Skip to main content

Full text of "Natuurlyke historie : of, Uitvoerige beschryving der dieren, planten, en mineraalen"

See other formats


nk ‚ 


eaf otiden bid 


mn 


ei 


NAT 


UURLYKE HISTORIE 
OE 

UITVOERIGE BESCHRIVING 
DE RK AN 


DIE REN, PLANTEN 
MINERAALEN, 


Volgens het SAMENSTEL van den Heer 
LNA U A 
Met naauwkeurige Afbeeldingen. 
EERSTE DEELS, DERTIENDE STUK, 
Vervolg en Befluit der 


hr OK Ie BN. 


MT AMSTERDAM; . 
By pe Erven van PF. HOUTTUTI DN, 
___MDGCCLXIX 


me TN ae eN Vk alken Er VM ag HAD 22,’ ES ed nd N heeel od. iede! eK 
rs id a disc de rs 


Ee 


Hee INHOUD van pit STUK, 
Tet | | 
ElsmaaVYFDE AFDEELING. 


SCO g 
ENE eN SE KOl E:N, 


LXXII, Hoorvsr. De Eigenfchappen der 
Kaf ONGEVLEUGELDE Infekten. Bladz. x 
LXXIIL Hoorosr. Be/coryving van ’ Gees 
flagt der ONGEYLEUGELDE Mor- 
TEN; ook Schieters genaamd. _ 15 
LXXIV. Foorpsr. Befchryving van 't Gee 
flazt der PLANTVLOOIJEN , de men 
| ook Aardvlooijen noemt. _ DO 
LXXV. Hoorpst. Befchryving van ’t Ge- 
flagt der HOUTLUIZEN , zo van de 
Indiën als van ons Werel!sdeel. _—_ 36 
LXXVI. Hoorpsr. Bejchryving van ’t Ger 
flapt der LUIZEN , zo die de Men- 
fchen, als diede Beellen van aller= 
ley foort plaagen, zynde grootelyks 
in gedaante verjchillende. 47 
LXXVII Hcorpsr. Befchryvingvan °t Ge- 
_ flagt der VLOOIJEN, waarin de 
Wefbindifche ‘Zandvlooijen zyn 
t’buis gebragt. _ 94 
d LXXVIII Hoorpsr. Befchryving vant Gee 
flagt der MyTeN, waaronder ver= 
fcheidene voorkomen „ die men ge- 
avoonlyk Luizen of Luisjes noemt , 
of Spinnetjes; als ook de Schurft- 
diertjes, enz. —_ III 
LXXIX. Hoorpsr. Befchryving van t Ges 
flagt der KREEFT-SPINNEN , dus 
wegens beare Schaaragtige Nypers 
genaamd, tot welken de Liane poos 
tige of Langbeenige, de Scorpioen» 
of Weegluis-Spinnetjes , en anderen 
zyn betrokken. — 157 
* a LAX Xs 


KKK 


‚ Hoorpsr. Befchryving van't Gee 
flagt der SPINNEKOPPEN , Waar= 
in derzelver Kigen/chappen , inzon- 
derbeid ten opzicht van baar Vernuft 
en de V oortteeling , breedvoerig ont= 
vouwd en nagefpoord worden , 
ENZe Bladz. 17? 


LXXXI. Hoorpst. Befchryving van * Gee 


LER KI 


LXXXIIL 


LXXXIV. 


LXXXV. 
LXXXVL 


flagt der SCORPIOENEN, bebelzene 

de verfcheide Waarneeimingen der 
Hedendaagfchen „zo ten opzigt van 
derzelver Venynigheid, als aan- 
gaande de Voortteeling en andere 
Eigen/chappen. — 268 
Hoorpsr. Befchryving van °t Gee 

flagt der KRraABBeN en KREEFe 

TEN 5 waarin derzelver Ligene 
fchappen en _werfchillendbeden om 

flandig worden aangeweezen, De 
Soldaaten of Kluizenaars en der- 

gelyke middelflagtige, als ook de 
Garnaalen , Zee-Vlooijen , enn an= 

deren , zyn daar onder vervat. — 295 
Hoorpsr. Be/chryving van 4 Gee 

Gagt der WATER - VLOOIJEN, 

avaarin, bebalve de eigentlyk zo- 
genaamde, ook verfcheide andere dere 

gelyke Diertjes , gelyk de=Vische 

Juizen, en zelfs , Wegens eenige 
overeenkomst van geftalte , ook de 

groote Molukíe Krabben begreepen | 
a). —” 456 
HoorosT., Befchryving van ** Gee 

flagt der PissEBEDDEN 5 tot welken 

de Zeeelsuizen en Walvischiuis 
bebovren. == 431 
Hoorpsr. Befchryving van *t Ge- 
flagt der DUIZENDBEENEN, _— 505 
Hoorpsr. Befchryving van ’t Ge- 

agt der MiLLICENPOOTEN. — 531 


“AANWYZING per PLAATEN 


en der Bladzyden, 


alwaar de Figuuren aangebaald of beftbreeven worden. 


Praar XCIX. Afbeelding van 


de PLANTVLOOIJEN ‚ enz. tegenover Bladz. 17 


Fig. 1. De Ongevleugelde Mot 

of Schieter. bl. ‘17 
—- 9, De zwarte Plantvloo, bl, 23 
—- 3. De ruige, van onderen. bl, 30 
— 4 De Watertreeder. bl. 3r 
—- 5. Een Hout- of Papier- 

Luisje, bl. 42 
a 6. De Menfchen Platluis. Ll. 68 
— 7. De Koeijen- Luis, bl. 74 
—- 8. De Kalkoenen- Luis. bl, 85 


De Afbeeldingen opdeeze Plaat zyn ,zo wel als die 
der naastvolgende, door fterke Vergrooting met het 


„Mikroskoop getekend, gelyk uit de nevensgeplaatfte 


Voorwerpen, in Natuurlyke grootte, blykbaar is. 


PraaAT C. Afbeelding van ver- 
fcheide LUIZEN, enz. 


Fig. 1. De Weegluis. bl. 93 
—_- 2. De Schaapen-Luis. bl, 114 
— 3. Een Torren-luuisje. bl, 150 
= 4. Het Scorpioen Luisje, bl, 166 


_—— 5: De zogenaamde Wal- 


visch- Luis. bl, 170 
em Óe Een aartig Surinaamsch 
Spinnetje. bl, 224 


aide 


tegen over Bladz. 93 


PLAAT 


Praar Cl. Afbeelding van de 
KREEFT-SPINNEN. tegen over Bladz, 173 


Fig. 1, De Lang Geatmde 
\_groote Weftindifche 


Kreeft-Spin. Dl. 173 
— 24 Een aartig Gedoornde 
Spin, hl. 267 


—= 3, Een dito Staart- Spin- 
nekop. bl. 267 


PraarT CII. Afbeeldiëg van 
SPINNEKOPPEN. tegen over Bladz,. 227 


Fig. 1. Een groote Oostindi- 
fche, bl, 226 


— 2, Een dito Guineefche. bl, 227 
—- 3. Ongemeen groote W eft- 

indifche Bosch-Spin. bl; 238 
—- 4. Een Surinaamsch Goud- 

groen Spinneije, bl. 262 
—- 5. Eendito Krab-astig of 

Krab Spinnetje, bl, 266 


Praat CIL. Afbeelding van | 
SCORPIOENEN. tesen over Bladz. 289 


\ 
\ 


Fig. 1. De groote Afrikaan- 


fche, bl. 289 
De 2, De “kleine Westindi- 
fche. “bb. 290 
_— 3, De Europifche of Itae 
liaanfche. bl, 291 


PLAAT 


EN eG Be V 
gd E } f 
ok ", m # 


/ 


Praar CIV. Afbeelding van 
KRABBEN, tegen over Bladz. 313 


>, 


Fig. 1. De Hartvormige Weft- 


indifche. bl, 316 
— 2, Ooftindifche Zandkrab* 
betjes. bl. 330 


— 3. Ons Inlandsch Porfe: 
leinkrabbetje. bl. 335 


Praar CV. Afbeelding van 
zeer raare KREEF- 
„TEN. er zen Bladz,875 
Fig. 1, Gehoornde Indifche. bi. 424 
—- 2, Zand- Kreeft, dito. bl. 431 


Praar CVL, Afbeelding van 
PISSEBEDDEN!, enz, inn Bladz, 435 


Fig, 1. Een dikpootige Zee- 


Vloo. bl. 436 
mam 2, Vischluis, bl, 460 
—- 3. Dito met lange Spriee 
ten. bl. 46x 
— 4» De Groenlandfche Wal- 
vischluis. bl. 491 


— 5. Dezelfde van onderen, bl. 492 


mmm Ó, De Kabbeljaauws- Luis 
of Zee. Wants, hb], 488 


Fie, 


Fig. 7. De Gewoone Dui- 


zendbeen- bl. SIO 


x 


— 8. Onze Inlandfche 
Millioenpoot. bl. 526 
De Af beeldingen van deeze laatfte Plaat zyn aanmerke- 


Iyk grooter dan Natuurlyk, doch niet zo fterk vergroot, 
als die der twee eerfte Plaaten van dit STUK, 


BERIGT voor den BOEKBINDER. 
De Plaaten moeten dus ingevoegd worden. 


PLAAT XCIX, tegenover 


ee, 
Kane 
Lab) 
en 
N 
® 


17 
93 
173 
227 
289 


| 313 
arne A naden eee 20 


| 
| 
| 
| 

EL 


RN 


BE, 


BESCHRYVING 
B E-CR 
Bl ER EN. 
SSISISISSS SSS SISSI Ss 0) 
NDE AFDEELING 


DE INSEKTEN. 


RNN NENENENENEN 
BAAI EO OF D'S UK, 


De Eigenfchappen der ONGEVLEUGELDE Infek- 
ten in ’t algemeen. . 


eh AAcse ONGEVLEUGELDE, tot wier be- 
{ D De fchryvinge wy thans gevorderd zyn; 
) maaken den Zevenden Rang uit one 
DAP der de Infekten. Deeze verfchillen 
van de anderen meer in fchyn, dan inderdaad. 
Het zyn de zodanigen, aan welken de Natuur 
geen Vleugelen vergund heeft zelfs in haar 
volmaakte Staat: ’t zy dat de Schepper , dus, 
dezelven heeft willen bepaalen aan het Aard- 
ryk en de Wateren; ’t zy, derzelver befcha- 
digend Vermogen intoomen. Hoe naar zag het 
>er voor de Menfchen uit , indien dat Onge- 
diert, ’t welk als tot kwelling van ons fchynt 
gefchapen te zyn; de Vlooijen naamelyk en 
eigentlyke Luizen, met Wieken was voor- 
1, DEEL, XIII, STUK, Ä zien: 


9 Dr EIGENSCHAPPEN DER 


peer, Zien. Sommigen derzelven, wederom, wel- 
Lxxi, ke geen kleine figuur maaken onder die van 
HOOD, deezen Rang, weeten, door een verwonderly- 
“ke Konst, het Weefgetouw der Menfchen te 
befchaamen, en die Infekten zelfs, waaraan de 
ruime Lugt toteene wykplaats is gegeven, haar 
Prooy te maaken: terwyl de Krabben en 
Kreeften in het Water, de Scorpioenen en 
Duizendbeenen op het Land, haar beftaan 
vinden, even als de Maskers der Torren , de 

Rupfen en Maden, in ’t algemeen. 
Verline > De meeften der Ongevleugelde Infekten zyn 
genes van den aart der Verflindende of Roofdieren. 
Zy haalen het Bloed uit den Mensch of an- 
dere Dieren: zy zuigen de Infekten uit , die 
haar Aas zyn, of verflinden. dezelven : ja, 
fommigen doen de Menfchen, door haar Ve- 
nynige Beet of Steek ‚den dood aan. Die, zelfs, 
welke tot Voedzel of Lekkerny ftrekken voor 
het edelfte Schepzel en voor andere Dieren; 
de Kreeften en Krabben, naamelyk; leeven , 
naar haare grootte, van Infekten, Wormen 
of Schulpvisfchen. Men vindt, onder de In- 
fekten van deezen Rang , die alles byna vernie- 
len; gelyk de Myten hier te Lande, en de 
Houtluizen of zogenaamde witte Mieren in de 
Indiën. Het verwonderlykfte in deezen is, dat 
fommigen tot dien trap van barbaarschheid o= 
vergaan, van die van haar eigen Geflagt en 

Soort, levendig, op te vreeten. 


zyveane In de gedagte Eigenfchappen komen, even- 
weren niete 
wel 


ONGEVLEUGELDE INSEKTEN. 3 


De ze sj VV. 
wel, de Ongevleugelde Infekten met fommi DA, 


gen van de Gevleugelde overeen ; maar zy vers LXXII. 
{chillen van dezelven, in ’t algemeen , door de Hoorp- 
Verandering of Gettalte-wisfeling. Alle andere Ten 
Infekten , byna, leeven eerft en groeijen aan ; 
onder een geheel verfchillende gedaante, dan 
die is van het volmaakte Infekt, waar zy uit 
voortkomen ; het welk men de Staat van Mas- 
ker noemt, om dat het weezentlyke Infekt „ 
daarin, als gemaskerd , is opgeflooten, of dat 
zy de Vorm bevatten, waarin hetzelve gefat- 
zoeneerd wordt. Dan gaan zy over tot den Staat 
van Pop , wanneer de Lighaamsdeelen , ge» 
meenlyk, reeds van buiten zigtbaar zyn. De 
derde Staat is, eindelyk, in de meeften, die 
van volmaaktheid, en daarin neemen zy niets 
in grootte toe. Men vindt eenige weinigen , ge- 
lyk de Juffers en dergelyken , die een Twee- 
ftaltige; anderen, gelyk de Vliegen , die een 
Vierftaltige Verandering hebben *. De Onge- t zie 
vleugelde , misfchien de Vloo alleen uitgezon- dus 
derd , komen inde zelfde gedaante ter wereld, 
waarin Zy moeten voortteelen;. zy verfchillen 
van het volmaakte Infekt alleen in kleinte des 
Lighaams, en groeijen dus onder die gedaante, 
of in die Geftalte, welke zy altoos behouden 
moeten, zonder eenige Verandering’ te ondere 
gaan , dan alleendie, welke de vaftheid der Lig- 
haamsdeelen , en miffchien ook de bekwaam- 
heid ter Voortbrenging van huns gelyken , vor= 


dert. | 
E. DEELe XIII STUKe Á 2 Ge: 


Vs 
ÄFDEEL. 
LXXIL 
Hoorp- 
STUK. 

Zyn meeft 
t Eijerleg- 
gende, 


4 Dr EIGENSCHAPPEN DER 


‚ Gelyk alle andere Infekten , byna, uitgeno= 
men de Plantluizen en eenige Vliegen, Eijere 
leggende zyn; bevindt men ook , onder de On- 
gevleugelde , maar weinig Jongwerpende. De 
Pisfebedden, die men fomtyds Muurvarkens 
noemt, zyn van dien aart, en men kanze;, om 
zo te fpreeken, onder *t oog doen baaren. Een 


_ Wyfje neemende van dat Geflagt, welks Buik 


Vervellen 
eok, 


uitgezet is, en hetzelve wat knypende, opent 
zig haar Lyf, en men ziet er een hoop van 
kleine leevende Pisfebedjes uit voortkomen, die 
loopen , en van de zelf deGeftalte zyn als de Ou 
den. Het zelfde heeft ook in de Scorpioenen 
en mooglyk in eenige Myten plaats. De meefte 
anderen; gelykde Spinnekoppen, Krabben en 
Kreeften, enz. leggen Eijeren of Eijertjes, uit 
welken, na verloop van meer of minder tyds, 
Jongen voortkomen, die insgelyks , in Geftalte, 
byna gelyk aan de Ouden zyn. 

Offchoon deeze Infekten, dus, geene vér. 
andering of Genante behoeven te on= 
dergaan , komende door enkele aangroeijing tot 
den Staat van volmaaktheid, in welke zy kun- 
nen voortteelen: zo zyn fommigen hunner; 
doch, eene Vervelling of afwerping van Huid 
onderhevig , en ín eenigen heeft zeifs een aan- 
merklyke byzonderheid plaats, die gantsch on- 
gewoon is in de andere Infekten. Een Rups 
of Kwatworm, ja de Maskers der Gevleugel- 
den in ’t algemeen , behouden altoos het getal 
van Leden of Ringen, waar uit hun Lyf be- 

ftaat : 


ONGEVLEUGELDE INSEKTEN. 5 


ftaat: doch onder de Ongevleugelde zyn er, 
in welken het getal der Leden, met de groei- 


V. 


ÄFDEEL: 
LXXIE, 


jing, toeneemt. De Duizendbeenen hebben , Hoorp- 


dus, in hunne Jongheid minder Ringen , en 
overzulks ook minder Pooten, dan als zy tot 
volwasfenheid komen. De Krabben en Kreef- 
ten, die ook de Huid afwerpen, hebben nog 
eene meer verwonderlyke eigenfchap; dat haar 
Pooten, naamelyk, afgebroken zynde, weder 
aangroeien ; en de Langpootige Spinkrygt lan- 
ger Pooten. 

Het Lighaam van deeze Infekten beftaat, 
gelyk dat der reeds befchreevene, uit drie dee- 
len, naamelyk Kop, Borstftuk en Agterlyf : 
maar men vindt ’er, in welken deeze drie dee- 
len niet zo gemakkelyk te onderfcheiden zyn, 
als in de Vlooijen, Luizen en eenige anderen. 
De Spinnekoppen, by voorbeeld , als ook ver- 
fcheide Myten, fchynen geen Kop te hebben, 
of dezelve is met her Borstíftuk vereenigd, 
voor aan het welke de Oogen en Sprieten, ge- 
lyk in de Krabben, ingeplant zyn. In ande- 
ren wederom, gelyk de Kreeften, is de Kop 
van ’t Borstítuk afgefcheiden en duidelyk ken- 
baar. De Pisfebedden en Duizendbeenen heb- 
ben ook wel een afgezonderde Kop, maar hun 
Lyf, dat geheel uit Ringen of Leedjes beftaat, 
laat zig niet van ’t Borstftuk onderfcheiden. 

Behalve deeze verfchillendheden , die zeer 
blykbaar zyn, en den meeften invloed op de 
Geftalte maaken, hebben ’er de Infekten van 


1, DEEL. Xlll, STUK, Ag dees 


STUK. 


Lighaamse 


deelen, | 


De Sprie. 


Lei, 


6 De EIGENSCHAPPEN DER 


Vv. 
Arperr. 
LXXIL, 
Hoorp- 

STUK. 


Tizie nt 
XIISTUK, 
bladz.218. 


De Oogen, 


deezen Rang nog anderen, in de byzondere 
Lighaamsdeelen. De Sprieten , die zy allen 
hebben, verfchillen grootelyks ín gedaante en 
verdienen ín veelen naauwlyks dien naam. Som- 
migen hebbenze eenvoudig en van aanmerkelyke 
Jangte; gelyk dat Dier, het welk men Suikers 
Gast of ongevleugelde Mot noemt: anderen 
hebbenze Boomagtig getakt, gelyk dit in 
een Soort van Wespjes ook waargenomen is T. 
Op den Kop van de Watervloo, naamelyk $ 
die zig daar van tot zwemmen en fpringen in’ 
Water fchynt te bedienen, maaken zy derge- 
lyke vertooning. Die van de Pisfebedden zyn 
alleenlyk geknakt, en hebben, by ieder Leed. 
je, een verfchillende bogt. Her verwonderlykfte 
heeft in de Spinnekoppen plaats; doordien der- 
zelver Teelleden aan het end der Voeleren 
zyn, gelyk wy vervolgens zul!en zien. 

De Oogen deezer Infekren ftellen niet min- 
der byzonderheden voor. Geen derzelven heeft 
die kleine gladde Oogjes, welke agter op den 
Kop van veelen der Vier- en T'weevleugeligen 
zyn, maar het getal haarer Oogen en derzel- 
ver plaatzing doet ons, in fommigen , billyk 
verwonderd ftaan. De meefte anderen hebben 
twee Netswyze Oogen, niet meer of min; en 
de meefte Geflagten van deezen Rang zyn ook 
aan dat getal bepaald : maar men moet ’er 
van uitzonderen die Wartervlooijen, in welken 
men maar één Oog waarneemt; en de Spinne. 
koppen. In deeze laacften is niet alleen het ge- 

tal 


ONGEVLEUGELDE INSEKTEN. 7 


tal dr Oogen, welken zy ‘er doorgaans agt 
hebben; maar ook derzelver plaatzing, ’t zy * 


Ae: 
LXXII, 


in ’t vierkant, in een driehoek of by trosjes , Hoorb- 


nevens elkander op twee of drie ryën, aan- 
merkelyk. Ondertusfchen kan men niet den- 
ken, dat zy daar mede beter zien dan andere 
Infekten, die twee Netswyze Oogen of met 
Facetten hebben: want haare Oogen zyn van 
eene enkele oppervlakte, glad , en onbeweeg- 
lyk. Inalle de genen, die geen Kop hebben, 
bovendien, ftaanze, gelykerwys in de Krab- 
ben, op het Borscftuk. Die van de Langpoo- 
tige Spin vindt men , dat zonderling is , als 
midden op de Rug geplaatft. 

Aangaande den Bek heeft, onder de Onge- 
vleugelde, niet minder verfchil plaats. Somimíi- 
gen hebben een fpitfe Snuit, die vry groot is, 
naar het Lighaam, en waar mede zy vinnig 
kunnen fteeken, gelyk de Vlooijen , of ten 
minfte haar Voedzel inzuigen, gelyk de Lui- 
zen en Myten. De Spinnekoppen, Scorpioe- 
nen en Duizendbeenen , zyn, aan den Bek , met 
fterke Tanden of Nypers voorzien, die zeer 
fcherp zyn, tot kwetzen bekwaam , en in fom- 
migen, zo ’t fchynt, met een Vergiftig vogt 
bezwargerd. Geen van beiden ontdekt zig in 
de Krabben cn Kreeften , die het Aas door 
_ middel van zekere Voelertjes of Baardjes , wel- 
ke zy aan den Bek hebben » daar in kunnen 
brengen. 

Veelen van deeze Infekten hebben het Borst- 

Ie DEEL. XIII, STUK À 4 ftuk 


STUKe 


De Bek. 


Hee 
Borft {luke 


Vv. 
AFDEEL 
LXXIL 
Hoorpe 
$TUK. 


Het Ag» 
teïlyf, 


rd De EIGENSCHAPPEN DER 


ftuk zeer blykbaar, gelyk de Luizen, by voor- 
beeld ; maar in anderen is hetzelve met den Kop 
zodanig verward, dat men het daarvan niet 
kan onderfcheiden. Deeze moet men zeggen 
dat geen Hoofd, of, (het welk miffchien min- 
der wanluidende is, ) geen Borstftuk hebben; 
gelyk de Spinnekoppen en verfcheide Krabben. 
Ondertuffchen zyn aan dit Deel , gelyk gewoon- 
yk, alle of eenige Poorten aangehecht. Ande- 
re Infekten van deezen Rang, gelyk de Piffe- 
bedden en Duizendbeenen, laaten het Borstftuk 
niee van het Agterlyf onderfcheiden. Die, 
welke met zes, agt of tien Pooten voorzien, 
zyn, hebben dezelven altemaal aan *t Borst- 
ftuk; doch de genen, die meer hebben dan tien 
Pooten, hebben dezelven aan de Ringen of 
Leden van’t geheele Lyf. 

Het Agterlyf heeft weinig byzonders; dan 
dat het grootelyks verfchillende is in die van 
deezen Rang. In fommigen vindt men het 
langwerpig of Ovaal; in eenigen byna Kloot- 
rond, en dit heeft zo wel plaats in de genen. 
daar het duidelyk van ’t Borstftuk afgezonderd 
is, gelyk in de Spinnekoppen ; als in die, daar 
’tmet het Borstftuk als één Lighaam uitmaakt, 
gelyk in de Scorpioenen. Die, waar het ge- 
heele Lyf uit egdale Ringen of Leden beftaat, 
gelyk de Duizendbeenen , hebben , gelykerwys 
de Maskers der Gevleugelde Infekten, de Poo- 
ten aan deeze Leden ingeplant. In veele Krab- 
ben is het Agterlyf zo ‚veel kleiner dan het 

ve ME hd Borst- 


ONGEVLEUGELDE INSEKTEN. 9 


Borstftuk, dat men het naauwlyks kan zien: V. 
om dat zy hetzelve, als een Staartje, onder tj xxir 
Lyf omflaan, en daar verbergen. Mooglyk Hoorp- 
hebben zy ’er een dergelyk gebruik van, (hoe- STUK, 
wel in minder graad,) om op de been of aan ’t 
loopen te komen, als de Aardvlooijen , die, 

door middel van zulk een Staartje, zulke ge- 
weldige Sprongen doen, en zo vlug huppelen, 

dat zy zig byna onzigtbaar maaken. Sommi-. 

gen hebben byhangzels als Staartjes, aan het 

end van ’t Agterlyf, wier getal twee is, of 

drie, gelyk in de Suikergast ; ja in fommigen 

vier of daar boven. De Scorpioen munt on- 

der alle de ongevleugelde Infekten uit, door 

de aanzienlyke Staart, die haar tot een Werke 

tuig van kragtdaadige verweering ftrekt en ge- 
vaarlyke Kwetfuuren toebrengt aan de Dieren 

en den Mensch. 

Het getal der Pooten, zo overeenkomftig De roo. 
in de Maskers der Kapellen , en nog meer in ©" 
de volmaakte Infekten van alle de voorige Ran- 
gen, die ’er altemaal, om zo te fpreeken , zes 
hebben: is, ín de Ongevleugelde , een byfter 
groot verfchil onderhevig. De Luizen en 
Vlooijen hebben ’er ook maar zes; doch de My- 
ten en Spinnekoppen agt: de Krabben , Kreef- 
ten en Scorpioenen , als men de Schaaren me- 
de rekent, tien: de Pisfebedden veertien. In 
alle deezen is het getal der Pooten voor het 
Geflagt bepaald: maar in dat der Duizendbee- 
nen naar de Soorten verfchillende. Onder de- 

1, DEEL XIII, STUK. As zel- 


Vv. 
AFDEEL. 
LXXII. 
Hoorp- 
STUK 


10 De EIGENSCHAPPEN DER 


zelven vindt men ’er met twintig, zeventig, 
ja over de honderd:om thans van de Millioen- 
poot niet te fpreeken, in welke het getal der 
Pooten en Pootjes byna ontelbaar is. Voorts 
hebben deeze Lighaamsdeelen, in fommigen; 
nog aanmerkelyke byzonderheden. De Pooten 
beftaan wel, in allen, uit drie voornaamedee- 
len ‚ waarvan het bovenfte de Dy of Bil , het 
middelfte de Schenkel, het onderfte de Voet 
geheten wordt, in vê@rgelyking met het Lig- 
haamsgeftel der Viervoetige of Zoogende Die- 
ren: maar in fommigen, gelyk de Spinnekop« 
pen, hebben de twee boveníte deelen, aan het 
Gewricht, als een klein Leedje, of dubbelde 
Gewrichten byna, gelyk in Kinderen, die\met 
de Engelfche Ziekte behebt Zyn, en in andes 
Fen beftaat het onderfte deel „de Voet genaamd, 
dat in de vliegende Infekten , twee- drie. , vier- 
of vyf-Ledig is, uit een veel grooter en fom- 
tyds verbaazend getal van Leedjes, waarvan 
de Langpootige Spin, die men de Maaijer 
noemt, een voorbeeld uitlevert, De groote 
Amerikaanfche Griffioen- of Scorpioen- Spin 
heeft, boven en behalve de geftalte der twee 
voorfte Pooten, haar eenigermaate met de Scor- 
pioenen en Krabben gemeen, aan de twee vol- 
gende een foort van Zweepen , die haar 
niet minder zeldzaam maaken dan de lang- 
gearmde Tor en Letterhoute Bok, wegens de 
langte en figuur van twee haarer Pooten, 

N zyn 


ONGEVLEUGELDE INSEKTEN. zi 


zyn (*). De plaatzing van twee Pooten, aan v. 
den Kop, is in de Vloo zo verwonderlyk, als Ärpeeus 
de werking en kragt van haare twee agterfte B 
of Springpooten; enz. | STUK, 
Het allerzeldzaamfte, egter, in verfcheide- De Tecl. 


ne van deeze Infekten, is de ftandplaats van de “%°* 


TFeelleden. De meeften hebben die wel aan ’t end 
van ‘t Agterlyf, en de zodanigen paaren opde ge. 
woone manier. Dus heeft de Paaring van de 
Vlooijen, en anderen , niets byzonders in: 
maar de Spinnekoppen hebben haare Teel- 
leden geheel anders geplaatst. De Mannetjes 
draagen dezelven , zo ’t algemeen Gevoelen is, 
aan ’t end van die Deelen voor aan den Kop , 
welken men voor Sprieten neemt , doch die 
meer naar Voelers gelyken, laatende in de 
Paaring een foort van Penis uit. In de Wyfjes 
daarentegen, vindt men de /wulvaonder aan het 
Agterlyf, digt by deszelfs famenhechting met 
het Borstítuk. Ditzou de Paaring zeer moeie- 
lyk fchynen te moeten maaken ; doch men ziet 
in tegendeel, dac zy die met gemak, en zeer 
fchielyk, zo het fchynt, volbrengen. De Krab. 
ben, die in ’t uiterlyk aanzien veel naar de 
Spinnekoppen gelyken, hebben de Teelleden 
ook zeldzaam geplaatst. In de Mannetjes be- 
vinden dezelven zig, wederzyds, by den wor- 
tel van de agterfte Pooten , en de Wyfjes heb- 
ben twee openingen der Natuurlyke deelen, 
die 
(*) Zie het IX, Srur deezer Nartuurlyhe Hiftorie, bladz 


193 en 522. 
I. DEEL. XIII, STUK* 


Vv. 
ArperL 
LXXII. 
Hoorp- 
STUK. 


Woon. 
plaats. 


t Amphi. 


bia 


Korftig 
hekleede 
zel, 


12 DE EIGENSCHAPPEN DER 


die toegang geeven tot twee Liyfmoeders, van 
elkander afgezonderd: zo dat in deeze een 
dubbelde Bevrugting , Voortteeling en Baa- 
ring, fchynt plaats te hebben. 

De plaats, daar deeze Infekten leeven, en 
het Voedzel, dat zy gebruiken, is grootelyks 
verfchillende in de byzondere Geflagten en 
Soorten. Sommigen leeven op en in de Aarde; 
anderen in gaten van Muuren, fcheuren van 
Boomen , reeten van Houten Wanden of 
Schuttingen ; anderen op de Bladen der Plant- 
gewasfen; eenigen op het Lighaam der Men- 
fehen en van allerley Dieren. Dus worden 
de leevende. Torren zelfs, en Vliegen, met 
Myten bezet gevonden, die groote vernielers 
zyn van de fchoonheid der opgezette Kapellen. 
De Levensmanier der Spinnekoppen , waarvan 
veelen als in de Lugt huisveften, levert ande- 
re byzonderbeden uit. De Kreeften zyn als 
tweeflagtige f of Land- en Water-Dieren: zy 
woonen in Gaten aan de kant van Rivieren, en 
gebruiken derzelver bodem tot haare Weide , 
alwaar zy haar Aas zoeken, even gelyk de 
Krabben op de Stranden en Zandbanken, en in 
de Modder , aan de Oevers der Zee. Van haar 
verflindende Aart is reeds gewag gemaakt, en 
jk zal, in ’t vervolg, daar van omf{tandiger 
fpreeken. he 

Wy zullen, alleenlyk, hier nog agt geeven 
op de overeenkomftigheid , welke ‘er plaats 
heeft in de meeften der Geflagten van deezen 

Rang 


ONGEVLEUGELDE INSEKTEN. 13 


Rang. Het Lyf derzelven is bekleed met een v, 
foort van Dop, of Schulpswys’ harde Korst, een 
welke aan veelen den naam van Gekorftte of Hlesst 
Korstdieren * eigen heeft gemaakt , die fom- STUK. 
migen aanleiding gaf, om daar van een byzon- wen 
dere Klasfe te formeeren. Deeze Korst is aan- 
merkelykst in de Krabben en Kreeften , aan 
wien dezelve tot een foort van Gebeente of 
Beenig Harnas verftrekt , om haar weeke Lig- 
haam te befchutten: maar veele Spinnekoppen 
hebben, mooglyk, naar de grootte van haar 
Lighaam , een niet minder hard bekleedzel, dat 
in fommigen bezwaarlykmet een Speld te door- 
booren is, en zy zyn; daar binnen, niet min= 
der week van zelfftandigheid, dan de Krab= 
ben. Onder de Watervlooijen vindt men er, 
die ook vry hard van Schulp zyn , en hoe 
het, ten dien opzigte, met de Vlooijen be- 
ftaat, is wereldkundig. Men zoude, immers, 
de Luizen en Myten, omdat die wat minder 
hard van Korst zyn, niet in een byzondere 
Rang ftellen, en de Pisfebedden hebben , ten 
opzigte van haar bekleedzel , een oogfchynly- 
ke overeenkomst met de groote Gekorite Die- 
ren, niet minder dan de Scorpioenen en Dui- 
zendbeenen; alzo het Samenftel van derzelver 
Lighaam veel naar dat van een Kreeft- of van 
een Krabbe-Staart , gelykt. Dus hebben de 
meefte Infekten van deezen Rang , boven en, 
behalve het gemis der Vleugelen, nog meer over- 
eenkomst dan men, in de eer{te opflag ‚ wel den- 

Je DEELe XIII, SrUx, ken 


I4 De EIGENSCHAPPEN DER 


PA ken zoude. De Ongevleugelde By is ’er, om 
LXXII dat zy, wegens andere Kenmerken, tot die van 
Hoorp. den vyfden Rang behoorde , van afgezon- 
STEK, derd. 
Aan den anderen kant moeten zy ook , om 
deezereden, niet uitgemonfterd worden vande 
Klasfe der Infekten: want de meeften hebben 
derzelver voornaamfte Kenmerk , het welk in 
de Infnydingen van het bekleedzel des Lig- 
_,‚haams beftaat, en behooren dus tot de genen, 
bh sr in't Grieksch Entoma heeten +. DitKen- 
bladz. 4, merk ontbreekt aan die van de volgende 
Klasfe, doorgaans; zo wel als de Sprieten en 
Pooten, welke veelen ’er rykelyk bebben, als 
gezegd is. Bovendien zyn veele andere In- 
fekten, in haar volmaakte Staat , ook uictwen- 
dig door een harde Huid, of door Beenige 
Dekfchilden , die naauwlyks met een Speld te 
doorbooren zyn, befchut ; gelyk de Torren, 
enz. | 
De Rang der Ongevleugelde bevat veertien 
Geflagten , welken LiNNaus, zeer gevoeglyk, 
in drie Afdeelingen geplaatft heeft }. De eer- 
iô Bae fte is der genen die zes Pooten hebben, en den 
dz, 12° Kop van ’t Borstftuk onderfcheidelyk : gelyk 
de vyf eerfte Geflagten , waaronder de Luizen 
en Vlooijen behooren. De tweede Afdeeling 
is van de genen die meer Pooten , naamelyk van 
agt tot veertien, en den Kop met het Borst. 
ftuk vereenigd hebben: waar in zeven Geflag- 
ten komen , bevattende de Myten, Spinne- 
| kope 


Geflagten, 


ONGEVLEUGELDE INSEKTEN. 15 


ld 


koppen , Scorpioenen „ Kreeften, Krabben  V. 

en Watervlooijen. De derde behelft de zo- Ten f 
danigen 3 die veel Pooten , of meer dan de Hoorp: 
laatftgemelden , en den Kop tevens onderfchei- TUE 
delyk hebben : gelyk de Pisfebedden , Dui- 
zendbeenen en Millioenpoot , die de drie laat- 


fte Geflagten uitmaaken van de Infekten, 
HER Bee ee 
WEET HOOF DS nike 


Befchryving van *t Geflagt der ONGEvLEU* 
GELDE MoTTEN, ook Schieters genaamd. 


lite bekwaamer naam , dan dien van ONGE- Naam. 
VLEUGELDE Mor, konden wy uitvinden 
voor een Geflagt van Infekten , die op ’t uit- 
wendig: aanzien zeer naar Mot-Uiltjes , met de 
Wieken om ’t Lyf geflagen, gelyken , en 
daarom ook wel van het Gemeen, evenals die, 
Schieters genoemd worden (*). Suikergast , met 
het Hoogduitfch woord Sukkergast, dat SUL- 
ZER gebruikt heeft, overeenkomftig , kan 
men alleenlyk de eerfte Soort noemen. De 
Geflagtnaam Lepisma, welke zo veel als Schub. 
diertje betekent, is op de derde Soort niet toe« 
pasfelyk: doch het is nog minder eigen, dezel- 
ven 


(*) De benaaming ven Schietwormen, die GRO NOVvIUS 
zegt in gebruik te zyn , geeft men niet met reden dan aag 
de Maskers der Mot-Kapelietjes, 


EL, DEEL XIIL, STUBe 


4 


16 OBESCHREVING vân 


Vv. 
Arpzrer, VCRs gelyk GroFFROY doet, onder den naam van 


LXXII. Forbicina, die tot de Oorwormen behoort *; 
dine te befchryven; ArprovaNDpus heeft , wel is 
wg waar, by die Infekten een afbeelding ge- 
X.struK. voegd, welke onzen Suikergast eenigermaate 
bladz. 105. : 
fchynt voorteftellen; doch dit geeft geen ge- 
noegzaame reden, om den algemeenen naam, 
dien de Oorwormen oudtyds hadden, op dee. 
zezo verfchillende Infekten toe te paffen. Hier 
geldt het gemeene Spreekwoord, dat alle ver- 
andering geen verbetering is, 
De Ken. De Kenmerken van die van dit Geflagt 
merken. beftaan, voor cerft, daar in, dat zy zes Poo- 
ten hebben, waar zy mede loopen. De Dyën, 
daarvan, zyn breed en bedekt’ met dunne 
Plaatjes, die naar Schubben gelyken , waar 
onder het Infekt zyne Pooten, als het dezel- 
ven intrekt, bynageheel verbergen kan. Aan 
den Bek heeft het, behalve de Voelertjes of 
Baardjes , die korten met Leedjes zyn: twee 
zeer lange Borftelagtige Sprieten. De Staart is, 
in alle die van dit Geflagt, voorzien met drie 
zeer lange Borftels: het Lyf, in de voornaam” 
ften, met Schubben , die over elkander fchieten, 
gedekt. De Geftalte lang , fmal en rolrond= 
agtig. 
Soorten, © Drie Soorten van dit Geflagt vindt men 
thans aangetekend , die altemaal in Europa 
„ voorkomen, als volgt, | 


v 


(D 


wg er ine 


mg ar ne oe ese ao enig 
5 eG 


RE eea 


Ë 
Kel 
À 
$ 
à 
4 
' 
ke. 


sen 


br 


ale 
wetn en 


Mieten. Kaew: 


EE PT Dr ne 


EEEN El REE 
oid he 


== 


I 


HUN 

EEN el 

EE 

U 
ij 


lr 


=: 


N 


WI | 


IE Ii 
ER 


IC Philips fact 


2 N 
5 « 4 
B NN 
Ld e kn 
. E. al 
dl : 
„ 
NS ‘ 
. 2 . 
Î « / 8 
X e 
4 3 
ü 
® ' 
h il 5 
} 
f À 
5 « 
« N 7 1 
M = | d 
N | 
n 
‘ 4 
N | £: 
: id 
ij } Í \ k 
N | \ ij 
‚ 1 d L 
L ij 
5 , 5 
\ ” A _ E 
1 i 
A x ii 5 Ee 
g 7 5 5 n N B 
if E 8 
5 r 
Ì ij u, 
ri _ ï 
) 5 
a fi 
k B ï kt 
’ 5 — v N is IN 
\\ 5 
pe n y = re L - mani vn 
ne: \ 


ONGEvLEUGELBE MorTEN. — 17 


__(1) Ongevleugelde Mot, die gefchubd iss met _ V. 
een driedubbele Staart. ADELe 


| l | Hoorp- 
De aangehaalde afbeelding van den Fran- srux. 


fchen Autheur der befchryvinge van de Infek- 5, 
ten omftreeks Parys, fchynt vry veel van de 5?/72. 


figuur te verfchillen, welke deeze Schieters ra. 
Suikergaft, 


by ons hebben; gelyk uit Fig. r, op Breen ed 
XCIX, veel meer met die van SULzER over- Fig. 1, 
eenkomende, blykbaaris. Het Lyf , naamelyk, 
van de zyne was platagtig en nagenoeg overal 
even breed; daar dat der onze zeer rond is en 
allengs verfmallende naar het Staast-end. Men 
vindeze in de Tuinen, zegt die Autheur, on- 
der de Tobbens en Kasfen , als ook in de fplee- 
ten van de Venfter-Luiken der Huizen. Als 
men ze aanraakt, verliest zy van haare Schub- 
ben veel, en is niet gemakkelyk te vangen, 
wegens haare vlugheid. Dit komt met de on- 
ze overeen „ die in Amerika in de Suiker en ’t 
Huisraad woont, van daar gemeen geworden 
in Europa, ja zelfs thans in Sweeden; eeten. 
de ook Boeken en Wollen Kleederen , zegt 
Linneus. In Karniolie fchynt zy nog zeldzaam 
te zyn: want Doktor Scoror1 befchryft ’er eene, 
| die 
(1) Lepisma fquamofa Caudâ triplici, Sy/?. Nat. X. Gen, 
230, XII. Gen. 261, Faun, Sútce Ed. II. 1925. Setoura fijba 
argentea , Caudâ ferofà feris hirfutis, BROWN. Jem, 425e 
Forbicina. ALDROV. Jif. 570, Te 2. f, 5, GEOFFR. Par. II, 


p. 613. T. 20, f. 3e SULTS. Inf. T. 22 f. 1420 SCHEFFe 
Elem. T. 75: ADAM. Microgr. T. 28. É, 5470 


1. DEEL. XIII, STWiEe BS 


Ve 
AFDEEL. 
LXXIUH. 
Hoorv- 

STUK. 


IL. 
Poly peda, 
Veelpootie 
sc 


13 BESCHRYVING VAN 


die hem door Pater-Wurren , van Labacum, 
toegezonden was 5; zynde nog geen vierde 
Duims lang (*). De onzen zyn gemeenlyk 
grooter , en deeze maaken, by hem, de twee- 
de Soort uit (f). 

Dit Infektis zeer glad en Zilveragtig blaauw, 
met de Sprieten wit en zo lang als ’t Lyf „ heb- 
bende bovendien nog Knobbelige Baardjes (1). 
De Kop is klein doch duidelyk onderfcheiden 
van het Borstíftuk , dat gedekt is met twee 
grootere, en verder beftaat het Agterlyf uit 
tien. kleinere Schilden. De Staart heeft drie , 
van elkander afftaande, lange Borftels; waar 
tuffchen nog twee of drie paar zeer korte, aan 
den Aars, die als voor Pooten Ee te 
kunnen verftrekken. 


(2) Ongevleugelde Mot, die met Schilaen- gea 
dekt is, hebbende een driedubbele Staart. 


Het laätstgemelde geeft den bynaam aan 
deeze nieuwe Soort , welke ‘door den Heer 
BRUNNICHE, in Deenemarken sis ontdekt. Zy 
is bruinagtig , kleiner dan de voorgaande Soort 
en breed; met de Sprieten zo lang als 't Lyf: 
de kleine Sprietjes, laager en digt nevens de 

an- 

C*) Entomol, Carniol. p 378, 


(}) Lepisma vulgaris. Ibid. 


(1) Of men die lange byhangzels voor Sprieten neeme, 
dan voor Voelertjes , zal het zelfde zyn, alzo het eigentlyke 
gebruik der Sprieten iu de Infekten nog onbekend is. 


(2) Lepisma {cutata, Caudàâ tripliei. Syp, Naer, XM. 


IN, Ó / 
ONGEVLEUGELDE MorrEx. 19 


anderen, hebben maar een derde dier langte  V. 
en zyn omgekromd, beftaande uit vyf Leed. iere 
jes. Aan den Bek zyn twee geknopte Baard- Hoorv- 
jes, en nevens den Bek zyn de Voorpooten STUX- 
geplaatst. Het Lvf is met Schilden gedekt „en 
de drie Staarten zyn zo lang als de Sprieten. 
Bovendien heeft ieder Ring des Agterlyfs, van 
onderen, aan den rand, een Doorn, die voor 
Poot verftrekken kan. Zie daar, waarom dee- 
ze Soort de Veelpootige genoemd worde. 

Die twee paar Baardjes, buiten en behalve 
de lange Sprieten , welke als een byzonder 
" snmerk van deeze Soort zyn, heeft GEOFFROY 
ook waargenomen in zyne tweede Soort, die 
hy de Spilronde Springende noemt, en zegt ,dat 
zy donkerer is van Kleur, dan de voorgaande; 
hoewel zy op de zelfde plaatfen gevonden wordt, 
zynde zo gemeen niet omftreeks Parys ,en ruim 
zo groot als de platte (*). Mooglyk zou hier 
onder wel een verfchil van Sexe, dat in dee- 
ze Diertjes , zo wel als de Paaring , nog 
niet ontdekt fchynt te zyn, kunnen plaats 
hebben. 


(3) Ongevleugelde Mot, die kaal is, en een sm. 


; Zerreflris. 
driedubbele Staart heeft. dare Mat. 


Deeze gelykt naar de Aardvlooijen, doch is 
Srog- 


(*)' Forbicina teres faltatrix, La Forbicine Cylindriques 
Hift, des Inf. env. Paris. Tom. Il. p. 614, 

(3) Lepisma nuda, Caudâ triplici. Syt, Nat, X, Sp. & 
Faun, Suec, Ed. Il. 1926, 

I, DEEL: XIII, STUK» B a 


ME 
AFDEEL. 
LXXIV, 
Hoorp- 

STUKe 


Naam, 


20 BESCHRYVING VAN 


grooter, geheel wit en Rolrond. Zy heeft de 
Sprieten half zo lang als ’t Lyf en ftomp , ge- 
lyk in die van ’t volgende Geflagt. Men vindt- 
ze op de Aarde, zeer zeldzaam, in Sweeden. 
De Heer Murrer heeft niet dan deeze in Dee- 
nemarken gevonden (*). By andere Autheu- 
Ten is dezelve onbekend. 


EX XK IMeig HH OO, FD Slk 


Befchryving van * Geflagt der PLANTVLOOIJEN, 
_die men ook wel Aardvlooijen noemt, 


De Griekfche Geflagtnaam Podura , dien ik 
| nergens, dan van onzen Autheur, noch 
voor een Infekt, noch voor iets anders, ge- 
bruikt vind, is famengefteld uit de woorden. 
Pous en Ouros , waar van het eerfte een Voet, 
het andere een Staart betekent. Beide die 
woorden zyn in famenftelling met andere woor- 
den, doch niet met elkander, zeer gebruike- 
Iyk. Neem ’t zeer bekende woord Podagra , 
dat Voet-Euvel betekent , en Leptura, Onder 
de Infekten , tot een voorbeeld. Die van dit 
Geflagt hebben een foort van Staart, welke 
zy als een Voet gebruiken, om op te ruften in 
‘t fpringen; het welk zy zo vlug doen , byna, 
als de Vlooijen. En, dewyl de meeften zig 

| te 
(*) Fauna Inf. Fridrichsdalina, pe 89 


DE PLANTVLOOIJEN. or 


op of omtrent Plantgewasfen onthouden , zo  V. 
noem ik ze, in ’ algemeen, PLANTVLOOIJEN : grs 
hoewel fommige, in ’t byzonder , den naam Hoorn- 
van Aardvlooijen , of ook van Watervlooijen , STUK. 
verdienen, 

Verfcheide Soorten van dit Geflagt zyn al- Eigen- 
emme zeer bekend , hoewel weinig opgemerkt je apen 
by de Lief hebbers, zo wegens haare kleinte, 
als om dat men ze niet gemakkelyk kan van. 
gen. Het zyn kleine Diertjes, die in geftalte 
wel wat maar een Vloo gelyken , doch 
niet alleen door haare lange Sprieten, maar 
eok door het Werktuig, dat zy om te fpringen 
gebruiken, daar van grootelyks verfchillen. Op 
gelyke manier, byna, als voor de Kinderen 
het Borstbeen der Eendvogelen , dikwils, tot 
een Springhaan gemaakt wordt, die zy veelal 
een Hiphaan noemen; hebben deeze Infekten 
aan ’t Agterlyf een Staart, die onder ’t Lyf 
is omgeboogen en Vorks- of Gaffelswyze aan ‘t 
end gefpleeten , zynde ftyf en Veerkragtig. 

Met deeze Staart doen de Aard- of Plantvlooi- 
jen haaren Sprong , en ontínappen zeer dik- 
wils de vlugfte Hand , die ze wil vacten en van- 
gen. Onderaan den Buik iseen foort van Sleuf, 
in welke deeze Staart wykt, om het Infekt in 
’t loopen niet te belemmeren: daar wordt de- 
zelve, in fommige Soorten, als ’t ware vast- 
gehouden door een Knopje, het welk tusfchen 
de enden infchiet, en waarfchynlykftrekt, om 
dit Werktuig met kragt te doen fpeelen. Een 
1. DEEL, XIII, STUK, B 3 Piant- 


AT, 
Árpeen. 
LXXIV. 
Hoorp- 
STUK. 


Kenmar. 
kens 


Soorten. 


1. 
Pydura 
viridis. 
Groene, 


22 BESCHRYVING vAN 


Plantvloo gevangen hebbende, kan men , door 
dezeive het Lyf een weinig famen te drukken, 
gemakkelyk de werking zien van deeze Staart , 
die haar als tot redding van haar Leven dient. 

Eehalve dit zonderlinge Werktuig en de 
Sprieten, die Borftelagtig en van taamelyke 
langte zyn, vind ik nog als een Kenmerk aan- 
getekend, dat de twee Oogen, die zy heb- 
ben, ieder uit agt zyn famengefteld en dat zy 
zes Pooten hebben om te loopen : doch dit 
laatfte is haar met de gewoone Vlooijen ge- 
meen. 

„De Soorten, die te vooren tien waren, zyn 
thans met vier nieuwen vermeerderd, en dus 
veertien , altemaal ín Europa gevonden. Om-= 
ftreeks Parys heeft men ’er tien waargenomen, 
in Karniolie vyf ‚en maar drie in Deenemarken. 
De Heer GronNovius tekent ‘er , onder de In- 
fekten van ons Land, geene aan (f). 


(1) Plantvloo, die byna Kogelrond is en groen, 


Deeze Soort, die van de Kleur haaren by- 
naam heeft, onthoudt zig op de Planten in 
ons Wereldsdeel , komende menigvuldig voor 
op de jonge Blaadjes van de Boekweit in Swee- 
den, doch minder op de Siberifche. Omftreeks 

Pa- 


(i) A&. Helver, Phyf. Math, Medica. VoL. V. p. 357. 


(1) Podura fubglobofa viridis. Sy. Nat. X, Gen. 231. 
Xi, Gene 262) Paus, Suct, Ed, Ile N. 1927, 


BE-/PLANTVL OOIJEN. 23 


Parys vindt menze, van de Maand April af , Vv. 
op de Planten, zegt Grorrroy. Bet: 
Maes AAV, 
De grootte is als die van een groote Hoofd- Hoorp- 
luis: het Agterlyf bleek groen, byna Klootag- sTux. 
tig en van agteren zeer verheven rond , doch 
van vooren een weinig Ovaalagtig uitloopen- 
de. Zy heeft den Kop ftomp, en niet zeer 
ongelyk. aan dien der Cicaden: de Oogen 
zwart: de Sprieten geknakt. Het Agterlyf s 
wederzyds een hoek hebbende, doet dit In- 
fekt eenigermaate gelyken naar de Plantluizen, 
en ‚ dewylhet bovendien wegfpringten groen is 
van Kleur, ligtelyk aan. ’t Gezigt ontfnappen. 


(2) Plantvloo, die byna Kogelrond is enzwart, _r 


p} j 0 ’ Polypeda, 
met de Sprieten zo lang als °t Lyf , en aan ik de 
de tippen wil. tige. 


Deeze is, onder den bynaam van Zwarte, 
voorgefteld in de befchryving der Sweedfche 
Dieren. Zy onthoudt zig op de Paddeftoelen 
in de Bosfchen van Europa, en is eene der 
groot{ten van dit Geflagt. 


(3) Plantvloo , die Kogelrond îs en glanzig IL 


ï j ' 5 S Atra, 
bruin, met lange Sprieten , die uit veele Leed- Zwarte. 
Dan PLXCIX, 
jes beftaan. Fie. =, 

De 


(2) Podura fubglobofa atra; Antennis longitudine Corpo- 
tis, apice albis. Faun, Suec. Ed. II. 1928. 

(3) Podura globofa, fufca, nitida; Antennis longis, Arti- 
culis plurimis. Faun, Suec, Ed, 11. 1929, ACE, Stechh, 1743o 
Pp. 296. Tab. 7. 

L. DEEL, XIIL, STUK? B 4 


24 BESCHRYVING vAN 


De Bruine was deeze genoemd onder de 
Sweedfche Dieren. Wy hebben haare vergroo- 
te Afbeelding uit de Stockholmfe Verhande- 
lingen ontleend, als in Fig. 2. ‚met de natuur- 
lyke grootte daar nevens, Men kan hier uit 
begrypen , hoedanigen het zyn, die Grorrrov 
Podures Globuleufes noemt, of Kogelron- 
de Plantvlooijen. Hy heeft ’er eene, die 


Roetagtig bruin, doch niet glanzig maar dof 
van Kleur was, omftreeks Parys -waargeno- 


men. 
In ’t korte zal ik hier de naauwkeurige be- 
fchryving invoegen, welke de Heer DE GEER 


gegeven heeft van dit Infekt, dat men gemeen- 


lyk onder aan ftukken Hout, die op den 
Grond leggen, daar het vogtig is, en dus ook 
onder den Bast van Boomen vindt. Zy woo- 
nen niet troepswyze by elkander , maar elk op 
zig zelve. Om ze te vangen moet men een 
Komimetje of Glas, dat wat diep is , daar on- 
der houden, en zulk een Plantvloo fchielyk 
daar in ftooten: want ze met de Vingeren te 
vatten gaat niet aan. Zy fpringen alsdan wel 
tegen de kant van het Glas op, maar leggen 
na den eerften Sprong gantsch ftil, als men ze 
niet en ftoort. Men zou haast vermoeden, of 
dit kleine Diertje overleg had, om zig niet te 
vermoeijen, ziende dat her dus den dans niet 


kan ontfpringen : want anders huppelt het zeer 


vlug , doch loopt langzaam. 
Het Lyf is byna zo dik als breed, en om- 
rent 


DE PLANTVLOOIJEN. 25 


trent een zesde Duims lang , overal met Haairt- „ V- 
wid FDEEL,. 
jes bezet, zo wel als de Kop en Pooten, en [xxiv, 
in ’t geheel zwartagtig bruin van Kleur. De Hoorp- 
Kop is byna vierkant , van vooren met een Bek, STUK. 
van boven met twee tropjes van Oogen , ieder 
uit agt Oogjes beftaande, die zig als halve 
Kegeltjes vertoonen, zynde glinfterend zwart. 
Het Lyf fchyntuit Ringen te beftaan, gelykerwys 
in de meefte andere Infekten. Aan de voors 
lykften derzelven zyn de Pooten aangehecht s 
in drie Paaren, ieder met een dubbeld Klaauw- 
tje, aan ’t end, voorzien. De Staart, die van 
agteren onder tegen ’t Lyf gevoegd is, vindt 
men zeer blykbaar gegafteld, Dit Werktuig ver= 
toont zig , wanneer het Infekt een Sprong gedaan 
heeft, weezentlyk alseen Staartje ‚dat van agte- 
ren uitfteekt, doch wel dra zig weder ombuigt 
om het Infekt tot een nieuwen Sprong in ftaat 
te flellen. 

> Deeze Poduren hebben my iets merkwaar- ne 
» digs aangetoond. Tusfchen de fpicfen van Lighaams- 
» de gevorkte Staart ziet men een klein Cylin- en 
» drisch Lid, zittende by de Maag van dit In- 
ss fekt. Ik heb, uit het end van dic Lid, twee 
„> doorfchynendeCylindrifche deelen zien voort- 
» komen, die byna zo lang waren als het Lyf. 
„, Het Diertje fchoot dezelven , om zo te fpree- 
s) ken, uit her gedagte Cylindrische Lid, aan 
‚ ieder zyde één; en ik hebze vervolgens in 
»‚ dat zelfde Lid weder zien intrekken, gely- 
… kerwys de Slakken haare Hoornen inhaalen. 

L DEEL, XIII. STUK B 5 ‚> Dee- 


26 BESCHRYVvVING v AN 


‚> Deeze twee deelen zyn zeer week en buig- 
> Zaam; nat en kleverig; rond aan ’t end”. 

ss Door een Glas, waarin ik deeze Poduren 
» beflooten hield, heb ik de nuttigheid en ’ 
«> gebruik van deeze Deelen waargenomen. Het 
s, Infekt liep langs de wanden van het Glass 
», zonder moeite, open af. Ik zag, hoe het 
5) fomwylen met de Pooten afgleed en dreig- 
» detevallen, en, als dit gefchiedde, zag ik, 
hoe de beide Cylindrifche deelen ylings uit- 
> fchooten, en zig, door middel van haare 
natuurlyke kleverigheid, aan het Glas voeg- 
», den; waardoor het Infekt niet afviel , maar 
als aan zulke lange Draadjes hing, en dus 
tyd won, om zig met de Klaauwen, op 
nieuws, aan het Glas te hechten; dat het 
»> OOk altoos deedt, en daarop weeken de ge- 
dagte Cylindrifche deelen, onmiddelyk , we- 
der in haar Scheede of Foudraal. Zulks is 
de nuttigheid van deeze merkwaardige Lig- 
 haamsdeelen; doch ik geloof , dat het In- 
 fekt dezelven ook gebruikt, om zig fnellyk _ 
„ op een nieuwe plaats vast te zetten , nadat het 
„, de voorige verlaten, en zyngewoonen Sprong 
s, gedaan heeft. Mooglyk hebben zy een nog 
„, menigvuldiger gebruik, dat onbekend is. 

„, Eenige Produren , van de hier befchree- 
9, vene Soort, dieik gevonden heb, (vervolgt 
…, DE GEER, ) zyn kleiner en groenagtig van 
‚, Kleur, met een zwartagtige Stip op de Rug 

> St” 


53 


EE LE LANKENLOOIJE:N.- 27 


„, getekend. Zonder twyfel waren die jonger V. 


„… dan de anderen. ArFDeer. 


Ja | LXXIV, 
„ Dit is het gene ik van deeze Infekten heb sE 


2 kunnen waarneemen. Men zoude daar om- STUE 

„ trent nog veel onderzoeken mogen: te wee- 
> ten 1. haar onderfcheid van Sexe. 2, de 
», manier hoe zy Paaren en ten 3 de Voorttee- 
„, ling ; als ook ten 4. de langte van haar 
‚, Leven. Dit alles zal een vlytig Lief heb- 
„, ber van Natuurlyke zaaken, door tyd en ge- 
s, duld, misfchien in ’t vervolg ontdekken”. 


(4) Plantvloo, die Spilrond is, en glinfterend bn 
bruinblaauwe re aA 

rige. 

Deeze, van grootte als een gewoone Luis 


zynde en in geftalte veel naar de Houtluisjes 
gelykende , komt op de Boomen of in de Wei- 
den voor, en zeer veel op de Paddeftoelen. 
Men vindt ’er nooit verfeheidene by elkander. 
Omftreeks Parys is dezelve insgelyks waarge- 


nomen; als ook ín Deenemarken en hier te 
Lande. 


(5) Plantvloo, die Eyrond is en geel, met twee _ v. 
voestkleuri À Blinutae 
Hoesthleurige Vlakken op de Rug, rn 
Deeze nieuwe Soort, in Sweeden gevonden, 
is 


(4) Podura teres fufco-coerulea nitida. Fann. Succ, Ed. MT. 
1930. SULz. Jn/. Tab, XXII, fig. 143. GEOFFR. Paris, IL 
P. 610. N. 9. 

(5) Podura ovata flava, Dorfo maculis duabus ferrugineis, 
Syft, Nat. XII. 

DEEL, XIII STUK4 


og BESEHRYVING VAN 


V. iseen der allerkleinften. Zy heeft de Oogen, 


EE als ook het Lyf van vooren en van agteren op 
Hoorp. de Rug, bruin-Roestkleurig. 


STUK, 
Ee (6) Plantvloo , die langwerpig is en Afchgraauw 
Nivalis. …_ met zwarte merktekens. 
Sneeuwe 
ten Dit Diertje, dat niet minder lange Sprieten 


dan de Loodkleurige heeft, onthoudt zig in 
de Boffchen van Europa, komende troepswy- 
ze voor op de Sneeuw, in Sweeden , alwaar 
het, deswegen , Snoeloppa , dat is Sneeuwlooper, 
genoemd wordt. Door het fmelten van de 
Sneeuw verdwynt het , enkomt by Zomer veel 
voor op de Besfen der roode Aalbeziën , maar 
alsdan niet troepswyze. Het loopt ongemeen 


vlug. 
at (7) Plantvloo, die langwerpig is en zwart , 
Vaga. met bet Agterlyf en de Sprieten wit geban- 
eend deerd. 
Deeze nieuwe Soort is onlangs in Sweeden 
gevonden, 
be (8) Plantvloo , die langwerpig en zwart is, 
Arberea, met de Pooten en bet Vorkje wit. 
Boomkruie In 
PeLe 


(6) Pedara oblonga cinerea, fignatutis nigris. Faun. Suece 
Ed, II, 1931. Pulex Nivis. Eph. Nat, Cur, Dec, 2, Ann. 5e 
Obf, 197. DEGEER ACF. Upf: 1740. p. 54. T. 2 

(7) Podura oblonga nigra, Abdomine Antennisque fafe 
ciâ albâ. Sy//. Nat, Xll. 

(8) Podura, oblonga nigra , Pedibus furcâque albis. Faun. Succe 
Ed. 1.1177, Ed. II. 1932. Scop. Carniol. 1030, DE GEER ACF 
Uyf.1740. p.49. Tabe le Idem, ACF, Stochh, 1740. p. Lo, Tabe ze 


} 
Ë 


DE PLANTVLOOIJEN. 29 


In * jaar 1737, geduurende de Winter- El V. 
Maanden November, December , January en EXXIV. 
February, vondt DE Geer, onder de losfe Hoorp- 
Bast van oude Peereboomen, een menigte van S*U& 
deeze kleine zwarte Diertjes , van welken 
LEEUWENHOEK fchynt te fpreeken, als die hy 
onder aan een Gras-Zoode gevonden hadt (*). 

Maar deszelfs denkbeeld , als of dit Diertje te 
vooren een Made was geweest; (’t welk hy heeft 
willen bewyzen, doordien het Lyf daarvan in 
Ringen is verdeeld , gelykerwys dat der mees- 
te andere Infekten;) vervalt geheel door de 
Waarneemingen van gedaëten Kamerheer. Dee- 
ze heeft de Eijertjes daar van waargenomen , 
die roodagtig en met het bloote Oog naauwlyks 
zigtbaar waren, uit welken, na verloop van 
eenige Dagen , Diertjes voortkroopen, die, met 
het Vergrootglas gezien , even de zelfde geftal- 
te hadden als gedagte Plantvloo. In Karniolie, 
of daar omftreeks , heeft men deeze Soort ‚die 
in Oeland op de Efchdoornen , in ’t rottig Houts 
en elders , gevonden wordt , tusfchen.de Plaatjes 
der Eiken-Zwam ontdekt. Eene, die door een 
geelen Band op ’t Borstítuk alleenlyk van dee- 
ze fchynt te verfchillen , nam GrEörrroY, om- 
ftreeks Parys , waar. Hy noemtze., deswegen , 
de Ringdraager (f). De geftalte verfchilt weie 
nig van die der volgende Soort. 

(9) 


(+) Zevenenzeventigfte Brief van 20 Decemb. 1695, bl, 
587. 
‚ (f) La Podure Porte-Anneau. Zn/, Par, II. pe 609, 

5, DEEL. XIII, STUKe 


32 BESCHRYVING vAN 


Vv. ie as Ld p « . 
der (9) Plantvloo, die langewerpig en ruig is, 
LXXIV. zwart. en bruin bont. 

Hoorv- | 
STUK. Deeze Soort heeft LinNaus, zo wel als 


ix. wy de Afbeelding derzelve , van gedagten 
re Franschman ontleend; zynde zeer gefchikt om 
pr.xcix. het Werktuig , waar de Plantvlooijen mede 
Ps & fpringen, te vertoonen: ten welken einde dic 

Infekt van onderen is afgebeeld ; doch niet zo 
fterk vergroot zynde als dat van Fig. 2.; ge- 
lyk uit de nevensgaande in Natuurlyke groot- 
te, met zyn Staartje in een fpringend poftuur;, 
blykbaar is. Het is eene der grootíte Soorten 
van dit Geflagt, zegt GrorFFROy, die men zeer 


gemeen vindt onder de Steenen ‚op den Grond. 


Nd (ro) Plantvloo , die Rolrond is en graauw , 
ran bet Agterlyf meteen zwarten Gordel, van 


vooren wit. 


In de Bosfchen wan Europa komt deeze 
fomtyds voor. 


XL (rr) Plantvloo, die Rolrond is, en Koper- 


on. groen, met een wit Vorkje aanden Staart. 
aaré. 


In kleinte wykt deeze naauwlyks voor de 
Vyfde Soort’, zynde niet zigtbaar dan voor 
| | een 


(9) Podura oblonga, villofa , falco nigroque variegata, 
Syt. Nat. XII, GFOFFR. Paris. 608. T. XX, Fig. 2 

(ie) Pedura Cylindrica grifea, cingulo atro antice albo, 
Faun. Suec. Ed. Il. 1933. 

(11) Peodsra Cylindrica enen, furcà albâ, Sy/2. Nat. XIL 


DE PLANTVLOOIJEN. st 


een fcherpziende Oog , hoewel het Mikros- v. 
koop daarop een fchoonen glans ontdekt, van re 
heerlyk Kopergroen of Brons. Men heeft dit Hoorp- 
Diertje, dat gemeenlyk loopt en zeer fraay STUK. 


huppelt, ook onlangs eerst waargenomen. 


(12) Plantvloo, die zwart is en in ’t Water Xi 


Aguatica,! 
leeft. Water- 
trcedere 
Op de Staande Wateren wordt dit Diertje 
Pr. XCIX, 


in menigte aangetroffen , alwaar het, des mor- Fis, 4, 
gens inzonderheid „ by groote Troepen aan 
de kanten der Vyvers zig onthoudt, als ’t wa- 
re het Water affchuimende , dat daar door 
zig als met een zoompje van Ys overtoogen 
vertoont. Men heeft het, zo wel omftreeks 
Parys, als in Karniolie, gevonden , en het ont- 
breekt geenzins in onze Slooten en Graften. 
Onder den naam van kleine zwarte Infekten, 
die by duizenden te famen op het Water zit- 
ten, en gelyk de andere Plantvlooijen fprin- 
gen, geeft ’er DE GEER eene omftandige be- 
{chryving van, als volgt. 

In February. zag zyn Ed. , in kleine Sloo- 
ten, groote zwarte Vlakken op het Water , 
die hy bevondt te beftaan uit een menigte van 
kleine zwarte Diertjes , welke by duizenden 
en zo dik op en by elkander lagen, dat zy 

| het 


(12) Pedura nigra aquatica. Faun, Suec. Ed, IIe 1934. SCOPa 
Carn. 1027. GEOFER. Paris. GIO. N. 8 DE GEER, Af. Up/. 
1740. p. 57. Tab. 3. AEL. Stockh.1740;p. 17e Tab. 5, 4e LEe 
BER MULL. Epift. 15, Tab, 7. 

1, DEEL. XIII, STUK 


Yerhuie 
ding. 


q2 BESCHRYVING V AN 


het Water geheel bedekten. Men vondt die 
plekken meest aan den kant der Sloot „ of hier 
en daar onder een Waterplant. -Zy bleeven 
wel op de zelfde plaats, doch zaten niet ftil, 
regtende zig geduurig op ‚ maar duikende nooit 
onder Water. Als hy met een klein Stokje daar 
in roerde , verfpreidden deeze Diertjes zig 
wel wat uit elkander, maar, als hy daar mede 
ophieldt „… verzamelden zy zig weder in ééne 
plek. Door een Vergrootglas dezelven  be-- 
fchouwende „bevondt hy ze met de voorgemel- 
den, die onder de Boombast zitten , in geftalte 
taamelyk overeenkomftig ; doch daar waren 
grootere en kleinere onder. Zy fpringen niet, 
dan geftoord zynde, en alsdan blyft haare 
Staart een poosje uitgeftrekt ; zynde op ver na 
zo vlug niet als die der Boomen. Buiten ’t Wa- 
ter kunnen zy het niet lang houden , zonder 
vogtigheid; verdroogende dan, in twee of drie 
Uuren, geheelenal : daar de anderen in de 
fterkfte Zonnefchyn kruipen en huppelen , zon- 
der daarvan eenig nadeel te lyden. 

‚‚ Buiten en behalve de zwarte Vlakken ‚die 
„ deeze Infekren op het Water maaken , worde 
„‚ men daar nevens ook witte plekken gewaar, 
‚> die ik, by nader onderzoek , (zegt DE GEER) 
„‚ uit ontelbaar kleine witte Deeltjes bevondt 
», te beftaan , welke op het Water by een la= 
», gen. Die Deeltjes, nu, met een Vergroot- 
‚> glas onderzoekende, ontdekte ik , dat het 
‚‚ Huidjes waren, welken myne Diertjes af- 


95 ge- 


DE PLANTVLOOIJEN. 33 


»» geworpen hadden: want zy hadden even de v. 
zelfdé geftalte als haar Lyf , vertoonende Arpeer, 
zig daaraan de Sprieten, Pooten en Staart, ph 
en alle andere Ledemaaten. Ik had eenigen sTUux, 
van deeze Diertjes in een Flesch, en die 
verhuidden ook aldaar, zo dat het my niet 
misfen kon, haare Velletjes te vinden. Het 
zonderlingfte in deezen is, dat die, van dee- 
ze zwarte Diertjes, wit zyn. Want in het 
verwisfelen of afleggen van haare Huid, 
wanneer die haar te naauw wordt, komen 
zy overeen met de Maskers van alle andere 
Infekten. Voor ’t overige fchynt de Huid 
deezer Diertjes ook van die gefteldheid te 
zyn; dat zy niet ligt nat wordt: want als 
men ’er een onder Water ‘{tuwt, komt het 
aanftonds weder droog boven. - Evenwel la- 
gen ’er eenigen op den bodem van de Flesch, 
in ‘ct Water, die, hoe veel moeite zy ook 
, aanwendden , niet weder boven konden ko- 
s, men, en zy hebben daar, eenige Dagen agter= 
seen’, ‘geleefd”’.(*). 

Onder de voorgemelden bevinden zig ee- Grauwe. 
pigen, gelykerwys onder de Boom-Vlooijen, 
die wat grooter en graauw zyn, van welken 

onze 


ós 
35 
LE) 
53 
LE) 
93 
EE) 
p 
EE) 
55 
EL) 
39 
39 
EE) 
93 
EE 
29 


59 


(*) Ik moet my verwonderen , dat GEOFFROY van Schub. 
betjes of Pluimpjes meldt, die het Lyf van deeze Plantvlooi. 
jen, even als dat der Ongevleugelde Motten, zoden beklee« 
den, en daar afgaan door het behandelen; waardoor zy tevens 
haare Kleur zouden verliezen : maar, wie is in ftaat omm zulke 
kleine Diertjes te behandelen 2 


Ie DEEL XIII, STUK, G 


34 BESCHRYVING VAN 


ek onze Afbeelding, Fig. 4 „ ontleend is. Of 
LXXxIv, dit een verfchil. van Sexe zy, heeft hy niet 
Hoorp- kunnen waarneemen. Het Infekt is langwer- 
Ea pig en geheel ruig , niet minder dan die Soort, 
welke daar van den bynaam voert. Aan de ee- 
ne Spriet hadt het drie , aan de andefe vier 
Leedjes, welk gebrek, nog in een ander ge- 
vonden , ‘geen plaats hadt in de overigen, wier 
Sprieten altemnaal vierledig waren. In--’t krui- 
pen beweegt het deeze Lighaamsdeelen onop- 
houdelyk. De twee plekjes aan den Kop be- 
vatten de Oogen , wier getal in deeze Soort 
niet zo gemakkelyk waar te neemen was, dan 
in de andere. “De Pooten zitten, by paaren , 
aan de drie voorfte Ringen: want het -Borst- 
ftuk is, in deeze Infekten, geenszins van het 
Agterlyf onderfcheidelyk. De Staart is een 
weinig anders, doch niet minder gegaffeld , en 
tusfchen derzelver punten bevindt zig een der- 
gelyk Lid, van welks waarfchynlyk gebruik, 
»piadz, hier voor, iets is gezegd *. Zyn Ed. geeft in 
26, bedenken, of hetzelve ook tevens zou kunnen 
dienen , om eenige Vogtigheid in te zuigen, Zy 
kunnen, zo wel:als de zwarten, wanneer zy 
van ’t Water afgezonderd zyn, niet lang lee- 


ven. 
B (13} Plantvloo, die in de Aarde zig onthoudt 
Eimetariaì en. Wit 15. 
Mestgraa= ji 
ver. Dee- 


(13) Pedura terreftris alba. Faun, Sac, Ed, IL 193se 
Scope, Carnial, 1929, 


DE PLANTVLOOIJEN. Bj 
„Deeze onthoudt zig in gemeste Aarde, al- rn 
waar zy in ‘t vroege Voorjaar menigvuldig is, LXXIV, 
komende inzonderheid te voorfchyn , als de Eel 
Grond met Water wordt begooten. Men vindt= °°" 
ze veel in Meloen- en andere Broeybakken, 
zig aldaar als vliegende Stofjes vertoonende , 
door haar ípringen (*). «Het is een van de 
allerkleinften. k 


(14) Plantvloo, die wit is, met een gefplee= _xiv. 
ten flompe Staart, die uitgeftrekt gebouden mma 


avordt. 


Omdat deeze Soort niet kan fpringen, krygt 
Zy, tot onderfcheiding, den bynaam van Wan- 
delende Plantvloo. Zy heeft het Lyf Rolrond, 
langer dan de anderen, wit en week; boven 


den Aars een bruine Stip: de Staart met twee 
uitgeftrekte Borftels, half zo lang als ’t Lyf. 
Men vindtze op de Bergen onder ’t Mos (+). 
Van de witte Plantvlooijen vind ik, in de 
befchryving der Infekten omftreeks Parys, 


geen gewag gemaakt, In Deenemarken heeft 
| | men 


(*) Dus volgens de Fauna Sutcica. In Syfi. Nat. Xie 
Zegt LINNZUS; Cauda obtufa muticas nen falit, Dat is, zy 
Ípringt niet. k 

(14) Podura alba, Caudâ bifidà, extenfâ, obtufà, Faun, 
Sxec, Ed, II. 1936. P 

(4) Hier in volg ik Syf?. Nat, Ed, Xil: want volgens 
de Fauna Suecicazou zy zig in de Winterhuizen, en aldaar 
in de Potten en Tobbens of Bakken, bevinden; komende 
telkens te voorfchyn » als de Aarde begooten wardt, | 


I. DEEL, XIII, STUK C 2 


36 BESCHRYVING v AN 


v. men deeze laatfte Soort, in de Aarde, waarge- 


ARE omen *) 


Hoorp- 


LXXV.: HOOF DS ws 


Befchryving van ’t Geflagt der HOUTLUIZEN, 
20 van de Indiën als wan ons Wereldsdeel. 


Nen Z eer gevoeglyk is de benaaming van Hovr- 
LUIZEN voor een Geflagt van Infekten , 
dat onder zig de genen bevat die gemeen 
Iyk, in ons Land, Houtluisjes getyteld wor- 
den. Wat den Latynfchen of Griekfchen Ge- 
flagtnaam, ‘Fermes, aangaat, dien men thans 
hier, op deeze Infekten, toegepast vindt ; de- 
zelve is zo oneigen niet, als men wel zou den- 
ken, en met weinig verfchil , weleer, voor der- 
gelyke Diertjes gebruikt geweest (+): zonder 
dat men , aangaande deszelfs afleiding, ‘toe- 
vlugt behoeft te neemen tot eenig Byge- 
loof (1). 
Eigen- Deeze Infekten fchynen zeer droog van aart 
fchappen. te zyn: ten minfte vindt menze doorgaans op 
drooge plaatfen en het is niet dan droog V oedzel, 
| N dat 


(*) Faun. Fridrichsdalina, p. 89. 

(Ì) Poftes Tarmes fecat, PLAUTUS. A Tarmite vitiati, 
VITRUV, 

(LJ) Termes, a termino Vite vel terminando Vitam : ur 
Termes pulfatorium, quafi fatale vel fatidicum. 


B £ VHO U TVL UI: ZEN; 37 


dat zy gebruiken. De Europifche worden, dik- _ V. 
wils, in Doozen en Laadjes met gedroogde In- LEE 
fekten gevonden; waar zy, indien menze be. Hoorp- 
gaan laat, fterk voortteelen. De Oost- en STUK. 
Westindifche maaken ongelyk grooter verwoes- 

ting ; ‘tgene wy aanftonds zullen zien. 

Behalve zes Pooten {te hebben , gelyk de Kenmer. 
voorgaanden en gelyk de gewoone Luizen , ““* 
benevens twee Oogen; zo beftaat het byzon« 
der Kenmerk van dit Geflaegt in twee Kaaken 
of Nypers, die in fommigen vry groot zyn , 
en zo lang als de Sprieten , welke zy Boritel- 
agtig hebben. Het zyn, gelyk de voorigen, 
zeer kleine Diercjes. 

Men heeft drie Soorten van deeze Houtluis soorten, 
zen waargenomen , waar van twee in ons We- 
reldsdeel , de andere in de heete Landen ge- 
meen zyn; als volgt. 


(1) Houtluis, die geel is, en waarvan de eene, 
de Nypers zo lang beeft als de Sprieten. sn 
7 atale, 

T e . Ï d:fcl Ge 

Deeze Infekten zyn het, die men in de In- © 


diën Houtluizen of witte Mieren heet, en van 
welker vernielende aart alle Reisbefchryvers 
weeten te fpreeken. De Heer ApAnsoN vondt 
op ’t Eiland Goeree, aan de Kust van Sene- 
gal, zeker klein Ongedierte , dat men aldaar 
Vagvague noemde, en door het welke een Hut 

van 


(1) Termes luteum: alterius Maxillis longitudine Antenna- 
rum. Sy/t, Nat. X & XII, 
I, DEEL. XIII, STUK. C 3 : 8 


Vv. 
ArFDerL 
LXXV. 
Hoorpe 

STUK, 


8 BESCHRYVING VAN 


van Stroo, naar’s Lands wyze nieuw gemaakt, 
in minder dan een Maand geheel doorlugtend 
wierdt. Niet alleen de Wanden van zyne Hut, 
maar alles, waar op zy zig kwamen nederzet- 
ten, Papier, Leder, Hout , werdt van dit On- 
gedierte doorgeknaagd , bedorven en vernield. 
Ongelooflyk fchielyk gingen zy daar mede te 
werk : hoewel hy alle avonden de Cylindrifche 
Gaanderyën, die zy al voortgaande maaken , 
en waaronder zy even als de Mynwerkers ar- 
beiden, zorgvuldig weg deed; waren zy dik- 
wils, in t midden van de Nagt, reeds weder- 
om tot aan zyne Hoofdpeuluw gevorderd, ja 
kwamen tot in zyn Ledikant; alwaar dit On- 
gedierte, na het doorknaagen van Lakens en 
Matras, op zyne Huid aanviel; daar het op 
een verwoede wyze in beet, en, behalve de 
Pyn, groote Puisten veroorzaakte. Alles , wat 
hy in’t werk ftelde om ze te vernielen, was 
vrugteloos. 

In Suriname heeft men geen minder last van 
dergelyke Infekten , die ‘er den naam voeren 
van witte Mieren, en zeer menigvuldig in de 
Bosfchen zyn, leevende, zo het fchynt, van 
Hout. , Dus lyden de Huizen, die aldaar meest 
van Hout gemaakt zyn, ongelooflyk door het 
knaagen van deeze Infekten, die haare Gaan- 
deryën formeeren van het Poeijer der uitgee 
knaagde Stoffen , zo het fchynt, met haar eigen 
Uitwerpfelen gemengd, en zo vast famenge- 
hecht, dat men die Nesten ‘er naauwlyks af 

| kan 


PE, OUT LUIZEN a9 


kan krygen, en dan fpringt het Diertje weg,  V. 
door middel van zyne Nypers of Kaaken. Het | xy, 
beste, dat men daar tegen doen kan, is wat Hoorp- 
Rottekruid van boven in het Nest te ftrooijen; STUK 
ten welken einde men dat Vergift altoos in voor- 
raad heeft. Ook kan men die Nesten met koo- 
kend Water begieten en dan, nadat zy afge- 
boend of afgefchraapt zyn, de plaats beftryken 
met Teer of Terpenthyn-Olie; dat egter meer 
omflag is en hinderlyk door de Reuk ; zo wel 
als het gebruik van ongebluschte Kalk, ’t welke 
Linneus aanpryst (4). 

Op de Westindifche Eilanden is dit Onge 
diert niet minder. gemeen en fchadelyk „zo Pater 
LArAT meldt, die met verwondering gezien 
heeft , hoe vlytig deeze Infekten elkander hiel- 
pen in hee toeftoppen van een opening, welke 
hy aan haare Gaanderyën gemaakt hadt. Hoe 
veelen men ’er ook doodt, zegt hy , zo ’er maar 
eenige weinigen overblyven , zullen die , in 
korten tyd, wederom een geheele troep voort- 
brengen van dit Gebroedzel, door het welke 
Greenen „ Vuuren en ander Hout, dat men uit 
Europa overbrengt , aangetast wordt, als zag- 
ter zynde dan de meeste Westindifche Hou- 
ten. Zo men ze laat begaan, vergrooten zy 
haare Nesten tot geheele Klompen , die zig als 
harde Kluiten van zwarte Aarde vertoonen , en 
‚naauwlyks te breeken zyn; van binnen met 


On= 


(tf) Calce vivâ coërcendum, 8/2. Nat, Ed, XII, p‚ 1915, 
1. DEEL. XIII, STUK, Os 


Geftalte. 


40 BESCHRYVING vAN 


ontelbaare Gaanderyën, van dikte als een Schryf- 
pen, Doolhofswyze doorboord. In de Bos- 
fchen en op andere plaatfen, windt men dik- 
wils van deeze Klompen , diezo groot en zwaar 
zyn, dat een Man dezelven naauwlyks draa- 
gen kan. Schoon men die aan ftukken hakt , 
of afrukt van de plaats daar zy op zaten, wy- 
ken ’er doch deeze Mieren niet uit, maar wer- 
ken veeleer om de breuken weder toe te muu- 
ren. Als men zodanig een Klomp heeft opge- 
nomen, en die bewaaren wil, om ze aan de 
Hoenders te geeven , die zeer gretig zyn naar 
deeze Infekten; zo legt men die Klomp op een 
Plankje, Paal of iets, dat midden in ’t Water 
ftaat , en breekt 'er, van tyd tot tyd , brokken 
af, die men haar voorwerpt. Het is een plei- 
zier te zien, hoe zy dezelven met Bek en Poo- 
ten verbryzelen, en welk een moeite zy heb- 
ben, om dit Gedierte te noodzaaken voor den 
dag te komen, dat zy ze kunnen op pikken. 
Eenden en ander Gevogelte wordt daarmede 
vet gemaakt. 

Zy gelyken , in Geftalte, naar de gewoone 
Mieren, maar hebben een geelagtige of vuil- 
witte Kleur en een affchuwelyke Reuk. „, De 
»» Eene (misfchien het Wyfje) heeft het Lyf 
s> van grootte als onze gewoone Houtluisjes 


ss (*)5 den Kop Hoornagtig, glad , eenigermaa- 


te langwerpig vierkant, en geel; de Sprie- 
» ten 


33 


“_(*) Corpus magnitudine Termitis pulfatorii, Zhider, 


DE HoUTrLUIZEN, 41 


„, ten naauwlyks langer dan het Borstítuk: de Vv, 
‚, Kaaken of Nypers, Hoornagtig, glad, En 

_ss.zwart, Elsvormig, een weinig krom, uit- Hoorp- 

„‚ Íteekende, zo lang als de Sprieten : het Ag- STUK 

» terlyf langwerpig , eenigermaate Cylindrisch, 

„ witagtig: volgens Kapitein EKENBERG. De 

> andere (in Sexe verfchillende volgens R oLAN- 

2, DER) is in geftalte en grootte aan deeze ge- 

„ lyk , maar heeft die uitfteekende Nypers 

> niet: de Kop is ook wel geel doch rondag- 

> tig, met zeer korte Kaaken : de Sprieten 

„, Draadswys , half zo lang als ’t Lighaam : 

„, het Agterlyf Eyrond en wicagtig, volgens 

„, den eerstgenoemden” (*). 


(2) Houtluis ‚ die Det Agterlyf langwerpig s os 
den Bek rood beeft en de Oogen geel. rium. 
Europie 


Omftandig heb ik reeds, in een voorig Stuk 
van dit Werk f, verhaald, dat de naam van tIX.Srug 
Kiopper verkeerdelyk gegeven zy aan deeze Ee, 
kleine Infekten, en houd zulks nog ftaande „ 
offchoon onze Ridder, op het berigt van den 

| Heer 


(*) Men ziet hier, welke zorgvuldigheid LiNNmus ge= 
bruikt, in de befchryving van Dieten , die hy niet gezien 
heeft. 

(2) Termes Abdomine oblongo, Ore rubro, Oculis luteis, 
Faun. Suec, Ed. II. 1937. SCOP. Carniel. 1032. DERH. Theole 
119. BRADL. Nat. T. 27, f. 3. RA). Jn/, 8, Phil Trans. N.270. 
pe 231. & N. 291. p. 1596, & N. 245. p. 376, ROLAND. A, 
Stockh. 1754. P. 152e SULTZ. Juf. T. 22. f. 144, GEOFFRe 
Par. Il. ps óor, Pediculus 12, SCHAFF, Elen, Te 1260 


5. DEEL XIII, STUK? Cs 


MZ BiEZCHRXEMEN GTLVAN 


Ae Heer RorANDER, by zyn voorig Gevoelen 
EEV. blyft, dat het Wyfje van deeze Soort als een 

Hoorp-, Uurwerk tikken zou aan Splinters Hout (4). 
ih Het gemeene Spreekwoord , immers, niee 
mand geeft, dat by niet heeft , wederlegt genoeg- 
zaam dit Denkbeeld: alzo het Diertje veel te 
zwak is, om zulk een fterk Geluid te veroor- 
zaaken. Ten anderen overtuigt ons de New- 
toniaanfche Natuurwet (1) genoegzaam; dat 
ú dit geklop, het welk in de Vertaalde Wys- 
TBL oes, geerige Verhandelingen van BRADLEY F, zeer 
belachelyk , een Piepend Gelis genoemd wordt, 
geen andere oirzaak tot zyne verklaaring bee 
hoeft ‚dan de werking der Kloptorretjes , die 
zig weezenlyk in ’t Hout bevinden, en welke 

men daadelyk heeft zien kloppen ($)- 

Gefiatze. _ Ik {preek vande zogenaamde Hout- of Pa- 
Pied pier-Luisjes , den Kinderen genoegzaam bes 
kend, wier Afbeelding by Vergrooting niet 
onaartig is} gelyk dezelve, van ons; in Fig, 
5, wordt voorgefteld. Het Beestje is, wegens 
zyne doorfchynendheid , een keurlyk Voore 
werp tot handgebaar voor ’t Mikroskoop. Men 
vindtze altoos op drooge plaatfen , doch wat 

zy eeten is nog niet zeer bekend: mooglyk 
zyn 


(}) Foemina Horologii inftar pulfatoria, in ligneis feftucise 
Syft. Nat, Ed. XIL. p. Tol5, 4 

(1) Caufas rerum naturalium non plures admittendas effe o 
quam que et verz fant, earumgue Phenemenis explicandis 
fufficiunte 

(5) Zie deeze Natuurlyke Hiflorie „IX STUK bladze ;205e 

1, DEEL, XIII. STUKe 


DE HoUTLUIZEN. 43 


zyn het de fyne Vezeltjes van Hout, Papier, ’ 
Linnen en Wollen Stoffen, die zy af knaagen: WEE 
want haare Nypers, aan den Kop, zullen , Hoorp- 
door de Natuur, tot eenig einde daar aan ge- °°“ 
geven zyn. Ondertusfchen weet ik niet , dat 
men een blykbaare benadeeling van Kleederen 
of gedroogde Kruiden door dezelven verneemt: 
maar van de Infekten fchynec het, dat zy de 
Schubbetjes of Pluimpjes af knaagen. Moog- 
lyk aazen zy ook op de Lym, waarmede het 
Schryfpapier ftyf gemaakt wordt: want elders 
vind ik aangemerkt, dat zy de Vischlym , waar 
mede men de Kruiden fomtyds aan ’t Papier 
plake, weg eeten, en dezelven dus los maa 
ken (f). In een Doos met Kapellen vond ik 
ze, onlangs , op een verbaazende manier ver- 
menigvuldigd. Dit doet my zeer twyfelen aan 
het Gevoelen van FriscH, die zig verbeeld 
heeft, dat deeze Luisjes, door hem Nag- Mie- 
ten of Kraag - Myten genaamd, voortkwa- 
men uit kleine Eijertjes, welken hy in ge- 
droogd Slym of Mos, van fehimmelig Wa- 
ter, hadt gevonden: hoewel de Geftalte van 
het Diertje, dat hy af beeldt, met die van on- 
ze Hout- of Papierluisjes taamelyk overeen- 
komftig is.” Grorrroy, die het tot zyn Ge- 
flagt der gewoone Luizen thuis brengt, merkt 
aan, dat men het ook ten Platten Lande en in 
de Tuinen , op Muuren en Boomftammen, doch 

als 

(f) Aman. Acad, VoL, III. ps 346. 
1. DEEL. XIII, STUK, 


NV. 
AFDEEL. 
XXV. 
HoorD. 
STUK, 
ur, 
Fatidicum, 
Groote, 


44 BESCHRYVING VAN 


alsdan bruiner en een weinig Haairig zynde, 
vindt. 


(3) Houtluis, met bet Agterlyf Eyrond , den 
Bek bleek, de Oogen bruin. 


In de Zuidelyke deelen van Europa fchynt 
deeze Soort, die de voorgaande allecnlyk in 
grootte overtreft, als eens zo lang zynde , 
voornaamelyk gevonden teworden: zyis,door 
den Heer LinNaus, eerst waargenomen in een 
Verzameling van drooge Kruiden , welken aan 
zyn Ed. door den Heer LorrzinG, uit Spanje, 
overgezonden waren. Indien, evenwel, deee 
ze Luisjes aangroeijen, gelyk men vast mag 
ftellen , zo zouden die andere Kenmerken ook 
wel noodig zyn , om een befluit op te maa- 
ken , noopens het weezentlyk verfchil van deeze 
Soorten. 

De Latynfche bynaam , die byna overeenkomt 
met de bygeloovige uitdrukking van Dood-Uur;, 
Doode Kraaijer en dergelyken, welke men, waar- 
fchynlyk in Lapfand,aangaande het gedagte Tik- 
ken gebruikt, fchynt voornaamelyk wegens de 
Grootte aan deeze laatfte Soort gegeeven te 
zyn: doch ik vind hetzelve daarvan al zo wei. 
nig , als van de gewoone Papier-Luisjes , be- 
weezen. DrERHAM fcheen het wel begreepen 
te hebben, volgens de aanmerking van Ro- 

LAN- 


(3) Termes Abdomine ovato, Ore pallido , Oculis fufcis. 
Faun. Suee. Ed. ITs 1938, EFRISCH. Inf. XI. P. Ze Ts Io. 


phev ThorUrT/L U 1:Z EN: 45 


LANDER ; dat een deel van deeze Diertjes Vleu- „ V- 
gelen kreegen , en deeze laatfte Autheur zegt LXXV. 
zelf dat zy fpringen. Geen van beiden nu, is Hoorp- 
immers op die Luisjes toepasfelyk, aan welker °°" 
geheele Lyf,zo RorseL aanmerkt (4), niets 
gevonden wordt , dat hard genoeg of bekwaam 
is, om zulk een fterk Geluid te verwekken , 
en die men met een Haair-Penfeel ligt dood 
kan drukken. Hy hadt altoos, dit Tikken hoo- 
rende, en naar hetzelve onderzoekende, een 
Wormpje in ’t Hout gevonden, dart eigentlyk 
het Masker was van een Torretje , die een har- 
‘den Kop hebben , bekwaam om Hout te ‚knaa- 
gen en derhalve ook om een dergelyk Geluid 
te veroirzaaken. ’t Zy nu dit T'ikken door een 
Torretje , Wormpje of Luisje, voortgebragt 
worde, het blyft zeker , dat de naam van Ter- 
mes Fatidicum even zo belachelyk zy, als die 
van Dood-Uur of Doodkraaijer ; en die van 
Aard- of Wand-Smit op deeze Luisjes geheel 
niet toepasfelyk. 
… Ik heb nagezien, wat DERrHAM, in de Ver- 
handelingen der Koninglyke Societeit van Lon- 
‚den , op de door onzen Autheur aangehaalde 
plaatfen, van den Doodwagter zegt. Hy ge- 
tuigt, deeze Luisjes nooit te hebben zien klop- 
pen, dan in en by Papier , doende zulks door 
uitzetting van het Lyf en niet met iden Kop. 
| Ligt 

(}) voorbericht van de tweede Klasfe der Aard-Torren in 
’* II. DEEL. 


1. DEEL. XIII. STUK, 


46 BESCHRYVING vaN 


Arpzer. Ligt is het te begrypen , hoe het mooglyk zy 4 
ee, dat ’er eenig geraas in Papier ontftaa;, door die 


Hoor 
STUK. 


Witzetting van het Lyf; doch daar aan kan daa 

ekerlyk dat Tikken niet toegefchreeven wor- 
ae, het welk men in het Hout van Kisten, 
Kasfen, Lesfenaars of Kabinetten verneeint, 
ef wel tien, twintig Voeten, ja. verder, 
hoorbaar is: het welk hy te vooren ook, met 
regt, aan de Hout- Torretjes coegefchreeven 
hadt (*). Offchoon hy zig; nu, even het 
zelfde verbeeld heeft van deeze Papier-luis- 
jes, welke hy deswegen ook Dood-wagters 
noemt, heeft het doch weinig waarfchynlyk- 
heid; dat zy, al kon het Bygeloof gebillykt 
worden, dien naam verdienen. Hy hadt het 


verfchil van Sexe waargetomen , daar in be= 


ftaande, dat het Wyfjes grooter en helderer 
was dan.het Mannetje, met geel gewolkt. Zy 
kloppen, zegt hy, om elkanderen tot Paaren 
aan te lokken, welke Paaring hy niet alleen ge- 
zien, maar zelfs, door nasaaping van dat 
kloppen, het Mannetje by een dood Wyfje 
gelokt hadt; beginnende hetzelve, zig be- 
droogen vindende, wederom te kloppen. De 
Eytjes hadt hy waargenomen veel kleinder te 
zyn dan de Luizen - Neeten, ende Jongemmeens 
de hy naar Myten te gelyken en verbeeldde 
zig, dat die op de doode en gedroogde Infek- 
ten aazen. 


(*) Phil. Tranfalt, N, 245. p. 376, 
LXXVL, 


brreLiv nit mif, 47 
| ve sint : EN AEDEEL, 
Deel O OEPS TU Kk. DEEL 


Hoorn. 
STUKs 


Befchryving van ’t Geflagt der Luizen, zo die 
‚de Menfchen, als die de Beeften van allerley 


„foort plaagen, zynde grootelyks in erdee, vere 


„fchillende, 


MNaagt. 


Ger haatelyker Ongedierte, in Htord ’ 
dan de Luizen, wier bekende naam, in 


t Nederduitsch, genoegzaam met den Engel- 


fchen Low/e of Lice, en met den Hoogduit- 
fchen Laufe overeenkomt. ’t Hebreeuwsch 


„woord Koornim, dat men gewoonlyk voor Lui- 


zen neemt , als de derde Plaag der Egyptenaa- 

ren geweest zynde, hebben de zeventig Over- 

zetters , in ’t Grieksch , Kwipes vertaald, 

welk veeleer Muggen of kleine Wormpjes bete= 

kent j. De algemeene naam.der Luizen, int t zie’ 
Grieksch, was Phtbeires , waar van het beken- voorgaande 
de woord Phtbiriafis, dat men voor eene Luis- Ss a 
ziekte neemt, zyne af komst heeft, en de he- 
dendaagfche Grieken fpreeken het Pf/ura uit , 


dat met de Schurft, P/oora, meer overeen- 


komst heeft, die op het Hoofd , zegt men ;, 


dikwils door dit Ongedierte veroorzaakt wordt. 
Zy hadden ‘er nog andere naamen voor, gelyk 
wy in ’t Nederduitsch, tot verbloeming , ook 


„gebruiken. Droporus SicuLys, van de Kwaal 


der Springhaanen-eeters {preekende, noemt de-_ 
zelve nu eens Pbtbeiras, dan Herpeeta. De Ita- 
Le DEEL, XIII, STUK, liaan- 


Vv. 
AFDEEL. 


LXXVI. 


Hoorp- 
STUK. 


Eigen- 
fchappen. 


Geftalte, 


48 BESCHRYVING-vAN 


liaanfche naam is Pedochio, de Spaanfchen noe- 
menze Pioio, de Franfchen Pou. In ’t Latyn 
plagt menze weleer Pedes te noemen (+}) , waar 
van het woord Pediculus, buiten AGE zyn 
af komst heeft. 

Om van de Eigenfchappen der Luizen in ’t 
algemeen te fpreeken , moet ik zeggen ‚dat het 
een Ongedierte is, ’t welk zig onthoudt of aast 
op de Huid, in de Vagten en bekleedzelen van 
alle bekende Dieren. De Visfchen zelfs heb- 
ben hunne zogenaamde Luizen, ‘en men vindt 
‘er op de Vogelen ; ja opde Infekten zelfs, ge- 


Jykop de Torren, Wespen en Vliegen. Ten 


opzigt van deeze laatften wordt de benaaming 
van Luizen te algemeen gebruikt; dewyl het 
meefte Ongediert derzelven agt Pooten heeft, 
en daarom tot de Myten of Spinnetjes behoort 
t'huis gebragt te worden: zo wel als fommi- 
gen der Vogelen. En, ’t is aanmerkelyk, dat 
op deeze, zo wel als op de’ Viervoetige Die. 
ren, elk Geflagt of Soort, byna, een byzonder flag 
van Luizen heeft, die wel in gedaante ver- 
fchillen, doch in de weezentlyke hoedanig- 


heden overeenkomftig fchynen te zyn met Ede 


Luizen van den Mensch. 
Ten opzigt van de Lighaams-geftalte zyn 


de Luizen meer of min langwerpig ; ; fommigen 
bree= 


(f) Perinde eftis Genus Leoninum, atque Mufce, Culi= 
ces, Pedesque , Pulicesque; odio malo & moleftie omnibus, 


PLAUT. in Curculsone, 


MDA BA DTZ IEON. Ag 


breeder , anderen zeer fmalen dun, gelykdie v. 
der meeste Vogelen, en eenigen , van agte- ed 


ren, als met Borftelagtige Staartjes. Met het Hoorp- 
Mikroskoop gezien, bevindt men dé meesten STUK. 
Haarig of ruig aan ’t Lyf. Sommigen zyn 
van aanmerkelyke grootte en grooter dan de 
Menfchen-Liuizen; andere by uitftek en nages 
noeg onzigtbaar klein; gelyk die der Byën. Zy 
hebben, in ’t algemeen, den Kop taamelyk 
groot, met uitfpringende Oogen en duidelyk 
van het Borstftuk onderfcheiden ; de Sprieten 
Draadagtig dun voor ‘t bloote Oog. De Pooten 
beftaan, als gewoonlyk, uit drie deelen, 
waarvan het uiterfte, of de Voet, drie Le 
den heeft. | 

De Geflagts- Kenmerken zyn, vooreerst , genmei. 
zes Pooten te hebben en twee Oogen: den kere 
Bek met een Prikkel die zy uicfteeken. Dit 
laatfte hebben de Myten niet, en de Angel der 
Vlooijen verfchilt van die der ha aanmer- 
kelyk. Voorts hebben zy Sprieten zo lang als - 
*t Borstítuk, dat egter in allen niet ten naauw- 
keurigfte moet begreepen worden. Het Agter. 
lyf is platagtig rond en op zyde eenigermaate 
in Kwabben verdeeld. | ord 

Men kan, eigenclyk, niet vast bepaalen , hoe coste. 
veel Soorten ’er in dit Geflagt plaats hebben ; 
dewyl ieder Gedierte, als gezegd is, zyn by- 
zondere Luizen heeft. LiNNaus, evenwel, geeft 
‘er thans veertig op, waarvan de Menfcheri- Lins 
de eerfte i is, als volgt, 
‘Lb DEEL: XIII, STUR, Be (OD 


V. 
Arpeer. 
LXXVI. 
Hoorp- 

STUK. 

Er 

Humanus. 


Hoofdluis, 


Jo BESCHRYWING VWEAÏN 
(1) Luis der Menfcben. 


De voornaamfte Waarneemers met het Mi- 
kroskoop , Repr, BONANNI ,; SwAMMERDAM ; 
BAKER, LEDERMULLER, en verfcheide ande- 
ren, hebben de vergroote Afbeelding voorge: 
fteld van dit Infekt, het welke, zo op het 
Hoofd als in de Kleederen der Menfchen , zig 
onthoudt en voortteelt, en veelen een byster 
Ongemak veroorzaakt. Geen Land of Volk 
in de Wereld bekend, daar diet Ongedierte „ 
het welk als den Mensch aangeboren fchynt te 
zyn , niet door vlyt en zindelykheid moet uit- 
roeid worden ; zo het niet tot eene Plaag zal 
verftrekken van ons Geflagt. De Amerikaan- 
fche Wilden; Afrikaanfche Negers, en Oost: 
indifche Natiën, hebben het zo wel, ja ruim 
zo veel als de Europeaanen , en zyn ‘er ZO 
weinig af keerig van, datde Vrouwluy , onder 
fommige Indiaanen of Afrikaanen, haar Man- 
nen de Luizen van ’t Hoofd zoeken, en die al 
gaande weg opknappen. Dat fommigen zulks, 
in ons Wereldsdeel, en onder de befchaafde 
Natiën, als een Geneesmiddel voor de Geel- 
zugt aanmerken, ís algemeen bekend. 


Hoe 


(1) Pediculus humanus, Syf?, Nat. X. Gen 233. XIL 
Gen. 264. Faun. Suec, Ed, II. 1939. MOUFF. Jn/,259. RED. 
Exp. T. 18, SWAMM. Quarto. T. 7. Bibl, Nat. T.I. É, 
3-6. ALB. Aran. T. 42. BONANNe Mier. fs 55e JOBLOT. 
Micr. I, pp. I. T.I. BAKER Mikroskoop. T. 13. f. 4. 
SCHAFF. Elem, T, 95, SULTze inf, Te 22e É, 145. LEDERM. 
Alt. A5. Te OI. 


Ee tzr NW. zi 


| Hoe affchuwlyk deeze Infekten zyn, wegens : 
het Ongemak, dat zy door fterke Jeukt ver- et 
oirzaaken , en wegens haare ongemeene Voort- Hoorp- 
teeling, die ze, daar zy eens haaren zerel ge- STUK. 
veftigd hebben, niet gemakkelyk uit te roeijen dn 
maakt; zy verfchaffen, nogthans , door haare tooning. 
menigvuldigheid, Voorwerpen , die het Oog 
van een Lief hebber der Natuur kunnen ver- 
lustigen. Zo men op de uitwendige gedaante , 
door het Mikroskoop, agt geeft, vertoont zig, 
daarin, een welgeproportioneerd Geftel: het 
Agterlyf, van ’t Borstítuk afgefcheiden , waar- 
aan , wederzyds, drie Pooten zyn, van behoor- 
Iyke langte; met Klaauwtjes als Kreeft-Schaa- 
ten gewapend : een Kop van niet meer dan maa- 
tige grootte , met twee Oogen, en Sprieten als 
Hoorntjes. Men bevindt het geheele Lyf be- 
kleed te zyn met fyne Haairtjes. onzigtbaar 
voor het bloote Oog en bleek of vuilgeelagtig 
van Kleur. In ’t midden, overlangs , door het 
Lyf heen , openbaart zig een Ingewand, welks 
zonderlinge beweegingen den befchouwer doen 
verwonderd ftaan. ‘Dit Ingewand, nog met 
Bloed of andere Stoffen gevuld zynde , heeft 
eene roodagtig bruine Kleur; maarledig is het 
weinig van de Kleur des Lighaams verfchillen- 
de. Men moet het; zekerlyk , voor de Maag 
houden, welke de doorfchynendheid des Lig- 
haams van dit Infekt zigtbaar maakt. 

Wat de manier belangt , op welke de Luizen Manier 

van 


haar Voedzel nuttigen: men behoeft, omdaar „azen. 
1, DEEL: XIIL, STUK, De van 


52 BESCHRYVING VAN 


AAE van onderrigt te zyn, flegts een Luis, die uits 
LXXVIL gehongerd is, volgens de manier van Leev- 
Hoorp. WENHOEK te neemen , en op zyn Hand te 
STUK. zetten: dan zal men wel haast gewaar worden, 

dat het Bloedzuigers Zyn, en dat het Spreek- 

woord waar is: een hongerige Luis byt fcherp. 

Alsdan, voornaamelyk wanneer de Hand ; 

vooraf, tot roodwordens toe gewreeven is, 

ziet men de Luis den Kop tusfchen de Voor- 

pooten nederbuigen, naar de Huid, en aldaar 

eenig Zweetgaatje opzoeken, daar zy den An- 

gel, die voor aan den Kop is, in fteekt. Op 

*t oogenblik, daarna , ziet een Waarneemer ; 

die met een Vergrootglas gewapend is, het 

Bloed , verwonderlyk vlug , als door een Pomp, 

opftygen, en zelfs , door de Keel, tot in de 

Maag dringen. De beweegingen van dit Inge- 

wand vermeerderen alsdan aanmerkelyk : want 

door de uitrekking van deszelfs Spieragtige 

deelen krygen die gelegenheid, om zig op 
nieuws famen te trekken, en men wordt alsdan 
gewaar , dat de Vuiligheden , in de dikke Dar- 
men vervat , zig ook beginnen te beweegen , 
“wordende dan dikwils uitgeworpen. Het Voed- 
zel, nu, in de-Maag van dit Infekt ontvangen, 
wordt aldaar verwonderlyk gekleinsd en onder- 
een gemengd. Men zoude, in den eerften op- 
flag, denken, dat het Bloed, uit de Maag , 
naar ae verfcheide Lighaamsdeelen gevoerd 
werde, en houden dus het Ingewand, welks 
beweegingen men, ziet, voor een Hart of 

Slag- 


RD LU mn ZES N. 53 


slagader , gelyk in de Rupfen zig iets derge- V. 
lyks vertoont: maar dit Verfchynzel komt van A 
de Huid, díe overal niet even doorfchynende, Hooro- 
en van het Bloed zelve, dat niet van egaale STUK. 
Kleur, of mooglyk vermengd is met Uitwerp- 
felen der Zweetgaatjes van des Menfchen Huid. 
Ten einde van eenige Uuren ziet men dit Voed« 
zel allengs bruiner en eindelyk geheel zwart- 
agtig worden, en langzaam verteeren : het welk 
de Darmen opvult met Vuiligheden, die als 
kleine ronde Korreltjes worden uitgeworpen. 
Gedagte byzonderheden zyn wy verfchuldigd Lighaams- 
aan de naauwkeurige Waarneemingen van den a 
grooten SwAMMERDAM , die door Ontleeding der 
Luizen tot nadere kennis gekomen is van der- 
zelver inwendige Lighaamsdeelen. Ik zalhem 
niet navolgen in de befchryving van het Rug- 
ge-Merg , dat drie aanmerkelyke Knoopen heeft; 
noch in die der Zenuwen, welke daarvan af- 
komen ; en zig uitfpreiden door de Spieren en 
alle de Ingewanden , om het Leven, Gevoel 
en beweegkragt aan dezelven , volgens alle 
waarfchynlykheid , mede te deelen: noch in 
die van het Brein, met zyne Vliezen, of van 
het maakzel der Gezigtzenuwen : altemaal 
Voorwerpen wier fynheid de fcherpte van meer 
dan Menfchelyke Oogen tot haare hefchouwing, 
en een verbaazend geduld ter onderzoekinge 
vereischt ! | | 
Als men tor de Ontleeding van een Luis wil rottetjes in 
overgaan, en, ten dien einde, met de punt Sen 
1, DEEL. XIII, STUK, D'3 ter te van 


Vv, 
ArDeer. 
LXXVI. 
Hoorp- 

STUK. 


S pieren, 


M-: BESCHRYVING VAN 


van een Pennemesje de Huid doorfnydt, zal 
daar Vogt uitzypelen , *t welk in een fyn Glazen 
Buisje ontvangen, en met een goed Mikros- 
koop onderzogt zynde , uit doorfchynende 
Bolletjes bevonden wordt te beftaan, even als 
de Koe-Melk. SwAMMERDAM twyfelde of 
deeze Bolletjes , hoedanigen men ook , van 
bleekroode Kleur, in helder Vogt dryvende , 
in-'t Menfchen Bloed waarneemt , wel wee- 
zentlyk in de Vaten van zodanige figuur zyn, 
en of zy die niet veeleer daar buiten aannee- 
men, wanneer zy van famendrukking zyn be» 
vryd. Ten opzigt van dit Vogt, ’t welk hy 
het Bloed der Luizen noemt, meende hy voor- 
al reden te hebben om te denken, dat zig lig- 
telyk eenige deeltjes van het Ver, of brokjes 
van de Ingewanden, die altemaal (zegt hy) 
Globuleus zyn, of uit famengehoopte Bolletjes 
beftaan , daar onder vermengen hadden kun- 
nen, en dus aangezien worden voor deeltjes 
van het Bloed. | 

e Effen onder de Huid, komen de Spieragtige 
Vezeltjes te voorfchyn, die de Ringen van den 
Buik beweegen. Van deeze vinde men ’er die 


breeder ; anderen die fimaller en eenigen die. 


tweebuikig zyn. Aan den rand van het Agter- 
1yf is dit Diertje wel het meest gefpierd; al 
waar tevens de Lugtpypjes of Stippen geplaatst 
zyn, die tot de Ademhaaling dienen ; welke, 
zo het fchynt, door de beweegende kragt der 
gedagte Spieren geholpen wordt. Zy vertoo- 

nen 


Em PD wrd ee Int 55 


nen zig als enkele Vezeltjes, die men,in Wyn- wv, 
geest afgefpoeld en dan op een Glaasje voor AFDEEL, 
‘et Mikroskoop gedroogd zynde'’, ook uit Bol- Ee 
letjes bevindt te beftaan. STUK, 

Van het Hart, dat in veele andere Infekten , Geen 
boven in het Agterlyf, aan de Rug , geplaatst KE? 
iS, ZEEt SWAMMERDAM', heb ik in de Luizen 
geen blyk kunnen vinden : mooglyk wegens 
deszelfs ongemeene fynte; aangezien het ook 
in grootere Infekten, gelyk de Bremfen , zeer 
moeielyk is te vinden : waarby komt de fterke 
en geduurige beweeging van het IÍngewand ;, 
dat mende Maag noemt, in de Luizen, ftrek- 
kende tot groote verhindering in het opzoeken 
van het Hart (*). 

De zelfftandigheid, die hy voor Vet aan- mer Vet. 
zag in deeze Infekten, beftondt uit zeer klei- 
ne en ten naaften by Klootronde deeltjes; hy 
vondt ’er ook grootere onder , van onregel- 
maatige figuur. Haar Kleur was doorfchynen- 
de, gelyk die der meefte Lighaamsdeelen, zo 
vast als vloeibaar, van de Luis. 

De Lugt- of Longepypjes (zegt zyn Ed.) rugt- 
maaken wel het aanmerkelykfte gedeelte uit in NE 
dit Infekt: doch de Luizen hebben zulks ge- | 
meen met de Rupfen, by voorbeeld *,en met de, 

az 

(*) Myne bedenkingen omtrent de noodzaaklykheid of 
niot noodzaaklykheid , en plaatsvulling van het Hart in de 


Kapellen en andere Infekten, kan men in ’t XI, STux , bladz. 
127, 167 , en elders vinden. 


1. DEEL, XIII, STUK, Dii 


56 BESCHRYVING WAN 


V, andere Infekten. Het geheele Lyf niet alleen, 
en maar de Pooten en Sprieten zelfs, zyn als 
Hoorp- opgevuld met deeze Buisjes, die zig Zilverwit 

STUK, vertoonen of als glinfterend Paarlemoer. Men 
| kanze, om die reden, ín het leevend Diertje 
door de Huid heen zien, en, dat zonderling 
voorkomt, zy verliezen die Kleur niet, nadat 

zy uit het Lighaam van de Luis genomen zyn; 
wordende ook nooit flap. Dit alles heldert zig 

op, wanneer men haar maakzel naauwkeurig 
waarneemt met het Mikroskoop: want dus be- 

| vindt men ze als uit Kraakbeenige Ringetjes te 
beftaan, die een Krultyn maaken om de Vliezi- 

ge Buis gelyk in andere Infekten : zo dat de 
geftalte van zulk een Takje, in ’t rauwe be- 
fchouwd zynde, eenige overeenkomst met de 
Takjes van de Lugtpyp in de Menfchen heéft. 

Hoe kleiner de Takjes worden , hoe minder 
Ringetjes zy hebben, tot dat zy eindelyk zig 

maar als Vezeltjes vertoonen, In geene Soort 

van Infekten vondt SwAMMERDAM deeze Lugt- 
pypjes gemakkelyker te befchouwen. De Ontlee- 

ding leerde hem, dat zy tot in de Darmen, den 
Eijerftok, het Ruggemerg, de Herfenen, en 

dus tot alle inwendige deelen doorgaan. Zy 
komen af vande Lugtftippen, welken zyn Ed. 

‘er zes vondt aan ieder zyde van het Agterlyf 

en twee aan ’t Borstítuk: dus veertien of zestien 

jn ’t geheel, en overzulks, indien ‘er door de 
_kleinheid zyn Oog niet ontglipt zyn, minder 


“zelfde, dan in de Rupfen en Kapellen *, 
blad 12. 160, De 


WDAB LU ls AEON. 57 


De Luis heeft geen eigentlyke Bek, noch, V. 
Kaaken of Nypers, maar in plaats van dien een ien 
Snuitje. of liever een-{fpitfen, hollen Angel 5 Hoorp- 
waarmede zy het Bloed uit ons Ligoaam zuigt. STUE” 
Of het de angemeene fynheid , dan wel de „Ess of 
Structuur van deezen Angel zy, die maakt, dat 
men van haar zuigen naauwlyks Gevoel heeft, 
is onzeker. Dac zulksevenwel plaats kan heb= 
ben zonder Pyn, en met niets dan fterke Jeukt, 
hebben wy gezien in de Proefneeming van 
REAu «ur op de Spinnekop-Vliegen of Vliegen- 
de Luizen f. Een klein Stompje, dat zig als + mn xm. 
een Puntje vooraan den Kop vertoont, fchynt en be 
de Scheede te zyn van dien Angel, welke men 
niet dan met veel moeite in ’t gezigt kan bren- 
gen, en hy wordt zeiden, dan by geval, ont- 
dekt. Deszelfs uit- en inhaalen wordt,door SwAM. 
MERDAM, by dat van de Hoorntjes of Sprieten 
der Slakken , vergeleeken. Het Kokertje met den 
Angel openbaart zig, zegt hy, ineen Luis , 
die men op de Huid zet, wanneer dezelve zuie 
gen wil, aan een bruinroode Kleur , door den 
Kop heen , baarblykelyk. 

Aan de Keel, ’t welk een fyn Buisje is, dat De Maag 
zig alleenlyk onder ’ inzuigen van Bloed ver- ten 
toont, volgt een taamelyk groote Maag: want 
een anderen naam Kunnen wy niet geeven aan 
dat Ingewand , van buiten zo zigtbaar en vol 
beweeging , waarvan hier voor gefproken is }, LER En 
Van vooren loopt hetzelve Vorkagtig, envan 
agteren dun uit in het Darm-Kanaal , ’t welk 


‚l. DEEL, XII STuus,. D 5 door 


58 BESCHREvYIVENR:E WA 


EE, door een aanmerkelyke vernaauwing, byna ge- 
LXAVI, lyk in de Viervoetige Dieren, van de Maag 
Hoorp- afgefcheiden wordt. De dikke Darmen zyn 
STO van de dunne niet zo duidelyk onderfcheiden 
als in de Menfchen; maar de Luis heeft vier 
aanmerklyke Blinde Darmen *, gelykerwys al- 
le andere Infekten, zegt SwAMMERDAM : ten 
minfte zekere Vaarjes, die hy dus wegens de 
plaarzing noemde, hoewel hy haar enden niet 
hadt kunnen vinden. In de Zyde- Wormen heeft 
Marrieurvs aan dezelven den naam van Ader: 
1 Vaja fpattige Vaten + gegeven. 
Varicofa ; 6 4 : 
Deseo Pe zonderlingfte Waarneeming is die, wel= 
duifter, ke de deelen der Voortteeling betreft. Onze 
naauwkeurige onderzoeker der Natuur hadt voors 
heen wel gezien , dat het eene Luisje het ande- 
re beklom, doch met de Ontleeding bezig zyn- 
de heeft hy in alle de veertig Luizen, die van 
hem ontleed werden, een Eijerftok gevonden. 
Hier door was hy tot het denkbeeld gebragt s 
of niet deeze Infekten, zo wel als de Slakken, 
van beide Sexen in één Lighaam, en dus Her- 
mapbrodieten konden zyn. De fterke verme- 
nigvuldiging van dit Ongediert, zo men maar 
één Luis aan ’t Lyf heeft, fchynt dit denk- 
beeld eenigermaate te begunftigen, en ik ver- 
wonder my dat zulks, daar het met minder om- 
flag fchynt te kunnen gefchieden dan met de 
}zie tx. Plancluizen |, tot heden toe nog niet nader is 
STUK, bl, onderzogt. 


393: 


pe ijers In alle Luizen zyn de Eijerftokken dubbeld, 
Kokken, en 


%* Inteflina 
coca 


BVE MW USD We Me 59 


en ieder is gefmaldeeld in vyf Eijerleidingen,  V 
die wederzyds in een gemeen Uitwerpbuisje of LXXVL 
Kanaal eindigen, ’t welk een byzonderen uit-Hoorp- 
gang heeft, onderfcheiden van dien van het “*PE 
Darm-Kanaal. Men vinde ‘er zo wel volmaak- 

te Eytjes in , als kleinere of onvolmaakte en 

de eerfte beginzelen van Eytjes , hebbende 
SWAMMERDAM ‘er veertig kleinere en tien groo- 

te Hijeren in geteld. Doch dit geral is in by- 
zondere Eijerftokken zeer verfchillende. Zo 

digt fluiten de Eijerleiders om de Eijeren, dat 

Zy zig, daarin, als Kraaltjes, of Paarlen, die 

aan een Draad gereegen zyn, vertoonen; doch 

niet gemakkelyk voor ’t gezigt bloot te maaken 

Zyn, doordien zy in een menigte van Vet als 
begraven leggen. 

Deeze Eijeren zyn het gene men Neeten neetene 
noemt , die eigentlyk gefproken niet dan het 
omkleedzel zyn van de jonge Luis, welke, 
zo dra de overtollige vogtigheid maar wegge- 
waafemd is , daaruit in volmaakte Geftalte te 
voorfchyn komt : weshalve ’er SwAMMERDAM, 
in zyne Rangen van Verandering der Infekten , 
als de eenvoudigfte zynde, de eerfte plaats 
aan gaf , onder den naam van Dier-Nimf *, en „ Mlssba 
daartoe behooren de meefte ongevleugelde In- Animal 
fekten, als gezegd is f. Gedagte vaardigheid Sn EE 
bevordert de Voortteeling der Luizen onge- AN Ad 
meen, en maakt dat een Luis, gelyk men ge- hier voor, 
meenlyk zegt, in een Etmaal Grootmoeder 
kan worden. Doch tot het uitkomen der Nee- 


I, Deer, XIII STUK, ten 


V. 


Arpzer 


LXXVI. 


Hoor p- 
‚ STUK, 


6o BESCHRYLVING WEN 


ten wordt eene maatige en egaale broeijing , 
zonder al te fterke uitdrooging of overmaatige 
vogtigheid , vereischt, en dit maakt, dat ’er 
eenige byzonderheden in de Hiftorie der Lui- 
zen zyn, die verwonderlyk voorkomen, wan- 
neer men geen agt geeft op de tederheid de 
Neeten, ja van de Luizen zelf : want Menfchen 
die met het Hoofd bloot loopen zyn weinig 
met Hoofdluizen gekweld, en dit Ongediert 
vertrekt als de Mensch geftorven is, zo dra het 
Lyk koudwordt, t'eenemaal. Ook weet men, 
dat zy in fchoon Linnen het allerfterkst ver- 
menigvuldigen. De grootfte Luizen heeft 
Linneus gevonden in de warmíte hoeken der 
Koper-Myn te Fahlun in Dalekarlie. | 
Ovie'po heeft waargenomen, dat op zeke- 
ren Graad van Breedte , ín ’c naderen aan de 
Linie, dit Ongediert de Spanjaarden verlaat, 
die naar de Indiën gaan. Binnen de Keerkrin- 
gen, zegt hy, zyn 'er de Matroozen , ‘hoe 
onzindelyk anders op haar Lighaam, van be- 
Vryd , en terug keerende krygen zy het, op 
de hoogte van Madéra, of daar omtrent, al- 
lengs weder, Het is zo zeer niet te verwon- 
deren, dat menze in de Indiën zeer zelden 
aan ’t Lyf heeft, dewyl aldaar n'et dan dunne 
en zeer weinig Wollen Kleederen , gebruikt 
worden, Ondertusfchen fchryven anderen die fter- 
vender Luizen , wanneer men in de heete Lugt- 
ftreek komt, aan het geweldig Zweeten toe, 
dat men ‘er doet, De Indiaanen , die lang 
Haair 


Ne SE UT ZEN, 6t 


Haairhebben, gelykde Spanjaarden, wasfchen „ V. 

zig het Hoofd met Zeepwater , of met een af- LXXVE 

trekzel van Tabak, daar tegen; doch het kroe- Hoorp- 

fe Haair der Negeren, niet gemakkelyk uit te °“®* 

kammen zynde, ftrekt, door de Natuurlyke 

luiheid van dien Landaart, tot een Broednest 

van dit Ongedierte, het welk fomtyds Gaten 

en yzelyke Zweeren op haar Hoofden maakt, 

onder Korften van Smeerig famengekleefd 

Haair en Vuiligheden. 
Verfcheide oude Autheuren maaken gewag De Luis. 

Van eene Kwaal, welke als een ftraf des He. ite 

mels aangemerkt werdt T'yrannen overgekomen 

te zyn; naamelyk, dat hun Lighaam, leeven- 

dig, door Luizen werdt opgevreten. Dee- 

ze Luis-Ziekte zoude, volgens ALbROvVANDUs, 

de Euangelist Lukas op ’t oog hebben, wan: 

neer hy van Herodes Agrippagetuigt , dat deeze 

Vorst door Wormen gegeten of van Wormen 

doorknaagd zy ‚ voor zyn fterven *. Het woord, « onzer. 

egter , dat daar gebruikt wordt, is in ’t geheel XI, v. 23. 

niet op Luizen toepasfelyk. Joskpnus betrok 

ook de derde Plaag der Egyptenaaren tot eene 

Luis-Ziekte (}); waarvan men, in de Heilige 

Schriftuur, niet het allerminfte blyk vindt. 


Daar ftaat , in onze Dortfche Overzetting » 
flegts, 


(}) Pediculorum enim magna vis e corporibus ZEgyptiorum 
fcatebat, a quibus mali male perdebantur, neque lavacris, 
neque medicamentorum inun&ionibus, eos exftinguere va- 
lentes. 


3, DEEL, XIII, STUKe 


op) B&E so HR vvieK Ge. VN 


A flegts; dat al het ftof der Aarde Luizen wierdt 

LXXVi in gantsch Egyptenland, die aan de Menfchen 

Hoorn- endeaan het Vee waren *, en, indien het zulk 

ME een Luis-Ziekte ware geweest, als SERENUS de 

Vil v.17, Poëer getuigt. dat Prerecipes, de Leermees- 

ie ter van PyrrAcoras, en de Tyran SyrLA aan 

ftierven ; zodanig, dat dit Ongediert hun ten 

leevenden Lyve uitkroop (*); zou men naauw- 

Iyks begrypen kunnen , hoe de Egyptenaaren 

zo fchielyk van die Plaag verlost werden. An- 

deren , en wel groote Taalkundigen, meenen , 

ed als gezegd is f, dat het Hebreeuwfche woord; 

voorgaande aldaar gebruikt , geen Luizen maar Mug ggen 
STE berekene. 

Of de Kwaal Phtbiriafis, die men oudtyds ge: 

nomen heeft voor eene Luis-Ziekte, weezent- 

Iyk een inwendige vertéering door dit Onge- 

diert, en niet veeleer een foort van Schurft of 

andere Huidziekte geweest zy, fchynt men 

met reden te kunnen twyfelen. Die met Schurft 

behebt Zyn» vindt men doorgaans ook Luizen 

te hebben , zo wel als die genen, welke huù 

Lighaam niet genoeg reinigen, zegt FoRESTUS; 

door wien gefproken wordt van Gezwellen , zo 

aan den Hals, als op de Rug, waarin men , 

toen zy geopend werden, een menigte van 

Lui- 

(*) Sed quis non pavear Pherecidis faéta Tragedi , 
Qui nimio fudore fluens Animalia tetra 
Eduxit , turpi miferum que morte tulerunt, 


Sylla quoque infelix tali languore perefus 
Corruit, et foedo fe vidit ab agmine vincis 


BE oek ZEN 63 


Luizen vondt. De vermaarde Schilder Brock- 4 
LAND, zegt hy, dit bywoonende, verhaalde 1 Xxvi, 
my ook een wonderlyk Geval. Hy zeid’,dar Hoorp- 
aan zeker jong Schilder, die een ongemeene **°* 
Jeukt hadt over de geheele Rug, door zynen 
Geneesheer geraden werdt , van met de bloote 
Rug dige tegen ’t Vuur te gaan zitten: ’t welk 
doende ’er een menigte Blaartjes opreezen , die 
men opende, en daar in veele Luizen vondt. 
Zo verhaalt ook AMmArus, dat hy te Lisfabon 
een Man gekend hade van geen flegte af komst, 
wiens Lighaam zo vol Luizen was, dat zyne 
twee Moorfche Slaaven werks genoeg hadden, 
om hem geduurig van dit Ongediert , het welk 
uit zyn Lighaam kroop, te reinigen, en het- 
BEIVE., in, Bakjes,: naar de Zee te brengen. 
Deeze Man was daar aan'geftorven , en dus 
zou dit Geval tot bevestiging kunnen ftrekken 
van dergelyke doodelyke Luisziekten , als de 
Oudheid, niet alleen in de aangehaalde, maar 
ook in andere Voorbeelden, gewag van maakt; 
(hoe tegenftrydig het fchynt te zyn met den 
aart van dit Ongedierte 5) indien zulk een 
groote Waarneemer , als Forestus, flegts,ee- 
nig Geval ontmoet had van eene dergelyke 
Kwaal. In de meesten , der gedagte Voor- 
beelden, fchynt het veeleer een Wormziekte 
te zyn geweest (*). 

Het 


(*) ANTIOCHUS EPIPHANES, die als een voornaam voot- 
beeld bygebragt worde, kwam de Ziekte, op de Reis, met 
5. DEEL, XIII, STUK, Zwaa- 


Vv. 
AFDEEL. 
EXAVI 
Hoorp- 

STUKe 


62 BeEecaRdvtne %ábn 


Het Grieksch Spreekwoord, de Luizen var 
Prato; kan geenzins tot bewys verftrekken „of 
eenig. waarfchynlyk vermoeden opleveren, dat 
die Philofooph, op zulk een deerlyke en af- 
fchuwlyke wyze,om ’t leven zou geraakt zyn. 
Men denke liever, om de weinige zorge voor 
de zuivering des Lighaams , aan zulken , die 
zig met verheven befpiegelingen geduurig be- 
zig houden, eigen. Op de Gierigaards , die 
zig het noodig Onderhoud niet gunnen , wordt 
van de Italiaanen het Spreekwoord toegepast, 
dat zy elendiger of armer dan een Luis, en van 

Onze 


zwaarte Pyn der Ingewanden aan , én in HERODES AGRIPPA 
was her een inwendige Verrotting , daar Wormen uit kroopen, 
het welk mert den aart der Luizen ftrydig is. De uitwendige 
Zweeren, door Luizen veroorzaakt, fchynen ook zelden zo 
diep door te dringen, dat zy de Levensdeelen aantasten of 
een doodelyke Ziekte maaken : des ik het zonderling vindt, 
dat de Heeren DE NOBLEvVILLE & SALERNE , Geneesheeren 
te Orleans, dus dienaangaande fpreeken : „ On a vù naïtre fur 
3 Plufieurs Perfonnes une Maladie mortelle , provenant d'une 
2» três grande quantité de Poux, qui s'engendrent far la Chair, 
2 © au font par tout le Corps des Playes penetrantes jufn 
9» gt aux Os iff. Nat. des Animaux. TOM 1. Par. 1756. 
Pp. 574: Ondertusfchen fchynt men de Pbthiriafis, nog, op 
de gedagre hoe onwaarfchynlyke en twyfelagtige Berigten , voor 
zulk een inwendige Kwaal te neemen : weshalve ook dat Gee 
val, daar Dr. M.:BERN, VALENTINUS van gewaagt, het 
welke hem dooreen Joodsch Doktor van Frankfort, genaamd 
BuxBAuM, verhaald was; betreffende een Man van veertig 
Jaaren , die een fchrikkelyke Jeukt over’t Lighaam hadt, dat 
eindelyk met Puiften opliep, die men , op zyn verzoek ; opene 
de; en waar uit tanta congeries Pediculorum figüra et magnì- 
zudinis diverfa, data porta guafi fubfultando erumpebat, ut 
fere numerari neguiverint : genoemd wordt, Phtbhiriafis infolis 
ta, Eph. Nat. Cur, {eu Alt, Leopoldina, VoL, IL, Ob, 1706 


RS SMD Tan Eri 65 


onze Landsgenooten op de genen, daarnietste  V. 
haalen is, dat zy kaaler dan een Luis zyn. In en 
beide opzigten niet minder aartig, dan het an- Hoorp- 
dere Spreekwoord der Italiaanen : by zou een “TK 
Luis villen om de Huid te hebben, dat van de 

genen „die ongemeen fchraapzugtig zyn , wordt 
gezegd. 

’t Geval was grappig, dat Homerus met de Lala 
Visfchers Jongens hadt , die hem tot een Raad- 
zel voorftelden : ’% geen wy vangen laaten uy 
leggen, en dat wy niet wangen wordt wan ons 
naar buis gedragen. Die wyze Man bevondt zig 
buiten ftaat, om ’t zelve optelosfen. Zy ver- 
klaarden het dan, door te zeggen, dat zy de 
Luizen meenden. Inderdaad : zy zouden hee 
Raadzel een weinig moeten veranderd hebben, 
indien zy van den Smaak dier Volkeren waren 
geweest, welke dit Ongediert voor Snoepery 
opknappen, gelyk men het de Aapen ziet doen 
en de Hoenderen. HERoporus verhaalt 
zulks van zekere Scythifche Natie, welke Prr- 
Nius Sale fchynt te noemen. Andere, zeer ge- 
loofwaardige Autheuren , maaken van dergely- 
ke Afiatifche Volkeren gewag, die ProLomeus 
in Sarmatie plaatst. Dat men , hedendaags, 
onder de Negers, Hottentotten, en mooglyk 
onder veele andere Wilden der Indiën , het 
zelfde waarneemt, is reeds gezegd. Ook vindt 
men; in de Verzamelingen der Natuur-onder- 
zoekeren van Duitschland, de Historie van een 
Man van zestig Jaaren, die in de Bosfchen 

JI, DEEL XIII, STUK, E leef. 


Middelen 
tegen dit 
Ongediert. 


