NATUURLYKE HISTORIE
O F
VITVOERIGE BESCHRTVING
DER
DIEREN, PLANTEN
E N
MINERAALEN,
Volgens het Samenstel van den Heer
x j $r 3Y s% v of.
Met naauwkeurige Afbeeldingen.
EERSTE DEELS, DERTIENDE STUK.
Vervolg en Befluit der
I N S £ K T £ N.
Tb AMSTERDAM,
By de Erven van F. H0UTTU1 N.
M D CC LXIX,
Digitized by the Internet Archive
in 2014
https:yVarchive.org/details/natuurlykehistor13linn
INHOUD van djtSTUK.
FYFDE AFDEELING.
De INSEKTEN.
LXX1I. Hoofdst. De Eigenfchappen der
Ongevleugelde Infek ten Bladz. i
LXXIII. Hoofdst. Befcbryving van *t Ge-
il agt der Ongevleugelde Mo r-
ten, ook Schieters genaamd ■ 1 15
LXXIV. Hoofdst Befcbryving van 9$ Ge-
flagt der Plantvlooijen , dié men
ook Aardvlooijen noemt. 1 20
LXXV. Hoofdst. Befcbryving van 9t Ge-
il agt der Houtluizen, zo van de
Indien als van ons WereldsdeeL 1 36
LXXVI. Hoofdst. Befcbryving van yt Ge-
flagt der Luizen, zo die de Men-
fchen, als die de Beefien van aller-
ley foort plaagen , zynde grootelyks
in gedaante verfc billende. ■ 47
LXXVII. Hoofdst. Befcbryvingvan H Ge-
flagt der VlooiJen , waarin de
Weflindifcbe Zandvlooijen zyn
t'buis gebragt. ■ 94
LXXVIIL Hoofdst* Befcbryving van 't Ge*
flagt der Mytfn, waaronder ver-
febeidene voorkomen , die men ge-
womüyk Luizen of Luisjes noemt ,
of Spinnetjes ; als ook de Schurft-
diertjes, enz. ■ ui
LXXIX. Hoofdst. Befcbryving van H Ge-
flagt der Kreeft-Spinnen , dus
wegens baare Schaar agtige Nypers
genaamd , tot welken de Lan^poo*
tige of Langbeenige , deScorpioen»
of Weegluis-Spinnetjes %m anderen
zyn betrokken.
' LXXX. Hoofdst. Befcbryoing van 't Ge-
Aagt der Spinnekoppen , waar-
in derzelver IfAgenfcbappm , inzon»
derbeidten opz'cbt van baar Vernuft
en de Vooriteeling , hreeavoerg ont-
vouwd en nagejpoord worden ,
enz. Bladz. 177
LXXXI. HobFDST. Refcbryving van H Ge-
ilagt der Scorpiolnén, behelzen*
de verfcbeide Waarneemingen der
Hedendaagfchen.xo ten opzigtian
derzelver Vcnyntgheid , als aan»
faai e de Voortteeling en andere
Ugerifcb ïppm — — 26$
LXXXII. Ho^fdst. Be fcbryvmgvan -t Ge-
flagt der Kuabsen en Kreef-
ten ; waarin derzelver Eigen*
fcbappen en verfcbülendbeden om*
fiandig worden aangeweezen. De
Solduaten of Kluizenaars en der*
gelyke middel/lagtige , als ook de
Garnaalen ,Zee-Vlooij n , en an-
deren , zyn daar 077 der vervat. 29 ƒ
LXXXIII, Hoofd.t. Befcbryving van 'c Ge-
flagt dér Water Vloo/jen,
waarin 9 behalve de eigentlyk %o-
genaa-nde, ook verfcbeide andereder»
gelyke Diertjes , gelyk de Visch*
juizen , en zelfs 3 wegens eenige
ivereenhmst var geftalte , ook de
groote Moiukfe Krabben begreepen
zyn. 45Ö
LXXXIV. Hoofdst* Bercbryvïngvan 't Ge-
flagt der Pissebedden; totwdken
de Zee-Luizen en Walvischluis
bebouren. — — 4^
LXXXV. Hoofdst. Befcbryving van *| Ge-
llagt der Düiz^NDbeenen. 505
LXXXVL Hoofdst Befcb ryving van 9 1 Ge-
Üagt der Millilrnpo'otsm. * — 531
AANWYZING der PLAATEN
en der Bladzyden,
alwaar de Figuuren aangehaald of befcbreeven worden*
Plaat XCIX. Afbeelding van
de Plantvlooijen, en^. tegenover Bladz. 17
Fig. 1. De Ongevleugelde Mot
of Schieter. W. 17
— 2. De zwarte Plantvloo, bh 23
— 3. De ruige, van onderen, bl. 30
- — 4* De Water treeder. bh 31
— 5. Een Hout* of Papier-
Luis^, bl 42
6. De Menfchen Platluis, bl. 68
7. De Koeijen - Luis. bl, 74
— 8 £te Kalkoenen • Luis. bl, 85
De Af beddingen opdeeze Plaat zyn, zo wel als die
der naastvolgende, door fterke Vergrooting mee hen
Mikroskoop getekend , gelyk uit de nevens ^eplaatite
Voorwerpen 5 in Natuurlyke grootte, blykbaar is.
Piraat C Afbeelding vanver-
fcheide Luizen, enz. tegen over Bladz* 93
Fig. i. De Weegluis. bl. 93
— 2. De Schaapen Luis. Z?/ 114 .
. — 3. Een Torren-Luisje. /;/ 150
~- 4. Het Scorpioen Lulsje bl. 166
~ 5 De zogenaamde Wal
visch-Luis* bh 170
«— 6* Een aartig Sanmamtch
Spinnetje. bh 224
*3
Pl &At
Plaat CL Afbeelding van de
Kreeft* Spinnen, tegen over Btedz. 173
Fig. u Ds Lang Gearmde
groote Weftindifche
Kreeft-Spin* hl. 173
, Zê Een aartig Gedoomde
Spin. hl. 267
3. Esn dito Staart- Spin-
nekop. W. 267
Plaat CIT. Afbeelding van
Spinnekoppen. tegen over Bladz, 227
Fig. i. Een groote Oostindi-
fche. M. 126
a# Een dito Guineefche. b!9 227
— 3. Ongemeen groote W'eft-
indifche Bosch- Spin. M. 238
4. EenSurinaamsch Goud-
groen Spinnetje. bi. 262
5. Een dito Krab - agtïg of
Krab Spinnetje* 266
Plaat CIII. Afbeelding van
Scorpioenen* tegen over Bladz. 289
Fig. 1. -D* ^röctö Afrikaan-
fche. H
^ 2. Westindi-
fche. W. 290
mmp 35 Europifche 0/ Ita-
liaanfche, W. 291
Plaat
1 , • A H
Plaat CIV. Afbeelding van
Krabben. U&* w*r Bladï. 3T3
Tig. u De Hartvormige Wtfl-
indifcbe. bl. 316
— 2. Oqftindifcbe Zandkrab*
betjes. K* 33$
3. Onx Inlandscb Porfe-
leinkrabbetje. W. 335
Plaat CV* Afbeelding van
zeer raare Kreef-
— — Bladz.375
Tig. i. Gehoornde Indifche. bi. 424
— 2. Zand- Kreeft, dito. bi. 431
Plaat CVL Af beelding van
Pissebedden , enz. — —~ Bladz* 435
Tig. 1. Een dikpootige Zee-
Vloo. bl. 435
— 2# Vischluis. bl.
* , 3. Dito met lange Sprie-
ten, bl. 4(1
, . 4, De Groenlandfcbe Wal-
vis chluis. W. 49*
5. Dezelfde van onderen. bl. 49^
(5. Kabbeljaauws-Luis
ff Zee- Wants. W. 488
Fig. 7. De Gewoone Dui-
zendbeen- hl. 510
— 8. Onze Inlandfche
Millioenpoot. M, 526
De Afbeeldingen van deeze laatfie Plaat zyn aanmerke-
lyk grooter dan Natnurlyk , doch niet zo fterk vergioot»
als die der twee eerfte Piaaten van dit Stuk.
BER1GT voor den BOEKBINDER.
De Piaaten moeten dus ingevoegd worden.
Plaat XC1X. tegenover Bladz. 17
^. — 93
Cl. 173
CU 227
C1II. 289
CiV. 313
CV. 375
CVI. 435
V V
BE*
B ES C HR Y VIN Ö
DER
DIEREN.
gstssssssssssssssssssssssssssso
vïfd e afdeel ing*
De INSEKÏEN,
LXXIL HOOFDSTUK.
De Eigenfchappen der Ongevleugelde Infek-
ten in 't algemeen.
6AA^^ Ongevleugelde , tot wier be-
^ D ■ fchryvinge wy thans gevorderd zyni
})♦ maaken den Zevenden Rang uit on-
der de Infekten. Deeze verfchillen
van de anderen meer in fchyn, dan inderdaad.
Het zyn de zodanigen , aan welken de Natuur
geen Vleugelen vergund heeft zelfs in haar
volmaakte Staat: 't zy dat de Schepper, dus,
dezelven heeft willen bepaalen aan het Aard-
ryk en de Wateren ; 't zy, derzelver befcha-
digend Vermogen intoomen. Hoe naar zag het
'er voor de Menfchen uit , indien dat Onge-
diert, 'i welk als tot kwelling van ons fchync
gefchapen te zyn , de Vlooijen naamelyk en
eigentlyke Luizen, met Wieken was voor-
I* deel. xin, stuk. A zien.
2 De Eigenschappen der
. v- zien. Sommigen derzelven, wederom, wel*
.Afdeel • . M . . . 5
LXXII. ke Seen klems figuur maaken onder die van
Hoofd- deezen Rang, weeten, door een verwonderlv-
bTUKt ke Konst, het Weefgetouw der Menfchen te
befchaamen, en die Infekten zelfs, waaraan de
ruime Lugt toteene wykplaats is gegeven 3 haar
Prooy te maaken : terwyl de Krabben en
Kreeften in het Water , de Scorpioenen en
Duizendbeenen op het Land , ' haar beitaan
vinden , even als de Maskers der Torren , de
Rupfen en Maden, in 't algemeen.
Yerflin* De meeften der Ongevleugelde Infekten zyn
mt*Q van den aart der Verflindende of Roofdieren.
Zy haaien het Bloed uit den Mensch of an-
dere Dieren: zy zuigen de Infekten uit , die
haar Aas zyn , of verflinden dezelven : ja,
fommigen doen de Menfchen, door haar Ve-
nynige Beet of Steek, den dood aan > Die, zelfs3
welke tot Voedzel of Lekkerny (trekken voor
het edelfte Schepzel en voor andere Dieren ;
de Kreeften en Krabben, naamelyk; leeven ,
naar haare grootte, van Infekten, Wormen
of Schulpvisfchen. Men vindt, onder de In-
fekten van deezen Rang , die alles byna vernie-
len ; gelyk de My ten hier te Lande , en de
Houtluizen of zogenaamde witte Mieren in de
Indien. Het verwonderlykfte in deezen is , dat
fommigen tot dien trap van barbaarschheid o-
vergaan, van die van haar eigen Geflagt ea
Soort, levendig, op te vreeten.
zyveran. In de gedagte Eigenfchappen komen % even-
niet. *
wel
Ongevleugelde Insekten. 3
wel, de Ongevleugelde Infekten met fommi- v*
5 Afdeel
gen van de Gevleugelde overeen; maar zy ver» LXXII.
fchillen van dezelven, in 't algemeen, door de Hoofd-
Verandering of Geftalte-wisfeling. Alle andere
Infekten, byna, leeven eerlt en groeijen aan ,
onder een geheel verfchiliende gedaante, dan
die is van het volmaakte Infekt, waar zy uit
voortkomen ; het welk men de Staat van Mas-
ker noemt, om dat het weezentlyke Infekt,
daarin, als gemaskerd, is opgeflooten, of dat
zy de Vorm bevatten, waarin hetzelve gefatr-
zoeneerd wordt. Dan gaan zy over tot den Staat
van Pop , wanneer de Lighaamsdeelen , ge- /
meenlyk, reeds van buiten zigtbaar zyn. De
derde Staat is, eindelyk, indemeeften, die
van volmaaktheid , en daarin neemen zy niets
in grootte toe. Men vindt eenige weinigen , ge-
lyk de Juffers en dergelyken , die een Twee-
üaltige ; anderen , gelyk de Vliegen , die een
Vierllaltige Verandering hebben *. De Onge- f z?«
vieugelde, misfchien de Vloo alleen uitgezon- stuk."*
derd , komen in de zelfde gedaante ter wereld,
waarin zy moeten voortteelen ; zy verfchillen
van hec volmaakte Infekt alleen in kleinte des
Lighaams , en groeijen dus onder die gedaante,
of in die Geftalte, welke zy altoos behouden
moeten, zonder eenige Verandering te onder-
gaan , dan alleen die , welke de vaftheid der Lig-
haamsdeelen, en miflchien ook de bekwaam-
heid ter Voortbrenging van huns gelyken , vor*
dert.
I. Deel* XIII. stuk. As Gei
4 De Eigenschappen der
. v- Gelyk alle andere Infekten, bvna, uitgeno-
Afdeel. * m , . . ' - 2,,.
LXXIL men "e Plantluizen en eenige Vliegen , Eijer*
Hoofd- leggende zyn; bevindt men ook , onder de On-
^TL7K# f gevleugelde , maar weinig Jongwerpende. De
Ey"ri?gCw 1 Pisfebedden , die men fomtyds Muurvarkens
geildc* noemt , zyn van dien aart, en men kanze, om
zo te fpreeken, onder 't oog doen baaren. Een
Wyfje neemende van dat Geflagt, welks Buik
uitgezet is, en hetzelve wat knypende, opent
zig haar Lyf , en men ziet 'er een hoop van
kleine leevende Pisfebedjes uit voortkomen, die
loopen,envandezelfdeGeftalte zyn als de Ou-
den. Het zelfde heeft ook in de Scor pioenen
en mooglyk in eenige Myten plaats. De meefte
anderen , gelyk de Spinnekoppen , Krabben en
Kreeften, enz. leggen Eijeren of Eijertjes, uit
welken , na verloop van meer of minder tyds,
Jongen voortkomen, die insgelyks, inGeftalte,
byna gelyk aan de Ouden zyn.
vervellen Offchoon deeze Infekten, dus, geene Ver-
andering of Geitaltewisfeling behoeven te on-
dergaan, komende door enkelï aangroeijing tot
den Staat van volmaaktheid , in welke zy kun-
nen voortteelen: zo zyn fommigen hunner,
doch , eene Vervelling of afwerping van Huid
onderhevig, en in eenigen heeft zelfs een aan-
merklyke byzonderheid plaats , die gantsch on-
gewoon is in de andere Infekten. Een Rups
of K watworm, ja de Maskers der Ge vleugel-
den in 't algemeen , behouden altoos het getal
vao Leden of Ringen , waar uit hun Lyf be-
flaat;
Ongevleugelde Insekten.
3
ftaat : doch onder de Ongevleugelde zyn 'er , v-
in welken het getal der Leden , met de groei- £XXIï. *
jing, toeneemt. De Duizendbeenen hebben , Hoofd-
dus, in hunne Jongheid minder Ringen , en s™-
overzulks ook minder Pooten , dan als zy tot
völwasfenheid komen. De Krabben en Kreef-
ten, die ook de Huid afwerpen , hebben nog
eene meer verwonderlyke eigenfehap; dat haar
Pooten, naamelyk, afgebroken zynde, weder
aangroeijen ; en de LangpootigeSpinkrygt lan-
ger Pooten.
Het Lighaam van deeze Infekten beftaat , tighaams-
gelyk dat der reeds befchreevene, uit drie dec- eeen'
len , naamelyk Kop> Borstftuk en Agterlyf:
maar men vindt 'er , in welken deeze drie dee-
len niet zo gemakkelyk te onderfcheiden zyn,
als in de Vlooijen , Luizen en eenige anderen.
De Spinnekoppen , by voorbeeld, als ook ver-
fcheide Myten, fchynen geen Kop te hebben,
of dezelve is met het Borstftuk vereenigd,
voor aan hec welke de Oogen en Sprieten, ge-
lyk in de Krabben, ingeplant zyn. In ande-
ren wederom, gelyk de Kreeften, is de Kop
van 't Borstftuk afgefcheiden en duidelyk ken-
baar. De Pisfebedden en Duizendbeenen heb-
ben ook wel een afgezonderde Kop, maar hun
Lyf, dat geheel uit Ringen of Leedjes beftaat,
laat zig niet van 't Borstftuk onderfcheiden.
Behalve deeze verfchillendheden , die zeer DeSprie-
blykbaar zyn , en den meeften invloed op de tea-
Geftalte maaken , hebben 'er de Infekten van
h D£el, xuu stuk. A 3 dee-
6
De Eigen schappen der
deezen Rang nog anderen, in de byzondere
LXXli; Lïghaamsdeelen. De Sprieten , die zy allen
Hoofd- hebben, verfchillen grootelyks in gedaante en
stuk. verciienen jn veelen naauwlyks dien naam. Som-
migen hebbenze eenvoudig en van aanmerkelyke
langte; gelyk dat Dier, het welk men Suiker*
Gast of ongevleugelde Mot noemt: anderen
hebbenze Boomagtig getakt, gelyk dit in
t £je 't een Soort van Wespjes ook waargenomen is f .
a ? I. S Ti. K ,
pizdt.ns. Op den Kop van de, Watervloo, naamelyk ,
die zig daar van tot zwemmen en fpringen in'c
Water fchynt te bedienen, maaken zy derge-
lyke vertooning. Die van de Pisfebedden zyn
alleenlyk geknakt, en hebben, by ieder Leed-
je, een verfchillende bogt. Hetverwonderlykfte
heeft in de Spinnekoppen plaats ; doordien der-
zelver Teelleden aan het end der Voeleren
zyn , gelyk wy vervolgens zullen zien.
De Oogen De Oogen deezer Infekten Hellen niet min-
der byzonderheden voor. Geen derzei ven heeft
die kleine gladde Oogjes, welke agter op den
Kop van veelen der Vier- en Tweevleugeiigen
zyn, maar het getal haarer Oogen en derzel-
ver plaatzing doet ons, in fommigen , billyk
verwonderd ftaan. De meefte anderen hebben
twee Netswyze Oogen, niet meer of miq ; en
de meefte Geilagten van deezen Rang zyn ook
aan dat getal bepaald : maar men moet 'er
van uitzonderen die Watervlooijen , in welken
men maar één Oog waarneemt, en de Spinne-
koppen. In deeze laatften is niet alleen het ge-
tal
Ongevleugelde Insekten.
7
tal der Oogen, welken zv 'er doorgaans agt V.
hebben; maar ook derzelver plaatzing, 'tzy^LXXIl!
in 't vierkant , in een driehoek of by trosjes, Hoofd-
nevens elkander op twee of drie ryën, aan- STUIC#
merkelyk, Ondertusfchen kan men niet den-
ken , dat zy daar mede beter zien dan andere
ïafektenj die twee Netswyze Oogen of met
Facetten hebben: want haare Oogen zyn van
eene enkele oppervlakte 5 glad , en onbeweeg-
lyk. In alle de genen, die geen Kop hebben ,
bovendien , ftaanze 3 gelykerwys in de Krab-
ben , op het Borstftuk. Die van de Langpoo-
tige Spin vindt men , dat zonderling is , als
midden op de Rug geplaatft.
Aangaande den Bek heeft , onder de Onge- dc Bek.
vleugelde^niet minder verfchil plaats. Sommi-
gen hebben een fpitfe Snuit , die vry groot is,
naar het Lighaam , en waar mede zy vinnig
kunnen fteeken, gelyk de Vlooijen , of ten
minfte haar Voedzel inzuigen 5 gelyk de Lui-
zen en Myten. De Spinnekoppen , Scorpioe-
nen en Duizendbeenen , zyn , aan den Bek , met
fterke Tanden of Nypers voorzien , die zeer
fcherp zyn 3 tot kwetzen bekwaam 3 en in fom-
migen , zo 't fchynt , met een Vergiftig vogt
bezwangerd. Geen van beiden ontdekt zig in
de Krabben cn Kreeften , die het Aas door
middel van zekere Voelertjes of Baardjes 3 wel-
ke zy aan den Bek hebben , daar in kunnen
brengen.
Veelen van deeze Infekten hebben het Borst- Het
I. Deel. XIII. STUK A 4 ftuk Borütó*
8 De Eigenschappen der
V. ftuk zeer blykbaar , gelyk de Luizen , by voor-i
LXXIL bee,d ; maar in anderen is hetzelve met den Kop
Hoofd, zodanig verward, dat men het daarvan niet
$tuk. kan onderfcbeiden. Deeze moet men zeggen
dat geen Hoofd , of, (het welk miffchien min-
der wanluidende is,) geen Borstftuk hebben;
gelyk de Spinnekoppen en verfcheide Krabben.
Ondertuflchen zyn aan dit Deel , gelyk gewoon-
lyk, alle of eenige Pooten aangehecht. Ande-
re Infekten van deezen Rang, gelyk de Pitte-
bedden en Duizendbeenen , laaten het Borstftuk
niet van het Agterlyf onderfcheiden Die ,
welke met zes, agt of tien Pooten voorzien
zyn, hebben dezelven altemaal aan 'i Borst-
ftuk ; doch de genen , die meer hebben dan tien
Pooten , hebben dezelven aan de Ringen of
Leden van 9i geheele Lyf.
Het Ag- Het Agterlyf heeft weineg byzonders ; dan
•ply " dat het grootelyks verfchillende is in die van
deezen Rang. Jn fommigen vindt men het
langwerpig of Ovaal ; in eenigen byna Kloot-
rond, en dit heeft zo wel plaats in de genen
daar het duidelyk van 't Borstftuk afgezonderd
is, gelyk in de Spinnekoppen; als in die, daar
't met het Borstftuk als één Lighaam uitmaakt ,
gelyk in de Scorpioenen. Die , waar het ge-
heele Lyf uit egaale Ringen of Leden beftaat,
gelyk de Duizendbeenen, hebben, gelykerwys
de Maskers der Gevleugelde Infekten, de Poo-
ten aan deeze Leden ingeplant. In veele Krab-
ben is het Agterlyf zo veel kleiner dan het
Borst-
Ongevleugelde Insekten. 9
-Borstftuk, dat men het naauwlyks kan zien: V.
A.FDEE
om dat zy hetzelve, als een Staartje, onder 't jj^xil"
Lyf omflaan , en daar verbergen. Mooglyk Hoofd-
hebben zy 'er een dergelyk gebruik van, (hoe-STUK*
wel in minder graad,) om op de been of aan 't
loopen te komen, als de Aardvlooijen , die,
^ door middel van zulk een Staartje, zulke ge-
weldige Sprongen doen, en zo vlug huppelen,
dat zy zig byna onzigtbaar maaken. Sommi-
gen hebben byhangzels als Staartjes, aan het
end van *t Agterlyf, wier gecal twee is , of
drie, gelyk in de Suikergast ; ja in fommigen
vier of daar boven. De Scorpioen munt on-
der alle de ongevleugelde Iniekten uit, dooi-
de aanzienlyke Staart, die haar tot een Werk-
tuig van kragtdaadige verweering Itrekt en ge-
vaarlyke Kwetfuuren toebrengt aan de Dieren
en den Mensch.
Het getal der Pooten , zo overeenkomftig De poq.
in de Maskers der Kapellen , en nog meer in tcn*
de volmaakte Infekten van alle de voorige Ran-
gen, die 'er altemaal, om zo te fpreeken, zes
hebben: is, inde Ongevleugelde, een bylter
groot verfchil onderhevig. De Luizen en
Vlooijen hebben 'er ook maar zes; doch de My-
ten en Spinnekoppen agt : de Krabben , Kreef-
ten en Scorpioenen , als men de Schaaren me-
de rekent, tien: de Pisfebedden veertien. Ia
alle deezen is het getal der Pooten voor het
Geflagt bepaald : maar in dat der Duizendbee-
mn naar de Soorten verfchil lende. Onder de-
{• EEEL XIII. STUK. A 5 Z^h
io De Eigensghappen der
V/r zelvcn vindt men 'er met twintig, zeventig,
iTxxiV. Ja over de honderd : om thans van de Millioen-
Hoofd- poot niet te fpreeken, in welke het getal der
stüjc. Pooten en Pootjes byna ontelbaar is Voorts
hebben deeze Lighaamsdeelen, in fommigen,
nog aanmerkelykebyzonderheden. De Pooten
beftaan wel, in allen, uit drie voornaamedee-
len , waarvan het bovenfte de Dy of Bil , hec
middelde de Schenkel, het onderfte de Voet
geheten wordt , in vergelyking met het Lig-
haamsgeftel der Viervoetige of Zoogende Die-
ren: maar in fommigen, gelyk de Spinnekop-
pen, hebben de twee bovenfte deelen, aan het
Gewricht, als een klein Leedje, of dubbelde
Gewrichten byna, gelyk in Kinderen, die>iet
de Engelfche Ziekte behebt zyn, en in ande-
ren beftaat het onderfte deel, de Voet genaamd,
dat in de vliegende Infekten, twee- drie- , vier-
of vyf- Ledig is, uit een veel grooter en fora-
tyds verbaazend getal van Leedjes, waarvan
de Langpootige Spin , die men de Maaijer
noemt, een voorbeeld uitlevert. De groote
Amerikaanfche Griffioen- of Scorpioen - Spin
heeft, boven en behalve de geftalte der twee
voorfte Pooten, haar eenigermaate metdeScor-
pioenen en Krabben gemeen, aan de twee vol-
gende een foort van Zweepen , die haar
niet minder zeldzaam maaken dan de lang-
gearmde Tor en Letterhoute Bok, wegens de
Jangte en figuur van twee haarer Pooten,
zyn
Ongevleugelde Ins.ekten. h
zyn (*), De plaatzing van twee Pooten3 aan V.
den Kop, is in de Vloo zo verwonderlyk, als Afdf^u
de werking en kragt van haare twee agterfte^^"
of Springpooten ; enz. stuk.
Het ailerzeldzaamfte, egter, in verfcheide- De Teel-
ne vandeeze Infekten, is de ftandplaats vandeleden#
Teelleden. De meeften hebben die wel aan *t end
van \ Agterlyf, en de zodanigen paaren op de ge-
woone manier. Dus heeft de Paaring van de
Vlooijen , en anderen, niets byzonders in:
maar de Spinnekoppen hebben haare Teel-
leden geheel anders geplaatst. De Mannetjes
draagen dezelven, zo 'c algemeen Gevoelen is,
aan 't end van die Deelen voor aan den Kop ,
welken men voor Sprieten neemt 3 doch die
meer naar Voelers gelyken, laatende in de
Paaring een foort van Penis uit. In de Wyfjes
daarentegen , vindt men de Fulva onder aan het
Agterlyf, digt by deszelfs famenhechting met
het Borstftuk. Dit zou de Paaring zeer moeie-
lyk fchynen te moeten maaken ; doch men ziet
in tegendeel, dat zy die met gemak, en zeer
fchielyk, zo het fchynt, volbrengen. De Krab-
ben, die in 't uiterlyk aanzien veel naar de
Spinnekoppen gelyken, hebben de Teelleden
ook zeldzaam geplaatst. In de Mannetjes be-
vinden dezelven zig , wederzyds , by den wor-
tel van de agterfte Pooten 3 en de W yfjes heb-
ben twee openingen der Natuurlyke deelen,
die
(*) Zie het IX. Stuk cleezer Natuurlyke Hljtorle , bhdz
193 ea 522.
I. Deel. XIII. Stuk*
12 De Eigenschappen der
V. die toegang gecven tot twee Lvfmoeders, van
L^XII. elkander afgezonderd: zo dat in deeze een
Hoofd- dubbelde Bevrugting , Voortteeling en Baa-
stuk. rjng5 fchynt plaats te hebben,
woon- De plaats, daar deeze Infekten leeven, en
plaats. hetVoedzel, datzy gebruiken , is grootelyks
verfchillende in de byzondere Geflagten en
Soorten. Sommigen leeven op en in de Aarde;
anderen in gaten van Muuren , fcheuren van
Boomen , reeten van Houten Wanden of
Schuttingen; anderen op de Bladen der Plant-
gewasfen ; eenigen op het Lighaam der Men-
fehen en van allerley Dieren. Dus worden
de leevende Torren zelfs, en Vliegen, met
Myten bezet gevonden , die groote vernielers
zyn van defchoonheid der opgezette Kapellen.
De Levensmanier der Spinnekoppen , waarvan
veelen als in de Lugt huisveften, levert ande-
re byzonderheden uit. De Kreeften zyn als
ïAmpbu tweeflagtige t of Land- en Water-Dieren : zy
hiA woonen in Gaten aan de kant van Rivieren, en
gebruiken derzelver bodem tot haare Weide ,
alwaar zy haar Aas zoeken , even gelyk de
Krabben op de Stranden en Zandbanken , en in
de Modder , aan de Oevers der Zee. Van haar
verflindende Aart is reeds gewag gemaakt , en
ik zal , in 't vervolg , daar van omftandiger
fpreeken.
Wy zullen, alleenlyk, hier nog agt geeven
bddeed» op de overeenkomftigheid , welke 'er plaats
9* heeft in de meelten der Geflagten van deezen
Ongevleugelde Insekten. 13
Rang* Het Lyf derzelven is bekleed met een V,
foort van Dop , of Schulpswys' harde Korst , £|s?j£^
welke aan veelen den naam van Gekorltte of Hoofd-
Korstdieren * eigen heeft gemaakt , die fom- STuKfc
migen aanleiding gaf, om daar van een byzon- *Jï™Sm
dere Klasfe te formeeren. Deeze Korst is aan-
merkelykst in de Krabben en Kreeften , aan
wien dezelve tot een foort van Gebeente of
Beenig Harnas verftrekt, om haar weekeLig-
haam te befchutten : maar veele Spinnekoppen
hebben, mooglyk, naar de grootte van haar
Lighaam, een niet minder hard bekleedzel, dat
in fommigen bezwaarlykmet een Speld te door-
booren is , en zy zyn , daar binnen , niet min-
der week van zelfftandigheid 9 dan de Krab-
ben. Onder de Watervlooijen vindt men 'er,
die ook vry hard van Schulp zyn , en hoe
het , ten dien opzigte, met de Vlooijen be-
ftaat, is wereldkundig. Men zoude, immers,
de Luizen en My ten , omdat die wat minder
hard van Korst zyn , niet in een byzondere
Rang ftellen , en de Pisfebedden hebben , ten
opzigte van haar bekleedzel , een oogfchynly-
ke overeenkomst met de groote Gekorite Die-
ren , niet minder dan de Scorpioenei> en Dui-
zendbeenen ; alzo het Samenflel van derzelver
Lighaam veel naar dat van een Kreeft- of van
een Krabbé-Staart , gelykt. Dus hebben de
meefte Infekten van deezen Rang , boven en
behalve het gemis der Vleugelen, nog meer over-
eenkomst dan men,indeeerfte opflag, wel den-
h Deel. XIII, Stuk»
H De Eigenschappen der
jl .*T. ken z0lKÏe- De Ongevleugelde By is 'er3 om
LXXïï datzY > wegens andere Kenmerken , tot die van
Hoofd, den vyfden Rang behoorde, van afgezon-
S TUK, de].d
Aan den anderen kant moeten zy ook 3 om
deeze reden 3 niet uitgemonfterd worden van de
Klasfe der Infekten: want de meeften hebben
derzelver voornaamfte Kenmerk 3 het welk in
de Infnydingen van het bekleedzel des Lig-
^ haams beftaat3 en behooren dus tot degenen,
tx.STUK^ in 'l Grieksch Entoma heeten f . DitKen-
biadi. 4. merk ontbreekt aan die van de volgende
Klasfe , doorgaans ; zo wel als de Sprieten en
Pooten 3 welke veeleh 'er rykelyk bebben3 als
gezegd is. Bovendien zyn veele andere In-
fekten 3 in haar volmaakte Staat 3 ook uitwen-
dig door een harde Huid3 of door Beenige
•Dekfchilden, die naauwlyks met een Speld te
doorbooren zyn3 befchut ; gelyk de Torren 3
enz.
qcflagten. De Rang der Ongevleugelde bevat veertien
Geflagten, welken Linn^us3 zeer gevoeglyk,
^ zIe in drie Af deelingen geplaatft heeft \J. De eer-
9t zelfde, fte is der genen die zes Pooten hebben , en den
bladz,I2C#Kop van 't Borstftuk onderfcheidelyk : gelyk
de vyf eerfte Geflagten, waaronder de Luizen
en Vlooijen behooren. De tweede Afdeeling
is van de genen die meer Pooten 3 naamelyk van
agt tot veertien 3 en den Kop met het Borst-
ftuk vereenigd hebben : waar in zeven Geflag-
tea komen , bevattende de Myten 3 Spinne*
kop*
Ongevleugelde Insekten. 15
koppen , Scorpioenen , Kreeften , Krabben V.
en Water vlooi jen. De derde behelft de zo- ^xxil*
danigen ; die veel Fooien , of meer dan de Hoofd-
laatftgemelden, en den Kop tevens onderfchei- STÜ^»
delyk hebben : gelyk de Pisfebedden , Dui-
zendbeenen en Millioenpoot , die de drie laat-
ttc Geflagten uitmaaken van de Infekten.
lxXiil hoofdstuk;
Eefcbryvivg van *t Geflagt der Ongevleu-
gelde Motten, ook Schieters genaamd.
'jr* een bekwaamer naam , dan dien van Onge- Naars»
vleugelde Mot j konden wy uitvinden
voor een Geflagt van Infekten , die op t uit-
wendig aanzien zeer naar Mot- Uiltjes, met de
Wieken om 't Lyf geflagen, gelyken , en
daarom ook wel van het Gemeen, even als die,
Schieters genoemd worden Suihrgast , met
het Hoogduitfch woord Sukkergast, dat Sul-
zer gebruikc heeft , overeenkomftig , kan
men alleenlyk de eerfte Soort noemen. De
Geflagtnaam Lepisma , welke zo veel als Schub-
diertje betekent, is op de derde Soort niet toe-
pasfelyk: doch het is nog minder eigen, dezel-
vea
(*) De benaamrng ven Schietvjormen , die GRO NOvIus
zegt in gebruik te zyn , geeft men niet met reden dan aan
de Maskeis der Mot^Kapelietjes*
If BfcïL Xlllt STUK*
i6 Uesc-hryving van
Afdeel. ven> gelyk Geoffro { doet> onder den naam vaü
LXXlIi. Fohbicina , die tot de Oorwormen behoort*,
Hoofd- te befchryven. Aldrovandus heeft , wel is
stuk. . _ „ '
* zie 't waar 3 y die Infekten een afbeelding ge.
x.stuk. voegd, welke onzeti Suikergast eenigermaatc
a 2 lc5#£chynt voorteftellen ; doch dit geeft geen ge-
noegzaame reden , om den algemeenen naam,
dien de Oorwormen oudtyds hadden , op dee.
ze zo verlchillende Infekten toe te paffen Hier
geldt het gemeene Spreekwoord, dac alle ver-
andering geen verbetering is.
De Ken- De Kenmerken van die van dit Geflagt
merken. keftaan^ voor eerft, daar in, dat zy zes Poo-
ten hebben, waar zy mede loopen. De Dyën,
daarvan , zyn breed en bedekt met d unne
Plaatjes, die naar Schubben gelykea , waar
onder het Infekt zyne Pooten, als het dezel-
ven intrekt , byna geheel verbergen kan. Aan
den Bek heeft het 3 behalve de Voelertjes of
Baardjes , die kort en met Leedjes zyn : twree
zeer lange Borftelagtige Sprieten. De Staart is,
in alle die van dit Geflagt , voorzien met drie
zeer lange Borftels: het Lyf, in de voornaam-
ften, met Schubben , die over elkander fchieten,
gedekt. De Geftalte lang , fmal en rolrond-
agtig.
soorten. Drie Soorten van dit Geflagt vindt men
thans aangetekend , die altemaal in Europa
voorkomen, als volgt.
co
Ongevleugelde Motten* 17
(1) Ongevleugelde Mot, die gefcbubd is, met V,
een driedubbele Staart* LXXHl"
Hoofd-
De aangehaalde afbeelding van den Fran- stuk.
fchen Autheur der befchryvinge van de Infek- • ?.
ten omftreeks Parys, fchynt vry veel van de^Sri.
figuur te verfchillen, welke deeze Schieters»*-
, , t 1 , : V t^. ^ Suikergaft.
by ons hebben; gelyk uit Fig. i9 op Plaat^
XCIX, veel meer met die van Sulzer over-i^g. 1.
eenkomende, blykbaaris. Het Lyf, naamelyk,
van de zyne was platagtig en nagenoeg overal
even breed ; daar dat der onze zeer rond is en
allengs verfmallende naar het Staart-end. Men
vindtze in de Tuinen , zegt die Autheur, on-
der de Tobbens en Kasfen , als ook in de fplee-
ten van de Venfter-Luiken der Huizen. Als
men ze aanraakt 3 verliest zy van haare Schub-
ben veel 3 en is niet gemakkelyk te vangen,
wegens haare vlugheid. Dit komt met de on-
ze overeen , die in Amerika in de Suiker en st
Huisraad woont , van daar gemeen geworden
in Europa, ja zelfs thans inSweeden; eeten-
de ook Boeken en Wollen Kleederen , zegt
LiNNiEUs. In Karniolie fchynt zy nog zeldzaam
te zyn : want Doktor Scopol i befchryft 'er eene,
die
( 1) Lepuma {quamofa Cmdi triplici, $yji. Nat. X. Gen.
230. XII. Gen. 2ÓU Faun. Suect Ed. II. 1925. Setoura fub*
argenfea , Cauda fetofa fetis hirfutis. BroWn. Jam. 425*
Forbicina. ALDROV. ïnf% 570. T. 2. f, 5. GEOFFR. Par. Jf#
p. 613. T. 10. f. 3, SüLTS. Jnf. T. 22. f. 142. SCHIJF,
Elem. T. 75* ADAM. MkrGgr. T. 28. f. 147.
I. Deel, XIII. Stuk. B
18 Beschryving van
V* die hem door Pater Wulfen , van Labacum,
LXXnV. toegezonden was ; zynde nog geen vierde
Hoofd- Duims lang C*). De onzen zyn gemeenlyk
stuk* grooter, en deeze maaken, by hem, de twee-
de Soort uit (f).
Dit Infekt is zeer glad en Zilveragtig blaauw,
met de Sprieten wit en zo lang als 't Lyf , heb-
bende bovendien nog Knobbefige Baardjes (4-).
De Kop is klein doch duidelyk onderfcheiden
van het Borstftuk ? dat gedekt is met twee
grootere , en verder beftaaü het Agterlyf uit
tien kleinere Schilden. De Staart heeft drie ,
van elkander afflaande, lange Borftels; waar
tuflchen nog twee of drie paar zeer korte , aan
den Aars, die als voor Pooten fchynen te
kunnen verftrekkcn.
n. (2) Ongevleugelde Mot, die met Schilden ge~
vecïpolti- delit is> hebbende een driedubbele Staart.
Het laatstgemelde geeft den bynaam aan
deeze nieuwe Soort 9 welke door den Heer
Brunniche, in Deenemarken , is ontdekt. Zy
is bruinagtig 5 kleiner dan de voorgaande Soort
en breed ; met de Sprieten zo lang als 't Lyf :
de kleine Sprietjes , laager en digt nevens de
an-
(*J Entmol. Carnlol. p 37*.
("\) Lepisma vulgaris. Ibid.
(1) Of men die lange byharigzels voor Sprieten neeme,
dan voor Voelertjes , zal het zelfde zyn > alzo het eigen tlykc
gebruik der Sprieten iu de Infekten nog onbekend is.
(2) Lephmét fèutati. Cuida triplici. Syft% Nttt XII.
|e.
OngevLêügelde Mottên. 19
anderen , hebben maar een derde dier langte V.
en zyn omgekromd, beftaande uit vyf Leed-^^7
jes. Aan den Bek zyn twee geknopte Baard- Hoofd"
jes, en nevens den Bek zyn de Voorpooten STUIC-
geplaatst. Het Lyf is met Schilden gedekt 3 en
de drie Staarten zyn zo lang als de Sprieten.
Bovendien heeft ieder Ring des Agterlyfs, van
onderen 3 aan den rand, een Doorn, die voor
Poot verftrekken kan. Zie daar , waarom dee*
ze Soort de Veelpotige genoemd worde.
Die twee paar Baardjes, buiten en behalve
de lange Sprieten , welke als een byzonder
Kenmerk van deeze Soort zyn , heeft Geoffroy
ook waargenomen in zyne tweede Soort , die
hy de Spilronde Springende noemt, en zegt, dat
zy donkerer is van Kleur, dan de voorgaande;
hoewel zy op de zelfde plaatfen gevonden wordt,
zynde zo gemeen niet omftreeks Parys en ruim
zo groot als de platte (*). Mooglyk zou hier
onder wel een verfchil van Sexe, dat in dee-
ze Diertjes , zo wel als de Paaring , nog
niet ontdekt fchynt te zyn , kunnen plaats
hebben.
(3) Ongevleugelde Mot, die kaal is> en een ÏII#
driedubbele Staart heeft. Terrejiris.
J Aard-Mot.
Deeze gelykt naar de Aardvlooijen , doch is
grooi
(•} Forbicina teres faltatrix. La Forbicine Cylindrique.
Htft* des lr,f enVé Paris. T o Al. II. p. 614,
($) Lepisma nuda, Cauda triplici. Syft, Nat. X. Sp, s.
Faun. Suec. Ed. 11. 1916,
U DEEL- XIII. STUKr» B 2
20 Beschryving van
Naam,
V. grooter, geheel wit en Rolrond. Zy heeft de
Afdefl
LXXIV. Sprieten half zo lang als 't Lyf en ftomp 3 ge-
Hoofd lyk in die van 't volgende Geflagt. Men vindt-
k# re op de Aarde, zeer zeldzaam, in Sweeden.
De Heer Muller heeft niet dan deeze in Dee-
nemarken gevonden (*/. By andere Autheu-
ren is dezelve onbekend.
LXXIV. HOOFDSTUK
Befchryclig van yt Geflagt der Plantvlooijen,
die men ook wei Aardvlooijen noemt.
, e Griekfche Geilagtnaam Podura , dien ik
nergens, dan van onzen Autheur, noch
voor een Infekt, noch voor iets anders, ge-
bruikt vind, is famengefteld uit de woorden
Pms en OurUj waar van het eerfte een Voet,
het andere een Staart betekent Beide die
woorden zyn in famenftelling met andere woor-
den , doch niet met elkander, zeer gebruike-
lyk. Neem 't zeer bekende woord Podagra 5
dat Voet-Euvel betekent , en Leptura , onder
de Infekten , tot een voorbeeld. Die van dit
Geflagt hebben een foort van Staart, welke
zy als een Voet gebruiken , om op te ruften in
't fpringen ; het welk zy zo vlug doen , byna,
als de Vlooi jen. En, dewyl de meeften zig
op
(*) Fauna bif. frldrkhsdalina, p. Sp-
DE PlANTVLOOIJEN. 21
op of omtrent Plantgewasfen onthouden , zo V.
noem ik ze, in 't algemeen , Plantvlooijen ? lxxiv*.
hoewel fommige, in 't byzbndcr , den naam Hoofd-
van Aardvhoijen of ook van Watervhwjen , *TÜK*
verdienen,
Verfcheide Soorten van dit Gefiagt zyn al- felgen-
omme zeer bekend , hoewel weinig opgemerkt fcha^ttl#
by de Liefhebbers, zo wegens haare kleinte,
als om dat men ze niet gemakkelyk kan van-
gen. Het zyn kleine Diertjes , die in geftalte
wel wat naar een Vloo gelyken , doch
niet alleen door haare lange Sprieten, maar
ook door het W erktuig , dat zy om te fpringen
gebruiken, daarvan grootelyks verfchillen. Op
gelyke manier, byna, als voor de Kinderen
het Borstbeen der Eendvogelen , dikwils , toe
een Springhaan gemaakt wordt , die zy veelal
een Hiphaan noemen; hebben deeze Infektcn
aan 't Agterlyf een Staart, die onder 't Lyf
is omgeboogen en Vorks- of GafFelswyze aan t
end gefpleeten , zynde ftyf en Veerkragcig.
Met deeze Staart doen de Aard- of Plantvlooi-
jen haaien Sprong , en ontfnappen zeer dik-
wils de vlugfte Hand, die ze wil vatten en van-
gen. Onderaan den Buik is een foort van Sleuf,
in welke deeze Staart wykt, om het Infekt in
*t loopen niet te belemmeren : daar wordt de-
zelve, infommige Soorten, als 't ware vast*
gehouden door een Knopje , het welk tusfehen
de enden infehiet, en waarfchynlyk ftrekt, om
dit Werktuig met kragt te doen fpeelen. Een
I. Deel, kin. Stuk* B 3 Plant-
Beschryving V A N
Afdfel Plantvlo° g^genhebbende, kan men, door
LXXIV. dezeiVe het Lyf een weinig famen te drukken,
Hoofd- gemakkelyk de werking zien van deeze Staart ,
stuk. <jje jiaar al§ tot van haar Leven dienu
Kenmer. Behalve dit zonderlinge Werktuig en de
Sprieten 3 die Borftelagtig en van taamelyke
langte zyn , vind ik nog als een Kenmerk aan-
getekend, dat de twee Oogen, die zy heb-
ben, ieder uit agt zyn famengefteld en dat zy
zes Pooten hebben om te loopen : doch dit
laattte is haar met de gewoone Vlocijen ge-
meen.
soorten. De Soorten , die te vooren tien waren , zyn
thans met vier nieuwen vermeerderd, en dus
veertien , altemaal in Europa gevonden Om-
ftreeks Parys beeft men 'er tien waargenomen7,
in Karniolie vyf , en maar drie in Deenemarken.
De Heer Gronovïüs tekent 'er, onder de In-
fekten van ons Land i geene aan Cf).
t. C1) Plant vloo, die byna Kogelrond is en groen*
Pcdura ,
• • jm \ I
Groene. Deeze Soort, die van de Kleur haaren by-
naam heeft, onthoudt zig op de Planten in
ons Wereldsdeel, komende menigvuldig voor
op de jonge Blaadjes van de Boekweit in S wee-
den, doch minder op de Siberifche. Omftrceks
Pa-
(f; Aiï. Helvet. Pbyf. Matb. Medica. Vol. V. p 35?.
(i) Pedura flibglobofa viridis. SyJ?. Nat. X, Gen. 2%it
X'I. Gen* iö2% Paur.. Suec. Ed. II. N. 1927.
de Plant vlooijen. 23
Parys vindt menze , van dc Maand April af , V.
op de Planten, zegt Ceoffroy. ^xxv'
De grootte is als die van een groote Hoofd- Hoofd-
luis : het Agterlyf bleek groen» byna Klootag- stuk.
tig en van agteren zeer verheven rond , doch
van vooren een weinig Ovaalagtig uitloopen-
de. Zy heeft den Kop ftomp , en niet zeer
ongelyk aan dien der Cicaden : de Oogen
zwart : de Sprieten geknakt. Het Agterlyf ,
wederzyds een hoek hebbende, doet dit In-
fekt eenigermaate gelyken naar de Plantluizen,
en , dewyl het bovendien wegfpringt en groen is
van Kleur, ligtelyk aan 't Gezigt ontfnappen.
(2) Plant vloo , die byna Kogelrond is erizwart, TT
met de Sprieten zo lang als 9t Ljf , en aan y'^'f**
de tippen wit. tige.
Deeze is, onder den bynaam van Zwarte,
voorgefteld in de befchryving der Sweedfche
Dieren. Zy onthoudt zig op de Paddeftoelen
in de Bosfchen van Europa , en is eene der
grootften van dit Geflagt.
Plantvloo , die Kogelrond is en glanzig Hl,
bruin , met lange Sprieten , die uitveele Leea- zwarte.
jes beft aan. ^v, Zt
De
(2) Podura fubglobofa atra ; Antennls longitudine Corpo-
ris, aipfce aïfiis. Faun. Suèc. Ecl II. 19:8.
(3; Fodura globofa, fufca, nitida; Antcnnis longis, Arti-
eulis plurimis. Faun. Suec. Ed, II. 1929» Aft* StochjK 1745»
p« 296. Tab. 7.
!♦ D£EL. XI II. STUK* B 4
14 Beschryvinc van
V. De Bruine was deeze genoemd onder de
ixïlV. Sweedfche Dieren. Wy hebben haare vergroo-
hooiD- re Afbeelding uit de Stockholmfe Verhande-
stux. ]ingen ontleend, als in Fig. 2., met de natuur-
lyke grootte daar nevens» Men kan hier uit
begrypen 9 hoedanigen het zyn, die Geoffroy
Podures Globulenjh noemt , of Kogelron-
de Plantvlooijen. Hy heeft 'er eene, die
Roetagtig bruin, doch niet glanzig maar dof
van Kleur was, omftreeks Parys waargeno-
men.
In 't korte zal ik hier de naauwkeurige be-
fchryving invoegen, welke de Heer de Geer
gegeven heeft van dit Infekt, dat men gemeen-
lyk onder aan (lukken Hout , die op den
Grond leggen , daar het vogtig is , en dus ook
onder den Bast van Boomen vindt. Zy woo-
nen niet troepswyze by elkander, maar elk op
zig zelve Om ze te vaneen moet men een
Kommetje of Glas, dat wat diep is, daar on-
der houden, en zulk een Plantvloo fchielyk
daar in ftooten: want ze met de Vingeren te
vatten gaat niet aan, Zy fpringen alsdan wel
tegen de kant van het Glas op , maar leggen
na den eerften Sprong gantsch itil,- als men ze
niet en itoort. Men zou haast vermoeden, of
dit kleine Diertje overleg had, om zig niet te
vermoeijen, ziende dat het dus den dans niet
kan ontfpringen : want anders huppelt het zeer
vlug , doch loopt langzaam.
Het Lyf is byna zo dik als breed , en om-
trent
dePlantvlooijen. 25
trent een zesde Duims lang , overal metHaairt-
jes bezet, zo wel als de Kop en Pootcn, en LXXIy[
in 't geheel zwartagtig bruin van Kleur. De Hoofd-
Kop is byna vierkant , van vooren met een Bek, STUK-
van boven met twee tropjes van Oogen, ieder
uit agt Oogjes beftaande, die zig als halve
Kegeltjes vertoonen, zynde glinfterend zwart.
Het Lyf fchyntuit Ringen te beitaan; gelykerwys
in de meeftc andere Infekten. Aan de voor-
lyklten derzelven zyn de Pooten aangehecht ,
in drie Paaren , ieder met een dubbeld Klaauw-
tje, aan 't end, voorzien. De Staart, die van
agteren onder tegen 't Lyf gevoegd is , vindt
men zeer blykbaar gegaffeld. Dit Werktuig ver-
toont zig , wanneer het Infekt een Sprong gedaan
heeft, weezentlyk als een Staartje .> dat van agte-
ren uit (leekt 3 doch wel dra zig weder ombuigt
om het Infekt tot een nieuwen Sprong in ftaat
te (tellen.
Deeze Poduren hebben my iets merkwaar-'
55 J Zeldzaame
35 digs aangetoond. Tusfehen de fpitfen van Lighaams-
„ de gevorkte Staart ziet men een klein Cylin- een*
3, drisch Lid, zittende by de Maag van dit In-
„ fekt. Ik heb, uit het end van dit Lid9 twee
'9t doorfchynendeCy lindrifche deelen zien voort-
„ komen , die byna zo lang waren als het Lyf.
3, Het Diertje fchootdezelven , om zo te fpree-
„ ken , uit het gedagte Cylindrische Lid , aan
3, ieder zyde één ; en ik hebze vervolgens in
„ dat zelfde Lid weder zien intrekken 5 gely-
35 kerwys de Slakken haare Hoornen inhaalen.
1 mm*, xui. stüs. B 5 n Dee
26
Beschryvinc van
m v- „ Deeze twee deelen zyn zeer week en buie-
LXXIV. 35 zaam; nat en kleveng; rond aan t end .
Hoofd- „ Door een Glas, waarin ik deeze Poduren
STÜK# 3, beflooten hield, heb ik de nuttigheid en 't
3> gebruik van deeze Deelen waargenomen. Het
5, Infekt liep langs de wanden van het Glas,
3, zonder moeite, op en af. Ik zag, hoe het
„ fomwylen met de Pooten afgleed en dreig-
3, de te vallen, en, als dit gefchiedde, zag ik,
5, hoe de beide Cylindrifche deelen ylings uit-
„ fchooten, en zig, door middel van haare
,5 natuurlyke kleverigheid, aan het Glas voeg-
^, den ; waardoor het Infekt niet afviel $ maar
3, als aan zulke lange Draadjes hing, en dus
„ tyd won, om zig met de Klaauwen, op
5, nieuws, aan het Glas te hechten; dat het
ook altoos deedt, en daarop weeken de gc-
3, dagte Cylindrifche deelen, onmiddelyk, we-
3, der in haar Scheede of Foudraal. Zulks is
„ de nuttigheid van deeze merkwaardige Lig-
3, haamsdeelen ; doch ik geloof, dat het In-
3, fekt dezelven ook gebruikt, om zig fnellyk
35 op een nieuwe plaats vast te zetten , nadat het
3, de voorige verlaten , en zyngewoonen Sprong
„ gedaan heeft. Mooglyk hebben zy een nog
33 menigvuldiger gebruik, dat onbekend is.
5) Eenige Produren , van de hier befchree-
3, vene Soort, die ik gevonden heb, (vervólgt
3, de Geer,) zyn kleiner en groenagtig van
„ Kleur 3 met een zwartagtige Stip op de Rug
33 ge-
DE PLANTVLOOIJEN. 3?
getekend. Zonder twyfel waren die jonger V.
dan de anderen. LXXIvI
3, Dit is het gene ik van deeze Infekten heb Hoofd/
kunnen waarneemen. Men zoude daar om- STÜK»
5, trent nog veel onderzoeken mogen : te wee-
3, ten i. haar onderfcheid van Sexe. 2. de
53 manier hoe zy Paar en en ten 3 de Voorttee-
5, ling ; als ook ten 4. de lang te van haar
„ Leven. Dit alles zal een vlytig Liefheb-
3, bervan Natuurlyke zaaken,door tyd en ge-
55 duld, misfchien in 't vervolg ontdekken".
(4) Plantvloo3 die Spilrond is, en glinjlerend lv-
bntmblaauw. Loodkleu-
rige,
Deeze3 van grootte als een gewoone Luis
zynde en in geftalte veel naar de Houtluisjes
gelykende, komt op de Boomenof in de Wei-
den voor, en zeer veel op de Paddeftoelen.
Men vindt 'er nooit verfeheidene by elkander.
Omftreeks Parys is dezelve insgelyks waarge-
nomen; als ook in Deenemarken en hier te
Lande.
(5) Plant vloo 3 die Eyrond is en geel, met twee y.
Roestkleurige Vlakken op de Rug. Kie/ne**
Deeze nieuwe Soort 3 in S weeden gevonden,
is
f4) Podura teres fufco-coemlea nitida Faun» Suec. Ed. II.
1930. Sulz. ƒ»ƒ. Tab. XXII. %. 143. GeoïFR. Paris, H.
p. iio N. 9.
(5) Podura ovata flava, Dorfo maculis duabus fcxxugincis,
Syft. Nat. XII»
*. Deel* XIII Stuk*
28 fBESCHRYVINC VAN
V. is een der allerkleinften. Zy heeft de Oogen,
LXxfv a'S Van vooren en van aStere^ °P
Hoofd-" de Rug, bruin-Roestkleurig.
STUK. 4
vr (6) Plantvloo , Se langwerpig is en Afcbgraauw
lis. met zwarte merktekens-.
Sneeuw»
loopcr. Dit Diertje , dat niet minder lange Sprieten
dan de Loodkleurige heeft , onthoudt zig in
de Boffchen van Europa, komende troepswy-
ze voor op de Sneeuw, in S weeden , alwaar
het, des wegen, Snoeloppa , dat is Sneeuwlooper,
genoemd wordt. Door het fmelten van de
Sneeuw verdwynt het, en komt by Zomer veel
voor op de Besfea der roode Aalbeziën , maar
alsdan niet troepswyze. Het loopt ongemeen
vlug.
w (7) Plantvloo , die langwerpig is en zwart ,
vat*. met het Agterlyf en de Sprieten wit geban-
zwerver' deerd,
Deeze nieuwe Soort is onlangs in Sweeden
gevonden.
vin. (8) Plantvloo , die langwerpig en zwart is ,
Arb*rea>t met de Pooten en bet Vorkje wit.
Boomkrui*
per.
* (6) Podura oblonga cinerea , fïgnaturls nigris. Faun, Suec.
EeL II. 1931» Pulex Nivis. Epb. Nat. Cur. Dec. 2, Ann. 3.
Ohf. 197= DE GEER A&. Upf 1740. p 54. X, 2,
(7) Podura oblonga nigra , Abdomine Antennisque faA
cli albi. SyJÏ. Nat. XU.
(8; Podura, oblonga nigra ,Pedibt: s furcaque albis. Faun* Suec»
Ed. 1. 1177 , Cd, II. 1932. Scop. Carntol. 1030. DE GEER AÏÏ'
Upf. 1740. p.49. Tab.I. Idem. Acï, Stockb. 1740.P. 10. Tab. 1.
DE PLANTVLOOIJEN. 2p
. In t iaar i?^7, seduurende de Winter- V.
, xr V r\ i i Afdeel.
Maanden November, December , January en ^xxiv.
February, vondt de Geer, onder de losfe Hoofd-
Bast van oude Peereboomcn , een menigte van STUK'
cleeze kleine zwarte Diertjes , van welken
Leeuwenhoek fchynt te fpreeken, als die hy
onder aan een Gras-Zoode gevonden hadt (*>
Maar deszelfs denkbeeld, als of dit Diertje te
vooren een Made was geweest; ('t welk hy heeft
willen bewyzen 5 doordien het Lyf daarvan in
Ringen is verdeeld , gelykerwys dat der mees-
te andere Infekten ; ) vervalt geheel door de
Waarneemingen van gedagten Kamerheer. Dee-
ze heeft de Eijertjes daar van waargenomen ,
die roodagtig en met het bloote Oog naauwlyks
zigtbaaf waren, uit welken, na verloop van
eènige Dagen , Diertjes voortkroopen, die, met
het Vergrootglas gezien, even de zelfde geflal-
te hadden als gedagte Plantvloo. In Karniolie,
of daar omftreeks , heeft men deeze Soort , die
in Oeland op de Efchdoornen,in 't rottig Hout,
en elders , gevonden wordt , tusfehen de Plaatjes
der Eiken-Zwam ontdekt. Eene, die door een
geelen Band op 't Borstftuk alleenlyk van dee-
ze fchynt te verfchillen , nam Geoffroy, om-
ftreeks Parys , waar. Hy noemtze , deswegen ,
de Kingdraager (f). De geftalte verfchile wei-
nig \ an die der volgende Soort.
GO
(*) Zevcnenzeventigfte Brief van 20 Decemb. 1693, bl.
(f ) La Podure Forte Anneau. Injl Part K. p. 609^
I. Dejx. xi il Stuk*
30 BES CHRY VING VAK
V- (p) Plantvloo, die langwerpig en rui? is*
Afdeel. , . , ö ö 3
LXXIV. zwart en bruin bont.
^ukF.D Deeze Soort heefc Linn^us , zo wel als
ix. wy de Afbeelding derzelve , van gedagten
Ruig{? Franschman ontleend; zynde zeer gefchikt om
PL.XCIX. het Werktuig 3 waar de Plantvlooijen mede
3. fpringen , te vertoonen : ten welken einde dit
Infekt van onderen is afgebeeld; doch niet zo
fterk vergroot zynde als dat van Fig. 2. ; ge-
lyk uit de nevensgaande in Natuurlyke groot-
te 3 met zyn Staartje in een fpringend poftuur*
blykbaar is* Het is eene der grootfte Soorten
van dit Geflagt, zegt Geoffroy, die men zeer
gemeen vindt onder de Steenen^op den Grond.
ajt*. CIC0 Plantvloo, Me Rolrond is en graauw 9
Gegordd- ]jet Agterlyf met een zwarten Gordel, %an
uooren n&it*
Ia de EosfclTen van Europa komt deeze
fomtyds voor.
xx. 00 Plantvloo, die Rolrond is , en Koper-
Onzigtl groen y met een wit Vorkje aan den Staar t»
tere.
In kleinte wykt deeze naauwlyks voor de
Vyfde Soort , zynde niet zigtbaar dan voor
een
(9) Podura oblonga , villofa , fufco nigroque variegata.
Syji. Nat. XII.Gf.offr. Paris. 608. T» XX. Fig. 2.
( !•) Pcdura Cylindrica grifea , cingulo atro antice albo.
Faun. Suec. Ed. II. 1933.
(11) Pedura Cylindrica acnea » fUrca aibi» Syjlt Nat. XXI.
DE PLANTVLOOIJEN. 3!
een fcherpziende Oog , hoewel het Mikros- V.
koop daarop een fchoonen glans ontdekt, van ^xxiV
heerlyk Kopergroen of Brons. Men heeft ditj300FD-#
Diertje, dat gemeenlyk loopt en zeer fraay stuk.
huppelt, ook onlangs eerst waargenomen.
(12) Plantvloo, die zwart is en in 9t Water xil
keft. Water-
trcedcr.
Op de Staande Wateren wordt dit Diertje
in menigte aangetroffen, alwaar het, des mor-p^^x%
gens inzonderheid , by groote Troepen aan
de kanten der Vyvers zig onthoudt, als 't wa-
re het Water affchuimende , dat daar door
zig als met een zoompje van Ys overtoogen
vertoont. Men heeft het, zo wel omftreeks
Parys, als in Karniqlie, gevonden, en het ont-
breekt geenzins in onze Slooten en Graften.
Onder den naam van kleine zwarte Infekten,
die by duizenden te famen op het Water zit-
ten, en gelyk de andere Plantvlooijen fprin-
gen , geeft 'er de Geer eene omftandige be-
fchryving van, als volgt.
In February zag zyn Ed. , in kleine Sloo-
ten , groote zwarte Vlakken op het Water ,
die hy bevondt te beftaan uit een menigte van
kleine zwarte Diertjes , welke by duizenden
cn zo dik op en by elkander lagen, dat zy
het
(12) Psdura nigra aquatica. Faun, Suec. Ed. II* 1934. Scop.
dr». 1027 GEOFFR. Paris, 6lO. N. 8. DE GEER* A&. Upf.
1740 p- 57. Tab. 3. Aft. Stockb. 1740, p. 17, Tab. 3, 4* LE.
der mull. Epift. 15. Tab. 7#
I* DEEJu. XIII, STUK»
32
BESCHRYVING VAN
V. het Water geheel bedekten. Men vondt die
Afdeel, plekken meest aan den kant der Sloot, of hier
HooFi>'en ^aar onder een Waterplant. Zy bleeven
stuk. wel op de zelfde plaats, doch zaten niet ftil,
regtende zig geduurig op , maar duikende nooit
onder Water. Ah hy met een klein Stokje daar
in roerde , verfpreidden deeze Diertjes zig
wel wat uit elkander , maar, als hy daarmede
ophieldt, verzamelden zy zig weder in ééns
plek. Door een Vergrootglas dezelven be-
fchouwende , bevondt hy ze met de voorgemel-
den, die onder de Boombast zitten, in geftalte
taamelyk overeenkomftig ; doch daar waren
grootere en kleinere onder. Zy fpringen niet ,
dan geftoord zynde , en alsdan blyft haare
Staart een poosje uitgeftrekt ; zynde op ver na
zo vlug niet als die der Boomen. Buiten 't Wa-
ter kunnen zy het niet lang houden , zonder
vogtigheid ; verdroogende dan , in twee of drie
Uuren, geheelenal : daar de anderen in de
fterkfte Zonnefchyn kruipen en huppelen , zon-
der daarvan eenig nadeel te lyden.
verhul- ,5 Buiten en behalve de zwarte Vlakken, die
ding' deeze Infekcen op het Water maaken, wordt
„ men daar nevens ook witte plekken gewaar,
„ die ik, by nader onderzoek, (zegt de Geer)
5, uit ontelbaar kleine witte Deeltjes bevondt
,, te beftaan , welke op het Water by een la-
gen* Die Deeltjes, nu, met een Vergroot-
glas onderzoekende, ontdekte ik , dat het
i3 Huidjes waren, welken myne Diertjes af-
» ge-
de Plant vloo i jen. 33
35 geworpen hadden : want zy hadden even de \r.
*, zelfde geftalte als haar Lyf , vertoonende Afdeel.
LXXIV
3, zig daaraan de Sprieten, Pooten en Staart, Hoofd-'
en alle andere Ledemaaten* Ik had eenigcn stuk,
3j van deeze Diertjes in een Flesch , en die
3, verhuidden ook aldaar, zo dat het my niet
„ misfen kon , haare Velletjes te vinden. Het
„ zonderlingfte in deezenis, dat die, van dee-
3, ze zwarte Diertjes, wit zyn. Want in het
verwisfelen of afleggen van haare Huid ,
„ wanneer die haar te naauw wordt, komen
„ zy overeen met de Maskers van alle andere
3> Infekten. Voor 't overige fchynt de Huid
33 deezcr Diertjes ook van die gefteldheid te
33 zyn, dat zy niet ligt nat wordt: want als
3, men 'er een onder Water ftuwt, komt het
„ aanftonds weder droog boven. Evenwel la-
„ gen 'er eenigen op den bodem van de Flesch,
,, in 't Water, die, hoe veel moeite zy ook
,3 aanwendden 3 niet weder boven konden ko-
„ men, en zy hebben daar, eenige Dagen agter-
3, een, geleefd"
Onder de voorgemelden bevinden zig ee- Gr$mw&
nigen, gelykerwys onder de Boom-Vlooijen,
die wat grooter en graauw zyn, van welken
onze
(*) Ik moet my verwonderen, dat Geoffrov van Schub,
betjes of Pluimpjes meldt, die het Lyf van deeze Plantvlooi-
jeq , even als dat der Ongevleugelde Motten , zouden beklee-
den, en daar afgaan door het behandelen; waardoor zy tevens
haare Kleur zouden verliezen.- maar, wie is in ftaat om zulke
kleine Diertjes te behandelen '{
h Deel xiii. Stuk, C
34* BïSCHRtVING VA»
V. onze Af beelding > Fig. 4 , ontleend is. Of
LXXIv'dte een verfchil van Sexe zy, heeft hy niet
Hoofd- kunnen waarneemen. Het Infekt is langwer-
stüic. en geheei rujg 9 n[et minder dan die Soort ,
welke daar van den bynaam voert. Aan de ee-
nc Spriet hadt het drie ^ aan de andere vier
Leedjes, welk gebrek, nog in een ander ge-
vonden, geen plaats hadtin de overigen , wier
Sprieten altemaal vierledig waren. In 'c krui-
pen beweegt het deeze Lighaamsdeelen onop-
houdelyk. De twee plekjes aan den Kop be-
vatten dc Oogen , wier getal in deeze Soort
niet zo gemakkelyk waar te neemen was , dan
in de andere. De Pooten zitten, by paaren,
aan de drie voorlte Ringen : want het Borst-
ftuk is, in deeze Infekten, geenszins van het
Agterlyf onderfcheidelyk. De Staart is een
weinig anders y doch niet minder gegaffeld , en
tusfchen derzelver punten bevindt zig een der-
gelyk Lid, van welks waarfchynlyk gebruik
*thdz. hier voor> iets is geze§d *• zYn Ed- geeft in
**♦ bedenken , of hetzelve ook tevens zou kunnen
dienen , om eenige Vogtigheid in te zuigen. Zy
kunnen, zo wel als de zwarten, wanneer zy
van 't Water afgezonderd zyn , niet lang ke-
ven.
(13) Plant vloo, die in de Aarde zig onthoudt
FimetarUl M Wt is.
£stgd*' Dce-
f13) Têiura terreftris alba. Fau». Snee, ld. II. j^S.
SCOP, Cdrnirf* 1*29,
i>e PlantvlooijeIT. 35
Deeze onthoudt zig in gemeste Aarde, al-AFDE*EL^
waar zy in \ vroege Voorjaar menigvuldig is, LXXIV.
komende inzonderheid te voorfchyn , als deHooFD"
Grond met Water wordt begooten. Men vindt-
ze veel in Meloen- en andere Broeybakken*
zig aldaar als vliegende Stofjes vertoonende 5
door haar fpringen (*), Het is een van de
allerkleinften.
(14) Plantvloo, die wit is, met een gefplee- xiv.
ten Jlompe Staart, die idtgejirekt gebouden^^$é
uoordL
Omdat deeze Soort niet kan fpringen, krygt
zy, tot onderfcheiding, den bynaam van Wan-
delende Plantvloo. Zy heeft het Lyf Rolrond,
langer dan de anderen , wit en week ; boven
den Aars een bruine Stip: de Staart met twee
uitgeftrekte Borftels, half zo lang als 'c Lyf.
Men vindtze op de Bergen onder 't Mos
Van de witte Plantvlooijen vind ik, in de
befchryving der Infekten omftreeks Parys,
geen gewag gemaakt. In Deenemarken heeft
men
(*) Dus volgens de Fauna SuecUa. In Syft. Nat. XIU
zegt LiNN2EüS;Cauda obtufa mutica.- Mnfalit. Dat is, zy
fpringt niet.
(14) Podura albi, Caud* bifida, extenil, obtutë. Fata*
óuec. Ed. II. 1936.
(f) Hier in volg ik Syft. Nat. Ed. XII: wtnt volgens
de Fauna Suecica zou zy zig in de Winterhuizen , en aldaat
in de Potten en Tobbens of Bakken, bevinden; komende
telkens te voorfchyn , als de Aaide begooten WQïdt,
I. Deel» XUl. Simt* C 2
3<y Be s c h r y v in g v an
V. Hien deeze laatfte Soort 3 in de Aarde 3 waarge-
nomen (*).
Hoofd- » « 61
STUK*
LXXV. H 0 0 FDSTÜK.
Befchry ving van H Geflagt der Houtluizen,
zo van de Indien als van ons JVereldsdecl.
Naam, r7 eer gevoeglyk is de benaaming van Hout-
luizen voor een Geflagt van Infekten,
dat onder zig de genen bevat , die gemeen-
lyk, in ons Land 3. Houtluis j es getyteld wor-
den. Wat den Latynfchen of Griekfchen Ge-
flagtnaam. Termes y aangaat , dien men thans
hier 3 op deeze Infekten , toegepast vindt ; de-
zelve is zo oneigen niet, als men wel zou den-
ken 5 en met weinig verfchil , weleer, voor der-
gelyke Diertjes gebruikt geweest (f): zonder
dat men , aangaande deszelfs afleiding, toe-
vlugt behoeft re neemen tot eenig Byge-
löof (40.
Eigen. Deeze Infekten fchynen zeer droog van aart
fchappoir te Zyn . ten minfte vindt menze doorgaans op
drooge plaatfen en het is niet dan droog V' oedzel
dat
(*) Faun. Trtdrkhsda!ma> p. 89.
C|) Poftes Tarmes fecat. Plautus. A Tarmite vitiari.
Vitiiuv^
(4.) Termes, a termino Vit as vel terminando Vitam ; ut
Termes puUatorium , qualï fatale vel fatidicum.
de Houtluizen.
3?
dat zy gebruiken. De Europifche worden , dik- V.
wils , in Doozen en Laadjes met gedroogde In-
fekten gevonden ; waarzy, indien menzc be* Hoofd-
gaan laat, fterk voortteelen. De Oost- en 5TUK*
Westindifche maaken ongelyk grooter verwoes-
ting ; 'tgene wy aanftonds zullen zien*
Behalve zes Pooten Ste hebben 9 gelyk deKenmcr.
voorgaanden en gelyk de gewoone Luizen 5 ken'
benevens twee Oogen ; zo beftaat het byzon-
der Kenmerk van dit Geflagt in twee Kaaken
of Nypers 7 die in fommigen vry groot zyn 5
en zo hng als de Sprieten , welke zy Eoritel-
agtig hebben. Het zyn, gelyk de voorigen3
zeer kleine Diertjes.
Men heeft drie Soorten van deeze Houtlui- soorten,
zen waargenomen , waar van twee in ons Wc-
reldsdeel j de andere in de heete Landen ge-
meen zyn; als volgt.
(i) Houtluis 3 die geel is, en waarvan de eene r
de Nypers zo lang beeft als de Sprieten. Termes
fatale.
Deeze Infekten zyn het , die men in de In- Ind rchc'
dieft Houtluizen of ütitti Mieren heet, en van
welker vernielende aart alle Reisbeichryvers
weeten te fpreeken. De Heer Adanson vondt
op 't Eiland Goeree, aan de Kust van Sene-
gal, zeker- klein Ongedierte, dat men aldaar
Vagvague noemde , en door het welke een Hut
van
(i) Termes luteum: alterlus Maxillis longitudine Antenna-
r*im. Syiï. Nat. X & XII.
I. Deel. XIU. stuk* C 3
58 BESCHRYVINC VAN
v- van Stroo, naar's Lands wyze nieuw gemaakt,
LXXV? 3'n m^nder dan een Maand geheel doorlugtend
Hoofd, wierdc. Niet alleen de Wanden van zyne Hut,
stuk. maar alles, waar op zy zig kwamen nederzet-
ten, Papier, Leder, Hout , werdt van dit On-
gedierte doorgeknaagd , bedorven en vernield.
Ongelooflyk fchielyk gingen zy daar mede te
werk : hoewel hy alle avonden de Cylindrifche
Gaanderyën , die zy al voortgaande maaken ,
en waaronder zy even als de Mynwerkers ar-
beiden, zorgvuldig wegdeed; waren zy dik*
wils, in 't midden van de Nagt, reeds weder-
om tot aan zyne Hoofdpeuluw gevorderd , ja
kwamen tot in zyn Ledikant ; alwaar dit On-
gedierte , na het doorknaagen van Lakens en
Matras, op zyne Huid aanviel; daar het op
een verwoede wyze in beet, en, behalve de
Pyn , groote Puisten veroorzaakte. Alles , wat
hy in 't werk ftelde om ze te vernielen , was
vrugteloos.
In Suriname heeft men geen minder last van
dergelyke Infekten , die 'er den naam voeren
van witte Mieren, en zeer menigvuldig in de
Bosfchenzyn, leevende, zo het fchynt, van
Hout. Dus lyden de Huizen, die aldaar meest
van Hout gemaakt zyn , ongelooflyk door het
knaagen van deeze Infekten , die haare Gaan-
deryën formeeren van het Poeijer der uitge-
knaagde Stoffen, zo het fchynt, met haar eigen
Uitwerpfelen gemengd, en zo vast famenge-
hecht , dat men die Nesten 'er naauwlyks af
kan
de Houtluizen. 39
kankrygen, en dan fpringc het Diertje weg, V.
door middel van zyne Nypers of Kaaken. Het ^xxv.
beste, dat men daar tegen doen kan, is wat Hoofd-
Rottekruid van boven in het Nest te ftrooijen; STUK%
ten welken einde men dat Vergift altoos in voor-
raad heeft. Ook kan men die Nesten met koo-
kend Water begieten en dan, nadat zy af ge-
boend of afgefchraapt zyn, de plaats beftryken
met Teer of Terpenthyn-Olie; dat egter meer
omflag is en hinderlyk door de Reuk ; zo wel
als het gebruik van ongebluschte Kalk ,'t welke
Linn^eus aanpryst (]).
Op de Westindifche Eilanden is dit Onge
diert niet minder gemeen en fehadelyk ,!zo Pater
La bat meldt, die met verwondering gezien
heeft, hoe vlytig deeze Infekten elkander hiel-
pen in het toeftoppen van een opening, welke
hy aan haare Gaanderyën gemaakt hadt. Hoe
veelenmen 'er ook doodt, zegt hy, zo 'er maar
eenige weinigen overblyven , zullen die , in
korten tyd, wederom een geheele troep voort-
brengen van dit Gebroedzel , door het welke
Greenen, Vuuren en ander Hout, dat men uit
Europa overbrengt , aangetast wordt , als zag-
ter zynde dan de meeste Westindifche Hou*
ten. Zo men ze laat begaan, vergrooten zy
haare Nesten tot geheele Klompen , die zig als
harde Kluiten van zwarte Aarde vertoonen , en
naauwlyks te breeken zyn; van binnen met
on~
(t) Cake yivd coërccndum. *yfi. Nat. Ed. XII, p. ioig4
X. DEEL. XilU STUK. C 4
40 Beschryving van
V. ontelbaare Gaanderyën, van dikte als een Schryf-
LXXv" Pen ' ^00lh°fswyze doorboord. In de Bos-
Hoofd- fchen en op andere plaatfen , vindt men dik-
stük. wüs van deeze Klompen, die zo groot en zwaar
zyn , dat een Man dezelven naauwlyks draa-
gen kan. Schoon men die aan ftukken hakt ,
of afrukt van de plaats daar zy op zaten, wy-
ken 'er doch deeze Mieren niet uit, jaarwer-
ken veeleer om de breuken weder toe te muu-
ren. Als men zodanig een Klomp heeft opge-
nomen, en die bewaaren wil, om ze aan de
Hoenders te geeven , die zeer gretig zyn naar
deeze Infekten; zo legt men die. Klomp op een
Plankje, Paal of iets, dat midden in 't Water
ftaat, en breekt 'er, van tyd tot tyd, brokken
af, die men haar voorwerpt. Het is een plei-
zier te zien, hoe zy dezelven met 1'ekenPoo-
ten verbryzelen, en welk een moeite zy heb-
ben , om dit Gedierte te noodzaaken voor den
dag te komen, dat zy ze kunnen op pikken.
Eenden en ander Gevogelte wordt daarmede
vet gemaakt.
Geteute. Zy gelyken , in Geftalte, naar de gewoone
Mieren , maar hebben een geelagtige of vuil-
witte Kleur en een affchuwelyke Reuk. ,, De
5, eene (misfchien het Wyfje} heeft het Lyf
,, van grootte als onze gewoone Houtluisjes
„ (*); den Kop Hoornagtig, glad , eenigermaa-
w te langwerpig vierkant, en geel; de Sprie-
„ een
(*) Corpns magnitudine Termitis pulfatoiii. Ibidem.
de Houtluizen.
4i
39
ten naauwlyks langer dan het Borstftuk: de V*
„ Kaaken of Nypers, Hoornagtig, glad^xxvL/
55 zwart, Elsvormig, een weinig krom, uit* Hoofd*
3) iteekende, zolang als de Sprieten : het Ag- STUK*
5, terlyf langwerpig , eenigermaate Cylindnsch,
witagtig: volgens Kapitein Ekentjerg. De
andere (in Sexe verfchillende volgens R olan-
der) is in geftalte en grootte aan deeze ge-
„ lyk , maar heeft die uitfteekende Nypers
„ niet : de Kop is ook wel geel doch rondag-
„ tig, met zeer korte Kaaken : de Sprieten
„ Draadswys , half zo lang als 't Lighaam :
het Agterlyf Eyrond en witagtig, volgens
„ den eerstgenoemden" (*).
(2) Houtluis., die,, bet Agterlyf 'langwerpig >
den Bek rood beeft en de Oogen geel. tlums*
Europi-
Omftandig heb ik reeds , in eeri vöorig Stuk fche'
van dit Werk f , verhaald, dat de naam vantIX-STu&
Klopper verkeerdelyk gegeven zy aan deeze z'29^
kleine Infekten , en houd zulks nog (taande 5
of fchoon onze Ridder , op het berigt van den
Heer
(*) Men ziet hier, welke zorgvuldigheid Linn^us ge-
bruikt , in de befêhryving van Dieren , die hy niet gezien
heeft.
(2) Termes Ab'domine oblongo, Ore rubro, Oculis luteis»
Faun Suec. Ed. IU 1937. SCOP. CarnUl. 1032. DER H. TbeoU
11 9. BRADL. Nat. T. 27. f. 3. RAJ. lnf. 8. Phil Trans. N.270.
p. 231. & N, 291. p. 1586. & N. 245. p. 376, Roland. Aïï.
Stockh. 1754- P- I5JU SUJLTZ. /»ƒ. T. 22. f, 144» GEGIER.
Far, II. p. 601, Pediculus 12. SCHiEFF. Ekm% T. 12Ö.
1. Deel XIII. Stuk- C 5 -
42 Beichrtvikc vait
V, Heer Rolander , by zyn voorig Gevoelen
LXXvf bIyft^ dat het WyfJ*e van deeze Soort als een
Hoofd r Uurwerk tikken zou aan Splinters Hout (fj.
•tuk. jjet gemeene spreekwoord-, immers, me*
mand geeft , dat by niet beeft 9 wederleg t genoeg-
zaam dit Denkbeeld: alzo het Diertje veel te
zwak is, om zulk een fterk Geluid te veroor-
zaaken. Ten anderen overtuigt ons de New-
toniaanfche Natuurwet (4-) genoegzaam; dat
dit geklop, het welk in de Vertaalde Wys-
f bi aas. geerige Verhandelingen van BradleyI, zeer
belachelyk, een Piepend Geluid genoemd wordt*
geen andere oirzaak tot zyne verklaaring be-
hoeft , dan de werking der Kloptorretjes , die
zig weezenlyk in 't Hout bevinden , en welke
men daadelyk heeft zien kloppen (§).
Gtftaite. fpreek van de zogenaamde Hout- of Pa*
PL.xciXipjer.Luisjes y den Kinderen genoegzaam be-
5' kend , wier Afbeelding by Vergrooting niet
onaartig is; gelyk dezelve, van ons , in Fig.
5, wordt voorgefteld. Het Beestje is, wegens
zyne doorfchynendheid , een keurlyk Voor-
werp tot handgebaar voor 't Mikroskoop. Men
vindtze altoos op drooge plaatfen , doch wat
zy eeten is nog niet zeer bekend: mooglyk
zyn
(t) Faemina Hoiologii inftar pulfatorla, in ligneis feftucis.
Syft. Nat.Kd. XII. p. 1015.
(I) Caufas rerum naturalium non plures adrnittendas cfle,
quam qu* et verx funt, earumque Phacnomenis explicandis
lufficiunt.
(5) Zie dceze Nstuurlykfi t&j/ltrie ,IXtSTUK bladzt|'c95.
1. DEEL. XIU. STUK.
de Houtluizen. 43
zyn het de fyne Vezeltjes van Hout, Papier,, ^F^*KL
Linnen en Wollen Stoffen, die zy afknaagen: LXXV.'
want haare Nypers, aan den Kop, zullen , Hoofd-
door de Natuur, tot eenig einde daar aan ge-STUK'
geven zyn. Ondertusfchen weet ik niet , dat
men een blykbaare benadeeling van Kleederen
of gedroogde Kruiden door dezelven verneemt:
maar van de Infekten fchynt het, dat zy de
Schubbetjes of Pluimpjes afknaagen. Moog-
lyk aazen zy ook op de Lym , waarmede het
Schryfpapier ftyf gemaakt wordt : want elders
vind ik aangemerkt, dat zy de Vischlym , waar
mede men de Kruiden fomtyds aan 't Papier
plakt , weg eeten , en dezelven dus los maa»
ken (t)- In een Doos met Kapellen vond ik
ze , onlangs , op een verbaazende manier ver-
menigvuldigd. Dit doet my zeer tvvyfelen aan
het Gevoelen van Frisch, die zig verbeeld
heeft, dat deeze Luisjes, doorhem Nag- Mie-
ten of Knaag - Myten genaamd , voortkwa-
men uit kleine Eijertjes , welken hy in ge-
droogd Slym of Mos, van fchimmelig Wa-
ter, hadt gevonden: hoewel de Geftake van
het Diertje, dat hy afbeeldt, met die van on-
ze Hout- of Papierluisjes taamelyk overeen-
komftig is. Geoffroy , die het tot zyn Ge-
flagt der gewoone Luizen t'huis brengt, merkt
aan , dat men het ook ten Platten Lande en in
de Tuinen , op Muuren en Boomftammen , doch
als
(t) Amotn. Acai VOL, III. p. 34*.
I, Deel. xiii. Stuk,
44 Beschryving van
V. alsdan bruiner en een weinig Haairig zynde,
Afdeel. vinc}t.
Hoofd-
stuk. (3-) Houtluis, met het Agterlyf Eyrond , den
Fatidïcum. bleek 9 de Oogen bruin*
Groote.
In de Zuidelyke deelen van Europa fchynt
deeze Soort , die de voorgaande aileenlyk in
grootte overtreft, als eens zo lang zynde ,
voornaamelyk gevonden te worden: zy is, door
den Heer Lin'n^eus , eerst waargenomen in een
Verzameling van drooge Kruiden , welken aan
zyn Ed. door den Heer Loefling , uit Spanje,
overgezonden waren. Indien, evenwel, dee*
ze Luisjes aangroeijen , gelyk men vast mag
Hellen , zo zouden die andere Kenmerken ook
wel noodig zyn , om een befluit op te maa-
ken , noopens het weezentlyk verfchil van deeze
Soorten.
De Latynfche bynaam , die byna overeenkomt
met de bygeloovige uitdrukking van Dood-Uur ,
Dood-Kraaijer en dërgelyken, welke men, waar-
fchynlykinLapland,aangaande hetgedagte Tik-
ken gebruikt , fchynt voornaamelyk wegens de
Grootte aan deeze laatfte Soort gegeeven te
zyn : doch ik vind hetzelve daarvan al zo wei-
nig , als van de gewoone Papier-Luisjes , be-
weezen. Derham fcheen het wel begreepen
te hebben, volgens de aanmerking van Ro-
LAN-
( s) Termes Abdoraine ovato , Ore pallido , Oculis fulcis.
Faun. Suec* Ed. 1U 1938. FKISCH. /«/.XI. p, 2. T. io.
de-Houtluizen. 45
LANDERjdat een deel van deeze Diertjes Vleu- Af^*£L
gelen kreegen , en deeze laatfte Autheur zegt LXX vi
zelf dat zy fpringen. Geen van beiden nu , is Hoofd-
immcrs op die Luisjes toepasfelyk , aan welker STUK#
geheele Lyf , zo Roesel aanmerkt (f), niets
gevonden wordt , dat hard genoeg of bekwaam
is , om zulk een fterk Geluid te verwekken ,
en die men met een Haair-Penfeel ligt dood
kan drukken, Hy hadt altoos , dit Tikken hoo-
rende, en naar hetzelve onderzoekende, een
Wormpje in 't Hout gevonden, dat eigentlyk
het Masker was van een Torretje, die een har-
den Kop hebben , bekwaam om Hout te knaa-
gen en derhalve ook om een dergelyk Geluid
te veroirzaaken. 't Zy nu dit Tikken door een
Torretje , Wormpje of Luisje , voortgebragt
worde, het bïyft zeker , dat de naam van Ter*
mes Fatidicum even zo belachelyk zy, als die
van Dood-Uur of Doodkraaijer ; en die van
Aard- of Wand-Smit op deeze Luisjes geheel
niet toepasfelyk.
Ik heb nagezien , wat Derham , in de Ver-
handelingen der Koninglyke Sociëteit van Lon-
den , op de door ' onzen Autheur aangehaalde
plaatfen, van den Doodwagter zegt. Hy ge-
tuigt, deeze Luisjes nooit te hebben zien klop-
pen, dan in en by Papier, doende zulks door
uitzetting van het Lyf en niet met fden Kop.
Ligt
(t) Voorbericht van de tweede Kissfe ^er Aard-Torren ia
*t II. Deel.
1. Deel. XIII, Stuk.
4<S BUCHRYVING VAN
Afdeel. Ligc is het te begrypen , hoe het mooglyk zy ,
HooriT eCnig geraas in PaPier ontftaa, door die
stuk. " uitzetting van het Lyf ; doch daar aan kan da»
zekerlyk dat Tikken niet toegefchreeven wor-
den, het welk men in het Hout van Kisten *
Kasfen, Lesfenaars of Kabinetten verneemt y
en wel tien, twintig [Voeten, ja verder 3
hoorbaar is: het welk hy te vooren ook, met
regt, aan de Hout - Torretjes toegefchreeven
hadt (*). Offchoon hy zig, nu, even het
zelfde verbeeld heeft van deeze Papier-luis-
jes, welke hy deswegen ook Dood-wagters
noemt, heeft het doch weinig waarfchynlyk-
heid, dat zy, al kon het Bygeloof gebillykt
worden, dien naam verdienen. Hy hadt het
"verfchil van Sexe waargenomen , daar in be-
ftaande, dat het Wyfjes grooter en helderer
was dan het Mannetje, met geel gewolkt. Zy
kloppen, zegt hy, om eikanderen tot Paaren
aan te lokken, welke Paaring hy niet alleen ge-
zien, maar zelfs, door na-aaping van dat
kloppen, het Mannetje by een dood Wyfje
gelokt hadt; beginnende hetzelve, zig be-
droogen vindende, wederom te kloppen. De
Eytjes hadt hy waargenomen veel kleinder te
zyn dan de Luizen - Neeten , en de Jongen meen-
de hy naar Myten te gelyken en verbeeldde
zig, dat die op de doode en gedroogde Infek-
ten aazen.
(*; ML TrmftZt. N. 245, p. 37*-
LXXVi.
i) 15 Luizen* 47
V.
1 Afdeel.
LXXVI. HOOFDSTUK.
STUK*
Bef chry ving -jan V Geflage der Luizen, zo die
de Menfchen, als die de Beeften van allerley
foort plaagen , zynde grootelyks in gedaante ver-
fcbillende.
G
een haatelyker Ongedierte , in Europa ,
dan de Luizen , wier bekende naam , in
c Nederduitsch , genoegzaam met den Engel-
fchen Lowfe of Lice , en met den Hoogduit-
fchen Laufe overeenkomt, 't Hcbreeuwsch
woord Koonim , dat men gewoonlyk voor Lui-
zen neemt , als de derde Plaag der Egyptenaa-
ren geweest zynde, hebben de zeventig O ver-
zetters , in 't Grieksch , Knipes vertaald,
welk veeleer Muggen of kleine Wormpjes bete-
kent +• De algemeene naam der Luizen , in 't . . '
T Zie t
Grieksch, was Pbtbeires , waar van het beken- voorgaand*
de woord Pbtbiriajis, dat men voor eene Luis- 5™** blm
ziekte neemt, zyne afkomst heeft, en de he-
dendaagfche Grieken fpreeken het Pfara uit ,
dat met de Schurft, Pfoora, meer overeen-
komst heeft , die op het Hoofd , zegt men ,
dikwils door dit Ongedierte veroorzaakt wordt.
Zy hadden 'er nog andere naamen voor, gelyk
wy in 't Nederduitsch , tot verbloeming , ook
gebruiken. Diodorus Siculüs, van de Kwaal
der Springhaanen-eetersfpreckende, noemt de-
zelve nu eens Pbtbeiras9 dan Herpeeta. De Ita-
i. dsei. xni. stuk, liaall.
48 BËSCHRYVING VAN
V. liaanfche naam is Pedocbw,. de Spaanfchen noe-
■LXXVI menze f$jP* de Fran^chen Pou, In 't Latyn
Hoofd- ' plagt menze weleer Pedes te noemen (f ; , waar
stuk. van het woord Pedicukis, buiten twyfel, zyn
afkomst heeft.
Eigen- Om van de Eigen fchappen der Luizen in 't
fchappen. ajgemeen te fpreeken , moet ik zeggen , dat het
een Ongedierte is, 't welk zig onthoudt of aast
op de Huid, in de Vagten en bekleedzelen van
alle bekende Dieren. De Visfchen zelfs heb-
ben hunne zogenaamde Luizen , en men vindt
'er op de Vogelen ; ja op de Infekten zelfs, ge-
lyk op de Torren , Wespen en Vliegen. Ten
opzigt van deeze laatften wordt de benaaming
van Luizen te algemeen gebruikt; dewyl het
meefte Ongediert derzei ven agt Pooten heeft,
en daarom tot de Myten of Spinnetjes behoort
t'huis gebragt te worden: zo wel als fommi-
gen der Vogelen. En, 't Is aanmerkelyk, dat
op deeze, zo wel als op de Viervoetige Die-
ren, elk Geflagt of Soort, byna, een hyzonder flag
van Luizen heeft, die wel in gedaante ver-
fchillen, doch in de weezentlyke hoedanig-
heden overeenkomftig fchynen te zyn met de
Luizen van den Mensch.
Geftake. Ten opzigt van de Lighaams-geflalte zyn
de Luizen meer of min langwerpig ; fommigen
bree-
(f ) Perinde euVs Genus Leoninum , atque Mufcae , Culi-
ces, Fedesque, Pulicesque; odio malo 8c moleftis omnibus.
PLAUT. in Curculione.
de Luizen. 49
breeder , anderen zeer fmal en dun , gelyk die V.
der meeste Vogelen , en eenigen , van agte- ^xx VI
ren, als mee Borftelagtige Staartjes. Met het hoofd-
Mikroskoop gezien, bevindt men de meesten stuk*
Kaarig of ruig aan 't Lyf. Sommigen zyn
van aanmerkelyke grootte en grooter dan de
Menfchen-Luizen ; anderen by uitftek en nage*
noeg onzigtbaar klein ; gelyk die der Byën. Zy
hebben, in *t algemeen, den Kop taamelyk
groot, met uitfpringende Oogen en duidelyk
van het Borstftuk onderfcheiden ; de Sprieten
Draadagtig dun voor 'tbloote Oog. DePooten
beftaan , als gewoonlyk , uit drie deelen ,
waarvan het uiterfte, of de Voet, drie Lé-
den heeft.
De Geflagts- Kenmerken zyn, vooreerst , Kenmer.
zes Pooten te hebben en twee Oogen: denkcn* -
Bek met een Prikkel die zy uitfleekeri. Dit
laatfte hebben de Myten niet, en de Angel der
Vlooijen verfchilt van die der Luizen , aanmer-
kelyk. Voorts hebben zy Sprieten zo lang als
3t Borstftuk, dat egter in allen niet ten naauw-
keurigfte moet begreepen worden. Het Agter-
lyf is platagtig rond en op zyde eenigermaate
in Kwabben verdeeld.
Men kan, eigentlyk, niet vast bepaal en , hoe SooMn
veel Soorten 'er in dit Geflagt plaats hebben ;
dewyl ieder Gedierte, als gezegd is, zyn by-
zondere Luizen heeft, Linn^eus , evenwel, geeft
'ér thans veertig op, waarvan de Menfchen-Lms
de eerfte is , als volgt.
Ii Deel. XIH. Stuk, D (l J
So Beschryving van
V- (i) Luis der Menfcben.
Afdeel.
I XXVI
Hoofd-' De voo™aamfte Waarneemers met het Mi-
stuit. kroskoop, Redi, Bonanni, Swammerdam ,
i. Baker, Ledermuller, en verfcheide ande-
HoofXis, ren > hebben de vergroote Afbeelding voor ge-
field van dit Infekt, het welke, zo op het
Hoofd als in de Kleederen der Menfchen , zig
onthoudt en voortteelt , en veelen een byster
Ongemak veroorzaakt. Geen Land of Volk
in de Wereld bekend, daar dit Ongedierte ,
het welk als den Mensch aangeboren fchynt te
zyn , niet door vlyt en zindelykheid moet uit-
roeid worden ; zo het niet tot eene Plaag zal
verftrekken van ons Geflagt. De Amerikaan-
fche Wilden, Afrikaanfche Negers, en Oost-
indifche Natiën, hebben het zo wel, ja ruim
zo veel als de Europeaanen , en zyn 'er zo
weinig afkeerig van, dat de Vrouwluy, onder
fommige Indiaanen of Afrikaanen , haar Man-
nen de Luizen van 't Hoofd zoeken y en die al
gaande weg opknappen. Dat fommigen zulks,
in ons Wereldsdeel, en onder de befchaafde
Natiën , als een Geneesmiddel voor de Geel-
zugt aanmerken, is algemeen bekend.
Hoe
(i) Pediculus humanus. Syft0 Nat. X. Gen 233. XII.
Gen* 264. Faun, Suec. Ed. II. 1939. MouFF. /«ƒ,259- Red.
Exp. T. i3. SWAMM. Quarto. T. 7. BibL Nat. T. I. f,
3-6. Alb. Aran. T. 42. BoNANN* Mier. f* 55^ Joblot.
Mier. I. pp. i. T. 1. Baker Mikroskoop. T. 13. f. 4.
SCH/EFF. Eïem. T. 95. SüLTZ. ïnf. T* 22. f,145. LEDERM.
Mier* 45. T. 21.
DE L Ü I Z E N. $i
tioe affchuwlyk deeze Infekten zyn, wegens v-
het Ongemak, dat zy door fterke Jeukt ver- l^XVI.
oirzaaken , en wegens haare ongemeene Voort- Hoofd-
teeling, die ze, daar zy eens haaren zetel ge-STÜK»
veftigd hebben, niet gemakkelyk uit te i'oeijend^^e"r"
maakt ; zy verfchafFen, nogthans^ door haare tooning.
menigvuldigheid , Voorwerpen , die het Oog
van een Liefhebber der Natuur kunnen ver-
lustigen. Zo men op de uitwendige gedaante >
door het Mikroskoop, agt geeft, vertoont zig,
daarin, een welgeproportioneerd Geftel: het
Agterlyf, van 't Borst ftuk af gefcheiden , waar-
aan , wcderzydsj, drie Pooten zyn , van behoor-
lyke langte ; met Klaauwtjes als Kreeft-Schaa-
ren gewapend : een Kop van niet meer dan maa-
tige grootte , met twee Oogen^ en Sprieten als
Hoorntjes. Men bevindt het geheele Lyf be-
kleed te zyn met fyne Haairtjes , onzigtbaar
voor het bloote Oog en bleek of vuilgeelagtig
van Kleur. In 't midden , overlangs , door het
Lyf heen, openbaart zig een Ingewand, welks
zonderlinge beweegingen den befchouwer doen
verwonderd ftaan. !Dit Ingewand, nog met
Bloed of andere Stoffen gevuld zynde , heeft
eene roodagtig bruine Kleur; maar ledig is het
weinig van de Kleur des Lighaams verfchillen-
de. Men moet het, zekerlyk , voor de Maag
houden , welke de doorfchynendheid des Lig-
haams van dit Infekt zigtbaar maakt.
Wat de manier belangt , op welke de Luizen Mam et
haar Voedzel nuttigen: men behoeft, om daar A™*m
!♦ deel. xiii, stuk» D 2 van
52 Beschryving van
AFMHf onderrigt; te zYn> fleSts een Luis 3 die uit*
Lxï VL Sehon§erd is> volgens de manier van Leeu-
Hoofd . wenhoek te neemen , en op zyn Hand te
stuk. zetten ; dan zal men wel haast gewaar worden,
dat het Bloedzuigers zyn , en dat het Spreek-
woord waar is : een hongerige Luis byt fcherp.
Alsdan , voornaamelyk wanneer de Hand ,
vooraf, tot roodwordens toe gewreeven is ,
ziet men de Luis den Kop tusfchen de Voor-
pooten nederbuigen , naar de Huid , en aldaar
eenig Zweetgaatje opzoeken, daar zy den An-
gel, die voor aan den Kop is, in fteekt. Op
't oogenblik, daarna , ziet een Waarneemer ,
die met een Vergrootglas gewapend is , het
Bloed , verwonderlyk vlug, als door een Pomp,
opftygen , en zelfs , door de Keel , tot in de
Maag dringen. De beweegingen van die Inge-
wand vermeerderen alsdan aanmerkelyk : want
door de uitrekking van deszelfs Spieragtige
deelen krygen die gelegenheid , om zig op
nieuws famen te trekken, en men wordt alsdan
gewaar , dat de Vuiligheden , in de dikke Dar-
men vervat , zig ook beginnen te be weegen ,
wordende dan dikwils uitgeworpen. Het Voed-
zel , nu , in de Maag van dit Infekt ontvangen,
wordt aldaar verwonderlyk gekleinsd en onder-
een gemengd. Men zoude, in den eerften op-
flag, denken, dat het Bloed, uit de Maag,
naar ae verfcheide Lighaamsdeelen gevoerd
werde, en houden dus het Ingewand, welks
beweegingen men, ziet, voor een Hart of
Slag-
de Luizen. 53
Slagader , gelyk in de Rupfen zig iets derge- V.
lyks vertoont : maar dit Verfchynzel komt van j XxvF
de Huid 5 die overal niet even doorfchynende, Hoofd- *
en van het Bloed zelve , dat niet van egaales-ruK.
Kleur, of mooglyk vermengd is met Uitwerp-
felen der Zweetgaatjes van des Menfchen Huid.
Ten einde van eenige Uuren ziet men dit Voed-
zel allengs bruiner en eindelyk geheel zwart-
agtig worden, en langzaam verteeren : hetwelk
de Darmen opvult met Vuiligheden, die ais
kleine ronde Korreltjes worden uitgeworpen.
Gedagte byzonderheden zyn wy verfchuldigd ügliaams-
aan de naauwkeurige Waarneemingen van den
grooten Swammerdam , die door üntleeding der
Luizen tot nadere kennis gekomen is van der-
zei ver inwendige Lighaamsdeelen. Ik zal hem
niet navolgen in de befchryving van het Rug-
ge-Merg , dat drie aanmerkelyke Knoopen heeft;
noch in die der Zenuwen, welke daarvan af-
komen ; en zig uitfpreiden door de Spieren en
alle de Ingewanden , om het Leven, Gevoel
en beweegkragt aan dezelven , volgens alle
waarfchynlykheid , mede te deelen ; noch in
die van het Brein, met zyne Vliezen, of van
het maakzel der Gezigtzenuwen : altemaal
Voorwerpen wier fynheid de fcherpte van meer
dan Menfchelyke Oogen tot haarebefchouwing,
en een verbaazend geduld ter onderzoekingc
vereischt !
Als men tot de Ontleeding van een Luis wil Bolletjes in
overgaan, en, ten dien einde, met de punt c Bioed*
J4 Deel. XIII» Stuk» D 3 van
?4 Beschryving van
V. van een Pennemesje de Huid doorfnydt, zal
LXXVLda^r Vogtuitzypelen, 't welk in een fyn Glazen
Hoofd Buisje ontvangen , en met een goed Mikros-
STL7K# koop onderzogt zynde , uit doorfchynende
Bolletjes bevonden wordt te beitaan, even als
de Koe-Melk, Swammerdam twyfelde of
deeze Bolletjes , hoedanigen men ook , van
bleekroode Kleur, in helder Vogt dryvende ,
in 't Menfchen Bloed waarneemt , wel wee-
zentlyk in de Vaten van zodanige figuur zyn ,
en of zy die niet veeleer daar buiten aannee-
men, wanneer zy van famendrukking zyn be-
vryd. Ten opzigt van dit Vogt, 't welk hy
het Bloed der Luizen noemt, meende hy voor-
al reden te hebben om te denken , dat zig lig-
telyk eenige deeltjes van het Vet, of brokjes
van de Ingewanden, die altemaal (zegt hy)
Globuleus zyn, of uit famengehoopte Bolletjes
beftaan , daar onder vermengen hadden kun-
nen, en dus aangezien worden voor deeltjes
van het Bloed.
Effen onder de Huid , komen de Spieragtige
>pieren. Vezeltjes te voorfchyn, die de Ringen van den
Buik be weegen. Van deeze vindt men 'er die
breeder ; anderen die fmaller en eenigen die
tweebuikig zyn. Aan den rand van het Agter-
lyf is dit Diertje wel het meest gefpierd ; al
waar tevens de Lugtpypjes of Stippen geplaatst
zyn, die tot de A^demhaaling dienen ; welke,
zo het fchynt , door de beweegende kragt der
gedagte Spieren gehdpen wordt, Zy vertoo-
nt
de L ti I % E n. 55
nen zig als enkele Vezeltjes , die men , in Wyn- v.
geest afgefpoeld en dan op een Glaasje voor Afdeel.
't Mikroskoop gedroogd zynde , ook uit Bol-^^**
letjes bevindt te beftaan. stuk.
Van het Hart, dat in veele andere Infekten i Geen
boven in het Agterlyf , aan de Rug , geplaatst rIait#
is, zegt SwammerdaMj heb ik in de Luizen
geen blyk kunnen vinden : mooglyk wegens
deszelfs ongemeene fynte ; aangezien het ook
in grootere Infekten ? gelyk de Bremfen , zeer
moeielyk is te vinden : waarby komt de Sterke
en geduurige beweeging van het Ingewand 3
dat mende Maag noemt, in de Luizen, ftrek-
kende tot groote verhindering in het opzoeken
van het Hart (*)♦
De zelfstandigheid , die hy voor Vet aan- Het- veu
zag in deeze Infekten, bellondt uit zeer klei-
ne en ten naaften by Klootronde deeltjes ; hy
vondt 'er ook grootere onder , van onregel-
maatige figuur. Haar Kleur was doorfchynen-
de, . gelyk die der meefte Lighaamsdeelen, zo
vast als vloeibaar, van de Luis.
De Lugt- of Longepypjes (zegt zyn Ed. ) Lugt>
maaken wel het aanmerkelykfle gedeelte uit in pypjes'
dit Infekt : doch de Luizen hebben zulks ge-
meen met de Rupfen, by voorbeeld *,enmet
au*
(*) Myne bedenkingen omtrent de noodzaaklykheid of
niot noodzaaklykheid , en plaatsvulling van hec Harr in de
Kapellen en andere Infekten, kan men in ,tXl.STUK,bladz.
127, 167, en elders vinden.
I. DEEL. XIII. STUK. D 4
56 BESCHR Y VING VAN
V. andere Infekten. Het geheele Lyf niet alleen,
IXXVÏ maar de ^ooten en Sprieten zelfs, zyn als
Hoofd-' opgevuld met deeze Buisjes, die zig Zilverwit
stuk. vertoonen of als glinfterend Paarlemoer. Men
kanze, om die reden, in het leevend Diertje
door de Huid heen zien, en3 dat zonderling
voorkomt 3 zy verliezen die Kleur niet , nadat
zy uit het Lighaam van de Luis genomen zyn;
wordende ook nooit flap. Dit alles heldert zig
op 5 wanneer men haar maakzel naauwkeurig
waarneemt met het Mikroskoop: want dus be-
vindt men ze als uit Kraakbeenige Ringetjes te
beftaan , die een Krullyn maaken om de Vliezi-
ge Buis , gelyk in andere Infekten : zo dat de
geftalte van zulk een Takje 3 in ['t ruuwe be-
fchouwd zynde, eenige overeenkomst met de
Takjes van de Lugtpyp in de Menfchen hééft.
Hoe kleiner de Takjes worden , hoe minder
Ringetjes zy hebben 3 tot dat zy eindelyk zig
maar als Vezeltjes vertoonen, In geene Soort
van Infekten vondt Swammerdam deeze Lugt-
pypjes gemakkelyker te befchouwen. De Ontlee-
ding leerde hem3 datzy tot in de Darmen, den
Eijerftok , het Ruggemerg 3 de Herfenen 3 en
dus tot alle inwendige deelen doorgaan. Zy
komen af van de Lugtftippen 3 welken zyn Ed,
'er zes vondt aan ieder zyde van het Agterlyf
entwee aan 't Borstftuk: dus veertien of zestien
jn 't geheel, en overzulks, indien 'er door de
kleinheid zyn Oog niet ontglipt zyn, minder
*'tzeifae,dan in deRupfen en Kapellen *.
black. 160. -p^
I
de Luizen. 57
De Luis heeft geen eigentlyke Bek, noch V.
~ Afdeel,
Kaaken of Nypers , maar in plaats van dien een LXXVL
Snuitje , of liever een fpitfen, hollen Angel ; Hoofd-
STUK.
waarmede zy het Bloed uit ons Lighaam zuigi
Of het de ongemeene fynheid , dan wel de s^t4of
Strudtuur van deezen Angel zy, die maakt, dat
men van haar zuigen naauwlyks Gevoel heeft,
is onzeker. Dat zulks evenwel plaats kan heb-
ben zonder Pyn, en met niets dan fterke Jeukt,
hebben wy gezien in de Proefneeming van
REAu^uRopde Spinnekop- Vliegen of Vliegen-
de Luizen f. Een klein Stompje, dat zig als fm'txn,
een Puntje vooraan den Kop vertoont, fchynt ^?UK,,bl#
de Scheede te zyn van dien Angel, welke men
niet dan met veel moeite in 't gezigt kan bren-
gen, en hy wordt zelden, dan by geval, onu
dekt.Deszelfs uit- en inhaalen wordt5door Swaivu
mer dam, by dat van de Hoorntjes of Sprieten
der Slakken , vergeleeken. Het Kokertje met den
Angel openbaart zig, zegt hy, in een Luis ,
die men op de Huid zet, wanneer dezelve zuu
gen wil , aan een bruinroode Kleur , door den
Kop heen, baarblykelyk.
Aan de Keel „ 't welk een fyn Buisje is , dat De Maag
zig alleenlyk onder 't inzuigen van Bloed ver- meiu1"
toont, volgt een taamelyk groote Maag: want
een anderen naam kunnen wy niet geeven aan
dat Ingewand , van buiten zo zigtbaar en vol
beweeging, waarvan hier voor gefproken is m si
Van vooren loopt hetzelve Vorkagtig, en van
Agteren dun uit in het Darm-Kanaal , 't welk
h Deel. XI I stuk. J) j door
58 Besc h«r yving van
Afmel C*°°r Cen aanmer^'e'yke vernaauwing , byna ges-
LXXVlJyk in de Viervoetige Dieren, van de Maag
Hoofd- afgefcheiden wordt. De dikke Darmen zyn
èTUIC# van de dunne niet zo duidelyk onderfcheiden
als in de Menfchen ; maar de Luis heeft vier
cJcT^na aanmerklyke Blinde Darmen % gelykerwys al-
le andere Infekten, zegt Swammerdam : ten
ïïïinfle zekere Vaatjes, die hy dus wegens de
plaatzing noemde, hoewel hy haar enden niet
hadt kunnen vinden. In de Zyde- Wormen heeft
Malpighius aan dezelven den naam van Ader-
r£a/ja *Patti§e Vaten t gegeven.
Desexe De zonderlingfte Waarneeming is die, wel -
dmfter^ ke de deelen der Voortteeling betreft. Onze
naauwkeurige onderzoeker der Natuur hadt voor-
heen wel gezien, dat het eene Luisje het ande-
re beklom^ doch met de Ontleeding bezig 5(yn-
de heeft hy in alle de veertig Luizen, die Van
hem ontleed werden, een Eijerftok gevonden.
Hier door was hy tot het denkbeeld gebragt *
of niet deeze Infekten, zo wel als de Slakken*
van beide Sexen in één Lighaam , en dus Her-
maphrodieten konden zyn. De fterke verme-
nigvuldiging van dit Ongediert, zo men maar
één Luis aan 't Lyf heeft, fchynt dit denk-
beeld eenigermaate te begunftigen , en ik ver-
wonder my dat zulks, daar het met minder om-
flag fchynt te kunnen gefchieden dan met de
4. zie 't x. Plantluizen 4. , tot heden toe nog niet nader is
s93ü.K,bUonderzogt.
De Eija> In alle Luizen zyn de Eijerftokken dubbeld >
ftokken, ^
de Luizen. 59
cn ieder is gefmaldeeld in vyf Eijerleidingen, v*
die wedcrzyds in een gemeen Uitwerpbui^je ofj^xvil
Kanaal eindigen, 't welkeen byzonderen uit-HooFD-
gang heeft, onderfcheiden van dien van hetSTUK*
Darm Kanaal. Men vindt er zo wel volmaak-
te Eytjes in , als kleinere of onvolmaakte en
de eerde beginzelen van Eytjes , hebbende
Swammerdam 'er veertig kleinere cn tiengroo-
te Eijeren in geteld. Doch dit getal is in by-
zondere Eijerftokken zeer verfchillende. Zo
digt fluiten de Eijerleiders om de Eijeren, dat
zy zig, daarin, als Kraaltjes * ofPaarlen, die
aan een Draad gereegen zyn, vertoonen; doch
niet gemakkelyk voor 't gezigt bloot te maaken
zyn , doordien zy in een menigte van Vet als
begraven leggen.
Deeze Eijeren zyn het gene men Neeten Neeten.
noemt , die eïgentlyk gefproken niet dan het
omkleedzel zyn van de jonge Luis , welke ,
zo dra de overtollige vogtigheid maar wegge-
waafemd is , daaruit in volmaakte Geftalte te
voorfchyn komt f weshalve 'er Swammerdam,
in zyne Rangen van Verandering derlnfekten,
als de eenvoudigfte zynde, de eerfte plaats
aan gaf, onder den naam van Dier-Nimf *, en * Nyynpha
daartoe behooren de meefte ongevleugelde In- Ammai
zie 't IX
fekten, als gezegd is f. Gedagte vaardigheid stuk , bi.
bevordert de Voortteeling der Luizen onge- 1 gladz
meen, en maakt dat een Luis, gelyk men ge-hier voor.
meenlyk zegt, in een Etmaal Grootmoeder
kan worden. Doch tot het uitkomen der Nee -
1. deel/xiu stuk* teq
6o
Beschryving van
V. ten wordt eene maatige en egaale broeijing ,
LXXVI zonder al te fterke uitdrooging of overmaatige
Hoofd- vogtigheid , vereischt, en dit maakt, dat 'er
i STUK* eenige byzonderheden in de Hiftoi ie der Lui-
zen zyn, die verwonderlyk voorkomen, wan-
neer men geen agt geeft op de tederheid der
Neeten, ja van de Luizenzelf : wantMenfchen
die met het Hoofd bloot loopen zyn weinig
met Hoofdluizen gekweld, en dit Ongediert
vertrekt als de Mensch geftorven is, zo dra het
Lyk koud wordt, t'eenemaal. Ook weet men,
dat zy in fchoon Linnen het allerfterkst ver-
menigvuldigen. De groot fte Luizen heeft
Linn^eus gevonden in de warmde hoeken der
Koper-Myn te Fahlun in Dalekarlie.
Ovie'do heeft waargenomen, dat op zeke-
ren Graad van Breedte , in 't naderen aan de
Linie, dit Ongediert de Spanjaarden verlaat y
die naar de Indien gaan. Binnen de Keerkrin-
gen , zegt hy , zyn 'er de Matroozen , hoe
onzindelyk anders op haar Lighaam, van be-
vryd , en terug keerende krygen zy het , op
de hoogte van Madéra, of daar omtrent , al-
lengs weder. Het is zo zeer niet te verwon-
deren , dat menze in de Indien zeer zelden
aan 't Lyf heeft, dewyl aldaar niet dan dunne
en zeer weinig Wollen Kleederen , gebruikt
worden,Ondertusfchen fchry ven anderen dit ftei%
ven der Luizen , wanneer men inde heeteLugt-
ftreekkomt, aan het geweldig Z weeten toe5
dat men 'er doet* De Indiaanen , die lang
Haair
D ë Luizen» 61
Haair hebben , gelykde Spanjaarden 5 wasfchen ^ V.
fcig het Hoofd met Zeepwater 3 of met een af- LXXVlI
trekzel van Tabak > daar tegen ; doch het kroe- Hoofd-
fe Haair der Negeren , niet gemakkelyk uit te STUK*
kammen zynde, ftrekt, door de Natuurlyke
luiheid van dien Landaart , tot een Broednest
van dit Ongedierte, het welk fomtyds Gaten
en yzelyke Zweeren op haar Hoofden maakt,
onder Korften van Smeerig famengekleefd
Haair en Vuiligheden.
Verfcheide oude Autheuren maaken gewag DcLms.
van eene Kwaal, welke als een ftraf des He-Ziekte'
mels aangemerkt werdtTyrannen overgekomen
te zyn ; naamelyk 5 dat hun Lighaam 3 leeven-
dig, door Luizen werdt opgevreten. Dee-
ze Luis-Ziekte zoude , volgens Aldrovandus,
de Euangelist Lükas op *t oog hebben , wan-
neer hy van Herodes Agrippa getuigt 3 dat deeze
Vorst door Wormen gegeten of van Wormen
doorknaagd zy , voor zyn fterven *. Het woord, * Handel.
egter, dat daar gebruikt wordt > is in 't geheel XI1» v> 23.
niet op Luizen toepasfelyk. Josephus betrok
ook de derde Plaag der Egyptenaaren tot eene
Luis-Ziekte (f) ; waarvan men in de Heilige
Schriftuur, niet het allerminfte blyk vindt.
Daar ftaat , in onze Dortfche Overzetting >
ilegts,
(t) Pediculorum enim magna vis e corporibus iEgyptiorum
fcatebat, a quibus mali male perdebantur, neque lavacriss
neque medicamentoriim inun&ionibus, eos exftinguere va*
lentes.
J. Deel, XIIL Stuk*
6i Beschryvinc van
V. flegts; dat al het ftof der Aarde Luizen wierdc
l in gantsch Egyptenland, die aan de Menfchen
Afdeel, •
LXXVL
Hoofd- ende aan het Vee waren *, en, indien het zulk
STÜK' een Luis-Ziekte ware geweest, als Serenus dc
vul v. '17, Poëet getuigt dat Pherecides, de Leermees-
l8* ter van Pythagoras, en de Tyran Sylla aan
ftierven ; zodanig, dat dit Ongediert hun ten
leevenden Lyve uitkroop zou men naauw-
lyks begrypen kunnen , hoe de Egyptenaaren
zo fchielyk van die Plaag verlost werden. An-
deren , en wel groote Taalkundigen , meenen ,
. i als gezegd is t > dat fret Hebrecuwfche woord,
t Zie *t 0 1 > >
voorgaande aidaar gebruikt, geen Luizen maar Muggen
STUK. . .
betekene*
Of de Kwaal Phthiriafis, die men oudtyds ge-
nomen heeft voor eene Luis-Ziekte, weezent-
lyk een inwendige verteering door dit Onge-
diert , en niét veeleer een foort van Schurft of
andere Huidziekte geweest zy, fchynt men
met reden te kunnen twyfelen. Die met Schurft
behebt zyn 9 vindt men doorgaans ook Luizen
te hebben , zo wel als die genen , welke hun
Lighaam niet genoeg reinigen zegt Forestus,
door wien gefproken wordt van Gezwellen , zo
aan den Hals, als op de Rug, waarin men 9
toen zy geopend werden, een menigte van
Lui-
(*) Sed quis non paveat Pherecidis fa&a Tragcedi ,
Qui nimio fudore fluens Animalia tetra
Eduxit , turpi mïferum. qua: morte tulerunt*
Sylla quoquc infelix tali languore perefus
Corruit , et focdo fe vidit ab agmine vinei.
de Luizen* Ö3
Luizen vondt. De vermaarde Schilder Block- a V-
Afdeel.
land, zegt hy, dit bywoonende, verhaalde LXXVI.
mv ook een wonderlyk Geval. Hy zeid' , dat Hoofd-
STUK*
aan zeker jong Schilder, die een ongemeene
Jeukt hadt over de geheele Rug, door zynen
Geneesheer geraden werdt , van met de bloote
Rug digt tegen 't Vuur te gaan zitten: 't welk
doende 'er een menigte Blaartjes opreezen , die
men opende , en daar in veele Luizen vondt.
