominis ovati pofticg
Setis quatuor, longitudine Corporis, horifontalibus, Sy//, Nat
Xl,
1. DEEL, XIII. STUK, TA
a
Vv,
Apzer.
LXXV II.
STUK,
136 BESCHRYLYVING v AN
%%
geen gezegd wordt in een Verhandeling over
de leevende Puiften, die door den Heer Nvan-
Hoorp- DER van Calmar , in ‘tjaar 1757, te Upfal , onder
de Voorzitting van LinNzus is verdedigd (*)e
2
53
53
23
95
59
s, De regeerende Roode Loop is een inwen-
dig Schurft der Darmen; gelyk de Ontlee-
ding der Lighaamen van Menfchen, die aan
deeze Kwaal geftorven waren , heeft aange-
toond. Dat dezelve door befmetting van den
Afgang en gemeene Sekreeten voortgeplant
worde, ftaat by geen ervaren Geneesheer in
twyfel. BaARrrrHorinus heeft reeds verhaald,
hoe een Deensch Doktor, in de voorgaande
Eeuw, te Helfingburg , meermaalen met de
Roode Loop bevangen zynde geweest, ein-
delyk waarnam, dat zyne Uitwerpfelen der
Darmen met kleine Diertjes, die weezente
lyk leefden, doch zig naauwlyks kenbaar
beweegden , vervuld waren. In dit opzigt
kunnen wy niet voorby, hier een Waarnee-
ming te plaatzen , door welke dit {tuk groo
telyks wordt opgehelderd.
„, Nu vier Jaaren geleeden kreeg de Heer
ROLANDER, «die in de kost was by den Ed.
Heer Voorzitter, de Roode Loop. Hy
werdt 'er met Rhabarber en verzagtende
Middelen, op de gewoone manier, van ge-
nezen; maar, agt dagen daarna, kreeg hy
ze weer, en werdt wederom genezen,
‚> Toen
(4) Ameen. Acad, Vor, V. Pe 92g SC BL Sa, ab tie
Kijo Exantbemata viva,
DESM f TE N. 137
„> Toen hy , agt Dagen daarna, ten der- Vv.
9, denmaale met die Kwaal bevangen werdt, EE
„ Onderzogt men naauwkeurig naar de oir- Hoorp-
„, Zaak, dat dezelve hem dus in ’t byzonder*Tö&
„> overkwam; terwyl alle de anderen van het
>, Huisgezin, die een zelfde Levensmanier en
‚ Tafel gebruikten , gezond waren. De
‚, Heer Voorzitter raadde den Patient, die
„, voornaamelyk zig toeleid’ op de Infekten-
s, kunde, dat hy zynen Afgang onderzoeken
> Zou , op dat het met meer zekerheid bly-
ken mogte, of de Waarneeming van DAR-
>> THOLINUS golde, dan niet. Dit gedaan
s, hebbende zeid’ de Patient, dat hy ‘er mil-
s lioenen van Diertjes in gezien hadt, die,
> volgens zyne naauwkeurige befchryving ;
„> Myten waren, en wel naast gelykende naar
;, die van het Meel. Sommigen gaven dan de
> Schuld aan zyn drinken by nagt: want , on-
3, der den Maalryd niet drinkende , was hy
„> gewoon eenig dun Vogt, om de dorst te
> lesfchen , by zig te houden. Die oirzaak, eg-
‚> ter, fcheen niet genoegzaam, tot dat hy,
5, den Beker van Geneverboomen-Hout, wel-
> ken hy daartoe gebruikte, befchouwende ,
s» daarin , tusfchen de ribbetjes „ een wit ftree-
s> pje ontdekte, ’t welk naauwlyks zigtbaar
»> was met het bloote Oog, maar, met een
s, Vergrootglas bekeeken zynde, bevondt hy,
> dat dit witagtige niets anders was dan eene
„ ontelbaare menigte van dergelyke Myten ,
E, DEEL, XIII, STUK, is 2 als
33
138 BESCHRYVING =VAN
__V. … alshy in zyn Afgang gevonden hadt. Hy
BEDEEL „, nam verder waar, dat deeze Diertjes ‚ door
Hoorp- „ het gieten van Drank in den Beker, niet van
STUK, _„ plaats veranderden; maar dat zy, omtrent
s» middernagt , hunne plaats verlaatende, aan
‚> de oppervlakte kwamen, waarfchynlyk om
Aas te zoeken; alwaar zy tot tien Uuren
‚, ’s morgens bleeven, en dan wederom naar
s, de voorige plaats terugkeerden. Deeze My-
‚> ten op een vogtig Schyfje geplaatst hebben=
„, de, bevondt hy, dat zy weinig aandoening
‚, hadden van verfcheiderley bygeftorte Vog-
9, ten, en zonder nadeel door de Olie liepen ;
2, maar Brandewyn deedt hun kwaad, en nog
, meer de Tinêtuur van Rhabarber, * welk
„ inzonderheid merkwaardig is, Dewyl de
„, Rhabarber, gelyk men weet, een byzonder
„, Geneesmiddel is voor de Roode Loop, en
‚… de fcherpbladerige Patich , zeer naa met de-
‚> zelve verwant, een gewoon hulpmiddel
tegen de Schurft; zo vinden wy hier de re-
», den van die overeenkomtftigheid,
s De Diertjes bleeven aanden Beker , fchoon
‚> met warm Water ‘driemaal afgewasfchen
» Zynde of uitgefpoeld, hardnekkig hangen.
…‚ Hy vondt dergelyken, vervolgens, dikwils
„‚ aan Vaten daar Zuure drank in was , en on-
„ der aande Stoppen der Biertonnen. Hierom
„> zou men vermoeden mogen „ of niet die
„> Roode Loop, waar mede de Landftreek van
„a Schoonen , Gyinge genaamd , byna ‘jaarlyks,
„> ten
BEM YOT EM 139
Ni
» ten tyde van den Oogst, gekweld wordt, … V.
z> Zo wel als die, waarmede de Legers ge. „AFDEEL,
»> Plaagd zyn, uit de zelfde Soort van Î Myten , Hoor.
s Zig in Zuure Drank verfchuilende , en dan STEE
», door den Afgang, op een befmettende wy-
9) Ze, voortgeplant wordende, afkoinftig zou
„> kunnen zyn. Om de zelfde reden , mooglyk,
was den Ifraeliëten, onder ’t Oude Testa-
ment, aanbevolen , hunne Vuiligheid , zo
2, dra de uitgeworpen ware , met Aarde te be
lis dekken. Zou het voor die van Schônen en
de Soldaaten in de Legers niet beter zyn ;
Aarden en Metaalen Vaten tot den Drank
te gebruiken, daar deeze Infekten zig niet
zo gemakkelyk aan hechten? Onder ’t Ge
meene Volk , is al van ouds, het denkbeeld
geweest , dat men van Vogt, het welk de
geheele Nagt in de open Lugt geftaan hade,
het bovenfte moest afgieten , eer men ’er ,
op een nugter Hart, van dronk. Gedagte
Waarneeming leert ons, dat die Myten als-
dan in beweeging zyn, en dus zal de On-
dervinding zulks voorgefchreeven hebben.
Door het drinken van verfehaald Bier (*)
onftaat Buikpyn, welke een teug Brande-
wyn dikwils wegneemt; Ne een middel,
às de
Sis
33
23
9
23
33
23
2
53
(*) Ik voeg er by, Bier, dewyl ook de gedagte, dunne
Drank, dien ROLANDER ’s nagts uit zyn Houten Beker gea
bruikte, dan, zuur of verfchaald Bier fchynt te zyn geweest,
Lie Syft. Nat. Ed. XII,
Be DEEL: XIII. STUK,
i4o BESCHRYVING VAN
V. „dat naast aan de Rhabarber komt , in het
ÁFDEEL, ne
LXXVIII, 9o dooden van deeze Infekten”. |
Hoorb. De Roo-Loop Diertjes dan, aan wier be-
STUK.
XVIIL.
Exulce
TANS.
Myt van
Raazende
Schurft.
* Scabies
ferina
ftaanlykheid wy nu niet meer mogen twyfelen,
hebben, volgens LinNzeus, het Lyf Glasag-
tig: ieder Poot van agteren gewapend met
twee Haairtjes, het eene in ’t midden het an-
dere aan ’t end: het Agterlyf Eyrond, glad ,
met vier Borftelhaairtjes bepaald , die byna
langer dan het Lyf zyn, van elkander afftaan-
de, twee boven, twee onder,
(18) Myt met zeer lange Borftelagtige Pooe
ten, waarvan de twee woorflen kort
zyn.
In de Raazende Schurft * worden, zegt die
zelfde Autheur, de Myten moeielyker gevon.
den dan in de gewoone Schurft, en zy maaken
ook een andere Soort uit, die de Vier Agterpoo-=
ten tweemaal zoo lang als het Lyf heeft. Met
Moskeljaat, Sivet, Vrouwen-Gras (*), Kam-
fer, Olie van Berken-Bast , bewaaren wy
(voegt hy ‘er by) de Kleederen en Infekten -
Verzamelingen, voor de Myten ; welke Mid-
delen, ünwendig, ook met goed gevolg , om
dee.
(18) Acarás Yedtbus longisfimis Setaceis, anticis duobus
brevibus, Faun Suec, 1976.
(*) Gramen Marie Borufforum. Lors, PRUss. III. T. 26,
Hierocloë, GMEL, Sibe I. p‚ Io 1, Gramen paniculatum odora®
tus. BANE, Pin, 7. Prodr, 7. Holcus odoratus, LINNe
De Mrt es. 141
deezen uitflag, ingeflagen zynde, weder vitte … V.
dryven, voorgefchreeven worden. KEN
Gedagte Sweed brengt verder by, hoe dat ale “9050”
le befmettelyke Ziekten, byna, door deeze of
gene Autheuren , aan dergelyke Diertjes toe-
gefchreeven zyn, welken Lancius in de Ma-
zelen, Kircuerus in de Pest, HAUPTMANNUS,
naar Slakken gelykende, in de Venus-Ziekte;
SrcLERUS in de Blutskoorts - Puistjes, en ande:
ren zelfs in die van de Kinderziekte , meenen
gezien te hebben. Dan vraagt hy of de Kink-
hoest , welke overfpruitende is, ook niet daar uic
zou kunnen ont{taan; aangezien men die insgelyks
door Middelen, welke voor de Infekten doodelyk
Zyn, genezen heeft. LiNNgus oordeelt, dac
men hier. in te ver kan gaan , gelyk zeker
Fransch Aucheur , zegt hy , gedaan heeft , die,
alle Befmetting verwerpende, een geheel hon-
derdtal verzonnen heeft van Myten , en zig
dus belachelyk gemaakt by de geheele We-
meld),
(19) Myt , dié zwart is, met de buiging der _xix.
Dyén knoubelis, Genicila=
2 LUSe
Knobbel-
Aan doode Takken van Boomen onthoudt zig poot.
deeze Soort.
(20)
(*) M A.C. De, Gallus , Syffeme d'un Mledecin Anglois,
Paris. 1726 Oétavo. Male fapiens effinxit integram Centuriam
Acarorum, ridens Contagia , posteris ipfe ridendus. 59/2. Nac,
XII. p. 1025.
(19) Acarus niger , Femorum geniculis fubglobofis, Fau
Sues, 1977,
Kk DEEL. XIII, STUK
Tae BESCHRYVING VAN
Vv. (ao) Myt, die het Apterlyf platagtig , ruig
ATDEEL.
Ee eik en rood beeft , van agteren flomp , met
Hoorp- de voorfle Schenkelen bleeker, |
STUK.
„it Van de Kust van Guinée is deeze onlangs,
zaêbo- « e
sigs ten dienste van de Verweryën , begonnen aan-
Vérw-Myt, gebragt te worden, zegt LinNzus. Zy heeft
het Lyf van grootte als de Tekken , de ge-
ftalte en Kleur van de Aardfpinnetjes , hier
volgende , en is, over ’t geheele Lyf, onge-
meen ruig. De Bek beftaat uit twee roo-
de Klaauwen. De vier Voorvoeten , voor-
waards gekeerd , zvn een weinig bleeker dan
de Schenkelen.
OET. Ld 1) Myt, die het Agterlyf Bloedrood, zi en
Aguaticus, À ss: Sa
ne ee ruig , van agteren Jtorip heeft 3 in %
terfpinne- Water leevende.
tje.
Tot dit Geflagt behooren zekere kleiné
Bloedroode Infekten , die zig voor het bloote
Oog ‚ wegens de figuur van ’t Lyf en van de
Pooten , als Spinnetjes vertoonen. Men vindt-
ze in vogtige Aarde en in 't Water, dochdee-
ze laacíften moeten , zo men waargenomen
heeft, van de anderen onderfcheiden worden,
de wvl
(20) Acarus Abdomine rubro depresfiufculo hirfato, poftie
ce obtufo; Tíibiis anterioribus pallidioribus. Sy/?. Nat. XII
(21) Acarus Abdomine Sanguineo depresfo , tomentofo ,
postice obtufo; aquaticus, Faun. Suec. 1678, GEOFFR. Par,
il. p. 625. N. 8. FRISCH, In/. Vill. Tab, 3, ROES. Suppl.
1, T. 25. SULTZ, In/. Tao f, 147,
MED EM YY rT E N, 143
dewyl die in’t Water niet fchynen te kunnen, V-
Jeeven. Deeze, die men Waterfpinnetjes bit sce
telt, zwemmen zelfs in de zoete Wateren enHoorps
leggen kleine roode Eytjes op de Water-Scor-*TU5
pioenen. F RIscH vondt zereeds in Maart, met
haar geheel uitgekomen Gebroedzel , in een fyn
Mos aan den Bast van Denneboomen , die in
° Water, reeds half verrot, lagen. Zy heeft
geen Borstftuk, gelyk hy te regt aanmerkt;
maar de Pooten zitten, even als aan de lang=
beenige Spinnen, naby den Kop of Smoel , aan
het ronde Agterlyf. Van deeze Pooten, wier
getal agt is, beftaan de agterften , zegt hy,
uit vvf Leedjes, waarvan de vier bovenfte,
ieder, op zyde, met drie dikke. Haairtjes zyn
voorzien. Dit kan haar, zo hy oordeelt , in’t
zwemmen van dienst zyn. De roode Kleur
komt van een taay Vogt, dat digt onder de
Huid legt en zig van het witte, dat uit het
Lyf komt , wanneer zy door drukking gekneusd
worden, affcheidt. Hy heeftze, eenige Maan-
den, in haar gewoone Mos en Rivier- Water , ©
in’t leven gehouden; daar hy dagelyks, ten
minften driemaal , eenig frisch Water by goot,
na dat hy een gedeelte uitgegooten hadt. De
grootíte was zo groot niet als een Linzen-
Zaadje. De Teelleden ftonden effen agter de
Pooten en de Voelers lagen over den Bek, die
alleen uit een Zuiger {cheen te beftaan. Hy
kon de Oogen met geenerley Glas ontdekken ,
en moest niettemin befluiten dat zy zagen;
IL, DEEL XIIL, STUK, „want
144 BESCHRYVING VAN
Vv. want eenig ‘fyn Meel als korrelsgewys op het
Aen Water ftrooijende, kwamen zy uit het Mos
Hoorp. van daan, Een vingen de neerdaalende deeltjes
STUK. op. Vervolgens, echter, kwamen de groot.
{ten zelfs, wanneer hy eenig Meel ftrooide,
niet meer te voorfchyn, het welk hy aan der=
zelver loomheid toefchreef, voorenaleer hys
gevallig, met een Mikroskoopglaasje, dat wel
twintigduizendmaal vergrootte, kwam te ont
dekken, dat in het Mos geheele Klompen za=
ten van jonge Waterluisjes, die zig met een
gewoon Vergrootglas als witte Stipjes vers
toonden, en dus kon hy met reden befluiten 4
dat de deeltjes van het Meel, door deeze In=
fekten, voor kleine Waterluisjes waren aange=
zien.
xx. _ (22) Myt, die het Agterlyf Bloedrood plat en
hin ruig, van agt jp beeft: in de Aar-
is es, van agteren flomp beeft: in de
RoodAard de leevende.
Spinnetje.
Dit zyn die roode Aardfpinnetjès , in En-
2 geland Tant of Faint genaamd, voor ’t welke
de Oflenweiders aldaar zo bevreesd zyn , vol-
gens Ray, dewyl men zig verbeeldt dat het
voor de Runderen een Vergift zy, dezelven
mec
(22) Acarus Abdomine Sanguineo depreffo tomentofo, poftice
retufo: terrefiris, Faun, Suec. 1979. SCOP. Carn, 1068. GEOFERe
Paris. II, pe 624, N. 7. Jt, Oeland, 84. List. Aran, f. 33e
Raj. Inf, AL, N, 58. BLANKe Inf, T.14, £. I, |
B E:M-r re w. 145
met het Gras in te flokken. Zouden het dan Vs _
ook die roode Diertjes kunnen zyn „waarvan nn
als de Oogst-Weegluis, in't Werk van BAKER, Hoorp-
de af beelding en befchryving gegeven wordt: °*PÉ
doch dan moest die Autheur ’er twee Pooten
te weinig aan gezien hebben. Deeze waren ;
in de Oogsttyd, ongemeen lastig voor de ge-
pen die in Engeland, alsdan in de Velden wan-
delen , inzonderheid voor de Dames, als in
derzelver Boezem gaande zitten, en daar een
fchrikkelyke Jeukt verwekkende ; zo dat dee:
ze Diertjes door den Wind in de Lugt fchee-
nen voortgedreeven te worden (*)).
De gedaante , immers, zweemt veel naar die
van dic ons roode Aardfpinnetje, ’t welk in
Sweeden Brüfró genoemd wordt, daar die van
Smâland de Waterfpinnetjes Qualfter heeten.
Beiden , naamelyk , zyn zy, wegens de
Kleur, zeer kenbaar , en volmaakt van eener-
ley geftalte: ja beiden als Fluweelagtig ruig
over ’t geheele Lyf. Inderdaad dit aartige
Diertje, ’t welk zo gemakkelyk te bekomen ÏS,
verdient, inzonderheid ten opzigt van de Oos
geng-cen nader onderzoek. Doktor Scororr
heeft reeds waargenomen, dat de roode Aard.
van de Warterfpinnetjes, door een Aschgraau=
we Kleur aan de zyden van het Lyf te heb.
ben, verfchillende zyn. Door GEorFrrovr
is cen zeer aartig bont Waterfpinnetje ,
Á vant
(*)- BAKER Nuttig gebruik van’e Miktoshoop, Amt. 575%
bladz, 405.
h DEEL XIL STUK K
146 BESCHRYVING VAN
V. van deezen aart , befchreeven ‘en afgee
Beorn, beeld:(+).
Hoorp-
stuk. __ (23) Myt, die het Asterlyf uitgezet rood, aan
dien, de zyden donkerer beeft.
Beffen-
Spinnetje, _Deeze komt zeer dikwils op het Geboomte
inzonderheid op de roode Aalbeffen en derzel.
ver Vrugt voor, loopende zeer fnel. Zy heeft
de gedaante van een Spinnetje, doch is onge
lyk kleiner dan de gedagte roode Aardfpinne=
tjes , en niet plat van Rug of niet gerimpeld
of ruig, maarglad en gezwollen van Lyf , met
eenige Haairtjes , hier en daar , en aan het
Borstítuk „ wederzyds , een zwarte Stip. Die,
welke Doktor Scororr , in Karniolie , waarnam »
was rood, met den Bek zwart, de Voelers en
Pooten ruig.
XXIV. |
Mafia _Ca4) Mye „ die bet Agterlyf ros , de agterfte
Vlieg- Pooten Draadagtig dun en zeer lang
Lusjes: heeft.
2 Woord Muftarum, dat men overal anders
leest, is, in de Twaalfde Uitgaave van ’% Sa-
menftel der Natuur, die ik met den aanvang
van dit Stuk gevolgd heb, veranderd in
_Mos-
(*) La Tique aquatique panachée, Planch. XX, fig. 7.
(23) Acarus Abdomine diftento rubro „ lateribus obfcuries
tibus, Faun. Suec, 1980, SCOP, Carn, 1074»
(24) Acarus Abdominerufo; Pedibus pofticis longiffimis ‚ Fie
Wfomnibus, Faun, Succ, 1981, GEOFER, Par, II. pe 6244 Ny Go
Pes M ren ES 14)
Muftoram, en dus zou de Soortnaam niets be- Se 5
tekenen kunnen, dan Mos-Myt: doch uit de rxxvir
aanhaaling van ’t Werk van Georrroy blykt, Ba
dat dit een Drukfeil zyn moet , hoedanigen er,
tot verwondering, en tegen het bekende
Spreekwoord (*) , veel meer en grooter in
deeze Uitgaave dan in de Tiende zyn.
Volgens de befchryving der Sweedfche Die-
ren is deeze Myt de allerkleinfte. Gedagte
Franschman noemtze oneindig klein (*). ge»
lykende naar een bruin Stipje , dat men voor
geen Infekt zou aanzien, indien men hetzelve
niet zagbeweegen. In ’t Derde Deel van Le-
DERMULLER, daar men de gewoone Huisvlieg,
met deeze Luisjes beladen , onvergelykelyk
fraay en groot vindt afgebeeld ($), wordt ge-
zegd, dat zy op de Rupfen ook voorkomen ,
doch alsdan rood, in plaats van heider bruin
zyn, gelyk opde Vliegen. Gedagte Autheur
neemt egter de twee lange agter-uicfteekende
Borftelhaairtjes niet voor Pooten, die hy ‘er dus
maar zes aan deeze Myt toefchryft. ’t Is on-
gelooflyk , zegt hy, welk een menigte daarvan
zig op een enkele Vlieg bevinden, die waar-
fchynlyk grootelyks geplaagd worden door
dit
(*) Ultima cura prudentior,
(Ì) Cette Mite oft infiniment petite, Een zonderlinge uit.
‚ drukking om een bepaalde grootheid te betekenen , daar men
dezelve, gemeenlyk , voor een onbepaalde kleinheid neemt.
(Ó) LEDERM Arsuse Microftopigue. Tom, El, Neem
‘3768. op ’t end,
1, DEEL, XII, STUK, K 2
V.
AFDEEL.
LXXV1II,
HoorFD-
STUK,
XXV.
Batatas,
Patattese
Luizen,
& Zie
bladz, 107.
148 BESCHRYYVING VAR
dit Ongediert. Dergelyke roode Myten heeft
men op de Spinnekoppen waargenomen , emdie
van de Hommelbyën , welke men Houtboor=
ders noemt, door RrFAUMUR afgebeeld (*)s
welke ’er zeer mede geplaagd zyn , fchynen
die zelfde gedaante te hebben. Is het dan wel
te verwonderen dat een Vloo, gelyk KireHe-
RUs zegt, ook Luizen heeft (+) 2
(a5) Myt, die Bloedkleurig is en ruuwagtig ,
met de voorfte Pooten zo lang als ’t Lyf.
Deeze geftalte hebben, volgens de Waar-
neeming van den Heer RoLANDER, de Infek-
ten, die men te Suriname Patattes- Luizen
noemt, welke derhalve van de Piques of Zand-
vlooijen verfchillende zyn *. Zy onthouden zig
in ’t Gras en loopen de Menfchen , die ’er door=
gaan , by de Beenen op , kruipende dan tusfchen
Vel en Vleesch, het welk een onverdraaglyke
Jeukt veroirzaakt. De genen , echter , die
blootsbeens , of zonder Koufen door het Land
gaan, zyn ‘er weinig van gekweld : daar de
Zandvlooijen , integendeel , zig gemakkelyk
hechten aan de naakte Huid.
(26)
(*) Inf. Tom. VI.PL V. fig. 8, 9e
{T) Power. Experim, Philofophye Lond. 1664. pe 20.
(25) Acarus Sanguineus fcabriufcnlus „ Pedibus anteriou*
bus longitudine Gorporis. Syffe Nat. Xll,
amw BoM:r ree mo 9
(26) Myce, die bet Agterlf rood en wederzijds v._
met twee boogroode Stippen beeft, en
In het geele Pluis of Bont der Hommel - Eep:
Byën, zal men dikwils een klein witagtig zeer xxvr.
vlug loopend Diertje vinden, dat, door het mp:
‚ Mikroskoop gezien, de gedaante van een Myt Byën-Myt.
heeft: hadt Doktor Power , voor meer dan
honderd Jaaren , reeds gezegd (*). Ik ver-
wonder my, dat LiNNzus dien Autheur niet
aangehaald heeft op deeze Soort van Myten ,
welke door hem van die der Vliegen afgezon-
derd is, en evenwel voorgefteld onder den al-
gemeenen naam van Myt der Infekten, die
kaale Vleugels hebben. Ook fchynt ‘er een
aanmerkelyk verfchil in de geftalte te zyn;
hoewel deeze ook uitermaate klein is en rood,
zo dat men de Oogen en Pooten met het bloo-
te Oog niet kan. onderfcheiden. Zy is rond
van Agterlyf , bly rood , met eenige Haair-
tjes , en heeft van vooren, aan de zyden ;
wederzyds een paar donker roode Stippen,
de eene voorlyker, de andere agterlyker ge-
plaatst. De Luis der Byën, uit Rrau-
MUR hier aangehaald, hadt maar zes Poo-
Een.
(27)
(26) -Acarus Abdomine rubro, lateribus punêtis binis coc.
cineis, Faun, Succ. 1982, REAUMUR, Jn/, V. Tab, 38, Fig,
Es 23 3e
(2) Zbiders, ut Cupra,
1, DEEL, XIII, STUG Kg
Vi
ArDEEL.
LXXVIlL
HoorD-
STUK.
XXVI,
Colesptra-
Z0r 4.
Torren-
Luisje.
PL. GC,
dig. 3e
150; BEsCHRIYVING ! WAH
(27) Myt, die ros is, van agteren witagtig,
Onder deezen tytel begrypen wy die Luisjes, _
welke op veelerley Torren en andere Infekten
voorkomen, en zeer veel naar de Kaasmyten
gelyken , doch grooter en voor het bloote Oog
als Diertjes kenbaar zyn. Op leevende Rhi-
nofter-Torren , en derzelver Kwatwormen ,
heb ik er zodanigen gevonden, naar één van
welken de vergroote afbeelding, Pr. C. fig,
3. , gemaakt is, welke grootelyk verfchilt van
de afbeelding van Friscu, die ‘er. Voorpooten
als Sprieten, en langer dan de Agterpooten ,
byna gelyk in de kleine Boktorretjes de Hoor=
nen zyn, aan geeft, noemende haar de lo0-
pende Luisop de Aard- en Mest-Torren.
Van deeze, zegt hy, zitten de Jongen Op
oude kragtelooze Torren, aan alle voegen des
Lighaams, gelyk Schubben by elkander; ftil;
maar de Ouden loopen geduurig heen en weer.
Zy hebben aan ieder Poot een enkeld fpits Na-
geltje of Klaauwtje, en tusfchen de Voorpoo-
ten een Snuit met een dubbelden zwarten Ste-
kel, om te zuigen. In de Jongen is de Rug
geheel wit en helder , doch in de Ouden wordt
zy bruin en krygt een witte doorfnyding-
Wanneer zy op een plaats komen, daar de
| Tore
(27) Acarus rufus, Ano albicanre, Faun, Suec. 1973r
SCcoP. Carn/”1064. GrOFF. Par. 1E. p. 623. N. 4. BLANK. Inf.
T, 14. É. H. FRISCH, In/. IV, T, to. REAUM, dnf. VL T. 4. fe 153
14. ROES, Jn/, IV, p.a0. T, Ie £, 10715, | |
Kl
DA LM ALE 4EZMS 15Ì
Torten haar met de Pooten bereiken kunnen, V.
worden zy daar afgeftreeken, en, als de Tor Henne
dood is, loopen ’er de oudften af, doch vee- Hoorn.
jen blyven ‘er op, en zoeken nog eenigen tyd °*PE
haar Voedzel daar uit te zuigen. Dergelyk
een Tor in een ledig Snuiftabaks Doosje doen-
de, kroopen zy hem alle van den Buiksop de
Rug en ftierven. Hieruit befloot Frrscr , dat
de Snuiftabak een middel zou zyn, om de Ka-=
narie-Vogeltjes te zuiveren van dergelyke Luis.
jes of Myten; des hy die onder de Vederen op
de Huid ftrooide, en met eenig Vogt nat maak-
te, omze beter te doen aanhangen.
„> Dewyl deeze Luisjes op een Vogeltje ry-
kelyker Voedzel vinden, zyn zy van wegen
„‚ het Bloed roodagtiger , en hebbe een witten
Wrong, van agteren, om het Rugge-Schild
‚, leggen. Wanneer ik ’er een kwetfte , liep
>, ‘er een zwart Vogt uit, en deeze wrong
, flenkte wel ten halve, hoewel de Luis haar
», Lyf wederom van binnen opblaazen kon;
zo dat zig het ingezakte dikwils weder naar
boven verhief, doch wegens de gemaakte
opening niet ftaan kon blyven”.
Van dergelyke figuur waren die Luisjes,
welken de Heer REAUMUR, in menigte, opde
Hommels waarnam, en die hy ook door der-
zelver Nest, op de Honigraaten , zag zwerven :
befluitende daaruit, dat het dit Ongediert meer
te doen was om de zoetigheid, welke gemeen-
Iyk aan ’t ruig Haair van deeze Byën kleeft ,
IJ. DEEL. XIII, STUK, K 4 daar
23
‘33
15 BESCHRYVING vaN
V. daar af te fchuimen; dan om derzelver Bloed
x xii te zuigen. Zy ftaan by veele Autheuren bee
Hoorp. kend; doch GOEDAART was, zo hy meende,
STUK, de eenigfte, die zig verbeeld had, dat zy aam
de Hommels gegeven waren tot derzelver voor-
deel; om dezelven, naamelyk, door een foort
van prikkeling of kieteling uit de loomheid of
gevoelloosheid , waarin zy zig doorgaans be=
vinden, op te wekken.
Luisfesvan De Luisjes, welken Rorsrr op de Torren ,
den Dood. die men Doodgraavers noemt , heeft waarge-
oz, nomen en afgebeeld, zyn Da LiNNAus tot
deeze zelfde Soort betrokken, Die Autheur,
’t is waar , houdtze voor een zelfde Soort , als
die der Hommelen en Mest-Torren ; welken
‘er, zegt hy, inzonderheid in ’t Voorjaar »
wanneer zy uit de Aarde te voorfchyn komen,
mede bezet zyn: doch hy merkt tevens aan,
dat de gedaante veel naar die van Spinnetjes ,
en, ik voeg ’er by , naar die van de gedagte roo-
de Aard- en Water = Spinnetjes , inzonderheid
wegens de Kleur, welke hy Oranjebruin noemt,
gelykt; zo wel als met de figuur van ’tendder
Pooten, naar de Luisjes der Vledermuizen ,
door BAker afgebeeld. De Pooten, naame-
lyk, der Luisjes van den Doodgraaver, heb-
ben aan ’t end eene Kelkswyze uitbreiding „
door middel van welke zy zig, zekerlyk, aan
de gladde Dekfchilden van de Tor vasthou-
den. Dit ontbreekt in de gedagte Luisjes , wel-
ken ik op de Rhinester-Torren vondt, die al-
Tê-
Dr MyTE nr. 153
gemaal wit waren of vuil geelagtig wit, gelyk V.
de Kaasmyten, en niet het voorfte en agterfte Aen
Paar Pooten veel langer hadden dan de overi- Hoorp-
gen, het welk in de Luisjes van den Doodgraa- *TEE
ver zo blykbaar was, Haar Pooten waren ook
op ver naa zo ruig niet „en de figuur van’tLyf
langwerpiger, met veel langer fpitfer Snuit.
Wil men nu alle dergelyke Torren-Luisjes tot
ééne Soort betrekken, zo pasfen zekerlyk de
opgegevene Kenmerken niet op de mynen. Zie
hier wat RoeseL van de Voortteeling der zy-
nen zegt.
„, Aangezien deeze Myten van tweederley
>, Sexe zyn, zo paaren zy ook gelyk de Kaas.
>, myten en andere van haar Geflagt; blyven-
„, de dan altoos, met het agterfte van haar
», Luyf, Een poos aan elkander hangen; waar.
> na het Wyfje, dat zig door haar dikke Lig-
s‚ haam genoeg van het Mannetje onder-
„, fcheidt, haare langwerpig ronde Eijeren aan
„> de gedagte Torren of andere Schepzelen
is legt”.
Of men dat Ontuig , waar mede de Mest-
Torren zo dikwils bezet zyn, en het welk de-
‘zelven geheel ruig maakt, met Friscu voor
weezentlyke Luizen, die aan het Lyf van den
Tor, op een Steeltje of Buisje vast zitten ,
dan liever voor Eijeren of Poppen van de
voorgemelde Luizen, moet houden , zal moog-
lyk een naauwkeurig onderzoek, in ’t vervolg,
aan den dag brengen.
I, DEEL, XIIL, STUK, Ks (28)
134 ,BESCHRYEVIN Ga HAN
Vv. (28) Myt, die bruin is , meteen tweekleurige
AFDEEL.
Tre Streep op de Rug,
Hoor p- | f
stuk. _ Op Steenen en in de Velden komt deeze
xxvir, voor, die de grootte en geftalte heeft van het
Dede roode W aterfpinnetje , doch donker van Lyf
is, met een Streep langs de Rug, meestal van
vooren witagtig, van agteren rood, zo als de
Pooten zyn.
XXIX. (29) Myt, die rood is en de Sprieten gefpleeten;
Longt- |
bars langer dan de Snuit beeft.
Gehoorne
de De Sprieten, diein de andere Myten naauw-
Iyks blykbaar zyn, onderfcheiden , door haa-
re langte en figuur, deeze Soort dermaate.,
‘dat menze, door Grorrroy , in een ander Ge-
flagt gebragt vindt, onder den naam van Che-
lifer of Schaardraager. De afbeelding, van
hem gegeven , toont echter „ dat diebenaaming
niet geheel eigen zy: want de Sprieten , die
dan de Nypers zouden verbeelden, loopen in
twee dunne Draadjes uit. Het Lyf van dic
Infekt is geheel rood ; maar de Pooten,
Sprieten en_ Snuit zyn wat bleeker. Men
vindt het onder Steenen en den Bast van Boo-
men : ook komt het fomtyds op ’t Hoofd der
_Men-
( 28) Acarus fufcus, line dorfali bicelore. Feb Suec 1984,
29) Acarus ruber , Antennis bifidis roftro lengioribus,
Faun, Suec. 1985. Chelifer totus ruber , Antennis extremo
bifctis. GEOFER, Par, Il, p. 613, Te 20, fe 5e
TD
Pr ESM Tt TOE Me 155
Menfchen, en veroirzaakt aldaar een geweldi. , V-
FDEEle
ge Jeukt. LXXVIIL,
Hoorp.
(30) Mye, die bruineros is, met de Pooten srux.
Bloedkleurig. KLE,
Littoralis.
Oevermyt,
Op de Steenen, aan het Strand van Oeland, ""®
liep deeze Soort van Myt, naar die, welke
op de Aalbesfe-boomen zig onthoudt, gee
Iykende, doch wel eens zo groot, in me:
nigtc. | |
(31) Mye, die bruin - rosagtig is , met bet „XXXL
° 'unsg e
Agterbyf glad en Klootrondagtig. Kampera
noel jc.
Aan de wortels der Paddeftoelen onthoudt °?*
zig deeze , troepswyze „ loopende zeer traag.
Zy heeft de grootte van een gewoone
Neet.
(32) Myt, die Klootrondagtig en glinfterend sxxar,
zwart blaauwagtig is. remellg,
Blaauw.
Op het Kwabbig aangroeizel der Genever.
boomen is deeze gevonden.
(33) Myt, die platagtig Aschgraauw is , aan KRI,
de Zyden ruuw. Scaber.
In Ruuwes
(30) Acarus fufco-rufus , Pedibus Sanguin&is, Faun, Suec,
2986. It. Oeland. 96.
(31) Acarus fufcoerufefcens, Abdomine fubglobofo glabro.
Faun, Suce 1987.
(32) Acarus fubglobofus , atro-coerulefcens, nitidus, Fagus,
Saec. 199 1e
(33) Acarus cinereus depreflus , latecibus fcabris. Far,
Suec. 1998.
Je DEEL, XII, „STUw»
156 BESCHRYVING: VAN
AA In ‘€ vroege Voorjaar komt deeze in de Aars
rxxviir, de voor, zynde een zeer klein Diertje, dat,
Hooro- op de Rug gelegd zynde, de Pooten naar alle
STUKe fi hd
kanten uitfteekt.
Dd fe e e n
et 34) Myt., die rosd is, met een dubbelde: brui
en ne Streep , die voorwaards Vorkagtig is , op
Yta |
de Rug.
Op de Wilgen vinde men dit Diertje , dat
zeer veel gelykt naar de raade Aardfpinnetjes,
loopende zeer nel.
xxxv. (35) Myes die hoog geel is van Kleur, met
Croceus. een rosfe Stip, wederzyds, aan ’t Berste
Saffraan= dd
geele. Jluk,
Deeze , die, dikwils, by de Gallwespijes in
RG de zogenaamde Wilgen Roozen * zig ont-
biadz, 131: houdt , is byna zo klein als de Kaasmyten En,
dus niet onderfcheidelyk met het bloote Oog,
dan doorde Kleur, welke haar als een Oranje-
kleurig Stipje doet uitmunten.
LXXIX.
(34) Acarus ruber lineâà Dorfali duplici fufcâ, antice bie
Surcâ, Faun. Suec. 1989,
(35) Acarus fulvus, Thoracis lateribus punête rufe. Faun.
See, 199% |
|
DE KREEFT-SPINNEN. 157
ENIG HOOFDSTUK.
Befchryving van ’t Geflagt der KREEFT - SpiNs
NEN, dus wegens baare Schaaragtige JNypers
genaamd, tot welken de Langpootige of Lang-
beenige , de Scorpioen- of Weegluis-Spinne-
tjes, en anderen, zyn t'buisgebragt.
D e benaaming van Langpootige Spin is thans,
nu’er zo veele nieuwe Soorten toe be-
trokken zyn, op ver naa zo eigen niet voor die van
dit Geflagt , als KREEFT -SpiN, ’t welk een
voornaame hoedanigheid ‚die ze van de Spinne.
koppen en Myten onderfcheidt, te kennen geeft,
LinNzus heeft ‘er den Latynfchen naam van Pha
langium , die weleer gebruikt werdt om de boos,
aartige of fchadelyke Spinnen te betekenen,
op toegepast. En, die benaaming af komftig
zynde van de Leedjes der Pooten, kan zo wel
tot onfchadelyke als tot de fchadelyke Spinne-
koppen t'huisgebragt worden, gelyk Arpro-
VANDUs oordeelt. Dus heeft ook ArIsTorr-
LES, reeds, van Araneus en Phalangium, als
byzondere Soorten van één Geflagt zynde , ge-
bruik gemaakt.
Door Kreeft-Spinnen verftaa ik thans zoda-
nigen , die wel agt Pooten hebben, gelyk de
andere of gewoone Spinnen , maar voor aan
den Kop twee Sprieten, Grypers of Nyptan-
IE, DEEL, XIIL STUK? gen s
Vv.
ÁFDEEL;
LXXIX.
Hoorp.
STUK,
Naam,
Kenmere
ken,
158 BESCHRYVING vAN
V. gen, meer of min naar Kreeftfchaaren, Voe=
ree ten of Handen gelykende. Haar Agterlyf is
Hoorp- rondagtig. Twee Oogen hebben zy, naby el-
STUK. _kander, boven op den Kop (taande , en twee
op zyde.
Soorten, In dice Geflagt zyn, behalve de gewoone
Langpootige Europifche Spin en die der In:
_diën , thans nog eenige nieuwe betrokken ; zo
dat het getal der Soorten negen is,
id (a) Kreeft-Spin, die bet Lyf klein en Role
Ehalans rondagtig , aan de Schouderen geknobbeld,
sim Gros= hd
fipes, met zeer lange Pooten heeft,
Zee-Spin,
‚In de Zee van Noorweegen onthoudt zig die
Infekt, dat zeer loom is , de Schulpen der Mos-
felen doorboorende en uitzuigende. Het heeft
aan den Kop twee Borftelagtige Sprieten ; aan
den Bek twee Voelers , die tweeledig en als
Kreeftfchaaren zyn. Bovendien zyn ’er, aan ’t
Borstítuk, nog twee Draadagtige byhangzels ,
evenwydig met het Lyf, agter het Fondament
gaapende, en in ’t midden gefchaard: des het
naa verwand fchynt te zyn met de Kreeften.
Het heeft een lang , dun Staartje : maar de
langheid der Pooten, als in de volgende Soort,
doen dit Schepzel inzonderheid uitmunten ;
terwyl men zig verwonderen moet , dat die ge.
| Ie.
(1) Phalangium Corpore minuto Cylindrico. Humeris tu=
berculato , Pcdibus longisfimis. t. Syff. Nat.X, Gen. 236. XII,
Gen, 267. Phalangium mainum, STROEM. Sonde, Te Ie É. 16e
\
Ld
De KREEFT-SPINNEN. 159
regeerd kunnen worden van een zo klein Lig- V.
| : Arperz
haampje (*). LXXIX.
/ 5 À Hoorp-.
(2) Kreeft-Spin, die het Agterlyf Eyrond, srux.
wan onderen wit beeft, TE
Opilio.
De Ouden, of die van de voorgaande en Schaapher
het voorfte deezer Eeuw, hebben reeds deeze EEn
Soort van Spinnekoppen;, wegens hunne lange
Pooten zeer opmerkelyk, gekend, die men in
Vrankryk le Faucheur, dat is de Maaijer, en
in Engeland tbe Shepherd, of ook de Oogst-
Spin noemt, volgens LisTER, om dat zy veel .
voorkomen in de Hooytyd, of omtrent het
midden van den Zomer, in open Velden, waar-
van zy den naam van Schaapberder-Spin kan
gekreegen hebben, hoewel men haar, wegens
de Geftalte, in ons Land, volgens den Heer
GroNovius (T) ook Langpoot of Hooywae
gen
(*) Fie. 6, op Plaat UII. in ’t Eerfte DEEL van Dr. BAsa
. TERS Uitfpanningen , zou dergelykeen Zee-Spin kunnen zyn;
indien dezelve zodanige Sprieten «en byhangzels had, Fis, 7e
is, buiten twyfel, een Myt,
(1) Phalangium Abdomine ovato, fubtus albo, Faux. Suêce
2992 SceP. Carn, 1122, MoUFF, Inf.234. £. 4, ALDR. /2/, 6o2.
£‚ 40 GOED, Juf. IL. T.49. LIST; Angl, T.I, f£, 35. HOEEN, Jef
IL T.9. RAJe In/, 39. N. 55e BRADL. Nat, Te 24. f. 2, CLERCK
Aran. T. 5.f. Io, SyLTz. Inf. T.22,f, 1400 GEOFFR, Par, Ile
629. T. 20, f. 6.
(Ì) Ten minfte fchynt zyn Ed, deze Spin bedoeld te heb.
hebben , wanneer hy (in ACF, Helvet, voL, V.) de aanhaaling
van Araneus byalino- fulvus, Linn, Syft, Gen. 235. N. 14,
maakt, alwaar doch LiNN aus niet van deezen Spinnekop
maar van een zeer klein Mytje (-Acarus telarius) hier voor
bladz, «27, befchreeven, door het welke de Hesfst » draaden ge”
fponnen worden, {preekt, —
I, DEEL. XIIL, STUK,
Vv.
160 BESCHRYVING VAN
gen noemt, De Sweeden heeten dit Infekt
er Läke of Laocke (*).
Horp -
STUK,
„ De Wyfjes komen veel in Augustus voor,
ss Ae Ray, ten minfte kan menze dan best
„ van de Mannetjes onderfcheiden, doordien
„zy alsdan het Lyf vol witte Eytjes, die
_„, volmaakt rond zyn, hebben, doch, waar en
‚op welke manier zy haare Eytjes leggen s
‚ daarvan heb iknog niets vernomen”. By Lis-
TER vindt men woordelyk het zelfde. GoEs
DAART , Ondertusfchen , hadt reeds waargeno=
men, dae zy voortkomen uit zekere ronde bol-
letjes, doorfchynende als Kryftal, die in de
Paddeftoelen fchynen begreepen te zyn.
Men behoeft flegts een gewoone Paddeftoel te
neemen, die op den Grond groeijen, en dezel-
ve op Aarde te leggen in een beflooten Glas
dat men inde Zonnefchyn zet; zo zal, in ees
nige Dagen , die Paddeftoel in een zwart Vogt
verteerd zyn , daar hy. Wormpjes in waarnam,
die in Vliegen veranderden; maar vervolgens
leverde dat Water als een menigte van Kry-
ftallyne Zandkorreltjes uit, welke allengs Poo_
ten kreegen, en eindelyk, na drie Jaaren vers
loops, de Geftalte hadden van Schaapherder
Spinnen. Even ’t zelfde hadt hy waargenomen
in
(*) Volgens de Fauna Suecica, alwaar het, in de Eerfte Uite
gaave, voorgefteld was onder den naam van, Acarus pedibus om»
nibus longisfimis ; dat echter aan GEOFFROY geen reden kon
geeven, om thans nog te fchryven, dat hee cen Saost vaa
dcari of Mlyten is, by LINNZUS, |
DE KREEFT:SPiNNEN. 161
i de ronde Kristallyne bolletjes, van grootte
als Radys-Zaad, welke hem, in klein getal ,
voorkwamen in de Kelkswyze holligheid van
zekere Paddeftoelen, die geflooten uit den
Grond komen, en vervolgens open gaan of
ontluiken; dls wanneer zy niet kwaalyk naa,
den Dop van een Eikel, zegt hy, gelyken.
Deeze bolletjes hebbeú ook, zo hy getuigt,
na dat zy op de Aarde gevallen zyn, drie Jaa-
ren noodig om de grootte en geftalte te ver-
krygen van gedagte Infekten, die, zo hy aan:
merkt, in het heetfte van den Zomer zig
gaarn op de Melisfe-bladen , en in de Schaduw
van dac Kruid, onthouden: maar; zo dra het
koud wordt, het Veld verlaaten en dan gaan
weg kruipen in de reeten en fpleeten of gaten
van oude Muuren, Hekken , Schuttingen , eriz.
Die Spinnen, welke op dergelyke manier
voortkomen uiet de eetbaare Champignons,
hebben de Pooten veel langer dan de andere,
en zy zyn het daar hy de afbeelding van Bn
hoe dat zy zich eerst als een rond Bolletje;
dan, na zes Maanden verloops, met kleiner
Pootjes, byna als een Myt; vervolgens, na
twee Jaaren, en eindelyk na drie jaaren, als
onze Schaapherder - Spinnen, zig vertoonen.
Die Soort van Spinnekop, merkt hy aan, ont=
houdt zig doorgaans ín fcheuren of reeten van
oude Muuren, met het Lighaam vetfholen en
de Pooten uitfteekende, om de Salpeteragtige
wogtigheid, zo hy zig verbeeldt, te lekken,
L
| Le DEEL, XIII, STUK, die
NE
ÄFDEEL:;
LPE
Hoorp-
STUK.
Oùfprong
uit de Pad.
deftoelen.
Vv.
Arneen.
LXAIK,
Hoorp-
STUK,
162 DBESCHRYVING VAN
dievan de Muuren komt: doch hy fchynt niet
bedagt te hebben, dat zy zig dan veeleer aan
nieuwe Muuren moeften onthouden; als ook
niet, waar die menigten dan op't Veld van lee-
ven Veeleer. denk ik, dat het uitfteeken der
Pooten, buiten deeze Reeten, dient , om V lieg-
jes en andere Infekten, die ’er langs loopen,
onverhoeds te vangen en op te eeten of uit t@
zuigen. Dat zy by Nagt loopen en dan met
elkander fpeelen, kan zyn , om dat ’er alsdan
niets voor hun te vangen valt. Dit Spel zou,
volgens hem , voornaamelyk beftaan , in elkan.
der van boven neder te werpen; doch, als het
ernst wordt, mag men het, met reden, een
Gevegt noemen; dewyl alsdan , dikwils, een
van de partyën dood blyft. Of dít ook uit
hoofde van de Paaring gefchiede , gelyk by an-
dere Spinnekoppen, merkt hy niet aan, doch
heeft waargenomen, dat de overwonnene van
den ander , na het afbreeken der Pooten, werdt
uitgezoogen. Dit zou, al wederom, uit gebrek
van Voedzel kunnen gefchied zyn: maar hy
hadt, langen tyd, één van deeze Spinnekoppen
in ’t Leven gehouden met Salpeter - Water en
Kalk, die van een kwaadaartig naturel fcheen
te zyn. en wie zou van dergelyke Kost iets
anders verwagten? Deeze overtrof in dappere
heid alle anderen, dermaate „dat zy ’er tot der=
tig agtereen om ’t Leven bragt, waar onder
van de fterk{ten in haar Soort. Hy hadtze ven
twee Schulpen voorzien, in ééne van welken
haaf
pre KREEFT-SPINNEN. 163
haar drinken, in de andere haar eeten was , doch
zy maakte een ander gebruik daar van: want
Vv,
FDEELe
LXXIXe
jn de eene Schulp deedt zy alle de Pooten der Hoorp-
Spinnékoppen, die zy overwonnen, gedood en STUK
opgegeten hadt; in de andere plaatíte zy de
overblyfzels van derzelver Lighaamen. Na
zulk een wreede Zegepraal, nogthans, bleef
deeze Spinnekop niet lang in ’t Leven. Zy
zwol fterkop, wierd: zwart van Kleur en ftierf
Ëindelvk, als of zy zig te barften gegeten had.
Dit zonderlinge vind ik by geen andere Au: pe Pooten,
theuren aangetekend , maar in de befchryving der
Infekten, die omftreeks Parys voorkomen,
wordt in ’t byzonder agt gegeven op die eigen-
fchap der Schaapherder - Spinnen, den Kinderen
zelfs bekend; dat de Pooten, daar afgerukt
zynde, zig nog eenigen tyd beweegen. Ook
loopen zy daarom niet te minder, al zyn zy
een gedeelte van den een of anderen kwyt.
Die Autheur geeft in bedenken, of zulk een
Infekt niet, op dergelyke wyze als de Kreeften
en Krabben, weder nieuwe Pooten krygt, na
dat ’er afgebroken zyn ? Hy hadt eens een der-
gelyke Spin gevonden met zeven lange Pooten
en de agtfte twee derden kleiner dan de anderen 3
doch verhaalt niet, of deeze korte Poot van
dergelyke Leedjes als de overigen was voorzien:
andersis het niet veel byzonders (*).
De
(*) Voor eenige Weeken werdt my door den Heer Doktor
BASTER, van Zierikzee, eene Waarneeming medegedeeld
TJ. DEEL, XIII, STUK L a
VW.
AFDEEl «
LXXIX.
Hoorp.-
STORE
Geftalte,.
I6A BESCHRYVING VAN
De geftalte van dit zonderlinge Infekt, dat
zo wel in Amerikaals n Europa gevonden worde
is wereldkundig: doch weinigen zullen agt ge.
geven hebben op de zonderlinge figuur der dee=
len voor aan den Kop, die in dergelyke omftan-
digheden, van vegten of zyne p ooy te vatten
te vangen, aan ftukken te fcheuren of uit te
zuigen, van grooten dienst moeten zyn. Aan
het Eyronde Lyf, dat geen Borstftuk, veel
minder een Kop heeft, zyn van vooren twee
uitftekjes , aan ieder van welken een foort van,
Lancet gewricht is; op dergelyke manier, als
wy diet in de groote Surinaamfche Spinne-
kop, op Plaat CIL , zullen befchouwen.
Bovendien heeft dit Infekt nog twee Voelers ,
die langer in de Mannetjes dan in de Wyfjes
zyn, en zig, in de eerstgemelden, als twee
korte Pooten vertoonen: ‘t welk mooglyk de
reden zal zyn, dat fommigen ‘er tien Pooten
aan toefchryven. Het heeft maar twee Oogen,
die op de Rug digt by elkander ftaan, en al-
leen door een fcherpe Kam van één gefcheiden
zyn. Dit onderfcheidt hetzelve grootelyks van
alle andere Spinnekoppen. De langte der Poo-
ten
k
van den Heer SLABBER, te Middelburg , die aan een Haag-
disje, welks Poot door een ander befchad:gd en van Vleesch
ontbloot was, dien Poot afgefneeden hebbende , daar aan een
nieuw Pootje, doch veel korter dan de anderen „ heeft zien
groeijen. Dus kreeg ook een Goudvischje , welk de Staart.
vin door een ander werdt afgegeten, in myne Flesch een
nieuwe Staart,
|
DE KREEFT-SPiINNEN. 105
ten is verbaazende, en fomtyds wel van twee V.
Duimen. Maar het byzonderfte van deeze ri
Pooten is „ dat de Voet als uit ontelbaare klei- Hoorp-
ne Leedjes fchynt famengefteld te zyn, ’t welk STUK.
dit Lighaamsdeel zekerlyk bekwaamer tot gry-
pen maakt, en om deeze reden kan ’er den naam
van Pbalangiun , te regt, op toegepast worden,
hoewel die van Twee-Oogige Spin niet minder
eigen is. Men vindt ’er die bruin „die rood of
geel zyn op de Rug In- of uitwendig kunnen
zy den Mensch geen de minfte fchade doen ,
zegt Mot FrErus
te ; 8: Tir:
(3) Kreeftfpin , die bet Lof plat, de Snuit Chira
_ tweeboornig en de Voelers als Pooten Gehoor:
| beeft.
: à
Deeze Soort, in Duitschland ontdekt door
D. Screeer, heeft dergelyke lange Pooten als
de Schaapherder-Spin; maar het Lyf is plat en
de Snuic beftaar uit twee Hlsvormige evenwy-
dige Hoornen, met Voelers als Pooten > doch
een weinig korter. ;
(4) Kreeftfpin, die bet Agterbyf platagtig o= EN
vaal ts
Scorpioen
(3) Phalangium Abdomine depresfo, Roftro bicorni, Pale >pinne tje,
pis Pediformibus, Sy/7. Nat. XII. SCHAFE. Elem, 13. f, 9.
(4) Pbalangium Abdomine obovato depresto; Chelis levi-
bus, digitis pilofis. oyfl. Nat. XIL. Acarus Cancroides Faun,
Suec. 1968. SCOoP. Carn, 1069. It Oeland, 84. SEB. Muj: 1.
T.LXX, Fig. 11, FRISCH Jn/ VIII, T‚1, ROEs, Suppl, T. 64.
SCHEEF. Eler, T, 38. CLERCK, Aran, T, VL, fe zo; 1, a.
GEOEFR, Par. II. p. 618,
E, DEEL, Xl. STUKe L 3
V.
Arpeer.
EXXIX.
Hoor p-
STUK.
PL. Ca
Bige 4
Is BESCHRYVING VAR
waal beeft; met gladde Schaaren , die ruig
gevingerd zyn, aan de Voelers.
“Dic Infekt, dat men , wegens de ELevensma=
nier, het Weegluis-Spinnetje , en wegens de
Schaaren het Scorpioen- of ook het Krab-Spin-
netje kan noemen , is te vooren ’t huis gebragt
geweest in te Geflagt der Myten, Anderen
hebben ’t volftrekt tot de Scorpioenen betrok-
ken (*), daar het echter , als geen Staart, of
maar een zeer klein Staartje hebbende, dat zig
onder ’t Lyf verbergen kan , zeer veel van
afwykt, en dus nader tot de Krabben zou be-
hooren ; waar van het , door de Lighaamsge-
{talte , wederom , grootelyks verfchilt , ges
yk uit onze Afbeelding, die hetzelve naar
* Leven zeer vergroot vertoont , duidelyk
blykbaar is. Men hoore Frrscu, dien gangenn:
de fpreeken.
‚‚ Hoewel dit Infekt geen Webbe maakt, en
„> ook geene Spinpunten noch openingen daat
2 toe RA kan men hetzelve doch, even za
3» gevoeglyk , wegens de geftalte en beweeging,
„ met den Heer SwAMMERDAM onder de Spin-
> nen of Spinnekopagtige Infekten tellen, als
„, Anderen de Langpoorige Spin daar toe betrek-
, ken, die ook geen Geweefzel maakt. De
» Scorpioen-Schaaren onderfcheiden herzelve
| >, van
(*) In’ Werk vau STBA , op de aangehaalde Plaat, inde
befchryving sladz rte, en by ROESEL , die hee den naar
geeft van zeez-klein Scorpieentie,
DE KREEFT-SPINNEN. 167
_ 3, van allerley ander klein Ongediert. Deeze V. _
„> Schaaren leggen aan de ééne fcherpe zyde, xXx
‚, daar het beweeglyke deel van de Schaar is, Hoorp-
met de punten wat onder zig geboogen , en *TUÉ«
»> Zyn meer rond dan breed. Het Lighaam be-
ss ftaat uit drie deelen, Kop, Borstítuk en Ag-
» terlyf 3 daar de Spinnekoppen , anders , maar
ss twee Lighaamsdeelen hebben en de Langpoo=
»> tige niet meer dan één (*). De Kop is van
s» vooren fpits , en heeft zyn opening aan de
s> Punt, die vol is van kleine wat uitfteeken-
‚> de Haairtjes, tusfchen welken de Zuigftekel
5» uitgaat, waar mede zy het Voedzel naar zig
> neemt, en de Prooy, die haar tusfchen de
9, Schaaren valt, uitzuigt. Het moeten klei-
9 ner Dieren zyn dan de Kachel - Vliegen, die
s> Zy vangt: want alsik haar een zodanige reeds
ss half doode Vlieg toefimeet, liep zy , op de
»» Minfte beweeging der Pooten, van dezelve
weg. Het Lyf heeft, boven aan de Borít,
zo veel de Kleur aangaat een Ring, welke
Kaftanje- bruin is, gelyk de Borft en Kop.
De andere tien Ringen des Lighaams zyn
Drekkig Afchkleur. De Ringenof Rondfels,
>», dwars over de Rug, worden in ’t midden door
een Kaftanje - bruine Streep verdeeld , en zyn
bezet met Korte Haairtjes; gelyk men met
een Vergrootglas ook kleine Haairtjes op de
glad fchynende Schaaren vinde, De Schaa.
55 Een
53
Dn
(**) Dat is de Schaapherder-Spin, zo even befchreeven.
Ì, DEEL, A1l1, STUIS,
V,
AFDEEL.
LXXIX
HOOrD-
STUK.
168 BESCHRYVING VAN
„ten ftaan onder aan den Hals. De Buik is
» zeer hol , en heeft zes Schubben- Laagen,
s, Over elkander. Men kan de noodige Lugt-
>, gaatjes daar aan niet zien, om dat-dezelven
» zo Zeer in de plooijen verholen zitten. De
, Pooten geeven ’er vry wel de gedaante van
+, een Spin aan, hebbende drie Leden, buiten
>», en behalve het Kokertje, waar inzy zig aan
> den Buik beweegen.' Zy kan daar mede, ge-
s, lykerwys een Kreeft of Scorpioen,-zeer-ge-
zwind , voor- en agterwaards , als ook zyde-
> waards, kruipen ; houdende de Schaaren „ te-
> vens, altoos, regt vooruit geftrekt „die zy
‚ anders op allerley wyzen buigen kan. Nooit
», wordt zy zo groot als zy hier is afgetekend ,
en bemint de naauwe Reeten, waar in anders
geen Spin kan komen; zo dat menze een
Reeten- Spin noemt 3 dewyl zy, gelyk een
>, Weegluis „in naauwe Scheuren en dik-
», wils tusfchen de Bladen der Boeken en de
Banden zig onthoudt.”
Dit Infekt heeft by ons zyne woonplaats,
zegt GroOFFROY , (die het ineen byzonder Ge:
33
flagt, onder den naam van Chlifer of Schaar-
draager , geplaatst heeft ,) in de Tuinen onder
de Bloempotten , tuflchen de half afgefcheurde
Bast der Boomen, en in de Huizen op dergely-
ke muffe plaatfen. Het leeft van Houtluisjes
en Myten , loopende agterwaards , zegt LIN”
Naus, dieeen Waarneeming bybrengt van BER.
Gus, dat hetzelve, by nagt, met den Kop in
d de
eer
DE KREEFT-SPINNEN. 169
de Dy van een Boer gekroopen zynde, daaruie V.
een Puist als een Hazelnoot was ontítaan, met XXIX
een {chrikkelyke Pyn in dat geheele Been. By Hoorp-
Ons wordenze in afgeworpen oude Nesten der StUK.
Zwaluwen veel gevonden.
C 5) Kreeftfpin „ die het Agterlyf Rolrond, met it
gladde Schaaren ; den Kop met bybangzels Mytagtige.
heeft.
Deeze, in de heete Gewesten van Amerika
zigonthoudende, heeft een Venynige beet, zegt
LinNzus, die haar te vooren ook onder de My-
ten geplaatst, doch toen reeds getwyfe!d had,
of Zy, zo wel als de voorgaande, niet tot de
Kreeftspinnen behoorde Zy gelykt, byzonder;
naar ons Scorpioen- of Weegluis- Spinnetje „
„maar de Schaaren zyn Eirond , het Lyf geelag-
tig en tweemaal zo groot , met het Agterlyf
rolrond. î
(6) Kreeftfpin, die bet Agterlyf breed en ge-_ vr.
Jpitst beeft met een Elsvormige Snuit. - kij,
Walvisch=j
Loen ik, in ’t voorfte van deeze Natuurlyke buis.
His-
(5) Phalangium Abdomine Cylindrico , Chelis levibus ,
Capite appendiculato. Sy/f.-Nat. Xil. Acarus Antennis Chelt=
formibus, Abdomine Cylindrico, Capite appendiculato. Syt.
Nat. X. 5. 616. N. 3.
(6) Phalangium Abdomine dilatato muricato , Roftro Subu=
lato. Sy/f, Nat XII Pediculus Ceti. MART, Spitsb. 85. T-Q.
f. d. BASTER Uit/pann, II, D. p. 146. T. 12. f. 3. Phalane
gtum Littorale, STROM, Sondm, 209. Tl, f, 17, Fycnogonum
BRUNNICH. Inf, T.I, £. 174eee
E. DEEL, XIII, STUK Ls
id
Arp
LXXIX
io BESCHRYVING VAN
„ Hiftorie, de Walvisfchen befchreef , maakte ile
tevens gewag van de Walvisch- Luizen. Heet
Hoorp- gene ik, dien aangaande, als maar ter loops,
STUK,
Pr. C,
Fig, 5e
op dieplaats , voorftelde, had ik ontleend uit
een nieuw Fransch Werk „ dat eene Verzameling
van het gezegde der meefte hedendaagfche Au-
theuren bevat (+). Aldaar wordt duidelyk de
langte gefteld op zeven Duimen of daarom=
trent, en indien het Ínfekt de grootte van een
Spinrok heeft, gelyk BoccoNe zegt , zou de
hoogte van de Schulp niet veel minder zyn. "Ik
heb my verbeeld, dat dezelven, naar de groot-
te der Walvisfchen , ongemeen verfchillende
waren , en dat de eigentlyke Walvischluizen
onder zodanige Doppen, het welk de Zee-Ei.
kels of Zee-Puisten zyn , huisvesten. Ik bezit ‘er
zodanigenals by GuaLrHIErI, Tab, 106, Lett.
Q afgebeeld zyn, vanmeer dan een Duim hoog
en anderhalf Duim breed (*).
By fommige Liefhebbersis , onder den Naam
van Walvisch-Luis, een Diertje bekend, waar van
wy de Afbeelding hier eenigermaate vergroot
geeven ‚ om de zonderlinge Geftalte van dit
Schepzel , die door den Heer Doktor BAsTER
uitvoerig is befchreeven. Zyn Ed. heeft een
foort van Voelertjes of Armpjes aan eenigen
van deeze infekten waargenomen; doch als men
zy“
(}) Sa longueur eft de fept Pouces ou environ; mais il pas
toit beaucoup plus grand, lorfqu’il etend fes Bras hors de @
Coquille, DilFionn, des Animaux. Paris 1759. pag. 574»
(*) Die Autheur voegt agterde befshryving. Hune BocCe=
GONE Pediculun Balena nancupat.
pe KREEFT-SPINNEN, I7f
gyne Afbeelding’, daar van (Lett. D,) metdie es
van het Infekt van de Buikzyde (Lett. C) ver- LxxIX,
gelykt, is het duister, waar deeze Armpjeskun- Hoorn.
pen gezeten hebben, die ik echter ook daar aan aren
waarneem. Zy zaten, volgens zvn Ed. fchrye
ven , onder aan den Buik , digt by de Snuies
waar ik denk dat zyn Ed. mede zeggen wil, on«
der aan het Lighaam van dit Diertje. In hee
gene , naar ’t welke onze Afbeelding (Pr. C.
Fis. 5) gemaakt is, was ‘er geen blyk van te
vinden; maarde twee uitpuilingen aan de Rug-
zyde, by het Snuitje, fcheenen zig zo wel als
Oogen voortedoen, datik ze ’er zekerlyk voor
zou gehouden hebben, indien het Infekt niets
middeaopde Rug, aande andere Verdeelingen
van het Lyf, meer dergelyke uitpuilingen had,
De Heer Baster verbeeldt zig die Walvisch-
Luis, welke van MARTENs in zyne Spitsberg-
fche Reize opgegeven wordt, een ander Dier-
tje te weezen ; alzo dezelve twee Sprieten,
twee Oogen en een Neusgat had. Het zelfde
moet ik zeggen van de Walvisch - Luizen, wel-
ke by Sera afgebeeld zyn , alzo. die twee Poor
ten zeer dun, eneen Kop hadden met uitftee«
kende Baardjes(*). Deeze zyn ook , wegens het
getal der Pooten, tot de Piflebedden t’huis, ge=
bragt, en gelyken weinig, zo men in ’t ver“
volg zien zal, naar dit Infekt, dat, evenwel ,
vag LINNAus aldus befchreeven wordt:
> Het
(+) Kabinet 1.D. p. 142, Tab, XC, Fig. 5, Lett, E,‚ F‚ G, He
1, DEEL: XIII, STURe
172 BESCHRYVING VAN:
V. ‚‚ Het gelykt zeer veel naar de Piffebed van
KKK. », den Walvisch, maar heeft geen meer Poos
Hoorpel vaten dan agt, die allen volkomen zyn, en uit
“__ verfcheide Leedjes beftaan. De Rugisrood,
ss van veele Stukken, die ieder drie pun-
s, ten hebben: de Staart Rolrond, zeer
„‚ kort en geknot; de Snuit Vliesagtig , eenie
germaate Elsvormig, ter langte van de Poo-
> tens De gedaante hebbende van de Piffebed
ss van den Walvisch, doch door de Snuit van
9, de overigen verfchillende , en zonder Ny-
„‚ pers; zou men dit Infekt misfchien beter tot
«> de Myten betrekken kunnen, of maaken ’er
»y Een byzonder Geflagt van.”
… (7) Kreeftfpin , die bet Lyf ovaal en plat beeft,
VIL E
rianne met drie Ribben overlangs, de Dyën der Voors
Zum. oten eentsermaate sekamd,
Drieribbis « Po 5 BAAS
ge.
Dit Infekt, by Dresden in Saxen waargena-
men , heeft het Lyf ovaal en“plat , mert vyf
flaauwe Infnydingen en drie Ribben, waar van
de eene, in ‘t midden, overlangs, zig als een
Kiel vertoont; van de anderen is ’er, weder:
zyds, boven den zydrand, één. De Kleur is
bruin De Pooten zyn eens zo lang als het
Lyf, hebbende de voorften de Dyën opwaards
breeder , met eene en gekartelde
Kiel.
GD)
(7) Phalangium Abdomine elliptico depresfo tricarinato;,
Femoribus anticis (uberiftatis. Sy/7. Nat, Xlle
PLAAT CI.
DE KREEFT-SPINNEN. 173
(8) Kreeftfpin „ die takkige Schaaren beeft en
Ve
borstels aan bet Gat draagt
AFDEELs.
LXXIK,
Onder die van dit Geflagt is deeze Soort de Hoorpe
eenigfte, welke een aanmerkelyke Staart heeft ST5E
VII.
De Geftalte zweemt veel naar die der Scorpioe- Caudarur,
Geftaate,
‘nen, volgens de afbeelding van de twee uit SE-
BA aangehaald, die van de Kust van Guinee ge-
komen waren, zynde de eene het Wyfje , de
andere het Mannetje. Niettegenftaande de
kwetzende Staart ’eraan ontbreekt , en de Schaa-
ren ook van een andere gedaante zyn, heeft de
Heer GronNovius dezelven doch tot de Scor-
pioenen thuis gebragt. Dat Voorwerp , ’t welk
zig in de Verzameling van de Koningin van
Sweeden bevondt, fchynt uit Oostindie , en
wel van ’t Eiland Java, ee te Zyn ge-
weest,
(o) Kreeftfpin, die de Armen getand, de voor. „ IX
é : Reniformes
fte Pooten Borftelagtig en by uitfbek lang , bet Lang Ge-
Borstfluk Niergebykende beeft. Ee
Fig. Ie
Buiten twyfel worde hier dat Infekt bedoeld , En
waar van BrowN , inzyne befchryving der Ge-
dierten van Jamaika, de Afbeelding gegeven
heeft,
(8) Phalangium Chelis ramofis , Ano Setifero M.L, Ue
Scorpio, GRON. Zooph. 952. SEB, Muf. 1. T, 7o.f. 7, 8.
(9) Phalangium Brachiis dentatis, Pedibus primis lnb. 5’
mis Setaceis , Thorace Reniformi. M_ L. U, 427. Phalangium
Palpis longisfimis crasfis *, GRON. Zooph 935. Tarantula fufca
major, &c. BROWN, Jam. 4cg. T. XLI, £, 3. angels. al
neoides. PETIVER. Pteriogr, T, XLI, É, 12e
Ke DEEL, XIII, STUK.
64 BEsSCERGVIENG Wa
Vv. heeft, onder den naam van „, Tarantula ; die
Ln ;, bruin is en grooter, met de voorfte Pooten
Hoors- 55 dikker, gedoornd en byna als Kreeftfchaaren
STUK, „ genageld; die daar aan volgen zeer lang en
s, dun”’: want, het gene hy de voorfte Pooten
noemt, zyn de Voelers , Grypers of Armen;
en de volgende zyn de eigentlyke Voorpooten.
Men vindt ’er een Afbeelding van , (doch die
ten uiterfte onvolkomen is getekend, ) in’t Vier=
de deel van Sena; Fig. 13 op Tab. XCIX,
zynde naareen Voorwerp gemaakt , dat uit Oost=
indie afkomftig was Die, welke zig bevondt
in het Kabinet van de Koningin van Sweeden 4
was, zo het fchynt, uic Amerika,
De Heer YApmrraar de Tekening bezitten:
de , die door zyn Ed., voor eenige Jaaren , ten
naauwkeurigfte gemaakt was naar een zodanis
gen Langbeenigen Spinnekop , heeft de goed-
heid gehad van my dezelve mede te deelen;
gelyk ik die dan ook, op de nevensgaande
Plaat, in ’t Koper heb doen brengen (*). Die
raa.
(*) Te beklaagen is’t, dat deezen ouden Héet ‚die de Natuurly.
ke Hiftorie zo veel dienst gedaan heeft , en nog veel meer zou
kunnén doen, met dingen aan ’tlichttegeeven , die niemand
anders heeft; (Zie hetXl, Stuk vandeeze Nat, Hiftorie , bladze
489.) van tyd tot tyd zo veel moeielykheden worden aange-
dâan , door Luiden die de grootfte verpligting aan hem häd-
den; dât zyn Ed. daardoor belet wordt , benevens de laftige
waarneeminge van het Arnpt , van Ykmeefter Generaal der
Ttooyfche Gewigten , zo veele Jaaren reeds door hem bekleed,
zyhe Liefhebbery ten dienfte van het algemeen vooït te zete
ten , en de Wereld mede te deelen , het geene zyne langduurie
ge Ondervindingen , daar in, hem geopenbaard hebben,
DE KREEFT-SPINNEN. 175
raare Stuk was door Mevrouw MERIAN zelve, V.
by haar Ed. terugkomst, van Suriname mede: LXXIX,
gebragt. De Heer S:LOMON vaN Loo, die de Hoorn.
_vermaard{te Liefhebber was van zyn tyd,heefg STPS-
deezen Spinnekop van haàr Ed. bekomen, en
als een Pronkftuk , in een ronde Doos, met
Glas gedekt , zorgvuldig bewaard. Na zyn
Overlyden kwam dezelve , benevens veel an-
der fraay Goed , op een Verkooping , en‚ op
een der Kykdagen , te vooren , de Heeren
LyoNner en ’ApmiraAr elkander aldaar aan-
treffende , en beiden hetzelve als zulk een
weergaaloos Stuk aanmerkende, maakten zy een
affpraak , van het niet tegen elkander op te
jaagen , zullende het te famen koopen en dan
door Loting befliffen , wie het hebben zou.
Vier zulke Staart - Spinnetjes , als de twee daar
nevens vertoond, waren in de zelfde Doos , en
hier van zou de geen, die het kwam te verlie»
zen, 'er twee hebben. De Spinnekop viel, by
het Lot, den Heer "ADMIRAAL te beurt, die,
niettegenftaande ’er aan hem , door gedagten
Heer, op ftaande voet, vyf Dukaaten voor ge»
booden werden , daar doch niet vanafftappen wil-
de, maar dit fraaije Stuk lang in zyne Verza-
meling bewaard heeft; tot dat zyn Ed. zig ein-
delyk , door lang aanhoudend verzoek van den
Heer C. B. Voer en deszelfs Huisvrouw , heeft
laaten overhaalen, om hetzelve voor een goe.
de Prys over te doen; mids zyn Ed. eerst daar
van
TL DEEL. XIII. STUK,
176 SBESCHRYEVING y &N
RNA van een Aftekening mogt maaken. De Spinne.
ixxix,kop, dan, berust tot heden in het Kabinet van
Hoorp- gedagten Heer en van zyne Beminde, te Dor-
STUK.
drecht.
Wat de Geftalte van dit Schepzel aangaat 3
die is in alle opzigten verwonderlyk. De Dee- —
len , welke men elders als twee ovaale ftukken
afgebeeld heeft , en die ’er waarfchynlyk den
naam van Niervormig aan hebben doen geeven;
maaken , inderdaad, te famen het Borstítuk uits
dat in deeze vry ongelyk van boven, en op de
zyden hoekig uitgefneeden is, als ’t ware dus
gefchikt tot het beter inneemen van de Kasjes 4
daar de knoppen van de bovenfte Leden der Poor
ten zig in beweegen. De ongemeene langte
en dunte van derzelver deelen vereischte, inder:
daad, een diepe Inleding , gelyk men die ook
daar aan befpeurt, en de ‘beweeglykheid vor”
derde dat die korteleedjes, by ieder Gewrichts
welke aan de Sp anekoppen eigen zyn , vooral in
deeze niet ontbraken. Het moet een zeer vlug
Dier zyn en tevens Roofzugtig, hebbende
tot het vangen van kleiner Infekten waarfchyne
_Iyk die byfter lange Zweep - Pooten , en tot het
vatten of dooden derzelven die verfchrikkelyke
Wapenen verkreegen , welke men Armen of
Grypers kan noemen , hoewel zy met de Voe-
lers of ook met de Sprieten, in anderen, ten
opzigt van de plaatzing overeenkomftig zyn:
Aan den Bek fchynt dit Voorwerp twee ontzag:
| lyke
DE KREEFTSPINNEN. 177
Iyke Tanden te hebben, dochde Kopontbreekt _V.
eraan, gelyk in de Spinnekoppen in ’t alge LXKIE
meen. Het Lyf is Eyrond en in ringen ver- Hoorne
deeld, van Kleur wat bruiner dan het Borstítuk , STUEe
dat uit den geelen ziet, gelykerwys de Poo-
ten, maar de gefchaarde Armen zyn ook rood-
agtig Kastanje-bruin. ‘Thans bezit ik zelf zo-
danig een Kreeft - Spin, díe ruim zo groot van
Lyfen langer van Armen, doch wat korter van
Pooten is. Misfchien zaldeeze een Mannetje zyn.
BRA HOOFDSTUK.
Befchryving van °t Geflagt der SPINNEKOPPEN ,
awaar in derzelver algemeene Eisenfchappen, ine
zonderbeid ten opzigt van bun Vernuft en de
Voortteeling „ breedvoerig ontvouawd en nage=
JPoord worden, enz.
jee eenvoudiger en klaarder is de afleiding Naam.
van den naam der SPINNEN Of SPINNEKOPe
PEN, in onze Faal, dan die van het Latynfch
woord Araneus, en vän Aranea , dat men
zo wel voor de Webbe, als voor het Dier
zelf, plagt te neemen. Het kan geen Infeke
betekenen, dat met de Lugt’zig voedt, gelyk
Isrvorus wil; maar, van het loopen of hangen
in de Lugt , zou het kunnen af komftig zyn ,
waar van het Griekfch , Arachne of Arachnes , ook
afgeleid wordt , en mooglyk heeft de ylheid van
‚% Geweefzel, dat zy maaken , wel gelegenheid
5, DEEL, XIII, STUK, daar
178 BESCHRYVING VAN
V. daar toe gegeven. Het Meisje van dien naam -
Fei werde, volgens de Fabel - Hiftorie , omdat het
Hoorp- f
stux. fteeken, in een Spinnekop veranderd (+). De
Spinnekop is in de Paleizen der Koningen ,
* prov vinden wy in SALOMOrs Spreuken - Boek *, al-
30. v. 28 waar ’t Heoreeufch woord Simmith gebruikt is3
doch elders , alwaar van de Spinnewebben ge-
1705 8 v. fproken wordt, fteac het woord Grakobisch t.
1745 De Franíche naam Araignée is, zo wel als.de
Spaanfche Aruna en de Iraliaanfche Ragri, van
het Latyn afkomftig: daar de Engelfche naam
Spider , de Hoogduicfche Spinne, en de Sweed-
_fche Spinuet, zeer gelyken naar den Nederduit=
fchen. N
Eigen- De algemeene eigenfchap der Spinnekoppen,
(chippen. wat het maaken van haare Webbe betreft , is
zo wereldkundig, dat men de Kinderen daar
wan niet behoeft te fpreeken. Ook wordt dar
Werk, by de meeste Menfchen ‚ Even zo ge-
ring aangezien ‚ als men een hope die in rook
verdwynt, Een arbeid , die vrugteloos is en in
t geheel niet ten nutte {trekt , in gedagte Schrif-
tuurplaatfen, by het maakzel of by het wee-
ven van Spinnewebben. vergeleeken vindt.
MinervA in geweven Werk de loef wilde af=
x
In- \
(*) Rupit opus Dea, & radio, quem manu tenebat,
mmm —__— Frontem percusfit Arachnese
Nen tulit infelix ; laguzogue animofa lizavit
Gutturas pendenten Pallas miferatra levauit,
„Argue ita, vive quidem, pende tamen improbe, dixit,
Sic mutata , antiguas exercet Aranea telas,
Le,
DE SPINNEKOPPEN. 179
jaderdaad , wanneer men de krankheid van dat V.
Geweefzel by de fterkte van de Stoffen , wel- } ses”
ken het Menfchelyk Vernuft, allengs opklim- Hoorne
mende, van Zyde, Katoen , Wolle, Vlasch STUK:
of Hennip, weet te vervaardigen: by die der
Netten, waar mede men den Zee «Visch, Vo-
gelen of wilde Dieren ; vangt „ wil verge-
lyken; zo blykt, dat zy als een Stofje in de
Weegfchaal zyn: maar gelykerwys een Aas;
by voorbeeld , geen uitwerking heeft op de
Schaalen van de Groote Waag, en een honder-
fte van een Aas een fyn Balansje doet overe
{laan ; zo zal hetook, by nadere befchouwing;
blyken, dat ’er in het Geweefzel der Spinne«
koppen niet minder fchranderheid en nuttigheid
tot bereiking van de oogmerken , die ’er de
Natuur mede bedoeld heeft gehad, uitblinkt,
dan in de fynfte Stoffen van onze Manufaktuuren.
En ’t gene daar dat Geweefzel dezelven onein:
dig in te boven gaat , is , dat het niet door
voorgaande Proeven allengs tot volmaaktheid
gekomen , maar in ’t Paradys reeds , waarfchyn-
_ fchynlyk, even zo Konftig als heden in onze
X
Tuinen; gefponnen en geweven zy.
Deeze Infekten, naamelyk, (het welk nog Hun ver-
aan de Menfchelyke Konst ontbreekt ,) Spin- ""*
nen en Weeven te gelyk. Zy maaken Draa-
den , die van aanmerkelyke kragt zyn , van
eene Stoffe; welke in ’t geheel niet Draad-
of Vezelagtig is: Draaden die zig, zonder ee«
nig behulp van Spelden , Naalden, Spykers 3
‚_E. DEEL: XIII, STUK M 2 Na-
Konftig-
heid der
spinne-
koppen.
180. BESCHRYVING -v AN
Nagels, Haaken, Krammen, zo vast hechten,
dat de Webbe , hun Vogelaars- Net „ in de
allerergfte plaatzing , dat is loodregt , be-
ftand is tegen een aanmerkelyke beweeging
van de Lugt. Voeg hier by de regelmaatig-
heid van hun Geweefzel , dat de Menfchely-
de Konst byna befchaamt , en fommigen iets
meer dan Dierlyks ; een Geest, dien men
(te dwaas!) van den invloed der Sterren
ging afleiden ; in deeze veragte Schepzelen
heeft doen onderftellen : terwyl men klaarlyk
zag, dat ’er niets overeenkomftiger kon zyn
met de Oogmerken, welke zy met deezen
arbeid fcheenen te bedoelen, en dat dus dee-
ze Dieren dan ook niet van Denken en Ge:
voel “konden ontbloot zyn; al ware het dat
men Paarden , Buffels en dergelyken, in dat
opzigt, met onvernuftige Menfchen, die men
ook wel Ezels noemt, gelyk mogt ftellen.
De oude Philofoophen, inzonderheid , heb-
ben zig over het Vernuft der Spinnekoppen
verwonderd. AR:sTOTELES Zegt, dat zy in
Wysheid uitmunten: zo door de Scheering die
zy maaken , als door den Inflag , zonder
Spoel , den konttigften Weever befchaamen:-
de. Welk een vastheid van de Webbe te-
gen den Wind, tegen het aanhangende Stof ,
zegt Prinius , die zynen leezer de langheid
der Draaden tusfchen twee Boomen , of van
om hoog naar den Grond , voor oogen ftellende,
hem tevens de Snelheid doet gade flaan, waar
| mede
DE SPINNEKOPPEN I&8I
mede die Infekten , tot het weeven van de V.
1 f ‘ 4 Le
Webbe, langs dien Draad, op en neder loo- LXXX
pen ; de vaardigheid, waar mede zy, als ’er Hoorp-
roof in de Webbe komt, zig derwaards begee- STUE
ven, om die te vatten, en de nyverheid in het
herftellen van het gene daar aan gebroken is;
als ook hoe fcherp zy van Gevoel zyn en van
Gezigt. MErtanus oordeelt, niet onaartig , dat
de Spinnen gebooren zyn tot de Weevery , en
dat de Draaden, die zy fpinnen , de allerfyn=
ften, welke een Vrouwe Hand formeeren kan,
overtreffen. EvcrLipes , zelf , moest haare
bedrevenheid in de Meetkonst pryzen , daar zy
niets dan haare Pooten tot een Paffer of Maat-
ftok gebruiken, en van anderen worden zy,
met reden, daar in by de Byën vergeleeken.
Prurarcuus, gezegd hebbende dat veele Die-
ren leerzaam zyn, voegt ’er by: ,, maar, het
is misfchien belachelyk, dat wy de Dieren
in dit opzigt pryzen . daar Democrrrus ver-
zekert, dat de Menfchen , inde voornaamfte
noodwendigheden des Levens , Leerlingen
zyn geweest van hun; gelyk van de Spin-
nen in de Konst van Weeven en herftellen 5
> van de Zwaluwen in hect Bouwen; enz”.
Het zelfde, byna, getuigt SENEKA , fpreekende
aldus: „Ziet gy niet , hoe onnavolgbaar dat
9, geweefzel der Spinnewebben zy voor eenig
s, Sterveling? Hoe veel Werk het zy , de Draa-
> den in dier voegen te fchikken ; fommigen
9» om vastheid te geeven, anderen om een Net
ke DEEL, Xlll, STUK. M 3 te
\
Nh
32
93
23
53
33
„3
182 BESCHHRLVING: VAR
Ve _ sj te maaken, bekwaam tot het vangen van zo
ArpeerL.
LXXX, »> Kleine Diertjes. Die Konst wordt geboo-
Hoorp- ,, ren en niet door onderwys verkreegen”. Om
STUK. van veele anderen niet te fpreeken, zal ik al-
leen, wederom, de woorden bybrengen van
Oviprus, die een Werkftuk van aller-
grootften arbeid en vernuft zullende pryzen,
zegt, dat hetzelve niet vande Konftigheid der
Spinnewebben zou moeten worden overtrof-
fen (Ds
Spinne- Alle Spinnekoppen zyn, echter, van deezen
EE aart niet: men vindt ’er eenigen die in ’t ge-
be maaken, heel niet fpinnen: men vindt ’er die niet danop
een onregelmaatige wys eenige Draaden fpan-
nen of een foort van Webbe maaken voor de
Gaten , waarin zy zig,’tzy aan Muuren , Schut-
tingen of Boomen , onthouden: men vindt ’er,
eindelyk, die haare Webbe niet loodregt maar
waterpas of horizontaal maaken. Dit heeft
aanleiding tot verfcheide Verdeelingen gege-
ven, die meer of minder naauwkeurig zyn ; heb»
bende de Ouden reeds drie Hoofdfoorten ge-
fteld van deeze Infekten , en onder de genen,
die geen Webben maaken , maar haare Prooy
door vlugheid en by verrasfing overmeefteren ,
heeft LisreR drie Afdeelingen gemaakt, van
Wolf-agtige ; Krab- agtige en Springers ‚ van
wel-
) Non illud Opus tenuiffima vincant Stamina,
nec fummo qu pende Aranea tigno, Libr, IV, Mean
muorpbe
DE SPINNEKOPPEN, 183
welke laatíten hy ’er vier in Engeland waar- Vv.
nam. …Deeze kunnen evenwel een Web maa- he
ken tot haar Eijernest en Winterleger (*). Hoorn=
Van de Wolf-agtige vondt hy ’er vier in Enge- STUKe
land ; van de Krab-agtige twee, en van de
Springende ook vier: dus in ’t geheel tien ; ter-
wyl van de Webfpinders door hem vierentwin=
tig in dat Ryk gevonden waren ; waar onder
tien van de genen die vlakke Webben maaken,
gelyk de Tuin-Spinnen; zes die ze digt maa-
ken, als lappen Liywaat of Katoen. Men ziet
hier uit, dat het geral der laatften verre dat
der eerften , welken de Heer HomgeneG Zwer-
vers of Zwervende genoemd hadt, te boven
gaat.
De Heer REAUMUR, willende deeze Infek- verdeeling
ten , uit hoofde van de Zyde , welke haar umune
Webbe uitlevert,naauw keurig ter toets brengen,
onderfcheidtde Nebfpianers in vier Hoofdfoor-
ten. De Eerfte is, van de genen die haare
Webben, wier geweefzel vry digt is, zo veel
de ftandplaats toelaat , Waterpas of Horifon=
taal maaken. Hier onder begreep hy de ge-
nen,
(*) De Sweed{che Heer CLERK heeft zeer mis, wanneer
hy zegt dat door Lister de fpringende Spinnekoppen in drie
Geflagten onderfcheiden worden ( Saltatorum Claflem in tria
Genera Liflerus diflinxit , Luporum, Phalangioruin &* Can-
criformium). LisTER gebruikt wel die drie benaamingen,
doch hy merktze aan als drie Onderdeelingen van de Spinne.
koppen , die geen Webbe maaken , gelyk ik hier gezegd
heb.
1. DEEL, XIII STUK. M 4
v
‘t Spin-
rag
1384 BEÉSCHRYVING v AR
nen, die men Huis - Spinnen noemt , maaken+
ke haare Webben in de hoeken van Muuren ;
aan Balken, Zolders of elders, en zodanigen
ook vande Veldfpinnen,als aan haar Webben zulk
een ftand geeven. Zyne Tweede Hoofdfoort
was van de genen, die in de Gaten van oude
Muuren woonen: de Derde van de genen , wier
Webben geen vlak geweefzel , maar als een
famenhooping van Netten maaken, die in ver-
fcheiden Vlakten ftaan, en de Vierde, einde.
lyk , van de gewoone Tuin-Spinnen , wier
Webben zo zeer in ’t Oog loopen en zo vers
wonderlyk zyn , wegens de Konftige figuur
en evenredigheid der Draaden, uit welken zy
beftaan, en waar van de Scheering altoos naar
een middelpunt loopt. Onder alle de Hoofd-
foorten was deeze de eenigfte , wier Tonne-
tjes of Beursjes, daar zy de Eijeren in beflui-
ten , tot het weeven van Stoffen gebruikt
konden worden.
Men hadt , naamelyk , ontdekt , dat het
Spinrag, ’t welk een zo veragtelyk en nutte:
loos ding fcheen te zyn, een foort van Zyde
was, welke kon aangewend worden ten dien-
{te van den Menfch. In ‘t jaar 1709 werden,
door den Heer Bon, een paar Koufen en Hand-
fchoenen, daar van geweven, aan de Akade-
mie der Weetenfchappen van Parys toegezon-
den, en federt heeft de Heer REAUMUR zig
toegelegd, om te onderzoeken , of men daar
van werkelyk Fabrieken zou kunnen opres:
ten,
DE S PINNEKOPPEN, 185
ter. Men hadt reeds opgemerkt , dat zy de
Draaden van haare Scheering veel fterker dan
Vv.
Arprerr.
LXE
die van den Inflag maakten, doch toen werdt Hoorp.
ontdekt, dat de Draaden van die Tonnetjes of
Beursjes, waar in zy de Eijeren befluiten, ei-
gentlyk de genen zyn, welken men, tot het
bereiden van Stoffen, hebben moest. Deeze
‘Tonnetjes zouden Zydegeeven , die wit, geel,
graauw , Hemelsblaauw of Koffykleurig was ,
en bygevolg meer verfcheidenheden van na-
tuurlyke Kleuren uitleveren , dan die der Zy-
dewormen. De Koffykleurigen waren de zeld-
zaamften : REAUMUR hadt ’er niet gevonden
dan in eenige Velden van Genets, doch der-
zelver Zyde was zeer fterk en fchoon. Hy
vergeleek de veelheid, welke een Spinnekop
in ’t Jaar zou kunnen verfchaffen , met die van
een Zydeworm , en bevondt dat ’er vier van
de grootften toe vereischt werden; alzo ders
zelver Tonnetjes zig niet zo fchoon lieten af-
haalen , als die der Zydewormen: maar, de:
wyl de Zyde der grootften fterkst is, zo
zou men mogen denken , of die van grooter
Indifche Spinnekoppen niet bekwaamer daar
tee zoude zyn.
Een groot beletzel in het aanleggen van
Kweekeryën van Spinnekoppen , tot dit oog-
„merk, was de wreedaartigbeid van deeze In-
fekten, die by fchaarsheid van Voedzel elkan-
der verflinden, als wanneer de zwakfte altoos
de Prooy van den fterkeren wordt, Zy ee-
1, DEEL, XIIL STUK* M 5 ten ,
STUK,
Wreed-
aartigheid,
@
en
186 BESCHRYVING VAN
V. ten, zo her fchynt, geen Bladen of Vrugtens
Lxxx. maaralleen Gedierten , gelyk Muggen en Vlies
Hoorp- gen , ’t welk haar gewoone Aas is ; als ook
Pisfebedden , Duizendbeenen, Rupfen , Ka-
pellen en zelfs Aardwormen, wanneer men haar
die ftukswyze geeft. Ongemeen beminnen zy
die weeke zelfftandigheid , welke ‘er in de
Schaftjes der Pluimen van het jong Gevogel-
te, voor dat dezelven uitgefpreid zyn „ be«
greepen is, en dusis het ligt te begrypen , datde
ruige Surinaamfche, die de Eijeren der Kos
librietjes uitzuigen , ook de Jongen of deeze
Beestjes zelf , waar van fommigen niet veel
grooter dan een Vlieg zyn , als zy dezelven in
* Net kunnen krygen , niet fpaaren. Daar-
entegen worden fommigen van zekere Wespen,
die men deswegens Spinnedooders noemt , ge«
& zie’t dood en in haar Nest gefleept *. Aan veeler:
Be ssley Gevogelte ftrekken zy ook tot Aas.
Venynig. _ Dewyl’er Voorbeelden zyn, van Menfchen,
heid, die, uit een bedorven Lust , Spinnekoppen
hebben gaan eeten; zo is het denkbeeld , als
of dezelven, in 't algemeen, Venynig zouden
zyn , thans geheel verworpen. Men weet ,
evenwel, dat fommige Vergiften , ingenomen
zynde, niet fchaaden aan den Menfch , en, in
tegendeel , door een Wonde met het Bloed ge.
mengd, van verderflyke uitwerking zyn. Van
myne ondervinding, ten opzigt van het oude
denkbeeld, als of zy een byzondere af keerig-
heid van de Padden hadden, en in ftaat waren,
die 2
… WDEISPINNEKOPREN 187
die, met een enkele fteek of beet, om ’tleven v.
te brengen, heb ik te vooren gewag gemaakt”, Arpzer,
en verder aangemerkt, hoe het niet onwaar- Hoor:
fchynlyk was , dat die groote WestindifchesrTux.
misfchien wel grooter Dieren zouden durven * zie ’t
aandoen. Ook heeft de Heer BAKER , in de pian 109’
Tand van een grooten Spinnekop, dien hy ge-
droogd van ’t Eiland Nevis gekreegen hadt»
aan ’t end een klein Spleetje ontdekt, ’t welk
LEEUWENHOEK reeds in de Tanden van Spin-
nekoppen hadt waargenomen ; doch de Heer
MeEAp, zo ervaren in het onderzoek der Ver-
giften, die opening in de Tanden van ver{íchei-
de Spinnen gezogt en niet gevonden hebben:
de, dagt dat LEEUwWENHOFK mis hadde , voor
dat dezelve door gedagten Heer BAKER aan
hem vertoond werdt. Zyn Ed. befchouwde
zulks met verwondering , en maakte ’er dit
Befluit uit op, dat, gelykerwys onder de Slan-
gen alleenlyk eenige Soorten Tanden hebben,
die doorboord zyn tot uiclaating van ’t Vergift
in de Wonde , zo ook alleenlyk eenige Soor-
ten van Spinnekoppen een opening in hunne
Tanden hebben , en dat men deeze meer dan ge-
meen Vergiftig mag onderftellen te zyn (*).