66 BESCHRYVING VAN 


leefde, en niets at dan de Luizen van zyn cí- 
gen Lighaam (*). Deeze moet, inderdaad, 
om zig daar mede te onderhouden „een fterken 
teelt van luizen gehad hebben, of mooglyk, 
even als de Springhaanen-Eeters aan de Roode 
Zee, op ’t laatste zelf van Luizen zyn opge- 

geten, | 
Het inwendig gebruik der Luizen heeft zo 
veel affchuwlykheid , dat men weinigen vinden 
zal die het aanraaden en nog minder die dit 
volgen willen: te meer , dáar geen de min- 
fte ncodzaaklykheid is voor zulk een vuil Ge- 
neesmiddel. Veeleer zullen wy agt geeven op 
de middelen, die tot vernieling van dit On- 
gediert aangepreezen zyn. Zie hier , woorde- 
Iyk, wat LiNNaus dien aangaande zegt”. 
5, De Luizen , die op’t Hoofd en in de Klee- 
> deren der Menfchen huisvesten , worden ge- 
s, dood door de Zaaden van Sabadilli , Staphis- 
» agria, Coculi, Wynruit, Seldrie, Ange- 
„> licas Laurierbesfen, Saffraan, Peper, wil- 
> de Rosmaryn , Lycopodium, Pinguicula , 
« Kwikzilver ; door Vorst en hitte. Door ’t 
‚, Hoofd te knaagen verwekken zy in kleine 
„, Kinderen, die zeer gulzig zyn , Ruidigheid des 
‚, Hoofds, met harde Korften ; tot een behoed- 
„, middel ftrekkende voor Verkoudheid , Hoest, 
ss Blindheid, Vallende Ziekte en andere Kwaa- 
„> len. 


(*) Ephemer, Nature Curioforum, Dec. 2, Ann. 1697 
Obf£. 176, 


B Jr UE ZEN. 67 


‚len. Als ’er Regen op handen is, daalenzy V, 
‘ss aan de zyden van ’t Hoofd neder. Die der RAE 
s) Kleederen zyn zo hard niet en bleeker dan froorn- 
„> de Hoofdluizen. Iemand, die de Vraag STUK 
‚… kan oplosfen, waarom andere Teeiten, van 

» de zelfde Soort, hardnekkig op het Hoofd 

‚> blyven; anderen in de Kleederen; die zou 

s> gemakkelyk den aart begrypen van verfchei- 


> de Befmettelyke Ziekten (}). 


Luis der Schaamdeelen. IL. 
(2) Luis der Schaa en Pi 


«bis. 


Niettegenftaande de Nederduitfche naam , Biarluis, 
van dit Infekt, op ver naa zo duidelyk niet 
is, alsde Latynfche Soort-benaaming, welke 
LinNgus gebruikt; is dezelve, doch, byna, 
niet minder haatelyk voor een kuisch Oor , of 
onbekend. Men plagtze, weleer, de Wilde of 
wreedaartige f Luis te noemen, in tegenftel-t ferss 
ling van de gemeene, waar aan men dan den 
paam van Tamme of zagtzinnige | gaf. Zy by- }marfuerns 
ten, naamelyk, vinnig, en houden zig aan de 
Huid zeer vast. De Franfchen noemenze Mor- 
Pions , de Duitfchers Filtz- Laus ‚om dat zy zig op 
plaatfen van het Lighaam, die met kort Vilt- 
ag- 


(4) Syp. Nar. Ed, XII. p‚, 1016. ’t Is zeker, dat, he, 
Hoofd te wasfchen met een aftrekzel van Tabak, of de Klee. 
deren met brandende Zwavel te berooken, ook kragtige Mid. 
delen zyn tot vernieling van dit Ongediert. 

(2) Pediculus Pubis. Faun, Suec. Ed. IIe 1940, Mourz, 
dnf. 200. RAy. Inf. 8. SCHENK. Ob/erw. 676, RED, Exp, 
Ee 29. f, 1. PET, Gaz, Te 67, f. 9. 


1, DEEL XIII, STUK. Es 


68 BESCHRYVING WAGN 


MAAN agtig Haair bezet zyn, gelyk;, behalve de ge- 
Lxxyj, Melde daar de voornaame Zetel is van dit On- 
Hoorp- gediert, (waarom zy ook Pediculi Inguinales 
STUK. heeten;) onder de Oxelen , in de Baard-en Wenk- 
braauwen, ja fomtyds in de Nek, onthouden. 

De Engelfchen noemenze , wegens de gedaane 

te Crablouft, en de Italiaanen , om dezelfde re- 

der, Pisttvlas of Piattones , daf met onze benaas 

ming meer overeenkomst heeft. 

Geftalte. Met weinig naauwkeurigheid fc] hynen deeze 
d rijpen? haatelyke Infekten, tot nog toe, waargenomen 
“te zyn: Men vindt, wel is waar „een af beel- 
ding, onder dien naam, by REDr, -en de fin 
guur.N, 114; in’t Werk van BoNANNt (*) „ 
waarvan ik de verklaaring niet had kunnen, vin= 

den „ ontdek ik: thans dit Ongediert, by fterke 
vergrooting, te willen affchetzen ; dochde ee- 

ne, zo. wel als de andere, zeer onvolkomen. 

Onze afbeelding, in Fig. 6, naar levendige 
Voorwerpen , die ik nict dan met veel moeite 
bekomen heb, gemaakt, vertoont, zo veel 
mooglyk, de waare Geftalte van dit Infekt ; 

het welk rondagtig is en plat, van. agteren zig 

als uitgerand vertoonende , wegens de twee 

groote ‘lepels, die egter niet altoos even 
zigtbaar zyn. De groote Platluizen hebben ’er 
wederzyds vyf: die allengs naar agteren toe 
vergrooten ,„ en met langs hoe meer Haairtjes, _ 

nt aan 


(*) Mitsogräphia curiofa genaamd, agter zyne Obferva. 
Ziones circa Wiventika 


WEAR TAO UTS IEN! 69 


aan *t end’, bezet zyn.’ De voorfte Pooten zyn | ht 


dunst en zo wel met fterke Klaauwen voorzien 1x Xvle 
alsde vier agterften, die de Leedjes knobbe- Hoorp- 
ig dik hebben, en‘dat gene, ’t welk digstaan “** 
% Lyf is, merkelyk dunner dan de anderen. Op 
de zyden is het Lyfeenigermaate geribd en by- 
na geheeldoorfchynende, ja byna Zilveragtig , 
(gelyk Ray van de Haairtjes zegt, ) die voor 
“ overige zeer klein en dunnetjes verfprei 
zyn op dit Infekt, het welk een keurlyk Voors 
werp ‚’ten dienfte van ’t Mikroskoop en tot na« 
der onderzoekingen uitlevert. Het fchynt geen 
Borst{tuk-te-hebben ; de Kop is taamelyk groot 
en de ac zyn gelyk LinNaus zegt, vyf- 
ledig. 
18 Utr EEKE gelkandiee befchryving blykt ; 
waarom deeze Diertjes Platluizen , in Sweeden 
Flhiluus; genoemd worden; als ook wat de re- 
den is, dat zy zo vast aan de Huid zitten, dat 
menze ’er niet dan met moeite af kan rukken, 
Sommigen verzekeren zelfs „ dat dit fomcyds 
niet gefchiedt, dan met verlies van den Kop, 
die dikwils in de Huid zitten, blyft , volgens 
Mourrerus. Deeze Autheur zegt, dat zy 
met den Kop op dergelyke manier in de Huid 
kruipen, als dit de ‘Tekken of Hondsluizen 
‘doen. Het Lyf is, naby den Kop, gelyker- 
wys het end der Pooten, te geelag- 
tig bruin. 

Of deeze affchuwlyke Infekten door enkele Middelen 
onzindelykheid geboren worden, dan dat men. "er tegen 


1, DEEL, XlIl, STUKe E 3 ze 


en, 


Vv. 
AFDEEL: 
LXX 
Hoorp- 
STUK, 


HL. 
Ricinoides. 
Tek-agti- 


ge. 


79 BESCHRYTVING Vv AN 


ze, even als de Venusziekte, voor een Straf 
des Hemels aanmerken moge, is twyfelagtig: 
aangezien zy by kuifche Luiden zeldzaam ge- 
vonden worden. Men verdryftze, zegt Line 
Neus, met Olie van Tabak (*): doch in plaats 
van een Middel, dat zo moeielyk te bekomen 
is, zou men veel ligter het afkookzel of af- 
trekzel van Tabak gebruiken kunnen „ of bee 
Ílrooijen de plaats,daar zy huisvesten ‚meriSnuif- 
tabak, en wasfchendie dan met gemeene groene 
Zeep weder af: zonder dat men zelfs daar toe 
flappe Loog behoeve te gebruiken, met Salpe= 
ter en Koloquint, volgens den Raad van Fo- 
RESTUS , die , wanneer men ‘er een weinig 
Spaanfche Zeep by doet, zo deeze Autheur 
zegt, niet alleen de Neeten der Luizen, maar 
ook de Platluizen van de Schaamdeelen en 
Baard vernielt. Dit zelfde middel, getuigt hy, 
is tegen de Luizen dienftig , welken zeker Wyf, 
als by een wonderwerk , wist te verdryven , 
door het Hoofd en andere deelen, of ook het 
geheele Lyf af te wasfchen met gedeftiileerd La- 
vendelwater (+). De Kwikmiddelen zyn , ge- 
lyk men weet , wel het kragtigfte tot vernie- 
ling van allerley Soort van Luizen. 


(3; Luis, die bet Agterlyf rond meteen awitte 
Streep , 


(*) Pellituroleo Tabaci, Sy, Nat, Xlle p‚ rorz. 

(Tj PETR, FOREST: , Med, Alcm.Lib. VilL. Ob 16, 

(3) Pediculus Abdomine orbiculato lineâ albâ, Scutello trie 
Jobo, RoÂro albo, Sy/7, Nat, Xlie 


HRE OL Ur T ZE aw 71 


Streep, het Schildje drielobbig , bet Snuitje , V. GE 


wit heeft. in 
Hoorp= 
In Amerika ontlidadt zig deken die in de srux, 


Voeten der Menfchen , onder ’t gaan; in- 
kruipt, daar Bloed uit zuigt, Eijertjes in legt 
en kwaadaartige Zweeren veroirzaakt, volgens 
ROLANDER. Het zou een Myt zyn, indien zy 
niet maar zes rosagtige Pooten had: de Bek is 
lang en rolrond , met Haakjes van onderen: 
het Lyf rosastig; zegt LINNAUS. | 

Of hier mede van die Infekten bedoeld wor- 
den, welken men in de Spaanfche Westindiën 
Nigua’s en by de Franfehen Pigues noemt, is 
duifter: want de Batattes-Luizen, komen, ge- 
yk wy in ’ vervolg zien zullen , onder de 
‘Myten, enin tGeflagt der Vlooijen die, welken 
ik elders Zandvlooijen heb getyteld (*). Zou 
“deeze obk die Venynige Soort van Piques zyn, 
welke de Franfche Akademisten in Peru heb- 
ben waargenomen, na dat zy dikwils daarvan 
waren aangetast geweest ? 

(4) Luis van de Varkens. Iv. 

Pedieulus 

Op de gewoone Europifche Zwynen of Var S%% 

kens, inzonderheid die men in Hokken houdt, Luis. 


wordt deeze gevonden. 
5) 


(*) Tegenw. Staae van Amcrika, 1, en ML, DEEL, Zie 
Reg ster. 
(4) Pedieulus Suis Scrophe, Faun. Suec. Ed, II 1942, 


1, DEEL. XIII, STUK E 4, 


ri B Eis CHR ZT vor MC A AEN 


Vv. (5) Luis wan de Guîneefchbe Biggetjes. 


ÂFDEEL. 


LXXVL Deeze Diertjes, thans in Europa niet onge- 
Hoorp. à 


erug, meen, hebben een byzondere Soort van Lui- 


v. zen, gelyk de meefte Dieren. 
Peorcelli. 

Ee (5) Luis van de Kemels, 
Cameli, 


De Luis van het Kemeldier , vry grooter 
dan een Menfchen-Luis, is- door Repr afge- 
beeld, Linneus hadt dezelve niet gezien. 

VII, (7) Luis van de Herten. 

Cervi. 

Twee Luizen, van geheel verfchillende fi- 
guur, heeft Repr „onder den naam van. Herten= 
Luizen , voorgefteld-(*). … Elders geeft die 
Autheur de af beelding van een Rheebok-Luis, 
geheel verfchillende in gedaante van die, wel- 
ken Frrscm vondt op de \ agt van een Rhee , 
die hem door een Hoogvorítelyk Perfoon , om 
te vullen , en op te zetten , was „gegeven: 
zynde deeze bruin, met een dubbele Rug, en 
aan ’t geheele Lyf Haairig. Mooglyk onthou= 

| den 


12 
TJa 


(5) Pedieulus Muris Porcelli, Faun. Suec, Ed, II. 19 

(6) Pediculus Camelie t. RED. Exp, T. 20. 

(7) Pediculus Cervi. Faun. Suze. Ed. II. 1944. FRISCH 
Jnf. XIL. p. 15. Tab, 5, RD, Exp. T. 5, 

(*) Naamelyk Tab. 23. van zyn Werkje in Duodecimo, on= 
der den tytel van FR, ReEDi Experim, circa generat. Info. 


Amftel. 1671., uitgegeven, alwaar men , Tab. 19 , den Pee 
diculus Capreoli vindt, 


LA DE nae haken dentiank 73 


den zig, op dit Geflagt van Beeften, meer dan V. 


AFDEEL. 
ééne Soort van A 4 XXVI 
Hoorp- 
(8) Luis der Schaapen, STUK. 


Linneus ftelt vraagswyze veor, of het de Ad 
zelfde zy als die, welke Repi voor de Luis 
vaneen Afrikaanfchen Ram heeft opgegeven. 

Het is zekerlyk de gewoone Schaapenluis niet, 
die ik in ’t voorgaande Stuk van deeze Natuur - 


lyke Historie befchreeven heb *, * Bladz, 
J 621. 
(9) Luis der Koeijen. 1% 
Bovis, 


(zo) Luis der Kalveren, je 

Vituli, 
Deeze beide Soorten onthouden zig op het 
Rundvee, in Sweeden. De eerfte, die aldaar 
Roeluus of Roodluis geheten wordt, heeft het 
Lyf met agt Roestkleurige Streepen, dwars 
over de Rug, en vyf dwarfe Banden over den 
Buik; doch geen van alle deeze Streepen raakt 
aan de Zyden van het Lyf, die-donkerer zyn, 
wegens agt Roestkleurige Stippen. De Kop en 
Pooten zyn Tegelrood. De andere Soort, die 
men in Sweeden Blaluus of. Blaauwluis noemt , 
is grooter , met het Agterlyf uitgezet en fpits, 
bruinagtig blaauw van Kleur, de Pooten kort, 
‘ dik 


(3) Pediculus Ovis Arietis, Faun, Suec, 1945. RED. Expo 

Too, 12 
(9) Pediculus Bovis Tauri, Faun. Suet. 1946, R 
(1o) Pediculus Bovis Tauri, Abdornine plambeo, lid, 3947» ke 
I. DEEL: Xill, STUK» E 5 


24. BESCHRYVING WAN 


Pc dik, en, zo wel als de Kop en ’t Borstftuk ° 
LXKXVL. graauw. 


Hoorn- 
STUK. 


Koeijen- 


Luis 
Pr. XCIX, 
Fig. 7. 


$ Zeddam 


Met de eerfte Soort {chynt allernaast dat 
roodagtig Luisje overeen te komen , het welk ik 
zelf , voor twee of drie Jaaren , van Koeijen; 
die op Stal ftonden, gekreegen, en tot heden 
tusichen twee Voorwerpglaasjes van myn Mie 
kroskoop bewaard heb; gelyk hetzelve , thans, 
in Fig. 7, zo by vergrooting als Natuurlyk, is 
afgetekend. In de eerfte opflag fchynt de ge- 
daante niet zeer veel van die der gewoone 
Menfchen-Luizen te verfchillen ; doch , by 
naauwkeurige befchouwing, ontdekt men wel 
haast, dat de Pooten veel dikker en de Klaau= 
wen ook anders gefteld zyn. 

‚ Men kan deeze Koeluizen verdryven, zegt 
Linnaus, met het af kookzel van wilde Rose 
maryn j, die in Lapland en Sweeden groeit „ 
en fcherpe Donderbaard of zogenaamde Muur. 
peper Jl, een Kruidje met fappige Wormswyze 
Blaadjes, dat men op oude Stads-Muuren of 
ook aan de kanten der Bouwlanden en op Hei 
jen aantreft. Het is langs de geheele Vriefche 
Zeekust en ‘op veel andere plaatfen binnens- 
dyks, in Vriesland, overvloedig te vinden, 
wordende gemeenlyk Bergknop genoemd, vol- 
gens den Heer pr GoRTER (*). Men zou 
egter, misfchien, daar tegen , al zo gemakke- 

Iyk 
(*) Davin DE GORTER, Mora Belgies, Ultraj. 1767. pe 
T25e | 


„Deo Vor zen 25 


Iyk een aftrekzel van Tabak gebruiken kun-  v. 


ArDeris 

nen. LXAVL 
. OOFD- 

(ir) Luis der Paarden. eg 


L Xle 
Van deeze ftaat niets aangetekend, dan dat Eus, 
__men haar op de Paarden vindt. 


(12) Luis der Ezelen, 


XIL 
De Luis der Ezelen is door Repti afge- ld 
beeld (*. 
(13) Luis der Walken. zin. 


Met die der Roofvogelen begint LinNaus te res 
fpreeken van de Luizen van het Pluimgedierte, Ee 
De zogenaamde Steenfchmetfer of Tooren- 

‚ Valk heeft ’er die hein eigen zyn, en zodanige 

komen ook op de Sperwers of Kuikendieven 

voor. FrrscH geeft een Afbeelding van eene 

die hy noemt de Huner-Geyer-Laus , verfchillen- 

de vry veel van die van Rrpr , welke by 

fterke vergrooting voorgefteld is, even als die 

der anderen, Zy kruipen, zegt hy, wanneer 
: de 


(11) Pediculus Equi Caballi, Faun, Suec, 1948, 

(12) Pediculus Equi Afini f. Ren. Exp, Tab. 22, fijn zr. 

(*) Men vindtze by Rrpt op Tab. ar, Ik kan niet begry= 
pen ‚ waarom hier dezelfde figuur van dien Autheur aangehaald 
wordt, als op de Luis der Schaapen; te minder daar LiN- 
‘N-Eus dezelve, gelyvk uit het daar agter gevoegde Kruisteken 
blykbaar is, zelf niet heeft gezien. 

(13) Pediculus Falconis Tinnunculi, Faun, Succ, “1049. 
RED, Exp. Tab. 13, FRISCH, def, KL. P. 24. EL, 3. Tab, 14. 


5. DEEL, XII, STUX, 


76 BESCHRYVING VAN 


__V. de Vogel dood is, op de Haûiter ‘of: Vederen . 
Aer boven aan den Snavel, gelyk alle andere Luis: 
Hoorp- zen. Zie hier de befchryving , welke door hem 
STUK daarvan gegeven wordt. _ | 
‚ De voorfte Pooten zyn zeer“kort „men 
A KEE met de bloote Oogen: niet wel zien 5 
„ de andere twee Paaren telkens wat anas 
‚ Aan ’t agterfte zitten eenige Haairtjes. De 
Ringen om het Lyf zyn witagtig „ en’, tus- 
fchen ieder Paar van zulke Streepen is eed 
bruinagtige Streep van glimmende Haairtjes, 
De zoom , langs het Lyf heen , is witagtig, 
„ gelyk ook de Pooten: de Ae glanzig. Kas- 
4 tanjebruin.” 
Rept vertoont, op zyne- HEsile Plaat. ‚ ge- 
Iyk onze Autheur te regt aanmerkt, nog andes 
re Soorten van Luizen, die zig op de Valken 
onthouden, verfchillende in gedaante vry veel, 
zo van elkander als van deeze, ‚Van dezelven 
heeft Grorrrov ‘er twee onder Scheiden bi 
den naam van Havikken Luismet het Lyflang- 
werpig, dat de eerfte, en met het Lyf ovaal, 
‘dat de derde is, op die Plaat. De Emteeda 
gelykt taamelyk naar onze Kalkoenen-Luizen. 
waan Die zelfde Franfche Autheur geeftin ’t byzon- 
denBuifert. der , deaf beelding en befchryving van den Luis 
van den Buifert, een bekenden Roofvogel, 
ook behoorende tot het Geflagt der Valken. 
Deeze Luis, zegt hy, is de grootíte die hy 
kent, hebbende ten minfte de langte van een 
derde Duims. De Kleur is helderbruin, uitge- 
no. 


32 
3% 


2 


DVE ; de, U u Z E Ne ZZ. 


nomen ‘die van den Buik, welke geclagtig is Ae 


met bruine. randen en een bruine Streep in °t LXXVI 
midden „overlangs. De Kop is langwerpig en vanì ie 
vooren als dwarsvafgefneeden , met de Sprieten 
zeer. korten de Oogen groot. Het Borst {tuk ; 
van-figuur eenigermaate Hartvormig , heeft 
een boordzel„zo wel als ’tAgterlyf, dat lang- 
werpig is en beftaat uit tien Ringen (*). 

Gedagte Sperwer-Luis was ook eene van de 
grootfte Luizen, die Linn sus ooichadt gezien, 
en kwam, met de zoeven befchreevene, van 
den Buifert, in veele opzigten overeen (Ì) ‚zo 
wel als de Figuur van Repi. Het is te ver- 
wonderen, dat die Autheur alle desLuizen van 
het Gevogelte Vlooijen noemde, 


(14) Luis der Raaven. XIV. 


Corvi, 
Van deeze is de af beelding gegeven door paer 
dien zelfden Autheur. LiNNaus getuigt, 
dat dit Diertje zeer taay is van zelfftandig- 
heid, blyvende, fchóon men het ftyf met den 
Vinger drukt, nog in ’t Leven en loopende. 
GEgrFROY merkt aan, dat de af beelding van 
de Raaven-Luis, door Repr, zeer goed is ‚en 
hy houdt dezelve voor een fraay Infekt , waar 
vande Jongen wit zyn met een enkele ry zwarte 
Scip= 
(%*) Hfl des Inf. env‚' Paris, Tom. U. P. 599. 


(T) Doktor scoprorr noemt de Luis van den Buifert ook 
Pediculus maximus « dat is de Grootfte Luis. Ent. Carn. p. 382, 
(14) Pedieulus Corvi Coracis, Faun, Suec, 1950, RED, Expe 


Tab. 16. £. oe. 
1, DEEL. XIII, STUK, 


78 BESCHRYVING-vVAN 


v. Stippenop ieder zyde van het Agterlyf. Doktor 
iten Scororr maakt van een Luis gewag, diehyde 
Hoorp- Geoogde noemt (**), wegens de Kegelagtige 


STUK. bruine Vlakken op zyde, welke met een bleeke 
Stip getekend zyn. Men vindt deeze, zegt 
hy, overvloedig op den Kop der Raaven en 
Kraaijen, om wier Oogen de Neeten in een 
Kring ftaan. 

xv. (15) Luis van de Rots-Merelen. 
Infauf?ë, 
Deeze Luis,die men in Sweeden, van groot- 
te als een klein Hoofdluisje , heeft waargeno- 
men, was, in tegendeel , zo teder, :dat men 
haar door ’t enkel aanraaken verpletteren kon. 

Doktor Scororr vondt , op de Wielewaal , een 

witte Luis, die aanmerkelyk was, wegens de 

langte van haaren Kop (+). 


(16) Luis der Aakfteren, 


XVI. 
Pice. 
Deeze is door Repr waargenomen, 
Cygne 


(*) Pediculus Ocellatus. 

(15) Pediculus Corvi infaufti, Faun. Saes, 1951, Pediculus 
“Turdi Merule , montanzdicti, ACF, Up/s 1736, p. 37. Ne 3. 

(f) Pediculus dolichocephaluse Enten. Carn. pe 382 Ne 
1e38. 

(16) Pediculus Corvi Pica }, RED. Exp. Tab, 5. 
_ (17) Pediculus Anatis Cygni t. Ran, Exp. Tab, 8. Zrem, 
Tab, Je fe 3 ? 


BEL U 1 5 ECR. 79 


| i Vv. 
(18) Luis der Ganzen. he 


re rod LXXVL 
(19) Luis der Moskaat- Eenden. Hoorp- 


STUKe 


(20) Luis der Taalingen, XVIII, 
Anferis, 


Doktor Scorortr heeft, op de Eenden, een Wikke 
Luis gevonden, die hy de Getande noemt; als 2 
aan de zyden van het Lyf gekarteld zynde ,  dsfe 
met den Kop byna drielobbig. Een andere ruis. 
nam hy op het Water-Gevogelte waar (*);, 
die den naam voert van Dikhoornige, dewyl 
haare Sprieten zo dik zyn als Pooten. Dezel- 
ve was zeer lang, wit van Lyf , en byna o- 
veraleven breed, met de agterfte Pooten drie= 
maal zo lang als de voorften. Op de Zwaanen 
tekent Grorrroy, volgens Repr , tweederley 
Luizen aan , waarvande eene het Agterlyf lang- 
werpig , ongevlakt ; de andere hetzelve ovaal 
en wederzyds met bruine Streepen heeft. Op 
de Ganzen ftelt hy ’er ook twee voor; deeene 
met den Kop ovaal , het Agterlyf langwerpig 
en gevlakt; de andere met den Kop driehoekig 
en het Agterlyf ongevlakt. De Luis der Gan- 
zen is door LiNnNaus waargenomen. Op 

de 


(13) Pedieulus Anatis Anferis, Faun. Suec, 19521 REDe Expo 
‘Tab. 10. 

(19) Pediculus Anatis mofchatez t. RED. Exp. T. 9. f‚ 1,1 

(2e) Pediculus Anatis Querquedule f. REDr Exp. T. 12. 

(+) In Anas Bofchata, Ent, Carn, (pe 383, De andere, in 
Anate, Ibid, 


E. DEEL. XIlle STUK, Á 


go BESCHRYVINEG- vaN 


V. de Wilde Eenden, in Icalie Marigiana genaamd, 


EL. :, 
er vondt Repr vierderley Soort van Luizen. 
Hoorp- | 
STUK. (21) Luis der Zee-Zwaluwen, 
„XXI | 
Sti Deeze, veel overeenkomst hebbende metde 


Meeuwen-Luis van REpr, is in Sweeden op 
de Zee Zwaluwen waargenomen. Zy heeft den 
Kop driehoekig , breed en-ftomp ; het Borst {tuk 
zeer fmal en kort ;het Agterlyf ovaal en groot, 
in ’t midden, overlangs, zwartagtig ; de Poo- 
ten zeer kort en dik. 


xxin, _ (22) Luisder Lepelaaren. 


Platalee, 
xx, _ (23) Luis der blaauwe Reigeren. 
Ardea, | or 
TeBe Schoon deeze beide Vogelen ook in de Noor- 


delyke deelen van Europa voorkomen , fchy= 
nen derzelver Luizen „ doch , in Sweeden 
niet waargenomen te zyn. Repr geeft de af- 
beelding van een Reiger-Luis, op zyn Zesde, 
als ook van die van den witten Reiger, op zy- 
ne Zevende Plaat ; doch ‘welke andere van 
hem LiNNaus met de aanhaaling van de Vier- 
„de Plaat, waarop de Koeten en Eenden-Lui- 
zen afgebeeld zyn , bedoele , is my duifter. 


(24) 


(er) Pediculus Sterne Hicundinis, Fauw. Sus. 1953. RED, 
Exp labs. £.2. | | 

(22) Pediculus Platalee Leucorodie j. Rep. Exp. Tad. 4 

(23) Pediculus Arder cinerea Te RED. Exp. Tab. 6e 


EE U Zer En NG 81 


C 24) Luis der Kraanvogelen. v. 
AFDEEL; 
Frrscu heeft de aanmerkelyke verfchillend- LXXVL, 
heden, die ’er tusfchen de Luis der Kraanvo- ke 
gelen, door hem waargenomen, en de zelfde xxrv. 
van Re»: , waren; in cwaalfderley opzigten , 6"** 
breedvoerig, aangeweezen. Men kan op de af- 
beeldingen, van den een zo wel als van den 
anderen, niet al te veel betrouwen. 
( 25) Luis der Oyevaaren: eh 
Oijevaars” 
Is waar, dat Rep: op den Oijevaar gee- Luis. 
ne Luizen. vondt, zo min als op de Struis- 
vogelen ; doch hy merkt zelf aan dat ’er in 
den Hof „waar hy zyne Waarneeming sen hier om-= 
trent in ’t werk ftelde, maar één enkele Oije- 
vaar opgevoed werdt, en daarentegen wel 
twaalf Struisvogelen , fommigen eerst versch 
uiet Numidie aangebragt , zig aldaar bevon- 
den (*). Mooglyk, zege Friscu , heeft hy in 
de Herfst naar dit Ongediert Eb zoeken, 
als wanneer deeze Vogelen Iyviger zyn , ge: 
broed hebben, en dus de Luizen aan de Jon- 
gen overgezet; zo dat men ’er , alsdan ‚naauwe 
Jyks één kan vinden. Dit kwam echter, met 
zyn 
(24) Pedieulus Ardez Gruis. Fan. Succ, 1954. Re, Bo 


Tab. 3 FRISCH. Inf. V. p 15. Tab. 4 


(25) Pediculus Arde Ciconiz, Faun, Succ, 1955. FRiscH. 
Juf. VII p. 9. Tab. 6, 


(*) Rep, Exper, circa gener, Inf. Amfteld, 16715; in Daed: 
p. 323: en Rd 
Í. DEEL, XIII, STUK, F ij 


82 BESCHRYVING v AN 


4 zyn welneemen, niet zo zeer te pas, ten op- 

Ixxyr, Zigt van den Oijevaar van Repr, die alleen in 

Hoorp- de gedagte Hof werdt opgevoed. Voeg hier 

SEDE: by, dat deeze Vogels in Italie ongemeen zeld- 
zaam zyn (*). 

In ’t Voorjaar zogt Frrscm en vondt op 
de Oijevaaren Luisjes niet grooter dan een 
Hoofdluis der Menfchen, langwerpig en by- 
na overal even breed, met een witte Streep. 
langs de Rug heen, die met zes dwarsftreepen 
zo veel kruifen maakte „ en dus een niet onaar- 
tig Voorwerp, om met het Mikroskoop te be- 
fchouwen. TFusfchen die witte Streepen was 
alles zwart, en op den Buik hadt het Diertje 
ook zwarte Vlakken, die inwaards gaan. Aan 
de zyden ftaken enkelde Haairtjes uit, zynde 
de Sprietenof Voelhoornen wat voorwaards om- 
geboogen. | 

Doktor Scororr heeft op de Oijevaaren, zo 
hy zegt (f), een Luis waargenomen, die hy 
niet alleen de Reiger-Luis noemt (1), maar 
ook by de Kraanen-Luis van FrrscH vergelykt , 
zeggende alleen dat deszelfs af beelding al te dik 
gehaaird is; gelyk men ook, by den eer{ten 
opflag , haast zou denken. Dit bevestigt , meer 
en meer, de ondervindingen van REpr; dat op 
fommig Pluimgediert verfchillende Soorten van 

Lui. 


(*) Zie het V. Srux deezer Natuurlyhe Historie, bl. 193, 
(Ì) In Ardea Ciconia, Entom, Carniol p. 1034e 
(1) Pediculus Ardealis, Ibid, N, 1046, 


/ 


Br sbis fami 


Luizen, niet alleen , maar ook de zelfde Soort V. 


î , FDEEL, 
van dit Ongediert, wel eens , op verfchillende rx xvr, 
Vogelen huisveste, Hoorp- 

STUKe 
(26) Luis der Plevieren,. | REVE: 
| Charadrii 


Van de Plevier-Luizen geeft Report, op zy- 
ne Elfde Plaat, twee af beeldingen , die vry veel 
verfchillen ; alzo de eene, op de zyden , als 
gehakkeld is, en de andere een zeer hoekig 
Borstítuk heeft. Zekerlyk zyn deeze, ook ; 
by Vergrooting afgetekend, 


i q XXVIL 
(27) Luis der Koeten. rn 


De Koeten , ook wel Waterhoentjes genaamd, 
een Geflagt van Vogelen, meer in gedaante 
dan in levensmanier van de Eenden verfchil- 
lende (*), hebben een byzondere Soort van 
Luizen, zo Repr aanmerkt. Doktor Scoro- 
‘Lr heeft 'er een op dezelven waargenomen; 
die hy de Haairige noemt; als hebbende, aan’t 
agter-end inzonderheid, zeer lange Haairtjes ; 
die evenwydig ftaan (+). 

(23) Luis van de Kluiten. een 


eCuryvie 


Een Vogel met lange Pooten , wiens Bek op- ro#ras 
waards 


(26) Pedicalus Charadrii Pluvialis f. Reo. Exp. Tab, ga 

(27) Pediculus Fuliceatre f. Ren. Exp. Tab. 4. 

(*) Zie het V. STwK deezer Naruurlyke Baie, bl. 269s 

(f) Pediculus pilofus, lbid, N. 1o44. 

(23) Prdiculus Recurviroftre Avofettz, Je. Oel, p. go, Faun: 
Swec. 1956. 

I, DEEL. XIII STUK? E 2 


32 BESCHRYVINGWEN 


_V. _ waards omgekromd is, die deswegen den La. 
ARXVI tynfchen naam voert, in ’t Italiaansch Avofét- 
Hoorp- ta; aan de Stranden van Europa voorkomende, 

sTUK. voedt, volgens de befchryving der Sweedfche 

Dieren, een Soort van Luizen, die donker 
bruin en langwerpig Zyn, met den Kop fpits;, 
het Agterlyf byna gelyk van breedte , de Poo- 
ten kort en krom , de Sprieten klein en ge- 
knopt. 

XXIX. (og) Luis van de Schol Aakfteren. 


Haematopte 


Van de roodheid der Pooten is de La- 
tynfche Geflagtnaam deezer Vogelen af kom- 
ftig (*). LinNszus heeft ‚jop zyne Oelandfche 
Reize,de Luizen daarvan, zo wel als van de Klui- 
ten, waargenomen: zynde die, van den Schol- 
Aakfter , van grootte als een Vioo „ bruingeel - 
van Kleur (f}, met den Kop rondagtig , het 
Lyf ovaal en van agteren met Haairtjes bezetse 
„de Pooten en Sprieten kort , als in de voorige. 


xxx, t° (30) Luis der Paauwen. 
Pavonis, | 
De afbeelding van de witte Paauwen Luis, 


by Repr, hier aangehaald , is grootelyks van 

die 

(29) Pediculus Hematopi Oftralegi. It. Oel. p. 99. Faun, 
Suec. 1957e 


(*) Zie het V‚ Stok deezer Natuurlyke Hiftorie, bl. 266. 
(fj) volgens de Hoogd. Verte van den Oelandfchen Reis- 
togt; in Faun, Suee, ftaat , totus glaucus, 
(30) Pediculus Pavonis criftati fe RED. Tab. 15. FRISCHe 
Tof, KU. pe 16, Tab. 3. N. 6e 


RE di Ul Z EN. 85 


die der gewoone Paauwen, op de Veertiende V, 
ÁFDEEL. 

Plaat, verfchillende. In Sweeden, alwaar ze-1xxvi, 

kerlyk ook Paauwen gehouden worden , fchynt Hooro- 

er LINNZEus geenen te hebben kunnen vinden. “TPE 

Voor my is alhier ook , vrugteloos , naar dezel- 

ven gezogt. Grorrroy maakt van die van 

‚ Repi twee Soorten, noemende de eene Paau= 

wenluis met de Sprieten Vorkagtig , langer dan 

de Kop, het Agterlyf ongevlakt *). Dit fchynt 

maar uit de af beeldingen van Repr ontleend te 

zyn, zonder dat hy deeze Infekten zelf heeft 

waargenomen, gelyk Friscr de Luis der Wit- 

te Paauwen, die in geftalte niet zeer verfchil- 

jende was van de laatstgemelde , doch het Ag- 

terlyf wel degelyk gevlakt hadt, heeft gedaan, 

Het is een Luis van aanmerkelyke grootte , 

maakende , by vergrooting, een fraaije figuur, 

en verfchillende van de voorgaanden, inzon- 

derheid, door de grootte van den Kop. 


(qr) Luis der Kalkoenen. 
XXXT. 
3 . Meleag ria 
Dit laatfte doet ook de Luis der Kalkoenen 4,5? 


; 7 dierte ’ t „ Kalkoe- 
uitmunten, op welk Ge OE enke, 


zogt en gevonden zyn, die ik dan ook , vol- PL. KCE, 
ie, Òs 


Vi 
gens de leevende Voorwerpen , by vergroo- * 
ting, naauwkeurig In Plaat heb doen brengen, 
als in Fig. 8; mer de natuurlyke grootte daar 
ne- 


(+) Hij? des Inf, env. Paris. Tom, Il. p. 6o4, 
(31) Pediculus Meleagridis Gallo-pavonis, Faun, Suec, 1958, 
RED. Exp. T. 22? FRIscH, Jn/. VIIL Tab, 4e 


I, DEEL. XII, STUK» Big 


Ln 
AFDEEL. 


LXXVI., 


Hoorp.- 
STUK, 


86 BESCHRYVING VAN 


nevens; doch het fchynt my toe dat de Lui- 
zen der Vogelen, zo wel als die der Men- 
fchen, naar den Ouderdom ongemeen in 
grootte verfchillen. Deeze was eene der 
grootften. Men zogtze thans in November ; 
misfchien vallen zy in ’t Voorjaar, of in de 
Zomer, nog wel grooter. Ik heb ’er met te 
meer pleifier gebruik van gemaakt, om dat 
“er nog geen goede af beelding van fcheen te 
zyn; ten minfte niet op deezen naam : want 
die, welke hier aangehaald worden uit het 
Werk van FriscH, noemt deeze Autheur 
Paauwen-Luizen, en verhaalt omftandig, hoe 
hy een aanmerkelyk verfchil gevonden hadt 
tusfchen die der Vederen van deezen Vogel 
en die der Huid, welke hy de Huidluis noemt 
der Paauwen. Aan den Kop heeft deeze laat- 
fte, zo hy aanmerkt, tweehoekige Punten , 
die agterwaards uitfteeken , en waarvan ik ge- 
loof dat die Vorkagtigheid in de gemelde fi- 
guur van Repr, misfchien door verplettering 
tusfchen Voorwerpglaasjes dus wanftaltig ge- 
maakt, herkomftig is. ‘Ten anderen heeft 
Friscn opgemerkt, dat gedagte Hutdluis der 
Paauwen , ter wederzyde van bet middelfte des Lig- 
haams, als verheven Ribbetjes heeft , die den breen 
den zoom des Loyfs draagen. Dit zeldzaame , 
dat in de afbeelding van REpr ook aangewee. 
zen fchynt te zyn, ontdekt zig duidelyk in on- 
ze Kalkoenen-Luis, zo wel als de Haairtjes 
hier en daar aan ’t Lyf ende punten agter aan 

| den 


Be LU Is; EN 37 


den Kop, die egter niet fcherp en ook niet v. 
tweehoekig , maar rondagtig zvn , met een lang Ärpzer, 
Haairtje daarop. Aan de kanten van het Lyf, En 
als ook van agteren, ftaan hier en daar korte stug. 
enlange Haairtjes. De Sprieten, die nevens 

de Oogen aan den Kop geplaatst zyn, beftaan 

in onze Voorwerpen niet uit drie , maar uit vier 
Lieedjes. Van het overige kan men uit de ver- 

groote af beelding oordeelen. 


(32) Luis der Hoenderen, KAKI 
Galline. 

ej 1- 4 Hoendee 

Het fchynt wel of deeze Luizen ook fomtyds „nr es 


op de Hoenderen voorkomen, die 'er mooglyk 
alsdan van de Kalkoenen over gekreegen zullen 
hebben: want eene Luis der Hoenderen heeft, 
volgens LiNNZus, den Kop en ’t Borst{tuk 
wederzyds gefpitst , dat ik egter, omtrent het 
Borstftuk, in ons Voorwerp niet waarneem 3 
hoewel zyn Ed. ‚zo wel als GEorrroy, zulks van 
de Kalkoenen-Luis verzekeren , welke deeze 
Jaatfte meent door Rep: , op zyn Eerfte Plaat, 
voorgefteld te zyn onder den naam van Sper- 
wer- of Havikken: Luis; doch behalve de on- 
naauwkeurigheid van die af beelding, is daar in 
niet het minfte blyk van hoekigheid des Borst- 
{tuks te. befpeuren. 


(33) Luis der Kapoenen, XXXL 
wa Caponis. 
Dit ® 
(32) Pediculus Phafiani Galli, Faun, Stee. 1959, 
(33) Pediculus Phafiani Galli , Abdominis margine nigro. 
Faun. Suze, 1960, FRISCH, Jn/, XI, Tab, 24. RED, Exp. 
Tub.'16. fig. Te | 
IT. DEEL, XIII. STUKe 


V, 
AFDEEL 
LX4VI. 
Boorp. 

STUK, 


98 BESCHRYVING Vv ANR 


Dit laacfte heeft aanmerkelyk plaats in de 


afbeelding, welke Repr, op zyne Zestiende 
Plaat, & been van de Kapoenen-Luis, die my eg- 
ter zo Klin niet fchynt geweest te zyn, alsde 
Neet van een gewoone Hoofdluis, indienik uit 


ver. zelykö ing van zyne ver groote af beeldingen, 
mag oordeelen. Het fchynt my toe, datde Luis 


van den Sperwer of Kuikendief van FriscH, 
die echrer het Forstítuk in ’t allerminst niet 


hoekig heeft, hier toe betrokken zy (*). On- 


dertusfchen oe door deeze zoort , die het 
Agterlyf zwart gerand heeft, zekerlyk die 


Luisjes ver taan. veel kleiner dan Hoofdluizen 


der Menfchen en op ’*t bloote oog langwerpig, 


welke een gemeene Plaag der Hoenderen zyn, 


en waar van de Boeren in Sweeden , volgens 
Onzen Autheur, dit Gedierte weeten te zuive- 
ren , door hetzelve geftooten Peper ‚ met Bo- 


ter gemengd ‚in te geeven. Dit middel meen 
ik by onze Hoendermelkersin gebr uik en nuttig 
‚bevonden te zyn, om de Hoender en van de Pip 


of Snotterigheid te geneezen. 

“Is fchande , dat wy omtrent zo gemeene 
Infekten nog der maate onkundig zyn ! De Luis- 
jes, welke Rept, als den Hoenderen eigen, op. 


zy 


(*) Immers zo is de afbeelding T, 24. op de UI. Plaat 


van zyn XI. Deel, welken GEOFFROY, als op p. 24: ver- 


klaard zynde, in navolging van LINN#Avus, aanhaalt, onder 


den naam van Pediculus Galli; daar doch FRISCH fpreckt 


won der Huner. Geijer. Laus, Zie bladz, 75e 


EE ZIE MN: 89 


_zyne Tweede Plaat vertoont (+), zullen moog Vv. 
Iyk die , van grootte als Neeten, zyn, daar keen 
Linneus van fpreekt; doch de zodanigen be- Hoorp- 
hooren, wegens de agt +ooten,die zyhebben, S1UK. 


baarblykelyk tot het Geflagt der Myten. 


(34) Luis der Berkboenderen. XXXIV. 
Tetraonis, 


De Luis der Paauwen van Rept wordt hier, 
Vraagswyze ‚door LinNzeus, aangehaald , die 
deeze Luis der Berkhoenderen , welke het Agter- 
lyf vanagteren Haairig heeft , aldus befchryft. 
De Kop is half ovaal, van agteren als af- en 
uitgefneeden , met de agterwaardfe hoeken ge- 
knot en uitgerand; van vooren rond, van bo- 
ven plat; de Halskraag Maanvormig: het Ag- 
terlyf ovaal , ftomp aan den rand met negen 
Tandswyze Aiel de Sprieten zeer kort 
en ftomp. 

(35) Luis der Sneeuwbdoentjes. XXXV, 

kig | Lagopie 

Deeze, in Sweeden waargenomen , heeft het 
Lyf plat, wederzyds {tomp ; het Agterlyf van 
vooren fmal, van agter breed , naar een Zaad- 
huisje van het Herders- Tas Kruid gelykende, 
en met een zwarten rand omringd: waar de 

atd En 


(Ì) Onder den naam van Pulex Galling, in zyn Werkje , 
im Duodecimo , als boven 

(34) Pediculus Tetraonis Tetricis, Faun Suec, 1961, Pulex 
Pavoni? Rrp, Exp.T. 14, 

(35) Pediculus * ctraonis Lagopi. Faun, Suec, 1962» 


I, DEEL, XIII, STUK, Ë 5 


Vv. 
Ärpeer. 
LXXVI. 
Hoorp- 

STUK. 


XXXVI. 
Caolianbt. 
Duiven 
Lise 


go BESCHRYVING Vik 


Kop zonder blykbaar Borstftuk aan gehechtis, 
van vooren ftomp zynde en op de zyden uitge- 
rand. De Luis fig. 3, op de Vierde Plaat van 
Rep:, fchynt wel eenigzins naar deeze te ge- 
lyken. 


(36) Luis der Duiven, 


Dat ‘er kleine fmalle Luisjes op de Duiven 
zig onthouden , ís iedereen bekend. Ik vere 
wonder my, dat zy van LiNNZEus niet gezien 
zyn. Gerorrrov heeftze genoemd de Draad- 
agtig langwerpige, witagtige, Luis, die de zy- 
den van het Lyf wederzyds Roeftkleurig of 
bruin heeft, De langwerpigheid vanden Kop; 
die de gedaante byna van een Weevers-ípoel 
heeft, is in deeze Infekten zo zonderling als 
die van het Lyf, dat naar ’t end toe, alleen- 
Iyk , wat dikker wordt; gelyk de figuur van 
Reprt duidelyk aanwyít. 

Op de Wilde Duiven heeft Doktor Scororr 


een geheel andere Soort van Luizen waarge- 


nomen ;die hy de T'weetandige noemt , wegens 
twee puntjes aan het Borstftuk , hebbendeden 
Kop halfrond, breeder dan hetzelve, aan ie- 
der agterften hoek tweeborftelig : het Agterlyf 
ovaal , plat en witagtig; de Pooten wit (*). 


(37) 


(36) Pediculus Columbe Oenatis. f. RED, Exp, Tab, 2. 


en 
(*) Pediculus bidentatus. Enz, Carn, Ne 1050 


DEL Has E:N. OI 


(37) Luis der Meezen. Vv. 
ÄFDEEl« 
Op de Kolemeezen , die men, wegens het kee 
FDa 


Geluid dat zy maaken, ’t welk tot aanlokking srux, 
der Vinken dient, ook wel Vinkmeezen, en nn 
op fommige plaatfen Plakkers noemt, heeft 
Friscu by hunne terugkomst in de Maand April 
een zonderling Luisje waargenomen. Dit is, 
behalve de breedte van het Lyf, dat zig byna 
vierkant vertoont ; den kleinen Kop en dikke 
Halskraag 5 aanmerkelyk wegens vier Borftel- 
agtige Haairtjes agter aan. De grootften en 
dikften hieldt hy voor de Wyfjes, de anderen 
voor de Mannetjes van deeze Soort. 

(38) Luis der Gier- Zwaluwen, XXXVII. 

Hirundi, 

Op deeze Soort van Zwaluwen heeft men,” 
in Sweeden, een bleekagtig Luisje waargeno- 
men, dat ‘het Agterlyf Ovaalagtig , zwart en 
wit gevlakt heeft , met de zyden gehaaird , 
doch de agterfte Haairtjes groocft. 

(39) Luis der Salm-Forellen. En: 

De Soortnaam is die der gewoone of Ri- 
vier-Forellen; doch ik denk dat ‘er deeze door 
te verftaan zyn; dewyl ik niet geloof , dat men 

de 


(37) Pediculus Pari majoris f. FRiscH. Jaf VII, P. 9e Te 
Ief. 5. 

(38) Pediculus Hirundinis avode. Faun, Suec. 1963e 

(39) Pediculus Salmonis Farionis, Faun. Su, 1964 


Ie DEEL. XIII, STUK, 


Me 


FDEEL, 
EXXVI, 
Hoorp- 

STUK, 


XXXX, 
Apis, 
Byên- 
Luis, 


92 BESCHRYVING VAN 


de anderen ooit in de Zee van Noorwegen 
vangt , en zonderdien kon men niet weeten, ° 
dat ’er deeze Luis zig op onthoude (*). Zy 
heeft het Lyf wit, den Kop korter en breeder, 
de Halskraag zeer kort ‚ het Borfítftuk vierkan- 
tig; het Agterlyf ovaal en plat; zes Pooten, 
die zeer korc zyn: boven de Staart twee rol- 
ronde Lighaampjes , langer dan het Lyf, en 
met Knobbeltjes bedekt. Deeze doen haar 
naar de gewoone Vischluizen, die in een vol- 
gend Geflagt komen , gelyken. 


(40) Luis der’ Byën. 


Op eene Honigby hadt Friscm een Luisje 
gevonden, dat zeer groot was naar het Lig- 
haam van de By; als de grootte hebbende 
van een Luis der groote Vogelen. Het was 
zeer langwerpig, loopende van agteren fpits 
en den Kop plat hebbende, waar mede het; 
zegt hy, tusfchen de Voegen van het Agter- 
lyf weet in te booren, zo dat zy dikwils met 
de helft van het Lyf daar in zitten, houden- 
de zig met de puntjes van den Kop zeer vast. 
Linneus, die deeze Luisjes, volgens het 
Kruisteken, niet gezien heeft, getuigt even- 
wel dat zy zig op de Byën, aan het Schub- 

betje 


(*) Habitat in Salmone Farione Maris Norvegici. Sy/?. Nat. 
XIl, p. 2020, 


(49) Pediculus Apis Te FRiscH. In/, Ville Te, 16. Pe 34 


PATA CH 


ee, 


/ 


NE NEL EET EEE EEN dk $ fd 


af 


5 ed | 


| vee bru 1 Zi:B ‚Ns 03 
betje der Onrusten, onthouden (*). Dit is Ee 

e F 4 
nog meer te verwonderen, dewyl de Vier- EXXVI 


vleugelige Infekten nooic die Werktuigjes heb- Hoorp- 


STUK: 
ben, welke men Onrusten noemt (Ì). 


Dat , echter, de Byën niet de eenigfte In- 
fekten zyn, op welken men weezentlyke Lui- 
‚zen, met zes Pooten naamelyk, ontmoet, 
blykt uit de Waarneemingen van den vlyti- 
‚gen Natuuronderzoeker , Doktor Scoporr, 
die op de Gaasvliegen, Juffertjes en anderen, 
een Luisje gevonden heeft, dat hy de hoog- 
roode Luis noemt, wegens de Kleur , in geftal- 
te veel naar een Myt gelykende, en op de 
„Veen=Mol een andere befchryft, die van hem 
de Sruitige getytelt wordt. Ook was, door 
shem, op eene blaauwagtig paarfe By, een 
Luisje gevonden, dat hy de Bokagtige noemt, 
als hebbende de Sprieten langer dan het Lyf, 
„welke van haar geduurig, doch langzaam, 
bewoogen werden’(4.). GRoNovius hadt, in 
ons Land, behalven de Menfchen- Luizen, 
niet dan de Kluit- Plevier. Paauwen- en Kal- 
koenen - Luizen, waargenomen ($). 

De WeeeLvis verdiende, myns oordeels , weegluis 

veel« Fik 
_(*) Habitat in Apibus ad fquamulam Halterum. Sy/2. Var, 
XII. p- 1020, 


(f) Zie het voorgaande STUK , van deeze Natuurlyhe His. 
‘torie, bladz, 392, 


(1) Entomol, Carniolica, p. 485, 386, 
(6) AE. Helver. Phyfic, Math, Med, Vor. v. p. 357. 
Il, DEEL, XIII, STUK, | 


84 BESCH RYLVINGIWAN 


Naam, 


veeleer een plaats alhier, onder het zo haa- 
telyk Ongediert, dan onder de Gevleugelde , 
alwaar dezelve geplaatst wordt, in. het. Ge- 
flagt der Wantfen. Zy is te vooren, aldaar, 
door my, omftandig befchreeven.; maar, de- 
wyl ik toen geen Afbeelding gegeven had van 
dit Infekt, waar van de goede Afbeeldingen 
zeer zeldzaam Zyn, zo BONANNI aanmerkt , 
die het maar van onderen en dus in een zeer 
onvoldoende plaatzing heeft doen vertoonen 5 
zo oordeelde ik niet ongevoeglyk, op de 
Konst-Plaat , die de Honderdfte van deeze Na- 
tuurlyke Historie is, gebruik te maaken van 
de keurlyk door ’t Mikroskoop getekende Fi- 
guur welke de Heer Grorer Priries hadt 
vervaardigd. Men kan hier mede de voorheen 
opgegevene Geltalte vergelyken (*). 


EKXVIE HO OE Dei 1 


Befchryving van t Geflagt der VroorjeN, waar 


in de Westindifcbe Zandvlooijen zyn ’t buis 
gebragt. 


D e oorfprong van den Latynfchen Geflagt- 
naam , Pulex, is duifter. Sommigen hebben 
d dien 


(*) In het X, SruK van deeze Natgurlyke Hiftorie , bladz 
527e b: 


MN Vor OT Perik © 


dien daar van afgeleid , dat zy uit Stof voort. V. 
komen, en, inderdaad, dit heeft meer eigen: Txavis 
fchap, dan dat het van haare donker bruine Hoorp- 
Kleur zou zyn. Ik weet niet, waarom men “TC . 
niet gedagt heeft op het Latynfche woord 
Pellere, dat ook Kloppen of Stooten betekent 
(*) , en ‚in de volmaakt voorleeden tyd, een 
dergelyken uitgang heeft *. Dic zou op de * ppd 
Vlooijen, wegens haar Stootend opfpringen, 
dat haar als uit het Gezigt weg dryft, niet 
ontoepasfelyk zyn. Doch men kan het ook, 
met Vossrus , afleiden van het Griekfche Psyr- 
LA, of Psyllos , 'twelk voor een Vloo gebruikt 
is; gelyk men daar van een duidelyk blyk in 
het Vlookruid f heeft, dus wegens de figuur fP/yäium 
der Zaadjes genoemd zynde. CALCAGUINUS, 
die een Lofdigt ter eere van de Vlooijen heeft 
gefchreeven, geeft ons de volgende, zeer na- 
tuurlyke, afleiding van dat woord. Hy meent 
datde Vloa den Mensch eerst de Aderlaating 
geleerd heeft, of liever de uitzuiging van het 
Venyn uit Vergiftigde Wonden. Nu weet men 
dat de genen, die zulks oudtyds deeden , Psyl« 
li genoemd werden. De Hebreeuwfche naam 
Pargneesch , die van een Wortelwoord, *t welk 
wegwyken betekent, af komftig zou kunnen 
zyn, wordt een Vloo vertaald (+). De Itali- 

aa 


(*) Tune has pepulifti fores? TER, Pellere Lytam, Ovin, 

(Ì) Maar tweemaal komt die in ’t Oude Teftament voor 3 
naamelyk I, SAMUFL 24. vS 15 , en 26. v. 20. Op welke 
daacfte plaats het, door de Zeventigen » Ziel vertaald is. \ 

1, DEEL. XII, STUK, 


96 BESCHRYVING vAN 


N V. _aanen noemenze Pulce, de Spaanfchen Pulgús, 

ÄFDEEL. 

Lxxvij. de Franfchen Puces. De Engelfche naam Flea; 

Hoog: de Hoogduitfche Flohe , en de Hollandfche loo , 

Á fchynen altemaal van het fnel fpringen, waar 

door zy als wegvliegen, herkomftig te zyn. 

B De Kenmerken beftaan in zes Pooten te heb- 
ben, die tot {pringen bekwaam zyn, benevens 
twee Oogen en Draadagtige Sprieten: in plaats 
van Bek een omgeboogen Snuit; die Borftel- 
agtig is en een verborgen Angel heeft : het Ag- 
terlyf op zyde plat of famengedrukt. 


ne Behalven de gewoone Vluoijen zyn in dit 

Geflagt ook de Amerikaanfche Zandvlooijen, 

die de tweede Soort uitmaaken , begreepen: 

Dus 

ze (:) Vloo, die de Snuit korter dan bet Lyf 
se Bl 


Deeze is het; die met de voorgemelde naa- 
men, van ouds tot heden, bedoeld wordt, en 
waar van zeer veele Autheuren, als hier on- 
der blykt, deaf beelding, zo door de gewoo- 
ne als door het Zonne-Mikroskoop , onder ’t 

Oog 


G) Pukex. Syft. Nat,X. Gen. 234e XII. 265. Pulex ,pro- 
bofcide Corpore breviore. Faun, Suec. 1695. ScoP. Carniols 
„1055 RAJ. If. 7. ALB. Aran. T. A41. BONANN. Microgr* 
£, 56, Anon. Angl. pe 204. f‚ 12. Hook. Microgr JoBLOTe 
Microgr. Ie pp-t. T-3. FRISCH Juf. 11. p. 8 VALISN. Op. L 
T.os. f. TI, LERWWENH. Ep. 76. f. 1-20, Rors. Inf. Ile 
Muft. T. 2, 3, 4: BAKER Mikr. Te 13. f. 6. LEDERM. Dee 
couvert. Ie. T. 20, SULTZ. Jr. T. 22. fe 146, SCHEIFe 
Elem, Te. 195 ' 


He ML OO TJ EN 97 
Oog gebragt hebben. In geen derzelven, ge- sE 
loof ik, heeft fterker Vergrooting plaats, dan Lxxvin. 
in die van BoNANNI , volkomen met die van be 
_Hookk overeenkomftig , alwaar dit kleine 
Schepzeltje ter langte van byna een Amfterdam- 
fen Voet, en ter dikte van by de vyf Duimen 
vertoond wordt; zo dat de Vloo aldaar , in 
Lighaamelyken inhoud , meer dan vyf honderd- 
duizend maal vergroot is voorgefteld. 

De Vlooijen, hoe laftige Infekten ook door gigen: 
hun krieuwelen en byten „ hebben geenszins fchappens 
die affchuwlykheid, als het voorgemelde On- 
gediert. Ovipius of die andere Autheur zou 
zekerlyk anders niet hebben durven wenfchen 
een Vloo te zyn, om by zyn Meisje onder 
de Kleederen te kunnen kruipen. Ondertus- 
fchen ftrekt dat Gedigt niet veel tot lof der 
Vlooijen , die immer zo gehaat zyn, wegens 
haar vinnig byten, ’t welk den Mensch fom- 
tyds uit een diepen flaap wekt en geen rufte 
laat , en nog bovendien de Huid met leelyke 
Vlakken befmetten (*). 

Dus zyn de Vlooijen, niet alleen, een al- 
gemeene Plaag der Menfchenen van verfcheide 
Dieren , op den geheelen Aardbodem , ten min- 
fte daar de Menfchen gekleed gaan en Huizen 


bes 


(*) Parve Pulex & amara lues, inimica Puellis 
Carmine quo fungar in tua fata feroxë 
Tu laceras Corpus tenerum , durifäme , motfuu 
Cujus cum fuerict plena Cruote Cutis; 
Emittis maculas nigto de Corpore finfcas, 8e, 
3 dN 


I, DEEL. X1II, STUK, 


nl 


06 BESCHRYVING T AN 


V. _bewoonen, en daar het tevens niet al te-koud 
gr of te weinig Zomer is; gelyk in Lapland, al- 
HoorD- waar LinNaus ‘er geenen vondt. Ook wor- 

STOK den zy, des Winters, by ons, zeer ‘weinig 
vernomen , en fommige Menfchen zyn 'er meer 
dan anderen van geplaagd, offchoon zy 
in een zelfde Vertrek zig onthouden, ja by 
elkander flaapen. Van kranke Menfchen, of 
die op ’t fterven leggen, en van de Lyken , 

_ gaan zy af. Men vindtze, byfter veel „ in ou- 
de afgeworpen Zwaluwen: Nesten. 

Geftalte. De geftalte van een Vloo is meer zonderling 
dan verfchrikkelyk : want de Wapening , als 
git over elkander heen leggende Schilden of 
fterke Schubben beftaande , die haar geheele 
Lyf bekleedt, heeft niets dat afgryzen kan ver= 
wekken , en de gedaante van den Kop, bene- 
vens die der Pooten, in ’t groot gezien, fchynt 
eer een bedrieglyke flimheid , om den Mensch. 
door verborgen Wapentuig te verraffen „ dan, 
openbaar geweld of gevaarlykheid, aante dui- 
den C*). Men moet dit Infekt onder de Sprin- 
gers cellen: want tot loopen fchynen de Poo- 
ten, die het de twee vooríten aan den Kop en 
de twee middelften langst heeft , geheel onbe- 
kwaam te zyn. Door de buiging van alle de 

Leed. 


(*) Dus kan ik niet goedkeuren, dat GEOFFROY van zy« 
ne Afbeelding zegt: On y verra la figure terrible de ce pee 
tit Animal, &cce Hijle des Inf. aux envire de Parin TOM. 
A, pe Ó35e 


DBV LOOT JEN: 69 
Leedjes der Pooten, te gelyk, die zig allen ae 
eensklaps ontfpannen, en dus een ongeloofly- LEXVIL 
ke uitwerking doen, worden de vervaarlyke gee 
Sprongen veroirzaaktvan dit Infekt , wel twee, i 
honderdmaal de hoogte van zyn Lighaam or 
vertreffende. Deeze maaken, dat het byna 
niet, dan in Wollen Stoffen of Haairigheid 

‚ verward zynde, te vangen zy. De Ingeze- 
tenen van Dalekarlie, in Sweeden, draagen 
derhalve, ‚zo wy leezen, een ftukje van een 
Haazen-Vagt aan ’t Lyf ; welk Bont de Vlooi- 
jen zeer beminnen, en dikwils daarin kruie 
pen. 

Men moet zig niet alleen over den gewel- Sterktes 
digen Sprong, die een ongemeene kragt en 
vlugheid in dezelven te kennen geeft , maar ook 
over haare fterkte verwonderen; wanneer mea 
de Konsttuigjes ziet, daar fommigen d eze In- 
fekten toe gebezigd hebben. Mourrerus ver- 
haalt reeds, dat zeker Engelschman , MARK 
genaamd , een Gouden Kettingje gemaakt had, 
van een Vinger lang, met een Slot en Sleutel- 
ties welk hy een Vloo wist aan te doen, die 
‘er mede fprong. De grootfte verwondering, 

<egter, verdiende zyn handigheid in deezen : de- 

wyl die geheele Toeftel nog geen Grein woog. 

Hooke verhaalt iets, dat meer bewys geeft 

van de kragt der Vlooijen. Een Engelsch 

Werkman hadt van Yvoor een Karos gemaakt 

met zes Paarden, op den Bok een Koetfier , 

die een Hond tusfchen de Beenen hadt ;. een 

Ga Pose 


IE, DEEL XIII, STUKe 


Ee 
ÄFDEELe 
LXXVII 
Hoorp- 
STUK. 


Angel der 
Vlooijen, 


zoo DBESCHRYvVING VAN 


Poftiljon op ’t rypaard en vier Perfoonen in de 
Karos, met twee Knegts agter op; en die gee 
heele Toeftel werdt door een Vloo voortge- 
haald. | | 

Dat Werktuig , het welk men den Angel 
der Vlooijen noemt, heeft de opmerking van 
verfcheide Waarneemers naar zig getrokken ;, 
hoewel doch weinigen het te regt befchouwd 
hebben, dewyl ’er niet gemakkelyk by te ko- 
men is (*). BoNANNi ftelt ons „, op een zelf- 
de Plaat, de afbeeldingen voor, welke Tor- 
TONI, GRIENDEL en Hooke , daarvan in ’t licht 
gegeven hadden, en voegt 'er de zyne by ; 
zodanig als deeze Angel hem, door de beste 
Mikroskoopen , was voorgekomen. Hy hadt 
'er een, gemaakt door den Hollandfchen Kon- 
ftenaar DE RAvEswayr, het welk hem in het 
Snuitje, dat de Vloo om Bloed te zuigen uit- 
fteekt, vier deelen heeft doen waarneemen, 
waar van ’er twee naar den krommen Snabel 
der Roofvogelen gelyken , en dus een Bek 
maaken , die Zydewaards opengaat , zynde 
zeer fpits en Hoornagtig. Hier tusfchen , zegt 


hy; 


{*) Van deeze moeielykheid wordt in her Werkje van BA- 
KER, over de Mikreskoopen. Amft. 1744. ‚P- 189, te regt 
melding gemaakt ; doch dat het befte middel daar toe zou zyn, 
eerst den Kop en dan de voorfte Poeten af te fnyden, om 
dat men ’t zieltoogend Diertje dus gemakkelyker kan behandelen, 
komt my wonderlyk woor; aangemerkt de Angel, Boor of 
Yriem , daar het mede fteckt, aan den Kop , tusíchen de twee 
Yoorpooten, is geplaatst. 


PE NL OOIJEN. Ior 


hy „is een Snuitje begreepen ,dat uit een zeer A, 
hard Vlies beftaat en dún met Haairtjes is be- yr xxvi:.. 
zet, tweevoudig als het Hecht van een Knip- Hoorp- 
Ö . ° je STUK» 

mes, bevattende in zyne holligheid den An- 

gel, daar de Vloo mede fteekt en het Bloed 
inzuigt. Die Angel, naamelyk, is, als een 
Buisje, van binnen met een holte voorzien. 
Wanneer de Vloo daarmede kwetzen wil, dan 

rekt de Angel zig'op dergelyke wyze uit, als 

wy dit fomtyds de Aardwormen zien doen „ 
wanneer zy in den Grond gaan booren. Een 

Vloo. met Lym aan Papier vastgemaakt , en 
dezelve daardoor, als ‘t ware , tot dolheid 
gebragt hebbende, zag hy dezelve den Angel 

dus niet alleen uicfteeken, maar fomtyds tus- 

fchen de deelen van den Bek, fomtyds daar 
boven, fomtyds daar beneden houden. gelyk 

hy denzelven met de Scheede en den Bek, in 

deeze driederley Standen, heeft doen af beel- 

dén: (*). 

De Ouden, die voor de toevallige voort- vooritees 
brenging der Dieren waren , maakten geen rs: 
zwaarigheid , om te ftellen, dat de Vlooijen 
uit Stof voortkwamen, eu daarom wordt dit 
Infekt ook, volgens Isiporus , genoemd een 
Kind van ’t Stof *. ARISTOTELES, evenwel 2 #Putveris 
heeft reeds erkend, dat de Vlooijen, zo wel fliss 
als de Luizen en Weegluizen , haaren oirfprong 
uit Eijertjes als Neeten hadden, die door de 


Oue 


(*) Zie figs Go. 1, 62, van zyn@ Jierographia curiofa, 
J. DEEL: Xlll, STUK. G 3 


Vv. 


ÄFDEEL 


LAXVIL 
Hoorn. 
STUK, 


Vloa- 
Wormpje. 


torn BESCHRYVING Vv AN 


ouden gelegd waren. SwAMMERBAM heeft deeze 
overeenkomst veel te ver getrokken , wanneer 
hy ftelt, dat de Vlooijen, zo wel als de Luie 
zen, volmaakt uit de Eijertjes voortkomen, en 
dus tot zynen eerften Rang van Verandering , 
ook „behooren zouden. Dus fpreeken fommi= 
ge Autheuren, in navolging van anderen „die 
alleenlyk zyn eerfte Werk, in ’t Latyn vere 
taald (*) , hebben ingezien ;, en ‘tis. waar , dat 
die fcherpziende Waarneemer de Veranderin= 
gen, tot een bruine Kleur, in het Ey der Vloo 
meende befpeurd te-hebben ; doch naderhand; 
toen hem verhaald, was, dat de Heer LEEU» 
WENHOEK , te Delft, het voortkomen. vaneen 
Wormpje uit het Ey der Vloo hadt waargenos 
men, heeft hy , edelmoedig , zyne onkunde 
daar omtrent, betuigd, en de verzekering 3 
dien aangaande, uitgefteld tot nader Waarnees 
mingen (Ct) | wen 
LEEUWENHOEK , dan, hadt waargenomen 3 
dat uit het Ey der Vloo een Wormpje voort- 
kwam, het welk zig in een Kasje befloot, en 
tot aan het volgend Voorjaar daerin beflooten 
bleef _ Zodanige Kasjes , dat eigentlykde Ton- 
netjes zyn, waarin.het Wormpje zig befpint;, 
en eerst een Popje, dan een volmaakte Vloo 
wordt, MOet SwAMMERDAM aangezien hebben 
voor Eytjes der Vlooijen. En, hoe ligt is het, 


zig 


(*) Hil. Inf, generalis. Lugd, Bat. 1733. p. 66 
() Bitlia Nature of Bybei der Natuur, Leyda17 37. p- 59. 


DE VrOOrjEN. 103 


{ 


zig daarin te bedriegen: dewyl de eigentlyke EN 
Eytjes of Neeten vandeeze Infekten zo moei- Lxxvir. 
jelyk te vinden zyn; eensdeels van wegen de Hoorp- 
kleinte , andersdeels ,„ omdat. zy veelal in nee 
Stoffige reetem of fcheuren van Planken gelegd 
worden: want het Wyfje,dat aan de dikte zeer wel 
te kennen is, legt de Eytjes altoos, gelyk de Rup- 
fen, op plaatfen , waar de uitkomende. Jon- 
gen, aanftonds, hun Voedzel vinden , zegt 
Friscu, die de volgende niet onaartige dan- 
merkingen over de Voortteeling en menigvuldige 
heidder Vlooijen op zekere plaatfen, opgeeft. 

… De Vloois, wanneer zy uit haar Eytje reden der 
» Kruipt, eigentlyk een kleine Houtworm, als, Geen 
een Rups, voorzien met zes Pooten en een 
 Rupfen-Gebit (*). Die ongefchaafde Bed- 

», Planken onder het Bedftroo heeft, heeft als 
„> les by een, wat tot opvoeding der Vlooi- 
„> jen behoort, en derhalve ook geen gebrek 
daaraan. Want aldaar zyn deeltjes van Hout 
> En Stroo} daar is warmte tot uitbroeding , 
‚, door het flaapen op de Bedden. Vermogen- 
„; de Luiden daarentegen, die de Vertrekken 
„> netjes met Steenen belegd, of met hard glad 
> Houtgevioerd hebben, Iyden ‚in de Zomer, 
op ver nâa zo veel van de Vlooijen niet. 
Zeker Amptman verhaalde my, dat hy on- 
ARakorche 


33 


95 


53 


33 


(*) Het Masker heeft geen Pooten; een geverkte Staart en 
fpint; de Pop heeft Pooten en beweegt zig niet; zegt LiN- 
NEUS. Zo zyn Ed. dit wel waargenomen heeft, is het 
weezentlyk iets byzonders, 

I, DEEL, XIII, STUKy G 4 


yv. 


ÄFDEEL: 


LXXVIL 
Hoorp- 
STUK. 


104 BESCHRYVING- VAN 


‚‚ der de Planken van zyn Vloer Zaagzel hadt 
»s laaten werpen: wien ik antwoordde , dat hy, 
9, den volgenden Zomer „ geen gebrek aan 
„, Vlooijen hebben zou; en, inderdaad , hy 
9, was genoodzaakt uit dat Vertrek te vlugten;, 
», wegens de menigte van dit Ongediert. ’ 
> Gemeene Volk verbeeldt zig, dat zy uit de 
ss Pis voortkomen; doch dit zyn ongegronde 
> meeningen. Hoe morfiger een Vertrek is , 
‚, hoe meer Vlooijen daarin huisvesten. Die 
… een Vloer van Planken heeft, moet denzel- 
5 ven, in de Zomer, alle Maanden met koo« 
kend heet Water laaten fchrobben ; het 
, welk dienen zal om de Eytjes en Wormpjes 
3, te dooden: Als de Wormpjes tot volwas- 
> fenheid zyn gekomen, vouwen zy de en- 
9 den te famen, en fpinnen een T'onnetje, als 
», dat van een Zyde-Worm , om zig heen. Van 
s) deeze T'onnetjes heb ik Boh honderden ge- 
> opend, en in eenigen de Vlooijen nog geheel 
>> wit, in anderen zo bruin en volkomen aan- 
»» getroffen, dat zy my tegen ’% neee, 
ss fprongen”. 

In de Verandering der Vlooijen moet, naar 
het Jaar-Saizoen, een ongemeen verfchil zyn: 
want men heeft ontdekt, dat zy, door de Ei- 
tjes, in een klein Glazen Buisje, by zig, ge- 
duurig in de Boezem te draagen, in ’t midden 
van de Zomer in vier Dagen uitkomen , en, 
wanneer men de Wormpjes, dan, met doode 
Vliegen voedt, die zy gretig uitzuigen, zo ko- 

mel 


33 


DE VLOOIJEN. 105 


\ 


. ET V. 
men zy ‚in elf Dagen, tot volwasfenheid, als en 


wanneer het Wormpje zig infpint , en, na Lxxvii. 
vier Dagen verloops , in een Popje verandert, dae 
dat, na negen Dagen tyds in die Geftalte gele- _ ” 
gen te hebben , overgaat tot den volmaak- 
ten Staat. Dus blykt, volgens de Waarnee- 
mingen van LEEUWENHOEK, dat een Vloo, in 
omtrent een Maand tyds , haar Geflagt kan 
voortplanten, Op Honden, Katten en Haazen, 
hechten zig de Eytjes, die glinfterend wit zyn; 
aan de Haairtjes digt by het Lyf, en de uitko- 
mende Wormpjes zullen, waarfchynlyk , van 
de fmeerigheid der Huid in deeze Dieren , hun 
beftaan vinden. | 

De Paaring der Vlooijen kan , wanneer men 
een Mannetje en Wyfje in een Glazen Buis 
doet, die wel digt, doch niet Lugtdigt tocge- 
ftopt is, genoeglyk waargenomen worden. 
Men zegt, dat dezelve op een zonderlinge wyS 
gefchiedt; alzo het Mannetje gedekt wordt 
door het Wyfje. LrEuweENnHoekK heeft haare 
Ingewanden, op dergelyke manier als SwAM- 
MERDAM die der Luizen, naamelyk door Ont- 
leeding in een weinig Water, waargenomen, 
Hy meende, in het Mannelyk Zaad van deeze 
Infekten , de Zaaddiertjes zeer duidelyk te heb. 
ben ontdekt. a 

De Vlooijen onthouden zig, als een Plaag middelen 
der Menfchen en Dieren , ook in alle Wereldse Renienven 
deelen. Men heeft, derhalve, van ouds al } 
verfcheide Middelen beproefd om ze te verjaa- 


1, DEEL, XIII, STUK, G 5 gens 


1065 BESCHRYVING Vv AN 


PSL gen, die goed bevonden doch niet allen even 


Lxxvil,. gemakkelyk te gebruiken zyn. Dat Kruid, 
TO onder anderen , ’t welk'men Poley noemt , 
groeijende in Gelderland in ’t wilde, zou daar 
van den naam hebben. Alst, Perfikkruid , Stin- 
kende Kamille en Kun of Boonkruid, worden 
ook als dienftig, tot verdryving van dit Onge- 
diert, opgegeven. ‘Deeze Middelen , egter, 
fchynen zo gemakkelyk niet te gebruiken ; noch 
zo onfeilbaar te zyn, als een geduurige zuives 
ring der Vertrekken en Bedfteden, benevens het 
vlytig opvangen vande Vlooijen, dat, meteen 
weinig Katoen in het Bedftede of Ledikant te 
ftoppen , zegt men , gemakkelyk kan gefchieden. 
De Schaapen-Wol, nog op het Lyf zittende , 
fchynt geen aangenaame verblyfplaats voor dit 
Ongediert te zyn;daar zy doch, ’t geen zeldzaam 
is, best in Wollen Dekens en Wollen Kleede- 
ren gevangen worden. Mooglyk zal die Vet- 
tigheid in deeze Wol, welke tot uitroeijing 
* zie het der Motten dienftig is +, ook hinderlyk zyn aan 
Bi nde Vlooijen. Zy worden uitgeroeid door dik. 
wils veegen van den Vloer, met Elzebladeren 
of derzelver af kookzel; als ook door de Ons 
derlaagen der Ledikanten en Bedfteden dik- 
wils af te wasfchen- met fterke Loog van Pot- 
asch; zegt est SCOPOLI. 


4 


adt Co) Vloo, “die de Snuit zo lang beeft alst Lyf. 


„PenetraSe 
zZandvloo, Deeze 


(2) -Pakx prebokide Corporis longitudine f. Tunga. M4- 
pi REGRa 


BE VEOOTFBN: 7: 10%: 


„Deeze Infekten zyn het, die ik Zandolooijen  V. 
genoemd heb, komende met de genen, welken En 
in Peru, van deSpaanfchen, Nigua’s, en in de Hoorp- 
Westindiën , van de Franfchen , Piques geheten kn 
worden, overeen. Het fchynt, dat men dit 
Infekt , in Brafil, Tunga noeme Doch Lin- 

NEUS vraagt: Of de ‘Vloo van CArrEsBy, die 

» door de Huid dringt; de Myt van BROWNE; 

», die onder de Huid nestelt, en de Tek-agtige 

> Luis van ROLANDER, hier voor befchreeven, 

2, weezentlyk in Soort verfchillen? Of hetook: 

s, eers: een Myt, dan een Luis, dan een Vloo 
„ worde? CAresny beeldt de zynen af met 

„het Vorkje van de Plantvloo: BrowN geeft 
s, aan de zyne agt Pooten, zo als een Myt 
‚ heeft: ROLANDER, integendeel, maar zes 

‚‚ Springpooten, als in de Vloo , aan deeze: 

‚‚ maar het Weegluis-Spinnetje dringt op der- 

‚, gelyke manier in het Lighaam en huisvest 

„ Zer met Pyn in. Die inde Westindien zyn, 
mogen derhalve nader onderzoeken , van 
welk Geflagt deeze Diertjes en of ’er ééne 

dan meer Soorten van zyn. 
De Heer Jussieu heeft gelyk ik’ bevoorens 
aanmerkte* , toen hy voor eenige «Jaaren zi een 
in Peru bevondt , En, dar ‘er twee’ 


8e 


REGR. Bra/. 249, SLOAN: Jam, UT. p. 101. Introd. 125. Puye 
lex Cutem penetrans, CATESB, Carv, M', p‚ ro. T, To. É, 3, 
Acarus fufcus {ub Cute nidulans, Probofcide acutiore,. BROWN. 
Ja. 418, , 

1, DEEL, XIII, STUK 


Vv. 
AFDEEL 
LXXV:I. 
Hoorp- 

' STUKe 


* Liber. 9e 
febtil. 


jExert. 


94 N. 8. ad 
{ubtil. Care 99 


dani , 23e 


108 BESCHRYVING v AN 


geheel verfchillende Soorten zyn van dit On« 
gediert; de eene bruin als een Vioo , de ande- 
re geelagtig, die beiden in de Huid kruipen 
of booren en aldaar een Nest maaken als een 
platte Paarl, dat in eenige Dagen de grootte 
van een Erwt krygt, veroirzaakende een ge= 
weldige Jeukt en Pyn; doch de laatften fchee- 
nen eenigermaate Vergiftig te zyn. De eer- 
{ten, die men ook Chiques „en in de Kolonie van 
Rio de Berbice Mobitjes noemt , kunnen met 
regt den naam voeren van Zandvlübijen, alzo 
zy, naar t my toefchynt, by de Beenen op- 
fpringen uit het Zand; daar die andere, gecl« 
agtige, niet fpringen, en deeze zyn het , die 
de kwaadaar:ige Zweeren, welke den Mensch 
kunnen doen fterven , veroirzaaken. 

Die fchadelyke eigenfchap, van deeze Infek- 
ten ,isreeds lang bekend geweest (*). ,‚, Weste 
„> indie levert ons, uit het Geflagt der Vlooie 
„jen, zegt CARDANUS *, de Nigua uit, ze- 
„, kere wreede Pest. Dit Diertje is veel kleiner 
dan een Vloo, en, aan *t Lyf zig hechten- 
de, vreet het dermaare in, dat fommigen de 
Voeten of ook de Handen kwyt raaken. Het 
Middel, dat men ‘er tegen uitgevonden 
heeft, is de plaats met Olie te fmecren en 
met een Scheermes tefchraapen. Hier voegt 
SCALIGER Ì ; in zyne aanmerkingen , het 
volgende by, Het is een klein Vlooytje , 

2 MEt 


343 


95 


(*) MourrxErus de Palicello, Inf, Theatr. p. 277e 


DE VLOOIJE NRN, 109 


“, fnet een zeer fcherpe Sriuit, dat de Beenen, 


Hierom gaan de Indiaanen, doorgaans, hoog 
flaapen. ‘t Gezwel groeit den vierden Dag 
aan , en wordt vervolgens grooter dan een 
Erwt, zittende vol witte Neetjes, die zig 
door ’t krabben met de Nagelen onder de 
‚, Huid verfpreiden : maar indien het Nest ge- 
„, heel wordt uitgehaald en in de Wonde war- 
„, me Asch geftrooid, komt het tot Genee= 
zing” ’t Berigt van Benzo, in zyne Scheeps- 
tochten, is weinig daar van verfchillende, die 
zegt. „, De Indiaanen hebben veel te Iyden 
‚‚ van kwaadaartige Infekten , onder welken 
„ de Nigua is, die de grootte omtrent van 
„, een Vloo heeft, dringende, zonder dat men 
s, ‘t voelt, tusfchen Vel en Vleesch, en in- 
„, zonderheid onder de Nagels der Toonen , 
„, in: want zy teelen voort in ’t Stof Het 
», gebeurt dikwils , dat zy, zonder eenig gee 
‚ voel, de grootte krygen van Cicers of Lin= 
„, zen, en dan zic dat Nest vol van een me= 
‚‚ nigte Neeten, wordende niet, dan met veel 
… moeite en pyn, door middel van een Naald 
„, of Doorn uitgehaald , en de Wond met war- 
„, me Asch genezen. De Neger-Slaaven der 
„, Spanjaarden, die zonder Schoenen loopen , 
„, hebben hier meest van te lyden, en kry- 
„, genze fomtyds zo menigvuldig in de Bee- 
Ta DEELe XII, STUKe 2» DENy 


53 


3 


V. 


meest, (zelden andere Lighaämsdeelen:, ) Ree 


aandoet , niet alleen van de genen die loo- Hoorb- 
5 A) 
pen, maar ook die op cen Grond leggen. 


XXV ile 


TUKe 


V. 
Aver. 
LXXv II. 
Hoorp- 
STUK, 


Ito BEST HR VING Van 


„… nen; dat men dit Ongediert niet dan door 
5, Ínyden of branden daar uit kan krygen. Hier 
„‚ om ziet men ook veelen van de Negers , 
„ die hunne Toonen dus, ja zelfs de Voeten, 
„ verlooren hebben” 

Aan de Kust van Senegal, in Afrika „ was 
men, zo de Heer ADANsoN aanmerkt, in het 
drooge Saizoen zeer geplaagd met Zandvlooi- 
jen, dus genaamd, omdat zy zig in het Zand 
der bewoonde Hutten onthouden. Dit Zand 
was ’er zo vol van, dat zy, zo dra men de 
Voeten daarin gezet hadt, de bloote Beenen 
byna geheel bedekten , kunnende door de klein- 
te naauwlyks gezien worden, dan door haare 
menigte. Zy fteeken niet vinnig , maar veroir- 
zaaken een fchrikkelyke ‘eukt. Zykunnenniet 
meer dan drie of vier Duim hoog {pringen, en 
dit maakt dat de genen, die een half Voet van 
den Grond flaapen, ’er niets van te dugten 


hebben. 
Het fchynt my toe, dat met deeze Pulicellus „ 


van de voorgemelde Autheuren, zo wel als met 
onze Zandvloo , de gedagte Soort bedoeld 
worde; die het Lyf, volgens LiNNus, rosag- 
tig bruin, famengedrukt, op zyde plat „en het 
Agrerlyf , van onderen, wit heeft, Dat de zo= 
genaamde Partattes-l uizen hier van verfchillen, 
zullen wy ftraks zien. 


LXXVIII- 


« 


zuid dll III 


08 


Sessss SSS SSS ESSE 
BEN V II HOO RDS T UK Hoon 


STUK. 
Befchryving van ’t Geflagt der MyTEN, waar 
onder werfcheidene voorkomen , die men gewoonlyk 
Luizen of. Luisjes noemt, of“ Spinnetjes; als 
ook de Schurftdiertjes , enz. 


it LL atynsch woord Acarus „dat voor een Ge-= 
flagtnaam {trekt van deeze Infekten , 
fchynt van het Grieksch Akeiros , als iets on- 
deelbaars of een Atomon, om zo te fpreeken , 
betekenende , afgeleid te moeten worden. Men 
hieldtze , inderdaad, oudtyds, voor de aller= 
kleinste Diertjes.  ArisrorELes fchryft, dat 
2, in't Wasch een allerkleinst Diertje * ge- * Animale 
culum ore 
‚> boren wordt , (zegt ALDROVANDUS,) het rium minie 
9, welk den naam van Acari voert ; doch of dit ”*7 
», kleiner of grooter zy dan een Luisje f , (want | Pedieet 
», Zo noemenze wy ze hier in Italie, ) kan ik Zus 
z, niet beoordeelen; dewyl ik nooit Acari ge- 
„> zien heb : doch ik geloof dat het verfchillen- 
s» de Diertjes zyn, die men hier Pellicellos 
s> noemt, omdat zy tusfchen de Opperhuid en 
‚» het Vel voortkruipen ; hoewel veelen ’er 
„, ook den naam aan geeven van Sirones”, dat 
is, Myren. Men plagtze,in ’t Neerduitsch, 
ook wel Ziertjes te noemen, wegens de klein- 
heid; doch die naam wordt thans aan andere 
Infekten gegeven JL, en de meeften hebben 4 Zie het 


STIK 
Le DEEL XIII, STUK» ver- bl. 436. 


rm BESCHRYVING VAN 


v. verfchillende benaamingen, gelyk wy in de 

ArpeEL. befchryving der Soorten zullen zien. 

Hoor. De kleinheid, die in de meeften aanmerke- 

STUK. _Iyk is, onderfcheidt dit Geflagt zo zeer niet » 

En als wel het getal der Pooten, ’t welk agt is in 
de Myten. Zy komen met de Vlooijen over- 
een in het getal der Oogen , die zy ’er 
twee hebben, ter wederzyde van den Kop ; 
en dit maakt hun voornaamfte verfchil van de 
Spinnekoppen uit, naar welken zy veelal we- 
gens de Pooten gelyken (*). De Sprieten of 
Voelers zyn met Leedjes , en gelyken naar Poo- 
ten, zegt LINNAUS. 

Soorten. “ Getal der Soorten , dat te vooren een. 
endertig was, is thans tot vyfendertig ver- 
meerderd, niettegenftaande nog verfcheidene 
van dit Geflagt uitgemonfterd , en in het 
volgende thuis gebragt zyn. Men vindt 
zesentwintig Soorten van Myten , onder de 
Gedierten van Sweeden, opgetekend. 


€, 


(*) La Tiguê (zegt GEOFFRov),-fe distingue de PA 
vaignée „a la qwelle elle reflemble beaucoup | par le nombre 
different de ces Teux, ’t Blykt klaar, dat, ter plaacfe van 
het Kruisteken , of de woorden par les Pattes , of alleen 
Iyk de Comma uitgelaten zy. Maar , wanneer hy ‘er bye 
voegt „ dat dit Geflagt, door de eenvoudige Sprieten, van dat 
der Chelifer en Phalangium , of Weegluis-Spinnetje en 
Schaapherder-Spin , onderfcheiden zy, verfchilt hy grootelyks 
van den Heer LiNNgus, die aan de Myten mand naat 
Pooten gelykende, geeft, 


5 ES MT FE -E- R 113 


(1) Myet, die rond is en plat, met een ovaale V. 
Vlak van agteren. HL: 


Hoorp: 


_In Indiën wordt deeze Myt, die als een Luis srux. 
zig op de Olyphanten onthoudt , gevonden. 1. 
CATS 


Het is mooglyk wel de allergrootfte van dit mreppanti. 
Geflagt, dewyl zy de grootte heeft van wit Oivphants- 
Lupinen-Zaad of Boontjes , zynde donkerblaauw Luis. 

van Kleur, met een dikken rand : van onderen, 
wederzyds, drie Groeven hebbende. De Vlak, 

van agteren, is Zwart, ovaal en in drieën ge- 


fpleeten. 


C2) Myt, die dwars=ovaal is en bruin, met een —_ n, 
avitten Rand. LEgyptius, 
rt, UE Egyptis 
fche. 


In de Oofterfche Landen fchynt deeze zig 
_te onthouden. 


(3) Myt, die dwars - ovaal is en plat, met een nr, 


ovaale Vlak van agteren. Reduvius, 
Schaaps- 


k ha Tek, 
Van de Schaaps-Luizen, die in ’ laatfte van 


’t voorgaande Stuk befchreeven zyn , verfchilt 
deeze Soort door het getal der Pooten en in 
‘andere opzigten, aanmerkelyk. Van de Tek- 
ken of Hondsluizen worden zy onderfcheiden, 

door= 


n ( 1) Acarus orbiculatus depreffus , maculâ bafeos ovatâ, 5/5 

Nat. X. Gene 235. XII, Gen, 266. 

hide 2) Acarus obovatus fufcus , margine albe. M L. U, 42g. 
(3) Acarus obovatus planus, maculâ baftos obovatà, Fameg 

Succ. 1966. Ie, Oeland, 62, 126, RAF. dnf, Da 


Ee DEEL: XIII, STUK H 


TA BEsSCHRYVING wv AN 


y, doordien zy een langer Snuitje en het Lyf al- 
inks toos plat hebben, met de Pooten donker-rood 
Hoorp- en de Rug Aschgraauw, het Agterlyf Hart- 

STUK. vormig met drie kleine zwarte Stipjes daar op. 
De grootte is als die van een Weegluis. Zy 
boorten zelden met den Kop in de Huid: want 
zy zuigen ‘er maar nu en dan Bloed uit, en 
loozen de Vuiligheden, die daar uit voortko- 
men, van agteren, waardoor de Wol groen 
gekleurd en grootelyks bedorven wordt; de- 
wyl men ’er die Smet naauwlyks met heete 
Loog, veel min met koud Water, uit kan kry- 
gen. Voeg hier by, dat zy wel een Jaar lee- 
vend blyven in de afgefchooren Vagten der 
Schaapen. Dit Ongediert wordt, op Oeland, 
in Sweeden , Fefting genoemd , onthoudende 
zig op de Runders en Honden, in de Bosfchen, 
zegt LINNAUS,. 
sehaapene Zodanige Schaaps=T'ekken, als deeze , my 
rl „hOg niet ter hand gekomen zynde, heb ik het 
Fig. 2e niet ongevoeglyk geoordeeld , den Leezer hier 
de af beelding onder ’t oog te brengen, van de 
gewoone Sechaapsns buis ‚in ’t voorgaande STUK 

____befchreeven *: want nergens vind ik dezelve by 
Ea De vergrooting, en zelfs, niet dan by FriscH, gantsch 
biadz. 620 onvoldoende afgebeeld , die het ook zwart- 

blaauwe Luizen noemt, dat niet altoos plaats 
heeft: ten minfte die van onze af beelding , op 
Plaat C. fig. 2. was veeleer roodagtig graauw 
of Tegelrood, met een zeer aartige Tekening, 
van roode Ruitjes op ’t midden, en blaauwe 


Strice 


| 


£ 


Dr oMiY ere &, TI} 


Striemen aan de kanten van het Lyf, die,gelyk Vs 
het geheele Voorwerp, in langte ongevaar vier ae Erea 
of vyfmaal vergroot, hier zeer natuurlyk zyn Hoorp- 
afgebeeld. De Voetzool of het onderfte der °T°* 
Pooten , waaraan de Klaauwtjes zyn , alleen , 
was zwartagtig blaauw , en van de zonderlinge 
gedaante des Zuigers die aan ’t end dubbeld is, 
als ook van de geheele Geftalte, kan men ge- 
noegzaam uit de af beelding oordeelen Alleen- 
lyk moet ik er nog byvoegen , dat het wel waar 
is, gelyk FrrscuH zegt, dat het Lyf bezet zy 
met Haairtjes , doch dat het Infekt bovendien ; 
over ’t geheel , zig als Sagrynagtig voordoet 3 
en ongemeen dik of rond is van Lyf. 

(4) Myt, die ovaal is en Roestkleurig , vanag= 1v. 


teren een ovaale zwarte Vlak hebbende. ded 


fche. 
Deeze, in de Indiën zeer gemeen, is langer 


dan de voorgaande Soort. 


(5) Myt , die dwarsvovaal is en roodagtig, Vs 


Re Eee Americ4e 
hebbende bet Schildje en de Knietjes der nus 
. : Amerie 
Pooten witagtig. Eaanthe 
Bosche 


Zeer omftandig geeft ons de Heer KALM de Luis. 

befchryving van dit Infekt, het welk een on- 

gemeene Plaag is voor de genen die door de 
Bos- _ 


(4) Acarus ovalis ferrugineus , maculâ bafeos ovatâ atrÂ, 


Syft. Nat. XIL 
(5) Acarus obovatus rubicundus, Scutello Genieulisque Pes 


dum albidis. Karm. ACF, Stochbe 1754 
Te DEEL, XIII, STUK, H 2 


V. 
ÁFDEEL. 
LXXVLIL. 
Hoorp- 

STUK. 
Bofihluis, 


216 BESCHRYVING vaN 


„fehen van Noord-Amerika reizen , wordende 


aldaar van de Sweeden , in Penfylvanieen Nieuw 
Jerfey , Skogs-Lus , dat is Boschluis , van de En= 
gelfchen Tiks of Seed.Tiks, dat is Tekken , en 
van de Hollanders, by Albany , Houtluis of 
Woudluis getyteld, ,, Men vindtze , zegt 
„ die Heer, zeer menigvuldig in de Bosfchen, 
„> zo van Nieuw Jerfey als Penfylvanie ‚doch, 
‚‚ hoe verder men Noordwaards komt, hoe 
s> minder , evenwel werden wy ’er in de Woe- 
„> ftenyën, tusfchen de Engelfche Volkplantin- 
»> gen en Kanada; grootelyks mede geplaagd. 
‚‚ Men wierdtze zelfs gewaar , terwyl men 
door de Bosfchen ging; maar inzonderheid, 
zo dra men zig op het Aardryk , op den 
‚… wortel van een Boom, of op een omgeval- 
„ len Boom, nederzette 3 zo dat een ruste , 
», die ongeftoord eenigen tyd duurde, iets zeld- 
> zaams was. Een ontelbaare menigte van 
deeze Houtluizen , Muggen en ander Onge- 
diert, was gereed om ons te plaagen , als wy, 
om zo te fpreeken , maar een Schreede voort- 
gingen in die uitgeftrekte Wildernisfen; 
doch voornaamelyk des nagts. 
‚‚ De grootte van dit Ongediert is verfchil- 
lende. Veelen zyn zo klein , dat menze 
naauwlyks zien, ’k laat ftaan vangen kan : 
anderen worden, wanneer zy zig vol Bloed. 
gezoogen hebben , zo dik als het end van een 
Vinger ; doch de gewoone langte is een 
twaalfde Duims,ende breedte, in het mid- 
‚ den 


33 


33 


5 


53 


Ke ED (MM YEP EN. Ip 


5 den, iets minder. Het Lyf is een weinig Pe 5 
s» langwerpig rond; dun en platagtig ; van bo- zxxvin. 
, ven glad en brrsnl aan den rand, in fommi- BEEN 
s, gen, als gegolfd. Zy hebhen een tend Bofdblais 
ss donkerroode Kleur , en een klein wit Vlakje 
5» Op ’t midden van de Rug, dat egter niet al- 
ss Bemteen is. De’ Kop is zeer klein-, met 
> Draadswyze Sprieten en Snuitje, die zig als 
»> famengevoegd vertoonen „ maakende met- 
s, het onderfte des Lighaams een zeer ftompeca 
s, hoek. De Sprieten zyn dikker aan ’t end; 
9 en even lang als het Snuitje, dat naauwlyks 
ss Een vierde ‘der langte van het Lyf heeft, 
ss Het Borscftuk ontbreekt t'eenemaai (*). De 
> Sprieten- doen byna gelyken dienst aan het 
s, Infekt als de Snuit : want , wanneer het 
3, met de Snuit in de Huid van een Dier 
boort, zo volgen de Sprieten digt daar aan. 
Het heeft agt Pooten, die bleekrood , on- 
gehaaird, glad, glinfterende , met zeer kleine 
wicte Klaauwtjes ‘aan het end gewapend 
5 er CE). 
‚ De meeften van deeze Infekten onthouden 
di in het Gras en aan de Gewasfen in de 
Bosfchen , inzonderheid onder het afgevallen 


„‚ Loof van het voorgaande Jaar, dat ‘er, zo 
| … wel 


59 
93 


53 


(+) Hoe kan Linneus dan onder de Kenmerken ftellen, 
Scstello albido? Want Scutellum kan hier immers niets dan het 
Borst{child betekenen , en KALM zegtduidelyk : tusfchen Kop 
en Lyf vertoont zig geen Borst. 
_(t) Zyn dit ook de Genicula Pedum , die het Infekt wite. 
agtig heeft? 

} DEEL, XIII, STUK. EE 3 


118 BESsSCHRYVING VAN 


Vv. 
ÄFDEEL, 
LXXV UI. 
Hoorp- 

STUK. 
Bofihluis, 


„\ 


wel als ’t Gras, dikwils geheel vol vanzit. Op. 
Akkers , Veldenien Weiden, vindt menze 
niet, Zy komen in ’t Voorjaar, zo dra de 
Sneeuw verdweenen is, te voorfchyn, en 
blyven tot in ’t midden van den Zomer ; 
maar in de Herfst wierd ik ’er niet één ge- 
waar , hoe veel ík ook in de Bosfchen liep. 
Kerst kruipen zy op de Kleederen, en dan 
aan ’t Lyf, alwaar zy onmiddelyk de Snuit 
infteeken ‚ zonder dat men ’t gewaar wordt, 
voordat zy reeds zo diep ingeboord zyn, dat 
men ze niet zonder gevaar weg kan krygen. 
Want „als menze afrukt , blyft gemeenlyk de 
Snuit met den Kop zitten, en dit veroorzaakt 
niet alleen een leelyken Stank , maar een 
fchrikkelyke Jeukt, en door krabben komen 
‘er Zweeren, die fomtyds diep invreeten, 
Ik heb Merfchen gezien, die, alleen door 
het afrukken van deeze Bosch-Luizen , een 
Gezwel hebben gekreegen „ dat in ’t eerst 
fterk etterde, eu eindelyk zo diep gewor- 
den is, dat men het voorfte Lid van den 
Duim in het Gat kon leggen , het welk een 
goede Vingerbreedte diep was. Gemeenlyk 
komt altoos, daar zy den Kop hebben inge- 
boord of Bloed gezoogen, een hard Knob- 
beltje, zo groot als een groene Erwt of 
nog grooter; blyvende dikwils zes Weeken, 
eer het verdwyne Wanneer men twee Da- 
gen in de Bosfchen gereisd hadt , was het 
Lyf zo vol van deeze Knobbeltjes, waat 

var 


EM 1E IE ON. r19 


35 van het eene pynlyk-was, het andere jeuk-_ V. 


„ter dat men naauwlyks wist, waar men zig GEPEEL 
zou krabben”. Hoorn. 


k AN : STUK. 
‚ Dit Ongediert is byster laftig, wanneer Bofchluis, 


het in de Ooren komt, daar het naauwlyks 
uit te krygen is, en die daar door fomtyds 
een Vuist groot opzwellen, met een fchrik. 
„s kelyke Pyn. Zy kruipen zeer langzaam en 
plaagen niet alleen de Menfchen , maar ook 
s> Allerley Dieren. Het Lyf der Paarden is 
'er, aan den Fuik, fomwylen geheel mede 
bedekt „, en men verliest ‘er die in de Engel- 
fche Volkplantingen wel door; aangezien zy 
de Beeften geheel uitmergelen , en dus al 
kwynende, met veel Pyn, doen fterven. Zy 
zyn zeer taay: men kanze met de Nagelen 
naauwlyks te pletteren drukken. Onder het 
Bloedzuigen zwellen zy allengs uit, en ein 
delyk, zig vol gezoopen hebbende, vallen 
zy van zelf af. Zulke twee Boschluizen in 
een Bakje gedaan hebbende, daar de eene op 
de Rug lag, bleeven zy langer dan een 
een Maand in ’t leven, en hadden middeler. 
wyl een groote menigte van Éytjes gelegd, 
die zeer klein, rond en glinfterend bruin 
waren. Geen voldoende Middelen fchy-: 
nen ’er nog ontdekt te zyn tot voorbehoe» 
ding tegen of tot verdryving van dit leelyk 
 Ongediert”. Het gene de Heer Karm best 

bevondt, was zulk een Luis, wanneer zy 

de Snuit reeds ingeboord hadt in zyne Huid» 

“PB, DEEL. XIII, STUKe Ha met 


Vv, 
AFDEEL. 
LXXV' il, 
Hoorp- 
STUK. 
Bofshluis. 


{20 BESCHRYVING VAN 


met een Koorntangetje te vatten en afteruk« 
ken , haalende dan aanftonds, het geen ’er 
van zitten bleef , ook uit. -Dikwils hadden, 
Zy zig zo vast ingebeeten , dat met haar 
Snuit tevens een Stukje Vel mede afgerukt. 
werdt. 

Alle oude Perfoonen verzekerden hem een= 
ftemmig, dat men in voorige tyden, (vyftig 
of zestig Jaaren , naamelyk , geleeden „) in 
Nieuw Jerfey en Penfylvanie niets geweten 
had van deeze Boschluizen, die ’er met eene 
Kudde Vee, uit Maryland, in het begin dee- 
zer Eeuw zouden overgebragt zyn. Men hadt 
voorheen in gebruik gehad , alle Voorjaaren 
het afgevallen Loof, in de Bosfchen , in brand 
te fteeken; waar door wel dit Gebroedzel ver- 
nield, maar tevens aan het jong Boomgewas 
zo veel nadeel toegebrägt werdt, dat de Re 
geering dit in brand fteeken goedvond te ver- 
bieden. Zulks is waarfchynlyk de reden , dat 
het gedagte Ongediert zig aldaar, in de laatíte 
Jaaren , zo fterk vermenigvuldigd heeft, tot 
groot nadeel der Ingezetenen , die in de Zomer, 
wanneer door de fterke Hitte al het Gras op ’t 
open Veld uitdroogt, geen ander middel heb- 
ben om de Beeften in *t leven te behouden , 
dan dezelven in de Bosfchen te laaten loo= 


‚ pen. 


Men ziet hier uit, zegt de-Heer Karms 
eensdeels, het geluk der Landlieden in Eure: 
pa, daar men, zelfs in de Noordelyke deelen, 

on- 


» Eon M: YT Eon. raï 


ongeftoord door de Bosfchen kanreizen, en, v. 
andersdeels, hoe klein een Ongedierte, met de ÄFDEEL 
LXXVill, 
toelaating van den Almagtigen Beftuurder der Hoorn- 
Ondermaanfche Zaaken,een fchrikkelyke Land- STUK 
plaag kan worden, 
(6) Myt » die bet Agterlyf van agteren gekar- … Vk 


Sang ui 
teld „ het Schildje ovaal en eenigermaate fuzes. 

Bloedzuie 
Ee den Staart in drieën VET ger. 


deeld beeft. 


Of deeze, die de Fatebucu der Brafiliaanen 
kon zyn, meer den nevensgaande bynaam ver- 
dient dan de voorgaande , zou men , met reden, 
mogen twyfelen. Zy heeft de Voorpooten , 
digt aan het Lyf , met korte Spooren, volgens 
de Waarneeming van RorLANDER, die deez 
Soort in Zuid-Amerika ontdekt heeft, verfchil. 
lende van de Patattes-Luizen meer in gedaante 
dan in eigenfchap. Zy zuigt het Bloed uit de 
Beenen van Menfchen, die in ’ Land gaan 
wandelen, en kan daar naauwlyks uitgetrok- 
ken worden. 


(7) Mye, die Klootagtig Hyrond is, meteen _ vi. 


ronde Vlak q ee, 
x van agteren en de Sprieten pa ot 


geknodst. Hondsluis, 
Dee- 


(6) Hcarus Abdomine poftice crenato , Scutello ovato fab. 
fulvo, Roftro tripartito. S/f, Nat, XIE. Jatebucu, MARGGR, 
Braf, 245. 

(7) Acarus globofo . ovatus , maculâ bateos rotundâ , Anten. 
gis clavatis, Baun, Suec, 1967. Scop, Carn 1057. ALPR» 
Inf. 550. RAY. In/,1o. ERISCH, Jn/, V. T, 19. 

L, DEEL. XIIL Sryx* bis 


Vv. 
AFDEEL. 
LXXVill. 
Hoorp- 

STUK. 


95 BESCHRYVIENG:! WAN 


Deeze Soort van Teken, die men in Swees 
den Flott noemt, is by de Ouden bekend ge- 
weest onder den naam van Aicinus, wordende 
by de Grieken Kroton geheten, volgens ALpro. 
VANDUs. Zy wisten, naamelyk, dat dit Dier 
de eigenfchap der Bloedzuigeren hadt; doch 
zy dwaalden daarin, dat zy meenden, dat het 
geen opening had tot ontlasting van het inge- 
zoogen Bloed, en dus, zig vol gezoopen heb- 
bende , zonder Voortteeling moest fterven, 
De afbeelding , immers, en befchryving van 
zulk een Infekt, door ons elders gegeven (*); 
toont het tegendeel. Men vindtze op de Hon- 
den meest, doch ook op het Rundvee en de 
Schaapen, in ons Wereldsdeel. Men agt, dat 
zy deeze leelyke Infekten ui de Bosfchen be- 
komen, en dus zou het in aart, misfchien , 
niet veel van de gedagte Amerikaanfche ver- 
fchillen. 

Op een van myne doode Westindifche ge- 
vlakte Adderflangen , heb ik een dergelyk In- 
fekt vinden zitten, ’t welk volkomen naar een 
Blaasje geleek, ter grootte van een kleine Erwt, 
en zig niet , dan toen ik het'er uitgefneeden had, 
in zyn waare Geftalte vertoonde. De Kleur 
was bruin, en dus zou het met de gedagte A» 
merikaanfche Boschluizen meer overeenkomst 


fchynen te hebben dan met onze Tekken, die 
geel. 


(*) Zie het IX, DEFL der Uitgezogse Verhandelingen y 
bladz. 348. PLAAT LXe Fig. 5-7 


D ES IM rr Ff IEEN. 123 


astig wit zyn; indien dezelven niet, door het RENAME 
inzuigen van Bloed opzwellende, ook derge- Lxxvir. 
lyke Kleur verkreegen. Doktor Scororr geeft Ho 
ook een Roestagtig bruine Kleur aan de Ér- % 
ropifche Tekken, en zegt dat de Leedjes van 
derzelver Pooten ruig zyn. Indien LINNZts 

door geknodfte Sprieten die Deelen meent ; 

welke in gedagte afbeelding met de Letteren 

a a zyn aangeweezen ; zo is deeze benaaming 

wat oneigen. ; 

Op een Zee-Schildpad heeft de voorgemelde 
Ítaliaanfche Heer een Tek gevonden, die inde 
agteríte deelen van aat Dier, op dergelyke 
wyze, vast zat, als de gewoone Tekken aan 
of omtrent de Ooren der Honden. Dezelve 
hadt het Lyf Eyrond en bruin, met cen O- 
ranjekleurigen rand; van agteren geftreept, met 
agt Streepjes , onder met een Stipgetekend. De 
grootte was omtrent als die van een gewoone 


Weegluis (*). 


(8) Myt, die de Pooten van bet taweede Paar yr, 


zeer dik heeft. Crasfiptse 
ê Dik: pool, 


In fommige Tuinen van Sweeden is dit 
Infekt gemeen , onthoudende zig op de Aarde, 
foopende heen weer , en men vinde ’er dikwils 
verfcheidene by een. De grootte is als een 
kleine Vloo: de Kleur Kastanjebruin. Het 


heeft 


(*) Entomol, Carniolicas p. 537, 

(8) Acarus Pedibus  fecundariis crasfisfimis, Fawaz, Sue 
5969. 

Ie DEEL. XII, STUK, 


124 BESCHRYVING VAN 


V. _ heeft de Dyén van het tweede. Paar monftreus 
ARDEEL dik en Schaaragtig ‚dochdun uitloopende gelyk! 
Hoor de anderen: het welk die Pooten zeer wanftal- 

*_tig maakt, welken het om te vatten of te gry- 
pen, en geenzins om te loopen gebruikt; zyn- 
de het end van de Schaar ‚ten dien einde, buig= 
zaam, 


„5, (9) Myt, die het Borsifluk kruiswyz’ hoekig, 
€ perte É 


Zionis. de Pooten genageid en langer heeft dan 
Vledermuie 
zen-Luis. bet Lof if 


" Ik begryp niet, hoe men de af beelding en 
befchryving van de Vledermuizen-Luis, door 
FriscH, overeen zou kunnen brengen met dee- 
ze Kenmerken: want, volgens dien Autheur , 
zo wel als volgens Doktor Scororr , heeft de- 
zelve het Lyf rondagtig, op de Rug als met 
Bloemen-Werk getekend, waarvan het Stam. 
metje in het Snuitje uitloopt , zonder eenig 
blyk van Borstftuk, Bovendien zyn de Poos 
ten aan ’ end ftomp , en ieder als met een 
Zuiger voorzien, geenszins genageld, maar 
volmaakt gelykende naar de af beelding en be- 
fchryving, welke de Heer BAKER van de Luis 
van den Vledermuis heeft aan ’t licht gegeven 
C*). Deeze Heer. merkt aan, dat de Vle- 
der- 
(9) Acarus Thorace angulato = cruciato, Pedibus unguiculatis 
Eorpore longicribus. Faun, Suec. 1941. fub Pediculo, Acarus 
Vefpertilionis, SCOP. Carn. 10593. FRISCH, In/. VIL Te 7. 


(*) Nuttig gebruik van °t Mikroskoop. Amfterd, 1756, Ple 
XV. p. 41ê. 


NEA ML vr: BIN, 125 


dermuizen-Luis de eigenfchap heeft, om de, V. 
Pooten agterover te flaan, en dus, met den en 
Buik om hoog, als op de Rug,te kunnen loo- Hoorp. 
pen. Ook fchynt Frrscr iets daar van waar- ee 
genomen te hebben : want, als zy moede wor- 

den, zegt hy , rekken zy de vooríte Voel-Poo- 

ten in de hoogte. Men moetze niet in ’t Haair 

zoeken , maar aan de Wieken der Vledermui- 


Zen. 


(ro) Myt, met de Dyën, van bet derde Paar, 


XxX. 
brie se Paflerinuúse 
witermaate dike de 5 
Luis, 


De afbeelding van deeze, onder den naam 
van Spreeuwen-Vloo , door Rerpi, welke 
LinN=us zo flegt oordeelt, is inderdaad veel 
overeenkomftiger met die, waarvan DE GEER 
de afbeelding gegeven heeft, dan wederom 
die van BAKER, welke op deeze Soort thans 
aangehaald wordt ; hoewel LiNNaus haar niet 
gezien hadt. Dat Luisje, ’t welk de gedagte 
Kenmerken heeft, is door den Sweedfchen 
Kamerheer gevonden op een Vink en zeer dui- 
delyk, by ongemeen fterke vergrooting , afge- 
beeld, terwyl het, op ‘t bloote Oog , naauw- 
Iyks zo groot was als een Stipje. Debefchry. 
ving en af beelding van dit monftreufe Infekr , 

uit 

(ro) Acarus Fernoribus tertiis taslisenis, Faun. Suee. 1970, 
Der GEER ACf. Stock. 1740, p 351. Te Ie É. 2, RED. Viv. Tab, 
II. f. 4. Acarus Vefpertilionis, GEOFER. Par. 11, P. 627, Pedi 


eulus Vefpertilionis. BAKER, Jdierofi. Te 15e 
1, DEEL, XII STUK, 


tes BEscCHRYyYYVrINeC" Pan 


Vv. uit de Stokholmfe Verhandelingen ontleend , is 


ÄrFpeEt. E S ’ 5 s 
zxxviu, thans in ‘t Nederduicfch uitgegeven. 


pe (rr) Mye, die de voorfle Pooten zeer lang en in 
XI geduurige beweeging heeft. 

Jfetatoe 

soa Op de Paddeftoelen , en overzulks op Schas 

poot. duwagtige plaacfen , komt dit Diertje voor, 


het welk de grootte maar van een Neet heeft, 
zynde witagtig geel van Kleur , en hebbende 
de voorfte Pooten langer dan de anderen , van ge- 
daante als Voelers of Sprieten, die het onder 
’t loopen geduurig beweegt. Men mag deeze 
dan, te regt, Voelpooten noemen , gelyk FriscH 
die van de Luis der Vledermuizen. 

Op de blaauwe Meezen is, in Italie , een 
Myt gevonden, die, integendeel, de Agter- 
fte pooten veel langer dan de anderen hadt , en 
het voorfte deel des Lyfs byna vierkant , wor- 
dende, deswegen, Springhaan-Myt getyteld. 
Op de Kraaijen, wederom, werdt 'er een ge- 
vonden, met het Lyf van agteren tweehoor- 
nig, en niet grooter dan een Stofje Snuiftabak. 
Op de Spechten, Lysters, enz. wederom an- 
deren (*), die, ’t zy men ze Luisjes noemen. 
wil of Myten, wel waardig te onderzoeken zyn, 
en , wegens haare kleinte, zeer fraaije Voorwere 
pen voor ’t Mikroskoop uitleveren. 


(12) 


(11) Acarus Pedibus primis longisfimis motatoriis, Fass, 
Duec. 1971. 


(*) Entom, Carniel, Pp. 388. 


B EM BEM. 127 


02) Myt, die de twee voorfle Pooten langer , kon 
en niettemin tot loopen dienfbig „ bet Ee 
OE 
ig beeft. 

Apterlyf van agteren vweeboornig heef! en 

Aan de Stammen der Pynboomen, in Swee- , shi 
den, is deeze Soort gevonden , die klein is en EM 
rood, hebbende aan het Agterlyf twee Hoorn. agtige. 


tjes, als de Plantluizen. 


(13) Myt, die zwart is, aan de zyden met En 


een foort van zwarte Dek/childen. tratus 
Tor-agtiges 


Onder Steenen is deeze door den Heer 
KALM waargenomen , zynde naauwlyks zo 
groot als Papaver-Zaad, en, door ’t Mikros- 
koop gezien, van een zonderlinge gedaante. 


(14) Myt, die doorfthynend roodagtig is, met xiv, 

p) Telarit Sa 

eene bruine Plak, avederzyds, aan ’t Ág- Spinder. 
terlyfe 


Deeze Soort is zo wel in Sweeden, als door 
Doktor Scororr in Karniolie, en door Geor- 
FROv omftreeks Parys, waargenomen. De laat- 
fte geeft ‘er zelfs den zwierigen naam van 

| Herfst- 


(re) Acarus Pedibus primis longioribus curforiis, Abdomie 
ne poftice bicorni. Faun. Suec.” 1972, 


(13) Acarus ater,lateribus nigro fabcoleoptratis, F. Suec. 19758 


(14) Ararus rubicundo-hyalinus , Abdomine utrimque 
maaculâ fufcâ Faun Suec. 1212, 1196. SCOP. Carn. 1075. 
Acarus fufcus Autumnalis textor, GEOFER, Paris, IE. 


p. 
1. DEEL, XIII STUKs 


Ad 
ArFDEeL. 
LXXV III, 
Hoor p: 
STUK. 


at Fils de 
ia Vierge 


Herfst. 
Braaden: 


28 BeESsScHEyviNe VAN 


Herfsteweever (*) aan, en meent dat die Drate 
den, welken men in de Herfst door de Lugt 
ziet vliegen of ook de Velden bedekken „ het 
werk van deeze Myten zyn en niet van 
Spinnekoppen. Het Gemeen, zegt hy, noemt 
dezelven Draaden van de Maagd *, dat is, zo 
ik denk, van de Lieve Vrouw. ’t Is buiten 
twyfel dat gene, * welk men in Engeland 
Gosfamer noemt , en fchadelyk voor het Vee 
zou zyn , maakende , inzonderheid , de Schaa- 
pen of Lammeren ongans. Dat woord wordt 
van Gosfypium , ’t welk Katoen is, afgeleid , 
en gedagte Draaden, waarvan men ‘geheele 
dodjes kan verzamelen , zyn, inderdaad, Ka= 
toenagtig Men vindt, zegt hy, in de Herfst 
ss Cikwlls de Bast der Boomen, voornaame- 
ss yk aan den Noordzyde van den Stam, be- 
‚> dekt met fyne Draadjes , dië “denzelven 
> Zlad en glinfterend maaken. Deeze Web- 
>, ben, die van zulke kleine Infekten krie- 
len en het werk derzelven zyn „ worden 
dikwils door den Wind in de Lugt weg- 
gevoerd , en men zietze in groote veelheid 
_ nedervallen op de Velden en Tuinen. On- 
„ der alle Myten is ‘er geene, die Draaden 

„ Ípint, dan deeze:. | 
De ongemeene kleinheid van deeze Infek- 
ten, die met het bloote Oog naauwlyks zigt= 
baar 


(*) Le tisferand d'Automne, Hift, des In/. onw, Pariet 
ToM, II, p. 626. 


Pp KM oer ren. 129 


baar zyn, kan gelegenheid hebben gegeven, V. 
omze voor vliegende Spinnekopjesaan te zien; ge- ee 
Iyk Laster van de zodanigen, door hem waar: Hoorp- 
genomen, aan Ray fchreef : berigtendedat hySTEX- 
die Webben zelfs, op een zeer hoogen Tooren — 
zynde in ’t Graaffchap York, boven hem inde 

Lugt had zien vliegen. Onder aan de Bladen 

der Lindeboomen en aan die van andere Plan- 

ten, ziet men, in de Herfst , dergelyk Spinzel 
menigvuldig: het welk in de Winterhuizen cot 

groot nadeel van de Planten ftrekt , die ‘er fom- 

tyds door verftikken en verflenzen, zegt LIN» 


NAEUS. 


(rs) Myt, die de zyden eenigermaate kewabbig, st 
. 270e 
de vier agterfte Pooten zeer lang, de aast 
Dyënen Kop Roestkleurig en bet Agters 


Iyf met Borflelig Haair bezet beeft. 


Iemand, die ooit de Kaasmyt, welke de ge- 
woonfte en gemakkelyk te bekomen is , met een 
Mikroskoop befchouwd, of de af beeldingen „ 
welken ‘er van aan ’t licht gegeven zyn, ge- 

zien 

(15) Acargs lateribus fublobatis , Pedibus quatuor pofticis 


longisfimis , Femoribus , Capiteque ferrugineis, Abdomine 
Setofo. Faun, Suec, 1975. 


Farinz, Scabtei, 
BLANK. In/;Tab, XIV. fig.A,B‚ | SCHENK. Ob/. 626. 
LEDERM. Mier, 68.T. 33. f, 2e |BONANN. Mficr. fig. 1138 


BONANN, Micr. f, 112. ALLEN. Comp. XI. 6. 8, 
Lreuw.Epif?.77.T-370,f.9,10,| ACF. Anglic, N. 283, 
Rivin. Prur. 18. f. D-L. Rivin. Prar. 18.f. A, Bo 


E‚N.C.Dec, 2. Ann.ro. App.34.| AE. Lipfs 1682 Pe 319e 
I, DEEL» XII, STUK, Nid 


Vv. 
'AFDEEL, 
LXXVIII. 
Hoorp- 
STUK. 


rgo BESCHRYVING VAN 


zien heeft, zal niet kunnen nalaaten zig &foo« 
telyks te verwonderen, over de hier opgege- 
ven Kenmerken van deeze Soort, die in alle 
opzigten , byna, van de weezentlykheid der 
zaak verfchillen. De Kaasmyt, die men ook 
fomtyds in het Meel en andere eetbaare Waa= 
ren vindt, heeft het Lyf van agteren dik en 
rond, naar vooren dunner en aan den Kop 
fpits toeloopende, zonder eenige Kwabbigheid 
op de zyden. Zy heeft agt Pooten, die ruig 
en byna gelyk van langte zyn. De Kleur van 
het Diertje is egaal en byna doorfchynend geel- 
agtig. Het eenigfte, dat met de opgegevene 
Kenmerken overeenkomt, is, dat zy het Liyf 

overal bezet heeft met lange Haairborftels. 
Zodanige Infekten , voor ’t bloote Oog 
naauwlyks zigtbaar, zyn het, die men in on- 
ze Taal Myten of de Myt , in ’t Fransch Mi- 
tess Sirons of Ciron, in Italie Ciro of Syro, in ’t 
Engelsch Meat of Mite , in ’t Hoogduitsclr 
Mübe noemt 5 in Sweeden Mabl, Dewyl de 
voorfte Pooten zeer klein en digt by den Kop 
zyn,zo hebben fommigen, naart fchynt , maar 
zes Pooten aan dezelven waargenomen; gelyk 
dit blykt in de af beelding van LEDERMULLER , 
die veele Myten van het Meel van Spelt, by 
elkander „ vergroot voorftelt: want het zou 
zonderling zyn „ dat ’er een zo weezentlyk 
verfchil plaats had, in Diertjes , anderzins van 
denzelfden aart en eenerley Lighaamsgeftalte. 
Die Autheur , wel is waar, erkent , dat de 
My- 


DEM rf BOND 13f 


Myten van de Kaas verfchillen van die men, V. 
aan Varkens-Blaazen , in Ryst en aan de A- en 
tnandelen vindt; doch het verfchil is niet groot Hoorn 
genoeg om byzondere Soorten, gelyk hy zegt, Ann 
daar van te maaken. Het eenigfte verfchil dat 

de Engelfche Heer Power, die ookagt Pooten 

aan de Myt geeft , met die van Moutftof en 

en Haveren-Meel vondt, wasdat deezelaatften 

met meer en langer witte Eorftels , voornaa- 
melyk aan ’t agter-end, bezet waren, en wat 
vlugger dan die van de Kaas. Op de Vygen 

hade hy ‘er, wel is waar; gevonden , die naar 
Tortetjes geleeken, aizo zy mdar zes Pooten 

en twee Voelers aan den Kop, met twee lange 
Sprieten daar boven hadden; doch het is zeer 
bedenkelyk, of die Voelers ook de twee voor- 

fte Pooten en de Sprieten Haairborftels kunnen 
geweest zyn , welken LEEUWENROEK , op fom- 

mige Myten der Vygen, veel langer, dan op 
eenige andere Myt , heeft waargenomen. Zy 
waren traager en logger, zegt Power, dan de 
Myten van het Meel en hadden geen Borftels; 
hoewel hy ook fommigen op de Vygen gezien 

hade, vol van witte Borftels en van gedaante 

als die in Haveren-Meel. Deeze noemt hy de 
gewoone Myt, welke hy ook gevonden hadt 

in Hooy, in het Stof dat van gedroogde Wor- 

telen valt, erize (*). 


Groo- 
C*) Microftopical Obfervations, Lond. 1664, pe 154 


1, DEEL: XIII, STUE4 la 


132 BESCHRYVING v AN 


V, 
ÄFDEEL. 
LXXV HL 
Hoorp- 
STUK. 


Schurft- 
diertjes, 


Grootelyks is hiervan in gedaante verfchile 
lende dat Diertje, het welk fomtyds in de 
blaasjes van Schurft of ruidigheid der Huid 
gevonden wordt, en veel meer overeenkomst 
met een Platluis heeft. De enkele befchou- 
wing der af beelding van den Italiaanfchen Dok= 
tor BoNoMus, die deeze Schurftdiertjes eerst 
fchynt ontdekt tehebben, door BoNANNr , hier 
aangehaald, welke de Heer BAKER, in zyn 
Werk over de Mikroskoopen , overgenomen 
heeft, toont dit verfchil genoegzaam (*). Ook 
fchynt het tegenftrydig , dat de zelfde Soort van 
Infekten in ’t eene geval geheel droog en open , 
in ’t andere geval geheel nat en beflooten; in 
% eene geval troepswyze, in ’t andere geval 
geheel eenzaam en op zig zelf alleen: in’teene 
geval zeer week van zelfftandigheid , in ’t an- 
dere zo Korftagtig hard zou zyn, dat menze 
tusfchen de Nagels knippen kon, gelykerwys 
de Neeten der gewoone Hoofdluizen: het welk 
van de Schurftdiertjes verhaald wordt, wel- 
ken BoNANNI, die zekerlyk een goed Waarnee= 
mer was, zegt, met zyn Eigen Oogen zodanig 
waargenomen te hebben , als zy door Bono- 
Mus, hier boven gemeld, in overeenkomst met 
zyne Figuur 113, en nagenoeg met die van BA= 
KER, Fig. o, a, zyn afgebeeld. Indien ook 
deeze Schurftdiertjes aan ’*t Menfchelyk Lig- 

haam 


C*) Zie het Mikroshoop gemakhelyk gemaakt. Amfterd, 1744e 
Plaat Xlll Fig, 2 en Fig. 5e 


KW EML TIE NM 138 


haam kwamen uit Meel, wanneer eenig Lig- Ve 
haamsdeel met hetzelve beftooven wordt (*) ; AEDEEL: 
zo zou die haatelyke eigenfchap al van over- Hoorp- 
lang hetmisbruik, vande Poeijer, diedebloem *7P& 
en dus het edelfte van ’t gemalen Koorn en 
wel van de T'arw is, zo overdaadig tot enkele 
grootschheid en wellust weg te fmyten of nut- 
telooste maaken, uit de Mode gebragt hebben. 
Hoe dikmaals , immers, gebeurt het, dat men 
die Poeijer Jaar en Dag, en op allerley broei- 
jige warme plaatfen, in de Doozen laat , zon- 
der dat de Dames ooit , door zig het Aange. 
zigt, den Hals, den Boezem of de Handen te 
poeijeren , met dit zo haatelyk Ongemak bezet 
raaken , dat dikwils door uitwendige Middelen 
niet te geneezen is (Ì)e 

Ik-heb dus de redenen omftandig voorgefteld, 
die my doen twyfelen, of het wel zo vast gaats 
als elders gezegd wordt , dat de Myten van 
het Meel de zelfden zyn als die Diertjes , wel- 

ke 

(*) si Mater aut Nutrix infantem Farinâ Cereali, in qua 
Acari fepiffime habitant, adfperferit, Infans in ea parte pris 
mo,êc toto tandem Corpore, Scabie laboravit, Aman. Acad, 


III. Pe 333e 


(Ì) Waarom deeze Kwaal door inwesdige hulpmiddelen 
nooit te geneezen is, ftaar ’er in t gedagte Werk van BAKER 
bl. 170. Ik heb reden om dit om te keeren; dewyl het be= 
kend is, dat 'er dikwils inwendige Middelen vereischt wore 
den, om de Schurft te geneezen. Vergelyk hier mede de 
Waarneeming vau SCHENKlIus, Obferv, Jed, Francof. 1600» 
in Oêtavo, op de aangehaalde pag, 676; alwaar ik niet vind 
dat hy van Diertjes , die de Schurft veroirzaaken zouden; 
Ípreekt. 


1, DEEL XIII, SrUK. Ig3 


„AV 
ÁFDEEL. 
TEXX VLK 
Hoorp- 
STUK. 


134 BESsSCHRYVING VAN 


ke de Schurft veroirzaaken (*). LINNZuss 
wiens Discipel AveriN, uit Dalekarlie, dits 
onder zyne Voorzitting, verdedigt hadt , zegt 
niettemin thans voorzigtiger : „‚ tusfchen de 
2) Myten van het Meel, die van de Schurft s 
van de Teering en van de dubbelde anderen- 
2» dagfe Koorts, heb ik tot nog toe naauwljks 
s» Ander verfchil gevonden, dan het gene uit 
»‚ de plaats ontftaat, waar zy voorko- 
>> men” (f). Zyn Ed. heeft dit een weinig 
verzagt , hebbende in de Tiende Uitgaave: ftel- 
liglyk verzekerd gehad , dat hy ’er geen ander 
verfchil in had gevonden (4): des men zou 
mogen denken of zyn Ed. ook daaraan begon te 
twyfelen, doordien hy reeds een weezentlyk- 
verfchil, tusfchen de eerstgemelden en die van 
de Roode-Loop, had waargenomen, welke te 
vooren daarmede gelyk gefteld waren. Kan 
men ‚ nu, niet met reden zeggen, dat hy te 
oppervlakkig en veranderlyk is in alle zyne Werken, 
gelyk de Heer Camper verzekert ($)? Zyn 
Ed. immers ‚diende verklaard te hebben , of de 

Tees 


(*) Acarus, qui Farinam effcetam facit, idein eft cum A« 
caro humano fubentaneo, „drzoen. Acad, ut fupra. 

(+) Inter Sirones Faring, Scabiei, Phthifeos , Hemitritzi, 
wix etiamnum reperi alias differentias, quam a loco petitas. 
Syft. Nat, XII. p. 1024. 

(1) Inter Sirones Farine, Scabici , Dyfenterie Hemierie 
tzi, non reperi alias differentias, quam a loco petitas. Sy/% 
Nat. X. p. Ó17. i 

($) Verband, over de Leverwormen van het Vee, Landb, Ie 
Stuk. p. 398. é 


DES Mr ven & Ne 135 
eering en gedagte Koorts, anders dan een wy, 
gevolg van Schurft, in ’t algemeen ook door aL 

bij XXVIII, 
dergelyke Diertjes worden te weeg gebragt: Hont 
« STUK. = 

(16) Myt, die bet Agterlyf flomp Eyrond en 
van agteren met vier Borflelijes heeft ,Laëis. 


„ Melkmyt. 
zo lang als ’t Lyf en neergeboogen. 


Veelen zullen, in de uitfpraak , weinig on- 
derfcheid tusfchen Melkmeid en Melkmyt maa- 
ken, dat egter, hier, een groot verfchil geeft, 
Door dit Infekt verftaan wy een Diertje uit het 
Geflagt der Myten, het welk zig in oude Room 
van Melk en in de Melkvaten onthoudt ; heb- 
bende het Lyf Glasagtig doorfchynende, van 
agteren zeer ftomp , met vier Borftels, die on- 
der ’t gaan nafleepen. De Bek en Pooten van 
hetzelve zyn Tegelroodagtig. 


(17) Myt, die de Pooten met twee Borflels, zn 
bet Agterlyf, dat Eyrond is, van agte sie, 
ren met wier Borflels heeft, die waterpas Reloop: 


| Diertjese 
loopen en zo lang als ’t Lyf zyn. 


Aangaande dit ftuk, ’t ‘welk veelen vreemd 

zal voorkomen;breng ik hier woordelyk te berde , 

IC EEN 

_ (16) Acarus, Abdomine ovato obtufo, poftice Setis quis 
tuor longitudine Corporis, declinatis. 6/7, Nat. XlL. 


(17) Acarus Pedibus Setis duabus; Abdominis ovati pofticg 
Setis quatuor, longitudine Corporis, horifontalibus, Sy//, Nat 
Xl, 


1. DEEL, XIII. STUK, TA 


a 
Vv, 

Apzer. 

LXXV II. 


STUK, 


136 BESCHRYLYVING v AN 


%% 


geen gezegd wordt in een Verhandeling over 


de leevende Puiften, die door den Heer Nvan- 
Hoorp- DER van Calmar , in ‘tjaar 1757, te Upfal , onder 
de Voorzitting van LinNzus is verdedigd (*)e 


2 


53 


53 
23 
95 


59 


s, De regeerende Roode Loop is een inwen- 
dig Schurft der Darmen; gelyk de Ontlee- 
ding der Lighaamen van Menfchen, die aan 
deeze Kwaal geftorven waren , heeft aange- 
toond. Dat dezelve door befmetting van den 
Afgang en gemeene Sekreeten voortgeplant 
worde, ftaat by geen ervaren Geneesheer in 
twyfel. BaARrrrHorinus heeft reeds verhaald, 
hoe een Deensch Doktor, in de voorgaande 
Eeuw, te Helfingburg , meermaalen met de 
Roode Loop bevangen zynde geweest, ein- 
delyk waarnam, dat zyne Uitwerpfelen der 
Darmen met kleine Diertjes, die weezente 
lyk leefden, doch zig naauwlyks kenbaar 
beweegden , vervuld waren. In dit opzigt 
kunnen wy niet voorby, hier een Waarnee- 
ming te plaatzen , door welke dit {tuk groo 
telyks wordt opgehelderd. 