Zo verhaalt ook Amatus , dat hy te Lisfabon
een Man gekend hadt van geen flegte afkomst,
wiens Lighaam zo vol Luizen was , dat zyne
twee Moorfche Slaaven werks genoeg hadden,
om hem geduurig van dit Ongediert , het welk
uit zyn Lighaam kroop, te reinigen, en het-
zelve, in Bakjes, naar de Zee te brengen.
Deeze Man was daar aan geftorven , en dus
zou dit Geval tot bevestiging kunnen ftrekken
van dergelyke doodelyke Luisziekten , als de
Oudheid, niet alleen in de aangehaalde, maar
ook in andere Voorbeelden, gewag van maakt;
(hoe tegenftrydig het fchynt te zyn met den
aart van dit Ongedierte ;) indien zulk een
groote Waarneemer , alsFoRESTUs, flegtstee-
nig Geval ontmoet had van eene dergelyke
Kwaal. In de meesten , der gedagte Voor-
beelden, fchynt het veeleer een Wormziekte
te zyn geweest (*).
Het
(*) Antiochws Epiphanes , die als een voornaam voor-
beeld bygebragt worde , kwam de Ziekte, op de Reis, met
i« Deel, XUL Stuk. zwaa.
64 B E S C H R Y V I N G V A N
Afdeel ^r^sc^ Spreekwoord, de Luizen mn
LXXVIe Plat0 > ^an geenzins tot bewys verftrekken , of
Hoofd- eenig waarfchynlyk vermoeden opleveren, dat
stuk» ^e philofooph, op zulk een deerlyke en af-
fchuwlyke wyze,om 't leven zou geraakt zya.
Men denke liever, om de weinige zorge voor
de zuivering des Lighaams , aan zulken , die
zig met verheven befpiegelingen geduurig be-
zig houdefr, eigen. Op de Gierigaards , die
zig het noodig Onderhoud niet gunnen, wordt
van de Italiaanen het Spreekwoord toegepast ,
dat zy elendiger of armer dan een Luis 3 en van
onze
zwaare Vyndet Ingewanden aan , én in Hfrodes AgrippA
v/as het een inwendige Verrotting, daar Wormen uit kroopen»
het welk met den aart der Luizen ftrydig is. De uitwendige
Zweeren , door Luizen veroorzaakt , fchynen ook zelden zo
diep door te dringen, dac zy de Leven sdeelen aantasten of
een doodelyke Ziekte maaken : des ik het zonderling vindt ,
dat de Heeren de Noeleville 5c Salérne , Geneesheeren
te Qrleans, dus dienaangaande fpreeken „ Onavu naitre fut
5t plujïeurs Per/onnes une Matadie mortelle , provenant d'une
j> tre'5 gtande quantitê de Poux , qui s engendrent fut la Chair%
& qui font par tout le Corps des Playes penetrantes jut"
„ quaux Os." Hift Nat. des Animaux, TOM L Par. 1756*
p. 574. Ondertusfchcn fchynt men de Pbtbiriafis , nog, op
de gedagre hoe onwaarlchynlyke en twyfelagtige Bcrigten , voor
zulk een inwendige Kwaal te neemen .* weshalve ook dat Ge»
val , daar Dr. M. 'Bern. Valentinus van gewaagt , het
welke hem dooreen Joodsch Ooktor van Frankfort, genaamd
Buxbaum, verhaald was ; betreffende een Man van veertig
Jaaren, die een fchrikkelyke Jeukt over 't Lighaam hadt^ dat
eindelyk met Puiften opliep, die men, op zyn verzoek , open-
de; en waar uit tanta congèries Pediculorum figura et magnl-
tudixis diverfdt^ data porta quafi fubfultando erumpebat » ui
fere numerari nequiverint : genoemd wordt, Phtbiriafts infoli*
fa. Eph. Nat. Cur. feu Leopoldina, VOL, II. Obft 170-1
de Luizen. 65
onze Landsgenooten op de genen , daar niets te ■
haaien is, dat zy kaïler dan een Luis zyn. In ïxXVJ.
beide opzigten niet minder aartig, dan het an- Hoofo-
dere Spreekwoord der Italiaanen : by zou een STÜK*
Lm villen om de Huid te hebben , dat van de
genen, die ongemeen fchraapzugtig zyn, wordt
gezegd.
't Geval was grappig, dat HomePvUs met de Luizen-
Visfchers Jongens hadt, die hem tot een Raad-
zei voorftelden : ft geen <wy vangen laaten u$
leggen, en dat ypy niet vangen wordt van ons
naar huis gedragen. Die wyze Man bevondt zig
buiten ftaat, om 't zelve optelosfen. Zy ver-
klaarden het dan , door te zeggen , dat zy de
Luizen meenden. Inderdaad : zy zouden het
Raadzel een weinig moeten veranderd hebben,
indien zy van den Smaak dier Volkeren waren
geweest, welke dit Ongediert voor Snoepery
opknappen , gelyk men het de Aapen ziet doen
en de Hoenderen. Herodotus verhaak
zulks van zekere Scythifche Natie, welke Pu-
mus Salce fchynt te noemen. Andere, zeer ge-
loofwaardige Autheuren , maaken van dergely-
ke Afiatifche Volkeren gewag , die Ptolomeus
in Sarmatie plaatst. Dat men , hedendaags,
onder de Negers, Hottentotten, en mooglyk
onder veele andere Wilden der Indiën , het
zelfde waarneemt, is reeds gezegd. Ook vindc
men, in de Vérzamelingen der Natuur- onder-
zoekeren van Duitschland, de Historie van een
Man van zestig Jaaren , die in de Bosfchen
1. deel ïiii, stuk* E leef-
66 B E S C H' R' Y V I N G VAN
V. leefde., en niets at dan de Luizen van zvn ei-
LXXVliSen Liëhaam (V- Deeze moet, inderdaad,
Hoofd- om zig daar mede te onderhouden , een fterken
stuk» teelt van Luizen gehad hebben, ofmooglyk,
even als cfe Springhaanen-Eeuers aan de Roodc
Zee, op 't laatste zelf van Luizen zyn opge-
geten.
Middelen Het inwendig gebruik der Luizen heeft zo
ongediett. ve£l affchuwlykheid, dat men weinigen vinden
zal die het aanraaden en nog minder die dit
volgen willen : te meer ^ daar geen de min*
fte n< odzaaklykheid is voor zulk een vuil Ge-
neesmiddel Veeleer zullen wy agt geeven op
de middelen, die tot vernieling van dit On-
gediert aangepreezen zyn. Zie hier,, woorde-
lyk, wat l iNNiEUs dien aangaande zegt".
„ De Luizen , die op \ Hoofd en in de Klee-
deren der Menfchen huisvesten, worden ge-
55 dood door de Zaaden van Sabadilli , Staphis-
,, agria, Coculi, Wynruit, Seldrie, Ange-
5) lica; Laurierbesfen , Saffraan , Peper, wil-
„ de Rosmaryn , Lycopodium , Pinguicula 9
Kwikzilver ; door Vorst eri hitte. Door
„ Hoofd te knaagen verwekken zy in kleine
Kinderen, die zeer gulzig zyn ,Ruidigheiddes
„ Hoofds, met harde Kor ften ; tot een behoed-
middel (trekkende voor Verkoudheid , Hoest,
5, Blindheid, Vallende Ziekte en andere Kwaa-
ien.
(*) lïphtrmr. Natur. Curh >fvrum. De<\ i. Am. l6Sr«
obr. i:6f '
x> e Luizen. 67
35 len. xMs 'er Regen op handen is , ■ daalen zy V*
„ aan de zyden van 't Hoofd neder. Die der£^^*
J5 Kleederen zyn zo hard niet en bieeker danHooFD-"
„ de- Hoofdluizen, Iemand, die "de Vraag STUK*
„ kanoplosfen, waarom andere Teelten, van
n dezelfde Soort, hardnekkig op het Hoofd
„ blyven; anderen in de Kleederen; die zou
gemakkelyk den aart begrypen van verfchei-
3, de Befmettelykc Ziekten (f).
(2) Luis Ar Scbaamdeelen. „ Jfc
Fediculus
Pubis.
Niettegenstaande de Nederduitfche naam , Platlui*
van die Infekt, op ver naa zo duidelyk niet
is, als de Latynfche Soort-benaaming, welke
Li NNiEüs gebruikt; is dezelve, doch, byna,
niet minder haatelyk voor een kuisch Oor , of
onbekend» Men plagtze, weleer, de Wilde of
wreedaartige f Luis te noemen, in tegenftel- 1
ling van de gemeene , waar aan men dan den
naam van Tamme of zagtzinnige { gaf. Zy by- \manfuam
ten, naamelyk, vinnig, en houden zig aan de
Huid zeer vast. De Franfchen noemenze Mor-
pions , de D'uicfchers Fiftz- Lans , om dat zy zig op
plaatfen van het Lighaam3 die met kort Vilt-
ag*
(f) Syjl. Nat. Ed. XII. p» 1016. 9t Is zeker, dat, het
Hoofd te wasfehen met een aftrekzei van Tabak , of de Klee*
deren met brandende Zwavel te berooken , ook kragtige Mid-
delen zyn tot vernieling van dit Ongediert.
(2) Pediculus Pubis. Faun, Suec. Ed. II. 1940. MoUFF»
/«ƒ. 200. RA}. Inf. 8. SCHENK^ Ohferv. 676* RED* Exp*
T< 19. f. U PET. Gaz. T. 67* f. 9«
I, DEEL XIII. STUK. E 2
<58 Beschryvïng van
V. agtig Haaiï bezet zyn , gelyk , behalve de ge-
LMVI-me^e ^aar ^e v00rnaame Zetel is van dit On-
IIoofd- gedierr , (waarom zy ook Pedkuli Ingüinaks
stuk, heeten;) onder de Oxelen , in de Baard en Wenk-
braauwen , ja fomtyds in de Nek, onthouden.
De Engelfchen noemenze, wegens de gedaan-
te Crabloufe, en de Jtaliaanen, om dezelfde re-
den', Phttulas of Piattones , dat met onze benaa-
min? meer overeenkomst heeft.
Geflaïte. Met weinig naauwkeurigheid fchynen deeze
Vïi^C6lx' haatelyke Infekten, tot nog toe, waargenomen
te zyn* Men vindt, wel is waar, een afbeel-
ding, onder dien naam, by Redi , en de fi-
guur N. 114, in 't Werk van Bonanni (*),.
waarvan ik de verklaaring niet had kunnen vin-
den , ontdek ik thans dit Ongediert, by fterke
vergrooting, te willen affehetzen ; doch de ee-
ne, zo wel als de andere, zeer onvolkomen.
Onze afbeelding, in Fig. 6> naar levendige
Voorwerpen , die ik niet dan met veel moeite
bekomen heb, gemaakt, vertoont, zo veel
mooglyk, de waare Geftalte van dit Jnfekt ;
jhet welk rondagtig is en plat , van agteren zig
als uitgerand vertoonende , wegens de twee
groote Tepels , die egter niet altoos even
zigtbaar zyn. De groote Platluizen hebben 'er
wederzyds vyf: die allengs naar agteren toe
vergrooten, en met langs hoe meer Haairtjes,
aan
(*) MUrographia curltfa genaamd , agtcr zyne Ohferv**
tior.es circa Vivinti*t
de Luizen. 69
aan *t end , bezet zyn. De voorfte Pooten zyn Af^ël
dunst en zo wel met fterke Klaauwen voorzien lxXVI*
als de vier agterften, die de Leedjes knobbe- Hoofd-
lig dik hebben, en 'dat gene, 't welk digst aanSTUK#
'l Lyf is, merkelyk dunner dan de anderen. Op
dc zyden is het Lyfeenigermaate geribd en by-
na geheel doorfchynende, ja byna Zilveragtig,
Cgelyk Ray van de Haairtjes zegt , ) die voor
9c overige zeer klein en dunnetjes verfprei
zyn op dit Infekt, het welk een keurlyk Voor-
werp, ten dienfte van 't Mikroskoop en tot na-
der onderzoekingen uitlevert* Het fchynt geen
Borstftuk te hebben ; de Kop is taamelyk groot
en de Sprieten zyn , getyk Linnjeus zegt , vyf-
ledig.
Uit deeze omftandige befchryving blykt 9
waarom deeze Diertjes Platluizen 3 in Sweeden
Flatliiuï, genoemd worden; als ook wat de re-
den is, dat zy zo vast aan de Huid zitten, dat
menzc 'er niet dan met moeite af kan rukken.
Sommigen verzekeren zelfs , dat dit fomcyds
met gefchiedt , dan met verlies van den Kop ,
die dikwils in de Huid zitten blyft , volgens
Mouffetus. Deeze Autheur zegt , dat zy
met den Kop op dergelyke manier in de Huid
kruipen, als dit de iTekken of Hondsluizen
doen. Het Lyf is, naby den Kop, gelyker-
wys het end der Pooten, eenigermaate geelag-
tig bruin.
Of deeze affchuwlyke Infekten door enkele Middelen
onzindelykheid geboren worden, dan dat men- 'er tesCR%
h deel. xiii, E- 3 7-e
70 Beschryving van
V. ze, even als de Venusziekte, voor een Straf
fxxvi des ^eme1lS aanmer^en m°ge5 is twyfelagtig:
Hoofd- ' aangezien zy by kuifche Luiden zeldzaam ge-
ÈTuiï. vonden worden. Men verdryftze , zegt Li n-
ï^eus, met Olie van Tabak (*_): doch in plaats
van een Middel , dat zo moeielyk te bekomen
is, zou men veel ligter het afkookzel of af-
trekzei van Tabak gebruiken kunnen , of be-
lt rooi jen de plaatsbaar zy huisvesten ,met'Snuif-
tabak, en wasfchendie dan met gemeene groene
Zeep weder af: zonder dat men zelfs daar toe
llappe Loog behoeve te gebruiken, met Salpe-
ter en Kcloquint, volgens den Raad van Fo-
kestus , die , wanneer men 'er een weinig
Spaanfche Zeep by doet, zo deeze Autheur
zegt, niet alleen de Neeten der Luizen, maar
ook de Platluizen van de Schaamdeelen en
Baard vernielt. Dit zelfde middel, getuige hy,
is tegen de Luizen dienftig, welken zeker Wyf
als by een wonderwerk , wist te verdryven ,
door het Hoofd en andere deelen , of ook het
geheeleLyf af te wasfehenmet gedeftilleerd La-
vendelwater (f). De Kwikmiddelen zyn , ge-
lyk men weet 3 wel het kragtïgfte tot vernie-
ling van allerley Soort van Luizen.
m- (3) Luis, die het Anterhjf rond meiem witte
RicintiJfs. Streep %
Tek.agu- r*
ge. (*) Pellituroleo Tabaci. Syjf. Nat, XII, p. 1017.
(|; Petr. 'Foresti , Meel Alcm.Lib. ViU. Obf. i<5.
(3] Pcdiculus Abdomine orbiculato iinea alba, Scitfello tri*
labo, alba. Syft, Nsa, XlU
de Luizen. 71
Streep, bet Schildje drielobbig , het Snuitje v*
Afdeel.
wp heeft. LXXVI.
Hoofd-
In Amerika onthoudt zig deeze, die in de stuk0
Voeten der Menichen 3 onder 't gaan , in-
kruipt , daar Bloed uit zu:gt; Eijertjes in legt
en kwaadaartige Zweeren veroirzaakt -> volgens
Roland er. Het zou een Myt zyn5 indien zy
niet maar zes rosagtige Pooten had: de Bek is
lang en rolrond , met Haakjes van onderen :
iiét Lyf rosa.tig; zegt Linn^üs.
Of hier mede van die Infekten bedoeld wor-
den 3 welken men in de Spaanfche Westindiëa
Nigua's en by de Franfchen Piqués noemt, is
duifter: want deBatattes-Luizen, komen 3 ge-
lyk wy in 't vervolg zien zullen 5 onder de
My ten , en in -t Geflagt der V looijen die, Welken
ik elder? Zandvlooijen heb getyteld [*) Zou
.deeze ook die Venynige Soort van Piqués zyn,
welke de Franfche Akademisten in Peru heb-
ben waargenomen , na dat zy dikwijs daarvan
waren aangetast geweest ?
(4) Luis van de Varkens.» Wm
Pediculus
Op de gewoone Europifche Zwynen of Var- ^ens
:kens 5 inzonderheid die men in Hokken houdt 5 Luis.
wordt deeze gevonden*
r5)
(*) Tegenvj. Staae van Amerika* h en II, DEEL» Zie
*t Reg'ster.
(4) Pediculus Suis Scrophtf, Faun. Suec. Ed* II, 1942,
I. DEEL. XIII. STUlw E 4
72 Beschryving van
V. Q) Luis van de Gnineefche Biggetjes.
Afdeel.
LXXVL Deeze Diertjes, thans in Europa niet onge-
Hoofö- mcen hebben een byzondere Soort van Lui-
v. zen , gelvk de meefte Dieren.
ForctUu
yr (5) Luis van de Kemelu
CameU.
De Luis van het Kemeldier , vry grooter
dan een Menfchen-Luis , is door Redi afge-
beeld» LinnjEüs hadt dezelve niet gezien.
(7) Luis van de Herten.
Twee Luizen , van geheel verfchillende fi-
guur 3 heeft Redi , onder den naam van Herten-
Luizen , voorgefteld (*). Elders geefc die
Autheur de afbeelding van een Rheebok-Luis,
geheel verfchillende in gedaante van die, wel-
ken Fr isch vondt op de Vagtvan een Rhee ,
die hem door een Hoogvorftelyk Perfoon 3 om
te vullen , en op te zetten , was gegeven:
zynde deeze bruin 5 met een dubbele Rug, en
aan 't geheele Lyf Haairig. Mooglyk onthou-
den
j f5) Pediculus Muris Porcelli. Faun. Suec. Ed, II. 1943,
(6) Pediculus Came!'. |. Red. Exp. T. 20.'
(7) Pediculu's Cervi. Fjtun. Suec. Ed. II. 1944. FKISCH
/»ƒ. XII. p. 15. Tab. 5. Rkd. Exp. T. 5.
(*; Naamelyk Tab. 23. van zyn Werkje in Duodecimo, on-
der den tytel van FR. REDI Experim. circa pnerat, Infeïl.
Amftel. 1671. , uitgegeven, alwaar men , Tab. 19, den Pe*
4k'4lx* Capreoli vindt.
VI.
Ccrvi.
de Luizen. 73
den zig,op dit Geflagt van Beeften, meer dan Af^*el
ééne Soort van Luizen. LXXVI.
Hoofd-
(8) Luis der Schaopen. stuk.
-iNNifius Helt vraagswyze veor, of het de0
vm.
vis*
zelfde zy als die , welke Redi voor de Luis
vaneen Afrikaanfchen Ram heeft opgegeven.
Het is zekerlyk de gewoone Schaapenluis niet,
die ik in 't voorgaande Stuk van deeze Natuur *
lyke Historie befchreeven heb *. * Biadz.
621.
(9) Luis der Koeijen* ix.
Bovis*
(10) Luis der Kalveren. x.
Vituli.
Decze beide Soorten onthouden zig op het
Rundvee, in Sweeden. De eerfte, die aldaar
Roeluus of Roodluis geheten wordt , heeft het
Lyf met agt Roestkleurige Streepen, dwars
over de Rug, en vyf dwarfe Banden over den
Buik ; doch geen van alle decze Streepen raakt
aan de Zyden van het Lyf, die donkerer zyn,
wegens agt Roestkleurige Stippen. De Kop en
Pooten zyn Tegelrood. De andere Soort, die
men in Sweeden Blaluus of Blaauwluis noemt ,
is grooter , met het Agterlyf uitgezet en fpits,
bruinagtig blaauw van Kleur, de Pooten kort,
dik
(8) Pedlculus Ovis Arietis. Faun* Suec, 1945, RED. Exp.
T. 22. f 1 f
(9) Pedicuhs Bovis Tauri* Faun. Succ. 1946.
(ic) Pediculus Bovis Tauri , Abdomine plumbeo. Ibid. I94r*
I. Deel» XIII, Stuk, E 5
74 B E S C 11 R Y V I N C VAN
Afmkl. clik> cn> 20 wel aIs de KoP en 't Borstftuk ,
LXXV1. graauw.
HOOFD- Met de eerfte Soor(. fchynt alIernaast
KocijcL roodagtig Luisje overeen te komen, het welk ik
pl xcix ze^> voor twee of drie Jaaren v van Koeijen,
*%.?. * die op S tal ftonden, gekreegen, en tot heden
tusfchen twee Voor wcrpg laas j es van myn Mi-
kroskoop bewaard heb ; gelyk hetzelve , thans,
in Tig. 7, zo by vergrooting als Natuurlyk,is
afgetekend. In de eerfte opflag fchynt de ge-
daante niet zeer veel van die der gewoone
Menfchen-Luizen te verfchillen ; doch ? by
naauwkeurige befchouwing, ontdekt men wel
haast, dat de Pooten veel dikker en de Klaau-
wen ook anders gefield zyn.
Men kan deeze Koeluizen verdry ven , zegt
Linn^us, met het afkookzel van wilde Ros-
| lAuz* marYn t 9 die *n Lapland en S weeden gróeit 9
en fcherpe Donderbaard of zogenaamde Muur*
peper .}., een Kruidje met fappige Wormswyze
Blaadjes, dat men op oude Stads-Muuren of
ook aan de kanten der Bouwlanden en op Hei.
jen aantreft. Het is langs de geheele Vriefche
Zeekust en ;op veel andere plaatfen binnens-
dyks, in Vriesland, overvloedig te vinden,
wordende gemeenlyk Bergknop genoemd, vol-
gens den Heer de Gorter (*). Men zou
egter, misfehien, daar tegen, al zo gemakke-
lyk
(*) David de GoRTF.H ) Flora Belgic<zt Ultraj, 1767, p#
£25.
de Luizen 75
iyk een aftrekzei van Tabak gebruiken kun- V.
nen Afdeel.
Cu) Luis der Paarden. H°°™-
v y STUIT*
XI
Van deeze ftaat niets aangetekend 3 dan dat £
men haar op de Paarden vindu
Ci 2) Luis der' Ezelen.
De Luis der Ezelen is door Redi afge-^"
beeld (*),
C13) Luis der Valken. xfir.
T'mnun.
Met die der Roofvogelen begint Linn^us te sperwer,
fpreeken van de Luizen van het Pluimgedierte. Luis'
De zogenaamde Steenfchmetfer of Tooren-
Valk heeft 'er die hem eigen zyn 3 en zodanige
komen ook op de Sperwers of Kuikendieven
voor. Frisch geeft een Afbeelding van eene
die hy noemt de Huner-Geyer-Lans 5 verfchillen-
de vry veel van die van Redi 5 welke by
fterke vergrooting voorgefteld is 5 even als die
der anderen» Zy kruipen , zegt hy, wanneer
de
(11; Pediculus Eqiu Caballi. Faun.Succ. 1948.
(12) Pediculus Equi Afini j*. Red. Exp4 Tab. 22»%. li
■(*) Men vindtze by Redi op Tab. 21, Ik kan niet begry-
pen, waarom hier dezelfde figuur van dien Autheur aangehaald
wordt, als op de Luis der Schaapen .* te minder daar Lin-
N-ïeus dezelve, geiyk uit het daar agter gevoegde Kruisteken
blykbaar is, zelf niet heeft gezien.
(13) Pediculus Fa'conis Tinnunculi* Faun, Svec. 1949*
Red. Exp. Tab, 1 3. FlUSCH, Inf. XL p. 24, ü 3. Tab, 14,
I. Deel* X1IL Stuk,
7<S Beschrvving van
V. de Vogel dood is , op de Haairen of Vederen
LXX VL boven aan den Snavel , gelyk alle andere Lui-
Hoofd- zen. Zie hier de befchryving, welke door hem
STUK# daarvan gegeven wordt.
,, De voorfte Pooten zyn zeer kort , men
s, kanze met de bloote Oogen niet wel zien ;
„ de andere twee Paaren t'elkens wat langer»
s, Aan 't agterfte zitten eenige Haairtjes. De
Ringen om het Lyf zyn witagtig , en , tus-
„ fchen ieder Paar van zulke Streepen is een
„ bruinagtige Streep van glimmende Haairtjes.
De zoom, langs het Lyf heen, is witagtig,
gelyk ook de Pooten: de Kop glanzig Kas-
,, tanjebruin*"
Red i vertoont , op zyne Eerlte Plaat, ge-
lyk onze Autheur te regt aanmerkt, nog ande-
re Soorten van Luizen , die zig op de Valken
onthouden, verfchillende in gedaante vry veel,
zo van elkander als van deeze. Van dezelven
heeft Geoffrov 'er twee onderfcheiden, by
den naam van Havikken Luis met het Lyf lang-
werpig, dat de eerfte, en met het Lyf ovaal ,
dat de derde is, op die Plaat. De tweede
gelykt taamelyk naar onze Kalkoenen-Luizen»
Lms van Die zelfde Franfche Autheur geeftjn 't byzon-
denQuifem (jer y de afbeelding en befchry ving van den Luis
van den Buifert, een bekenden Roofvogel 5
ook behoorende tot het Geflagt der Valken.
Deeze Luis, zegt hy, is de grootfte die hy
kent, hebbende ten minfte de langte van een
derde Duims. De Kleur is helderbruin, uitge-
no*
de Luizen* 77
nomen die van den Euik, welke geelagtig is AfJ£eu
met bruine randen en een bruine Streep in 't LXXVL
midden i overlangs. De Kop is langwerpig en van Hoofd-
voorcn als dwars afgefneeden , met de Sprieten
zeer kort en de Oogen groot. Het Borstftuk,
van figuur cenigermaate Hartvormig , heeft
een boordzel,zo wel als 't Agterlyf, datlang*
werpig is en beftaat uit tien Ringen (*).
Gedagte Sperwer-Luis was ook eene van de
grootfte Luizen, die Ljnnjeus ooit hadt gezien,
en kwam met de zo even befchreevene , van
den Èmferti in veele opzigten overeen (t)*zo
wel als de Figuur van Redi. Het is te ver-
wonderen, dat die Autheur alle de Luizen van
het Gevogelte Vlooi jen noemde.
(14) Luis der Raavem xiv.
CorvL
Van deeze is de afbeelding gegeven door?^?veï*"
dien zelfden Autheur. Linn^eüs getuigt ,
dat dit Diertje zeer taay is van zelfftandig-
heid, blyvende, fchoon men het ftyf met den
Vinger drukt, nog in 't Leven en loopende.
Gepffroy merkt aan, dat de af beelding van
de Raaven-Luis, door Redi, zeer goed is, en 1
hy houdt dezelve voor een fraay Infekt , waar
van de Jongen wit zyn met een enkele ry zwarte
Stip-
(*) Hifi. des Inf. mv? Paris. Tom. II. p. 599.
(f) Doktor scopoli noemt de Luis van den Buifèrt ook
Teiiculus maximus : dat is de Grootfte Luis. Ent. Carn. p. 382*
(14) Peditulus Corvi Coracis, Faun*Suec, 1050, red. Mxf*
Tab. 16. f. 2.
1, DtEt. XIII. Stuk.
B E S C H R Y V IN G VAN
V. Stippen op ieder zyde van het Agterlyf. Doktor
fxxvf Scopoli maakt van een Luis gewag, diehyde
Hoofd- Geoogde noemt (*)T3 wegens de Kegelagtige
stuk. krujne Vlakken op zyde, welke met een bleeke
Stip getekend zyn. Men vindt deeze, zegt
hy, overvloedig op den Kop der Raaven en
Kraaijen, om wier Oogen de Neeten in een
Kring ft aan.
xv* Cx5) Luis mn de Rots-Merelen.
Infaufti*
Deeze Luis , die men in S weeden, van groot-
te als een klein Hoofdluisje , heeft waargeno-
men , was , in tegendeel , zo teder , :dat men
haar door 't enkel aanraaken verpletteren kon.
Doktor Scopoli vondt , op de Wielewaal, een
witte Luis , die aanmerkelyk was , wegens de
langte van haaren Kop (f).
xvn
Pk<t,
XVIT.
Cygni,
(16) Luis der Adkflerm*
Deeze is door Redi waargenomen.
(17) Luis der Zwaanen.
(19)
( * ) Pediculus 'Ocellatus.
(15) Pediculus Corvi infaufti. Faun, Suec* 1951. Pediculus
Turdi Memlac, montanxdi&L AB„ Upf. 1736. p. 37. N* 3.
(t) Pediculus dolichocephalus* Entcm. Carn. p, 382. N,
1038.
(16) Pediculus Corvi Pica; |4 Red. Exp> Tab. 5.
(17) Pediculus Anatis Cygni f, Red* Exp, Tab, 8. hm.
Tab, 9. f . 3 ï
de Luizen.
79
(18) Luis der Ganzen. Afdeel
LXXVL
(19) Luis der Moskaat- Eenden. Hoofd-
stuk.
(20) Luis der Taalingen. xvau
Anferis^
Doktor Scopoli heeft, op de Eenden, een^1^
Luis gevonden , die hy de Getande noemt , als 0**mm
aan de zyden van het Lyf gekarteld zynde , ~~ d*t*.
met den Kop byna drielobbig. Een andere mis.
nam hy op het Water-Gevogelte waar
die den naam voert van Dikhoornige, dewyl
haare Sprieten zo dik zyn als Pooten. Dezel-
ve was zeer lang, wit van Lyf 3 en byna o-
veraleven breed, met de agterfle Pooten drie-
maal zo lang als de voorften. Op de Zwaanen
tekent Geoffroy, volgens Redi , tweederley
Luizen aan, waarvan de eene het Agterlyf lang-
werpig , ongcvlakt ; de andere hetzelve ovaal
en wederzyds met bruine Streepen heeft» Op
de Ganzen fielt hy 'er ook twee voor; de eene
met den Kop ovaal , het Agterlyf langwerpig
en gevlakt; de andere met den Kop driehoekig
en het Agterlyf ongevlakt. De Luis der Gan-
zen is door LiNNiEüs waargenomen. Op
de
(18) Pedieulus Anatis Anferis. Faun. Suec. 1952, RED» Exp*
Tab. io,
(19) Pedieulus Anatis mofchatö f. Red. Exp. T* 9. f4 it1
(10) Pedieulus Anatis Querquedulje f« REDI Exp» T. 12.
(*) In Anate Bolchata. Ent, Carn, ip« 333t De andere, in
Anate. Ibid.
h DEEL. XIII* STUK;
go Beschryving van
V. de Wilde Eenden , in Italië Marigiana genaamd,
LXX VL vondt Red 1 vierderley Soort van Luizen.
Hoofd-
stuk. C2 1 ) Luis der Zee-Zwaluwen.
Stern*.
Deeze, veel overeenkomst hebbende metde
Meeuwen-Luis van Red i ^ is in Sweeden op
de Zee Zwaluwen waargenomen. Zy heeft den
Kop driehoekig, breed en flomp ; het Borstftuk
zeer fmal en kort ; het Agterlyf ovaal cn groot,
in 't midden, overlangs, zwartagtig; de Poo»
ten zeer kort en dik.
xxtt. (22) Luis der Lepelaaren.
Platale*.
xxmi. C23) Luis der blaauwe Reigeren.
Luif.eI" Schoon dceze beide Vogelen ook in de Noor-
delyke deelen van Europa voorkomen , fchy-
nen derzelver Luizen , doch , in Sweeden
niet waargenomen te zyn. Redi geeft de af-
beelding van een Reiger- Luis, op zyn Zesde,
als ook van die van den written Reiger, op zy-
ne Zevende Plaat ; doch welke andere van
hem Linn^us met de aanhaaling van de Vier-
de Plaat, waarop de Koeten en Eenden Lui-
zen afgebeeld zyn , bedoele , is my duifter.
(24)
(ai) Pedieulus Stcmx Hirundlnis. F*u%. Suec. 1953. Rfd.
Exp. Tab. 9. f. a.
(22) Pedkulus Flaralex Leucorodis t« RJD ExP* Tak 4»
(23) Pfdiculut Ardex cinerex f. Red. Exp* Tab.
f24) Luis der Kraanvogelen. V.
Afdeel.
Frisch heeft de aanmerkelyke vevfchillend-
heden , die 'er tusfchen de Luis der Kraanvo- STuK#
gelen, door hem waargenomen, en dezelfde xxiv.
van Redi , waren, in twaalfderley opzigten , Grms*
breedvoerig, aangeweezen. Men kan op de af-
beeldingen , van den een zo wel als van den
anderen, niet al te veel betrouwen.
(25) Luis der öyevaarcni feHI*
Oijevaars*
't Is waar, dat Redt op den Oijevaar gee-Luis.
ne Luizen vondt, zo min als op de Struis-
vogelen; doch hy merkt zelf aan, dat 'er in
den Hof , waar hy zyneWaarneemingen hier om-
trent in 't werk ftelde, maar één enkele Oije-
vaar 'opgevoed werdt , en daarentegen wel
twaalf Struisvogelen , fommigen eerst versch
uit Numidie aangebragt , zig aldaar bevon-
den (*). Mooglyk, zegt Frisch, heefthyin
de Herfst naar dit Ongediert laaten zoeken ,
als wanneer deeze Vogelen lyviger zyn , ge-
broed hebben, en dus de Luizen aan de Jon-
gen overgezet; zo dat men 'er, alsdan, naauw*
iyks één kan vinden. Dit kwam echter, met
zyrt
f24) Pcdiculus Ardeae Gruis. Faun. Suec. 1954. Red# Exp
Tab. 3- FRISCH. Inf. V. p 15. Tab. 4.
(25) Pediculus Ardeae Ciconise. Faunm Suec. 1955- FÈlsCï*.
Inf. VUT. p. 9. Tab. 6.
(*) Red. Expeu circa gener. Inf. Amfteld. 2&71 ,: m 0uo&;
I, deéjL. Xlil. STük. F
$2 Beschryving v a n
V„ zyn welneemen , niet zo zeer te pas , ten op*
LXXVll ziSc van den Oijevaar van Redi , die alleen ia
Hoofd- de gedagte Hof werdt opgevoed. Voeg hier
STUK* by, dat deeze Vogels in Italië ongemeen zeld-
zaam zyn (*).
In 't Voorjaar zogt Frisch en vondt op
de Oijevaaren Luisjes niet grooter dan een
Hoofdluis der Menfchen, langwerpig en by-
na overal even breed, met een witte Streep
langs de Rug heen, die met zes dwarsdreepea
zo veel kruifen maakte, en dus een niet onaar-
tig Voorwerp 5 om met het Mikroskoop te be-
fehouwen. Tusfchen die witte Streepen was
•alles zwart, en op den Buik hadt het Diertje
ook zwarte Vlakken', die inwaards gaan. Aan
de zyden (taken enkelde Haairtjes uit, zynde
de Sprieten of Voelhoornen wat voorwaardsom-
geboogen.
Doktor Scopoli heeft op de Oijevaaren, zo
hy zegt (f), een Luis waargenomen, die hy
niet alleen de Reiger-Luis noemt (-[.), maar
ookby de Kraanen-Luis van Frisch vergelykt ,
zeggende alleen datdeszelfs afbeelding al te dik
gehaaird is; gelyk men ook, by den eerften
opflag, haast zou denken. Dit bevestigt, meer
en meer, de ondervindingen van Redi; dat op
fommig Pluimgediert verfchillende Soorten van
Lui-
(*) Zie het V. Stuk deezer Natuurlyke Historie % bl. 193.
(t) In Ardea Ciconia. Entoxn. Carniol 1084*
(j) Pediculus Ardealis. Lbid. N. 1046,
$ e Luizen» 83
Luizen , niet alleen , maar ook de zelfde Soort
van dit Ongediert, wel eens, op velschillende LXxvL
Vogelen huisveste. i fT°°™~
C26) Luis der Plevieren. „ÏXVJ9Ï,
Van de Plevier-Luizen geeft Redi, op zy-
ne Elfde Plaat, twee afbeeldingen , dievry veel
verfchillen; alzo de eene, op de zyden , als
gehakkeld is, en de andere een zeer hoekig
Borstftuk heeft. Zekerlyk zyn deezey ook ,
by Vergrooting afgetekend,
(27) Luis der Koeien. yg™JL
De Koeten , ook wel Waterhoentjes genaamd,
een Geflagt van Vogelen, meer in gedaante
dan in levensmanier van de Eenden verfchil-
lende (*), hebben een byzondere Soort van
Luizen , zo Redi aanmerkt, Doktor Scopo*
li heeft 'er een op dezelven waargenomen,
die hy de Haairige noemt ; als hebbende , aan ft
agter-end inzonderheid, zeer lange Haairtjes3
die evenwydig itaan (f).
(28) Luis van de Kluiten. xxvm
Ree 'UT vU
Een Vogel met lange Pooten , wiens Bek op- ro/ir*
waards
f26) Pediculus Chnradrii Pluvialls fv Rt.d. Exp* Tab. 9,
(17) Pedkulus Fulica; atra; "f. Red. Exp, Tab. 4.
(*) Zie het V. Stwic deezer Natuurlykt Historie , bl. 269.
(t) Pediculus pilofus. Ibid. N. 1044,
(a3j Pediculus Recurviroftrae Avofctix.lt, Oei, p. Qo.Faw*
Suec. 1956.
I, DEEL. XIII STUK* F 2
$4 BëschryviNg van
V* waards omgekromd is , die deswegen den La*
L™XVl'. tyn^chen naam voert, in 't Italiaansch Awfiu
Hoofd- m ; aan de Stranden van Europa voorkomende,
stuk. VOedt, volgens de befchryving der Sweedfche
Dieren , een Soort van Luizen , die donker
bruin en langwerpig zyn, met den Kop fpits,
het A^terlyf byna gelyk van breedte, dePoo*
ten kort en krom 3 de Sprieten klein en ge-
knopt.
xxrx. r^g\ lu}§ van de SchoUAakflereiu
lidimatêpim v y J
Van de roodheid der Pooten is de La-
tynfche Geflagtnaam deezer Vogelen afkom-
ftig (*). LiNNiEus heeft, ;op zyne Oelandfche
Reize,de Luizen daarvan, zo wel als van de Klui-
ten 5 waargenomen : zynde die, van den Schol -
Aakfter , van grootte als een Vloo , bruingeel
van Kleur (f ; 5 met den Kop rondagtig , het
Lyf ovaal en van agteren met Haairtjes bezet;
de Pooten en Sprieten kort , als in de voorige.
(3 3) Luis der Paawyen.
De afbeelding van de witte Paauwen Luis,
by Redi, hier aangehaald, is grootelyks van
die
(29) Pediculus Haematopi Otfralegi. //. Oei. p. 90* Faun*
Suec. J957-
(*) Zie het V* StuK deezer Natuurlijke Hiflorie , bï. 266.
(f ) Volgens de Hoogd, Veer» van den Oelandfchen Reis-
togt ; in Faun. Suee. ftaat , totus glaucus.
(30) Pediculus Pavonis criftuti |# Red. Tab. 15. fRIfi^i.
/*ƒ, XII. p»i6#Tah. 3«N. 6*
XXX.
Pavonis,
de Luizen. 85
die der gewoone Paauwen , op de Veertiende A ^
Plaat , verfchillende. In Sweeden , alwaar ze- LXXVl!
kerlyk ook Paauwen gehouden worden , fchynt Hoofd-
'er LiNNiEüs geenen te hebben kunnen vinden* STUK*
Voor my is alhier ook , vrugteloos , naar dezel-
ven gezogt, Geoffroy maakt van die van
Redi twee Soorten, noemende de eene Paau-
wenluis met de Sprieten Vorkagtig , langer dan
de Kop , het Agterlyf ongevlakt (*). Dit fchynt
maar uit de afbeeldingen van Redi ontleend te
zyn, zonder dat hy deeze Infekten zelf heeft
waargenomen, gelyk Frisch de Luis der Wit-
te Paauwen , die in geftalte niet zeer verfchil-
jende was van de laatstgemelde , doch het Ag-
terlyf wel degelyk gevlakt hadt, heeft gedaan.
Het is een Luis van aanmerkelyke grootte ,
maakende , by vergrooting, een fraaije figuur,
en verfchillende van de voorgaanden, inzon-
derheid, door de grootte van den Kop.
fa O Luis der Kalkoenen*
° J xxn.
Dit laatfte doet ook de Luis der Kalkoenen fsleagri~
uitmunten > op welk Gedierte 'er voor my 2e Kalkof t
zogt en gevonden zyn, die ik dan ook , vol- pl xax.
gens de leevende Voorwerpen , by vergroo* **
ting, naauwkeurig in Plaat heb doen brengen, -
als in Fig. 8 ; met de natuurlyke grootte daar
ne-
(*) Kift dei Inf. env. Paris. Tom* tl. p 604.
(3 O Pediculus Meleagridis Gallo-pavonis. Faun. S**C 1958.
ILed. Exp. T. 22? Frisch. inf VIII. Tab. 4»
h DEEL. XIII. STUK* F 3
35 Bêschryving van
Afmel nevens ' ^oc^ ^et fc^ynt my toe dat de Lui-
LXXVI. zen der Vogelen, zo wel als die der Men-
Hoofd fchen, naar den Ouderdom ongemeen in
Sïm# grootte verfchillen. Deeze was eene der
grootften. Men zogtze thans in November ;
misfchien vallen zy in 't Voorjaar, of in de
Zomer, nog wel grooter. Ik heb 'er met te
meer pleifier gebruik van gemaakt , om dat
'er nog geen goede afbeelding van fcheen te
zyn ; ten minfte niet op deezen naam i want
die, welke hier aangehaald worden uit het
Werk van Fr i sch , noemt deeze Autheur
Paauwen-Luizen, en verhaalt omftandig, hoe
hy een aanmerkelyk vtrfchil gevonden hadt
tusfchen die der Vederen van deezen Vogel
en die der Huid , welke hy de Huidluis noemt
der Paauwen. Aan den Kop heeft deeze laat-
fle, zo hy aanmerkt, tweehoekige Punten '
die agterwaards uitfteeken, en waarvan ik ge-
loof dat die Vorkagdgheid in de gemelde fi-
guur van Red?, misfchien door verplettering
tusfchen Voorwerpglaasjes dus wanftaltig ge-
maakt . herkom (tig is. Ten anderen heeft
Frisch opgemerkt , dat gedagte Hufdluis der
Taau%:en > Ur wed: rzyde van het middcljie des Lig-
baams, als verheven P^ibbetjes heeft , die den tree-
den zoom des Lyfs draagm. Dit zeldzaame ,
dat in de afbeelding van Redi ook aangewee-
zen fchynt tezyn, ontdekt zigduidelyk in on-
ze Kalkoenen-Luis n zo wel als de Haairtjes
hier en daar aan 't Lyf en de punten agter aan
den
d e Luizen, 87
den Kop, die egter niet fcherp en ook niet v.
tweehoekio; 9 maar roüdagdg zvn, met een lang Afdeel;
Haairrje daarop. Aan de kanten van het Lyf , HooFD/
alsook van agteren, liaan hier en daar korte stuk*
en lange Haairtjes. De Sprieten, die nevens
de Oogen aan den Kop geplaatst zyn , beftaan
in onze Voorwerpen niet uit drie, maar uit vier
Leedjes. Van het overige kan men uit de ver-
groote afbeelding oordeelea.
(32) Luis der Hoenderen. xxxn.
Het fchynt wel of deeze Luizen ookfomtyds ^^uis.
op de Hoenderen voorkomen , die 'er mooglyk
alsdan van de Kalkoenen over gekreegen zullen
hebben: want eene Luis der Hoenderen heeft,
volgens Linn^bcs, den Kop en 't Borstftuk
wederzyds gefpitst , dat ik egter , omtrent het
Borstftuk, in ons Voorwerp niet waarneem ;
hoevf el zyn Ed , zo wel als Geoffroy, zulks van
de Kalkoenen Luis verzekeren , welke deeze
iaatfte meent door Redi , op zyn Eer fee Plaat,
voorgefteld te zyn onder den naam van Sper-
wer- cf Havikken- Luis ; doch behalve de on-
naauwkeurigheid van die afbeelding, is daar in
niet het minfte blyk van hoekigheid des Borst-
ftuks te bel peuren.
C33) Luis der Kapoenen.
xxxm.
' Pedïcuïus PhaGani Galli, Faun* Su>c. 1959.
(33) Fediculus Fhafiani Galli , Abdomiais margine nigro»
Faun. Suec, 1960. FmscH, lnf% XI. Tab. 24, ZUD, Ext,
Tab- 16. % 1,
I. -Deel» xui. Stuk*
$8 Beschryving van
V. Dit laatfte heeft aanmerkelyk plaats in de
tXXVr. afbeelding 3 welke Redi, op zyne Zestiende
Hoofd Plaat, geeft van de Kapoenen-Luis, diemy eg-
i^ujc. ter z0 kiein niet: fchynt geweest te zyn , als de
Neet van een gewoone Hoofdluis, indien ik uit
vergelyking van zyne vergroote afbeeldingen
mag oordeelen. Het fchynt my toe, dat de Luis
van den Sperwer of Kuikendief van Frisch,
die echter het Borstftuk in 't allerminst niet
hoekig heeft, hier toe betrokken zy (*). On-
dertusfchen worden door deeze Soort , die het
Agterlyf zwart gerand heeft, zekerlyk die
Luisjes verftaan , veel kleiner dan Hoofdluizen
der Menfchen en op 't bloote oog langwerpig^
welke een gemeene Plaag der Hoenderen zyn,
en waar van de Boeren in Sweeden , volgens
onzen Autheur, dit Gedierte weeten te zuive-
ren , door hetzelve geftoocen Peper , met Bo-
ter gemengd , in te geeven. Dit middel meen
ik by onze Hoendermelkers in gebruik en nuttig
bevonden te zyn , om de Hoenderen van de Pip
I of Snotterigheid te geneezen.
't Is fchande , dat wy omtrent zo gemeene
Infekten nog dermaate onkundig zyn ! De Luis-
jes, welke Redi, als den Hoenderen eigen , op
zy-
(*) Immers zo is de afbeelding T. 24. op de III. Plaat
yan zyn XI. Deel, welken Geoffroy, als op p. 24. ver-
klaard z^nde, in navolging van Linn/eus , aanhaalt, onder
den nnam van Pedkulus Galli ; daar doch Frisch Ipreekt
ven der Huner Geijer*Laus. Ziebladz. 75.
de Luizen. 89
zyne Tweede Plaat vertoont (f) , zullen moog V.
lyk die , van grootte als Neeten, zyn, ü&wrr^mu
L jNNiEUs van fpreekt; doch de zodanigen be- hoofd-*
hoeren, wegens de agt Pooten,die zy hebben, STUK-
baarblykelyk tot het Gellagt der Myten
(34) Luis der Berkhoenderen. xxxiv.
Tetraonis.
De Luis der Paauwen van Redt wordt hier,
Vraagswyze 3 door LiNNiEtrs , aangehaald, die
deeze Luis der Berkhoenderen , welke het Agter*
lyf vanagteren Haairig heeft , aldus befchryft.
De Kop is half ovaal, van agteren als af- en
uitgefneeden , met de agterwaardfe hoeken ge-
knot en uitgerand; van vooren rond, van bo-
ven plat ; de Halskraag Maanvormig : het Ag-
terlyf ovaal , ftomp aan den rand met negen
Tandswyze infnydingen: de Sprieten zeer kort
en Itomp.
(35 ) Luis der Sneewvcboentjes-. xxxv4
Lagopu
Deeze , in S weeden waargenomen, heeft het
Lyf plat, wederzyds ftomp ; het Agterlyf van
vooren fmal, van agter breed, naar eenZaad-
huisje van het Herders - Tas Kruid gelykende,
cn met een zwarten rand omringd : waar de
Kop
(t) Onder den naam van Putex Gattin*, in zyn Werkje 3
Duodecimo , als boven.
(34) Pedicutus Tetraonis Tetricis. Faun. Suec. 1961* Pule^
Pavonis > Red, Exp. T. 14*
(35) Pedicutus Tetraonis Lagopi, Faun* Suec. 1962*
1, Deel. XIII. Stuk. F 5
po
Beschryving van
v- Kop zonder' blykbaar Eorstftuk aan gehecht is ,
LX^C VL van vooren ft°rnP zynde en op de zyden uitge-
Hoofd- rand. De Luis fig. 3, op de Vierde Plaat van
stuk. £EDi5 fchynt wel eenigzins naar deeze te ge-
lyken.
xxxvi, (36) Luis der Duiven,
Duiven*
Luis.' Dat 'er kleine fmalle Luisjes op de Duiven
zig onthouden , is iedereen bekend. Ik ver-
wonder my3 dat zy van LiNNiEus niet gezien
zyn. Geoffroy heefczc genoemd de Draad-
agtig langwerpige , witagtige, Luis , die de zy-
den van het Lyf wederzyds Roeftkleurig of
bruin heeft, De langwerpigheid van den Kop,
die de gedaante byna van een Weevers-fpoei
heeft 3 is in deeze Infekten zo zonderling als
die van het. Lyf , dat naar 't end toe, alleen-
!yk , wat dikker wordt; gelyk de figuur van
Redi duidelyk aanwyft.
Op de Wilde Duiven heeft Doktor Scopoli
een geheel andere Soort van Luizen waarge-
nomen , die hy de Tweecandige noemt, wegens
twee puntjes aan het Eorstftuk, hebbende den
Kop halfrond 3 breeder dan hetzelve, aan ie-
der agterflen hoek tweeborfteligrhet Agterlyf
ovaal, plat en witagtig; de Pooten wit (*).
(37)
(36) Pedicutus Columbs Oenatis. f. red. Exp% Tab, 2.-
f . u '
(*) rediculus bidentatus. Ent, Carn, N, 1050.
/
de Luizen. 91
C37) Luis der Meezen. V.
Afdeei\.»
Op de Kolemeezen , die men, wegens 'iet^^I#
Geluid dat zy maaken , 't welk tot aanlokking STÜK,
der Vinken dient, ook wel Vinkmeezen. en xxxvn.
P ATI
op fommige plaatfen Plakkers noemt , heeft
Frisch by hunne terugkomst in de Maand April
een zonderling Luisje waargenomen. Dit is,
behalve de breedte van het Lyf, dat zig byna
vierkant vertoont ; den kleinen Kop en dikke
Halskraag ; aanmerkelyk wegens vier Borltel-
agtige Haairtjes agter aan. De grootften en
dikrten hieldt hy voor de Wyfjes, de anderen
voor de Mannetjes van deeze Soort.
(38) Luis dér Gicr-Zw.iluwen. xxmrr.
HiruniU
Op deeze Soort van Zwa'uwen heeft men,
in S weeden > een bleekagtig Luisje waargeno-
men, dat het Agterlyf Ovaalagtig, zwart en
wit gevlakt heeft > met de zyden gehaaird y
doch de agterfte Haairtjes grootft.
(39) Luis der Salm< Forellen, xxxix.
De Soortnaam is die der gewoone of Ri-
vier-Forellen; doch ik denk dat 'er deezedoor
te verdaan zyn ; dewyl ik niet geloof, dat men
de
■
(37) Pedkulus Pari majoris |. FRISCH. /«ƒ. VIII. p. 9, T.
I. fS.
(38) Pedkulus Hirundinls apodx, Faun. Suec. 1963,
(39> Pdïculus Salmonis Farionis. Faun. Suec, 1964.
1. Deel, XIII. Stuk.
92
BESCHRÏ VING VAN
V. de anderen ooit in de Zee van Noorwegen
LXXVl'van^c 5 en zonderc^en kon men niet weeten,
Hoofd- dat 'er deeze Luis zig op onthoude '*) Zy
stuk. heeft het Lyf wit, den Kop korter enbreeder,
de Halskraag zeer kort, het Bqrftftuk vierkan-
tig; het Agterlyf ovaal en plat; zes Pooten,
die zeer kort zyn: boven de Staart twee rol-
ronde Lighaampjes , langer dan het Lyf , en
met Knobbeltjes bedekt. Deeze doen haar
naar de gewoone Vischluizen, die in een vol-
gend Geflagt komen , gelyken.
xxxx.
4p*s. (40) Luis der Bfén.
Byen- J '
luis, T . *
Op eene Honigby hadt Frisch een Luisje
gevonden , dat zeer groot was naar het Lig-
haam van de By; als de grootte hebbende
van een Luis der groote Vogelen. Het was
zeer langwerpig, loopende van agteren fpits,
en den Kop plat hebbende, waar mede het,
zegt hy , tusfchen de Voegen van het Agter-
lyf weet in te booren , zo dat zy dikwils met
de helft van het Lyf daar in zitten, houden-
de zig met de puntjes van den Kop zeer vast.
LiNNiEus, die deeze Luisjes, volgens het
Kruisteken, niet gezien heeft, getuigt even-
wel dat zy zig op de Byën, aan het Schub-
betje
(*) Habitat in Salmone Fdrione Maris Norvegici. Syft* Nat,
XII* p- 1020,
(40; Feditulus Apis T» fRisCH. Inf. VIII* T. 16. p. 34*
de Luizen. 93
betje der Onrusten, onthouden (*). Dit lsApJ*EL>
nog meer te verwonderen, dewyl de Vier"LXXVI*
vleugelige Infekten nooit die Werktuigjes heb- Hoofd-
STUK»
ben, welke men Onrusten noemt (t>
Dat , echter, de Byën niet de eenigfte In-
fekten zyn, op welken men weezentlyke Lui-
zen, met zes Pooten naamelyk, ontmoet,
blykt uit de Waarneemingen van den vlyti*
gen Natuuronderzoeker, Doktor Scopoli,
die op de Gaasvliegen , Juffertjes en anderen,
een Luisje gevonden heeft, dat hy de hoog-
roode Luis noemt, wegens de Kleur > in geftal-
te veel naar een Myt gelykende, en op de
Veen*Mol een andere befchryft , die van hem
de Snuitige getytelt wordt. Ook was, door
hem, op eene blaauwagtig paarfe By, een
Luisje gevonden , dat hy de Bokagtii*e noemt,
als hebbende de Sprieten langer dan het Lyf ,
welke van haar geduurig, doch langzaam,
bewoogen werden (j). Gronovius hadt, in
ons Land, behalven de Menfchen - Luizen ,
niet dan de Kluit- Plevier -Paau wen- en Kal-
koenen-Luizen, waargenomen (§).
De Weegluis verdiende , myns oordeels , weegluis.
, Pl. c*
veel- Mig. u
(*) Habitat in Apibus ad (quamulam Halterum. Syfl. N*t.
%ït p I020.
(t) Zie het voorgaande STUK , van deeze Natuur lykfi Hlu
torie , blatlz 392.
(4.) EntomoL Carmoltcay p. 485 f 386\
($) AH Helvet Phyftc. Math. Med. Vol. V. p. 35?,
I, Deel. xi il Stuk*
9j Besch'ryving van
V. veeleer een, plaats alhier, onder het zo haa-
Afbeet
LXXVl' te'y^ Ongediert, dan onder de Gevleugelde,
'Hoofd- alwaar dezelve geplaatst wordt, in het Ge*
STÜK' flagt der Wantfen. Zy is tevooren, aldaar,
door my, omftandig befchreeven ; maar, de-
wyl ik toen gee'n Afbeelding gegeven had van
dit Infekt* wnar van de goede Afbeeldingen
zeer zeldzaam zyn, zo Bonanni aanmerkt,
die het maar van onderen en dus in een zeer
onvoldoende plaatzing heeft doen vertoonen ;
zo oordeelde ik niet ongevoeglyk, op de
Konst-Plaat, die de Honderdfte van deeze Na-
ruurlyke Historie is, gebruik te maaken van
de keurlyk door 't Mikroskoop getekende Fi-
guur welke de Heer George Philips hadt
vervaardigd. Men kan hier mede de voorheen
opgegevene Geftalte vergelyken (*>
LXX VII. HOOFDSTUK.
Befchryving van 't Geflagt A?r Vlooijen, waar
in de Westindifche Zandvlooijen zyn % huis
gebragt,
TT|e oorfprong van den Latynfchen Geflagt--
Naam, JLS naam ^ 2j4#x9 is duifter. Sommigen hebben
dien
(*) In het X. STUK van dceze Natmrtyfy Hiftorie %b\»fo+
de Vlooijen. 95
dien daar van afgeleid, datzy uit Stof voort- V.
komen , en, inderdaad, dit hcefc meer eigen- vxxvtfc
fchap, dan dat het van haatte donker bruine Hoofd-
Kleur zou zyn. Ik weet niet3 waarom men STÜK'
niet gedagt heeft op het Lacynfche woord
Fellere, dat ook Kloppen of Stooten betekent
(*) , en , in de volmaakt voor leeden tyd , eea
dergelyken uitgang heeft *. Dit zou op de * t*M*
Vlooijen, wegens haar S-tootend opfpringen,
dat haar als uit het Gezigt weg dryft, niet
ontoepasfelyk zyn. Doch men kan het ook,
metVossius, afleiden van het Griekfche Psyl-
la, of Psyl'ot , 't welk voor een Vloo gebruikt
is; gelyk men daar van een duidelyk blyk in
het Vlookruid t heeft, dus wegens de figuur \Tfyllium
der Zaadjes genoemd zynde. Calcaguikus ,
die een Lofdigt'ter eere van de Vlooijen heeft
gefchreeven , geeft ons de volgende, zeer na-
tuurlyke, afleiding van dat woord. Hy meent
dat de VIoq den Mensch eerst de Aderlaatin^
O
geleerd heeft, of liever de uitzuiging van het
Venyn uit Vergiftigde Wonden. Nu weet men
dat de genen, die zulks oudtyds deeden , P>yl»
li genoemd werden. De Hebreeuwfche naam
Pargiteesch, die van een Wortelwoord, 't welk
wegwyken betekent, afkomflig zou . kunnea
zyn , wordt een Vloo vertaald (f). De Itali-
aa-
(*) Tune has pepullfli fores ? Ter. Pellere Lyram, Qvid.
Cf) Maar tweemaal Jccmt die in 't Oude Teftament voor ;
naamclyk I. Samuel 24. vs 15 , en 26. v. 20. Op welke
iaatfle plaats her, door de Zeventigen, Ziel vertaald is.
U Deel. XIII. stuk»
Beschryvinc van
V.
Afdeel.
LXXVU.
Hoofd-
STUK»
Kenmer-
ken.
Soorten»
I.
Pulex
irritans.
aanen noemenze Pulce, de Spaanfchen Pulgaf,
de Franfchen Puces. De Engelfche naam Flea,
de Hoogduitfche Flobe9en de Hollandfche Fho,
fchynen altemaal van het fnel fpringen , waar
door zy als wegvliegen, herkomftig te zyn.
De Kenmerken beftaan in zes Pooten te heb-
ben , die tot fpringen bekwaam zyn , benevens
twee Oogen en Draadagtige Sprieten : in plaats
van Bek een omgeboogen Snuit , die Borftel-
agtig is en een verborgen Angel heeft : het Ag-
terlyf op zyde plat of famengedrukt.
Behalven de gewoone Vlooi jen zyn in dit
Geflagt ook de Amerikaanfche Zandvlooijen +
die de tweede Soort uitmaaken , begreepen :
Dus
CO Vloei 3 die de Snuit korter dan het Lyf
heeft.
Déeze is het , die met de voorgemelde naa-
men, van ouds tot heden, bedoeld wordt, en
waar van zeer veele Autheuren, als hier on«
der blykt, de afbeelding, zo door de gewoo-
ne als door het Zonne-Mikroskoop , onder *t
Oog
(i) Pulex. Syjt. Nat.X. Gen. 234» XII. 265» Pulex, pro-
bofcide Corpore breviore. Faun* Suec, 1695. Scop. CarnioU
1055. RAJ. Inf. 7. ALB. Aran. T. 41. BONANN. Microgf
% 56, Anon. Angl. p» 204. £ 12. H00K. Microgr. jobLOT-
Microgr. I, pp. I. T. 3. FRiSCH Inf. n. p, 8. VALISN. Op. I.
T. 25. f*. 1. Leetjwfnh. Ep. 76* f. 1-20. Rors. Inf. ll*
M*fc. T. 2, 3, 4. Baker Mikr. T» 13. f. 6. Leder m. De-
couvert, h T. 2a SULTZ. Inf T. 22. f. 146%
Elem. T. 105*
DE VLOOIJEN.
97
Oog gebragt hebben. In geen derzelven, ge- Afde#eLi;
loof ik, heeft fterker Vergrooting plaats, danLxwii.
in die van Bonanni , volkomen met die van
Hooke overeenkomltig , alwaar dit kleine
Schepzeltje terlangte van byna een Amfterdam-
fen Voet, en ter dikte van by de vyf Duimen
vertoond wordt ; zo dat de Vloo aldaar , in
Lighaamelyken inhoud, meer dan vyf honderd-
duizend maal vergroot is voorgefteld.
De Vlooijen , hoe laftige Infekten ook door Eigcn-
hun krieuwelen en byten , hebben geenszins fchappen.
die affchuwlykheid , als het voorgemelde On-
gedierte Ovidius of die andere Autheur zou
zekerlyk anders niet hebben durven wenfchea
een Vloo te zyn, om by zyn Meisje onder
de Kleederen te kunnen kruipen. Ondertus-
fchen ftrekt dat Gedigt niet veel tot lof der
Vlooijen , die immer zo gehaat zyn , wegens
haar vinnig byten , 't welk den Mensch fom-
tyds uit een diepen flaap wekt en geen rufte
laat , en nog bovendien de Huid met leelyke
Vlakken befmetten
Dus zyn de Vlooijen, niet alleen, een al-
gemeene Plaag der Menfchen en van verfcheide
Dieren, op den geheelen Aardbodem, ten min-
ile daar de Menfchen gekleed gaan en Huizen
bei
(*) Parve Pulex & amara lues, inimica Puellis
Carmine quo fungar in tua fa&a ferox ?
Tu laceras Corpus tenerum , duriflïme , morfu*
Cujus cum fuerit plena Cruore Cutis;
Emittis maculas nigco de Corpore fUTc^s, &c,
I. Deel. XIII. Stuk* G
Beschryving van
V. bewoonen , en daar het tevens niet al te koud
vvn1' of te- weinig Zomer is; gelyk in Lapland, al-
vernomen en fommige Menfchen zyn'ermeer
dan anderen van geplaagd, offchoon zy
in' een zelfde Vertrek zig onthouden, ja by
elkander flaapen. Van kranke Menfchen, of
die op 't -fterven leggen, en van de Lyken 9
gaan zy af. Men vindtze , byfter veel , in ou-
de afgeworpen Zwaluwen Nesten.
Geftaïte. De geftalte'Van een Vloo is meer zonderling
dan verfchrikkelyk : want de Wapening, als
uit over elkander heen leggende Schilden of
fterke Schubben beftaande , die haar geheele
Lyf bekleedt , heeft niets dat afgryzenkan ver-
wekken , en de gedaante Van den Kop 3 bene-
vens die der Pooten, in 't groot gezien fchynt
eer een bedrieglyke flimheid , om den Menscb
door verborgen Wapentuig te verralTen , dan
openbaar geweld of gevaarlykheid, aan te dui-
den (*). Men moet dit Infekt onder de Sprin-
gers tellen : want tot loopen fchyncn de Poo-
ten , die het de twee voorden aan den Kop en
de twee middelften langst heeft, geheel onbe-
kwaam te zyn, Door de buiging van alle de
(*) Pus kan ik niet goedkeuren, dat Geöffroy van zy-
lie Afbeelding zegt .• On y verra la figure terrible de cc pc-
tit Animal , öcc, ffift* des lnf% wx envir. de Paris* Tom,
II. p. 6>5»
Leed-
DE VLOOIJEN.
Leedjes der Pooten, te gelyk, die zig allen A V* ,
AFDEEL»
eensklaps ontfpannen, en dus een ongeloony- lxxvu.
ke uitwerking doen, worden de vervaarlyke Hg°°^*
Sprongen veroirzaaktvan dit Infekt, wel twee.
honderdmaal de hoogte van zyn Lighaam o-
vertreffende. Deeze maaken , dat het byna
niet, dan in Wollen Stoffen of Haairlgheid
verward zynde, tê vangen zy. De Ingeze-
tenen van Dalekarlie, in S weeden , draagen
derhalve, zo wy leezen, een ftukje van een
Haazen-Vagt aan 't Lyf ; welk Bont de Vlooi*
jen zeer beminnen, en dikwils daarin krui-
pen.
Men moet zig niet alleen over den gewei- sterkte,
digen Sprong , die een ongemeene kragt en
vlugheid in dezelven te kennen geeft , maar ook
over haare flerkte verwonderen; wanneer mea
de Konsttuigjes ziet, daar fommigen deeze In-
fekten toe gebezigd hebben. Mouffetus ver-
haalt reeds, dat zeker Engelschman , Mark
genaamd , een Gouden Kettingje gemaakt had*
van een Vinger lang , met een Slot en Sleutel-
tje, welk hy een Vloo wist aan te doen , die
'er mede fprong. De grootfte verwondering *
egter, verdiende zyn handigheid in deezenrde-
wyl die geheele Toeftel nog geen Grein woog.
Hooice verhaalt iets, dat meer bewys geeft
van de kragt der Vlooijen. Een Engelsch
Werkman hadt van Yvoor een Karos gemaakt
met zes Paarden , op den Bok een Koetfier ,
die een Hond tusfehen de Beenen hadt ; een
If Deel XIII. Stuk, G 2 POS-
100 Bëschryving va»
Hoofd
stuk.
Vlooijen.
Afdeel ^°^ion °P 'c rYPaar^ en vier Perfoonen in de
lxxvu Karos 3 met twee Knegts agter op; endiege-
heele Toeftel werdt door een Vloo voorcge-
haald.
Angel der Dat Werktuig , het welk men den Angel
der Vlooijen noemt, heeft de opmerking van
verfcheide Waarneemers naar zig getrokken 9
hoewel doch weinigen het te regt befchouwd
hebben , dewyl 'er niet gemakkelyk by te ko-
men is (*). Bonanni fteltons, op een zelf-
de Plaat j de afbeeldingen voor, welke Tor-
toni , Griendel en Hooke , daarvan in 't licht
gegeven hadden , en voegt 'er de zyne by 5
zodanig ais deeze Angel hem, door de beste
Mikroskoopen, was voorgekomen. Hy hadt
'er een, gemaakt door den Hollandfchen Kon-
ftenaar de Ravesway, het welk hem in het
Snuitje , dat de Vloo om Bloed te zuigen uit-
fteekt, vier deelen heeft doen waarneemen,
waar van 'er twee na r den krommen Snabel
der Roofvogelen gelyken , en dus een Bek
maaken , die Zydewaards opengaat , zynde
zeer fpits en Hoornagtig. Hier tusfchen, zegt
hy,
(*) Van deeze moeielykhcid wordt In her Werkje van Ba-
ker , ever de Mikroskoopen* Amft. 1744 p 189, te regt
melding gemaakt ; doch dat het befte middel daar toe zou zyn,
eerst den Kop en dan de voorfte Pooten af te fnyden, om
dat men 'tziekoogend Diertje dus gemakkelyker kan behandelen,
komt my wonderlyk voor ; aangemerkt de Angel , Boor of
ïriem, daar het mede fteckt, aan den Kop, tusfchen de twee
Yoorpooten, is geplaatst,
DE VlöOIJEN. IOI
hy,is een Snuitje begreepen , dat uit een zeer ^ Y*/
hard Vlies beltaat en dun met Haairtjes is be- lxxviu*
zet , tweevoudig als het Hecht van een Knip- HooFD~
mes 3 bevattende in zyne holligheid den An-
gel , daar de Vloo mede fteekt en het Bloed
inzuigt. Die Angel , naamelyk, is, als een
Buisje, van binnen met een holte voorzien.
Wanneer de Vloo daarmede kwetzen wil , dan
rekt de Angel zig pp dergelyke wyze uit, als
wy dit fomtyds de Aardwormen zien doen >
wannee* zy in den Grond gaan booren. Een
Vloo met Lym aan Papier vastgemaakt , en
dezelve daardoor, als t ware , tot dolheid
gebragt hebbende, zag hy dezelve den Angel
dus niet alleen uitfteeken, maar fomtyds tus-
fchen de deelen van den Bek, fomtyds daar
boven, fomtyds daar beneden houden gelyk
hy denzelven met de Scheede en den Bek , in
deeze driederley Standen , heeft doen afbeel-
den (*).
De Ouden, die voor de toevallige voort- voomee-
brenging der Dieren waren , maakten geenlms*
zwaarigheid , om te ftellen , dat de Vlooijen
uit Stof voortkwamen, en daarom wordt dit
Infekt ook , volgens Isidorus , genoemd een
Kind van 't Stof Aristoteles, evenwel , *Pulverh
heeft reeds erkend, dat de Vlooijen, zo wel//w
als de Luizen en Weegluizen, haar en oirfprong
uit Eijertjes als Neeten hadden ^ die door de
ou-
(*) Zlc fig* 60. 61 , 62, van zyne Mlcregraphla curiefd*
I. DfiEL, XUU STUK, G 3
ioa Beschryving van
V. ouden gelegd waren. Swammerbam heeft deeze
l jcx overeenkomst veel te ver getrokken 3 wanneer
Hoofd hy ftelt3 dat de Vlooijen, zo wel als de Lui*
bTÜK' zen, volmaakt uit deEijertjes voortkomen, en
dus tot zynen eerden Rang van Verandering ,
ook,behooren zouden. Dus fpreeken fommi*
ge Autheuren , in navolging van anderen , die
alleenlyk zyn eerde Werk, in 't Latyn ver-
taalde*), hebben ingezien , en'tis waar, dat
die fcherpziende Waarneemer de Veranderin-
gen , tot een bruine Kleur , in het Ey der Vloo
meende befpeurd te hebben ; doch naderhand ,
toen hem verhaald was, dat de Heer Leeu-
wenhoek, te Delft, het voortkomen van een
Wormpje uit het Ey der Vloo hadt waargeno-
men , heeft hy , edelmoedig , zyne onkunde
daar omtrent betuigd, en de verzekering y
dien aangaande , uitgefteld tot nader Waarnee-
mingen (f).
vioo. Leeuwenhoek , dan , hadt waargenomen 9
wormpje. ^ ujt het gy c|er y]00 een Wormpje voort-
kwam, het welk zig in een Kasje beftoot, en
tot aan het volgend Voorjaar daarin beflooten
bleef Zodanige Kasjes , dat eigentlyk de Ton-
netjes zyn, waarin het Wormpje zig befpint,
en eerst een Popje, dan een volmaakte Vloo
wordt, moet Swammerdam aangezien hebben
voor Eytjes der Vlooijen. En , hoe ligt is het,
tig
(*) Hift. In/. gener*lh Lugd. Bat. 1733, p. 66.
(t) Biblia Naiur* of BybeL der Natuur, Lcydx 17 37. p 59,
DE VLOOIJEN.
zig daarin te bedriegen: dewyl de cigentlyke
Eytjes of Neeten vandeeze Infekten zo moei- lxxvii"/
jelyk te vinden zyn; eensdeels van wegen de Hoofd-
kleinte , andersdeels , omdat zy veelal in
Stoffige reeten of fcheuren van Planken gelegd
worden: want het Wyfje,dat aan de dikte zeer wel
te kennen is, legt de Eytjes altoos, gelyk de Rup-
fen j op plaatfen , waar de uitkomende Jon-
gen 5 aanflonds , hun Voedzel vinden , zegt
Frisch , die de volgende niet onaartige aan-
merkingen over de Voortteeling en menigvuldig-
heid der Vlooijen op zekere plaatfen , opgeeft.
,3 De Vloo is, wanneer zy uit haar Eytje Reden de*
5) kruipt 3 eigentlyk een kleine Houtworm , als |^Jgvui"
3i een Rups 9 voorzien rnet zes Pooten en een
33 Rupfen Gebit (*_). Die ongefchaafde ed-
3, planken onder het Bedftroo heeft, heeft al-;
3, les by een 3 wat tot opvoeding der Vlooi-
3 3 jen behoort, en derhalve ook geen gebrek
3, daaraan. Want aldaar zyn deeltjes van Hout
33 en Stroo; daar is warmte tot uitbroeding,
33 door het flaapen op de Bedden. Vermogen-
3, de Luiden daarentegen, die de Vertrekken
,3 netjes met Steenen belegd, of met hard glad
3, Hout gevloerd hebben , lyden,in de Zomer,
3, op ver naa zo veel van de Vlooijen niet.
3, Zeker Amptman verhaalde my, dat hy on-
,3 der
(*) Het Masker heeft geen Pooten, een gevorkte Staarten
fpint; de Pop heeft Pooten en beweegt zig niet; zegt Lin-
n.eus, Zo zyn Ed dit wel waargenomen heeft , is het
weezentlyk Iets byzonders,
I. Deel. XIII. Stuk, G 4.
Ï04 Beschryving van
V. 5> der de Planken van zyn Vloer Zaagzel hadt
Lxxvfr* 99 laaten werpen: wien ik antwoordde , dat hy,
Hoofd- ^ den volgenden Zomer 3 geen gebrek aan
u?> Vlooijen hebben zou; en, inderdaad, hy
3, was genoodzaakt uit dat Vertrek te vlugten,
„ wegens de menigte van dit Ongediert. 't
3, Gemeene Volk verbeeldt zig, dat zy uit de
Pis voortkomen ; doch dit zyn ongegronde
„ meeningen. Hoe morfiger een Vertrek is ,
3, hoe meer Vlooijen daarin huisvesten. Die
3, een Vloer van Planken heeft, moet denzel-
3, ven, in de Zomer, alle Maanden met koo-
„ kend heet Water laaten fchrobben ; het
3, welk dienen zal om de Eytjes en Wormpjes
33 te dooden. Als de Wormpjes tot volwas-
3y fenheid zyn gekomen, vouwen zy de en-
3, den te famen, en fpinnen een Tonnetje, als
3, dat van een Zyde-Worm, om zig heen. Van
3, deeze Tonnetjes heb ik veele honderden ge-
3, opend, en in eenigen de Vlooijen nog geheel
„ wit, in anderen zo bruin en volkomen aan-
3, getroffen, dat zy my tegen 't Aangezigt
3, fprongen".
In de Verandering der Vlooijen moet, naar
het Jaar Saizoen , een ongemeen verfchil zyn :
want men heeft ontdekt, dat zy, door de Ei-
tjes, in een klein Glazen Buisje , by zig, ge-
duurig in de Boezem te draagen , in 9t midden
van de Zomer in vier Dagen uitkomen , en5
wanneer men de Wormpjes , dan , met dood©
Vliegen voedt, die zy gretig -uitzuigen, zo ko-
men
ü E Vlooijen* 105
men zy, in elf Dagen, tot volwasfenheid , als Ap .
wanneer het Wormpje zig infpint , en , na lxxvii/
vier Dagen verloops , in een Popje verandert, ^°°FD"
dat, na negen Dagen tyds in die Geftalte gele-
gen te hebben , overgaat tot den volmaak-
ten Staat. Dus blykt, volgens de Waarnee-
mingen van Leeuwenhoek, dat een Vloo, in
omtrent een Maand tyds , haar Geflagt kan
voortplanten. Op Honden, Katten en Haazen5
hechten zig de Eytjes, die glinfterend witzyn3
aan de Haairtjes digt by het Lyf , en de uitko-
mende Wormpjes zullen, waarfchynlyk , van
de fmeerigheid der Huid in deeze Dieren , hun
beftaan vinden.
De Paaring der Vlooijen kan , wanneer men
een Mannetje en Wyfje in een Glazen Buis
doet, die wel digt, doch niet Lugtdigt toege-
ftopt is , genoeglyk waargenomen worden.
Men zegt, dat dezelve op een zonderlinge wys
gefchiedt; alzo het Mannetje gedekt wordt
door het Wyfje. Leeuwenhoek heeft haare
Ingewanden, op dergeiyke manier als Swam-
merdam die der Luizen, naamelyk door Ont-
leeding in een weinig Water, waargenomen.
Hy meende , in het Mannelyk Zaad van deeze
Jnfekten , de Zaaddiertjes zeer duidelyk te heb*
ben ontdekt.
De Vlooijen onthouden zig, als een Plaag Middelen
der Menfchen en Dieren, ook in alle Werelds- on\ze te
veraryveiï*
deelen. Men heeft, derhalve, van ouds al
verfcheide Middelen beproefd om ze te verjaa-
X, Deel, XIII, Stuk* G j gens
105 Beschryving van
V. gen, die goed bevonden doch niet allen even
xixv(i ' gemakkelyk te gebruiken zyn. Dat Kruid ,
Hoofd- onder anderen , 't welk men Poley noemt 9
groeijende in Gelderland in 't wilde, zou daar
van den naam hebben. Alst, Perfikkruid , Stin-
kende Kamille en Kun of Hoonkruid, worden
o6k als dienftig, tot verdry ving van dit Onge-
diert, opgegeven. Deeze Middelen , egter ,
fchynen zo gemakkelyk niet te gebruiken , noch
zo onfeilbaar te zyn, ls een geduurige zuive-
ring der Vertrekken en Bedfteden , benevens het
vlytig opvangen van de Vlooijen, dat, meteen
weinig Katoen in het Bedltede of Ledikant te
floppen, zegt men, gemakkelyk kan gefchieden.
De Schaapen-Wol, nog op het Lyf zittende ,
fchynt geen aangenaame verblyfplaats voor dit
Ongediert te zyn;daar zy doch, 't geen zeldzaam
is , best in Wollen Dekens en Wollen Kleede-
ren gevangen worden. Mooglyk zal die Vet-
tigheid in deeze Wol, welke tot uitroeijing
* zie het der Motten dienftig is * , ook hinderlyk zyn aan
Xï Stuk *
Wadz»723.dë Vlooijen. Zy worden uitgeroeid door dik-
wils veegen van den Vloer/ met Elzebladeren
of derzelver af kookzel ; als ook door de On-
derlaagen der Ledikanten en Bedfteden dik-
wils af te wasfchen met fterke Loog van Pot-
asch ; zegt Doktor Scopoli.
T rltrans ^ Vloo, die de Snuit zo lang beeft als 9 1 Lyf.
zandvioo, Deeze
(2) Pulcx probofeide Corporis longitudine |, Tiinga. Ma-
PE Vlooijen.
107
Deeze Infekten zyn het, die ïk Zandvkoijen
genoemd heb, komende met de genen, welken Lxx vin"
in Peru, van deSpaanfchen, Nigua's, en in deHoOFI)-
Westindiën , van de Franfchen , Piqués geheten
worden, overeen. Het fchynt, dat men dit
Infekt , in Brafil , Timga noeme, Doch Lin-
n^eus vraagt:,, Of de Vloo van Catesby, die
5, door de Huid dringt; de Myt vanBROWNE,
3, die onder de Huid nestelt, endeTek-agtige
Luis van Rolander, hiervoor befchreeven^
weezentlyk in Soort verfchillen? Of het ook
eerst een Myt, dan een Luis, dan een Vloo
„ worde? Catesby beeldt de zynen af meü
,5 het Vorkje van de Plantvloo: Brown geeft
„ aan de zyne agt Pooten, zo als een Myt
3, heeft: Rolander, integendeel, maar zes
Springpooten, als in de Vloo , aan deeze :
„ maar het Weegluis-Spinnetje dringt op der-
35 gelyke manier in het Lighaam en huisvest
3, 'er met Pyn in. Die inde Westindiën zyn,
3, mogen derhalve nader onderzoeken , van
33 welk Geflagt deeze Diertjes en of 'er ééne
„ dan meer Soorten van zyn*
De Heer Jussieu heeft, gelyk ik bevoorens
aanmerkte * , toen hy voor eenige Jaaren zig * Biadz,
in Perubevondt, waargenomen; dar 'er twee
ge-
RF.GR, Braf. 1249. SloAN. Jam,\\. ip> 191. Introd. 125. Pil-
lex. Cutem penetrans. Catesb* CaroL Ui, p* 10. T* 10. f. 3.
Acams f ufcus lub Cute nidulans, Pïobolcide acutiore, Biiora*
Jam* 418.
Ii DEEL. XIII, STUK.
io8 Beschryving van
V* geheel verfchillende Soorten zyn van dit On-
.AFDEEL
xxxvir. gedicrt; de eene bruin als een Vloo, de ande-
Hoofd- re geelagtig , die beiden in de Huid kruipen
«tuk. Q£ |30oren en aldaar een Nest maaken als een
platte Paarl , dat in eenige Dagen de grootte
van een Erwt krygf, veroirzaakende een ge-
weldige Jeukt en Pyn ; doch de laatften fchee-
nen eenigermaate Vergiftig te zyn. De eer-
1'ten, die men ook Coiques, en in de Kolonie van
Rio de Berbice Mobitjes noemt 3 kunnen met
regt den naam voeren van Zancivlooijen , alzo
zy, naar 't my toefchynt, by de Beenen op-
fpringen uit het Zand; daar die andere, geel*
agtige, niet fpringen, en deeze zyn het , die
de kwaadaar ige Zvyeeren, welke den Mensch
kunnen doen fterven , veroirzaaken.
Die fchadelyke eigenfchap, van deeze Infek-
*tibt,* ten,isreeds lang bekend geweest (*> „ West-
fMiL indie leverc ons , uit het Geflagt der Vlooi-
3, jen 5 zegt Cardanus *, de Nigua uk, ze-
5, kere wreede Pest. Dit Diertje is veel kleiner
dan een Vloo, en, aan 't Lyf zig hechten-
de, vreet het dermaate in, dat fommigen de
Voeten of ook de Handen kwyt ra aken. Het
5) Middel, dat men 'er tegen uitgevonden
3, heeft, is de plaats met Olie te fmeeren eq
,, met een Scheermes tefchraapen. Hier voegt
lExerc „ Scaliger f 3 & zyne aanmerkingen, het
fubdicaro^ volgende by* Het is een klein Vlooytje ,
dani,23. „ me£
(*) MouirETüs ie Pulkitb* Inf« Thcatr. p. 277.
de Vlooi jek, roo
3, met een zeer fcherpe Snuit, dat de Beenen, . r*
„ meest, (zelden andere Lighaamsdeelen , ) lxxv u
3, aandoet 3 niet alleen van de genen die loo- Hoofd-
33 pen, maar ook die op ren Grond leggen.
53 Hierom gaan delndiaanen, doorgaans, hoog
5 flaapen. 't Gezwel groeit den vierden Dag
; aan 3 en wordt vervolgens grooter dan een
5) Erwt, zittende vol witte Neetjes die zig
3, door 't krabben met de Nagelen onder de
5, Huid verfpreiden : maar indien het Nest ge-
33 heel wordt uitgehaald en in de Wonde war-
33 me Asch geftrooidj komt het tot Genee-
3, zing".'t Berigt van Benzo,^ zyneScheeps-
tochten3 is weinig daar van verfchillende 5 die
zegt. 3, De Indiaanen hebben veel te lyden
3, van kwaadaartige Infekten , onder welken
de Nigua is, die de grootte omtrent van
3, een Vloo heeft, dringende 5 zonder dat men
33 't voelt, tusfchen Vel en Vleesch, en in-
33 zonderheid onder de Nagels der Toonen ,
33 in: want zy teelen voort in 't Stof Het
3, gebeurt dikwils 3 dat zy , zonder eenig ge-
35 voel, de grootte krygen van Cicers of Lïn-
3, zen 3 en dan zit dat Nest vol van een me-
33 nigte Neeten , wordende niet «, dan met veel
3, moeite en pyn, door middel van een Naald
33 of Doorn uitgehaald , en de Wond met war-
33 me Asch genezen. De Neger-Slaaven der
33 Spanjaarden 3 die zonder Schoenen loopen 9
33 hebben hier meest van te lyden 3 en kry-
33 genze fomtyds zo menigvuldig in de Bee-
I, Deel. XUI. Stuk> 33 ÜQU3
IIÖ B E § C HRYVIN.G VAN
V. , nen, dat men dit Ongediert niet dan door
Adeel. fnyden of branden daar uit kan krveen. Hier
Hoofd- „ om ziet men ook veelen van de Negers ,
STVKj „ die hunne Toonen dus, ja zelfs de Voeten^
„ verlooren hebben"*
Aan de Kust van Senegal, in Afrika , was
men , zo de Heer Adanson aanmerkt , in het
drooge Saizoen zeer geplaagd met Zandvlooi-
jen, dus genaamd , omdat zy zig in het Zand
der bewoonde Hutten onthouden* Dit Zand
was 'er zo vol van, dat zy, zo dra men de
Voeten daarin gezet hadc, de bloote Beenen
byna geheel bedekten, kunnende door de klein-
te naauwlyks gezien worden, dan door haare
menigte, Zy fteeken niet vinnig , maar veroir-
zaaken een fchrikkelyke Jeukt* Zy kunnen niet
meer dan drie of vier Duim hoog fpringen, en
dit maakt dat de genen , die een half Voet van
den Grond flaapen, 'er niets van te dugten
hebben.
Het fchynt my toe , dat met deeze Pidicellus ,
van de voorgemelde Autheuren 3 zo wel als met
onze Zandvloo , de gedagte Soort bedoeld
worde, diehetLyf, volgens LinnjEüs, rosag-
tig bruin, famengedrukt, op zyde plat, en hét
Agrerlyf , van onderen , wit heeft. Dat de zo-
genaamde Patattes- Luizen hier van verfchillen,
zullen wy ftraks zien.-
LXXVllh
6 é M y t fe ï*. m
V.
Afdeel,
lxxvui.
LXXVIII. H'OOFDSTÜ K. Hoofd-
STUK»
Befcbryving van '1 Geflagc der Myten, «itóar
DftAiP verfcheidens vm>omen , die 772^ gewoonlyk
Luizen of Luisjes noemt, of Spinnetjes ; als
ook de Schurftdiertjes , enz.
2| T atynsch woord dcarus , dat voor een Ge-
-L* flagtnaam ftrekt van deeze Infekten ,
fchynt van het Grieksch Akeiros , als iets on-
deelbaars of een ,4 toon, om zo te fpreeken ,
betekenende^ afgeleid te moeten worden. Men
hieldtze , inderdaad, oudtyds, voor de aller-
kleinste Diertjes. Aristoteles fchryft , dat
in 't Wasch een allerkleinst Diertje * ge-*^«««*/-
* , .L x , culum om*
boren wordt, (zegt Aldrovandus,) het nium mm*
mum
welk den naam van Acari voert ; doch of dit
kleiner of gróoter zy dan een Luisjef, (waat , „ ,
zo noemenze wy ze hier in Italië,) kan ikius
niet beoordeelen ; dewyl ik nooit Acari ge-
zien heb : doch ik geloof dat het verfchillen-
^ de Diertjes zyn, die men hier Peüicèllos
„ noemt , omdat zy tusfehen de Opperhuid en
5, het Vel voortkruipen ; hoewel veelen 'er
ook den naam aan geeven van Sir.mes'\ dat
is, Myten. Men plagtze,in 't Neerduitsch5
ook wel Ziertjes te noemen, wegens de klein-
heid; doch die naam wordt thans aan andere
Infekten gegeven ^ , en de meeiten hebben l zit het
x» deelxiil stuk* ver- ^ ^ *
112 B & S CHRYVING VAN
V. verfchillcnde benaamingen, gelyk wy in de
Afdeel, befchryving der Soorten zullen zien.
Hoofd1 De kleinheid, die in de meeften aanmerke-
stuk. jyjj is 9 onderfcheidt dit Geflagt zo zeer niet ,
keiTer' als wel het getal der Pooten, 't welk agt is in
de Myten. Zy komen met de Vlooijen over-
een in het getal der Oogen , die zy 'er
twee hebben , ter wederzyde van den Kop ,
en dit maakt hun voornaamfte verfchil van de
Spinnekoppen uit, naar welken zy veelal we-
gens de Pooten gelyken (*). De Sprieten of
Voelers zyn met Leedjes , en gelyken naar Poo-
ten, zegt LinNjEüs*
Soorten. 'c Getal der Soorten , dat te vooren een-
endertig was , is thans tot vyfendertig ver-
meerderd, niettegenftaande nog verfcheidene
van dit Geflagt uitgemonfterd , en in het
volgende t'huis gebragt zyn. Men vindt
zesentwintig Soorten van Myten , onder de
Gedierten van Sweeden, opgetekend,
(0
( ♦) La Tique (zegt GEOFFRoY), fe distingne de VA»
raignêe , a la quelle elle reffemble beaucoup "f par le nombre
different de ces Teux. 't Blykt klaar , dat , ter plaatfè van
het Kruisteken , of de woorden par les Pattes , of alleen»
jyk de Comma uitgelaten zy. Maar , wanneer hy 'er by«
voegt , dat dit Geflagt, door de eenvoudige Sprieten, van dat
der Chelifer en Phalangium , of Weegluis -Spinnetje en
Schaapherder Spin, onderfcheiden zy, verfchilt hy grootelykq
van den Heer Linn^eus , die aan de jMyten Voelers, naai
Pooten gelykende* geeft* r-r
df Myten. 113
(O Myt, die rond is en plat, met een ovaale V,
Vlak van agteren. Exxvnt
Hoofd*
In Indien wordt deeze Myt , die als een Luis stuk.
zig op de OJyphanten onthoudt , gevonden- i
Het is mooglyk wel de allergrootfte van dit EUptZtU
Geflagt, dewyl zy de grootte heeft van wit oiyphants-
Lupinen-Zaad of Boontjes , zyndedonkerblaauw Luis-
van Kleur, met een dikkerfrand: van onderen,
wederzyds, drie Groeven hebbende. De Vlak ,
van agteren, is zwart, ovaal en in drieën ge-
fpleeten.
(2) Myt, die d<wars±ovaal is en bruin , met een tr.
witten Rand. J&m***»
In de Oofterfche Landen fchynt deeze zl
te onthouden.
Egypti-
fche.
(3) Myt, die dwars -ovaal is en plat^ met een m
ovaale Vlak van apteren. Reiuviu$„
c SchaapS*
Tek.
Van de Schaaps-Luizen, die in 't laatfïe van
't voorgaande Stuk befchreeven zyn , verfchilt
deeze Soort door het getal der Pooten en in
andere opzigten, aanmerkelyk. Van de Tek-
ken of Hondsluizen worden zy onderfcheiden,
door-
(1) Acarus orbïculatus depreiïus, macula bafeos ovatl. Syjï*
Nat. X. Gen. 235. Xlt. Gen. 166.
(2) Acarus obovatus fufcus , margine albo M L, 17. 42$.
f 3) Acarus obovatus planus > macula bafêos obovata» Fmn*
S*cc. 1966. It. Oeland. 62 ♦ 126, RAJ. lnf% 9*
h P£EL. XIII, STOK H
n4 BjrsChryvi-ng van
v# doordien zy een langer Snuitje en het Lyf al-
Afdeel. toos plat hebben , met de Pooten donker-rood
Hoofd-1' en de Rug Aschgraauw, het Agterlyf Hart-
stuk. vormig met drie kleine zwarte Stipjes daar op.
De grootte is als die van een Weegluis. Zy
booren zelden met den Kop in de Huid: want
zy zuigen 'er maar nu en dan Bloed uit, en
loozende Vuiligheden, die daar uit voortko-
men , van agteren , waardoor de Wol groen
gekleurd en grootelyks bedorven wordt; de-
wyl men 'er die Smet naauwlyks met heete
Loog , veel min met koud Water , uit kan kry-
gen. Voeg hier by , dat zy wel een Jaar lee-
vend blyven in de afgefchooren Vagten der
Schaapen. Dit Ongediert wordt, op Oeland,
ïn Sweeden , Fefting genoemd , onthoudende
zig op de Runders en Honden, in deBosfchen,
zegt LiNNifcus.
schaapen» Zodanige Schaaps-Tekken , als deeze , my
^uis4 nog niet ter hand gekomen zynde , heb ik hec
jw£ a/ niet ongevoeglyk geoordeeld , den Leezer hiel-
de afbeelding onder *% oog te brengen, van de
gewoone Schaapen-Luis,in \ voorgaande Stuk
befchreeven *: want nergens vind ik dezelve by
xilstuk. vergrooting, en zelfs, niét dan by FRiscH,gantsch
u*^*20' onvoldoende afgebeeld, die het ook zwart-
enz»
blaauwe Luizen noemt , dat niet altoos plaats
heeft : ten minfte die van onze afbeelding , op
Plaat C. fig. a. was veeleer roodagtig graauw
of Tegelrood , met een zeer aartige Tekening,
van roode Ruitjes op 't midden, en blaauwe
Strie*
I» E M Y T E H<
Striemen aan de kanten van het Lyf, die , gelyk
het geheele Voorwerp , in langte ongevaar vier ^y*|
of vyfmaal vergroot, hier zeer natuurlyk zyn Hoofd-
afgebeeld» De Voetzool of het onderfle der STUK*
Pooten , waaraan de Klaauwtjes zyn , alleen ,
was zwartagtig blaauw , en van de zonderlinge
gedaante des Zuigers, die aan 't end dubbeld is9
als ook van de geheele Geftalte, kan men ge-
noegzaam uit de afbeelding oordeelen Alleen-
lyk moet ik 'er nog by voegen 5 dat het wel waar
is, gelyk Frisch zegt, dat het Lyf bezet zy
met Haairtjes , doch dat het Infekt bovendien ,
over 't geheel , zig als Sagrynagtig voordoet ,
en ongemeen dik of rond is van Lyf.
(4) My t , die ovaal is en Roestkleurig , van ag- rv.
Indui
India
fche.
teren een ovaale zwarte Vlakhebbende. i^^nm
Deeze , in de Indien zeer gemeen , is langer
dan de voorgaande Soort.
O} Myt , die dwars • ovaal is en roodagtig9 v:
hebbende het Schildje en de Knietjes dernu$
Pooten witagtig.
Bosch*
Zeer omftandig geeft ons de Heer Kalm de Luis.
befchryving van dit Infekt, het welk een 011-
gemeene Plaag is voor de genen die door de
Bos-
f4) Actrus ovalis ferrugineus , macuU bafeos ovatd atra*
Sy/l. Nat. XII.
(5) Ac ar obovatus rubicundus* Scutello GewcuUsque ?ۥ
tfum albi&s. Kalm. Aïï% Stoc^ 1754,
I. D£EL, XIII. STVK« H 2
Il6 Beschryvikg van
fc V. fchen van Noord- Amerika reizen, wordende
Afdeel. . . • m
Lxxvai. aldaar van de S weeden , m Penfyl vanie en Nieuw
^t°!cD" Jerfey * skogs-Lus, dat is Boschluis , van de En*
B&kMu gelfchen Tiks of Seed-Tiks3 dat is Tekken , en
van de Hollanders, by Albany , Houtluis of
Woudluis getyteld. „ Men vindtze , zegt
die Heer, zeer menigvuldig in de Bosfchen,
„ zo van Nieuw Jerfey als Penfyl vanie, doch ,
hoe verder men Noordwaards komt, hoe
„ minder, evenwel werden wy 'er indeWoe-
ftenyën , tusfchen de Engelfehe Volkplantin-
gen en Kanada, grootelyks mede geplaagd.
,, Men wierdtze zelfs gewaar , terwyl men
„ door de Bosfchen ging ; maar inzonderheid,
„ zo dra men zig op het Aardryk , op den
„ wortel van een Boom, of op een omgeval-
len Boom , nederzette ; zo dat een ruste ,
3, die ongeftoord eenigen tyd duurde, iets zeld*
,, zaams vvas. Een ontelbaare menigte van
deeze Houtluizen, Muggen en ander Onge-
3, dier t, was gereed om ons te plaagen , als wy,
„ om zo te fpreeken , maar een Schreede voort-
ij gingen in die uitgeltrekte Wildernisfen ;
3, doch voornaamelyk des nagts.
„ De grootte van dit Ongediert is verfchil-
„ lende. Veelen zyn zo klein , dat menze
3, naauwlyks zien, 'k laat flaan vangen kan :
3, anderen worden , wanneer zy zig vol Bloed
99 gezoogen hebben , zo dik als het end van een
3) Vinger ; doch de gewoone langte is een
p> twaalfde Dumpende breedte, in het mid-
„ de»
D E M Y T E N* 117
3, den , iets minder. Het Lyf is een weinig j^F^Et-
„ langwerpig rond; dun en platagtig ; van bo- lxxviii!
5, ven glad en effen, aan den rand, in fommi- HooFD-
STUK
3, gen, als gegolfd. Zyhebhen een glinflerend Bofihluis.
3, donkerroode Kleur, en een klein wit Vlakje
5, op 't midden van de Rug, dat egter niet al-
„ gemeen is. De Kop is zeer klein , met
„ Draadswyze Sprieten en Snuitje, die zig als
„ famengevoegd vertoonen , maakende met
„ het onderfte des Lighaams een zeer ftompen
5, hoek. De Sprieten zyn dikker aan 't end ,
„ en even lang als het Snuitje , dat naauwlyks
,„ een vierde der langte van het Lyf heeft.
„ Het Borstftuk ontbreekt t'eenemaal De
Sprieten doen byna gelyken dienst aan het
3, Infekt als de Snuit : want , wanneer het
met de Snuit in de Huid van een Dier
3, boort, zo volgen de Sprieten digt daar aan.
Het heeft agt Pooten, die bleekrood, on-
„ gehaaird,glad, glinfterende, met zeer kleine
„ witte Klaauwtjes aan het end gewapend
zyn (t).
„ De meeften van deeze Infekten onthouden
,, zig in het Gras en aan de Gewasfen in de
3> Bosfchen, inzonderheid onder het afgevallen
„ Loof van het voorgaande Jaar, dat 'er, zo
„ wel
(*) Hoe kan Linneus dan onder de Kenmerken ftellen,
Scutello albido ? Want Scuttllum kan hier immers niets j dan het
Borstfchild betekenen , en Kalm zegt duidelyk : tusfehen Kop
en Lyf vertoont zig geen Borst,
ft) Zyn dit ook de Cenicula Pedum , die het Infekt Wit*
a<mg heeft?
I. D£EL, XIII. STWK. H 3
Il8 Beschryving van
V. „ wel als 't Gras, dikwils geheel vol van zit* Op
Afdeel. Akkers , Veldenf en Weiden, vindt menze
Hoofd- niet, Zy komen in 't Voorjaar, zo dra de
frjütèi » Sneeuw verdweenen is, te voorfchyn, en
* „ blyven tot in 't midden van den Zomer ;
5, maar in de Herfst wierd ik 'er niet één ge-
, waar , hoe veel ik ook in de Bosfchen liep#
„ Eerst kruipen zy op de Kleederen, en dan
„ aan 't Lyf , alvyaar zy onmiddelyk de Snuit
indeeken, zonder dat men 't gewaarwordt,
voordat zy reeds zo diep ingeboord zyn , dat
men ze niet zonder gevaar weg kan krygen.
v ,, Want , als menze afrukt , blyft gemeenlyk de
Snuit met den Kop zitten, en dit veroorzaakt
niet alleen een leelyken Stank , maar een
3, fchrikkelyke Jeukt, en door krabben komen
'er Zweeren, die fomtyds diep invreeten.
„ Ik heb Menfchen gezien, die, alleen door
3, het afrukken van deeze Bosch-Luizen, een
„ Gezwel hebben gekreegen , dat in 't eerst
35 fiark etterde , eu eindelyk zo diep gewor-
„ den is, dat men het voorfte Lid van den
„ Duim in het Gat kon leggen , het welk een
35 goede Vingerbreedte diep was. Gemeenlyk
9> komt altoos, daar zy den Kop hebben inge-
boord of Bloed gezoogen , een hard Knob-
beitje, zo groot als een groene Erwt of
nog grooter; blyvende dikwils zes Weeken,
5, eer het verdwyne Wanneer men twee Da*
3, gen in de Bosfchen gereisd hadt % was het
Lyf zo vol van deeze Knobbeltjes, waar
r> e M v t 1 N-
119
van het eene pynlyk was , het andere Jeuk- V.
Afdeel.
5 te; dat men naauwlyks wist, waar men zigLxxviu-
„ zou krabben". Hoofd-
*fl Dit Ongediert is byster laftig, wanneer
„ het in de Oorenkomt, daar het naauwlyks
^ uit te krygen is, en die daar door fomtyds
„ een Vuist groot opzwellen , met een fchrik-
0, kelyke Pyn. Zy kruipen zeer langzaam ea
plaagen niet alleen de Menfchen , maar ook
allerley Dieren, Het Lyf der Paarden is
^ 'er, aan den Buik, fomwylen geheel mede
„ bedekt, en men verliest 'er die in de Engel-
„ fche Volkplantingen wel door ; aangezien zy
„ de Beeften geheel uitmergelen , en dus al
£ kwynende, met veel Pyn, doen fterven.Zy
„ zyn zeer taay: men kanze met de Nagelen
„ naauwlyks te pletteren drukken. Onder het
„ Bloedzuigen zwellen zy allengs uit, en ein-
„ delyk, zig vol gezoopen hebbende, vallen
„ zy van zelf af. Zulke twee Boschluizen in
„ een Bakje gedaan hebbende, daar de eene op
3> de Rug lag , bleeven zy langer dan een
een Maand in 't leven, en hadden middeler-
5> wyl een groote menigte yan Ey tjes gelegd ,
„ die zeer klein, rond en glinfterend bruin
waren. Geen voldoende Middelen fchy-
„ nen 'er nog ontdekt te zyn tot voorbehoe-
ding tegen of tot verdryving van dit leelyk
„ Ongediert". Het gene de Heer Kalm best
bevondt, was zulk een Luis, wanneer zy
de Snuit reeds ingeboord hadt ia zyne Huid,
i, deel, xhh stuk. H 4 met
120 BESCHR YV1NC V AN
. v- niet een Koorntangetje te vatten en afteruk-
A FT) FEL.
rxxv i' ken ? haaiende dan aanflonds, het geen 'er
Hoofd- van zitten bleef , ook uit. Dikwils hadden
STUK. . • 1 m
Bojwiuh. ZY zlg 20 va9t mgebeeten , dat met haar
Snuit tevens een Stukje Vel mede afgerukt
werdt.
Alle oude Perfoonen verzekerden hem een*
Itemmig, dat men in voorige tyden, (vyftig
of zestig Jaaren , naamelyk , geleeden , j in
Nieuw Jerfey en Penfylvanie niets geweten
had van deeze Boschluizen , die 'er met eenc
Kudde Vee, uit Maryland, in het begin dee-
zer Eeuw zouden overgebragc zyn. Men hadc
voorheen in gebruik gehad , alle Voorjaaren
het afgevallen Loof , in de Bosfchen , in brand
te 1 teeken ; waar door wel dit Gebroedzel ver-
nield, maar tevens aan het jong Boomgewas
zo veel nadeel toegebragt werdt, dat de Re-
geering dit in brand fteeken goedvond te ver-?
bieden. Zulks is waarfchynlyk de reden, dat
het gedagte Ongediert zig aldaar , in de laatfte
Jaaren > zo fterk vermenigvuldigd heeft , tot
groot nadeel der Ingezetenen , die in de Zomer,
wanneer door de fterke Hitte al het Gras op 'e
open Veld uitdroogt, geen ander middel heb-
ben om de Beeften in 't leven te behouden ,
dan dezclven in de Bosfchen te laaten loo-
pen.
Men ziet hier uit, zegt de Heer Kalm*
eensdeels, het geluk der Landlieden in Euro-
pa, daar men, zelfs ia de Noordelyke deelen,
01;
DE M Y T E N. 121
ongeftoord door de Bosfchen kan reizen > en , V.
andersdeels, hoe klein een Ongedierte, met deAFDEEL
-L.XXVIII.
toelaating van den Almagtigen Beftuurder derHooFn-*
Ondermaanfche Zaaken , een fchrikkelyke Land- STÜK#
plaag kan worden.
£6) Myt, die bet Agterlyf van agteren gekar- Saf^l]
teld ) het Schildje ovaal en eemgermaatef«z*s.
Oranjekleurig) den Staart in drieën ^r-g^edzul"
deeld heeft.
Of deeze, die de Jatebucu der Brafiliaanen
kon zyn , meer den nevensgaande bynaam ver-
dient dan de voorgaande , zou men 5 met reden*
mogen twyfelen. Zy heeft de Voorpooten ,
digt aan het Lyf , met korte Spooren, volgens
de Waarneeming van Rolander, die deeze
Soort in Zuid-Amerika ontdekt heeft 3 verfchil-
lende van de Patattes-Luizen meer in gedaante
dan in eigenfchap. Zy zuigt het Bloed uit de
Beenen van Menfchen, die in \ Land gaan
wandelen, en kan daar naauwlyks uitgetrok^
ken worden.
(7) Myt3 die Klootagtig Eyrond is, meteen nh
ronde Vlak van agteren en de Sprieten^™^
geknodsU Hondsluis.
Dee-
(6) Aatrus Abdomine poftice crenato , Scutello ovato fob-
fulvot Roftro tripartito. Syjï* Nat. XII. Jatebucu, AUrcgr.
£raf. 245.
(7) Acarus globofo * ovatus , macuJ4 baieos rotunda , Anten,
clavatis. Faun. Suec. 1967. Scö*. Carn. 1057. AL$R.
Jnf. 55o. lUj. /«Aio. FRISCH. Inf. V. T.
Ié ÖEEl-, XIII STUK* H J
122 BESCHRYVING VAN
V. Deeze Soort van Tek^en, die men in Swee-
lxxviii. den Flott noemt, is by de Ouden bekend ge-
Hoofd- weest onder den naam van Ricinus y wordende
STUi5- by de Gn$kzpKroton geheten, volgens Aldro.
vandüs. Zy wisten, naamelyk, dat dit Dier
de eigenfchap der Bloedzuigeren hadt; doch
zy dwaalde* daarin , dat zy meenden , dat het
. - geen opening had tot ontlasting van het inge-
zoogen Bloed , en dus , zig vol gezoopen heb-
bende , zonder Voortteeling moest fterven.
De af beelding, immers, en befchryving van
zulk een Infekt, door ons elders gegeven
toont het tegendeel. Men vindtze op de Hon-
den meest, doch ook op het Rundvee en de
Schaapen, in ons Wereldsdeel. Men agt,dat
zy deeze leelyke Infekten uit de Bosfchen be-
komen , en dus zou het in aart , misfehien
niet veel van de gedag te Amerikaanfche ver-
fchillen.
Op een van myne doode Westindifche ge-
vlakte Adderflangen , heb ik e^n dergelyk In-
fekt vinden zitten , 't welk volkomen naar een
Blaasje geleek, ter grootte van een kleine Erwt,
en zig niet , dan toen ik het 'er uitgefneeden had,
in zyn waare Geftalte vertoonde. De Kleur
was bruin , en dus zou het met de gedagte A-
merikaanfche Boschluizen meer overeenkomst
fchynen te hebben dan met onze Tekken, die
geel-
(*) Zie het IX. DF.FL iler Ultgczogte Verhandelingen ,
feladz. 348. Plaat LX* Fig. 5-7«
DE M Y T E N* 123
agtig wit zyn; indien dezelven niet, door het ^ÏL^
inzuigen van Bloed opzwellende, ook derge-Lxxvm.'
lykc Kleur verkreegen. Doktor Scopoli geeft Hoofd-
ook een Roestagtig bruine Kleur aan de Eu-
ropifche Tekken i en zegt dat de Leedjes van
derzei ver Pooten ruig zyn. Indien Linnjrus
door gcknodfte Sprieten die Deelen meent
welke in gedagte afbeelding met de Letteren
a a zyn aangeweezen ; zo is deeze benaaming
wat oneigen.
Op een Zee-Schildpad heeft de voorgemelde
Italiaanfche Heer een Tek gevonden, die inde
agtérfte deelen van dat Dier 5 op dergelyke
wyze , vast zat , als de gewoone Tekken aan
of omtrent de Ooren der Honden. Dezelve
hadt het Lyf Eyrond en bruin ; met een O-
ranjekleurigen rand ; van agteren geftreept, met
agt Streepjes , onder met een Stip getekend. De
grootte was omtrent als die van een gewoone
Weegluis (*>
(8) Myt, die de Pooten van bet Hveede Paar vut.
zeer dik heeft. Crasfipes.
In fommige Tuinen van S weeden is dit
Infekt gemeen , onthoudende zig op de Aarde ,
loopende heen weer , en men vindt 'er dikwils
verfcheidene by een. De grootte is als een
kleine Vloo : de Kleur Kastanjebruin. Het
heeft
(*) EntomoL Carnlolka* p. 387.
(8) Acarui Pedibus Iccujidajciis Crasfïslïmis, Faunt Sust
1. Deel, XIII. Stuk.
I2| Beschryvinc van
V. heeft de Dyën van het tweede Paar monftreus
jlxxviu! dik enSchaaragtig , doch dun uitloopende gelyk
Hoofd- de anderen: hetwelk diePooten zeer wanftal-
STUK.
9 tig maakt , welken het om te vatten of te gry-
pen , en geenzins om te loopen gebruikt ; zyn-
de het end van de Schaar , ten dien einde, buig-
zaam»
tx. m (</) Myt 5 die het Bomftuk kruiswyz' boekig9
toni!'*'* de Pooien genageld en langer heeft don
Vledermui- ]M Lyf
* Ik begryp niet, hoe men de af beelding en
befchryving van de Vledermuizen-Luis, door
Frisch , overeen zou kunnen brengen met dee-
ze Kenmerken : want , volgens dien Autheur %
zo wel als volgens Doktor Scopoli, heeft de-
zelve het Lyf rondagtig, op de Rug als met
Bloemen- Werk getekend, waarvan het Stam-
metje in het Snuitje uitloopt , zonder eenig
blyk van Borstftuk. Bovendien zyn de Poa-
ten aan 't end ftomp , en ieder als met een
Zuiger voorzien, geenszins genageld, maar
volmaakt gelykende naar de afbeelding en be-
fchryving, welke de Heer Baker van de Luis
•van den Vledermuis heeft aan 't licht gegeven
(*). Deeze Heer merkt aan, dat de Vle-
dei>
f9) Acarus Thoraee angulato » emeïato, Pedibus ungurculatis
Corpore longioribus. Faun, Suec, 1941. fubPediculo. Acarus
Vefpertilionis. Scop Carn. 1053. FRIsCH. Inf. VU. T* 7-
(*) Nuttig gtbruik vak 't Mihrosfaop. Anafterd. 175*. Pl.
XV. p. 418.
DE M Y T E N. 125
dermuizen-Luis de eigenfchap heeft, om deA v*
Pooten agterover te flaan, en dus, met den lxxviie!
Buik om hoog, als op de Rug, te kunnen loo- Hoofd-
pen. Ook fchynt Frisch iets daar van waar- STUK%
genomen te hebben : want , als zy moede wor-
den, zegt hy , rekken zy de voorde Voel -Poo-
ten in de hoogte. Men moetze niet in 'tHaair
zoeken , maar aan de Wieken der Vledermui-
zen.
(10) Myt, met de Dyën* van het derde Paar, n
, ' Pttferinusi
wtermaate dik* vinkea-
Luis.
De afbeelding van deeze, onder den naam
van Spreeuwen- Vloo , door Redi , welke
LiNNiEüs zo flegt oordeelt, is inderdaad veel
overeenkomftiger met die, waarvan de Geer.
de- afbeelding gegeven heeft, dan wederom
die van Baker, welke op deeze Soort thans
aangehaald wordt; hoewel Linn^us haar niet
gezien hadt. Dat Luisje, 't welk de gedagte
Kenmerken heeft, is door den Sweedfchen
Kamerheer gevonden op een Vink en zeer dui-
delyk , by ongemeen fterke vergrooting , afge-
beeld , terwyl het , op 't bloote Oog , naauw-
lyks zo groot was als een Stipje, Debefchry.
ving en afbeelding van dit monftreufe Infekc 3
uit
fio) Acarus Femoribus rertiis crasfïsfimts, Fstun.Suec. 1970+
De Geer A3. Stock. 174.0.? ssï.T. i. f. 2. rfd J^'v.Tab.
II. f. 4 Acarus Vefperti/ionis- Gfoffr. Par.lhj>. 627* PedL
culus Vefpertilionis Baker. Merefc. T. i£,
2, DEEL. Xllh STUK»
125 Beschryving van
V. uk de Stokholmfe Verhandelingen ontleend, is
ixwru thans *n 43 Nederduitfch uitgegeven.
'stuk! 00 Myt, die de worjie Pooten zeer lang en in
xr. gedmirige beweeging heeft.
Jlfotato»
rius. Op de Paddeftoelen , en overzulks op Scha-
poot. duwagtige plaatfen , komt dit Diertje voor ,
het welk de grootte maar van een Neet heeft ,
zynde witagtig geel van Kleur , en hebbende
de voorfle Pooten langer dan de anderen , van ge-
daante als Voelers of Sprieten , die het onder
*t loopen geduurig beweegt. Men mag deeze
dan, teregt, Voelpooten noemen, gelykFiuscH
die van de Luis der Vledermuizen.
Op de blaauwe Meezen is , in Italië , een
Myt gevonden, die, integendeel, de Agter-
lte pooten veel langer dan de anderen hadt , en
het voorfle deel des Lyfs byna vierkant , wor-
dende, deswegen, Springhaan-Myc getyteld.
Op deKraaijen, wederom, werdc 'er een ge-
vonden, met het Lyf van agteren tweehoor-
nig, en niet grooter dan een Stofje Snuiftabak.
Op de Spechten, Lysters, enz. wederom an-
deren (*) , die , 't zy men ze Luisjes noemen
wil ofMyten, wel waardig te onderzoeken zyn*
en , wegens haare kleinte, zeer fraaije Voorwer*
pen voor 't Mikroskoop uitleveren.
00 *&*m Pedibus primis longisfimis motatoriïs, laur^
Sutc. 1971*
(*J Entam. CarrMU p.
DE M Y T E N. 127
O) Myt, die de twee voorfie Poolen langer Af]JE]U
en niettemin tot kopen dienfilg , het lxxviii/
Agteviyf van agtcren tweeloornig heeft. ^°°FD*
Aan de Stammen der Pynboomen, in Swee-
den, is deeze Soort gevonden, die klein is en^- f .
* \ h Plantlms-
rood, hebbende aan het Agterlyf twee Hoorn- agtige.
tjes., als de Plantluizen,
O 3) Myt, die zwart is, aan de zy den met coklf-
een foort van zwarte Dekfchilden* tratus.^
J J Tor-agtige.
Onder Steenen is deeze door den Heer
Kalm waargenomen , zynde naauwlyks zo
groot als Papaver-Zaad, en, door 't Mikros-
koop gezien , van een zonderlinge gedaante»
(143 Myt, die doorfchynend roodagtig is , met xiw
eene bruine Flah^ wederzyds, aan H ^g-s^dcz*
terlyf.
Deeze Soort is zo wel in S weeden, als door
Doktor Scopoli in Karniolie , en door Geof-
fro ï omftreeks Parys, waargenomen. De laat-
fte geeft 'cr zelfs den zwierigen naam van
Herfst-
(ïi) Acarus Pedibus primïs longïoribus curforüs, Abdomi-
11e poftice bicorni. Faun. Suec. 1972.
(1$) Acarus ater,lateribus nigro fubcoleoptratis» R Su*c, 1975,
( 14) Acarus rubicundo hyalinus , Abdomine utnrnque
macula fufca Faun Suec. 1212, 1196. SCoP. Carn, 1075.
Acarus fufcus Autumnalis textor» GBOïTRt Paris» Ih
Ó2Ó*
h DEEL» XIII. STUItU
128 BSSCHR YVING VAN
V. Herfstiveever (*) aan , en meent dac die Draa-
txxruj.' den > welken men in de Herfst door de Lugt
Hoofd- zjet vliegen of ook de Velden bedekken , het
bTVK* werk van deeze Myten zyn en niet van
Spinnekoppen. Het Gemeen, zégt hy, nóemt
** Fvierfe dezelven Draaden van de Maagd * , dat is , zó
ik denk, vari de Lieve Vrouw, 't Is buiten
twyfel dat gene, 't welk men in Engeland
Gosfamer noemt , en fchadelyk voor het Vee
zou zyn , maakende, inzonderheid, de Schaa*
pen of Lammeren ongans. Dat woord wordt
van Gosfypium , 't welk Katoen is , afgeleid ,
en gedagte Draaden , waarvan men geheele
dodjes kan verzamelen , zyn^ inderdaad, Ka-
toenagtig „ Men vindt , zegt hy , in de Herfst
3, dikwlls de Bast der Boomen, voornaame-
3, lyk aan den Noordzyde van den Stam , be-
5, dekt met fyne Draadjes , die denzei ven
3, glad en glinfterend maaken. Deeze Web-
ben, dié van zulke kleine Infekten krie.
len en het wérk derzelven zyn , worden
dikwils door dén Wind in de Lugt weg-
5, gevoerd , en men zietze in groote veelheid
nedervallen op de Velden en Tuinen. On-
„ der alle Myten is 'er geene, die Draadea
5, fpint, dan deeze".
Herfst De ongemeene kleinheid van deeze Infek-
©raaden. ten3 die met het bloots Oog naauwlyks zigt-
baar
(*) Le tisferand d'Automne. H*Jl, des Inf. env< ?*rh%
T • M. II. p. 6*6*
DE M Y T E N, tig
baarzyn, kan gelegenheid hebben gegeven, V.
omze voor vliegende Sphme!:opjesa.ax\ te zien ; ge- (^f^
lyk Lister van de zodanigen, door hem waar- EIoofd-
genomen, aan Ray fchreef: berigtende-dat hysTUK'
die Webben zelfs , op een zeer hoogen Tooren
zynde in 't Graaf fchap York, boven hem inde
Lugt had zien vliegen. Onder aan de Bladen
der Lindeboomen en aan die van andere Plan-
ten, ziet men, in de Herfst, dergelyk Spinzel
menigvuldig: het welk in de Winterhuizen tot
groot nadeel van de Planten ftrèkt , die 'er fom-
tyds door verflikken en verflenzen , zegt Lin-
(15) Myt, die de zyden eenigermaate kwabbig, u x\\
de vier agterjie Poolen zeer lang^ de^myU
Dyën en Kop Roestkleurig en het Agtet*
lyf met BorJleVg Haair bezet heeft.
Iemand, die ooit de Kaasmyt, welke de ge-
woonfte en gemakkelyk te bekomen is ; meteen
Mikroskoop befchouwd, of de af beeldingen 9
welken 'er van aan 't licht gegeven zyn , ge-
zien
(15) Acarus lateribus fublobatis , Pedïbus quatuor pofticis
Jongisiimis , Femoribus , Capiteque ferrugineis, Abdomine
Setofo. Faun* Suec, 1975»
Far'nas»
Blank. /«/Tab, XIV, fig. A,B«'
Lederm. Mkr. 63 T. 33. f* 2.