Zo ingeworteld is het denkbeeld , dat Pad.
den, Haagdisfen , Spinnekoppen , en meer der-
Ser
(*) BAKER Nuttig gebruik van 't Mikroskoop, Amft, 1756,
bl. 424. S
de DEEL, All. STUK»
\
183. BESCHRYVING VAN
gelyke haatelyke Dieren , Venvnig zyn, daf
veelen als voor ‘t gezigt derzelven fchrikkeB
en ze vooral niet durven aanraaken ; daar, in te:
gendeel , anderen, zonder fchroom, de Tuin-
Spinnen, by Handen vol, met debloote Hand
vangen, om ze dood te trappen , zonder ee-
nig nadeel. Weinigen , onder de hedendaag:
fche Liefhebbers der Natuurlyke Hiftorie ;
zouden doch, geloof ik, tot de reukeloosheid
durven komen van den wyd vermaarden HAR-
VAUS, die dus van eene Proef , door hem daar=
omtrent genomen, fpreekt. „, Zelf heb ik
s> Eens, om het door Ondervinding te weeten,
ss myn Hand meteen Naald geftoken, en,‚ op
s> ftaande voet, die zelfde Naald aan den
> Tand van een Spinnekop wryvende, ftak
ss ik ’er op een andere plaats mede in myn
‚> Hand: doch kon geen onderfcheid tusfchen
„> de twee Steeken ontdekken”, Daar wass
echter, merkt LisrerR aan, eenig verfchil in 5
dewyl op de plaats van den Venynigen Steek
een rood Puistje kwam, met Ontfteeking: zo
dat hy zig verbeeldde, dat de Beet der Agt-
Oogige Spinnen altoos gevaarlyk zy. Ook melde
BovrE van iemand, die blind geworden
was, doordien hy het Venyn van een Spinne-
kop in de Oogen gekreegen hadt; waar by men
de Waarneeming voegen kan van Piso , die aan-
gaande zyn ontzaglyk grooten Brafiliaanfchen
Spinnekop, Nblaimndu genaamd , verhaalt , dat
men, in dezelvente vangen, de grootfte voor-
Ziet
BE /SPINNEK OPPEN. 785
zigtigheid gebruiken moet, dat het Venya V.
daar van niet in de Oogen kome, als waar uit Ee
een volflagen Blindheid zoude ontítaan: doch Hoorv-
het Vogt, dat, deeze Infekten uitgeeven , en STUE.
het welke dan de oirzaak van die uitwerking
zou moeten zyn; loozen , ten minfte de ge:-
woone Spinnekoppen , zo Merap verzekert, uit
een Bek of Snuit, dien zy uitfteeken, en bren-
gen het dus in de Wond.
De fchadelyke eigenfchap nu van dit Vogt;
dat de Spinnekoppen dan, op deeene of ande=
re manier, uitgeeven „ kanniet van het Voed«
zel , dat zy gewoonlyk gebruiken , afgeleid
worden; alzo hetzelve ook tot Aas ítrekt voor
‘t Gevogelte. En, dic Vogt behoeft juist niet
Venynig of Vergiftig, dat is altoos en in alle
opzigten doodelyk te zyn, offchoon het fome
Wylen, by groote veelheid in de omloopende
Vogten van eenig Diertje gebragt zynde, der«
zelver beweeging ftremme. De Melk, im-
mers , die het gereedfte en een der beste Mid-
delen tot bedwang van fcherpe Veny:en , wel.
ke ingenomen zyn , geagt wordt, kan , alsmen
die ín de Aderen fpuit , een Menfch onmidde=
lyk doen fterven , en men brengt een voor
beeld by, dat dezelve, door gramfchap aange-
ftoken, een doodelyk Vergift is geworden (*).
Het een cn andere zal misfchien de reden zyn ,
| dat
C*) A, Med. Bernlin. Decad, IL, Vol, Xe pe 140
Le DEEL, XII. STUK.
Vv.
AFDEEL. ;
LEAK.
HoorDe
ST Ke
oo BESCHRYVING VvAN
dat de Spinnen zo gereedelyk haare Prooy om:
t leven brengen, en tevens zo vaardig elkan*
der den Doodfteek geeven, het welk wederom
een teken van haare Wreedaartigheid is. Wor=
den ’er eenigen by elkander in een Glas gedaan;
zo zal men haast zien, hoe vinnig zy op el:
kander aanvallen, én hoe , in korten tyd, die
allen, op één naa , dood zyn; welke laatfte ,
Overwinnaar blyvende, niettemin weinig nut
heeft van zyne Zegepraal , alzo hy ook gemeen-
Iyk , wel haast, aan de bekomen Wonden
fterft ”*).
Anderen , wederom, de Venynigheid ‘der
Spinnekoppen geheel! verwerpen willende , bren-
gen tot een Voorbeeld by , hoe groote ’er door
kleine Vogeltjes verflonden worden , die men
waarneemt, dat, wanneer men ze dit Aas, nu
en dan, in de Kouwtjes geeft , daar van on.
gemeen vrolyk en tierig zyn. Ook vestigen
zy hun Oog op de Spinnewebben , die mer
weet tot Bloedftemping van grooten dienst eni
van geen het minfte kwaad gevolg te Zyn, in-
dien menze op een verfche Wond legt. Vers
der haalen zy aan, dat die fergaafre eigerie
Íchap der Tarantula van Apulie, welke zo
veel Gerugt gemaakt heeft in de Wereld, al
voor lang beuzelagtig is bevonden, gelyk wy
vervolgens zullen zien, Ook zyn die groote
Spine
C*) MEAD, de Venenis, Lugd, Eat. 173%. p. 46,
DE SBINNEKOPPEN TOT
Spinnekoppen zelfs, welke men op de West, V.
jndifche Eilanden heeft, geheel niet Venynig; LXX)
zo Pater LagarT verzekert , door een menig- Hoorp-
te van Proefneemingen, ondervonden te heb: “TUe
ben.
De Voortteeling der Spinnekoppen is geen Nier
geheime zaak. Men weet dat zy een menigte
van Eytjes leggen, en die befluiten in een dik
Katoenagtig Beursje van haar eigen Spinzel,
dat naar een Tonnetje gelykt. En, fchoon zy
die Eytjes niet uitbroeden , zo het fchynt,
maar de verwarming van dezelven aan de Zon.
nefchyn overlaaten , zyn ‘er doch, in
zonderheid onder de Zwervende Spinnen, die
het Eijer - Zakje en dus vervolgens ook de Jon-
gen zelf, op de Rug draagen. Dit geeft dan
een aartige Vertooning: een geheel ruige Bol
te zien, met leevende Haairtjes, het welk de
Pootjes van gedagte Jongen zyn, die, als men
‘er aan raakt zig verfchuilen en daar afgaan.
Tets dergelyks neemt men zo dikwils waar in
de Jongen van de gemeene Tuinfpinnen ,
die, wanneer ’t gevaar verdweenen is , allengs
weder by elkander kruipen , en zig tot een Bol«
Jetje verzamelen , even als de Jongen op dee:
ze Zakdraagende Spinnen; waar van in ’ ver-
volg nader. }
De Paaring heeft meer duifterheden in ge«
had, voor dat men , door Waarneemingen,
dienaangaande eenig licht kreeg. De ge.
meenzaamheid der Spinnekoppen is byfter
L DEEL. XIIL, STUK, klein,
Vv,
ÄFDrEL.
LXX.
HooFp-
STUK:
92 BESCHRYVING VAN,
klein. Wanneer men ’er twee in eene Webbe
ziet, zal dat doorgaans een Gevegt voorfpel-
len; het welk zelden, dan met het verjaagen
of om ’t leven brengen van den zwakften , ein-
digt. De oude Spinnekoppen, naamelyk, be-
gint op ’t laatst, na dar zy eenige Webben ge-
fponnen en geweven hebben , de Stoffagie daar
toe te ontbreeken , en dus zyn deeze, tot hun
beftaan , genoodzaakt , zig van de Webbe van
„eenander meefter te maaken, die zy dan, even.
Paáaring.
als haar eigene, tot den Vangst gebruiken.
Dikwils vlugt die, welke de Webbe gemaakt
hadt, op het zien van haaren Vyand, en maakt
elders een andere Webbe. Maar het gebeurt
ook wel, dat het Mannetje het Wyfje een bee
zoek komt geeven in de Webbe „ en dit ge=
fchiedt niet dan tot de Paating, en in zeker
Saizoen.
De Tuin =Spinnekoppen paaren doorgaans in
de Nazomer of in de Herfst. Alsdan ziet men
het Wyfje ftil in ’t midden van de Webbe,
met het Borstftuk nederwaards, hangen, ter-
wyl het Mannetje daar om heen zwerft: het
welk gemakkelyk daar van te onderfcheiden
is door zyne kleinte, en door de dikke Knob-
bels, aan ’ end ván zyne Voelers of Sprieten.
Het vordert langzaam en als met fchroom op
de Webbe; het nadert zagtelyk aan *t Wyfje,
dat onbewoogen op haar plaats blyft, en , ’er
eindelyk geheel naby gekomen zynde, raakt
het effentjes haar Poot met een van de zynen
aans
DE SPINNEKOPPEN. #63
aán, gaande dan, als verfchrikt zynde, eenige Wi _
Schreeden te rug. De verfcheide herhaalingen EE
van dit werk, fchynen een Voorfpel van de Hor!
Paaring te zyn, waar door zy als met elkan- STUE:
der kennis maaken , en middelerwyl zwellen
de Armen van ’t Mannetje aan ’t end, als ’t wa-
re, uit of openen zig, en men ziet dat het
Knopje vogtig zy. Het Mannetje, alsdan
ftouter geworden, komt digter aan het Wyf=
je, het welk fteeds met het Agterlyf opwaards
blyft hangen , en dus de opening van haare
Teeldeelen, die naar een Spleet gelykt, open
heeft. Hier voegt de Mannetjes Spinnekop
het Knopje van een zyner Armen, en een
oogenblik daarna het Knopje van zynen anderen
Arm, als oogenblikkelyk aan 3 herhaalende
zulks , beurtlings ‚ verfcheide maalen. Men
zietze, fomtyds, wel een half Uur bezig aan
dit Minnefpel , het welk voor eene Paaring
fchynt te verftrekken , die door den Heer
LyoNNer , eerst , aldus is waargenomen, zo
de Heer REAUMUR; in een Brief van den 17
Augustus 1745 , aan één zyner Vrienden te
kennen geeft, fpreekende aldus.
„ Ik heb langen tyd gemeetid , twee Spinnen
> waargenomen te hebben , die Buik tegen
‚> Buik gepaard waren; maar de Heer LyonN-
‚> NET, die zeer wel weet te zien, verzekert
ss my, ‘er op een geheel andere manier te heb-
„> ben zien Paaren. Zo Gy van zyne Waat-
s> neeming onderrigt geweest waart; zoud Gy
Js DEEL, XII, STUK» N z2 mise
Ve
AFDEEL-
E\XX
HooFD:
STUKe
194 BESCHRYVING VAN
s misfchien een weinig meer gezien hebben,
», wanneer Gy de lief koozingen opmerkte , wele
‚s ken twee van uwe Warer-Spinnekoppen elkan-
s, der fcheenen te doen: want het is een groot
» voordeel, vooraf te weeten ; wat men kan
sac HEN, |
“ys Pehalven de agt-Pooten hebber. de Spin=
ss-nekoppen „ van vooren, als 't ware, twee
ss Armen, die gelykerwys de Sprieten geplaatst
zyn. leder Arm-heeft, in fommigen, aan
t end een Knopje Gedagte. Heer nam twee
Spinnekoppen. waar; die naar elkander gee
keerd waren, en eenigen tyd metde Pooten
„ fpeelden. Een derzelven, vervolgens, het
‚‚Knopje openende van één zyner Armen ;,
‘kwam: daar. uic: het Mannelyk. Teeldeel te
„ voorfchyn;: ’t welk onder het Lyf van’
ss Wyfje gebragt, en ingevoerd, werdt in een
95 Spleet, die aan deszelfs beginzel is. „Deeze
Paaring is zeer verfchillende van alle de ge.
nen, welke ons de overige Infekten vertoo-
„‚ nen: men behoorde daar toe te komen, van
shet meer dan. eenmaal waar te neee
ba men (ej
Had de Hiftorie der Spinnekoppen, welke
| die
55
95
5
95
35
39
99
(*) De Heer pr GEFR heeft ook , in zyne Akadermnifche
Redevoering , te Stokholm, in ’t faar 1754, over de Voorte
teeling der Infekten, van de Waarneemingen van den Heer
LYoNNET, (als een voornaam Ziender of iemand die, gelyk
LEEUWENHOEK , meer zien kan dan een ander,) veelees
dan van zyne bevinding cen dien opzigte, gebruik gemaakt,
1
DE SPINNEKOPPEN. 195
die vermaarde Akademist bezig was tebefchry- V. -
ven, aan ’ licht mogen komen , zouden wy xxx
van eenen Autheurs die de Wereld zo veel op- Hoorp=
heldering gegeven heeft omtrent de Paaring “TEX
‚van de Juffers, Byën en Kapellen, met reden
ook meer zekerheid, in dit ftuk, hebben mo-
gen verwagten. Ondertusfchen wordt ons door
den tegenwoordigen befchryver van de Hifto-
rie der Infekteu; die omftreeks Parys voorko-
men, verzekerd , dat hy de gedagte Paaring ;
zo als ik die befchreeven heb ‚; meermaalen had
waargenomen: CLERCK zegt, ten dien op-
zigte, preposteri coibant; (dat, geloof ik , zeg-
gen wil, averegts of omgekeerd ; gelyk de Ke-
mels en veele Kapellen: ) waius Ano cervici als
terius ita applicato, ut Mas commode inferiorem fe=
mine Alum brachiis fuis attingere pof]et. De ul.
va; nu, wordt gefteld te zyn van onderen by
den Hals vän * Wyfje , aan Asterlyf : ZO
dat die plaatzing geheel onbekwaam” was tot
zulk een Paaring. Zy fcheïdden, zegt hy ‚ vreed=
zaam. Anderen verzekeren, dat het Manne-
tje, op ‘teindevande Paaring „ dikwils van het
Wyfje een doodelyke neep krygt: het welk
dan dit ftuk nog zonderlinger en verwonderly-
ker maakt : hoewel ‘er die zeldzaamheid van
af raakt, dat de Spinnekoppen hunne Teeldee-
len aan ’t end der Voorpooten hebben zouden;
gelyk fommigen verzekeren.
Verfcheide Autheuren willen, dat deeze In- reeftya,
fekten zeer lang leeven; fommigen fchryven
là DEEL: XIII, STUK, N 2 van
166 BESCHRYVING VAN.
V._ van wel drie of vier Jaaren. Of dit naauw-
ArpeeL. } ee n
xxx, keurig onderzogt zy, weet ik niet ; maar het is.
Hoorp- zeker , dat zy den geheelen Winter kunnen
STUK vasten, gelyk veele andere Infekten , en bo-
vendien ook, zelfs in de Zomer, verfcheide
Maanden’ zonder eeten zyn. In dit opzigt ger
Iyken zv dan, eenigermaate, naar de Viervoe-
tige Roofdieren; terwyl het tamme. Vee , dat
Kruiden eet , niet lang kan vasten. Hier uic
kan men ook begrypen , hoe dat veelen het,
zo geduldig , afwagten , dat ’er eenige Prooy
in haare Netten.valt. En het is verwonderly-
ker, dat de Jongen, in de eerfte Dagen , zo
{terk aangroeijen, daar zy nog geene Vliegen
hebben kunnen vangen ; dan dat zy de Huid
afwerpen , naar maate zy grooter worden; het
welk de Ouden , zo fommigen verzekeren ,
eenmaal ’s Jaars in ’t Voorjaardoen, gelyker:-
wys-.de Krabben en Kreeften.
Hetafwer- De Húûid , welke de Spinnekoppen afwer-
pen vande pen, „(zegt CrereK,) is Hoornagtig en
„‚ doorfchynende , doch Kraakbeenig en de
‚, voorige geftalte van den Spinnekop onder
st Oog brengende, zo ten opzigt van het
) Borstftuk en de plaatzing der Oogen , als
3, van de Pooten en Armen; de Klaauwen of
, Tanden zelfs niet uitgezonderd : maar het
, bekleedzel van het Agterlyf is een Vliesje,
> dat geheel inkrimpt en door famentrekking
ss met rimpels zyne gedaante niet behoudt. De
», Spinnekop, zyn Huid af zullende leggen ,
zoekt
DE SPINNEKOPPEN. 197
pr zoekt een bekwaame plaats, daarhy vadzig
Vk
FDEEL,
z, in de Webbe zig bewindt: dan gaat de uit- ‚xxx,
s, wendige Korst van het geheele Bortsítuk , Hoorp-
‚ de Pooten, Armen en Tanden , door op.
s, fcheuring af, blyvende evenwel een weinig
5» zitten aan het agterfte van het Borst{tuk ,
z> met het voorfte deel opwaards omgeboogen.
‚> By deeze gelegenheid vervalt het Dier in
„> Zulk een bezefloosheid en flaauwte, dat het
5 geen Mug van zig weet af te dryven: maar
»> eindelyk komt het tot zig zelve, en begint,
») zo veel de kragten toelaaten , door fchop-
» pen en plukken eenige vlugheid te toonen,
„> tot dat het, aïlengs meer en meer tot her-
s ftelling komende, vande oude Huid zig ge-
», heel ontflagen heeft. Dat groot gebrek van
s, kragten, evenwel , belet het Dier nog , ver-
‚> der dan de langte zyns Lighaams, van de
, afgeworpen Huid af te wyken; des her in
‚, de Webbe hangen blyft, zo lang tot dat de
„ Lugt deszelfs Opperhuid genoegzaam droog
„> en ftevig heeft gemaakt , om den voorigen
„, arbeid en Levensmanier te kunnen hervat-
Verwonderlyk is ’t,‚ hoe iemand, die de
Spinnekoppen een Bek toefchryft of Mond (+),
als in een zelfde adem zeggen kan , dat de
twee
(*) De Araneis Suecicis, pag. 14.
(T) Les Yeux , les Antennes & la Bouche de l'Araignge,
Zlift, des Inf, env, Paris, Tom, Il. p. 630
1, DEEL. XIII, STUKe N 3
STUK.
Bek of
Keel,
Vv,
ÄFDEEL.
LXXX.
Hoor p-
STUK.
1038 BESCHRYVING vAN
twee fchefpe Tanden, vooraan den Bek, (die
men eigenlyk als een Nyptang , waarmede zy
haar Prooy vatten en dooden ‚ moet aanmer-
ken ,) van binnen holzynde, dienen om dezel-
ve uit te zuigen , gelykerwys de Mieren-
leeuw (*). De opening van deeze Tanden
wordt immers te duidelyk, door-de-genen, die
dezelve in veele Spinnekoppen opgezogt hebben,
om den zogenaamden uitgang van ’t Venyn te
vinden 5 ontkend , dan dat men die voor alge:
meen zou laken: houden. © Ook is het zeker,
dat veele van deeze Infekten hunne Prooy niet
alleen uitzuigen, maar grootendeels verflinden.
Wy zullen dan met Friscu veeleer gelooven,
dat de Spinnekoppen weezentlyk een Bek heb=
ben , tusfchen de Nypers; hoewel de Tong,
die hy in deeze Bek waargenomen hadt, veel-
eer de Zuiger fchynt te zyn, daar Merap van
fpreekt, gelyk hy zelf ook daar aan een ope-
ning hadt waargenomen , en zig verbeeld, dat
diet Werktuig dienen kon , om iets in te zui-
gen (f). De Heer Crercx vertoont zeer dui-
delyk de opening in Plaat , die men den Bek
of Keel kan noemen, en die het Vogt, zegt hy,
ontvangt, dat door de Kaaken uic de Prooy ge=
drukt wordt (4 1).
Ik
(*) Leur Pinces, qui font creufes en dedans , leur tiene
nent lieu de Machoire & de Bouche, lb:d, p. 636.
(f) Frisen. Inf. Vil Theill. pag. 8,
(1) CLERCK de Araneis Succicis, Pl, 6, Te 4e Fig- 2e
DE/SPINNEKOPPEN. 109
Ik fehroom dan niet, vast teftellen, dateen Ver
Spinnekop, behalve de Keel, als de doorgang LKXK
paar de-Maag aangewerkt, ookeen Bek heeft, Hoorn.
of opening van de Keel, die met een foort van TUE ke
Lippen is geflaoten en waar buiten die Haaks- Amen,
wyze Nypers zyn, welke men ook Tanden. _
kan noemen. Men kan niet zeggen, dat hunne
Bek uit deeze Nypers beftaact ; even zo min
als wy. zeggen kunnen , dat onze Mond be«
ftaat uit onze Tanden (*). Buitendien heeft
de Spinnekop , aan den Bek, of van vooren,
nog twee Deelen, die zodanig naar Pooten ge«
lyken, dat foinmigen ‘er tien Pooten aan toe-
fchryven; doch het zyn veeleer een foort van
Armen, die zy als Handen of Voelers gebrui-
ken, om hunne Prooy aan te vatten, naar den
Bek of tusfchen de Tanden te b engen, en op
allerley manieren te draaitenen te wenden. Zy
beftaan, ten minfte, uit drie Leedjes, en wore
den, onder ’t loopen, door het Infekt geduu-
rig bewoogen, even als de Sprieren of Hoo-
rentjes der Torren, enz Dac hier de Teel-
deelen in de Mannetjes aan zitten, wordt thans
in ’t algemeen geloofd (f
De
{*) La Bouche de l'Araignée con°fte dins deux fortes te-
nailles, Sc. Hf? des Inf env. Paris ToM. il p 6351 De
Spinnekoppen hebben, behilven die Klatuwen, volgens BA-
KER, nog twee rven van Tandjes aan her Kasje, waarin de
Klaauw uls een Kn'pmes fluit.
(f) FRiscH meent een Penis 8& Serotum onder aan den
Buik der Tuinfpinnen waargenomen te heben, het welk dan
KDE: zin, stie NA van
206 BESCHRYVING VAN
v: De Spinnekop, hoe zeer ook de Nederduit-
ADE fche naam, die in gemeen gebruik is, het te-
Hoorp- gendeel fchynt aan te duiden, kan geen Kop
hiet Ly. gezegd worden te hebben: want zyn geheele
Lighaam beftaat flegts uit twee deelen , die
met een dun Halsje aan elkander gehecht zyn,
en het voorfte derzelven kan men den naam
van Borstítuk niet weigeren 5 want de Pooten
zyn 'er, gelyk gewoonlyk , ingeplant. Dit
Deel is van omtrek rondagtig , doch platter
dan het Agterlyf , ’t welk in de meeften , en
inzonderheid in de Wyfjes Spinnen, Eyrond en
zeer dik uitgezet is , doch in ’t allerminfte niet
met Ringen overdwars of in Geledingen ver-
deeld; zo dat men de Spinnekoppen dan niet
met regt den naam kan geeven van Gekorve-
nen (LJ). Van agteren heeft het Lyf in de
Webfpinners verfcheide Tepeltjes , die tot een
Spintuig ftrekken.
HetSpin- Die brengt ons tot befchouwinge van dat
WE Werktuig, het welk tot een verwonderlyke
eigenfchap dient; het Spinnen naamelyk , daar
ik reeds van gefprooken heb. Aan ‘tend van
Agterlyf heeft,.de Wyfjes Spin , behalveen by
de
van de Pagring een-geheel ander denkbeeld zou geeven. De
Ontleeding moest dit ophelderen. SwAMMERDAM, ondertus-.
fchen , heeft byna het zelfde waargenomen. Bill, p. 5L.
(1) Indien de vier Oostindifche Spirnekoppen , die in ’
Vierde Deel van SEBA, op PLAAT XCIX. Fig. 9, Ic, IIs
12 voorkomen , wel zyn getekend, zo moet deeze Regel, za
wel ten opzigt van het Lyf, als van de famenvoeging, eenie
ge uitzondering onderhevig zyne
DE SPINNEKOPPEN, 2or
de opening van ’t Fondament, verfcheide Te. v.
peltjes , fomtyds zes in getal, die uit kleinere ÄFDEELs
fchynen famengefteld te zyn. Deeze Tepel- goorn
tjes fchynen te ftrekken tot doorlaating of door- stug,
zypeling van een taay of lymerig Vogt, waar
‘van Dokter SwAMMERDAM het Beursje hadt
waargenomen, Meermaalen heb ik duidelyk
gezien, dat de Spinnekoppen, met hunne ag-
terfte Pooten, als uit hun Lyf een Draad trek«
ken , die zy dan of laaten waaijen of ergens
aan vast maaken; doch nooit zag ik ’t geen
LisrEr aanmerkt, dat zy dien Draad als een
Pyl uitfchooten. Dat Iymerig Vogt laat zig,
buiten twyfel, even als wy dit in gefmolten
Gom zien, tot Draaden uitrekken, die ’er de
Spinnekop , fomtyds meer, fomtyds min-
der in getal, te gelyk uitgeeft: waarfchynlyk
naar de veelheid van Stoffe, die hy heeft, of
ook naar dat de Draad fterker vereifcht wordt
te zyn. ’t Is niet te denken, dat zy door ’t
Fondament die Stoffeuitgeeven , gelyk fommi-
gen verzekerd hebben (*); want dit zou de
Webbe bezoedelen, en hoe konden zy dan de
Draaden zo fyn maaken; ook daar aan naar be-
lieven hangen blyven, enz. ’t Is zeker dat die
Draaden niet alleen doorgaans dubbeld , maar
ook
(*) Toutes les Araignées filent par Anus. elles
jettent plufieurs fils tout a la fois. M:. BoN en a dis-
tingué jusqu'au quinze ou vingt , au fortir de leur Anus,
Diétionn, des Animaux. Paris, 1759. TOMe Ie Pe 356e
Je DEEL, XIIL STUK» N s
202 BESCHRYVING VAN
PIAS rô ook fomtyds wel tien- of twaalfvoudig zyn,
Lxxx. Mooglyk geeft ieder Tepeltje een dubbelde
Hoorp- Draad uit , ‘t welk dan van de gedagte zes,
STUK indien ze ’er allente gelyk uitkomen , een getal
van twaalf Draaden zou uitmaaken. Swame
MERDAM leert ons , hoe men dit best kan waare
neemen.
DePooten. De Pooten, die 'er een Spinnekop agt heeft,
verdienen ook , wel degelyk , haare opme@re
king. Derzelver langte verfchile, In de mee
ften , en inzonderheid in de Webfpinders , toe
het gedagte einde 5 zyn de agterfte langst,
doch in anderen. zo wel de voorfte als de ag:
terfte, en de twee middelfte Paaren veel kor«
ter. In die, welken men Wolf -“pinnekope
pen, of ook Zwervers noemt , zyn gemeen
lyk de voorfte Pooten allerlangst „ en in fome
migen ook veel fterker of dikker dan de andes
ren , het welk inzonderheid in de Springers
blykbaar is, welken ListER Phatuns.a noemt.
Deeze Autheur merkt aan, dat alle de Spin-
nekoppen drie Gewrichten in de Pooten heb-
ben ; doch naderhand heeft men waargenomen,
dat hunne Pooten wel, als gewoonlyk , uig
drie Deelen, de Dve, Schenkel en Voet , be=
ftaan; maar dat deeze [Peelen ieder, van bo-
ven, nog een kort Leedje h.bben; zodat men —
de Pooten van een Spinnekop , met FRiscHs
wel zesledig kan noemen. „ Zy hebben alle,
ss (zegt die Autheur, ) zes Gewrichten of
«> Buigingen, welke met twee ronde deelen in
‚„ haare
DE SPINNEKOPPEN. 203
hollen of doetabula gaan, enoverallezyden V,
‚zeer buigzaam zyn; doch tevens by beurc- en
wiffeling , gelyk in de Kreeften, voor enag- Hoorp=
s, terwaards een Knie maaken. Zy ftaan , met STUK
ss de Schenkels, van boven digt by elkander ,
s> En Zyn daar donker , van binnen geveld,
„> het dikst en fterkst; wordende, verder nee
2» derwaards , allengs dunner, en als ’t ware
s> witagtig doorfchynende. Zy hebben enkele
2 Tegtop {taande Haairtjes, benevens de klei-
, ne leggende Haartjes, die overvloedig aan
s‚ de Pooten zig bevinden, gelykerwys aan ’t
gi geheele. Lyf'’,
De Oogen maaken het voornaamfte Kenmerk De Oogen.
uit van dit Geflagt. De Natuur, om eenere-
den, ons onbekend, aan de Spinnekoppen geen
gepaarlde Oogen of met Facetten, die her ge-
tal der Oogen als oneindig groot in de meefte
andere Infekten maaken, vergund hebbende,
fchynr die gebrek eenigermaate te heoben wil-
Jen vergoeden, door vermeerdering van het ge.
tal-der Oogen. Verfcheide Natuurkundigen
hebben zig verbeeld , dat dit getal niet vast zy;
En dat fommigen ‘er agt , anderen maar zes
zouden hebben. Ook is het waar, dat men
Spinnekoppen vindt, die, by ’ cerfte aanzien
maar zes Oogen fehynen te hebben: maar by
nadere befchouwing heeft men. bevonden, dat
de twee uiterfte Oogen fomtyds uit twee
famengefteld zyn ; maakende elk een byzonder
Oog uit. Dus kan men dan vry algemeen ver=
1. DEEL. XIII. STUK, Ze-
oe
AFDE
LX XX.
Hoorp.
STUK
204 BESCHRYVING VAN
zekeren, dat het getal der Oogen agt is in de
‘eigentlyke Spinnekoppen. Zy zitten onbeweeg=
lyk , zo het fchynt, en kunnen derhalven al
leen maar dienen naar dat een Voorwerp zig
regtítreeks voor het een of andere vertoont ;
en fchynen als uit een foort van Vergrootglaas-
jes te beftaan, het welk aandeeze Infekten een
goed Gezigt van naby, doch niet van verre,
__ moet geeven. De Heer Baker heeft zulks , met
Verfchil-
lende
plaatzing.
de uitgefneeden Oogen vaneen grooten West-
indifchen Spinnekop , onderzogt (*).
De onderlinge plaatzing der Oogen is in de
Spinnekoppen grootelyks verfchillende. In
fommigen zyn zy balfmaanswyze op twee ryën
gefchikt , zodanig dat de, vier middelften met
elkander als een Vierkant formeeren; terwyl
de ‘anderen , wederzyds , veel nader by el-
kander zyn. In eenigen ftaan de vier middel«
ften als in % Vierkant, en de twee buitenften;s
wederzyds , tegen elkander aan , waar door
de Spinnekop maar zes Oogen fchynt te heb-
ben. Deeze laatften zyn fchuins geplaatst ,
ten opzigt van de overige. Men vindt ’er, van
welken de twee voorfte of middelfte Oogen
nevens elkander ftaan , ende anderen, weder-
zyds drie, een foort van Bouquet maaken , als
in een Driehoek geplaatst zynde. In andere
Spinnekoppen zyn de Oogen gerangeerd op
twee
(*) Zie Nuttig gebruik van't Mdikroskoop, Am, 1756e
bladz, 426.
DE SPINNEKOPPEN. 205
zwee Lynen, waar vande cerfte beftaat uit zes V.
Oogen, en dus de andere maar twee Oogen EO
heeft. In fommige Soorten, eindelyk , gelyk noorp- —
in de Zwervende of Springers ;‚ bevindt men vis
drie Ryén van Oogen, de voorfte van vier, de
anderen ieder van twee, maakende deeze laat-
ften een foort van Vierkant met elkander.
Doorgaans veríchillen de Oogen , aanmer-
kelyk, in grootte; doch dit heeft niet in allen
plaats. Zy zyn altoos op het voorfte van het
Borstítuk , een weinig boven den Bek ge-
plaatste
Op zulk een wyze heeft Georrroy de Spin- verdeeling
nekoppen , die hem omftreeks Parys voorgeko: ze
men Zyn, in vyf Familiën verdeeld , volgens
de plaatzing der Oogen, en Doktor ScoroLr,
ook op dergelyke onderfcheiding gevallen zyn-
de, maakt ’er wel zeven Afdeelingen van, die
wederom andere plaatzingen opgeeven, en ik
twyfel niet , of men zoude , dit naauwkeurig
nagaande, ’er byna zo veel verfchil in vinden,
als ’er Spinnekoppen zyn; zo dat die manier
van onderfcheiding my dienftiger voorkomt,
om by geval eens een byzondere Soort te be-
ftempelen, dan Familiën van deeze Infekten,
op zulk een losfen grondflag , te formee-
_ ren. hale |
Dat ’er veeletley Spinnekoppen zyn, is ie= Soorten,
dereen bekend „ doch het getal der Soorten , in
een zelfde Land , tot honderdveertig te bren-
gen, gelyk men van den Heer DANDRIDGE , in
Ie DEEL, XIII, STUK. %
/
c6 BESCHRYVING” VAN
v. ’t Werk van BrADrEYy, aangetekend vindt (*#),
hek is engerymd, en ik zou gelooven ; dat hier
Hoorps een groote misflag ingefloopen zy. LisTer , im=
STUK, mers, geeft van de Spinnekoppen , in Enge-
land hem voorgekomen , niet meer dan agten-
dertig. Soorten op; waar onder nog de Twee-
Oogigen begreepen zyn. HOoEFNAGEL, die de
voornaamfte Schilder van Keizer RuporPHus
was , heeft der tig Soorten van Spinnen i in af-
beelding gebragt: Doktor Scoporr vondt ’er „
in Karniolie „ruim veertig en Grorrrov telt
Ser zeventien omftreeks Parys. Linneus ftelt
thans zeven=en-veertis Soorten voor in dit Ge-
flagt , onder welker “air uit vreemde Landen.
Zyn Ed. onderfcheidt dezelven niet naar de
plaatzing der Oogen ; maar volgens de zigt-
baarfte Kenmerken en Eigenfchappen, il de
volgede manier.
ij (1) Spinnekop ; die het Aeterbyf Klootrondag=
re tig bruinrood heeft ; met een geftippeld. wit
de. Kruis daar op.
Hoe*
(*) Wysgeerige Verhandeling wan de: Werken der Nätuure
Amft, 1744. bladz. 190. |
(1) Aranea Abdomine fubglobofo rubro= fafco , Cruce albo
punêatâ. Sy. Nat. X. Gen. 257. Sf. Nat, XIL, Ger.
268. Faun, Stet. 1993. Aranea Linnzi, ScoP: Carne 1977,
MoUFF, Inf 233. fig. 1, ALDROV. Inf. 6o8. fig. 9. JoNsTe
Inf. T. 18. fig. 17, 19 ‚20. RAJ. Inf, 18. Ne 2. LIST,
Aran. fig. oe. FRiscH. Inf. VII. T. 44 CLERCK, Aran, 25e
T. Ie fiJ. 45 3e SCHEFF, Elem,. Tab. ale fe 2e
DE SPINNEKOPPE N, 207
„Hoewel de Spinnekoppen , diein verfchillen- he
de Landftreeken van Europa voorkomen, zo- [xx EN
danig verfchillende. zyn, dat de Dierbefchry- Hoorp-
vers, gelyk Doktor Scopori en Grorrrov ; TUE
weinig, overeenkomftigheid hebben kunnen vin-
den , in die van hun Land en anderen; zo
fchynt-doch-deeze eerfte Soort van Sweeden
vry algemeen te. zyn. Het is, naamelyk , die
bekende Tuin- Spinnekop, welke fomtyds ter
grootte, byna, van een Hazelnoot voorkomt,
zo Lisrer aanmerkt, en ook byna de Kleur
daar van heeft. De tekeningop de Rug, die
uit langwerpige en ronde figuuren van Stip-
pen, by Friscn vertoond , is famengefteld ,
geeft een byzondere fraayheid aan dit anders
zo haatlyk en affchuwlyk Dier } dat deswe-
gen , met regt, de Gekroonde mag heeten,
Doktor Scopor1, die de Spinnekoppen van zyn
Land met de naamen der voornaam{te Infek.
ten - Kenneren beftempelt , geeft aan deeze den
naam van Spinnekop van Linneus, en het fchynt
my toe, dat door zvn Ed dergelyke verfchei.
denheden , als in onze Tuin Spinnekoppen ;
door my, zyn waargenomen: want hy maakt —
van eene geele van dien aart gewag „ welke
hem uit de Bosfchen gebragt werdt, in
jaatst van September , en die , welke Grorrro;
als omftreeks Parys voorkomende, befchryft :
en opgeeft als-byzondere Soorten, gelyk die
met de. B'aderige Tekening of van een Pau-
fen Kroon, op het Agterlyf ; komen in de
B. DEEL, XIII, STUK. plaate
0% BESCHRYLVING vAN
V. zing der Oogen, kruislings by Paaren, en die
Ben eigenfchap overeen, dat zy de Webben Lood-
Hoorp- regt in het Geboomte maaken. Ook is dit
STUK. haar eigen, dat zy, in ‘t midden van de Web
zittende , dezelve nu en dan fterk hortende
fchudden: waar van de reden my voorkomt te
zyn. dat zy dus onderzoeken, of dezelve nog
wel geheel is en gefpannen zie: ’t welk tot
haar voornaame doelwit wordt vereischt. Het
denkbeeld van derzelver geweldige Vyandfchap
tegen de Padden en dat zy die dooden zou-
* zie dens fchynt nader onderzoek te vereifchen *.
bladz.186. prec klein Gevogelte fchroomt, zo min
als de Wespen , deeze ontzaglyke Spinnekop-
pen aante tasten, te vatten, en die aan haar
re Jongen te brengen tot haar Aas (*).
it. (2) Spinnekop, die bet Agterlyf Klootrond en
Reticulatae | J
erken dk dVeisaags getekend beeft ‚vanboven Paarfch
de, _agtig bruin gewolkt.
Daar de voorgaande, in Sweeden , meest in
de Boomen , en inzonderheid op de Berken,
gevonden wordt, komt deeze meer in de Tui
nen voor „ âlwaar zy door Cersrus , Doktor
in de Godgeleerdheid , is waargenomen. Zy
hadt het Lyf witagtig; het Borstftuk als door-
| fchy-
(*) Bufonum teterrimus hoftis , quem necat & ipfa ab
ychneumone necatur, GRONov. ACF. Hel, Phyf. Med,
YoL. V. pag 359.
_ (2) Aranea Abdomine globofo reticulato , fupra purpuraê?
fentte fufco- nebulofo, Fann, fuec, 1994,
DE SPINNEKOPPEN: 206
fchynende; het Agterlyf met zwarte ftreepen y,
doorreegen ‚ op de zyde donker paarfchagtig :
de Pooten met zwarte Vlakken. Ho Kee,
(3) Spinnekop , die het Lyf Klootrondagtig geel, Th
met erge zwarte Stippen heeft. On
EN
Dit is een groenagtig geele Spin, die tegen
den avond veel gevonden wordt op de Bladen
der Appelen, Peeren en andere Boomen, al-
waar het Wyfje by een ruim Net zit, waar-
mede de Eijeren los omwonden zyn, en niet
gemakkelyk daar van daan te krygen is, zegt
Linneus. Het getal der Eijeren , zegt CLERCK,
is omtrent veertig , die tot een Klompje famen”
gevoegd zyn, ter grootte van een Erwt. De
ze Soort maakt, volgens ListER, op de Haze-
laaren horizontaale Webben , die men ’er ,
hier te lande, ook dikwils op vindt: des ik ge-
loof dat daar mede onze groenagtig gee-
Je Tuin-Spinnen, welke het Agterlyf eeniger-
maatre Kalabas-agtig hebben, gelyk de bynaam
aanwyst, bedoeld worden.
(4) Spinnekop, die bet Agterhyf Klootrond en __ yv,
bleek geelagtig heeft. ei
Dee.
(3) Aranea Abdomine fubglobofo A ‚ Punêis quibus.
In, nigtis. Faun Suec, 1995e RAe Jn/, 20. N. 8, List,
Aran, f. 5. CLERCK, Aran, 44» T. 2. fe 4
(4) Aranea Abdomine globofo pallido flavefcense, Paans
Suec. 1996, Aranea Kleynii, SCOP. Carn, 1099.
L. DEEL, XIII, STUIK ®
V.
Árpeer, ,
LXX:
Hoor p-
STUK.
10 BEsCHRTVING VAN
„Deeze bleekgeele Spinnetjes, met een rond:
Agterlyf, zyn in onze Tuinen ook gemeen.
Doktor Scorort befchryft , onder den naam
wan Spinnekop van Kleyn, een dergelyke , die
éen Zwerver is,en bygevolg geen Web maakt,
hebbende de zelfde eigenfchap , naamelyk van
in de Kelk der Bloemen, na dat de Bloem af-
„gevallen is , te gaan zitten, om de Byën of
V.
Ollopun-
éfata,
Agtítippie
8e
Vliegen , die dan nog daar uit Honig willen
verzamelen; te vangen. ’c Ísbekend;, dat ‘er
dus dikwils Spinnetjes te voorfchyn komen uit
afgevallen Bloemen.
(5) Spinnekop, die het Agterlyf rondagtig geel
beeft, met wier zwarte Stippen edad s k
wan agteren TOS
In Sweeden maakt deeze nieuwe Soort een
Horifontaale Webbe , op eene Meetkonftige
manier. De Kleur is bleek , uitgenomen die
van ’c Agterlyf,
© Spinnekop „die het pen Klootrond
zwart heeft , met twee uitgebolde Stippen.
Deeze komt fomwylen in de Venfteren voor,
maakende haare Webbe niet regelmaatig , maar
als van verftrooide Draaden.
(7)
(s) Aranea Abdomine fubrotundo favo, ftigmatibus utrime
Gue quatuor nigris, Ano rufo. Sy/?, Nat. XIl.
(6) Aranea Abdomine globef atro, punttis duobus ezea-
vatise das moe 1997
DE SPINNEKOPPEN arr
(1) Spinnekop , die bet Agterlyf Klootrondag-_ V-
tig wit beeft, met bleekbruine Vlakken. ÁFDEEL,
LXX,
4 Lg f Hoorp-
Deeze , die van de kleinften is, onthoudt srur.
zig in de Pluimkwasten van het Riet. wt :
sk
(8) Spinnekop, die het Agterlyf Eyrond, en oan
van vooren od de zyden (pits gehoekt heeft, -Arzslatd.
Ë J Jb 8 k f Hoekige.
‚ Deeze, die op de Boomen in Gothland over-
vloedig gevonden werdt, hadt fomtyds de
grootte wel van een Lid des Duims. Indien
het de Eerfte was der Spinnekoppen van CLERCK,
dien deeze Autheur de Hoekige getyteld heeft,
zo als hier aangehaald wordt ; dan zou het Lyf
vry rood moeten zyn , met een graauwe en
witte Tekening op de Rug; daar doch, vol-
gens de befchryving der Sweedfche Dieren ,
op ’t geheele Lyf geen Rood voorkwam (*),
Maar het Wyfje van deeze, dat Crerck na-
derhand vondt, in zyne Fig. 2 , afgebeeld ,
hadt het Lyf niet zo gekarteld op de zyden
als het Mannetje , geel, graauw en wit ge:
fprenkeld , zonder eenig Rood, De Pooten wa-
ren, in beiden, graauw en geel bont. Wy heb-
ben
_ (7) Aransa Abdomine fubglobofo albo , Maculis dilute fuse
eis. 1bid. 1998.
_ (8) Aranea Abdomine ovato , antict Lateribus angulato
acuro. Faun, Suec. 1999, Ie, Goshl, 216, CLERCK, Arano
BS, Te te fe Ta
(*) Rubedo in toto Corpore nulla, Faun, Swe, Ed. IT,
Pag. 487. bn
Ts DEEL XIII, STUK; Og Nae
212 BESCHRYVING “VAN
Ve ben hier ook dergelyke Spinnekoppen , die lood-
Ae, tegte Webben in de Boomen maaken.
Hoorp-
sruxK. __ (9) Spinnekop , die bet Agterbyf. Eyrond en
Domeftica, bruin beef Ls mel uvyf zwarte Vlakken 5 die
Huis-Spin. omtrent elkander raaken ; de woorften grootst
zynde,
Die, welke Doktor ScoroL1 de Spinnekop van
Derbam genoemd heeft, is, ‘zegt hy , aan alle«
man bekend. Zy onthoudt zig in de Huizen ;
haar Webbe maakende in de hoeken der Bed-
fteden en by de Venfteren. Het Lyf is ruig;
bleek-bruin of rosagtig van Kleur, met het Ag=
terlyf bruin gevlakt. … Waarfchynlyk zal het
die dan ook zyn, waar Koning SALOMON van
meldt , dat zy met de Handen grypt en zig
onthoudt in de Paleizen der Koningen: want
deeze inderdaad ook , volgens de aanmerkingen
van Scoror1, de Armen aan ’t end geknodst
heef)
Wy zullen hier, HER twyfel, dergelyke
hebben. Zou het die ook zyn, welke PeTiver
noemt de allergrootfte Huisfpin met zeer lange
ruige Pooten, als welke door den Heer Gro-
Novrus is aangehaald op eene Soort van Spin-
nekoppen ‚ die by ons in de Tuinen en Hui-
zen
(9) Aranea Abdomine ovato fufco , maculis nigds quinque
fabcontiguis , anterioribus Imajoribus. Faun, Suec, 2000, Ara-
nea Derhamii. ScoP. Carn, 1104. RAJe Jr/. 27. N.17, LISTe
Aran. 59. fig. 17 CLERCK. Aran. 7ó. T. 2 f. Ge
€) In foribus laxog (fpendit Aranea caflese VIRGe
DE SPINNEK OPPEN. 213
zen gemeen en Venynigzoude zyn? Vooreerst, V.
worden dus de Tuin- en Huis- Spinnen onder; En
elkander verward ,- en ten anderen ware het Hoorp-
te wenfchen, dat zyn Ed. ons eenig bewys had “TEE
bygebragt, dat deeze Spinnekoppen - Soort Ve-
nynig zy , of Venyniger dan anderen; om zig
daar voor te meer te wagten (*). Evenwel,
om dat wy niet durven denken, dat zyn Ed.
zulks zonder Grond zoude gezegd hebben, zal
ik hier zyne Befchryving van deezen VENYNI«
GEN Spinnekop vertaalen.
‚… Het Borstftuk is Eyrondagtig, naar voor
ren een weinig verhevener, voorts plat en
breed, naar de randen toe met een -Groefje
uitgehold , in ’ midden verfierd met een
uitpuilende Ster van zes Straalen en eeni-
‚ maate Haairig. De Bek is voorzien met
twee fterke Tanden. Van de agt Oogen,
aan den voorkant van het Borstftuk, zvú de
vier voorften grootst en eenigzins halfinaanse
wyze geplaatst , met de holte naar de agter-
ften, die opeen regte lyn ftaan. De agt
Pooten zyn ruig en lang, allen even groot; f
en omringen het Lyf als Straalen uit een
middelpunt. DeVoelers zyn kort en Haai-
Ti.
(*) De Kinderen oordeelen gemeenlyk, dat de dike of
meest gezwollen van Agterlyf de Venynigften zyn, als welke
men meent fomtyds gezien te hebben, dat van zelf geborften
waren ; doch hier vinden wy geheel andere Kenmerken ge.
opperd. Ondertusfchen waren het Huisfpinnen , die Jutfr,
SCHUURMANS en andere opknapten.
Te DEEL. XIII, STUK, © 3
Vv.
AFDEEL.
LXXX.
Hoorpe
ai4 BESCHRYVING vaN
‚> tig. De Kleur is donker Aschgraauw {*),-
De plaatzing der Oogen verfchilt weinig van
die , welke ons door den Sweedfchen Heer
Crrrek voorgefteld wordt in zyne Huis=Spin-
“nekop (fj, die in Sweeden, byna het geheele
Jaar , voorkomt in de Venfters en hoeken der
Huizen, en waar van hy ’er in eene Kamer,
die maar twee Venfteren hadt, tien ving. Zy
hadden altemaal haare Webbetjes gemaakt in
de hoeken der Venfteren, naauwlyks een Vie-
rendcel- Elle van malkander , die zig plat ver:
toonden, doch in Tregterswyze gaten uitlie-
pen, alwaar de Spinnekop op zyn roof te loe-
ren zat. Allen hadden zy die manier van
Spinnen, en de geftalte der Pooten, die wel
ruig en geringd doch niet volmaakt even lang
waren, kwam in allen overeen ; maar de Kleur
van ’t Lyf verfchilde zodanig, dat ’er van de
tien geen twee gevonden werden, die daar in
overeenkwamen. De grondkleur was in de
meeften graauw, in fommigen met eene T'eke-
ning van andere Kleuren, fomtyds hoog geel.
Zo dit nu van die Venynige zyn, mag menze
wel tevens Verraaders noemen , om dat zy dus
„voorkomen onder eene, zo verfchillende ge-
daante !
Uit de figuur der Webben blykt , dat her
ds
(*) Hee in Hortis , Domibesque frequens, Venenata, „Ae
HFebver. Phy/. Med, Vor, V. Bafil. 1762. page 360.
(1) Araneus Domeflicus, Pag. 76, ut fupra,
DE,SPINNEKOPPEN. 215
_dezelfden zyn, die Lister met zynen Huis- Vv.
Spinnekop bedoeld heeft , en waar van hy aan- Era
merkt , dat die door Ouderdom veel grooter moorp-
wordt; niet zo zeer door uitzecting van het STUXe
Lyf, maar door de toeneeming der Pooten in
langte, dikte en ruigte. Dit is een zeldzaame
aanmerking; als ook, dat het Wyfje op ’t end
van July haar Nest in ’t midden van de Webbe
by den Tregter maakt, fpannende daar over
een Sneeuw-wit Geweefzel, als of de Eijeren
tusfchen twee Webben zaten. De Eijeren zyn:
witagtig, en hangen niet aan malkander , zo
dat als men ’t beursje, daar zy in zyn, opent,
dezelven zig verfpreiden , als of het jonge Spin=
netjes waren.
Ik twyfel niet, of het is dit flag van Spin-
nen, waar van men de Webben by ons zo me-
nigvuldig in de hoeken van Schaap - Stallen,
Varkens- en Hooy-Schuuren 3 in de toppen der
Hooy-bergen, of ook zelfs onder de overhan-
gende Kant der Rieten Daken , aan Boeren
Huizen ; ja op alle luuwe drooge plaatfen , daar
het tevens niet al te koud is, en die weinig
of niet gereinigd worden, ontmoet. Of het
een verfchillende Soort zy, welke Grorrrov
de bruine Huis- Spin tytelt, en die de Pooten
ook byfter ruig heeft , zou men uit de plaat zing
der Oogen heast mogen vermoeden (*). |
| (ro)
(*) Aranea atro-fufca , fubvillofa, Pedibus atzo fafcoque ine
terfetis. Hif?. des Inf env, Paris. Tom. IL. PIE. 644.
I, DEEL XIll. SrUK, O4
ai6 BESCHRYEVING VAN
Vs ___(%o) Spinnekop , die bet Apterbyf Eyrond en
AFDEFL.
LXXX. witagtig „ met drie overlangfe Streepen beeft
HoorD- … van zwartagtige Stippen,
STUKe
he |
Trilneata. … Deeze onthoudtzigin de Bosfchen van Ene
Drieftree- En:
p'ge.
Ee €: I) Spinnekop 3 die het Asterdyf Byrind en
OEE Koperglanzig zwart beeft, aan ’t end geel-
Spine
agtie met hoornen.
Dat men, in Europa, ook raare Spinnekop:
pen heeft, bewyst deeze Soort, welke. Lin-
N/Us aan ’t Strand van Oeland waarnam, On-
befchryflyk veel dergelyke Spinnen hadden al-
daar tusfchen de Steenen haare Webben hori-
zontaal langs den Grond uitgebreid, en zaten zelf
daar onder. Haar geheele Lyf was met fyne
Haairtjes bezet : tegen de Zon haddenzy eeni-
gen Koperglans en waren met dunne Staartjes
voorzien,
XII. (12) Spinnekop , die bet Aeterlyf Eyrond en
La bruin met een witagtige gevinde Streep,
Doolhof: den Aars gevorkt beeft.
maaker.
Op
(ao) Aranea Abdomine ovato albido, Lineis tribus longitu-
dinalibus pan@orum nigricantium., Faun. Suec. zool.
(11) Aranea, Abdomine ovato nigro-eneo, Ano fublureg
bicorni. Faun. Suec. ooon. It. Oeland, 125. 138.
(12) Aranea Abdomine ovatofufco, Lineâ exalbidà pinna.
tâ, Ano bifurco, Faun, Suec, goc3. It. Gothl.asr. 268. RAye
Inf. 27. N. 18, LisTe „ran, 6o, f. 18. CLERCK, Aran, 7
T. 2, fa
DE SPINNEKOPPEN. or
“Op verfcheide Weiden in Gothland, zegt V.
onze Autheur, lagen breede witte Spinnewebe Ed
ben , aan welker eene zyde een Cylindrifche Hoor-
Buis, tot op den Grond nederwaards, van de STUE. —
Spin geweven was, in welke zy haar woon-
plaats, voor de Vogelen en voor de Zonne
Hitte beveiligd, hade. Zo dra men aan haar
Net raakte , fteeg zy onmiddelyk opwaards,
en zag rondom zig heen naar de Prooy. Haar
Borstftuk was bleek graauw met drie bleeke
Streepen overlangs; het Lyf glanzig donker-
bruin , van onderen met drie bleeke Streepen
en van agteren met vier puntjes, twee langer,
twee korter zynde.
Volgens de aangehaalde Autheuren moet dit
een van de grootften der Europifche Spinne-
koppen zyn; dategter, volgens de af beeldin-
gen, meer van de uitgeftrektheid der Pooten,
dan van de Lighaatmsgrootte, te begrypen is.
LisTER; evenwel , zegt , dat zy te tellen is
onder de allergrootfte. Spinnekoppen , en zeer
gemeen in de Zuidelyke deelen van Engeland,
doch minder in de/Noordelyke; hoewel hy ze,
onder de Stekelige Brem , omttreeks- Jork en
elders, ook dikwils hadt gezien, “Ray merkt uit
dien Schryvervaan, dat men ze na St. Jan kan
vinden inde Wilderniffen van Distels en ‘Door:
nen; alwaar zy dergelyke Webben maaken ,
als ik gemeld heb; doch waar aan ook veele
enkele Draaden , van boven nedérwaards- en
van ter zyden, naar dat het de plaats toelaat ,
gl qe
E, DEEL, XIIJ, STUK? o
V.
ÄFDEEL:
LXXX.
Hoorpe
STUK.
218 BESCHRYVING VAN
gefpannen zyn, en daarom wordt deeze Spin-
nekop Labyrintbica, als een Doolhof maakende,
genoemd, Het nut, dat zy van deeze Draa:+
den hebben, zegt hy , is ; dat , wanneer ’er
Vliegen tegen aan ftooten, dezelven dus dik-
wils op de Webbe nedervallen en_ dan gevan-
gen worden. Meest fchynen deeze Spinnekop-
pen, evenwel, te aazen op de Byën en groote
Mieren 3 weshalve zy haar Webben dikwils
by de Mieren -Netften plaatzen.
Van deeze Soort heeft Lister een Wyfie Eà
dat bevrugt was, lang in een Glas beflooten
gehouden, geevende ‘er Vliegen en andere In-
fekten tot Voedzel aan. Na verloop van een
Maand leid hect Eijeren, en omwondt die, de-
zelven in ’t Glas ophangende ‚ met een won-
derbaar geweefzel , dat het maakzel hadt als
gen Ster. Bovendien werdt het geheele Glas ,
door deezen Spinnekop, met Draaden zoda:-
nig vervuld, dat het zig als vol Rook vertoons
de; tusfchen welke echter veele. Gangen enals
een menigte van Kamertjes overbleeven „ zo
dat zy een vryên toegang van alle kanten be:
hieldt, tor het Eijerbeursje. De Eijerenkwa:
men niet voor de Maand February uit: doch
andere Beursjes , die van dergelyke Spinnekop.
pen, in vryheid zynde , gemaakt waren , op’t
end van Augustus des Jaars 1676 , wanneer het
een zeer heete Zomer was: geweest ‚ openen-
de, vondt hy in fommigen reeds jonge Spinne=
kopjes, rosagtig van Kleur. 7
| De
DE SPINNE KOPPEN. 219
„De Webbe van deeze Spinnekoppen , het V.
welk een voornaame byzonderheid uitmaakt been
is bruinrood, volgens Lister , daar zy in die HooFpe
Gothlandfe wit, was, gelvk ik gemeld heb, TUE
Ook fchryft Crerck’er Nypers dE Tanden aan
toe, die Loodregt , Haairig en zwartagtig zyn
van Kleur (*). Dit is zeker, dat deeze Spin-
nekoppen ongemeen dikke lange ruige Pooten
en het Lyf zwartagtig blaauw hebben ; zo dat
men die, op het aanzien, veeleer voor Veny-
nig houden zou , ten minfte zyn zy ruim zo
affchuwlyk als de gedagte Huis -Spinnekop-
pen.
(13) Spinnekop , die het Agterlyf rondagtig Xin.
geel beeft, met vier paarfche Stippen in EOD
midden en een paarfche Streep op ieder Ke
_zyde.
In Sweeden onthoudt zig deeze nieuwe Soort,
die het Lyf Glasagtig doorfchynende heeft,
zynde van middelmaatige grootte.
(14) Spinnekop , die het Agterbyf langwerpig _xrv.
Redirira,
E Dj Bekranste,
(*) Retinacula Lubnigra,. Pilofa „ perpendicnlaria. Conf,
INN. F. Suec, 1223, CLERCK de Aran, Sues. p. 30,
(23) Aranea Abdomine fubrotundo flavo , Punêtis quatuor
Lineâque utrimque purpurafcentibus. Sy/?, Nat. XII.
(14) Aranea Abdomine oblongo - ovaro flavo , Annulo ova=
li, Dorfali, rubro. Faun. Succ. oog. RAy. Inf. 24, N. 12.
LisT. Aran, Sl, F. 12. FRISCH, dnf, Xe In 6e -“T, 4e
CLERCK, Aran. 59, Pl, 3, Tab, 9, UAE
1, DEEL, XIII STUK.
ao BESCHRYVYING VvAN
hg _„Eyrond en geel beeft , met eén Ovaalen
En Ring , die rood is, op de Rug.
Hoorp- ; ) \N
STUK. Witagtige Spinnekop, met een hoogroode
Kroon op het Eyronde Lyf, heer de gene die
hier aangehaald word , van Laster. Uit de
afbeelding van CrLerek blykt, dat zy mede lan-
ge, ruige Pooten heeft. Door deezen Au-
theur wordt ook die aangehaald , welke Friscu
noemt de Witte Tuinfpin, met de Cinnaber-
roode Rug- Krans: des menze, met reden, de
Gekranste noemen mag. Zy onthoudt zig in
de Tuinen.
kle (15) Spinnekop , die bet Agterlyf Eyrond en
Geinede: zwart heeft , met een Ovaalen witten
Ring op de Rug.
De aanhaaling van den Gevlamden Spinne-
kop, uit CreRcCK, vind ik met deeze befchry-
ving niet zeer overeenkomftig. Deeze is, op
Oeland, in ’*t Veld gevonden. |
XVI. (16) Spinnekop , die het Agterlyf Eyrond en
Fanignte, bruin, van vooren met twee witte Stip.
pen beef te
óp de Velden (zegt Linneus) onthoudt zig
| dees
(15) Aranea Abdomine ovato nigro , Annulo Dorfali ovali
alboe Faun. Suec, 2005. Jt. Oel, 126 , 139. CLERCK. Aran,
124. Te. Se fe 18 è
(16) Aranea, Abdomine ovato fufco , Eafi punétis duobus
_albis. Faune Saas, 2906, CLERCK Aran, 104, El, 5, Tabs 6e
DE SPINNEKOPPEN. 221
deeze, voor een Nest van. Rupfen waakende,, V-
î 5 FDEELs
waar van zy, by het uitkomen, de een’ na der xxx.
andere vat, uitzuigt, wegfimyt; dan wederom Hoorp- —
een andere aanvattende, enz. EA
(17) Spinnekop, die het Agterlyf Eyrond en Pred,
wit heeft met Aschgraauwe Vlakken, __ Berg-Spine
Zy onthoudt zig in Sweeden op de Boo-
men. |
(18) Spinnekop, die bet Apterlyf Eyrond en eed.
lenta.
boogrood weeft, met een overlangfe zwar- Roads
te Streep getekend,
In Spanje is deeze waargenomen, van mide
delmaatige grootte zynde.
(19) Spinnekop , die het Agterlyf Eyrond en „3%
bruin beeft, met witte Boogswyze dwarse Gemerkte,
Streepen.
(20) Spinnekop, die bet Agterlyf bruin beeft er
en de Pooten ros. Rospoot.
(21)
(17) Aranea hbdomine ovato albo , maculis cinercis, Faun.
Syec. 2007. LIST. Aran. 36, f. 62
(13) Aranea Abdomine ovato coccineo, Lineàâ longitudina.
li atrà, Sy/7. Nat. XIL
(19) Aranea Abdomine ovato fufco , lineis albis transvera
fisarcuatis. Faun. Suec, 2008,
(20) Aranea Abdomine fufco , pedibus ruis, Faun, Suec,
2009,
IL, DEFL, XIII, STUK.
a32 BESCHRYVING VAN
Vv. « (a1) Spinnekop „ die het Agterlyf zwart
AFpeel. heeft „ met twee witte Stippen en by %
pere Borstfluk een wit Maantje.
“xn De laatfte mogt zo wel de Gemerkte ge.
Krein. noemd worden als de eerfte van deeze drie Eu-
ropifche Spinnekoppen, waar van de middelfte
meest voorkomt op de Brandenetelen. Zy
wordt Nagt-Spin genoemd , om dat zy over
Dag zig ftil houdt, inde Bosfchen , en by Nagt
loopt. De grootte is middelmaatig.
XXI (22) Spinnekop , die bet Agterlyf langwer-
zover pis en groenagtig verzilverd beeft, met
te, de Pooten overlangs uitgeftrekt.
Een zonderlinge eigenfchap van deeze Bofche
Spinnen, die digt tegen de Takken aan zitten
met het Lyf , houdende de vier voorfte Poo-
ten voorwaards, de vier agterften agterwaards
regt uitgeftrekt. Dit is insgelyks door Gror-
FROY, in een dergelyke Spinnekop , omftreeks
Parys waargenomen. Zy zyn ook in ons Land
wel bekend, zo wegens de groenagtige Zilver-
kleur , als wegens de langte en dunte der Poo-
ten. Zy fpinnen onregelmaatige Webben , aan
Slooten of Beekjes, en ook wel inde Bosfchen,
volgens LIstER , die eene Waarneeming om.
trent
(er) Aranea Abdomine nigto punêtis duobus albis, bafique
lunulà albâ. Faun, Suec, 2010,
(2e) Aranea Abdomine longo , Argentéo - -virefcente, Pee
dibus longitudinaliter extenfis, Faun. Saec, 2o11. Croma
Paris. 642. N. 3, RAJe Inf, 19. N, 3. LIST. Aran. Figs 3
\ …
DE SPINNEKOPPEN. 999
trent de Paaring van deeze Spinnekoppen by-
brengt ‚ welke de zeldzaame befchouwing van Arneit
LyoNner fchynt te bevestigen. Hoorp.
> Op ’t end van Mey, (zegt hy,) dar is STUX
9 omtrent den vyfentwintigften van die Maand,
> wilde het geval, dat ik, tegen Zonne on:
„, dergang , verfcheide van deeze Spinnekop-
», penzagpaaren: ’ welk zy , aan haare Draa-
s, den zig aflaatende, en onder de Webben in
» de Lugt hangende, Buik tegen Buik deeden.
+, Het Lyf van ’t Mannetje was onder dat van
seb Wyfje en regtuit geftrekt, en dat van ’
> Wyfje daar over omgekromd, raakende het
> Aarsgat van ’t zelve, aan ’t bovenfte des
s Agterlyfs van ’t Mannetje: waar aan ik
» Evenwel geen ander Teeldeel onderfcheiden
» kon, dan een der Hoorntjes , ’t welk ge-
‚> knobbeld was, en dat hy geduurig aan het
‚, bovenfte des Agterlyfs van 't Wyfje , en
» Zulks beurtlings „ fcheen te brengen. On-
s dertusfchen zyn de Pooten en Webben,;,
s> van beiden , wonderlyk ondereen geftren-
„5 geld”.
(23) Spinnekop, die het Agterlyf langwerpis xx:
zwart heeft, met een witte Streep wee Zeine,
derzyds en de Pooten bruine de,
Deeze Soort wordt gezegd langs de opper.
vlak-
€23) Aranea Abdomine oblongo nigro , line uerimque Iae
gerali slk enn falcis, Faws Suece 2012 CLERCKs Árar
06. %. 5. f. 9
L Shen XIlle STUK;
224 BESCHRYVING VAN
Vv. vlakte der Wateren te loopen. CLERCK verze.
AFDEEL. kar es ni dien Spinnekop, waar aan
TXXX kert zulks niet van p Ds ]
Hoorp- hy gedagten bynaam geeft; maar van een an-
zE raria, deren , dien -hy de Zeefchuimer f- noemt ,
als langs de Wateren roovende. De af beel«
dingen ondertusfchen en zelfs de plaatzing der
Oogen, verfchillen weinig. Zou ook de een
het Mannetje, en de andere het AN kun-
nen zyn ?
po: NDA O7) derd + die bet Agterlyf langwer=
Sexpunêta=
sa. pis, met drie paaren van witgebolde. Stip-
En pen beeft.
Deeze, die van taamelyke grootte is, woont
in de Bosfchen, tusfchen den Bast der Pyn-
boomen.
BE, (es) Spinnekop, die bet Agterlyf langwerpig,
ik hoog geel en glad beeft.
Egyptie
in Door HasseLQuisr is deeze Soort in Egypte
waargenomen , en dus in ’*t Kabinet van haare
Koninglyke Majefteit van Sweeden gekomen.
Het Borstítuk is Oranjekleurig en de Pooten
zyn niet gehaaird.
Surinam: My isonlangs, onder eenig ander klein Goed
le, _ van Suriname een zeer aartig Spinnekopje toe-
Fis, 6, . gee
(24) Aranea Abdomine oblongo , punêtorsm excavatorum
paribus tribus, Faun, Suec, co13.
(25) Aranta shan oblongo, flaviimo, levi, M, Le
U. 48E,
DE SPIÌINNEKOPPEN. ads
gezonden, van ’t welke wy de af beelding in V.
Fie. 6 , op Plaat C., by vergrooting geeven A
waar door men van den wonderbaaren {tand der Foorp-
Oogen, en hoe ontzaglyk groot de voorften in STU
dit kleine Schepzeltje zyn , kan oordeelen. Ge-
dagte plaatzing der Oogen is meest met die der
genen welken men Springers of Zwervers noemt,
volgens Doktor ScoroLr’s af beelding , over-
eenkomftig; doch verfchilt vry veel van den
Stand op drie Lynen, welken Gerorrroy aan
de Oogen van zodanige Spinnekoppen toe-
fchryft. Ik had het eerst voor een Dieren -
Luis aangezien. Het Agterlyf is zeer fierlyk
met geel ros en witte Scippen getekend en het
Borstítuk eenigzins Oranjekleurig , doch het
Lyf voor ’t overige zwart bruin en van voo-
ren, zo wel alsde Pooten , bezet met witte
Haairtjes, die het in ’t aanzien wat ruig maa-
ken, zynde de Pooten, anders, geelagtig ros
van Kleur.
(:6) Spinnekop , die het Apgterlyf rondagtig xxvi.
Or
1 1 CER B it 7 Fi m
Kastanjesbruin beeft met twee witte,
Stippen. Tweevlake
’ e kige,.
Deeze, die zig in Europa onthoudt , heeft
het Lyf kleiner dan een Vloo , geheel Kastan-
jebruin of donker Tegelrood: het Agterlyf Ey-
rond ,
(26) Aranea Abdomine fubrotundo caftaneo , puatis duobus
albis, Sy/?, Nat, XII.
Js DEEL, XII, STUK» Pp
026 BESCHRYVING VAN
V. rond, platagtig , ongelyk , met twee witte
Te Vlakken getekend , waar van de voorfte grootst
Hoorp- is en uit twee famengevoegde witte Stippen
STUK, _ peftaat, zo wel als de agterfte, die een wei-
nig kleiner is.
VI (27) Spinnekop, die bet Agterlyf langwerpigs
Bot en de Schenkels, uitgenomen, die van bet
KL derde Paar , geknodst ern Haairig beeft.
Gedagte Kenmerken hebben plaats in een
Westindifche Spinnekop , op Jamaika gevon-
den en door BrowNe afgebeeld, die dezelve
noemt, Langwerpige geel bonte met de Poo-
ten zeer lang, en de onderfte Leedjes derzel-
ven gezwollen, ruig. Het is, zegt die Au-
theur, een fraaije Soort, die een fterke Web
maakt. De Afbeelding toont, dat zy, ten op-
zigt van de Pooten,‚merkelyk verfchille,van dien,
welken de Heer J. C. Prirres hier levendig
uit Oostindie gekreegen heeft, en die nog in
…_… zyne Verzameling berust; zynde op Plaat CII,
Oostindie . 5
fche. Pl. in Fig. 1, zeer naauwkeurig afgebeeld. De
CIL Fier. plaatzing der Oogen kan men daar in duidelyk
_befchouwen. De Kleur van ’t Lyf is geelag-
tig met bruine Stippen „en de grootte komt met
de
(27) Aranea Abdomine oblongo; Tibiis, excepto tertio par
re» Clavatis villofis. Sy/?. Nat, XII, Aranea oblonga, luteoe
variegata , Pedibus longiffimis , Articulis inferioribus tumidis
hislutis, BROWN, Jam, 419, Te 44 É 40
PLAAT CII.
oee
pn
DE SPINNEKOPPEN. or
de Afbeelding overeen. In dezelve zyn de v.
Voetzoolen der Pooten dik en ruig. en ei
Men vindt een groot verfchil , ten opzigt Hoorp-
van de plaatzing der Oogen, in die Guineefche 379
Spinnekop , uit de Verzameling van zyn Broe= fcuc. Fig.2.
der , G. Pamrtes, welke vertoond wordt in Fig.
2, van de zelfde Plaat : hoewel de Geftalte
eigentlyk niet zo veel verfchilt, als ten aan-
zien van de endender Pooten , die hier niet ge-
knodst zyn. In beiden zyn de dubbelde Leed-
jes der Schenkelen zeer zigtbaar en opmer-
kelyk.
(28) Spinnekop; die bet Agterbyf langawerpië sexur.
en zwart beeft , met vier uitgeholde Stip- 5 sn
ALAs
pen. 4 irt
Deeze werdt op Oeland in de Huizen gevon-
den, alwaar zy haar Geweefzel in de Ventte-
ten maakte , hebbende daar toe vyf of zes
bleekere puntjes aan het Agterlyf , dat zwart
met egraauwe Haairen was en het Borstítuk
Roestkleurig, de Pooten bruin.
(29) Spinnekop; die bet Agterbyf langwerpig ele
Eyrond en als met Flumweel bekleed heeft, ca.
bebe Fluweelag «
tige,
(28) Aranea Abdomine oblongo nigro , punêtis quatuor
@xcavatis, Faun. Suec, ooï4. It, Oeland. 34e
(29) Aranea Abdomine 'ovato oblongo holofericeo , bafi
fubtus punêtis duobus flavis. Faun, Suec, 2015, RAF. dnf, 27s
N. 29. LIST. Aran. 7ie fe, 23e
1. DEEL. XIII, STUK P a
208 BESCHRYVING VAN
„ Ven hebbende daar aan van onderen, by ’
ee Borstfluk, vwee geele Stippen,
Hoorpe
STUK. Onder de Zwervende Spinnekoppen is deeze
een van de aanmerkelykíten ; zo wegens de
‚grootte , die egter by de grootte der gewoone
Tuinfpinnen veel te kort fchiet, als wegens
de bruinblaauwe Kleur en dikte van haare
Pooten Zy maakt een zeer kleine Webbe , die
als Linnen of Neteldoek digt geweven is, tot
het vangen van haare Prooy, en daar in for-
meert zy ook haar Eijernest, zo wel agterde
losfe Schors van oude Boomen, als in de hoe:
ken van Schuttingen, Befchotten en Muuren ,
zelfs in de Huizen. Deeze zyn het, die men
zo dikwils, in de omgekrulde Boom= of Plant-
bladeren naar Rupfen willende zoeken, uit het
Spinzeltje , aan de agterzyde gemaakt , ziet.
vallen , en dus dienen zy eenigermaate tot ver-
fchrikking van den Liefhebber. Haare zwar-
te Kleur heeft fommigen ook doen denken „dat
zy Venyniger zouden zyn dan anderen: doch
het Vogt, dat, wanneer men ze met een Speld
gekwetst heeft, uit haar Lyf vloeit, is dun
en helder, en droogt in weinig Minuuten op,
tot een zeker Lym. Lisrer heeft waargeno-
men , dat de Eijeren van een anderen Spinne-
kop, dien hy op een Tafel gelegd hadt , door
zulk een Zwerver werden opgevreten.
T. DEEL, XlII, STUK, (30)
DE SPINNEKOPPEN. 220
(30) Spinnekop, die maar zes Oogen heeft, V.
Arpeer,
| LSD LXXX.
Deeze cigenfchap verdient inderdaad eene Boons
afzondering van de andere Soorten. LIsSTER srux.
twyfelde, wel is waar, of zyn Vergrootglas senaten,
hem ook bedroogen had, met maar zes Oogen eden
in dic Infekt aan te wyzen (*); doch ik vind
dat andere ook dergelyke Zes - Oogige Spinnen
hebben gevonden. Doktor Scororr , in ’t by-
zonder , heeft ’er eene, die hy de Spinnekop
wan Homberg noemt; en vraagt, of het ook de
zelfde Soort als deeze zy. De aart is , ten
opzigt van de Levensmanier , even als die der
naastvoorgaande Soort. |
Alle de Spinnekoppen , tot dus verre opge-
teld, maaken Webben , om haar Aas te van-
gen, gelyk wy gemeld hebben; doch de vol-
gende Soorten , waar onder veele Uitheemfche
zyn, fpinnen maar Draaden langs welken zy
loopen , of zig taaten afzakken , om van de
een naar de andere plaats te komen, zegt LIN-
NZEUS.
(31) Spinnekop „ die het Borstfluk rond van HE
01de 734,
Westindâ.
fche Bofche
(30) Aranea Oculis tantum fenis. Faun. Sue, 2016. LIST, Spin,
Aran. 74e f. 24, Ray. Inf. 32e N. 24e
(*) Hoe kan dan gezegd worden , dat men geene Zes. Oogige
in Engeland heeft , of dat zy dien Waarneemer ontglipt moe-
ten zyn ? Dil, des Animaux. Patis. 1759, Tom. I. p. 1ór,
31) Aranea Thorace orbieulato convexo, eentro transe
verle excavato. Amen, Acad. I. p. 323, M.L, U. 428.
GRON. Zeoph, 937. MARCGR, Bra/, 248, LAET, Amer. T,
1, DEEL. XIII, STUK, P 3 37
230 BESCHRYVEING VAN
V. omtrek en. opwaards witbuilende heeft, in ’t
AFpceL. diy 5
midden overdwars uitschold.
LXXX, 5 |
Hoorp- } Kn
STUK, Men heeft , in de Indiën , een Soort van
Spinnen, die wegens haare grootte niet alleen
maar ook wegens haare ruigte affchuwlyk zyn.
Op de Westindifche Eilanden zou men’er kun:
nen vinden van wel een Vuist groot, zegt LA=
BAT, die egter , gelyk door veele Proefnee-
mingen gebleeken ís, geenszins Venynig zyn,
en men wagt zig wel van ze te dooden, dewyl
zy veel dienst doen door het vernielen der Kak-
kerlakken, die in haare Webben zig verwar-
‘ren. Dit moet dan een ander flag van Spinne-
koppen zyn. Andere fpreeken van zodanigen,
op die Eilanden voorkomende , „wier Lyf de
grootte van de Palm der Hand heeft, en ver.
gelyken derzelver Ägterlyf by een Duiven-Ey.
De twee Haaken of Nypers, die zy aan den
Bek hebben, worden , zegt men, in Goud ge-
zet, en dan gebruike tot T'andeftookers, die,
ver van Venynig, dienftig zouden zyn, omrde
Tanden voor *tbederf te bewaaren. Pater pu
Tertre, in tegendeel, zegt, dat fommigen
die Spinnekoppen voor zeer Venynig hou-
den (*), en hy vergelykt haar Agterlyf by
| een
570. WORM. Muf T. 244: CLUS, Poftb. 47. SEB. Juf,
1. T. 69. fig, 2 , 3e OLEAR. Mu/. T. 17. f, 3, MERIAN.
Sur. T. I8. ROEs, Add. T. Ir,
(*) Hoe dit overeen te brengen is leert ons de Heer Grov
NO«
PE SPINNEKOPPEN. 291
een Hoender-Ey. Door Piso wordt , onder, V.
de Dieren van Brafil, van een Spinnekop gewag LXXK
gemaakt, die zig in de Spleeten der Rotfen al. Hoorn-
daar onthoudt, zynde meer dan zeven Duimen °*P*
lang.
SEBA , die zekerlyk een weergaalooze Ver-
zameling gehad heeft van Zeldzaamheden der
Natuur, verzekert ons , dat de Oostindifche
Spinnekoppen nog grooter vallen dan de West-
indifche. Hy heeft ze beiden op ééne Plaat
doen afbeelden; zo wel die groote ruige Su-
rinaamfche , waar van ik thans fpreek , als twee
Ceylonfche , die door de fierlyke Tekening
op ’t Borstítuk uitmunten. Volgens zyne Af-
beelding, evenwel , fchynt de grootfte derzel-
ven niet grooter te zyn geweest , dan die West=
indifche, naar welke onze Afbeelding , in Fie.
GEen CIL, Ítrakste befchryven , gemaakt is.
Het Stuk, niettemin, was zo ongemeen , dat
hy:hetzelve, tot het-maaken van de Afbeecl-
ding , van den Heer TEN Karr hadt moeten
leenen , en hy hadt nooit grooter Spinnekop
gezien. Van de andere Soort , insgelyks uit
Ceylon , doch veel kleiner , welke hy ook,
wegensde Tekening van het Borstítuk, de Schita-
draager noemt, hadt hy ’er veele , zo groot
als
NOvIUS ‚„ wanneer hy zegt, … Avibus ê hominibus infefta
morfu ven@nato , hominibus attamen non lethalis, Zooph y/,
Gronov. Fafc, Il, p. 217, LiNNEUS zegt: morfu díro ser-
pentino. minatur, Sy/7, Nat. Xll. Dat niet minder dui-
fter is, | |
1, DEEL, XII STUK, P. 4
232 BESCHRYSVING VAN
als de gewoone Surinaamfcheruige Bofch-Spin,
‚thans zeer bekend, die insgelyks , doch zeer
_ gebrekkelyk wat het Lyf belangt, door hem is
in Plaat gebragt,
LinNaus betrekt tot deeze Soort, zo wel
dekleine Ceylonfche van Seba als de Surinaam-
fche, welke in ‘t Kabinet van den Erfprins van
Sweeden , aan ‘de. Akademie van Upfal gee
fchonken , en naderhand in ’t Kabinet van haa
re Koninglyk Sweedfche Majefteit , zig be:
vonden , maar aan wier Pooten men geen
Klaauwtjes kon ontdekken; of om dat zy zo
klein zyn, of ingetrokken en in ’t Haair verbor-
gen als de Klaauwen der Katten. War het
Lyf aangaat, dit is in deeze doorgaans kleiner
dan het Borstítuk, zelfs in die ik in Vogt be-
waar 3 hoewel zo onevenredig klein , zelfs in
myne gedroogde niet, als het in de derde Fi-
guur van SEBA wordt vertoond ; welke Spin-
nekop aldaar geheel wanfchapen is afgebeeld,
Het Borstítuk heeft een foort van indrukkin-
gen, die als Straalen naar het midden > waar
een Kuiltje is, famenloopen : doch een zoda.
_nige diepe dwarfe Spleet, waar uit de Haair-
tjes, die het Borstftuk bedekken , als uit een
middelpunt, aan allekanten naar den rand zyn
omgeboogen 5 gelyk Bark fchryft , dat men
in die van het Kabinet van den Sweedfchen
Kroonprins vondt , kan ik in de mynen niet
ontdekken. Hy ípreekt , dat zonderling is ,
niet van de Voelers of Armen van deezen Spin-
ne
BB S,P-IIN(NE-K;O P PENN 293
nekop , die van fommigen, om dat zy indikte V.
en gedaante zo zeet naar Pooten gelyken , ook Lek:
voor Pooten gehouden worden , en wel met Hoorp.
dit gevolg, dat men, dus, aan deeze Westin- “TOK
difche Spinnekoppen tien Pooten toegefchree:
ven heeft.
Gedagte Lighaamsdeelen zyn buiten twyfel De Armen
of Voelers,
geen Pooten, maar veeleer een foort van Are d
men, die de Wyfjes tot het vatten van de
Prooy , en de Mannetjes ook gebruiken tot
de omhelzing van de Wyfjes. Dat zy die-
nen kunnen, en moeten, om op een Muur of
Plank te tikken , wanneer een Spinnekop ge-
paard wil zyn, is van de Huis- en Tuin = Spin-
nen nog eenigszins te begrypen; doch de Veld-
en Bosch- Spinnen , die dit behulp meer noo-
dig hadden, om elkander te vinden , zullen
moeite hebben, om op die wyze een hoorbaar
Geluid te maaken. Ondertusfchen wordt zulks
van de Spinnekoppen in ’t algemeen verze
kerd C*). Vraagt men, hoe ’t mooglyk is ,
dat zy met de uic-enden van flompe, Haai-
rige Armen, dic kunnen doen; zo moet ik zeg-
gen, dat ik aan één van myne ruige Surinaam=
fche daar toe zeer bekwaame Deelen ontdekt
meen te hebben. Dezelve heeft niet zulke
platte Scheermesfen aan de Armen als die on-
gemeen groote van onze Afbeelding PLAAT
| CIL,
(*) BASTER Natuurkundige Uitfpanningen, IT. DEEL.
bladz, 99 | |
1. DEEL, XIIENSTUK. Ps
V,
ÄFDEELe
LXXX.
Hoorp-
STUK.
234 BESCHRYVING VAN
CIL Fig. 9, maar hy heeft een veel aartiger
Soort van Lancetten , byzonder naar dat Mesje
gelykende , ’t welk tot de Operatie van de
Aarsfiftel gebruikt wordt , zo als hetrzelve ,
met zyn Hecht, geopend wordt vertoond (*).
Dit Werktuigje is glanzig Kastanje -bruin van
Kleur, en zo groot byna als de Klaauwen of
Tanden aan den Bek , die zwart zyn en met
dergelyke Spleetjes aan ’t end, als BAKER die
in de Tanden van zyn grooten Spinnekop af-
beeldt : doch in anderen wederom kan ik geen
dergelyke Spleetjes ontdekken. Het verfchilt
alleenlyk van de figuur der gedagte Mesjes,
daar in, dat het niet fcherp op zyde is, maar
aan de punt „ alwaar het ook geen Knopje
heeft. Of nu hetzelve niet veeleer , gelyk in
de Mannetjes van Torren en andere Infekten
jets dergelyks aan de Voorpooten waargeno-
men wordt, kan dienen, om het Wyfje in de
Paaring vast te houden, dan om hetzelve op
zulk een zonderlinge manier te bevrugten als
men thans vastftelt (f)) 3 zou een Ontleed-
kun-
(*) Heist. Juf. Chirurg. Pars. Ul, TAB. XXXV. Fig, 3e
(}) Penes in Palpis, Vulve ad Axillass ancipitia Conjugia,
ubi repulfa & peracta , cum periculo Vite fiant. Syf?. Nat.
XII, p‚ 1031t. De manier ondertusfchen, op welke die {chran-
dere Waarneemers CLERCK en LYoNNET zulks gezien hek-
ben, is regt tegenftrydig. De eerfte zegt p. 65: prapofiert
eoibant , vnius Ano Cervici alterius ita applicato, ut Mas apte
€ commode inferiorem foemine Alvum Brachiis fuis attingert
poffet. De ander p. 67. Brachium ineurvarum , Alvogsue fes
mie adclinatum infra Pellus , negotium perficit, Het één kan
im
DE SPINNEKOPPEN 235
kundig onderzoek der inwendige Teeldeelen, v.
van deeze groote Spinnekoppen, best kunnen A:
aanwyzen (*). Deelen , immers, die uit zo Hoorp-
veele Gewrichten beftaan , als de Voelers , STUK:
Armen of Sprieten der Spinnekopren , fchy-
nen, zo wel als de figuur tot inbrenging , tot
doorlaating van de uitwerpende Zaadvaten
onbekwaamte zyn: des men met REAUMUR en
DE GEER mogt wenfchen, het gene de Heer
LyonNer voorgeeft gezien te hebben , ook
eens te zien.
Ik bevind, vooreerst , dat dit Hoornagtige
Deeltje geenzins in alle deeze Spinnekoppen
plaats heeft. Ik vind het in ééne, diehet Lyf
zeer klein heeft „en dus waarfchynlykeen Man-
netje is, Het fchynt tot de bevrugting al zo
weinig te kunnen dienen, als de gezegde Ar-
men, die Beenagtig hard en met dergelyke Ge-
ledingen , als de Pooten , voorzien zyn On
overzulks tot doorlaating der Zaadvaten zeer
onbekwaam voorkomen; welke alsdan , vol-
5 gens
immers met het andere niet beftaan, en in geen van beiden
is begrypelyk, hoe het Mannetje, boven op zittende, oogen-
blikkelyk na de Paaring zou kunnen vermoord worden door
het Wyfje: het welk wederom anderen volftrekt ontkennen.
LYONNET zegt , dat het in alle andere. gelegenheden ge-
fchiedt, behalve by de Paaringe Sed , manum de tabulù,
__(* volgens Dokter BASTER hebben zy de Oogen agter op
den Rug en de Tecldeelen voòr in het Hoofd. Uitfpann Ì. DEEL.
LYONNET hadt gezegd. des Yeux fur le Dos. & kes parties
Genirales a la Tête, In not ad Leffler, Tom. 1 pe 5,
Ï. DEEL, XIII, STUK*
236 BESCHRYVING ‘VAN
gens een tegenftrydige Natuurwert, of ín het
Borstftuk oirfprong hebben, of door den naau-
wen Hals, die het aan ’t Agterlyf verbindt,
zouden moeten heen loopen Inmiddels heb ik
in een andere ruige Índifche Spinnekop, die
het Agterlyf een Duim lang en drie vierde
Duims dik heeft, en de langte van het gehee-
le Lyf over de twee Duimen, dat Spleetje
van onderen, by den Hals , aan ’t Agterlyf
zeer zigtbaar en aanmerkelyk groot gezien.
Deze heeft, aan de Armen, degezegde Werk-
tuigen niet, en is, zo ik onderftel, een Wyf-
je, daar ik ook geen Spleetjes in de Tanden
waarneem. «Zouden ‘de Mannetjes , als dit
Spleetje tot uitlaating van Vergift dient , ook
kwaadaartiger dan de Wyfjes- zyn. Doch dit
alles diende men , opeen menigte van West-
indifche Bosch-Spinnekoppen , naauwkeurig
waar te neemen.
Het is zeker „ dat de Oogen , van deeze
groote Spinnen „ in een tropje op den Kop
ftaan , en omtrent derzelver getal moet men
zekerlyk Vrouw MErraAN gelooven , die niet
zegt dat 'er zes (*) , maar dat ’er agt zyn;
waar van twee opwaards zien , twee neder.
„waards en twee. naar ieder zyde. „Het doet
weinig ter zaake, dat SEBA voorgeeft , maar
| | twee
(*) Mad. MERIAN pretend, que cette efpece d'Araignee
afik Yeux. Dilk. des Animaux. Paris, 1759. TOM. 1. pag.
260. Doch ik ontdek langs hoe meer , dat jer ontelbaare fouten
in dat Werk zyn: men kan ’er in ‘t geheel niet op vertrou.
Wen,
DE SPINNEKOP PEN. 237
twee Oogen daar in te hebben kunnen , ve
den: want de anderen, die kleiner zyn, ver-r‚xxx.
toonen zig zo duidelyk niet , in de doode Hoorp-
Spinnekoppen van deezen aart, om dat zy *TU&
zig onder ’ Haair verbergen. Evenwel heb
ik fer ‘één in’ Liqueur , waar in de zes Oo-
gen, vier op een. fy , en twee\daar onder
naar den Bek toe, zeer duidelyk en Barn-
Îteenagtig geel zig vertoonen. Dit is een
geheel andere plaatzing als de Heer GronNo-
vitus opgeeft, en ik vind ook niet dat de
grootíten vierkant zyn. Deeze Spinnen maa-
ken geen lange Draaden zegt Haar Ed. en
fchyne daar mede te hebben willen zeggen,
dat zy geen Webben maaken , of zulke lan-
ge Draaden niet als onze Tuinfpinnen : want
Zy laaten zig ook by een Draad neder, om
van de eene plaats naar de andere te ko-
med. Haar gewoone Voedzel zyn die groo=
te Surinaamfche Bosch- Mieren, waar van ’er
een doof ons is afgebeeld * , of ook andere * Zie hee
5 . 8 XII. STUK
Infekten, zelfs wan die kleine Vogeltjes, wel- bladz. 373.
ke men Kolibrietjes of Honigzuigertjes noemt,
derzelver Bloed of ook de Jongen en Eytjes
wiczuigende , wanneer zy flegts daar by kun-
nen komen. Dat zy Venynig zouden zyn of
fchadelyk voor den Menfch , door byten of
fteeken, gelyk Nieumorr van dergelyke Spin-
nekoppen verzekert, wordt door haar Ed, niet
gemeld. 0
(32)
858 BESCHRYLVING WAR
Vv. , k
AFDEEL. (qe) Spinnekop , die aan de Schenkels be
LXXX, weeglyke , zwarte Doornen heeft.
Hoourp= )
STUK. Deeze, door D. SHANE te Suriname waar-
a genomen ‚ hadt de grootte van die der voor-
5) gaande Soort: het Borstítuk was Ovaalagtig „
poot, van agteren breeder , van boven verhevenrond
en kaal: het Agterlyf rondagtig, van onderen
met vier tyën van zwartagtige Stippen , geel-
agtig bruin van Kleur ; doch het Borstftuk ende
Schenkels Yzergraauw of rosagtig. De Poo-
ten, aan ’t end ongenageld, hadden , aan het
middelftuk , gladde, regte ; zwarte , beweeg-
Iyke Doornen.
Ongemeen Men ziet hier , wederom , de ongenageld-
Er CIL heid der Pooten, aan het end , daar ik in de
Hg. 5 voorgaande Soort aan getwyfeld heb, en die
zekerlyk niet in alle de ruige Surinaamfche
Bosch- Spinnen plaats heeft , bygebragt. In
dat Voorwerp, ‘t welk de beroemde Heer
ALLAMAND ‚ Hoogleeraar in de Natuurlyke
Hiftorie te Leiden, my, op myn verzoek ;
tot het maaken van de: Afbeelding , Praat
CIL. Fig. 8, heeft doen bezorgen , zyn de
Klaauwtjes aan de enden van alle de Pooten
zeer blykbaar. Deeze Spinnekop wordt in het
Kabinet van de Akademie, aldaar , in een
Flesch met Liqueur bewaard. Dezelve, we-
gens
(32) Aranea Crurum Spinis mobilibus nigris, De SHANE4
ALB, Aran, f. 169,
—
e /
Zal
HE SPINNEKOPPEN. 239
gens zyne ongemeenheid ‚my , wanneer ik voor :V.
vier of vyf Jaaren dat Kabinet bezigtigde , be- en
haagd hebbende , werdt ‘er op myn verzoek Hoorp-
door Mr. Fortuin, toen te Leiden woonen= STUK
de, een Tekening van vervaardigd : zo dat
deeze Spinnekop thans naar het Voorwerp zel-
ve ten naauwkeurigfte in’t Koper gebragt zyn=
de, aan ’ licht verfchynt.
Dezelve is, zo die Hoogleeraar de goedheid
hadt van my te berigten, aan zyn Wel Ed.
van Suriname toegezonden. Het geheele Lyf
en alle de Ledemaaten zyn Kastanjebruin , zo
wel als ’t Haair , dat deeze Spinnekop, niet
rosagtig, noch zo dik als de gewoone ruige
Bosch Spinnen heeft, doch’t welke hem niet-
temin, ook, op't gezigt vry ruig maakt. De
zwarte Haakswyze Tanden, die hy aan den
Bek heeft , zyn verfchrikkelyk , zwartagtig ,
elanzig bruin van Kleur. De randen van de
Geledingen der Pooten zyn glad en wit, met
een Oranjekleurigen zoom, die in het Haairige
verdwynt, Het uiterfte Lid der Pooten is
tweeledig en heeft twee zeer kleine, kromme,
zwarte Klaauwtjes, die op den Voetzool rus-
ten, zynde grootendeels in het Haair verbor-
gen. Aan de twee voorfte kleine Pooten, die
den naam van Voelers of Armen voeren in de
Spinnekoppen, zyn twee glimmend roode dee=
len, naar {trompe Klaauwen of Lancetten ge-
lykende, die agterwaards omgeboogen ftaan.
Het Borstftuk, verheven Cirkelrond, gelyke
1, DEEL: XIII, STuKe door
Vv,
Aperen.
VAREN
Hoorp:
STUK
did BESCHRYVING! VAN
door zyne indrukking en Sterswyze Streepen;
grootelyks naareen Zee- Appel. Het Agter-
Iyf heeft, behalve twee Tepeltjes aan ’t end,
nog twee lange dunne Deelen , die zeer dui-
delyk drieledig zyn. De eigentlyke plaatzing
der Oogen, welke in een heuveltje van Haair
voor op het Borst{tuk ftaan , hebben wy in
de Flesch niet kunnen waarneemen. Sommi-
gen zyn alleen van boven , anderen van ter
zyden zigrbaar, en dus niet in het volkomen
geral afgebeeld,
Niettegenftaande, daarom-ook de afmeetin-
gen van dit Voorwerp niet ten naauwkeurig-
fte hebben kunnen genomen worden , gelyk
met de anderen gefchiedt , waar van wy de
Afbeelding in natuurlyke grootte geeven; zo
kan men doch genoeg verzekerd zyn, dat
hetzelve in geenen deele vergroot is, en
overzulks houd ik het voor een der grootfte
Spinnekoppen , die men ooit gezien heeft. De
afftand van de enden der voorfte en agterfte
Pooten bedraagt hier reeds omtrent agt Ryn=_
landfche Duimen, en zou, doordezelven uit-
geftrekt te verbeelden, nog veel grooter heb-
ben kunnen gemaakt worden. De langte van
den Brafiliaanfchen van Piso, van zeven Dui-
men , zal niet anders te verftaan zyn. Die
groote Spinnekop van ’t Eiland Nevis , wel-
ken de Heer BAKER befchryft , was merke-
lyk kleiner , doch door drooging ingekrom-
Pen : maar ik denk niee , dat dezelve veel
2r0o-
DE SPINNEKOPPEN: a4r
grooter zal zyn geweest, dan deeze (*). In V.
tt Werk van BRADLEY wordt gefproken van LXXX
een Westindifchen Spinnekop , fomtyds bo- Hoorne
ven de vyf Duimen groot, hoedanigen men STUER _
in ’t Kabinet van Doktor Rurscu, te Amfter-
dam , kon zien, Die ongemeen groote Cey-
lonfche , uit ‘het Kabinet van den Heer TEN
KATE, door SEBA , als gemeld is, in Af beel-
ding gebragt , fchynt naauwlyks zo groot als
de onze geweest te zyn (f). De Heer Gro-
NOVvIUs ondertusfchen verzekert, datde groot-
fte langte van deeze ruige Westindifche Spin-
nekoppen maar drie Duimen is.
(33) Spinnekop, die eenigermaate ruig is , met xxx.