„, Nu vier Jaaren geleeden kreeg de Heer 
ROLANDER, «die in de kost was by den Ed. 
Heer Voorzitter, de Roode Loop. Hy 
werdt 'er met Rhabarber en verzagtende 
Middelen, op de gewoone manier, van ge- 
nezen; maar, agt dagen daarna, kreeg hy 
ze weer, en werdt wederom genezen, 


‚> Toen 


(4) Ameen. Acad, Vor, V. Pe 92g SC BL Sa, ab tie 


Kijo Exantbemata viva, 


DESM f TE N. 137 


„> Toen hy , agt Dagen daarna, ten der- Vv. 
9, denmaale met die Kwaal bevangen werdt, EE 
„ Onderzogt men naauwkeurig naar de oir- Hoorp- 
„, Zaak, dat dezelve hem dus in ’t byzonder*Tö& 
„> overkwam; terwyl alle de anderen van het 
>, Huisgezin, die een zelfde Levensmanier en 
‚ Tafel gebruikten , gezond waren. De 
‚, Heer Voorzitter raadde den Patient, die 
„, voornaamelyk zig toeleid’ op de Infekten- 
s, kunde, dat hy zynen Afgang onderzoeken 
> Zou , op dat het met meer zekerheid bly- 
ken mogte, of de Waarneeming van DAR- 
>> THOLINUS golde, dan niet. Dit gedaan 
s, hebbende zeid’ de Patient, dat hy ‘er mil- 
s lioenen van Diertjes in gezien hadt, die, 
> volgens zyne naauwkeurige befchryving ; 
„> Myten waren, en wel naast gelykende naar 
;, die van het Meel. Sommigen gaven dan de 
> Schuld aan zyn drinken by nagt: want , on- 
3, der den Maalryd niet drinkende , was hy 
„> gewoon eenig dun Vogt, om de dorst te 
> lesfchen , by zig te houden. Die oirzaak, eg- 
‚> ter, fcheen niet genoegzaam, tot dat hy, 
5, den Beker van Geneverboomen-Hout, wel- 
> ken hy daartoe gebruikte, befchouwende , 
s» daarin , tusfchen de ribbetjes „ een wit ftree- 
s> pje ontdekte, ’t welk naauwlyks zigtbaar 
»> was met het bloote Oog, maar, met een 
s, Vergrootglas bekeeken zynde, bevondt hy, 
> dat dit witagtige niets anders was dan eene 
„ ontelbaare menigte van dergelyke Myten , 
E, DEEL, XIII, STUK, is 2 als 


33 


138 BESCHRYVING =VAN 


__V. … alshy in zyn Afgang gevonden hadt. Hy 
BEDEEL „, nam verder waar, dat deeze Diertjes ‚ door 
Hoorp- „ het gieten van Drank in den Beker, niet van 
STUK, _„ plaats veranderden; maar dat zy, omtrent 
s» middernagt , hunne plaats verlaatende, aan 
‚> de oppervlakte kwamen, waarfchynlyk om 
Aas te zoeken; alwaar zy tot tien Uuren 
‚, ’s morgens bleeven, en dan wederom naar 
s, de voorige plaats terugkeerden. Deeze My- 
‚> ten op een vogtig Schyfje geplaatst hebben= 
„, de, bevondt hy, dat zy weinig aandoening 
‚, hadden van verfcheiderley bygeftorte Vog- 
9, ten, en zonder nadeel door de Olie liepen ; 
2, maar Brandewyn deedt hun kwaad, en nog 
, meer de Tinêtuur van Rhabarber, * welk 
„ inzonderheid merkwaardig is, Dewyl de 
„, Rhabarber, gelyk men weet, een byzonder 
„, Geneesmiddel is voor de Roode Loop, en 
‚… de fcherpbladerige Patich , zeer naa met de- 
‚> zelve verwant, een gewoon hulpmiddel 
tegen de Schurft; zo vinden wy hier de re- 
», den van die overeenkomtftigheid, 
s De Diertjes bleeven aanden Beker , fchoon 
‚> met warm Water ‘driemaal afgewasfchen 
» Zynde of uitgefpoeld, hardnekkig hangen. 
…‚ Hy vondt dergelyken, vervolgens, dikwils 
„‚ aan Vaten daar Zuure drank in was , en on- 
„ der aande Stoppen der Biertonnen. Hierom 
„> zou men vermoeden mogen „ of niet die 
„> Roode Loop, waar mede de Landftreek van 
„a Schoonen , Gyinge genaamd , byna ‘jaarlyks, 
„> ten 


BEM YOT EM 139 


Ni 


» ten tyde van den Oogst, gekweld wordt, … V. 
z> Zo wel als die, waarmede de Legers ge. „AFDEEL, 
»> Plaagd zyn, uit de zelfde Soort van Î Myten , Hoor. 
s Zig in Zuure Drank verfchuilende , en dan STEE 
», door den Afgang, op een befmettende wy- 
9) Ze, voortgeplant wordende, afkoinftig zou 
„> kunnen zyn. Om de zelfde reden , mooglyk, 
was den Ifraeliëten, onder ’t Oude Testa- 
ment, aanbevolen , hunne Vuiligheid , zo 
2, dra de uitgeworpen ware , met Aarde te be 
lis dekken. Zou het voor die van Schônen en 
de Soldaaten in de Legers niet beter zyn ; 
Aarden en Metaalen Vaten tot den Drank 
te gebruiken, daar deeze Infekten zig niet 
zo gemakkelyk aan hechten? Onder ’t Ge 
meene Volk , is al van ouds, het denkbeeld 
geweest , dat men van Vogt, het welk de 
geheele Nagt in de open Lugt geftaan hade, 
het bovenfte moest afgieten , eer men ’er , 
op een nugter Hart, van dronk. Gedagte 
Waarneeming leert ons, dat die Myten als- 
dan in beweeging zyn, en dus zal de On- 
dervinding zulks voorgefchreeven hebben. 
Door het drinken van verfehaald Bier (*) 
onftaat Buikpyn, welke een teug Brande- 
wyn dikwils wegneemt; Ne een middel, 

às de 


Sis 


33 


23 


9 
23 
33 
23 
2 


53 


(*) Ik voeg er by, Bier, dewyl ook de gedagte, dunne 
Drank, dien ROLANDER ’s nagts uit zyn Houten Beker gea 
bruikte, dan, zuur of verfchaald Bier fchynt te zyn geweest, 
Lie Syft. Nat. Ed. XII, 


Be DEEL: XIII. STUK, 


i4o BESCHRYVING VAN 


V. „dat naast aan de Rhabarber komt , in het 
ÁFDEEL, ne 
LXXVIII, 9o dooden van deeze Infekten”. | 
Hoorb. De Roo-Loop Diertjes dan, aan wier be- 
STUK. 


XVIIL. 
Exulce 
TANS. 
Myt van 
Raazende 
Schurft. 
* Scabies 
ferina 


ftaanlykheid wy nu niet meer mogen twyfelen, 
hebben, volgens LinNzeus, het Lyf Glasag- 
tig: ieder Poot van agteren gewapend met 
twee Haairtjes, het eene in ’t midden het an- 
dere aan ’t end: het Agterlyf Eyrond, glad , 
met vier Borftelhaairtjes bepaald , die byna 
langer dan het Lyf zyn, van elkander afftaan- 
de, twee boven, twee onder, 


(18) Myt met zeer lange Borftelagtige Pooe 
ten, waarvan de twee woorflen kort 
zyn. 


In de Raazende Schurft * worden, zegt die 
zelfde Autheur, de Myten moeielyker gevon. 
den dan in de gewoone Schurft, en zy maaken 
ook een andere Soort uit, die de Vier Agterpoo-= 
ten tweemaal zoo lang als het Lyf heeft. Met 
Moskeljaat, Sivet, Vrouwen-Gras (*), Kam- 
fer, Olie van Berken-Bast , bewaaren wy 
(voegt hy ‘er by) de Kleederen en Infekten - 
Verzamelingen, voor de Myten ; welke Mid- 
delen, ünwendig, ook met goed gevolg , om 

dee. 


(18) Acarás Yedtbus longisfimis Setaceis, anticis duobus 
brevibus, Faun Suec, 1976. 

(*) Gramen Marie Borufforum. Lors, PRUss. III. T. 26, 
Hierocloë, GMEL, Sibe I. p‚ Io 1, Gramen paniculatum odora® 
tus. BANE, Pin, 7. Prodr, 7. Holcus odoratus, LINNe 


De Mrt es. 141 
deezen uitflag, ingeflagen zynde, weder vitte … V. 
dryven, voorgefchreeven worden. KEN 
Gedagte Sweed brengt verder by, hoe dat ale “9050” 
le befmettelyke Ziekten, byna, door deeze of 
gene Autheuren , aan dergelyke Diertjes toe- 
gefchreeven zyn, welken Lancius in de Ma- 
zelen, Kircuerus in de Pest, HAUPTMANNUS, 
naar Slakken gelykende, in de Venus-Ziekte; 
SrcLERUS in de Blutskoorts - Puistjes, en ande: 
ren zelfs in die van de Kinderziekte , meenen 
gezien te hebben. Dan vraagt hy of de Kink- 
hoest , welke overfpruitende is, ook niet daar uic 
zou kunnen ont{taan; aangezien men die insgelyks 
door Middelen, welke voor de Infekten doodelyk 
Zyn, genezen heeft. LiNNgus oordeelt, dac 
men hier. in te ver kan gaan , gelyk zeker 
Fransch Aucheur , zegt hy , gedaan heeft , die, 
alle Befmetting verwerpende, een geheel hon- 


derdtal verzonnen heeft van Myten , en zig 


dus belachelyk gemaakt by de geheele We- 
meld), 


(19) Myt , dié zwart is, met de buiging der _xix. 
Dyén knoubelis, Genicila= 
2 LUSe 


Knobbel- 
Aan doode Takken van Boomen onthoudt zig poot. 


deeze Soort. 
(20) 


(*) M A.C. De, Gallus , Syffeme d'un Mledecin Anglois, 
Paris. 1726 Oétavo. Male fapiens effinxit integram Centuriam 


Acarorum, ridens Contagia , posteris ipfe ridendus. 59/2. Nac, 


XII. p. 1025. 
(19) Acarus niger , Femorum geniculis fubglobofis, Fau 


Sues, 1977, 
Kk DEEL. XIII, STUK 


Tae BESCHRYVING VAN 


Vv. (ao) Myt, die het Apterlyf platagtig , ruig 
ATDEEL. 


Ee eik en rood beeft , van agteren flomp , met 

Hoorp- de voorfle Schenkelen bleeker, | 

STUK. 

„it Van de Kust van Guinée is deeze onlangs, 
zaêbo- « e 

sigs ten dienste van de Verweryën , begonnen aan- 


Vérw-Myt, gebragt te worden, zegt LinNzus. Zy heeft 
het Lyf van grootte als de Tekken , de ge- 
ftalte en Kleur van de Aardfpinnetjes , hier 
volgende , en is, over ’t geheele Lyf, onge- 
meen ruig. De Bek beftaat uit twee roo- 
de Klaauwen. De vier Voorvoeten , voor- 
waards gekeerd , zvn een weinig bleeker dan 
de Schenkelen. 


OET. Ld 1) Myt, die het Agterlyf Bloedrood, zi en 


Aguaticus, À ss: Sa 
ne ee ruig , van agteren Jtorip heeft 3 in % 
terfpinne- Water leevende. 

tje. 


Tot dit Geflagt behooren zekere kleiné 
Bloedroode Infekten , die zig voor het bloote 
Oog ‚ wegens de figuur van ’t Lyf en van de 
Pooten , als Spinnetjes vertoonen. Men vindt- 
ze in vogtige Aarde en in 't Water, dochdee- 
ze laacíften moeten , zo men waargenomen 
heeft, van de anderen onderfcheiden worden, 

de wvl 


(20) Acarus Abdomine rubro depresfiufculo hirfato, poftie 
ce obtufo; Tíibiis anterioribus pallidioribus. Sy/?. Nat. XII 


(21) Acarus Abdomine Sanguineo depresfo , tomentofo , 
postice obtufo; aquaticus, Faun. Suec. 1678, GEOFFR. Par, 
il. p. 625. N. 8. FRISCH, In/. Vill. Tab, 3, ROES. Suppl. 
1, T. 25. SULTZ, In/. Tao f, 147, 


MED EM YY rT E N, 143 


dewyl die in’t Water niet fchynen te kunnen, V- 
Jeeven. Deeze, die men Waterfpinnetjes bit sce 
telt, zwemmen zelfs in de zoete Wateren enHoorps 
leggen kleine roode Eytjes op de Water-Scor-*TU5 
pioenen. F RIscH vondt zereeds in Maart, met 
haar geheel uitgekomen Gebroedzel , in een fyn 
Mos aan den Bast van Denneboomen , die in 
° Water, reeds half verrot, lagen. Zy heeft 
geen Borstftuk, gelyk hy te regt aanmerkt; 
maar de Pooten zitten, even als aan de lang= 
beenige Spinnen, naby den Kop of Smoel , aan 
het ronde Agterlyf. Van deeze Pooten, wier 
getal agt is, beftaan de agterften , zegt hy, 
uit vvf Leedjes, waarvan de vier bovenfte, 
ieder, op zyde, met drie dikke. Haairtjes zyn 
voorzien. Dit kan haar, zo hy oordeelt , in’t 
zwemmen van dienst zyn. De roode Kleur 
komt van een taay Vogt, dat digt onder de 
Huid legt en zig van het witte, dat uit het 
Lyf komt , wanneer zy door drukking gekneusd 
worden, affcheidt. Hy heeftze, eenige Maan- 
den, in haar gewoone Mos en Rivier- Water , © 
in’t leven gehouden; daar hy dagelyks, ten 
minften driemaal , eenig frisch Water by goot, 
na dat hy een gedeelte uitgegooten hadt. De 
grootíte was zo groot niet als een Linzen- 
Zaadje. De Teelleden ftonden effen agter de 
Pooten en de Voelers lagen over den Bek, die 
alleen uit een Zuiger {cheen te beftaan. Hy 
kon de Oogen met geenerley Glas ontdekken , 
en moest niettemin befluiten dat zy zagen; 

IL, DEEL XIIL, STUK, „want 


144 BESCHRYVING VAN 


Vv. want eenig ‘fyn Meel als korrelsgewys op het 
Aen Water ftrooijende, kwamen zy uit het Mos 
Hoorp. van daan, Een vingen de neerdaalende deeltjes 
STUK. op. Vervolgens, echter, kwamen de groot. 

{ten zelfs, wanneer hy eenig Meel ftrooide, 
niet meer te voorfchyn, het welk hy aan der= 
zelver loomheid toefchreef, voorenaleer hys 
gevallig, met een Mikroskoopglaasje, dat wel 
twintigduizendmaal vergrootte, kwam te ont 
dekken, dat in het Mos geheele Klompen za= 
ten van jonge Waterluisjes, die zig met een 
gewoon Vergrootglas als witte Stipjes vers 
toonden, en dus kon hy met reden befluiten 4 
dat de deeltjes van het Meel, door deeze In= 
fekten, voor kleine Waterluisjes waren aange= 


zien. 


xx. _ (22) Myt, die het Agterlyf Bloedrood plat en 
hin ruig, van agt jp beeft: in de Aar- 
is es, van agteren flomp beeft: in de 


RoodAard de leevende. 
Spinnetje. 


Dit zyn die roode Aardfpinnetjès , in En- 

2 geland Tant of Faint genaamd, voor ’t welke 
de Oflenweiders aldaar zo bevreesd zyn , vol- 

gens Ray, dewyl men zig verbeeldt dat het 

voor de Runderen een Vergift zy, dezelven 

mec 


(22) Acarus Abdomine Sanguineo depreffo tomentofo, poftice 
retufo: terrefiris, Faun, Suec. 1979. SCOP. Carn, 1068. GEOFERe 
Paris. II, pe 624, N. 7. Jt, Oeland, 84. List. Aran, f. 33e 
Raj. Inf, AL, N, 58. BLANKe Inf, T.14, £. I, | 


B E:M-r re w. 145 


met het Gras in te flokken. Zouden het dan Vs _ 
ook die roode Diertjes kunnen zyn „waarvan nn 
als de Oogst-Weegluis, in't Werk van BAKER, Hoorp- 
de af beelding en befchryving gegeven wordt: °*PÉ 
doch dan moest die Autheur ’er twee Pooten 
te weinig aan gezien hebben. Deeze waren ; 
in de Oogsttyd, ongemeen lastig voor de ge- 
pen die in Engeland, alsdan in de Velden wan- 
delen , inzonderheid voor de Dames, als in 
derzelver Boezem gaande zitten, en daar een 
fchrikkelyke Jeukt verwekkende ; zo dat dee: 
ze Diertjes door den Wind in de Lugt fchee- 
nen voortgedreeven te worden (*)). 

De gedaante , immers, zweemt veel naar die 
van dic ons roode Aardfpinnetje, ’t welk in 
Sweeden Brüfró genoemd wordt, daar die van 
Smâland de Waterfpinnetjes Qualfter heeten. 
Beiden , naamelyk , zyn zy, wegens de 
Kleur, zeer kenbaar , en volmaakt van eener- 
ley geftalte: ja beiden als Fluweelagtig ruig 
over ’t geheele Lyf. Inderdaad dit aartige 
Diertje, ’t welk zo gemakkelyk te bekomen ÏS, 
verdient, inzonderheid ten opzigt van de Oos 
geng-cen nader onderzoek. Doktor Scororr 
heeft reeds waargenomen, dat de roode Aard. 
van de Warterfpinnetjes, door een Aschgraau= 
we Kleur aan de zyden van het Lyf te heb. 
ben, verfchillende zyn. Door GEorFrrovr 
is cen zeer aartig bont Waterfpinnetje , 

Á vant 

(*)- BAKER Nuttig gebruik van’e Miktoshoop, Amt. 575% 
bladz, 405. 

h DEEL XIL STUK K 


146 BESCHRYVING VAN 


V. van deezen aart , befchreeven ‘en afgee 

Beorn, beeld:(+). 
Hoorp- 

stuk. __ (23) Myt, die het Asterlyf uitgezet rood, aan 
dien, de zyden donkerer beeft. 
Beffen- 
Spinnetje, _Deeze komt zeer dikwils op het Geboomte 
inzonderheid op de roode Aalbeffen en derzel. 
ver Vrugt voor, loopende zeer fnel. Zy heeft 
de gedaante van een Spinnetje, doch is onge 
lyk kleiner dan de gedagte roode Aardfpinne= 
tjes , en niet plat van Rug of niet gerimpeld 
of ruig, maarglad en gezwollen van Lyf , met 
eenige Haairtjes , hier en daar , en aan het 
Borstítuk „ wederzyds , een zwarte Stip. Die, 
welke Doktor Scororr , in Karniolie , waarnam » 
was rood, met den Bek zwart, de Voelers en 
Pooten ruig. 


XXIV. | 
Mafia _Ca4) Mye „ die bet Agterlyf ros , de agterfte 
Vlieg- Pooten Draadagtig dun en zeer lang 
Lusjes: heeft. 


2 Woord Muftarum, dat men overal anders 
leest, is, in de Twaalfde Uitgaave van ’% Sa- 
menftel der Natuur, die ik met den aanvang 
van dit Stuk gevolgd heb, veranderd in 

_Mos- 


(*) La Tique aquatique panachée, Planch. XX, fig. 7. 

(23) Acarus Abdomine diftento rubro „ lateribus obfcuries 
tibus, Faun. Suec, 1980, SCOP, Carn, 1074» 

(24) Acarus Abdominerufo; Pedibus pofticis longiffimis ‚ Fie 
Wfomnibus, Faun, Succ, 1981, GEOFER, Par, II. pe 6244 Ny Go 


Pes M ren ES 14) 
Muftoram, en dus zou de Soortnaam niets be- Se 5 
tekenen kunnen, dan Mos-Myt: doch uit de rxxvir 
aanhaaling van ’t Werk van Georrroy blykt, Ba 
dat dit een Drukfeil zyn moet , hoedanigen er, 
tot verwondering, en tegen het bekende 
Spreekwoord (*) , veel meer en grooter in 
deeze Uitgaave dan in de Tiende zyn. 

Volgens de befchryving der Sweedfche Die- 
ren is deeze Myt de allerkleinfte. Gedagte 
Franschman noemtze oneindig klein (*). ge» 
lykende naar een bruin Stipje , dat men voor 
geen Infekt zou aanzien, indien men hetzelve 
niet zagbeweegen. In ’t Derde Deel van Le- 
DERMULLER, daar men de gewoone Huisvlieg, 
met deeze Luisjes beladen , onvergelykelyk 
fraay en groot vindt afgebeeld ($), wordt ge- 
zegd, dat zy op de Rupfen ook voorkomen , 
doch alsdan rood, in plaats van heider bruin 
zyn, gelyk opde Vliegen. Gedagte Autheur 
neemt egter de twee lange agter-uicfteekende 
Borftelhaairtjes niet voor Pooten, die hy ‘er dus 
maar zes aan deeze Myt toefchryft. ’t Is on- 
gelooflyk , zegt hy, welk een menigte daarvan 
zig op een enkele Vlieg bevinden, die waar- 
fchynlyk grootelyks geplaagd worden door 

dit 


(*) Ultima cura prudentior, 
(Ì) Cette Mite oft infiniment petite, Een zonderlinge uit. 
‚ drukking om een bepaalde grootheid te betekenen , daar men 
dezelve, gemeenlyk , voor een onbepaalde kleinheid neemt. 

(Ó) LEDERM Arsuse Microftopigue. Tom, El, Neem 
‘3768. op ’t end, 

1, DEEL, XII, STUK, K 2 


V. 
AFDEEL. 
LXXV1II, 
HoorFD- 
STUK, 


XXV. 
Batatas, 
Patattese 
Luizen, 


& Zie 
bladz, 107. 


148 BESCHRYYVING VAR 


dit Ongediert. Dergelyke roode Myten heeft 
men op de Spinnekoppen waargenomen , emdie 
van de Hommelbyën , welke men Houtboor= 
ders noemt, door RrFAUMUR afgebeeld (*)s 
welke ’er zeer mede geplaagd zyn , fchynen 
die zelfde gedaante te hebben. Is het dan wel 
te verwonderen dat een Vloo, gelyk KireHe- 
RUs zegt, ook Luizen heeft (+) 2 


(a5) Myt, die Bloedkleurig is en ruuwagtig , 
met de voorfte Pooten zo lang als ’t Lyf. 


Deeze geftalte hebben, volgens de Waar- 
neeming van den Heer RoLANDER, de Infek- 
ten, die men te Suriname Patattes- Luizen 
noemt, welke derhalve van de Piques of Zand- 
vlooijen verfchillende zyn *. Zy onthouden zig 
in ’t Gras en loopen de Menfchen , die ’er door= 
gaan , by de Beenen op , kruipende dan tusfchen 
Vel en Vleesch, het welk een onverdraaglyke 
Jeukt veroirzaakt. De genen , echter , die 
blootsbeens , of zonder Koufen door het Land 
gaan, zyn ‘er weinig van gekweld : daar de 
Zandvlooijen , integendeel , zig gemakkelyk 
hechten aan de naakte Huid. 


(26) 


(*) Inf. Tom. VI.PL V. fig. 8, 9e 
{T) Power. Experim, Philofophye Lond. 1664. pe 20. 


(25) Acarus Sanguineus fcabriufcnlus „ Pedibus anteriou* 
bus longitudine Gorporis. Syffe Nat. Xll, 


amw BoM:r ree mo 9 


(26) Myce, die bet Agterlf rood en wederzijds v._ 
met twee boogroode Stippen beeft, en 


In het geele Pluis of Bont der Hommel - Eep: 


Byën, zal men dikwils een klein witagtig zeer xxvr. 
vlug loopend Diertje vinden, dat, door het mp: 
‚ Mikroskoop gezien, de gedaante van een Myt Byën-Myt. 
heeft: hadt Doktor Power , voor meer dan 
honderd Jaaren , reeds gezegd (*). Ik ver- 
wonder my, dat LiNNzus dien Autheur niet 
aangehaald heeft op deeze Soort van Myten , 
welke door hem van die der Vliegen afgezon- 

derd is, en evenwel voorgefteld onder den al- 
gemeenen naam van Myt der Infekten, die 
kaale Vleugels hebben. Ook fchynt ‘er een 
aanmerkelyk verfchil in de geftalte te zyn; 
hoewel deeze ook uitermaate klein is en rood, 

zo dat men de Oogen en Pooten met het bloo- 

te Oog niet kan. onderfcheiden. Zy is rond 

van Agterlyf , bly rood , met eenige Haair- 

tjes , en heeft van vooren, aan de zyden ; 
wederzyds een paar donker roode Stippen, 

de eene voorlyker, de andere agterlyker ge- 
plaatst. De Luis der Byën, uit Rrau- 
MUR hier aangehaald, hadt maar zes Poo- 

Een. 


(27) 


(26) -Acarus Abdomine rubro, lateribus punêtis binis coc. 
cineis, Faun, Succ. 1982, REAUMUR, Jn/, V. Tab, 38, Fig, 
Es 23 3e 

(2) Zbiders, ut Cupra, 

1, DEEL, XIII, STUG Kg 


Vi 
ArDEEL. 
LXXVIlL 
HoorD- 

STUK. 


XXVI, 
Colesptra- 
Z0r 4. 
Torren- 
Luisje. 
PL. GC, 
dig. 3e 


150; BEsCHRIYVING ! WAH 


(27) Myt, die ros is, van agteren witagtig, 


Onder deezen tytel begrypen wy die Luisjes, _ 


welke op veelerley Torren en andere Infekten 
voorkomen, en zeer veel naar de Kaasmyten 
gelyken , doch grooter en voor het bloote Oog 
als Diertjes kenbaar zyn. Op leevende Rhi- 
nofter-Torren , en derzelver Kwatwormen , 
heb ik er zodanigen gevonden, naar één van 
welken de vergroote afbeelding, Pr. C. fig, 
3. , gemaakt is, welke grootelyk verfchilt van 
de afbeelding van Friscu, die ‘er. Voorpooten 
als Sprieten, en langer dan de Agterpooten , 
byna gelyk in de kleine Boktorretjes de Hoor= 
nen zyn, aan geeft, noemende haar de lo0- 
pende Luisop de Aard- en Mest-Torren. 

Van deeze, zegt hy, zitten de Jongen Op 
oude kragtelooze Torren, aan alle voegen des 
Lighaams, gelyk Schubben by elkander; ftil; 
maar de Ouden loopen geduurig heen en weer. 
Zy hebben aan ieder Poot een enkeld fpits Na- 
geltje of Klaauwtje, en tusfchen de Voorpoo- 
ten een Snuit met een dubbelden zwarten Ste- 
kel, om te zuigen. In de Jongen is de Rug 
geheel wit en helder , doch in de Ouden wordt 
zy bruin en krygt een witte doorfnyding- 
Wanneer zy op een plaats komen, daar de 

| Tore 


(27) Acarus rufus, Ano albicanre, Faun, Suec. 1973r 
SCcoP. Carn/”1064. GrOFF. Par. 1E. p. 623. N. 4. BLANK. Inf. 
T, 14. É. H. FRISCH, In/. IV, T, to. REAUM, dnf. VL T. 4. fe 153 
14. ROES, Jn/, IV, p.a0. T, Ie £, 10715, | | 


Kl 


DA LM ALE 4EZMS 15Ì 


Torten haar met de Pooten bereiken kunnen, V. 
worden zy daar afgeftreeken, en, als de Tor Henne 
dood is, loopen ’er de oudften af, doch vee- Hoorn. 
jen blyven ‘er op, en zoeken nog eenigen tyd °*PE 
haar Voedzel daar uit te zuigen. Dergelyk 
een Tor in een ledig Snuiftabaks Doosje doen- 

de, kroopen zy hem alle van den Buiksop de 

Rug en ftierven. Hieruit befloot Frrscr , dat 

de Snuiftabak een middel zou zyn, om de Ka-= 
narie-Vogeltjes te zuiveren van dergelyke Luis. 
jes of Myten; des hy die onder de Vederen op 
de Huid ftrooide, en met eenig Vogt nat maak- 
te, omze beter te doen aanhangen. 
„> Dewyl deeze Luisjes op een Vogeltje ry- 
kelyker Voedzel vinden, zyn zy van wegen 
„‚ het Bloed roodagtiger , en hebbe een witten 
Wrong, van agteren, om het Rugge-Schild 
‚, leggen. Wanneer ik ’er een kwetfte , liep 
>, ‘er een zwart Vogt uit, en deeze wrong 
, flenkte wel ten halve, hoewel de Luis haar 
», Lyf wederom van binnen opblaazen kon; 

zo dat zig het ingezakte dikwils weder naar 
boven verhief, doch wegens de gemaakte 
opening niet ftaan kon blyven”. 
Van dergelyke figuur waren die Luisjes, 
welken de Heer REAUMUR, in menigte, opde 
Hommels waarnam, en die hy ook door der- 
zelver Nest, op de Honigraaten , zag zwerven : 
befluitende daaruit, dat het dit Ongediert meer 
te doen was om de zoetigheid, welke gemeen- 
Iyk aan ’t ruig Haair van deeze Byën kleeft , 

IJ. DEEL. XIII, STUK, K 4 daar 


23 


‘33 


15 BESCHRYVING vaN 


V. daar af te fchuimen; dan om derzelver Bloed 

x xii te zuigen. Zy ftaan by veele Autheuren bee 

Hoorp. kend; doch GOEDAART was, zo hy meende, 

STUK, de eenigfte, die zig verbeeld had, dat zy aam 

de Hommels gegeven waren tot derzelver voor- 

deel; om dezelven, naamelyk, door een foort 

van prikkeling of kieteling uit de loomheid of 

gevoelloosheid , waarin zy zig doorgaans be= 
vinden, op te wekken. 

Luisfesvan De Luisjes, welken Rorsrr op de Torren , 

den Dood. die men Doodgraavers noemt , heeft waarge- 

oz, nomen en afgebeeld, zyn Da LiNNAus tot 

deeze zelfde Soort betrokken, Die Autheur, 

’t is waar , houdtze voor een zelfde Soort , als 

die der Hommelen en Mest-Torren ; welken 

‘er, zegt hy, inzonderheid in ’t Voorjaar » 

wanneer zy uit de Aarde te voorfchyn komen, 

mede bezet zyn: doch hy merkt tevens aan, 

dat de gedaante veel naar die van Spinnetjes , 

en, ik voeg ’er by , naar die van de gedagte roo- 

de Aard- en Water = Spinnetjes , inzonderheid 

wegens de Kleur, welke hy Oranjebruin noemt, 

gelykt; zo wel als met de figuur van ’tendder 

Pooten, naar de Luisjes der Vledermuizen , 

door BAker afgebeeld. De Pooten, naame- 

lyk, der Luisjes van den Doodgraaver, heb- 

ben aan ’t end eene Kelkswyze uitbreiding „ 

door middel van welke zy zig, zekerlyk, aan 

de gladde Dekfchilden van de Tor vasthou- 

den. Dit ontbreekt in de gedagte Luisjes , wel- 

ken ik op de Rhinester-Torren vondt, die al- 

Tê- 


Dr MyTE nr. 153 


gemaal wit waren of vuil geelagtig wit, gelyk V. 
de Kaasmyten, en niet het voorfte en agterfte Aen 
Paar Pooten veel langer hadden dan de overi- Hoorp- 
gen, het welk in de Luisjes van den Doodgraa- *TEE 
ver zo blykbaar was, Haar Pooten waren ook 

op ver naa zo ruig niet „en de figuur van’tLyf 
langwerpiger, met veel langer fpitfer Snuit. 

Wil men nu alle dergelyke Torren-Luisjes tot 

ééne Soort betrekken, zo pasfen zekerlyk de 
opgegevene Kenmerken niet op de mynen. Zie 

hier wat RoeseL van de Voortteeling der zy- 

nen zegt. 

„, Aangezien deeze Myten van tweederley 

>, Sexe zyn, zo paaren zy ook gelyk de Kaas. 
>, myten en andere van haar Geflagt; blyven- 
„, de dan altoos, met het agterfte van haar 
», Luyf, Een poos aan elkander hangen; waar. 
> na het Wyfje, dat zig door haar dikke Lig- 
s‚ haam genoeg van het Mannetje onder- 
„, fcheidt, haare langwerpig ronde Eijeren aan 
„> de gedagte Torren of andere Schepzelen 
is legt”. 

Of men dat Ontuig , waar mede de Mest- 
Torren zo dikwils bezet zyn, en het welk de- 
‘zelven geheel ruig maakt, met Friscu voor 
weezentlyke Luizen, die aan het Lyf van den 
Tor, op een Steeltje of Buisje vast zitten , 
dan liever voor Eijeren of Poppen van de 
voorgemelde Luizen, moet houden , zal moog- 
lyk een naauwkeurig onderzoek, in ’t vervolg, 
aan den dag brengen. 

I, DEEL, XIIL, STUK, Ks (28) 


134 ,BESCHRYEVIN Ga HAN 


Vv. (28) Myt, die bruin is , meteen tweekleurige 
AFDEEL. 
Tre Streep op de Rug, 


Hoor p- | f 
stuk. _ Op Steenen en in de Velden komt deeze 


xxvir, voor, die de grootte en geftalte heeft van het 

Dede roode W aterfpinnetje , doch donker van Lyf 

is, met een Streep langs de Rug, meestal van 

vooren witagtig, van agteren rood, zo als de 
Pooten zyn. 

XXIX. (29) Myt, die rood is en de Sprieten gefpleeten; 


Longt- | 
bars langer dan de Snuit beeft. 


Gehoorne 
de De Sprieten, diein de andere Myten naauw- 
Iyks blykbaar zyn, onderfcheiden , door haa- 
re langte en figuur, deeze Soort dermaate., 
‘dat menze, door Grorrroy , in een ander Ge- 
flagt gebragt vindt, onder den naam van Che- 
lifer of Schaardraager. De afbeelding, van 
hem gegeven , toont echter „ dat diebenaaming 
niet geheel eigen zy: want de Sprieten , die 
dan de Nypers zouden verbeelden, loopen in 
twee dunne Draadjes uit. Het Lyf van dic 
Infekt is geheel rood ; maar de Pooten, 
Sprieten en_ Snuit zyn wat bleeker. Men 
vindt het onder Steenen en den Bast van Boo- 
men : ook komt het fomtyds op ’t Hoofd der 


_Men- 


( 28) Acarus fufcus, line dorfali bicelore. Feb Suec 1984, 

29) Acarus ruber , Antennis bifidis roftro lengioribus, 

Faun, Suec. 1985. Chelifer totus ruber , Antennis extremo 
bifctis. GEOFER, Par, Il, p. 613, Te 20, fe 5e 


TD 


Pr ESM Tt TOE Me 155 


Menfchen, en veroirzaakt aldaar een geweldi. , V- 
FDEEle 
ge Jeukt. LXXVIIL, 
Hoorp. 
(30) Mye, die bruineros is, met de Pooten srux. 
Bloedkleurig. KLE, 
Littoralis. 
Oevermyt, 
Op de Steenen, aan het Strand van Oeland, ""® 
liep deeze Soort van Myt, naar die, welke 
op de Aalbesfe-boomen zig onthoudt, gee 
Iykende, doch wel eens zo groot, in me: 
nigtc. | | 


(31) Mye, die bruin - rosagtig is , met bet „XXXL 
° 'unsg e 
Agterbyf glad en Klootrondagtig. Kampera 
noel jc. 
Aan de wortels der Paddeftoelen onthoudt °?* 
zig deeze , troepswyze „ loopende zeer traag. 
Zy heeft de grootte van een gewoone 


Neet. 


(32) Myt, die Klootrondagtig en glinfterend sxxar, 
zwart blaauwagtig is. remellg, 
Blaauw. 


Op het Kwabbig aangroeizel der Genever. 
boomen is deeze gevonden. 


(33) Myt, die platagtig Aschgraauw is , aan KRI, 


de Zyden ruuw. Scaber. 
In Ruuwes 


(30) Acarus fufco-rufus , Pedibus Sanguin&is, Faun, Suec, 
2986. It. Oeland. 96. 

(31) Acarus fufcoerufefcens, Abdomine fubglobofo  glabro. 
Faun, Suce 1987. 

(32) Acarus fubglobofus , atro-coerulefcens, nitidus, Fagus, 
Saec. 199 1e 

(33) Acarus cinereus depreflus , latecibus fcabris. Far, 


Suec. 1998. 
Je DEEL, XII, „STUw» 


156 BESCHRYVING: VAN 


AA In ‘€ vroege Voorjaar komt deeze in de Aars 
rxxviir, de voor, zynde een zeer klein Diertje, dat, 


Hooro- op de Rug gelegd zynde, de Pooten naar alle 


STUKe fi hd 
kanten uitfteekt. 

Dd fe e e n 
et 34) Myt., die rosd is, met een dubbelde: brui 
en ne Streep , die voorwaards Vorkagtig is , op 

Yta | 


de Rug. 


Op de Wilgen vinde men dit Diertje , dat 
zeer veel gelykt naar de raade Aardfpinnetjes, 
loopende zeer nel. 


xxxv. (35) Myes die hoog geel is van Kleur, met 


Croceus. een rosfe Stip, wederzyds, aan ’t Berste 
Saffraan= dd 
geele. Jluk, 


Deeze , die, dikwils, by de Gallwespijes in 

RG de zogenaamde Wilgen Roozen * zig ont- 
biadz, 131: houdt , is byna zo klein als de Kaasmyten En, 
dus niet onderfcheidelyk met het bloote Oog, 

dan doorde Kleur, welke haar als een Oranje- 


kleurig Stipje doet uitmunten. 


LXXIX. 


(34) Acarus ruber lineâà Dorfali duplici fufcâ, antice bie 
Surcâ, Faun. Suec. 1989, 


(35) Acarus fulvus, Thoracis lateribus punête rufe. Faun. 
See, 199% | 


| 


DE KREEFT-SPINNEN. 157 
ENIG HOOFDSTUK. 


Befchryving van ’t Geflagt der KREEFT - SpiNs 
NEN, dus wegens baare Schaaragtige JNypers 
genaamd, tot welken de Langpootige of Lang- 
beenige , de Scorpioen- of Weegluis-Spinne- 
tjes, en anderen, zyn t'buisgebragt. 


D e benaaming van Langpootige Spin is thans, 
nu’er zo veele nieuwe Soorten toe be- 
trokken zyn, op ver naa zo eigen niet voor die van 
dit Geflagt , als KREEFT -SpiN, ’t welk een 
voornaame hoedanigheid ‚die ze van de Spinne. 
koppen en Myten onderfcheidt, te kennen geeft, 
LinNzus heeft ‘er den Latynfchen naam van Pha 
langium , die weleer gebruikt werdt om de boos, 
aartige of fchadelyke Spinnen te betekenen, 
op toegepast. En, die benaaming af komftig 
zynde van de Leedjes der Pooten, kan zo wel 
tot onfchadelyke als tot de fchadelyke Spinne- 
koppen t'huisgebragt worden, gelyk Arpro- 
VANDUs oordeelt. Dus heeft ook ArIsTorr- 
LES, reeds, van Araneus en Phalangium, als 
byzondere Soorten van één Geflagt zynde , ge- 
bruik gemaakt. 

Door Kreeft-Spinnen verftaa ik thans zoda- 
nigen , die wel agt Pooten hebben, gelyk de 
andere of gewoone Spinnen , maar voor aan 
den Kop twee Sprieten, Grypers of Nyptan- 

IE, DEEL, XIIL STUK? gen s 


Vv. 
ÁFDEEL; 
LXXIX. 
Hoorp. 

STUK, 


Naam, 


Kenmere 
ken, 


158 BESCHRYVING vAN 


V. gen, meer of min naar Kreeftfchaaren, Voe= 
ree ten of Handen gelykende. Haar Agterlyf is 
Hoorp- rondagtig. Twee Oogen hebben zy, naby el- 
STUK. _kander, boven op den Kop (taande , en twee 

op zyde. 
Soorten, In dice Geflagt zyn, behalve de gewoone 
Langpootige Europifche Spin en die der In: 
_diën , thans nog eenige nieuwe betrokken ; zo 
dat het getal der Soorten negen is, 


id (a) Kreeft-Spin, die bet Lyf klein en Role 


Ehalans rondagtig , aan de Schouderen geknobbeld, 
sim Gros= hd 

fipes, met zeer lange Pooten heeft, 

Zee-Spin, 


‚In de Zee van Noorweegen onthoudt zig die 
Infekt, dat zeer loom is , de Schulpen der Mos- 
felen doorboorende en uitzuigende. Het heeft 
aan den Kop twee Borftelagtige Sprieten ; aan 
den Bek twee Voelers , die tweeledig en als 
Kreeftfchaaren zyn. Bovendien zyn ’er, aan ’t 
Borstítuk, nog twee Draadagtige byhangzels , 


evenwydig met het Lyf, agter het Fondament 
gaapende, en in ’t midden gefchaard: des het 


naa verwand fchynt te zyn met de Kreeften. 
Het heeft een lang , dun Staartje : maar de 
langheid der Pooten, als in de volgende Soort, 
doen dit Schepzel inzonderheid uitmunten ; 
terwyl men zig verwonderen moet , dat die ge. 
| Ie. 

(1) Phalangium Corpore minuto Cylindrico. Humeris tu= 


berculato , Pcdibus longisfimis. t. Syff. Nat.X, Gen. 236. XII, 
Gen, 267. Phalangium mainum, STROEM. Sonde, Te Ie É. 16e 


\ 
Ld 


De KREEFT-SPINNEN. 159 


regeerd kunnen worden van een zo klein Lig- V. 


| : Arperz 
haampje (*). LXXIX. 
/ 5 À Hoorp-. 
(2) Kreeft-Spin, die het Agterlyf Eyrond, srux. 
wan onderen wit beeft, TE 

Opilio. 
De Ouden, of die van de voorgaande en Schaapher 


het voorfte deezer Eeuw, hebben reeds deeze EEn 
Soort van Spinnekoppen;, wegens hunne lange 
Pooten zeer opmerkelyk, gekend, die men in 
Vrankryk le Faucheur, dat is de Maaijer, en 
in Engeland tbe Shepherd, of ook de Oogst- 
Spin noemt, volgens LisTER, om dat zy veel . 
voorkomen in de Hooytyd, of omtrent het 
midden van den Zomer, in open Velden, waar- 
van zy den naam van Schaapberder-Spin kan 
gekreegen hebben, hoewel men haar, wegens 
de Geftalte, in ons Land, volgens den Heer 


GroNovius (T) ook Langpoot of Hooywae 
gen 


(*) Fie. 6, op Plaat UII. in ’t Eerfte DEEL van Dr. BAsa 
. TERS Uitfpanningen , zou dergelykeen Zee-Spin kunnen zyn; 

indien dezelve zodanige Sprieten «en byhangzels had, Fis, 7e 
is, buiten twyfel, een Myt, 

(1) Phalangium Abdomine ovato, fubtus albo, Faux. Suêce 
2992 SceP. Carn, 1122, MoUFF, Inf.234. £. 4, ALDR. /2/, 6o2. 
£‚ 40 GOED, Juf. IL. T.49. LIST; Angl, T.I, f£, 35. HOEEN, Jef 
IL T.9. RAJe In/, 39. N. 55e BRADL. Nat, Te 24. f. 2, CLERCK 
Aran. T. 5.f. Io, SyLTz. Inf. T.22,f, 1400 GEOFFR, Par, Ile 
629. T. 20, f. 6. 


(Ì) Ten minfte fchynt zyn Ed, deze Spin bedoeld te heb. 
hebben , wanneer hy (in ACF, Helvet, voL, V.) de aanhaaling 


van Araneus byalino- fulvus, Linn, Syft, Gen. 235. N. 14, 
maakt, alwaar doch LiNN aus niet van deezen Spinnekop 
maar van een zeer klein Mytje (-Acarus telarius) hier voor 
bladz, «27, befchreeven, door het welke de Hesfst » draaden ge” 
fponnen worden, {preekt, — 


I, DEEL. XIIL, STUK, 


Vv. 


160 BESCHRYVING VAN 


gen noemt, De Sweeden heeten dit Infekt 


er Läke of Laocke (*). 


Horp - 
STUK, 


„ De Wyfjes komen veel in Augustus voor, 
ss Ae Ray, ten minfte kan menze dan best 
„ van de Mannetjes onderfcheiden, doordien 
„zy alsdan het Lyf vol witte Eytjes, die 

_„, volmaakt rond zyn, hebben, doch, waar en 
‚op welke manier zy haare Eytjes leggen s 

‚ daarvan heb iknog niets vernomen”. By Lis- 
TER vindt men woordelyk het zelfde. GoEs 
DAART , Ondertusfchen , hadt reeds waargeno= 
men, dae zy voortkomen uit zekere ronde bol- 
letjes, doorfchynende als Kryftal, die in de 
Paddeftoelen fchynen begreepen te zyn. 
Men behoeft flegts een gewoone Paddeftoel te 
neemen, die op den Grond groeijen, en dezel- 
ve op Aarde te leggen in een beflooten Glas 
dat men inde Zonnefchyn zet; zo zal, in ees 
nige Dagen , die Paddeftoel in een zwart Vogt 
verteerd zyn , daar hy. Wormpjes in waarnam, 
die in Vliegen veranderden; maar vervolgens 
leverde dat Water als een menigte van Kry- 
ftallyne Zandkorreltjes uit, welke allengs Poo_ 
ten kreegen, en eindelyk, na drie Jaaren vers 
loops, de Geftalte hadden van Schaapherder 
Spinnen. Even ’t zelfde hadt hy waargenomen 
in 

(*) Volgens de Fauna Suecica, alwaar het, in de Eerfte Uite 
gaave, voorgefteld was onder den naam van, Acarus pedibus om» 


nibus longisfimis ; dat echter aan GEOFFROY geen reden kon 


geeven, om thans nog te fchryven, dat hee cen Saost vaa 
dcari of Mlyten is, by LINNZUS, | 


DE KREEFT:SPiNNEN. 161 


i de ronde Kristallyne bolletjes, van grootte 
als Radys-Zaad, welke hem, in klein getal , 
voorkwamen in de Kelkswyze holligheid van 
zekere Paddeftoelen, die geflooten uit den 
Grond komen, en vervolgens open gaan of 
ontluiken; dls wanneer zy niet kwaalyk naa, 
den Dop van een Eikel, zegt hy, gelyken. 
Deeze bolletjes hebbeú ook, zo hy getuigt, 
na dat zy op de Aarde gevallen zyn, drie Jaa- 
ren noodig om de grootte en geftalte te ver- 
krygen van gedagte Infekten, die, zo hy aan: 
merkt, in het heetfte van den Zomer zig 
gaarn op de Melisfe-bladen , en in de Schaduw 
van dac Kruid, onthouden: maar; zo dra het 
koud wordt, het Veld verlaaten en dan gaan 
weg kruipen in de reeten en fpleeten of gaten 
van oude Muuren, Hekken , Schuttingen , eriz. 
Die Spinnen, welke op dergelyke manier 
voortkomen uiet de eetbaare Champignons, 
hebben de Pooten veel langer dan de andere, 
en zy zyn het daar hy de afbeelding van Bn 
hoe dat zy zich eerst als een rond Bolletje; 
dan, na zes Maanden verloops, met kleiner 
Pootjes, byna als een Myt; vervolgens, na 
twee Jaaren, en eindelyk na drie jaaren, als 
onze Schaapherder - Spinnen, zig vertoonen. 
Die Soort van Spinnekop, merkt hy aan, ont= 
houdt zig doorgaans ín fcheuren of reeten van 
oude Muuren, met het Lighaam vetfholen en 
de Pooten uitfteekende, om de Salpeteragtige 
wogtigheid, zo hy zig verbeeldt, te lekken, 
L 


| Le DEEL, XIII, STUK, die 


NE 


ÄFDEEL:; 


LPE 
Hoorp- 


STUK. 


Oùfprong 
uit de Pad. 
deftoelen. 


Vv. 
Arneen. 


LXAIK, 


Hoorp- 
STUK, 


162 DBESCHRYVING VAN 


dievan de Muuren komt: doch hy fchynt niet 
bedagt te hebben, dat zy zig dan veeleer aan 
nieuwe Muuren moeften onthouden; als ook 
niet, waar die menigten dan op't Veld van lee- 
ven Veeleer. denk ik, dat het uitfteeken der 
Pooten, buiten deeze Reeten, dient , om V lieg- 
jes en andere Infekten, die ’er langs loopen, 
onverhoeds te vangen en op te eeten of uit t@ 
zuigen. Dat zy by Nagt loopen en dan met 
elkander fpeelen, kan zyn , om dat ’er alsdan 
niets voor hun te vangen valt. Dit Spel zou, 
volgens hem , voornaamelyk beftaan , in elkan. 
der van boven neder te werpen; doch, als het 
ernst wordt, mag men het, met reden, een 
Gevegt noemen; dewyl alsdan , dikwils, een 
van de partyën dood blyft. Of dít ook uit 
hoofde van de Paaring gefchiede , gelyk by an- 
dere Spinnekoppen, merkt hy niet aan, doch 
heeft waargenomen, dat de overwonnene van 
den ander , na het afbreeken der Pooten, werdt 
uitgezoogen. Dit zou, al wederom, uit gebrek 
van Voedzel kunnen gefchied zyn: maar hy 
hadt, langen tyd, één van deeze Spinnekoppen 
in ’t Leven gehouden met Salpeter - Water en 
Kalk, die van een kwaadaartig naturel fcheen 
te zyn. en wie zou van dergelyke Kost iets 
anders verwagten? Deeze overtrof in dappere 
heid alle anderen, dermaate „dat zy ’er tot der= 
tig agtereen om ’t Leven bragt, waar onder 
van de fterk{ten in haar Soort. Hy hadtze ven 


twee Schulpen voorzien, in ééne van welken 
haaf 


pre KREEFT-SPINNEN. 163 


haar drinken, in de andere haar eeten was , doch 
zy maakte een ander gebruik daar van: want 


Vv, 
FDEELe 
LXXIXe 


jn de eene Schulp deedt zy alle de Pooten der Hoorp- 
Spinnékoppen, die zy overwonnen, gedood en STUK 


opgegeten hadt; in de andere plaatíte zy de 
overblyfzels van derzelver Lighaamen. Na 
zulk een wreede Zegepraal, nogthans, bleef 
deeze Spinnekop niet lang in ’t Leven. Zy 
zwol fterkop, wierd: zwart van Kleur en ftierf 
Ëindelvk, als of zy zig te barften gegeten had. 


Dit zonderlinge vind ik by geen andere Au: pe Pooten, 


theuren aangetekend , maar in de befchryving der 
Infekten, die omftreeks Parys voorkomen, 
wordt in ’t byzonder agt gegeven op die eigen- 
fchap der Schaapherder - Spinnen, den Kinderen 
zelfs bekend; dat de Pooten, daar afgerukt 
zynde, zig nog eenigen tyd beweegen. Ook 
loopen zy daarom niet te minder, al zyn zy 
een gedeelte van den een of anderen kwyt. 
Die Autheur geeft in bedenken, of zulk een 
Infekt niet, op dergelyke wyze als de Kreeften 
en Krabben, weder nieuwe Pooten krygt, na 
dat ’er afgebroken zyn ? Hy hadt eens een der- 
gelyke Spin gevonden met zeven lange Pooten 
en de agtfte twee derden kleiner dan de anderen 3 
doch verhaalt niet, of deeze korte Poot van 
dergelyke Leedjes als de overigen was voorzien: 
andersis het niet veel byzonders (*). 
De 
(*) Voor eenige Weeken werdt my door den Heer Doktor 


BASTER, van Zierikzee, eene Waarneeming medegedeeld 
TJ. DEEL, XIII, STUK L a 


VW. 
AFDEEl « 
LXXIX. 
Hoorp.- 
STORE 
Geftalte,. 


I6A BESCHRYVING VAN 


De geftalte van dit zonderlinge Infekt, dat 
zo wel in Amerikaals n Europa gevonden worde 
is wereldkundig: doch weinigen zullen agt ge. 
geven hebben op de zonderlinge figuur der dee= 
len voor aan den Kop, die in dergelyke omftan- 
digheden, van vegten of zyne p ooy te vatten 
te vangen, aan ftukken te fcheuren of uit te 
zuigen, van grooten dienst moeten zyn. Aan 
het Eyronde Lyf, dat geen Borstftuk, veel 
minder een Kop heeft, zyn van vooren twee 
uitftekjes , aan ieder van welken een foort van, 
Lancet gewricht is; op dergelyke manier, als 
wy diet in de groote Surinaamfche Spinne- 
kop, op Plaat CIL , zullen befchouwen. 
Bovendien heeft dit Infekt nog twee Voelers , 
die langer in de Mannetjes dan in de Wyfjes 
zyn, en zig, in de eerstgemelden, als twee 
korte Pooten vertoonen: ‘t welk mooglyk de 
reden zal zyn, dat fommigen ‘er tien Pooten 
aan toefchryven. Het heeft maar twee Oogen, 
die op de Rug digt by elkander ftaan, en al- 
leen door een fcherpe Kam van één gefcheiden 
zyn. Dit onderfcheidt hetzelve grootelyks van 
alle andere Spinnekoppen. De langte der Poo- 


ten 


k 


van den Heer SLABBER, te Middelburg , die aan een Haag- 
disje, welks Poot door een ander befchad:gd en van Vleesch 
ontbloot was, dien Poot afgefneeden hebbende , daar aan een 
nieuw Pootje, doch veel korter dan de anderen „ heeft zien 
groeijen. Dus kreeg ook een Goudvischje , welk de Staart. 


vin door een ander werdt afgegeten, in myne Flesch een 
nieuwe Staart, 


| 


DE KREEFT-SPiINNEN. 105 


ten is verbaazende, en fomtyds wel van twee V. 
Duimen. Maar het byzonderfte van deeze ri 
Pooten is „ dat de Voet als uit ontelbaare klei- Hoorp- 
ne Leedjes fchynt famengefteld te zyn, ’t welk STUK. 
dit Lighaamsdeel zekerlyk bekwaamer tot gry- 

pen maakt, en om deeze reden kan ’er den naam 

van Pbalangiun , te regt, op toegepast worden, 
hoewel die van Twee-Oogige Spin niet minder 

eigen is. Men vindt ’er die bruin „die rood of 

geel zyn op de Rug In- of uitwendig kunnen 

zy den Mensch geen de minfte fchade doen , 

zegt Mot FrErus 


te ; 8: Tir: 
(3) Kreeftfpin , die bet Lof plat, de Snuit Chira 
_ tweeboornig en de Voelers als Pooten Gehoor: 


| beeft. 


: à 
Deeze Soort, in Duitschland ontdekt door 

D. Screeer, heeft dergelyke lange Pooten als 

de Schaapherder-Spin; maar het Lyf is plat en 

de Snuic beftaar uit twee Hlsvormige evenwy- 

dige Hoornen, met Voelers als Pooten > doch 

een weinig korter. ; 
(4) Kreeftfpin, die bet Agterbyf platagtig o= EN 

vaal ts 
Scorpioen 

(3) Phalangium Abdomine depresfo, Roftro bicorni, Pale >pinne tje, 

pis Pediformibus, Sy/7. Nat. XII. SCHAFE. Elem, 13. f, 9. 
(4) Pbalangium Abdomine obovato depresto; Chelis levi- 

bus, digitis pilofis. oyfl. Nat. XIL. Acarus Cancroides Faun, 

Suec. 1968. SCOoP. Carn, 1069. It Oeland, 84. SEB. Muj: 1. 

T.LXX, Fig. 11, FRISCH Jn/ VIII, T‚1, ROEs, Suppl, T. 64. 

SCHEEF. Eler, T, 38. CLERCK, Aran, T, VL, fe zo; 1, a. 

GEOEFR, Par. II. p. 618, 
E, DEEL, Xl. STUKe L 3 


V. 


Arpeer. 


EXXIX. 
Hoor p- 
STUK. 
PL. Ca 
Bige 4 


Is BESCHRYVING VAR 


waal beeft; met gladde Schaaren , die ruig 
gevingerd zyn, aan de Voelers. 


“Dic Infekt, dat men , wegens de ELevensma= 
nier, het Weegluis-Spinnetje , en wegens de 
Schaaren het Scorpioen- of ook het Krab-Spin- 
netje kan noemen , is te vooren ’t huis gebragt 
geweest in te Geflagt der Myten, Anderen 
hebben ’t volftrekt tot de Scorpioenen betrok- 
ken (*), daar het echter , als geen Staart, of 
maar een zeer klein Staartje hebbende, dat zig 
onder ’t Lyf verbergen kan , zeer veel van 
afwykt, en dus nader tot de Krabben zou be- 
hooren ; waar van het , door de Lighaamsge- 
{talte , wederom , grootelyks verfchilt , ges 
yk uit onze Afbeelding, die hetzelve naar 
* Leven zeer vergroot vertoont , duidelyk 
blykbaar is. Men hoore Frrscu, dien gangenn: 
de fpreeken. 

‚‚ Hoewel dit Infekt geen Webbe maakt, en 
„> ook geene Spinpunten noch openingen daat 
2 toe RA kan men hetzelve doch, even za 
3» gevoeglyk , wegens de geftalte en beweeging, 
„ met den Heer SwAMMERDAM onder de Spin- 
> nen of Spinnekopagtige Infekten tellen, als 
„, Anderen de Langpoorige Spin daar toe betrek- 
, ken, die ook geen Geweefzel maakt. De 
» Scorpioen-Schaaren onderfcheiden herzelve 

| >, van 

(*) In’ Werk vau STBA , op de aangehaalde Plaat, inde 


befchryving sladz rte, en by ROESEL , die hee den naar 
geeft van zeez-klein Scorpieentie, 


DE KREEFT-SPINNEN. 167 


_ 3, van allerley ander klein Ongediert. Deeze V. _ 
„> Schaaren leggen aan de ééne fcherpe zyde, xXx 
‚, daar het beweeglyke deel van de Schaar is, Hoorp- 
met de punten wat onder zig geboogen , en *TUÉ« 
»> Zyn meer rond dan breed. Het Lighaam be- 
ss ftaat uit drie deelen, Kop, Borstítuk en Ag- 
» terlyf 3 daar de Spinnekoppen , anders , maar 
ss twee Lighaamsdeelen hebben en de Langpoo= 
»> tige niet meer dan één (*). De Kop is van 
s» vooren fpits , en heeft zyn opening aan de 
s> Punt, die vol is van kleine wat uitfteeken- 
‚> de Haairtjes, tusfchen welken de Zuigftekel 
5» uitgaat, waar mede zy het Voedzel naar zig 
> neemt, en de Prooy, die haar tusfchen de 
9, Schaaren valt, uitzuigt. Het moeten klei- 
9 ner Dieren zyn dan de Kachel - Vliegen, die 
s> Zy vangt: want alsik haar een zodanige reeds 
ss half doode Vlieg toefimeet, liep zy , op de 
»» Minfte beweeging der Pooten, van dezelve 
weg. Het Lyf heeft, boven aan de Borít, 
zo veel de Kleur aangaat een Ring, welke 
Kaftanje- bruin is, gelyk de Borft en Kop. 
De andere tien Ringen des Lighaams zyn 
Drekkig Afchkleur. De Ringenof Rondfels, 
>», dwars over de Rug, worden in ’t midden door 
een Kaftanje - bruine Streep verdeeld , en zyn 
bezet met Korte Haairtjes; gelyk men met 
een Vergrootglas ook kleine Haairtjes op de 
glad fchynende Schaaren vinde, De Schaa. 
55 Een 


53 


Dn 


(**) Dat is de Schaapherder-Spin, zo even befchreeven. 
Ì, DEEL, A1l1, STUIS, 


V, 
AFDEEL. 
LXXIX 
HOOrD- 
STUK. 


168 BESCHRYVING VAN 


„ten ftaan onder aan den Hals. De Buik is 
» zeer hol , en heeft zes Schubben- Laagen, 
s, Over elkander. Men kan de noodige Lugt- 
>, gaatjes daar aan niet zien, om dat-dezelven 
» zo Zeer in de plooijen verholen zitten. De 
, Pooten geeven ’er vry wel de gedaante van 
+, een Spin aan, hebbende drie Leden, buiten 
>», en behalve het Kokertje, waar inzy zig aan 
> den Buik beweegen.' Zy kan daar mede, ge- 
s, lykerwys een Kreeft of Scorpioen,-zeer-ge- 
zwind , voor- en agterwaards , als ook zyde- 
> waards, kruipen ; houdende de Schaaren „ te- 
> vens, altoos, regt vooruit geftrekt „die zy 
‚ anders op allerley wyzen buigen kan. Nooit 
», wordt zy zo groot als zy hier is afgetekend , 
en bemint de naauwe Reeten, waar in anders 
geen Spin kan komen; zo dat menze een 
Reeten- Spin noemt 3 dewyl zy, gelyk een 
>, Weegluis „in naauwe Scheuren en dik- 
», wils tusfchen de Bladen der Boeken en de 
Banden zig onthoudt.” 

Dit Infekt heeft by ons zyne woonplaats, 
zegt GroOFFROY , (die het ineen byzonder Ge: 


33 


flagt, onder den naam van Chlifer of Schaar- 


draager , geplaatst heeft ,) in de Tuinen onder 
de Bloempotten , tuflchen de half afgefcheurde 
Bast der Boomen, en in de Huizen op dergely- 
ke muffe plaatfen. Het leeft van Houtluisjes 
en Myten , loopende agterwaards , zegt LIN” 
Naus, dieeen Waarneeming bybrengt van BER. 
Gus, dat hetzelve, by nagt, met den Kop in 

d de 


eer 


DE KREEFT-SPINNEN. 169 


de Dy van een Boer gekroopen zynde, daaruie  V. 
een Puist als een Hazelnoot was ontítaan, met XXIX 
een {chrikkelyke Pyn in dat geheele Been. By Hoorp- 
Ons wordenze in afgeworpen oude Nesten der StUK. 


Zwaluwen veel gevonden. 


C 5) Kreeftfpin „ die het Agterlyf Rolrond, met it 
gladde Schaaren ; den Kop met bybangzels Mytagtige. 
heeft. 


Deeze, in de heete Gewesten van Amerika 
zigonthoudende, heeft een Venynige beet, zegt 
LinNzus, die haar te vooren ook onder de My- 
ten geplaatst, doch toen reeds getwyfe!d had, 
of Zy, zo wel als de voorgaande, niet tot de 
Kreeftspinnen behoorde Zy gelykt, byzonder; 
naar ons Scorpioen- of Weegluis- Spinnetje „ 

„maar de Schaaren zyn Eirond , het Lyf geelag- 
tig en tweemaal zo groot , met het Agterlyf 
rolrond. î 
(6) Kreeftfpin, die bet Agterlyf breed en ge-_ vr. 
Jpitst beeft met een Elsvormige Snuit. - kij, 
Walvisch=j 
Loen ik, in ’t voorfte van deeze Natuurlyke buis. 


His- 


(5) Phalangium Abdomine Cylindrico , Chelis levibus , 
Capite appendiculato. Sy/f.-Nat. Xil. Acarus Antennis Chelt= 
formibus, Abdomine Cylindrico, Capite appendiculato. Syt. 
Nat. X. 5. 616. N. 3. 

(6) Phalangium Abdomine dilatato muricato , Roftro Subu= 
lato. Sy/f, Nat XII Pediculus Ceti. MART, Spitsb. 85. T-Q. 
f. d. BASTER Uit/pann, II, D. p. 146. T. 12. f. 3. Phalane 
gtum Littorale, STROM, Sondm, 209. Tl, f, 17, Fycnogonum 
BRUNNICH. Inf, T.I, £. 174eee 


E. DEEL, XIII, STUK Ls 


id 
Arp 


LXXIX 


io BESCHRYVING VAN 


„ Hiftorie, de Walvisfchen befchreef , maakte ile 
tevens gewag van de Walvisch- Luizen. Heet 


Hoorp- gene ik, dien aangaande, als maar ter loops, 


STUK, 


Pr. C, 
Fig, 5e 


op dieplaats , voorftelde, had ik ontleend uit 
een nieuw Fransch Werk „ dat eene Verzameling 
van het gezegde der meefte hedendaagfche Au- 
theuren bevat (+). Aldaar wordt duidelyk de 
langte gefteld op zeven Duimen of daarom= 
trent, en indien het Ínfekt de grootte van een 
Spinrok heeft, gelyk BoccoNe zegt , zou de 
hoogte van de Schulp niet veel minder zyn. "Ik 
heb my verbeeld, dat dezelven, naar de groot- 
te der Walvisfchen , ongemeen verfchillende 
waren , en dat de eigentlyke Walvischluizen 
onder zodanige Doppen, het welk de Zee-Ei. 
kels of Zee-Puisten zyn , huisvesten. Ik bezit ‘er 
zodanigenals by GuaLrHIErI, Tab, 106, Lett. 
Q afgebeeld zyn, vanmeer dan een Duim hoog 
en anderhalf Duim breed (*). 

By fommige Liefhebbersis , onder den Naam 
van Walvisch-Luis, een Diertje bekend, waar van 
wy de Afbeelding hier eenigermaate vergroot 
geeven ‚ om de zonderlinge Geftalte van dit 
Schepzel , die door den Heer Doktor BAsTER 
uitvoerig is befchreeven. Zyn Ed. heeft een 
foort van Voelertjes of Armpjes aan eenigen 
van deeze infekten waargenomen; doch als men 

zy“ 

(}) Sa longueur eft de fept Pouces ou environ; mais il pas 


toit beaucoup plus grand, lorfqu’il etend fes Bras hors de @ 
Coquille, DilFionn, des Animaux. Paris 1759. pag. 574» 


(*) Die Autheur voegt agterde befshryving. Hune BocCe= 
GONE Pediculun Balena nancupat. 


pe KREEFT-SPINNEN, I7f 


gyne Afbeelding’, daar van (Lett. D,) metdie es 
van het Infekt van de Buikzyde (Lett. C) ver- LxxIX, 
gelykt, is het duister, waar deeze Armpjeskun- Hoorn. 
pen gezeten hebben, die ik echter ook daar aan aren 
waarneem. Zy zaten, volgens zvn Ed. fchrye 
ven , onder aan den Buik , digt by de Snuies 
waar ik denk dat zyn Ed. mede zeggen wil, on« 
der aan het Lighaam van dit Diertje. In hee 
gene , naar ’t welke onze Afbeelding (Pr. C. 
Fis. 5) gemaakt is, was ‘er geen blyk van te 
vinden; maarde twee uitpuilingen aan de Rug- 
zyde, by het Snuitje, fcheenen zig zo wel als 
Oogen voortedoen, datik ze ’er zekerlyk voor 
zou gehouden hebben, indien het Infekt niets 
middeaopde Rug, aande andere Verdeelingen 
van het Lyf, meer dergelyke uitpuilingen had, 
De Heer Baster verbeeldt zig die Walvisch- 
Luis, welke van MARTENs in zyne Spitsberg- 
fche Reize opgegeven wordt, een ander Dier- 
tje te weezen ; alzo dezelve twee Sprieten, 
twee Oogen en een Neusgat had. Het zelfde 
moet ik zeggen van de Walvisch - Luizen, wel- 
ke by Sera afgebeeld zyn , alzo. die twee Poor 
ten zeer dun, eneen Kop hadden met uitftee« 
kende Baardjes(*). Deeze zyn ook , wegens het 
getal der Pooten, tot de Piflebedden t’huis, ge= 
bragt, en gelyken weinig, zo men in ’t ver“ 
volg zien zal, naar dit Infekt, dat, evenwel , 
vag LINNAus aldus befchreeven wordt: 


> Het 


(+) Kabinet 1.D. p. 142, Tab, XC, Fig. 5, Lett, E,‚ F‚ G, He 
1, DEEL: XIII, STURe 


172 BESCHRYVING VAN: 


V. ‚‚ Het gelykt zeer veel naar de Piffebed van 
KKK. », den Walvisch, maar heeft geen meer Poos 
Hoorpel vaten dan agt, die allen volkomen zyn, en uit 

“__ verfcheide Leedjes beftaan. De Rugisrood, 
ss van veele Stukken, die ieder drie pun- 
s, ten hebben: de Staart Rolrond, zeer 
„‚ kort en geknot; de Snuit Vliesagtig , eenie 
germaate Elsvormig, ter langte van de Poo- 
> tens De gedaante hebbende van de Piffebed 
ss van den Walvisch, doch door de Snuit van 
9, de overigen verfchillende , en zonder Ny- 
„‚ pers; zou men dit Infekt misfchien beter tot 
«> de Myten betrekken kunnen, of maaken ’er 
»y Een byzonder Geflagt van.” 


… (7) Kreeftfpin , die bet Lyf ovaal en plat beeft, 


VIL E 
rianne met drie Ribben overlangs, de Dyën der Voors 
Zum. oten eentsermaate sekamd, 
Drieribbis « Po 5 BAAS 


ge. 


Dit Infekt, by Dresden in Saxen waargena- 
men , heeft het Lyf ovaal en“plat , mert vyf 
flaauwe Infnydingen en drie Ribben, waar van 
de eene, in ‘t midden, overlangs, zig als een 
Kiel vertoont; van de anderen is ’er, weder: 
zyds, boven den zydrand, één. De Kleur is 
bruin De Pooten zyn eens zo lang als het 
Lyf, hebbende de voorften de Dyën opwaards 
breeder , met eene en gekartelde 


Kiel. 

GD) 

(7) Phalangium Abdomine elliptico depresfo tricarinato;, 
Femoribus anticis (uberiftatis. Sy/7. Nat, Xlle 


PLAAT CI. 


DE KREEFT-SPINNEN. 173 


(8) Kreeftfpin „ die takkige Schaaren beeft en 


Ve 
borstels aan bet Gat draagt 


AFDEELs. 
LXXIK, 
Onder die van dit Geflagt is deeze Soort de Hoorpe 


eenigfte, welke een aanmerkelyke Staart heeft ST5E 


VII. 
De Geftalte zweemt veel naar die der Scorpioe- Caudarur, 


Geftaate, 
‘nen, volgens de afbeelding van de twee uit SE- 
BA aangehaald, die van de Kust van Guinee ge- 
komen waren, zynde de eene het Wyfje , de 
andere het Mannetje. Niettegenftaande de 
kwetzende Staart ’eraan ontbreekt , en de Schaa- 
ren ook van een andere gedaante zyn, heeft de 
Heer GronNovius dezelven doch tot de Scor- 
pioenen thuis gebragt. Dat Voorwerp , ’t welk 
zig in de Verzameling van de Koningin van 
Sweeden bevondt, fchynt uit Oostindie , en 
wel van ’t Eiland Java, ee te Zyn ge- 
weest, 


(o) Kreeftfpin, die de Armen getand, de voor. „ IX 
é : Reniformes 
fte Pooten Borftelagtig en by uitfbek lang , bet Lang Ge- 
Borstfluk Niergebykende beeft. Ee 


Fig. Ie 
Buiten twyfel worde hier dat Infekt bedoeld , En 


waar van BrowN , inzyne befchryving der Ge- 
dierten van Jamaika, de Afbeelding gegeven 


heeft, 


(8) Phalangium Chelis ramofis , Ano Setifero M.L, Ue 
Scorpio, GRON. Zooph. 952. SEB, Muf. 1. T, 7o.f. 7, 8. 

(9) Phalangium Brachiis dentatis, Pedibus primis lnb. 5’ 
mis Setaceis , Thorace Reniformi. M_ L. U, 427. Phalangium 
Palpis longisfimis crasfis *, GRON. Zooph 935. Tarantula fufca 


major, &c. BROWN, Jam. 4cg. T. XLI, £, 3. angels. al 
neoides. PETIVER. Pteriogr, T, XLI, É, 12e 


Ke DEEL, XIII, STUK. 


64 BEsSCERGVIENG Wa 


Vv. heeft, onder den naam van „, Tarantula ; die 
Ln ;, bruin is en grooter, met de voorfte Pooten 
Hoors- 55 dikker, gedoornd en byna als Kreeftfchaaren 

STUK, „ genageld; die daar aan volgen zeer lang en 
s, dun”’: want, het gene hy de voorfte Pooten 
noemt, zyn de Voelers , Grypers of Armen; 
en de volgende zyn de eigentlyke Voorpooten. 
Men vindt ’er een Afbeelding van , (doch die 
ten uiterfte onvolkomen is getekend, ) in’t Vier= 
de deel van Sena; Fig. 13 op Tab. XCIX, 
zynde naareen Voorwerp gemaakt , dat uit Oost= 
indie afkomftig was Die, welke zig bevondt 
in het Kabinet van de Koningin van Sweeden 4 
was, zo het fchynt, uic Amerika, 

De Heer YApmrraar de Tekening bezitten: 
de , die door zyn Ed., voor eenige Jaaren , ten 
naauwkeurigfte gemaakt was naar een zodanis 
gen Langbeenigen Spinnekop , heeft de goed- 
heid gehad van my dezelve mede te deelen; 
gelyk ik die dan ook, op de nevensgaande 
Plaat, in ’t Koper heb doen brengen (*). Die 

raa. 

(*) Te beklaagen is’t, dat deezen ouden Héet ‚die de Natuurly. 
ke Hiftorie zo veel dienst gedaan heeft , en nog veel meer zou 
kunnén doen, met dingen aan ’tlichttegeeven , die niemand 
anders heeft; (Zie hetXl, Stuk vandeeze Nat, Hiftorie , bladze 
489.) van tyd tot tyd zo veel moeielykheden worden aange- 
dâan , door Luiden die de grootfte verpligting aan hem häd- 
den; dât zyn Ed. daardoor belet wordt , benevens de laftige 
waarneeminge van het Arnpt , van Ykmeefter Generaal der 
Ttooyfche Gewigten , zo veele Jaaren reeds door hem bekleed, 
zyhe Liefhebbery ten dienfte van het algemeen vooït te zete 
ten , en de Wereld mede te deelen , het geene zyne langduurie 
ge Ondervindingen , daar in, hem geopenbaard hebben, 


DE KREEFT-SPINNEN. 175 


raare Stuk was door Mevrouw MERIAN zelve, V. 
by haar Ed. terugkomst, van Suriname mede: LXXIX, 
gebragt. De Heer S:LOMON vaN Loo, die de Hoorn. 
_vermaard{te Liefhebber was van zyn tyd,heefg STPS- 
deezen Spinnekop van haàr Ed. bekomen, en 

als een Pronkftuk , in een ronde Doos, met 

Glas gedekt , zorgvuldig bewaard. Na zyn 
Overlyden kwam dezelve , benevens veel an- 

der fraay Goed , op een Verkooping , en‚ op 

een der Kykdagen , te vooren , de Heeren 
LyoNner en ’ApmiraAr elkander aldaar aan- 
treffende , en beiden hetzelve als zulk een 
weergaaloos Stuk aanmerkende, maakten zy een 
affpraak , van het niet tegen elkander op te 
jaagen , zullende het te famen koopen en dan 

door Loting befliffen , wie het hebben zou. 

Vier zulke Staart - Spinnetjes , als de twee daar 
nevens vertoond, waren in de zelfde Doos , en 

hier van zou de geen, die het kwam te verlie» 

zen, 'er twee hebben. De Spinnekop viel, by 

het Lot, den Heer "ADMIRAAL te beurt, die, 
niettegenftaande ’er aan hem , door gedagten 
Heer, op ftaande voet, vyf Dukaaten voor ge» 
booden werden , daar doch niet vanafftappen wil- 

de, maar dit fraaije Stuk lang in zyne Verza- 
meling bewaard heeft; tot dat zyn Ed. zig ein- 
delyk , door lang aanhoudend verzoek van den 
Heer C. B. Voer en deszelfs Huisvrouw , heeft 
laaten overhaalen, om hetzelve voor een goe. 

de Prys over te doen; mids zyn Ed. eerst daar 


van 
TL DEEL. XIII. STUK, 


176 SBESCHRYEVING y &N 


RNA van een Aftekening mogt maaken. De Spinne. 
ixxix,kop, dan, berust tot heden in het Kabinet van 
Hoorp- gedagten Heer en van zyne Beminde, te Dor- 
STUK. 

drecht. 

Wat de Geftalte van dit Schepzel aangaat 3 
die is in alle opzigten verwonderlyk. De Dee- — 
len , welke men elders als twee ovaale ftukken 
afgebeeld heeft , en die ’er waarfchynlyk den 
naam van Niervormig aan hebben doen geeven; 
maaken , inderdaad, te famen het Borstítuk uits 
dat in deeze vry ongelyk van boven, en op de 
zyden hoekig uitgefneeden is, als ’t ware dus 
gefchikt tot het beter inneemen van de Kasjes 4 
daar de knoppen van de bovenfte Leden der Poor 
ten zig in beweegen. De ongemeene langte 
en dunte van derzelver deelen vereischte, inder: 
daad, een diepe Inleding , gelyk men die ook 
daar aan befpeurt, en de ‘beweeglykheid vor” 
derde dat die korteleedjes, by ieder Gewrichts 
welke aan de Sp anekoppen eigen zyn , vooral in 
deeze niet ontbraken. Het moet een zeer vlug 
Dier zyn en tevens Roofzugtig, hebbende 
tot het vangen van kleiner Infekten waarfchyne 

_Iyk die byfter lange Zweep - Pooten , en tot het 
vatten of dooden derzelven die verfchrikkelyke 
Wapenen verkreegen , welke men Armen of 
Grypers kan noemen , hoewel zy met de Voe- 
lers of ook met de Sprieten, in anderen, ten 
opzigt van de plaatzing overeenkomftig zyn: 


Aan den Bek fchynt dit Voorwerp twee ontzag: 
| lyke 


DE KREEFTSPINNEN. 177 


Iyke Tanden te hebben, dochde Kopontbreekt _V. 
eraan, gelyk in de Spinnekoppen in ’t alge LXKIE 
meen. Het Lyf is Eyrond en in ringen ver- Hoorne 
deeld, van Kleur wat bruiner dan het Borstítuk , STUEe 
dat uit den geelen ziet, gelykerwys de Poo- 
ten, maar de gefchaarde Armen zyn ook rood- 
agtig Kastanje-bruin. ‘Thans bezit ik zelf zo- 
danig een Kreeft - Spin, díe ruim zo groot van 
Lyfen langer van Armen, doch wat korter van 
Pooten is. Misfchien zaldeeze een Mannetje zyn. 


BRA HOOFDSTUK. 


Befchryving van °t Geflagt der SPINNEKOPPEN , 
awaar in derzelver algemeene Eisenfchappen, ine 
zonderbeid ten opzigt van bun Vernuft en de 
Voortteeling „ breedvoerig ontvouawd en nage= 
JPoord worden, enz. 


jee eenvoudiger en klaarder is de afleiding Naam. 
van den naam der SPINNEN Of SPINNEKOPe 
PEN, in onze Faal, dan die van het Latynfch 
woord Araneus, en vän Aranea , dat men 
zo wel voor de Webbe, als voor het Dier 
zelf, plagt te neemen. Het kan geen Infeke 
betekenen, dat met de Lugt’zig voedt, gelyk 
Isrvorus wil; maar, van het loopen of hangen 
in de Lugt , zou het kunnen af komftig zyn , 
waar van het Griekfch , Arachne of Arachnes , ook 
afgeleid wordt , en mooglyk heeft de ylheid van 
‚% Geweefzel, dat zy maaken , wel gelegenheid 
5, DEEL, XIII, STUK, daar 


178 BESCHRYVING VAN 


V. daar toe gegeven. Het Meisje van dien naam - 


Fei werde, volgens de Fabel - Hiftorie , omdat het 
Hoorp- f 
stux. fteeken, in een Spinnekop veranderd (+). De 


Spinnekop is in de Paleizen der Koningen , 
* prov vinden wy in SALOMOrs Spreuken - Boek *, al- 
30. v. 28 waar ’t Heoreeufch woord Simmith gebruikt is3 
doch elders , alwaar van de Spinnewebben ge- 
1705 8 v. fproken wordt, fteac het woord Grakobisch t. 


1745 De Franíche naam Araignée is, zo wel als.de 


Spaanfche Aruna en de Iraliaanfche Ragri, van 


het Latyn afkomftig: daar de Engelfche naam 

Spider , de Hoogduicfche Spinne, en de Sweed- 

_fche Spinuet, zeer gelyken naar den Nederduit= 
fchen. N 

Eigen- De algemeene eigenfchap der Spinnekoppen, 

(chippen. wat het maaken van haare Webbe betreft , is 

zo wereldkundig, dat men de Kinderen daar 

wan niet behoeft te fpreeken. Ook wordt dar 

Werk, by de meeste Menfchen ‚ Even zo ge- 

ring aangezien ‚ als men een hope die in rook 

verdwynt, Een arbeid , die vrugteloos is en in 

t geheel niet ten nutte {trekt , in gedagte Schrif- 

tuurplaatfen, by het maakzel of by het wee- 

ven van Spinnewebben. vergeleeken vindt. 


MinervA in geweven Werk de loef wilde af= 


x 


In- \ 


(*) Rupit opus Dea, & radio, quem manu tenebat, 


mmm —__— Frontem percusfit Arachnese 
Nen tulit infelix ; laguzogue animofa lizavit 
Gutturas pendenten Pallas miferatra levauit, 

„Argue ita, vive quidem, pende tamen improbe, dixit, 
Sic mutata , antiguas exercet Aranea telas, 


Le, 


DE SPINNEKOPPEN. 179 


jaderdaad , wanneer men de krankheid van dat V. 
Geweefzel by de fterkte van de Stoffen , wel- } ses” 
ken het Menfchelyk Vernuft, allengs opklim- Hoorne 
mende, van Zyde, Katoen , Wolle, Vlasch STUK: 
of Hennip, weet te vervaardigen: by die der 
Netten, waar mede men den Zee «Visch, Vo- 
gelen of wilde Dieren ; vangt „ wil verge- 
lyken; zo blykt, dat zy als een Stofje in de 
Weegfchaal zyn: maar gelykerwys een Aas; 

by voorbeeld , geen uitwerking heeft op de 
Schaalen van de Groote Waag, en een honder- 

fte van een Aas een fyn Balansje doet overe 
{laan ; zo zal hetook, by nadere befchouwing; 
blyken, dat ’er in het Geweefzel der Spinne« 
koppen niet minder fchranderheid en nuttigheid 

tot bereiking van de oogmerken , die ’er de 
Natuur mede bedoeld heeft gehad, uitblinkt, 

dan in de fynfte Stoffen van onze Manufaktuuren. 

En ’t gene daar dat Geweefzel dezelven onein: 

dig in te boven gaat , is , dat het niet door 
voorgaande Proeven allengs tot volmaaktheid 
gekomen , maar in ’t Paradys reeds , waarfchyn- 


_ fchynlyk, even zo Konftig als heden in onze 


X 


Tuinen; gefponnen en geweven zy. 

Deeze Infekten, naamelyk, (het welk nog Hun ver- 
aan de Menfchelyke Konst ontbreekt ,) Spin- ""* 
nen en Weeven te gelyk. Zy maaken Draa- 
den , die van aanmerkelyke kragt zyn , van 
eene Stoffe; welke in ’t geheel niet Draad- 
of Vezelagtig is: Draaden die zig, zonder ee« 
nig behulp van Spelden , Naalden, Spykers 3 
‚_E. DEEL: XIII, STUK M 2 Na- 


Konftig- 
heid der 
spinne- 
koppen. 


180. BESCHRYVING -v AN 


Nagels, Haaken, Krammen, zo vast hechten, 
dat de Webbe , hun Vogelaars- Net „ in de 
allerergfte plaatzing , dat is loodregt , be- 
ftand is tegen een aanmerkelyke beweeging 
van de Lugt. Voeg hier by de regelmaatig- 
heid van hun Geweefzel , dat de Menfchely- 
de Konst byna befchaamt , en fommigen iets 
meer dan Dierlyks ; een Geest, dien men 
(te dwaas!) van den invloed der Sterren 
ging afleiden ; in deeze veragte Schepzelen 
heeft doen onderftellen : terwyl men klaarlyk 
zag, dat ’er niets overeenkomftiger kon zyn 
met de Oogmerken, welke zy met deezen 
arbeid fcheenen te bedoelen, en dat dus dee- 
ze Dieren dan ook niet van Denken en Ge: 
voel “konden ontbloot zyn; al ware het dat 
men Paarden , Buffels en dergelyken, in dat 
opzigt, met onvernuftige Menfchen, die men 
ook wel Ezels noemt, gelyk mogt ftellen. 
De oude Philofoophen, inzonderheid , heb- 
ben zig over het Vernuft der Spinnekoppen 
verwonderd. AR:sTOTELES Zegt, dat zy in 
Wysheid uitmunten: zo door de Scheering die 
zy maaken , als door den Inflag , zonder 


Spoel , den konttigften Weever befchaamen:- 


de. Welk een vastheid van de Webbe te- 
gen den Wind, tegen het aanhangende Stof , 
zegt Prinius , die zynen leezer de langheid 
der Draaden tusfchen twee Boomen , of van 
om hoog naar den Grond , voor oogen ftellende, 
hem tevens de Snelheid doet gade flaan, waar 

| mede 


DE SPINNEKOPPEN I&8I 


mede die Infekten , tot het weeven van de V. 


1 f ‘ 4 Le 
Webbe, langs dien Draad, op en neder loo- LXXX 


pen ; de vaardigheid, waar mede zy, als ’er Hoorp- 
roof in de Webbe komt, zig derwaards begee- STUE 
ven, om die te vatten, en de nyverheid in het 
herftellen van het gene daar aan gebroken is; 
als ook hoe fcherp zy van Gevoel zyn en van 
Gezigt. MErtanus oordeelt, niet onaartig , dat 
de Spinnen gebooren zyn tot de Weevery , en 
dat de Draaden, die zy fpinnen , de allerfyn= 
ften, welke een Vrouwe Hand formeeren kan, 
overtreffen. EvcrLipes , zelf , moest haare 
bedrevenheid in de Meetkonst pryzen , daar zy 
niets dan haare Pooten tot een Paffer of Maat- 
ftok gebruiken, en van anderen worden zy, 
met reden, daar in by de Byën vergeleeken. 
Prurarcuus, gezegd hebbende dat veele Die- 
ren leerzaam zyn, voegt ’er by: ,, maar, het 
is misfchien belachelyk, dat wy de Dieren 
in dit opzigt pryzen . daar Democrrrus ver- 
zekert, dat de Menfchen , inde voornaamfte 
noodwendigheden des Levens , Leerlingen 
zyn geweest van hun; gelyk van de Spin- 
nen in de Konst van Weeven en herftellen 5 
> van de Zwaluwen in hect Bouwen; enz”. 
Het zelfde, byna, getuigt SENEKA , fpreekende 
aldus: „Ziet gy niet , hoe onnavolgbaar dat 
9, geweefzel der Spinnewebben zy voor eenig 
s, Sterveling? Hoe veel Werk het zy , de Draa- 
> den in dier voegen te fchikken ; fommigen 
9» om vastheid te geeven, anderen om een Net 
ke DEEL, Xlll, STUK. M 3 te 


\ 
Nh 


32 
93 
23 
53 
33 


„3 


182 BESCHHRLVING: VAR 


Ve _ sj te maaken, bekwaam tot het vangen van zo 
ArpeerL. 
LXXX, »> Kleine Diertjes. Die Konst wordt geboo- 
Hoorp- ,, ren en niet door onderwys verkreegen”. Om 
STUK. van veele anderen niet te fpreeken, zal ik al- 
leen, wederom, de woorden bybrengen van 
Oviprus, die een Werkftuk van aller- 
grootften arbeid en vernuft zullende pryzen, 
zegt, dat hetzelve niet vande Konftigheid der 
Spinnewebben zou moeten worden overtrof- 
fen (Ds 
Spinne- Alle Spinnekoppen zyn, echter, van deezen 
EE aart niet: men vindt ’er eenigen die in ’t ge- 
be maaken, heel niet fpinnen: men vindt ’er die niet danop 
een onregelmaatige wys eenige Draaden fpan- 
nen of een foort van Webbe maaken voor de 
Gaten , waarin zy zig,’tzy aan Muuren , Schut- 
tingen of Boomen , onthouden: men vindt ’er, 
eindelyk, die haare Webbe niet loodregt maar 
waterpas of horizontaal maaken. Dit heeft 
aanleiding tot verfcheide Verdeelingen gege- 
ven, die meer of minder naauwkeurig zyn ; heb» 
bende de Ouden reeds drie Hoofdfoorten ge- 
fteld van deeze Infekten , en onder de genen, 
die geen Webben maaken , maar haare Prooy 
door vlugheid en by verrasfing overmeefteren , 
heeft LisreR drie Afdeelingen gemaakt, van 
Wolf-agtige ; Krab- agtige en Springers ‚ van 
wel- 


) Non illud Opus tenuiffima vincant Stamina, 
nec fummo qu pende Aranea tigno, Libr, IV, Mean 
muorpbe 


DE SPINNEKOPPEN, 183 


welke laatíten hy ’er vier in Engeland waar- Vv. 
nam. …Deeze kunnen evenwel een Web maa- he 
ken tot haar Eijernest en Winterleger (*). Hoorn= 
Van de Wolf-agtige vondt hy ’er vier in Enge- STUKe 
land ; van de Krab-agtige twee, en van de 
Springende ook vier: dus in ’t geheel tien ; ter- 

wyl van de Webfpinders door hem vierentwin= 

tig in dat Ryk gevonden waren ; waar onder 

tien van de genen die vlakke Webben maaken, 

gelyk de Tuin-Spinnen; zes die ze digt maa- 

ken, als lappen Liywaat of Katoen. Men ziet 

hier uit, dat het geral der laatften verre dat 

der eerften , welken de Heer HomgeneG Zwer- 

vers of Zwervende genoemd hadt, te boven 

gaat. 


De Heer REAUMUR, willende deeze Infek- verdeeling 
ten , uit hoofde van de Zyde , welke haar umune 


Webbe uitlevert,naauw keurig ter toets brengen, 
onderfcheidtde Nebfpianers in vier Hoofdfoor- 
ten. De Eerfte is, van de genen die haare 
Webben, wier geweefzel vry digt is, zo veel 
de ftandplaats toelaat , Waterpas of Horifon= 
taal maaken. Hier onder begreep hy de ge- 

nen, 


(*) De Sweed{che Heer CLERK heeft zeer mis, wanneer 
hy zegt dat door Lister de fpringende Spinnekoppen in drie 
Geflagten onderfcheiden worden ( Saltatorum Claflem in tria 
Genera Liflerus diflinxit , Luporum, Phalangioruin &* Can- 
criformium). LisTER gebruikt wel die drie benaamingen, 
doch hy merktze aan als drie Onderdeelingen van de Spinne. 
koppen , die geen Webbe maaken , gelyk ik hier gezegd 
heb. 


1. DEEL, XIII STUK. M 4 


v 


‘t Spin- 
rag 


1384 BEÉSCHRYVING v AR 


nen, die men Huis - Spinnen noemt , maaken+ 
ke haare Webben in de hoeken van Muuren ; 
aan Balken, Zolders of elders, en zodanigen 
ook vande Veldfpinnen,als aan haar Webben zulk 
een ftand geeven. Zyne Tweede Hoofdfoort 
was van de genen, die in de Gaten van oude 
Muuren woonen: de Derde van de genen , wier 
Webben geen vlak geweefzel , maar als een 
famenhooping van Netten maaken, die in ver- 
fcheiden Vlakten ftaan, en de Vierde, einde. 
lyk , van de gewoone Tuin-Spinnen , wier 
Webben zo zeer in ’t Oog loopen en zo vers 
wonderlyk zyn , wegens de Konftige figuur 
en evenredigheid der Draaden, uit welken zy 
beftaan, en waar van de Scheering altoos naar 
een middelpunt loopt. Onder alle de Hoofd- 
foorten was deeze de eenigfte , wier Tonne- 
tjes of Beursjes, daar zy de Eijeren in beflui- 
ten , tot het weeven van Stoffen gebruikt 
konden worden. 

Men hadt , naamelyk , ontdekt , dat het 
Spinrag, ’t welk een zo veragtelyk en nutte: 
loos ding fcheen te zyn, een foort van Zyde 
was, welke kon aangewend worden ten dien- 
{te van den Menfch. In ‘t jaar 1709 werden, 
door den Heer Bon, een paar Koufen en Hand- 
fchoenen, daar van geweven, aan de Akade- 
mie der Weetenfchappen van Parys toegezon- 
den, en federt heeft de Heer REAUMUR zig 
toegelegd, om te onderzoeken , of men daar 


van werkelyk Fabrieken zou kunnen opres: 
ten, 


DE S PINNEKOPPEN, 185 


ter. Men hadt reeds opgemerkt , dat zy de 
Draaden van haare Scheering veel fterker dan 


Vv. 


Arprerr. 
LXE 


die van den Inflag maakten, doch toen werdt Hoorp. 


ontdekt, dat de Draaden van die Tonnetjes of 

Beursjes, waar in zy de Eijeren befluiten, ei- 
gentlyk de genen zyn, welken men, tot het 
bereiden van Stoffen, hebben moest. Deeze 
‘Tonnetjes zouden Zydegeeven , die wit, geel, 
graauw , Hemelsblaauw of Koffykleurig was , 
en bygevolg meer verfcheidenheden van na- 
tuurlyke Kleuren uitleveren , dan die der Zy- 
dewormen. De Koffykleurigen waren de zeld- 
zaamften : REAUMUR hadt ’er niet gevonden 
dan in eenige Velden van Genets, doch der- 
zelver Zyde was zeer fterk en fchoon. Hy 
vergeleek de veelheid, welke een Spinnekop 
in ’t Jaar zou kunnen verfchaffen , met die van 
een Zydeworm , en bevondt dat ’er vier van 
de grootften toe vereischt werden; alzo ders 
zelver Tonnetjes zig niet zo fchoon lieten af- 
haalen , als die der Zydewormen: maar, de: 
wyl de Zyde der grootften fterkst is, zo 
zou men mogen denken , of die van grooter 
Indifche Spinnekoppen niet bekwaamer daar 
tee zoude zyn. 

Een groot beletzel in het aanleggen van 
Kweekeryën van Spinnekoppen , tot dit oog- 
„merk, was de wreedaartigbeid van deeze In- 
fekten, die by fchaarsheid van Voedzel elkan- 
der verflinden, als wanneer de zwakfte altoos 
de Prooy van den fterkeren wordt, Zy ee- 


1, DEEL, XIIL STUK* M 5 ten , 


STUK, 


Wreed- 
aartigheid, 


@ 


en 


186 BESCHRYVING VAN 


V. ten, zo her fchynt, geen Bladen of Vrugtens 
Lxxx. maaralleen Gedierten , gelyk Muggen en Vlies 
Hoorp- gen , ’t welk haar gewoone Aas is ; als ook 
Pisfebedden , Duizendbeenen, Rupfen , Ka- 
pellen en zelfs Aardwormen, wanneer men haar 
die ftukswyze geeft. Ongemeen beminnen zy 
die weeke zelfftandigheid , welke ‘er in de 
Schaftjes der Pluimen van het jong Gevogel- 
te, voor dat dezelven uitgefpreid zyn „ be« 
greepen is, en dusis het ligt te begrypen , datde 
ruige Surinaamfche, die de Eijeren der Kos 
librietjes uitzuigen , ook de Jongen of deeze 
Beestjes zelf , waar van fommigen niet veel 
grooter dan een Vlieg zyn , als zy dezelven in 
* Net kunnen krygen , niet fpaaren. Daar- 
entegen worden fommigen van zekere Wespen, 
die men deswegens Spinnedooders noemt , ge« 
& zie’t dood en in haar Nest gefleept *. Aan veeler: 
Be ssley Gevogelte ftrekken zy ook tot Aas. 

Venynig. _ Dewyl’er Voorbeelden zyn, van Menfchen, 
heid, die, uit een bedorven Lust , Spinnekoppen 
hebben gaan eeten; zo is het denkbeeld , als 

of dezelven, in 't algemeen, Venynig zouden 

zyn , thans geheel verworpen. Men weet , 
evenwel, dat fommige Vergiften , ingenomen 
zynde, niet fchaaden aan den Menfch , en, in 
tegendeel , door een Wonde met het Bloed ge. 
mengd, van verderflyke uitwerking zyn. Van 

myne ondervinding, ten opzigt van het oude 
denkbeeld, als of zy een byzondere af keerig- 

heid van de Padden hadden, en in ftaat waren, 

die 2 


… WDEISPINNEKOPREN 187 


die, met een enkele fteek of beet, om ’tleven v. 
te brengen, heb ik te vooren gewag gemaakt”, Arpzer, 
en verder aangemerkt, hoe het niet onwaar- Hoor: 
fchynlyk was , dat die groote WestindifchesrTux. 
misfchien wel grooter Dieren zouden durven * zie ’t 
aandoen. Ook heeft de Heer BAKER , in de pian 109’ 
Tand van een grooten Spinnekop, dien hy ge- 
droogd van ’t Eiland Nevis gekreegen hadt» 
aan ’t end een klein Spleetje ontdekt, ’t welk 
LEEUWENHOEK reeds in de Tanden van Spin- 
nekoppen hadt waargenomen ; doch de Heer 
MeEAp, zo ervaren in het onderzoek der Ver- 
giften, die opening in de Tanden van ver{íchei- 
de Spinnen gezogt en niet gevonden hebben: 
de, dagt dat LEEUwWENHOFK mis hadde , voor 
dat dezelve door gedagten Heer BAKER aan 
hem vertoond werdt. Zyn Ed. befchouwde 
zulks met verwondering , en maakte ’er dit 
Befluit uit op, dat, gelykerwys onder de Slan- 
gen alleenlyk eenige Soorten Tanden hebben, 
die doorboord zyn tot uiclaating van ’t Vergift 
in de Wonde , zo ook alleenlyk eenige Soor- 
ten van Spinnekoppen een opening in hunne 
Tanden hebben , en dat men deeze meer dan ge- 
meen Vergiftig mag onderftellen te zyn (*). 

Zo ingeworteld is het denkbeeld , dat Pad. 
den, Haagdisfen , Spinnekoppen , en meer der- 


Ser 


(*) BAKER Nuttig gebruik van 't Mikroskoop, Amft, 1756, 
bl. 424. S 
de DEEL, All. STUK» 


\ 


183. BESCHRYVING VAN 


gelyke haatelyke Dieren , Venvnig zyn, daf 
veelen als voor ‘t gezigt derzelven fchrikkeB 
en ze vooral niet durven aanraaken ; daar, in te: 
gendeel , anderen, zonder fchroom, de Tuin- 
Spinnen, by Handen vol, met debloote Hand 
vangen, om ze dood te trappen , zonder ee- 
nig nadeel. Weinigen , onder de hedendaag: 
fche Liefhebbers der Natuurlyke Hiftorie ; 
zouden doch, geloof ik, tot de reukeloosheid 
durven komen van den wyd vermaarden HAR- 
VAUS, die dus van eene Proef , door hem daar= 
omtrent genomen, fpreekt. „, Zelf heb ik 
s> Eens, om het door Ondervinding te weeten, 
ss myn Hand meteen Naald geftoken, en,‚ op 
s> ftaande voet, die zelfde Naald aan den 
> Tand van een Spinnekop wryvende, ftak 
ss ik ’er op een andere plaats mede in myn 
‚> Hand: doch kon geen onderfcheid tusfchen 
„> de twee Steeken ontdekken”, Daar wass 
echter, merkt LisrerR aan, eenig verfchil in 5 


dewyl op de plaats van den Venynigen Steek 


een rood Puistje kwam, met Ontfteeking: zo 
dat hy zig verbeeldde, dat de Beet der Agt- 
Oogige Spinnen altoos gevaarlyk zy. Ook melde 
BovrE van iemand, die blind geworden 
was, doordien hy het Venyn van een Spinne- 
kop in de Oogen gekreegen hadt; waar by men 
de Waarneeming voegen kan van Piso , die aan- 
gaande zyn ontzaglyk grooten Brafiliaanfchen 
Spinnekop, Nblaimndu genaamd , verhaalt , dat 
men, in dezelvente vangen, de grootfte voor- 

Ziet 


BE /SPINNEK OPPEN. 785 


zigtigheid gebruiken moet, dat het Venya  V. 
daar van niet in de Oogen kome, als waar uit Ee 
een volflagen Blindheid zoude ontítaan: doch Hoorv- 
het Vogt, dat, deeze Infekten uitgeeven , en STUE. 
het welke dan de oirzaak van die uitwerking 
zou moeten zyn; loozen , ten minfte de ge:- 
woone Spinnekoppen , zo Merap verzekert, uit 
een Bek of Snuit, dien zy uitfteeken, en bren- 
gen het dus in de Wond. 

De fchadelyke eigenfchap nu van dit Vogt; 
dat de Spinnekoppen dan, op deeene of ande= 
re manier, uitgeeven „ kanniet van het Voed« 
zel , dat zy gewoonlyk gebruiken , afgeleid 
worden; alzo hetzelve ook tot Aas ítrekt voor 
‘t Gevogelte. En, dic Vogt behoeft juist niet 
Venynig of Vergiftig, dat is altoos en in alle 
opzigten doodelyk te zyn, offchoon het fome 
Wylen, by groote veelheid in de omloopende 
Vogten van eenig Diertje gebragt zynde, der« 
zelver beweeging ftremme. De Melk, im- 
mers , die het gereedfte en een der beste Mid- 
delen tot bedwang van fcherpe Veny:en , wel. 
ke ingenomen zyn , geagt wordt, kan , alsmen 
die ín de Aderen fpuit , een Menfch onmidde= 
lyk doen fterven , en men brengt een voor 
beeld by, dat dezelve, door gramfchap aange- 
ftoken, een doodelyk Vergift is geworden (*). 
Het een cn andere zal misfchien de reden zyn , 

| dat 


C*) A, Med. Bernlin. Decad, IL, Vol, Xe pe 140 
Le DEEL, XII. STUK. 


Vv. 


AFDEEL. ; 


LEAK. 
HoorDe 
ST Ke 


oo BESCHRYVING VvAN 


dat de Spinnen zo gereedelyk haare Prooy om: 
t leven brengen, en tevens zo vaardig elkan* 
der den Doodfteek geeven, het welk wederom 
een teken van haare Wreedaartigheid is. Wor= 
den ’er eenigen by elkander in een Glas gedaan; 
zo zal men haast zien, hoe vinnig zy op el: 
kander aanvallen, én hoe , in korten tyd, die 
allen, op één naa , dood zyn; welke laatfte , 
Overwinnaar blyvende, niettemin weinig nut 
heeft van zyne Zegepraal , alzo hy ook gemeen- 
Iyk , wel haast, aan de bekomen Wonden 
fterft ”*). 

Anderen , wederom, de Venynigheid ‘der 
Spinnekoppen geheel! verwerpen willende , bren- 
gen tot een Voorbeeld by , hoe groote ’er door 
kleine Vogeltjes verflonden worden , die men 
waarneemt, dat, wanneer men ze dit Aas, nu 
en dan, in de Kouwtjes geeft , daar van on. 
gemeen vrolyk en tierig zyn. Ook vestigen 
zy hun Oog op de Spinnewebben , die mer 
weet tot Bloedftemping van grooten dienst eni 
van geen het minfte kwaad gevolg te Zyn, in- 
dien menze op een verfche Wond legt. Vers 
der haalen zy aan, dat die fergaafre eigerie 
Íchap der Tarantula van Apulie, welke zo 
veel Gerugt gemaakt heeft in de Wereld, al 
voor lang beuzelagtig is bevonden, gelyk wy 
vervolgens zullen zien, Ook zyn die groote 
Spine 


C*) MEAD, de Venenis, Lugd, Eat. 173%. p. 46, 


DE SBINNEKOPPEN TOT 


Spinnekoppen zelfs, welke men op de West, V. 
jndifche Eilanden heeft, geheel niet Venynig; LXX) 
zo Pater LagarT verzekert , door een menig- Hoorp- 


te van Proefneemingen, ondervonden te heb: “TUe 


ben. 

De Voortteeling der Spinnekoppen is geen Nier 
geheime zaak. Men weet dat zy een menigte 
van Eytjes leggen, en die befluiten in een dik 
Katoenagtig Beursje van haar eigen Spinzel, 
dat naar een Tonnetje gelykt. En, fchoon zy 
die Eytjes niet uitbroeden , zo het fchynt, 
maar de verwarming van dezelven aan de Zon. 
nefchyn overlaaten , zyn ‘er doch, in 
zonderheid onder de Zwervende Spinnen, die 
het Eijer - Zakje en dus vervolgens ook de Jon- 
gen zelf, op de Rug draagen. Dit geeft dan 
een aartige Vertooning: een geheel ruige Bol 
te zien, met leevende Haairtjes, het welk de 
Pootjes van gedagte Jongen zyn, die, als men 
‘er aan raakt zig verfchuilen en daar afgaan. 
Tets dergelyks neemt men zo dikwils waar in 
de Jongen van de gemeene Tuinfpinnen , 
die, wanneer ’t gevaar verdweenen is , allengs 
weder by elkander kruipen , en zig tot een Bol« 
Jetje verzamelen , even als de Jongen op dee: 
ze Zakdraagende Spinnen; waar van in ’ ver- 
volg nader. } 

De Paaring heeft meer duifterheden in ge« 
had, voor dat men , door Waarneemingen, 
dienaangaande eenig licht kreeg. De ge. 
meenzaamheid der Spinnekoppen is byfter 

L DEEL. XIIL, STUK, klein, 


Vv, 
ÄFDrEL. 
LXX. 
HooFp- 
STUK: 


92 BESCHRYVING VAN, 


klein. Wanneer men ’er twee in eene Webbe 
ziet, zal dat doorgaans een Gevegt voorfpel- 
len; het welk zelden, dan met het verjaagen 
of om ’t leven brengen van den zwakften , ein- 
digt. De oude Spinnekoppen, naamelyk, be- 
gint op ’t laatst, na dar zy eenige Webben ge- 
fponnen en geweven hebben , de Stoffagie daar 
toe te ontbreeken , en dus zyn deeze, tot hun 
beftaan , genoodzaakt , zig van de Webbe van 


„eenander meefter te maaken, die zy dan, even. 


Paáaring. 


als haar eigene, tot den Vangst gebruiken. 
Dikwils vlugt die, welke de Webbe gemaakt 
hadt, op het zien van haaren Vyand, en maakt 
elders een andere Webbe. Maar het gebeurt 
ook wel, dat het Mannetje het Wyfje een bee 
zoek komt geeven in de Webbe „ en dit ge= 
fchiedt niet dan tot de Paating, en in zeker 
Saizoen. 

De Tuin =Spinnekoppen paaren doorgaans in 
de Nazomer of in de Herfst. Alsdan ziet men 
het Wyfje ftil in ’t midden van de Webbe, 
met het Borstftuk nederwaards, hangen, ter- 
wyl het Mannetje daar om heen zwerft: het 
welk gemakkelyk daar van te onderfcheiden 


is door zyne kleinte, en door de dikke Knob- 


bels, aan ’ end ván zyne Voelers of Sprieten. 
Het vordert langzaam en als met fchroom op 
de Webbe; het nadert zagtelyk aan *t Wyfje, 
dat onbewoogen op haar plaats blyft, en , ’er 
eindelyk geheel naby gekomen zynde, raakt 
het effentjes haar Poot met een van de zynen 

aans 


DE SPINNEKOPPEN. #63 


aán, gaande dan, als verfchrikt zynde, eenige Wi _ 
Schreeden te rug. De verfcheide herhaalingen EE 
van dit werk, fchynen een Voorfpel van de Hor! 
Paaring te zyn, waar door zy als met elkan- STUE: 
der kennis maaken , en middelerwyl zwellen 
de Armen van ’t Mannetje aan ’t end, als ’t wa- 
re, uit of openen zig, en men ziet dat het 
Knopje vogtig zy. Het Mannetje, alsdan 
ftouter geworden, komt digter aan het Wyf= 
je, het welk fteeds met het Agterlyf opwaards 
blyft hangen , en dus de opening van haare 
Teeldeelen, die naar een Spleet gelykt, open 
heeft. Hier voegt de Mannetjes Spinnekop 
het Knopje van een zyner Armen, en een 
oogenblik daarna het Knopje van zynen anderen 
Arm, als oogenblikkelyk aan 3 herhaalende 
zulks , beurtlings ‚ verfcheide maalen. Men 
zietze, fomtyds, wel een half Uur bezig aan 
dit Minnefpel , het welk voor eene Paaring 
fchynt te verftrekken , die door den Heer 
LyoNNer , eerst , aldus is waargenomen, zo 
de Heer REAUMUR; in een Brief van den 17 
Augustus 1745 , aan één zyner Vrienden te 
kennen geeft, fpreekende aldus. 

„ Ik heb langen tyd gemeetid , twee Spinnen 
> waargenomen te hebben , die Buik tegen 
‚> Buik gepaard waren; maar de Heer LyonN- 
‚> NET, die zeer wel weet te zien, verzekert 
ss my, ‘er op een geheel andere manier te heb- 
„> ben zien Paaren. Zo Gy van zyne Waat- 
s> neeming onderrigt geweest waart; zoud Gy 

Js DEEL, XII, STUK» N z2 mise 


Ve 
AFDEEL- 
E\XX 


HooFD: 


STUKe 


194 BESCHRYVING VAN 


s misfchien een weinig meer gezien hebben, 
», wanneer Gy de lief koozingen opmerkte , wele 
‚s ken twee van uwe Warer-Spinnekoppen elkan- 
s, der fcheenen te doen: want het is een groot 
» voordeel, vooraf te weeten ; wat men kan 
sac HEN, | 
“ys Pehalven de agt-Pooten hebber. de Spin= 
ss-nekoppen „ van vooren, als 't ware, twee 
ss Armen, die gelykerwys de Sprieten geplaatst 
zyn. leder Arm-heeft, in fommigen, aan 
t end een Knopje Gedagte. Heer nam twee 
Spinnekoppen. waar; die naar elkander gee 
keerd waren, en eenigen tyd metde Pooten 
„ fpeelden. Een derzelven, vervolgens, het 
‚‚Knopje openende van één zyner Armen ;, 
‘kwam: daar. uic: het Mannelyk. Teeldeel te 
„ voorfchyn;: ’t welk onder het Lyf van’ 
ss Wyfje gebragt, en ingevoerd, werdt in een 
95 Spleet, die aan deszelfs beginzel is. „Deeze 
Paaring is zeer verfchillende van alle de ge. 
nen, welke ons de overige Infekten vertoo- 
„‚ nen: men behoorde daar toe te komen, van 
shet meer dan. eenmaal waar te neee 
ba men (ej 
Had de Hiftorie der Spinnekoppen, welke 
| die 


55 
95 
5 
95 


35 


39 
99 


(*) De Heer pr GEFR heeft ook , in zyne Akadermnifche 
Redevoering , te Stokholm, in ’t faar 1754, over de Voorte 
teeling der Infekten, van de Waarneemingen van den Heer 


LYoNNET, (als een voornaam Ziender of iemand die, gelyk 


LEEUWENHOEK , meer zien kan dan een ander,) veelees 
dan van zyne bevinding cen dien opzigte, gebruik gemaakt, 


1 


DE SPINNEKOPPEN. 195 


die vermaarde Akademist bezig was tebefchry-  V. - 
ven, aan ’ licht mogen komen , zouden wy xxx 
van eenen Autheurs die de Wereld zo veel op- Hoorp= 
heldering gegeven heeft omtrent de Paaring “TEX 
‚van de Juffers, Byën en Kapellen, met reden 
ook meer zekerheid, in dit ftuk, hebben mo- 
gen verwagten. Ondertusfchen wordt ons door 
den tegenwoordigen befchryver van de Hifto- 
rie der Infekteu; die omftreeks Parys voorko- 
men, verzekerd , dat hy de gedagte Paaring ; 
zo als ik die befchreeven heb ‚; meermaalen had 
waargenomen: CLERCK zegt, ten dien op- 
zigte, preposteri coibant; (dat, geloof ik , zeg- 
gen wil, averegts of omgekeerd ; gelyk de Ke- 
mels en veele Kapellen: ) waius Ano cervici als 
terius ita applicato, ut Mas commode inferiorem fe= 
mine Alum brachiis fuis attingere pof]et. De ul. 
va; nu, wordt gefteld te zyn van onderen by 
den Hals vän * Wyfje , aan Asterlyf : ZO 
dat die plaatzing geheel onbekwaam” was tot 
zulk een Paaring. Zy fcheïdden, zegt hy ‚ vreed= 
zaam. Anderen verzekeren, dat het Manne- 
tje, op ‘teindevande Paaring „ dikwils van het 
Wyfje een doodelyke neep krygt: het welk 
dan dit ftuk nog zonderlinger en verwonderly- 
ker maakt : hoewel ‘er die zeldzaamheid van 
af raakt, dat de Spinnekoppen hunne Teeldee- 
len aan ’t end der Voorpooten hebben zouden; 
gelyk fommigen verzekeren. 
Verfcheide Autheuren willen, dat deeze In- reeftya, 
fekten zeer lang leeven; fommigen fchryven 
là DEEL: XIII, STUK, N 2 van 


166 BESCHRYVING VAN. 


V._ van wel drie of vier Jaaren. Of dit naauw- 
ArpeeL. } ee n 
xxx, keurig onderzogt zy, weet ik niet ; maar het is. 
Hoorp- zeker , dat zy den geheelen Winter kunnen 
STUK vasten, gelyk veele andere Infekten , en bo- 
vendien ook, zelfs in de Zomer, verfcheide 
Maanden’ zonder eeten zyn. In dit opzigt ger 
Iyken zv dan, eenigermaate, naar de Viervoe- 
tige Roofdieren; terwyl het tamme. Vee , dat 
Kruiden eet , niet lang kan vasten. Hier uic 
kan men ook begrypen , hoe dat veelen het, 
zo geduldig , afwagten , dat ’er eenige Prooy 
in haare Netten.valt. En het is verwonderly- 
ker, dat de Jongen, in de eerfte Dagen , zo 
{terk aangroeijen, daar zy nog geene Vliegen 
hebben kunnen vangen ; dan dat zy de Huid 
afwerpen , naar maate zy grooter worden; het 
welk de Ouden , zo fommigen verzekeren , 
eenmaal ’s Jaars in ’t Voorjaardoen, gelyker:- 
wys-.de Krabben en Kreeften. 

Hetafwer- De Húûid , welke de Spinnekoppen afwer- 

pen vande pen, „(zegt CrereK,) is Hoornagtig en 
„‚ doorfchynende , doch Kraakbeenig en de 
‚, voorige geftalte van den Spinnekop onder 
st Oog brengende, zo ten opzigt van het 
) Borstftuk en de plaatzing der Oogen , als 
3, van de Pooten en Armen; de Klaauwen of 
, Tanden zelfs niet uitgezonderd : maar het 
, bekleedzel van het Agterlyf is een Vliesje, 
> dat geheel inkrimpt en door famentrekking 
ss met rimpels zyne gedaante niet behoudt. De 
», Spinnekop, zyn Huid af zullende leggen , 
zoekt 


DE SPINNEKOPPEN. 197 


pr zoekt een bekwaame plaats, daarhy vadzig 


Vk 


FDEEL, 


z, in de Webbe zig bewindt: dan gaat de uit- ‚xxx, 
s, wendige Korst van het geheele Bortsítuk , Hoorp- 


‚ de Pooten, Armen en Tanden , door op. 
s, fcheuring af, blyvende evenwel een weinig 
5» zitten aan het agterfte van het Borst{tuk , 
z> met het voorfte deel opwaards omgeboogen. 
‚> By deeze gelegenheid vervalt het Dier in 
„> Zulk een bezefloosheid en flaauwte, dat het 
5 geen Mug van zig weet af te dryven: maar 
»> eindelyk komt het tot zig zelve, en begint, 
») zo veel de kragten toelaaten , door fchop- 
» pen en plukken eenige vlugheid te toonen, 
„> tot dat het, aïlengs meer en meer tot her- 
s ftelling komende, vande oude Huid zig ge- 
», heel ontflagen heeft. Dat groot gebrek van 
s, kragten, evenwel , belet het Dier nog , ver- 
‚> der dan de langte zyns Lighaams, van de 
, afgeworpen Huid af te wyken; des her in 
‚, de Webbe hangen blyft, zo lang tot dat de 
„ Lugt deszelfs Opperhuid genoegzaam droog 
„> en ftevig heeft gemaakt , om den voorigen 
„, arbeid en Levensmanier te kunnen hervat- 
Verwonderlyk is ’t,‚ hoe iemand, die de 
Spinnekoppen een Bek toefchryft of Mond (+), 
als in een zelfde adem zeggen kan , dat de 
twee 


(*) De Araneis Suecicis, pag. 14. 

(T) Les Yeux , les Antennes & la Bouche de l'Araignge, 
Zlift, des Inf, env, Paris, Tom, Il. p. 630 

1, DEEL. XIII, STUKe N 3 


STUK. 


Bek of 
Keel, 


Vv, 


ÄFDEEL. 


LXXX. 


Hoor p- 


STUK. 


1038 BESCHRYVING vAN 


twee fchefpe Tanden, vooraan den Bek, (die 
men eigenlyk als een Nyptang , waarmede zy 
haar Prooy vatten en dooden ‚ moet aanmer- 
ken ,) van binnen holzynde, dienen om dezel- 
ve uit te zuigen , gelykerwys de Mieren- 
leeuw (*). De opening van deeze Tanden 
wordt immers te duidelyk, door-de-genen, die 
dezelve in veele Spinnekoppen opgezogt hebben, 
om den zogenaamden uitgang van ’t Venyn te 
vinden 5 ontkend , dan dat men die voor alge: 
meen zou laken: houden. © Ook is het zeker, 
dat veele van deeze Infekten hunne Prooy niet 
alleen uitzuigen, maar grootendeels verflinden. 
Wy zullen dan met Friscu veeleer gelooven, 
dat de Spinnekoppen weezentlyk een Bek heb= 
ben , tusfchen de Nypers; hoewel de Tong, 
die hy in deeze Bek waargenomen hadt, veel- 
eer de Zuiger fchynt te zyn, daar Merap van 
fpreekt, gelyk hy zelf ook daar aan een ope- 
ning hadt waargenomen , en zig verbeeld, dat 
diet Werktuig dienen kon , om iets in te zui- 
gen (f). De Heer Crercx vertoont zeer dui- 
delyk de opening in Plaat , die men den Bek 
of Keel kan noemen, en die het Vogt, zegt hy, 
ontvangt, dat door de Kaaken uic de Prooy ge= 
drukt wordt (4 1). 


Ik 


(*) Leur Pinces, qui font creufes en dedans , leur tiene 
nent lieu de Machoire & de Bouche, lb:d, p. 636. 


(f) Frisen. Inf. Vil Theill. pag. 8, 
(1) CLERCK de Araneis Succicis, Pl, 6, Te 4e Fig- 2e 


DE/SPINNEKOPPEN. 109 


Ik fehroom dan niet, vast teftellen, dateen Ver 
Spinnekop, behalve de Keel, als de doorgang LKXK 
paar de-Maag aangewerkt, ookeen Bek heeft, Hoorn. 
of opening van de Keel, die met een foort van TUE ke 
Lippen is geflaoten en waar buiten die Haaks- Amen, 
wyze Nypers zyn, welke men ook Tanden. _ 
kan noemen. Men kan niet zeggen, dat hunne 
Bek uit deeze Nypers beftaact ; even zo min 
als wy. zeggen kunnen , dat onze Mond be« 
ftaat uit onze Tanden (*). Buitendien heeft 
de Spinnekop , aan den Bek, of van vooren, 
nog twee Deelen, die zodanig naar Pooten ge« 
lyken, dat foinmigen ‘er tien Pooten aan toe- 
fchryven; doch het zyn veeleer een foort van 
Armen, die zy als Handen of Voelers gebrui- 
ken, om hunne Prooy aan te vatten, naar den 
Bek of tusfchen de Tanden te b engen, en op 
allerley manieren te draaitenen te wenden. Zy 
beftaan, ten minfte, uit drie Leedjes, en wore 
den, onder ’t loopen, door het Infekt geduu- 
rig bewoogen, even als de Sprieren of Hoo- 
rentjes der Torren, enz Dac hier de Teel- 
deelen in de Mannetjes aan zitten, wordt thans 


in ’t algemeen geloofd (f 
De 


{*) La Bouche de l'Araignée con°fte dins deux fortes te- 
nailles, Sc. Hf? des Inf env. Paris ToM. il p 6351 De 
Spinnekoppen hebben, behilven die Klatuwen, volgens BA- 
KER, nog twee rven van Tandjes aan her Kasje, waarin de 
Klaauw uls een Kn'pmes fluit. 

(f) FRiscH meent een Penis 8& Serotum onder aan den 
Buik der Tuinfpinnen waargenomen te heben, het welk dan 


KDE: zin, stie NA van 


206 BESCHRYVING VAN 


v: De Spinnekop, hoe zeer ook de Nederduit- 
ADE fche naam, die in gemeen gebruik is, het te- 
Hoorp- gendeel fchynt aan te duiden, kan geen Kop 
hiet Ly. gezegd worden te hebben: want zyn geheele 

Lighaam beftaat flegts uit twee deelen , die 
met een dun Halsje aan elkander gehecht zyn, 
en het voorfte derzelven kan men den naam 
van Borstítuk niet weigeren 5 want de Pooten 
zyn 'er, gelyk gewoonlyk , ingeplant. Dit 
Deel is van omtrek rondagtig , doch platter 
dan het Agterlyf , ’t welk in de meeften , en 
inzonderheid in de Wyfjes Spinnen, Eyrond en 
zeer dik uitgezet is , doch in ’t allerminfte niet 
met Ringen overdwars of in Geledingen ver- 
deeld; zo dat men de Spinnekoppen dan niet 
met regt den naam kan geeven van Gekorve- 
nen (LJ). Van agteren heeft het Lyf in de 
Webfpinners verfcheide Tepeltjes , die tot een 

Spintuig ftrekken. 
HetSpin- Die brengt ons tot befchouwinge van dat 
WE Werktuig, het welk tot een verwonderlyke 
eigenfchap dient; het Spinnen naamelyk , daar 
ik reeds van gefprooken heb. Aan ‘tend van 
 Agterlyf heeft,.de Wyfjes Spin , behalveen by 
de 


van de Pagring een-geheel ander denkbeeld zou geeven. De 
Ontleeding moest dit ophelderen. SwAMMERDAM, ondertus-. 
fchen , heeft byna het zelfde waargenomen. Bill, p. 5L. 


(1) Indien de vier Oostindifche Spirnekoppen , die in ’ 
Vierde Deel van SEBA, op PLAAT XCIX. Fig. 9, Ic, IIs 

12 voorkomen , wel zyn getekend, zo moet deeze Regel, za 
wel ten opzigt van het Lyf, als van de famenvoeging, eenie 
ge uitzondering onderhevig zyne 


DE SPINNEKOPPEN, 2or 


de opening van ’t Fondament, verfcheide Te. v. 
peltjes , fomtyds zes in getal, die uit kleinere ÄFDEELs 
fchynen famengefteld te zyn. Deeze Tepel- goorn 
tjes fchynen te ftrekken tot doorlaating of door- stug, 
zypeling van een taay of lymerig Vogt, waar 
‘van Dokter SwAMMERDAM het Beursje hadt 
waargenomen, Meermaalen heb ik duidelyk 
gezien, dat de Spinnekoppen, met hunne ag- 
terfte Pooten, als uit hun Lyf een Draad trek« 
ken , die zy dan of laaten waaijen of ergens 
aan vast maaken; doch nooit zag ik ’t geen 
LisrEr aanmerkt, dat zy dien Draad als een 
Pyl uitfchooten. Dat Iymerig Vogt laat zig, 
buiten twyfel, even als wy dit in gefmolten 
Gom zien, tot Draaden uitrekken, die ’er de 
Spinnekop , fomtyds meer, fomtyds min- 
der in getal, te gelyk uitgeeft: waarfchynlyk 
naar de veelheid van Stoffe, die hy heeft, of 
ook naar dat de Draad fterker vereifcht wordt 
te zyn. ’t Is niet te denken, dat zy door ’t 
Fondament die Stoffeuitgeeven , gelyk fommi- 
gen verzekerd hebben (*); want dit zou de 
Webbe bezoedelen, en hoe konden zy dan de 
Draaden zo fyn maaken; ook daar aan naar be- 
lieven hangen blyven, enz. ’t Is zeker dat die 
Draaden niet alleen doorgaans dubbeld , maar 

ook 


(*) Toutes les Araignées filent par Anus. elles 
jettent plufieurs fils tout a la fois. M:. BoN en a dis- 
tingué jusqu'au quinze ou vingt , au fortir de leur Anus, 
Diétionn, des Animaux. Paris, 1759. TOMe Ie Pe 356e 


Je DEEL, XIIL STUK» N s 


202 BESCHRYVING VAN 


PIAS rô ook fomtyds wel tien- of twaalfvoudig zyn, 

Lxxx. Mooglyk geeft ieder Tepeltje een dubbelde 

Hoorp- Draad uit , ‘t welk dan van de gedagte zes, 

STUK indien ze ’er allente gelyk uitkomen , een getal 
van twaalf Draaden zou uitmaaken. Swame 
MERDAM leert ons , hoe men dit best kan waare 
neemen. 

DePooten. De Pooten, die 'er een Spinnekop agt heeft, 
verdienen ook , wel degelyk , haare opme@re 
king. Derzelver langte verfchile, In de mee 
ften , en inzonderheid in de Webfpinders , toe 
het gedagte einde 5 zyn de agterfte langst, 
doch in anderen. zo wel de voorfte als de ag: 

terfte, en de twee middelfte Paaren veel kor« 
ter. In die, welken men Wolf -“pinnekope 
pen, of ook Zwervers noemt , zyn gemeen 
lyk de voorfte Pooten allerlangst „ en in fome 
migen ook veel fterker of dikker dan de andes 
ren , het welk inzonderheid in de Springers 
blykbaar is, welken ListER Phatuns.a noemt. 
Deeze Autheur merkt aan, dat alle de Spin- 
nekoppen drie Gewrichten in de Pooten heb- 
ben ; doch naderhand heeft men waargenomen, 
dat hunne Pooten wel, als gewoonlyk , uig 
drie Deelen, de Dve, Schenkel en Voet , be= 
ftaan; maar dat deeze [Peelen ieder, van bo- 

ven, nog een kort Leedje h.bben; zodat men — 
de Pooten van een Spinnekop , met FRiscHs 
wel zesledig kan noemen. „ Zy hebben alle, 
ss (zegt die Autheur, ) zes Gewrichten of 
«> Buigingen, welke met twee ronde deelen in 
‚„ haare 


DE SPINNEKOPPEN. 203 


hollen of doetabula gaan, enoverallezyden V, 
‚zeer buigzaam zyn; doch tevens by beurc- en 
wiffeling , gelyk in de Kreeften, voor enag- Hoorp= 
s, terwaards een Knie maaken. Zy ftaan , met STUK 
ss de Schenkels, van boven digt by elkander , 
s> En Zyn daar donker , van binnen geveld, 
„> het dikst en fterkst; wordende, verder nee 
2» derwaards , allengs dunner, en als ’t ware 
s> witagtig doorfchynende. Zy hebben enkele 
2 Tegtop {taande Haairtjes, benevens de klei- 
, ne leggende Haartjes, die overvloedig aan 
s‚ de Pooten zig bevinden, gelykerwys aan ’t 
gi geheele. Lyf'’, 

De Oogen maaken het voornaamfte Kenmerk De Oogen. 
uit van dit Geflagt. De Natuur, om eenere- 
den, ons onbekend, aan de Spinnekoppen geen 
gepaarlde Oogen of met Facetten, die her ge- 
tal der Oogen als oneindig groot in de meefte 
andere Infekten maaken, vergund hebbende, 
fchynr die gebrek eenigermaate te heoben wil- 
Jen vergoeden, door vermeerdering van het ge. 
tal-der Oogen. Verfcheide Natuurkundigen 
hebben zig verbeeld , dat dit getal niet vast zy; 
En dat fommigen ‘er agt , anderen maar zes 
zouden hebben. Ook is het waar, dat men 
Spinnekoppen vindt, die, by ’ cerfte aanzien 
maar zes Oogen fehynen te hebben: maar by 
nadere befchouwing heeft men. bevonden, dat 
de twee uiterfte Oogen fomtyds uit twee 
famengefteld zyn ; maakende elk een byzonder 
Oog uit. Dus kan men dan vry algemeen ver= 
1. DEEL. XIII. STUK, Ze- 


oe 
AFDE 
LX XX. 
Hoorp. 
STUK 


204 BESCHRYVING VAN 


zekeren, dat het getal der Oogen agt is in de 
‘eigentlyke Spinnekoppen. Zy zitten onbeweeg= 
lyk , zo het fchynt, en kunnen derhalven al 
leen maar dienen naar dat een Voorwerp zig 
regtítreeks voor het een of andere vertoont ; 
en fchynen als uit een foort van Vergrootglaas- 
jes te beftaan, het welk aandeeze Infekten een 
goed Gezigt van naby, doch niet van verre, 


__ moet geeven. De Heer Baker heeft zulks , met 


Verfchil- 
lende 


plaatzing. 


de uitgefneeden Oogen vaneen grooten West- 
indifchen Spinnekop , onderzogt (*). 

De onderlinge plaatzing der Oogen is in de 
Spinnekoppen grootelyks verfchillende. In 
fommigen zyn zy balfmaanswyze op twee ryën 
gefchikt , zodanig dat de, vier middelften met 
elkander als een Vierkant formeeren; terwyl 
de ‘anderen , wederzyds , veel nader by el- 
kander zyn. In eenigen ftaan de vier middel« 
ften als in % Vierkant, en de twee buitenften;s 
wederzyds , tegen elkander aan , waar door 
de Spinnekop maar zes Oogen fchynt te heb- 
ben. Deeze laatften zyn fchuins geplaatst , 
ten opzigt van de overige. Men vindt ’er, van 
welken de twee voorfte of middelfte Oogen 
nevens elkander ftaan , ende anderen, weder- 
zyds drie, een foort van Bouquet maaken , als 
in een Driehoek geplaatst zynde. In andere 
Spinnekoppen zyn de Oogen gerangeerd op 

twee 


(*) Zie Nuttig gebruik van't Mdikroskoop, Am, 1756e 
bladz, 426. 


DE SPINNEKOPPEN. 205 


zwee Lynen, waar vande cerfte beftaat uit zes V. 
Oogen, en dus de andere maar twee Oogen EO 
heeft. In fommige Soorten, eindelyk , gelyk noorp- — 
in de Zwervende of Springers ;‚ bevindt men vis 
drie Ryén van Oogen, de voorfte van vier, de 
anderen ieder van twee, maakende deeze laat- 
ften een foort van Vierkant met elkander. 
Doorgaans veríchillen de Oogen , aanmer- 
kelyk, in grootte; doch dit heeft niet in allen 
plaats. Zy zyn altoos op het voorfte van het 
Borstítuk , een weinig boven den Bek ge- 
plaatste 
Op zulk een wyze heeft Georrroy de Spin- verdeeling 
nekoppen , die hem omftreeks Parys voorgeko: ze 
men Zyn, in vyf Familiën verdeeld , volgens 
de plaatzing der Oogen, en Doktor ScoroLr, 
ook op dergelyke onderfcheiding gevallen zyn- 
de, maakt ’er wel zeven Afdeelingen van, die 
wederom andere plaatzingen opgeeven, en ik 
twyfel niet , of men zoude , dit naauwkeurig 
nagaande, ’er byna zo veel verfchil in vinden, 
als ’er Spinnekoppen zyn; zo dat die manier 
van onderfcheiding my dienftiger voorkomt, 
om by geval eens een byzondere Soort te be- 
ftempelen, dan Familiën van deeze Infekten, 
op zulk een losfen grondflag , te formee- 
_ ren. hale | 
Dat ’er veeletley Spinnekoppen zyn, is ie= Soorten, 
dereen bekend „ doch het getal der Soorten , in 
een zelfde Land , tot honderdveertig te bren- 
gen, gelyk men van den Heer DANDRIDGE , in 
Ie DEEL, XIII, STUK. % 


/ 


c6 BESCHRYVING” VAN 


v. ’t Werk van BrADrEYy, aangetekend vindt (*#), 
hek is engerymd, en ik zou gelooven ; dat hier 
Hoorps een groote misflag ingefloopen zy. LisTer , im= 
STUK, mers, geeft van de Spinnekoppen , in Enge- 

land hem voorgekomen , niet meer dan agten- 
dertig. Soorten op; waar onder nog de Twee- 
Oogigen begreepen zyn. HOoEFNAGEL, die de 
voornaamfte Schilder van Keizer RuporPHus 
was , heeft der tig Soorten van Spinnen i in af- 
beelding gebragt: Doktor Scoporr vondt ’er „ 
in Karniolie „ruim veertig en Grorrrov telt 
Ser zeventien omftreeks Parys. Linneus ftelt 
thans zeven=en-veertis Soorten voor in dit Ge- 
flagt , onder welker “air uit vreemde Landen. 
Zyn Ed. onderfcheidt dezelven niet naar de 
plaatzing der Oogen ; maar volgens de zigt- 
baarfte Kenmerken en Eigenfchappen, il de 
volgede manier. 


ij (1) Spinnekop ; die het Aeterbyf Klootrondag= 


re tig bruinrood heeft ; met een geftippeld. wit 
de. Kruis daar op. 