UONANN. Mïcr* f* 112.
Leeuw. Epift 77, t 3 70. f.9,10*
RlviN. Prur. i3. f. D L.
E.N.CDec, 2. Ann.10. App.34,
Scabiei.
Schenk- Ohf. 676,
BoNANN 'Mier. £g, 1 T3«[
ALL^N Comp. X'. § 8*
A&. Angüc. N. 283*
RiviN Prur- 18. f. A, B.
AÜ. Lipf* IÓ32, p. 319,
U Deel. XUI. Stuk, I
130 BESCHR YVING Y A 11
V. zien heeft , zal niet kunnen nalaaten zig groo-
lxxvm' telyks te verwonderen , over de hier opgege-
Hoofd- ven Kenmerken van deeze Soort, die in alle
STUK' opzigcen , byna , van de weezentlykheid der
zaak verfchillen. De Kaasmyt , die men ook
fomtyds in het Meel en andere eetbaare Waa*
ren vindt 5 heeft het Lyf van agteren dik en
rond, naar vooren dunner en aan den Kop
fpits toeloopende , zonder eenige Kwabbigheid
op de zyden. Zy heeft agt Pooten , die ruig
en byna gelyk van langte zyn. De Kleur van
het Diertje is egaal en byna doorfchynend geel-
agtig. Het eenigfte, dat met de opgegevene
Kenmerken overeenkomt, is, dat zy het Lyf
overal bezet heeft met lange Haairborftels.
Zodanige Infekten , voor 't bloote Oog
naauwlyks zigtbaar, zyn het, die men in on-
ze Taal Myten of de Myt , in 't Fransch Mi-
tes9 Sirom of Ciron9 in Italië Ciro of Syro, in 'ü
Engelsch Meat of Mite , in 't Hoogduitsch
Mübe noemt ; in Sweeden MabL Dewyl de
voorde Pooten zeer klein en digt by den Kop
zyn, zo hebben fommigen, naar 't fchynt, maar
zes Pooten aan dezelven waargenomen ; gelyk
dit blykt in de afbeelding van Ledermüller y
die veele Myten van het Meel van Spelt, by
elkander , vergroot voorftelt: want het zou
zonderling zyn , dat 'er een zo weezentlyk
verfchil plaats had, in Diertjes, anderzins van
denzelfden aart en eenerley Lighaamsgeftalce.
Die Autheur 5 wel is waar > erkent , dat de
My-
n E M v * e n. 131
Myten van de Kaas verfchillen van die men V.
aan Varkens-Blaazen , in Ryst en aan de A- LXXviuJ
mandelen vindt; doch hëtverfchil is niet groot Hoofd-
genoeg ombyzondere Soorten , gelyk hy zegt, STUK*
daar van te maaken. Het eenigfte verfchil dat
de Engelfche Heer Power, dieookagt Pooten
aan de Myt geeft , met die van Moutftof en
en Haveren-Meelvondt, was dat deezelaatften
met meer en langer witte Borftels , voornaa-
melyk aan 't agter-end, bezet waren, en wat
vlugger dan die van de Kaas. Op de Vygen
hadt hy 'er, wel is waar, gevonden, die naar
Torretjes geleeken , alzo zy maar zes Pooten
cn twee Voelers aan den Kop , met twee lange
Sprieten daar boven hadden ; doch het is zeer
bedenkelyk, of die Voelers ook de twee voor-
He Pooten en de Sprieten Haairborflels kunnen
geweest zyn, welken Leeuwenhoek, op fom*
mige Myten der Vygen, veel langer, dan op
eenige andere Myt , heeft waargenomen. Zy
waren traager en logger, zegt Power, dan de
Myten van het Meel en hadden geen Borftels;
hoewel hy ook fommigen op de Vygen gezien
hadt, vol van witte Borftels en van gedaante
als die in Haveren-Meel. Deeze noemt hy de
gewoone Myt, welke hy ook gevonden hadt
in Hooy, in het Stof dat van gedroogde Wor-
telen valt 3 enz» (*).
Groo*
(*) Microfcopkal Obfervatlonu Lond. 1664* p. 1%
!. Deel. xhi, Stuk*
133 Beschryvinc va N
V. Grootelyks is hiervan in gedaante verfchit-
Lxxvfn! lende dac Diertje , het welk fomtyds in de
Hoofd- blaasjes van Schurft of ruidigheid der Huid
9TU^* gevonden wordt, en veel meer overeenkomst
schurft- met een Platluis heeft. De enkele befchou-
diertjes,
wing der afbeelding van den Italiaanfchen Dok-
tor Bonomus , die deeze Schurftdiertjes eerst
fchynt ontdekt te hebben, door BoNANNi,hier
aangehaald , welke de Heer Baker, in zyn
Werk over de Mikroskoopen , overgenomen
heeft, toont dit verfchil genoegzaam (■*). Ook
fchynt het tegenftrydig , dat de zelfde Soort van
Jnfekten in 't eene geval geheel droog en open,
in 'ti andere geval geheel nat en beflooten ; in
't eene geval troepswyze , in 't andere geval
geheel eenzaam en op zig zelf alleen : in 't eene
geval zeer week van zelfltandigheid , in 't an-
dere zo Korftagtig hard zou zyn, dat menze
tusfchen de Nagels, knippen kon , gelykerwys
de Neeten der gewoone Hoofdkazen: hetwelk
van de Schurftdiertjes verhaald wordt, wel-
ken Bonanni, die zekerlyk een goed Waarnee-
mer was, zegt, met zyn eigen Oogen zodanig
waargenomen te hebben , als zy door Bono-
mus, hier boven gemeld, in overeenkomst met
zyne Figuur 113, en nagenoeg met die van Ba-
ker, Fig. 2, zyn afgebeeld. Indien ook
deeze Schurftdiertjes aan 't Menfchelyk Lig-
haam
(*) Zie het Mikrosfoop gëmtbfelyk gtm&aku Amfïcrd, 1744.
Jlaat zin. Fig% z en I%« 5.
DE M Y T E N. 133
haam kwamen uit Meel, wanneer eenig Lig- V.
haamsdeel met hetzelve beftooven wordt (*) ; Lxxvm!
zo zou die haatelyke eigenfchap al van over- Hoofd-
lang hetmisbruik, van de Poeijer3 die de bloem STÜK*
en dus het edelfte van 't gemalen Koorn en
wel van de Tarw is, zo overdaadig tot enkele
grootschheid en wellust weg te fmy ten of nut-
teloos te maaken, uit de Mode gebragt hebben.
Hoe dikmaals, immers, gebeurt het, dat men
die Poeijer Jaar en Dag, en op allerley broei-
jige warme plaatfen, in de Doozen laat, zon-
der dat de Dames ooit , door zig het Aange *
zigt, den Hals, den Boezem of de Handen te
poeijeren , met dit zo haaielyk Ongemak bezet
raaken, dat dikwils door uitwendige Middelen
niet te geneezen is (f>
Ik heb dus de redenen omftandig voorgefteld,
die my doen twyfelen, of het wel zo vast gaat,
als elders gezegd wordt , dat de Myten van
het Meel dezelfden zyn als die Diertjes, wel-
ke
(*) Si Mater nut Nutrix infantem Farina Cereali, in qua
Acari fopifilme habitant, adfperierit, In fans in ea parte pri-
nio,6c toto tandem Corpore, Scabic laboravit. Amosn, Acad»
HU p. 333.
("["} Waarom deeze Kwaal door inwendigs hulpmiddelen
nooit te geneezen is, Haat 'er in 't gedagte Werk van BAK.ER
bL 370. Ik heb reden om dit om te keeren; dewyi hec be-
kend is , dat 'er dikwils inwendige Middelen vereischt wor-
den, om de Schurft: te geneezen. Vergelyk hier mede de
Waarneeming van Sc hen Klus. Obferv* MeL Franccf. 3600».
in O&avo, op de aangehaalde pag* 676; alwaar ik niet vind
dat hy van Diertjes , die de Schurft veioirzaaken zouden ,
Ipreekt.
I. deel xiii, stuk, I 3
I}4 BESCBRïy ING VAN
V. ^ ke de Schurft veroirzaaken (*). Linn^us,
rxxvm.4 wiens Discipel Avelin, uit Dalekarlie, dit.
Hoofd- onder zyne Voorzitting , verdedigt hadt , zegt
niettemin thans voorzigtiger : „ tusfchen de
» Myten van het Meel, die van de Schurft,
*3 van de Teering en van de dubbelde anderen-
» dagfe Koorts, heb ik tot nog toe mmwlyks
„ ander verfchil gevonden, dan het gene uit
de plaats ontftaat, waar zy voorko-
3, men" (t)- Zyn Ed. heeft dit een weinig
verzag t, hebbendein de Tiende Uitgaave ftel-
liglyk verzekerd gehad , dat hy 'er geen ander
verfchil in had gevonden (|) : des men zou
mogen denken of zyn Ed. ook daaraan begon te
twyfelen, doordien hy reeds een weezentlyk
verfchil, tusfchen de eerstgemelden en die vaa
de Roode-Loop , had waargenomen , welke te
vooren daarmede gelyk gefteld waren. Kan
men , nu, niet met reden zeggen, dat hy te
oppervlakkig en veranderlik is in alle zyne Werken ,
gelyk de Heer Camper verzekert (§)? Zyn
Ed. immers , diende verklaard te hebben , of de
Tee-
(*) Acarus, qui Farinam effoetam facit, idem eft cum A-
cïiro humano fubentaneo. Amosn. Acad. ut iupra.
ff) Inter Sirones Farirue , Scabiei, Phthifeos, Hemitritxi,
vix etiamnum reperi alias diiferentias , quam a loco petitas.
Syft* Nat. XII. p. 1024.
(I) Inter Sirones Farms, Scabici , Dyfenterut Hemitn-
txi, non reperi alias difFerentias , quam a loco petitas. Syftm
Nau X. p. 617.
(§) Verhand, over ck Lever wormen van het Vee, Landb, II»
Stuk. p. 3^8.
D E M V T E N. Ï35
Teering en gedagte Koorts, anders dan een y.
gevolg van Schurft, in 't algemeen ook door Afdeel;
dergelyke Diertjes worden te weeg gebragt Hoofd-
stuk.
(16) Myt, die bet Agterlyf flomp Eyrond en ^
van agteren met vier Borfieltjes beeft ,Laüïs.
zo lang als 7t Lyf en neergeboogen.
Veelen zullen , in de uitfpraak , weinig on-
derfcheid tusfchen Melkmeid en Melkmytmaa-
ken, dat egter, hier, een groot verfchil geeft.
Door dit Infekt verllaan wy een Diertje uit het
Geflagt der Myten , het welk zig in oude Room
van Melk en in de Melkvaten onthoudt ; heb-
bende het Lyf Glasagtig doorfchynenie, van
agteren zeer Itomp , met vier Borftels , die on-
der 't gaan nafleepen. De Bek en Pooten van
hetzelve zya Tegelroodagtig.
(173 Myt, die de Pooten met twee Bcrjlels, xvrr.
bet Agterlyf > dat Eyrond is* van agte
ren met vier Borftels beeft, die waterpas
hopen en zo lang als 't Lyf zyn.
Aangaande dit (hik, 't welk veelen vreemd
gal voorkomen, breng ik hier woordelyk te berde,
't geen
(16) Acarusy Abdomïne ovato obtufö, poftice Setis qua*
tuor Iongitudine Corporis, declinacis. Syft. Nat. Xll.
(17) Acarus Pedibus Setis duabus; Abdominis ovati poftica
Sstis quatuor, Iongitudine Corporis, horifontaUbiis. Syjl% Nat.
XIL
ï. Deel. XIII. stuk, 1 4
vyS Beschryving van
V. 't geen gezegd wordt in een Verhandeling over
ï^xvfn ^c &eV&$e Pwften* die door den Heer Nyan-
Öoofd- der van Calmar, in 't jaar 1757, te Upfal 5 onder
STm:' de Voorzitting van Linn^eus is verdedigd (*).
,3 De regeerende Roode Loop is een inwen-
33 |dig Schurft der Darmen ; gelyk de Ontlee-
3, ding der Lighaamen van Menfchenj die aan
3, deeze Kwaal geftorven waren 3 heeft aange-
3, toond. Dat dezelve door befmetting van den
3; Afgang en gemeene Sekreeten voortgeplant
33 worde , ftaat by geen ervaren Geneesheer in
33 twyfel. Bartholinus heeft reeds verhaald,
33 hoe een Deencch Doktor, in de voorgaande
3, Eeuw 3 te Helfïngburg, meermaalen met de
35 Roode Loop bevangen zynde geweest, eia-
33 delyk waarnam 3 dat zyne Uitwerpfelen der
35 Darmen met kleine Diertjes 3 die weezent-
)3 lyk leefden 3 doch zig naauwlyks kenbaar
55 be weegden , vervuld waren. In dit opzigt
35 kunnen wy niet voorby, hier een Waarnee-
35 ming te plaatzen , door welke dit ftuk gr 00-
35 telyks wordt opgehelderd.
3, Nu vier Jaaren gelee Jen kreeg de Heer
55 Rol der 5 die in de kost was by den Ed-
„ Heer Voorzitter, de Roode Loop, Hy
33 werdt 'er met Rhabarber en verzagrende
33 Middelen, op de gewoone manier, van ge-
hëzen; maar, agt dagen daarna, kreeg hy
53 ze weer , en werdt wederom genezen.
,3 Toen
(*) Ammn. Acai, Vol» V* p. 92, 6:c/Dil£ Zu ilib ü-
DE M Y T E N.
137
li Toen hy , agt Dagen daarna , ten der- V.
3, denmaale met die Kwaal bevangen werdt, ^™ vul!
3, onderzogt men naauwkeurig naar de oir- Hoofd-
35 zaak, dat dezelve hem dus in 't by zonder STm*
35 overkwam; terwyl alle de anderen van het
3, Huisgezin, die een zelfde Levensmanier en
3, Tafel gebruikten , gezond waren. De
3, Heer Voorzitter raadde den Patiënt , die
33 voornaamelyk zig toeleid' op de Infekten-
53 kunde, dat hy zynen Afgang onderzoeken
35 zou , op dat het met meer zekerheid bly-
3, ken mogte, of de Waarneeming van Bar-
3, tholinus golde 9 dan niet. Dit gedaan
hebbende zeid' de Patiënt , dat hy 'er mil-
lioenen van Diertjes in gezien hadt , die ,
volgens zyne naauwkeurige befchryving ,
33 Myten waren, en wel naast gelykende naar
3, die van het Meel. Sommigen gaven dan de
3, Schuld aan zyn drinken by nagt: want 3 on-
3, der den Maakyd niet drinkende , was hy.
3, gewoon eenig dun Vogt, om de dorst te
s, lesfchen , by zig te houden. Die oirzaak, eg-
5, ter, fcheen niet genoegzaam, tot dat hy3
3, den Beker van Gene verboomen- Hout, wel-
53 ken hy daartoe gebruikte, befchouwende ,
3, daarin , tusfchen de ribbetjes a een wit ftree-
33 pje ontdekte, 't welk naauwlyks zigtbaar
33 was met het bloote Oog, maar, met een
3, Vergrootglas bekeeken zynde, bevondt hy,
„ dat dit witagtige niets anders was dan eenc
„ ontelbaare menigte van dergelyke Myten >
I, Djee'l# XIII, Stuk* I 5 33 als
3?
25
55
13$ BESCHR YVING VAN
V. „ als hy in zyn Afgang gevonden hadt. Hy
fxxfEL » nam verder waar> dat deeze Diertjes , door
Hoofd- ,, het gieten van Drank in den Beker, niet van
stuk. ^ pjaats veranderden; maar dat zy, omtrent
„ middernagt, hunne plaats verlaatende, aan
33 de oppervlakte kwamen, waarfchynlyk om
3, Aas te zoeken; alwaar zy tot tien üuren
33 > morgens bleeven, en dan wederom naar
3, de voorige plaats terugkeerden. Deeze My-
„ ten op een vogtig Schyfje geplaatst hebben-
3, de, bevondt hy, dat zy weinig aandoening
3, hadden van verfcheiderley bygeftorte Vog-
33 ten , en zonder nadeel door de Olie liepen ;
33 maar Brandewyn deedt hun kwaad, en nog
M meer de Tinéïuur van Rhabarber, '% welk
5, inzonderheid merkwaardig is. Dewyl de
„ Rhabarber, gelyk men weet, een byzonder
„ Geneesmiddel is voor de Roode Loop, en
„ de fcherpbladerige Patich, zeer naa met de-
3, zelve verwant , een gewoon hulpmiddel
„ tegen de Schurft ; zo vinden wy hier de re*
33 den van die overeenkomftigheid
„ De Diertjes bleeven aan den Beker , fchoon
33 met warm Water 'driemaal afgewasfchen
3, zynde of uitgefpoeld, hardnekkig hangen.
„ Hy vondt dergelyken, vervolgens, dikwils
„ aan Vaten daar Zuure drank in was, en on-
3, der aan de Stoppen der Biertonnen, Hierom
,3 zou men vermoeden mogen , of niet die
„ Roode Loop, waar mede deLandftreek van
33 Schoonen* Gyinge genaamd 3 byna jaarlyks*
3, ten
DE M Y T E N.
55 ten tyde van den Oogst, gekweld wordt, V.
„ zo wel als die , waarmede de Legers ge- txxviiu
3d plaagd zyn, uit de zelfde Soort van Myten, Hoofd.*
5, zig in Zuure Drank verfchuilende , en dan STUK*
3, door den Afgang, op een befmettende wy.
53 ze, voortgeplant wordende, afkomftig zou
„ kunnen zyn. Om de zelfde reden , mooglyk*
„ was den Ifraeliëten, onder 9t Oude Testa-
„ ment, aanbevolen, hunne Vuiligheid, zo
„ dra die uitgeworpen ware , met Aarde te be-
dekken. Zou het voor die van Schonen en
de Soldaaten in de Legers niet beter zyn 9
„ Aarden en Metaalen Vaten tot den Drank
te gebruiken, daar deeze Infekten zig niet
5, zo gemakkelyk aan hechten? Onder 't Ge»
,, meeneVolk, is al van ouds, het denkbeeld
,, geweest, dat men van Vogt, het welk de
3, geheele Nagt in de open Lugtgeftaan hadt,
het bovenfte moest afgieten 4 eer men 'er ,
„ op een nugter Hart , van dronk. Gedagte
Waarneeming leert ons, dat die My ten als-
3, dan in beweeging zyn, en dus zal de On-
5, dervinding zulks voorgefchreeven hebben.
Door het drinken van verfchaald Bier (*)
„ onftaat Buikpyn^ welke een teug Brande-
35 wyn dikwils wegneemt ; zynde een middel ,
3) dat
(*) Ik voeg 'er by , Bier s dewyl ook de gedigre, dunne
Drank, dien Rolandfji '$ nagts uit zyn Houten Beker ge-
bruikte, dun, zuur of verfchaald Bier fchynt te zyn géweést,
£ie Syjl. Nat. Ed. XII,
I. Deel. xill. Stuk.
Ï40 B E S C H R Y V I N G V A N
V. 3J dat naast aan de Rhabarber komt 3 in het"-
Lxxvnt » dooden van deeze Infekten".
Hoofd- De Roo-Loop Diertjes dan , aan wier bc-
£TUK' ftaanlykheid wy nu niet meer mogen twyfelen y '
hebben 3 volgens LiNifiEus , het Lyf Glasag-
tig: ieder Poot van agteren gewapend met
twee Haairtjes3 het eene in 't midden het an-
dere aan *t end: het Agterlyf Eyrond, glad ,
met vier Borftelhaairtjes bepaald 3 die byna
langer dan het Lyf zyn , van elkander afftaan-
de, twee boven 5 twee onder.
XViil Cl8) ^yc met zmr ianSe Borjlelagtige Poo*
Exuke- ten 2 waarvan de twee voorjlen kon
rans.
Myt van V$)ï.
Raazende
*ch™Jkies ïn ^e Raazenc^e Schurft * worden ^ zegt die
ferina zelfde Autheur, de Myten moeielyker gevon-
den dan in de gewoone Schurft, en zy maaken
ook een andere Soort uit, die de Vier Agterpoo-
ten tweemaal zoo lang als het Lyf heeft. Met
Moskeljaat3 Sivet3 Vrouwen-Gras Kam-
fer , Olie van Berken - Bast y bewaaren wy
(voegt hy 'er by) de Kleederen en Infektcn -
Verzamelingen, voor de Myten ; welke Mid-
delen, inwendig, ook met goed gevolg, om
dee-
, (18) Acarus Pedibus longisfimis Setaceis, anticis duobus
brenbus* Faun* Suec, 1976.
(*) Gramen Mariae Boruüorum. LoFs. Pruss. III. T. 26.
Hierocloë. Gmfx. Sib, I. p, 10 i« Gramen paniculatum odora»
turn. êanh» Pin* 7. Prodr, 7. Holcus odorsttus, Linn.
D E M Y T E K. 14»
deezen uitflag, ingetogen zynde, weder uitte
dryven, voorgefchreeven worden. hoofd-1'
GedagteSweed brengt verderby, hoe dat al- sTuK>
le befmettelyke Ziekten, byna, door deeze of
gene Autheuren , aan dergelyke Diertjes toe-
gefchreeven zyn , welken Langius in de Ma-
zelen, Kircherus in de Pest, Hauptmannus,
naar Slakken gelykende, in de Venus - Ziekte ;
Siglerus in de Blutskoorts - Puist jes , en ande-
ren zelfs in die van de Kinderziekte , meenen
gezien te hebben. Dan vraagt hy of de Kink-
hoest, welke overfpruitende is, ook niet daar uit
zou kunnen ontftaan; aangezien men die insgelyks
door Middelen, welke voor de Infekten doodelyk
zyn, genezen heeft. Linn/Eus oordeelt , dat
men hier in te ver kan gaan , gelyk zeker
Fransch Autheur, zegt hy , gedaan heeft, die,
alle Befmetting verwerpende , een geheel hon-
derdtal verzonnen heeft, van Myten , en zig
dus belachelyk gemaakt by de geheele We-
reld (*>.
(19) Myt , die zwart is , met de buiging der xix»
Byen knobbelig. f™'*1*'
Knobbel*
Aan doode Takken van Boomen onthoudt zig poot.
deeze Soort.
Oo)
(*) M A. C. D. Gallus , Syfteme d'un Medecin Anglois*
Paris. 1726. O&avo. Male fapieiis cffinxit integram Centuriam
Acarorum , ridens Contagia , posteris ipfe ridendus. Syft. Nat.
XII. p. 1025.
(19) Acarus niger , Femorum gcniculis fubglebo&* F*w*
$**c. 1977.
t DEEL. XIII. Stuk*
14* BESCHR Y VING VAN
V. (zo') Myt , die het Adterlyf platagtig , ruig
ljuvui.' en rml heeft * mn a&eren ft°mp , wet
Hoofd- de vuorjle Scbenkekn bleeker*
STUK.
xx. Van de Kust van Guinée is deeze onlangs,
ten dienste van de Verwerven , begonnen aan-
rins
Verw-Myt* gebragt te worden, zegt Linjs^us. Zy heeft
het Lyf van grootte als de Tekken , de gö«
ftalte en Kleur van de -.ardfpinn tjes , hier
volgende , en is, over 't geheele Lyf, onge-
meen ruig. De Bek beftaat uit twee roo-
de Klaju ven De vier Voorvoeten , voor-
waar s gekeerd , zyn een weinig bleeker dan
de Sehenkelen.
xxt. (21) Myt» die fat dgterlyf Bloedrood, plat en
Ro?d'w£ rui& •> van aSlcrcn fimP heeft ; in 't
terfpmne- Water leevende.
tje.
Tot dit Gefhgt behooren zekere kleine
Bloedroode Infekten , die zig voor het bloote
Oog , wegens de figuur van 't Lyf en van de
Pooien 5 als Spinnetjes vertoonen. Men vindt-
ze in vogrige Aarde en in 't Water, dochdee-
ze laatften moeten , zo men w iargeno nen
heeft y van de anaeren onderfcheiden worden,
dewyl
(io)^A"*rut A?xtam?ne rubro deptesfiulculo hïrfuto, pofti-
-ceobtufo; Tibiis anterioribus psllidioribus . hyft. Nat.
(11 } Acarus AbdoTiine Sangiineo depresfo , tomentofb f
pos ice oVafb; aq nticus. Faun. Sues 1678. GEOFFK Par»
II p 625 N 8. ffUSCH* lnf VUL Tab. 3, B>Q£Sf SuppL
1. T. 25. SüLTZ, Jn/t T, 22. f. 147*
D E M Y T E N. 143
dewyl die in 't Water niet fchynen te kunnen AfiJ£ ,
leeven. Deeze, die men Waterfpinnetjes ty-LX.w[ii"
telt , zwemmen zelfs ia de zoete Wateren enHooFD-:
STUK»
leggen kleine roode Eytjes op de Water-Scor-
pioenen. Frisch vondt ze reeds in Maart, met
haar geheel uitgekomen Gebroedzel, ineenfyn
Mos aan den Bast van Denneboomen , die in
*c Water, reeds half verrot, lagen. Zy heeft
geen Borstiluk, gelyk hy te regt aanmerkt;
maar de Pooten zitten, even als aan de lang-
beenige Spinnen, naby den Kop of Smoel, aan
het ronde Agterlyf Van deeze Pooten , wier
getal agt is, beftaan de agterften , zegt hy %
uit vyf Leedjes, waarvan de vier bovenfte,
ieder, op zyde, met drie dikke Haairtjes zyn
voorzien. Dit kan haar, zo hy oordeelt , in't
zwemmen van dienst zyn. De roode Kleur
komt van een taay Vogt, dat digt onder de
Huid legt en zig van het witte, dat uit het
Lyf komt , wanneer zy door drukking gekneusd
worden, affcheidt. Hy heeftze, eenige Maan-
den, in haar gewoone Mos en Rivier- Water,
in 't leven gehouden ; daar hy dagely ks , ten
minden driemaal, eenig frisch Water by goot»
na dat hy een gedeelte uitgegooten hadt. De
grootfte was zo groot niet als een Linzen-
Zaadje De Teelleden ftonden effen agter de
Pooten en de Voelers lagen over den Bek, die
alleen uit een Zuiger fcheen te beftaan. Hy
kon de Oogen met geenerley Glas ontdekken ,
en moest niettemin befluiten dat zy zagen;
i, deel xui. stuk» want
144 B Ë s CHRYVING VAN
V. want eenig fyn Meel als korrelsgewys op hét
Afdeel. Water ftrooi jende, kwamen zy uit het Mos
tXXVJlt . . / .
Hoofd van daan , en vingen de neerdaalende deeltjes
stuü. 0p^ Vervolgens , echter , kwamen de groot-
ilen zelfs, wanneer hy eenig Meel ftrooide,
niet meer te voorfchyn, het welk hy aan der-
zeiver loomheid toefchreef, voorenaleer hy,
gevallig, me: een Mikroskoopglaasje, dat wel
twintigduizendmaal vergrootte, kwam te ont-
dekken , dat in het Mos geheele Klompen za-
ten van jonge Waterluisjes , die zig met een
gewoon Vergrootglas als witte Stipjes ver*
toonden, en dus kon hy met reden befluiten ,
dat de deeltjes van het IVIeel, door deeze In-
fekten, voor kleine Waterluisjes waren aange-
zien.
xxii. (22) Myt, die het Agterlyf Bloedrood pleit en
ruig, van agteren Jiomp beeft: in de Aar*
RoodAard- fa leevende.
Spinnetje.
Dit zyn die roode Aardfpinnetjes , in En-
geland Tant of Tarnt genaamd, voor 't welke
de OfTenweiders aldaar zo bevreesd zyn , vol-
gens Ray, dewyl men zig verbeeldt dat het
voor de Runderen een Vergift zy, dezelven
mee
(22) Acarus Abdomine Sanguïnco deprelïb tomentsfb, poftice
setufo: terreftris» Faun- Suec. 197;. Scop. Cam, 1068. GEOFFR.
Paris. II. p. 624, N. 7. It. Oeland. 84. List. Aran. f. 3&«
RAJ, ƒ«ƒ. 41. N. 38. BLANK, Inf. T. 14* f. K
DE M Y T E Ï45*
met het Gras in te Hokken. Zouden het dan W
ook die roode Diertjes kunnen zyn , waarvan ^xvuu*
als de Oogst- Weegluis, in 't Werk van Baker^ Hoofd-
de afbeeldingen befchryving gegeven wordt: STÜKé
doch dan moest die Autheur 'er twee Pooten
te weinig aan gezien hebben. Deeze waren ,
in de Oogsttyd, ongemeen lastig voor de ge-
nen die in Engeland >9 alsdan in dc Velden wan-
delen , inzonderheid voor de Dames, als in
derzelver Boezem gaande zitten , en daar een
fchrikkelyke Jeukt verwekkende ; zo dat dee-
ze Diertjes door den Wind in de Lugt fchee-
nen voortgedreeven te worden
De gedaante, immers, zweemt veel naar die
van dit ons roode Aardfpinnerje , *t welk in
Sweeden Brafro 'genoemd wordt , daar die van
Smaland de Waterfpinnetjes Qiialjler heeten.
Beiden , naamelyk , zyn zy , wegens de
Kleur, zeer kenbaar, en volmaakt van eener-
ley geftalte: ja beiden als Fluweelagtig ruig
over 't geheele Lyf. Inderdaad dit aartige
Diertje, 9t welk zo gcmakkelyk te bekomen is^
verdient, inzonderheid ten opzigt van de Oo*
gen, een nader onderzoek. Doktor Scopolï
heeft reeds waargenomen , dat de roode Aard-
van de Waterfpinnetjes, door een Aschgraau-
we Kleur aan de zyden van het Lyf te heb-
ben, verfehillende zyn. Door Geoffroy
is een zeer aartig bont Waterlpinnetje ,
van
(*) BAKER Nuttig gebruikvan't Mikreskoóp, Amft. ff$Ê&
bhdz. 405.
X. Deel. XllU Srvi^ K
145 Beschryving van
V. van deezen aart , befchreeven en afge*
Afdeel, u^ia s*\
L XXV 111. DCCAU v >
Hoofd-
stuk. (23J Myt , dfe ^ dgterlyf uitgezet rood, aan
B*Mrum. de zydeji donkerer beeft.
BeiTen*
spinnetje. Deeze komt zeer dikvvils op het Geboomte
inzonderheid op de roode Aalbeflen en derzel-
ver Vrugt voor, loopende zeer fnel. Zy heeft
de gedaante van een Spinnetje , doch is onge-
lyk kleiner dan de gedagte roode Aardfpinne-
tjes , en niet plat van Rug of niet gerimpeld
of ruig 3 maar glad en gezwollen van Lyf , met
eenige Haairtjes , hier en daar , en aan het
Borstftuk, wederzyds, een zwarte Stip. Die,
welke Doktor Scopoli, in Karniolie 3 waarnam J
was rood, met den Bek zwart, de Voelers ea
Pooten ruig.
xxtv.
Mufca* (^24) Myt 5 die het Agterlyf ros 9 de agterfté
vlieg- Pooten Draadagtig dim en zeer lang
Lusjes. feeftm
9t Woord Mufcarum, dat men overal anders
leest , is , in de Twaalfde Uitgaave van *fc Sa-
menftel der Natuur, die ik met den aanvang
van dit Stuk gevolgd heb , veranderd in
Mos*
(*) La Tique aquatique panache'e. Planch. XX, %, 7.
(23) Acarus Abdomine diftento rubro , lateribus obfcurio»
libus. Faun. Suec, 1980. ScoP. Carn, 1074.
(24) Acarus Abdomine rufo ; Pedibus pofticis longiflflmis
liformibus. Fam% 5^. I93it GeoïFRi Por, II. p* 624* Nf 6.
D E M Y T E N. 147
Mufcoram^ en dus zou de Soortnaam niets be-ApDE#EL;
tekenen kunnen , dan Mos-Myt: doch uit de lx xv: 11.
aanhaaling van 't Werk van Geoffroy blykt , s°°* /
dat dit een Drukfeil zyn moet, hoedanigen 'er,
tot verwondering , en tegen het bekende
Spreekwoord (*) , veel meer en grooter in
deeze Uitgaave dan in de Tiende zyn.
" Volgens de befchryving der Sweedfche Die-
ren is deeze Myt de allerkleinfte. Gedagte
Franschman noemtze oneindig klein (*) ge-
lykende naar een bruin Stipje , dat men voor
geen Infekt zou aanzien , indien men hetzelve
niet zagbeweegen. In 'c .Derde Deel van Le-
dermuller, daar men de gewoone Huisvlieg5
met deeze Luisjes beladen , onvergeiykelyk
fraay en groot vindt afgebeeld wordt ge-
zegd, dat zy op de Rupfen ook voorkomen 9
doch alsdan rood, in plaats van helder bruin
zyn , gelyk op de Vliegen. Gedagte Autheur
neemt egter de twee lange agter-uitfteekende
Borftelhaairtjes niet voorPooten, die hy 'er dus
maar zes aan deeze Myt toefchryfe 't Is on-
gelooflyk , zegt hy , welk een menigte daarvan
zig op een enkele Vlieg bevinden, die waar-
fchynlyk grootelyks geplaagd worden door
dit
(*) Ultima cura prudentkr.
(f) Cette Mite eft infiniment petite. Een zonderlinge uit*
drukking om een bepaalde grootheid te betekenen , daar meu
dezelve , gemeenlyk , voor een onbepaalde kleinheid neemt,
(5) Ledkiim. Amui. Microfcopique. Tom. UI, Neiyj,
i/68. op 't end»
148 Beschryving van
V. dit Ongediert. Dergelyke roode Myten heefü
A.FDEEL
ixxvtiL men op de Spinnekoppen waargenomen, en die
Hoofd - van ^e Hommelbyën , welke men Houtboor-
ders noemt, door Reaumur afgebeeld (*),
welke 'er zeer mede geplaagd zyn , fchyneti
die zelfde gedaante te hebben. Is het dan wel
te verwonderen dat een Vloo, gelyk Kirche-
rus zegt , ook Luizen heeft (f) ?
jSélïtaus C25^ Myt , die Bloedkleurig is en ruuwagtig r
Patactes" met de voorfte Pooten zo lang als '£ Lyf*
Luizen»
Deeze geftalte hebben, volgens de Waar-
neeming van den Heer Rolander, de Infek-
ten, die men te Suriname Patattes- Luizen
noemt, welke derhalve van de Piqués of Zand.
WadzG 107 vl°°^en verfchillende zyn Zy onthouden zig
in 't Gras en loopen de Menfchen , die 'er door-
gaan, by de Beenen op, kruipende dantusfchen
Vel en Vleesch, hetwelk een onverdraaglyke
Jeukt veroirzaakt* De genen , echter , die
blootsbeens 5 of zonder Koufen door het Land
gaan , zyn 'er weinig van gekweld : daar de
Zandvlooijen , integendeel , zig gemakkelyk
hechten aan de naakte Huid.
(26)
(*) In/. Tom. VI.PLV.fitf- 8, 9.
(•f) PoWER. Experim. PhiUfophy. Lond. 1664. ?• 2°»
(25) Acarus Sangtiineus fcabriufculus , Pedibus anteriori*
Viu longimdine Corporu, Syft. Nat. XII,
D E M Y T E N* 149
(26) My t , die bet Agterlyf rood en wederzyds v.
met twee hoogroode Stippen heeft. lxxvuT
In het geele Pluis of Bont der Hommel - ^ukT
Byën, zal men dikwils een klein witagtig zeer xxvr.
vlug loopend Diertje vinden , dat, door het^^£"
Mikroskoop gezien, de gedaante van een MytByën-Myr.
heeft ; hadt Doktor Power , voor meer dan
honderd Jaaren 3 reeds gezegd (*)♦ Ik ver-
wonder my, dat Linn^eus dien Autheur niet
aangehaald heeft op deeze Soort van Myten ,
welke door hem van die der Vliegen afgezon-
derd is , en evenwel voorgefteld onder den al-
gemeenen naam van Myt der Infekten , die
kaale Vleugels hebben. Ook fchynt 'er een
aanmerkelyk verfchil in de geftalte te zyn;
hoewel deeze ook uitermaate klein is en rood*
zo dat men de Oogen en Pooten met het bloo-
te Oog niet kan onder fcheiden* Zy is rond
van Agterlyf , bly rood , met eenige Haair-
tjes , en heeft van vooren , aan de zyden ,
wederzyds een paar donker roode Stippen,
de eene voorlyker, de andere agterlyker ge-
plaatst. De Luis der Byën , uit Reau-
mür hier aangehaald, hadt maar zes Poo-
ten.
07)
? (26) Acarus Abdomine rubro, lateribus pun&is binis coe-
cineis. Faun, Suec. 1982* REAUMUR, V. Tab, 38. Pig,
ï > 2 * 3.
(*) Ibidem, ut fupra»
I.DEEL* XIII. STUK, K q
I50 B&SCHRYVINO VAN
V. (27) Myt, die ros is , van agterenvoitagtig.
iVFDEEL.
IlooFD- Onder deezen tytel begrypen wy die Luisjes,
stuk. welke op veelerlsy Torren en andere Infekteti
xxvn. voorkomen, en zeer veel naar de Kaasmyten
Coleoptra- / J
gorum gelyken, doch grooter en voor het bloote Oog
XuisjeT als Diertjes kenbaar zyn. Op leevende Rhi-
J> ^' nofter-Torren , en derzelver K watwormen ,
heb ik 'er zodanigen gevonden , naar één van
welken de vergroote afbeelding, Pl. C. Fg.
3., gemaakt is, welke grootelyk verfchilt van
de afbeelding van Frisch , die 'er Voorpootea
als Sprieten, en langer dan de Agterpooten ,
byna gelyk in de kleine Boktorretjes de Hoor*
nen zyn, aan geeft, noemende haar de ho-
pende Luis op de Aard- en Mest Torren.
Van deeze, zegt hy, zitten de Jongen op
oude kragtelooze Torren, aan alle voegen des
LïghaSmsfc gelyk Schubben by elkander, ftil$
maar de Ouden loopen geduurig heen en weer.
Zy hebben aan ieder Poot een enkeld fpits Na-
geltje of Klaauwtje, en tusfehen de Voorpoo*
ten een Snuit met een dubbelden zwarten Ste-
kel, om te zuigen. In de jongen is de Rug
geheel wit en helder , doch in de Ouden wordt
zy bruin en krygt een witte doorfnyding.
Wanneer zy op een plaats komen, daar de
Tor-
fa?) Acarus rufus , AfiO albicanre Faun Suec. 197$*
SCoP. Carn 1064. G^OFF. Par. II p 623. N 4. BLANK, Irjl
T, I4 f H- FR'sCH. Inf J\\ T. 1 o Reaum. l*f* VI. T. 4. f« ISj
24. ^OJiS*/V:ïV.p.2*.T,I# f. I»-IS.
I> E M Y T E N. IJl
Torren haar met de Pooten bereiken kunnen 3 V.
^ Afdeel
worden zy daar afgeftreeken, en, als de TorLXXVIII*
dood is 3 loopen 'er de oudften af, doch vee*HooFD-
]en bly ven 'er op , en zoeken nog eenigen tyd STUK*
haar Voedzel daar uit te zuigen. Dergelyk
een Tor in een ledig Snuif cabaks Doosje doen-
de, kroopen zy hem alle van den Buik op de
Rug en ftierven. Hieruit befloot Frisch , dat
de Snuiftabak een middel zou zyn , om de Ka-
narie-Vogeltjes te zuiveren van dergelyke Luis.
jes of Myten ; des hy die onder de Vederen op
de Huid ftrooide, en met eenig Vogt nat maak-
te , omze beter te doen aanhangen.
3, Dewyl deeze Luisjes op een Vogeltje ry-
^ kelyker Voedzel vinden , zyn zy van wegen
„ het Bloed roodagtigcr , en hebbe een witten
3, wrong > van agteren, om het Rugge-Schild
39 leggen. Wanneer ik 'er een kwetfte , liep
„ 'er een zwart Vogt uit , en deeze wrong
3, flenkte wel ten halve, hoewel de Luis haar
53 Lyf wederom van binnen opblaazen kon;
3, zo dat zig het ingezakte dikwjls weder naar
33 boven verhief, doch wegens de gemaakte
3, opening niet flaan kon bly ven".
Van dergelyke figuur waren die Luisjes ,
welken de Heer Reaümur , in menigte , op de
Hommels waarnam 3 en die hy ook door der-
zelver Nest , op de Honigraaten , zag zwerven 3
befluitende daaruit 3 dat het dit Ongediertmeer
te doen was om de zoetigheid, welke gemeen-
Jyk aan 't ruig Haair van deeze Byën kleeft ,
j. deel. xiih stuk, K 4 daar
Ip BÉSCHRYvrtfG VAN
V* daar af te fchuimen; dan om derzelver Bloed
xivni! te zu1Sen- Zy ftaan bY veele Autheuren be*
Hoofd- kend ; doch Goedaart was, zo hy meende,
sxuiv. c|e een}gfl;e ^ dJe zig verbeeld had, dat zy aan
de Hommels gegeven waren tot derzelver voor-
deel; om dezelven, naamelyk, door een foort
van prikkeling of kitteling uit de loomheid of
gevoelloosheid , waarin zy zig doorgaans be-
vinden , op te wekken,
luisjesvan De Luisjes , welken Roesel op de Torren ,
den Dood- die men Doodgraavers noemt , heeft waarge-
lor.m' nomen en afgebeeld , zyn door Linn^èus tot
deeze zelfde Soort betrokken» Die Autheur,
't is waar, houdtze voor een zelfde Soort , als
die der Hqmmelen en Mest-Torren ; welken
'er, zegt hy, inzonderheid in 't Voorjaar,
\vanneer zy uit de Aarde te voorfchyn komen ,
mede bezet zyn: doch hy merkt tevens aan,
dat de gedaante veel naar die van Spinnetjes ^
en, ik voeg 'erby, naar die van de gedagteroo-
de Aard- en Water - Spinnetjes , inzonderheid
wegens de Kleur, welke hy Oranjebruin noemt,
gelykt; zo wel als met de figuur van 't end der
Pooten , naar de Luisjes der Vledermuizen ,
door Baker afgebeeld. De Pooten, naatne-
lyk, der Luisjes van den Doodgraaver, heb-
ben aan 't end eene Kelkswyze uitbreiding ,
door middel van welke zy zig, zekerlyk, aan
de gladde Dékfchilden van de Tor vasthou-
den. Dit ontbreekt in de gedagte Luisjes, wel-
k,ea ik op de Rbinuster-Tonen vondc, die al*
V E M Y T E N. 153
temaal wit waren of vuil geelagtig wit, gelyk V.
de Kaasmy ten , en niet het voorfte en agterfte ^xxvfiu
Paar Pooten veel langer hadden dan de overi- Hoofd-
gen , het welk in de Luisjes van den Doodgraa- STUK*
ver zo blykbaar was. Haar Pooten waren ook
op ver naa zo ruig niet , en de figuur van 't Lyf
langwerpiger, met veel langer fpitfer Snuit.
Wil men nu alle dergelyke Torren-Luisjes tot
ééne Soort betrekken, zo pasfen zekerlyk de
ppgegevene Kenmerken niet op de mynen. Zie
hier wat Roesel van de Voortteeling der zy-
nen zegt.
„ Aangezien deeze Myten van tweederley
„ Sexe zyn, zo paaren zy ook gelyk de Kaas-
5, myten en andere van haar Geflagt; blyven-
3, de dan altoos, met het agterfte van haar
Lyf, een poos aan elkander hangen; waar.
„ na hec Wyfje, dat zig door haar dikke Lig-
„ haam genoeg van het Mannetje onder*
„ feheidt, haare langwerpig ronde Eijeren aan
3, de gedag te Torren of andere Schepzelen
,> legt*'.
Of men dat Ontuig , waar mede de Mest-
Torren zo dikwils bezet zyn, en het welk de-
zelven geheel ruig maakt , met Frisch voor
weezentlyke Luizen, die aan het Lyf van den
Tor, op een Steeltje of Buisje vast zitten
dan liever voor Eijeren of Poppen van de
voorgemelde Luizen , moet houden , zal moog-
lyk een naauwkeurig onderzoek, in 't vervolg,
aan den dag brengen.
1* d&el. uu. stuk. K 5 O8)
154 BESCHRYVING VAN
V. (28) Myt, die bruin is , met een tweekleurige
Afdeel. Streep op de R112.
LXXVIII. r r 0
'stukT °P Steenen en in de Velden komt deeze
xx vin. voor, die de grootte en geflalte heeft van het
Rupeftris. r00je Waterfpinnetje , doch donker van Lyf
Steenmvt. . ^ ' . _ .
" is, met een Streep langs de Rug, meestal van
vooren witagtig , van agterenrood, zo als de
Pooten zyn.
xxix. (29) Myt , die rood is en de Sprieten gejpleeten3
f'*Jj* langer dan de Snuit heeft.
Gehoqra-
de' De Sprieten , die in de andere My ten naauw-
lyks blykbaar zyn , onderfcheiden , door haa-
re langte en figuur , deeze Soort dermaate n
dat menze, door Geoffroy, in een ander Ge-
flagt gebragt vindt, onder den naam van Cbe*
llfer of Schaardraager. De afbeelding, van
hem gegeven , toont echter, dat diebenaaming
niet geheel eigen zy : want de Sprieten 9 die
dan de Nypers zouden verbeelden, loopen in
twee dunne Draadjes uit. Het Lyf van die
Infekt is geheel rood ; maar de Pooten ,
Sprieten en Snuit zyn wat bleeker. Men
vindt het onder Steenen en den Bast van Boo-
men : ook komt het fomtyds op 't Hoofd der
Men-
(28) Acarus fiifcus, linea clorfali bicolore. Faun.Sue: 19^4,
(29) Acarus ruber , Antennis bifidis roftro longioribus.
Faun. Suec 1985. Chelifer totus ruber , Antennis extreme
feifeos. G£QïfK, iV< 11 p. 618. T. 20. f. 5.
£> E M Y T & K. IJ5
Menfchen, en veroirzaakt aldaar een geweldi- v-
ge Jeukt. Lxxviiï.
Hoofd*
C3°) Myt 9 bruin - rar & 5 met de Poolen stuk.
Bloedkleurig. xxx.
Littoraliss
Op de Steenen, aan het Strand vanOeland, 0cvenny£'
liep deeze Soort van Myt, naar die, welke
op de Aalbesfe - boomen zig onthoudt, ge»
Jykende^ doch wel eens zo groot , in me*
nigte.
f<u) Myt, die bruin - rosagtig is 3 met het xxxr.
Agterlyf glad en Klootrondagtig. Kamper.
noelje*
Aan de wortels der Paddeftoelen onthoudt Myc"
zig deeze , troepswyze , loopende zeer traag.
Zy heeft de grootte van een gewoons
Neet.
(32} Myc, die Klootrondagtig en glinjlerend Xxxir.
zvoart blaatirjoagtig is. Tremt'u*.
Blaauwe.
Op het Kwabbig aangroeizel der Genever-
boomen is deeze gevonden.
(33) Myt , die platagtig Ascbgraauw is , aan xxxin.
de Zyden ruuw. Scaker.
In Ruuwe*
f30) Ac ar ui ftifco-mfas , Pcdibus Sanguine!** Faun. Suec,
f986. //. O eland. 96.
(31) Acarus fufco-rufefcens , Abdomiac fabglobofo f glabro.
Faun. Suec 1987.
(32) Acarus fubglobofus , atro coerulefcens , nitidus. Faun*
$uec 1991.
(33) Acarus clnereus depreffiis 9 latciibus fcabris. Faun*
$uec. 190*4
U D*m>l* XIII. Stuk*
i$6 Beschryving van
v- In 't vroege Voorjaar komt deeze in de Aar-
txxviu.de voor 3 zynde een zeer klein Diertje, dat*
Hoofd- 0p de Rug gelegd zynde 3 de Pooten naar alle
STUK- kanten uitfteekt.
srfcïnus C34) Myt , die rood is, met een dubbelde brui*
wilgen- ne Streep % die voor-waards Vorkagtig is > op
de Rug.
Op de Wilgen vindt men dit Diertje , dat
zeer veel gelykt naar de roode Aardfpinnetjes*
loopende zeer fnel.
xxxv. C353 Myt* die hoog geel is van Kleur , met
'roceus.. een fl
«affraan»
geele. JtuL
Croceus. een rosfe Stip^ wederzydsy aan '£ Borst
Saffraan-
Deeze , die, dikwils, by de Gall wespjes in
* zie het de zogenaamde Wilgen Roozen * zig ont-
biacjz* 131! houdt , is byna zo klein als de Kaasmyten , en
dus niet onderfcheidelyk met het bloote Oog %
dan door de Kleur, welke haar als een Oranje-
kleurig Stipje doet uitmunten.
LXXIX.
(34) Acarus mber lined Dorfali duplici fufdl , antice bi*
furca. Faun, Suec. 1989,
(35) Acarus fulvuSj Thoracis lateribus pun&o ïufg. Faun,
SyiG* 1990.
de Kreeft-Spin nek. 157
I XXIX
LX X IX. HOOFDSTUK. Hoofd/
STUK»
Bcfcbryving van 't Geflagt der Kreeft - Spiist-
NEn, dus wegens haare Schaaragtige Nypetis
genaamd 9 tot welken de Langpootige of Lang-
beenige , de Scorpioen- of Weegluis- Spinne-
tjes, en anderen, zyn tfijuisgebragt.
De benaaming van Langpootige Spin is thans, Naam*
nu 'er zo veele nieuwe Soorten toe be-
trokken zyn, op ver naa zo eigen niet voor die van
dit Geflagt, als Kreeft -Spin, 't welk een
voornaame hoedanigheid , die ze van de Spinne-
koppen en Mytenonderfcheidt, te kennen geeft.
LiNNi^us heeft 'er den Lacynfchennaam van Pba^
ïangium3 die weleer gebruikt werdt -om de boos.
aartige of fchadelyke Spinnen te betekenen,
op toegepast. En, die benaaming afkomftig
zynde van de Leedjes der Pooten , kan zo wel
tot onfchadelyke als tot de fchadelyke Spinne-
koppen t'huisgebragt worden, gelyk Aldro.
vandus oordeelt. Dus heeft ook Aristote-
X,es , reeds, van Araneus en Phalangiwn, als
byzondere Soorten van één Geflagt zynde , ge-
bruik gemaakt.
Door Kreeft-Spinnen verftaa ik thans zoda- Kenmec,
nïgen, die wel agt Pooten hebben, gelyk de kcn'
andere of gewoone Spinnen , maar voor aan
den Kop twee Sprieten , Gryjpers of Nyptan-
U öeel. xui stuk* gen 9
158 BËSCHR YVIHG VAN
V. gen , meer of min naar Kreeftfchaaren , Voe*
I XXIX ten °^ banden gelykende. Haar Agterlyf is
Hoofd- rqndagtig. Twee Oogen hebben zy, naby el-
stuk. kander , boven op den Kop (taande , en twee
op zyde.
soorten. In dit Geflagt zyn , behalve de gewoon®
Langpootige Europifche Spin en die der In-
dien , thans nog eenige nieuwe betrokken ; zo
dat het getal der Soorten negen is„
£ (1} Kreeft-Spin, die het Lyf klein en Rol*
'an*
Gros*
Zee-Spin#
fbaian» ronda»ug 9 aan de Schouderen geknobbeld 2
iïpes. met zeer lange Footen heeft.
In de Zee van Noorweegen onthoudt zig dit
Infekt, dat zeer loom is , de Schulpen der Mos*
felen doorboorende en uitzuigende. Het heeft
aan den Kop twee Borftelagtige Sprieten ; aan
den Bek twee Voelers , die tweeledig en als
Kreeftfchaaren zyn. Bovendien zyn 'er, aan 't
Borstftuk , nog twee Draadagtige byhangzels ,
evenwydig met het Lyf 3 agter het Fondament
gaapende, en in 't midden gefchaard: des het
naa verwand fchynt te zyn met de Kreeften.
Het heeft een lang 3 dun Staartje : maar dc
langheid der Pooten, als in de volgende Soort,
doen dit Schepzel inzonderheid uitmunten ;
terwyl men zig verwonderen moet , dat die ge-
re-
(i) Thalangium Corpore minuto Cylitidrico. Humeris tu-
berculato , Pcdibus longisfimis. "f. Syjt. Nat X. Gen. 236. XII,
367. Phalangiuramarinunau Stroem. Svndm, T%uï.iê9
de Kreeft-Spinnen. 159
fegeerd kunnen worden van een zo klein Lig- V.
,ö . Afdeel*
haampje (*> LXXIX.
HOOFD-
(2) Kreeft-Spin, die bet Jgterlyf Eyrond , stuk.
van onderen <wit beeft. II#
Opilio.
De Ouden , of die van de voorgaande en ^a|P^
het voorde deezer Eeuw, hebben reeds deeze
Soort van Spinnekoppen , wegens hunne lange
Pooten zeer opmerkelyk, gekend, die men in
Vrankryk le Faucbeur3 dat is de Maaijer, en
in Engeland the Sbepherd, of ook de Oogst-
Spin noemt , volgens Lister , om dat zy veel
voorkomen in de Hooytyd3 of omtrent het
midden van den Zomer , in open Velden, waar-
van zy den naam van Schaapherder-Spin kan
gekreegen hebben , hoewel men haar , wegens
de Geftalte, in ons Land, volgens den Heer
Gronovius Ct} ook Langpoot of Hooyjoa-
gen
(*) Fig. 6. op Plaat III. in 't Ëerfte Deel van Dr. BAs.
TERS Uitf panningen , zou dergelyk een Zee-Spin kunnen zyn,
indien dezelve zodanige Sprieten en byhangzels had. Fig. 7.
is, buiten twyfel, een Myt.
(ij Phalangium Abdomme ovato, fubtus albo, Faun.Suec*
Ï992. SC©P. Carn. I122.M0UFF. Inf.i^, f. 4, ALDR. Inf„ ÓC2.
f. 4. Goed» Inf. th T.49, List. Angl. T* I. f. 35. Hoefn, Infm
II. T, 9* Inf. 39» N. 35* BRADL. Nat, T. 24. f . 2, CLERCK
Aran. T. 5» fi i°. SüLTz. Inf.T.2zJ, 140» GEOFFR. i*tfr« II.
629. T. 20. f. é.
(t) Ten minfte fchyntzyn Ed. deze Spin bedoeld te heb-
hebben , wanneer hy (in Aft. Helvet, vol. V.) de aanhaaling
van Araneus hyalino -fulvus , Linn. Syft. Gen. 235. N. 14,
maakt, alwaar doch Linn^eus niet van deezen Spinnekop
maar van een zeer klein Mytje (Acarus telarius) hier voor
bladz. 127. befchreeven,door het welke de Herfst - draadea g€*
jponnen worden, fpreekt%
I* Deel* xulstuk»
IÓO B'ËSCHRYVING VAN
V. gen noemt. De Sweeden heeten dit Infeke
LXXIX. Ldke °f La°Cke
Hofd - ' „ De Wyfjes komen veel in Augustus voor*
STÜK' „ zegt Ray, ten minfte kan menze dan bést
van de Mannetjes onderfcheiden , doordien
3, zy alsdan het Lyf vol witte Eytjes, die
3, volmaakt rond zyn, hebben , doch, waar en
3, op welke manier zy haare Eytjes leggen ,
3, daarvan heb ik nog niets vernomen". By Lis-
ter vindt men woordelyk hec zelfde. Goe-
daakt , ondertusfehen , hadt reeds waargeno-
men, dac zy voortkomen uit zekere ronde bol-
letjes, doorfchynende als Kryftal, die in de
Padde (loeien fchynen begreepen te zyn.
Men behoeft llegts een gewoone Paddeftoel te
neemen, die op den Grond groei jen, en dezel-
ve op Aarde te leggen in een beflooten Glas 9
dat men inde Zonnefchyn zet; zo zal, in ee*
nige Dagen , die Paddeftoel ïn een zwart Vogc
verteerd zyn , daar hy Wormpjes in waarnam,
die in Vliegen veranderden ; maar vervolgens
leverde dat Water als een menigte van Kry-
Itallyne Zandkorreltjes uit, welke allengs Poo.
ten kreegen, en eindelyk, na drie Jaaren ver-*
loops j de Geftalte hadden van Schaapherder-
Spinnen. Even 't zerfde hadt hy waargenomen
in
(*) Volgens de Fauna Su?cïca9 alwaar het, inde EerfteUic»
gaave, voorgefteld was onder den naam van^ Acarus pedibus om*
uibus longisfimis; dat echter aan Geoffroy geen reden kon
geeven , om thans nog te fchry ven , dat het een Soort vao
Acari of Mytcn is, by Linn^us.
DE K R E È T-S PINNÈN. l6l
in de ronde Kris tallyne bolletjes, van grootte V.
als Radys-Zaad, welke hem, in klein getal , ^xxTx
voorkwamen in de Kelkswyze holligheid van Hoofd-
zekere Paddeftoelen, die geflooten uit den8im'
Grond komen, en vervolgens open gaan of
ontluiken; als wanneer zy niet kwaalyk naar
den Dop van een Eikel, zegt hy, gelyken.
Deeze bolletjes hebben ook, zo hy getuigt,
na dat zy op de Aarde gevallen zyn 5 drie Jaa-
ren noodig om de grootte en geftalte te ver-
krygen van gedagte Infekten, die, zo hy aan-
merkt, in het heetfte van den Zomer zig
ganrn op de M elisfe- bladen , en in de Schaduw
van dat Kruid, onthouden: maar, zo dra het
koud wordt, het Veld verlaaten en dan gaan
weg kruipen in de reeten en fpleeten of gaten
van oude Muuren, Hekken, Schuttingen, enz.
Die Spinnen, welke op dergelyke manier oirfpron^
voortkomen uit de eetbaare Champignons, deftoeieaf
hebben de Pooten veel langer dan de andere ,
en zy zyn het daar hy de afbeelding van geeft,
hoe dat zy zich eerst als een rond Bolletje ;
dan, na zes Maanden verloops, met kleiner
Pootjes, byna als een Myt; vervolgens, na
twee Jaaren, en eindelyk na drie jaaren, als
onze Schaapherder - Spinnen , zig vertoonen.
Die Soort van Spinnekop, merkt hy aan, ont-
houdt zig doorgaans in fcheuren of reeten van
oude Muuren , met het Lighaam verholen en
de Pooten uitfteekende , óm de Salpeteragtige
vogtigheid, zo hy zig verbeeldt, te lekken^
I, Deel, XIII, Stuk* L di§
l6l Beschryving van
Afdeel dievan de Muurenkomt: doch hy fchynt niet
LXXIX beda§t te hebben , dat zy zig dan veeleer aan
Hoofd- nieuwe Muuren moeften onthouden; als ook
STUK# niet 3 waar die menigten dan op't Veld van lee-
ven Veeleer, denk ik, dat het uitfteeken der
Pooten, buiten deeze Reeten, dient, om Vlieg-
jes en andere Infekten, die 5er langs loopen,
onverhoeds te vangen en op te eeten of uit te
zuigen. Dat zy by Nagt loopen en dan met
elkander fpeelen , kan zyn , om dat *er alsdan
niets voor hun te vangen valt. Dit Spel zou>
volgens hem , voornaamelyk beflaan , in elkan-
der van boven neder te werpen; doch, als het
ernst wordt, mag men het, met reden, een
Gevegt noemen ; dewyl alsdan , dikwils, een
van de party ën dood blyft Of dit ook uit
hoofde van de Paaring gefchiede , gelykby an-
dere Spinnekoppen, merkt hy niet aan, doch
heeft waargenomen , dat de overwonnene van
den ander , na het afbreeken der Pooten , werdt
uitgezoogen. Dit zou, al wederom, uit gebrek
van Voedzel kunnen gefchïed zyir* maar hy
badt, langen tyd, één van deeze Spinnekoppen
in 't Leven gehouden met Salpeter- Water en
Kalk, die van een kwaadaartig naturel fchèen
te zyn , en wie zou van dergelyke Kost iets
anders verwagten? Deeze overtrof in dapper-
heid alle anderen, dermaate,dat zy 'er tot der-
tig agtereen om 't Leven bragt, waar onder
van de fterkften in haar Soort. Hy hadtze vrn
twee Schulpen voorzien 3 in ééne van welken
haar
de Kreeft -Spinnen. 153
haar drinken > in de andere haar eeten was , doch V.
zy maakte een ander gebruik daar van : want Lxxfx*
in de eene Schulp deedt zy alle de Pooten der Hoofd-
Spinnekoppen 9 die zy overwonnen, gedood en STUK»
opgegeten hadc ; in de andere plaatfte zy de
overblyfzels van derzelver Lighaamen. Na
zulk een wreede Zegepraal, nogthans , bleef
deeze Spinnekop niet lang in 't Leven. Zy
zwol fterk op, wierdt zwarr van Kleur en ftierf
eindelyk, als of zy zig te barften gegeten had.
Dit zonderlinge vind ik by geen andere Air De Pooten,
theuren aangetekend, maar in de befchryving der
Infekten, die omftreeks Parys voorkomen,
wordt in 't byzonder agt gegeven op die eigen-
fchap der Schaapherder - Spinnen , den Kinderen
zelfs bekend; dat de Pooten, daar afgerukt
zynde, zig nog eenigen tyd be weegen* Ook
loopen zy daarom niet te minder, al zyn zy
een gedeelte van den een of anderen kwyt*
Die Autheur geeft in bedenken y of zulk een
Infekt niet , op dergelyke wyze als de Kreeften
en Krabben, weder nieuwe Pooten krygt, na
dat 'er afgebroken zyn ? Hy hadt eens een der-
gelyke Spin gevonden met zeven lange Pooten
en de agtftetwee derden kleiner dan de anderen ;
doch verhaalt niet, of deeze korte Poot van
dergelyke Leedjes als de overigen was voorzien:
anders is het niet veel byzonders (*).
De
(*) Voor eenïge Weeken werdt my door den Heer Boktor
B aster, van zierikzee, eene Waarneeming medegedeeld
I. DEEL. XIIIt STUKt L %
I(?4 BESCHRYVING VAN
V- De geftalte van dit zonderlinge Infekt, dafc
LXXlX- 20 we' in Amerika als n Europa gevonden worde
Hoofd is wereldkundig: doch weinigen zullen agt ge!
GeMtQ. geven höbbeo op de zonderlinge figuur der dee-
len voor aan den Kop , die in dergelyke omftan-
digheden , van vegten of zyne p ooy te vatten
te vangen , aan Hukken te icheuren of uic te
zuigen, van grooten dienst moeten zyn. Aan
het Eyronde Lyf, dat geen Borstftuk, veel
minder een Kop heeft, zyn van vooren twee
uitftekjes , aan ieder van welken een foort van
Lancet gewricht is; op dergelyke manier, als
wy dit in de groote Surinaamfche Spinne-
kop , op Plaat CII , zullen befchouwen.
Bovendien heeft dit Infekt nog twee Voelers 9
die langer in de Mannetjes dan in de Wyfjes
zyn, en zig , in de eerstgemeiden, als twee
korte Pooten vertoonen : t welk mooglyk de
reden zal zyn , dat fommigen 'er tien Pooten
aan toefchryven. Het heeft maar twee Oogen,
die op de Rug digt by elkander ftaan, en al-
leen door een fcherpe Kam van één gefcheiden
zyn Dit onderfcheidt hetzelve grootelykfc van
alle andere Spinnekoppen, De langte der Poo-
ten
van den Heer Slabbrr, te Middelburg, die aan een Haag-
disje , welks Poot door een ander befchadigd en van Vleescfa
ontbloot was , dien Poot a^gefneeden hebbende , daar aan een
nieuw Poorje , doch veel korter dan de anderen , heeft zien
groeijen. Dus kreeg ook een Goudvischje, welk de Staart,
vin door een ander werdt afgegeten, 'm myae flcscb cerj
meuwc Staart,
de Kreeft-Spinnen. 165
ten is verbaazende, en fomtyds wel van twee V.
Duimen Maar het byzonderfte van deeze^^^*
Pooten is, dat de Voet als uit ontelbaare klei- Hoofd-,
ne Leedjes fchynt famengefteld te zyn , 'twelkSTUK*
dit Lighaamsdeel zekerlyk bekwaamer.tot gry-
pen maakt, en om deeze reden kan 'er den naam
van PhalangMK , te regt, op toegepast worden,
hoewel die van Twee-Oogige Spin niet minder
eigen is. Men vindt 'er die bruin , die rood of
geel zyn op de Rug, In- of uitwendig kunnen
zy den Mensch geen de minfte fchade doen s
zegt Mocffetus*
(3) Kreeftfpin , die het Lyf plat, de Snuit Comutué.
pvoeeboornig en de Voelers als Pooten ^ehoolft-
heefi.
Deeze Soort, in Duitschland ontdekt door
D. Screber , heeft dergelyke lange Pooten als
de Schaapherder-Spin; maar het Lyf is plat en
de Snuit beftaat uit twee Elsvormige evenwy-
dige Hoornen, met Voelers als Pooten , doch
een weinig korter.
(4) Kreeftfpin, die het Agterlyf platagtig o~ CJ£;U
vaal f 5 .
Scorpioen
(3) Phalangium Abdomine depresfb, RoftrO bicorni, Pal- S-pinnetJc»
pis Pediformibus, Syjl. Nat X1LSCH ïïFF. Elem, 13 f; 9.
(4) Pbalangtum Abdomine obovato depresfo ; Chelis IxvU
bus, digitis pilofis. Syft. Nat XI L Acarus Cancroides Faun,
Suec. 1968. SCQP, Carn 1069. // Oeland. 84. S*B Muf.
T*LXX* Pig. II. FRISCH Inf, VIII, Ti*. Roes. Suppl, T. 6u
Schjsff. Elem. T. 38. ClercK, Aran> T. VI. f» 10; 1 % ^
GF.OFFR Par. H, p. 618,
I. Deel. XUX. Stvk. L 3
166 Beschrïving van
Ïu c.
V. vaal beeft; met gladde Schaar en 5 die ruig
LXxfx! gevingerd zyn , am de Voelers.
^tuk? Dit Infekt, dat men , wegens de Levensma-
nier 3 het Weeglqis-Spinnetje , en wegens de
Schaaren het Scorpioen- of ook het Krab-Spin-
netje kan noemen 3 is te vooren 't huis gebragt
geweest in 't Geflagt der Myten* Anderen
hebben 't volftrekt tot de Scorpioenen betrok-
ken (*), daar het echter, als geen Staart, of
maar een zeer klein Staartje hebbende, datzig
onder 'c Lyf verbergen kan , zeer veel van
afwykt, en dus nader tot de Krabben zou be-
hooren ; waar van het , door de Lighaamsge-
italte , wederom , grooielyks verfchilt 3 ge«
lyk uit onze Afbeelding, die hetzelve naar
*t Leven zeer vergroot vertoont 9 duidelyk
blykbaar is. Men hoore Frisch dien aangaan-
de fpreeken.
33 Hoewel dit Infekt geen Webbe maakt , en
33 ook geene Spinpunten noch openingen daar
?3 toe heeft 3 kan men hetzelve doch , even zq
3, gevoeglyk 5 wegens ?de geftalte en beweeging ,
33 met den Heer Swammerdam onder de Spin-
3, nen of Spinnekopagtige Infekten tellen, als
33 anderen de Langpootige Spin daar toe betrek-
33 ken, die ook geen Geweefzel maakt. De
33 Scorpioen-Schaaren onderfcheiden hetzelve
3, van
(*) In 't Werk vaa SfiBA , op de aangehaalde Plaat, inde
toefchryving Sladz 112, en by R.OESEJL, die het den naam
geeft van zeer klein Scorpioentje,
® e Kreef t-S pinnen. 16?
3> van allerley ander klein Ongediert. Deeze V„
3> Schaaren leggen aan de ééne fcherpe zyde^^XLxl
3 3 daar het beweeglyke deel van de Schaar is 3 Hoofd-
„ met de punten wat onder zig geboogen 3 ensTUK*
33 zyn meer rond dan breed. Het Lighaam be-
5y ftaat uit drie deelen, Kop 3 Borstftuk en Ag-
33 terlyf ; daar de Spinnekoppen , anders , maar
,3 twee Lighaamsdeelen hebben en deLangpoo-
„ tige niet meer dan één De Kop is van
33 vooren fpits 3 en heeft zyn opening aan de
33 punt 3 die vol is van kleine wat uitfteeken-
33 de Haairtjes3 tusfchen welken de Zuigftekel
3, uitgaat 3 waar mede zy het Voedzel naar zig
53 neemt 3 en de Prooy, die haar tusfchen de
3, Schaaren valt, uitzuigt. Het moeten klei-
33 ner Dieren zyn dan de Kachel -Vliegen 3 die
^3 zy vangt : want als ik haar een zodanige reeds
33 half doode Vlieg toefmeet, liep zy , op de
,3 minfte beweeging der Pooten , van dezelve
33 weg. Het Lyf heeft, boven aan de Borft,
33 zo veel de Kleur aangaat een Ring 3 welke
33 Kaft anje - bruin is 3 gelyk de Borft en Kop.
33 De andere tien Ringen des Lighaams zyn
33 Drekkig Afchkleur. De Ringen of Rondfels,
33 dwars over de Rug^ worden in^t midden door
3, een Kaftanje - bruine Streep verdeeld 3 en zyn
33 bezet met korte Haairtjes ; gelyk men mee
v een Vergrootglas ook kleine Haairtjes op de
93 glad fchynende Schaaren vindt. De Schaa-
33 ren
(*) Dat is deSchaapherder-Spin^zoevenbefchreeven»
J< DEEJU XIII, STUK* L 4
I(5§ Beschrïving van
a v- .5 ren ftaan onder aan den Hals. De Buik is
LXXiV zeer hol, en heeft zes Schubben - Laagen
Hoofj}- „ over elkander. Men kan de noodige Lugt-
stu«. gaatjes daar aan niet zien, om dat dezelven
3, zo zeer in de plooijen verholen zitten. De
Pooten geeven 'er vry wel de gedaante van
3, een Spin aan, hebbende drie Leden, buiten
r, en behalve het Kokertje, waar inzy zig aan
35 den Buik be weegen. Zy kan daar mede, ge-
lykerwys een Kreeft of :qorpioen, zeer ge-
zwind, voor- en ageer waards , als ook zyde-
3) waards, kruipen ; houdende de Schaaren , te-
„ vens, altoos, regt vooruit geltrekt , die zy
„ anders op allerley wyzen buigen kan. Nooit
5, wordt zy zo groot als zy hier is afgetekend,
en bemint de naauwe Reeten, waar in anders
5, geen Spin kan komen ; zo dat menze een
lieeUn-Spin noemt ; dewyl zy 3 gelyk een
33 Weegluis , in naauwe Scheuren en dik-
3, wils tusfehen de Bladen der Boeken en de
3, Banden zig onthoudt."
Dit Infekt heeft by ons zyne woonplaats,
zegt Geoffroy , ( die het iq een byzonder Ge*
fiagt, onder den naam van Chdïftr of Schaar-
draager, geplaatst heeft,) in de Tuinen onder
de Bloempotten , tuffchen de half afgefcheurde
Bast der Boomen , en in de Huizen op dergely-
ke muffe plaatfen. Het leeft van Houtluisjes
cn Myten , loopende agterwaards , zegt Lin*
NiEUs , die een Waarneeming bybrengt van Bek.
gius, dat hetzelve 3 by nagt, met den Kop in
de
de Kreef t-S pinnen. I6>
de Dy van een Boer gekroopen zynde, daaruit V.
een Puist als een Hazelnoot was ontdaan, met lxxjX*
een fchrikkelykc Pyn in dat geheele Been. By Hoofd-
ons wordenze in afgeworpen oude Nesten dersrUK*
Zwaluwen veel gevonden.
C5} Kreeftfpin, die het Agterlyf Rolrond 9 met AcaJ0'ides
glutine Schaar en 5 den Kop met byhangzels Myt3gtige.
beeft.
Deeze , in de heete Gewesten van Amerika
zig onthoudende, heeft een Venynige beet, zege
Linn^us, die haar te vooren ook onder de My-
ten geplaatst, doch toen reeds getwyfeld had,
of zy , zo wel als de voorgaande , niet tot de
Kreef tspinnen behoorde Zy gelykt, by zonder,
naar ons Scorpioen- of Weegluis - Spinnetje ,
maar de Schaaren zyn Eirond , het Lyf geelag-
tig en tweemaal zo groot , met het Agcerlyf
rolrond.
(6) Kreeftfpin , die het Agterlyf breed en ge- vr. 1
/pitst heeft , met een Elsvormige Snuit. r^m na~
Walksch-
Toen ik, in 't voqrfte van deeze Natuurlyke Lllis*
His,
(5) Tbalangium Abdomine Cylindrico » Ghelk tevibus ,
Capite appendiculato. Syft. Nat. XII. Acarus Antennis Cheli-
formibus, Abdomine Cylindrico, Capite appendiculato, Syft.
Nat X p. 616. N. 8.
(6) Thalanpum Abdomine dilatato muricato , Roftro Subu-
lato Syft Nut XI! Pediculus Ceti. Mart Spits!?, gj. T. Q.
f. d B ASTER Uitfpann. II D. p. 146. T. 12. f 3. Phalan»
g'mm Littorale. Ström. Sondm, 209. Tt I. f. i?» ryenogonum
&RT1NNICH I»//t;ï f 17..//
X. Deel. Xiil. Stuk» L ƒ
no Beschryvïngvan
V. Hiftorie, de Walvhfchen befchreef , maakte ik
LXXlt.tevcns Sewa§ van de Walvisch - Luizen. Het
Hoofd- gene ik, dien aangaande, als maar ter loops,
stuk. Qp ^ piaats , voorftelde, had ik ontleend uit
een nieuw Fransch Werk , dat eene Verzameling
van het gezegde der meefte hedendaagfche Au-
theuren bevat (f). Aldaar wordt duidelyk de
langte gefteld op zeven Duimen of daarom-
trent, en indien het Infekt de grootte van een
Spinrok heeft, gelyk Boccone zegt , zou dQ
hoogte van de Schulp niet veel minder zyn. Ik
heb my verbeeld, dat dezelven, naar de groot-
te der Walvisfchen , ongemeen verfchillende
waren , en dat de eigentlyke Walvischluizen
onder zodanige Doppen , het welk de Zee - Ei.
kels of Zee- Puisten zyn , huisvesten. Ik bezit 'er
zodanigenals by Gualtöieri, Tab. ioó. Lett.
Q afgebeeld zyn, van meer dan een Duim hoog
en anderhalf Duim breed
vl. c. ]3y fommige Liefhebbers is , onder den Naam
'** ' van Wal visch-Luis, een Diertje bekend, waar van
wy de Afbeelding hier eenigermaate vergroot
geeven , om de zonderlinge Geftalte van dit
Schepzel, die door den Heer Doktor Baster
uitvoerig is befchreeven. Zyn Ed. heeft een
foort van Voelertjes of Armpjes aan eenigen
van deeze Infekten waargenomen; doch als mea
zy-
(f) Sa longueur eft de fepc Pouces ou environ; mais il pa*
roit heaucoup plus grand , lorfcju'i 1 etend fes Bras hors de fa
Coquille. DiBionn. des Animamx. Paris 17 $9. pag. 574.
(*j Die Autheur voegt agtercfe befcforyving. Hunc BQCCQ»
coNE PeMcufstm BaUn& nuncupat.
DE K R E E F T-S PINNEN. l?ï
zyne Afbeelding ?, daarvan (Lett.D,) metdie Afdeel
van het Infekc van de Buikzyde (Lett. C) ver- LXXIxl
gelykt, is het duister, waar deeze Armpjes kun- Hoofd.
nen gezeten hebben, die ik echter ook daar aan STUK*
waarneem. Zy zaten , volgens zyn Ed. fchry-
ven , onder aan den Buik , digt by de Snuit ;
waar ik denk dat zyn Ed. mede zeggen wil, on-
der aan het Lighaam van dit Diertje. In het
gene, naar 't welke onze Afbeelding C.
Ffg. 5) gemaakt is5 was 'er geen blyk van te
vinden; maar de twee uitpuilingen aan de Rug-
zyde, by het Snuitje, fcheenen zig zo wel als
Oogen voor te doen, dat ik ze 'er zekerlykvoor
zou gehouden hebben, indien het Infektniett
midden op de Rug, aan de andere Verdeelingen
van het Lyf, meer dergelyke uitpuilingen hada
De Heer BasTER verbeeldt zig die Walvisch-
Luis, welke van Martens in zyne Spitsberg-
fche Reize opgegeven wordt , een ander Dier-
tje te weezen; alzo dezelve twee Sprieten 5
twee Oogen en een Neusgat had. Het zelfde
moet ik zeggen van de Walvisch - Luizen , wel-
ke by Seba afgebeeld zyn , alzo die twee Poo-
ten zeer dun , en een Kop hadden met uitftee»
kende Baardjes (*3-Deeze zyn ook, wegens het
getal der Pooten, tot de Piffebedden t'huis ge-
bragt, en gelyken weinig, zo men in 't ver-
volg zien zal , naar dit Inlekt , dat , evenwel ,
vap Linn^üs aldus befchreeven wordt;
(*) Kabinet I D. p. 14%, Tab, XC. Fig. j. Lett. E, F, H»
It DEEI* XIII, STüK#
Ij2 BESCHRYVING VAN
3>
3}
V. „ Het gelykt zeer veel naar de Piflebed van
LXXlX. " den Walvisch, maar heeft geen meer Poo-
hoofd- 3) ten dan agt, die allen volkomen zyn, en uit
5TUKt 39 verfcheide Leedjes beftaan. De Rug is rood 3
35 van veele Stukken , die ieder drie pun-
35 ten hebben : de Staart Rolrond , zeer
3, kort en geknot ; de Snuit Vliesagtig , eeni-
3, germaate Elsvormig, ter langte van de Poo*
33 ten* De gedaante hebbende van de Piflebed
35 van den Walvisch, doch door de Snuit van
de overigen verfchillende 5 en zonder Ny-
pers; zou men dit Infekt misfchien beter tot
33 de Myten betrekken kunnen 3 of maaken 'er
35 een byzonder Geflagt van."
(7) Kreeftfpin , die bet Lyf ovaal en plat beeft,
Trkll'ina- met drie Rihben overlangs , de Dyen der Foor*
Drieribb' poten eenigermaate gekamd.
Dit Infekt 5 by Dresden in Saxen waargeno-
men 5 heeft het Lyf ovaal en plat 5 met vyf
flaauwe Infnydingen en drie Ribben 5 waar van
deeene, in 't midden 5 overlangs, zig als een
Kiel vertoont; van de anderen is 'er, weder*
zyds5 boven den zydrand, één. De Kleur is
bruin. De Pooten zyn eens zo lang als het
Lyf 5 hebbende de voorften de Dyën opwaards
breeder 3 met eene eenigermaate gekartelde
Kiel.
m
(7) Phalangium Abdomine clliptlco depresfö tiicarinato^
Temoribus anticis fubcxiftati». Syji. Nat, XII,
d e Kreeft-Spinnen. 173
(8) Kreeftfpin > die takkige Schaaren heeft en
borstels aan bet Gat draagt. Afdeel*
LXXIX
Onder die van dit Geflagt is deeze Soort de Hoofd-
eenigfte, welke een aanmerkelyke Staart heeft STvni.
De Geftalte zweemt veel naar dieder Scorpioe- Cmdatunn
r Gctfaartc.
nen, volgens de afbeelding van de twee uit Se-
ba aangehaald , die van de Kust van Guinee ge-
komen waren , zynde de eene het Wyfje , de
andere het Mannetje. Niettegenftaande de
kwetzende Staart 'er aan ontbreekt , en de Schaa-
ren ook van een andere gedaante zyn , heeft dc
Heer Gronovius dezelven doch tot de Scor-
pioenen t'huis g bragt. Dat Voorwerp 3 't welk
zig in de Verzameling van de Koningin van
Sweeden bevondt , fchynt uit Oostindie 3 en
wel van 't Eiland Java, afkomftig te zyn ge-
weest*
(p^ Kreeftfpin, die de Armen getand 3 de
jle Pooten Borflelagtigenby uitftek lang, bi&LwgGs*'
BorstftukNiergelykende heeft. puck.
Fig, u
Buiten twyfel wordt hier dat Infekt bedoeld ,
waar van Brown , inzyne befchryving der Ge-
dierten van Jamaika, de Afbeelding gegeven
heeft,
(8) Phalangium Chelis ramofis , Ano Setifero M. L* ü«
Scorpio. GRON Zooph 952. SEB. Muf 1. T. 70 £ 7 9 8.
f9) Pbalan%ium Brachiis dentatis , Pedibus primis longlfli*
mis Setaceis , rhorace Reniforrni. M. L. U« 427, Phalangium
Palpis long'sfimis crasfis *. Gron. Zotph 935, Tarantula fufca
major , &c Brown. Jam. 409. T. XI4, f. 3. Cancellus Ara-
Oeoides Piltiver Vteriogr. T. XXJ. f. 12,
E« Deel» XM. Stuk.
174 Beschryving van
V. heeft, onder den naam van „ Tarantula , die
LXxS*" bruin is en grooter, met de voerde Pooten
Hoofd- dikker, gedoomd en byna als Kreeftfchaaren
STUK# » genageld; die daar aan volgen zeer lang en
„ dun": want, het gene hy de voorfte Pooten
noemt, zyn de Voelers, Grypers of Armen,
en de volgende zyn de eigentlyke Voorpooten.
Men vindt 'er een Afbeelding van , (doch die
ten uiterfte onvolkomen is getekend,) in 't Vier-
de deel van Seba, Fi%. 13 op Tab XCIX,
zynde naar een Voorwerp gemaakt, dat uit Oost-
indie afkomftig was Die , welke zig bevondt
in het Kabinet van de Koningin van Sweeden ,
was, zo het fchynt, uit Amerika»
De Heer 1'Admiraal de Tekening bezitten-
de , die door zyn Ed, , voor eenige Jaaren , ten
naauwkeurigfte gemaakt was naar een zodani-
gen Langbeenigen Spinnekop , heeft de goed-
heid gehad van my dezelve mede te deelen;
gelyk ik die dan ook , op de nevensgaande
Plaat, in *t Koper heb doen brengen (*}. Dit
raa*
(*) Te beklaagen is 't\ dat deezen ouden Heer , die de Natuurly.
ke Hiftorie zo veel dienst gedaan heeft , en nog veel meer zou.
kunnen doen, met dingen am 't licht te geeven , die niemand
anders heeft; (Zie het XI. Stc/k vandeezeA^/. Hiftorie , bladz*
4H9.) van tyd tot tyd zo veel moeielykheden worden aange-
daan , door Luiden die de grootfte verpligting aan hem had-
den; dat zyn Ed. daardoor belet wordt, benevens de laftige
waarneeminge van het Ampt , van Ykmeefter Generaal der
Trooyfche Gewigten , zo veele Jaaren reeds door hem bekleed,
zyne Liefhebbery ten dienfte van het algemeen voort te zet-
ten , cn de Wereld mede te deelen , het geenezynelangduuri-
ge Ondervindingen , daar in , hem geopenbaard hebben.
de Kreef t-S pinnen. 175
raare Stuk was door Mevrouw Merian zelve, v*
by haar Ed. terugkomst, van Suriname mede- LXXIX,
gebragt. De Heer SpLomon van Loo, die de Hoofd.
vermaard fte Lief hebber was van zyn tyd, heeft s™*
deezen Spinnekop van haar Ed. bekomen 3 en
als een Pronkftuk , in een ronde Doos , met
Glas gedekt 5 zorgvuldig bewaard. Na zyn
Overlyden kwam dezelve , benevens veel an-
der fraay Goed , op een Verkooping , en , op
een der Kykdagen , te vooren * de Heeren
Lyonnet en 1' Admiraal elkander aldaar aan-
treffende , en beiden hetzelve als zulk een
weergaaloos Stuk aanmerkende, maakten zyeen
affpraak , van het niet tegen elkander op tc
jaagen , zullende het te famen koopen en dan
door Loting befliflTen , wie het hebben zou.
Vier zulke Staart - Spinnetjes , als de twee daar
nevens vertoond, waren in dezelfde Doos , en
hier van zou de geen , die het kwam te verlie-
zen , 'er twee hebben. De Spinnekop viel , by
het Lot, den Heer FAdmiraal te beurt, die,
niettegenftaande 'er aan hem , door gedagteü
Heer, op flaande voet, vyfDukaaten voor ge-
booden werden , daar doch niet van af (lappen wil-
de, maar dit fraaije Stuk lang in zyne Verza-
meling bewaard heeft ; tot dat zyn Ed. zig ein-
delyk 9 door lang aanhoudend verzoek van den
Heer C B. Voet en deszelfs Huisvrouw , heeft
laaten overhaalen , om hetzelve voor een goe-
de Prys over te doen ; mids zyn Ed. eerst daar
van
I. DEEL. XIII. STUK,
176 Besühryving vArr
Jbraï > Yan Cen Aftekening moSt ma*ken De Spinfne-
LXXIX. koP* dan> berust tot heden in het Kabinet van
Hoofd- gedagten Heer en van zyne Beminde, te Dor-
stuk. , , J
drecht.
Wat de Geftalte van dit Schepzel aangaat ,
die is in alle opzigten verwonderlyk. De Dee-
len , welke men elders als twee ovaale (tukken
afgebeeld heeft , en die 'er waarfchynlyk den
naam van Niervormig aan hebben doen geeven,
maaken , inderdaad , te famen het Borst ftuk uit*
dat in deeze vry ongelyk vati boven > en op de
zyden hoekig uitgefneeden is, als 't ware dus
gefchikt tot het beter inneemen van de Kasjes ,
daar deknoppen van debovenlie Leden derPoo*
ten zig in beweegen. De ongemeene langce
en durite van derzelver deelen vereischte, inder-
daad 3 een diepe Inleding , gelyk men die ook
daar aan befpeurt, en de beweeglykheid vor-
derde dat die korte Leedjes' t by ieder Gewricht»'
welke aan de Spinnekopperf eigen zyn , vooral in
deeze niet ontbraken* Het moet een zeer vlug
Dier zyn en tevens Roofzugtig , hebbende
tot het vangen van kleiner Infekten waarfchyn-
lyk die byfter lange Zweep - Pooten , en tot hec
vatten of dooden derzelven die verfehrikkelyke
W apenen verkreegen 9 welke men Armen of
Grypers kan noemen , hoewel zy met de Voe-
lers of ook met de Sprieten, in anderen, ten
opzigt van de plaatzing overeenkomftig zyn»
Aan den Bek fchynt dit Voorwerp twee ontzag*
lyke
DE KREEFTSPINNEN. ij?
lyke Tanden te hebben , doch de Kop on:breekt v«
* i i , i o * • » ' i AFDEKT,
er aan, gelyk in de Spmnekoppen in t alge lxxiS
meen* Hec Lyf is JEyrond en in ringen ver* Hoofd-
deeld , van Kleur wat bruiner aan hec I3or>tftuk , stuk*
dat uit den geelen ziet, gelykerwys de Poo-
ten , maar de gefchaarde Armen zyn ook rood-
agtig Kastanje - bruin. Titans bezit ik zelf zo-
danig een Kreeft Spin , die ruim zo groot van
Lyf en langer van Armen, doch wat. korte van
Ponten is. Misfchien zal Jeezeeen Mannetje zyn.
18! www^^^^^^^wwwwwwww^^
waarin êerzdver &lg*&eme Eigenfchèppm^ ïn»
vmderheid ten opzigt van hun Vernuft en de
Voort teeling , breedvoerig ontvouwd en nage-
fpoord worden } enz.
[Teel eenvoudiger en klaarder is de afleiding NaanD*
* van den naam der Spinnen of Spin^ ekop-
pen , in onze Taal , dan die van het Latynfch
woord Araneus , en van Araneq 3 dat men
zo wel voor de Webhe, als voor het Dier
zelf, plagt te neemen* Het kan geen Infekc
betekenen , dat met de Logt zig voedt , gelyk
Isi oküs wil maar , van het lcopen of hangen
in de Lugfc , zou het kunnen afkómftig zyn,
waar van het Griekfch , Arachnt of érachrm , ook
afgeleil wordt , en mooglyk heeft deylhei l van
\ Geweefzel, dac zy maaken, welgelegenheid
h deel. xiii. stuk. daar
LXXX. HOOFDSTUK.
BESCHRY V ING VAN
V. daar toe gegeven. Het Meisje van dien naam
Afdeel, werdt, volgens de Fabel - Hiftone, om dat het
Hoofd*-' Minerva in geweven Werk de loef wilde af-
s^uk. fteeken , in een Spinnekop veranderd (*). De
Spinnekop is in de Paleizen der Koningen ,
* Prov. vinden wy in Salomoivs Spreuken - Boek*, al-
50. v i8. waar >t Hebreeufch woord Simmitb gebruikt is;
doch elders 5 alwaar van de Spinnewebben ge*
-\job 8.v fproken wordt, ftaat het woord Gmkobisco -J-.
H. 7'/" 5; £)e Franfche naam Araignée is, zo wel als de
Spaanfche Arana en de Italiaanfche Ragni> van
het Latyn af komftig : daar de Engelfche naam
ópïder y de Hoogduitfche Spinne, en de Sweed-
fche Spindel, zeer gelyken naar den Nederduif
fchen.
Ej^cn- De algemeene eigenfchap der Spinnekoppen ,
fchappen, wat jiet maaken van haare Webbe betreft , is
zo wereldkundig, dat men de Kinderen daar
van niet behoeft te fpreeken. Ook wordt dan
Werk , by de meeste Menfchen , even zo ge-
ring aangezien , als men een hope die in rook
verdwynt , een arbeid , die vrugteloos is en in
't geheel niet ten nutte ftrekc, in gedagte Schrif-
tuurplaatfen , by het maakzel of by het wee-
ven van Spinnewebben vergeleeken vindt.
In-
(*) Rupisopus Dea, & radio, cjuem manu tenebat,
' Fronten* pe reus fit Arachnes*
AVi tulit infelix ; laqueoque animo/a ligavit
Guttura: pendentext Pallas miferata levavit ,
Jitqueitay vive quidem , pende tarnen impr<ibei dixit È
Sic rautata , antiquas exercet Araxea teias.
DE SpINNEKOPPEN* 179
Inderdaad , wanneer men de krankheid van dat V.
Geweefzel by de fterkte van de Stoffen , wel l^Xx"
ken het Menfchelyk Vernuft, allengs opklim- Hoofö*
mende, van Zyde, Katoen , Wolle, VlaschSTÜK*
of Hennip , weet te vervaardigen : by die der
Netten, waar mede men den Zee -Visch, Vo-
gelen of wilde Dieren , vangt , wil verge-
lyken; zo blykt,' dat zy als een Stofje in de
Weegfchaal zyn: maar gelykerwys een Aas,
by voorbeeld , geen uitwerking heeft op de
Schaalen van de Groote Waag 5 en een honder-
fte van een Aas een fyn Balans je doet over-
flaan; zo zal het ook, by nadere befchouwing,
blyken, dat 'er in het Geweefzel der Spinne«
koppen niet minder fchranderheid en nuttigheid
tot bereiking van de oogmerken , die 'er de
Natuur mede bedoeld heeft gehad, uitblinkt,
dan in de fynfte Stoffen van onze Manufaktuuren.
En 't gene daar dat Geweefzel dezelven onein- <
dig in te boven gaat , is , dat het niet door
voorgaande Proeven allengs tot volmaaktheid
gekomen , maar in 't Paradys reeds, waarfchyn-
fchynlyk, even zo Konflig als heden in onze
Tuinen, gefponnen en geweven zy*
Deeze Infekten, naamelyk, (het welk nog Htm ver-
aan de Menfchelyke Konst ontbreekt , ) Spin- nuft#
nen en Weeven te gelyk. Zy maaken Draa-
den , die van aanmerkelyke kragt zyn , van
eene S toffe , welke in 't geheel niet Draad-
of Vezelagtig is : Draaden die zig , zonder ee-
nig behulp van Spelden, Naalden, Spykers5
1. deel. xiii, stuk* M % Na-
180 Beschryving van
V. Nagels, Haaken, Krammen, zo vast hechten,
LXXX dat de Webbe > hun Vogelaars - Net , m de
Hoofd- allerergfte plaatzing , dat is loodregt , be-
stuk. ftand is tegen een aanmerkelyke beweeging
van de Lugt. Voeg hier by de regelmaatig-
heid van hun Geweefzel , dat de Menfchely-
de Konst byna befchaamt , en fommigen iets
meer dan Dierlyks ; een Geest , dien men
( te dwaas ! ) van den invloed der Sterren
ging afleiden ; in deeze veragte Schepzelen
heeft doen onderflellen ; terwyl men klaarlyk
zag, dat 'er niets overeenkomffiger kon ?yn
met de Oogmerken , welke zy met deezen
arbeid fcheenen te bedoelen, en dat dus dee-
ze Dieren dan ook niet van Denken en Ge-
ve el konden ontbloot zyn ; al ware het dat
m**n Paarden , Buffels en dergelyken, in dat
opzigt, met onvernuftige Menfchen, die men
ook wel Ezels noemt, gelyk mogt Hellen.
Kondig- De oude Phüofoophen , inzonderheid , heb-
spinnel1 ben zig over het Vernuft der Spinnekoppen
koppen, verwonderd, Arstoteles zegt , dat zy in
Wysheid uitmunten; zo door de Scheering die
zy maaken , als door den Inflag , zonder
Spoel , den kondigden Weever befchaamen-
de. Welk een vastheid van de Webbe te-
gen den Wind, tegen het aanhangende Stof,
zegt Plinius , die zynen 1 eezer de langheid
der Draaden tusfehen twee Boomen , of van
om hoog naar den Grond, voor oogen (tellende,
hem tevens de Snelheid doet gade flaan, waar
mede
DE SPINNEK OPPEN. ï8l
mede die Infekten , tot het vveeven van de V.
Webbe, langs dien Draad, op en neder loo- lxxx*
pen ; de vaardigheid , waar mede zy , als 'er Hoofd-
roof in de Webbe komt , zig der waards begee- STUK*
ven , om die te vatten , en de ny verheid in het
herftellen van het gene daar aan gebroken is ;
als ook hoe fcherp zy van Gevoel zyn en van
Gezigt. -ZElianus oordeelt, niet onaartig, dat
de Spinnen gebooren zyn tot de Weevery, en
dat de Draaden, die zy fpinnen , de allerfyn-
ilen , welke een Vrouwe Hand formeeren kan,
overtreffen. Euclides , zelf, moest haare
bedrevenheid in de Meetkonst pryzen, daarzy
niets dan haare Pooten tot een PafiTer of Maat-
Jftok gebruiken , en van anderen worden zy ,
met reden , daar in by de Byën vergeleeken.
Plutarchus, gezegd hebbende dat veele Die-
ren leerzaam zyn, voegt 'er by: „maar, het
3, is misfchien belachelyk , dat wy de Dieren
3, in dit opzigt pryzen , daar Democritus ver-
3, zekert, dat de Menfchen , inde voornaamfle
5, noodwendigheden des Levens , Leerlingen /
,3 zyn geweest van hun; gelyk van de Spin-
3, nen in de Konst van Weeven en herftellen ;
3, van de Zwaluwen in het Bauwen ; enz'\
Het zelfde, byna, getuigt Seneka, fpreekende
fildus: „Ziet gy niet , hoe onnavolgbaar dat
3, geweefzel der Spinnewebben zy voor eenig
3, Sterveling ? Hoe veel Werk het zy , de Draa-
3, den in dier voegen te fchikken ; fommigen
i, om vastheid te geeven* anderen om een Nee
i. deel. kul STUK. M 3 te
IS2T Beschrïvihg van
V. te maaken, bekwaam tof: het vangen van zo
tXXX. 3 5 kleine Diertjes. Die Konst wordt geboo*
Hoofd- r) ren en niet door onder wys verkreegen". Om
SÏÜIC# van veele anderen niet te fpreeken , zal ik al-
leen , wederom , de woorden bybrengen van
Ovidius , die een Werkftuk van aller-
grootften arbeid en vernuft zullende pryzen,
zegt , dat hetzelve niet van de Konffigheid der
Spinnewebhen zou moeten worden overtrof-
fen (*>
spinne- Alle Spinnekoppen zyn, echter, van deezen
koppen die aft njet . men vjncjt >er eenteen die in 't s;e-
geen web- 0 0
bemaakec.heel niet fpinnen: men vindt 'er die niet dan op
een onregelmaatige wys eenige Draaden fpan-
nen of een foort van Webbe maaken voor de
Gaten , waar in zy zig, 't zy aan Muuren * Schut-
tingen ofBoomen, onthouden: men vindt 'er,
eindelyk, die haare Webbe niet loodregt maar
waterpas of horizontaal maaken. Dit heeft
aanleiding tot verfcheide Verdeelingen gege-
ven , die meer of minder naauwkeurig zyn ; heb-
bende de Ouden reeds drie Hoofdfoorten ge-
field van deeze Infekten , en onder de genen ,
die geen Webben maaken , maar haare Prooy
door vlugheid en by verrasfing overmeefteren ,
heeft Lister drie Afdeelingen gemaakt, van
Wolf agtige , Krab-agtige en Springers, van
wel*
(*) Non illud Opiis tenuiflima vincant Stamina9
nee fummo quae pendet Aranea tigno. Libïn IV. Mnay
morpb*
DE ÜPINNEKOPPEN, T8<3
welke laatflen hy 'er vier irr Engeland waar- V.
nam. Deeze kunnen evenwel een Web maa- lxxx"
ken tot haar Eijernest en Winterleger (*)♦ Hoofd-*
Van de W'olf-agtige vondc hy 'er vier in Enge- stuk»
land; van de Krab-agtige twee, en van dc
Springende ook vier : dus in 't geheel tien : ter-
wyl van de Webfpinders doorhem vierentwin-
tig in dat Ryk gevonden waren ; waar onder
tien van de genen die vlakke Webben maaken,
gelyk de Tuin - Spinnen ; zes die ze digt maa-
ken, als lappen Lywaat of Katoen. Men ziet
hier uit, dat het getal der laaiften verre daü
der eerften , welken de He r Hombe g Zwer-
vers of Zwervende genoemd hadt , te boven
gaat*
De Heer Reaum^r , willende deeze Infek- verdeding
ten , uit hoofde van de Zyde , w elke haar Tumu^T
Webbe uitlevert,naau w keurig ter toets brengen,
onder fcheidt de vVebfpinners in vier Hoofdfoor-
ten. De Eerfte is, van de genen die haare
Webben, wier geweefzel vry digc is, zo veel
de ftandplaats toelaat s vi aterpas of Horifon-
taal maaken. Hier onder begreep hy de ge-
nen,
(*) De Sweedfche Heer Clf.rk heeft zeer mis , wanneeu
hy zegt dat door Lister de fpringende Spinnckoppen in drie
Geflagten onderfcheiden worden ( Saltatorum ClaJJem in trio,
Genera Lifterus diftinxit , Luporum , Phalangiorum & Can*
criformium;- Listes. gebruikt wel die drie benaamingen s
doch hy merktze aan als drie Onderdeeiingen van de Spinne»
koppen , die geen Webbe maaken , gelyk ik hter gezegd
keb.
X. DE£L, XIII, STUK» M 4
184 BESCBR VVING VA35?
V. nen , die men Huis - Spinnen noemt , maaken-
£™£EJr ke haare Webben in de hoeken van Muuren ,
Hoofd aan Balken, Zolders of elders, en zodanigen
stuk. van ^ Veldfpinnen,als aan haar Webben zulk
een ftand geeven* Zyne Tweede Hoofdfoort
was van de genen , die in de Gaten van oude
Muuren woonen : de Derde van de genen , wier
Webben geen vlak geweefzel , maar als een
famenhooping van Netten maaken , die in ver-
fcheiden Vlakten ftaan, en de Vierde, einde*
lyk , van de gewoone Tuin - Spinnen , wier
Webben zo zeer in 't Oog loopen en zo ver-
wonderlyk zyn , wegens de Konftige figuur
en evenredigheid der Draaden , uit welken zy
beftaan, en waar van de Scheering alcoos naar
een middelpunt loopt. Onder alle de Hoofd-
foorten was deeze de eemgfte , wier Tonne-
tjes of Beursjes, daar zy de Eijeren in beflui-
ten , tot het weeven van Stoffen gebruikt
konden worden.
't spin- Men hadc , naamelyk , ontdekt , dat het
*as» Spinrag , 't welk een zo veragcelyk en nutte-
loos ding fcheen te zyn , een foort van Zyde
was y welke kon aangewend worden tendien-
fte van den Menfch. In 't jaar 1709 werden x
door den Heer Bon , een paar Koufen en Hand-
fchoenen, daar van geweven, aan de Akade-
mie der Weetenfchappen van Parys toegezon-
den, en federt heeft de Heer Reaumur zig
toegelegd, om te onderzoeken , of men daar
van werkelyk Fabrieken zou kunnen opreg-,
ten,
DE S P 1 N N E K O ? P E N, 18$
ten. Men hadt reeds opgemerkt , dat zy de V.
Draaden van haare Scheering veel fterker dan { ^xxl
die van den Inflag maakten, doch toen werdtHooFo-
ontdekt, dat de Draaden van die Tonnetjes of stuk.
Beursjes, waar in zy de Eijeren befluiten, ei-
gentlyk de genen zyn, welken men, tot het
bereiden van Stoffen, hebben moest. Deeze
Tonnetjes zouden Zydegeeven , die wit , geel,
graauw , Hemelsblaauw of Koffykleurig was ,
en bygevolg meer verfcheidenheden van na-
tuurlyke Kleuren uitleveren, dan die der Zy-
dewormen. De Koffykleurigen waren dezeld-
zaamften : Reaumur hadt 'er niet gevonden
dan in eenige Velden van Genets, doch der-
zeiver Zyde was zeer fterk en fchoon* Hy
vergeleek de veelheid, welke een Spinnekop
in 't Jaar zou kunnen verfchaffen, met die van
een Zydeworm , en bevondt dat 'er vier van
de grootften toe vereischt werden ; alzo der-
zeiver Tonnetjes zig niet zo fchoon lieten af-
haal en , als die der Zydewormen: maar, de-
wyl de Zyde der grootften fterkst is , zo
zou men mogen denken , of die van groocer
Indifche Spinnekoppen niet bekwaamer daar
toe zoude zyn.
Een groot beletzei in het aanleggen van wreed-
Kweekeryën van Spinnekoppen , tot dit oog- aamsheia
merk, was de wreedaartigheid van deeze In-
fekten, die by fchaarsheid van Voedzel elkan-
der \erflinden, als wanneer de zwakfte altoos
de Prooy van den ftcrkeren wordt, Zy ee-
U ©bel. XIII Stuk* M 5 ten 3
Ï8Ö BESCHRY VING VAN
V. ten, zo hec fchynt, geen Bladen of Vrugten,
Lx XX." maar alleen Gedierten 5 §elyk Muggen en Vlie-
Hoofd gen , 't welk haar gewoone Aas is ; als ook
stuk. pisfebedden , Duizendbeenen, Rupfen , Ka-
pellen en zelfs Aardwormen , wanneer men haar
die ftukswyze geeft. Ongemeen beminnen zy
die weeke zelfftandigheid , welke 'er in de
Schafrjes der Pluimen van het jong Gevogel-
te, voor dat dezelven uitgefpreid zyn , be-
greepen is, en dus is het ligt te begrypen , dat de
ruige Surinaamfche, die de Eijeren der Ko»
Jibrietjes uitzuigen , ook de Jongen of deeze
Beestjes zelf , waar van fommigen niet veel
grooter dan een Vlieg zyn , als zy dezelven in
3t Net kunnen krygen , niet fpaaren. Daar-
entegen worden fommigen van zekere Wespen,
die men deswegens Spinnedooders noemt, ge-
* zie 't dood en in haar Nest gelleept *« Aan veeier*
Wadz™2*^ey Gevogelte ftrekken zy ook tot Aas.
venvnig- Dewyl'er Voorbeelden zyn, van Menfchen,
heidt die , uit een bedorven Lust , Spinnekoppen
hebben gaan eeten ; zo is het denkbeeld , als
of dezelven, in 't algemeen, Venynig zouden
zyn , thans geheel verworpen. Men weet 3
evenwel, dat fommige Vergiften , ingenomen
zynde , niet fchaaden aan den Menfch , en , in
tegendeel , door een Wonde met het Bloed ge-
roengd, van verderflyke uitwerking zyn. Van
myne ondervinding, ten opzigt van het oude
denkbeeld , als of zy een byzondere afkeerig-
heid van de Padden hadden , en inftsat waren,
die %
BE SPINNEKOPPEN* I87
die, met een enkele (teek of beet, om 't leven v.
te brengen , heb ik te vooren gewag gemaakt** Afdeel.
en verder aangemerkt , hoe het niet onwaar- g^^*
fchynlyk was , dat die groote WestindifchesTUK.
misfehien wel grooter Dieren zouden durven * zie 't
aandoen. Ook heeft de Heer Baker , in de biadzT w!
Tand van een grooten Spinnekop, dien hy ge-
droogd van 't Eiland Nevis gekreegen hadt*
aan 't end een klein Spleetje ontdekt, 't welk
Leeuwenhoek reeds in de Tanden van Spin-
nekoppen hadt waargenomen ; doch de Heer
Mead , zo ervaren in het onderzoek der Ver-
giften , die opening in de Tanden van verfchei-
de Spinnen gezogt en niet gevonden hebben-
de, dagt dat Leeuwenhoek mis hadde , voor
dat dezelve door gedagten Heer Baker aan
hem vertoond werdt. Zyn Ed. befchouwde
zulks met verwondering , en maakte 'er dit
Beiluit uit op, dat, gelykerwys onder de Slan-
gen alJeenlyk eenige Soorten Tanden hebben,
die doorboord zyn tot uitlaating van 't Vergift
in de Wonde , zo ook alleenlyk eenige Soor-
ten van Spinnekoppen een opening in hunne
Tanden hebben , en dat men deeze meer dan ge-
meen Vergiftig mag onderftellen te zyn (*).
Zo ingeworteld is het denkbeeld , dat Pad-
den , Haagdisfen, Spinnekoppen, en meer der-
ge-
(*) BAl£ER Nuttig gebruik van 't Mikrosfoop, Attï£* 1756,
bh 424.
It Deel. XIII, stuk.
183 Beschryving van
Afdeel ëG^e haatelyke Dieren , Venynig zyn , dat
LXXX. veelen als voor 't gezigt derzelven fchrkke**
Hoofd en ze vooral niet durven aanr aaken ; daar , in te-
STUK# gendeel, anderen, zouder fchroom de Tuin-
spinnen, by Handen vol , mee debloote Hand
vangen om ze dood te trappen , zonder ee-
nig nadeel. Weinigen , onder de hedendaags
fche Liefhebbers der Natuurlyke Hiftorie ,
zouden doch , geloof ik , tot de reukeloosheid
durven komen van den wyd vermaarden Har-
v^eus, die dus van eene Proef, doorhem daar-
omtrent genomen , fpreekt. ,, Zelf heb ik
eens, om het door Ondervinding te weeten,
5, myn Hand meteen N ald gedoken, en, op
„ (taande voet , die zelfde Naald aan den
„ Tand van een Spinnekop wryvende , (tak
„ ik 'er op een andere plaats mede in myn
3, Hand: doch kon geen onderscheid tusfehea
3, de twee Steeken ontdekken". Daar was,
echter , merkt Lister aan , eenig verfchil in ;
dewyl op de plaats van den Venynigen Steek
een rood Puistje kwam, met Ontfteewing : zq
dat hy zig verbeeldde , dat de Beet der Agt-
Oogige Spinnen altoos gevaarlyk zy. Ook meldt
Boyle van iemand , die blind geworden
was , doordien hy het Venyn van een Spinne-
kop in de Oogen gekreegen hadt ; waar by mea
de Waarneeming voegen kan van Ptso , die aan-
gaande zyn ontzaglyk grooten Brafiliaanfchen
Spinnekop, Nhamdu genaamd , verhaalt, dat
men, in dezelvente vangen, de grootite voor-
de Spinne koppen* 189
zigtigheid gebruiken moet , dat h t Venyn v*
daar van niet in de Oogen kome , als waar uit ^xxxt
een volflagen Blindheid zoude ontdaan: doch Roofd-
het Vogt, dat, deeze (rifekten u:tgeeven, enSTUK*
het welke dan de oirzaak van die uitwerking
zou moeten zyn ; loozen , ten minde de ge-
woone Spinnekoppen, zo Meao verzekert, uit
een Bek of vSnuit, dien zy uitfteeken, en bren-
gen het dus in de Wond.
Defchadelyke eigenfehap nu van dit Vogt3
dat de Spinnekoppen dan, op deeene of ande-
re manier, uitgeeven , kan niet van het Voed-
zei , dat zy gewoonlyk gebruiken , afgeleid
worden; alzo hetzelve ook tot Aas itrekt voor
't Gevogelte En, dit Vogt behoeft juist niet
Venynig of Vergiftig, dat is ahoos en in alle
opzigten doodelyk te zyn , of fc hoon het fom-
wylen by groote veelheid in de omloopende
Vogten van eenig Diertje gebragt zyndc, der-
zei ver beweeging ftremme. De Melk , im-
mers, die het gereedfte en een der beste Mid-
delen tot bedwang van fcherpe Venynen , wel-
ke ingenomen zyn , geagt wordt, kan, als men
die in de Aderen fpuit , een Menfch onmidde-
lyk doen flerven , en men brengt een voor-
beeld by, dat dezelve, door gramfchap aange-
ftoken, een doodelyk Vergift is geworden (*).
Het een tn andere zal misfehien de reden zyn 5
dat
(*) AU. Mei. EtroUn. Decad, II, Vol. X» p» iq.
I, DSEL, XUI. STUK.
IC;0 Beschryving van
v. dat de Spinnen zo gereedelyk haare Prooy om
LXXX. 'c leveD brengen , en tevens zo vaardig elkan*
Hoofd» der den Doodfteek geeven , het welk wederom
8 ' een teken van haare Wreedaartigheid is. Wor-
den 'er eenigen by elkander in een Glas gedaan*
zo zal men haast zien, hoe vinnig zy op eb
kander aanvallen, en hoe , in korten tyd, die
allen, op één naa , dood zyn ; welke laatfte,
Overwinnaar bly vende , niettemin weinig nut
heeft van zyne Zegepraal , alzo hy ook gemeen-
lyk , wel haast , aan de bekomen Wonden
flerft C*>
Anderen , wederom , de Venynigheid 'der
Spinnekoppen geheel verwerpen willende , bren-
gen tot een Voorbeeld by , hoe groote 'er door
kleine Vogeltjes verflonden worden , die men
waarneemt, dat, wanneer men ze dit Aas, nu
en dan , in de Kouwtjes 'geeft , daar van on-
gemeen vrolyk en tierig zyn. Ook vestigen
zy hun Oog op de Spinnewebben , die men
weet tot Bloedftemping van grooten dienst en
van geen het minfre kwaad gevolg te zyn, in-
dien menze op een verfche Wond legt. Ver-
der haaien zy aan , dat die fchadeiyke eigen-
fchap der Tarantula van Apulie , welke zo
veel Gerugt gemaakt heeft in de Wereld } al
voor lang beuzelagtig is bevonden, gelyk wy
vervolgens zullen zien. Ook zyn die groote
Spin*
(*) ME AD» de Plenenis, tugd, Bat. 1737, p. 46.
DE S B I N N E K O f P E N, T£)I
Spinnekoppen zelfs, welke men op de West- v*
Afdeel»
indifche Eilanden heeft, geheel niet Venynig; LXXXJ
zo Pater Labat verzekert , door een menig- Hoofd-
te van Proefneemingen , ondervonden te heb- STUJC*
ben.
De Voortteeling der Spinnekoppen is geen voorttce-
geheime zaak. Men ween dat zy een menigte
van Eytjes leggen 5 en die befluiten in een dik
Katoenagtig Beursje van haar eigen Spinzel,
dat naar een Tonnetje gelykc. En , fchoon zy
die Eytjes niet uitbroeden , zo het fchynt,
maar de verwarming van dezelven aan de Zon-
nefchyn overlaaten , zyn 'er doch > in*
zonderheid onder de Zwervende Spinnen , die
het Eijer - Zakje en dus vervolgens ook de Jon*
gen zelf, op de Rug draagen. Dit geeft dan
een aartige Vertooning; een geheel ruige Bol
te zien, met leevende Haairtjes,, het welk de
Pootjes van gedagte Jongen zyn , die als men
'er aan raakt zig verfchuilen en daar afgaan.
Iets dergelyks neemt men zo dikwils waar in
de Jongen van de gemeene Tuinfpinnen ,
die, wanneer 't gevaar verdweenen is , allengs
weder by elkander kruipen , en zig tot een Bol-
letje verzamelen , even als de Jongen op dee-
ze Zakdraagende Spinnen ; waar van in 't ver-
volg nader.
De Paaring heeft meer duifterheden in ge-
had, voor dat men, door Waarneemingen,
dienaangaande eenig licht kreeg. De ge-
meenzaamheid der Spinnekoppen is byfter
x. i)££L* xiii. stuk, klein»
$$2 BESCHR YVING VAN
v- klein. Wanneer men 'er twee in eene Webbe
LX XX." ziet> za* ^at doorgaans een Gevegt voorfpel-
Hoofd- Jen; hetwelk zelden , dan met het verjaagen
stik. of om 't leven brengen van den zwakflen, ein-
digt. De oudeSpinnekoppen, naamelyk, be-
gint op 't laatst, na dat zy eenige Webben ge-
fponnen en geweven hebben , de Stoffagiedaar
toe te ontbreeken , en dus zyn deeze , tot huri
beftaan , genoodzaakt, zig van de Webbe van
een ander meefter te maaken, die zy dan, even
als haar eigene , tot den Vangst gebruiken.
Dikwils vlugt die, welke de Webbe gemaakt
hadt, op het zien van haaren Vyandy> en maakt
elders een andere Webbe. Maar het gebeurt
ook wel, dat het Mannetje het Wyfje een be-
zoek komt geeven in de Webbe , en dit ge'
fchiedt niet dan tot de Paaring , en in zeker
Saizoen.
taaring. De Tuin - Spinnekoppen paaren doorgaans in
de Nazomer of in de Herfst. Alsdan zietmeii
het Wyfje flil in *t midden van de Webbe ,
met het Borstftuk nederwaafds, hangen, tef-
wyl het Mannetje daar om heen zwerft: het
welk gemakkelyk daar van te onder fcheiden
is door zyne kleinte , en door de dikke Knob-
bels, aan 't end Van zyne Voelers of Sprieten.
Het vordert langzaam én als met fchroom op
de Webbe; het nadert zagtelyk aan 't Wyfje,
dat onbewoogen op haar plaats blyft , en , 'er
eindelyk geheel naby gekomen zynde, raakt
het effentjes haar Poot met een van de zyneii
aan*
DE SriNNEKO'P*Etf. IS3
aan, gaande dan, als verfchrikt zynde, eenlge V.
Schreeden te rug. De verfcheide herhaalingen ^xxx"
van dit werk , fchynen een Voorfpel van de Hoofd-
Paaring te zyn , waar door zy als met elkan- STÜK'
der kennis maaken , en middelerwyl zwellen
de Armen van 't Mannetje aan 't end , als 't wa-
re, uit of openen zig, en men ziet dat het
Knopje vogtig zy. Het Mannetje , alsdan
llouter geworden , komt digter aan het Wyf-
je, het welk fteeds met het Agterlyf op waards
blyft hangen , en dus de opening van haare
Teeldeelen, die naar een Spleet gelykt, open
heeft* Hier voegt de Mannetjes Spinnekop
het Knopje van een zyner Armen , en een
oogenblik daarna het Knopje van zynen anderen
Arm , als oogenblikkelyk aan ; herhaalende
zulks , beurtlings , verfcheide maaien. Men
zietze, fomtyds, wel een half Uur bezig aan
dit Minnefpel , het welk voor eene Paaring
fchynt te verftrekken , die door den Heer
Lyonnet , eerst, aldus is waargenomen, zo
de Heer Reaumur, in een Brief van den 17
Augustus 1745 , aan één zyner Vrienden te
kennen geeft, fpreekende aldus.
5r; Ik heb langen tyd gemeend, twee Spinnen
waargenomen te hebben , die Buik tegen
„ Buik gepaard waren; maar de Heer Lyon-
„ wet, die zeer wel weet te zien, verzekert
3, my, 'er op een geheel andere manier te heb-
^ ben zien Paaren. Zo Gy van zyne Waar-
j, neeming onderrigt geweest waart, zoud Gy
I* Deel.xih, stuk* N ^ mis»
194 Beschryving v ah
V. „ misfchien een weinig meer gezien hebben,
LXXxT 3> wanneer Gy de lief koozingen opmerkte, wel-
Hoüfd- ken twee van uweWater-Spinnekoppen elkan*
*TÜK' y} der fcheenen te doen: want het is een groot
3, voordeel , vooraf te weeten , wat men kan
5, zien.
3> Behalven de agt Pooten hebben de Spin-
33 nekoppen , van vooren, als 't ware, twee
3, Armen, die gelykerwys de Sprieten geplaatst
3, zyn. Ieder Arm heeft, in fommigen, aan
3, 9t end een Knopje. Gedagte Heer nam twee
3, Spinnekoppen waar , die naar elkander ge-
yy keerd waren , en eenigen tyd met de Pooien
J5 fpeelden. Een derzelven, vervolgens, het
, Knopje openende van één zyner Armen 9
kwam daar uit het Mannelyk Teeldeel te
„ voorfchyn , 't welk onder het Lyf van 'C
„ Wyfje gebragt, en ingevoerd werdt in een
j, Spleet, die aan deszelfs beginzel is Deeze
3, Paaring is zeer verfchillende van alle de ge-
33 nen, welke ons de overige Infekten vcrtoo-
5, nen : men behoorde daar toe te komen van
3, het meer dan eenmaal waar te nee-
^ men (*)".
Had de Hiftorie der Spinnekoppen , welke
die
(*) De Heer df. Geer heeft ook , in zyne Akademifche
Redevoering , te Stokholm, in 't Jaar 1754, over de Voort*
teeling der Infekten , van de Waarneemingen van den Heer
Lyonnet, (als een voornaam Ziender of iemand die, gelyk
Leeuwenhoek , meer zien kan dan een ander,) veeleer
van zyne bevinding ten dien opzigte, gebruik gemaafct.