, Wenatoria,
bet Borstftuk rond van omtrek , opwaards nn
uitpuilende; het Agterlyf Eyrond en van Spine
grootte als bet Borstfluk.
De Afbeeldingen, die van deeze Soort door
Lin-
/
(*) Zyn Ed. meent, vân in ’t Leven tweemaal zo groot,
als hy opgeeft» dat ten opzigt van de Lighaamelyke grootte
waar kan zyn, maar niet ten opzigt van de langte , en voor-
al niet van die der Pooten, welken zyn Spinnekop de korte
ften drie Duimen lang hadt , daar zy in deeze veel langer
zyn. Zie Nuttig Gebr, bladz. 421.
(Ì) Ik heb een ruige Surinaamfche , die, opgezet zynde
en gedroogd, vyf Duimen befpant, doch dezelve is, in alle
afmeetingen, wel de helft kleinerdan deeze van het Leidfche
Kabinet zich vertoont.
(33) Aranea fubhirfuta, Thorace orbiculato convexo , Ab=
domine ovato magnitudine Thoracis. GRON. Zooph. Il. pe
217. MERIAN. Súf, 13. T. 18. fig. fup, SLOAN. Jam. IL
p: 181. 7. 235. f. 5, 2 BROWN. Jam, 420, Ze 44. fo Ze
I. DEEL. XII, STUKe
XxXXIVe
Ocellata,
Geoogde,
242 BESC HR YEVING VAN
LiNNAUus aangehaald zyn , toonen genoegzaam ,
dat het een geheel verfchillende Soort is, dan
de voorgaande. By SroAnE wordt hy ge-
noemd de Groote ruige Huisfpin, die bruin isen
de Pooten met zwarte Vlakken getekend heeft.
Deeze ruigte verfchilt ongemeen van die der
gewoone ruige Surinaamfche , als men ligt uit
vergelyking van de bovenfte figuur opde Plaat
van Mad. Merian , met de onderften , kan
waarneemen. Dezelve beftaat flegts uit kleine
fyne Haairtjes , welke de Pooten , die niet
dikker dan in de Oostindifche Spinnekop van
onze Afbeelding , Paar CIí. Fig. 1, zyn;
bekleeden. Ik heb ’er van deezen aart één,
die merkelyk grooter is dan de laatstgemelde,
zynde hect Borstítuk byna een half Duim breed
en de Pooten ongevaar twee Duimen lang: De
ftand der Oogen is byna even als in die Oostin-
difche. De grootte van het Agterlyf kan men
in gedroogde Spinnekoppen’we nig op betrou-
wen, en dit maakt het, in de Af beelding van
BrowNE , wanfchapen klein. Het Dier ont-
houdt zig in de Westindiën.
(34) Spinnekop, die aan de Dyên drie dubbelde
Oogjes beeft.
Men behoeft zig thans niet te verwonderen,
dat
(34) Aransa Femoribus Ocellis tribus gesminatis, Sy/le
Nat, Zil. &
MORE! SOPINNEKOPP EN. Bie
dat fommigen de Teelleden aan ’t endder Poo- V.
ten tellen, daar men Spinnekoppen vindt met Re
de Oogen aan de Beenen. Dit Voorwerp, ten Hoorp-
minfte, uit de Verzameling van den Heer pg °TUE
GEER of door denzelven befchreeven , hadt
op ieder Dye drie Vlakken met dubbelde witté
Oogjes, en aan desSchenkelen ook zulke Vlak-
ken , doch minder in getal. Men zwyge nu
van Argusfen met honderd Oogen : dewyl dee-
ze Spinnekop ‘er dan , ten minfte, by de tag-
tig moet hebben gehad. Het Borstítuk heeft,
op zyne Vlakte, een dubbelde zwarte Vlak ,
en de plaats, daar anders de Oogen ftaan, is
zwart. Het Agterlyf is bleek gewolkt , met
een zwarten Ring: de grootte als die van de
‘Tarantula. In China onthoudt zig , zegt men
dit Monfter: des het te begrypen is , waarom
men op het Porfelein Gedrogten afgebeeld
vindt.
(35) Spinnekop, die onder aan ’t Lyf zwart _xxxv.
ï Tarantus=
iss hebbende de Pooten, van onderen „ zwart ja,
gebandeerd. , Ee
Men zal naauwlyks een Infekt vinden, dat
op zig zelve meer gerugt gemaakt heeft , en
tevens onbekender is , dan het Schepzel , ’t
wel-
(35) Aranea fubtus atra, Pedibus fubtus atro fafciatis,
Syft. Nat. X. XII, Bagliv. de Tarantula. monogt, Tarane
tola, Bocc. Mu/, I, pe lor, T, eo. BRADL. Natar, T, 24,
f, 10, OLEAR. Muf. or. T, ia. £, 4-
ls DEEL. XIII, STUK, | Q 2
Vv.
FDEEL,
LEK:
Hoorp:
STUK.
244 BESCHRYVING van
„welke met den naam van Tarantula , weinig
van den Italiaanfchen naam Tarantola verfchil-
lende , bedoeld wordt. Marrrrorus zegt , dat
Tersiuta, her een Soort van Spinnekop is, Venyniger dan
de anderen, en dat men ‘er dien naam aan ge-
geven heeft van de Stad Tarentum in Apulie,
gemeenlyk Jg Pouille genaamd, een Diftrikt
behoorende tot het Napelfche Gebied. Men
vindt het evenwel ook; volgens dien Autheur,
in andere Zuidelyke deelen van Italie, zelfs in
de Kerkelyke Staat , doch nergens zo menig-
‚ vuldig als in Apulie. ScALIGER noemt het de
Tealiaanfche , anderen de Spaanfche Spinnekop ;
waar uit men zou mogen denken, dat zy ook
in Spanje gevonden worden. Ik zie egter niet
dat Doktor Scorort, in Karniolie , ’er een heeft
waargenomen , daar hy dien naam of eigen-
fchappen aan toefchryft,
Zy onthouden zig,volgens MaTTrIOLUs,in Ga-
ten vanden Grond, tusfchen het Koorn, daar zy
uitkomen, om de genen, die hetzelve in-oogften,
in de bloote Beenen te byten; waarvan de Ge-
volgen zeer wonderlyk zyn. Sommigen, van
deeze Spinnen gekwetst, zegt hy , zingen;
anderen lachen; anderen huilen; anderen fchreeue
wen , onophoudelyk, luidkeels. Daar zyn ‘er
die in Slaap vallen , enanderen, wederom, die
niet kunnen flaapen. Eindelyk komen ieder
van hun verfchillende Toevallen over; gelyk
van te fpringen of te danfen , te trillen, te
zweeten of in geduurige verfchrikklng te zer
0
DE SPINNEKOPPEN o4$
of zelfs ylhoofdig te worden. Hy wildeeze V.
verfchillende Hartstogten afleiden van de ver: ge
fchillende Kragt van het Venyn deezer Dieren, Hoorn.
of van de verfchillende Temperamenten der, Stner,
genen , die door dezelven gebeeten worden,
Men heeft ’er zelfs, voegt hy ’er by, die zig
verbeelden, dat het Venyn deezer Spinnek op-
pen, van dag tot dag en van uur tot uur , een
aanmerkelyke verandering ondergaat.
De uitwerkingen van dit Venyn waren niet
zeldzaamer dan deszelfs Geneesmiddel , het
welk volgens Marrriorvs, en anderen , die
hem gevolgd zyn , eeniglyk en alleen in de
Mufiek beftond. Men heeft ons zeer naauw=
keurig voorgefteld , hoe dit Geneesmiddel in
gebruik gebragt werdt, en de manier op wel-
ke het zyne werkingen deedt, tot de volkomen
_ Geneezing toe, van den Lyder. De Mufikan-
ten , daar by gehaald, probeerden verfcheide
Deuntjes op hunne Speeltuigen , en ’er zulk
één gevonden hebbende, dat den Lyder be-
haaglyk was, gingen zy voort met hetzelve te
fpeelen. De Lyder begon eerst eenige bewee-
ging met Handen en Voeten te maaken, dan
te huppelen, te danfen , en ging hier mede zo.
fterk voort, dat hy geheel nat van Zweet,
eindelyk, door afmatting van zyne Lighaams-
kragten, op den Grond neder Zee, en dan was
hy genezen.
Deeze Fabel is zodanig verbreid en geloofd pe Dans-
geworden, dat Menfchen van Geleerdheid dit *“***
Le DEEL XIII, STUK, O3 als
246 DBESCHRYVING vAN
Pe âlles nog omftandiger hebben voorgedragen,
LXXXx, en ‚ hoewel SwAMMERDAM en anderen reeds
HooFp- daar aan twyfelden , verwonder ik my nog:
STUK z,, thans daarover zo. zeer niet „als dat onze be-
roemde Ridder thans nog hetzelve bevestigt (*).
Wist zyn Ed. dan niet , dat- de, Sweedfche
Doktor KAnLER „„Medelid van het Koninglyk
Geneeskundig Kollegie te Stokholm ‚ in den
Jaare 1756 in Apulie zynde „aldaar naauw-
keurig naar die Ziekte, welke men Turantismus
noemt , onderzogt , en bevonden heeft , dat
het een Soort van Opftyging of Miltzugt wa-
re , het Vrouwvolk „ die 'er meest in huis zit-
ten en een vadzig Leven leiden , even alsin ans
dere deelen van ‘Europa, dikwils. overkomen-
de, en dan ook fomtyds zeldzaame Toevallen
veroirzaakende ; die dus met geen. de minfte
waarfchynlykheid aan het byten van een Spin-
nekop, welke zig op ’t Land bevindt, konden
toegefchreeven worden (f)? Zulks. bevestigt
het denkbeeld - van SwAMMERDAM, aan wien N
door iemand, die in Italie gereisd hadt , het
geneezen van deeze Dans - Ziekte door de Mu-
fiek , verhaald was, flegts een bedrog van
Kwakzalvers en Landloopers te.zyn , dië dus
het onkundig Gemeen wisten te bedotten, en
anderen van hun Geld te berooven,
Dat,
(*) Rabida {ub Caniculâ morfu Excitat famofium Tarantis- -
Mum , Muficâ:medendum. Syf?, Nat. XI. p. 1035.
(A) Stokholias. Verbandel, XX, DEEL voor ’t Jaar 1758, Pp,
30, Cz.
di |
ij } pl ed
k pe
‘
DE SPINNEKOPPEN: 249
\ s 6
‚Dat, echter, het byten van dergelyke Spin-
„ nekoppen, in het heet{te van den Zomer en in
‘zulk een heet Klimaat, van anderen ook na Hoorp-
deelig is aangemerkt, blykt uit den Raad, dien
de vermaarde Geneesheer J. Barr. PoRrrTA;,
volgens ’t verhaal van ALDROVANDUs, daar te=
gen geeft, brengende deszelfs eigen woorden,
wegens de zeldzaamheid van dit Geneesmiddel
by; die aldus luiden. „, In Apulie groeit een
»» Soort van Venynigen Spinnekop , gemeenlyk
> Tarantula genaamd, wiens Beer ten uiterfte
ss gevaarlyk is. Men teelt daar overvloedig
s‚ Koorn , in ’t welke de Spaanfche Vliegen
‚… voortkomen. Wy, fteunende op deeze be-
fchouwing, dat ter plaatfe, waar de Kwaal
heerscht, ook het Geneesmiddel te vinden
zy; hebben ons verbeeld, dat drie of vier
Spaanfche Vliegen, met het drinken in ge-
geven , tot hulp zouden kunnen ftrekken
voor de gebeetenen , en de Ondervinding,
toen wy ’er de Proef van nainen, heeft ons
niet bedroogen”,
In Italie onthoudt zig dit Dier voornaame-
Iyk in Apulie, doch men vindt het ook in Bar.
barie en de Oosterfche Landen , zegt LinNZUs,
die aldus hetzelve befchryft. Her Lyf is Asch-
graauwagtig. De Oogen zyn agt in getal ;
twee. grootere , die rood zyn , op ’t Voor-
hoofd ; vier overdwars , onder deeze, naby
den Bek, en twee agterlyker op de Rug. Het
1, DEEL. XIII. STUK, Qa | _ Borst
NE
FDEELs
CX
STUK,
Ta rantula,
Middel VE
tegen. ,
243 BESCHRYVING VAN
NZ | hd Ld
Arneer, Porstftuk is Aschgraauw , in zwarte plekken
LXXX. verdeeld, die aan het midddelpunt famenloo-
Hoogh pen. Het Agterlyf is van boven vaal, met
Tarantula, Lwarte banden. De Kaaken , Borst , het on-
derfte der Dyën en voorfte deel van den Buik;
Zyn zwart: de Schenkels altemaal Aschgraauw,
aan 't onder -end zwart gebandeerd.
Volgens de Autheuren zouden van dic Infekt
verfcheide Soorten zyn, in Kleur grootelyks
verfchillende, en fommigen geeven aan ’t Ag:
terlyf de grootte wel van een Eikel , dat dan
‚__ Eeen taamelyk grooten Spinnekop zou uitmaa-
ken. De afbeelding van Braprery , naar een
Spaanfchen uit de Verzameling van de Koning-
Iyke Societeit van Londen gemaakt, vertoont
hem zeer affchuwlyk , het Lyf en Borstítuk
te famen meer daneen Duim lang. Ik vermoed
dat die van Doktor ScoroLui , welke hy den
Spinnekop van Reaumur tytelt , een dergelyke.
zy geweest: want dezelve was zeer groot en
gezwollen, hebbende: het Agterlyf agt Lynen
lang , zeven Lynen dik, en Wollig ruig: het
Borstftuk mert drie bruine Streepen ; de Pooten
bleek met zwarte Knietjes. Op het Agterlyf ,
dat geelagtig op zyde en van boven witagtig
was, vertoonden zig dertien Paaren van inge-
drukte zwarte Stippen , en van onderen één.
In Wyngeest gedompeld zynde leefde hy
tien Minuuten , en het Lyf borst , toen het
dood was , van één. Men hade dit Dier in
een
DE SPINNEKOPPEN. 249
een omgewonden Alantswortel- Blad aan hem Ve
gebragt (*). LXKK,
'c Is bekend, dat men aan de Tarantula ge Hoorp-
heel verfchillende Oogen toefchryft , van die STE
der andere Spinnekoppen, doch, waar in dit De Oogen.
verfchil eigentlyk beftaa, is zo Wereldkundig
niet. De Oogen der anderen zyn gemeenlyk
zwart of bruinrood, en gedekt met een harde
doorfchynende Korst , die zy behouden na
het fterven vanhet Dier: die van de Tarantu-
la zyn met ten week en teder Vlies be-
kleed, dat flap en rimpelig wordt na de dood:
de Kleur is witagtig , naar ’t geele’ trekken«
de, met een fchitterende glans als die der Kat-
ten in de duisternis. Men kan dan te regt
zeggen, dat dit Infekt Vuurige Oogen heeft.
Vier derzelven zyn in ’t vierkant geplaatst , en
vier daar onder , op een horifontaale lyn , digt
aan de Nypers van den Bek, en de vier eerst-
gemelden zyn , volgens HoMBERG, van wien
deeze befchryving der Oogen ontleend is , wel
een twaalfde Duims breed, doch de overigen
kleiner. De ftand der Oogen was in de Spin
nekop van Doktor Scoror1, zo even gemeld,
een weinig verfchillende.
Men weet, dat ’er fommigen zyn, die den
naam van Tarantula aan de hier voor befchree.
vene ruige Surinaamíche Bosch -Spinnen gee-
ven:
(*) Entomol. Carniol, p. 393.
IL, DEEL. XIII, STUKs Qs
oso BESCHRYVING VAN
V. ven: doch gantfch verkeerd. Zy hebben noch
een de gedaante „noch de eigenfchappen van dit
Hoorp Schepzel, dat enkel Wollig op het Lyf wordt
Praraln SSvegd te zyn en bovendien in Kleur daar van
Tarantula. sn °
grootelyks verfchilt; om nu van de Oogen niet
te fpreeken, noch van de plaatfen daar her zig
onthoude. Die naam is ook toegepast op een
Soort van Haagdisfen , welke op de Spinnekop.
pen Jagt maakt, in [calie.
Resa, (36) Spinnekop die fprinet ; met drie, witte
midas half Kringswyze. Streepen over” Lyf.
el, Ó
i Wy komen thans tot die Spinnekoppen, wel-
ke een eigenfchap hebben , daar de anderen ge-
heel niet van fchynen te weeten ; dat zy, naa-
melyk ‚ in plaats van te loopen, als de Vlooi-
jen fpringen. LisTER , ten minfte, verzekert
zulks van deeze Soort, welke, zegt hy, op
de agterfte Pooten gaat ftaan, als of zy rond.
om keek , werwaards haaren Sprong te rigten,
en dan overvalt zy haar Prooy , met kleine
Sprongen. Getergd zynde, geeft zy Draaden
uit , en maakt zig , tot befchutting voor de
Winterkoude, een bekleedzel van dikke Web-
ben, waar in Zy tot aan het midden van Fe-
bruary zig verfchuilt , dan voor den dag ko-
mende om haar Aas te zoeken. Allerley foort
van
(36) Aranea faliens nigra, lineis femicircularibus tribus ale
bis transverûis. Faun. Suec, 2017. LisT. Aran, fig. 31. RAJ.
Inf, 37. N. 31. BRADL. Natur. T. 24. fe 5. CLERCK.Arane
Ii7. Te Se fe 13, GEÖFTRI Paris. II. p. 650, Ne 16
Te
DeE. SPINNE KOP PEN. 251
van Muggen zyn haar lieffte Voedzel. Men wv,
vindtze aan de.Wanden der Huizen, en in de An
X.
Bosfchen zeer gemeen. Hoo
î fi STUK.
(37) Spinnekop, die fpringts met witte Stip Xxxvir
Trunco-
Pen op de Rug. : Tuna,
Boom.
{pringer,
De Tekening maakt den voorgaanden Spin-
nekop aanzienlyker dan deezen wit geftipten,
die in Sweeden waargenomen is , zo aan de
Wanden als aan de Stammen der Boomen , flee-
pende altoos een Draad agter zig.
(38) Spinnekop , die fpringt 5 hebbende een XKKVilr,
Rupeft ris.
zwarte Vlak op bet Agterbyf > Welke rood Bleser.
gerand is, in *t midden, wit, ger
Deeze, ookin Sweeden gevonden, onthoudt
zich op dergelyke plaatfen , als de voorgaan-
den.
(39) Spinnekop , die donker blaauw ís, met vxxx.
het Agterlyf Eyrond „ hebbende een dewar- ande
4 f 1 Wateripin,
fe Streep en twee witgebolde Stippen,
Onder alle de Spinnekoppenis deeze een van
de
(37) Aranea faliens nigra , Dorfo punêtis albis, Paur, Suec,
2019, |
(38) Aranea aliens, Abdomine maculâ nigrâ, nrargine
„ubrà , medio albâ. Faun. Saec, 2019.
(39) Aranea livida, Abdomine ovato, lineâ tranverfâ Panz-
tisque duobus excavatis, Paun, Succ. 2020. CLERCK, Aran,
143, T. 6. f. 8. GEOFER, Paris, IL p‚ 645o N. 7e
IE, DEEL. XIll, STUK.
Vis
AFDEEL
LEEN
Boorp-
STUK.
Vi aters
Jpin.
eg
250 DE Ss C'HIRYIvV ING % WAN
de laatften ontdekt, die wel de zonderlingfte
mag geheten worden, dewyl zy, tegen de nia.
tuur van aile anderen, in en onder Water leeft
en huishoudt, even als een Duikelaar : over-
winterende in holle Hoorntjes , welken zy met
een Konftig geweven Net gaat toefluiten. Het
is, onder de Europifchen, eene van de groot-
ften, en hebbende ook de allergrootíte Klaau-
wen aan den Bek, onder dezelven , met wels
ken zy. zeer gereed is te byten : waar uit, ZO
wel als uit de Kleur en andere omftandighe-
den, LiNNus befluit, dat deeze, zo ’er eene
_Venynig is, het zekerlyk moet zyn, hebbende
het Lyf geheel blaauwagtig of bleekbruin; de
Pooten zeer lang en ruig.
Over deeze Spinnekoppen ís , onlangs, een
geheel Vertoog in Vrankryk uitgegeven (*),
dat veele aanmerkelyke byzonderheden, dezel-
ven betreffende , vervat. Ik zal het voor-
naamfte daar uit mededeelen. De geftalte ver-
fchilt niet veel van die der gewoone Veld- of
Zwervende Spinnen , en de Kleur is, als men-
ze uit het Water gehaald heeft, graauwagtig 3
maar in bet Water vertoonen zy zig blaauw-
agtig, met het Borstftuk bruin of ros. Men
vindt ze ’erof omwonden met een Lugtbelletje,
of als met een foort van Vernis bedekt, gely-
kende naar die Foelie , waar mede men de Spie.
| gels
(*) Memoires pour commencer Ù Hiftoire des Araignées aguês
zigues, par un Prêtre de l'Oratoire,
MEE SPINNEKOPPEN. 953
gels van agteren bekleedt, of in ’e geheel bloot À V,
en met het Lighaam als doorfchynende. Ge- ie |
meenlyk zyn zy zeer vlug , en niet dan met be- Hoorp-
hendigheid te vangen, doch fomtyds als dood Padd
of in een diepe Slaap, waar uit men ze naauw. /#”
Iyks kan opwekken. Gedagte Waarneemer
heeft ’er, behalven de groote , ook zeer kleine
gevonden, die naauwlyks dan door haar Lugt=
belletje zigtbaar waren , en welken hy niet voor
Jongen , maar voor een byzondere Soort meen-
de te moeten houden.
Aan het agter - end hebben deeze Waterfpin- zy spin.
nen, zo wel als de anderen, Tepeltjes, trops- aan *
wyze geplaatst, die zy fomtyds uitrekken , en
dan vertoont het zig , als of zy aan datend een
groote opening hadden , met ftyve Haairtjes
omboord. Deeze Tepeltjes dienen haar tot
het Spinnen van Draaden, welken zy, vere
wardelyk , in het Water maaken; of ook om
de Lugt in te haalen en uit te laaten 3 waar toe
zy met haar agterfte aan de Oppervlakte gaan
hangen, gelyk fommige andere Water - Ineke
ten. Van die Draaden zyn fommigen dik, en
anderen zeer fyn. Behalve de Stoffe, daar toe
dienftig, geeven deze Spinnekoppen nog een
andere uic , die Glasagtig fchynt te zyn, en
waar van zy een Soort van Waterduikers Klok
formeeren , die alleen van de gewoonen ver-
fchilt, dat zy van onderen niet open is. Hetis
een Lugtbel, die fomtyds wel de grootte van
een Ockernoot heeft , omwonden met die Glas-
IE, DEEL, XIII, STUK, agtie
bra BBLSOHELTYTINGS WAN
V.
ÄFDEEL
LXXX.
Hoorp-
STUKe
WW ater-
Spin.
* Zie hét
X.STUE 3
bladz. 30e
agtige Stoffe, welke zy zeer Konftig over de
Lugtbel uitfpreiden , beweevende dezelve van
binnen met Spinzel, dat zig als Borduurwerk
vertoont. Gedagte Antheur zegt, dat hy van
deeze Klokken gezien heeft , die de gedaante
van een Nier hadden of vaneen mismaakt Hart,
zynde veel breeder dan hoog en dik, Zy wa-
ren aan de Wanden van het Glas, waar in hy
die Spinnekoppen hieldt , onder Water , met
Draaden vastgemaakt , en, toen hy dezelven
daar afgedaan hadt, maakte het Infekt weder
nieuwen, die met een fterken Band gefchoord
waren. ‘
Ia deeze Lugtbellen onthoudt de Spinne-
kop zig, doch komt ’er fomtyds uit , om haar
Aas te vangen , dat waarfchynlyk beftaat in
Water-Infekten van veelerley foort , worden-
de zelf ook van Water - Forren , Water-Scor-
pioenen en van de Beesten , daar de Juffers uit
komen, opgevreten. In ’t ftuk van wreedaar=
tigheid wyken zy voor de Landfpinnen niet,
alzo zy elkander insgelyks vernielen. Zy heb-
ben dic byzonders , ’t welk men ook in de Waters
Wantzen waarneemt *, dat zy op de Rug
zwemmen, en, even als die, een Lugtbelletje
van de oppervlakte met zig neemen, om zig te
onderfteunen, waar mede zy dan de Klok voor-
zien. Somtyds komen zy ook op ’t drooge ;5
doch. Vliegen of dergelyke Infekten fchynen
niet van haar Smaak te zyn: wanneer men die
in ’t Water wierp, na dat zy een Maand, oog-
fchyn:
WB SPI N/N/EK OP POEN. 255
fchynelyk , zonder eeten waren geweest, À V,
FDEFLs
fecheenen zy 'er doch niet aan te willen, en xxx,
lieten dezelven verrotten. Haar Huishouding Hoorne
f STUK
en de manier, op welke zy de gedagte Woo= pont
ning maaken, is ongemeen vermaakelyk te be- /pin.
fchouwen. In Staande Wateren worden zy
gemakkelykst in de Mey - Maand gevonden.
Gedagte Franíche Pater vermoedt, dat dee- Hunne
ze Infekten Jaarlyks twee Dragten hebben, de Dn sad
eene in-’t Voorjaar , de andere in de Herfst.
Alsdan ziet men haar twee of drie Hokjes heb-
ben, die in elkander uitkomen. Hy heeft dee-
ze Warerfpinnen die Kamertjes niet zien maas
ken, dan in ’t Voorjaar , en hy meent ; dat
het Mannetje een ander Logiment formeert, by
dat van ’t Wyfje, doch daar van afgezonderd.
Dit Logiment vervaardigd zynde, gaat het Man-
netje ’er van onderen op zyde uit , fleepende
agter zig een gedeelte der Stoffe van de Klok ,
waar mede zyn Lyf t'eenemaal bedekt is, tot
aan het Borstftuk; dat is tezeggen, hy maakt
een lang Kanaal , gemeenfchap hebbende met
het binnenfte van zyn Wooning. Hy door-
boort den Wand van de Wooning van ’t Wyf=
je, aan de zyde van den Bodem, en, ’er zyn
Lighaam inbrengende, voegt zig het Kanaal van
gemeenfchap met de randen van de gemaakte
opening famen , en {luit 'er zogezwind aan, als
twee Waterdruppelen zig vereenigen.
Een geheelen Dag heeft die Autheur het pazring.
Wyfje opde rugleggende in haar Huisje, met
1, DEEL, XIII, STUK, de
Eijerleg-
Enge
256 BESCHRYVING VAN
de Pooten uitgeftrekt gezien, als dood. Een
„andere zag hy, agterfte voor, daar in ko-
men, en zyn Lyf fchuiven langs den Buik
van ’*t Wyfje, ’t'welk na verloop van een
oogenblik, als uit den flaap fcheen opgewekt
te worden , en, toen op de Beenen komende,
hect Mannetje naliep, dat met verhaasting
vlugtte. ’t Was niet , dan na vier- of vyf-
maal dit Spel aanfchouwd , en zig van het
onderfcheidend Kenmerk der Sexen in de Land-
fpinnen verzekerd te hebben, dat die Autheur
zulks vastelyk voor de Paaring hieldc.
De Heer CrrrcK, die maar één Mannetje,
tegen tien Wyfjes, kreeg , en dezelven by
elkander in een Glas met Water deedt, hoop-
te vrugteloos iets van de Paaring waar te nee-
men. Zy leefden agt dagen zonder eenig
Voedzel, zo veelhy wist, te gebruiken: zeef
vreedzaam: maar hy hadt op het Water Kroos
gedaan , om dat zy de Schaduw beminnen:
zo kunnen zy, derhalve , van hetzelve , van
de Slym of Diertjes*, aan de Wortelen van
dat Kroos zittende , iets genuttigd hebben.
Den negenden Dag begonnen de Wyfjes ee-
nige Draaden te feheeren, die van het Kroos
liepen naar den Wand van ’t Glas, en maak-
ten daar van , na dat het Mannetje ’er van
afgefcheiden was, eindelyk dergelyke Woon-
huisjes of Hokjes, als gemeld is 5 waar in ,
binnen kort, Zwavelkleurige Klompjes Eijeren
gezien werden, die ongevaar het vierde deel
op-
'
vier Dagen de helft ververscht werdt. Den 7 /pi.
DE SPINNEKOPPEN. 257
opvulden van het Hokje. Vervolgens gingen — V.
de Wyfjes zelden van het Nest af : men zag AE
ze dikwils met het Agterlyf in de Lugtbel en Hoorp-
het voorfte in ’t Water hangen , dat om de STU“
Water-
July zwommen eenige Jongen uit één der Blaas-
‘es, en, de anderen openende , vondt men daa
in een menigte van kleine ronde Eijertjes.
Deeze Autheur heeft , dat zonderling is »
geen tekenen van wreedaartigheid waargeno®
men in de Water- Spinnen , niettegenftaande
hy dezelven , om zulks te onderzoeken , tus-
fchen ’t midden van Mey en July, dat is by=
na twee Maanden , zonder Voedzel gelaten
hadt ; doch aan den eenen kant kunnen zy, als
gezegd is , van het Kroos iets gebruikt heb-
ben of van zeer kleine Warterdiertjes ; aan den
anderen kant kunnen ’er omftandigheden zyn,
ons onbekend , die maakendat zy , volgens ge=
dagten Franfchen Pater, op andere tyden nict
minder wreedaartig zyn en verflindende, dan
de gewoone Tuin, Huis-, en Veldfpinnen.
(40) Spinnekop, die het Agterlyf Eyrond en xr.
Jouri JN 6 Sarccata,
Roestkleurig bruin beeft den
| Zer.
Aangaande deeze Soort fchreef my wylen
de Heer Prerrus BELKMEER , Medicine Doc-
tor te Enfehedé , ín de maand February des
\ Jaars
(49) Aranea Abdomine ovato ferrugineo fufco. Faun. Suec,
aoe. LisT, Aran. 82. f, 28, FRISCH. In/, VIII, T, 2.
ji. DEEL. XIII, STUK: ° R
053 BESCHRYVING VAN
V. _Jaars 1769, onder andere Zaaken de Natuurly-
EEn ke Hiftorie betreffende , het gere volgt. „, Weet
Hoorp- ,, UWEd. ook ergens gelezen te hebben de
STUK. ___, Huishouding van die zonderlinge Spinnekop-
Zakdraa- ° ai
ger. » pen, welke in het Sy/tema Nature van den
„ Heer LiNNeUus onder den naam van Sacci-
“fera of Zakdraager voorkomen , en welke haa-
re Eytjesin een zeer Konítige Zak, uit eene
wonderlyke Stoffe gemaakt, en op een gee-
ftige wyze onder aan den Buik gehecht, met
zig omdraagt. Hoe dat, naâmelyk, deeze
Eytjes gekipt zynde , het jonge Broedzel ,
beftaande in een groote menigte van kleine
Spinnetjes ‚ terftond plaats neemt rondom
het Lighaam van de Moer, met de Koppen
aan deszelfs Vel of Tepeltjes gehecht, ’t welk
alsdan een grooten ruigen Bol vertoont, die
gefchakeerd is met witte Stippên: worden-
de dit Broedzel, dus, door de tedere Moe-
der vlug heromgedragen , en door haar Bloed
of andere Sappen, zo het fchynt, toteen ze-
keren trap opgevoed, zelfs met verlies van
„, haar eigen. beven 2”
Lister, die dit als een algemeene eigenfchap
van zyne Wolffpinnen heeft aangetekend, ver-
beeldt zig, dat de Jongen van deeze Zakdraa-
gende Spin de genen zyn die de Herfstdraa-
den maaken ‚waar van voorheen gefproken
* Zie is * 1 Ì *
De jg, iS * en met dezelven in de Lugt vliegen ee
33
33
53
23
(*) Ex his Pulli, tempore Autumnali , aut luteo aut {ub=
cro=
DE SPINNEKOPPEN 699
Dit zyn die Vliegende Spinnekopjes, waarvan v.
hy aan Ray gefchreeven hadt ; doch menhoudt en
thans dieDraaden afkomftig te zyn vanSpinnende zoorn-
Myten. De Webbe , merkt hy aan , wordt Zulssas.
van deeze Zakdraagende Spinnen Klokswyze”
gemaakt op de Heijen en Velden , en dient haar
flegts tot een Nest om in te kruipen met het
Eijerzakje , dat van het Wyfje niet op de Rug
maar aan den Buik gedragen wordt, en twee=
maal zo groot is als een Peperkorrel, vliezig,
wit van Kleur, blyvende ftyf.en rond, zelfs
na dat ’er de Jongen uitgekroopen zyn, ters
wyl het Agterlyf, door de Eijerlegging ontle-
digd en verflapt, dit Beursje bedekt en daar op
als zyne rusting heeft, volgens Friscu , die
aanmerkt, datde Spinnekop dit Zakje met Draa.
def vast aan t Lyf hecht , én-het zelve nds
joopt, wanneer men’t’er afgerukt heeft; hech-
tende het dan wederom aan haaren Buik, ge-
lyk SwAMMERDAM ook heeft waargenomen.
Door Doktor Scororr wordt deeze Zakdraager
de Spinmekop van Luyonnet geheten,
Van dergelyke Wolffpinnen , die wegens het Wolffpin-
Roofzugtig vervolgen van haare Prooy dus "en.
genoemd , en altemaal langs de Aatde , zeld-
zaam op Boomgewas , gevonden worden , heeft
Lister vier Soorten in Engeland waargeno-
men ,
croceo colore „ interdam etiam flammeo , ad latera illuftran-
tur: hi vero, (ub idem tempus ‚ imprimis volucres {unt ê in-
Bentium filorum Aëreorum authores.
1, DEEL: XIII, STUK* Ba
260 BESCHRZVING VAN
men, onder welken een Geele, met een lang-
werpig Lyf, de grootfte was. Volgens zyne
Afbeelding geleek dezelve wel naar die groote
Oostindifche Spinnekoppen , by Sera afge-
beeld (*). Een bruine, die het Agterlyf
fchuins geftreept hadt, heeft hem voornaame-
lyk de gedagte eigenfchappen der Jongen , in
de voorgemelde Muisvaale befchreeven , doen
ontdekken. Hy meent , dat zy de Draaden
uitfchieten, waar van hy een ongelooflyke me-
nigte op de Velden van Kambridge, in het mid-
den van Oktober, als de Saffraan wordt inge-
zameld, by zeer helder Weer, in de Lugthade
zien zweeven. Wanneer men haar het Eijer-
zakje tragt van ’t Lyf te trekken, mids men
het niet breeke; blyft hetzelve aan een Draad
zitten, die zig tot een verwonderlyke langte
uitrekken laat, en, als men het Zakje los geeft;
door de Moer aanftonds weder ingepalmd wordt.
Zulke bekwaamheden heeft de Natuur de Schep-
zelen tot bevordering van haar beftaan en voort-
teeling , elk naar zynen aart , ingefchapen! De
vierde Soort, die hy de eerfte plaatst, is een
zwarte Wolffpin , welke ook haare Jongen op
de Rug draagt, en waaromtrent hy als een der
Geheimen van Doktor RAwLEY, uit de aante-
keningen van zynen Overgrootvader Doktor
ListER, bybrengt, dat het gedestilleerde Wa-
ter
C*) IV. DEEL, Pl, XCIX, Fig, 9- 1%
DE SPINNEKOPPEN. a6I
ter van zwarte Spinnekoppen een zeer goed Vv.
Heelmiddel voor de Wonden zy. ee
(41) Spinnekop » die bet Agterlyf langwerpig ti
gewolkt beeft „ met witte Zydflreepen, Pilfss.
Meirfpin.
Dewyl LisTER , onder zyne Wolffpinnen,
die altemaal Zakdraagende zyn, in geene Soort
gewag maakt van het Borstftuk, wederzyds en
in ’t midden, met een wit Streepje getekend te
hebben; zo wist LiNN us niet, tot welke Soort
van de gemelde vier, hy deeze zwarte, die in
de uitgedroogde Meiren of Moerasfen van
Sweeden gemeen is, t’huis zou brengen.
(42) Spinnekop, die het Agterlyf langwerpig xr.
en groen-geel , met witte Zydfbreepen Virefeens.
Groenagti-
beeft o Be, e
Dergelyke witte Zydftreepen heeft een Tuin-
of Aardípin, welke van Friscu onder de Sprin-
gers betrokken wordt, om dat zy een Vlieg,
die hy by haar in het Glas wierp , met een
Sprong bemagtigde. Hy noemtze ook de Kol-
ven - Spin, wegens de figuur van haare Armen,
die zy , dorftig zynde , met het dikke end
in t Water doopt, en dan het Vogt dus, daar
mede , aan den Bek brengt, waar in de gevan-
gen
(41) Aranea Abdomine oblongo nebulofo, lineis lateralibus
albis. Faun, Suec, 2093,
(42) Aranea Abdomine oblongo flavo « viridi , lineis laterae
libus albis, Faun, Suec, 2022, JONSTe Juf, Te 18, fs 42e
le Deer, XIIL Stuk. RR 3
AFDEEL:
LEEK,
Hoorp-
V.
STUK,
Goudgoe-
ne,
hed
Pr. CIL,
Fig.
A
he sd
262 BESCHRYVING VAN
gen Vliegen door de Haaken of Tanden gedrukt
worden. Evenwel, merkt hy aan, is dit het
enkele gebruik niet der gedagte Armen , wier
dikfte deel, of Kolf, aan het end een Kraak-
beenagtig Werktuigje heeft , om de Prooy
vast te houden; dat haarderhalven als tot Han-
den dient. Dat deeze Kolven Teeldeelen zou-
den zyn, gelyk men thans zig verbeelde, hadt
hy niet opgemerkt. De orde , waar in hy
de Oogen plaatst , naamelyk de vier onderften
op een regte lyn, en de vier bovenfte als een
omgekeerd Maantje, was door Doktor Sco-
POLI en GEOFFROY , Onder de Spinnekoppen
van hun Land, zo het fchynt niet waargeno-
men.
edagte plaatzing is , wegens het opfteeken
met een Speld , niet zo duidelyk zigtbaar ,
als de Kleur, in dat kleine fierlyk Goud-
groene Surinaamfche Spinnetje van Fig. 4; het
welk bovendien uitmunt door de dikte en lang-
te van de Voorpooten; weshalve ik geloof dat
het ook tot de Zwervendeen Springers of W olf-
fpinnen behoort. Het Agterlyf heeft die fchoo-
ne groene Kolcur, zo wel alsde Armen, maar
het Borstftuk en de Pooten zyn thans glanzig
bruin. Vande Oogen vertoonen zig voor aan
den Kop twee groote, die in ’t midden tus-
fchen twee kleinere ftaan, en aan deeze Spin-
nekopjes een fcherp Gezige moeten gee=
ven.
(43)
DEASPINNEK OPPEN. 269
(43) Spinnekop , die het Agterbyf rondagtig flomp
en plat; de vier agterfte Pooten zeer kort
heeft.
Deeze Kortheid der Agterpooten merkt Lr-
STER als een algemeene eigenfchap aan , van zy-
ne Krabagtige Spinnen, voornaamelyk aldus gee
naamd wegens haaren Gang, die zo zonderling
is, dat ik dit Infekt wel de Potzemaaker mag
goemen, aangezien my de reden van den La-
tynfchen bynaam niet blykt. In de geftalte, zo
als Friscr het afgebeeld heeft , gelykt het,
bovendien, volkomen naareen Krabbetje. Hy
geeft ’er maar zes Oogenaan, alleneven groots
doch LisTer agt, twee voorop den Kop, twee
agterlyker en vier op de zyden; die altemaal
Vuurig, met een Purperglans, blinken , wan-
neer menze naauwkeurig befchouwt. DeKleur
is in fommigen bleek of Citroenagtig, in an”
dere hoog geel , en in eenigen Oranjekleurig of
bruingeel met Roozekleurige Streepen , vol-
gens FriscH, die haar de T'uin-Spin noemt,
met lange Voorpooten en een plat Agterlyf.
Die lange Voorpooten zyn , volgens Geor-
FROY, by wien het de eerste zyner Spinnekop-
pen is, geel en zwart geringd. Deeze EE s
at
(43) Aranea Abdomine fubrotundo , plano obtufo, Pedie
bus quatuor pofticis breviflimis, Faun, Suzc, 2027. RAJ. Inf,
35e N. 29, FRISCH, lr/. VI Te 5. CLERCK Aran. 129,
T.6,f, 5. Liste Aran, f, 29, GEOEFER. Paris. Ile P. Ó4te
N. 1,
1, DEEL, XIII, STUK R 4
V,
ÁFDEEL.
LXXX.
Hoorp-
STUK.
XLIII.
Viatica.
Potfemaas
er.
4 BESCHRLVING WAN
v, ; nek 4:
Anon dat dezelve haar Eijerzakje met zig omdraagt :
xxx, doch Lister hadt hetzelve aan een takje van
Hoorp- Doornige Brem vastzittende gevonden, wor-
STUK dende door de Moer ‚ die ’er als op zat te
broeden, wel bewaard. Het Dier, zegt hy;
fchynt zig te vermaaken door het uitfchie-
ten van Draaden, het loopen langs dezelven en
daar aan hangende in de Lugt te flingeren. Het
fcheen hem een kwaadaartige Spin te zyn; ten
minste was hem de figuur en gang zeer affchuw-
Iyk; hoewel hy nooit Ongemak aan zyne Han-
den hadt befpeurd, van het daar mede aan tc
vatten en te vangen.
Pnt he (44) Spinnekop, die het Agterlyf koekig plat
Boripvot. beeft , met de Pooten overdwars uitgeftrekt
en bont.
Met deeze fchynt de tweede Soort der Krab.
agtige van LisTER overeen te komen , die we-
gens de vlugheid in ’t loopen van deezen Au-
theur lewipes , niet laevipes, genoemd wordt. Hy
telt dea eer de kleinften, en merkt aan,
dat men ze, ’s Winters , dikwils verfchoolen
vindt in oude Vogelnesten of in opgehoopte
dorre Bladeren; maar by Zomer, zegthy, ver.
volgtze in Heggen en Wildernisfen haare Prooy,
zynde in de Noorderlyke deelen van Engeland
zeld-
(44) Aranea Abdominerhombeo depresfo, Pedibus transvere
faliter extenfis variegaris, Faun, Suec, 2025, FRISCH. Jn/, Xe
T. 14e
DE SPINNEKOPPEN. 265
zeldzaamer. DeKleur was bruinagtig, doch, V:
wanneer men ’t Voorwerp tegen de Zon of te- en
gen een Kaars hieldt, als verguld, Die, welke Hoorp-
Friscu de wit en zwart gefprenkelde Boom-°"PE
fchors-Spin noemt, om dat zy haare Draaden
over de Scheuren vande Schors of in de hoek-
jes der Takken fpant, fchynt dan , in Kleur
ten minfte, merkelyk te verfchillen.
Deeze laacfte Autheur maakt, onder de Eu- Gebochel-
ropifchen, nog gewag van een ander Tuinfpin- ”
netje, ’t welk de zonderlinge eigenfchap heeft,
van het Borstítuk , byna altoos, tegen het Ag-
terlyf omgeboogen te houden, zo dat het zig
als gebocheld vertoont of dubbeld te famen ge-
vouwen, met de voorfte Pooten over den Kop
heen. Het Borstftuk heeft, van boven, twee
Vermiljoen-roode Vlakken, met een witte
Zoom „ waar tusfchen een zwarte figuuris met
een witte Vlak in ’t midden, van welke weder.
zyds vier Streepenafgaan, dieeen aartige men-
geling van Kleuren.op het Rugge- Schild maa-
ken. Dit Spinnetje, inderdaad, is, zo wegens
zyn Postuur , als wegens de verfcheidenheid
van Kleuren , dubbel waardig , dat men het in
een Glas houde, om zyne werkingen na te
fpooren (*). In onze Provinciën is het me-
de niet onbekend 3; zo min als de voorgaande
Soorten.
| (45)
(*) Zie FRiscH In/.X. THEILL,. pe 21, N. 18
1, DEEL, XIII, STUK. Bs
Vv.
AFDEEl
LXXX.
Hoorp.
STUK.
Tetracan-
shae
Vierdoor-
nige.
266 BESCHRYVING: VAN
(45) Spinnekop, die bet Astérlyf- balfimaans-
wyze, aan den omtrek viertandig beeft.
Op het Eiland van St. Thomasis deeze Soort
gevonden, die zeer wel naar de volgende gee
lykt, maar van dezelve verfchilt door het gee
cal der Doornen of Stekels aan het Agterlyf,
Zy heeft het Borstítuk ros en de Pooten Bloed-
rood; het Agterlyf Roestkleurig en met zware
te Stippen getekend , aan den omtrek vier Door
nen hebbende , waar van de twee zydeïingfe
XLVL
Canerifor-
Mis.
Krabagti-
ge 8
Pr. CIL.
Fig, 5.
,
grooter, de twee agterfte kleiner. Van de
Oogen, die ‘er vier, tropswyze by elkander,
op den Kop, en twee zydelings enkeld ftaan ,
heeft LINNZus maar zes in dic Vaorwerp kun-
nen waarneemen.
(46) Spinnekop, die bet Agterlyf balfrondag=
tig , aan den omtrek zestandig beeft,
De Af beelding van SLOANE wordt genoemd:
Klein Veldfpinnetje van Krabswyze gedaante,
dae een Spiraale Web heeft, hebbende het Ag-
terlyf van boven wit , als met Vernis overtoo-
gen en met zwarte Stippen getekend, zynde
op
(45) Aranea Abdomine lunato , ambitu quadridentato.
Syft. Nat, X1l.
(46) Aranea, Abdomine femiorbiculato , ambitu fexdentas
to, Syfl. Nat, XII, Araneus Cancriformis Campeftris, Retie
culum fpirale netens. SLOAN. Fam. II. p. 397: T. 235 fe
4. Aranea nigra Cancriformis, BROWN. Jam 419. Te 44e
É. 5.
DIEN OPENNE EROP PJENN. 267
op de zyde bezet met zes Doorntjes. V.
Ù } - . - ÄFnDEEL,
BROWN noemt zyn Krab-agtig Spinnetje van xxx.
Jamaika, zwart, en zegt, dat het den Kop en Hoorp-
’t Borstftuk onderfcheidelyk heeft, doch dan“t?5
worden de twee dikke Tanden of Nypers voor
den Kop genomen. Het was in zekere Paro-
chie zeer gemeen. Aan dat van onze af beel«
ding, Praar CIL. Fig. 5, ontbreeken ook de
zwarte Stippen niet, doch het getal der Ste.
kels of Doornen is maar vyf, zynde een der-
zelven regt agterwaards geftrekt. Men kan het
zekerlyk ook onder de Krab -agtigen tellen.
Het is van Suriname af komftig.
(47) Spinnekop, die ast Doornen op de Rue srvu.
b 44 Ë fi f-2709 4) aaf on reeder en bet Spinofas
eeft „ de twee agterfben. breeder er ie
egeligtige Ze
Agterlyf van onderen K
Van de twee zeer aartige Spinnekoppen;, die »,, cr.
met en benevens de groote Kreeftfpin van Plaat #%- 2%
CI, door Mevrouw MerraN uit Suriname me-
degebragt waren, is die van Fig. a, weezent-
lyk mer agt Doornen aan het Lyf bezet, waar
van twee groote zydelings. uicfteeken en het
Agterlyf als gevorkt maaken.
Ongemeen lange Staarten heeft de andere in genaare.
Fig. 3. aan het Agterlyf, dat op zyde met vier Fig, 3e
Doornen is bezet, en de Tanden of Nypers,
coran
(47) Aranea Spinis Dorfalibus oftonis, pofticis duabus pa-
tentibus: Abdomine fubtus conico, Sy/?, Nat, XI,
T. DEEL. XII STUK
/
863, BE SCHEYLVING EG yÄN
V. den Bek, zyn zo dik, dat men ze byna voor
LXXx, een Kop zou aanzien. Het derde paar Pooten
Hoorp- is in deeze, zo wel als in de andere, zeer kort;
STUK. _gclyk in de meeste Spinnen. Alle de Pooten
fehynen aan ’t end met twee Klaauwtjes voor-
zien te zyn. | |
LXXXI HoOFDS ROR
Befchryving van ’t Geflagt der SCORPIOENEN,
bebelzende verfcheide Waarneemingen der He-
dendaagfchen, zo ten opzigt van derzelver Ve-
nynigheid , als aangaande de Voortteeling en
andere Eisenfchappen.
Naam. D' Infekten , welke men SCORPIOENEN
noemt, hebben haare Griekfchen naam,
in de meeste bekende T'aalen, hedendaags , by-
na onveranderd behouden, ’t Woord Skorpios ,
in ‘t Latyn Scorpio of Scorpius, agt men, met
de grootfte reden, van het uicfchieten of uit-
werpen van haar Venyn afkomftig te zyn. De
Tcaliaanen noemen dit Ongediert Scorpione, de
Spanjaarden Escorpion , de Duitfchers , Fran-
{chen en Engelfchen , Scorpion. Verfcheide
Latynfche Autheuren evenwel , waar onder
Cicero en Praurus, hebben het Nepa geheten,
van welke benaaming CoLUMELLA dikwils gee
bruik maakte. De Hebreeuwíche naam was
| | _Grake
DE SCORPIOENEN. 269
Gnakrab , en de Arabifche MNatarab, debrab, wv,
enz. ÄFDEEL.
OOI 0, } | Á LXXXI,
_Men vindt, in de Gewyde Bladeren, vandee- Hoorp.
ze Infekten gewag gemaakt in de aanfpraak van STUK.
Koning REHABEAM, aan het Volk van Israël, Den
welke figuurlyk is , doch niettemin de kwaad-
aardigheid der Scorpioenen uitdrukt : zo welals
het woonen onder de Scorpioenen , by Esr-
CHIË] *, die men elders met Vuurige Slangen
gelyk g gefteld en geteld vindt onder het Onge- + poop,
diert der dorre, drooge Woeftynen +. In! 6
de heete Landen zyn zy , op verfcheide plaat- vii ve 15.
fen van den Aardkloot, zo menigvuldig , dat
men , volgens het berigt der Autheuren , eeni-
gen daarom heeft moeten verlaaten (*). Aan
de Kust van Guinée, inzonderheid , en in an-
dere deelen van Afrika, vindt men ze dikwils,
op Schaduwagtige plaatfen, in gaten van Muu-
ren, onder Steenen (f) of brokken Hout, die
op den Grond leggen , aazende op Wormen,
Vliegen , Spinnekoppen, enz. Aan de Kaap
der Goede Hope zyn zy ook bekend ; doch zo
gemeen niet als in de Oost- en Westindiën; ja
men vindtze zelfsin de Zuidelyke deelen van Eu -
ropa, Italie, Spanjeen Tyrol: doch de middel-
fte en Noordelyke deelen zyn ’er van bevryd.
Dee.
(*) In Ethiopia, inquit STRABO, ultra Acridophagos, Regio
eft deferta , quz Pascua larga Haber ob Scorpionum multitu=
dinem derelitta. ALDROVANDÛs.
(f) Sub omni Lapide Scorpius dormit, „Adagium Gra-
6UMG,
1, DEEL, XIII, STUK,
/
670 BESCHRYVING VAN
V. Deeze Infekten zyn eigentlyk de genen;
Er wier Venyni gheid in ’t algemeen erkend wordt5
“Hoorp- hoewel niet zonder eenige bepaaling. Men
Gerke. heeft, in de eer{te plaats , reeds overlang op-
ke Steek. gemerkt, dat die der heetfte Landen de Veny-
nisite „en HIE AET gemaatigde Lugtftreeken
dikwils onfchadelyk zyn. Ten anderen fchynt
haare kwaadaartigheid ook af te hangen vanden
tyd van ’t Jaar, of liever van haare ritzigheid.
Rerpr, de proef neemende op leevende Score
pioenen, welke hy van Kunis, aan de Barbae
ryfche Kust, gekreegen hadt in de Maand No-
vember , bevondt dat derzelver Steek voor Duie
ven- en Hoenderkuikens onfchadelyk was ; maar
in ’t Voorjaar doodelyk. De eerfte en tweede
Duif, evenwel, die hy aan deeze Proef opof-
ferde, ftierven flegts van de Steek 5 de derde
en vierde hadden ’er geen aandoening van ;
maat , na dat hy de Scorpioen een Nagt hadt
laaten rusten, was zy in ftaat geworden, om
wederom anderen den Doodfteek tegeeven. Dus
brengen ook , velgens het berigt der Ous
den , zelfs die op ’t Eiland Maltha voorko-
men, den Menfch door haare Steek. geen. nas
deel toe, daar die van Egypte „ Guinée en de
Indiën , volgens de Waarneemingen der he-=
dendaagfchen, gevaarlyke Wonden maaken.
proenee. De Heer Mavrerrurs nam verfcheide’ Proe-
mingenvanven op de inlandfche Scorpioenen te Mont,
ruis. _ pellier , die aldaar twee Duimen lang vallen en
bleek geel zyn , wordende van de Landlieden
op-
DE SCORPIOENEN 071
opgezogt, en aan de Apotheekers te koop ge= f Vv.
veild (*). Een Hond, aan het kaale van den j‚xsexr.
Buik hebbende doen fteeken van een getergde Hoorp.
Scorpioen , begon dezelve, een Uur daarna „te STUK.
waggelen, en, het Lighaam zeer gezwollen heb-
bende , gaf hy alles over, water in zyne Maag.
en Gedarmte was, braakende nog lang daarna
een flymagtieg Speekzel uit, dat, wanneer zyn
Buik wederom gefpannen was, zig op nieuws
vertoonde. Dit duurde omtrent drie Uuren,
vervolgens kreeg hy Stuipen en ftierf vyf Uu-
ren ga dat hy was geftoken. Men hadt opde
plaats der Wonde wel een klein rood Stipje,
doch geene dergelyke Zwelling , als van het
{teeken der Byen of Wespen ontftaat , kun-
nen befpeuren. Eenige Dagen daarna een
anderen Hond ,- tien of cwaalf maalen,
op de zelfde plaats , zelfs door verfcheide
getergde Scorpioenen , hebbende laaten kwet-
zen, die den Hond zo diep ftaken, dat Zy
‘er aan hangen bleeven, gaf de Hond alleen-
Iyk eenige fchreeuwen, geduurende het ftee-’
ken, zonder dat het hem eenig nadeel fcheen
te doen. Hy at en dronk, het gene hem ge-
geven werdt , met veel fmaak , en, dewyl
het een Hond uit de Buurt was s liet men
hem loopen. Het onthaal was hem, niet te-
genftaande de geleedén Pyn, zo wel beval:
Jen
(*) Mem. de LAcad, Royale des Sciences de Pars ‚ de
PAn 1731.
L DEEL, XIII. STUK,
TM}
ÄFDEEL.
LXXXI.
Hoorp-
STUK.
or BESCHRYV ING, SVA NR
—
len , dat hy dikwils wederkwam „ als ’t ware
om zig tot herhaaling der voorige Proeven
aan te bieden. Maurerruis vermoedende ;
dat misfchien zyne Scorpicenen van Venyn
uitgeput waren , deedt nieuwe komen, en liet
‘er zeven andere Honden door fteeken , zon-
der dat zy eenig Toeval kreegen. Drie Kui-
kens zelfs , die hy onder de Wiek en aan de
Borst deedt kwetzen door dit Ongediert, ga-
ven geen het minfte teken van eenig Onge-
mak.
Uit alle deeze Proeven , zegt daal Aka-
demist, is met reden te befluiten , dat de Steek
van een Scorpioen, hier , niet dan zelden doo-
delyk zy. Misfchien hangt zulk af van zer
kere omftandigheden , die men moeielyk kan
bepaalen. Repr merkt aan , dat de Adders,
na eenige Beesten gebeeten te hebben, hunne
Venynigheid verliezen; maar dit kon in my-
ne laatfte Scorpioenen naauwlyks plaats heb-
ben. Hy hadt ’er zo wel Mannetjes als
“Wyfjes toe gebruikt ; des men het niet kon
afleiden van een verfchil der Sexe. Onder-
tusfchen meent hy dat de kragt , die aan de
Olie van Scorpioenen tot geneezing van de
Kwetzuur toegefchreeven wordt, van die
zeldzaame Venynigheid haaren roem gekrage
gen hebbe.
Men hadt den Heer Maurerrurs , tot be-
vestiging van het vermogen der gedagte Te-
gengiften, dikwils een zonderling Geval ver-
d haald,
DIE) SCORPIOENEN 273
haald. Men verzekerde hem, dat een Muis, Ve
ineen Flesch beflooten zynde met een Scor-\xxxi,
pioen, van denzelven geftoken werdt , waar Hoorp-
op in ’t kort de dood volgde , maar dat men °*°*
toen een andere Muis nam, die , insgelyks ge=
ftoken wordende, zyn vyand aantastte en op-
vrat , zonder eenig nadeel. Dit werdt als een
ingeeving va de Natuur aangemerkt ; die het
Geneesmiddel voor de Kwaal bekend maakt aan
veele Dieren. Hy deedt dan ook een Muis in
een Flesch met drie Scorpioenen, waar van de-
zelve wel haast verfcheide Steeken kreeg ; die
haar deeden fchreeuwen, tot dat zy, toornig
wordende , de drie Scorpioenen dood beet,
zonder één van allen op te vreeten. De Muis
gaf geen teken van eenig Ongemak, en bleef
frisch tot ’s anderen daags morgens , wanneer
men haar op een andere manier om ’t leven
bragt.
De Natuurkundigen de geweldige uitwerkin- Zitplaats
gen befpeurende , welken de Steek der Scor- slk he
pioenen fomtyds veroirzaakt , hebben vastge-
fteld , dat ’er eenig Vogt door den Angel uit-
geftoft moet worden in de Wond. Zy on-
derftelden dan, dat die Angel aan ‘t end een
opening moest hebben, en, na dat Repr met
de keurlykfte Mikroskoopen die opening niet
hadt kunnen vinden , Kwamen zy tot de onder-
gelig 8 Re dezelve onzigtbaar klein ware(*;.
Lreu-
C*) BÁKFR, 't Mikroskoop gemakkelyk gemaakt. Amfterd.
1744s bl, 209.
Ie DEEL: XIII, STUKe S
he!
574 BESCHRYVING vaN
LEEUWENHOEK evenwel, gêlukkiger in dit Ges
val dan Repr, ontdekte dat 'er, in plaats van
ééne, twee openingen waren aa *t end van
de Staart der Scorpioenên ; doch , dewyl de
befchryving en afbeelding, welke hy ‘er van
geeft, een weinig verfchilt van het gene ik»
dienaangaande, gezien heb, zegt MaurprrTuus,
zal ik hier voordraagen, wat door my, in een
Scorpioen van Souvignargues , waargenomen
is. | | |
s, De laatfte Knobbel van de Staart is een
‚ klein Phiooltje, van eene Hoornagtige zelf
s ftandigheid;, uitloopende in een zwarten „hare
3 den en zeer fpitfen Hals, die de Angel is.
5, Ik wierd, met het Mikroskoop , twee klei-
‚, ne Gaatjes gewaar, veel langer -zynde dan
‚> breed , die geenszins aan * end vanden An:
> gel, maar wederzyds geplaatst zyn, op ee-
„ nigen afftand van de Punt. In verfcheide
‚ Angels heb ik fomwylen de plaatzing van
„ deeze Gaatjes een weinig zien verfchillen;
‚, hoewel zy, doorgaans, op den zelfden af-
„ ftand van de Punt aanvang neemen. Som-
„‚ tyds heb ik ook het één een weinig verder
_‚ naar het end gezien dan het ander. Men
„ heeft zelfs geen fterk vergrootend Mikros-
„, koop noodig om deeze Openingen te zien;
> Zy zyn duidelyk zigtbaar met een Vergroot-
Zlas van twee of drie Luynen Brandpunt, ens
9, dat Reor ze niet in ’t gezigt heeft kunnen
ss krygen, komt waarfchynlyk daar van, dat
> hy
DESCORPIOENEN 555
is hi aan de Punt van den Angel een Gaatje,_V.
ER gezogt heeft, het welk ’er niet is, en dat Te
4 hy, altoos niet dan de Punt van den Angel Hoorn=
ss bekykende, de weezentlyke Openingen niet STUK
3, heeft kunnet zien”, Of liever , zeik oor-
deel, dat hy de Punt van den Angel niet
dan voor ’t Mikroskoop- leggende en dus op
zyde bekeeken heeft: men moet dezelverege
op de Punt aan en met een zo fterk vergroo-
tend Glas befehouwen, dat die Punt zig ge
heel ftomp vertoont, en alsdan kan men die
openingen tot genoegen zien”. Hier toe is
„ zelfs geen Vergrootglas noodig ; het bolle-
‚ tje van ’t laatfte Lid een weinig fterk druk.
„, kende; ziet men het Vogt daar wederzyds
„, uitloopen, door die twee Gaatjes”,
Men heeft verbreid, zegt die zelfde Heer,
dat een Scorpioen , ín een kring van gloeijende
Kolen beflooten zynde, zig zelf den Doodfteek
geeft. Hy hadt ’er de Proef op verfcheidene
van genomen, en zulks niet waar bevonden.
Het gene reden gegeven kan hebben tot dit
vermoeden, zegt hy, is, dat een Scorpioen;,
verontrust wordende, of getergd, altoos zyne-
Staart op de Rug omflaat, en zig dus in Pos-
tuur ftelt om daar mede te fteeken; het welk
hy ook in dat Geval doet, dochhet komt hem,
aangemerkt de hardheid van zyn Huid , on-
mooglyk voor, dat dit Dier zig zelf dus zou
kunnen kwetzen of om ’t leven brengen;
1. DEEL XIII, STUK, S 2 In-
Vv,
Arpeer.
LXXXI.
Hoorp-
STUK,
Wreedzar.
tigheid,
23
Yyand-
fchap tegen
de Spin
nekoppen,
Á
276 BESCHRYVING vaN
Indien de Scorpioenen ‚van Zelfmoord vry
te pleiten zyn: men kan dit Ongediert in ande-
re opzigten niet van wreedaartigheid ontfchul-
digen. Behalven het opvreeten, van haar eigen
Jongen, dat menze dikwils heeft zien doen,
verfchoonen zy elkander zo min als de Spinne-
koppen. »Ikhad ’er , zegt Maupertuis, om-
trent honderd by een gedaan ; waar van, in
weinig Dagen, niet meer dan veertien over=
s, bleeven, die alle de anderen hadden opge-
»> Vreten. Men zou tot haar verfchooning
kunnen inbrengen, dat zy geen ander Voed=
zel hadden. Inderdaad, ik wist een gerui-
men tyd niet, wat van haar Smaak was;
doch, Vliegen aan haar geevende , bevond
ik , dat zy dieaten , zonder evenwel met haare
onderlinge. vernieling op te houden. Zy vra-
ten ook Pisfebedden ‚ maar , op zekeren dag,
aan haar een. grooten Spinnekop gegeven
hebbende, fcheenen zy dit Geregt bovenal”
le anderen te verkiezen. Drie of vier
Scorpioenen tastten denzelven aan, en blee-
ven ’er een langen tyd aan te kluiven zit-
33
93
53
33
33
33
53
35
55
53
53
93
3}
arEN se
De Vyandfchap der Scorpioenen tegen deee
ze Infekten is. onbetwistelyk. Gedagte Waar-
neemer heeft een Spinnekop zien aantasten en
dooden door een Scorpioentje , dat veel klei-
ner was. Zy vatten dezelven eerst met één
of beide Schaaren , en,‚ de Spin te groot of te
fterk
Id
DE SCORPIOENEN. 27%
fterk zynde, om dus overweldigd te worden, V.
flaan zy de Staart over den Kop heen , en gee- en
ven hem een Steek , waarna de twee groote Hoorne
Schaaren. hem overleveren aan de kleintjes „STUK
die voor aan ’t Hoofd zyn , waar mede zy dat
Infekt aan ftukken breeken en niet verlaaten,
voor dat het geheel opgevreten zy.
Dit vindt men ook elders bevestigd (*). Ze-
ker Waarneemer , in Duitschland, hadt, om zig
van deeze Vyandfchap te verzekeren, leeven-
de Scorpioenen gekogt, waar van hy ’er één,
met een Spinnekop , in een Glazen Bokaal
deedt. De laatfte begon aanftonds alle poogin-
‘gen aan te wenden , om den Scorpioen met zy°
ne Draaden te verftrikken , doch dit Infekt, dus
getergd zynde, bragt hem een doodelyke Steek
toe; brak vervolgens, met zyne Schaaren ,
ser alle de Pooten af, en, de verminkte Romp
aan den Bek brengende , zoog hy ’er al het
weeke uit , laatende niets over dan het Vel.
In de Menfchen wordt, fomwylen, de Steek roevatten
van een Scorpioen door zwaare Toevallen ge- akai
volgd, Op ’% oogenblik lydt men een hevige
Pyn in het geftoken Deel, die gepaard gaat met
Huivering en Verdooving , benevens Koud-=
Zweet , zo omftreeks de Wond, als door het
geheele Lighaam. Die ‘er door gekwetst zyn
aan de onderfte Ledemaaten, krygen zwelling
in
(%) Ephem. Nat. Curiofor, Dec. II. 1637. Anne 6, Obfa
22de f
T. DEEL. XIII, STUK, 9 3
Y;
AFpEEL
278 BESCHRYVING MAA N
in de Liesfchen; die in de bowenfte geftoken
LXxxr Zyn, in de Oxelen ; maar, de Steek Zwaar zyn-
Hoorp-
STUK.
Tegenzi-
ten.
de, gevoelt men in het Deel een. Hitte, als of
‚men zig gebrand had: het Lighaam; flaat over-
al met Puistjes uit, als Hagel ;-die fterk jeu-
ken. Het Aangezigt is betrokken; -de Oogen
verliezen haar helderheid, de Lieden haar be-
weeging , en dit alles gaat met een fterke Per-
fing tot Afgaan vergezeld, Den -Lyder loopt
het ‘Schuim uit den Mond: hy braakt geweldig
en valt in flaauwte met Stuiptrekkingen, die
voorboden zyn van de dood.
Deeze Toevallen worden , zegt men, ver-
hoed , door het inwendig gebruik van verzag-
tende middelen „ gelyk de Heemstwortels en
Pinkfternakelen , welke laatften voor zeer uit-
‚ muntende gehouden worden, ’c zy menze als
gewoonlyk gebruike , dan gedroogd en tot Poei-
jer gemaakt. Van anderen wordt inzonderheid
het Zaad daar van, met Wyn ingenomen, voor
een onfeilbaar Middel gehouden (*). Ik zal
niet fpreeken van de Alst, Averoon, Donder-
baard, Anys, Look en cen menigte van ande-
reKruiden ‚die by ALDROVANDUS,;, als Tegengif-
ten van dit Venyn, volgens den rangder Voor-
tetteren opgeteld worden , en door deeze of ge-
ne Autheuren aangepreezen zyn :. want zulks
feunt of alleenlyk op de algemeene aanmert
| king,
(*) Ex Vino Pastinace £ Sperma ‘bibatur,
Compesfcet diros, quos Scorpius intulit ius.
MAC Re
DE SCORPIOE NEN. 479
king , dat Hartfter de en Zweetdryvende Vi |
middelen dienstig zyn tegen allerley Soorten Aen,
van Vergiften , of op de Ondervinding , welke Hoorv-
in dit Geval, gelyk wy gezien hebben , zeer “°°
bedrieglykis: niet minder, dan het by zig draa
gen van Hazelnooten, dat elders voor een Be-
hoedmiddel opgegeven wordt (*).
In ’t algemeen wordt thans het beste Genees- pe scor-
middel voor den Steek der Scorpioenen aange- en obd
merkt te vinden te zynindeeze Infekten zelf} ). nakeen
Men zoekt ’er, zo dra het mooglyk is, een t@ gei,
krygen, die men , gekneusd zynde , op de
Wond legt , en dit Middel komt veiliger voor,
dan dezelvendus, gelyk Cersus wil, met Wyn
in te neemen. inplaats van dien wordt, niet
zonder reden , het inwendig gebruik van Vlug-
ge Alkalyne Zouten, gelyk dat van Adderen,
van Hartshoorn of dergelyke, met eenig Hart-
fterkend Vogt of zelfs met Veneetfche Triakel,
aangepreezen (4). Indien de Kwetzuur dan
tevens beftreeken wordt met Olie van Scor.
pioenen, zo zal men alles gedaan hebben , wat,
volgens de gezonde Reden, tot voorkoming
van ’t gevaar vereischt wordt.
Die Olie, waar van men, onder de Winkel- Olievan —
middelen, zo wel een Samengeftelde als een nent ©
En-
(*) DikFionn les Animaux. Paris. 1759. Pp. 119,
“(Ì) Seorpius ipfe fibi pulcherrimum Medicamentum ef,
CELSUS,
(1) Hij. Naturelle des Anim, Paris, 1756, Ofkavo, Pp. 6489
1, DEEL, XIIL STUK, 5 4
V.
ÂFDEEL.
LXXXI.
HoorD-
STUK.
Voaoorttee-
ling.
230 BESCHRYVING VAN
Enkele heeft , is „ volgens het getuignis der
Ouden, nog tegen verfcheide andere Kwaalen
dienstig. De Enkelde wordt, als men, op de
plaats van de Blaas en Nieren , het Lighaam daar
mede beftrykt, (inzonderheid in Kinderen , die
nog jong zyn), zeer aangepreezen tegen de Op-
{topping van het Wateren. Tegen de Oorpyn
heeft men ‘er ook dienst van gehad , mids een
Drachme daar van mengende met een half
Drachme zoete Amandel- Olie, en dan eenige
Druppelen van dit mengzel, warm, in ’t Oor
laatende vallen. De Samengeftelde , volgens
het Voorfchrift van MarrrrioLus, heeft veel
naam in Kwaadaartige Ziekten, in de Pest en
tot het dooden der Wormen. Men ftrykt ‘er
van op de plaats van ’t Hart en van de Maag,
aan de Pols en Slag van ’t Hoofd , aan de Neus-
gaten en Voeten , herhaalende die ftrykingen
om de !tdrie Uuren. Ook wordt er tot weeke
maaking der Pleisters en Zalven, tegen de Pest-
builen en de Beeten van Venynige Beesten, ge-
bruik van gemaakt (*).
De Voortteeling der Scorpioenen heeft, van
ouds , aanleiding gegeven tot wonderlyke en
belachlyke denkbeelden. Sommige Schryvers
van de voorgaande Eeuw , hebben, op ‘t ge-
zag van Printus, vastgefteld, dat zy uit doode
À Kreef-
(1) In de Stad Florence alleen, gebruikte men , ten ty_
de van Rrpi, Jaarlyks meer dan vierhonderd Pond Scorpioe,
nen, tot het bereiden van de Olie tegen de Venynen, De Gee
ner. Inf. p. Als. Ë S | 8 ' \
DE SCORPIOENEN. 281
4 DE
Kreeften geboren werden. Hy hadt deeze Fa. are
bel van den Poöetr Oviprus, die de ma- LXXXL,
nier daar toe aan de hand geeft (*), Kunnen Heerde
overneemen. Anderen hebben gefchreeven , id
dat zy uit Krokodillen of derzelver Eijeren
voortkwamen. Jakosus Horrerius fchryft,
dat zekeren Italiaan, door het dikwils ruiken
van het Kruid dat men Bafilicum noemt, EEn
Scorpioen in ’t Hoofd kwam , die denzelven
met hevige Pyn deedt fterven. Paré heeft
kwanswys deezen Scorpioen in zyn Werk
doen afbeelden. AvicENNA zou, volgens ’
verhaal van ALBERTUS MAGNUs, een Vriend
gehad hebben, die, als * hem behaagde, uit
zeker rottig Hout zodanige Infekten deedt
verfchynen,
Men moet zig over deeze dwaasheid ver:
wonderen , daar veelen der Ouden reeds van
de Paaring dier Infekten verzekerd waren, wel.
ke zy meenden dat in de op zodanige wys
voortgeteelde Scorpioenen plaatshad. Prinrss,
immers, getuigt zulks van APOLLODORUs, en
ArisTOTELEs verbeeldde zig, dat zy Wormp.
jes, naar Eytjes gelykende, voortbragten , die
dan van hun werden uitgebroed. Erranus
padt het beter, zeggende, dat zy jonge Scor.
pioentjes ter wereld brengen. Dit, naamelyk,
| is
(*) Concava lietoreo fi demas brachia Cancto , =
Getera fupponas Terre , de parte. fepulta,
Scorpius exibir, Caudâque minabitur uncâ,
1, DEEL, XlIL. STUK: S 5
eg BESCHRYVING VAN
V. js door Rent, SwAMMERDAM , LEEUWEN:
Te HOEK ‚ Maurerruis en anderen bevestigd
Hoorp- Hier door vervalt dan ook de zonderlinge
STUK. gitvinding van KiRcHERUS, om Jongen voort
te teelen uit doode Scorpioenen, die geftampt,
en befproeid werden met Water; daar Bladen
| van Bafilicum in afgetrokken waren.
Sterkever- De fterke vermenigvuldiging van. het Onger
menigvul- je ie er:
diging, diert, heeft aanleiding gegeven tot zulke onr
gerymde gisfingen. De Ouden ftelden het ge-
tal der Jongen van een Secorpioen, t'eener
dragt, elf te zyn, maar ReEpr bevondtze veel
vrugtbaarder , merkende aan, dat zy van zes-
entwintig tot veertig Jongen draagen. Dit is
nog weinig , te vergelyken by de genen, die
de Heer MAUuPERtuIs , by het openen zyner
Scorpioenen , in derzelver Lighaam vondt ; naa=
melyk tot vyfenzestig twe.
“Zyn De manier van Voortteeling der Scorpioenen
konde in is dus veel eenvoudiger dan die van de meeste
fckten. andere Infekten. Zy leggen geen Eijeren ge-
Iyk de Spinnekoppen, de Luizen en anderen:
haar Jongen vertoonen zig niet eerst onder de
gedaante van een Worm, gelyk die der Tor«
ren, om in die Geftalte aan te groeijen en dan
vervolgens te veranderen in den volmaakten
Staat: maar haare Voortteeling heeft de mees-
te overeenkomst met die der Viervoetige Diee
Yen , en dus behooren zy weezentlyk , zo wel
*yivipa. Als de Pisfebedden , tot de Fonewerpende * In/eke
He ten. Dit blykt nog te meer uit de plaatzing »
jn
pE SCORPIOENE N. 283
in welke Rept dit gebroedfel in het Lighaam Ve
vondt van de Moer , ‘als ieder aan een Navel- LXXXL
ftrengetje zittende binnen een Soort van Vlies, Hoorp-
daar zy elk door een fyne Webbe als van el- STEE
kander afgefcheiden waren : doch SwAMMER-
DAM houdt die Draadjes voor Eijerleiders en
betrekt dus de Scorpioenen tot zyne eerfte
Klasfe van Natuurlyke Verandering , in welke
het Dier in de volmaakte gedaante voortkomt
uit hec Ey +}, zig verbeeldende dat de Eijeren „se rx,
der Scorpioenen in het Lighaam worden uitge- Be
broed: Hoe ’t zy, %* is zeker, dat zy, ge-
worpen zynde , allengs aangroeijen , en, om
tot volwasfenheid te komen, geen meer Ver-
andering behoeven te ondergaan , dan deaf wer-
ping van de Huid.
De Geftalte van een Scorpioen , genoegzaam Geftaïte.
blykbaar uit de nevensgaande Afbeeldingen ,
kan eigentlyk niet by die van een Kreeft ver-
geleeken worden, dan in zo verre de Samen-
ftelling van het Lighaam aangaat, in ’t welke
men geen zo duidelyke onderfcheiding vindt
van Borstítuk en Agterlyf, als in de Spinne-
‚koppen , maar waar van het voorfte gedeelte
vry wel naar een Kop gelykt. Het Lyfisplac-
agg Eyrond , en aan ’t agter “end met een
dunne Staart voorzien, die uit verfcheide Leed-
jes beftaat en aan ’t end een fcherpen krom-
men Angel heeft. „ Doch ik zal op de byzon-
dere Lighaamsdeelen nog een weinig ftaan
blyven.
J. DEEL, XIII, STUK SWAM-
hi
Vv.
ArDerL.
LXXXI.
Hoorp-
STUK.
Lighaamse
deelen.
De Staaïte
234 BESCHRYVING VAN
SwAMMERDAM zegt, datde Kop der Scorpioe: -
nen als met het Borstítuk vereenigd is, heb-
bende boven op twee Oogen, en nog twee
meer naar vooren toe, onder welken tweeklei=
ne Armpjes of Nyptangen , daar hy buiten
twyfel zig van bedient, om zyn Aas in ftuk=
ken te breeken en aan den Bek te brengen.
Deeze Tangen, merkt hy zeer wel aan ,kun-
nen van het Dier uitgeftoken en wederom zo-
danig ingehaald worden, dat men ’er niets ter
wereld van ziet. Het Borscítuk , welks bo-
venfte deel dan de Kop zou zyn , heeft van
onderen agt Pooten , aan hetzelve gewricht
die met Haairtjes bezet zyn en in zes Leedjes
verdeeld , waar van de uiterften twee kromme
Nageltjes of Klaauwtjes hebben. Behalve dee.
ze twee Klaauwrjes, die in de gemeene Scor.
pioenen zelfs duidelyk zigtbaar zyn, heeft de
Voet nog veele kleine Nageltjes, waar van ik
‘er zeven tel aan ieder zyde. Op eene zelfde
Ty , tegen den voorften Poot aan , is de Ge-
wrichtsholligheid van de twee Armen, die dik-
ker dan de Pooten, en aan ’t end met twee ont-
zaglyke Schaaren voorzien zyn, welke Spieren
hebben, om dezelven fterk te kunnen toekny-
pen, even als de Kreeften en Krabben. Dee.
ze Schaaren hebben Landswyze infnydingen
welke digt in elkander fluiten. Het Agterlyf
vondt hy ín zeven Ringen verdeeld, aân wier
agter/te de Staart was, als gemeld is. -
Het getal der Leedjes van de Staart, die elk
als
DE SCORPIOENEN. 285
als een Knobbeltje, en dus, zelfs in kleine, V:
Scorpioenen, zeer gemakkelyk te onderfchei-rLxxxf
den zyn, heeft eenige aanmerking veroirzaakt. Hoorn»
SwAMMERDAM hadt een groote OostindifcheSTUK.
doen afbeelden met drie Leedjes , en fpreekt
van een Westindifche met vyf Leedjes (*);
doch naderhand merkt hy aan , hoe het hem
gebleeken was, dat de Staart van de eerstge-
melde gebroken en weder vastgelymd ware; des
hy het zelfde gebrek in die met vyf Leedjes
vermoedt te zyn, als hebbende anders, in de
Staart van alle Scorpioenen, zes Leedjes waar-
genomen {f). Inderdaad, wy vinden by Re.
pi het zelfde aangemerkt , die echter verhaalt,
dat de Ouden van Scorpioenen met zes en ze-
ven Leedjes fpreeken, welke laatíten zeldzaa-
mer, en, volgens PriNrus, Venyniger dan de
anderen zouden zyn. STRABO ook en de Thal-
mudisten, die van BocHART , in zyne befchry-
ving der Dieren uit de Heilige Schriftuur , wor-
den aangehaald , geeven ’er , in ’t algemeen,
zeven Leedjes aan.
Onder de Icaliaanfche, zegt Report, zo wel verrail
als onder de Egyptifche, die in’t Jaar 1657 En
aan den Groot Hertog overgezonden werden,
heb ik nooit een Scorpioen gevonden met
meer of minder dan zes Leedjes. Ik kan het
zelfde getuigen van de mynen , zo Inlandfche
als
(® Hijt. In/. Generalis in Quarto. Lugd, Bat. 1733,
(t) Biblia Nature of Bybel der Natuur. Bladz, 95,
EL, DEEL, XlIll, STUKe
086 BESCHRYVING VAR
als Uitheemfche , die ik ’er thans meer dan twiri=
‚tig, zo gedroogd als in Liqueur, voor my
heb. Misfchien heeft men dat kleine Puntje,
t welk fommigen en wel de minsten , ondef
den Angel hebben, ook voor een Leedje ge-
houden. Immers ik vind dat Puntje niet dan
in myne Westindifche, die zekerlyk Venyní-
ger dan de Europifche Scorpioenen zyn. In
het laatfte Leedje; op één naa, is eenig ver-
fchil , gelyk Repr te regt aanmerkt , zynde
hetzelve in de Ítaliaanfche vry veel langer dan
de andere Leedjes , elk op zig zelve, maar in
die van Tunis even groot, Ik twyfel of dit
verfchil wel proef houde. De Kleur verfchilt
niet minder dan de grootte. Die ontzaglyke
Afrikaanfche, van Fig. 1, is, behalve de Ge-
wrichten , geheel zwart; ik heb een war klei-
neren , dien ik voor een Oostindifchen houde:
en volmaakt naar den Ceylonifchen van SEBA
gelykende, van Kleur zeer fierlyk glanzig Kas-
tanje-bruin. Zodanigen , doch kleiner, ko-
men ook onder myne Westindifchen voor, en
anderen die geel, of zelfs die graauwagtig zyn.
Onder de Egypeifchen zyn de meesten, zo wel
als de Italiaanfchen , zwartagtig , zegt Rrprs
doch in 't Ryk van Tunis aan de Kust van Bar-
barie , komen ’er in ongelooflyke menigte
voor „ die grooter zyn en van verfchillende
Kleur. Zy waren, naamelyk, uit den groenen
geel , wat bleekagrig en als Barnfteen. door-
fchynende , uitgenomen de Schaaren , die wat
don-
DE SCORPIOENEN. 987
donkerer en als ondoorfchynendezyn. Zelden, wy,
zegt hy, vindt men geheel zwarte, en fomtyds ÄrDreL,
zelfs witte Scorpioenen , hoedanig de Kleur Hoort
der Jongen , volgens zyne Waarneeming, srux,
was (*).
Wy hebben nog niet gelet op de gedaante Kenmer-
der Schaaren ; die in eenigen Peerachtig breed, ia
in anderen byna Draadachtig fmal en dun is;
doch , dewyl fommigen dit voor een verfchil
der Sexe houden ; zo heeft Linneus een an-
der Kenmerk opgezogt , om de Soorten van
dic Geflagt te onderfcheiden ; de Kammen , naa.
melyk, welke zy onder aan den Buik hebben,
op de fcheiding van het Borstftuk en Agterlyf;
naar dat die uit meer of minder Tanden be-
ftaan. Het getal der Oogen ftelt hy agt te
zyn, waar van twee op ’t midden van de Rug
en drie wederzyds aan het Borstítuk. Rorser
twyfelt, of deeze laatfte wel Oogen zyn ; maar
de befchouwing van mynen grooten Fig. 1,
maakt zulks overduidelyk, en hier uit blykt,
dat dit Schepzel naar alle kanten, uitgenomen
vlak naar onderen , kan zien. Deagt Pooten,
groote en kleine Schaaren , als ook het maak-
zel van de Staart, komen met het voorgemelde
overeen. Van de drie Openingen, welken Lin-
HA&us in de Angel ftelt plaats te hebben (f),
heb
(*) De Generat, Infelforum, p‚ 112.
(f) Scorpionum Arma foraminibus tribus fcatente Syft.
Nat. XI.
Te DEEL: XIIL STUX,
Vv.
AFDeEEL
LXXXI,
Hoorp-
STUKe
Soorten.
I._
Maurus.
Moorfche,
IL
Cerpathi-
€ASs
Carpâtie
{che.
288 BESCHRYVING vaN
heb ik de twee wederzyds digt by de punt, in
myne gedroogde Scorpioenen , zo duide:
lyk waargenomen, dat het end van den Angel;
regt op de punt aan gezien , zig volmaakt als
een Vogelsneb , met twee Neusgaten , ver-
toonde ; doch de uiterfte punt, zelve, is door
’t Vergrootglas lomp, en zonder eenige ope-
ning. /
’: Getal der Soorten van Scorpioenen , die
Linneus thans opgeeft ; is zes , waar onder
zig twee Europifche bevinden , als volgt.
(1) Scorpioen , met de Kammenagtstandig; de
Schaaren eenigermaaten Hartvormig en ge=
Jtippeld.
Deeze woont in Afrika. ik heb ’er geen ,
met zo weinig Tanden aan de Kammen, dat
isaan die Deelen , welken Roese Vinnen noemt,
daar dezelve niet afgebroken zyn.
(2) Scorpioen , met de Kammen zes-tandig ;
de Schaaren eenigermaate Hartvormig en
glad. /
Op de Carpatifehe Bergen , hedendaags Cra-
pak genaamd, aan de Grenzen van Hongarie,
Poolen , Moravie,enz. , was deeze Soort door
SCHAL”
(1) Scorpio Peltinibus ofto- dentatis, Manibus fubcordatis
punêtatis. Sy/?. Nat. XII, Gen, 269. X. Gen, 238.
(2) Scorpio Peftinibus fex-dentatis , Manibus fubcordatis
glabris, f Sy?, Nat. Xlle
:
hed ke pn ie
< 4 Ie
En _ _ 6)
N
\ kN
\ u
n 5 k \
ì 5
1
d ï 5
Î 5 9 z
ú
4 — \ ef
* \ zi ë
id _ rj 5 Ee _
n
3 hel d
= _ \ À k
\ € _ .
Í \ e
af k t
5 pe ek
5 ! A Éi di
5 & u
e 7
5
£ A
- * - _ kt
n „£ t
& > 5 Den a - S NN ee e a een
E ee - 5 p Tm, 5
Ù 7 n * =
pa ' \ P
4D:E, SCORPIOENEN, 299
SCHALLER gevonden. GroNovius geeft ‘er V.
een op-met vyf Tanden aan de Kammen, en Aen
de Schaaren dik , effen , overlangs geftreept 5 Hoorn=
doch meldt de woonplaats niet. Zyn Voor- STUK .
werp was maar anderhalf Duim lang, zwart-
agtig van Kleur (*).
(3) Scorpioen, met de Kammen dertien= Tana bn
, Ô $ er.
dig , de Schaaren eenigermaate Hartvormig Afrikaans
en Haairig. Sn
Fig. Te
Deeze Soort is veel beter bekerid dan de
voorgaanden. Linnarns betrekt ’er de Oost-
indifche toe van SwAMMERDAM en ROESEL,
als ook den Ceylonfchen van Serra ; doch
waarom ook niet den Brafiliaanfchen vandien
zelfden Autheur , welke veel overeenkomst
met dat fraaije Stuk van Plaat CIII. Fis. 1,
uie myne Verzameling , fchynt te hebben, het
welk zekerlyk hier t’ huis-behoort. RoesEL
brengt de redenen by, waarom hy gelooft, dat
deeze Soort van Scorpioenen ook in Afrika ,
en wel aan de Kust van Guinée , gevonden
worde. Myn Voorwerp , welks langte , zon-
der de Schaaren , nagenoeg agt Duimen is ,
heeft
(*) De Jongen der Icaliaanfche hebben, zo Doktor Sco-
Fort aanmerkt, één Tand minder aan de Kammen, dan de
volwasfenen.
(3) Scorpio Peâtinibus tredecim-dentatis , Manibus fub-
cordatis pilofis. M. L. U. 429. SWAMM. Bibl, T, 3. f. 3e
_ Quarto. T. 6. SFB. Muf. 1. T. Zo, f. 4e PET, Gas, Te 13e
f, z, Rors. Inf. III p. 390, T. 65.
1. DEEL: XIII, STUK- Ü}
soo BESCHRYVING VAN
V. heeft de Kammen met veertien Tanden ; doc
Eat die Oostindifche , waar van ik hier voor fprak,
Hoorp. fierlyk Kastanje - bruin van Kleur zynde,
Stuk. heeft de Kammen maar twaalf-'Tandig. Het
uiterfte Lid van de Staart, op één naa, is in
beiden kennelyk langer dan een der anderen,
en in de gedagte zwarte, van onze Afbeelding,
ongevaar een Duim lang. In beiden is de Buik
bruinagtig geel, op de zyden wit, zo wel als
de Voegen van het Lyf, en het ronde Leedje
met den Angel byna Koraal- rood. Het heeft
geen klein puntje onder den Angel. De langte
van het laatstgemclde Voorwerp is, gelyk die
van den Ceylonfchen van den Heer GRoNo-
vIus, omtrent vier Duimen. Indien de Kop
onder het Borstftuk verborgen zit, gelyk zyn
Ed. fchryft (*), zo moeten de Oogen dan op
het Borstítuk ftaan, waar van ’er twee in ’t
midden, en drie ter wederzyde aan de Schou-
ders, in de mynen zig zeer duidelyk vertoo-
nen. De Haairigheid op de Schaaren en Poo-
ten vandien Oostindifchen, ís van weinig be-
lang. ä
oe (4) Scorpioen, met de Kammen veertien. Tane
Americas, dig ‚ de Schaaren dunbaairig, met Draade-
hann agtige punten,
Pl, CIL Dee-
Fig. 2.
(*) Caput fub Thorace latens, Zoophyl. Gron. Faft. IL
pag-:219,
(4) Scorpie Pellinibus quatuordecim-dentatis , Manibus
En » Digitis filiformibus, ROES. Jn/. Ill. pe. 382, Te
Óf, 5e
BE SCORPEIOENEN,. 291
Deeze Soort, die dan de Westindifche zou V.
willen zyn „ is door onzen Autheur niet wel LXX
befchreeven. Wy krygen van Suriname Scor- Hoorp-
pioenen, die van twee tot drie Duimen lang , STUK
en fommigen bruinrood , anderen geel , ande
ren, gelyk die van onze Afbeelding, Fig. 2 ,
graauwagtig van Kleur zyn ; hoedanig eenen
RorseL vertoont ; maar indeeze allen, zo veel
ik’er geteld heb, zyn de Kammen ieder met
agttien Tanden voorzien, en byden Angel van
de Staart is een klein puntje, dat in de voor-
gaande Soort ontbreekt. De Schaaren zyn door-
gaans ook veel fmaller en loopen aan ’t end
Draadagtig dun uit, Het laatfte Leedje op één
naa verfchilt, in fommigen , zo veel niet in
langte van de andere Leedjes. De Haairigheid
op de Schaaren, Staart en Pooten , is niet zeer
aanmerkelyk.
(5) Scorpioen , met de Kammen agttien- Tan. _ y,
à . Europaas,
dig , de Schaaren hoekig. dr
ah íche,
Deeze Kenmetken hebben weinig overeen- Ee CIL,
8
komst met de gefteldheid van onze Europifche © ©
Scorpioenen , waar van er één, die wy zeker
weeten uit Tyrol af komítig te zyn, in Fig. 3,
is afgebeeld. Dezelve naamelyk heeft geen
agte
(s) Scorpio Peîtinibus oétodecim-denrtatis ‚ Manibus an.
gulatis. M. L. U, 429. MOUFF, Jn/. 204, ALDRoOvs In/,
577. Ray. In/. 9. ROES. Inf. IL, T. 66. f, 1, 2e SCHAFF,
Elem, T. 113. SULTZ. In/. T- 23. f, 150,
1. DEEL. XIII. STUK. Ta
202 BEsCHRYVING v Â'N
Ve dettien, maar tien Tanden in ieder Kam „en
den Doktor Scoror heeft niet meer dan negen Kam
Hoorp- tanden in de Karniolifche waârgenomen, diete
STUK. __Gorits gemeen is, komende zelfs in de Huizen
voor. GRONOvIUs zal ; waarfchynlyk, _de Tan-
den niet geteld häbben in die- Soort , welke
zyn Ed. op deeze aanhaâling befchryft en hem
door Pater PopA was gezonden (*):- doch zyn
Ed. merkt wel te regt aan , dat dezelve ofder
den Angel geen puntje hebben, het welk LiN-
Naus gezegd hadt (4). Waarfchynlyk zyn
onzen Ridder de Westindifche voor de Italidan-
fchen in de hand geftopt geweest :”’t welk nog
te meer te vermoeden is, om dat Roese en
. anderen, die de Europifchen afbeelden , dat
puntje ook daar aan niet hebben waargenomen;
welk zekerlykin de kleine Surinaamfche plaats
heeft. De hoekigheid der Schaaren. is genoeg-
zaam blykbaar.
_ In de Scorpioenen van ons Wer cldsdeel fchynt
een aanmerkelyk verfchil van Kleur te zyn. De
onze is zwartagtig, gelyk Repr zegt, dat de
meeste Italiaanfche zyn, en wel rykelyk twee
Duimen lang (1). Die, welken fommige Lui-
den uit Italie en Tyrol, levendig, in Doozen
te
(*) Scorpio Pettinum denticulis oétodecim , Ec Zooph,
Gren. Fafc. II. Pe 220, N, 951,
(T) Cauda fub aculeo mucronata eft. Syf?. Nat. X, XII.
(1) Non raro biuncialis, zegt Doktor ScoroLr van deeze:
PAEe 405.
WDAES, SC ORPIGENEN. 203
te Neuremburg brengen, omze aande Apothe- V, *
kers te verkoopen , waren ten deele bruin of EXXXI.
zwartagtig rood, en altemaal nog zeer Jong; Hoorp-
% welk daarom gefchiedt ; dat , als ’er een °TUE-
“Oude zig by bevindt , de anderen meeften-
deels daar door opgevreten worden. Dat de
jongtte wit waren, deedt hem befluiten , dat
‘zy de Verhuiding ondergaan, gelyk andere In-
fekten, en haare langzaame aangroeijing, dat
Zy wel twee of drie Jaaren noodig hebben,
om tot vólwasfenheid te komen. Eindelyk
“werden hem eenigen toegebragt , die haar vol-
komen gfootte hadden, en deeze waren , aan
de bovenzyde, op het Lyf , taamelyk hoog-
rood, van onderen geelagtig, de Kop, Armen
en Schaaren , uit den blaauwen zwart, met
eenig rood doormengd. Hy heeft zo wel de
Kammen die hy de Vinnen noemt , als den
Bek met de Nyptangen, die daar nevenszyn,
zeer fraay inaf beelding gebragt, en heeft on-
der aan ’t Lyf eene opening ontdekt, die
mooglyk tot ontlasting van Vuiligheden of
tot de Paaring zal dienen. De een , die zeer
dik van Lyf was, verbeeldde hy zich een Wyfje
te zyn 3; doch dan zou het verfchil der
Schaaren , ten dien opzigte , niet in aanmer=-
king komen. In de Kammen merkt hy ook
aan , dat maar tien Tanden waren , en kon
zulks met de menigte van Kam-tanden ,
welken LriNN@Eus aan de Iealiaanfche
1. DEEL. XIII. STUKe le Scor-
24 BESCHRYVING VAN
Vv. Scorpioenen toefchryft , niet overeenbren-
AFDEEL: gen (*j,
Lxxxj, Sn C°)
Hoorp- É
&TUK. (6) Scorpioen , die twee-en-dertig Tanden
VL
OREN ‚ aan de Kammen beeft, en de Schaaren
fche,
Zodanig een wordt door LiNNaus thans in
Afrika, en misfchien ook in Amerika, gezegd
te huisvesten. GroNovius brengt een Infekt
t’ huis onder dit Geflagt, het welke in ’t
geheel geen Kammen , de Staart Draadagtig
dun en weerloos of zonder Angel , maar de
Schaaren , aan het middelfte Lid, met een íter-
ken Doorn gewapend heeft. Het geleek voor
t overige naar een Scorpioen , was Kastanje-
bruin , en kwam uit Indie (f). Die Scor-
pioen van Brafil , met twee Staarten, waar
van SEBA de afbeelding geeft, zal waarfchyn-
yk door konst dus toegefteld zyn.
(*) Iufehten - Beluft. 111, Theill. pag. 382.