Hoe* 


(*) Wysgeerige Verhandeling wan de: Werken der Nätuure 


Amft, 1744. bladz. 190. | 

(1) Aranea Abdomine fubglobofo rubro= fafco , Cruce albo 
punêatâ. Sy. Nat. X. Gen. 257. Sf. Nat, XIL, Ger. 
268. Faun, Stet. 1993. Aranea Linnzi, ScoP: Carne 1977, 
MoUFF, Inf 233. fig. 1, ALDROV. Inf. 6o8. fig. 9. JoNsTe 
Inf. T. 18. fig. 17, 19 ‚20. RAJ. Inf, 18. Ne 2. LIST, 
Aran. fig. oe. FRiscH. Inf. VII. T. 44 CLERCK, Aran, 25e 
T. Ie fiJ. 45 3e SCHEFF, Elem,. Tab. ale fe 2e 


DE SPINNEKOPPE N, 207 


„Hoewel de Spinnekoppen , diein verfchillen- he 
de Landftreeken van Europa voorkomen, zo- [xx EN 
danig verfchillende. zyn, dat de Dierbefchry- Hoorp- 
vers, gelyk Doktor Scopori en Grorrrov ; TUE 
weinig, overeenkomftigheid hebben kunnen vin- 
den , in die van hun Land en anderen; zo 
fchynt-doch-deeze eerfte Soort van Sweeden 
vry algemeen te. zyn. Het is, naamelyk , die 
bekende Tuin- Spinnekop, welke fomtyds ter 
grootte, byna, van een Hazelnoot voorkomt, 
zo Lisrer aanmerkt, en ook byna de Kleur 
daar van heeft. De tekeningop de Rug, die 
uit langwerpige en ronde figuuren van Stip- 
pen, by Friscn vertoond , is famengefteld , 
geeft een byzondere fraayheid aan dit anders 
zo haatlyk en affchuwlyk Dier } dat deswe- 
gen , met regt, de Gekroonde mag heeten, 
Doktor Scopor1, die de Spinnekoppen van zyn 
Land met de naamen der voornaam{te Infek. 
ten - Kenneren beftempelt , geeft aan deeze den 
naam van Spinnekop van Linneus, en het fchynt 
my toe, dat door zvn Ed dergelyke verfchei. 
denheden , als in onze Tuin Spinnekoppen ; 
door my, zyn waargenomen: want hy maakt — 
van eene geele van dien aart gewag „ welke 
hem uit de Bosfchen gebragt werdt, in 
jaatst van September , en die , welke Grorrro; 
als omftreeks Parys voorkomende, befchryft : 
en opgeeft als-byzondere Soorten, gelyk die 
met de. B'aderige Tekening of van een Pau- 
fen Kroon, op het Agterlyf ; komen in de 
B. DEEL, XIII, STUK. plaate 


0% BESCHRYLVING vAN 


V. zing der Oogen, kruislings by Paaren, en die 
Ben eigenfchap overeen, dat zy de Webben Lood- 
Hoorp- regt in het Geboomte maaken. Ook is dit 
STUK. haar eigen, dat zy, in ‘t midden van de Web 
zittende , dezelve nu en dan fterk hortende 
fchudden: waar van de reden my voorkomt te 
zyn. dat zy dus onderzoeken, of dezelve nog 
wel geheel is en gefpannen zie: ’t welk tot 
haar voornaame doelwit wordt vereischt. Het 
denkbeeld van derzelver geweldige Vyandfchap 
tegen de Padden en dat zy die dooden zou- 

* zie dens fchynt nader onderzoek te vereifchen *. 

bladz.186. prec klein Gevogelte fchroomt, zo min 
als de Wespen , deeze ontzaglyke Spinnekop- 
pen aante tasten, te vatten, en die aan haar 
re Jongen te brengen tot haar Aas (*). 


it. (2) Spinnekop, die bet Agterlyf Klootrond en 


Reticulatae | J 
erken dk dVeisaags getekend beeft ‚vanboven Paarfch 
de, _agtig bruin gewolkt. 


Daar de voorgaande, in Sweeden , meest in 
de Boomen , en inzonderheid op de Berken, 
gevonden wordt, komt deeze meer in de Tui 
nen voor „ âlwaar zy door Cersrus , Doktor 
in de Godgeleerdheid , is waargenomen. Zy 
hadt het Lyf witagtig; het Borstftuk als door- 

| fchy- 

(*) Bufonum teterrimus hoftis , quem necat & ipfa ab 


ychneumone necatur, GRONov. ACF. Hel, Phyf. Med, 
YoL. V. pag 359. 


_ (2) Aranea Abdomine globofo reticulato , fupra purpuraê? 
fentte fufco- nebulofo, Fann, fuec, 1994, 


DE SPINNEKOPPEN: 206 


fchynende; het Agterlyf met zwarte ftreepen y, 
doorreegen ‚ op de zyde donker paarfchagtig : 


de Pooten met zwarte Vlakken. Ho Kee, 

(3) Spinnekop , die het Lyf Klootrondagtig geel, Th 
met erge zwarte Stippen heeft. On 
EN 


Dit is een groenagtig geele Spin, die tegen 
den avond veel gevonden wordt op de Bladen 
der Appelen, Peeren en andere Boomen, al- 
waar het Wyfje by een ruim Net zit, waar- 
mede de Eijeren los omwonden zyn, en niet 
gemakkelyk daar van daan te krygen is, zegt 
Linneus. Het getal der Eijeren , zegt CLERCK, 
is omtrent veertig , die tot een Klompje famen” 
gevoegd zyn, ter grootte van een Erwt. De 
ze Soort maakt, volgens ListER, op de Haze- 
laaren horizontaale Webben , die men ’er , 
hier te lande, ook dikwils op vindt: des ik ge- 
loof dat daar mede onze groenagtig gee- 
Je Tuin-Spinnen, welke het Agterlyf eeniger- 
maatre Kalabas-agtig hebben, gelyk de bynaam 
aanwyst, bedoeld worden. 


(4) Spinnekop, die bet Agterhyf Klootrond en __ yv, 
bleek geelagtig heeft. ei 


Dee. 


(3) Aranea Abdomine fubglobofo A ‚ Punêis quibus. 
In, nigtis. Faun Suec, 1995e RAe Jn/, 20. N. 8, List, 
Aran, f. 5. CLERCK, Aran, 44» T. 2. fe 4 

(4) Aranea Abdomine globofo pallido flavefcense, Paans 
Suec. 1996, Aranea Kleynii, SCOP. Carn, 1099. 


L. DEEL, XIII, STUIK ® 


V. 
Árpeer, , 
LXX: 
Hoor p- 

STUK. 


10 BEsCHRTVING VAN 


„Deeze bleekgeele Spinnetjes, met een rond: 
Agterlyf, zyn in onze Tuinen ook gemeen. 
Doktor Scorort befchryft , onder den naam 


wan Spinnekop van Kleyn, een dergelyke , die 


éen Zwerver is,en bygevolg geen Web maakt, 
hebbende de zelfde eigenfchap , naamelyk van 
in de Kelk der Bloemen, na dat de Bloem af- 


„gevallen is , te gaan zitten, om de Byën of 


V. 
Ollopun- 
éfata, 
Agtítippie 
8e 


Vliegen , die dan nog daar uit Honig willen 
verzamelen; te vangen. ’c Ísbekend;, dat ‘er 
dus dikwils Spinnetjes te voorfchyn komen uit 
afgevallen Bloemen. 


(5) Spinnekop, die het Agterlyf rondagtig geel 
beeft, met wier zwarte Stippen edad s k 
wan agteren TOS 


In Sweeden maakt deeze nieuwe Soort een 
Horifontaale Webbe , op eene Meetkonftige 
manier. De Kleur is bleek , uitgenomen die 
van ’c Agterlyf, 


© Spinnekop „die het pen Klootrond 
zwart heeft , met twee uitgebolde Stippen. 


Deeze komt fomwylen in de Venfteren voor, 
maakende haare Webbe niet regelmaatig , maar 
als van verftrooide Draaden. 


(7) 


(s) Aranea Abdomine fubrotundo favo, ftigmatibus utrime 
Gue quatuor nigris, Ano rufo. Sy/?, Nat. XIl. 


(6) Aranea Abdomine globef atro, punttis duobus ezea- 
vatise das moe 1997 


DE SPINNEKOPPEN arr 


(1) Spinnekop , die bet Agterlyf Klootrondag-_ V- 
tig wit beeft, met bleekbruine Vlakken. ÁFDEEL, 


LXX, 
4 Lg f Hoorp- 
Deeze , die van de kleinften is, onthoudt srur. 
zig in de Pluimkwasten van het Riet. wt : 
sk 
(8) Spinnekop, die het Agterlyf Eyrond, en oan 
van vooren od de zyden (pits gehoekt heeft, -Arzslatd. 
Ë J Jb 8 k f Hoekige. 


‚ Deeze, die op de Boomen in Gothland over- 
vloedig gevonden werdt, hadt fomtyds de 
grootte wel van een Lid des Duims. Indien 
het de Eerfte was der Spinnekoppen van CLERCK, 
dien deeze Autheur de Hoekige getyteld heeft, 
zo als hier aangehaald wordt ; dan zou het Lyf 
vry rood moeten zyn , met een graauwe en 
witte Tekening op de Rug; daar doch, vol- 
gens de befchryving der Sweedfche Dieren , 
op ’t geheele Lyf geen Rood voorkwam (*), 
Maar het Wyfje van deeze, dat Crerck na- 
derhand vondt, in zyne Fig. 2 , afgebeeld , 
hadt het Lyf niet zo gekarteld op de zyden 
als het Mannetje , geel, graauw en wit ge: 
fprenkeld , zonder eenig Rood, De Pooten wa- 
ren, in beiden, graauw en geel bont. Wy heb- 

ben 


_ (7) Aransa Abdomine fubglobofo albo , Maculis dilute fuse 
eis. 1bid. 1998. 
_ (8) Aranea Abdomine ovato , antict Lateribus angulato 
acuro. Faun, Suec. 1999, Ie, Goshl, 216, CLERCK, Arano 
BS, Te te fe Ta 
(*) Rubedo in toto Corpore nulla, Faun, Swe, Ed. IT, 
Pag. 487. bn 
Ts DEEL XIII, STUK; Og Nae 


212 BESCHRYVING “VAN 


Ve ben hier ook dergelyke Spinnekoppen , die lood- 
Ae, tegte Webben in de Boomen maaken. 
Hoorp- 


sruxK. __ (9) Spinnekop , die bet Agterbyf. Eyrond en 


Domeftica, bruin beef Ls mel uvyf zwarte Vlakken 5 die 
Huis-Spin. omtrent elkander raaken ; de woorften grootst 
zynde, 


Die, welke Doktor ScoroL1 de Spinnekop van 
Derbam genoemd heeft, is, ‘zegt hy , aan alle« 
man bekend. Zy onthoudt zig in de Huizen ; 
haar Webbe maakende in de hoeken der Bed- 
fteden en by de Venfteren. Het Lyf is ruig; 
bleek-bruin of rosagtig van Kleur, met het Ag= 
terlyf bruin gevlakt. … Waarfchynlyk zal het 
die dan ook zyn, waar Koning SALOMON van 
meldt , dat zy met de Handen grypt en zig 
onthoudt in de Paleizen der Koningen: want 
deeze inderdaad ook , volgens de aanmerkingen 
van Scoror1, de Armen aan ’t end geknodst 
heef) 

Wy zullen hier, HER twyfel, dergelyke 
hebben. Zou het die ook zyn, welke PeTiver 
noemt de allergrootfte Huisfpin met zeer lange 
ruige Pooten, als welke door den Heer Gro- 
Novrus is aangehaald op eene Soort van Spin- 
nekoppen ‚ die by ons in de Tuinen en Hui- 

zen 


(9) Aranea Abdomine ovato fufco , maculis nigds quinque 
fabcontiguis , anterioribus Imajoribus. Faun, Suec, 2000, Ara- 
nea Derhamii. ScoP. Carn, 1104. RAJe Jr/. 27. N.17, LISTe 
Aran. 59. fig. 17 CLERCK. Aran. 7ó. T. 2 f. Ge 
€) In foribus laxog (fpendit Aranea caflese VIRGe 


DE SPINNEK OPPEN. 213 


zen gemeen en Venynigzoude zyn? Vooreerst, V. 
worden dus de Tuin- en Huis- Spinnen onder; En 
elkander verward ,- en ten anderen ware het Hoorp- 
te wenfchen, dat zyn Ed. ons eenig bewys had “TEE 
bygebragt, dat deeze Spinnekoppen - Soort Ve- 
nynig zy , of Venyniger dan anderen; om zig 
daar voor te meer te wagten (*). Evenwel, 
om dat wy niet durven denken, dat zyn Ed. 
zulks zonder Grond zoude gezegd hebben, zal 
ik hier zyne Befchryving van deezen VENYNI« 
GEN Spinnekop vertaalen. 
‚… Het Borstftuk is Eyrondagtig, naar voor 
ren een weinig verhevener, voorts plat en 
breed, naar de randen toe met een -Groefje 
uitgehold , in ’ midden verfierd met een 
uitpuilende Ster van zes Straalen en eeni- 
‚ maate Haairig. De Bek is voorzien met 
twee fterke Tanden. Van de agt Oogen, 
aan den voorkant van het Borstftuk, zvú de 
vier voorften grootst en eenigzins halfinaanse 
wyze geplaatst , met de holte naar de agter- 
ften, die opeen regte lyn ftaan. De agt 
Pooten zyn ruig en lang, allen even groot; f 
en omringen het Lyf als Straalen uit een 
middelpunt. DeVoelers zyn kort en Haai- 

Ti. 
(*) De Kinderen oordeelen gemeenlyk, dat de dike of 
meest gezwollen van Agterlyf de Venynigften zyn, als welke 
men meent fomtyds gezien te hebben, dat van zelf geborften 
waren ; doch hier vinden wy geheel andere Kenmerken ge. 
opperd. Ondertusfchen waren het Huisfpinnen , die Jutfr, 
SCHUURMANS en andere opknapten. 


Te DEEL. XIII, STUK, © 3 


Vv. 
AFDEEL. 
LXXX. 
Hoorpe 


ai4 BESCHRYVING vaN 


‚> tig. De Kleur is donker Aschgraauw {*),- 

De plaatzing der Oogen verfchilt weinig van 
die , welke ons door den Sweedfchen Heer 
Crrrek voorgefteld wordt in zyne Huis=Spin- 


“nekop (fj, die in Sweeden, byna het geheele 


Jaar , voorkomt in de Venfters en hoeken der 
Huizen, en waar van hy ’er in eene Kamer, 
die maar twee Venfteren hadt, tien ving. Zy 
hadden altemaal haare Webbetjes gemaakt in 
de hoeken der Venfteren, naauwlyks een Vie- 
rendcel- Elle van malkander , die zig plat ver: 
toonden, doch in Tregterswyze gaten uitlie- 
pen, alwaar de Spinnekop op zyn roof te loe- 
ren zat. Allen hadden zy die manier van 
Spinnen, en de geftalte der Pooten, die wel 
ruig en geringd doch niet volmaakt even lang 
waren, kwam in allen overeen ; maar de Kleur 
van ’t Lyf verfchilde zodanig, dat ’er van de 
tien geen twee gevonden werden, die daar in 
overeenkwamen. De grondkleur was in de 
meeften graauw, in fommigen met eene T'eke- 
ning van andere Kleuren, fomtyds hoog geel. 
Zo dit nu van die Venynige zyn, mag menze 


wel tevens Verraaders noemen , om dat zy dus 
„voorkomen onder eene, zo verfchillende ge- 


daante ! 


Uit de figuur der Webben blykt , dat her 
ds 


(*) Hee in Hortis , Domibesque frequens, Venenata, „Ae 
HFebver. Phy/. Med, Vor, V. Bafil. 1762. page 360. 


(1) Araneus Domeflicus, Pag. 76, ut fupra, 


DE,SPINNEKOPPEN. 215 


_dezelfden zyn, die Lister met zynen Huis- Vv. 
Spinnekop bedoeld heeft , en waar van hy aan- Era 
merkt , dat die door Ouderdom veel grooter moorp- 
wordt; niet zo zeer door uitzecting van het STUXe 
Lyf, maar door de toeneeming der Pooten in 
langte, dikte en ruigte. Dit is een zeldzaame 
aanmerking; als ook, dat het Wyfje op ’t end 
van July haar Nest in ’t midden van de Webbe 
by den Tregter maakt, fpannende daar over 
een Sneeuw-wit Geweefzel, als of de Eijeren 
tusfchen twee Webben zaten. De Eijeren zyn: 
witagtig, en hangen niet aan malkander , zo 
dat als men ’t beursje, daar zy in zyn, opent, 
dezelven zig verfpreiden , als of het jonge Spin= 
netjes waren. 

Ik twyfel niet, of het is dit flag van Spin- 
nen, waar van men de Webben by ons zo me- 
nigvuldig in de hoeken van Schaap - Stallen, 
Varkens- en Hooy-Schuuren 3 in de toppen der 
Hooy-bergen, of ook zelfs onder de overhan- 
gende Kant der Rieten Daken , aan Boeren 
Huizen ; ja op alle luuwe drooge plaatfen , daar 
het tevens niet al te koud is, en die weinig 
of niet gereinigd worden, ontmoet. Of het 
een verfchillende Soort zy, welke Grorrrov 
de bruine Huis- Spin tytelt, en die de Pooten 
ook byfter ruig heeft , zou men uit de plaat zing 
der Oogen heast mogen vermoeden (*). | 

| (ro) 


(*) Aranea atro-fufca , fubvillofa, Pedibus atzo fafcoque ine 
terfetis. Hif?. des Inf env, Paris. Tom. IL. PIE. 644. 
I, DEEL XIll. SrUK, O4 


ai6 BESCHRYEVING VAN 


Vs ___(%o) Spinnekop , die bet Apterbyf Eyrond en 


AFDEFL. 


LXXX. witagtig „ met drie overlangfe Streepen beeft 
HoorD- … van zwartagtige Stippen, 
STUKe 


he | 
Trilneata. … Deeze onthoudtzigin de Bosfchen van Ene 
Drieftree- En: 


p'ge. 
Ee €: I) Spinnekop 3 die het Asterdyf Byrind en 
OEE Koperglanzig zwart beeft, aan ’t end geel- 
Spine 


agtie met hoornen. 


Dat men, in Europa, ook raare Spinnekop: 
pen heeft, bewyst deeze Soort, welke. Lin- 
N/Us aan ’t Strand van Oeland waarnam, On- 
befchryflyk veel dergelyke Spinnen hadden al- 
daar tusfchen de Steenen haare Webben hori- 
zontaal langs den Grond uitgebreid, en zaten zelf 
daar onder. Haar geheele Lyf was met fyne 
Haairtjes bezet : tegen de Zon haddenzy eeni- 
gen Koperglans en waren met dunne Staartjes 
voorzien, 


XII. (12) Spinnekop , die bet Aeterlyf Eyrond en 


La bruin met een witagtige gevinde Streep, 
Doolhof: den Aars gevorkt beeft. 
maaker. 

Op 


(ao) Aranea Abdomine ovato albido, Lineis tribus longitu- 
dinalibus pan@orum nigricantium., Faun. Suec. zool. 

(11) Aranea, Abdomine ovato nigro-eneo, Ano fublureg 
bicorni. Faun. Suec. ooon. It. Oeland, 125. 138. 

(12) Aranea Abdomine ovatofufco, Lineâ exalbidà pinna. 
tâ, Ano bifurco, Faun, Suec, goc3. It. Gothl.asr. 268. RAye 
Inf. 27. N. 18, LisTe „ran, 6o, f. 18. CLERCK, Aran, 7 
T. 2, fa 


DE SPINNEKOPPEN. or 


“Op verfcheide Weiden in Gothland, zegt V. 
onze Autheur, lagen breede witte Spinnewebe Ed 
ben , aan welker eene zyde een Cylindrifche Hoor- 
Buis, tot op den Grond nederwaards, van de STUE. — 
Spin geweven was, in welke zy haar woon- 
plaats, voor de Vogelen en voor de Zonne 
Hitte beveiligd, hade. Zo dra men aan haar 
Net raakte , fteeg zy onmiddelyk opwaards, 
en zag rondom zig heen naar de Prooy. Haar 
Borstftuk was bleek graauw met drie bleeke 
Streepen overlangs; het Lyf glanzig donker- 
bruin , van onderen met drie bleeke Streepen 
en van agteren met vier puntjes, twee langer, 
twee korter zynde. 
Volgens de aangehaalde Autheuren moet dit 
een van de grootften der Europifche Spinne- 
koppen zyn; dategter, volgens de af beeldin- 
gen, meer van de uitgeftrektheid der Pooten, 
dan van de Lighaatmsgrootte, te begrypen is. 
LisTER; evenwel , zegt , dat zy te tellen is 
onder de allergrootfte. Spinnekoppen , en zeer 
gemeen in de Zuidelyke deelen van Engeland, 
doch minder in de/Noordelyke; hoewel hy ze, 
onder de Stekelige Brem , omttreeks- Jork en 
elders, ook dikwils hadt gezien, “Ray merkt uit 
dien Schryvervaan, dat men ze na St. Jan kan 
vinden inde Wilderniffen van Distels en ‘Door: 
nen; alwaar zy dergelyke Webben maaken , 
als ik gemeld heb; doch waar aan ook veele 
enkele Draaden , van boven nedérwaards- en 
van ter zyden, naar dat het de plaats toelaat , 
gl qe 
E, DEEL, XIIJ, STUK? o 


V. 
ÄFDEEL: 
LXXX. 
Hoorpe 
STUK. 


218 BESCHRYVING VAN 


gefpannen zyn, en daarom wordt deeze Spin- 
nekop Labyrintbica, als een Doolhof maakende, 
genoemd, Het nut, dat zy van deeze Draa:+ 
den hebben, zegt hy , is ; dat , wanneer ’er 
Vliegen tegen aan ftooten, dezelven dus dik- 
wils op de Webbe nedervallen en_ dan gevan- 
gen worden. Meest fchynen deeze Spinnekop- 
pen, evenwel, te aazen op de Byën en groote 
Mieren 3 weshalve zy haar Webben dikwils 
by de Mieren -Netften plaatzen. 

Van deeze Soort heeft Lister een Wyfie Eà 
dat bevrugt was, lang in een Glas beflooten 
gehouden, geevende ‘er Vliegen en andere In- 
fekten tot Voedzel aan. Na verloop van een 
Maand leid hect Eijeren, en omwondt die, de- 
zelven in ’t Glas ophangende ‚ met een won- 
derbaar geweefzel , dat het maakzel hadt als 
gen Ster. Bovendien werdt het geheele Glas , 
door deezen Spinnekop, met Draaden zoda:- 
nig vervuld, dat het zig als vol Rook vertoons 
de; tusfchen welke echter veele. Gangen enals 
een menigte van Kamertjes overbleeven „ zo 
dat zy een vryên toegang van alle kanten be: 
hieldt, tor het Eijerbeursje. De Eijerenkwa: 
men niet voor de Maand February uit: doch 
andere Beursjes , die van dergelyke Spinnekop. 
pen, in vryheid zynde , gemaakt waren , op’t 
end van Augustus des Jaars 1676 , wanneer het 
een zeer heete Zomer was: geweest ‚ openen- 
de, vondt hy in fommigen reeds jonge Spinne= 
kopjes, rosagtig van Kleur. 7 

| De 


DE SPINNE KOPPEN. 219 


„De Webbe van deeze Spinnekoppen , het  V. 
welk een voornaame byzonderheid uitmaakt been 
is bruinrood, volgens Lister , daar zy in die HooFpe 
Gothlandfe wit, was, gelvk ik gemeld heb, TUE 
Ook fchryft Crerck’er Nypers dE Tanden aan 
toe, die Loodregt , Haairig en zwartagtig zyn 
van Kleur (*). Dit is zeker, dat deeze Spin- 
nekoppen ongemeen dikke lange ruige Pooten 
en het Lyf zwartagtig blaauw hebben ; zo dat 
men die, op het aanzien, veeleer voor Veny- 
nig houden zou , ten minfte zyn zy ruim zo 
affchuwlyk als de gedagte Huis -Spinnekop- 
pen. 


(13) Spinnekop , die het Agterlyf rondagtig Xin. 
geel beeft, met vier paarfche Stippen in EOD 
midden en een paarfche Streep op ieder Ke 
_zyde. 


In Sweeden onthoudt zig deeze nieuwe Soort, 
die het Lyf Glasagtig doorfchynende heeft, 
zynde van middelmaatige grootte. 


(14) Spinnekop , die het Agterbyf langwerpig _xrv. 
Redirira, 


E Dj Bekranste, 


(*) Retinacula Lubnigra,. Pilofa „ perpendicnlaria. Conf, 
INN. F. Suec, 1223, CLERCK de Aran, Sues. p. 30, 

(23) Aranea Abdomine fubrotundo flavo , Punêtis quatuor 
Lineâque utrimque purpurafcentibus. Sy/?, Nat. XII. 

(14) Aranea Abdomine oblongo - ovaro flavo , Annulo ova= 
li, Dorfali, rubro. Faun. Succ. oog. RAy. Inf. 24, N. 12. 
LisT. Aran, Sl, F. 12. FRISCH, dnf, Xe In 6e -“T, 4e 
CLERCK, Aran. 59, Pl, 3, Tab, 9, UAE 


1, DEEL, XIII STUK. 


ao BESCHRYVYING VvAN 


hg _„Eyrond en geel beeft , met eén Ovaalen 
En Ring , die rood is, op de Rug. 
Hoorp- ; ) \N 
STUK. Witagtige Spinnekop, met een hoogroode 


Kroon op het Eyronde Lyf, heer de gene die 
hier aangehaald word , van Laster. Uit de 
afbeelding van CrLerek blykt, dat zy mede lan- 
ge, ruige Pooten heeft. Door deezen Au- 
theur wordt ook die aangehaald , welke Friscu 
noemt de Witte Tuinfpin, met de Cinnaber- 
roode Rug- Krans: des menze, met reden, de 
Gekranste noemen mag. Zy onthoudt zig in 


de Tuinen. 


kle (15) Spinnekop , die bet Agterlyf Eyrond en 
Geinede: zwart heeft , met een Ovaalen witten 
Ring op de Rug. 


De aanhaaling van den Gevlamden Spinne- 
kop, uit CreRcCK, vind ik met deeze befchry- 
ving niet zeer overeenkomftig. Deeze is, op 
Oeland, in ’*t Veld gevonden. | 


XVI. (16) Spinnekop , die het Agterlyf Eyrond en 
Fanignte, bruin, van vooren met twee witte Stip. 
pen beef te 


óp de Velden (zegt Linneus) onthoudt zig 
| dees 


(15) Aranea Abdomine ovato nigro , Annulo Dorfali ovali 
alboe Faun. Suec, 2005. Jt. Oel, 126 , 139. CLERCK. Aran, 
124. Te. Se fe 18 è 

(16) Aranea, Abdomine ovato fufco , Eafi punétis duobus 

_albis. Faune Saas, 2906, CLERCK Aran, 104, El, 5, Tabs 6e 


DE SPINNEKOPPEN. 221 


deeze, voor een Nest van. Rupfen waakende,, V- 

î 5 FDEELs 
waar van zy, by het uitkomen, de een’ na der xxx. 
andere vat, uitzuigt, wegfimyt; dan wederom Hoorp- — 

een andere aanvattende, enz. EA 
(17) Spinnekop, die het Agterlyf Eyrond en Pred, 
wit heeft met Aschgraauwe Vlakken, __ Berg-Spine 


Zy onthoudt zig in Sweeden op de Boo- 
men. | 


(18) Spinnekop, die bet Apterlyf Eyrond en eed. 


lenta. 
boogrood weeft, met een overlangfe zwar- Roads 


te Streep getekend, 


In Spanje is deeze waargenomen, van mide 


delmaatige grootte zynde. 
(19) Spinnekop , die het Agterlyf Eyrond en „3% 
bruin beeft, met witte Boogswyze dwarse Gemerkte, 


Streepen. 


(20) Spinnekop, die bet Agterlyf bruin beeft er 
en de Pooten ros. Rospoot. 


(21) 


(17) Aranea hbdomine ovato albo , maculis cinercis, Faun. 
Syec. 2007. LIST. Aran. 36, f. 62 

(13) Aranea Abdomine ovato coccineo, Lineàâ longitudina. 
li atrà, Sy/7. Nat. XIL 

(19) Aranea Abdomine ovato fufco , lineis albis transvera 
fisarcuatis. Faun. Suec, 2008, 

(20) Aranea Abdomine fufco , pedibus ruis, Faun, Suec, 
2009, 


IL, DEFL, XIII, STUK. 


a32 BESCHRYVING VAN 


Vv. « (a1) Spinnekop „ die het Agterlyf zwart 
AFpeel. heeft „ met twee witte Stippen en by % 


pere Borstfluk een wit Maantje. 


“xn De laatfte mogt zo wel de Gemerkte ge. 
Krein. noemd worden als de eerfte van deeze drie Eu- 
ropifche Spinnekoppen, waar van de middelfte 

meest voorkomt op de Brandenetelen. Zy 

wordt Nagt-Spin genoemd , om dat zy over 

Dag zig ftil houdt, inde Bosfchen , en by Nagt 


loopt. De grootte is middelmaatig. 


XXI (22) Spinnekop , die bet Agterlyf langwer- 


zover pis en groenagtig verzilverd beeft, met 
te, de Pooten overlangs uitgeftrekt. 


Een zonderlinge eigenfchap van deeze Bofche 
Spinnen, die digt tegen de Takken aan zitten 
met het Lyf , houdende de vier voorfte Poo- 
ten voorwaards, de vier agterften agterwaards 
regt uitgeftrekt. Dit is insgelyks door Gror- 
FROY, in een dergelyke Spinnekop , omftreeks 
Parys waargenomen. Zy zyn ook in ons Land 
wel bekend, zo wegens de groenagtige Zilver- 
kleur , als wegens de langte en dunte der Poo- 
ten. Zy fpinnen onregelmaatige Webben , aan 
Slooten of Beekjes, en ook wel inde Bosfchen, 
volgens LIstER , die eene Waarneeming om. 
trent 


(er) Aranea Abdomine nigto punêtis duobus albis, bafique 
lunulà albâ. Faun, Suec, 2010, 

(2e) Aranea Abdomine longo , Argentéo - -virefcente, Pee 
dibus longitudinaliter extenfis, Faun. Saec, 2o11. Croma 
Paris. 642. N. 3, RAJe Inf, 19. N, 3. LIST. Aran. Figs 3 


\ … 


DE SPINNEKOPPEN. 999 


trent de Paaring van deeze Spinnekoppen by- 
brengt ‚ welke de zeldzaame befchouwing van Arneit 
LyoNner fchynt te bevestigen. Hoorp. 
> Op ’t end van Mey, (zegt hy,) dar is STUX 

9 omtrent den vyfentwintigften van die Maand, 

> wilde het geval, dat ik, tegen Zonne on: 

„, dergang , verfcheide van deeze Spinnekop- 

», penzagpaaren: ’ welk zy , aan haare Draa- 

s, den zig aflaatende, en onder de Webben in 

» de Lugt hangende, Buik tegen Buik deeden. 

+, Het Lyf van ’t Mannetje was onder dat van 

seb Wyfje en regtuit geftrekt, en dat van ’ 

> Wyfje daar over omgekromd, raakende het 

> Aarsgat van ’t zelve, aan ’t bovenfte des 

s Agterlyfs van ’t Mannetje: waar aan ik 

» Evenwel geen ander Teeldeel onderfcheiden 

» kon, dan een der Hoorntjes , ’t welk ge- 

‚> knobbeld was, en dat hy geduurig aan het 

‚, bovenfte des Agterlyfs van 't Wyfje , en 

» Zulks beurtlings „ fcheen te brengen. On- 

s dertusfchen zyn de Pooten en Webben,;, 

s> van beiden , wonderlyk ondereen geftren- 

„5 geld”. 


(23) Spinnekop, die het Agterlyf langwerpis xx: 
zwart heeft, met een witte Streep wee Zeine, 
derzyds en de Pooten bruine de, 


Deeze Soort wordt gezegd langs de opper. 
vlak- 


€23) Aranea Abdomine oblongo nigro , line uerimque Iae 
gerali slk enn falcis, Faws Suece 2012 CLERCKs Árar 
06. %. 5. f. 9 


L Shen XIlle STUK; 


224 BESCHRYVING VAN 


Vv. vlakte der Wateren te loopen. CLERCK verze. 


AFDEEL. kar es ni dien Spinnekop, waar aan 
TXXX kert zulks niet van p Ds ] 


Hoorp- hy gedagten bynaam geeft; maar van een an- 

zE raria, deren , dien -hy de Zeefchuimer f- noemt , 
als langs de Wateren roovende. De af beel« 
dingen ondertusfchen en zelfs de plaatzing der 
Oogen, verfchillen weinig. Zou ook de een 
het Mannetje, en de andere het AN kun- 
nen zyn ? 


po: NDA O7) derd + die bet Agterlyf langwer= 
Sexpunêta= 


sa. pis, met drie paaren van witgebolde. Stip- 
En pen beeft. 


Deeze, die van taamelyke grootte is, woont 
in de Bosfchen, tusfchen den Bast der Pyn- 
boomen. 


BE, (es) Spinnekop, die bet Agterlyf langwerpig, 


ik hoog geel en glad beeft. 
Egyptie 
in Door HasseLQuisr is deeze Soort in Egypte 
waargenomen , en dus in ’*t Kabinet van haare 
Koninglyke Majefteit van Sweeden gekomen. 
Het Borstítuk is Oranjekleurig en de Pooten 


zyn niet gehaaird. 


Surinam: My isonlangs, onder eenig ander klein Goed 
le, _ van Suriname een zeer aartig Spinnekopje toe- 


Fis, 6, . gee 


(24) Aranea Abdomine oblongo , punêtorsm excavatorum 
paribus tribus, Faun, Suec, co13. 


(25) Aranta shan oblongo, flaviimo, levi, M, Le 
U. 48E, 


DE SPIÌINNEKOPPEN. ads 


gezonden, van ’t welke wy de af beelding in V. 
Fie. 6 , op Plaat C., by vergrooting geeven A 
waar door men van den wonderbaaren {tand der Foorp- 
Oogen, en hoe ontzaglyk groot de voorften in STU 
dit kleine Schepzeltje zyn , kan oordeelen. Ge- 

dagte plaatzing der Oogen is meest met die der 
genen welken men Springers of Zwervers noemt, 
volgens Doktor ScoroLr’s af beelding , over- 
eenkomftig; doch verfchilt vry veel van den 

Stand op drie Lynen, welken Gerorrroy aan 

de Oogen van zodanige Spinnekoppen toe- 
fchryft. Ik had het eerst voor een Dieren - 

Luis aangezien. Het Agterlyf is zeer fierlyk 

met geel ros en witte Scippen getekend en het 
Borstítuk eenigzins Oranjekleurig , doch het 

Lyf voor ’t overige zwart bruin en van voo- 

ren, zo wel alsde Pooten , bezet met witte 
Haairtjes, die het in ’t aanzien wat ruig maa- 

ken, zynde de Pooten, anders, geelagtig ros 

van Kleur. 


(:6) Spinnekop , die het Apgterlyf rondagtig xxvi. 


Or 
1 1 CER B it 7 Fi m 
Kastanjesbruin beeft met twee witte, 
Stippen. Tweevlake 
’ e kige,. 


Deeze, die zig in Europa onthoudt , heeft 
het Lyf kleiner dan een Vloo , geheel Kastan- 
jebruin of donker Tegelrood: het Agterlyf Ey- 

rond , 


(26) Aranea Abdomine fubrotundo caftaneo , puatis duobus 
albis, Sy/?, Nat, XII. 


Js DEEL, XII, STUK» Pp 


026 BESCHRYVING VAN 


V. rond, platagtig , ongelyk , met twee witte 
Te Vlakken getekend , waar van de voorfte grootst 
Hoorp- is en uit twee famengevoegde witte Stippen 
STUK, _ peftaat, zo wel als de agterfte, die een wei- 


nig kleiner is. 


VI (27) Spinnekop, die bet Agterlyf langwerpigs 
Bot en de Schenkels, uitgenomen, die van bet 


KL derde Paar , geknodst ern Haairig beeft. 


Gedagte Kenmerken hebben plaats in een 
Westindifche Spinnekop , op Jamaika gevon- 
den en door BrowNe afgebeeld, die dezelve 
noemt, Langwerpige geel bonte met de Poo- 
ten zeer lang, en de onderfte Leedjes derzel- 
ven gezwollen, ruig. Het is, zegt die Au- 
theur, een fraaije Soort, die een fterke Web 
maakt. De Afbeelding toont, dat zy, ten op- 
zigt van de Pooten,‚merkelyk verfchille,van dien, 
welken de Heer J. C. Prirres hier levendig 
uit Oostindie gekreegen heeft, en die nog in 
…_… zyne Verzameling berust; zynde op Plaat CII, 
Oostindie . 5 
fche. Pl. in Fig. 1, zeer naauwkeurig afgebeeld. De 
CIL Fier. plaatzing der Oogen kan men daar in duidelyk 

_befchouwen. De Kleur van ’t Lyf is geelag- 
tig met bruine Stippen „en de grootte komt met 
de 


(27) Aranea Abdomine oblongo; Tibiis, excepto tertio par 
re» Clavatis villofis. Sy/?. Nat, XII, Aranea oblonga, luteoe 
variegata , Pedibus longiffimis , Articulis inferioribus tumidis 
hislutis, BROWN, Jam, 419, Te 44 É 40 


PLAAT CII. 


oee 


pn 
DE SPINNEKOPPEN. or 


de Afbeelding overeen. In dezelve zyn de v. 

Voetzoolen der Pooten dik en ruig. en ei 
Men vindt een groot verfchil , ten opzigt Hoorp- 

van de plaatzing der Oogen, in die Guineefche 379 

Spinnekop , uit de Verzameling van zyn Broe= fcuc. Fig.2. 

der , G. Pamrtes, welke vertoond wordt in Fig. 

2, van de zelfde Plaat : hoewel de Geftalte 

eigentlyk niet zo veel verfchilt, als ten aan- 

zien van de endender Pooten , die hier niet ge- 

knodst zyn. In beiden zyn de dubbelde Leed- 


jes der Schenkelen zeer zigtbaar en opmer- 
kelyk. 


(28) Spinnekop; die bet Agterbyf langawerpië sexur. 


en zwart beeft , met vier uitgeholde Stip- 5 sn 
ALAs 
pen. 4 irt 


Deeze werdt op Oeland in de Huizen gevon- 
den, alwaar zy haar Geweefzel in de Ventte- 
ten maakte , hebbende daar toe vyf of zes 
bleekere puntjes aan het Agterlyf , dat zwart 
met egraauwe Haairen was en het Borstítuk 
Roestkleurig, de Pooten bruin. 


(29) Spinnekop; die bet Agterbyf langwerpig ele 


Eyrond en als met Flumweel bekleed heeft, ca. 
bebe Fluweelag « 


tige, 


(28) Aranea Abdomine oblongo nigro , punêtis quatuor 
@xcavatis, Faun. Suec, ooï4. It, Oeland. 34e 

(29) Aranea Abdomine 'ovato oblongo holofericeo , bafi 
fubtus punêtis duobus flavis. Faun, Suec, 2015, RAF. dnf, 27s 
N. 29. LIST. Aran. 7ie fe, 23e 


1. DEEL. XIII, STUK P a 


208 BESCHRYVING VAN 


„ Ven hebbende daar aan van onderen, by ’ 
ee Borstfluk, vwee geele Stippen, 

Hoorpe 

STUK. Onder de Zwervende Spinnekoppen is deeze 


een van de aanmerkelykíten ; zo wegens de 
‚grootte , die egter by de grootte der gewoone 
Tuinfpinnen veel te kort fchiet, als wegens 
de bruinblaauwe Kleur en dikte van haare 
Pooten Zy maakt een zeer kleine Webbe , die 
als Linnen of Neteldoek digt geweven is, tot 
het vangen van haare Prooy, en daar in for- 
meert zy ook haar Eijernest, zo wel agterde 
losfe Schors van oude Boomen, als in de hoe: 
ken van Schuttingen, Befchotten en Muuren , 
zelfs in de Huizen. Deeze zyn het, die men 
zo dikwils, in de omgekrulde Boom= of Plant- 
bladeren naar Rupfen willende zoeken, uit het 
Spinzeltje , aan de agterzyde gemaakt , ziet. 
vallen , en dus dienen zy eenigermaate tot ver- 
fchrikking van den Liefhebber. Haare zwar- 
te Kleur heeft fommigen ook doen denken „dat 
zy Venyniger zouden zyn dan anderen: doch 
het Vogt, dat, wanneer men ze met een Speld 
gekwetst heeft, uit haar Lyf vloeit, is dun 
en helder, en droogt in weinig Minuuten op, 
tot een zeker Lym. Lisrer heeft waargeno- 
men , dat de Eijeren van een anderen Spinne- 
kop, dien hy op een Tafel gelegd hadt , door 
zulk een Zwerver werden opgevreten. 


T. DEEL, XlII, STUK, (30) 


DE SPINNEKOPPEN. 220 


(30) Spinnekop, die maar zes Oogen heeft, V. 
Arpeer, 


| LSD LXXX. 
Deeze cigenfchap verdient inderdaad eene Boons 


afzondering van de andere Soorten. LIsSTER srux. 
twyfelde, wel is waar, of zyn Vergrootglas senaten, 
hem ook bedroogen had, met maar zes Oogen eden 
in dic Infekt aan te wyzen (*); doch ik vind 
dat andere ook dergelyke Zes - Oogige Spinnen 
hebben gevonden. Doktor Scororr , in ’t by- 
zonder , heeft ’er eene, die hy de Spinnekop 
wan Homberg noemt; en vraagt, of het ook de 
zelfde Soort als deeze zy. De aart is , ten 
opzigt van de Levensmanier , even als die der 
naastvoorgaande Soort. | 
Alle de Spinnekoppen , tot dus verre opge- 
teld, maaken Webben , om haar Aas te van- 
gen, gelyk wy gemeld hebben; doch de vol- 
gende Soorten , waar onder veele Uitheemfche 
zyn, fpinnen maar Draaden langs welken zy 
loopen , of zig taaten afzakken , om van de 
een naar de andere plaats te komen, zegt LIN- 
NZEUS. 
(31) Spinnekop „ die het Borstfluk rond van HE 
01de 734, 
Westindâ. 
fche Bofche 
(30) Aranea Oculis tantum fenis. Faun. Sue, 2016. LIST, Spin, 
Aran. 74e f. 24, Ray. Inf. 32e N. 24e 
(*) Hoe kan dan gezegd worden , dat men geene Zes. Oogige 


in Engeland heeft , of dat zy dien Waarneemer ontglipt moe- 
ten zyn ? Dil, des Animaux. Patis. 1759, Tom. I. p. 1ór, 
31) Aranea Thorace orbieulato convexo, eentro transe 
verle excavato. Amen, Acad. I. p. 323, M.L, U. 428. 
GRON. Zeoph, 937. MARCGR, Bra/, 248, LAET, Amer. T, 
1, DEEL. XIII, STUK, P 3 37 


230 BESCHRYVEING VAN 


V. omtrek en. opwaards witbuilende heeft, in ’t 
AFpceL. diy 5 
midden overdwars uitschold. 
LXXX, 5 | 
Hoorp- } Kn 
STUK, Men heeft , in de Indiën , een Soort van 


Spinnen, die wegens haare grootte niet alleen 
maar ook wegens haare ruigte affchuwlyk zyn. 
Op de Westindifche Eilanden zou men’er kun: 


nen vinden van wel een Vuist groot, zegt LA= 


BAT, die egter , gelyk door veele Proefnee- 
mingen gebleeken ís, geenszins Venynig zyn, 
en men wagt zig wel van ze te dooden, dewyl 
zy veel dienst doen door het vernielen der Kak- 
kerlakken, die in haare Webben zig verwar- 
‘ren. Dit moet dan een ander flag van Spinne- 
koppen zyn. Andere fpreeken van zodanigen, 


op die Eilanden voorkomende , „wier Lyf de 


grootte van de Palm der Hand heeft, en ver. 
gelyken derzelver Ägterlyf by een Duiven-Ey. 
De twee Haaken of Nypers, die zy aan den 
Bek hebben, worden , zegt men, in Goud ge- 
zet, en dan gebruike tot T'andeftookers, die, 
ver van Venynig, dienftig zouden zyn, omrde 
Tanden voor *tbederf te bewaaren. Pater pu 
Tertre, in tegendeel, zegt, dat fommigen 
die Spinnekoppen voor zeer Venynig hou- 
den (*), en hy vergelykt haar Agterlyf by 

| een 


570. WORM. Muf T. 244: CLUS, Poftb. 47. SEB. Juf, 
1. T. 69. fig, 2 , 3e OLEAR. Mu/. T. 17. f, 3, MERIAN. 
Sur. T. I8. ROEs, Add. T. Ir, 


(*) Hoe dit overeen te brengen is leert ons de Heer Grov 
NO« 


PE SPINNEKOPPEN. 291 


een Hoender-Ey. Door Piso wordt , onder, V. 
de Dieren van Brafil, van een Spinnekop gewag LXXK 
gemaakt, die zig in de Spleeten der Rotfen al. Hoorn- 
daar onthoudt, zynde meer dan zeven Duimen °*P* 
lang. 

SEBA , die zekerlyk een weergaalooze Ver- 
zameling gehad heeft van Zeldzaamheden der 
Natuur, verzekert ons , dat de Oostindifche 
Spinnekoppen nog grooter vallen dan de West- 
indifche. Hy heeft ze beiden op ééne Plaat 
doen afbeelden; zo wel die groote ruige Su- 
rinaamfche , waar van ik thans fpreek , als twee 
Ceylonfche , die door de fierlyke Tekening 
op ’t Borstítuk uitmunten. Volgens zyne Af- 
beelding, evenwel , fchynt de grootfte derzel- 
ven niet grooter te zyn geweest , dan die West= 
indifche, naar welke onze Afbeelding , in Fie. 
GEen CIL, Ítrakste befchryven , gemaakt is. 

Het Stuk, niettemin, was zo ongemeen , dat 
hy:hetzelve, tot het-maaken van de Afbeecl- 
ding , van den Heer TEN Karr hadt moeten 
leenen , en hy hadt nooit grooter Spinnekop 
gezien. Van de andere Soort , insgelyks uit 
Ceylon , doch veel kleiner , welke hy ook, 
wegensde Tekening van het Borstítuk, de Schita- 
draager noemt, hadt hy ’er veele , zo groot 


als 


NOvIUS ‚„ wanneer hy zegt, … Avibus ê hominibus infefta 
morfu ven@nato , hominibus attamen non lethalis, Zooph y/, 
Gronov. Fafc, Il, p. 217, LiNNEUS zegt: morfu díro ser- 
pentino. minatur, Sy/7, Nat. Xll. Dat niet minder dui- 
fter is, | | 

1, DEEL, XII STUK, P. 4 


232 BESCHRYSVING VAN 


als de gewoone Surinaamfcheruige Bofch-Spin, 


‚thans zeer bekend, die insgelyks , doch zeer 
_ gebrekkelyk wat het Lyf belangt, door hem is 


in Plaat gebragt, 

LinNaus betrekt tot deeze Soort, zo wel 
dekleine Ceylonfche van Seba als de Surinaam- 
fche, welke in ‘t Kabinet van den Erfprins van 
Sweeden , aan ‘de. Akademie van Upfal gee 
fchonken , en naderhand in ’t Kabinet van haa 
re Koninglyk Sweedfche Majefteit , zig be: 
vonden , maar aan wier Pooten men geen 
Klaauwtjes kon ontdekken; of om dat zy zo 
klein zyn, of ingetrokken en in ’t Haair verbor- 
gen als de Klaauwen der Katten. War het 
Lyf aangaat, dit is in deeze doorgaans kleiner 
dan het Borstítuk, zelfs in die ik in Vogt be- 
waar 3 hoewel zo onevenredig klein , zelfs in 
myne gedroogde niet, als het in de derde Fi- 
guur van SEBA wordt vertoond ; welke Spin- 
nekop aldaar geheel wanfchapen is afgebeeld, 
Het Borstítuk heeft een foort van indrukkin- 
gen, die als Straalen naar het midden > waar 
een Kuiltje is, famenloopen : doch een zoda. 


_nige diepe dwarfe Spleet, waar uit de Haair- 


tjes, die het Borstftuk bedekken , als uit een 
middelpunt, aan allekanten naar den rand zyn 
omgeboogen 5 gelyk Bark fchryft , dat men 
in die van het Kabinet van den Sweedfchen 
Kroonprins vondt , kan ik in de mynen niet 
ontdekken. Hy ípreekt , dat zonderling is , 


niet van de Voelers of Armen van deezen Spin- 
ne 


BB S,P-IIN(NE-K;O P PENN 293 


nekop , die van fommigen, om dat zy indikte  V. 
en gedaante zo zeet naar Pooten gelyken , ook Lek: 
voor Pooten gehouden worden , en wel met Hoorp. 
dit gevolg, dat men, dus, aan deeze Westin- “TOK 
difche Spinnekoppen tien Pooten toegefchree: 
ven heeft. 

Gedagte Lighaamsdeelen zyn buiten twyfel De Armen 


of Voelers, 
geen Pooten, maar veeleer een foort van Are d 


men, die de Wyfjes tot het vatten van de 


Prooy , en de Mannetjes ook gebruiken tot 
de omhelzing van de Wyfjes. Dat zy die- 
nen kunnen, en moeten, om op een Muur of 
Plank te tikken , wanneer een Spinnekop ge- 
paard wil zyn, is van de Huis- en Tuin = Spin- 
nen nog eenigszins te begrypen; doch de Veld- 
en Bosch- Spinnen , die dit behulp meer noo- 
dig hadden, om elkander te vinden , zullen 
moeite hebben, om op die wyze een hoorbaar 
Geluid te maaken. Ondertusfchen wordt zulks 
van de Spinnekoppen in ’t algemeen verze 
kerd C*). Vraagt men, hoe ’t mooglyk is , 
dat zy met de uic-enden van flompe, Haai- 
rige Armen, dic kunnen doen; zo moet ik zeg- 
gen, dat ik aan één van myne ruige Surinaam= 


fche daar toe zeer bekwaame Deelen ontdekt 


meen te hebben. Dezelve heeft niet zulke 


platte Scheermesfen aan de Armen als die on- 


gemeen groote van onze Afbeelding PLAAT 


| CIL, 


(*) BASTER Natuurkundige Uitfpanningen, IT. DEEL. 
bladz, 99 | | 
1. DEEL, XIIENSTUK. Ps 


V, 
ÄFDEELe 
LXXX. 
Hoorp- 

STUK. 


234 BESCHRYVING VAN 


CIL Fig. 9, maar hy heeft een veel aartiger 
Soort van Lancetten , byzonder naar dat Mesje 
gelykende , ’t welk tot de Operatie van de 
Aarsfiftel gebruikt wordt , zo als hetrzelve , 
met zyn Hecht, geopend wordt vertoond (*). 
Dit Werktuigje is glanzig Kastanje -bruin van 
Kleur, en zo groot byna als de Klaauwen of 
Tanden aan den Bek , die zwart zyn en met 
dergelyke Spleetjes aan ’t end, als BAKER die 
in de Tanden van zyn grooten Spinnekop af- 
beeldt : doch in anderen wederom kan ik geen 
dergelyke Spleetjes ontdekken. Het verfchilt 
alleenlyk van de figuur der gedagte Mesjes, 
daar in, dat het niet fcherp op zyde is, maar 
aan de punt „ alwaar het ook geen Knopje 
heeft. Of nu hetzelve niet veeleer , gelyk in 
de Mannetjes van Torren en andere Infekten 
jets dergelyks aan de Voorpooten waargeno- 
men wordt, kan dienen, om het Wyfje in de 
Paaring vast te houden, dan om hetzelve op 
zulk een zonderlinge manier te bevrugten als 
men thans vastftelt (f)) 3 zou een Ontleed- 

kun- 


(*) Heist. Juf. Chirurg. Pars. Ul, TAB. XXXV. Fig, 3e 


(}) Penes in Palpis, Vulve ad Axillass ancipitia Conjugia, 
ubi repulfa & peracta , cum periculo Vite fiant. Syf?. Nat. 
XII, p‚ 1031t. De manier ondertusfchen, op welke die {chran- 
dere Waarneemers CLERCK en LYoNNET zulks gezien hek- 
ben, is regt tegenftrydig. De eerfte zegt p. 65: prapofiert 
eoibant , vnius Ano Cervici alterius ita applicato, ut Mas apte 
€ commode inferiorem foemine Alvum Brachiis fuis attingert 
poffet. De ander p. 67. Brachium ineurvarum , Alvogsue fes 
mie adclinatum infra Pellus , negotium perficit, Het één kan 

im 


DE SPINNEKOPPEN 235 


kundig onderzoek der inwendige Teeldeelen, v. 


van deeze groote Spinnekoppen, best kunnen A: 
aanwyzen (*). Deelen , immers, die uit zo Hoorp- 
veele Gewrichten beftaan , als de Voelers , STUK: 
Armen of Sprieten der Spinnekopren , fchy- 

nen, zo wel als de figuur tot inbrenging , tot 
doorlaating van de uitwerpende Zaadvaten 
onbekwaamte zyn: des men met REAUMUR en 

DE GEER mogt wenfchen, het gene de Heer 
LyonNer voorgeeft gezien te hebben , ook 

eens te zien. 

Ik bevind, vooreerst , dat dit Hoornagtige 
Deeltje geenzins in alle deeze Spinnekoppen 
plaats heeft. Ik vind het in ééne, diehet Lyf 
zeer klein heeft „en dus waarfchynlykeen Man- 
netje is, Het fchynt tot de bevrugting al zo 
weinig te kunnen dienen, als de gezegde Ar- 
men, die Beenagtig hard en met dergelyke Ge- 
ledingen , als de Pooten , voorzien zyn On 
overzulks tot doorlaating der Zaadvaten zeer 
onbekwaam voorkomen; welke alsdan , vol- 

5 gens 


immers met het andere niet beftaan, en in geen van beiden 
is begrypelyk, hoe het Mannetje, boven op zittende, oogen- 
blikkelyk na de Paaring zou kunnen vermoord worden door 
het Wyfje: het welk wederom anderen volftrekt ontkennen. 
LYONNET zegt , dat het in alle andere. gelegenheden ge- 
fchiedt, behalve by de Paaringe Sed , manum de tabulù, 
__(* volgens Dokter BASTER hebben zy de Oogen agter op 
den Rug en de Tecldeelen voòr in het Hoofd. Uitfpann Ì. DEEL. 
LYONNET hadt gezegd. des Yeux fur le Dos. & kes parties 
Genirales a la Tête, In not ad Leffler, Tom. 1 pe 5, 


Ï. DEEL, XIII, STUK* 


236 BESCHRYVING ‘VAN 


gens een tegenftrydige Natuurwert, of ín het 
Borstftuk oirfprong hebben, of door den naau- 
wen Hals, die het aan ’t Agterlyf verbindt, 
zouden moeten heen loopen Inmiddels heb ik 
in een andere ruige Índifche Spinnekop, die 
het Agterlyf een Duim lang en drie vierde 
Duims dik heeft, en de langte van het gehee- 
le Lyf over de twee Duimen, dat Spleetje 
van onderen, by den Hals , aan ’t Agterlyf 
zeer zigtbaar en aanmerkelyk groot gezien. 
Deze heeft, aan de Armen, degezegde Werk- 


tuigen niet, en is, zo ik onderftel, een Wyf- 


je, daar ik ook geen Spleetjes in de Tanden 
waarneem. «Zouden ‘de Mannetjes , als dit 
Spleetje tot uitlaating van Vergift dient , ook 
kwaadaartiger dan de Wyfjes- zyn. Doch dit 
alles diende men , opeen menigte van West- 
indifche Bosch-Spinnekoppen , naauwkeurig 
waar te neemen. 

Het is zeker „ dat de Oogen , van deeze 
groote Spinnen „ in een tropje op den Kop 
ftaan , en omtrent derzelver getal moet men 
zekerlyk Vrouw MErraAN gelooven , die niet 


zegt dat 'er zes (*) , maar dat ’er agt zyn; 


waar van twee opwaards zien , twee neder. 


„waards en twee. naar ieder zyde. „Het doet 


weinig ter zaake, dat SEBA voorgeeft , maar 
| | twee 


(*) Mad. MERIAN pretend, que cette efpece d'Araignee 
afik Yeux. Dilk. des Animaux. Paris, 1759. TOM. 1. pag. 
260. Doch ik ontdek langs hoe meer , dat jer ontelbaare fouten 
in dat Werk zyn: men kan ’er in ‘t geheel niet op vertrou. 
Wen, 


DE SPINNEKOP PEN. 237 


twee Oogen daar in te hebben kunnen , ve 

den: want de anderen, die kleiner zyn, ver-r‚xxx. 

toonen zig zo duidelyk niet , in de doode Hoorp- 

Spinnekoppen van deezen aart, om dat zy *TU& 

zig onder ’ Haair verbergen. Evenwel heb 

ik fer ‘één in’ Liqueur , waar in de zes Oo- 

gen, vier op een. fy , en twee\daar onder 

naar den Bek toe, zeer duidelyk en Barn- 

Îteenagtig geel zig vertoonen. Dit is een 

geheel andere plaatzing als de Heer GronNo- 

vitus opgeeft, en ik vind ook niet dat de 

grootíten vierkant zyn. Deeze Spinnen maa- 

ken geen lange Draaden zegt Haar Ed. en 

fchyne daar mede te hebben willen zeggen, 

dat zy geen Webben maaken , of zulke lan- 

ge Draaden niet als onze Tuinfpinnen : want 

Zy laaten zig ook by een Draad neder, om 

van de eene plaats naar de andere te ko- 

med. Haar gewoone Voedzel zyn die groo= 

te Surinaamfche Bosch- Mieren, waar van ’er 

een doof ons is afgebeeld * , of ook andere * Zie hee 
5 . 8 XII. STUK 

Infekten, zelfs wan die kleine Vogeltjes, wel- bladz. 373. 

ke men Kolibrietjes of Honigzuigertjes noemt, 

derzelver Bloed of ook de Jongen en Eytjes 

wiczuigende , wanneer zy flegts daar by kun- 

nen komen. Dat zy Venynig zouden zyn of 

fchadelyk voor den Menfch , door byten of 

fteeken, gelyk Nieumorr van dergelyke Spin- 

nekoppen verzekert, wordt door haar Ed, niet 


gemeld. 0 


(32) 


858 BESCHRYLVING WAR 


Vv. , k 
AFDEEL. (qe) Spinnekop , die aan de Schenkels be 


LXXX, weeglyke , zwarte Doornen heeft. 
Hoourp= ) 

STUK. Deeze, door D. SHANE te Suriname waar- 
a genomen ‚ hadt de grootte van die der voor- 
5) gaande Soort: het Borstítuk was Ovaalagtig „ 


poot, van agteren breeder , van boven verhevenrond 
en kaal: het Agterlyf rondagtig, van onderen 
met vier tyën van zwartagtige Stippen , geel- 
agtig bruin van Kleur ; doch het Borstftuk ende 
Schenkels Yzergraauw of rosagtig. De Poo- 
ten, aan ’t end ongenageld, hadden , aan het 
middelftuk , gladde, regte ; zwarte , beweeg- 

Iyke Doornen. 
Ongemeen Men ziet hier , wederom , de ongenageld- 
Er CIL heid der Pooten, aan het end , daar ik in de 
Hg. 5 voorgaande Soort aan getwyfeld heb, en die 
zekerlyk niet in alle de ruige Surinaamfche 
Bosch- Spinnen plaats heeft , bygebragt. In 
dat Voorwerp, ‘t welk de beroemde Heer 
ALLAMAND ‚ Hoogleeraar in de Natuurlyke 
Hiftorie te Leiden, my, op myn verzoek ; 
tot het maaken van de: Afbeelding , Praat 
CIL. Fig. 8, heeft doen bezorgen , zyn de 
Klaauwtjes aan de enden van alle de Pooten 
zeer blykbaar. Deeze Spinnekop wordt in het 
Kabinet van de Akademie, aldaar , in een 
Flesch met Liqueur bewaard. Dezelve, we- 
gens 


(32) Aranea Crurum Spinis mobilibus nigris, De SHANE4 
ALB, Aran, f. 169, 


— 


e / 
Zal 


HE SPINNEKOPPEN. 239 


gens zyne ongemeenheid ‚my , wanneer ik voor :V. 
vier of vyf Jaaren dat Kabinet bezigtigde , be- en 
haagd hebbende , werdt ‘er op myn verzoek Hoorp- 
door Mr. Fortuin, toen te Leiden woonen= STUK 
de, een Tekening van vervaardigd : zo dat 
deeze Spinnekop thans naar het Voorwerp zel- 
ve ten naauwkeurigfte in’t Koper gebragt zyn= 
de, aan ’ licht verfchynt. 

Dezelve is, zo die Hoogleeraar de goedheid 
hadt van my te berigten, aan zyn Wel Ed. 
van Suriname toegezonden. Het geheele Lyf 
en alle de Ledemaaten zyn Kastanjebruin , zo 
wel als ’t Haair , dat deeze Spinnekop, niet 
rosagtig, noch zo dik als de gewoone ruige 
Bosch Spinnen heeft, doch’t welke hem niet- 
temin, ook, op't gezigt vry ruig maakt. De 
zwarte Haakswyze Tanden, die hy aan den 
Bek heeft , zyn verfchrikkelyk , zwartagtig , 
elanzig bruin van Kleur. De randen van de 
Geledingen der Pooten zyn glad en wit, met 
een Oranjekleurigen zoom, die in het Haairige 
verdwynt, Het uiterfte Lid der Pooten is 
tweeledig en heeft twee zeer kleine, kromme, 
zwarte Klaauwtjes, die op den Voetzool rus- 
ten, zynde grootendeels in het Haair verbor- 
gen. Aan de twee voorfte kleine Pooten, die 
den naam van Voelers of Armen voeren in de 
Spinnekoppen, zyn twee glimmend roode dee= 
len, naar {trompe Klaauwen of Lancetten ge- 
lykende, die agterwaards omgeboogen ftaan. 
Het Borstftuk, verheven Cirkelrond, gelyke 

1, DEEL: XIII, STuKe door 


Vv, 
Aperen. 
VAREN 
Hoorp: 
STUK 


did BESCHRYVING! VAN 


door zyne indrukking en Sterswyze Streepen; 
grootelyks naareen Zee- Appel. Het Agter- 
Iyf heeft, behalve twee Tepeltjes aan ’t end, 
nog twee lange dunne Deelen , die zeer dui- 
delyk drieledig zyn. De eigentlyke plaatzing 
der Oogen, welke in een heuveltje van Haair 
voor op het Borst{tuk ftaan , hebben wy in 
de Flesch niet kunnen waarneemen. Sommi- 
gen zyn alleen van boven , anderen van ter 
zyden zigrbaar, en dus niet in het volkomen 
geral afgebeeld, 

Niettegenftaande, daarom-ook de afmeetin- 
gen van dit Voorwerp niet ten naauwkeurig- 
fte hebben kunnen genomen worden , gelyk 


met de anderen gefchiedt , waar van wy de 


Afbeelding in natuurlyke grootte geeven; zo 
kan men doch genoeg verzekerd zyn, dat 
hetzelve in geenen deele vergroot is, en 
overzulks houd ik het voor een der grootfte 
Spinnekoppen , die men ooit gezien heeft. De 
afftand van de enden der voorfte en agterfte 
Pooten bedraagt hier reeds omtrent agt Ryn=_ 
landfche Duimen, en zou, doordezelven uit- 
geftrekt te verbeelden, nog veel grooter heb- 
ben kunnen gemaakt worden. De langte van 
den Brafiliaanfchen van Piso, van zeven Dui- 
men , zal niet anders te verftaan zyn. Die 
groote Spinnekop van ’t Eiland Nevis , wel- 
ken de Heer BAKER befchryft , was merke- 
lyk kleiner , doch door drooging ingekrom- 
Pen : maar ik denk niee , dat dezelve veel 

2r0o- 


DE SPINNEKOPPEN: a4r 


grooter zal zyn geweest, dan deeze (*). In V. 
tt Werk van BRADLEY wordt gefproken van LXXX 
een Westindifchen Spinnekop , fomtyds bo- Hoorne 
ven de vyf Duimen groot, hoedanigen men STUER _ 
in ’t Kabinet van Doktor Rurscu, te Amfter- 

dam , kon zien, Die ongemeen groote Cey- 
lonfche , uit ‘het Kabinet van den Heer TEN 
KATE, door SEBA , als gemeld is, in Af beel- 

ding gebragt , fchynt naauwlyks zo groot als 

de onze geweest te zyn (f). De Heer Gro- 
NOVvIUs ondertusfchen verzekert, datde groot- 

fte langte van deeze ruige Westindifche Spin- 
nekoppen maar drie Duimen is. 


(33) Spinnekop, die eenigermaate ruig is , met xxx. 
, Wenatoria, 
bet Borstftuk rond van omtrek , opwaards nn 


uitpuilende; het Agterlyf Eyrond en van Spine 
grootte als bet Borstfluk. 


De Afbeeldingen, die van deeze Soort door 
Lin- 


/ 
(*) Zyn Ed. meent, vân in ’t Leven tweemaal zo groot, 
als hy opgeeft» dat ten opzigt van de Lighaamelyke grootte 
waar kan zyn, maar niet ten opzigt van de langte , en voor- 
al niet van die der Pooten, welken zyn Spinnekop de korte 
ften drie Duimen lang hadt , daar zy in deeze veel langer 
zyn. Zie Nuttig Gebr, bladz. 421. 

(Ì) Ik heb een ruige Surinaamfche , die, opgezet zynde 
en gedroogd, vyf Duimen befpant, doch dezelve is, in alle 
afmeetingen, wel de helft kleinerdan deeze van het Leidfche 
Kabinet zich vertoont. 


(33) Aranea fubhirfuta, Thorace orbiculato convexo , Ab= 
domine ovato magnitudine Thoracis. GRON. Zooph. Il. pe 
217. MERIAN. Súf, 13. T. 18. fig. fup, SLOAN. Jam. IL 
p: 181. 7. 235. f. 5, 2 BROWN. Jam, 420, Ze 44. fo Ze 


I. DEEL. XII, STUKe 


XxXXIVe 
Ocellata, 
Geoogde, 


242 BESC HR YEVING VAN 


LiNNAUus aangehaald zyn , toonen genoegzaam , 
dat het een geheel verfchillende Soort is, dan 
de voorgaande. By SroAnE wordt hy ge- 
noemd de Groote ruige Huisfpin, die bruin isen 
de Pooten met zwarte Vlakken getekend heeft. 
Deeze ruigte verfchilt ongemeen van die der 
gewoone ruige Surinaamfche , als men ligt uit 
vergelyking van de bovenfte figuur opde Plaat 
van Mad. Merian , met de onderften , kan 
waarneemen. Dezelve beftaat flegts uit kleine 
fyne Haairtjes , welke de Pooten , die niet 
dikker dan in de Oostindifche Spinnekop van 
onze Afbeelding , Paar CIí. Fig. 1, zyn; 
bekleeden. Ik heb ’er van deezen aart één, 
die merkelyk grooter is dan de laatstgemelde, 
zynde hect Borstítuk byna een half Duim breed 
en de Pooten ongevaar twee Duimen lang: De 
ftand der Oogen is byna even als in die Oostin- 
difche. De grootte van het Agterlyf kan men 
in gedroogde Spinnekoppen’we nig op betrou- 
wen, en dit maakt het, in de Af beelding van 
BrowNE , wanfchapen klein. Het Dier ont- 
houdt zig in de Westindiën. 


(34) Spinnekop, die aan de Dyên drie dubbelde 
Oogjes beeft. 


Men behoeft zig thans niet te verwonderen, 
dat 


(34) Aransa Femoribus Ocellis tribus gesminatis, Sy/le 
Nat, Zil. & 


MORE! SOPINNEKOPP EN. Bie 


dat fommigen de Teelleden aan ’t endder Poo-  V. 
ten tellen, daar men Spinnekoppen vindt met Re 
de Oogen aan de Beenen. Dit Voorwerp, ten Hoorp- 
minfte, uit de Verzameling van den Heer pg °TUE 
GEER of door denzelven befchreeven , hadt 

op ieder Dye drie Vlakken met dubbelde witté 
Oogjes, en aan desSchenkelen ook zulke Vlak- 

ken , doch minder in getal. Men zwyge nu 

van Argusfen met honderd Oogen : dewyl dee- 

ze Spinnekop ‘er dan , ten minfte, by de tag- 

tig moet hebben gehad. Het Borstítuk heeft, 

op zyne Vlakte, een dubbelde zwarte Vlak , 

en de plaats, daar anders de Oogen ftaan, is 

zwart. Het Agterlyf is bleek gewolkt , met 

een zwarten Ring: de grootte als die van de 
‘Tarantula. In China onthoudt zig , zegt men 

dit Monfter: des het te begrypen is , waarom 

men op het Porfelein Gedrogten afgebeeld 


vindt. 


(35) Spinnekop, die onder aan ’t Lyf zwart _xxxv. 


ï Tarantus= 
iss hebbende de Pooten, van onderen „ zwart ja, 
gebandeerd. , Ee 


Men zal naauwlyks een Infekt vinden, dat 
op zig zelve meer gerugt gemaakt heeft , en 
tevens onbekender is , dan het Schepzel , ’t 

wel- 


(35) Aranea fubtus atra, Pedibus fubtus atro fafciatis, 
Syft. Nat. X. XII, Bagliv. de Tarantula. monogt, Tarane 
tola, Bocc. Mu/, I, pe lor, T, eo. BRADL. Natar, T, 24, 
f, 10, OLEAR. Muf. or. T, ia. £, 4- 


ls DEEL. XIII, STUK, | Q 2 


Vv. 
FDEEL, 
LEK: 
Hoorp: 
STUK. 


244 BESCHRYVING van 


„welke met den naam van Tarantula , weinig 


van den Italiaanfchen naam Tarantola verfchil- 
lende , bedoeld wordt. Marrrrorus zegt , dat 


Tersiuta, her een Soort van Spinnekop is, Venyniger dan 


de anderen, en dat men ‘er dien naam aan ge- 
geven heeft van de Stad Tarentum in Apulie, 
gemeenlyk Jg Pouille genaamd, een Diftrikt 
behoorende tot het Napelfche Gebied. Men 
vindt het evenwel ook; volgens dien Autheur, 
in andere Zuidelyke deelen van Italie, zelfs in 
de Kerkelyke Staat , doch nergens zo menig- 


‚ vuldig als in Apulie. ScALIGER noemt het de 


Tealiaanfche , anderen de Spaanfche Spinnekop ; 
waar uit men zou mogen denken, dat zy ook 
in Spanje gevonden worden. Ik zie egter niet 
dat Doktor Scorort, in Karniolie , ’er een heeft 
waargenomen , daar hy dien naam of eigen- 
fchappen aan toefchryft, 

Zy onthouden zig,volgens MaTTrIOLUs,in Ga- 
ten vanden Grond, tusfchen het Koorn, daar zy 
uitkomen, om de genen, die hetzelve in-oogften, 
in de bloote Beenen te byten; waarvan de Ge- 
volgen zeer wonderlyk zyn. Sommigen, van 
deeze Spinnen gekwetst, zegt hy , zingen; 
anderen lachen; anderen huilen; anderen fchreeue 
wen , onophoudelyk, luidkeels. Daar zyn ‘er 
die in Slaap vallen , enanderen, wederom, die 
niet kunnen flaapen. Eindelyk komen ieder 
van hun verfchillende Toevallen over; gelyk 
van te fpringen of te danfen , te trillen, te 


zweeten of in geduurige verfchrikklng te zer 
0 


DE SPINNEKOPPEN o4$ 


of zelfs ylhoofdig te worden. Hy wildeeze V. 
verfchillende Hartstogten afleiden van de ver: ge 
fchillende Kragt van het Venyn deezer Dieren, Hoorn. 
of van de verfchillende Temperamenten der, Stner, 
genen , die door dezelven gebeeten worden, 
Men heeft ’er zelfs, voegt hy ’er by, die zig 
verbeelden, dat het Venyn deezer Spinnek op- 
pen, van dag tot dag en van uur tot uur , een 
aanmerkelyke verandering ondergaat. 
De uitwerkingen van dit Venyn waren niet 
zeldzaamer dan deszelfs Geneesmiddel , het 
welk volgens Marrriorvs, en anderen , die 
hem gevolgd zyn , eeniglyk en alleen in de 
Mufiek beftond. Men heeft ons zeer naauw= 
keurig voorgefteld , hoe dit Geneesmiddel in 
gebruik gebragt werdt, en de manier op wel- 
ke het zyne werkingen deedt, tot de volkomen 
_ Geneezing toe, van den Lyder. De Mufikan- 
ten , daar by gehaald, probeerden verfcheide 
Deuntjes op hunne Speeltuigen , en ’er zulk 
één gevonden hebbende, dat den Lyder be- 
haaglyk was, gingen zy voort met hetzelve te 
fpeelen. De Lyder begon eerst eenige bewee- 
ging met Handen en Voeten te maaken, dan 
te huppelen, te danfen , en ging hier mede zo. 
fterk voort, dat hy geheel nat van Zweet, 
eindelyk, door afmatting van zyne Lighaams- 
kragten, op den Grond neder Zee, en dan was 
hy genezen. 
Deeze Fabel is zodanig verbreid en geloofd pe Dans- 
geworden, dat Menfchen van Geleerdheid dit *“*** 
Le DEEL XIII, STUK, O3 als 


246 DBESCHRYVING vAN 


Pe âlles nog omftandiger hebben voorgedragen, 
LXXXx, en ‚ hoewel SwAMMERDAM en anderen reeds 
HooFp- daar aan twyfelden , verwonder ik my nog: 
STUK z,, thans daarover zo. zeer niet „als dat onze be- 
roemde Ridder thans nog hetzelve bevestigt (*). 
Wist zyn Ed. dan niet , dat- de, Sweedfche 
Doktor KAnLER „„Medelid van het Koninglyk 
Geneeskundig Kollegie te Stokholm ‚ in den 
Jaare 1756 in Apulie zynde „aldaar naauw- 
keurig naar die Ziekte, welke men Turantismus 
noemt , onderzogt , en bevonden heeft , dat 
het een Soort van Opftyging of Miltzugt wa- 
re , het Vrouwvolk „ die 'er meest in huis zit- 
ten en een vadzig Leven leiden , even alsin ans 
dere deelen van ‘Europa, dikwils. overkomen- 
de, en dan ook fomtyds zeldzaame Toevallen 
veroirzaakende ; die dus met geen. de minfte 
waarfchynlykheid aan het byten van een Spin- 
nekop, welke zig op ’t Land bevindt, konden 
toegefchreeven worden (f)? Zulks. bevestigt 
het denkbeeld - van SwAMMERDAM, aan wien N 
door iemand, die in Italie gereisd hadt , het 
geneezen van deeze Dans - Ziekte door de Mu- 
fiek , verhaald was, flegts een bedrog van 
Kwakzalvers en Landloopers te.zyn , dië dus 
het onkundig Gemeen wisten te bedotten, en 


anderen van hun Geld te berooven, 
Dat, 


(*) Rabida {ub Caniculâ morfu Excitat famofium Tarantis- - 
Mum , Muficâ:medendum. Syf?, Nat. XI. p. 1035. 

(A) Stokholias. Verbandel, XX, DEEL voor ’t Jaar 1758, Pp, 
30, Cz. 


di | 
ij } pl ed 
k pe 

‘ 


DE SPINNEKOPPEN: 249 


\ s 6 


‚Dat, echter, het byten van dergelyke Spin- 


„ nekoppen, in het heet{te van den Zomer en in 
‘zulk een heet Klimaat, van anderen ook na Hoorp- 


deelig is aangemerkt, blykt uit den Raad, dien 
de vermaarde Geneesheer J. Barr. PoRrrTA;, 


volgens ’t verhaal van ALDROVANDUs, daar te= 


gen geeft, brengende deszelfs eigen woorden, 
wegens de zeldzaamheid van dit Geneesmiddel 
by; die aldus luiden. „, In Apulie groeit een 
»» Soort van Venynigen Spinnekop , gemeenlyk 
> Tarantula genaamd, wiens Beer ten uiterfte 
ss gevaarlyk is. Men teelt daar overvloedig 
s‚ Koorn , in ’t welke de Spaanfche Vliegen 
‚… voortkomen. Wy, fteunende op deeze be- 
fchouwing, dat ter plaatfe, waar de Kwaal 
heerscht, ook het Geneesmiddel te vinden 
zy; hebben ons verbeeld, dat drie of vier 
Spaanfche Vliegen, met het drinken in ge- 
geven , tot hulp zouden kunnen ftrekken 
voor de gebeetenen , en de Ondervinding, 
toen wy ’er de Proef van nainen, heeft ons 
niet bedroogen”, 
In Italie onthoudt zig dit Dier voornaame- 
Iyk in Apulie, doch men vindt het ook in Bar. 
barie en de Oosterfche Landen , zegt LinNZUs, 
die aldus hetzelve befchryft. Her Lyf is Asch- 
graauwagtig. De Oogen zyn agt in getal ; 
twee. grootere , die rood zyn , op ’t Voor- 
hoofd ; vier overdwars , onder deeze, naby 
den Bek, en twee agterlyker op de Rug. Het 
1, DEEL. XIII. STUK, Qa | _ Borst 


NE 
FDEELs 
CX 


STUK, 
Ta rantula, 
Middel VE 
tegen. , 


243 BESCHRYVING VAN 


NZ | hd Ld 
Arneer, Porstftuk is Aschgraauw , in zwarte plekken 


LXXX. verdeeld, die aan het midddelpunt famenloo- 

Hoogh pen. Het Agterlyf is van boven vaal, met 

Tarantula, Lwarte banden. De Kaaken , Borst , het on- 
derfte der Dyën en voorfte deel van den Buik; 
Zyn zwart: de Schenkels altemaal Aschgraauw, 
aan 't onder -end zwart gebandeerd. 

Volgens de Autheuren zouden van dic Infekt 
verfcheide Soorten zyn, in Kleur grootelyks 
verfchillende, en fommigen geeven aan ’t Ag: 
terlyf de grootte wel van een Eikel , dat dan 

‚__ Eeen taamelyk grooten Spinnekop zou uitmaa- 
ken. De afbeelding van Braprery , naar een 
Spaanfchen uit de Verzameling van de Koning- 
Iyke Societeit van Londen gemaakt, vertoont 
hem zeer affchuwlyk , het Lyf en Borstítuk 
te famen meer daneen Duim lang. Ik vermoed 
dat die van Doktor ScoroLui , welke hy den 
Spinnekop van Reaumur tytelt , een dergelyke. 
zy geweest: want dezelve was zeer groot en 
gezwollen, hebbende: het Agterlyf agt Lynen 
lang , zeven Lynen dik, en Wollig ruig: het 
Borstftuk mert drie bruine Streepen ; de Pooten 
bleek met zwarte Knietjes. Op het Agterlyf , 
dat geelagtig op zyde en van boven witagtig 
was, vertoonden zig dertien Paaren van inge- 
drukte zwarte Stippen , en van onderen één. 
In Wyngeest gedompeld zynde leefde hy 
tien Minuuten , en het Lyf borst , toen het 
dood was , van één. Men hade dit Dier in 

een 


DE SPINNEKOPPEN. 249 


een omgewonden Alantswortel- Blad aan hem Ve 
gebragt (*). LXKK, 

'c Is bekend, dat men aan de Tarantula ge Hoorp- 
heel verfchillende Oogen toefchryft , van die STE 
der andere Spinnekoppen, doch, waar in dit De Oogen. 
verfchil eigentlyk beftaa, is zo Wereldkundig 
niet. De Oogen der anderen zyn gemeenlyk 
zwart of bruinrood, en gedekt met een harde 
doorfchynende Korst , die zy behouden na 
het fterven vanhet Dier: die van de Tarantu- 
la zyn met ten week en teder Vlies be- 
kleed, dat flap en rimpelig wordt na de dood: 
de Kleur is witagtig , naar ’t geele’ trekken« 
de, met een fchitterende glans als die der Kat- 
ten in de duisternis. Men kan dan te regt 
zeggen, dat dit Infekt Vuurige Oogen heeft. 
Vier derzelven zyn in ’t vierkant geplaatst , en 
vier daar onder , op een horifontaale lyn , digt 
aan de Nypers van den Bek, en de vier eerst- 
gemelden zyn , volgens HoMBERG, van wien 
deeze befchryving der Oogen ontleend is , wel 
een twaalfde Duims breed, doch de overigen 
kleiner. De ftand der Oogen was in de Spin 
nekop van Doktor Scoror1, zo even gemeld, 
een weinig verfchillende. 

Men weet, dat ’er fommigen zyn, die den 
naam van Tarantula aan de hier voor befchree. 
vene ruige Surinaamíche Bosch -Spinnen gee- 

ven: 


(*) Entomol. Carniol, p. 393. 
IL, DEEL. XIII, STUKs Qs 


oso BESCHRYVING VAN 


V. ven: doch gantfch verkeerd. Zy hebben noch 
een de gedaante „noch de eigenfchappen van dit 
Hoorp Schepzel, dat enkel Wollig op het Lyf wordt 
Praraln SSvegd te zyn en bovendien in Kleur daar van 
Tarantula. sn ° 

grootelyks verfchilt; om nu van de Oogen niet 
te fpreeken, noch van de plaatfen daar her zig 
onthoude. Die naam is ook toegepast op een 
Soort van Haagdisfen , welke op de Spinnekop. 
pen Jagt maakt, in [calie. 
Resa, (36) Spinnekop die fprinet ; met drie, witte 
midas half Kringswyze. Streepen over” Lyf. 
el, Ó 
i Wy komen thans tot die Spinnekoppen, wel- 
ke een eigenfchap hebben , daar de anderen ge- 
heel niet van fchynen te weeten ; dat zy, naa- 
melyk ‚ in plaats van te loopen, als de Vlooi- 
jen fpringen. LisTER , ten minfte, verzekert 
zulks van deeze Soort, welke, zegt hy, op 


de agterfte Pooten gaat ftaan, als of zy rond. 


om keek , werwaards haaren Sprong te rigten, 
en dan overvalt zy haar Prooy , met kleine 
Sprongen. Getergd zynde, geeft zy Draaden 
uit , en maakt zig , tot befchutting voor de 
Winterkoude, een bekleedzel van dikke Web- 
ben, waar in Zy tot aan het midden van Fe- 
bruary zig verfchuilt , dan voor den dag ko- 
mende om haar Aas te zoeken. Allerley foort 

van 


(36) Aranea faliens nigra, lineis femicircularibus tribus ale 
bis transverûis. Faun. Suec, 2017. LisT. Aran, fig. 31. RAJ. 
Inf, 37. N. 31. BRADL. Natur. T. 24. fe 5. CLERCK.Arane 
Ii7. Te Se fe 13, GEÖFTRI Paris. II. p. 650, Ne 16 


Te 


DeE. SPINNE KOP PEN. 251 


van Muggen zyn haar lieffte Voedzel. Men wv, 
vindtze aan de.Wanden der Huizen, en in de An 
X. 
Bosfchen zeer gemeen. Hoo 
î fi STUK. 
(37) Spinnekop, die fpringts met witte Stip Xxxvir 
Trunco- 
Pen op de Rug. : Tuna, 
Boom. 


{pringer, 


De Tekening maakt den voorgaanden Spin- 
nekop aanzienlyker dan deezen wit geftipten, 
die in Sweeden waargenomen is , zo aan de 


Wanden als aan de Stammen der Boomen , flee- 


pende altoos een Draad agter zig. 


(38) Spinnekop , die fpringt 5 hebbende een XKKVilr, 


Rupeft ris. 
zwarte Vlak op bet Agterbyf > Welke rood Bleser. 
gerand is, in *t midden, wit, ger 


Deeze, ookin Sweeden gevonden, onthoudt 
zich op dergelyke plaatfen , als de voorgaan- 
den. 


(39) Spinnekop , die donker blaauw ís, met vxxx. 
het Agterlyf Eyrond „ hebbende een dewar- ande 
4 f 1 Wateripin, 
fe Streep en twee witgebolde Stippen, 


Onder alle de Spinnekoppenis deeze een van 
de 


(37) Aranea faliens nigra , Dorfo punêtis albis, Paur, Suec, 
2019, | 

(38) Aranea aliens, Abdomine maculâ nigrâ, nrargine 
„ubrà , medio albâ. Faun. Saec, 2019. 

(39) Aranea livida, Abdomine ovato, lineâ tranverfâ Panz- 
tisque duobus excavatis, Paun, Succ. 2020. CLERCK, Aran, 
143, T. 6. f. 8. GEOFER, Paris, IL p‚ 645o N. 7e 


IE, DEEL. XIll, STUK. 


Vis 
AFDEEL 
LEEN 
Boorp- 


STUK. 
Vi aters 


Jpin. 


eg 
250 DE Ss C'HIRYIvV ING % WAN 


de laatften ontdekt, die wel de zonderlingfte 
mag geheten worden, dewyl zy, tegen de nia. 
tuur van aile anderen, in en onder Water leeft 
en huishoudt, even als een Duikelaar : over- 
winterende in holle Hoorntjes , welken zy met 
een Konftig geweven Net gaat toefluiten. Het 
is, onder de Europifchen, eene van de groot- 
ften, en hebbende ook de allergrootíte Klaau- 
wen aan den Bek, onder dezelven , met wels 
ken zy. zeer gereed is te byten : waar uit, ZO 
wel als uit de Kleur en andere omftandighe- 
den, LiNNus befluit, dat deeze, zo ’er eene 


_Venynig is, het zekerlyk moet zyn, hebbende 


het Lyf geheel blaauwagtig of bleekbruin; de 
Pooten zeer lang en ruig. 

Over deeze Spinnekoppen ís , onlangs, een 
geheel Vertoog in Vrankryk uitgegeven (*), 
dat veele aanmerkelyke byzonderheden, dezel- 
ven betreffende , vervat. Ik zal het voor- 
naamfte daar uit mededeelen. De geftalte ver- 
fchilt niet veel van die der gewoone Veld- of 


Zwervende Spinnen , en de Kleur is, als men- 


ze uit het Water gehaald heeft, graauwagtig 3 
maar in bet Water vertoonen zy zig blaauw- 
agtig, met het Borstftuk bruin of ros. Men 
vindt ze ’erof omwonden met een Lugtbelletje, 
of als met een foort van Vernis bedekt, gely- 
kende naar die Foelie , waar mede men de Spie. 

| gels 


(*) Memoires pour commencer Ù Hiftoire des Araignées aguês 
zigues, par un Prêtre de l'Oratoire, 


MEE SPINNEKOPPEN. 953 


gels van agteren bekleedt, of in ’e geheel bloot À V, 
en met het Lighaam als doorfchynende. Ge- ie | 
meenlyk zyn zy zeer vlug , en niet dan met be- Hoorp- 
hendigheid te vangen, doch fomtyds als dood Padd 
of in een diepe Slaap, waar uit men ze naauw. /#” 
Iyks kan opwekken. Gedagte Waarneemer 

heeft ’er, behalven de groote , ook zeer kleine 
gevonden, die naauwlyks dan door haar Lugt= 
belletje zigtbaar waren , en welken hy niet voor 
Jongen , maar voor een byzondere Soort meen- 

de te moeten houden. 

Aan het agter - end hebben deeze Waterfpin- zy spin. 
nen, zo wel als de anderen, Tepeltjes, trops- aan * 
wyze geplaatst, die zy fomtyds uitrekken , en 
dan vertoont het zig , als of zy aan datend een 
groote opening hadden , met ftyve Haairtjes 
omboord. Deeze Tepeltjes dienen haar tot 
het Spinnen van Draaden, welken zy, vere 
wardelyk , in het Water maaken; of ook om 
de Lugt in te haalen en uit te laaten 3 waar toe 
zy met haar agterfte aan de Oppervlakte gaan 
hangen, gelyk fommige andere Water - Ineke 
ten. Van die Draaden zyn fommigen dik, en 
anderen zeer fyn. Behalve de Stoffe, daar toe 
dienftig, geeven deze Spinnekoppen nog een 
andere uic , die Glasagtig fchynt te zyn, en 
waar van zy een Soort van Waterduikers Klok 
formeeren , die alleen van de gewoonen ver- 
fchilt, dat zy van onderen niet open is. Hetis 
een Lugtbel, die fomtyds wel de grootte van 
een Ockernoot heeft , omwonden met die Glas- 


IE, DEEL, XIII, STUK, agtie 


bra BBLSOHELTYTINGS WAN 


V. 
ÄFDEEL 
LXXX. 
Hoorp- 


STUKe 
WW ater- 


Spin. 


* Zie hét 
X.STUE 3 
bladz. 30e 


agtige Stoffe, welke zy zeer Konftig over de 
Lugtbel uitfpreiden , beweevende dezelve van 
binnen met Spinzel, dat zig als Borduurwerk 
vertoont. Gedagte Antheur zegt, dat hy van 
deeze Klokken gezien heeft , die de gedaante 
van een Nier hadden of vaneen mismaakt Hart, 
zynde veel breeder dan hoog en dik, Zy wa- 
ren aan de Wanden van het Glas, waar in hy 
die Spinnekoppen hieldt , onder Water , met 
Draaden vastgemaakt , en, toen hy dezelven 
daar afgedaan hadt, maakte het Infekt weder 
nieuwen, die met een fterken Band gefchoord 
waren. ‘ 
Ia deeze Lugtbellen onthoudt de Spinne- 
kop zig, doch komt ’er fomtyds uit , om haar 
Aas te vangen , dat waarfchynlyk beftaat in 
Water-Infekten van veelerley foort , worden- 
de zelf ook van Water - Forren , Water-Scor- 
pioenen en van de Beesten , daar de Juffers uit 
komen, opgevreten. In ’t ftuk van wreedaar= 
tigheid wyken zy voor de Landfpinnen niet, 
alzo zy elkander insgelyks vernielen. Zy heb- 
ben dic byzonders , ’t welk men ook in de Waters 
Wantzen waarneemt *, dat zy op de Rug 
zwemmen, en, even als die, een Lugtbelletje 
van de oppervlakte met zig neemen, om zig te 
onderfteunen, waar mede zy dan de Klok voor- 
zien. Somtyds komen zy ook op ’t drooge ;5 
doch. Vliegen of dergelyke Infekten fchynen 
niet van haar Smaak te zyn: wanneer men die 
in ’t Water wierp, na dat zy een Maand, oog- 
fchyn: 


WB SPI N/N/EK OP POEN. 255 


fchynelyk , zonder eeten waren geweest, À V, 
FDEFLs 


fecheenen zy 'er doch niet aan te willen, en xxx, 


lieten dezelven verrotten. Haar Huishouding Hoorne 


f STUK 
en de manier, op welke zy de gedagte Woo= pont 


ning maaken, is ongemeen vermaakelyk te be- /pin. 
fchouwen. In Staande Wateren worden zy 
gemakkelykst in de Mey - Maand gevonden. 

Gedagte Franíche Pater vermoedt, dat dee- Hunne 
ze Infekten Jaarlyks twee Dragten hebben, de Dn sad 
eene in-’t Voorjaar , de andere in de Herfst. 
Alsdan ziet men haar twee of drie Hokjes heb- 
ben, die in elkander uitkomen. Hy heeft dee- 
ze Warerfpinnen die Kamertjes niet zien maas 
ken, dan in ’t Voorjaar , en hy meent ; dat 
het Mannetje een ander Logiment formeert, by 
dat van ’t Wyfje, doch daar van afgezonderd. 
Dit Logiment vervaardigd zynde, gaat het Man- 
netje ’er van onderen op zyde uit , fleepende 
agter zig een gedeelte der Stoffe van de Klok , 
waar mede zyn Lyf t'eenemaal bedekt is, tot 
aan het Borstftuk; dat is tezeggen, hy maakt 
een lang Kanaal , gemeenfchap hebbende met 
het binnenfte van zyn Wooning. Hy door- 
boort den Wand van de Wooning van ’t Wyf= 
je, aan de zyde van den Bodem, en, ’er zyn 
Lighaam inbrengende, voegt zig het Kanaal van 
gemeenfchap met de randen van de gemaakte 
opening famen , en {luit 'er zogezwind aan, als 
twee Waterdruppelen zig vereenigen. 

Een geheelen Dag heeft die Autheur het pazring. 
Wyfje opde rugleggende in haar Huisje, met 

1, DEEL, XIII, STUK, de 


Eijerleg- 
Enge 


256 BESCHRYVING VAN 


de Pooten uitgeftrekt gezien, als dood. Een 


„andere zag hy, agterfte voor, daar in ko- 


men, en zyn Lyf fchuiven langs den Buik 
van ’*t Wyfje, ’t'welk na verloop van een 
oogenblik, als uit den flaap fcheen opgewekt 
te worden , en, toen op de Beenen komende, 
hect Mannetje naliep, dat met verhaasting 
vlugtte. ’t Was niet , dan na vier- of vyf- 
maal dit Spel aanfchouwd , en zig van het 
onderfcheidend Kenmerk der Sexen in de Land- 
fpinnen verzekerd te hebben, dat die Autheur 
zulks vastelyk voor de Paaring hieldc. 

De Heer CrrrcK, die maar één Mannetje, 
tegen tien Wyfjes, kreeg , en dezelven by 
elkander in een Glas met Water deedt, hoop- 
te vrugteloos iets van de Paaring waar te nee- 
men. Zy leefden agt dagen zonder eenig 
Voedzel, zo veelhy wist, te gebruiken: zeef 
vreedzaam: maar hy hadt op het Water Kroos 
gedaan , om dat zy de Schaduw beminnen: 
zo kunnen zy, derhalve , van hetzelve , van 
de Slym of Diertjes*, aan de Wortelen van 
dat Kroos zittende , iets genuttigd hebben. 


Den negenden Dag begonnen de Wyfjes ee- 


nige Draaden te feheeren, die van het Kroos 
liepen naar den Wand van ’t Glas, en maak- 
ten daar van , na dat het Mannetje ’er van 
afgefcheiden was, eindelyk dergelyke Woon- 
huisjes of Hokjes, als gemeld is 5 waar in , 
binnen kort, Zwavelkleurige Klompjes Eijeren 
gezien werden, die ongevaar het vierde deel 

op- 


' 


vier Dagen de helft ververscht werdt. Den 7 /pi. 


DE SPINNEKOPPEN. 257 
opvulden van het Hokje. Vervolgens gingen — V. 
de Wyfjes zelden van het Nest af : men zag AE 
ze dikwils met het Agterlyf in de Lugtbel en Hoorp- 


het voorfte in ’t Water hangen , dat om de STU“ 


Water- 


July zwommen eenige Jongen uit één der Blaas- 
‘es, en, de anderen openende , vondt men daa 
in een menigte van kleine ronde Eijertjes. 
Deeze Autheur heeft , dat zonderling is » 
geen tekenen van wreedaartigheid waargeno® 
men in de Water- Spinnen , niettegenftaande 
hy dezelven , om zulks te onderzoeken , tus- 
fchen ’t midden van Mey en July, dat is by= 
na twee Maanden , zonder Voedzel gelaten 
hadt ; doch aan den eenen kant kunnen zy, als 
gezegd is , van het Kroos iets gebruikt heb- 
ben of van zeer kleine Warterdiertjes ; aan den 
anderen kant kunnen ’er omftandigheden zyn, 
ons onbekend , die maakendat zy , volgens ge= 
dagten Franfchen Pater, op andere tyden nict 
minder wreedaartig zyn en verflindende, dan 
de gewoone Tuin, Huis-, en Veldfpinnen. 


(40) Spinnekop, die het Agterlyf Eyrond en xr. 


Jouri JN 6 Sarccata, 
Roestkleurig bruin beeft den 
| Zer. 
Aangaande deeze Soort fchreef my wylen 


de Heer Prerrus BELKMEER , Medicine Doc- 
tor te Enfehedé , ín de maand February des 
\ Jaars 
(49) Aranea Abdomine ovato ferrugineo fufco. Faun. Suec, 
aoe. LisT, Aran. 82. f, 28, FRISCH. In/, VIII, T, 2. 
ji. DEEL. XIII, STUK: ° R 


053 BESCHRYVING VAN 


V. _Jaars 1769, onder andere Zaaken de Natuurly- 
EEn ke Hiftorie betreffende , het gere volgt. „, Weet 
Hoorp- ,, UWEd. ook ergens gelezen te hebben de 
STUK. ___, Huishouding van die zonderlinge Spinnekop- 
Zakdraa- ° ai 
ger. » pen, welke in het Sy/tema Nature van den 
„ Heer LiNNeUus onder den naam van Sacci- 
“fera of Zakdraager voorkomen , en welke haa- 

re Eytjesin een zeer Konítige Zak, uit eene 
wonderlyke Stoffe gemaakt, en op een gee- 
ftige wyze onder aan den Buik gehecht, met 
zig omdraagt. Hoe dat, naâmelyk, deeze 
Eytjes gekipt zynde , het jonge Broedzel , 
beftaande in een groote menigte van kleine 
Spinnetjes ‚ terftond plaats neemt rondom 
het Lighaam van de Moer, met de Koppen 
aan deszelfs Vel of Tepeltjes gehecht, ’t welk 
alsdan een grooten ruigen Bol vertoont, die 
gefchakeerd is met witte Stippên: worden- 
de dit Broedzel, dus, door de tedere Moe- 
der vlug heromgedragen , en door haar Bloed 
of andere Sappen, zo het fchynt, toteen ze- 
keren trap opgevoed, zelfs met verlies van 
„, haar eigen. beven 2” 

Lister, die dit als een algemeene eigenfchap 
van zyne Wolffpinnen heeft aangetekend, ver- 
beeldt zig, dat de Jongen van deeze Zakdraa- 
gende Spin de genen zyn die de Herfstdraa- 
den maaken ‚waar van voorheen gefproken 


* Zie is * 1 Ì * 
De jg, iS * en met dezelven in de Lugt vliegen ee 


33 
33 
53 


23 


(*) Ex his Pulli, tempore Autumnali , aut luteo aut {ub= 
cro= 


DE SPINNEKOPPEN 699 


Dit zyn die Vliegende Spinnekopjes, waarvan v. 
hy aan Ray gefchreeven hadt ; doch menhoudt en 
thans dieDraaden afkomftig te zyn vanSpinnende zoorn- 
Myten. De Webbe , merkt hy aan , wordt Zulssas. 
van deeze Zakdraagende Spinnen Klokswyze” 
gemaakt op de Heijen en Velden , en dient haar 

flegts tot een Nest om in te kruipen met het 
Eijerzakje , dat van het Wyfje niet op de Rug 

maar aan den Buik gedragen wordt, en twee= 

maal zo groot is als een Peperkorrel, vliezig, 

wit van Kleur, blyvende ftyf.en rond, zelfs 

na dat ’er de Jongen uitgekroopen zyn, ters 

wyl het Agterlyf, door de Eijerlegging ontle- 

digd en verflapt, dit Beursje bedekt en daar op 

als zyne rusting heeft, volgens Friscu , die 
aanmerkt, datde Spinnekop dit Zakje met Draa. 

def vast aan t Lyf hecht , én-het zelve nds 
joopt, wanneer men’t’er afgerukt heeft; hech- 

tende het dan wederom aan haaren Buik, ge- 

lyk SwAMMERDAM ook heeft waargenomen. 
Door Doktor Scororr wordt deeze Zakdraager 

de Spinmekop van Luyonnet geheten, 

Van dergelyke Wolffpinnen , die wegens het Wolffpin- 
Roofzugtig vervolgen van haare Prooy dus "en. 
genoemd , en altemaal langs de Aatde , zeld- 
zaam op Boomgewas , gevonden worden , heeft 
Lister vier Soorten in Engeland waargeno- 
men , 


croceo colore „ interdam etiam flammeo , ad latera illuftran- 
tur: hi vero, (ub idem tempus ‚ imprimis volucres {unt ê in- 
Bentium filorum Aëreorum authores. 


1, DEEL: XIII, STUK* Ba 


260 BESCHRZVING VAN 


men, onder welken een Geele, met een lang- 
werpig Lyf, de grootfte was. Volgens zyne 
Afbeelding geleek dezelve wel naar die groote 
Oostindifche Spinnekoppen , by Sera afge- 
beeld (*). Een bruine, die het Agterlyf 
fchuins geftreept hadt, heeft hem voornaame- 
lyk de gedagte eigenfchappen der Jongen , in 
de voorgemelde Muisvaale befchreeven , doen 
ontdekken. Hy meent , dat zy de Draaden 
uitfchieten, waar van hy een ongelooflyke me- 
nigte op de Velden van Kambridge, in het mid- 
den van Oktober, als de Saffraan wordt inge- 
zameld, by zeer helder Weer, in de Lugthade 
zien zweeven. Wanneer men haar het Eijer- 
zakje tragt van ’t Lyf te trekken, mids men 
het niet breeke; blyft hetzelve aan een Draad 
zitten, die zig tot een verwonderlyke langte 
uitrekken laat, en, als men het Zakje los geeft; 
door de Moer aanftonds weder ingepalmd wordt. 
Zulke bekwaamheden heeft de Natuur de Schep- 
zelen tot bevordering van haar beftaan en voort- 
teeling , elk naar zynen aart , ingefchapen! De 
vierde Soort, die hy de eerfte plaatst, is een 
zwarte Wolffpin , welke ook haare Jongen op 
de Rug draagt, en waaromtrent hy als een der 
Geheimen van Doktor RAwLEY, uit de aante- 
keningen van zynen Overgrootvader Doktor 
ListER, bybrengt, dat het gedestilleerde Wa- 

ter 


C*) IV. DEEL, Pl, XCIX, Fig, 9- 1% 


DE SPINNEKOPPEN. a6I 


ter van zwarte Spinnekoppen een zeer goed Vv. 
Heelmiddel voor de Wonden zy. ee 


(41) Spinnekop » die bet Agterlyf langwerpig ti 

gewolkt beeft „ met witte Zydflreepen, Pilfss. 

Meirfpin. 
Dewyl LisTER , onder zyne Wolffpinnen, 
die altemaal Zakdraagende zyn, in geene Soort 
gewag maakt van het Borstftuk, wederzyds en 
in ’t midden, met een wit Streepje getekend te 
hebben; zo wist LiNN us niet, tot welke Soort 
van de gemelde vier, hy deeze zwarte, die in 
de uitgedroogde Meiren of Moerasfen van 


Sweeden gemeen is, t’huis zou brengen. 


(42) Spinnekop, die het Agterlyf langwerpig xr. 
en groen-geel , met witte Zydfbreepen Virefeens. 


Groenagti- 
beeft o Be, e 


Dergelyke witte Zydftreepen heeft een Tuin- 
of Aardípin, welke van Friscu onder de Sprin- 
gers betrokken wordt, om dat zy een Vlieg, 
die hy by haar in het Glas wierp , met een 
Sprong bemagtigde. Hy noemtze ook de Kol- 
ven - Spin, wegens de figuur van haare Armen, 
die zy , dorftig zynde , met het dikke end 
in t Water doopt, en dan het Vogt dus, daar 
mede , aan den Bek brengt, waar in de gevan- 

gen 


(41) Aranea Abdomine oblongo nebulofo, lineis lateralibus 
albis. Faun, Suec, 2093, 

(42) Aranea Abdomine oblongo flavo « viridi , lineis laterae 
libus albis, Faun, Suec, 2022, JONSTe Juf, Te 18, fs 42e 


le Deer, XIIL Stuk. RR 3 


AFDEEL: 
LEEK, 
Hoorp- 


V. 


STUK, 


Goudgoe- 


ne, 


hed 


Pr. CIL, 
Fig. 


A 


he sd 


262 BESCHRYVING VAN 


gen Vliegen door de Haaken of Tanden gedrukt 
worden. Evenwel, merkt hy aan, is dit het 
enkele gebruik niet der gedagte Armen , wier 
dikfte deel, of Kolf, aan het end een Kraak- 
beenagtig Werktuigje heeft , om de Prooy 
vast te houden; dat haarderhalven als tot Han- 
den dient. Dat deeze Kolven Teeldeelen zou- 
den zyn, gelyk men thans zig verbeelde, hadt 
hy niet opgemerkt. De orde , waar in hy 
de Oogen plaatst , naamelyk de vier onderften 
op een regte lyn, en de vier bovenfte als een 
omgekeerd Maantje, was door Doktor Sco- 
POLI en GEOFFROY , Onder de Spinnekoppen 
van hun Land, zo het fchynt niet waargeno- 
men. 

edagte plaatzing is , wegens het opfteeken 
met een Speld , niet zo duidelyk zigtbaar , 
als de Kleur, in dat kleine fierlyk Goud- 
groene Surinaamfche Spinnetje van Fig. 4; het 
welk bovendien uitmunt door de dikte en lang- 
te van de Voorpooten; weshalve ik geloof dat 
het ook tot de Zwervendeen Springers of W olf- 
fpinnen behoort. Het Agterlyf heeft die fchoo- 
ne groene Kolcur, zo wel alsde Armen, maar 
het Borstftuk en de Pooten zyn thans glanzig 
bruin. Vande Oogen vertoonen zig voor aan 
den Kop twee groote, die in ’t midden tus- 
fchen twee kleinere ftaan, en aan deeze Spin- 
nekopjes een fcherp Gezige moeten gee= 
ven. 


(43) 


DEASPINNEK OPPEN. 269 


(43) Spinnekop , die het Agterbyf rondagtig flomp 
en plat; de vier agterfte Pooten zeer kort 
heeft. 


Deeze Kortheid der Agterpooten merkt Lr- 
STER als een algemeene eigenfchap aan , van zy- 
ne Krabagtige Spinnen, voornaamelyk aldus gee 
naamd wegens haaren Gang, die zo zonderling 
is, dat ik dit Infekt wel de Potzemaaker mag 
goemen, aangezien my de reden van den La- 
tynfchen bynaam niet blykt. In de geftalte, zo 
als Friscr het afgebeeld heeft , gelykt het, 
bovendien, volkomen naareen Krabbetje. Hy 
geeft ’er maar zes Oogenaan, alleneven groots 
doch LisTer agt, twee voorop den Kop, twee 
agterlyker en vier op de zyden; die altemaal 
Vuurig, met een Purperglans, blinken , wan- 
neer menze naauwkeurig befchouwt. DeKleur 
is in fommigen bleek of Citroenagtig, in an” 
dere hoog geel , en in eenigen Oranjekleurig of 
bruingeel met Roozekleurige Streepen , vol- 
gens FriscH, die haar de T'uin-Spin noemt, 
met lange Voorpooten en een plat Agterlyf. 
Die lange Voorpooten zyn , volgens Geor- 
FROY, by wien het de eerste zyner Spinnekop- 
pen is, geel en zwart geringd. Deeze EE s 

at 


(43) Aranea Abdomine fubrotundo , plano obtufo, Pedie 
bus quatuor pofticis breviflimis, Faun, Suzc, 2027. RAJ. Inf, 
35e N. 29, FRISCH, lr/. VI Te 5. CLERCK Aran. 129, 
T.6,f, 5. Liste Aran, f, 29, GEOEFER. Paris. Ile P. Ó4te 
N. 1, 


1, DEEL, XIII, STUK R 4 


V, 
ÁFDEEL. 
LXXX. 
Hoorp- 

STUK. 
XLIII. 
Viatica. 
Potfemaas 
er. 


4 BESCHRLVING WAN 


v, ; nek 4: 
Anon dat dezelve haar Eijerzakje met zig omdraagt : 


xxx, doch Lister hadt hetzelve aan een takje van 

Hoorp- Doornige Brem vastzittende gevonden, wor- 

STUK dende door de Moer ‚ die ’er als op zat te 
broeden, wel bewaard. Het Dier, zegt hy; 
fchynt zig te vermaaken door het uitfchie- 
ten van Draaden, het loopen langs dezelven en 
daar aan hangende in de Lugt te flingeren. Het 
fcheen hem een kwaadaartige Spin te zyn; ten 
minste was hem de figuur en gang zeer affchuw- 
Iyk; hoewel hy nooit Ongemak aan zyne Han- 
den hadt befpeurd, van het daar mede aan tc 
vatten en te vangen. 


Pnt he (44) Spinnekop, die het Agterlyf koekig plat 
Boripvot. beeft , met de Pooten overdwars uitgeftrekt 


en bont. 


Met deeze fchynt de tweede Soort der Krab. 
agtige van LisTER overeen te komen , die we- 
gens de vlugheid in ’t loopen van deezen Au- 
theur lewipes , niet laevipes, genoemd wordt. Hy 
telt dea eer de kleinften, en merkt aan, 
dat men ze, ’s Winters , dikwils verfchoolen 
vindt in oude Vogelnesten of in opgehoopte 
dorre Bladeren; maar by Zomer, zegthy, ver. 
volgtze in Heggen en Wildernisfen haare Prooy, 
zynde in de Noorderlyke deelen van Engeland 


zeld- 
(44) Aranea Abdominerhombeo depresfo, Pedibus transvere 


faliter extenfis variegaris, Faun, Suec, 2025, FRISCH. Jn/, Xe 
T. 14e 


DE SPINNEKOPPEN. 265 


zeldzaamer. DeKleur was bruinagtig, doch,  V: 
wanneer men ’t Voorwerp tegen de Zon of te- en 
gen een Kaars hieldt, als verguld, Die, welke Hoorp- 
Friscu de wit en zwart gefprenkelde Boom-°"PE 
fchors-Spin noemt, om dat zy haare Draaden 
over de Scheuren vande Schors of in de hoek- 
jes der Takken fpant, fchynt dan , in Kleur 
ten minfte, merkelyk te verfchillen. 

Deeze laacfte Autheur maakt, onder de Eu- Gebochel- 
ropifchen, nog gewag van een ander Tuinfpin- ” 
netje, ’t welk de zonderlinge eigenfchap heeft, 
van het Borstítuk , byna altoos, tegen het Ag- 
terlyf omgeboogen te houden, zo dat het zig 
als gebocheld vertoont of dubbeld te famen ge- 
vouwen, met de voorfte Pooten over den Kop 
heen. Het Borstftuk heeft, van boven, twee 
Vermiljoen-roode Vlakken, met een witte 
Zoom „ waar tusfchen een zwarte figuuris met 
een witte Vlak in ’t midden, van welke weder. 
zyds vier Streepenafgaan, dieeen aartige men- 
geling van Kleuren.op het Rugge- Schild maa- 
ken. Dit Spinnetje, inderdaad, is, zo wegens 
zyn Postuur , als wegens de verfcheidenheid 
van Kleuren , dubbel waardig , dat men het in 
een Glas houde, om zyne werkingen na te 
fpooren (*). In onze Provinciën is het me- 
de niet onbekend 3; zo min als de voorgaande 


Soorten. 
| (45) 


(*) Zie FRiscH In/.X. THEILL,. pe 21, N. 18 
1, DEEL, XIII, STUK. Bs 


Vv. 
AFDEEl 
LXXX. 
Hoorp. 
STUK. 


Tetracan- 
shae 
Vierdoor- 
nige. 


266 BESCHRYVING: VAN 


(45) Spinnekop, die bet Astérlyf- balfimaans- 
wyze, aan den omtrek viertandig beeft. 


Op het Eiland van St. Thomasis deeze Soort 
gevonden, die zeer wel naar de volgende gee 
lykt, maar van dezelve verfchilt door het gee 
cal der Doornen of Stekels aan het Agterlyf, 
Zy heeft het Borstítuk ros en de Pooten Bloed- 
rood; het Agterlyf Roestkleurig en met zware 
te Stippen getekend , aan den omtrek vier Door 


nen hebbende , waar van de twee zydeïingfe 


XLVL 
Canerifor- 
Mis. 
Krabagti- 
ge 8 
Pr. CIL. 


Fig, 5. 


, 


grooter, de twee agterfte kleiner. Van de 
Oogen, die ‘er vier, tropswyze by elkander, 
op den Kop, en twee zydelings enkeld ftaan , 
heeft LINNZus maar zes in dic Vaorwerp kun- 
nen waarneemen. 


(46) Spinnekop, die bet Agterlyf balfrondag= 
tig , aan den omtrek zestandig beeft, 


De Af beelding van SLOANE wordt genoemd: 
Klein Veldfpinnetje van Krabswyze gedaante, 
dae een Spiraale Web heeft, hebbende het Ag- 
terlyf van boven wit , als met Vernis overtoo- 
gen en met zwarte Stippen getekend, zynde 


op 


(45) Aranea Abdomine lunato , ambitu quadridentato. 
Syft. Nat, X1l. 

(46) Aranea, Abdomine femiorbiculato , ambitu fexdentas 
to, Syfl. Nat, XII, Araneus Cancriformis Campeftris, Retie 
culum fpirale netens. SLOAN. Fam. II. p. 397: T. 235 fe 


4. Aranea nigra Cancriformis, BROWN. Jam 419. Te 44e 
É. 5. 


DIEN OPENNE EROP PJENN. 267 


op de zyde bezet met zes Doorntjes.  V. 


Ù } - . - ÄFnDEEL, 
BROWN noemt zyn Krab-agtig Spinnetje van xxx. 


Jamaika, zwart, en zegt, dat het den Kop en Hoorp- 


’t Borstftuk onderfcheidelyk heeft, doch dan“t?5 
worden de twee dikke Tanden of Nypers voor 

den Kop genomen. Het was in zekere Paro- 

chie zeer gemeen. Aan dat van onze af beel« 
ding, Praar CIL. Fig. 5, ontbreeken ook de 
zwarte Stippen niet, doch het getal der Ste. 

kels of Doornen is maar vyf, zynde een der- 
zelven regt agterwaards geftrekt. Men kan het 
zekerlyk ook onder de Krab -agtigen tellen. 
Het is van Suriname af komftig. 


(47) Spinnekop, die ast Doornen op de Rue srvu. 


b 44 Ë fi f-2709 4) aaf on reeder en bet Spinofas 
eeft „ de twee agterfben. breeder er ie 


egeligtige Ze 


Agterlyf van onderen K 

Van de twee zeer aartige Spinnekoppen;, die »,, cr. 
met en benevens de groote Kreeftfpin van Plaat #%- 2% 
CI, door Mevrouw MerraN uit Suriname me- 
degebragt waren, is die van Fig. a, weezent- 
lyk mer agt Doornen aan het Lyf bezet, waar 
van twee groote zydelings. uicfteeken en het 
Agterlyf als gevorkt maaken. 

Ongemeen lange Staarten heeft de andere in genaare. 
Fig. 3. aan het Agterlyf, dat op zyde met vier Fig, 3e 
Doornen is bezet, en de Tanden of Nypers, 

coran 


(47) Aranea Spinis Dorfalibus oftonis, pofticis duabus pa- 
tentibus: Abdomine fubtus conico, Sy/?, Nat, XI, 


T. DEEL. XII STUK 


/ 


863, BE SCHEYLVING EG yÄN 


V. den Bek, zyn zo dik, dat men ze byna voor 
LXXx, een Kop zou aanzien. Het derde paar Pooten 
Hoorp- is in deeze, zo wel als in de andere, zeer kort; 
STUK. _gclyk in de meeste Spinnen. Alle de Pooten 

fehynen aan ’t end met twee Klaauwtjes voor- 
zien te zyn. | | 


LXXXI HoOFDS ROR 


Befchryving van ’t Geflagt der SCORPIOENEN, 
bebelzende verfcheide Waarneemingen der He- 
dendaagfchen, zo ten opzigt van derzelver Ve- 
nynigheid , als aangaande de Voortteeling en 
andere Eisenfchappen. 


Naam. D' Infekten , welke men SCORPIOENEN 
noemt, hebben haare Griekfchen naam, 

in de meeste bekende T'aalen, hedendaags , by- 
na onveranderd behouden, ’t Woord Skorpios , 
in ‘t Latyn Scorpio of Scorpius, agt men, met 
de grootfte reden, van het uicfchieten of uit- 
werpen van haar Venyn afkomftig te zyn. De 
Tcaliaanen noemen dit Ongediert Scorpione, de 
Spanjaarden Escorpion , de Duitfchers , Fran- 
{chen en Engelfchen , Scorpion. Verfcheide 
Latynfche Autheuren evenwel , waar onder 
Cicero en Praurus, hebben het Nepa geheten, 
van welke benaaming CoLUMELLA dikwils gee 
bruik maakte. De Hebreeuwíche naam was 
| | _Grake 


DE SCORPIOENEN. 269 


Gnakrab , en de Arabifche MNatarab, debrab, wv, 


enz. ÄFDEEL. 
OOI 0, } | Á LXXXI, 
_Men vindt, in de Gewyde Bladeren, vandee- Hoorp. 


ze Infekten gewag gemaakt in de aanfpraak van STUK. 
Koning REHABEAM, aan het Volk van Israël, Den 
welke figuurlyk is , doch niettemin de kwaad- 
aardigheid der Scorpioenen uitdrukt : zo welals 

het woonen onder de Scorpioenen , by Esr- 

CHIË] *, die men elders met Vuurige Slangen 

gelyk g gefteld en geteld vindt onder het Onge- + poop, 
diert der dorre, drooge Woeftynen +. In! 6 
de heete Landen zyn zy , op verfcheide plaat- vii ve 15. 
fen van den Aardkloot, zo menigvuldig , dat 

men , volgens het berigt der Autheuren , eeni- 

gen daarom heeft moeten verlaaten (*). Aan 

de Kust van Guinée, inzonderheid , en in an- 

dere deelen van Afrika, vindt men ze dikwils, 

op Schaduwagtige plaatfen, in gaten van Muu- 

ren, onder Steenen (f) of brokken Hout, die 

op den Grond leggen , aazende op Wormen, 
Vliegen , Spinnekoppen, enz. Aan de Kaap 

der Goede Hope zyn zy ook bekend ; doch zo 
gemeen niet als in de Oost- en Westindiën; ja 

men vindtze zelfsin de Zuidelyke deelen van Eu - 

ropa, Italie, Spanjeen Tyrol: doch de middel- 


fte en Noordelyke deelen zyn ’er van bevryd. 
Dee. 


(*) In Ethiopia, inquit STRABO, ultra Acridophagos, Regio 
eft deferta , quz Pascua larga Haber ob Scorpionum multitu= 
dinem derelitta. ALDROVANDÛs. 

(f) Sub omni Lapide Scorpius dormit, „Adagium Gra- 
6UMG, 

1, DEEL, XIII, STUK, 


/ 


670 BESCHRYVING VAN 


V. Deeze Infekten zyn eigentlyk de genen; 
Er wier Venyni gheid in ’t algemeen erkend wordt5 
“Hoorp- hoewel niet zonder eenige bepaaling. Men 
Gerke. heeft, in de eer{te plaats , reeds overlang op- 
ke Steek. gemerkt, dat die der heetfte Landen de Veny- 

nisite „en HIE AET gemaatigde Lugtftreeken 
dikwils onfchadelyk zyn. Ten anderen fchynt 
haare kwaadaartigheid ook af te hangen vanden 
tyd van ’t Jaar, of liever van haare ritzigheid. 
Rerpr, de proef neemende op leevende Score 
pioenen, welke hy van Kunis, aan de Barbae 
ryfche Kust, gekreegen hadt in de Maand No- 
vember , bevondt dat derzelver Steek voor Duie 
ven- en Hoenderkuikens onfchadelyk was ; maar 
in ’t Voorjaar doodelyk. De eerfte en tweede 
Duif, evenwel, die hy aan deeze Proef opof- 
ferde, ftierven flegts van de Steek 5 de derde 
en vierde hadden ’er geen aandoening van ; 
maat , na dat hy de Scorpioen een Nagt hadt 
laaten rusten, was zy in ftaat geworden, om 
wederom anderen den Doodfteek tegeeven. Dus 
brengen ook , velgens het berigt der Ous 
den , zelfs die op ’t Eiland Maltha voorko- 
men, den Menfch door haare Steek. geen. nas 
deel toe, daar die van Egypte „ Guinée en de 
Indiën , volgens de Waarneemingen der he-= 
dendaagfchen, gevaarlyke Wonden maaken. 
proenee. De Heer Mavrerrurs nam verfcheide’ Proe- 
mingenvanven op de inlandfche Scorpioenen te Mont, 
ruis. _ pellier , die aldaar twee Duimen lang vallen en 
bleek geel zyn , wordende van de Landlieden 


op- 


DE SCORPIOENEN 071 


opgezogt, en aan de Apotheekers te koop ge= f Vv. 
veild (*). Een Hond, aan het kaale van den j‚xsexr. 
Buik hebbende doen fteeken van een getergde Hoorp. 
Scorpioen , begon dezelve, een Uur daarna „te STUK. 
waggelen, en, het Lighaam zeer gezwollen heb- 

bende , gaf hy alles over, water in zyne Maag. 

en Gedarmte was, braakende nog lang daarna 

een flymagtieg Speekzel uit, dat, wanneer zyn 

Buik wederom gefpannen was, zig op nieuws 
vertoonde. Dit duurde omtrent drie Uuren, 
vervolgens kreeg hy Stuipen en ftierf vyf Uu- 

ren ga dat hy was geftoken. Men hadt opde 

plaats der Wonde wel een klein rood Stipje, 

doch geene dergelyke Zwelling , als van het 
{teeken der Byen of Wespen ontftaat , kun- 

nen befpeuren. Eenige Dagen daarna een 
anderen Hond ,- tien of cwaalf maalen, 

op de zelfde plaats , zelfs door verfcheide 
getergde Scorpioenen , hebbende laaten kwet- 

zen, die den Hond zo diep ftaken, dat Zy 

‘er aan hangen bleeven, gaf de Hond alleen- 

Iyk eenige fchreeuwen, geduurende het ftee-’ 

ken, zonder dat het hem eenig nadeel fcheen 

te doen. Hy at en dronk, het gene hem ge- 
geven werdt , met veel fmaak , en, dewyl 

het een Hond uit de Buurt was s liet men 

hem loopen. Het onthaal was hem, niet te- 
genftaande de geleedén Pyn, zo wel beval: 


Jen 


(*) Mem. de LAcad, Royale des Sciences de Pars ‚ de 
PAn 1731. 


L DEEL, XIII. STUK, 


TM} 
ÄFDEEL. 
LXXXI. 
Hoorp- 
STUK. 


or BESCHRYV ING, SVA NR 


— 


len , dat hy dikwils wederkwam „ als ’t ware 
om zig tot herhaaling der voorige Proeven 
aan te bieden. Maurerruis vermoedende ; 
dat misfchien zyne Scorpicenen van Venyn 
uitgeput waren , deedt nieuwe komen, en liet 
‘er zeven andere Honden door fteeken , zon- 
der dat zy eenig Toeval kreegen. Drie Kui- 
kens zelfs , die hy onder de Wiek en aan de 
Borst deedt kwetzen door dit Ongediert, ga- 
ven geen het minfte teken van eenig Onge- 
mak. 

Uit alle deeze Proeven , zegt daal Aka- 
demist, is met reden te befluiten , dat de Steek 
van een Scorpioen, hier , niet dan zelden doo- 
delyk zy. Misfchien hangt zulk af van zer 
kere omftandigheden , die men moeielyk kan 
bepaalen. Repr merkt aan , dat de Adders, 
na eenige Beesten gebeeten te hebben, hunne 
Venynigheid verliezen; maar dit kon in my- 
ne laatfte Scorpioenen naauwlyks plaats heb- 
ben. Hy hadt ’er zo wel Mannetjes als 
“Wyfjes toe gebruikt ; des men het niet kon 
afleiden van een verfchil der Sexe. Onder- 
tusfchen meent hy dat de kragt , die aan de 
Olie van Scorpioenen tot geneezing van de 
Kwetzuur toegefchreeven wordt, van die 
zeldzaame Venynigheid haaren roem gekrage 
gen hebbe. 

Men hadt den Heer Maurerrurs , tot be- 
vestiging van het vermogen der gedagte Te- 
gengiften, dikwils een zonderling Geval ver- 

d haald, 


DIE) SCORPIOENEN 273 


haald. Men verzekerde hem, dat een Muis, Ve 
ineen Flesch beflooten zynde met een Scor-\xxxi, 
pioen, van denzelven geftoken werdt , waar Hoorp- 
op in ’t kort de dood volgde , maar dat men °*°* 
toen een andere Muis nam, die , insgelyks ge= 

ftoken wordende, zyn vyand aantastte en op- 

vrat , zonder eenig nadeel. Dit werdt als een 
ingeeving va de Natuur aangemerkt ; die het 
Geneesmiddel voor de Kwaal bekend maakt aan 

veele Dieren. Hy deedt dan ook een Muis in 

een Flesch met drie Scorpioenen, waar van de- 

zelve wel haast verfcheide Steeken kreeg ; die 

haar deeden fchreeuwen, tot dat zy, toornig 
wordende , de drie Scorpioenen dood beet, 
zonder één van allen op te vreeten. De Muis 

gaf geen teken van eenig Ongemak, en bleef 

frisch tot ’s anderen daags morgens , wanneer 

men haar op een andere manier om ’t leven 

bragt. 

De Natuurkundigen de geweldige uitwerkin- Zitplaats 
gen befpeurende , welken de Steek der Scor- slk he 
pioenen fomtyds veroirzaakt , hebben vastge- 
fteld , dat ’er eenig Vogt door den Angel uit- 
geftoft moet worden in de Wond. Zy on- 
derftelden dan, dat die Angel aan ‘t end een 
opening moest hebben, en, na dat Repr met 
de keurlykfte Mikroskoopen die opening niet 
hadt kunnen vinden , Kwamen zy tot de onder- 
gelig 8 Re dezelve onzigtbaar klein ware(*;. 

Lreu- 

C*) BÁKFR, 't Mikroskoop gemakkelyk gemaakt. Amfterd. 
1744s bl, 209. 

Ie DEEL: XIII, STUKe S 


he! 


574 BESCHRYVING vaN 


LEEUWENHOEK evenwel, gêlukkiger in dit Ges 


val dan Repr, ontdekte dat 'er, in plaats van 


ééne, twee openingen waren aa *t end van 
de Staart der Scorpioenên ; doch , dewyl de 
befchryving en afbeelding, welke hy ‘er van 
geeft, een weinig verfchilt van het gene ik» 
dienaangaande, gezien heb, zegt MaurprrTuus, 
zal ik hier voordraagen, wat door my, in een 
Scorpioen van Souvignargues , waargenomen 
is. | | | 

s, De laatfte Knobbel van de Staart is een 
‚ klein Phiooltje, van eene Hoornagtige zelf 
s ftandigheid;, uitloopende in een zwarten „hare 


3 den en zeer fpitfen Hals, die de Angel is. 


5, Ik wierd, met het Mikroskoop , twee klei- 
‚, ne Gaatjes gewaar, veel langer -zynde dan 
‚> breed , die geenszins aan * end vanden An: 
> gel, maar wederzyds geplaatst zyn, op ee- 
„ nigen afftand van de Punt. In verfcheide 
‚ Angels heb ik fomwylen de plaatzing van 
„ deeze Gaatjes een weinig zien verfchillen; 
‚, hoewel zy, doorgaans, op den zelfden af- 
„ ftand van de Punt aanvang neemen. Som- 
„‚ tyds heb ik ook het één een weinig verder 


_‚ naar het end gezien dan het ander. Men 


„ heeft zelfs geen fterk vergrootend Mikros- 
„, koop noodig om deeze Openingen te zien; 
> Zy zyn duidelyk zigtbaar met een Vergroot- 
 Zlas van twee of drie Luynen Brandpunt, ens 
9, dat Reor ze niet in ’t gezigt heeft kunnen 
ss krygen, komt waarfchynlyk daar van, dat 


> hy 


DESCORPIOENEN 555 


is hi aan de Punt van den Angel een Gaatje,_V. 
ER gezogt heeft, het welk ’er niet is, en dat Te 
4 hy, altoos niet dan de Punt van den Angel Hoorn= 
ss bekykende, de weezentlyke Openingen niet STUK 
3, heeft kunnet zien”, Of liever , zeik oor- 
deel, dat hy de Punt van den Angel niet 
dan voor ’t Mikroskoop- leggende en dus op 
zyde bekeeken heeft: men moet dezelverege 
op de Punt aan en met een zo fterk vergroo- 
tend Glas befehouwen, dat die Punt zig ge 
heel ftomp vertoont, en alsdan kan men die 
openingen tot genoegen zien”. Hier toe is 
„ zelfs geen Vergrootglas noodig ; het bolle- 

‚ tje van ’t laatfte Lid een weinig fterk druk. 
„, kende; ziet men het Vogt daar wederzyds 
„, uitloopen, door die twee Gaatjes”, 

Men heeft verbreid, zegt die zelfde Heer, 
dat een Scorpioen , ín een kring van gloeijende 
Kolen beflooten zynde, zig zelf den Doodfteek 
geeft. Hy hadt ’er de Proef op verfcheidene 
van genomen, en zulks niet waar bevonden. 
Het gene reden gegeven kan hebben tot dit 
vermoeden, zegt hy, is, dat een Scorpioen;, 
verontrust wordende, of getergd, altoos zyne- 
Staart op de Rug omflaat, en zig dus in Pos- 
tuur ftelt om daar mede te fteeken; het welk 
hy ook in dat Geval doet, dochhet komt hem, 
aangemerkt de hardheid van zyn Huid , on- 
mooglyk voor, dat dit Dier zig zelf dus zou 
kunnen kwetzen of om ’t leven brengen; 

1. DEEL XIII, STUK, S 2 In- 


Vv, 
Arpeer. 


LXXXI. 


Hoorp- 
STUK, 
Wreedzar. 

tigheid, 


23 


Yyand- 
fchap tegen 
de Spin 
nekoppen, 


Á 


276 BESCHRYVING vaN 


Indien de Scorpioenen ‚van Zelfmoord vry 
te pleiten zyn: men kan dit Ongediert in ande- 
re opzigten niet van wreedaartigheid ontfchul- 
digen. Behalven het opvreeten, van haar eigen 
Jongen, dat menze dikwils heeft zien doen, 
verfchoonen zy elkander zo min als de Spinne- 
koppen. »Ikhad ’er , zegt Maupertuis, om- 
trent honderd by een gedaan ; waar van, in 
weinig Dagen, niet meer dan veertien over= 
s, bleeven, die alle de anderen hadden opge- 
»> Vreten. Men zou tot haar verfchooning 
kunnen inbrengen, dat zy geen ander Voed= 
zel hadden. Inderdaad, ik wist een gerui- 
men tyd niet, wat van haar Smaak was; 
doch, Vliegen aan haar geevende , bevond 
ik , dat zy dieaten , zonder evenwel met haare 
onderlinge. vernieling op te houden. Zy vra- 
ten ook Pisfebedden ‚ maar , op zekeren dag, 
aan haar een. grooten Spinnekop gegeven 
hebbende, fcheenen zy dit Geregt bovenal” 
le anderen te verkiezen. Drie of vier 
Scorpioenen tastten denzelven aan, en blee- 
ven ’er een langen tyd aan te kluiven zit- 


33 
93 


53 
33 


33 


33 
53 
35 
55 
53 
53 
93 
3} 
arEN se 

De Vyandfchap der Scorpioenen tegen deee 
ze Infekten is. onbetwistelyk. Gedagte Waar- 
neemer heeft een Spinnekop zien aantasten en 
dooden door een Scorpioentje , dat veel klei- 
ner was. Zy vatten dezelven eerst met één 


of beide Schaaren , en,‚ de Spin te groot of te 
fterk 


Id 


DE SCORPIOENEN. 27% 


fterk zynde, om dus overweldigd te worden, V. 
flaan zy de Staart over den Kop heen , en gee- en 
ven hem een Steek , waarna de twee groote Hoorne 
Schaaren. hem overleveren aan de kleintjes „STUK 
die voor aan ’t Hoofd zyn , waar mede zy dat 

Infekt aan ftukken breeken en niet verlaaten, 

voor dat het geheel opgevreten zy. 

Dit vindt men ook elders bevestigd (*). Ze- 

ker Waarneemer , in Duitschland, hadt, om zig 
van deeze Vyandfchap te verzekeren, leeven- 
de Scorpioenen gekogt, waar van hy ’er één, 
met een Spinnekop , in een Glazen Bokaal 
deedt. De laatfte begon aanftonds alle poogin- 
‘gen aan te wenden , om den Scorpioen met zy° 
ne Draaden te verftrikken , doch dit Infekt, dus 
getergd zynde, bragt hem een doodelyke Steek 
toe; brak vervolgens, met zyne Schaaren , 
ser alle de Pooten af, en, de verminkte Romp 
aan den Bek brengende , zoog hy ’er al het 
weeke uit , laatende niets over dan het Vel. 

In de Menfchen wordt, fomwylen, de Steek roevatten 
van een Scorpioen door zwaare Toevallen ge- akai 
volgd, Op ’% oogenblik lydt men een hevige 
Pyn in het geftoken Deel, die gepaard gaat met 
Huivering en Verdooving , benevens Koud-= 
Zweet , zo omftreeks de Wond, als door het 
geheele Lighaam. Die ‘er door gekwetst zyn 
aan de onderfte Ledemaaten, krygen zwelling 

in 


(%) Ephem. Nat. Curiofor, Dec. II. 1637. Anne 6, Obfa 
22de f 
T. DEEL. XIII, STUK, 9 3 


Y; 


AFpEEL 


278 BESCHRYVING MAA N 


in de Liesfchen; die in de bowenfte geftoken 


LXxxr Zyn, in de Oxelen ; maar, de Steek Zwaar zyn- 


Hoorp- 
STUK. 