DE SPINNE KOPPEN.
die vermaarde Akadcmisc bezig was tebefchry- V.
ven , aan 't licht mogen komen , zouden wy i^xx
van eenen Autheur, die de Wereld zo veel op- Hoofd-
heldering gegeven heeft omtrent de Paaring STÜK*
van de Juffers , Byën en Kapellen, met reden
ook meer zekerheid, inditftuk, hebben mo-
gen verwagten. Ondertusfchen wordt ons dooi-
den tegenwoordigen befchryver van de Hifto-
rie der Infekten, die omftreeks Parys voorko-
men, verzekerd, dat hy de gedagte Paaring,
zo als ik die befchreeven heb , meermaalenhad
waargenomen. Clerck zegt , ten dien op-
zigte , praposteri coibant ; C dat , geloof ik , zeg-
gen wil, averegts of omgekeerd , gelyk de Ke-
rnels en veele Kapellen : ) tmius Ano cervici al-
terras ftd applicato, ut Mas commode inferiorem fos*
min® Afoum bracbiis fuis atiingere poffet. IDeVuU
va , nu , wordt gefield te zyn van onderen by
den Hals van 't Wyfje , aan 't Agterlyf: zö
dat die plaatzing geheel onbekwaam was tot
zulk een Paaring. Zy fcheidden, zegt hy , vreed-
zaam. Anderen verzekeren, dat het Manne-
tje, op 't einde van de Paaring, dikwils van het
Wyfje een doodelyke neep krygt : het welk
dan dit ftuk nog zonderlinger en verwonderly-
ker maakt : hoewel 'er die zeldzaamheid van
afraakt, dat de Spinnekoppen hunne Teeldee-
len aan 't end der Voorpooten hebben zouden;
gelyk fommigen verzekeren.
Verfcheide Autheuren willen , dat déeze In- Léeftyi
fekten zeer lang leeven; fommigen fchryven
i, deel. xm. stuk, N 2 vap,
ig6 BESCURYVING VAN
V. van wel drie of vier Jaaren. Of dit naauw-
LXXX. ' keurig onderzogt zy , weet ik niet ; maar het is
Hoofd- zeker , dat zy den geheelen Winter kunnen
STL7K# vasten, gelyk veele andere Infekten , en bo-
vendien ook, zelfs in de Zomer, verfcheide
Maanden zonder eeten zyn. In dit opzigt ge*
lykenzydan, eenigermaate , naar de Viervoe-
tige Roofdieren ; terwyl het tamme Vee , dat
Kruiden eet , niet lang kan vasten* Hier uic
kan men ook begrypen , hoe dat veelen het,
zo geduldig , afwagten , dat 'er eenige Prooy
in haare Netten valt. En het is verwonderly-
ker, dat de Jongen, in de eerfte Dagen , zo
fterk aangroeijen, daar zy nog geene Vliegen
hebben kunnen vangen ; dan dat zy de Huid
afwerpen, naar maate zy grooter worden; het
welk de Ouden , zo fommigen verzekeren ,
eenmaal 's Jaars in 't Voorjaar doen, gelyker-
wys de Krabben en Kreeften.
Hetafwer- De Huid , welke de Spinnekoppen afwer-
liuid.aU dC Pen 3 "(zegt Clerck,) is Hoornagtig en
„ doorfchynende , doch Kraakbeenig en de
3y voorige geftalte van den Spinnekop onder
„ 't Oog brengende, zo ten opzigt van het
Borstftuk en de plaatzing der Oogen , als
„ van de Pooten en Armen ; de Klaauwen of
Tanden zelfs niet uitgezonderd : maar het
bekleedzel van het Agterlyf is een Vliesje,
3, dat geheel inkrimpt en door fam en trekking
met rimpels zyne gedaante niet behoudt. De
ip Spinnekop, zyn Huid af zullende leggen ,
zoekt:
DE SPÏNNEKOPPEN. 19?
3> zoekc een bekwaame plaats, daar hy vadzig Af^'ei
5, in de Webbe zig bewindt : dan gaat de uit- £Jt£i/
33 wendige Korst van het geheele Bortsituk, Hoofd-
„ de Booten, Armen en Tanden, door op-
3> fcheuring af, blyvende evenwel een weinig
.,, zitten aan het agterfte van het Borstftuk 3
5, met het voorlte deel opwaards omgeboogen.
„ By deeze gelegenheid vervalt het Dier in
3> zulk een bezefloosheid en flaauwte, dat het
3, geen Mug van zig weet af te dryven : maar
3, eindelyk komt het tot zig zelve, en begint,
3I zo veel de kragten toelaaten , door fchop-
33 pen en plukken eenige vlugheid te toonen ,
33 tot dat het , allengs meer en meer tot her*
3, ftelling komende, van de oude Huid zig ge-
3, heel ontflagen heeft. Dat groot gebrek van
3, kragten 3 evenwel, belet het Dier nog , ver-
3, der dan de langte zyns Lighaams, van de
3, afgeworpen Huid af te wyken ; des het in
3, de Webbe hangen blyft, zo lang tot dat de
3, Lugt deszelfs Opperhuid genoegzaam droog
3, en ftevig heeft gemaakt , om den voorigen
„ arbeid en Levensmanier te kunnen hervat-
* ten CO"-
Verwonder lyk is 't , hoe iemand , die de Bek of
Spinnekoppen een Bek toefchryft of Mond (f), KeeU
als in een zelfde adem zeggen kan , dat de
twee
(*) De ArMnels Sueckss* pag. 14,
ft) Les Yeux , les Antennes èc la Souche de i'A&igne*
ffifil des Inf. env. Paris. Tom, II. p.
I, Deel. Xiii, stuk* N 3
198 Beschryving van
V. twee fcherpe Tanden , voor aan den Bek , (die
LXXX~ men e^Senlyk als een Nyptang , waarmede zy
Hoofd- haar Prooy vatten en dooden , moet aanmer-
stixk, ken,) vanbinnen holzynde, dienen om dezel-
ve uit te zuigen , gelykerwys de Mieren-
leeuw De opening van deeze Tanden
wordt immers te duidclyk, door de genen , die
dezelve in veele Spinnekoppen opgezogt hebben,
om den zogenaamden uitgang van 't Venyn te
vinden; ontkend, dan dat men die voor alge-
meen zou kunnen houden. Ook is het zeker,
dat veele van deeze Infekcen hunne Prooy niet
alleen uitzuigen , maar grootendeels verflinden,
Wy zullen dan met Frisch veeleer gelooven,
dat de Spinnekoppen weezentlyk een Bek heb-
ben , tusfchen de Nypers; hoewel de Tong,
die hy in deeze Bek waargenomen hadt , veel-
eer de Zuiger fchynt te zyn, daar Mead van
fpreekt , gelyk hy zelf ook daar aan een ope-
ning hadt waargenomen, en zig verbeeld, dat
dit Werktuig dienen kon , om iets in te zui-
gen (f). De Heer Clerck vertoont zeer dui-
delyk de opening in Plaat , die men den Bek
of Keel kan noemen, en die het Vogt, zegthy,
ontvangt, dat door de Kaaken uit de Prooy ge-
drukt wordt (.Q. ~
Ik
(*) Leur Plnces, qiri font creufes en dedans , leur tien-
i.cnt lieu de Machoire & de Bouche. lbid. p. 636.
(f) Frisch. Inf. VIL Theill. pag. 8,
(l) CJLFKCK de Aramis Suecicis, Pl, 6t T. 4. Fig. 2.
r>E Sptnnekoppen. 199
Ik fchroom d n niet, vast te (tellen, dateen v-
Spinnekop, behalve de Keei , als de doorgang j^xx]*
gaar de Maag agfigeroerkfc, ook een Bek heeft, Hoofd*
of opening van de Keel, die meteen foort van stuk.
Lippen is geflooten en waar buiten die Haaks* Annem
wyze Nypers zyn , welke men ook Tanden
kan noemen. iVen kan niet zeggen, dat hunne
Bek uit deeze Nypers beltaat ; even zo min
als wy zeggen kunnen , dat onze Mond be-
Haat uit onze Tanden (*). Buitendien heeft
de Spinnekop , aan den Bek, of van vooren,
nog twee Deelen , die zodanig naar Pooten ge-
ly' en, dat fommigen er tien Poocen aan toe-
fchryven ; doch het zyn veeleer een foort van
Armen , die zy als Handen of Voelers gebrui-
ken, om hunne Prooy aan te vatten, naar den
Bek of tusfehen de Tanden te b-engen, en op
allerley manieren te d-aaijenen te wenden. Zy
beftann, ten minfte, uit drie Leedjes, en wor-
den, onder 't loopen, door het Infekt geduu-
rigbewoogen, even als de Spreien of Hoo-
rentjes der Torren, enz Dar hier de Teel-
deelen in de Mannetjes aan zitten, wordt thans
in 't algemeen geloofd (f>
De
(*) La Bouche de l'Araïgnée conCiRe dans deux fortes t«-
naüles, &C. Hift des Inf. env. Paris ToM« ïl p 531. De
Spinnekoppen hebben , behüven d:e Kla mwen , volgens BA.*
Kf.r , nog twee ryën van Tandjes aan het Ka^je , waar in de
Klaauw als een Knipmes flirt.
(t) FRisch meent een Penis Sc Scrotum onder aan deii
Buik der Tuinfpinnen waargenomen te hebben, het welk dan
I. DEEL. jjBU STUK» N 4 Ta*
2O0 Beschryvinc vah
y. De Spinnekop, hoe zeer ook de Nederduit-
LXXXUfche naam> die in gemeen gebruik is, het te-
Hoofd- gendeel fchynt aan te duiden, kan geen Kop
HkLyfi §ezegd worden te hebben: want zyn geheele
Lighaam beftaat flegts uit twee deelen , die
met een dun Halsje aan elkander gehecht zyn,
en het voorfte derzei ven kan men den naam
van Borstftuk niet weigeren ; want de Pooten
zyn 'er, gelyk gewoonlyk , ingeplant. Dit
Deel is van omtrek rondagtig , doch platter
dan het Agterlyf , 't welk ih de meeften , en
inzonderheid in de Wyfjes Spinnen , Eyrond en
zeer dik uitgezet is , doch in 't allerminfte niet
met Ringen overdwars of in Geledingen ver-
deeld; zo dat men de Spïnnekoppen dan niet
met regt den naam kan geeven van Gekorve-
nen (4). Van agteren heeft het Lyf in de
Webfpinners verfcheide Tepeltjes , die tot een
Spintuig (trekken.
Het spin- Dit brengt ons tqt befchouwinge van dat
Werktuig , het welk tot een verwonderlyke
eigenfchap dient | het Spinnen naamelyk, daar
ik reeds van gefprooken heb. Aan *t end van
*t Agterlyf heeftde Wyfjes Spin , behalve en by
de
van de Paaring een geheel ander denkbeeld zou geeven. De
Ontleeding moest dit ophelderen. Swammerdam, ondertus-
fchen , heeft byna het zelfde waargenomen. BibU p. 51.
(I) Indien de vier Oostindifche Spinnekoppen , die in '%
Vierde Deel van SEBA , op PLAAT XCIX. Fig. 9, 10, 11,
12 voorkomen , wel zyn getekend , zomoet deeze. Regel, zo
wel ten opzigt van het ^yf | als van cje fatnen voeging , ecnji
ge uitzondering onderhevig zyn#
iüig
DE S P I N N E K O P P E N. £OI
tfe opening van 't Fondament, verfcheide Te- v.
peltjes, fomtyds zes in getal, die uit kleinere ^xX*
fchynen famengefteld te zyn Deeze Tepel- hoofd-*
tjes fchynen te (trekken tot doorlaating of door- sim.
zypeling van een taay of lymerig Vogt, waar
van Dokter Swammerdam hec Beursje hadc
waargenomen, Meermaalen heb ik duidelyk
gezien , dat de Spinnekoppen , met hunne ag-
terfte Pooten , als uit hun Lyf een Draad trek-
ken , die zy dan of laaten waai jen of ergens
aan vast maaken ; doch nooit zag ik 't geen
Lister aanmerkt, dat zy dien Draad als een
Pyl uitfchooten. Dat lymerig Vogt laat zig,
buiten twyfel, even als wy dit in gefmolten
<3om zien, tot Draaden uitrekken, die 5er de
Spinnekop , fomtyds meer , fomtyds min-
der in getal, te gelyk uitgeeft: waarfchynlyk
naar de veelheid van Stoffe, die hy heeft, of
ook naar dat de Draad fterker vereifcht wordt
te zyn. 't Is niet te denken, dac zy door 't
Fondament die Stoffeuitgeeven, gelyk fommi-
gm verzekerd hebbeq (*} ; want dit zou de
Webbe bezoedelen , en hoe konden zy dan de
Draaden zo fyn maaken ; ook daar aan naar be-
lieven hangen blyven, enz, t Is zeker dat die
Praaden qiet alleen doorgaans dubbeld, maar
ook
(*) Toutes les Araïgnees iïlent par TAnus. elles
jcttenr plufieurs fïls tout a la fois. — — Mr. Bon en a dis-
•*ingué jusqu'au quinze ou vingt 5 au fortir de leur Anus#
Jiïülonn, des Animaux, Paris* 1759* Tom# I* p, 156*
I. Deel* XIII, Stuk* N $
202 BE8CHRYVING VAN
V ook fomtyds wel tien- of twaalfvoudig zyn»
LX XK Mooolyk geeft ieder Tepeltje een dubbelde
Hoofd- Draad uit , 't welk dan van de gedagte zes,
STÜK" indien ze 'er allen te gelyk uitkomen , een getal
van twaalf Draaden zou uitmaaken. Swam-
merdam leert ons , hoe men dit best kan waar-
neetpen.
I^Pooten. De Pooten, die 'er een Spïnnekop agt heeft,
ve;dLjnen cok , wel degelyk , haare opmer-
king. Der zei v er langte verfchilt. In cle mee-
ften , en inzonderheid in de Webfpinders , tot
het gedagte einde ; zyn de agterde langst,
doch in anderen zo wel de voorde als de ag-
terfte, en de twee middelde Paaren veel kor*
ter. In die , welken men Wolf - Spinnekop-
pen , of ook Zwervers noemt , zyn gemeen-
lyk de voorde Pooten allerlangst, en in fom-
migen ook veel derker of dikker dan de ande-
ren , het welk inzonderheid in de Springers
blykbaar is, welken Lister Phalanda noemt.
Deeze Aurheur merkt aan , dat alle de Spin-
nekoppen drie Gewrichten in de Pooten heb-
ben; doch naderhan 1 heeft men waargenomen,
dat hunne Pooten wel , als gewoonlyk , uit
drie Deelen, de Dye, Schenkel en Voet, be-
ft aan ; maar dat deeze I *ee!en ieder , van bo-
ven, no^ een kort Leedje h bben; zo dat men
de Pooten van een Spinnekop , met ris h,
wel zesledig kan noemen. „ Zy hebben alle5
„ (ze^t die Autheur , ) zes Gewrichten of
9) Buigingen, welke met twee ronde deelen ia
s> haare
DE SPINNEKOPPEN, 203
«, hollen of dcetqbyla gaan, en over alle zyden V.
zeer buigzaam zyn ; doch tevens by beurt- ^xxx*
5, wifleling, gdyk in de Kreeften, voor enag- hoofd-
„ terwaards een Knie maaken. Zy ftaan , met stuk.
„ de Schenkels, van boven digc by elkander,
35 en zyn daar donker , van binnen gevuld,
„ het dikst en fterkst; wordende, verder ne-
derwaards , allengs dunner , en als 't ware
witagtig doorfchynende. Zy hebben enkele
3, regtop ftaande Haairtjes, benevens de klei-
„ ne leggende Haartjes, die overvloedig aan
de Pooten zig bevinden, gelykerwys aan 't
5, geheele Lyf".
De Oogen maaken het voornaamfte Kenmerk Dcoogen.
uit van dit Geflagt. De Natuur, om eene re-
den, ons onbekend, aan de Spinnekoppen geen
gepaarlde Oogen of met Facetten , die het ge-
tal der Oogen als oneindig groot in de meefte
andere Infekten maaken, vergund hebbende,
fchynt dit gebrek eenigermaate te hebben wil-
len vergoeden, door vermeerdering van het ge-
tal der Oogen. Verfcheide Natuurkundigen
hebben zig verbeeld, dat dit getal niet vast zy;
en dat fommigen 'er agt , anderen maar zes
zouden hebben. Ook is het waar, dat men
Spinnekoppen vindt, die, by 'c eerfte aanzien
ma^r zes Oogen fchynen te hebben : maar by
nadere befehouwing heeft men bevonden, dat
de twee uiterfte Oogen fomtyds uit twee
famengefteld zyn ; maakende elk een byzonder
Oög uit. Dus kan men dan vry algemeen ver-
I, Deel. Xlil. Stuk. ze-
204 Beschryving van
V. zekeren, dat het getal der Oogen agt is in de
LXXxT eigentlyke Spinnekoppen. Zy zitten onbeweeg-
Hoofd- lyk , zo het fchynt, en kunnen derhal ven al •
stuk. jeeïj maar dienen naar ^ een Voorwerp zig
regtftreeks voor het een of andere vertoont ,
en fchynen als uit een foort van Vergrootglaas-
jes te beftaan, het welk aandeeze Infekten een
goed Gezigt van naby, doch niet van verre,
moet geeven. De Heer Baker heeft zulks , met
de üitgefneeden Oogen van een grooten West-
indifchen Spinnekop , onderzogt (*>
verfchii- De onderlinge plaat zing der Oogen is in de
piaatzing. Spinnekoppen grootelyks verfchillende. In
fommigen zyn zy halfmaansivyze op twee ryën
gefchikt 3 zodanig dat de vier middelften met
elkander als een Vierkant formeeren; terwyl
de [anderen , wederzyds , veel nader by el'
kander zyn. In eenigen ftaan de vier middel*
ften als in 't Vierkant, en de twee buitenften,
wederzyds , tegen elkander aan 5 waar door
de Spinnekop maar zes Oogen fchynt te heb-
ben. Deeze laatften zyn fchuins geplaatst 9
ten opzigt van de overige. Men vindt 'er, van
welken de twee voorfte of middelde Oogen
nevens elkander ftaan , en de anderen, wedej-
zyds drie , een foort van Bouquet maaken , als
in een Driehoek geplaatst zynde. In andere
Spinnekoppen zyn de Oogen gerangeerd op
twee
(*) Zie Nuttig gtbrui}^ va\ *t JWJiwfyêp, AiQfl, 17 S 4*
fcladz. 426.
de Spinnekoppen. <k>5
twee Lynen 5 waar van de eerfte beftaat uit zes V.
Oogen, en dus de andere maar twee 0°genLXXX^*
heeft. In fommige Soorten, eindelyk , gelyk hoofd-
in de Zwervende of Springers , bevindt menST*K*
drie Ryën van Oogen, de voorlle van vier, de
anderen ieder van twee , maakende deeze laat-
ften een foort van Vierkant met elkander.
Doorgaans verfchillen de Oogen 5 aanmer-
kelyk , in grootte ; doch dit heeft niet in allen
plaats. Zy zyn altoos op het voorde van het
Borstftuk , een weinig boven den Bek ge-
plaatst»
Op zulk een wyze heeft Geoffroy de Spin - yerdeeiing
nekoppen 3 die hem omftreeks P arys voorgeko» ngtu
men zyn , in vyf Familiën verdeeld , volgens
deplaatzing der Oogen, en Doktor Scopoli>
ook op dergelyke onderfcheiding gevallen zyn-
de3 maakt 'er wel zeven Afdeelingen van, die
wederom andere plaatzingen opgeeven, en ik
twyfel niet 3 of men zoude , dit naauwkeurig
nagaande , 'er byna zo veel verfchil in vinden,
als 'er Spinnekoppen zyn ; zo dat die manier
van onderfcheiding my dienftiger voorkomt 9
om by geval eens een byzondere Soort te be-
Itempelen, dan Familiën van deeze Infekten,
op zulk een losfen grondflag , te formee-
ren.
Dat 'er veelerley Spinnekoppen zyn , is ie- Soorten,
dereen bekend , doch het getal der Soorten , irl
een zelfde Land , tot honderd veertig te bren-
gen, gelyk men van den Heer Dandridge^ in
t. Deel. xiu. Stuk. 't
2CÖ Beschryving van
V. 't Werk van Bradley, aangetekend vindt (*),,
l^XX * }S onSerymc^ en ^ zou g^ooven , dat hier
Hoofd- een grootemisflag ingefloopenzy- Lister, im-»
stuk* mers, geeft van de Spinnekoppen 5 in Enge-
land hem voorgekomen , niet meer dan agten-
dertig Soorten op , waar onder nog de Twee-
Oogigen begreepen zyn. Hoefnagel, die de
voorftaamfte Schilder van Keizer Rudolphus
was , heeft dertig Soorten van Spinnen in af-
beelding gebragt. Doktor Scopoli vondt ser5
iri Karniolie3 ruim veertig en Geoffroy telt
'er zeventien omftreeks Parys. Linn^us fielt
thans zex en -en -veertig Soorten voor in dit Ge-
llagt , onder welken elf uit vreemde Landen.
Zyn Ed. onderfcheidt dezelven niet naar de
plaatzing der Oógen , maar volgens de zigt-
baarfte Kenmerken en Eigenfchappen , op dé
volgende manier.
(i) Spinnekop 5 die het Jgterlyf Rhotrondag-
tig bruinrood heeft ^ met een gejlippeld wit
Kruis daar op.
Hoe*
(*) Wysgserlge Verhandeling tan de Werken der Natuur^
Amfh 1744. bladz. 190.
(1) Aranea Abdomine fubglobofo rubro- fufco , Cruce albo
pandata. Syft. Nat. X. Gen. 237. Sy(l. Nat. XU. Gen.
268. Faun, Suec. 1993. Aranea LinnxL Scop. Carn, 1077^
MoUFF* Inf 233. ï- ALDROV. In/ 608. fïg. O. JoNST.
/«/: t. 18. Hg. 17, 19 , 2o- Raj- Inf- t8- n* 2. list*
Aran. fig. 2. FriSCH. Inf. VII T. 4, CLERCK. Aran. *5»
T, l« fïg* 4» 3* Sch&FF. Elem, Tab, 21* f. 2.
i.
j&la&ema.
Gekroon-
de.
DE SïINNEKOPPEN, 20?
Hoewel de Spinnekoppen , die in verfchillen-
de Landftreeken van Europa voorkomen , zo- LxxX.'
danig verfchillende zyn , dat de Dierbefchry- Hoofd-
vers , gelyk Doktor Scopou en Geoffroy , STUK*
weinig overeenkomftigheid hebben kunnen vin-
den , in die van hun Land en anderen; zo
fchynt doch deeze eerfte Soort van Sweeden
vry algemeen te zyn. Het is, naamelyk die
bekende Tuin - Spinnekop 5 welke fomtyds ter
grootte, byna, van een Hazelnoot voorkomt,
zo Lister aanmerkt, en ook byna de Kleur
daar van heeft. De tekening op de Rug, die
uit langwerpige en ronde figuuren van Stip-
pen, by Frisch vertoond, is famengeftjld*
geeft een byzondere fraayheid aan dit anders
zo haatlyk en affchuwlyk Dier ; dat des we-
gen , met regt , de Gekroonde mag heeten.
Doktor Scopoli , die de Spinnekoppen van zyn
Land met de naamen der voornaamfte Infek*
ten - Kenneren beftempelc , geeft aan deeze den
naam van Spinnekop van Limwiis> en hetfchync
my toe, dat door zyn Ed dergelyke verfchei-
denheden , als in onze Tuin Spinnekoppen 3
door my , zyn waargenomen : want hy maakt
van eene geele van dien aart gewag , welke
hem uit de Bosfchen gebragt werdt , in t
laatst van September, en die, welke Geoffro 9
als omftreeks Farys voorkomende, befchryfc,
cn opgeeft als byzondere Soorten, gelyk die
met de Bladerige Tekening of van een Pau-
fen Kroon , op het Agterlyf ; komen in de
1. U£el. xui. stuk, plaat-
I
C03 BËSCHRÏVirfC VAfï
V. zing der Oogen , kruislings by Paaren , en die
LXXXL eigenfchap overeen , dat zy de Webben Lood*
Hoofd- regt in het Geboomte maaken. Ook is dit
*TüiC* haar eigen , dat zy , in 't midden van de Web
zittende , dezelve nu en dan Iterk hortende
fchudden : waar van de reden my voorkomt te
zyn dat zy dus onderzoeken, of dezelve nog
wel geheel is en gefpannen zif : 't welk tot
haar voornaame doelwit wordt vereischt. Het
denkbeeld van derzei ver geweldige Vyandfchap
tegen de Padden en dat zy die dooden zou-
* zïe den > fehynt nader onderzoek te vereifchen *.
bladz>l86 Het klein Gevogelte fchroomt , zo mirt
als de Wespen > deeze ontzaglyke Spinnekop-
pen aan te tasten , te vatten , en die aan haar
re Jongen te brengen tot haar Aas(*}.
xi. (2) Spinnekop, die het Agterlyf KloQtrond en
Getekea^" Netswys getekend heeft 3 van boven Paar/eb-
de. agtig bruin gewolkt.
Daar de voorgaande , in Sweeden , meest in
de Boomen 3 en inzonderheid op de Berken ,
gevonden wordt 3 komt deeze meer in de Tui-
nen voor , alwaar zy door Celsius , Doktor
in de Godgeleerdheid 3 is waargenomen. Zy
hadt het Lyf witagtig; het Borstftukals door-
fchy-
(*) Bufonum teterrimus hoftis , queoi necat & ipfa ab
ichneumone necatur. Gronov. Aïï. Helv. Phyf. Mei*
Vol. V. pag 359.
(1) Aranea Abdofnine globofb reticulató 9 fupra purpuras»
fente f ufco - nebulofö. Fann*fuect 15)94.
D E S P I N N E K O P P E Hé lOp
fchynende ; het Agterlyf met zwarte ftreepen v.
doorreegen, op de zy de donker paarfchagtig : Afdeel.
de Pooten met zwarte Vlakken, Hoofeh
STU1C
(3) Spinnekop , die het Lyf Klootrondagtig geel, *
met eenige zwarte Stippen beeft. Cu&utbitU
na*
Dit is een groenagtig geele Spin , die tegen Tuin"Spm*
den avond veel gevonden wordt op de Bladen
der Appelen , Peeren en andere Boomen , al*
waar het Wyf je by een ruim Net zit , waar-
mede de Eijeren los omwonden zyn , en niet
gemakkelyk daar van daan te krygen is, zegt
Linnjeus. Het getal der Eijeren , zegt Cjlerck,
is omtrent veertig > die tot een Klompje famen*
gevoegd zyn , ter grootte van een Erwt* De
ze Soort maakt, volgens Lister, op de Haze-
laaren horizontaale Webben , die men 'er ,
hier te lande, ook dikwils op vindt; des ik ge-
loof dat daar mede onze groenagtig gee-
le Tuin -Spinnen, welke het Agterlyf eeniger-
maate Kalabas-agtig hebben, gelyk de bynaaiö
aanwyst, bedoeld worden,
(4) Spinnekop, die bet Agterlyf Klootronden jv;
bleek geelagtig heeft. SeSÈ*
Dee-
(3) Aranea Abdomlne fubglobofo flava , Pun&is qiubtis.,
èm nigris. Faun. Suec. 1995. fUj. lnf% 20. N. 8« List»
Aran. f. 5. CLERCK. Aran. 44. T. 2. f* 4.
(4) Aranea Abdomine globofo pallido flavdcciue» Faun±
Sute. 1996. Aranea Kleynii. SCOP. Carn. 1099,
I.DEELt XIII. STUK* O
4IO BSSC H R Y V I N O V A N
V. Deeze bleekgeels Spinnetjes , met een rond
Afdeel. a : , r . ^ .
LXXX. Agterlyi;, zyn in onze Turnen ook gemeen.
Hoofd- Doktor Scopoo befchryfc , onder den naam
«TUK. spinnekop van.Kleyny een dergelyke , die
een Zwerver is 3 en bygevolg geen Web maakt,
hebbende de zelfde eigenfchap , naamelyk van
iq de Kelk der Bloemen , na dat de Bloem af-
gevallen is , te gaan zitten, om de Byën pf
Vliegen , die dan nog daar uit Honig willen,
verzamelen , te vangen, 't Is bekend , dat 'er
dus dikwils Spinnetjes te voorfchyn komen uit
afgevallen Bloemen.
v- C5) Spinnekop , die hei Agterlyf rondagtig geel
^utlT' heeft, met vier zwarte Stippm vcederzyds ;
Apftjppi- vm agteren ros,
In S weeden maakt deeze nieuwe Soort een
Harifontaale Webbe , op eene Meetkonftige
manier. De Kleur is bleek , uitgenomen die
van 't Agterlyf .
vi* C6) Spinnekop, .^ het Agterlyf Klootrond
ta; zwart heeft, met twee uitgeholde Stippen.
Twecftip-
F'gQt Deeze komt fom wylen in de Venfteren voor,
maakende haare Webbeniet regelmaatig , maar
als van verftrooide Draaden*
($)^ Aranea Abdomlne fubrotundo fkvo, ftigmatibus utriin*
^ue quatuor nigris , Ano rufb. Syft. Nat. XII.
(6) Aranea Abdomine glpbofo atlO, punftis dUoböS CKOr
vatis§ f*m *9?7«<
DE SPINNEKOPPEN* 211
(7) Spinnekop , die het Agterlyf Klootrondag» V.
tig wit beeft, met bleekbruine Vlakken. ^X^c"
Hoofd*
Deeze > die van de kleinften is, onthoudt stuk.
fcig in de Pluimkwasten van het Riet. AfaËL**
cea.
(S) Spinnekop, die bet Agterlyf Eyrond, enK%~^n'
van woren op de zyden /pits gehoekt heeft, ^"z^f1/*
Deeze, die op de Boomen in Gothland over-
vloedig gevonden werdt , hadt fomtyds de
grootte wel van een Lid des Duims. Indien
het de Eer fte was der Spinnekoppen van Clerck,
dien deeze Autheur de Hoekige getyteld heeft,
zo als hier aangehaald wordt ; dan zou het Lyf
vry yood moeten zyn , met een graauwe ea
witte Tekening op de Rug; daar doch, vol-*
gens de befchry ving der Sweedfche Dieren 9
op 't geheele Lyf geen Rood voorkwam
Maar het Wyfjc van deeze, dat Clerck na-
derhand vondt , in zyne Fig. 2 , afgebeeld ,
hadt het Lyf niet zo gekarteld op de zyden
als het Mannetje , geel , graauw en wit ge-
fprenkeld , zonder eenig Rood. De Pooten ..wa-
ren, inheiden, graauw en geel bont. Wy heb-
ben
(7) Arana Abdomine (ubglobofö albo , Maculis dilute flis»
tis. lèid, 1998.
(3) Arama Abdomine ovato , antice Lateribus angulato
ïtcuto. Faun. Suec. 1999. It, GvtkK 2\6. CLERCK* Arm*
22, T. 1. f. u
(+) Rubedo in toto Corpoxe nulla, Faun* Suee, Ed. II.
pag. 487.
h D££Li XIIL STUKv O '%
212 BESC H R YVIÜG VAN
V« ben hier ook dergelyke Spinnekoppen , die lood-
LXXX" reSce Webben in de Boomen maaken.
Hoofd-
stuk. (9) Spinnekop , die bet Jgterlyf Eyrond en
Bowft'tca. bruin beeft 3 met <vyf zwarte Vlakken , die
Huis-spin. omtrent elkander raaken ; de voorflen grootst
zyncle. ♦
Die, welke Doktor Scopoli de Spinnekop van
Derham genoemd heeft, is, zegt hy , aan alle-
man bekend. Zy onthoudt zig in de Huizen,
haar Webbe maakende in de hoeken der Bed-
fteden en by de Venfteren. Het Lyf is ruig,
bleek-bruin of rosagtig van Kleur, met het Ag-
terlyf bruin gevlakt* Waarfchynlyk zal het
die dan ook zyn , waar Koning Salomon van
meldt , dat zy met de Handen grypt en zig
onthoudt in de Paleizen der Koningen: want
deeze inderdaad ook , volgens de aanmerkingen
van Scopoli, de Armen aan 't end geknodst
heeft (*).
Wy zullen hier, buiten twyfel, dergelyke
hebben. Zou het die ook zyn, welke Petiver
noemt de allergrootfte Huisfpin met zeer lange
ruige Pooten, als welke door dén Heer Gro-
novius is aangehaald op eene Soort van Spin-
nekoppen , die by ons in de Tuinen en Hui-
zen
(9) Aranea Abdomïne ovato fufco , maculis nigris qtünque
fubcontiguis , anterioribus[majoribus. Faun, Suec* 2000. Ara-
nea Derhamii. Scop. Carn. 1104. RAj. Inf, 27. N.I7,LI$T«
Aran. 59. 1.7. CLERCK. Aran. 76* T. 2. f. 9.
(*) \n foribus laso$ fufpendit Aranea caltes, Virg.
DE SPINNE KOPPEN. <2I3
zen gemeen en Venynig zoude zyn? Vooreerst
worden dus de Tuin- en Huis- Spinnen onder LXXX*
elkander verward , en ten anderen ware het Hoofd-
te wenfchen, dat zyn Ed. ons eenig bewys had STUK#
bygebragt 3 dat deezeSpinnekoppen - Soort Ve-
nynig zy , of Venyniger dan anderen ; om zig
daarvoor te meer te wagten (*). Evenwel 3
om dat wy niet durven denken, dat zyn Ed.
zulks zonder Grond zoude gezegd hebben 3 zal
ik hier zyne Befchryving van deezen Venyni-
gen Spinnekop vertaaien.
„ Het Borstftuk is Eyrondagtig , naar voo*
M ren een weinig verhevener ; voorts plat. en
53 breed 3 naar de randen toe met een Groefje
5, uitgehold 3 in % midden verfierd met een
33 uitpuilende Ster van zes Straalen en eeni-
M maate Haairig. De Bek is voorzien met
twee fterke Tanden. Van de agt Oogea,
35 aan den voorkant van het Borstftuk, zyn de
,3 vier voorften grootst eneenigzinshalfmaans»
33 wyze geplaatst 3 metnde holte naar de agter-
3, ften, die opeen regte lyn liaan. De agt
33 Pooten zyn ruig en lang3 allen even groot y
33 en omringen het Lyf als Straalen uit een
33 middelpunt. De Voelers zyn kort en Haai*
rig.
(*) De Kinderen oordeelen gemeenlyk , dat de difcfle of
meest gezwollen van Agterlyf de Venynigtten zyn, als welke
men meent fömtyds gezien te hebben , dat van zelf geborften
waren ; doch hier vinden wy geheei andere Kenmerken ge-
opperd. Ondertusfchen waren het Huislpinnen , die Jülfr%
$£H uurmans en andere opknapten.
h J>BE1. XIII. STUK. O 3
ftI4 B E S C H R Y V I N G VAN
V. 99 rig. De Kleur is donker Asehgraauw (*).
LXXX " ^e Plaatz5nS der 0°gen verfchilt weinig van
Hoofd* die , welke ons door den Sweedfchen Heer
Clerck voorgefteld wordt in zyne Huis -Spin -
nekop (t;3 die in S weeden, byna het geheélè
Jaar , voorkomt in de Venfters en hoeken del-
Huizen , en waar van hy 'erin êene Karïier*
die maar twee Venfteren hadt, tien ving. Zy
hadden altemaal haare Webbetjes gemaakt in
dc hoeken der Venfteren , naauwlyks een Vie-
rendeel-Elle van malkander , die zig plat vei>
toonden , doch in Tregterswyze gaten uitlie-
pen \ alwaar de Spinnekop op zyn roof te Ioe?
ren zat. Allen hadden zy die manier van
Spinnen, en de geffcalte der Pooten, die wel
ruig en geringd doch niet volmaakt even lang
waren, kwam in allen overeen ; maar de Kleur
van -t Lyf verfchilde zodanig, dat 'er van de
tien geen twee gevonden werden, die daar in
overeenkwamen. De grondkleur was in de
meeften graauw, in fommigen met eene Teke-
ning van andere Kleuren , fomtyds hoog geel.
Zo dit nu van die Venynige zyn , mag menze
wel tevens Verraaders noemen , om dat zy dus
voorkomen onder eene, zo verfchillende ge-
daante !
Uit de figuur der Webben blykt , dat het
(*) H«c In Hortis ? Domibusque frequens , Venenata, A$fc
lïtlvet. Pbyf. Med* Vol. V. Bafil. 1762. pag. 350.
(t) Araneus DomefUcus* Pag. 76. ut fuprs*
DE SPINNEKOPPEN* SI5
de zelfden zyn , die Lister met zynen Huis- V.
Spinnekop bedoeld heeft , en waar van hy aan- ^^x '
merkt , dat die door Ouderdom veel grooter Hoofd-
wordt; niet zo zeer door uitzetting van het stük*
Lyf , maar door de toeneeming der Pooten in
langte , dikte en ruigte. Dit is een zeldzaame
aanmerking; als ook, dat het Wyfje op 't end
van July haar Nest in 't midden van de Webbe
by den Tregter maakt , fpannende daar over
een Sneeuw- wit Geweefzel, als of de Eijeren
tusfchen twee Webben zaten. De Eijeren zyn
witagtig, en hangen niet aan malkander, zo
dat als men 't beursje, daar zy in zyn 3 opent,
dezelven zig verfpreiden, als of het jonge Spin*
netjes waren.
Ik twyfel niet , óf het is dit flag van Spin-
nen, waar van men de Webben by ons zo me-
nigvuldig in de hoeken van Schaap - Stallen ,
Varkens- en Hooy-Schuuren ; in de toppen der
Hooy-bergen , of ook zelfs onder de overhan-
gende Kant der Rieten Daken , aan Boeren
Huizen ; ja op alle luuwe drooge plaatfen , daar
het tevens niet al te koud is, en die weinig
of niet gereinigd worden, ontmoet. Of het
een verfchiilende Soort zy, welke Geoffroy
de bruine Huis -Spin tytelt, en die de Pooten
ook byfter ruig heeft, zou menuitdeplaatzing
der Oogen haast mogen vermoeden (*).
Oo)
(*) Arana atro-fufca , fubvillofa, Pedibus atrofufcqquc ia*
tfrfe&is. Hift. des Infi env. Paris. Tom. II. p*g> 6.\$.
h Deel XIII. Stuk. O 4
&i6 Beschryvi n g va n
Yf (10) Spinnekop , die het Agterlyf Eyrond en
LXXX* uoitagtig , met drie overlangfe Streepen beeft
Hoofd- Van zwartagtige Stippen.
STUK*
x»
TrMneata. , Deeze onthoudt zigin de Bosfchen van S wee
Orieftree- den.
kiwi*. spinnekop , die het Agterlyf Eyrond en
oever- Koperglanzig zwart beeft, aan *t endgecl-
agtig 7?iet hoornen.
Dat men ^ in Europa 9 ook raare Spinnekop-
pen heeft , bewysc deeze Soort 5 welke Lin-
n^us aan 't Strand van Oei and waarnam. On-
befchryflyk veel dergelyke Spinnen hadden al-
daar tusfehen de Steenen haare Webben hori-
zontaal langs den Grond uitgebreid, en zaten zelf
daar onder. Haar geheele Lyf was met fyne
Haairtjes bez$t : tegen de Zon hadden zy eeni*
gen Koperglans en wareq met dunne Staartjes
voorzien,
xit. Spinnekop, die het Agterlyf Eyrond en
^bUa*** bruin met een witagtige gevinde Streep,
Pooihof- den Aars gevorkt beeft.
maakcr.
Op
(jo) Aranea Abdomine ovato albido, Lineis tribus longitu-
dinalibus pun&omm nigricantium. Faun. Suec. 2001.
(11) Aranea, Abdomine ovato nigro -seneo, Ano fubluico
bicorni. Faun. Suec. 2002. //. Oeland. 125. 138.
(12) Aranea Abdomine ovato fufco , Linea exalbida pinna*»
ta, Ano bifurco. Faun» Suec. 2003. lt.G0tbl.i5i. 268. Kkj*
bif. 27' N. 18, LIST, Aran. 60. f. 18. CLERCK. Aran, 79-
T* 2. U 8.
DE S P IKNEKÖPPEN. 217
Op verfchéide Weiden in Gothland , zegt V.
onze Autheur, lagen breede witte Spinneweb-£^xx~'
ben, aan welker eene zyde een Cylindrifche Hoofd-'
Buis 3 tot op den Grond nederwaards, van deSTÜK*
Spin geweven was , in welke zy haar woon-
plaats , voor de Vogelen en voor de Zonne -
Hitte beveiligd* hadt. Zo dra men aan haar
Net raakte , lleeg zy onmiddelyk opwaards ,
en zag rondom zig heen naar de Prooy. Haar
Borstftuk was bleek graauw tmet drie bleeke
S treepen overlangs ; het Lyf glanzig donker-
bruin , van onderen met drie bleeke S treepen
en van agteren met vier puntjes, twee langer,
twee korter zynde.
Volgens de aangehaalde Autheuren moet dit
een van de grootften der Europilche Spinne-
koppen zyn; dategter, volgens de afbeeldin-
gen, meer van de uitgeftrektheid der Pooten,
dan van de Lighaamsgrootte, te begrypen is.
Lister , evenwel , zegt , dat zy te tellen is
onder de allergrootfte Spinnekoppen , en zeer
gemeen in de Zuidelyke deelen van Engeland ,
doch minder in de Noordelyke ; hoewel hy ze,
onder de Stekelige Brem , omft reeks Jork en
elders, ook dikwils hadt gezien» Ray merkt uit
dien Schryver aan, dat men ze na St. Jan kan
vinden in de Wilderniflen van Distels en Door-
nen, alwaar zy dergelyke Webben maaken ,
als ik gemeld heb ; doch waar aan ook veele
enkele Draaden , van boven nederwaards en
van ter zyden, naar dat het de plaats toelaat ,
U J)WU Xllh STUK.
2l8 Beschryvino van
V. gefpannen zyn3 en daarom wordt deeze Spin-
LXXXU n&op Labyrmtbicci) als een Doolhof maakende,
Hoofd* genoemd* Het nut, dat zy van deeze Draa*
stuk. den hebben > zegt hy , is > dat , wanneer *er
Vliegen tegen aan ftootcn^ dezelven dus dik-
vvils op de Webbe nedervalien en dan gevan-
gen worden. Meest fchynen deeze Spinnekop-
pen, evenwel , te aazen op de Byën en groote
Mieren ; weshalve zy haar Webben dikwils
by de Mieren -Nellen plaatzen.
Van deeze Soort heeft Lister een Wyfje5
dat bevrugt was 5 lang in een Glas beflooten
gehouden , geevende 'er Vliegen en andere In-
fekten tot Voedzel aan. Na verloop van een
Maand leid het Eijeren3 en om wondt die, de-
zelven in 't Glas ophangende, met een won-
derbaar geweefzel, dat het maakzel hadt ah
een Ster, Bovendien werdt het geheele Glas,
door deezen Spinnekop , met Draaden zoda-
nig vervuld > dat het zig als vol Rook vertoon-
de tusfchen welke echter veele Gangen en als
een menigte van Kamertjes overbleeven , zo
dat zy een vryën toegang van alle kanten be-
hieldt 3 tot het Eijerbeursje. De Eij eren kwa-
men niet voor de Maand February uit : doch
andere Beursjes , die van dergelyke Spinnekop.
pen , in vryheid zynde , gemaakt waren 5 op 't
end van Augustus des Jaars 1676, wanneer het
een zeer heete Zomer was geweest , openen*
vondt hy in fommigen reeds jonge Spinne*
fcopjes, rosagtig van Kleun
De
DE S P I N N E K O P f E N. 2?
De Wcbbe van deeze Spinnekoppen , het
welk een voornaame byzonderheid uitmaakt, lxXx/
is bruinrood 3 volgens Lister ., daar zy in die Hoofd- i
Gothlandfe wie was , gelyk ik gemeld heb. STUK#
Ook fchryfe Clerck 'er Nypers of Tanden aan
toe , die Loodregt , Haairig en zwartagtig zyn
van Kleur (*). Dit is zeker , dat deeze Spin-
nekoppen ongemeen dikke lange ruige Pooten
cn het Lyf z\vartagtig blaauw hebben ; zo dat
men die, op het aanzien, veeleer voor Veny-
nig houden zou , ten niinfte zyn zy ruim zo
affchuwlyk als de gedagte Huis - Spinnekop-
pen.
. . \ '-v , j i j. qo:Ja . nqZ ' ; i
Cx3) Spinnekop , die het Agterhf rondagtig xnr.
geel beeft, met vier paarfebe Stippen in't neataJa"
midden en een paarfebe Streep op ieder ^[geftee*
zyde* I - . Mi&
In S weeden onthoudt zig deeze nieuwe Soort,
die het Lyf Glasagtig doorfchynehde heeft,
zynde van middelmaatige grootte. *
(14) Spinnekop, die bet Agterhf langwerpig xiv.
p Redt 'wit a.
^J" Bekranste*
(*) Retinacula lübnigra j ttloia , perpendicularia. Canf.
ïaNN. F. Suec. 1223* Cl-ERCK de Aran. Suec, p. 8o*
(13) Aranea Abdomine fubrotundo fiwo , Pundis quatupr
Liaeaque utrimque purpurafcentibus. Syft. Nat. XIU
(14) Aranea Abdomine oblongo - ovato ffovo , Amitiloova-
11 f Dorlali, rubi'ö. Fa<<h. $uêS. 2004. RAJ. /«ƒ. 24* N. 2 2.
List. 51. F. 12. Frjsch. 3m P« & 4«
€LERCK. -4r^r.. 59, Pi. Tab4 9»
X. PE££. XIII. STUli.
aao Beschryving van
V. Eyrond en geel beeft , met een Ovaalen
LXXX. ' Rinë* die rood is> op de Rag.
Hoofd-
stuk. Witagtige Spinnekop, met een hoogroodc"
Kroon op het Eyronde Lyf 3 heet de gene die
hier aangehaald word , van Lister. Uit de
afbeelding van Clerck blykt, dat zy mede lan-
ge y ruige Pooten heeft. Door deezen Au-
theur wordt ook die aangehaald 3 welke Frisch
noemt de Witte Tuinfpin3 met de Cinnaber-
roöde Rug - Krans : desmenze, met reden, de
Gekranste noemen mag, Zy onthoudt zig in
de Tuinen.
„ XJ- (*5) Spinnekop , die het Agterlyf Eyrond en
Contlata, , - ^ ,
Geringde. zwart beeft 3 met een Ovaalen witten
Ring op de Rvg.
De aanhaaling van den Ge vlamden Spinne-
kop 3 uit Clerck > vind ik met deeze befchry-
ving niet zeer overeenkomflig. Deeze is, op
Oeland, in 't Veld gevonden.
#
xyi. (16) Spinnekop 3 die het Agterlyf Eyrond en
ïS!dt hruin> ™n vooren Wl twee witte Stip.
pen heefu
Op de Velden (zegt Linn^us) onthoudt zig
dee*
(15) Aranea Abdomine ovato nigro , Annulo Dorfali ovali
albo. Faun. Suec. 2005. It. Oei. 126 , 139. CLERCK. Aran.
124. T. 5* U 18 ?
(16) Aranea, Abdomine ovato fufco , Eafï punftis duobus
albis. Faun, Sm, 2006, Cleuck Aren, 104, fj, 5, Tab. 0.
DE SPINNEKOPpEN. 221
deeze, voor een Nest van Rupfen waakende, v*
Afdffjl !
waar van zy , by hec uitkomen, de een' na de LXXX.'
andere vat, uitzuigt, wegfmyt; dan wederom Hoofd-
een andere aanvattende, enz. STUIC#
(i 7) Spinnekop, die het Agterlyf Eyrond en
wit beeft met Aschgraauwe Polakken. Berg-spin.
Zy onthoudt zig in Sweeden op de Boo-
men.
Cl 3) Spinnekop, die het Agterlyf Eyrond ens^n^no-
'hoogrood heeft , met een overlangfe zw^m^^c
te Streep getekend.
In Spanje is deeze waargenomen, van mid-
delmaatige grootte zynde.
C19) Spinnekop , die bet Agterlyf Eyrond en N**x*,
bruin heeft, met witte Boogswyze dwars* Gemerkt^
Streepm.
C20) Spinnekop, die bet Agterlyf bruin beeft Rt^s
en de Pooten ros. . Rospoot,
00
(17) Aranea Abdomine ovato albo, maculis cinereis. Faun*
Suec. 2007. LIST. Aran% 36. f. 6?
(18) Aranea Abdomine ovato coccineo, Linei longitudina*
li atra. Syft. Nat. XII.
( 19) Aranea Abdomine ovato fufco , lineis albis transvef-
{isarcuatis. Faun. Suec. 2008»
(20) Aranea Abdomine fufco È pedibus m&4 Fam% Sm»
toog. ,
h Deel, XIIL Stuk»
%2Z Beschryvinc van
V. (2 O Spinnekop , die het Agterlyf z<wart
Afbeel. heeft 5 met twee tyitte Stippen en by '£
LXXX. Borst (luk een wit Maantje.
Hoofd- j
XXI. De laatfte mogt zo wel de Gemerkte ge*
Nagt*spfn.noemd worden als de eerfte van deeze drie Eu-
ropifche Spinnekoppen , waar van de middelfte
meest voorkomt op de Brandenetelen. Zy
wordt Nagt - Spin genoemd , om dat zy over
Dag zig ftil houdt , in de Bosfchen , en by Nagt
loopt. De grootte is middelmaatig.
XXI* Cm) Spinnekop * die het Agterlyf langwer*
£xt*»f*. +1? en proenagti? verzilverd heeft* niet
Uitgcrek- r 6 ^ ö Ö7Ö . n ,
- te, de Pooten overlangs mtgejtrekt.
Een zonderlinge eigenfehap van deeze Bofch-
Spinnen > die digt tegen de Takken aan zitten
%net het Lyf , houdende de vier voorde Poo-
ten voorwaavds , de vier agterften agterwaards
regt uitgeftrekt. Dit is insgelyks door Geof-
froy , in een dergelyke Spinnekop 5 omftreeks
Parys waargenomen. Zy zyn ook in ons Land
wel bekend, zo wegens de groenagtige Zilver-
kleur , als wegens de langte en dunte der Poo-
t-en. Zy fpinnen onregelmaatige Webben , aan
Slooten of Beekjes, en ook wel in de Bosfchen*
volgens Lister , die eene Waarneeming om-
trent
/si) Jtfméte Abdöimne nigco puti&is duobus albis , balïque
lunula alba. Faun. Suec. 2010..
- faa) Ara-ma Abdpmine longo. , Argcnteo .- virefc?ntc ,
dibus longitudinaliter extenfis. Faun. Suec. 201 1. GEQjgtffe
Paris. 642» N. 3«Raj* Inf, 19, N. 3. List, Arm, |jg. 3*
DE SPINNE KOPPEN. ö$J
trent dc Paaring van deeze Spinnekoppen by- Api]£
brengt , welke de zeldzaame befcbouwing van LXXX.*
Lyonnet fchynt te bevestigen. ' Hoofd-
35 Op *t end van Mey 9 Czegthy5) dat is STÜK*
3) omtrent den vyfentwintigften van dieMaand3
33 wilde het geval, dat ik 3 tegen Zonne on-
3, dergang } verfcheide van deeze Spinnekop-
33 penzagpaaren : 'c welkzy, aan haare Draa-
„ den zig aflaatende3 en onder de Webben in
3, de Lugt hangende 3 Buik tegen Buik deeden»
33 Het Lyf van 't Mannetje was onder dat van
3, 't Wyfje en regtuit geftrekt, en dat van 't
3, Wyfje daarover omgekromd, raakendehet
3, Aarsgat van 't zelve 3 aan 't bovenfte des
33 Agterlyfs van 't Mannetje : waar aan ik
,3 evenwel geen ander Teeldeel onder fcheiden
^ kon, dan een der Hoorntjes 9 't welk ge-
,3 knobbeld was , en dat hy geduurig aan het
3, bovenfte des Agterlyfs van 't Wyfje 3 en
33 zulks beurtlings 3 fcheen te brengen. On-
33 dertusfchen zyn de Pooten en Webben *
3, van beiden 3 wonderlyk ondereen geftren-
» geld".
(a3) Spinnekop , die bet Agterlyf langwerpig nnt
zwart hetft 3 met een witte Streep wc-
derzyds en de Pooten bruin* de.
Deeze Soort wordt gezegd langs de opper-
vlak-
Armen Abdomine oblongo nigto , linei «trimque Ja-
eerali alba; Pcdibus fufcis* Fam Swu&oi*t C&l&C|ta#4&
106. T. 5. f. 9.
I, piei.. XllU Stuk*
<2<24 BESCHRYVING VAN
V. vlakte der Wateren te loopen. Clerck verze-
LXXX* ^erC zu^s n*et van ^ea Spinnekop, waar aan
Hoofd-' hy gedagten bynaam geeft 3 maar van een an-
S^&fcls ^eren * ^ien ^ ^e Zeefchuimer f noemt ,
als langs de Wateren roovende. De afbeel-
dingen ondertusfchen en zelfs de plaatzing der
Oogen, verfchillen weinig. Zou ook de een
het Mannetje, en de andere het Wyfje kun-
nen zyn ?
xxiv. (24) Spinnekop , die bet Agterlyf langwer-
SexpmB*- pjg^ met fofe paaren mn uitgeholde Stip*
zesftippi- pen beeft.
Deeze, die van taamelyke grootte is, woont
in de Bosfchen, tusfchen den Bast der Pyn-
boomen.
Tldvisfu
ma*
Egvpü
fche.
SEfc Spinnekop, die bet Jgterlyf langwerpig,
boog geel en glad beeft.
Door Hasselquist is deeze Soort in Egypte
waargenomen , en dus in 't Kabinet van haare
Koninglyke Majefteit van Sweeden gekomen.
Het Borstftuk is Oranjekleurig en de Pooten
zyn niet gehaaird.
sminaam- My is onlangs 3 onder eenig ander klein Goed,
PL.ec. van Suriname een zeer aartig Spinnekopje toe-
^ ge.
(24) Arcin?a Abdomïne oblongo , pun&oram excavatorum
paribus tribus. Faun. Suec. £013.
(15) Aranta Abdomine oblongo, jlavifllmo, tevu M, L,
DE S H N N E K O P P E N. 2*5
gezonden > van 't welke wy de af beelding in V.
Fig. 6 , op Plaat C. , by vergrooting geeven ^xxx."
waar door men van den wonderbaaren ftand der Hoofd-
Oogen , en hoe ontzaglyk groot de voorflen in STÜK#
dit kleine Schepzeltjezyn , kan oordeelen. Ge-
dagte plaatzing der Oogen is meest met die der
genen welken men Springers of Zwervers noemt,
volgens Doktor Scopoli's afbeelding , over-
eenkomftig ; doch verfchilt vry veel van den
Stand op drie Lynen , welken Geoffroy aan
de Oogen van zodanige Spinnekoppen toe-
fchryf t. Ik had het eerst voor een .Dieren -
Luis aangezien. Het Agterlyf is zeer fierlyk ,
met geel ros en witte Scippen getekend en het
Borstftuk eenigzins Oranjekleurig , doch het
Lyf voor 't overige zwart bruin en van voo-
ren , zo wel als de Pooten , bezet met witte
Haairtjes3 die het in 't aanzien wat ruig maa-
ken, zynde de Pooten > anders , geelagtig ros
van Kleur.
(s6) Spinnekop , die het Agterlyf rondagtig xxvu
Kastanje -bruin beeft met twee witte fa™"*"1*"
Stippen. Tweevlak-
Deeze , die zig in Europa onthoudt , heeft
het Lyf kleiner dan een Vloo , geheel Kastan-
jebruin of donker Tegelrood: het Agterlyf Ey-
rond,
(16) ^r4ftf4Ab(lominefi»bionindoca89QCO| pun&isdwta
albis. Syfi. Nat. XII.
I. Oefju XlXIt Stuk* P
Zl6 Beschryving van
V, rond 3 platagtig , ongelyk , met twee witte
LXXX * Vlakken getekend , waar van de voorde grootst
hoofd-' is en uit twee famengevoegde witte Stippen
beitaat, zo wel als de agterlte, die een wei-
nig kleiner is.
STUK»
xxviT. (527) Spinnekop, die het Agterlyf langwerpig,
Knods"' en de Schenkels, uitgenomen die van het
foot' derde Paar , geknodst en Haairig heeft.
Gedagte Kenmerken hebben plaats in een
Westindifche Spinnekop , op Jamaika gevon-
den en door Browne afgebeeld , die dezelve
noemt. Langwerpige geel bonte met de Poo-
ten zeer lang , en de onderfte Leedjes derzel-
ven gezwollen , ruig. Het is , zegt die Au-
theur, een fraaije Soort, die een lterke Web
maakt. De Afbeelding toont, dat zy, ten op-
zigt van de Pooten>merkelyk verfchille,van dien,
welken de Heer J. C. Philips hier levendig
uit Oostindie gekreegen heeft , en die nog in
zyne Verzameling berust ; zynde op Plaat CII3
fche" Tu in Fig. 1 , zeer naauwkeurig afgebeeld. De
CII,i7;^l4plaatzing der Oogen kan men daar in duidelyk
befchouwen. De Kleur van 'i Lyf is geelag-
tig met bruine Stippen, en de grootte komt met
de
Oostindt*
(d7) Aranea Abdomine oblongo; Tibiis, excepto tertio pa*
re, Clavatis villofis. SyJL Nau XII. Aranea oblonga , luteo-
vatiegata , Pedibus longifllmis , Articulis inferiwibus tiifliidis
hirfutis, BRoWN. Jam. -f19, T, 44, f. 4,
DE SPINNEKOPPEN. £27
de Afbeelding overeen. In dezelve zyn de V.
Voetzooien der Pooten dik en ruig. lxxx"
Men vindt een groot verfchil, ten opzigtHooFD-
van de plaatzing der Oogen, in die Guineefche S7U^.
r 0 Guinee-
Spinnekop , uit de Verzameling van zyn Broe-fche.f%.z.
der 3 G.Philips, welke vertoond wordt in Fig.
2 , van de zelfde Plaat : hoewel de Geflalte
eigentlyk niet zo veel verfchilt, als ten aan-
zien van de enden der Pooten , die hier niet ge *
knodst zyn. In beiden zyn de dubbelde Leed-
jes der Schenkelen zeer zigtbaar en opmer-
kelyk.
Q28) Spinnekop, die bet Agterlyf langwerpig xxvnr.
en zwart heeft , met vier uitgeholde Stip- &**£rJ~a
pen, Vierftippi-
Deeze werdt op Oeland in de Huizen gevon-
den , alwaar zy haar Geweefzel in de Venlte-
ren maakte , hebbende daar toe vyf of zes
bleekere puntjes aan het Agterlyf, dat zwart
met graauwe Haairen was en het Borstftuk
Roestkleurig, de Pooten bruin.
(29) Spinnekop, die het Agterlyf langwerpig J****-
Eyrond en als met Fluweel bekleed heeft, cea.
Fluweel^ »
«ge.
(28) Aranea Abdomme oblongo nigro , pun&is quatucr
excavatis» Faun, Suec. 2014. lt, Oeland, 34.
(29) Aranea Abdomine [ovato oblongo holofericeo , bafl
fubtus pun&is duobus flavis. Faun, Sttec, 2Ql$* R&JU faf,ii«
N. 23. LIST. Aran. 71, ff 23^
h Dzzu xiii, stuk- P %
228 Bëschryving van
V.
Afdseu
LXXX.
hebbende daar aan van onderen , by 't
Borstfluk) woee geele Stippen.
Hoofd-
stuk. Onder de Zwervende Spinnekoppen is deezc
een van de aanmerkelykften ; zo wegens de
grootte , die egter by de grootte der gewoone
Tuinfpinnen veel te kort fchiet, als wegens
de bruinblaauwe Kleur en dikte van haare
Pooten. Zy maakt een zeer kleine Webbe , die
als Linnen of Neteldoek digt geweven is , tot
bet vangen van haare Prooy, endaar infor-
meert zy ook haar Eijernest, zo wel agterde
losfe Schors van oude Boomen , als in de hoe *
ken van Schuttingen, Befchotten en Muuren,
zelfs in de Huizen. Deeze zyn her, die men
zo dikwils, in de omgekrulde Boom- of Plant-
bladeren naar Rupfen willende zoeken , uit het
Spinzeltje , aan de agterzyde gemaakt , ziet
vallen , en dus dienen zy eenigermaate tot ver-
fchrikking van den Liefhebber, Haare zwar-
te Kleur heeft fommigen ook doen denken, dat
zy Venyniger zouden zyn dan anderen: doch
het Vogt, dat, wanneer men ze met een Speld
gekwetst heeft, uit haar Lyf vloeit, is dun
en helder, en droogt in weinig Minuuten op,
tot een zeker Lym. Lister heeft waargeno-
men , dat de Eijeren van een anderen Spinne-
jcop, dien hy op een Tafel gelegd hadt , door
zulk een Zwerver werden opgevreten.
t DEEL. XIII. STUK,
I)E SPÏNNEKOPPEN. 229
C30) Spinnekop, die maar zes Oogen heeft* V.
Afdeel,
Deeze eigenfchap verdient inderdaad eene hoofd-
afzondering van de andere Soorten. Lister stuk.
twyfelde, wel is waar, of zyn Vergrootglas SJ;*L*.
hem ook bedroogen had, met maar zes Oogen zes-oogi-
in dit Infekt aan te wyzen ; doch ik vind
dat andere ook dergelyke Zes - Oogige Spinnen
hebben gevonden. Doktor Scopoli , ia 't by-
zonder , heeft 'er eene , die hy de Spinnekop
van Homberg noemt, en vraagt, of het ook de
zelfde Soort als deeze zy. De aart is , ten
opzigt van de Levensmanier , even als die der
naastvoorgaande Soort.
Alle de Spinnekoppen , tot das verre opge*
celd, maaken Webben , om haar Aas te van-
gen, gelyk wy gemeld hebben; doch de vol-
gende Soorten , waar onder veele Ukheemfche
zyn, fpinnen maar Draaden langs welken zy
loopen , of zig laaten afzakken , om van de
een naar de andere plaats te komen , zegt Lin-
(31) Spinnekop , die bet Borstftuk rond van *™'a
Wft. ria
Wesrindi-
r _ iche fiolen*
(30) Aranea Oculis tSntum fenis. Fam. Suec. 2016. List. Spin,
Aran> 74. f. 24, R.AJ. Inf. 32. N. 24.
(*) Hoe kan dan gezegd worden , dat men geene Zes Oogige
in Engeland heeft, of dat zy dien Waarneemer ontglipt moe-
ten zyn ? Dïïï. des Animaux. Paris. 1759* Tom. h p. iéu
(31) Aranea Thorace orhieulato convexo , centro trans»
verfe excavato. Amoen. Acad, I. p. 323* M. L4 U. 42S.
CSRON, Zooph. 937. MARCGJR. Br af* 24^. LAET. A*ner. T.
h DEEL. XIII. STUK» P 3 ^e
230 Beschryving van
V. omtrek en opwaards uitpuilende heeft, in "t
4*55^ midden overdwars uitgehold.
stuk. Men heeft , in de Indien , een Soort van
Spinnen, die wegens haare grootte niet alleen
maar ook wegens haare ruigte affchuwlykzyn,
Op de Westindifche Eilanden zou men 'er kun •
nen vinden van wel een Vuist groot, zegt La-
bat, die egter , gelyk door veele Proefnee-
mingen gebleeken is, geenszins Venynig zyn,
en men wagt zigwel van ze te dooden, dewyl
zy veel dienst doen door het vernielen der Kak-
kerlakken, die in haare Webben zig verwar-
ren. Dit moet dan een ander flag van Spinne-
koppen zyn. Andere fpreeken van zodanigen,
op die Eilanden voorkomende , wier Lyf de
grootte van de Palm der Hand heeft, en ver-
gelyken derzelver Agterlyf by een Duiven-Ey.
De twee Haaken of Nypers , die zy aan den
Bek hebben , worden , zegt men, in Goudge-
t zet , en dan gebruikt tot Tandeflookers , die,
ver van Venynig, dienftig zouden zyn, om de
Tanden voor 't bederf te bewaaren. Pater du
Tertre , in tegendeel , zegt , dat fammigen
die Spinnekoppen voor zeer Venynig hou-
den en hy vergelykt haar Agterlyf by
een
570. Worm. Muf T. 244. Clus. Poflb. 47. Seis. Muft
h T. 69. fig. 2 , 3* OLEAR. Muf. T. 17. C 3* MfiüiAN.
Sur. T. 18. ROES. Add. T. 1 1 .
(*) Hoe dit overeen te brengen is leert ons de Heer Gkq*
DE SPINNEKOPPEN. 231
een Hoender -Ey. Door Piso wordt, on^er^FDEEï-
de Dieren van Brafil, van een Spinnekop gewag i^xXJc/
gemaakt, die zig in de Spieeten der Rotfen al Hoofd-
daar onthoudt, zynde meer dan zeven Duimen STÜK*
lang.
Seba , die zekerlyk een weergaalooze Ver-
zameling gehad heeft van Zeldzaamheden dei-
Natuur, verzekert ons, dat de Oostindifche
Spinnekoppen nog grooter vallen dan de West-
in difche. Hy heeft ze beiden op ééne Plaat
doen afbeelden; zo wel die groote ruige Su-
rinaamfche, waar van ik thans fpreek , als twee
Ceylonfche , die door de fierlyke Tekening
op 'c Borstftuk uitmunten. Volgens zyne Af-
beelding , evenwel , fchynt de grooefte derzel-
ven niet grooter te zyn geweest , dan die Vv esc-
indifche, naar welke onze Af beelding , in Fi^.
3. Pl. CIL, ftrakste befchryven, gemaakt is.
Het Stuk 5 niettemin, was zo ongemeen , 'dat
hy; hetzelve , tot het maaken van de Afbeel-
ding , van den Heer ten Kate haat moeten
leenen , en hy hadt nooit grooter Spinnekop
gezien. Van de andere Soort , insgeiyks uit
Ceylon , doch veel kleiner , welke hy ook
wegens de Tekening van het Borstftuk, de ScbUfl-
draager noemt, hadt hy 'er veele , zo groot
als
KOvius , wanneer hy zegt* Avibus & hominibus infe&a
morfu venenato , hominibus attamen non lethaHs, Zoofhyl.
'Gronov. Fafc, li. p. 217* Linn/kus zegt: morfu diro *?er-
pentino minarur. Syft» Nat. XII. Dat niet minder doi-
fter is.
I, Deel* XIII, Stuk* P 4
23* Beschryvinc van
V. ais de gewoone Surinaamfche ruige Bofch-Spin,
Afdeel. , ,11,.. , ,
LXXX. thans zeer bekend 3 die insgelyks * doch zeer
Hoofd- gebrekkelyk wat het Lyf belangt , door hem is
5TÜK- in Plaat gebragt-
LinnjEüs betrekt tot deeze Soort 9 zo wel
de kleine Ceylonfchevan Sebaals de Surinaam-
fche j welke in 't Kabinet van den Erfprins van
Sweeden 3 aan de Akademie van Upfal ge*
lchonken, en naderhand in 't Kabinet van haa*
re Koninglyk Svveedfche Majefteit , zig be-
vonden 3 maar aan wier Pooten men geen
Klaauwtjes kon ontdekken ; of om dat zy zo
klein zyn, of ingetrokken en in 't Haair verbor-
gen als de Klaauwen der Katten. Wat het
Lyf aangaat , dit is in deeze doorgaans kleiner
dan het Borstituk, zelfs in die ik in Vogt be-
waar ; hoewel zo onevenredig klein , zelfs in
myne gedroogde niet, als het in de derde Fi-
guur van Seba wordt vertoond ; welke Spin-
rtekop aldaar geheel wanfchapen is afgebeeld»
Het Borstftuk heeft een foort van indrukkin-
gen, die als Straalen naar het midden 3 waar
een Kuiltje is., famenloopen : doch een zoda-
nige diepe dwarfe Spleet, waar uit de Haair-
tjes, die het Borstftuk bedekken , als uiteen
middelpunt, aan alle kanten naar den rand zyn
pmgeboogen ; gelyk Balk fchryft , dat men
in die van het Kabinet van den Sweedfchen
Kroonprins vondt , kan ik in de mynen niet
ontdekken. Hy fpreekt , dat zonderling is ,
niet van de Voelers of Armen van deezen Spin-
de Spinnekoppen. $33
nekop , die van fommigen , om dat zy in dikte V.
en gedaante zo zeer naar Pooten gelyken , ook lxxx *
Voor Pooten gehouden worden , en wel met Hoofd*
dit gevolg, dat men, dus, aan deeze Westin- STUK*
difche Spinnekoppen tien Pooten toegefchree-
ven heeft.
Gedagte Lighaamsdeelen zyn buiten twyfelDe Armen
n i r a of Voelers.
geen Pooten, maar veeleer een foort van Ar-
men, die de Wyfjes tot het vatten van de
Prooy , en de Mannetjes ook gebruiken tot
de omhelzing van de Wyfjes. Dat zy die-
een kunnen, en moeten, om op een Muur of
Plank te tikken , wanneer een Spinnekop ge-
paard wil zyn, is van de Huis- en Tuin - Spin-
nen nog eenigszins te begrypen ; doch de Veld-
en Bosch -Spinnen , die dit behulp meer noo-
dig hadden , om elkander te vinden , zullen
moeite hebben, om op die wyze een hoorbaar
Geluid te maaken. Ondertusfchen wordt zulks
van de Spinnekoppen in 't algemeen verze-
kerd (*). Vraagt men, hoe 't mooglyk is,
dat zy met de uit - enden van ftompe , Haai-
ree Armen, dit kunnen doen ; zo moet ik zeg-
gen , dat ik aan één van myne ruige Surinaam-
fche daar toe zeer bekwaame Deelen ontdekt
meen te hebben. Dezelve heeft niet zulke
platte Scheermesfen aan de Armen als die on*
gemeen groote van onze Afbeelding Plaat
(*) BA STER Natuurkundige Uitfp&nt$Kge>t< h D£EU
bladz. 99.
j. Deel. xiii. Stuk* P ƒ
234 Beschryvino van
v^ CIL Fig. 3, maar hy heeft een veel aartiger
LXXX? Soort van Lancetten 3 byzonder naar dat Mesje
Hoofd- gelykende , 't welk tot de Operatie van de
STÜK- Aarsfiftel gebruikt wordt , zo als hetzelve ,
met zyn Hecht, geopend wordt vertoond (*) -
Dit Werktuigje is glanzig Kastanje - bruin van
Kleur, en zo groot byna als de Klaauwen of
Tanden aan den Bek , die zwart zyn en met
dergelyke Spleetjes aan *t end >t als Baker die
in de Tanden van zyn grooten Spinnekop af-
beeldt : doch in anderen wederom kan ik geen
dergelyke Spleetjes ontdekken. Het yerfchilt
alleenlyk van de figuur der gedagte Mesjes,
daar in, dat het niet fcherp op zyde is, maar
aan de punt , alwaar het ook geen Knopje
heeft. Of nu hetzelve niet veeleer , gelyk in
de Mannetjes van Torren en andere Infekten
iets dergelyks aan de Voorpooten waargeno-
men wordt , kan dienen , om het Wyf je in de
Paaring vast te houden, dan om hetzelve op
zulk een zonderlinge manier te bevrugten als
men thans vastftelt (f)} ; zou een Ontleed-
kun-
(*) HElsT« Infl. Chirurg. Pars. % TAB* XXXV. Fig. gij
(f) Penesin Palpis, Vulvae ad Axillas; ancipitia Conjugia,
ubi repulfa & pera&a , cum periculo Vhx fiant, Syft. Nat.
XII, p. I03T* De manier ondertusfchen , op welke diefchran-
dere Waarneemers Clerck en Lyonnet zulks gezien heb-
ben , is regt tegenflrydi'g. De eerfte zegt p* 65 : prdtpojïeri
eoibant , unius Ano Cervici alterius ita applicato , ut Mas apte
& commode inferiorem foeminA Alvum Brachiis fuis atüngert
pojjct. De ander p. 67* Brachium incurvatum , Alvoque fce-
min& addinatum infra Peïïus , negotium pcrfiüt. Het e'én kan
imr
DE SPINNEKOPPEN.
235
kundig onderzoek der inwendige Teeldeelen , v.
vandeeze groote Spinnekoppen, best kunnen lxxx"
aanwyzen (*). Deelen > immers, die uit zo Hoofd-
veele Gewrichten beftaan 3 als de Voelers , STÜK-
Armen of Sprieten der Spinnekoppen , fchy-
nen, zo wel als de figuur tot inbrenging , tot
doorlaating van de uitwerpende Zaadvaten
onbekwaam te zyn : des men met Reaumur en
de Geer mogt wenfchen, het gene de Heer
Lyonnet voorgeeft gezien te hebben , ook
eens te zien.
Ik bevind, vooreerst, dat dit Hoornagtïge
Deeltje geenzins in alle deeze Spinnekoppen
plaats heeft. Ik vind het in ééne, diehetLyf
zeer klein heeft, en dus waarfchynlykeen Man-
netje is. Het fchynt tot de bevrugting al zo
weinig te kunnen dienen, als de gezegde Ar-
men, die Beenagtig hard en met dergelyke Ge-
ledingen , als de Pooten , voorzien zyn , en
overzulks tot doorlaating der .Zaadvaten zeer
onbekwaam voorkomen ; welke alsdan , vol-
gens
immers met het andere niet befïaan , en in geen van belden
is begrypelyk, hoe het Mannetje, bovenop zittende, oogen-
blikkelyk na de Paaring zon kunnen vermoord worden door
het Wyfje: het welk wederom anderen volftrekt ontkennen,
Lyonnet zegt , dn het in alle andere gelegenheden ge-
fchieit, behalve by de Paaring. Sed, manum de tabula.
(*) volgens Dokter Baster hebben zy de Oogen agter op
den Rug en de Teeldeelen voor in het Hoofd. Uitfpann \\ df.fx*
Lyonnet hadt gezegd. Les Teux fur U Dos & les panies
Cer.ïtales a la Tête. In not ad Leder, Tom. li» p. $.
I. DEEL. XIII. STU^
235 BESCHR Y VING VAN
V. gens een tegenftrydige Natuurwet , of in het
^^L,Borstftukoirfprong hebben, of door den naau-
Hoofd- wen Hals, die het aan 't Agterlyf verbindt,
stuk. zouden moeten heen ioopen Inmiddels heb ik
in een andere ruige Indifche Spinnekop, die
het Agterlyf een Duim lang en drie vierde
Duims dik heeft, en de langte van het gehee-
le Lyf over de twee Duimen , dat Spleetje
van onderen , by den Hals , aan 't Agterlyf
zeer zigtbaar en aanmerkelyk groot gezien.
Deze heeft, aan de Armen , de gezegde Werk-
tuigen niet, en is, zo ik onderftel, een Wyf-
je, daar ik ook geen Spleetjesin de Tanden
waarneem. Zouden de Mannetjes , als dit
Spleetje tot uitlaating van Vergift dient , ook
kwaadaartiger dan de Wyfjes zyn. Doch dit
alles diende men , op een menigte van West*
indifche Bosch - Spinnekoppen , naauwkeurig
waar te neemen.
Het is zeker , dat de Oogen , van deeze
groote Spinnen , in een tropje op den Kop
ftaan , en omtrent derzelver getal moet men
zekerlyk Vrouw Merian gelooven , die niet
zegt dat 'er zes maar dat 'er agt zyn,
waar van twee op waards zien , twee neder -
waards en twee naar ieder zyde. Het doet
weinig ter zaake , dat Seba voorgeeft , maar
twee
(*) Mad. Merian pretend, que cette efpece d'Araignée
a fix Yeux. Dift. des Animaux. Paris. 1759. Tom. I. pag.
160. Doch ik ontdek langs hoe meer, dat 'er ontelbaars fouten
*n dat Werk zyn : men kan 'er in 't geheel niet op vertrou-
wen,
DE SpINNEKOPPEN. 237
twee Oogen daar in te hebben kunnen v^n'A v#
den: want de anderen, die kleiner zyn, ver-LXXx/
toonen zig zo duidelyk niet , in de doode Hoofd-
Spinnekoppen van deezen aart , om dat zy STUK%
zig onder 't Haair verbergen. Evenwel heb
ik 'er één in Liqueur , waar in de zes Oo-
gen, vier op een ry , en twee daar onder
naar den Bek toe , zeer duidelyk en Barn-
fteenagtig geel zig vertoonen. Dit is een
geheel andere plaatzing als de Heer Grono-
vius opgeeft , en ik vind ook niet dat de
grootften vierkant zyn. Deeze Spinnen maa-
ken geen lange Draaden zegt Haar Ed. en
fchynt daar mede te hebben willen zeggen >
dat zy geen Webben maaken , of zulke lan-
ge Draaden niet als onze Tuinfpinnen : want
zy laaten zig ook by een Draad neder 3 om
van de eene plaats naar de andere te ko-
med. Haar gewoone Voedzel zyn die groo-
te Surinaamfche Bosch - Mieren , waarvan 'er
een door ons is afgebeeld * 3 of ook andere * zie her
. XII STUK
Infekten, zelfs van die kleine Vogeltjes 3 wel-biadz. 373.*
ke menKolibrietjes of Honigzuigertjes noemt,
derzelver Bloed of ook de Jongen en Eytjes
uitzuigende , wanneer zy flegts daar by kun-
nen komen. Dat zy Venynig zouden zyn of
fchadelyk voor den Menfch 5 door byten of
fteeken , gelyk Nieühoff van dergel yke Spin-
nekoppen verzeker^ wordt door haar Ed, niet
gemeld.
C30
:8 Beschryving van
V.
Afdeel,
LXXX.
Hoofd-
stuk.
XXXI I.
lis.
Doorn-
poot.
Ongemeen
groote.
PL. CII.
(2<i) Spinnekop , die aan de Schenkels bem
weeglyke , zwarte Doornen beeft.
Deeze, door D. Shane te Suriname waar*
genomen , hadt de grootte van die der voor-
gaande Soort : het Borstftuk was Ovaalagtig ,
van agteren breeder , van boven verhevenrond
en kaal: het Agterlyf rondagtig, van onderen
met vier ryën van zwartagtige Stippen , geel-
agcig bruin van Kleur , doch het Borstftuk en de
Schenkels Yzergraauw of rosagtig. De Poo-
ten, aan 't end ongenageld, hadden, aan het
middelftuk, gladde, regte, zwarte, beweeg,
lyke Doornen.
Men ziet hier , wederom , de ongenageld-
heid der Pooten , aan het end , daar ik in de
voorgaande Soort aan getwyfeld heb, en die
zekerlyk niet in alle de ruige Surinaamfche
Bosch - Spinnen plaats heeft , bygebragt. In
dat Voorwerp , 't welk de beroemde Heer
Allamand , Hoogleeraar in de Natuurlyke
Hiftorie te Leiden , my , op myn verzoek ,
tot het maaken van de Afbeelding , Plaat
CII. Fig. 3 , heeft doen bezorgen , zyn de
Klaauwtjes aan de enden van alle de Pooten
zeer blykbaar. Deeze Spinnekop wordt in het
Kabinet van de Akademie , aldaar , in een
Flesch met: Liqueur bewaard. Dezelve, we-
gens
(31) Aranea Cmrwn Smnis mobilibus aigris, D» Shane*
AL*. Aran> £ 169,
DE SPINNEKOPPEN. 2g9
gens zyne ongemeenheid , my , wanneer ik voor ; V.
vier of vyf Jaaren dat Kabinet bezigtigde, be~ lxxx"
haagd hebbende , werdt 'er op myn verzoek Hoofd-
door Mr. Fortuin, toen te Leiden woonen- STUK%
de5 een Tekening van vervaardigd : zo dat
deeze Spinnekop thans naar het Voorwerp zel-
ve ten naauwkeurigfte in't Koper gebragtzyn-
de, aan 'c licht verfchynt.
Dezelve ts, zo die Hoogleeraar de goedheid
hadt van my te berigten, aan zyn Wel Ed.
van Suriname toegezonden. Het geheele Lyf
en alle de Ledemaaten zyn Kastanjebruin , zo
wel als 't Haair , dat deeze Spinnekop 3 niet
rosagtig, noch zo dik als de gewoone ruige
Bosch - Spinnen heeft , doch 't welke hem niet-
temin , ook, op 't gezigt vry ruig maakt. De
zwarte Haakswyze Tanden , die hy aan den
Bek heeft , zyn verfchrikkelyk , zwartagtig ,
glanzig bruin van Kleur. De randen van de
Geledingen der Pooten zyn glad en wit , met
een Oranjekleurigen zoom, die in het Haairige
verdwynt* Het uiterfte Lid der Pooten is
tweeledig en heeft twee zeer kleine, kromme,
zwarte Klaauwtjes , die op den Voetzool rus-
ten, zynde grootendeels in het Haair verbor-
gen. Aan de twee voorfte kleine Pooten, die
den naam van Voelers of Armen voeren in dc
Spinnekoppen , zyn twee glimmend roode dee-
len, naar ftompe Klaauwen of Lancetten ge-
lykende, die agterwaards omgeboogen ftaan.
Het Borstftuk, ver hevea Cirkelrond, gelykt
I. deel. xiii, Stuk* door
240 Beschryving van
V. door zyne indrukking en Sterswyze S treepen,
Adeel. grootelyks naar een Zee -Appel. Het Agter-
ïïoofd* lyf heeft, behalve twee Tepeltjes aan 'tend,
stuk- nog twee lange dunne Deelen , die zeer dui-
delyk drieledig zyn. De eigentlyke plaatzing
der Oogen, welke in een heuveltje van Haair
voor op het Borstftuk ftaan , hebben wy in
de Flesch niet kunnen waarneemen. Sommi-
gen zyn alleen van boven , anderen van ter
zyden zigtbaar, en dus niet in het volkomen
getal afgebeeld.
Niettegen (taande daarom ook de afmeetin-
gen van dit Voorwerp niet ten naauwkeurig-
Ite hebben kunnen genomen worden 9 gelyk
met de anderen gefehiedt, waar van wy de
Afbeelding in natuurlyke grootte geeven ; zo
kan men doch genoeg verzekerd zyn , dat
hetzelve in geenen deele vergroot is , en
overzulks houd ik het voor een der grootfte
Spinnekoppen , die men ooit gezien heeft. De
afftand van de enden der voorde en agterfte
Pooten bedraagt hier reeds omtrent agt Ryn-
landfche Duimen, en zou s doordezelven uit-
geftrekt te verbeelden, nog veel grooter heb-
ben kunnen gemaakt worden. De langte van
den Brafiliaanfchen van Piso, van zeven Dui-
men , zal niet anders te verftaan zyn. Die
groote Spinnekop van 'c Eiland Nevis \ wel-
ken de Heer Baker befchryft 3 was merke-
lyk kleiner , doch door drooging ingekrom-
pen : maar ik denk niet , dat dezelve veel
groo-
BE S P I N N E K O ! f E K. 341
groqter zal zyn geweest , dan deeze In v*
't Werk van Bradley wordt gefproken van ^xxx "
een Westindifchen Spinnekop 3 fomtyds bo- Hoofd»
ven de vyf Duimen groot , hoedanigen men STU1C#
in 't Kabinet van Doktor Ruisch , te Amfter-
dam 3 kon zien. Die ongemeen groote Cey-
lonfche 5 uit het Kabinet van den Heer ten
Kate, door Seba , als gemeld is, in Afbeel-
ding gebragt , fchynt naauwlyks zo groot als
de onze geweest te zyn (f). De Heer Gro-
kovius ondertusfehen verzekert 3 dat de groot-
fte Jangte van deeze ruige Westindifche Spin-
nekoppen maar drie Duimen is.
C33) Spinnekop, die eenigermaate ruig is , met xxxnr.
het Borstftuk rond van omtrek, op^aards^^
uitpuilende; bet Agterlyf Eyrond en van spin*
grootte als het Borstftuk*
De Afbeeldingen; die van deeze Soort door
Lin-
(*) zyn Ed. meent * van in 't Leven tweemaal zo groot,
als hy opgeeft > dat ten opzigt van de Lighaamelyke grootte
waar kan zyn, maar niet ten opzegt van de langte, en voor-
al niet van die der Pooten , weiken zyn Spinnekop de kort-
Iten drie Duimen lang hadt , daar zy in deeze veel langer
zyn. Zie Nuttig Cebr. bladz» 421.
(f) lk heb een ruige Surinaamfche , die , opgezet zynde
en gedroogd , vyf Duimen befpant , doch dezelve is , in alls
afmeetingen , wel de helft kleiner dan deeze van het Lcidfchc
Jfcabinet zich vertoont.
(33) Aranea fubhirfuta , Thorace orbiculato convexo , Ab«
éomine ovato magnitudine Thoracis. GRon, Zoopb. 11. p*
317. Merian. &urm 13, T. 18. fïg fup, Sloan. Jam. IU
f. 181. T. a35. f. I , a# BRoWN. Jam. 4a©. T. 44. f« a*
h DlEL. XIII* STUK, Q
24* B-Ï SC HR TV ING VAN
V. LxNNiEus aangehaald zyn , toonen genoegzaam 5
LXXX.' dat het een Scheel verfchillende Soort is, dan
Hoofd- de voorgaande. By Sloane wordt hy ge-
STüic, noemd de Groote ruige Huisfpin , die bruin is en
de Pooten met zwarte Vlakken getekend heeft.
Deeze ruigte verfchilt ongemeen van die der
gewoone ruige Surinaamfche , als men ligt uit
vergelyking van de bovenfte figuur op de Plaat
van Mad. Merian , met de onderften , kan
waarneemen. Dezelve beftaat flegts uit kleine
fyne Haairtjes , welke de Pooten, die niet
dikker dan in de Oostindifche Spinnekop van
onze Afbeelding , Plaat GIL Fig. i. , zyn ,
bekleeden. Ik heb 'er van deezen aart één,
die merkelyk gröoter is dan de laatstgemelde,
zynde het Borstftuk byna een half Duim breed
en de Pooten ongevaar twee Duimen lang. De
ftand der Oogen is byna even als in die Oostin-
difche, De grootte van het Agterlyf kan men
in gedroogde Spinnekoppen we nig op betrou-
wen, en dit maakt het, in de Af beelding van
Browne , wanfchapen klein. Het Dier ont-
houdt zig in de Westindiën.
xxxiv. («a) Spinnekop * die aan de Dyè'n drie dubbelde
Geoogde* . Oogjes heeft.
Men behoeft zig thans niet te verwonderen 9
dat
(34) Armta Fcmoribtts Occllis tribus geminatie Sjjt*
Nat, XI L
p E S-PlNNP KOPPEN. H3
dat fommigen de Teelleden aan yt end der Poo-
ten ftellen, daar men Spinnekoppen vindt met lxxx]
de Oogen a^n de Beenen, Dit Voorwerp , ten Hoofd-
minfte, uit de Verzameling van den Heer de iTUK#
Geer of door denzelven befchreeven , hadt
op ieder Dye drie Vlakken met dubbelde witte
Oogjes, en aan de Schenkelen ook zulke Vlak-
ken , doch minder in getal. Men zwyge nu
van Argusfen met honderd Oogen : dewyl dee-
ze Spinnekop 'er dan , ten minfte, by de tag*
tig moet hebben gehad. Het Borstftuk heeft,
op zyne Vlakte , een dubbelde zwarte Vlak ^
en de plaats, daar anders de Oogen ftaan, is
zwart. Het Agterlyf is bleek gewolkt , met
een zwarten Ring : de grootte als die van de
Tarantula. In China onthoudt zig , zegt men
dit Monfter : des hec te begrypen is , waarom
men op het Porfelein Gedrogten afgebeeld
vindt.
(35) Spinnekop, die onder aan '£ Lyf zwart xxxv.
is; hebbende de Pooten^ vanonder en ^zwart u, ran u'
gehandeld. ]g^an*
Men zal naauwlyks een Infekt vinden 5 dat
op zig zelve meer gerugt gemaakt heeft , en
tevens onbekender is , dan het Schepzel , 'c
wel-
f gs) Atanea fubtus atra , Pedibus fubtus atro fafc.'atis#
Bijl. Nat. X. XII. Bagliv. de TfirantuU. monogr» Taran-
Wblat Bocc. Muf i, p. loi* T, 2. Bil ADI*. Natnr, T, 24»
f. 10. OLKAR. Muf 21, T. 12. ff 4-
ié Deel. XUI. stuk, Q 2
m B.E5CHKYVÏNG YAU
V. welke met den naam van Tarantula , weinig
LXXXi van ^en Italiaatlfchen naani Tarantola verfchil-
Hoofd- lende , bedoeld wordt. Matthiolus zegt , dat
TsraKtuia.hQt een Soort vanSpinnekop is, Venynigerdan
de anderen , en dat men 'er dien naam aan ge*
geven heeft van de Stad Tarentum in Apulie,
gemeenlyk la Pouille genaamd, een Diftrikt
behoorende tot het Napelfche Gebied. Men
vindt het evenwel ook, volgens dien Autheur,
in andere Zuidelyke deelen van Italië, zelfs in
de Kerkelyke Staat , doch nergens zo menig-
vuldig als in Apulie* Scaliger noemt het de
Italiaanfche , anderen de Spaanfche Spinnekop;
waar uit men zou mogen denken , dat zy ook
in Spanje gevonden worden. Ik zie egter niet
dat Doktor Scorou , in Karniolie, 'er een heeft
waargenomen , daar hy dien naam of eigen-
fchappen aan toefchryfc,
Zy onthouden zig,volgens MATTHiOLüs3in Ga-
ten van den Grond, tusfchen het Koorn , daar zy
uitkomen, om de genen, die hetzelve in-oogften,
in de bloote Beenen te byten ; waarvan de Ge-
volgen zeer wonderlyk zyn. Sommigen , van
deeze Spinnen gekwetst , zegt hy , zingen ;
anderen lachen; anderen huilen; anderen fchreeu-
wen, onophoudelyk, luidkeels. Daar zyn 'er
die in Slaap vallen, en anderen, wederom, die
niet kunnen flaapen. Eindelyk komen ieder
van hun verfchillende Toevallen over ; gelyk
van te fpringen of te danfen , te trillen , tc
zweeten of in geduurige verfchrikklng te zyn,
of
BE SpïNNEKOPPEN. 245
©f zelfs ylhoofdig te worden. Hy wil deeze V.
verfchillende Hartstogten afleiden van de ver- LXXX."
fchillende Kragt van het Venyn deezer Dieren, Hoofd-
of van de verfchillende 1 emperamenten der ^^Jfj/^
genen 9 die door dezelven gebeeten worden.
Men heeft 'er zelfs , voegt hy 'er by , die zig
verbeelden 3 dat het Venyn deezer Spinnek op-
pen 9 van dag tot dag en van uur tot uur , een
aanmerkelyke verandering ondergaat.
De uitwerkingen van dit Venyn waren niet
zeldzaamer dan deszelfs Geneesmiddel , het
welk volgens Matthiolus , en anderen 5 die
hem gevolgd zyn , eeniglyk en alleen in de
Mufiek beftond. Men heeft ons zeer naauw-
keurig voorgefteld , hoe dit Geneesmiddel in
gebruik gebragt werdt, en de manier op w el-
ke het zyne werkingen deedt, tot de volkomen
Geneezing toe^ van den Lyder. De Mulikan-
ten , daar by gehaald , probeerden verfcheide
Deuntjes op hunne Speeltuigen > en 'er zulk
één gevonden hebbende , dat den Lyder be*
haaglyk was, gingen zy voort met hetzelve te
fpeelen. De Lyder begon eerst eenige bewee-
ging met Handen en Voeten te maaken , dan
te huppelen/ te danfen , en ging hier mede zo
fterk voort , dat hy geheel nat van Zweet,
eindelyk , door afmatting van zyne Lighaams**
kragten, op den Grond nederzeeg, en dan was
hy genezen.
Deeze Fabel is zodanig verbreid en geloofd De Dam-
geworden , dat Menfchen van Geleerdheid dit Ziektc#
1. deel xiil stuk. Q 3 al»
s>4<5 BeschSyvinö van
V. alles nog omftandiger hebben vóörgedragen ,
LXXxT en i höèwel Swammerdam en anderen reeds
Hoofd- daar aan twyfelden , verwonder ik my nog-
Tarantu'a thans daarover zo zeer niet, als dat onze be-
roemde Ridder thans nog hetzelve bé vestigt (*).
Wist zyn Ed. dan niet , dat de Sweedfche
Doktor Kahler , Medelid van het Koninglyk
Geneeskundig Eollegie te Stokholm , in den
Jaare 1756 in Apulie zynde , aldaar naauw-
keurig naar die Ziekte, welke men TarcmtisnMS
noemt , onderzogt , en bevonden heeft , dat
het een Soort Van Opftygtog of Miltzugt wa-
re i het Vrouwvolk y die 'er meest in huisr zit-
ten en een vadsig Leven leiden , even als in an-
dere deelen van Europa, dikwils overkomen-
de, én dan ook fom'tyds zeldzaamé Toevallen
veroirzaakende ; die dus met geeft de minftè
waarfchynlykheïd aan hec byteri vèn een Spin-
nekop, welke zig op 't Lsfnd bevindt, konden
toegefchreeven worden (f3? Zulks bevestigt
het denkbeeld van Swammerdam, aan Wtèti'
door iemand, die in Italië- gereisd hadt , het
geneezen van deeze Dans - Ziekte door deMu-
fiek , verhaald vtm , flegts een bedrog van
Kwakzalvers en Landloopers te zyn , die dus
het onkundig Gertieen wisten te bedotten, en
anderen van hun Geld te berooven.
Dat,
. (*} Rabida lub Canlculd morfu excitar famofïim Tarantis*-
fllum, Mufica tóédèhÖum. Syfl. Nat» XIÏ. p. 1055.
(t) Stokfidm. Ktrhan&l. XX. DÈEJL voor 't Jaar 1758. p.
||| enz»
DE SpINNE KOPPEN* 247
[ Dat, echter, het byten van dergelyke Spin- ^ v-
nekoppen, in het heetlte van den Zomer en in j^xxx?*
zulk een heet Klimaat, van anderen ook na* Hoofd-
deelig is aangemerkt , blykt uit den Raad, dien £J^ula
de vermaarde Geneesheer J. Bapt. Porta, Middel er
volgens 't verhaal van Aldrovandus, daar te-
gen geeft, brengende deszelfs eigen woorden,
wegens de zeldzaamheid van dit Geneesmiddel
by, die aldus luiden. In Apulie groeit een
„ Soort van Venynigen Spinnekop , gemeenlyk
3, Tarantula genaamd, wiens Beet ten uiterfle
„ gevaarlyk is. Men teelt daar overvloedig
„ Koorn , in 't welke de Spaanfche Vliegen
„ voortkomen. Wy, fceunende op deeze be-
„ fchouwing* dat ter plaatfe, waar de Kwaal
,, heerscht, ook het Geneesmiddel te vinden
zy ; hebben ons verbeeld , dat drie of vier
Spaanfche Vliegen, met het drinken in ge-
geven , tot hulp zouden kunnen ftrekken
5) voor de gebeetenen ? en de Onderviniiog,
toen wy 'er de Proef van namen, heeft ons
„ niet bedroogen".
In Italië onthoudt zig dit Dier voornaame-
lyk in Apulie, doch men vindt het ook in Bar-
barie en de Oos terfche Landen, zegt Li^n/üüs,
die aldus hetzelve befchryft. Het Lyf is Ascfi-
graauwagtig» De Oogen zyn agt in getal ;
twee grootere , die rood zyn , op 't Voor-
hoofd ; vier overdwars , onder deeze, naby
den Bek, en t.wee agcerlykgr op de Rug. Het
L Deel. XIII, StUk. Q 4 Borst-
*48 BïSCHïïïIHC VAN
Afdeel. Borstftuk is Aschgraauw , in zwarte plekkei
LXXX. verdeeld, die aan het midddelpunt famenloo-
KooFD. pen. Het Agterlyf is van boven vaal , met
STUK»
T4r*>it'*k&#m& banden. De Kaaken , Borst , het on-
derfte der Dyën en voorfte deel van den Buik ,
zyn zwart: de Schenkels altemaal Aschgraauw,
aan 't onder - end zwart gebandeerd.
Volgens de Autheuren zouden van dit Infekt
verfcheide Soorten zyn , in Kleur grootelyks
verfchillende, en fommigen geeven aan 't Ag-
terlyf de grootte wel van een Eikel , dat dan
een taamelyk grooten Spinnekop zou uitmaa-
ken* De afbeelding van Bradley , naar een
Spaanfchen uit de Verzameling van de Koning-
lyke Sociëteit van Londen gemaakt , vertoont
hem zeer affchuwiyk 5 het Lyf en Borstftuk
te famen meer dan een Duim lang. Ik vermoed
dat die van Doktor Scopoli , welke hy den
Spinnekop van Reaumur tytelt , een dergelyke
zy geweest: want dezelve was zeer groot en
gezwollen , hebbende het Agterlyf agt Lynen
lang, zeven Lynen dik, en Wollig ruig: het
Borstftuk met drie bruine Streepen ; de Poocen
bleek met zwarte Knietjes. Op het Agterlyf y
dat geelagtig op zyde en van boven witagtig
was , vertoonden zig dertien Paaren van inge-
drukte zwarte Stippen , en van onderen één.
In Wyngeest gedompeld zynde leefde hy
tien Minuuten , en het Lyf borst , toen het
dood was 3 van één, Mea hadt dit Dier in
DE S PINK E K O FF EN. Z49
een omgewonden Alantswortel-Blad aan hem V*
, ... Afdeel.
gebragt (*> Lxxx.
't Is bekend , dat men aan de Tarantula ge Hoofd-
lieel verfchillende Oogen toefchryft , van die ^0**1*.
der andere Spinnekoppen , doch, waar in die t>e oogen.
verfchil eigentlyk beftaa , is zo Wereldkundig
niet. De Oogen der anderen zyn gemeenlyk
zwart of bruinrood , en gedekt met een harde
doorfchynende Korst , die zy behouden na
hec fterven van het Dier: die van de Tarantu-
la zyn met een week en teder Vlies be-
kleed, dat flap en rimpelig wordt na de dood;
de Kleur is witagtig , naar 't geele trekken-
de, met een fchitterende glans als die der Kat-
ten in de duisternis. Men kan dan te regt
zeggen, dat dit Infekt Vuurige Oogen heeft.
Vier derzelven zyn in 't vierkant geplaatst , en
vier daar onder , op een horifontaale lyn , digt
aan de Nypers van den Bek , en de vier eerst-
gemelden zyn , volgens Homberg , van wien
deeze befchryving der Oogen ontleend is , wel
een twaalfde Duims breed, doch de overigen
kleiner. De ftand der Oogen was in de Spin-
nekop van Doktor Scopoli ^ zo even gemeld ,
een weinig verfchillende.
Men weet , dat 'er fommigen zyn , die den
naam van Tarantula aan de hier voor befchree-
fene ruige Surinaamfche Bosch - Spinnen gee-
ven:
(*) Entomol. CtrnioL p. 593.
h BEEL. XÜli STUK. Q 5
250 Be s c h ryving van
V, ven : doch gantfch verkeerd. Zy hebben noch
LXXKL ^e Se^aante 5 noc'1 ^e eigen^chappen van dit
Hoofd* Schepzel, dat enkel Wollig op het Lyf wordt
stuk; gezegd te zvn en bovendien in Kleur daar van
grootelyks verfchilt; om nu van de Oogen met
te fpreeken, noch van de plaatfen daar het zig
onthoudt» Die naam is ook toegepast op een
Soort van Haagdisfen , welke op de Spinnekop-
pen Jagt maakt, in Italië,
xxxvr. (26) Spinnekop 'die fpïingt ; miï drie witte
fruri>ri:> batf Krinoswyze Streepm over H Lyf.
Wy komen thans tot dieSpinnekoppen* wel-
ke een eigenfchap hebben , daar de anderen ge-
heel niet van fchynen te weeten ; dat zy , naa-
nielyk , in plaats van te loopen , als de Vlooi -
jen fpringen. Lister, ten minfle, verzekert
zulks van deeze Soort, welke, zegt hy, op
de agterfte Pooten gaat (taan , als of zy rond-
om keek, werwaards haaren Sprong te rigten,
en dan overvalt zy haar Prooy , met kleine
Sprongen. Getergd zynde, geefc zy Draaden
uit , en maakt zig , tot befchutting voor de
Winterkoude, een bekleedzel van dikke Web-
ben, waar in zy tot aan het midden van Fe-
bruary zig verfchuilt , dan voor den dag ko-
mende om haar Aas te zoeken. Allerley foort
van
f36) Aranea fèjiens nigra , lineis femicircularibus tribus al.
bis transverfis'. Faun. Suec. 2017. List. Aran. fig. 31. Raj.
'37. N. SI. Bradl. Natur* T. 24. f. 5. Clerck.. Aran*
H7. T. 5. f- 13» G20FÏR. Paris, II. p. 650, N. 1$.
DE S?lNNEKOPPE"N. 25I
van Muggen zyn haar lieffte Voedzel. Men v.
vindeze aan de Wanden der Huizen, en in de Afdeel,
Bosfchen zeer gemeen. höof£'
(37) Spinnekop, die Jpringt; met Kitte Stip- xtxvih
pen op de Rug.
Boom*
De Tekening maakt den voorgaanden Spin- fpringC|'
nekop aanzienlyker dan deezen wit geflipten,
die in Swëeden waargenomen is , zo aan dé
Wanden als aan de Stammen der Booiiien, floe-
pende altoos een Draad agter zig.
CsS) Spinnekop , die fpringt ; hebbende een ^txyixu
zwarte Vlak op het Agterhf , welke rood st&ufytin.
gerand is> in *| midden volt. £-r'
Deeze3 cok in S weeden gevonden a onthoudt
zich op dergelyke plaatfen 3 als de voorgaan-
den.
(39) Spinnekop , die donker blaart^ is , met xxxix*
Watedpm.
het AgUtly f Eyrond y ' hebbende een dzvar-
Je Streep èntwèe uitgeholde Slppen.
Onder alle de Spinnekoppen is deeze een van
. de
('37) Aranea faliens nigra , Dorfo pan&ïs albis, fffau Suec.
(38) Aranea faliens , Abdomine mactüa nigra, ta$fj*\tit
jibra , medio alba. Faun. Sasc* 2019.
(39) Aranea livida , Abdomine ovaüo , linea* tranverfa Piiri>
tisque duobus excavaris. Faun. Suec, 2010. Gl>£RCK. Ara^
243» r. 6. f 8. GEOFFR, P^rii. II. p, ó|5. N. 7-
I4 D£EL. XI! U STUK.
2J2 BESCH Rï VING VAN
V. de laatften ontdekt, die wel de zonderlingfte
3*XXX mag geheten worden , dewylzy, tegen de na-
Hoofd-* tuur van alle anderen , in en onder Water leeft
stuk. en huishoudt ^ even als een Duikelaar : Over-
ig' ater»
/pin. winterende in holle Hoorntjes , welken zy met
een Konftig geweven Net gaat toefluiten. Het
is, onder de Europifchen, eene van de groot-
Hen , en hebbende ook de allergrootfte Klaau-
wen aan den Bek, onder dezelven , met wel-
ken zy zeer gereed is te byten : waar uit, zo
wel als uit de Kleur en andere omftandighe-
den, Linnjeüs befluit, dat deeze, zo 'er eene
Venynig is, hetzekerlyk moet zyn, hebbende
het Lyf geheel blaauwagtig of bleekbruin ; de
Pooten zeer lang en ruig.
Over deeze Spinnekoppen is, onlangs, een
geheel Vertoog in Vrankryk uirgegeven
dat veele aanmerkelyke byzonderheden , dezel-
ven betreffende , vervat. Ik zal het voor-
naamfte daar uit mededeelen. De geftalte ver-
ichilt niet veel van die c}er gewoone Veld- of
Zwervende Spinnen , en de Kleur is , als men-
ze uit het Water gehaald heeft, graauwagtig ;
maar in het Water vertoonen zy zig blaauw-
agtig , met het Eorstftuk bruin of ros. Men
vindt ze 'er of omwonden met een Lugtbelletje,
of als met een foort van Vernis bedekt, gely-
kende naar die Foelie , waar mede men de Spie.
gels
(*) Memotres pour comngencer IHifiotr* it% Aratgnées aquéi+
tiquss , par un Prêtre dc l'Oratoire,
BE SPINNEKOPPEN. QJ3
gels van agteren bekleedt, of in 't geheel bloot AfJ£
en met het Lighaam als doorfchynende. Ge- lxxx.*
meenlyk zyn zy zeer vlug , en niet dan met be- Hoofd-
hendigheid te vangen, doch fomtyds als dood^*,.
of in een diepe Slaap, waar uit men zenaauw.^7**
lyks kan opwekken. Gedagte Waarneemer
heeft 'er, behalven degroote, ook zeer kleine
gevonden , die naauwlyks dan door haar Lugt-
belletje zigcbaar waren , en welken hy niet voor
Jongen, maar voor een byzondere Soort meen-
de te moeten houden.
Aan het agter- end hebben deeze Waterfpin- zyspin-
nen, zo wel als de anderen, Tepeltjes, trops-^t^'c
wyze geplaatst, die zy fomtyds uitrekken , en
dan vertoont het zig , als of zy aan dat end een
groote opening hadden , met ftyve Haairtjes
omboord. Deeze Tepeltjes dienen haar tot
het Spinnen van Draaden , welken zy 9 ver-
wardelyk , in het Water maaken ; of ook om
de Lugt in te haaien en uit te laaten ; waar toe
zy met haar agterfte aan de Oppervlakte gaan \
hangen, gelyk fommige andere Water -Infek.
ten Van die Draaden zyn fommigen dik, en
anderen zeer fyn. Behalve de StofFe, daar toe
dienftig, geeven deze Spinnekoppen nog een
andere uit , die Glasagtig fchynt te zyn , en
waar van zy een Soört van Waterduikers Klok
formeeren, die alleen van de gewoonen ver-
fchilt, dat zy van onderen niet open is. Het is
een Lugtbel, die fomtyds wel de grootte van
«en Ockernoot heeft > omwonden met die Glas-
u dml. xuu stuk. agti-
f54 Beschryvïng van
V. agtige Stoffe, welke zy zeer Kondig over de
LXXX. Lugtbel uitfpreiden, bevveevende dezelve van
Hoofd- binnen met Spinzel, dat zig als Borduurwerk
vsafer- vertoont. Gedagte Antheur zegt , dat hy van
fptn. deeze Klokken gezien heeft , die de gedaante
van een Nier hadden of van een mismaakt Hart,
zynde veel breeder dan hoog en dik* Zy wa-
ren aan de Wanden van het Glas , waar in hy
die Spinnekoppen hieldt , onder Water , met
Draaden vastgemaakt , en, toen hy dezelven
daar afgedaan hadt, maakte het Infekt weder
nieuwen 3 die mee een Herken Band gefchoord
waren.
In deeze Lugtbellen onthoudt de Spinne-
kop zig, doch komt 'er fomtyds uit , om haar
Aas te vangen , dat waarfchynlyk beftaat in
Water- Infekten van veelerley foort, worden-
de zelf ook van Water - Torren , Water-Scor-
pioenen en van de Beesten , daar de Juffers uit
komen, opgevreten. In 't ftuk van wreedaar-
tigheid wyken zy voor de Landfpinnen niet,
alzo zy elkander insgelyks vernielen. Zy heb-
ben dit byzonders , 1 't welk men ook in de Water*
*ziehet Wantzen waarneemt * , dat zy op de Rug
^y^zvvemmen, en, even als die, een Lugtbelletje
van de oppervlakte met zig neemen, om zig te
onderfteunen, waar mede zy dan de Klok voor-
zien. Somtyds komen zy ook op 't drooge ;
doch Vliegen of dergelyke Infekten fchynen
niet van haar Smaak te zyn : wanneer men die
in 't Water wierp, na dat zy een Maand, oog-
fchya'
DE; S P INNEKOPPEN. 2J5
fchynelyk , zonder eeten waren geweest , V#
fcheenen zy 'er doch niet aan te willen, enLxXX*
lieten dezelven verrotten. Haar Huishouding Hoofd-
en de manier, op welke zy de gedagte Woo*^^
ning maaken, is ongemeen vermaakelyk te be-
fchouwen. In Staande Wateren worden zy
gemakkelykst in de Mey- Maand gevonden.
Gedagce Franfche Pater vermoedt, dat dee- Hunne
ze Infekten Jaarlyks twee Dragten hebben, dejcs,
eene in 't Voorjaar , de andere in de Herfst,
Alsdan ziet men haar twee of drie Hokjes heb-
ben , die in elkander uitkomen. Hy heeft dee-
ze Waterfpinnen die Kamertjes niet zien maa-
ken 3 dan in 't Voorjaar , en hy meent, dat
het Mannetje een ander Logiment formeert, by
dat van 't Wyfje, doch daar van afgezonderd.
Dit Logiment vervaardigd zynde 3 gaat het Man-
netje 'er van onderen op zyde uit , fleepende
agter zig een gedeelte der StofFe van de Klok,
waarmede zyn Lyf t'eenemaal bedekt is, tot
aan het Borstftuk; dat is te zeggen, hy maakt
een lang Kanaal , gemeenfchap hebbende met
het binnenfte van zyn Wooning. Hy door-
boort: den Wand van de Wooning van 't Wyf-
je , aan de zyde van den Bodem , en , 'er zyn
Lighaam inbrengende , voegt zig het Kanaal van
gemeenfchap met de „ randen van de gemaakte
opening famen, en fluit 'er zo gezwind aan, als
twee Waterdruppelen zig vereenigen.
Een geheelen Dag heeft die Autheur hetpaanng,
Wyfje op de rug leggende in haar Huisje, met
I, DEEL» XIII. STUK, W
Beschryving van
STUK.
Wilt et'
/pin.
Eijerleg
ging.
V. de Pooten uitgeftrekt gezien, als dood, Eea
LXXxl" andere zag hy , agterfte voor , daar in ko-
Hoofd- men, en zyn Lyf fchuiven langs den Buik
van 't Wyfje, 't welk na verloop van een
oogenblik, als uit den llaap fcheen opgewekt
te worden , en , toen op de Beenen komende ,
het Mannetje naliep , dat met verhaasting
vlugtte. 't Was niet , dan na vier- of vyf-
maal dit Spel aanfchouwd , en zig van het
onderfcheidend Kenmerk derSexenin de Land-
fpinnen verzekerd te hebben, dat dieAutheur
zulks vastelyk voor de Paaring hieldt.
De Heer Clerck , die maar één Mannetje,
tegen tien Wyfjes , kreeg , en dezelven by
elkander in een Glas met Water deedt, hoop-
te vrugteloos iets van de Paaring waar te nee-
men. 2y leefden agt dagen zonder eenig
Voedzel, zo veelhy wist, te gebruiken : zeer
vreedzaam: maar hy hadt op het Water Kroos
gedaan , om dat zy dé Schaduw beminnen :
zo kunnen zy , derhalve , van hetzelve , van
de Slym of Diertjes , aan de Wortelen van
dat Kroos zittende , iets genuttigd hebben.
Den negenden Dag begonnen de Wyfjes ee-
nige Draaden te fcheeren, die van het Kroos
liepen naar den Wand van 't Glas, en maak-
ten daar van , na dat het Mannetje 'er van
afgefcheiden was, eindelyk dergelyke Woon-
huisjes of Hokjes , als gemeld is ; waar in ,
binnen kort, Zwavelkleurige Klompjes Eijeren
gezien werden, die ongevaar het vierde deel
op-
ïe Spinnekoppen. £57
opvulden van het Hokje. Vervolgens gingen 5Êr
de Wyf jes zelden van hec Nest af : men zag lxxxI*
ze dikwils met het Agterlyf in de Lugtbel en Hoofd-
het voorfte in 't Water hangen 3 dat om de ^tfr~
vier Dagen de helft ververscht werdt. Den 7 ƒ/>'**.
July zwommen eenige Jongen uitéén der Blaas-
jes, en, de anderen openende, vondtmen daar
in een menigte van kleine ronde Eijertjes.
Deeze Autheur heeft , dat zonderling is *
geen tekenen van wreedaartigheid waargeno"
men in de Water - Spinnen , niettegenftaande
hy dezelven , om zulks te onderzoeken , tus-
fchen 't midden van Mey en July , dat is by
na twee Maanden , zonder Voedzel gelaten
hadt ; doch aan den eenen kant kunnen zy , als
gezegd is , van het Kroos iets gebruikt heb-
ben of van zeer kleine Waterdiertjes ; aan den
anderen kant kunnen 'er omftandigheden zyn ,
ons onbekend, die maaken dat zy , volgens ge •
dagten Franfchen Pater, op andere tyden niet
minder wreedaartïg zyn en verflindende , dan
de gewoone Tuin , Huis- , en Veldfpinnen*
(40) Spinnekop, die het Agterlyf Eyrond en xl.
Roestkleurig bruin heeft. z^kdraa-
- Aangaande deeze Soort fchreef my wylen
de Heer Petrus Belkmeer , Medicinse Doc-
tor te Enfchedé , in de maand February des
Jaars
(40) Aranea Abdomine ovato ferrugineo fiifco. Faun. Sut$*
-E02I. List. Aran. jRÜ. f. 28. FKiSCH. Inf, VIII, T, s,
1, Deel. Xill, Stuk* R
058 Béschr?ving van
V. Jaars 1762, onder andere Zaaken de Natuurly-
LXXX" ke Hiftorie betreffende , het gene volgt. „ Weet
Hoofd- „ UWEd. ook ergens gelezen te hebben de
stuk. ^ Huishouding van die zonderlinge Spinnekop-
Zakdraa ^ ^ ^ weiice }n ^et Syftema Natum van den
„ Heer Linnjeus onder den naam van Sacci*
,y fera ofZakdraager voorkomen , en welke haa-
3, re Eytjesin een zeer Konlüge Zak, uit eene
5, wonderlyke Stoffe gemaakt , en op een gee-
„ ftige wyze onder aan den Buik gehecht, met
5, zig omdraagt. Hoe dat, naamelyk, deeze
„ Eytjes gekipt zynde , het jonge Broedzel 3
3, beftaande in een groote menigte van kleine
3, Spinnetjes 3 terftond plaats neemt rondom
3, het Lighaam van de Moer, met de Koppen
3, aan deszelfs Vel of Tepeltjes gehecht , 't welk
„ alsdan een grooten ruigen Bol vertoont , die
3, gefchakeerd is met witte Stippen: worden-
33 de dit Broedzel 3 dus, door de tedere Moe-
3, der vlug heromgedragen, endoor haar Bloed
,, of andere Sappen, zo het fchynt, tot een ze-
3,. keren trap opgevoed, zelfs met verlies van
3, haar eigen Leven ?"
Lister, die dit als een algemeene eigenfchap
van zyne Wolffpinnen heeft aangetekend, ver-
beeldt zig , dat de Jongen van deeze Zakdraa-
gende Spin de genen zyn die de Herfstdraa-
den maaken , waar van voorheen gefproken
biadf i2t *s * en met ^ezelven *n ^e Lugt vliegen
Die
(*) Ex hls Pulli , tempore Aatmnnali , aut luteo aut fub-
cio«
DE SPINNEKOPFEN. Ojy
Dit zyn die Vliegende Spinnekopjes , waar van V.
hy aan Ray gefchreeven hadt ; doch men houdt ^D^u
thans dieDraadenafkomftig te zyn vanSpinnende Hoofd»
Myten. De Webbe , merkt hy aan , wordt *zlura&-
van deeze Zakdraagende Spinnen Kloks wyze -e r#
gemaakt op de Heijen en Velden , en dient haar
flegts tot een Nest om in te kruipen met het
Eijerzakje , dat van hec Wyfje niet op de Rug
maar aan den Buik gedragen wordt, entwee-
maal zo groot is als een Peperkorrel , vliezig 9
wit van Kleur , blyvende ftyf en rond, zelfs
na dat 'er de Jongen uitgekroopen zyn , ter-
wyl het Agterlyf , door de Eijerlegging ontle-
digd en verflapt, dit Beursje bedekt en daarop
als zyne rusting heeft , volgens Frisch , die
aanmerkt, datde Spinnekop dit Zakje met Draa-
den vast aan 't Lyf hecht , en het zelve na-
loopt , wanneer men 't 'er afgerukt heeft; hech-
tende het dan wederom aan haaren Buik, ge-
lyk Swammerdam ook heeft waargenomen.
Door Doktor Scopoli wordt deeze Zakdraager
de Spitwekop vcm Lyonnet geheten.
Van dergelyke Wolffpinnen , die wegens het \v0iffpin.
Roofzugtig vervolgen van haare Prooy dusnen-
genoemd , en altemaal langs de Aarde , zeld-
zaam op Boomgewas, gevonden worden, heeft
Lister vier Soorten in Engeland waargeno-
men,
croceo colore , interdum etiam flammeo , ad latera illuftran-
tur : hi vero , fub idem tempus , imprimis volucres ftint & ia*
gentium filorum Aëreorum authores.
I. Deei-- XIH. Stuk* R 2
atfo BïSCHRYVING VAN
v# men, onder welken een Geele, met een lang-
Afdeel. werpig Lyf , de grootfte was* Volgens zyne
Hoofd Afbeelding geleek dezelve wel naar die groote
stuk. Oostindifche Spinnekoppen , by Seba afge-
beeld (*). Een bruine 3 die het Agterlyf
fchuins geftreept hadt , heeft hem voornaame-
lyk de gedagte eigenfchappen der Jongen , in
de voorgemelde Muisvaale befchreeven , doen
ontdekken. Hy meent , dat zy de Draaden
uitfchieten, waar van hyeen ongeloof! yke me-
nigte op de Velden van Kambridge, in hetjnid-
den van Oktober , als de Saffraan wordt inge-
zameld, by zeer helder Weer , inde Lugthadt
zien zweeven. Wanneer men haar het Eijer-
zakje tragt van 't Lyf te trekken , mids men
het niet breeke ; blyft hetzelve aan een Draad
zitten, die zig tot een verwonderlyke langte
uitrekken laat, en, als men het Zakje los geeft,
door de Moer aanftonds weder ingepalmd wordt.
Zulke bekwaamheden heeft de Natuur de Schep-
zelen tot bevordering van haar beftaan en voort-
teeling , elk naar zynen aart , ingefchapen ! De
vierde Soort, die hy de eerfte plaatst, is een
zwarte Wolffpin , welke ook haare Jongen op
de Rug draagt , en waaromtrent hy als een der
Geheimen van Doktor Rawley, uit de aante-
keningen van zynen Overgrootvader Doktor
Lister, bybrengt, dat het gedestilleerde Wa-
ter
(*) IV. DEEL, PI. XCIX. 9 - ia.
bs Spinnekoppen. aór
ter van zwarte Spinnekoppen een zeer goed^ V.