(6) Scorpio Teûinibus triginta duo dentatis , Manibus Iz.
vibus. Sy/?. Nat. X, Sp, 5
(Ì) Scorpio Peltinibus nullis 8c, Zooph. Gron. Fasc. Il. pe
220, N. 952.
LXXXII.
DECK RABEERN. 295
RENNEN NDS
A4
ÄFDEELe
LXXXIL.
PEKOC KIL HOOFDSTUK, : Hooep.
Befchryving van ’t Geflagt der KRArBEN en
„KREEFTEN; waar inderzelver gemeene eigenfchap-
pen en verfchillendbeden, zo ten opzigt van deeze
Dieren in °t algemeen, als van derzelver byzondee
re Soorten , omflandig worden aangeweezen, De
Soldaaten of Kluizenaars en dergelyke middel-
flagtige, als ook de Garnaalen, Zee - Vlooijen
en anderen , zyn daar onder vervat.
De KRABBEN en KREEFTEN worden door
LinNeus in een zelfde Geflagt c’huis ge-
bragt. Zy fchynen, inderdaad, ongemeen naa
met elkander vermaagfchapt te zyn, en , in
hoedanigheid zo zeer van de Scarpioenen ver=
fchillende, konden zy, naauwlyks, op derge-
lyke manier, als die , onderfcheiden worden.
De gaaping zou te klein zyn geweest , tusfchen
deeze twee Geflagten , welke ook beide onder
den Latynfchen naam van Cancer begreepen
zyn. Dewyl, echter, de Krabben en Kreeften
zo zeer in gedaante verfchillen, zal ik van elk
in ’t byzonder fpreeken.
Keke ABe Bee Ho ON,
De Nederduitfche naam der Krabben zal van
ket Hoogduitfche woord Krebs af komstig zyn,
dat men in ’t Fransch navolgt met den naam
Ee DEEL. XIII, STUK, Ta van
STUKe
Naam,
Vv,
ArneeL
LXXKII.
Hoorp-
STUK.
Verfchil
van de
Kreeften,
206 BESCHRYVING Vv AN
van Crabe , en in ’t Engelfch met dien van the
Crab. De Sweeden noemenze Krabbha. Vanhet
Latynfche woord Cancer, dat van het Griekfch
Karkinos fchynt geformeerd te zyn, hebben dz
Italiaanen hun Cranchio en Granzo, de Spaan-
fchen hun Cangreio ontleend. De Griekfche
naam heeft een zeer duidelyke afleiding van de
beweeglykheid der Oogen , die iets byzondens
isin deeze Infekten.
ARISTOTELES geeft tot Kenmerken van de
Krabben op, dat zy het Lighaam rond hebben,
zonder Staart, en, fchoon dit wel niet volko-
men waar is, zo blykt nogthans, dat de alge-
meene naam van dit Geflagt toepasfelyker zy
op de Krabben dan op de Kreeften , die zeer
blykbaar geftaart. zyn. Sommigen hebbenze
onder de Visfchen thuis gebragt , dochde Poo-
ten maaken een zeer duidelyke onderfcheiding.
Anderen betrekkenze tot de Zee - Schepzelen
of Waterdieren, die geen Bloed hebben; waar
van Prinrus drie Geflagten telt; dié zagt van
Huid zyn; die het Lighaam met een Korst be-
kleed hebben 3 en , die in een harde Schaal
huisvesten, gelyk de Hoorens en Schulpen.
ALDROVANDUS , deeze verdeeling volgende ,
befchryft zodanige W ater{chepzelen in drie Boe-
ken, met byvoeging van een vierde over de
Plantdieren , endus maaken de Kreeften , Krab-
ben, Garnaalen en dergelyken , zyn geheele
tweede Boek uit 5 als onder de bloedelooze
Dieren, van dien aart , de eenigften zynde,
welke
dere 7
DE:KRABEBEN, 697
welke een Korstagtig bekieedzel hebben. De V.
Forren echter en anderen , hebben dat ook „AEPEEL:
zelfs de Scorpioenen ; des zulks geen onder-Hoorp-
fcheid maakte, of beletten kon, van de Krab-"*PS
ben in de Afdeeling der Dieren , die de Infek-
ten-bevat, te plaatzen ; te minder , daar die
naam aan dezelven , ten minfte aan de Kreef-
ten, Garnaalen, Zee - Vlooijen en dergelyken ,
wegens de verdeelingen of infnydingen van
aap Korstagtig bekleedzel, dat verfcheide Rin-
gen om het Lyf maakt , weezentlyk. behoor
de,
In verfcheide opzigten zyn de Krabben ver- Eigen-
wonderlyke, ja byna affchuwelyke Dieren. Haar ha tin
maakzel, vooreerst , noch misfelyker dan dat
van een Spinnekop , alzo haar Lyf maar uit één
enkel {tuk, zonder Kop, Borstftuk of Staart,
fchynerte beftaan : de langte der Pooten, die in
fommigen geheel buitenfpoorig is ; de grootte van
de Schaaren, die zy hebben, en de gedoorn-
heid van de Schulp, geeft En een zonderling
‘aanzien. Haar gang is, bovendien , niet minder
vreemd, dan die van fommige Spinnetjes „ en
dn eenigen zo vlug , dat zy een Menfch , die
op zyn hardíte draaft , ontloopen. _ Behalve
voorwaards „ gaan zy dikwils ter zyden uit,
en fomwylen ook wel agterwaards , indien zy
kunnen. Zy leeven zo wel op ’t Land als in
en onder Water ; ja eenige Soorten fchynen
naauwlyks Water te behoeven, onthoudende
zig meest op ’ drooge, in de Bosfchen. Men
1, DEEL. XIII. STUK, Mee kan
093 BESsSCHRINVINGS TAN
Vv.
ÄFDEEL.
Hoorp-
LEXKIL
KSTUK.
Paaringe
kan de gewoone Krabben ook verfcheide Wee:
ken, ja Maanden, levendig bewaaren , zonder
Water. Men vindt ’er in de Rivieren en in
de Zee , doch van de eerstgemelde „ zo ’
fchynt, piet dan in de Zuidelyke deelen van
Europa, ten minste in Duitfchland of ‘Vrank:
ryk niet ‚ maar wel en overvloedig , volgens
MarturoLus , in Toskanen. Ook waren de
Rivier-Krabben by de Oude Geneesheeren 3
zo Grieken als Arabieren , in de grootfíte ag-
ting. De Zee-Krabben windt men , zo wel
in de heete, als in gemaatigde en koude deet
len des Aardkloors ; ja overal , byna , daar de
Zee eenige Kust befpoelt.
Gelyk onder de Infekten , in ’ algemeen,
zo zyn ’er onder de Krabben ook Manne-
tjes en Wyfjes , die eenigermaate in Kleur,
en tevens in Geftalte verfchillen. Het Man-
netje is rooder dan het Wyfje , dat blaauw”
agtiger is en de Staart veel breeder heeft;
om de Eijeren daar mede te kunnen vasthou-
den. In de Paartyd fchynt ‘er als een Oor»
log plaats te hebben tusfchen de Mannetjes »
die elkander , by herhaaling , met den Kop;
gelyk de Rammen , ftooten. De Paaring ger
fchiedt zeer natuurlyk , wordende het Wyf-
je , dat op de Rug legt , van het Mannetje
gedekt, zodanig dat Buiktegen Buik en Staart
tegen Staart, gevoegd worde, Sommigen leg-
gen de Eijers in het Zand, aan den Oever
van
DE KRAB BEN, 299
van de Zee of Rivieren, alwaar die dan door V. k
ir Mi FDEELe
de Zonnefchyn worden uitgebroed. Le
De Krabben paaren hier te Lande in *t Voor- oe
jaar , wat vroeger of laater naar 't Saizoen, en
eenige Weeken daar na begint men de Eijer-
tjes aan de Staart te zien , die in ’t eerst geel-
agtig wit van Kleur zyn, doch, naar dat zy in
grootte toeneemen , allengs rood of-Oranje-
kleurig worden. LEEUWENHOEK begrootte het
getal derzelven, in ééne Krab, op twee mil-
lioenen, het welk een verbaazende Voorttee-
ling zou veroirzaaken, indien niet een groote
menigte tot Spys ftrekte van Visfchen en an-
dere Waterdieren.
De Natuur heeft de Krabben met een der- Verhui-
d ding.
gelyke eigenfchap , als de meeste andere In-
fekten, begaafd, van naamlyk haar bekleedzel
fomtyds af te werpen, te verhuiden of te rui-
jen, gelyk men ’t dikwils noemt. Dit doen zy
gemeenlyk in de Zomer, en dan, met een nieu-
we Korst verfchynende, houden zy zig eenige
Dagen ftil, als afgemat of zwak op het Zand
leggende, tot dat haar bekleedzel genoegzaam
fterk geworden is, om haar tebefchutten. Ge-
duurende dien tyd eeten zy ook niet, en men
zou haar dus gemakkelyk vangen kunnen , in-
dien zy alsdan niet geheel vermagerd waren.
Men ziet, derhalve , dat zulks niet aan het
afneemen vande Maantoe te {chryvenzy, ge«
lyk de Ouden beuzelden. Vervolgens hunne
1, DEEL. XIII, STUK? krag-
Var
AFDEEL.
LXXXIL.
Hoorp-.
STUK.
Voedzel,
|
300 BESGCHRYVIJNGg VAN
ten weder bekomen hebbende , hervatten. zy
haar gewoone Le vensmanier.
De Krabben eeten allerley Soort van Gedier-
te , dat zig, niet voor haar in eene harde Schaal
kan verfchuilen. . Wormen , Slakken en alle
Slymerige of weeke Schepzelen , zo in *t Wa-
ter als op ’t Land voorkomende, ja zelfs Gras,
Kruiden, Aard en Boom-vrugten. zyn haare
Spyze: want zy AEN niet altoos onder. Wa:
ter, en men vindt ‘er die zig geduurig op 5
drooge onthouden. Dat zy de Oesters, zeer
beminnen , blykt uit het Berigt der Ouden,
aangaande haare loosheid „om dien Visch te
kuúnen bekomen. Deeze verhaalen, dat een
Krab met haare Schaaren een Steentje neemt ,
‘en ’t zelve tusfchen de Schaalen van een gaa-
pende Oester in fteekt , waar-door die dan de-
zelven niet kan fluiten, en dus van de Krab »
op haar gemak , wordt uit de Schulp gehaald
en opgegeten. - Onder de Kerkvaderen hebben.
verfcheidene deeze loosheid der Krabben opge
vyzeld „ en AMBROSIUS , in ’t byzonder , be=
fchryft dezelve uitvoerig , gelyk Oppranus
dok in zyn Gedigt. (*). , Die loosheid , van
‚ Oesterste betrappen , meenik dat alle Krabben
s, bezitten, zegt ALDROVANDUS: want in de Moe-
„ Tasfen van zoete Wateren , zo wel als in Rivie-.
rens
(“5 Parvum madidâ de rupe lapillum
Obliquus tollit Cancer, Chelisque tecurvis
Continet, in Testis Lapidem demittit apertis , &c,
ADE KRABBE N. SOI
„ ten, ver van de Zee af, komen ook Oesters k Vi
d h " bb) is as FDEELe
„> VOOr, ZO wel als Kr abben. OET er
„Dat deeze Dieren niet van voorzigtigheid Hoorp-
ontbloot zyn, blykt uit de byzonderheden , die STUK.
| and-
men ons verhaalt. van ‘de Land- Krabben der Bane
Westindiën. « Zy- ontwyken den Mensch met
de vlugt, wanneer hy met een Stok is gewa-
pend, en keeren zig, als men ze vatten wil,
gemeenlyk op de Rug, om zig dus met haare
Schaaren te kunnen verdedigen. By een Poot
gevat wordende, laaten zy een {tuk daar van
in de loop , om haar leven dus te redden, en
den vanger te ontkomen. Zy hebben , zo wel
als de Haagdisfen en veele Slangen , de gewoon-
te, om zig eenmaal ’s Jaars naar ’t Strand te
begeeven , en zig daar in ’t Zeewater te baa-
den, ’t welk tot geen ander oogmerk fchynt te
dienen ‚ dan om „ na dat zy de Eijeren aldaar
in ’t Zand hebben geworpen , de Huid week te
maaken, om dus dezelve af te leggen. -Mid-
delerwyl worden dus ook de Eijeren van de
Staart los gemaakt en komen op ’t Strand uit,
daar men de jonge Krabbetjes wel haast ziet
kruipen, en eerlang de groente zoeken, trek=
kende vervolgens met de Ouden, troepswyze,
Landwaard in. Zie daar een wonderlyke in.
geeving der Natuur , welke deeze Dieren den
koers aanwyst naar de Zee ; en haar op den be-
hoorlyken tyd derwaards doet vertrekken , om
dus de Voortteeling,zo wel als de Verhuiding,
ter uicvoering te kunnen brengen. Men wil,
J. DEEL, XIII, STUK, | dat
Vv.
AFDEEL.
LXXX IL,
Hoorp-
STUK.
302 BESCHRYVING vAN
dat haare Marsch ‚ uit de Bosfchen naar het
Strand , altoos in een regte lyn gefchiedde ,
zonder eenige omwegen; zo dat zy zelfs over
Huizen , Kerken en Bergen klimmen (*),
klauterende by Muuren op , daar zy dikwils
dan afvallen zouden , en zig gevaarlyk kwet-
Zen.-
* Is bekend, dat de Huizen en andere Ges
bouwen, op de Voor - Eilanden van Amerika,
daar zulks door Pater LaBAr was waargenoe
men, gemeenlyk laag en genoegzaam alle van
Hout zyn: ook moet men daar zig geen zodas
nige Kerken, als wy hier in Europa hebben,
voorftellen, ten minste niet ten platten Landes
Bergen zyn ‘er ook niet van zulk een verbaas
zende hoogte, als in Peru5 ’t welk dit mirakel
grootelyks vermindert. Waarfchynlyk zullen
de Bosfchen, daar zy zig in Gaten onder den
Grond onthouden, dikwils geen Mylen van de
Zee zyn. Ondertusfchen getuigt men, dat zy
by dag en nagt reizen, pleifterende alleen re-
gulierlyk op het heetfte van den Dag. Zy zule
len mooglyk by dag haar Koers naar de Zon
__en by nagt naar de Sterren rigten: gelykerwys
de Indiaanen, in dat Wereldsdeel , de gewoon-
te hebben. En, of die regte lyn , van haare
Woonplaatzen naar de Zee , wel ooit naauwe
keurig waargenomen zy , zou men mogen twy=
felen.
Van
(*) BASTER Natnurk, Uit/panningen, Ile DEEL , bladz.
24.
—
DE KRABBE N. 303
Van deeze Land: Krabben onderfcheidt men V.
vier Soorten. De eerften , Tourlourour genaamd, ATPEEL.
vallen op ’t hoogfte drie Duimen breed. Zy Hoorp-
Zyn rood van Kleur , en hebben deflinker Schaar **P&
altoos kleiner dan de regter. Die men Crabes
noemt verfchillen van dezelven in grootte en
in Kleur: men vindt ’er die paarsch of Violet,
en die wit zyn. De eerften onthouden zig in
de Valeijen der Bergen, in Bosfchen en Suiker
Plantagiën: de witte op laage Mocrasfige plaat-
fen, niet vervan den Oever der Zee. Van
deeze heeft men ‘er op Guadaloupe, die meer
dan zeven Duim breed zyn: zy hebben tien en
dus twee Pooten meer dan de Tourlouroux , wel-
ke tot Spyze meest , en de witte allerminst
geagt , „ja ook gevaarlyk zyn. Een vierde
Soort ‚ genaamd Ciriques , in de Rivieren zig
_ onthoudende, veel platteren harder van Schaal,
wordt zelfs van de Negers en Indiaanen niet,
dan by gebrek van ander Voedzel, gegeten.
De Krabben zyn een zeer gewoone Spyze zy frek-
in alle de Franfíche Volkplantingen, zo op de en
Eilanden als aan de Vaste Kust. Sommigen
noemenze het Manna der Westindiën: want de
Karibaanen eeten byna niets anders , en voor
de Negers ftrekken zy tot een groote verfna-
pering; terwyl zy ook van de Blanken niet ver=
worpen worden. Op Cayenne , ín ’t byzon-
der , daar het dikwils aan toevoer van gezou-=
ten Vleeschen Visch mankeert , wordt de Volk=
planting ’er grootelyks door gefpyzigd. By %
Is DEEL, XIIl, STUK, in=
3504 BESCHRYVING:VAN
V. inkomen der Rivier. van de Berbiesjes is een
ende Bosch, dat men het Krabben- Bosch noemt
Hoorp- wegens de menigte van dit Gedierte , ’t welk
STUK. zig daar onthoudt en gevangen wordt De
genen ‚ ondertusfchen , die men in zodanige
Bosfchen aan de Zeekant vindt, (zynde veelal
van de gedagte witte Krabben ,) worden fom-
tyds vergiftig door het eeten van de Vrugten
of Bladen der Manchenilje- Boomen , of ook
van de Gevoelige Planten : weshalve het een
algemeene Regel is, de zodanigen niet te ee«
ten, welke onder Verdagte Boomgewasfen of
Kruiden gevonden zyn. ‘Ten opzigt van die
der Gebergten wordt minder zwaarigheid ge-
maakt,
De Eijeren, die klein Zyn en rond, trops-
wyze aan elkander gevoegd gelyk de Kuit der
Visfchen, verftrekken tot een niet minder fmaa-
kelyke Spyze. Gekookt zynze rood ; maar
anders witagtig , hangende aan de Baardjes,
welke de Staart naar ’t Lyf toe heeft, in een
witagtige dikke Stoffe, welke door ’t kooken
wiet wordt als Eijerwit. Zy zitten als twee
‚ Kluwens van elkander gefcheiden door een
Vlies, ter wederzyde van de Staart. Behal-
ve deeze witte Stoffe, die het Vet der Krabben
genoemd wordt, hebben de Mannetjes, in plaats
van Eijeren, eene groenagtige Stoffe, Tuwmalin
genaamd, ’t welk de Saus ís, daar menze medeeet.
Fen dien einde wordt de Schaal van de Rug
opgeligt, en, tee affcheidende van de on:
_der-
DE KRABBEN Soy
derfte Schaal ; waar de Pooten en Schaarenaan „_ V-
ArpéeLd
gehecht zyn, vergadert men in een Lepel al xxx.
de Taumalin der Mannetjes met het Vet, en hese:
daar mede: worden zy gegeten. Ook ftrekt die °°
Stoffe tot een. Kenmetk, dewyl men , als de-
zelve zwart bevonden wordt; de Krabben wel
„mag rekerien vergiftigd te zyn.
Pater LaBAT zegt, dat deeze Krabben, hoe- Gebruik,.
wel voor een goede Spyze gehouden worden-
de, doch moeilyk te verteeren zyn , en dus
veel bekwaamer Voedzel voor de Negers en
Indiaanen , of voor Arbeidslieden en Menfchen
die zwaar Werk doen, dan voor de genen die
op hun gemak leeven. Dit zelfde wordt van
„de Krabben in ’t algemeen aangemerkt, en in
dit opzigt komen zy met de Garnaalen over-
gen; dat zy beter tot toefpyze zyn, dan om
Ser een geheelen Maaltyd mede te doen; moe-
tende ook lang gekookt en met een Kruidige
Saus gegeten worden. Van de zwarte enden
haarer Pooten wordt in de Medicynen gebruik
gemaakt, onder den naam van Kreeft- of Krab-
Schaaren *. Een famengefteld Poeijer van dee (4,7,
‘zelven , dat men gemeenlyk Poeijer van de Ceroraz
Graavin van Kent noemt, heeft, gelyk bekend.
is, onder de Hartfterkende middelen een groo-
ten naam. |
De manier , om de Land- nne te van. Vangst dez
gen „is zeer eenvoudig, doch driederley. Men Se°ben:
kanze ; -naamelyk „of op den Grond loopen.
„de, met de Hand van boven „rypen » En dan
er Ie DEEL XIII STUK. Vv ik
306 BESCHRYVYING: VAN
va in een Zak of Mand fmyten , waar ín zy lang
dn levendig blyven ; of men haaltzemet een Haak
LXXXIL
STUK.
uit de Gaten , of men ftopt dezelven , wânneer
zy digt aan den Oever zyn , tegen’t aankomen
van den Vloed 3; waar door dan de: Krab, belet
wordende Lugt te fcheppen , in ‘haar eigen Hol
verfmoort. De eerste manier wordt -gewoon=
— ‘Iyk gebruikt tot het vangen der groote witte
Krabben. Heee
_.Dergelyke Land-Krabben vindt.men ook
aan de Kust van Guinée , en elders , in Afrika:
ja op ’t Eiland Java, in Oostindie. Op Rodri-
guez, dat tusfchen de Kaap en Java legt, wa-
‘ren zodanige Dieren een groote Landplaag , vol-
„gens de aanmerking van LEGUAT:, maakende
zig ritten in de Grond gelyk de Mollen, ende
Moeskruiden , met wortel en al , uitrukken-
de. Op zekeren tyd van ’t Jaar begaven ook
ZeeekKrab=
ben,
deeze Krabben zig, met Eijeren beladen zyn-
de, by duizenden naar ’t Strand , en dan kon
men ‘er; zoveel men wilde, met Stokken dood
flaan. Haar Schaal was byna rond , en om-
trent vier Duimen breed.
_Zee-Krabben zyn ‘er, van veelerley Soort
en ontzaglyke grootte , over den geheelen
Aardkloot. In verfcheide Havenfteden van
_ Vrankryk komen ‘er dagelyks voor , die zeer
groot zyù , waar-onder, in ’t byzonder , de
Marfiliaanfche uitmunten. BELLONrus ver-
haalt, dat de Zee- Krabben fomtyds wel een
Voet breed zyn, en dat hy ’er in Engelandee-
ne
DE KRABBEN. 307
ne gezien hadt, van tien Ponden zwaat. Ditis Vs
_piec ongelooflyk, als men de ontzag!yke groo'- deg,
te in agt neemt van de zogenaamde Duivels - Hoorpe
Krabben; ‘gemeenlyk Zee- Spinnen genaamd , em
in-Nootwegen voorkomende, die dikke Pooten
hebben van rykelykeen half Elle lang, hoewel
het Lyf niet grooter is,dan dat van degewoone
Krabben. Men behoeft dan niet te twyfelen
aan het berigt der Reizigers, die verhaalen , dat
er in de Levant Krabben zyn, zo groot , dat
zy de Menfehen vervaard maaken, door haare
menigte , of dat ’er aan de Kusten van den
_ Oceaan zouden gevonden worden , die een Man
kunnen doen te gronde gaan, als zy hem met
„de Schaaren vatten 3 ’t welk Oraus MAcNus
zegt dikwils te gebeuren aan de Orkadifche Ei-
landen. Naauwlyks geloofbaar is, echter , ’t gene
Crusius verhaalt van den groote Zee-Held
DRAKE ; die, in ’t jaar 1605 ‚ gewapenderhand
op zeker Eiland gekomen zynde „ aldaar door
groote Krabben aangetast en verflonden werdt,
De Krabben; evenwel . hebben in haare Schaa- Hadr Sterke
ren ecne byna ongelooflyke kragt Rumpuius '*
verhaalt van de Oostindifche Beurskrabben , dat
zy een Kokosnoot , die men met een Steen naauws
Iyks aat ‘ftukken kan kloppen , daar mede wee.
ten te kraaken , na dat zy dezelven ven de Boo:
men” hebben afgekneepen. Hy voer eens in
éen Vaartuig. aan welks Mast men zulk een
Krab hadt opgehangen, en daar onder ftondt ;
by geval, een Geit van middelmaatige groot-
Ee DEEL, XIIL. STUK, Vn Ees
V.
ÁFDEEL.
LXX
Hoor p-
STUK,
Kwaadaar:
tigheid.
308 BESCHRYVING vANR
te, welke zy by ’ Oor beet kreeg, en zo hoog
opligtte, dat d. zelve al van den Grond af was,
eer men haar te hulp kon komen; moetende toen
de Schaar aan (tukken geflagen worden, omde
Geit te verlosfen Dit is te verwonderlyker:,
aangezien de Aalen raad weeten om de Krabs
ben te overmeesteren zy flingeren zigom der-
zelver Schaaren ,-en beletten haar dus, vaft
dezelven gebruik te maaken: terwyl zy, in-
middels , de Krab uitzuigen Op dergelyke
manier wordt dit zo fterk geharnaste en ge-
wapende Dier, aan de oogfchynlyk - geheel
weerlooze Zee- Katten en. Polypusfen dikwils
ten prooy. Anderszins, getuigt PriNIus; zyn
de Krabben lang van Leven.
Aangezien fommigen van deeze Dieren, fterk
geplaagd of getergd wordende ‘door ze onder
de Staart te kittelen , dat zy, zo het fchynt
niet kunnen verdraagen ; tot. de kwaadaartig-
heid komen , van zig zelf een doodelyke neep
te geeven (*); zo is het niet te verwonderen,
dat zy het ook elkander doen , en hierom heb-
ben de Krabbenvangers, wanneer zy ’er eeni.
gen in een Zak willen draagen , de voorzigtig-
heid, van dezelven eerst de Schaaren te bin-
den. Het is zonderling , dat zy dikwils zig
zelf een Poot af byten, ’t welk onfeilbaar, ge-
{chieden moet, wanneer die tusfchen een Schaar
raakt; doch zy hebben wederom dit voordeel ,
dat
) Rumem, Amboinfche Rariteiskamer. p. Te
DE KRABBE N. 809
dat de afgekneepen of afgebroken Pooten we. V. _
der aangroeijen, of vernieuwd worden, gelyk ikan
wy dit nader in de Kreeften zullen befchou dee
: |
wen.
De Zee- Krabben hebben gemeenlyk het [ yf Gefaite.
rondagtig, in fommigen van vooren ftomp , in
anderen fcherp uitloopende , in eenigen vier-
kant of hoekig. Het is door een Korstagtig
Rugge- Schild bedekt, dat in fommigen effen
en glad is, ín anderen met een menigte van
Knobbeltjes en Stekels of Doornen , zo van ba-
ven en van vooren, alsop de zyde bezer, ja
dikwils met Wormbuisjes en Zeetulpjes bè-
groeid, in de leevende Krabben. De kleur is
in de gemeen{ten bru:n of bleek, dochin de Oost
en Westindifchen dikwils, fierlyk , wit , geelof
rood ; ja, in fommigen, het Rugge Schild met
veelerley Bloemagtige figuuren getekend. Van
vooren vertoonen aan hetzelve zig de Oogen, die
het Dier uit kan brengen en in de Hollen verber-
gen, ook voor en agterwaards, op zyde, en
jn alle manieren beweegen. Het zyn ronde
Oogen, op een Soort van Voerjes geplaatst,
doch niettemin gerareld of met Facetten voor-
zien , gelyk die der Infekten Zulks laat zig
in een groote Zee- Krab, die ik in Liqueur
heb, met het Lyf zo groot als een Vuist, zelfs
met het bloote Oog befchouwen.
In deeze zyn die deeltjes , waar van Dok- nentewen
ter BastER fpreekt (*), dat de Krabben de dige Bek,
zel.
(*) Natuurk. Uitfpann, Il. Deel, bladze 260
S LDEEL, XIII STUG V 3
3io BESCHRYVING- VAN
Vv.
ArpceL.
LXXKII.
Hoorp-
STUKe
zelven in geduurige beweeging hebben, zeer.
„naar een klein Vogelpootje , doch met twee
Klaauwen, gelykende, duidelyk zigtbaar. De
Sprietjes ftaan in de myne merkelyk naar de
zyde toe, tusfchen die deeltjes en de Oogen, _
en zyn zo lang niet als deeze deeltjes. Van
onderen vertoont zig de uitwendige gedaante van
den Bek, beftaande uit twee paar over elkan-
der fchuivende, platte, en aan ’t end. haaks-
„wyze deelen, aan de enden met Haairtjes be-
zet, gelyk zyn Ed. ’er cen, in Fig. Vi. by Lett-
1, op de Tweede Plaat afbeeldt; en die hy de
Lippen noemt „ dat taamelyk eigen: is; hoc-
wel zy zig niet op-en nederwaards;, maär Zy-
delings beweegen , gelyk in alle. Infekten. Aan
die twee paar deelen, als met Veeren. van
Schryfpennen , die zeer krom ftaan , en niet
zeer inwaards geplaatst, zou ik liever den naam
van Baardjes geeven , dan’ van Binnenlip-
pen. Ik denk ook veeleer, dat deeze het ges
brek van Baardjes in de Krabben vervul.
len , dan die Pootagtige deeltjes , met twee
Klaauwtjes voorzien, waar zyn Ed. zulks van
vermoedt; alzo die tot dergelyk gebruik alsde
Baardjes geheel onbekwaam zyn , en waarfchyn-
lyk maar dienen , om kleine ftukjes van hect
Voedzel te vatten en in de opening van den
Bek te ftuuwen. Ook zyn het, buiten twy-
fel, deeze, welke de Heer LinNaus met den
naam van Schaardraagende Voelertjes (*) be-
doelt. |
‚De
(*) Palpi duo Chelifezi Syfr, Nat, XI, p. 103%
DE KRABBE N. 311
De Krabben hebben gemeenlyk, behalvede V.
twee Scharen, agt Pooten. Sommigen willen „S2E3L
dat ‘er ook, doch zeer zeldzaam, zyn , -met Hooro-
tien of zes Pooten. In de langte en figuur'van °*Uk:
deeze Pooten, naar dat zy aan ’t end breed of hbe
Ípits zyn, gehaaird of ongehaaird , en wat dies
meer is, heeft een groot verfchil plaats. Men
fchryft ’er vyf Geledingen aan toe, en ’t is ze-
ker dat zy , behalve de Gewrichtsholligheid
aan het Borstítuk , nog op vier plaatfen be-
weeglyk zyn; maar mooglyk zal het eerste en
derde Leedje flegts als een Knietje aan te mer-
Ken zyn, gelyk ín de Spinnekoppen, en zullen
dus de Beenen der Krabben ook maar uit Dye,
Schenkel en Voet beftaan, even als die der In-
fekten in ’t algemeen. Wat de Schaaren be-
langt, die zyn dikwils langer dan de Pooten,
en beftaan uit twee groote dikke of breede Le«
den, ieder met een dergelyke Kniebuiging , en
aan ’t end met een geweldige Nyper, die een
beweeglyk deel heeft, dat voor het derde Lid
verftrekt en met Landen digt en ftyf in het an-
dere fluit. Sommige Krabben hebben, na-
tuurlyk, de eene Schaar kleiner , de andere
grooter „ en in eenigen is dit verfchil ontzag.
lyk
Het gene , verder, van buiten nog in aan-De Staart.
merking komt, isde Staart. De Krabben hebben
die Lighaamsdeel wel niet zo zigtbaar of zo
groot als de Kreeften, maar het is haar niette-
min van de Natuur gegeven. Dus noemt men
- Ls DEEL, XIIl, STUK, V 4 een
ai BESCHRYVING Vv AN
paken een Schaalagtig ftuk , dat altoos tegen den Baik
LXXxit, omgeflagen voorkomt, fluitende in een Groef ;
Hoorp- die tusfchen de verdeelingen van het onder-
STUK. ges:
=__ Schild regt overlangs loopt. In de Mannetjes
is de Staart veel fmaller dan in de Wyfjes , het
welk voor eerst dienen kan , om dezelve gemak:
kelyk te onderfcheiden. In de eerstgemelden
ftrekt zy , volgens Dokter Basrer, om de Teel-
deelen te bedekken. In myn groote Krab zie
ik ‘er een dun Deeltje , wel anderhalf Duim
lang , ter wederzyde buiten uiefteeken , da
naauwlyks iets anders dan de dubbelde Schaf
fchynt te kunnen zyn , door hem by Letter
B, in Fig. 7, op de Tweede Plaat verbeeld,
De Staart is, in myn groote Krab, ongemeen
fmal en meer dan ter helft van de langte als
tend van een Degen gefatfoeneerd. Doch in
de breedte van deeze Staart heeft een groot
verfchil plaats in byzondere Soorten. Die der
| Wyfjes is altoos breed, en heeft meer verdee-
lingen , aan de binnenzyde met gebaarde Vinne-
tjes bezet zynde , welke niet tot zwemmen
dienen , maar om de Eytjes vast te houden;
zo men met grond fchynt te oordeelen.
Iawendige Aan den Buik van een Wyfjes Krab vertoo-
enen zig , na dat de Staart ‘er afgenomen is, de
twee openingen voor de inlaating der twee Teel-
deelen van het Mannetje, die uitgeftoken en
weder binnen het Lyf kunnen ingetrokken wor-
den, gelyk dit de Ontleeding aan Doktor Tvy-
soN heeft getoond, Volgens hem loopt de, EÉn-
del-
PLAAT CIV.
SAN
DE KRABBEN. 31
deldarm door de Staart en langs dezelve ten V.
FDEEL,
einde uit, zo dat het Fondament naauwlyvks op ; ssxrr.
die plaats fchynt te kunnen zyn, daar het zel- Hoorps
ve door Doktor Baster gefteld wordt, maar °*ö&
aan ’t end van de Staart (*). Van de Maag
loopt een Darm regt agterwaards, doch heeft
zydelings een menigte van blinde Darmen , met
zeker Vogt of Vetrigheid gevuld ; zynde dat
gene, het welk, in ’teeten van een Krab, voor
% lekkerfte gehouden wordt (+).
Dat de Staart ongewapend of met geen kwet- Kenmer-
zend Werktuig voorzien is, maakt in de iid, en.
renkunde het voornaamfte verfchil tusfchen die
van dit Geflagt en de Scorpioenen uit. Vande
Kreeften, op welken de meeste andere Ken-
merken ook toepafielyk zyn , verfchillen de
Krabben door de kortheid van de Staart , en
derzelver Geftalte, Voor ’t overige zyn de
Krabben door Linnmus in byzondere Afdee-
lingen gebragt, naar de gedaante van het Rug-
ge-Schild, dat aan de zyden gelyk is of met
infnydingen, van boven glad of oneffen , fte-
kelig en zelfs gedoornd.
Van de eigenclyke Krabben worden , door soorten.
zyn Ed., thans vyfenvyftig op sgeteld > waar
van de meeften uitheemfche zyn, als volgt.
KRArBeN met het Rugfchild effen en op
zyde niet ingefneeden.
(1)
C*) COLLins Anatomy, Tab 39. Fie. 1. 6,
(Ì) 1bidem, Tom. 1. Pe 361,
1, DEEL: Xlll, STUK4 Vis
14 DESGHEREvVING: aM
Vv. (1) Krab, die bet Rug fchild effen en niet getand
ÂFDEEL.
Een, heeft, op de zyden van agteren gerand ‚ met
HoorDp: de Sprieten gefbleeten, en de Staart ompz-
snee | Jlagen.
Cancer
Ee Deeze Soort, door LinNaus niet gezien , is
door HassErQuIsT aan de Oevers der Middel-
landfche Zee , op de Kust van Egypte en Sy-
rie , waargenomen , en onder den naam van
Cancer anomalus befchreeven. De langte en
breedte van het Lyf was niet veel meer daneen
Duim, en die der langfte Pooten nog geen drie
Duimen. Het Lyf was byna vierkant , met
twaalf Pooten, waar onder de Schaardraagers
gerekend, en dus twee meer dan gewoonlyk.
De Sprieten , aant end gefpleeten , ftaken,
als ’c ware, door de Oogen heen, het welk,
benevens de byhangzels aan de Staart , dit Schep-
zel zeer onregelmaatig deedt voorkomen. Voorts
hadt het deeze byzonderheid, van na het on-
dergaan der Zonne uit Zee op den Oever te kor
men, en aldaar zeer fnel her- en derwaards te
loopen: des de bynaam van Looper niet onei-
gen aan deeze Soort gegeven wordt,
in (a) Krab, diebet Rug fchild effen en niet getand,
Rarirus : : /
ei Gone langwerpig ovaal beeft, van vooren flomp en
Krab, met tanden,
We-
(1) Cancer brachyurus, Thorace levi integerrimo, laterie
bus poftice marginato, Antennis áffilibus , Caudà reflexà. f.
.Syft. Nat. XIl, Gene 270, Cancer Anomaluse HAssELQe
Jrin 433. N. rag. ì
(2) Cancer brachyarus, Thorace levi integerrimo oblongo ,
ebe-
ad
‚DE KRABBE N. 315
‚Wegens de gedaante, die eenigermaate naar V.
… egen Kikvorsch of Pad gelykt, voert deeze den Arnen,
bynaam van Rannus, dat is Kikvorsch - Krab. Hoorp-
Zy heeft de langte van vier , en voor aan ’tSTUK
Lyf de breedte van drie Duimen, doch naar
agteren loopt de Schaal allengs fmaller , die
van boven witagtig is, met een menigte van
kleine, fcherpe Doorntjes bezet, en van voo-
ren met diepe infnydingen. Her Dier trekt dik-
wils zyn Pooten en Schaaren in , als wanneer
het grootelyks naar een Pad gelyke, zegt RuM-
PHIUs, die verhaalt , dat men het veel.op het
vlakke en fteenige Strand van Loehoe , in Oast-
indie, ontmoet.
(3) Krab, die bet Rugfchild effen en ongetand , ir
4 0d utus
mei den wvoorften vand dwars en bruin sonpe,
beeft,
Deeze , in de Middellandfche Zee zig waar-
fchynlyk onthoudende , heeft de Schaal glad,
van vooren geknot, en bruin gerand; van ag-
teren platagtig gekort, aan de zyden niet in-
gefneeden; met gladde Schaaren , die eentandig
gevingerd zyn ; de Armen van onderen mec
kleine Tandjes bezet.
(4)
ebavato , antice truncato-dentato, M, L. U. #30, RUMPH,
Rariteit - Kamer. Pels zeekens! Ve
(3) Cancer brachyurus , Thorace leviintegertimo ‚ margine
antico transverfo branneo. Syf?, Nat. Xlls
1 DEEL, XIII STUK,
316 BESCHRYVING VAN
(4) Krab, die bet Rug fchild effen en ongetand ,
Á
ven ni met golven, de Schaaren van onderen ge»
LXXXil. doornd beeft, |
Hoorp-
STUK. ° .
en Deeze Surinaamfche is van taamelyke groot-
rd te. Zy heeft de Schaal Hartvormig, met de
mige. Punt agterwaards, en effen, aan den rand ee-
nigszins gekield „op de zyden bultig, in *c mid-
den als met de Letter H ingedrukt, tusfchen
de Oogen naauwlyks uitgerand , die Cylindrisch
zyn, met het onderfte Ooglid gekarteld De
Schaaren zyn effen , maar van onderen zeer
rauw „ door zwarte Kegelvormige Wratjes 5
de Armen driekantig met de ho ken gedoornd;
alle de Pooten van onderen tterk gebaard.
Van deeze Soort een gedroogde Krab bezit.
45 CIV. tende, heb ik , om de zonderlinge gedaante, de
Ek Afbeelding daar van, een derde verkleind, in
Plaat doen brengen; niectegenftaande dezelve
in het Derde Deel van Sera , doch in cen ge-
heel ander postuur, is afgebeeld. Het Voor-
werp komt aldaar op de Twintigfte Plaat in
Fig. 4, voor; welke door Linus geheel ver-
keerd is aangehaald op de ElfdeSoort, naame-
lyk de Landkrabben; gelyk ook in de befchry-
ving van die Figuurgemeld wordt, dat het een
Zee- Krab is uit de Spaanfche Westindiën , die
men oudtyds Pagurus noemde, om dat zy zig
ap
(4) Cancer braehyurus , Thorace levi undato integerrimo,
Chelis Les muricatis, Amen, Acad, Vi, p. 414.N. 97.
vri
‚DE,KRABBEN, 317
pp Modderige plaatfen onthoudt: doch dit v‚
_{trookt niet, en men heeft daar fomtyds geheel ene
„andere. door verftaan, gelyk wy in ’t vervolg Hoorp-
‚zien zullen. — Ondertusfchen is't , en uit de STUK
figuur van ’t Lyf en uit de ongemeene Haai-
„righeid der Pooten , die waarfchynlyk tot zwem-
„men ftrekt, volkomen zeker , dat zo wel de
gedagte Afbeelding, als myn Voörwerp , het
welk nagenoeg van de zelfde giootte is, tot
„deeze Soort behooren. ‚ De breedte van het
„Lyf is drie en een half Duim ed de langte der
_voorfte Pooten meer dan een half Voet Ryn-
Jandfche.Maat. De Schaaren evenwel zyn in
hetzelve, beiden, even groot,
4 %
C5) Krab, die bet Rugfchild cirkelrond „ onef-_ v.
3 1 27 . ‚_ Pinnopbye
Á - ] Ip di 5
fen en gebaaird ‚met vier Pooten op dez,
15 beeft. Schulp
Rug fi Waggel
Schoon hier de Pinnewagter van’ Rumruius
„aangehaald wordt, zal ik dit Krabbetje liever
Schulpwagter noemen; want het fchynt aan de
Pinne of Ham - Doubletten niet bepaald te zyn.
“Het onthoudt zig , volgens den Heer JAcQuin,
‘in Atnerika'binnen de Rots- of Foelie Doublet-
“Schulpen, ‘waar*van het de Wagteris, om het
‘Dier van onraad te verwittigen. De Schaal
heeft de grootte van een halve Ryksdaalder.
dik: hk j Van
Kd
“" (5) Cancher brachyurus, Thotace orbiculaco inequali ciliato,
Pedibus Dorfalibus quatuor. Amen. Acad, VI, P. 415: Binno-
theres. RUMPH. p. 25, ijs
LL DEEL. Xlil, STUK,
318 BESCHRYVIÍNG” FAN
„‚N. Van de agt Pooten zyn ’er vier op de Rug ,
Esxxut, vier van onderen geplaatst.
Hoorp: _ Deeze byzonderheid , van vier Pooten op de
Rug te hebben, en dus zo wel mer den Buik als
met de Rug naar om hoog te kunnen loopen,
id
meende dé Heer VosMAEr , Direkteur van het
Kabinet der Natuurlyke Hiftorie van zyne Door-
lugtigfte Hoogheid, den. Heere Prince , Erf-
{tadhouder der Vereenigde Nederlanden’, allere
eerst ontdekt te hebben in zyn zogenaamde
Noto-Gaftropus, die in grootte niet veel van
deezen Schulpwagter fchynt te verfchillen (*),
Is zonderling , dat het Vertoog , door zyn
Ed. dienaangaande reeds in *t Jaar 1763 , in een
beroemd Fransch Werk. aan ’t licht, gegee
ven (})s thans niet door Linneus aange.
haald zy.
vr. (6) Krab, die bet Rugftbild cirkelrond , effen en
kalk. ongstand „flomp; de Staart zo groot als ’
Krab, Sns Lyf. heeft.
Deeze ‚ in Barbarie gevonden door den Heer
‘BRANDER; ‚ heeft het Lyf niet grooter. dan een
Erwt, overal effen, verhevenrond; geen Snuit
| noch
_(*) Zie het X. Drer der Uitgezogte Perbandelingen, PLe
LXIV. Fig. I, 2, en de befchryving , bladz. 119 , enze
Cf) Alem, de Math, & Phyf, ou des Scavans etrangers. TOMe
EV. Paris. 1763. Pe 635e
(6) Cancer brachyurús , Thorace orbiculato Jevi integerri,
mo, obtufo; Caudâ Cerporis iede. Sf. Nat. bir
DE KRABBE N, 519
noch geene Tandjes: de Staart vitermaateftomp, V-
bedekkende het geheele Agterlyf tot aan den end
Buik toe, de Schaaren langwerpig met gelyke Hoorp* ;
Púnten: de Poorten rede ‚gladenfcherp STUX-
genageld,
(7) Krab, die het Rugfclild Cirkelrond , effen _ vu.
, Hezapus.
en ongetand „ zes Pootenen de Sprieten lan- zespoot.
ger dan het Lyf beeft.
Ik weet niet, hoe Linnaus hier den naam
van Zespoot kan geeven aan dergelyke Krab.
betjes, die aan onze Kusten, doch diep in Zee
gevonden worden , waar van Doktor Bas.
TER de afbeelding „zo natuurlyk als by ver.
grooting, heeft gegeven; want daar uit blykt „dat
deeze Diertjes wel de agterfte Pooten zeer
klein hebben ‚doch niettemin met het volle ge:
tal van Pooten „ als de anderen , zyn voorzien,
Ik vind by den laatften niet aangemerkt, dat
deeze roodagtig van Kleur zyn, gelyk de Heer
GRoNovIus ‚ na zynen misflag: van verwarring
met de Mosfelkrabbetjes bekend te hebben,
nog verhaalt (*). Zyn Ed. oordeelt , dat dic
kleine Krabbetjes , op de Zeventiende Plaat van
SE-
(7) Cancer brachyurus , Thorace orbieulato levi integros
Pedibus fenis; Antennis Corpore longtoribus, Syt. Nat. XI.
Cancer Thorace levi orbiculato fubdepresfo, Chelis validiori
bus ,-Antenuis longisfimis , Pedibus pofticis minutioribus.
BASTER: U'itfpann. 11, DEEL. p. 26. T. 4. f. 3e
(*) Zoopbyl. Gron. Fafcic, IL. p. 225.
L DEEL. XIII, STUK
Vv,
AFDEEL.
LXXXIT,
Hoorp-
STUK.
Vi
Alinutus.
Xleintje,
320 BESCHRYVING: cv AN
SEBA afgebeeld , tot deeze Soort behooren, Des
zelven zyn, wel is waar, flegts met zes Poo-
ten afgebeeld; doch men kar zo wel vermoe-
den , dat één Poot daar aan ís verlooren ge-
raakt, als dat de lange Sprieten vergeten zou-
den zyn.
(8) Krab, die bet Rugfchildeffen , ongetand en
byna vierkant beeft , aan den rand fcherpag-
tig ende Sprigten uitermaate kort,
| Hoe dat het rondlyvige Mosfelkrabbetje wan
BASsTER tot deeze Soort, welke by SLOANE de
allerkleinfle vierkante Zeekrab genoemd wordt s
met eenig regt of reden t’kuis gebr agt kan zyris
is ny duister. De afbeelding , immers, van
zodanig één, 't welk onzen Autheur, op zyne
West - Gothifche Reize , te Gothenburg ger
fchonken werdt , toont dat het Lyf, weezent-
yk, byna vierkant zy. De grootte zegt Lin-
NEUS ‚ komt naby aan die van onze grootfte
Bosch- Spinnen. Ik zie niet, dât hét zelve van
Canton in Sina afkomstig was, gelyk de Heer
Dr Gee:
(8) Cancer brachyurus , Thorace levi integerrimo fubqua-
drato , margine acutiufculo; Antennis brevisfimis Mus. Ade
Frl.pêë #. Westgotb. 155. Te Bifa PS SLOAN, Jar. u,
T. 245. f° 1 GRON. Zooph. Fasc, IL. N: 962. KALM. Zilk.
II. p. 243. OSBECK. Itin, 307 Canter Thörace levi orbie
culato , Pedibus hirfutis. Babe Uitfpann; IL. DEELe'Pe
26. T. IV, f; 1 y'2e Cancet nutrix. ScoPs Carniol,113 3e
‚ADE KRABBEN, 321
Gronovrus fchynt te willen(*). Osreck vondt Ve
het op zyn terugreize, in de Kroos- Zee tus- AFDE
fchen Afrika en Amerika, zeer menigvuldig , Hoorn*
alwaar het zeer vlug van heteene plekje Kroos STPX-
op het andere fprong , en, eenigen Worm be-
trappende, dien met de Schaaren verfcheurde;,
ftoppende dan den eenen brok naar den ande-
ren in zyn Smoel. Gemeenlyk, zegt hy, aast
hetzelve op de Zeekat en kleine Krabben.
Voorts wordt hier aangehaald de Cancer Nu- Oester-
trig of Voedíter- Krab van Doktor Scororr, knn
die het getal van zes Pooten twyfelagtig ftelt
in dit zyn kleine Beestje, dat aan de Adria-
tifche Zee zeer dikwils voorkomt in de Oes-
ters, welke daar door gevoed worden, zo het
Volk zegt. Hier van hadt Pater WurrEN
aan zyn Ed. de volgende omftandige befchry-
ving medegedeeld. „, Uitgebreid is het niet
„s langer dan de breedte der Nagel van eens
,‚ Menfchen Duim, en met de Staart, als ge-
„, woonlyk is in de Krabben, tegen den Buik
‚‚ aangevoegd, heeft het naauwlyks de helft
„5 dier langte ‚ zynde alsdan byna rond. De
„‚ Staart is langer dan het Lyf, ovaalagtig en
‚> heeft zes Naaden, zynde de middelftukken
‚> breedst en langst. Zy is van onderen hol ;
s> van boven verhevenrond, van omtrek rond,
> ftomp,
(*) Noemende hetzelve Cancer Cantonenfis, op de aanhaa=
ling van LiNN. West-Gothifche Reize ‚en de Woonplaats
ftellende in de Indifche Zee,
Ie DEEL, XIII, STUKe X
za BESCHREVING VAN
‚ ftomp, en zagt van zelfftandigheid , aan de
»s úp niet bladerig. Het Schild is rondagtig,
s, effen , van grootte byna als Linze- Zaad.
‚> Pootenheb ik, wederzyds, maar drie geteld.
ss Aan de Armen heeft het dikke Schaaren , die
;, by den grond{teun , aan de binnenzyde , ruig
‚ zyn, met de bladen omtrent even groot; in= -
‚ waards, by de holte, met één Tandje gea
‚, wapend, De Oogen zyn twee zwarte Stip-
‚> jes aan den voorften rand van het Rugfchild:
> de Sprieten zeer klein en dun als Haairtjes.
‚‚ Aan de binnenzyde van de Staart, die het
ss geheele Liyf bedekt, zyn wederzyds zes Bor-
95 ftels, de langften naar de aanhechting toe.
ss Ooggetuigen verzekeren, dat zy de grootíte
Oesters Voedzel aanbrengen , die dezelven af=
ss wagten met gaapende Schulpen”.
‘t Getal, benevens de Haairigheid der Poo-
ten, welken Doktor Basrrr zeer duidelyk agt
vondt in de Zeeuwfche Mosfelkrabbetjes , als
ook de roode, Vuurige Oogen , maaken een te
blykbaar verfchil: hoeweldeezeronde , zo wel
als die vierkante uit het Zee- Kroos, met regt
den naam van Kleintje mogen voeren; om de-
zelven tot céne Soort te betrekken.
(Co) Krab , die zeer-glad is, met bet Rugfchild
effens
(9) Cancer brachyurus glaberrimus , Thorace lgevi lateribus
antice planato, Caude medio nodulofo carinato, FORSKAL:
Litt, Egypt, Jonsr. Exfang, Aq, TAB. Vlle Fig. 5e
KADENKKRABBEN. 323:
vas veen han de zyden hoekig „ vlak, de Staart
in % mêdden Knoopig gekield,
De Ouden hebben veel gefproken van Infek-
ten, daar zy den naam aan gaven van Pinno.
pbylax of Pinnoteres; welk woord ik hier , met
Rumenius, Pinnewaster zal vertaalen. Zy ftel.
den met ARISTOTELES en PriNrus vast, dat de
Pinna of Ham-Doublet Visch niet veilig
was voor de aanranding der Zee - Polypen , in-
dien hy niet door zodanige Infekten , die zig
binnen deszelfs gaapende Schulp onthielden ,
voor het dreigende gevaar gewaarfchouwd wers
de. „, De kleine Krabbetjes, die in de Oesters
s, huisvesten , zegt RONDELETIUS , zyn van
‚> grootte als een klein Boontje en geheel wit,
;, behalve in het midden van de onder -Korst ,
„, alwaar een roodagtig Plekje is ; maar, die
‚, men in de Ham-Doubletten vindt , grooter en
meer rood dan wit; voor ’t overige de andere
‚‚ Krabben in alle opzigten gelyk , waar door
‚ Zy vande Soldaaten verfchillen”. Deeze
Autheur , gezien hebbende dat zy fomtyds met -
Eijeren dik beladen zyn, beweert daar uit te
regt, dat zy door Paaring van Mannetje en
Wyfje, even als de Krabben in ’t algemeen >
voortkomen, en niet uit het zelfde Zaad als de
„Schulpvisch. Dat ’er dezelve , met kleine Visch”
jes of andere Zee-Infekten, door gevoed zou
worden , gelyk men oudtyds zig verbeeld:
1. DEEL, XIII. STUK, Xa des
NA
AFDEELs
LXXXII.
HOOFD»
STUIS»
Vv.
ÁFDEEL.
LXXXI
_ Hoorp-
STUK.
*Sguilia
parva
sa4 BESCHRYTVING Vv AN
de (*), is geheel ongerymd verklaard door Ar=
9» DROVANDUS ; om dat, zegt hy, de Pine,
„, zo min als de Oesters of Mosfelen , Visfch-
„ jes eeten , maar alleenlyk gevoed worden
s, door Water enSlyk.” Dit laatftekomt my,
echter, wat duister voor; en, indien zy der-
gelyke Zee-Infekten aten, zouden die Pinne-
wagtertjes zelf eerst aande beurt leggen. Crce-
RO noemt het Diertje , dat de kameraad zou
zyn van de Ham - Doublet Visch in het beko-«
men van Aas, een Garnaaltje *, en hetis niet
onwaarfchynlyk „ dat Zee-Infekten van ver”
fcheiden aart, by toeval, inde gaapende Schulp
komen, even als zy in de Spleeten van Rotfen,
in de holletjes der Sponfen , of elders , haar
verfchuiling zoeken. Opmerkelyk is ’t, dat
BeLLoNius , die van LinNaus bygebragt wordt,
om het denkbeeld te bekragtigen , als of die
Schulpvisch niet leeven kon, zonder hulp van
dice Krabbetje (}) 5 zelf verzekert, dat men
weltien Ham- Doubletten levendig zal openen,
zonder één van het Pinnewagtertje vergezeld
te vinden (Ll).
(zo)
(*) Communemque domum fimul & commania teêta
Cancer habet; Pinnam pafcit, Pinnamque tueture
Hinc Pinna fertur custos cognomine Grajo,
OPPIAN.
(t) Neque enim vita Conche fortasfe fervari posfet, nifi os
perâ Cancrie BELLON, Aguat. 4et. Sy/l, Nat. XII,
(1) Decem aperies , (ut fcribit BELLONsUs) Pinnas, antee
guam unum Pinnophylacem comitem reperias, ALDROVAN-
pus De Crustatis. p. 70
DE KRABEEN, 325
(zo) Krab, die het Rugfchild rond en glad, V.
. . ED
Rleiner dan de Schaaren , met uitermaate Te
lange Sprieten beeft. Hoorps
STN:
Ik kan niet begrypen hoe Linneus, die on- hal
der de Agtfte Soort, als gezegd is , driederley ER
wezentlyk verfchillende Krabbetjes begrypt , fpriet,
hier van een byzondere Soort heeft kunnen maa-
ken; waar toe hy, dat zonderling is, zelfs die
Kleine of zogenaamde Jonge Krabbetjes van SE-
BA ‚ met niet meer dan zes Pooten afgebeeld,
heeft betrokken. Hy ftelt de plaats , daar zy
zig onthoudt , in Zeeland,
(ai) Krab , die het Rugfchild effen enongekare xr.
Ö Ruricola,
teld beeft , van vooren Jtomp > met de twee Landkrab,
witerfbe Leedjes wan alle de Pooten rond=
om gedoornd,
By de befchryving van de Eigenfchappen der
Westindifche Landkrabben, hier voor medege-
deeld * , zal ik alleen eenige byzonderheden ‚ zing.
voe 301,
(1o) Cancer brachyurus , Thorace orbiculato levi, Chelis
minore ; Antennis longiffimis. Sy/f. Nar. XII. GRON. Zoopb,
‚ 968. AF, Helves, V. p. 363. Te V‚ f, 447. BASTER, Uit-
Jpann, IL. D, p. 26. T. IV. f, 3, SEB, Kabinet. III. D, pe
2 TTT Le Teg,
» (1x) Cancer brachyurus, Thorace levi integerrimo , antice
Fetufo;s Pedum articulis ultimis penultimisque undique fpi-
nofise Sy/?. Nat. XII. SLOAN. Jam, Í. T. 2, FEUILL, Pe-
ruv, IIL. p. 237. SEB. Kabinet. UL, D. T. 20. f‚ 5, GA-
TESB, Carol, II p. 32. T, 32. BROWN, Jane 423e
Je DEEL. XIII STUK, XX 3
326 BESCHRYVING; HAN
Vv. voegen uit het Werk van Pater FruILLér , aans
ÄFDEEL: gaande derzelver Geftalte, Ke
LXXXII.
Hoorp- _ ‚, Deeze Krabben zyn van verfchillende Kleus
Tux. ren, fommigen geheel bleek graauw ; anderen
, roodals rottig Bloed,en een derde Soort Violet
, Haar grootte en figuur is nagenoeg eveneens;
„„ doch zy verfchillen aanmerkelyk in de Schaa-
», ren, welke fommigen veel grooter.en wyder
gaapende dan anderen hebben. Het Liyf is
‚> grooter daneen Vuist, de Rug fterk ingedruke
“fart Jure 39 gewelfd * , en bykans van Ovaale figuur,
baisfé ©, een weinig meer uitgeftreke en ronder aan
‚‚ de zyde der Pooten, dan van de Staart naar
den Kop toe. Door de Kop verftaa ik de
‚, zyde daär.de Oagen geplaatst. zyn, én door
s, de Staart de tegenoverzyde , waâr men in-
„‚ derdaad de Staart ziet , zynde eigentlyk
4 Plastron.;, dat platte Stuk f , naar een Borstbeen gely-
‚‚ kende, ’t welk tegen den Buik aan legt of
„, geplakt is, onder ’t welke men het Aarsgat
‚ En den geheelen Regten Darin kan befchou-
2, wen (*).- Dikwils nam ik waar , dat de
‚, Mannetjes dit Deel veel kleiner en fimaller
„ dan de Wyfjes hebben, in welken het dient
ss tot bedekking en bewaaring der Eijeren;
s, voordat zy dezelven kunnen uitbroeden. Den
„, Kop aangaande ; dit is geen van het Lig-
| 7 ‚‚ haam
(*) Dit fchynt de waarneeming van COLLINs of TYsoN :
dat de Endeldatm langs de Staart ten ende uitloopt , te bevese
Eigen, Zie bladz, 313.
33
DE KRABBE N. 327
haam afgefcheiden Deel, uitgenomendetwee Vv,
Oogen, die gefatfoeneerd zyn als twee klei- Ar DEN:
ne , langwerpige Lighaampjes , aan ’t end Hoorp-
rond , beweeglyk en ieder ingekast in zyn STUK.
Ooghol ; welke door een kleine tusfchen=
wydte van elkander afgefcheiden zyn, waar
onder de Bek zig vertoont, die voorzien is
met twee zeer dikke Maaltanden (*). De * Deer:
Pooten zyn onmiddelyk onder den Buik , ter 29/27
wederzyde van het Staartftuk , aangehecht.
Hun getal is vier aan beide zyden, daar on:
der niet begreepen de Schaarpooten js, die + 2407 daes
eigentlyk haar Armen en Handen zyn ; alzo
zy ‘er zig zo wel tot verdediging van bedie-
nen, als tot het vatten van haare Prooy of
Aas. Deeze Pooten hebben alle ongevaar
de langte van vier Duimen, uitgenomen de
agterften ‚ die een weinig korter zyn : zy
buigen alle , door middel van verfcheide
Leedjes van verfchillende langte, waar on-
der drie rauw zyn wegens eenige kleine Pun.
tjes en het uiterfte loopt in een zeer hard
fpits end uit. De Schaarpooten zyn famen-
gefteld uit een taamelyk dikken Arm, van
omtrent twee Duimen lang , die een ronde
‚dikke Voorhand } heeft en een langwerpi=
ge Agterhand ff, verdeeld in twee Vinge- ee ,
ren , dielang , puntig en krom zyn, de een be- carpe
weeglyk , de ander onbeweeglyk vast aan
de Agterhand. Deeze twee Vingeren zyn
op zulk een manier Tandswys ingefneeden,
1, DEEL. XIII. STUK? X 4 dat
Ve
Ârpeer.
LXXXII.
Hoorp-
STUK,
XI.
Floridus,
Bloem-
krab,
328 BESCHRYVING VAN
2 dat de Tanden van deneenen in de holletjes
‚‚ van den anderen Vinger fluiten , even als de
„> Naaden van het Bekkeneel.
s> Hert Vleesch deezer Krabben is zeer blank,
ss taamelyk mals en goed van maak, doch het
> geeft weinig Voedzel. Ik heb my dikwils
s, in omftandigheden bevonden , wanneer ik,
„> niets dan Krabben te eeten hebbende , een
‚> Uur na den Maaltyd meer honger haden my
ss flaauwer gevoelde te zyn, dan of ik den ge.
„> heelen Dag niets ter wereld had gege:
sshtent. L
(12) Krab, die bet Ruofchild effen en flomp
heeft „Vlalkig en met een gekartelden rand;
de Schaaren gekamd,
Rumrurus geeft de langte van omtrent twee,
en de breedte van derdhalf Duim aan zyne Oost-
indifche Bloemkrabbe, dus wegensde Tekening
van het Ruggefchild genaamd, dat met geel en
rood Bloemagtig gefchakeerd is. Die van Rum-
purus, het Rugfchild, zo wel als de Schaaren,
met pukkeltjes bezet hebbende, onthoudt zig in
Oostindie op ’t Strand , alwaar men, by laag
Water , dikwils haar afgeworpen Huid , mee
Pootenen Schaaren , zo geheel vindt, dat men
naauwlyks kan begrypen, waar het Beest is uitge-,
kroopen. Een dergelyke Bloemkrabbe heeft
D.
(r2) Cancer brachyurus, Thorace levi mutico maculato,
Enargine crenulato; Manibus criftatis. Amon, Acad. VI, pe
414. N, 98. RUMPH, «vizb, Rariteithamer, Te Ville £. Se
end
BBE KABBEN.,. 320
D. GARDEN aan de Kust van Karolina waar. V.
fi AFDE:L,'
| dvd | LXXXII.
Hoorp«
(13) Krab , die het Rug fchild efen en Hart- STUK.
vormig met een ingedrukte Letter H , de von,
Pooten wan onderen gebaard, dz Armen en
met fpit/e Puntjes beeft.
LinNaus oordeelt deeze te gelyken naar de
Landkrabben van de Elfde Soort, doch, vol-
gens zyn eigen Kenmerken, komt dezelve veel
nader aan die Surinaam{che van de Vierde Soort,
welke te regt den bynaam van de Hartvormige
voert , en hecindrukzel van de gedagte Let-
ter H Ae duidelyk heeft op het Ruggefchild,
zo wel als de volgende Soort; de Pooten van
onderen niet minder gebaard en de Armen met
fcherpe puntjes gewapend; doch dezelve is een
Zee-Krab , en deeze onthoudt zig , vo!gens
MARCGRAAF , in de Moerasfen van Ame-
rika.
(14) Krab, die bet Rugfchild vierkant en on- B
edoornd. heeft. met de ééne Schagr zeer Vveans.
8 ts 8 GE Zandkraäb,
groot. |
Volgens de befchryving in ’t werk van Sena
zou
(13) Cancer brachyarus , Thorace levi cordato , litterâ H
impresfo , Pedibus fubtus barbatis , Brachiis muricatis. Sy/7,
Nat, Xil, Uca Una. MARCGR. Braf. 184e
(14) Cancer brachyurus, Thorace quadrato inerni, Chelà
alterÂà magnâ: Aron, Acad, VI. p. 414. Ne 96, Marocoani,
1 DEEL, XIII, STUK, X 5 MARCCR.
Vv,
ÄFDEEL.
LXXXil.
„30 BESCHRYVING vAN
zou deeze de Brafiliaanfche Krab , genaamd
‘Ueca una zyn , dus genoemd wordende, om
Hoorp- dat zy zig in Poelen onthoudt. Ik een ’er
STUK
PLAAT
CIV.
Fig 2,3
de benaaming van Zandkrab aan , om dat de
aangehaalde van Caressa dus getyteld wordt:
want de naam van Roeper, dien zy , vol-
gens Rumruius, in ’t Maleitfch voert, fchynt
niet zeer eigen te zyn. Men zou ze liever mo-
gen noemen Wenker, om dat zy met de groót-
fte Schaar geduurig zwaait, wanneer zy ‚*by
‘ct afloopende Water, op ’t Strand gezien
wordt; verbergende zig aldaar , indien men-.
ze nady komt, in het Zand. Door ’t kooken
worden zy niet rood, maar blyven blaauw
groen; zynde , zegt hy, dik van Lyf en eet-
haar, doch, wegens de kleinte, by de Men-
aen niet gezogt.
Deeze Krabben hebben het Lyf, KE
hem, fchaars een Duimbreed lang, maar wat
breeder en van vooren breedst. In de geftalte
der Schaaren verfchillen zy ongemeen. Door:
gaans ís de regter grootst en dan hebben zy de-
zelve of zo Schaaragtig breed, als die van on-
ze Af beelding Plaat CIV. Fig. 2, of met fmal-
ler punten, gelyk in Fig. 3. Hier blyke ech-
ter , dat de flinker Schaar ook wel eens de
grootfte is. De andere Schaar ís ongemeen
klein,
MARCER, Bra/, 184. Pis. Braaf: 77. T. 78. SEB. Jfuf. MI
1. 18. f. 8, GRON. Zooph. 965. Per. Gaz. T.- 78. ÉNE
RuMmrPH. Amb. T. X. f, E‚, Câncer arenârius. CATESB, Car,
u. T. 25.
EN
DE KRABBEN, agr
klein, ja veel kleiner , gelyk Rumrnius zegt, V.
dan eenige Poot. Ik heb” er doch van dit flag, en,
met de beide Schaaren uitermaaten klein en Hóorst
van gelyke grootte. Opmerkelyk is ’t, op wel- STUK.
ke lange dunne Steeltjes de Oogen ftaan in dee.
ze Soort. Zy verfchuilen zig in de Indiën on-
der Steenen, zegt LiNN&us, vattende de Vin.
gers, als die haar voorkomen, met Pyn.
(15) Krab, die het Rugfchild effen, ongekar= XV.
Craniola-
teld „ Eyrond en zeer glad beeft met de zus,
Schaaren tweefnydend en effen. Bekkeneel-
agtge.
De gedaante van het Lyf, eenigermaate naar
eens Menfchen Bekkeneel gelykende , geeft den
bynaam aan dit Krabberje , 'k welk klein is en van
fommigen tot de Zee-Spinnetjes t'huis gebrage
wordt. Het onthoudt zig in Oostindie, en is
aan ’t Eiland Ambon gevonden.
(16) Krab, die bet Rug fchild effen en ongehara_xvr,
teld werbevenrond beeft , van agteren met Philargus.
Dd
vyftien Tandjes.
Deeze Soort, inhet Kabinet van de Koningin
van Sweeden betastende ‚ Wâs uit Oostindie
afkomftig.
KRAB-
(15) Cancer brachyuras, Thorace levi integertimo , ovato
glaberrimmo , Manibus ancipitibus levibus, M L. U. 431.
RUMPH, Amb. T. X. f. A, B. PET. Amb. T. 9. É. 3. SEB,
Kombinets. AIT, Te-agenfer4s 10u
(16) Cancer brachyurus ‚ Thorace lavi integerrimo con.
vezo, poftice quindecim=dentato, M, Ls Ue 462,
L. DEELe XIII, STUK,
Ld
332 BESCHRYVING vaN
V. KRABBEN , met het Borstftuk effen , aan de
AFDEEL,
LXXXIL zyden ingefneeden.
Hoorp-
STUK. (17) Krab, die bet Rugfchild effen, aan de ze
XVIL EPE
Rhine den voorwaards met één Doorn heeft, en
A wan vooren flomp.
Ruitige,
Onder de zeldzaamheden van de Middelland-
fche Zee, die door den aangehaalden Schryver
in af beelding zyn gebragt , komt deeze voor.
xvm. _ (18) Krab, die bet Rugfchild effen, met ronde
Blacula- Ê
zen Bloedkleurige Wiakken, aan de zyden
Gevlakte. met éénen Tand beeft.
Dit fchynt de flerk gedruppelde Krab te zyn
van VALENTYN , die geel is van Ragfchild met
ronde roode Vlakken, welke deeze Soort zeer
kenbaar maaken en ’er te regt den bynaam van
gevlakte aan geeven. Men heeftze aan ’t Ei-
land Ambon gevanden.
XIX. (19) Krab, die bet Rugfchildeffen en wederzyds
Pelagicus,
Stekel- mei
Krab,
(17) Cancer brachyurus ‚ Thorace levi , lateribus antice
unispinofo , Fronte truncatâ. Sy/?. Nat. XIl. BARREL. Rare
TB. LAI Te rapen fs To
(138) Cancer brachyurus, Thorace levi maculis Sanguineis
rotundis ; lareribus unidentatis. M. L. U, 433. RUMPH. Amba
T. 10, f. 1. PET, Amb, T. 1, f. 8. SEB. Kabinet. III. T. 19e
f, 12. GRON, Zeopb, N. 971. VALENTYN, III DEELe
T. 29C,
(19) Cancer brachyurus , Thorace levi utrimque unifpinofo,
Fronte fexdentatÂ, Manibus nrultangulo - prismaticis. M. L. U
434. Cancer, Manuum aiticulis omnibus dentatis, extimo he-
pta-
“DE KKABEBEN, 333
met ééne Doorn beeft, van vooren zestane
dig en de Schaaren veelkantig geribd,
De Latynfche bynaam van Zee- Krab, fchynt
te algemeen te zyn, of fchoon deeze in het Zee-
Kroos op den geheelen Aardkloot zig onthoudt,
volgens LinNeus. De aangehaalde van RuMm-
PHIUS , Stekelkra> by dien Waarneemer getytelt,
zegt dezelve dat de gemeenfte 1s onder de eer-
baare Krabben ; weshalve zy dan ook op’t Strand
moet voorkomen. Osrrecxk vondt haar in de
Kroos-Zee zo overvloedig niet, als de kleine vier-
Vv,
FDEELe
LXXXiI.
Hoorp-=
STUK,
kante Krabbetjes voorheen befchreeven *, Van * zie
VALENTYN wordtze de Keizers. Krab geheten.
Behalvede zes Tandjes van het Schild, tusfchen
de Oogen , hebben zy, bezyden de groote Ste-
kels, nog agt kleinere op ieder zyde. Myn
Voorwerp is drie Duimen breed , en anderhalf
Duim lang van Lyf.
(ao) Krab, die het Rugfchild effen en Kogel-
rond beeft, van vooren wederzyds met één Tand , Eikel.
van agteren en de Snuit tweetandig.
Aan deeze Soort, die de geftalte van de Vyf-
tiende en de grootre vaneen Eikel heeft, wordt
niet onaartig deeze bynaam gegeven. Haar
Rug-
tagono. OsB. Ifin. 307. GRON, Zooph. 956. RUMPH. Aba
T. VII f, Re. BROWN. Jam. 421. T. 41. Éf. 2e SEB. Kab,
lil. T. zo. fig, Oe
(ao) Cencer brachyurus , Thorace levi globofo , antice utrime
gue unidentato , postice Roftroque bidentate, Sy/7, Nats
XII,
K. DEEL, XIII, STUKe
Bladz,32 1e
XX.
Nucleus. }
34 DEMER ESIJNG AVEN
v. Rugfchild heeft een tweetandige Snuie, en de
an Tand , van agteren, is flaauw tweetandig , maar
Hoorp- boven de agterfte Pooten heeft het Schild nog
STUK. een fterken Kegelvormigen tand. De Staart is
zeer glad; de Armen zyn befprengd met uitftee=
kende Stippen: de Klaauwen fcherp; de Schaa-
ren effen, met lange, dunne, egaal gehaairde
punten. Aan de Oevers van Barbarie , in de
Middellandfche Zee , is deeze doot BRANDER
waargenomen.
XXL (ar) Krab , die het Rugfchild effen en weders
L EE ÍusSe 7 e en! q
eso, zyds vierlobbig getand beeft, de Schaaren
effen en ovaale
Ik verftaa de reden niet vanden bynaam , dient
deeze Indifche Krab voert. Zy bevondt zig,
met de twee voorigen , in het Kabinet van de
Koningin van Sweeden.
XXII. |
Manas. (22) Krab, die het Ruefchild byna effen, we-
Strand. , AR
Ha deruyds vyftandig beeft s de Armen met
één Tand; de Pooten gebaaird, en de age
terften Elswyze,
Dees
(2x) Cancer brachyaurus, Thorace levi ; utrimque ferratos
quadrilobo , Manibus ovatis levibus. M. Le. U. 4356
(22) Cancer brachyurus , Thorace leviusfeulo utrimque quis
Guedentato ; Carpis unidentatis ; Pedibus cilìatis , postieis
fubulatis. M‚ L. U. 436. Faun. Suec. zoe6, SCOP. Carne
1123, Jt, Westgoth. 173. RumrPH. Amb. T. VI. f. O. Per.
Amb. T. 1. f. 5. BAsTER, Uitfpanningen II. p. 19. Te êe
GRON. Zuoph. N. 955. |
DE KRABBE N. 335
Deeze , als eén der gemeenfte Soorten van
Krabben, die aan onze Stranden veorkomen;
door den Heer Doktor BAsTER tot zyne Waar-
Vv,
ÄFDEer,
LEKKE
Hoorpe
neemingen over de Krabben gebruikt, onderSTUE
den naam van Strandkrab, en in verfcheide af=
beeldingen, zo in ’t geheel, als ten opzigt van
de byzondere deelen, duidelyk voor Cogen ge.
fteld in zyn Ed. Natuurkundige Uitfpanningen,
waar de gekleurde Plaaten een byzonder fieraad
aan geeven; zal ik thans befchouwen als een
Schepzel, dat byna aan alle Stranden voor-
komt op den geheelen Aardkloot. RumeHrus,
immers, telt deeze ook onder de Indifche Zee-
Krabben en zegt dat zy nooit op ’t Land komt,
wordende alleenlyk ín Kuilen, daar het Water
ftaan blyft, by afloopende Zee , of anders met
Netten gevangen. De Kleur is, zegt hy , uit
den graauwen donkergroen, doch gekookt zynde
rood, en dan wordenze voor zeer fmaakelyk
gehouden. Volgens Doktor Scoror1rkomt dee.
ze ook voor in de Adriatifche Zee. s
(23) Krab, die het Rue fchild wederzyds
XXIII,
byna vyftandig , de Schaaren aan ’t end Deperazor,
f Breedpoot,
Jamengedrukt en de agterfbe Pooten ovaal Pu. Cuv.
de
heeft. nt
De
(e3) Cancer brachyurus, Thorace levi utrimque fubquin=
quedentato , Manibus apice compresfis, Pedibus ovatis. Syft.
Nat, XI. Cancer Caninus, Ad. Frid, [. P. 85. SCOP. Carne
1124, GRON, Zooph. 954, Cancer Ramipes. BARR, Jc. 1087.
f. 2, Cancer Latipes. RoND. Pift. 565, PLANG. Conche 34,
T. 3e te Ze SEB. Kabinet, III D. T.18, £.9,
J. DEEL. XIII, STUKe
Vv.
ÄFDEEL.
LXXXIL.
Hoorp:
STUK.
986 BESCHRENEN GEN
De tand aan het eerfte Lid der Armen, ent
de Haairigheid der Pooten aan de eene zydes
heeft zowel , indien niet meer plaats in deeze , als
in de voorgaande Soort , waar van zy inzon=
derheid door de agterífte breede Zwem-
pooten verfchilt , die haar ,‚ by fommigen ?
Breecpoot hebben doen noemen. Zy komt by
de voorigen aan onze Stranden, doch niet zo
menigvuldig voor, en fommigen noemen haar;
wegens den glans en helderheid van de Schaal
en Pooten , niet onaartig Porfelein- Krabbetje.
De af beelding daar van, zohet my toefchynt,
nog niet uitgegeven zynde ; heb ik die , vols
gens zodanige Mannetjes , my onlangs door
den Heer BASTER uit Zeeland toegezonden,
alhier , in Fig. 4 , naauwkeurig in ’t Koper
doen brengen. Ik zeg, dat deeze Zeeuwfche,
misfchien , nog niet was afgebeeld: want de
figuur, die uit SEBA aangehaald wordt, hoe
zeer naar dezelve gelykende , was , volgens
de befchryving , van een Brafiliaanfche Zee-
Krab, die aldaar Aratu- Pinima of ook Guane
bumi geheten wordt , ontleend, en by den
Heer GronNovrus , hoe omftandig ook over
de Nederlandfche Krabben , waar van zyn Ed.
zevenderley Soorten opgeteld heeft (*), zoek
ik
(*) Naamelyk niet in zyne Fauna Belgica , een Werk dat
deeze Heer voorgenomen hadt uit te geeven , weshalve
het door Doktor BAsTRR als reeds uitgegeven wordt ge«
reld: maar in AC, Helvert. Phy/. Math. Med, VOL. V. P.
360 3 alwaar het vervolg is van zyne gebrekkelyke Lyst det
Nederlandfche Infekten,
SADE KRABBEN 147
ik te vergeefs naar deeze. Zyne eerfte , naa= Wo
melyk, die dan de Breedpoot van Bonnen ArDEELS
mus zyn zou , hadt de ééne Schaar grooter dan Hoorn.
de andere, aat in deeze geen plaats heeft, en Aan
die andere, thansdoor zyn Ed. als een Ban.
fche opgegeven (*) , kan het ook niet zyn s
om dat het Rugfchild die twee groote weder
zydfe Doornen, van de Stekelkrab , ontbree-
ken. Die van Prancus en BARRELIER zullen
zekerlyk Iraliaanfche of vreemde zyn, De on-
zen vallen in-lang zo groot niet als de gewoo=
ne Strandkrabben, van de voorgaande Soort.
Dit Krabbetje was, in het Kabinet des Konings
van Sweeden , Hondskrab getyteld. Doktor Sco-
polizegt , dathec Volk, aan de Adriatifche Zee,
'er den naam van Mafinetta aan geeft , hoewel
zy de gemeene Strandkrabben , anders Granci,
ook wel eens zo noemen. Het Rugfchild is een
weinig breeder dan lang, en het tweede Lid der
Armen , zegt hy , tweetandig, daar ik echter
inde onzen maar een groote dikken fpitfen Tand
of Doorn aan waarneem. Het wordt onder de
Sweedfche Dieren niet opgeteld.
(24) Krab, die ruig is, hebbende bet Rug Jchild XXIV,
Dormia.
We Venyniges
(*) Zaapb. Gron. Fascic, IL. p. 222. N, 958, Want zo die
Soort alleen van de Stekelkrab, N. 956, door de agterfte Poo=
ten verfchilt, kan het zekerlyk ons Porfelein - Krabbetje niet
zyn, het welk, bovendien , de agterfte Pooten niet bekwaam
heeft om te loopen.
(24) Cancer brachyurus, hirfatus , Thorace utrimque dere
IL. DEEL, XIII, STUI, Y Saron
338 DBESCHRYVIENG wvAN
wederzyds getand, de agterfte Pooten ieder
met twee Klaauwen,
Volgens myn Voorwerp, het welk meer dan
een Vuist grootis , hebben de dubbelde Klaauw”
tjes plaats aan de twee paar agterfte Pooten ,
gelyk by Rumeuius ; doch niet aan alle de Poo-
ten, gelyk in die van Sega. Ook is de myne
overal ruig en heeft by zig een Ruggedekzel
van Hoornagtige zelfftandigheid: weshalve zy;
mooglyk , de Ruiter genoemd wordt. De Haaie
righeid aan het Lyf is bruin of graauw, maat
de Schaaren zyn wit en glad.
LinNaus verhaalt, dat deeze Krab zig in de
diepte der Indifche Zee onthoudt en Venynig
is. Rumenius, evenwel, dringt niet fterk aan
op dit laatfte, meenende dat het denkbeeld,
welk ons Volk dienaangaande heeft, meest van
de leelyke gedaante deezer Krab afkomftig zy.
Hy noemtNatiën op,die dezelve zonder {chroom
eeten , na dat-zy op Kolen gebraden zyn; al’
*x Vleesch van ’t zwarte Bloed of de bruine
vogtigheid, die grootendeels hect Lighaam van
deeze Krabben opvult, afzonderende. Opder-
gelyke manier, zegt. hy, kunnen ook de Vis-
fchen , diemen Opblaazers noemt, zonder hin=
der van de Menfchen gegeten worden , als ze
maar het Vleesch weeten af te fcheiden vande
Sly- :
tato, Pedibus posticis Unguibus geminis, Ameen, Acad, VIe
P. 413. N. 96, Cancer lanofus, RUMPH. Amb. Te XL re
SEB, Kabin, T, XVIII, fy,
SDE KRABBE Ne 339
Styfnige Aderén, waar in het Kwaad fleekt, V:
En’, de geheele Venynigheid der Krabben komt, Anni
volgens hem, uit , opeen worgende en duizelig Hoor.
maakende kragt, die men fomtyds met enkele STUE-
Syroop of eenige Vertigheid verdryven kan (*).
Misfchien heeft deeze, by LinNzus, daar van
den naam van Dormia gekreegen.
(25) Krab, die bet Rugfchild effen en weders _ XXV.
erzalusa
zyds- vyftandig heeft , de Schaaren veele reestige.
hoekig ovaal en de Armen met één Tand,
Ik begryp naauwlyks, hoe dat de zeldzaame
gladde Zee- Krab van Rumrriustot deeze Soort
kan betrokken zyn, van wier eigenfchappenik,
by dien Autheur, niets gemeld vindt. Moog-
lyk heeft zy dien bynaam wegens de lekkerheid
van haar Vleesch. Zy is uit Indie afkomtftig.
C26) Krab, die het Rugfchild effen en gekar- xxvr
teld ‚met de agterfte boeken uitgebreid vyf= S7*rulas
tandie en van agteren geknot ‚ de Schaa= Koreliges
ren gekamd beeft.
De
(*) In de Wysgeerige Verhandelingen van BRADLEY , over
di Wirken der Natuur , bladz. 80, vindt men zelfs aangee
merkt ; dat /omzige Soorten van Krabben zeer vergiftig zyn.
(25) Cancer brachyürus ; Thotace levi utrimque quinquc”
dentato ; Manibus-multangulis ovatis; Carpis unidentatise M°
LU; 437. RUMPE, Ambs Tabs VL. fe Po PET. Amb. Te Lo
fs. | did
(26) Cancer. brachyurus, Thotace levi crenulato, angulis
postièissdilatato. quinguedenrtatis , posticeque fubtruncato ; Mae
nibus cristatis. SEB. Kabin, Ill. Ts19. f, 13: Gâncer Che
lis crasfiffimis. CATESB, Carol, 11, p. 36. Te 364
Is DEEL, Xllle STUK, {2
eso BESCHRYVING-VAN
Vs De dikte der Schaaren en Pooten is, volgen;
ArDEEL, de aangehaalde afbeelding van Sera , aanmer“
Hoorps kelykindeeze zeer zeldzaame en fierlyke Bloem-
STUK. _gptige Krab van Ambon , welke de Heer DE
GEER, uit Amerika , in zyn Kabinet gekree-
gen hadt, en LinNaus van Algiers. . Het vere=
hevenronde Schild , eenigermaate geknobbeld 5
is aan de agterfte hoen breeder en vyftandig,
voor het overige aan den rand gekarteld : de
Snuit tweekwabbig en Stomp: de Schaaren ge-
knot, gekamd en met een Doorn gewapend aan
den grondíteun.
xxviL _ (27) Krab, die het Rug fchild wederzyds flomp
ied met negen plooijen , en de Schaaren met
zwarte tippen heeft.
De algemeene naam van Zee- Krab past op
deeze Soort, welke den Ouden bekend geweest
is onder den naam van Pagurus, die ook taame-
Iyk algemeen is , als een Schepzel betekenen:
de, het welk zig onthoudt op fteiie , klippige
plaatfen. Deszelfs Korst of Schild is, in ’ ron=
de, met negen Kerven als Geutswys ingefnee-
den > volgens BELLoNius , die verhaalt, dat
dee=
(27) Cancer brachyurus, Thorace utrimque obtufe novem.
plicato , Manibus apice atris. Faun. Suec. 2023. Ed. I. Ne
_ 1244. Jt. Westgoth. 173. Muf. Ad, Frid 1. p. 85, ScOP.
Carn, 125. GRON. Zoop. 967. BELL. Aguat. 368. RoN.
DEL, Pisc. 560, GESNe Aguat. 155. ALDR. Ex/ang. 186,
Jonsr. Ex/ang. Aguat. Te Ve f, 2. BRADL, Nat, Te 3 £o4e
RUMEFH, Amb, T, Xl, 6 4e
OR DE KRAERBEN. Ei 41
deeze Krab wel zo groot wordt als eens Men.
v.
ÂFDEEL,
fchen Bekkeneel. RoNpeErETIus tragt uit Art- rxxxrn,
STOTELEste bewyzen, dat de Pagurus de waare
Maja zy van dien Philofooph, dus wegens de
grootte genaamd , waar in zy alle andere Krab-
ben overtreft, als eene Moeder- of Voedfter-
Krab ten opzigt van de overigen aangemerkt
zynde, Hierom wordt zy in Engeland de groo-
te of Paarde- Krab, en van de Visfchers th,
Punger geheten. Deeze is het , waar van de
Schaaren oudtyds aangepreezen zyn onder de
Winkelmiddelen. De Italiaanen noemenze Gran=
ciporro, en de Duitfchers geeven ’er den naam
aan van Tas/chen- Krebs , dat is Beurs Krab.
be. Aan de Kust van Noorwegen wordt zy,
zo wel als in Sweeden, overvloedig gevangen
volgens het Berigt van KaLm, die daar van al-
dus fpreekt (*).
‚, Deeze Soort, zo wel Krabba als Palltase
ka genaamt, onthoudt zig meest op Slykeri-
ke Modder- of ook op Zandgronden 3 doch
zeldzaam op plaatfen die Klippig of met
‚> Steenen zyn. Onder alle bekende Dieren
houdt men deeze, naar haare grootte , voor
de fterkfte; want zy zyn in ftaat , om met
een zo zwaar {luk Lood , byna, als zy zelf
> Zyn, te gaan kuijeren. Het is ook een Vis-
fcher niet te raaden, dat hyze met de Han-
| ‚, den
23
53
(*) Srokhe Werhand. X, THEILL. pe 195 > 196
Ie DEEL XIII, STUK, 9
Hoorp-
STUK.
De fterkfte
Dieten. „
Ì Bladz,
535.
23
842 BESCHRYVING VAN
9, den vatte, of ze digt aan zyn bloote Voe-
‚‚ ten komen laat: want men heeft voorbeel.
„, den, datzy Vingers of Toonen, even alseen
Koolsblad, met de Schaaren hebben afge-
broken. Men bereidtze op verfcheide ma-
nieren tot Spyze : zy worden of in haar ei-
gen Schaal , met eenige Speceryën daar
in geftoken , op gloeijende Kolen gebraden ;
of in Water gekookt , enz. Van de voor-
naamfte Luiden worden zy altoos voor een
Lekkerny gehouden , wanneer zy goed om
te eeten zyn, dat is van St. Michiel tot Al-
eh en dan gaan zy in fimaakelykheid
‚ de Kreeften te boven: maar vervolgens deu-
> gen zy niet veel , en zyn meest ledig van
„‚‚ Schaal. Buiten dien tyd wordt het Vleesch
‚, voor lok - aasaan de Vischhoeken gebruikt”.
Gedagte Kenmerken onderfcheiden deeze ge-
noegzaam van de Strand- Krabben, hier voor
befchreeven f, die echter zeer naa met dezel-
ven vermaagfchapt en in eigenfchappen over.
eenkomftig zyn. Ik he b daar van, in de inlei-
53
53
23
33
93
53
33
33
ding van dit Hoofdíftuk , genoegzaam gefpro-
ken. Hoe de Koperkrab van Rumeurus , dus
wegens haare glinsterend roode of Bronsagtige
Kleur genaamd, die ook wel is waar zwarte
Schaaren heeft, doch in de Indifche Zee zeld=
zaam voorkomt, en niet tot Spyze wordt ge-
/pruikt, tot deeze Soort berrekkelyk zy, kan ik
niet begrypen.
KRABBEN , met het Rugfchild van boven
zuig of Stekelig, à
(28)
DE KRABBE N. 343
(18) Krab, die bet Rugfchild rondagtig , ruig ac V.
en op zyde flomp , de Schaaren Eyvormig rn,
en gedoornd beeft. Hoorp-
STUK.
XXVII,
Deeze, in * Kabinet van de Koningin van Charm,
Sweeden zig bevindende, was uit de Indifche
Zee af komftig.
C29) Krab , die het Rugfchild ruig en rimpen ‚XXIX,
E ANAT BS.
lig, wederzyds met éénen Tand, de Snuit wollige,
vweetandig heeft.
In de Middellandfche Zee was deeze gevan.
gen , die het Schild platagtig , oneffen , met
‘groefjes, van vooren geknot heeft , met twee
Tanden tusfchen de Oogen , één daar buiten,
en in ’t midden van de Zyde, wederzyds, een
uitfteekende Tand. De Schaaren zyn glad ,de
Armen gehaaird. De twee voorfte paaren van
Pooten zyn lang, de twee agterfte paaren kort
en op de rug ftaande, aan de tippen met haa-
kige Klaauwen. Men kan de Aanmerkine
gen van den Heer VosMAAR daar over nas
zien (*).
(30) Krab, die bet Ruefchild ovaal, ruig en A
Arantùss
86: Spinnekops
Krab,
(223) Cancer brachyurus , Thorace hicto fuborbiculato muti
to „ Manibus ovatis muricatis. M. L, U, 438
(29) Cancer brachyurus , Thorace hirto rugofo , utrimmque
id Roftro bidentato, PLANC. Conch. p, 36, T. Va
ï
(*) Uitgezogte Verband, K. Derr, bladz. 129,
(30) Cancer brachyarus, Thoracehirfuto, ovato, tuberculaa
1, DEEL. XIII Stu, ba ta
Jl
844 BESCHRYVING ‘VAN
a geknobbeld beeft, met de Snuit gevorkt en
LEKEN de Schaaren Eyuormig.
Hoorp-
Tae Gemeenlyk noemt men deeze Zee-Spin , doch
het zal die niet zyn , waar aan, in ’t Hoog-
duitsch, de naam gegeven wordt van Duivels-
Krab, als welke, door de grootte en menigte van
Doornen op het Schild, zig genoegzaam on-
derfcheidt. Zy gelykt veel naar de voorgaan-
de en volgende Soort.
IXXr. j j 4 B
Be (31) Krab, die bet Rus fchild omgekeerd Hart
Snuitige, vormig „ de Rue met twee regt op flaande
Doornen 5 de Schaaren langwerpig en op
zyde plat beeft.
Deeze komt, zo wel als de voorgaande, in
de Europifche Zee voor. Die van de Sweed-
{che Kust is klein en morfig, met het Rug-
fchild voorwaards in een Snuit uitloopende en
de Sprieten met Borftelhaairtjes bezet. De
Schaaren hebben dunne punten en aan den grond-
fteun twee ftompe Doornen.
XXXL (q2) Krab ,die bet Rug fchild ruig en wederzyds
Hlirtell ‚Se ° 3
Ruige. vyftandig heeft ; de Schaaren aan den buie
In
tenkant gedoornd,
to, Roftro bifido , Manibus ovatis. Faun. Susc, 230, M. La
U. 439. It. Scan. 312» JONsT. Ex/ing. Aguat, T. 5. 1.115.
(3:) Cancer brachyurus ,Thorace p2vescente obcordato; Dore
fo Spinis duabusereis ; Manibus oblongis compresfis. Fauns
Saec, 2027.
(32) Cancer brachyurus, Thorace hirto, utrimque quinguês
dentato, Manibus extus muricatie. Fayn, Succ. 2029e
\
DE KRABBE.N. 345
In de Noorder Oceaanis, doorden Heer Mar- Vs
TIN, een zeer Klein Krabbetje waargenomen, tis
dat deeze Kenmerken heeft. Hoorpe
| STUK,
(33) Krab, die het Rugfchild Haairig , ovaal; xxxur.
wan vooren fkomp, van agteren drietandig veraiee.
beeft,
Deeze, in ’t Kabinet vande Koning van Swee.
den zig bevindende, was uit Oostindie afkom-
ftig. De aangehaalde figuur van RumruHrus
heeft geen de minfte ruigte. Epwarps heeft
een zeer Haairig Krabbetje, van de Kaap der
Goede Hope, afgebeeld (*).
(34) Krab, die bet Rugfchild Haaîrig en wea XXX1Ve
Ì L , „ __Muftofsse
derzyds drietandig; de Sruit tweetandig , Mod
en op zyde ééntandig heeft. ger.
Deeze heeft de grootte van een Eikel, en is
in de Middellandfche Zee , door den Heer Bran.
DER, waargenomen. RuMraius zegt ,dat men
de zogenaamde Venynige Krab * , in de Am-* Zie
: ‚ Bladz. 539.
bonfche Taal, de Mosdraager noemt.
(35)
(33) Cancer brachyurus , Thorace villofo ovato , antice ob
tufo , postice tridentato, M, L. U. 440. RUMPH, Amb, T, X.
£,D?
(*) Gleanings. Tom. IL. T. 286. p. 1643
C34) Cancer brachyurus, Thorace villofo utrimque tridentz-
bo; Roftro bidentato , lateribus unidentato, Syt, Nat, XI,
Ie, DEEL:XIII. STUK, Y 5
846 BESCHRYVING VAN
V. (35) Krab, die bet Rug fchild met agt Doornen
AFDEEL
LXXXiL beeft, de Pooten Draadagtis , de Snuit
Hoorv- gevorkt.
STUK.
XXXVe
zebalu, Deeze heeft het Schild Hartvormig, verhe-
geeen: venrond met vier Knobbels , waar van twee
op zyde en één kleinere daar tusfchen , als ook
één naar de Rug toe „ ieder met een regt op
{taande Doorn of Stekel; hoedanigen ’er nog
twee van agteren zyn en twee naar de Snuit
toe, die in tweeën gefpleten is en oogluikende,
De Pooten zyn Draadagtig dun, ongewapend.
Zy is door den Heer Locie te Kadix gevon-
den.
sxxvr, (36) Krab, die bet Rugfchild ovaal en geflipe
Punêtatus. heeft. U 0 0 7 IG,
Ge eel peld beeft, zee agteren drietandig
dee e . e e e e
In Oostindie zo wel als in Westindie , in Ka-
rolina en Jamaika „ wordt de woonplaats gefteld
van deeze Soort, die de Snuit uitgerand, met
een ftompen Stekel wederzyds heeft; de Schaa-
ren langwerpig , met roode Stippen, van on-
deren effen: de Pooten wollig ruig.
XXXVIIe (37) Krab, die bet Rug fchild ruig , ongelyk „en
Perfona-
Biss. Een
Gemasker-
de, (35) Cancer brachyurus, Thorace Spinis otto , Pedibus Fie
Lformibus, Roftro bifido. Sy/7. Nat. XII,
(36) Cancer brachyurus , Thorace ovato punûtato, poftice
tridentato, Sy/?. Nat, XII. RUMPH, Amb. T, Xe f. C2
BROWN. Jam, T. 42e É. 3e
(37) Cancer brachyurus, Thorace hirto inzquali, utrime
que quigguedentato ; Roftro quadridentato. Sy/%. Nat. Xe
Kat Iek
BE KRAPBBEN, 847
\__wederzyds vyftandig , de Snuit viertan- V.
dis beeft. Bn 5,
Hoorp-
In de Middellandfche Zee komt deeze voor, srux.
die de grootte van een Appel heeft en rood is
van Kleur. De Snuit is in tweeën gedeeld,
Elsvormig , ruig of rauw ‚ met een Haairigen
korten Tand , van vooren, aan ieder zyde ; en
een Borstel wederzyds aan den grondtteun van
de Staart. Het Rugfchild ovaal, aan den rand
met vyf Doornen , en op de vlakte geknob.
beld. De Schaaren effen , en agterwaards twee-
tändig. De twee agterfte Pooten fchynen bo-
ven de anderen geplaatst te zyn.