Tegenzi- 
ten. 


de, gevoelt men in het Deel een. Hitte, als of 


‚men zig gebrand had: het Lighaam; flaat over- 


al met Puistjes uit, als Hagel ;-die fterk jeu- 
ken. Het Aangezigt is betrokken; -de Oogen 
verliezen haar helderheid, de Lieden haar be- 
weeging , en dit alles gaat met een fterke Per- 
fing tot Afgaan vergezeld, Den -Lyder loopt 
het ‘Schuim uit den Mond: hy braakt geweldig 
en valt in flaauwte met Stuiptrekkingen, die 
voorboden zyn van de dood. 

Deeze Toevallen worden , zegt men, ver- 
hoed , door het inwendig gebruik van verzag- 
tende middelen „ gelyk de Heemstwortels en 
Pinkfternakelen , welke laatften voor zeer uit- 


‚ muntende gehouden worden, ’c zy menze als 


gewoonlyk gebruike , dan gedroogd en tot Poei- 
jer gemaakt. Van anderen wordt inzonderheid 
het Zaad daar van, met Wyn ingenomen, voor 
een onfeilbaar Middel gehouden (*). Ik zal 
niet fpreeken van de Alst, Averoon, Donder- 
baard, Anys, Look en cen menigte van ande- 


reKruiden ‚die by ALDROVANDUS,;, als Tegengif- 


ten van dit Venyn, volgens den rangder Voor- 
tetteren opgeteld worden , en door deeze of ge- 
ne Autheuren aangepreezen zyn :. want zulks 
feunt of alleenlyk op de algemeene aanmert 

| king, 


(*) Ex Vino Pastinace £ Sperma ‘bibatur, 
Compesfcet diros, quos Scorpius intulit ius. 
MAC Re 


DE SCORPIOE NEN. 479 


king , dat Hartfter de en Zweetdryvende Vi | 
middelen dienstig zyn tegen allerley Soorten Aen, 


van Vergiften , of op de Ondervinding , welke Hoorv- 
in dit Geval, gelyk wy gezien hebben , zeer “°° 


bedrieglykis: niet minder, dan het by zig draa 


gen van Hazelnooten, dat elders voor een Be- 


hoedmiddel opgegeven wordt (*). 

In ’t algemeen wordt thans het beste Genees- pe scor- 
middel voor den Steek der Scorpioenen aange- en obd 
merkt te vinden te zynindeeze Infekten zelf} ). nakeen 
Men zoekt ’er, zo dra het mooglyk is, een t@ gei, 
krygen, die men , gekneusd zynde , op de 
Wond legt , en dit Middel komt veiliger voor, 
dan dezelvendus, gelyk Cersus wil, met Wyn 
in te neemen. inplaats van dien wordt, niet 
zonder reden , het inwendig gebruik van Vlug- 
ge Alkalyne Zouten, gelyk dat van Adderen, 
van Hartshoorn of dergelyke, met eenig Hart- 
fterkend Vogt of zelfs met Veneetfche Triakel, 
aangepreezen (4). Indien de Kwetzuur dan 
tevens beftreeken wordt met Olie van Scor. 
pioenen, zo zal men alles gedaan hebben , wat, 
volgens de gezonde Reden, tot voorkoming 
van ’t gevaar vereischt wordt. 

Die Olie, waar van men, onder de Winkel- Olievan — 
middelen, zo wel een Samengeftelde als een nent © 


En- 


(*) DikFionn les Animaux. Paris. 1759. Pp. 119, 
“(Ì) Seorpius ipfe fibi pulcherrimum Medicamentum ef, 
CELSUS, 


(1) Hij. Naturelle des Anim, Paris, 1756, Ofkavo, Pp. 6489 
1, DEEL, XIIL STUK, 5 4 


V. 
ÂFDEEL. 


LXXXI. 


HoorD- 
STUK. 


Voaoorttee- 
ling. 


230 BESCHRYVING VAN 


Enkele heeft , is „ volgens het getuignis der 
Ouden, nog tegen verfcheide andere Kwaalen 
dienstig. De Enkelde wordt, als men, op de 
plaats van de Blaas en Nieren , het Lighaam daar 
mede beftrykt, (inzonderheid in Kinderen , die 
nog jong zyn), zeer aangepreezen tegen de Op- 
{topping van het Wateren. Tegen de Oorpyn 
heeft men ‘er ook dienst van gehad , mids een 
Drachme daar van mengende met een half 
Drachme zoete Amandel- Olie, en dan eenige 
Druppelen van dit mengzel, warm, in ’t Oor 
laatende vallen. De Samengeftelde , volgens 
het Voorfchrift van MarrrrioLus, heeft veel 
naam in Kwaadaartige Ziekten, in de Pest en 
tot het dooden der Wormen. Men ftrykt ‘er 
van op de plaats van ’t Hart en van de Maag, 
aan de Pols en Slag van ’t Hoofd , aan de Neus- 
gaten en Voeten , herhaalende die ftrykingen 
om de !tdrie Uuren. Ook wordt er tot weeke 


maaking der Pleisters en Zalven, tegen de Pest- 


builen en de Beeten van Venynige Beesten, ge- 
bruik van gemaakt (*). 

De Voortteeling der Scorpioenen heeft, van 
ouds , aanleiding gegeven tot wonderlyke en 
belachlyke denkbeelden. Sommige Schryvers 
van de voorgaande Eeuw , hebben, op ‘t ge- 
zag van Printus, vastgefteld, dat zy uit doode 

À Kreef- 


(1) In de Stad Florence alleen, gebruikte men , ten ty_ 
de van Rrpi, Jaarlyks meer dan vierhonderd Pond Scorpioe, 


nen, tot het bereiden van de Olie tegen de Venynen, De Gee 
ner. Inf. p. Als. Ë S | 8 ' \ 


DE SCORPIOENEN. 281 

4 DE 
Kreeften geboren werden. Hy hadt deeze Fa. are 
bel van den Poöetr Oviprus, die de ma- LXXXL, 
nier daar toe aan de hand geeft (*), Kunnen Heerde 
overneemen. Anderen hebben gefchreeven , id 
dat zy uit Krokodillen of derzelver Eijeren 
voortkwamen. Jakosus Horrerius fchryft, 
dat zekeren Italiaan, door het dikwils ruiken 
van het Kruid dat men Bafilicum noemt, EEn 
Scorpioen in ’t Hoofd kwam , die denzelven 
met hevige Pyn deedt fterven. Paré heeft 
kwanswys deezen Scorpioen in zyn Werk 
doen afbeelden. AvicENNA zou, volgens ’ 
verhaal van ALBERTUS MAGNUs, een Vriend 
gehad hebben, die, als * hem behaagde, uit 
zeker rottig Hout zodanige Infekten deedt 
verfchynen, 

Men moet zig over deeze dwaasheid ver: 
wonderen , daar veelen der Ouden reeds van 
de Paaring dier Infekten verzekerd waren, wel. 
ke zy meenden dat in de op zodanige wys 
voortgeteelde Scorpioenen plaatshad. Prinrss, 
immers, getuigt zulks van APOLLODORUs, en 
ArisTOTELEs verbeeldde zig, dat zy Wormp. 
jes, naar Eytjes gelykende, voortbragten , die 
dan van hun werden uitgebroed. Erranus 
padt het beter, zeggende, dat zy jonge Scor. 
pioentjes ter wereld brengen. Dit, naamelyk, 
| is 

(*) Concava lietoreo fi demas brachia Cancto , = 


Getera fupponas Terre , de parte. fepulta, 
Scorpius exibir, Caudâque minabitur uncâ, 


1, DEEL, XlIL. STUK: S 5 


eg BESCHRYVING VAN 


V. js door Rent, SwAMMERDAM , LEEUWEN: 
Te HOEK ‚ Maurerruis en anderen bevestigd 
Hoorp- Hier door vervalt dan ook de zonderlinge 

STUK. gitvinding van KiRcHERUS, om Jongen voort 
te teelen uit doode Scorpioenen, die geftampt, 
en befproeid werden met Water; daar Bladen 

| van Bafilicum in afgetrokken waren. 

Sterkever- De fterke vermenigvuldiging van. het Onger 

menigvul- je ie er: 

diging,  diert, heeft aanleiding gegeven tot zulke onr 
gerymde gisfingen. De Ouden ftelden het ge- 
tal der Jongen van een Secorpioen, t'eener 
dragt, elf te zyn, maar ReEpr bevondtze veel 
vrugtbaarder , merkende aan, dat zy van zes- 
entwintig tot veertig Jongen draagen. Dit is 
nog weinig , te vergelyken by de genen, die 
de Heer MAUuPERtuIs , by het openen zyner 
Scorpioenen , in derzelver Lighaam vondt ; naa= 
melyk tot vyfenzestig twe. 

“Zyn De manier van Voortteeling der Scorpioenen 
konde in is dus veel eenvoudiger dan die van de meeste 
fckten. andere Infekten. Zy leggen geen Eijeren ge- 

Iyk de Spinnekoppen, de Luizen en anderen: 
haar Jongen vertoonen zig niet eerst onder de 
gedaante van een Worm, gelyk die der Tor« 
ren, om in die Geftalte aan te groeijen en dan 
vervolgens te veranderen in den volmaakten 
Staat: maar haare Voortteeling heeft de mees- 
te overeenkomst met die der Viervoetige Diee 
Yen , en dus behooren zy weezentlyk , zo wel 

*yivipa. Als de Pisfebedden , tot de Fonewerpende * In/eke 

He ten. Dit blykt nog te meer uit de plaatzing » 

jn 


pE SCORPIOENE N. 283 


in welke Rept dit gebroedfel in het Lighaam Ve 
vondt van de Moer , ‘als ieder aan een Navel- LXXXL 
ftrengetje zittende binnen een Soort van Vlies, Hoorp- 
daar zy elk door een fyne Webbe als van el- STEE 
kander afgefcheiden waren : doch SwAMMER- 
DAM houdt die Draadjes voor Eijerleiders en 
betrekt dus de Scorpioenen tot zyne eerfte 
Klasfe van Natuurlyke Verandering , in welke 
het Dier in de volmaakte gedaante voortkomt 
uit hec Ey +}, zig verbeeldende dat de Eijeren „se rx, 
der Scorpioenen in het Lighaam worden uitge- Be 
broed: Hoe ’t zy, %* is zeker, dat zy, ge- 
worpen zynde , allengs aangroeijen , en, om 
tot volwasfenheid te komen, geen meer Ver- 
andering behoeven te ondergaan , dan deaf wer- 
ping van de Huid. 

De Geftalte van een Scorpioen , genoegzaam Geftaïte. 
blykbaar uit de nevensgaande Afbeeldingen , 
kan eigentlyk niet by die van een Kreeft ver- 
geleeken worden, dan in zo verre de Samen- 
ftelling van het Lighaam aangaat, in ’t welke 
men geen zo duidelyke onderfcheiding vindt 
van Borstítuk en Agterlyf, als in de Spinne- 
‚koppen , maar waar van het voorfte gedeelte 
vry wel naar een Kop gelykt. Het Lyfisplac- 
agg Eyrond , en aan ’t agter “end met een 
dunne Staart voorzien, die uit verfcheide Leed- 
jes beftaat en aan ’t end een fcherpen krom- 
men Angel heeft. „ Doch ik zal op de byzon- 
dere Lighaamsdeelen nog een weinig ftaan 
blyven. 

J. DEEL, XIII, STUK SWAM- 


hi 


Vv. 
ArDerL. 
LXXXI. 
Hoorp- 
STUK. 

Lighaamse 
deelen. 


De Staaïte 


234 BESCHRYVING VAN 


SwAMMERDAM zegt, datde Kop der Scorpioe: - 
nen als met het Borstítuk vereenigd is, heb- 
bende boven op twee Oogen, en nog twee 
meer naar vooren toe, onder welken tweeklei= 
ne Armpjes of Nyptangen , daar hy buiten 
twyfel zig van bedient, om zyn Aas in ftuk= 
ken te breeken en aan den Bek te brengen. 
Deeze Tangen, merkt hy zeer wel aan ,kun- 
nen van het Dier uitgeftoken en wederom zo- 
danig ingehaald worden, dat men ’er niets ter 
wereld van ziet. Het Borscítuk , welks bo- 
venfte deel dan de Kop zou zyn , heeft van 
onderen agt Pooten , aan hetzelve gewricht 
die met Haairtjes bezet zyn en in zes Leedjes 
verdeeld , waar van de uiterften twee kromme 
Nageltjes of Klaauwtjes hebben. Behalve dee. 
ze twee Klaauwrjes, die in de gemeene Scor. 
pioenen zelfs duidelyk zigtbaar zyn, heeft de 
Voet nog veele kleine Nageltjes, waar van ik 
‘er zeven tel aan ieder zyde. Op eene zelfde 
Ty , tegen den voorften Poot aan , is de Ge- 
wrichtsholligheid van de twee Armen, die dik- 
ker dan de Pooten, en aan ’t end met twee ont- 
zaglyke Schaaren voorzien zyn, welke Spieren 
hebben, om dezelven fterk te kunnen toekny- 
pen, even als de Kreeften en Krabben. Dee. 
ze Schaaren hebben Landswyze infnydingen 
welke digt in elkander fluiten. Het Agterlyf 
vondt hy ín zeven Ringen verdeeld, aân wier 
agter/te de Staart was, als gemeld is. - 

Het getal der Leedjes van de Staart, die elk 

als 


DE SCORPIOENEN. 285 


als een Knobbeltje, en dus, zelfs in kleine, V: 
Scorpioenen, zeer gemakkelyk te onderfchei-rLxxxf 
den zyn, heeft eenige aanmerking veroirzaakt. Hoorn» 
SwAMMERDAM hadt een groote OostindifcheSTUK. 
doen afbeelden met drie Leedjes , en fpreekt 

van een Westindifche met vyf Leedjes (*); 
doch naderhand merkt hy aan , hoe het hem 
gebleeken was, dat de Staart van de eerstge- 
melde gebroken en weder vastgelymd ware; des 

hy het zelfde gebrek in die met vyf Leedjes 
vermoedt te zyn, als hebbende anders, in de 
Staart van alle Scorpioenen, zes Leedjes waar- 
genomen {f). Inderdaad, wy vinden by Re. 

pi het zelfde aangemerkt , die echter verhaalt, 

dat de Ouden van Scorpioenen met zes en ze- 

ven Leedjes fpreeken, welke laatíten zeldzaa- 
mer, en, volgens PriNrus, Venyniger dan de 
anderen zouden zyn. STRABO ook en de Thal- 
mudisten, die van BocHART , in zyne befchry- 
ving der Dieren uit de Heilige Schriftuur , wor- 

den aangehaald , geeven ’er , in ’t algemeen, 
zeven Leedjes aan. 

Onder de Icaliaanfche, zegt Report, zo wel verrail 
als onder de Egyptifche, die in’t Jaar 1657 En 
aan den Groot Hertog overgezonden werden, 
heb ik nooit een Scorpioen gevonden met 
meer of minder dan zes Leedjes. Ik kan het 
zelfde getuigen van de mynen , zo Inlandfche 


als 


(® Hijt. In/. Generalis in Quarto. Lugd, Bat. 1733, 
(t) Biblia Nature of Bybel der Natuur. Bladz, 95, 


EL, DEEL, XlIll, STUKe 


086 BESCHRYVING VAR 


als Uitheemfche , die ik ’er thans meer dan twiri= 


‚tig, zo gedroogd als in Liqueur, voor my 


heb. Misfchien heeft men dat kleine Puntje, 
t welk fommigen en wel de minsten , ondef 
den Angel hebben, ook voor een Leedje ge- 
houden. Immers ik vind dat Puntje niet dan 
in myne Westindifche, die zekerlyk Venyní- 
ger dan de Europifche Scorpioenen zyn. In 
het laatfte Leedje; op één naa, is eenig ver- 
fchil , gelyk Repr te regt aanmerkt , zynde 
hetzelve in de Ítaliaanfche vry veel langer dan 
de andere Leedjes , elk op zig zelve, maar in 
die van Tunis even groot, Ik twyfel of dit 
verfchil wel proef houde. De Kleur verfchilt 
niet minder dan de grootte. Die ontzaglyke 
Afrikaanfche, van Fig. 1, is, behalve de Ge- 
wrichten , geheel zwart; ik heb een war klei- 
neren , dien ik voor een Oostindifchen houde: 
en volmaakt naar den Ceylonifchen van SEBA 
gelykende, van Kleur zeer fierlyk glanzig Kas- 
tanje-bruin. Zodanigen , doch kleiner, ko- 
men ook onder myne Westindifchen voor, en 
anderen die geel, of zelfs die graauwagtig zyn. 
Onder de Egypeifchen zyn de meesten, zo wel 
als de Italiaanfchen , zwartagtig , zegt Rrprs 
doch in 't Ryk van Tunis aan de Kust van Bar- 
barie , komen ’er in ongelooflyke menigte 
voor „ die grooter zyn en van verfchillende 
Kleur. Zy waren, naamelyk, uit den groenen 
geel , wat bleekagrig en als Barnfteen. door- 
fchynende , uitgenomen de Schaaren , die wat 

don- 


DE SCORPIOENEN. 987 


donkerer en als ondoorfchynendezyn. Zelden, wy, 


zegt hy, vindt men geheel zwarte, en fomtyds ÄrDreL, 
zelfs witte Scorpioenen , hoedanig de Kleur Hoort 
der Jongen , volgens zyne Waarneeming, srux, 
was (*). 
Wy hebben nog niet gelet op de gedaante Kenmer- 

der Schaaren ; die in eenigen Peerachtig breed, ia 
in anderen byna Draadachtig fmal en dun is; 
doch , dewyl fommigen dit voor een verfchil 
der Sexe houden ; zo heeft Linneus een an- 
der Kenmerk opgezogt , om de Soorten van 
dic Geflagt te onderfcheiden ; de Kammen , naa. 
melyk, welke zy onder aan den Buik hebben, 
op de fcheiding van het Borstftuk en Agterlyf; 
naar dat die uit meer of minder Tanden be- 
ftaan. Het getal der Oogen ftelt hy agt te 
zyn, waar van twee op ’t midden van de Rug 
en drie wederzyds aan het Borstítuk. Rorser 
twyfelt, of deeze laatfte wel Oogen zyn ; maar 
de befchouwing van mynen grooten Fig. 1, 
maakt zulks overduidelyk, en hier uit blykt, 
dat dit Schepzel naar alle kanten, uitgenomen 
vlak naar onderen , kan zien. Deagt Pooten, 
groote en kleine Schaaren , als ook het maak- 
zel van de Staart, komen met het voorgemelde 
overeen. Van de drie Openingen, welken Lin- 
HA&us in de Angel ftelt plaats te hebben (f), 

heb 


(*) De Generat, Infelforum, p‚ 112. 
(f) Scorpionum Arma foraminibus tribus fcatente Syft. 
Nat. XI. 


Te DEEL: XIIL STUX, 


Vv. 
AFDeEEL 
LXXXI, 
Hoorp- 
STUKe 


Soorten. 


I._ 


Maurus. 
Moorfche, 


IL 
Cerpathi- 
€ASs 

Carpâtie 
{che. 


288 BESCHRYVING vaN 


heb ik de twee wederzyds digt by de punt, in 
myne gedroogde Scorpioenen , zo duide: 
lyk waargenomen, dat het end van den Angel; 
regt op de punt aan gezien , zig volmaakt als 
een Vogelsneb , met twee Neusgaten , ver- 
toonde ; doch de uiterfte punt, zelve, is door 
’t Vergrootglas lomp, en zonder eenige ope- 
ning. / 

’: Getal der Soorten van Scorpioenen , die 
Linneus thans opgeeft ; is zes , waar onder 
zig twee Europifche bevinden , als volgt. 


(1) Scorpioen , met de Kammenagtstandig; de 
Schaaren eenigermaaten Hartvormig en ge= 


Jtippeld. 


Deeze woont in Afrika. ik heb ’er geen , 
met zo weinig Tanden aan de Kammen, dat 
isaan die Deelen , welken Roese Vinnen noemt, 
daar dezelve niet afgebroken zyn. 


(2) Scorpioen , met de Kammen zes-tandig ; 
de Schaaren eenigermaate Hartvormig en 
glad. / 


Op de Carpatifehe Bergen , hedendaags Cra- 
pak genaamd, aan de Grenzen van Hongarie, 
Poolen , Moravie,enz. , was deeze Soort door 

SCHAL” 


(1) Scorpio Peltinibus ofto- dentatis, Manibus fubcordatis 
punêtatis. Sy/?. Nat. XII, Gen, 269. X. Gen, 238. 

(2) Scorpio Peftinibus fex-dentatis , Manibus fubcordatis 
glabris, f Sy?, Nat. Xlle 


: 
hed ke pn ie 
< 4 Ie 
En _ _ 6) 
N 
\ kN 
\ u 
n 5 k \ 
ì 5 
1 
d ï 5 
Î 5 9 z 
ú 
4 — \ ef 
* \ zi ë 
id _ rj 5 Ee _ 
n 
3 hel d 
= _ \ À k 
\ € _ . 
Í \ e 
af k t 
5 pe ek 
5 ! A Éi di 
5 & u 
e 7 
5 
£ A 
- * - _ kt 
n „£ t 
& > 5 Den a - S NN ee e a een 
E ee - 5 p Tm, 5 
Ù 7 n * = 
pa ' \ P 


4D:E, SCORPIOENEN, 299 


SCHALLER gevonden. GroNovius geeft ‘er V. 
een op-met vyf Tanden aan de Kammen, en Aen 
de Schaaren dik , effen , overlangs geftreept 5 Hoorn= 
doch meldt de woonplaats niet. Zyn Voor- STUK . 
werp was maar anderhalf Duim lang, zwart- 


agtig van Kleur (*). 


(3) Scorpioen, met de Kammen dertien= Tana bn 
, Ô $ er. 
dig , de Schaaren eenigermaate Hartvormig Afrikaans 
en Haairig. Sn 
Fig. Te 


Deeze Soort is veel beter bekerid dan de 
voorgaanden. Linnarns betrekt ’er de Oost- 
indifche toe van SwAMMERDAM en ROESEL, 
als ook den Ceylonfchen van Serra ; doch 
waarom ook niet den Brafiliaanfchen vandien 
zelfden Autheur , welke veel overeenkomst 
met dat fraaije Stuk van Plaat CIII. Fis. 1, 
uie myne Verzameling , fchynt te hebben, het 
welk zekerlyk hier t’ huis-behoort. RoesEL 
brengt de redenen by, waarom hy gelooft, dat 
deeze Soort van Scorpioenen ook in Afrika , 
en wel aan de Kust van Guinée , gevonden 
worde. Myn Voorwerp , welks langte , zon- 
der de Schaaren , nagenoeg agt Duimen is , 

heeft 


(*) De Jongen der Icaliaanfche hebben, zo Doktor Sco- 
Fort aanmerkt, één Tand minder aan de Kammen, dan de 
volwasfenen. 

(3) Scorpio Peâtinibus tredecim-dentatis , Manibus fub- 
cordatis pilofis. M. L. U. 429. SWAMM. Bibl, T, 3. f. 3e 
_ Quarto. T. 6. SFB. Muf. 1. T. Zo, f. 4e PET, Gas, Te 13e 
f, z, Rors. Inf. III p. 390, T. 65. 


1. DEEL: XIII, STUK- Ü} 


soo BESCHRYVING VAN 


V. heeft de Kammen met veertien Tanden ; doc 


Eat die Oostindifche , waar van ik hier voor fprak, 
Hoorp. fierlyk Kastanje - bruin van Kleur zynde, 
Stuk. heeft de Kammen maar twaalf-'Tandig. Het 
uiterfte Lid van de Staart, op één naa, is in 
beiden kennelyk langer dan een der anderen, 
en in de gedagte zwarte, van onze Afbeelding, 
ongevaar een Duim lang. In beiden is de Buik 
bruinagtig geel, op de zyden wit, zo wel als 
de Voegen van het Lyf, en het ronde Leedje 
met den Angel byna Koraal- rood. Het heeft 
geen klein puntje onder den Angel. De langte 
van het laatstgemclde Voorwerp is, gelyk die 
van den Ceylonfchen van den Heer GRoNo- 
vIus, omtrent vier Duimen. Indien de Kop 
onder het Borstftuk verborgen zit, gelyk zyn 
Ed. fchryft (*), zo moeten de Oogen dan op 
het Borstítuk ftaan, waar van ’er twee in ’t 
midden, en drie ter wederzyde aan de Schou- 
ders, in de mynen zig zeer duidelyk vertoo- 
nen. De Haairigheid op de Schaaren en Poo- 
ten vandien Oostindifchen, ís van weinig be- 


lang. ä 
oe (4) Scorpioen, met de Kammen veertien. Tane 
Americas, dig ‚ de Schaaren dunbaairig, met Draade- 
hann agtige punten, 
Pl, CIL Dee- 
Fig. 2. 


(*) Caput fub Thorace latens, Zoophyl. Gron. Faft. IL 
pag-:219, 
(4) Scorpie Pellinibus quatuordecim-dentatis , Manibus 


En » Digitis filiformibus, ROES. Jn/. Ill. pe. 382, Te 
Óf, 5e 


BE SCORPEIOENEN,. 291 


Deeze Soort, die dan de Westindifche zou  V. 
willen zyn „ is door onzen Autheur niet wel LXX 
befchreeven. Wy krygen van Suriname Scor- Hoorp- 
pioenen, die van twee tot drie Duimen lang , STUK 
en fommigen bruinrood , anderen geel , ande 
ren, gelyk die van onze Afbeelding, Fig. 2 , 
graauwagtig van Kleur zyn ; hoedanig eenen 
RorseL vertoont ; maar indeeze allen, zo veel 
ik’er geteld heb, zyn de Kammen ieder met 
agttien Tanden voorzien, en byden Angel van 
de Staart is een klein puntje, dat in de voor- 
gaande Soort ontbreekt. De Schaaren zyn door- 
gaans ook veel fmaller en loopen aan ’t end 
Draadagtig dun uit, Het laatfte Leedje op één 
naa verfchilt, in fommigen , zo veel niet in 
langte van de andere Leedjes. De Haairigheid 
op de Schaaren, Staart en Pooten , is niet zeer 
aanmerkelyk. 


(5) Scorpioen , met de Kammen agttien- Tan. _ y, 
à . Europaas, 
dig , de Schaaren hoekig. dr 
ah íche, 
Deeze Kenmetken hebben weinig overeen- Ee CIL, 
8 


komst met de gefteldheid van onze Europifche © © 
Scorpioenen , waar van er één, die wy zeker 
weeten uit Tyrol af komítig te zyn, in Fig. 3, 
is afgebeeld. Dezelve naamelyk heeft geen 

agte 


(s) Scorpio Peîtinibus oétodecim-denrtatis ‚ Manibus an. 
gulatis. M. L. U, 429. MOUFF, Jn/. 204, ALDRoOvs In/, 
577. Ray. In/. 9. ROES. Inf. IL, T. 66. f, 1, 2e SCHAFF, 
Elem, T. 113. SULTZ. In/. T- 23. f, 150, 


1. DEEL. XIII. STUK. Ta 


202 BEsCHRYVING v Â'N 


Ve dettien, maar tien Tanden in ieder Kam „en 
den Doktor Scoror heeft niet meer dan negen Kam 
Hoorp- tanden in de Karniolifche waârgenomen, diete 
STUK. __Gorits gemeen is, komende zelfs in de Huizen 

voor. GRONOvIUs zal ; waarfchynlyk, _de Tan- 
den niet geteld häbben in die- Soort , welke 
zyn Ed. op deeze aanhaâling befchryft en hem 
door Pater PopA was gezonden (*):- doch zyn 
Ed. merkt wel te regt aan , dat dezelve ofder 
den Angel geen puntje hebben, het welk LiN- 
Naus gezegd hadt (4). Waarfchynlyk zyn 
onzen Ridder de Westindifche voor de Italidan- 
fchen in de hand geftopt geweest :”’t welk nog 
te meer te vermoeden is, om dat Roese en 
. anderen, die de Europifchen afbeelden , dat 
puntje ook daar aan niet hebben waargenomen; 
welk zekerlykin de kleine Surinaamfche plaats 
heeft. De hoekigheid der Schaaren. is genoeg- 

zaam blykbaar. 
_ In de Scorpioenen van ons Wer cldsdeel fchynt 
een aanmerkelyk verfchil van Kleur te zyn. De 
onze is zwartagtig, gelyk Repr zegt, dat de 
meeste Italiaanfche zyn, en wel rykelyk twee 
Duimen lang (1). Die, welken fommige Lui- 
den uit Italie en Tyrol, levendig, in Doozen 
te 


(*) Scorpio Pettinum denticulis oétodecim , Ec Zooph, 
Gren. Fafc. II. Pe 220, N, 951, 

(T) Cauda fub aculeo mucronata eft. Syf?. Nat. X, XII. 

(1) Non raro biuncialis, zegt Doktor ScoroLr van deeze: 
PAEe 405. 


WDAES, SC ORPIGENEN. 203 


te Neuremburg brengen, omze aande Apothe-  V, * 
kers te verkoopen , waren ten deele bruin of EXXXI. 
zwartagtig rood, en altemaal nog zeer Jong; Hoorp- 
% welk daarom gefchiedt ; dat , als ’er een °TUE- 
“Oude zig by bevindt , de anderen meeften- 
deels daar door opgevreten worden. Dat de 
jongtte wit waren, deedt hem befluiten , dat 
‘zy de Verhuiding ondergaan, gelyk andere In- 
fekten, en haare langzaame aangroeijing, dat 
Zy wel twee of drie Jaaren noodig hebben, 
om tot vólwasfenheid te komen. Eindelyk 
“werden hem eenigen toegebragt , die haar vol- 
komen gfootte hadden, en deeze waren , aan 
de bovenzyde, op het Lyf , taamelyk hoog- 
rood, van onderen geelagtig, de Kop, Armen 
en Schaaren , uit den blaauwen zwart, met 
eenig rood doormengd. Hy heeft zo wel de 
Kammen die hy de Vinnen noemt , als den 
Bek met de Nyptangen, die daar nevenszyn, 
zeer fraay inaf beelding gebragt, en heeft on- 
der aan ’t Lyf eene opening ontdekt, die 
mooglyk tot ontlasting van Vuiligheden of 
tot de Paaring zal dienen. De een , die zeer 
dik van Lyf was, verbeeldde hy zich een Wyfje 
te zyn 3; doch dan zou het verfchil der 
Schaaren , ten dien opzigte , niet in aanmer=- 
king komen. In de Kammen merkt hy ook 
aan , dat maar tien Tanden waren , en kon 
zulks met de menigte van Kam-tanden , 
welken LriNN@Eus aan de Iealiaanfche 

1. DEEL. XIII. STUKe le Scor- 


24 BESCHRYVING VAN 


Vv. Scorpioenen toefchryft , niet overeenbren- 


AFDEEL: gen (*j, 
Lxxxj, Sn C°) 


Hoorp- É 

&TUK. (6) Scorpioen , die twee-en-dertig Tanden 
VL 

OREN ‚ aan de Kammen beeft, en de Schaaren 

fche, 


Zodanig een wordt door LiNNaus thans in 
Afrika, en misfchien ook in Amerika, gezegd 
te huisvesten. GroNovius brengt een Infekt 
t’ huis onder dit Geflagt, het welke in ’t 
geheel geen Kammen , de Staart Draadagtig 
dun en weerloos of zonder Angel , maar de 
Schaaren , aan het middelfte Lid, met een íter- 
ken Doorn gewapend heeft. Het geleek voor 
t overige naar een Scorpioen , was Kastanje- 
bruin , en kwam uit Indie (f). Die Scor- 
pioen van Brafil , met twee Staarten, waar 
van SEBA de afbeelding geeft, zal waarfchyn- 
yk door konst dus toegefteld zyn. 


(*) Iufehten - Beluft. 111, Theill. pag. 382. 


(6) Scorpio Teûinibus triginta duo dentatis , Manibus Iz. 
vibus. Sy/?. Nat. X, Sp, 5 


(Ì) Scorpio Peltinibus nullis 8c, Zooph. Gron. Fasc. Il. pe 
220, N. 952. 


LXXXII. 


DECK RABEERN. 295 


RENNEN NDS 


A4 


ÄFDEELe 
LXXXIL. 


PEKOC KIL HOOFDSTUK, : Hooep. 


Befchryving van ’t Geflagt der KRArBEN en 
„KREEFTEN; waar inderzelver gemeene eigenfchap- 
pen en verfchillendbeden, zo ten opzigt van deeze 
Dieren in °t algemeen, als van derzelver byzondee 
re Soorten , omflandig worden aangeweezen, De 
Soldaaten of Kluizenaars en dergelyke middel- 
flagtige, als ook de Garnaalen, Zee - Vlooijen 
en anderen , zyn daar onder vervat. 


De KRABBEN en KREEFTEN worden door 

LinNeus in een zelfde Geflagt c’huis ge- 
bragt. Zy fchynen, inderdaad, ongemeen naa 
met elkander vermaagfchapt te zyn, en , in 
hoedanigheid zo zeer van de Scarpioenen ver= 
fchillende, konden zy, naauwlyks, op derge- 
lyke manier, als die , onderfcheiden worden. 
De gaaping zou te klein zyn geweest , tusfchen 
deeze twee Geflagten , welke ook beide onder 
den Latynfchen naam van Cancer begreepen 
zyn. Dewyl, echter, de Krabben en Kreeften 
zo zeer in gedaante verfchillen, zal ik van elk 
in ’t byzonder fpreeken. 


Keke ABe Bee Ho ON, 


De Nederduitfche naam der Krabben zal van 
ket Hoogduitfche woord Krebs af komstig zyn, 
dat men in ’t Fransch navolgt met den naam 

Ee DEEL. XIII, STUK, Ta van 


STUKe 


Naam, 


Vv, 
ArneeL 
LXXKII. 
Hoorp- 
STUK. 


Verfchil 
van de 
Kreeften, 


206 BESCHRYVING Vv AN 


van Crabe , en in ’t Engelfch met dien van the 
Crab. De Sweeden noemenze Krabbha. Vanhet 
Latynfche woord Cancer, dat van het Griekfch 
Karkinos fchynt geformeerd te zyn, hebben dz 
Italiaanen hun Cranchio en Granzo, de Spaan- 
fchen hun Cangreio ontleend. De Griekfche 
naam heeft een zeer duidelyke afleiding van de 
beweeglykheid der Oogen , die iets byzondens 
isin deeze Infekten. 

ARISTOTELES geeft tot Kenmerken van de 
Krabben op, dat zy het Lighaam rond hebben, 
zonder Staart, en, fchoon dit wel niet volko- 
men waar is, zo blykt nogthans, dat de alge- 
meene naam van dit Geflagt toepasfelyker zy 
op de Krabben dan op de Kreeften , die zeer 
blykbaar geftaart. zyn. Sommigen hebbenze 
onder de Visfchen thuis gebragt , dochde Poo- 
ten maaken een zeer duidelyke onderfcheiding. 
Anderen betrekkenze tot de Zee - Schepzelen 
of Waterdieren, die geen Bloed hebben; waar 
van Prinrus drie Geflagten telt; dié zagt van 
Huid zyn; die het Lighaam met een Korst be- 
kleed hebben 3 en , die in een harde Schaal 
huisvesten, gelyk de Hoorens en Schulpen. 
ALDROVANDUS , deeze verdeeling volgende , 
befchryft zodanige W ater{chepzelen in drie Boe- 
ken, met byvoeging van een vierde over de 
Plantdieren , endus maaken de Kreeften , Krab- 
ben, Garnaalen en dergelyken , zyn geheele 
tweede Boek uit 5 als onder de bloedelooze 
Dieren, van dien aart , de eenigften zynde, 

welke 


dere 7 


DE:KRABEBEN, 697 


welke een Korstagtig bekieedzel hebben. De V. 
Forren echter en anderen , hebben dat ook „AEPEEL: 
zelfs de Scorpioenen ; des zulks geen onder-Hoorp- 
fcheid maakte, of beletten kon, van de Krab-"*PS 
ben in de Afdeeling der Dieren , die de Infek- 
ten-bevat, te plaatzen ; te minder , daar die 

naam aan dezelven , ten minfte aan de Kreef- 

ten, Garnaalen, Zee - Vlooijen en dergelyken , 
wegens de verdeelingen of infnydingen van 

aap Korstagtig bekleedzel, dat verfcheide Rin- 

gen om het Lyf maakt , weezentlyk. behoor 

de, 

In verfcheide opzigten zyn de Krabben ver- Eigen- 
wonderlyke, ja byna affchuwelyke Dieren. Haar ha tin 
maakzel, vooreerst , noch misfelyker dan dat 
van een Spinnekop , alzo haar Lyf maar uit één 
enkel {tuk, zonder Kop, Borstftuk of Staart, 
fchynerte beftaan : de langte der Pooten, die in 
fommigen geheel buitenfpoorig is ; de grootte van 
de Schaaren, die zy hebben, en de gedoorn- 
heid van de Schulp, geeft En een zonderling 
‘aanzien. Haar gang is, bovendien , niet minder 
vreemd, dan die van fommige Spinnetjes „ en 
dn eenigen zo vlug , dat zy een Menfch , die 
op zyn hardíte draaft , ontloopen. _ Behalve 
voorwaards „ gaan zy dikwils ter zyden uit, 
en fomwylen ook wel agterwaards , indien zy 
kunnen. Zy leeven zo wel op ’t Land als in 

en onder Water ; ja eenige Soorten fchynen 
naauwlyks Water te behoeven, onthoudende 
zig meest op ’ drooge, in de Bosfchen. Men 

1, DEEL. XIII. STUK, Mee kan 


093 BESsSCHRINVINGS TAN 


Vv. 
ÄFDEEL. 
Hoorp- 
LEXKIL 
KSTUK. 


Paaringe 


kan de gewoone Krabben ook verfcheide Wee: 
ken, ja Maanden, levendig bewaaren , zonder 

Water. Men vindt ’er in de Rivieren en in 
de Zee , doch van de eerstgemelde „ zo ’ 
fchynt, piet dan in de Zuidelyke deelen van 
Europa, ten minste in Duitfchland of ‘Vrank: 
ryk niet ‚ maar wel en overvloedig , volgens 
MarturoLus , in Toskanen. Ook waren de 
Rivier-Krabben by de Oude Geneesheeren 3 
zo Grieken als Arabieren , in de grootfíte ag- 
ting. De Zee-Krabben windt men , zo wel 
in de heete, als in gemaatigde en koude deet 
len des Aardkloors ; ja overal , byna , daar de 
Zee eenige Kust befpoelt. 

Gelyk onder de Infekten , in ’ algemeen, 
zo zyn ’er onder de Krabben ook Manne- 
tjes en Wyfjes , die eenigermaate in Kleur, 
en tevens in Geftalte verfchillen. Het Man- 
netje is rooder dan het Wyfje , dat blaauw” 
agtiger is en de Staart veel breeder heeft; 
om de Eijeren daar mede te kunnen vasthou- 
den. In de Paartyd fchynt ‘er als een Oor» 
log plaats te hebben tusfchen de Mannetjes » 
die elkander , by herhaaling , met den Kop; 
gelyk de Rammen , ftooten. De Paaring ger 
fchiedt zeer natuurlyk , wordende het Wyf- 
je , dat op de Rug legt , van het Mannetje 
gedekt, zodanig dat Buiktegen Buik en Staart 
tegen Staart, gevoegd worde, Sommigen leg- 
gen de Eijers in het Zand, aan den Oever 


van 


DE KRAB BEN, 299 


van de Zee of Rivieren, alwaar die dan door  V. k 


ir Mi FDEELe 
de Zonnefchyn worden uitgebroed. Le 
De Krabben paaren hier te Lande in *t Voor- oe 


jaar , wat vroeger of laater naar 't Saizoen, en 
eenige Weeken daar na begint men de Eijer- 
tjes aan de Staart te zien , die in ’t eerst geel- 
agtig wit van Kleur zyn, doch, naar dat zy in 
grootte toeneemen , allengs rood of-Oranje- 
kleurig worden. LEEUWENHOEK begrootte het 
getal derzelven, in ééne Krab, op twee mil- 
lioenen, het welk een verbaazende Voorttee- 
ling zou veroirzaaken, indien niet een groote 
menigte tot Spys ftrekte van Visfchen en an- 
dere Waterdieren. 

De Natuur heeft de Krabben met een der- Verhui- 

d ding. 

gelyke eigenfchap , als de meeste andere In- 
fekten, begaafd, van naamlyk haar bekleedzel 
fomtyds af te werpen, te verhuiden of te rui- 
jen, gelyk men ’t dikwils noemt. Dit doen zy 
gemeenlyk in de Zomer, en dan, met een nieu- 
we Korst verfchynende, houden zy zig eenige 
Dagen ftil, als afgemat of zwak op het Zand 
leggende, tot dat haar bekleedzel genoegzaam 
fterk geworden is, om haar tebefchutten. Ge- 
duurende dien tyd eeten zy ook niet, en men 
zou haar dus gemakkelyk vangen kunnen , in- 
dien zy alsdan niet geheel vermagerd waren. 
Men ziet, derhalve , dat zulks niet aan het 
afneemen vande Maantoe te {chryvenzy, ge« 
lyk de Ouden beuzelden. Vervolgens hunne 

1, DEEL. XIII, STUK? krag- 


Var 
AFDEEL. 
LXXXIL. 
Hoorp-. 

STUK. 
Voedzel, 


| 


300 BESGCHRYVIJNGg VAN 


ten weder bekomen hebbende , hervatten. zy 
haar gewoone Le vensmanier. 

De Krabben eeten allerley Soort van Gedier- 
te , dat zig, niet voor haar in eene harde Schaal 
kan verfchuilen. . Wormen , Slakken en alle 
Slymerige of weeke Schepzelen , zo in *t Wa- 
ter als op ’t Land voorkomende, ja zelfs Gras, 
Kruiden, Aard en Boom-vrugten. zyn haare 
Spyze: want zy AEN niet altoos onder. Wa: 
ter, en men vindt ‘er die zig geduurig op 5 
drooge onthouden. Dat zy de Oesters, zeer 
beminnen , blykt uit het Berigt der Ouden, 
aangaande haare loosheid „om dien Visch te 
kuúnen bekomen. Deeze verhaalen, dat een 
Krab met haare Schaaren een Steentje neemt , 


‘en ’t zelve tusfchen de Schaalen van een gaa- 


pende Oester in fteekt , waar-door die dan de- 
zelven niet kan fluiten, en dus van de Krab » 
op haar gemak , wordt uit de Schulp gehaald 
en opgegeten. - Onder de Kerkvaderen hebben. 
verfcheidene deeze loosheid der Krabben opge 
vyzeld „ en AMBROSIUS , in ’t byzonder , be= 
fchryft dezelve uitvoerig , gelyk Oppranus 
dok in zyn Gedigt. (*). , Die loosheid , van 
‚ Oesterste betrappen , meenik dat alle Krabben 

s, bezitten, zegt ALDROVANDUS: want in de Moe- 
„ Tasfen van zoete Wateren , zo wel als in Rivie-. 
rens 


(“5 Parvum madidâ de rupe lapillum 
Obliquus tollit Cancer, Chelisque tecurvis 


Continet, in Testis Lapidem demittit apertis , &c, 


ADE KRABBE N. SOI 


„ ten, ver van de Zee af, komen ook Oesters k Vi 

d h " bb) is as FDEELe 
„> VOOr, ZO wel als Kr abben. OET er 
„Dat deeze Dieren niet van voorzigtigheid Hoorp- 
ontbloot zyn, blykt uit de byzonderheden , die STUK. 


| and- 
men ons verhaalt. van ‘de Land- Krabben der Bane 


Westindiën. « Zy- ontwyken den Mensch met 
de vlugt, wanneer hy met een Stok is gewa- 
pend, en keeren zig, als men ze vatten wil, 
gemeenlyk op de Rug, om zig dus met haare 
Schaaren te kunnen verdedigen. By een Poot 
gevat wordende, laaten zy een {tuk daar van 
in de loop , om haar leven dus te redden, en 
den vanger te ontkomen. Zy hebben , zo wel 
als de Haagdisfen en veele Slangen , de gewoon- 
te, om zig eenmaal ’s Jaars naar ’t Strand te 
begeeven , en zig daar in ’t Zeewater te baa- 
den, ’t welk tot geen ander oogmerk fchynt te 
dienen ‚ dan om „ na dat zy de Eijeren aldaar 
in ’t Zand hebben geworpen , de Huid week te 
maaken, om dus dezelve af te leggen. -Mid- 
delerwyl worden dus ook de Eijeren van de 
Staart los gemaakt en komen op ’t Strand uit, 
daar men de jonge Krabbetjes wel haast ziet 
kruipen, en eerlang de groente zoeken, trek= 
kende vervolgens met de Ouden, troepswyze, 
Landwaard in. Zie daar een wonderlyke in. 
geeving der Natuur , welke deeze Dieren den 
koers aanwyst naar de Zee ; en haar op den be- 
hoorlyken tyd derwaards doet vertrekken , om 
dus de Voortteeling,zo wel als de Verhuiding, 


ter uicvoering te kunnen brengen. Men wil, 
J. DEEL, XIII, STUK, | dat 


Vv. 
AFDEEL. 
LXXX IL, 
Hoorp- 
STUK. 


302 BESCHRYVING vAN 


dat haare Marsch ‚ uit de Bosfchen naar het 
Strand , altoos in een regte lyn gefchiedde , 
zonder eenige omwegen; zo dat zy zelfs over 
Huizen , Kerken en Bergen klimmen (*), 
klauterende by Muuren op , daar zy dikwils 
dan afvallen zouden , en zig gevaarlyk kwet- 
Zen.- 

* Is bekend, dat de Huizen en andere Ges 
bouwen, op de Voor - Eilanden van Amerika, 
daar zulks door Pater LaBAr was waargenoe 
men, gemeenlyk laag en genoegzaam alle van 
Hout zyn: ook moet men daar zig geen zodas 
nige Kerken, als wy hier in Europa hebben, 
voorftellen, ten minste niet ten platten Landes 
Bergen zyn ‘er ook niet van zulk een verbaas 
zende hoogte, als in Peru5 ’t welk dit mirakel 
grootelyks vermindert. Waarfchynlyk zullen 
de Bosfchen, daar zy zig in Gaten onder den 
Grond onthouden, dikwils geen Mylen van de 
Zee zyn. Ondertusfchen getuigt men, dat zy 
by dag en nagt reizen, pleifterende alleen re- 
gulierlyk op het heetfte van den Dag. Zy zule 
len mooglyk by dag haar Koers naar de Zon 


__en by nagt naar de Sterren rigten: gelykerwys 


de Indiaanen, in dat Wereldsdeel , de gewoon- 
te hebben. En, of die regte lyn , van haare 
Woonplaatzen naar de Zee , wel ooit naauwe 
keurig waargenomen zy , zou men mogen twy= 
felen. 

Van 


(*) BASTER Natnurk, Uit/panningen, Ile DEEL , bladz. 
24. 


— 


DE KRABBE N. 303 


Van deeze Land: Krabben onderfcheidt men V. 
vier Soorten. De eerften , Tourlourour genaamd, ATPEEL. 
vallen op ’t hoogfte drie Duimen breed. Zy Hoorp- 


Zyn rood van Kleur , en hebben deflinker Schaar **P& 


altoos kleiner dan de regter. Die men Crabes 
noemt verfchillen van dezelven in grootte en 
in Kleur: men vindt ’er die paarsch of Violet, 
en die wit zyn. De eerften onthouden zig in 
de Valeijen der Bergen, in Bosfchen en Suiker 
Plantagiën: de witte op laage Mocrasfige plaat- 
fen, niet vervan den Oever der Zee. Van 
deeze heeft men ‘er op Guadaloupe, die meer 
dan zeven Duim breed zyn: zy hebben tien en 
dus twee Pooten meer dan de Tourlouroux , wel- 
ke tot Spyze meest , en de witte allerminst 
geagt , „ja ook gevaarlyk zyn. Een vierde 
Soort ‚ genaamd Ciriques , in de Rivieren zig 
_ onthoudende, veel platteren harder van Schaal, 
wordt zelfs van de Negers en Indiaanen niet, 
dan by gebrek van ander Voedzel, gegeten. 

De Krabben zyn een zeer gewoone Spyze zy frek- 
in alle de Franfíche Volkplantingen, zo op de en 
Eilanden als aan de Vaste Kust. Sommigen 
noemenze het Manna der Westindiën: want de 
Karibaanen eeten byna niets anders , en voor 
de Negers ftrekken zy tot een groote verfna- 
pering; terwyl zy ook van de Blanken niet ver= 
worpen worden. Op Cayenne , ín ’t byzon- 
der , daar het dikwils aan toevoer van gezou-= 
ten Vleeschen Visch mankeert , wordt de Volk= 
planting ’er grootelyks door gefpyzigd. By % 

Is DEEL, XIIl, STUK, in= 


3504 BESCHRYVING:VAN 


V. inkomen der Rivier. van de Berbiesjes is een 
ende Bosch, dat men het Krabben- Bosch noemt 
Hoorp- wegens de menigte van dit Gedierte , ’t welk 
STUK. zig daar onthoudt en gevangen wordt De 

genen ‚ ondertusfchen , die men in zodanige 
Bosfchen aan de Zeekant vindt, (zynde veelal 
van de gedagte witte Krabben ,) worden fom- 
tyds vergiftig door het eeten van de Vrugten 
of Bladen der Manchenilje- Boomen , of ook 
van de Gevoelige Planten : weshalve het een 
algemeene Regel is, de zodanigen niet te ee« 
ten, welke onder Verdagte Boomgewasfen of 
Kruiden gevonden zyn. ‘Ten opzigt van die 
der Gebergten wordt minder zwaarigheid ge- 
maakt, 

De Eijeren, die klein Zyn en rond, trops- 
wyze aan elkander gevoegd gelyk de Kuit der 
Visfchen, verftrekken tot een niet minder fmaa- 
kelyke Spyze. Gekookt zynze rood ; maar 
anders witagtig , hangende aan de Baardjes, 
welke de Staart naar ’t Lyf toe heeft, in een 
witagtige dikke Stoffe, welke door ’t kooken 
wiet wordt als Eijerwit. Zy zitten als twee 
‚ Kluwens van elkander gefcheiden door een 
Vlies, ter wederzyde van de Staart. Behal- 
ve deeze witte Stoffe, die het Vet der Krabben 
genoemd wordt, hebben de Mannetjes, in plaats 
van Eijeren, eene groenagtige Stoffe, Tuwmalin 
genaamd, ’t welk de Saus ís, daar menze medeeet. 
Fen dien einde wordt de Schaal van de Rug 

opgeligt, en, tee affcheidende van de on: 

_der- 


DE KRABBEN Soy 


derfte Schaal ; waar de Pooten en Schaarenaan „_ V- 
ArpéeLd 


gehecht zyn, vergadert men in een Lepel al xxx. 
de Taumalin der Mannetjes met het Vet, en hese: 
daar mede: worden zy gegeten. Ook ftrekt die °° 
Stoffe tot een. Kenmetk, dewyl men , als de- 
zelve zwart bevonden wordt; de Krabben wel 
„mag rekerien vergiftigd te zyn. 

Pater LaBAT zegt, dat deeze Krabben, hoe- Gebruik,. 
wel voor een goede Spyze gehouden worden- 
de, doch moeilyk te verteeren zyn , en dus 
veel bekwaamer Voedzel voor de Negers en 
Indiaanen , of voor Arbeidslieden en Menfchen 
die zwaar Werk doen, dan voor de genen die 
op hun gemak leeven. Dit zelfde wordt van 
„de Krabben in ’t algemeen aangemerkt, en in 
dit opzigt komen zy met de Garnaalen over- 
gen; dat zy beter tot toefpyze zyn, dan om 
Ser een geheelen Maaltyd mede te doen; moe- 
tende ook lang gekookt en met een Kruidige 
Saus gegeten worden. Van de zwarte enden 
haarer Pooten wordt in de Medicynen gebruik 
gemaakt, onder den naam van Kreeft- of Krab- 
Schaaren *. Een famengefteld Poeijer van dee (4,7, 
‘zelven , dat men gemeenlyk Poeijer van de Ceroraz 
Graavin van Kent noemt, heeft, gelyk bekend. 
is, onder de Hartfterkende middelen een groo- 
ten naam. | 

De manier , om de Land- nne te van. Vangst dez 
gen „is zeer eenvoudig, doch driederley. Men Se°ben: 
kanze ; -naamelyk „of op den Grond loopen. 
„de, met de Hand van boven „rypen » En dan 
er Ie DEEL XIII STUK. Vv ik 


306 BESCHRYVYING: VAN 


va in een Zak of Mand fmyten , waar ín zy lang 
dn levendig blyven ; of men haaltzemet een Haak 


LXXXIL 
STUK. 


uit de Gaten , of men ftopt dezelven , wânneer 
zy digt aan den Oever zyn , tegen’t aankomen 
van den Vloed 3; waar door dan de: Krab, belet 
wordende Lugt te fcheppen , in ‘haar eigen Hol 
verfmoort. De eerste manier wordt -gewoon= 


— ‘Iyk gebruikt tot het vangen der groote witte 


Krabben. Heee 
_.Dergelyke Land-Krabben vindt.men ook 


aan de Kust van Guinée , en elders , in Afrika: 


ja op ’t Eiland Java, in Oostindie. Op Rodri- 


guez, dat tusfchen de Kaap en Java legt, wa- 
‘ren zodanige Dieren een groote Landplaag , vol- 


„gens de aanmerking van LEGUAT:, maakende 


zig ritten in de Grond gelyk de Mollen, ende 
Moeskruiden , met wortel en al , uitrukken- 


de. Op zekeren tyd van ’t Jaar begaven ook 


ZeeekKrab= 
ben, 


deeze Krabben zig, met Eijeren beladen zyn- 
de, by duizenden naar ’t Strand , en dan kon 
men ‘er; zoveel men wilde, met Stokken dood 
flaan. Haar Schaal was byna rond , en om- 
trent vier Duimen breed. 

_Zee-Krabben zyn ‘er, van veelerley Soort 
en ontzaglyke grootte , over den geheelen 
Aardkloot. In verfcheide Havenfteden van 


_ Vrankryk komen ‘er dagelyks voor , die zeer 


groot zyù , waar-onder, in ’t byzonder , de 
Marfiliaanfche uitmunten. BELLONrus ver- 


haalt, dat de Zee- Krabben fomtyds wel een 


Voet breed zyn, en dat hy ’er in Engelandee- 
ne 


DE KRABBEN. 307 


ne gezien hadt, van tien Ponden zwaat. Ditis Vs 
_piec ongelooflyk, als men de ontzag!yke groo'- deg, 
te in agt neemt van de zogenaamde Duivels - Hoorpe 
Krabben; ‘gemeenlyk Zee- Spinnen genaamd , em 
in-Nootwegen voorkomende, die dikke Pooten 
hebben van rykelykeen half Elle lang, hoewel 

het Lyf niet grooter is,dan dat van degewoone 
Krabben. Men behoeft dan niet te twyfelen 

aan het berigt der Reizigers, die verhaalen , dat 

er in de Levant Krabben zyn, zo groot , dat 

zy de Menfehen vervaard maaken, door haare 
menigte , of dat ’er aan de Kusten van den 

_ Oceaan zouden gevonden worden , die een Man 
kunnen doen te gronde gaan, als zy hem met 

„de Schaaren vatten 3 ’t welk Oraus MAcNus 

zegt dikwils te gebeuren aan de Orkadifche Ei- 
landen. Naauwlyks geloofbaar is, echter , ’t gene 
Crusius verhaalt van den groote Zee-Held 
DRAKE ; die, in ’t jaar 1605 ‚ gewapenderhand 

op zeker Eiland gekomen zynde „ aldaar door 
groote Krabben aangetast en verflonden werdt, 

De Krabben; evenwel . hebben in haare Schaa- Hadr Sterke 
ren ecne byna ongelooflyke kragt Rumpuius '* 
verhaalt van de Oostindifche Beurskrabben , dat 
zy een Kokosnoot , die men met een Steen naauws 
Iyks aat ‘ftukken kan kloppen , daar mede wee. 
ten te kraaken , na dat zy dezelven ven de Boo: 
men” hebben afgekneepen. Hy voer eens in 
éen Vaartuig. aan welks Mast men zulk een 
Krab hadt opgehangen, en daar onder ftondt ; 
by geval, een Geit van middelmaatige groot- 

Ee DEEL, XIIL. STUK, Vn Ees 


V. 
ÁFDEEL. 
LXX 
Hoor p- 
STUK, 


Kwaadaar: 
tigheid. 


308 BESCHRYVING vANR 


te, welke zy by ’ Oor beet kreeg, en zo hoog 
opligtte, dat d. zelve al van den Grond af was, 
eer men haar te hulp kon komen; moetende toen 
de Schaar aan (tukken geflagen worden, omde 
Geit te verlosfen Dit is te verwonderlyker:, 
aangezien de Aalen raad weeten om de Krabs 
ben te overmeesteren zy flingeren zigom der- 
zelver Schaaren ,-en beletten haar dus, vaft 
dezelven gebruik te maaken: terwyl zy, in- 
middels , de Krab uitzuigen Op dergelyke 
manier wordt dit zo fterk geharnaste en ge- 
wapende Dier, aan de oogfchynlyk - geheel 
weerlooze Zee- Katten en. Polypusfen dikwils 
ten prooy. Anderszins, getuigt PriNIus; zyn 
de Krabben lang van Leven. 

Aangezien fommigen van deeze Dieren, fterk 
geplaagd of getergd wordende ‘door ze onder 
de Staart te kittelen , dat zy, zo het fchynt 
niet kunnen verdraagen ; tot. de kwaadaartig- 
heid komen , van zig zelf een doodelyke neep 
te geeven (*); zo is het niet te verwonderen, 
dat zy het ook elkander doen , en hierom heb- 
ben de Krabbenvangers, wanneer zy ’er eeni. 
gen in een Zak willen draagen , de voorzigtig- 
heid, van dezelven eerst de Schaaren te bin- 
den. Het is zonderling , dat zy dikwils zig 
zelf een Poot af byten, ’t welk onfeilbaar, ge- 
{chieden moet, wanneer die tusfchen een Schaar 


raakt; doch zy hebben wederom dit voordeel , 
dat 


) Rumem, Amboinfche Rariteiskamer. p. Te 


DE KRABBE N. 809 


dat de afgekneepen of afgebroken Pooten we. V. _ 
der aangroeijen, of vernieuwd worden, gelyk ikan 


wy dit nader in de Kreeften zullen befchou dee 
: | 


wen. 
De Zee- Krabben hebben gemeenlyk het [ yf Gefaite. 

rondagtig, in fommigen van vooren ftomp , in 

anderen fcherp uitloopende , in eenigen vier- 

kant of hoekig. Het is door een Korstagtig 

Rugge- Schild bedekt, dat in fommigen effen 

en glad is, ín anderen met een menigte van 

Knobbeltjes en Stekels of Doornen , zo van ba- 

ven en van vooren, alsop de zyde bezer, ja 

dikwils met Wormbuisjes en Zeetulpjes bè- 

groeid, in de leevende Krabben. De kleur is 

in de gemeen{ten bru:n of bleek, dochin de Oost 

en Westindifchen dikwils, fierlyk , wit , geelof 

rood ; ja, in fommigen, het Rugge Schild met 

veelerley Bloemagtige figuuren getekend. Van 

vooren vertoonen aan hetzelve zig de Oogen, die 

het Dier uit kan brengen en in de Hollen verber- 

gen, ook voor en agterwaards, op zyde, en 


jn alle manieren beweegen. Het zyn ronde 


Oogen, op een Soort van Voerjes geplaatst, 
doch niettemin gerareld of met Facetten voor- 
zien , gelyk die der Infekten Zulks laat zig 
in een groote Zee- Krab, die ik in Liqueur 
heb, met het Lyf zo groot als een Vuist, zelfs 
met het bloote Oog befchouwen. 

In deeze zyn die deeltjes , waar van Dok- nentewen 
ter BastER fpreekt (*), dat de Krabben de dige Bek, 

zel. 

(*) Natuurk. Uitfpann, Il. Deel, bladze 260 

S LDEEL, XIII STUG V 3 


3io BESCHRYVING- VAN 


Vv. 
ArpceL. 
LXXKII. 
Hoorp- 
STUKe 


zelven in geduurige beweeging hebben, zeer. 
„naar een klein Vogelpootje , doch met twee 
Klaauwen, gelykende, duidelyk zigtbaar. De 
Sprietjes ftaan in de myne merkelyk naar de 
zyde toe, tusfchen die deeltjes en de Oogen, _ 
en zyn zo lang niet als deeze deeltjes. Van 

onderen vertoont zig de uitwendige gedaante van 
den Bek, beftaande uit twee paar over elkan- 
der fchuivende, platte, en aan ’t end. haaks- 


„wyze deelen, aan de enden met Haairtjes be- 


zet, gelyk zyn Ed. ’er cen, in Fig. Vi. by Lett- 
1, op de Tweede Plaat afbeeldt; en die hy de 
Lippen noemt „ dat taamelyk eigen: is; hoc- 
wel zy zig niet op-en nederwaards;, maär Zy- 
delings beweegen , gelyk in alle. Infekten. Aan 
die twee paar deelen, als met Veeren. van 
Schryfpennen , die zeer krom ftaan , en niet 
zeer inwaards geplaatst, zou ik liever den naam 
van Baardjes geeven , dan’ van Binnenlip- 
pen. Ik denk ook veeleer, dat deeze het ges 
brek van Baardjes in de Krabben vervul. 
len , dan die Pootagtige deeltjes , met twee 
Klaauwtjes voorzien, waar zyn Ed. zulks van 
vermoedt; alzo die tot dergelyk gebruik alsde 
Baardjes geheel onbekwaam zyn , en waarfchyn- 
lyk maar dienen , om kleine ftukjes van hect 
Voedzel te vatten en in de opening van den 
Bek te ftuuwen. Ook zyn het, buiten twy- 
fel, deeze, welke de Heer LinNaus met den 
naam van Schaardraagende Voelertjes (*) be- 
doelt. | 
‚De 


(*) Palpi duo Chelifezi Syfr, Nat, XI, p. 103% 


DE KRABBE N. 311 


De Krabben hebben gemeenlyk, behalvede  V. 

twee Scharen, agt Pooten. Sommigen willen „S2E3L 
dat ‘er ook, doch zeer zeldzaam, zyn , -met Hooro- 
tien of zes Pooten. In de langte en figuur'van °*Uk: 
deeze Pooten, naar dat zy aan ’t end breed of hbe 
Ípits zyn, gehaaird of ongehaaird , en wat dies 
meer is, heeft een groot verfchil plaats. Men 
fchryft ’er vyf Geledingen aan toe, en ’t is ze- 
ker dat zy , behalve de Gewrichtsholligheid 
aan het Borstítuk , nog op vier plaatfen be- 
weeglyk zyn; maar mooglyk zal het eerste en 
derde Leedje flegts als een Knietje aan te mer- 
Ken zyn, gelyk ín de Spinnekoppen, en zullen 
dus de Beenen der Krabben ook maar uit Dye, 
Schenkel en Voet beftaan, even als die der In- 
fekten in ’t algemeen. Wat de Schaaren be- 
langt, die zyn dikwils langer dan de Pooten, 
en beftaan uit twee groote dikke of breede Le« 
den, ieder met een dergelyke Kniebuiging , en 
aan ’t end met een geweldige Nyper, die een 
beweeglyk deel heeft, dat voor het derde Lid 
verftrekt en met Landen digt en ftyf in het an- 
dere fluit. Sommige Krabben hebben, na- 
tuurlyk, de eene Schaar kleiner , de andere 
grooter „ en in eenigen is dit verfchil ontzag. 
lyk 

Het gene , verder, van buiten nog in aan-De Staart. 
merking komt, isde Staart. De Krabben hebben 
die Lighaamsdeel wel niet zo zigtbaar of zo 
groot als de Kreeften, maar het is haar niette- 
min van de Natuur gegeven. Dus noemt men 
- Ls DEEL, XIIl, STUK, V 4 een 


ai BESCHRYVING Vv AN 


paken een Schaalagtig ftuk , dat altoos tegen den Baik 


LXXxit, omgeflagen voorkomt, fluitende in een Groef ; 
Hoorp- die tusfchen de verdeelingen van het onder- 
STUK. ges: 
=__ Schild regt overlangs loopt. In de Mannetjes 
is de Staart veel fmaller dan in de Wyfjes , het 
welk voor eerst dienen kan , om dezelve gemak: 
kelyk te onderfcheiden. In de eerstgemelden 
ftrekt zy , volgens Dokter Basrer, om de Teel- 
deelen te bedekken. In myn groote Krab zie 
ik ‘er een dun Deeltje , wel anderhalf Duim 
lang , ter wederzyde buiten uiefteeken , da 
naauwlyks iets anders dan de dubbelde Schaf 
fchynt te kunnen zyn , door hem by Letter 
B, in Fig. 7, op de Tweede Plaat verbeeld, 
De Staart is, in myn groote Krab, ongemeen 
fmal en meer dan ter helft van de langte als 
tend van een Degen gefatfoeneerd. Doch in 
de breedte van deeze Staart heeft een groot 
verfchil plaats in byzondere Soorten. Die der 
| Wyfjes is altoos breed, en heeft meer verdee- 
lingen , aan de binnenzyde met gebaarde Vinne- 
tjes bezet zynde , welke niet tot zwemmen 
dienen , maar om de Eytjes vast te houden; 
zo men met grond fchynt te oordeelen. 
Iawendige Aan den Buik van een Wyfjes Krab vertoo- 
enen zig , na dat de Staart ‘er afgenomen is, de 
twee openingen voor de inlaating der twee Teel- 
deelen van het Mannetje, die uitgeftoken en 
weder binnen het Lyf kunnen ingetrokken wor- 
den, gelyk dit de Ontleeding aan Doktor Tvy- 
soN heeft getoond, Volgens hem loopt de, EÉn- 
del- 


PLAAT CIV. 


SAN 


DE KRABBEN. 31 


deldarm door de Staart en langs dezelve ten V. 
FDEEL, 


einde uit, zo dat het Fondament naauwlyvks op ; ssxrr. 
die plaats fchynt te kunnen zyn, daar het zel- Hoorps 
ve door Doktor Baster gefteld wordt, maar °*ö& 
aan ’t end van de Staart (*). Van de Maag 

loopt een Darm regt agterwaards, doch heeft 
zydelings een menigte van blinde Darmen , met 

zeker Vogt of Vetrigheid gevuld ; zynde dat 

gene, het welk, in ’teeten van een Krab, voor 

% lekkerfte gehouden wordt (+). 

Dat de Staart ongewapend of met geen kwet- Kenmer- 
zend Werktuig voorzien is, maakt in de iid, en. 
renkunde het voornaamfte verfchil tusfchen die 
van dit Geflagt en de Scorpioenen uit. Vande 
Kreeften, op welken de meeste andere Ken- 
merken ook toepafielyk zyn , verfchillen de 
Krabben door de kortheid van de Staart , en 
derzelver Geftalte, Voor ’t overige zyn de 
Krabben door Linnmus in byzondere Afdee- 
lingen gebragt, naar de gedaante van het Rug- 
ge-Schild, dat aan de zyden gelyk is of met 
infnydingen, van boven glad of oneffen , fte- 
kelig en zelfs gedoornd. 

Van de eigenclyke Krabben worden , door soorten. 
zyn Ed., thans vyfenvyftig op sgeteld > waar 
van de meeften uitheemfche zyn, als volgt. 


KRArBeN met het Rugfchild effen en op 
zyde niet ingefneeden. 
(1) 


C*) COLLins Anatomy, Tab 39. Fie. 1. 6, 
(Ì) 1bidem, Tom. 1. Pe 361, 


1, DEEL: Xlll, STUK4 Vis 


14 DESGHEREvVING: aM 


Vv. (1) Krab, die bet Rug fchild effen en niet getand 
ÂFDEEL. 


Een, heeft, op de zyden van agteren gerand ‚ met 
HoorDp: de Sprieten gefbleeten, en de Staart ompz- 
snee | Jlagen. 

Cancer 

Ee Deeze Soort, door LinNaus niet gezien , is 


door HassErQuIsT aan de Oevers der Middel- 
landfche Zee , op de Kust van Egypte en Sy- 
rie , waargenomen , en onder den naam van 
Cancer anomalus befchreeven. De langte en 
breedte van het Lyf was niet veel meer daneen 
Duim, en die der langfte Pooten nog geen drie 
Duimen. Het Lyf was byna vierkant , met 
twaalf Pooten, waar onder de Schaardraagers 
gerekend, en dus twee meer dan gewoonlyk. 
De Sprieten , aant end gefpleeten , ftaken, 
als ’c ware, door de Oogen heen, het welk, 
benevens de byhangzels aan de Staart , dit Schep- 
zel zeer onregelmaatig deedt voorkomen. Voorts 
hadt het deeze byzonderheid, van na het on- 
dergaan der Zonne uit Zee op den Oever te kor 
men, en aldaar zeer fnel her- en derwaards te 
loopen: des de bynaam van Looper niet onei- 
gen aan deeze Soort gegeven wordt, 


in (a) Krab, diebet Rug fchild effen en niet getand, 


Rarirus : : / 
ei Gone langwerpig ovaal beeft, van vooren flomp en 
Krab, met tanden, 


We- 


(1) Cancer brachyurus, Thorace levi integerrimo, laterie 
bus poftice marginato, Antennis áffilibus , Caudà reflexà. f. 
.Syft. Nat. XIl, Gene 270, Cancer Anomaluse HAssELQe 

Jrin 433. N. rag. ì 
(2) Cancer brachyarus, Thorace levi integerrimo oblongo , 
ebe- 


ad 


‚DE KRABBE N. 315 


‚Wegens de gedaante, die eenigermaate naar  V. 

… egen Kikvorsch of Pad gelykt, voert deeze den Arnen, 
bynaam van Rannus, dat is Kikvorsch - Krab. Hoorp- 
Zy heeft de langte van vier , en voor aan ’tSTUK 
Lyf de breedte van drie Duimen, doch naar 
agteren loopt de Schaal allengs fmaller , die 
van boven witagtig is, met een menigte van 
kleine, fcherpe Doorntjes bezet, en van voo- 
ren met diepe infnydingen. Her Dier trekt dik- 
wils zyn Pooten en Schaaren in , als wanneer 
het grootelyks naar een Pad gelyke, zegt RuM- 
PHIUs, die verhaalt , dat men het veel.op het 
vlakke en fteenige Strand van Loehoe , in Oast- 
indie, ontmoet. 


(3) Krab, die bet Rugfchild effen en ongetand , ir 
4 0d utus 
mei den wvoorften vand dwars en bruin sonpe, 
beeft, 


Deeze , in de Middellandfche Zee zig waar- 
fchynlyk onthoudende , heeft de Schaal glad, 
van vooren geknot, en bruin gerand; van ag- 
teren platagtig gekort, aan de zyden niet in- 
gefneeden; met gladde Schaaren , die eentandig 
gevingerd zyn ; de Armen van onderen mec 
kleine Tandjes bezet. 


(4) 


ebavato , antice truncato-dentato, M, L. U. #30, RUMPH, 
Rariteit - Kamer. Pels zeekens! Ve 

(3) Cancer brachyurus , Thorace leviintegertimo ‚ margine 
antico transverfo branneo. Syf?, Nat. Xlls 


1 DEEL, XIII STUK, 


316 BESCHRYVING VAN 


(4) Krab, die bet Rug fchild effen en ongetand , 


Á 
ven ni met golven, de Schaaren van onderen ge» 
LXXXil. doornd beeft, | 
Hoorp- 
STUK. ° . 

en Deeze Surinaamfche is van taamelyke groot- 


rd te. Zy heeft de Schaal Hartvormig, met de 
mige. Punt agterwaards, en effen, aan den rand ee- 
nigszins gekield „op de zyden bultig, in *c mid- 
den als met de Letter H ingedrukt, tusfchen 
de Oogen naauwlyks uitgerand , die Cylindrisch 
zyn, met het onderfte Ooglid gekarteld De 
Schaaren zyn effen , maar van onderen zeer 
rauw „ door zwarte Kegelvormige Wratjes 5 
de Armen driekantig met de ho ken gedoornd; 
alle de Pooten van onderen tterk gebaard. 
Van deeze Soort een gedroogde Krab bezit. 
45 CIV. tende, heb ik , om de zonderlinge gedaante, de 
Ek Afbeelding daar van, een derde verkleind, in 
Plaat doen brengen; niectegenftaande dezelve 
in het Derde Deel van Sera , doch in cen ge- 
heel ander postuur, is afgebeeld. Het Voor- 
werp komt aldaar op de Twintigfte Plaat in 
Fig. 4, voor; welke door Linus geheel ver- 
keerd is aangehaald op de ElfdeSoort, naame- 
lyk de Landkrabben; gelyk ook in de befchry- 
ving van die Figuurgemeld wordt, dat het een 
Zee- Krab is uit de Spaanfche Westindiën , die 
men oudtyds Pagurus noemde, om dat zy zig 


ap 


(4) Cancer braehyurus , Thorace levi undato integerrimo, 
Chelis Les muricatis, Amen, Acad, Vi, p. 414.N. 97. 


vri 


‚DE,KRABBEN, 317 


pp Modderige plaatfen onthoudt: doch dit v‚ 


_{trookt niet, en men heeft daar fomtyds geheel ene 
„andere. door verftaan, gelyk wy in ’t vervolg Hoorp- 
‚zien zullen. — Ondertusfchen is't , en uit de STUK 
figuur van ’t Lyf en uit de ongemeene Haai- 
„righeid der Pooten , die waarfchynlyk tot zwem- 

„men ftrekt, volkomen zeker , dat zo wel de 
gedagte Afbeelding, als myn Voörwerp , het 

welk nagenoeg van de zelfde giootte is, tot 
„deeze Soort behooren. ‚ De breedte van het 

„Lyf is drie en een half Duim ed de langte der 
_voorfte Pooten meer dan een half Voet Ryn- 
Jandfche.Maat. De Schaaren evenwel zyn in 


hetzelve, beiden, even groot, 
4 % 


C5) Krab, die bet Rugfchild cirkelrond „ onef-_ v. 


3 1 27 . ‚_ Pinnopbye 
Á - ] Ip di 5 
fen en gebaaird ‚met vier Pooten op dez, 
15 beeft. Schulp 
Rug fi Waggel 


Schoon hier de Pinnewagter van’ Rumruius 
„aangehaald wordt, zal ik dit Krabbetje liever 
Schulpwagter noemen; want het fchynt aan de 
Pinne of Ham - Doubletten niet bepaald te zyn. 
“Het onthoudt zig , volgens den Heer JAcQuin, 
‘in Atnerika'binnen de Rots- of Foelie Doublet- 
“Schulpen, ‘waar*van het de Wagteris, om het 
‘Dier van onraad te verwittigen. De Schaal 
heeft de grootte van een halve Ryksdaalder. 
dik: hk j Van 


Kd 


“" (5) Cancher brachyurus, Thotace orbiculaco inequali ciliato, 
Pedibus Dorfalibus quatuor. Amen. Acad, VI, P. 415: Binno- 
theres. RUMPH. p. 25, ijs 


LL DEEL. Xlil, STUK, 


318 BESCHRYVIÍNG” FAN 


„‚N. Van de agt Pooten zyn ’er vier op de Rug , 
Esxxut, vier van onderen geplaatst. 
Hoorp: _ Deeze byzonderheid , van vier Pooten op de 
Rug te hebben, en dus zo wel mer den Buik als 
met de Rug naar om hoog te kunnen loopen, 


id 


meende dé Heer VosMAEr , Direkteur van het 


Kabinet der Natuurlyke Hiftorie van zyne Door- 
lugtigfte Hoogheid, den. Heere Prince , Erf- 
{tadhouder der Vereenigde Nederlanden’, allere 
eerst ontdekt te hebben in zyn zogenaamde 
Noto-Gaftropus, die in grootte niet veel van 
deezen Schulpwagter fchynt te verfchillen (*), 
Is zonderling , dat het Vertoog , door zyn 
Ed. dienaangaande reeds in *t Jaar 1763 , in een 
beroemd Fransch Werk. aan ’t licht, gegee 


ven (})s thans niet door Linneus aange. 


haald zy. 
vr. (6) Krab, die bet Rugftbild cirkelrond , effen en 
kalk. ongstand „flomp; de Staart zo groot als ’ 
Krab, Sns Lyf. heeft. 


Deeze ‚ in Barbarie gevonden door den Heer 
‘BRANDER; ‚ heeft het Lyf niet grooter. dan een 
Erwt, overal effen, verhevenrond; geen Snuit 

| noch 

_(*) Zie het X. Drer der Uitgezogte Perbandelingen, PLe 
LXIV. Fig. I, 2, en de befchryving , bladz. 119 , enze 

Cf) Alem, de Math, & Phyf, ou des Scavans etrangers. TOMe 
EV. Paris. 1763. Pe 635e 

(6) Cancer brachyurús , Thorace orbiculato Jevi integerri, 
mo, obtufo; Caudâ Cerporis iede. Sf. Nat. bir 


DE KRABBE N, 519 


noch geene Tandjes: de Staart vitermaateftomp,  V- 
bedekkende het geheele Agterlyf tot aan den end 
Buik toe, de Schaaren langwerpig met gelyke Hoorp* ; 
Púnten: de Poorten rede ‚gladenfcherp STUX- 


genageld, 
(7) Krab, die het Rugfclild Cirkelrond , effen _ vu. 


, Hezapus. 
en ongetand „ zes Pootenen de Sprieten lan- zespoot. 


ger dan het Lyf beeft. 


Ik weet niet, hoe Linnaus hier den naam 
van Zespoot kan geeven aan dergelyke Krab. 
betjes, die aan onze Kusten, doch diep in Zee 
gevonden worden , waar van Doktor Bas. 
TER de afbeelding „zo natuurlyk als by ver. 
grooting, heeft gegeven; want daar uit blykt „dat 
deeze Diertjes wel de agterfte Pooten zeer 
klein hebben ‚doch niettemin met het volle ge: 
tal van Pooten „ als de anderen , zyn voorzien, 
Ik vind by den laatften niet aangemerkt, dat 
deeze roodagtig van Kleur zyn, gelyk de Heer 
GRoNovIus ‚ na zynen misflag: van verwarring 
met de Mosfelkrabbetjes bekend te hebben, 
nog verhaalt (*). Zyn Ed. oordeelt , dat dic 
kleine Krabbetjes , op de Zeventiende Plaat van 
SE- 


(7) Cancer brachyurus , Thorace orbieulato levi integros 
Pedibus fenis; Antennis Corpore longtoribus, Syt. Nat. XI. 
Cancer Thorace levi orbiculato fubdepresfo, Chelis validiori 
bus ,-Antenuis longisfimis , Pedibus pofticis minutioribus. 
BASTER: U'itfpann. 11, DEEL. p. 26. T. 4. f. 3e 

(*) Zoopbyl. Gron. Fafcic, IL. p. 225. 


L DEEL. XIII, STUK 


Vv, 
AFDEEL. 
LXXXIT, 
Hoorp- 

STUK. 


Vi 
Alinutus. 
Xleintje, 


320 BESCHRYVING: cv AN 


SEBA afgebeeld , tot deeze Soort behooren, Des 
zelven zyn, wel is waar, flegts met zes Poo- 
ten afgebeeld; doch men kar zo wel vermoe- 
den , dat één Poot daar aan ís verlooren ge- 
raakt, als dat de lange Sprieten vergeten zou- 
den zyn. 


(8) Krab, die bet Rugfchildeffen , ongetand en 
byna vierkant beeft , aan den rand fcherpag- 
tig ende Sprigten uitermaate kort, 


| Hoe dat het rondlyvige Mosfelkrabbetje wan 
BASsTER tot deeze Soort, welke by SLOANE de 
allerkleinfle vierkante Zeekrab genoemd wordt s 
met eenig regt of reden t’kuis gebr agt kan zyris 
is ny duister. De afbeelding , immers, van 
zodanig één, 't welk onzen Autheur, op zyne 
West - Gothifche Reize , te Gothenburg ger 
fchonken werdt , toont dat het Lyf, weezent- 
yk, byna vierkant zy. De grootte zegt Lin- 
NEUS ‚ komt naby aan die van onze grootfte 
Bosch- Spinnen. Ik zie niet, dât hét zelve van 
Canton in Sina afkomstig was, gelyk de Heer 

Dr Gee: 


(8) Cancer brachyurus , Thorace levi integerrimo fubqua- 
drato , margine acutiufculo; Antennis brevisfimis Mus. Ade 
Frl.pêë #. Westgotb. 155. Te Bifa PS SLOAN, Jar. u, 
T. 245. f° 1 GRON. Zooph. Fasc, IL. N: 962. KALM. Zilk. 
II. p. 243. OSBECK. Itin, 307 Canter Thörace levi orbie 
culato , Pedibus hirfutis. Babe Uitfpann; IL. DEELe'Pe 
26. T. IV, f; 1 y'2e Cancet nutrix. ScoPs Carniol,113 3e 


‚ADE KRABBEN, 321 


Gronovrus fchynt te willen(*). Osreck vondt Ve 
het op zyn terugreize, in de Kroos- Zee tus- AFDE 
fchen Afrika en Amerika, zeer menigvuldig , Hoorn* 
alwaar het zeer vlug van heteene plekje Kroos STPX- 
op het andere fprong , en, eenigen Worm be- 
trappende, dien met de Schaaren verfcheurde;, 
ftoppende dan den eenen brok naar den ande- 

ren in zyn Smoel. Gemeenlyk, zegt hy, aast 
hetzelve op de Zeekat en kleine Krabben. 

Voorts wordt hier aangehaald de Cancer Nu- Oester- 
trig of Voedíter- Krab van Doktor Scororr, knn 
die het getal van zes Pooten twyfelagtig ftelt 
in dit zyn kleine Beestje, dat aan de Adria- 
tifche Zee zeer dikwils voorkomt in de Oes- 
ters, welke daar door gevoed worden, zo het 
Volk zegt. Hier van hadt Pater WurrEN 
aan zyn Ed. de volgende omftandige befchry- 
ving medegedeeld. „, Uitgebreid is het niet 
„s langer dan de breedte der Nagel van eens 
,‚ Menfchen Duim, en met de Staart, als ge- 

„, woonlyk is in de Krabben, tegen den Buik 
‚‚ aangevoegd, heeft het naauwlyks de helft 
„5 dier langte ‚ zynde alsdan byna rond. De 
„‚ Staart is langer dan het Lyf, ovaalagtig en 
‚> heeft zes Naaden, zynde de middelftukken 
‚> breedst en langst. Zy is van onderen hol ; 


s> van boven verhevenrond, van omtrek rond, 
> ftomp, 


(*) Noemende hetzelve Cancer Cantonenfis, op de aanhaa= 
ling van LiNN. West-Gothifche Reize ‚en de Woonplaats 
ftellende in de Indifche Zee, 


Ie DEEL, XIII, STUKe X 


za BESCHREVING VAN 


‚ ftomp, en zagt van zelfftandigheid , aan de 
»s úp niet bladerig. Het Schild is rondagtig, 
s, effen , van grootte byna als Linze- Zaad. 
‚> Pootenheb ik, wederzyds, maar drie geteld. 
ss Aan de Armen heeft het dikke Schaaren , die 
;, by den grond{teun , aan de binnenzyde , ruig 
‚ zyn, met de bladen omtrent even groot; in= - 
‚ waards, by de holte, met één Tandje gea 
‚, wapend, De Oogen zyn twee zwarte Stip- 
‚> jes aan den voorften rand van het Rugfchild: 
> de Sprieten zeer klein en dun als Haairtjes. 
‚‚ Aan de binnenzyde van de Staart, die het 
ss geheele Liyf bedekt, zyn wederzyds zes Bor- 
95 ftels, de langften naar de aanhechting toe. 
ss Ooggetuigen verzekeren, dat zy de grootíte 
Oesters Voedzel aanbrengen , die dezelven af= 
ss wagten met gaapende Schulpen”. 

‘t Getal, benevens de Haairigheid der Poo- 
ten, welken Doktor Basrrr zeer duidelyk agt 
vondt in de Zeeuwfche Mosfelkrabbetjes , als 
ook de roode, Vuurige Oogen , maaken een te 
blykbaar verfchil: hoeweldeezeronde , zo wel 
als die vierkante uit het Zee- Kroos, met regt 
den naam van Kleintje mogen voeren; om de- 
zelven tot céne Soort te betrekken. 


(Co) Krab , die zeer-glad is, met bet Rugfchild 
effens 
(9) Cancer brachyurus glaberrimus , Thorace lgevi lateribus 


antice planato, Caude medio nodulofo carinato, FORSKAL: 
Litt, Egypt, Jonsr. Exfang, Aq, TAB. Vlle Fig. 5e 


KADENKKRABBEN. 323: 


vas veen han de zyden hoekig „ vlak, de Staart 
in % mêdden Knoopig gekield, 


De Ouden hebben veel gefproken van Infek- 
ten, daar zy den naam aan gaven van Pinno. 
pbylax of Pinnoteres; welk woord ik hier , met 
Rumenius, Pinnewaster zal vertaalen. Zy ftel. 
den met ARISTOTELES en PriNrus vast, dat de 
Pinna of Ham-Doublet Visch niet veilig 
was voor de aanranding der Zee - Polypen , in- 
dien hy niet door zodanige Infekten , die zig 
binnen deszelfs gaapende Schulp onthielden , 
voor het dreigende gevaar gewaarfchouwd wers 
de. „, De kleine Krabbetjes, die in de Oesters 
s, huisvesten , zegt RONDELETIUS , zyn van 
‚> grootte als een klein Boontje en geheel wit, 
;, behalve in het midden van de onder -Korst , 
„, alwaar een roodagtig Plekje is ; maar, die 
‚, men in de Ham-Doubletten vindt , grooter en 
meer rood dan wit; voor ’t overige de andere 
‚‚ Krabben in alle opzigten gelyk , waar door 


‚ Zy vande Soldaaten verfchillen”. Deeze 


Autheur , gezien hebbende dat zy fomtyds met - 


Eijeren dik beladen zyn, beweert daar uit te 
regt, dat zy door Paaring van Mannetje en 
Wyfje, even als de Krabben in ’t algemeen > 
voortkomen, en niet uit het zelfde Zaad als de 
„Schulpvisch. Dat ’er dezelve , met kleine Visch” 
jes of andere Zee-Infekten, door gevoed zou 
worden , gelyk men oudtyds zig verbeeld: 

1. DEEL, XIII. STUK, Xa des 


NA 
AFDEELs 
LXXXII. 
HOOFD» 
STUIS» 


Vv. 
ÁFDEEL. 
LXXXI 
_ Hoorp- 
STUK. 


*Sguilia 
parva 


sa4 BESCHRYTVING Vv AN 


de (*), is geheel ongerymd verklaard door Ar= 
9» DROVANDUS ; om dat, zegt hy, de Pine, 
„, zo min als de Oesters of Mosfelen , Visfch- 
„ jes eeten , maar alleenlyk gevoed worden 
s, door Water enSlyk.” Dit laatftekomt my, 
echter, wat duister voor; en, indien zy der- 
gelyke Zee-Infekten aten, zouden die Pinne- 
wagtertjes zelf eerst aande beurt leggen. Crce- 
RO noemt het Diertje , dat de kameraad zou 
zyn van de Ham - Doublet Visch in het beko-« 
men van Aas, een Garnaaltje *, en hetis niet 
onwaarfchynlyk „ dat Zee-Infekten van ver” 
fcheiden aart, by toeval, inde gaapende Schulp 
komen, even als zy in de Spleeten van Rotfen, 
in de holletjes der Sponfen , of elders , haar 
verfchuiling zoeken. Opmerkelyk is ’t, dat 
BeLLoNius , die van LinNaus bygebragt wordt, 
om het denkbeeld te bekragtigen , als of die 
Schulpvisch niet leeven kon, zonder hulp van 
dice Krabbetje (}) 5 zelf verzekert, dat men 
weltien Ham- Doubletten levendig zal openen, 
zonder één van het Pinnewagtertje vergezeld 
te vinden (Ll). 


(zo) 


(*) Communemque domum fimul & commania teêta 
Cancer habet; Pinnam pafcit, Pinnamque tueture 
Hinc Pinna fertur custos cognomine Grajo, 
OPPIAN. 
(t) Neque enim vita Conche fortasfe fervari posfet, nifi os 
perâ Cancrie BELLON, Aguat. 4et. Sy/l, Nat. XII, 
(1) Decem aperies , (ut fcribit BELLONsUs) Pinnas, antee 


guam unum Pinnophylacem comitem reperias, ALDROVAN- 
pus De Crustatis. p. 70 


DE KRABEEN, 325 


(zo) Krab, die het Rugfchild rond en glad,  V. 


. . ED 
Rleiner dan de Schaaren , met uitermaate Te 
lange Sprieten beeft. Hoorps 

STN: 


Ik kan niet begrypen hoe Linneus, die on- hal 
der de Agtfte Soort, als gezegd is , driederley ER 
wezentlyk verfchillende Krabbetjes begrypt , fpriet, 
hier van een byzondere Soort heeft kunnen maa- 
ken; waar toe hy, dat zonderling is, zelfs die 
Kleine of zogenaamde Jonge Krabbetjes van SE- 

BA ‚ met niet meer dan zes Pooten afgebeeld, 
heeft betrokken. Hy ftelt de plaats , daar zy 
zig onthoudt , in Zeeland, 


(ai) Krab , die het Rugfchild effen enongekare xr. 


Ö Ruricola, 
teld beeft , van vooren Jtomp > met de twee Landkrab, 


witerfbe Leedjes wan alle de Pooten rond= 
om gedoornd, 


By de befchryving van de Eigenfchappen der 
Westindifche Landkrabben, hier voor medege- 
deeld * , zal ik alleen eenige byzonderheden ‚ zing. 
voe 301, 


(1o) Cancer brachyurus , Thorace orbiculato levi, Chelis 
minore ; Antennis longiffimis. Sy/f. Nar. XII. GRON. Zoopb, 
‚ 968. AF, Helves, V. p. 363. Te V‚ f, 447. BASTER, Uit- 

Jpann, IL. D, p. 26. T. IV. f, 3, SEB, Kabinet. III. D, pe 

2 TTT Le Teg, 
» (1x) Cancer brachyurus, Thorace levi integerrimo , antice 
Fetufo;s Pedum articulis ultimis penultimisque undique fpi- 
nofise Sy/?. Nat. XII. SLOAN. Jam, Í. T. 2, FEUILL, Pe- 
ruv, IIL. p. 237. SEB. Kabinet. UL, D. T. 20. f‚ 5, GA- 
TESB, Carol, II p. 32. T, 32. BROWN, Jane 423e 


Je DEEL. XIII STUK, XX 3 


326 BESCHRYVING; HAN 


Vv. voegen uit het Werk van Pater FruILLér , aans 
ÄFDEEL: gaande derzelver Geftalte, Ke 
LXXXII. 

Hoorp- _ ‚, Deeze Krabben zyn van verfchillende Kleus 
Tux. ren, fommigen geheel bleek graauw ; anderen 
, roodals rottig Bloed,en een derde Soort Violet 

, Haar grootte en figuur is nagenoeg eveneens; 

„„ doch zy verfchillen aanmerkelyk in de Schaa- 

», ren, welke fommigen veel grooter.en wyder 
gaapende dan anderen hebben. Het Liyf is 
‚> grooter daneen Vuist, de Rug fterk ingedruke 

“fart Jure 39 gewelfd * , en bykans van Ovaale figuur, 
baisfé ©, een weinig meer uitgeftreke en ronder aan 
‚‚ de zyde der Pooten, dan van de Staart naar 

den Kop toe. Door de Kop verftaa ik de 
‚, zyde daär.de Oagen geplaatst. zyn, én door 

s, de Staart de tegenoverzyde , waâr men in- 

„‚ derdaad de Staart ziet , zynde eigentlyk 

4 Plastron.;, dat platte Stuk f , naar een Borstbeen gely- 
‚‚ kende, ’t welk tegen den Buik aan legt of 

„, geplakt is, onder ’t welke men het Aarsgat 

‚ En den geheelen Regten Darin kan befchou- 

2, wen (*).- Dikwils nam ik waar , dat de 

‚, Mannetjes dit Deel veel kleiner en fimaller 

„ dan de Wyfjes hebben, in welken het dient 

ss tot bedekking en bewaaring der Eijeren; 

s, voordat zy dezelven kunnen uitbroeden. Den 

„, Kop aangaande ; dit is geen van het Lig- 

| 7 ‚‚ haam 


(*) Dit fchynt de waarneeming van COLLINs of TYsoN : 


dat de Endeldatm langs de Staart ten ende uitloopt , te bevese 
Eigen, Zie bladz, 313. 


33 


DE KRABBE N. 327 


haam afgefcheiden Deel, uitgenomendetwee Vv, 
Oogen, die gefatfoeneerd zyn als twee klei- Ar DEN: 
ne , langwerpige Lighaampjes , aan ’t end Hoorp- 
rond , beweeglyk en ieder ingekast in zyn STUK. 
Ooghol ; welke door een kleine tusfchen= 
wydte van elkander afgefcheiden zyn, waar 

onder de Bek zig vertoont, die voorzien is 

met twee zeer dikke Maaltanden (*). De * Deer: 
Pooten zyn onmiddelyk onder den Buik , ter 29/27 
wederzyde van het Staartftuk , aangehecht. 

Hun getal is vier aan beide zyden, daar on: 

der niet begreepen de Schaarpooten js, die + 2407 daes 
eigentlyk haar Armen en Handen zyn ; alzo 

zy ‘er zig zo wel tot verdediging van bedie- 

nen, als tot het vatten van haare Prooy of 

Aas. Deeze Pooten hebben alle ongevaar 

de langte van vier Duimen, uitgenomen de 
agterften ‚ die een weinig korter zyn : zy 
buigen alle , door middel van verfcheide 
Leedjes van verfchillende langte, waar on- 

der drie rauw zyn wegens eenige kleine Pun. 

tjes en het uiterfte loopt in een zeer hard 

fpits end uit. De Schaarpooten zyn famen- 
gefteld uit een taamelyk dikken Arm, van 


omtrent twee Duimen lang , die een ronde 
‚dikke Voorhand } heeft en een langwerpi= 


ge Agterhand ff, verdeeld in twee Vinge- ee , 
ren , dielang , puntig en krom zyn, de een be- carpe 
weeglyk , de ander onbeweeglyk vast aan 
de Agterhand. Deeze twee Vingeren zyn 
op zulk een manier Tandswys ingefneeden, 
1, DEEL. XIII. STUK? X 4 dat 


Ve 
Ârpeer. 
LXXXII. 
Hoorp- 
STUK, 


XI. 
Floridus, 
Bloem- 
krab, 


328 BESCHRYVING VAN 


2 dat de Tanden van deneenen in de holletjes 
‚‚ van den anderen Vinger fluiten , even als de 
„> Naaden van het Bekkeneel. 

s> Hert Vleesch deezer Krabben is zeer blank, 
ss taamelyk mals en goed van maak, doch het 
> geeft weinig Voedzel. Ik heb my dikwils 
s, in omftandigheden bevonden , wanneer ik, 
„> niets dan Krabben te eeten hebbende , een 
‚> Uur na den Maaltyd meer honger haden my 
ss flaauwer gevoelde te zyn, dan of ik den ge. 
„> heelen Dag niets ter wereld had gege: 
sshtent. L 


(12) Krab, die bet Ruofchild effen en flomp 
heeft „Vlalkig en met een gekartelden rand; 
de Schaaren gekamd, 


Rumrurus geeft de langte van omtrent twee, 
en de breedte van derdhalf Duim aan zyne Oost- 
indifche Bloemkrabbe, dus wegensde Tekening 
van het Ruggefchild genaamd, dat met geel en 
rood Bloemagtig gefchakeerd is. Die van Rum- 
purus, het Rugfchild, zo wel als de Schaaren, 
met pukkeltjes bezet hebbende, onthoudt zig in 
Oostindie op ’t Strand , alwaar men, by laag 
Water , dikwils haar afgeworpen Huid , mee 
Pootenen Schaaren , zo geheel vindt, dat men 
naauwlyks kan begrypen, waar het Beest is uitge-, 
kroopen. Een dergelyke Bloemkrabbe heeft 

D. 


(r2) Cancer brachyurus, Thorace levi mutico maculato, 
Enargine crenulato; Manibus criftatis. Amon, Acad. VI, pe 
414. N, 98. RUMPH, «vizb, Rariteithamer, Te Ville £. Se 


end 


BBE KABBEN.,. 320 
D. GARDEN aan de Kust van Karolina waar. V. 
fi AFDE:L,' 
| dvd | LXXXII. 
Hoorp« 


(13) Krab , die het Rug fchild efen en Hart- STUK. 
vormig met een ingedrukte Letter H , de von, 
Pooten wan onderen gebaard, dz Armen en 


met fpit/e Puntjes beeft. 


LinNaus oordeelt deeze te gelyken naar de 
Landkrabben van de Elfde Soort, doch, vol- 
gens zyn eigen Kenmerken, komt dezelve veel 
nader aan die Surinaam{che van de Vierde Soort, 
welke te regt den bynaam van de Hartvormige 
voert , en hecindrukzel van de gedagte Let- 
ter H Ae duidelyk heeft op het Ruggefchild, 
zo wel als de volgende Soort; de Pooten van 
onderen niet minder gebaard en de Armen met 
fcherpe puntjes gewapend; doch dezelve is een 
Zee-Krab , en deeze onthoudt zig , vo!gens 
MARCGRAAF , in de Moerasfen van Ame- 


rika. 


(14) Krab, die bet Rugfchild vierkant en on- B 


edoornd. heeft. met de ééne Schagr zeer Vveans. 
8 ts 8 GE Zandkraäb, 
groot. | 


Volgens de befchryving in ’t werk van Sena 
zou 


(13) Cancer brachyarus , Thorace levi cordato , litterâ H 
impresfo , Pedibus fubtus barbatis , Brachiis muricatis. Sy/7, 
Nat, Xil, Uca Una. MARCGR. Braf. 184e 

(14) Cancer brachyurus, Thorace quadrato inerni, Chelà 
alterÂà magnâ: Aron, Acad, VI. p. 414. Ne 96, Marocoani, 


1 DEEL, XIII, STUK, X 5 MARCCR. 


Vv, 
ÄFDEEL. 
LXXXil. 


„30 BESCHRYVING vAN 


zou deeze de Brafiliaanfche Krab , genaamd 
‘Ueca una zyn , dus genoemd wordende, om 


Hoorp- dat zy zig in Poelen onthoudt. Ik een ’er 


STUK 


PLAAT 
CIV. 
Fig 2,3 


de benaaming van Zandkrab aan , om dat de 
aangehaalde van Caressa dus getyteld wordt: 
want de naam van Roeper, dien zy , vol- 
gens Rumruius, in ’t Maleitfch voert, fchynt 
niet zeer eigen te zyn. Men zou ze liever mo- 
gen noemen Wenker, om dat zy met de groót- 
fte Schaar geduurig zwaait, wanneer zy ‚*by 
‘ct afloopende Water, op ’t Strand gezien 


wordt; verbergende zig aldaar , indien men-. 


ze nady komt, in het Zand. Door ’t kooken 
worden zy niet rood, maar blyven blaauw 
groen; zynde , zegt hy, dik van Lyf en eet- 
haar, doch, wegens de kleinte, by de Men- 
aen niet gezogt. 

Deeze Krabben hebben het Lyf, KE 
hem, fchaars een Duimbreed lang, maar wat 
breeder en van vooren breedst. In de geftalte 
der Schaaren verfchillen zy ongemeen. Door: 
gaans ís de regter grootst en dan hebben zy de- 
zelve of zo Schaaragtig breed, als die van on- 
ze Af beelding Plaat CIV. Fig. 2, of met fmal- 
ler punten, gelyk in Fig. 3. Hier blyke ech- 
ter , dat de flinker Schaar ook wel eens de 
grootfte is. De andere Schaar ís ongemeen 

klein, 
MARCER, Bra/, 184. Pis. Braaf: 77. T. 78. SEB. Jfuf. MI 
1. 18. f. 8, GRON. Zooph. 965. Per. Gaz. T.- 78. ÉNE 


RuMmrPH. Amb. T. X. f, E‚, Câncer arenârius. CATESB, Car, 
u. T. 25. 


EN 


DE KRABBEN, agr 


klein, ja veel kleiner , gelyk Rumrnius zegt,  V. 
dan eenige Poot. Ik heb” er doch van dit flag, en, 
met de beide Schaaren uitermaaten klein en Hóorst 
van gelyke grootte. Opmerkelyk is ’t, op wel- STUK. 
ke lange dunne Steeltjes de Oogen ftaan in dee. 
ze Soort. Zy verfchuilen zig in de Indiën on- 
der Steenen, zegt LiNN&us, vattende de Vin. 
gers, als die haar voorkomen, met Pyn. 

(15) Krab, die het Rugfchild effen, ongekar= XV. 

Craniola- 
teld „ Eyrond en zeer glad beeft met de zus, 


Schaaren tweefnydend en effen. Bekkeneel- 
agtge. 


De gedaante van het Lyf, eenigermaate naar 
eens Menfchen Bekkeneel gelykende , geeft den 
bynaam aan dit Krabberje , 'k welk klein is en van 
fommigen tot de Zee-Spinnetjes t'huis gebrage 
wordt. Het onthoudt zig in Oostindie, en is 
aan ’t Eiland Ambon gevonden. 


(16) Krab, die bet Rug fchild effen en ongehara_xvr, 
teld werbevenrond beeft , van agteren met Philargus. 


Dd 


vyftien Tandjes. 


Deeze Soort, inhet Kabinet van de Koningin 
van Sweeden betastende ‚ Wâs uit Oostindie 


afkomftig. 
KRAB- 


(15) Cancer brachyuras, Thorace levi integertimo , ovato 
glaberrimmo , Manibus ancipitibus levibus, M L. U. 431. 
RUMPH, Amb. T. X. f. A, B. PET. Amb. T. 9. É. 3. SEB, 
Kombinets. AIT, Te-agenfer4s 10u 

(16) Cancer brachyurus ‚ Thorace lavi integerrimo con. 
vezo, poftice quindecim=dentato, M, Ls Ue 462, 


L. DEELe XIII, STUK, 


Ld 


332 BESCHRYVING vaN 


V. KRABBEN , met het Borstftuk effen , aan de 
AFDEEL, 
LXXXIL zyden ingefneeden. 
Hoorp- 


STUK. (17) Krab, die bet Rugfchild effen, aan de ze 


XVIL EPE 
Rhine den voorwaards met één Doorn heeft, en 
A wan vooren flomp. 

Ruitige, 


Onder de zeldzaamheden van de Middelland- 
fche Zee, die door den aangehaalden Schryver 
in af beelding zyn gebragt , komt deeze voor. 


xvm. _ (18) Krab, die bet Rugfchild effen, met ronde 
Blacula- Ê 


zen Bloedkleurige Wiakken, aan de zyden 
Gevlakte. met éénen Tand beeft. 


Dit fchynt de flerk gedruppelde Krab te zyn 
van VALENTYN , die geel is van Ragfchild met 
ronde roode Vlakken, welke deeze Soort zeer 
kenbaar maaken en ’er te regt den bynaam van 
gevlakte aan geeven. Men heeftze aan ’t Ei- 
land Ambon gevanden. 


XIX. (19) Krab, die bet Rugfchildeffen en wederzyds 
Pelagicus, 


Stekel- mei 
Krab, 
(17) Cancer brachyurus ‚ Thorace levi , lateribus antice 
unispinofo , Fronte truncatâ. Sy/?. Nat. XIl. BARREL. Rare 
TB. LAI Te rapen fs To 
(138) Cancer brachyurus, Thorace levi maculis Sanguineis 
rotundis ; lareribus unidentatis. M. L. U, 433. RUMPH. Amba 
T. 10, f. 1. PET, Amb, T. 1, f. 8. SEB. Kabinet. III. T. 19e 
f, 12. GRON, Zeopb, N. 971. VALENTYN, III DEELe 
T. 29C, 
(19) Cancer brachyurus , Thorace levi utrimque unifpinofo, 
Fronte fexdentatÂ, Manibus nrultangulo - prismaticis. M. L. U 
434. Cancer, Manuum aiticulis omnibus dentatis, extimo he- 
pta- 


“DE KKABEBEN, 333 


met ééne Doorn beeft, van vooren zestane 
dig en de Schaaren veelkantig geribd, 


De Latynfche bynaam van Zee- Krab, fchynt 
te algemeen te zyn, of fchoon deeze in het Zee- 
Kroos op den geheelen Aardkloot zig onthoudt, 
volgens LinNeus. De aangehaalde van RuMm- 
PHIUS , Stekelkra> by dien Waarneemer getytelt, 
zegt dezelve dat de gemeenfte 1s onder de eer- 
baare Krabben ; weshalve zy dan ook op’t Strand 
moet voorkomen. Osrrecxk vondt haar in de 
Kroos-Zee zo overvloedig niet, als de kleine vier- 


Vv, 
FDEELe 
LXXXiI. 
Hoorp-= 
STUK, 


kante Krabbetjes voorheen befchreeven *, Van * zie 


VALENTYN wordtze de Keizers. Krab geheten. 
Behalvede zes Tandjes van het Schild, tusfchen 
de Oogen , hebben zy, bezyden de groote Ste- 
kels, nog agt kleinere op ieder zyde. Myn 
Voorwerp is drie Duimen breed , en anderhalf 
Duim lang van Lyf. 


(ao) Krab, die het Rugfchild effen en Kogel- 


rond beeft, van vooren wederzyds met één Tand , Eikel. 


van agteren en de Snuit tweetandig. 


Aan deeze Soort, die de geftalte van de Vyf- 
tiende en de grootre vaneen Eikel heeft, wordt 
niet onaartig deeze bynaam gegeven. Haar 

Rug- 


tagono. OsB. Ifin. 307. GRON, Zooph. 956. RUMPH. Aba 
T. VII f, Re. BROWN. Jam. 421. T. 41. Éf. 2e SEB. Kab, 
lil. T. zo. fig, Oe 

(ao) Cencer brachyurus , Thorace levi globofo , antice utrime 
gue unidentato , postice Roftroque bidentate, Sy/7, Nats 
XII, 


K. DEEL, XIII, STUKe 


Bladz,32 1e 


XX. 


Nucleus. } 


34 DEMER ESIJNG AVEN 


v. Rugfchild heeft een tweetandige Snuie, en de 
an Tand , van agteren, is flaauw tweetandig , maar 
Hoorp- boven de agterfte Pooten heeft het Schild nog 
STUK. een fterken Kegelvormigen tand. De Staart is 

zeer glad; de Armen zyn befprengd met uitftee= 
kende Stippen: de Klaauwen fcherp; de Schaa- 
ren effen, met lange, dunne, egaal gehaairde 
punten. Aan de Oevers van Barbarie , in de 
Middellandfche Zee , is deeze doot BRANDER 


waargenomen. 


XXL (ar) Krab , die het Rugfchild effen en weders 
L EE ÍusSe 7 e en! q 
eso, zyds vierlobbig getand beeft, de Schaaren 


effen en ovaale 


Ik verftaa de reden niet vanden bynaam , dient 
deeze Indifche Krab voert. Zy bevondt zig, 
met de twee voorigen , in het Kabinet van de 
Koningin van Sweeden. 


XXII. | 
Manas. (22) Krab, die het Ruefchild byna effen, we- 
Strand. , AR 
Ha deruyds vyftandig beeft s de Armen met 
één Tand; de Pooten gebaaird, en de age 
terften Elswyze, 


Dees 


(2x) Cancer brachyaurus, Thorace levi ; utrimque ferratos 
quadrilobo , Manibus ovatis levibus. M. Le. U. 4356 


(22) Cancer brachyurus , Thorace leviusfeulo utrimque quis 
Guedentato ; Carpis unidentatis ; Pedibus cilìatis , postieis 
fubulatis. M‚ L. U. 436. Faun. Suec. zoe6, SCOP. Carne 
1123, Jt, Westgoth. 173. RumrPH. Amb. T. VI. f. O. Per. 


Amb. T. 1. f. 5. BAsTER, Uitfpanningen II. p. 19. Te êe 
GRON. Zuoph. N. 955. | 


DE KRABBE N. 335 


Deeze , als eén der gemeenfte Soorten van 
Krabben, die aan onze Stranden veorkomen; 
door den Heer Doktor BAsTER tot zyne Waar- 


Vv, 
ÄFDEer, 
LEKKE 

Hoorpe 


neemingen over de Krabben gebruikt, onderSTUE 


den naam van Strandkrab, en in verfcheide af= 
beeldingen, zo in ’t geheel, als ten opzigt van 
de byzondere deelen, duidelyk voor Cogen ge. 
fteld in zyn Ed. Natuurkundige Uitfpanningen, 
waar de gekleurde Plaaten een byzonder fieraad 
aan geeven; zal ik thans befchouwen als een 
Schepzel, dat byna aan alle Stranden voor- 
komt op den geheelen Aardkloot. RumeHrus, 
immers, telt deeze ook onder de Indifche Zee- 
Krabben en zegt dat zy nooit op ’t Land komt, 
wordende alleenlyk ín Kuilen, daar het Water 
ftaan blyft, by afloopende Zee , of anders met 
Netten gevangen. De Kleur is, zegt hy , uit 
den graauwen donkergroen, doch gekookt zynde 
rood, en dan wordenze voor zeer fmaakelyk 
gehouden. Volgens Doktor Scoror1rkomt dee. 
ze ook voor in de Adriatifche Zee. s 


(23) Krab, die het Rue fchild wederzyds 


XXIII, 


byna vyftandig , de Schaaren aan ’t end Deperazor, 


f Breedpoot, 
Jamengedrukt en de agterfbe Pooten ovaal Pu. Cuv. 
de 
heeft. nt 
De 


(e3) Cancer brachyurus, Thorace levi utrimque fubquin= 
quedentato , Manibus apice compresfis, Pedibus ovatis. Syft. 
Nat, XI. Cancer Caninus, Ad. Frid, [. P. 85. SCOP. Carne 
1124, GRON, Zooph. 954, Cancer Ramipes. BARR, Jc. 1087. 
f. 2, Cancer Latipes. RoND. Pift. 565, PLANG. Conche 34, 
T. 3e te Ze SEB. Kabinet, III D. T.18, £.9, 


J. DEEL. XIII, STUKe 


Vv. 
ÄFDEEL. 
LXXXIL. 
Hoorp: 
STUK. 


986 BESCHRENEN GEN 


De tand aan het eerfte Lid der Armen, ent 
de Haairigheid der Pooten aan de eene zydes 
heeft zowel , indien niet meer plaats in deeze , als 
in de voorgaande Soort , waar van zy inzon= 
derheid door de agterífte breede Zwem- 
pooten verfchilt , die haar ,‚ by fommigen ? 
Breecpoot hebben doen noemen. Zy komt by 
de voorigen aan onze Stranden, doch niet zo 
menigvuldig voor, en fommigen noemen haar; 
wegens den glans en helderheid van de Schaal 
en Pooten , niet onaartig Porfelein- Krabbetje. 
De af beelding daar van, zohet my toefchynt, 
nog niet uitgegeven zynde ; heb ik die , vols 
gens zodanige Mannetjes , my onlangs door 
den Heer BASTER uit Zeeland toegezonden, 
alhier , in Fig. 4 , naauwkeurig in ’t Koper 
doen brengen. Ik zeg, dat deeze Zeeuwfche, 
misfchien , nog niet was afgebeeld: want de 
figuur, die uit SEBA aangehaald wordt, hoe 
zeer naar dezelve gelykende , was , volgens 
de befchryving , van een Brafiliaanfche Zee- 


Krab, die aldaar Aratu- Pinima of ook Guane 


bumi geheten wordt , ontleend, en by den 
Heer GronNovrus , hoe omftandig ook over 
de Nederlandfche Krabben , waar van zyn Ed. 
zevenderley Soorten opgeteld heeft (*), zoek 

ik 


(*) Naamelyk niet in zyne Fauna Belgica , een Werk dat 
deeze Heer voorgenomen hadt uit te geeven , weshalve 
het door Doktor BAsTRR als reeds uitgegeven wordt ge« 
reld: maar in AC, Helvert. Phy/. Math. Med, VOL. V. P. 


360 3 alwaar het vervolg is van zyne gebrekkelyke Lyst det 
Nederlandfche Infekten, 


SADE KRABBEN 147 


ik te vergeefs naar deeze. Zyne eerfte , naa= Wo 
melyk, die dan de Breedpoot van Bonnen ArDEELS 
mus zyn zou , hadt de ééne Schaar grooter dan Hoorn. 
de andere, aat in deeze geen plaats heeft, en Aan 
die andere, thansdoor zyn Ed. als een Ban. 
fche opgegeven (*) , kan het ook niet zyn s 
om dat het Rugfchild die twee groote weder 
zydfe Doornen, van de Stekelkrab , ontbree- 
ken. Die van Prancus en BARRELIER zullen 
zekerlyk Iraliaanfche of vreemde zyn, De on- 
zen vallen in-lang zo groot niet als de gewoo= 
ne Strandkrabben, van de voorgaande Soort. 

Dit Krabbetje was, in het Kabinet des Konings 
van Sweeden , Hondskrab getyteld. Doktor Sco- 
polizegt , dathec Volk, aan de Adriatifche Zee, 
'er den naam van Mafinetta aan geeft , hoewel 
zy de gemeene Strandkrabben , anders Granci, 
ook wel eens zo noemen. Het Rugfchild is een 
weinig breeder dan lang, en het tweede Lid der 
Armen , zegt hy , tweetandig, daar ik echter 
inde onzen maar een groote dikken fpitfen Tand 
of Doorn aan waarneem. Het wordt onder de 


Sweedfche Dieren niet opgeteld. 


(24) Krab, die ruig is, hebbende bet Rug Jchild XXIV, 


Dormia. 


We Venyniges 


(*) Zaapb. Gron. Fascic, IL. p. 222. N, 958, Want zo die 
Soort alleen van de Stekelkrab, N. 956, door de agterfte Poo= 
ten verfchilt, kan het zekerlyk ons Porfelein - Krabbetje niet 
zyn, het welk, bovendien , de agterfte Pooten niet bekwaam 


heeft om te loopen. 
(24) Cancer brachyurus, hirfatus , Thorace utrimque dere 


IL. DEEL, XIII, STUI, Y Saron 


338 DBESCHRYVIENG wvAN 


wederzyds getand, de agterfte Pooten ieder 
met twee Klaauwen, 


Volgens myn Voorwerp, het welk meer dan 
een Vuist grootis , hebben de dubbelde Klaauw” 
tjes plaats aan de twee paar agterfte Pooten , 
gelyk by Rumeuius ; doch niet aan alle de Poo- 
ten, gelyk in die van Sega. Ook is de myne 
overal ruig en heeft by zig een Ruggedekzel 
van Hoornagtige zelfftandigheid: weshalve zy; 
mooglyk , de Ruiter genoemd wordt. De Haaie 
righeid aan het Lyf is bruin of graauw, maat 
de Schaaren zyn wit en glad. 

LinNaus verhaalt, dat deeze Krab zig in de 
diepte der Indifche Zee onthoudt en Venynig 
is. Rumenius, evenwel, dringt niet fterk aan 
op dit laatfte, meenende dat het denkbeeld, 
welk ons Volk dienaangaande heeft, meest van 
de leelyke gedaante deezer Krab afkomftig zy. 


Hy noemtNatiën op,die dezelve zonder {chroom 


eeten , na dat-zy op Kolen gebraden zyn; al’ 
*x Vleesch van ’t zwarte Bloed of de bruine 
vogtigheid, die grootendeels hect Lighaam van 
deeze Krabben opvult, afzonderende. Opder- 
gelyke manier, zegt. hy, kunnen ook de Vis- 
fchen , diemen Opblaazers noemt, zonder hin= 
der van de Menfchen gegeten worden , als ze 
maar het Vleesch weeten af te fcheiden vande 


Sly- : 


tato, Pedibus posticis Unguibus geminis, Ameen, Acad, VIe 


P. 413. N. 96, Cancer lanofus, RUMPH. Amb. Te XL re 
SEB, Kabin, T, XVIII, fy, 


SDE KRABBE Ne 339 


Styfnige Aderén, waar in het Kwaad fleekt, V: 
En’, de geheele Venynigheid der Krabben komt, Anni 
volgens hem, uit , opeen worgende en duizelig Hoor. 
maakende kragt, die men fomtyds met enkele STUE- 
Syroop of eenige Vertigheid verdryven kan (*). 
Misfchien heeft deeze, by LinNzus, daar van 

den naam van Dormia gekreegen. 


(25) Krab, die bet Rugfchild effen en weders _ XXV. 
erzalusa 


zyds- vyftandig heeft , de Schaaren veele reestige. 
hoekig ovaal en de Armen met één Tand, 


Ik begryp naauwlyks, hoe dat de zeldzaame 
gladde Zee- Krab van Rumrriustot deeze Soort 
kan betrokken zyn, van wier eigenfchappenik, 
by dien Autheur, niets gemeld vindt. Moog- 
lyk heeft zy dien bynaam wegens de lekkerheid 
van haar Vleesch. Zy is uit Indie afkomtftig. 


C26) Krab, die het Rugfchild effen en gekar- xxvr 
teld ‚met de agterfte boeken uitgebreid vyf= S7*rulas 
tandie en van agteren geknot ‚ de Schaa= Koreliges 
ren gekamd beeft. 


De 


(*) In de Wysgeerige Verhandelingen van BRADLEY , over 
di Wirken der Natuur , bladz. 80, vindt men zelfs aangee 
merkt ; dat /omzige Soorten van Krabben zeer vergiftig zyn. 

(25) Cancer brachyürus ; Thotace levi utrimque quinquc” 
dentato ; Manibus-multangulis ovatis; Carpis unidentatise M° 
LU; 437. RUMPE, Ambs Tabs VL. fe Po PET. Amb. Te Lo 
fs. | did 

(26) Cancer. brachyurus, Thotace levi crenulato, angulis 
postièissdilatato. quinguedenrtatis , posticeque fubtruncato ; Mae 
nibus cristatis. SEB. Kabin, Ill. Ts19. f, 13: Gâncer Che 
lis crasfiffimis. CATESB, Carol, 11, p. 36. Te 364 


Is DEEL, Xllle STUK, {2 


eso BESCHRYVING-VAN 


Vs De dikte der Schaaren en Pooten is, volgen; 
ArDEEL, de aangehaalde afbeelding van Sera , aanmer“ 
Hoorps kelykindeeze zeer zeldzaame en fierlyke Bloem- 
STUK. _gptige Krab van Ambon , welke de Heer DE 

GEER, uit Amerika , in zyn Kabinet gekree- 
gen hadt, en LinNaus van Algiers. . Het vere= 
hevenronde Schild , eenigermaate geknobbeld 5 
is aan de agterfte hoen breeder en vyftandig, 
voor het overige aan den rand gekarteld : de 
Snuit tweekwabbig en Stomp: de Schaaren ge- 
knot, gekamd en met een Doorn gewapend aan 
den grondíteun. 


xxviL _ (27) Krab, die het Rug fchild wederzyds flomp 
ied met negen plooijen , en de Schaaren met 


zwarte tippen heeft. 


De algemeene naam van Zee- Krab past op 
deeze Soort, welke den Ouden bekend geweest 
is onder den naam van Pagurus, die ook taame- 
Iyk algemeen is , als een Schepzel betekenen: 
de, het welk zig onthoudt op fteiie , klippige 
plaatfen. Deszelfs Korst of Schild is, in ’ ron= 
de, met negen Kerven als Geutswys ingefnee- 
den > volgens BELLoNius , die verhaalt, dat 

dee= 


(27) Cancer brachyurus, Thorace utrimque obtufe novem. 
plicato , Manibus apice atris. Faun. Suec. 2023. Ed. I. Ne 
_ 1244. Jt. Westgoth. 173. Muf. Ad, Frid 1. p. 85, ScOP. 
Carn, 125. GRON. Zoop. 967. BELL. Aguat. 368. RoN. 
DEL, Pisc. 560, GESNe Aguat. 155. ALDR. Ex/ang. 186, 


Jonsr. Ex/ang. Aguat. Te Ve f, 2. BRADL, Nat, Te 3 £o4e 
RUMEFH, Amb, T, Xl, 6 4e 


OR DE KRAERBEN. Ei 41 


deeze Krab wel zo groot wordt als eens Men. 


v. 


ÂFDEEL, 


fchen Bekkeneel. RoNpeErETIus tragt uit Art- rxxxrn, 


STOTELEste bewyzen, dat de Pagurus de waare 
Maja zy van dien Philofooph, dus wegens de 
grootte genaamd , waar in zy alle andere Krab- 
ben overtreft, als eene Moeder- of Voedfter- 
Krab ten opzigt van de overigen aangemerkt 
zynde, Hierom wordt zy in Engeland de groo- 
te of Paarde- Krab, en van de Visfchers th, 
Punger geheten. Deeze is het , waar van de 
Schaaren oudtyds aangepreezen zyn onder de 
Winkelmiddelen. De Italiaanen noemenze Gran= 
ciporro, en de Duitfchers geeven ’er den naam 
aan van Tas/chen- Krebs , dat is Beurs Krab. 
be. Aan de Kust van Noorwegen wordt zy, 
zo wel als in Sweeden, overvloedig gevangen 
volgens het Berigt van KaLm, die daar van al- 
dus fpreekt (*). 
‚, Deeze Soort, zo wel Krabba als Palltase 
ka genaamt, onthoudt zig meest op Slykeri- 
ke Modder- of ook op Zandgronden 3 doch 
zeldzaam op plaatfen die Klippig of met 
‚> Steenen zyn. Onder alle bekende Dieren 
houdt men deeze, naar haare grootte , voor 
de fterkfte; want zy zyn in ftaat , om met 
een zo zwaar {luk Lood , byna, als zy zelf 
> Zyn, te gaan kuijeren. Het is ook een Vis- 
fcher niet te raaden, dat hyze met de Han- 
| ‚, den 


23 


53 


(*) Srokhe Werhand. X, THEILL. pe 195 > 196 
Ie DEEL XIII, STUK, 9 


Hoorp- 
STUK. 


De fterkfte 
Dieten. „ 


Ì Bladz, 
535. 


23 


842 BESCHRYVING VAN 


9, den vatte, of ze digt aan zyn bloote Voe- 
‚‚ ten komen laat: want men heeft voorbeel. 
„, den, datzy Vingers of Toonen, even alseen 
Koolsblad, met de Schaaren hebben afge- 
broken. Men bereidtze op verfcheide ma- 
nieren tot Spyze : zy worden of in haar ei- 
gen Schaal , met eenige Speceryën daar 
in geftoken , op gloeijende Kolen gebraden ; 
of in Water gekookt , enz. Van de voor- 
naamfte Luiden worden zy altoos voor een 
Lekkerny gehouden , wanneer zy goed om 
te eeten zyn, dat is van St. Michiel tot Al- 
eh en dan gaan zy in fimaakelykheid 
‚ de Kreeften te boven: maar vervolgens deu- 
> gen zy niet veel , en zyn meest ledig van 
„‚‚ Schaal. Buiten dien tyd wordt het Vleesch 
‚, voor lok - aasaan de Vischhoeken gebruikt”. 

Gedagte Kenmerken onderfcheiden deeze ge- 
noegzaam van de Strand- Krabben, hier voor 
befchreeven f, die echter zeer naa met dezel- 
ven vermaagfchapt en in eigenfchappen over. 
eenkomftig zyn. Ik he b daar van, in de inlei- 


53 
53 
23 


33 


93 
53 
33 
33 


ding van dit Hoofdíftuk , genoegzaam gefpro- 


ken. Hoe de Koperkrab van Rumeurus , dus 
wegens haare glinsterend roode of Bronsagtige 
Kleur genaamd, die ook wel is waar zwarte 
Schaaren heeft, doch in de Indifche Zee zeld= 
zaam voorkomt, en niet tot Spyze wordt ge- 
/pruikt, tot deeze Soort berrekkelyk zy, kan ik 
niet begrypen. 


KRABBEN , met het Rugfchild van boven 


zuig of Stekelig, à 
(28) 


DE KRABBE N. 343 


(18) Krab, die bet Rugfchild rondagtig , ruig ac V. 


en op zyde flomp , de Schaaren Eyvormig rn, 
en gedoornd beeft. Hoorp- 
STUK. 


XXVII, 
Deeze, in * Kabinet van de Koningin van Charm, 


Sweeden zig bevindende, was uit de Indifche 
Zee af komftig. 
C29) Krab , die het Rugfchild ruig en rimpen ‚XXIX, 
E ANAT BS. 
lig, wederzyds met éénen Tand, de Snuit wollige, 
vweetandig heeft. 


In de Middellandfche Zee was deeze gevan. 
gen , die het Schild platagtig , oneffen , met 
‘groefjes, van vooren geknot heeft , met twee 
Tanden tusfchen de Oogen , één daar buiten, 
en in ’t midden van de Zyde, wederzyds, een 
uitfteekende Tand. De Schaaren zyn glad ,de 
Armen gehaaird. De twee voorfte paaren van 
Pooten zyn lang, de twee agterfte paaren kort 
en op de rug ftaande, aan de tippen met haa- 
kige Klaauwen. Men kan de Aanmerkine 
gen van den Heer VosMAAR daar over nas 


zien (*). 


(30) Krab, die bet Ruefchild ovaal, ruig en A 


Arantùss 
86: Spinnekops 
Krab, 
(223) Cancer brachyurus , Thorace hicto fuborbiculato muti 
to „ Manibus ovatis muricatis. M. L, U, 438 
(29) Cancer brachyurus , Thorace hirto rugofo , utrimmque 
id Roftro bidentato, PLANC. Conch. p, 36, T. Va 
ï 
(*) Uitgezogte Verband, K. Derr, bladz. 129, 
(30) Cancer brachyarus, Thoracehirfuto, ovato, tuberculaa 


1, DEEL. XIII Stu, ba ta 


Jl 


844 BESCHRYVING ‘VAN 


a geknobbeld beeft, met de Snuit gevorkt en 
LEKEN de Schaaren Eyuormig. 

Hoorp- 

Tae Gemeenlyk noemt men deeze Zee-Spin , doch 


het zal die niet zyn , waar aan, in ’t Hoog- 
duitsch, de naam gegeven wordt van Duivels- 
Krab, als welke, door de grootte en menigte van 
Doornen op het Schild, zig genoegzaam on- 
derfcheidt. Zy gelykt veel naar de voorgaan- 
de en volgende Soort. 


IXXr. j j 4 B 
Be (31) Krab, die bet Rus fchild omgekeerd Hart 
Snuitige, vormig „ de Rue met twee regt op flaande 

Doornen 5 de Schaaren langwerpig en op 


zyde plat beeft. 


Deeze komt, zo wel als de voorgaande, in 

de Europifche Zee voor. Die van de Sweed- 

{che Kust is klein en morfig, met het Rug- 

fchild voorwaards in een Snuit uitloopende en 
de Sprieten met Borftelhaairtjes bezet. De 
Schaaren hebben dunne punten en aan den grond- 


fteun twee ftompe Doornen. 


XXXL (q2) Krab ,die bet Rug fchild ruig en wederzyds 


Hlirtell ‚Se ° 3 
Ruige. vyftandig heeft ; de Schaaren aan den buie 
In 


tenkant gedoornd, 


to, Roftro bifido , Manibus ovatis. Faun. Susc, 230, M. La 
U. 439. It. Scan. 312» JONsT. Ex/ing. Aguat, T. 5. 1.115. 
(3:) Cancer brachyurus ,Thorace p2vescente obcordato; Dore 
fo Spinis duabusereis ; Manibus oblongis compresfis. Fauns 
Saec, 2027. 
(32) Cancer brachyurus, Thorace hirto, utrimque quinguês 
dentato, Manibus extus muricatie. Fayn, Succ. 2029e 


\ 


DE KRABBE.N. 345 


In de Noorder Oceaanis, doorden Heer Mar- Vs 


TIN, een zeer Klein Krabbetje waargenomen, tis 
dat deeze Kenmerken heeft. Hoorpe 
| STUK, 
(33) Krab, die het Rugfchild Haairig , ovaal; xxxur. 
wan vooren fkomp, van agteren drietandig veraiee. 
beeft, 


Deeze, in ’t Kabinet vande Koning van Swee. 
den zig bevindende, was uit Oostindie afkom- 
ftig. De aangehaalde figuur van RumruHrus 
heeft geen de minfte ruigte. Epwarps heeft 
een zeer Haairig Krabbetje, van de Kaap der 
Goede Hope, afgebeeld (*). 


(34) Krab, die bet Rugfchild Haaîrig en wea XXX1Ve 


Ì L , „ __Muftofsse 
derzyds drietandig; de Sruit tweetandig , Mod 
en op zyde ééntandig heeft. ger. 


Deeze heeft de grootte van een Eikel, en is 
in de Middellandfche Zee , door den Heer Bran. 
DER, waargenomen. RuMraius zegt ,dat men 
de zogenaamde Venynige Krab * , in de Am-* Zie 
: ‚ Bladz. 539. 
bonfche Taal, de Mosdraager noemt. 


(35) 


(33) Cancer brachyurus , Thorace villofo ovato , antice ob 
tufo , postice tridentato, M, L. U. 440. RUMPH, Amb, T, X. 
£,D? 

(*) Gleanings. Tom. IL. T. 286. p. 1643 

C34) Cancer brachyurus, Thorace villofo utrimque tridentz- 
bo; Roftro bidentato , lateribus unidentato, Syt, Nat, XI, 


Ie, DEEL:XIII. STUK, Y 5 


846 BESCHRYVING VAN 


V. (35) Krab, die bet Rug fchild met agt Doornen 
AFDEEL 


LXXXiL beeft, de Pooten Draadagtis , de Snuit 
Hoorv- gevorkt. 

STUK. 

XXXVe 


zebalu,  Deeze heeft het Schild Hartvormig, verhe- 
geeen: venrond met vier Knobbels , waar van twee 
op zyde en één kleinere daar tusfchen , als ook 
één naar de Rug toe „ ieder met een regt op 
{taande Doorn of Stekel; hoedanigen ’er nog 
twee van agteren zyn en twee naar de Snuit 
toe, die in tweeën gefpleten is en oogluikende, 
De Pooten zyn Draadagtig dun, ongewapend. 
Zy is door den Heer Locie te Kadix gevon- 

den. 


sxxvr, (36) Krab, die bet Rugfchild ovaal en geflipe 
Punêtatus. heeft. U 0 0 7 IG, 
Ge eel peld beeft, zee agteren drietandig 
dee e . e e e e 

In Oostindie zo wel als in Westindie , in Ka- 

rolina en Jamaika „ wordt de woonplaats gefteld 

van deeze Soort, die de Snuit uitgerand, met 

een ftompen Stekel wederzyds heeft; de Schaa- 

ren langwerpig , met roode Stippen, van on- 

deren effen: de Pooten wollig ruig. 


XXXVIIe (37) Krab, die bet Rug fchild ruig , ongelyk „en 
Perfona- 
Biss. Een 
Gemasker- 
de, (35) Cancer brachyurus, Thorace Spinis otto , Pedibus Fie 


Lformibus, Roftro bifido. Sy/7. Nat. XII, 

(36) Cancer brachyurus , Thorace ovato punûtato, poftice 
tridentato, Sy/?. Nat, XII. RUMPH, Amb. T, Xe f. C2 
BROWN. Jam, T. 42e É. 3e 

(37) Cancer brachyurus, Thorace hirto inzquali, utrime 
que quigguedentato ; Roftro quadridentato. Sy/%. Nat. Xe 


Kat Iek 


BE KRAPBBEN, 847 


\__wederzyds vyftandig , de Snuit viertan-  V. 
dis beeft. Bn 5, 


Hoorp- 
In de Middellandfche Zee komt deeze voor, srux. 


die de grootte van een Appel heeft en rood is 
van Kleur. De Snuit is in tweeën gedeeld, 
Elsvormig , ruig of rauw ‚ met een Haairigen 
korten Tand , van vooren, aan ieder zyde ; en 
een Borstel wederzyds aan den grondtteun van 
de Staart. Het Rugfchild ovaal, aan den rand 
met vyf Doornen , en op de vlakte geknob. 
beld. De Schaaren effen , en agterwaards twee- 
tändig. De twee agterfte Pooten fchynen bo- 
ven de anderen geplaatst te zyn. 


KRragBEN, met het Rugfchild van boven 
gedoornd. | 


(38) Krab, die het Ruefchild Wollig ruio, WE 


twaalf Doornen 5 de Snuit gevorkt heeft, Dodecos, 
Twaalf 

dk ; doorniges 

In Spanje is deeze waargenomen , die de groot- s 


te heeft van een Huis-Krekel, en dus onder 
de allerkleinfte Krabbetjes behoort , verfchil- 
lende van de Spinnekop-Krab , doordien het Liyf , 
niet plat is, maar verhevenrond. 