Heelmiddel voor de Wonden zy. LXXX.'
Hoofd-
ei) Spinnekop , die het Agterlyf langwerpig stuk.
gewolkt beeft , met witte Zydflreepen. p$ufi°ris.
Meirfpin.
Dewyl Lister , onder zyne Wolffpinnen,
die altemaal Zakdraagendezyn, in geene Soort
gewag maakt van hetBorstfluk, wederzyds en
in 'c midden , met een wit Streepje getekend te
hebben; zo wistLiNNjEüs niet, tot welke Soort
van de gemelde vier, hy deeze zwarte, die in
de uitgedroogde Meiren of Moqrasfen van
S weeden gemeen is, t'huis zou brengen.
(40) Spinnekop, die 'het Agterlyf langwerpig XLn
en groen - geel , met witte Zydflreepen q^c^[
heeft. ge.
Dergelyke witte Zydflreepen heeft een Tuin-
of Aardfpin, welke van Frisch onder de Sprin-
gers betrokken wordt, om dat zy een Vlieg,
die hy by haar in het Glas wierp , met een
Sprong bemagtigde. Hy noemtze ook de Kol-
ven-Spin, wegens de figuur van haare Armen,
die zy , dorftig zynde , met het dikke end
in 't Water doopt , en dan het Vogt dus > daar
mede , aan den Bek brengt , waar in de gevan-
gen
(41) Aranea Abdomine oblongo nebulofb, lineis lateralibus
albis. Faun,, Suec. 2023.
(42) Aranea Abdomine oblongo flavo- vindij line/s latera-
Hbus albis. Faun. Suec. 2022. JoNST* lnf% T. 18, t\ 42»
h Vzzl, XllU Stuk* R S
261 Beschryving van
V. gen Vliegen door de Haaken of Tanden gedrukt
L^XX worc*en- Evenwel , merkt hy aan, is dit het
Hoofd- * enkele gebruik niet der gedagte Armen , wier
STUiC- dikfte deel, of Kolf, aan het end een Kraak -
beenagtig Werktuigje heeft , om de Prooy
vast te houden; dat haar derhalven als tot Han-
den dient. Dat deeze Kolven Teeldeelen zou*
den zyn, gelyk men thans zig verbeeldt, hadt
hy niet opgemerkt. De orde , waar in hy
de Oogen plaatse , naamelyk de vier onderften
op een regte lyn , en de vier bovenfte als een
omgekeerd Maantje, was door Doktor Sco-
poli en Geoffroy , onder de Spinnekoppen
van hun Land, zo bet fchynt niet waargeno-
men.
Gondg oe- Gedagte plaatzing is , wegens het opfteeken
pl.cu. met een sPeld 3 niet zo duidelyk zigtbaar
tv- 4- als de Kleur, in dat kleine fierlyk Goud-
groene Surinaamfche Spinnetje van Fig. 4; het
welk bovendien uitmunt door de dikte en lang-
te van de Voorpooten; weshalve ik geloof dat
het ook tot de Zwervende en Springers of Wolf-
fpinnen behoort. Het Agterlyf heeft diefchoo-
ne groene Koleur, zo wel als de Armen, maar
het Borst ftuk en de Pooten zyn thans glanzig
bruin. Van de Oogen vertoonen zig voor aan
den Kop twee groote , die in 't midden tus-
fchen twee kleinere ftaan, en aan deeze Spin-
nekopjes een fcherp Gezigc moeten gee-
ven.
C43)
DE SPINNEKOPPEN. 26$
(4 3) Spinnekop , die bet Agterlyf rondagtigftomp v*
en plat; de vier agterjie Pooten zeer kortf^xxï
heeft. Hoofd-
stuk.
Deeze Kortheid der Agterpooten merkt Li-
ster als een algemeene eigen fchap aan, van zy- ^femaa-
ne Krabagtige Spinnen , voornaamelyk aldus ge-
naamd wegens haaren Gang, die zo zonderling
is , dat ik dit Infekt wel de Potzemaaker mag
aaoemen , aangezien my de reden van den La-
tynfehen bynaam nietblykt. In de geftalte, zo
als Frisch het afgebeeld heeft , gelykt het ,
bovendien, volkomen naar een Krabbetje. Hy
geeft 'er maar zesOogenaan, allen even groot*
doch Lister agt, twee voor op den Kop, twee
agterlyker en vier op de zyden ; die altemaal
Vuurig, met een Purperglans, blinken, wan-
neer menzenaauwkeurig befchouwt, De Kleur
is in fommigen bleek of Citroenagtig, in an-
dere hoog geel, en in eenigen Oranjekleurig of
bruingeel met Roozekleurige Streepen , vol-
gens Frisch, die haar de Tuin -Spin noemt,
met lange Voorpooten en een plat Agterlyf.
Die lange Voorpooten zyn , volgens Geof-
froy, by wien het de eerste zyner Spinnekop-
pen is , geel en zwart geringd. Deeze meldt ,
dat
(43) Aranea Abdomine fabrotundo , plano obtufo , Pedi-
bas quatuor pofticis breviffimis. Faun. Su>c. 2027. Raj. Inf.
35. N. 29. FRISCH. Inf. VII. T. 5. CLERCK Arm. 128*
f. 5. LIST. Aran* f. 29. Gkoffr. Pdris. II. p. 641»
N. U
I. Deel. XIII. Stuk* R 4
264 BESCHRY VINC VAN
V- dat dezelve haar Eijerzakje met zig omdraagt ;
LXXX. doch Lister hadt hetzelve aan een takje van
Hoofd- Doornige Brem vastzittende gevonden, wor-
STtJK' dende door de Moer , die 'er als op zat te
broeden , wel bewaard. Het Dier, zegthy,
. fchynt zig te vermaaken door het uitfchie-
ten van Draaden , het loopen langs dezelven en
daar aan hangende in de Lugt te flingeren. Het
fcheen hem een kwaadaartige Spin te zyn ; ten
minste was hemde figuur en gang zeer affchuw-
lyk ; hoewel hy nooit Ongemak aan zyne Han-
den hadt befpeurd, van het daar mede aan te
vatten en te vangen.
L*v*pJl C44) Spinnekop , die het Agterlyf hoekig plat
BoncpoQt. heeft, met de Pooten overdwars uitgejlrekt
en bont.
Met deeze fchynt de tweede Soort der Krab-
agtige van Lister overeen te komen 3 die we-
gens de vlugheid in 't loopen van deezen Au--
theur levipes , niet Icevipes, genoemd wordt. Hy
telt dezelve onder de kleinften, en merkt aan,
dat men ze, 's Winters, dikwils verfchoolen
vindt in oude Vogelnesten of in opgehoopte
dorre Bladeren ; maar by Zomer, zegthy, ver-
volgtze in Heggen en Wildernisfen haare Prooy,
zynde in de Noorderlyke deelen van Engeland
zeld-
(44.) Arme* Ab domme rhombeo depresfo, Pedibus transver»
ftliter extenfïs variegaus. Tam. Succ. 2*25. £ RisCH. Inf. X.
T, 14.
DE S P I N N E KOPPEN.
265
zeldzaamer. De Kleur was bruinastis;, doch, v*
i r? r Afdeel.
wanneer men t Voorwerp tegen de Zon of te- lxXX.
gen een Kaars hielde > als verguld. Die, welke Hoofd-
Frisch de wit en zwart gefprenkelde Boom-STÜK#
fchors - Spin noemt , om dat zy haare Draaden
over de Scheuren van de Schors of in de hoek-
jes der Takken fpant, fchynt dan, in Klem-
ten minfte , merkelyk te verfchillen.
Deeze laatfte Autheur maakt, onder de Eu- Gebochel-
ropifchen, nog gewag van een ander Tuinfpin-
netje, 't welk de zonderlinge eigenfehap heeft,
van het Borstftuk, byna altoos, tegen het Ag-
terlyf omgeboogen te Jiouden , zo dat het zig
als gebocheld vertoont of dubbeld te famen ge-
vouwen, met de voorfte Pooten over den Kop
heen. Het Borstftuk heeft, van boven, twee
Vermiljoen - roode Vlakken , met een witte
Zoom , waar tusfehen een zwarte figuur is met
een witte Vlak in 't midden , van welke weder-
zyds vier Streepen afgaan , die een aartige men-
geling van Kleuren op het Rugge - Schild maa*
ken. Dit Spinnetje, inderdaad, is, zo wegens
zyn Postuur , als wegens de verfcheidenheid
van Kleuren , dubbel waardig , dat men het in
een Glas houde , om zyne werkingen na te
fpooren (*). In onze Provinciën is het me-
de niet onbekend ; zo min als de voorgaande
Soorten.
(45)
(*) Zie FfUscH lnf.%. THF.ILL, 11. N. ï*.
I. Deel. XIII. stuk. R ƒ
266 Beschryving van
v- (45) Spinnekop, die het Jgterlyf balfniaans-
LXXX." tójW, aan den omtrek viertandig hetfi.
Hoofd *
stuk. Op het Eiland van St. Thomas is deeze Soort
Tffr^L«- gevonden, die zeer wel naar de volgende ge-
\ie*door- ty^t» maar van dezelve verfchilt door het ge-
nige. cal der Doornen of Stekels aan het Agterlyf.
Zy heeft het Borstftuk ros en de Pooten Bloed-
rood ; het Agterlyf Roestkleurig en met zwar-
te Stippen getekend, aan den omtrek vier Door
nen hebbende , waar van de twee zydelingfe
grooter, de twee agterfle kleiner. Van de
Oogen, die 'er vier, tropswyze by elkander,
op den Kop, en twee zydelings enkeld flaan,
heeft LiNNi^us maar zes in dit Voorwerp kun-
nen waarneemen.
xlvi. (46) Spinnekop, die het Agterlyf half rondag-
C^crifor- tjg ^ am £m cmire\ zestandig heefU
Krabagti-
|eL- cn De Afbeelding van Sloane wordt genoemd:
5. Klein Veldfpinnetje van Krabswyze gedaante ,
dat een Spiraale Web heeft, hebbende het Ag-
terlyf van boven wit , als met Vernis overtoo-
gen en met zwarte Stippen getekend , zynde
op
f45) Aranea Abdomine ltuiato , ambitu quadridentato.
Syjl. Nat. XII.
(46) Aranea , Abdomine femioibiculato , ambitu iexdenta*
to. Syft, Nat. XII. Araneus Cancriformis Camperreis , Reti-
culum fpirale ne&ens* Sloan. Jam, tl. p. 197, T. 235 f*
4. Aranea nigca Cancriformis, Bkown. Jam* 419. T» 44.
f. 5.
DE SPINNE KOPPEN. 267
op de zyde bezet met zes Doorntjes. v-
Afdeel.
Brown noemt zyn Krab -agtig Spinnetje vanLXXX^
Jamaika, zwart, en zegt, dat het den Kop en Uoofd-
't Borstftuk onderfcheidelyk heeft, doch danSTUK*
worden de twee dikke Tanden of Nypers voor
den Kop genomen. Het was in zekere Paro-
chie zeer gemeen. Aan dat van onze afbeel-
ding, Plaat CII. Fig. 5, ontbreeken ook de
zwarte Stippen niet , doch het getal der Ste-
kels of Doornen is maar vyf , zynde een der-
zei ven regt agterwaards geftrekt. Men kan het
zekerlyk ook onder de Krab - agtigen tellen.
Het is van Suriname af komftig.
(47) Spinnekop , die agt Doornen op de Rug XIiVit
heeft , de twee agterflen breeder en hetsPin°fa* .
J 3 ö J Agtdoorm-
Agierlyf van onderen Kegekgtig, ge.
Van de twee zeer aartige Spinnekoppen , dieP]U CI#
met en benevens de grooteKreeftfpin van Plaat 2*
Cl, door Mevrouw Merian uit Suriname me-
degebragt waren > is die van Fig. a. weczent-
lyk met agt Doornen aan het Lyf bezet 3 waar
van twee groote zydelings uititeeken en het
Agterlyf als gevorkt maaken.
Ongemeen lange Staarten heeft de andere in Geftaane.
Fig. 3* aan het Agterlyf, dat op zyde met vier Fts* 3*
Doornen is bezet > en de Tanden of Nypers 3
aan
(47) Arane* Spinis Dorfalibus o&onis, pofticis duabus pa-
tentibus: Abdomine fubtus conico. Syft, Nat. XII.
I. Deel. xi II* Stuk*
2(53 Beschryving van
V. den Bek, zyn zo dik, dat men ze byna voor
LXXXL een K°P zou aanzien- Het derde paar Pooten
Hoofd- is in deeze, zo wel als in de andere, zeer kort,
stuk. gelyk in de meeste Spinnen. Alle de Pooten
fWiynen aan 't end met twee Klaauwtjes voor-
zien te zyn.
LXXXL HOOFDSTUK.
Befchryving van 't Geflagt der Scorpioenen,
behelzende verfcheide Waarneemingen der He-
dendaagfchen, zo ten opzigt van derzelver Ve-
nynigheid , als aangaande de Voort teeling en
andere Eigenfchappeiu
Naam, TVe ïn^Len * we&e men Scorpioenen
-L' noemt, hebben haare Griekfchen naam,
in de meeste bekende Taaien, hedendaags , by-
na onveranderd behouden, 't Woord Skorpios,
in 't Latyn Scorpio of Scorpius , agt men, met
de grootfte reden , van het uitfchieten of uit-
werpen van haar Venyn afkomftig te zyn. De
Italiaanen noemen dit Ongediert Scorpione, de
Spanjaarden Escorpion , de Duitfchers , Fran-
fchen en Engelfchen , Scorpion. Verfcheide
Latynfche Autheuren evenwel , waar onder
Cicero en Plautus, hebben het Nepa geheten,
van welke benaaming Columella dikwils ge.
bruik maakte^ De Hebreeuwfche naam was
Gmk*
DE SCORPIOENKN.
269
Gndkrab , en de Arabifche Natarab , Acbrab , y.
enz. Afdeel*
LXXXI
Men vindt, in de Gewyde Bladeren , vandee-^00FD-4
ze Infekten gewag gemaakt in de aanfpraak van stuk.
Koning Rehabeam , aan het Volk van Israël , plaats,
welke figuurlyk is 5 doch niettemin de kwaad-
aartigheid der Scorpioenen uitdrukt : zo wel als
het woonen onder de Scorpioenen , by Ese-
cmël * , die men elders met Vuurige Slangen
gelyk gefteld en geteld vindt onder het Onge- *Ezecb.
diert der dorre, drooge Woeftynen f. ^n\lf)Ve'ut6'
de heete Landen zyn zy , op verfcheide plaat- vil, v. 15,
fen van den Aardkloot , zo menigvuldig , dat
men , volgens het berigt der Autheuren , eeni-
gen daarom heeft moeten verlaaten Q*). Aan
de Kust van Guinée , inzonderheid , en in an-
dere deelen van Afrika, vindt men ze dikwils,
op Schaduwagtige plaatfen, in gaten vanMuu*
ren, onder Steenen (f) of brokken Hout, die
op den Grond leggen , aazende op Wormen ,
Vliegen, Spinnekoppen , enz. Aan de Kaap
der Goede Hope zyn zy ook bekend ; doch zo
gemeen niet als in de Oost- en Westindiën ; ja
men vindtze zelfs in de Zuidelyke deelen van Eu •
ropa, Italië, Spanje en Tyrol; doch de middel-
fte en Noordelyke deelen zyn 'er van bevryd.
Dee-
(*) In Ethiopia, inquitSTRABO , ultra Acridophagos, Regio
«ft deferta , qux Pascua Jarga habet, ob Scorpionum multitu-
dinem dereli&a. Aldrovandus.
(t) Sub orani Lapidc ScorpiuS dormit. Adagium Grt«
U D£SL. XIII. STUK»
070 B E S C H R Y V I N G VAN
V. Dceze Infekten zyn eigentlyk de genen,
LXICXl' wier Venynigheid in 't algemeen erkend wordt;
Hoofd-' hoewel niet zonder eenige bepaaling. Men
stuk. heeft, in de eerfte plaats , reeds overlanz op-
ke steek, gemerkt , dat die der heetfte Landen de Veny-
nigfte , en die der gemaatigde Lugtftreeken
dikwils onfchadelyk zyn. Ten anderen fchynt
haare kwaadaartigheid ook af te hangen van den
tyd van 't Jaar, of liever van haare ritzigheid*
Redi, de proef neemende op leevende Scor-
pioenen , welke hy van Tunis , aan de Barba*
ryfche Kust , gekreegen hadt in de Maand No-
vember , bevondt dat derzei ver Steek voor Dui*
ven- en Hoenderkuikens onfchadelyk was ; maar
in t Voorjaar doodelyk. De eerfte en tweede
Duif, evenwel , die hy aan deeze Proef opof-
ferde , ftierven flegts van de Steek ; de derde
en vierde hadden 'er geen aandoening van •
maar', na dat hy de Scorpioen een Nagt hadt
laaten rusten, was zy in ftaat geworden, om
wederom anderen denDoodfteek tegeeven. Dus
brengen ook , volgens het berigt der Ou-
den , zelfs die op 't Eiland Maltha voorko-
men , den Menfch door haare Steek geen na-
deel toe , daar die van Egypte , Guinée en de
Indien , volgens de Waarneemingen der he-
dendaagfchen , gevaarlyke Wonden maaken.
proefnee. ^e Heer Maüpertuis nam verfcheide Proe-
jiiingenvanven 0p de inlandfche Scorpioenen te Mont.
Mauper- r .
tuis. peliier , die aldaar twee Duimen lang vallen en
bleek geel zyn , wordende van de Landlieden
de-Scorpio'enen. 27 1
opgezogt , en aan de Apotheekers te koop ge-
veild (*). Een Hond, aan het kaale van ^ölxxxi!
Buik hebbende doen fteeken van een getergde Hoofd.
Scorpioen, begon dezelve, een Uur daarna, te STUK#
waggelen , en, het Lighaam zeer gezwollen heb"
bende , gaf hy alles over, wat 'er in zyne Maag
<en Gedarmte was , braakende nog lang daarna
een flymagtig Speekzei uit, dat, wanneer zyn
Buik wederom gefpannen was, zig op nieuws
vertoonde. Dit duurde omtrent drie Uuren,
vervolgens kreeg hy Stuipen en ftierf vyf Uu-
ren na dat hy was geftoken. Men hadt op de
plaats der Wonde wel een klein rood Stipje,
doch geene dergelyke Zwelling , als van het
fteeken der Byen of Wespen ontftaat , kun-
nen befpeuren. Eenige Dagen daarna een
anderen Hond , tien of twaalf maaien 3
op de zelfde plaats , zelfs door verfcheide
getergde Scorpioenen , hebbende laaten kwet-
zen , die den Hond zo diep ftaken , dat zy
'er aan hangen bleeven, gaf de Hond alleen-
]yk eenige fehreeuwen , geduurende het ftee-
ken, zonder dat het hem eenig nadeel fcheen
te doen. Hy at en dronk, het gene hem ge-
geven werdt , met veel fmaak , en , dewyl
het een Hond uit de Buurt was , liet men
hem loopen* Het onthaal was hem, niet te-
genftaande de geleeden Pyn , zo wel beval-
len
(*) Menu de VA* ad* Royale des Scknces de fans f de
VAn 17 31.
I. DïEL. XIII. STUK.
372 Beschryvinc van
'V. len 9 dat hy dikwils wederkwam , als 't ware
LXXXI* °m Z^ t0t ^er^aa^n§ ^er voorige Proeven
Hoofd-* aan te bieden. Maupertüis vermoedende ,
stuk, dat misfehien zyne Scorpioenen van Venyn
uitgeput waren , deedt nieuwe komen , en liet
'er zeven andere Honden door fleeken, zon-
der dat zy eenig Toeval kreegen. Drie Kui-
kens zelfs , die hy onder de Wiek en aan de
Borst deedt kwetzen door dit Ongediert, ga-
ven geen het minfte teken van eenig Onge-
mak.
Uit alle deeze Proeven 9 zegt gedagte Aka-
demist , is met reden te befluiten , dat de Steek
van een Scorpioen , hier , niet dan zelden doo-
delyk zy. Misfehien hangt zulk af van ze-
kere omftandigheden > die men moeielyk kan
bepaalen. Redi merkt aan , dat de Adders,
na eenige Beesten gebeeten te hebben , hunne
Venynigheid verliezen; maar dit kon in my-
ne laatfte Scorpioenen naauwlyks plaats heb-
ben. Hy hadt 'er zo wel Mannetjes als
Wyfjes toe gebruikt ; des men het niet kon
afleiden van een verfchil der Sexe Onder-
tusfehen meent hy dat de kragt , die aan de
Olie van Scorpioenen tot geneezing van de
Kwetzuur toegefchreeven wordt , van die
zeldzaame Venynigheid haaren roem gekree-
gen hebbe.
Men hadt den Heer Maupertüis , tot be-
. vestiging van het vermogen der gedagte Te-
gengiften y dikwils een zonderling Geval ver-
haald.
*) E SeoRflöBNSN, 273
haald. Men verzekerde hem, dat een Muis ; Vï
in een Flesch beflooten zynde met een Scor- lxxxt.
pioen , van denzelven geftoken werdt , waar Hoofd-
op in 't kort de dood volgde , maar dat men STUK#
toen een andere Muis nam* die , insgelyks ge-
ftoken wordende , zyn vyand aantastte en op-
vrat , zonder eenig nadeel. Dit werdt als een
ingeeving van de Natuur aangemerkt , die het
Geneesmiddel voorde Kwaal bekend maakt aan
veele Dieren. Hy deedt dan ook een Muis in
een Flesch met drie Scorpioenen, waarvan de-
zelve wel haast verfcheide Steeken kreeg , die
haar deeden fchreeuwen, tot dat zy, toornig
wordende , de drie Scorpioenen dood beet ,
zonder één van allen op te vreeten De Muis
gaf geen teken van eenig Ongemak 3 en bleef
fl-isch tot 's anderen daags morgens , wanneer
men haar op een andere manier om 't leven
bragt.
De Natuurkundigen de geweldige uitwerkin zitplaat*
gen befpeurende, welken de Steek der Scor-^tVc*
pioenen fomtyds veroirzaakt , hebben vastge-
fteld , dat 'er eenig Vogt door den Angel uit-
geftort moet worden in de Wond, Zy on-
derftelden dan, dat die Angel aan 't end een
opening moest hebben , en, na dat Redi met
de keurlykfte Mikroskoopen die opening niet
hadt kunnen vinden , kwamen zy tot de onder -
ftelling, dat dezelve onzigtbaar klein ware(*;,
Leeu-
(*) Bakf.r , 'i Mik.ro skoop gemakkelyk gemaakt* AmftoA
174*. bU 209.
I« D££L. XIII* STUK. S
ü74 Beschryvïnc v a ft
V. Leeuwenhoek evenwel, gelukkiger in dit Ge-
LXXXI val dan RrDI> ontdekte dat 'er> in p!aats van
Hoofd- * ééne , twee openingen waren aan 't end van
stuk. je ctaart der Scorpioenen ; doch ; dewyl de
befchry ving en afbeelding , welke hy 'er van
geeft, een weinig verfchilt van het gene ik 3
dienaangaande, gezien heb, zegt Mat pertuis,
zal ik hier voordraagen , wat door my , in een
Scorpioen van Souvignargues , waargenomen
is.
„ De laatfte Knobbel van de Staart is een
„ klein Phiooltje, van eene Hoornagtige zelf-
„ Handigheid, uitloopende in een zwarten , har-
3, den en zeer fpitfen Hals, die de Angel is.
Ik wierd , met het Mikroskoop , twee klei-
ne Gaatjes gewaar, veel langer zynde dan
„ breed, die geenszins aan 't end van den An*
3, gel, maar wederzyds geplaatst zyn, op ee-
3, nigen afftand van de Punt. In verfcheide
3, Angels heb ik fomwylen de plaatzing van
3, deeze Gaatjes een weinig zien verfchillen;
„ hoewel zy, doorgaans, op den zelfden af-
3, ftand van de Punt aanvang neemen. Som*
33 tyds heb ik ook het één een weinig verder
3, naar het end gezien dan het ander. Men
3, heeft zelfs geen fterk vergrootend Mikros-
3, koop noodig om deeze Openingen te zien ;
3, zy zyn duidelyk zigtbaar met een Vergroot-
3, glas van twee of drie Lynen Brandpunt, en,
3, dat Redt ze niet in 't gezigt heeft kunnen
3, krygen5 komt waarfchynlyk daar van, dat
33 hy
t! Scorpioènïh. ^75
„ hy aan de Punt van den Angel een Gaatje v*
gezogt heeft, het welk *er niet is, en dat f^xxxit
„ hy , altoos niet dan de Punt van den Angel Hoofd»
„ beky kende, de weezentlyke Openingen nietSTUK*
3, heeft kunnen zien"* Of liever , zo ik oor-
deel, dat hy de Punt van den Angel niet
dan voor 't Mikroskoop leggende en dus op
zyde bekeeken heeft: men moet dezelve regt
op de Punt aan en met een zo fterk vergroo-
tend Glas befchouwen, dat die Punt zig ge-
heel ftomp vertoont, en alsdan kan men die
openingen tot genoegen zien". Hier toe is
^, zelfs geen Vergrootglas noodig ; het bolle-
„ tje van 't laatfte Lid een weinig fterk druk-
3, kende, ziet men het Vogt daar wederzyds
„ uitloopen, door die twee Gaatjes"*
Men heeft verbreid, zegt die zelfde Heer,
dat een Scorpioen , in een kring van gloeijende
Kolen beflooten zynde , zig zelf den Doodfteek
geeft. Hy hadt 'er de Proef op verfcheidene
van genomen , en zulks niet waar bevonden.
Het gene reden gegeven kan hebben tot dit
vermoeden, zegt hy, is, dat een Scorpioen,
verontrust wordende, of getergd, altoos zyne
Staart op de Rug omflaat, en zig dus in Pos-
tuur ftelt om daar mede te fteeken ; het welk
hy ook in dat Geval doet, doch het komt hem,
aangemerkt de hardheid van zyn Huid , on-
mooglyk voor , dat dit Dier zig zelf dus zou
kunnen kwetzen of om 't leven brengen.
h Deel XIII. Stuk. 3 2 In-
Beschryving van
Afdeel Jn^ien ^e Scorpioenen van Zelfmoord vry
LXXXl! te pleiten zyn : men kan dit Ongediert in ande-
Hoofd- re opzigten niet van wreedaartigheid onrfchul-
wreechar. di§en Behalven het op vreeten van haar eigen
tighcid. Jongen, dat menze dikwils heeft zien doen,
verfchoonen zy elkander zo min als de Spinne-
koppen» „ Ik had 'er , zegt Maupertuis , om-
„ trent honderd by een gedaan ; waar van , in
3, weinig Dagen 3 niet meer dan veertien over-
3> bleeven, die alle de anderen hadden opge-
3, vreten. Men zou tot haar verfchooning
„ kunnen inbrengen , dat zy geen ander Voed-
33 zei hadden. Inderdaad, ik wist een gerui-
3, men tyd niet, wat van haar Smaak was;
3, doch , V liegen aan haar geevende , bevond
5, ik , dat zy die aten , zonder evenwel met haar©
3, onderlinge vernieling op te houden. Zy vra-
ten ookPiüfebedden , maar, op zekeren dag,
35 aan haar een grooten Spinnekop gegeven
3, hebbende, fcheenen zy dit Geregt bovenal"
3, le anderen te verkiezen. Drie of vier
„ Scorpioenen tastten denzelven aan , en blee-
5, ven 'er een langen tyd aan te kluiven zit-
,> ten".
ryand- ^e Vyandfchap der Scorpioenen tegen dee-
fchap tegen Ze Infekten is onbetwistelyk, Gedagte Waar-
öckoppen. neenur heeft een Spinnekop zien aantasten en
dooden door een Scorpioentje , dat veel klei-
ner was. Zy vatten de/.elven eerst met één
of beide Schaaren, en 3 de Spin te groot of te
fterk
f DE SCORPIOENEN. 477
fterk zynde , om dus overweldigd te worden , v*
flaan zy de Staart over den Kop heen , en gee- lxxxV
ven hem een Steek , waarna de twee groote Hoofd?
Schaaren hem overleveren aan de kleintjes , STUK»
die voor aan 't Hoofd zyn , waar mede zy dat
Infekt aan ftukken breeken en niet verlaaten,
voor dat het geheel opgevreten zy.
Dit vindt men ook elders bevestigd Ze-
ker Waarncemer , in Duitschland, hadt, omzig
van deeze Vyandfchap te verzekeren, leeven-
de Seorpioenen gekogt, waar van hy 'er één,
met een Spinnekop , in een Glazen Bokaal
deedt. De laatlle begon aanftonds alle poogin-
gen aan te wenden , om den Scorpioen met zy#
ne Draaden te verftrikken, doch dit Infekt, dus
getergd zynde, bragt hem een doodelyke Steek
toe ; brak vervolgens , met zyne Schaaren ,
'er alle de Pooten af, en, de verminkte Ronp
aan den Bek brengende , zoog hy 'er al het
wceke uit , laatende niets over dan het Vel.
In de Menfchen wordt, fomwylen, de Steek Toe vallen
van een Scorpioen door zwaare Toevallen ge- steek!*
volgd Op 't oogenblik lydt men een hevige
Pyn in het gedoken Deel, die gepaard gaat met
Huivering en Verdooving , benevens Koud-
Zweet, zo omftreeks de Wond, als door het
geheele Lighaam Die 'er door gekwetst zyn
gan de onderfte Ledeinaaten, krygen zwelling
ia
f*) Mfkem Nat. Curiofor. Dec. II, i&%7* Ann. 6, OhU
Li*.
I. DEEL. XIII, STUK» S 3
27$ Beschryving van
V. in de Liesfchen; die in de bovenfte geftoken
L X XXI zyn > in de °*elen ; maar, de Sceek zwaar zyn-
Hoofd- de, gevoelt men in het Deel een Hitte, als of
stuk- men zig gebrand had: het Lighaam flaat over-
al met Puistjes uit, als Hagel , die Iterk jeu-
ken. Het Aangezigt is betrokken ; de Oogen
verliezen haar helderheid , de Leden haar be-
weeging , en dit alles gaat met een fterke Per-
fing tot Afgaan vergezeld. Den Lyder loopt
het Schuim uit den Mond: hy braakt geweldig
en valt in flaauwte met Stuiptrekkingen, die
voorboden zyn van de dood.
Tegengif- Deeze Toevallen worden , zegt men, ver-
hoed , door het inwendig gebruik van verzag-
tende middelen , gelyk de Heemstwortels eq
Pinkfternakelen, welke laatften voor zeer uit-
muntende gehouden worden, 't zy menze als
gewoonlyk gebruike , dan gedroogd en tot Poei-
jer gemaakt. Van anderen wordt inzonderheid
het Zaad daar van , met Wyn ingenomen, voor
een onfeilbaar Middel gehouden (*). Ik zal
niet fpreeken van de Abt, Averoon, Donder-
baard, Anys, Look en een menigte van ande-
re Kruiden , die by Aldrovanous , als Tegengif-
ten van dit Venyn, volgens den rang der Voor-
letteren opgeteld worden , en door deeze of ge-
ne Autheuren aangepreezen zyn : want zulks
fteunt of alleenlyk op de algemeene aanmer-
king,
(*) Ex Vino Pastïnacse fi Sperma bibatur ,
Compesfcet diros, qiios Scorpius intulit i&us*
JMACR»
DE SCORPIOENEN, 279
king , dat Hartfterkende en Zweetdryvende
middelen dienstig zyn tegen allerley Soorten LXXXI*
van Vergiften , of op de Ondervinding, welke Hoofd-
• STUK»
in dit Geval , gelyk wy gezien hebben , zeer
bedrieglyk is : niet minder, dan het by zigdraa-
gen van Hazelnooten, dat elders voor een Be*
hoedmiddel opgegeven wordt (*).
In 't algemeen wordt thans het beste Genees- DeScor.
middel voor den Steek der Scorpioenen aange- j£°eknt ^
merkt te vinden te zyn in deeze Infekten zelf( 10- een Ge*
Men zoekt er, zo dra het mooglyk is, een te dei.
krvgen , die men , gekneusd zynde , op de
Wond legt , en dit Middel komt veiliger voor,
dan dezelvendus, gelyk Celsus wil, met Wyn
in te neemen. In plaats van dien wordt, niet
zonder reden , het inwendig gebruik van Vlug-
ge Alkalyne Zouten, gelyk dat van Adderen,
van Hartshoorn of dergelyke, met eenigHart-
fterkend Vogt of zelfs met Veneetfche Triakel,
aangepreezen (|). Indien de Kwetzuur dan
tevens beftreeken wordt met Olie van Scor-
pioenen, zo zalmen alles gedaan hebben, wat,
volgens de gezonde Reden , tot voorkoming
van 't gevaar vereischt wordt.
Die Olie, waar van men, onder de Winkel- olie van
middelen, zo wel een üamengeftelde als eennen?i0€"
Ei>
Di&ionn les Ammaux Paris. 1759. p. 119.
(t) Scorpius ipfe fibi pulchemmuoi Medicamenten c$*
Celsus.
(i) ïtift* Naturelle des Anim, Paris. 3756, O&ayo. p. $4!»
h Deel. xm. stuk, S 4
qSo Beschryving van
V. Enkele heeft , is , volgens het getuignis der
LXKXÏ. Ouden , nog tegen verfcheide andere Kwaaien
Hoofd- dienstig. De Enkelde wordt, als men, op de
sTUiv. pjaats van £e Blaas en Nieren , het Lighaam daar
mede beftrykt, (inzonderheid in Kinderen, die
nog jong zyn ), zeer aangepreezen tegen de Op-
llopping van het Wateren. Tegen de Oorpyn
heeft men 'er ook dienst van gehad , mids een
Drachme daar van mengende met een half
Drachme zoete Amandel - Olie, en dan eenige
Druppelen van die mengzel, warm, in 't Oor
laatende vallen. De Samengeftelde , volgens
het Voorfchrift van Matthiolus, heeft veel
naam in Kwaadaartige Ziekten , in de Pest en
tot het dooden cier Wormen. Men ftrykt 'er
van op de plaats van 't Hart en van de Maag ,
aan de Pols en Slag van 't Hoofd, aan de Neus-
gaten en Voeten , herhaalende die flrykingen
om de ;drie Uuren. Ook wordt 'er tot week-
maaking der Pleisters en Zalven, tegen de Pest-
builen en de Beeten van Venynige Beesten, ge-
bruik van gemaakt (*).
voomee- De Voortteeling der Scorpioenen heeft, van
ang' ouds , aanleiding gegeven tot wonderlyke en
belachlyke denkbeelden. Sommige Schryvers
van de voorgaande Eeuw , hebben , op 't ge-
sag vanPumus, vastgefteld, dat zy uit doode
Kreef-
(f) Tn de Stad Florence alleen, gebruikte men , ten ry^
de van Redi , jaarlvks meer dan vierhonderd Pond Scorpioe.
nen , tot het bereiden van de Olie tegen de Venyncn» £e Ge*
Kr. In/, p, 415,
/
DE SCORPIOENEN. %%%
Kreeften geboren werden. Hy hadt deeze Fa- Af^e#eu
bel van den Poëet Ovidius, die de ma-LXXXl!
nier daar toe aan de hand geeft (*), kunnen Hoofd-
n , STUK»
overneemen. Anderen hebben gefchreeven ,
dat zy uit Krokodillen of derzelver Eijeren
voortkwamen. Jakobus Holleriüs fchryft,
dat zekeren Italiaan, door het dikwils ruiken
van het Kruid dat men Bafllicum noemt , een
Scor pioen in % Hoofd kwanj , die denzelven
met hevige Pyn deedt fterven. Paró heeft
kwanswys deezen Scorpioen in zyn Werk
doen af béélden, Avicenna zou , volgens *t
verhaal van Albertus magnus , een Vriend
gehad hebben, die, als *t hem behaagde, uit
zeker rottig Hout zodanige Infekten deedt
verfchynen.
Men moet zig over deeze dwaasheid ver*
wonderen , daar voelen der Ouden reeds van
de Paaring dier Infekten verzekerd waren, wel-
ke zy meenden dat in de op zodanige wys *
voortgeteelde Scorpioenea plaats had. Plinius,
immers, getuigt zulks van Afollodorus, en
Arisfoteles verbeeldde zig. datzy Wormp.
jes, naar Eytjes gelykende, voortbragten , die
dan van hun werden uitgebroed, Eltanus
hadt het beter , zeggende , dat zy jonge Scor-
pioentjes ter wereld brengen. Dit, naamelyk,
is
(*) Concava litroreo ü demas brachia Canao,
Castéra fuppcnas Terra:, de parte fepulta,
Scorpius exibit , Caudaque minabitur unca.
1. Deel. XUI. Stuk. S J
C82 Beschryving van
V. is door Rebi , Swammerdam , Leeuwen-
LXXXï H0EK * Maüpertüis en anderen bevestigd.
Hoofd ' Hier door vervalt dan ook de zonderlinge
stuk. uitvinding van Kircherüs, om Jongen voort
te teelen uit doode Scorpioenen, die geflampc,
en befproeid werden met Water , daar Bladen
van Bafilicum in afgetrokken waren,
sterke ver- De fterke vermenigvuldiging van het Onge-
diging™^ diert , heeft aanleiding gegeven tot zulke on-
gerymde gistiqgejfi De Ouden fielden het ge-
tal der Jongen van een Scorpioen , t'eener
dragt, elf tezyn, maar Redi bevondtze veel
vrugtbaarder, merkende aan, dat zy van zes-
entwintig tot veertig Jongen draagen. Dit is
nog weinig 3 te vergelyken by de genen, die
de Heer Mauperiuis , by het openen zyner
Sccrpioenen, in derzei ver Lighaam vondt ;naa-
melyk tot vyfenzestig toe.
*tzyn De manier van Voortteeling der Scorpioenen
pende 7n- is dus veel eenvoudiger dan die van de meeste
fekten. andere Infekten. Zy leggen geen Kijeren ge-
Jyk de Spinnekoppen , de Luizen en anderen:
haar Jongen vertoonen zig n;et eerst onder de
gedaante van een Worm, gelyk die der Tor*
ren 3 om in die Geftalte aan te groeijen en dan
vervolgens te veranderen in den volmaakten
Staat ; maar haare Voortteeling heeft de mees-
te overeenkomst met die der Viervoetige Die-
ren , en dus behooren zy weezentlyk , zo wel
*Vivipa- als de Pisfebedden, tot de Jongwerpendc* tnó fok-
ra* ten. Dit blykt nog te meer uit de plaatzing >
in
DE SCORPIOENEN.
283
in welke Redt dit gebroedfel in het Lighaam v*
vondt van de Moer , als ieder aan een Navel- lxXXL
ftrengetje zittende binnen een Soort van Vlies, Hoofd-
daar zy elk door een fyne Webbe als van el- STÜK*
kander afgefcheiden waren : doch Swammer-
dam houdt die Draadjes voor Eijerleiders ea
betrekt dus de Scorpioenen tot zyne eerfte
Klasfe van Natuurlyke Verandering , in welke
het Dier in de volmaakte gedaante voortkomt
uit het Ey f, zig verbeeldende dat de Eijeren *Z!e*tix.
der Scorpioenen in het Lighaam worden uicge- £™£>.6
broed. Hoe 't zy, 't is zeker, dat zy, ge-
worpen zynde , allengs aangroei jen , en, om
tot volwasfenheid te komen , geen meer Ver-
andering behoeven te ondergaan , dan de afwer-
ping van de Huid.
De Geftalte van eenScorpioen, genoegzaam Gcdaite.
blykbaar uit de nevensgaande Afbeeldingen ,
kan eigentlyk niet by die van een Kreeft ver-
geleeken worden, dan in zo verre de Samen-
ftelling van het Lighaam aangaat, in 't welke
men geen zo duidelyke onderfcheiding vindc
van Borstftuk en Agterlyf, als in de Spinne-
koppen , maar waar van het voorde gedeelte
vry wel naar een Kop gelykt. Het Lyfisplat-
agtig Eyrond , en aan 't agter ♦ end met een
dunne Staart voorzien , die uit verfcheide Leed-
jes beftaat en aan 't end een fcherpen krom-
men Angel heeft. Doch ik zal op de byzon-
dere Lighaamsdeelen nog een weinig ftaan
blyven.
h Deel» XIII. Stuk* S WAM-
284 Beschryving VAN
V. Swammer dam zegt , dat de Kop der Scorpioe-
LXXXl nen a*s met ^ec Borstftuk vereenigd is, heb-
Hoofd- bende boven op twee Oogen , en nog twee
stuk. meer naar vooren toe, onder welken tweeklei-
dccien^* ne Armpjes of Nvptangen, daar hy buiten
twyfel zig van bedient, om zyn Aas in ftuk*
ken te breeken en aan den Bek te brengen.
Deeze Tangen, merkt hy zeerwel aan, kun-
nen van het Dier uitgeftoken en wederom zo-
danig ingehaald worden , dac men 'er niets ter
wereld van ziet. Het Borstftuk , welks bo-
ven (te deel dan de Kop zou zyn , heeft van
onderen agt Pooten , aan hetzelve gewricht »
die met Haairtjes bezet zyn en in zes Leedjes
verdeeld, waar van de uiterften twee kromme
Nageltjes of Klaauwtjes hebben. Behalve dee-
ze twee Klaauwcjes, die in de gemeene Scor-
pioenen zelfs duidelyk zigtbaar zyn , heeft de
Vost nog veeïe kleine Nageltjes , waar van ik
'er zeven tel aan ieder zyde. Op eene zelfde
ry , tegen den voorften Poot aan , is de Ge-
wrichtsholligheid van de twee Armen, die dik-
ker dan de Pooten, en aan 'i end met twee ont-
zaglyke Schaaren voorzien zyn, welke Spieren
hebben, om dezelven fterk te kunnen toekny-
pen, even als de Kreeften en Krabben. Dee.
ze Schaaren hebben Tandswyze infnydingen
welke digt in elkander fluiten. Het Agterlyf
vondt hy in zeven Ringen verdeeld, aan wier
agterfte de Staart was, als gemeld is.
De stan* Het Setal der Leedjes van de Staart 3 die elk
als
DE SCORPIOENEIT. 285
als een Knobbeltje, en dus, zelfs in kleine
Scorpioenen, zeer gemakkelyk te onderfchei- j xXXll
den zyn, heeft eenige aanmerking veroirzaakt. Hoofd-
Swammerdam hadt een groote OostindifcheSTUlC*
doen afbeelden met drie Leedjes , en fpreekt
van een Westindifche met vyf Leedjes (*);
doch naderhand merkt hy aan , hoe het hem
gebleeken was, dat de Staart van de eerstge-
melde gebroken en weder vastgelymd ware; des
hy het zelfde gebrek in die met vyf Leedjes
vermoedt te zyn , als hebbende anders , in de
Staart van alle Scorpioenen, zes Leedjes waar-
genomen ff)- Inderdaad, wy vinden by Re*
di het zelfde aangemerkt, die echter verhaalt,
dat de Ouden van Scorpioenen met zes en ze-
ven Leedjes fpreeken , welke laatften zeldzaa-
mer, en, volgens Pi in ius, Venyniger dan de
anderen zouden zyn. Strabo ook en de Thai-
mudisten, die van Bochart, in zyne befchry-
ving der Dieren uit de Heilige Schriftuur , wor-
den aangehaald , geeven 'er , in 't algemeen,
zeven Leedjes aan.
Onder de Italiaanfche, zegt Redi, zo wel verfcha
als onder de Egvptifche, die in 't Jaar 1657 d?rScor*
0 - r J J 1 pioenen.
aan den Groot Hertog overgezonden werden ,
heb ik nooit een Scorpioen gevonden mee
meer of minder dan zes Leedjes. Ik kan het
zelfde getuigen van de mynen , zo Inlandfche
als
(*) H;-ft. Tnf. Generalis m Quaria. Lugd. Bat. 173 3»
(| ) Biblid Nature of Bybel der Natuur. Blads, ps*
U Deel. XII U stuk.
285 Beschryving van
V* als Uitheemfche , die ik 'er thans meer dan twin-
LXXXL tig , zo gedroogd als in Liqueur 3 voor my
Hoofd- heb. Misfchien heeft men dat kleine Puntje,
STUK# H welk fommigen en wel de minsten , onder
den Angel hebben , ook voor een Leedje ge-
houden. Immers ik vind dat Puntje niet dan
in myne Westindifche , die zekerlyk Venynï-
ger dan de Europifche Scorpioenen zyn. In
het laatfte Leedje , op één naa, is eenig ver-
fchil , gelyk Red r te regt aanmerkt , zynde
hetzelve in de Italiaanfche vry veel langer dan
de andere Leedjes , elk op zig zelve > maar in
die van Tunis even groot. Ik twyfel of dit
verfchil wel proef houde. De Kleur verfchik
niet minder dan de grootte. Die ontzagïyke
Afrikaanfche, van Fig. i, is, behalve de Ge-
wrichten , geheel zwart ; ik heb een wat klei-
neren, dien ik voor een Oostindifchen houde:
en volmaakt naar den Ceylonifchen van Seba-
gelykende, van Kleur zeer fierlyk glanzig Kas-
tanje- bruin. Zodanigen , doch kleiner, ko^
men ook onder myne Westindifchen voor , en
anderen die geel , of zelfs die graauwagtig zyn.
Onder de Egyptifchen zyn de meésten, zowel
als de Italiaanfchen 5 zwartagtig ^ zegt Redi •
doch in 1 Ryk van Tunis aan de Kust van Bar-
barie , komen 'er in ongeloGflyke menigte
voor , die grooter zyn en van verfchillende
Kleur. Zy waren, naamelyk, uit den groenen
geel i wat bleekagtig en als Barnfteen door-
fchynende , uitgenomen de Schaaren , die wae
don-
BE SCORPIÖENEN* 287
donkerer en als ondoorfchynendezyn. Zelden, v.
zegt hy, vindt men geheel zwarte, en fomryds
zelfs witte Scorpioenen , hoedanig de Kleur h0ofd-*
der Jongen , volgens zyne Waarneeming, stuk.
was (*)•
Wy hebben nog niet gelet op de gedaante Kenmer-
der Schaaren, die in eenigen Peerachtig breed, n'
in andertn byna Draadachtig fmal en dim is ;
doch , dewyl fommigen dit voor een verfchil
der Sexe houden; zo heeft Linn^eus een an-
der Kenmerk opgezogt , om de Soorten van
dit Geflagt te onderfcheiden ; de Kammen ,naa-
melyk, welke zy onderaan den Buik hebben,
op de fcheiding van het Borstftuk en Agterlyf;
naar dat die uit meer of minder Tanden be-
ftaan. Het getal der Oogen (telt hy agt te
zyn , waar van twee op 't midden van de Rug
en drie wederzyds aan het Borstftuk. Roesel
twyfelt , of deeze laatfte wel Oogen zyn ; maar
de befchouwing van mynen grooten Fig.
maakt zulks overduidelyk, en hier uit blykt,
dat dit Schepzel naar alle kanten , uitgenomen
vlak naar onderen , kan zien. De agt Pooten,
groote en kleine 'Schaaren , als ook het maak-
zei van de Staart, komen met het voorgemelde
overeen. Van de drie Openingen , welken Lin-
K/Eüs in de Angel fielt plaats te hebben Cf),
heb
(*) De Generat. InfeBorum. pt na.
(t) Scorpionum Anna foraminibus tribus fèateatt Syfil
Nat Xït
I. Deel. XIII. StüKj
288 B E S C H R Y V I N G VAN
V. heb ik de twee wederzyds digt by de punt, m
tScXLmyne gedrooSde Scorpioenen , zo duide-
Hoofd- lyk waargenomen * dat het end van den Angel,
stuk» regt 0p je punt aan gezien , zig volmaakt als
een Vogelsneb , met twee Neusgaten , ver*
toonde ; doch de uiterfte punt , zelve, is door
't Vergrootglas ftomp , en zonder eenige ope-
ning.
soorten. \ Getal der Soorten van Scorpioenen , die
Ltnn^eus thans opgeeft , is zes , waar onder
zig twee Europifche bevinden , als volgt.
i. ("i) Scorpioen, met de Kammen agutandigs de
Moor^he. Schaar en eenlgermaaten Hartvormig en gem
Deeze woont in Afrika. Ik heb 'er geen ,
met zo weinig Tanden aan de Kammen, dat
is aan die Deelen , welken Roesel Vinnen noemt,
daar dezelve niet afgebroken zyn.
it fa) Scorpioen , met de Kammen zes+tandiz*
€U5; de Schaar en eemgermaate Hartvormig en
Op de Carpatifche Bergen , hedendaags Cra-
pak genaamd, aan de Grenzen van Hongarie5
Poolen, Moravie,enz, , was deeze Soort door
Schal-
fi) Scorpzo Pe&inibus o&o- dentatls , Manibus iubcordatis
pun&atis. Syft. Nat. XII. Gen. 269. X. Gen, 238.
(2) Scorph Pe&inibus fex • dentatis , Manibus fubcordatis
glabris. | Syjf. Nat. XlU
DE SCORPIOENEN. 289
Sch aller gevonden* Gronovius geeft 'er V.
een op met vyf Tanden aan de Kammen, ^txXXl.
de Schaaren dik , effen , overlangs geftreept ; Hoofd-
doch meldt de woonplaats niet. Zyn Voor- STUK* <
werp was maar anderhalf Duim lang, zwart-
agtig van Kleur (*>
Cs) Scorpioen, met de Kammen dertien* Tan* nr.
dig , de Schaaren eenigermaale Hartvormig Afrikaan*
en Kamig. £^UI.
Fig. i.
Deeze Soort is veel beter bekend dan de
voorgaanden. Linn^eus betrekt 'er de Oost-
indifche toe van Swammerdam en Roesel,
als ook den Ceylonfchen van Seba ; doch
waarom ook niet dén Brafiliaanfchen van dien
zelfden Autheur , welke veel overeenkomst
met dat fraaije Stuk van Plaat GIII. Fig. i ,
uit myne Verzameling, fchynt te hebben, het
welk zekerlyk hier t' huis behoort. Roesel
brengt de redenen by , waarom hy gelooft , dat
dèeze Soort van Scorpioenen ook in Afrika ,
eri wel aan de Kust van Guinée , gevonden
worde, Myn Voorwerp , welks langte , zon-
der de Schaaren , nagenoeg agt Duimen is ,
heeft
(*) De Jongen der Italiaanfche hebben ^ zo Doktor Sco«
K>li aanmerkt , één Tand minder aan de Kammen , dan de
volwasfènen.
(3) Scorpio Peftinibus tüedecim - dentatis , Manïbus fub-
cordatis pilofis. M. L. U. 429» SWAmm Bibl, T. 3. f. 3*
Qiarto. T. 6. Sf.b, Muf. I. T. 70, f, 4, Pet# Ca», T* ij,
i\ 2. ROES. Inf. III. p. 390. T. 6$.
I. DEEL» XIII, STUK* T
spo BESCKRVVÏNC VAN
V. heeft de Kammen met veertien Tanden ; doch
Afdeel* die Oostindifche , waar van ik hiér voor fprak,
hSL 1 fierlyk Kastaöje - bi-uin van Kleur zynde ,
stuk. heeft de Kammen maar twaalf- Tandig. Het
uiterfte Lid van de Staart, op één naa, is in
beiden kennelyk langer dan een der anderen,
en in de gedagte zwarte, van onze Af beelding,
ongevaareen Duim lang. In beiden is de Buik
bruinagtig geel, op de zyden wit, zo wel als
de Voegen van het Lyf , en het ronde Leed je
met den Angel byna Koraal - rood. Het heeft
geen klein puntje onder den Angel. De langte
van het laatstgemelde Voorwerp is, gelyk die
van den Ceylonfchen van den Heer Grono -
vius, omtrent vier Duimen. Indien de Kop
onder het Borstftuk verborgen zit , gelyk zyn
Ed. fchryft (*)9 zo moeten de Oogen dan op
het Borstftuk ftaan, waar van 'er twee in 't
midden, en drie ter wederzyde aan de Schou-
ders, in de mynen zig zeer duidelyk vertoo-
nen. De Haairigheid op de Schaaren en Poo-
len van dien Oostindifchen , is van weinig be-
(4} Scorpioen , met de Kammen vet.rtieh.Tan*
(*) Caput fub Thorace latens. Zoóphyl. Gron. Fafc. II.
pag 219.
(^)Scorpit Pcaifribtïs quaruoïdedm - dentatis , Manibus
fubciliatis , Digitis filiïörmibas. Roes. In/. Hl. p. 352, T.
66. f. 5,
lang.
Amerkus.
Westindi*
iche.
PI. CIIT.
Fig, 2.
ÖË SCORPIOENEN. fipï
Deeze Soort, die dan de Westindifche zou %
willen zyn , is door onzen Autheur niet wel lxxXL
befchreeven. Wy krygen van Suriname Scor- Hoofd- ,
pioenen, die van twee tot drie Duimen langjSTUK#
en fommigen bruinrood , anderen geel , ande-
ren, gelyk die van onze Afbeelding, Fig. 23
graauwagtig van Kleur zyn ; hoedanig eenen
Roesel vertoont; maar in deeze allen, zoveel
ik 'er geteld heb, zyn de Kammen ieder met
agttien Tanden voorzien, en byden Angel van
de Staart is een klein puntje, dat in de voor-
gaande Soort ontbreekt* De Schaar en zyn door-
gaans ook veel fmaller en loopen aan 't end
Draadagtig dun uit* Het laatfte Leedje op één
naa verfchilt , in fommigen , zo veel niet in
langte van de andere Leedjes. De Haairigheid
op de Schaaren, Staart en Pooten, is niet zeer
aaumerkelyk*
(5) Scorpioen, met de Kammen agttien» Tan* v.
dig , de Schaaren hoekig. ^mw^
Deeze Kenmerken hebben weinig overeen- **• C1W
komst met de geiteldheid van onze Europifche
Scorpiocnen, waar van 'er één, die wy zeker
weeten uk Tyrol afkomftig te zyn, in Mig. 3,
is afgebeeld. Dezelve naamelyk heeft geen
agt*
(5) Scorpio Pe&inibus o&odecim - denratis , Manibus an-
galatis. M. t* U. 4*9* Mouff. /»ƒ. 204* Aldrov, lnf%
577. RAJ. Inf 9. ROES. Inf lil, T. 66. f. I, 2. SGH/EFF,
Èkm. T. 113. SULTZ, Inf T- 23. £ *So.
I. DEEL.. XIII. STUK. T 2
a©i Beschryving van
V. agttien 5 maar tien Tanden in ieder Kam 5 en
LXXxi'. Doktor Scopoli heeft niet meer dan negen Kam-
Hoofd- tanden in de Kaf niolifche waargenomen, die te
stuk. Gorits gemeen is , komende zelfs in de Huizen
voor. Gronovius zal3 waarfchynlyk> de Tan.
den niet geteld hebben , in die Soort , welke
zyn Ed. op deeze aanhaaling befchryft en hem
door Pater Poda was gezonden (*) : doch zyn
Ed. merkt wel te regt aan , dat dezelve onder
den Angel geen puntje hebben > het welk Lin-
n^eus gezegd hadt (f\ 'Waarfchynlyk zyn
onzen Ridder de Westindifche voor de Italiaan-
fchen in de hand geflopt geweest : 't welk nog
te meer te vermoeden is 3 om dat Roesel en
anderen 3 die de Europifchen afbeelden 3 dat
puntje ook daar aan niet hebben waargenomen*
't welk zekerlyk in de kleine Surinaamfche plaats
heeft. De hoekigheid der Schaaren is genoeg-
zaam blykbaar.
In de Scorpioenen van ons Wereldsdeel fchynt
een aanmerkelyk verfchilvan Kleur te zyn. De
onze is zwartagtig, gelyk REDizegt, dat de
meeste Italiaanfche zyn, en wel rykelyk twee
Duimen lang Die, welken fommige Lui-
den uit Italië enTyrol, levendig 3 in Doozen
te
(*) Scorpio Pe&inutn denticulis o&odecim , &c# Zooph»
Cron. Fafc. II. p, 220. N. 951.
(f) Cauda fub aculeo raucronata eft. Syft. Nat. X, XII.
(4) Non raro biuncialis% zegt Doktor Scojoli van deeze-
pag. 405.
DE SCORPIOENEN. 293
te Neuremburg brengen , omze aan de Apothe-
, i t i_ • r Afdeel*
kers te verkoopen , waren ten deele bruin or lxxXI.
zwartagtig rood, en altemaal nog zeer Jong; Hoofd-
't welk daarom gefchiedt , dat , als 'er een STUK*
Oude zig by bevindt , de anderen meeften-
deels daar door opgevreten worden. Dat de
jongde wit waren, deedt hem befluiten , dat
zy de Verhuiding ondergaan , gelyk andere In-
fekten, en haare langzaame aangroei jing, dat
zy wel twee of drie Jaaren noodig hebben ,
om tot volwasfenheid te komen. Eindelyk
werden hem eenigen toegebragt, die haar vol-
komen grootte hadden , en deeze waren , aan
de bovenzyde, op het Lyf , taamelyk hoog-
rood, van onderen geelagtig, de Kop, Armen
en Schaaren , uit den blaauwen zwart , met
eenig rood doormengd. Hy heeft zo wel de
Kammen die hy de Vinnen noemt , als den
Bek met de Nyptangen, die daar nevens zyn ,
zeer fraay in afbeelding gebragt, en heeft on-
der aan 't Lyf eene opening ontdekt , die
mooglyk tot ontlasting van Vuiligheden of
tot de Paaring zal dienen. De een , die zeer
dik van Lyf was, verbeeldde hyzich een Wyfje
te zyn ; doch clan zou het verfchil der
Schaaren , ten dien opzigte , niet in aanmer-
king komen. In de Kammen merkt hy ook
aan , dat maar tien Tanden waren , en kon
zulks met de menigte van Kam -tanden ,
welken Linn^üs aan de Italiaan fche
I. Deel. xiii. stuk* T 3 Scor«
294 Beschryving van
V. Scorpioencn toefchryft , niet overeenbren?
stuk. 00 Scorpioen 5 die twee- en- dertig Tanden
m YK aan de Kammen heeft, en de Scbaaren
Aaflrahs,
Zuïdland- zlcid*
fche. ö
Zodanig een wordt door Linn^us thans ia
Afrika , en misfchien ook in Amerika , gezegd
te huisvesten. Gronovits brengt een Infekt
t' huis onder dit Geflagt , het welke in 't
geheel geen Kammen , de Staart Draadagtig
dun en weerloos of zonder Angel , maar de
Schaaren, aan het middelde Lid, mee eenfter-
ken Doorn gewapend heeft. Het geleek voor
3t overige naar een Scorpioen , was Kastanje-
bruin 5 en kwam uit Indie (f ) Die Scor-
pioen van Brafil , met twee Staarten, waar
van Seba de afbeelding geeft, zal waarfchyn-
lyk door konst dus toegefteld zyn.
f*) Infikten - Beiu/t. III. Theill. pag. 3 82.
(%) Scorpio rc&inibus triginta duo dentatis , Manibus lx.
vibus. Syft. Nat. X. Sp. 5*
(t) Scorpio Pe&initms nullis &c. Zooph. Gron* Fase, ir.p.
LXXXtf".
de Krabben.
*93
LXXXII
LXXXII. HOOFDSTUK. Hoofb,
STUK»
Befchryving van 't Geflagt der Krabben en
Kreeften; waar inderzelver gemeene eigenfchap*
pen en verfcbülendheden > zo ten opzigt van deeze
Dieren in h algemeen , als van derzelver byzonde-
re Soorten, owflandig worden aangeweezen* De
Soldaaten of Kluizenaars en dergelyke middel-
Jlagtige9 als ook de Garnaalen , Zee - Vlooijen
en anderen , zyn daar onder vervat.
TT\e Krabben en Kreeften worden door Naam.
rraf LiNNiEus in een zelfde Geflagt t'huis ge-
bragt. Zyfchynen, inderdaad, ongemeen naa
met elkander vermaagfchapt te zyn , en , in
hoedanigheid zo zeer van de Scorpioenen ver*
fchillende, konden zy5 naauwlyks, op derge-
lyke manier, als die , onderfcheidcn worden.
De gaaping zou te klein zyn geweest , tusfchen
deeze twee Geflagten , welke ook beide onder
den Latynfchen naam van Corner begreepen
zyn. Dewyl, echter , de Krabben en Kreeften
zo zeer in gedaante verfchillen, zal ik van elk
in 't byzonder fpreeken.
KRABBEN.
De Nederduitfche naam der Krabben zal van
bet Hoogduitfche woord Krebs afkomstig zyn,
dat men in 't Fransch navolgt met den naam
l. Deel. xill. Stuk. T 4 van
29(5 BESCHR YVING VAN
^ van Crabe , en in 't Engelfch met dien van the
Lxxm*: Cra&- De S weeden noemenze£ra&/;a. Van het
Hoofd- Latynfche woord Cancer, dat van het Griekfch
stuk. KarHnos fchynt geformeerd te zyn, hebben de
Italiaanen hun Crancbio en Granzo^ de Spaan-
fchen hun Cangreio ontleend. De Griekfche
naam heeft een zeer duidelyke afleiding van de
beweeglykheid der Oogen , die iets byzonders
is in deeze Infekten.
van^de'1 Aristoteles geeft tot Kenmerken van de
Kreeften. Krabben op, dat zy het Lighaam rond hebben,
zonder Staart, en, fchoon dit wel niet volko-
men waar is, zo blykt nogthans, dat de alge*
meene naam van dit Geflagt toepasfelyker z;y
op de Krabben dan op de Kreeften , die zeer
blykbaar geftaart zyn. Sommigen hebbenze
onder de Visfchen t'huisgebragt , doch de Poo-
ten maaken een zeer duidelyke onderfcheiding.
Anderen betrekkenze tot de Zee - Schepzelen
of Waterdieren, die geen Bloed hebben, waar
van Plinius drie Geflagt ca telt ; die zagt van
Huid zyn ; die het Lighaam met een Kom be-
kleed hebben ; en * die in een harde Schaal
huisvesten, gelyk de Hoorens en Schulpen.
Aldrovanöus , deeze verdeeling volgende ,
befchryfc zodanige Waterfcheplzelen in drie Boe-
ken, met by voeging van een vierde over de
Plantdieren , en dus maaken de Kreeften , Krab-
ben , Garnaalen en dergclyken , zyn geheele
tweede Boek uit ; als onder de bloedelooze
Pieren, van dien aart '3 de eenigften zynde,
welke
de Krabben.
297
welke een Korstagtig bekleedzel hebben. De V.
Torren echter en anderen , hebben dat ook >AjXmL '
zelfs de Scorpioenen ; des zulks geen onder- Hoofd-
fcheid maakte, of beletten kon, van de Krab-slUiv'
ben in de Afdecling der Dieren , die de Infek-
ten bevat, te plaatzen ; te minder , daar die
naam aan dezelven , ten minfte aan de Kreef-
ten, Garnaalen, Zee • Vlooijen en dergelyken ,
wegens de verdeelingen of infnydingen van
haar Korstagtig bekleedzel, dat verfcheide Rin-
gen om het Lyf maakt , weezentlyk behoor-
de.
In verfcheide opzigten zyn de Krabben ver'r^^
wonderlyke, ja byna affchuwelyke Dieren. Haar *****
rnaakzel, vooreerst, noch misfelyker dan dat
van een Spinnekop, alzo haar Lyf maar uitéén
enkel ituk, zonder Kop, Borstftuk of Staart,
fchyntte beliaan : de langte derPooten, die in
fommigen geheel buitenfpoorig is ; de grootte van
de Schaaren, die zy hebben, en de gedoorn-
heid van de Schulp, geeft haar een zonderling
aanzien. Haar gang is, bovendien , niet minder
vreemd, dan die van fommige Spinnetjes, en
in eènigén zo vlug , dat zy een Menfch , die
op zyn hardde draaft , oncloopen. Behalve
voorwaard s , gaan zy dikwijs ter zyden uit,
en fomwylen ook wel agtervvaards, indien zy
kunnen. Zy leeven zo wel op % Land als in
en ondqr Water; ja eenige Soorten fchynen
naauwlyks Water te behoeven, onthoudende
?ig meest op 't drooge, in de Bosfchen. Men
I. Deel, xiil. Stuk. T ƒ kan
£98 Beschryving van
V, kan de gewoone Krabben ook verfcheide Wee-
Afdeel. tejj ? ja Maanden, levendig bewaaren , zonder
lxxxh. Water. Men vindt 'er in de Rivieren en in
tsTUK. cje ^ee 3 doch van de eerst gemelde * zo 't
fchynt, niet dan in de Zuidelyke deelen van
Europa, ten minste in Duitfchland of Vrank-
ryk niet , maar wel en overvloedig , volgens
Matihiolüs , in Toskanen. Ook waren de
Rivier -Krabben by de Oude Geneeshecren >
zo Grieken als Arabieren , in de grootfte ag~
ting. De Zee* Krabben vindt men, zowel
in de heete, als in gemaatigde en koude dee-
len des Aardkloots ; ja overal , byna ; daar de
Zee eenigc Kust bcTpoelt.
Paaring. Gelyk onder de Inlokten , in 't algemeen,
zo zyn 'er onder de Krabben ook Manne-
tjes en Wyfjes , die eenigermaate in Kleur,
en tevens in Geftake verfchillen. Het Man-
netje is rooder dan het Wyfje , dat blaauw-
agtiger is en de Staart veel breedcr heeft y
om de Eijeren daar mede te kunnen vasthou-
den. In de Paartyd fchynt 'er als een Oor-
log plaats te hebben tusfehen de Mannetjes ,
die elkander , by herhaaling , met den Kop,
gelyk de Rammen , ftooten. De Paaring ge-
fchiedt zeer natuurïyk , wordende het W yf *
je , dat op de Rug legt , van het Mannetje
gedekt, zodanig dat Buik tegen Buik en Staart
tegen Staart, gevoegd worde* Sommigen leg-
gen de Eijers in het Zand , aan den Oever
van
de Krabben*
*99
van de Zee of Rivieren , alwaar die dan door v-
De Krabben paaren hier te Lande in 't Voor HüOFJ
• STUK»
jaar , wat vroeger ol laater naar 't Saizoen, en
eenige Weeken daar na begint men de Eijer-
tjes aan de Staart te zien , die in 't eerst geel-
agtig wit van Kleur zyn, doch, naar dat zyin
grootte toeneemen , allengs rood of Oranje-
kleurig worden. Leeuwenhoek begrootte het
getal derzelven^ in ééne Krab3 op twee mil-
lioenen, het welk een verbaazende Voorttee*
ling zou veroirzaaken . indien niet een groote
menigte tot Spys ftrekte van Visfehen en an-
dere Waterdieren.
De Natuur heeft de Krabben met een der- verfmk
gelyke eigenfchap , als de meeste andere In- in*
fekten, begaafd 5 van naamlyk haar bekleedzel
fomtyds af te werpen , te verhuiden of te rui-
jen , gelyk men 't dikwils noemt. Dit doen zy
gemeenlyk in de Zomer, en dan, met een nieu-
we Korst verfchynende , houden zy zig eenige
Dagen ftii, als afgemat of zwak op het Zand
leggende , tot dat haar bekleedzel genoegzaam
Iterk geworden is, om haar tebefchutten. Ge-
duurende dien tyd eeien zy ook niet , en men
zou haar dus gemakkelyk vangen kunnen , in-
dien zy alsdan niet geheel vermagerd waren.
Men ziet , derhalve , dat zulks niet aan het
afneemen van de Maan toe te fchryvenzy 5 ge-
lyk de Ouden beuzelden. Vervolgens hunne
h Deel. xui. stuk* krag-
de Zonnelchyn worden uitgebroed.
Afdeel, '
LXXXII.
HOOFD*
300 BESCHR YVING VAN
V. ten weder bekomen hebbende 5 hervatten zy
ixxxil' haar gewoone Levensmanier.
Hoofd- De Krabben eeten allerley Soort vanGedier-
bTük' te 9 dat zig niet voor haar in eene harde Schaal
ecze' kan verfchuilen* Wormen , Slakken en alle
Slymerige of weeke Schepzelen , zo in 't Wa-
ter als op 't Land voorkomende , ja zelfs Gras?
Kruiden , Aard en Boom - vrugten 3 zyn haare
Spyze: want zy blyven niet altoos onder Wa-
ter , en men vindt 'er die zig geduurig op 't
drooge onthouden. Dat zy de Oesters zeer
beminnen 3 blykt uit het Berigt der Ouden y
aangaande haare loosheid 5 om dien Visch te
kunnen bekomen. Deeze verhaalen3 dat een
Krab met haare Schaaren een Steentje neemt,
en 't zelve tusfchen de Schaalen van een gaa-
pende Oester in fteekt , waar door die dan de-
zelven niet kan fluiten , en dus van de Krab*
op haar gemak 5 wordt uit de Schulp gehaald
en opgegeten. Onder de Kerkvaderen hebben
verfcheidene deeze loosheid der Krabben opge-
vyzeld , en Ambrosius 3 in 't byzonder , be-
fchryft dezelve uitvoerig , gelyk Oppjanus
ook in zyn Gedigt: (*). i9 Die loosheid , van
9, Oesters te betrappen , meen ik dat alle Krabben
55 bezitten5zegt Aldrovandus: want inde Moe-
,3 rasfen van zoete Wateren > zo wel als in Rivie-
ren,
( — Parvum madida de rupe lapillum
Obliquus tollit Cancer, Chelisque recurvis
Continet , in Testis Lapidem demitnt apertls , &c.
de Krabben. 301
„ ten 3 ver van de Zee af, komen ook Oesters V.
3, voor, zo wel als Krabben." lxxxu^*
Dat deeze Dieren niet van voorzigtigheid Hoofd-
ontbloot zyn, blykt uit de byzonderheden , die STUK*
men ons verhaalt van de Land -Krabben derK^aa^e"ng
Westindiën. Zy ontwyken den Mensch met
de vlugt, wanneer hy met een Stok is gewa-
pend, en keeren zig, als men ze vatten wil ,
gemeenlyk op de Rug, om zig dus met haare
Schaaren te kunnen verdedigen. By een Poot
gevat wordende , laaten zy een ftuk daar van
in de loop , om haar leven dus te redden , en
den vanger te ontkomen. Zy hebben , zo wel
als de Haagdisfen en veele Slangen , de gewoon-
te, om zig eenmaal 's Jaars naar 't Strand te
begeeven 5 en zig daar in 't Zeewater te baa-
den , 9t welk tot geen ander oogmerk fchynt te
dienen , dan om , na dat zy de Eijeren aldaar
in ft Zand hebben geworpen , de Huid week te
maaken, om dus dezelve afteleggen. Mid-
delerwyl worden dus ook de Eijeren van de
Staart los gemaakt en komen op 't Strand uit,
daar men de jonge Krabbetjes wel haast ziet
kruipen , en eerlang de groente zoeken , trek-
kende vervolgens met de Ouden, troepswyze,
Landwaard in. Zie daar een wonderlyke in-
geeving der Natuur , welke deeze Dieren den
koers aanwyst naar de Zee ; en haar op den be-
hoorlyken tyd derwaards doet vertrekken , om
dus de Voortteeling , zo wel als de Verhuiding,
ter uitvoering te kunnen brengen. Men wil ,
I. Deel. XIII* Stuk* dat
302 Beschryving van
V. dat haare Marsch 3 uit de Bosfchen naar het
lxx fiiL' Strand , altoos in een regte lyn gefchiedde ,
Hoofd- zonder eenige omwegen; zo dat zy zelfs over
stuk. Huizen , Kerken en Bergen klimmen (*) ^
klauterende by Muuren op , daar zy dikwils
dan afvallen zouden , en zig gevaarlyk kwet-
zen.
't Is bekend ; dat de Huizen en andere Ge-
bouwen, op de Voor « Eilanden van Amerika,
daar zulks door Pater Labat was waargeno-
men , gemeenlyk laag en genoegzaam alle van
Hout zyn : ook moet men daar zig geen zoda-
nige Kerken , als wy hier in Europa hebben ,
voordellen, ten minste niet ten platten Lande-
Bergen zyn 'er ook niet van zulk een verba-
zende hoogte j als in Peru ; *t welk dit mirakel
grootelyks vermindert. Waarfchynlyk zullen
de Bosfchen i daar zy zig in Gaten onder den
Grond onthouden, dikwiis geen Mylen van de
Zee zyn. Ondertusfchen getuigt men , dat zy.
by dag en nagt reizen, plei tierende alleen re-
gulierlyk op het heetfte van den Dag. Zy zul-
len mooglyk by dag haar Koers naar de Zon
en by nagt naar de Sterren rigten: gelykerwye
de Indiaanen , in dat Wereldsdeel > de gewoon-
te hebben. En , of die regte lyn , van haarc
V\roonplaatzen naar de Zee , wel ooit naauw*
keurig waargenomen zy, zou men mogen twy-
felen,
Vaft
(*) BASTER Natuur^ Uitfpanningen. II# DEEL , blacfa.
de Krabben. 303
Van deeze Land - Krabben ondcrfcheidt men V.
vier Soorten. Te eerden, Tour lonroux genaamd, LXXm.#
vallen op 't hoogfte drie Duimen breed. Zy Hoofd-
zyn rood van Kleur , en hebben de flinker Schaar STU*-
altoos kleiner dan de regtcr. Die men Crabes
noemt verfchülen van dezelven in grootte en
in Kleur: men vindt 'er die paarsch of Violet,
en die wit zyn. De eerden onthouden zig in
de Valeijen der Bergen, in Bosfchen en Suiker
Plantagien : de witte op laage Moerasfige plaat-
fen , niet ver van den Oever der Zee. Van
deeze heeft men er op Guadaloupe, die meer
dan zeven Duim breed zyn: zy hebben tienen
dus twee Pooten meer dan de Tourloarotix , wel- *
ke tot Spyze meest , en de witte allerminst
geagt , ja ook gevaarlyk zyn. Een vierde
Soort , genaamd Criqiies , in de Rivieren zig
onthoudende, veel platteren harder van Schaal,
wordt zelfs van de Negers en Indiaanen niet,
dan by gebrek van ander Voedzel, gegeten.
De Krabben zyn een zeer gewoone Spyze zy ftrek-
in alle de Franfche Volkplantingen, zo op de
Eilanden als aan de Vaste Kust. Sommigen
noemenze het Manna der Westindiën: want de
Karibaanen eeten byna niets anders , en voor
de Negers (trekken zy tot een groote verfna-
pering ; terwyl zy ook van de Blanken niet ver-
worpen worden- Qp Cayenne , in 't byzen-
der , daar het dikwils aan toevoer van gezou-
ten Vleesch en Visch mankeert, wordt de Volk-
planting 'er grootelyks door gefpyzigd. By 't
I, Deel» XUI. Stuk* ill-
304 BESCHR Y VING VAN
V. inkomen der Rivier van de Berbiesjes is een
Afdeel. 203^ jat men het Krabben - Bosch noemt*
Hoofd'- wegens de menigte van dit Gedierte , 't welk
stuk. zig daar onthoudt en gevangen wordt De
genen , ondertusfehen , die men in zodanige
Bosfchen aan de Zeekant vindt, (zynde veelal
van de gedagte witte Krabben , ) worden fom-
tyds vergiftig door het eeten van de Vrugten
of Bladen der Manchenilje - Boomen , of ook
van de Gevoelige Planten : weshalve het een
algemeene Regel is, de zodanigen niet te ee-
ten , welke onder Verdagte Boomgewasfen of
Kruiden gevonden zyn. Ten opzigt van die
der Gebergten wordt minder zwaarigheid ge-
maakt.
De Eijeren, die klein zyn en rond, trops-
wyze aan elkander gevoegd gelyk de Kuit der
Visfchen , verftrekken tot een niet minder fmaa-
kelyke Spyze. Gekookt zynze rood ; maar
anders witagtig , hangende aan de Baardjes,
welke de Staart naar 't Lyf toe heeft, ineen
witagtige dikke StofFe, welke door *t kooken
wit wordt als Eijerwit. Zy zitten als twee
Kluwens van eikander gefcheiden door een
Vlies, ter wederzyde van de Staart. Behal-
ve deeze witte StofFe, die het Vet der Krabben
genoemd wordt, hebben de Mannetjes, in plaats
van Eijeren, eene groenagtige StofFe, Taumalin
genaamd, 't welk de Saus is, daar menze mede eet.
Ten dien einde wordt de Schaal van de Rug
opgeligt, en, dezelve affcheidende van de on-
der-
de Krabben*
derfte Schaal * waar de Pooten en Schaarenaan Af^el<-
gehecht zyn, vergadert men in een Lepel al Lifcxiï.
de Taumalin der Mannetjes met het Vet * en Hoofd*
STUK.
daar mede worden zy gegeten. Ook ftrektdie
Stoffe tot een Kenmerk, dewyl men, als de-
zelve zwart bevonden wordt, de Krabben wel
mag rekenen vergiftigd te zyn.
Pater L abat zegt , dat deeze Krabben , hoe« Gebruik*:
wel voor een goede Spyze gehouden worden-
de, doch moeilyk te verteeren zyn , en dus
veel bekwaamer Voedzel voor de Negers en
Indiaanen, of voor Arbeidslieden enMénfchen
die zwaar Werk doen, dan voor de genen die
op hun gemak leeven. Dit zelfde wordt van
de Krabben in 't algemeen aangemerkt, en in
dit opzigt komen zy met de Garnaalen over-
een; dat zy beter tot toefpyze zyn, dan om
Jer een geheelen Maaltyd mede te doen ; moe-
tende ook lang gekookt en met een Kruidige
Saus gegeten worden. Van de zwarte enden
haarer Pooten wordt in de Medicynen gebruik
gemaakt , onder den naam van Kreeft- of Krab-
Schaaren *. Een famengefteldPoeijer van de-* cfau
zeiven , dat men gemeenlyk Poeijer van de Cancror«%>
Graavin van Kent noemt , heeft, gelyk bekend
is, onder de- Har tfterkende middelen een groo-
ten naam.
De manier , om de Land - Krabben te van. van^sr dex
gen, is zeer eenvoudig, doch driederley. MenKiabb€,i*
kanze , naamelyk , of op den Grond ioopen-
de, met de Hand van boven grypen5 en dan
h DEfiJU XIII. STUK. V li
306 Bêschryvinc van
Va in een Zak of Mand fmyten , waar in zy lang
Afdeel, levendig blyven ; of men haaltzemet een Haak
lxxxii. tót de Gaten , of men flopt dezelven , wanneer
stuk. Zy jjgt aan den Oever zyn , tegen 't aankomen
van den Vloed ; waar door dan de Krab belet
wordende Lugt te fcheppen , in haar eigen Hol
verfmoort. De eerste manier wordt gewoon»
lyk gebruikt tot het vangen aer groote witte
Krabben.
Dergelyke Land -Krabben vindt men ook
aan de Kust van Guinee, en elders, in Afrika:
ja op 't Eiland Java, in Oostindie. Op Rodri-
guez , dat tusfehen de Kaap en Java legt , wa-
ren zodanige Dieren een groote Landplaag , vol-
gens de aanmerking van Leguat , maakende
zïg ritten in de Grond gelyk de Mollen , en de
Moeskruiden y met wortel en al , uitrukken-
de. Op zekeren tyd van \ Jaar begaven ook
deeze Krabben zig, met Eijeren beladen zyn-
de , by duizenden naar 't Strand , en dan kon
men 'er, zo veel men wilde , met Stokken dood
flaan. Haar Schaal was byna rond, en om-
trent vier Duimen breed.
zee-Krab- Zee -Krabben zyn 'er, van veelerley Soort
en ontzaglyke grootte , over den geheelen
Aardkloot. In verfcheide Havenfteden van
Vrankryk komen 5er dagelyks voor , die zeer
groot zyn , waar onder, in 't by zonder , de
Marfiliaanfehe uitmunten; Bellonius ver-
haalt , dat de Zee - Krabben fomtyds wel een
Voet breed zyn, en dat hy 'er in Engeland ee-
t\e gezien hadt, van tien Ponden zwaar. Dit is t£ï, '
hiec ongèlooflyk, als men de ontzaglyke groot- lxxxii!*
te in agt neemt van de zogenaamde Duivels - HoOFÜ*
Krabben, gemeenlyk Zee- Spinnen genaamd , STUK*
in Noorwegen voorkomende, die dikke Pooten
hebben van rykelykeen half Elle lang, hoewel
het Lyf niet grooter is, dan dat van degewoone
Krabben. Men behoeft dan niet te twyfelen
aan het berigt der Reizigers, dieverhaalen,dat
?er in de Levant Krabben zyn , zo groot , dat
zy de Menfchen vervaard maaken , door haare
menigte , of dat 'er aan de Kusten van den
Oceaan zouden gevonden worden , die een Man
kunnen doen te gronde gaan , als zy hem met
de Schaaren vatten ; 't welk Olads Magnus
zegt dikwils te gebeuren aan de Orkadifehe Ei-
landen. Naauwlyks geloof baar is, echter , 't gene
Clusius verhaalt van den groote Zee Held
Drake, die, in 3c jaar 1605 5 gewapenderhand
op zeker Eiland gekomen zynde , aldaar door
groote Krabben aangetast en verflonden werdt.
De Krabben, evenwel hebben in haare Schaa* HaarStesfc»
ren ecne byna ongelooflyke kragt Rümphius te'
verhaalt van de Oostindifche Beurskrabben , dac
zy een Kokosnoot , die men met een Steen naauw*
lyks aan (tukken kan kloppen, daar mede wee-
ten te kraaken, na dat zy dezelven vandeBoo-
men hebben afgekneepen. Hy voer eens in
een Vaartuig . aan welks Mast men zulk een
Krab hadt opgehangen , en daar onder ftondt 5
fey geval, een Geit van middelmaatige groot-
I. Deel. Xlli. StüKi Va te^
BESCflRYVIHG V A B
Afe^êl Welke Zy by bCet kreeg, CD tohooS
lxxx' opHgtte, datd zelve al van den Grond af was,
Hoofd- eer men haar te hulp kon komen ; moetende toen
de Schaar aan (tukken geflagen worden, om de
Geit te verlosfen Dit is te verwonderlyker,
aangezien de Aaien raad weeten om de Krab-
ben te overmeesteren zy flingeren zigom der-
zelver Schaaren , en beletten haar dus , van
dezelven gebruik te maaken : terwyl zy , in-
middels , de Krab uitzuigen Op dergelyke
manier wordt dit zo fterk geharnaste en ge-
wapende Dier y aan de oogfehynlyk geheel
weerlooze Zee- Katten en Polypusfen dikwils
ten prooy* Anderszins, getuigt Punius, zyn
de Krabben lang van Leven,
rwaadaac- Aangezien fommigen van deeze Dieren , fterk
tighcid. geplaagd of getergd wordende door ze onder
de Staart te kittelen , dat zy, zo het fchynt
niet kunnen verdraagen ; tot de kwaadaartig.
heid komen , van zig zelf een doodelyke neep
tegeeven (*); zo is het niet te verwonderen,
dat zy het ook elkander doen , en hierom heb-
ben de Krabbenvangers , wanneer zy 'er eeni-
gen in een Zak willen draagen , de voorzigtig-
heid, van dezelven eerst de Schaaren te bin-
den. Het is zonderling , dat zy dikwils zig
zelf een Poot afbyten, 't welk onfeilbaar ge-
fchieden moet , wanneer die tusfchen een bchaar
raakt; dochzy hebben wederom dit voordeel ,
dat:
(*) RUMPH. Amboinfche Rariteit fomtr. p. 7«
»
de Krabben.
dat de afgekneepen of afgebroken Pooten we-A ^*
der aangroei jen , of vernieuwd worden, gelyk Lxxxfu *
v/y dit nader in de Kreeften zullen befchou HoorDi
wen. STÜK-
De Zee -Krabben hebben gemeenlyk het Lyf Gdhlte*
rondagtig, in fommigen van vooren Itomp , in
anderen fcherp uitloopende , in eenigen vier-
kant of hoekig. Het is door een Korstagtig
Rugge- Schild bedekt, dat in fommigen effen
en glad is , in anderen met een menigte van
Knobbeltjes en Stekels of Doornen , zo van bo-
ven en van vooren, als op de zyde bezet, ja
dikwils met VV ormbuisjes en Zeetulpjes be-
groeid, in de leevende Krabben. De Kleur is
in de gemeen den bruin of bleek , doch in de Oost-
en Wesrindifchen dikwils, iierlyk, wit, geel of
rood ; ja , in fommigen, het Rugge Schild met
veelerley Bloemagtige figuuren getekend. Van
vooren vertoonen aan hetzelve zig de Oogen, die
het Dier uitkan brengen en in de Hollen verber-
gen, ook voor en agcerwaards, op zyde, en
in alle manieren beweegen. Het zyn ronde
Oogen , op een Soort van Voetjes geplaatst,
doch niettemin ge, areld of met Facetten voor-
zien , gelyk die der Infekten Zulks laat zig
in een grpote Zee - Krab , die ik in Liqueur
heb , met het Lyf zo groot als een Vuist , zelfs
mee het bloote Oog befchouwen.
In deeze zyn die deeltjes , waar van Dok- neuitwc*
tpr B aster fpreekc (*) , dat de Krabben de- discBck*
zei-
{*) Natuurt Uitfpann* II. Decl,bladz, a*«
£ D££Lf XIII, STUIU V 3
3ïo Beschryving van
V. zeiven in geduurige beweeging hebben , zeer
lxxxÏiL naar een klein Vogelpootje \ doch met twee
Hoofd- Klaauwen, gelykende, duidelyk zigtbaar. De
Sïm# Sprietjes ftaan in de myne merkelyk naar de
zyde toe, tusfchen die deeltjes en de Oogen5
en zyn zo lang niet als deeze deeltjes. Van
onderen vertoont zig de uit wendige gedaante van
den Bek, beftaantle uit twee paar over elkan-
der fchuivende, platte, en aan 'c end haaks-
wyze deelen, aan de enden met Haairtjes be-
zet , gelyk zyn Ed. 'er een , in ffo VI. by Lett.
i, op de Tweede Plaat afbeeldt, en die hy de
Lippen noemt , dat taamelyk eigen is ; hoe-
wel zy zig niet op -en nédervvaards , maar zy-
delings beweegen , gelyk in alle Infekten. Aan
die twee paar declen $ als met Veeren van
Schryfpennen , die zeer krom ftaan , en niet
zeer inwaards geplaatst, zou ik liever den naam
van Baardjes geeven , dan van Binnenlip-
pen. Ik denk ook veeleer , dat deeze het ge-
brek van Baardjes in de Krabben vervui-
len , dan die Pootagtige deeltjes , met twee
Klaauwtjes voorzien, waar zyn Ed. zulks van
vermoedt; alzo die tot dergelyk gebruik als de
Baardjes geheel onbekwaam zyn, en waarfchyn-
lyk maar dienen , om kleine ftukjes van het
Voedzel te vatten en in de opening van den
Bek te ftuuwen. Ook zyn het , buiten twy-
fel, deeze, welke de Heer Linn^us met dea
naam vaa Schaardraagende Vcelertjes (*) be-
doelt.
(*) Païpi duo Cheüferi Syft. Ata XII. p. iejt,
de Krabben, 311
De Krabben hebben gemeenlyk, behalve de v*
twee Schaaren, agt Pooten. Sommigen willen Lxxx«i/
dat 'er ook , doch zeer zeldzaam , zyn , met Hoofd-
tien of zes Pooten. In de langte en figuur van STÜK#
deeze Pooten , naar dat zy aan 't end breed of
fpits zyn 3 gehaaird of ongehaaird , en wat dies
meer is , heeft een groot verfchil plaats. Men
fchryft 'er vyf Geledingen aan toe, en 't is ze-
ker dat zy , behalve de Gewrichtsholligheid
aan het Borstftuk , nog op vier plaatfen be-
weeglyk zyn ; maar moogtyk zal het eerste en
derde Leedjc flegts als een Knietje aan te mer-
ken zyn 5 gelyk inde Spinnekoppen 3 en zullen
dus de Beenen der Krabben ook maar uit Dye,
Schenkel en Voet beftaan, even als die derln-
fekten in 't algemeen, Wat de Schaaren be-
langt , die zyn dikwils langer dan de Pooten 9
en beftaan uit twee groote dikke of breede Le-
den 9 ieder met een dergelyke Kniebuiging , en
aan 't end met een geweldige Nyper , die een
beweeglyk deel heeft , dat voor het derde Lid
verftrekt en met Tanden digt en flyf in het an-
dere fluit. Sommige Krabben hebben , na-
tuurlyk, de eene Schaar kleiner 3 de andere
grooter , en in eenigen is dit verfchil ontzag-
lyk
Het gene > verder, van buiten nog in aan- i>? Staart,
merking komt, is de Staart. De Krabben hebben
dit Lighaamsdeel wel niet zo zigtbaar of zo
groot als de Kreeften , maar het is haar niette-
min van de Natuur gegeven, Dus noemt men
h Djf.el. xiii. stuk, V 4 CCl$
312 BESCHRYV ING VAN
V.
Afdeel.
LXXXU.
Hoofd-
stuk.
Inwendige
Dceien.
een Schaalagtig ft uk , dat altoos tegen den Buik
omgeflagen voorkomt, fluitende in een Groef,
die tusfchen de verdeelingen van het onder -
Schild regt overlangs loopt. In de Mannetjes
is de Staart veel fmaller dan in de Wyfjes, het
welk voor eerst dienen kan, om dezelve gemak-
kei yk te onderfcheiden. In de eerstgemelden
ftrekt zy , volgens Dokter Baster, om de Teel-
deelen te bedekken, In myn groote Krab zie
ik 'er een dun Deeltje , wel anderhalf Duim
lang , ter wederzyde buiten uitlteeken , da
naauwlyks iets anders dan de dubbelde Schaf
fchynt te kunnen zyn , door hem by Letter
13 , in Eigi 7 i op de Tweede Plaat verbeeld.
De Staart is , in myn groote Krab, ongemeen
fmal en meer dan ter helft van de langte als
*t end van een Degen gefatfoeneerd. Doch in
de breedte van deeze Staart heeft een groot
verfchil plaats in byzondere Soorten. Die der
Wyfjes is altoos breed, en heeft meer verdee-
lingen , aan de binnenzyde met gebaarde Vinne-
tjes bezet zynde , welke niet tot zwemmen
dienen , maar cm de Eytjes vast te houden;
zo men met grond fchynt te oordeelen.
Aan den Buik van een Wyfjes Krab yertoo-
nen zig , na dat de Staart 'er afgenomen is, de
twee openingen voor de inlaating der tweeTeel-
deelen van het Mannetje, die uitgeftoken en
weder binnen het Lyf kunnen ingetrokken wor-
den , gelyk dit de Ontleeding aan Doktor Ty-
sqn heeft getoond. Volgens hem loopt de ö En-
del-
de Krabben.
313
deldarm door de Staart en lan^s dezelve ten v*
Afdeel
einde uit, zo dat het Fondament naauwlyksop j^^/
die plaats fchynt te kunnen zyn , daar het zei- Hoofd»
ve door Doktor Baster gefield wordt , maar STUK#
^an 't end van de Staart (*). Van de Maag
loopt een Darm regt agterwaards , doch heeft
zydelings een menigte van blinde Darmen , piet
zeker Vogt of Vettigheid gevuld ; zynde dat
gene, hetwelk, in 'teecen van een Krab, voor
9t lekker fte gehouden wordt (f).
Dat de Staart ongewapend of met geenkwet- Kcnmer*
zend Werktuig voorzien is, maakt in de öio- ■
renkunde het voornaamfte verfchil tusfehen die
van dit Geflagt en de Scorpioenen uit. Van de
Kreeften, op welken de meeste andere Ken-
merken ook toepaflelyk zyn , verfchillen de
Krabben door de kortheid van de Staart , en
derzelver Geftalte. Voor Jt overige zyn de
Krabben door Linn^bus in byzondere Afdee-
lingen gebragc, naar de gedaante van het Rug-
ge- Schild, dat aan de zyden gelyk is of met
infnydingen, van hoven glad of oneffen , fte-
kelig en zelfs gedoomd.
Van de eigentlyke Krabben worden , door soorten,
zyn Ed. , thans vyfenvyftig opgeteld , waar
van de meeften uitheemfche zyn , als volgt.
Krabben met het Rugfchild effen en op
zyde niet ingefneeden.
co
C*) Collins Anatomy> Tab, $f. Fig. I, £
(|) Ibidem. Tom, 1. p. 36 1.
I, D£EL. XIII* Stuk,* V $
3i| Beschryving van
V. CO Krab , die het Rugfchild effm en met getand
fS^if' be^tf> op de zyden mn aSteren 8erand > met
Koofd- de Sprieten g?fpketen, en de Staart omge-
STUK. f]aaen,
i. J *
Cancer
Cur/or. Deeze Soort, door Linnjeus niet gezien, is
LoopeA* door Hasselquist aan de Oevers der Middel-
landfche Zee , op de Kust van Egypte en Sy-
rië , waargenomen , cn onder den naam van
Cancer anomalw befchreeven. De langte en
breedte van het Lyf was niet veelmeer dan een
Duim , en die der langde Pooten nog geen drie
Duiden. Het Lyf was byna vierkant , met
twaalf Pooten , waar onder de Schaardraagers
gerekend , en dus twee meer dan gewoonlyk.
üe Sprieten , aan 't end gefpleeten , ftaken,
als 't ware, door de Oogen heen, het welk,
benevens de by hangzels aan de Staart , dit Schep -
zei zeer onregelmaatig deedt voorkomen. Voorts
hadt het deeze byzonderheid, van na het on-
dergaan der Zonne uit Zee op den Oever te ko-
men , en aldaar zeer mei her- en derwaards te
loopen : des de bynaam van Looper niet onei-
gen aan deeze Soort gegeven wordt.
(2) Krab, diebetRugjcUld effen en niet getand y
langwerpig ovaal heeft , van vmren Jlomp en
met tanden^
We-
11,
Ranh.us
Kikvoisch-
Krab.
(\) Cancer brachyurus , Thorace Ixwl integerrimo, laten-
bus poftice margir.aro, Antennis Sflïlibiis , Cauda refiexa. f.
Syft. A'^- XII. Gen. 270. Cancer Anomalus. HasselQ.
lün 433 N. 128.
(1) Canter brachyurus , Thorace laevi integerrimo oblongo,
obo-
de Krabben,
3*5
Wegens de gedaante, die eenigermaate naar V.
een Kikvorsch of Pad gelykt, voert deeze den
bynaam van Ranmus, dat is Kikvorsch - Krab. Hoofd-
Zy heeft de langte van vier , en voor aan 'cstuk.
Lyf de breedte van drie Duimen, doch naar
agteren loopt de Schaal allengs fmaller , die
van boven witagtig is , met een menigte van
kleine, fcherpe Doorntjes bezet , en van voo-
ren met diepe infnydingen. Het Dier trekt dik-
wils zyn Pooten en Schaaren in , als wanneer
het grootelyks naar een Pad gel y kt, zegt Rum-
phiüs , die verhaalt , dat men het veel op het
vlakke en fteenige Strand van Loehoe, in Oost-
indie, ontmoet.
(3) Krab, die het Rugfcbild effen en ongetand , nu
met den voorjisn rand dwars en bruin ^JjJ^
heeft.
Deeze , in de Middellandfche Zee zig waar-
fchynlyk onthoudende, heeft de Schaal glad,
van vooren geknot, en bruin gerand; van ag-
teren platagtig gek ot, aan de zyden niet in-
gefneeden ; met gladde Schaaren , dieeentandig
gevingerd zyn ; de Armen van onderen met
fcleine Tandjes bezet»
(4)
#Dovato , antlce truncato - dentato. M« L. U, 43°. Rumph.
Rariteit -Kamtr. p. 13. T. 7. f.T, V*
(3) Caneer brachyurus , Thorace laevi ïRtegemmo , margïae
Antico transverfo bmnneo, Syji% Nat, XII*
I. Deel, XIII. Stviu
3i5 Beschryving van
v C4) Krab , die bet Rugfcbild effen en ongetand >
Afdeel. met Solven9 de Scbaaren van onderen ge-
zixt 1. doornd beeft.
Hoofd-
81 Uy\ Deeze Surinaamfche is van taanHyke groot-
uZivoT te- ZY heeft de Schaal Hartvormig, met de
au'ge. punc agterwaards , en effen , aan den rand ee-
nigszins gekield, op de zyden bultig, in 't mid-
den als met de Letter H ingedrukt, tusfchen
de Oogen naauwlyks uitgerand , die Cylindrisch
zyn , mee het onder üe Ooglid gekarteld De
Schaaren zyn effen , maar van onderen zeer
rauw, door zwarte Kegelvormige Wratjes;
de Armen driekantig met de ho ken gedoomd ;
alle de Pooten van onderen iterk gebaard.
Van deeze Soort een gedroogde Krab bezit,
p,. civ, tende, heb ik, om de zonderlinge gedaante, de
'* ' Afbeelding daar van , een derde verkleind ia
Plaat doen brengen ; niettegenftaande dezelve
in het Derde Deel van Sera , doch in een ge-
heel ander postuur, is afgebeeld. Het Voor-
werp komt aldaar op de Twintigfte Plaat in
gig, 4, voor; welke doorLmNAus geheel ver-
keerd is aangehaald op de Elfde Soort, qaame-
lyk de Landkrabben ; gelyk ook in de befchry-
ving van die Figuur gemeld wordt , dat het een
£oe - Krab is uit de Spaanfche Westindiën , die
men oudtyds Pagurus noemde, om dat zy zig
op
(A) Cmcer brachurus . Thoracc ftèvi undato infegttriuw.
Cneas fubtus mmpaèst Amotn. Ac«d. VU p. 414.N 97.
d e Krabben. 317
op Modderige plaatfen onthoudt : doch dit v*
ftrookt niet, en men heeft daar fomtyds geheel Lxxfuf*
andere door verftaan, gelyk wy in 't vervolg Moofd-
zien zullen. Ondertusfchen is 't , en uit de STÜK*
figuur van 't Lyf en uit de ongemeene Haai-
righeid der Poocen , die waarfchynlyk tot zwem-
men ftrekt, volkomen zeker , dat zo wel de
gedagte Af beelding , als myn Voorwerp, het
welk nagenoeg van de zelfde grootte is, toe
deeze Soort behooren. De breedte van het
Lyf is drie en een half Duim en de langte der
voorfte Pooten meer dan een half Voet Ryn-
landfche Maat. De Schaaren evenwel zyn in
hetzelve, beiden, even groot.
(5) Krab , dik bet Rugfcbild cirkelrond , onef- v.
fen en gebaaird , met vier Pooten op de Ux?°^
Rm beeft. ScMP-
0 J v/agter.
Schoon hier de Pinnewagter van1 Rumphius
aangehaald wordt , zal ik dit Krabbetje liever
Schulp wagter noemen; want het fchynt aan de
Pinna: of Ham - Doubletten niet bepaald te zyn.
'Het onthoudt zig , volgens den Heer Jacquin,
in Amerika binnen de Rots- of Foelie Doublet-
Schulpen, waar van bet de Wagter is, om het
Dier van onraad te verwittigen. De Schaal
heeft de grootte van een halve Ryksdaalder.
Van
(5) Cancber brachyurus , Thorace orbicutato insquali ciliato,
Pedibus Oorialibus quatuor. ^meen. Acad. VI. p 415. Piano-
iheres RUmph. p. 2s.
!• Peel. xiii. stuk.
3 18 Beschryving vin
V. Van de agt Pooten zyn 'er vier op de Rug 3
rxFxxfLL, v^er van onderen geplaatst.
Hoofd- Deeze byzonderheid, van vier Pooten op de
stuk» te heb5en ^ en dus z0 wej mec $en gujk ajs
met de Rug naar om hoog te kunnen loopen,
meende de Heer Vosmaer , Direkteur van het
Kabinet der Natuurlyke Hiftorie van zyne Door-
lugtigfte Hoogheid , den Heere Prince , Erf-
ftadhouder der Vereenigde Nederlanden , aller*
eerst ontdekt te hebben in zyn zogenaamde
Noto-Gaftropus, die in grootte niet veel vati
deezen Schulp wagter fchynt te verfchillen (*).
\ Is zonderling , dat het Vertoog , door zyn
Ed. dienaangaande reeds in 't Jaar 1763 , in een
beroemd Fransch Werk aan 't licht gege-
ven (fj 5 thans niet door Linn^us aange*
haald zy.
VT# Q6) Krab, die het Rug fcbild cirkelrond, effen en
ongetand , ftomp ; de Staart 7,0 groot als '£
Krab* Lyf heeft.
Deeze , in Barbarie gevonden door den Heer
Brander, heeft het Lyf niet grooter dan een
Erwt, overal effen, verhevenrond; geen Snuit
noch
(*) Zie het X. DEEL der Uitgezogte Verhandelingen , Pl*
LXIV. Fig. 1, 2, en de befchtyving, bladz. 119 , enz.
(|) Mem. de Math. &* Phyf. OU des Scavans etrangers. TOM»
IV. Paris. 1763. p. 63 J.
f6) Cancer brachyurus , Thorace orbiculato lacvï integerrj^
tno, obtulb; Cauda Corpotis amplitudine. SyJÏ. Nat. XII.
de Krabben.
noch geene Tandjes : de Staart uitermaate (lomp, v-
bedekkende het geheele Agterlyf tot aan den Lxxxfu'
Buik toe , de Schaaren langwerpig met gelyke Hoofd* j
Punten: de Pooten ongewapend, glad en fcherp STÜK*
genageld*
(7) Krab, dk bet RugfcHld Cirkelrond , effen vu.
en ongetand , z,es Pooten en de Sprieten lan- zespoot 7 J
ger dan bet Lyf beeft*
Ik weet niet , hoe Link j»us hier den naam
van Zespoot kan geeven aan dergelyke Krab-
betjes, die aan onze Kusten, doch diep in Zee
gevonden worden , waar van Doktor Bas-
ter de afbeelding , zo natuurlyk als by ver-
grooting, heeft gegeven; want daar uitblykt , dat
deeze Diertjes wel de agterfte Pooten zeer
klein hebben , doch niettemin met het volle ge-
tal van Pooten, als de anderen, zyn voorzien.
Ik vind by den laatften niet aangemerkt, dat
deeze roodagtig van Kleur zyn , gelyk de Heer
Gronovius 9 na zynen misflag van verwarring
met de Mosfelkrabbetjes bekend te hebben,
nog verhaalt (*)• Zyn Ed. oordeelt , dat die
kleine Krabbetjes, op de Zeventiende Plaat van
Se-
(7) Caneer brachyurus , Thorace orbiculato lsevi integro;
Pedibus fenis; Antennis Corpore longioribus, Syjf. Nat, XII,
Cancer Thorace Ixvi orbiculato fubdepresfo , Chelis validiori-
bus , Anrenuis longisfimis , Pedibus pofticis tninutioribus.
Baster* Uitfpann, II. DEEL. p. 25. T. 4. f. },
(*) Zoopbyl. Gron. Fafcic. II. p. 21;.
I* Deel. XII U Stu^
320 BESCHRYVIKtG VAN
V. Seba afgebeeld , tot deeze Soort behooren. De.
mS^' zclven zyn 5 weI is waar 5 fleSts met zes
Hoofd ten afgf beeld; doch men kan zo wel vermoe-
stuk. £tn . cjat ^én p00t cjaar aan j$ veriooren ge-
raakt , als dat de lange Sprieten vergeten zou-
den zyn.
vi ir. (8) Krab, dz> Rugfchild effen , ongetand en
Heintje? w<ï vierkant heeft , a&rc nrnd fcherpag-
tig en de Sprieten uitermaate kort*
Hoe dat het rondlyvige Mosfelkrabbetje van
Baster tot deeze Soort > welke by Sloane de
oMerkleinfte vierkante Zeekrab genoemd wordt *
met eenig regt of reden t'huis gebragt kanzyn*
is my duister. De afbeelding , immers , van
zodanig één, 't welk onzen Autheur, op zyne
West - Gothifche Reize , te Gothenbürg ge-
fchonken werdt , toont dat het Lyf 9 weezent-
lyk , byna vierkant zy. Dc grootte zegt Lin-
Njeus 3 komt naby aan die van onze grootfte
Bosch - Spinnen. Ik zie niet, dat het zelve van
Canton in Sina afkomstig was, gelyk de Heef
Grö*
(%) Cancer brachyurus , Thorace lxvi integerrimo fubqua-
drato , margine acutiufculo j Antennis brevisfiinis Mus Ad*
Trt ï„ p. 8- Itt Westgoth. 337. T. 3. & i; Sl.OhU.Jam. IX.
T. 245. f. ï. Gron. Zoopb Fase* II. N. 962 Kalm. tttiL
IU p. 243. Osbf.ck. Itiné 307. Cancer Thorace lsevi orbi.
cülato , Pcdibus hirfutis, Bastkr. Uit/pann. II. Deel* p#
%6. T. IV* U 1 > U Cancer murix, <Seop. CsmioLii^
de Krabber."
Gronoviüs fchynt te willen (*). OsBECttvondt V.
A fdeel 1
het op zyn terugreize , in de Kroos - Zee tus- lxxxil
fchen Afrika en Amerika , zeer menigvuldig , Hoofd-
alwaar het zeer vlug van heteene plekje Kroos STUj5è
op het andere fprong> en, eenigen Worm be-
trappende , dien met de Schaaren verfcheurde,
floppende dan den eenen brok naar den ande-
ren in zyn Smoel. Gemeenlyk, zegt hy, aast
hetzelve op de Zeekat en kleine Krabben.
Voorts wordt hier aangehaald de Cancer Nu» oester*
trix of Voedfter- Krab van Doktor Scopoli* KcabbetJ<ï*
die het getal van zes Pooten twyfelagtig fielt
in dit zyn kleine Beestje, dat aan de Adria-
tifche Zee zeer dikwils voorkomt in de Oes-
ters, welke daar doorgevoed worden, zoheü
Volk zegt* Hier van hadt Pater Wulpen
aan zyn Ed. de volgende omftandige befchry-
ving medegedeeld. ,, Uitgebreid is het niet
3i, langer dan de breedte der Nagel van eens
MenfchenDuim, en met de Staart, als ge-
„ woonlyk is in de Krabben, tegen den Buik
3, aangevoegd, heeft het naauwlyks de helfc
dier langte , zynde alsdan byna rond. De
9t Staart is langer dan het Lyf, ovaalagtigen
heeft zes Naaden, zynde de middelftukken
breedst en langst. Zy is van onderen hol *
„ van boven verhevenrond, van omtrek rond,
„ ftomp,
(*) Noemende hetzelve Cancer CanUnenTis , op dé aanhaa-
ïing van Linn. West - Gothifche Reize , en dc Woonplaat^
{lellende in de Indifche Zee.
I. Deel, XIII. Stuk* X
322 BEsCHRYVINd VAN
IE 5, ftomp, cn zagt van zelfftandigheid , aan de
^xxiu* » t5P niet bladerig. Het Schild is rondagtig,
Hoof»- 3, effen , van grootte byna als Linze - Zaad.
stuk. ^ Pooten heb ik, wederzyds , maar drie geteld.
Aan de Armen heeft het dikke Schaaren , die
,1 by den grondfteun, aan de binnenzyde 3 ruig
„ zyn , met de bladen omtrent even groot ; in-
waards, by de holte, met één Tandje ge-
5, wapend. DeOogen zyn twee zwarte Stip-
jes aan den voorften rand van het Rugfchild:
5, de Sprieten zeer klein en dun als Haairtjes.
„ Aan de binnenzyde van de Staart, die het
35 geheele Lyf bedekt, zyn wederzyds zes Bor-
3, ftels, de .langden naar de aanhechting toe.
35 Ooggetuigen verzekeren 5 dat zy de grootfte
S5 Oesters Voedzel aanbrengen, die dezelven af*
wagten met gaapende Schulpen".
't Getal, benevens de Haairigheid der Poo-
ten 5 welken Doktor Baster zeer duidelyk agt
^ vondt in de Zeeuwfche Mosfelkrabbetjes , als
ook de roode , Vuurige Oogen , maaken een te
blykbaar verfchil: hoewel deeze ronde , zowel
als die vierkante uit het Zee - Kroos , met regt
den naam van Kleintje mogen voeren; om de*'"
zeiven tot ééne Soort te betrekken*
rx C$0 Krab , die zeer glad is, met bet Rugfchild
Phmffteres. effen *
Finnewag-
eer.
f9) Cdncer brtckyurus glaberrimus , Thorace lavi lateribiis
anticc planato, Caud* medio nodulofo carinato. FORSKAL»
Litt< jEzypt* JoNST. Ex/mg. Tab. VII. Ftjg. 3.
DE.K» ABBEN;
3*3
iffén, aan de zy den hoekig, vlak) de Staart
in f* midden Kncopig gekield, lxxxxlT
HOOÏQ-
De Ouden hebben veel gefproken van Infek-
ten , daar zy den naam aan gaven van Pinno*.
pbylax of Pinnoteres; welk woord ik hier , mee
Rumfhius, Pinnewagter zal vertaaien. Zy^ fiel-
den met Aristoteles en Plinius vast , dat de
Pinna of Ham - Doublet Visch niet veilig
was voor de aanranding der Zee - Polypen , in-
dien hy niet door zodanige Infekten , die zig
binnen deszelfs gaapende Schulp onthielden ,
voor het dreigende gevaar gewaarfchouwd wer-
de. „ De kleine Krabbetjes, die inde Oesters
huisvesten , zegt Rondeletius , zyn van
grootte als een klein Eoontje en geheel wit,
behalve in het midden van de onder -Korst,
alwaar een roodagtig Plekje is ; maar, die
men in de Ham- Doubletten vindt , grooteren
meer rood dan wit; voor 'i overige de andere
Krabben in alle opzigten gelyk , waar door
zy van de Soldaaten verfchillen". Deeze
Autheur , gezien hebbende dat zy fomtyds met
Eijeren dik beladen zyn, beweert daar uit te
regt , dat zy door Paaring van Mannetje en
Wyf je , even als de Krabben in 't algemeen *
voortkomen, en niet uit het zelfde Zaad als de
Schulp visch. Dat 'er dezelve , met kleine Visch-
jes of andere Zee - Infekten , door gevoed zou
worden , gelyk men oudtyds zig verbeeld-
t. deel. xm. stuk. X a de3
/
3$4 BïscïïRf viHe vaw
V. de (*) , is geheel ongerymd verklaard door Al-
lxxxilT » dro vandus ; om dat , zegt hy , de Pinnce ,
Hoofd- „ zo min als de Oesters of Mosfelen , Visfch-
sti/jc. - , jes eeten 3 maar alleenlyk gevoed worden
,f door Water enSlyk." Dit laatllekomt my,
echter, wat duister voor ; en5 indien zy der-
gelyke Zee-Infekten aten, zouden die Pinne-
wagtertjes zelf eerst aan de beurt leggen. Cice-
ro noemt het Diertje , dat de kameraad zou
zyn van de Ham - Doublet Visch in het beko-
*Squiiu men van Aas, een Garnaaltje !?? en het is niet
**rva qnwaarfchynlyk , dat Zee-Infekten van ver-
fchciden aart, by toeval, in de gaapende Schulp
komen , even als zy in de Spieeten van Rotfen,
in de holletjes der Sponfen , of elders , haar
verfchuiling zoeken. Opmerkelyk is 't, dac
1 Bellonius , die van Linn^us bygebragt wordt,
om het denkbeeld te bekragtigen , als of die
Schulpvisch niet leeven kon, zonder hulp van
dit Krabbetje (f) ; zelf verzekert , dat men
wel tien Ham - Doubletten levendig zal openen,
zonder één van het Pinnewagtertje vergezeld
te vinden (j).
O)
(*) Communemque domum fimul & communia te&a
Cancer habet ; Pianam pafcit , Pinnamque tuctur.
Hinc Pinnx fertur custos cognomine Grajo,
Ó PP IA NV
(|) Neque enim vita Conchx fortasfè fèrvari posfet, nifi o»
pera Cancri* Bellon. Aqu*u 401. Syjï4 Nat. XII.
(I) Decem aperies , (ut fcribit Bellonius) Pinnas, ante-
quam unum Pinnophylacem comitcm reperias* Ald&ovan-
»US Dt Crustatis, p. 70^
I
de Krabben. 325
(10) Krab , die het Rugfcbild rond en glad , ^ V.
£Ww*r öfa/z <fe Schaaren , mrt uitermaate lxxxii. *
lange Sprieten heeft. Hoofd-
stuk.
Ik kan niet begrypen hoe Linn^eus , die on- Lonpcor-
der de Agtfte Soort > als gezegd is , driederley m\ang_
wezentlyk verfchillende Krabbetjes begrypt 9 fytict.
hier van een byzondere Soort heeft kunnen maa-
ken; waartoe hy, dat zonderling is, zelfs die
Kleine of zogenaamde Jonge Krabbetjes van Se-
ba , met niet meer dan zes Pooten afgebeeld,
heeft betrokken* Hy ftelt de plaats , daar zy
zig onthoudt , in Zeeland,
(11) Krab, die het Rugfcbild effen enongekar» xr.
teld heeft , van voor en Jlomp9 met de ^^^Z^klth.
uiterfte Leedjes van alle de Pooten rond*
om gedoomd.
By de befchryving van deEigenfchappen der
Westindifche Landkrabben , hier voor medege-
deeld *, zal ik alleen eenige byzonderheden * BIadZw
voe- 30 u
fio) Cancer bracbyurus , Thorace orbiculato lscvi, Chelis
minore ; Antennis longiflïmis. Syft. Nat. Xll. Gron. 2?oopk0
968. AS. Helvet. V. p. 363. T. V. f. 44.7. BASTER, Uiu
fpann. II. D* p. 26". T. IV. f. 3* SEBt Kabinet, lil. D. p.
42. T. 17, f. r.4,
(11) Cancer bracbyurus , Thorace lxvi integerrimo $ antice
retufo,* Tedum articulis uldmis penultimisque undique fpi-
nofis. Syft. Nat. Xll. SLOAN. Jam. I. T. 2. FEUILL. Pe-
ruv. lil. p. i%7. SEBc Kabinet, lil. D. T. 20. f* 5, CA-
TESB. Caroh II p. 32. T. %i. BROWN4 Jam* 403»
u Deel, xm. Stuk, X 3
32Ö Beschryviko van
3>
53
55
33
33
V. voegen uit het Werk van Pater FEuiixéE , aan-
Afdeel» gaande derzelver Geftalte*
Hoofd- Deeze Krabben zyn van verfchillende Kleu-
urn. fJ ren, fommigen geheel bleek graauw; anderen
rood als rottig Bloedden een derde Soort Violet»
Haar grootte en figuur is nagenoeg eveneens,
dochzy verfchillen aanmerkelyk in deSchaa-
ren , welke fommigen veel grooter en wyder
gaapende dan anderen hebben. Het Lyf is
grooter dan een Vuist, de Rug fterk ingedrukt
Vort fur- gewelfd * , en bykans van Ovaale figuur ->
3, een weinig meer ui tge (trekt en ronder aan
dc zyde der Pooten, dan van de Staart naar
den Kop toe. Door de Kop verftaa ik de
zyde daar de Oogen geplaatst zyn, en door
de Staart de tegenoverzyde , waar men in-
3, derdaad de Staart ziet , zynde eigentlyk
tPlfstrm.» dat platte Stuk f , naar een Borstbeen gely»
5, kende, 't welk tegen den Buik aan legt of
3, geplakt is, onder 't welke men het Aarsgat
3, en den geheelen Regten Darm kan befchou-
„ wen (*> Dikwils nam ik waar , dat de
„ Mannetjes dit Deel veel kleiner en fmaller
„ dan de Wyfjes hebben, in welken het dient
tot bedekking en bewaaring der Eijeren,
5, voor dat zydezelven kunnen uitbroeden. Den
„ Kop aangaande ; dit is geen van het Lig-
„ haam
JV ^^yn^ewairneeming van Collins of Tyson,
de Krabbe». 32^
5 j haam afgefcheiden Deel , uitgenomen de twee V.
3, Oogen, die gefatfoeneerd zyn als twee klei-
3, ne , langwerpige Lighaampjes 3 aan 't end Hoofd-
33 rond 3 beweeglyk en ieder ingekast in zyn stux,
3, Ooghol ; welke door een kleine tusfchen*
3, wydte van elkander afgefcheiden zyn 3 waar
3, onder de Bek zig vertoont, die voorzien is
3, met twee zeer dikke Maaltanden De * Btnti
3, Pooten zyn onmiddelyk onder den Buik 3 ter M*UlTt*
3, wederzyde van het Staartftuk, aangehecht.
3, Hun getal is vier aan beide zyden, daar on-
33 der niet begreepen de Schaarpooten f 3 die j M*rtm*
33 eigen tlyk haar Armen en Handen zyn ; alzo
33 zy 'er zig zo wel tot verdediging van bedie-
,3 nen3 als tot het vatten van haare Prooy of
3, Aas. Deeze Pooten hebben alle ongevaar
33 de langte van vier Duimen 3 uitgenomen de
3? agterften * die een weinig korter zyn : zy
3, buigen alle 3 door middel van verfcheide
3, Leedjes van verfchillende langte 3 waar on-
3, der drie ruuw zyn wegens eenige kleine Pun-
tjes en het uiterfte loopt in een zeer hard
fpits end uit. De Schaarpooten zyn famen-
gefteld uit een taamelyk dikken Arm, van
omtrent twee Duimen lang , die een ronde
dikke Voorhand \ heeft en een langwerpi-
3, ge Agterhand ft 3 verdeeld in twee Vinge-^j^
3, ren \ die lang 3 puntig en krom zyn , de een be- earpc
weeglyk 3 de ander onbeweeglyk vast aan
de Agterhand, Deeze twee Vingeren zyn
op zulk een manier Tandswys ingefneeden ^
i4DEEx-. xiu.sim» X 4 dat
33
33
35
33
328 Beschryvino van
Afiieel * dat de Tanden van deneenen inde holletjes
üxxii/ » van den anderen Vinger fluiten, even als dc
^FD" „ Naaden van het Bekkeneel.