KRragBEN, met het Rugfchild van boven
gedoornd. |
(38) Krab, die het Ruefchild Wollig ruio, WE
twaalf Doornen 5 de Snuit gevorkt heeft, Dodecos,
Twaalf
dk ; doorniges
In Spanje is deeze waargenomen , die de groot- s
te heeft van een Huis-Krekel, en dus onder
de allerkleinfte Krabbetjes behoort , verfchil-
lende van de Spinnekop-Krab , doordien het Liyf ,
niet plat is, maar verhevenrond.
(39) Krab „ die bet Rugfchild rimbelig ‚ kaal, Een
QAN Hriparuss
(38) Cancer brachyurus, Thotace pubefcente , Spinisduo.
decim ; Roftro bifido. Sy? Nat, Xlle
(39) Cancer brachyurus , Thorace rugofo nudo, margine
wtrimque oto - dentato , poftico maximo ; Palmis posticis ova-
gis. Sy/}. Nat. XII,
5, DEEL, Xllls STUKs
48 BESCHRYVING! WAN
V. aan den rand wederzyds met agt Tanden
AFDEEL. Kern zi
EXXXIL beeft, waarvan de agterfle grootst : de ag
Hoor p: terfbe Palmen ovaal.
STUK.
XL: (40) Krab , ED bet Rugfchild rimpelig ruis ,
Puber. ì
wederzyds met vyf Tanden, en de agierfle
Palmen owaal beeft.
Deeze beiden zyn door D. Wire in de A-
driatifche Zee gevonden. De eerste heeft de
Palmen van vooren tweetandig en de Schaaren
gehoekt.
ee (41) Krab , die bet Rugfchild gedoornd heeft,
Duivels. met de Schaaren dik en gedoornd , hebbende
in de punten als Kawasten ruig.
Deeze is het, die men in Noorwegen Trold-
of Teufels- dat is Duivels - Krab noemt , zo we-
gens de ontzaglyke gedaante, als wegens de
langte haarer Pooten, en misfchien ook wegens
een ingebeelde eigenfchap , dat zy , door de
verwisfeling van Kleur, de verandering van het
Weer voorfpellen zouden. Zeker Heer fprak
'er op dergelyke manier van, willende dat, Re-
gen-
(40) Cancer brachyurus , Thorace rugofo villofo , utrìim-
que quinquedentato, Palmis posticis ovatis. Sy/?, Nat. XII,
(ar) Cancer brachyurus , Thorace aculeato, Manibus Ven-
tricofis Spinofis, digitis penicillato =hirfutis, Faun. Suec. Ed,
IH. 2031, SCoP. Carn. 1126, It, Scan. 327. Maja MATTH,
Dioscar, 229. JONST. Ex/ang. Aguat. Te, 5. f. 5. Maja foe-
mina GESN. Aguat, 152, Mea alia, ALDROYV, Crust, 184
GRON. Zooph. 973.
DE KRABBEN, 349
wenagtig Weer op handen zynde , de Schaal, V-
geheel zwart en kleverig wierd , als met Pek sx
beftreeken ; het welk tegen helder Weer in Hoorp-
rood „ ja bleek Menie-rood, overging (+) :STUX
doch, wanneer zy wel gedroogd zyn, blyft
de roode Kleur onveranderlyk. Aan de Kus-
ten van den geheelen Atlantifchen Oceaan komt
diet Schepzel voor, het welk fommigen ook wel
de Zee - Spin noemen; doch de Ouden hebben
het de Wyfjes- Maja geheten , om het dus van
de gewoone groote Zee-Krabben *, die eet- ed nn,
baar zyn, te onderfcheiden, De Visfchers , aan
de Adriatifche Zee , noemen deeze Krabben
Grancewolis
(42) Krab , die het Rugf/chäld gedoornd beeft; Bae
de Armen langer dan het Lyf , met gaa- ive
pende Schaaren , die krom gepunt zjn. ZE
Geen beter uitdrukking weetik voor de Ken-
merken van deeze Soort, die wegens de lang-
te der Armen of Schaarpooten, welke tevens
ook
(*) Rarum certe-eft Nature Spettaculum , quod eum St4a
tus Coeli pluvius & madide Ventorum procelle ingruant,
Ex omni tum parte nigrescat Testa, tanquam Pice obduêta;
Serenitate aurem Coeli inftante, in rubedinem, & quidem mie
niatam , dilutam, vergat. Nov, Litt, Mar. Balthici, Anne
1699. Menf. April. p. 118,
(42) Cancer brachyurus, Thorace aculeato , Manibus Cor.
pore longioribus, Digito patulo, Pollice curvato. M. L. U. 441,
RUuMPH. „Amb, T, VIII £, 2, PET, Amb. Te 2 f. IS, SEBa
Keb, UI. D. T. 20. fe 12,
IT, DEEL. XIII, STUK)
Nl Vv.
ÄFDEEL.
LEXE.
Hoorp-
STUKe.
XLIIT.
Horridus,
Rots Krab,
350 BESCHRYVIÍNG GAN
ook gedoornd zyn, den bynaam draagt. Zy
komt, gelyk de volgende , uit Oostindie.
(43) Krab ; die het Rugfchild flomp gedoornd
beeft „ de Armen dik geknobbeld en de Staart
met gaatjes. |
Deeze is ; onder den naam van Oostindifche
Rotskrab , zeer bekend „ maar niet gemeen 3
en by, Rumerartus, op Tab. IX, zeer-fraay afs
gebeeld; doch het blykt, dat geen der aanges
haalde Figuuren van SeBA daar mede overeen:
komftig: zy : want de lange puntige Doorhen4
die dit Dier afgryzel yk zouden maaken , ontbree:
ken zekerlyk daar aan. Het fchynt my ook een
geheel ander Voorwerp uit de Zee van Noor-
wegen te zyn, door Doktor BasTeRr aan Groe
Noviusgefchonken, ’t welk maar zes Pooten om
te loopen heeft: niettegenftaande hetzelve doof
den laatstgemelden. Heer alhier t'huis gebragt
wordt: (*). LINNEUSs ’t is-waar , zegt
thans-{(f), dat deeze Soort maaragt Pooten;
miet de Armen daar onder begreepen , heeft 5
doch uit myne Amboinfche Rotskrab , volmaakt
met die, by RumPHrys overeenkomende ;
blyké
KC) Cancer brachyurus ‚ Thorace obtufe aculeato ‚ Manie,
bus Ovatis, Caudâ cariosâ, M, L. U. 443. RUMPH per Fe
IX.f. Te „PET, Amb..T. te £ 3 SEB. Alb. ILG Dein
6 TO. SC HTA AK De de Ln, 20400
(5) Zooph. Gronov, P: 227.
_(f) Pedes oto tantum eum manibus. st Nat. on: pì
ent
$e 4
DD KRrAnrBEnN. asr
blyke het tegendeel. Waarfchynlyk zal menzig V.
door de af beelding, in welke niet meer dan zes Le
Pooten , behalve de Armen, zyn vertoond ‚ Hoorn:
of door de gebrekkelykheid van het Voorwerp ARD
hebben laaten bedriegen (*). Immers, dit is
zeker, dat onze Oostindifche Rotskrabben, in=
dien-zy 'er geene verlooren hebben, aan het
volle getal van Pooten niets ontbreekt en dat
zy ‘er weezentlyk agt hebben , doch die veel
korter. en dunner zyn dan de Armen of Schaar-
pooten (f). In de myne vindt ik de Staart met
gaatjes, ’t welk de uitdrukking van Cauda ca=
riofa fchynt te billyken: maar men zou moeten
onderzoeken ,of dit altoos plaats had in dee-
ze Soort.
(44) Krab, die het Rugfchild gedoornd beeft, de gris
et do Dn we Opb „ Cristatut.
Snuit in tweeën gefpleetenen gekamd , de Ar Geland
men Spilrond,
On-
(*)-Zo dat het nazien der afbeeldingen, daar omtrent ,
niet genoegzaam is. Zie BAsTER. MNatuurk, Uitfpannin=
gen, II, DEEL. pag. 6.
(f) Nog verwonderlyker is ’t, dat de Heer GRONOvIUs ge-
dagte Amboiníche en zyne Noordfche Krab tot eene zelfde Soore
betrokken hebbe; terwyl de laatsgemelde van zyn Ed, gezegd
wordt de Armen of Schaarpooten , byna, de helft korter te
hebben dan de overige Pooten , en in de Amboinfche-Rotskrab
zyn de Armen ten minfte tweemaal zo lang als de andere
Pooten. |
(44) Cancer brachyurus , Thorace aculeato , Roftro bifido
criftato. , Manibus teretibus. M, L. U. 443. RUMPH, Amby
Ts VIJL f. 1. PET, Amb. Te Vo fe IIe GRON, eA00ph. 975.
Kk, DEEL, XIII, STUKe
52 BESCHRYVING vaN
nf. Onder de Oostindifche Gedoornde Krabben
ADE komt deeze als de eerfte voor , by Rumeurus ;
Hoorn- die zegt, dat men haar, in de Amboinfs che Taal,
STUK. de Mosdraager noemt , dewyl zy altoos met
Zee- Mos bedekt is, da zig aan de Doornen
van het Schild hecht. Zy voert , indie Taal,
nog een anderen naam, om dat zy zig, by
Stormagtig Weer , in de holligheid der Koraal-
fteenen verfchuilt. Men vindt haar op’t Strand,
by afloopend Water , onder de Klippen , doch
nooit op ’t drooge. Men eetze niet, om dat
‘er weinig Vleesch aan is en het Lyf meest ge-
vuld met een bruine Vogtigheid.
Berden Cas) Krab, die het Rug fchild gedoornd beeft;
Jus. met dricpuntige Stekels by de Oogen; de Art
men Spilrond.
xLvi. (46) Krab, die bet Rug fchild gedoornd beeft ,
a de Snuit met Hoornagtige Stekels die ges
baard zyns en de Armen Spilrond.
xvm. … (47) Krab, die bet Rug fchild gedoornd beëft „de
Eongipes. Schaaren ovaal en ruuw , de agterfte Poo=
ten langst,
(48)
(4s) Cancer brachyurus, Thorace aculeato, Spinis ocularia
bus ramofo-trifidis , Maníbus reretibus. M.L. U. 444:
(46 Cancer brachyurus , Thorace aculeato , Roftre Spinis
Corniformibus ‘barbatis , Manibus teretibus. M. L. U. 445
47) Cancer brachyurus, Thorace aculeato ‚ Maníibus ovatis
fcabris, Pedibus posterioribus asen M, Le ke 446. RUMPH
amb. T. Vil É 4. 5d
„DE KRABBE N. 353
(48) Krab, die bet Rugfchild van agteren met Á We
één Doorn en oneffenbeeft , de Pooten wan EE
het tweede Paar zeer lang. Hoorpe
STUK.
| | XLVIIL
Alle deeze Oostindifche Krabben bevonden Spit”.
zig in het Kabinet van de Koningin van Swee-
den.
(49) Krab, die het Ruefchitdoneffen beeft met KLD&
À "Germanus.
één Doorn van voorenen één by de Staart. Noordíche.
Deeze is door den Heer BRUNNICHE aan ’t
Eiland Faroë, in de Noorder Oceaan, waarge-
nomen, doch van LiNNus niet gezien. Zy
heeft het Lyf naauwlyks grooter dan een Luis
en glad: het Voorhoofd tusfchen de Oogen uit-
puilende , met een breed ovaal Plaatje, dat
holrond is , en eindigt in een fterken Doorn.
De Sprieten zyn weinig langer dan die Doorn.
Het Rugfchild ís oneffen, en geeft in ’t midden
een fterken Doorn uit , die waterpas legt en zig
uitftrekt over de Staart heen, welke Spilrond
js en beftaat uit vyf knobbelige Leedjes. De
‘Schaaren zyn ovaal en glad.
KRAge
(48) Cancer brachyurus, Thorace postice uni - aculeato inze
quali, Pedibus fecundi Paris longisfimis. M‚ L. U. 447. RUMPH,
Rar. T. VlIL, f. 3?
(49) Cancer brachyurus , Thotace inzquali , Spinâ alter
Frontis , alterâ fupra Caudam, f. Sy/t. Nat. Xllo
I. DEEL, XIII, STUK Z
Vv.
AFDEELe
LXXXle
HoorD.
STUK.
‚ Le
Craenta-
Euse
Bloedroo-
de.
354 BESCHRYVING VAN
KRArBEN met het Rugfchild oneffen.
(so) Krab , die het Rugfchild knobbelig “beeft
en Bloedkleurig, de Snuit liniaal , geknot.
In de Middellandífche Zee vondt BRANDER
deeze, wier Rugfchild van grootte en gedaan-
te is als dat van de Spinnekop- Krab, van bo-
ven zeer bezet met ongelyke Knobbels , die aan
“tend wit gevlakt zyn: de Snuit is overal even
breed, geknot , met een Tand wederzyds by
den grondfteun , de Schaaren langwerpig , ef=
fen, aan het Lyf agterwaards tweetandig, alle
de Pooten Aderspattig geknobbeld,
De Kleur en woonplaats zou hier die eroote
Marfiliaanfche Krabben, welkezo zeer naar de
Zeefpinnen gelyken , fchynen t'huis te brengen,
indien zy volkomen met de gedagte befchry-
‘ving overeenkomstig waren. ik heb ‘er een,
met het-Lyf by de vier Duimen lang en breed,
“en de Schaaren drie Duim lang, dar is langer
dan het middelfte Lid der Armen; het welk
Doktor Scorort „ met zyne uitdrukking om-
trent deeze Soort van Krabben, fchynt te be-
doelen (*). De enden der Schaaren zyn, ge=
Jyk in de groote Zee- Krabben, zwart,
(51)
(so) Cancer brachyurus , Thorace tuberculofo fanguineo,
Roftro lineari truncato, Sy/?, Nat. XII. SCOPOLE Carn, 1134
(*) Manus Ulnâ lopgiores, &c,
ADE KRAEBEN. 855
„sij Krab, die bet Rugfchild wrattig, bultie, Vs k
halfrond, aan den rand gekarteld heeft. xaid
Hoorp«
Deeze Indifche bevondt zig in het Kabinet van STUK.
. ° f ‚ LI.
de Koningin van Sweeden. tr,
Leverkleue
(52) Krab. die bet Ruefchild met Striemen ee- tig
2 J LIL
nigermaate Geutswyze ingedrukt beeft en Calappas
. . . Klappuse
bultig , van vooren driekwabbig, Kabe
Sommigen geeven den naam van Hanekams.
Krab of Zeehaan aan deeze, welke veel eige.
gener Klappus- Krab getyteld wordt , volgens
Rumrrius , om dat zy de geftalte byna van
een halve Kokos - Noot heeft , die men ín Oost.
indie gemeenlyk Kalappus of Klappernoo-
ten noemt. Haar Schaaren alleen , wel-
ke zy altoos tegen ’t Lyf aangevoegd houdt,
hebben de gedaante van een Hanekam, aan de
bovenkant. Zy zyn ongemeen breed en bedek-
ken het Lyf van vooren. De Striemen zyn, in
myn Voorwerp, ’t welk overdwars by de vyf
_ Duimen haalt , zo zigtbaar niet , of zo diep
niet ingedrukt, dat het Schild van agteren zig
als met Watergolfjes getekend zou vertoonen;
gelyk men by Sega vindt : maar het is aldaar
blas
)
(51) Cancer brachyurus, Thorace verrucofo, gibbo , femíi -
erbiculato , margine ferrato, M, L. U. 448.
_ (52) Cancer brachyurus , Thorace ftrigis fub=imbricato , gibe
bo, antice trilobo. M. L. U, 449. PET. Gaz. Te 75, f. Its
RUMPH, Amb, T. XI, f, 2 4; 3, SEB, dab. Ile Te 20, f°
2,8. 3
1, DEEL. XIII. STUK, Za
356 BESCHRYVING v AN
Ve bladerig ingefneeden. Ook maaken de gedag-
ÄFDEEL.
zxxxu. te breede Schaaren het Lyf, van vooren, als
HoosD: driekwabbig. Hetfchynt dat deeze Soort, zo
STUR wel in West- als in Oostindie, gevonden wor.
de. Hoe het Bloemagtig Krabbetje van SEBA
hier toe behooren kan , is my duister (*).
LUI (53) Krab , die bet Ruefchild met Striemen op
ee … zyde en van voren flomp beeft.
EELS
Als een der raarfte Oostindifche Krabben
wordt deeze by Serra aangemerkt, die dezelve
een Zee- Krab noemt, zynde van Kleur hoog-
rood met bleekgeel gemarmerd; hoedanigen ik
‘er heb, van dergelyke grootte en gedaante,
als die aldaar, van boven en van onderen, is
afgebeeld 3; doch de myne hebben alle de Poo-
ten met taamelyk lange, ftyve Haairtjes, in-
zonderheid aan ’t Voetend, bezet. De Schaa-
ren zyn ongemeen breed, en hebben het eerfte
Lid der Armen driekantig , op de kanten fte-
kelig en aan de binnenzyde als gekamd. Men
vindt deeze Krabben ook inde Westindiën , en
aan het Eiland Adfcenfton, in de Aclantifche
Zee; ja, in de Middellandfche, volgens den
Heer GRoNovIUs, van waar mooglyk zyn Voors
werp, dat witagtig van Kleur was, met eeni-
se
(*) Cancer flosculofus, SEB. LE If, Det, MRS Ee Dg.
Volgens GRON. Zooph, Fasc. Il, N. 959.
(53) Cancer brachyurus, Bie firigis lateralibus, Fronte
getufâà. Amen. Acad, IV, Pp. 252. T. Ifl. f. 1O, Pagurus
snaculatus, CATESBe Car. II, T. 36. f, Ie SEB. Kab. 1lle
E. XVIII £ 5, 6e GRON, Zooph. 965.
B B KRABBEN, 357
ge roode ftreepjes en ftippen , afkomstig zal Aon
zyn geweest. Be
Hoorp-
. P) e EE Al
(54) Krab, die bet Rus child zeer rimpelig en “Try:
d flomp, aan beide zyden vierkwabbig , beeft. Lneus.
Koperkrab,
De Bronsagtige Kleur moet den bynaam gee«
ven aan deeze weinig van de voorgaande ver”
fchillende Oostindifche Krab.
G 5) Krab, die het Rue fchild knobbelig , plat- rv.
[43e
agtig , aan den rand gedoornd ende Schaa= Eg
ren van onderen gekamd beeft.
Deeze Oostindifche bevondt zig, zo wel als
de voorgaande, in ’t Kabinet van haar Koning-
lyk Sweedfche Majefteic.
KrererT-KRABBEN, met een Staart doch zon-
der Vinnetjes.
Na de befchryving der weezentlyke Krab-
ben , die geeneigentlyk zogenaamde Staart heb=
ben C£), komen wy tot befchouwing van een
mid
(54) Cancer brachyurus, Thorace rugofisfimo obtufo utrim .
que quadrilobo, M. L U. 451.
(55) Cancer brachyurus , Thorace tuberculato, planiuscu-
lo, margine aculeato, Chelis margine inferiore criftatis. M,
L. U, 450.
(*) Want een Staart betekent, in de. gewoone Spreekma-
nier, iets dat nafleept, of los van het Lighaam is; daar de
Staart der Krabben altoos tegen het Lyf aangevoegd en zoda®
nig zig vertoont , dat fommigen die een Schorteldoek genoemd
hebben, Zie BRADLEY. Wysg. Verband, wan de Werken
der Natuur. bl. 81.
Ie DEEL, XUI STUK, Z 3
258 BESCHRIVING VAN
V. _middelflag, dat men naauwlykstot de Krabben
sense betrekken kan, naauwlyks tot de Kreeften. Ik
Hoorpe geef 'erderhalven, alzo zy in ’t midden geplaatst
eenn derinaam vann eene KRABBEN aan;
want zy hebben iets van beiden. Dewyl de
meesten, tot befchuttinge van haar week Lig-
haam, de ledige Hoorens van Schaaldieren gaan
bewoonen , (deswegen in’t Engelsch Wrongheirs
genoemd wordende ,} zo heeft Linnzeus ’er, in
deeze AE van dit Geflagt, den naam
van Cancri Parafstici, (dat men Schuifelaars zou
kunnen vertaalen,) aan gegeven , en telt daar
van zes Soorten op, die hier agter elkander
volgen,
LVL (56) Kreeft-Krab , die het Rusefchild door
dad sb Naaden in vieren werdeeid, de Staart een«
CUISKLADe
voudig en van onderen Buikig heeft.
In *t Latyn noemt men deeze Cancer crumenae
tus, dat is Beurskrab, volgens RumrPuius, we-
gens den grooten Zak, dien zy onder de Staart
heeft. Men moet haar wel onderfcheiden van
de groote of gewoone Zee-Krabben, die de pun-
ten der Schaaren zwart hebben; welke , we.
gens de dikte van haar Lighaam , door de Duit-
fchers Taychenkrehfe , dat ook zo veel byna
| als
(56) Cancer futmacrourus , Thorace futuris quadrifido,
Caudâ fimplici fabtus venttcofâ. Sy. Nat, XII, Cancer
erumenatus, Aumph. Amb, Tab, IV. Fig. H , Ie Bourftese
ROCHEF, Antill, I, C. 21, SEB. Kab, II, Te XXL £ 5, ze
pr KREEFrT-KRAEBEBEN. 359
als Beurskrabben betekent, doch in Sweeden V.
en Noorwegen gemeenlyk maar Krabba , dat is ArPEEL,
Krabben, genoemd worden. Hoord!
De gedagte Beurskrab komt niet voor, dan in ted. Ü,
de Indiën, alwaar zy zig in gaten en kloven
der Rotfen over dag verfchuilt , komende nooit
in ’t Water. Des nagts, en meest by donke-
re Maan, komt zy te voorfchyn om haare Kost
te zoeken, die voornaamelyk fchyntte beftaan
in Kokos-Nooten; ten welke einde deeze Krab-
ben by de Boomen opklimmen, en die afkny-
pen met haare Schaaren, dezelvedan wederom
opzoekende en kraakende; het welk een onge=
meene kragt in dit Dier te kennen geeft (*)e
Het moet derhalve ook van aanzienlyke grootte
zyn. De Kleur , zegt Rumprrus , is meest blaauw
doch die, welke in ’t Werk van Sera voorge=
fteld wordt, was Koraalrood, en dus ten min=
fte daar in van de Amboinfche verfchillende 3
gelyk dit ook aangaande de Westindifche, d'e
RocuerorT befchryft, opgemerkt wordt. De
afbeeldingen by Rumrurus zyns als menze wel
befchouwt , veel bekwaamer , om een denkbeeld
van de geftalte deezer Beurskrabben te geevens
dan die by Sera ; wat aldaar ook tot veragting
vandezelven gezegd worde. De Beursagtigheid
van de Staart, naamelyk, openbaart zig in die
van
(*) Zie bladz. 307, hier voor; alwaar ik van deeze Krab.
ben fpreek , willende de fterkte der Krabben in ’t algemeen
door een kragtig voorbeeld aantoonen.
‚ ke DEEL, XIII, STUK Z 4
pd
560 BESCHRYVING VAN
En van RumeHius ongelyk beter (*), maar in die
LXxxil. Vân SEBA, van onderen , kan men klaarder zien,
pen hoe dat fommigen ’er, wegens de vertooning,
Beurzkrap, den naam wan Dondiégo in *t volle Harnas, aan
hebben kunnen geeven.
Het Schild deezer Krabben beftaat uit vier
Stukken, waar van de drie grootften aan el-
kander vast zyn, en het vierde geeft ‘er een
Soort van Kop aan, als de Kreeften hebben,
onder wiens punt de twee Oogen ftaan , die naar
de Oogen der Krabben gelyken , doch nevens
zig tu ee lang uitfteekende Baardjes hebben aan
ieder zyde, waar van het eene in vier Leedjes
js verdeeld 5 des hetzelve bekwaam is om zig
in veelerley gedaanten te buigen, enkorter dan
het andere, dat Haairagtig dun “uitloopt. De
Schaaren en Armen zyn dik en fterk. Behalve
deeze heeft zy maar zes Pooten, en de Staart
beftaat uit eenige Ringen.
De Beurskrabben zyn niet alleen eetbaar , maar
worden voor een zeer fmaakelyke Spyze ger
houden, inzonderheid het Mergagtige, ’t welk
de Staart bevat, dat men zonder fchroom kan
eeten, wanneer flegts een zwarte Darm , die
overlangs door 'e Lighaam loopt, en een witte
Ader daar nevens leggende, zorgvuldig uitge-
nomen zyn (tf). Dewyl menze echter ook op
Ei-
(*) Naamelyk , volgens de door my verbeterde aanhaalin.
gen der Plaaten van die beide Autheuren, welke in $y/7. Nat,
Ed XII beiden fout zyn.
(T) Esculentus demtis Intestinis , zegt LINN.BUS : waar door
| men
DRK REE Fr T-KRABBEN. 361
Janden vindt, daar geen Kokosboomen zyn, zo. V.
zou het verfchil van Voedzel aan deeze mis- ADE
fchien ook wel een verfchillende hoedanigheid Hoorp-
verfchaffen kannen, gelyk in de voorige Land- "UX
krabben.
(57) Kreeft. Krab, met de Schaaren Hartvors 5 yr
è ( Ù og B >
mig en gedoornd, de regter grootst. ras
Soldaat,
Wy noemen het Schepzel, dat de Franfchen
Bernard P'Hermîte heeten, *t zy om zyne Ge.
ftalte, ’ zy om dat het tot vegten zo gereed
is, 't welk dan mooglyk best by tegenttelling
begreepen zou worden, gemeenlyk de Soldaat,
Van waar de naam van Kreeftflak af komstig
Zy, en of dezelve by ons Strandvolk in alge-
meen gebruik is, vind ik niet gemeld. Dezel-
ve wordt van Doktor Dos s Da SWAMMER.
DAM, gebruikt , om dit Diertje te betekenen,
dat in ’t Latyn den naam van Cancellus voerde,
en in ’t Grieksch van Karkinion, als zynde een
kleine Krab of Kreeft. De Engelfchen geeven
‘er, volgens CEARLETON, den naam van tbe
Soula
men dit verftaan moet, en neemen her laarfte woord niet in de
gewoonlyke ruime zin, als wanneer 'er weinig te eeten over
zou blyven aan deeze Krabben.
(57) Cancer macrourus parafiticus , Chelis cordatis murica.
tis, dextrâ majore. M, L, U. 454 Faun, Suec. 2032. SCOP,
Carn. 1130 MATTH. Diosc, 230. ROND. Pit. L. p. 553. BEL-
LON Aguat. 362, GESN. Ag. 161. ALDROV. Exf/ang. 218e
Jonsr. Ex/ang. Ag T,VIL f. 6912, SWAMM. Bibl. T. XI,
1, 2. BASTER. Uitfpann, I, p, 85, Tad. Xe f. 354. GRON,
Zooph. 982.
1, DEEL. XIII, STUK® LS
862 BESCHRYVINEG VAN
Vv, _ Souldier. Crab aan. Men noemt het , op de Kust
ai van Genua, Branchua of Brancha, en Bion Cam-
Hoorp- bu in Provence. In Sweeden wordt het Kryp-
A Kong geheten. |
Dat de Franfchen die Diertje Bernard noe
men, komt, volgens fommigen , daar vandaan,
dat zy de Zotten, of Menfchen die half. Gek
zyn „ of door dwaaze bedryven zig belachlyk
maaken, gedagten naam geeven. Zulks wordt
dan toegepast op de eigenfchap van dit Schep-
zel; dat het naamelyk, met een Korst bekleed
zynde, en Schaaren hebbende tot zyne verde-
diging , niettemin een ledige Hooren van eenig
Schaaldier: opzoekt , en daar insals weg-
kruipt. Die, echter, agt geeft op de weekheid
van haar Agterlyf , zal haast begrypen , dat de
Natuur , niet zonder reden, een zodanige ei
genfchap aan dit Kreeftje ingefchapen heeft.
Het Agterlyf, naamelyk, zweemt meest naar
dat van een Slak, en is enkel met een dunne
Huid bekleed, aan ’tend een Soort van Klaauw.
tjes hebbende, waar mede het zig kan vasthou-
den. |
ErtaNus van de Cancelli, dat zekerlyk deeze
zyn, fpreekende , zegt, dat zy geheel naakt ter
wereld komen, zonder Schulp of Schaal; maar dat
zy ‘er een opzoeken, om daarin te gaan huis=
vesten; tot dat , deeze wooning voor haar te
klein wordende, zy een andere, die grooter
is, verkiezen. Hy voegt ’er by ‚dat zy fom-
tyds daar om vegten,- RoNpeLErius getuigt
dus
—
«
pr KReEErT-KRABBEN. 363
dus ook, dat de Kreeftflak altoos in eensan- v.
ders Wooning huisvest, om dat zy geen eigen AEN
Wooning, heeft: als ook dat dezelve fomtyds Hoorp-
van Schaal verandert. Dit laatfte wordt beves- STUK.
tigd door een hedendaagsch Autheur, die in den a
Jaare 1753 een Vertoog uitgaf over de Scheep-
vaart en Koophandel van Havre de Grace, en
eenige byzonderheden, daaromitreeks voorko
mende. Hy beweert tevens, dac het een groo-
te misflag is te denken, dat elke Soort van Sol
daaten zodanig gehecht zy aan zekere Soort van
Hoorentjes ‚ dat zy in geen andere zoukunnen
leeven.
Sommige Natuurkundigen , naamelyk, had» Dezelve
den begreepen , dat ‘er zo veel Soorten van nen
deeze Kreeftflakken zyn, als menze in verfchil- é° Hoorn.
lende Hoorentjes vindt, niet alleen, maar SwAM-
MERDAM wil met kragt ftaande houden , dat
deeze Hoorens niet minder eigen zyn aan de Sol.
daaten, danaan de Tuinflakken de haare. Hy
brengt tot bewys by, dat zy met zekere Spie-
ren vastgehecht zyn aan het midden van de Hoo-
ren , ’t welk waarfchynlyk die kleine flappe Poo-
tjes zullen zyn, omtrent een derde zo lang als
de andere Pooten; welken REAUMUR agter aan
het Borstftuk waarnam, en tot dit einde meen-
de te dienen (*). SwAMMERDAM, ’t is waar
verbeeldt het middelpunt ‚ werwaards alle de
Spie-
(*) Mem. de &Acad, Royale de Sciences, de 1710 Pp. 4643
8e,
1 DEAL, XIII. STUK, Lins
V.
AFDEEL.
LXXXIL.
HaorD-
STUK.
Saldaat.
364 BESCHRYVING VAN
Spieren famenloopen zouden , wat laager ‚doch
hy vertoont geen van deeze Spieren , en dewyl
hy verzekert, dat, dezelven maaken, dar de
Kreeftflak, leevende , nooit uit haare Schaal
komt; waar van, uit geloofwaardige getuige-
nisfen , het tegendeel blykt (*) , zo moeten
wy vastítelien, dat hy in deezen bedroogen is
geweest,
Wy zullen hier van nader verzekerd zyn3
als wy, in de eerste plaats, agtgeeven, dat de
Hoorentjes, welken de Kreeftflak bewoont , ’t
zy dan Nerieten, Wulken of anderen, zeker-
lyk de Wooningen zyn van andere Schaaldies
ren. Ten anderen , dat ze nooit gevonden wor-
den , dan in Hoorentjes, welke reeds dood zyn;
gelyk men ’t noemt; of blyken geeven , dat het
natuurlyke Dier ‘er in geftorven is: zyndede-
zelven ook dikwils met een harde ruigte, of met
de Huisjes van andere Zeefchepzelen , Worm-
buisjes of Zeetulpjes begroeid. En, eindelyk,
welk een groote menigte men niet van deeze
Kreeftflakken aan onze Stranden zou moeten
aantreffen , indien alle zodanige Hoorentjes
van dergelyke Kreeftjes bewoond werden.
Voeg hier by, hoe SwAMMERDAM zelf erkent;
dat eenigen van zyne Kreeftflakken , leven-
dig, uit de Hoorentjes gefchooten waren; ’t
welk immers volftreke met zyn Gevoelen ,
van
(*) Zie BASTERS , Natuurkundige Uitfpanningen , IL, De
bladz. 87.
DE KREErT-KRABEBEN. 565
van de vaste aanhechting deezer Dieren aan, V-
den Hoorn; geheel ftrydig is (@*j. Anderen eed
fchryven ’er nog meer Eigenfchappen aantoe, Hoorp-
die het gezegde bevestigen, gelyk wy dit na- sjon,
der zien zullen in de volgende Soort.
Doktor Scoror1 getuigt, dat de Soldaaten,
met gladde Schaaren, aan de Adriatifche Zee
dikwils voorkomen in zekere Hoorens, die naar
Pieramieden of Tollen, en Trommelfchroeven
gelyken (f). …, Derzelver Schaal wordt van
‚> de Kluizenaar, zegt hy , overtoogen met
> een droog, Spongieus, bruinrood Vleesch,
ie tomwvelk, onbederflyk is , en , dezelve op
> Zyde doorboord hebbende, woont het Lier
er in, met de Staart altoos binnenwaardsen
den Kop buitenwaards geftrekt. Het heeft
een glad , rolrondagtig Borstftuk , dat van
agteren wat breeder is , onder het midden
met een boogswyze neergedrukte Streep ,
boven welke de Schaal , inzonderheid van
vooren en op zyde, zig geftippeld vertoont.
Beneden die Streep zyn de zyden van het
Borscftuk rimpelig. Het is van vooren ge-
knot en drietandig , met den middelften T and
»s ZTOOtsL,
33
(*) Dit laatfte , dat zy ‘er levendig , en van zelf, uitge-
fchooten waren , vindt men in ’tk. DEE!, van den Bybel der
Naruur , bladz. 196, boven aan; en het voorgaande in de
Verklaaring der Afbeeldingen , IL, DEEL : alwaar gezegd wordt,
dat de Spieren het Lighaam zo vast dan de Schaal hechten»
dat het Dier die Wooning nooit kan verlaaten.
(f) In Frocho Muricato & Turbonibus turritis apud nos fre,
quens in Adriatico Mari, Entem, Carniol, p. 498.
1, DEEL: XIIL, STUK
Mie
AFDEEL
LXXXKIL.
Hoor p-
STUK,
Soldaat,
566) BESCHRIVINE AVN
s> grootst, en, tusfchen deeze Tanden , puilen
> de Steeltjes der Oogen uit, die evenwydig
»> zyn. De Sprieten, wier langte nagenoeg
als die van ’t Borstítuk is, beftaan uit agte
endertig Leedjes, met een Haairtje op zy«
de bepaald. De Armen zyn knobbelig , met
het eerste Lid inwaards zeer glad , en een
paarschagtige Vlak hebbende: de Handen
niet Hartvormig , maar met de Vingeren
van Ovaalagtige figuur; die in de volmaak-
te Hand gelyk zyn van grootte, aan ’t end
Haairig. De Pooten met twee of drie Leed-
jes, aan de bovenfte zydegetand, hetlaatíte
famengedrukt , met een kort Nageltje van
35
‚‚ de zelfde hleur: de Staart langer dan het
Borstítuk maar dunner en Vleezig, moeie.
9? Ss
> lykte onderzoeken zynde”’.
Indien deeze Heer door de Staart der Kreeft-
flakken derzelver Agterlyf verftaat „ kan ikech=
ter niet zien, waarom die zo moeielyk te on-
derzovken zoude zyn : daar niet alleen dee-
ze Dieren met dezelve in haar geheel fomtyds
uit de Schaal {chieten, als wy gezien hebben;
maar ‘er ook altoos voorzigtig uitgehaald kun.
hen worden, Volgens den Heer GRroNovius
zouden daar vyf Paar Zwempooten of Vinnetjes
aan zyn, om mede te zwemmen : welke hoe.
danigheid ik nergens aan dit Schepfel toegefchree-
ven vind, en zyn Ed. moet dan het Agterlyf veel
naauwkeuriger onderzogt hebben, als SwaM-
MERDAM en BasTER, die niets, dat naar zodanige.
Vin-
pr KrReEeErrT-KRABrEN 867
Vinnetjes of Zwempooten gelykt, aan het Lyf_ V.”
vertoonen. Van den eerften zou men mogen eee
denken , of hy dezelven ook voor zyne aan- Hoorp=
hechtende Spieren had aangezien, doch van „ns
den laätften is dit geenszins te vermoeden.
Wat my belangt , een groote Soldaat in Lie Geftalte.
queur hebbende, die uit een Wulkhooren is ge-
haald: zie ik duidelyk dat dezelve, aan ’t Borst-
{tuk , vier Paar Pooten , endus in ’t geheel agt
Pooten heeft , gelykerwys de andere Krab-
ben, Deeze Pooten zyn altemaal, zo wel als
‘ct Borstftuk, de Kopen Sprieten , van eene {choo-
ne bleekroode en gloeijende Vleeschkleur. Van
de twee voorfte Paaren is ieder Poot ten minfte
twee Duim, van de twee agterften naauwlyks
een half Duim lang en zeer dun , daar de voor-
{ten taamelyk dik zyn, uitgenomen de uiterfte
Leedjes. De Armen, nog dikker dan de Voor-
pooten , hebben twee aanzienlyke Schaarens
waar van de regter grootst. De Sprieten, ten
minste twee Duim lang, zyn Haairagtig dun;
en hebben ieder nevens zig nog een klein Hoorn-
tje. Ook word ik behalve de twee Vierledige
Baardjes , die wy inde Beurskrabben opgemerkt
hebben, nog twee kleine Baardjes gewaar, aan
den Kop van deeze Kreeftflak , wier Oogen
zwart zyn en op dikke Steeltjesftaan, Het Lyf
is {lymagtig , als dat van een Slak, doch aan ’t
end, als gezegd is, voorzien met Hoornagtige
Klaauwtjes of Haakjes, van de zelfde Vleesch-
kleur.
5. DEEL. XIII, STUK» Dit
V.
ÁFDEEL.
LXXXII,
Hoorp.
STUK.
Soldaat.
LVI IT,
Diogenes,
Fnditche,
368 BESCHRYVING VAN
Dit heb ik ten opzigt vande Geftalte van onze
Soldaaten of Kluizenaars waargenomen. Of
‘er, nu, zo veel verfchil in zy, dat fommigens
gelyk Grovovius zegt, tien paar Pooten heb-
ben eneen Aschgraauwe Kleur, die door ’tkoo-
ken, even als in de Garnaalen, rood wordt , en
ze dan lekker doet fmaaken (*) ; zou men na-
der kunnen onderzoeken: doch het laatfte zal
men, om dat zy van fommigen voor Vergiftig
gehouden werden , niet ligt ter toets ftellen.
(58) KreefteKrab ‚ die de Schaaren glad en
Wollig beeft , de flinker grootst.
Door den bynaam van Indifche kan men dee=
ze genoegzaam van onze Europifche Soldaaten
onderfcheiden. De Franfchen geeven ’er , in
* byzonder , den naam aan van Soldat; doch
dir heeft meer betrekking tot de Westindifche:
want de Oostindifche , daar men de af beeldin-
gen van vindt in ’t Werk van Rumrrius, voert
jn 't Latyn den tytel van Sguilla Lutaria, in’€
Nederduitsch dien van Modderman; als zig al
toos in Modderige Stroomen onthoudende.
LinNaus hadt voorheen (})}, zo wel als te-
gen
(*) Egregie fapiunt, &c. Gron. Zooph. Fasc. Il.
( 58) Cancer macrourus parafiticus ‚ Chelis levibus pubesa
centibus , finistrâ majore, Sy/?, Nat. Xil. GRON Zoopb. 983e
RUMPH. Amb, T, V.f. K‚ L, carrsB, Car. IL, To 3% £
1, 2. KAMPF. Jap. T. 15 6 7e
(T) Sy/2. Nat, Ed. X. Pp. 631,
| pe KREEFT-KRAEBBEN 309
‘genwoordig de Indifche ‘Soldaat van de Euro- pe De
_pifche onderfcheiden door de Schaaren , naar rxxxur,’
dat deflinker van dezelven grooter was of klei- HoorDs
ner dan de regter Schaar. De Heer Baster “T°
_berispte hem te regt, van verkeerdelyk de flin-
ker grootst gefteld te hebben in de Europifche,
die byna altoos de regter grootst heeft, gelyk
de meeste Kreeften en Krabben , daar ik ’er
verfcheidene van heb, zonder kennelyk onder-
fcheid in de grootte der Schaaren, en wat zyn
Ed. daar mede zeggen wil, dat in de Kreeft-
flak, zelfs, de geheele regter zyde grooter dan de
linker is, kan ik.uit zyne Afbeeldingen, alwaar
veeleer het tegendeel zig vertoont, niet begry-
pen. Ook weet ik niet , hoe zyn Ed. heeft
kunnen zien, dat, in de afbeelding van Rum-
PHIUS, de Modderman de regter Schaar grootst
heeft (*): want als myn Gezigt my niet be-
driegt, zo is in de af beelding K de regter , en
jn de afbeelding L, van het zelfde Dier op zy-
ne Rug leggende, de flinker Schaar de groot.
fte. Dit zal waarfchynlyk den Sweedfchen
Ridder, die zig fomtyds ftilzwygende verde-
digt, aanleiding gegeven hebben, om het thans
om te keeren , en aan de Europifche Soldaat
de regter , aan de Indifche de {linker Schaar
grootst, toe te fchryven. Hoe ’t zy, ik heb
Een
(*) BASTER Uit/pann, 1. DEEL , bladz. 87. Aantek, (2).
En bladz, 86 , wordt Chelis muricatis, dat by my gedoornde
Schaaren zyn , van hem vertaald , met Schaaren als een Voet=
angel.
Is, DEEL, XIII. STUK. A a
Vv.
WEFDEEL
LXXXII,
Hoorp-
STUK,
370 BEsSCHRYLYVYVING var
een Indifche, zittende in een geknobbelde Bel.
Hooren van aanmerkelyke grootte, met de flin=
ker - Schaar inderdaad grootst.
— Dit Schepzel moet in de Indiën vry groot
“zyn, als het aldaar , gelyk Rumemius zegt,
een Schaal heeft, die zagt en week is, vanze=
wen Duimen langte. “De Amerikaanfche wordt
gezegd drie of vier Duimen lang te zyn; doch
men vindt daar ook grooteres gelyk de Heer
REAUMUR ’er een uit de Westindiën gekreegen
hadt , zittende in een groote Kasket-Hooren.
Pater pu TERTRE , gezegd hebbendedat dit Dier
het halve Lyf , waar door hy de voorfte helft
verftaan zal, naar een Garnaal of Zeevloo ge=
lykende heeft; geeft ’er de volgende befchry=
ving van. ‚
Van de Schaaren is de een klein (*), de an-
der breeder dan een Duim, en rond , floppen-
de het gantfche Gat van de Schaal, en aan het
Schepzel niet alleen tot Hand dienende, maar
ook tot verweering; als waar mede alles, wat
het bereiken kan, gevat en knypende vast ge-
houden of dood gekneepen wordt. Behalve
deeze heeft het vier dunner Pooten, veel gely«
kende naar die der Krabben; zynde de rest van
zyn Lyf lang en ongevaar een halven Vinger
dik, bedekt met eene taamelyk dikke en ruu-
\ we
(*) Nergens echter vind ik, of in de Afbeeldingen, of in
de Natuurlyke Voorwerpen, zoo veel verfchil , dat men derege
ter Schaar, met den Heer GRONovtUs , in deeze te regt
minima of zeer klein kan noemen , gelykin de Cancer Wocans.
of Zandkrabben,
DE KRatertKeá BEE ú. art |
we Huid. De Staart is famengefteld uit drie V.
kleine Nageltjes of Klaauwtjes. LEDE
_Dit Dier komt alle Jaaren aan den Oever der Hoorvs
Zee, om ’er zyne Eijeren te leggen en van Schaal a
te veranderen; of liever om een Hooren te zoe-
ken, die bekwaam is tot zyne inwooning;
waar mê@de het dan in de Spleeten van Rotfen
of holle Boomen gaat kruipen, zig geneerende
met Infekten of Bladen en Kruiden, gelyk de
Krabben. Wegens zyne aangroëijing heeft
het van tyd tot tyd een grooter Woonplaats
noodig: des het een groot pleizier is, voor de
genen, die alsdan zig op ’t Strand bevinden ;
te zier ; hoe het verfcheide Hoorensbefchouwt,
en ’er eindelyk een gevonden hebbende , die
hem beliaagt , fchielyk de voorige verlaat, en
zyn Agterlyf Ì in de andere bergt. ’t Gebeurt»
fomtyds, dat ‘er twee zyn, die het Oog wer-
pen op eene zelfde Hooren, en dan ontftaat’er
een Gevegt uit, 't welk wel niet Bloedig is,
maar vinnig , en niet dan met de Overwinning
van den zwakften eindigt, die de Wooning aan
zyne Party ten prooy moetlaaten. Bevindthy
dezelve voor hem niet bekwaam, zo komt hy
ser weder uit, ei neemt zyn intrek in de oudes
gaande dan op nieuws een andere zoeken, Wel
vyf of zes maalen heeft men ze dus van Schaal
zien verwisfelen, eer zy ’er een, naar hun ges
noegen, hadden ‘uitgekoozen.
_ Dit Infekt vangende, maakt hetzelve eenig
‚geluid ; en tragt met zyne groote Schaar de
DEE, XllI, STUK, Aa 3 Hand
Vv.
Árper
gt
572 BESCHRYVING VAN,
Hand te varten van den genen „die het ges
° greepen heeft ; zullende dezelve „ indien het
Hoorp- die bereiken HE ‚ van zelf nooit [os laateni.
STUK.
Door het knypen, ondertusfchen, ontftaat een
geweldige « yn, waar tegen het beste middel
is, de Schaar af te Ínyden, of den Hooren aan
*x Vuurte brengen: want dan laat het los en
vlugt ’er uit. De Indiaanen eeten het Dier:
doch Europeaanen hebben ’er weinig Smaak in,
of her bekomt bun kwaalyk. In zyne Hooren
vindt men omtrent een halve Lepel vol helder
Water, dat als een kragtig middel aangemerkt
wordt tegen de Puisten en Blaa:sjes, die uithet
Melkagtige Vogt, dat van de Takken en Bla-
den der Vergiftige Manchenilje- Boonen af-
druipt ‚ op de Huid der Menfchen ontftaan.
De Ingezetenen der Eilanden visfchen deeze
Kreeft - Krabben , en, dezelven gevangen
hebbende , binden zy die met de Koppen aan
een Draad of Touwerje, en laaten ze dus in
de Zonnefchyn hangen , het welk de Dieren doet
wverfmelten tot eene dikke zelf{tandigheid, als
Boter of Olie, die vooreen zeer nuttig Genees-
middel, om het lighaam of de Leden , tegen
Jigtige Pyn.n, te betrvken, by de Wilden ge.
houden wordt In de Winteris deeze Olie dik
en geel.gtig wit; doch in de Zomer wordt zy
rood en garftig, als … alvischtraan
In de Reisrogt van de Heeren d'ULLOA, naaf —
Peru, wordt gewag gemaakc van een zonder-
“linge eigen{chap van dic Schepzel in de West- _
‚In-
ne KREEFT-KRABERBEN. 373
Sndiën. Zyn Beet, zegt men aldaar , veroir- V.
zaakt, geduurende twee Etmaalen, de zelfde AAE
‘Toevallen alsde Beet van een Scorpioen (*, Hoorn.
Men belet zorgvuldig , dat de Parient Water êTU&e
drinke , zo lang hy de uitwerkingen gewaar
wordt van dit Venyn ; alzo hy anders ligt in
Flaauwte valt of Stuipen krygt en daar aan
fterft. Aan de Kust van Karthagena viel dic
Dier zo groot, dat het Kre ftagtige gedeelte;
te weeten de Kop en ’t Borstítuk, de langte
van twee Duimen en de breedte van anderhalf
Duim had. Men noemde het aldaar Carucot Sols
dado, of Soldaat Slak.
(59) Kreeft - Krab 9 die de Schaaren FUUD en Dy= IIX,
ene Ó , Eremitaa
na egaal heeft; van vooren met zes Pum- oe.
ten. nale
Van deeze wordt getuigd , dat zy in de [ta-
laanfche Zee huisvest in ’t midden van een
dwarfe ovaale opening, binnen een rondastig
Zee-gewas, naar Kurk gelykende. Haar ge-
ftalte komt met die van de Soldaat overeen ,
doch
(*) Scorpioenen hadt men ‘ers de grootften „ mer se
Lyf , zonder de Siaart, drie Duimen lang; dat is byna @
groot als die van onze af beelding Pl. Cilt Fig 1. De Beet
de zwaten werdt gevaarlyker, dan die der anderen. gevore
deeld , doch zy was , indien men ‘er hulp san toeor«gt, niee
doodelyk. Her Voik des Lands hadt zeifs een denkbeeld „dat
het Water door een Scorpiven , als dezelve ‘er in kwan te
valen , gezuiverd werdt; drinkende hetzelve onbefchroomd.
(59) Cancer macrourus Parafiticus , Chelis feabris tubequas
Kbus ; anterior:bus fex - Pollicatis 57/7 Nat, Alle :
A, DEEL, XliJe STUIKe Aa 3
974 BEeSCHRKRYVING VAR
V. _ doch zy valt niet zo groot. De Schaaren zym
(AFDEEL. 8
Lexxi, egaal, ruuw, en hebben wederzyds twee an-
Hoorp- dere Pooten uitfteekende buiten het Zeege-
STUEr, wast
LX.” (Go) Kreeft- Krab , die Rolrondagtie is, de
etn Schaal met uitgebolde Stippen.
In de opgekluwende Wormbuisjes van de
Middellandfche Zee, onthoudt zig deeze Soort,
die de grootte en gedaante heeft van een Dui®
zendbeen. De Schaalis kort, ovaalagtig , met
uitgeholde Stippen, van vooren wederzyds
ftomp. Van de vier Pooten zyn, wederzyds
de voorften gefchaard; die van het vyfde Paar
ongenageld en van de overigen vertoonen zig
maar de blyken. Het Diertje heeft een lange,
weeke, Staart. |
(61) Kreeft- Krab, die ruig is , bedekt met een
XLI. Rn
Caput mor halfronde Kurkagtige Mutse
uur, 5
book. Te Algiers is, door den Heer BRANDER , dit
zonderlinge Schepzel , affchuwlyk in ’t aanzien,
en naar een lang begraven geweest Menfchen
Doodshoofd gelykende, gevonden. Het Lyf,
dat de grootte van een Karfteng heeft, is graauw
En
(6o) Concer macrourus Parafitieus , fubeylindricus , Teftâ
Punâtis excavatis, Sy/7, Nat. XI1.
(61) Caneer brachyurus tomentofus, obtetus pilee hen
fpharico Saberofo. 89/7. Nat, Kil.
…
E
Ë
H
ij
j
Ss
etat
k |
d
pr KREEFT-KRABBEN. 375
en in ’t geheel bezet met kort, ruig Haair,uit-. V.
genomen de tippen der Schaaren alleen, wier dn.
bladen even groot zyn , en de Pooten fcherp Hoorp-
genageld” -De Schaal is halfrond en niet ge. °*9E
‚ doornd. - Dezelve wordt , met het geheele
Lyf, tot aan de Oogen toe, gedekt door een
Soort van Kap, als uit Kley of oud Leder ge-
maakt , en van het agterfte paar Pooten af kom
ftig, die, over de Rug omgeboogen, daar in uic®
loopen.
RR E Er T EN.
Thans komen wy tot befchouwing van de
Kreeften, wier verfchil van de Krabben reeds
opgemerkt is f, en zo groot , dat fommigen + pradz,
haar liever tot byzondere Geflagten zouden 226
thuis brengen (*) , en dan moeften ’er de Kreeft-
Krabben zekerlyk ook van afgezonderd wor-
den. Men vinde, welis waar , in de Lighaams-
geftalte een groot onderfcheid; doch , gelyk in
alle Krabben niet het Lyf dwars - bd of bree.
der dan lang is, zo hebben alle de Kreeften het-
zelve ook niet uitermaate lang of Rolrond, en
de Krabben. zyn insgelyks , gelyk ik demeld
heb , van de Natuur met een aanmerkelyke Staart
voorzien, die haar zekerlyk tot eenig meer ge-
bruik ftrekt, dan het vasthouden der Eijeren,
| als
(*) Baster , Natuurk, Uitfparn. Il, DEEL , bladz, €.
1, DEEL. XlIl, STUK. Aa 4
376 BESCHRYVING VAN
PRG ee alzo de Mannetjes dat Lighaamsdeel ook heb-
Lxxxi. ben, en de Endeldarm langs hetzelve uit-
Hoorn. loopt +
STUK,
ÎZiebladz. Bovendien komen de Kreeften met de Krab-
Nen. ben in de meeste byzonderheden overeen. Haar
fchappen, Voedzel beftaat ook nikt alleen in het Vleesch
van allerley Gedierten, Krengen van Honden
en Paarden, Kikvorfchen en levendige Visch;
maar zy eeten zelfs, gelykerwys de Krabben ;
fomtyds Gras en Kruiden : ja de eene Kreeft
wordt wel eens van een andere. opgevreten.
Men vindtze zo wel in de Rivieren als in de
Zee, en de Rivieren der middelfte deelen van ’
Europa zyn 'er rykelyk mede voorzien : in
de Noordelyke deelen zelfs zyn zy, door voort-
planting , als natuurlyk geworden. Zy kunnen
ook wel eenigen tyd buiten ’t Water leeven;
doch of 'er Land- Kreeften zyn, die geheel op
’t drooge huisvesten, gelyk fommige Krabben,
heb ik geen zekerheid (*).
Paaring. Ten opzigt van de manier van Paaring fchynt
tusfchen de Kreeften en Krabben geen verfchil
‚te zyn; volgens her gene aan den Heer BAsTER
uit het Berigr, zyn Ed. van Noorwegen toe=
gezonden (t), is gebleeken (4). En door
het-
(*) De Staart der eigentlyke Kreeften, tot zwemmen ge-
fchikt , fchynt my ook hier tegen te ftryden. Die Landkreef-
ten , waar van f(ommigen fpreeken, zyn de hier voorbefchree-
vene Beurskraeben, Bona REis, inzyn Woordeboek ‚le DEEL,
bladz, 614 , zeer verward dienaangaande.
T) Natuark Uitfpann, IX, DEEL , bladz. 13e
dj De Ouden, echter , heboen in't algemeen ran s
ât
DEe KREEFTEN, 377
hetzelve fchynt tevens bevestigd te worden DL
dat zy de Eijeren niet by zig draagen, tot dat rxxxu.
dezelven uitgebroed zyn , maar zig daar vanin ae
% Zand ontlasten, waar aan zyn Ed., te voo. 5
ren, getwyfeld had (*). Ik geloof, dat hier
wel verfchil in kan zyn, naar hect Klimaat En
naar den tyd des Jaars: doch dat zy daar in
met de Scorpioenen zouden overeenkomen, in
wier Lighaam , door zo veele kundige Waarnee-
mers, de Jongen zelf gevondén zyn *, is My* nlaaz,
niet waarfchynlyk. Hy meent, dat zy ook *®*
op andere tyden des Jaars, dan in de Lente ;
paaren.
De Kreeften zyn by uieftek geil ; zodanig dat Aangroeïe
jeder Mannetje in zyn Hol; (want hagre woon Telen
plaatfen zyn in Gaten aan de kanten der Rivie.
ren:) ten minfte twee of drie Wyfjes heeft,
welken ‘hy dapperlyk verdedigt en bewaart ,
knypende de Pooten af aan eenen, die daar in
zou willen komen. Dit afbreeken der Pooten,
dat in veele Dieren een zwaare Straf zou zyn »
is in de Kreeften van minder belang , om dat
zy met de zonderlinge eigenfchap, van wedere
aangroeijing der afgebroken Leden , begaafd
Zyn 5
dat de Kreeften op de manier der Honden en andere Viervoe.
tige Dieren paaren. Zie ALDROV.
(*) Of de Kreeften en Krabben hunne Eijers uitwerpen
[van z'g werpen, wil hy zeggen,} na dat zy [die] eenigen
tyd tusíchen de Pooten gedragen zyn geweest , dan of zy tuse
fchen de Pooten worden ùitgebroeid en daar gebooren, gelyk
by de Scorpioenen gefchiedt. Dezelfde 1. Dreu, bladz. 8.
IE, DEEL. XIII, STUG) Aa 5
Vv,
AFDEFL,
ELXXXIT.
Hoorp-
STUK
Aanmer-
kingen
dienaane
grande.
378 BeEscuHRrRvyviIiNe VAN
zyn; welke zy, zo wel als de Jaarlykfe ver-
huiding of afwerping van de geheele Schaal,
gemeen hebben met de Krabben. |
Verfcheide Geleerden, de Redente baat nee-
mende, hebben geoordeeld , dat dit Stuk alleen-
Ilyk een denkbeeld ware van ’t Gemeen. De
weder - aangroeijing of uitfchieting van onge-
werktuigde Lighaamsdeelen , van de Haairen des
Hoofds, de Nagelen van Menfchen Handen en
Klaauwen van Beeste- Pooten, by voorbeeld;
konden zy wel toeftaan; doch die van Deelen,
met Geledingen en Spieren tot beweeging voor-
zien, werdt van hun niet erkend. Ook heeft
men, by naauwkeurig onderzoek, bevonden , dat
die herftelling zo algemeen niet is, alsmen zig
wel verbeeldde. In de Schaarenen Schaarpoo-
ten of Armen, die meest aan ’t breeken bloot
gefteld zyn, heeft zy meest plaats , en voorde
afgebrokene komt dikwils maar een klein , zeer
onvolkomen Schaartje. De Pooten en Sprie-
ten, afgebroken zynde , groeijen ook wel , doch
zeer langzaam weder aan. Zie hier eenige aan-
merkingen dienaangaande , van den Heer REAU*
MUR ontleend.
‚‚ Daar is, tot de hervoortbrenging van de
‚„ afgebrokene Pooten , geen beftemde tyd:
> Zy groeijen, gelykerwys: de Planten ;
„, fchielyker of minder fchielyk aan , naar
> dat het Saizoen meer of minder gunftig
» is: de heetfte Dagen bevorderen dezelve al-
ler:
KD
3
95
9)
9)
ss
LE
99
95
55
25
EP)
99
33
29
2
23
25
KE)
EE)
23
35
33
23
35
33
2
KE)
35
95
33
DE KREEFTEN, 379
lermeest. Ook wordt deeze hervoortbren-
ging door andere omftandigheden begunttigd
of vertraagd. Eender weezentlykften is de
plaats, daar de Poot of Arm is afgebroken.
Om dit te verftaan , moet men zig erinne-
ren, dat de Pooten der Kreeften verfcheide
Geledingen ‘of Gewrichten hebben ; waar
door zy zig, gelyk onze Vingeren , kunnen
buigen: om dat die Gewrichten met eene
Vliesagtig dunne Huid, en nier met een har«
de Schaal, overtoogen zyn. leder Schaar=
poat heeft vyf dergelyke Gewrichten, en,
ZO wy, daar van, het gene digtst aan ’t end
is, dat is daar de Schaar aan den Arm zig
“beweegt, voor het eerfte neemen , dan is
het vierde Gewricht de plaats , alwaar de
Arm moet afgebroken zyn, om het vaar-
digfte weder aan te groeijen. En, ’t gene
byzonderlyk opmerking verdient , is, dac dit
juist de plaats is, alwaar de Armen natuur-
lyk breeken. Ook gefchiedt zulks niet in ’t
Gewricht, maar in de Schaal tusfchen het
derde en vierde Lid, die uit verfcheide Stuk.
ken famengefteld is, gelyk de Naaden aan-
toonen ‚ alwaar die Stukken flegts tegen el«
kander aangehecht zyn, zonder aanmerkely-
ke intandingen. By een van deeze Naaden,
nu, en vooral by de middelfte , breekt ge-
meenlyk de Schaarpoot af ‚ wanneer men een
Kreeft of Krab aan dezelve gevat heeft:
zo men dien Arm ergens anders affnydet je
I. DEEL, XIII, STUIG … wordt,
Vv.
ÁFDEEL.
LXXXlie
HOOFD.
STUK.
V,
AFDEEL.
LXXAIT
Hoorp-
STUK.
Geftalte,
380 BESCHRYVING VAN
, wordt het verloorene zo fpoedig niet her-
s. fteld. En’ is aanmerkelyk, dat alsdan de
„> Kreeft, dikwils, haaren Arin verder afbreeke
„‚ op die zelfde plaats, welke door de Natuur
„, tot hervoortbrenging gefchikt was In de
„‚ Pooten, eigentlyk zo genaamd , gefchiedt de-
‚‚ zelve, langzaamer”. Gedagte Heer heeft
willen onderzoeken of zulks ook plaats had in
de Staarten der Kreeften; doch hecgelukte niet:
de Beesten, aan welken dieafgefneeden warens
ftierven. Zulks fchryft hy aan de ftevigheid
en taaiheid van deeze Staarten toe, die het af-
breeken niet ligt onderhevig zyn. Ik heb hee
wederaangroeijen van de Staart, evenwel, als
reeds verhaald is, in een myner Goudvischjes,
welk dezelve door een ander afgebeten was,
gezien. |
De manier, op welke deeze aangroeijing der
afgebroken Ledemaaten, allengs gefchiedt , door
anderen genoegzaam befchouwd, en de oirzaa=
ken, daar van, uitvoerig overwoogen, als ook
door overeenkomst met dergelyke hervoort-
brenging van de afgebroken Armen of Pooten:
der Polypenen Zee- Starren, eenigermaate op=
gehelderd zynde (*) zalik alleenlyk nog agt gee=
ven op de algemeene Kenmerken der Geftalte.
De Kreeften zyn, zo wel ais de Krabben,
met Eeen harde Hoornagrige Schaal bekleed;
doch haar Lyfris veel langwerpiger en in vees
len als Kolrondagtig. Men zou hetzelve uit
drie
(*) Zie Básren , Natuurk. Uitfpanningen Ml, DEEL, à8
boven, f
DE KREESTEN, ar
drie deelen, Kop, Borstftuk en Agterlyf , ge-, Ve
Iyk in de meeste Infekten ‚ kunnen aanmerken KS
te beltaan: want dat gedeelte, waarde Pooten Hoorp-
“aangehecht zyn , ’t welk ongevaar zo breed als, He
lang is, mag men met reden het Borstttuk noe=
men, en dat gedeelte, ’t welk voorlyker zit en
daar boven, zweemt zeer veel naar een Kop;
terwyl het agterfle gedeelte, dat langer en final
is, uit verfcheide Ringen of Geledingen be-
{taande , den naam kan voeren van Agterlyf ,
het welke dan aan ‘t end een uitgebreide Staart
heeft _ Het getal der Pooten is, behalve de
Schaaren, agt, gelykerwysin de Krabben; doch
buiten de Baardjes en zogenaamde Li. pen, aan
den Bek, hebben zy doorgaans twee lange en
in eenigen zeer lange Sprieten, die zelfs in
fonmigen de gedaante van Hoornen aannee-
men, door haare ontzaglyke dikte en langte;
in welken ‘dan ook , veeltyds, de Schaaren ont-
breeken.. Het Rugfchild is in eenige Kreeften
glad; in anderen oneffen of gedoornd , en in
fommigen zeer kort. Ook zyn eenige Water-
Infekten’,. ‘van een . zonderlinge Geftalte,
gelyk de Zee - Vloo en anderen , uit veele
Leedjes beftaande, en met meer dan agt Pooten
voorzien , tot dit Geflagt betrokken.
De Soorten van Kreeften , die wy thans door Soorten;
LinNaus aangetekend vinden, zyn zesentwin-
tig, en in ’ vervolg van die der Krabben ge-
plaatst Meer dan de helft zyn in de Wateren
of Zeeën van Europa waargenomen,
Ie DEEL, Xlil, STUK, KREErF-
4.
ArDEEL.
LXXXIL.
Hoorp-
STUKe
LXIle
Gammâ-
JUS.
Zee-
Kreeft,
882 BEsSCHRTVING VAN
KREEFTEN, met het Rugfchild glad en effed,
(62) Kreeft, die bet Rug fchild glad ende Snuit
op zyde getand heeft onderaan van boven
met een dubbelden Tand, |
By de Latynen was ’t wootd Gammarus de
gemeene naam der Zee- Kreeften; die te Ro-
me , nog heden , Gambaro di Mare genoemd
worden: zynde hetzelve van den Griekfchen
naam Kammaros af komtftig. Men gaf ’er, def-
halve, ook den naam aan van Cammarus , welke
ALvRovaNpus, echter , meerit te kunnen bewy-
zen; voor Rivier-Kreeften gebruikt te zyn. De
Franfchen geeven aan beiden den naam van
Ecrevisfe 3 doch de Zee- Kreeften voeren, in
verfcheide Provinciën van Vrankryk, een by-
zonderen naam. Die van Marfeille noemenze
Ligombaud; die van Languedok Langouste en de
Normandiers Hormar : de Genueezen Lombars
do3 de Venetiaanen Aftaje; die van Livorno
Astiche; de Turken Liczuda of Lichuda. De
Engelfchen geeven, in ’t algemeen ; den naam
wari Lohfter aande Zee- Kreeften, die men in
Sweeden ; Noorwegen en Deenemarken , Hum
ger tytelt.
Met
(62) Cancer macroutus, Thorace levi, Roftro lateribus dens
tato, bafi fupra Dente duplici. Faun Suec, 2053 ScoP. Cars
hiol. 1127. It. Westgoth, 174. Muf. Ad Fred, 87. MATTH,
Diose. 227 RoNp. Pisc.l. p.538. GESN. Aguat.g1 JONsSTe
Exfang. Ag. 112, ALDR. Cruffac. T. 71e BAST, Uit/parie
il D. Pp. 6. T. Ee
DE KREEFTEN 333
„Met de gedagte Kenmerken wordende Noor: Ve
fche Zee- Kreeften bedoeld , waar mede de ove- AEoEe
rigen aan de Kusten van Europa „ en zelfs aan Hoorps
die van Noord-Amerika , genoegzaam over-°TUE
eenkomftig in Geftalte te zyn. Somrtyds vallen
zy uitermaate groot. Dus hebik ui de Nieuws-
papieren aangetekend, dat, in ’t jaar 1764 , aan
de Kust van Engeland , een Kreeft gevangen
werdt, van drie Voeten lang en twaalf Ponden
zwaar. De gewoone Noorfche, echter, zyn
naauwlyks half zo lang en meer aanmer-
kelyk wegens haare menigte 5 hoewel zy
fomtyds ook ongemeen groot worden. De Heer
Baster rekent, dat de Jaarlykfe Invoer van
Noorfche Kreeften , door die van Zierikzee,
een getal van over de zesmaal honderdduizend
ftuks bedraagt: welke men dan, tên groote
“ten deele , naar Holland en Brabant vere
zende (*). Ik zal hier, om niet na te fchry=
ven, het gene door zyn Ed. aangaande deeze
Kreeften gezegd is, alleenlyk het volgende be.
rigt van den Noorfchen Bisfchop Ponrorer-
DANs, vertaalen (Ì).
‚ De Hummer is van geftalte alseen Kreeft, venata,
ss doch vyf of zesmaal zo groot (J), en, be-
hals
(*) Natuurk. U'itfpann, II, DEEL , bladz, 7 , enz.
(Ì) Naturl. Hift. von Norwegen. Il. Theiil. pag. 325, Enz,
(1) ,, Of zig onder de Zec- Kreeften , zo wel als onder an«
ss der flag van Vis(chen, eenige van ongemecne grootte , die
+ men als Voorvegters der anderen mag aanmerken , bevin=
p2 den, kan ik niet bepaalen: maar my is geloofwaardig verhaald;
Te DEEL. XIII, STUK, dat
| Vv.
Arprer
LXXXITe
Hoorp-
384 BESCHRYVING van
‚> halve agt kleine, met twee groote Klaaue
> wen of Pooten voorzien. Van Paasfchen tot
‚s aan St Jan is by volstenbest, maar vervol-
9, gens neemt hy af , en raakt zyne Schaal
>, kwyt, in wier plaats de nieuwe dunnere on-
> middelyk verfchynt, welke dan, binnen agt
Dagen, byna even zo hard wordt , als de
„‚ voorgaande. Men kent het Mannetje daar
> aan, dat het van boven, langsde Staart heen,
s> fmaller , en, als ’c ware , ingekneepen is 5
„> het Wyfje, daarentegen , breeder ; ’t welk
‚, ook voor het beste gehouden wordt (*).
», De Hummer onthoudt zig op Zand:
ss gronden en onder het Steengruis, of in de
fcheuren en reeten van Klippen , voornaame=
Iyk waar een foort van Wier , met breede
Bladen, groeit, van het welke hy , vermoe-
delyk, ten deele zyn Voedzel heeft, dat
anders ook in ’t Broed der Visfchen beftaat,
Hier tegen wordt de Hummer allermeest van
den Steinbisfer of Steenbyter vervolgd , die
zyn
52
53
33
92
53
23
í)
3)
2, by Udvar, ín de Parochie Evenvig , van de Visfchers dik-
„, wils een overgroeide Zee- Kreeft gezien wordt , die zo
3, fchroomelyk groot is , dat het niemand waagen durft ‚ hem
p Aan te tasten, en zy zeggen, dat de wydte tusfchen
» Zyne Klaauwen byna van een Vadem is. Hier uit kan
„, de grootte van zyn Lyf opgemaakt worden, offchoon zy
„, hem niet volkomen te zien krygen, alzo hy gemeenlyk van
„, het Zeegras bedekt wordt, waar in zig doorgaans alle Zeee
Kreeften onthouden,
(*) Van fommigen en van de Duitfchers inzonderheid : wy.
Hollanders verkiezen de Mannetjese Kreeften , dic derhalven
eok duurder zyn:
93
/
hbe KREEFTEN ' 38j
35 zyn grootfte vermaak daar i invindt, wanneer V.
5 hy zyn Tanden opiets hards kan te werk ek d
> ftellen ls Sion:
__ Men'zegt dat de Hummer , om den aanval Hinten
s> van die fier voor HEhiteride’ Dier te ontko- in Noor-
Hs ser, zyne Staart omkromt, en zig daar me- an
» de aân ’t Zand niet alleen vasthoudt, maar
zelfs dus teruggaat, met den Kop navolgeni-
», de en ’t Agterlyf vooruit. Weleer vatte
men ze met een Houten Nyptang op; doch,
9, dewyl de Kreeft het knypen niet verdraagen
s> kan, en twee of drie Dagen daarna fterft,
‚ is zulks niet meer gebruikelyk op zodanige
5, plaatfen , alwaar men de Kreeften in de zo-
s genaamde Hummer - Buifen , of Kreeft-Vaar-
> tuigen levendig buitenslands wil zenden. Als
s> dan worden zy alleenlyk met Fuiken gevan-
s gen, die gemaakt zyn van Hoepels , met’
„3 Vischnet overtoogen ,„ hebbende aan iedef
»» End een langen {mallen Ingang , ten cindezy
L daar:niet weder uit zouden kunnen loopen.
)
(+) Deeze Visch „naast; zo ’t- my: toêfchvnt ; „met den
Meirval overeenkomende, Bode Steenbyter genoemd zegt de
zelfde Bisfchop, om dat hy met zyne Tanden de Klipfteenen
aan ftukken kan byten, Hy is ongevaar drie vierendeel of een.
Elle lang : de Huid donker en glad, als die. van een Aal ,
naar welke hy ook van Lyf zeer gelykt, uitgenomen dat hy
wat breeder ‘isj’en op de Rug lange afhangende Vinnen heeft:
Aan den Kop, die rond en dik is- 2 _ziet-hy 'er affchuwlyk en
byna als een Kat uit, hebbende in de Mond twee ryën Tan-
den. Zyn Vléesch' is hard en ver, wordende van den gemee=
ren Man: gaarn, gegeten. Men vangt hem met Lynen of fteeke
hem mert den Elger» als men hem op een Zandgrond ziex
ftaan. Bladz. 235.
1, DEEL, XIII, STUK, Db
ii Vis
ArverL *
LÄXXII.
Hoorp-
STUK.
386 BESCHRYVING vAN
‚‚ Op eenige plaatfen zyn deeze Fuiken, gely-
„‚ kerwys de Aalkorven, uit Wortelen van Ge-
„, neverboomen gevlogten, en zulke agt men
de bekwaamften tot den Kreeften - Vangst.
In deeze Fuiken wordt een andere Visch tot
Lokaas gehangen, en dus kan men in ieder
Korf, die uitgeworpen en met een Touw vast-
gemaakt wordt, gemeenlyk in ééne Nagt wel
‚, tien fluks bekomen.
„ Hoe veel nu, van deeze Ken jaar-
‚‚ Iyks uitgevoerd worden, kan men daar
„, uit befluiten, dat federt het begin van deeze
‚ Eeuw, ieder Voorjaar „, wel dertig, veertig
en meer Kreefthaalders , van Londen en Am-
cl fterdam , alhier komen , om levendige Kreef-
‚ten in telaaden. Gedagte Schepen zyn zo-
‚danig gemaakt, dat onder den digten Bodem
9 zogenaamde Wellen of Hummer-Kasfen zyn;
„‚ een ruimte naamelyk , welke door middel van
„‚ een groote menigte Gaten, die in de onder-
‚‚ fte Bodem geboord zyn, gemeenfchap heeft
‚‚ met de Zee; waar door de Kreeften altoos
‚, in hun Element, dat het Zoute Water is,
„ blyven ; niettegenttaande ’er wel tien- of
„‚ twaalf duizend ftuks ín zulk een Vaartuig zyn,
>, In ’t begin des Voorjaars flaagen- evenwel
„> de Reizen beter, dan wanneerde Lugt war=
„> mer wordt, en indien, in zulk een geval,
„, de Reize door tegenwind langduurig wordt
», gemaakt , fterven de Kreeften, om dat zw
‚‚ beflooten zitten ; inzonderheid, wanneer
| | „ te
madrid
DE KREErTeEn. 887
3 tevens Donderweer ontftaat ‚ ’t welk, naar Vv.
» men getuigt ,; hun fchadelykst zoude zyn. le
‚‚ De Eigenaar doet alsdan een verlooren ReisHoorp:
s‚ en fchiet ’er veel Gelds by in, niettegen-STUK4
3, taande zy alhier goedkoop zyn: ’t welkeen
3, zeer goede Reis maakt , als hy het geluk
;, heeft , van ze levendig over te brengen. Dik-
s wils wordt hem een Engelfche Kroon voor
‚, het ftuk betaald, daar zy hem in Noorwe-
3, gen maar twee Deenfche Schellingen gekost
» hebben. Dit is de vastgeftelde Prys , wan»
‚ neer de Kreeft de langte heeft van agt Dui-
‚‚ men of daar boven ; welke Maat door de Re.
3 geering geauthorifeerd is: maar is hy klei-
s> Der, of mankeert hem ééne Schaar (*), zo
», wordt het Stuk voor een Schelling verkogt.
s> Niettemin brengt deeze Handel , inhet Ampe
4, Stavanger alleen, gewoonlyk, in’t Jaar over
de tienduizend Ryksdaalders in *t Land, fe-
‚ dert de gemeene Man voor omtrent twintig
Jaaren (f) begonnen heeft ,‚ meer voordeel
van deeze Neering te trekken , door zelf
_Hummer- Buizen aan te leggen, welke van
de EY Sta-
(*) „ Op dat zo veele Kreeften, die te gelyki in ééne Hum.
;s met- Kas zig in ‘t Schip bevinden, elkander de Klaauwen
5, of Schaaren niet afknypen zouden mcn t welk anders
‚, hunpe gewoonte is; zo worden de Schaaren van alle deeze
i Kreeften met een Touwtje toegebonden®”’,
__(f) De Bisfchop fchreef zyne Naturl, Hiftorie van Nórwés
gen reeds voor het Jaar 1754
sE. DEEL. XIII, STUK. Bb a
558. BESCHAYVING vaN
Ver
ÁFDEEL.
LXXXIL
Hoorp-
STUK. …,
Kreettvan-
geryen.
9» Stavanger, Eyerfund en daaromftreeks af-
Eon vaaren: doch, om de gezegde redenen „kun=
„‚ nen zy nietmeer dan: ééne Reizein’t Voors
„ jaar. doen,”
He beste Hemmerpliadsi of. Biens PN
ss -alwaar,, „ieder Jaar, tot twee of drie Buizen
s‚ belaaden kunnen worden , zyn. Skudesnaes,
„ Akre, Praestehafen, Vaage of Ahre- Buck ,
„ Buck von See, Stierneöe;, Hindingsöe, Ta-
‚ nan en Fananger. Oostwaards van Lindes”
‚‚ naes worden ook veele Zee- Kreeften gevan-
‚, gen en vervoerd: doch daar van heb ik geen
On narigt. … Ten einde de vreemden,
„ door eene vroegtydige Vaart, niet het groot-
gr voordeel uit deezen Handel mogen trek-
ss ken; zo. moet in, ieder van de gemelde Ha-
», vens eerst een Noorsch Schip belaaden zyn,
„‚ eer men iets dan Vreemden mag verkoopen.
‚Hier in 't-Leen Sundfiord heeft men, eenige
5 emi geleeden, ook begonnen-met-deeze
‚ Negotie. „De Heer DANKERTSEN ;Tolle-
‚naar Op Sroröen:, berigt my, hoe’, in dit
pt ‚ Jaar ‚ op. zyne Tolplaats alleen ; voor Zes-
») duizend Ryksdaalders aan Kreeften afge-
s fcheept zyn. De Inwooners van Zierikzee
5, in de Nederlanden hebben deezen Handel
„‚ eerst begonnen, en daar van veel voordeel
‚> getrokken. Nu beginnen de Engelfchen ook
5 onder Hitland veele Kreeften te vangen.
‚, Behalve levendig worden de Kreeften ook
> wel BRZO: of met Azyn en Peper inge:
…_ legd
3
Pe KREEFTEN, 330
„ legd zynde, verzonden. De Boeren, die V.
‚„ van deeze aangenaame Kost, als ook van de LEO
„> Oesters, op veele plaatfen genoeg kunnen Hoorps
s> krygen, maaken ’er, in tegendeel, geen werk **PE ;
s> van, in ’t geheel”. Dus verre de Heer Ponr-
OPPIDANS , door wien voorts van een Soort
van Kreeften gefproken wordt, aldaar in Sund-
fiord gevonden , welke hy de Buchftaben - Hume
mer, dat is de Letter- Kreeft noemt, wegens
de tekening op de Staart, en dezelve fchynt
my met die fraaije , zeldzaame , roode Noor-
fche Zee- Kreeft, welke in ’t Werk van Sega
afgebeeld en befchreeven is (*) , nagenoeg over.
eenkomstig te zyn.
e „… Aftachta
op-zyde getand heeft , onderaan , weder. Rivier-
zyds, met eennenkelen Tande Kreeft,
De bynaam van Astacus, die hier tot onder:
fcheiding der Rivier - Kreeften gebruikt wordt,
fchynt weleer de algemeene naam der Kreeften
te zyn geweest. In de voornaamfte T'aalen van
Europa, het Hoogduitsch en Fransch, hebben
zy
(*) IIL DEEL. Tab. XXI, Fig. 5. Bladz, 53e
(63) Cancer macrourus , Thorace levi ; Roftro lateribus
dentatos bafi utrimque Dente unico; Faun, Suec, 2034. SCOP,
Carniol, 1128. SCHAFF. Elem, T, 32. Mufs Ad Frid, 1. pe
87. GRON. Zooph.977. RoES, Inf. III. Theill, T. 54,55 MATTH.
Diosc. 229. ROND. Pise, IL. p. 210, BELLON: Aguat 355.
GESN. Aguat, 104. ALDROV. Ex/ang. 129. JONsT. Ex/ang,
Aguat. T, IV, fer, SULTZe drf, Te 23ef. 15e GEOFERe Paris
IM. p 667. N. 1.
k DEEL XIIL STUK, Bb 3
390 BESCHRYVING Vv AN
zy ook, zo wel als de voorgaande Soort , den
* naam van Kreeft ; dien zy in Noorwegen zelfs
by uitmuntendheid fchynen te voeren, onder
den naam van Krebfe ; doch in Sweeden onder-_
fcheidt men ze by den naam van Kraecfweta;,
en in Engeland noemt men ze the Crey: fish of
Crevife, geevende aande Zee-Kreeftendennaam
van Sea-Crevis ; gelyk de algemeene naam in Italie
en aan de Adriatifche Zee nog heden is Gambaro
of Gammaro , maar die van Karniolie naemen
de Rivier- Kreeften Rak, de hedendaagfe
Grieken Karanis of Karanidic. |
In de meeste Rivieren van Europa komen
Kreeften voor, maar in het eene Land over-
vloediger dan in het andere, Men vindtze in
Spanje weinig , doch in Italie en Vrankrykzeer
veel , ja in geheel IJuitschland zo overvloedig,
dat iemand, te Weenen in Oostenryk, op de
Kreeften - Markt , meer dan eens dertig Wagens
te gelyk, daar mede beladen, heeft gezien (*)-
Menigvuldig komen zy voor in het Meir, Czir-
gnitfer See genaamd en andere Wateren van Kar-
niolie, ‘Tegenwoordig zyn zy ook rykelyk in
de Rivieren en Meiren van Sweeden , alwaar
men weleer naauwlyks wist van Rivier - Kreef-
ten. Het ontbreekt ’er niet aan in de Ooster-
fche Landen, boewel men ’er, in het Oude
Testament, geen melding van gemaakt vindt,
De Kreeften , welke men in de Rivier van Se-
1
negal aan de Kust van Afrika, vinde „Zyngroo.
ter
(£) ALDRov. de Cruflatis, ps 45e
ver
\m DE KREEFTEN. SGI
ter en lekkerder dan die van Vrankryk. Aande, V.
Goudkust zouden ‘er, volgens DarPERrR, zyn; en
die Holen in den Grond maaken als de Mollen, Hoorn«
rood van Kleur; doch misfchien zyn dit Krab- °*®%
ben. In de Rivieren van Amerika vindt men ’er
overvloedig , die weinig van de Europifchen ver=
fchillen, dan ten opzigt van de Schaarpooten
of Armen , welke zy veel langer en dunner heb-
ben. Men kookt ’er fmaakelyke Soupen van,
inzonderheid te Cayenne ‘Die van ’t.Eiland
Tabago worden gezegd, in lekkerheid , de Eu.
ropifehen ver te overtreffen.
Hoewel de Rivier - Kreeften veel kleiner dan Groote,
de Zee- Kreeften zyn, zo vindt menze doch
van aanmerkelyke grootte. ín de Rivier van
Karniolie, genaamt Kerka, by Gurk, zyn ’er,
volgens het getuigenis van een Kronykfchry-
ver, gevangen, waar van de vyf zo lang wa.
ren als een Mensch (*). Deeze moeten dan,
ten minste, de langte van een Voet gehad heb=
ben. Men voedtze , aldaar, of mestze., met
Osfen-Lever en bladen van Brandenetelen ;
kunnende dezelven lang levendig houden, wan-
neer menze met Azyn befprengt, zegt Doktor
ScoroL1. Hier te lande , en in Vrankryk of &n=
geland, gebruikt men Vyvers , omze te fpee.
nen; alwaar de Kreeften in een Houwer van
Latwerk moeten beflooten zyn , en geen ge-
brek hebben aan Groente en versch Water. Als
dan
(*) Entomol, Carniol. p. 497,
X. DEEL: XIIL, STUK, Bb 4
392 BESCHRYVING VAN
Ag dan kunnen Luiden van Vermogen het pleizier
Lxxxm. genieten; van deeze Dieren , onder hunne Oo-
HO ARDE gen, te zien voortteelen, en dus genoegzaam
“* voorraad van dien aart uitleveren voor hunnen
Tafel. |
Sebruik, De Kreeften worden, in ‘t algemeen, voor
[ een fimaakelyk Voedzel, ja by veelen voor een
groote lekkerny , gehouden. Men moet zoda:
nigen uitkiezen , die Vleezig, mals: en wel ge-
voed zyn 5 wier Vleesch een Olieagtige en Bal-
famieke vogtigheid bevat, die bekwaam is om
de Scherpheden op de Borst te verzagten:, het
Bloed te zuiveren en het overtollige daar uit
door de Waterwegen te doen ontlasten. „Even-
wel kan het overvloedig eeten van dezelven,
zo wegens de taaiheid van haar Vleesch , die
ze zwaar om te verteeren maakt, als wegens
de verhittende eigenfchap van die Spyze , aan
jonge, Bloedryke en Galagtige Geftellen, ligt
nadeelig zyn. Oude Luiden moeten ’er ook met
maatigheid van eeten, om dat de Maag anders
door dezelven bezwaard wordt: doch voor Tee.
ringagtige en andere verzwakkingen der Na-
tuur, worden de Soupes aangepreezen van lee=
vende Kreeften, die men gefimoord zynde ftampt,
en in Vleesch- of Hoenderen-Nat gaar kookt ,
Jaatende het Sop dan door een Doek loopen,
en mengende ’er een weinig Boter, Zout en
Notemuskaat onder , naar vereisch van zaaken.
Ongemeen dienstig zyn deeze Soupes of het
uitgeperste Sap van Kreeften , tot Lavamenten
der
DE KREEFTEN. 393
der Daitmén tegen de Scherpte van de Roode- Vs
ÄFDEEL,
of Bloedloop. In veelerley famengeftelde rxxxm.
Middelen der Apotheeken zyn de Kreeften een Hoorp:
STUK
voornaam Ingredient. Men vindt ook het Voor-
fchrifc van een gedeftilleerd Water van Kreef-
ten , dat, echter, met reden, zo kragtig niet
als de gedagte afkookzels of uitgeperste Sappen,
wordt geoordeeld te zyn. |
De Asch *, welke door GALENvs dermaate , he
tegen het byten van een Dollen Hond, inwen-
dig aangepreezen wordt, moet niet van Kreef-
ten ‚, maar van de gedagte Zee-Krabben zyn (*);
zo wel alsde Schaaren + , die elders verkeerde- 7, Cele
lyk worden gefteld op rekening van de Kreef.
ten (T). „Het moeten naamelyk de zwarte
punten zyn der Schaaren van de Zee -Krab-
ben J. Men vraage niet , of de Kreeftfchaa- 4 Bladz,
ren de zelfde kragt niet hebben5 want in die a
gevallen, daar het op ’t geloof der Ouden aan.
komt, zyn wy verpligt hun Voorfchrift blin-
de-
(*)C. HOFMAN , de Medicamentis Officinalibus, Paral,
Page Ie
(f) In Nucko Belgico Mat, Med. Brux. 1719 p. 56. Dit
zou een fout in de daad veroorzaaken, In naam is die mis-
flag van een Cancer of Carcinoma , in plaatsvan Kanker , volgens *
den gewoonen trant, uit vies- en keurigheid van Taal een Kreeft.
gezwel te noemen , dat geen de minste eigen{chap of overeen-
komst heeft , zodanig ingekroopen , dat men dit naauwlyks
hopen kan verbeterd te krygen. Veel beter noemde men dit
droevig Ongemak , met. de Duitfchers, der Krebs of de Krab;
dewyl het wegens de ronde uitpuilende dikte en de zigtbaare
dikke aderen aan den omtrek , eenigermaate de geftalte van
een Krab’ heeft,
EL. DEEL. XIII. STUK Bb s
Ld
„394 BESCHRYVING VAN
yv. delings te volgen. Anders is het metde Kreefts-
Arets Oogen*, zogenaamd, die, ten opzigt van de
Hoorp- Afkomst, zo men wil , den regten naam heb-
STUK. ben, hoewel menze eigentlyker noemen kans
ra Steentjes of Steenen der Kreeften.
en Zy werden, volgens LEMERY , ten grootften
Oogen. _deele uice Oostindie herwaards gebragt, alwaar
menze in groote menigte op de Oevers der Rie
vieren vondt. Twee, zegt hy, zyn ’er in de
Mannetjes - Kreeft, die dezelve zig tweemaal
in ’t Jaar kwyt maakt. In de groote Rivieren,
naar den kant van Astrakan, zyn Kreeften , die
deeze Steenen zeer groot hebben, en niet dan
om dezelven gevangen worden.” De Visfchers
weeten die, op verfcheiderley manieren , uit
de Maag , waar in zy zitten , te bekomen.
Eenigen kneuzen deeze Dieren met een Hou-
ten Blok, en dan, de Pap in Water gedaan heb-
bende in een Tobbe of Bak, vinden zy, door
t omroeren, de Steentjes op den bodem. Ee-
nigen leggen de Kreeften op hoopen en laaten
die rotten, verzamelende naderhand de: zoge-
naamde Kreefts- Oogen, die men daar te Lans
de voor vier of vyf Stuivers het Pond verkoopt.
De Apothekers in Moskovie voorzien er zig dus
van , en zy worden in groote menigte uitges
voerd.
Het oude denkbeeld, dat deeze Steenen in
de Kop of in de Herfenen der Kreeften zaten,
reeds overlang verworpen zynde; gelyk uit de
Vertoogen van REAUMUR ‚ over het ruijen der
Kreef-
DENKREENTEN. 895
Kreeften , blykt (*): zal ik hier gebruik maa- V.
ken van het uittrekzel van een Brief , die door EE
Doktor Mounsey , Geneesheer der Armöen Hoorp-
van haare Majefteit de Keizerin van Rusland, Bnn
voor weinige Jaaren dienaangaande is gefchree=
ven, en waar in die Heer zig aldus uit-
drukt (f).
»> De Steenen , oneigentlyk Kreefts - Oogen Nieuwe
2 genaamd , worden in het Lyf van deKreef= Den
»> ten gevonden. leder Kreeft brengt ’er jaar- Ne
» lyks twee voort; naamelyk één aan ieder zy-
2, de van het voorfte en onderfte deel der
ss Maag. Decze beide Steenen neemen hun-
5, nen oirfprong tusfchen de twee Vliezen van
», de Maag: de platte of holronde zyde raakt
dedan ‘het’ binnenfte Vlies, dat dun is en
> doorfchynende , doch fterk en van een
) Hoornagtige zelfftandigheid; de verheven-
ronde zyde is fteeds uitwaards gekeerd , bee
dekt zynde met de Vleezige zagte Vliezen
van de Maag, wier Vezelen indrukzelslaa-
ten op de oppervlakte van den Steen. De:
zelve groeit langzaam en by plaatjes , tus«
{chen deeze twee buitenfte Vliezen: waar
2» van het Hoornagtige niet dient dan om te=
genftand te bieden , ’t welk maakt dat alle
») de Steenen aan die zydeverhevenrond zyn.
»> De
(*) Mer, de PAcade Royale des Sciences de Paris, de1zia
> 1718.
(f) Journal Oeconomigue, d'Aout 1754. Pe 1342 &C
Te DEEL, Xlll, STUKe
VV.
ArprerL.
LXXXIL,
Hoorp-.
STUK, ,
596 BESCHRYVING VAN
53
De eerste Schub , die men ‚kan waarnee.
men, en op welke alle de anderen zig aan- '
voegen, is naar ’t middelpunt geplaatst, en
en men kan duidelyk de randen zien van de
Laagen , welke zig agtervolgens formeeren.
Voor dat men deeze Steenen in het Dier
kan vinden , wordt men kleine Cirkelronde
Vlakken gewaar , die een - weinig duister
zyn en witter dan het overige van de Maag,
Deeze Vlakken zyn de plaats, welkede Stee-
nen beflaan moeten „ tegenover “taaije en
{lymagtige zelfftandigheden , welke Klieren
genoemd worden door fommige Menfchene
Zy zyn grooter en. zigtbaarder „wanneer.
deeze Steenen ontbreeken ; maar mensheeft
mis, te gelooven, dat zy Steenen worden,
door verfcheide agrereenvolgende; trappen
van hardheid te pasfeeren”’.
‚> Men heeft zig verbeeld „ dat de Kreeften
zig deeze Steenen kwyt maakten, by deaf-
werping van hunne Schaal ,, en deeze rui-
jing, is ’t bekend, dat alle Voorjaaren ge-
{chiedt. Zie hier den oirfprong van dit ver-
keerde denkbeeld. Tegen den tyd, wanneer
de Kreeft haare Schaal verlaaten moet , door
booren de Steenen den inwendigen Hoorn-
agtigen Rok van de Maag: de drie Tanden,
van dit Ingewand vergruizen deeze Steenen,
en, in weinige Dagen, zyn zy doorde Vog-
ten, die ’er overvloedig in de Maag zig be-
vinden, opgelost: ’c welk maakt dat menze
9 be-
PSWECKREERTEN. © 307
„‚-bezwaarlyk. op dien tyd zal vinden , en Sus, A
sdenken-moet, dat zy met de Schaal uitge= een
ssworpen zyn. By naauwkevrig onderzoek , Hoorp=.
STUK, -
5
22
s nogthans ‚„ zal men ’er verfcheide Steenen
ssaantreffen; die ten halve verteerd zyn, en
sot gene boven alles bewyst , dat zy nooit
ss uitde Kreeften:komen , iis „dat menze nooit
svinsde Rivieren vindt, alwaar deeze Dieren
ss overvloedig zyn. Onder degenen, diemen
‚sin rde, Winkelen houde „zyn. verfcheidene
wat bruinagtig:van Kleur „ en deeze zyn het,
die zig in de Maag van de Kreeft, toen de-
zelve gevangen werdt , bevonden”.
Moeielyk is ’t, een befluit ‘op te maaken,
aangaande ’t.gebruik van deeze Steenagtige fa-
mengroeizelen. De Waarneemer gist niette
fin ‚dat zy’ „/ met en-benevens de oude‘afge-
worpen Schaal, welke van de Kreeft ook op-
gegeten wordt; dienen om aan de. Vogten een
nieuwe Steenmaakende hoedanigheid by te zet.
ten. ‘Deeze Steenagtige Deeltjes zouden. af-
gefcheiden worden in de Varen, volgens hun:
ne verfchillende trappen van ires, sen
afgelegd aan het end der Huidvaarjes , om een
nieuw Steenagtig bekleedzel hervoort te bren-
gen. Zulks fchynt het gevoelen der genen , die
de Kreefts-Oogen tot het ontbinden en uitloozen
vân het Steenagtig Slym- Graveel , uit de Nie-
renen Blaas, bekwaam agten , niet zeer te bee
gunstigen.
“Het Verhaal van dien Heer, hoewel in fom.
I, DEEL, XIII, STUK» mi-
93
93
53
V.
AFDEEL,.
LXXXI1.
HaoFD-
8TUKe
298 BESCHRYVING VAN
mi
ge opzigten wat duister, in anderen eeniger-
maate tegenftrydig voorkomende „wordt niet«
temin „ ten aanzien van de manier van inzame:
ling, bevestigd door het Berigt, dat van Dok-
ter Maver dienaangaande gegeven wordt ; zeg»
gende, dat hy hetzelve had van Kooplieden ,
die van de Grenzen van Tartarie en Moskovie
kwamen C*). ,, De inzameling , getuigt hy,
bb)
53
2
53
93
gefchiedt voornaamelyk in Besfarabie en de
Ukraine, ’t welk Landen zyn daar men vee
le groote Rivieren heeft, met overvloed van
Kreeften: want de Ingezetenen onthouden
zig van die te eeten , om voordeel te kun-
nen trekken uit de inzameling der Steenen.