(39) Krab „ die bet Rugfchild rimbelig ‚ kaal, Een 
QAN Hriparuss 


(38) Cancer brachyurus, Thotace pubefcente , Spinisduo. 
decim ; Roftro bifido. Sy? Nat, Xlle 

(39) Cancer brachyurus , Thorace rugofo nudo, margine 
wtrimque oto - dentato , poftico maximo ; Palmis posticis ova- 
gis. Sy/}. Nat. XII, 

5, DEEL, Xllls STUKs 


48 BESCHRYVING! WAN 


V. aan den rand wederzyds met agt Tanden 
AFDEEL. Kern zi 
EXXXIL beeft, waarvan de agterfle grootst : de ag 
Hoor p: terfbe Palmen ovaal. 

STUK. 


XL: (40) Krab , ED bet Rugfchild rimpelig ruis , 
Puber. ì 

wederzyds met vyf Tanden, en de agierfle 
Palmen owaal beeft. 


Deeze beiden zyn door D. Wire in de A- 

driatifche Zee gevonden. De eerste heeft de 

Palmen van vooren tweetandig en de Schaaren 

gehoekt. 

ee (41) Krab , die bet Rugfchild gedoornd heeft, 

Duivels. met de Schaaren dik en gedoornd , hebbende 
in de punten als Kawasten ruig. 

Deeze is het, die men in Noorwegen Trold- 

of Teufels- dat is Duivels - Krab noemt , zo we- 

gens de ontzaglyke gedaante, als wegens de 

langte haarer Pooten, en misfchien ook wegens 

een ingebeelde eigenfchap , dat zy , door de 

verwisfeling van Kleur, de verandering van het 

Weer voorfpellen zouden. Zeker Heer fprak 

'er op dergelyke manier van, willende dat, Re- 

gen- 


(40) Cancer brachyurus , Thorace rugofo villofo , utrìim- 
que quinquedentato, Palmis posticis ovatis. Sy/?, Nat. XII, 
(ar) Cancer brachyurus , Thorace aculeato, Manibus Ven- 
tricofis Spinofis, digitis penicillato =hirfutis, Faun. Suec. Ed, 
IH. 2031, SCoP. Carn. 1126, It, Scan. 327. Maja MATTH, 
Dioscar, 229. JONST. Ex/ang. Aguat. Te, 5. f. 5. Maja foe- 


mina GESN. Aguat, 152, Mea alia, ALDROYV, Crust, 184 
GRON. Zooph. 973. 


DE KRABBEN, 349 


wenagtig Weer op handen zynde , de Schaal, V- 
geheel zwart en kleverig wierd , als met Pek sx 
beftreeken ; het welk tegen helder Weer in Hoorp- 
rood „ ja bleek Menie-rood, overging (+) :STUX 
doch, wanneer zy wel gedroogd zyn, blyft 

de roode Kleur onveranderlyk. Aan de Kus- 

ten van den geheelen Atlantifchen Oceaan komt 

diet Schepzel voor, het welk fommigen ook wel 

de Zee - Spin noemen; doch de Ouden hebben 

het de Wyfjes- Maja geheten , om het dus van 

de gewoone groote Zee-Krabben *, die eet- ed nn, 
baar zyn, te onderfcheiden, De Visfchers , aan 

de Adriatifche Zee , noemen deeze Krabben 
Grancewolis 


(42) Krab , die het Rugf/chäld gedoornd beeft; Bae 
de Armen langer dan het Lyf , met gaa- ive 


pende Schaaren , die krom gepunt zjn. ZE 


Geen beter uitdrukking weetik voor de Ken- 
merken van deeze Soort, die wegens de lang- 
te der Armen of Schaarpooten, welke tevens 

ook 


(*) Rarum certe-eft Nature Spettaculum , quod eum St4a 

tus Coeli pluvius & madide Ventorum procelle ingruant, 
Ex omni tum parte nigrescat Testa, tanquam Pice obduêta; 
Serenitate aurem Coeli inftante, in rubedinem, & quidem mie 
niatam , dilutam, vergat. Nov, Litt, Mar. Balthici, Anne 
1699. Menf. April. p. 118, 

(42) Cancer brachyurus, Thorace aculeato , Manibus Cor. 
pore longioribus, Digito patulo, Pollice curvato. M. L. U. 441, 
RUuMPH. „Amb, T, VIII £, 2, PET, Amb. Te 2 f. IS, SEBa 
Keb, UI. D. T. 20. fe 12, 


IT, DEEL. XIII, STUK) 


Nl Vv. 
ÄFDEEL. 
LEXE. 
Hoorp- 
STUKe. 

XLIIT. 
Horridus, 
Rots Krab, 


350 BESCHRYVIÍNG GAN 


ook gedoornd zyn, den bynaam draagt. Zy 
komt, gelyk de volgende , uit Oostindie. 


(43) Krab ; die het Rugfchild flomp gedoornd 
beeft „ de Armen dik geknobbeld en de Staart 
met gaatjes. | 


Deeze is ; onder den naam van Oostindifche 
Rotskrab , zeer bekend „ maar niet gemeen 3 
en by, Rumerartus, op Tab. IX, zeer-fraay afs 
gebeeld; doch het blykt, dat geen der aanges 
haalde Figuuren van SeBA daar mede overeen: 
komftig: zy : want de lange puntige Doorhen4 
die dit Dier afgryzel yk zouden maaken , ontbree: 
ken zekerlyk daar aan. Het fchynt my ook een 
geheel ander Voorwerp uit de Zee van Noor- 
wegen te zyn, door Doktor BasTeRr aan Groe 
Noviusgefchonken, ’t welk maar zes Pooten om 
te loopen heeft: niettegenftaande hetzelve doof 
den laatstgemelden. Heer alhier t'huis gebragt 
wordt: (*). LINNEUSs ’t is-waar , zegt 
thans-{(f), dat deeze Soort maaragt Pooten; 


miet de Armen daar onder begreepen , heeft 5 


doch uit myne Amboinfche Rotskrab , volmaakt 
met die, by RumPHrys overeenkomende ; 
blyké 


KC) Cancer brachyurus ‚ Thorace obtufe aculeato ‚ Manie, 
bus Ovatis, Caudâ cariosâ, M, L. U. 443. RUMPH per Fe 
IX.f. Te „PET, Amb..T. te £ 3 SEB. Alb. ILG Dein 
6 TO. SC HTA AK De de Ln, 20400 

(5) Zooph. Gronov, P: 227. 

_(f) Pedes oto tantum eum manibus. st Nat. on: pì 

ent 


$e 4 


DD KRrAnrBEnN. asr 


blyke het tegendeel. Waarfchynlyk zal menzig  V. 
door de af beelding, in welke niet meer dan zes Le 
Pooten , behalve de Armen, zyn vertoond ‚ Hoorn: 
of door de gebrekkelykheid van het Voorwerp ARD 
hebben laaten bedriegen (*). Immers, dit is 
zeker, dat onze Oostindifche Rotskrabben, in= 
dien-zy 'er geene verlooren hebben, aan het 

volle getal van Pooten niets ontbreekt en dat 

zy ‘er weezentlyk agt hebben , doch die veel 
korter. en dunner zyn dan de Armen of Schaar- 
pooten (f). In de myne vindt ik de Staart met 
gaatjes, ’t welk de uitdrukking van Cauda ca= 

riofa fchynt te billyken: maar men zou moeten 
onderzoeken ,of dit altoos plaats had in dee- 


ze Soort. 


(44) Krab, die het Rugfchild gedoornd beeft, de gris 

et do Dn we Opb „ Cristatut. 

Snuit in tweeën gefpleetenen gekamd , de Ar Geland 
men Spilrond, 


On- 


(*)-Zo dat het nazien der afbeeldingen, daar omtrent , 
niet genoegzaam is. Zie BAsTER. MNatuurk, Uitfpannin= 
gen, II, DEEL. pag. 6. 

(f) Nog verwonderlyker is ’t, dat de Heer GRONOvIUs ge- 
dagte Amboiníche en zyne Noordfche Krab tot eene zelfde Soore 
betrokken hebbe; terwyl de laatsgemelde van zyn Ed, gezegd 
wordt de Armen of Schaarpooten , byna, de helft korter te 
hebben dan de overige Pooten , en in de Amboinfche-Rotskrab 
zyn de Armen ten minfte tweemaal zo lang als de andere 
Pooten. | 

(44) Cancer brachyurus , Thorace aculeato , Roftro bifido 
criftato. , Manibus teretibus. M, L. U. 443. RUMPH, Amby 
Ts VIJL f. 1. PET, Amb. Te Vo fe IIe GRON, eA00ph. 975. 


Kk, DEEL, XIII, STUKe 


52 BESCHRYVING vaN 


nf. Onder de Oostindifche Gedoornde Krabben 
ADE komt deeze als de eerfte voor , by Rumeurus ; 
Hoorn- die zegt, dat men haar, in de Amboinfs che Taal, 
STUK. de Mosdraager noemt , dewyl zy altoos met 
Zee- Mos bedekt is, da zig aan de Doornen 
van het Schild hecht. Zy voert , indie Taal, 
nog een anderen naam, om dat zy zig, by 
Stormagtig Weer , in de holligheid der Koraal- 
fteenen verfchuilt. Men vindt haar op’t Strand, 
by afloopend Water , onder de Klippen , doch 
nooit op ’t drooge. Men eetze niet, om dat 
‘er weinig Vleesch aan is en het Lyf meest ge- 

vuld met een bruine Vogtigheid. 
Berden Cas) Krab, die het Rug fchild gedoornd beeft; 
Jus. met dricpuntige Stekels by de Oogen; de Art 

men Spilrond. 


xLvi. (46) Krab, die bet Rug fchild gedoornd beeft , 
a de Snuit met Hoornagtige Stekels die ges 
baard zyns en de Armen Spilrond. 


xvm. … (47) Krab, die bet Rug fchild gedoornd beëft „de 
Eongipes. Schaaren ovaal en ruuw , de agterfte Poo= 
ten langst, 


(48) 


(4s) Cancer brachyurus, Thorace aculeato, Spinis ocularia 
bus ramofo-trifidis , Maníbus reretibus. M.L. U. 444: 

(46 Cancer brachyurus , Thorace aculeato , Roftre Spinis 
Corniformibus ‘barbatis , Manibus teretibus. M. L. U. 445 
47) Cancer brachyurus, Thorace aculeato ‚ Maníibus ovatis 
fcabris, Pedibus posterioribus asen M, Le ke 446. RUMPH 
amb. T. Vil É 4. 5d 


„DE KRABBE N. 353 


(48) Krab, die bet Rugfchild van agteren met Á We 
één Doorn en oneffenbeeft , de Pooten wan EE 
het tweede Paar zeer lang. Hoorpe 

STUK. 
| | XLVIIL 
Alle deeze Oostindifche Krabben bevonden Spit”. 


zig in het Kabinet van de Koningin van Swee- 
den. 


(49) Krab, die het Ruefchitdoneffen beeft met  KLD& 
À "Germanus. 


één Doorn van voorenen één by de Staart. Noordíche. 


Deeze is door den Heer BRUNNICHE aan ’t 
Eiland Faroë, in de Noorder Oceaan, waarge- 
nomen, doch van LiNNus niet gezien. Zy 
heeft het Lyf naauwlyks grooter dan een Luis 

en glad: het Voorhoofd tusfchen de Oogen uit- 
puilende , met een breed ovaal Plaatje, dat 
holrond is , en eindigt in een fterken Doorn. 
De Sprieten zyn weinig langer dan die Doorn. 
Het Rugfchild ís oneffen, en geeft in ’t midden 
een fterken Doorn uit , die waterpas legt en zig 
uitftrekt over de Staart heen, welke Spilrond 
js en beftaat uit vyf knobbelige Leedjes. De 
‘Schaaren zyn ovaal en glad. 


KRAge 


(48) Cancer brachyurus, Thorace postice uni - aculeato inze 
quali, Pedibus fecundi Paris longisfimis. M‚ L. U. 447. RUMPH, 
Rar. T. VlIL, f. 3? 


(49) Cancer brachyurus , Thotace inzquali , Spinâ alter 
Frontis , alterâ fupra Caudam, f. Sy/t. Nat. Xllo 


I. DEEL, XIII, STUK Z 


Vv. 
AFDEELe 
LXXXle 
HoorD. 
STUK. 

‚ Le 
Craenta- 
Euse 
Bloedroo- 
de. 


354 BESCHRYVING VAN 
KRArBEN met het Rugfchild oneffen. 


(so) Krab , die het Rugfchild knobbelig “beeft 
en Bloedkleurig, de Snuit liniaal , geknot. 


In de Middellandífche Zee vondt BRANDER 
deeze, wier Rugfchild van grootte en gedaan- 
te is als dat van de Spinnekop- Krab, van bo- 
ven zeer bezet met ongelyke Knobbels , die aan 
“tend wit gevlakt zyn: de Snuit is overal even 
breed, geknot , met een Tand wederzyds by 
den grondfteun , de Schaaren langwerpig , ef= 
fen, aan het Lyf agterwaards tweetandig, alle 
de Pooten Aderspattig geknobbeld, 

De Kleur en woonplaats zou hier die eroote 
Marfiliaanfche Krabben, welkezo zeer naar de 
Zeefpinnen gelyken , fchynen t'huis te brengen, 
indien zy volkomen met de gedagte befchry- 


‘ving overeenkomstig waren. ik heb ‘er een, 


met het-Lyf by de vier Duimen lang en breed, 


“en de Schaaren drie Duim lang, dar is langer 


dan het middelfte Lid der Armen; het welk 


Doktor Scorort „ met zyne uitdrukking om- 


trent deeze Soort van Krabben, fchynt te be- 
doelen (*). De enden der Schaaren zyn, ge= 
Jyk in de groote Zee- Krabben, zwart, 


(51) 


(so) Cancer brachyurus , Thorace tuberculofo fanguineo, 
Roftro lineari truncato, Sy/?, Nat. XII. SCOPOLE Carn, 1134 
(*) Manus Ulnâ lopgiores, &c, 


ADE KRAEBEN. 855 


„sij Krab, die bet Rugfchild wrattig, bultie, Vs k 
halfrond, aan den rand gekarteld heeft. xaid 


Hoorp« 


Deeze Indifche bevondt zig in het Kabinet van STUK. 

. ° f ‚ LI. 
de Koningin van Sweeden. tr, 
Leverkleue 


(52) Krab. die bet Ruefchild met Striemen ee- tig 
2 J LIL 
nigermaate Geutswyze ingedrukt beeft en Calappas 


. . . Klappuse 
bultig , van vooren driekwabbig, Kabe 


Sommigen geeven den naam van Hanekams. 
Krab of Zeehaan aan deeze, welke veel eige. 
gener Klappus- Krab getyteld wordt , volgens 
Rumrrius , om dat zy de geftalte byna van 
een halve Kokos - Noot heeft , die men ín Oost. 
indie gemeenlyk Kalappus of Klappernoo- 
ten noemt. Haar Schaaren alleen , wel- 
ke zy altoos tegen ’t Lyf aangevoegd houdt, 
hebben de gedaante van een Hanekam, aan de 
bovenkant. Zy zyn ongemeen breed en bedek- 
ken het Lyf van vooren. De Striemen zyn, in 
myn Voorwerp, ’t welk overdwars by de vyf 
_ Duimen haalt , zo zigtbaar niet , of zo diep 

niet ingedrukt, dat het Schild van agteren zig 
als met Watergolfjes getekend zou vertoonen; 


gelyk men by Sega vindt : maar het is aldaar 
blas 


) 


(51) Cancer brachyurus, Thorace verrucofo, gibbo , femíi - 
erbiculato , margine ferrato, M, L. U. 448. 
_ (52) Cancer brachyurus , Thorace ftrigis fub=imbricato , gibe 
bo, antice trilobo. M. L. U, 449. PET. Gaz. Te 75, f. Its 
RUMPH, Amb, T. XI, f, 2 4; 3, SEB, dab. Ile Te 20, f° 
2,8. 3 

1, DEEL. XIII. STUK, Za 


356 BESCHRYVING v AN 


Ve bladerig ingefneeden. Ook maaken de gedag- 

ÄFDEEL. 
zxxxu. te breede Schaaren het Lyf, van vooren, als 
HoosD: driekwabbig. Hetfchynt dat deeze Soort, zo 
STUR  wel in West- als in Oostindie, gevonden wor. 
de. Hoe het Bloemagtig Krabbetje van SEBA 


hier toe behooren kan , is my duister (*). 


LUI (53) Krab , die bet Ruefchild met Striemen op 
ee … zyde en van voren flomp beeft. 
EELS 
Als een der raarfte Oostindifche Krabben 


wordt deeze by Serra aangemerkt, die dezelve 
een Zee- Krab noemt, zynde van Kleur hoog- 
rood met bleekgeel gemarmerd; hoedanigen ik 
‘er heb, van dergelyke grootte en gedaante, 
als die aldaar, van boven en van onderen, is 
afgebeeld 3; doch de myne hebben alle de Poo- 
ten met taamelyk lange, ftyve Haairtjes, in- 
zonderheid aan ’t Voetend, bezet. De Schaa- 
ren zyn ongemeen breed, en hebben het eerfte 
Lid der Armen driekantig , op de kanten fte- 
kelig en aan de binnenzyde als gekamd. Men 
vindt deeze Krabben ook inde Westindiën , en 
aan het Eiland Adfcenfton, in de Aclantifche 
Zee; ja, in de Middellandfche, volgens den 
Heer GRoNovIUs, van waar mooglyk zyn Voors 
werp, dat witagtig van Kleur was, met eeni- 


se 


(*) Cancer flosculofus, SEB. LE If, Det, MRS Ee Dg. 


Volgens GRON. Zooph, Fasc. Il, N. 959. 
(53) Cancer brachyurus, Bie firigis lateralibus, Fronte 


getufâà. Amen. Acad, IV, Pp. 252. T. Ifl. f. 1O, Pagurus 
snaculatus, CATESBe Car. II, T. 36. f, Ie SEB. Kab. 1lle 
E. XVIII £ 5, 6e GRON, Zooph. 965. 


B B KRABBEN, 357 


ge roode ftreepjes en ftippen , afkomstig zal Aon 
zyn geweest. Be 
Hoorp- 


. P) e EE Al 
(54) Krab, die bet Rus child zeer rimpelig en “Try: 
d flomp, aan beide zyden vierkwabbig , beeft. Lneus. 
Koperkrab, 
De Bronsagtige Kleur moet den bynaam gee« 
ven aan deeze weinig van de voorgaande ver” 


fchillende Oostindifche Krab. 
G 5) Krab, die het Rue fchild knobbelig , plat- rv. 


[43e 
agtig , aan den rand gedoornd ende Schaa= Eg 


ren van onderen gekamd beeft. 


Deeze Oostindifche bevondt zig, zo wel als 
de voorgaande, in ’t Kabinet van haar Koning- 
lyk Sweedfche Majefteic. 


KrererT-KRABBEN, met een Staart doch zon- 
der Vinnetjes. 


Na de befchryving der weezentlyke Krab- 
ben , die geeneigentlyk zogenaamde Staart heb= 
ben C£), komen wy tot befchouwing van een 

mid 


(54) Cancer brachyurus, Thorace rugofisfimo obtufo utrim . 
que quadrilobo, M. L U. 451. 

(55) Cancer brachyurus , Thorace tuberculato, planiuscu- 
lo, margine aculeato, Chelis margine inferiore criftatis. M, 
L. U, 450. 

(*) Want een Staart betekent, in de. gewoone Spreekma- 
nier, iets dat nafleept, of los van het Lighaam is; daar de 
Staart der Krabben altoos tegen het Lyf aangevoegd en zoda® 
nig zig vertoont , dat fommigen die een Schorteldoek genoemd 
hebben, Zie BRADLEY. Wysg. Verband, wan de Werken 
der Natuur. bl. 81. 


Ie DEEL, XUI STUK, Z 3 


258 BESCHRIVING VAN 


V. _middelflag, dat men naauwlykstot de Krabben 
sense betrekken kan, naauwlyks tot de Kreeften. Ik 
Hoorpe geef 'erderhalven, alzo zy in ’t midden geplaatst 
eenn derinaam vann eene KRABBEN aan; 

want zy hebben iets van beiden. Dewyl de 
meesten, tot befchuttinge van haar week Lig- 
haam, de ledige Hoorens van Schaaldieren gaan 
bewoonen , (deswegen in’t Engelsch Wrongheirs 
genoemd wordende ,} zo heeft Linnzeus ’er, in 
deeze AE van dit Geflagt, den naam 
van Cancri Parafstici, (dat men Schuifelaars zou 
kunnen vertaalen,) aan gegeven , en telt daar 
van zes Soorten op, die hier agter elkander 
volgen, 


LVL (56) Kreeft-Krab , die het Rusefchild door 
dad sb Naaden in vieren werdeeid, de Staart een« 
CUISKLADe 
voudig en van onderen Buikig heeft. 


In *t Latyn noemt men deeze Cancer crumenae 
tus, dat is Beurskrab, volgens RumrPuius, we- 
gens den grooten Zak, dien zy onder de Staart 
heeft. Men moet haar wel onderfcheiden van 
de groote of gewoone Zee-Krabben, die de pun- 
ten der Schaaren zwart hebben; welke , we. 
gens de dikte van haar Lighaam , door de Duit- 
fchers Taychenkrehfe , dat ook zo veel byna 

| als 


(56) Cancer futmacrourus , Thorace futuris quadrifido, 
Caudâ fimplici fabtus venttcofâ. Sy. Nat, XII, Cancer 
erumenatus, Aumph. Amb, Tab, IV. Fig. H , Ie Bourftese 
ROCHEF, Antill, I, C. 21, SEB. Kab, II, Te XXL £ 5, ze 


pr KREEFrT-KRAEBEBEN. 359 


als Beurskrabben betekent, doch in Sweeden V. 

en Noorwegen gemeenlyk maar Krabba , dat is ArPEEL, 

Krabben, genoemd worden. Hoord! 

De gedagte Beurskrab komt niet voor, dan in ted. Ü, 
de Indiën, alwaar zy zig in gaten en kloven 
der Rotfen over dag verfchuilt , komende nooit 
in ’t Water. Des nagts, en meest by donke- 
re Maan, komt zy te voorfchyn om haare Kost 
te zoeken, die voornaamelyk fchyntte beftaan 
in Kokos-Nooten; ten welke einde deeze Krab- 
ben by de Boomen opklimmen, en die afkny- 
pen met haare Schaaren, dezelvedan wederom 
opzoekende en kraakende; het welk een onge= 
meene kragt in dit Dier te kennen geeft (*)e 
Het moet derhalve ook van aanzienlyke grootte 
zyn. De Kleur , zegt Rumprrus , is meest blaauw 
doch die, welke in ’t Werk van Sera voorge= 
fteld wordt, was Koraalrood, en dus ten min= 
fte daar in van de Amboinfche verfchillende 3 
gelyk dit ook aangaande de Westindifche, d'e 
RocuerorT befchryft, opgemerkt wordt. De 
afbeeldingen by Rumrurus zyns als menze wel 
befchouwt , veel bekwaamer , om een denkbeeld 
van de geftalte deezer Beurskrabben te geevens 
dan die by Sera ; wat aldaar ook tot veragting 
vandezelven gezegd worde. De Beursagtigheid 
van de Staart, naamelyk, openbaart zig in die 
van 


(*) Zie bladz. 307, hier voor; alwaar ik van deeze Krab. 
ben fpreek , willende de fterkte der Krabben in ’t algemeen 
door een kragtig voorbeeld aantoonen. 


‚ ke DEEL, XIII, STUK Z 4 


pd 


560 BESCHRYVING VAN 


En van RumeHius ongelyk beter (*), maar in die 

LXxxil. Vân SEBA, van onderen , kan men klaarder zien, 

pen hoe dat fommigen ’er, wegens de vertooning, 

Beurzkrap, den naam wan Dondiégo in *t volle Harnas, aan 
hebben kunnen geeven. 

Het Schild deezer Krabben beftaat uit vier 
Stukken, waar van de drie grootften aan el- 
kander vast zyn, en het vierde geeft ‘er een 
Soort van Kop aan, als de Kreeften hebben, 
onder wiens punt de twee Oogen ftaan , die naar 
de Oogen der Krabben gelyken , doch nevens 
zig tu ee lang uitfteekende Baardjes hebben aan 
ieder zyde, waar van het eene in vier Leedjes 
js verdeeld 5 des hetzelve bekwaam is om zig 
in veelerley gedaanten te buigen, enkorter dan 
het andere, dat Haairagtig dun “uitloopt. De 

Schaaren en Armen zyn dik en fterk. Behalve 
deeze heeft zy maar zes Pooten, en de Staart 
beftaat uit eenige Ringen. 

De Beurskrabben zyn niet alleen eetbaar , maar 
worden voor een zeer fmaakelyke Spyze ger 
houden, inzonderheid het Mergagtige, ’t welk 
de Staart bevat, dat men zonder fchroom kan 
eeten, wanneer flegts een zwarte Darm , die 
overlangs door 'e Lighaam loopt, en een witte 
Ader daar nevens leggende, zorgvuldig uitge- 
nomen zyn (tf). Dewyl menze echter ook op 

Ei- 


(*) Naamelyk , volgens de door my verbeterde aanhaalin. 
gen der Plaaten van die beide Autheuren, welke in $y/7. Nat, 
Ed XII beiden fout zyn. 

(T) Esculentus demtis Intestinis , zegt LINN.BUS : waar door 
| men 


DRK REE Fr T-KRABBEN. 361 


Janden vindt, daar geen Kokosboomen zyn, zo. V. 
zou het verfchil van Voedzel aan deeze mis- ADE 
fchien ook wel een verfchillende hoedanigheid Hoorp- 
verfchaffen kannen, gelyk in de voorige Land- "UX 


krabben. 


(57) Kreeft. Krab, met de Schaaren Hartvors 5 yr 
è ( Ù og B > 
mig en gedoornd, de regter grootst. ras 
Soldaat, 
Wy noemen het Schepzel, dat de Franfchen 


Bernard P'Hermîte heeten, *t zy om zyne Ge. 
ftalte, ’ zy om dat het tot vegten zo gereed 
is, 't welk dan mooglyk best by tegenttelling 
begreepen zou worden, gemeenlyk de Soldaat, 
Van waar de naam van Kreeftflak af komstig 
Zy, en of dezelve by ons Strandvolk in alge- 
meen gebruik is, vind ik niet gemeld. Dezel- 
ve wordt van Doktor Dos s Da SWAMMER. 
DAM, gebruikt , om dit Diertje te betekenen, 
dat in ’t Latyn den naam van Cancellus voerde, 
en in ’t Grieksch van Karkinion, als zynde een 
kleine Krab of Kreeft. De Engelfchen geeven 
‘er, volgens CEARLETON, den naam van tbe 
Soula 


men dit verftaan moet, en neemen her laarfte woord niet in de 
gewoonlyke ruime zin, als wanneer 'er weinig te eeten over 
zou blyven aan deeze Krabben. 

(57) Cancer macrourus parafiticus , Chelis cordatis murica. 
tis, dextrâ majore. M, L, U. 454 Faun, Suec. 2032. SCOP, 
Carn. 1130 MATTH. Diosc, 230. ROND. Pit. L. p. 553. BEL- 
LON Aguat. 362, GESN. Ag. 161. ALDROV. Exf/ang. 218e 
Jonsr. Ex/ang. Ag T,VIL f. 6912, SWAMM. Bibl. T. XI, 
1, 2. BASTER. Uitfpann, I, p, 85, Tad. Xe f. 354. GRON, 
Zooph. 982. 


1, DEEL. XIII, STUK® LS 


862 BESCHRYVINEG VAN 


Vv, _ Souldier. Crab aan. Men noemt het , op de Kust 
ai van Genua, Branchua of Brancha, en Bion Cam- 
Hoorp- bu in Provence. In Sweeden wordt het Kryp- 
A Kong geheten. | 

Dat de Franfchen die Diertje Bernard noe 
men, komt, volgens fommigen , daar vandaan, 
dat zy de Zotten, of Menfchen die half. Gek 
zyn „ of door dwaaze bedryven zig belachlyk 
maaken, gedagten naam geeven. Zulks wordt 
dan toegepast op de eigenfchap van dit Schep- 
zel; dat het naamelyk, met een Korst bekleed 
zynde, en Schaaren hebbende tot zyne verde- 
diging , niettemin een ledige Hooren van eenig 
Schaaldier: opzoekt , en daar insals weg- 
kruipt. Die, echter, agt geeft op de weekheid 
van haar Agterlyf , zal haast begrypen , dat de 
Natuur , niet zonder reden, een zodanige ei 
genfchap aan dit Kreeftje ingefchapen heeft. 
Het Agterlyf, naamelyk, zweemt meest naar 
dat van een Slak, en is enkel met een dunne 
Huid bekleed, aan ’tend een Soort van Klaauw. 
tjes hebbende, waar mede het zig kan vasthou- 
den. | 

ErtaNus van de Cancelli, dat zekerlyk deeze 
zyn, fpreekende , zegt, dat zy geheel naakt ter 
wereld komen, zonder Schulp of Schaal; maar dat 
zy ‘er een opzoeken, om daarin te gaan huis= 
vesten; tot dat , deeze wooning voor haar te 
klein wordende, zy een andere, die grooter 
is, verkiezen. Hy voegt ’er by ‚dat zy fom- 
tyds daar om vegten,- RoNpeLErius getuigt 

dus 


— 


« 


pr KReEErT-KRABBEN. 363 


dus ook, dat de Kreeftflak altoos in eensan- v. 
ders Wooning huisvest, om dat zy geen eigen AEN 
Wooning, heeft: als ook dat dezelve fomtyds Hoorp- 
van Schaal verandert. Dit laatfte wordt beves- STUK. 
tigd door een hedendaagsch Autheur, die in den a 
Jaare 1753 een Vertoog uitgaf over de Scheep- 

vaart en Koophandel van Havre de Grace, en 
eenige byzonderheden, daaromitreeks voorko 
mende. Hy beweert tevens, dac het een groo- 

te misflag is te denken, dat elke Soort van Sol 
daaten zodanig gehecht zy aan zekere Soort van 
Hoorentjes ‚ dat zy in geen andere zoukunnen 
leeven. 

Sommige Natuurkundigen , naamelyk, had» Dezelve 
den begreepen , dat ‘er zo veel Soorten van nen 
deeze Kreeftflakken zyn, als menze in verfchil- é° Hoorn. 
lende Hoorentjes vindt, niet alleen, maar SwAM- 
MERDAM wil met kragt ftaande houden , dat 
deeze Hoorens niet minder eigen zyn aan de Sol. 
daaten, danaan de Tuinflakken de haare. Hy 
brengt tot bewys by, dat zy met zekere Spie- 
ren vastgehecht zyn aan het midden van de Hoo- 
ren , ’t welk waarfchynlyk die kleine flappe Poo- 
tjes zullen zyn, omtrent een derde zo lang als 
de andere Pooten; welken REAUMUR agter aan 
het Borstftuk waarnam, en tot dit einde meen- 
de te dienen (*). SwAMMERDAM, ’t is waar 
verbeeldt het middelpunt ‚ werwaards alle de 

Spie- 

(*) Mem. de &Acad, Royale de Sciences, de 1710 Pp. 4643 
8e, 

1 DEAL, XIII. STUK, Lins 


V. 


AFDEEL. 
LXXXIL. 
HaorD- 
STUK. 
Saldaat. 


364 BESCHRYVING VAN 


Spieren famenloopen zouden , wat laager ‚doch 
hy vertoont geen van deeze Spieren , en dewyl 
hy verzekert, dat, dezelven maaken, dar de 
Kreeftflak, leevende , nooit uit haare Schaal 
komt; waar van, uit geloofwaardige getuige- 
nisfen , het tegendeel blykt (*) , zo moeten 
wy vastítelien, dat hy in deezen bedroogen is 
geweest, 

Wy zullen hier van nader verzekerd zyn3 
als wy, in de eerste plaats, agtgeeven, dat de 
Hoorentjes, welken de Kreeftflak bewoont , ’t 
zy dan Nerieten, Wulken of anderen, zeker- 
lyk de Wooningen zyn van andere Schaaldies 
ren. Ten anderen , dat ze nooit gevonden wor- 
den , dan in Hoorentjes, welke reeds dood zyn; 
gelyk men ’t noemt; of blyken geeven , dat het 
natuurlyke Dier ‘er in geftorven is: zyndede- 
zelven ook dikwils met een harde ruigte, of met 
de Huisjes van andere Zeefchepzelen , Worm- 
buisjes of Zeetulpjes begroeid. En, eindelyk, 
welk een groote menigte men niet van deeze 
Kreeftflakken aan onze Stranden zou moeten 
aantreffen , indien alle zodanige Hoorentjes 
van dergelyke Kreeftjes bewoond werden. 
Voeg hier by, hoe SwAMMERDAM zelf erkent; 
dat eenigen van zyne Kreeftflakken , leven- 
dig, uit de Hoorentjes gefchooten waren; ’t 
welk immers volftreke met zyn Gevoelen , 

van 


(*) Zie BASTERS , Natuurkundige Uitfpanningen , IL, De 
bladz. 87. 


DE KREErT-KRABEBEN. 565 


van de vaste aanhechting deezer Dieren aan, V- 
den Hoorn; geheel ftrydig is (@*j. Anderen eed 
fchryven ’er nog meer Eigenfchappen aantoe, Hoorp- 
die het gezegde bevestigen, gelyk wy dit na- sjon, 
der zien zullen in de volgende Soort. 

Doktor Scoror1 getuigt, dat de Soldaaten, 
met gladde Schaaren, aan de Adriatifche Zee 
dikwils voorkomen in zekere Hoorens, die naar 
Pieramieden of Tollen, en Trommelfchroeven 
gelyken (f). …, Derzelver Schaal wordt van 
‚> de Kluizenaar, zegt hy , overtoogen met 
> een droog, Spongieus, bruinrood Vleesch, 
ie tomwvelk, onbederflyk is , en , dezelve op 
> Zyde doorboord hebbende, woont het Lier 
er in, met de Staart altoos binnenwaardsen 
den Kop buitenwaards geftrekt. Het heeft 
een glad , rolrondagtig Borstftuk , dat van 
agteren wat breeder is , onder het midden 
met een boogswyze neergedrukte Streep , 
boven welke de Schaal , inzonderheid van 
vooren en op zyde, zig geftippeld vertoont. 
Beneden die Streep zyn de zyden van het 
Borscftuk rimpelig. Het is van vooren ge- 
knot en drietandig , met den middelften T and 

»s ZTOOtsL, 


33 


(*) Dit laatfte , dat zy ‘er levendig , en van zelf, uitge- 
fchooten waren , vindt men in ’tk. DEE!, van den Bybel der 
Naruur , bladz. 196, boven aan; en het voorgaande in de 
Verklaaring der Afbeeldingen , IL, DEEL : alwaar gezegd wordt, 
dat de Spieren het Lighaam zo vast dan de Schaal hechten» 
dat het Dier die Wooning nooit kan verlaaten. 

(f) In Frocho Muricato & Turbonibus turritis apud nos fre, 
quens in Adriatico Mari, Entem, Carniol, p. 498. 


1, DEEL: XIIL, STUK 


Mie 
AFDEEL 
LXXXKIL. 
Hoor p- 
STUK, 
Soldaat, 


566) BESCHRIVINE AVN 


s> grootst, en, tusfchen deeze Tanden , puilen 
> de Steeltjes der Oogen uit, die evenwydig 
»> zyn. De Sprieten, wier langte nagenoeg 
als die van ’t Borstítuk is, beftaan uit agte 
endertig Leedjes, met een Haairtje op zy« 
de bepaald. De Armen zyn knobbelig , met 
het eerste Lid inwaards zeer glad , en een 
paarschagtige Vlak hebbende: de Handen 
niet Hartvormig , maar met de Vingeren 
van Ovaalagtige figuur; die in de volmaak- 
te Hand gelyk zyn van grootte, aan ’t end 
Haairig. De Pooten met twee of drie Leed- 
jes, aan de bovenfte zydegetand, hetlaatíte 
famengedrukt , met een kort Nageltje van 


35 

‚‚ de zelfde hleur: de Staart langer dan het 
Borstítuk maar dunner en Vleezig, moeie. 

9? Ss 

> lykte onderzoeken zynde”’. 


Indien deeze Heer door de Staart der Kreeft- 
flakken derzelver Agterlyf verftaat „ kan ikech= 
ter niet zien, waarom die zo moeielyk te on- 
derzovken zoude zyn : daar niet alleen dee- 
ze Dieren met dezelve in haar geheel fomtyds 
uit de Schaal {chieten, als wy gezien hebben; 
maar ‘er ook altoos voorzigtig uitgehaald kun. 
hen worden, Volgens den Heer GRroNovius 
zouden daar vyf Paar Zwempooten of Vinnetjes 
aan zyn, om mede te zwemmen : welke hoe. 
danigheid ik nergens aan dit Schepfel toegefchree- 
ven vind, en zyn Ed. moet dan het Agterlyf veel 
naauwkeuriger onderzogt hebben, als SwaM- 
MERDAM en BasTER, die niets, dat naar zodanige. 

Vin- 


pr KrReEeErrT-KRABrEN 867 


Vinnetjes of Zwempooten gelykt, aan het Lyf_ V.” 
vertoonen. Van den eerften zou men mogen eee 
denken , of hy dezelven ook voor zyne aan- Hoorp= 
hechtende Spieren had aangezien, doch van „ns 
den laätften is dit geenszins te vermoeden. 

Wat my belangt , een groote Soldaat in Lie Geftalte. 
queur hebbende, die uit een Wulkhooren is ge- 
haald: zie ik duidelyk dat dezelve, aan ’t Borst- 

{tuk , vier Paar Pooten , endus in ’t geheel agt 
Pooten heeft , gelykerwys de andere Krab- 
ben, Deeze Pooten zyn altemaal, zo wel als 
‘ct Borstftuk, de Kopen Sprieten , van eene {choo- 
ne bleekroode en gloeijende Vleeschkleur. Van 
de twee voorfte Paaren is ieder Poot ten minfte 
twee Duim, van de twee agterften naauwlyks 


een half Duim lang en zeer dun , daar de voor- 
{ten taamelyk dik zyn, uitgenomen de uiterfte 
Leedjes. De Armen, nog dikker dan de Voor- 
pooten , hebben twee aanzienlyke Schaarens 
waar van de regter grootst. De Sprieten, ten 
minste twee Duim lang, zyn Haairagtig dun; 
en hebben ieder nevens zig nog een klein Hoorn- 
tje. Ook word ik behalve de twee Vierledige 
Baardjes , die wy inde Beurskrabben opgemerkt 
hebben, nog twee kleine Baardjes gewaar, aan 
den Kop van deeze Kreeftflak , wier Oogen 
zwart zyn en op dikke Steeltjesftaan, Het Lyf 
is {lymagtig , als dat van een Slak, doch aan ’t 
end, als gezegd is, voorzien met Hoornagtige 
Klaauwtjes of Haakjes, van de zelfde Vleesch- 
kleur. 

5. DEEL. XIII, STUK» Dit 


V. 
ÁFDEEL. 
LXXXII, 
Hoorp. 
STUK. 
Soldaat. 


LVI IT, 
Diogenes, 
Fnditche, 


368 BESCHRYVING VAN 


Dit heb ik ten opzigt vande Geftalte van onze 
Soldaaten of Kluizenaars waargenomen. Of 
‘er, nu, zo veel verfchil in zy, dat fommigens 
gelyk Grovovius zegt, tien paar Pooten heb- 
ben eneen Aschgraauwe Kleur, die door ’tkoo- 
ken, even als in de Garnaalen, rood wordt , en 
ze dan lekker doet fmaaken (*) ; zou men na- 
der kunnen onderzoeken: doch het laatfte zal 
men, om dat zy van fommigen voor Vergiftig 
gehouden werden , niet ligt ter toets ftellen. 


(58) KreefteKrab ‚ die de Schaaren glad en 
Wollig beeft , de flinker grootst. 


Door den bynaam van Indifche kan men dee= 
ze genoegzaam van onze Europifche Soldaaten 
onderfcheiden. De Franfchen geeven ’er , in 
* byzonder , den naam aan van Soldat; doch 
dir heeft meer betrekking tot de Westindifche: 
want de Oostindifche , daar men de af beeldin- 
gen van vindt in ’t Werk van Rumrrius, voert 
jn 't Latyn den tytel van Sguilla Lutaria, in’€ 
Nederduitsch dien van Modderman; als zig al 
toos in Modderige Stroomen onthoudende. 

LinNaus hadt voorheen (})}, zo wel als te- 

gen 


(*) Egregie fapiunt, &c. Gron. Zooph. Fasc. Il. 


( 58) Cancer macrourus parafiticus ‚ Chelis levibus pubesa 
centibus , finistrâ majore, Sy/?, Nat. Xil. GRON Zoopb. 983e 
RUMPH. Amb, T, V.f. K‚ L, carrsB, Car. IL, To 3% £ 
1, 2. KAMPF. Jap. T. 15 6 7e 


(T) Sy/2. Nat, Ed. X. Pp. 631, 


| pe KREEFT-KRAEBBEN 309 


‘genwoordig de Indifche ‘Soldaat van de Euro- pe De 


_pifche onderfcheiden door de Schaaren , naar rxxxur,’ 
dat deflinker van dezelven grooter was of klei- HoorDs 
ner dan de regter Schaar. De Heer Baster “T° 
_berispte hem te regt, van verkeerdelyk de flin- 

ker grootst gefteld te hebben in de Europifche, 

die byna altoos de regter grootst heeft, gelyk 

de meeste Kreeften en Krabben , daar ik ’er 
verfcheidene van heb, zonder kennelyk onder- 
fcheid in de grootte der Schaaren, en wat zyn 

Ed. daar mede zeggen wil, dat in de Kreeft- 

flak, zelfs, de geheele regter zyde grooter dan de 

linker is, kan ik.uit zyne Afbeeldingen, alwaar 
veeleer het tegendeel zig vertoont, niet begry- 


pen. Ook weet ik niet , hoe zyn Ed. heeft 
kunnen zien, dat, in de afbeelding van Rum- 
PHIUS, de Modderman de regter Schaar grootst 
heeft (*): want als myn Gezigt my niet be- 
driegt, zo is in de af beelding K de regter , en 
jn de afbeelding L, van het zelfde Dier op zy- 
ne Rug leggende, de flinker Schaar de groot. 
fte. Dit zal waarfchynlyk den Sweedfchen 
Ridder, die zig fomtyds ftilzwygende verde- 
digt, aanleiding gegeven hebben, om het thans 
om te keeren , en aan de Europifche Soldaat 
de regter , aan de Indifche de {linker Schaar 
grootst, toe te fchryven. Hoe ’t zy, ik heb 


Een 


(*) BASTER Uit/pann, 1. DEEL , bladz. 87. Aantek, (2). 
En bladz, 86 , wordt Chelis muricatis, dat by my gedoornde 
Schaaren zyn , van hem vertaald , met Schaaren als een Voet= 
angel. 


Is, DEEL, XIII. STUK. A a 


Vv. 
WEFDEEL 
LXXXII, 
Hoorp- 
STUK, 


370 BEsSCHRYLYVYVING var 


een Indifche, zittende in een geknobbelde Bel. 
Hooren van aanmerkelyke grootte, met de flin= 
ker - Schaar inderdaad grootst. 

— Dit Schepzel moet in de Indiën vry groot 
“zyn, als het aldaar , gelyk Rumemius zegt, 
een Schaal heeft, die zagt en week is, vanze= 
wen Duimen langte. “De Amerikaanfche wordt 
gezegd drie of vier Duimen lang te zyn; doch 
men vindt daar ook grooteres gelyk de Heer 
REAUMUR ’er een uit de Westindiën gekreegen 
hadt , zittende in een groote Kasket-Hooren. 
Pater pu TERTRE , gezegd hebbendedat dit Dier 
het halve Lyf , waar door hy de voorfte helft 
verftaan zal, naar een Garnaal of Zeevloo ge= 
lykende heeft; geeft ’er de volgende befchry= 
ving van. ‚ 

Van de Schaaren is de een klein (*), de an- 
der breeder dan een Duim, en rond , floppen- 
de het gantfche Gat van de Schaal, en aan het 
Schepzel niet alleen tot Hand dienende, maar 
ook tot verweering; als waar mede alles, wat 


het bereiken kan, gevat en knypende vast ge- 


houden of dood gekneepen wordt. Behalve 
deeze heeft het vier dunner Pooten, veel gely« 
kende naar die der Krabben; zynde de rest van 
zyn Lyf lang en ongevaar een halven Vinger 


dik, bedekt met eene taamelyk dikke en ruu- 
\ we 


(*) Nergens echter vind ik, of in de Afbeeldingen, of in 
de Natuurlyke Voorwerpen, zoo veel verfchil , dat men derege 
ter Schaar, met den Heer GRONovtUs , in deeze te regt 
minima of zeer klein kan noemen , gelykin de Cancer Wocans. 
of Zandkrabben, 


DE KRatertKeá BEE ú. art | 


we Huid. De Staart is famengefteld uit drie V. 
kleine Nageltjes of Klaauwtjes. LEDE 
_Dit Dier komt alle Jaaren aan den Oever der Hoorvs 
Zee, om ’er zyne Eijeren te leggen en van Schaal a 
te veranderen; of liever om een Hooren te zoe- 
ken, die bekwaam is tot zyne inwooning; 
waar mê@de het dan in de Spleeten van Rotfen 

of holle Boomen gaat kruipen, zig geneerende 

met Infekten of Bladen en Kruiden, gelyk de 
Krabben. Wegens zyne aangroëijing heeft 

het van tyd tot tyd een grooter Woonplaats 
noodig: des het een groot pleizier is, voor de 
genen, die alsdan zig op ’t Strand bevinden ; 

te zier ; hoe het verfcheide Hoorensbefchouwt, 

en ’er eindelyk een gevonden hebbende , die 
hem beliaagt , fchielyk de voorige verlaat, en 
zyn Agterlyf Ì in de andere bergt. ’t Gebeurt» 
fomtyds, dat ‘er twee zyn, die het Oog wer- 
pen op eene zelfde Hooren, en dan ontftaat’er 

een Gevegt uit, 't welk wel niet Bloedig is, 
maar vinnig , en niet dan met de Overwinning 

van den zwakften eindigt, die de Wooning aan 
zyne Party ten prooy moetlaaten. Bevindthy 
dezelve voor hem niet bekwaam, zo komt hy 

ser weder uit, ei neemt zyn intrek in de oudes 
gaande dan op nieuws een andere zoeken, Wel 

vyf of zes maalen heeft men ze dus van Schaal 
zien verwisfelen, eer zy ’er een, naar hun ges 
noegen, hadden ‘uitgekoozen. 

_ Dit Infekt vangende, maakt hetzelve eenig 
‚geluid ; en tragt met zyne groote Schaar de 


DEE, XllI, STUK, Aa 3 Hand 


Vv. 
Árper 
gt 


572 BESCHRYVING VAN, 


Hand te varten van den genen „die het ges 
° greepen heeft ; zullende dezelve „ indien het 


Hoorp- die bereiken HE ‚ van zelf nooit [os laateni. 


STUK. 


Door het knypen, ondertusfchen, ontftaat een 
geweldige « yn, waar tegen het beste middel 
is, de Schaar af te Ínyden, of den Hooren aan 
*x Vuurte brengen: want dan laat het los en 
vlugt ’er uit. De Indiaanen eeten het Dier: 
doch Europeaanen hebben ’er weinig Smaak in, 
of her bekomt bun kwaalyk. In zyne Hooren 
vindt men omtrent een halve Lepel vol helder 
Water, dat als een kragtig middel aangemerkt 
wordt tegen de Puisten en Blaa:sjes, die uithet 
Melkagtige Vogt, dat van de Takken en Bla- 
den der Vergiftige Manchenilje- Boonen af- 
druipt ‚ op de Huid der Menfchen ontftaan. 
De Ingezetenen der Eilanden visfchen deeze 
Kreeft - Krabben , en, dezelven gevangen 
hebbende , binden zy die met de Koppen aan 
een Draad of Touwerje, en laaten ze dus in 
de Zonnefchyn hangen , het welk de Dieren doet 
wverfmelten tot eene dikke zelf{tandigheid, als 
Boter of Olie, die vooreen zeer nuttig Genees- 
middel, om het lighaam of de Leden , tegen 
Jigtige Pyn.n, te betrvken, by de Wilden ge. 
houden wordt In de Winteris deeze Olie dik 
en geel.gtig wit; doch in de Zomer wordt zy 
rood en garftig, als … alvischtraan 

In de Reisrogt van de Heeren d'ULLOA, naaf — 
Peru, wordt gewag gemaakc van een zonder- 


“linge eigen{chap van dic Schepzel in de West- _ 


‚In- 


ne KREEFT-KRABERBEN. 373 


Sndiën. Zyn Beet, zegt men aldaar , veroir- V. 
zaakt, geduurende twee Etmaalen, de zelfde AAE 
‘Toevallen alsde Beet van een Scorpioen (*, Hoorn. 
Men belet zorgvuldig , dat de Parient Water êTU&e 
drinke , zo lang hy de uitwerkingen gewaar 

wordt van dit Venyn ; alzo hy anders ligt in 
Flaauwte valt of Stuipen krygt en daar aan 

fterft. Aan de Kust van Karthagena viel dic 

Dier zo groot, dat het Kre ftagtige gedeelte; 

te weeten de Kop en ’t Borstítuk, de langte 

van twee Duimen en de breedte van anderhalf 

Duim had. Men noemde het aldaar Carucot Sols 


dado, of Soldaat Slak. 


(59) Kreeft - Krab 9 die de Schaaren FUUD en Dy= IIX, 


ene Ó , Eremitaa 
na egaal heeft; van vooren met zes Pum- oe. 
ten. nale 


Van deeze wordt getuigd , dat zy in de [ta- 
laanfche Zee huisvest in ’t midden van een 
dwarfe ovaale opening, binnen een rondastig 
Zee-gewas, naar Kurk gelykende. Haar ge- 
ftalte komt met die van de Soldaat overeen , 

doch 


(*) Scorpioenen hadt men ‘ers de grootften „ mer se 
Lyf , zonder de Siaart, drie Duimen lang; dat is byna @ 
groot als die van onze af beelding Pl. Cilt Fig 1. De Beet 
de zwaten werdt gevaarlyker, dan die der anderen. gevore 
deeld , doch zy was , indien men ‘er hulp san toeor«gt, niee 
doodelyk. Her Voik des Lands hadt zeifs een denkbeeld „dat 
het Water door een Scorpiven , als dezelve ‘er in kwan te 
valen , gezuiverd werdt; drinkende hetzelve onbefchroomd. 


(59) Cancer macrourus Parafiticus , Chelis feabris tubequas 
Kbus ; anterior:bus fex - Pollicatis 57/7 Nat, Alle : 


A, DEEL, XliJe STUIKe Aa 3 


974 BEeSCHRKRYVING VAR 


V. _ doch zy valt niet zo groot. De Schaaren zym 
(AFDEEL. 8 


Lexxi, egaal, ruuw, en hebben wederzyds twee an- 


Hoorp- dere Pooten uitfteekende buiten het Zeege- 
STUEr, wast 


LX.” (Go) Kreeft- Krab , die Rolrondagtie is, de 
etn Schaal met uitgebolde Stippen. 


In de opgekluwende Wormbuisjes van de 
Middellandfche Zee, onthoudt zig deeze Soort, 
die de grootte en gedaante heeft van een Dui® 
zendbeen. De Schaalis kort, ovaalagtig , met 
uitgeholde Stippen, van vooren wederzyds 
ftomp. Van de vier Pooten zyn, wederzyds 
de voorften gefchaard; die van het vyfde Paar 
ongenageld en van de overigen vertoonen zig 
maar de blyken. Het Diertje heeft een lange, 
weeke, Staart. | 


(61) Kreeft- Krab, die ruig is , bedekt met een 


XLI. Rn 
Caput mor halfronde Kurkagtige Mutse 
uur, 5 
book. Te Algiers is, door den Heer BRANDER , dit 


zonderlinge Schepzel , affchuwlyk in ’t aanzien, 
en naar een lang begraven geweest Menfchen 
Doodshoofd gelykende, gevonden. Het Lyf, 
dat de grootte van een Karfteng heeft, is graauw 

En 


(6o) Concer macrourus Parafitieus , fubeylindricus , Teftâ 
Punâtis excavatis, Sy/7, Nat. XI1. 


(61) Caneer brachyurus tomentofus, obtetus pilee hen 


fpharico Saberofo. 89/7. Nat, Kil. 


… 


E 
Ë 
H 
ij 
j 


Ss 
etat 


k | 


d 


pr KREEFT-KRABBEN. 375 


en in ’t geheel bezet met kort, ruig Haair,uit-. V. 
genomen de tippen der Schaaren alleen, wier dn. 
bladen even groot zyn , en de Pooten fcherp Hoorp- 
genageld” -De Schaal is halfrond en niet ge. °*9E 

‚ doornd. - Dezelve wordt , met het geheele 
Lyf, tot aan de Oogen toe, gedekt door een 
Soort van Kap, als uit Kley of oud Leder ge- 
maakt , en van het agterfte paar Pooten af kom 
ftig, die, over de Rug omgeboogen, daar in uic® 
loopen. 


RR E Er T EN. 


Thans komen wy tot befchouwing van de 
Kreeften, wier verfchil van de Krabben reeds 
opgemerkt is f, en zo groot , dat fommigen + pradz, 
haar liever tot byzondere Geflagten zouden 226 
thuis brengen (*) , en dan moeften ’er de Kreeft- 
Krabben zekerlyk ook van afgezonderd wor- 
den. Men vinde, welis waar , in de Lighaams- 
geftalte een groot onderfcheid; doch , gelyk in 
alle Krabben niet het Lyf dwars - bd of bree. 
der dan lang is, zo hebben alle de Kreeften het- 
zelve ook niet uitermaate lang of Rolrond, en 
de Krabben. zyn insgelyks , gelyk ik demeld 
heb , van de Natuur met een aanmerkelyke Staart 
voorzien, die haar zekerlyk tot eenig meer ge- 
bruik ftrekt, dan het vasthouden der Eijeren, 

| als 


(*) Baster , Natuurk, Uitfparn. Il, DEEL , bladz, €. 
1, DEEL. XlIl, STUK. Aa 4 


376 BESCHRYVING VAN 


PRG ee alzo de Mannetjes dat Lighaamsdeel ook heb- 


Lxxxi. ben, en de Endeldarm langs hetzelve uit- 


Hoorn. loopt + 
STUK, 


ÎZiebladz. Bovendien komen de Kreeften met de Krab- 


Nen. ben in de meeste byzonderheden overeen. Haar 


fchappen, Voedzel beftaat ook nikt alleen in het Vleesch 


van allerley Gedierten, Krengen van Honden 
en Paarden, Kikvorfchen en levendige Visch; 
maar zy eeten zelfs, gelykerwys de Krabben ; 
fomtyds Gras en Kruiden : ja de eene Kreeft 
wordt wel eens van een andere. opgevreten. 
Men vindtze zo wel in de Rivieren als in de 


Zee, en de Rivieren der middelfte deelen van ’ 


Europa zyn 'er rykelyk mede voorzien : in 


de Noordelyke deelen zelfs zyn zy, door voort- 


planting , als natuurlyk geworden. Zy kunnen 
ook wel eenigen tyd buiten ’t Water leeven; 
doch of 'er Land- Kreeften zyn, die geheel op 
’t drooge huisvesten, gelyk fommige Krabben, 
heb ik geen zekerheid (*). 

Paaring. Ten opzigt van de manier van Paaring fchynt 


tusfchen de Kreeften en Krabben geen verfchil 


‚te zyn; volgens her gene aan den Heer BAsTER 
uit het Berigr, zyn Ed. van Noorwegen toe= 
gezonden (t), is gebleeken (4). En door 

het- 


(*) De Staart der eigentlyke Kreeften, tot zwemmen ge- 
fchikt , fchynt my ook hier tegen te ftryden. Die Landkreef- 
ten , waar van f(ommigen fpreeken, zyn de hier voorbefchree- 
vene Beurskraeben, Bona REis, inzyn Woordeboek ‚le DEEL, 
bladz, 614 , zeer verward dienaangaande. 

T) Natuark Uitfpann, IX, DEEL , bladz. 13e 

dj De Ouden, echter , heboen in't algemeen ran s 

ât 


DEe KREEFTEN, 377 


hetzelve fchynt tevens bevestigd te worden DL 
dat zy de Eijeren niet by zig draagen, tot dat rxxxu. 
dezelven uitgebroed zyn , maar zig daar vanin ae 
% Zand ontlasten, waar aan zyn Ed., te voo. 5 
ren, getwyfeld had (*). Ik geloof, dat hier 

wel verfchil in kan zyn, naar hect Klimaat En 

naar den tyd des Jaars: doch dat zy daar in 

met de Scorpioenen zouden overeenkomen, in 

wier Lighaam , door zo veele kundige Waarnee- 

mers, de Jongen zelf gevondén zyn *, is My* nlaaz, 
niet waarfchynlyk. Hy meent, dat zy ook *®* 

op andere tyden des Jaars, dan in de Lente ; 
paaren. 

De Kreeften zyn by uieftek geil ; zodanig dat Aangroeïe 
jeder Mannetje in zyn Hol; (want hagre woon Telen 
plaatfen zyn in Gaten aan de kanten der Rivie. 
ren:) ten minfte twee of drie Wyfjes heeft, 
welken ‘hy dapperlyk verdedigt en bewaart , 
knypende de Pooten af aan eenen, die daar in 
zou willen komen. Dit afbreeken der Pooten, 
dat in veele Dieren een zwaare Straf zou zyn » 
is in de Kreeften van minder belang , om dat 
zy met de zonderlinge eigenfchap, van wedere 
aangroeijing der afgebroken Leden , begaafd 

Zyn 5 


dat de Kreeften op de manier der Honden en andere Viervoe. 
tige Dieren paaren. Zie ALDROV. 

(*) Of de Kreeften en Krabben hunne Eijers uitwerpen 
[van z'g werpen, wil hy zeggen,} na dat zy [die] eenigen 
tyd tusíchen de Pooten gedragen zyn geweest , dan of zy tuse 
fchen de Pooten worden ùitgebroeid en daar gebooren, gelyk 
by de Scorpioenen gefchiedt. Dezelfde 1. Dreu, bladz. 8. 


IE, DEEL. XIII, STUG) Aa 5 


Vv, 
AFDEFL, 
ELXXXIT. 
Hoorp- 
STUK 


Aanmer- 
kingen 
dienaane 


grande. 


378 BeEscuHRrRvyviIiNe VAN 


zyn; welke zy, zo wel als de Jaarlykfe ver- 
huiding of afwerping van de geheele Schaal, 
gemeen hebben met de Krabben. | 

Verfcheide Geleerden, de Redente baat nee- 
mende, hebben geoordeeld , dat dit Stuk alleen- 
Ilyk een denkbeeld ware van ’t Gemeen. De 
weder - aangroeijing of uitfchieting van onge- 
werktuigde Lighaamsdeelen , van de Haairen des 
Hoofds, de Nagelen van Menfchen Handen en 
Klaauwen van Beeste- Pooten, by voorbeeld; 
konden zy wel toeftaan; doch die van Deelen, 
met Geledingen en Spieren tot beweeging voor- 
zien, werdt van hun niet erkend. Ook heeft 
men, by naauwkeurig onderzoek, bevonden , dat 
die herftelling zo algemeen niet is, alsmen zig 
wel verbeeldde. In de Schaarenen Schaarpoo- 
ten of Armen, die meest aan ’t breeken bloot 
gefteld zyn, heeft zy meest plaats , en voorde 
afgebrokene komt dikwils maar een klein , zeer 
onvolkomen Schaartje. De Pooten en Sprie- 
ten, afgebroken zynde , groeijen ook wel , doch 
zeer langzaam weder aan. Zie hier eenige aan- 
merkingen dienaangaande , van den Heer REAU* 
MUR ontleend. 

‚‚ Daar is, tot de hervoortbrenging van de 
‚„ afgebrokene Pooten , geen beftemde tyd: 
> Zy groeijen, gelykerwys: de Planten ; 
„, fchielyker of minder fchielyk aan , naar 
> dat het Saizoen meer of minder gunftig 
» is: de heetfte Dagen bevorderen dezelve al- 


ler: 


KD 
3 
95 
9) 
9) 
ss 
LE 
99 
95 
55 
25 
EP) 
99 
33 
29 
2 
23 
25 
KE) 
EE) 
23 
35 
33 
23 
35 


33 


2 
KE) 
35 
95 
33 


DE KREEFTEN, 379 


lermeest. Ook wordt deeze hervoortbren- 
ging door andere omftandigheden begunttigd 
of vertraagd. Eender weezentlykften is de 
plaats, daar de Poot of Arm is afgebroken. 
Om dit te verftaan , moet men zig erinne- 
ren, dat de Pooten der Kreeften verfcheide 
Geledingen ‘of Gewrichten hebben ; waar 
door zy zig, gelyk onze Vingeren , kunnen 
buigen: om dat die Gewrichten met eene 
Vliesagtig dunne Huid, en nier met een har« 
de Schaal, overtoogen zyn. leder Schaar= 
poat heeft vyf dergelyke Gewrichten, en, 
ZO wy, daar van, het gene digtst aan ’t end 
is, dat is daar de Schaar aan den Arm zig 


“beweegt, voor het eerfte neemen , dan is 


het vierde Gewricht de plaats , alwaar de 
Arm moet afgebroken zyn, om het vaar- 
digfte weder aan te groeijen. En, ’t gene 
byzonderlyk opmerking verdient , is, dac dit 
juist de plaats is, alwaar de Armen natuur- 
lyk breeken. Ook gefchiedt zulks niet in ’t 
Gewricht, maar in de Schaal tusfchen het 
derde en vierde Lid, die uit verfcheide Stuk. 
ken famengefteld is, gelyk de Naaden aan- 
toonen ‚ alwaar die Stukken flegts tegen el« 
kander aangehecht zyn, zonder aanmerkely- 
ke intandingen. By een van deeze Naaden, 
nu, en vooral by de middelfte , breekt ge- 
meenlyk de Schaarpoot af ‚ wanneer men een 
Kreeft of Krab aan dezelve gevat heeft: 
zo men dien Arm ergens anders affnydet je 


I. DEEL, XIII, STUIG … wordt, 


Vv. 
ÁFDEEL. 
LXXXlie 
HOOFD. 
STUK. 


V, 
AFDEEL. 
LXXAIT 
Hoorp- 
STUK. 


Geftalte, 


380 BESCHRYVING VAN 


, wordt het verloorene zo fpoedig niet her- 
s. fteld. En’ is aanmerkelyk, dat alsdan de 


„> Kreeft, dikwils, haaren Arin verder afbreeke 
„‚ op die zelfde plaats, welke door de Natuur 
„, tot hervoortbrenging gefchikt was In de 
„‚ Pooten, eigentlyk zo genaamd , gefchiedt de- 
‚‚ zelve, langzaamer”. Gedagte Heer heeft 
willen onderzoeken of zulks ook plaats had in 
de Staarten der Kreeften; doch hecgelukte niet: 
de Beesten, aan welken dieafgefneeden warens 
ftierven. Zulks fchryft hy aan de ftevigheid 
en taaiheid van deeze Staarten toe, die het af- 
breeken niet ligt onderhevig zyn. Ik heb hee 
wederaangroeijen van de Staart, evenwel, als 
reeds verhaald is, in een myner Goudvischjes, 
welk dezelve door een ander afgebeten was, 
gezien. | 
De manier, op welke deeze aangroeijing der 
afgebroken Ledemaaten, allengs gefchiedt , door 
anderen genoegzaam befchouwd, en de oirzaa= 
ken, daar van, uitvoerig overwoogen, als ook 
door overeenkomst met dergelyke hervoort- 
brenging van de afgebroken Armen of Pooten: 
der Polypenen Zee- Starren, eenigermaate op= 
gehelderd zynde (*) zalik alleenlyk nog agt gee= 
ven op de algemeene Kenmerken der Geftalte. 
De Kreeften zyn, zo wel ais de Krabben, 
met Eeen harde Hoornagrige Schaal bekleed; 
doch haar Lyfris veel langwerpiger en in vees 
len als Kolrondagtig. Men zou hetzelve uit 
drie 


(*) Zie Básren , Natuurk. Uitfpanningen Ml, DEEL, à8 
boven, f 


DE KREESTEN, ar 


drie deelen, Kop, Borstftuk en Agterlyf , ge-, Ve 
Iyk in de meeste Infekten ‚ kunnen aanmerken KS 
te beltaan: want dat gedeelte, waarde Pooten Hoorp- 
“aangehecht zyn , ’t welk ongevaar zo breed als, He 
lang is, mag men met reden het Borstttuk noe= 
men, en dat gedeelte, ’t welk voorlyker zit en 
daar boven, zweemt zeer veel naar een Kop; 
terwyl het agterfle gedeelte, dat langer en final 
is, uit verfcheide Ringen of Geledingen be- 
{taande , den naam kan voeren van Agterlyf , 
het welke dan aan ‘t end een uitgebreide Staart 
heeft _ Het getal der Pooten is, behalve de 
Schaaren, agt, gelykerwysin de Krabben; doch 
buiten de Baardjes en zogenaamde Li. pen, aan 
den Bek, hebben zy doorgaans twee lange en 
in eenigen zeer lange Sprieten, die zelfs in 
fonmigen de gedaante van Hoornen aannee- 
men, door haare ontzaglyke dikte en langte; 
in welken ‘dan ook , veeltyds, de Schaaren ont- 
breeken.. Het Rugfchild is in eenige Kreeften 
glad; in anderen oneffen of gedoornd , en in 
fommigen zeer kort. Ook zyn eenige Water- 
Infekten’,. ‘van een . zonderlinge Geftalte, 
gelyk de Zee - Vloo en anderen , uit veele 
Leedjes beftaande, en met meer dan agt Pooten 
voorzien , tot dit Geflagt betrokken. 

De Soorten van Kreeften , die wy thans door Soorten; 
LinNaus aangetekend vinden, zyn zesentwin- 
tig, en in ’ vervolg van die der Krabben ge- 
plaatst Meer dan de helft zyn in de Wateren 
of Zeeën van Europa waargenomen, 

Ie DEEL, Xlil, STUK, KREErF- 


4. 
ArDEEL. 
LXXXIL. 
Hoorp- 

STUKe 
LXIle 
Gammâ- 

JUS. 

Zee- 

Kreeft, 


882 BEsSCHRTVING VAN 
KREEFTEN, met het Rugfchild glad en effed, 


(62) Kreeft, die bet Rug fchild glad ende Snuit 


op zyde getand heeft onderaan van boven 
met een dubbelden Tand, | 


By de Latynen was ’t wootd Gammarus de 
gemeene naam der Zee- Kreeften; die te Ro- 
me , nog heden , Gambaro di Mare genoemd 
worden: zynde hetzelve van den Griekfchen 


naam Kammaros af komtftig. Men gaf ’er, def- 


halve, ook den naam aan van Cammarus , welke 
ALvRovaNpus, echter , meerit te kunnen bewy- 


zen; voor Rivier-Kreeften gebruikt te zyn. De 


Franfchen geeven aan beiden den naam van 
Ecrevisfe 3 doch de Zee- Kreeften voeren, in 
verfcheide Provinciën van Vrankryk, een by- 
zonderen naam. Die van Marfeille noemenze 
Ligombaud; die van Languedok Langouste en de 
Normandiers Hormar : de Genueezen Lombars 
do3 de Venetiaanen Aftaje; die van Livorno 
Astiche; de Turken Liczuda of Lichuda. De 
Engelfchen geeven, in ’t algemeen ; den naam 


wari Lohfter aande Zee- Kreeften, die men in 


Sweeden ; Noorwegen en Deenemarken , Hum 
ger tytelt. 


Met 


(62) Cancer macroutus, Thorace levi, Roftro lateribus dens 
tato, bafi fupra Dente duplici. Faun Suec, 2053 ScoP. Cars 
hiol. 1127. It. Westgoth, 174. Muf. Ad Fred, 87. MATTH, 


Diose. 227 RoNp. Pisc.l. p.538. GESN. Aguat.g1 JONsSTe 


Exfang. Ag. 112, ALDR. Cruffac. T. 71e BAST, Uit/parie 
il D. Pp. 6. T. Ee 


DE KREEFTEN 333 


„Met de gedagte Kenmerken wordende Noor: Ve 
fche Zee- Kreeften bedoeld , waar mede de ove- AEoEe 
rigen aan de Kusten van Europa „ en zelfs aan Hoorps 
die van Noord-Amerika , genoegzaam over-°TUE 
eenkomftig in Geftalte te zyn. Somrtyds vallen 
zy uitermaate groot. Dus hebik ui de Nieuws- 
papieren aangetekend, dat, in ’t jaar 1764 , aan 
de Kust van Engeland , een Kreeft gevangen 
werdt, van drie Voeten lang en twaalf Ponden 
zwaar. De gewoone Noorfche, echter, zyn 
naauwlyks half zo lang en meer aanmer- 
kelyk wegens haare menigte 5 hoewel zy 
fomtyds ook ongemeen groot worden. De Heer 
Baster rekent, dat de Jaarlykfe Invoer van 
Noorfche Kreeften , door die van Zierikzee, 
een getal van over de zesmaal honderdduizend 
ftuks bedraagt: welke men dan, tên groote 
“ten deele , naar Holland en Brabant vere 
zende (*). Ik zal hier, om niet na te fchry= 
ven, het gene door zyn Ed. aangaande deeze 
Kreeften gezegd is, alleenlyk het volgende be. 
rigt van den Noorfchen Bisfchop Ponrorer- 
DANs, vertaalen (Ì). 

‚ De Hummer is van geftalte alseen Kreeft, venata, 


ss doch vyf of zesmaal zo groot (J), en, be- 
hals 


(*) Natuurk. U'itfpann, II, DEEL , bladz, 7 , enz. 

(Ì) Naturl. Hift. von Norwegen. Il. Theiil. pag. 325, Enz, 

(1) ,, Of zig onder de Zec- Kreeften , zo wel als onder an« 
ss der flag van Vis(chen, eenige van ongemecne grootte , die 
+ men als Voorvegters der anderen mag aanmerken , bevin= 
p2 den, kan ik niet bepaalen: maar my is geloofwaardig verhaald; 


Te DEEL. XIII, STUK, dat 


| Vv. 
Arprer 
LXXXITe 
Hoorp- 


384 BESCHRYVING van 


‚> halve agt kleine, met twee groote Klaaue 
> wen of Pooten voorzien. Van Paasfchen tot 
‚s aan St Jan is by volstenbest, maar vervol- 
9, gens neemt hy af , en raakt zyne Schaal 
>, kwyt, in wier plaats de nieuwe dunnere on- 
> middelyk verfchynt, welke dan, binnen agt 
Dagen, byna even zo hard wordt , als de 
„‚ voorgaande. Men kent het Mannetje daar 
> aan, dat het van boven, langsde Staart heen, 
s> fmaller , en, als ’c ware , ingekneepen is 5 
„> het Wyfje, daarentegen , breeder ; ’t welk 
‚, ook voor het beste gehouden wordt (*). 
», De Hummer onthoudt zig op Zand: 
ss gronden en onder het Steengruis, of in de 
fcheuren en reeten van Klippen , voornaame= 
Iyk waar een foort van Wier , met breede 
Bladen, groeit, van het welke hy , vermoe- 
delyk, ten deele zyn Voedzel heeft, dat 
anders ook in ’t Broed der Visfchen beftaat, 
Hier tegen wordt de Hummer allermeest van 
den Steinbisfer of Steenbyter vervolgd , die 
zyn 


52 


53 
33 


92 
53 
23 
í) 


3) 


2, by Udvar, ín de Parochie Evenvig , van de Visfchers dik- 
„, wils een overgroeide Zee- Kreeft gezien wordt , die zo 
3, fchroomelyk groot is , dat het niemand waagen durft ‚ hem 
p Aan te tasten, en zy zeggen, dat de wydte tusfchen 
» Zyne Klaauwen byna van een Vadem is. Hier uit kan 
„, de grootte van zyn Lyf opgemaakt worden, offchoon zy 
„, hem niet volkomen te zien krygen, alzo hy gemeenlyk van 
„, het Zeegras bedekt wordt, waar in zig doorgaans alle Zeee 
Kreeften onthouden, 

(*) Van fommigen en van de Duitfchers inzonderheid : wy. 
Hollanders verkiezen de Mannetjese Kreeften , dic derhalven 
eok duurder zyn: 


93 


/ 


hbe KREEFTEN ' 38j 


35 zyn grootfte vermaak daar i invindt, wanneer  V. 


5 hy zyn Tanden opiets hards kan te werk ek d 
> ftellen ls Sion: 
__ Men'zegt dat de Hummer , om den aanval Hinten 


s> van die fier voor HEhiteride’ Dier te ontko- in Noor- 
Hs ser, zyne Staart omkromt, en zig daar me- an 
» de aân ’t Zand niet alleen vasthoudt, maar 
zelfs dus teruggaat, met den Kop navolgeni- 

», de en ’t Agterlyf vooruit. Weleer vatte 
men ze met een Houten Nyptang op; doch, 

9, dewyl de Kreeft het knypen niet verdraagen 

s> kan, en twee of drie Dagen daarna fterft, 

‚ is zulks niet meer gebruikelyk op zodanige 

5, plaatfen , alwaar men de Kreeften in de zo- 

s genaamde Hummer - Buifen , of Kreeft-Vaar- 

> tuigen levendig buitenslands wil zenden. Als 

s> dan worden zy alleenlyk met Fuiken gevan- 

s gen, die gemaakt zyn van Hoepels , met’ 

„3 Vischnet overtoogen ,„ hebbende aan iedef 

»» End een langen {mallen Ingang , ten cindezy 

L daar:niet weder uit zouden kunnen loopen. 


) 


(+) Deeze Visch „naast; zo ’t- my: toêfchvnt ; „met den 
Meirval overeenkomende, Bode Steenbyter genoemd zegt de 
zelfde Bisfchop, om dat hy met zyne Tanden de Klipfteenen 
aan ftukken kan byten, Hy is ongevaar drie vierendeel of een. 
Elle lang : de Huid donker en glad, als die. van een Aal , 

naar welke hy ook van Lyf zeer gelykt, uitgenomen dat hy 
wat breeder ‘isj’en op de Rug lange afhangende Vinnen heeft: 
Aan den Kop, die rond en dik is- 2 _ziet-hy 'er affchuwlyk en 
byna als een Kat uit, hebbende in de Mond twee ryën Tan- 
den. Zyn Vléesch' is hard en ver, wordende van den gemee= 
ren Man: gaarn, gegeten. Men vangt hem met Lynen of fteeke 
hem mert den Elger» als men hem op een Zandgrond ziex 
ftaan. Bladz. 235. 


1, DEEL, XIII, STUK, Db 


ii Vis 
ArverL * 
LÄXXII. 
Hoorp- 

STUK. 


386 BESCHRYVING vAN 


‚‚ Op eenige plaatfen zyn deeze Fuiken, gely- 


„‚ kerwys de Aalkorven, uit Wortelen van Ge- 
„, neverboomen gevlogten, en zulke agt men 
de bekwaamften tot den Kreeften - Vangst. 
In deeze Fuiken wordt een andere Visch tot 
Lokaas gehangen, en dus kan men in ieder 
Korf, die uitgeworpen en met een Touw vast- 
gemaakt wordt, gemeenlyk in ééne Nagt wel 
‚, tien fluks bekomen. 
„ Hoe veel nu, van deeze Ken jaar- 
‚‚ Iyks uitgevoerd worden, kan men daar 
„, uit befluiten, dat federt het begin van deeze 
‚ Eeuw, ieder Voorjaar „, wel dertig, veertig 
en meer Kreefthaalders , van Londen en Am- 
cl fterdam , alhier komen , om levendige Kreef- 
‚ten in telaaden. Gedagte Schepen zyn zo- 
‚danig gemaakt, dat onder den digten Bodem 
9 zogenaamde Wellen of Hummer-Kasfen zyn; 
„‚ een ruimte naamelyk , welke door middel van 
„‚ een groote menigte Gaten, die in de onder- 
‚‚ fte Bodem geboord zyn, gemeenfchap heeft 
‚‚ met de Zee; waar door de Kreeften altoos 
‚, in hun Element, dat het Zoute Water is, 
„ blyven ; niettegenttaande ’er wel tien- of 
„‚ twaalf duizend ftuks ín zulk een Vaartuig zyn, 
>, In ’t begin des Voorjaars flaagen- evenwel 
„> de Reizen beter, dan wanneerde Lugt war= 
„> mer wordt, en indien, in zulk een geval, 
„, de Reize door tegenwind langduurig wordt 
», gemaakt , fterven de Kreeften, om dat zw 
‚‚ beflooten zitten ; inzonderheid, wanneer 
| | „ te 


madrid 


DE KREErTeEn. 887 
3 tevens Donderweer ontftaat ‚ ’t welk, naar Vv. 
» men getuigt ,; hun fchadelykst zoude zyn. le 
‚‚ De Eigenaar doet alsdan een verlooren ReisHoorp: 
s‚ en fchiet ’er veel Gelds by in, niettegen-STUK4 


3, taande zy alhier goedkoop zyn: ’t welkeen 


3, zeer goede Reis maakt , als hy het geluk 
;, heeft , van ze levendig over te brengen. Dik- 
s wils wordt hem een Engelfche Kroon voor 
‚, het ftuk betaald, daar zy hem in Noorwe- 


3, gen maar twee Deenfche Schellingen gekost 


» hebben. Dit is de vastgeftelde Prys , wan» 
‚ neer de Kreeft de langte heeft van agt Dui- 
‚‚ men of daar boven ; welke Maat door de Re. 
3 geering geauthorifeerd is: maar is hy klei- 
s> Der, of mankeert hem ééne Schaar (*), zo 
», wordt het Stuk voor een Schelling verkogt. 
s> Niettemin brengt deeze Handel , inhet Ampe 
4, Stavanger alleen, gewoonlyk, in’t Jaar over 
de tienduizend Ryksdaalders in *t Land, fe- 
‚ dert de gemeene Man voor omtrent twintig 
Jaaren (f) begonnen heeft ,‚ meer voordeel 

van deeze Neering te trekken , door zelf 

_Hummer- Buizen aan te leggen, welke van 
de EY Sta- 


(*) „ Op dat zo veele Kreeften, die te gelyki in ééne Hum. 
;s met- Kas zig in ‘t Schip bevinden, elkander de Klaauwen 
5, of Schaaren niet afknypen zouden mcn t welk anders 
‚, hunpe gewoonte is; zo worden de Schaaren van alle deeze 
i Kreeften met een Touwtje toegebonden®”’, 

__(f) De Bisfchop fchreef zyne Naturl, Hiftorie van Nórwés 
gen reeds voor het Jaar 1754 


sE. DEEL. XIII, STUK. Bb a 


558. BESCHAYVING vaN 


Ver 
ÁFDEEL. 
LXXXIL 
Hoorp- 


STUK. …, 


Kreettvan- 
geryen. 


9» Stavanger, Eyerfund en daaromftreeks af- 


Eon vaaren: doch, om de gezegde redenen „kun= 


„‚ nen zy nietmeer dan: ééne Reizein’t Voors 
„ jaar. doen,” 
He beste Hemmerpliadsi of. Biens PN 
ss -alwaar,, „ieder Jaar, tot twee of drie Buizen 
s‚ belaaden kunnen worden , zyn. Skudesnaes, 
„ Akre, Praestehafen, Vaage of Ahre- Buck , 
„ Buck von See, Stierneöe;, Hindingsöe, Ta- 
‚ nan en Fananger.  Oostwaards van Lindes” 
‚‚ naes worden ook veele Zee- Kreeften gevan- 
‚, gen en vervoerd: doch daar van heb ik geen 
On narigt. … Ten einde de vreemden, 
„ door eene vroegtydige Vaart, niet het groot- 
gr voordeel uit deezen Handel mogen trek- 
ss ken; zo. moet in, ieder van de gemelde Ha- 
», vens eerst een Noorsch Schip belaaden zyn, 
„‚ eer men iets dan Vreemden mag verkoopen. 
‚Hier in 't-Leen Sundfiord heeft men, eenige 
5 emi geleeden, ook begonnen-met-deeze 
‚ Negotie. „De Heer DANKERTSEN ;Tolle- 
‚naar Op Sroröen:, berigt my, hoe’, in dit 
pt ‚ Jaar ‚ op. zyne Tolplaats alleen ; voor Zes- 
») duizend Ryksdaalders aan Kreeften afge- 
s fcheept zyn. De Inwooners van Zierikzee 
5, in de Nederlanden hebben deezen Handel 
„‚ eerst begonnen, en daar van veel voordeel 
‚> getrokken. Nu beginnen de Engelfchen ook 
5 onder Hitland veele Kreeften te vangen. 
‚, Behalve levendig worden de Kreeften ook 
> wel BRZO: of met Azyn en Peper inge: 
…_ legd 


3 


Pe KREEFTEN, 330 


„ legd zynde, verzonden. De Boeren, die V. 

‚„ van deeze aangenaame Kost, als ook van de LEO 
„> Oesters, op veele plaatfen genoeg kunnen Hoorps 
s> krygen, maaken ’er, in tegendeel, geen werk **PE ; 
s> van, in ’t geheel”. Dus verre de Heer Ponr- 
OPPIDANS , door wien voorts van een Soort 

van Kreeften gefproken wordt, aldaar in Sund- 

fiord gevonden , welke hy de Buchftaben - Hume 

mer, dat is de Letter- Kreeft noemt, wegens 

de tekening op de Staart, en dezelve fchynt 

my met die fraaije , zeldzaame , roode Noor- 

fche Zee- Kreeft, welke in ’t Werk van Sega 
afgebeeld en befchreeven is (*) , nagenoeg over. 
eenkomstig te zyn. 


e „… Aftachta 
op-zyde getand heeft , onderaan , weder. Rivier- 
zyds, met eennenkelen Tande Kreeft, 


De bynaam van Astacus, die hier tot onder: 
fcheiding der Rivier - Kreeften gebruikt wordt, 


fchynt weleer de algemeene naam der Kreeften 


te zyn geweest. In de voornaamfte T'aalen van 
Europa, het Hoogduitsch en Fransch, hebben 


zy 


(*) IIL DEEL. Tab. XXI, Fig. 5. Bladz, 53e 
(63) Cancer macrourus , Thorace levi ; Roftro lateribus 


dentatos bafi utrimque Dente unico; Faun, Suec, 2034. SCOP, 


Carniol, 1128. SCHAFF. Elem, T, 32. Mufs Ad Frid, 1. pe 
87. GRON. Zooph.977. RoES, Inf. III. Theill, T. 54,55 MATTH. 
Diosc. 229. ROND. Pise, IL. p. 210, BELLON: Aguat 355. 
GESN. Aguat, 104. ALDROV. Ex/ang. 129. JONsT. Ex/ang, 
Aguat. T, IV, fer, SULTZe drf, Te 23ef. 15e GEOFERe Paris 
IM. p 667. N. 1. 


k DEEL XIIL STUK, Bb 3 


390 BESCHRYVING Vv AN 


zy ook, zo wel als de voorgaande Soort , den 


* naam van Kreeft ; dien zy in Noorwegen zelfs 


by uitmuntendheid fchynen te voeren, onder 


den naam van Krebfe ; doch in Sweeden onder-_ 


fcheidt men ze by den naam van Kraecfweta;, 
en in Engeland noemt men ze the Crey: fish of 
Crevife, geevende aande Zee-Kreeftendennaam 
van Sea-Crevis ; gelyk de algemeene naam in Italie 
en aan de Adriatifche Zee nog heden is Gambaro 
of Gammaro , maar die van Karniolie naemen 
de Rivier- Kreeften Rak, de hedendaagfe 
Grieken Karanis of Karanidic. | 

In de meeste Rivieren van Europa komen 
Kreeften voor, maar in het eene Land over- 
vloediger dan in het andere, Men vindtze in 


Spanje weinig , doch in Italie en Vrankrykzeer 


veel , ja in geheel IJuitschland zo overvloedig, 
dat iemand, te Weenen in Oostenryk, op de 
Kreeften - Markt , meer dan eens dertig Wagens 
te gelyk, daar mede beladen, heeft gezien (*)- 
Menigvuldig komen zy voor in het Meir, Czir- 
gnitfer See genaamd en andere Wateren van Kar- 
niolie, ‘Tegenwoordig zyn zy ook rykelyk in 
de Rivieren en Meiren van Sweeden , alwaar 
men weleer naauwlyks wist van Rivier - Kreef- 
ten. Het ontbreekt ’er niet aan in de Ooster- 
fche Landen, boewel men ’er, in het Oude 


Testament, geen melding van gemaakt vindt, 


De Kreeften , welke men in de Rivier van Se- 


1 


negal aan de Kust van Afrika, vinde „Zyngroo. 


ter 


(£) ALDRov. de Cruflatis, ps 45e 


ver 


\m DE KREEFTEN. SGI 


ter en lekkerder dan die van Vrankryk. Aande, V. 
Goudkust zouden ‘er, volgens DarPERrR, zyn; en 
die Holen in den Grond maaken als de Mollen, Hoorn« 
rood van Kleur; doch misfchien zyn dit Krab- °*®% 
ben. In de Rivieren van Amerika vindt men ’er 
overvloedig , die weinig van de Europifchen ver= 
fchillen, dan ten opzigt van de Schaarpooten 
of Armen , welke zy veel langer en dunner heb- 
ben. Men kookt ’er fmaakelyke Soupen van, 
inzonderheid te Cayenne ‘Die van ’t.Eiland 
Tabago worden gezegd, in lekkerheid , de Eu. 
ropifehen ver te overtreffen. 

Hoewel de Rivier - Kreeften veel kleiner dan Groote, 
de Zee- Kreeften zyn, zo vindt menze doch 
van aanmerkelyke grootte. ín de Rivier van 
Karniolie, genaamt Kerka, by Gurk, zyn ’er, 
volgens het getuigenis van een Kronykfchry- 
ver, gevangen, waar van de vyf zo lang wa. 
ren als een Mensch (*). Deeze moeten dan, 
ten minste, de langte van een Voet gehad heb= 
ben. Men voedtze , aldaar, of mestze., met 
Osfen-Lever en bladen van Brandenetelen ; 
kunnende dezelven lang levendig houden, wan- 
neer menze met Azyn befprengt, zegt Doktor 
ScoroL1. Hier te lande , en in Vrankryk of &n= 
geland, gebruikt men Vyvers , omze te fpee. 
nen; alwaar de Kreeften in een Houwer van 
Latwerk moeten beflooten zyn , en geen ge- 


brek hebben aan Groente en versch Water. Als 
dan 


(*) Entomol, Carniol. p. 497, 
X. DEEL: XIIL, STUK, Bb 4 


392 BESCHRYVING VAN 


Ag dan kunnen Luiden van Vermogen het pleizier 

Lxxxm. genieten; van deeze Dieren , onder hunne Oo- 

HO ARDE gen, te zien voortteelen, en dus genoegzaam 

“* voorraad van dien aart uitleveren voor hunnen 
Tafel. | 

Sebruik, De Kreeften worden, in ‘t algemeen, voor 

[ een fimaakelyk Voedzel, ja by veelen voor een 

groote lekkerny , gehouden. Men moet zoda: 

nigen uitkiezen , die Vleezig, mals: en wel ge- 

voed zyn 5 wier Vleesch een Olieagtige en Bal- 

famieke vogtigheid bevat, die bekwaam is om 

de Scherpheden op de Borst te verzagten:, het 

Bloed te zuiveren en het overtollige daar uit 

door de Waterwegen te doen ontlasten. „Even- 

wel kan het overvloedig eeten van dezelven, 

zo wegens de taaiheid van haar Vleesch , die 

ze zwaar om te verteeren maakt, als wegens 

de verhittende eigenfchap van die Spyze , aan 

jonge, Bloedryke en Galagtige Geftellen, ligt 

nadeelig zyn. Oude Luiden moeten ’er ook met 

maatigheid van eeten, om dat de Maag anders 

door dezelven bezwaard wordt: doch voor Tee. 

ringagtige en andere verzwakkingen der Na- 

tuur, worden de Soupes aangepreezen van lee= 

vende Kreeften, die men gefimoord zynde ftampt, 

en in Vleesch- of Hoenderen-Nat gaar kookt , 

Jaatende het Sop dan door een Doek loopen, 

en mengende ’er een weinig Boter, Zout en 

Notemuskaat onder , naar vereisch van zaaken. 

Ongemeen dienstig zyn deeze Soupes of het 

uitgeperste Sap van Kreeften , tot Lavamenten 

der 


DE KREEFTEN. 393 


der Daitmén tegen de Scherpte van de Roode- Vs 
ÄFDEEL, 
of Bloedloop. In veelerley famengeftelde rxxxm. 
Middelen der Apotheeken zyn de Kreeften een Hoorp: 
STUK 
voornaam Ingredient. Men vindt ook het Voor- 
fchrifc van een gedeftilleerd Water van Kreef- 
ten , dat, echter, met reden, zo kragtig niet 
als de gedagte afkookzels of uitgeperste Sappen, 
wordt geoordeeld te zyn. | 
De Asch *, welke door GALENvs dermaate , he 
tegen het byten van een Dollen Hond, inwen- 
dig aangepreezen wordt, moet niet van Kreef- 
ten ‚, maar van de gedagte Zee-Krabben zyn (*); 
zo wel alsde Schaaren + , die elders verkeerde- 7, Cele 
lyk worden gefteld op rekening van de Kreef. 
ten (T). „Het moeten naamelyk de zwarte 
punten zyn der Schaaren van de Zee -Krab- 
ben J. Men vraage niet , of de Kreeftfchaa- 4 Bladz, 
ren de zelfde kragt niet hebben5 want in die a 
gevallen, daar het op ’t geloof der Ouden aan. 
komt, zyn wy verpligt hun Voorfchrift blin- 
de- 


(*)C. HOFMAN , de Medicamentis Officinalibus, Paral, 
Page Ie 

(f) In Nucko Belgico Mat, Med. Brux. 1719 p. 56. Dit 
zou een fout in de daad veroorzaaken, In naam is die mis- 
flag van een Cancer of Carcinoma , in plaatsvan Kanker , volgens * 
den gewoonen trant, uit vies- en keurigheid van Taal een Kreeft. 
gezwel te noemen , dat geen de minste eigen{chap of overeen- 
komst heeft , zodanig ingekroopen , dat men dit naauwlyks 
hopen kan verbeterd te krygen. Veel beter noemde men dit 
droevig Ongemak , met. de Duitfchers, der Krebs of de Krab; 
dewyl het wegens de ronde uitpuilende dikte en de zigtbaare 
dikke aderen aan den omtrek , eenigermaate de geftalte van 
een Krab’ heeft, 


EL. DEEL. XIII. STUK Bb s 


Ld 


„394 BESCHRYVING VAN 


yv. delings te volgen. Anders is het metde Kreefts- 
Arets Oogen*, zogenaamd, die, ten opzigt van de 
Hoorp- Afkomst, zo men wil , den regten naam heb- 
STUK. ben, hoewel menze eigentlyker noemen kans 
ra Steentjes of Steenen der Kreeften. 
en Zy werden, volgens LEMERY , ten grootften 
Oogen. _deele uice Oostindie herwaards gebragt, alwaar 
menze in groote menigte op de Oevers der Rie 
vieren vondt. Twee, zegt hy, zyn ’er in de 
Mannetjes - Kreeft, die dezelve zig tweemaal 
in ’t Jaar kwyt maakt. In de groote Rivieren, 
naar den kant van Astrakan, zyn Kreeften , die 
deeze Steenen zeer groot hebben, en niet dan 
om dezelven gevangen worden.” De Visfchers 
weeten die, op verfcheiderley manieren , uit 
de Maag , waar in zy zitten , te bekomen. 
Eenigen kneuzen deeze Dieren met een Hou- 
ten Blok, en dan, de Pap in Water gedaan heb- 
bende in een Tobbe of Bak, vinden zy, door 
t omroeren, de Steentjes op den bodem. Ee- 
nigen leggen de Kreeften op hoopen en laaten 
die rotten, verzamelende naderhand de: zoge- 
naamde Kreefts- Oogen, die men daar te Lans 
de voor vier of vyf Stuivers het Pond verkoopt. 
De Apothekers in Moskovie voorzien er zig dus 
van , en zy worden in groote menigte uitges 
voerd. 

Het oude denkbeeld, dat deeze Steenen in 
de Kop of in de Herfenen der Kreeften zaten, 
reeds overlang verworpen zynde; gelyk uit de 
Vertoogen van REAUMUR ‚ over het ruijen der 


Kreef- 


DENKREENTEN. 895 


Kreeften , blykt (*): zal ik hier gebruik maa- V. 
ken van het uittrekzel van een Brief , die door EE 
Doktor Mounsey , Geneesheer der Armöen Hoorp- 
van haare Majefteit de Keizerin van Rusland, Bnn 
voor weinige Jaaren dienaangaande is gefchree= 
ven, en waar in die Heer zig aldus uit- 
drukt (f). 

»> De Steenen , oneigentlyk Kreefts - Oogen Nieuwe 
2 genaamd , worden in het Lyf van deKreef= Den 
»> ten gevonden. leder Kreeft brengt ’er jaar- Ne 
» lyks twee voort; naamelyk één aan ieder zy- 
2, de van het voorfte en onderfte deel der 
ss Maag. Decze beide Steenen neemen hun- 
5, nen oirfprong tusfchen de twee Vliezen van 
», de Maag: de platte of holronde zyde raakt 
dedan ‘het’ binnenfte Vlies, dat dun is en 
> doorfchynende , doch fterk en van een 
) Hoornagtige zelfftandigheid; de verheven- 
ronde zyde is fteeds uitwaards gekeerd , bee 
dekt zynde met de Vleezige zagte Vliezen 
van de Maag, wier Vezelen indrukzelslaa- 
ten op de oppervlakte van den Steen. De: 
zelve groeit langzaam en by plaatjes , tus« 
{chen deeze twee buitenfte Vliezen: waar 
2» van het Hoornagtige niet dient dan om te= 
genftand te bieden , ’t welk maakt dat alle 
») de Steenen aan die zydeverhevenrond zyn. 

»> De 


(*) Mer, de PAcade Royale des Sciences de Paris, de1zia 
> 1718. 

(f) Journal Oeconomigue, d'Aout 1754. Pe 1342 &C 

Te DEEL, Xlll, STUKe 


VV. 
ArprerL. 
LXXXIL, 


Hoorp-. 


STUK, , 


596 BESCHRYVING VAN 


53 


De eerste Schub , die men ‚kan waarnee. 
men, en op welke alle de anderen zig aan- ' 
voegen, is naar ’t middelpunt geplaatst, en 
en men kan duidelyk de randen zien van de 
Laagen , welke zig agtervolgens formeeren. 
Voor dat men deeze Steenen in het Dier 
kan vinden , wordt men kleine Cirkelronde 
Vlakken gewaar , die een - weinig duister 
zyn en witter dan het overige van de Maag, 
Deeze Vlakken zyn de plaats, welkede Stee- 
nen beflaan moeten „ tegenover “taaije en 
{lymagtige zelfftandigheden , welke Klieren 
genoemd worden door fommige Menfchene 
Zy zyn grooter en. zigtbaarder „wanneer. 
deeze Steenen ontbreeken ; maar mensheeft 
mis, te gelooven, dat zy Steenen worden, 
door verfcheide agrereenvolgende; trappen 
van hardheid te pasfeeren”’. 
‚> Men heeft zig verbeeld „ dat de Kreeften 
zig deeze Steenen kwyt maakten, by deaf- 
werping van hunne Schaal ,, en deeze rui- 
jing, is ’t bekend, dat alle Voorjaaren ge- 
{chiedt. Zie hier den oirfprong van dit ver- 
keerde denkbeeld. Tegen den tyd, wanneer 
de Kreeft haare Schaal verlaaten moet , door 
booren de Steenen den inwendigen Hoorn- 
agtigen Rok van de Maag: de drie Tanden, 
van dit Ingewand vergruizen deeze Steenen, 
en, in weinige Dagen, zyn zy doorde Vog- 
ten, die ’er overvloedig in de Maag zig be- 
vinden, opgelost: ’c welk maakt dat menze 
9 be- 


PSWECKREERTEN. © 307 


„‚-bezwaarlyk. op dien tyd zal vinden , en Sus, A 
sdenken-moet, dat zy met de Schaal uitge= een 


ssworpen zyn. By naauwkevrig onderzoek , Hoorp=. 
STUK, - 


5 


22 
s nogthans ‚„ zal men ’er verfcheide Steenen 


ssaantreffen; die ten halve verteerd zyn, en 
sot gene boven alles bewyst , dat zy nooit 
ss uitde Kreeften:komen , iis „dat menze nooit 
svinsde Rivieren vindt, alwaar deeze Dieren 
ss overvloedig zyn. Onder degenen, diemen 
‚sin rde, Winkelen houde „zyn. verfcheidene 
wat bruinagtig:van Kleur „ en deeze zyn het, 
die zig in de Maag van de Kreeft, toen de- 
zelve gevangen werdt , bevonden”. 

Moeielyk is ’t, een befluit ‘op te maaken, 
aangaande ’t.gebruik van deeze Steenagtige fa- 
mengroeizelen. De Waarneemer gist niette 
fin ‚dat zy’ „/ met en-benevens de oude‘afge- 
worpen Schaal, welke van de Kreeft ook op- 
gegeten wordt; dienen om aan de. Vogten een 
nieuwe Steenmaakende hoedanigheid by te zet. 
ten. ‘Deeze Steenagtige Deeltjes zouden. af- 
gefcheiden worden in de Varen, volgens hun: 
ne verfchillende trappen van ires, sen 
afgelegd aan het end der Huidvaarjes , om een 
nieuw Steenagtig bekleedzel hervoort te bren- 
gen. Zulks fchynt het gevoelen der genen , die 
de Kreefts-Oogen tot het ontbinden en uitloozen 
vân het Steenagtig Slym- Graveel , uit de Nie- 
renen Blaas, bekwaam agten , niet zeer te bee 


gunstigen. 
“Het Verhaal van dien Heer, hoewel in fom. 


I, DEEL, XIII, STUK» mi- 


93 
93 
53 


V. 
AFDEEL,. 
LXXXI1. 
HaoFD- 
8TUKe 


298 BESCHRYVING VAN 


mi 


ge opzigten wat duister, in anderen eeniger- 
maate tegenftrydig voorkomende „wordt niet« 


temin „ ten aanzien van de manier van inzame: 
ling, bevestigd door het Berigt, dat van Dok- 
ter Maver dienaangaande gegeven wordt ; zeg» 
gende, dat hy hetzelve had van Kooplieden , 
die van de Grenzen van Tartarie en Moskovie 
kwamen C*). ,, De inzameling , getuigt hy, 


bb) 
53 
2 
53 
93 


gefchiedt voornaamelyk in Besfarabie en de 
Ukraine, ’t welk Landen zyn daar men vee 
le groote Rivieren heeft, met overvloed van 
Kreeften: want de Ingezetenen onthouden 
zig van die te eeten , om voordeel te kun- 
nen trekken uit de inzameling der Steenen. 
Zy neemen de Maanden waar , wanneer de 
Kreeften goed zyn: alsdan maaken zy Graf: 
ten, van zestig of zeventig Voeten lang en 
tien of twintig Voeten breed ; daar zy zo veel 
Kreeften, als zy by een kunnen krygen ‚in« 
werpen , en dezelven metde Voeten treeden; 
gelykerwys men de Druiven doet in de Wynr 
Oogst. Somwylen, zelfs, om zekerder te 
zyn aangaande de verplettering , gebruiken 
zy 'er Beukhamers toe, en laaten verder 
hunne Kreeften aldaar , in de open Lugt, 
rotten , den geheelen Winter door. In 
Voorjaar hervatten zy, daar aan , hunnen 
arbeid, en, door middel van een Teems de 

PE vui- 


(*) Ephes Nat. Curioför. Cent. Vils & VIe Aûn, 1719 
P. 417. » 


„DE KREEFTEN 399 


„vuiligheid affcheidende, verzamelt dic arme _ V. 
‚‚ Volk een verbaazende meenigte van Kreefts. Leon 
 Oogen , welker vertiering , door den groo. Hoorp- 
‚sten aftrek van deeze Koopwaar in andere STUK 

„s Landen , hunnen rykdom uitmaakt”, Dus 

krygen wy dan ook thans de meesten uit Pos 

len en Moskovie. | 
Uit dit alles blykt , dat de Waarneemingen”: Gevoe- 

der Ouden niet altoos te veragten zyn. Her- {nero 

MONTIUS , naamelyk , is over dea oirfprong tigd. 
deezer Steenen, welken hy , door dagelyks 

ongevaar tweehonderd Kreeften te openen; 

naauwkeurig onderzogt hadt, zeer omftandig. 

ss De Mannetjes , zegt hy, beginnen jaarlyks 

, ziek te worden, van het midden van Juny 

zo af, en vervolgens de Wyfjes in July, voor 

„, het afwerpen van de Schaalen. Dan leggen 

5» ZY, geduurende negen Dagenen langer, zon- 

‚‚ der beweeging , als half dood. Diestyds 
‚‚ wordt haar Maag met een nieuw Vliesje 
‚, overtoogen , tusfchen ’t welke en de oude 

s‚ Maag zeker Melkagtig vogt is, dat allengs 

„s hardwordt, en,‚ door de holronde figuur van 

„, de Maag, eene bolronde aanneemt, worden- 

» de eindelyk geheel Steenhard. De oude Rok 

‚> van de Maag, nu, allengs verteerd worden. 

‚» de, ftrekt-het Dier tor Voedzel, zo wel als 

„ de Steen, die in de Maag blyft, geduurende 

ss den tyd van byna een Maand”. 

Dit gezegde van Vader HELMoNT is door 

_ Weprerus en anderen bevestigd, Zelfs heeft 

Ie DEEL. XIII, STUK, * de 


Var 
ArpzeL. 
LXXXIL 
Hoorp- 

STUK. 


Kenmere 
ken der 
Echtheid. 


4co DESCHRYVING MAN! 7 


de Heer Grorrroy de Jonge, in zyn Vertoog 
dienaangaande medegedeeld aan.de Koninglyke 
Akademie der Wetenfchappen van Parys (*), 
dit ook gedaan: ftellende onder anderen vast, 
dat men deeze Steenen niet inde Kreeften vindt, 
dan ten tyde van de ruijing , en-dat zy vervol- 
gens allengs verdwynen of verteefd worden in 
de nieuwe Maag. De Maag, nu „is inde Kreef- 
ten onder den Kop geplaatst, ’t welk fommi- 
gen heeft kunnen misleiden , die zodanige Steer 
nen voor Oogen hebben aangezien. 

De Kreefts- Oogen, die wy hier in de Win- 
kels hebben, zyn aan de eene zyde bol-, aan 
de andere zyde holrond of een weinig ingedrukt, 
en dùs byna van eene half Kogelronde geftalte, 


De Kieur is wit, met eenig bleekrood of blaauw, 


jn fommigen meer in anderen minder , daar door 
fchynende, doch het Poeijer , dat men door de- 
zelven te ftampen krygt, is geheel wit. Dit 
alles heeft men in de valfche of gemaakteKreefts: 
Oogen ook weeten naar te bootfen , maar ze* 


_kere byzondere Visfcl hige reuk, welke de ech- 


te hebben, ontbreekt daar-aan. Ook kan mea 
in breken, dewyl zy bylaagen groeijen, het. 
bedrog ligtelyk ontdekken , ven nog, zekerder. 


door de Chymifche ontbinding : „want dan gee- 


ven zy eenig, vlug Alkalyn Geest, en Zout , be- 
nevens een dikke ftinkende Olie: door ’ t Each 
nee< 


(*) Hit, de 'PAcadenie Royale des Sciences 8 de PAùn, 170% 


De K KEKFEEN © got 
féeren worden zy zwart: waar uit blykt, dat re En 
bi zekerlyk van Dierlyken oirfprong zyn. LXXXIÌs 

“Van de Eigenfchappen der Kreefts -Oogen , Hoorv- 

in het Zuur te cemperen, behoef ik, als alge- cen 
gemeen bekend zynde, by alle Menfchen ; geen Soesetee 
gewag te maaken. Zy kunnen, ten dien ein- 
de, veel veiliger gebruike worden dan Kryt ; 
Koraal en dergelyke Stoffen, om dat zy niet 
zo zeer tot famenpakking genegen zyn, gaan- 
de veeleer wanneer zy, in de Ingewanden ; 
door Zuur zynontbonden, ineen openend Vogt 
over , dat tot in de fyn{te Wegen doordringt (*)s 
en derhalve bekwaam fchynt om de Nie- 
ten van ’t Graveel te zuiveren. Evenwel is 
het dagelyks en menigvuldig gebruik van het 
Poeijer van Kreefts- Oogen niet aan te raaden; 
dewyl de Maag daar door bedorven wordt en 
de Ketenslust vergaat. Veiligst worden: zy ; 
met Salpeter, Rhabarber en andere Geneesmid= 
delen, naar den eisch gemengd zynde, voor- 
‚ gefchreeven. 

Van de inwendige deelen der Kreeften nog inwendige 
niet gefproken hebbende, gaa ik thans daar toe greerd 
over. Na dat men de Schaal of Korst, met de 
roode Slymigheid en het Vlies, dat dezelve 
dekt, weggenomen heeft, wordt men, aan den 
top des Hoofds, het Brein gewaar „ dat van 

| mide 


(*) Over de nuttigheid van Kreefts - Oogen, in Azyn op- 
Belosr. ‚ tegen inwendige Kwaalen, kan men halen het V1l1s 
Deer der Uitgezogte Peemdlndelrngens bladz, 529. 


Is DEEL. XIII, STUK, Ce 


802 BESCHRIVING vAR 


Vv. 


middelmaatige grootte is „ groenagtig van Kleur, 


ArpeeL, en als in twee Kwabben gefpleeten , daar de Ge= 


LXXXII 


Ee zigtzenuwen en het Verlangde Merg van afko- 


STUKe 


Het Hart. 


men. Van het onderftedes Beks , daar men twee 
platte Tanden waarneemt en een Vleeschheu- 
veltje, ’t welk naar een Tong -gelykt 3 gaat een 
korte Slokdarm regtsftreeks naar de Maag toe. 
Dit Ingewand is van aanmerkelyke wydte en bes 
ftaat uit een dik fterk Vlies, waar aan twee 
Klieragtige lighaamen zitten , die met Knobbe- 
lige Vaatjes gevuld zyn , welke naar Darmpjes 
gelyken „ doch aan ’t end in éénen Stam famen- 
loopen. Deeze deelen zyn het , die men gemeen= 
lyk de Lever noemt in de Korst- en Schaaldie- 
ren, en zy fchynen zo wel den-dienst van Le 
ver waar teneemen als van Darmfchejl, Volgens 
Doktor Sacns, in zyne Gammarologie , loopt 
van de zyde der Maag een enkele Darm, die 
egaal van wydte blyft, tot aan de Staart uit , 
alwaar.de Kreeft haar Fondament en tevens de 
opening van de Leg heeft. Men kan zeer gea 


„makkelyk de gemeenfchap daar van doen bly- 


ken, mids met een Pypje daar in blaazende:, 
als waar door de Kreeft alles, wat zy in de 
Maag en Darmen hadt, van boven uitbraakc, 
Agter de Maag en de andere Ingewanden is 
tegen de Rug aan, in zyn Zakje, het Hart ge- 
plaatst, dat immer zo fterk klopt als inde Die. 
ren die Bloed hebben, Het is een Kegelvor- 
mige Spier, van witagtige Kleur, meteen taas 
melyk wyde holligheid, die van binnen onge- 
lyk 


DE KREEFTEN ‘ 408 


jyk is en aan den Wand met veele dikke Veze- d Ar, 
Jenvof Styltjes gefchraagd, even als her Hart, seents 
der Menfcken. De Groote Slagader, uit het Hoorns 
Hart komende, vêrdeelt zig aanftonds in twee *TUXe. 
Takken, die naar de Kieuwen gaan: terwyl de 
Stammen van de Hol= Ader, zo nederdaalende 
als opklimmende, zig agter het Hart famene 
voegen, en dus in deszelfs Oor dringen. Derse 
halve gefchiedt hier een dergelyke Circulatie of 
Omloop der Vogten, als die van ’t Bloed in de 
Viervoetige Dieren. 

De Kreeften hebben , gelyk de andere Infeks za teus 
ten, in plaats van Letten eenige Openingen“ 
op de zyden van het Lighaam, welt men ee-, 
nigermaate by de Kieuwen der Visfchen verge- 
lyken kan. Zy zyn wederzyds onder de Korst 
of Schaal geplaatst, hebbende haar onderfte ge- 
deelte, dat breed en ftompis, aan het Borst. 
{child gehecht door middel van Steeltjes ; doch 
het bovenfte blyft los en vry. leder Kieuw 
heeft drie Boezems , waar van twee gefchikt 
zyn om het Vogt te ontvangen , dat tot het Le- 
ven dient: gelyk dit blykbaar is , dewyl een 
zwart Vogt, inhet Hart gefpooten, eerst door- 
dringt in den eenen, en daar uit overgaat in den 
ânderen Boezem. De derde Boezem , van de 
Punt naar den Grondfteun gaande, loopt in een 
Kanaal uit, dat gemeen is aan alle de Kieuwen 
van ééne zyde , en een taamelyk wyde Ope- 
ning heeft, naby de inplanting van de bovenfte 
der Kieuwen, welke in een geduurige bewee- 

I. DEEL, Xlll, STUK, Gc 2 ging 


204 BESCHRYVING VAN 
r ge d de ging blyft van drilling. Men verbeeldt zig ; 
LXXxin. dat gedagte Opening dient om Waterinte nee. 
aen men, ‘t welk, zig mengende met de Dierlyke 
*__ Vogten van de Kreeften, derzelver Ademhaa- 
ling nog in ftand doet blyven , wanneer zy op 
 drooge zyn. Dit agt men is de reden, niet 
alleen dat zy lang kunnen leeven zonder Wa- 
ter, maar dat zy zelfs in ’t Lugtledige niet fchie- 
lyk fterven C*). | 
De Teel- — In de Manretjes Kreeft hebben de Zaadvaá- 
deelen. gen haaren oirfprong aan beide zyden van den 
Slokdarm, dochloopen nederwaardsin de Teel- 
deelen uit. Inde Wyfjes, insgelyks, eindigen 
de twee Eijerftokken, bezyden de Maag leg- 
gende, in twee Lyfmoeders, in ’t agterfte van 
’t Lighaam. Dus hebben zy de Teeldeelen ook 
dubbeld, zo wel als in de Krabben : doch uit- 
wendig niet zo klaarblykelyk. 
Uitwendi- _ Sommigen willen , dat de Rivier - Kreeften 
ge Gellale van de Zee- Kreeften alleenlyk door de groot- 
Kreeften, te, die ongelyk kleiner is, verfchillen zouden; 
maar men vindt, als in de T'ytelsblykt, an- 
dere Kenmerken tot onderfcheiding. De Kleur, 
bovendien, is in de Zee- Kreeften zwartagtig 
blaauw en in de Rivier- Kreeften donker groen; 
doch wordt, ín beiden , door ’t kooken rood, 
Ten opzigt van Kop , Borstítuk en Staart, 
die in deeze Dieren duidelyk van elkander af- 


p ges 


(*) Hif?. Nat. des Animaux, Paris 1756. O@tavo. Tom L 
P. 332, KC 


DE KREEFTEN 308 
gefcheiden zyn, komen zy metde Zee. Kreef- j Ve _ 
gen overeen. De Sprieten hebben zy ook lang Lan 
en dun, en de Oogen , even als in de Krabben, Hoorp- 
op een Soort van beweeglyke Vaetjes of Stan- “TP£ 
dertjes, buiten aan den Kop geplaatst. De 
Schaaren, hoewel niet volmaakt, zyn doch na= 
genoeg aan beide zyden even groot , in de Kreef. 
ten: Het gedeelte, dat men de Staart noemt, 
blyft altoos zigtbaar, en beftaar uit vyf Le- 
den , hebbende aan ’t end vyf Vinnetjes. 
Dit Lighaamsdeel kan zig ook ombuigen, om 
de Eijeren vast te houden, waar toe hetzelve 
aan de binnenzyde met dergelyke Vinnetjes voors 
zien is, als de Staart der Krabben. 
Het maakzel van de Staart toont zo duide- verfen: 
Iyk het verfchil niet van Sexe , als in de laacst- Eden 
‚gemelden. Gedagte Vinnetjes, evenwel, zyn Wyfiese 
in de Wyfjes dubbeld , en enkeld, ja ook klei. 
ner, in de Mannetjes , die wederom, tusfchen 
dezelven en de agterfte Pooten, zekere Spoo. 
ren hebben, welke in de Wyfjes veel kleiner 
zyn. Zou men deeze voor een paar Poo- 
ten genomen hebben, wanneer men zegt, dac 
de Mannetjes ’er tien en de Wyfjes agt heb. 
ben (*). Inderdaad , dus zou men de Sexe 
| | Ei 


(*) Allede Leden zyn in de Mannetjes veel grooter als 
in de Wyfjes: het is uit de kleine Leden, als meede uit baard « 
ses van den Staart, dat men de Mannetjes van de Wyfjes one 
derfcheidt : deze laatfte hebben niet meer als vier paaren Pace 
ten; de Mannetjes hebben ‘er vyf paaren. BOMARE Moora 
denboek door PAPILLON, Dort. 1767. Ie Deel , bladz, 619e 


1. DEEL, XIII. STUKe Ges 


A06 BESCHRYVING VAN 


Pd gemakkelyk kunnen otderfcheiden.. Doch ik 


Tami denk veeleer, met Doktor Baster, die gedag: 

HoorD- te Spooren als het eerste paar der Zwemvoes 

STUK. (en ‚ gelyk zyn Ed. de Vinnetjes fchynt tefioe- 
men, aanmerkt , dat zy in de Voortteeling, 
het zy tot vasthouding of anders , dienstig zyn. 
In de Mannetjes, zegt hy, is dit eerste Paar 
ftyf, hard, en ftomp gepunt zonder Haairtjes 5 
in de Wyfjes dun, plat, zeer buigzaamenaan 
‘tend, gelyk de anderen, als gepluimd (+). 


rxiv. _ (64) Kreeft, die bet Rugfchild glad ende Schaa- 
ded ren Spilrondagtig beeft, de Armen frekelig 
fche. gedoornd, 


De aangehaalde vanSreBA voert den naam van 
Groote Westindifche Rivier- Garnaal, en valt 
‘er grooter dan onze Rivier - Kreeften: des het 
te verwonderen is, dat de Heer GRoNovIus 
dezelve, als eene Verfcheidenheid , doch eene 
zelfde Soort, betrokken heeft tot de Steurs 


Krabben. 
LXV, 5) Kreeft , die bet Rugfchild glad en Rol. 
Pennaceuse 
Gevedere rond 
de, 


(*) Zie zyne Natuark. U'itfpann, II, DEEL , bladz, 12. 

(64) Cancer macrourus, Thorace levi, Manibus teretiuscue 
lis; Brachiis hifpido =aculeatis, Syff. Nat. XII, Aftacus flue 
viatilis major, Chelís acuieatis, SLOAN. Jam. Il. p. 271 Te 
245. f. 2. Squilla Crangon, Americana major. SEB. Mfu/, III, 
T. XXI. f. 4, RUMPH, Amb, T, I. f. B. 

(6s) Cancer macrourus , Thorace levi Cylindrico, Reftre 


enfiformi , margine fuperiore ferrato, Maf, Ad, Frid, Le 
Pp 87. 


DE KREEFTEN. 407 


rond beeft , de Snuit Degenvormie , aan  V. 

He belen EN le | Arpzrers 

en bovenften rand Zaagswze geland. Tr 
Hoorp- 


Deeze, in t Koninglyk Kabinet van Sweedenstux. 
zig bevindende, was uit warmer Landen af- 
komftig. 


(66) Kreeft, die het Rug fcbild glad, den Snuit _ LVL. 
van boven ZLaagswyze, van onderen drie= hee 


tandig beeft; de Schaarpunten gelyk, … Keb. 


De naam van Squilla is, van ouds, vooreen 
Garnaal gebruikt geweest, doch dezelve wordt 
hier , in ’ byzonder, toegepast opdeSteurkrab- 
ben. Deeze, zo wel als de Garnaalen, voe- 
ren den naam van Sqwilla gibba, wegens de bul- 
tigheid op haare Rug. Zy worden te Venetie, 
eenvoudiglyk, Squille geheten en by de Heden- 
daagfche Grieken Karides , zegt ALDROVAN* 
pus ‚ die aanmerkt , dat zy van de Krabben 
verfchillen door de Staart, en van de Kreeften 
doordien zy geen Schaaren hebben , als ook 
door de menigte van Pooten. By fommige Ita- 
liaanen noemt menze Gambarello , dat is een 
klein Kreeftje. De Engelfchen noemenze 

Prazwns, 


(66) Cancer macrourus , Thoracelevi , Roftro fupra ferrato, 
fabtus Stridentato , Manuum Digitis «equalibus. aur, Suece 
2037. Cancer Squilla, ScoP. Carn. 1129. MATTH. Diosc. 229, 
Squilla fufca, KLEIN. Dub. 35. A. ROND, Pisc. 549. Squile 
la mas & foemina ex freto Davifii. SEB. Muf, III, T. XXL fe 
9, 10, BASTER Uit/pann, IJ, pe 30 Te Ille fs 5e GRON» 
Zooph. 936. 


Je DEEL, XIII, STUKe Eer 


Vs 
Árper 


408 BESCHRYVING-= VAN 


Prawons, de Franfchen Chevrette, en in Normandie 


Erk Cbevrette franche, omze van een kleiner. Soort, 
Hoorp- welke men Bouguet aan die Kusten noemt, te 


STUK 


Steurkrab, Onderfcheiden : doch deeze Soort heeten zy ge- 


meenlyk Squille 3 in Languedok Caramot , in 
Xaintonge Sante, en te Rouaan Salecoque, In ’t 
Hoogduitsch, heeft men, naar den Franfchen 
naam Chevrette , de benaamingen van Seé- 
gizle, Meergeisz en Beekle, als ook naar de bult 
die wan Hegerling of Hogergernir gefmeed : de 
Sweeden noemen Raeka, die wy Steurkrabben 
heeten. 


Alle deze benaamingen fchynen op de Squilla 


giba toepasfelyk te zyn, welke zo wel deeze 


influit als de volgende Soort , zynde beiden 
Meerbaer , datisde Zee - Beer, genoemd geweest, 
Deezen naam, echter, geeven fommigen veel- 
eer aan de eerfte Soort van Squille , die de bree. 
de genoemd wordt, onderfcheidende dan nog 
drie Soorten van ade ‚ waar van de eene 
is de Sguilla gibba, de twee laatften onder den 
naam van Mantis, als naar een Springhaan ge- 
Iykende, de ZE en Rivier - Vlooijen bevatten, 
daar ik vervolgens van fpreeken zal. 

De Steurkrabben , door Krein onder den 
naam van Squilla fusca of bruine Garnaal , voor- 
gefteld, onthouden zig, onder de Garnaalen, 
in Zee, aan onze Stranden, als ook in brakke 
binnen - Wateren: zo wet als aan de Kusten van 
geheel Earopa, in de Middellandfche en Oost- 
zee. Zy verfchillen van de Gernaalen zo zeer 

niet 


DE KREEETEN. 499 


niet in geftalte, Kleur of eigenfchappen , dat _V. 
men ze niet ligtelyk daar voor kan neemen , en ALPEEL: 
gekookt zynde, eeten; gelyk meermaalenis ge- Hoorp- 
beurd. By nadere befchouwing, evenwel , Sruari,as, 
wordt men gewaar, dat zy op den Kop een 
Zaagswys getand Beentje hebben: ’t welk de 
reden kan zyn „ dat dit kleine Diertje fomtyds 
groote Visfchen, die hetzelve in menigte en te 
gulzig inflokken, om ’t leven brengt, zo de 
Ouden verhaald hebben. ZErraNus getuigt zulks 
van den Zee - Wolf of Snoek, en anderen heb- 
ben hetzelve bevestigd (*). Men weet dat de 
Steurkrabben , door de Lief hebbers van het hen= 
gelen, hier te Lande , {dikwils levendig aan 
den Hoek geflagen en dus gebruikt worden : 
zo dat zy een gretig Aas moeten zyn voor de 
Visfchen van onze binnen - Wateren. 

Deeze Infekten zyn bruiner dan de Garnaa- 
len, doch door ° kooken worden zy , gelyk de- 
zelven, rood. Haare Oogen (teeken meer bui- 
ten den Kop uit en zy hebben de Sprieten niet 
alleen, maar ook de Baardjes , voor aan den 
Kop, langer. Haar Zwempooten , met Haair- 
tjes bezet, zyn veel duidelyker, en, naar even. 
redigheid, langer dan in de Kreeften, het welk, 
boven en behalve de geftalte en grootte , de 


Steurs 


(*) Hiante fufus ore per lacam Lupus, 
Capit Squillas, nil moratus aculeos s 
Gulâ; fed iftis intumefcens iëtibus / 
Extinétus ingluvie luit poenas nece, 
| Ex Grac, PHiLe 


E. DEEL. XIlle STUK. CE 5 


io BESCHRYVING VAN 


Ve _ Steurkrabben met de Garnaalen overeenkomftig 
AFDEEL, f ‚ 
rxxxir maakt, zo wel als in het getal en de plaatzing 
Hoorp- der Blaadjes, aan ’t end van de Staart. 
GrarEhut Schoon de Steurkrabben geen zo groote en 
Be Den dikke Schaaren hebben als de Kreeften , Zyn zy 

doch met een foort van Schaarpooten voorzien. 
De Heer BAsTER ftelt dat zy 'er maär twee hebs 
ben, en wel alleenlyk het voorfbe paar, zeggen- 
de dat het tweede paar Pooten langer dan de 
drie anderen is; waar uit men zoude denken ; 
dat dit Infekt maar agt eigentlyke Pooten had(*). 
De Heer GroNovius, ondertusfchen , telt tien 
paar Pooten aan de Steurkrabben, waar van de 
twee eerste Paaren , zegt zyn Ed., Schaardraa- 
gende zyn (4). Dit maakt vyf Paaren buiten de 
Zwempooten. LiNNzus fchryft aan het der= 
de paar Pooten Schaaren toe (4). Hoe kan 
‘er zulk een tegenftrydigheid van zo groote Na- 
tuurkenners zyn, over zo zigtbaare Lighaamse 
deelen van een zo ligt te bekomen, Ínlandsch, 
Diertje 2 
In de Steurkrabbetjes , die ik thans voormy 
heb , gedagte deelen naauwkeurig waarneemen- 
de, 


(*) Alleen ishet Voorfte Paar Pooten met Nypertjes voor- 
zien : het tweede Paar is langer als de drie anderen. BASTER ; 
Natuurk. Uit/pann. IL. DEEL, bladz. 33. Zub. III, Fig. Ve 
alwaar de Nypertjes ongelyken in Fig. VL. Ne 5 , geljk ge- 
gevingerd zyn: welk ondertusfchen een voornaam Kenmerk 
tot derzelver onderfcheiding van de Garnaalen uitmaakt, 

(tT) Zoophyl. Gron, Fasc. II, p. 231. 

(1) Zeggende; Manus, qua tertio Pedum pari infident , Die 
gitis fant equalibus, Faun, Saec, Ed, IL pe 4960 


DE KREEFTBEN. ALI 


de, bevind ik dat ’er twee -en- twintig vanon-, V 
ÄFDEEL, 


deren zyn, welken de gemeene man Pooten zou rxxxin, 
noemen: dat is elf Paaren ; waar van dan het Hoorpe 
derde Paar de voornaamfte Schaarpooten zyn. Sari 
Noemende, wederom , met den Heer BAsTER; 
het allervoorfte Paar, Armen; zo zyn ’er tien 
Paaren van Pooten. Onder deeze munt het 
tweede Paar ver boven de anderen, in langte 
niet alleen, maar ook in dikte aan de enden uit, 
alwaarde Schaaren zyn , diede Punten even lang 
hebben. Deeze Schaartjes gelyken byzonder 
naar die, welken ‘er in de Kreeften zyn aan de 
twee Paaren, dieop de Armen of groote Schaar- 
pooten volgen. Maar, behalvedeeze, hebben 
die twee Pootjes (van gelyke langte byna zyn- 
de als de drie agteríte Paaren , welken men tus- 
fchen de Armen en gedagte Schaarpooten vindt, ) 
elk aan ’tend, datruigis , ook een klein Schaar- 
tje ; komende daar in met de Groote Westin- 
difche Rivier- Garnaal , hier voor gemeld *, *zladz, 
volkomen overeen. De Heer Gronovrus kon 
dan met regt zeggen, dat de twee cer{íte Paa- 
ren Pooten, in de Steurkrabben , Schaardraa- 
gende zyn, en dat de drie volgende de langte 
hebben van het eerste Paar , waar van, zo ik 
geloof, de Heer BAsrER de af beelding, op N. 
Ss, vergroot gegeven heeft 5 aangezien de groo- 
te Schaarpooten naar het end dikker loopen , zo 
ruig niet zyn, en ook langer punten hebben. 
Zy komen, ten minfte, met die der Schaarpoo- 


IL. DEEL, XIII. STUKe ten 


A BESCHRYVING WAN 


V. ten vanzynegeheele Af beelding der Steurkrab= 


dn be in Fig. V., geenszins overeen (*). 


HooFrD- 


STe (67) Kreeft, die bet Rus fchild glad, den Snuit 


Crangon. zonder tandjes, en de ééne Punt van de 


Zee- Gat- 7 P7) 
KAT Schaaren langer beeft. 


Zo zeker het ís, dat ArisTOTELEs eene der 
vier Soorten van Squille , in ’ Grieksch , Crans 
gon genoemd heeft; zo onzeker is het, welke 
daar door van hem gemeendzy, Van hun roe- 
pen of gefchreeuw zou men het niet, op eene 
eigentlyke wyze, kunnen afleiden: dewylgeen 
Soort van die Infekten , myns weetens, eenig 
Geluid maakt. Het middelfte ftuk der Blader- 
tjes van de Staart was, volgens hem , in de 
Crangon breed, en in de Sgwiua gibba fcherp. 

‚ Dus 


(*) RoEsEL heeft zeer mis, wanneer hyzeet , dat wy 
Hollanders deeze Soort, die KLEIN de bruine Sguilla noemt, 
Carneelen heeten: doch komt met my ten opzigt van de Poo- 
ten overeen , zeggende daarvan, volgens de befchryving van 
KLEIN: ‚het eerste Paar is kort en enkeld; het daar op val- 

‚ gende heeft eenigermaate een Schaar: het derde Paar is het 
„, langfte, en, gelykerwys in de Kreeften, Schaaragug; de 
, overge drie Paaren loopen uit in enkeide Stekels of Klaauw - 
>, tjes. Dienvolgens heeft deeze Garneel twaalf [dar iszes , 
„en, met de Zwempooten, elf Paar] Pooten , als men de 
AS schaaren ‘er by rekent: daar de Krabben en Kreeften ‘er 

maar agt hebben”, é 
(67) Canser macrourus ‚„ Thorace levi , Roftro integerri- 
mo ‚ Manuum Pollice longiore. Faun. Suec. 2038. Squilla 
marina Batava BASTER Uit/pann. IL. D, pe 27. Te Iik 
Fig. 1-4 GRON, Zoopb. 98s. SEB, Kab, II T. 2e Figs 
8, ROES. Zn/, Ille Tab, LXE, Fig. I, 2e 


| 


DE KREEFTEN A13 


Dus zou men veeleer de laatíte voor onzeGar- Vv, 
naalen moeten houden , in welke dat middelftuk Arprrts 
fpitfer fchynt te zyn, dan in de Steurkrabben. Hoorp= 
BerrLoNtus, ondertusfchen , befchryft de Cran- Rh } 
gones of Crangines zodanig ‚ dat men ‘er geen 
anderen door verftaan kan dan onze Zee - Gar- 
naalen, die als ’t ware vier Hoornen op den 
Kop hebben, van byna gelyke langte, naar hy 
zig uitdrukt, Deeze werden , in Ítalie , zo 
ALprovANpus getuigt; Cammerugia en Sparno= 
chias te Rome, gemeenlyk, Parnochia ; in de 
Zuidelyke deelen van Vrankryk Caramote of 
Lonsouftin ‚doch te Bourdeaux Squilles genoemd. 
In Engeland behooren zy onderde Prawns, of 
Sbrimps , hoedanig mende gepelde of gekookte 
Garnaalen of Garnaaten aldaar tytelt. Te Dante 
Zig , aan de Oostzee , noemt men, volgens 
Krein, de voorgaande Soort Crabbenie , en 
deeze Sandkralhen , wordende dezelven aldaar 
niet gegeten, maar in menigte, tot Lok - Aas 
der Visfchen, opgezameld : hoewel zyne Squil- 
la cinerea doch geen andere fchynt te zyn dan 
onze Zee - Garnaal. 

Dit Infekt , zo om{tandig door den Heer Bass 
TER befchreeven en afgebeeld zynde , zal ik van 
de Geftalte, die iedereen bekend is, niet fptee. 
ken. Alleen merk ik aan, dat het wel twee 
lange Sprieten, die uiteen menigte van Leedjes 
beftaan, maar geen zo lange Baardjes heeft als 
de Steurkrabben, wier Snuit van vooren als met 
zes Haairtjes is voorzien. Behalve de Armen 

1, DEEL, XIII, STUK, en 


ie 4 
ÂFDEEL. 
LXXXiL. 
Hoorp- 
STUK. 
Gernaal, 


4i4 BESCHRYVING vAN 


en Baatden, die als Hoornen uitfteeken , hels 
ben zy, op ieder zyde van den Kop ; twee plat- 
te Deelen met een Punt aan ’t end, welke haar 
ook van de Steurkrabben onderfcheiden. De 
Schaaren vertoonen zig ftomp, en hebben by- 
na dergelyk een maakzel in ’t klein, als dieder 
Oostindifche Rotskrabben. Rorsri geeft daar 
van een fterk vergroote afbeelding. ’c Getal 
der eigentlyke Pooten is vier paar om te loopen s 
en vyf paar Zwempooten. De Staart heeft, als 
gezegd is, in ’t midden een fpits puntig Blaad- 
je. Op ’t midden van de Rug en aan de Oogen 
zyn, zo onsde Heer BAsTER aanwyst, ook fte- 
keltjes: doch van de Teeldeelen, waar doorde 
Mannetjes en Wyfjes van elkander kunnen on- 
derfcheiden worden, en die men met het Mi- 
kroskoop waarneemen kon, geeft zyn Ed. geen 
afbeelding. De Garnaalen moeten een zonder- 
ling Geftel inwendig hebben; dewyl ’ér „ vol- 
gens hem, in de Maag twee Tandenzyn ; en 
zulks zouden zy gemeen hebben met de 
Kreeften, 

Onze Garnaalen geeven gelegenheid tot zeer 
fraaije Waarneemingen met het Mikroskoop. 
Schoon haar, zo wel als de andere Infekten $ 
de roode Kleur in de omloopende Vogten ont- 
breekt, kan men doch in haare Buitenleden en 
Staatten den Omtoop der Dierlyke Vogten niet 
alleen naar genoegen waarneemen : maar met 
LEEUWENHOEK zien, dat de Bolletjes niet plate 
agtig Eyrond zyn, gelyk in de Visfchen , maat 

| rond 


pens 


pt KREEFTEN. 415 


zond en nagenoeg van gelyke grootteals diein Vs 
% Bloed der Menfchen en Viervoetige Die- ed 
ren (*). In de Herfst kan men ook in de Maag Hoorns 
van een Garnaal verfcheiderley Hoorntjes en ikea, 
Schulpjes , die naauwlyks de grootte van een 
Zandje hebben, waarneemen , en de bruine 
Schaal van een groote Garnaal met het Ver“ 
grootglas beziende , vindt men die zeer aartig 
getekend (4). 

De Garnaalen vallen in de Zuiderzee kleiner 
dan in de Noordzee, welke bruiner zyn , en 
door ’f Kooken zo rood niet worden, alsde on- 
ze, Zou dit ook het verfchil kunnen maaken 4 
dat aanleiding aan LiNN&usgegeven hadt , om, 
in zyne befchryving der Sweedfche Dieren, een 
Garnaal met het gedoornde Rugfchild , welke 
in de Laplandíche Zee overvloedig voorkomt, 
van de anderen te onderfcheiden (4)? Onder 
de grooten die men vangt, zyn altoos kleintjes, 
en dit maakt het waarfchynlyk , dat deeze In- 
fekten niet alleen in ’t Voorjaar „ maar byna het 
geheele Jaar door, voortteelen: te meer, de. 
wylmende Wyfjes der Zee - Garnaalen altoos , 
in de Zomer, met Eijeren of Kuit tusfchen de 

Poo- 


C*) Squilla gibba, teste LEEUWENHOEKIO, haudquaquam, 
ut alii Pifces , particulas ellipticas , fed Globulos , et minime 
zubentes , fanguine fuo vehite MUYSs De moru Muftuls 
Pe 304» 

(f) BASTER , Natuurk. Uitfpann. U. DEEL , bladz, 32, 

(1) Cancer Norvegicus , macroutus, Thorace antrorfum acu- 


4 V. 
AFPEEL. 
LXXKIl. 
Hoor p- 
STIK. 
Garnaal, 


416 BESCHRYVING VAN 
Pooten vindt. Dit heeft, echter, ín die tit 
de Zuiderzee niet Bai plaats ; ten minfte 
valt het zo niet in ’t'Oog. 