■ 3> Het Vleesch deezer Krabben is zeer blank,
5, taamelyk mals en goed van fmaak, doch het
„ geeft weinig Voedzel. Ik heb my dikwils
in omftandigheden bevonden , wanneer ik,
3, niets dan Krabben te eeten hebbende , een
„ Uur na den Maaltyd meer honger hadenmy
„ flaauwer gevoelde te zyn , dan of ik den ge-
„ heelen Dag niets ter wereld had gege-
33 ten1',
xrr, (Tja} Krab , die bet Rugfcbild effen en ftomp
Bloem!5- heef 1 3 Vlokkig en met een gekartelden rand;
krab* de Schaaren gekarnd.
Rumphius geeft de langte van omtrent twee,
en de breedte van derdhalf Duim aan zyneOost-
indifche Bloemkrabbe, das wegens de Tekening
van het Ruggefehild genaamd, dat met geel en
rood Bloemagtig gefchakeerd is. Die van Rum-
phius, het Rugfchild, zowel als de Schaaren,
met pukkeltjes bezet hebbende , onthoudt zig in
Oostindie op 't Strand , alwaar men, by laag
Water , dikwils haar afgeworpen Huid , met
Pooten en Schaaren , zo geheel vindt , dat men
naauwlyks kan begrypen, waar het Beest is uitge-
iroopen. Een dergelyke Bloemkrabbe heeft
D.
(ia) €ancer brachyurus , Thorace lacvi mutico maculato,
ttjargine crenulato; Manibus crtftatis. Amoen. Acad» VI. p,
4x4. N* 98. RUMPH* Amb% Rariteitkamer. T. VIII» f. S*
de Krabben» 329
D- Garden aan de Kust van Karolina waar- v-
tfonrtmQn Af DEI t»
genomen. L
Hoofd*
(13) Krab , die bet Rugfcbild efen en Hort stuk ^
vorm>g met een ingedrukte Let' er H , de Uca
Ponen van onder *n gebaard , dj Armen
met fprtfe Pu it] es heeft.
Lin^us oordeelt deeze te gelyken naar de
Landkrabben van de E'fJe Soort, doch, vol*
gens zyn eigen Kenmerken, komt dezelve veel
nader aan die Surinaamfche van de Vierde Soort,
welke te regt den bynaam van de Hartvormige
voert , en het indrukzel van de gedagte Let*
ter H zeer duidel^k heeft op het Ruggefchild,
zo wel als de volgende Soort; de Pooren van
onderen niet minder gebaard en de Armen met
icherpe puntjes gewapend; doch dezelve is een
Zee - Krab , en deeze onthoudt zig , vo gens
Marccsraaf , in de , Moerasfen van Ame-
rika.
(14} Krab, die bet Rugfcbild vierkant en on- XIV
gedoomd beeft* met de ééne Schaar zeer !Toca"s*t
groot.
Volgens de befchryving in 't werk van Sera
zou
Cancer bracbvurus , Thcrace Isevi cordato , liftera4 H
kapresfö , Pcd)bus fubfis ^arhatis , Brachiis muricatis. Syft.
Nau XII. Uca Una. M.vRCGR. Braf 184.
'14; Cancer brachyurus , Th<>rice qradraro inermi, Chela
altera" migna Amun. Acad. VI. p 4' 4 N. 96» Maroco^ni.
h DE£U XJUI. STUK. X $ MARCGB.
330 BESCHR Y VI N G VAN
V. zou deeze de Brafiliaanfche Krab , genaamd
LXxxnLt Uca una zyn , dus genoemd wordende , om
Hoofd- dat Zy zjg 'm Poelen onthoudt. Ik geef 'er
de benaaming van Zandkrab aan , om dat de
aangehaalde van Catesby dus getyteld wordt:
want de naam van Roeper , dien zy , vol-
gens Rümphius, in 't Maleitfch voert, fchynt
niet zeer eigen te zyn. Men zou ze liever mo-
gen noemen Wenfor, om dat zy met de groot-
fle Schaar geduurig zwaait, wanneer zy, by
*c afloopende Water , op 't Strand gezien
wordt ; verbergende zig aldaar , indien men-
ze naby komt, in het Zand. Door 't kooken
worden zy niet rood , maar blyven blaauw
groen; zynde , zegt hy, dik van Lyf en eet-
baar, doch, wegens de kleinte, by de Men-
fchen niet gezogt.
pl\at Deeze Krabben hebben het Lyf, volgens
fig i,% hem, fchaars een Duimbreed lang, maar wat
breeder en van vooren breedst. In de geftake
der Schaaren verfchillen zy ongemeen. Door-
gaans is ds regter grootst en dan hebben zy de-
. zelve of zo Schaaragtig breed, als die van on-
ze Afbeelding Plaat Cl V. tig. 2 , of met fmal-
ler punten, gelyk in Fig. 3. Hier blykt ech-
ter , dat de flinker Schaar ook wel eens de
grootfte is. De andere Schaar is ongemeen
klein,
MARCGR. Braf. 184. ?is. Braf 77. T. 78, SEB. Muf III.
T. 1*. f. 8. 6R0N. ZuGph. 965. PFT. Gaz. T. 78- f. 5„
Kvm?h. Amb* T. X. E. Cancer arenarius. Catïsb. O*.
Ih T.
de Krabben.
33l
klein , ja veel kleiner , gelyk Rumphius zege, V.
dan eenige Poot. Ik heb 'er doch van dit flag,
met de beide Schaaren uitermaaten klein en Hoofd-
van gelyke grootte. Opmerkelyk is 't, opwel- STUK*
ke lange dunne Steeltjes de Oogen Haan in dee.
ze Soort. Zy verfchuilen zig in de Indien on-
der Steenen, zegt LiNNiEus, vattende de Vin-
gers, als die haar voorkomen, met Pyn,
(15) Krab , die bet Rugfcbild effen, ov.gekar- xy-
teld y Eyrond en zeer glad heeft, met detusT
Schaaren tvoeefnydend en effen. a^ge"6^"
De gedaante van het Lyf, eenigermaatenaar
censMenfchen Bekkeneel gelykende , geeft den
bynaam aan dit Krabbetje/k welk klein is en van
fommigen tot de Zee-Spinnetjes t'huis gebragt
wordt. Het onthoudt zig in Oostindie, en is
aan 't Eiland Ambon gevonden.
(16) Krab, die bet Rugfcbild effen en ongekar- xvr.
teld verhevenrond beeft , mn agteren met ïbitwguu
vyftien Tandjes.
Deeze Soort, in het Kabinet van de Koningin
van Sweeden berustende ^ was uit Oostindie
aftomftig.
Krab-
(15) Cancer brackyuras , Thorace l«evi integerrimo , ovaro
glaberrimo , Manibus ancipitibus Ixvibus M L. U. 431.
RUMPH. Amb. T, X. f. A, 1*. PET. Amb. T. 9, f. 3. SEBé
Kabinet. III. T. 19. £4, IO.
(16) Cancer brachyurus , Thorace latvi integerrimo con*
Y^K), poftice quindecim - denuto, Mt L« ü, *$2t
h DEEL. XIII,
332 Beschry VING VAN
Afdeel,
lxxxii.
Hoofd-
stuk.
xvii.
Rhomboi»
des.
Ruitige.
XVI II.
Macula-
tus.
Gevlakte.
XIX.
Pelagicus.
Stekel-
Krab.
Krabben , met het Borstfluk effen , aan de
zyden ingefneeden.
(17) Krab, die bet Rugfcbüd effen , aan de zy-
den voorwaard s met één Doorn beeft 9 en
van vooren ftomp.
Onder de zeldzaamheden van de Middelland-
fche Zee, die door den aangehaalden Schryver
in afbeelding zyn gebragt , komt deeze voor.
Ci 8^ Krab, die bet Rugfcbüd efcn, met ronde
Bloedkleurige Vlakken , aan de zyden
met éénen Tand beeft.
Dit fchynt de flerk 'gedruppelde Krab te zyn
van Valentyn, die geel is van Rugfchild met
ronde roode Vlakken , welke deeze Soort zeer
kenbaar maaken en 'er te regt den bynaam vau
gevlakte aan geeven. Men heefcze aan 't Ei*
land Ambon gevonden.
(19) Krab, die het Rugfcbüd effen en wederzyds
met
(ij) Cancer bracbyurus , Thorace Ixvi , lateribus antice
unispinofo, Fronte truncad. Syft. Nat> XII. BARREL. R*r*
T. T287* £ L T. iz%6. f. i,a.
(18) Cancer bracbyurus , Thorace Ixvi macuKs Sanguineis
rotundis; lateribus unidentatis. M. L. U» 433. RüMPH.^.
T« 10. f. 1. PET. Amh. T. i4 f. 8. SEB. Kabinet. HL T. 19*
f. 12. Gron. Zoopb. N. 971. Valentyn. lil. Deel*
T. 29c
(19) Cancer bracbyurus , Thorace lxvi utrimque unifpinofo,
Fronte fexcientata, Manibus multangülo - prismaticis. M. L« U*
434. Cancer, Manuum aiticulis omnibus dentatis, extiraohe-
pta-
bb Krabben,
333
met ééne Doorn heeft , van moren zestan*
dig en de Schaaren veelkantig geribd.
V.
AFDEEU
LXXXil.
HOOFD-
De Latynfche bynaam van Zee - Krab , fchynt stuk.
te algemeen tezyn, offchoon deeze in het Zee-
Kroos op dengeheelen Aardkloot zig onthoudt,
volgens Linbmeus. De aangehaalde van Rum-
fhius , Stekclkrab by dien Waarneemergety telt,
zegt dezelve dat de gemeenfle is onder de eet-
baare Krabben ; weshalve zy dan ook op 't Strand
moet voorkomen. Osbeck vondt haar in de
Kroos-Zee zo overvloedig niet, als de kleine vier-
kante Krabbetjes voorheen befchreeven *. Van * zie
Valentyn wordtze de Keizers - Krab geheten. a 432
Behalve de zes Tandjes van het Schild , tusfchen
de Oogen , hebben zy, bezyden de groote Ste-
kels , nog agt kleinere op ieder zyde. Myn
Voorwerp is drie Duimen breed , en anderhalf
Duim lang van Lyf.
(20) Krab, die het Rtigfchild effen en Kogel* xr.
7 1 r , t / / rr* 1 Nucleus.
rond heejt% van voor en wederzyds met een Tam y Éïktf,
van agteren en de Snuit tweetandig.
Aan deeze Soort, die de geftaltë van de Vyf-
tiende en de grootte van een Eikel heeft , worde
niet onaartig deeze bynaam gegeven. Haar
Rug-
ptagono. OsB. Inn. 307. Gron. Zoopb. 956. RUMPH. Amb.
T. VII. f. R. BroWN. Jam. 421. T. 41. f. 2. SEB, Kab^
III. T. 20. %# 9.
(20) £&ncer brachyurus , Thorace Ixvi gtobcfö , antice utrim*
que unidemato , postice Roftroque bideutato, Syft* Nat*
SU.
I* DEEL. XIII. STVK*
334 Beschryvi.no van
V. Rugfchild heeft een tweetandige Snuit 5 en de
i Sm* rand ' vana§teren> isflaauw tweetandig , maar
Hoofd- boven de agterfte Pooten heeft het Schild nog
stuk. een fterken Kegelvormigen tand. De Staart is
zeer glad ; de Armen zyn befprengd met uitftee-
kende Stippen: deKlaauwenfcherp; de Schaa-
ren effen , met lange, dunne ■ egaal gehaairde
punten. Aan de Oevers van Barbarie , in de
Middellandfche Zee , is deeze doot Brander
waargenomen.
xxi. (it) Krab , die bet Rugfchild effen en weder-
Gezoogde* zyas vierlobbig getand heeft, de Schaar en
effen en ovaal.
Ik verftaade reden niet van den bynaam, dien
deeze Indifche Krab voert. Zy bevondt zig ,
met de twee voorigen , in het Kabinet van de
Koningin van S weeden.
xxu
M&nas
Strand-
O»} Krab, die bet Rugfcbild byna effen , we-
krabf " derzyds 'vyftandig heeft ; de Armen met
één Tand; de Poolen gebaaird, en de ag-
terjten Elswyze.
Dee«
(21) Canctr hrachyurus , Thorace Ixvi , utrimque ferrato*
quadrilobo , Manibus ovatis tevibus. M. L.JJ, 435.
(22) Cancer hrachyurus , Thorace lacviusfciilo utrimque qmn*
^uedentato ; Carpis unidentatis Pedibus cilhtls , postidi
fubula-tis. M. t. U. Faun. Suec z**fc ScoP. Carn
I I23' lu Westz.tb. 173. RumPH. Amb. T, VI. f. O. PET#
t TJ' ,f 5' BASTE** Uitfpanningen Ü. p. 10. T. l!
CïROn". N. 955.
de Krabben. 535
Deeze , als een der gemeende Soorten van , V,
Krabben, die aan onze Stranden voorkomen > ^P*,?1,
door den Heer Doktor Baster tot zyne Waar- Hoofd-
neemingen over de Krabben gebruikt, onder STÜ2U
den naam van Strandkrab , en in verfcheide af-
beeldingen, zo in 't geheel, als ten opzigtvaa
de byzondere deelen, duidelyk voor Oogen ge-
fteld in zyn Ed. Natuurkundige Uitfpanningen,
waar de gekleurde Plaaten een byzonder fieraad
aangeeven; zal ik thans befchouwen als een
Schepzel , dat byna aan alle Stranden voor*
komt op den geheelen Aardkloot. Rumphius,
immers, telt deeze ook onder de Indifche Zee-
Krabben en zegt dat zy nooit op 't Land kamt,
wordende alleenlyk in Kuilen , daar het Water
(taan blyft, by afloopende Zee, of anders met
Netten gevangen. De Kleur is, zegt hy , uit
den graauwen donkergroen , doch gekookt zynde
rood, en dan wordenze voor zeer fmaakelyk
gehouden. Volgens Doktor ScopoLikomt dee-
ze ook voor in de Adriatifche Zee.
(23) Krab , die bet Rugfcbild -nvederzyds xxni.
byna vyftandig , de Scbaaren aan 't end Separator*
Jamengedrukt en de agterjte Pooten ovaal fl. civ,
beeft. %' 4'
De
("23) Cancer bracbyuru$% Thorace \xvi utrimque fubquln-
^uedentato , Manibus apice comptesfïs, Pedibus ovatis. Syfl*
Nat, XI ï. Cancer Caninus, Ad, Frid* I. P. 85. Scop. Carn*
1124» GRon. Zotpb* 954. Cancer Ramipes. Bark. Ic. 1287.
f. %> Cancer Latipes. Rond. Pifc 565. Planc. Cmck* 34*
T. 3* f. 7. SEB. Kabinet. UI. D. T. 18. f.
I. DEEL. XUXt STU^t
336 Beschryvïng van
V. De tand aan het eerfte Lid der Armen , en
Afdeel. c}e Haairieheid der Pooten aan de eene zyde,
Hoofd- heeft zowel, indien niet meer plaats in deeze, als
stuk. in de voorgaande Soort , waar van zy inzon-
derheid door de agterite breede Zwem-
pooten verfchilt , die haar , by fommigen *
Breedpoot hebben doen noemen. Zy komt by
de voorigen aan onze Stranden, doch niet zo
menigvuldig voor, en fommigen noemen haar,
wegens den glans en helderheid van de Schaal
en Pooten , niet onaartig Porfelein- Krabbetje.
De af beelding daar van, zo het my toefchynt,
nog niet uitgegeven zynde ? heb ik die , vol?
gens zodanige Mannetjes , my onlangs door
den Heer Baster uit Zeeland toegezonden,
alhier , in fig. 4, , naauwkeurig in 't Koper
doen brengen. Ik zeg, dat deeze Zeeuwfche,
misfchien , nog niet was afgebeeld: want de
figuur , die uit Seba aangehaald wordt , hoe
zeer naar dezelve gelykende , was , volgens
de befchryving , van een Brafiliaanfche Zee.
Krab, die aldaar Aratu- Pinima of ook Guan»
humi geheten wordt , ontleend , en by den
Heer Gronovius , hoe omftandig ook over
de Nederlandfche Krabben, waar van zynEd.
zevenderley Soorten opgeteld heeft (*), zoek
ik
(*) Naamelyk niet m zyne Fauna BelgUa , een Werk dat
deeze Heer voorgenomen hadt uit te geeven , weshalve
het door Doktor Baster als reeds uitgegeven wordt ge-
meld: maar in A&. Helvet. Pbyf, M&th. Med. VOL. V. p.
3603 alwaar het vervolg is van zyne gebrekkelyke Lyst dei
Nederlandfche lnfektcn*
DE KRABBEN
33?
ik te vergeefs naar deeze. Zyne eerfte , naa- Af^*eï^
melyk, die dan de Breedpoot van Rondele- lxxxii*
tius zyn zou , hadt de ééne Schaar grooter dan Hoofd-
de andere, dat in deeze geen plaats heeft, en STUK<i
die andere, thans door zyn Ed. als een Zeeuw-
fche opgegeven (*) , kan het ook niet zyn i
om dat het Rugfchild die twee groote wéder-
zydfe Doornen ^ van de Stekelkrab, ontbree-
ken. Die van Plancus en Barrelier zullen
zekerlyk Italiaanfche of vreemde zyn» De on-
zen vallen in lang zo groot niet als de gewoo-
ne Strandkrabben * van de voorgaande Soort*
Dit Krabbetje was, in het Kabinet des Konings
Van S weeden, Hondskrab getyteld. Doktor Sco-
polizegt, dat het Volk, aan de Adriatifche Zee*
'er den naam van Mafinetta aan geeft , hoewel
zy de gemeene Strandkrabben, anders Granci,
ook wel eens zo noemen. Het Rugfchild is een
weinig breeder dan lang, en bet tweede Lid der
Armen , zegt hy , tweetandig, daar ik echter
inde onzen maar een groote dikken fpitfen Tand:
of Doorn aan waarnèem. Het wordt onder da
Sweedfche Dieren niet opgeteld.
(24) Krab 3 die ruig zV, hebbende het Rugfchild ^f*^
we- Ven$ï$fö
(*) Zoopk Gron. Fascic. It. p. 222. N. 958. Want zo die
Soort alleen van dé Stekelkrab, tf. 956, door de agterfte Poö-
ten verfchilt, kan het zekerlyk ons Porfelein - Krabbetje niet
zyn , het welk , bovendien , de agterftc Pooten niet bekwaam
heeft om te loopen.
(24) Cancer brachyuruÉ , hirfutus , Thorace utriiftfjuc den*»
ii Deel* XIII. stuk* Y ittCv*
333 BescrryviSg va»
Afdeel*
wederzyds getand , de agterjle Pooten iedet
met twee Klommen.
Lxxm.
Hoofd-
Volgens myn Voorwerp , het welk meer dan
een Vuist groot is 5 hebben de dubbelde Klaauw-
<tjes plaats aan de twee paar agterfte Pooten,
gelyk by Rumphius ; doch niet aan alle de Poo-
ten, gelyk in die van Seba. Ook is de myne
overal ruig en heeft by zig een Ruggedekzel
van Hoornagtige zelfftandigheid : weshalve zy,
mooglyk, de Ruiter genoemd wordt. De Haai-
righeid aan hetLyfis bruin of graauw, maar
♦de Schaaren zyn wit en glad.-
■ Ltnn^eüs verhaalt , dat deeze Krab zig in de
diepte der Indifche Zee onthoudt en Venynig
is. RtiMPHius, evenwel 3 dringt niet fterk aan
op dit laatfte, meenende dat her denkbeeld , 't
welk ons Volk dienaangaande heeft , meest van
de leelyke gedaante deezer Krab afkomftig zy.
Hy noemtNatiën op,die dezelve zonder fchroom
eeten , na dat zy op Kolen gebraden zyilj al 't
't Vleesch van 't zwarte Bloed of de bruine
vogtigheid , die grootendeels het Lighaam van
deeze Krabben opvult , afzonderende. Op der-
gelyke manier , zegt hy , kunnen ook de Vis-
fchen, die men Opblaazers noemt, zonder hin-
der van de Menfchen gegeten worden , als ze
maar het Vleesch weeten af te fcheiden van de
tato, Pedibus posticis Unguibus gemitris* Amxné Acad. VU
p. 413. N, 95. Cancer lanofus. RÜMPH. Amb. T. XI. U I*
Kabin. T. XVIII. f. I,
Sly-
ï> ë K r A b is I ft
333
SlymJge Aderen , waar in het Kwaad fteekt. V;
En, de geheeleVenynigheid der Krabben komt, ^mu'
volgens hem, uit, op een worgende en duizelig Hoofd-
maakende kragt, die men fomtyds met enkele STUKt
Syroop of eenige Vettigheid verdry ven kan (#).
Misfchien heeft deeze, byLiNNiEus, daarvan
den naam van Dormia gekreegen.
(25} Krab, die bet Rugfcbild effen en weder- xxv;
zyds vyftandig heeft , de Scbaaren veel- recsügcl
hoekig ovaal en de Armen met één Tand.
Ik begryp naauwlyks , hoe dat de zeldzaame
gladde Zee - Krab van Rumphiüs tot deeze Soort
kan betrokken zyn, van wier eigenfchappenik,
by dien Autheur^ niets gemeld vindt. Moog-
lyk heeft zy dien bynaam wegens de lekkerheid
van haar Vleesch. Zy is uit Indie afkomltig.
(26) Krab, die het Rugfcbild effen en gekar xxn:
teld3 met de agterfte hoeken uitgebreid vyf- ^amI^
tandig en van agteren geknot , de Scbaa* Kondig
ren gekamd heeft*
De
(*) In de ÏVysgeerige Verhandelingen van BRADLEY , ever
de Werken der Natuur , bladz. 80, vindt men zelfs aange»
merkt , dat fommlge Soorten van Krabben zeer vergiftig zyn.
(25) Cancer brachyurus , Thorace Ixvi utrimque quinque'
dentato; Manibus multangulis ovatis, Carpis unidentatis. AT
L, U. 437. RUMPH, Amb. Tab. VI. f. P* PET. Amb. T. I.
f. 6.
(26) Cancer brachyurus , Thorace lsevi crenulatö, angulis
posticb dilat?.to.quinqiiedentatis, posticeque fubtruncato; Ma-
nibus cristatis. Seb. Kabin. UI. T. 1$. f. 13. CanCtf ChS*
Hs crasfiflïmis» Catesb, Carol. II* p. 3ö« T. §6t
h DEIJU XIII» STUK* Y 2
340 BEsCBRÏVÏNG VAN
V. De dikte der Schaaren en Pooten is, volgen"
tlxxïi? ^e aangehaalde afbeelding van Seba , aanme*
Hoofd- kelyk in deeze zeer zeldzaame en fierlyke Bloem-
^ agtige Krab van Ambon , welke de Heer de
Geer , uit Amerika , in zyn Kabinet gekree-
gen hadt, enLiNN^us van Algiers. Het ver-
he venronde Schild , eenigermaate geknobbeld >
is aan de agterfte hoeken breeder en vyftandig,
voor het overige aan den rand gekarteld : de
Snuit tweekwabbig en Stomp : de Schaaren ge-
knot , gekamd en met een Doorn gewapend aan
den grond fteun.
xxvn* (27) Krab, die het RugfcLUd ooederzyds Jtomp
z^Krab. met neSen pl°°ijen » &% de Schaaren met
zvoarte tippen heeft.
De algemeene naam van Zee - Krab past op
deeze Soort , welke den Ouden bekend geweest
is onder den naam van Pagurusy dieooktaame-
lyk algemeen is , als een Schepzel betekenen*
de, het welk zig onthoudt op fteile,, klippige
plaatfem Deszelfs Korst of Schild is, in 't ron-
de, met negen Kerven als Geutswys ingefnee-
den, volgens Bellonius , die verhaalt, dat
dee«
(z7) Cancer bracbyurus f Thorace utrimque obtufe novem.
plicato , Manibus apice atris. Faun. Suec. 2023. Ed. I. N%
1244. Westgith. 173. Muf. Ad. Frid. I. p. 85* SCOP.
Carn> 1125. Gron. Zoopb. 967. Bell. Aquat. 568. RoN-
DEL* Pisc. 560. Gesn* Aquat. 155. ALDR. Exfang. 186.
JoNST. Exfang. Aquat. T. V. f, 2, BRADL, Nét. T. * f.4,
&UMPH. Amb. T. XI. f, 4.
de Krabben.
34*
deeze Krab wel zo groot wordt als eens Men- . v* ,
v Afdfet
fchen Bekkeneel. Rondeletius tragt uit Ari- LXxxn/
stoteles te bewyzen , dat de Pagurus de waare Hoofd-
Maja zy van dien Philofooph, dus wegens de
grootte genaamd , waar in zy alle andere Krab-
ben overtreft, als eene Moeder- of Voedfter-
Krab ten opzigt van de overigen aangemerkt
zynde* Hierom wordt zy in Engeland de groo-
te of Paarde- Krab 9 en van de Visfchers the
Punger geheten. Deeze is het , waar van de
Schaaren oudtyds aangepreezen zyn onder de
Winkelmiddelen. De Italiaanennoemenze Gran»
ciporro, en de Duitfchers geeven 'er den naam
aan van Tasfcben . Krebs , dat is Beurs-Krab-
be. Aan de Kust van Noorwegen wordt zy3
zo wel als in S weeden, overvloedig gevangen
volgens het Berigt van Kalm, die daar van al-
dus fpreekt (*).
J Deeze Soort, zo wel Krabba als Palltas. ^ ftetkftt
ka genaamt, onthoudt zig meest op Slykeri-
3J ke Modder- of ook op Zandgronden ; doch
3, zeldzaam op plaatfen die Klippig of mee
„ Steenen zyn. Onder alle bekende Dieren
33 houdt men deeze, naar haare grootte ^ voor
„ de flerkfte ; want zy zyn in ftaat , om met
„ een zo zwaar ftuk Lood , byna, als zy zelf
9J zyn, te gaan kuijeren. Het is ook een Vis-
|3 fcher niet te raaden3 dat hyze met de Han-
„ den
(*) Stokb* Verhand. X* THEiLL. p. ï$5 , 19$*
lt Deel XIII. Stuk, Y 3
\
34$ Beschryving van
v- den vatte 3 of ze digt aan zyn bloote Voe-
tlxxiu' » ten komen laat : want men heeft voorbed-
Hoofd- y9 den, datzy Vingers of Toonen* even als een
*xyK# 33 Koolsblad 3 met de Schaaren hebben afge-
3, broken. Men bereidtze op verfcheide ma-
3 3 nieren tot Spyze : zy worden of in haar ei-
3, gen Schaal , met eenige Speceryën daar
,3 in geftpken3 op gloeijende Kolen gebraden 3
3, of in Water gekookt , enz. Van de voor-
3, naamfte Luiden worden zy altoos voor een
33 Lekkerny gehouden 3 wanneer zy goed om
33 te eeten zyn5 dat is van St. Michiel totAl-
3, lerheiligen, en dan gaanzy in fmaakelykheid
33 de Kreeften te boven: maar vervolgens deu-
33 gen zy niet veel , en zyn meest ledig van
?3 Schaal. Buiten dien tyd wordt het Vleesch
3, voor lok - aas aan de Vischhoeken gebruikt".
Gedagte Kenmerken onderfcheiden deeze ge-
noegzaam van de Strand - Krabben 3 hier voor
t Biadz, befchreeven f 3 die echter zeer naa met dezel-
ven vermaagfchapt en in eigenfchappen over-
eenkomftig zyn. Ik heb daar van / in de inlei-
ding van dit Hoofdftuk 5 genoegzaam gefpro-
ken. Hoe de Koperkrab van Rumphius 3 dus
wegens haare glinsterend roode of Bronsagtige
Kleur genaamd 3 die ook wel is waar zwarte
Schaaren heeft 3 doch in de Indifche Zee zeld-
zaam voorkomt 3 en niet tot Spyze wordt ge-
bruikt 3 tot deeze Soort betrekkelyk zy 3 kan ik
'ïiiet begrypen.
Krabben, met het Rugfchüd vanboven
ruig of Stekelig.
(28)
de Krabben.
343
Ca8) Krab, die het Rugfcbild rondagtig , ruig
en op zyde Jlomp, de Schaar en Eyvormig lxxxii/
en gedoomd heeft. Hoofd-
Deeze, in 't Kabinet van de Koningin van Chdrml
Sweeden zig bevindende , was uit de Indilche
Zee af komftig.
C2£0 Krab 3 die het Rugfcbild ruig en rimpe* xxix.
, , o • Lanatus»
lig , wedcrzyds met eenen 1 and , de Snuit wollige,
tweetandig beeft»
In de Middellandfche Zee was deeze gevan.
gen 9 die het Schild platagtig , oneffen 5 met
groefjes, van vooren geknot heeft , met twee
Tanden tusfchen de Oogen , één daar buiteó,
en irl 't midden van de Zyde , wederzyds 9 een
uitfteekende Tand. De Schaaren zyn glad , de
Armen gehaaird. De twee voorfte paaren van
Pooten zyn lang, de twee agterfte paaren kort
en op de rug ftaande , aan de tippen met haa-
kige Klaauwen- Men kan de Aanmerkin-
gen van den Heer Vosmaar daar over na-
zien (*).
(303 Krab * die bet Rug fcbild ovaal 1 ruig en A xxx- -
70 Araneus*
ge- Spinnefcof*
Krab,
(2%) Cancer brachyurus 9 Thonce hlrto (uborhiculato muti„
to, Manibus ovatis muncaris. M. L* U. 438
(29) Cancer bracbyurus , Thonce hfrtó rugofö , utrimciic
unidentato, Rolko bidentato, Planc. ConcL p» 36. T. V,
f. r.
(*) Uitgezogte Verband* X» DEEL , htedz-
(30} Cancer bracbyurus 3 Thonce hirfuto3 ovat'o, tubercula»
1, Deel» XIII. Stuk. Y 4 • u jj
544 Beschryving van
'Afdeel geknobbeld heeft, met de Snuit gevorkt en
Lxxxn. " de Schaar en Eywrmig.
Hoofd-
itük. Gemeenlyk noemt men deeze Zee-Spin , doch
het zal die niet zyn , waar aan , in 't Hoog-
duitsch, de naam gegeven wordt van Duivels-
Krab, als welke, door de grootte en menigte van
Doornen op het Schild, zig genoegzaam on-
derfcheidt. Zy gelykt veel naar de voorgaan-
de en volgende Soort.
xxxr. rot) Krab, die het Rug fchild omgekeerd Kart*
Snuitje. vormig , de Rug met twee regt op fiaande
Doornen ; de Schaaren langwerpig en op
zyde plat heeft.
Deeze komt, zo wel als de voorgaande , in
de Europifche Zee voor. Die van de Sweed-
fche Kust is klein en morfig, met het Rug-
fchild voor waards in een Snuit uitloopeiide en
de Sprieten met Borftelhaairtjes bezet. De
Schaaren hebben dunne punten en aan den grond-
fteun twee (lompe Doornen,
^xnt. ^32} Krib9die het Rug fchild ruig en wederzyds
SLuigc * vyftandig heeft ; de Schaaren aar\ dm bui-
tenkant gedoomd.
In
tö j Roftro blMo , Manibus ovatis. Fauyi. Su§c. 230. M. L«
ü* 439- lt. Scan,, 312» JONST. Exfang. Aquat. T. 5. f. 13.
(3 0 Cancer brachynrus , Thoracc pubescente obcordato ; Dor»
fo Spinis duabus ereóh's ; Manibus oblongis compresfis. Faun*
&uec> 2027.
(32) Canur brackyurus, Thoracc hirto, utrimquc quinqqcs
dcnrato, Manibus extug mmicatit* J**m* Suec* 2025*
de Krabben.
345
In de Noorder Oceaan is, door den Heer Mar- V,
tin , een zeer klein Krabbetje waargenomen ,lxxxii/
dat deeze Kenmerken heeft. Hoofd-
stuk,
(33) Krab , die tet Rugfcbiid Haairig 9 ovaal ; xxxnt.
n 1 « iji Cupbtus*
van voor en Jtomp3 van agteren dnetandïg vweiigc.
heeft.
Deeze, in 't Kabinet van de Koning van S wee-
den zig bevindende, was uit Oostindie afkom-
ftig. De aangehaalde figuur van Rumphïus
heeft geen de minfte ruigte. Edwards heeft
een zeer Haairig Krabbetje , van de Kaap der
Goede Hope , afgebeeld (*).
(34) Krab, die bet Rug fchild Haairig en w xxxtv.
derzyds drietandig; de Snuit tweetandig %
en op zyde ééntandig heeft.
Deeze heeft de grootte van een Eikel , en is
in de Middellandfche Zee , door den Heer Bran-
der, waargenomen. Rumphïus zegt, dat men
de zogenaamde Venynige Krab * , in de Am- * zie
bonfche Taal , 4e Mosdraager noemt. " *
(35)
f33) Cancèr Irachyurus , Thorace villofo ovato, amice ob-
tufo9 postice tridentato, M, L. ü. 440. Rumph, Amb< T, X.
f. D?
(*) Gkanings* Tom. II. T. 285. p. 164*
C34) Cancer brachyurus % Thorace villofo utrïmque tridenta-
«0; Roftro bideatato , lateribus unidcntato* Syft, Nat, XIU
346 Beschryving van
V. (35) Krab , die het Rugfchild met agt Doornen
xxxxn** beeft, de Pooten Draadagtig , de Snuit
Hoofd- gevorkt.
STUK.
^fbtlus. Deeze heeft het Schild Hartvormig , verhe-
Gcdoorn- venrond met vier Knobbels , waar van twee
op zyde en één kleinere daar tusfchen , als ook
één naar de Rug toe 3 ieder met een regt op
ftaande Doorn of Stekel ; hoedanigen 'er nog
twee van agteren zyn en twee naar de Snuit
toe, die in tweeën gefpletenis en oogluikende.
De Pooten zyn Draadagtig dun, ongewapend.
Zy is door den Heer Logte te Kadix gevon-
den.
?»
Ge
de.
(3ö3 Krab , die het Rugfchild ovaal en gejlip*
Funiïatus. peid heeft} van agteren arietandig.
In Oostindie zo wel als in Westindie, inKa-
rolina en Jamaika > wordt de woonplaats gefield
van deeze Soort, die de Snuit uitgerand , met
een Hompen Stekel wederzyds heeft ; deSchaa-
fen langwerpig , met roode Stippen, van on-
deren effen : de Pooten wollig ruig.
xxxvn. (j?) Krab 5 die het Rugfchild ruig, ongelyk9en
tas. s we*
Gemasker-
de
(35) Caneer Irachyurus , Thorace Spinis o&o , Pedibus Fi»
liformibus, Roftrp bifïdo, Syft. Nat. XII*
(%6) Caneer brachyurus , Thorace ovato pun&ato, poltice
tridentato. Syft. Nat. XIL RUMPH, Amb. T* X* f. C£
BBOWN. Jam. T, 42. f. 3-
(37) Caneer brachyurus % Thorace hlrto msquali, utrinj.
ruic quin^uedentato j Holfro quadiidentato. Syft» ito. X*
de Krabben»
wederzyds vyftandig , de Snuit niertan* v«
dio heeft Afdeeu
flOOFD-
In de Middellandfche Zee komt deeze voorstuk.
die de grootte van een Appel heeft en rood is
van Kleur. De Snuit is in tweeën gedeeld,
Elsvormig , ruig of ruuw , met een Haairigen
korten Tand , van vooren , aan ieder zyde ; en
een Borstel wederzycjs aan den grondlleun vat*
de Staart. Het Rugfchild ovaal , aan den rand
met vyf Doornen , en op de vlakte geknob .
beid. De Schaaren effen , en agterwaards twee-
tandig. De twee agterlte Poocen fchynen bo-
yen de anderen geplaatst te zyn.
Krabben, met het Rugfchild van boven
gedoomd.
(38} Krab , die bet Rugfchild Wollig ruig, metXXKVm
twaalf Doornen ; de Snuit gevorkt beeft. Doken*. "
Twaal^-
lQ Spanje is deeze waargenomen , die de groot- oomi£c*
te heeft van een Huis - Krekel , en dus onder
de allerkleinfte Krabbetjes behoort , verfchil-
lende van de Spinnekop-Krab , doordien het Lyf
niet plat is, maar verhevenrond.
(39) Krab 9 die bet Rugfchild rimpelig , kaal ,
M xxxri.
f38) Canstr brachyurus^ Thorace pabefcente , Spinisduo-
decim ; Rofoo bindo. Syft» Nat. XII*
(39) Cancer brachyurns s Thorace mgofo nudo, margine
utrimque o&o - dentato , poftico maxima 1 Palmis posticisoy?,-
tb. Syfi. Nat. XII.
lt DêEL. mu STUK.
348 Beschryving van
'V.
Afdeel*
LXXXII.
Hoofd-
stuk.
XL.
Puber.
Maja.
Duivels-
Krab.
aan den rand wederzyds met agt Tanden
heeft) waarvan de agterjle grootst : de ag-
terfte Palmen ovaal,
(40) Krab 3 die bet Rugfcbild rimpelig ruig >
ycederzyds met vyf Tanden \ en de agterjle
Palmen ovaal beeft.
Deeze beiden zyn door D. Wilke in de A-
driatifche Zee gevonden. De eerste heeft de
Palmen van vooren tweetandig en de Schaaren
gehoekt.
(41} Krab , die bet Rugfcbild gedoomd beeft ^
met de Schaaren dik en gedoomd 3 hebbende
de punten als Kwasten ruig,
Deeze is het , die men in Noorwegen TroW-
ofTeufels- dat is Duivels - Krab noemt , zq we-
gens de ontzaglyke gedaante, als wegens de
langte haarer Pooten, en misfchien ook wegens
een ingebeelde eigenfchap , dat zy , door de
verwisfeling van Kleur, de verandering van het
Weer voorfpellen zouden. Zeker Heer fprak
'er op dergelyke manier van, willende dat, Re-
gen-
(40) Cancer brachyurus , Thorace rugofb villofö , utrinl-
que quinquedentato , Palmis posticis ovatis. Syft4 Nat. XII.
f41) Cancer braehyurus , Thorace aculeato, Manibus Vcn-
tricofis Spinofïs, digitis penicillato • hirfutis* Faun. Suec. Ed«
II. 2031* SCoP* Carn. 1126. It. Scan. 327. Maja MATTH#
Dioscor* 119* JONST. Exfang. Aquat. T. 5. f. 5. Maja fee*
mina Gesn. Aquat* 152* Mxa aiia. ALDROV» Crust% 184*
CKON. ^soph. 973.
de Krabben.
349
genagtig Weer op handen zynde , de ^c^aa^F^'E£
geheel zwart en kleverig wierd , als met PekLXXX1I.
beftreeken ; het welk tegen helder Weer in Hoofd-
rood , ja bleek Menie -rood, overging (*) :STUÏ'
doch , wanneer zy wel gedroogd zyn , blyft
de roode Kleur onveranderlyk. Aan de Kus-
ten van dengeheelen Atlantifchen Oceaan komt
dit Schepzel voor, hetwelk fommigen ook wel
de Zee - Spin noemen ; doch de Ouden hebben
het de Wyfjes-Maja geheten, om het dus van
de gewoone groote Zee -Krabben *, die eet-j^£
baar zyn, te onderfcheiden* De Visfchers , aan
de Adriatifche Zee , noemen deeze Krabben
Grancevolu
(42) Krab , die het Rugjchiïd gedoomd heeft y ^^V^j .
de Armen langer dan het Lyf , met gaa- nLf
pende Schaaren , die krom gepunt zyn. a^ll/
Geen beter uitdrukking weetik voor de Ken-
merken van deeze Soort, die wegens de lang-
te der Armen of Schaarpooten, welke tevens
ook
(*) Rarum cerre cfl Naturs Spe&aculum , quod cum Sta-
tus Coeli pluvius 5c madida: Vcntorum procelJjc ingruant ,
cx omni tum parte nigrescat Testa , tanquam Pice obdufta;
S ercnita te autem Coeli iuftante, in rubedinem , & quidem mi-
aiatam , dilutam , vergat. Nov, Litu Mar. Balthici. Arm*
1699. Menf, April. p. 118.
(42) Cancer brachyurus , Thorace aculeato , Manibus Cor-
pore longioribus , Digito patulo, Pollice curvato. M. L. U. 441.
llUMPH. Amb. T. VUL f. 2, PET, T» a, f. JJ, SEB»
jCab. III* D. T. 20. f, 12,
I. DEEL. XIII. STUK,
350 BESCHRYVlNG VA II
V. ook gedoomd zyn5 den bynaam draagt. Zy
Lwnau^ komt> geIyk de volgende 3 uit Oostindie.
Hoofd -
STxliv ^ra'3 3 ^ ^ Rugfcbild Jlomp gedoemd
Horridus. heeft) de Armen dik geknobbeld en de Staart
fca»**, meigaatjes.
Deeze is , onder den naam van Oostindifche
Rotskrab , zeer bekend , maar niet gemeen ,
en by Rumphiüs3 op Tab. IX 5 zeer fraay af-
gebeeld ; doch het blykt , dat geen der aange-
haalde Figuuren van Seba daar mede overeen-
komftig zy : want de lange puntige Doornen j
die dit Dier afgryzelyk zouden ïnaaken, ontbree-
ken zekerlyk daar aan. Het fchynt my ook een
geheel ander Voorwerp uit de Zee van Noor-
wegen te zyn 5 door Doktor Baster aan Gro-
novius gefchonken , 't welk maar zes Pooten om
te loopen heeft : niettegenftaande hetzelve door
den laatstgemelden Heer alhier t'huis gebragt
wordt (*). LiNNiE us 3 't is waar, zegt
thans (t)3 dat deeze Soort maar agt Pooten ,
met de Armen daar onder begreepen , heeft ;
doch uit myneAmboinfche Rotskrab 3 volmaakt
met die by Rumphius overeenkomende *
blykt
(43) Cancer brachyurus , Thorace obtulè aculeato , Mani»
bus ovatis, Cauda cariosa. M. L. U. 4+2. Rumph Ambm T*
ÏX. f. I. PET. Amb. T. u f. 7. SEB. Kab. III. T. XVIII%
f. 10. & Tab. XXII. f. 1, 2 , 5.
(*) Zooph* Gronov. p. 227.
(t) Pedes o&o tantum cum manibus. Syft. Nau XII.
DE KrAHBÉN, 33*
blykt het tegendeel Waarfchynlyk zal menziSAr^°Er
door de afbeelding, in welke niet meer dan zes LxxxfrT
Pooten , behalve de Armen , zvn vertoond * Hoofd-
STUK*
of door de gebrekkelykheid van het Voorwerp
hebben laaten bedriegen (*). Immers, dit is
zeker, dat onze Oostindifche Rotskrabben, in-
dien zy 'er geene verlooren hebben, aan het
volle getal van Pooten niets ontbreekt en dat
zy 'er weezentlyk agt hebben , doch die veel
korter en dunner zyn dan de Armen of Schaar-
pooten (t> In de myne vindt ik de Staart met
gaatjes , 't welk de uitdrukking van Cauda ca-
riofa fchynt te billyken: maar men zou moeten
onderzoeken , of dit altoos plaats had in dee-
ze Soort.
£44) Krab , die het Rugfcbild gedoomd heeft , de xnw
Snuit in tweeën gefpleeten en gekamd , de Af ^££^2
men SpilroncU
Oii-
(*) Zo dat het nazien der afbeeldingen , daar omtrent ,
niet genoegzaam is. Zie BAsTER. Natuur k% Uitfpannin.-
gen, II. Deel. pag. 6.
(|) Nog verwonderlyker is 't, dat de Heer GRONOviusge-
dagte Amboinfche en zyne Noordfche Krab tot eene zelfde Soort
betrokken hebbe ; terwyl de laatsgemelde van zyn Ed. gezegd
wordt de Armen of Schaarpooten , byna , de helft korter te
hebben dan de overige Pooten , en in de Amboinfche Rotskrab
zyn de Armen ten minfte tweemaal zo lang als de andere
pooten.
(44) Cancer hracbyurus , Thorace aculeato , Raftro bifïdo
criftato , Manibus teretibus. M* L. U. 443. Rvmph. Ambm
T. VIII. f. i. Pet. Amh T. V. f. 11. Gron. 2oeph. 975.
I* Deel. XIII. Stuk.
Beschryvïnc v a
V- Onder de Oostindifche Gedoomde Krabbefi
Afdeel, komt deeze als de eerfte voor , by Rumphiü»,
Hoofd- die zegt , dat men haar, inde Amboinfche Taal3
stuk. de Mosdraager noemt , dewyl zy altoos met
Zee - Mos bedekt is , dat zig aan de Doornen
van het Schild hecht. Zy voert , in die Taal,
nog een anderen naam , om dat zy zig , by
Stormagtig Weer , in de holligheid derKoraal-
fteenen verfchuilt. Men vindt haar op 't Strand,
by afloopend Water, onder de Klippen , doch
nooit op 5t drooge. Men eetze niet, om dat
'er weinig Vleesch aan is en hetLyf meest ge-
vuld met een bruine Vogtigheid.
SkpridiU* (45) Krab, die het Rugfcbild gedoomd heeft y
J*s* met driepuntige Stekels by de Oogen; de Art
men Spilrond.
iLvt (46) Krab, die het Rugfcbild gedoomd beeft j
de Snuit met Hoornagtige Stekels die ge*
baard zyn; en de Armen Spilrond.
xtviï, (47) Krab, die het Rugfcbild gedoomd heeft , dé
L$ng:pes. Scbaaren ovaal en ruuw , de agterfie Poo-
len langst i
(48)
(4$) Cdncer brachyurus , Thorace aculeato, Spinis oculari-
bus ramofo-trifïdis , Manibus teretibus. M. L. U. 444.
(46 Cancer brachyurus , Thorace aculeato , Roftro Spinis
Corniformibus barbatis , Manibus teretibus. M. L. U. 445»
47) Cancer brachyurus , Thorace aculeato , Manibus ovatis
fcabiis, Pedibus posterioribus longislïmis. M. L. ü.44ö.R.U^4PK-
Amb. T. VII U f. 4,
de Krabben. 355
(48) Krab, die het Rugfcbild van agteren met ^h
één Doorn en oneffen heeft 9 de Pootenvan lxxxii/
het tweede Paar zeer lans;. Hoofd-
stuk.
XLVIII«
Alle deeze Oostindifche Krabben bevonden sfmifer*
fcig in het Kabinet van de Koningin van Swee-
den.
fdcO Krab. die het Rugfcbili oneffen heeft , met xlix.
•één Doorn van voorenen één by de Staart. Noordfche,
Deeze is door den Heer Brunniche aan 't
Eiland Faroë, in de Noorder Oceaan, waarge-
nomen, doch van Linn^eus niet gezien. Zy
heeft het Lyf naauwlyks grooter dan een Luis
en glad : het Voorhoofd tusfchen de Oogen uit-
puilende , met een breed ovaal Plaatje, dat
holrond is , en eindigt in een fterken Doorn.
De Sprieten zyn weinig langer dan die Doorn.
Het Rugfchild is oneffen, en geeft in 't midden
een fterken Doorn uit , die waterpas legt enzig
uitftrekt over de Staart heen, welke Spilrond
is en.beftaat uit vyf knobbelige Leedjes. De
"Schaaren zyn ovaal en glad., ,
Krab-
(48} Cancer brac&yurut, Thorace postice uni - aculeato insc-
quali , Pedibus fecundi Paris longislimis. M, L. ü. 447. RUMPH»
Rar. T. VIII. £ 3 ?
(49) Cancer hrachyurus , ^Thorace insquali , SpM SÜtett
Prontis , alterS iupra Cauda:^ jStyft* Nat% Xil.
I. DEEL, XIII. Stuk, * Z
354 B E ? C H R Y VING VAN
Afdeel.
3LXXXII.
Krabben met het Rugfchild oneffen.
Hoofd. Krab ^ die het Rugjèbild knobbelig heeft
lUoedroo- In de Middellandfche Zee vondt Brander
deeze, wier Rugfchild van grootte en gedaan-
te is als dat van de Spinnekop-Krab, van bo-
ven zeer bezet metongelyke K nobbels , die aan
'c end wit gevlakt zyn : de Snuit is overal even
breed , geknot , met een Tand wederzyds by
den grondfteun , de Schaaren langwerpig 5 ef-
fen, aan het Lyf agter waards tweetandig, alle
de Pooten Aderspattig geknobbeld*
De Kleur en woonplaats zou hier die groote
Marfiliaanfche Krabben , welke zo zeer naar de
Zeefpinnen gelyken , fchynen t'huis te brengen,
indien zy volkomen met de gedag te befchry-
ving overeenkomstig waren. Ik heb 'er een,
met het Lyf by de vier Duimen lang en breed,
en de Schaaren drie Duim lang, dat is langer
dan het middelde Lid der Armen ; het welk
Doktor Scopol£ , met zyne uitdrukking om-
trent deeze 6oort van Krabben, fchynt te be-
doelen (*). De enden der Schaaren zyn, ge*
iyk in de groote Zee - Krabben, zwart.
STUK*
u
en Bloedklenrig , de Snuit liniaal , geknot.
(so) Cancer brachyurus , Thorace tuberculofo fanguineo
ftoftro lineari truncato. Syft. Nat. XlL Scopoli Carn*
( *) Marais Ulni loagiores , &c.
de Krabben.
355
(51) Krab, die het Rvgfchild wrattig, lullig, V.
halfrond, aan den rand gekarteld heefu Lxxxir.
Hoofd*
Deeze Indifchebevondtzig in het Kabinet van STÜK*
de Koninein van Sweeden. „ ur
0 HepatictiS*
Leverklca»
Krab , die het Rtigfchüd met Striemen ee- ïige£ir
nigermaate Gcutswyze ingedrukt heeft en CaUppsn
bultig , van vooren driekwabbig* kSUS"
Sommigen geeven den naam van Hanekams»
Krab of Zeehaan aan deeze , welke veel eige-
gener Kiappus Krab gety teld wordt , volgens
Rumphius , om dat zy de geftalte byna van
een halve Kokos - Noot heeft, die men in Oost.
indie gemeenlyk Kalappus of Klappernoo-
ten noemt. Haar Schaaren alleen , wel-
ke zy altoos tegen 't Lyf aangevoegd houdt5
hebben de gedaante van een Hanekam , aan de
bovenkant. Zy zyn ongemeen breed en bedek-
ken het Lyf van vooren. De Striemen zyn^in
myn Voorwerp , 't welk overdwars by de vyf
Duimen haalt , zo zigtbaar niet , of zo diep
niet ingedrukt , dat het Schild van agteren zig
als met Watergolfjes getekend zou vertoonen;
gelyk men by Seba vindt : maar het is aldaar
bla*
(51) Cdncer br&chyurus , Thorace verrucofo , gibbo, fcmi-
©rbiculato, margine lèrrato. M» L. U. 448.
(52) Cancer brac&yterus , Thorace flrigis iub-imbricato , gib-
bo , antice triloho. M. L» U* 449- Hti Gaz' T* 75* f< ll*
RUMPH. Amb. T. XI. f, 2 j 3. SEB. Kab. III. ÏV 20. f*
U 8.
L DïEL. XIII. Stük, Z a
35ff Bëschryving van
V.: bladerig ingefneeden. Ook maaken de gedag-
LXXxa.L" te breede Schaaren het Lyf, van vooren, als
Hoofd- driekwabbig. Het fchynt dat deeze Soort , zo
stuk. wej .q ^est- als in Oostindie, gevonden wor.
de. Hoe het Bloemagtig Krabbetje van Seba
hier toe behooren kan , is my duister
Et.it ($3) Krab , die bet Rugfcbild met Striemen op
^tomp-** %y^e •> en mn mcr m ftmP ^eftë
neus.
Als een der raarfte Oostindifche Krabben
wordt deeze by Seba aangemerkt , die dezelve
een Zee- Krab noemt, zynde van Kleur hoog-
rood met bleekgeel gemarmerd ; hoedanigenik
'er heb, van dergelyke grootte en gedaante,
als die aldaar, van boven en van onderen, is
afgebeeld ; doch de myne hebben alle de Poo-
ten met taamelyk lange, ftyve Haairtjes, in-
zonderheid aan 't Voetend, bezet. De Schaa-
ren zyn ongemeen breed , en hebben het eerfte
Lid der Armen driekantig , op de kanten fte-
kelig en aan de binnenzyde als gekamd. Men
vindt deeze Krabben ook inde Westindiën, en
aan het Eiland Adfcenfion, in de Atlantilche
Zee; ja, in de Middellandfche, volgens den
Heer Gronoviüs , van waar mooglyk zyn Voor-
werp, dat witagtig van Kleur was> met eeni-
ge
(*) Cancer flosculofus. Seb. Kab. III. D. T. XIX. f. «24.
Volgens GRON. Zooph. Fase II. N. 959.
(53) Cancer brachyurus , Thorace ftrigis Jateralibus, Fronte
Ketufa. Amoen Acad. IV. p. 252. T. Ifl. f. 10. Pagurus
tnaculatus. CATESB. Car. Vu T. 36. f . 1, SEB» Kab. IIU
T. XVllL & 5i Gron. Zooph, Qtftf.
de Krabben, 357
ge roode ftreepjes en flippen , afkomstig za^FJ^EL-
zyn geweest. lxxxh/
HOOFD-
C54) Krab , die bet Rugfcbild zeer rimpelig en s
Jlomp, aan beide zy den vier kwabbig , beeft, -tëneus.
Koperkrab,
De Bronsagtige Kleur moet den bynaam gee-
ven aan deeze weinig van de voorgaande ver-
fchillende Oostindifche Krab.
(55) Krab, die bet Rugfcbild knobbelige plaU lv.
agtig) aan den rand gedoomd endeSchaa-^^{?$%
ren van onderen gekamd beeft.
Deeze Oostindifche bevondt zig, zo wel als
de voorgaande , in 't Kabinet van haar Koning-
lyk Sweedfche Majefteiu
Kreeft-Krabbel 5 met een Staart doch zon-
der Vinnetjes.
Na de befchryving der weezentlyke Krab-
ben , die geen eigentlyk zogenaamde Staart heb*
ben' komen wy tot befchouwing van een
mid-
(54) Cancer brachyurus , Thorace rugofïsiïmo obtufo utrim .
que quadrilobo. M. L U. 451,
(55) Cancer brachyurus , Thorace tubcrculato, planiuscu-
lo, margine acuieato, Chelis margine inferiore criiiatis. M.
L. ü. 450.
(*) Want een Staart betekent , in de gewoone Spreekma-
nier, iets dat nafleept, of los van het ï,rghaam Is; daar de
Staart der Krabben altoos tegen het Lyf aingevoegd en zoda-
nig zig vertoont, datfbmmigen die een Schorteldoek genoemd
hebben* Zie Bradley. Wysg* Verband, vm de Wer^m
der Natuur, bl. 8u
u Deel. xm. Stuk , Z 3
Besghryving van
V. middelflag, dat men naauwlyks tot de Krabben
Afv™L' betrekken kan, naauwlyks tot de Kreeften. Ik
3LfXXX.Il»
Hoofd* geef 'er derhalven , alzozyhi't midden geplaatst
stuk» zyn> den naam van Kreef t-K rabben aan ;
want zy hebben iets van beiden Dewyl de
meesten , tot befchuttinge van haar week Lig-
haam, de ledige Hoorens van Schaaldieren gaan
bewoonen, (deswegen in'tBngelsch Wrongheirs
genoemd wordende,) zo heeft Linn^us 'er, in
deeze Verdeeling van dit Geflagt, den naam
van Cancri Parfilici, (dat men Schuifelaars zou
kunnen vertaaïen,) aan gegeven , en telt daar
van zes Soorten op , die hier agter elkander
volgen.
(56) Kreeft-Krab , die let Rugfchild door
Naaden in vieren verdeeld, de Staart een-
voudig en van onderen Buikig heeft.
In 't Latyn noemt men deeze Cancer cramena*
ftir, dat is Beurskrab, volgens Rumphius , we-
gensden grooten Zak, dien zy onder de Staart
heeft. Men moet haar wel onderfcheiden van
degroote of gewoone Zee-Krabben, die de pun-
ten der Schaaren zwart hebben ; welke , we.
gens de dikte van haar Lighaam , door de Duit-
fchers Tasjchenkrebfe y dat ook zo veel byna
als
f56) Cancer fuhmacrcurus , Thorace futuris quadrifido
Caudd fimpüc.' fubtus yentricofa Syft Nat. XII. Cancer
crumenatus. Rumpb, Amb. Tab. I V Fig, H , L Bourfites.
1.QCHEF. AntiU. u C. li. SM. Kab, III. T. XXL £ j, 2.
LVI.
hatro»
de Kreeft-Krabben. 359
als Beurskrabben betekent , doch in S weeden V,
en Noorwegen gemeenlyk maar Krabha y dat is ^£*uL*
Krabben , genoemd worden. Hoofd-
De gedaffte Beurskrab komt niet voor, dan in «tuk.
de Indien , alwaar zy zig m gaten en kloven
der Rotfen over dag verfchuilt^ komende nooit
in \ Water. Des nagts, en meest by donke-
re Maan, komt zy te voorfchyn omhaareKost
te zoeken 3 die voornaamelyk fchyntte beftaan
in Kokos-Nooten: ten welke einde deeze Krab-
ben by de Boomen opklimmen, en die afkny-
pen met haare Schaaren, dezelve dan wederom
opzoekende en kraakende ; het welk een onge-
meene kragt in dit Dier te kennen geeft (*).'
Het moet derhalve ook van aanzienlyke grootte
zyn. De Kleur , zegt Rümphius , is meest blaauw;
doch die, welke in 't Werk van Seba voorge-
fteld wordt , was Koraalrood , en dus ten min-
fte daar in van de Amboinfche verfchillende;
gelyk dit ook aangaande de Westindifch.e, de
Rochefort befchryft, opgemerkt wordt. De
afbeeldingen by Rumphius zyn» als menze wel
befchouwt , veel bekwaamer , om een denkbeeld
van de geftake deezer Beurskrabben te geevcn,
dan die by Sera ; wat aldaar ook tot veragting
van dezel ven gezegd worde. De Beursagtigheid
van de Staart, naamelyk, openbaart zig in die
van
(*) Zie bladz. 307, hier voor; alwaar ik van deeze Krab-
ben fpreek , willende de fterkte der Krabben in 't algemeen
door een kragtig voorbeeld aantoonen.
I. Deel. xilU Stuk» Z 4
3tfo Beschryving van
. V. van Rumphius ongelyk beter (*V maar in die
Afdeel. 0 , ,
lxxxil van Seba, van onderen, kan men klaarder zien,
Hoofd- hoe dat fommigen 'er, wegens de vertooning,
JBcurtkrabA®* naam van Tkndiégo in 't volle 'Harnas , aan
hebben kunnen geeven.
Het ScbrW-deezer Krabben beftaat uit vier
Stukken , waar van de drie grootften aan el-
kander vast zyn, en het vierde geeft 'er een
Soort van Kop aan, als de Kreeften hebben,
onder wiens punt de twee Oogen ftaan , dienaar
de Oogen der Krabben gelyken, doch nevens
zig tw ee lang uitfteekende Baardjes hebben aan
ieder zyde, waar van het eene in vier Leedjes
is verdeeld ; des hetzelve bekwaam is om zig
in veelerley gedaanten te buigen, en korter dan
het andere, dat Haairagtig dun uitloopt. De
Schaaren en Armen zyn dik en fterk. Behalve
deeze heeft zy maar zes Pooten , en de Staart
beftaat uit eenige Ringen.
De Beurskrabben zyn niet alleen eetbaar, maar
worden voor een zeer fmaakelyke Spyze ge-
houden , inzonderheid het Mergagtige, 't welk
de Staart bevat, dat men zonder fchroom kan
eeten , wanneer iiegts een zwarte Darm , die
overlangs door 't Lighaam loopt , en een witte
Ader daar nevens leggende, zorgvuldig uitge-
nomen zyn (f), Dewyl menze echter ook op
Ei-
( *) Naamelyk , volgens de door my verbeterde aanhaalin.
gen der Plasten van die beide Autheuren, welke in Syft. Nat*
Ed XII beiden fout zyn.
("Ij Esculcntus demtis Intestinis , zegt LlNN JJUS l waardoor
men
de Kreeft-Krabben. 361
landen vindt , daar geen Kokosboomen zyn ,zo^ V.
zou het verfchil van Voedzel aan deeze mis- lxxxii. "
fchien ook wel een verfchillende hoedanigheid Hoofd-
verfchaff
krabben.
verfchafFen kunnen , gelyk in de voorige Land- STUK#
("57) Kreeft -Krab 5 met de Schaar en Hartwr» Lvir
mig en gedoomd, de regter grootst. Bernhar-
Soldaat»
Wy noemen het Schepzel , dat de Franfchen
Bernard VHermite heeten, 't zy om zyne Ge-
ftalte, *t zy om dat het toe vegten zo gereed
is, 't welk dan mooglyk best by tegen (telling
begreepen zou worden , gemeenlyk de Soldaat.
Van waar de naam van Kreeftjlak afkomstig
zy, en of dezelve by ons Strandvolk in alge-
meen gebruik is, vind ik niet gemeld. Dezel-
ve wordt van Doktor Baster , na Swammer-
dam, gebruikt , om dit Diertje te betekenen,
dat in 't Latyn den naam van Cancellus voerde^
cn in 't Grieksch van Karkinion, als zynde een
kleine Krab of Kreeft. De Engelfchen geeven
'er, volgens Charleton, den naam van the
Soul*
men dit verftaan moet , en neemen hetlaatfte woord niet in de
gewoonlyke ruime zin , als wanneer 'er weinig te eeten over
zou blyven aan deeze Krabben.
(57) Cancer macrourus paraftticus , Chelis cordatis murica.
tis, dextra majore. M. 3L. ü. 454 Suec. 2032. Scop.
Carn. H30« MATTH- Diosc* 230, ROND. Pifi. I. p. 553 BEL-
JLON Aquat. 362. GF.SN. Aq 16 1. ALDROY. Exfang* 21 3»
JONST Exfang. Aq T. VII. f. 6-12, SWAMM. BibLT.Xl^
i , 2 BASTEI Uitfpann. I. p.'8j. Tab. X. f. 3,1- GHON.
-Zoopb. 982.
1. DEEL. XIII. STUK» Z 5
g62 Beschryving van
V. Soul Her - Crab aan* Men noemt het , op de Kust
Afdeel. van Genua, Rranchua of Brancha, en BionCam-
Hoofd- bu in Provence. In S weeden worde het Kryp*
stuk. gfftfg geheten.
Dat de Franfchen dit Diertje Bernard noe-
men , komt , volgens fommigen , daar vandaan,
dat zy de Zotten , of Menfchen die half Gek
zyn , of door dwaaze bedryven zig belachlyk
maaken, gedagcen naamgeeven. Zulks wordt
dan toegepast op de eigenfehap van dit Schep-
zel ; dat het naamelyk, met een Korst bekleed
zynde, en Schaaren hebbende tot zyne verde-
diging , niettemin een ledige Hooren van eenig
Schaaldier opzoekt , en daar in als weg-
kruipt. Die, echter, agt geeft op de weekheid
van haar Agterlyf , zal haast begrypen , dat dc
Natuur, niet zonder reden, een zodanige ei-
genfehap aan dit Kreeftje ingefchapen heeft.
Het Agterlyf 5 naamelyk, zweemt meest naar
dat van een Slak, en is enkel met een dunne
Huid bekleed, aan t end een Soort van Klaau ve-
tjes hebbende, waar mede het zig kan vasthou-
den.
Eli anus van de Cancelli, datzekerlykdeeze
zyn, fpreekende, zegt, datzy geheel naakt ter
wereld komen zonder Schulp of Schaal; maar dat
zy 'er een opzoeken , om daar in te gaan huis-
vesten ; tot dat , deeze wooning voor haar te
klein wordende, zy een andere, die grooter
is, verkiezen. Hy voegt 'er by, dat zy fom-
* tyds daar om vegten. Rondeletius getuige
dus
DE K R E E F T-K R A B B E N. 363
dus ook, dat de Kreeftflak altoos in eensan- v.
ders Wooning huisvest, Gin dat zy geen eigen u
Wooning heeft: als ook dat dezelve fomtyds hoofd-
van Schaal verandert. Dit laatfte wordt beves- *^*r
tigd door een hedendaagsch Autheur, die in den ° '**
Jaare 1753 een Vertoog uitgaf over deScheep-
vaart en Koophandel van Havre de Grace, en
eenige byzonderheden , daaromitreeks voorko-
mende. Hy beweert tevens , dat het een grco-
te misflag is te denken, dat elke Soort van Sof
daaten zodanig gehecht zyaan zekere Soort ^yan
Koorentjes , dat zy in geen andere zou kunnen
leeven.
Sommige Natuurkundigen, naamelyk, had- Dezcke
den begreepen , dat er zo veel Soorten van 0en vreera-
deeze Kreef tflakken zyn , als menze in verfchil- dc Hüom,
lende Hoorentjes vindt, niet alleen, maar Swam-
merdam wil met kragt Itaande houden , dat
deeze Hoorens niet minder eigen zyn aan de Sol -
daaten, dan aan de Tuinflakken dehaare. Hy
brengt tot bewys by? dat zy met zekere Spie-
ren vastgehecht zyn aan het midden van de Hoo-
ren , 't welk waarfchynlyk die kleine flappe Poo-
tjes zullen zyn, omtrent een derde zo lang als
de andere Pooten ; welken Reaumur agter aan
het Borstihik waarnam, en tot dit einde meen-
de te dienen Swammerdam, 't is waar3
verbeeldt het middelpunt , werwaards alle de
Spie-
(*) Mem. de VAcad. Royale de Sciences, dc 1710» p. 464,
I DE1L. XIII. STUK, Z T
364 BlSCHlYVINC VAN
V. Spieren famenloopen zouden , wat laager , doch
Afdeel,
rxxxn.
hy vertoont geen van deeze Spieren, endewyl
hÖotü- hy verzekert, dat, dezelven maaken^ dat de
&j&Mt. Kreeftflak, leevcnde , nooit uit haare Schaal
komt; waar van, uit geloofwaardige getuige-
nisfen , het tegendeel blykt {*) , zo moeten
wy vastzeilen, dat hy in deezen bedroogen is
geweest.
Wy zullen hier van nader verzekerd zyn;
als wy, in de eerste plaats, agtgeeven, dat de
Hoorentjes, welken de Kreeftflak bewoont , 't
zy dan Nerieten , W ulken of anderen , zeker -
lyk de Wooningen zyn van andere Schaaldie-
ren. Ten anderen, dat ze nooit gevonden wor-
den , dan in Koorentjes, welke reeds doodzyn>
gelyk rr.en 't noemt; of blyken geeven, dat het
natuurlyke Dier er m ge [tor ven is: zyndede-
zelven ook dikwils met een harde ruigte, of met
de Huisjes van andere Zeefchepzelen , Worm-
buisjes cf Zeetulpjes begroeid. En, eindelyk 3
welk een groote menigte men niet van deeze
Kreeftflakken aan onze Stranden zou moeten
aantreffen , indien alle zodanige Hoorentjes
van dergelyke Kreeftjes bewoond werden.
Voeg hier by, hoe Swammerdam zelf erkent;
dat ecnigen van zyne Kreeftflakken , leven-
dig , uit de Hoorentjes gefchooten waren ; 'c
•welk immers volftrekc met zyn Gevoelen ,
van
(*) Z;e B ASTERS t Natuurkundige Uit/panningen , It D*
bUdz. 87,
de Kreeft-Krabben. 365
van de vaste aanhechting deezer Dieren aan v*
den Hoorn, geheel ftrydig is (*> Anderen ^xxnu
fchryven 'er nog meer Eigenfchappen aan toe, Hoofd-
die het gezegde bevestigen , gelyk wy dit na- ^dda^t.
der zien ziillen in de volgende Soort.
Doktor Scopoli getuigt, dat de Soldaaten,
met gladde Schaaren, aan de Adriatifche Zee
dikwiïs voorkomen in zekere Hoorens, dienaar '
Pieramieden of Tollen, cn Trommelfchroeven
gelyken (■[). 55 Derzelver Schaal wordt van
„ de Kluizenaar, zegt hy , overtoogen met
3? een droog, Spongieus, bruinrood Vleesch,
,, 't welk onbederflyk is , en , dezelve op
zyde doorboord hebbende» woont het Dier
„ 'er in, met de Staart altoos binnen waards en
„ den Kop buitenwaards geftrekt. Het heeft
een glad , rolrondagtig Borst ftuk , dat van
agteren wat breeder is , onder het midden
„ met een boogswyze neergedrukte Streep 9
5, boven welke de Schaal , in zonder hid van
„ voorenen op zyde, zig gellippeld vertoont.
5, Beneden die Streep zyn de zyden van het
„ Borstftuk rimpelig. Het is van vooren ge-
„ knot en drietandig, met den middelden Tand
„ grootse,
(*) Dit laatfte , dat zy 'er levendig , en van zelf, uitge-
fchooten waren , vindt men in 't l. Dêei , van den Bybel der
Natuur , bladz. 196* boven aan; en het voorgaande in de
Verklaaring der Afbeeldingen , II. Deel : alwaar gezegd wordr,
dat de Spieren het Lighaam zo vast aan de Schaal hechten»
dat het Dier die Wooning nooit kan verhaten»
(f ) Tn Trocho Murkato & Tur bonibus turritis apud nos fre-
^uens in Adriatico Mari, Enttm* CarnioL p. 408.
I. Deel» XIII. Stuk.
3(5(5 Beschryvinc van
V. , , grootst , en , tusfchen deeze Tanden , puilen
Lxxm.L * de Steeltjes der Oogen uit, die evenwydig
Hoofd- „ Zyn. De Sprieten, wier langte nagenoeg
7ofda«t. » aIs die van 'c Borstftuk is, beftaan uit ago
3, endertig Leedjes, met een Haairtje op zy-
3) de bepaald. De Armen zyn knobbelig , met
3, het eerste Lid inwaards zeer glad , en een
3, paarschagtige Vlak hebbende: de Handen
„ niet Hartvormig , maar met de Vingeren
„ van Ovaalagtige figuur; die in devolmaak-
33 te Hand gelyk zyn van grootte, aan 'tend
3, Haairig* De Pooten met t wee of drie Leed-
35 jes, aan de bovenfte zyde getand, hetlaatfte
3, famengedrukt 3 met een kort Nageltje van
„ de zelfde Kleur: de Staart langer dan het
,3 Borstftuk maar dunner en Vleezig, moeie-
lykte onderzoeken zynde"
Indien deeze Heer door de Staart der Kreeft-
flakken derzelver Agterlyf verftaat, kan ikech-
ter n et zien, waarom die zo moeielyk te on-
derzoeken zoude zyn : daar niet alleen dee-
ze Dieren met dezelve in haar geheel fomtyds
uic de Schaal fchieten, als wy gezien hebben-
maar 'er ook altoos voorzigtig uitgehaald kun-
nen worden. Volgens den Heer Gronovius
zouden daar vyf Paar Zwempooten of Vinnetjes
aan zyn , om mede te zwemmen : welke hoe.
danigheid ik nergens aan dit Schepfel toegefchree-
ven vind, en zyn Ed. moet dan het Agterlyf veel
naauwkeuriger onderzogt hebben, als Swam-
merdam en Baster, die niets, dat naar zodanige
Vin-
de Kreeft-Krabben. 367
Vinnetjes of Zwempeoten gelykt, aan het Lyf V.1
Vertoonen. Van den eer (ten zou men mogen [™ELL
denken , of hy dezelven ook voor zyne aan- Hoofd-
hechtende Spieren had aangezien , doch van ssJd^
den laatften is dit geenszins te vermoeden.
Wac my belangt, een groote Soldaat in Li-Geftaltc.
queur hebbende , die uit een Wulkhooren is ge- x
haald: zie ik duidelykdat dezelve, aan'tBorst-#
ltuk3 vier Paar Pooten , en dus in 't geheel agt
Popten heeft , gelykerwys de andere Krab-
ben. Deeze Pooten zyn altemaal, zo wel als
?c üorstftuk, de Kop en Sprieten , van eene fchoo-
ne bleekroode en gloeijende Vleeschkleur. Van
de twee voorfïe Paaren is ieder Poot ten minftc
twee Duim , van de twee agterften naauwlyks
een half Duim lang en zeer dun , daar de voor-
ften taamelyk dik zyn , uitgenomen de uiterfte
Leedjes. De Armen , nog dikker dan de Voor-
pooten , hebben twee aanzienlyke Schaaren*
waar van de regter grootst. De Sprieten, ten
minste twee Duim lang, zyn Haairagtig dun,
en hebben ieder nevens zig nog een klein Hoorn-
tje. Ook word ik behalve de twee Vierledige
Baardjes, die wy indeBeurskrabben opgemerkt
hebben, nog twee kleine Baardjes gewaar, aan
den Kop van deeze Kreeftflak , wier Oogen
zwart zyn en op dikke Steeltjes Haan. Het Lyf
is ilymagtig , als dat van een Slak , doch aan 't
end, als gezegd is, voorzien met Hoornagtige
K kauwtjes of Haakjes , van de zelfde Vleesch-
kleur.
h 1>SEL. XIII* STUK» Dit
368 Beschryvinc van
y. Dit heb ik ten opzigt van de Geftalte van onze
Afdeel, Soldaaten of Kluizenaars waargenomen. Of
X.XXXII»
Hoofd- 'er, nu, zo veel verfchil in zy, dat fommigen,
stuk. gclyk Gronovïus zegt , tien paar Poo ten heb-
a ' ben en een Aschgraauwe Kleur, diedoor 'tkoo-
ken, even als in de Garnaalen,rood wordt, en
ze dan lekker doet fmaaken (*) ; zou men na-
der kunnen onderzoeken : doch het laatfle zal
men , om dat zy van fommigen voor Vergiftig
gehouden worden , niet ligt ter toets ftellen.
lviii. C58) Kreeft*Krab , die de Schaaren glad en
litdUbhe* Wollig heeft , de frinker grootst.
Door den bynaam van Tndifche kan men dee-
ze genoegzaam van onze Europifche Soldaaten
onderfcheiden. De Franfchen geeven 'er , in
\ byzonder , den naam aan van Soldat ; doch
dit heeft meer betrekking tot de Westindifche:
want de Oostindifche , daar men de afbeeldin-
gen van vindt in 't Werk van Rumphius, voert
in 't Latyn den tytel van Squilla Lutaria, in 'C
Nederduitsch dien van Modderman^ als zig al-
toos in Modderige Stroomen onthoudende.
Liisnjeijs hadt voorheen (f)* zo wel als te-
gen-
(*) E®ie fapiunt, &c. Gron* Zooph. Fase. IV
(S%) Cancer maercurus parafiticus y Chclis Ixvibus pu?*es*
centihus, fimstra majore. Syft. Nat. XII, GRON Zoopb. 935.
RUMPH. Amb. T. V. f. K, L, CATFSJ3, Cau II. ft 3?. &
I, 2. K/EMPF. Jsp. T4 ,3, f. 7#
(t; Syfl. Nat, Ed. X. p.
DE KREÏFT-KUBBtS» $09
genwoordig de Indifche Soldaat van de Euro- Af^*êl;
pifche onderfcheiden door de Schaaren , naarLXxxiiv%
dat de flinker van dezelven grooter was of klei- Hoofd*
ner dan de regter Schaar. De Heer Ba ster
berispte hem te regt , van verkeerdelyk de flin-
ker grootst gefteld te hebben indeEuropifche,
die byna altoos de regter grootst heeft , gelyk
de meeste Kreeften en Krabben , daar ik 'er
verfcheidene van heb, zonder kennelyk onder-
fcheid in de grootte der Schaaren , en wat zyn
Ed. daar mede zeggen wil , dat in de Kreeft-
flak, zelfs, de geheele regter 'zy de 'grooter dan de
linker is , kan ik uk zyne Afbeeldingen, alwaar
veeleer het tegendeel zig vertoont, nietbegry-
pen. Ook weet ik niet , hoe zyn Ed. heeft
kunnen zien, dat, in de afbeelding van Rum-
phius, de Modderman de regter Schaar grootse
heeft (*): want als myn Gezigt my niet be-
driegt , zo is in de afbeelding K de regter , en
in de afbeelding L, van het zelfde Dier op zy-
ne Rug leggende , de flinker Schaar de groot*
ite. Dit zal waarfchynlyk den Sweedfchen
Ridder, die zig fomtyds ftilzwygende verde-
digt , aanleiding gegeven hebben , om het thans
om te keeren , en aan de Europifche Soldaac
de regter , aan de Indifche de flinker Schaar
grootst, toe te fchryven. Hoe 't zy, ik heb
een
(*) Baster Uitfpann. 1. Deel , bladz. 87. Aantek* (g).
JEn bladz» 86 , wordt Cbelis muricatis , dat by my gedoomde
Schaaren zyn ^ van hem vertaald , met Schaaiea als een Vost-
angel.
1. desl, xui. stuk. A a
370 Bëscïïrvvinc van
V. een Indifche, zittende in een geknobbelde Bel-
lxxxil' Hooren van aanmerkelyke grootte, metdeflin-
Hoofd- fer . Schaar inderdaad grootst.
st k» £jjc vjchepzel moet in de Indiën vry groot
zyn, als het aldaar, gelyk Rumphiüs zegt,
een Schaal heeft, die zagt en week is, van ze-
ven Duimen langte. De Amerikaanfche wordt
gezegd drie of vier Duimen lang te zyn ; doch
men vindt daar ook grootere; gelyk de Heer
Reaumür 'er een uit de Westindiën gekreegen
hadt , zittende in een groote Kasket - Hooren»
Pater du Tertre , gezegd hebbende dat dit Dier
het halve Lyf , waar door hy de vooffte helft
verftaan zal , naar een Garnaal of Zeevloo ge-
lykende heeft ; geeft 'er de volgende befchry
ving van.
Van de Schaaren is de een klein de an-
der breeder dan een Duim , en rond , Hoppen-
de het gantfche Gat van de Schaal , en aan het
Schcpzel niet alleen tot Hand dienende, maar
ook tot verweering,- als waar mede alles, wat
het bereiken kan, gevat en knypende vast ge-
houden of dood gekneepen wordt. Behalve
deeze heeft het vier dunner Pooten, veel gely-
kende naar die der Krabben; zyndede rest van
zyn Lyf lang en ongevaar een hal ven Vinger
dik , bedekt met eene taamelyk dikke en ruu-
we
, (*) Nergens echter vind ik, of in de Afbeeldingen, of la
de Natuuriyke Voorwerpen, zoo veel verfchil , datmendereg*
ter Schaar, met den Heer Gronovius , in deeze te regt
minima of zeer klein kan noemen , gelyk in de Cancer toeans
of Zandkrabben,
ï> E ït R •« E F t • K H A b * ■ Ê ». §738
ifre Huid. De Staart is famengefteld uit drie V.
kleine Nageltjes of Klaauwtjes. lxxxoT
Dit Dier komt alle Jaaren aan den Oever der Hoofd-
STU1C
Zee \ om 5er zyne Eijeren té leggen en van Schaal
te veranderen ; of liever om een Hooren te zoe-
ken , die bekwaam is tot zyne inwooning;
waar mede het dan in de Spieeten van Rotfen
of holle Boometi gaat kruipen $ zig geneerende
met Infekten of Bladen en Kruiden , gelyk de
Krabben. Wegens zyne aangroeijing heeft
het van tyd tot tyd een grooter Woonplaats
noodig : des het een groot pleizier is , voor de
genen 5 die alsdan zig op 't Strand bevinden %
te zien, hoe het verfcheideHoorensbefchouwt,
en 'er eindelyk een gevonden hebbende , die
hem behaagt , fchielyk de voorige verlaat , en
zyn Agterlyf in de andere bergt. *t Gebeurt >
fomtyds, dat 'er twee zyn, die het Oog wer-
pen op eene zelfde Hooren, en dan ontftaat'er
een Gevegt uit, *t welk wel niet Bloedigis,
maar vinnig , en niet dan met de Overwinning
van den zwakften eindigt, die de Wooning aan
zyne Party ten prooy moetlaaten. Bevindt hy
dezelve voor hem niet bekwaam , zo komt hy
'er weder uit, en neemt zyn intrek in de oude*
gaande dan op nieuws een andere zoeken* Wel
Vyf of zes maaien heeft men ze dusvan Schaal
fcien verwisfelen, eer zy 'er een, naar hun ge-
noegen, hadden uitgekoozen.
Dit Infekt vangende, maakt hetzelve eeiïig
geluid , en tragt met zyne groote Schaar dof
I* EteiL, XllU Stuk* Aa % H&tié
372 Bt $ CR S VVTNG VAN
v. Hand te vact n van den genen , die het ge«
tx \E)" greepen heeft; zullende dezelve, indien het
Hoofd- dje bereiken kan , van zelf nooit los laaten«
stüiu poor het knypen , ondertusfchen , ontftaat een
geweldige yn , waar tegen het beste middel
is, de Schaar af te fnyden, of den Hoorenaan
't Vuur te brengen : want dan laat het los en
vlugt 'er uit* De lndiaanen> eeten het Dier:
doch Europeaanen hebben 'er weinig Smaak in,
of hec bekomt hun kwaalyk. In zyne Hooren
vindc men omtrent een halve Lepel vol helder
Water, dat als een kragtig middel aangemerkt
wordt tegen de Puisten en Blaasjes, die uit het
Melkagtige Vogt, dat van de Takken en bla-
den der Vergiftige Manchenilje- Boonen af-
druipt , op de Huid der Menfchen ontdaan»
De Ingezetenen der Eilanden visfchen deeze
Kreeft - Krabben , en , dezelven gevangen
hebbende , binden zy die met de Koppen aan
een Draad of Touwetje, en laaren ze dus in
cL* Zonnefchyn hangen, het welk de Dieren doet
verfmelten tot eene dikke zelfftandigheid , als
Boter of OTe, die vooreen zeer nuttig Genees-
middel , om het 1 ighaam of de Leden , tegen
Jkcige Pyn n, te beftryken, by de Wilden ge.
houden wordt In de Winter is deeze Olie dik
en geelagtig wit ; doch in de Zomer wordt zy
rood en gar (tig , als Walvischtraan.
In de Reistogt van de Heeren d'UixoA naar
Peru, wordt g^wag gemaakt van een zonder-
linge eig^nfchap van dit Schepzcl in de West-
In-
I
as Kreeft - KRABBEN* 373
indien. Zyn Beet, zegt men aldaar , veroir- V>
zaakt, geduurende twee Etmaalen , de zelfde ^xMiif*
Toevallen als de Beet van een vScorpioen (*). Hoofd»
Men belet zorgvuldig , dat de Patiënt Water 6TU<*
drinke , zo lang hy de uitwerkinge n gewaar
wordt van dit Venyn ; alzo hy anders ligt ia
Flaauwte valt of Stuipen krygr en dnar aan
fterft. Aan de Kust van Karthagena viel die
Dier zo groot, dat het Kre ftagrige gedeelte;
te weeten de Kop en 't Borstftuk, de langte
i^an twee Duimen en de breedte van anderhalf
Duim had. Men noemde het aldaar CaracolSol-
éado , of Soldaat Slak.
( 593 Kreeft - Krab, die de Scbaaren ruim en by- t7x.
na egaal hteji\ van voor m met zes Puu* £££*fm
ttn* naar.
Van deeze wordt getuigd , dat zy in de Ita-
liaanfche Zee huisvest in 't midden van een
dwarfe ovaale opening , binnen een rondagtig
Zee -gewas, naar Kurk gelykende. Haar ge-
ftalte komt mee die van de Soldaat overeen ,
doch
(*) Scorpioenen hadt men 'er; de grootflen , met het
Xyf, ronder de Staart, drie Duimen lang; dat is bync o
groot ais die van onze afbeelding Pl, CHl Fig i. De Beet
de zwarten werdr i evaarlyker, dan die der anderen, geoor-
deeld ; dpch zy was , indien men 'er hulp ;?an tocbragt, niet
doudelyk. Het Voik des L mds hadt zelfs een denkbeeld , dat
het Water door een Scorpioen , als dezelve 'er in kwa u te
vallen , gezuiverd werdt ; drinkende hetzelve onbefchrooind.
(59) Cancer macrourus Parafiticus , Chelis fcibris iubxqiin*
Ibus ; antenoribus fex - Pollicatis. Syft. Nat.
i4 D££jl« xuu stuk. Aas
374 B E SCH R Y VING VAN
V# doch zy valt niet zo groot. De Sehaaren zyn
Lxxxn.' egaal, ruuw, en hebben wederzyds twee an*
Hoofd- dere Poocen uidteekende buiten het Z,eege*
«tuk* was>
lx. y ("öo) Kreeft -Krab, die Rolrondagtig is , de
B^sagligc. Schaal mei uitgeholde Slippen*
In de opgekluwende Wormhuisjes van de
MiddellandfcheZee, onthoudt zigdeeze Soort,
die de grootte en gedaante heeft van een Dui»
zendbeen. De Schaal is kort, ovaalagtig, met
uitgeholde Stippen , van vooren wederzyds
Homp. Van de vier Pooten zyn , wederzyds ,
de voorften gefchaard ; die van het vyfde Paar
ongenageld en van de overigen vertoonen zig
inaar de blyken. Het Diertje heeft een lange*
weeke, Staart.
(<5i) Kreeft - Krab , die ruig is , bedekt met een
Caput Lor ■ halfronde Kurka^ige Muts.
tuum
koöfd/ Te Algiers is, door den Fleer Brander , dit
zonderlinge Schepzel , affchuwlyk in 't aanzien,
en naar een lang begraven geweest Menfcheci
Dopdshoofd gelykende, gevonden. Het Lyf,
dat de grootte van een Karfteng heeft, is graauw
ea
(óo) Cancer macrourus Parafltkus , fubcylindricus , TeüA
Vun&i* excavatis. Sy/ï. Nat, XII
'6i Canter bracbyurus tornentofus, oke&tis pilee heitffr
tyhauico Subeiofo. Sy/t. Nat. XIU
D E Kreef t-K r a b b e n, 375
m in 't geheel bezet met kort, ruig Haair, uit- ^ V,
genomen de tippen der Schaaren alleen , wier lxxxii.
bladen even groot zyn , en de Pooten fcherp Hoofd-
genageld. De Schaal is halfrond en niet ge. STÜK#
doornd* Dezelve wordt , met het geheels
Lyf , tot aan de Oogen toe, gedekt door een
Soort van Kap , als uit Kley of oud Leder ge-
maakt, en van het agterfte paar Pooten af kom*
ftig , die , over de Rug omgeboogen, daar in uit"
loopen.
KREEFTEN.
Thans komen wy tot befchouwing van de
Kreeften, wier verfchil van de Krabben reeds
opgemerkt is f , en zo groot , dat fommigen j Btads.
haar liever tot byzondere Gefiagten zouden z»6*
t'huis brengen (*) , en dan moeften 'er de Kreeft-
Krabben zekerlyk ook van afgezonderd wor-
den. Men vindt , wel is waar , in de Lighaams-
geftalte een groot onderfcheid; doch, gelykin
alle Krabben niet het Lyf dwars - ovaal ofbree-
der dan lang is, zo hebben alle de Kreeften het-
zelve ook niet uitermaate lang of Rolrond , en
de Krabben zyn insgelyks , gelyk ik gemeld
heb , van de Natuur met een aanmerkelyke Staart
voorzien , die haar zekerlyk tot eenig meer ge-
bruik ftrekt, dan het vasthouden der Eijeren ,
al»
(*) Baster , Natuurkm Uitfpar.n, IT. DEEL , bladz. €*
h D£el. xui. stuk. Aa 4
37^ Beschryving van
V. alzo de Mannetjes dat Lighaamsdeel ook heb*
rxxxii. " ben , en de Endeldarm langs hetzelve uit'
Hoofd- loopt t
STUK»
tziehiadz. Bovendien komen de Kreeften met de Krab*
5£?gen- ben in de meeste byzon<Jerheden overeen* Haar
fthappen* Voedzel beftaat ook nifet alleen in het Vleesch
van allerley Gedierten, Krengen van Honden
en Paarden, Kikvorfchen en levendige Visch,
maar zy eeten zelfs , gelykervvys de Krabben ,
fomtyds Gras en Kruiden : ja de eene Kreeft
wordt wel eens van een andere opgevreten.
Men vindtze zo wel in de Rivieren als in de
Zee , en de Rivieren der middelfte deelen van
Europa zyn 'er rykelyk mede voorzien : in
de Noordelyke deelen zelfs zyn zy, door voort-
planting, als natuurlyk geworden. Zy kunnen
ook wel eenigen tyd buiten 't Water leeven;
doch of 'er Land - Kreeften zyn, die geheel op
't drooge huisvesten , gelyk fommige Krabben,
heb ik geen zekerheid (*JL
raaring. Ten opzigt van de manier van Paaring fchynt
cusfehen de Kreeften en Krabben geen verfchil
te zyn ; volgens het gene aan den Heer Baster
uit het Berigt, zyn Ed. van Noorwegen toe-
gezonden (tJ , is gebleeken (4). En door
het-
(*) De Staart der eïgentlyke Kreeften, tot zwemmen ge-
fchikt ? fchynt my ook hier tegen te ftryden. Die Landkreef-
ten , waar van (ömmigen Ipreeken , ayn de hier voorbefchrce-
vene Beurskrabben, Bom ark is , in zyn Wooritboek. , UDkel,
bladz. zeer verward dienaangaande.
(|) Natuurk Uitfpann. H. DEEL , bladz. i?è
(J.) De Ouden ^ echrar, hebben in'c algemeen va$tgefleld a
de Kreeften.
377
hetzelve fchynt tevens bevestigd te worden , 5^
dat zy de Eijeren niet by zig draagen, tot datLXXxn. *
dezelven uitgebroed zyn . maar zig daar vaninHo°FD'
, r/ ö J 7 f; STUK.
t Zand ontlasten , waar aan zyn Kd. , te voo -
ren , getwyfeld had (*). Ik geloof, dat hier
wel verfchil in kan zyn, naar het Klimaat en
naar den tyd des Jaars: doch dat zy daar in
met de Scorpioenen zouden overeenkomen , in
wier Lighaam, door zo veele kundige Waarnee -
mers, de Jongen zelf gevondén zyn *, is my*Biadx,
niet waarfchynlyk. Hy meent, dat zy ook*82'
op andere tyden des Jaars, dan in de Lente ,
paar en.
De Kreeften zyn by uitftek geil ; zodanig dat Aangroei*
ieder Mannetje in zyn Hol; (want haare woon- leden?
plaatfen zyn in Gaten aan de kanten der Rivie-
ren:) ten minfte twee of drie Wyfjes heeft,
welken hy dapperlyk verdedigt en bewaart ,
knypende de Pooten af aan eenen , die daar in
zou willen komen. Dit af breekcn der Pooten,
dat in veele Dieren een zwaare Straf zou zyn *
is in de Kreeften van minder belang , om dat
zy met de zonderlinge eigenfchap, van weder-
aangroeijing der afgebroken Leden , begaafd
zyn j
dat de Kreeften op de manier der Honden en andere Viervoe-
tige Dieren paaren. Zie Aldrov.
(*) Of de Kreeften en Krabben hunne Eijers uitwerpen
[van zig werpen , wil hy zeggen ,] na dat zy [die] eenigea
tyd tuslchen de ]Pcoten gedragen zyn geweest , dan of zy tu$»
fchcn de Pooten worden uitgebroeid en daar gebooren , gelyk
by de Scorpioenen gefchiedt. Dezelfde I* Deel, hUdz, 8 2*
i. deel. xhl stuic, Aa ƒ
378 Beschryv iNG van
V, Zyn; welke zy, zo wel als de Jaarlvkfe ver-
uxxix. hulding of afwerping van de geheele Schaal,
^°^FD' gemeen hebben met de Krabben.
Verfcheide Geleerden, dè Reden te baat nee-
mende, hebben geoordeeld 5 dat dit Stuk alleen-
lyk een denkbeeld ware van 't Gemeen. De
weder - aangroeijing of ukfchieting van bnge-
werktuigde Lighaamsdeelen , van de Haairen des
Hoofds, de Nagelen van Menfchen Handenen
Klaauwen van Beeste - Pooten , by voorbeeld;
konden zy wel toeftaan ; doch die van Deelen,
met Geledingen en Spieren totbevveeging voor-
zien, werdt van hun niet erkend. Ook heeft
men , by naauwkeurig onderzoek, bevonden , dat
die herftelling zo algemeen niet is, alsmenzig
wel verbeeldde. In de Schaarencn Schaarpoo-
ten of Armen , die meest aan 't breeken bloot
gefteld zyn, heeft zy meest plaats, en voorde
afgebrokene komt dikwils maar een klein, zeer
onvolkomen Schaartje. De Pooten en Sprie-
ten, afgebroken zynde, groei jen ook wel, doch
zeer langzaam weder aan* Zie hier eenige aan-
merkingen dienaangaande, van den Heer Reau-
mur ontleend.
A*mner- 55 Daar is , tot de hervoortbrenging van dc
diSn- " afgebrokene Pooten , geen beftemde tyd:
gaar.de 3,Zy groeijen , gelykerwys de Planten j
„ fchielyker of minder fchielyk aan , naar
dat het Saizoen meer of minder gunitig
,^ is: de heetfte Dagen bevorderen dezelve al-
ler-
de Kreeften.
379
lermeesc. Ook wordt deeze hervoortbren- v*
„ ging door andere omftandigheden begunftigd LXxxn.#
„ of vertraagd. Een der weezentlykften is de Hoofd-
3, plaats, daar de Poot of Arm is afgebroken. sTUfU
j, Ou dit te verdaan , moet men zig erinne-
„ ren «, dat de Pooten der Kreeften verfcheide
5, Geledingen of Gewrichten hebben ; waar
door zy zig, gelyk onze Vingeren , kunnen
3, buigen: om dat die Gewrichten met eene
n Vliesagtig dunne Huid, en niet met een har-
2, de Schaal, overtoogen zyn. Ieder Schaar-
3, poot heeft vyf dergelyke Gewrichten , en ,
3, zo wy , daar van , het gene digtst aan 't end
3, is, dat is daar de Schaar aan den Arm zig
„ beweegt, voor het eerfte neemen , dan is
„ het vierde Gewricht de plaats , alwaar de
Arm moet afgebroken zyn , om het vaar-
3, digfte weder aan te groeijen. En, 't geno
3, byzonderlyk opmerking verdient , is, dat die
3, juist de plaats is, alwaar de Armen natuur-
3, lyk breeken. Ook gefchiedt zulks niet in 't
3, Gewricht, maar in de Schaal tusfehen het
derde en vierde Lid, die uic verfcheide Stuk*
3, ken faraengefteld is , gelyk de Naaden aan-
„ toonen , alwaar die Stukken fiegts tegen el-
3, kander aangehecht zyn, zonder aanmerkely-
3, ke intandingen. By een van deeze Naaden,
„ nu, en vooral by de middelde , breekt ge-
3, meenlyk de Schaarpoot af , wanneer men een
3, Kreeft of Krab aan dezelve gevat heeft:
3, zo men dien Arm ergens anders affnydc
h mzu xiil stuk, wordt,
383 Beschryving van
V. wordt het verloorene zo fpoedig niet her*
txxxnL' v ^eld. En 'c is ^anriierkdyk', dat alsdan de
Hüofd- Kreeft, dikw;ls , haaren Arm verder afbreekt
•W* 35 °P die zelfde plaats, welke door de Natuur
5, tot hervoortbrenging gefchikt was In d©
„ Pooten, eigentlykzogenaimd, gefchiedtde-
„ zelve , langzaamer". Ge dagte Heer heeft
willen onderzoeken of zulks ook plaats had in
de Staarten der Kreeften; doch hec gelukte niet:
de Beesten, aan welken dieafgefneeden waren*
flierven. Zulks fchryft hy aan de lievigheid
en taaiheid van deeze Staarten toe, die het af.
breeken niet ligt onderhevig zyn. Ik heb het
wederaangroeijen van de Staan 5 evenwel, als
reeds verhaald is, in een myner GoudvKchjes,
welk dezelve door een ander afgebeten was *
gezien.
De manier, op welke deeze aangroeijing der
afgebroken Ledemaaten, allengs gefchiecit , door
anderen genoegzaam befchouwd, en de oirzaa-
ken, daarvan, uitvoerig overwoogen , alsook
door overeenkomst met dergelyke hervoort-
brenging van de afgebroken Armen of Pooten
der Polypen en Zee - Starren , eenigermaate op-
gehelderd zynde (*) zal ik alleenlyknogagtgee-
ven op de algemeene Kenmerken der Geftalte.
Geftalte. De Kreeften zyn, zo wel als de Krabben,
met een harde Hoornagtige Schaal bekleed;
doch haar Lyf is veel langwerpiger en in vee-
len als Rolrondagtig. Men zou hetzelve uic
drie
(*) Zie Raster , Natuur^. UitfpaKnwgen II. DEEL , afc
boven.
du Kreeften.
381
drie deden, Kop, Borstftuk en Agterlyf, ge v*
lyk in de meeste infekten , kunnen aanmerken lxxxiu
te be(t;an: want dat gedeelte, waarde Pooten Hoofd-
aangehecht zyn , 't welk oftgevaar zo breed als STUK*
lang is, mag men met reden het Borstftuk noe-
men en dat gedeelte, 't welk voorlyker zit en
daar b ven, zweemt zeer veel naar een Kop;
terwyl het agterfte gedeelte, dat langer en fmal
is , uit verfc heide Ringen of Geledingen be*
ftaande , den naam kan voeren van Agterlyf ,
het welke dan aan t end een uitgebreide Staart
heeft Het getal der Pooien is, behalve de
Schaaren, agt, gelykerwys in de Krabben - doch
buiten de Baardjes en zogenaamde Lippen , aan
den Bek, hebben zy doorgaans twee lange en*
in eenigen zeer lange Sprieten, die zelfs in
fommigen de gedaante van Hoornen aannee-
men , door haare ontzaglyke dikte en langte ;
in welken dan ook, veeltyds, de Schaaren ont-
breeken. Het Rugfchild is in eenige Kreeften
glad , in anderen oneffen of gedoomd , en in
fommigen zeer kort. Ook zyn eenige Water-
Infekten , van een zonderlinge Geftake ,
gelyk de Zee - Vloo en anderen , uit veele
Leedjes beftaande, en met meer dan agt Pooten
voorzien , tot dit Geflagt betrokken.
De Soorten van Kreeften , diewy thans door soorten
Linnjeus aange ekend vinden, zyn zesentwin-
tig, en in 't vervolg van die der Krabben ge-
plaatst. Meer dan de helft zyn in de Wateren
of Zeeën van Europa waargenouien.
h DU.EU Uil. «tüK. KREEF-
382 BÉSCHRYVlffG VA V
v> Kreeften, met het Rugfchild glad en effërt.
Afdeel.
lxxxii. (Ö2) Kreeft, die het Rugfchild glad en de Snuit
sTUKê op zy de getand heeft, onderaan van boven
_Lxn* me£ dubbelden Tand.
1US.
txeSu de Latynen was 9t woord Gammanis de
gemeene naam der Zee - Kreeften , die te Ro-
me , nog heden , Gairiraro di Mare genoemd
worden : zynde hetzelve van den Griekfchen
Haam Kammaros afkomftig. Men gaf 'er, der*
halve, ook den naam aan van Cammarus , welke
Aldrovandus, echter, meent te kunnen bewy-
zen, voor Rivier- Kreeften gebruikt te zyn. De
Franfchen geeven aan beiden den naam van
Ecrevisjè ; doch de Zee -Kreeften voeren, in
verfcheide Provinciën van Vrankryk, een by-
zonderen naam. Die van Marfeille noemenze
Ligombaud; die van Languedok Langouste en de
Normandiers Hormar : de Genueezen Lombar*
do ; de Venetiaanen Afiaje ; die van Livorno
Astiche ; de Turken Liczuda of Lichuda. De
Engelfchen geeven, in 't algemeen , den naam
van Lobfter aan de Zee - Kreeften , die men in
S weeden, Noorwegen en Deenemarken 5 Rum*
ner tytelt.
Mee
(6z) Caïcer macroütus , Thorace Iacvi , Roflro laterïbus den»
tato, bafi fupra Dente duplici. Faun Suec. 2033 ScoP. Car-
niol. 1 1 27. It. Westgoth. f74. Muf. Ad. Fred. 87. MattH<
JD/(?;/r. 117 Rond Pisc. . p. 538 Ge$n. Aquat .91. Jonst»
Èxfang. Aq. 112. ALDR, Qruftac. T. 71* BAST, Uitfpém*
II. D. p. T. I.
be Kreeften.
383
Met de gedagte Kenmerken worden de Noor* V.
fche Zee -Kreeften bedoeld, waarmede deove-Lxxxu^
rigen aan de Kusten van Europa , en zelfs aan Hoofd»
die van Noord- Amerika , genoegzaam over- STUK«
eenkomftig in Geftalte te zyn. Somtyds vallen
zy uitenuaate groot. Dus heb ik uit de Nieuws-
papieren aangetekend, dat, in 't jaar 1764, aan
de Kust van Engeland , een Kreeft gevangen
werdt, van drie Voeten lang en twaalf Ponden
zwaar. De gewoone Noorfche, echter, zyn
naauwlyks half zo lang en meer aanmer-
kelyk wegens haare menigte ; hoewel zy
fomtyds ook ongemeen groot worden. De Heer
Ba ster rekent , dat de Jaarlykfe Invoer vaa
Noorfche Kreeften , door die van Zierikzee,
een getal van over de zesmaal honderdduizend
ftuks bedraagt : welke men dan , ten groot-
ften deele , naar Holland en Brabant ver-
zendt (*). Ik zal hier, om niet na te fchry-
ven, het gene door zyn Ed. aangaande deeze
Kreeften gezegd is, alleenlyk het volgende be.
rigt van den Noorfchen Bisfchop Pontoppi-
dans5 vertaaien (f).
De Hummer is van geftalte als een Kreeft, Qefhlts.
„ doch vyf of zesmaal zo groot (±) , en3 be-
hal-
(*) Natuurk* Vitfpann* II. Df.el , bladz. 7 , enz.
■ ft) NaturU Hift. vort Norwegen, II» Theül. pag. 325. enz,
(l) Of zig onder de Zee- Kreeften , zowel als onder an«
j, der flag van Visfchen % eenige van ongemeene grootte , die
men als Voorvegters der anderen mag aanmerken, bevin-
den , kan ik niet bepaalen: maar my is geloofwaardig verhaald,
h Diel. xiil Stuk*
384 BïscukYvtNC VAN
V. „ halve agt kleine , met twee groote Klaaü-
£™xïu » wen of Pooten voorzien. Van Paasfchentot
Hoofd- „ aan St. Jan is hy volst en best, maar vervol-
STüK# gens neemt .hy af , en raakt zyne Schaal
3, kwyt, in wier plaats de nieuwe dunnere on-
3, middelyk verfchynt , welke dan , binnen agt
3, Dagen, byna even zo hard wordt , als de
3, voorgaande. Men kent het Mannetje daar
„ aan \ dat het van boven \ langs de Staart heen*
93 fmaller , en, als 't ware , ingekneepen is ;
33 het Wyfje, daarentegen, breeder ; 't welk
3, ook voor het beste gehouden wordt
33 De Hummer onthoudt zig op Zand*
33 gronden en onder het Steengruis, of in de
3) fcheuren en reeten van Klippen, voornaame-
,, lyk waar een foort van Wiei , met breede
3, Bladen, groeit, van het welke hy , vermoe-
3, delyk, ten deele zyn Voedzel heeft, dat
33 anders ook in 't Broed der Visfchen beftaat.
„ Hier tegen wordt de Hummer allermeest van
3, den Steinbisfer of Steenbyter vervolgd 5 die
zya
3, by Udvar , in de Parochie Evenvig i van de Visfchers dlk-
9> wils een overgroeide Zee -Kreeft gezien wordt , die zö
35 fchroomelyk groot is , dat het niemand waagen durft , hein
, aan te tasten , en zy zeggen , dat de wydte tusfcheri
?, zyne Klaauwen byna van een Vadem is, Hier uit kan
de grootte van zyn Lyf opgemaakt worden, offchoon zy
hem niet volkomen te zien krygen , alzo hygemeenlyk van
het Zeegras bedekt wordt, waarin zig doorgaans alle Zee-
Kreeften onthouden.
(*J Van fommigen en van de Duirfchers inzonderheid .* wy
Hollanders verkiezen de Mannetjes • Kreeften , die derhalven
oojk duurder zynt
de Kreeften.
ft zyngrootfte vermaak daar in vindt , wanneer V.
„ hy zyn Tanden op iets hards kan te werk lxxxiu
3j> Hellen HoofdI
„ Men zegt dat de Hummer , om den aanval n^angea
33 van dit fnel voortfchietende Dier ce ontko- in Nooj>
3, men, zyne Staart omkromt, en zigdaar mc-WCfiCn*
3, de aan 't Zand niet alleen vasthoudt , maa?
3, fcdfs dus teruggaat 3 met den Kop navolgen-
33 de en 't Agterlyf vooruit. Weleer vatte
3, men ze met een Houten Nyptang op; doch,
33 dewyl de Kreeft het knypen niet verdraagen
,3 kan, en twee of drie Dagen daarna flerft,
3, is zulks niet meer gebruikelyk op zodanige
„ plaatfen , alwaar men de Kreeften in de zo-
33 genaamde Hummer - Buifen , of Kreeft- Vaar-
„ tuigen levendig buitenslands wil zenden. Als
3, dan worden zy alleenlykmet Fuiken gevan-
gen , die gemaakt zyn van Hoepels , met
3, Vischnet overtoogen , hebbende aan ieder
„ end een langen fmallen Ingang , ten einde zy
daar niet weder uit zouden kunnen loopen.
(*) Deeze Vlsch , naast, zo 't my toefchynt^ met êen
Mcirval overeenkomende , wordt Steenbyter genoemd zegt de
zelfde Bisfchop, om dat hy met zyne Tanden de Klipfteenen
san ftukken kan byten* Hy is ongevaar drie vierendeel of een
Elle lang : de Huid donker en glad, als die van een Aal s
naar welke hy ook van Lyf zeer gelykt , uitgenomen dat hy
wat breeder is , en op de Rug lange afhangende Vinnen heeft*
Aan den Kop, die rond en dik is , ziet hy 'er affchuwlyk en
byna als een Kat uit, hebbende in de Mond twee ryën Tan-
den. Zyn Vleescli is hard en vet, wordende van den gemee-
nen Man gaarn gegeten. Men vangt hem met Lynen offteekc
hem met den Elger > als men hem op een Zandgrond zieg
fem. Bladz. 285*
h DiEJ-, XIII. Stuk» B b
38<£ Be? c h ryvino van
V. )5 Op eenige plaatfen zyn deeze Fuiken , gely?
LxxxnL " kerwys de Aalkorven, uit Wortelen van Ge-
Hoofd- „ neverboomen gevlogten , en zulke agt men
STÜK# » de bekwaamden tot den Kreeften - Vangst.
3, In deeze Fuïken wordt een andere Viseh tot
33 Lokaas gehangen , en dus kan men in ieder
Korf, die uitgeworpen en met een Touw vast-
3, gemaakt wordt , gemeenlyk in ééne Nagt wel
33 tien fluks bekomen.
3, Hoe veel nu, van deeze Kreeften, jaar-
33 lyks uitgevoerd worden , kan men daar
3, uit befluiten3 dat federt het begin van deeze
3, Eeuw, ieder Voorjaar, wel dertig, veertig
3, en meer Kreefthaalders , van Londen en Am-
3, fterdam 3 alhier komen 3 om levendige Kreef-
33 ten in te laaden. Gedagte Schepen zyn zo-
• 3 danig gemaakt, dat onder dendigten Bodem
3, zogenaamde Wellen of Hummer-Kasfen zyn;
3, een ruimte naamelyk , welke door middel van
33 een groote menigte Gaten, die in de onder-
53 fte Bodem geboord zyn , gemeenfchap heeft
3, met de Zee ; waar door de Kreeften altoos
3, in hun Element , dat het Zoute Water is,
33 blyven ; niettegenitaande 'er wel tien- of
3, twaalf duizend ftuks in zulk een Vaartuig zyn.
3, In 't begin des Voorjaars flaagen evenwel
33 de Reizen beter, dan wanneer de Lugt war-
3, mer wordt, en indien, in zulk een geval,
9i de Reize door tegenwind langduurig wordt
„ gemaakt , fterven de Kreeften , om dat zy
3, beflooten zitten ; inzonderheid 3 wanneer
» te-
b e Kreeften. gg?
» tevens Donderweer ontflaat , 't welk, naar V.
„ men getuigt , hun fchadelykst zoude zyn Afdee^
3, De Eigenaar doet alsdan een verlooren ReisHooFo"-
^ en fchiet 'er veel Gelds by in 3 niettegen-sTUK#
5, ftaande zy alhier goedkoop zyn: 't welkeen
3, zeer goede Reis maakt 3 als hy het geluk
3, heeft , van ze levendig over te brengen. Dik-
3, wils wordt hem een Engelfche Kroon voor
3) het ftuk betaald 3 daar zy hem in Noorwe-
,3 gen maar twee Deenfche Schellingen gekost
3, hebben. Dit is de vastgeltelde Prys , wan*
,3 neer de Kreeft de langte heeft van agt Dui-
3, men of daar boven ; welke Maat door de Re*
3, geering geauthorifeerd is: maar is hy klei-
3, ner, of mankeert hem ééne Schaar (*) , zo
55 wordt het Stuk voor een Schelling verkogt.
35 Niettemin brengt deeze Handel 3 inhetAmpfc
5 3 Stavanger alleen 3 gewoonlyk, in 9t Jaar over
55 de tienduizend Ryksdaalders in *t Land3 fe-
3, dert de gemeene Man voor omtrent twintig
33 Jaaren (t) begonnen heeft 3 meer voordeel
5, van deeze Neering te trekken , door zelf
33 Hummer- Buizen aan te leggen* welke van
3i Sta-
(*) >ï °P ^at z0 vee*e Kreeften , die te gelyk in e'éne Hum-
s$ nier Kas zig in 't Schip bevinden , elkander de Klaauwer*
j, of Schaaren niet afknypen zouden kunnen, 't welk anders
,t kunne gewoonte is ; zo worden de Schaaren van alle deeze
. , Kreeften met een Touwtje toegebonden".
(t) De ïtisfchop fchreef zyne Naturk Hlflork vm Norwé»
jfjsti reeds voor het Jaar 1754»
I. Peel. XIII. Stuk. B b 2
sss B*>e»Rïvi»c van
V. ,, Stavanger , Eyerfund en daaromftreeks af«
Afdeel. ^ vaaren: doch, om de gezegde redenen ,kun-
Hoofd- „ nen zy niet meer dan ééneReizein't Voor-
ftUK# jaar doen."
Kreertvan- De beste Hummerplaatzen of Havens ,
gcryen. ^ alwaar 3 ieder Jaar, tot twee of drie Buizen
33 belaaden kunnen worden , zyn Skudesnaes,
3, Akre, Praestehafen , Vaage of Ahre - Buck ,
„ Buck vonSee, Stierneöe, Hindingsöe , Ta-
33 nan en Tananger. Oostwaards van Lindes-
„ naes worden ook veele Zee- Kreeften gevan-
3, gen en vervoerd, doch daar van heb ik geen
„ byzonder narigt. Ten einde de vreemden ,
3, door eenevroegtydige Vaart, niet het groot-
,3 fte voordeel uit deezen Handel mogen trek-
,, ken ; zo moet in ieder van de gemelde Ha-
»5 vens eerst een Noorsch Schip belaaden zyn,
33 eer men iets aan Vreemden mag verkoopen.
,, Hier in't Leen Sundfiord heeft men, eenige
Jaaren geleeden , ook begonnen met deeze
Negotie. De Heer Dankertsen , Tolle-
55 naar op Storöen, berigt my, hoe 3 in dit
35 Jaar, op zyne Tolplaats alleen, voor zes-
3, duizend Ryksdaalders aan Kreeften afge-
„ fcheept zyn. De Inwooners van Zierikzee
„ in de Nederlanden hebben deezen Handel
„ eerst begonnen , en daar van veel voordeel
„ getrokken. Nu beginnen de Engelfchen ook
„ onder Hitland veele Kreeften tè vangen.
,3 Behalve levendig worden de Kreeften ook
,3 wel gezouten, of met Azyn en Peper inge-
legd
35
33
be Kreeften.
3S£>
„ legd zynde , verzonden. De Boeren , die V.
van deeze aangenaame Kost, als ook van de^aii.*-*
„ Oesters , op veele plaatfen genoeg kunnen Hoofd*
33 krygen, maaken 'er, in tegendeel, geen werk STÜK% '
35 van, in 't geheel". Dusverre de Heer Pont-
oppidans , door wien voorts van een Soort
van Kreeften gefproken wordt, aldaar in Sund*
fiord gevonden , welke hy de Bucbftaben - Hum*
mer, dat is de Letter -Kreeft noemt, wegens
de tekening op de Staart, en dezelve fchynt
my met die fraaije , zeldzaame , roode Noor-
fche Zee -Kreeft, welke in 't Werk van Seba
afgebeeld en befchreeven is nagenoeg over.
eenkomstig te zyn.
(53) Kreeft, die bet Rug fcbild glad en de Snuit zxuu
op zyde getand heeft , onderaan , weder* ^fYZt-*
zydr, met een enkelen Tand* Kreeft.
De bynaam van Astacus^ die hier tot onder-
fcheiding der Rivier - Kreeften gebruikt wordt ,
fchynt weleer de algemeene naam der Kreeften
te zyn geweest. In de voornaamfte Taaien van
Europa, het Hoogduitsch enFransch, hebben
zy
(*) III. Deel. Tab. XXI. Tig. 3* Bladz, 53.
(63) Cancer macrourus , Thorace Ixvi ; Roftro iateribus
dentatoj bafi utrimque Dente unico. Faun. Suec4 2034. Scop.
Carniol. II 28. SCH/EFF. Elem. T. 32. Muf» Ai, Frid. I. p.
87.GR0N. Zoopb.977. Roks. Inf III. Theill. T. 54>55 MATTH.
Diosc. 228. ROND. Pisc% II. p. 2lo. BELLO*V. Aquat. 355,
Gesn. Aquat. 104. ALDROV. Exfang* 129* JONST. Exfang*
Aquau T. IV. f. 1. SüLTZ. Inf, T. 2S»f'. 1 5 GEOFFR. Paris
II. p 667. N. 1.
U Deel Xiii. Stuk* Bb 3
300 Beschryvïng van
V. zy ook, zo wel als de voorgaande SooFt, den
Axxxr U naam van ^ree^c ' ^en zy *n Noorwegen zelfs
Hoofd- by uitmuntendheid fchynen te voeren , onder
«tüjc. den naam van Krebfe; doch in S weeden onder-
fcheidt men ze by den naam van Kraefcxeta9
en in Engeland noemt men ze the Crey-fish of
Crevife , geevende aan de Zee-Kreeften den naam
van Sea-Crevis ; gely k de algemeene naam in Italië
en aan de Adriatifche Zee nog heden is Gambaro
of Gammaro , maar die van Karniolie noemen
de Rivier • Kreeften Rak , de hedendaagfe
Grieken Karanis of Karaniclvj.
In de meeste Rivieren van Europa komen
Kreeften voor, maar in hen eene Land over-
vloediger dan in het andere. Men vindtze in
Spanje weinig, doch in Italië en Vrankrykzeer
veel , ja in geheel Düitschlandzo overvloedig,
dat iemand, te Weenen in Oostenryk, op de
Kreeften - Markt , meer dan eens dertig Wagens
te gelyk, daarmede beladen, heeft gezien
Menigvuldig komen zy voor in hetMeir, Czir-
gnitfer See genaamd en andere Wateren van Kar-
niolie* Tegenwoordig zyn zy ook rykelyk iq
de Rivieren en Meiren van S weeden , alwaar
men weleer naauwlyks wist van Rivier -Kreef-
ten. Het ontbreekt 'er niet aan in de Ooster-
fche Landen , hoewel men 'er , in het Oude
Testament, geen melding van gemaakt vindt*
De Kreeften , welke men in de Rivier van Se-
negal, aan de Kust van Afrika, vindt, zyn groo.
ter
(?) Aldrov. de Cruftatts. 4^
de Kreeften.
391
eer en lekkerder dan die van Vrankryk. Aan de V.
Goudkust zouden 'er, volgens Dapper , zyn , lxxxiu
die Holen in den Grond maaken als de Mollen , Hoofd-
rood van Kleur ; doch misfehien zyn dit Krab- STUX*
ben. In de Rivieren van Amerika vindt men 'er
overvloedig , die weinig van de Europifchen ver-
fchillen, dan ten opzigt van de Schaarpooten
of Armen, welke zy veel langer en dunner heb-
ben. Men kookt 'er fmaakelyke Soupen van ,
inzonderheid te Cayenne. Die van 't Eiland
Tabago worden gezegd^ in lekkerheid, de Eu-
ropifchen ver te overtreffen,
Hoewel de Rivier - Kreeften veel kleiner dan Grootte,
de Zee -Kreeften zyn, zo vindt menze doch
van aanmerkelyke grootte. In de Rivier van
Karniolie, genaamt Kerka, by Gurk, zyn 'er,
volgens het getuigenis van een Kronykfchry-
ver, gevangen, waar van de vyf zo lang wa.
ren als een Mensch Deeze moeten dan,
ten minste , de langte van een Voet gehad heb-
ben. Men voedtze , aldaar, of mestze , met
Osfen- Lever en bladen van Brandenetelen ;
kunnende dezelven lang levendig houden, wan-
neer menze met Azyn befprengt, zegt Doktor
Scopoli. Hier te lande, en in Vrankryk of iin-
geland, gebruikt men Vy vers , omze te fpee.
nen; alwaar de Kreeften in een Houwer van
Latwerk moeten beflooten zyn , en geen ge-
brek hebben aan Groente en versch Water. Als
dan
(*) Entomol, CarnioL p 407,
1* Deel.» XIH. Stuk., B b 4
39* BESCHR YVING VAN
V- dan kunnen Luiden van Vermogen het pleizier
lxxul' genieten , van deeze Dieren , onder hunne Oo-
Hoofd- p;eil te zien voortteelen , en dus genoegzaam
' voorraad van dien aart uitleveren voor hunnen
Tafel.