Zy neemen de Maanden waar , wanneer de
Kreeften goed zyn: alsdan maaken zy Graf:
ten, van zestig of zeventig Voeten lang en
tien of twintig Voeten breed ; daar zy zo veel
Kreeften, als zy by een kunnen krygen ‚in«
werpen , en dezelven metde Voeten treeden;
gelykerwys men de Druiven doet in de Wynr
Oogst. Somwylen, zelfs, om zekerder te
zyn aangaande de verplettering , gebruiken
zy 'er Beukhamers toe, en laaten verder
hunne Kreeften aldaar , in de open Lugt,
rotten , den geheelen Winter door. In
Voorjaar hervatten zy, daar aan , hunnen
arbeid, en, door middel van een Teems de
PE vui-
(*) Ephes Nat. Curioför. Cent. Vils & VIe Aûn, 1719
P. 417. »
„DE KREEFTEN 399
„vuiligheid affcheidende, verzamelt dic arme _ V.
‚‚ Volk een verbaazende meenigte van Kreefts. Leon
Oogen , welker vertiering , door den groo. Hoorp-
‚sten aftrek van deeze Koopwaar in andere STUK
„s Landen , hunnen rykdom uitmaakt”, Dus
krygen wy dan ook thans de meesten uit Pos
len en Moskovie. |
Uit dit alles blykt , dat de Waarneemingen”: Gevoe-
der Ouden niet altoos te veragten zyn. Her- {nero
MONTIUS , naamelyk , is over dea oirfprong tigd.
deezer Steenen, welken hy , door dagelyks
ongevaar tweehonderd Kreeften te openen;
naauwkeurig onderzogt hadt, zeer omftandig.
ss De Mannetjes , zegt hy, beginnen jaarlyks
, ziek te worden, van het midden van Juny
zo af, en vervolgens de Wyfjes in July, voor
„, het afwerpen van de Schaalen. Dan leggen
5» ZY, geduurende negen Dagenen langer, zon-
‚‚ der beweeging , als half dood. Diestyds
‚‚ wordt haar Maag met een nieuw Vliesje
‚, overtoogen , tusfchen ’t welke en de oude
s‚ Maag zeker Melkagtig vogt is, dat allengs
„s hardwordt, en,‚ door de holronde figuur van
„, de Maag, eene bolronde aanneemt, worden-
» de eindelyk geheel Steenhard. De oude Rok
‚> van de Maag, nu, allengs verteerd worden.
‚» de, ftrekt-het Dier tor Voedzel, zo wel als
„ de Steen, die in de Maag blyft, geduurende
ss den tyd van byna een Maand”.
Dit gezegde van Vader HELMoNT is door
_ Weprerus en anderen bevestigd, Zelfs heeft
Ie DEEL. XIII, STUK, * de
Var
ArpzeL.
LXXXIL
Hoorp-
STUK.
Kenmere
ken der
Echtheid.
4co DESCHRYVING MAN! 7
de Heer Grorrroy de Jonge, in zyn Vertoog
dienaangaande medegedeeld aan.de Koninglyke
Akademie der Wetenfchappen van Parys (*),
dit ook gedaan: ftellende onder anderen vast,
dat men deeze Steenen niet inde Kreeften vindt,
dan ten tyde van de ruijing , en-dat zy vervol-
gens allengs verdwynen of verteefd worden in
de nieuwe Maag. De Maag, nu „is inde Kreef-
ten onder den Kop geplaatst, ’t welk fommi-
gen heeft kunnen misleiden , die zodanige Steer
nen voor Oogen hebben aangezien.
De Kreefts- Oogen, die wy hier in de Win-
kels hebben, zyn aan de eene zyde bol-, aan
de andere zyde holrond of een weinig ingedrukt,
en dùs byna van eene half Kogelronde geftalte,
De Kieur is wit, met eenig bleekrood of blaauw,
jn fommigen meer in anderen minder , daar door
fchynende, doch het Poeijer , dat men door de-
zelven te ftampen krygt, is geheel wit. Dit
alles heeft men in de valfche of gemaakteKreefts:
Oogen ook weeten naar te bootfen , maar ze*
_kere byzondere Visfcl hige reuk, welke de ech-
te hebben, ontbreekt daar-aan. Ook kan mea
in breken, dewyl zy bylaagen groeijen, het.
bedrog ligtelyk ontdekken , ven nog, zekerder.
door de Chymifche ontbinding : „want dan gee-
ven zy eenig, vlug Alkalyn Geest, en Zout , be-
nevens een dikke ftinkende Olie: door ’ t Each
nee<
(*) Hit, de 'PAcadenie Royale des Sciences 8 de PAùn, 170%
De K KEKFEEN © got
féeren worden zy zwart: waar uit blykt, dat re En
bi zekerlyk van Dierlyken oirfprong zyn. LXXXIÌs
“Van de Eigenfchappen der Kreefts -Oogen , Hoorv-
in het Zuur te cemperen, behoef ik, als alge- cen
gemeen bekend zynde, by alle Menfchen ; geen Soesetee
gewag te maaken. Zy kunnen, ten dien ein-
de, veel veiliger gebruike worden dan Kryt ;
Koraal en dergelyke Stoffen, om dat zy niet
zo zeer tot famenpakking genegen zyn, gaan-
de veeleer wanneer zy, in de Ingewanden ;
door Zuur zynontbonden, ineen openend Vogt
over , dat tot in de fyn{te Wegen doordringt (*)s
en derhalve bekwaam fchynt om de Nie-
ten van ’t Graveel te zuiveren. Evenwel is
het dagelyks en menigvuldig gebruik van het
Poeijer van Kreefts- Oogen niet aan te raaden;
dewyl de Maag daar door bedorven wordt en
de Ketenslust vergaat. Veiligst worden: zy ;
met Salpeter, Rhabarber en andere Geneesmid=
delen, naar den eisch gemengd zynde, voor-
‚ gefchreeven.
Van de inwendige deelen der Kreeften nog inwendige
niet gefproken hebbende, gaa ik thans daar toe greerd
over. Na dat men de Schaal of Korst, met de
roode Slymigheid en het Vlies, dat dezelve
dekt, weggenomen heeft, wordt men, aan den
top des Hoofds, het Brein gewaar „ dat van
| mide
(*) Over de nuttigheid van Kreefts - Oogen, in Azyn op-
Belosr. ‚ tegen inwendige Kwaalen, kan men halen het V1l1s
Deer der Uitgezogte Peemdlndelrngens bladz, 529.
Is DEEL. XIII, STUK, Ce
802 BESCHRIVING vAR
Vv.
middelmaatige grootte is „ groenagtig van Kleur,
ArpeeL, en als in twee Kwabben gefpleeten , daar de Ge=
LXXXII
Ee zigtzenuwen en het Verlangde Merg van afko-
STUKe
Het Hart.
men. Van het onderftedes Beks , daar men twee
platte Tanden waarneemt en een Vleeschheu-
veltje, ’t welk naar een Tong -gelykt 3 gaat een
korte Slokdarm regtsftreeks naar de Maag toe.
Dit Ingewand is van aanmerkelyke wydte en bes
ftaat uit een dik fterk Vlies, waar aan twee
Klieragtige lighaamen zitten , die met Knobbe-
lige Vaatjes gevuld zyn , welke naar Darmpjes
gelyken „ doch aan ’t end in éénen Stam famen-
loopen. Deeze deelen zyn het , die men gemeen=
lyk de Lever noemt in de Korst- en Schaaldie-
ren, en zy fchynen zo wel den-dienst van Le
ver waar teneemen als van Darmfchejl, Volgens
Doktor Sacns, in zyne Gammarologie , loopt
van de zyde der Maag een enkele Darm, die
egaal van wydte blyft, tot aan de Staart uit ,
alwaar.de Kreeft haar Fondament en tevens de
opening van de Leg heeft. Men kan zeer gea
„makkelyk de gemeenfchap daar van doen bly-
ken, mids met een Pypje daar in blaazende:,
als waar door de Kreeft alles, wat zy in de
Maag en Darmen hadt, van boven uitbraakc,
Agter de Maag en de andere Ingewanden is
tegen de Rug aan, in zyn Zakje, het Hart ge-
plaatst, dat immer zo fterk klopt als inde Die.
ren die Bloed hebben, Het is een Kegelvor-
mige Spier, van witagtige Kleur, meteen taas
melyk wyde holligheid, die van binnen onge-
lyk
DE KREEFTEN ‘ 408
jyk is en aan den Wand met veele dikke Veze- d Ar,
Jenvof Styltjes gefchraagd, even als her Hart, seents
der Menfcken. De Groote Slagader, uit het Hoorns
Hart komende, vêrdeelt zig aanftonds in twee *TUXe.
Takken, die naar de Kieuwen gaan: terwyl de
Stammen van de Hol= Ader, zo nederdaalende
als opklimmende, zig agter het Hart famene
voegen, en dus in deszelfs Oor dringen. Derse
halve gefchiedt hier een dergelyke Circulatie of
Omloop der Vogten, als die van ’t Bloed in de
Viervoetige Dieren.
De Kreeften hebben , gelyk de andere Infeks za teus
ten, in plaats van Letten eenige Openingen“
op de zyden van het Lighaam, welt men ee-,
nigermaate by de Kieuwen der Visfchen verge-
lyken kan. Zy zyn wederzyds onder de Korst
of Schaal geplaatst, hebbende haar onderfte ge-
deelte, dat breed en ftompis, aan het Borst.
{child gehecht door middel van Steeltjes ; doch
het bovenfte blyft los en vry. leder Kieuw
heeft drie Boezems , waar van twee gefchikt
zyn om het Vogt te ontvangen , dat tot het Le-
ven dient: gelyk dit blykbaar is , dewyl een
zwart Vogt, inhet Hart gefpooten, eerst door-
dringt in den eenen, en daar uit overgaat in den
ânderen Boezem. De derde Boezem , van de
Punt naar den Grondfteun gaande, loopt in een
Kanaal uit, dat gemeen is aan alle de Kieuwen
van ééne zyde , en een taamelyk wyde Ope-
ning heeft, naby de inplanting van de bovenfte
der Kieuwen, welke in een geduurige bewee-
I. DEEL, Xlll, STUK, Gc 2 ging
204 BESCHRYVING VAN
r ge d de ging blyft van drilling. Men verbeeldt zig ;
LXXxin. dat gedagte Opening dient om Waterinte nee.
aen men, ‘t welk, zig mengende met de Dierlyke
*__ Vogten van de Kreeften, derzelver Ademhaa-
ling nog in ftand doet blyven , wanneer zy op
drooge zyn. Dit agt men is de reden, niet
alleen dat zy lang kunnen leeven zonder Wa-
ter, maar dat zy zelfs in ’t Lugtledige niet fchie-
lyk fterven C*). |
De Teel- — In de Manretjes Kreeft hebben de Zaadvaá-
deelen. gen haaren oirfprong aan beide zyden van den
Slokdarm, dochloopen nederwaardsin de Teel-
deelen uit. Inde Wyfjes, insgelyks, eindigen
de twee Eijerftokken, bezyden de Maag leg-
gende, in twee Lyfmoeders, in ’t agterfte van
’t Lighaam. Dus hebben zy de Teeldeelen ook
dubbeld, zo wel als in de Krabben : doch uit-
wendig niet zo klaarblykelyk.
Uitwendi- _ Sommigen willen , dat de Rivier - Kreeften
ge Gellale van de Zee- Kreeften alleenlyk door de groot-
Kreeften, te, die ongelyk kleiner is, verfchillen zouden;
maar men vindt, als in de T'ytelsblykt, an-
dere Kenmerken tot onderfcheiding. De Kleur,
bovendien, is in de Zee- Kreeften zwartagtig
blaauw en in de Rivier- Kreeften donker groen;
doch wordt, ín beiden , door ’t kooken rood,
Ten opzigt van Kop , Borstítuk en Staart,
die in deeze Dieren duidelyk van elkander af-
p ges
(*) Hif?. Nat. des Animaux, Paris 1756. O@tavo. Tom L
P. 332, KC
DE KREEFTEN 308
gefcheiden zyn, komen zy metde Zee. Kreef- j Ve _
gen overeen. De Sprieten hebben zy ook lang Lan
en dun, en de Oogen , even als in de Krabben, Hoorp-
op een Soort van beweeglyke Vaetjes of Stan- “TP£
dertjes, buiten aan den Kop geplaatst. De
Schaaren, hoewel niet volmaakt, zyn doch na=
genoeg aan beide zyden even groot , in de Kreef.
ten: Het gedeelte, dat men de Staart noemt,
blyft altoos zigtbaar, en beftaar uit vyf Le-
den , hebbende aan ’t end vyf Vinnetjes.
Dit Lighaamsdeel kan zig ook ombuigen, om
de Eijeren vast te houden, waar toe hetzelve
aan de binnenzyde met dergelyke Vinnetjes voors
zien is, als de Staart der Krabben.
Het maakzel van de Staart toont zo duide- verfen:
Iyk het verfchil niet van Sexe , als in de laacst- Eden
‚gemelden. Gedagte Vinnetjes, evenwel, zyn Wyfiese
in de Wyfjes dubbeld , en enkeld, ja ook klei.
ner, in de Mannetjes , die wederom, tusfchen
dezelven en de agterfte Pooten, zekere Spoo.
ren hebben, welke in de Wyfjes veel kleiner
zyn. Zou men deeze voor een paar Poo-
ten genomen hebben, wanneer men zegt, dac
de Mannetjes ’er tien en de Wyfjes agt heb.
ben (*). Inderdaad , dus zou men de Sexe
| | Ei
(*) Allede Leden zyn in de Mannetjes veel grooter als
in de Wyfjes: het is uit de kleine Leden, als meede uit baard «
ses van den Staart, dat men de Mannetjes van de Wyfjes one
derfcheidt : deze laatfte hebben niet meer als vier paaren Pace
ten; de Mannetjes hebben ‘er vyf paaren. BOMARE Moora
denboek door PAPILLON, Dort. 1767. Ie Deel , bladz, 619e
1. DEEL, XIII. STUKe Ges
A06 BESCHRYVING VAN
Pd gemakkelyk kunnen otderfcheiden.. Doch ik
Tami denk veeleer, met Doktor Baster, die gedag:
HoorD- te Spooren als het eerste paar der Zwemvoes
STUK. (en ‚ gelyk zyn Ed. de Vinnetjes fchynt tefioe-
men, aanmerkt , dat zy in de Voortteeling,
het zy tot vasthouding of anders , dienstig zyn.
In de Mannetjes, zegt hy, is dit eerste Paar
ftyf, hard, en ftomp gepunt zonder Haairtjes 5
in de Wyfjes dun, plat, zeer buigzaamenaan
‘tend, gelyk de anderen, als gepluimd (+).
rxiv. _ (64) Kreeft, die bet Rugfchild glad ende Schaa-
ded ren Spilrondagtig beeft, de Armen frekelig
fche. gedoornd,
De aangehaalde vanSreBA voert den naam van
Groote Westindifche Rivier- Garnaal, en valt
‘er grooter dan onze Rivier - Kreeften: des het
te verwonderen is, dat de Heer GRoNovIus
dezelve, als eene Verfcheidenheid , doch eene
zelfde Soort, betrokken heeft tot de Steurs
Krabben.
LXV, 5) Kreeft , die bet Rugfchild glad en Rol.
Pennaceuse
Gevedere rond
de,
(*) Zie zyne Natuark. U'itfpann, II, DEEL , bladz, 12.
(64) Cancer macrourus, Thorace levi, Manibus teretiuscue
lis; Brachiis hifpido =aculeatis, Syff. Nat. XII, Aftacus flue
viatilis major, Chelís acuieatis, SLOAN. Jam. Il. p. 271 Te
245. f. 2. Squilla Crangon, Americana major. SEB. Mfu/, III,
T. XXI. f. 4, RUMPH, Amb, T, I. f. B.
(6s) Cancer macrourus , Thorace levi Cylindrico, Reftre
enfiformi , margine fuperiore ferrato, Maf, Ad, Frid, Le
Pp 87.
DE KREEFTEN. 407
rond beeft , de Snuit Degenvormie , aan V.
He belen EN le | Arpzrers
en bovenften rand Zaagswze geland. Tr
Hoorp-
Deeze, in t Koninglyk Kabinet van Sweedenstux.
zig bevindende, was uit warmer Landen af-
komftig.
(66) Kreeft, die het Rug fcbild glad, den Snuit _ LVL.
van boven ZLaagswyze, van onderen drie= hee
tandig beeft; de Schaarpunten gelyk, … Keb.
De naam van Squilla is, van ouds, vooreen
Garnaal gebruikt geweest, doch dezelve wordt
hier , in ’ byzonder, toegepast opdeSteurkrab-
ben. Deeze, zo wel als de Garnaalen, voe-
ren den naam van Sqwilla gibba, wegens de bul-
tigheid op haare Rug. Zy worden te Venetie,
eenvoudiglyk, Squille geheten en by de Heden-
daagfche Grieken Karides , zegt ALDROVAN*
pus ‚ die aanmerkt , dat zy van de Krabben
verfchillen door de Staart, en van de Kreeften
doordien zy geen Schaaren hebben , als ook
door de menigte van Pooten. By fommige Ita-
liaanen noemt menze Gambarello , dat is een
klein Kreeftje. De Engelfchen noemenze
Prazwns,
(66) Cancer macrourus , Thoracelevi , Roftro fupra ferrato,
fabtus Stridentato , Manuum Digitis «equalibus. aur, Suece
2037. Cancer Squilla, ScoP. Carn. 1129. MATTH. Diosc. 229,
Squilla fufca, KLEIN. Dub. 35. A. ROND, Pisc. 549. Squile
la mas & foemina ex freto Davifii. SEB. Muf, III, T. XXL fe
9, 10, BASTER Uit/pann, IJ, pe 30 Te Ille fs 5e GRON»
Zooph. 936.
Je DEEL, XIII, STUKe Eer
Vs
Árper
408 BESCHRYVING-= VAN
Prawons, de Franfchen Chevrette, en in Normandie
Erk Cbevrette franche, omze van een kleiner. Soort,
Hoorp- welke men Bouguet aan die Kusten noemt, te
STUK
Steurkrab, Onderfcheiden : doch deeze Soort heeten zy ge-
meenlyk Squille 3 in Languedok Caramot , in
Xaintonge Sante, en te Rouaan Salecoque, In ’t
Hoogduitsch, heeft men, naar den Franfchen
naam Chevrette , de benaamingen van Seé-
gizle, Meergeisz en Beekle, als ook naar de bult
die wan Hegerling of Hogergernir gefmeed : de
Sweeden noemen Raeka, die wy Steurkrabben
heeten.
Alle deze benaamingen fchynen op de Squilla
giba toepasfelyk te zyn, welke zo wel deeze
influit als de volgende Soort , zynde beiden
Meerbaer , datisde Zee - Beer, genoemd geweest,
Deezen naam, echter, geeven fommigen veel-
eer aan de eerfte Soort van Squille , die de bree.
de genoemd wordt, onderfcheidende dan nog
drie Soorten van ade ‚ waar van de eene
is de Sguilla gibba, de twee laatften onder den
naam van Mantis, als naar een Springhaan ge-
Iykende, de ZE en Rivier - Vlooijen bevatten,
daar ik vervolgens van fpreeken zal.
De Steurkrabben , door Krein onder den
naam van Squilla fusca of bruine Garnaal , voor-
gefteld, onthouden zig, onder de Garnaalen,
in Zee, aan onze Stranden, als ook in brakke
binnen - Wateren: zo wet als aan de Kusten van
geheel Earopa, in de Middellandfche en Oost-
zee. Zy verfchillen van de Gernaalen zo zeer
niet
DE KREEETEN. 499
niet in geftalte, Kleur of eigenfchappen , dat _V.
men ze niet ligtelyk daar voor kan neemen , en ALPEEL:
gekookt zynde, eeten; gelyk meermaalenis ge- Hoorp-
beurd. By nadere befchouwing, evenwel , Sruari,as,
wordt men gewaar, dat zy op den Kop een
Zaagswys getand Beentje hebben: ’t welk de
reden kan zyn „ dat dit kleine Diertje fomtyds
groote Visfchen, die hetzelve in menigte en te
gulzig inflokken, om ’t leven brengt, zo de
Ouden verhaald hebben. ZErraNus getuigt zulks
van den Zee - Wolf of Snoek, en anderen heb-
ben hetzelve bevestigd (*). Men weet dat de
Steurkrabben , door de Lief hebbers van het hen=
gelen, hier te Lande , {dikwils levendig aan
den Hoek geflagen en dus gebruikt worden :
zo dat zy een gretig Aas moeten zyn voor de
Visfchen van onze binnen - Wateren.
Deeze Infekten zyn bruiner dan de Garnaa-
len, doch door ° kooken worden zy , gelyk de-
zelven, rood. Haare Oogen (teeken meer bui-
ten den Kop uit en zy hebben de Sprieten niet
alleen, maar ook de Baardjes , voor aan den
Kop, langer. Haar Zwempooten , met Haair-
tjes bezet, zyn veel duidelyker, en, naar even.
redigheid, langer dan in de Kreeften, het welk,
boven en behalve de geftalte en grootte , de
Steurs
(*) Hiante fufus ore per lacam Lupus,
Capit Squillas, nil moratus aculeos s
Gulâ; fed iftis intumefcens iëtibus /
Extinétus ingluvie luit poenas nece,
| Ex Grac, PHiLe
E. DEEL. XIlle STUK. CE 5
io BESCHRYVING VAN
Ve _ Steurkrabben met de Garnaalen overeenkomftig
AFDEEL, f ‚
rxxxir maakt, zo wel als in het getal en de plaatzing
Hoorp- der Blaadjes, aan ’t end van de Staart.
GrarEhut Schoon de Steurkrabben geen zo groote en
Be Den dikke Schaaren hebben als de Kreeften , Zyn zy
doch met een foort van Schaarpooten voorzien.
De Heer BAsTER ftelt dat zy 'er maär twee hebs
ben, en wel alleenlyk het voorfbe paar, zeggen-
de dat het tweede paar Pooten langer dan de
drie anderen is; waar uit men zoude denken ;
dat dit Infekt maar agt eigentlyke Pooten had(*).
De Heer GroNovius, ondertusfchen , telt tien
paar Pooten aan de Steurkrabben, waar van de
twee eerste Paaren , zegt zyn Ed., Schaardraa-
gende zyn (4). Dit maakt vyf Paaren buiten de
Zwempooten. LiNNzus fchryft aan het der=
de paar Pooten Schaaren toe (4). Hoe kan
‘er zulk een tegenftrydigheid van zo groote Na-
tuurkenners zyn, over zo zigtbaare Lighaamse
deelen van een zo ligt te bekomen, Ínlandsch,
Diertje 2
In de Steurkrabbetjes , die ik thans voormy
heb , gedagte deelen naauwkeurig waarneemen-
de,
(*) Alleen ishet Voorfte Paar Pooten met Nypertjes voor-
zien : het tweede Paar is langer als de drie anderen. BASTER ;
Natuurk. Uit/pann. IL. DEEL, bladz. 33. Zub. III, Fig. Ve
alwaar de Nypertjes ongelyken in Fig. VL. Ne 5 , geljk ge-
gevingerd zyn: welk ondertusfchen een voornaam Kenmerk
tot derzelver onderfcheiding van de Garnaalen uitmaakt,
(tT) Zoophyl. Gron, Fasc. II, p. 231.
(1) Zeggende; Manus, qua tertio Pedum pari infident , Die
gitis fant equalibus, Faun, Saec, Ed, IL pe 4960
DE KREEFTBEN. ALI
de, bevind ik dat ’er twee -en- twintig vanon-, V
ÄFDEEL,
deren zyn, welken de gemeene man Pooten zou rxxxin,
noemen: dat is elf Paaren ; waar van dan het Hoorpe
derde Paar de voornaamfte Schaarpooten zyn. Sari
Noemende, wederom , met den Heer BAsTER;
het allervoorfte Paar, Armen; zo zyn ’er tien
Paaren van Pooten. Onder deeze munt het
tweede Paar ver boven de anderen, in langte
niet alleen, maar ook in dikte aan de enden uit,
alwaarde Schaaren zyn , diede Punten even lang
hebben. Deeze Schaartjes gelyken byzonder
naar die, welken ‘er in de Kreeften zyn aan de
twee Paaren, dieop de Armen of groote Schaar-
pooten volgen. Maar, behalvedeeze, hebben
die twee Pootjes (van gelyke langte byna zyn-
de als de drie agteríte Paaren , welken men tus-
fchen de Armen en gedagte Schaarpooten vindt, )
elk aan ’tend, datruigis , ook een klein Schaar-
tje ; komende daar in met de Groote Westin-
difche Rivier- Garnaal , hier voor gemeld *, *zladz,
volkomen overeen. De Heer Gronovrus kon
dan met regt zeggen, dat de twee cer{íte Paa-
ren Pooten, in de Steurkrabben , Schaardraa-
gende zyn, en dat de drie volgende de langte
hebben van het eerste Paar , waar van, zo ik
geloof, de Heer BAsrER de af beelding, op N.
Ss, vergroot gegeven heeft 5 aangezien de groo-
te Schaarpooten naar het end dikker loopen , zo
ruig niet zyn, en ook langer punten hebben.
Zy komen, ten minfte, met die der Schaarpoo-
IL. DEEL, XIII. STUKe ten
A BESCHRYVING WAN
V. ten vanzynegeheele Af beelding der Steurkrab=
dn be in Fig. V., geenszins overeen (*).
HooFrD-
STe (67) Kreeft, die bet Rus fchild glad, den Snuit
Crangon. zonder tandjes, en de ééne Punt van de
Zee- Gat- 7 P7)
KAT Schaaren langer beeft.
Zo zeker het ís, dat ArisTOTELEs eene der
vier Soorten van Squille , in ’ Grieksch , Crans
gon genoemd heeft; zo onzeker is het, welke
daar door van hem gemeendzy, Van hun roe-
pen of gefchreeuw zou men het niet, op eene
eigentlyke wyze, kunnen afleiden: dewylgeen
Soort van die Infekten , myns weetens, eenig
Geluid maakt. Het middelfte ftuk der Blader-
tjes van de Staart was, volgens hem , in de
Crangon breed, en in de Sgwiua gibba fcherp.
‚ Dus
(*) RoEsEL heeft zeer mis, wanneer hyzeet , dat wy
Hollanders deeze Soort, die KLEIN de bruine Sguilla noemt,
Carneelen heeten: doch komt met my ten opzigt van de Poo-
ten overeen , zeggende daarvan, volgens de befchryving van
KLEIN: ‚het eerste Paar is kort en enkeld; het daar op val-
‚ gende heeft eenigermaate een Schaar: het derde Paar is het
„, langfte, en, gelykerwys in de Kreeften, Schaaragug; de
, overge drie Paaren loopen uit in enkeide Stekels of Klaauw -
>, tjes. Dienvolgens heeft deeze Garneel twaalf [dar iszes ,
„en, met de Zwempooten, elf Paar] Pooten , als men de
AS schaaren ‘er by rekent: daar de Krabben en Kreeften ‘er
maar agt hebben”, é
(67) Canser macrourus ‚„ Thorace levi , Roftro integerri-
mo ‚ Manuum Pollice longiore. Faun. Suec. 2038. Squilla
marina Batava BASTER Uit/pann. IL. D, pe 27. Te Iik
Fig. 1-4 GRON, Zoopb. 98s. SEB, Kab, II T. 2e Figs
8, ROES. Zn/, Ille Tab, LXE, Fig. I, 2e
|
DE KREEFTEN A13
Dus zou men veeleer de laatíte voor onzeGar- Vv,
naalen moeten houden , in welke dat middelftuk Arprrts
fpitfer fchynt te zyn, dan in de Steurkrabben. Hoorp=
BerrLoNtus, ondertusfchen , befchryft de Cran- Rh }
gones of Crangines zodanig ‚ dat men ‘er geen
anderen door verftaan kan dan onze Zee - Gar-
naalen, die als ’t ware vier Hoornen op den
Kop hebben, van byna gelyke langte, naar hy
zig uitdrukt, Deeze werden , in Ítalie , zo
ALprovANpus getuigt; Cammerugia en Sparno=
chias te Rome, gemeenlyk, Parnochia ; in de
Zuidelyke deelen van Vrankryk Caramote of
Lonsouftin ‚doch te Bourdeaux Squilles genoemd.
In Engeland behooren zy onderde Prawns, of
Sbrimps , hoedanig mende gepelde of gekookte
Garnaalen of Garnaaten aldaar tytelt. Te Dante
Zig , aan de Oostzee , noemt men, volgens
Krein, de voorgaande Soort Crabbenie , en
deeze Sandkralhen , wordende dezelven aldaar
niet gegeten, maar in menigte, tot Lok - Aas
der Visfchen, opgezameld : hoewel zyne Squil-
la cinerea doch geen andere fchynt te zyn dan
onze Zee - Garnaal.
Dit Infekt , zo om{tandig door den Heer Bass
TER befchreeven en afgebeeld zynde , zal ik van
de Geftalte, die iedereen bekend is, niet fptee.
ken. Alleen merk ik aan, dat het wel twee
lange Sprieten, die uiteen menigte van Leedjes
beftaan, maar geen zo lange Baardjes heeft als
de Steurkrabben, wier Snuit van vooren als met
zes Haairtjes is voorzien. Behalve de Armen
1, DEEL, XIII, STUK, en
ie 4
ÂFDEEL.
LXXXiL.
Hoorp-
STUK.
Gernaal,
4i4 BESCHRYVING vAN
en Baatden, die als Hoornen uitfteeken , hels
ben zy, op ieder zyde van den Kop ; twee plat-
te Deelen met een Punt aan ’t end, welke haar
ook van de Steurkrabben onderfcheiden. De
Schaaren vertoonen zig ftomp, en hebben by-
na dergelyk een maakzel in ’t klein, als dieder
Oostindifche Rotskrabben. Rorsri geeft daar
van een fterk vergroote afbeelding. ’c Getal
der eigentlyke Pooten is vier paar om te loopen s
en vyf paar Zwempooten. De Staart heeft, als
gezegd is, in ’t midden een fpits puntig Blaad-
je. Op ’t midden van de Rug en aan de Oogen
zyn, zo onsde Heer BAsTER aanwyst, ook fte-
keltjes: doch van de Teeldeelen, waar doorde
Mannetjes en Wyfjes van elkander kunnen on-
derfcheiden worden, en die men met het Mi-
kroskoop waarneemen kon, geeft zyn Ed. geen
afbeelding. De Garnaalen moeten een zonder-
ling Geftel inwendig hebben; dewyl ’ér „ vol-
gens hem, in de Maag twee Tandenzyn ; en
zulks zouden zy gemeen hebben met de
Kreeften,
Onze Garnaalen geeven gelegenheid tot zeer
fraaije Waarneemingen met het Mikroskoop.
Schoon haar, zo wel als de andere Infekten $
de roode Kleur in de omloopende Vogten ont-
breekt, kan men doch in haare Buitenleden en
Staatten den Omtoop der Dierlyke Vogten niet
alleen naar genoegen waarneemen : maar met
LEEUWENHOEK zien, dat de Bolletjes niet plate
agtig Eyrond zyn, gelyk in de Visfchen , maat
| rond
pens
pt KREEFTEN. 415
zond en nagenoeg van gelyke grootteals diein Vs
% Bloed der Menfchen en Viervoetige Die- ed
ren (*). In de Herfst kan men ook in de Maag Hoorns
van een Garnaal verfcheiderley Hoorntjes en ikea,
Schulpjes , die naauwlyks de grootte van een
Zandje hebben, waarneemen , en de bruine
Schaal van een groote Garnaal met het Ver“
grootglas beziende , vindt men die zeer aartig
getekend (4).
De Garnaalen vallen in de Zuiderzee kleiner
dan in de Noordzee, welke bruiner zyn , en
door ’f Kooken zo rood niet worden, alsde on-
ze, Zou dit ook het verfchil kunnen maaken 4
dat aanleiding aan LiNN&usgegeven hadt , om,
in zyne befchryving der Sweedfche Dieren, een
Garnaal met het gedoornde Rugfchild , welke
in de Laplandíche Zee overvloedig voorkomt,
van de anderen te onderfcheiden (4)? Onder
de grooten die men vangt, zyn altoos kleintjes,
en dit maakt het waarfchynlyk , dat deeze In-
fekten niet alleen in ’t Voorjaar „ maar byna het
geheele Jaar door, voortteelen: te meer, de.
wylmende Wyfjes der Zee - Garnaalen altoos ,
in de Zomer, met Eijeren of Kuit tusfchen de
Poo-
C*) Squilla gibba, teste LEEUWENHOEKIO, haudquaquam,
ut alii Pifces , particulas ellipticas , fed Globulos , et minime
zubentes , fanguine fuo vehite MUYSs De moru Muftuls
Pe 304»
(f) BASTER , Natuurk. Uitfpann. U. DEEL , bladz, 32,
(1) Cancer Norvegicus , macroutus, Thorace antrorfum acu-
4 V.
AFPEEL.
LXXKIl.
Hoor p-
STIK.
Garnaal,
416 BESCHRYVING VAN
Pooten vindt. Dit heeft, echter, ín die tit
de Zuiderzee niet Bai plaats ; ten minfte
valt het zo niet in ’t'Oog.
Aangaande de Garnaaten, aan de Kust van
Noorwegen, zegt PonrorPIDANs, dat het eert
kleiner Soort van Krabben is, met een gráau-
we “cliaal, welk zig digt aan ’t Land onthoudt,
zo dat men ze gemakkelyk met de Hand kan
opneemen. Zy worden’er, alleenlyk, tot Loks
aas der Visfchen, aan den Hoek gebruikt. Hy
verbeeldt zig dat deeze, gelykerwys meer an-
dere dergelyke langzaam kruipende Zeedieren ,
voornaamelyk tot Voedzel voor de Botten en
meer andere Platvisfchen , die altoos langs den
Grond kruipen , en zig meest op de Zandige Oe-
vers onthouden, gefchapen zyn.
“Op fommige plaatfen, zegt BELLONIUs , ko=
men Crangones voor, dieeen Span en daar over
lang zyn : het welk zekerlyk beter pasfen zou
op de Westindifche Rivier- Garnaalen , van
Suriname afkomftig , hier voor gemeld , en
zulke zullen het misfchien zyn, door welken de
Beef - Aal om ’t leven gebragt wordt, die an=
ders ook kleine Krabbetjes eet (*).
KREEF:
léato , Manibus prismaticis , angulis fpinofis. Faun. Succ. Ed.
1, 1247. 11. 2039. Jt. Scan. 307. Doch die Affacus medie
mâgnitudinis prior , van ALDROVANDUS , is zekerlyk een an
dere.
(*) Zie ACF. Helvert, ToM. IV. p. 34. En Uitgez. Verband.
Ill. D_ bladz. 478. Kleine Krabbetjes zyn derzelver gewoon
Yöedzel, Haarl, Maatfchappy. Il. D. P. 375a
DE KREEFTEN. Ar?
KREEFTEN, met het Rugfchild oneffen. Vv.
Are
XXXKll.
(68) Kreeft, die het Rugfchild , dat langwer= E Hoorps
pig is ‚ met Geutswyze frreepen en van voo= ST dr
LXVaifte
ren gebaaîrd, de Snuit tweetandig en bee Babak
Leeuwe
weegljk heeft. Krab,
In de Middellandfche Zee is, door den Heer
BRANDER; deeze Soort waargenomen , wiet
Schaal de grootte maar van het uiterfte Duim-
lid heeft, zynde van boven glad , voorwaards
Geutswyze gerimpeld „en aan den voorften rand
met kleine dunne Tandjes, als met Ooghaair-
tjes, bezet. De Snuit heeft twee evenwydige
beweeglyke , neergedrukte Tanden. De Sprie-
ten, langer dan het Lyf , zyn met Vezeltjes
aan de kant gchaaird. Het Dier heeft zeer
breede Schaaren, die Hartvormig, van vooren
geknot en ruighaairig zyn: Pooten mer kromme
Klaauwen. De Staart beftaat uit drie breede
en voorts verfmallende Leedjes, hebbende het \
viterfte Lid Eyrond en klein ; den grondfteun IN
wederzyds met twee kleine Pootjes en van ag-
teren bezet met ettelyke Borstels ; die uitermaas
te lang zyn.
(69) Kreeft, die het Rug fchild van vooren rims Em.
pelig el rigofus
Juw2,
(68) Cancer macrourus ‚ Thorace flrigis imbricatis oblon-
giusculo, antice ciliato; Roftro bidentato mobili. Sy/f, Nate
XU,
€69) Cancer macrourus , Thorace antrorfam rugofo, Spinis
I. DEEL: XIII, STUK» D ciliae
"vv.
AFDEEL.
LXXXII.
Hoorp-
STUK,
43 BeEsCcHryvINe vaN
pelig en met Stekels gehaaird , de Snuit
fcherp en zeventandig beeft. A
Deeze wordt van JoNsToN by een Zee- Luis
vergeleeken ‚ en het Lyf , inderdaad , gelykt
veel naar dat van een Luis: ja de geheele Ge-
ftalte zweemt meer naar die van een Krab , dan
vaneen Kreeft, volgens de Af beeldingen ‚ wel-
ken daar van door den Heer Gronovrus gege-
ven zyn in de Switzerfche Verhandelingen. In
’t Werk van SEBA is ’er een met de Staart af-
gebeeld, die tot deeze Soort wordt t'huis ge-
bragt. Men wil dat het de Zee-Leeuw of
Leeuw-Krab zy van RoNDELETIUs , waar van
ÁrprovaNDus een geheel Hoofdftuk heeft , voe-
‘gende aan ’t end, als daar mede eenigermaate
overeenkomstig, de Zee- Kreeft van Noorwe-
gen, Hummer genaamd, die in de Schaaren zo
veel kragt heeft, en aan de Kilanden benoorden
Schotland zo groot voerkomt „dat hy, een zwem-
mend Man met de Schaaren vattende, denzel-
ven dood knypen kan of verfmooren. Ik heb
reeds van de Noorfche Zee.Kreeften in ’t al-
gemeen , als ook vande Letter - Kreeft of Buch=
frabene Hummer , gefproken , welke de Heer
Pon.
eiliato, Roftro acuto feptemdentato, Faun, Suec. 2036. Cane
Eer macroutus , Thorace Chelisque angulatis hispidis, Zes
Ad. Frid, 87. Aftacus marinus. CoLUMN. Aguat. 8. T. 6
Attacus fimilis Pediculo marino. JoNsT, Ex/ang. T. IL f, 7,
Aflacus Norvegicus curiofus. GRON. in AE. Helv, IV. p. 23,
Te tf. F,a ä Zooph 980, BARRe Rar. T. 208, £, IT. SEEe
ab. IL Te. XIX, É, 19, 20
Rd
DE KREEFTEN 419
PoNTOPPIDANs met den Zee-Leeuwvan Ges- V.
NER oordeelt taamelyk overeen te komen; ten gk |
minste wat de buitengemeen lange Schaarenen Hoorp- ,
Schaarpooten betreft; doch het Liyfis veel kor $TU&e
ter, entevens, naar deszelfs befchryving , zegt
hy, Wollig of met kleine Takjes bezet, ende
Letteragtige tekening óntbreekt ’er aan, welke
de Noordfche allermeest van den Zee * Leeuw
dier Autheuren onderfcheidt.
Wormrus(verhaaltde Bisfchop wyders,)heeft rettate
‚ ook deeze Noordfche Kreeft gehad, daar die Kreefte
Autheur aldus vanfprêekt. ,, Dien andereeen
s, Kreeft van midddelmaatige grootte of mid-
» delflag- Kreeft , maar de Nooren Humumer-
5, Konge „ dat is Koning der Kreeften noe
‚ men (*), daar geeven wy , niet onbillyk,
«… den naam aan van Letter-Kreeft ( Aftacus
„s Úitteratus) , om dat op de Schilden, die de
Staart bekleeden , zekere merktekenen als
_van groote en Myfterieufe Letteren, voorko-
men. MyneLetterkreeft iseen Voet lang. De
>, Schaaren of Nyptangen , in een regte lyn uit=
s geftrekt zynde, hebben weinig meer dan eens
Duims dikte, en de geheele geftalte is aan.
die van een groote Zee- Kreeft gelyk, uits
genomen dat de Schaaren regt en kleiner
zyn: want zy hebben de langte van een half
Voet , en‚ voor de Splyting , vier uitftekken,
| die
(*) Die naam is thans ( zegt hy) in Noorwegen niet meet
bekend. 2
I. DEEL. XIII, STUK Dd a
Vv,
ÁFDEEL,.
LXXXII.
HOOFD«
3TUKe
jo BESCHRYVING VAN
s» dieindelangte uitgeftrekt zyn ,en beurtlings
„ een dubbelde en enkelde ry Tanden voeren,
‚ tusfchen welken vier holligheden endwaards
55 Nabe „ dat aan deeze Kreeft een zeer fraay
DE)
93
53
aanzien geeft. Op de Rug-Schaal vertoo-
nen zig zwartagtige merktekens (*), die
eenigermaate naar de Oude Letteren der Mon-
niken gelyken, wederzyds zes; waar vande
eerste, als men van ’t Staart-end af telc,
een T , de tweede en derde een E , de vier
de en vyfde een L en de zesde een 1, om-
trent op dergelyke wyze uitdrukken , als
menze in de oude Kloosterboeken gefchree-
ven vindt. Deeze zou ik die agten te zyn»
welke van RoNpEreET 1 Us de kleine Kreeft ge.
tyteld wordt, indien niet de Pooten daar in
ongefchaard werden gezegd te zyn : want
‚ de onze heeft de vier voorfte Pooten met
33
Nypers voorzien, even als de groote Zee-
skpeeft
Ik heb hier de befchryving van de Noorfche
Letter Kreeft willen plaatzen , om datde Heer
GRroNovius dergelyken naam geeft aan de zy-
ne, die zyn Eid. vanden Heer BasTer gefchon=
ken was. Het fchynt , evenwel, de zelfde niet
te kunnen zyn; zo om dat van dergelyke te-
ke-
(*) Op myne Kreeft, zegt PONTOPPIDANS , is dit een vera
hooging van de Schaal zelve en geen verfcheidenheid van Kleur,
welke overal eene Stroo-Kleur (Couleur de Paille) is , met
eenig Rood hier en daar vermengd, Naturk Hijl von Norwts=
gen. Il. THEILLe bladz, 331.
DE KREEFTEN. 42
_ kening op de Schaal geen gewag gemaakt wordt, V.
als om dat de twee eerste paaren Pooten, in EDEN
de laatstgemelde , uitdrukkelyk gezegd worden Hoor p-
niet met Nypertjes, maar met Klaauwen voor. °TP&
zien te zyn. De Kleur, niettemin, van de
Schaal, was glanzig bruin, met hoog roode
Streepen fraay gemengeld. PoNrorPIDANs
merkt aan, dat deeze Letteren niet altoos even
volkomen uitgedrukt zyn, op het Rugíchild en
de Staart van zyne Buchftaben- Hummer, diehy
voor een jonge Zee-Kreeft zoude gehouden
hebben, indien de Geftalte niet zo zeer ver-
fchillend geweest ware. Wat de Pooten en
Stekelige Snuit, als ook de hoekige Schaaren
aangaat , fchynt dezelve met deeze Ruuwe
Kreeft taamelyk overeenkomftig, welke Lin-
Naus aldus befchryft.
‚ De Snuit is zeventandig en zeer fcherp:
‚ het Rugfchild Eyrondagtig, van vooren over”
„, dwars gevoord met Haairige Streepen , die
‚„ voorwaards zien. Hen boogswys’ gekromde
„‚ Naad onderfcheide het voorfte deeldes Rug-
„> fchilds. De Armen zyn aan de binnenzyde ge-
‚, doornd: de Schaaren langwerpig, aan den rand
„> gedoornd: de bovenkant van vooren Geuts-
„‚ wyze gevoord met eene Haairige ruuwheid,
», Verder heeft zy drie Pooten wederzyds : zyn=
‚ de het vierde Paar klein, aan de punt {tomp
zen ruighaairig hi
(70)
(*) Syft. Nat. Xil. p. Lose, 1053. Dit laatfte komt ine
zonderheid volinaakt mer de af beelding, van den Heer Groe
NOVIUSs in Alf, Helvert. gegeven, overeen.
1, DEEL, XlIl, STUK, Dd 3
*
Û
ass BESCHRYVING VAN!
Vv.
Ärpeer.
LXXXIL.
Hoorp=
STUKe
LXX.
Gymnifta,
LXXI.
Dorfipes,
Zeesluis,
(zo) Krab-Kreeft , die bet Rug fchild eeniger=
maarte Rolrond , met Haaîrtjes omzet en
getand „ de Schaaren Hartvormig ‚ de
Sprieten Ooghaadrig ruig heen
_ Aan de naastvoorgaande wiehse de woonplaats
in de Atlantifche Oceaan en Middellandfche Zee
toegefchreeven. Deeze en de twee volgende,
uit Oostindie af komftig , bevonden zig in't Ka-
binet van de Koningin van Sweeden.
(71) Krab-Kreeft , die bet Ruefchild ovaal en
rimpelig, van vooren Zaagswyze sehaaird
en de agterfle Pooten op de Rug Belse:
De aangehaalde van Rumrurus ; in Oostindie
Fotok genaamd, wordt van dien Autheur , we-
gens de gedaante, Zee- Luis geheten ; welke
de agterfte Pooten boven de anderen heeft, en
dus te regt Dorfipes genoemd kan worden; hoe=
wel ‘er niet verhaald wordt, dat zy met den
Buik om hoog zou kunnen loopen. „De langte
wordt gezegd van een halven Vinger, de breed=
te van een Duim te zyn. De Schaal is bruin
geel, met kleine witte Plekkenof Oogjes. De
Staart is zeer fmal en lang’, reikende onder”
| Lyf
(zo) Cancer fubmacrourus ‚ Thorace fubeylindrico , ciliato-
ferrato, Chelis cordatis , Antennis ciliato=pilofis, M‚, L. Ue
453.
(71) Cancer fubbrachyurus , Thorace rugofo ovali, antice
ferrato- ciliato , Pedibus posticis dorfalibus, M. L. U, 4620
RUMPA, a TX. fig, 3, PET. Amb. Te Vief, ae
aks
‘
ner
Lyf door fchier aan den Kop, en fchynt meer V.
DE KREEFTEN: des
overeenkomstig te zyn met die der Krabben eek
dan der Kreeften. Op het Strand van Amboi= Hoorp-
na kruipen deeze Diertjes en verbergen zig „ als TUE
menze vangen wil, terftond in ’t Zand. In de
Inham van dat Eiland vallen zy klein, naauw-
Iyks een Lid van een Vinger lang ; maar op Ban-
da zynze grooter en worden ‘er , even als by
ons de Garnaalen, gekookt en gegeten.
(72) Kreeft, die bet Rugfchildovaal en rimpe- , LXX1.
\ ancharus,
lig, de Schaaren famengedrukt en aan den |
rand gedoornd heeft.
De vier voorgaande komen met elkander daar
in overeen , dat her Ru: fchild voorwaards Geutse
wyze gerimpeld is; doch deeze wordt daar van
uitgezonderd. Zy onthoudt zig in de Indiën.
KREEFTEN, met het Rugfchild gedoornd.
(73) Kreeft, die het Ruofchild van vooren gee LXXII,
doornd , de Schaaren driekantig , aan de Bld
hoeken met Stekes beefte Noorfche,
Die van Szera , welke ik te vooren met de
Noors
(72) Cancer macrourus ‚ Thorace rucofo ovali , antice fer-
fato-ciliato , Pedibus posticis dorfalibus M L, U 4ss,
(73) Cancer macrourus, Thorcace antrerfum aculeato , Ma-
nibus prismaticis , angulis fpinofis, Faun. Suec. 2039. M.L. U.
4556. lt. Scans 307. Muf. Ad. Fr. 1. ps 85. GRoN Zooph,
979. SEB. Kab. INL. T. 21. f. 3. Aftacus medie magnitudie
nis prior. ALDRoV. Ex/ang. Crust. 113.
3e DEEL. XII, STUK, Dd 4
42% BESCHRLAVING VAN
yv. Noorfche Letterkreeft overeenkomstig aange-
, merkt heb, wordt hier thuis gebragt door Lin-
Hoorn. NAUS, van wien, inde befchryving der Sweed-
STUK. {che Dieren, gezegd wordt, dat de gene, die:
deeze Kenmerken heeft, niet alleen in de Zee
dikwils onder ‘de Garnaalen gevangen , maar
ook met dezelven verkogt en gekookt , ja als
een zelfde Soort gegeten wordt , zynde zelfs
een weinig kleiner dan de Garnaalen , van wel-
ken zy meest door de figuur der Schaaren ende
Doornenof Stekeltjes aan de Snuit, die de Gar-
naalen niet hadden, verfchillen zou. In Neder-
land hadt zyn Ed. deeze ook dikwils onder de
Garnaalen gemengd gezien. Of nudeeze de mide
delflag- Kreeft van ALDROvANpus kan Zyn, en
of dezelve de allergrootfte Kreeft van Noor-
wegen genoemd mag worden (*), laat ik an-
deren beoordeelen. — |
-_ — KREEFTEN, met de Schaaren Vingerloos,
het Rugfchild langwerpig.
_LXKIV. (74) Kreeft, die Det Rugfchild voorwaards ge-
Hlomartüse Ee
Gehoorn= doornd 9
Ek
His. wid (*) Aftacus maximus Norvegicus, Zooph. Gron, Fasc. IL. p.
Ö 228 N. 979. Doch het blykt klaar, dat dít een misftelling
zy ‚ voor Aflacus marinus Norvegicus. Welke groote Druk”
feil evenwel in Erratis niet is aangetek&nd,
(74) Cancer macrourus, Thorace antrorfam aculeato, Frone
te bicorni, Manibus ada@ylis M. L. U. 457. GRON. Zoophe
981. MARCGR-. Bra/il. 245. T. 246, RUMPHe Amb, T. Ie
f. IL, f, A» PET. Arb, T. Vl. f, Je SEB. Kabe. III. Te 25e
fs Se \
DE KREEFTEN. 425
doornd „ twee Heoornen voor aan den Kop 1
en de Schaaren ongevingerd heeft. LXXKIL
Hoorpe
Deeze mag, wegens de aanzienlyke Hoor-$TUE,
nen, te regt den naam voeren van Gehoornde
of Hoorn-Kreeft, en, indien®&y omtrent drie
Voeten lang wordt, gelyk de Heer GRoNovrus
verhaalt, zo is de naam van Rivier- Garnaal,
by SEBA, zeer oneigen. De myne ook, naar
welke Fig. 1, op onze Plaat CV. gemaakt iS
heeft ten minste de grootte van de gewoone
Rivier - Kreeften van Europa.
Zy onthoudt zig aan. de Kusten van Oost- en
Westindie , zelfs aande Kaap, en mooglykook
in de Middellandfche Zee : want het fchynt die
te zyn ‚-welke de Ouden Loeusta marina ger
noemd en by de Rivier- Kreeften vergeleeken
hebben, als waar van zy meest door het ont:
breeken der Schaaren verfchilde. Dus zegt ook
ÁrprovANDUs, dat de Locusta marina van de
Duitfchers Meer Krebs, dat is Zee-Kreeft, ge-
noemd worde , gelyk die naam ook vertaald
gevonden wordt by Rumepnrus.
Deeze Autheur zegt, dat menze in ’t Ma-
leitsch noemt Udang Laut, zynde het eerste
woord aldaar de algemeene naam van dergelyke
Schaaldieren, en op Amboina Mitta Soa tytelt,
het welk zo veel te kennen geeft als agteruitloo-
pende Kreeft of Garnaal *, De reden van die, Sgeilla
benaaming, echter, vindik dus verklaard „,Inrerrograda
„> t Water gaat hy voorwaards , houdende zy-
LL DEEL. XIII Stumm < Dd 5 is De
46 BESCHRLYVING Vann
„> ne Hoorens op zyde , wanneer hy zyn Aas
zoekt, maar iets bemerkende daar hy fchuuw
9, voor is, cf voelende dat men hem, in ’
>, Ner, naar zig toe gaat trekken, dan fteekt
hy de Hoggens vooruit , ien kruipt agter-
waards. Hy'is ongemeen ftoutom zig te ver-
deedigen en heeft zulk een kragt in zyn Staart,
dat men, als by dien om een Steen geflagen
heeft, naauwlyks daar af trekken kan. Ook
is hy zeer flim, klimmende, als men hem in
’tNet heeft , tegen de kanten op , „en zoeken
de daar over tefpringen, De. Visfcherszien
hem niet gaarn in de Netten, om dat de an-
‚ dere Visfchen geweldig door hem gekwetst
> worden. Niettemin verfirekt hy tot een
> groote lekkerny, en wordt zo Ímaakelyk,
s, byna, geägt te zyn, als onze Kreeften’.
De Kleur van de raauwen is , volgens dien
zelfden Autheur, op ’t Liyf hoog blaauw, met
witagtige of vaale plekken; de Pooten blaauw
en wit geftreep: : doch door ’t kooken worden
zy, gelykerwys de anderen , rood. Het Lyf
en de Staart is als dat der gewoone Kreeften;
doch het Rugfchild, met aanmerkelyke Doorhen
bezet, heeft van vooren twee onzaglykekrom-
me en daar agter twee kleinere Klaauwswyze
haaken , boven de Cogen , die groot zyn en
{terk uitpuilen. Hier aan volgen de twee on-
gemeene dikke en groote Doornswys’ getakte
Hoornen , aan den onderkant „ langsheen, met
een ry van Haairtjes bezet , en ongevaar de
ma
5)
25
95
5%
53
23
33
33
23
23
DE KREEFTEN. 427
maal zo lang als de Kreeft. Zy loopen aant V.
endzeerdun uit. De Pooten, tien in getal, zyn er,
altemaal van gelyke gedaante , en byna even Hoorp-
lang, zonder Schaartjes; het uiterfte Lid STUK
fterk gehaaird en met een Klaauwtje voorzien.
Tusfchen de gedagte groote Hoornen, die men
als de Sprieten kan aanmerken , heeft deeze
Kreeft twee Vorkswys' getakte Baardjes.
(75) Kreeft, die bet Rug fobild. voorwaards gee „LV.
d Er Arius.
doornd, twee Bladen voor aan den Kop, Beer-
kneeft.
en de Schaaren byna ongevingerd beeft.
De eerfte Soort van Squilla hebben de Ouden
Uru of de Beer genoemd . wegens den bree-
„den, ruigen Kop, dien dezelve heeft. Zy
maakten, doch , daar wederom twee Soorten
van; en noemden deeene Ur/a minor, de andere
Urja major, dat is de Kleine en Groote Beer,
Deeze Kleine, by JonxsrTon afgebeeld, wordt
door Gronoviustot de Hoornkreeft betrokken;
waar van zy groetelyks verfchilt ; doch het
Íchynt my toe, dat zyn Ed. deezeen de voore
gaande Soort ondereen mengt.
Zo wel de kleine als de groote Beer worden
hier bedoeld door Linneus, die ook de beide.
| af.
(75) Cancer macrourus, Thorace antrorfum aculeato , Fron-
te diphyllâ; Manibus (ubadaâylis. Faun, Suec, 2040 Poiye
quiquyixe, MARCG. Bra/, 186 JoNôr. 4g Ex/ang. T. IV,
Â. 45 8, 12. BARREL. Jeon, 1988, f. 24 RUMPH, Amb Te
JL f. C‚D, BROWN. Jam. Te 41. fs Te SEB, Éab, Al, 7e
Ros fe Te
1, DEEL. XI, STUK,
Vi.
AFDEEL.
LXXXIle
HoorD-
STUKe
428 BESCHRYVING VA N
af beeldingen van Mannetje en Wyfje aanhaalt,
welke in ’'t Werk van Rumea:us gevonden wors
den van deeze zogenaamde Ur/a- Cancer uit
Oostindie , alwaar zy een Span lang valt en een
Hand breed, dochzelden gevangenen dan met
een Harpoen geftoken of met een fcherpen Haak
opgehaald moet worden. Zy komenniet alleen
daar , maar ook in de Westindiën, ja aan de
Kusten van alle de Wereldsdeelen voor : des
Linneus haar ook een plaats geeft onder de
Sweedfche Dieren , en dus befchryft.
‚… Het Voorhioofd is ftomp, met. ongevaar
tien Stekels, die ongelyk van grootte zyn,
„ tusfchen de Oogen. ‘I'wee Bladen zyn ‘er
„, voor aan den Kop, twee Leden hebbende ,
waar van het voorfte breed, ftomp, in zee
‚‚ venen verdeeld en aan den rand Haairig: het
„ agterfte {pits zeventandig en ook met eenige
„, Haairtjes gezoomd is DeSprieten, zo laag
‚ als de Bladen, beftaan uit vier Leedjes, waar
9
53
33
„, en korter is. Het Borstftuk is langwerpig ,
„ oneffen en voorwaards vyfvoudig gedoornd.
„ De lseden van de Staart hebben drie Panee-
„> len, waar van het eerste glad is, het twee-
„ de rimpelig; het derde van agteren drievou-
„ dig uitgerand: aan ’t end vyfbladerig {tomp.
‚, De Schaaren zyn taamelyk dik en effen, zo
„ lang als de Bladen van het Voorhoofd. Zy
„‚ hebben een Duim aan ’t end met een zeer
rde: KON
van het uiterfte gevorkt, het andere ftomp
DE KREEFTEN. 426
‚ korten Beer. De Pooten zyn glad en fcher Di
ys MN seseld”. ’
KREEFTEN met de Schaaren Vingerloos, het
Vv.
ÁFDEEL.
LXXXiT.
HoorDe
STUK.
Rugfíchild zeer kort en den geheelen
Borst niet bedekkende.
(76) Kreeft , die het Lyf in Leden verdeeld
beeft, de Schaaren ongevingerd, plat op
EXXVIe
antis.
Zwaantjese
zyde, Zeisfensaoyze krom en als een Zaag Kreeft
getand.
Een der fraayfte Stukken , onder de Kreef-
ten, is deeze, die men gemeenlyk, wegens de
aartige figuur pn Schaaren , Zwaantjes-Kreeft
noemt; als wordende zy, in Oostindie , meest
gevangen, zo RuMmenrius zegt, om de mooije
Zwaantjes , die men van de Schaartjes maakt:
het overige wordt, als de Garnaalen , gekookt
en gegeten. Men kan dit Dier zelden vinden,
zo hy getuigt, en nog moeielyker vangen, om
dat men zo naaukeurig het afloopende Water
moet waarneemen: want het onthoudt zig in ’
Zand der Stranden, en wordt derhalve van hem
Squilla Arenaria, dat is Zand - Garnaal , gehe-
ten.
(76) Cancer macrourus articularis, Manibus adaâylis cem-
presfis , falcatis , ferratoedentatis, Maf, Ad. Frid. 1. -p.
36. Faun, Suec. 2035. SCOP. Carn, 1135. Cancer Arenarius,
RUMPH. Amb. T 3. f, E‚ Tamaru - Guacu. Marcgr. Brafs
186. T, 187. Squilla Arenaria marina, SEB, Kab, III, Tab.
XX. Fig. 2, 3. GRON. Zuoph, 984.
FE. DEEL, XIII. STUK,
rd Î
432 DEsSCHRYVING VAN
ten. In de Amboinfche Taalnoemt menze Loce
ky,en de Hollanders , aldaar Knyper, omdat zy
zulk een geweld met de Schaaren oefenen , niet
alleen daar mede in den Grond boorende , Zand,
Modder, Steenen wegfmytende, maar ook de
Menfíchen dikwils gevaarlyk kwetzende , en
daarenboven zodanig flaande met den ftekeligen
Staart, dat men deeze Soort van Kreeften le-
vendig, niet behandelen kan, maar zy moeten
met Stroppen of Strikken gevangen worden.
Ondertusfchen zyn de grootfte van deeze Kny-
per - Kreeften, zo hy aanmerkt, maar een Hand
lang en ruim twee Vingeren breed,
Dewyl de Afbeeldingen , in ’t Werk/van
Rumruius, meestendeels uit het Kabinet van
den Heer p'Acqoer daar ingevoegd zyn, zois
her niet te verwonderen , al komen zy fomtyds
met de befchryving niet volmaakt overeen,
Omtrert die van deeze Zwaantjes- Kreeften
fchvnt het, bovendien, duister , welke vande
twee, op de Derde Plaat, bedoeld worde met
zyne. Land -en Zee- Zand- Kreeft: doch dic is
zeker , dat wy de gene, die daar als de groot=
fte voorkomt , gewoon zyn de Zwaantjes-
Kreeft te noemen, hoewel de Zwaantjes eigent-
yk aldaar gezegd worden vande anderete zyn.
Ìk vind ook zonderling, dat de Land - Knyper
van Rumruius, en de Zee- Knyper of Scrande
Kreeft van anderen, en weldieopdeezennaam
in ’t Werk van Sega voorkomt, doorden Heer
GRCNOVIUs tot een zelfde Soort betrokken wors
| ‚_ dens
a
E
eeen Alan ht
DIE OIICRHEENFTKEN 431
den, welke zyn Ed. , dat meer is, getuigtinde V,
Indifche Oceaan te huisvesten C*). met
Van zyne Land -Zandkreeft zegt Rumeurus, Hoorp-
dat dezelve zig wel omtrent de Stranden, doch vin
op ’t drooge onthoudt, maakende Heuveltjes de,
in ’t Zand als Molhoopen, en zig dus , drie of on
vier Voeten, óf zo diep begraavende , tot dat
zy aan een Steengrond komt. Men doet de ope
geworpene Aarde weg, en, het Gat gevonden
hebbende , waar dit Dier in zit, zet men daar
een Strik voor, met eenig Aas en vangt hetzel-
ve dus als de Mollen. Evenwel, als men ’er
niet gaauw by komt, kan het, met zyne fcherpe
Schaaren, het Touwtje wel af knippen. Van
deeze worden de Schaaren of Knypers, zo hy
getuigt, onder de zeldzaamheden bewaard
Van deeze Soort houd ik diete zyn, waar rr. cv.
van uit myne Verzameling deaf beelding in Fig, F5: %
a, op Plaat CV, gegeven wordt. Want inde
eerste plaats valt dezelve, volgens Rumrpnmos ,
grooter dan de Zee- Knypers (tf). Nu heb ik
‘er van deeze Soort gedroogd gezien, meer dan
een Voet lang. ‘Ten anderen is de Kleur Asch.
sraauw en dus zo fraay niet als die der zoge=
naamde Zwaantjes. Kreeften. Fen derden,
zyn de Schaaren of Knypers aan’t uiterfte Lid,
dat
(*) Zoophyl. Gron, Fasc, II. p. 230. N- 984»
_(f) Het onderfcheid van grootte tusfchen de beide Sexen
zou zeer aanmerkelyk zyn , indien het Mannetje en Wyfje zo
veel verfchilde als in Fig, 2 en3, op Tab, XX, in ’t Derde
Deel van SEBA. dl
Tr DEEL XIII. STUK.
Vv.
ÂFDEEL.
LXXXIL
Hoorp-
STUK.
* Zie X.
STUK 3
bladz.
145 ; ENZe
432 "BERCH RY VIN G PVA
dat niet knobbelig maar byna regt is, voorzien
met veele Sikkelswyze Tandjes; welke ‘er , zo
men by Rumruius vindt , de Zee - Zandkreeft
aan zyne kromme Schaarpunten , die rood zyn;
niet heeft: zynde, bovendien, de twee andere
Leedjes rondagtig en groen of gefpikkeld ; het
Lyf donker groen , wit en blaauw „ gemen-
geld, van Kleur 5 de enden der Pooten rood.
Ik moet hier nog eenigermaate ftaan blyven
op den bynaam van Mantis, die aan deeze Kreef-
ten of» Garnaalen , gelyk Rumeprius dezelven
noemt ; gegeven wordt. ArprovANpus maakt
een geheel Hoofdftyk van de Squilla Mantis van
RoNpeLETIvs , van welke niemand der Ouden,
zodie Autheur zig verbeeldde, gewag gemaakt
hadt. Hy noemde dezelve dus, om dat zy
door haare Armen ongemeen geleek. naar die
Soort van Wandelende Bladen, welke men in
Provence Prege- Dieu noemt , dat men Bidder-e
tje kan vertaalen , tot de Spookjes behoorende.
Ik heb van de reden dier benaaming genoeg ge=
zegd *. Men kandezelve , met even veel Regt,
op dit Water- Infeke toepasfen, dat van Bere
LONIUs de Water - Cicade getyteld wordt , heb=
bende eene byna doorfchynende Schaal. De
geftalte van den Kop en ’t Rugfchild, de Gele-
dingen van het Lyf, en de gedoorndheid vande
Staart , niet alleen, maar ook de afbeelding,
die men ’er van vindt by ALDROVANDUS, toos
nen genoegzaam , dat hier deeze Soort gemeend
worde , welke van de beide Oostindifchen van
ie RuM-
Am
PE-EREBEENRTEN: - ” 493
RuMmPurus verfchilt door de zes verheven , Vs
Streepen , die de *Ringen of verdeelingen sien”
vanhet Lyf hoekig maaken, gelyk Doktor Sco. Hoorpe
porr ten opzigt van de Cancer Mantis aantekent, STUXe
die in de Golf van Venetie en aan de Kusten
van Italie gemeen is, worden aldaar Canochia
geheten. Immers in deeze waren ook de Kny-
pers of Knipmesfen, aan de eene zyde, met
zes lange, kromme Tanden, gewapend (*).
(7) Kreeft , die bet Lof in Leden verdeeld vxxvr,
poat. Scyllarus,
beeft , de Schaaren ongevingerd, rondag= Zee. zand.
tig; regt, hoekig en inwaards drie - Tane kreeft.
dig.
KNorr heeft zig verbeeld, dat in de af beel-
ding van de Zee-Zandkreeft by RuMmePuIus ,
Letter F ‚ de Tandjes van de Schaaren of Kny-
pers wel konden vergeten zyn , of dat 'er moog-
lyk van deeze Infekten voorkwamen met een
verfchillende gefteldheid der Schaaren (4). In
my-
_(*) Manus adaâtyle , falcate , commprefe , Dentibus fex lone
gis unisateralibus. Abdomine (uturis decem, anticis minorie
bus, omnibus fex lineis elevatis longitudinaliter angulatis. Ha.
birar fequens ìn Mare Adriatico & Liburnico finu ; Canechia
diëtus. Entom. Carniol. PAL.
„ (727) Cancer macroarus articularis, Manibus ada@tylis Ven:
tricofis ‚, rectis , angulatis, introrfum tridentatis , Sy/f, Nak,
XII. Cancer mirabilis, Auf. 4d, Frid. 1. p.86. Squilla Are»
naria marina. RUMPH, Amb, T. Ill. fF, SrB. Kub. II Te
20. f‚, 6
(T) In zyn Werk , overde Verfleende Zaaken, genaamd
Zeldzaamheden der Natuur en Oudheden dos Aardbodems „ thans
alhier in ’t Nederduiesch gitkomende. I, DEEL in Folios
biadz, 23.
1, DEEL, XIII, STUK, Ee
Vv.
AFDEEL.
LEXXI.
Hoorn.
STUK.
LEXVIE
Seriferts.
Borftel-
draager.
k4 BESCHRYVING VAN
myne Verzameling berust een Kreeftje, dat men
kan zeggen volmaakt met“die Af beelding over.
eenkomstig te zyn; want, als men dezelve wel
befchouwt, ontbreeken 'er de Tandjes niet ge-
heel aan: de Vinger of Knyper van de Schaaren
heeft 'er met de Punt drie, dat is twee daar
binnen, die zeer lang zyn in myn Voorwerp,
het welk ook juist het Rugfchild of Kopftuk,
zo men ’t noemen wil , uit drie egaale Blaadjes
famengefteld , en de Staart insgelyks gedoornd
heeft, zynde het Lyf in tien Leden verdeeld,
doch die geheel glad en rond zyn, even als die
van de zogenaamde Zwaantjes- Kreeft , welke
in de afbeelding Letter E,‚ opde zelfde Plaat,
by Rumrrrus vertoond w rdt, Daar uit blykt
dan, dat 'er weezentlyk zyn mer de Nypertjes
ef Schaaren drietandig , ’t welk LINN&Us tot
een Kenmetk gefteld heeft van deeze Soort (*)*
(78) Kreeft zonder Schanren, diewêderzyds zes
tapeg ='ingerige Pooten en de Sprieten-zeer
lang beeft.
Vol-
(*) Die Liefhebhers zyn te beklaagen, welke, om de vole
saaktheid der Stoffeering van hunne Kabinetten aan de Wee
veld bloot te leogen , zig genoodzaakt vinden , hunne Stuk-
ken , met veel moeite , aan deeze of gene Kenmerken te acs_
commodeeren, Ik maak van fommigen van myne Verzame-
ling, welke ik nag bezig ben te vergiooten, by gelegenheid
gewag of gebruik, wanneer dit tot eenig bewys kan ftrek-
ken of tot opheldering van de Natuurlyke Hiftorie,
(72) Cancer M-nibus nullis, Pedibus uttimque fex didaây=
lis; Anteanislongisfimis, SEB. Keb. III. T. XVII. f, &
\
hin
PLAAT CVI.
See
ne
Sr
OE we Karerren:- — 438
«Volgens de afbeelding heeft deeze Westin: V._
difche Rivier - Kreeft het Lyf omtrenteen Span enen
of negen Duim lang en de Sprieten , die uit Hoorp-
een menigte van Leedjes beftaan, ieder vyf- TUE
tien Duimen of omtrent anderhalf Voet lang.
Zy moeten dan nog grooter vallen, dewylinde
befchryving vanSena gezegd word:, datdezelve
Sprieten heeft van een Elleboog ,’t welkik voor
en Elle neem, hoewel de Latynfche Vertaa-
ler er twee Ellen van gemaakt heeft (*). Zy
gelyken in geftalte meer naar een Garnaal of
Steurkrab, dan naar een Kreeft, en zyn een zeer
lekkere Spyze.
(79) Kreeft zonder Schaaren , die wederzyds vyf raa.
Zwempooten heeft. Basritús.
_ Daar het Garnaaltje van Barbados, door Pr-
TIVER eerst aan * licht gegeven, volgens den
Heer GRoNOvIUS , onder den naam van Eme.
rita befchreeven en afgebeeld, zes paar Zwem-
pooten heeft, begryp ik niet, hoe Lingus
3
het getal van vyf Zwempooten, ’t welk aan
de meeste Kreeften gemeen is(f), hier tot een
Ons
(*) Binis hic gaudet corniculis ‚ propemodum bicubitalie-
bus , êc.
(79) Cancer manibus uullis, Pedibus utrimque quirque nas
taroriis, Sy/f. Nat, XII. Emerita. Gron. Zooph. N. 1ooo,
Tab. XVII, fe. 3, 9. PET, Prerigr. T, XX. fe-Q,
(T) Aan de Noorfche Zee-Kreeften , immers, fchryft de
Heer BASTER vyf paar Zwemvoeten toe 3 terwyl * my duis-
I, DEEL. Xlil. STUK. Ee a ter
Vv.
ÄFDEEL,
LXXXII
Hoorp-
STUK:
LXX Xs
Grosfipes.
Dikpoot,
Pr. CVL,
Eig. Îe
4360 BESCHRYLCvVING VvaAN
derfcheidend Kenmerk kan gebruiken van dit
Kreeftje, ’t welk tot de Kreeftkrabben behoo-
ren zou, indien het niet de gedagte Zwempoo.
ten had. Deszelfs Borstftuk is zeer breed ,
ovaal, verhevenrond, en doet het grootelyks
naar een Krabbetje gelyken. Een dergelyk ,
doch platter en een weinig verfchillende , dat
men by Martenique gevangen hadt, was gedag-
ten Heer gezonden.
(39) Kreeftje , geheel in Leden verdeeld, met de
Schaaren ongevingerd en zo lang als *t Lif.
De Heer Parras, thans Hoogleeraar te Pe-
tersburg , hadt aan den Heer GroNovrus de
Kenmerken toegezonden vaneen Infekt, ’t welk
zyn Ed. in hee Water der Vaarten by Leiden
„ontdekt hadt, en thans omf{tandig als een mid-
delfoort , tusfchen de Garnaalen en Zee-Vlooi=
jen, voorgefteld wordt. Die van onze Af beel-
ding, Plaat CV. Fig. r, fchynen van de bei-
de
ter voorkomt, indien die Haairige Vezeltjes, onder aan de Staart,
daar door verftaan moeten worden , hoe de Wyfjes , de Eijeren
daar mede vasthoudende , dan kunnen zwemmen, en zulks
niet veeleer met de Vinnetjes op zyde doen, die , zo wel als
de vyf Blaadjes van de Staart , met Haairtjes bezet en daar toe
bekwaam fchynen te zyn: hoedanigen ík ’er ook vyfop ieder
zyde waarneem in onze Rivierkreeften, welke, volgens den
Heer GRONOVIUS , maar vier Zwempooten zouden hebben :
Pe '227.
(80) Cancer macrourus articularis, Manibus adaêylis longi-
tudine Corporis f. Sy/t. Nat XII. Aftacus muticus , Pede
antico {ubulato , edentulo, longisfimo „ crasfisfimo, GRON,
Zooph, 989.
DEK REEFTEN. 437
de volgende Soorten aanmerkelvk te verfchil-… Va
len, en, indien men de Hoorntjes op den Kop isen”
voor ongevingerde Schaaren neemen mogt, na- Hoorns
der met de opgegevene Kenmerken overeen te STZ.
komen ; inzonderheid, dewyl de dikte der ag-
terfte Pooten gedagten Bynaam op dezelven
toepasfelyk maakt. Zodanige Springertjes ko-
men hier , op natte zoute Gronden, zelfs inde
Kelders der Huizen voor: zyndede Af beelding
in langte ongevaar drie- of viermaal vergroot.
(81) Kreeftje, geheel in Leden verdeeld, met EXEL
e . El « UIEX
vier ongevingerde Schaaren en tien Pooten zee.vioo.
In deeze Soort, welke , volgens den Heer
BaAsTER zig allermeest tusfchen en onder de zla-
den van het Kruid, dat op de Steenen en Paa-
len onder aan de Zeedyken groeit , enthoudrt,
zyn de Voorpooten met zeer dikke , fcherp-
haakige Klaauwen , voorzien, het welk dezel-
ve dan grootelyks van ce voorgaande doet ver-
fchillen. Ook heeft zy op den Kop, behalve
de Sprieten, nog twee korter Hoorntjes , die hy
Baardjes noemt. Het Lyf, zegt zyn fd. sis
in veertien Geledingen of Leedjes verdeeld , die
| ik
(31) Cancer macrourus articularis, Manibus quatuor adaêtys
lis , Pedibus decem. Jt. Oel, 42 , 96. Faun Suec. 2041e
FRiscn Jef. Vil. T. f8, Pulex flaviatilis, Ray. Jef. 44e
Rozs. Jn/. II. Te 62. Pulex marinus, BASTER, Uit/panne
IL. D, pag 84. T. 1IL f, 7. Cancer macrourus rufescens,
Thorace articalato. GROFER. Paris. II. p. 667. T. 21, f. Óe
Squilla,. GRON. Zooph, N,9go.
IL. DEEL, Xlll, STUK, Ee 3
EKKF
Hoorp-
STUK,
433 BESCHRYVING VAN
'er.doch maar twaalf fh de Figuur befpeur. Gros
NOvIUs geeft 'er den naam van Squilla aan , en
onderrigt ons , te regt, dat zy zo wel in zoe-
Belo, te voorkomt als in zoute Wateren.
Zy onthoudt zigaan de Oevers der Zee, zegt
Linnaus , die deeze Zee- Vloo overvloedig
op het Strand van Oeland, inhet Zand, gevon-
den hadt, Komende ook in Bronnen en Graften
voor „alwaar zy op de Rug zwemt; en trekken
de tot Aas voor de Vogels, die men Kluit noemt.
Dezelve hadt op den Kop vier Hoorens of Sprie-
ten , byna van gelyke langte, elk uit drie Le-
den beftaande, waar van het uiterfte Haairag-
tg dun was, en uit ontelbaare kleine Leedjes
famengefteld, Van de zeven Paaren Pooten
waren ce vier voorften voorwaards gekeerd ,
en de drie agterften agterwaards „-zynde dek hae
voor fte Dune met een beweeglyk Klaauwtje
voorzien.
Indien men de aangehaalde Afbeeldingen ver-
gelykt, zal men zien, dat dezelven zo wel van
elkander, als van de gedagte Oelandfche, ver-
{chillen ; alzo menin geene derzelven, behal-
ve in die van RorseL , welke zo weltot deeze
Soort els tot de volgende betrokken wordt 3
de Sprieten of Hoorentjes op den Kop byna
even groot vindt. Doktor Scorort. meende
ook , dat hier by IinNaus eenige verwarring,
plaats had, dewyl de Geftalte van de Riviere
Vloo by hem anders was, dan die van onzen
Ridder be fchreeven worât. Rav hadt reeds ge-
led.
bs
DE KREEFTEN. 439
vraagd, of de Rivier- Vloo ook van de Zee=
Vloo verfchille , merkende ten mivfte op, dat
die der Reekjes in Engeland niet gelykerwys de
Zee - Vlooijen fpringen , maar zig omkrommen,
en door den Aars uit te fteeken taamelyk fnel
zwemmen Deeze, zegt hy , worden gevon-
den in de Heete Bronnen by Vicenza in Italie,
daar geen ander Gedierte in leeft. De Jongen
kleeven aan de Moer, welke zig byna Hoepels-
wyze rond maakt, en dus dezelven omhelst,
Zy hebben de vyf agter{te Paaren lang en dun,
de twee digst aan den Kop korter en niet met
Schaaren maar met Haakjes voorzien.
(82) Kreeftje, gebeel in Leden verdeeld , met vier
ongevingerde Schaaren en veertien Pooten.
Op het Zee-Strand van Gothland , onder
Water, werdt deeze Soort van Linneus ge:
vonden, die vier Sprieten hadt, ieder van on-
deren uit drie dikke Leden en vervolgens uit
optallyk veele kleinere famengefteld; met gee”
ne Spits aan den Kop, zyrmde de Snuit ftomp,
en het Lyf van veertien Leden of Gewrichten,
De twee Paar Schaarpooten waren kort en on-
gevingerd, daar op volgden zeven Paar dunne
Vv.
ÄFDEEL.
EXLXINN
Hoorp-
STUK.
Zee-W 100.
ENKKIT,
Locufta.
SPNZ a
Poo-
(82) Cancer macrourus articnlaris, Manibus quatuor adac-
gylis, Pedibus quatuordecim. Faun, Suec, 2042. Cancer Jio=
esfta macrourus , Thorace articulato „ ceruleus, Zr. Gorhf 260s
ROEs, Ili, T. 62, KLEIN, Mis/, V. T. 6, f, A,‚B,C, SULTS,
Janes. f. Isse.
1. DEEL. Xlll. STUK. Beg
V
ÁFDEEL.
LEKTEN
Hoorpe
STUK.
Zee-Vioo.
Riviere
Vlog.
AAO BrEsCHRgVING WAN
Pooten, en dan hadt het Diertje , onder de
Staart, nog drie Paar Basterd-Pooten, Borfte-
lig aan tend. De Staart beftondt uit twee der-
gelyke doch kortere Pooten, insgelyks aan ’e
end gefpleeten doch vlakker zynde ,:en aan
welken de Klaauw , naar de Rug toe , korter
was.
Deezebefchryving fchynt eenigermaate overe
een te komen mer de Kermerken , welken Lix=
N&US te vooren van de Cancer [ocusta opgege-
ven hade (*), en daarde Zee-Vloo van KLEIN
toe betrokken worde door den Heer Groxo-
vIus, die getuigt, dat dezelve de Walvisfchen
door byten plaagt (T): zo dat deeze Vlooijen
dan, wel vinnig , moeten kunnen byten, en zig
ook in de Noorder Oceaan , alwaar de Walvis-
fchen zyn, onthouden Dit, nu, daar laaten-
de; merkikaan , hoe het zonderling Is , dat de-
zelve in Vrankryk, omftreeks Parys, zo me-
nigvuldig voorkomt in de Beekjes, dat zy
daar van den naam krygt van Creveitte des Ruis-
feaux , wordende onder dien naam aldus be-=
fchreeven (1).
…, Dit Infekt, de langte van ruim een half
‚, Duim , en de breedte van een zesde Duims
„‚ hebbende, is van een geele Roestkleur, met
»» de
(*) Cancer macrourus articularis, Manibus adaâylis, Cau-
dâ gttenuatâ , Spinis bifidis, Cancer Locufta. Syfle Nat, X.
(t) Squilla Caudâ fubulatâ integrâà &zcs Zooph. Ne 99te
Habitat in Mari Seprentrionali. Balenas vexans mordende.
(4) Hift. des Inf. envir, Paris, ToM. IL, Pe 667.
BERT NIK REEN TEN AAT
de Oogen zwart: de Sprieten fyn,entaame-’ V.
lyk lang , byna zo lang als twee derden van En)
het Lyf. Het heeft vyf Pooten aan ieder Hoorp-=
zyde en verfcheide byhangzelsaan de Staart. Spore
Het geheele Lyf, buiten den Kop, beftaat ”%0.
uit twaalf Ringen, waar van vier het Borst-
ftuk of Rugfchild maaken, dat in de Krecf-
ten vanniet meer is dan één enkel Stuk. Het
isop de zyden plat, en het Infekt legt ook
altoos op zyde; ’t zy het zig beweege of op
zyn plaats blyve. Voortgaande doet het
Kop en Staart , met vlugge beweegingen ,
s, aan elkander naderen. Dikwils verfchuilen
de kleinere zig onder den Buik en tusfchende
Pooten van de genen die grooter zyn. In
de Rivier des Gobelins komen zy in groote
menigte voor”.
DieGothlandfche vanLinNzus waren blaauw,
Roese merkt aan, dat onder zyne zogenaam-
de Rivier- Garnaalen eenigen groenagtig voors
kwamen, anderen Okergeel, doch allen de ui=
terfte tippen der Schubben of Schildjes van het
Lyf, naar de Staart toe, rood hebbende. Haar
grootfte langte is, wanneer menze regt uit-
ftrekt , zegt hy , nooit meer dan een Duim,
Dergelyke Saffraankleurige Vlakjes , op zyde,
heeft Doêtor ScororLr ook waargenomen in zy-
ne Rivier -Springertjes (*) , altoosin Zoet Wa-
ter
33
(*) Cancer- Pulex, Entomol. Carniol, pe 412.
IE, DEEL, Xlil, STUK. Eens
Vv,
ArDeEL
EXXKIT,
Hoorp-
STUK.
Rivier.
VA EEN
A42 BESCHRYVING VAN
ter, zegt hy, niet aan de Zee, voorkomende
en zekerlyk de zelfde zynde met den Kreeftag-
tigen Water- Worm van Friser, die daar’ van
de volgende befchry ving geeft (f).
‚, De grootíten worden ongevaar een Duim
lang, en de overeenkomst die zy, wat de
Geftalte aangaat , met de Kreeften hebben,
mag zeer wel lyden , dat men baar een naam
daar van geeft, dewyl zy ’er nog geen voe.
ren. Dir Infekt, naamelyk, heeft van voo:
ren weeke Hoornen, welke uit twee lange
leden, diede naasten aan den Kop zyn , en
bovendien uitnog twintig kleine ronde Leed:
jes beftaan. Twee andere kleinere hengen
daar onder , en, gelyk het met de eersten
voorwaards uit voelt, en aan de zyden, zo
gebruikt het de anderen, om onder zig te
voelen naar het gene nadeel kan doen of
tot Aas ftrekken. De Bek is onder de
Oogen , en met Vreerpuntjes bedekt , gely-
kerwys in de Kreeften. De vier voorfte
Pooten hebben van vooren, aan een dikker
Lid, ieder een Klaauw : de volgende drie
Paaren zyn even als de Kreeftpooten, doch
zonder Klaauwen, en het vyfde Paar fteekt
gemeenlyk, over de Staart heen, buiten de
Rug uit: met welke Pooten het Diertje ag-
ter- en voorwaards gaanen kruipen kan. Het
‚» Lyf
() Ie/. VIT. THEiLL p‚ 26e
325
ks
33
33
53
339
ODE KREEN TEN. 443
Iyf is dun en gaat flegts zo ver, als de bo- , Ve
veníte Schubbenop de Rug : de andere Blaad- idee
jes hangen los over de zyden. Onderaan de Hoorp-
Staart gaan van ieder Ring een paar Draaden ° 55
langs het Lyfheen , maar de vier aan de twee #4.
uiterfte Ringen hangen aan hetendaf. De
bovenfte Draaden , aan den eerften Ring,
{taan gelyk met die der Mannetjes - Rtebrien:
welke de Wyfjes niet hebben. Zy zyn in't
eerste Lid ftyf, en kunnen tegen en aan den
Buik fnappen en leggen, of zelfs ook onder
zig aan de Staart. Deeze Diertjes haalen
hun Voedzel tusfchen de Vezelige Wortelen
van eenige Warerplanten, of onder aan het
Gras in zagt ftroomende Wateren. Zy hech-
ten , zonder twyfel, de Eijertjes , als de Kreef-
ten, aan deeze Staart - Vezelen , en reelen
voort , wanneer zy, gelykerwys de Kreef-
ten, van Huid meermaalen verwisfeld en tot
haare grootte gekomen zyn : aangezien zy,
jn alle andere opzigten , een zo groote gelyk-
heid hebben met de Kreeften. Ik heb nog de
manier niet kunnen uitvinden , om veel an
ven daar omtrencin’t werk te ftellen; dewyl
zy. zo kort leeven , wanneer men ze van Bie
re plaats brengt , offshoon menze met het
Gras en de Wortelen te gelyk, waar aan zy
zitten, in even zodanig Modderig Rivier-
Water zet „ en daarenboven zo fchielyk ge-
Iykerwys de Kreeften , beginnen re (tinken.
Deeze overeenkomitigheid , en andere by:
L DEEL. XIIL, STUK) 99 ZON»
v.
AFDEEL:
LEXXiL,
Hoor D-
STUK:
RR zviers=
Wioo,
444, BESCHRYVING VAN
‚> zonderheden meer, doen ook nog befluiten,
», dat zy geen Infekten zyn, die een Geftalte-
> wisfeling ondergaan , maar dat zy uit de Ei-
„ jeren in de zelfde Geftalte voortkomen, en
„, Allengs aangroeijen tot aan de volwasfen-
doeld sne, | |
Rorser heeft dit laatfte door Waarneemine
gen nader bevestigd ín deeze zyn zogenaamde
Rivier- Garnaalen, die hy deedt kooken . maar
een zeer laffe Spyze bevondt te zyn , even als
of men iemand gekapt Stroo „ dat in Water
gekaokt was, ging voorzetten, ten ware het
(zegt hy) zulk een mogt zyn, die eenige lek-
kerheid vond in de Sprinkhaanen teeecen- doch
hy fchynt niet bedagt te hebben, dat men over
de Smaaken niet twisten moet. Het gene den,
eenen niet fmaakt, fimaakc dikwils den ande-
Ten (A). |
De Heer Parras merkt aan, dat de Afbeel-:
dingen van Friscu en ROESEL zekerd eene en
dezelfde Soort uitdrukken, die dan zyne Onús=
cus Pulex, met de vier voorfte Pooten Schaars
agtig, zoude zyn tf). Daar isbynaeen Vergroot-
glas noodig om te zien , dat dit laatfte plaats
heeft in die van Friscr ‚ welke evenwel de
Sprie-
(*) De Guflibus non ef? difputandum. Zie over het eeten
der Spri:ghaenen, hoe herzelve nog hedendaags in gebruik is
by de Arabieren, ons X. STUK, bladz, 210, enz De Sprink-
haanen , gezouten en gebraden, hebben byna de Smaak van
Rivier- Kreeften, zegt SHAW , Voyage au Levant & Barbarie:
Haye 1743. p. 333.
_(f) Oziftas Pulex compresfus , Pedibus quatuor anticis Ch@-
formibus, Jdiftell, Zoolegica, Bages 1756. pe 199
DE KREEFTEN. â45
Sprieten anders gefteld heeft, en volgens de
befchryving aanmerkelyk verfchilc. Het een en bn
andere, nu, zou een verfchil van Sexe kunnen
zyn: want in verfcheidene van deeze Zee- Vlooi-
jen, die ikheb , zyn fommigen met dikke Voor-
pooten, anderen met dunne voorzien , daar zig
geen de minste Schaaragtigheid aan openbaart.
Zyn Ed. zegt, dat deeze Diertjes zeer bekend
zyn onder den naam van Watervlooijen (*).
Het kan zyn , dat de Visfchers haar dus in ’c
‚Nederduitsch noemen , doch Plex Agquaticus
betekent, zekerlyk, by de Autheuren iets án-
ders (f). In ’tgeheele maakzel en de famen-
ftelling des Lighaams , voegt hy ’er by , ko-
menze met de Pisfebedden overeen (J). Als
men de Af beeldingen vergelykt , zal men moog-
lyk geheel anders oordeelen; waar by komt,
dat het getal der Sprieten en der Pooten ook
fomtyds verfchillende is.
(83) Kreeftje, geheel in Leden verdeeld , met
wier één-Vingerige Armen en tien Pooten.
In de Europifche Zee is deeze Soort waarge-
__ _nO-
(*) Sub Pulicum aguaticorum nomine notisfima. Jbideres
(4) Pulex Aguaticus arboresccens. SWAMMERDAM &c,
(1) Quer Corporis compofitione , numero Pedum G> Antenna.
rum totaque fabricâ ad Onifcos pertinent, fingularem eorum
familiam con{tituunt, & Onifsi Cancriformes appellari poffant,
bid, |
(33) Cancer macrourus atticularis , Manibus quatuor mono-
dafylis, Pedibus decem, MARTENS, Spitsberg, 56, T. Ps
de le
5. DEEL, XII, SruK?
V.
AFDEEL,
XXX.
Hoorp-
STUK.
Kiriera
Vlog,
LXX XIIe
Linearise
Smalle
y:
AFDEEL
KKK
Hoorp-
STUK,
rv
LXXXIV 8
__Afomos.
Zeer kiei®
Ne
446 BESCHRYVING VAN
nomen , die het Lyf fmal en egaal van breedte,
uit zes Leedjes behalve den Kop beftaande ,
heeft, en twee Paar Sprieten. De Oogen ftaan
niet op Steelrjes. Tien Pooten hebben zy met
langwerpig ovaale Schaaren, één- Vingerig; te
weeten het eerste Paar aan het eerste Lid des
Lighaams ager den Kop, het tweede Paar aan
het tweede Lid: de derde , vierde en vyfde
Paaren, die dergelyke Schaaren hebben, naby
e Staart geplaatst.
(34) Kreeftje , dat final is , geheel in Leden
verdeeld , met ongevingerde Armen en
re el
elf Pooten
Ik zie niet dat dit Diértje, door den Heef
BasrrRr ontdekt en zo wel natuurlyk als by ver-
rooting afgebeeld , zo ongemeen klein was,
als de bynaam{chynt aan te wyzen: dewyl men
Atomt gemeenlyk voor de allerkleinfte die be-
kend zyn, of voor ondeelbaare Deeltjes neemt,
Het kleinfte, dat de Heer Baster af beeldt, was
nog een vierde Duims en her grootfte omtrent
een Duim lang. De aartige figuur kan men in
* zyn Werk befchouwen. Deeze Diertjes waren
zyn Ed. in menigte voorgekomen op Mos, dat
men van Zee- Tonnen hadt afgefchrapt , en
Linneus hadeze niet gezien: des ik geheelniet
| be-
(34) Cancer macrourus linearis articularis , Manibus adaêty=
lis , Pedibus undecin fe BASTER, S4b/. Ie Pp. 32, Te 4e
Fe a
,
DE KREEFTEN, 447
begryp, hoe onze Ridder de Woonplaats kan. V.
ftellen in de Zoete Rivier- Wateren van Euro- ran”
pa Ur). Hoorp.
STIJKe
(35) Kreeftje, dat fmal is, gean in Leden vere Lxxxv.
de À Filiforzis.
deeld, met tien Pooten , de middelften grootst. ds Ewe
ne
_Op Maläkka is deeze waargenomen , die
het Lyf een Duim lang , Draadagtig dun
en flap heeft ; twee Pooten aan den Kop , twee
ja ’t midden , die grooter Schaaren hebben met
een kort Tandje van binnen , en zes Pooten aan
de Staart. Het Diertje , dat in de Indifche
Zee, op twee Mylen afftands van ’t Eiland Cey«
lon, in ’t Zeewater gevonden was door den
Heer Goprneu De RivirrE , fchynt wel iets
naar deeze Soort te gelyken CD.
(86) Kreeftje in Leden verdeeld, met ongewin= LXxxvt.
cerde Armin. de P En sep fnrmoig Glinzse
gerde Armin, de Pooten wyad witgefpreid ger okee
en. de Staart Élsvormig. pannen.
Volgens Doktor Scnrosser onthieldt zig dit
Diertje in de Zoutpannen van Ì ymingthon , by ’t
Hiland Wight, aan de Kust van Engeland. Het=
| zel-
(*) Habitat in Europe Aquis Aaâuantibiis daten ‚ nudis
Oenlis vix vifibilis , pracedenti affinis. Syft. Nat, XII.
(85) Cancer macrourus \incaris articularis, Pedibus decem ,
ediis majoribus. Amen, Acad, Vl. p. 415. N. 99,
(T) Zie het VIJL. Dern der Uitgezogte Verhandelingen. PL,
XLVI, Fig. 6, en bladz, 269,
(86) Cancer macrourus articularis, Manibus adaêtylis , Pedí,
bus patentibus, Canda fubulatâ, Mary Dier, Britagn, 1756,
I. DEEL, XIII, STUK.
NV
ÄFDEEL
LXXXIL
HoorD-
STUKe
ELXXXVII,
Stagnalis.
der Moe.
tasfen.
U
448 BESCHRYVING vAN
zelve hàde het Lyf grooter dan een Luis en lang-
werpig; de Oogen van elkander afftaande, zy-
delings op Steeltjes geplaatst: de Sprieten Bor=
ftelagtig , korter dan het Lyf : de Staart Draad-
vormig alseen Els, uitgeftrekt, ter langte van
het Lyf : tien Pooten wederzyds , die uitge-
breid en als Vinswyze gefchikt zyn. In ver-
fcheide opzigten fchynt dit Diertje van de zo-
genaamde Zee-Paauw , die gedagte Heer op
de zelfde Reis mer het Mikroskoopin Zee- Wa-
ter ontdekte, te verfchillen (*#).
(87) Kreeftje , geheel in Leden verdeeld ‚met on-
gevingerde Armen; de Pooten uitgebreid ,
de Staart Cylindrisch en Vorkagtig.
Die Infekten , waar van SCHAFFER onder den
naam van Vischagtige Kieuwen- Poot een ge-
heel Vertoog aan ‘tlicht gegeven heeft , waren
door Rraumur ook omftreeks Parys ontdekt ,
gelyk uit ZyDen Brief aan dien Paftoor gefchree
ven en den 28 January 1753 gedagtekend, blyk-
baar is. Zie hier den Inhoud van dien Brief,
als welke tot eenige opheldering dient var de -
Hiftorie deezer Diertjes , volgens de opgave
van SCHAFFER (Ì .