Aangaande de Garnaaten, aan de Kust van 
Noorwegen, zegt PonrorPIDANs, dat het eert 
kleiner Soort van Krabben is, met een gráau- 
we “cliaal, welk zig digt aan ’t Land onthoudt, 
zo dat men ze gemakkelyk met de Hand kan 
opneemen. Zy worden’er, alleenlyk, tot Loks 
aas der Visfchen, aan den Hoek gebruikt. Hy 
verbeeldt zig dat deeze, gelykerwys meer an- 
dere dergelyke langzaam kruipende Zeedieren , 
voornaamelyk tot Voedzel voor de Botten en 
meer andere Platvisfchen , die altoos langs den 
Grond kruipen , en zig meest op de Zandige Oe- 
vers onthouden, gefchapen zyn. 

“Op fommige plaatfen, zegt BELLONIUs , ko= 
men Crangones voor, dieeen Span en daar over 
lang zyn : het welk zekerlyk beter pasfen zou 
op de Westindifche Rivier- Garnaalen , van 
Suriname afkomftig , hier voor gemeld , en 
zulke zullen het misfchien zyn, door welken de 
Beef - Aal om ’t leven gebragt wordt, die an= 
ders ook kleine Krabbetjes eet (*). 


KREEF: 


léato , Manibus prismaticis , angulis fpinofis. Faun. Succ. Ed. 
1, 1247. 11. 2039. Jt. Scan. 307. Doch die Affacus medie 
mâgnitudinis prior , van ALDROVANDUS , is zekerlyk een an 
dere. 

(*) Zie ACF. Helvert, ToM. IV. p. 34. En Uitgez. Verband. 
Ill. D_ bladz. 478. Kleine Krabbetjes zyn derzelver gewoon 
Yöedzel, Haarl, Maatfchappy. Il. D. P. 375a 


DE KREEFTEN. Ar? 


KREEFTEN, met het Rugfchild oneffen. Vv. 


Are 
XXXKll. 
(68) Kreeft, die het Rugfchild , dat langwer= E Hoorps 
pig is ‚ met Geutswyze frreepen en van voo= ST dr 
LXVaifte 
ren gebaaîrd, de Snuit tweetandig en bee Babak 


Leeuwe 
weegljk heeft. Krab, 


In de Middellandfche Zee is, door den Heer 
BRANDER; deeze Soort waargenomen , wiet 
Schaal de grootte maar van het uiterfte Duim- 
lid heeft, zynde van boven glad , voorwaards 
Geutswyze gerimpeld „en aan den voorften rand 
met kleine dunne Tandjes, als met Ooghaair- 
tjes, bezet. De Snuit heeft twee evenwydige 
beweeglyke , neergedrukte Tanden. De Sprie- 
ten, langer dan het Lyf , zyn met Vezeltjes 
aan de kant gchaaird. Het Dier heeft zeer 
breede Schaaren, die Hartvormig, van vooren 
geknot en ruighaairig zyn: Pooten mer kromme 
Klaauwen. De Staart beftaat uit drie breede 
en voorts verfmallende Leedjes, hebbende het \ 
viterfte Lid Eyrond en klein ; den grondfteun IN 
wederzyds met twee kleine Pootjes en van ag- 
teren bezet met ettelyke Borstels ; die uitermaas 


te lang zyn. 


(69) Kreeft, die het Rug fchild van vooren rims Em. 
pelig el rigofus 


Juw2, 
(68) Cancer macrourus ‚ Thorace flrigis imbricatis oblon- 
giusculo, antice ciliato; Roftro bidentato mobili. Sy/f, Nate 
XU, 
€69) Cancer macrourus , Thorace antrorfam rugofo, Spinis 
I. DEEL: XIII, STUK» D ciliae 


"vv. 
AFDEEL. 
LXXXII. 
Hoorp- 
STUK, 


43 BeEsCcHryvINe vaN 


pelig en met Stekels gehaaird , de Snuit 
fcherp en zeventandig beeft. A 


Deeze wordt van JoNsToN by een Zee- Luis 


vergeleeken ‚ en het Lyf , inderdaad , gelykt 


veel naar dat van een Luis: ja de geheele Ge- 
ftalte zweemt meer naar die van een Krab , dan 
vaneen Kreeft, volgens de Af beeldingen ‚ wel- 
ken daar van door den Heer Gronovrus gege- 
ven zyn in de Switzerfche Verhandelingen. In 
’t Werk van SEBA is ’er een met de Staart af- 
gebeeld, die tot deeze Soort wordt t'huis ge- 
bragt. Men wil dat het de Zee-Leeuw of 
Leeuw-Krab zy van RoNDELETIUs , waar van 
ÁrprovaNDus een geheel Hoofdftuk heeft , voe- 


‘gende aan ’t end, als daar mede eenigermaate 


overeenkomstig, de Zee- Kreeft van Noorwe- 
gen, Hummer genaamd, die in de Schaaren zo 
veel kragt heeft, en aan de Kilanden benoorden 
Schotland zo groot voerkomt „dat hy, een zwem- 
mend Man met de Schaaren vattende, denzel- 
ven dood knypen kan of verfmooren. Ik heb 
reeds van de Noorfche Zee.Kreeften in ’t al- 
gemeen , als ook vande Letter - Kreeft of Buch= 
frabene Hummer , gefproken , welke de Heer 

Pon. 


eiliato, Roftro acuto feptemdentato, Faun, Suec. 2036. Cane 
Eer macroutus , Thorace Chelisque angulatis hispidis, Zes 
Ad. Frid, 87. Aftacus marinus. CoLUMN. Aguat. 8. T. 6 
Attacus fimilis Pediculo marino. JoNsT, Ex/ang. T. IL f, 7, 
Aflacus Norvegicus curiofus. GRON. in AE. Helv, IV. p. 23, 
Te tf. F,a ä Zooph 980, BARRe Rar. T. 208, £, IT. SEEe 


ab. IL Te. XIX, É, 19, 20 


Rd 


DE KREEFTEN 419 


PoNTOPPIDANs met den Zee-Leeuwvan Ges- V. 


NER oordeelt taamelyk overeen te komen; ten gk | 
minste wat de buitengemeen lange Schaarenen Hoorp- , 
Schaarpooten betreft; doch het Liyfis veel kor $TU&e 
ter, entevens, naar deszelfs befchryving , zegt 

hy, Wollig of met kleine Takjes bezet, ende 
Letteragtige tekening óntbreekt ’er aan, welke 

de Noordfche allermeest van den Zee * Leeuw 

dier Autheuren onderfcheidt. 


Wormrus(verhaaltde Bisfchop wyders,)heeft rettate 


‚ ook deeze Noordfche Kreeft gehad, daar die Kreefte 


Autheur aldus vanfprêekt. ,, Dien andereeen 
s, Kreeft van midddelmaatige grootte of mid- 


» delflag- Kreeft , maar de Nooren Humumer- 


5, Konge „ dat is Koning der Kreeften noe 
‚ men (*), daar geeven wy , niet onbillyk, 
«… den naam aan van Letter-Kreeft ( Aftacus 
„s Úitteratus) , om dat op de Schilden, die de 
Staart bekleeden , zekere merktekenen als 
_van groote en Myfterieufe Letteren, voorko- 
men. MyneLetterkreeft iseen Voet lang. De 
>, Schaaren of Nyptangen , in een regte lyn uit= 
s geftrekt zynde, hebben weinig meer dan eens 
Duims dikte, en de geheele geftalte is aan. 
die van een groote Zee- Kreeft gelyk, uits 
genomen dat de Schaaren regt en kleiner 
zyn: want zy hebben de langte van een half 
Voet , en‚ voor de Splyting , vier uitftekken, 
| die 


(*) Die naam is thans ( zegt hy) in Noorwegen niet meet 
bekend. 2 


I. DEEL. XIII, STUK Dd a 


Vv, 
ÁFDEEL,. 
LXXXII. 
HOOFD« 


3TUKe 


jo BESCHRYVING VAN 


s» dieindelangte uitgeftrekt zyn ,en beurtlings 
„ een dubbelde en enkelde ry Tanden voeren, 


‚ tusfchen welken vier holligheden endwaards 


55 Nabe „ dat aan deeze Kreeft een zeer fraay 


DE) 
93 


53 


aanzien geeft. Op de Rug-Schaal vertoo- 
nen zig zwartagtige merktekens (*), die 
eenigermaate naar de Oude Letteren der Mon- 
niken gelyken, wederzyds zes; waar vande 
eerste, als men van ’t Staart-end af telc, 


een T , de tweede en derde een E , de vier 


de en vyfde een L en de zesde een 1, om- 
trent op dergelyke wyze uitdrukken , als 
menze in de oude Kloosterboeken gefchree- 
ven vindt. Deeze zou ik die agten te zyn» 
welke van RoNpEreET 1 Us de kleine Kreeft ge. 
tyteld wordt, indien niet de Pooten daar in 
ongefchaard werden gezegd te zyn : want 


‚ de onze heeft de vier voorfte Pooten met 


33 


Nypers voorzien, even als de groote Zee- 


skpeeft 


Ik heb hier de befchryving van de Noorfche 


Letter Kreeft willen plaatzen , om datde Heer 
GRroNovius dergelyken naam geeft aan de zy- 
ne, die zyn Eid. vanden Heer BasTer gefchon= 
ken was. Het fchynt , evenwel, de zelfde niet 


te kunnen zyn; zo om dat van dergelyke te- 


ke- 


(*) Op myne Kreeft, zegt PONTOPPIDANS , is dit een vera 


hooging van de Schaal zelve en geen verfcheidenheid van Kleur, 
welke overal eene Stroo-Kleur (Couleur de Paille) is , met 
eenig Rood hier en daar vermengd, Naturk Hijl von Norwts= 
gen. Il. THEILLe bladz, 331. 


DE KREEFTEN. 42 


_ kening op de Schaal geen gewag gemaakt wordt, V. 
als om dat de twee eerste paaren Pooten, in EDEN 
de laatstgemelde , uitdrukkelyk gezegd worden Hoor p- 
niet met Nypertjes, maar met Klaauwen voor. °TP& 
zien te zyn. De Kleur, niettemin, van de 
Schaal, was glanzig bruin, met hoog roode 
Streepen fraay gemengeld. PoNrorPIDANs 
merkt aan, dat deeze Letteren niet altoos even 
volkomen uitgedrukt zyn, op het Rugíchild en 
de Staart van zyne Buchftaben- Hummer, diehy 

voor een jonge Zee-Kreeft zoude gehouden 
hebben, indien de Geftalte niet zo zeer ver- 
fchillend geweest ware. Wat de Pooten en 
Stekelige Snuit, als ook de hoekige Schaaren 
aangaat , fchynt dezelve met deeze Ruuwe 
Kreeft taamelyk overeenkomftig, welke Lin- 
Naus aldus befchryft. 

‚ De Snuit is zeventandig en zeer fcherp: 

‚ het Rugfchild Eyrondagtig, van vooren over” 

„, dwars gevoord met Haairige Streepen , die 

‚„ voorwaards zien. Hen boogswys’ gekromde 

„‚ Naad onderfcheide het voorfte deeldes Rug- 

„> fchilds. De Armen zyn aan de binnenzyde ge- 

‚, doornd: de Schaaren langwerpig, aan den rand 

„> gedoornd: de bovenkant van vooren Geuts- 

„‚ wyze gevoord met eene Haairige ruuwheid, 
», Verder heeft zy drie Pooten wederzyds : zyn= 

‚ de het vierde Paar klein, aan de punt {tomp 


zen ruighaairig hi 
(70) 


(*) Syft. Nat. Xil. p. Lose, 1053. Dit laatfte komt ine 
zonderheid volinaakt mer de af beelding, van den Heer Groe 
NOVIUSs in Alf, Helvert. gegeven, overeen. 


1, DEEL, XlIl, STUK, Dd 3 


* 


Û 


ass BESCHRYVING VAN! 


Vv. 
Ärpeer. 
LXXXIL. 
Hoorp= 
STUKe 
LXX. 
Gymnifta, 


LXXI. 
Dorfipes, 
Zeesluis, 


(zo) Krab-Kreeft , die bet Rug fchild eeniger= 
maarte Rolrond , met Haaîrtjes omzet en 
getand „ de Schaaren Hartvormig ‚ de 
Sprieten Ooghaadrig ruig heen 


_ Aan de naastvoorgaande wiehse de woonplaats 
in de Atlantifche Oceaan en Middellandfche Zee 
toegefchreeven. Deeze en de twee volgende, 
uit Oostindie af komftig , bevonden zig in't Ka- 
binet van de Koningin van Sweeden. 


(71) Krab-Kreeft , die bet Ruefchild ovaal en 


rimpelig, van vooren Zaagswyze sehaaird 
en de agterfle Pooten op de Rug Belse: 


De aangehaalde van Rumrurus ; in Oostindie 
Fotok genaamd, wordt van dien Autheur , we- 
gens de gedaante, Zee- Luis geheten ; welke 
de agterfte Pooten boven de anderen heeft, en 
dus te regt Dorfipes genoemd kan worden; hoe= 
wel ‘er niet verhaald wordt, dat zy met den 
Buik om hoog zou kunnen loopen. „De langte 
wordt gezegd van een halven Vinger, de breed= 
te van een Duim te zyn. De Schaal is bruin 
geel, met kleine witte Plekkenof Oogjes. De 
Staart is zeer fmal en lang’, reikende onder” 

| Lyf 


(zo) Cancer fubmacrourus ‚ Thorace fubeylindrico , ciliato- 
ferrato, Chelis cordatis , Antennis ciliato=pilofis, M‚, L. Ue 
453. 

(71) Cancer fubbrachyurus , Thorace rugofo ovali, antice 
ferrato- ciliato , Pedibus posticis dorfalibus, M. L. U, 4620 
RUMPA, a TX. fig, 3, PET. Amb. Te Vief, ae 


aks 


‘ 
ner 


Lyf door fchier aan den Kop, en fchynt meer V. 


DE KREEFTEN: des 


overeenkomstig te zyn met die der Krabben eek 


dan der Kreeften. Op het Strand van Amboi= Hoorp- 
na kruipen deeze Diertjes en verbergen zig „ als TUE 
menze vangen wil, terftond in ’t Zand. In de 

Inham van dat Eiland vallen zy klein, naauw- 

Iyks een Lid van een Vinger lang ; maar op Ban- 


da zynze grooter en worden ‘er , even als by 


ons de Garnaalen, gekookt en gegeten. 


(72) Kreeft, die bet Rugfchildovaal en rimpe- , LXX1. 
\ ancharus, 
lig, de Schaaren famengedrukt en aan den | 
rand gedoornd heeft. 


De vier voorgaande komen met elkander daar 
in overeen , dat her Ru: fchild voorwaards Geutse 
wyze gerimpeld is; doch deeze wordt daar van 
uitgezonderd. Zy onthoudt zig in de Indiën. 


KREEFTEN, met het Rugfchild gedoornd. 


(73) Kreeft, die het Ruofchild van vooren gee LXXII, 
doornd , de Schaaren driekantig , aan de Bld 
hoeken met Stekes beefte Noorfche, 


Die van Szera , welke ik te vooren met de 
Noors 


(72) Cancer macrourus ‚ Thorace rucofo ovali , antice fer- 
fato-ciliato , Pedibus posticis dorfalibus M L, U 4ss, 

(73) Cancer macrourus, Thorcace antrerfum aculeato , Ma- 
nibus prismaticis , angulis fpinofis, Faun. Suec. 2039. M.L. U. 
4556. lt. Scans 307. Muf. Ad. Fr. 1. ps 85. GRoN Zooph, 
979. SEB. Kab. INL. T. 21. f. 3. Aftacus medie magnitudie 
nis prior. ALDRoV. Ex/ang. Crust. 113. 


3e DEEL. XII, STUK, Dd 4 


42% BESCHRLAVING VAN 


yv. Noorfche Letterkreeft overeenkomstig aange- 
, merkt heb, wordt hier thuis gebragt door Lin- 
Hoorn. NAUS, van wien, inde befchryving der Sweed- 
STUK. {che Dieren, gezegd wordt, dat de gene, die: 
deeze Kenmerken heeft, niet alleen in de Zee 
dikwils onder ‘de Garnaalen gevangen , maar 
ook met dezelven verkogt en gekookt , ja als 
een zelfde Soort gegeten wordt , zynde zelfs 
een weinig kleiner dan de Garnaalen , van wel- 
ken zy meest door de figuur der Schaaren ende 
Doornenof Stekeltjes aan de Snuit, die de Gar- 
naalen niet hadden, verfchillen zou. In Neder- 
land hadt zyn Ed. deeze ook dikwils onder de 
Garnaalen gemengd gezien. Of nudeeze de mide 
delflag- Kreeft van ALDROvANpus kan Zyn, en 
of dezelve de allergrootfte Kreeft van Noor- 
wegen genoemd mag worden (*), laat ik an- 

deren beoordeelen. — | 


-_ — KREEFTEN, met de Schaaren Vingerloos, 
het Rugfchild langwerpig. 


_LXKIV. (74) Kreeft, die Det Rugfchild voorwaards ge- 


Hlomartüse Ee 
Gehoorn= doornd 9 


Ek 
His. wid (*) Aftacus maximus Norvegicus, Zooph. Gron, Fasc. IL. p. 
Ö 228 N. 979. Doch het blykt klaar, dat dít een misftelling 
zy ‚ voor Aflacus marinus Norvegicus. Welke groote Druk” 
feil evenwel in Erratis niet is aangetek&nd, 
(74) Cancer macrourus, Thorace antrorfam aculeato, Frone 
te bicorni, Manibus ada@ylis M. L. U. 457. GRON. Zoophe 
981. MARCGR-. Bra/il. 245. T. 246, RUMPHe Amb, T. Ie 
f. IL, f, A» PET. Arb, T. Vl. f, Je SEB. Kabe. III. Te 25e 
fs Se \ 


DE KREEFTEN. 425 


doornd „ twee Heoornen voor aan den Kop 1 


en de Schaaren ongevingerd heeft. LXXKIL 
Hoorpe 


Deeze mag, wegens de aanzienlyke Hoor-$TUE, 


nen, te regt den naam voeren van Gehoornde 
of Hoorn-Kreeft, en, indien®&y omtrent drie 
Voeten lang wordt, gelyk de Heer GRoNovrus 
verhaalt, zo is de naam van Rivier- Garnaal, 
by SEBA, zeer oneigen. De myne ook, naar 
welke Fig. 1, op onze Plaat CV. gemaakt iS 
heeft ten minste de grootte van de gewoone 
Rivier - Kreeften van Europa. 

Zy onthoudt zig aan. de Kusten van Oost- en 
Westindie , zelfs aande Kaap, en mooglykook 
in de Middellandfche Zee : want het fchynt die 
te zyn ‚-welke de Ouden Loeusta marina ger 
noemd en by de Rivier- Kreeften vergeleeken 
hebben, als waar van zy meest door het ont: 
breeken der Schaaren verfchilde. Dus zegt ook 
ÁrprovANDUs, dat de Locusta marina van de 
Duitfchers Meer Krebs, dat is Zee-Kreeft, ge- 
noemd worde , gelyk die naam ook vertaald 
gevonden wordt by Rumepnrus. 

Deeze Autheur zegt, dat menze in ’t Ma- 
leitsch noemt Udang Laut, zynde het eerste 
woord aldaar de algemeene naam van dergelyke 
Schaaldieren, en op Amboina Mitta Soa tytelt, 
het welk zo veel te kennen geeft als agteruitloo- 


pende Kreeft of Garnaal *, De reden van die, Sgeilla 
benaaming, echter, vindik dus verklaard „,Inrerrograda 


„> t Water gaat hy voorwaards , houdende zy- 
LL DEEL. XIII Stumm < Dd 5 is De 


46 BESCHRLYVING Vann 


„> ne Hoorens op zyde , wanneer hy zyn Aas 
zoekt, maar iets bemerkende daar hy fchuuw 
9, voor is, cf voelende dat men hem, in ’ 
>, Ner, naar zig toe gaat trekken, dan fteekt 
hy de Hoggens vooruit , ien kruipt agter- 
waards. Hy'is ongemeen ftoutom zig te ver- 
deedigen en heeft zulk een kragt in zyn Staart, 
dat men, als by dien om een Steen geflagen 
heeft, naauwlyks daar af trekken kan. Ook 
is hy zeer flim, klimmende, als men hem in 
’tNet heeft , tegen de kanten op , „en zoeken 
de daar over tefpringen, De. Visfcherszien 
hem niet gaarn in de Netten, om dat de an- 
‚ dere Visfchen geweldig door hem gekwetst 
> worden. Niettemin verfirekt hy tot een 
> groote lekkerny, en wordt zo Ímaakelyk, 
s, byna, geägt te zyn, als onze Kreeften’. 
De Kleur van de raauwen is , volgens dien 
zelfden Autheur, op ’t Liyf hoog blaauw, met 
witagtige of vaale plekken; de Pooten blaauw 
en wit geftreep: : doch door ’t kooken worden 
zy, gelykerwys de anderen , rood. Het Lyf 
en de Staart is als dat der gewoone Kreeften; 
doch het Rugfchild, met aanmerkelyke Doorhen 
bezet, heeft van vooren twee onzaglykekrom- 
me en daar agter twee kleinere Klaauwswyze 
haaken , boven de Cogen , die groot zyn en 
{terk uitpuilen. Hier aan volgen de twee on- 
gemeene dikke en groote Doornswys’ getakte 
Hoornen , aan den onderkant „ langsheen, met 
een ry van Haairtjes bezet , en ongevaar de 
ma 


5) 


25 


95 


5% 


53 


23 


33 


33 


23 


23 


DE KREEFTEN. 427 


maal zo lang als de Kreeft. Zy loopen aant V. 
endzeerdun uit. De Pooten, tien in getal, zyn er, 
altemaal van gelyke gedaante , en byna even Hoorp- 
lang, zonder Schaartjes; het uiterfte Lid STUK 
fterk gehaaird en met een Klaauwtje voorzien. 
Tusfchen de gedagte groote Hoornen, die men 

als de Sprieten kan aanmerken , heeft deeze 

Kreeft twee Vorkswys' getakte Baardjes. 


(75) Kreeft, die bet Rug fobild. voorwaards gee „LV. 


d Er Arius. 
doornd, twee Bladen voor aan den Kop, Beer- 
kneeft. 


en de Schaaren byna ongevingerd beeft. 


De eerfte Soort van Squilla hebben de Ouden 
Uru of de Beer genoemd . wegens den bree- 
„den, ruigen Kop, dien dezelve heeft. Zy 
maakten, doch , daar wederom twee Soorten 
van; en noemden deeene Ur/a minor, de andere 
Urja major, dat is de Kleine en Groote Beer, 
Deeze Kleine, by JonxsrTon afgebeeld, wordt 
door Gronoviustot de Hoornkreeft betrokken; 
waar van zy groetelyks verfchilt ; doch het 
Íchynt my toe, dat zyn Ed. deezeen de voore 
gaande Soort ondereen mengt. 

Zo wel de kleine als de groote Beer worden 
hier bedoeld door Linneus, die ook de beide. 
| af. 


(75) Cancer macrourus, Thorace antrorfum aculeato , Fron- 
te diphyllâ; Manibus (ubadaâylis. Faun, Suec, 2040 Poiye 
quiquyixe, MARCG. Bra/, 186 JoNôr. 4g Ex/ang. T. IV, 
Â. 45 8, 12. BARREL. Jeon, 1988, f. 24 RUMPH, Amb Te 
JL f. C‚D, BROWN. Jam. Te 41. fs Te SEB, Éab, Al, 7e 
Ros fe Te 

1, DEEL. XI, STUK, 


Vi. 
AFDEEL. 
LXXXIle 
HoorD- 
STUKe 


428 BESCHRYVING VA N 


af beeldingen van Mannetje en Wyfje aanhaalt, 
welke in ’'t Werk van Rumea:us gevonden wors 
den van deeze zogenaamde Ur/a- Cancer uit 
Oostindie , alwaar zy een Span lang valt en een 
Hand breed, dochzelden gevangenen dan met 
een Harpoen geftoken of met een fcherpen Haak 
opgehaald moet worden. Zy komenniet alleen 
daar , maar ook in de Westindiën, ja aan de 
Kusten van alle de Wereldsdeelen voor : des 


Linneus haar ook een plaats geeft onder de 


Sweedfche Dieren , en dus befchryft. 

‚… Het Voorhioofd is ftomp, met. ongevaar 
tien Stekels, die ongelyk van grootte zyn, 
„ tusfchen de Oogen. ‘I'wee Bladen zyn ‘er 
„, voor aan den Kop, twee Leden hebbende , 
waar van het voorfte breed, ftomp, in zee 
‚‚ venen verdeeld en aan den rand Haairig: het 
„ agterfte {pits zeventandig en ook met eenige 
„, Haairtjes gezoomd is DeSprieten, zo laag 
‚ als de Bladen, beftaan uit vier Leedjes, waar 


9 


53 


33 
„, en korter is. Het Borstftuk is langwerpig , 


„ oneffen en voorwaards vyfvoudig gedoornd. 
„ De lseden van de Staart hebben drie Panee- 
„> len, waar van het eerste glad is, het twee- 
„ de rimpelig; het derde van agteren drievou- 
„ dig uitgerand: aan ’t end vyfbladerig {tomp. 
‚, De Schaaren zyn taamelyk dik en effen, zo 
„ lang als de Bladen van het Voorhoofd. Zy 
„‚ hebben een Duim aan ’t end met een zeer 

rde: KON 


van het uiterfte gevorkt, het andere ftomp 


DE KREEFTEN. 426 


‚ korten Beer. De Pooten zyn glad en fcher Di 
ys MN seseld”. ’ 


KREEFTEN met de Schaaren Vingerloos, het 


Vv. 


ÁFDEEL. 
LXXXiT. 
HoorDe 
STUK. 


Rugfíchild zeer kort en den geheelen 


Borst niet bedekkende. 


(76) Kreeft , die het Lyf in Leden verdeeld 
beeft, de Schaaren ongevingerd, plat op 


EXXVIe 
antis. 
Zwaantjese 


zyde, Zeisfensaoyze krom en als een Zaag Kreeft 


getand. 


Een der fraayfte Stukken , onder de Kreef- 
ten, is deeze, die men gemeenlyk, wegens de 
aartige figuur pn Schaaren , Zwaantjes-Kreeft 
noemt; als wordende zy, in Oostindie , meest 
gevangen, zo RuMmenrius zegt, om de mooije 
Zwaantjes , die men van de Schaartjes maakt: 
het overige wordt, als de Garnaalen , gekookt 
en gegeten. Men kan dit Dier zelden vinden, 
zo hy getuigt, en nog moeielyker vangen, om 
dat men zo naaukeurig het afloopende Water 
moet waarneemen: want het onthoudt zig in ’ 
Zand der Stranden, en wordt derhalve van hem 
Squilla Arenaria, dat is Zand - Garnaal , gehe- 
ten. 


(76) Cancer macrourus articularis, Manibus adaâylis cem- 
presfis , falcatis , ferratoedentatis, Maf, Ad. Frid. 1. -p. 
36. Faun, Suec. 2035. SCOP. Carn, 1135. Cancer Arenarius, 
RUMPH. Amb. T 3. f, E‚ Tamaru - Guacu. Marcgr. Brafs 
186. T, 187. Squilla Arenaria marina, SEB, Kab, III, Tab. 
XX. Fig. 2, 3. GRON. Zuoph, 984. 


FE. DEEL, XIII. STUK, 


rd Î 


432 DEsSCHRYVING VAN 


ten. In de Amboinfche Taalnoemt menze Loce 
ky,en de Hollanders , aldaar Knyper, omdat zy 
zulk een geweld met de Schaaren oefenen , niet 
alleen daar mede in den Grond boorende , Zand, 
Modder, Steenen wegfmytende, maar ook de 
Menfíchen dikwils gevaarlyk kwetzende , en 
daarenboven zodanig flaande met den ftekeligen 
Staart, dat men deeze Soort van Kreeften le- 
vendig, niet behandelen kan, maar zy moeten 


met Stroppen of Strikken gevangen worden. 


Ondertusfchen zyn de grootfte van deeze Kny- 
per - Kreeften, zo hy aanmerkt, maar een Hand 
lang en ruim twee Vingeren breed, 

Dewyl de Afbeeldingen , in ’t Werk/van 


Rumruius, meestendeels uit het Kabinet van 


den Heer p'Acqoer daar ingevoegd zyn, zois 
her niet te verwonderen , al komen zy fomtyds 
met de befchryving niet volmaakt overeen, 
Omtrert die van deeze Zwaantjes- Kreeften 
fchvnt het, bovendien, duister , welke vande 
twee, op de Derde Plaat, bedoeld worde met 
zyne. Land -en Zee- Zand- Kreeft: doch dic is 
zeker , dat wy de gene, die daar als de groot= 


fte voorkomt , gewoon zyn de Zwaantjes- 


Kreeft te noemen, hoewel de Zwaantjes eigent- 
yk aldaar gezegd worden vande anderete zyn. 


Ìk vind ook zonderling, dat de Land - Knyper 


van Rumruius, en de Zee- Knyper of Scrande 


Kreeft van anderen, en weldieopdeezennaam 


in ’t Werk van Sega voorkomt, doorden Heer 
GRCNOVIUs tot een zelfde Soort betrokken wors 
| ‚_ dens 


a 
E 


eeen Alan ht 


DIE OIICRHEENFTKEN 431 
den, welke zyn Ed. , dat meer is, getuigtinde V, 
Indifche Oceaan te huisvesten C*). met 


Van zyne Land -Zandkreeft zegt Rumeurus, Hoorp- 
dat dezelve zig wel omtrent de Stranden, doch vin 
op ’t drooge onthoudt, maakende Heuveltjes de, 
in ’t Zand als Molhoopen, en zig dus , drie of on 
vier Voeten, óf zo diep begraavende , tot dat 
zy aan een Steengrond komt. Men doet de ope 
geworpene Aarde weg, en, het Gat gevonden 
hebbende , waar dit Dier in zit, zet men daar 
een Strik voor, met eenig Aas en vangt hetzel- 
ve dus als de Mollen. Evenwel, als men ’er 
niet gaauw by komt, kan het, met zyne fcherpe 
Schaaren, het Touwtje wel af knippen. Van 
deeze worden de Schaaren of Knypers, zo hy 
getuigt, onder de zeldzaamheden bewaard 

Van deeze Soort houd ik diete zyn, waar rr. cv. 
van uit myne Verzameling deaf beelding in Fig, F5: % 
a, op Plaat CV, gegeven wordt. Want inde 
eerste plaats valt dezelve, volgens Rumrpnmos , 
grooter dan de Zee- Knypers (tf). Nu heb ik 
‘er van deeze Soort gedroogd gezien, meer dan 
een Voet lang. ‘Ten anderen is de Kleur Asch. 
sraauw en dus zo fraay niet als die der zoge= 
naamde Zwaantjes. Kreeften. Fen derden, 
zyn de Schaaren of Knypers aan’t uiterfte Lid, 

dat 


(*) Zoophyl. Gron, Fasc, II. p. 230. N- 984» 
_(f) Het onderfcheid van grootte tusfchen de beide Sexen 
zou zeer aanmerkelyk zyn , indien het Mannetje en Wyfje zo 
veel verfchilde als in Fig, 2 en3, op Tab, XX, in ’t Derde 
Deel van SEBA. dl 

Tr DEEL XIII. STUK. 


Vv. 
ÂFDEEL. 
LXXXIL 
Hoorp- 
STUK. 


* Zie X. 
STUK 3 
bladz. 
145 ; ENZe 


432 "BERCH RY VIN G PVA 


dat niet knobbelig maar byna regt is, voorzien 
met veele Sikkelswyze Tandjes; welke ‘er , zo 
men by Rumruius vindt , de Zee - Zandkreeft 
aan zyne kromme Schaarpunten , die rood zyn; 
niet heeft: zynde, bovendien, de twee andere 
Leedjes rondagtig en groen of gefpikkeld ; het 
Lyf donker groen , wit en blaauw „ gemen- 

geld, van Kleur 5 de enden der Pooten rood. 
Ik moet hier nog eenigermaate ftaan blyven 
op den bynaam van Mantis, die aan deeze Kreef- 
ten of» Garnaalen , gelyk Rumeprius dezelven 
noemt ; gegeven wordt. ArprovANpus maakt 
een geheel Hoofdftyk van de Squilla Mantis van 
RoNpeLETIvs , van welke niemand der Ouden, 
zodie Autheur zig verbeeldde, gewag gemaakt 
hadt. Hy noemde dezelve dus, om dat zy 
door haare Armen ongemeen geleek. naar die 
Soort van Wandelende Bladen, welke men in 
Provence Prege- Dieu noemt , dat men Bidder-e 
tje kan vertaalen , tot de Spookjes behoorende. 
Ik heb van de reden dier benaaming genoeg ge= 
zegd *. Men kandezelve , met even veel Regt, 
op dit Water- Infeke toepasfen, dat van Bere 
LONIUs de Water - Cicade getyteld wordt , heb= 
bende eene byna doorfchynende Schaal. De 
geftalte van den Kop en ’t Rugfchild, de Gele- 
dingen van het Lyf, en de gedoorndheid vande 
Staart , niet alleen, maar ook de afbeelding, 
die men ’er van vindt by ALDROVANDUS, toos 
nen genoegzaam , dat hier deeze Soort gemeend 
worde , welke van de beide Oostindifchen van 
ie RuM- 


Am 


PE-EREBEENRTEN: - ” 493 


RuMmPurus verfchilt door de zes verheven , Vs 
Streepen , die de *Ringen of verdeelingen sien” 


vanhet Lyf hoekig maaken, gelyk Doktor Sco. Hoorpe 
porr ten opzigt van de Cancer Mantis aantekent, STUXe 
die in de Golf van Venetie en aan de Kusten 

van Italie gemeen is, worden aldaar Canochia 
geheten. Immers in deeze waren ook de Kny- 

pers of Knipmesfen, aan de eene zyde, met 

zes lange, kromme Tanden, gewapend (*). 


(7) Kreeft , die bet Lof in Leden verdeeld vxxvr, 
poat. Scyllarus, 
beeft , de Schaaren ongevingerd, rondag= Zee. zand. 


tig; regt, hoekig en inwaards drie - Tane kreeft. 
dig. 


KNorr heeft zig verbeeld, dat in de af beel- 
ding van de Zee-Zandkreeft by RuMmePuIus , 
Letter F ‚ de Tandjes van de Schaaren of Kny- 
pers wel konden vergeten zyn , of dat 'er moog- 
lyk van deeze Infekten voorkwamen met een 


verfchillende gefteldheid der Schaaren (4). In 
my- 


_(*) Manus adaâtyle , falcate , commprefe , Dentibus fex lone 

gis unisateralibus. Abdomine (uturis decem, anticis minorie 
bus, omnibus fex lineis elevatis longitudinaliter angulatis. Ha. 
birar fequens ìn Mare Adriatico & Liburnico finu ; Canechia 
diëtus. Entom. Carniol. PAL. 
„ (727) Cancer macroarus articularis, Manibus ada@tylis Ven: 
tricofis ‚, rectis , angulatis, introrfum tridentatis , Sy/f, Nak, 
XII. Cancer mirabilis, Auf. 4d, Frid. 1. p.86. Squilla Are» 
naria marina. RUMPH, Amb, T. Ill. fF, SrB. Kub. II Te 
20. f‚, 6 

(T) In zyn Werk , overde Verfleende Zaaken, genaamd 
Zeldzaamheden der Natuur en Oudheden dos Aardbodems „ thans 
alhier in ’t Nederduiesch gitkomende. I, DEEL in Folios 
biadz, 23. 

1, DEEL, XIII, STUK, Ee 


Vv. 
AFDEEL. 
LEXXI. 
Hoorn. 

STUK. 


LEXVIE 


Seriferts. 


Borftel- 
draager. 


k4 BESCHRYVING VAN 


myne Verzameling berust een Kreeftje, dat men 
kan zeggen volmaakt met“die Af beelding over. 
eenkomstig te zyn; want, als men dezelve wel 
befchouwt, ontbreeken 'er de Tandjes niet ge- 
heel aan: de Vinger of Knyper van de Schaaren 
heeft 'er met de Punt drie, dat is twee daar 
binnen, die zeer lang zyn in myn Voorwerp, 
het welk ook juist het Rugfchild of Kopftuk, 
zo men ’t noemen wil , uit drie egaale Blaadjes 
famengefteld , en de Staart insgelyks gedoornd 
heeft, zynde het Lyf in tien Leden verdeeld, 
doch die geheel glad en rond zyn, even als die 
van de zogenaamde Zwaantjes- Kreeft , welke 
in de afbeelding Letter E,‚ opde zelfde Plaat, 
by Rumrrrus vertoond w rdt, Daar uit blykt 
dan, dat 'er weezentlyk zyn mer de Nypertjes 


ef Schaaren drietandig , ’t welk LINN&Us tot 


een Kenmetk gefteld heeft van deeze Soort (*)* 


(78) Kreeft zonder Schanren, diewêderzyds zes 
tapeg ='ingerige Pooten en de Sprieten-zeer 
lang beeft. 


Vol- 


(*) Die Liefhebhers zyn te beklaagen, welke, om de vole 
saaktheid der Stoffeering van hunne Kabinetten aan de Wee 
veld bloot te leogen , zig genoodzaakt vinden , hunne Stuk- 
ken , met veel moeite , aan deeze of gene Kenmerken te acs_ 
commodeeren, Ik maak van fommigen van myne Verzame- 
ling, welke ik nag bezig ben te vergiooten, by gelegenheid 
gewag of gebruik, wanneer dit tot eenig bewys kan ftrek- 
ken of tot opheldering van de Natuurlyke Hiftorie, 

(72) Cancer M-nibus nullis, Pedibus uttimque fex didaây= 
lis; Anteanislongisfimis, SEB. Keb. III. T. XVII. f, & 


\ 


hin 


PLAAT CVI. 


See 


ne 


Sr 


OE we Karerren:- — 438 


«Volgens de afbeelding heeft deeze Westin: V._ 
difche Rivier - Kreeft het Lyf omtrenteen Span enen 
of negen Duim lang en de Sprieten , die uit Hoorp- 
een menigte van Leedjes beftaan, ieder vyf- TUE 
tien Duimen of omtrent anderhalf Voet lang. 
Zy moeten dan nog grooter vallen, dewylinde 
befchryving vanSena gezegd word:, datdezelve 
Sprieten heeft van een Elleboog ,’t welkik voor 
en Elle neem, hoewel de Latynfche Vertaa- 
ler er twee Ellen van gemaakt heeft (*). Zy 
gelyken in geftalte meer naar een Garnaal of 
Steurkrab, dan naar een Kreeft, en zyn een zeer 


lekkere Spyze. 


(79) Kreeft zonder Schaaren , die wederzyds vyf raa. 
Zwempooten heeft. Basritús. 


_ Daar het Garnaaltje van Barbados, door Pr- 
TIVER eerst aan * licht gegeven, volgens den 
Heer GRoNOvIUS , onder den naam van Eme. 
rita befchreeven en afgebeeld, zes paar Zwem- 


pooten heeft, begryp ik niet, hoe Lingus 


3 


het getal van vyf Zwempooten, ’t welk aan 
de meeste Kreeften gemeen is(f), hier tot een 
Ons 


(*) Binis hic gaudet corniculis ‚ propemodum bicubitalie- 
bus , êc. 

(79) Cancer manibus uullis, Pedibus utrimque quirque nas 
taroriis, Sy/f. Nat, XII. Emerita. Gron. Zooph. N. 1ooo, 
Tab. XVII, fe. 3, 9. PET, Prerigr. T, XX. fe-Q, 

(T) Aan de Noorfche Zee-Kreeften , immers, fchryft de 
Heer BASTER vyf paar Zwemvoeten toe 3 terwyl * my duis- 


I, DEEL. Xlil. STUK. Ee a ter 


Vv. 
ÄFDEEL, 
LXXXII 
Hoorp- 

STUK: 


LXX Xs 
Grosfipes. 
Dikpoot, 
Pr. CVL, 
Eig. Îe 


4360 BESCHRYLCvVING VvaAN 


derfcheidend Kenmerk kan gebruiken van dit 
Kreeftje, ’t welk tot de Kreeftkrabben behoo- 
ren zou, indien het niet de gedagte Zwempoo. 
ten had. Deszelfs Borstftuk is zeer breed , 
ovaal, verhevenrond, en doet het grootelyks 


naar een Krabbetje gelyken. Een dergelyk , 


doch platter en een weinig verfchillende , dat 
men by Martenique gevangen hadt, was gedag- 
ten Heer gezonden. 


(39) Kreeftje , geheel in Leden verdeeld, met de 
Schaaren ongevingerd en zo lang als *t Lif. 


De Heer Parras, thans Hoogleeraar te Pe- 
tersburg , hadt aan den Heer GroNovrus de 
Kenmerken toegezonden vaneen Infekt, ’t welk 
zyn Ed. in hee Water der Vaarten by Leiden 


„ontdekt hadt, en thans omf{tandig als een mid- 


delfoort , tusfchen de Garnaalen en Zee-Vlooi= 


jen, voorgefteld wordt. Die van onze Af beel- 


ding, Plaat CV. Fig. r, fchynen van de bei- 
de 


ter voorkomt, indien die Haairige Vezeltjes, onder aan de Staart, 
daar door verftaan moeten worden , hoe de Wyfjes , de Eijeren 
daar mede vasthoudende , dan kunnen zwemmen, en zulks 
niet veeleer met de Vinnetjes op zyde doen, die , zo wel als 
de vyf Blaadjes van de Staart , met Haairtjes bezet en daar toe 
bekwaam fchynen te zyn: hoedanigen ík ’er ook vyfop ieder 
zyde waarneem in onze Rivierkreeften, welke, volgens den 
Heer GRONOVIUS , maar vier Zwempooten zouden hebben : 
Pe '227. 

(80) Cancer macrourus articularis, Manibus adaêylis longi- 
tudine Corporis f. Sy/t. Nat XII. Aftacus muticus , Pede 
antico {ubulato , edentulo, longisfimo „ crasfisfimo, GRON, 
Zooph, 989. 


DEK REEFTEN. 437 


de volgende Soorten aanmerkelvk te verfchil-… Va 
len, en, indien men de Hoorntjes op den Kop isen” 
voor ongevingerde Schaaren neemen mogt, na- Hoorns 
der met de opgegevene Kenmerken overeen te STZ. 
komen ; inzonderheid, dewyl de dikte der ag- 

terfte Pooten gedagten Bynaam op dezelven 
toepasfelyk maakt. Zodanige Springertjes ko- 

men hier , op natte zoute Gronden, zelfs inde 
Kelders der Huizen voor: zyndede Af beelding 

in langte ongevaar drie- of viermaal vergroot. 


(81) Kreeftje, geheel in Leden verdeeld, met EXEL 
e . El « UIEX 
vier ongevingerde Schaaren en tien Pooten zee.vioo. 


In deeze Soort, welke , volgens den Heer 
BaAsTER zig allermeest tusfchen en onder de zla- 
den van het Kruid, dat op de Steenen en Paa- 
len onder aan de Zeedyken groeit , enthoudrt, 
zyn de Voorpooten met zeer dikke , fcherp- 
haakige Klaauwen , voorzien, het welk dezel- 
ve dan grootelyks van ce voorgaande doet ver- 
fchillen. Ook heeft zy op den Kop, behalve 
de Sprieten, nog twee korter Hoorntjes , die hy 
Baardjes noemt. Het Lyf, zegt zyn fd. sis 
in veertien Geledingen of Leedjes verdeeld , die 

| ik 


(31) Cancer macrourus articularis, Manibus quatuor adaêtys 
lis , Pedibus decem. Jt. Oel, 42 , 96. Faun Suec. 2041e 
FRiscn Jef. Vil. T. f8, Pulex flaviatilis, Ray. Jef. 44e 
Rozs. Jn/. II. Te 62. Pulex marinus, BASTER, Uit/panne 
IL. D, pag 84. T. 1IL f, 7. Cancer macrourus rufescens, 
Thorace articalato. GROFER. Paris. II. p. 667. T. 21, f. Óe 
Squilla,. GRON. Zooph, N,9go. 


IL. DEEL, Xlll, STUK, Ee 3 


EKKF 
Hoorp- 


STUK, 


433 BESCHRYVING VAN 


'er.doch maar twaalf fh de Figuur befpeur. Gros 
NOvIUs geeft 'er den naam van Squilla aan , en 
onderrigt ons , te regt, dat zy zo wel in zoe- 


Belo, te voorkomt als in zoute Wateren. 


Zy onthoudt zigaan de Oevers der Zee, zegt 
Linnaus , die deeze Zee- Vloo overvloedig 
op het Strand van Oeland, inhet Zand, gevon- 
den hadt, Komende ook in Bronnen en Graften 
voor „alwaar zy op de Rug zwemt; en trekken 
de tot Aas voor de Vogels, die men Kluit noemt. 
Dezelve hadt op den Kop vier Hoorens of Sprie- 
ten , byna van gelyke langte, elk uit drie Le- 
den beftaande, waar van het uiterfte Haairag- 
tg dun was, en uit ontelbaare kleine Leedjes 
famengefteld, Van de zeven Paaren Pooten 
waren ce vier voorften voorwaards gekeerd , 
en de drie agterften agterwaards „-zynde dek hae 
voor fte Dune met een beweeglyk Klaauwtje 
voorzien. 

Indien men de aangehaalde Afbeeldingen ver- 
gelykt, zal men zien, dat dezelven zo wel van 
elkander, als van de gedagte Oelandfche, ver- 


{chillen ; alzo menin geene derzelven, behal- 


ve in die van RorseL , welke zo weltot deeze 
Soort els tot de volgende betrokken wordt 3 
de Sprieten of Hoorentjes op den Kop byna 
even groot vindt. Doktor Scorort. meende 
ook , dat hier by IinNaus eenige verwarring, 
plaats had, dewyl de Geftalte van de Riviere 
Vloo by hem anders was, dan die van onzen 
Ridder be fchreeven worât. Rav hadt reeds ge- 

led. 


bs 


DE KREEFTEN. 439 


vraagd, of de Rivier- Vloo ook van de Zee= 
Vloo verfchille , merkende ten mivfte op, dat 
die der Reekjes in Engeland niet gelykerwys de 
Zee - Vlooijen fpringen , maar zig omkrommen, 
en door den Aars uit te fteeken taamelyk fnel 
zwemmen Deeze, zegt hy , worden gevon- 
den in de Heete Bronnen by Vicenza in Italie, 
daar geen ander Gedierte in leeft. De Jongen 
kleeven aan de Moer, welke zig byna Hoepels- 
wyze rond maakt, en dus dezelven omhelst, 
Zy hebben de vyf agter{te Paaren lang en dun, 
de twee digst aan den Kop korter en niet met 
Schaaren maar met Haakjes voorzien. 


(82) Kreeftje, gebeel in Leden verdeeld , met vier 
ongevingerde Schaaren en veertien Pooten. 


Op het Zee-Strand van Gothland , onder 
Water, werdt deeze Soort van Linneus ge: 
vonden, die vier Sprieten hadt, ieder van on- 
deren uit drie dikke Leden en vervolgens uit 


optallyk veele kleinere famengefteld; met gee” 


ne Spits aan den Kop, zyrmde de Snuit ftomp, 
en het Lyf van veertien Leden of Gewrichten, 
De twee Paar Schaarpooten waren kort en on- 
gevingerd, daar op volgden zeven Paar dunne 


Vv. 
ÄFDEEL. 
EXLXINN 
Hoorp- 
STUK. 
Zee-W 100. 


ENKKIT, 
Locufta. 
SPNZ a 


Poo- 


(82) Cancer macrourus articnlaris, Manibus quatuor adac- 


gylis, Pedibus quatuordecim. Faun, Suec, 2042. Cancer Jio= 


esfta macrourus , Thorace articulato „ ceruleus, Zr. Gorhf 260s 
ROEs, Ili, T. 62, KLEIN, Mis/, V. T. 6, f, A,‚B,C, SULTS, 
Janes. f. Isse. 


1. DEEL. Xlll. STUK. Beg 


V 
ÁFDEEL. 
LEKTEN 
Hoorpe 
STUK. 
Zee-Vioo. 


Riviere 
Vlog. 


AAO BrEsCHRgVING WAN 


Pooten, en dan hadt het Diertje , onder de 


Staart, nog drie Paar Basterd-Pooten, Borfte- 
lig aan tend. De Staart beftondt uit twee der- 
gelyke doch kortere Pooten, insgelyks aan ’e 
end gefpleeten doch vlakker zynde ,:en aan 
welken de Klaauw , naar de Rug toe , korter 
was. 

Deezebefchryving fchynt eenigermaate overe 
een te komen mer de Kermerken , welken Lix= 
N&US te vooren van de Cancer [ocusta opgege- 
ven hade (*), en daarde Zee-Vloo van KLEIN 
toe betrokken worde door den Heer Groxo- 
vIus, die getuigt, dat dezelve de Walvisfchen 
door byten plaagt (T): zo dat deeze Vlooijen 
dan, wel vinnig , moeten kunnen byten, en zig 
ook in de Noorder Oceaan , alwaar de Walvis- 
fchen zyn, onthouden Dit, nu, daar laaten- 
de; merkikaan , hoe het zonderling Is , dat de- 
zelve in Vrankryk, omftreeks Parys, zo me- 
nigvuldig voorkomt in de Beekjes, dat zy 
daar van den naam krygt van Creveitte des Ruis- 
feaux , wordende onder dien naam aldus be-= 
fchreeven (1). 

…, Dit Infekt, de langte van ruim een half 
‚, Duim , en de breedte van een zesde Duims 
„‚ hebbende, is van een geele Roestkleur, met 

»» de 


(*) Cancer macrourus articularis, Manibus adaâylis, Cau- 
dâ gttenuatâ , Spinis bifidis, Cancer Locufta. Syfle Nat, X. 
(t) Squilla Caudâ fubulatâ integrâà &zcs Zooph. Ne 99te 
Habitat in Mari Seprentrionali. Balenas vexans mordende. 
(4) Hift. des Inf. envir, Paris, ToM. IL, Pe 667. 


BERT NIK REEN TEN AAT 


de Oogen zwart: de Sprieten fyn,entaame-’ V. 
lyk lang , byna zo lang als twee derden van En) 
het Lyf. Het heeft vyf Pooten aan ieder Hoorp-= 
zyde en verfcheide byhangzelsaan de Staart. Spore 
Het geheele Lyf, buiten den Kop, beftaat ”%0. 
uit twaalf Ringen, waar van vier het Borst- 
ftuk of Rugfchild maaken, dat in de Krecf- 
ten vanniet meer is dan één enkel Stuk. Het 
isop de zyden plat, en het Infekt legt ook 
altoos op zyde; ’t zy het zig beweege of op 
zyn plaats blyve. Voortgaande doet het 
Kop en Staart , met vlugge beweegingen , 

s, aan elkander naderen. Dikwils verfchuilen 
de kleinere zig onder den Buik en tusfchende 
Pooten van de genen die grooter zyn. In 
de Rivier des Gobelins komen zy in groote 
menigte voor”. 

DieGothlandfche vanLinNzus waren blaauw, 

Roese merkt aan, dat onder zyne zogenaam- 

de Rivier- Garnaalen eenigen groenagtig voors 
kwamen, anderen Okergeel, doch allen de ui= 
terfte tippen der Schubben of Schildjes van het 
Lyf, naar de Staart toe, rood hebbende. Haar 
grootfte langte is, wanneer menze regt uit- 
ftrekt , zegt hy , nooit meer dan een Duim, 

Dergelyke Saffraankleurige Vlakjes , op zyde, 
heeft Doêtor ScororLr ook waargenomen in zy- 
ne Rivier -Springertjes (*) , altoosin Zoet Wa- 

ter 


33 


(*) Cancer- Pulex, Entomol. Carniol, pe 412. 
IE, DEEL, Xlil, STUK. Eens 


Vv, 
ArDeEL 
EXXKIT, 
Hoorp- 

STUK. 
Rivier. 
VA EEN 


A42 BESCHRYVING VAN 


ter, zegt hy, niet aan de Zee, voorkomende 


en zekerlyk de zelfde zynde met den Kreeftag- 


tigen Water- Worm van Friser, die daar’ van 


de volgende befchry ving geeft (f). 


‚, De grootíten worden ongevaar een Duim 
lang, en de overeenkomst die zy, wat de 
Geftalte aangaat , met de Kreeften hebben, 
mag zeer wel lyden , dat men baar een naam 
daar van geeft, dewyl zy ’er nog geen voe. 
ren. Dir Infekt, naamelyk, heeft van voo: 
ren weeke Hoornen, welke uit twee lange 
leden, diede naasten aan den Kop zyn , en 
bovendien uitnog twintig kleine ronde Leed: 
jes beftaan. Twee andere kleinere hengen 
daar onder , en, gelyk het met de eersten 
voorwaards uit voelt, en aan de zyden, zo 
gebruikt het de anderen, om onder zig te 
voelen naar het gene nadeel kan doen of 
tot Aas ftrekken. De Bek is onder de 
Oogen , en met Vreerpuntjes bedekt , gely- 
kerwys in de Kreeften. De vier voorfte 
Pooten hebben van vooren, aan een dikker 
Lid, ieder een Klaauw : de volgende drie 
Paaren zyn even als de Kreeftpooten, doch 
zonder Klaauwen, en het vyfde Paar fteekt 
gemeenlyk, over de Staart heen, buiten de 
Rug uit: met welke Pooten het Diertje ag- 
ter- en voorwaards gaanen kruipen kan. Het 
‚» Lyf 


() Ie/. VIT. THEiLL p‚ 26e 


325 
ks 
33 
33 
53 


339 


ODE KREEN TEN. 443 


Iyf is dun en gaat flegts zo ver, als de bo- , Ve 
veníte Schubbenop de Rug : de andere Blaad- idee 
jes hangen los over de zyden. Onderaan de Hoorp- 
Staart gaan van ieder Ring een paar Draaden ° 55 
langs het Lyfheen , maar de vier aan de twee #4. 
uiterfte Ringen hangen aan hetendaf. De 
bovenfte Draaden , aan den eerften Ring, 

{taan gelyk met die der Mannetjes - Rtebrien: 

welke de Wyfjes niet hebben. Zy zyn in't 

eerste Lid ftyf, en kunnen tegen en aan den 

Buik fnappen en leggen, of zelfs ook onder 

zig aan de Staart. Deeze Diertjes haalen 

hun Voedzel tusfchen de Vezelige Wortelen 

van eenige Warerplanten, of onder aan het 

Gras in zagt ftroomende Wateren. Zy hech- 

ten , zonder twyfel, de Eijertjes , als de Kreef- 

ten, aan deeze Staart - Vezelen , en reelen 

voort , wanneer zy, gelykerwys de Kreef- 

ten, van Huid meermaalen verwisfeld en tot 

haare grootte gekomen zyn : aangezien zy, 

jn alle andere opzigten , een zo groote gelyk- 

heid hebben met de Kreeften. Ik heb nog de 
manier niet kunnen uitvinden , om veel an 

ven daar omtrencin’t werk te ftellen; dewyl 


zy. zo kort leeven , wanneer men ze van Bie 


re plaats brengt , offshoon menze met het 
Gras en de Wortelen te gelyk, waar aan zy 


zitten, in even zodanig Modderig Rivier- 


Water zet „ en daarenboven zo fchielyk ge- 
Iykerwys de Kreeften , beginnen re (tinken. 
Deeze overeenkomitigheid , en andere by: 


L DEEL. XIIL, STUK) 99 ZON» 


v. 


AFDEEL: 


LEXXiL, 
Hoor D- 
STUK: 

RR zviers= 
Wioo, 


444, BESCHRYVING VAN 


‚> zonderheden meer, doen ook nog befluiten, 
», dat zy geen Infekten zyn, die een Geftalte- 
> wisfeling ondergaan , maar dat zy uit de Ei- 
„ jeren in de zelfde Geftalte voortkomen, en 
„, Allengs aangroeijen tot aan de volwasfen- 
doeld sne, | | 

Rorser heeft dit laatfte door Waarneemine 
gen nader bevestigd ín deeze zyn zogenaamde 
Rivier- Garnaalen, die hy deedt kooken . maar 
een zeer laffe Spyze bevondt te zyn , even als 
of men iemand gekapt Stroo „ dat in Water 
gekaokt was, ging voorzetten, ten ware het 
(zegt hy) zulk een mogt zyn, die eenige lek- 
kerheid vond in de Sprinkhaanen teeecen- doch 
hy fchynt niet bedagt te hebben, dat men over 
de Smaaken niet twisten moet. Het gene den, 
eenen niet fmaakt, fimaakc dikwils den ande- 
Ten (A). | 

De Heer Parras merkt aan, dat de Afbeel-: 
dingen van Friscu en ROESEL zekerd eene en 
dezelfde Soort uitdrukken, die dan zyne Onús= 
cus Pulex, met de vier voorfte Pooten Schaars 
agtig, zoude zyn tf). Daar isbynaeen Vergroot- 
glas noodig om te zien , dat dit laatfte plaats 
heeft in die van Friscr ‚ welke evenwel de 

Sprie- 

(*) De Guflibus non ef? difputandum. Zie over het eeten 
der Spri:ghaenen, hoe herzelve nog hedendaags in gebruik is 
by de Arabieren, ons X. STUK, bladz, 210, enz De Sprink- 
haanen , gezouten en gebraden, hebben byna de Smaak van 
Rivier- Kreeften, zegt SHAW , Voyage au Levant & Barbarie: 
Haye 1743. p. 333. 


_(f) Oziftas Pulex compresfus , Pedibus quatuor anticis Ch@- 
formibus, Jdiftell, Zoolegica, Bages 1756. pe 199 


DE KREEFTEN. â45 


Sprieten anders gefteld heeft, en volgens de 


befchryving aanmerkelyk verfchilc. Het een en bn 


andere, nu, zou een verfchil van Sexe kunnen 
zyn: want in verfcheidene van deeze Zee- Vlooi- 
jen, die ikheb , zyn fommigen met dikke Voor- 
pooten, anderen met dunne voorzien , daar zig 
geen de minste Schaaragtigheid aan openbaart. 
Zyn Ed. zegt, dat deeze Diertjes zeer bekend 
zyn onder den naam van Watervlooijen (*). 
Het kan zyn , dat de Visfchers haar dus in ’c 
‚Nederduitsch noemen , doch Plex Agquaticus 
betekent, zekerlyk, by de Autheuren iets án- 
ders (f). In ’tgeheele maakzel en de famen- 
ftelling des Lighaams , voegt hy ’er by , ko- 
menze met de Pisfebedden overeen (J). Als 
men de Af beeldingen vergelykt , zal men moog- 
lyk geheel anders oordeelen; waar by komt, 
dat het getal der Sprieten en der Pooten ook 
fomtyds verfchillende is. 


(83) Kreeftje, geheel in Leden verdeeld , met 
wier één-Vingerige Armen en tien Pooten. 


In de Europifche Zee is deeze Soort waarge- 
__ _nO- 


(*) Sub Pulicum aguaticorum nomine notisfima. Jbideres 

(4) Pulex Aguaticus arboresccens. SWAMMERDAM &c, 

(1) Quer Corporis compofitione , numero Pedum G> Antenna. 
rum totaque fabricâ ad Onifcos pertinent, fingularem eorum 
familiam con{tituunt, & Onifsi Cancriformes appellari poffant, 
bid, | 

(33) Cancer macrourus atticularis , Manibus quatuor mono- 
dafylis, Pedibus decem, MARTENS, Spitsberg, 56, T. Ps 
de le 


5. DEEL, XII, SruK? 


V. 
AFDEEL, 
XXX. 
Hoorp- 

STUK. 
Kiriera 


Vlog, 


LXX XIIe 
Linearise 
Smalle 


y: 
AFDEEL 
KKK 
Hoorp- 

STUK, 


rv 
LXXXIV 8 


__Afomos. 


Zeer kiei® 


Ne 


446 BESCHRYVING VAN 


nomen , die het Lyf fmal en egaal van breedte, 
uit zes Leedjes behalve den Kop beftaande , 
heeft, en twee Paar Sprieten. De Oogen ftaan 
niet op Steelrjes. Tien Pooten hebben zy met 
langwerpig ovaale Schaaren, één- Vingerig; te 
weeten het eerste Paar aan het eerste Lid des 
Lighaams ager den Kop, het tweede Paar aan 
het tweede Lid: de derde , vierde en vyfde 
Paaren, die dergelyke Schaaren hebben, naby 
e Staart geplaatst. 


(34) Kreeftje , dat final is , geheel in Leden 
verdeeld , met ongevingerde Armen en 
re el 
elf Pooten 


Ik zie niet dat dit Diértje, door den Heef 
BasrrRr ontdekt en zo wel natuurlyk als by ver- 
rooting afgebeeld , zo ongemeen klein was, 
als de bynaam{chynt aan te wyzen: dewyl men 
Atomt gemeenlyk voor de allerkleinfte die be- 
kend zyn, of voor ondeelbaare Deeltjes neemt, 
Het kleinfte, dat de Heer Baster af beeldt, was 
nog een vierde Duims en her grootfte omtrent 
een Duim lang. De aartige figuur kan men in 


* zyn Werk befchouwen. Deeze Diertjes waren 


zyn Ed. in menigte voorgekomen op Mos, dat 
men van Zee- Tonnen hadt afgefchrapt , en 
Linneus hadeze niet gezien: des ik geheelniet 

| be- 


(34) Cancer macrourus linearis articularis , Manibus adaêty= 
lis , Pedibus undecin fe BASTER, S4b/. Ie Pp. 32, Te 4e 
Fe a 


, 


DE KREEFTEN, 447 


begryp, hoe onze Ridder de Woonplaats kan. V. 
ftellen in de Zoete Rivier- Wateren van Euro- ran” 


pa Ur). Hoorp. 


STIJKe 


(35) Kreeftje, dat fmal is, gean in Leden vere Lxxxv. 
de À Filiforzis. 
deeld, met tien Pooten , de middelften grootst. ds Ewe 


ne 
_Op Maläkka is deeze waargenomen , die 
het Lyf een Duim lang , Draadagtig dun 
en flap heeft ; twee Pooten aan den Kop , twee 
ja ’t midden , die grooter Schaaren hebben met 
een kort Tandje van binnen , en zes Pooten aan 

de Staart. Het Diertje , dat in de Indifche 
Zee, op twee Mylen afftands van ’t Eiland Cey« 
lon, in ’t Zeewater gevonden was door den 
Heer Goprneu De RivirrE , fchynt wel iets 


naar deeze Soort te gelyken CD. 


(86) Kreeftje in Leden verdeeld, met ongewin= LXxxvt. 
cerde Armin. de P En sep fnrmoig Glinzse 
gerde Armin, de Pooten wyad witgefpreid ger okee 


en. de Staart Élsvormig. pannen. 


Volgens Doktor Scnrosser onthieldt zig dit 
Diertje in de Zoutpannen van Ì ymingthon , by ’t 
Hiland Wight, aan de Kust van Engeland. Het= 

| zel- 


(*) Habitat in Europe Aquis Aaâuantibiis daten ‚ nudis 
Oenlis vix vifibilis , pracedenti affinis. Syft. Nat, XII. 

(85) Cancer macrourus \incaris articularis, Pedibus decem , 

ediis majoribus. Amen, Acad, Vl. p. 415. N. 99, 

(T) Zie het VIJL. Dern der Uitgezogte Verhandelingen. PL, 
XLVI, Fig. 6, en bladz, 269, 

(86) Cancer macrourus articularis, Manibus adaêtylis , Pedí, 
bus patentibus, Canda fubulatâ, Mary Dier, Britagn, 1756, 


I. DEEL, XIII, STUK. 


NV 
ÄFDEEL 
LXXXIL 
HoorD- 
STUKe 


ELXXXVII, 
Stagnalis. 
der Moe. 
tasfen. 


U 


448 BESCHRYVING vAN 


zelve hàde het Lyf grooter dan een Luis en lang- 
werpig; de Oogen van elkander afftaande, zy- 
delings op Steeltjes geplaatst: de Sprieten Bor= 
ftelagtig , korter dan het Lyf : de Staart Draad- 
vormig alseen Els, uitgeftrekt, ter langte van 
het Lyf : tien Pooten wederzyds , die uitge- 
breid en als Vinswyze gefchikt zyn. In ver- 
fcheide opzigten fchynt dit Diertje van de zo- 
genaamde Zee-Paauw , die gedagte Heer op 
de zelfde Reis mer het Mikroskoopin Zee- Wa- 
ter ontdekte, te verfchillen (*#). 


(87) Kreeftje , geheel in Leden verdeeld ‚met on- 
gevingerde Armen; de Pooten uitgebreid , 
de Staart Cylindrisch en Vorkagtig. 


Die Infekten , waar van SCHAFFER onder den 
naam van Vischagtige Kieuwen- Poot een ge- 
heel Vertoog aan ‘tlicht gegeven heeft , waren 
door Rraumur ook omftreeks Parys ontdekt , 
gelyk uit ZyDen Brief aan dien Paftoor gefchree 
ven en den 28 January 1753 gedagtekend, blyk- 
baar is. Zie hier den Inhoud van dien Brief, 


als welke tot eenige opheldering dient var de - 


Hiftorie deezer Diertjes , volgens de opgave 

van SCHAFFER (Ì . 
„ De befchryving, die Gy hebt laaten druk- 
ken 


(>) pe zelfde Plaat der Uitgez. Verhand. Fig 5. 

(37) Cancer macrourus articularis , Manibus adaâylis, Pe- 
divus paten ibus , Caudá cylindzicâà bifidâ. Faun, Sus. 2043. 
Apus Pifciformis. SCHAFF Monogr, 

(*) Abhandlungen von Infeiten, 11, BAND, P: 45e 


OPE KREESTEN. 449 


zs ken van een aártig Waterdiertje, dat geen Ve . 
> Natuur-onderzoeker nog hadt doen kent 


nen, en de Plaat, op welke dit Infekt is af. Hoorp- 


55 
STUKs 


s gebeeld , is naauwkeurig befchouwd door al« 
le de genen, die zig in de Vergadering der 
Akademie bevonden. Ikliet hun te gelyk hee 
Infekt zelf zien , in zeker Vogt bewaard 
> zynde. Gy hebt my de fpyt benomen, die 
ik had , van daar van niet dan al tekorte be- 
s> fchryvingen gemaakt te hebben. In delaat- 
„> fte Vacantie vond ik het in de Slyk of Mod- 
‚, derpoel van een Weg, alwaar ’er duizenden 
»> van waren. Ik hield ze eerst voor de genen 
die men Chevrettes (*) noemt; maar, na de 
genen die ik opgevischt had wel waargeno- 
men te hebben, wierd ik gewaar, hoe zeer 
zy daar van verfchilden. Die ik met my ge- 
nomen had, niet wel opgepast zynde , ftier- 
ven na verloop van vyf of zes Dagen, en, 
wanneer ik zond om ’er te zoeken in de Slyk, 
daar ik ’er zo veel gelaten had, vondt men 
’er geen één meer: maar zy zullen alcooslee= - 
ven in de naauwkeurige befchryving en de 
Afbeeldingen , welken door UEd. daar van 
publiek ke zyn. Het ware te wen= 
{chen dat de genen die Infekten, en vooral 
En Waterdiertjes ‚ ontdekken , van welken nag 
» een zo groote menigte onbekend is, derge 
» Iyke 


33 


(*) Dat zyn de Springeitjes, Zeeeof Riviere Vlooijen ; hiet 
voor befchreeven. 
L DEEL, XIII, STUK? F £ 


We 
AFDEEL. 
LXXXIL. 
Hoorp- 
STUK 


459 BESCHRLVING VAN 


Kel ie zorgvuldigheden , om dezelven tekente 
‚ nen, gebruikten , als gy ten opzigt van dee= 
ze gebruikt hebt. De houding vanzyne twee 
Hoornen, als men het op zyde ziet , geeft 
aan den Kop eenigermaate de gedaante van 
die van een Zee - Koe; dit heeft my. aan dee- 
> ze Infekten den naam doen geeven van Wa- 
„» terkoeijes (Wachettes Aquatiques) , {choon- 
» derzelver Hoornen uit een geheel andere 
9, plaats voortkomen, dan die twee lange [Tan- 
» den] der Zee - Koeijen, 

LinNaus hadt , al voor dien tyd, in zyne 
befchryving der Sweedfche Dieren, welke in 
Jaar 1746 te Stokholm uitgegeven is , op t 
end gewag gemaakt van een dergelyk Water- 
diertje, dat men gevonden hadt in het {taan ge- 
bleeven Water, in de holen en Kloven van Steen- 
rotfen en Bers. noemende hetzelve een Was 
ter - Masker „ met een glinfterend bolletje, hooge 
rood van Kleur zynde, aan de Navel, en een ge- 
vorkte Staart (*) ; twyfelende of het niet het 
Masker ware, waar uit zeker Soort van Haftje 
voortkwam, dat zwart was met de onderfte 
Wieken wit, in Smâland aan zekere Rivier ge« 
meen. Van dergelyk een denkbeeld , als of dit 
Waterdiertje het Masker. van zekere Soort van 
Haft ware, fcl ìynt onze Ridder nog te Zyn; 
fchoon de Pastoor hem de redenen gefchree- 

VER 


33 


23 


*) Larva Aquatica , globulo coccineo nitente umbilicalí , - 
Caudâ bifidâ,, Faun, Suge Ed je Pe 338, N. 1957e 


DE KREEFTEN. 451 


ven hadt , waarom hy dit niet waarfchynlyk Ve _ 
oordeelde. en. 
Na de befchryving der Geftalte, die men Hoorp- 
door het inzien der Af beeldingen best begrypen ensen. 
kan, fpreekt de Heer Scnarrer van eenige by- Poot 
zonderheden, deeze Kieuwenpooten betreffen- 
de, welken hy dus genoemd heeft , om dat zy 
geen Pooten, maar in plaats van dien, uitwen- 
dig, een ry van Kieuwen hebben, die voor Zwem: 
pooten fchynen te verftrekken. Zy onthouden 
zig, zegt hy,‚in Staande Wateren , doch haare 
Voortteeling fchynt niet jaarlyks, nog op alle 
plaatfen , te gefchieden. In een Regenagtige 
Zomer vondt hy ze overvloedig, in de Maan- 
den Augustus en September , van zodanige 
grootte; als zy door hem zyn afgebeeld , naa- 
melyk ongevaar een Duim lang. Hy verbeeldt 
zig duidelyk een verfchil van Sexe in dezel- 
ven, en aan het Wyfje een Eijerzakje waarge= 
nomen te hebben ; waar door, volgens hem, het - 
denkbeeld geheel vervallen zou, dat het Mas- 
kers waren van vliegende Infekten. 

„, Het geeft (dus fpreekt de Pastoor) een 
‚ ongemeen fraaije Vertooning, wanneer men 
deeze roodagtige Diertjes , inzonderheid 
de Wyfjes, met haare Hemelscholaauwe Zaks 
jes aan hect Lyf, by duizenden ziet. Zy 
zwemmen altoos op de Rug; zo dat de Kieu- 

wen aan dea Buik om hoog ftaan: zy bee 
 weegen de Staart, gelyk de Visfchen , en „ 
3 terwyl zy met denzelven:, linksen regis, om 

* 1, DEEK, XLIL, STUK, Ff 2 DAZ 


452 BESCHRYVING vaAR 


VV. 
ÂFDEEL. 
LXXXII. 
Hoorp- 
STUK. 
Kien wen- 
Poore 


’3 
53 


te 
hed 


zig heen {laan , zo fchieten zy ongemeen ge= 
zwind, dan her- dan derwaards, en, na dat 
zy een zeer korten tyd weder uitgerust heb- 
ben , herhaalen zy de voorige flagen. Neemt 
men ze uit het Water, zo wentelen zy zig, 
door het flaan met de Staart, geïyk de Vis. 
fchen voort: dikwils rollen zy zig te famen: 
haar Kieuwen worden van de Rugfchilden als- 
dan half bedekt, en/ leggen op den Buik over 
elkander. Buiten het Water leeven zy zeer 
bezwaarlyk. Zy beweegen wel haare Kieu- 
wen ‚ zo lang ’er nog eenige Vogtigheid aan 
en omtrent dezelven is, maar, als die vol- 
komen droog worden, zo houde alle bewee- 
ging op. 

> Het is zeer geloof baar, dat dit Infekt van 
Roof en van de kleinfte Infekten leeft, die 
in het Water geteeld worden. De Wyfjes 
kupnen haare Eijeren ligt van zig laaten , die, 
zo dra zy in hee Water komen, daar in op 
den Grond vallen. De Koude kunnen zy 
niet veel verdraagen. Want toen ik, tegen 


zet begin van Oktober , na dat het ’s mor-_ 


gens maar fterk gerypt hadt „en het Kwik- 
zilver op den Thermometer van Fahrenheit 


nog den twaalfden Graad boven het Punt van 


Vorst tekende, naar dezelven-keek, waren 
zy ‚ ter plaatfe daar zy zig onthielden , ín 


ééne Nagt altemaal omgekomen „ offchoon 


ik ze, twee Dagen te vooren „ aldaar nog 


zeer frisch had zien zwemmen. 
5 EN) Lang 


DE KREEFTEN, 453 


„> Lang heb ik getwyfeld, welken naam ik, V. _ 
9» geeven zou aan dit Diertje, dat, tot dus ver- la 
> Te, van niemand nog befchreeven is. Zyn Hoorp- 
„> in malkander rollen van het Lyf, de uit Schil- jeans. 
, den famengeftelde Rug, de op een Steeltje poet. 
» taande Oogen , de Borftelagtige Sprietenen 
» Riemgelykende Kieuwenpooten, deeden my 
s, overhellen, om het tot het Geflagt der Kreef= 
s) ten , en wel inzonderheid tot de Water- Vlootie 
», jen of Kreeftagtige Water- Wormen te bes 
ss trekken. De Schuitswyze uitholling van den 
>> Buik echter, de gefteldheid der Riemswyze 
3 Kieuwen enderzelver Golfagtige beweeging, 
», gelyk ook niet minder het zwemmen op de 
s, Rug, raadde my aan, om ze t'huis te bren: 
» gen by de Éen - Oogen van LiNN&us. Doch 
», die naam behaagde my niet , om dat ieder 
> Soort van dat Geflagt meer dan één Oog 
‚, heeft, uitgenomen de Takkige Water- Vloo 
3, Alleen. De onze hebben werkelyk twee lange 
» werpig famengefteldeen één enkeld in ’t mid. 
9 den. Derhalvekwam my de naam van FRrrscu 
‚, beter voor , die de Een - Oog van LiNNzus 
> Apw noemt, of, gelykik het met de zaak overs 
ss eenkomftiger en beter gemeend heb te ver- 
‚‚ taalen, Kieuwen= Poot.” 
„, Ik heb reeds verhaald, dat deezedusfchy= 
‚, nende Pooten niet zo wel waare Pooten 
> Zyn, dan veeleer Riemen of Kieuwen; alzo 
> het Diertje Lugt daar mede fchept , doch 
s» dezelven zo weinig gebruikt tot gaan of loos 
To DEEL XiIL, STUK, Ff 3 9 pen 


Vv. 
AFDEEL. 
LXXXIL 
Hoorp: 
STUK. 
Kieu wene 
poot. 


454 BESCHRYVING VAN 


‚ pen, dat het die veeleer , gelyk gemeld is, 
‚, buiten het Water te famen trekt: zy zyn 
‚‚ ook, in geenen deele , zo ftevig „ dat zyde 
allerminste zwaarte des Lighaams draagen 
kunnen; maar in tegendeel flap en plooijig. 
Ook ftryde hier haar geheele plaatzingtegen; 
„ dewyl zy in ’t Water altoos overend ftaan, 
… En, wanneer het Diertje, gelyk doch onge- 
‚‚ meen zeldzaam gefchiedt , zyne gewoone 
„‚ houding verandert en zig omdraait, zodanig 
„‚ dat de Kieuwen naar beneden komen te ftaan, 
„ En dat dus hetzelve op den Grond wel fchy- 
s, nen zou te loopen; gefchiedt zulksalleenlyk 
‚‚ om Roof te zoeken, waarna het zig fchielyk 
‚> weder op de Rug omwendt en _zyne voorige 
> manier van zwemmen hervat. Dat het een 
„ gevinde Staart heeft gaf my gelegenheid, om 


 hetzelve, ten einde het van andere dergely- 


‚‚ ken te onderfchieiden „ de Vischagtige Kieu- 


9 wen-Poot te tyrelen”. Dus ver. ScH&F: 


EER (1) 


Zie hier wat Linneus van de Geftalte van 


het zogenaamde Water - Masker, in Sweeden 
waargenomen, geboekftaafd heeft (f). „De 
„> gedaante is als een zeer kle'n Vischje, ter 
> langte van een Duimbreed, met een platten 
> Kop; kleine bruine, zydelingfche , van el- 
z kander afftaande, Oogen: de Sprieten Haairs 


…… â5* 


(*) Abhandl, von Infekten , als boven, bladz. 6o. 


(T) Faun, Suec, Ed, Lo pe 383 &z Cancer Stagnalis, Ed, Ie 
Pe 497a 


DE KREEFTEN. 455 


agtig dun: den Kop van vooren {tomp: de, Vs 
BE Es ih de Cied Bend fi ÂFDEEL. 
nuit als in de Cicade omgeboogen, fimalen rxxxu. 


_ftompagtig: de Rug verhevenrond en roodag- Hoorp- 


8 Î STUK. 
tig:de Staart Spilrondagtig,uit Lêedjesfamen- zen. 


gefteld , byna zo lang als ’t Lyf ‚met een ho. pe 
rizontaale gefpleeténe fcherpe Vin aan ’tend: 

een Klootje of Bolletje , van grootte als Mos. 

tert- Zaad, ter plaatfe van den Aars. Dit 
Bolletje is hoogrood , met een Goudglans 
glinfterende, aan de zyden geel. Veel Poo. 

ten, (ongevaar twaalf,) heeft dit Infekt op 

de zyden van het Lyf, Geutswyze gefchike, 

Het zwemt met den Buik om hoog , gelyk 

de Rugzwemmers *.- Het Wyfje alleen le be 
heeft haar Bolletje, dat misfchien een Eijer. 299. * 
nest is, om, nade Geftaltewisfeling, de Ei. 

jeren aanftonds geréed te hebben”. 

Geen andere dan dergelyke Kieuwenpooten 


fchynen die Infekten te zyn, welke men in de 
Verhandelingen der Koninglyke Societeit van 
Londen , als in ‘€ Voorjaar 1762 overvloedig. 
in een Graft van Staande Water, by Norwich, 


gevonden zynde „ afgebeeld en befchreeven 


vindt. Aldaar wordt uit de Voortteelende 
Staat, waar in Zy voorkwamen , het gevolg 
getrokken, dat zy niet in gevleugelde Infekten 
veranderen ; hoewel men doch geen reden kon 
bedenken , dat zy diestyds zo menigvuldig op die 
plaats , en nergens anders „ gevonden werden(*). 


LXXXII. 


C*) Philofipb. Tranfall, VoL. LVII, Part. ze for 1767. «pag 7 72 
1, DEEL, XII, STUK» ie Ë 4 


Naim, 


456 BESCHRYVING vAN 
EXXXIIL HOOEFDS MEK. 


Befthryving vant Geflagt der Waer -Vroor- 
JEN, waar in, bebalve de eigentlyk zogenaam- 
de, ook verfcheide andere dergelyke Diertjes , ge- 
lk de Vischluizen , en zelfs , wegens eenige 
overeenkomst van Geflalie , ook de groote Molukfe 
Krabben beereepen zyn. | 


De Naam van Een. Oog , die volftrekt het 
| Latynfche woord Monoculus, dat van Lin= 
NAUS tot een Geflagtnaam gebruikt wordt, uit 
zou drukken , my zo weinig als aan den Re- 
gensburgfchen Pastoor „ zo even gemeld , be- 
haagende, heb ik dien van Warervroo uitge- 


eg iN Den 7 
ÎZie'tIX koozen gehad f, en vind nog geen reden, om 


STUK , bl, 


122,10: 


kenmer 
kene 


denzelven te verwerpen. Het is, naamelyk s 
zeker , dat in die Hoofdftuk verfcheide Diertjes 
voorkomen , aan welken men , zonder onge- 
rymdheid, en wegens de kleinte en wegens de 
geftalte, dien naam kan geeven, en, hoe on- 
eigen dezelve ook voorkomen mag ten opzigt 
van de Molukfe Zee-Krab , is het egter ze- 
ker , dat dezelve weezentlyk twee Oogen heeft, 
en derhalve geenszins, met Kegt, tot de Een. 
Oogen , het welk de eigentlyk zogenaamde 

Watervlooijen zyn, betrokken kan worden. 
Van de Eigenfchappen deezer Infekten niet 
in ’c algemeen kunnende fpreeken „ zal ik al- 
| leen 


pr WATER-VLOOrJEN. 457 


Jeen maar agt geeven op de Kenmerken , die V, 


. FDE 
daar in beftaan , dat haare Pooten tot zwem- KE 


men en niet tot loopen gefchikt zyn; dat zy het Hoorp- 
Lyf gedekt hebben met een Korstagtig Schild, *TUX 
en dat haare Oogen niet ver van elkander , en 
niet op Steeltjes flaan , gelyk in de Krabben 
en Kreeften , maar als pesto zyn in het 
schild. 

Tot dit Geflagt zyn: thuis gebragt negen 
Soorten, waar van de eerfte de anderen ver in 
grootte overtreft, als volgt. 


(2) Watervloo , met een vlak verbevenr nd an 
k Je 0 ge 

Schild, dat eenen balfmaanswyzen Naad ae 
beeft; van agteren getand zynde en meteen Aonide 


Elsvorimige zeer lange Staart voorzien, 


De overeenkomst tusfchen deeze Soort en dat 
Diertje, ’t welk Friscn en anderen pus ge- 
noemd hadden, door ScnerFER zo omftandig 
aangetoond, gaf zekerlyk veel reden, om aan 
de Molukfe Krab den voorrang te geeven in dit 
Geflagt. Men weet dat de grootte , waar in 
dezelve die Infekten zo zeer te boven gaat, 

niet 


(1) Monoculus reftà planâ convexà Suturâ lunatâ; postice 
dentatà ; Caudâfubulatâ longisfimâ. Sy//. Nat. X. Gen 240. 
XII. Gen. 271. M. L. U 4óo Xiphofura, GRON Zooph. 
953 JoNsrT. Ex/ang. T. Vil. £ 1, 2, OLEAR. Muf. Te 
28, f. 1,2. WORM: Mluf. T. 249, RuuPr. Amb p. 21. 
T XII KNoRR. Delic. T. F. E. Kamer. Jap T. 13: f. 8, 
LAET. Jud. 56 BoNrT- Jav L.V. C 31 Scuarr Monoor, 
1756. Abhaud 11. Band. p. 179. SEB. Zab, Mile D. T. XVil, 
kele 

L Deen. XII Stuk, Ff s 


453 BESCHRYVING v AN 


Ar. miet meer is dan iets betrekkelyks , en dat men, 
_ArpeeL. door het Zonne- Mikroskoop , een Luis zo 
LXXXIII 

Hoorp- grootkan vertoonen als een Olyphant. De Hols 
oek landers, nu , noemen , zo RumraHivs getuigt 5 
Krab. deeze Schepzels Zee - Luizen, dewyl zy eeni- 
germaate naar Weegluizen gelyken. De Ma- 
leitfche naam is Balarcas, de Javaanfche Mimé 
of Mimi: doch men noemtze in ’t Latyn Cancer 
Moluecanus ; om dat zy aan de Molukkifche Ei-_ 
landen voorkomen, of ook Cancer perverfus „om 
dat het ronde deel , ’t welk in de andere Krab= 
ben gemeenlyk het agterfte is , hier voor uit 

gaat , en het fpitfe de Staart uitmaakt. 
‚‚ Het voorfte Schild is van halfmaanswyze 
‚ figuur, ftompengerand, verhevenrond, op 
‚, de Rug gewapend met zeven Doornen 3 waar 
van drie in de langte en twee op ieder zyde 
ftaan. Oogen heeft het wederzyds één , aan 
den Grondfteun van de voorfte zydelingfe 
Doorn. Het agterfte Schild is fmaller, we- 
„, derzyds met zes Zaagswyze in(nydingens 
‚ van agteren fcherp gevorkt ‚ en gewapend 
‚‚ met zeven Doornen , waar van drie in de 
‚, langte op ’t midden ftaan ; twee in de voor- 
fte groote infnyding , twee uit de Tanden 
der uitranding voortkomen. Beweeglyke Els- 
vormige Stekels vindt men inieder zydeling- 
fe infnyding één. De Staartis als een Snuit; 
… beweeglyk, ftyf, driekantig, ruuw van bo- 
‚„ ven en zo lang als het geheele Schild, Poos 
‚> ten heeft het zes Paaren, waar van de vyf 
») voor- 


53 
53 
93 
53 


33 
53 


5% 


DE WATER-VLOOIJEN. 459 


‚ voorften dubbelde Schaartjes, en het agtere 
fte aan de tip vier Lancetswyze Vingeren 
heeft, met eenlangeren Duim, die Borftel- 
„> agtig twee-Vingerig is: buiten en behalve 
„ een Lancetvormige ftompe Kwab aan den 
„, Grondfteun. Het agterfte wordt van on- 


V. 
ÁFDEEL. 
LXXXIIT, 
en 


M luk 
Krab, 


„> deren gedekt door zes Geutswyze blaad- 


es”. 
4 Be ‚ die de Geftalte aldus befchryft, 
merkt aan , dat zy verre de grootften wore 
den van alle Infekten (*). Men ziet’er waare 
lyk, welke zeer groot zyn , doch die groote 
Kreeften, waar van ik bevoorensfprak f, fchy- 
nen de grootften, welken ik van deeze Soort 
gezien heb, zo niet in grootte, ten minfte in 
Zwaarte, te overtreffen. GRONovrus, die ‘er onder 
den naam van Xipbofura , een byzonder Geflagt 
van maakt, zegt dat in de ouden de Kleur Kas- 
tanje-bruin , in de jongere Tegelrood is (Ts 
Ik heb een kleine , die van boven Olyfkleurig 
groen is en van dnder en Kastanje- bruin. Van 
dergelyke Kleur heb ikze altoos gezien en Bone 
mus meldt niet alleen dat het Schild lichtgroen 
is, maar RUMPHIUs zegt van Olyfverwig. Men 
vindtze , zegt hy , op Moerasfige en vlakke 
Stranden, altoos twee by elkander, naamelyk 
Mannetje en Wyfje, waar van heteerfte , dat 
ver 


(*) Infettorumn omnium facile maximum evadens. Syf?. Nat. 
XI. p. 1057. 


(Ì) Color caftaneus ín Senioribus, testaceus in Junioribuss 
1. DEEL, XIII. STUK, 


Í Bladz, 
383e 


460 BESCHRYVING VAN 


V. ver de kleinfte is , door het andere gedragen. 
EDE ien wordt. Zy fteeken de Staart opwaards , om 
Hoorp- zig te verweeren, en kunnen ‘er een Mensch 
PM f gevaarlyk mede kwetzen. De Pooten kunnen 
Krab. _ zy buiten de Schaal uitfteekenen dezelven fchy- 

nen meer tot loopen dan tot zwemmen gefchikt 
te zyn. Agterde Pooten is een Zakje met eenig 
eetbaar Vleesch, zynde het overige van ’t Ag- 
terlyf gevuld met eene Madderige Stoffe, wel- 
ke zy door de Staart loozen: doch van binnen. 
is de groote Schaal met een ftyf Vlies bee 
kleed, waar agter de Eijeren in de Wyfjes ver- 
borgen zitten, daar men een finaakelyke Bacasfan 
van toebereidt. 


En (a) Watervloo, mt een Hartvormig vlak 
Piscinus. Schild. 
Visch. 
Luis. 


De Heer BAsTER de goedheid gehad hebben- 

Fr Ea de, om my eenigen van de Vischluizen, die, 
volgens zyn eigen aanmerking, door zyn Ed, 
allereerst befchreeven en ín Plaat gebragt zyn „ 
toe te zenden, heb ik dienstig geoordeeld de« 
zelven , by een taamelyk vergrooting , eens 
ten naauwkeurigfte, in Fis. a en 3 op Plaat 
CV], te doen afbeelden. Of het een verfchil 
van Sexe zy, welk maakt, dat fommigen van 
dee- 


(2) Monuchlus Testâ Cordatà planâ, Sy/f. Nat. Xlr. Faun, 
Suec, 2045. LOEFL. ACF. Up/. 1750. p. 42» T. BASTER 
Uisfpann. Il. D p. 137. T. 8 Éf 9 , IO. STROEMe Sondra, 


T.I. £ 4, 5) 6. Binocalus, GEOFFR, Paris, 669, T, XXI 
fa 3. 


PE 


pre WATER-VLOOIJE N. 4Ór 


deeze Visch-Luizen Sprieten uit veele Leedjes , W, Ë 
famengefteld hebben „ die langer dan het Lyf sk 
zyn, is nog niet beflist. Deeze heeft de Heer Hoorp- 
BaAsTER voorneamelyk op de Kabbeljaauwen 5505 
gevonden. De anderen hebben van vooren twee k 
Terelachtige Uiefteekzels , ieder met drie geve- 
derde Haairtjes. In beiden vertoonen zig de 
lange Schaarswyze Pooten ‚ waar mede zy zig 
aan de Visfchen wast houden, als ook de wes 
derzydfe. Puntjes aan het agter - end. Het Rug- 
gefchild heeft eene byzonder aartige tekening 
en verdeeling , welke deeze Diertjes, hoe wei= 
nig dn meene aardi wegens hunne flecfe 
‚graauwe Kleur, tot een fraay Voorwerp van be- 
‘fchouwing maakt. Zy zyn van onderen met 
zes paaren van Zwempootjes voorzien , zegt 
Dottor BasrTER, gelykende naar die der Kreef= 
ten. 

Oogen hebben wy, ZO min als die Heer „ 
aan geen van beide deeze Diertjes ontdekken 
kunnen: deshet te verwonderen is, dat de Heer 
Linus tot deeze Soort dat Infekt betrokken 
heeft, welk van Georrrov Besoculus genoemd 
wordt, als zeer duidelyk twee Oogen hebben= 
de, Het onthielde zig in de Beeken omftreeks 
Parys, en hadt de nd Haairtjes nietaan 
den Kop, maar aan de Staart: het welk eente 
groote tegenftrydigheid is, om zeals eene zelf- 
de Soort aan te merken, al ware het dat zy zo 
wel in Zoet water Beekjes als inde Zee konden 
huisvesten. De Vischluis van FriscH, wer 


Z, DEEL, KIll, STUK, der= 


V. 


AFDEELs 
LXXXI. 


462 BESCHRYVING VAN 


derom , door den laatíten aangehaald , fchynt 
door de kortheid van de Staart en de langheid 


Hoorps der Pooten, merkelyk van beiden te verfchile 


STUke 


0 #8 

Apus. 

Stomp» 
NEUS, 


len (*). 


(3) Watervloo, met een eenigermaate famene 
gedrukt Schild, dat van vooren flomp , van 
asteren geknot is, en een taweeborftelige 
Staart. 4 


Terwyl de gezegde Vischluizen natuurlyk 
zeer klein en naauwlyks een vierde of in ’t ge- 
heel een half Duim lang zyn , hebben die van 
deeze Soort wel anderhalf Duim langte. Ook 
komen de aangehaalde Afbeeldingen, van dezel- 
ven, zeer wel met elkander overeen. Zy wa- 
renaan FriscH , door den Sekretaris KLEIN, van 
Dantzig toegezonden, die ’er den naam aan 
geeft van de Vinpootige Zee- Worm met het 
Schild „ hoewel de naam van Apus of Apous; 
dat is, zonder Pooten, hem beter voorkwam. 
ScnarrER heeft haar , onder den naam van 
Krebsartiger Kiefenfusz of Krabagtige Kieuwen- 
poot, zeer omftandig befchreeven, en de Af. 
beeldingen , die hy ‘er, zo in ’t geheel als in 
de byzondere deelen, van geeft , zullen ook niet 

ligt 

(*) Inf. VI. THEILL: 'F. 13, 

(3) Afonoeulus. Testâ fubcompresfà „ antice. retusâ „ postice 
truncatâ;, Caudâ bifetá. Faun, Suec. c046. SCOP. Carn, 1138e 
FRiscH. Zof. X. T. 1, A@. Anglic. 40. pe 150. Tab. L £, 


8. SCHEFE. Jfonogrs 1756, T. 1-6, SCHAEFF, Elem. Te 


0,9. f. Ie SULTz. Inf. Te XXIV, f, 153. GECFFR, Paris 
660, Ne Te Ts XXIe fe 4e 


DE WATER-.VLOoOIJEN. 465 


ligt verbeterd worden. Hy meent ’er , zeer 
duidelyk, een Hart in waargenomen te heb- 


\ 


ÁFDERL. 
LXXxIL, 


ben. Zie hier , wat de Levensmanier betreft, Hoorp- 


Het Water, waar in deeze Diertjes zig ont- 

houden, is dat van Plasfen en Poelen , vuil en 
_4tinkende, dikwils geheel troebel door Modder 
of Drek, Hoe langzaamer of fchielyker zodae 
nige Plasfen uitdroogen , hoe grooter of klei« 
ner zy daar in gevonden worden. Men kanze 
ligtelyk daar in ontdekken , by ftil en warm 
Weer, als wanneer zy troepswyze aan dekan- 
ten fchoolen, en door haar wemelen zig ver- 
raaden ; doch als ’t koel en winderig is gaan 
zy naar den Grond en moeten dan meteen Net- 
je gevischt worden. In de Zomer vinde men- 
ze, zo dra maar eenigen tyd Water is blyven 
ftaan , op plaatfen daar zy te vooren waren ge- 
weest, altoos overvloedig , ’t zy jong of oud. 
Het fchynt dat ‘er altoos een genoegzaame veel- 
heid Eitjes van dezelven in de Modder of Slik, 
ja inde drooge Aarde, op zulke plaatfen overe 
blyft, die zelfs eenige Jaaren kunnen duuren , 
en niet worden uitgebroed , dan wanneer zig 
aldaar Water vergaard heeft. In ’t Voorjaar 
moet het eenigen tyd warm Weer zyn geweest, 
door *t welke de kleine Water - Diertjes, die 
haar tot Voedzel ftrekken, uitgebroed zyn, eer 
deeze Kieuwenpooten verfchynen. 


STUK. 
Stompneuss 


Zy zwemmen zo wel met den Buik als met zwemt op 


de Rug boven. In't eerste geval zyn de Vin- 
netjes, die zy aan den Buik hebben, in een 
L DEEL. XIII, STUK, o fnel- 


de Rug, 


464 “BESCHRYVING VAN 


W. {helle beweeging , ’t zy tot het bekomen van 
en Aas of om Lugt te fcheppen ; terwyl ook de 
Hoorp- Staarthaar, gelyk aan de Visfchen 5 dient „om 
pre zig voort te wrikken of in ’t zwemmen te be- 

OnaPHNeUs, é ; 
ftuuren. « Als zy met de rug boven zwemmen ; 
zyn die Vinnetjes in een zo fterke beweeging 
niet, en het fchynt fomtyds alsof zy op dezel= 
ven langs de Modder liepen , waar in zy, dike 
wils zig geheel begraaven, dat meest gebeurt; 
wanneer de Plasfen fterk uitdroogen. De ges 
takte Watervlooijen,-de Waterluizen of Zak- 
diertjes en anderen , zyn haar voornaamfte 
Aas, / 

Die zig een denkbeeld maaken wil van dit 
alles, moet flegts één van deeze Kieuwenpoo- 
ten befchouwen , wânneer dezelve op de Rug 
in ’t Water legt en zig beweegt. Dan zalhy 
duidelyk zien, hoe alle onzuiverheid , die zig 
in ’t Weter bevindt, tusfchen de Kieuwswyze 
Pooten of Vinnetjes gebragt wordt , en allengs 
in de Geut, tot aan den Bek toe, voortgaat. 
De ontallyke Haairbuisjes en Haairtjes , waar 
mede alle de Vinnetjes voorzien zyn, laaten’, 
als zy zig omflaan, het Water weder door, 
en fcheiden , gelykerwys een Kam, de Dier- 
tjes en Lighaamen, die zig in ’t Water bevin- 
den , daar van af , welken zy terug houden. 
'Terwyl, nu; dezelven, door den eenen Pooe 
den anderen toe, en wegens de aanhoudende 
vlugge Golfwyze beweeging fteeds verder 
voortgedreeven worden, zo ffygen zy ; in. de 

© ge- 


al 
1 
4 
( 


ij 
Pd 


Ed 


DE MATER-VLOoOrjeEN. 465 


gedagre,Geut , langs hoe meer opwaards en 5 Vv. Ë 
E . FDEE 
naar vooren „ zonder dat iets daar van kan rxxxui. 
ontgaan. Hoorp- 
ke, STUK. 
„Dat deeze Diertjes , gelykerwys andere Schep- Stamina 


zelen , haare Vyanden hebben, die ‘er Jagt op 
maaken, ja waarfchynlyk op aazen, kan men 


in geenen deele twyfelen. Zulks is ook, re- 


delyker wyze, te vermoeden, alzo zy niet al- 
leen de agterfte uitfnyding van het Schild , maar 
het geheele Lyf en de Staart, daar zy niet met 
de Schaal en Kieuwen gedekt zyn , met 
Doornagtige Stekels en Punten gewapend heb- 
ben. Het is geloofbaar , dat zy daar mede 


haare Vyanden van het Lyf houden, doch 


welke Dieren dit zyn , kunnen wy niet be- 
paalen: want de Kikvorfchen en Zwynen , die 
deeze Infekten gretig verflinden en vernielen, 
worden’er niet door afgefchrikt. Misfchien is 


‚het een foort van Luizen, gelyk die men aan 


de Kieuwen der Visfchen, en inzonderheid aan 
die der Kreeften, waarneemt. Dit is zeker: 
dat men zelden een van deeze Kieuwenpooten 
geheel onbefchadigd vindt. Van de Vinnetjes 
of Staartvezelen is doorgaans, de een of aridere 
afgebroken. 

Hoe lang of hoe kort haar Leven zy, kan 
men met zekerheid niet bepaalen. In de Plas- 
fen of Poelen „ daar Scuarrrr dezelven vondts 


heeft hy nooit doode aangetroffen, dan wegens * 


gebrek van Water door uitdrooging , of wee 
gens de Koude van ’ Saizoen, Alle Proe- 
Ie DEEL, XIII. STUK, Gg vens 


466 DBESCHRYVING VAN 


3 


Ve _ ven, om zig aangaande den bepaalden tfap van 
PEEK aangroeijing deezer Infekten te verzekeren Zyn 
pe hem mislukt; dewyl hy de grooten nooit langer 
Sum pts. dan agt Dagen in ‘t Leven kon houden, wan- 
neer hy ze in Huis hadt. De allergrootften , 
evenwel, die hy ooit kreeg, kon hy nog een 
Huid aftrekken; waar uit hy befloot , dat zy 
nog eene Verhuiding zouden hebben moeten 


ondergaan en derhalve nog grooter geworden 


zyn. De Huid, die zy afleggen , gelykt zo. 


volkomen naar het Diertje zelf , dat men die 
heel ligt zou aanzien voor een geftorven Dier- 
tje: te meer, dewyl dezelve aan de oppervlak- 
te dryft, en door de wemeling der anderen , 
dikwils, in beweeging gebragt wordt. Hier in 
hebben zy zeer veel overeenkomst met de Kreef- 
ten en Garnaalen, Doch haare Verhuiding 
fch yi dikwyliger en gezwinder te geleiden, 
dan die van andere Infekten. 
verhuide ‚„ Wanneerik (zegt hy,) uit de Eijeren Jon- 
wil. 5 gen kreeg, poogde ik, zodra zy uitgekroo- 
„, pen waren, eenigen met een fyn Penfeel van 
‚de anderen af te zonderen; en bragt ieder 
„, alleen in een byzonder Glaasje. ‘Den vol- 
‚ genden Dag vond ik reeds de eerste fyne Huid 
‚‚ op het Water zwemmen. Ik nam dezelve 
»‚ weg en ’s anderen daags vond ik het tweede 
s, afgelegde Huidje. Dit vervolgde voortss 
», om de twee Dagen , zo geregeld, dat ik » 


>, in de eerste Week , van ieder reeds vier Huid= 


» jes had. In-de volgende Week gefchiedde 
| „, Hek 


Opie WATER-VLooryeEN. 467 


‚som de drie Dagen; de derde Week om de V. , 
3» vier, en naderhand kreeg ik 'ermaar één om AEN 
s, de zês of agt Dagen. Het zou my zekerlyk Hoorp- 
„> niet verdrooten hebben, hier verder agt op te Sramnens 
s geeven, indien myne Infekten maar langer 
„hadden geleefd, Ik heb de kleinfte zelfs 

ss niet langer dan een Maand ín ’t Leven kun. 

„‚ nen houden. in alle volwasfenen heb ik waar- 

3, genomen, dat om de agt Dagen doorgaans 

„> eene Verhuiding plaats heeft. Terwyl ik, 

3 hu, in deeerste vier Weeken reeds tien Huid- 

» jes gekreegen had, zo kan men daar uit lig- 

5» telyk opmaaken, hoe ongemeen dikwils dee. 

s>-ze Diertjes verhuiden moeten , wanneer zy 

> niet belet worden een geheelen Zomer in 

4» vryheid voort te leeven.” 

Veelen der Ouden zullen, indien zydergely-teelt zons 
ke Schepzeltjes waargenomen hebben, zeker. dek 
lyk hebben gedagt , dat die uit Drek en Vuilig- 
heid oirfpronglyk waren.  Ongemeen groot en 
zigtbaar , ondertusfchen „isde menigte van Eie 
jeren, ‘die zy, ten deele in, ten deele buiten 
het Lyf „ aan de Vinnetjes draagen, gelyker« 
wysde Kreeften. Deezezyngroot genoeg, om 
met het bloote Oog onderfcheiden te worden; 
en hunne roodagtige Kleur doerze, byna, naar 
de Korreltjes van een Granaatappel gelyken. 
ss De menigte is niet alleen groot , maar zy 
3, fchynen, als ’t ware, onophoudelyk gelegd 
» te. worden van deeze Diertjes. Ten minite 
9, wanneer men een Kieuwenpoot, vooral een 
IL PzeL. XI, stuw. Gg2 „) ZOOs 


468 BESCHRYVING vAÁN 


V. 
AFDEEL, °° 
LXXXIIl, 339 
Hoorp- 
STUK. 
Sfompneuse 95 


33 


53 


„groote, in Bronwater werpt, zo vallen, ter= 


wyl zy zwemt , geduurig Eijeren van de 
Vinnetjes op den Grond, waar tegen weder 
anderen uit het Lyf komen, en zig aan de 
Blaadjes zetten. De roeijende beweeging , 
welke zy metdegezegde Vinnetjes maaken, 
geeft daar zekerlyk aanleiding toe… Men kan 
derhalve zeggen, dar dit Diertje fteeds , en 
meer dan eenig ander Schepzel , met Eis 
jertjes ble Zy ‚ Een die van zig 
werpe.” | 

De Heer ScHaFFER , werder ‚ de byzondere 


manieren van Voortteeling , die thans bekend 
‚zyn, overweegende , befluit ; dewyl men on-, 
der deeze. Infekten geenen zonder Eijeren vindt, 
dát het: Hermaphrodieten zyn, ‘doch die zig 
zelf bevrugten: want hy hadt ntet alleen nooic 
jets dat. naar Paaring geleek in dezelven kun- 


nh 


en waarmeemen; maar het was hem ook een- 


maal gelukt, uit Jongen , die hy uit Eitjes ge- 
kreegen , en ieder afzonderlyk geplaatst hadt, 
weder Eijeren te bekomen , daar Jongen uit 
voortkwamen. Dit merkt hy, met reden, als 
een genoegzaam bewys aan, dat deeze Kieus 
wenpooten , ook zonder bevrugting , vrugtbaa- 


Ye 


Eijeren moeten in zig gehad en uitgegeven 


hebben. 


Geftalte. 


De Geftalte van deeze Infekten, die ik , om 


dat zy zo ftomp van vooren zyn, den naam van 
Stompneus geef, heeft iets affchuwlyks , het 


W 


elk men beter uit befchouwingder fraaije Af- 
beel- 


pr WAT E R-V LOOIJE N. 459 
a 
dingen van dien Pastoor en anderen kan opmaa- 


Vs 


ÄFDEELs 


ken, dan met woorden befchrtyven, Behalve uxxzun, 


de gewoone, die op ’t grootfte het lyf omtrent peage 
q } STUK 
twee Duim lang heeft, vondt hy een kleinere, sromp 


van ongevaar een Duim , meest door zeker 
Staartklepje werfchillende. „, Zy komen ín 
e . e 4 > = É 
‚… Vyvers of Graften, in ’t vroege Voorjaar, 
dikwils voor (zegt LinNzeus,) hebbende het 
Lyf groenagtig , van grootte als een Eikel; 


53 
23 
93 
‘t hoofd: veel takkige Pooten: de Staart uit 
twee Borstels die fterk zyn, met een Plaatje 
5, daar tusfchen-, famengefteld”. Die fchynt 
dan de laatstgemelde van ScHarrFEr naast te@ 
gelyken: want ook die groote meer roodagtig 
vuil geel was, dan groen. De uiedrukking van 
veele rakkige Pooten maakt de benaaming van 
Apusongerymd. En, dat menze, in Sweeden, 
reeds in ’t vroege Vooriaar vinde, fchynt met 
den aart van deeze Infekten , by Regensburg, 
gantích ftrydig. j 
Omftreeks Parys komt dit Infekt , zegt Geor- 
FROY, die het de Twee- Oog met een Draadige 
Staart (*) noemt, en daar een fraaije Af beel- 
ding van geeft; in ’* Water, doch zelden 
voor. Het is zeer groot; anderhalf Duim 
lan: zynde en nagenoeg een Duim breed; met 


33 


23 


het end daar de Kop is, breedst, en dat, daar 


de 


(*) Le Binocle a queue en filets. p. 660. 


I.DEEL, XIII. STUK. Gg 3 


twee Oogen digt by elkander op den top van 


NEB Sa 


Iv. 
Pulex. 
Gerakte, 


470 BESCHRYVING VAN 


6 f 
de Staart is, fmalst. De Kop heeft een klein 
puntje van vooren , en, naby dit puntje , van 
boven, twee Oogen , digt by elkander. Het 
Lyf is gedekt met twee Schulpen, die naar het 
end van één wyken en zig afzonderen ‚ maaken 
de een fcherpen hoek naar de uitwendige ran- 
den, en laatende tusfchen elkander. de Staart 
bloot. De onderfte rand, daar deeze Schulpen 
van elkander afwyken , is een weinig Zaagswy” 
ze getand. De Staart is Schubagtig, en loopt 
in twee zeer lange harde Draaden uit. Vanon:- 
deren heeft. het Dier zes Korstagtige Pooe 
ten (*). De Sprieten zyn enkeld of eenvou- 


dig (1). 


(4) Watervloo, met de Sprieten als in Tak- 
ken verdeeld , en een geboogen Siaarte 


Deeze voert eigentlyk den naam van Water. 
vloo, zo om dat zy in grootte en geftalte wel 
naar 


(*) Van de Vinnetjes of Kieuwen als Pooten, die de voor: 
naamfte byzonderheid zvn, fpreekt hy niet. Deeze Korstag- 
tige Pooten zullen zyn het gene SCHAFFER noemt de drie 
Borfiels wederzyds aan de onder het Schild verborgen zynde 


‚Roevpooten. Zy fteeken van vooren , wederzyds, ver buiten 


het Schild uit. 


(+) Ocali duo, „Antenne fimplites, GEOEFR. zegt LIN- 
NEUS. Di 

(4) Moneeulus Antennis dichotomis, Caudà infiezâ. Faun. 
Sue, 2047. GEOFFR, Paris. II, 655. N, I. SWAMM. Quartae 
66. T. 1 Bibl, Nat. Tab, XXXI. Fig. IT, 2) 5. SCHEFFEe 
Monogr, 1755. T. L fi 1-8. Abhand, I. p. 251. & Eleme 
T. XXIX. Fig. 4. JoBLor. Mier. Ie p--2e Te 13e f, P, Ga 
Äe LEDERM,. Mficr, 146, T. 72. É. 2, 


BE, WATER-VLOOIJEN. 471 


naar een Vloo gelykt, als wegens haare hup-. V- 
pelende en oogfchynlyk fpringende beweeging a on 4 
inhet Water. SwAMMERDAM noemt haar de Hoorp- 
Boomagtige of Boomagtig getakte , wegens de ge- En 
daante van haare Sprieten; elders wordt zy » 
wegens de figuur van den Kop en de geheele 
Geftalte, de Water-Parkiet getyteld *). Zy 
is, onder den eerstgemelden naam , omftandig 
door den Heer Baker befchreeven (f), doch. 
op ver naa zo uitvoerig en naauwkeurig nict, 
als door den Heer ScHarrer , die verfcheide 
byzonderheden, de Geftalte en Levensmanier 
betreffende, grootelyks heeft opgehelderd. 

Daar de meeste Waterdiertjes een byzonde- 
re Soort van Water verkiezen, merkt hy aan, 
worden deeze by Zomer, zo wel in Rivieren als 
ih Slooten, in vuil en helder: ook , mag ik zeg- 
gen, zo wel in brak als zoet Warer gevonden, 
Zelfs komen zy in dat van Potten en Bakken, 
t welk in Tuinen of elders eenigen tyd aan de 
Lugt is bloot gefteld geweest, dikwils over. 
vloedig voor. Zy hebben behalve de huppe-= 
lende of fpringende, waar van de naam ont- 
leend is, ook eene zwemmende en draaijende, 
en zelfs nog andere beweegingen , diezy meest 
met de Takkige Armen maaken. *t Schynt dat 

Zy 


(*) Le Perroquet Eau, Hij. des Inf. aux env. de Paris, 
p. 655. 

(T) Alas gebruik van 't aistrskooe, Amit. 1756, bladz, 
SIE, ® 


1. DEEL. XIII. STUK Ge4 


472 BESEHRYVING: “v EN 


… Ve _ zy, even als Tremsrevy dit in de Polypen onte 
AFDEEL. rend 
rxxxinte dekte, het Licht beminnen. Dit kan de reden 
Hoorp: „yn, dat zy zig byna altoos, over dag, en in- 
STUK 5 € 
Gezakte. zonderheid by warm Weer en Zonnefchyn , digt 
aan de oppervlakte van ’t Water onthouden: 
het welk fomwylen aanleiding gegeven heeft, 
om zig te verbeelden, dat hetzelve “in Bloed 
veranderd ware; want fomtyds zyn deeze Ei 
HEREN tjes geheel rood van Kleur. 
Ae ‚De Heer Scnarrer houdt deeze Watervlooi- 
ten. jen, niet zonder reden , zo welals de befchree* 
ven Kieuwenpooten, voor Hermaphrodietenof 
Diertjes van beïderlei Sexe. Dat het altemaal 
Wyfjes zyn, befluit hy daar uit, dat men in 
allen, op zekere Tyden , Eijertjes en Jongen aan- 
tref: , en dat het Mannetjes tevens zyn, uitde 
Paaring ; welke hy wadrgenomen heeft. De 
Eijertjes komen zo wel in kleinen voor, als 
in volwasfenen; doch in getal zeer ongelyk, 
hebbende hy ’er in fommigen maar twee , drie, 
ges of tien, in anderen meer dan veertig aange- 
troffen. Zy zyn groen en in *% eerst volkomen 
Kogelrond , doch worden naderhand ovaal of 
Eyrond en krygen een zwarte Stip , die het groo. 
te Oog is, veranderende dus.allengs en zigt- 
baarlyk » binnen de Baarmoeder , in leevende 


De getakte Watervlooijen zyn beflooten in 


een witagtig doorfchynend Dopje, als Paarle, 


moer glinsterende, ’ welk de Kleur der Inge- 
wanden zig onbeleinmerd laat vertoonen. Des 
| ze 


DE WATER-VLOOIJEN. 473 


ge Dopjés fchynen in fommigen als uit Maa- 
zen, in anderen uit Schubben , of ook ui: Rui 
‘gen famengefteld te zyn, van verfchiltende £ 


guur. Het Dopje is platagtig ovaal en aan de 
eêne zyde open, om de Vinnetjes , die coc 
Zwempooten dienen , te laacen fpeelen. Van 
boven heeft het twee Hoorntjes op den Kop ; 
met gepluimde; Takken. De Bek , of dat gedecl« 
te van den gekapten Kop. ’t welk men dus 
noemt „is in. fominigen fpits, gelyk een Vo- 
gelsneb, hoedanigen gemeenlyk rood zyn ; doch 
in andere breed, en meer naar den open(taan- 
flaande Bek van een Karper gelykende , zo 


‚ SCHAFFER aanmerkt , welke dikwils groen voor- 


komen, en daarom onderfcheidt hy deeze ge- 


‘takte Watervlooijen in Vogel- en Vischkoppi- 


ge. De eerstgemelden hebben SwAMMERDAM, 

BAKER en TREMBLEY, gezien en afgebeeld. 
De Staart, die mede onder de Kenmerken is 

aangetekend, wordt gezegd geboogen te zyn: 


_ het welk ik echter in de Af beeldingen niet waar- 
9 


neem, of de fcheeve ftand zou daar mede be- 
doeld moeten worden. Het is een uicloop van 


het Dopje, en derhalve even de zelfde Schub- 
„agtige zelfftandigheid. Aan de zyden fchynt zy 


rondagug , doch van boven en van onderen 
fcherp te zyn, gelyk de Kling van een Degen, 
Zegt SCHAFFER; die ze met dergelyke Tand. 
agtige Borsteltjes, als de geheele Schaal van het 


„Diertje , bezet gevonden, doch dezes ryën 


van korte fterke Doornen, waar van de Heer 
IE, DEEL, XII, STUK. Gg 5 DA- 


k V. 
ÄFDEELs 
LX XXI. 
Hoorpe 


STUK 


Getakie, 


HaarStaarte 


Vv. 
ArpreL 
LXXII. 
Hoorp- 


STUK. 
Getakte, 


et Oog. 


47A BESCHRYVING: VAN 


Baker fpreekt , daar aan niet waargenomen 
heeft. Hy merkt op , dat de Wartervlooijen 
dikwils een end daar van kwyt raaken ; hoewel 
men uic het overblyvende Stompje genoegzaam 
zien kan, dat zy een Staart genad hebben ; zo 
dat zy altoos onderfcheiden blyven van een an- 
dere Soort zonder Staart, door hem ontdekt. 
‚, Aan den Kop vertoont zig „ zeer blyks 
dae ‚ een zwarte Stip, die de eerste aanlei- 

„, ding gegeven heeft tot den naam van Een= 
‚‚ Oogen. Door fterke vergrooting wordt men 
„, gewaar „ dat.deeze Stip beftaat uit een me- 
„, pigte van kieinerondagtige Oogjes, waarvan 
„‚ de bipnenfte altoos zwart zyn en doorfchy= , 
5 nende ‚de buitenfte, aan den omtrek, wit, hele 
‚ deren zo doorfchynende als Waterdruppel- 
tjes. leder Oogje heeft zyn byzondere Ge- 
zigtzenuw , die in een algemeenen Tregter- 
„, agtigen Bondel famenloopen en zig van on- 
„‚ deren in een Punt vereenigen. Langsdeezen 
‚‚ Bondel legt, terregter en flinker zyde, een 
„ zeer zigtbaar Spiertje, door middel van het 
, welke het } Infekt zyn Oog , nu naar de rege 
„‚ ter dan naar de flinkerzyde „, fterk neder- 
waards trekken , en byna geheel omkeeren 
‚ kan. Zo is dat Oog dan ook in geduurige be. 
„> weeging, 't welk myns bedunkens, zegt de 
„ Pastoor onder anderen ook van hof onop= 
‚‚ houdelyk op- en nederflaan der Armen voort- 
, komt, als onder welker begin en inwrichting 
‚, de algemeene Bondel van Gezigtzenuwen 
„ verdwynù” 


33 


$3 


93 


„ Ík 


Nn. 


al, 


Demi WATER-VLOOIJE N: 475 


„‚ Ik weet wel , dat SWAMMERDAM, DAKERs 


„, en anderen met hun, niet willen gelooven, 


_»s dat dit famengeftelde Oogenkel zy, houden- 


»s de voor zeker, dat het Diertje twee byzon- 


—ss dere groote Oogen heeft, die zo digt aan 


‚> elkander zyn gekleefd , dat zy zig als een en- 
> keld Oog vertoonen. Doch ik ben door te 
veele Waarneemingen van het tegendeel over. 


2) 
> tuigd, en men kan zig ook daar van verzee 
‚, keren, wanneer men agt wil geeven op zo- 


(ss danige die eerst uit het Ey gekomen zyn, 


1 


s, Aan deezen is”t baarblykelyk, dat zy maar 
s» Een enkeld te famen gefteld Oog hebben, 
> En , dat zy derhalve van den Heer Linneus 
> teregt Ken. Oogen worden genoemd. 

ss Onder dit famengeftelde Oog vertoont zig 
„» altoos, in de Watervlooijen , een klein zwart 
s> Vlakje, dat in eenigen rondagtig, in ande- 
2 ren hoekig is en in fommigen als uit drie Scip- 
s> pen fchynt te beftaan. Zouden deeze , die 
9, ZO wel aan de eene zyde van den Kop als aan 
s‚ de andere gezien worden , ook overeenkoms- 
tig zyn met de kleine gladde Oogjes van ee- 


‘s» nige Land - Infekten ? ’c Is zeker dat men in 


de Kieuwenpooten dergelyken waarneemt. 
Ik heb nog niet kunnen onderfchêiden, of 
s) deeze Vlakjes dubbeld dan enkeld zyn”, 

Van den Darm, die door het Infekt heen 
loopt, als ook van het Hart, welks Kiopping 
men zeer duidelyk door het Mikroskoop kan 
1, DEEL, XlIl, STUK, waat. 


V. 
ÁFDEEL, 
LXKKUHI, 
Hoorn. 

STUKe/ 
Getakte, 


476 Be sciRtvriNe “v'AN 


V. _waarneemen , ís by BAKER en anderen genoeg id 


Hoorp-= 6 î 
Een dd ‚ met de Sprieten als "ta Wake p, 


d 
Pedieulus, en verdeeld , én een terug geboogen 
Geftaarre, ie 


Ik begryp niet, met wat regt LinNzus den 
bynaam van. Luis kan toe-eigenen-aan. deeze 
Soort, die alleen vande vo orgaande verfchilts 
doordien de Staart rugwaards en niet naar voo= 
ren omgeboogen is, zo de.Franfche,Autheur, 
door hem ete shin bietet kt, „Men 
kan deeze dan, ruim zo billyk alsde andere „ de 
Geftaarte heeten. | | 


VI. (6) Watervloo, met wier Sprieten, en een-rege 
Quadricor. 
AN 
Waterluis, 


te in tawecên gefpleeten Staart 


* 


Deeze Diertjes Kunnen met meer reden, En 
wegens de gedaante en wegens delangzaamere- 


Lj 


gelmaatige beweeging , Waterluizen genoemd 
worden, dan de Watervlooijen , voorgemeld, 
wel- 


(5) Monoeulus Antennis dichotomis , Caudâ refiexà. Faure 
Suec. 2048. GEOFFR. Paris 656 N. 2» 

(6) Afonoculus Antennis quarernis , Caudâ re&â bifidâ, 
Faun Suece 2040. SCOP. Carziol 1129 GrEoFER, Paris. 656. 
Ns. 3: T. XXIe f. 5e BAKER, Nutt, Gebr. T, +KV afs Leao 
BLANK Jm/ ‘49. T. 13.f., B; JoBLOr: Mièr, I:-Ppa Be Te 
Xiv. £, C, DDK.GEER, ACF Stoiholim:' 17dg IT. 6.) oa 
Phil. Tranf. abridg. Il. p. 258. T. 20. fs 5, Ós ROES 
Inf. Kil. T. 98, £, 1, 2, 4, LEEUWENH. Arce 142s f, Ie 


/ 


Be « 
Á 


DE AVA TE RV LOO DIJEN. A7 


welke Gorpaarrt dus getyteld hadt. Men geeft 
‘er ook , gemeenlyk , den naam van Waterluis- 


„jes aan. Het zyn deeze, die zo dikwils voor- 


komen in het Water van onze Regenbakken , 


en daarom. zeer gereede Voorwerpen , ten 


dienste van het Mikroskoop uitleveren. Lrev- 
WENHOEK heéëftze Zardiertjes genoemd , wegens 
de twee Zakswys’ aanhangende Eijertrosjes , die 
veelen by de Staart hebben. Anderen geeven 
‘er, om die zelfde reden, den naam van Drui= 
véndraager aan. 

Die de fterk vergroote Afbeeldingen be- 
fchouwt, welken Roesrr, om reden der Po- 
Iypen , die aan dezelven fomtyds ‘zitten, aan’c 
licht gegeven heeft; moet overtuigd zyn , dat 
de laatstgemelde naam nog wel de eigentfte is, 
De Heer pe Geer hadt dergelyke Tros - Poly- 
pen ook aan deeze Waterluisjes waargenomen. 
De Eijerzakjes aan de Staart, bovendien , hebben 
een zeer Druiftrosagtige vertooning. Veelen 
van deeze kleine Infekten ‘in een Glas met hel. 
der Water hebbende, ziet menzedie Eijertros- 
fen by wylen afwerpen. Zy fchynen met even 
zo veel regt Fen -Oogen genoemd te mogen 
worden als de Watervlooijen, hoewel hun Oog 
uit twee Kegelagtige deelen is famengefteld. 
By BAKER vindt men ook deeze Diertjes om- 
ftandig befchreeven (*). 


(7) 


_*) Nuttig Gebruik van °t Mikroskoop, Amt, 1 755. bladz, 


594 
5, DEEL, XIII, STUKe 


Ve 


AFDEFLe 
LXKWIETe 


Hoorns 
STUK 
WW aterlai sa 


V, 
ÄFDEEL, 
LXAXII, 
Hoorpe 
ST UKe 

Vil, 
Concha: 
EEUSe 
Schulp- 
Yloo. 


418 BESCHRYVING vAn 


(7) Watervloo „ die de Sprieten als uit weelé 


Haaîrtjes famengefteld , en een bweekleppig 
Schulpje £ beeft. 


Omftandig wordt dit Diertje „dat in de Vyvers 


en Moerasfen van Sweeden zig onthoudt, door 
Linneus befchreeven. , Deszelfs Schulp, 


59 
53 
23 
23 
5 
3) 
33 
53 
25 
53 
95 
99 
2 
5 
9% 
5) 
93 
35 
9% 
53 
23 


zegt hy , grooter dan een Koolzaadje , is Eys 
rond en eenigermaate langwerpig , weder= 
zyds gelyk , van vooren bultig en weinig 
ftomp: zo dat het een volmaakt Doubletje 
is; maar in de Doubletten heeft de opening 
plaats aan de dunnere en het Scharnier aan 
de bultigfte of dikfte zyde, waar van men 
het tegendeel in deeze waarneemt, die , uit 
het Water gehaald zynde , zig volkomen fluit. 
Dus zou menze buiten ’t Water voor het 
Zaadje van een Plant, en inhet Water , ter= 
wyl zy gaapt, voor een Doubletje aanzien, 
De Schaal is Aschgraauw en vuil: de bewee- 
ging vlug gelyk die der overige Watervlooi- 
jen. Pe Schaal doende gaapen, fteekt zy 
veele Haairtjes van gelyke langte, die wite 
agtig zyn, tot het eene end van de gaaping 
uit, welker beweeging haar vlug door’t Wa- 
ter voert en zy rust niet, voor dat zy een 
Slakhoorn of iets Aardagtigs gevonden heeft, 
waar op Zy, met haare makkers, gaarn zitten 


‚s gaats 


(7) Monoeulus Antennis capillaribus multiplicibus , Testà 
bivalvi, Faun, Suec, 2050. GEOFFR, Paris. 657. Ne & 


pe WATER-VLOOIJEN. 479 


„gaat, loopende met de Pootjes op dat Lig: Vs 
haam en zig daar aan hegtende. Als zy rust de 


‚33 

„‚ is" haar geheele Lyf in de Schaal verbor- Hoorv- 
2 STUK. 

s‚ ZEN . Schuipuloes 


Zodanige Diertjes heb ik, voor eenigen tyd, 
in het brakke Water hier omde Stad , met ver- 
wondering , waargenomen , en twee of drie van 
dezelven, in een fchoon Bierglas, nederzetten- 
de in myn Tuinhuis, fond ik ’s anderendaags 
verbaasd, dat ik ‘er geen meer in vond: waar 
uit ik befloot , dat zy 'er moesten uitgekroopen 

‘zyn. Een ander Schulpdiertje zal het zyn ge« 
weest, waar van BAKER fpreekt(*); doch dat van 
LEDERMULLER, hebbende eene Niergelykende 
figuur, fchynt meer tot deeze Soort te behoo- 
ren , dan tot die der getakte Watervlooi- 
jen (1). 

De Liefhebbers van Waarneemingen met het 
Mikroskoop wordt door LiNNzus thans aanbee 
volen, een Diertje naar deeze Schulpvlooijen 
gelykende, maar kleiner, te onderzoeken, dat 
zig eenzaam onthoudt binnen de doorfchynen- 
de Blaasjes van het Water-Duizendblad met 
geele Bloemen (4), (byna in alle) met eene 

van 


(*) Nuttig gebruik van't Mikroskoop, bladz. 397. 

(}) Animal aquatique a Coque ou Puceron en forme de 
Roignon. Amus. Microscop. Tom, IT. p. 58. Tab, :73. 

CJ) Utricularia vulgaris, Spee, Plant. I. p. 26. Millefolium 
aquaticum lenticalatum. BAUH. Piz. 141, ’t Groeit overvloe- 
dig in Slooten» Vyversen Waterdobben, DE GORTER Fho- 
ra Belgica, Ultraj. 1767. ps 7» 


I. DEEL. Xlll, STUK, 


480 BESCGHRYVING:- vAN 


V. van buiten zigtbaare beweeging: zynde den rt 
AÁFDEEL 


rxxxar Juny 1766 door zyn Ed. Zoen den Heer Linné,. 


Hoorp- Hoogleeraar inde Kruidkunde te Upfal , waars 
STOM ttaenomen (*). 


VIII W beds 7 a k 
En A8) aten vloo » Met eene op zyde platte, Neet- 
tise ogtige Schaal. 

Neetagti- 
EC. 

; In Finland is deeze aanmerkelyk groote Soort 
van Watervlooijen door den Heer UpDMAN ont- 
dekt; wier Schaal de grootte van een Boon of 
be br Be van het uiterfte Vingerlid heeft, zyn: 
de zeer famengedrukt , met een fcherpen rand 


en doorfchynende, 


Te. (9) Watervloos met eene Klootgelykende Schaal, 
Ploi 8 ie 5 nd : 
han die van agteren drievandig is en van vooren 

een kromme Lip heeft. 


Te Algiers heeft de Heer BRANDER deeze 
Soort gevonden, waar van LinNaus de Schulp 
alleen gezien hadt, hebbende de figuur van 
Cicers, Deeze Schaal was byna Kogelrond, 
doorfchynende en van agteren drietandig , met 
den middelften Tand fcherpst: : zynde de ons 
derfte zyde van de Schaal minderbultig. Van 
vooren was dezelve, horizontaal, tot over ’t 

mid- 
(*) Syft. Nat. Ed. Xi. p. 1059. 
(B) Monoculus Testà compreslâ , Lentiformi/ Faun Suec, 
piekss In 


(o) Monóculus Testà fubglobofâ, postice tridentatâà , antic® 
labio imo, Syste Nat. X, XII, 


De WATE R-VLOoOIJEN. agt 


tiidden gefpleeten. Het onderfte deel , voor-. V. 
waârds langer , liep in een omgekromde ftompe ee 
Lip uit: het bovenfte; zonder Lip, was van Hoorne . 
vooren bultig en overdwars geftreept. Lin- STUK 
Naus ftelt nog twyfelagtig , of dezelve tot dit 


Geflagt behoore. 5 
SISSI SISISISISISSISISISISIË 
LXXXIV. HOOFDSTUK. 


Befchryving van ’t Geflagt der PISSEBEDDENS 
„bet welke, hebalve de gewoone Land- en Water- 
Pisfebedden, ook veelen , die men gemeenlyk Zee- 
Luizen noemt „ en de eigentbyke W alvisch-Lui= 
zen bevat: 


ln oneigen benaamingen heeft men; naan 
van ouds tot heden, gegeven aan de In- 
fekten, die tot dit Geflagt behooren. Want de 
Griekfche naam Oniscus , waar medede Latyn- 
fche Afbllus overeenkomt, moet „ buiten twy- 
fel, van een Ezel worden afgeleid, naar welk 
Dier zy alleen wegens haaren traagen voort- 
gang gelyken. De Duitfchers noemen de ge- 
meene Soort Kellers Efel, om dat zy meest 
voorkomen in Kelders, of op andere Vogtige 
beflooten plaatfen. De Italiaanen noemenze 
Porceletti , de Franfchen fomtyds Porcelet , 
en‚de Engelfchen Sow, ’t welk met den Neder- 
duitfchen naam van Muurvarkens of Zeugen {trookt, 
1. DEEL, XIII. STUK, Hh Ge. 


Vv. 
AFDEEL. 
LKAXIN 
Hoorp- 
STUK, 


Kenmer- 
ken, 


Soorten. 


EL. Ee 
Aliluse 
Zee- 
Brenis, 


4ö2 DESCHRYVING v AN 


Gemeener is die van PissEBEDDEN , welke van 
haare eigenfchappen in de Geneeskunde moet 
afgeleid worden. De naam van Millepede , by 


_ welken zy nogthans inde Winkelen bekend Zyn; 


heeft, om dat het getal van haare Pooten op 
ver naa geen honderd, °k laat ftaan duizend 
is, de allerminfte eigenfchap. : 

De Kenmerken , die tot onderfcheiding van 
deeze Infekten dienen, zyn eenvoudig. Zy 
hebben een langwerpig rond of ovaal Lighaam: 
de Sprieten zyn Borstelagtig en het getal der 
Pooten veertien. 

In die Geflagt zyn vyftien Soorten befchree- 
VE , waaf van de meesten zig in de Zee ont- 
houden. 


(1) Pisfebed, die bet Lof vanonderen met tavee 
Blaadjes bedekt beeft en de Staart half 
ovaal. 


RoNDELETIUs maakt gewag van een Zeediere 
tje , dat uit overeenkomst met de Bremfen, 
door welken de Paarden en Runders zo gewel- 
dig geplaagd worden, den naam voert van Afi- 
lus marius of Zee- Brems. Deeze overeen- 
komst, zegt hy , beftaat niet in de gedaante ; 

| noch 


(1) Oniseus Abdomine foliis duobus obtefto , Seémi- ovali, 
Juf. Ad, Frid, L p. 88. Faun. Suec. 2052, Syf?, Nat. X. 
Gen. oat, XIL. Gen. 272. GRON. Zooph. 997. Alilús five Oes. 
trume BELL, Aguat. 445. Pediculus marinus, ROND. Pise, 
576. / 


Bes 
mas 


DE PISSEBEDDEN 48% 


goch in ’t geluid, maar in eendergelyke eigen-_ v. 
fehap. De Tonynen, Dolphynen en Zwaard: dd 
visfchen; naamelyk , worden zo geweldig van Hoorp- 
die Diertje aangerand of geftoken , dat deeze Dalseos 
Visfchen fomwylen uit de Zee in ’t Schip of 
op den Oever fpringen. 
Het is een klein Diertje , dat door ArrsTo- 
TELES befchreeven wordt, alsde gedaante wel 
van een Scorpioen, doch de grootte flegts van 
een Spinnekop hebbende. In plaats van Bek 
hadt het een Buisje, dat lang was naar het Lyf 
te rekenen, en wederzyds twee Armen, die zig 
naar den Bek boogen ; dan volgde het Agterlyf 
met Infnydingen , waar zes Pooten aan gehecht 
waren; twee aan ‘tend dikst en langst 5 de twee 
volgende op zyde kleiner, en de twee voorlyk= 
ften allerkleinst, Gelyk de Polypen met haare 
Napjes, zo kleefde dit Diertje, met zyn Bek, 
. aan het zagtfte en vetfte deel der Visfchen , 
onder de Vinnen , zo vast ; dat men het’er niet 
zonder breeken kon aftrekken, en het zoog ’er 
zo lang Bloed uit, gelykerwys de Bloedzui- 
gers, tot dat het door volgezoopenheid afviel 
en ftierf. 
De Heer Groxovius tot deeze Soort een 
Diertje betrekkende , dat in de Noordzee gevon- 
den , en hemdoor den Heer PENNANT gefchon.= 
ken was ; merkt aan, „„dat hetzelve den Kop 
5, klein, driehoekig, met een ronde tip , van 
»s boven verheven rond; de Sprieten Elsvor- 
«> Mig ; met Leedjes , wederzyds twee, en wei. 
L DEEL. XIII, STUK. js a nig 


Vv, 
AFDEEL: 
LXXXIV. 
HoorD- 

STUK. 
Zeehrems. 