Gebruik. De Kreeften worden , in 't algemeen , voor
een fmaakelyk Voedzel., ja by veelen voor een
grootc lekkerny, gehouden. Men moet zoda«
nigen uitkiezen , die Vleezig % mals en wel ge-
voed zyn ; wier Vleesch een OlieagtigeenBal-
famieke vogtigheid bevat 9 die bekwaam is om
de Scherpheden op de Borst te verzagten , het
Bloed te zuiveren en het overtollige daar uit
door de Waterwegen te doen ontlasten. Even-
wel kan het overvloedig eeten van dezelven,
zo wegens de taaiheid van haar Vleesch , die
ze zwaar om te verteeren maakt , als wegens
de verhittende eigenfchap van die Spyze , aan
jonge, Bioedryke en Galagtige Geftellen, ligt
nadeelig zyn. Oude Luiden moeten 'er ook met
maatigheid van eeten 3 om dat de Maag anders
door dezelven bezwaard wordt : doch voor Tee-
ringagtige en andere verzwakkingen der Na-
tuur 3 worden de Soupes aangepreezen van lee-
vendeKreeften, die men gefmoord zynde (tampt,
en in Vleesch- of Hoenderen - Nat gaar kookt 9
laatende het Sop dan door een Doek loopen,
en mengende 'er een weinig Boter , Zout en
Notemuskaat onder, naar vereisch van zaaken.
Ongemeen dienstig zyn deeze Soupes of het
uitgeperste Sap van Kreeften * tot Lavamenten
der
/
be Kreeften. 393
der Darmen tegen de Scherpte van de Roode- Af^L
of Bloedloop. In veelerley famengeftelde Lxxm/
Middelen der Apo theeken zvn de Kreeften eenHoOFD*
STUK
voornaam Ingrediënt. Men vindt ook het Voor-
fchrift van een gedeftilleerd Water van Kreef-
ten, dat 3 echter, met reden, zo kragtig niet
als de gedagte afkookzels of uitgeperste Sappen,
wordt geoordeeld te zyn.
De Asch * , welke door Galenos dermaate * ^CjnisCa^
cri ustt
tegen het byten van een Dollen Hond3 inwen-
dig aangepreezen wordt, moet niet van Kreef-
ten , maar van de gedagte Zee-Krabben zyn
zo wel als de Schaaren t * die elders verkeerde- T cheU
lyk worden gefteld op rekening van de Kreef.
ten (f)« Het moeten naamelyk de zwarte
punten zyn der Schaaren van de Zee -Krab-
ben {. Men vraage niet , of de Kreeftfchaa- I BIac*z.
ren de zelfde kragt niet hebben ; want in die 3*°*
gevallen, daar het op 't geloof der Ouden aan.
komt, zyn wy verpligt hun Voorfchrift blin-
de-
.(*) C HOFMAN , de Medicament! s Ojjicinalibus* Paral,
pag. lï.
(tj In Nucleo Belgico Mau Med. Brux. 1719 p. 56. Dit
zou een fout in de daad veroorzaaken, In naam is die mïs-
flag vaneen Canceroi Carcinoma , in plaats van Kanker , volgens
den gewoonen trant , uit vies - en keurigheid van Taal een Kreeft,
gezwel te noemen , dat geen de minste eigenfchap of overeen-
komst heeft , zodanig ingekroopen , dat men dit naauwlyks
hopen kan verbeterd te krygen. Veel beter noemde men dit
droevig Ongemak, met de Duitfchers, der Krebs of de Ktab;
dewyl het wegens de ronde uitpuilende dikte en .de zigtbaare
dikke Aderen 'aan den omtrek , eenigermaate de gcftalte van
een Krab heeft.
I. DEEL. XIII. STUK. B b 5
394 Beschrtvinc van
v# delings te volgen. Anders ishetmetdeKreefts*
Afdeel. Qoeen * , zogenaamd, die, ten opzigt van de
T xXX I
Hoofd- afkomst, zo men wil , den regten naam heb-
stuk. ben, hoewel menze eigentlyker noemen kan»
^cancrt Steentjes of Steenen der Kreeften.
DeKreefcs Zy werden , volgens Lemery, tengrootften
Oogcn. deele uit Oostindie herwaards gebragt, alwaar
menze in groote menigte op de Oevers der Ri-
vieren vondt. Twee, zegt hy, zyn 'er in de
Mannetjes - Kreeft, die dezelve zig tweemaal
in 't Jaar kwyt maakt. In de groote Rivieren,
naar den kant van Astrakan , zyn Kreeften, die
deeze Steenen zeer groot hebben , en niet dan
om dezelven gevangen worden. De Visfchers
weeten die, op vericheiderley manieren, uit
de Maag , waar in zy zitten , te bekomen.
Eenigen kneuzen deeze Dieren met een Hou-
- ten Blok en dan, de Pap in Water gedaan heb-
bende in een Tobbe of Bak, vinden zy, door
*t omroeren , de Steentjes op den bodem. Ee-
nigen leggen de Kreeften op hoopen en laaten
die rotten , verzamelende naderhand de zoge-
naamde Kreefts- Oogen, die men daar te Lan-
de voor vier of vyf Stuivers het Pond verkoopt.
De Apothekers in Moskovie voorzien 'er zig dus
van , en zy worden in groote menigte uitge-
voerd.
Her oude denkbeeld , dat deeze Steenen in
de Kop of in de Herfenen der Kreeften zaten,
reeds overlang verworpen zynde ; gelyk uit de
Vertoogen van Reaumur, over het ruijen der
Kreeft
de Kreeften.
395
Kreeften , blykt (*) : zal ik hier gebruik maa- v*
ken van het uittrekzel van een Brief 3 die door Ixxxil*
Doktor Mounsey , Geneesheer der Armëen Hoofd-
van haare Majefteit de Keizerin van Rusland, bTUK%
voor weinige Jaaren dienaangaande is gefchree-
ven 3 en waar in die Heer zig aldus uit-
drukt (f>
„ De Steenen , oneigentlyk Kreefts - Oogen Nieuwe
genaamd 5 worden in het Lyf van deKreef- kingen"
3, ten gevonden. Ieder Kreeft brengt 'er jaar-^t°m%
lyks twee voort; naaraelyk één aan ieder zy-
$> de van het voorfte en onderfte deel der
3, Maag. Deeze beide Steenen neemen hun-
„ nen oirfprong tusfchen de twee Vliezen van
M de Maag; de platte of holronde zyde raakt
>3 aan het binnenfte Vlies 3 dat dun is en
33 doorfchynende 3 doch fterk en van een
3, Hoornagtige zelf Handigheid ; de verheven-
,3 ronde zyde is iteeds uitwaards gekeerd 3 be-
„ dekt zynde met de Vleezige zagte Vliezen
33 van de Maag, wier Vezelen indrukzelslaa-
33 ten op de oppervlakte van den Steen. De*
33 zelve groeit langzaam en by plaatjes , tus«
33 fchen deeze twee buitenfte Vliezen: waar
van het Hoornagtige niet dient dan om te-
53 genftand te bieden , 't welk maakt dat alle
33 de Steenen aan die zydeverhevenroud zyn.
» De
(*) Mem» de VAcaL Royale des Sciences de Paris, de 171a
£c 1718. •
(t) Journal Oeconomique , d'Aout I?54. ?• 134»
'I, Deel, XIII* Stvk>
39<J Beschryving van
V. „ De eerste Schub , die men kan waarnee.
xxxuu' )? men, en op welke alle de anderen zig aan-
Hoofd- - voegen, is naar 't middelpunt geplaatst, en
gTUK' „ en men kan duidelyk de randen zien van de
Laagen, welke zig agtervolgens formeeren.
3, Voor dat men deeze Steenen in het Dier
,3 kan vinden 3 wordt men kleine Cirkelronde
35 Vlakken gewaar , die een weinig duister
zyn en witter dan het overige van de Maag,
35 Deeze Vlakken zyn de plaats, welke de Stee-
3, nen beflaan moeten , tegenover taaije en
3, llymagtige zelfstandigheden , welke Klieren
3, genoemd worden door fommige Menfchen»
3, Zy zyn grooter en zigtbaarder , wanneer
3, deeze Steenen ontbreeken; maar men heeft
3, mis, te gelooven, dat zy Steenen worden
door verfcheide agtereen volgende trappen
3, van hardheid te pasfeeren".
„ Men heeft zig verbeeld, dat de Kreeften
zig deeze Steenen kwyt maakten, by de af-
33 werping van hunne Schaal, en deeze rui-
33 jing, is 't bekend, dat alle Voorjaaren ge-
,, fchiedt. Zie hier den oirfprong van dit ver-
„ keerde denkbeeld. Tegen den tyd, wanneer
„ de Kreeft haare Schaal verlaaten moet, door*
„ booren de Steenen den inwendigen Hoorn-
,3 agtigen Rok van de Maag : de drie Tanden
33 van dit Ingewand vergruizen deeze Steenen,
„ en 3 in weinige Dagen , zyn zydoordeVog-
„ ten 3 die 'er overvloedig in de Maag zig be-
33 vinden , opgelost : 't welk maakt dat menze
„ be-
de Kreeften.
397
„ bezwaarlyk op dien tyd zal vinden , en dus V,
„ denken moet, dat zy met de Schaal uitge- lxxxi^*
3, worpen zyn, By naauwkeurig onderzoek , Hoófd-
3, nogthans , zal men 'er ■ verfcheide Steenen S1UK*
aantreffen, die ten halve verteerd zyn, en
„ 't gene boven alles bewyst , dat zy nooit
3, uic de Kreeften komen, is, dat menze nooit
in de Rivieren vindt, alwaar deeze Dieren
„ overvloedig zyn. Onder degenen, die men
in de Winkelen houdt , zyn verfcheidene
wat bruinagtig van Kleur, en deeze zyn het,
„ die zig in de Maag van de Kreeft , toen de-
zelve gevangen werdt, bevonden".
Moeielyk is 't , een befluit op te maaken,
aangaande ft gebruik van deeze Steenagtige fa-
mengroeizelen. De Waarneemer gist niette-
min , dat zy , met en benevens de oude afge-
worpen Schaal, welke van de Kreeft ook op-
gegeten wordt, dienen om aan de Vogten een
nieuwe Steenmaakende hoedanigheid by te zet.
ten* Deeze Steenagtige Deeltjes zouden af-
gefcheiden worden in de Vaten, volgens hun-
ne verfchillende trappen van zuiverheid , en
afgelegd aan het end der Huidvaatjes , om een
nieuw Steenagtig bekleedzel hervoort te bren-
gen. Zulks fchynt het gevoelen der genen , die
de Kreefts-Oogen tot het ontbinden en uitloozen
van het Steenagtig Slym- Graveel, uit de Nie-
ren en Blaas , bekwaam agten , niet zeer te be-
gunstigen.
Het Verhaal van dien Heer, hoewel in fom*
h D£ei« xiil stuk* mi -
398 Beschryvinc van
V. mige opzigten wat duister , in anderen eeniger*
Afdeel. maate tegenftrydig voorkomende , wordt niet-
hoofd- temm , ten aanzien van de manier van inzame-
ling, bevestigd door het Berigt, dat van Dok*
ter Mayer dienaangaande gegeven wordt ; zeg-
gende, dat hy hetzelve had van Kooplieden 9
die van de Grenzen van Tartarie en Moskovie
kwamen (*)♦ ,, De inzameling , getuigt hy,
35 gefchiedt voornaamelyk in Besfarabie en de
., Ukraine, 't welk Landen zyn daar men vee-
55 le groote Rivieren heeft, met overvloed van
„ Kreeften: want de Ingezetenen onthouden
3, zig van die te eeten, om voordeel te kun-
3, nen trekken uit de inzameling der Steenen.
33 Zy neemen de Maanden waar 3 wanneer de
,3 Kreeften goed zyn : alsdan maaken zy Graf-
5, ten 3 van zestig of zeventig Voeten lang en
53 tien of twintig Voeten breed ; daar zy zo veel
Kreeften 3 als zy by een kunnen krygen ,in*
3, werpen, en dezelven met de Voeten treeden,
35 gelykerwys men de Druiven doet in deVVyn-
,3 Oogst. Somwylen3 zelfs, om zekerder te
3, zyn aangaande de verplettering 5 gebruiken
3, zy 'er Beukhamers toe 3 en laaten verder
33 hunne Kreeften aldaar 3 in de open Lugt,
33 rotten 3 den geheelen Winter door. In 't
33 Voorjaar hervatten zy, daar aan , hunnen
55 arbeid, en, door middel van een Teems de
„ vui-
(*) EpL Nat. CurUfir. Cent, VII. & VIII» Anii# 171^
de Kreeften. 399
5, vuiligheid affcheidende 5 verzamelt die arme V.
53 Volk een verbaazende meenigte van Kreefts. lxxxhU
„ Oogen , welker vertiering , door den groo- Hoofd-
3, ten aftrek van deeze Koopwaar in andere 8TUK0
3, Landen 5 hunnen rykdom uitmaakt". Dus
krygen wy dan ook thans de meesten uit Po-
len en Moskovie.
Uit dit alles blykt, dat de Waarneemingen veevoe-
der Ouden niet altoos te veragten zyn. HEL-^d^y^
montius , naamelyk 5 is over de» oirfprongdsd»
deezer Steenen , welken hy 3 door dagelyks
ongevaar tweehonderd Kreeften te openen 3
naauwkeurig onderzogt hadt3 zeer omftandig,
„ De Mannetjes 3 zegt hy, beginnen jaarlyks
55 ziek te worden 5 van het midden van Juny
55 af 5 en vervolgens de Wyfjes in July, voor
55 het afwerpen van de Schaalen. Dan leggen
3, zy, geduurende negen Dagen en langer, zon»
der beweeging , als half dood. Diestyds
55 wordt haar Maag met een nieuw Vliesje
55 overtoogen 5 tusfehen ?t welke en de oude
^ Maag zeker Melkagtig vogt is 5 dat allengs
55 hard wordt 5 en5 door de holronde figuur van
55 de Maag 5 eene bolronde aanneemt 5 worden-
55 de eindelyk geheel Steenhard. De oude Rok
55 van de Maag, nu5 allengs verteerd worden*
35 de, ftrekt het Dier tot Voedzel, zo wel als
55 de Steen, die in de Maag blyffc, geduurende
35 den tyd van byna een Maand".
Dit gezegde van Vader Helmont is door
Wepferus en anderen bevestigd. Zelfs heeft
1, Deel, Xlli. Stuk, de
40O BESGHRY VING VAN
V* de Heer Geoffroy de Jonge, in zyn Vertoog
£^ar dienaangaande medegedeeld aan de Koninglyke
Hoofd- Akademie der Wetenfchappen van Parys
STüK' dit ook gedaan : ftellende onder anderen vast ,
dat mendeeze Steenen niet in de Kreeften vindt,
dan ten tyde van de ruijing , en dat zy vervol-
gens allengs verdwynen of verteerd worden in
de nieuwe Maag. De Maag, nu, is in de Kreef-
ten onder den Kop geplaatst, 't welk fommi-
gen heeft kunnen misleiden , die zodanige Stee-
nen voor Oogen hebben aangezien.
Kenmer- De Kreefts - Oogen , die wy hier in de Win-
Echtheid kels hebben, zyn aan de eene zyde bol-, aan
de andere zy de holrond of een weinig ingedrukt,
en dus byna van eene half Kogelronde geftalte.
De Kleur is wit, meteenig bleekrood of blaauw,
in fommigen meer in anderen minder, daardoor
fchynende, doch hetPoeijer , dat men door de-
zelven te (lampen krygt, is geheel wit. Dit
alles heeft men in de valfche of gemaakteKreefts •
Oogen ook weeten naar te bootfen , maar ze*
kere byzondere Visfchige reuk, welke de ech-
te hebben , ontbreekt daar aan. Ook kan men
in 'tbreeken, dewylzy bylaagen groeijen, het
bedrog ligtelyk ontdekken , en nog zekerder
door de Chymifche ontbinding: want dan gee-
veil zy eenig vlug Alkalyn Geest en Zout , be-
nevens een dikke Hinkende Olie : door 't calci-
nee«
(*) Htjl* de F Academie Royale des Sciences , de i'Ann, I7»J*
/
èe Kreeften. 401
nëeren worden zy zwart: waar uit blykt, dat Ap^ELt
èy zekerlyk van Dicrlyken oirfprong zyn. lxxxiu
Van dc Eigenfchappen der Kreefts - Oogen , Hoof d-
in het Zuur te temperen, behoef ik, als alge* Gebruik
gemeen bekend zyride, by alle Menfchen ; geen ^;^ftia
gewag te maaken. Zy kunnen, ten dien ein-
de, veel veiliger gebruikt worden dan Kryt 3
Koraal en dergelyke Stoffen, om dat zy niet
zo steer tot famenpakking genegen zyn, gaan-
de veeleer wanneer zy , in de Ingewanden >
door Zuur zyn ontbonden , in een openend Vogc
over , dat tot in de fynfté Wegen doordringt
en derhalve bekwaam fchynt om de Nie-
ren van 't Graveel te zuiveren. Evenwel is
het dagelyks en menigvuldig gébruik van het
Poeijer van Kreefcs - Oogen niet aan te raaden;
dewyl de Maag daar door bedorven wordt en
de Eeterislust vergaat. Veiligst worden zy*
met Salpeter, Rhabarber en 'andere Geneesmid-
delen, naar den eisch gemengd zynde, voor-
gefchreevén.
Van de inwendige deelen der Kreeften nog inwendige
niet gefproken hebbende, gaa ik thans daar toe K^eftcn*
over. Na dat men de Schaal of Korst, met de
roode Slymigheid en het Vlies , dat dezelve
dekt, weggenomen heeft, wordt men, aan den
top des Hoofds , het Brein gewaar 3 dat van
mid-
(*) Over de nuttigheid van Kreefts - Oogen , in Azyn op-
gelost, tegen inwendige Kwaaien, kan men nazien het VUL*
ÖREL der Uitgezogte Verhandelingen bladz. 529»
h Deel. XIII* Stuk* C Q
402 BESCHR7 VING VAN
V- middelmaatige grootte is , groenagtig van Kleur,
Afdeel, en als in twee Kwabben 2e fpleeten, daar de Ge*
1LXXXII
HoofdI zigtzenuwen en het Verlangde Merg van afko-
stük. men. Van het onderftedes Beks, daar men twee
platte Tanden waarneemt en een Vleeschheu-
veltje, 't welk naar een Tong gelykt ; gaat een
korte Slokdarm regtsftreeks naar de Maag toe-
Dit Ingewand is van aanmerkelyke wydte enbe*
ftaat uit een dik fterk Vlies, waar aan twee
Klieragtige lighaamen zitten, die met Knobbe-
lige Vaatjes gevuld zyn , welke naar Darmpjes
gelyken f doch aan 't end in éénen Stam famen-
loopen. Deeze deelen zyn het , die men gemeen-
lyk de Lever noemt in de Korst- en Schaaldie-
ren , en zy fchynen zo wel den dienst van Le-
ver waar teneemen als van Darmfcheil. Volgens
Doktor Sachs, in zyne Gammarologie , loopt
van de zyde der Maag een enkele Darm , die
egaal van wydte blyft, tot aan de Staart uit ,
alwaar de Kreefc haar Fondament en tevens de
opening van de Leg heeft. Men kan zeer ge-
niakkelyk de gemeenfchap daar van doen bly-
ken/mids met een Pypje daar in blaazende 9
als waar door de Kreefc alles, wat zy inde
Maag en Darmen hadt, van boven uitbraakt^
setnart. Agter de Maag en de andere Ingewanden is
tegen de Rug aan, in zyn Zakje, het Hart ge-
plaatst, dat immer zo fterk klopt als in de Die.
ren die Bloed hebben. Het is een Kegelvor-
mige Spier, van witagtige Kleur, meteen taa-
melyk wyde holligheid, die van binnen onge-
lyk
ï)è Krëéftest. 403
]yk is en aan den Wand met veele dikke Veze- V? .
ïen of Styltjes gefchraagd, even als het Hart Lxxxn^
der Menfchen. De Groote Slagader, uit het Hoofd-
Hart komende, verdeelt zig aanftonds in tweeSim*
Takken , die naar de Kieuwen gaan : terwyl de
Stammen van de Hol -Ader, zo nederdaalende
als opklimmende , zig agter het Hart famen*
voegen, en dus in deszelfsOor dringen. Der-
halve gefchiedt hier eendergeiyke Circulatie of
Omloop der Vogten , als die van 't Bloed in de
Viervoetige Dieren.
De Kreeften hebben, gelyk de andere Infek-r>eK'eu-
ten, in plaats van Longen eenige Openingen weiu
op de zyden van het Lighaam , welke men ee-
nigermaate by de Kieuwen der Visfchen verge-
lyken kan. Zy zyn wederzyds onder de Korst
of Schaal geplaatst, hebbende haar onderfte ge-
deelte, dat breed en Homp is, aan het Borst*
fchild gehecht door middel van Steeltjes ; doch
het bovenfte blyft los en vry. Ieder Kieuw
heeft drie Boezems , waar van twee gefchikt
zyn om het Vogt te ontvangen, dat tot het Le-
ven dient : gelyk dit blykbaar is , dewyl een
zwart Vogt , in het Hart gefpooten eerst door-
dringt in den eenen, en daar uit overgaat in deri
anderen Boezem. De derde Boezem , van de
Punt naat den Grondfteun gaande, loopt in een
Kanaal uit, dat gemeen is aan alle de Kieuwen
van ééne zyde , en een taamelyk wyde Ope-
ning heeft, naby de inplaating van de bovenfte
der Kieuwen, welke in een geduurige bewee-
L Deel* xill* stuk. Cc 2 ging
4ö4 B e s c fi rvving vak*
Afdeel ging blyft van driIlinS- Men verbeeldt zig*
lxxx i. • dat gedagte Opening dient om Water in te nee-
Hoofd- t Welk, zig mengende met de Dierlyke
Vogten van de Kreeften , derzei ver Ademhaa-
ling nog in (tand doet blyven , wanneer zy op
't drooge zyn. Dit agt men is de reden, niet
alleen dat zy lang kunnen leeven zonder Wa-
ter , maar dat zy zelfs in 't Lugtledigeniet fchie-
lyk ftervcn (*).
De Teel- In de Mannetjes Kreefc hebben de Zaadva-
deelen. ten haaren oirfprong aan beide zyden van den
Slokdarm , doch loepen nederwaards in de T eel-
deelen uit. IndeWyfjes, insgelyks, eindigen
de twee Eijeritokken , bezyden de Maag leg-
gende 5 in twee Lyfmoeders, in 't agterftevan
't Lighaam. Dus hebben zy de Teeldeelen ook
dubbeid, zo wel als in de Krabben : doch uit-
wendig niet zo klaarblykelyk.
uitwendi- Sommigen willen , dat de Rivier - Kreeften
Setaiwe£ van cle Zee - Kreeften alleenlyk door de groot-
Kreeften, te • c]]e 0ngelyk kleiner is, verfchillen zouden;
maar men vin ,:t, als in de Tytels blykt , an-
dere Kenmerken tot on cerfcheicing. De Kleur,
bovendien, is in ce Zee -Kreeften zwartageig
blaauw en in de Rivier -Kreeften donkergroen;
doch wordt, in beiden, door 't kooken rood.
Ten opzigt van Kop , Borstftuk en Staart,
die in deeze Dieren duidelyk van elkander af-
ge-
(*) Hifi. Nat, des Anïmaux* Paris 1756". Octavo. Tom. I,
de Kreeften. 405
gelcheiden zyn , komen zy met de Zee Kreef- A v* -
r\ o • , . , , , Afdeel,
ten overeen. De Sprieten hebben zy ook lang Lxxxiu
en dun, en de Oogen, even als in de Krabben, Hoof»-
op een Soort van beweeglyke Voetjes of Stan-STÜK#
dertjes , buiten aan den Kop geplaatst. De
Schaaren, hoewel niet volmaakt, zyn doch na-
genoeg aan beide zyden even groot, in de Kreef-
ten. Het gedeelte, dat men de Staart noemt,
blyft altoos zigtbaar, en beftaat uit vyf Le-
den , hebbende aan 5t end vyf Vinnetjes.
Dit Lighaamsdeel kan zig ook ombuigen , om
de Eijeren vast te houden, waar roe hetzelve
aandebinnenzyde mecdergelyke Vinnetjes voor*
zien is, als de Staart der Krabben,
Het maakzel van de Staart toont zo duide» verfrhii
lyk het verfchil niet van Scxe , als in de laatst- ^^nne"
gemelden. Gedagte Vinnetjes, evenwel y zy$ WyQe«t
in de Wyfjes dubbeld 5 en enkeld, ja ook klei-
ner, in de Mannetjes , die wederom, cüsfchéti
dezelven en de agterfte Pooten , zekere Spoo-
ren hebben, welke in de Wyfjes veel kleiner
zyn. Zou men deeze voor een paar Poo-
ten genomen hebben, wanneer men zegt, dat
de Mannetjes 'er tien en de Wyfjes agt heb-
ben Inderdaad , dus zou men de Sexo
ge-
(*) Alle de Leden zyn in de Mannetjes veel grooter als
in de Wyfjes : her is uit de kleine Leden , als meedcuit baard-
jes van den Staart, dat men de Mannetjes van de Wyfjes oc«
deifcheidt : deze iaatfte hebben niet meer als vier paaren Poo*
ten ; de Mannetjes hebben 'er vyf paaren. Eomare Woor»
denhoek door Papillon. Dort. 1767* Deel j bladz. 619.
h DEEL* XIII. STUK. CC 3
4o5 Beschryving van
v* gemakkelyk kunnen onderfcheiden. Doch ik
ixmw denk veeleer, met Doktor Baster, die gedag*
Eoofd- te Spooren als het eerste paar der Zwemvoe-
stuk* ten ^ gelyk zyn Ed. de Vinnetjes fchynt te noe-
men, aanmerkt , dat zy in de Voortteeling,
het zy tot vasthouding of anders, dienstig zyn.
In de Mannetjes, zegt hy, is dit eerste Paar
ftyf, hard, en ftomp gepunt zonder Haairtjes ;
in de Wyfjes dun, plat, zeer buigzaam en aan
?t end, gelyk de anderen, als gepluimd (f).
lxiv. C^4) Kreeft, die bet Rugfcbildgladende Scbaa*
wStinS" ren Spilrondttëtig hte/t, ds Armen jlekdig
&he. gedoomd.
De aangehaalde van Seba voert den na^mvan
Groote Westindifche Rivier - Garnaal, en valt
*er gropter dan onze Rivier -Kreeften : des het
te verwonderen is , dat de Heer Gronovius
dezelve, als eene Verfcheidenheid , doch eene
zelfde Soort, betrokken heeft tot de Steur*
Krabben.
lxv. Kreeft , die bet RugfcKld glad en RoL
Pennaceus* • 7
Geveder- 1 Qh«
(*) Zie zyne Natuurk: Vitfp&m* II. DEEL , bladz, 12.
(64) Cancer macrourus, Thorace hevi ? Manibus teretiuscu*
lis; Brachiis hifpido - aculeatis. Syft. Nat. Uil. Aftacus flu.
viatüis major, Chelis aculeatis, Slqan. Jam. II. p. 271. T»
245. £ 2- Sqailla Crangon , Americana major. Seb Muf. Hf'
T. XXI, f, 4.. RUMPH. Ambt T. I. f. B.
(6s) Cancer macrourus y Thorace \xvl Cylindrico, Roftr»
enfiformi ^ margine fuperiore ferraco. Muf AL Frid. I.
p. 87.
be Kreeften.
407
rond heeft , de Snuit Dtgenwrtnig , aan V.
den bovcnflen rand Zaagswyze getafid.
Hoofd-
Deeze, in 't Koninglyk Kabinet van Svveeden stuk.
zig bevindende , was uit warmer Landen af-
komftig.
(66) Kreeft, dis bet Riigfcbüd glad , den Snuit lxvi.
van boven Zaagswyze3 van onderen drie- steur-
tandig beeft; de Schaarpunten gelyk. Krab*
De naam van Sqaüla is, van ouds, vooreen
Garnaal gebruikt geweest, doch dezelve wordt
hier, in 't byzonder, toegepast opdeSteurkrab-
ben. Deeze, zo wel als de Garnaalen , voe-
ren den naam van Squilla gïbba\ wegens de bul-
tigheid op haare Rug. Zy worden te Venetië,
eenvoudiglyk, Squillce geheten en by de Heden-
daagfche Grieken Karides , zegt Aldrovan-
dus , die aanmerkt , dat zy van de Krabben
verfchillen door de Staart, en van de Kreeften
doordien zy geen Schaaren hebben , als ook
door de menigte van Pooten. By fommige Ita-
liaanen noemt menze Gambarello , dat is een
klein Kreeftje. De Engelfchen noemenze
(66) Cancer macrourus , Thorace lxvi , l^oflro fupra ferrato,
fïsbtus ^tridentato , Mahuum Digtis azqualibus. Faun. Suecm
^037. Cancer Squilla. ScoP. Carn. 1129. MATTH. Diosc. 229.
Squilla fufca. KLEIN- Dub. 35. A. ROND* Pisc. 549. Squil-
la mas & foemina ex freto Davifii. SEB. Muf. III. T. XXI. f.
9 , 10. BASTEK Uitfpann. II. 30. T. III. f. 5. GHo*ï*
Zoopb. 98Ó.
I* Deel, xiil stuk» Cc 4
Prawns ,
4.c3 Beschryving van
V# ^ PrawnS) de Franfchen Cbevrette , en in Normandie
Lxxxiu ' Cbevrette franche , omze van een kleiner Soort s
Hoofd- weik;e mcn Bouyuet aan die Kusten noemt, te
STUIw
Sseurkrtb. ondcrfcheiden : doch deeze Soort heetenzy ge-
meenlyk Squ/Me ; in Languedok Caramoi , in
Xaintonge Santé , en te Rouaan Sa'ecoque. In 't
Hoogduitsch , heefc men , naar den Franfchen
naam Chevrette , de benaamingen van See»
gfzfe, Méergeift en Boeide , als ook naar.de bult
die van Hegerling of Hoger ?ernïr gefmeed : de
Swecden noemen Raeka^ die wy Steurkrabhea
heeten.
Alle deze benaamingen fchynen op de Sqailla
gibba toepasfelyk te zvn, welke zowel deczc
influit "als de volgende Soort , zynde beiden
Meerbaer , dat is de Zee - Beer, genoemd geweest,
]3eezen naam , echter, geeven fommigen veel-
eer aan de eerfte Soort van SquHlce > diedebree-
de genoemd wordt, onderfcheidende dan nog
drie Soorten van'dezclven , waar van de eene
is de Squlla gibba , de twee laatften onder den
naam van 'Mrfièïï, als naar een Springhaan ge-
lykeade , de Zee- en Rivier - Vlooijen bevatten,
daar ik vervolgens van fpreeken zal.
f Dfe Sceurkrabben , door Klein onder den
naam van SquiHa fusca of bruine Garnaal , voor-
gefield, onthouden zig, onder de Garnaalen,
inZeö, aan onze Stranden, als ook in brakke
binnen - Wateren : zo w el i Is aan de Kusten van
geheel Europa, in de Middellandfche en Oost-
zee. Zy verfchillen van de Garnaalen zo zeer
niet
de Kreeften.
met m seftalte f Kleur of eigenlchappen , dat V.
. , , , , AFDEEL*,
men ze niet hgtelyk daar voor kan neemen, enLXXXlu
gekookt zynde , eeten; gelyk meermaalenis ge - Hoofd-
beurd. By nadere befchouwing , evenwel , sKJ^r^
wordt men gewaar, dat zy op den Kop een
Zaagswys getand Beentje hebben: 't welk de
reden kan zyn , dat dit kleine Diertje fomtyds
groote Visfchen , die hetzelve in menigte en te
gulzig _ in (lokken , om 't leven brengt, zo de
Ouden verhaald hebben. ^Elianus getuigt zulks
van den Zee - Wolf of Snoek , "en anderen heb-
ben hetzelve bevestigd (*) Men weet dat de
Steurkrabben , door de Liefhebbers van het hen-
gelen, hier te Lande, [dikwils levendig aan
den Hoek geflagen en dus gebruikt worden :
zo dat zy een gretig Aas moeten zyn voor de
Visfchen van onze binnen- Wateren,
Deeze Infekten zyn bruiner dan de Garnaa-
len, doch door ''t kooken worden zy , gelyk de-
zeiven, rood. Haare Oogen fteeken meer bui-
ten den Kop uit en zy hebben de Sprieten niet
alleen, maar ook de Baardjes , voor aan den
Kop, langer, Haar Zwempooten , met Haan-
tjes bezet , zyn veel duidelyker, en , naar even-
redigheid, langer dan in de Kreeften, het welk,
boven en behalve de geftalte en grootte , de
gteur-
(*) Hiante fufiis ore per lacura Lupus,
Capit Squilias , nil moratus acuieos ,
Gula ; fed iftis intumefcens i&ibus ,
Extin£ius ingluvic luit pcenas nece.
Ex Gr ag. PHIL,
I* Deel. xiiu stuk. C c J
4io Beschryvinc van
Steurkrabben met de Garnaalenovereenkomflig
rxxxlt* maakt , zo wel als in het getal en de plaatzing
Hoofd- der Blaadjes 3 aan 't end van de Staart.
Stori^. Schoon de Steurkrabben geen zo groote en
pe schaar- dikke Schaaren hebben als de Kreeften , zynzy
pooien. foorc van Schaarpooten voorzien»
De Heer Baster ftelt dat zy 'er maar twee heb-
ben, en wel alleenlyk het smrjle paar, zeggen-
de dat het tweede paar Pooten langer dan de
drie anderen is; waar uit men zoude denken 5
dat dit Infekt maar agt eigentlyke Pooten had( *).
De Heer Groisovius, ondertusfehen , telt tien
paar Pooten aan de Steurkrabben, waar van de
wee eerste Paar en , zegt zyn Ed.3 Schaardraa-
gende zyn (|). Dit maakt vyfPaaren buiten de
Zwempooten. Linn^eus fchryfe aan het der-
de paar Pooten Schaaren toe (±)„ Hoe kan
'er zulk een tegen ftrydigheid van zo groote Na-
tuurkenners zyn, over zo zigtbaare Lighaams*
deelen van een zo ligt te bekomen, Inlandsch,
Diertje ?
In de Steurkrabbetjes , die ik thans voormy
heb, gedagte deelen naauwkeurig waarneemen-
de,
(*) Alleen ishet Voorfte Paar Pooten met Nypertjes voor-
zien : het tweede Paar is langer als de dde anderen. Baster ,
tfatuurk. Uïtfpar.n. II Dkkl, bladz. 33. Tab. 1IL Fig. V#
al v/aar de Nypertjes ongelyk en in VI. N. 5 , gelyk ge-
gevingerd zyn : welk ondertusfehen een voornaam Kenmerk
tot derzelver onderfcheiding van de Garnaalen uitmaakt.
(|) ZoophyL Gron, Fase. 11 p. 231.
(I) Zeggende: Manus, qax tertio Pedum pari infident , DL-
gitis fuut a^paiibus. Faun. Succ% Ed. II. p. 496*
de Kreeftben,
411
de. bevind ïkdat er twee -en -twintig vanon- v*
«11 ™ Afdeel.
deren zyn, welken de gemeene man Pootenzou lxxxli.
noemen : dat is elf Paaren ; waar van dan het Hoofd-
stuk.
derde Paar de voornaamfte Schaarpooten zyn. Smrfrtk.
Noemende, wederom , met den Heer Baster,
het allervoorfte Paar, Armen; zo zyn 'er tien
Paaren van Pooten. Onder deeze mant het
tweede Paar ver boven de anderen , in langte
niet alleen, maar ook in dikte aan de enden uit,
alwaar de Schaaren zyn, die de Punten even lang
hebben. Deeze Schaartjes gelyken byzonder
naar die, welken 'er in de Kreeften zyn aan de
twee Paaren, die op de Armen of groote Schaar-
pooten volgen. Maar, behalve deeze, hebben
die twee Pootjes (van gelyke langte byna zyn-
de als de drie ageerde Paaren, welken men tus-
fchen de Armen en gedagte Schaarpooten vindt,)
elkaan'tend, dat ruig is 3 ook een klein Schaar-
tje ; komende daar in met de Groote Westin-
difche Rivier -Garnaal , hier voor gemeld % *nfodz.
volkomen overeen De Heer Gronovius kon4°öt
dan met regt zeggen, dat de twee eer li e Paa*
ren Pooten, in de Steurkrabben , Schaardraa-
gende zyn, en dat de drie volgende de langte
hebben van het eerste Paar , waar van , zo ik
geloof, de Heer Baster de afbeelding, opN.
5, vergroot gegeven heeft; aangezien de groo-
te Schaarpooten naar het end dikker loopen, zo
ruig niet zyn , en ook langer punten hebben*
Zy komen, ten minfte, met diederSchaarpoo-
I. Deju.. XIII, stuk. ten
4T2 Beschryvinc van
V. ten van zyne geheele Af beelding der Steurkrab-
Afdeel ^ y ^ geenszins overeen (*).
Hoofd-
stuk. q6j) Kreeft, die brt Ru* fcbild glad , den Snuit
Cr*r.rcn* zonder tojuji's, en de ééne Punt van do
Sebaaren langer beeft.
Zo zeker het is, dat Aristoteles eene der
vier Soorten van SquilUe 9 in 't Grieksch , Cran-
gpn genoemd heeft ; zo onzeker is het, welke
daar door van hem gemeend zy. Van hun roe-
pen of gefchreeuw 2011 men het niet , op cene
eigentlyke wyze , kunnen afleiden : dewylgeen
Soort van die Infekcen , myfas weetens, eenig
Geluid maakt. Het middelde ftuk der Blader-
tjes van de Staart was, volgens hem , in de
Qangon breed y éjj in de SqUÜia gibba fcherp.
Dus
(*) RoKSEL heeft zeer mis , wanneer by zrgt , dat wy
Hollanders deeze Soort, die Klein' de bruine $qulllu noemt »
Carneelen hceten : doch komt met my ten opz.'gt van de I?go-
ten overeen, zeggende daarvan, volgens d^ beichiyving van
Klkin : „Het eerste i'aar is kor: en enkoid; het daar op voir
j9 genie heeft eeni|érnptaate een Schaar : het dérde Paar is het
* langfte , en, gelykerwys in de Kreeften, Schaaragng; de
over ge drie Paaren loöpen uit in enkekte StekeJs of Kiaauw-
J5 tjes. Dienvolgens heeft deeze Gameel tv/aalf [dat is zes ,
?, en, met de Zwempoot en , eifPaarJ Pooten , als men de
Schaarcn 'er hy rekent: daar de Krabben en Kreeften 'et
J# maar agt hebben".
(67 ) Cancer macrourus , Thorace Ixvl , Roftro integerri-
nio , Manumn Pollice longiore. Faun. Suec. 2038. Squilla
mirina Batava. baster Uitfpann. \U D. p, 27» T« m.
Ptr. 1 4 GRON* Zooph* 9S5* SEB* Kab) UI. T. 21. Fi^
8, Roes. ïlt Tab, LXlil. Fig. i, 2.
£> ë Kreeften
4?3
Dus zou men veeleer de laatfte voor onze Gaf- v.
naaien moeten houden , in welke dat middelftuk £*£}®té
JL.XaaI i.
fpitfer fchynt te zyn , dan in de Steurkrabben. Hoofd-
Bellonius , ondertusfchen , befchryfc de Cran- stuk.
. * _ Garnaal*
gones of Crangines zodanig , dat men er geen
anderen door verdaan kan dan onze Zee - Gar-
naaien , die als 't ware vier Hoornen op den
Kop hebben , van byna gelyke langte , naar hy
zig uitdrukt, Deeze werden , in Italië , zo
Aldrovandus getuigt j Cammerugia en Spamo-
'éka\ te Rome, gemcenlyk, Parmchia ; in de
Zuideïyke deelen van Vrankryk Caramote of
Lmgoiiflin , doch te Bourdeaux Squüles genoemd.
In Engeland behooren zy onder de Prawns, of
Shnmps 5 hoedanig mende gepelde of gekookte
Garnaalcn of Garnaaten aldaar tytelt. TeDant-
fctg , aan de Oostzee , noemt men, volgens
Klein , de voorgaande Soort Crabbenie , en
deeze Sandlfabhen , wordende dezelven aldaar
niet gegeten, maar in menigte, 'tot Lok- Aas
der Visfchen 5 opgezameld : hoewel zyne Squil*
1% cinerea doch geen andere fchynt te zyn dan
ónze Zee - Garnaal.
Dit Infekt,zoomftandig door den Heer Bas*
ter befchreeven en afgebeeld zynde , zal ik van
de Geftalte, die iedereen bekend is , nietfpree-
ken. Alleen merk ik aan, dat het wpl twee
lange Sprieten , die uiteen menigte van Leedjes
beftaan, maar geen zo lange Baardjes heeft als
de Steurkrabben , wier Snuit van vooren als mee
zes Haairtjes is voorzien. Behalve de Armen
I. Deel. XIII, Stuk, ea
414 Be schryving van
V, en Baarden , die als Hoornen uitfteeken , heb-
lxxx EL' ben zy ' op ieder zyde van den Kop, twee plat-
Hoofd- te Deelen met een Punt aan *t end, welke haar
l}VKt , ook van de Steurkrabben onderfcheiden. De
Schaaren vertoonen zig {lomp, en hebben by-
na dergelyk een maakzel in 't klein, als dieder
Oostindifche Rotskrabben. Roesel geeft daar
van een fterk vergroote afbeelding, 't Getal
der eigentlyke Poocen is vier paar om te loopen 9
en vyf paar Zwempooten. De Staart heeft , als
gezegd is , in 't midden een fpics puntig Blaad-
je. Op 't midden van de Rug en aan de Oogeri
zyn , zo ons de Heer Ba ster aanwyst , ook He-
keltjes: doch van de Teeldeelen, waar door de
Mannetjes en Wyfjes van elkander kunnen on-
derfcheiden worden, en die men met het Mi-
kroskoop waarneemen kon , geeft zyn Ed. geen
afbeelding. De Garnaalen moeten een zonder-
ling Geftel inwendig hebben; dewyl 'ér, vol-
gens hem , in de Maag twee Tanden zyn > en
zulks zouden zy gemeen hebben met de
Kreeften.
Onze Garnaalen geeven gelegenheid tot zeer
fraai je Waarneemingen met het Mikroskoop.
Schoon haar , zo wel als de andere Infekten >
de roode Kleur in de omloopende Vogten ont-
breekt , kan men doch in haare Buitenleden en
Staarten den Omloop der Dierlyke Vogten niet
alleen naar genoegen waarneemen : maar meü
Leeuwenhoek zien, dat de Bolletjes niet plat-
agtig Eyrondzyn, gelyk in de Visfchen 3 maar
rond
de Kreeften» 415
rond en nagenoeg van gelyke grootte als die in V.
\ Bloed der Menfchen en Viervoetige ^'lxxuu*
ren (*). In de Herfst kan men ook in de Maag Hoofd*
van een Garnaal verfcheiderley Hoorntjes en G^™^*
Schulpjes , die naauwlyks de grootte van een
Zandje hebben , waarneemen , en de bruine
Schaal van een groote Garnaal met het Ver-
grootglas beziende , vindt men die zeer aartig
getekend (fj.
De Garnaalen vallen in de Zuiderzee kleiner
dan in de Noordzee , welke bruiner zyn , en
door 't Kooken zo rooJ niet worden, alsdeon-
ze, Zou dit ook het verfchil kunnen maaken,
dat aanleiding aan Linnjeus gegeven hadt,om,
in zyne befchryving der Sweedfche Dieren, een
Garnaal met het gedoomde Rugfchild , welke
in de Laplandfche Zee overvloedig voorkomt,
van de anderen te onderfcheiden (40? Onder
de grooten die men vangt, zyn altoos kleintjes,
en dit maakt het \vaarfchynlyk , dat deeze In*
fekten niet alleen in 't Voorjaar, maar bynahet
geheele Jaar door, voortteelen: te meer, de-
wyl men de Wyfjes der Zee - Garnaalen altoos 3
in de Zomer, met Eijeren of Kuit tusfehen de
Poo-
(*) Squllla gibba, teste Leeuwenhöekio , haudquacjuam,
üt alii Pifces , particulas ellipticas , ferl Globulos, ettï minime
rubentes , fanguine fuo vehir. MUYs, De motu Mufcul»
(t) BASTER , Natuurk. Uhfpann. II. DEEL , bladz. 32.
(|) Cancer Norvegicus , macrourus , Thoraee antroefmn acu-
h Deel» XIII. Stuk. lea-
4iS Beschryving van
V. Pootcn vindt. Die heeft, echter, in die uit
lxxxh.L' de Zuiderzee niet zodanig plaats : ten minde
Hoofd- valt het zo niet in 't Oog.
*clmmL Aangaande de Garnaaten, aan de Kust van
Noorwegen, zegt Pontoppidans , dat het een
kleiner Soort van Krabben is, met een graau*
we f'cbaal, welkzigdigt aan 't Land onthoudt,
zo dat men ze gemakkelyk met de Hand kan
opneemen. Zy worden 'er , alleenlyk , tot Lok-
aas der Visfchen, aan den Hoek gebruikt. Hy
verbeeldt zig dat deeze, gelykerwys meer an-
dere dergelyke langzaam kruipende Zeedieren ,
voornaamelyk tot Voedzel voor de Botten eri
meer andere Platvisfchen, die altoos langs den
Grond kruipen, en zig meest op de Zandige Oe-
vers onthouden, gefchapen zyn.
Op fommige plaatfen, zegt Üellonius, ko-
men Crangones voor , die een Span en.daar over
lang zyn : het welk zekerlyk beter pasfen zou
op de Westindifche Rivier - Garnaalen , van
Suriname afkomftig , hier voor gemeld , en
zulke zullen het misfehien zyn, door welkende
Beef- Aal om 't .leven gebragt wordt , die an-
ders ook kleine Krabbetjes eet
Kreef-
ldato , 'Mambus prlsmaticis , anguh's /pinofis. Faun* Süec, Ed.
I. 124.7. H. 2039. Iu Scan, 307. Doch die Aftacus medtdi
magKiiudims prior y van Aldro vandus , is zekerlyk een an'
dere.
(*) Zie A&. Helvet* Tom. IV. p. 34. En Uitgez. Verband*
111. I) bladz* 478. Kleine Krabbetjes zyn derzeivcr gewoon
Voedzel. Haarl. Maatfcbappy. II. D. p. 375%
de Kreeften.
Kreeften 3 met het Rugfchild oneffen. V.
Afdeed
LXXXII
(68} Kreeft 3 die het Rugfchild , dat languoer- Hoofd-
pig is , met Geutswyzejlreepenenvanvoo-
ren "ebaaird , de Snuit tweetandig en be* Carabusl
ioeeifrk beeft. Jg*
In de Middellandfche Zee is, door den Heer
Brander 3 deeze Soort waargenomen , wier
Schaal de grootte maar van het uiterfte Duim-
lid heeft, zynde van boven glad, voorwaards
Geuts wyze gerimpeld , en aan den voorften rand
met kleine dunne Tandjes , als met Ooghaair-
tjes, bezet. De Snuit heeft twee evenwydige
be weeglyke , neergedrukte Tanden- De Sprie-
ten , langer dan het Lyf , zyn met Vezeltjes
aan de kant gchaaird. Het Dier heeft zeer
breede Schaaren, die Hartvormig, van vooren
geknot en ruighaairig zyn : Pooten met kromme
Klaauwen. De Staart beftaat uit drie breede
en voorts vcrfmallende Leedjes * hebbende het
uiterfte Lid Eyrond en klein ; den grondfteun
wederzyds met twee kleine Pootjes en van ag-
teren bezet met ettelyke Borstels, dieuitermaa-
te lang zyn,
(69) Kreeft, die het Rugfchild van voorenrim' zxrx.
x o Ruuwe»
(68) Cancer wacrourus , Thorace ftrlgls fmbricatis oblon-
giusciüo, antice ciliato ; Rofho bidentato mobili. Syft. Nat.
XII.
CÓ9) Cancer macrourus , Thorace antrorfUm rugolb , Spïnis
X. DEEL. XIII. STUK. D d cilia'
418
Beschrtvino van
V. pelig en met Stekeh gehaaird , de Snuit
^xxxiu*- fcberp en zeventandig heeft.
Hoofd-
stuk. Deeze wordt van Jonston by een Zee - Luis
vergeleeken , en het Lyf , inderdaad , gelykt
veel naar dat van een Luis : ja de geheele Ge-
iialte zweemt meer naar die van een Krab, dan
vaneen Kreeft, volgens de Af beeldingen, wel-
ken daar van door den Heer Gronovius gege-
ven fcyninde Switzerfche Verhandelingen. In
't Werk van Seüa is 'er een met de Staart af-
gebeeld , die tot deeze Soort wordt t'huis ge-
bragt. Men wil dat het de Zee- Leeuw of
Leeuw -Krab zy van Rondeletius, waarvan
Al dro vandus een geheel Hoofdftuk heeft , voe-
gende aan 't end , als daar mede eenigermaatc
overeenkomstig , de Zee - Kreeft van Noorwe-
gen, tiummer genaamd, die in de Schaaren zo
veel kragt heeft, en aan.de Eilanden benoorden
Schotland zo groot voorkomt , dat hy, een zwem-
mend Man met de Schaaren vattende, denzel-
ven dood knypen kan of verfmooren. Ik heb
reeds van de Noorfche Zee- Kreeften in 't al-
gemeen , als ook van de Letter - Kreeft of Bucb»
Jlaben* Hummer , gefproken , welke de Heer
Pon-
dliato, Roftro acuto [feptemdentato. Faun. Suec. 2036. Can-
cer macrourus , Thorace Chelisque angulatis hispidis* Mufm
Ad. Frid. 87, Aftacus marinus. Column. Aquat. 8. T. 6
Aftacus fimilis Pediculo marino. Jonst, Exfang T. II. f# 7"
Aftacus Norvegicus curiofus Gron* in A&. Helv. IV. p* 23,
T. 2. f. J , 2 & Zoopb. 98 o. BARR. Rar, T, f. I, S£J£«
-Krf.lH. T. XIX. f. 19, 20,
DE KREEFTE N. 419
Pontofpidans met den Zee- Leeuw van Ges- V.
wer oordeek taamelyk overeen te komen ; ten £™**u~
minste wat de buitengemeen lange Schaarenen Hoofd-
Schaarpooteö betreft ; doch het Ly fis veel kor- ITÜJU
ter , en tevens , naar deszelfs befchry ving , zegt
hy, Wollig of met kleine Takjes bezet, en de
Letteragtïge tekening ontbreekt 'eraan, welke
de Noordfche allermeest van den Zee * Leeuw
dier Autheuren onderfcheidt»
Wormius( verhaalt de Bisfchop wyders,)heeft Lette*-
ook deeze Noordfche Kreeft gehad, daar dieKteetu
Autheur aldus vanfpreekt. „ Dien andere een
Kreeft van midddelmaatige grootte of nrïd-
5, delflag- Kreeft , maar de Nooren Hummcr-
>, Konge,, dat is Koning der Kreeften noe-
men (?)3 daar geeven wy , niet onbillyk,
5, den naam aan van Letter - Kreeft QAftacus
5, lüter:itus) , om dat op de Schilden , die de
, , Staart bekleeden , zekere merktekenen als
" van groote en Myfterieufe Letteren , voorko-
men MyneLetterkreeft is een Voetlang. De
Schaaren of Nyptangen , in een regte lyn uit*
,, geftrekt zynde, hebben weinig meer dan eens
\y Duims dikte, en de geheele geftalte is aam
„ die van een groote Zee -Kreeft gelyk, uit-
53 genomen dat de Schaaren regt en kleiner
„ zyn: want zy hebben de langte van een half
Voet, en, voor de Splyting, vier uitftekken,
die
(*) D;e naam is thans ( zegt hy) In Noorwegen niet meer
bekend,
I, Deel. XIII. Stuk, Dd a
420 BElSCHRYVING VAN
V. , , die in de langte uitgeftrekt zyn , en beurtlings
ixxxiu ' *> een dubbelde en enkelde ry Tanden voeren >
hoofd- 3J tusfchen welken vier holligheden endwaards
loopen , dat aan deeze Kreeft een zeer fraay
53 aanzien geeft. Op de Rug - Schaal vertoo-
y> nen zig zwartagtige merktekens (*) , die
5, eenigermaate naar de Oude Letteren der Mon-
33 niken gelyken, wederzyds zes; waar van de
33 eerste 3 als men van 't Staart -end af telt,
3, een T * de tweede en derde een E 3 de vier-
33 de en vyfde een L en de zesde een I3 om-
^ trent op dergelyke wyze uitdrukken , als
9, menze in de oude Kloosterboeken gefchree-
33 ven vindt. Deeze zou ik die agten te zyn,
3, welke van Rondelet ius de kleine Kreeft ge-
33 tyteld wordt, indien niet de Pooten daar in
3, ongefchaard werden gezegd te zyn : want
33 de onze heeft de vier voorite Pooten met
33 Nypers voorzien 3 even als de groote Zee-
3, Kreeft".
Ik heb hier de befchryving van de Noorfche
Letter -Kreeft willen plaatzen 3 om datdeHeer
Gronovius dergelyken naam geeft aan de zy.
ne, die zyn Ed. van den Heer BASTERgefchon-
ken was. Het fchynt } evenwel, de zelfde niet
te kunnen zyn ; zo om dat van dergelyke te-
ke«
(*) Op myne Kreeft, zegt Póntoppidans, is dit een ver*
hooging van de Schaal zeiveen geen verfcheidenheid van Kleur,
welke overal eene Stroo- Kleur (Couleur de Patik) is , mee
eenig Rood hier en daar vermengd. NaturL WJï%v9n Nor wc*
gen, IU Theijll» bladz» 331,
de Kreeften. 421
kening op de Schaal geen gewag gemaakt wordt, V.
als om dat de twee eerste paaren Pooten, ^txxxiu'
de laatstgemelde , uitdrukkelyk gezegd worden Hoofd-
niet met Nypertjes, maar met Klaauwen voor- STUK*
zien te zyn* De Kleur , niettemin , van de
Schaal, was glanzig bruin, met hoog roode
Streepen fraay gemengeld. Pontoppidans
merkt aan , dat deeze Letteren niet altoos even
volkomen uitgedrukt zyn , op het Rugfchild en
de Staart van zyne Bucbjlaben - Hummtr , diehy
voor een jonge Zee -Kreeft zoude gehouden
hebben , indien de Geftalte niet zo zeer ver-
fchillend geweest ware. Wat de Pooten en
Stekelige Snuit , als ook de hoekige Schaaren
aangaat , fchynt dezelve met deeze Ruuwe
Kreeft taamelyk overeenkomiiig, welke Lin-
NjEüs aldus befchryft.
,, De Snuit is zeventandig en zeer fcherp:
het Rugfchild Eyrondagtig, van vooren over*
dwars gevoord met Haairige Streepen , die
voorwaards zien. Eenboogswys, gekrolde
Naad onderfcheidt het voorfte deeldes Rug-
fchilds. De Armen zyn aan de binnenzyde ge-
doomd: de Schaaren langwerpig, aan den rand
„ gedoomd: de bovenkant van vooren Geuts-
93 wyze gevoord met eene Haairige ruuwheid.
„ Verder heeft zy drie Pooten wederzyds : zyn-
de het vierde Paar klein, aan de puntftomp
„ en ruighaairig (*) \
C?o)
(*) Syfi. Nat. Xil. p4 1052, 1053* Dit laatfte komt in»
wonderheid volmaakt met de afbeelding, van den Heer GRO«
wovrus in Aft* Helvet, gegeven, overeen.
h D££L, XIII. Sti/K* D d 3
33
35
95
35
35
33
422 BESCHRYVING VAN
XXXXII
STUK.
V.
Afdeel.
(70) Krab-Kreeft , die het Rugfibüd eeirger*
mcuite Rolrond , met Haairtjes omzet en
getand 5 de Scbaaren Hartvormig , de
Sprieten Oogkaairig ruig heeft.
Gymnifla.
Aan de naastvoorgaande wordt de woonplaats
ïn de Atlantifche Oceaan en Middellandfche Zee
toegefchreeven. Deeze en de twee volgende,
uit Oos tindie afkomftig, bevonden zig in 't Ka-
binet van de Koningin van Swceden.
lxxt. r7[^ Krab 'Kreeft, Me het Jsiinjchüd oma! en
zee-Luis. rimpelig, vanvooren éaagswyze gehaaird
en de agterfle Poolen op de Rag beeft.
De aangehaalde van Rumphios , in Oostindie
Fotok genaamd , wordt van dien Autheur, we-
gens de gedaante, Zee -Luis geheten ; welke
de agterfte Pooten boven de anderen heeft, en
dus te regt Durfipes genoemd kan worden ; hoe*
wel 'er niet verhaald wordt, dat zy met den
Buik om hoog zou kunnen loopen. De langte
wordt gezegd vaneen halven Vinger, de breed-
te van een Duim te zyn. De Schaal is bruin
geel, met kleine witte Plekken of Oogjes. De
Scaart is zeer fmal en lang', reikende onder 't
f70) Cancer fubmacrourus , Thorace fubcylmdrico , ciUato
ferrato, Chelis coidatis , Antenais ciliato - piloüs. M# L. ü.
(71) Cancer fubbracbyurus , Thorace rugofb ovali, antice
ferrato - ciliato , Pedibus posticis dorfalibus. M. L. U« 452»
&ÜMFH, Am. T. X, fig, 3* P£T. Amb. T. VI. f. 2.
Lyf
de Kreeften.
4*3
Lyf door fchier aan den Kop , en fchynt meer V,
overeenkomstig te zyn met die der Krabben lxxxil *
dan der Kreeften Op het StFand van Amboi- Hoofd-
na kruipen deeze Diertjes en verbergen zig 3 alsSTUjK*
menze vangen wil , terftond in 't Zand. In de
Inham van dat Eiland vallen zy klein, naauw-
lyks een Lid van een Vinger lang ; maar op Ban-
da zynze grooter en worden 'er , even als by
ons de Garnaalen , gekookt en gegeten.
C7O Kreeft, die het Rugfchild ovaal en rimpe- czx*n'
lig, de Schaar en famengedmkt en aan den *
rand gedoomd heeft*
De vier voorgaande komen met elkander daar
in overeen , dat het Rugfchild voorwaards Geuts»
, wyze gerimpeld is; doch deeze wordt daarvan
uitgezonderd. Zy onthoudt zig in de Indien.
Kreeften, met het Rugfchild gedoomd.
(73) Kreeft, die het Rugfchild van vooren ge~ zxxul
doornd , de Schaaren driekantig , aan de ^rve^-
boeken met Stekels beeft. Noorfch^
Die van Seba , welke ik te vooren met de
Noor-
(72) Cancer macr&urus , Thorace rugofo ovali, antice fer-
ïato - ciliato , Pedibus posticis dorfalibus M. L, U. 455.
(73) Cancer macrourus , Thorace antrorfum aculeato , Ma»
Mibus prismaticis, angulis fpinolis. Faun* Suec. 2039. AL L. U.
45-5. /*. Scan» 307. Muf. Ad» Fr. I. p« 88. GlloN. Zooph*
979, Seb. Kab, ui. T. 21. f. 3. Aftacus medi» magnitudi-
ïiis prior. Aldrov. Exfang* Crust. 113.
1* Deel. Xlll. Stuk, Dd 4
4.24 BEschryving van
V. Noorfche Letterkreeft overeenkomstig aange*
Afdeel* merkt heb 9 wordt hier t'huisgebragt door Lin-
Hoofd, n.eus, vanwien, indebefchryvingderSwecd-
sxux. fcjie Dieren, gezegd wordt, dat de gene, die
deeze Kenmerken heeft , niet alleen in de Zee
dikwils onder de Garnaalen gevangen , maar
ook met dezelven verkogt en gekookt , ja als
een zelfde Soort gegeten wordt , zynde zelfs
een weinig kleiner dan de Garnaalen , van weU
I<en zy meest door de figuur der Schaaren en de
Doornen of Stekeltjes aan de Snuit, die de Gar-
naalen niet hadden, verfchillen zou. In Neder-
land hadt zyn Ed. deeze ook dikwils onder de
Garnaalen gemengd gezien. Of nu deeze demid-
delflag Kreeft van Aldrovandus kan zyn , en
of dezelve de allergroot fte Kreeft van Noor-
wegen genoemd mag worden Iaat ik an-
deren beoordeelen.
Kreeften, met de Schaaren Vingerloos,
het Rugfchüd langwerpig.
lxxiv, (74/) Kreeft 3 die het Rugfchüd voGrvcaards ge-
Gelioorn- döomd,
de.
Pl CV
jp-* t * (*) Aftacus m&ximus Norvegicus, Zooph. Gr£>«. Fase. ÏL p.
£28 N. 979. Doch her blykt klaar , dat dit een misfteliing
zy , voor AJlacus marïnus Nervegkus> Weike groote Druk-
feil evenwel in Erraüs niet is aangetekend,
(74 ) Cancer m&cro-urus , Thor ace antrarfum aculeato , Fron-
te bicorni, Matjibus ada&ylis. M. L. U, 457- Gron. Zooph*
5)81. MARCGR- Brafil. 245. T. 246, RUMPH. Amb% T. £•
f. I. f. As PET. Awb. T. VI. f. I, SE5. Kab. HU T. 21-
f. S.
de Kreeften.
425
doornd , twee Hoornen voor aan den Kop
en de Scbaaren ongevingerd heeft.
Deeze mag , wegens de aanzienlyke Hoor-*TÜ*>
nen , te regc den naam voeren van Gehoornde
of Hoorn -Kreeft, en, indien zy omtrent drie
Voeten lang wordt, gelyk de Heer Gronovius
verhaalt, zo is de naam van Rivier- Garnaal ,
by Seba, zeer oneigen. De myne ook, naar
welke Fig. 1, op onze Plaat CV. gemaakt is,
heeft ten minste de grootte van de gewoone
Rivier - Kreeften van Europa.
Zy onthoudt zig aan de Kusten van Oost- en
Westindie , zelfs aan de Kaap , en mooglyk ook
in de Middellandfche Zee : want het fchynt die
te zyn , welke de Ouden Locusta manna ge-
noemd en by de Rivier • Kreeften vergeleeken
hebben, als waarvan zy meest door het ont-
breeken der Schaaren verfchilde. Dus zegt ook
Aldrovandüs, dat de Locusta marina van de
Duitfchers Meer - Krebs , dat is Zee- Kreeft ge-
noemd worde , gelyk die naam ook vertaald
gevonden wordt by Rumphius.
Deeze Autheur zegt, dat menze in 't Ma-
leitsch noemt Udang Laut , zynde het eerste
woord aldaar de algemeene naam van dergelyke
Schaaldieren, en op Amboina Mitta Soa tytelt,
het welk zo veel te kennen geeft als agteruitho-
pende Kreeft of Garnaal *. De reden van die*s
benaaming, echter, vind ik dus verklaard ,,In^w?w<*
„ 't Water gaat hy voorwaards , houdende zy-
l deel. xiii. stuk* D d 5 ne
42,6 BESCHR YVING VAN
V. 3, ne Hoorens op zyde 5 wanneer hy zyn Aas
^vF?vf«L' 3> zoekt 3 maar iets bemerkende daar hyfchuuw
Hoofd - „ voor is, of voelende dat men hem, in 't
stü£. ^ j^ec^ naar zjg toe gaat trékkra3 dan fteekt
#> hy de Hoorens vooruit , en kruipt agter-
waards. Hy is ongemeen ftoutomzig te ver-
n deedigenen heeft zulk een kragt in zyn Staart,
M dat men, als hy dien om een Steen gefUgen
3, heeft, naauwlyks daar af irekkenkan. Ook
5> is hy zeer flim, klimmende, als men hem in
33 't Net heeft, tegen de kanten op , en zoeken-
3, de daar over tefpriqgen. De Visfchers zien
35 hem niet gaarn in de Netten 3 om dat de an-
33 dere Visfchen geweldig door hem gekwetst
33 worden. Niettemin verftrekt hy tot een
33 groote lekkerny, en wordt zo fmaakelyk,
,3 byna, geagt te zyn 3 als onze Kreeften".
De Kleur van de raauwen is , volgens dien
zelfden Autheur, op 't Lyf hoogblaauw, met
witagtige of vaale plekken; de Pooten blaauw
en wit geftreept : doch door 't kooken worden
zy, gelykerwys de anderen 5 rood. Het Lyf
en de Staart is als dat der gewoone Kreeften,
doch hetRugfchild, met aanmerkelyke Doornen
bezet 3 heeft van vooren twee ontzaglyke krom-
me en daar agter twee kleinere Klaauwswyze
faaaken , boven' de Gogen , die groot zyn en
fterk uitpuilen. Hier aan volgen de twee on-
gemeene dikke en groote Doornswys' getakte
Hoornen 5 aan den onderkant , langs heen , met
een ry van Haairtjes bezet , en ongevaar twee-
maal
de Kreeften.
maal zo lang als de Kreeft. Zy loopen aan 'c v.
end zeer dun uit. De Pooten, tien in getal, zyn^^L#
altemaal van gelyke gedaante, en byna even Hoofd -
lang, zonder Schaartjes ; het uiterfte Lid STUK#
ilerk gehaaird en met een Klaauwtje voorzien.
Tusfchen de gedagte groote Hoornen, die men
als de Sprieten kan aanmerken , heeft deeze
Kreeft twee Vorkswys' getakte Baardjes.
(75) Kreeft, - Art -A^igy^ffiil . «Do^xniArdEf' fi*^^^^^^
doornd , jpuoee Bladen voor aan den Kop frees-
en de Scbaaren byna engevingerd beeft* Krecft- • -
De eerfte Soort van Squiila hebben de Ouden
Urfa of de Beer genoemd . wegens den bree-
den , ruigen Kop , dien dezelve heefr. Zy
maakten , doch , daar wederom twee Soorten
van, en noemden de eene Urfa minor, de andere
Urfa major, dat is de Kleine en Groote Beer.
Deeze Kleine, byJoHNsxoN afgebeeld, wordt
door GRONoviustot de Hoornkreeft betrokken;
waar van zy grootelyks verfchilt ; doch het
fchynt my toe, dat zyn Ed. deeze en de voor-
gaande Soort ondereen mengt.
Zo wel de kleine als de groote Beer worden
hier bedoeld door Linn^eus , die ook de beide
af-
f75) Cancer macrourus , Thorace antrorfiim aculeato , Fron-
te diphylla; Manibus fubnda&ylis. Faun, Suec. 2040. Poly*
quiquyixe, MARCG. Br af* 186. JoNST. Aq, Exfang. T. IV.
f. 4, 8, 12. BARREL. Icon, 128S. f. 2* KüMPH. Amb> T.
II. F. C, D. BROWN. Jam* T, +ï. f, I. SEB. Kab> III, T«
SO. f. 1.
h Deel. XIII. Stuk*
4*3 Beschryving van
V.
Afdeei
LXXX1I.
Hoofd -
STUK.
afbeeldingen van Mannetje en Wyfje aanhaak,
welke in 't Werk van Rumphius gevonden wor-
den van deeze zogenaamde Urfa- Cancer uit
Oostindie, alwaar zy een Span lang valt en een
Hand breed-, doch zelden gevangenen dan met
een Harpoen gedoken of met een fcherpen Haak
opgehaald moet worden. Zy komen niet alleen
daar , maar ook in de Westindiën , ja aan de
Kusten van alle de Wereldsdeelen voor : des
LïNNiFAJ* haar ook een plaats geeft onder de
Sweedlche Dieren , en dus befchryft.
31 Het Voorhoofd is ftomp, met ongevaar
, tien Stekels , die ongelyk van grootte zyn ,
55 tusfchen de Oogen. Twee Bladen zyn 'er
3, voor aan den Kop , twee Leden hebbende ,
waar van het voorfte breed, ftomp, in ze-
venen verdeeld en aan den randHaairig: het
agterfte fpits zeventandig en ook met eenige
5> Haairtjes gezoomd is De Sprieten, zo laag
„ als de Bladen, beftaan uit vier Leedjes 3 waar
93 van het uiterfte gevorkt, het andere Homp
en korter is. Het Borstftuk is langwerpig,
,5 oneffen en voorvvaards vyfvoudig gedoomd.
De Leden van de Staart hebben drie Panee-
„ len, waar van het eerste glad is, het twee-
de rimpelig; het derde van agteren drievou-
dig uitgerand: aan 't end vyfbladerig ftomp.
„ De Schaaren zyn taamelyk dik en elfen, zo
;, lang als.de Bladen van het Voorhoofd. Zy
hebben een Duim aan 't end met een zeer
kor-
9}
de Kreeften.
429
3, korten Vinger. De Pootenzyn glad en fcherp V.
, Afdeel»
„ genageld'. lxxxh.
Hoofd-
Kreeften met de Schaaren Vingerloos, het STUK*
Rugfchild zeer kort en den gcheelcn
J3orst niet bedekkende.
(76} Kreeft , die bet Lyf in Leden verdeeld ^xxvi.
heeft, de Schaaren ongevingerd, plat op zwaantjes-
zyde, Zêisfensvüyzé krom en als een Zaag Kr€eft«.
getand.
Een der fraayfte Stukken , onder de Kreef-
ten, is deeze, die men gemeenlyk, wegens de
aartige figuur der Schaaren , Zwaantjes-Kreeft
noemt; afs wordende zy , in Oostindie , meest
gevangen, zo Rumphius zegt, om de mooije
Zwaantjes, die men van de Schaartjes maakt:
het overige wordt, als de Garnaalen , gekookt
en gegeten. Men kan dit Dier zelden vinden,
zo hy getuigt, en nog moeielyker vangen, om
dat men zo naaukeurig het afloopende Water
moet waarneemen: want het onthoudt zig in 't
Zand der Stranden , en wordt derhalve van hem
Squilla Aremria, dat is Zand - Garnaal , gehe-
ten.
(76) Cancer macrourus articularis , Manibus ada&ylis com-
presfis , falcatis , ferrato • dentais. Muf Ad. Frid. I p.
3ó. Faun% Suec. 2035. Scop, Carn. 1135. Cancer Arenarius*
RUMPH. Amb. T 3. f. E. Tamaru - Guacii. Marcgr. Brajl
186. T* 187. Squilla Arenaria marina, Seb. Kab. III. Tab,
XX. Fig. 2, 3. GRON. Zoopb. 984»
I. DEEL, XIII. STUK.
433 Beschryving van
V. ten. In de Amboinfche Taal noemt menze Loc*
txsx'd L' h 5 en &é Hollanders , aldaar Knyper 5 om dat zy
Hoofd- zu\\z een geweld met de Schaaren oefenen , niet
iTUK' alleen daar mede in den Grond boorende, Zand,
Modder, Steenen wegfinytende, maar ook de
Menfchen dik wils gevaarlyk kwetzende , en
daarenboven zodanig flaande met den ftekeligcn
Staart, dat men deeze Soort van Kreeften le-
vendig niet behandelen kan, maar zy moeten
met Stroppen of Strikken gevangen worden.
Ondertusfchen zyn de grootfte van deeze Kny-
per - Kreeften, zo hy aanmerkt, maar een Hand
lang en ruim twee Vingeren breed*
Dewyl de Afbeeldingen , in \ Werk van
Rumphiüs, meestendeels uit het Kabinet van
den Heer d'Acquet daar ingevoegd zyn > zo is
het niet te verwonderen , al komen zy fomtyds
met de befchryving niet volmaakt overeen,
Omtrent die van deeze Zwaantjes - Kreeften
fchynthet, bovendien, duister, welke van de
twee, op de Derde Plaat, bedoeld worde met
zync Land -en Zee - Zand - Kreeft : doch dit is
zeker , dat wy de gene , die daar als de groot-
fte voorkomt , gewoon zyn de Zwaantjes-
Kreeft te noemen, hoewel de Zwaantjes eigent-
lyk aldaar gezegd worden van de andere te zyn.
Ik vind ook zonderling, dat de Land Knyper
van Rumphiüs \ en de Zee - Knyper of Scrand-
Kreeft van anderen , en wel die op deezen naam
in 't Werk van Sëba voorkomt , door den Heer
Gronovius tot een zelfde Soort betrokken wor-
den ^
de Kreeften.
43*
den, welke zyn Ed. , dat meer is, getuigt inde V,
Indifche Oceaan te huisvesten (*> ?§2u*
Van zyne Land * Zandkreeft zegt Rümphius, Hoofq-
dat dezelve zig wel omtrent de Stranden , doch
op 't drooge onthoudt, maakende Heuveltjes
in 't Zand als Molhoopen, en zig dus , drie of
vier Voeten, of zo diep begraavende , tot dat
zy aan een Steengrond komt. Men doet de op.
geworpene Aarde weg, en, het Gat gevonden
hebbende, waar dit Dier in zit, zet men daar
een Strik voor, met eenig Aas en vangt hetzel-
ve dus als de Mollen. Evenwel , als men 'er
niet gaauvv by komt , kan het, met zyne fcherpe
S-chaaren, het Touwtje wel afknippen. Van
deeze worden de Schaaren of Knypers , zo hy
getuigt, onder de zeldzaamheden bewaard.
Van deeze Soort houd ik die te zyn , waar pL. ce,
van uit myne Verzameling de af beelding in Fi %
op Plaat CV, gegeven wordt. Want inde
eerste plaats valt dezelve , volgens Rümphtus,
grooter dan de Zee -Knypers (f). Nu heb ik
'er van deeze Soort gedroogd gezien , meer dan
een Voet lang. Ten anderen is de Kleur Asch-
graauw en dus zo fraay niet als die der zoge-
naamde Zwaantjes Kreeften. Ten derden ,
zyn de Schaaren of Knypers aan't uiterfteLid,
dat
(*) ZoophyL Gron* Fase. II. p, 250. N 984.
(f) Het onderfcheid van grootte tusfehen de beide Sexcn
zou zeer aanmerkelyk zyn , indien het Mannetje en Wyfje zo
veel verfchilde als in 2 en 3 , op Tab. XX, in 't Derde
Deel van Seba.
h DEEJL XIII. STUK.
432 BeschrtviSc v a &
v- dac niet knobbelig maar byna regt is, voorzien
Afdfel .
lxxml ' met veele Sikkelswyze Tandjes; welke 'er, zo
Hoofd- men by Rumphius vindt , de Zee - Zandkreeft
STÜK" aan zyne kromme Schaarpunten , die rood zyn >
niet heeft: zynde, bovendien, de twee andere
Leedjes rondagtig en groen of gefpikkeld ; het
Lyf donker groen , wit en blaauw , gemen-
geld , van Kleur ; de enden der Pooten rood.
Ik moet hier nog eenigermaate ftaan blyven
op den bynaam van Mantis , die aan deeze Kreef-
ten of Garnaalen , gelyk Rumphius dezelven
noemt, gegeven wordt. Al drovandus maakt
een geheel Hoofdftuk van de Squilla Mantis van
Rondelei ius, van welke niemand der Ouden,
zo die Autheur zig verbeeldde, gewag gemaakt
hadt. Hy noemde dezelve dus , om dat zy
door haare Armen ongemeen geleek naar die
Soort van Wandelende Bladen 9 welke men in
Provence Prege-Dieu noemt , dat men Bidder-
tje kan vertaaien , tot de Spookjes behoorende.
Ik heb van de reden dier benaaming genoeg ge-
* zie x, zegd*. Men kan dezelve, met even veel Regt,
Walk.' op dit Water -Infekt toepasfen, dat van Bel-
145 , enz. LONIÜS de Water - Cicade getyteld wordt, heb-
bende eene byna doorfchynende Schaal. De
geftalte van den Kop en 'tRugfchild, de Gele-
dingen van het Lyf, en degedoorndheidvande
Staart , niet alleen, maar ook de afbeelding,
die men 'ervan vindt by Aldrovandus, too-
nen genoegzaam , dat hier deeze Soort gemeend
worde, welke van de beide Oostindifchen van
Rum*
de Kreeften*
453
Rümphius verfchilt door de zes verheven V*
Streepen , die de Ringen of verdeelingen Lxxxfu^
van het Lyf hoekig maakcn , gelyk Doktor Sco. Hoofd»
poli ten opzigtvan de Car.cer Manlis aantekent, STUK«
die in de Golf van Venetië en aan de Kusten
van Italië gemeen is, worden aldaar Canocbia
geheten. Immers in deeze waren ook de Kny-
pers of Knipucsfen, aan de eene zyde , mee
zes lange , kromme Tanden , gewapend (*).
C?7) Kreeft , die het Lyf in Leden verdeeld lxxvïï.
beeft , de Scbaaren cngevingerd> rondag- ^J!£™£*
tig 5 regt > hoekig en inwaards drie - Tan* kieeft.
Knorr heeft zig verbeeld, dat in de afbeel-
ding van de Zee-Zandkreeft by Rumphtus ,
Letter F3 de Tandjes van deSchaaren ofKny-
pers wel konden vergeten zyn , of dat 'er moog-
lyk van deeze Infekten voorkwamen met een
verfchillende gefteldheid der Schaaren (f ). In
my-
(*) Minu s ada&yke , falcatas , #comprei£e , D en tihus fex Ion-
gis unilateraUbus. Abdomine futuris decem , anticis minor!»
bas, omnibus fex lineis elevatts Jongitudinaliter angulatis Ha.
Hm freqiieiïs in Mare Adriaticp Sc Liburnico mm , Canochia
di<5bus< Entom. Carn'.oL p, 411.
(77) Canier macrourus arcicnlaris , Manibus ada&ylis Ven-»
tricoiïs , redis , angulatis , introrfurn tridentaris , Syft. Nat,
XII. Cancer mirabilis. Muf. AL Frid, I. p. 86 «JquillaAre-
naria marina. Rumph. Amh. T. III, f. F. Sr.B. Kab. III T.
20. f. 6.
^(t) ïn zyn Werk , over de Ver/kende Zaaken , genaamd
Zeldzaamheden der Natuur en Oudheden dos Aardbodems , thans
alhier in 't Nederduitsch uitkomende. I. Deejl ia folio*
biadz, 23.
U Deeu XIII. Stuk. E e
4-34 Beschryving van
Afdeel
lxxxp
HOOFD-
STUK.
myne Verzameling berust een Kreeft je, dat men
kan zeggen volmaakt met die Af beelding over-
eenkomstig te zyn ; want , als men dezelve wel
befchouwt, ontbreeken 'er de Tandjes niet ge-
heel aan: de Vinger of Knypervan de Schaaren
heeft 'er met de Punt drie, dat is twee daar
binnen, die zeer lang zyn in myn Voorwerp,
het welk ook juist het Rugfchild of Kopftuk,
zo men 't noemen wil , uit drie egaale Blaadjes
famengcfteld, en de Staart insgelyks gedoomd
heeft, zynde het Lyf in tien Leden verdeeld,
doch die geheel glad en rond zyn , even als die
van de zogenaamde Zwaantjes - Kreeft , welke
in de afbeelding Letter E5 op de zelfde Plaat,
by Rümphius vertoond wrrdt, Daar uit blykt
dan, dat 'er weezentlyk zyn met de jNypertjes
of Schaaren drietandig 5 't welk LinjN^eu* tot
een Kenmerk gefteld heeft van deeze Soort
lxxviiu (78) Kreeft zonder Scharren, diewjderzyds zes
^orifcd*' Hm ~ Fingenge Booten en de Spieten zeer
drager,
lang beeft.
Vol-
(*) ï?!e LlcfiièbTiers zyh te beklaagéh, welke, om de vol*
niaaktheid der StofFeering van hunne Kabinetten aan de We-
reld bloot te leggen , zig genoodzaakt vinden , hunne Stuk-
ke»! , met veel moeite , aan deeze of gene Kenmerken te ao
commodeeren. Ik maak van fommigen van myne Verzame-
ling, welke ik nog bezig ben te vergróotcn , by gelegenheid
gewag of gebruik, wanneer dit toe eenig bewys kan ftrek-
ken of tot opheldering van dc Natuurlyke Hiftorie.
(70 Cancer Aïanibus nullis, Fedibus utrimque fex dida&y
lis; Antennislongisiimis, SE£# Kak. III. T. XVII. U U
DE KRFEFTËN,
435
Volgens de afbeelding heeft deeze Westin- V.
difche Rivier- Kreeft hetLyf omtrenteen Span ^xxu^
of negen Duim lang en de Sprieten , die uit Hoofd-
een menigte van Leedjes beftaan , ieder vyf- STUK*
tien Duimen of omtrent anderhalf Voet lang.
Zy moeten dan nog grooter vallen, dewylinde
befchryving vanS eb a gezegd wordr, dat dezelve
Sprieten heeft van een Elleboog , 't welk ik voor
een Elle neem, hoewel de Latynfche Vertaa-
ler er twee Ellen van gemaakt heeft (*). Zy .
gelyken in geftalte meer naar een Garnaal of
Steurkrab , dan naar een Kreeft , en zyn een zeer
lekkere Spyze.
(79) Kreeft zonder Schaar en? die wederzydsvyf lxxtx.
Zwempooten beeft. Emeritus.
Daar het Garnaaltje van Barbados, doorPs-
tiver eerst aan 't licht gegeven, volgens den
Heer Gronovius , onder den naam van Eme*
rita befchreeven en afgebeeld, zes paar Zwem-
pooten heeft, begryp ik niet, hoe Lxnn^us
het getal van vyf Zwempooten* 't welk aan
de meeste Kreeften gemeen is (-f) , hier tot een
on«*
(*) BInis hic gaudet corniculis ,- propemodum bicubitaU>
bus , &c.
(79) Cancer manibus nullis, Pedibus utrimque quiz que na-
tatoriis. Syft. Nat. XII. Ernerita. Gron. Zooph* N. 1000»
Tab. XVI. f. 8, 9. Pet. Pterigr. T. XX. f. 9.
(t) Aan de Noorfche Zee - Kreeften , immers, fchryft de
Keer B aster vyf paar Z wemvoeten toe ; terwyl 't my duis-
L D££L. XIII, Stuk. Ee 2 t«r
4$tf Beschryving van
V. dcrfcheidend Kenmerk kan gebruiken van dit
Lxxxa" kreeft je ; 't welk tot de Kreeftkrabben behoo-
Hoofd- ren zou, indien het niet de gedagte Zwempoo*
stuk, ten hacj# Deszelfs Borstftuk is zeer breed ,
ovaal , verhevenrond , en doet het grootelyks
naar een Krabbetje gelyken. Een dergelyk ,
doch platter en een weinig verfchillende , dat
men by Martenique gevangen hadt, was gedag-
ten Heer gezonden.
lxxx. (80) Kreeftje , geheel in Leden verdeeld, met de
paT^ot* • Scbmrm ongeringer d en zo lang als h Lyf*
pl cvr.
*• De Heer Pallas , thans Hoogleeraar te Pe-
tersburg , hadt aan den Heer Gronovius de
Kenmerken toegezonden van een Infekt , 't welk
zyn Ed in het Water der Vaarten by Leiden
ontdekt hadt, en thans omftandig als een mid-
delfoort, tusfchen de Garnaalen en Zee- Vlooi-
jen, voorgefteld wordt. Die van onze Afbeel-
ding, Plaat CVI. Fig. i, fchynen van de bei-
de
ter voorkomt, indien dieliaainge Vezeltjes, onder aan cte Staarr,
daar door verftaan moeten worden , hoe de Wyfjes , de IZijeien
daar mede vasthoudeude , dan kunnen zwemmen , en zulks
niet veeleer met de Vinnetjes op zyde doen , die , zo wel a's
de vyf Blaadjes van de Staart , met Haairtjes bezet en daar toe
bekwaam fchynen te zyn; hoedanigen ik 'er ook vyf op ieder
zyde waarneem in onze Rivierkreeften , welke , volgens den
Heer Gronovius , maar vier Zwempooten zouden hebben:
p. 227,
f80) Cancer macrourus articularis , Manibus adafrylis longi-
tudine Corporis "f. Syfi. Nat Xll Aftacus muticus , Pede
antico iubulato , edentulo , longisllmo , crasfofïmo% GRon é
IZooph* 989.
de Kreeften.
43?
de volgende Soorten aanmerkelyk te verfchil-
len, en, indien men de Hoorntjes op den Kop^xx/u'
voor ongevingerde Schaarenneemen mogt, na- Hoorn*
der met de opgegevene Kenmerken overeen te Sïü*r
komen; inzonderheid, dewyl de dikte der ag-
terfte booten gedagten Bynaam op dezelven
toepasfelyk maakt. Zodanige Springertjes ko-
men hier, op natte zoute Gronden, zelfs inde
Kelders der Huizen voor; zyndede Afbeelding
in langte ongevaar drie- of viermaal vergroot,
(80 Kreeftje, geheel in Leden verdeeld, met lxxxu
vier ongevingerde Schaar en en tien Pooien* zce-vioo,
In deeze Soort , welke , volgens den Heer
Caster zig allermeest tusfchen en onder de bla-
den van het Kruid, dat op de Steenen en Paa-
ien onder aan de Zeedyken groeit, onthoudt,
zyn de Voorpooten met zeer dikke , fcherp-
haakige Klaauvven , voorzien, het welk dezel-
ve dan grootelyks van de voorgaande doet ver-
fchillen. Ook heeft zy op den Kop, behalve
de Sprieten, nog twee korter Hoorntjes , die hy
Baardjes noemt. Het Lyf, zegt zyn Ech , is
in veertien Geledingen of Leedjes verdeeld, die
ik
f3i) Cancer macrourus articularis, Manlbus q»iatuor adafty.
ïis , Pedibus decem. It. OeU 42 , 96. Faun Snee, 2041.
ïiUSCH Inf VII. T. 18. Pulex ü iviatilis &AJ. Inf. 44,
Koes. InJ. Ui. T. 62. Puiex marinus* h ASTER. Uitfpanp*
31. D, pag S4> T, III f. 7. Cancer macromus rufescens,
Thorace arriculato. Gfoffr. Varis, II. p. 6Ó7. T. 21. f. ó.
Squilia. Gron. Zooph* N, 990.
I. D£EL« XIIU STUK* EC 3
438 Beschry VING VAN
v* 'er doch maar twaalf in de Figuur befpeur. Gro
afdefl» „ i
lxxxli novius geeft 'er den naam van Sqmk aan , en
stukFD' onderrigt ons , te regt , dat zy zo wel in zoe •
Zx-rioo. te voorkomt als in zoute Wateren.
Zy onthoudt zig aan de Oevers der Zee, zegt
LinNjEüs , die deeze Zee - Vloo overvloedig
op het Strand van Oeland , in het Zand , gevon-
den hadt, komende ook in Bronnen en Graften
voor , alwaar zy op de Rug zwemt , en (trekken •
de tot Aas voor de Vogels , die men Kluit noemc.
Dezelve hadt op den Kop vier Hoorens of Sprie-
ten , byna van gelyke laagte* elkuit drie Le-
den beftaande , waar van het uiterfte Haairag-
tig dun was , en uit ontelbaare kleine Leedjes
faniengefteld. Van de zeven Paaren Pooten
waren de vier voorften voorwaards gekeerd ,
en de drie agterften agterwaards , zynde de twee
voörfte Paaren met een bewecglyk Klaauwtje
voorzien.
Indien men de aangehaalde Af beeldingen ver-
gelykt, zal men zien, datdezelven zo wel van
eikander, als van de gedagte Qelandfche, ver-
fchillen : alzo men in geehe derzelven, behal-
ve in die van Roesel, welke zo wel tot deeze
Soort als tot de volgende betrokken wordt >
de Sprieten of Koorentjes op den Kop byna
even groot vindt. Doktor Scopoli meende
ook , dat hier by Linn^eus eenige verwarring
plaats had, dewyl de Geüalte van de Rivier-
Vloo by hem anders was, dan die van onzen
Ridder befchreeven wordt. Ray hadt reeds ge-
vraagd*
de Kreeften*
439
vraagd, of de Rivier- Vloo ook van de Zee- y#
Vloo verfchilie, merkende ten minfteop, dat Afdeel.
die der Beekjes in Engeland niet gelykerwys de hoofd-
Zee Vlooijen fpringen , maar zigomkrommen, stuk.
en door den Aars uit te Iteeken taamelyk fnel ZeQ-*rl°**
zwemmen Deeze , zegt hy , worden gevon-
den in de Heete Bronnen by Vicenza in 1 talie
daar geen ander Gedierte in leeft. De Jongen
kleevenaan de Moer, welke zig bynaHoepds-
wyze rond maakt , en dus dezelven omhelst.
Zy hebben de vyf agterfle Paaren lang en dun,
de twee digst aan den Kop korter en niet met
Schaaren maar met Haakjes voorzien.
Q%2) Kreeftje , geheel in Leden verdeeld , met "Sier lxxxïl»
onpevin^erde Scbaare.i en veertien Pwtm. sZi^c
Op het Zee -Strand van Gothland , onder
Water, werdt deeze Soort run Lx?;N-&n$ ge-
vonden, die vier Sprieten ha-Jx, ieder van öfi-
deren uit drie dikke Leden en vervolgens uit
ontallyk veele kleinere famengefteld met gee-
ne Spits aan den Kop, zynde de Snuit ftomp,
en het Lyf van veertien Leden of Gewrichten.
De twee Paar Schaarpooten waren kort en on-
gevingerd , daar op volgden zeven Paar dunne
Poo»
(9a) Cancer macrourus artlcularfs, Manibus quatuor adac-
tylis , Pedibus quatuordecim Faun. $uee. :04a. Geneer L&-
c'ijla macrourus , Thorace articülato , cmileus, h. Gotkl 'ióo»
Rjes. in, T 62, Klein. Misf v. T. é, f« AjB,C4Sült^
Hf T 23. C 152
1. deel. xiii. stuk* Ee 4
440 Beschryving van
v- Pooten 9 en dan hadc het Diertje , onder de
Afdeel, _ . . ^ . r. _
lxxxii, Staart, nog drie Paar Basterd -Ponten , Borfle-
Hoofd- üg aan \ end De Staart beftondr. uit twee der-
gélyfce doch kortere Pooten , insgelyks aan 't
end gefpleeten doch vlakker zynde , en aan
welkende Klaauw , naar de Rug toe , korter
was.
Deezebefchryvingfchynt eenigermaate over-
een te komen me: de Kenmerken , welken Lin*
njeus te vooren van de Cdhcer f ccusta opgege-
ven hadc en daar de Zee-VIoo van Klein
toe betrokken wordt door den Heer Grono-
vius, die getuigt, dat dezelve de Walvisfchen
door byten plaagt (f): zo dat deeze Vlooijen
dan, wql vinnig, moeten kunnen byten , enzig
óók in de Noorder Oceaan , alwaar de Walvis*
fchenzyn, onthouden Dit, nu, daar laaten-
de, merk ik aan , hoe het zonderling is , dat de-
zelve in Vrankryk, omftreeks Parys , zo me-
nigvuldig voorkomt in de Beekjes 5 dat zy
daar van den naam krygt van Creyette des RuU-
feaux , wordende onder dien naam aldus be*
fchrecven (•!•)•
Rivier- „ Dit Infekt , de langte van ruim een half
vio°' 5, Duim , en de breedte van een zesde Duims
35 hebbende > is van eengeeleRoestkleur, met
» dc
(*) Cancer macrourus amcularis , Manibus ada&ylis, Cau-
attenuata , Spinis bifidis. C?ncer Locufta, Syjï* Nat, X.
jf|) Squilla Cauda fubulati integra Sec» Zoopb. N. 99
Habitat in Mari Septehtrioriali. ttalaenas vexans mordendo»
U) H*ft* des Inf* en™r< P*ris. Tom. II. p, 667.
de Kreeften*
441
3, deOogen zwart: de Sprieten fyn, en taame- V.
lyk lang, byna zo lang als twee derden van^®^1*
>, het Lyf. Het heeft vyf Pooten aan ieder Hoofd-
,3 zyde en verfcheide byhangzelsaan de Staart. s^?£
3, Het geheele Lyf, buiten den Kop, beftaac^.
,, uit twaalf Ringen , waarvan vier het Borst-
3, ftuk of Rugfchild maaken, dat in de Kreef-
ten vanniet meer is dan één enkel Stuk. Hec
,, isopdezyden plat, en het Infekt legt ook
altoos op zyde; 't zy het zigbeweege of op
zyn plaats blyve. Voortgaande doet het
„ Kop en Staart , met vlugge beweegingen ,
*, aan elkander naderen. Dikwils verfchuilen
3, de kleinere zig onder den Buikentusfchende
3, Pooten van de genen die grooter zyn In
3, de Rivier des Gobelins komen zy in groote
3, menigte voor".
DieGothlandfche vanLiNN^us waren blaau w.
Roesel merkt aan* dat onder zyne zogenaam-
de Rivier- Garnaalen eenigen groenagtig voor-
kwamen, anderen Okergeel, doch allen de ui*
terfte tippen der Schubben of Schildjes van het
Lyf, naar de Staart toe, rood hebbende. Haar
grootfte langte is , wanneer menze regt uit-
ftrekt , zegt hy , nooit meer dan een Duim.
Dergelyke SafFraankleurige Vlakjes , op zyde,
heeft Doftor Scopoli ook waargenomen in zy-
ne Rivier - Springertjes ( *) , altoos in Zoet Wa-
ter,
(*) Omcsr • Pulex. Ent 0 mol. CarnioU p, 412»
!♦ Deel. xiiu Stuk, Ee 5
AX2 Bes c h r y ving van
V. ter, zegthy, niet aan de Zee, vo3rkomende
en zekerlyk de zelfde zynde met den Kreefcag-
Hoofd tjgen Water -Worm van Frisch, die daarvan
%v:L<r de volgende befchryWn:: geeft ;f).
vkè* De grootten worden enge vaar een Duim
3, lang, en de overeenkomst diezy, wat de
3, Gedaite aangaat , met de Kreeften hebben,
3, mag zeer wel ly^en , dat men haar een naam
3, daar van geeft, dewyl zy 'er nog geen voe-
3, ren. Dit 'nickt, naamelyk, heeft van voo*
3, ren weeke Hoornen, welke uit twee lange
3, Leden, die de naasten aan den Kop zyn , en
3, bovendien uknog twintig kleine ronde leed*
3, jes beftaan. Twee andere kleinere -hang n
3, daar onder , en, gelyk het met de eersten
3, voorwaards uit voelt, en aan de zyden , zo
35 gebruikt het de anderen, om onder zig te
3, voelen naar het gene nadeel kan doen of
3. tot Aas ftrekken. De Bek is onder de
„ Oogen , en met Vreetpuntjes bedekt , gely-
35 kerwys in de Kreeften. De vier voorde
,3 Pooten hebben van vooren, aan een dikker
35 Lid ieder een Klaauw : de volgende drie
3, Paaren zyn even als de K reef cpooten, doch
yj 7 onder Klaauwen, en het vyfde Paar fteekc
3, gemeenlyk, over de Staart heen, buiten de
3, Rug uu : met welke Pooten het Diertje ag-
3, ter- en voorwaards gaan en kruipen kan. Het
„ Lyf
(|) hif. VII Tke-aÏl p. 26.
de Kreeft e n. 443
33 T yf is dun cn gaat flegts zo ver, als de bo- v*
5, ven (Ie Schubben op de Rug de andere Blaad- l^icxiu
53 jes hangen los over de zydcn. Onder aan de Hoofd-
3, Staart gaan van ieder Ring een paar Draaden s)^*r-
3> langs het Lyf heen , maar de vier aan de twee V***
33 uiterfte Ringen hangen aan het end af. De
3, bovcnfte Draaden, aan den eerften Ring,
3, ftaan gelykmet die der Mannetjes - Kreeften,
3, welke Je Wyfjes niet hebben. Zy zyn in 't
33 eerste Lid ftyf, en kunnen tegen en aan den
33 Buik fnappen en leggen , of zelfs ook onder
3, zig aan de Staart. Deeze Diertjes haaien
„ hun Voedzel tusfehen de Vezelige Wortelen
33 van eenige Waterplanten , of onder aan het
3, Gras in zagt ftroomende Wateren. Zy heeh-
33 ten , zonder t wy fel, de Eijertjes , als de Kreef-
33 ten, aan deeze Staart - Vezelen , en tcelen
33 voort 3 wanneer zy, gelykefwys de Kreef-
a> ten, van Huid mcermaalen verwisfeld en tot
3, haare grootte gekomen zyn : aangezien zy3
„ in alle andere opzigten, een zo groote gelyk-
33 beid hebben met de Kreeften. Ik 'heb nog de
3, manier niet kunnen uitvinden , om veel Proe-
„ ven daar omtrent in 'c werk te (tellen; dewyl
„ zy zo kort leeven , wanneer men zevanhaa-
3, re plaats brengt , offchoon menze met het
3, Gras en de Wortelen te gètyfc , waar aan zy
33 zitten, in -even zodanig Modderig Rivier-
,3 Water zet, en daarenboven zo fchielyk ge-
33 lvkerwys de Kreeften , beginnen te (tinken.
,3 Deeze . overeenkomstigheid 3 en andere by*
L Deel. XIIK Stuk» 55 zon:
444- Beschryving van
V. „ zonderheden meer , doen ook nog befluiten,
lxxxi1L » ^at zy §een In^ekten zYn » ^ie een Geftalte-
HoofD" 5) wisfeling ondergaan, maar dat zy uit deEi-
S~UK- ieren in de zelfde Geftalte voortkomen , en
Rivier- 35 J . ; f
VIqq* allengs aangroeijen tot aan de volwaslen-
3, heid", enz.
Roesel heeft dit laatfte door Waarneemin-
gen nader bevestigd in deeze zyn zogenaamde
Rivier - Garnaalen , die hy deedtkooken , maar
een zeer laffe Spyze bevondt te zyn , even als
of men iemand gekapt vStroo , dat in Water
gekookt was, ging voorzetten, ten ware het
(zegt hy) zulk een mogt zyn, die eenige lek-
kerheid vondtindeSprinkhaanen te eeten: doch
hy fchynt niet bedagt te hebben , dat men over
de Smaaken niet twisten moet. Het gene den
eenen niet fmaakt, fmaakt dik wils den ande-
ren ('*).
De Heer Pallas merkt aan, dat de Afbeel-
dingen van Frisch en Roesel zekerlyk eene en
de zelfde Soort uitdrukken, die dan zyne Om>
cus Pulex, met de vier voorfte Pooten Schaar*
agtig, zoude zyn (f ). Daar isbynaeen Vergroot-
glas noodig om te zien , dat dit laatfte plaats
heeft in die van Frisch , welke evenwel de
Sprie-
(*) De Guftihus non efl difputarJum. Zie over het eeten
dei- Springlmnen , hoe hetzelve nog hedendaags in gebruik is
by de Arabieren, ons X Stuk , bladz. 210, enz De Sprink-
haanen , gezouten en gebraden , hebben byna de Smaak van
Puvier - Kreeften, zegt SHaW, T^oyagi au Levant & Barbark*
Haye 1743. p. 333,
(t) Onifcus Pulex ^ompresfas , Pedibus quatuor anticis Ch$-
Uformibus» MifeelL ZooUgica. Hagx , 1756, p* ioo«
de Kreeften.
44?
Sprieten anders gefield heeft , en volgens de v.
befchryving aanmerkelyk verfchilt. Het een en ^miL#
andere, nu, zou een verfchil van Sexe kunnen Hoofd-
zyn : want in vericheidene vandeeze Zee- Vlooi- stuk.
jen, die ik heb , zyn lommigen met dikke Voor- viZT*
pooten, anderen met dunne voorzien , daarzig
geen de minste Schaaragtigheid aan openbaart.
Zyn Ed. zegt , dat deeze Diertjes zeer bekend
zyn onder den naam van Watervlooijen (*).
Het kan zyn , dat de Visfchers haar dus in 'c
Nederduitsch noemen , doch Palex Aquaticus
betekent, zekerlyk, by de Autheuren iets an-
ders (f). In 't geheele maakzel en de famen-
ftelling des Lighaams , voegt hy 'er by , ko-
men ze met de Pisfebedden overeen (4- Als
men de Af beeldingen vergelykt , zal men moog-
lyk geheel anders oordeelen; waar by komt,
dac het getal der Sprieten en der Pooten ook
fomtyds verfchillende is.
(83) Kreefcje, geheel in Leien verdeeld, met lxxxiiï.
vier één- Fingerige Armen en tienPeoten.
In de Europifche Zee is deeze Soort Waal-ge-
no-
eg Sub Pulicum aquatlcorum nomlne notisfïma. Ibidem*
(f) Pulex Aquaticus arboresccens Swammerdam &c»
(l) Q^x Corporis compofitione , numero Pedum & Antenna*
rum totaque fabricd ad Oniïcos pertinent , fingularern eorum
familiam conftituunt, 6c Onifei Cancriformes appellari poflunt.
lbid.
(% 3) Cancer macrourus articutaris , Manibus quatuor mono-
da&ylis y Pedibus decem. MART£NSt Spitsberg* 56. T, P«
£ i»
J, Deel. xilh Stuk> i
446 Bescitryving van
V. nomen , die het Lyf fmal en egaal van breedte*
^fx2EL uit zes Leedjes behalve den Kop bettaande ,
Hoofd- heeft, en twee Paar Sprieten. DeOogenftaan
stuk» njet 0p steeltjes. Tien Pooten hebben zy mee
langwerpig ovaale ^chaaren, één - Vingerig ; te
weeten het eerste Paar aan het eerste Lid des
Lighaams ageer den Kop het tweede Paar aan
het tweede Lid : de derde , vierde en vyfde
Paaren, die dergelykc Schaaren hebben , naby
de Staart geplaatst.
(84) Kreeftje , dat fmal is , geheel in Leden
verdeeld , met ongevingerde Armen en
elf Pooten*
Ik zie niet dat dit Diertje, door den Heef
Bast er ontdekt en zowel natuurlyk als by ver-
grooting afgebeeld , zo ongemeen klein was,
als de bynaamfchynt aan tewyzen: dewylmen
At&mi gemeenlyk voor de allerkleinfte die be-
kend zyn, of voor ondeelbaare Deeltjes neemt.
Het kleinfte, dat de Heer Bas ieh af oeeldt, was
nog een vierde Duims en het grootfte omtrent
een Duim lang. De aartige figuur kan men in
zyn Werk befchouwen. Deeze Diertjes waren
zyn Ed. in menigte voorgekomen op Mos , dat
men van Zee -Tonnen hadt afgefch/apt 3 en
]Limfj&G9 hadtze niet gezien: des ik geheel niet
be-
Zeer klei*
(84' Canccr macrourus linca.ris articularis , Manibus ada&y-
lls , redibus undecim |. 25 aster. Sub/. I« p. oZt T, 4.
U 2.
de Kreeften. 447
begryp, hoe onze Ridder de Woonplaats kan V.
ftellcn in dc Zoete Rivier - Wateren van Euro- t^xiiu^
pa (*), Hoofd*.
STUK.
C35) Krceftje , ié faal is , geheel in Leden wr- lxxxv.
dccU, met tien Poëten, de middeljlcji grootst.
ne.
Op Malakka is deeze waargenomen , die
het Lyf een Duim lang , Draadagtig dun
en flap heeft ; twee Pooten aan den Kop , twee
iri 'c midden, die grooter Schaaren heDbenmec
een kort Tandje vanbinnen , en zes Pooien aan
de Staart. Het Diertje, dat in de Indifche
Zee , op twee Mylen af Hands van 't Eiland Cey
Ion , in 't Zeewater gevonden was door den
Heer Godeheu de Riville , fchynt wel iets
naar deeze Soort te gelyken (f).
(8<5) Kreeft je in Leden verdeeld ? met ongevin- lxxxvu
gen e A,miny de Pooten <wy4 ttitgejpreid^%%dtm
en de Staart Elsvormig, pannen.
Volgens Doktor Schlosser onthieldt zig die
Diertje in deZoutpannen van l.ymingthon3 by'c
Eiland Wight, aan de Kust van Engeland. Het-
zei-
(*) Habitat in Europx Aquis flii&uantibus dnVibus f nudis
Oculis vix vifibilis, prjecedenti afnnis. Syft. Nat, XII.
(S5) Cancer macrourus Hneatis articularis , Pedibus decem ,
mediis majoribus. Amozn* Acad% VI. p* 41 5« N. 99.
fff) Zie het VÏI. Deel der Uitgezogte Verhandelingen. PL,
2CLY1. %. 6. en bladz. 269.
(86) Cancer macreuru s articularis, Manibtis ada«5fylis , Pedi,
hns patentibus, Cauda fabulata» MATY Diar» Britann\ 1756»
LDEEL, XIII. STUK,
448 Beschryving van
V. zelve hadt het Ly f grooter dan een Luis en lang-
Afdeel werpig; de Oogen van elkander af (taande, zy-
Hoofd- delings op Steekjes geplaatst : de Sprieten Bor*
stuk» ftelagtig, korter dan het Lyf : de Staart Draad-
vormig als een Els, uitgeltrekt, terlangte van
het Lyf : tien Pooten wederzyds , die uitge-
breid en als Vinswyze gefchikt zyn. In ver-
fcheidc opzigten fchynt dit Diertje van de zo-
genaamde Zee - Paauw , die gedagte Heer op
de zelfde Reis met het Mikroskoop in Zee-Wa-
ter ontdekte, te verfchillen (*>
I xxxvii. (87) Kreeftje , geheel in Leden verdeeld, met on-
Stagnaiis, gevingerde Armen* de Poolen uitgebreid*
iasfen. de Staart Cyhndnscb en Vorkagtig*
Die Infekten , waar van Sch^effer onder den
naam van Vischagtige Kieuwen - Poot een ge-
heel Vertoog aan 't licht gegeven heeft, waren
door Reaumür ook omftreeks Parys ontdekt ,
gelyk uit zynen Brief aan dien Paftoor gefchre-
ven en den 28 January 1753 gedagtekend, blyk-
baar is. Zie hier den Inhoud van dien Brief y
als welke tot eenige opheldering dient van de
Hiftorie deezer Diertjes , volgens de opgave
van SchjEFFEr (| \
De befchryving, die Gy hebt laaten druk-
ken
(*) De zelfde Plaat der Uitgez Verhand, Fig 3.
(87) Caneer macrourus articularis , Maaibus adaó^ylis, Pe«
dibVis paten ibus , Cauda cyiindrica biüda. Faun. Su:c,
Apus Pifciformis. .^CH^F* Monogr.
(*; Abhandiun&en von lnfeften* II. BAND, p. <f5«
D X KREEFTEïf» 449
*J ken van een aartig Waterdiertje, dat geen V.
3, Natuur - onderzoeker nog hadt doen ken-Lxxxu.Li
5) nen, en de Plaat, op welke dit Infekt is af-Hoono^
3, geheeld 3 is naauwkeurig befchouwd door al-IAÜ** /
3, le de genen 3 die zig in de Vergadering der
3> Akademie bevonden. Ik liet hun te gelykhet
3, Infekt zelf zien 3 in zeker Vögt bewaard
3, zynde* Gy hebt my de fpyt benomen, die
3, ik had , van daar van niet dan al te korte be-
33 fchry vingen gemaakt te hebben. In de laat-
3, fte Vacantie vond ik het in de Slyk of Mod-
33 derpoel van een Weg , alwaar *er duizenden
33 van waren. Ik hield ze eerst voor de genen
3, die men Cbevrettes (*) noemt; maar, na de
„ genen die ik opgevischt had wel waargeno-
„ men te hebben , wierd ik gewaar , hoe zeer
33 zy daar van verfchilden. Die ikmetmyge-
i3 nomen had, niet wel opgepast zynde , ftier-
33 venna verloop van vyf of zes Dagen, en,
„ wanneer ik zond om 'er te zoeken in de Slyk,
.3 daar ik 'er zo veel gelaten had , vondt men
3 'er geen één meer: maar zy zullen altoos lee-
3J ven in de naauwkeurige befchryving en de
3, Afbeeldingen 3 welken door UEd. daar van
„ publiek gemaakt zyn. Het ware te wen-
35 fchen dat degenen die Mekten, en vooral
33 Waterdiertjes, ontdekken, van welken nog
D een zo groote menigte onbekend is 3 dergc-
3, lyke
(*) nat zyh de Springertjes, Zee- of Bivkt- Yloaijen , hfoR
VOor befchrteven,
L Deiju tUh Stuk* P £
4.50 Bëschryving van
V. ,3 lyke zorgvuldigheden , om dezelven teken-
ixxxuL' «15 nenJ gebruikten, als gy ten opzigt vandee-
Hoofd- $ Ze gebruikt hebt. De houding van zyne twee
STUK» ^ Hoornen , als men het op zyde ziet , geeft
„ aan den Kop eenigermaate de gedaante van
33 die van een Zee -Koe; dit heeft my aan dee-
33 ze Infekten den naam doen geeven van Wa-
3, terkoeitjes QVachettes Aqiiatiqnes) 3 fchoon
5, derzelver Hoornen uit een geheel andere
33 plaats voortkomen , dan die twee lange [Tan-
33 den] der Zee - Koeijen,
Linn^us hadt 3 al voor dien tyd, in zyne
befchryving der Sweedfche Dieren, welke in
9t Jaar 1746 te Stokholm uitgegeven is , op 't
end gewag gemaakt van een dergelyk Water-
diertje, dat men gevonden hadt in het liaan ge-
bleeven Water, in de holen en Kloven van Steen-
rotfen en Bergen; noemende hetzelve cmlVa^
ter -Masker, met een glinflerend bolletje, hoog-
rood van Kleur zynde , aan de Navel, en een ge-
vorkte Staart (*) ; twyfelende of het niet het
Masker ware , waar uit zeker Soort van Haftje
voortkwam , dat zwart was met de onderfte
Wieken wit , in Smaland aan zekere Rivier ge*
meen. Van dergelyk een denkbeeld , als of dit
Waterdiertje het Masker van zekere Soort van
Haft ware, fchynt onze Ridder nog te zyn;
fchoon de Pastoor hem de redenen gefchree*
ven
(*) Lanra Aquatica , globulo coccineo nitente umbilicaH
CaucU bifida. Faun. Sm* EO. X. p. N. i?57*
de Kreeften. 451
ven hadt , waarom hy dit niet waarfchynlyk tT.
oordeelde. lxxxiu'
Na de befchryving der Geftalte, die men Hoofd-
door het inzien der Af beeldingen best begrypen ^uwcn-
kan, fpreekt deHeerScH^EFFER van eenige by- voou
zonderbeden , deeze Kieuwenpooten betreffen-
de, welken hy dus genoemd heeft, om dat zy
geen Pooten , maar in plaats van dien , uitwen-
dig, een ry van Kieuwen hebben, die voor Zwe'ra-
pooten fchynen te verilrekken. Zy onthouden
zig, zegt hy, in Staande Wateren , doch haare
Voortteeling fchynt niet jaarlyks , nog op alle
plaatfen , te gefchieden. In een Regenagtigc
Zomer vondt hy ze overvloedig, in de Maan-
den Augustus en September , van zodanige
grootte , als zy door hem zyn afgebeeld , naa-,
melyk ongevaar een Duim lang. Hy verbeeldt
zig duidelyk een verfchil van Sexe in dezel-
ven, en aan het Wyfje een Ei j er zakje waarge-
nomen te hebben ; waar door, volgens hem, hee
denkbeeld geheel vervallen zou , dat het Mas-
kers waren van vliegende Infekten.
Het geeft ( dus fpreekt de Pastoor) een
„ ongemeen fraai je Vertooning, wanneer men
3, deeze roodagtige Diertjes , inzonderheid
de Wyfjes, met: haare Hemelschblaauwe Zak-
jes aan het Lyf , by duizenden ziet. Zy
„ zwemmen altoos op de Rug; zo datdeKieu-
^ wen aan den Buik om hoog ftaan : zy be-
weegen de Staart, gelyk de Visfchen * en ,
$y terwyl zy met denzei ven , links en regts , om
I. Deel. xill. Stuk, Ff 2 „ zig
45^ Beschryvihc vak
V. „ zig heen flaan, zo fchieten zy ongemeen gc-
i *xk u!" 3> zwind , dan her- dan derwaards , en , na dat
Hoofd- „ zy een zeer kof ten tyd weder uitgerust heb -
S^w- *j ben5 herhaalen zy devoorige flagen. Neemt
„ men ze uit het Water , zo wentelen zy zig,
3, door het flaan met de Staart, gelyk de Vis.
„ fchen voort; dikwils rollen zy zig te famen :
3, haar Kieuwen worden van de Rugfchilden als-
„ dan half bedekt, enj leggen op den Buik over
elkander. Buiten het Water leevenzy 'zeer
„ bezwaarlyk. Zy beweegen wel haareKieu-
wen , zo lang 'er nog eenige Vogtigheid aan
„ en omtrent dezelven is, maar, ah die vol-
komen droog worden, zo houdt alle bewee-
,5 ging op.
„ Het is zeer geloofbaar, dat dit Infektvan
Roof en van de kleinfte Infekten leeft 3 die
in het Water geteeld worden. De Wyfjes
, kunnen haareEijeren ligt van zig laaten, die,
35 zo dra zy Ifa het Water komen , daar in op
,3 den Grond vallen. De Koude kunnen zy
3, niet veel verdraagen. Want toen ik, tegen
,3 het begin van Oktober 3 na dat het 's mor-
3, gens maar fterk gerypt hadt , en het Kwik-
„ zilver op den Thermometer van Fahrenheit
„ nog den twaalfden Graad boven het Punt van
,3 Vorst tekende, naar dezelven keek, waren
3, zy , ter plaatfe daar zy zig onthielden , in
33 ééne Nagt altemaal omgekomen 3 offchoon
3, ik ze, twee Dagen te vooren , aldaar nog
53 zeer frisch had zien zwemmen.
», Lang
3)
35
de Kreeften.
453
M Lang heb ik getwyfeld, welken naam ik V.
Afdeel
3, geeven zou aan die Diertje , dat, tot dus ver- LXXx<i.
3, re, van niemand nog befchreeven is. Zyn Hoofd-
3, in malkander rollen van hec Lyf3 de uit Schil-
den famengeftelde Rug, de op een Steeltje poot.
„ ftaande Oogen, de Borftelagrige Sprieten en
» Riemgelykende Kieuwenpooten, deeden my .
3, overhellen, om het tot hetGeflagt derKreef-
„ ten , en wel inzonderheid tot de Water- Vlooi-
„ jen of Kreeftagtige Water Wormen te be«
3> trekken. De Schuitswyze uitholling van den
„ Buik echter, de gefteldheid der Riemswyze
„ Kieuwen en derzelver Golfagtige beweeging,
J? gelyk ook niet minder het zwemmen op dc
35 Rug, raadde my aan, om ze t'huis te bren-
3, gen by de Een-Oogen van Linn.ecjs, Doch
3, die naam behaagde my niet , om dat ieder
3, Soort van dat Geflagt meer dan één Oog
3? heeft, uitgenomen de Takkige Water- Vloo
3, alleen. De onze hebben werkelyk twee lang*
3, werpig famengeftelde en één enkeldin 'tmid-
3, den. Derhalve kwam my denaam van Frisch
5, beter voor 3 die de Een -Oog van Linn^eus
^ Apu> noemt of, gelyk ik het met de zaak over-
?5 eenkomftiger en beter gemeend heb te ver-
,5 taaien, Kieuwen* Pooi*?
„ Ik heb reeds verhaald, dat deeze dus fchy-
3, nende Pooten niet zo wel waare Pooteu
„ zyn, dan veeleer Riemen of Kieuwen; alzo
het Diertje Lugt daar mede fchepc , doch
3, dezelven zo weinig gebruikt tot gaan of loo*
L deei- xiii. stuk. t f 3 „ pen
454 Beschryvinc van
V. „ pen, dat het die veeleer, gelyk gemeld is^
lxFxxuL' » buiten het Water te famen trekt : zy zyn
Hoofd- m ook, in geenen deele, zo itevig, dat zyde
SJUK' allerminste zwaarte des Lighaams draaien
„ kunnen; maar in tegendeel flap en plooijig.
„ Ook ftrydt hier haar geheele plaatzing tegen;
3, dewyl zy in 't Water altoos overend ftaan*
3, En, wanneer het Diertje, gelyk doch onger
3, meen zeldzaam gefchiedt , zyne gewoone
3, houding verandert en zig omdraait, zodanig
3, dat de Kieuwen naar beneden komen te (laan,
cn dat dus hetzelve op den Grond welfchy-
nen zouteloopen; gefchiedt zulks alleenlyk
om Roof te zoeken, waarna het zigfchielyk
„ weder op de Rug omwendt en zyne voorige
„ manier van zwemmen hervat. Dat het een
gevinde Staart heeft gaf my gelegenheid , om
3, hetzelve, ten einde het van andere dergely-
3, ken te onderfcheiden , de Vischagtige Kieu-
„ wen -Poot te tycelen". Dus ver Sch-^f?
3, fer (*).
Zie hier wat Linn^eüs van de Geftalte van
het zogenaamde Water - Masker , in S weeden
waargenomen, geboekftaafd heeft (fj). ,,De
3, gedaante is als een zeer kle:n Vischje, ter
3> langte van een Duimbreed, met een platten
Kop; kleine bruine, zydelingfche , van el-
' 3, kander afftaande 3 Oogen : de Sprieten Haair-
(*) Abhandl. van ïnfehten , als boven , blaiz. 6o,
(t) Faun. Suec, Ed. h p« 38S* & Cancer Stagnalis. Ed. If,
h 497*
de Kreeften.
455
£ agtig dun : den Kop van vooren ftomp : de „ ^
Afdfe*
3, Snuit als in de Cicade omgeboogen, fmalen lxxxiu *
%. ftompagtig: de Rug verhevenrond en roodag- Hoofd-
STUK
3, tig:de Staart Spilrondagtig,uk Leedjes famen- Kreuwm-
3, gefteld , byna zo lang als 't Lyf , met een ho. P0"*
„ rizontaale gefpleetene fcherpe Vin aan 'tend:
„ een Klootje of Bolletje , van grootte als Mos-
3, tert-Zaad, ter plaatfe van den Aars. Dit
,3 Bolletje is hoogrood 3 met een Goudglans
33 glinfterende 3 aan de zy den geel. VeelPoo-
33 ten 3 (ongevaar twaalf,) heeft dit Infekt op
33 de zyden van het Lyf, Geutswyze gefchikt,
33 Het zwemt met den Buik om hoog 3 gelyk
3, de Rugzwemmers *> Het Wyfje a^een*^,ü^j
33 heeft haar Bolletje, dat misfchien een Eijer**99.
3, nest is, om, nadeGeftaltewisfeling, de Ei*
3, jeren aanftonds gereed te hebben".
Geen andere dan dergelyke Kieuwenpooten
fchynen die Infekten te zyn , welke men in de
Verhandelingen der Koninglyke Sociëteit van
Londen , als in 't Voorjaar 176% overvloedig
in een Graft van Staande Water, by Norwich,
gevonden zynde , afgebeeld en befchreeven
vindt. Aldaar wordt uit de Voortteelende
Staat , waar in zy voorkwamen , het gevolg
getrokken, dat zy niet in gevleugelde Infekten
veranderen ; hoewel men doch geen reden kon
bedenken , dat zy diestyds zo menigvuldig op die
plaats 3 en nergens anders 3 gevonden werden(^).