„ De befchryving, die Gy hebt laaten druk-
ken
(>) pe zelfde Plaat der Uitgez. Verhand. Fig 5.
(37) Cancer macrourus articularis , Manibus adaâylis, Pe-
divus paten ibus , Caudá cylindzicâà bifidâ. Faun, Sus. 2043.
Apus Pifciformis. SCHAFF Monogr,
(*) Abhandlungen von Infeiten, 11, BAND, P: 45e
OPE KREESTEN. 449
zs ken van een aártig Waterdiertje, dat geen Ve .
> Natuur-onderzoeker nog hadt doen kent
nen, en de Plaat, op welke dit Infekt is af. Hoorp-
55
STUKs
s gebeeld , is naauwkeurig befchouwd door al«
le de genen, die zig in de Vergadering der
Akademie bevonden. Ikliet hun te gelyk hee
Infekt zelf zien , in zeker Vogt bewaard
> zynde. Gy hebt my de fpyt benomen, die
ik had , van daar van niet dan al tekorte be-
s> fchryvingen gemaakt te hebben. In delaat-
„> fte Vacantie vond ik het in de Slyk of Mod-
‚, derpoel van een Weg, alwaar ’er duizenden
»> van waren. Ik hield ze eerst voor de genen
die men Chevrettes (*) noemt; maar, na de
genen die ik opgevischt had wel waargeno-
men te hebben, wierd ik gewaar, hoe zeer
zy daar van verfchilden. Die ik met my ge-
nomen had, niet wel opgepast zynde , ftier-
ven na verloop van vyf of zes Dagen, en,
wanneer ik zond om ’er te zoeken in de Slyk,
daar ik ’er zo veel gelaten had, vondt men
’er geen één meer: maar zy zullen alcooslee= -
ven in de naauwkeurige befchryving en de
Afbeeldingen , welken door UEd. daar van
publiek ke zyn. Het ware te wen=
{chen dat de genen die Infekten, en vooral
En Waterdiertjes ‚ ontdekken , van welken nag
» een zo groote menigte onbekend is, derge
» Iyke
33
(*) Dat zyn de Springeitjes, Zeeeof Riviere Vlooijen ; hiet
voor befchreeven.
L DEEL, XIII, STUK? F £
We
AFDEEL.
LXXXIL.
Hoorp-
STUK
459 BESCHRLVING VAN
Kel ie zorgvuldigheden , om dezelven tekente
‚ nen, gebruikten , als gy ten opzigt van dee=
ze gebruikt hebt. De houding vanzyne twee
Hoornen, als men het op zyde ziet , geeft
aan den Kop eenigermaate de gedaante van
die van een Zee - Koe; dit heeft my. aan dee-
> ze Infekten den naam doen geeven van Wa-
„» terkoeijes (Wachettes Aquatiques) , {choon-
» derzelver Hoornen uit een geheel andere
9, plaats voortkomen, dan die twee lange [Tan-
» den] der Zee - Koeijen,
LinNaus hadt , al voor dien tyd, in zyne
befchryving der Sweedfche Dieren, welke in
Jaar 1746 te Stokholm uitgegeven is , op t
end gewag gemaakt van een dergelyk Water-
diertje, dat men gevonden hadt in het {taan ge-
bleeven Water, in de holen en Kloven van Steen-
rotfen en Bers. noemende hetzelve een Was
ter - Masker „ met een glinfterend bolletje, hooge
rood van Kleur zynde, aan de Navel, en een ge-
vorkte Staart (*) ; twyfelende of het niet het
Masker ware, waar uit zeker Soort van Haftje
voortkwam, dat zwart was met de onderfte
Wieken wit, in Smâland aan zekere Rivier ge«
meen. Van dergelyk een denkbeeld , als of dit
Waterdiertje het Masker. van zekere Soort van
Haft ware, fcl ìynt onze Ridder nog te Zyn;
fchoon de Pastoor hem de redenen gefchree-
VER
33
23
*) Larva Aquatica , globulo coccineo nitente umbilicalí , -
Caudâ bifidâ,, Faun, Suge Ed je Pe 338, N. 1957e
DE KREEFTEN. 451
ven hadt , waarom hy dit niet waarfchynlyk Ve _
oordeelde. en.
Na de befchryving der Geftalte, die men Hoorp-
door het inzien der Af beeldingen best begrypen ensen.
kan, fpreekt de Heer Scnarrer van eenige by- Poot
zonderheden, deeze Kieuwenpooten betreffen-
de, welken hy dus genoemd heeft , om dat zy
geen Pooten, maar in plaats van dien, uitwen-
dig, een ry van Kieuwen hebben, die voor Zwem:
pooten fchynen te verftrekken. Zy onthouden
zig, zegt hy,‚in Staande Wateren , doch haare
Voortteeling fchynt niet jaarlyks, nog op alle
plaatfen , te gefchieden. In een Regenagtige
Zomer vondt hy ze overvloedig, in de Maan-
den Augustus en September , van zodanige
grootte; als zy door hem zyn afgebeeld , naa-
melyk ongevaar een Duim lang. Hy verbeeldt
zig duidelyk een verfchil van Sexe in dezel-
ven, en aan het Wyfje een Eijerzakje waarge=
nomen te hebben ; waar door, volgens hem, het -
denkbeeld geheel vervallen zou, dat het Mas-
kers waren van vliegende Infekten.
„, Het geeft (dus fpreekt de Pastoor) een
‚ ongemeen fraaije Vertooning, wanneer men
deeze roodagtige Diertjes , inzonderheid
de Wyfjes, met haare Hemelscholaauwe Zaks
jes aan hect Lyf, by duizenden ziet. Zy
zwemmen altoos op de Rug; zo dat de Kieu-
wen aan dea Buik om hoog ftaan: zy bee
weegen de Staart, gelyk de Visfchen , en „
3 terwyl zy met denzelven:, linksen regis, om
* 1, DEEK, XLIL, STUK, Ff 2 DAZ
452 BESCHRYVING vaAR
VV.
ÂFDEEL.
LXXXII.
Hoorp-
STUK.
Kien wen-
Poore
’3
53
te
hed
zig heen {laan , zo fchieten zy ongemeen ge=
zwind, dan her- dan derwaards, en, na dat
zy een zeer korten tyd weder uitgerust heb-
ben , herhaalen zy de voorige flagen. Neemt
men ze uit het Water, zo wentelen zy zig,
door het flaan met de Staart, geïyk de Vis.
fchen voort: dikwils rollen zy zig te famen:
haar Kieuwen worden van de Rugfchilden als-
dan half bedekt, en/ leggen op den Buik over
elkander. Buiten het Water leeven zy zeer
bezwaarlyk. Zy beweegen wel haare Kieu-
wen ‚ zo lang ’er nog eenige Vogtigheid aan
en omtrent dezelven is, maar, als die vol-
komen droog worden, zo houde alle bewee-
ging op.
> Het is zeer geloof baar, dat dit Infekt van
Roof en van de kleinfte Infekten leeft, die
in het Water geteeld worden. De Wyfjes
kupnen haare Eijeren ligt van zig laaten , die,
zo dra zy in hee Water komen, daar in op
den Grond vallen. De Koude kunnen zy
niet veel verdraagen. Want toen ik, tegen
zet begin van Oktober , na dat het ’s mor-_
gens maar fterk gerypt hadt „en het Kwik-
zilver op den Thermometer van Fahrenheit
nog den twaalfden Graad boven het Punt van
Vorst tekende, naar dezelven-keek, waren
zy ‚ ter plaatfe daar zy zig onthielden , ín
ééne Nagt altemaal omgekomen „ offchoon
ik ze, twee Dagen te vooren „ aldaar nog
zeer frisch had zien zwemmen.
5 EN) Lang
DE KREEFTEN, 453
„> Lang heb ik getwyfeld, welken naam ik, V. _
9» geeven zou aan dit Diertje, dat, tot dus ver- la
> Te, van niemand nog befchreeven is. Zyn Hoorp-
„> in malkander rollen van het Lyf, de uit Schil- jeans.
, den famengeftelde Rug, de op een Steeltje poet.
» taande Oogen , de Borftelagtige Sprietenen
» Riemgelykende Kieuwenpooten, deeden my
s, overhellen, om het tot het Geflagt der Kreef=
s) ten , en wel inzonderheid tot de Water- Vlootie
», jen of Kreeftagtige Water- Wormen te bes
ss trekken. De Schuitswyze uitholling van den
>> Buik echter, de gefteldheid der Riemswyze
3 Kieuwen enderzelver Golfagtige beweeging,
», gelyk ook niet minder het zwemmen op de
s, Rug, raadde my aan, om ze t'huis te bren:
» gen by de Éen - Oogen van LiNN&us. Doch
», die naam behaagde my niet , om dat ieder
> Soort van dat Geflagt meer dan één Oog
‚, heeft, uitgenomen de Takkige Water- Vloo
3, Alleen. De onze hebben werkelyk twee lange
» werpig famengefteldeen één enkeld in ’t mid.
9 den. Derhalvekwam my de naam van FRrrscu
‚, beter voor , die de Een - Oog van LiNNzus
> Apw noemt, of, gelykik het met de zaak overs
ss eenkomftiger en beter gemeend heb te ver-
‚‚ taalen, Kieuwen= Poot.”
„, Ik heb reeds verhaald, dat deezedusfchy=
‚, nende Pooten niet zo wel waare Pooten
> Zyn, dan veeleer Riemen of Kieuwen; alzo
> het Diertje Lugt daar mede fchept , doch
s» dezelven zo weinig gebruikt tot gaan of loos
To DEEL XiIL, STUK, Ff 3 9 pen
Vv.
AFDEEL.
LXXXIL
Hoorp:
STUK.
Kieu wene
poot.
454 BESCHRYVING VAN
‚ pen, dat het die veeleer , gelyk gemeld is,
‚, buiten het Water te famen trekt: zy zyn
‚‚ ook, in geenen deele , zo ftevig „ dat zyde
allerminste zwaarte des Lighaams draagen
kunnen; maar in tegendeel flap en plooijig.
Ook ftryde hier haar geheele plaatzingtegen;
„ dewyl zy in ’t Water altoos overend ftaan,
… En, wanneer het Diertje, gelyk doch onge-
‚‚ meen zeldzaam gefchiedt , zyne gewoone
„‚ houding verandert en zig omdraait, zodanig
„‚ dat de Kieuwen naar beneden komen te ftaan,
„ En dat dus hetzelve op den Grond wel fchy-
s, nen zou te loopen; gefchiedt zulksalleenlyk
‚‚ om Roof te zoeken, waarna het zig fchielyk
‚> weder op de Rug omwendt en _zyne voorige
> manier van zwemmen hervat. Dat het een
„ gevinde Staart heeft gaf my gelegenheid, om
hetzelve, ten einde het van andere dergely-
‚‚ ken te onderfchieiden „ de Vischagtige Kieu-
9 wen-Poot te tyrelen”. Dus ver. ScH&F:
EER (1)
Zie hier wat Linneus van de Geftalte van
het zogenaamde Water - Masker, in Sweeden
waargenomen, geboekftaafd heeft (f). „De
„> gedaante is als een zeer kle'n Vischje, ter
> langte van een Duimbreed, met een platten
> Kop; kleine bruine, zydelingfche , van el-
z kander afftaande, Oogen: de Sprieten Haairs
…… â5*
(*) Abhandl, von Infekten , als boven, bladz. 6o.
(T) Faun, Suec, Ed, Lo pe 383 &z Cancer Stagnalis, Ed, Ie
Pe 497a
DE KREEFTEN. 455
agtig dun: den Kop van vooren {tomp: de, Vs
BE Es ih de Cied Bend fi ÂFDEEL.
nuit als in de Cicade omgeboogen, fimalen rxxxu.
_ftompagtig: de Rug verhevenrond en roodag- Hoorp-
8 Î STUK.
tig:de Staart Spilrondagtig,uit Lêedjesfamen- zen.
gefteld , byna zo lang als ’t Lyf ‚met een ho. pe
rizontaale gefpleeténe fcherpe Vin aan ’tend:
een Klootje of Bolletje , van grootte als Mos.
tert- Zaad, ter plaatfe van den Aars. Dit
Bolletje is hoogrood , met een Goudglans
glinfterende, aan de zyden geel. Veel Poo.
ten, (ongevaar twaalf,) heeft dit Infekt op
de zyden van het Lyf, Geutswyze gefchike,
Het zwemt met den Buik om hoog , gelyk
de Rugzwemmers *.- Het Wyfje alleen le be
heeft haar Bolletje, dat misfchien een Eijer. 299. *
nest is, om, nade Geftaltewisfeling, de Ei.
jeren aanftonds geréed te hebben”.
Geen andere dan dergelyke Kieuwenpooten
fchynen die Infekten te zyn, welke men in de
Verhandelingen der Koninglyke Societeit van
Londen , als in ‘€ Voorjaar 1762 overvloedig.
in een Graft van Staande Water, by Norwich,
gevonden zynde „ afgebeeld en befchreeven
vindt. Aldaar wordt uit de Voortteelende
Staat, waar in Zy voorkwamen , het gevolg
getrokken, dat zy niet in gevleugelde Infekten
veranderen ; hoewel men doch geen reden kon
bedenken , dat zy diestyds zo menigvuldig op die
plaats , en nergens anders „ gevonden werden(*).
LXXXII.
C*) Philofipb. Tranfall, VoL. LVII, Part. ze for 1767. «pag 7 72
1, DEEL, XII, STUK» ie Ë 4
Naim,
456 BESCHRYVING vAN
EXXXIIL HOOEFDS MEK.
Befthryving vant Geflagt der Waer -Vroor-
JEN, waar in, bebalve de eigentlyk zogenaam-
de, ook verfcheide andere dergelyke Diertjes , ge-
lk de Vischluizen , en zelfs , wegens eenige
overeenkomst van Geflalie , ook de groote Molukfe
Krabben beereepen zyn. |
De Naam van Een. Oog , die volftrekt het
| Latynfche woord Monoculus, dat van Lin=
NAUS tot een Geflagtnaam gebruikt wordt, uit
zou drukken , my zo weinig als aan den Re-
gensburgfchen Pastoor „ zo even gemeld , be-
haagende, heb ik dien van Warervroo uitge-
eg iN Den 7
ÎZie'tIX koozen gehad f, en vind nog geen reden, om
STUK , bl,
122,10:
kenmer
kene
denzelven te verwerpen. Het is, naamelyk s
zeker , dat in die Hoofdftuk verfcheide Diertjes
voorkomen , aan welken men , zonder onge-
rymdheid, en wegens de kleinte en wegens de
geftalte, dien naam kan geeven, en, hoe on-
eigen dezelve ook voorkomen mag ten opzigt
van de Molukfe Zee-Krab , is het egter ze-
ker , dat dezelve weezentlyk twee Oogen heeft,
en derhalve geenszins, met Kegt, tot de Een.
Oogen , het welk de eigentlyk zogenaamde
Watervlooijen zyn, betrokken kan worden.
Van de Eigenfchappen deezer Infekten niet
in ’c algemeen kunnende fpreeken „ zal ik al-
| leen
pr WATER-VLOOrJEN. 457
Jeen maar agt geeven op de Kenmerken , die V,
. FDE
daar in beftaan , dat haare Pooten tot zwem- KE
men en niet tot loopen gefchikt zyn; dat zy het Hoorp-
Lyf gedekt hebben met een Korstagtig Schild, *TUX
en dat haare Oogen niet ver van elkander , en
niet op Steeltjes flaan , gelyk in de Krabben
en Kreeften , maar als pesto zyn in het
schild.
Tot dit Geflagt zyn: thuis gebragt negen
Soorten, waar van de eerfte de anderen ver in
grootte overtreft, als volgt.
(2) Watervloo , met een vlak verbevenr nd an
k Je 0 ge
Schild, dat eenen balfmaanswyzen Naad ae
beeft; van agteren getand zynde en meteen Aonide
Elsvorimige zeer lange Staart voorzien,
De overeenkomst tusfchen deeze Soort en dat
Diertje, ’t welk Friscn en anderen pus ge-
noemd hadden, door ScnerFER zo omftandig
aangetoond, gaf zekerlyk veel reden, om aan
de Molukfe Krab den voorrang te geeven in dit
Geflagt. Men weet dat de grootte , waar in
dezelve die Infekten zo zeer te boven gaat,
niet
(1) Monoculus reftà planâ convexà Suturâ lunatâ; postice
dentatà ; Caudâfubulatâ longisfimâ. Sy//. Nat. X. Gen 240.
XII. Gen. 271. M. L. U 4óo Xiphofura, GRON Zooph.
953 JoNsrT. Ex/ang. T. Vil. £ 1, 2, OLEAR. Muf. Te
28, f. 1,2. WORM: Mluf. T. 249, RuuPr. Amb p. 21.
T XII KNoRR. Delic. T. F. E. Kamer. Jap T. 13: f. 8,
LAET. Jud. 56 BoNrT- Jav L.V. C 31 Scuarr Monoor,
1756. Abhaud 11. Band. p. 179. SEB. Zab, Mile D. T. XVil,
kele
L Deen. XII Stuk, Ff s
453 BESCHRYVING v AN
Ar. miet meer is dan iets betrekkelyks , en dat men,
_ArpeeL. door het Zonne- Mikroskoop , een Luis zo
LXXXIII
Hoorp- grootkan vertoonen als een Olyphant. De Hols
oek landers, nu , noemen , zo RumraHivs getuigt 5
Krab. deeze Schepzels Zee - Luizen, dewyl zy eeni-
germaate naar Weegluizen gelyken. De Ma-
leitfche naam is Balarcas, de Javaanfche Mimé
of Mimi: doch men noemtze in ’t Latyn Cancer
Moluecanus ; om dat zy aan de Molukkifche Ei-_
landen voorkomen, of ook Cancer perverfus „om
dat het ronde deel , ’t welk in de andere Krab=
ben gemeenlyk het agterfte is , hier voor uit
gaat , en het fpitfe de Staart uitmaakt.
‚‚ Het voorfte Schild is van halfmaanswyze
‚ figuur, ftompengerand, verhevenrond, op
‚, de Rug gewapend met zeven Doornen 3 waar
van drie in de langte en twee op ieder zyde
ftaan. Oogen heeft het wederzyds één , aan
den Grondfteun van de voorfte zydelingfe
Doorn. Het agterfte Schild is fmaller, we-
„, derzyds met zes Zaagswyze in(nydingens
‚ van agteren fcherp gevorkt ‚ en gewapend
‚‚ met zeven Doornen , waar van drie in de
‚, langte op ’t midden ftaan ; twee in de voor-
fte groote infnyding , twee uit de Tanden
der uitranding voortkomen. Beweeglyke Els-
vormige Stekels vindt men inieder zydeling-
fe infnyding één. De Staartis als een Snuit;
… beweeglyk, ftyf, driekantig, ruuw van bo-
‚„ ven en zo lang als het geheele Schild, Poos
‚> ten heeft het zes Paaren, waar van de vyf
») voor-
53
53
93
53
33
53
5%
DE WATER-VLOOIJEN. 459
‚ voorften dubbelde Schaartjes, en het agtere
fte aan de tip vier Lancetswyze Vingeren
heeft, met eenlangeren Duim, die Borftel-
„> agtig twee-Vingerig is: buiten en behalve
„ een Lancetvormige ftompe Kwab aan den
„, Grondfteun. Het agterfte wordt van on-
V.
ÁFDEEL.
LXXXIIT,
en
M luk
Krab,
„> deren gedekt door zes Geutswyze blaad-
es”.
4 Be ‚ die de Geftalte aldus befchryft,
merkt aan , dat zy verre de grootften wore
den van alle Infekten (*). Men ziet’er waare
lyk, welke zeer groot zyn , doch die groote
Kreeften, waar van ik bevoorensfprak f, fchy-
nen de grootften, welken ik van deeze Soort
gezien heb, zo niet in grootte, ten minfte in
Zwaarte, te overtreffen. GRONovrus, die ‘er onder
den naam van Xipbofura , een byzonder Geflagt
van maakt, zegt dat in de ouden de Kleur Kas-
tanje-bruin , in de jongere Tegelrood is (Ts
Ik heb een kleine , die van boven Olyfkleurig
groen is en van dnder en Kastanje- bruin. Van
dergelyke Kleur heb ikze altoos gezien en Bone
mus meldt niet alleen dat het Schild lichtgroen
is, maar RUMPHIUs zegt van Olyfverwig. Men
vindtze , zegt hy , op Moerasfige en vlakke
Stranden, altoos twee by elkander, naamelyk
Mannetje en Wyfje, waar van heteerfte , dat
ver
(*) Infettorumn omnium facile maximum evadens. Syf?. Nat.
XI. p. 1057.
(Ì) Color caftaneus ín Senioribus, testaceus in Junioribuss
1. DEEL, XIII. STUK,
Í Bladz,
383e
460 BESCHRYVING VAN
V. ver de kleinfte is , door het andere gedragen.
EDE ien wordt. Zy fteeken de Staart opwaards , om
Hoorp- zig te verweeren, en kunnen ‘er een Mensch
PM f gevaarlyk mede kwetzen. De Pooten kunnen
Krab. _ zy buiten de Schaal uitfteekenen dezelven fchy-
nen meer tot loopen dan tot zwemmen gefchikt
te zyn. Agterde Pooten is een Zakje met eenig
eetbaar Vleesch, zynde het overige van ’t Ag-
terlyf gevuld met eene Madderige Stoffe, wel-
ke zy door de Staart loozen: doch van binnen.
is de groote Schaal met een ftyf Vlies bee
kleed, waar agter de Eijeren in de Wyfjes ver-
borgen zitten, daar men een finaakelyke Bacasfan
van toebereidt.
En (a) Watervloo, mt een Hartvormig vlak
Piscinus. Schild.
Visch.
Luis.
De Heer BAsTER de goedheid gehad hebben-
Fr Ea de, om my eenigen van de Vischluizen, die,
volgens zyn eigen aanmerking, door zyn Ed,
allereerst befchreeven en ín Plaat gebragt zyn „
toe te zenden, heb ik dienstig geoordeeld de«
zelven , by een taamelyk vergrooting , eens
ten naauwkeurigfte, in Fis. a en 3 op Plaat
CV], te doen afbeelden. Of het een verfchil
van Sexe zy, welk maakt, dat fommigen van
dee-
(2) Monuchlus Testâ Cordatà planâ, Sy/f. Nat. Xlr. Faun,
Suec, 2045. LOEFL. ACF. Up/. 1750. p. 42» T. BASTER
Uisfpann. Il. D p. 137. T. 8 Éf 9 , IO. STROEMe Sondra,
T.I. £ 4, 5) 6. Binocalus, GEOFFR, Paris, 669, T, XXI
fa 3.
PE
pre WATER-VLOOIJE N. 4Ór
deeze Visch-Luizen Sprieten uit veele Leedjes , W, Ë
famengefteld hebben „ die langer dan het Lyf sk
zyn, is nog niet beflist. Deeze heeft de Heer Hoorp-
BaAsTER voorneamelyk op de Kabbeljaauwen 5505
gevonden. De anderen hebben van vooren twee k
Terelachtige Uiefteekzels , ieder met drie geve-
derde Haairtjes. In beiden vertoonen zig de
lange Schaarswyze Pooten ‚ waar mede zy zig
aan de Visfchen wast houden, als ook de wes
derzydfe. Puntjes aan het agter - end. Het Rug-
gefchild heeft eene byzonder aartige tekening
en verdeeling , welke deeze Diertjes, hoe wei=
nig dn meene aardi wegens hunne flecfe
‚graauwe Kleur, tot een fraay Voorwerp van be-
‘fchouwing maakt. Zy zyn van onderen met
zes paaren van Zwempootjes voorzien , zegt
Dottor BasrTER, gelykende naar die der Kreef=
ten.
Oogen hebben wy, ZO min als die Heer „
aan geen van beide deeze Diertjes ontdekken
kunnen: deshet te verwonderen is, dat de Heer
Linus tot deeze Soort dat Infekt betrokken
heeft, welk van Georrrov Besoculus genoemd
wordt, als zeer duidelyk twee Oogen hebben=
de, Het onthielde zig in de Beeken omftreeks
Parys, en hadt de nd Haairtjes nietaan
den Kop, maar aan de Staart: het welk eente
groote tegenftrydigheid is, om zeals eene zelf-
de Soort aan te merken, al ware het dat zy zo
wel in Zoet water Beekjes als inde Zee konden
huisvesten. De Vischluis van FriscH, wer
Z, DEEL, KIll, STUK, der=
V.
AFDEELs
LXXXI.
462 BESCHRYVING VAN
derom , door den laatíten aangehaald , fchynt
door de kortheid van de Staart en de langheid
Hoorps der Pooten, merkelyk van beiden te verfchile
STUke
0 #8
Apus.
Stomp»
NEUS,
len (*).
(3) Watervloo, met een eenigermaate famene
gedrukt Schild, dat van vooren flomp , van
asteren geknot is, en een taweeborftelige
Staart. 4
Terwyl de gezegde Vischluizen natuurlyk
zeer klein en naauwlyks een vierde of in ’t ge-
heel een half Duim lang zyn , hebben die van
deeze Soort wel anderhalf Duim langte. Ook
komen de aangehaalde Afbeeldingen, van dezel-
ven, zeer wel met elkander overeen. Zy wa-
renaan FriscH , door den Sekretaris KLEIN, van
Dantzig toegezonden, die ’er den naam aan
geeft van de Vinpootige Zee- Worm met het
Schild „ hoewel de naam van Apus of Apous;
dat is, zonder Pooten, hem beter voorkwam.
ScnarrER heeft haar , onder den naam van
Krebsartiger Kiefenfusz of Krabagtige Kieuwen-
poot, zeer omftandig befchreeven, en de Af.
beeldingen , die hy ‘er, zo in ’t geheel als in
de byzondere deelen, van geeft , zullen ook niet
ligt
(*) Inf. VI. THEILL: 'F. 13,
(3) Afonoeulus. Testâ fubcompresfà „ antice. retusâ „ postice
truncatâ;, Caudâ bifetá. Faun, Suec. c046. SCOP. Carn, 1138e
FRiscH. Zof. X. T. 1, A@. Anglic. 40. pe 150. Tab. L £,
8. SCHEFE. Jfonogrs 1756, T. 1-6, SCHAEFF, Elem. Te
0,9. f. Ie SULTz. Inf. Te XXIV, f, 153. GECFFR, Paris
660, Ne Te Ts XXIe fe 4e
DE WATER-.VLOoOIJEN. 465
ligt verbeterd worden. Hy meent ’er , zeer
duidelyk, een Hart in waargenomen te heb-
\
ÁFDERL.
LXXxIL,
ben. Zie hier , wat de Levensmanier betreft, Hoorp-
Het Water, waar in deeze Diertjes zig ont-
houden, is dat van Plasfen en Poelen , vuil en
_4tinkende, dikwils geheel troebel door Modder
of Drek, Hoe langzaamer of fchielyker zodae
nige Plasfen uitdroogen , hoe grooter of klei«
ner zy daar in gevonden worden. Men kanze
ligtelyk daar in ontdekken , by ftil en warm
Weer, als wanneer zy troepswyze aan dekan-
ten fchoolen, en door haar wemelen zig ver-
raaden ; doch als ’t koel en winderig is gaan
zy naar den Grond en moeten dan meteen Net-
je gevischt worden. In de Zomer vinde men-
ze, zo dra maar eenigen tyd Water is blyven
ftaan , op plaatfen daar zy te vooren waren ge-
weest, altoos overvloedig , ’t zy jong of oud.
Het fchynt dat ‘er altoos een genoegzaame veel-
heid Eitjes van dezelven in de Modder of Slik,
ja inde drooge Aarde, op zulke plaatfen overe
blyft, die zelfs eenige Jaaren kunnen duuren ,
en niet worden uitgebroed , dan wanneer zig
aldaar Water vergaard heeft. In ’t Voorjaar
moet het eenigen tyd warm Weer zyn geweest,
door *t welke de kleine Water - Diertjes, die
haar tot Voedzel ftrekken, uitgebroed zyn, eer
deeze Kieuwenpooten verfchynen.
STUK.
Stompneuss
Zy zwemmen zo wel met den Buik als met zwemt op
de Rug boven. In't eerste geval zyn de Vin-
netjes, die zy aan den Buik hebben, in een
L DEEL. XIII, STUK, o fnel-
de Rug,
464 “BESCHRYVING VAN
W. {helle beweeging , ’t zy tot het bekomen van
en Aas of om Lugt te fcheppen ; terwyl ook de
Hoorp- Staarthaar, gelyk aan de Visfchen 5 dient „om
pre zig voort te wrikken of in ’t zwemmen te be-
OnaPHNeUs, é ;
ftuuren. « Als zy met de rug boven zwemmen ;
zyn die Vinnetjes in een zo fterke beweeging
niet, en het fchynt fomtyds alsof zy op dezel=
ven langs de Modder liepen , waar in zy, dike
wils zig geheel begraaven, dat meest gebeurt;
wanneer de Plasfen fterk uitdroogen. De ges
takte Watervlooijen,-de Waterluizen of Zak-
diertjes en anderen , zyn haar voornaamfte
Aas, /
Die zig een denkbeeld maaken wil van dit
alles, moet flegts één van deeze Kieuwenpoo-
ten befchouwen , wânneer dezelve op de Rug
in ’t Water legt en zig beweegt. Dan zalhy
duidelyk zien, hoe alle onzuiverheid , die zig
in ’t Weter bevindt, tusfchen de Kieuwswyze
Pooten of Vinnetjes gebragt wordt , en allengs
in de Geut, tot aan den Bek toe, voortgaat.
De ontallyke Haairbuisjes en Haairtjes , waar
mede alle de Vinnetjes voorzien zyn, laaten’,
als zy zig omflaan, het Water weder door,
en fcheiden , gelykerwys een Kam, de Dier-
tjes en Lighaamen, die zig in ’t Water bevin-
den , daar van af , welken zy terug houden.
'Terwyl, nu; dezelven, door den eenen Pooe
den anderen toe, en wegens de aanhoudende
vlugge Golfwyze beweeging fteeds verder
voortgedreeven worden, zo ffygen zy ; in. de
© ge-
al
1
4
(
ij
Pd
Ed
DE MATER-VLOoOrjeEN. 465
gedagre,Geut , langs hoe meer opwaards en 5 Vv. Ë
E . FDEE
naar vooren „ zonder dat iets daar van kan rxxxui.
ontgaan. Hoorp-
ke, STUK.
„Dat deeze Diertjes , gelykerwys andere Schep- Stamina
zelen , haare Vyanden hebben, die ‘er Jagt op
maaken, ja waarfchynlyk op aazen, kan men
in geenen deele twyfelen. Zulks is ook, re-
delyker wyze, te vermoeden, alzo zy niet al-
leen de agterfte uitfnyding van het Schild , maar
het geheele Lyf en de Staart, daar zy niet met
de Schaal en Kieuwen gedekt zyn , met
Doornagtige Stekels en Punten gewapend heb-
ben. Het is geloofbaar , dat zy daar mede
haare Vyanden van het Lyf houden, doch
welke Dieren dit zyn , kunnen wy niet be-
paalen: want de Kikvorfchen en Zwynen , die
deeze Infekten gretig verflinden en vernielen,
worden’er niet door afgefchrikt. Misfchien is
‚het een foort van Luizen, gelyk die men aan
de Kieuwen der Visfchen, en inzonderheid aan
die der Kreeften, waarneemt. Dit is zeker:
dat men zelden een van deeze Kieuwenpooten
geheel onbefchadigd vindt. Van de Vinnetjes
of Staartvezelen is doorgaans, de een of aridere
afgebroken.
Hoe lang of hoe kort haar Leven zy, kan
men met zekerheid niet bepaalen. In de Plas-
fen of Poelen „ daar Scuarrrr dezelven vondts
heeft hy nooit doode aangetroffen, dan wegens *
gebrek van Water door uitdrooging , of wee
gens de Koude van ’ Saizoen, Alle Proe-
Ie DEEL, XIII. STUK, Gg vens
466 DBESCHRYVING VAN
3
Ve _ ven, om zig aangaande den bepaalden tfap van
PEEK aangroeijing deezer Infekten te verzekeren Zyn
pe hem mislukt; dewyl hy de grooten nooit langer
Sum pts. dan agt Dagen in ‘t Leven kon houden, wan-
neer hy ze in Huis hadt. De allergrootften ,
evenwel, die hy ooit kreeg, kon hy nog een
Huid aftrekken; waar uit hy befloot , dat zy
nog eene Verhuiding zouden hebben moeten
ondergaan en derhalve nog grooter geworden
zyn. De Huid, die zy afleggen , gelykt zo.
volkomen naar het Diertje zelf , dat men die
heel ligt zou aanzien voor een geftorven Dier-
tje: te meer, dewyl dezelve aan de oppervlak-
te dryft, en door de wemeling der anderen ,
dikwils, in beweeging gebragt wordt. Hier in
hebben zy zeer veel overeenkomst met de Kreef-
ten en Garnaalen, Doch haare Verhuiding
fch yi dikwyliger en gezwinder te geleiden,
dan die van andere Infekten.
verhuide ‚„ Wanneerik (zegt hy,) uit de Eijeren Jon-
wil. 5 gen kreeg, poogde ik, zodra zy uitgekroo-
„, pen waren, eenigen met een fyn Penfeel van
‚de anderen af te zonderen; en bragt ieder
„, alleen in een byzonder Glaasje. ‘Den vol-
‚ genden Dag vond ik reeds de eerste fyne Huid
‚‚ op het Water zwemmen. Ik nam dezelve
»‚ weg en ’s anderen daags vond ik het tweede
s, afgelegde Huidje. Dit vervolgde voortss
», om de twee Dagen , zo geregeld, dat ik »
>, in de eerste Week , van ieder reeds vier Huid=
» jes had. In-de volgende Week gefchiedde
| „, Hek
Opie WATER-VLooryeEN. 467
‚som de drie Dagen; de derde Week om de V. ,
3» vier, en naderhand kreeg ik 'ermaar één om AEN
s, de zês of agt Dagen. Het zou my zekerlyk Hoorp-
„> niet verdrooten hebben, hier verder agt op te Sramnens
s geeven, indien myne Infekten maar langer
„hadden geleefd, Ik heb de kleinfte zelfs
ss niet langer dan een Maand ín ’t Leven kun.
„‚ nen houden. in alle volwasfenen heb ik waar-
3, genomen, dat om de agt Dagen doorgaans
„> eene Verhuiding plaats heeft. Terwyl ik,
3 hu, in deeerste vier Weeken reeds tien Huid-
» jes gekreegen had, zo kan men daar uit lig-
5» telyk opmaaken, hoe ongemeen dikwils dee.
s>-ze Diertjes verhuiden moeten , wanneer zy
> niet belet worden een geheelen Zomer in
4» vryheid voort te leeven.”
Veelen der Ouden zullen, indien zydergely-teelt zons
ke Schepzeltjes waargenomen hebben, zeker. dek
lyk hebben gedagt , dat die uit Drek en Vuilig-
heid oirfpronglyk waren. Ongemeen groot en
zigtbaar , ondertusfchen „isde menigte van Eie
jeren, ‘die zy, ten deele in, ten deele buiten
het Lyf „ aan de Vinnetjes draagen, gelyker«
wysde Kreeften. Deezezyngroot genoeg, om
met het bloote Oog onderfcheiden te worden;
en hunne roodagtige Kleur doerze, byna, naar
de Korreltjes van een Granaatappel gelyken.
ss De menigte is niet alleen groot , maar zy
3, fchynen, als ’t ware, onophoudelyk gelegd
» te. worden van deeze Diertjes. Ten minite
9, wanneer men een Kieuwenpoot, vooral een
IL PzeL. XI, stuw. Gg2 „) ZOOs
468 BESCHRYVING vAÁN
V.
AFDEEL, °°
LXXXIIl, 339
Hoorp-
STUK.
Sfompneuse 95
33
53
„groote, in Bronwater werpt, zo vallen, ter=
wyl zy zwemt , geduurig Eijeren van de
Vinnetjes op den Grond, waar tegen weder
anderen uit het Lyf komen, en zig aan de
Blaadjes zetten. De roeijende beweeging ,
welke zy metdegezegde Vinnetjes maaken,
geeft daar zekerlyk aanleiding toe… Men kan
derhalve zeggen, dar dit Diertje fteeds , en
meer dan eenig ander Schepzel , met Eis
jertjes ble Zy ‚ Een die van zig
werpe.” |
De Heer ScHaFFER , werder ‚ de byzondere
manieren van Voortteeling , die thans bekend
‚zyn, overweegende , befluit ; dewyl men on-,
der deeze. Infekten geenen zonder Eijeren vindt,
dát het: Hermaphrodieten zyn, ‘doch die zig
zelf bevrugten: want hy hadt ntet alleen nooic
jets dat. naar Paaring geleek in dezelven kun-
nh
en waarmeemen; maar het was hem ook een-
maal gelukt, uit Jongen , die hy uit Eitjes ge-
kreegen , en ieder afzonderlyk geplaatst hadt,
weder Eijeren te bekomen , daar Jongen uit
voortkwamen. Dit merkt hy, met reden, als
een genoegzaam bewys aan, dat deeze Kieus
wenpooten , ook zonder bevrugting , vrugtbaa-
Ye
Eijeren moeten in zig gehad en uitgegeven
hebben.
Geftalte.
De Geftalte van deeze Infekten, die ik , om
dat zy zo ftomp van vooren zyn, den naam van
Stompneus geef, heeft iets affchuwlyks , het
W
elk men beter uit befchouwingder fraaije Af-
beel-
pr WAT E R-V LOOIJE N. 459
a
dingen van dien Pastoor en anderen kan opmaa-
Vs
ÄFDEELs
ken, dan met woorden befchrtyven, Behalve uxxzun,
de gewoone, die op ’t grootfte het lyf omtrent peage
q } STUK
twee Duim lang heeft, vondt hy een kleinere, sromp
van ongevaar een Duim , meest door zeker
Staartklepje werfchillende. „, Zy komen ín
e . e 4 > = É
‚… Vyvers of Graften, in ’t vroege Voorjaar,
dikwils voor (zegt LinNzeus,) hebbende het
Lyf groenagtig , van grootte als een Eikel;
53
23
93
‘t hoofd: veel takkige Pooten: de Staart uit
twee Borstels die fterk zyn, met een Plaatje
5, daar tusfchen-, famengefteld”. Die fchynt
dan de laatstgemelde van ScHarrFEr naast te@
gelyken: want ook die groote meer roodagtig
vuil geel was, dan groen. De uiedrukking van
veele rakkige Pooten maakt de benaaming van
Apusongerymd. En, dat menze, in Sweeden,
reeds in ’t vroege Vooriaar vinde, fchynt met
den aart van deeze Infekten , by Regensburg,
gantích ftrydig. j
Omftreeks Parys komt dit Infekt , zegt Geor-
FROY, die het de Twee- Oog met een Draadige
Staart (*) noemt, en daar een fraaije Af beel-
ding van geeft; in ’* Water, doch zelden
voor. Het is zeer groot; anderhalf Duim
lan: zynde en nagenoeg een Duim breed; met
33
23
het end daar de Kop is, breedst, en dat, daar
de
(*) Le Binocle a queue en filets. p. 660.
I.DEEL, XIII. STUK. Gg 3
twee Oogen digt by elkander op den top van
NEB Sa
Iv.
Pulex.
Gerakte,
470 BESCHRYVING VAN
6 f
de Staart is, fmalst. De Kop heeft een klein
puntje van vooren , en, naby dit puntje , van
boven, twee Oogen , digt by elkander. Het
Lyf is gedekt met twee Schulpen, die naar het
end van één wyken en zig afzonderen ‚ maaken
de een fcherpen hoek naar de uitwendige ran-
den, en laatende tusfchen elkander. de Staart
bloot. De onderfte rand, daar deeze Schulpen
van elkander afwyken , is een weinig Zaagswy”
ze getand. De Staart is Schubagtig, en loopt
in twee zeer lange harde Draaden uit. Vanon:-
deren heeft. het Dier zes Korstagtige Pooe
ten (*). De Sprieten zyn enkeld of eenvou-
dig (1).
(4) Watervloo, met de Sprieten als in Tak-
ken verdeeld , en een geboogen Siaarte
Deeze voert eigentlyk den naam van Water.
vloo, zo om dat zy in grootte en geftalte wel
naar
(*) Van de Vinnetjes of Kieuwen als Pooten, die de voor:
naamfte byzonderheid zvn, fpreekt hy niet. Deeze Korstag-
tige Pooten zullen zyn het gene SCHAFFER noemt de drie
Borfiels wederzyds aan de onder het Schild verborgen zynde
‚Roevpooten. Zy fteeken van vooren , wederzyds, ver buiten
het Schild uit.
(+) Ocali duo, „Antenne fimplites, GEOEFR. zegt LIN-
NEUS. Di
(4) Moneeulus Antennis dichotomis, Caudà infiezâ. Faun.
Sue, 2047. GEOFFR, Paris. II, 655. N, I. SWAMM. Quartae
66. T. 1 Bibl, Nat. Tab, XXXI. Fig. IT, 2) 5. SCHEFFEe
Monogr, 1755. T. L fi 1-8. Abhand, I. p. 251. & Eleme
T. XXIX. Fig. 4. JoBLor. Mier. Ie p--2e Te 13e f, P, Ga
Äe LEDERM,. Mficr, 146, T. 72. É. 2,
BE, WATER-VLOOIJEN. 471
naar een Vloo gelykt, als wegens haare hup-. V-
pelende en oogfchynlyk fpringende beweeging a on 4
inhet Water. SwAMMERDAM noemt haar de Hoorp-
Boomagtige of Boomagtig getakte , wegens de ge- En
daante van haare Sprieten; elders wordt zy »
wegens de figuur van den Kop en de geheele
Geftalte, de Water-Parkiet getyteld *). Zy
is, onder den eerstgemelden naam , omftandig
door den Heer Baker befchreeven (f), doch.
op ver naa zo uitvoerig en naauwkeurig nict,
als door den Heer ScHarrer , die verfcheide
byzonderheden, de Geftalte en Levensmanier
betreffende, grootelyks heeft opgehelderd.
Daar de meeste Waterdiertjes een byzonde-
re Soort van Water verkiezen, merkt hy aan,
worden deeze by Zomer, zo wel in Rivieren als
ih Slooten, in vuil en helder: ook , mag ik zeg-
gen, zo wel in brak als zoet Warer gevonden,
Zelfs komen zy in dat van Potten en Bakken,
t welk in Tuinen of elders eenigen tyd aan de
Lugt is bloot gefteld geweest, dikwils over.
vloedig voor. Zy hebben behalve de huppe-=
lende of fpringende, waar van de naam ont-
leend is, ook eene zwemmende en draaijende,
en zelfs nog andere beweegingen , diezy meest
met de Takkige Armen maaken. *t Schynt dat
Zy
(*) Le Perroquet Eau, Hij. des Inf. aux env. de Paris,
p. 655.
(T) Alas gebruik van 't aistrskooe, Amit. 1756, bladz,
SIE, ®
1. DEEL. XIII. STUK Ge4
472 BESEHRYVING: “v EN
… Ve _ zy, even als Tremsrevy dit in de Polypen onte
AFDEEL. rend
rxxxinte dekte, het Licht beminnen. Dit kan de reden
Hoorp: „yn, dat zy zig byna altoos, over dag, en in-
STUK 5 €
Gezakte. zonderheid by warm Weer en Zonnefchyn , digt
aan de oppervlakte van ’t Water onthouden:
het welk fomwylen aanleiding gegeven heeft,
om zig te verbeelden, dat hetzelve “in Bloed
veranderd ware; want fomtyds zyn deeze Ei
HEREN tjes geheel rood van Kleur.
Ae ‚De Heer Scnarrer houdt deeze Watervlooi-
ten. jen, niet zonder reden , zo welals de befchree*
ven Kieuwenpooten, voor Hermaphrodietenof
Diertjes van beïderlei Sexe. Dat het altemaal
Wyfjes zyn, befluit hy daar uit, dat men in
allen, op zekere Tyden , Eijertjes en Jongen aan-
tref: , en dat het Mannetjes tevens zyn, uitde
Paaring ; welke hy wadrgenomen heeft. De
Eijertjes komen zo wel in kleinen voor, als
in volwasfenen; doch in getal zeer ongelyk,
hebbende hy ’er in fommigen maar twee , drie,
ges of tien, in anderen meer dan veertig aange-
troffen. Zy zyn groen en in *% eerst volkomen
Kogelrond , doch worden naderhand ovaal of
Eyrond en krygen een zwarte Stip , die het groo.
te Oog is, veranderende dus.allengs en zigt-
baarlyk » binnen de Baarmoeder , in leevende
De getakte Watervlooijen zyn beflooten in
een witagtig doorfchynend Dopje, als Paarle,
moer glinsterende, ’ welk de Kleur der Inge-
wanden zig onbeleinmerd laat vertoonen. Des
| ze
DE WATER-VLOOIJEN. 473
ge Dopjés fchynen in fommigen als uit Maa-
zen, in anderen uit Schubben , of ook ui: Rui
‘gen famengefteld te zyn, van verfchiltende £
guur. Het Dopje is platagtig ovaal en aan de
eêne zyde open, om de Vinnetjes , die coc
Zwempooten dienen , te laacen fpeelen. Van
boven heeft het twee Hoorntjes op den Kop ;
met gepluimde; Takken. De Bek , of dat gedecl«
te van den gekapten Kop. ’t welk men dus
noemt „is in. fominigen fpits, gelyk een Vo-
gelsneb, hoedanigen gemeenlyk rood zyn ; doch
in andere breed, en meer naar den open(taan-
flaande Bek van een Karper gelykende , zo
‚ SCHAFFER aanmerkt , welke dikwils groen voor-
komen, en daarom onderfcheidt hy deeze ge-
‘takte Watervlooijen in Vogel- en Vischkoppi-
ge. De eerstgemelden hebben SwAMMERDAM,
BAKER en TREMBLEY, gezien en afgebeeld.
De Staart, die mede onder de Kenmerken is
aangetekend, wordt gezegd geboogen te zyn:
_ het welk ik echter in de Af beeldingen niet waar-
9
neem, of de fcheeve ftand zou daar mede be-
doeld moeten worden. Het is een uicloop van
het Dopje, en derhalve even de zelfde Schub-
„agtige zelfftandigheid. Aan de zyden fchynt zy
rondagug , doch van boven en van onderen
fcherp te zyn, gelyk de Kling van een Degen,
Zegt SCHAFFER; die ze met dergelyke Tand.
agtige Borsteltjes, als de geheele Schaal van het
„Diertje , bezet gevonden, doch dezes ryën
van korte fterke Doornen, waar van de Heer
IE, DEEL, XII, STUK. Gg 5 DA-
k V.
ÄFDEELs
LX XXI.
Hoorpe
STUK
Getakie,
HaarStaarte
Vv.
ArpreL
LXXII.
Hoorp-
STUK.
Getakte,
et Oog.
47A BESCHRYVING: VAN
Baker fpreekt , daar aan niet waargenomen
heeft. Hy merkt op , dat de Wartervlooijen
dikwils een end daar van kwyt raaken ; hoewel
men uic het overblyvende Stompje genoegzaam
zien kan, dat zy een Staart genad hebben ; zo
dat zy altoos onderfcheiden blyven van een an-
dere Soort zonder Staart, door hem ontdekt.
‚, Aan den Kop vertoont zig „ zeer blyks
dae ‚ een zwarte Stip, die de eerste aanlei-
„, ding gegeven heeft tot den naam van Een=
‚‚ Oogen. Door fterke vergrooting wordt men
„, gewaar „ dat.deeze Stip beftaat uit een me-
„, pigte van kieinerondagtige Oogjes, waarvan
„‚ de bipnenfte altoos zwart zyn en doorfchy= ,
5 nende ‚de buitenfte, aan den omtrek, wit, hele
‚ deren zo doorfchynende als Waterdruppel-
tjes. leder Oogje heeft zyn byzondere Ge-
zigtzenuw , die in een algemeenen Tregter-
„, agtigen Bondel famenloopen en zig van on-
„‚ deren in een Punt vereenigen. Langsdeezen
‚‚ Bondel legt, terregter en flinker zyde, een
„ zeer zigtbaar Spiertje, door middel van het
, welke het } Infekt zyn Oog , nu naar de rege
„‚ ter dan naar de flinkerzyde „, fterk neder-
waards trekken , en byna geheel omkeeren
‚ kan. Zo is dat Oog dan ook in geduurige be.
„> weeging, 't welk myns bedunkens, zegt de
„ Pastoor onder anderen ook van hof onop=
‚‚ houdelyk op- en nederflaan der Armen voort-
, komt, als onder welker begin en inwrichting
‚, de algemeene Bondel van Gezigtzenuwen
„ verdwynù”
33
$3
93
„ Ík
Nn.
al,
Demi WATER-VLOOIJE N: 475
„‚ Ik weet wel , dat SWAMMERDAM, DAKERs
„, en anderen met hun, niet willen gelooven,
_»s dat dit famengeftelde Oogenkel zy, houden-
»s de voor zeker, dat het Diertje twee byzon-
—ss dere groote Oogen heeft, die zo digt aan
‚> elkander zyn gekleefd , dat zy zig als een en-
> keld Oog vertoonen. Doch ik ben door te
veele Waarneemingen van het tegendeel over.
2)
> tuigd, en men kan zig ook daar van verzee
‚, keren, wanneer men agt wil geeven op zo-
(ss danige die eerst uit het Ey gekomen zyn,
1
s, Aan deezen is”t baarblykelyk, dat zy maar
s» Een enkeld te famen gefteld Oog hebben,
> En , dat zy derhalve van den Heer Linneus
> teregt Ken. Oogen worden genoemd.
ss Onder dit famengeftelde Oog vertoont zig
„» altoos, in de Watervlooijen , een klein zwart
s> Vlakje, dat in eenigen rondagtig, in ande-
2 ren hoekig is en in fommigen als uit drie Scip-
s> pen fchynt te beftaan. Zouden deeze , die
9, ZO wel aan de eene zyde van den Kop als aan
s‚ de andere gezien worden , ook overeenkoms-
tig zyn met de kleine gladde Oogjes van ee-
‘s» nige Land - Infekten ? ’c Is zeker dat men in
de Kieuwenpooten dergelyken waarneemt.
Ik heb nog niet kunnen onderfchêiden, of
s) deeze Vlakjes dubbeld dan enkeld zyn”,
Van den Darm, die door het Infekt heen
loopt, als ook van het Hart, welks Kiopping
men zeer duidelyk door het Mikroskoop kan
1, DEEL, XlIl, STUK, waat.
V.
ÁFDEEL,
LXKKUHI,
Hoorn.
STUKe/
Getakte,
476 Be sciRtvriNe “v'AN
V. _waarneemen , ís by BAKER en anderen genoeg id
Hoorp-= 6 î
Een dd ‚ met de Sprieten als "ta Wake p,
d
Pedieulus, en verdeeld , én een terug geboogen
Geftaarre, ie
Ik begryp niet, met wat regt LinNzus den
bynaam van. Luis kan toe-eigenen-aan. deeze
Soort, die alleen vande vo orgaande verfchilts
doordien de Staart rugwaards en niet naar voo=
ren omgeboogen is, zo de.Franfche,Autheur,
door hem ete shin bietet kt, „Men
kan deeze dan, ruim zo billyk alsde andere „ de
Geftaarte heeten. | |
VI. (6) Watervloo, met wier Sprieten, en een-rege
Quadricor.
AN
Waterluis,
te in tawecên gefpleeten Staart
*
Deeze Diertjes Kunnen met meer reden, En
wegens de gedaante en wegens delangzaamere-
Lj
gelmaatige beweeging , Waterluizen genoemd
worden, dan de Watervlooijen , voorgemeld,
wel-
(5) Monoeulus Antennis dichotomis , Caudâ refiexà. Faure
Suec. 2048. GEOFFR. Paris 656 N. 2»
(6) Afonoculus Antennis quarernis , Caudâ re&â bifidâ,
Faun Suece 2040. SCOP. Carziol 1129 GrEoFER, Paris. 656.
Ns. 3: T. XXIe f. 5e BAKER, Nutt, Gebr. T, +KV afs Leao
BLANK Jm/ ‘49. T. 13.f., B; JoBLOr: Mièr, I:-Ppa Be Te
Xiv. £, C, DDK.GEER, ACF Stoiholim:' 17dg IT. 6.) oa
Phil. Tranf. abridg. Il. p. 258. T. 20. fs 5, Ós ROES
Inf. Kil. T. 98, £, 1, 2, 4, LEEUWENH. Arce 142s f, Ie
/
Be «
Á
DE AVA TE RV LOO DIJEN. A7
welke Gorpaarrt dus getyteld hadt. Men geeft
‘er ook , gemeenlyk , den naam van Waterluis-
„jes aan. Het zyn deeze, die zo dikwils voor-
komen in het Water van onze Regenbakken ,
en daarom. zeer gereede Voorwerpen , ten
dienste van het Mikroskoop uitleveren. Lrev-
WENHOEK heéëftze Zardiertjes genoemd , wegens
de twee Zakswys’ aanhangende Eijertrosjes , die
veelen by de Staart hebben. Anderen geeven
‘er, om die zelfde reden, den naam van Drui=
véndraager aan.
Die de fterk vergroote Afbeeldingen be-
fchouwt, welken Roesrr, om reden der Po-
Iypen , die aan dezelven fomtyds ‘zitten, aan’c
licht gegeven heeft; moet overtuigd zyn , dat
de laatstgemelde naam nog wel de eigentfte is,
De Heer pe Geer hadt dergelyke Tros - Poly-
pen ook aan deeze Waterluisjes waargenomen.
De Eijerzakjes aan de Staart, bovendien , hebben
een zeer Druiftrosagtige vertooning. Veelen
van deeze kleine Infekten ‘in een Glas met hel.
der Water hebbende, ziet menzedie Eijertros-
fen by wylen afwerpen. Zy fchynen met even
zo veel regt Fen -Oogen genoemd te mogen
worden als de Watervlooijen, hoewel hun Oog
uit twee Kegelagtige deelen is famengefteld.
By BAKER vindt men ook deeze Diertjes om-
ftandig befchreeven (*).
(7)
_*) Nuttig Gebruik van °t Mikroskoop, Amt, 1 755. bladz,
594
5, DEEL, XIII, STUKe
Ve
AFDEFLe
LXKWIETe
Hoorns
STUK
WW aterlai sa
V,
ÄFDEEL,
LXAXII,
Hoorpe
ST UKe
Vil,
Concha:
EEUSe
Schulp-
Yloo.
418 BESCHRYVING vAn
(7) Watervloo „ die de Sprieten als uit weelé
Haaîrtjes famengefteld , en een bweekleppig
Schulpje £ beeft.
Omftandig wordt dit Diertje „dat in de Vyvers
en Moerasfen van Sweeden zig onthoudt, door
Linneus befchreeven. , Deszelfs Schulp,
59
53
23
23
5
3)
33
53
25
53
95
99
2
5
9%
5)
93
35
9%
53
23
zegt hy , grooter dan een Koolzaadje , is Eys
rond en eenigermaate langwerpig , weder=
zyds gelyk , van vooren bultig en weinig
ftomp: zo dat het een volmaakt Doubletje
is; maar in de Doubletten heeft de opening
plaats aan de dunnere en het Scharnier aan
de bultigfte of dikfte zyde, waar van men
het tegendeel in deeze waarneemt, die , uit
het Water gehaald zynde , zig volkomen fluit.
Dus zou menze buiten ’t Water voor het
Zaadje van een Plant, en inhet Water , ter=
wyl zy gaapt, voor een Doubletje aanzien,
De Schaal is Aschgraauw en vuil: de bewee-
ging vlug gelyk die der overige Watervlooi-
jen. Pe Schaal doende gaapen, fteekt zy
veele Haairtjes van gelyke langte, die wite
agtig zyn, tot het eene end van de gaaping
uit, welker beweeging haar vlug door’t Wa-
ter voert en zy rust niet, voor dat zy een
Slakhoorn of iets Aardagtigs gevonden heeft,
waar op Zy, met haare makkers, gaarn zitten
‚s gaats
(7) Monoeulus Antennis capillaribus multiplicibus , Testà
bivalvi, Faun, Suec, 2050. GEOFFR, Paris. 657. Ne &
pe WATER-VLOOIJEN. 479
„gaat, loopende met de Pootjes op dat Lig: Vs
haam en zig daar aan hegtende. Als zy rust de
‚33
„‚ is" haar geheele Lyf in de Schaal verbor- Hoorv-
2 STUK.
s‚ ZEN . Schuipuloes
Zodanige Diertjes heb ik, voor eenigen tyd,
in het brakke Water hier omde Stad , met ver-
wondering , waargenomen , en twee of drie van
dezelven, in een fchoon Bierglas, nederzetten-
de in myn Tuinhuis, fond ik ’s anderendaags
verbaasd, dat ik ‘er geen meer in vond: waar
uit ik befloot , dat zy 'er moesten uitgekroopen
‘zyn. Een ander Schulpdiertje zal het zyn ge«
weest, waar van BAKER fpreekt(*); doch dat van
LEDERMULLER, hebbende eene Niergelykende
figuur, fchynt meer tot deeze Soort te behoo-
ren , dan tot die der getakte Watervlooi-
jen (1).
De Liefhebbers van Waarneemingen met het
Mikroskoop wordt door LiNNzus thans aanbee
volen, een Diertje naar deeze Schulpvlooijen
gelykende, maar kleiner, te onderzoeken, dat
zig eenzaam onthoudt binnen de doorfchynen-
de Blaasjes van het Water-Duizendblad met
geele Bloemen (4), (byna in alle) met eene
van
(*) Nuttig gebruik van't Mikroskoop, bladz. 397.
(}) Animal aquatique a Coque ou Puceron en forme de
Roignon. Amus. Microscop. Tom, IT. p. 58. Tab, :73.
CJ) Utricularia vulgaris, Spee, Plant. I. p. 26. Millefolium
aquaticum lenticalatum. BAUH. Piz. 141, ’t Groeit overvloe-
dig in Slooten» Vyversen Waterdobben, DE GORTER Fho-
ra Belgica, Ultraj. 1767. ps 7»
I. DEEL. Xlll, STUK,
480 BESCGHRYVING:- vAN
V. van buiten zigtbaare beweeging: zynde den rt
AÁFDEEL
rxxxar Juny 1766 door zyn Ed. Zoen den Heer Linné,.
Hoorp- Hoogleeraar inde Kruidkunde te Upfal , waars
STOM ttaenomen (*).
VIII W beds 7 a k
En A8) aten vloo » Met eene op zyde platte, Neet-
tise ogtige Schaal.
Neetagti-
EC.
; In Finland is deeze aanmerkelyk groote Soort
van Watervlooijen door den Heer UpDMAN ont-
dekt; wier Schaal de grootte van een Boon of
be br Be van het uiterfte Vingerlid heeft, zyn:
de zeer famengedrukt , met een fcherpen rand
en doorfchynende,
Te. (9) Watervloos met eene Klootgelykende Schaal,
Ploi 8 ie 5 nd :
han die van agteren drievandig is en van vooren
een kromme Lip heeft.
Te Algiers heeft de Heer BRANDER deeze
Soort gevonden, waar van LinNaus de Schulp
alleen gezien hadt, hebbende de figuur van
Cicers, Deeze Schaal was byna Kogelrond,
doorfchynende en van agteren drietandig , met
den middelften Tand fcherpst: : zynde de ons
derfte zyde van de Schaal minderbultig. Van
vooren was dezelve, horizontaal, tot over ’t
mid-
(*) Syft. Nat. Ed. Xi. p. 1059.
(B) Monoculus Testà compreslâ , Lentiformi/ Faun Suec,
piekss In
(o) Monóculus Testà fubglobofâ, postice tridentatâà , antic®
labio imo, Syste Nat. X, XII,
De WATE R-VLOoOIJEN. agt
tiidden gefpleeten. Het onderfte deel , voor-. V.
waârds langer , liep in een omgekromde ftompe ee
Lip uit: het bovenfte; zonder Lip, was van Hoorne .
vooren bultig en overdwars geftreept. Lin- STUK
Naus ftelt nog twyfelagtig , of dezelve tot dit
Geflagt behoore. 5
SISSI SISISISISISSISISISISIË
LXXXIV. HOOFDSTUK.
Befchryving van ’t Geflagt der PISSEBEDDENS
„bet welke, hebalve de gewoone Land- en Water-
Pisfebedden, ook veelen , die men gemeenlyk Zee-
Luizen noemt „ en de eigentbyke W alvisch-Lui=
zen bevat:
ln oneigen benaamingen heeft men; naan
van ouds tot heden, gegeven aan de In-
fekten, die tot dit Geflagt behooren. Want de
Griekfche naam Oniscus , waar medede Latyn-
fche Afbllus overeenkomt, moet „ buiten twy-
fel, van een Ezel worden afgeleid, naar welk
Dier zy alleen wegens haaren traagen voort-
gang gelyken. De Duitfchers noemen de ge-
meene Soort Kellers Efel, om dat zy meest
voorkomen in Kelders, of op andere Vogtige
beflooten plaatfen. De Italiaanen noemenze
Porceletti , de Franfchen fomtyds Porcelet ,
en‚de Engelfchen Sow, ’t welk met den Neder-
duitfchen naam van Muurvarkens of Zeugen {trookt,
1. DEEL, XIII. STUK, Hh Ge.
Vv.
AFDEEL.
LKAXIN
Hoorp-
STUK,
Kenmer-
ken,
Soorten.
EL. Ee
Aliluse
Zee-
Brenis,
4ö2 DESCHRYVING v AN
Gemeener is die van PissEBEDDEN , welke van
haare eigenfchappen in de Geneeskunde moet
afgeleid worden. De naam van Millepede , by
_ welken zy nogthans inde Winkelen bekend Zyn;
heeft, om dat het getal van haare Pooten op
ver naa geen honderd, °k laat ftaan duizend
is, de allerminfte eigenfchap. :
De Kenmerken , die tot onderfcheiding van
deeze Infekten dienen, zyn eenvoudig. Zy
hebben een langwerpig rond of ovaal Lighaam:
de Sprieten zyn Borstelagtig en het getal der
Pooten veertien.
In die Geflagt zyn vyftien Soorten befchree-
VE , waaf van de meesten zig in de Zee ont-
houden.
(1) Pisfebed, die bet Lof vanonderen met tavee
Blaadjes bedekt beeft en de Staart half
ovaal.
RoNDELETIUs maakt gewag van een Zeediere
tje , dat uit overeenkomst met de Bremfen,
door welken de Paarden en Runders zo gewel-
dig geplaagd worden, den naam voert van Afi-
lus marius of Zee- Brems. Deeze overeen-
komst, zegt hy , beftaat niet in de gedaante ;
| noch
(1) Oniseus Abdomine foliis duobus obtefto , Seémi- ovali,
Juf. Ad, Frid, L p. 88. Faun. Suec. 2052, Syf?, Nat. X.
Gen. oat, XIL. Gen. 272. GRON. Zooph. 997. Alilús five Oes.
trume BELL, Aguat. 445. Pediculus marinus, ROND. Pise,
576. /
Bes
mas
DE PISSEBEDDEN 48%
goch in ’t geluid, maar in eendergelyke eigen-_ v.
fehap. De Tonynen, Dolphynen en Zwaard: dd
visfchen; naamelyk , worden zo geweldig van Hoorp-
die Diertje aangerand of geftoken , dat deeze Dalseos
Visfchen fomwylen uit de Zee in ’t Schip of
op den Oever fpringen.
Het is een klein Diertje , dat door ArrsTo-
TELES befchreeven wordt, alsde gedaante wel
van een Scorpioen, doch de grootte flegts van
een Spinnekop hebbende. In plaats van Bek
hadt het een Buisje, dat lang was naar het Lyf
te rekenen, en wederzyds twee Armen, die zig
naar den Bek boogen ; dan volgde het Agterlyf
met Infnydingen , waar zes Pooten aan gehecht
waren; twee aan ‘tend dikst en langst 5 de twee
volgende op zyde kleiner, en de twee voorlyk=
ften allerkleinst, Gelyk de Polypen met haare
Napjes, zo kleefde dit Diertje, met zyn Bek,
. aan het zagtfte en vetfte deel der Visfchen ,
onder de Vinnen , zo vast ; dat men het’er niet
zonder breeken kon aftrekken, en het zoog ’er
zo lang Bloed uit, gelykerwys de Bloedzui-
gers, tot dat het door volgezoopenheid afviel
en ftierf.
De Heer Groxovius tot deeze Soort een
Diertje betrekkende , dat in de Noordzee gevon-
den , en hemdoor den Heer PENNANT gefchon.=
ken was ; merkt aan, „„dat hetzelve den Kop
5, klein, driehoekig, met een ronde tip , van
»s boven verheven rond; de Sprieten Elsvor-
«> Mig ; met Leedjes , wederzyds twee, en wei.
L DEEL. XIII, STUK. js a nig
Vv,
AFDEEL:
LXXXIV.
HoorD-
STUK.
Zeehrems.
484 BESCHRYVING VA NR
nig langer heeft danden Kop: de Oogen zeer
groot enKlootrond,aan de bovenfte randen van
den Kop geplaatst. Het Borstítuk is ovaal,
van boven verhevenrond, effen en glad, be-
{taande uit zeven beweeglyke Leden , die
de zeven paar Pooten dekken; zynde deBuik
wederzyds, tusfchen de Pooten , gedekt met
twee zeer dunne Vliesagtige Blaadjes , die
als Klapvliesjes beweeglyk zyn en in ’t mid-
den op elkander leggen. Onder deeze Klep»
jes zitten (zegt zyn Ed.) de Eytjes verho-
Jen (*). De Pooten zyn zeer kort, tot loo-
pen, niet tot zwemmen , gefchikt , de drie
voorfte paaren voor tds ‚ de overigen ag-
tere en nederwaards uitgeftrekt , wordende
naar agteren langs hoe langer. De Staart,
een weinig fmaller dan het Borstftuk , beftaat
uit zes Leedjes , waar van de vyf voorften
{malst zyn en naar agteren Halfmaanswyze;
het laatfte ovaal, vlak met een f{tompen
rand, van onderen wederzyds voorzien met
zeven ovaale Vliezige blaadjes , die misfchien
de Zwempooten zouden kunnen zyn. . Aan
ieder zyde van het uiterfte Leedje der Staart
is een Zeisfenswyze Poot gehecht, die zig
waterpas kan beweegen. De Kleur van het
s, ZE*
(*) De Heer LiNNzus, ondertusfchen , verzekert van deeze
Soort alleen , dat dezelve Jongwertpende zy, Habitat in Ocea-
ne, viviparns. Sy/?. Nat, XII, pe 1059e
\ LJ
i
„BDE PISSEBEDDEN. 485
‚‚ geheele Infekt is geelagtig’”” (*). …W.
aps AFDEELs
LXXXIV,
(2) Pisfebed , die het Agterlyf met zes Blaad- Hoorp-
b STUK
jes gedekt en de Staart flomp beeft. an
Oeflrum.,
Zee Hore
Het Korstagtig Diertje , van MARCGRAAFGL.
in Brafil gevonden , hier aangehaald , wordt
doar den Heer GroNovrus als gelykfoortig aan-
gemerkt (f) met dat Diertje , ’t welk in de
Verzameling van LAGERSTROEM befchreeven
is (1), hebbende het Lyf byna ovaal, bruin-
agtig paarschblaauw en zeer glad , gedekt met
twaalf Segmenten, waar van het eerste en laat-
fte naar het vierde deel van een Kloot gelykt :
den Kop ftomp, bruin , befprengd met uitge-
holde Stippen, de Sprieten als Draaden , dik-
agtig » uit zes Klootagtige Leedjes beftaande:
aan beide zyden twintig Pooten, die famenge-
drukt zyn, en ieder gewapend met een krom
Klaauw-
(*) Zoophyl. Gron. Fase, 1. p. 233. Ne 997.
(2) Oniscus Abdomine foliis fex obtefto, Caudâ'retufâs
Muf. Res. 89 Faun. Succ. 2053. Animalculum cruftaceum,
MARCGR.- Braf. 155. f. 3, 4 STROEM» Sondm, 165. N, 2e
Mal. fe 2003.
(f) Oniscus Caudâ fubrotundâ integrà, Pedibus utrinque
viginti. Zoophe Gron, N. 995. Cruftaceum Animalculum.
MARCGR. Braf. Libr. IV. Cap. 8. p. 155. julus ovalis Pedis
bus utrinque viginti, ODHEL. Chin. Lagerflrom, $. 36 f. 4e
Fiske- Biörn , Wasferwanze , Wasferlaus, PoNToPP. MNorv:
Tom, IL. p. 94.
(1) Chinenfia Lagerflromiana, Amen, Acad, IV. ps 253 Te
zs Te
L DEEL, XII STUK» Hh 3
486 BESCHRYVING VAN
pod Klaauwtje „ hebbende een regtopftaande Doorn
_LxXxiv. Van agteren, |
Hoor p-
STUK (3) Pisfebed „ die bet Agrerlyf van onderen
Para. | bloot, de Staart balf ovaal en fcherp beeft.
Re Geral der Pooten, alleen , wyst genoegzaam
aan , dat de gedagte Chineefche niet een zelfde
Soort kan zyn, als die Noorfche, waar van de
Heer PonrorPiDANs de afbeelding en befchry-
ving geeft , onder den naam van Water- Wants
of Water- Luis , welke de gemeene Man in
Noorwegen ‘Fiske- Bioern heet: „, Dit , zegt
», hy, is een fchadelyk Zee =Infekt , met eene
witagtige en glanzige Hoornfchaal , in twaalf
Ringen verdeeld ‚en hebbende aan de onderfte
, Of platte zyde twaalf Pooten. De groote
„ ften van deeze Soort, die ik gezien en afte:
kenen laaten heb, zyn zo lang als het Lid
van een Vinger, maardekleinften geen vier-
de deel zo groot en ook in Kleur zeer wei-
nig gelykende naar de eerstgemelden. Dit
Ongediert plaagt verfcheide Visfchen, doch
» Allermeest de Kabbeljaauwen , die men Dorsch
noemt. Alsdeeze Vischaan den Angel hangt, ,
en zig niet met zwemmen of affpoelen kan
redden, zo zuigt deeze Water - Wants hem
s‚ het Sap en Vet zodanig uit het Lyf, dat hy
ss vere
‘93
53
35
9)
33
3)
(3) Orifzus, Abdomine fubtus nudo , Caudâ femi=ovali ,
acurà, Faun, Suec, 2054,
PE PISSEBEDDEN, 487
vervolgens in *t geheel niet deugt, om tot V-
Spyze te gebruiken. Deeze Water-Wants ARDEER-
, en andere Infekten jaagen veele Visfchen uit Hoorp-
» de Zee voort, dat zy, volgens de wyze in- 50“
zigten van den Schepper, het Strand moe- Wart,
ten zoeken. Inzonderheid gefchiedt dit met
s, den Zalm, een Visch die moeielyk te van-
», gen zoude zyn, indien niet een menigte van
s, groene of blaauwagtige platte Luizen, veel
»» gelykende naar Weegluizen of Wantfen,
s Zig in zyne Vinnen zette en hem plaagde.
‚ Hier door wordt hy gedwongen , om de Stroo,
9, men en inzonderheid de Watervallen op te
> Zoeken, om zig af te fpoelen, en dus raakt
s hy in handen der Menfchen, tot groot voor-
„> deel van dezelven”.
Gelyk de twee voorgaande Soorten in de
Oceaan in ’t algemeen huisvesten, zo is deeze,
in ’t byzonder, in de Zee van Noorwegen door
“SOLANDER waargenomen en dus befchreeven.
In grootte was dezelve van de anderen weinig
verfchillende. Het Borstftuk beftondt uit zes
ven egaale afdeelingen; de Staart uit vyf die
fmaller waren, behalve het laatíte, dat van fi«
guur half ovaal was, maar fpits. De Sprieten
maakten een vierde uit van de geheele langte
des Infekts: Pooten hadt het veertien , waar
van de zes voorlykften , voorwaards gekeerd
en ieder met een kromme Klaauw voorzien wa=
ren, met een Boogswys’ Leedje gehecht zynde
aan het Lighaam. De Buik was bloot : de Staart
1. DEEL, XI@L, STUK. Hha ge-
83
53
93
93
Vv.
Árpeer.
LXXXIV.
Hoorp-
STUK. …
Kabbel-
jaauwse
Luis,
Pr. CVI.
Fig. 6e
OS
Phyfodes.
Blaazig®.
/
4838 BEsCHRYVING vÁN
gedekt met fmalle niet overfteekende Blaadjes.
De Eijerftok wordt (zegt hy) van de Nooren;
uitwendig , als een bezbider daar toe diens stig
‚ middel, tegen de Schurft gebruikt.”
Deeze befchryving komt zo-volmaakt overe
een , als de af beelding van PoxToPPrDANs, met
die Infekten, welke ik onlangs gekost heb of
der den naam van Kabbeljaauws- Luizen , en
naar een van welken de Afbeelding in Fig. 6»
op Plaac CVL , byna een derde in langte en
breedte vergroot zynde, gemaaktis; dat ik’er
naauwlyks iets heb by te voegen. Alleen merk
ik aan, dat de Ringen wel glanzig wit Zyn;
doch met geele randjes, de middelften bruin
geplekt, en de Oogen zeer groot, van Kleur
paarschagtig bruin. Op dezelven kan men een
zeer fräaije Netswyze verdeeling „ geiyk in die
er- Infekten ín ’t algemeen ‚ waarneemen. Ook
onderfcheiden de Pooten zig zeer duidelyk, daar
in, dat de zes voorften tot vasthouden enkrab.
ben, de agt middelften tot loopen, en de twee
agterften tot rogijen of zwemmen gefchikt
zyn.
_(4) Pisfebed , die het Lyf van onderen bloot „ de
Staart ovaal beeft.
In de Oceaan onthoudt zig HA wier Lig=
haam, behalve den Kop en de uiterfle Staart-
punt,
(a) Oviscus Abdomine {ubtus nudo, Caudâ ovatâ, Syt.
Nat. XlL, o
N
PDE PrISssEBEDD EN: 489
punt „ ook beftaat uit zeven Ringen van het f Vi
Borstftuk en vyf aan ’t Staart-end; hebbende, } herin
wederzyds, twee korte Sprieten. Het Blaad- Hoorp- @
je, waar mede de Staart eindigt , is gantsch “TU
ovaal, en heeft wederzyds tweebladige Steel-
tjes, wier Blaadjes, van Lancetswyze figuur
en ftomp’, korter zyn dan de Staart , welker
Leedjes van onderen met een groot getal Blaas-
jes, zo lang als de Staart , bedekt zyn. Zie
daar de reden van den bynaam,
(5) Pisfebed , met bet Eyf van onderen bloot , nde
de Staart Elsvormig. Pantige.
Aanmerkelyk fmaller is het Lighaam in deeze
Soort, welke van de Sweeden Syrmas en van
de Ingezetenen van Ooster- Bothnie Grunas-
korfwa geheten wordt. Zy onthoudt zig me-
nigvuldig in de Oostzee, byde Haringen. De
grootte is als die van het uiterfte. Duimlid,
zynde van boven verhevenrond , van onderen
plat, aan dekanten fcherp g gerand, en het Kop- «
Íchild overal ingefneeden. De Wornodred zyn
wederzyds drie in getal , klein en glad; de Ag-
terpooten wederzyds vier, grooter en met Haair-
tjes. Twee paar Sprieten heeft zy op den
| | Kop.
(5) Oriscus Abdomine fubtus nudo, Candâ fubulatâ, Faux,
Suec, 2055. Afellus marinus Gorhubiends alius. RAy. Zn/. 43e
Per, Gaz T. Ih É A. GRON. Zooph 992. BASTER Uit.
Jpann, 1, p. 143. Te 13. f, 2 Entomon pyramicale, KLEine
Dub, 38, £, 1, 2.
I. DEEL XIII, STUK. Hhs
4990 BESCHRYVING VAN
V. Kop. Het Lyf beftaat uit zeven Verdeclingen,
dk behalve den Kop en Staart, De Staart , die
Hoorp- zo lang is als de twee derden van het Lyf , is
STUK. onverdeeld en rondagtig , driehoekig , van on»
deren bekleed met twee verhevenronde even=
k wydige Straalen, Het geheele Dier is wit, de
| Oogen uitgezonderd. rdt AN
De aangehaalde Zee=Pisfebed van Raz, aan
de Kust van Cornwall gevonden , was vyf viers
den Duims lang, met Sprieten van een Duims
die in vyf Leedjes verdeeld en dun waren; de
Oogen klein en zwart: het Lyf uit zeven Rin-
gen, behalve Kop en Staart, beftaande. De
Staart was langen hol, als zynde wederzyds ge-
flooten, dech in ’t IER een Spleetje hebbende,
Aan ’t end der Pooten, die dezelven de agter-
ften langst hadt, waren kleine Klaauwtjes.
Noch de Elsvormigheid van de Staart, noch
de Pieramideale figuurvan ’c Lighaam ‚is blyk-
baar in dat Diertje uit de Noordzee, ’t welk
door Doktor BAsTER is afgebeeld en befchrees
ven ; hoewel hetzelve in langte der Sprieten
veel overeenkomst met den Zee -Pisfebed van
Rav en met den Water-Pisfebed van BA-
KER (*) heeft, wier agteríte Pooten inderdaad
de langften zyn, en die, bovendien, aan de
Staart wederzyds byhangzels heeft, ’t welk
voorheen als een Kenmerk van deeze Soort was
op=
(*) Nutrig Gebr, van °e Büikreskoop. bladz, 360. PL. XlVa
15e
WE PIsSSEBEDDEN 49%
\
|
opgegeven (*). GroNovrus fchryft ’er veertien V.
FDEEL
Zwempooten aan toe. LXXXLV.
Hoorp- ,
(6) Pisfebed, die ovaal îs met duidelyke ver STUK.
„ S Île
deelingen; de Pooten van bet derde envier= Ce,
+ . p Groen-
de Paar egaal van breedte , final en flomp. "is wart
visch- Luise
De Infekten , op onze Plaat CVI, in Fig. Ren. CVL,
en 5 , afgebeeld, zyn voor eigentlyke Wal. 5 ***
vischluizen uit Groenland gebragt , en komen
overeen met de befchryving, welke LiNNaus
geeft van deeze Soort, zeggende, dat die het
Lyf ovaal of Eyrond heeft , beftaande uit zeven
onderfcheidelyke Leedjes , vaar van de Kon
het kleinfte is: dat de Pooten van het eerfte,
tweede, vyfde, zesde en zevende Paar, dikke
Schaaren hebben, die uitloopen in een beweeg-
lyke fcherpe Klaauw ; doch, dat die van het
derde en vierde Paar Draadagtig en {tomp zyn.
Het eerfte Paar is onder het Lyf geplaatst. De
Verdeelingen zyn meer van elkander afgezon-
derd, dan in de overige Soorten.
„De Heer Parras begreep niet, om wat re-
den Doktor BAsTER den Sweedfehen Ridder be-
fispte , van de Walvischluis van MARTENs on
der de Pisfebedden geplaatst te hebben (+}); doch
| thans
(*) Oniscus Caudâ fubulatà , utrinque appendicula:Â. Faun,
Suec. Ed. I. N. r2s5.
(6) Oniscus ovalis, Segmentis distinâtis, Peditrus tertii quar-
tique paris linearibus ovaticis. Mu/, Ad. Frid, Te p. 89. Faun,
Suec, 2056, k
(T) Non intellige , cur Cele BASTERUs Linnzum reprebez-
1. DEEL, XIII, STUK, " dat s
492 BESCHRYVING VAN
Vv,
ÄFDEEL.
EXXXIV.
Hoorp-
STUK.
Walvisch:
Luise
thans wordt door LiNNevs zelf die berisping;
zo zy dus genoemd mag worden , gebillykt.,
doordien hy die Walvisch-Luis van MARTENs
van de Pisfebedden afgefcheiden, en gevoegd
heeft onder de gelyknaamigen van het Diertje,
op onze Honderdfte Plaat afgebeeld, ’t welk
maar agt Pooten heeft De Heer BasTErR, die
zig meest ophoudt met het onderzoek van ins
landfche Schepzelen , fchynt' de regte Groen-
landfe Walvischluizen niet gekend te hebben,
welke in t Werk van Sera taamelyk wel-zyn
afgebeeld (*)) Die van onze Plaat zyn ‚in
langte en breedte , ruim driemaal zo groot als
natuurlyk gemaak ®, en geelagtig wit van Kleur,
doch de fmalle Pootjes zwart. Die andere
Diertjes, welken de Heer GronNovius Polygo-
Kofus en BRUNNICHE Pycnogonum tyteit , zyn
roodagtig vaal. Wy hebben er Fig. 5 „ van
deonderzyde, bygevoegd ; omeen groote Blaas
te vertoonen, die fommigen van deeze.Infek-
ten voor aan den Buik voeren , komende hier,
in met de Water -Pistebed van BAKER overeen.
Mooglyk zullen zy ,indezelve, haare Eijertjes
of Jongen draagen. Dat die zwarte {malle Poo=
tjes haar tot Riemen dienen „ om eenigermaate,
te kunnen zwemmen, is niet onwaarfchynlyk.
Zy zyn zeer duidelyk voorzien met Sprieten of
___Hoorn-
dat, Pedieculam Ceti Martenfianum Oniscis adnumerantem.
Mift. Zöol, pe 199e
…(*) Zie aangaande dit alles hier voor, bladze 17%e
Br PissEBEDDEN. 403
_Hoorntjes en hebben voor ‚ Op den Kop, twee. Ve
kleine gladde Oogjes. ArDEELs
LXXXIVe
Hoorp«
@ Pisfebed , diebalf Rolrond is, metde StaartsTUK.
VIL '
langwerpig ovaal en ore den. Mr nsee
e Zee-Luis,
Deeze, in de Zee van West = Gothland doot
LinNaus waargenomen , hadt, gelyk de overige
Zee- Luizen, zeven Pooten aan ieder zyde,
doch onderfcheidde zig door de fmalle figuur
des Lighaams en door de kleinte , als niet veel
grooter zynde dan een Luis. De Staart beftondt
uit een enkel langwerpig (tuk, zonder Pooten.
Die van Gronovius , welke aan hem door
Doktor Basrer van Zierikzee gezonden was;
in Geftalte veel gelykende, hadt de langte van
een half Duim.
…DeZeeluis van BerLoNrusen GEsNERUS, vindt
men, in ’t Werk van Rav (*), aldus befchree=
ven. », Zy is witagtig van Kleur, een Duim
s> lang en een vierde Duims breed. De Kopis
», Fond en wederzyds onder ’t Schild vertoo-
‚‚ nen zig kleine Oogjes. Het geheele Lyf is
„ van de zelfde breedte, in twaalf Ringen ge-
fmaldeeld zynde. Aan de zeven breedfte
‚ Ringen zyn gehecht even zo veel paar Poo»
„> ten. De vyf fmalften zyneen plaacsvulling
>> van
33
(7) Oniseus femicylindricus , Caudâ ovato » oblongâ integrâ,
Faun, Suec. 2057. Jie Westgoth. 190, GRON, Zooph. 996. T.
17. f. 32
(*) Hit. In/, Lond, 1710, pag. 44.
494 BESCHRYVING VAN
rohe ‚‚ van de Staart in de Kreeften en dergelykers
Ixxxiv. „> Van onderen hebben zy breede byhangzels ,
Hoorp: , aan welken waarfchynlyk de Eijertjes klee-
dale „‚ ven. Voorby alle de Ringen fchiet een groot
‚‚ Blaadje, dat op de zyden beweeglyke by-
„, hangzels heeft, die tweepuntig zyn, en ee-*
„ nigermaate naar Kreeftfchaaren gelyken. De
‚‚ Pooten zyn met ronde Klaauwen gewapend
‚, en de Ringen op zyde gedoornd. Van de
„ Klaauwen zyn de drie voorften , weder-
3 zyds ‚ naar onderen; de drie agterften naar
s‚ boven gekeerd, en de middelfte regt voor-
„ waards. De Kleur van het Dier is, in’ le.
3, ven, een weinig roodagtig bruin. Zy hech-
3, ten zig aan de Visfchen, inzonderheid aan
‚, de Barbeelen , omtrent de Kieuwen en aan de
„, Borst, daar geene Schubben zyn”. De fi-
guur des Lighaams onderfcheidt deeze van de
drie Soorten van dit Geflagt. 8
Sri (8) Pisfebed, die half Rolrond is ; met twee
Won Staarten zo lang als Lyf.
Twee-
Raart, Aari de Oevers van Noorwegen, in de Zee,
was deeze gevonden.
Dg (o) Pisfebed, die de Staart viertandig heeft.
Linearis, 4
Smalle, In
(8) Oniseus emi - Cylindricus, Caudis' duabus longitudine
Corporis, Faun. Sec, 2062.
(9) Oniscus Cauda quadridentatà, Aman, Acud. Vl. v. 413e
N, 100, :
DE Pr1iSssEBEDDEN 495
Jn de Ocedan, by Suriname, heeft men dee= wy,
ze Zee- Pisfebed waargenomen, die fmal en ÁFDEELs
egaal van breedte, wederzyds als getand Zyn- Hoorps
de, een Duim lang, met de Sprieten zo lang stTux.
als’ t Lyf; de Staart langer en met twee T'an-
den uitgerand , daar zydelings Blaadjes aan ge.
groeid zyn ‚ het welk dezelve viertandig
maakt,
(ro) Pisfebed , die geel is met bruine Striee _x.
METle akan
Klippige.
_ By de voorgaande Zee- Luis werdt , in de
Zee van Westgothland , ook deeze gevonden,
wier Kop wel eens zo groot was als het gehee-
le Lyf der andere. Zy hadt de Sprieten half
zo lang als het Lyf, en de Staart ftomp.
(11) Pisfebed „ die Lancetvormig is, met de xr.
Q Aah KN Ë SP …… Agsnaticuss
Staart rond, en aan dezelve V'orkagtige 6 Warer-Bis-
Punten. febed,
Deeze moer, in Geftalte , eenigermaate naar
de Vyfde Soort , die ik de Puntige genoemd
| heb,
(zo) Oniseus luteus, ftrigis fuscis, Faan, Succ, 2060, It,
Wesigoth. 190. STROEM. Sondm, 166. N. 3.
(11) Oniscus lanceolatus „ Caudâ rotundatâ , ftylis bifure
cis. Faun, Suec, 2061. Afellus aquaticus Gesneri, RAF. Infs
43. Afellusaquaticus, FRISCH, In/: X.T. 5, Afellus, GEOFFRe
Paris. 672. T- XXII,'Fig, 2. SCHEFF. Elem, T, 22. Confer:
‚Entomon Hieroglyphicum, KLEIN, Dab, f, 5, fed maxi=
mum.
E DEEL, XIII, STUK,
Vv.
AFDEEL.
LXXXIV.
HoorD-
STUK:
IS
Öceanicus.
Zee-Psíe-
bed.
495 BESCHRYVING VAN
heb, gelyken, waar van zy doorde Staart ver-
{chilt. Haar woonplaats is, gelyk die der Wa
ter-Pisfebed van BAKER; in de zoete Wate-
ren, die zuiver zyn. Men vindtze in zagt vlie-
tende Beekjes ‚ aan de Wortels der Waterplan.
ten „, zegt Frisch , zynde van boven bruin ,
met witagtige Vlakken gemarmerd eí van on-
deren wit. Die, welke Grorrroy de Zoet-=
Water Pisfebed noemt, was Aschgraauw van
Kleur entaamelykglad; in figuur des Lighaarhs
weinig van de Aard- Pisfebedden verfchil
lende,
(12) Pisfebed, die ovaal is, met een dubbelde
___ Staart, wier Punten gevorkt zjn.
De lighaamsgeftalte van deeze Soort komt;
zo de Heer GroNovius aanmerkt , volkomen
overeen met die der gewoone Pisfebedden „doch,
behalve de verfchillende Staartpunten, merkt
zyn Ed. ook aan, dat deeze Zee- Pisfebed we=
derzyds zes Zwempooten heeft. Hier uit zou
men denken, dat dit de eenigfte Pooten waren
van het Dier , dewyl hy geen gewag maakt van
de veertien Looppooten, welke in de Afbeel-
ding van den Heer BasTER zo blykbaar zyn.
Het
(12) Oniscus rite Caudâbifidâ, Stylis bifidis. Syf?. Nats
ZIE Oniscus Stylis Caude utrinque binis, STROEM. Sondme
aoe. T. te fi 14 TS. BÁSTER. U'itfpann, IL. D. p. 160. T,
XII: f. 4. Oniscus Corpore-lato , Pedibus natatorîis, Caudâ
utrâque bifetâ. AE. Helu, V. ps. 371e Te 5e £, 463. GRONe-
Zooph, 994+ Te 17. fe 2e
:
ä
\
p
DE PrssEBEDDEN 407
Het onthoudt zig niet alleen aan de Zeeuwfche Vs
ÂFDEEts
Stranden, maar ook in ane deelen van den 7 xxxv.
Oceaan. Hoorp-
STUK.
(13) Pisfebed; die adh metde Staart flomp _xuL
Asfi Asfimilts,
en zonder Punten. Strand-
pisfebede
Dewyl de Heer BASTER fers dat de hier
uit zyn Werk aangehaalde Soort, behalve de
veertien Looppooten, van agteren ook Zwem:
voeten heeft, als twee platte dunne Stukken het
onderfte des Buiks bedekkende, zo heeft men
zig verbeeld, dat dit de eerfte Soort van LIN-
Naus konde zyn, niet daar op lettende , dat
zyn Ed zegt: uit elk der vyf onderfte Infnydingen
komen twee platte dunne Stukketi voort : zo
dat dus het getal der Zwempooten of der ge=
dagte Blaadjes, in deeze Zee - Pisfebedden , die
zyn Ed. aan de Paalen van het Zierikzeefche
Hoofd en tusfchen het Zee- Wier vondt , niet
twee maar tien was. Dus zien wy dan ook,
dat zy grootelyks van de Luizen der Visfchen,
‘t welk onze eerfte Soorten zyn , verfchillen
en de verblyfplaats gaf geen de minste aanlei-
ding, om te vermoeden, dat het de zelfde In-
fektren zouden zyn.
De lengte van deeze Zee=Pisfebedden is „
volgens hem, meer dan een Duim, Voetmaat,
en
( 13) Oniscus ovalis, Cauda obtufâ inuticd, BASTER, Uits
JPann, 1. D. bl. 160, T, XllL, £‚ 3.
Ie DEEL, XIII, STUK. li
498 BESCHRYVING van
ag en de breedte iets minder dan een half Duim,
’Lxexw. ZY hebben, zo zyn Ed. my thans meldt , een
Hoorpe witagtig graauwe Kleur, gelyk fommige licht
dee gekleurde Aard-Pisfebedden. Het fchynt my
toe, dat zy ook veel platter zyn van Lyf,dan
de gedagte Kabbeljaauws- Luizen , welken ik
aan zyn Ed. tot vergelyking gezonden heb , doch
die hy verklaart, grootelyks van zyne Zee-Pisfee
bedden te verfchillen.
XIV. (ra) Pisfebed , die ovaal is, hebbende de Staart
Afellus nd A
Aard Piste. | ftomp , met enkelde Punten,
Ed. 7
Geen bekender, byna , onder de Infekten ,
nn dan deeze, die men gemeenlyk de hier voor *
gedagte naamen geeft. Men vindtze inde Hui-
zen , zo wel, als op andere vogtige en warme
plaacfen , in Tuinenen Moeshoven; zelfsin de
Bosf-hen onder den Bast van oude rottige Boo-
men. Geen Plank zal eenigen tyd op vogtige
Aarde leggen, of dezelve is, wanneer menze
opneeint, vân onderen bezet met een Heirle-
ger van deeze Infekten. Het fchynt, echter,
dat dezelven de zoutigheid van oude Muuren
en Steenen allermeest beminnen. Ook is de
voornaame reden van haar gebruik-in de Genees-=
kunde, een fyn Salpeteragtig Zout, waar mede
| | he
(14) Oniscus ovalis , Caudâ chtufá , Stylis fimplicibus. Faun,
Sgec, 2058, SCOP, Carn: 1142. MATTHe Diosc. 257. RAJe -
Jnf. 41: N. 1. ALDR. Inf. 632, MoUFF. Jn/. 202, SCHAFFe
Elem. T. 92. GRON. Zooph. 993. SuLTz. Inf. T. XXIV. 6
154. Oniscus, 2, GEOFFÁ, Paris, 670, Te XXI £, 2.
ef
PE PissEEEnDEN 400
zy bezwangerd zyn, endat inzonderheid opde V.
Waterwegen werkt. De Bosch -Pisfebedden LEE
zyn kleiner en om de gezegde reden ook minder Hoorv-
geagt. — | STUKe
De Pisfebedden fchynen vadzig van aart te
zyn, wegens haaren traagen gang , doch fcherp
van.gevoel; om dat zy, als menze aanraakt
zig aanftonds in elkander rollen, maakende zig
tond als een Kogeltje of Pil, en men vindtze,
zelfs, dus dikwils in de Aarde, Misfchien is
dit een ftaat van ruste, die zyaanneemen , om
zig aldus te beveiligen. Men kent ze naauw-
lyks, in die{ftaat, voor levendige Dieren. De
Winter - Koude doet haar ook verftyven, en de
meesten fterven , als haar de minste Vorst be-
reikt. Van Vogelen , Haagdisfen en Spinne-
koppen , wofden zy opgevreten. Wat hun
Voedzel zy, is zo blykbaar niet. Evenwel ziet
menze, in de Tuinen, deeelfte Vrugten, Per.
fiken, Abrikoozen, Peeren en anderen, gretig.
gitknaagen ; ook verfchoonen zy de Slaa en ans
dere Moeskruiden of Wortelen niet.
Men heeft getwyfeld , of deeze Infekten van
Huid veranderen of vervellen; doch laater Waar.
neemingen hebben ons de Huidjes, die zy af-
leggen, aangetoond, die men weleer voor doo
_de Pisfebedden zal genomen hebben, omdat zy
‘er alleen door Kleur en ligtheid van verfchil.
len. Men vindt er zelfs de Pooten en de Sprie»
ten aan, waar van zy het bekleedzel ook af-
werpen. Gedagte Huidjes zyn wit, daar de In-
I, DEEL, XIIIe STUK, liege fek-
Vé
AFDEEL,.
LXXXIV
Hoorp-
STUK,
Vaortteee
ling.
s0Ô BESCHRYVING vAN
fekten zelf Loodkleurig zyn, of liever gemene
geld grys-en graauwagtig. Men vindt ’er die
Aschgraauw zyn, met zwarte en geele : men
vindt ’er die zwart zyn met Aschgraauwe Vlak-
ken , en geheel zwarte , ruuw van Huid. De
twee laatstgemelde Kleuren zyn gemeenst on-
der de Tuin- of Land-, de eerstgemelde onder
de Huis Pisfebedden. | |
Te verwonderen is ’t , hoe JonnsroN met
anderen zig heeft kunnen verbeelden, dat dee-
ze Infekten, na de Paaring „ een menigte van
Eijeren voortbragten , die wit en glinsterend
waren , naar kleine Pareltjes gelykende , en
tropswyze by elkander gevoegd. _Mooglyk
heeft men de Eijertjes van Slakken daar voor
aangezien. Dat deezeInfekten , immers , Jong-
werpende zyn, wordt thans in ’t algemeen ge-
loofd. LEMERY niet alleen verzekert het ‚, maar
men vinde, in de Vertoogen van de Keizerlyke
Akademie (*) , eene Waarneeming van Dok-
tor FRAUWENDORFF , die zulks bevestigt. Op
zekeren Dag , bezig zynde om eene Pisfebed ,
die op de Rug lag , met het Mikroskoop te be-
{chouwen, zag hy iets by het eerste Paar van
Pooten zig beweegen, en kort daarnaeen Dier-
tje, dat naar een Luis geleek ; vervolgens kwa-
men ‘er allengs meer en meer te voorfchyn, tot
zevenendertig toe, Deeze waren altemaal ,
zegt
(* Ephem. Natur, Curiof. Dec, IL. Ann. III Page 3e
DE PISSEBEDDEN. Sor
zegt hy , volmaakte Pisfebedden en agt daar ij EM
door eenigszins de Hiftorie bewaarheid te zyn COIN
van de Adders, wier Jongwerping gezegd Hoerp:
STUK.
wordt gepaard te gaan met de dood van de
Moer.