484 BESCHRYVING VA NR 


nig langer heeft danden Kop: de Oogen zeer 
groot enKlootrond,aan de bovenfte randen van 
den Kop geplaatst. Het Borstítuk is ovaal, 

van boven verhevenrond, effen en glad, be- 
{taande uit zeven beweeglyke Leden , die 
de zeven paar Pooten dekken; zynde deBuik 
wederzyds, tusfchen de Pooten , gedekt met 
twee zeer dunne Vliesagtige Blaadjes , die 
als Klapvliesjes beweeglyk zyn en in ’t mid- 
den op elkander leggen. Onder deeze Klep» 
jes zitten (zegt zyn Ed.) de Eytjes verho- 
Jen (*). De Pooten zyn zeer kort, tot loo- 
pen, niet tot zwemmen , gefchikt , de drie 
voorfte paaren voor tds ‚ de overigen ag- 
tere en nederwaards uitgeftrekt , wordende 
naar agteren langs hoe langer. De Staart, 
een weinig fmaller dan het Borstftuk , beftaat 
uit zes Leedjes , waar van de vyf voorften 
{malst zyn en naar agteren Halfmaanswyze; 
het laatfte ovaal, vlak met een f{tompen 
rand, van onderen wederzyds voorzien met 
zeven ovaale Vliezige blaadjes , die misfchien 
de Zwempooten zouden kunnen zyn. . Aan 
ieder zyde van het uiterfte Leedje der Staart 
is een Zeisfenswyze Poot gehecht, die zig 
waterpas kan beweegen. De Kleur van het 


s, ZE* 


(*) De Heer LiNNzus, ondertusfchen , verzekert van deeze 


Soort alleen , dat dezelve Jongwertpende zy, Habitat in Ocea- 
ne, viviparns. Sy/?. Nat, XII, pe 1059e 


\ LJ 
i 


„BDE PISSEBEDDEN. 485 


‚‚ geheele Infekt is geelagtig’”” (*). …W. 
aps AFDEELs 
LXXXIV, 


(2) Pisfebed , die het Agterlyf met zes Blaad- Hoorp- 
b STUK 
jes gedekt en de Staart flomp beeft. an 

Oeflrum., 
Zee Hore 
Het Korstagtig Diertje , van MARCGRAAFGL. 


in Brafil gevonden , hier aangehaald , wordt 
doar den Heer GroNovrus als gelykfoortig aan- 
gemerkt (f) met dat Diertje , ’t welk in de 
Verzameling van LAGERSTROEM befchreeven 
is (1), hebbende het Lyf byna ovaal, bruin- 
agtig paarschblaauw en zeer glad , gedekt met 
twaalf Segmenten, waar van het eerste en laat- 
fte naar het vierde deel van een Kloot gelykt : 
den Kop ftomp, bruin , befprengd met uitge- 
holde Stippen, de Sprieten als Draaden , dik- 
agtig » uit zes Klootagtige Leedjes beftaande: 
aan beide zyden twintig Pooten, die famenge- 
drukt zyn, en ieder gewapend met een krom 

Klaauw- 


(*) Zoophyl. Gron. Fase, 1. p. 233. Ne 997. 

(2) Oniscus Abdomine foliis fex obtefto, Caudâ'retufâs 
Muf. Res. 89 Faun. Succ. 2053. Animalculum cruftaceum, 
MARCGR.- Braf. 155. f. 3, 4 STROEM» Sondm, 165. N, 2e 
Mal. fe 2003. 

(f) Oniscus Caudâ fubrotundâ integrà, Pedibus utrinque 
viginti. Zoophe Gron, N. 995. Cruftaceum Animalculum. 
MARCGR. Braf. Libr. IV. Cap. 8. p. 155. julus ovalis Pedis 
bus utrinque viginti, ODHEL. Chin. Lagerflrom, $. 36 f. 4e 
Fiske- Biörn , Wasferwanze , Wasferlaus, PoNToPP. MNorv: 
Tom, IL. p. 94. 

(1) Chinenfia Lagerflromiana, Amen, Acad, IV. ps 253 Te 
zs Te 

L DEEL, XII STUK» Hh 3 


486 BESCHRYVING VAN 


pod Klaauwtje „ hebbende een regtopftaande Doorn 
_LxXxiv. Van agteren, | 


Hoor p- 
STUK (3) Pisfebed „ die bet Agrerlyf van onderen 
Para. | bloot, de Staart balf ovaal en fcherp beeft. 
Re Geral der Pooten, alleen , wyst genoegzaam 
aan , dat de gedagte Chineefche niet een zelfde 
Soort kan zyn, als die Noorfche, waar van de 
Heer PonrorPiDANs de afbeelding en befchry- 
ving geeft , onder den naam van Water- Wants 
of Water- Luis , welke de gemeene Man in 
Noorwegen ‘Fiske- Bioern heet: „, Dit , zegt 
», hy, is een fchadelyk Zee =Infekt , met eene 
witagtige en glanzige Hoornfchaal , in twaalf 
Ringen verdeeld ‚en hebbende aan de onderfte 
, Of platte zyde twaalf Pooten. De groote 
„ ften van deeze Soort, die ik gezien en afte: 
kenen laaten heb, zyn zo lang als het Lid 
van een Vinger, maardekleinften geen vier- 
de deel zo groot en ook in Kleur zeer wei- 
nig gelykende naar de eerstgemelden. Dit 
Ongediert plaagt verfcheide Visfchen, doch 
» Allermeest de Kabbeljaauwen , die men Dorsch 
noemt. Alsdeeze Vischaan den Angel hangt, , 
en zig niet met zwemmen of affpoelen kan 
redden, zo zuigt deeze Water - Wants hem 
s‚ het Sap en Vet zodanig uit het Lyf, dat hy 
ss vere 


‘93 


53 


35 
9) 
33 


3) 


(3) Orifzus, Abdomine fubtus nudo , Caudâ femi=ovali , 
acurà, Faun, Suec, 2054, 


PE PISSEBEDDEN, 487 


vervolgens in *t geheel niet deugt, om tot V- 
Spyze te gebruiken. Deeze Water-Wants ARDEER- 
, en andere Infekten jaagen veele Visfchen uit Hoorp- 
» de Zee voort, dat zy, volgens de wyze in- 50“ 
zigten van den Schepper, het Strand moe- Wart, 
ten zoeken. Inzonderheid gefchiedt dit met 

s, den Zalm, een Visch die moeielyk te van- 

», gen zoude zyn, indien niet een menigte van 

s, groene of blaauwagtige platte Luizen, veel 

»» gelykende naar Weegluizen of Wantfen, 
s Zig in zyne Vinnen zette en hem plaagde. 

‚ Hier door wordt hy gedwongen , om de Stroo, 

9, men en inzonderheid de Watervallen op te 

> Zoeken, om zig af te fpoelen, en dus raakt 

s hy in handen der Menfchen, tot groot voor- 

„> deel van dezelven”. 

Gelyk de twee voorgaande Soorten in de 

Oceaan in ’t algemeen huisvesten, zo is deeze, 

in ’t byzonder, in de Zee van Noorwegen door 
“SOLANDER waargenomen en dus befchreeven. 

In grootte was dezelve van de anderen weinig 
verfchillende. Het Borstftuk beftondt uit zes 

ven egaale afdeelingen; de Staart uit vyf die 
fmaller waren, behalve het laatíte, dat van fi« 

guur half ovaal was, maar fpits. De Sprieten 
maakten een vierde uit van de geheele langte 

des Infekts: Pooten hadt het veertien , waar 

van de zes voorlykften , voorwaards gekeerd 

en ieder met een kromme Klaauw voorzien wa= 

ren, met een Boogswys’ Leedje gehecht zynde 

aan het Lighaam. De Buik was bloot : de Staart 

1. DEEL, XI@L, STUK. Hha ge- 


83 


53 


93 
93 


Vv. 
Árpeer. 
LXXXIV. 
Hoorp- 
STUK. … 


Kabbel- 
jaauwse 
Luis, 
Pr. CVI. 
Fig. 6e 


OS 
Phyfodes. 
Blaazig®. 


/ 


4838 BEsCHRYVING vÁN 


gedekt met fmalle niet overfteekende Blaadjes. 
De Eijerftok wordt (zegt hy) van de Nooren; 
uitwendig , als een bezbider daar toe diens stig 


‚ middel, tegen de Schurft gebruikt.” 


Deeze befchryving komt zo-volmaakt overe 
een , als de af beelding van PoxToPPrDANs, met 
die Infekten, welke ik onlangs gekost heb of 
der den naam van Kabbeljaauws- Luizen , en 
naar een van welken de Afbeelding in Fig. 6» 
op Plaac CVL , byna een derde in langte en 
breedte vergroot zynde, gemaaktis; dat ik’er 
naauwlyks iets heb by te voegen. Alleen merk 
ik aan, dat de Ringen wel glanzig wit Zyn; 
doch met geele randjes, de middelften bruin 
geplekt, en de Oogen zeer groot, van Kleur 
paarschagtig bruin. Op dezelven kan men een 
zeer fräaije Netswyze verdeeling „ geiyk in die 

er- Infekten ín ’t algemeen ‚ waarneemen. Ook 
onderfcheiden de Pooten zig zeer duidelyk, daar 
in, dat de zes voorften tot vasthouden enkrab. 
ben, de agt middelften tot loopen, en de twee 
agterften tot rogijen of zwemmen gefchikt 
zyn. 


_(4) Pisfebed , die het Lyf van onderen bloot „ de 
Staart ovaal beeft. 


In de Oceaan onthoudt zig HA wier Lig= 
haam, behalve den Kop en de uiterfle Staart- 


punt, 
(a) Oviscus Abdomine {ubtus nudo, Caudâ ovatâ, Syt. 
Nat. XlL, o 


N 


PDE PrISssEBEDD EN: 489 


punt „ ook beftaat uit zeven Ringen van het f Vi 
Borstftuk en vyf aan ’t Staart-end; hebbende, } herin 
wederzyds, twee korte Sprieten. Het Blaad- Hoorp- @ 
je, waar mede de Staart eindigt , is gantsch “TU 
ovaal, en heeft wederzyds tweebladige Steel- 

tjes, wier Blaadjes, van Lancetswyze figuur 

en ftomp’, korter zyn dan de Staart , welker 

Leedjes van onderen met een groot getal Blaas- 

jes, zo lang als de Staart , bedekt zyn. Zie 


daar de reden van den bynaam, 


(5) Pisfebed , met bet Eyf van onderen bloot , nde 
de Staart Elsvormig. Pantige. 


Aanmerkelyk fmaller is het Lighaam in deeze 
Soort, welke van de Sweeden Syrmas en van 
de Ingezetenen van Ooster- Bothnie Grunas- 
korfwa geheten wordt. Zy onthoudt zig me- 

nigvuldig in de Oostzee, byde Haringen. De 
grootte is als die van het uiterfte. Duimlid, 
zynde van boven verhevenrond , van onderen 
plat, aan dekanten fcherp g gerand, en het Kop- « 
Íchild overal ingefneeden. De Wornodred zyn 
wederzyds drie in getal , klein en glad; de Ag- 
terpooten wederzyds vier, grooter en met Haair- 
tjes. Twee paar Sprieten heeft zy op den 
| | Kop. 


(5) Oriscus Abdomine fubtus nudo, Candâ fubulatâ, Faux, 
Suec, 2055. Afellus marinus Gorhubiends alius. RAy. Zn/. 43e 
Per, Gaz T. Ih É A. GRON. Zooph 992. BASTER Uit. 
Jpann, 1, p. 143. Te 13. f, 2 Entomon pyramicale, KLEine 
Dub, 38, £, 1, 2. 


I. DEEL XIII, STUK. Hhs 


4990 BESCHRYVING VAN 


V. Kop. Het Lyf beftaat uit zeven Verdeclingen, 
dk behalve den Kop en Staart, De Staart , die 
Hoorp- zo lang is als de twee derden van het Lyf , is 

STUK. onverdeeld en rondagtig , driehoekig , van on» 
deren bekleed met twee verhevenronde even= 
k wydige Straalen, Het geheele Dier is wit, de 

| Oogen uitgezonderd. rdt AN 
De aangehaalde Zee=Pisfebed van Raz, aan 
de Kust van Cornwall gevonden , was vyf viers 
den Duims lang, met Sprieten van een Duims 
die in vyf Leedjes verdeeld en dun waren; de 
Oogen klein en zwart: het Lyf uit zeven Rin- 
gen, behalve Kop en Staart, beftaande. De 
Staart was langen hol, als zynde wederzyds ge- 
flooten, dech in ’t IER een Spleetje hebbende, 
Aan ’t end der Pooten, die dezelven de agter- 
ften langst hadt, waren kleine Klaauwtjes. 
Noch de Elsvormigheid van de Staart, noch 
de Pieramideale figuurvan ’c Lighaam ‚is blyk- 
baar in dat Diertje uit de Noordzee, ’t welk 
door Doktor BAsTER is afgebeeld en befchrees 
ven ; hoewel hetzelve in langte der Sprieten 
veel overeenkomst met den Zee -Pisfebed van 
Rav en met den Water-Pisfebed van BA- 
KER (*) heeft, wier agteríte Pooten inderdaad 
de langften zyn, en die, bovendien, aan de 
Staart wederzyds byhangzels heeft, ’t welk 
voorheen als een Kenmerk van deeze Soort was 


op= 


(*) Nutrig Gebr, van °e Büikreskoop. bladz, 360. PL. XlVa 
15e 


WE PIsSSEBEDDEN 49% 


\ 


| 

opgegeven (*). GroNovrus fchryft ’er veertien  V. 
FDEEL 
Zwempooten aan toe. LXXXLV. 
Hoorp- , 

(6) Pisfebed, die ovaal îs met duidelyke ver STUK. 

„ S Île 

deelingen; de Pooten van bet derde envier= Ce, 


+ . p Groen- 
de Paar egaal van breedte , final en flomp. "is wart 


visch- Luise 

De Infekten , op onze Plaat CVI, in Fig. Ren. CVL, 

en 5 , afgebeeld, zyn voor eigentlyke Wal. 5 *** 
vischluizen uit Groenland gebragt , en komen 
overeen met de befchryving, welke LiNNaus 
geeft van deeze Soort, zeggende, dat die het 
Lyf ovaal of Eyrond heeft , beftaande uit zeven 

onderfcheidelyke Leedjes , vaar van de Kon 

het kleinfte is: dat de Pooten van het eerfte, 
tweede, vyfde, zesde en zevende Paar, dikke 
Schaaren hebben, die uitloopen in een beweeg- 
lyke fcherpe Klaauw ; doch, dat die van het 
derde en vierde Paar Draadagtig en {tomp zyn. 
Het eerfte Paar is onder het Lyf geplaatst. De 
Verdeelingen zyn meer van elkander afgezon- 
derd, dan in de overige Soorten. 
„De Heer Parras begreep niet, om wat re- 
den Doktor BAsTER den Sweedfehen Ridder be- 
fispte , van de Walvischluis van MARTENs on 
der de Pisfebedden geplaatst te hebben (+}); doch 
| thans 


(*) Oniscus Caudâ fubulatà , utrinque appendicula:Â. Faun, 
Suec. Ed. I. N. r2s5. 

(6) Oniscus ovalis, Segmentis distinâtis, Peditrus tertii quar- 
tique paris linearibus ovaticis. Mu/, Ad. Frid, Te p. 89. Faun, 
Suec, 2056, k 

(T) Non intellige , cur Cele BASTERUs Linnzum reprebez- 


1. DEEL, XIII, STUK, " dat s 


492 BESCHRYVING VAN 


Vv, 
ÄFDEEL. 
EXXXIV. 
Hoorp- 

STUK. 
Walvisch: 


Luise 


thans wordt door LiNNevs zelf die berisping; 
zo zy dus genoemd mag worden , gebillykt., 
doordien hy die Walvisch-Luis van MARTENs 
van de Pisfebedden afgefcheiden, en gevoegd 
heeft onder de gelyknaamigen van het Diertje, 
op onze Honderdfte Plaat afgebeeld, ’t welk 
maar agt Pooten heeft De Heer BasTErR, die 
zig meest ophoudt met het onderzoek van ins 
landfche Schepzelen , fchynt' de regte Groen- 
landfe Walvischluizen niet gekend te hebben, 
welke in t Werk van Sera taamelyk wel-zyn 
afgebeeld (*)) Die van onze Plaat zyn ‚in 
langte en breedte , ruim driemaal zo groot als 
natuurlyk gemaak ®, en geelagtig wit van Kleur, 
doch de fmalle Pootjes zwart. Die andere 
Diertjes, welken de Heer GronNovius Polygo- 
Kofus en BRUNNICHE Pycnogonum tyteit , zyn 
roodagtig vaal. Wy hebben er Fig. 5 „ van 
deonderzyde, bygevoegd ; omeen groote Blaas 
te vertoonen, die fommigen van deeze.Infek- 
ten voor aan den Buik voeren , komende hier, 
in met de Water -Pistebed van BAKER overeen. 
Mooglyk zullen zy ,indezelve, haare Eijertjes 
of Jongen draagen. Dat die zwarte {malle Poo= 
tjes haar tot Riemen dienen „ om eenigermaate, 
te kunnen zwemmen, is niet onwaarfchynlyk. 
Zy zyn zeer duidelyk voorzien met Sprieten of 

___Hoorn- 


dat, Pedieculam Ceti Martenfianum Oniscis adnumerantem. 
Mift. Zöol, pe 199e 
…(*) Zie aangaande dit alles hier voor, bladze 17%e 


Br PissEBEDDEN. 403 


_Hoorntjes en hebben voor ‚ Op den Kop, twee. Ve 
kleine gladde Oogjes. ArDEELs 


LXXXIVe 
Hoorp« 

@ Pisfebed , diebalf Rolrond is, metde StaartsTUK. 
VIL ' 
langwerpig ovaal en ore den. Mr nsee 
e Zee-Luis, 


Deeze, in de Zee van West = Gothland doot 
LinNaus waargenomen , hadt, gelyk de overige 
Zee- Luizen, zeven Pooten aan ieder zyde, 
doch onderfcheidde zig door de fmalle figuur 
des Lighaams en door de kleinte , als niet veel 
grooter zynde dan een Luis. De Staart beftondt 
uit een enkel langwerpig (tuk, zonder Pooten. 

Die van Gronovius , welke aan hem door 
Doktor Basrer van Zierikzee gezonden was; 
in Geftalte veel gelykende, hadt de langte van 

een half Duim. 
…DeZeeluis van BerLoNrusen GEsNERUS, vindt 
men, in ’t Werk van Rav (*), aldus befchree= 
ven. », Zy is witagtig van Kleur, een Duim 
s> lang en een vierde Duims breed. De Kopis 
», Fond en wederzyds onder ’t Schild vertoo- 
‚‚ nen zig kleine Oogjes. Het geheele Lyf is 
„ van de zelfde breedte, in twaalf Ringen ge- 
fmaldeeld zynde. Aan de zeven breedfte 
‚ Ringen zyn gehecht even zo veel paar Poo» 
„> ten. De vyf fmalften zyneen plaacsvulling 
>> van 


33 


(7) Oniseus femicylindricus , Caudâ ovato » oblongâ integrâ, 
Faun, Suec. 2057. Jie Westgoth. 190, GRON, Zooph. 996. T. 
17. f. 32 

(*) Hit. In/, Lond, 1710, pag. 44. 


494 BESCHRYVING VAN 


rohe ‚‚ van de Staart in de Kreeften en dergelykers 

Ixxxiv. „> Van onderen hebben zy breede byhangzels , 

Hoorp: , aan welken waarfchynlyk de Eijertjes klee- 

dale „‚ ven. Voorby alle de Ringen fchiet een groot 
‚‚ Blaadje, dat op de zyden beweeglyke by- 
„, hangzels heeft, die tweepuntig zyn, en ee-* 
„ nigermaate naar Kreeftfchaaren gelyken. De 
‚‚ Pooten zyn met ronde Klaauwen gewapend 
‚, en de Ringen op zyde gedoornd. Van de 
„ Klaauwen zyn de drie voorften , weder- 
3 zyds ‚ naar onderen; de drie agterften naar 
s‚ boven gekeerd, en de middelfte regt voor- 
„ waards. De Kleur van het Dier is, in’ le. 
3, ven, een weinig roodagtig bruin. Zy hech- 
3, ten zig aan de Visfchen, inzonderheid aan 
‚, de Barbeelen , omtrent de Kieuwen en aan de 
„, Borst, daar geene Schubben zyn”. De fi- 
guur des Lighaams onderfcheidt deeze van de 
drie Soorten van dit Geflagt. 8 

Sri (8) Pisfebed, die half Rolrond is ; met twee 

Won Staarten zo lang als Lyf. 

Twee- 

Raart, Aari de Oevers van Noorwegen, in de Zee, 
was deeze gevonden. 

Dg (o) Pisfebed, die de Staart viertandig heeft. 
Linearis, 4 
Smalle, In 


(8) Oniseus emi - Cylindricus, Caudis' duabus longitudine 
Corporis, Faun. Sec, 2062. 

(9) Oniscus Cauda quadridentatà, Aman, Acud. Vl. v. 413e 
N, 100, : 


DE Pr1iSssEBEDDEN 495 


Jn de Ocedan, by Suriname, heeft men dee= wy, 
ze Zee- Pisfebed waargenomen, die fmal en ÁFDEELs 
egaal van breedte, wederzyds als getand Zyn- Hoorps 
de, een Duim lang, met de Sprieten zo lang stTux. 
als’ t Lyf; de Staart langer en met twee T'an- 
den uitgerand , daar zydelings Blaadjes aan ge. 


groeid zyn ‚ het welk dezelve viertandig 
maakt, 


(ro) Pisfebed , die geel is met bruine Striee _x. 
METle akan 


Klippige. 
_ By de voorgaande Zee- Luis werdt , in de 
Zee van Westgothland , ook deeze gevonden, 
wier Kop wel eens zo groot was als het gehee- 
le Lyf der andere. Zy hadt de Sprieten half 
zo lang als het Lyf, en de Staart ftomp. 


(11) Pisfebed „ die Lancetvormig is, met de xr. 
Q Aah KN Ë SP …… Agsnaticuss 
Staart rond, en aan dezelve V'orkagtige 6 Warer-Bis- 


Punten. febed, 


Deeze moer, in Geftalte , eenigermaate naar 
de Vyfde Soort , die ik de Puntige genoemd 
| heb, 


(zo) Oniseus luteus, ftrigis fuscis, Faan, Succ, 2060, It, 
Wesigoth. 190. STROEM. Sondm, 166. N. 3. 

(11) Oniscus lanceolatus „ Caudâ rotundatâ , ftylis bifure 
cis. Faun, Suec, 2061. Afellus aquaticus Gesneri, RAF. Infs 
43. Afellusaquaticus, FRISCH, In/: X.T. 5, Afellus, GEOFFRe 
Paris. 672. T- XXII,'Fig, 2. SCHEFF. Elem, T, 22. Confer: 
‚Entomon Hieroglyphicum, KLEIN, Dab, f, 5, fed maxi= 
mum. 


E DEEL, XIII, STUK, 


Vv. 
AFDEEL. 
LXXXIV. 
HoorD- 

STUK: 


IS 
Öceanicus. 
Zee-Psíe- 
bed. 


495 BESCHRYVING VAN 


heb, gelyken, waar van zy doorde Staart ver- 
{chilt. Haar woonplaats is, gelyk die der Wa 
ter-Pisfebed van BAKER; in de zoete Wate- 
ren, die zuiver zyn. Men vindtze in zagt vlie- 
tende Beekjes ‚ aan de Wortels der Waterplan. 
ten „, zegt Frisch , zynde van boven bruin , 
met witagtige Vlakken gemarmerd eí van on- 
deren wit. Die, welke Grorrroy de Zoet-= 
Water Pisfebed noemt, was Aschgraauw van 
Kleur entaamelykglad; in figuur des Lighaarhs 
weinig van de Aard- Pisfebedden verfchil 
lende, 


(12) Pisfebed, die ovaal is, met een dubbelde 
___ Staart, wier Punten gevorkt zjn. 


De lighaamsgeftalte van deeze Soort komt; 
zo de Heer GroNovius aanmerkt , volkomen 
overeen met die der gewoone Pisfebedden „doch, 
behalve de verfchillende Staartpunten, merkt 
zyn Ed. ook aan, dat deeze Zee- Pisfebed we= 
derzyds zes Zwempooten heeft. Hier uit zou 


men denken, dat dit de eenigfte Pooten waren 


van het Dier , dewyl hy geen gewag maakt van 
de veertien Looppooten, welke in de Afbeel- 
ding van den Heer BasTER zo blykbaar zyn. 


Het 


(12) Oniscus rite Caudâbifidâ, Stylis bifidis. Syf?. Nats 
ZIE Oniscus Stylis Caude utrinque binis, STROEM. Sondme 
aoe. T. te fi 14 TS. BÁSTER. U'itfpann, IL. D. p. 160. T, 
XII: f. 4. Oniscus Corpore-lato , Pedibus natatorîis, Caudâ 


utrâque bifetâ. AE. Helu, V. ps. 371e Te 5e £, 463. GRONe- 


Zooph, 994+ Te 17. fe 2e 


: 
ä 
\ 
p 


DE PrssEBEDDEN 407 


Het onthoudt zig niet alleen aan de Zeeuwfche Vs 


ÂFDEEts 
Stranden, maar ook in ane deelen van den 7 xxxv. 
Oceaan. Hoorp- 

STUK. 


(13) Pisfebed; die adh metde Staart flomp _xuL 


Asfi Asfimilts, 


en zonder Punten. Strand- 
pisfebede 


Dewyl de Heer BASTER fers dat de hier 
uit zyn Werk aangehaalde Soort, behalve de 
veertien Looppooten, van agteren ook Zwem: 
voeten heeft, als twee platte dunne Stukken het 
onderfte des Buiks bedekkende, zo heeft men 
zig verbeeld, dat dit de eerfte Soort van LIN- 
Naus konde zyn, niet daar op lettende , dat 
zyn Ed zegt: uit elk der vyf onderfte Infnydingen 
komen twee platte dunne Stukketi voort : zo 
dat dus het getal der Zwempooten of der ge= 
dagte Blaadjes, in deeze Zee - Pisfebedden , die 
zyn Ed. aan de Paalen van het Zierikzeefche 
Hoofd en tusfchen het Zee- Wier vondt , niet 
twee maar tien was. Dus zien wy dan ook, 
dat zy grootelyks van de Luizen der Visfchen, 
‘t welk onze eerfte Soorten zyn , verfchillen 
en de verblyfplaats gaf geen de minste aanlei- 
ding, om te vermoeden, dat het de zelfde In- 
fektren zouden zyn. 

De lengte van deeze Zee=Pisfebedden is „ 
volgens hem, meer dan een Duim, Voetmaat, 

en 


( 13) Oniscus ovalis, Cauda obtufâ inuticd, BASTER, Uits 
JPann, 1. D. bl. 160, T, XllL, £‚ 3. 


Ie DEEL, XIII, STUK. li 


498 BESCHRYVING van 


ag en de breedte iets minder dan een half Duim, 
’Lxexw. ZY hebben, zo zyn Ed. my thans meldt , een 
Hoorpe witagtig graauwe Kleur, gelyk fommige licht 
dee gekleurde Aard-Pisfebedden. Het fchynt my 
toe, dat zy ook veel platter zyn van Lyf,dan 

de gedagte Kabbeljaauws- Luizen , welken ik 

aan zyn Ed. tot vergelyking gezonden heb , doch 

die hy verklaart, grootelyks van zyne Zee-Pisfee 


bedden te verfchillen. 


XIV. (ra) Pisfebed , die ovaal is, hebbende de Staart 
Afellus nd A 
Aard Piste. | ftomp , met enkelde Punten, 
Ed. 7 


Geen bekender, byna , onder de Infekten , 
nn dan deeze, die men gemeenlyk de hier voor * 
gedagte naamen geeft. Men vindtze inde Hui- 
zen , zo wel, als op andere vogtige en warme 
plaacfen , in Tuinenen Moeshoven; zelfsin de 
Bosf-hen onder den Bast van oude rottige Boo- 
men. Geen Plank zal eenigen tyd op vogtige 
Aarde leggen, of dezelve is, wanneer menze 
opneeint, vân onderen bezet met een Heirle- 
ger van deeze Infekten. Het fchynt, echter, 
dat dezelven de zoutigheid van oude Muuren 
en Steenen allermeest beminnen. Ook is de 
voornaame reden van haar gebruik-in de Genees-= 
kunde, een fyn Salpeteragtig Zout, waar mede 
| | he 


(14) Oniscus ovalis , Caudâ chtufá , Stylis fimplicibus. Faun, 


Sgec, 2058, SCOP, Carn: 1142. MATTHe Diosc. 257. RAJe - 


Jnf. 41: N. 1. ALDR. Inf. 632, MoUFF. Jn/. 202, SCHAFFe 


Elem. T. 92. GRON. Zooph. 993. SuLTz. Inf. T. XXIV. 6 


154. Oniscus, 2, GEOFFÁ, Paris, 670, Te XXI £, 2. 


ef 


PE PissEEEnDEN 400 


zy bezwangerd zyn, endat inzonderheid opde V. 
Waterwegen werkt. De Bosch -Pisfebedden LEE 
zyn kleiner en om de gezegde reden ook minder Hoorv- 
geagt. — | STUKe 

De Pisfebedden fchynen vadzig van aart te 
zyn, wegens haaren traagen gang , doch fcherp 
van.gevoel; om dat zy, als menze aanraakt 
zig aanftonds in elkander rollen, maakende zig 
tond als een Kogeltje of Pil, en men vindtze, 
zelfs, dus dikwils in de Aarde, Misfchien is 
dit een ftaat van ruste, die zyaanneemen , om 
zig aldus te beveiligen. Men kent ze naauw- 
lyks, in die{ftaat, voor levendige Dieren. De 
Winter - Koude doet haar ook verftyven, en de 
meesten fterven , als haar de minste Vorst be- 
reikt. Van Vogelen , Haagdisfen en Spinne- 
koppen , wofden zy opgevreten. Wat hun 
Voedzel zy, is zo blykbaar niet. Evenwel ziet 
menze, in de Tuinen, deeelfte Vrugten, Per. 
fiken, Abrikoozen, Peeren en anderen, gretig. 
gitknaagen ; ook verfchoonen zy de Slaa en ans 
dere Moeskruiden of Wortelen niet. 

Men heeft getwyfeld , of deeze Infekten van 
Huid veranderen of vervellen; doch laater Waar. 
neemingen hebben ons de Huidjes, die zy af- 

leggen, aangetoond, die men weleer voor doo 
_de Pisfebedden zal genomen hebben, omdat zy 
‘er alleen door Kleur en ligtheid van verfchil. 
len. Men vindt er zelfs de Pooten en de Sprie» 
ten aan, waar van zy het bekleedzel ook af- 
werpen. Gedagte Huidjes zyn wit, daar de In- 

I, DEEL, XIIIe STUK, liege fek- 


Vé 


AFDEEL,. 


LXXXIV 
Hoorp- 
STUK, 


Vaortteee 
ling. 


s0Ô BESCHRYVING vAN 


fekten zelf Loodkleurig zyn, of liever gemene 


geld grys-en graauwagtig. Men vindt ’er die 


Aschgraauw zyn, met zwarte en geele : men 
vindt ’er die zwart zyn met Aschgraauwe Vlak- 
ken , en geheel zwarte , ruuw van Huid. De 
twee laatstgemelde Kleuren zyn gemeenst on- 
der de Tuin- of Land-, de eerstgemelde onder 
de Huis Pisfebedden. | | 
Te verwonderen is ’t , hoe JonnsroN met 
anderen zig heeft kunnen verbeelden, dat dee- 
ze Infekten, na de Paaring „ een menigte van 
Eijeren voortbragten , die wit en glinsterend 
waren , naar kleine Pareltjes gelykende , en 
tropswyze by elkander gevoegd. _Mooglyk 
heeft men de Eijertjes van Slakken daar voor 
aangezien. Dat deezeInfekten , immers , Jong- 
werpende zyn, wordt thans in ’t algemeen ge- 
loofd. LEMERY niet alleen verzekert het ‚, maar 
men vinde, in de Vertoogen van de Keizerlyke 
Akademie (*) , eene Waarneeming van Dok- 
tor FRAUWENDORFF , die zulks bevestigt. Op 
zekeren Dag , bezig zynde om eene Pisfebed , 
die op de Rug lag , met het Mikroskoop te be- 
{chouwen, zag hy iets by het eerste Paar van 
Pooten zig beweegen, en kort daarnaeen Dier- 
tje, dat naar een Luis geleek ; vervolgens kwa- 
men ‘er allengs meer en meer te voorfchyn, tot 
zevenendertig toe, Deeze waren altemaal , 
zegt 


(* Ephem. Natur, Curiof. Dec, IL. Ann. III Page 3e 


DE PISSEBEDDEN. Sor 


zegt hy , volmaakte Pisfebedden en agt daar ij EM 
door eenigszins de Hiftorie bewaarheid te zyn COIN 
van de Adders, wier Jongwerping gezegd Hoerp: 

STUK. 
wordt gepaard te gaan met de dood van de 


Moer. 

Offchoon deeze Waarneeming weinig zeker- 
heid heeft, vindt men doch het zelfde van ans 
deren gemeld. Op zekeren Dag , zegt Lan- 
GIUS, nam ik waar, dat de Wyfjes haare Jon- 
gen aan den Buik gehecht draagen, byna gelyk 
de Rivierkreeften haare Eijeren. Ook kan men 
‘erzig gemakkelyk van verzekeren, zegt GEor- 
FROY, wanneer men flegts, in de Zomer, ver. 
fcheide Aard-Pisfebedden van onderen be- 
fchouwt: dan wordt men in veele Wyfjeseen 
verhevenheid gewaar , beftaande uit een dun 
Vliesje, waar onder de Jongen beflooten zyn. 
Als men hetzelve aan ftukken breekt, komen 
zy 'er wel gevormd, doch wit van Kleur uit , 
loopende , niettegenftaande deeze geforceerde 
Kraam, zeer vlug. Mooglyk, denkt hy , even. 
| “wel , zou het kunnen zyn, dat de Pisfebed haa- 
re Eijeren uitwierp in dat Blaasje, en die al. 
daar uitbroedde: doch, wat reden om zulks te 
‘denken? Hier door wordt, immers, die zon- 
derlinge W aarneeming van BouRrGUET , dat zy 
de Eijeren in een Zakje op de Rug zou draa- 
gen , zo min als het denkbeeld der Ouden, 
dat zy die ergens zouden nederleggen , bel 


kragtigd. 
* Is zonderling „ wederom, dat menten dien G rit. 


1, DEEL. Xllle STUK. Tä 3 p= 


Vv. 
Arpeer. 
LXXKIV. 
Hoorp. 
STUKe 


502 BESCHRYVING VAN 


opzigte nog geen volkomen zekerheid heeft , van 
Infekten , die zo gemeen bekend zyn, dat haar 
Geftalte naauwlykseenige befchryving behoeft. 
Behalve de Conchenilje en Spaanfche Vliegen, 
zyn zy byna de eenigíten , onder de Infekten, 


‘in algemeen en met haar geheele zelf{tandigheid 


in gebruik. Het Poeijer daar van , gemengd 
met andere Middelen, of op zig zelf met Wyn 
ingegeven, verlost de Menfchen fomtyds van 
Graveelagtige verftoppingen in de Nieren en 
Blaas, dewyl het zeer Pisdryvende is. Hier- 
om kan het fomtyds ook een gewenschte ont- 
lasting maaken van Waterige of Slymige Vog- 


ten, die in het Lighaam, ergens , opgehoopt 


ENV. 
Armadillo 
Steenalis= 
febede 


zyn. Om dergelyke reden wordt een mengzel 
van Gom Ammoniak en Honig , met Peejer van « 
Pisfebedden, door ErtMuLLER, tegeneen be- 
naauwde Hoest of Aamborftigheid en andere 
Ongemakken van de Long ; aangepreezen. Dee- 
ze Infekten hebben , ik weet niet om welke re- 
den, geen zodanige affchuwlykheid of walg- 
lykheid , als de Spinnekoppen. Torten en Dui- 
zendbeenen, die zig op de zelfde plaatfen ont- 
houden. Men krygt’er , door de Scheidkun- 
de, dergelyk viug Zout en Olie uit, als uit an- 
deren. 


(15) Pisfebed, die ovaal is, met een flompe 
onverdeelde Staart. \ | 


Dee- 


(25) Oniscus ovalis , Caudâ obtufâ integ:âà, Faun, Swee. 
205 


DE PIsSSEREDDEN #8 
Deeze, die van de gedagte eigenfchap, om  V. 
haar Lyf rond te maaken als een Pil of Hagel- Ardagt 
kogeltje, den bynaam heeft , worde door de Boo 
Autheuren onderfcheiden. ,, Zy verfchilt van “TUE 
»» de voorgaande , (zegt Rav , die haar de groo- 
‚> te Loodkleurige noemt, ) zt. doordien zy 
‚, wat grooter is; 2. de Staart niet gefpleeten 
„ of Vorkagtig heeft: 3. datzy zig rond maakt , 
‚ ronder zynde en bultiger van Lyf: 4. doors 
s, dien de Kleur uit den blaauwen zwartagtig 
is. Zy is langer dan een half -uim , en heeft 
‚> het Lyf in veertien Ringen verdeeld, tel- 
‚ lende daar onder den Kop, als een fmaller 
‚‚ en kleiner Ring zynde, op wiens zyden de 
s, Oogen ftaan”, enz. 
Niet onwaarfchynlyk zal ’er eenig verfchil 
zyn in de Kleur, naar de byzondere Gewesten. 
Die men omftreeks Parys vondt waren zwart, 
met een weinig wit aan den rand der Ringen, 
even als die „ welke aan Linneus, op de 
Gothlandfche Weiden , voorkwamen 3 doch 
deeze hadden, bovendien, een witte Vlak on- 
der de agteríte Dyën, aanieder Ínfnyding. Hy 
verzekert , dat het getal der Ringen van het 
Lyf, buiten Kop en Staart, niet meer dan tien 
en hee getal der Pooten meer dan veertien zy; 
in deeze Soort, wier woonplaats onder Stee. 


nen 


2059 Jt. Gothl, 298. Scor. Carn, 1144e Afellus lividuse 
Raj. If, 42 Oniscus, I, GEOEFR. Paris, 679, 


L DEEL. XIII STUK: Hi 4 


34 BESCHRYVING VAN 


yv, nenis, in ons Wereldsdeel. Scororr telt aan 

AED ieder zyde veertien Pooten (*). j 
Hoorp. _ Deeze laatfte Autheur befchryft een nieuwe 
STUK. Soort , welke in Karniolie niet zeldzaam onder 
kr ’t Mos voorkomt, in de Bosfchen , ja zelfs 
| onder Steenen inde Tuinen. Deeze, zegt hy; 
is van alle anderen verfchillende; niet zo zeer 
doordien zy het Lyf bruin heeft met geele Vlak= 
ken, als wel door twee kleine fpitfe Lancets- 
wyze Blaadjes aande Staart, wier laatfte Naad 
een Punt uitgeeft, onder welke een andere ge- 
vorkte Punt legt; zynde de Verdeelingen op 
zyde met een Haairtje bezet. Zeven Ringen 
heeft zy aan het Lyf en uit zes beftaat de Staart, 
Zyn Ed. heeft ’er van gezonden aan den Heer 
Gronovius, die daar van ook wel een byzon- 
dere Soort (f) maakt, doch aanmerkt, datzy 
van Pater Popa, in.de befchryving der Infek- 
ten van Griekenland, voor eene Verfcheiden= 
heid gehouden wordt van de naastvoorgaande 

Soort. 


(*) Pedes a fingulo latere quetuordeeim. Entom, Caruiel. 
Pp. 415. 

(f) Oniscus ovalis coleoptratus nitens nigers puntis ful- 
vis variegatus: Abdomine postice obtufo integro. Pon. /a/% 
Sracens. Pp. 126. N. 4. Zooph, Gron, Ne 999. | 


LXXXV. 


ne 


pe DUIZENDBEENEN. 505 


v. 

EESELELCOEESDROESRE EEN Arpesn, 
LXXXV. 
Hoorp- 


MN va HO OE DERK. SWE 


Befchryving van *Geflagt der DUiZENDBEENEN, 
het welk zo wel de Inlandfche, als die groote uit 
de andere Wereidsdeelen , welke onder deezen naam 
bekend zyn „ en eenige anderen bevat. | 


Ik het te verwonderen , dat oude en latere raams 
Schryvers tusfchen de Pisfebedden en Dur- 
ZENDBEENEN geen onderfcheid hebben ge= 
maakt (*) , daar men onder de hedendaagfchen 
zelfs nog dergelyke verwarring waarneemt. Die 
fommigen Pisfebedden heeten , betrekken ande- 
ren tot dit, anderen tot het volgende Geflagr, 
Die van eenigen Scolopendra genoemd worden’, 
voeren by anderen den naam van Fulus. Ook 
zyn 'er tot de Duizendbeenen t'buis gebragt, 
die deezen naam zo minals de Pisfebedden ver- 
dienen wegens het getal der Pooten. De La- 
tynfche naam zelf fchyne niet zeer eigen te zyn; 
dewyl deeze Infekten wel met de Schaaren 
byten of knypen, maar geen Angel hebben in 
de Staart. 


Het 


(*) Nemo haétenus , quantum videre mihi licuit, tria di- 
verlisfima terreftria Iníeéta maultipeda, Oniscum fcilicet, Ju- 
lum 8 Scolopendram, rete distinxit; fed e contrario on 
fere recentiores , quin & ipfe quoque PLINIvs, turpiter con= 
fuderunt. ALDROVANDUS: De Infelfis, Lib, V. Cap. 13. 


IE, DEEL, XIlls STUK. 5 


en 


506 BESCHRYVING vaN 


ov. Het Kenmerk, dat wy hedendaags tot onder= 
kk fcheiding der Duizendbeenen van de Pisfebed- 
Hoorp- den gebruiken, beftaat inzonderheid in de Jang- 
Kenmgr. Feen placheid van hee Lyfs waar men by zou 
ken, kunnen voegen, dat de meesten fcherpe Nypers 
aan den Bek hebben: want in de Borftelagtig= 

heid der Sprieten, niet alleen , komen zy met 

de Pisfebedden overeen, maar ook daar in, dat 

zy ten minste zo veel Pooten hebben, als ‘er 
verdeelingen zyn aan t Lyf. Het getal der- 
zelven, evenwel , is in Onnie Soorten ver- 

À baazend groot. | 

soorten, _ LiNNAustelt ’er thans elf , waar onder na- 


genoeg de helft uit andere A ereldsdeelen. 


n (1) Duizendbeen , die wederzyils twaalf Poo- 
ei Eh ten beeft, bet Lyf ovaat ent de wed met 
ke 1 
Kwastjes. een wit Kawastí Le 


Allerkleinfte Pisfebed met een witte Staart, 
was deeze in de Verhandelingen der Akademie 
van Upfal genoemd geweest. Zy wordt aldaar, 
aan de Wortels der Boomen , onder ’*t Mos, 
in ’t vroege Voorjaar , voornaamelyk nevens den 
Tuin van ’t Kasteel , dikwils gevonden. De 
grootte is als die van een Luis, met twaalf 
Pooten wederzyds, en op de Rug een uitgee 

fpreid 


(1) Scolopendra Pedibus utrinque duodecim „ Corpore ovali, 
Caudâ Penicillo albo. Haun. Suec, 2063. Syfle Nat, X. Gen, 
san. XII Gen, 273. SCoP. Carn. 1153. GEOFFRe Paris. Il. 


p. 677 Te aa £. 4: AE, Paris, Mish 1, p. 53 Te 1de fe 
4 Aer 


À 


N 


DEADUIZENDBEENBEN. 927 


{preid Kwastje bovenieder Poot; ja bovendien, ie. Di 

midden op de Rug, een Bondeltje overdwars. xx: v, 

De Staart beftaat uit een dikker Kwastje van, Hoorpe 

grooter famenluikende Haairtjes. dhe 
De Heer pe Geer, die dit Diertje zeer om- 

ftandig befchreeven, en, by vergrooting , zeer 

fraay heeft doenaf beelden, zegt, dat hetLyf 

de figuur van een zeer langwerpig Ovaal heeft, 

en zig platagtig vertoont, beftaande uit ver- 

fcheide Ringswyze Leedjes , waar van hy ’er 

van boven maar agt , doch van onderen toc 

twaalf velde. Het hadt vierentwintig Pooten 

en dus aan ieder zyde twaalf. In de Jongere, 

in tegendeel, was het getal der Verdeelingen 

en Pooten aanmerkelyk minder. Hy hadt ’er, 

naamelyk, vande kleinften waargenomen, met 

hiet meer dan drie Ringen en drie paar Pooten, 

en een middelflag met vyf Ringen en zes paar 

Pooten. Men hoore hem zelf fpreeken (*). 

8 TOEzZE Waarneemingen volgt , dat de moe ouder 
ip ‘Pisfebedden vandit Soort, tot den grootften ;° HE 
„ trap haarer aangroeijing gekomen zynde 
> met vierentwintig Pooten zyn voorzien, en 
»» dat haar Lighaam, van boven, verdeeld is 
s> in agt Ringen; maar dat de genen, die nog 
‚‚ haare behoorlyke grootte niet hebben, of 
3) jonger zyn, minder hebben dan vierentwin- 
s> tig Pooten en minder dan agt Ringen; naar « 

5 Te 


(*) Mens, de Math. Er de Phyfigue, Tom. Le ps 587. 


J. DEEL. XilI, STUKe 


508 


Ve 
'AFDEEL. 
LXXXVe 
Hoorp- 
STUKe 


23 

53 
53 
33 
5 
33 

55 
23 


39 
t Zie'tVL , 
STuK- bl. 
247 en2l5.s3 


3 


29 
99 
29 
25 
99 
93 
99 
2 
LE) 
EE) 
25 


33 


BESCHRYVING ‘vaN 


/ 


reden van haare grootte en ouderdom. Hoe 
meer zy vorderen in Leeftyd; hoe grooter 
het getal der Pooten en der Ringen wordt. 
Dit is een Stuk , in de Natuurlyke Hiftorie, 
dat my zeer opmerkenswaardig voorkomt , 
en zo verwonderlyk, ten minste , als de ver- 
andering der Rupfen in Kapellen. Wy heb- 
ben nog geen voorbeeld van een dergelyke 
Geftaltewisfeling , dan in de Vorfchen-Pop- 
pen js, gelyk de Heer REAUMUR my, ineen 
der Brieven , daar hy my mede vereerde , 
heeft doen opmerken; en in de Myten, in- 
zonderheid van de Kaas en het Meel, 
die ik waargenomen heb dat alleenlyk met 
zes Pooten ter wereld komen, en in” ver- 
volg ’er agt hebben (*). Men diende eeni- 
gen van deeze jonge Pisfebedden op te voe- 
den, om te zien, op welk een wyze de Poo- 
ten en Ringen in getal toeneemen „ en of de 
Ringen weezentlyk zig verdeelen , dan of ‘er 
nieuwen bygevoegd werden. Veel zaaken 
blyven ‘er nog te ontdekken over , in de 
voortbrengzelen der Natuur”. 
Omtftreeks Parys vondt Grorrrov ook dee- 
Les 


(*) Bier doot wordt de duisterheid ‚dat fommigen maar zes, 


anderen agt Pooten aan de gewoone Myten geeven , waar van 
hier voor , bladz. 130, gefproken is , aanmerkelyk opgehet. 
derd: want datde Heer de GEER de twee voorften in de jon= 
ge Mytjes over ’t hoofd gezien zou hebben, is naauwlyks te 
denken, 


DE DUIZENDEEENEN. 5o9g 


ze, diehydePenfeel - Duizendbeen (*) noemt, „ Vs 
en daar in het zelfde waargenomen. heeft, doch AED En 
het getal der Ringen van het Lyf op tien ftelt Hoorp= 
en het getal der Pooten op twaalf Paaren. Dok- °7P* 
tor ScoPoLI zondert dit Diertje, door hem in 
Karniolie waargenomen , vande Duizendbeenen 

af , om dat het getal der Pooten , zegt hy ; 

onder ieder Ring , die hy ‘er maar zes aan ’t 

Lyf heeft waargenomen, twee Paaren is, ges 
Iyk in de Millioenpooten. Men vindt het al” 

daar onder de Bast der Boomen, in de Boom- 
gaarden en Wilgen - Bosfchen (+). Buiten twy- 

fel zal men het in ons Land ook wel aantreffen; 
fchoon ik niet weet , dat iemand nog van zyne 
Waarneemingen, ten dien opzigte, iecs aan ’% 

licht gegeven heeft. In de jongheid minder 
Pooten te hebben, merkt LiINNZ us, thans, 

als een algemeene eigenfchap der Duizendbee- 


nen, aan. 


(2) Duizendbeen, diewederzyds veertien Poo- 1. 


… Coleoperas 
ten beeft , en het Borstfbuk met Dekfchils ra, 4 
Ban met Dek- 
kh fchilden, 


In Spanje vondt de Heer HALLMAN deeze 
Soort , welke de Sprieten geel en van langte 
als 


(*) La Scoloprendre a Pineau, Hit, des Inf. euue Pare 
Pp. 677. À 

(T) Julus Lagurus. Entom, Carniol, Pp. 420, 

(2) Scoloprendra Pedibus utrimque guatuordecin , Thorace 
coleoptrato. Sy/?, Nar, Xir, 


L.DEEL, XIII STUK, 


fo BESCHIRIL IVING UvA N8 


Vv. alshet Lyf heeft, dat van gedaante als der vol 
ried gende is, maar langer, en uit agt Ringen be- 
Hoorn ftaat, die ieder gedekt zyn met een halfrond 

STUK Schildje, ’t welk van agteren uicgerandis. Een 
enkeld Schild, dat als uit twee famengevoegd 
is, van agteren uitgerand zynde , begint aan 

‚den vierden Ring van het Lyf, dekkende daar 
van flegts één of twee Ringen. Onder dit Dek- 
fchild zyn fmalle, enkelde Wiekjes. De Poo- 
ten beftaan uit veertien Paaten , waar van de 


taatften byna de langte hebben van het Lighaam. 


1 


De Dyëén zyn gedoornd; de Schenkels ruuws 


en de Vingeren beftaan uit ontelbaare Leed- 


jes. 

u (5) Duizendbeen , die wederzyds vyftien Poos 
Dende ten beeft, | 
rens | 
Fr 5, Vk Deeze zyn het, die men in Sweeden Twa. 


flier, of Tweeftaart ‚ wegens de langteder twee 
agterfte Pooten, in Duirschland Viglfusx en el- 
ders Veelpootige Wormen noemt, Het getal 
der Pooten komt niet volmaakt met de Ringen 
van ’t Lyf overeen , welken deeze Soort , die 
roodagtig van Kleur is, fomtyds minder 
heeft. Wy vinden ‘er, met GEoFFROY, in de 
onze, op Plaat CVI, Fig. 7, afgebeeld , maar 

_ne- 


(5) Scoloprendra Pedibus utrimque guindecim. Faun. Succ, 
2064. SCoP. Carn. 1146. RAJe Jn/. 45e MOUFF. Inf. 199. 
ALDE, Taf. 635. SULTze Inf. T. 24e É. 155. GEOFFRe Parise 
Ii. T. 22.,f, 3, SCHEFFe Elen, Te IL, É, Ee 


DE DUIZEND BEENEN. sit 


negen, behalve den Kop. Dit zelfde is in t V. 
Werk van Rav aangetekend Scororrt merkt Arbin, 
aan , dat zy beurtlings een kleiner en een groo- Hoorn- 
tere, enin’t geheel veertien Verdeelingen heb. STUK. 


ben. Hy geeft een andere op met dertien en ° 


“een Sneeuw - witte met twaalf Pooten weder-. 


zyds. GEorrrov fpreekt van eene Soort, die 
zwartagtig is en niet meer heeft dan agtent wine 
tig Pooten. De langte wordt van hem wat min- 
der dan een Duim, by anderen op meer dan 
een Duim gefteld. Die van onze Af beel- 
ding is , im alle afmeetingen , nagenoeg drie- 
maal vergroot. 

Deeze Diertjes komen , zo wel in Noord- 
Amerika als door geheel Europa, in of op de 
Aarde’, of onder de Bast van oude Boomen 
voor. Dikwils vindt menze onder Steenen of 
onder Bloempotten , Tobbens en Boombak. 
ken in de Tuinen. Het fchync, derhalve, dat 
zy van dergelyken aart als de Pisfebedden zyn, 
uitgenomen, dat zy zo geen fchade doen aan 
de Vrugten of ’t Gewas. Men mag vermoe- 
den, dat zy, van Ínfekten leeven , aangezien 
Wirrovegy een Spinnekop heeft zien opvreece 
ten door een Duizendbeen. Defterke Nypers, 
die zy aan het Koplid hebben, zal ze daar toe 
in ftaat ftellen en bekwaamheid geeven. Ook 
weet men zeker, dat zy van Huid verwisfelen. 
Aangaande de mavier van Voortteeling , dere 
zelven, is nog ftoffe tot nader onderzoek, 


ke DEEL, XIIL STUK. : (4) 


sm BEsCHRYVING vAN 


PEAP (4) Duizendbeen , die wederzyds zeventien 
Ee Pooten heeft. 

Hoorp- 

STUK. t Getal der Pooten maakt deeze den vier- 


Ga den in rang, fchoon ongemeen in grootte ver- 
Zeer BOO fchillende van de voorgaande Soort , en wel 
de allergrootfte zynde der Westindifche of 
Amerikaanfche Duizendbeenen. Te Karthage- 


na komen ‘er voor van een Elle lang en met de 


Pooten een half Voet breed, Of deeze nu juist 
die zyn, met zesendertig Pooten , welken BRow- 
NE af beeldt, of met veertig, gelykde volgen- 
de Soort, isniet zeker. Heeft LiNNzus, met 
de aanhaaling , de Guineefche van den Heer 
GRoNovius bedoeld , met agttien Pooten we- 
derzyds, zo is de Nommer fout. 


Yv. (5) Duizendbeen, die wederzyds twintig Poos 
Afar fitanse h 
Indifche. Len he eft. 


Alle myne Indifche , van drie , vier en vyf 
Duimen langte , bevind ik een - en twintig Le- 
den aan het Lyf en twintig Pooten te hebben 
aan ieder zyde, wanneer men de twee langere 

„fan 


(4) Seolopendra. Pedibus utrinquê Jeptendecim, Syfr, Nat, 
i XL. Scolopendra maxima Pedibus triginta (ex. BROWN. Jam. 

426. T. 42. f 4. GRON. Zooph. 1004. 

(5) Scolopendra Pedibusutrinque wiginti. Amen. Acad. 1, p 
325 , 506. Muf Ad Frid, 1 p. 39. OLFAR. Muf. T. 12, 
of. 5. PET IGGEN TS 18e fo 5. LEEUWENH, Epist. 102, 
BRADL. Nat. T. 25. f. 4. SEB. Muf. IL. T. 81. É. 3; 4, 
FAiscn. In/. XI. Tab. 2. f. 7. CATESB. Car, III. p. 2. Te 
3. GRON, Zooph, 1ooz, Japuruca MAKCGRe Bra/, 253e 


DE DUIZENDBEENEN. $38- 


van, de Staart „ die echter weezentlyk tot de Ve 
Pooten behooren, niet mede telt. Het zelfde Bek, 
heeft plaats in myne allergrootfte , die de langte Hoorns 
ten minste van agt Duimen heeft, het Lyf eenStU& 4 
half Duim dik en drie kwart Duims breed. De 
Oostindifche, in 't Werk van Sega, zyn om- 
trent zes Duim lang afgebeeld. Een andere 
uit Nieuw Spanje , ongevaar een Voet lang, 
met meer dan dertig Leden, en dus ook meer 
dan zestig Pooten. In een der eerstgemele 
den konde men de Mannelyke Teelleden on- 
derfcheiden. | 
„De Heer GronNovrus zegt dat deeze Indifche 
Duizendbeenen , (tot welke zyn Ed. , zo wel 
als LiNN&us,ookde Kaapfche van PETivER en 
Brafiliaanfche van MarcGrAAF , PFapuruca gee 
naamd , betrekt,) fomtyds de langte bereiken 
van zeven Duimen en de breedte van een half 
Duim. In de jongere, zegt hy, is de Kleur 
geelagtig , in de ouden Kastanje- Bruin. De 
Kleur van myne kleinen is groenagtig en van 
de groot{ten, die ik heb, zynde , als gemeld is jp 
ten minste agt Duimen lang , roodagtig bruin 
geel. Zyn Ed. verhaalt, dat de twee Staar- 
tjes, naar Pooten gelykende „doch langer , zeer 
Venynig zyn (@*). Zyn Ed. moet zekerlyk de 
zelfde op ’t oog hebben als de myne, dewyl ik 
ook in dezelven het naaste Leedje aan ’t Lig- 

haam , 


_ (&) Caude bine , Pediformes , fubulatz , aculeate , lon- 
ge, Venenatisfime, &c. Zooph. Gron, Fase, il. p. 235, 


L DEEL. XIII. STUKe Kk 


Vv. 

_ ÄFrDEELe 
LXXXV. 
HoorpDe 
STUK. 


si4 BESCHRYVING VAN 


haam, wegens fcherpe Tandjes, aan de bin- 
nenzyde , ruuw vind; doch de Klaauwen van 
deeze agterfte Pooten fchynen my volmaakt 
met die der andere Pooten overeen te komen, 
en ik vind by de Autheuren gemeld , dat de 
Beet van deeze Dieren , zo wel in Oost- als 
Westindie , gevaarlyk zy (*) : waar toe de- 
zelven met ontzaglyke Nypers, aan den Kop s 
zyn gewapend. Van de Venynige Steek der 
Scorpioenen , die in ’t algemeen erkend wordt 
door den Angel van de Staart te gefchieden > 
hadt zyn Ed. niet gefproken. 

In Geftalte komen deeze Uitheemfche „ nage. 
noeg ‚ met onze Europifche overeen. Het ge- 
tal der Leedjes van de Sprieten bevind ik, by- 
na, even groot als dat der Pooten. LiNN&us 
zegt, dat zy wederzyds vier en dus in ’t ge- 
heel agt Oogen hebben ; waar in zy dan met 
de Spinnekoppen zouden gelyk ftaan. Serra 
hadt ’er , uit een Oostindisch Schip „, dat ge- 
floopt werdt, levendig gekreegen met haare Ei- 
jertjes, daar reeds Jongen in tezien waren. Hy 
hiedltze, in Aarde, lang levendig , doch de Ei- 
jertjes kwamen niet uit, ’t welk hy meende 
daar door veroirzaakt te zyn, dat ’er de Nas 
cuurlyke uitbroeijing aan ontbrak. Hoe ont- 
zaglyk deeze Dieren ook. voorkomen, zyn zy 

doch 


(*) Harum morfus laboriofus adeo est, ut in furorem pro- 
pemodum Incolas incitet. BONTIUS, Hift, Ind, 56, Venenum 
de proboscide, ex Ore procedente, effunditur, MEAD, de Ve- 
venis, P. 47e 


Be DUIzZENDEEENEN SIS 


doch het gewoone Voedzel der Blindflangen, wv, 


H st AFDEELe 
haar men verhaalt. LXIV. 
| en B Hoorpe 
(6) Duizendbeen $ die wederzyds twee-en-.srux. 
twintig Pooten heeft. — Ferragie 


ned. 

Of het kleine verfchilin het getal der Pooten rant 
een genoegzaam Kenmerk , tot eene Soortely- 
ke onderfcheiding, van deeze en de voorgaan= 
de, maakt, zoumen mogen twyfelen ; te meer 
daar het getal der Leden van het Lyf, behal- 
ve den Kop; maar twintig ‚ dat is minder dan 
in de Indifche gefteld wordt. He Heer Gro- 
Novius vondt, aan zyn Guineefche Duizend: 
been, wel twintig Leden of Verdeelingen van 
het Lyf, doch flegts agttien paar Pooten. Zyn 
Ed. haalt de onderfcheiding daar uit , dat de 
bovenfte Leedjes der agterfte of Staart- Poo-- 
ten, in deeze, niet gedoornd zyn. De Poo- 
ten worden door LiNN&us geel gezegd té zyn 
en de woonplaats in Afrika gefteld, Het Lyf 
was ros of Roestkleurig. 

(7) Duizendbeen ; die wederzyds honderd agt _ vir. 


Gabrieligs 


en veertig Pooten beeft. Franíche. 


_ Zonderling is de menigte van de paaren Poo- 
' ten 


_(6) Scolopendra Pedibus utrinque wiginti duobus. Syft. Nat, 
Xu 

(7) Scolopendra Pedibus utrinque centrum quadraginta olkas 
Syft. Nat. XII. 


5. DEEL. XIIL STUK, Kk 2 


VII. 
Eleëtrica, 
Dunne, 


SI6 BESCHRYVING VAN 


ters in deeze , die door eeri Kapucyn van Mar= 
"feille, GaeriëL BAro genaamd „in Vrankryk. 
ontdekt werdt. Zy heeft de geftalte van de 
volgende ‚ maar is viermaal zo groot, zegt 
Linneus, die dezelve fchynt gezien te heb- 
ben. De Sprieten , die kort zyn, beftaan uit 
veertien Leedjes. De Staart is half ovaal, met 
een byhangzel en twee Voelertjes, die naauw- 
lyks langer dan dezelve zyn. 


(8) Duizendbeen , die wederzyds zeventig 
Pooten heeft. 


Frriscr merkt aan, dat deeze , in Geftalte 
meer gelyken naar de groote Indifche , dan on- 
ze gewoone Duizendbeenen, in Fig. 7 , op 
Plaat CVI. afgebeeld. Ik kan zulks echter uit 
zyne Afbeelding van dezelve niet befpeuren en 
met zo lange Pooten, als men ze by Sega ver- 
toond vindt (*), heb ik de dunne Inlandfche 
nooit gezien. Hy merkt aan, dat dezelve an- 
derhalf Duim lang was en maar een halve Lyn 


breed, hebbende het Lyf famengefteld uit vier- 


envyftig Leedjes en dus voorzien met honderd 
en agt Pooten. Niettegenftaande zulks krui® 
pen zy »gelyk hy aanmerkt , zo wel alsdegrao* 

| ten, 


(3) Scolopendra Pedibus utrinque /eptuaginta, Faun, Suze, 
2065. ALDRov, Jn/: 636. f, 8. FRISCH, In/, XI. T, 8 £ ze 
RAY. Inf. 45. GEOFFR. Paris. II. 676. Ne 4e 


(*) Kabinet, I, DEEL. Tab, LXXXI, Fig. Ke 


DE DUIZENDBEENEN. Si 


ten, zeer langzaam. De Voelhoornen, gelyk  V-, 
hy de Sprieten noemt, aan de zyden van den ig 
Kop ver uitfteekende, beftondenieder uit veer- Hoord- 
tien Leedjes. Onder dezelven hebben zy een “TUE 
Soort van Nypers , even als de andere Dui- 
zendbeenen: doch de Kop is, zo wel als’t Lyf, 

zeer plat. 

Buiten twyfel worden deeze , door Rav, be- 

doeld, wanneer hy fpreekt van zeer dunne , 
lange Duizendbeenen, die opgerold leggen in 
de Aarde of Mest, van Kleur uit den ros{en of 
geelen witagtig zynde, met den Kop bleek Kas- 
tanje - bruin en een gevorkte Staart. Deeze war 
ren, by hem , ook anderhalf Duim lang , doch 
hadden maar agtenveertig paar Pooten, ’t welk 
weel verfchilt van zeventig, gelyk ’er in Swee- 
den aan geteld zyn (*). Anderen, wederom, 
hebben een ander getalvan Pooten, die moeie. 
Iyk te tellen zyn, daar aan gevonden ({). Dit 
verfchil kan men, met grond, onderftellen „uit 
de verfchillende Ouderdom van deeze Infekten 
voort te komen. 

Een eigenfchap van deeze Soort is opmerke. Glinfertin 
lyk. „kvond, na Slagregens , zulk een Dui- donk. 
», zendbeen des avonds, zegt Rav; die het Lyf 
s, met Slymovertoogen hadt , en gelykerwys de 

Glim- 


(*) Nostxa 6o vel 68 Pedes, a Angulo latere obtinet, Faun, 
Swee. Il. SOL. | 

(}) Pedes numeratu dt iiciles, 46 ad 54, SOLANDER, Sy, 
Nat, XlL 


“TL DEEL. XIII. STUK. Kk 3 


5138 BESCHRYVING vAN 


SLEE Glimworm glinfterde +; waar mede ZY 3 
LXXXV. 3 fchoonmen het Lyfafveegde, nog aanhieldt, 
Hades “ss BRUERUS zegt: tweemaal heb ik de by nagt 
Í Zie onss, ligt geevende Duizendbeen, in Zomerfche 
IX STUK, 
bladz, 503>s Nagten,op Mosagtige Heijen , Vuurig glim- 
»> mende gevonden. Hert geheele Lyf glinfter. 
s> de, maar een weinig minder helder-dan de 
ss Glimworm. Het is my eenmaal , wanneer 
ss ik ’s nagts, fterk bezweet zynde ste Huis 
s‚ kwam, gebeurd, dat ik, myn Aangezigt , 
s in ’t donker, met den Zakdoek afveegende, 
», Zeer verbaasd ftondt , dien Doek , op ’t oo+ 
genblik , Vuurig en als in Vlam te zien, 
Maar , dit wonderwerk met oplettendheid 
befchouwende, fcheen de Glans zig op ééne 
plaats te verzamelen, en wanneer, op myn 
> bevel , een brandende Kaars gebragt was, 
deed ik den Doek open , en vond ’er zulk 
een Duizendbeen sin, die, door het wryven 
aan myn Aangezigt, ik weet niet welk een 
‚> Vlammige Damp over den geheelen Zweet- 
„, doek hadt verfpreid. Mourr. Theatr. pag, 
WA oc | 
Dit heeft, ef ‚ nietaltoos , zo het fehyat; 
in deeze D adnbeanrjen plaats, waar van ik 
‘er een, dat meer dan twee Duimenlang is, in 
myne Verzameling bezit : hoewel anderen de 
langte ftellen op maar agt of negen Lynen, ge- 
lyk GreorFrroy zodanigen omftreeks Parys ge- 
vonden hadt, zeggende dat zy by nagtfomwy. 


len glinfteren, Aan Doktor Scorortfchyat dee- 
ze 


PE DUIZENDBEENEN. Sig 


ze Soort, in Karniolie, niet voorgekomen te, V- 
Arpzrer. 

Zyüe LXXXV. 
Hoorp- 


‚_ (9) Duizendbeen, die wederzyds zes- en- ze- Tri 
ventig Pooten heeft. | Phofpbo- 


TêÂe 
Nt vende: Glinfteren. 
Kapitein EkrBere heeft , waarfchynlyk op ae, 


zyne Reize naar China, in de Indifche Zee , 
honderd Mylen van het Vaste Land af zynde, 
op het Schip een Duizendbeen van deezen aart 
gevonden , die des nagts als een Glimworm 
glinfterde, en daar van een Aftekening gemaakt, 
Dezelve hadt den Kop Eyrond, geelagtig, mec 
twee overlangfe en eene dwars-ftreep gevoord: 
het Lyf zo dik als de Schaft van een Mosfchen 
Veertje, Draadagtig , langer dan een Vinger, 
beftaande uit twee -en-zeventig Leedjes. Het 
Dier was paarschagtig van Kleur,met tweeeven- 
wydige geele Streepen. De Sprieten , die Els- 
vormig en Roestkleurig waren, beftonden ieder 
uit veertien Leedjes : juist, dat aanmerkelyk 
is, even als in de voorgaande Soort. 

Tot dus verre keur ik alles goed? doch 
wanneer men onderftelt, dat deeze Duizend. 
been uit de Lugt op het Schip nedergevallen 
Zy, en vraagt, of dezelve dan mooglyk ook 
Wieken hebbe , gelyk de tweede Soort: als 
ook, om dit kleine verfchilvan Pooten, (ter” 
wyl hetzelve in onze lange, dunne, die fom- 


tyds 


(9) Scolopendra Tedibus utrinque Septuaginta fox. Syft, 
Nat. XIL. 


I. DEEL, XIII, STUK: Kk 4 


820 BESCHRYVYVING v AH 


V. _tyds veel langer dan een Vinger voorkomen, 
Arne zo onzeker is,) daar cen byzondere Soort van 
Hoorp- maakt, niet denkende dar dit Infekt op het Schip 
STUK. _medegenomen en tot die langte aangegroeid kan 

zyn: zo meen ik, dat men de Wonderen der 
Natuur niet moet vergrooten , en liever by het 
blykbaare berusten, dan toevlugt neemen tot 


onwaarfchynlyke onderftellingen, 


X. (re) Duizendbeen , die ave erzyds Honderd 
ten _ drie-en-twintig Pooten beeft, 
Ameri. 
kaantche, » In deeze Amerikaanfche, van een half Voet 


ling  rondagtig van Lvf en Roestkleurig „ bes 
ftonden wederom deSprieten uit veertien Leed: 
jes. 


enn (11) Duizendbeen „die wederzadsernse east dt 
Marina. Poten beeft, bet Lef bleet, Met Cene TOSe 


Haring” 
Aas. — fe Streep langs de Rug. 


Inde Zee van Westgothland vonde LINNös 
dit kleine Infekt , naauwlyks een Vingerbreed 
Jang zynde, overvloedig. Het was zo fyn als 
een Draad, met zwarte Oogen, veele witag- 

tige Pooten en het Lyf van dergelyk Ke Kleur , 
uitgenomen dat op hetzelve , langs de Rug, B 
| “eerie 


| 
(ro) Scolopendra Pedilus utrinque centum & wizinti tribass 
Syff{ Nat. XII. LisT, Ze, 1609, Tab. VL 
(11) Scolopendra Pedilrus utrinque ... tn „, Corpore pals 
lido, lineà Dorfi rufâ, Ze. Westgoth, 191. 


DE PISSEBEDDEN. sar 


eene roodagtige Streepliep, beftaandedeStaart  V. 
î k FDEEL;s 
vit een rond Leedje. LXXXV, 


Thans zegt zyn Ed.; het Lyf is rood , wes- Hoorpe 
halve men het Roed- Aut noemt, dat by de°TP* 
Kust van Noorwegen zeer gemeen is en het Aas 
der Haringen , waar door de Buik dier Visfchen 
ros en het Lyf in ’tkort ruig wordt, ten zy men 
ze ten minfte twee Dagen in de Netten ver- 
{trikt laat, in de Zee. 

… De Heer PonrorPrpans, Bisfchop van ’t 
Sticht van Bergen in Noorwegen, geeft ons 
van dit Haring- Aas een omftandiger befchry- 
ving. „, In alle Bogtenof [nhainmen , hier aan 
den Wester Oceaan, zegt hy , wordt in de 
warmfte Zomermaanden , en evenwel altoos 
niet overvloedig , maar in zekere Jaaren in 
onbefchryflyke menigten , een foort van klei- 
ne en byna onzigtbaare Wormen , die men 
Róe= Aat noemt, gevonden. Deeze zyn maar 
zo dik als de allerfynfte Zyde en naauwlyks al 
zo lang als een halve Speld. Haar menig” 
vuldigheidis by wylen zo verbaazende , dat 
het Water zelf ’er fomtyds zig geheel rood 
door vertoont , en dat men ’er veele millioe 
nen van, te gelyk, in een Kan Waters, uit 
de Zee kan wegdraagen. Als deeze Wor- 
men ’er zo overvloedig zyn, doen dezelven 
de Haringvisfchery een groot nadeel; want 
„ zy maaken dat de Buik van de Haring aan- 
{tonds verrot; inzonderheid , wanneer de 
Haringen by een menigte van honderd ja 
I, DEEL XII. STUK, Kks ‚, duie 


53 


33 


Vv, 
ÁFDEEL. 
ELXXXV. 
Hoorp- 

STUK, 


Naam, 


zoa BerSCHRYVING VAN 


‚ duizend Tonnen, in eene Bogt te famen ges 
„‚ dreeven en ingeflooten zya, om allengs ge- 
„‚ zuiverd en ingezouten te worden (*). Van 
‚deeze Rôe-Aat krygt misfchien een foort 
van Schulpvisch die roode Kleur , welke buis 
ten twyfel de oirzaak is, dat de Strandvoe 
gel Teist, die van zodanige Schulpvisfchen 
leeft, zynen zeer hoogrooden Drek op den 
‚, Oever vallen laat: zo dat wy mooglyk hier 
ook wel Purperflakken van dergelyken aart, 
Als de Indifche zyn , zouden kunnen heb- 
‚, ben (4) 


LXAXVL HOOGERS DE 


Befcbryving van’t Geflagt der MirLIOENPOOTEN, 
tot welken ook zeer groote Uitheemfche beboo= 
ren, die men weleer tot de han beeft. 

thuis gebragt. ae 


raar de Bellan van Duizendbeen goed 
gemaakt kan worden, door aan te merken > 
dat men dikwils het bepaald. getal van duizend. 

voor, 


(*) Van deeze manier van den Haring aan de Kust van 
Noorwegen te vangen, is uit den zelfden Autheur omftandig 
Berigt gegeven in het VILL. STUK , deezer Natuurlyke Hifto- 
rie, bladz, 293 ; 294, Daat uit Blykerevels), dat het een Druk- 
gei in Syf?. Nar, Ed, XII, moet zyu, wanneer LINNZEUS, 
zegt : NIsL per biduum relinguantur Pisces Resibus sllaguê- 
eli. 


(f) Narurl, Hist, van Nor wegen, IE, Thei. p. 34e 


DE MILLIOENPoOoOTEN. 523 


voor eene onbepaalde en verbâazende menigte. V. 
genomen vindt: zo zal men, hope ik, derge-; Ren 
Iyke toegeeflykheid wel willen hebben , omtrent Hoorp- 
die van Mirrrorneoor4 dewyl het getal der “TUE 
Pooten, in de meesten derzelven , veel groo= 

ter dan in de gewoone Duizendbeenen, ja dike 

wils niet dan met groote moeite te tellen is. 

En daar men aan de Polypusfen , die maar 
weinige Armen hebben , reeds om die reden 

den Griekfchen naam van Veelvoet geeft, zo 

is de Hoogduitfche naam van Vieifust voor de 
Infekten van dit Geflagt zeer oneigen. SuLr- 
ZER, evenwel onderfcheidt deeze Soort van de 
voorgaande , door den tytel van Cylindrifcher 
Vielfusz. Dat de Latynfche naam Fulus, die 

men hedendaags gebruikt om de Mannelyke 
Bloemen van de Hazelaaren en dergelyken te 
betekenen (*), van ouds en weldoor Pu1xtus, 

voor een dergelyk Infekt genomen zy, tragt 
ArprovANous te betoogen, Indien dezelve 

nu, eên van dé drie, hier voor gemeld + , be- on 
tekenen moet, zo kan hy niet toepasfelyker zyn dg 
dan op deeze. 

De Geftalte des Lighaams , naamelyk, doet zenmer- 
die van dit Geflagt inzonderheid van de Dui 
zendbeenen verfchillen, Zy hebben het Lyf 

niet 


(*) Flos Amentaceus feu Jutus, TOURNF. Zuft. Rei Herb. 
p. 580. Ita dicitur , 1. quod in. Corylo, ut & Alno, Juglan- 
de, Quercu , veluti prelongus Vermis fenol Hellieals de. 
pender 3. Est & nomen Infe&i multipedis , rotundí , êtce 
CASTELLr. Lexic, Medicar, 


1, DEEL. XII, STUK, 


Vv. 
ÁFDEEL. 
LKEXVI, 
Hoorp. 

STUK. 


Soorten. 


Es 
Ovar:se 
Ovaale. 


54 BESCHRYVING VAN * 


niet platagtig, maar ten minstein het bovenfte- 
gedeelte of de Rug Cylindrisch rond. De 
Sprieten , bovendien , zyn niet Borstel. of 
Draadagtig dun, maâr uit kleine ronde Leed- 
jes, als een Kettingje van Kraalen , famenge- 
fteld. Daar die der Duizendbeenen wel veer- 
tien Leedjes hebben , beftaan deeze , in vere 
fcheidene, uit niet meer dan vyf zulke Kraal- 
tjes, zo Grorrrov aanmerkt , die’er meer dan 
honderd Pooten te hebben aan toefchryft , ’ 
welk echter niet in alle Millioenpooten plaats 
heeft. Ook gaat die eigenfchap , van wederzyds 
eens zo veel Poorten te hebben, als Ringen aan 
het Lyf, niet in alle Soorten door, gelyk et! 
zien zullen. 

* Getal der Soorten, ’t welk te vooren ze- 
ven was, ís thans tot agt vermeerderd , waar 
onder een Zee - Luis betrokken wordt, benevens 
drie andere Europifche. 


(1) Millioenpoot, die wederzyds twintig Poo- 
ten beeft. 


t Geflagt der Pisfebedden , tot welken dee- 
ze thuis gebragt was door den Heer GronNo= 
vrus, is dezelve door onzen Ridder ontrukt en 
hier geplaatst , om dat zy juist eens zo veel 
Pooten wederzyds heeft als Ringen aan het 


(1) Julus Pedibus utrinque viginti, Amen. Acad, IV. pe 
253. N. 36. T. III f. 4» Syf?. Nat. X, Gen. 245: XIl, Gene 
274. Oniscus &c, GRONe Zoophe 995, Te XVII fe 4, 5e 


pE MILLIOENPOOTEN. $25 


Eyf, dat ’er, behalve Kopen Staartlid, maar V. 

tien heeft. Wy vinden dit Infekt aldus be- AFPEELe 

fchreeven (*). HoOrD- 
„, Het Lyf is byna ovaal, blaauwagtig bruin °*“* 

‚, en zeer glad , met twaalf Verdeelingen op 

‚‚ de Rug gedekt , waar van de eerste en laat- 

‚ fte ieder gelyken naar het vierde deel van een 

sy Kogel. De Kop is ftomp en bruin , met 

‚> uitgeholde Stippen: de Sprieten zyn dikag. 

tig , en beftaan ieder uit zes Klootronde 

Leedjes. ’t Getal der Pooten, die zy heb- 

ben, is twintig, die op zyde famengedrukt 

zyn, en in een kromme Nagel uitloopen , 

», met een Doorntje , dat overend ftaat, aan 

‚ de bovenkant”. Het onthoudt zig in de Eu- 

ropifche Oceaan. 


33 


(2) Millioenpoot , die wederzyds tagtig Poo- IE 

ten beeft. Sn 
In de Chineefche Verzameling van Lacrr- 
STRÔEM bevondt zig een zodanige, die het Lyf 
een Vinger dik en bleek hadt, beftaande uit 
agtenveertig Verdeelingen , die aan den rand 
geelagtig waren : de Sprieten geknopt , met 
zes Leedjes, en, zo wel als de Pooten, in ges 
tal zesennegentig Paar uitmaakende , bleek of 
geelagtig. Van deeze was een Verfcheidenheid 
in Karolina waargenomen , die , behalve den 
| og 


_(*) In Ameen. Acad, loco citato. 
(3) Felus Pedibus utrinque oFogintas nn Acad, IV* 
p. 253. N. 35e 


E, DEEL. XIII, StTux, 


s26 BESCHRYVING VAN 


_ V. Kop, negen-en- veertig Verdeelingen hadt > Cf 
PEREN niet meer dan van tagtig tot agtentagtig Pooten, 
Hoorp: Aan de zyden is, op ieder Verdeeling of Ring, 


STUK. een zwarte Stip. 


UI. (3) Millioenpoot , die wederzyds honderd Pooe 
nde ten beeft. | 
PL, CVL | | 
Fig. 8 Hoewel wy deeze , in vergelykinig met de 

anderen, de Gewoone kunnen noemen , is zy 
doch op ver naa zo bekend niet alsde Duizend- 
beenen. Veele Autheuren, evenwel, hebben 
‘er gewag van gemaakt. Mourrerus zegt, 
dat hem ‘er eens een in Kropfalade voorkwam 
die van dikte was als een klein Rivier- Biesje 
en glad, met den Kop zwartende Rug Goud- 
geel. Hy beeldt dezelve ongevaar van die 
langte af, welke Ray geeft aan deeze Mil- 
lioenpoot, naamelyk van vyf kwart Duims; 
ftellende de Kleur blaauwagtig zwart, metde 
randjes der Ringen witagtig , zo wel als de 
Pootjes, die naar dunne Haadirtjes gelyken. % 
Getal derzelven oordeelde hy onzeker , en ’t 
was niet vreemd , indien hetzelve, gelyk in 
de dunne Duizendbeenen , naar den ouderdom 
verfchiilen mogt. De Sprieten , uic Knobbel- 
tjes famengefteld, liepen dikker naar ’*t end. 


Het 


(3) Fulus Pedibus utrinque centum, Faun. Súec, 2066. 
Scop. Carniol, 1152, MOUFF. Inf. 201. Raj. Inf. 46. N. 40 
ALDRoV. nf. 636. N. 4, FRiscH. Inf. Xl. Tab. 8. £. 3e 
JoNsr. Jnf/. Tab, 23. SULTZ. Jnf Tab. 24, f. 156, GEOFERe 
Faris. 675, N. 1. GRON, Zooph, 1007. | 


pE MILLIOENPOOTEN. s2y 


… Het Millioenpootje van onze Afbeelding , in , V. 
Fig. 8, ongevaar de helft in langte en breedte pien 
vergroot zynde , komt nagenoeg met deeze be- Hoorne 
fchryving overeen. De Oogen zyn groot en °TU* 
ftaan zeer {chril in deeze Diertjes , die men dike 
wils in de Aarde vindt. Het getal der Ringen 
of Verdeelingen van het Lyf is ontrent vyftig 
en derhalve moet dat der Pooten, indien zy ‘er 
twee Paar hebben aan ieder Ring, wederzyds 
omtrent honderd zyn. Van agteren loopt het 
Lyf in een fpitsagtig Staartje uit. De Kop is 
rond en {tomp. 

De Heer Gronovivs heeft, ten minfte, 
vyfendertig Ringen geteld aan het Lyf van dee» 
ze Millioenpooten , en ftelt dus dat zy meet 
hebben dan zeventig Pootjes: ook wasde lang* 
te der zyne maar een Duim, en de dikte een 
twaalfde Duims, de Kleur fedhieres zwartag- 
tig , fomtyds Aschgraauw. Doktor Scororr 
vondt 'er, in Karniolie, met het Lyf van vyf* 
tig Ringen, die ieder wederzyds twee Pooten 
hadden, geel of witagtig van Kleur. Dit maakt 
dan, wederom , ’t getal van honderd paaren 
Pooten uit. 

Omftreeks Parys heeft Grorrroy die van 
deeze Soart, met tweehonderd Pooten , maar 
vyf Lynen, dat is omtrent een half Duim lang 
gevonden en zwartagtig , zeer glimmende van 
Lyf. Mooglyk zyn de jongere zwart, de ou- 
de bruin of graauwagtig blaauw. Dit hebben 
zy gemeen, van zeer hard te zyn van Lyf, en 

L DEEL, Xlll. STUK. zig 


528 BESCHRYVING vAN 


v. zig om te krommen of op te rollen, wanneer 


AFDEEL: menze aanvat of plaagt. Zy komen in de Aare 


LXYXVI. 


Hoorp- de, of op den Grond onder Steenen, voor. 
STUK. 

‚v. (4) Millioenpoot, die wederzyds dertig Poo- 
Complaná- , RE : 
bd ten, bet. Lof platagtie beeft en de Spriee 
Platagtige. ten geknodst. | 


De platheid van het Lyf maakt deeze als tot 
een middelflag,, tusfchen de Duizendbeenen en 
Millioenpooten ; weshalve ook Doktor Scoro- 
L1 dezelve onder de Duizendbeenen plaatst , daar 
zy doch, wegens ’t getal der Pooten, tot dit 
Geflagt fchynt te behooren. Zie hier zynebe- 
fchryving van dit Diertje. 

Het Lyf is een Duim lang , plat, bruin- 
agtig, aan den rand van Kleur als de Poo- 
ten. Somwylen zynde agterfte Ringen, in 
midden , Zeegroen , aan de zyden ros- 
bruin; de zyden van den tweeden, zesden , 
negenden en elfden Ring „niet zelden „bleek 
geel. Ik heb het ook geheel en al Roestkleue 
rig gevonden. leder Ring is getekend met 
een dwarfe Streep en eenige Knobbeltjes s 
gekarteld zynde aan den zyd and. DeSprie- 
ten beftaan uit zes Lieedjes, die Haairig zyn* 
Uit de drie voorfte Ringen komen wederzyds 


di) 
9 
35 
5 
2 
2 
93 
3 
33 


33 


s uit 


(4) Juus Pedibus utrinque triginta, Corpore planiusculo, 
Antennis Clavatis. Faun. Suec, 2068, Scolopendra Julacea, 
„SCOP, Carn, 1150, Julus fcolopendricus, Pep, Inf, 527. 


drie, dat ís uit ieder één Pootje voort: maar 


DECMIELIOENPOOTEN. 529 


_ ss uit anderen wederzyds twee: zo dat het ge- In Et 

s, tal der Pooten een - en-dertig Paaren is, Het Lxxxvi. 

», komt in de Bosfchen, tusichen ’e Mas „ niet HoOOFP: 

> zeldzaam voor”. eN 
Volgens de Befchryving van SOLANDER, die 

dit Infekt in het Sweedfche Landfchap Schônen 

hadt gevonden, heeft het Lyf de langte van een 

Nagel; is platagtig , overal even breed, aande 

zyden hoekig, van boven bleek ‚ van onderen 

witagtig , beftaande uit twintig Verdeelingen. 

Het is van boven gedekt met platagtige Schild- 

jes , die geknobbeld , gerand , omtrent viere 

Kant, aan de zyden gekarteld , gehoekt, de 

agterften fcherp zyn; eer weinig uitfteekende 

Over de Ringen van het Lyf. De eerfte Ring, 

zynde de Kop, is ovaal en platagtig ; de twee-= 

de, die den Hals uitmaakt , gedekt met een 

Schild, dat van vooren rond is en van agteren 

uitgehold: de derde en vierde zyn korter dan 

de overigen en zeer fmal. De laatíte en twin- 

tigfte Ring of het Staartftuk , is driehoekig of 

gefpitst en glad. Pooten zyn ‘er, wederzyds, 

dertig; naamelyk onder ieder Ring twee Paâ- 

ren, uitgenomen den derden, vierden, agttienie - 

den en negentienden, die 'er maar één hebben. 

De Sprieten , driemaal zo lang als de Kop, bes 

ftaan uit zes Leedjes , waar van het vyfde … 

Klootagtig en donkerer, het zesde allers 


kleinst 18. 


Ie DEEL» Xllle STUK. Baak ( ) 


so BESCHRYVING "VAN 


Ha (5) Millioenpoot , die wederzyds cn Pal en 
EEXKVL tig Pooten beeft. 

Hoorp- 

ST. 


Op ‘ Strand der Karels - Eilandjes , aan de 


Sabslofus, Kust van Gothland,.en wel op het grootfte, 


Zandige, 


vi. 
Indus. 
Indifche, 


onder Steenen ;kwam deeze voor. ‚ die ook maar 
een Duimbreed lang, is en de dikte vaneen Duive- 
Veertjes Schaft heeft. De Kleur was. Asch- 

graauw, met twee Streepen, die bleek Roest- 

kleurig zyn , op de Rug , overlangs, en‚ieder 

Leedje , aan de:zyden, in de langte geftreept ; 

bleeker. Het Lyf beftaat, om een rond getal 

te neemen , uit zestig. Verdeelingen of daar 

omtrent. De Pooten zyn witagtig: de Sprie= 

ten hebben vyf Leedjes. Aangeraakt. zynde 

rolt dit Infekt zig famen tot een platte Krul ; 

met de Pooten , echter, naar den Grond ge 

keerd. 

Omftreeks Parys is een Miltioennob” waar- 
genomen van dergelykeKleur , hebbende ook 
honderdtwintig paar Pooten , en uit omtrent 
zestig Ringen beftaande „ die zig dubbeld ver- 
toonen ‚ dewyl de eene helft glad is „ en de an- 
dere geftreept. 


(© Millioenpoot „ die wderzyishenderdvyf 
tien Pooten beeft. je 


Mour- 


(5) Fulus Pedibus utrinque centum G> viginti,- Faun, Suse, 
2067. It, Goth. 280. GEOFFR. Paris. 679. Ne 2. T. 22, fe 
Se RAJ- In/e 47: SCHEIF- Elom. T, 75e 
(6) Fulus Pedibus utrinque centum Er guindecirs, Muf, Ad, 

Frid, 


De Mitttoenrooren sat 


Mourrerus heeft, reeds meer dan honderd- W3 
dertig Jaar geleeden , de afbeelding aan * licht Eire 
gegeven van deeze groote Aard -Duizendbeen Hoorpe 
of. Scolopendra, gelyk hy die noemt, en °TU% 
welke; volgens dezelve , tusfchen de vier en 
vyf Duimen lang was, niet weleen half Duim 
dik, De Kleur van het geheele Lyf, zegt hy, 
was uit den bruinen zwartagtig glimmende. ’c 
Getal der Pootjes, die geelagtig waren , ftelt_ 
hy van ieder zyde zestig: doch, dewylhet ge- 
tal der Ringen, in zyne rbseldina, ongevaar 
zestig is, behalve den Kopen Staart, en het 
getal der Pootjes eers zo veel, denk ik dat hy 
deeze Soort bedoelen zal, die doorgefneeden 
nog blyft leeven, zegt hy, gelyk de Aardwore 
men. … Getergd zynde (voegt hy’erby) byt 
s, deeze Duizendbeen zo vinnig, dat Lupovr- 

CUS ATMARUS, die ons denzelven uit Libye 
heeft gefchonken , fchoon Handfchoenen 
aan hebbende en een dubbelde Linnen Doek 
om de Hand, het naauwlyks kon. verdraas 
s, gen: want het Dier hadt de Nypers zo diep 
>, en ftyf in ’c Linnen gekneepen , dat men het 
> naauwlyks, en niet dan met veel moeite , kon 
s affchudden”, 

___, Eenandere vandeeze Soort, zegt die zelfde. 


ss Aus 


35 
3 
33 


53 


hed 


Frid, Le ‚go, M. L. U. 462. GRON. Zooph, 1008. Scolgs 
pendra hus nonaginta fex, Amen, Acad. I, p. 324, SEB 
Kab. 1. D. T, ên f. 5. KIL, Te 24. 54 5 5e PET. Gaze 


F4; fe 3e 
"Ee. DEEL, Xllle STUK. Lla 


Ve ï 
AFDEEL. 
LXXXVL 
Hoorp-. 
STUEe 


53 BEsCHRYVING VAN 


A Autheur, uit Nieuw Spanje ons toegebragt , 
‚ is op de'Rug verfierd met eene Vuurkleurige 
ss Streepy en op de zyden, zo welals de Poo-- 
„ ten, Koper-kleurig. De menigte van Poo- 

‚ ten , als Haairtjes , die zy heeft , doen haar, 
‚; met een opgehewen Kop, zeer fnel loopen. 
‚s En, het is de grootfte verwondering waar- 
‚, dig, hoe de Natuur, die maar een zeer kleis 
ss nen Kop aan dit Dier gegeven heeft , hetzel- 
»s ve niettemin met Geheugen, en zeker redeka= 
ss velend Vermogen , zo rykelyk heeft be- 
» deeld. Want, fchoon het ontelbaare Poo- 
„ ten als Roetjers heeft, die van den Kop als 
‚‚ den Stuurman byster verafftandig zyn, weet 
> nogthans ieder zyn post zo wel waar te nee- 
>, men , dat ’er de minste gebrekkelykheid niet 
9, plaats heeft in de vereischte beweegingen s 
„s die als op een Mondelyk bevel , oogenblik- 
s, kelyk, van den Kop tot aan de Staart ge- 
„, fchieden, en dienen, om het Dier of voor 
ss of dieerd te doen gaan , naar zyne 
‚‚ Wille”. 

In het Vorftelyk Kabinet der Akademie van 
Upfal in Sweeden, bevondt zig een Uitheem- 
fche Millioenpoot , welke de langte en dikte 
van een Vinger hadt, en dus met die van Se- 
BA vergeleeken wordt, wier tytelis allergroot- 
fte Orientaalfche Duizendbeen. ’t Is zondere 
ling, dat in dezelve het getal der Ringen van 
het Lyf, behalve Kop en Staartftuk , maar agt= 
enveertig was, en het getal der Pooten, we- 


ders 


pe MILLIOENPooTEN. 533 


derzyds, maar zesennegentig. Zou dezelveook v, 
gebroken, en, na verlies van eenige Ringen, Arprzr, 


weder famen gelymd zyn geweest, gelyk dit bere 
OoFD- 
ligtelyk kan gefchieden? STUKe 


(7) Millioenpoot , die wederzyds honderd vier. k VI. 


en-twintig Pooten heeft. Eine. 


Die, welke zig in de Chineefche Verzame- 
ling van LAGERSTROEM bevondt, hadt weder= 
zyds honderd agt-en-twintig Pooten: het Lyf 
van dikte als een Ganze-Schaft, een Span 
lang, beftondt uit half zo veel Loodkleurige 
Ringen, die bruin gerand waren en de Pooten 
bleek. Zeer naa fchynt hier mede die Westin- 
difche van SeBA overeen te. komen, welke op 
de aangehaalde Plaat in ’t Tweede Deel is af- 
gebeeld , en gezegd wordt het voornaame Voed- 
zel te zyn van de Blindflangen, Van deeze 
wordt getuigd , dat zy de Eijertjes, even alsde 
Garnaalen, tusfchen de Pooten draagt, tor dat 
dezelven uitgebroed worden, en de uitkomende 
Jongen van zelf weg kruipen. Dat het Wyfje 
geen Sprieten of Hoorentjes aan denKop zou heb» 
ben ‚ gelyk men aldaar zegt, geloof ik niet, 

(8) Millioenpoot, die wederzyds honderd vr, 


: \ _ Maximus, 
vier-en-dertig Pooten beeft. In. Allergroos- 
. [AN 


(7) Feulus Pedibus utrinque centum Er viginti guatuors Amon,  ® 
Acad, IV. p. 253 N. 34 SEBe Kab, IL. T. 24. f. 4, 5. 

(8) TFulus Pedibus uerinque centum triginta quatuor, Syft, 
Nat, XII Vermis terreftris, MARCGRe Braf, 255. LIST. If, 
3699, T, 5e 

1. DEEL, XIII, STUKe Ll 3 


U. 
AFDEEL. 
LXXXVI. 
Hoorp- 
STUK 


534 De MrIrELITOENPOOT EN 


Indien de Millioenpooten dergelyke:eigenfchap 
hebben als de Duizendbeenen , dat naamelyk 
het getal der Pooten met den Ouderdom toe- 
neemt, zo is ’t niet te verwondefen. , datde 
Allergrootfte de meeste Pooten heeft. Grooter 
heb ik-ze, zelfs in afbeelding, nooit gezien , 
dan die aangehaalde uit het Eerste Deel van SE- 
BA op de Zesde Soort: wier langte byna van 
een Voer en de diktedrie Kwart Du'ms was. in 
deeze, nu, telik, behalve den Kop en °t Staärt- 
ftuk , zeventig Leden of Ringen, dat is hon- 
derdveertig Pooten. Een ontzaglyke , die ik 
gedroogd heb, lang zeven en dik ruim een half. 


Duim, heeft zestig Leden aan het Lyf en dus 


honderdtwintig Pooten, die zeer blykbaar be- 
ftaan uit zes Leedjes. Ieder Ring heeft op zy- 


de een zwarte Stip, even als in de Tweede 


Soort. 


mn egen pn mn nd ze 


GERO RER EEKE ERKENS 
VE R‚B.E IT E‚R-IN-G:E,N. 


Bladz. 6. Reg. 18, Woor, zyn, Lees, gefteld worden tezyne 


7. 3. Trosjes — — Tropjés 
Tan 23. even gelvk anderen doen 
zulks even als 

6). 9. verfprei verfpreid 

—_— 71, Aantek, —— Staae — Staat: 

=_ 73 Reg. 9 Voeg by, alhier op Plaat C, in Fig. 23 
afgebeeld, 

e= 147. —— Ie Voor Musecoram Lees Muscorum 


2250 == 13, Voeg by, In langte en breedte is dit 
Diertje hier zesmaal en dus in Lighaa- 
_ melyke grootte meer dan tweehonderd: 


snaal vergroot, 
BLA De 


B ECA D W VZ E R 
| | DE RS gh 
INSEKTEN. 

| ) | | ® 
De Letter í, voor de Getalen, wyst aan het Zer= 

fte Stuk der Infekten, zynde het Neoende van 
N het 1. Deel deezer Natuurlyke Hiftorie: 
de Letter k het Tweede der Infek- 
ten, zynde het Tiende ,en zo ver= 
volgens, } het Elfde, m het 


Twaalfde, en 7 het Der- 
tiende Stuk. 


A, BASTAARD - OLYPHAN- 


EE TJES, : : 8. 504. 
Á atvesten- vries. . M.493 | Baftaard- Rupfen. „ m:137 
Aard: Kapelletje. . J,373 {| Bafterd- Juffertje, …. m.86 
Aard - Mot, d e 1,19 | BASTERD- WESPEN, „ M,220 
Aard-Pisfebedden. . 7.498 | Beek-Juffertjes, . m,31 
Aard = Spinnetje. (Rood) n. 144 | Beenvliegjas, k Me 602 
AARD = TORREN. 8 k.37 j Beer - Kreeft, n-427 
—AARDVLOOIJEN. _ k. 84 | Beer- Rups, 5 1.560 
Aardvloo. n.2oj Beest der Water- Tor- 
Aars= Horfel. } mn, A08 ren. s k.27 
AGRET- TORREN. — « Kk. 1} Belladonna-Kapel, « } 304 
Ananas - Kapel. e _b.235 1 Besfen-Spinnetje, +. 7. 146 
Argus Kapel(Groote) J.ars | Besfen- Uiltje, ° 
_—— —_—— (Kleine) /.288 | Beul. Tor. 5 Î,178 
Atlas Kapel (Groote) J,216{ Beurs-Krabben. #,341,358 
(Kleine) 4.294 | Biddertje. ee NES 
Atlasfen of Spiegeldraa- Blaauw Bokje. ' 1,565 
gers. : Ì 1.484 | Blaauw Satyn Kapel, „ J,2ox 
Aurelia. (Groote) . 4.3:8 [| Blaauwe Vliegen. … sm,soo 
(Kleine) …. J.321f Blaauwtjes, Kapellen. 4,361 
— (Gehakkelde) /. 323 | BLAAZENPOOTEN, k 522 
Avond: Kapellen. … /.391 { Bladermotten. . b.74I 
Azyn-Vliegies. … _m.573 | Bladinotten. Ni k, 438 
B BLADROLLERS , Rupfen‚'/, 696 
Bladfchurft= Vliegje. mm. 6ox 
Bladtarretjes, p 3. 389 
Band= Uilen. p 1.518 | BLADZUIGERTJES. … . k.436 
Baniljes-Kapel. _. 4.352! Blad-Vlooijen, . k. 436 
BAsSTAARD=BOKJES. … K.87 | Brans WESPEN. > z 13ó 
Ì E.4 Blinde 


mene 


Baarende Infekten. . mm. 614 
Balkagtige Tor. had O2 


em 


EB AK ADM RIZIE & 


Blind- Brems, . __m.536 | Byën-Luis. . B. 92 
Blinde Tor. . … f.218 | Byên- Myt. 6 n. 149 
Bloemkevertje, … ê,229 | Byënvreeters, sid. SOB 
Bloemkrabben. . __n.328 | 
Bloemtorretje, … « #% 300 | Capellekens. LI7 


Bloemvlieg. ° m.485 
Bloeim- Ziertjess .  k.527 | CICADEN. 
Bochel- Tor. cone 
Boeren Verdriet, Kapelle- 
tje. Lig . 1.363 
Boxkjes. ò k d. 575 
BOKKEN of BOKTORREN, d. 518 
Bonte Manteltjes , Kapel- 
len. b, 335 
Bonte of Bin: Kever. je 295 
Bonte- Vliegen. (Nieuw 
„Jorkfe) e _m. 405 
Bontwerkers - Plaag. «1269 


Citroen: Kapel. 


Cylindrifche Tore 
D 


Dac- KapPELLEN. 
Dageraad , Kapel. 


Dek -Byën. 


Boomagtige Watervloo n. 471 Wesp. . m. 20E 
Boomkever. 5 i.213 | Dikkorjes, Kapellen. /.374 
Boomkrekels. „ __k,243{ Distelvink, Kapel. « L.304 
Boomluis der Winterhuie Distelvliee. wee Mm, 519 
zen. k. 462 {| Dog- Tor. î 18I 
Eoomluizen ‘of Bladlui- DONSVLEUGELIGE: «ke [20 
zen. 5 1 k. 380 | Dooden » Vlieg; Me, SOL 
Boom= Tipula. .__M.426 | DooDcRAAVERS. Torren. 4, 317 
Boom - Vlooijen. « _N.29 | Doodgraaver- Luisjes. #52 
Boorder. Tor. 8 Î. 260 | Doodshoofd- Kapel. . b. 424 
Boor - Wespen. ® III, 228, Doodshoofd - Krabbe- | 
Borftel « Rupfen.……. … 1583 R je, n. 374 
Bosch - Kakkerlak. …” k.ri5 | Doodwagtere ì n. 45 
Bosch - Luis. (Amerikaane- Doorn - Rups. (Groote) . b. 23 
fche) 3 Ne IIS | Draaijende Water- Tor, k 55 
Bosch - Spinnen (u Vestin- Draakje, Rups. . l. 590 
ditehen ° * île 230 Dr ck « Muggen. . mn, S71 
Bòsch= Wants. « k365» 371 | Drek-Torretie. « 1. 307 
Boter - Kapellen, e “hos | Drek «Tuimelaar, Tor. d. 178 
Braakvlieg. 4 2. SOO | DRILMUGGEN. m, 569, 
Brandmieren. é Mm. 356 j Drilwespen. . mm. 180 
BREMSEN. m.Se1 | Druivendraager. —… 477 
Brildraager , Kapel. sE OMA | Duinkapellerjes, (Blaau: | 
Broed - Byêns ° m 292 we) l 362 


Brood - Motten. 8 k‚123 
Brood-Torretje. « 306 
Bul- Tor, . 3. 153 
Brën. mm. 287 


Duivels -Krab. 


ì 
Chineefche Pages. J 
k 

Cigale (Gewoone) « k. 261 
l 
k 
d 


Conchenilje - Infekte, e . 


PRM 
l.242, 260 


DANäuseKAPELLEN-l. 236,266 
Danfende Muggen. 


. m.569 
m. 29 


Denne- Vrugt ‚ Mot, 


Duin- Kever. (Bonte) 3. 225 
Duitfche Goudfmid. … k.4£ 
DuitschWandelend Blad. k.143 


1.348 
Dui 


BEE AD: WW ZEER: 


Goudgroerie Spin. … 261 
GOUDHAANTJES. «7.388 
Goudfímid, Tor. PNA oled 
Goudwespjes. 5 IR A5 
Goud-Dropjes, Kapellen. 
l.353,638 
Goud - Oos, Btinkvlien ha 
Graaver , Tor, 0 r8G 
G afviieg. ie mm. 503 
Gras - Brems, 4 mn. 533 
Gras - Kapellen, ats 
len. ì m.215 | Graspaarden. p k. 244. 
Elzen Blad Torretjes. à 396 | Grase Rupfen. : |. 5o9 
Elzen Takje, Rups. . 1662 | GroeijendeVliegen. „ k.1sz 
Engerlinge, 6 d 215 | Groen-Eiken Verf-tezie. k. 466 
Erwten-Torretje. « #e3o2 ! Grootkop Rups. « 4.569 


Duiven-Luis. n, Qo 
_ DUIZENDBEFNEN. „ %.5C5 
Dunftaart- Worm. … mm 484 


Edele Tor. . 1.240 
Een - Oogen. . n.456 
Eenden- Luis. d ”, 79 
Eenhoorn. (Vliegende) #. 143 
Eenftaart - Rups. a 1662 
Esyptifche Luis. … Kez 
Eitjes. Wesp der Kapel- 


F. Guineefche Spinnekop. 7.227 
Fluweel - Kapel. (Ambone H, 
fche) . 1.188 | HarTEN. à mm. 34 


Hanneton , Kever. es” ó, 212 
Haring - Aas, . 1, 520 
Havikvliegen. s m. 580 
Hazelnooten- Torretje. . 482 
Hazel. Wants. k,379 
Heilige Tor. À ng 


Frete Torretje. _ … â, 292 } HALFSCHILDIGE. ‚ks; 238 
GAASVLIEGEN. 3 m. 76 | 
Gamma-Vlinder, …. /. 632 
Gall- In(ekten. ë k. 45T | 
Garr- WESPEN. « Me, 107 
Grallwesp. Vlieg. « 1.516 
Garnaalen. : n.412 | HerfscdraadeneSpinnetje.n,.128 
Gebladerde Cicaden, „ k.254 | Herfst- Molenaar. . 4-22r 
Gebochelde Spin. 265 , Hermelyn. Kapel. \-2.d. 547 
Gehakkelde Aurelia, Ka- | Hert. ( Vliegend} Een. 
pel. . e k 323 Tor. * 4. 245 
— Pylftaart, „ J. 402 | Hertshoornig Wespje, m. 218 
Gelinieerde Bok=Tor, # 532 | Hoenderen- Luis. — . 7. 87 
Gepluimde Agret- Tor. kro | HommeLs. , m.334 
Gepluimde Snuit-'For. d. 449 | Hominel-Byën. . m.325 
Gefchilderde Tor: … # 227 | Honds. Krab, n.321 
Geftrekte Kapellen. „ 4.231 f Honds- Luis. n.I2L 
Getakte Watervloo, „n.470 | Honds Vliegen. . m.608 
Gewapende Vliegen, . 1m 472 | Honigby. Î mm 325 
Gewolkt Olyphantje, . #. 496 | Honigbyën, ; me. 299 
Glas- Kapel, ° 1,229 jy Honigraat-Mot. . J,723 
Glinworm. ‚ 4 593 | Hoofdluis der Menfchen. n. 50 
Gom -LakInfekten, … k, 521 | Hoognek-Springhaanen. k. 159 
GoudenTor.(Inlandfche # 233 } Hoogftaart Rups. . 4652 
—- (Oostindifche)í, 204 | Hoorn - Kreeft iS 
Gouden Vlinder. „ 4,319 | Hoorn- Tor. (Kromme) i. 172 
Ll 5 Hoora. 


BELLAS DY WIE VO ZIEL RI 


Hoorntorens,_ « ®.270, 335 


Hooybeestje. Aers 
Hooyfpringers. ER DAS 
Hooywagen, Spin, „159 
Hornaar. m. 279 
Hornisfen. mM. 271 


Horsers. Vliegen, „ m 395 
Horfels of Wespen. … m.270 


Hottentot, Tor, 1. 195 
Houtboorders, Byën. m.338 
Houtkloover, Rups. . 4.64! 
HouTLUIZEN. 4 n, 36 
Houtluisjes, pie n.AI 
Hout - Rups en Kapel, J.591 
Hout- Torretje. d. 280 
Hour - Wespen. … « … M166 


Houtworm der Bok-Tor- 


ren. \ 1, 5I9 
Huis- Krekel, A Regt 
Huis’ Motten, 6 1.725 
Huis - Spinnens dine Rd 
Huis « Vlicg. 7 “an, 502 

 (# 
Fchneumons. Ma 221 
Fmmen, e m. 420 


Inkhoorntje, Rups. … k610 
Jaager, Rups, vei, J. 520 
Jaager- Spin. on n. AI 
St. Jakobs Kapelletje. 1,622 
St. Jans Kapelletje. « 1.464 
St. Jans Kevertje. Î. 207 
St. JANs VLIEGEN. « Î592 
Jasmyn- Rups. « l.427 
Jongwerpende Vliegene 1m. 458 


UFFERS, l m. 5 
Juffertje.(Kapel genaamd}l,615 
Juffertjes. À Mae 31 
Juny-Kever.. « 4. 211,221 
July - Kever. ° je 209 
Kaas - Myt. . Ne 129 
Kaas- Vlieg. 5 m. 509 
Kabbeljaauws- Luis. _ #7488 
Kaehlers-.Bok. ° 1,555 


“ 


Kalanders, _ . î. 
Kalkoenen - Luis, 4 
Kameelbok. 4. 586 
Kameeltje, Rups, „ 1.589’ 
 Kamélion- Vlieg. MAI 
Kaneelkleurige Bok «= 
Tor. ° Î. 530 
KAPELLEN, ° l.116 
Kapel. Juffertje.. … «1 …m.86 
Kapel- agtige Vliegen. 1-55 
Kapucyn, Kapel, 1, 607 
Katjes. f m, 420 
Katoen- Vliegjes. …„ m.216 
Kat-Uiltje, Kapel. . 4,559 
Keizer, Vlieg, mn. $o0 
„Keizer - Uil, ‚ 1.493 
Keizers - Krab. 1e 333 
Kelders Fokterie 4 al klf 
_KEMELSHALSJES. M. IO2 
Kerkhoven of Lyken- 
Vlieg, $ m. Sob 
Kermes - Diertjeas ar ked406 


Kerfe. Steenen - Torre- 


tje. el 1.484 
Kieuwenpoot..(Krabagti- 
ge) mali n. A 
—_ (Vischagtie 


ge) . n.4S5I 
Kikvorsch- Krab. „… #,314 
Klappus - Krab. ‚0.355 
Kleders Motten.  J.z2xr 


Kley- kneeder Wesp. m.23g 


Klootdtaager , Rups. 4. 640 
Kloptorretje. ô i.292 
Kluizenaar , Krab, n. 373 
Knaagtorretjes, « 1268 
Kniptorren, 3,619 
Knodspoot-Spin. ., #.226 


Knodsfprietig Torretje, #, 280 
Knopmot - Wesp. Mm. 200 
Knyper- Kreeft. … n.431 
Koe: Vinkje, Kapel. « d.27r 
Koeijene Luis, ° Ne 74 
Koeijen Vliegen. m ser 
Kolven- Spin. n.261 


KAKKERLAKKEN. « _ k.114 f Konings-Mantel , Kapel. 5 


PE AD WEZE RR 


Koninginne -Pagie, . d.206 
Kool -Rups. U. 244 
Kool - Worm. 6 l.6s1 
Koorebouten, m7 
Koorn - Motten, +74: 4 727 
Koorn - Torretjes. d. A&S 
Koorn - Wormen... d2ts 
Koortfige Vliegen, Mm AAL 
Koperímid , Tor. … k.43 
Kopervlieg. MM. $1O 
Koperwiekje, Kapel, . 4.631 


Koufy.s of zingende Mug- 


gen. ° m. 560 
KRABBEN, ° naos 
Krab - Spinnetje. «0,166 
Krammcetjes- Rupfen. d 659 
Kramp - Spin. : k. 374 
KREEFTEN, k 1.378 
Kreeft- Krabben. … #.357 
Kreeft - Slak, | n 361 
KREEFT - SPINNEN, B. 157 
KREKELS. k. 134 
Krekel. e k. 164 
Krengvlieg, lie IM. SOO 
Krens- Torren.. …. 4.317 
Kroonvogeltje, Kapel. lb, 607 
Kruidworm. ' 1. 428 
Kruis - Cicade, kit 
Kruis- Spin. ’ 1: 207 


Kwatwormen. . 1,215 
„Laken - Mot, 


° Le 121 
Land - Juffertjes of Land- 


Libellen. î Mm. 77 
Land- Krabben. … n. 301, 325 
Land- Zandkreeft. n. 431 


LANDMEETER-Kapellen,/. 659 


Lang Ge-armdeBok., d,s22 
Lang Ge-armde Spin. 4,173 
Lang Ge armde Tor. 4.193 
Langhals - Bokje. 1.585 
LANGPOOTEN. 6 1. 4.18 
Langpootige Spin. « 7.149 


Langfprietige Bok Tor. d. 534 
Lanzitaatt- Rupsdooder 
0 AP 1. 196 | 


| 
| 
| 


EERE 


| 


Lantaarndaaagers (West- 


Kle k, 245. 
(Chinee:- 
fche k 249 


Laurierblad Springhaan. k. 183 


Lederagtige Bok Tar. 4.527 
Leeuw - Krab, n.417 
Leeuw - Worm: m. 480 
Lelie- Forretje. d. 432 
Letter Kreeft. n. A19 
Letterhoute Bok. 4. 522,524 
Libellen of Juffers, ms 


Lichtgeevende Wormen. 4. 596 
Lieremans of Lierdraaijers. 
k.243 280 
LIEVENHEERSHAANTJES.À. 359 
Lintwormen. m. 138 
Livreyof Ring Ruos, 4,548 
Lospoot. Rups of de Haas 


l, 599 
Luis- Torren. Í. 202 
Luis « Torretje. e 4,307 
Luizen. - n,47 
LUIZEN. (VLIEGENDE) mm. 604 
Maaijer - Spin. k ns 159 
Maartíe Vlieg, m sI7 
Macaccas Tor. Ö 524 
Maden. A mm. 453 
Marybonfen, Ee m.259 
Meel - Myt, ‚ 7 139 
Meer, TORREN,. k.58 
Me-l- Worm. . k, 69 
Meelagtige Bok-Tor. #36 
Melk + Myt. 8 ne 134 
Menfchen - Luis, enzo 
Mes -KeverTjes. 1. 31L 
Mestkruijer , Fora ui: 78 
Mest - Tor. Î. 196 
Mesttorretje k 8,187 
Mestvlieg. ‘ m.sI4 
Metzelaar- Byën. mm. 343 
Mey - Kever. ; Î, 210 
Maye TORREN. k. 68 


Mey Worm, Een Tor. k 6g 
MriERENe M.3AS. 
Mies 


@ 


BAD WE ZE R 


Mieren - Leeuw, m. 89 
nde (Uitheem- 

fche) RC me. 93 

Mi LLIOENPOOTEN. n.se2 

Mobitjes. n.ro8 

Modderman, Krab, 7. 368 

Moer - Byën. . M. 291 
en Goudhaan- 

Ë ded 

Mol - “Krekel. . k. 164 


Molenaar of Mey-Kever.?. 210 
Molenaartje. ë 1. 208 
Molukfe Krab. 6 NDK 
„Mosdraager, Krab, n. 344, 352 
Moskieten. m.s4O0,56r 
Mosfelkrabbetje. n. 320 
Morren of Mot-Uiltjes. l, 710 
Mot- Wormen. do vimjd 
MoOTTEN. (ONGEVLEU« 


GELDE) 8 n.1s 
MuoeenN. ë me 538 
Mug" Wants. s k.378 
Muskus - Kever, 15320 


Mut .een foort van Haft. m. $2 


Muurvarkens. 3 n.481 
MyYTEN. … > nti 
…_N, 

Naäaiiers. mm. 419, 427 
Naald - Wants, k. 376 
NAGT KAPELLENe 1.474 
Neefjes of Koufyns, —_ 1.560 
Nekhoornige | or. 4.184 
Neus- Horfel, + _ m 407 
Neushoorn. RPA 
NIMPHKAPELLEN, . l. 280, 311 
Nimweegfche Kapel. 4,311 
Nommer Kapel, „ 4.326 
Noordíche Krab. n.353 
Noorfche Kreeft, . fe 423 
Oester- Krabbetie. 1.321 
Oever - Aas. in. de 
Oever-Beestie. « î 
Oever - Tipula. sten. Die 
Oleandere Kapâ,. e J-408', 
Olie. Tor. k‚70 à 


Olyphant. (Vliegende) #,15t 
Olyphant- Onrust , NE 
pel. 


1, 439 
Olyphant-Tor. (Groote). IAA 


OLYPHANTJES. e d. A42 
Olyphants «Luis. , Nn. I13 
Ongevleugeld-Bokje, 4558 
ONGEVLEUGEI DE, n.I 


ONGEVLEUGELDE Byên. m. 374 
Ongevleugelde Kapel. l, 586 
Onrust. Een Bokje. . 4.589 
Onrusts Kapellen. 391, 456 


Oorkruipers, k. 105 
OORWORMENe ie k. ros 
Oranje - Kapel. l 357, 260 
P. 
Paapjes of Poppen, i.54 


Paard-Luis. (Vliegende) m. 6c4 
Paarde - Krab. Ne ZEE 
Paarde - Mieren, . M. 364 
Paarden en Koeijen - Vlie- 
gen. ì m. 521 
Paarden - Wormen. m. 408 
Paarlemoer - Kapellen , 

. N b. 339-351 
Paauw - Oog: Dag- 
pelk . 

—- Nagt- Ka- 

pele 4 1.492 
—_ Pylftaart. 4, 397 
Paauwen = Luise n. 84 


Page'de la Reines:t.…- dy3o6 
Page du Roi, ° er det 
Pägetjes. 
Pagies. hg ve slm. 
L. 193, 204 
Palmiet - Tor en Worm, 4% 440 
Papier - Luisjes. ent ge 
Papiljons. l.rr7 
Parnas- Kapellen, « {220 
Parattes- Luizen. _« %. 148 
‚ Pedel- Bok. e 3.538 
Pedel- Rups. . 1,324 
Pedel-Torren. d. 199 
‚ Peereboom - Blad - Torre. 
tje, . 1487 


Peers 


â 


BREA D WWE RR 


(Uitland- —_ * 
fche) À Î, 180 
Ripper - Kapellen. J. 188, doo’ 


PEESVLEUGELIGE, e MI 


Peerboomen-Vlieg. mm. 494 | — 
Penfeen- Rups. « 1.346 


Peulen - Worm. . _l.653 | Rietvink, Kapel . 1,516 
Pieterfelie = Beeftje, et Ring of Ringel Rups. /.548 
Pillen - Tor, Rivier Garnaal. 1. 436, 440. 


Rivier - Kreeft. vS B 


194 
Pinnewagter ; Krabbetje. Hen 
Rivier- Vloo, ° n.440 


Pis- Mieren 5 m, 365 


PisSEBEDDEN. n. 481 | Robworm, ê mn. 428 
PisseerDjes of Schildpade Rombouten. ° m6 
Rupfen. Ö 1.353 | Roode Wormpjes der Re- 
PLANTLUIZEN: bind dele) genbakken. im. A34 
Plantluizen - Eeter. Mm, 494 | ROOFKEVERS, . k. 92 
Plantluizen- Leeuw. mm. 81 | Roof-Torren; el Isik 
Plantluizen- Vreeter. 4. 364 | ROOFVLIEGEN. en Me 579 
FPlant!uizen- Wesp. . m 213b Rooloop-Diertjes.  #.135 
Plantvlooijsn. : k, 436 | Roomvlak , Kapels b, 565 
PLANTVLOOJEN, n.20 Roozebokje. ta 1. 543 
Placluis. Ende n.67 | Roozen- Motje. 1,720 
Pluim- Kapelletjes, l.746 | Rots- Krab. … Ae 350 

Pluim- Torretje. 1.279 | Rotteftaart. (Worm met 
Podagrae Scherminkel. k.ra2 de) Mm. A54» 484 
Poolsch Grein- Infekt. k. 484 } Rottig Hout, Kapellen. J. 646 
Popelier. Bok. _ « _ #. 562 | Rouw-Kapele es, 61e 
Porren der Rupfen. 1, 54 \ Rugzwemmers, k. 299 
Poppeu- Rupsdooder. m 210 Runderen - Horfel. mn. 398 
Porfelein- Krabbetje. 7.336 [| Rupsbegraavere mn 238 
Procesfionarisfen , Rup- RursDpoopERs. me. 177 

fen, ° l. 553 ' RuPsEN. l.r 
Proferpine, Rups. L a Rup{en-Jaager. Een Tor. k. A5 
Puistebyters. … . Rupfen - Vlieg. m. 505 
Purperfchyn , Kapel, Eu ies 5. 


Sabel. Springhaanen. k.182 


Pyldraager - Wesp. Mm 204 
Sagoaar- Tor en Worm. f. 449 


PyLsTAART- Kapellen. 4,391 


Pyltjes - Uil. , |, 640 | Satyn - Kapel, . 1.576 
Pynboom - Plaag, Torre- | Schaapen » Horfei, m.AI3 
tje 4 d. 287 } Schaapen:Luis. m,620.n, 114 

R. | Sc haapherder-Spin. Ne 159 

Raaven- Luis, … _ m,62o | Schaaps-Tek. fi n.II3 
Regen - Brems. « __m.535 | Schaarbok, stg SA 
Regenboog - Kapel, l, 308 | Scheffers-Mey-Tor, k.8r 
Rendieren « Brems. m.531 | Scheffers. Tor. î. 195 
Rendieren - Horfel. ww. 405 | Schalbyters, «… 4.259 
Reus - Tor. î,192 | Scharlaken-Bezie « k 466 
Rheetje, (Blaauw) een Scherminkel, é k. 139 
Tor d. 264 | Schieters. Me 55, He 15e 
Rbinòfter- - Tor, (Inland- Schilddraagers, Torren. i. 318, 
fche. 4 Â. 155 333 


| Schild- 


Wis WAE 


ScHILDLUIZEN. - k.4sr 
Schildluizen- Vesp. m.212 
Schildpad Kapellen. 1,319 
—__— Rupfens 1,355 


of « yger-Uilen. /. 561 
Scum DPADIES. Torren. 4. 344 


Sclildtorretjes. 1, 345 
SCHILDVLEUGELIGE. 124 
Schoenlappers om 419 
Schouder Hoorn Tor. d176 
Schreuter. Een Tor. d. 245 
Schryf-Torretje, d. 286 
Schubluis. (Zwarte) R. 465 
Schuifel Krabben. n.358. 
Schuimbeeftje. é k 288 
SchuimgeevendeCicaden.k.28:7 
Schulpvloo. n 478 


Schulpwagter, Krabbetjen.3 17 


Schurftdiertjes. LZ 
Schurft - Vlieg. M, 5IO 
SCORPIOENEN: n 268 
Scorpioen-Spinnetje, _ 165 
SCORPIOEN- VLIEGEN m.98 
Sekreetvlieg. 5 m. 486 
Slaa Worm. l 652 
Sluip- Wespen. _m.136, 180 
Smid, Tor. ke 44 
Sneeuw- Vlooiien, ‚28 
Sneeuw- Wormen, d. 606 
Snuitkapelletjes. l, 707 
Snuit-Torretjess d. A42 
Soldaat, Krabbetje. 1e 36 t 
case (Indifches) n.368 


Spaanfche Tarw Torretje,,303 
Spaanfche Vlag Kapel, 4566 
Spaanfche Vlieg, ks-73 
Spanneineeters, Rupíen, 1,659 


SpaNRUPS = Kapellen. 1,659 
Speenkruid. Olyphantjes. /,466 
A Beed "TOrretjeno! 1,200 
Spek - Eeters. . Mm. 4-19 
Spek - Torretje. id. 268 
Sphinxen: . 1. 392 


Spiegeldraagers. l.484— 491 
Spinnedooder, Wesp. m. 232 


SPINNEKOPPEN. … n. 177 
Spinnekop - Krab. n.343 
Mie ÓOS 


Spinnekop- Vlieg: 


Spinnende Luis, 1127 
Spitskop - Springbaanen. k, 156 


Spookjes. a ke 136 
Springende Spinnen. __ m,o50 
Spr:nghaanens (Europie | 
{che) 8 k, 188 
— (Afrikaanfche) ks 198 
‚Arabifche) k. 203 
(Overvliegers) k. 220 
- (Italiaanfche) ks22g 
| (Sweedfche)* k,233 
SPRINGKEVERS: 5) NEGER 
STAANDE VLIEGEN: m. 59I 
STEEKVI L£GJESs Ms572 
| Steen - Piffebedden. n. 502 
Stekel - Krab, é ne335 
Steurkrabben, ë n.407 
Stiers (Vliegende) d. 148 
Stiertie of kleineBul Tor. # 154 


Stinkertje. 
Stinkvliegen. é 
Stokjes Spanrupfen, 


| m.79 

Me. 17 

1, 663 
StompneusKieuwenpoot. n.462 
Strand- Krab. de ZB 
| Strand - Piffebed, ne 497 
Strontdraagende Worm. # 433 
Strontvlieg: s meSlá 
Stront. Wants. : k.358 
Suikergaft. ke ne IS 
| Sweedfche Kapel. l. 220 


Tapytmot. ‘ l,72r 


Tarantula: pi 243 
Taurus of VliegendeStler. 7.148 
Tek of Hondsluis, n. 121 
Timmerman , een Bok- 

Tor. hi 1, 549 
Tipulaas. é . meA19 
TORRENe e de 1 34 
Torren Luisje. ne 15O 
Torretje met Ooren, 4.342 

1 TORRETJES: é i. 265 
Tuinfpinnen. n. 209 


Tweejaarige Lintworm, m. 145 
T weeeOogen. ; n. 469 
Tweeflagt Uil(zogenaam- 


de 6 J.512. 
Tweeftaart-Rups. 1.525 
| Twee: 


HA D WW A ER 


TWEEVLEUGELIGEe m.378 | Vliegende Paardluis, mn. 604. 
Tyger - » Kapel, : l,6or | Vliegende Stier, …-… … -ó148 
U. Vliegende Waterfpinnen.m, 418 
Uilen of Uiltjes. b,474 | Vliertakje,' Rups. « 4,66r 
V VLIESVLEUGELIGE, « M. 104 


Varkens Luizen { GV egen. Vlinders of Uilen. ‚ 1.116 
d 


€) ms623 j VLOOIJEN. é n. 04 

‚ Varkens-T orretjes of Var- Vloo-Torretje, ij i 308 
kentjese i.442 | Vloo-Wormpje. … _n.rog 
Varkens-Worm. m.487 | Vogeldrekje, Mot, 1,720 


Varkentjes-Kapellen. _ /.376 
Vederfpriet- Tipula, me 454 haer een . _m.56 
Vederfprietig Torretje, 1,278 | Vreesagtige Rups. î 1.638 
Veelvoetige Wormen, m, 421 | Vrouwe.Beestje, « ‚ 7,368 


Voorjaars-Tor. À 4, 200 


Veelvraat-Rups. 4,522 | Vrouwen Bok. 4.543 
_ Veen-Molof Veen-Kre- Vuilvliegje. , Me 5D 


kel, e ke166 | Vuurige Agret ‘Tor. k.6 
Veer - Uiltjes, 1.746 | Vuurkapelletje. si d37% 
Veefter- Torretie, - k. 48 | Vuurvliegen. k d. 593 
Veld. Kapellen, 1,298 W 


Veld. Krakel, … & « k,175 | Walvifch-Luis. (zoge- 


Veld Motten, ° bl, 718 naamde) Hi 7. 169 
Veld - Rupfen, 1, 341 _—_— (GrOen- 
Venkel - Rups. ev tb. 2e landfche) : Nn. AOL 
Venfter- Torretjee i.295 | Wand- Wesp. 8 mm. 203 
Venynige Krab, 1,337 g Wandelend Blad. - k, rar 
Verdord-Blad Kapellen, l, 508; f Wandelende Stokjes. k.rar 
„514 | WANTSEN . k, 320 
Verkeerde Krab. n. 458 Wapendraager, Kapel, /.6órr 


Verw - Myt. ° Ne, I42 
Verwonderlyke Wesp. m.236 
Verzilverd= Olyphantje, £. 488 


Water-Bokje. p 1.577 
Water-Brems. Ë mMm.475 
Water Cicade, À n,433 


Vezel» Wants, k.359 | Water-Griffioen, k.318 
Vinken - Luis, n.125 | Water Koeitjes, . _n.450 
Visch - Luizen. Ns 460 | Water-Luisjes, « 476 
Vischftaart- Rups: b.5t5 [| Water-Motten, « m5? 
Vledermuizen- Luis, %124 | Water-Mug. 5 k.373 
Vleesch - Vlieg. m,5ot | Water Nymphen, m. 6 
VLIEGEN. Me452 | Water-Parkief.  _ n.47L 


Vliegen, (Tongwerpende)m.458 
Vliegen van St. Marcus. m. 442 
Vliegen van Spanje. m.605 
Vliegluisjes. Ne, 146 
Vlieg- Wants. 4 k, 357 
Vliegend Hert, Een Tor. #245 
Vliegende Eenhoorn. 4.143 
Vliegende Luizen. . m,604 
Vliegende Olyphant. ársr 


Water-Pisfebedden. _ #.495 
Water-Rupfen. … 438» 690 
WATER-SCORPIOENEN, ke 307 
Water-Spinnekop. k, 311, 374 
Water-Spin. . n.25I 
Water-Spinnetje.(Rood)n, 142 
Water-Tipula, « me.4I9 
WATERTORREN . k.rs 
Water- LOIretjes … /4e24E 
| WA. 


BIA DD WL Z El dl 


Warer-UiLTjes. eo 1.55 | Zakdraagende Spinnen. nas) 
Watêr-Vlieg. . m. 477 | Zak- Wespen, - __me230 
WATER-VLOOIJEN. n.456 | Zand-Garnaal. 1.429 
Water Vloo. AUM DT, 3E 


War ir- WANTSEN. k.299 | Zand-Kreeft. e _ _n.431 


Water Wants. k.311,31s | ZANDLOOPERS. ‚ Tias 
Water-Zandlooper. 1,639 | Zand Oog Kapellen! 298 303 
Water Zomer- Vlieg. m.69 | Zand Tor. ° de 203 
Weegluis. . _k.334, 7.93 | Zandvloo. 4 bso 
a met Riemen. k. 303 | ZeeeBeer, 1,408, 427 
Weegluis Spinnetje, 7.166 | Zee Brems. À n.482 
Weerfchyn-Kapellen.l.266,3c8 | Zee. Garnaâl pl n. A13 
Weeskind- kapellen. /,625 629 |} Zee Haans 5 n. 355 


Werk-Byen. s mn. 293 


Zee-Horfel, $ n,485 
Werk-Mieren. —_ . _ m.347 


Zee Krabben, _… _n 306 


Werk-Wespen. « _ m.254 \ Zee-Krecft, ° n,382 
WesPEN. \ me249 | Zee- Leeuw, ® n. 418 
Wesp. (Gemeene) m.273 | Zee Luis. e ____n422 
Wilde Byën. ° m.313 | Zee Luizen. » 458,482, 493 


Wilgen-Blad Torretjes #, 400 
Wilgen-Hout-Rupss l. 502 


Zee-Pisfebed 5 Nn. 496 
Zee Spin. _n.158, 344, 349 


Winde-Pylftaart. … L412 | Zee Vloo.  « n. 437 
Winter-Krammetje. 1.692 | Zee Wants. ij n. 486 
Witjes. Kapellen. ls 242, 248 f Zee Zandkreeft. n.433 
Witte Mieren. —_ « ne 37 Zeepaardje, Rups, 1.662 
Wol zweetende Worm. 4.325 f Zeef-By, , an. 281 
Wolfsmelk-Kapel. … 1.445 | Zeugen. Re n, ABI 


n= Ringrups. ks 550 
Wolfspinnen. GELE NSO 
Wolfvliegen. . m. 580 
Wollige Boom Tor. 4222 
Wollige Wesp. « _me2I5 
Wormpjes der Muggen. m. 542 
Wormfteek Mot. … 1.734 
_Wyn-Vliegjes. div Med 
Wyngaard-Onruft. 1,434 
kamen 6114008 


Ziertjes, k.436,523, n. III 
Zilverbandje, Kapel. 1.35r 
Zilverdropje, Kapel. 1.353 
Zilvervlakje, Kapel, 1638 
Zingende Cicaden. ke 259 
Zingende Mug.  m.56ó0 
Zwaantjes- Kreeft. ‚429 
Zwaluwen - Luis. m. 619 
Zwarte Doodgraaver. i.33t 
Zwarte Vliegen. mm. 440, 442 


Zaagvliegen. & m.137 | Zwartje, Kapel. 1. 307 

Zadelvlieg. é m.478 | Zwervende Spinnen, #.228 

Zakdiertjes. . n. 477 | Zydeworm. - b, 529 
6 & &@ 


Zand-Krab. , n.329. 


Ziczac- Kapel, 1.571, 589 


ws 


valid EEn