Offchoon deeze Waarneeming weinig zeker-
heid heeft, vindt men doch het zelfde van ans
deren gemeld. Op zekeren Dag , zegt Lan-
GIUS, nam ik waar, dat de Wyfjes haare Jon-
gen aan den Buik gehecht draagen, byna gelyk
de Rivierkreeften haare Eijeren. Ook kan men
‘erzig gemakkelyk van verzekeren, zegt GEor-
FROY, wanneer men flegts, in de Zomer, ver.
fcheide Aard-Pisfebedden van onderen be-
fchouwt: dan wordt men in veele Wyfjeseen
verhevenheid gewaar , beftaande uit een dun
Vliesje, waar onder de Jongen beflooten zyn.
Als men hetzelve aan ftukken breekt, komen
zy 'er wel gevormd, doch wit van Kleur uit ,
loopende , niettegenftaande deeze geforceerde
Kraam, zeer vlug. Mooglyk, denkt hy , even.
| “wel , zou het kunnen zyn, dat de Pisfebed haa-
re Eijeren uitwierp in dat Blaasje, en die al.
daar uitbroedde: doch, wat reden om zulks te
‘denken? Hier door wordt, immers, die zon-
derlinge W aarneeming van BouRrGUET , dat zy
de Eijeren in een Zakje op de Rug zou draa-
gen , zo min als het denkbeeld der Ouden,
dat zy die ergens zouden nederleggen , bel
kragtigd.
* Is zonderling „ wederom, dat menten dien G rit.
1, DEEL. Xllle STUK. Tä 3 p=
Vv.
Arpeer.
LXXKIV.
Hoorp.
STUKe
502 BESCHRYVING VAN
opzigte nog geen volkomen zekerheid heeft , van
Infekten , die zo gemeen bekend zyn, dat haar
Geftalte naauwlykseenige befchryving behoeft.
Behalve de Conchenilje en Spaanfche Vliegen,
zyn zy byna de eenigíten , onder de Infekten,
‘in algemeen en met haar geheele zelf{tandigheid
in gebruik. Het Poeijer daar van , gemengd
met andere Middelen, of op zig zelf met Wyn
ingegeven, verlost de Menfchen fomtyds van
Graveelagtige verftoppingen in de Nieren en
Blaas, dewyl het zeer Pisdryvende is. Hier-
om kan het fomtyds ook een gewenschte ont-
lasting maaken van Waterige of Slymige Vog-
ten, die in het Lighaam, ergens , opgehoopt
ENV.
Armadillo
Steenalis=
febede
zyn. Om dergelyke reden wordt een mengzel
van Gom Ammoniak en Honig , met Peejer van «
Pisfebedden, door ErtMuLLER, tegeneen be-
naauwde Hoest of Aamborftigheid en andere
Ongemakken van de Long ; aangepreezen. Dee-
ze Infekten hebben , ik weet niet om welke re-
den, geen zodanige affchuwlykheid of walg-
lykheid , als de Spinnekoppen. Torten en Dui-
zendbeenen, die zig op de zelfde plaatfen ont-
houden. Men krygt’er , door de Scheidkun-
de, dergelyk viug Zout en Olie uit, als uit an-
deren.
(15) Pisfebed, die ovaal is, met een flompe
onverdeelde Staart. \ |
Dee-
(25) Oniscus ovalis , Caudâ obtufâ integ:âà, Faun, Swee.
205
DE PIsSSEREDDEN #8
Deeze, die van de gedagte eigenfchap, om V.
haar Lyf rond te maaken als een Pil of Hagel- Ardagt
kogeltje, den bynaam heeft , worde door de Boo
Autheuren onderfcheiden. ,, Zy verfchilt van “TUE
»» de voorgaande , (zegt Rav , die haar de groo-
‚> te Loodkleurige noemt, ) zt. doordien zy
‚, wat grooter is; 2. de Staart niet gefpleeten
„ of Vorkagtig heeft: 3. datzy zig rond maakt ,
‚ ronder zynde en bultiger van Lyf: 4. doors
s, dien de Kleur uit den blaauwen zwartagtig
is. Zy is langer dan een half -uim , en heeft
‚> het Lyf in veertien Ringen verdeeld, tel-
‚ lende daar onder den Kop, als een fmaller
‚‚ en kleiner Ring zynde, op wiens zyden de
s, Oogen ftaan”, enz.
Niet onwaarfchynlyk zal ’er eenig verfchil
zyn in de Kleur, naar de byzondere Gewesten.
Die men omftreeks Parys vondt waren zwart,
met een weinig wit aan den rand der Ringen,
even als die „ welke aan Linneus, op de
Gothlandfche Weiden , voorkwamen 3 doch
deeze hadden, bovendien, een witte Vlak on-
der de agteríte Dyën, aanieder Ínfnyding. Hy
verzekert , dat het getal der Ringen van het
Lyf, buiten Kop en Staart, niet meer dan tien
en hee getal der Pooten meer dan veertien zy;
in deeze Soort, wier woonplaats onder Stee.
nen
2059 Jt. Gothl, 298. Scor. Carn, 1144e Afellus lividuse
Raj. If, 42 Oniscus, I, GEOEFR. Paris, 679,
L DEEL. XIII STUK: Hi 4
34 BESCHRYVING VAN
yv, nenis, in ons Wereldsdeel. Scororr telt aan
AED ieder zyde veertien Pooten (*). j
Hoorp. _ Deeze laatfte Autheur befchryft een nieuwe
STUK. Soort , welke in Karniolie niet zeldzaam onder
kr ’t Mos voorkomt, in de Bosfchen , ja zelfs
| onder Steenen inde Tuinen. Deeze, zegt hy;
is van alle anderen verfchillende; niet zo zeer
doordien zy het Lyf bruin heeft met geele Vlak=
ken, als wel door twee kleine fpitfe Lancets-
wyze Blaadjes aande Staart, wier laatfte Naad
een Punt uitgeeft, onder welke een andere ge-
vorkte Punt legt; zynde de Verdeelingen op
zyde met een Haairtje bezet. Zeven Ringen
heeft zy aan het Lyf en uit zes beftaat de Staart,
Zyn Ed. heeft ’er van gezonden aan den Heer
Gronovius, die daar van ook wel een byzon-
dere Soort (f) maakt, doch aanmerkt, datzy
van Pater Popa, in.de befchryving der Infek-
ten van Griekenland, voor eene Verfcheiden=
heid gehouden wordt van de naastvoorgaande
Soort.
(*) Pedes a fingulo latere quetuordeeim. Entom, Caruiel.
Pp. 415.
(f) Oniscus ovalis coleoptratus nitens nigers puntis ful-
vis variegatus: Abdomine postice obtufo integro. Pon. /a/%
Sracens. Pp. 126. N. 4. Zooph, Gron, Ne 999. |
LXXXV.
ne
pe DUIZENDBEENEN. 505
v.
EESELELCOEESDROESRE EEN Arpesn,
LXXXV.
Hoorp-
MN va HO OE DERK. SWE
Befchryving van *Geflagt der DUiZENDBEENEN,
het welk zo wel de Inlandfche, als die groote uit
de andere Wereidsdeelen , welke onder deezen naam
bekend zyn „ en eenige anderen bevat. |
Ik het te verwonderen , dat oude en latere raams
Schryvers tusfchen de Pisfebedden en Dur-
ZENDBEENEN geen onderfcheid hebben ge=
maakt (*) , daar men onder de hedendaagfchen
zelfs nog dergelyke verwarring waarneemt. Die
fommigen Pisfebedden heeten , betrekken ande-
ren tot dit, anderen tot het volgende Geflagr,
Die van eenigen Scolopendra genoemd worden’,
voeren by anderen den naam van Fulus. Ook
zyn 'er tot de Duizendbeenen t'buis gebragt,
die deezen naam zo minals de Pisfebedden ver-
dienen wegens het getal der Pooten. De La-
tynfche naam zelf fchyne niet zeer eigen te zyn;
dewyl deeze Infekten wel met de Schaaren
byten of knypen, maar geen Angel hebben in
de Staart.
Het
(*) Nemo haétenus , quantum videre mihi licuit, tria di-
verlisfima terreftria Iníeéta maultipeda, Oniscum fcilicet, Ju-
lum 8 Scolopendram, rete distinxit; fed e contrario on
fere recentiores , quin & ipfe quoque PLINIvs, turpiter con=
fuderunt. ALDROVANDUS: De Infelfis, Lib, V. Cap. 13.
IE, DEEL, XIlls STUK. 5
en
506 BESCHRYVING vaN
ov. Het Kenmerk, dat wy hedendaags tot onder=
kk fcheiding der Duizendbeenen van de Pisfebed-
Hoorp- den gebruiken, beftaat inzonderheid in de Jang-
Kenmgr. Feen placheid van hee Lyfs waar men by zou
ken, kunnen voegen, dat de meesten fcherpe Nypers
aan den Bek hebben: want in de Borftelagtig=
heid der Sprieten, niet alleen , komen zy met
de Pisfebedden overeen, maar ook daar in, dat
zy ten minste zo veel Pooten hebben, als ‘er
verdeelingen zyn aan t Lyf. Het getal der-
zelven, evenwel , is in Onnie Soorten ver-
À baazend groot. |
soorten, _ LiNNAustelt ’er thans elf , waar onder na-
genoeg de helft uit andere A ereldsdeelen.
n (1) Duizendbeen , die wederzyils twaalf Poo-
ei Eh ten beeft, bet Lyf ovaat ent de wed met
ke 1
Kwastjes. een wit Kawastí Le
Allerkleinfte Pisfebed met een witte Staart,
was deeze in de Verhandelingen der Akademie
van Upfal genoemd geweest. Zy wordt aldaar,
aan de Wortels der Boomen , onder ’*t Mos,
in ’t vroege Voorjaar , voornaamelyk nevens den
Tuin van ’t Kasteel , dikwils gevonden. De
grootte is als die van een Luis, met twaalf
Pooten wederzyds, en op de Rug een uitgee
fpreid
(1) Scolopendra Pedibus utrinque duodecim „ Corpore ovali,
Caudâ Penicillo albo. Haun. Suec, 2063. Syfle Nat, X. Gen,
san. XII Gen, 273. SCoP. Carn. 1153. GEOFFRe Paris. Il.
p. 677 Te aa £. 4: AE, Paris, Mish 1, p. 53 Te 1de fe
4 Aer
À
N
DEADUIZENDBEENBEN. 927
{preid Kwastje bovenieder Poot; ja bovendien, ie. Di
midden op de Rug, een Bondeltje overdwars. xx: v,
De Staart beftaat uit een dikker Kwastje van, Hoorpe
grooter famenluikende Haairtjes. dhe
De Heer pe Geer, die dit Diertje zeer om-
ftandig befchreeven, en, by vergrooting , zeer
fraay heeft doenaf beelden, zegt, dat hetLyf
de figuur van een zeer langwerpig Ovaal heeft,
en zig platagtig vertoont, beftaande uit ver-
fcheide Ringswyze Leedjes , waar van hy ’er
van boven maar agt , doch van onderen toc
twaalf velde. Het hadt vierentwintig Pooten
en dus aan ieder zyde twaalf. In de Jongere,
in tegendeel, was het getal der Verdeelingen
en Pooten aanmerkelyk minder. Hy hadt ’er,
naamelyk, vande kleinften waargenomen, met
hiet meer dan drie Ringen en drie paar Pooten,
en een middelflag met vyf Ringen en zes paar
Pooten. Men hoore hem zelf fpreeken (*).
8 TOEzZE Waarneemingen volgt , dat de moe ouder
ip ‘Pisfebedden vandit Soort, tot den grootften ;° HE
„ trap haarer aangroeijing gekomen zynde
> met vierentwintig Pooten zyn voorzien, en
»» dat haar Lighaam, van boven, verdeeld is
s> in agt Ringen; maar dat de genen, die nog
‚‚ haare behoorlyke grootte niet hebben, of
3) jonger zyn, minder hebben dan vierentwin-
s> tig Pooten en minder dan agt Ringen; naar «
5 Te
(*) Mens, de Math. Er de Phyfigue, Tom. Le ps 587.
J. DEEL. XilI, STUKe
508
Ve
'AFDEEL.
LXXXVe
Hoorp-
STUKe
23
53
53
33
5
33
55
23
39
t Zie'tVL ,
STuK- bl.
247 en2l5.s3
3
29
99
29
25
99
93
99
2
LE)
EE)
25
33
BESCHRYVING ‘vaN
/
reden van haare grootte en ouderdom. Hoe
meer zy vorderen in Leeftyd; hoe grooter
het getal der Pooten en der Ringen wordt.
Dit is een Stuk , in de Natuurlyke Hiftorie,
dat my zeer opmerkenswaardig voorkomt ,
en zo verwonderlyk, ten minste , als de ver-
andering der Rupfen in Kapellen. Wy heb-
ben nog geen voorbeeld van een dergelyke
Geftaltewisfeling , dan in de Vorfchen-Pop-
pen js, gelyk de Heer REAUMUR my, ineen
der Brieven , daar hy my mede vereerde ,
heeft doen opmerken; en in de Myten, in-
zonderheid van de Kaas en het Meel,
die ik waargenomen heb dat alleenlyk met
zes Pooten ter wereld komen, en in” ver-
volg ’er agt hebben (*). Men diende eeni-
gen van deeze jonge Pisfebedden op te voe-
den, om te zien, op welk een wyze de Poo-
ten en Ringen in getal toeneemen „ en of de
Ringen weezentlyk zig verdeelen , dan of ‘er
nieuwen bygevoegd werden. Veel zaaken
blyven ‘er nog te ontdekken over , in de
voortbrengzelen der Natuur”.
Omtftreeks Parys vondt Grorrrov ook dee-
Les
(*) Bier doot wordt de duisterheid ‚dat fommigen maar zes,
anderen agt Pooten aan de gewoone Myten geeven , waar van
hier voor , bladz. 130, gefproken is , aanmerkelyk opgehet.
derd: want datde Heer de GEER de twee voorften in de jon=
ge Mytjes over ’t hoofd gezien zou hebben, is naauwlyks te
denken,
DE DUIZENDEEENEN. 5o9g
ze, diehydePenfeel - Duizendbeen (*) noemt, „ Vs
en daar in het zelfde waargenomen. heeft, doch AED En
het getal der Ringen van het Lyf op tien ftelt Hoorp=
en het getal der Pooten op twaalf Paaren. Dok- °7P*
tor ScoPoLI zondert dit Diertje, door hem in
Karniolie waargenomen , vande Duizendbeenen
af , om dat het getal der Pooten , zegt hy ;
onder ieder Ring , die hy ‘er maar zes aan ’t
Lyf heeft waargenomen, twee Paaren is, ges
Iyk in de Millioenpooten. Men vindt het al”
daar onder de Bast der Boomen, in de Boom-
gaarden en Wilgen - Bosfchen (+). Buiten twy-
fel zal men het in ons Land ook wel aantreffen;
fchoon ik niet weet , dat iemand nog van zyne
Waarneemingen, ten dien opzigte, iecs aan ’%
licht gegeven heeft. In de jongheid minder
Pooten te hebben, merkt LiINNZ us, thans,
als een algemeene eigenfchap der Duizendbee-
nen, aan.
(2) Duizendbeen, diewederzyds veertien Poo- 1.
… Coleoperas
ten beeft , en het Borstfbuk met Dekfchils ra, 4
Ban met Dek-
kh fchilden,
In Spanje vondt de Heer HALLMAN deeze
Soort , welke de Sprieten geel en van langte
als
(*) La Scoloprendre a Pineau, Hit, des Inf. euue Pare
Pp. 677. À
(T) Julus Lagurus. Entom, Carniol, Pp. 420,
(2) Scoloprendra Pedibus utrimque guatuordecin , Thorace
coleoptrato. Sy/?, Nar, Xir,
L.DEEL, XIII STUK,
fo BESCHIRIL IVING UvA N8
Vv. alshet Lyf heeft, dat van gedaante als der vol
ried gende is, maar langer, en uit agt Ringen be-
Hoorn ftaat, die ieder gedekt zyn met een halfrond
STUK Schildje, ’t welk van agteren uicgerandis. Een
enkeld Schild, dat als uit twee famengevoegd
is, van agteren uitgerand zynde , begint aan
‚den vierden Ring van het Lyf, dekkende daar
van flegts één of twee Ringen. Onder dit Dek-
fchild zyn fmalle, enkelde Wiekjes. De Poo-
ten beftaan uit veertien Paaten , waar van de
taatften byna de langte hebben van het Lighaam.
1
De Dyëén zyn gedoornd; de Schenkels ruuws
en de Vingeren beftaan uit ontelbaare Leed-
jes.
u (5) Duizendbeen , die wederzyds vyftien Poos
Dende ten beeft, |
rens |
Fr 5, Vk Deeze zyn het, die men in Sweeden Twa.
flier, of Tweeftaart ‚ wegens de langteder twee
agterfte Pooten, in Duirschland Viglfusx en el-
ders Veelpootige Wormen noemt, Het getal
der Pooten komt niet volmaakt met de Ringen
van ’t Lyf overeen , welken deeze Soort , die
roodagtig van Kleur is, fomtyds minder
heeft. Wy vinden ‘er, met GEoFFROY, in de
onze, op Plaat CVI, Fig. 7, afgebeeld , maar
_ne-
(5) Scoloprendra Pedibus utrimque guindecim. Faun. Succ,
2064. SCoP. Carn. 1146. RAJe Jn/. 45e MOUFF. Inf. 199.
ALDE, Taf. 635. SULTze Inf. T. 24e É. 155. GEOFFRe Parise
Ii. T. 22.,f, 3, SCHEFFe Elen, Te IL, É, Ee
DE DUIZEND BEENEN. sit
negen, behalve den Kop. Dit zelfde is in t V.
Werk van Rav aangetekend Scororrt merkt Arbin,
aan , dat zy beurtlings een kleiner en een groo- Hoorn-
tere, enin’t geheel veertien Verdeelingen heb. STUK.
ben. Hy geeft een andere op met dertien en °
“een Sneeuw - witte met twaalf Pooten weder-.
zyds. GEorrrov fpreekt van eene Soort, die
zwartagtig is en niet meer heeft dan agtent wine
tig Pooten. De langte wordt van hem wat min-
der dan een Duim, by anderen op meer dan
een Duim gefteld. Die van onze Af beel-
ding is , im alle afmeetingen , nagenoeg drie-
maal vergroot.
Deeze Diertjes komen , zo wel in Noord-
Amerika als door geheel Europa, in of op de
Aarde’, of onder de Bast van oude Boomen
voor. Dikwils vindt menze onder Steenen of
onder Bloempotten , Tobbens en Boombak.
ken in de Tuinen. Het fchync, derhalve, dat
zy van dergelyken aart als de Pisfebedden zyn,
uitgenomen, dat zy zo geen fchade doen aan
de Vrugten of ’t Gewas. Men mag vermoe-
den, dat zy, van Ínfekten leeven , aangezien
Wirrovegy een Spinnekop heeft zien opvreece
ten door een Duizendbeen. Defterke Nypers,
die zy aan het Koplid hebben, zal ze daar toe
in ftaat ftellen en bekwaamheid geeven. Ook
weet men zeker, dat zy van Huid verwisfelen.
Aangaande de mavier van Voortteeling , dere
zelven, is nog ftoffe tot nader onderzoek,
ke DEEL, XIIL STUK. : (4)
sm BEsCHRYVING vAN
PEAP (4) Duizendbeen , die wederzyds zeventien
Ee Pooten heeft.
Hoorp-
STUK. t Getal der Pooten maakt deeze den vier-
Ga den in rang, fchoon ongemeen in grootte ver-
Zeer BOO fchillende van de voorgaande Soort , en wel
de allergrootfte zynde der Westindifche of
Amerikaanfche Duizendbeenen. Te Karthage-
na komen ‘er voor van een Elle lang en met de
Pooten een half Voet breed, Of deeze nu juist
die zyn, met zesendertig Pooten , welken BRow-
NE af beeldt, of met veertig, gelykde volgen-
de Soort, isniet zeker. Heeft LiNNzus, met
de aanhaaling , de Guineefche van den Heer
GRoNovius bedoeld , met agttien Pooten we-
derzyds, zo is de Nommer fout.
Yv. (5) Duizendbeen, die wederzyds twintig Poos
Afar fitanse h
Indifche. Len he eft.
Alle myne Indifche , van drie , vier en vyf
Duimen langte , bevind ik een - en twintig Le-
den aan het Lyf en twintig Pooten te hebben
aan ieder zyde, wanneer men de twee langere
„fan
(4) Seolopendra. Pedibus utrinquê Jeptendecim, Syfr, Nat,
i XL. Scolopendra maxima Pedibus triginta (ex. BROWN. Jam.
426. T. 42. f 4. GRON. Zooph. 1004.
(5) Scolopendra Pedibusutrinque wiginti. Amen. Acad. 1, p
325 , 506. Muf Ad Frid, 1 p. 39. OLFAR. Muf. T. 12,
of. 5. PET IGGEN TS 18e fo 5. LEEUWENH, Epist. 102,
BRADL. Nat. T. 25. f. 4. SEB. Muf. IL. T. 81. É. 3; 4,
FAiscn. In/. XI. Tab. 2. f. 7. CATESB. Car, III. p. 2. Te
3. GRON, Zooph, 1ooz, Japuruca MAKCGRe Bra/, 253e
DE DUIZENDBEENEN. $38-
van, de Staart „ die echter weezentlyk tot de Ve
Pooten behooren, niet mede telt. Het zelfde Bek,
heeft plaats in myne allergrootfte , die de langte Hoorns
ten minste van agt Duimen heeft, het Lyf eenStU& 4
half Duim dik en drie kwart Duims breed. De
Oostindifche, in 't Werk van Sega, zyn om-
trent zes Duim lang afgebeeld. Een andere
uit Nieuw Spanje , ongevaar een Voet lang,
met meer dan dertig Leden, en dus ook meer
dan zestig Pooten. In een der eerstgemele
den konde men de Mannelyke Teelleden on-
derfcheiden. |
„De Heer GronNovrus zegt dat deeze Indifche
Duizendbeenen , (tot welke zyn Ed. , zo wel
als LiNN&us,ookde Kaapfche van PETivER en
Brafiliaanfche van MarcGrAAF , PFapuruca gee
naamd , betrekt,) fomtyds de langte bereiken
van zeven Duimen en de breedte van een half
Duim. In de jongere, zegt hy, is de Kleur
geelagtig , in de ouden Kastanje- Bruin. De
Kleur van myne kleinen is groenagtig en van
de groot{ten, die ik heb, zynde , als gemeld is jp
ten minste agt Duimen lang , roodagtig bruin
geel. Zyn Ed. verhaalt, dat de twee Staar-
tjes, naar Pooten gelykende „doch langer , zeer
Venynig zyn (@*). Zyn Ed. moet zekerlyk de
zelfde op ’t oog hebben als de myne, dewyl ik
ook in dezelven het naaste Leedje aan ’t Lig-
haam ,
_ (&) Caude bine , Pediformes , fubulatz , aculeate , lon-
ge, Venenatisfime, &c. Zooph. Gron, Fase, il. p. 235,
L DEEL. XIII. STUKe Kk
Vv.
_ ÄFrDEELe
LXXXV.
HoorpDe
STUK.
si4 BESCHRYVING VAN
haam, wegens fcherpe Tandjes, aan de bin-
nenzyde , ruuw vind; doch de Klaauwen van
deeze agterfte Pooten fchynen my volmaakt
met die der andere Pooten overeen te komen,
en ik vind by de Autheuren gemeld , dat de
Beet van deeze Dieren , zo wel in Oost- als
Westindie , gevaarlyk zy (*) : waar toe de-
zelven met ontzaglyke Nypers, aan den Kop s
zyn gewapend. Van de Venynige Steek der
Scorpioenen , die in ’t algemeen erkend wordt
door den Angel van de Staart te gefchieden >
hadt zyn Ed. niet gefproken.
In Geftalte komen deeze Uitheemfche „ nage.
noeg ‚ met onze Europifche overeen. Het ge-
tal der Leedjes van de Sprieten bevind ik, by-
na, even groot als dat der Pooten. LiNN&us
zegt, dat zy wederzyds vier en dus in ’t ge-
heel agt Oogen hebben ; waar in zy dan met
de Spinnekoppen zouden gelyk ftaan. Serra
hadt ’er , uit een Oostindisch Schip „, dat ge-
floopt werdt, levendig gekreegen met haare Ei-
jertjes, daar reeds Jongen in tezien waren. Hy
hiedltze, in Aarde, lang levendig , doch de Ei-
jertjes kwamen niet uit, ’t welk hy meende
daar door veroirzaakt te zyn, dat ’er de Nas
cuurlyke uitbroeijing aan ontbrak. Hoe ont-
zaglyk deeze Dieren ook. voorkomen, zyn zy
doch
(*) Harum morfus laboriofus adeo est, ut in furorem pro-
pemodum Incolas incitet. BONTIUS, Hift, Ind, 56, Venenum
de proboscide, ex Ore procedente, effunditur, MEAD, de Ve-
venis, P. 47e
Be DUIzZENDEEENEN SIS
doch het gewoone Voedzel der Blindflangen, wv,
H st AFDEELe
haar men verhaalt. LXIV.
| en B Hoorpe
(6) Duizendbeen $ die wederzyds twee-en-.srux.
twintig Pooten heeft. — Ferragie
ned.
Of het kleine verfchilin het getal der Pooten rant
een genoegzaam Kenmerk , tot eene Soortely-
ke onderfcheiding, van deeze en de voorgaan=
de, maakt, zoumen mogen twyfelen ; te meer
daar het getal der Leden van het Lyf, behal-
ve den Kop; maar twintig ‚ dat is minder dan
in de Indifche gefteld wordt. He Heer Gro-
Novius vondt, aan zyn Guineefche Duizend:
been, wel twintig Leden of Verdeelingen van
het Lyf, doch flegts agttien paar Pooten. Zyn
Ed. haalt de onderfcheiding daar uit , dat de
bovenfte Leedjes der agterfte of Staart- Poo--
ten, in deeze, niet gedoornd zyn. De Poo-
ten worden door LiNN&us geel gezegd té zyn
en de woonplaats in Afrika gefteld, Het Lyf
was ros of Roestkleurig.
(7) Duizendbeen ; die wederzyds honderd agt _ vir.
Gabrieligs
en veertig Pooten beeft. Franíche.
_ Zonderling is de menigte van de paaren Poo-
' ten
_(6) Scolopendra Pedibus utrinque wiginti duobus. Syft. Nat,
Xu
(7) Scolopendra Pedibus utrinque centrum quadraginta olkas
Syft. Nat. XII.
5. DEEL. XIIL STUK, Kk 2
VII.
Eleëtrica,
Dunne,
SI6 BESCHRYVING VAN
ters in deeze , die door eeri Kapucyn van Mar=
"feille, GaeriëL BAro genaamd „in Vrankryk.
ontdekt werdt. Zy heeft de geftalte van de
volgende ‚ maar is viermaal zo groot, zegt
Linneus, die dezelve fchynt gezien te heb-
ben. De Sprieten , die kort zyn, beftaan uit
veertien Leedjes. De Staart is half ovaal, met
een byhangzel en twee Voelertjes, die naauw-
lyks langer dan dezelve zyn.
(8) Duizendbeen , die wederzyds zeventig
Pooten heeft.
Frriscr merkt aan, dat deeze , in Geftalte
meer gelyken naar de groote Indifche , dan on-
ze gewoone Duizendbeenen, in Fig. 7 , op
Plaat CVI. afgebeeld. Ik kan zulks echter uit
zyne Afbeelding van dezelve niet befpeuren en
met zo lange Pooten, als men ze by Sega ver-
toond vindt (*), heb ik de dunne Inlandfche
nooit gezien. Hy merkt aan, dat dezelve an-
derhalf Duim lang was en maar een halve Lyn
breed, hebbende het Lyf famengefteld uit vier-
envyftig Leedjes en dus voorzien met honderd
en agt Pooten. Niettegenftaande zulks krui®
pen zy »gelyk hy aanmerkt , zo wel alsdegrao*
| ten,
(3) Scolopendra Pedibus utrinque /eptuaginta, Faun, Suze,
2065. ALDRov, Jn/: 636. f, 8. FRISCH, In/, XI. T, 8 £ ze
RAY. Inf. 45. GEOFFR. Paris. II. 676. Ne 4e
(*) Kabinet, I, DEEL. Tab, LXXXI, Fig. Ke
DE DUIZENDBEENEN. Si
ten, zeer langzaam. De Voelhoornen, gelyk V-,
hy de Sprieten noemt, aan de zyden van den ig
Kop ver uitfteekende, beftondenieder uit veer- Hoord-
tien Leedjes. Onder dezelven hebben zy een “TUE
Soort van Nypers , even als de andere Dui-
zendbeenen: doch de Kop is, zo wel als’t Lyf,
zeer plat.
Buiten twyfel worden deeze , door Rav, be-
doeld, wanneer hy fpreekt van zeer dunne ,
lange Duizendbeenen, die opgerold leggen in
de Aarde of Mest, van Kleur uit den ros{en of
geelen witagtig zynde, met den Kop bleek Kas-
tanje - bruin en een gevorkte Staart. Deeze war
ren, by hem , ook anderhalf Duim lang , doch
hadden maar agtenveertig paar Pooten, ’t welk
weel verfchilt van zeventig, gelyk ’er in Swee-
den aan geteld zyn (*). Anderen, wederom,
hebben een ander getalvan Pooten, die moeie.
Iyk te tellen zyn, daar aan gevonden ({). Dit
verfchil kan men, met grond, onderftellen „uit
de verfchillende Ouderdom van deeze Infekten
voort te komen.
Een eigenfchap van deeze Soort is opmerke. Glinfertin
lyk. „kvond, na Slagregens , zulk een Dui- donk.
», zendbeen des avonds, zegt Rav; die het Lyf
s, met Slymovertoogen hadt , en gelykerwys de
Glim-
(*) Nostxa 6o vel 68 Pedes, a Angulo latere obtinet, Faun,
Swee. Il. SOL. |
(}) Pedes numeratu dt iiciles, 46 ad 54, SOLANDER, Sy,
Nat, XlL
“TL DEEL. XIII. STUK. Kk 3
5138 BESCHRYVING vAN
SLEE Glimworm glinfterde +; waar mede ZY 3
LXXXV. 3 fchoonmen het Lyfafveegde, nog aanhieldt,
Hades “ss BRUERUS zegt: tweemaal heb ik de by nagt
Í Zie onss, ligt geevende Duizendbeen, in Zomerfche
IX STUK,
bladz, 503>s Nagten,op Mosagtige Heijen , Vuurig glim-
»> mende gevonden. Hert geheele Lyf glinfter.
s> de, maar een weinig minder helder-dan de
ss Glimworm. Het is my eenmaal , wanneer
ss ik ’s nagts, fterk bezweet zynde ste Huis
s‚ kwam, gebeurd, dat ik, myn Aangezigt ,
s in ’t donker, met den Zakdoek afveegende,
», Zeer verbaasd ftondt , dien Doek , op ’t oo+
genblik , Vuurig en als in Vlam te zien,
Maar , dit wonderwerk met oplettendheid
befchouwende, fcheen de Glans zig op ééne
plaats te verzamelen, en wanneer, op myn
> bevel , een brandende Kaars gebragt was,
deed ik den Doek open , en vond ’er zulk
een Duizendbeen sin, die, door het wryven
aan myn Aangezigt, ik weet niet welk een
‚> Vlammige Damp over den geheelen Zweet-
„, doek hadt verfpreid. Mourr. Theatr. pag,
WA oc |
Dit heeft, ef ‚ nietaltoos , zo het fehyat;
in deeze D adnbeanrjen plaats, waar van ik
‘er een, dat meer dan twee Duimenlang is, in
myne Verzameling bezit : hoewel anderen de
langte ftellen op maar agt of negen Lynen, ge-
lyk GreorFrroy zodanigen omftreeks Parys ge-
vonden hadt, zeggende dat zy by nagtfomwy.
len glinfteren, Aan Doktor Scorortfchyat dee-
ze
PE DUIZENDBEENEN. Sig
ze Soort, in Karniolie, niet voorgekomen te, V-
Arpzrer.
Zyüe LXXXV.
Hoorp-
‚_ (9) Duizendbeen, die wederzyds zes- en- ze- Tri
ventig Pooten heeft. | Phofpbo-
TêÂe
Nt vende: Glinfteren.
Kapitein EkrBere heeft , waarfchynlyk op ae,
zyne Reize naar China, in de Indifche Zee ,
honderd Mylen van het Vaste Land af zynde,
op het Schip een Duizendbeen van deezen aart
gevonden , die des nagts als een Glimworm
glinfterde, en daar van een Aftekening gemaakt,
Dezelve hadt den Kop Eyrond, geelagtig, mec
twee overlangfe en eene dwars-ftreep gevoord:
het Lyf zo dik als de Schaft van een Mosfchen
Veertje, Draadagtig , langer dan een Vinger,
beftaande uit twee -en-zeventig Leedjes. Het
Dier was paarschagtig van Kleur,met tweeeven-
wydige geele Streepen. De Sprieten , die Els-
vormig en Roestkleurig waren, beftonden ieder
uit veertien Leedjes : juist, dat aanmerkelyk
is, even als in de voorgaande Soort.
Tot dus verre keur ik alles goed? doch
wanneer men onderftelt, dat deeze Duizend.
been uit de Lugt op het Schip nedergevallen
Zy, en vraagt, of dezelve dan mooglyk ook
Wieken hebbe , gelyk de tweede Soort: als
ook, om dit kleine verfchilvan Pooten, (ter”
wyl hetzelve in onze lange, dunne, die fom-
tyds
(9) Scolopendra Tedibus utrinque Septuaginta fox. Syft,
Nat. XIL.
I. DEEL, XIII, STUK: Kk 4
820 BESCHRYVYVING v AH
V. _tyds veel langer dan een Vinger voorkomen,
Arne zo onzeker is,) daar cen byzondere Soort van
Hoorp- maakt, niet denkende dar dit Infekt op het Schip
STUK. _medegenomen en tot die langte aangegroeid kan
zyn: zo meen ik, dat men de Wonderen der
Natuur niet moet vergrooten , en liever by het
blykbaare berusten, dan toevlugt neemen tot
onwaarfchynlyke onderftellingen,
X. (re) Duizendbeen , die ave erzyds Honderd
ten _ drie-en-twintig Pooten beeft,
Ameri.
kaantche, » In deeze Amerikaanfche, van een half Voet
ling rondagtig van Lvf en Roestkleurig „ bes
ftonden wederom deSprieten uit veertien Leed:
jes.
enn (11) Duizendbeen „die wederzadsernse east dt
Marina. Poten beeft, bet Lef bleet, Met Cene TOSe
Haring”
Aas. — fe Streep langs de Rug.
Inde Zee van Westgothland vonde LINNös
dit kleine Infekt , naauwlyks een Vingerbreed
Jang zynde, overvloedig. Het was zo fyn als
een Draad, met zwarte Oogen, veele witag-
tige Pooten en het Lyf van dergelyk Ke Kleur ,
uitgenomen dat op hetzelve , langs de Rug, B
| “eerie
|
(ro) Scolopendra Pedilus utrinque centum & wizinti tribass
Syff{ Nat. XII. LisT, Ze, 1609, Tab. VL
(11) Scolopendra Pedilrus utrinque ... tn „, Corpore pals
lido, lineà Dorfi rufâ, Ze. Westgoth, 191.
DE PISSEBEDDEN. sar
eene roodagtige Streepliep, beftaandedeStaart V.
î k FDEEL;s
vit een rond Leedje. LXXXV,
Thans zegt zyn Ed.; het Lyf is rood , wes- Hoorpe
halve men het Roed- Aut noemt, dat by de°TP*
Kust van Noorwegen zeer gemeen is en het Aas
der Haringen , waar door de Buik dier Visfchen
ros en het Lyf in ’tkort ruig wordt, ten zy men
ze ten minfte twee Dagen in de Netten ver-
{trikt laat, in de Zee.
… De Heer PonrorPrpans, Bisfchop van ’t
Sticht van Bergen in Noorwegen, geeft ons
van dit Haring- Aas een omftandiger befchry-
ving. „, In alle Bogtenof [nhainmen , hier aan
den Wester Oceaan, zegt hy , wordt in de
warmfte Zomermaanden , en evenwel altoos
niet overvloedig , maar in zekere Jaaren in
onbefchryflyke menigten , een foort van klei-
ne en byna onzigtbaare Wormen , die men
Róe= Aat noemt, gevonden. Deeze zyn maar
zo dik als de allerfynfte Zyde en naauwlyks al
zo lang als een halve Speld. Haar menig”
vuldigheidis by wylen zo verbaazende , dat
het Water zelf ’er fomtyds zig geheel rood
door vertoont , en dat men ’er veele millioe
nen van, te gelyk, in een Kan Waters, uit
de Zee kan wegdraagen. Als deeze Wor-
men ’er zo overvloedig zyn, doen dezelven
de Haringvisfchery een groot nadeel; want
„ zy maaken dat de Buik van de Haring aan-
{tonds verrot; inzonderheid , wanneer de
Haringen by een menigte van honderd ja
I, DEEL XII. STUK, Kks ‚, duie
53
33
Vv,
ÁFDEEL.
ELXXXV.
Hoorp-
STUK,
Naam,
zoa BerSCHRYVING VAN
‚ duizend Tonnen, in eene Bogt te famen ges
„‚ dreeven en ingeflooten zya, om allengs ge-
„‚ zuiverd en ingezouten te worden (*). Van
‚deeze Rôe-Aat krygt misfchien een foort
van Schulpvisch die roode Kleur , welke buis
ten twyfel de oirzaak is, dat de Strandvoe
gel Teist, die van zodanige Schulpvisfchen
leeft, zynen zeer hoogrooden Drek op den
‚, Oever vallen laat: zo dat wy mooglyk hier
ook wel Purperflakken van dergelyken aart,
Als de Indifche zyn , zouden kunnen heb-
‚, ben (4)
LXAXVL HOOGERS DE
Befcbryving van’t Geflagt der MirLIOENPOOTEN,
tot welken ook zeer groote Uitheemfche beboo=
ren, die men weleer tot de han beeft.
thuis gebragt. ae
raar de Bellan van Duizendbeen goed
gemaakt kan worden, door aan te merken >
dat men dikwils het bepaald. getal van duizend.
voor,
(*) Van deeze manier van den Haring aan de Kust van
Noorwegen te vangen, is uit den zelfden Autheur omftandig
Berigt gegeven in het VILL. STUK , deezer Natuurlyke Hifto-
rie, bladz, 293 ; 294, Daat uit Blykerevels), dat het een Druk-
gei in Syf?. Nar, Ed, XII, moet zyu, wanneer LINNZEUS,
zegt : NIsL per biduum relinguantur Pisces Resibus sllaguê-
eli.
(f) Narurl, Hist, van Nor wegen, IE, Thei. p. 34e
DE MILLIOENPoOoOTEN. 523
voor eene onbepaalde en verbâazende menigte. V.
genomen vindt: zo zal men, hope ik, derge-; Ren
Iyke toegeeflykheid wel willen hebben , omtrent Hoorp-
die van Mirrrorneoor4 dewyl het getal der “TUE
Pooten, in de meesten derzelven , veel groo=
ter dan in de gewoone Duizendbeenen, ja dike
wils niet dan met groote moeite te tellen is.
En daar men aan de Polypusfen , die maar
weinige Armen hebben , reeds om die reden
den Griekfchen naam van Veelvoet geeft, zo
is de Hoogduitfche naam van Vieifust voor de
Infekten van dit Geflagt zeer oneigen. SuLr-
ZER, evenwel onderfcheidt deeze Soort van de
voorgaande , door den tytel van Cylindrifcher
Vielfusz. Dat de Latynfche naam Fulus, die
men hedendaags gebruikt om de Mannelyke
Bloemen van de Hazelaaren en dergelyken te
betekenen (*), van ouds en weldoor Pu1xtus,
voor een dergelyk Infekt genomen zy, tragt
ArprovANous te betoogen, Indien dezelve
nu, eên van dé drie, hier voor gemeld + , be- on
tekenen moet, zo kan hy niet toepasfelyker zyn dg
dan op deeze.
De Geftalte des Lighaams , naamelyk, doet zenmer-
die van dit Geflagt inzonderheid van de Dui
zendbeenen verfchillen, Zy hebben het Lyf
niet
(*) Flos Amentaceus feu Jutus, TOURNF. Zuft. Rei Herb.
p. 580. Ita dicitur , 1. quod in. Corylo, ut & Alno, Juglan-
de, Quercu , veluti prelongus Vermis fenol Hellieals de.
pender 3. Est & nomen Infe&i multipedis , rotundí , êtce
CASTELLr. Lexic, Medicar,
1, DEEL. XII, STUK,
Vv.
ÁFDEEL.
LKEXVI,
Hoorp.
STUK.
Soorten.
Es
Ovar:se
Ovaale.
54 BESCHRYVING VAN *
niet platagtig, maar ten minstein het bovenfte-
gedeelte of de Rug Cylindrisch rond. De
Sprieten , bovendien , zyn niet Borstel. of
Draadagtig dun, maâr uit kleine ronde Leed-
jes, als een Kettingje van Kraalen , famenge-
fteld. Daar die der Duizendbeenen wel veer-
tien Leedjes hebben , beftaan deeze , in vere
fcheidene, uit niet meer dan vyf zulke Kraal-
tjes, zo Grorrrov aanmerkt , die’er meer dan
honderd Pooten te hebben aan toefchryft , ’
welk echter niet in alle Millioenpooten plaats
heeft. Ook gaat die eigenfchap , van wederzyds
eens zo veel Poorten te hebben, als Ringen aan
het Lyf, niet in alle Soorten door, gelyk et!
zien zullen.
* Getal der Soorten, ’t welk te vooren ze-
ven was, ís thans tot agt vermeerderd , waar
onder een Zee - Luis betrokken wordt, benevens
drie andere Europifche.
(1) Millioenpoot, die wederzyds twintig Poo-
ten beeft.
t Geflagt der Pisfebedden , tot welken dee-
ze thuis gebragt was door den Heer GronNo=
vrus, is dezelve door onzen Ridder ontrukt en
hier geplaatst , om dat zy juist eens zo veel
Pooten wederzyds heeft als Ringen aan het
(1) Julus Pedibus utrinque viginti, Amen. Acad, IV. pe
253. N. 36. T. III f. 4» Syf?. Nat. X, Gen. 245: XIl, Gene
274. Oniscus &c, GRONe Zoophe 995, Te XVII fe 4, 5e
pE MILLIOENPOOTEN. $25
Eyf, dat ’er, behalve Kopen Staartlid, maar V.
tien heeft. Wy vinden dit Infekt aldus be- AFPEELe
fchreeven (*). HoOrD-
„, Het Lyf is byna ovaal, blaauwagtig bruin °*“*
‚, en zeer glad , met twaalf Verdeelingen op
‚‚ de Rug gedekt , waar van de eerste en laat-
‚ fte ieder gelyken naar het vierde deel van een
sy Kogel. De Kop is ftomp en bruin , met
‚> uitgeholde Stippen: de Sprieten zyn dikag.
tig , en beftaan ieder uit zes Klootronde
Leedjes. ’t Getal der Pooten, die zy heb-
ben, is twintig, die op zyde famengedrukt
zyn, en in een kromme Nagel uitloopen ,
», met een Doorntje , dat overend ftaat, aan
‚ de bovenkant”. Het onthoudt zig in de Eu-
ropifche Oceaan.
33
(2) Millioenpoot , die wederzyds tagtig Poo- IE
ten beeft. Sn
In de Chineefche Verzameling van Lacrr-
STRÔEM bevondt zig een zodanige, die het Lyf
een Vinger dik en bleek hadt, beftaande uit
agtenveertig Verdeelingen , die aan den rand
geelagtig waren : de Sprieten geknopt , met
zes Leedjes, en, zo wel als de Pooten, in ges
tal zesennegentig Paar uitmaakende , bleek of
geelagtig. Van deeze was een Verfcheidenheid
in Karolina waargenomen , die , behalve den
| og
_(*) In Ameen. Acad, loco citato.
(3) Felus Pedibus utrinque oFogintas nn Acad, IV*
p. 253. N. 35e
E, DEEL. XIII, StTux,
s26 BESCHRYVING VAN
_ V. Kop, negen-en- veertig Verdeelingen hadt > Cf
PEREN niet meer dan van tagtig tot agtentagtig Pooten,
Hoorp: Aan de zyden is, op ieder Verdeeling of Ring,
STUK. een zwarte Stip.
UI. (3) Millioenpoot , die wederzyds honderd Pooe
nde ten beeft. |
PL, CVL | |
Fig. 8 Hoewel wy deeze , in vergelykinig met de
anderen, de Gewoone kunnen noemen , is zy
doch op ver naa zo bekend niet alsde Duizend-
beenen. Veele Autheuren, evenwel, hebben
‘er gewag van gemaakt. Mourrerus zegt,
dat hem ‘er eens een in Kropfalade voorkwam
die van dikte was als een klein Rivier- Biesje
en glad, met den Kop zwartende Rug Goud-
geel. Hy beeldt dezelve ongevaar van die
langte af, welke Ray geeft aan deeze Mil-
lioenpoot, naamelyk van vyf kwart Duims;
ftellende de Kleur blaauwagtig zwart, metde
randjes der Ringen witagtig , zo wel als de
Pootjes, die naar dunne Haadirtjes gelyken. %
Getal derzelven oordeelde hy onzeker , en ’t
was niet vreemd , indien hetzelve, gelyk in
de dunne Duizendbeenen , naar den ouderdom
verfchiilen mogt. De Sprieten , uic Knobbel-
tjes famengefteld, liepen dikker naar ’*t end.
Het
(3) Fulus Pedibus utrinque centum, Faun. Súec, 2066.
Scop. Carniol, 1152, MOUFF. Inf. 201. Raj. Inf. 46. N. 40
ALDRoV. nf. 636. N. 4, FRiscH. Inf. Xl. Tab. 8. £. 3e
JoNsr. Jnf/. Tab, 23. SULTZ. Jnf Tab. 24, f. 156, GEOFERe
Faris. 675, N. 1. GRON, Zooph, 1007. |
pE MILLIOENPOOTEN. s2y
… Het Millioenpootje van onze Afbeelding , in , V.
Fig. 8, ongevaar de helft in langte en breedte pien
vergroot zynde , komt nagenoeg met deeze be- Hoorne
fchryving overeen. De Oogen zyn groot en °TU*
ftaan zeer {chril in deeze Diertjes , die men dike
wils in de Aarde vindt. Het getal der Ringen
of Verdeelingen van het Lyf is ontrent vyftig
en derhalve moet dat der Pooten, indien zy ‘er
twee Paar hebben aan ieder Ring, wederzyds
omtrent honderd zyn. Van agteren loopt het
Lyf in een fpitsagtig Staartje uit. De Kop is
rond en {tomp.
De Heer Gronovivs heeft, ten minfte,
vyfendertig Ringen geteld aan het Lyf van dee»
ze Millioenpooten , en ftelt dus dat zy meet
hebben dan zeventig Pootjes: ook wasde lang*
te der zyne maar een Duim, en de dikte een
twaalfde Duims, de Kleur fedhieres zwartag-
tig , fomtyds Aschgraauw. Doktor Scororr
vondt 'er, in Karniolie, met het Lyf van vyf*
tig Ringen, die ieder wederzyds twee Pooten
hadden, geel of witagtig van Kleur. Dit maakt
dan, wederom , ’t getal van honderd paaren
Pooten uit.
Omftreeks Parys heeft Grorrroy die van
deeze Soart, met tweehonderd Pooten , maar
vyf Lynen, dat is omtrent een half Duim lang
gevonden en zwartagtig , zeer glimmende van
Lyf. Mooglyk zyn de jongere zwart, de ou-
de bruin of graauwagtig blaauw. Dit hebben
zy gemeen, van zeer hard te zyn van Lyf, en
L DEEL, Xlll. STUK. zig
528 BESCHRYVING vAN
v. zig om te krommen of op te rollen, wanneer
AFDEEL: menze aanvat of plaagt. Zy komen in de Aare
LXYXVI.
Hoorp- de, of op den Grond onder Steenen, voor.
STUK.
‚v. (4) Millioenpoot, die wederzyds dertig Poo-
Complaná- , RE :
bd ten, bet. Lof platagtie beeft en de Spriee
Platagtige. ten geknodst. |
De platheid van het Lyf maakt deeze als tot
een middelflag,, tusfchen de Duizendbeenen en
Millioenpooten ; weshalve ook Doktor Scoro-
L1 dezelve onder de Duizendbeenen plaatst , daar
zy doch, wegens ’t getal der Pooten, tot dit
Geflagt fchynt te behooren. Zie hier zynebe-
fchryving van dit Diertje.
Het Lyf is een Duim lang , plat, bruin-
agtig, aan den rand van Kleur als de Poo-
ten. Somwylen zynde agterfte Ringen, in
midden , Zeegroen , aan de zyden ros-
bruin; de zyden van den tweeden, zesden ,
negenden en elfden Ring „niet zelden „bleek
geel. Ik heb het ook geheel en al Roestkleue
rig gevonden. leder Ring is getekend met
een dwarfe Streep en eenige Knobbeltjes s
gekarteld zynde aan den zyd and. DeSprie-
ten beftaan uit zes Lieedjes, die Haairig zyn*
Uit de drie voorfte Ringen komen wederzyds
di)
9
35
5
2
2
93
3
33
33
s uit
(4) Juus Pedibus utrinque triginta, Corpore planiusculo,
Antennis Clavatis. Faun. Suec, 2068, Scolopendra Julacea,
„SCOP, Carn, 1150, Julus fcolopendricus, Pep, Inf, 527.
drie, dat ís uit ieder één Pootje voort: maar
DECMIELIOENPOOTEN. 529
_ ss uit anderen wederzyds twee: zo dat het ge- In Et
s, tal der Pooten een - en-dertig Paaren is, Het Lxxxvi.
», komt in de Bosfchen, tusichen ’e Mas „ niet HoOOFP:
> zeldzaam voor”. eN
Volgens de Befchryving van SOLANDER, die
dit Infekt in het Sweedfche Landfchap Schônen
hadt gevonden, heeft het Lyf de langte van een
Nagel; is platagtig , overal even breed, aande
zyden hoekig, van boven bleek ‚ van onderen
witagtig , beftaande uit twintig Verdeelingen.
Het is van boven gedekt met platagtige Schild-
jes , die geknobbeld , gerand , omtrent viere
Kant, aan de zyden gekarteld , gehoekt, de
agterften fcherp zyn; eer weinig uitfteekende
Over de Ringen van het Lyf. De eerfte Ring,
zynde de Kop, is ovaal en platagtig ; de twee-=
de, die den Hals uitmaakt , gedekt met een
Schild, dat van vooren rond is en van agteren
uitgehold: de derde en vierde zyn korter dan
de overigen en zeer fmal. De laatíte en twin-
tigfte Ring of het Staartftuk , is driehoekig of
gefpitst en glad. Pooten zyn ‘er, wederzyds,
dertig; naamelyk onder ieder Ring twee Paâ-
ren, uitgenomen den derden, vierden, agttienie -
den en negentienden, die 'er maar één hebben.
De Sprieten , driemaal zo lang als de Kop, bes
ftaan uit zes Leedjes , waar van het vyfde …
Klootagtig en donkerer, het zesde allers
kleinst 18.
Ie DEEL» Xllle STUK. Baak ( )
so BESCHRYVING "VAN
Ha (5) Millioenpoot , die wederzyds cn Pal en
EEXKVL tig Pooten beeft.
Hoorp-
ST.
Op ‘ Strand der Karels - Eilandjes , aan de
Sabslofus, Kust van Gothland,.en wel op het grootfte,
Zandige,
vi.
Indus.
Indifche,
onder Steenen ;kwam deeze voor. ‚ die ook maar
een Duimbreed lang, is en de dikte vaneen Duive-
Veertjes Schaft heeft. De Kleur was. Asch-
graauw, met twee Streepen, die bleek Roest-
kleurig zyn , op de Rug , overlangs, en‚ieder
Leedje , aan de:zyden, in de langte geftreept ;
bleeker. Het Lyf beftaat, om een rond getal
te neemen , uit zestig. Verdeelingen of daar
omtrent. De Pooten zyn witagtig: de Sprie=
ten hebben vyf Leedjes. Aangeraakt. zynde
rolt dit Infekt zig famen tot een platte Krul ;
met de Pooten , echter, naar den Grond ge
keerd.
Omftreeks Parys is een Miltioennob” waar-
genomen van dergelykeKleur , hebbende ook
honderdtwintig paar Pooten , en uit omtrent
zestig Ringen beftaande „ die zig dubbeld ver-
toonen ‚ dewyl de eene helft glad is „ en de an-
dere geftreept.
(© Millioenpoot „ die wderzyishenderdvyf
tien Pooten beeft. je
Mour-
(5) Fulus Pedibus utrinque centum G> viginti,- Faun, Suse,
2067. It, Goth. 280. GEOFFR. Paris. 679. Ne 2. T. 22, fe
Se RAJ- In/e 47: SCHEIF- Elom. T, 75e
(6) Fulus Pedibus utrinque centum Er guindecirs, Muf, Ad,
Frid,
De Mitttoenrooren sat
Mourrerus heeft, reeds meer dan honderd- W3
dertig Jaar geleeden , de afbeelding aan * licht Eire
gegeven van deeze groote Aard -Duizendbeen Hoorpe
of. Scolopendra, gelyk hy die noemt, en °TU%
welke; volgens dezelve , tusfchen de vier en
vyf Duimen lang was, niet weleen half Duim
dik, De Kleur van het geheele Lyf, zegt hy,
was uit den bruinen zwartagtig glimmende. ’c
Getal der Pootjes, die geelagtig waren , ftelt_
hy van ieder zyde zestig: doch, dewylhet ge-
tal der Ringen, in zyne rbseldina, ongevaar
zestig is, behalve den Kopen Staart, en het
getal der Pootjes eers zo veel, denk ik dat hy
deeze Soort bedoelen zal, die doorgefneeden
nog blyft leeven, zegt hy, gelyk de Aardwore
men. … Getergd zynde (voegt hy’erby) byt
s, deeze Duizendbeen zo vinnig, dat Lupovr-
CUS ATMARUS, die ons denzelven uit Libye
heeft gefchonken , fchoon Handfchoenen
aan hebbende en een dubbelde Linnen Doek
om de Hand, het naauwlyks kon. verdraas
s, gen: want het Dier hadt de Nypers zo diep
>, en ftyf in ’c Linnen gekneepen , dat men het
> naauwlyks, en niet dan met veel moeite , kon
s affchudden”,
___, Eenandere vandeeze Soort, zegt die zelfde.
ss Aus
35
3
33
53
hed
Frid, Le ‚go, M. L. U. 462. GRON. Zooph, 1008. Scolgs
pendra hus nonaginta fex, Amen, Acad. I, p. 324, SEB
Kab. 1. D. T, ên f. 5. KIL, Te 24. 54 5 5e PET. Gaze
F4; fe 3e
"Ee. DEEL, Xllle STUK. Lla
Ve ï
AFDEEL.
LXXXVL
Hoorp-.
STUEe
53 BEsCHRYVING VAN
A Autheur, uit Nieuw Spanje ons toegebragt ,
‚ is op de'Rug verfierd met eene Vuurkleurige
ss Streepy en op de zyden, zo welals de Poo--
„ ten, Koper-kleurig. De menigte van Poo-
‚ ten , als Haairtjes , die zy heeft , doen haar,
‚; met een opgehewen Kop, zeer fnel loopen.
‚s En, het is de grootfte verwondering waar-
‚, dig, hoe de Natuur, die maar een zeer kleis
ss nen Kop aan dit Dier gegeven heeft , hetzel-
»s ve niettemin met Geheugen, en zeker redeka=
ss velend Vermogen , zo rykelyk heeft be-
» deeld. Want, fchoon het ontelbaare Poo-
„ ten als Roetjers heeft, die van den Kop als
‚‚ den Stuurman byster verafftandig zyn, weet
> nogthans ieder zyn post zo wel waar te nee-
>, men , dat ’er de minste gebrekkelykheid niet
9, plaats heeft in de vereischte beweegingen s
„s die als op een Mondelyk bevel , oogenblik-
s, kelyk, van den Kop tot aan de Staart ge-
„, fchieden, en dienen, om het Dier of voor
ss of dieerd te doen gaan , naar zyne
‚‚ Wille”.
In het Vorftelyk Kabinet der Akademie van
Upfal in Sweeden, bevondt zig een Uitheem-
fche Millioenpoot , welke de langte en dikte
van een Vinger hadt, en dus met die van Se-
BA vergeleeken wordt, wier tytelis allergroot-
fte Orientaalfche Duizendbeen. ’t Is zondere
ling, dat in dezelve het getal der Ringen van
het Lyf, behalve Kop en Staartftuk , maar agt=
enveertig was, en het getal der Pooten, we-
ders
pe MILLIOENPooTEN. 533
derzyds, maar zesennegentig. Zou dezelveook v,
gebroken, en, na verlies van eenige Ringen, Arprzr,
weder famen gelymd zyn geweest, gelyk dit bere
OoFD-
ligtelyk kan gefchieden? STUKe
(7) Millioenpoot , die wederzyds honderd vier. k VI.
en-twintig Pooten heeft. Eine.
Die, welke zig in de Chineefche Verzame-
ling van LAGERSTROEM bevondt, hadt weder=
zyds honderd agt-en-twintig Pooten: het Lyf
van dikte als een Ganze-Schaft, een Span
lang, beftondt uit half zo veel Loodkleurige
Ringen, die bruin gerand waren en de Pooten
bleek. Zeer naa fchynt hier mede die Westin-
difche van SeBA overeen te. komen, welke op
de aangehaalde Plaat in ’t Tweede Deel is af-
gebeeld , en gezegd wordt het voornaame Voed-
zel te zyn van de Blindflangen, Van deeze
wordt getuigd , dat zy de Eijertjes, even alsde
Garnaalen, tusfchen de Pooten draagt, tor dat
dezelven uitgebroed worden, en de uitkomende
Jongen van zelf weg kruipen. Dat het Wyfje
geen Sprieten of Hoorentjes aan denKop zou heb»
ben ‚ gelyk men aldaar zegt, geloof ik niet,
(8) Millioenpoot, die wederzyds honderd vr,
: \ _ Maximus,
vier-en-dertig Pooten beeft. In. Allergroos-
. [AN
(7) Feulus Pedibus utrinque centum Er viginti guatuors Amon, ®
Acad, IV. p. 253 N. 34 SEBe Kab, IL. T. 24. f. 4, 5.
(8) TFulus Pedibus uerinque centum triginta quatuor, Syft,
Nat, XII Vermis terreftris, MARCGRe Braf, 255. LIST. If,
3699, T, 5e
1. DEEL, XIII, STUKe Ll 3
U.
AFDEEL.
LXXXVI.
Hoorp-
STUK
534 De MrIrELITOENPOOT EN
Indien de Millioenpooten dergelyke:eigenfchap
hebben als de Duizendbeenen , dat naamelyk
het getal der Pooten met den Ouderdom toe-
neemt, zo is ’t niet te verwondefen. , datde
Allergrootfte de meeste Pooten heeft. Grooter
heb ik-ze, zelfs in afbeelding, nooit gezien ,
dan die aangehaalde uit het Eerste Deel van SE-
BA op de Zesde Soort: wier langte byna van
een Voer en de diktedrie Kwart Du'ms was. in
deeze, nu, telik, behalve den Kop en °t Staärt-
ftuk , zeventig Leden of Ringen, dat is hon-
derdveertig Pooten. Een ontzaglyke , die ik
gedroogd heb, lang zeven en dik ruim een half.
Duim, heeft zestig Leden aan het Lyf en dus
honderdtwintig Pooten, die zeer blykbaar be-
ftaan uit zes Leedjes. Ieder Ring heeft op zy-
de een zwarte Stip, even als in de Tweede
Soort.
mn egen pn mn nd ze
GERO RER EEKE ERKENS
VE R‚B.E IT E‚R-IN-G:E,N.
Bladz. 6. Reg. 18, Woor, zyn, Lees, gefteld worden tezyne
7. 3. Trosjes — — Tropjés
Tan 23. even gelvk anderen doen
zulks even als
6). 9. verfprei verfpreid
—_— 71, Aantek, —— Staae — Staat:
=_ 73 Reg. 9 Voeg by, alhier op Plaat C, in Fig. 23
afgebeeld,
e= 147. —— Ie Voor Musecoram Lees Muscorum
2250 == 13, Voeg by, In langte en breedte is dit
Diertje hier zesmaal en dus in Lighaa-
_ melyke grootte meer dan tweehonderd:
snaal vergroot,
BLA De
B ECA D W VZ E R
| | DE RS gh
INSEKTEN.
| ) | | ®
De Letter í, voor de Getalen, wyst aan het Zer=
fte Stuk der Infekten, zynde het Neoende van
N het 1. Deel deezer Natuurlyke Hiftorie:
de Letter k het Tweede der Infek-
ten, zynde het Tiende ,en zo ver=
volgens, } het Elfde, m het
Twaalfde, en 7 het Der-
tiende Stuk.
A, BASTAARD - OLYPHAN-
EE TJES, : : 8. 504.
Á atvesten- vries. . M.493 | Baftaard- Rupfen. „ m:137
Aard: Kapelletje. . J,373 {| Bafterd- Juffertje, …. m.86
Aard - Mot, d e 1,19 | BASTERD- WESPEN, „ M,220
Aard-Pisfebedden. . 7.498 | Beek-Juffertjes, . m,31
Aard = Spinnetje. (Rood) n. 144 | Beenvliegjas, k Me 602
AARD = TORREN. 8 k.37 j Beer - Kreeft, n-427
—AARDVLOOIJEN. _ k. 84 | Beer- Rups, 5 1.560
Aardvloo. n.2oj Beest der Water- Tor-
Aars= Horfel. } mn, A08 ren. s k.27
AGRET- TORREN. — « Kk. 1} Belladonna-Kapel, « } 304
Ananas - Kapel. e _b.235 1 Besfen-Spinnetje, +. 7. 146
Argus Kapel(Groote) J.ars | Besfen- Uiltje, °
_—— —_—— (Kleine) /.288 | Beul. Tor. 5 Î,178
Atlas Kapel (Groote) J,216{ Beurs-Krabben. #,341,358
(Kleine) 4.294 | Biddertje. ee NES
Atlasfen of Spiegeldraa- Blaauw Bokje. ' 1,565
gers. : Ì 1.484 | Blaauw Satyn Kapel, „ J,2ox
Aurelia. (Groote) . 4.3:8 [| Blaauwe Vliegen. … sm,soo
(Kleine) …. J.321f Blaauwtjes, Kapellen. 4,361
— (Gehakkelde) /. 323 | BLAAZENPOOTEN, k 522
Avond: Kapellen. … /.391 { Bladermotten. . b.74I
Azyn-Vliegies. … _m.573 | Bladinotten. Ni k, 438
B BLADROLLERS , Rupfen‚'/, 696
Bladfchurft= Vliegje. mm. 6ox
Bladtarretjes, p 3. 389
Band= Uilen. p 1.518 | BLADZUIGERTJES. … . k.436
Baniljes-Kapel. _. 4.352! Blad-Vlooijen, . k. 436
BAsSTAARD=BOKJES. … K.87 | Brans WESPEN. > z 13ó
Ì E.4 Blinde
mene
Baarende Infekten. . mm. 614
Balkagtige Tor. had O2
em
EB AK ADM RIZIE &
Blind- Brems, . __m.536 | Byën-Luis. . B. 92
Blinde Tor. . … f.218 | Byên- Myt. 6 n. 149
Bloemkevertje, … ê,229 | Byënvreeters, sid. SOB
Bloemkrabben. . __n.328 |
Bloemtorretje, … « #% 300 | Capellekens. LI7
Bloemvlieg. ° m.485
Bloeim- Ziertjess . k.527 | CICADEN.
Bochel- Tor. cone
Boeren Verdriet, Kapelle-
tje. Lig . 1.363
Boxkjes. ò k d. 575
BOKKEN of BOKTORREN, d. 518
Bonte Manteltjes , Kapel-
len. b, 335
Bonte of Bin: Kever. je 295
Bonte- Vliegen. (Nieuw
„Jorkfe) e _m. 405
Bontwerkers - Plaag. «1269
Citroen: Kapel.
Cylindrifche Tore
D
Dac- KapPELLEN.
Dageraad , Kapel.
Dek -Byën.
Boomagtige Watervloo n. 471 Wesp. . m. 20E
Boomkever. 5 i.213 | Dikkorjes, Kapellen. /.374
Boomkrekels. „ __k,243{ Distelvink, Kapel. « L.304
Boomluis der Winterhuie Distelvliee. wee Mm, 519
zen. k. 462 {| Dog- Tor. î 18I
Eoomluizen ‘of Bladlui- DONSVLEUGELIGE: «ke [20
zen. 5 1 k. 380 | Dooden » Vlieg; Me, SOL
Boom= Tipula. .__M.426 | DooDcRAAVERS. Torren. 4, 317
Boom - Vlooijen. « _N.29 | Doodgraaver- Luisjes. #52
Boorder. Tor. 8 Î. 260 | Doodshoofd- Kapel. . b. 424
Boor - Wespen. ® III, 228, Doodshoofd - Krabbe- |
Borftel « Rupfen.……. … 1583 R je, n. 374
Bosch - Kakkerlak. …” k.ri5 | Doodwagtere ì n. 45
Bosch - Luis. (Amerikaane- Doorn - Rups. (Groote) . b. 23
fche) 3 Ne IIS | Draaijende Water- Tor, k 55
Bosch - Spinnen (u Vestin- Draakje, Rups. . l. 590
ditehen ° * île 230 Dr ck « Muggen. . mn, S71
Bòsch= Wants. « k365» 371 | Drek-Torretie. « 1. 307
Boter - Kapellen, e “hos | Drek «Tuimelaar, Tor. d. 178
Braakvlieg. 4 2. SOO | DRILMUGGEN. m, 569,
Brandmieren. é Mm. 356 j Drilwespen. . mm. 180
BREMSEN. m.Se1 | Druivendraager. —… 477
Brildraager , Kapel. sE OMA | Duinkapellerjes, (Blaau: |
Broed - Byêns ° m 292 we) l 362
Brood - Motten. 8 k‚123
Brood-Torretje. « 306
Bul- Tor, . 3. 153
Brën. mm. 287
Duivels -Krab.
ì
Chineefche Pages. J
k
Cigale (Gewoone) « k. 261
l
k
d
Conchenilje - Infekte, e .
PRM
l.242, 260
DANäuseKAPELLEN-l. 236,266
Danfende Muggen.
. m.569
m. 29
Denne- Vrugt ‚ Mot,
Duin- Kever. (Bonte) 3. 225
Duitfche Goudfmid. … k.4£
DuitschWandelend Blad. k.143
1.348
Dui
BEE AD: WW ZEER:
Goudgroerie Spin. … 261
GOUDHAANTJES. «7.388
Goudfímid, Tor. PNA oled
Goudwespjes. 5 IR A5
Goud-Dropjes, Kapellen.
l.353,638
Goud - Oos, Btinkvlien ha
Graaver , Tor, 0 r8G
G afviieg. ie mm. 503
Gras - Brems, 4 mn. 533
Gras - Kapellen, ats
len. ì m.215 | Graspaarden. p k. 244.
Elzen Blad Torretjes. à 396 | Grase Rupfen. : |. 5o9
Elzen Takje, Rups. . 1662 | GroeijendeVliegen. „ k.1sz
Engerlinge, 6 d 215 | Groen-Eiken Verf-tezie. k. 466
Erwten-Torretje. « #e3o2 ! Grootkop Rups. « 4.569
Duiven-Luis. n, Qo
_ DUIZENDBEFNEN. „ %.5C5
Dunftaart- Worm. … mm 484
Edele Tor. . 1.240
Een - Oogen. . n.456
Eenden- Luis. d ”, 79
Eenhoorn. (Vliegende) #. 143
Eenftaart - Rups. a 1662
Esyptifche Luis. … Kez
Eitjes. Wesp der Kapel-
F. Guineefche Spinnekop. 7.227
Fluweel - Kapel. (Ambone H,
fche) . 1.188 | HarTEN. à mm. 34
Hanneton , Kever. es” ó, 212
Haring - Aas, . 1, 520
Havikvliegen. s m. 580
Hazelnooten- Torretje. . 482
Hazel. Wants. k,379
Heilige Tor. À ng
Frete Torretje. _ … â, 292 } HALFSCHILDIGE. ‚ks; 238
GAASVLIEGEN. 3 m. 76 |
Gamma-Vlinder, …. /. 632
Gall- In(ekten. ë k. 45T |
Garr- WESPEN. « Me, 107
Grallwesp. Vlieg. « 1.516
Garnaalen. : n.412 | HerfscdraadeneSpinnetje.n,.128
Gebladerde Cicaden, „ k.254 | Herfst- Molenaar. . 4-22r
Gebochelde Spin. 265 , Hermelyn. Kapel. \-2.d. 547
Gehakkelde Aurelia, Ka- | Hert. ( Vliegend} Een.
pel. . e k 323 Tor. * 4. 245
— Pylftaart, „ J. 402 | Hertshoornig Wespje, m. 218
Gelinieerde Bok=Tor, # 532 | Hoenderen- Luis. — . 7. 87
Gepluimde Agret- Tor. kro | HommeLs. , m.334
Gepluimde Snuit-'For. d. 449 | Hominel-Byën. . m.325
Gefchilderde Tor: … # 227 | Honds. Krab, n.321
Geftrekte Kapellen. „ 4.231 f Honds- Luis. n.I2L
Getakte Watervloo, „n.470 | Honds Vliegen. . m.608
Gewapende Vliegen, . 1m 472 | Honigby. Î mm 325
Gewolkt Olyphantje, . #. 496 | Honigbyën, ; me. 299
Glas- Kapel, ° 1,229 jy Honigraat-Mot. . J,723
Glinworm. ‚ 4 593 | Hoofdluis der Menfchen. n. 50
Gom -LakInfekten, … k, 521 | Hoognek-Springhaanen. k. 159
GoudenTor.(Inlandfche # 233 } Hoogftaart Rups. . 4652
—- (Oostindifche)í, 204 | Hoorn - Kreeft iS
Gouden Vlinder. „ 4,319 | Hoorn- Tor. (Kromme) i. 172
Ll 5 Hoora.
BELLAS DY WIE VO ZIEL RI
Hoorntorens,_ « ®.270, 335
Hooybeestje. Aers
Hooyfpringers. ER DAS
Hooywagen, Spin, „159
Hornaar. m. 279
Hornisfen. mM. 271
Horsers. Vliegen, „ m 395
Horfels of Wespen. … m.270
Hottentot, Tor, 1. 195
Houtboorders, Byën. m.338
Houtkloover, Rups. . 4.64!
HouTLUIZEN. 4 n, 36
Houtluisjes, pie n.AI
Hout - Rups en Kapel, J.591
Hout- Torretje. d. 280
Hour - Wespen. … « … M166
Houtworm der Bok-Tor-
ren. \ 1, 5I9
Huis- Krekel, A Regt
Huis’ Motten, 6 1.725
Huis - Spinnens dine Rd
Huis « Vlicg. 7 “an, 502
(#
Fchneumons. Ma 221
Fmmen, e m. 420
Inkhoorntje, Rups. … k610
Jaager, Rups, vei, J. 520
Jaager- Spin. on n. AI
St. Jakobs Kapelletje. 1,622
St. Jans Kapelletje. « 1.464
St. Jans Kevertje. Î. 207
St. JANs VLIEGEN. « Î592
Jasmyn- Rups. « l.427
Jongwerpende Vliegene 1m. 458
UFFERS, l m. 5
Juffertje.(Kapel genaamd}l,615
Juffertjes. À Mae 31
Juny-Kever.. « 4. 211,221
July - Kever. ° je 209
Kaas - Myt. . Ne 129
Kaas- Vlieg. 5 m. 509
Kabbeljaauws- Luis. _ #7488
Kaehlers-.Bok. ° 1,555
“
Kalanders, _ . î.
Kalkoenen - Luis, 4
Kameelbok. 4. 586
Kameeltje, Rups, „ 1.589’
Kamélion- Vlieg. MAI
Kaneelkleurige Bok «=
Tor. ° Î. 530
KAPELLEN, ° l.116
Kapel. Juffertje.. … «1 …m.86
Kapel- agtige Vliegen. 1-55
Kapucyn, Kapel, 1, 607
Katjes. f m, 420
Katoen- Vliegjes. …„ m.216
Kat-Uiltje, Kapel. . 4,559
Keizer, Vlieg, mn. $o0
„Keizer - Uil, ‚ 1.493
Keizers - Krab. 1e 333
Kelders Fokterie 4 al klf
_KEMELSHALSJES. M. IO2
Kerkhoven of Lyken-
Vlieg, $ m. Sob
Kermes - Diertjeas ar ked406
Kerfe. Steenen - Torre-
tje. el 1.484
Kieuwenpoot..(Krabagti-
ge) mali n. A
—_ (Vischagtie
ge) . n.4S5I
Kikvorsch- Krab. „… #,314
Klappus - Krab. ‚0.355
Kleders Motten. J.z2xr
Kley- kneeder Wesp. m.23g
Klootdtaager , Rups. 4. 640
Kloptorretje. ô i.292
Kluizenaar , Krab, n. 373
Knaagtorretjes, « 1268
Kniptorren, 3,619
Knodspoot-Spin. ., #.226
Knodsfprietig Torretje, #, 280
Knopmot - Wesp. Mm. 200
Knyper- Kreeft. … n.431
Koe: Vinkje, Kapel. « d.27r
Koeijene Luis, ° Ne 74
Koeijen Vliegen. m ser
Kolven- Spin. n.261
KAKKERLAKKEN. « _ k.114 f Konings-Mantel , Kapel. 5
PE AD WEZE RR
Koninginne -Pagie, . d.206
Kool -Rups. U. 244
Kool - Worm. 6 l.6s1
Koorebouten, m7
Koorn - Motten, +74: 4 727
Koorn - Torretjes. d. A&S
Koorn - Wormen... d2ts
Koortfige Vliegen, Mm AAL
Koperímid , Tor. … k.43
Kopervlieg. MM. $1O
Koperwiekje, Kapel, . 4.631
Koufy.s of zingende Mug-
gen. ° m. 560
KRABBEN, ° naos
Krab - Spinnetje. «0,166
Krammcetjes- Rupfen. d 659
Kramp - Spin. : k. 374
KREEFTEN, k 1.378
Kreeft- Krabben. … #.357
Kreeft - Slak, | n 361
KREEFT - SPINNEN, B. 157
KREKELS. k. 134
Krekel. e k. 164
Krengvlieg, lie IM. SOO
Krens- Torren.. …. 4.317
Kroonvogeltje, Kapel. lb, 607
Kruidworm. ' 1. 428
Kruis - Cicade, kit
Kruis- Spin. ’ 1: 207
Kwatwormen. . 1,215
„Laken - Mot,
° Le 121
Land - Juffertjes of Land-
Libellen. î Mm. 77
Land- Krabben. … n. 301, 325
Land- Zandkreeft. n. 431
LANDMEETER-Kapellen,/. 659
Lang Ge-armdeBok., d,s22
Lang Ge-armde Spin. 4,173
Lang Ge armde Tor. 4.193
Langhals - Bokje. 1.585
LANGPOOTEN. 6 1. 4.18
Langpootige Spin. « 7.149
Langfprietige Bok Tor. d. 534
Lanzitaatt- Rupsdooder
0 AP 1. 196 |
|
|
|
EERE
|
Lantaarndaaagers (West-
Kle k, 245.
(Chinee:-
fche k 249
Laurierblad Springhaan. k. 183
Lederagtige Bok Tar. 4.527
Leeuw - Krab, n.417
Leeuw - Worm: m. 480
Lelie- Forretje. d. 432
Letter Kreeft. n. A19
Letterhoute Bok. 4. 522,524
Libellen of Juffers, ms
Lichtgeevende Wormen. 4. 596
Lieremans of Lierdraaijers.
k.243 280
LIEVENHEERSHAANTJES.À. 359
Lintwormen. m. 138
Livreyof Ring Ruos, 4,548
Lospoot. Rups of de Haas
l, 599
Luis- Torren. Í. 202
Luis « Torretje. e 4,307
Luizen. - n,47
LUIZEN. (VLIEGENDE) mm. 604
Maaijer - Spin. k ns 159
Maartíe Vlieg, m sI7
Macaccas Tor. Ö 524
Maden. A mm. 453
Marybonfen, Ee m.259
Meel - Myt, ‚ 7 139
Meer, TORREN,. k.58
Me-l- Worm. . k, 69
Meelagtige Bok-Tor. #36
Melk + Myt. 8 ne 134
Menfchen - Luis, enzo
Mes -KeverTjes. 1. 31L
Mestkruijer , Fora ui: 78
Mest - Tor. Î. 196
Mesttorretje k 8,187
Mestvlieg. ‘ m.sI4
Metzelaar- Byën. mm. 343
Mey - Kever. ; Î, 210
Maye TORREN. k. 68
Mey Worm, Een Tor. k 6g
MriERENe M.3AS.
Mies
@
BAD WE ZE R
Mieren - Leeuw, m. 89
nde (Uitheem-
fche) RC me. 93
Mi LLIOENPOOTEN. n.se2
Mobitjes. n.ro8
Modderman, Krab, 7. 368
Moer - Byën. . M. 291
en Goudhaan-
Ë ded
Mol - “Krekel. . k. 164
Molenaar of Mey-Kever.?. 210
Molenaartje. ë 1. 208
Molukfe Krab. 6 NDK
„Mosdraager, Krab, n. 344, 352
Moskieten. m.s4O0,56r
Mosfelkrabbetje. n. 320
Morren of Mot-Uiltjes. l, 710
Mot- Wormen. do vimjd
MoOTTEN. (ONGEVLEU«
GELDE) 8 n.1s
MuoeenN. ë me 538
Mug" Wants. s k.378
Muskus - Kever, 15320
Mut .een foort van Haft. m. $2
Muurvarkens. 3 n.481
MyYTEN. … > nti
…_N,
Naäaiiers. mm. 419, 427
Naald - Wants, k. 376
NAGT KAPELLENe 1.474
Neefjes of Koufyns, —_ 1.560
Nekhoornige | or. 4.184
Neus- Horfel, + _ m 407
Neushoorn. RPA
NIMPHKAPELLEN, . l. 280, 311
Nimweegfche Kapel. 4,311
Nommer Kapel, „ 4.326
Noordíche Krab. n.353
Noorfche Kreeft, . fe 423
Oester- Krabbetie. 1.321
Oever - Aas. in. de
Oever-Beestie. « î
Oever - Tipula. sten. Die
Oleandere Kapâ,. e J-408',
Olie. Tor. k‚70 à
Olyphant. (Vliegende) #,15t
Olyphant- Onrust , NE
pel.
1, 439
Olyphant-Tor. (Groote). IAA
OLYPHANTJES. e d. A42
Olyphants «Luis. , Nn. I13
Ongevleugeld-Bokje, 4558
ONGEVLEUGEI DE, n.I
ONGEVLEUGELDE Byên. m. 374
Ongevleugelde Kapel. l, 586
Onrust. Een Bokje. . 4.589
Onrusts Kapellen. 391, 456
Oorkruipers, k. 105
OORWORMENe ie k. ros
Oranje - Kapel. l 357, 260
P.
Paapjes of Poppen, i.54
Paard-Luis. (Vliegende) m. 6c4
Paarde - Krab. Ne ZEE
Paarde - Mieren, . M. 364
Paarden en Koeijen - Vlie-
gen. ì m. 521
Paarden - Wormen. m. 408
Paarlemoer - Kapellen ,
. N b. 339-351
Paauw - Oog: Dag-
pelk .
—- Nagt- Ka-
pele 4 1.492
—_ Pylftaart. 4, 397
Paauwen = Luise n. 84
Page'de la Reines:t.…- dy3o6
Page du Roi, ° er det
Pägetjes.
Pagies. hg ve slm.
L. 193, 204
Palmiet - Tor en Worm, 4% 440
Papier - Luisjes. ent ge
Papiljons. l.rr7
Parnas- Kapellen, « {220
Parattes- Luizen. _« %. 148
‚ Pedel- Bok. e 3.538
Pedel- Rups. . 1,324
Pedel-Torren. d. 199
‚ Peereboom - Blad - Torre.
tje, . 1487
Peers
â
BREA D WWE RR
(Uitland- —_ *
fche) À Î, 180
Ripper - Kapellen. J. 188, doo’
PEESVLEUGELIGE, e MI
Peerboomen-Vlieg. mm. 494 | —
Penfeen- Rups. « 1.346
Peulen - Worm. . _l.653 | Rietvink, Kapel . 1,516
Pieterfelie = Beeftje, et Ring of Ringel Rups. /.548
Pillen - Tor, Rivier Garnaal. 1. 436, 440.
Rivier - Kreeft. vS B
194
Pinnewagter ; Krabbetje. Hen
Rivier- Vloo, ° n.440
Pis- Mieren 5 m, 365
PisSEBEDDEN. n. 481 | Robworm, ê mn. 428
PisseerDjes of Schildpade Rombouten. ° m6
Rupfen. Ö 1.353 | Roode Wormpjes der Re-
PLANTLUIZEN: bind dele) genbakken. im. A34
Plantluizen - Eeter. Mm, 494 | ROOFKEVERS, . k. 92
Plantluizen- Leeuw. mm. 81 | Roof-Torren; el Isik
Plantluizen- Vreeter. 4. 364 | ROOFVLIEGEN. en Me 579
FPlant!uizen- Wesp. . m 213b Rooloop-Diertjes. #.135
Plantvlooijsn. : k, 436 | Roomvlak , Kapels b, 565
PLANTVLOOJEN, n.20 Roozebokje. ta 1. 543
Placluis. Ende n.67 | Roozen- Motje. 1,720
Pluim- Kapelletjes, l.746 | Rots- Krab. … Ae 350
Pluim- Torretje. 1.279 | Rotteftaart. (Worm met
Podagrae Scherminkel. k.ra2 de) Mm. A54» 484
Poolsch Grein- Infekt. k. 484 } Rottig Hout, Kapellen. J. 646
Popelier. Bok. _ « _ #. 562 | Rouw-Kapele es, 61e
Porren der Rupfen. 1, 54 \ Rugzwemmers, k. 299
Poppeu- Rupsdooder. m 210 Runderen - Horfel. mn. 398
Porfelein- Krabbetje. 7.336 [| Rupsbegraavere mn 238
Procesfionarisfen , Rup- RursDpoopERs. me. 177
fen, ° l. 553 ' RuPsEN. l.r
Proferpine, Rups. L a Rup{en-Jaager. Een Tor. k. A5
Puistebyters. … . Rupfen - Vlieg. m. 505
Purperfchyn , Kapel, Eu ies 5.
Sabel. Springhaanen. k.182
Pyldraager - Wesp. Mm 204
Sagoaar- Tor en Worm. f. 449
PyLsTAART- Kapellen. 4,391
Pyltjes - Uil. , |, 640 | Satyn - Kapel, . 1.576
Pynboom - Plaag, Torre- | Schaapen » Horfei, m.AI3
tje 4 d. 287 } Schaapen:Luis. m,620.n, 114
R. | Sc haapherder-Spin. Ne 159
Raaven- Luis, … _ m,62o | Schaaps-Tek. fi n.II3
Regen - Brems. « __m.535 | Schaarbok, stg SA
Regenboog - Kapel, l, 308 | Scheffers-Mey-Tor, k.8r
Rendieren « Brems. m.531 | Scheffers. Tor. î. 195
Rendieren - Horfel. ww. 405 | Schalbyters, «… 4.259
Reus - Tor. î,192 | Scharlaken-Bezie « k 466
Rheetje, (Blaauw) een Scherminkel, é k. 139
Tor d. 264 | Schieters. Me 55, He 15e
Rbinòfter- - Tor, (Inland- Schilddraagers, Torren. i. 318,
fche. 4 Â. 155 333
| Schild-
Wis WAE
ScHILDLUIZEN. - k.4sr
Schildluizen- Vesp. m.212
Schildpad Kapellen. 1,319
—__— Rupfens 1,355
of « yger-Uilen. /. 561
Scum DPADIES. Torren. 4. 344
Sclildtorretjes. 1, 345
SCHILDVLEUGELIGE. 124
Schoenlappers om 419
Schouder Hoorn Tor. d176
Schreuter. Een Tor. d. 245
Schryf-Torretje, d. 286
Schubluis. (Zwarte) R. 465
Schuifel Krabben. n.358.
Schuimbeeftje. é k 288
SchuimgeevendeCicaden.k.28:7
Schulpvloo. n 478
Schulpwagter, Krabbetjen.3 17
Schurftdiertjes. LZ
Schurft - Vlieg. M, 5IO
SCORPIOENEN: n 268
Scorpioen-Spinnetje, _ 165
SCORPIOEN- VLIEGEN m.98
Sekreetvlieg. 5 m. 486
Slaa Worm. l 652
Sluip- Wespen. _m.136, 180
Smid, Tor. ke 44
Sneeuw- Vlooiien, ‚28
Sneeuw- Wormen, d. 606
Snuitkapelletjes. l, 707
Snuit-Torretjess d. A42
Soldaat, Krabbetje. 1e 36 t
case (Indifches) n.368
Spaanfche Tarw Torretje,,303
Spaanfche Vlag Kapel, 4566
Spaanfche Vlieg, ks-73
Spanneineeters, Rupíen, 1,659
SpaNRUPS = Kapellen. 1,659
Speenkruid. Olyphantjes. /,466
A Beed "TOrretjeno! 1,200
Spek - Eeters. . Mm. 4-19
Spek - Torretje. id. 268
Sphinxen: . 1. 392
Spiegeldraagers. l.484— 491
Spinnedooder, Wesp. m. 232
SPINNEKOPPEN. … n. 177
Spinnekop - Krab. n.343
Mie ÓOS
Spinnekop- Vlieg:
Spinnende Luis, 1127
Spitskop - Springbaanen. k, 156
Spookjes. a ke 136
Springende Spinnen. __ m,o50
Spr:nghaanens (Europie |
{che) 8 k, 188
— (Afrikaanfche) ks 198
‚Arabifche) k. 203
(Overvliegers) k. 220
- (Italiaanfche) ks22g
| (Sweedfche)* k,233
SPRINGKEVERS: 5) NEGER
STAANDE VLIEGEN: m. 59I
STEEKVI L£GJESs Ms572
| Steen - Piffebedden. n. 502
Stekel - Krab, é ne335
Steurkrabben, ë n.407
Stiers (Vliegende) d. 148
Stiertie of kleineBul Tor. # 154
Stinkertje.
Stinkvliegen. é
Stokjes Spanrupfen,
| m.79
Me. 17
1, 663
StompneusKieuwenpoot. n.462
Strand- Krab. de ZB
| Strand - Piffebed, ne 497
Strontdraagende Worm. # 433
Strontvlieg: s meSlá
Stront. Wants. : k.358
Suikergaft. ke ne IS
| Sweedfche Kapel. l. 220
Tapytmot. ‘ l,72r
Tarantula: pi 243
Taurus of VliegendeStler. 7.148
Tek of Hondsluis, n. 121
Timmerman , een Bok-
Tor. hi 1, 549
Tipulaas. é . meA19
TORRENe e de 1 34
Torren Luisje. ne 15O
Torretje met Ooren, 4.342
1 TORRETJES: é i. 265
Tuinfpinnen. n. 209
Tweejaarige Lintworm, m. 145
T weeeOogen. ; n. 469
Tweeflagt Uil(zogenaam-
de 6 J.512.
Tweeftaart-Rups. 1.525
| Twee:
HA D WW A ER
TWEEVLEUGELIGEe m.378 | Vliegende Paardluis, mn. 604.
Tyger - » Kapel, : l,6or | Vliegende Stier, …-… … -ó148
U. Vliegende Waterfpinnen.m, 418
Uilen of Uiltjes. b,474 | Vliertakje,' Rups. « 4,66r
V VLIESVLEUGELIGE, « M. 104
Varkens Luizen { GV egen. Vlinders of Uilen. ‚ 1.116
d
€) ms623 j VLOOIJEN. é n. 04
‚ Varkens-T orretjes of Var- Vloo-Torretje, ij i 308
kentjese i.442 | Vloo-Wormpje. … _n.rog
Varkens-Worm. m.487 | Vogeldrekje, Mot, 1,720
Varkentjes-Kapellen. _ /.376
Vederfpriet- Tipula, me 454 haer een . _m.56
Vederfprietig Torretje, 1,278 | Vreesagtige Rups. î 1.638
Veelvoetige Wormen, m, 421 | Vrouwe.Beestje, « ‚ 7,368
Voorjaars-Tor. À 4, 200
Veelvraat-Rups. 4,522 | Vrouwen Bok. 4.543
_ Veen-Molof Veen-Kre- Vuilvliegje. , Me 5D
kel, e ke166 | Vuurige Agret ‘Tor. k.6
Veer - Uiltjes, 1.746 | Vuurkapelletje. si d37%
Veefter- Torretie, - k. 48 | Vuurvliegen. k d. 593
Veld. Kapellen, 1,298 W
Veld. Krakel, … & « k,175 | Walvifch-Luis. (zoge-
Veld Motten, ° bl, 718 naamde) Hi 7. 169
Veld - Rupfen, 1, 341 _—_— (GrOen-
Venkel - Rups. ev tb. 2e landfche) : Nn. AOL
Venfter- Torretjee i.295 | Wand- Wesp. 8 mm. 203
Venynige Krab, 1,337 g Wandelend Blad. - k, rar
Verdord-Blad Kapellen, l, 508; f Wandelende Stokjes. k.rar
„514 | WANTSEN . k, 320
Verkeerde Krab. n. 458 Wapendraager, Kapel, /.6órr
Verw - Myt. ° Ne, I42
Verwonderlyke Wesp. m.236
Verzilverd= Olyphantje, £. 488
Water-Bokje. p 1.577
Water-Brems. Ë mMm.475
Water Cicade, À n,433
Vezel» Wants, k.359 | Water-Griffioen, k.318
Vinken - Luis, n.125 | Water Koeitjes, . _n.450
Visch - Luizen. Ns 460 | Water-Luisjes, « 476
Vischftaart- Rups: b.5t5 [| Water-Motten, « m5?
Vledermuizen- Luis, %124 | Water-Mug. 5 k.373
Vleesch - Vlieg. m,5ot | Water Nymphen, m. 6
VLIEGEN. Me452 | Water-Parkief. _ n.47L
Vliegen, (Tongwerpende)m.458
Vliegen van St. Marcus. m. 442
Vliegen van Spanje. m.605
Vliegluisjes. Ne, 146
Vlieg- Wants. 4 k, 357
Vliegend Hert, Een Tor. #245
Vliegende Eenhoorn. 4.143
Vliegende Luizen. . m,604
Vliegende Olyphant. ársr
Water-Pisfebedden. _ #.495
Water-Rupfen. … 438» 690
WATER-SCORPIOENEN, ke 307
Water-Spinnekop. k, 311, 374
Water-Spin. . n.25I
Water-Spinnetje.(Rood)n, 142
Water-Tipula, « me.4I9
WATERTORREN . k.rs
Water- LOIretjes … /4e24E
| WA.
BIA DD WL Z El dl
Warer-UiLTjes. eo 1.55 | Zakdraagende Spinnen. nas)
Watêr-Vlieg. . m. 477 | Zak- Wespen, - __me230
WATER-VLOOIJEN. n.456 | Zand-Garnaal. 1.429
Water Vloo. AUM DT, 3E
War ir- WANTSEN. k.299 | Zand-Kreeft. e _ _n.431
Water Wants. k.311,31s | ZANDLOOPERS. ‚ Tias
Water-Zandlooper. 1,639 | Zand Oog Kapellen! 298 303
Water Zomer- Vlieg. m.69 | Zand Tor. ° de 203
Weegluis. . _k.334, 7.93 | Zandvloo. 4 bso
a met Riemen. k. 303 | ZeeeBeer, 1,408, 427
Weegluis Spinnetje, 7.166 | Zee Brems. À n.482
Weerfchyn-Kapellen.l.266,3c8 | Zee. Garnaâl pl n. A13
Weeskind- kapellen. /,625 629 |} Zee Haans 5 n. 355
Werk-Byen. s mn. 293
Zee-Horfel, $ n,485
Werk-Mieren. —_ . _ m.347
Zee Krabben, _… _n 306
Werk-Wespen. « _ m.254 \ Zee-Krecft, ° n,382
WesPEN. \ me249 | Zee- Leeuw, ® n. 418
Wesp. (Gemeene) m.273 | Zee Luis. e ____n422
Wilde Byën. ° m.313 | Zee Luizen. » 458,482, 493
Wilgen-Blad Torretjes #, 400
Wilgen-Hout-Rupss l. 502
Zee-Pisfebed 5 Nn. 496
Zee Spin. _n.158, 344, 349
Winde-Pylftaart. … L412 | Zee Vloo. « n. 437
Winter-Krammetje. 1.692 | Zee Wants. ij n. 486
Witjes. Kapellen. ls 242, 248 f Zee Zandkreeft. n.433
Witte Mieren. —_ « ne 37 Zeepaardje, Rups, 1.662
Wol zweetende Worm. 4.325 f Zeef-By, , an. 281
Wolfsmelk-Kapel. … 1.445 | Zeugen. Re n, ABI
n= Ringrups. ks 550
Wolfspinnen. GELE NSO
Wolfvliegen. . m. 580
Wollige Boom Tor. 4222
Wollige Wesp. « _me2I5
Wormpjes der Muggen. m. 542
Wormfteek Mot. … 1.734
_Wyn-Vliegjes. div Med
Wyngaard-Onruft. 1,434
kamen 6114008
Ziertjes, k.436,523, n. III
Zilverbandje, Kapel. 1.35r
Zilverdropje, Kapel. 1.353
Zilvervlakje, Kapel, 1638
Zingende Cicaden. ke 259
Zingende Mug. m.56ó0
Zwaantjes- Kreeft. ‚429
Zwaluwen - Luis. m. 619
Zwarte Doodgraaver. i.33t
Zwarte Vliegen. mm. 440, 442
Zaagvliegen. & m.137 | Zwartje, Kapel. 1. 307
Zadelvlieg. é m.478 | Zwervende Spinnen, #.228
Zakdiertjes. . n. 477 | Zydeworm. - b, 529
6 & &@
Zand-Krab. , n.329.
Ziczac- Kapel, 1.571, 589
ws
valid EEn