LXXXIIL
(*) Philofopb. Tranfaïï. VoL. LVIi. part. i. fox 176?^. 75
h Deel. Xiii. Stuk* F f 4
4j6 Beschryvinc van
LXXXIII. HOOFDSTUK.
Befcbryvïng <$an \ Geflagt der Water -Vloqi-
JEn, waarin, behalve de eigenclyk zogenaam*
de, ookverfcbeide andere dergdyke Diertjes, ge~
lyk de Vischluizen , en zelfs , wegens eenige
overeenkomst van Geftaiie, ook de groote Molukfe
Krabben begreepen zyn.
T"\e Naam van Een» Oog, die volftrekt het
Latynfche woord Monoculus, dat van Lm-
NjEüs tot een Geflagtnaam gebruikt wordt, uit
zou drukken , my zo weinig als aan den Re-
gensburgfchen Pastoor , zo even gemeld , be-
haagende , heb ik dien van Watervloo uitge-
STOKV&k00Zei1 ^ 60 Villd gee° redCn' 0m
122,123. denzelven te verwerpen. Het is , naamelyk*
zeker, dat in dit Hoof dfluk verfcheide Diertjes
voorkomen , aan welken men , zonder onge-
rymdheid, en wegens de kleinte en wegens de
geftalte, dien naam kan geeven, en, hoe on-
eigen dezelve ook voorkomen mag ten opzigt
van de Molukfe Zee -Krab , is het egter ze-
ker 3 dat dezelve weezentlyk twee Oogen heeft,
en derhalve geenszins, rnet Kegt, tot de Een-
Oogen , het welk de eigentlyk zogenaamde
Watervlooijen zyn > betrokken kan worden,
Kcnmer- Van de Eigenfchappen dcezer Infekten niet
in 9t algemeen kunnende fpreeken ^ zal ik at-
leet
de Water-Vlooijen. 457
ïeen maar agt geeven op de Kenmerken , ^e^FI^*EL
daar in beftaan , dat haare Pooten tot zwem- LXXXULf
men en niet tot loopen gefchikt zyn ; dat zy het Hoorn.
Lyf gedekt hebben met een Korstagtig Schild, óTliKe
en dat haare Oogen niet ver van elkander , en
niet op Steeltjes ftaan , gelyk in de Krabben
en Kreeften , maar als ingedooken zyn in het
Schild.
Tot dit Geflagt zyn t'huis gebragt negen
Soorten, waar van de eerfte de anderen ver ia
grootte overtreft , als volgt.
(O Watervloo , met een vlak verbevenrond r*
Schild, dat eenen half maanswyzen Naadmusf^
beeft; van agteren getand zynde en met een ^]£kfe
Ehvormigezeer lange Staart voorzien*
De overeenkomst tusfchen deeze Soort en dat
Diertje, 't welk Frisch en anderen Apus ge-
noemd hadden, door Sch^ffer zo omftandig
aangetoond, gaf zekerlyk veel reden, om aan
de Molukfe Krab den voorrang te geeven in dit
Geflagt. Men weet dat de grootte , waar in
dezelve die Infekten zo zeer te boven gaat,
niet
(i) Monoculus TeM plana convexa Suturi lunata ; postice
dentata ; Caudd fubulata longisiïma. Syfi. Nat. X* Gen. 2+0.
XII. Gen. 271. M. L. U. 460 Xiphofura. Gron Zocph*
953 JONST. Exfang. T. VII. f 1 , 2. OLEAR. Muf. T*
18, T. 1, 2. Worm. Muf. T. 249. RUMPH. Amb. p. 2ï.
T XII, KNpRR. Delic T. F. I* K/EMPF. Jap T. i%* f. S.
XAET. Md. 56, BONT. Jav. L. V. C %\ SCHJEFF. Mtmogr.
,1756. Abbaud 11, Band, p. 179. SEB. Kab. IU. D. T. XVII,
£ i.
I, Deel. XIIJ. Stuk* Ff 5
458 BïSCHRY VING VAN
y# niet meer is dan iets betrekkelyks , en dat men,
Afdeel, door het Zonne - Mikroskoop , een Luis zo
Hoofd- groot kan vertoonenals een Olyphant. De Hol*
stuit. landers, nu, noemen , zo Rumphius getuigt,
grab. deeze Schepzels Zee •Luizen, dewyl zy eem*
germaate naar Weegluizen gelyken. De Ma«
leitfche naam is Balancas, de Javaanfche Mime
of Mimi: doch men noemtze in 't Latyn Cmcer
Moluccanus, om dat zy aan de Molukkifche Ei-
landen voorkomen, of ook Cmcer perverfus , om
dat het ronde deel , \ welk in de andere Krab-
ben gemeenlyk het agterfte is , hier voor uit
gaat , en het fpitfe de Staart uitmaakt.
,, Het voorde Schild is van balfmaanswyze
t, figuur, ftomp en gerand, verhevenrond , op
33 de Rug gewapend met zeven Doornen ; waar
3, van drie in de langte en twee op ieder zyde
33 ftaan» Oogen heeft het wederzyds één , aan
3, den Grondfteun van de voorfte zydelingfe
3, Doorn. Het agterfte Schild is fmaller, we-
3, derzyds met zes Zaagswyze infnydingen»
9% van agteren fcherp gevorkt , en gewapend
3, met zeven Doornen , waar van drie in de
„ langte op 't midden ftaan ; twee in de voor-
„ fte groote infnyding , twee uit de Tanden
3, der uitranding voortkomen BeweeglykeEls-
3, vormige Stekels vindt men in ieder zydeling*
3> fe infnyding één. De Staart is als een Snuit^
,3 beweeglyk, ftyf, driekantig, ruuw vanbo-
J5 ven en zo lang als het geheele Schild. Poo-
„ ten heeft het zes Paaren, waar van de vyf
„ voor*
de Water-Vlooi jek, i 59
3>
Afdeel,
voorden dubbelde Schaartjes, en het agter-
3, fte aan de tip vier Lancetswyze Vingeren lxxxhi.
3, heeft 5 met een langeren Duim , die Borftel- aoom-
„ agtig twee-Vingerig is: buiten en behalve Molukjfk
33 een Lancetvormige ftompe Kwab aan den^™*-
3, Grondfteun. Het agterfte wordt van on-
3, deren gedekt door zes Geutswyze blaad-
33 jes".
Linn^üs, die de Geftalte aldus befchryft,
merkt aan , dat zy verre de groottten woi>
den van alle Infekten (*}• Men ziet 'er waar-
lyk, welke zeer groot zyn , do h die grooce
Kreeften , waar van ik bevoorens fprak f , feby- j VjhdZm
nen de grootften, welken ik van deeze Soort ^
gezien heb, zo niet in grootte, ten min fte in
zwaarte, te overtreffen. Gronoviüs, die 'er onder
den naam van Xipbojura , een byzonder Geflagt
van maakt, zegt dat in de ouden de Kleur Kas-
tanje - bruin , in de jongere Tegelrood is ( f >«
Ik heb een kleine , die van boven Olyfkleung
groen is en van onderen Kastanje - bruin, V an
dergelyke Kleur heb ikze altoos gezien en Bon-
tius meldt niet alleen dat het Schild lichtgroen
is, maar RuMPHius zegt van Oiyfverwig. Men
vindtze , zegt hy , op Moerasfige en vlakke
Stranden, altoos twee by elkander, naamelyk
jannetje en VVyfje, waar van heteerite, dat
ver
(*) Infe&orum omnium facile maximum evadens. Syfi. Nat.
XIX. p. 1057.
(t) Color caftaneus in Senioribus, testaccusin Junioribus, /
L Dï el. XIII. Stuk.
460 Bes chryving vak
V. ver de klein (Ie is , door het andere gedragen
txxxuu wordt- Zy fteeken de Staart op waards , om
Hoofd- zig te verweeren, en kunnen 'er een Mensch
*Aio!ukfi gevaarlyk mede kwetzen. De Pooten kunnen
Krab. Zy buiten de Schaal uitfteeken en dezelven fchy-
nen meer tot loopen dan tot zwemmen gefchikt
te zyn. Agterde Pooten is een Zakje met eenig
eetbaar Vleesch , zynde het overige van \ Ag-
terlyf gevuld met eene Modderige Stoffe, wel-
ke zy door de Staart loozen : doqh van binnen
is de groote Schaal mee een ftyf Vlies be»
kleed, waar agter de Eijeren inde Wyfjes ver-
borgen zitten, daar men een fmaakelyke Bacasfan
van toebereidt.
li (O Watervloo , met een Hartvormig vlak
Piscintts. Schild.
Visch-
Luis,
De Heer Baster de goedheid gehad hebben*
j^.ajï" de, om my eenigen van de Vischluizen, die,
volgens zyn eigen aanmerking, door zyn Ed.
allereerst befchreeven en in Plaat gebragt zyn ,
toe te zenden , heb ik dienstig geoordeeld de*
zeiven , by een taamelyk vergrooting , eens
ten naauwkeurigfte , in Fig. 2 en 3 op Plaat
CVL , te doen afbeelden. Of het een verfchil
van Sexe zy, welk maakt, dat fommigen van
dee-
(a) TAonuculut Testa Cordata planS. Syft. Nat. XII. Faun*
Snee. 2045. Lokfl AU. UpJ. 1750^ p. 42. T.s BASTEI
Uitfpann* II. D p, 137. T. 8* f, 9 , 10. StROEJvï* Sondm,
T« U f. 4, 5, 6. üinoculus. GfcOïFR, Paris. 660. T. XXI»
f- 3.
de Water- Vlooijen. 461
deeze Visch-Luizen Sprieten uit veele Leedjes V.
famengelteld hebben , die langer dan het Lyf ^xxxnu
zyn, is nog niet beflisc. Deeze heeft de HeerHooFD-
Baster voornaamelyk op de Kabbeljaauwen
gevonden. De anderen hebben van vooren twee
Tepelachtige Uitfteekzels , ieder met drie geve-
derde Haairtjes. In beiden vertoonen zig de
lange Schaarswyze Poocen , waar mede zy zig
aan de Visfchen vast houden , als ook de we»
derzydfe Puntjes aan het agter-end. Het Rug-
gefchild heeft eene byzonder aartige tekening
en verdeeling, welke deeze Diertjes, hoe wei-
nig aanmerkenswaardig wegens hunne fletfe
graauwe Kleur , tot een fraay Voorwerp van be-
fchouwing maakt. Zy zyn van onderen met
zes paaren van Zwempootjes voorzien , zegt
Doftor B aster, gely kende naar die der Kreef-
ten.
Oogen hebben wy , zo min als die Heer 3
/aan geen van beide deeze Diertjes ontdekken
kunnen: des het te verwonderen is, dat de Heer
LiNNiïus tot deeze Soort dat Infekt betrokken
heeft, 9t welk van Ceoffroy Birwculus genoemd
wordt , als zeer duidelyk twee Oogen hebben»
de» Het onthieldt zig in de Beeken omftreeks
Parys, en hadt de gepluimde Haairtjes niet aan
den Kop, maar aan de Staart : het welk een te
groote tegenftrydigheid is, om ze als eene zelf-
de Soort aan te merken , al ware het dat zy zo
wel in Zoet water Beekjes als in de Zee konden
huisvesten. De Vischluis van Frisch, we-
I. Deel* XIII, stuk, dct-
4<5a BeschryvïïTg VAn
V. derom , door den laatften aangehaald , fchynfc
lxxxuL* door de konheid van de Staart en de langheid
Hoofd* der Pooten, merkelyk van beiden te verfchft*
STUK. }en
(3) Watervloo, met een eenigermaate famen-
gedrukt Schild , dat van vooren ftomp , van
agieren geknot is > en een twevborfteligc
Staart.
Terwyl de gezegde Vischluizen natuurlyfe
zeer klein en naauwlyks een vierde of in 't ge-
heel een half Duim lang zyn , hebben die van
deeze Soort wel anderhalf Duim langte, Ook
komende aangehaalde Afbeeldingen, vandezel-
ven 3 zeer wel met elkander overeen. Zy wa-
ren aan Frisch 3 door den Sekretaris Klein, van
Dantzig toegezonden , die 'er den naam aan
geeft van de Vinpootige Zee -Worm met het
Schild , hoewel de naam van Apus of Apous^
dat is , zonder Pooten , hem beter voorkwam,
Sch heffer heeft haar , onder den naam van
Krshsartiget Kiefenfusz of Krabagtige Kieuwen-
poot, zeer omflandig befchreeven, en de Af-
beeldingen , die hy 'er , zo in 't geheel als in
de byzondere dcelen, van geeft, zullen ook niet
ligG
(*) Tnf. VT. THEILL, T. ift.
(3) Monoculus Testa fubcompresfö , amice retus^ , postlce
truncata; Cauda bileta. Faun. Suec 2046. SCOP. Carn, 1138»
FR I sch fttf. X T i. Anglic. 40. p# 150. Tafe. I. f.
£. SCHJEFB, Monofru 175Ó. T. 1-5. SCHA.EFF. Elem. Tm
f. I* Sultz. Inf. T. XXIV* f, 153. GEOFFR. Péirii*
*6o, N. I. T. XXI. f, 4.
1TI.
Apus,
Stomp»
neus»
de Water-Vlooijin. 463
ligt verbeterd worden. Hy meent 'er , zeer V.
duidelyk , een Hart in waargenomen te het> ^xxxiii*
ben. Zie hier , wat de Levensmanier betreft. Hoorn-
Het Water, waar in deeze Diertjes zie ont- CSTUK*
, . rM Stompneus*
houden , is uat van Plaslen en Poelen , vuil en
Hinkende , dikwils geheel troebel door Modder
of Drek* Hoe langzaamer of fchielyker zoda»
nige Plasfen uitdroogen , hoe grooter of klei-
ner zy daar in gevonden worden. Men kanze
ligtelyk daar in ontdekken , by ftil en warm
Weer , als wanneer zy troepswyze aan de kan-
ten fchoolen, en door haar wemelen zig ver-
raaden ; doch als \ koel en winderig is gaan
zy naar den Grond en moeten dan met een Net*
je gevischt worden. In de Zomer vindt men-
ze , zo dra maar eenigen tyd Water is bly ven
ftaan , op plaatfen daar zy te vooren waren ge-
weest, altoos overvloedig, 't zy jong of oud.
Het fchynt dat 'er altoos een genoegzaame veel-
heid Eitjes van dezelven in de Modder of Slik,
ja inde drooge Aarde, op zulke plaatfen over-
blyft , die zelfs eenige Jaaren kunnen duuren y
cn niet worden uitgebroed , dan wanneer zig
aldaar Water vergaard heeft. In 't Voorjaar
moet het eenigen tyd warm Weer zyn geweest,
door 't welke de kleine Water -Diertjes, die
haar tot Voedzel ftrekken , uitgebroed zyn , eer
deeze Kieuwenpooten verfchynen.
Zv zwemmen zo wel met den Buik als met zwemt o*
j 4
de Rug boven. In 't eerste geval zyn de Vin- c
Sletjes, die zy aan den Buik hebben, in een
ï, deel. xni. stuk* fnel-
BESCHRY V INC VAS
V. fnelle beweeging, 't zy tot het bekomen vaa
Afdeel, Aas 0f om Lugt te fcheppen ; terwyl ook de
Hoofd- Staart haar, gelyk aan de Visfchen ; dient , om
stuk. 7 -](y voort te wrikken of in 't zwemmen te be-
Stompneus. ° .
ftüuren. Als zy met de rug boven zwemmen ,
zyn die Vinnetjes in een zo fterke beweeging
niet, en het fchynt fomtyds alsof zyopdezel-
<ren langs de Modder liepen , waarin zy, dik-
wils zig geheel begraavert, dat meest gebeurt,
wanneer de Plasfen fterk uitdroegen. De ge-
takte Watervlooi jen , de Waterluizen of Zak-
diertjes en anderen , zyn haar voornaamfte
Aas.
Die zig een denkbeeld maaken wil van dit
alles, moetflegts één van deeze Kieu wenpoo-
ten befchouwen , wanneer dezelve op de Rug
in 't Water legt en zig beweegt. Dan zalhy
, duidelyk zien , hoe alle onzuiverheid , die zig
3n 't Water bevindt, tusfchen de Kieuwswyze
Pooten of Vinnetjes gebragt wordt, en allengs
in de Geut, tot aan den Bek toe, voortgaat.
De ontallyke Haairbuisjes en Haairtjes , waar
mede alle de 'Vinnetjes voorzien zyn, laaten,
als zy zig omflaan , het Water weder door,
en fcheiden , gelykerwys een Kam , de Dier-
tjes en Lighaamen , die zig in 't Water bevin-
den , daar van af, welken zy terug houden.
Terwyl, nu, dezelven, door den eenen Poot
den anderen toe, en wegens de aanhoudende
vlugge Golfwyze beweeging fteeds verder
voortgedreeven worden, zo ftygen zy, in de
ge-
de Water-Vlooijen. 465
gedagte Geut , langs hoe meer opwaards en ^
naar vooren , zonder dat iets daar van kan lxxxui/
ontgaan. Hoofd-
STUK»
Dac deeze Diertjes , gelykerwys andere Schep- ^^fneus*
zelen, haare Vyanden hebben, die 'er Jagt op
maaken, ja waarfchynlyk op aazen, kan men
in geenen deele twyfelen. Zulks is ook , re-
delyker wyze , te vermoeden , alzo zy niet al-
leen de agterfte uitfnyding van het Schild , maar
het geheele Lyf en de Staart , daar zy niet mee
de Schaal en Kieuwen gedekt zyn , met
Doornagtige Stekels en Punten gewapend heb-
ben. Het is geloofbaar , dat zy daar mede
haare Vyanden van het Lyf houden , doch
welke Dieren dit zyn , kunnen wy niet be-
paaien: want de Kikvorfchen en Zwynen , die
deeze Inilkten gretig verflinden en vernielen,
worden 'er niet door afgeichrikt. Misfchien is
het een foort 'van Luizen , gelyk die men aan
de Kieuwen der Visfchen, en inzonderheid aan
die der Kreeften > waarneemt. Dit is zeker;
dat men zelden een van deeze Kieuwenpooten
geheel onbefchadigd vindt* Van de Vinnetjes
of Staartvezelen is doorgaans de een of andere
afgebroken.
Hoe lang of hoe kort haar Leven zy , kan
men met zekerheid niet bepaalen. Iri de Plas-
fën of Poelen, daar Sch^ffer dezelven vondt>
heeft hy nooit doode aangetroffen, dan wegens
gebrek van Water door uitdrooging . of we-
gens de Koude van 't Saizoen. Alle Proe-
1. psbl, xnu stuk. G g ven ^
£65 BESCHR YVING VAN
V* ven 5 om zig aangaande den bepaalden trap van
Lxxxm! aangroeijing deezer Infektente verzekeren , zyn
Hoofd- hem mislukt; dewyl hy de grooten nooit langer
Itompneus. dan agt Dagen in t Leven kon houden , wan-
neer hy ze in Huis hadt. De allergrootften ,
evenwel , die hy ooit kreeg kon hy nog een
Huid aftrekken ; waar uit hy befloot , dat zy
nog eene Verhuiding zouden hebben moeten
ondergaan en derhalve nog grooter geworden
zyn. De Huid , die zy afleggen , gelykt zo
volkomen naar het Diertje zelf , dat men die
heel ligt zou aanzien voor een geftorven Dier-
tje: te meer^ dewyl dezelve aan de oppervlak-
te dryft, en door de wemeling der anderen ,
dikwils , in beweeging gebragt wordt. Hier in
hebben zy zeer veel overeenkomst met de Kreef-
ten en Garnaalen. Doch haare Verhuiding
fchynt dikwyliger en gezwinder te gefchieden*
dan die van andere Infekten.
verhulde „ Wanneer ik (zegt hy,) uit deEijeren Jon-
wüL 1 " » gen kreeg, poogde ik , zo dra zy uitgekroo-
„ pen waren, eenigen met eenfyn Penfeelvan
3, de anderen af te zonderen, en bragt ieder
3, alleen in een byzonder Glaasje. Den vol-
3, genden Dag vond ik reeds de eerste fyne Huid
„ op het Water zwemmen. Ik nam dezelve
weg en 's anderen daags vond ik het tweede
3, afgelegde Huidje. Dit vervolgde voorts *
3, om de twee Dagen , zo geregeld , dat ik 3
„ in de eerste Week, van ieder reeds vier Huid-
9y jes had. In de volgende Week gefchiedde
DE WATËR-VtOOtJEW, 46?
3i om de drie Dagen ; de derde Week om de V.
3) vief, en naderhand kreeg ik 'er maar één om i xxxi.ïT
5, de zes of agt Dagen. Het zou my zekerlyk Hoofd-
33 niet verdrooten hebben 3 hier verder agt op te ^tmpniaai
5, geeven , indien myne Infekten maar langer
3, hadden geleefd. Ik heb de kleinfte zelfs
3, niet langer dan een Maand in 't Leven kun*
„ nen houden. Inallevolwa&fenenheb ik waar -
3, genomen, dat om de agt Dagen doorgaans
3) eene Verhuiding plaats heeft. Terwylik,
33 nu, in de eerste vier Weeken reeds tien Huid-
,3 jes gekreegen had, zo kan men daar uit lig-
33 telyk opmaaken , hoe ongemeen dikwils dee-
33 ze Diertjes verhuiden moeten , wanneer zy
3, niet belet worden een geheelen Zomer in
3, vryheid voort te leeven."
Veelen der Ouden zullen, indien zydergely- teelt zon*
ke Schepzekjes waargenomen hebben 3 zeker- vooftT^
lyk hebben gedagt , dat die uit Drek en Vuilig-
heid oirfpronglyk waren- Ongemeen groot en
zigtbaar, ondertusfchen . is de menigte van Ei.
jeren , die zy , ten deele in , ten deele huiten
het Lyf,aande Vinnetjes draagen, gelyker-
wys de Kreeften. Deeze zyn groot genoeg om
nier het bloote Oog onderfcheiden te worden 9
en hunne roodagtige Kleur doetze, byna, naar
de Korreltjes van een Granaatappel gelyken.
3, De menigte is niet alleen groot , maar zy
3, fchynen, als 't ware , onophoudelyk gelegd
3, te worden van deeze Diertjes, Ten minfte
3, wanneer men een Kieuwenpoot* vooral een
h Deel» XIII. Stuk, G g 2 „ groo«
Beschryving van
Afdeel 9 Sroote in Bronwater werpt , zo vallen, ter-
Exxxru. ,, wy] zy zwemt , geduurig Eijeren van de
Hoofd- ^ Vinnetjes op den Grond , waar tegen weder
stompneus.» anderen uit het Lyf komen , en zig aan de
„ Blaadjes zerten. De roei jende beweegiag,
„ welke zy met de gezeade Vinnetjes maaken,
„ geeft daar zekerlyk aanleiding toe, iV en kan
derhalve zeggen, dat dit Diertje fteeds , en
„ meer dan eenig ander Schepzel , met Ei-
jertjes bezwangerd zy , en die van zig
35 werpe."
De Heer Sch^effer , verder % de byzondere
manieren van Voortteeling , die thans bekend
zyn j overweegende , befluit ; dewyl men on-
der deeze Infekten geenen zonder Eijeren vindt,
dat het Hermaphrodieten zyn , doch die zig
zelf bevrugten : want hy hadt niet alleen nooit
iets dat naar Paaring geleek in dezelven kun-
nen waarneem en ; maar het was hem ook een-
maal gelukt, uit Jongen, die hy uit Eitjes ge-
kreegen * en ieder afzonderlyk geplaatst hadt,
weder Eijeren te bekomen , daar Jongen uit
voortkwamen. Dit merkt hy, met reden, als
een genoegzaam bewys aan , dat deeze Kieu*
wenpooten , ook zonder bevrugting, vrugtbaa-
re Eijeren moeten in zig gehad en uitgegeven
hebben.
Geftaite. De Geftaite van deeze Infekten, die ik , om
dat zy zo ftomp van vooren zyn , den naam van
Stompneus geef, heeft iets affchuwlyks , het
welk men beter uit befchouwing der fraaije Af-
beet
de Water-Vlooi jen, 4<5p
dingen van dien Pastoor en anderen kanopmaa- A V*
ken, dan mee woorden befchryven, Behalve lxxxhu
de gewoone l die op 't groot fte het I <yf omtrent { foOFD~
ö -» r ö j STUK.
twee Duim lang heeft , vondt hy een kleinere. Stompneus.
van ongevaar een Duim , meest door zeker
Staartklepje verfchillende. Zy komen in
55 Vyvers of Grafien, in 't vroege Voorjaar,
„ dikwils voor ("/egt Li^NiEus,) hebbende het
^ Lyf groenagtig, van grootte als een Eikel;
,5 twee Oogen digt by elkander op den top van
55 't hoofd: veel takkige Pooten: de Sraarr uit
>5 twee Borstels die fterk zyn,met een Plaatje
33 daar tusfehen , tèmejngefte!dK. Dit fchynt
dan de laatstgemelde van Sch^ffer naast te
gelyken : wapt ook die groote meer roodagcig
vuil geel was , dan groen. De uitdrukking van
veele cakkige Pooten maakt de benaaming van
Apus, pugqrypid- En, dat menze, in S weeden,
reeds in 't vroege Voorjaar vindt , fchynt met
den aart van deeze Infekten , by Rcgecsburg,
gantfeh ftrydig.
OmftreeksParyskomt dit Tnfekt, zegtGEOF-
frov , die het de Twee* Qög inet een O ïtiéige
Staan (*) noemt, en daar een fraaije Afbeel-
ding van geeft; in 't Water, doch zelden
voor. Het is zeer groot; anderhalf Duim
ian zynde en nagenoeg een Duim breed ; met
het end daar de Kop is 3 breedst 3 en dat 3 daar
de
(*) Le Binocle a queue en filets* p. 6óo.
LDeel» XIII. stuk:. Gg 3
I
470 BïSCHRYV INC VAN
V.
Afdeel.
Lxxxm
Hoofd
STUK.
ÏV.
Pulex.
Getakte*
de Staart is, fma^st. De Kop heeft een klein
puntje van vooren , en, haby dit puntje , van
boven, twee Oogen digt by elkander. Het
Lyf is gedekt met twee Schulpen, die naar het
end van één wyken en zig afzonderen , maaken-
de een fcherpen hoek naar de uitwendige ran-
den, en laatende tusfchen elkander de Staart
bloot. De onderfte rand, daar deeze Schulpen
van elkander af wyken , is een weinig Zaagswy-
ze getand. De Staart is Sehubagtig, en loopt
in twee zeer lange harde Draaden uit. Van on-
deren heeft het Dier zes Korstagtige Poo-
ten (*). De Sprieten zyn enkeld of eenvou-
dig et).
(4) Watervloo, met de Sprieten als in Tak*
Kén rceraeeld , en een gebocgen Staart.
Deeze voert eigentlyk den naam van Water»
dco , zo om dat zy in grootte en geftalte wel
naar
(*) Van de Vinnetjes of Kieuwen als Pooten , die de voor»
naamfte byzonderheid zyn , fpreekr hy nier. Deezc Korstag-
tige Pooten zullen zyn het gene Sch^effer noemt de drie
Bortlels wederzyds aan de onder het Schild verborgen zynde
Roeypootcn. Zy fleeken van voor en , wederzyds, ver buiten
het Schild uit,
(f) Oculi duo, Antinnd, fimpllces. G E o F F R» zegt L I N-
(+j Montculus Antennis dichotomis , Cauda inf]ex&. Faun.
Suec. 2047 GEoFFR, Paris, Ü# 655. N. 1. SWAMM Quarto*
66. T. 1 BibL N*t. Tab. XXXL Fig. 1, 2, 3. Sch/gff.
Mor^r. 1755. T. I. f, 1* 8. Abhand. I. p. 25 1. & Elem.
T* XX1X Fig 4 JobLot Mier. I. p. 2. T. 13. f, P , Qjr
K. LEDERaj. Mier. 146, T. 72. f. 2»
de Wa ter-Vlootje n. 471
naar een Vloo gelykt, als wegens haare hup- V.
pelende en oogfchynlyk fpringende beweeging hlxuiii
in het Water. Swammerdam noemt haar de Hoofd-
Boomagüge of Boomagtig getakte , wegens de ge- Scllakte.
daante van haare Sprieten ; elders wordt zy >
wegens de figuur van den Kop en de geheele
Geftalte, de Water-Parkiet getyteld (*). Zy
is , onderden eerstgemelden naam, omftandig
door den Heer JSaker befchreeven (f), doch
op ver naa zo uitvoerig en naauwkeurig niet 3
als door den Heer Sch^ffer , die verfcheide
byzonderheden , de Geftalte en Levensmanier
betreffende, grootelyks heeft opgehelderd.
Daar de meeste Waterdiertjes een byzonde-
re Soort van Water verkiezen , merkt hy aan ,
worden deeze by Zomer, zo wel in Rivieren als
ïft Slooten, in vuil en helder: ook, mag ik zeg-
gen ? zo wel in brak als zoet Water gevonden*
Zelfs komen zy in dat van Potten en Bakken ,
't welk in Tuinen of elders eenigen tyd aan de
Lugt is bloot gefield geweest, dikwils over-
vloedig voor. Zy hebben behalve de huppe-
lende of fpringende, waar van de naam ont-
leend is | ook eene zwemmende en draaijende 9
en zelfs nog andere beweegingen, die zy meest
met de Takkige Armen maaken. 't Schynt dat
zy
(*) Le Perroquet 1'Eau. Hifi. des Inf. *ux env. de Paris.
p. 655.
(t) Nuttir gebruik van 't Mkrosfaop. Amft. 1756 1 bladz.
SU.
L DEEL. XIII. STUK, Gg 4
472 BESCHRY VING VAN
V* zy 9 even als Tremrlf.y die in de Polypen ont-
Afdeet •
li cxnn dekte, het Licht beminnen. Dit kan de reden
Hoofd- zvn fat Zy zjg byna altoos, over dag, en in-
zonderheid by warm Weer en Zonnefchyn , digt
aan de oppervlakte van rt Water onthouden:
het welk fomwylen aanleiding gegeven heeft,
om zig te verbeelden , dat hetzelve in Bloed
veranderd ware ; want fomtyds zyn deeze Dier-
tjes geheel rood van Kleur,
maphiodie. ^e Heer Sch^effer houdt deeze Watervlooi-
ten* jen? niet zonder reden , zo wel als de befchree-
ven Kieuwenpooten , voor Hermaphrodietenof
Diertjes van beiderlei Sexe; Dat het altemaal
Wyfjes zyn, bef] uit hy daar uit, dat men in
allen, op zekere Tyden , Ei jertjes en Jongen aan-
treft , en dat het Mannetjes tevens zyn, uit de
Paaring , welke hy waargenomen heeft. De
Eiertjes komen zo wel in kleinen voor, als
in voiwasfenen ; doch in getal zeer ongelyk,
hebbende hy 'er in fommigen maar twee, drie,
zes of tien , in anderen meer dan veertig aange-
troffen. Zy zyn groen en in 't eerst volkomen
Kogelrond, dcch worden naderhand ovaal of
Eyrond en krygen een zwarte Stip, die het groo-
te Oog is , veranderende dus allengs en zigt-
baarlyk , binnen de Baarmoeder , in leevende
Jongen.
De getakte Water vlooi jen zyn bellooten in
een witagtig doorfchynend Dopje, als Paarle-
moer glinsterende , 5t welk de Kleur der Inge-
wanden zig onbelemmerd Iaat vertoonen, Dee-
ze
b e Water-Vlooijen. 473
ze Dopjes fcnynen in fotnmigen als uit Maat V.
zen, in anderen uit Schubben, of ook uk Kul LXXX1I1,
ten famengeftcld te zyn, van verfchiliende li FIoofd-
guur. Het Dopje is platagtig ovaal en aan de sJ^i#
eene zyde open , om de Vinnetjes , die tot
Zwempoo en dienen , te laaten fpeelen. Van
boven heeft het twee Hoorntjes op den Kop ,
met gepluimdeaTukken, De Bek, of dat gedeel-
te van den gekapten Kop 't welk men dus
noemt , is in fommigen fpits, geiyk een Vo-
gelsneb hoedanigen gemeenlyk rood zyn ; doch
in andere breed, en meer naar den opemiaan-
ftaande Bek van een Karper gelykende , zo
Sch^iffer aanmerkt, welke dikwils groen voor-
komen, en daarom onderfcheidt hy deeze ge-
takte Watervlooijen in Vogel- en Vischkoppi-
ge. De eerstgemelden hebben Swammerdam,
Baker en Tremrley, gezien en afgebeeld.
De Staart, die mede onder de Kenmerken is ftaarstaart*
aangetekend , wordt gezegd geboogen te zyn :
het welk ik echter inde Afbeeldingen niet waar-
neem , of de fcheeve (tand zou daar mede be-
doeld moeten worden. Het is een uitloop van
het Dopje, en derhalve even de zelfde Schub-
agtige zelfftandigheid. Aan de zyden fchyntzy
rondagtig , doch van boven en van onderen
fcherp te zyn, gelyk de Kling van een Degen,
zegt Sch^effer , die ze met dergelyke Tand-
agtige Borsteltjes, als de geheele Schaal van het
Diertje , bezet gevonden , doch de zes ryën
van korte fterke Doornen , waar van de Heer
I# Deel. xiiu Stuk, Gg J BA*
474 Beschryvinc van
V. Baker fpreekt , daar aan niet waargenomen
?™xEmL hceft- Hy merkt °P 5 dat de W^tervlooijen
Hoofd- dikwils een end daar van kwyt raaken ; hoewel
c^at* men u*c *iet over^^yvende Stompje genoegzaam
zien kan , dat zy een Staart gehad hebben ; zo
dat zy altoos onderfcheiden bly ven van een an-
dere Soort zonder Staart, door hem ontdekt.
Betoog. ^ Aan den Kop vertoont zig , zeer blyk-
5> baar 5 een zwarte Stip, die de eerste aanlei-
35 ding gegeven heeft tot den naam van Een*
k9 Oogen. Door fterke vergrooting wordt men
„ gewaar , dat deeze Stip beftaat uit een me-
nigte van kleinerondagtige Oogjes, waarvan
3, de binnenüe altoos zwart zyn en doorfchy-
3, nende , de buitenfte, aan den omtrek, wit, hel-
der en zo doorfchynende als Waterdruppel-
3, tjes. leder Oogje heeft zyn byzondere Ge-
5y zigtzenuw , die in een algemeenen Tregter-
agtigen Bondel famenloopen en zig van on-
deren in een Punt vereenigen. Langs deezen
„ Bondel legt, ter regter en flinker zyde, een
zeer zigtbaar Spiertje, door middel van het
., welke het Infekt zyn Oog, nu naar de reg-
3, ter dan naar de flinkerzyde , fterk neder-
J% waards trekken , en byna geheel omkeeren
3> kan. Zo is dat Oog dan ook in geduurige be-
3, weeging, 't welk myns bedunkens, zegt de
3, Pastoor, onder anderen ook van het onop-
53 houdelyk op- en nederflaan der Armen voort-
3, komt, als onder welker begin en inwrichting
55 de algemeene Bondel van Gezigtzenuwen
,3 verdwynt."
de Water - Vlootje n. 475
„ Ik weet wel, dat Swammerdam, Baker, y.
en anderen met hun, niet willen gelooven, Afdeel.
LXXX'II
3, dat dit famengeftelde Oog enkel zy ; houden- h0Óf*d-*
„ de voor zeker, dat het Diertje tweebyzon stuk.
3, dere groote Oogen heeft, die zo digt aan0******
„ elkander zyn gekleefd, dat zy zig als een en-
„ keld Oog vertoonen. Doch ik ben door te
3, veele Waarneemingen van het tegendeel over*
tuigd , en men kan zig ook daar van verze*
keren, wanneer men agt wil geevenop zo-
danige die eerst uit het Ey gekomen zyn.
3, Aan deezen is 't baarblykelyk , dat zy maar
,, een enkeld te famen gefield Oog hebben,
3, en , dat zy derhalve van den Heer Linn^eüs
33 te regt Een - Oogen worden genoemd.
3, Onder dit famengeftelde Oog vertoont zig
3, altoos , in de Watervlooijen , een klein zwart
„ Vlakje, dat in eenigen rondagtig, in ande-
33 ren hoekig is en in fommigen als uit drie Stip-
33 pen fchynt te beftaan. Zouden deeze , die
33 zo wel aan de eene zyde van den Kop als aan
33 de andere gezien worden, ook overeenkoms-
33 tig zyn met de kleine gladde Oogjes van ee-
5, nige Land - Infekten ? 't Is zeker dat men in
33 de Kieuwenpooten dergelyken waarneemt,
3, Ik heb nog niet kunnen onder fcheiden , of
53 deeze Vlakjes dubbeld dan enkeld zyn".
Van den Darm , die door het Infefct heen
loopt, als ook van het Hart , welks Klopping
men zeer duidelyk door het Mikroskoop kan
l» dèel. xiii. stuk. waar-
47<S Beschryving van
V. waarneemen , is by Baker en anderen genoeg
Afdeel. -eze(yd#
HOOFD-
ÖTU'v C5) Watervloo , mst cVe Sprieten éls in Tak*
Pedkuius. km vêftteelë , en een te rag gebèogén
Geitaaite. ~
Staart,
Ik begryp niet, inec wat regt Lwn;eus den
bynaam van Luis kan toe -eigenen aan deeze
Soort, die alleen van de voorgaande verfchilt,
doordien i,e Staart rugwaards en niet naar voo*
ren o:ngeboogen is, zo de Franfche Autheur,
door hem aangehaald, heeft aangemerkt. Mep»
kan deeze dan , ruim zo biilyk als de andere, d£
Geitaarte heeten.
vu (0) Watervloo, met vier< Spr'e';er>9 en een regm
£s te in iivecen gej pleeten staart.
Wateiluis.
Deeze Diertjes kunnen met meer reden, en
wegens de gedaante en wegens delangzaamere-
gehnaatige beweeging, WaUrluiztn genoemd
worden, dan de Watervjopijen , voorgemeld,
wei-
Cs) Monotulm Antennis dichotomis , Cauda reflcxl. Fam*
Suec\ 2048, GÉoFFK Paris 656 N 2»
(6) Monoculus Antennis quarernis , Cauda re£a bifïda.
Faun Suec. 7049, S'CQP Carr.iol 1129 GroFFJA, Paris 656.
lit 3 T. XX*. f 5. BAKER Nutt. Gebr. T. XV. f 1 • 4.
Blank tnf E4.9, r. 13. { B. Job? ot Mier I. pp. 2. T.
3UW f. C, D Or Gekr, A& >tokbolm 1747- 6. f . 2.
7V**/" II. p. 258 T. 20. f. 5,6* RoES.
Inf. III. T» 98* ^ 1> 2, 4, LEEüWENH, -^nr, 142. f, I,
de Wa ter-Vlootje n. 477
welke Cofdaart dus getytcld hadt. Men geeft V.'
'er ook , gemeenlyk , den naam van Waterluis- ^xmu
jes aan. Het zyn deeze, die zo dikwils voor- Hoofd*
komen in het Water van onze Regenbakken , j^ttte**
en daarom zeer gereede Vroorwerpen , ten
dienste van het Mikroskoop uitleveren. Leeu-
v/enh-jEk heeftze Zg» diertjes genoemd, wegens
de twee Zaksvvys' aanhangende Eijertrosjes, die
veelen by de Staart hebben. Anderen geeven
'er, om die zelfde reden, den naam van Drui*
Wndra&gëf aan.
Die de fterk vergroote Afbeeldingen be-
fchouwt, welken Roesil, om reden der Po-
lypen, die aan dezelven fomtyds zitten > aan'c
licht gegeven heeft ; moet overtuigd zyn , dac
de laatsegemelde naam nog wel de eigentfte is.
De Heer de Geer hadt dergelyke Tros-Poly*
pen ook aan deeze Waterluisjes waargenomen.
De Eijerzakjes a^in de Staart , bovendien , hebben
een zeer Druiftrosagrige vertooning. Veelen
van deeze kleine Iniekten in een Glas met hel.
der Water hebbende, ziet menze die Eijercros- 1
fen by wylen afvverpen. Zy fchynen met even
zo veel regt Een Oogen genoemd te mogen
worden als de Watervlooijen, hoewel hun Oog
uit twee Kegelagcige deelen is famengefteld.
By B/*ker vinat men ook deeze Diertjes om-
Itanuig befchrecveu ^*).
C7) >
(*) Nuttig Gebruik van V Mikroskoop, Amft, 1755. blads.
$94»
I. Deel. XIII, Stuk*
478 Beschryving van
V. (7) Watervloo , die de Sprieten als uit veele
Lxxxm" Haairtjes Jamengefield , en een tweekleppig
Hoofd- Schulp je beeft.
STUK.
VI I
Concka* Omftandig wordt dit Diertje , dat in de Vy vers
schulp- en Moerasfen van Sweeden zig onthoudt, door
vioo. LiNNiEus befchreeven. Deszelfs Schulp y
„ zegt hy , grooterdan een Koolzaadje, isEy-
,, rond en eenigermaate langwerpig , weder*
„ zyds gelyk , van vooren bultig en weinig
,, ftomp: zo dat het een volmaakt Doubletje
5, is; maar in de Doubletten heeft de opening
l5 plaats aan de dunnere en het Scharnier aaii
de bultigfte of dikfte zyde, waar van men
„ het tegendeel in deeze waarneemt, die,uic
5, het W ater gehaald zynde , zig volkomen fluit.
Dus zou menze buiten 't Water voor het
„ Zaadje van een Plant, en in het Water, ter*
wyl zy gaapt , voor een Doubletje aanzien*
3, De Schaal is Aschgraauw en vuil: debewee-
g"ing V^US ëelyk die der overige Water vlooi-
35 jen. De Schaal doende gaapen, fteekt zy
5, veele Haairtjes van gelyke langte , die wit-
5> agtig zyn, tot het eene end van de gaaping
5, uit, welker beweeging haar vlug door't Wa-
„ ter voert en zy rust niet, voor dat zy een
„ Slakhoorn of iets Aardagtigs gevonden heeft,
5, waar op zy, met haare makkers 5 gaarn zitten
9j gaat,
(ï) Monocuhs Antennis capillaribus multïpliclbus , Tcsti
bivalvi. Faun. Suec. 2050. Geofpr. Puris. 657* N» 4*
/
de Wat er«Vlooi jen/ 479
„ gaat , loopende met de Pootjes op dat Lig- v*
„ haam en zig daar aan hegtende* Als zy rust LXxxnu
is haar geheele Lyf in de Schaal verbor- Hoofd-
„ «TUK.
gen • Schulpvis
Zodanige Diertjes heb ik, voor eenigentyd,
in het brakke Water hier om de Stad, met ver-
wondering , waargenomen , en twee of drie van
dezelven , in een fchoon Bierglas , nederzetten-
de in myn Tuinhuis, ftond ik 's anderendaags
verbaasd , dat ik 'er geen meer in vond : waar
uit ik befloot , dat zy 'er moesten uitgekroopen
zyn. Een ander Schulpdiertje zal het zyn ge-
weest, waar van Baker fpreekt(*}; doch clat van
Ledermuller, hebbende eene Niergelykende
figuur , fchynt meer tot deeze Soort te behoo-
ren , dan tot die der getakte Watervlooi-
De Liefhebbers van Waarneemingen met het
Mikroskoop wordt door Linjnjbus thans aanbe-
volen, een Diertje naar deeze Schulpvlooijen
gely kende, maar kleiner, te onderzoeken, dat
zig eenzaam onthoudt binnen de doorfchynen-
de Blaasjes van het Water-Duizendblad met
geele Bloemen (byna in alle) met eene
van
(*) Nuttig gebruik van 't Mikroskoop , bladz. 397.
(t) Animal aquatique a Coque 011 Puceron cn forme de
Roignon. Amus. Microscope Tom. II. p. 58. Tab. 73.
tl) Utricularia vulgaris. Spie. Plant. L p 26. Millcfolium
aquaticum lcnticulatum. Bauh. Pin, 141. 't Groeit overvloe-
dig in Slooten > Vyvers en Waterdobben, De GORTER Fk«
ra Belgtca. Ultraj, 1767, p. 7,
L Deel» XIII* Stuk*
480 Beschryvïng van
V. van buiten zigtbaare beweeging: zynde den n
ixxxEFa JunY l76f} door zynEd. Zoon den Heer Linnó,
Hoofd- Hoo?;leeraar in de Kruidkunde te Upfal , waar*
stuk* genomen (*).
r VITI; (8 ) Watervloó 9 met eene op zyde platte Neet-
tiu Q$tóge Schaal.
Ncecjgti-
£C' In Finland is deezeaanmerkelykgrooteSoorc
van Watervlooijen door den HeerUooMAN ont-
dekt ; wier Schaal de grootte van een Boon of
be breedte van het ui ter (te Vingerlid heeft , zyn-
de zeer iamengedrukt , met een fcherpen rand
én doorfchynende.
ix. (9) Watervloó 5 met eene Klootgelykeit Ie Schaal,
. die van agteren drietal
een kromme Lip beeft.
Teiemus, flfe mn agieren drietandig is en van vooren
Te Algiers heeft de Heer Brander dceze
Soort gevonden, waarvan Ltn'n^üs de Schulp
alletn gezien hadt > hebbende de figuur van
Cicers. Deeze Schaal was byna Kogelrond ^
doorfchynende en van agteren drietandig , met
den middelden Tand fcherpst : zynde de on-
der fte zyde van de Schaal minder bultig. Van
vooren was dezelve, horizontaal > tot over 't
mid-
(*) Syfi. Nat Ed X!L p. 1059.
(8j Monoculus Tcsta compresïa , Lcntiformi. Faun» Suec,
(9 ) MokócuIus Testa fubglobola , postice tridcntata 3 antke
labio firno, Syst» Nat, X , XII,
t> E W A T E R-V L O O I J E tl. $6*
midden gefpleeten. Het onderfte deel , voor- V.
waards langer, liep in een omgekromde ftompe^xoni
Lip uit: het bovenfte, zonder Lip, was vanHooFi*
vooren bultig en overdwars geftreept. Lin- stux#
Njfcus ftelt nog twyfelagtig, ofdezelvetotdit
Geflagt behoore.
LXXXIV. HOOFDSTUK.
Befcbryving van H Geflagt der Pissébedden;
het welke , behalve de gewoone Land- en Water-
Pisfebedden , ook veelen , die men gemeenlyk Zee-
Luizen noemt, en de eigentlyke Walvisch-Lui-
zen bevat è
*\ Terfeheide oneigen benaamingen heeft men, Naan*,
* van ouds tot heden, gegeven aan de In-
fekten, die tot dit Geflagt behooren. Want de
Griekfche naam Oniscus, waar mededeLatyn*
fche Afellus overeenkomt, moet , buiten twy-
fel, van een Ezel worden afgelei43 naar welk
Dier zy alleen wegens haaren traagen voort*
gang gelyken. De Duitfchers noemen de ge*
meene Soort Keiler - Efel om dat zy meest
voorkomen in Kelders, of op andere Vogtige
beflooten plaatfen. De Italiaanen noemenze
Porceletti , de Franfchen fomtyds Porcelet %
en de Engelfchen Sow> 't welk met den Neder-
duitfchen naam vanMuurvarkens ofZeugenürookt.
i. deejl, xiii» stuk, H h Ge<
482 Beschaving van
V. Gemeener is die van Pissebedden, welke van
txwv' haare eigenfchappen in de Geneeskunde moet
Hoofd- afgeleid worden. De naam van Millepeda , by
STUK# welken zy nogthans in de Winkelen bekend zyn,
heeft , om dat het getal van haare Pooten op
ver naa geen honderd, 'k laat ftaan duizend
is 3 de allerminfte eigenfchap.
Kenmer- De Kenmerken, die tot onderfcheiding van
ken' deeze Mekten dienen , zyn eenvoudig, Zy
hebben een langwerpig rond of ovaal Lighaam:
de Sprieten zyn Borstelagtig en het getal der
Pooten veertien,
soorten. jn d\t Geflagt zyn vyftien Soorten befchree-
ven , waar van de meesten zig in de Zee ont-
houden,
i. ( i ) Pi s febed , die het Lyf van onderen met twee
A£zq.' Blaadjes bedekt heeft en de Staart half
Brems- ovaal
Rondeletius maakt gewag van een Zeedier-
tje , dat uit overeenkomst met de Bremfen,
door welken de Paarden en Runders zo gewel-
dig geplaagd worden , den naam voert van Afir
lus marinus of Zee -Brems. Deeze overeen-
komst, zegt hy , beftaat niet in de gedaante ,
noch
(i) Onheus Abdomine foliis duobus obte&o , Semi-ovali.
Muf. Ad. Frid. I. p. 88. Faun. Suec. io$i. Syjï. Nat. X,
Gen. «14 1* XII. Gen. 272. Gron. Zoopb. 997» Afilus fivcOes-
trum. Bell 4 Aqutt. 443. Pediculus marinus. Rond. Pisc
de Pissebedden. 483
noch in 't geluid, maar in eendergelyke eigen- v.
fchap. De Tonynen , Dolphynen en Zwaard- fxxxfv!*
visfchen, naamelyk, worden zo geweldig van Hoofd*
dit Diertje aangerand of geftoken , dat deeze %^^mK
Visfchen fomwylen uit de Zee in 't Schip of
op den Oever fpringcn.
Het is een klein Diertje , dat door Aristo»
teles befchreeven wordt , als de gedaante wel
van een Scorpioen , doch de grootte flegts van
een Spinnekop hebbende. In plaats van Bek
hadt het een Buisje, dat lang was naar het Lyf
te rekenen, en wederzyds twee Armen, diezig
naar den Bek boogen ; dan volgde het Agterlyf
met Infnydingen , waar zes Pooten aan gehecht
waren ; twee aan 't end dikst en langst ; de twee
volgende op zyde kleiner, en de twee voorlyk-
ften allerkleinst» Gelyk de Polypen met haare
Napjes, zo kleefde dit Diertje, met zynBek,
aan het zagtfte en vetfte deel der Visfchen ,
onder de Vinnen , zo vast , dat men het 'er niet
zonder breeken kon aftrekken , en het zoog 'er
zo lang Bloed uit , gelykerwys de Bloedzui-
gers ,• tot dat het door volgezoopenheid afviel
en fticrf
De Heer Gronovius tot deeze Soort een
Diertje betrekkende, dat in de Noordzee ge von-
den , en hem door den Heer Pennant gefchon-
ken was ; merkt aan, „dat hetzelve den Kop
3, klein, driehoekig, met een ronde tip, van
3, boven verheven rond; de Sprieten Elsvor-
3, mig , met Leedjes, wederzyds twee, en wei-
I. Deejl. XIII. Stuk* H h 2 mg
484 BlSÖHR.TVIHO VAD
V, „ nig langer heeft dan den Kop: deOogen zeer
Lxxxfv" » groot enKlootrond,aan de bovenfte randen van
Hoofd- „ den Kop geplaatst > Het Borstftuk is ovaal,
êlfam. U vaD boven verhevenrond, effen en glad,be-
,i ftaande uit zeven beweeglyke Leden , die
y> de zeven paar Pooten dekken; zynde de Buik
5, wederzyds, tusfchen de Pooten , gedekt met
33 twee zeer dunne Vliesagtige Blaadjes , die
» als Klapvliesjes beweeglyk zyn en in yt mid-
J3 den op elkander leggen. Onder deeze Klep-
„ jes zitten (zegt zYn Ed.) de Eytjes verho-
„ len De Pooten zyn zeer kort , totloo-
pen , niet tot zwemmen , gefchikt , de drie
yy voorfte paaren voorwaards , de overigen ag-
3, ter» en nederwaards ukgeftrekt , wordende
„ naar agteren langs hoe langer. De Staart,
een weinig fmaller dan het Borst (1 uk, beftaat
uit zes Leedjes, waar van de vyf voorften
fmalst zyn en naar agteren Halfmaanswyze;
5, het laatfte ovaal , vlak met een Hompen
5, rand, van onderen wederzyds voorzien met
,, zeven ovaale Vliezige blaadjes, diemisfchien
„ de Zwempooten zouden kunnen zyn. Aan
„ ieder zyde van het uiterfte Leedje der Staart
3, is een Zeisfensvvyze Poot gehecht, die zig
3, waterpas kan beweegen. De Kleur van het
» ge-
(*) DeHeertiNNiEüS, ondertusfchen , verzekert van deeze
Soort alleen , dat dezelve Jong werpende zy, Habitttt in Oces-
tn3 viviparus. Syfi. Nat. XII. p, 1059»
de Pissebedden.
48 y
„ geheele Infekt is geelagtig' (*). v*
Afdeeu
LXXXIV*
CO Pisfebed, die bet Jgterlyf met zes Blaad- Hoofd-
STUK*
jes gedekt en de Staart Jlomp beeft. n.
Oefirum .
Zee Hor-
Het Korstagtig Diertje , van Ma r cg r a a f feu
in Brafil gevonden , hier aangehaald , wordt
door den Heer Gronovius als gelykfoortig aan-
gemerkt (f) met dat Diertje > \ welk in de
Verzameling van Lagerstroem befchreeven
is (40 a hebbende het Lyf byna ovaal , bruin-
agtig paarschblaauw en zeer glad , gedekt met
twaalf Segmenten ^ waar van het eerste en laat*
fte naar het vierde deel van een Kloot gelykt :
den Kop ftornp, bruin , befprengd met uitge-
holde Stippen , de Sprieten als Draaden , dik-
agtig 3 uit zes Klootagtige Leedjes beftaande;
aan beide zyden twintig Pooten, die famenge-
drukt zyn, en ieder gewapend met een krom
Klaauw-
(*) ZoopbyL Gron* Fase, !ï. p. 233. N« 997.
(2) Onheus Abdomine foliis fex obteólo , Cauda retufa»
Muf. Reg. 89. Faun. Susc, 2053. Animalculum cruftaceam;
MARCGR. Bra/l 155. f. 5)4. STRoEM» Sondm* IÓ5. N. 2»
T. 1. f. 2, 3.
(f ) Omsctis Cauda fubrorunciS integra , Pedibus utiHique
vigintï. Zoopb. Grcn. N. 995. Cruftaccum Ammalculuiiï»
Marcgr. BraC Libr. IV. -Cap. 8. p. 155. julus ovalïs Fedi*
bus utrinque virinti. ODHEL. Chin. Lager flrom% $. Zé f. 4*
Fisfce - Biörn , Wasferwanze , Wasfeilaus. PontoFP. Norv
Tom, TL p 94.
(I) Chir.enfia Lagtrfiromlana. Amosn* Ac ad. IV. p« 2$$* T*
3, f. 4-
Ia Deel, XIII, Stuk» Hb 3
486 Beschryvinc van
v* Klaauwtje , hebbende een regtopftaande Doorn
Afdeel.
rxxxrv. van agteren*
HoofD-
gTU\u C3) Pisfebed , die het Jgterlyf van onderen
Pfora. bloot 3 de Staart half ovaal en fcberp heeft.
Zee-
't Getal der Pooten , alleen , wyst genoegzaam
aan , dat de gedagte Chineefche niet een zelfde
Soort kan zyn, als die Noorfche, waar van de
Heer Pontoppidans de afbeelding en befchry-
ving geeft , onder den naam van Water Wants
of Water - Luis > welke de gemeene Man in
Noorwegen Fiske» Bioern heet, „ Dit , zegt
hy , is een fchadelyk Zee - Infekt , met eene
f, wkagtige en glanzige Hoomfchaal, in twaalf
3, Ringen verdeeld ,en hebbende aan de onderfte
„ of platte zyde twaalf Pooten. De groot-
3, ften van deeze Soort, die ik gezien en afte*
kenen laaten heb , zyn zo lang als het Lid
van een Vinger , maar dekleinften geen vier -
5, de deel zo groot en ook in Kleur zeer wei-
5, nig gelykende naar de eerstgemelden. Dit
„ Ongediert plaagt verfcheide Visfchen, doch
3, allermeest de Kabbeljaauwen, die men Dorscb
noemt. Als deeze Visch aan den Angel hangt^
„ en zig niet met zwemmen of affpoelen kan
3, redden, zo zuigt deeze Water- Wants hem
3, het Sap en Vet zodanig uit het Lyf , dat hy
„ ver-
te) Onifcus, Abdomine fubtus nudo , Cauda femi-ovali
acuti. Faun. Suec. 2054,
be Pissebedden. 487
3, vervolgens in 't geheel niet deugt , om tot v-
3, Spyze te gebruiken. Deeze Water- Wants lxx^v!''
3, en andere Infekten jaagen veele Visfchen uit Hoofd-
3, de Zee voort, datzy, volgens de wyze in-^UK#
3, zigten van den Schepper, het Strand moe- ^«"*
,3 ten zoeken. Inzonderheid gefchiedt dit met
3, den Zalm, een Visch die moeielyk te van-
33 gen zoude zyn, indien niet een menigte van
3, groene of blaauwagtige platte Luizen, veel
3, gelykende naar Weegluizen of Wantfen,
3, zig in zyne Vinoen zette en hem plaagde*
„ Hier door wordt hy gedwongen , om de Stroo.
33 men en inzonderheid de Watervallen op te
33 zoeken , om zig af te fpoelen, en dus raakt
^, hy in handen derMenfchen, tot groot voor*
5, deel van dezelven".
Gelyk de twee voorgaande Soorten in de
Oceaan in 't algemeen huisvesten, zo is deeze,
in 't byzonder , in de Zee van Noorwegen door
Solander waargenomen en dus befchreeven.
In grootte was dezelve van de anderen weinig
verfchillende. Het Borstftuk beftondt uit ze-
ven egaale afdeelingen; de Staart uit vyf die
fmaller waren, behalve het laatite, dat van fi-
guur half ovaal was, maar fpits. De Sprieten
maakten een vierde uit van de geheele langte
des Infekts: Pooten hadt het veertien, waar
van de zes voorlykften , voorwaards gekeerd
en ieder met een kromme Klaauw voorzien wa-
ren , met een Boogswys' Leedje gehecht zynde
aan het Lighaam. De Buik was bloot: de Staart
I. Deel, xili» Stuk. Hll 4 ge-
483 Beschryving van
V. gedekt met fmalle niet overfteekende Blaadjes,
zxxxïv' De Eijerftok wordt (zegt hy) van deNooren,
Hoofd- uitwendig , als een byzonder daar toe dienstig
STÜK' middel , tegen de Schurft gebruikt,
tóbei- Deeze befchryving komt zo volmaakt over*
SsWS# een , als de afbeelding van PoNTOPPiDANs,met
die in^elaen > welke Èfe onlangs gekogt heb on*
der den naam van Kabbeljaauws- Luizen , en
naar een van welken de Afbeelding in Ffg. 69
op Plaat CVI. , byna een derde in langte en
breedte vergroot zynde, gemaakt is; dat ik 'er
naauwlyks iets heb by te voegen. Alleen merk
ik aan , dat de Ringen wel glanzig wit zyn ,
doch met geele randjes, de middelften bruiqt
geplekt, en de Oogen zeer groot, van Kleur
paarschagtig bruin. Op dezelven kan men een
zeer fraaije Netswyze verdeeling, gelykin die
der Infekten in k algemeen , waarneemen. Ook
onderfcheiden de Pootenzig zeer duidelyk, daar
in, dat de zes voorften tot vasthouden en krab-
ben , de agt middelften tot loopen , en de twee
agterften tot roeijen of zwemmen gefchikc
zyn.
V7; (4) Pisfebed, die bet Lyf van onderen bloot, de
ftUizi^c. Staart ovaal heeft.
In de Oceaan onthoudt zig deeze, wier Lig-
haam, behalve den Kop en de uiterfte Staart-
punt,
(4) Oniscus Abdomine fubtus nudo, Cauda ovatl Syfi.
Nat. XII.
de Pissebedden, 489
punt , ook beftaat uit zeven Ringen van het V.
Borstftuk en vyf aan 't Staart- end ; hebbende, ^xx^T
wederzyds , twee korte Sprieten. Het Blaad- Hoofd-
je , waar mede de Staart eindigt , is gantsch STUK*
ovaal, en heeft wederzyds tweebladige Steel-
tjes, wier Blaadjes, van Lancetswyze figuur
en ftomp ', korter zyn dan de Staart , welker
Leedjes van onderen met een groot getal Blaas-
jes, zo lang als de Staart , bedekt zyp. Zie
daar de reden van den bynaam.
(5) Pisfebed, met het Lyf van onderen bloot , ^ v-
de Staart Elswrmig, Puntige.
Aanmerkelyk fmaller is het Lighaam in deeze
Soort, welke van de Sweeden Syrmasrm van
de Ingezetenen van Ooster- Bothnie Grunds-
körfova geheten wordt. Zy onthoudt zig me-
nigvuldig in de Oostzee, by de Haringen. De
grootte is als die van het uiterfte Duimlid,
zynde van boven verhevenrond , van onderen
plat , aan de kanten fcherp gerand , en het Kop-
fchild overal ingefneeden. De Voorpooten zyn
wederzyds drie in getal , klein en glad; de Ag-
terpooten wederzyds vier, grooter en met Haair-
tjes. Twee paar Sprieten heeft zy op den
Kop,
(s) Onheus Abdomine fubtus nudo, Cauda fubulata. Faun.
Suec. 2055. Afellus marinus Cornubienfis alius. Raj. In/. 43*
Pet* Gaz, T. 1, f. 4. öRQN. Zoopb, 992» XJASTER Uit-
fpann. U. p. 143. t* 13. f* 2. Entomon pyramidaie, Klein*
38* f, 1 , 2.
I, deel xill. Stuk* H h 5
Beschryving van
V. Kop. Het Lyf beftaat uit zeven Verdeelingen,
txxnv.' behalve den Kop en Staart. De Staart , die
Hoofd- zo lang is als de twee derden van het Lyf, is
stuk. onverdeeld en rondagtig , driehoekig, van on-
deren bekleed met twee verhevenronde even-
wydige Straalen. Het geheele Dier is wit, de
Oogen uitgezonderd.
De aangehaalde Zee- Pisfebed van Ray, aan
de Kust van Cornwall gevonden, was vyf vier-
den Duims lang, met Sprieten van een Duim 3
die in vyf Leedjes verdeeld en dun waren ; de
Oogen klein en zwart : het Lyf uit zeven Rin-
gen, behalve Kop en Staart, beftaande. De
Staart was langen hol, als zynde wederzyds ge-
flooten, doch in 't midden een Spleetje hebbende.
Aan 't end der Pooten, die dezelven de agter-
ften langst hadt, waren kleine Klaauwtjes.
Noch de Elsvormigheid van de Staart, noch
de Pieramidaale figuur van 't Lighaam , is blyk-
baar in dat Diertje uit de Noordzee, 't welk
door Doktor Baster is afgebeeld en befchree-
ven ; hoewel hetzelve in langte der Sprieten
veel overeenkomst met den Zee -Pisfebed van
Ray en met den Water -Pisfebed van Ba-
ker (*) heeft, wier agterlte Pooten inderdaad
de langden zyn , en die, bovendien, aan de
Staart wederzyds byhangzels heeft , 't welk
voorheen als een Kenmerk vandeeze Soort was
op-
(*) Nuttig Gebr. van 't Mikrosfodj,. bladz. 360. Pi,. XiV%
f. 1 • 3*
de Pissebedden. 491
opgegeven (*) Gronovius fchryfc 'er veertien v«
rj u u Afdeel.
Zwempooten aan toe. lxxxiv.
HoOFD-
(6) Pisfebed, die ovaal is met duidelyke ver- ST^*
deelingen; de Pooten van het derde en vier* Ceti.
de Paar egaal van breedte yfmal en Jtomp. Ia^fewaT#
visch Luis.
Delnfekten, op onze Plaat CVI, in F% 4^ cvu
en 5 , afgebeeld , zyn voor eigentlyke Wal-
vischluizen uit Groenland gebragt , en komen
overeen met de befchryving, welke Linn^eus
geeft van deeze Soort , zeggende , dat die het
Lyf ovaal of Eyrond heeft, beftaande uit zeven
onderfcheidelyke Leedjes , waar van de Kop
het kleinfte is: dat de Pooten van het eerfte,
tweede, vyfde, zesde en zevende Paar, dikke
Schaaren hebben, die uitloopen in een beweeg*
lyke fcherpe Klaauw ; doch , dat die van het
derde en vierde Paar Draadagtig en ftomp zyn.
Het eerfte Paar is onder het Lyf geplaatst. De
Verdeelingen zyn meer van elkander afgezon-
derd, dan in de overige Soorten.
De Heer Pallas begreep niet, om wat re-
den Doktor BASTERden Sweedfchen Ridder be-
rispte , van de Walvischluis van Martens on-
der de Pisfebedden geplaatst te hebben (f) ; doch
thans
«
(*) Oniscus Caudi fubulata , utrinque appendicula^ . Faun*
Suec. Ed. I. NT. 1255»
(6) Onheus ovalis , Segmentis distindis, Pedihus tertii quar*
tique paris linearibus ovaticis. Muf. Ad Frid. I. p. 89, Faun.
Suec. 2056.
(|J Non intelligo, cur Cel. BASTERUS Linnxurn reprehen-
L Deel. XIII. Stuk» dat *
492 Beschryving van
V. thans wordt door Linnjeus zelf die berisping ,
lxxxjv.' z° zy dus genoemd mag worden 9 gebillykt ,
Hoofd- doordien hy die Walvisch-Luis van Martens
ivaivhzh* van ^e Pisfebedden afgefcheiden , en gevoegd
Luis> heeft onder de gelyknaamigen van het Diertje ,
op onze Honderdfte Plaat afgebeeld , 't welk
niaaragt Pooten heeft De Heer B aster , die
zig meest ophoudt met het onderzoek van in»
landfche Schepzelen , fchynt de regte Groen-
landfe Walvischluizen niet gekend te hebben,
welke in 't Werk van Seba taamelyk wel zyn
afgebeeld (*). Die van onze Plaat zyn , in
langte en breedte > ruim driemaal zo groot als
natuurlyk gemaakt 5 en geelagtig wit van Kleur,
doch de fmalle Pootjes zwart. Die andere
Diertjes , wrelken de Heer Gronovius Polygo-
mpus en Brunnjche Pycnogonum tytelt > zyn
roodagtig vaal Wy hebben 'ex Fig. 5 , vaa
deonderzyde, bygevoegd; om een groote Blaas
te vertoonen , die fommigen van deeze Infek-
ten voor aan den Buik voeren , komende hier
in met de Water - Pislebed van Baker overeen.
Mooglyk zullen zy , in dezelve 5 haare Eijertjes
of Jongen draagen. Dat die zwarte fmalle Poo-
tjes haar tot Riemen dienen , om eenigermaate
te kunnen zwemmen , is niet onwaarfchynlyk.
Zy zyn zeer duidelyk voorzien met Sprieten of
Hoorn-
aar , Pediculum Ceti Martcnfianum Oniscis adnumeranteuu
(*) Zie aangaande dit alles hier voqï , blacU. 17 U
be Pissebeddes?. 493
Hoorntjes en hebben voor, op den Kop, twee V,
kleine gladde Oogjes. lxxmvT
Hoofd-
(7) Pisfebed, die bal f Rolrond is . met de Staart
vir# '
langwerpig ovaal en onverdeeld. Markus.
Zee -Luis.
Deeze , in de Zee van West-Gothland door
LlNN^Eus waargenomen , hadt, gelyk de overige
Zee -Luizen 3 zeven Pooten aan ieder zyde,
doch onderfcheidde zig door de fmalle figuur
des Lighaams en door de kleinte , als niet veel
grooter zynde dan een Luis. De Staart beftondt
uit een enkel langwerpig ftuk , zonder Pooten.
Die van Gronovius , welke aan hem door
Doktor Baster van Zierikzee gezonden was,
in Geftalte veel gelykende, hadt de langte van
een half Duim.
De Zeeluis van Bellonius en Gesnerus, vindt
men, in 't Werk van Ray(*}, aldus befchres-
ven. Zy is witagtig van Kleur , een Duim
„ lang en een vierde Duims breed. De Kop is
„ rond en wederzyds onder 't Schild vertoo-
„ nen zig kleine Oogjes. Het geheele Lyf is
van de zelfde breedte , in twaalf Ringen ge-
3, fmaldeeld zynde. Aan de zeven breedfte
„ Ringen zyn gehecht even zo veel paar Poo*
„ ten. De vyf fmalften zyn een plaatsvulling
„ van
(7) Onheus femicylindricus , Caudt ovato - oblong £ integrJ*
Faun. Suec. 2057. lu Westgoth. 190. GRQN. Zooph. 996. T«
17. 3 ?
(*) Hifi. Inf. Lond. 1710. pag, 44,
l4 DEEL. XIII. STUK»
494 BESCHR Y VING VAN
V.
Afdeel
LXXXIV.
Hoofd-
stuk.
Zet -Lui 5,
van de Staart in de Kreeften en dergelyken.
Van onderen hebben zy breede byhangzels ,
aan welken waarfchynlyk de Eijertjcs klee-
ven Voorby alle de Ringen fchiet een groot
Blaadje, dat op de zyden beweeglyke by-
hangzels heeft , die tweepuntig zyn , en ee-
nigermaate naar Kreeftfchaaren gelyken. De
Pooten zyn met ronde Klaauwen gewapend
en de Ringen op zyde gedoomd. Van de
Klaauwen zyn de drie voorften , weder-
zyds , naar onderen; de drie agterften naar
boven gekeerd, en de middelde regt voor-
waards. De Kleur van het Dier is, in 't le.
ven, een weinig roodagtig bruin* Zy hech-
ten zig aan de Visfchen, inzonderheid aan
de Barbeelen, omtrent de Kieuwen en aan de
Borst, daar geene Schubben zyn" De fi-
guur des Lighaams onder fcheidt deeze van dc
drie Soorten van dit Geflagt.
vin. (8) Pisfebed, die half Rolrond is > met twee
jBkauda* Staarten zo lang als 't Lyf.
lus.
Twee-
ftaart»
Aan de Oevers van Noorwegen, in de Zee,
was deeze gevonden.
IX.
Smalle»
(9) Pisfebed, die de Staart viertandig heeft.
In
(8) Onheus femi * Cylindricus, Caudis duabus longimdine
Corporis- Faun* Suec4 2062.
(9) Oniscus Cauda quadridentata. Amizn. Acud. VI. p. 415,
de Pissebedden. 495
In dc Oceaan , by Suriname , heeft men dee- y»
ze Zee - Pisfebed waargenomen 5 die fmal en Afdeel^
LXXXIV
egaal van breedte , wedcrzyds als getand zyn-n00FDJ
de 3 een Duim lang, met dé Sprieten zo lang stuk.
als 't Lyf ; de Staart langer en met twee Tan-
den uitgerand , daar zydelings Blaadjes aange-
groeid zyn , het welk dezelve viertandig
maakt*
Ci Pisfebed * die geel is met bruine Strie- x.
men. Scc^e'
' " • rum.
Klipplge.
By de voorgaande Zee - Luis werdt , in de
Zee van Westgothland , ook deeze gevonden,
wier Kop wel eens zo groot was als het gehee-
le Lyf der andere. Zy hadt de Sprieten half
zo lang als het Lyf, en de Staart ftomp.
Ci O Pisfebed , die Lancetvormig is 9 met de xr.
Staart rondy en aan dezelve Vorkagtige 4ater-pu-
punten. febe&
Deeze moet, in Geftalce , eenigermaatenaar
de Vyfde Soort , die ik de Puntige genoemd *
heb,
(10) Onheus luteus, ftrigis fuseis. Faun* Suec. 2060. It9
West^oth. 190. STROEM. Sondm. 166. N. 3.
(ir) Oniscus lanceolatus , Cauda rotundata % ftylis bifur-
cis. Faun. Suec. 2061. Afellus aquaticus Gesncri. RAJ. Inf*
43. Afellus aquaticus. Frisch. Inf. X.T, 5. Afellus* Geoffr*
fdris. 672. T. XXII. Fig, a. SCHEEF. Elem. T. 22. Confen
Entomon Hieroglyphicum , Klein. Dut, f. 5 » f*ö maxi*
mum.
& DEEL. XIII. STUK.
49ö Bbschryvinc van
V. heb, gelyken, waar van zy door de Staart ver-
txxxiv^ fchilt. Haar woonplaats is, gelyk die der Wa«
^kD- ter"Pis^e!3ed van Baker, in de zoete Wate-
ren, die zuiver zyn. Men vindtze in zagtvlie-
tende Beekjes , aan de Wortels der Waterplan-
ten , zegt Frisch , zynde van boven bruin t
met witagtige Vlakken gemarmerd en van on-
deren wit. Die, welke Geoffroy de Zoet-
water Pisfebed noemt, was Aschgraauw van
Kleur en taamelyk glad ; in figuur des Lighaams
weinig van de Aard - Pisfebedden verfchil-
lende.
xir. (12) Pisfebed, die ovaal is> met een dubbelde
fïceafcicus. 0
Xee-Pisfe- blaart, wier Punten gevorkt zyn.
bed.
De lighaamsgeftalte van deeze Soort kómt,
zo de Heer Gronovius aanmerkt , volkomen
overeen met die der ge woone Pisfebedden , doch,
behalve de verfchillende Staartpunten, merkc
zyn Ed. ook aan, dat deeze Zee - Pisfebed we-
derzyds zes Zwempooten heeft. Hier uit zou
men denken , dat dit de eenigfte Pooten waren
van het Dier , dewyl hy geen gewag maakt van
de veertien Looppooten , welke in de Afbeel-
ding van den Heer Baster zo blykbaar zyn.
Het
(li) Onheus ovalis, Caudabifida, Stylis bifidis. Syft. Natj
XII. Oniscus Stylis Caudae utrinque biijis. Stroem. Sondm.
2.02. T. U f 14, iS. GASTER. Uiifpann, ï% D. p. 160 t
XIII. f. 4. Oniscus Corpore laco, Pedibus «atatoriis, Caudi
utraque bifeta. Ati Heh. V. p. 371. T. 5. f, 463. GRq»,
'éooph* 994* T. 17. U s4
de Pissebedden, 49?
Het onthoudt zig niet alleen aan de Zeeuwfche V.'
Stranden 3 maar ook in andere deelen van den LXxxiv.
13) Pisfebed, dié ovaal is, met de Staart Jlomp mi>
*J S * * A c firn: L1 1
Dewyl de Heer Baster fchryft, dat de hier
uit zyn Werk aangehaalde Soort, behalve de
veertien Looppooten , van agteren ook Zwem»
voeten heeft, als twee platte dunne Stukkenhet
onderfte des Buiks bedekkende , zo heeft men
zig verbeeld, dat dit de eerfte Soort van Lin-
n^eus konde zyn, niet daar op lettende , dat
zyn Ed zegt : uit elk der vyf onderfte Infnydingen
komen twee platte dunne Stukken voort : zo
dat dus het getal der Zwempooten of der ge-
dagte Blaadjes, in deeze Zee-Pisfebedden,die
zyn Ed. aan de Paaleh van het Zierikzeefche
Hoofd en tusfchen het Zee - Wier vondt , niet
twee maar tien was. Dus zien wy dan ook ,
dat zy grootelyks van de Luizen der Visfchen*
*t welk onze eerfte Soorten zyn , verfehillen
en de verblyfplaats gaf geen de minste aanlei-
ding , om te vermoeden , dat het de zelfde In-
fekten zouden zyn.
De langte van deeze Zee-Pisfebedden is ^
Volgens hem, meer dan een Duim, Voetmaat,
(13) Onheus ovalis, Cauda obmfa mutica. BASTER» Uit*
fpann. II. D. bl. i6o> T. XIII* f« 3,
Oceaan.
Hoofd*
stuk.
en zonder Punten.
AifiyniltS»
Strnnd-
pisfebecU
en
It DEEIr, XIII. STUK.
li
498 BBSCHRYVIN* VAK
W eü de breedte iets minder dan een half Duim»
lxxxiV Zy hebben , zo zyn Ed my thans meldt , een
Hoofd- witagtig graauwe Kleur , gelyk fommige licht
stuk* gekleurde Aard- Pisfebedden. Het fchynt my
toe, dat zy ook veel platter zyn van Lyf,dan
de gedagte Kabbeljaauws - Luizen , welken ik
aan zyn Ed. tot vergelyking gezonden heb , doch
die hy verklaart, grootelyks van zyne Zee -Pisfe-
bedden te verfchillen*
xiv. CI4^) P'isfebed, die ovaal is , hebbende de Staaft
bad.
4fitj**m „ fkomp , viel enkelde Punten.
Aard-Pisfe- J r
Geen bekender , byna , onder de Infekten ,
I *Biadz# <jan deeze, die men gemeenlyk de hier voor *
gedagte naamen geeft. Men vindtze in de Hui-
zen», zo wel , als op andere vogtige en warme
plaatfen-, in Tuinen en Moeshoven; zelfs in de
Bosfchen onder den Bast van oude rottige Hoo-
rnen. Geen Plank zal eenigen tyd op vogtige
Aarde leggen, of dezelve is, wanneer menze
opneemt, van onderen bezet met een Heirle-
ger van deeze Infekten. Het fchynt , echter,,
dat dezelven de zoutigheid van oude Muuren
en Steenen allermeest beminnen. Ook is de
voornaame reden van haar gebruik in de Genees*
kunde, een fyn Salpeteragtig Zout, waarmede
(14) Onheus ovalis , Cauda obtufa , Stylis fïmplicibus. Faun.
Suec. 2058. Scop, Carnt 1142, MATTH* Diosc. 257, Raj.
Inf. 41. N. J. ALDR. Inf 632* MOUFF. InJ 202. SCHUIF»
ELem* T. 92. GroN. Zóoph. $9$. SULTz. Inf. T. XXIV. f4
154» Oniscus, 2. GZQ*ï&* Paris. 679. IV XXH. f, 2.
BE PlSS EBEDDE M£ '49P
£y bezwangerd zyn, cndat inzonderheid op de v
Waterwegen werkt. De Bosch - Pisfebedden lxxxiv^
zyn kleiner en om de gezegde reden ook minder Hoofd-
stuk.
gcagt
De Pisfebedden fchynen vadzig van aart te
zyn , wegens haaren traagen gang , doch fcherp
van gevoel; om dat zy, als roenze aanraakt *
zig aanftonds in elkander rollen , maakendezig
rond als een Kogeltje of Pil, en men vindtze,
zelfs, dus dikwils in de Aarde. Misfchien is
dit een ftaat van ruste, die zyaanneemen, om
zig aldus te beveiligen. Men kent ze naauw-
lyks, in die ftaat, voor levendige Dieren. De
Winter -Koude doet haar ook verftyven, en de
meesten fterven , als haar de minste Vorst be-
reikt. Van Vogelen , Haagdisfen en Spinne-
fcoppen , worden zy opgevreten. Wat hun
Voedzel zy 5 is zo blykbaar niet. Evenwel ziet
menze, in de Tuinen, deeelfte Vrugten,Per-
fiken, Abrikoozen, Peeren en anderen, gretig
uitknaagen ; ook verfchoonen zy de Slaa en an-
dere Moeskruiden of Wortelen niet.
Men heeft getwy feld , of deeze Infekten van
Huid veranderen of vervellen; doch laater Waar-
neemingen hebben ons de Huidjes , die zy af-
leggen, aangetoond, die men weleer voordoo 1
de Pisfebedden zal genomen hebben, omdatzy
'er alleen door Kleur en ligtheid van verfchil.
len. Men vindt 'er zelfs de Poot en en de Sprie-
ten aan, waar van zy het bekleedzel ook af-
werpen. Gedagte Huidjes zyn wit, daar de In-
L Deel. XIII» Stuk. I i 2 fek*
ƒ00 BESCHHYVIN6 van
Afderl ft^P11 zelf Loodkleurig zyn, of liever gemen-
lxxxiv.' geld grys-en graauwagtig. Men vindt 'et die
HoOFD* Ascbgraauw zyn, met zwarte en geele : men
STUK.
vindt 'er die zwart zyn met Aschgraauwe Vlak-
ken , en geheel zwarte , ruuw van Huid» De
twee laatstgemelde Kleuren zyn gemeenst on-
der de Tuin- of Land- , de eerstgemelde onder
de Huis-Pisfebedden.
yoomee. Xe verwonderen is 't , hoe Tohnston met
ling. 3 J
anderen zig heeft kunnen verbeelden, dat dee-
ze infekten, na de Paaring, een menigte van
Eijeren voortbragten , die wit en glinsterend
waren , Jnaar kleine Pareltjes gelykende , en
tropswyze by elkander gevoegd. Mooglyk
heeft men de Eijertjes van Slakken daar voor
aangezien. Dat deezelnfekten3 immers, Jong*
werpende zyn , worde thans in 't algemeen ge-
loofd. Lemery niet alleen verzekert het, maar
men vindt , in de Vertoogen van de Keizerlyke
Akademie (*) 5 eene Waarneeming van Dok-
tor Frauwendorff , die zulks bevestigt. Op
zekeren Dag , bezig zynde om eene Pisfebed ,
die op de Rug lag , met het Mikroskoop tebe-
fchouwen , zag hy iets by het eerste Paar van
Pooten zig beweegen , en kort daarna een Dier-
tje, dat naar een Luis geleek; vervolgens kwa-
men 'er allengs meer en meer te voorfchyn, tot
zevenendertig toe. Deeze waren altemaal ,
zegt
(*) Epkmt Natur. Curlof. Dec. III. Ann. III, pag* 3.
de Pissebedden. 501
zegt hy , volmaakte Pisfebedden en agt daar^Fj^'
door eenigszins de Hiftorie bewaarheid te zyn lxxxiv.'
van de Adders , wier Jongwerping gezegd tïOÜFD;
wordt gepaard te gaan met de dood van de
Moer.
Offchoon deeze W aarneeming weinig zeker-
heid heeft , vindt men doch het zelfde van an-
deren gemeld. Op zekeren Dag , zegt Lan-
giüs , nam ik waar, dat de Wyfjes haare Jon-
gen aan den Buik gehecht draagen, byna gelyk
de Rivierkreeften haare Eijeren. Ook kan men
3er zig gemakkelyk van verzekeren , zegt Geof-
froy, wanneer men flegts, in de Zomer, ver-
icheide Aard -Pisfebedden van onderen be*
fchouwt: dan wordt men in veele Wyfjes een
verhevenheid gewaar , beftaande uit een dun
Vliesje, waar onder de Jongen beflooten zyn.
Als men hetzelve aan (lukken breekt 5 komen
zy 'er wel gevormd, doch wit van Kleur uit ,
loopende , niettegenftaande deeze geforceerde
Kraam, zeer vlug. Mooglyk, denkt hy, even-
wel, zou het kunnen zyn, dat de Pisfebed haa-
re Eijeren uitwierp in dat Blaasje, en die al-
daar uitbroedde : doch , wat reden om zulks te
denken? Hier door wordt, immers, die zon-
derlinge Waarneeming van Bourguet, dat zy
de Eijeren in een Zakje op de Rug zou draa-
gen , zo min als het denkbeeld der Ouden ,
dat zy die ergens zouden nederleggen , be-
kragtigd.
\ Is zonderling > wederom, dat men ten dien Gebrulks
L D£ÊU xui. STUK. I i 3 op-
50Ï BESCHRYV INC VAN
opzigte nog geen volkomen zekerheid heeft , van
rxxxiV Infekten , die zo gemeen bekend zyn, dat haar
Hoofd - Geftalte naauwlyks eenige befchry ving behoeft.
Behalve de Conchenilje en Spaanfche Vliegen,
zyn zy byna de eeniglten , onder de Infekten ,
in algemeen en met haar geheele zelfftandigbeid
in gebruik. Het Poeijer daar van , gemengd
met andere Middelen, of op zig zelf met Wyn
ingegeven , verlost de Men fc hen fomtyds van
Graveelagtige verftoppingen in de Nieren en
Blaas, djewyl het zeer Pisdryvende is. Hier-
om kan het fomtyds ook een gevvenschte ont-
lasting maaken van Waterige of Slymige Vog-
ten , die in het Lighaam , ergens , opgehoopt
zyn. Om dergelyke reden wordt een mengzel
van Gom Ammoniak en Honig, metPoejervan
Pisfebedden, door Ettmuller, tegen een be-
naauwde Hoest of Aamborftigheid en andere
Ongemakken van de Long, aangepreezen. Dee-
ze Infekten hebben , ik weet niet om welke re-
den, geen zodanige affchuwlykheid of walg-
lykheid, als de Spinnekoppen. Torren en Dui-
zendbeenen, die zig op de zelfde plaatfen ont-
houden. Men krygt 'er , door de Scheidkun-
de, dergelyk vlug Zout en Olie uit, als uit an°
deren.
xv:„ (ijJ Pisfebed, die ovaal is, met een (lompe
steen-ris- onveraeelue staart.
febed.
Dee*
(15) Onheus ovalis , Caucjd obtufa integra. Faun. Snee.
1
de Pissebedden. 5*3
Deeze , die van de gedagte eigenfchap , om V,
haar Lyf rond te maaken als een Pil of Hagel- ^xxfvl
kogeltje, den bynaam heeft, wordt door de Hoofd-
Autheuren onderfcheiden. Zy verfchilt van STüK'
5, de voorgaande , (zegt Ra y , die haar de groo-
te Loodkleurige noemt ) 1. doordien zy
wat grooter is ; 2. de Staart niet gefpleeten
of Vorkagtig heeft : 3. datzy zig rond maakt ,
3, ronder zynde en bultiger van Lyf: 4. door-
„ dien de Kleur uit den blaauwen zwartagtig
3, is. Zy is langer dan een half Luim, en heeft
3, het Lyf in veertien Ringen verdeeld, tel-
33 lende daar onder den Kop, als een fmaller
„ en , kleiner Ring zynde, op wiens zyden dc
33 Oogen ftaan", e^z.
Niet onwaarfchynlyk zal 'er eenig verfchil
zyn in de Kleur, naar de byzondere Gewesten.
Die men omftreeks Parys vondt waren zwart ,
met een weinig wit aan den rand der Ringen ,
even als die , welke aan Lismbus , op de
Gothlandfche Weiden , voorkwamen ; doch
deeze hadden, bovendien, een witte Vlak on-
der de agterfte Dyën, aan ieder Infnyding. Hy
verzekert , dat het getal der Ringen van het
Lyf , buiten Kop en Staart, niet meer dan tien
en het getal der Pooten meer dan veertien zy 3
in deeze Soort, wier woonplaats onder Stee-
neo
2059 lt. Oothl. 29&C Scop. Carn. 1144. Afellus lividiis»
ÏUJ. W* 42» Oniscds; L GEOFFR. Paris. 670,
l. D£5L* XlIL STUK, I i 4
504 Beschryving van
V# nenis, in ons Wereldsdeel. Scopoli telt aan
Afdeel, ieder zvde veertien Pooten
Hoofd- Deeze laatfte Autheur befchryfc een nieuwe
STUK» Soort , welke in Karniohe niet zeldzaam onder
Mos-Pisfc ,t j^qs voorkomt , in de Bosfchen , ja zelfs
onder Steenen in de Tuinen. Deeze, zegthy,
is van alle anderen verfehillende ; niet zo zeer
doordien zy het Lyf bruin heeft met geele Vlak-
ken , als wel door twee kleine fpitfe Lancets-
wyze Blaadjes aan de Staart, wier laatfte Naad
een Punt uitgeeft, onder welke een andere ge-
vorkte Punt legt ; zynde de Verdeelingen op
zyde met een Haairtje bezet. Zeven Ringen
heeft zy aan het Lyf en uit zes beftaat de Staart.
Zyn Ed heeft 'er van gezonden aan den Heer
Gronovius, die daar van ook wel een byzon-
dere Soort (f) maakt, doch aanmerkt , datzy
van Pater Poda , in de befchry ving der Infek-
ten van Griekenland, voor eene Verfcheiden-
heid gehouden wordt van de naastvoorgaande
Soort.
(*) ïedes a finguio latere quatuordecim. Ent$mt Carnk-L
P- 4»5.
(f) piiiscus ovalis coleoptratus nitens niger* pun&ïs ful*
vis variegatus: Abtlom 'ne pestice obtufo integro. PoD. Itfi
€rr*censt p. il'é. N. 4* 2hopb< Gron, N« 999.
LXXXV*
BE DuiZENDBEENEN. 505
V,
[$00000000000000000 O 0 OOl Afdee*.,
LXXXV*
H00FD-
LXXXV- HOOFDSTUK. STUi-
Befcbryving van '/Geflagt der Duizendbeenev,
bet welk zo wel de Inlandfibe^ als die grooce uit
de andere WereUlsdeelen5 «joelke onder dcvzen naam
bekend zyn 9 en eenige anderen bevat.
Is het te verwonderen , dat oude en latere Naam,
Schryvers tusfchen de Pisfebedden en Dui-
zendbeenen geen onderfcheid hebben ge-
maakt (*) , daar men onder de hedendaags hen
zelfs nog dergelyke verwarring waarneemt Die
fommigen Pisfebedden heeten , betrekken ande-
ren tot dit, anderen tot het volgende Geflagt.
Die van eenigen Scolopendra genoemd worden ,
voeren by anderen den naam vap Julus. Ook
zyn 'er tot de Duizendbeenen t'buis gebragt,
die deezen naam zo min als de Pisfebedden ver-
dienen wegens het getal der Poot en. De La-
tynfche naam zelf fchynt niet zeer eigen te zyn;
dewyl deeze Infekten wel met de Schaaren
byten of knypen, maar geen Angel hebben ia
de Staart.
Het
(*) Nemo haftenus, quanrum vldere mihi licuit, tria dl-
verfisiima terreftria Inie&a multipeda, Oniscum Iciiicer , ju-
lum & Scolopendram , rede distinxk ; fed e contrano omnes
fere recentiores , quin 6c ipf> quoque Plinius, turpiter con»
fudcrunt. AldrovAndus» Dó Infeffis. Lib, V. Cap. 13»
U Oeel, xuu stuk. Ii 5
5oö Beschryving van
V. Hec Kenmerk, dat wy hedendaags totonder-
^Jvw L' fcheiding der Duizendbeenen van de Pisfebed-
Hoofd- den gebruiken, beftaat inzonderheid in de lang-
stuk. te en platheid van het Lyf: waar men bv zou
ken, kunnen voegen , dat de meesten fcherpe Nypers
aan den Bek hebben : want in de Borftelagtig-
heid der Sprieten , niet alleen , komen zy met
de Pisfebedden overeen, maar ook daar in, dat
zy ten minste zo veel Pooten hebben , als 'ör
verdeelingen zyn aan 't Lyf. Het getal der-
zelven, evenwel , is in fommige Soorten ver-
baazend groot.
Linnjeüs telt 'er thans elf , waar onder na-
genoeg de helft uit andere Wereldsdeelen.
Soorten.
I.
(i) Duizendbeen , die <wederzyds twaalf Pgq~
Lagura. %m ]jeeft 3 het Lyf ovaal en de Staart met
Kleine met ;
Kwastjes. een wit kaJoastje.
Allerkleinfle Pisfebed met een witte Staart, s
was detze in de Verhandelingen der Akademie
van Upfal genoemd geweest. Zy wordt aldaar,
aan de Wortels der Boomen , onder 't Mos,
in 't vroege Voorjaar , voornaamelyk nevens den
Tuin van 't Kasteel , dikwils gevonden. De
grootte is als die van een Luis, met twaalf
Pooten wederzyds , en op de Rug een uitge*
fprei.d
(i) Scslopendra Pedihus utrirsque duodecim , Corpore ovalï ,
Cauda Penicillo albo. Faun* Suec, 2063. Sy/t. Nat* X. Gen.
242. XII Gen. 275* Scop. Carn 1153 Gkoffk. Paris* U.
p. 677. T. S2. f. 4. Aïï. Paris. Misf. 1, p. 532. T. 1?. f«
4* 10.
de Duizendbeen en. 5-7
fpreid Kwastje boven ieder Poot; h bovenalen* _ v»
midden op de Rug, een Bondeltje overdwars. LX\ v.
De Staart beflaat uit een dikker Kwastje van HoGi D'
grooter famenluikende Haairtjes.
De Heer de Geer , die dit Diertje zeer om-
Handig befchreeven , en, by vergroo'ing, zeer
fraay heeft doen afbeelden, zegt, dat het Lyf
de figuur van een zeer langwerpig O vaal heeft,
en zig platagtig vertoont, beftaande uit ver-
fcheide Ringswyze Leedjes , waar van hy 'er
van boven maar agt , doch van onderen tot
twaalf telde. Het hadt vierentwintig Pooten
en dus aan ieder zyde twaalf. In de Jongere ,
in tegendeel, was het getal der Verdeelingea
en Pooten aanmerkelyk minder. Hy hadt 'er,
naamelyk, vande klein ften waargenomen, met
niet meer dan drie Ringen en drie paar Pooten,
en een middelflag met vyf Ringen en zes paar
Pooten. Men hoore hem zelf fpreeken
3, Uit deeze Waarneemingen volgt., dat de Hoe 011 fier
„ Pisfebedden van dit Soort, tot den grootftenpooieaT*
5, trap haarer aangroeijing gekomen zynde ,
3, met vierentwintig Pooten zyn voorzien , en
9) dat haar Lighaam, van boven, verdeeld is
3, in agt Ringen; maar dat de genen, die nog
3, haare behoorlyke grootte niet hebben , of
33 jonger zyn, minder hebben dan viereniwin-
33 tig Pooten en minder dan agt Ringen,; naar
3, re-
(*) Mem. ie Matju £y de Pbyfique. Tom. I« p. 5S7.
I. Deel. XIII* Stuk*
5<dS Besckryvjng van
V# M reden van haarc grootte en ouderdom. Hoe
lx^xv!" 55 meer zy vorderen in Leeftyd ; hoe grooter
Hoofd- )5 hec getal der Pooten en der Ringen wordt.
stuk* ^ £)jt js cen stui( s jn (je Natuurlyke Hiliorie,
39 dat my zeer opmerkenswaardig voorkomt >
33 en zo verwonderlyk ; tenminste, alsdever-
35 andering der Rupfen in Kapellen. Wyheb-
33 ben nog geen voorbeeld van een dergelyke
3, Geftaltewisfeling, dan in de Vorfchen-Pop-
tzie'tvi.^ pen f5 gelyk de Heer Reaumur my, ineen
247en2i3.35 der Brieven , daar hy my mede vereerde ,
heeft doen opmerken ; en in de Myten 3 in-
zonderheid van de Kaas en het Meel,
die ik waargenomen heb dat alleenlyk met
zes Pooten ter wereld komen , en in 't ver-
volg 'er agt hebben (*). Men diende eeni-
gen van deeze jonge Pisfebedden op te voe-
den, om te zien , op welk een wyze de Poo-
ten en Ringen in getc^l toeneemen , en of de
Ringen weezentlyk zig verdeelen , dan of 'er
nieuwen bygevoegd werden. Veel laaken
blyven 'er nog te ontdekken over 3 in de
voortbrengzelen der Natuur".
Omftxeeks Parys vondt Geoffroy ook dee-
ze.
(*) Hier door wordt de duisterheid , dat fommigen maar zes,
anderen agt Pooten aan de gewoone Myten gceven , waar van
hier voor , biadz. 130, gdproken is , aanraerkelyk opgeheL
derd: wan: dat ie Heer de Geer de twee voo ften in de jon-
ge Mytjes over 't hoofd gezien zou hebben , is naauwtyks te
denken,
35
de Duizendbeenen. 509
ze , die hy de Penfeel - Duizendbeen (*) noemt, v»
en daar in het zelfde waargenomen heeft, doch lxxxv. 1
het getal der Ringen van het Lyf op tien ftelt Hoofd-
enhet getal der Pooten op twaalf Paaren Dok- STÜK*
tor Scopoli zondert dit Diertje , door hem in
Karniolie waargenomen, van de Duizendbeenen
af, om dat hec getal der Pooten , zegt hy s
onder ieder Ring , die hy 'er maar zes aan 't
Lyf heeft waargenomen , twee Paaren is , ge.
lyk in de Miliioenpooten. Men vindt het al-
daar onder de Bast der Boomen, in de Boom-
gaarden en Wilgen - Bosfchen (t)- Buiten twy
fel zal men het in ons Land ook wel aantreffen,
fchoon ik niet weet , dat iemand nog van zyne
Waarneemingen, ten dien opzigte, iecs aan 't
licht gegeven heeft. In de jongheid minder
Pooten te hebben, merkt L in n^us, thans 5
als een algemeene eigenfchap der Duizendbee-
nen , aan.
(2) Duizendbeen, die wsderzyds veertien Poo- n.
ten heeft , en bet Borstftuk met DekfcbiU?+**tr*
Aon ">et Dek-
den' fchüden.
In Spanje vondt de Heer Hallman deeze
Soort , welke de Sprieten geel en van langte
als
(*) La Scoloprendre a Pinceau, Hijl. des IkJ.
p. 677.
(X) Julus Lagurus. Entom. Cafmol. p# 420,
(2) Scoloprendra Pedibus utrimque quatuordecim , Thorace
coleoptrato. Syft. Nat. XII.
I.Deeu XIII. Stuk,
5TO BESCHRY VING VAN
V. als bet Lyf heeft , dat van gedaante als der vol-
$T5f™ ' cende is , maar langer ? en uit ast Ringen be-
Kooit; iiaat , die ieder gedekt zyn met een halfrond
stuk Schildje, 't welk van agteren uitgerandis. Een
enkeld Schild* dat als uit twee famengevoegd
is , van agteren uitgerand zynde , begint aan
den vierden Ring van het Lyf, dekkende daar
van flegts één of twee Ringen. Onder dit Dek -
fchild zyn fmalle, enkelde Wiekjes* De Poo-
ten beftaan uit veertien Paaren 3 waar van de
laatften bynade langte hebben van het Lighaam*
De Dyën zyn gedoomd; de Schenkels ruuw,
en de Vingeren beitaan uit ontelbaare Leed-
jes.
tti. Cc) Duizendbeen, die wederzyds vyMenPoo*
T^rficata. Un jJeejrt
mecSchia- J
ren.
?VI* Deeze zyn het , die men in Sweeden TwaoL
Jlïerï , of Tweeftaart , wegens de langte der twee
agterfte Peoten, in Duitschland Vielfusz en el-
ders Veelpootige Wormen noemt- Het getal
der Pooten komt niet volmaakt met de Ringen
van 't Lyf overeen , welken deeze Soort , die
toodagtig van Kleur is , fomtyds minder
heeft. Wy vinden 'er, met -Geoffroy , in de
onze, op Plaat CVL Fig. 7, afgebeeld, maar
ne-
(3) Scokprendna Fedihus utrimque quindecim. Faun, Suec0
5064. Scop, Carn. 1146. RAJ. /«ƒ 45. MoUFF. Inf. J99.
ALDK. Inf, 635. SuLTz, Inf. T. 24. f. 155» GEOFF&. J*4n7«
II. T. zz. f. 3. SCH^ïF# Elem. T* III, f. I,
DE DUTZENDBEENEN. JII
negen, behalve den Kop. Dit zelfde is in t v*
Werk van Ray aangetekend. Scopoli merkt £££?EL*
aan , dat zy beurtlings een kleiner en een groo- Hoofd-
tere, en in 't geheel veertien Verdeelingen heb- STUK-
ben. Hy geeft een andere op met dertien en
een Sneeuw - witte met twaalf Pooten weder- r
zyds. , Geoffroy fpreekt van eene Soort , die
zwartagtig is en niet meer heefcdan agtentwin-
tig Pooten. De langtc wordt van hem wat min-
der dan een Duim, by anderen op meer dan
een Duim gefteld. Die van onze Afbeel-
ding is , in alle afmeetingen , nagenoeg drie-
maal vergroot.
Deeze Diertjes komen , zo wel in Noord-
Amerika als door geheel Europa, in of op de
Aarde , of onder de Bast van oude Boomen
voor. Dikwijs vindt menze onder Steenen of
onder Bloempotten , Tobbens en Boombak*
ken in de Tuinen. Hetfchynt, derhalve, dat
zy van dergelyken aart als de Pisfebedden zyn ,
uitgenomen, dat zy zo geen fchade doen aan
de Vrugten of 't Gewas. Men mag vermoe-
den , dat zy van Infekten leeven , aangezien
Willoügby een Spinnekop heeft zien opvree»
ten door een Duizendbeen. De fterke Nypers,
die zy aan het Koplid hebben , zal ze daar toe
in (laat ftellen en bekwaamheid geeven. Ook
weet men zeker , dat zy van Huid verwisfelen*
Aangaande de manier van Voortteeling , der*
zei ven , is nog ftoffe tot nader onderzoek.
I. Dkbl, XIIL Stuk*
C4)
5ii Beschrvving van
V. (4) Duizendbeen > die vcederzyds zeventien
JF?xvU Pootea heeft.
Hoofd-
stuk. 9t Getal der Pooten maakt deeze den vier*
den in rang , fchoon ongemeen in grootte ver-
j^er groo"fchillende van de voorgaande Soort , en wel
de allergrootfte zynde der Wes indifche of
Amerikaanfche Dui^.endbeenen. TeKarthagé-
na komen er voor van een Elle lang en met de
Pooten een half Voet breed. Of deeze nu juist
diezyn , met zesendertig Pooten > welken B <ow.
ke afbeeldt, of met veertig, gelykde volgen-
de Soort, is niet zeker. Heeft Linn^us, met
de aanhaaling , de Guineefche van den Heer
Gronoviüs bedoeld , met agttien Pooten we-
derzyds, zo is de Nommer fouu
v* 00 Duizendbeen, diewederzyds twintig Poot
Mcrfitans. 1 r
lndiilhe. Un 0 eJU
Alle myne Indifehe , van drie , vier en vyf
Duimen langte , bevind ik een - en - twintig Le-
den aan het Lyf en twintig Pooten te heb! en
aan ieder zyde, wanneer men de twee langere
van
(4) Scciopmdra Pedibus utrinque fepundecim. Syft. Nat.
X2I S col open J ra maxima Pedibus tr<ginta fex BROWN. Jam»
426 T. 4-2c f. 4 Gron Zoopb. 1004
(5) ^colopendra Pedibus utrinque viginti. Aman- Acad !. p
525 , 506 Muf Ad brid. L p 89 OLFAR Muf. T. 12*
f 5. Pf.T Gaz T. 13. U 3. Luuwenh. Epist. 102*
BB AOL Nat. T, Cf f. 4. SEB. Muf U f. 81, f. 3,4^
ÏRlSCn, Inf XI. Tab. 2 f 7 Catfsb Car. Ï1U p 2. Tc
3» GKON. 1002. Japurue» MaKCGK* Braf 25$,
ü> 1 DülZENDBEENES, ;t$
van de Staart , die echter weezen tlyk tot de V.
Pooten behooren , niet mede telt. Het zelfde ^xxv£L>
heeft plaats in myne allergrootfte, die de langt e üooi»d-
ten minste van agt Duimen heeft, het Lyf eenSTUK* *
half Duim dik en drie kwart Düims breed. De
Oostindifche, in 't Werk van Sêba, zyn om-
trent zes Duim lang afgebeeld. Een andere
uit Nieuw Spanje , ongevaar een Vöet lang ,
met meer dan denig Leden , en dus ook meet
dan zestig Pooten. In een der eerstgemel-
den konde men de Mannelyke Teelleden on-
derfcheiden.
De Heer Gronovius zegt dat deeze Indifche
Duizendbeeften , (tot welke zyn Ed. , zo wel
als Linnjëus, ook de Kaapfche van Petiver en
Brafiliaanfche van Marcgraaf , Japuruca ge*
naamd , betrekt ,) fomtyds de langte bereiken
van zeven Duimen en de breedte van een half
Duim. In de jongere, zegt hy, is de Kleur
geelagtig , in de ouden Kastanje - Bruin. Dc
Kleur van myne kleinen is groenagtig en van
de grootften, die ik heb, zynde , als gemeld is 5
ten minste agt Duimen lang , roodagtig bruin
geel. Zyn Ed. verhaalt, dat de twee Staar-
tjes , naar Pooten gelykende , doch langer , zeer
Venynig zyn (*). Zyn Ed. moet zekerlyk de
zelfde op 't oog hebben als de myne, dewyl ik
ook in dezelven het naaste Leedje aan 't Lig-
haam j
(*) Cauds binx , Fedifbrmes , fubulatx , aeuleat* , Ion*
gsc, Venenatisfim* , &c. Zooph. Gron. Fase. \t p, *35*
L DEEL,. XIII. STUK. K k
514 Beschryving van
V. haam, wegens fcherpe Tandjes, aan de bin-
lxxxv.L' nenzyde , ruuw vind ; doch de Klaauwen van
Hoofd- deeze agterfte Pooten fchynen my volmaakt
stuk. met jje ^eY aiKjere Poocen overeen te komen 5
en ik vind by de Autheuren gemeld , dat de
Beet van deeze Dieren , zo wel in Oost- als
Westindie, gevaarlyk zy (*) : waar toe de-
zeiven met ontzaglyke Nypers, aan den Kop,
zyn gewapend. Van de Venynige Steek der
Scorpioenen , die in 't algemeen erkend wordt
door den Angel van de Staart te gefchieden >
hadt zyn Ed niet gefprokcn
In Geltalte komen deeze Uitheemfche , nage-
noeg, met onze Europifche overeen. Het ge-
tal der Leedjes van de Sprieten bevind ik, by-
na, even groot als dat der Pooten. Linln^' S
zegt , dat zy wederzyds vier en dus in 't ge-
heel agt Oogen hebben ; waar in zy dan met
de Spinnekoppen zouden gelyk ftaan. Seba
hadt 'er , uit een Ooscindisch Schip , dat ge-
floopt werdt, levendig gekreegenmec haareEi-
jertjes, daar reeds Jongen in te zien waren. Hy
hiedltze, in Aarde, lang levendig , doch de Ei-
jertjes kwamen niet uit , 't welk hy meende
daar door veroirzaakt te zyn , dat 'er de Na*
tuurlyke uitbroei jing aan ontbrak. Hoe ont-
zaglyk deeze Dieren ook voorkomen , zyn zy
doch
(*) Harum morfus laboriofas adeo est , ut in furorem pro-
pemodutn Incolas incitet. Bontius Hifi Ind. 56, Venenum
de proboscide, ex Ore pcocedente, effunditur. Mead, <kVf
nenis. p, 47.
Ü> E D Ü 1 Z E N D B E E N IS. frjf
doch het gewoone Voedzel der Blindflangen, y#
naar men verhaalt. lxTxv^
HOOFD-
(6) Duizendbeen * die wedcrzyds twee • en • stuk.
twintig Pooten beeft. ferrurim
nea.
Of het kleine verfchilinhet getal der Pooten ^kaaa""
een genoegzaam Kenmerk , tot eene Soortely*
ke onderfcheiding, van deeze en de voorgaan-
de , maakt , zou men mogen twy felen ; te meer
daar het getal der Leden van het Lyf , behal-
ve den Kop, maar twintig , dat is minder dan
in de Indifche gefield wordt. He Heer Gro-
novius vondt, aan zyn Guineefche Duizend-
been , wel twintig Leden of Verdeelingen van
het Lyf, doch flegts agttieri paar Pooten. Zyn
Ed. haak de onderfcheiding daar uit , dat de
bovenfte Leedjes der agterfte of Staart - Poo-
ten, in deeze, niet gedoomd zyn. De Poo-
ten worden door Linn^eüs geel gezegd te zyn
en de woonplaats in Afrika gefield, Het Lyf
was ros of Roestkleurig.
(7) Duizeridbeen , die wederzyds honderd agt vir.
en veertig Pooten beeft.
Zonderling is de menigte van de paaren Poo-
ten
(6) Scotopendra Pedibus utrinque vigmü duohus, Syft. Nat.
XII
(7) Scotopendra Pedibus utrinque centrum quadra^mta QÏÏa%
Syft. Nat. XII.
I. DEEL. XIII. STUK» Kk 2
5ltf BïSCHR YVINO VAN
V* ten in deeze 9 die door een Kapucyn van Mar-»
lxxxvL' feille> Gabricl Baro genaamd, in Vrankryk
Hoofd- ontdekt werdt. Zy heeft de geftalte van de
stuk, volgende , maar is viermaal zo groot > zegt
LiNNiEüs 3 die dezelve fchynt gezien te heb-
ben. De Sprieten , die kort zyn, beltaan uit
veertien Leedjes. De Staart is half ovaal met
een byhangzel en twee Voelertjes, die naauw-
lyks langer dan dezelve zyn.
vin, (8) Duizendbeen , die <voederzyds zeventig
SS* Po°ten beeft.
Frisch merkt aan, dat deeze 5 in Geftalte,
meer gelyken naar de groote Indifche , dan on-
ze gewoone Duizendbeenen :9 in Fig. 7 3 op
Plaat CVI. afgebeeld. Ik kan zulks echter uit
zyne Afbeelding van dezelve niet befpeurenen
met zo lange Pooten, als men ze bySEBA ver-
toond vindt (*} , heb ik de dunne Inlandfche
nooit gezien. Hy merkt aan , dat dezelve an-
derhalf Duim lang was en maar een halve Lyn
breed, hebbende het Lyf famengefteld uit vier-
envyftig Leedjes en dus voorzien met honderd
en agt Pooten* Niettegenftaande zulks krui*
pen zy 3gelyk hy aanmerkt, zo wel alsdegroo*
ten.
(8) Scolopendra Pedibus utrinque feptuagitita, Faun. Suec*
S065. Aldiiov. Inf. 636. f. 8. Frisch. Inf XI. T. 8. £ f.
H.AJ. Inf 45. GfioFFR. Paris, II. 676* N* 4,
(*) Kabinet. I# Deel. Tab, LXXXI. Fig. i.
DE DUIZENDBEENEN. 517
ten, zeer langzaam. De Voelhoornen, gelyk v-
hy de Sprieten noemt , aan de zyden van den ^Xxxv. 6
Kop ver uitfteekende, beftonden ieder uit veer- Hoofd-
tien Leedjes. Onder dezelven hebben zyeenSTÜKt
Soort van Nypers , even als de andere Dui-
zendbeenen: doeh de Kop is, zo wel als 't Lyf,
zeer plat.
Buiten twyfel worden deeze, door Ray, be-
doeld, wanneer hy fpreékt van zeer dunne,
lange Duizendbeenen , die opgerold leggen in
de Aarde of Mest, van Kleur uit den rosfen of
geelen witagtig zynde, met den Kop bleek Kas-
tanje-bruin en een gevorkte Staart, Deeze wa-
ren, by hem , ook anderhalf Duim lang, doch
hadden maar agtenveertig paar Pooten , 't welk
veel verfchilt van zeventig, gelyk 'erinSwee-
den aan geteld zyn (*). Anderen, wederom,
hebben een ander getal van Pooten , die moeie-
lyk te tellen zyn, daar aan gevonden (f). Dit
verfchil kan men , met grond, onderftellen , uit
de verfehillende Ouderdom van deeze Infekten
voort te komen*
Een eigenfchap van deeze Soort is opmerke- Giinflenia
lyk. ,, Ik vond , na Slagregens , zulk een Dui- tdon*'er-
9, zendbeen des avonds, zegt Ra y, diehetLyf
3, metMymovertoogenhadt, engelykerwys de
Glim-
(*) Nostra 60 vel 63 Pedes, a fïngulo latere obtinet. Taunm
Suec II. 501.
f|) Pedes numeraiu difHcïles, 46 ad 54 » Sol ander* Syj\
Nat. XII.
X. Deel. XIII. Stuk* K k 3
SiS Beschryvïng van
Afdeel. m GIimworm günfterde f % waar mede zy s
rxxxv. '„ fchoon men het Lyf afveegde, nog aanhielde.
^Itvk.' 35 BRUERüszegt: tweemaal heb ik de by nagt
t. zie ons 3, ligt geevende Duizendbeen, in Zomer fche
IX Stuk , AT A , TT ..
bbM. 593. » Aagten , op Mosagtige Heijen , Vuung glim?
,, mende gevonden. Het geheele Lyf glinfter-
„ de , maar een weinig minder helder dan de
Glimworm. Het is my eenmaal , wanneer
,, ik 's nagts, fterk bezweet zynde, te Huis
„ kwam , gebeurd, dat ik, myn Aangezigt ,
in 't donker, met den Zakdoek afveegende,
„ zeer verbaasd ftondt, dien Doek, op 't oo-
„ genblik , Vuurig en als in Vlam te zien.
„ Maar , dit wonderwerk met oplettendheid
,, befchouwende y fcheen de Glans zig op ééne
plaats te verzamelen, en wanneer, op mya
„ bevel , een brandende Kaars gebragt was ,
5, deed ik den Doek open , en vond 'er zulk
j, een Duizendbeen in, die, door het wryven
„ aan myn Aangezigt, ik weet niet welk een
Vlammige Damp over den geheelen Zweet-
„ doek hadt verfpreid. Mouff. Theatr. pag.
Dit heeft , echter , niet altoos j zo het fchynt,
in deeze Duizendbeentjes plaats , waar van ik
'er een, dat meer dan twee Duimen lang is, in
myne Verzameling bezit : hoewel anderen de
langte (tellen op maar agt of negen Lynen, ge-
lyk Geoffroy zodanigen omftreeks Parys ge-
vonden hadt, zeggende dat zy by nagtfomwy.
len glinfteren. Aan Doktor Scopoli fchynt dee-
ze
DE DüIZENDBEENEN. 3I9
ze Soort, in Karniolie, niet voorgekomen te v-
Afdeel,
zyn. lxxxv.
Hoofd-
(9) Duizendbeen, die wederzyds zes- en- ze-ST^*
ventig Poolen beeft. Pho/pbo»
rea.
' _ . _ Glinlleren»
Kapitein Ekebero heeft, waarfchynly^ op de.
zyne Reize naar China, in de Indifche Zee,
honderd Mylen van het Vaste Land af zynde,
op het Schip een Duizendbeen van deezen aart
gevonden , die des nages als een Glimworm
glinfterde, en daar van een Aftekening gemaakt.
Dezelve hadt den Kop Ey rond, geelagtig, mee
twee overlangfe en eene dwars-ftreep gevoord;
het Lyf zo dik als de Schaft van een Mosfchen
Veertje, Draadagtig , langer dan een Vinger,
beftaande uit twee en -zeventig Leedjes. Het
Dier was paarschagtig van Kleur,met twee even *
wydige geele Streepen. De Sprieten , die Els-
vormig en Roestkleurig waren, beftonden ieder
uit veertien Leedjes : juist, dat aanmerkelyk
is, even als in de voorgaande Soort*
Tot dus verre keur ik alles goed; doch
wanneer men onderdek, dat deeze Duizend-
been uit de Lugt op het Schip nedergevallen
zy, en vraagt, of dezelve dan mooglyk ook
Wieken hebbe , gelykde tweede Soort: als
ook, om dit kleine verfchilvan Pooten, (ter*
wyl hetzelve in onze lange, dunne, die fom«
tyds
(9) Scolopendra Pedibus utrinque Septuaginta fex. Syfi*
jNat. XII.
I, Deel, XIII, Stuk* K k 4
520 Beschryving van
V.
Afdeel,
"lxxkv:
Hoofd-
X.
öccidenta <
lis.
Amert-
JHai ina»
Haring-
Aas.
tyds veel langer dan een Vinger voorkomen ,
zo onzeker is,) daar een byzondere Soort vaa
maakt, niet denkende dat dit Infekt op het Schip
medegenomen en tot die langte aangegroeid kan
zyn : zo meen ik , dat men de Wonderen dei-
Natuur niet moet vergrooten, en liever by het
blykbaare berusten , dan toevlugt neemen tot
onwaarfchynlyke onderftellingen.
(ie) Duizendbeen , die &&Jtrzy'ds honderd
drie • en - twintig Pooien beeft.
In deeze Amerikaanfche , van een half Voet
lang , rondagtig van Lyf en Roestkleurig , be*
ftonden wederom de Sprieten x\\t veertien Leed-
jes.
(n) Duizendbeen, die voederzyJs •
Pcoten beeft , bet L f bleek 3 mét eene ros*
Je Streep langs de Rug.
Inde Zee van Westgothland vondt Lïnn^üs
dit kleine Infekt , naauwlyks een Vingerbreed
lang zynde, overvloedig. Het was zo fyn als
een Draad , met zwarte Oogen , veele witag-
tige Pooten en het Lyf van dergelyke Kleur 5
uitgenomen dat op hetzelve , langs de Rug ,
eene
(10) Sce/ependra Pedlhus utrïnque centum & viginti tribus»
SyjK Nat. XII. LiST. It. 1699, Tab, VI.
(11) Scoïopendra Pedibus utrinque y Corpore pal*
Mo, linea Üoril rufa. It. Westgotb, 191.
de Pissebedden. 521
eene roodagtige Streep liep , beftaande de Staart V.
, i> s. Afdeel*
uit een rond Leedje. t\^vl
Thans zegt zyn Ed.; het Lyf is rood , wes-HoOFa°
halve men het Roed- Jat noemt, dat by deSTUlU
Kust van Noorwegen zeer gemeen is en het Aas
der Haringen , waar door de Buik dier Visfchen
ros en het Lyf in 'tkort ruig wordt, ten zy men
ze ten minde twee Dagen in de Netten ver-
ftrikt laat, in de Zee.
De Heer Pontoppidans ^ Eisfchop van 't
Sticht van Bergen in Noorwegen , geeft ons
van dit Haring - Aas een omftandiger befchry-
ving. In alle Bogten of inhammen , hieraan
,3 den Wester Oceaan , zegt hy , wordt in de
3, warmde Zomermaanden , en evenwel altoos
,3 niet overvloedig , maar in zekere Jaaren in
onbefchryflyke menigten 3 een foort van klei-
3, ne en byna onzigtbaare Wormen , die men
3, Röe-Aat noemt 3 gevonden. Deeze zyn maar
33 zo dik als de allerfynfte Zyde en naauwlyks
3, zo lang als een halve Speld. Haar menig*
vuldigheidis by wylen zp verbaazende 3 dat
,3 het Water zelf 'er fomtyds zig geheel rood
3, door vertoont, en dat men 'er veele miliioe-
3, nen van, te gelyk, in een Kan Waters , uit
3, de Zee kan wegdraagen Als deeze Wor-
3, men 'er zo overvloedig zyn3 doen dezelvto
3, de Haring visfehery een groot nadeel; want
3, zy maaken dat de Buik van de Haring aan-
3, Honds verrot; inzonderheid , wanneer de
53 Haringen by een menigte van honderd ja
i, dkel xuu stuk, K k j| 33 dui«
522 Beschryvinc van
V- ,5 duizend Tonnen , in eene Bogt te fkmm ge-
rxxxv? » dreeven en ingeflooten zyn, om allengs ge-
Hoofd- zuiverd en ingezoutdn te worden (*). Van
stuk. ^ deeze Roe- Aat krygt misfchien een foort
3, van Schulpvisch die roode Kleur, welke bui-
3i ten twyfel de oirzaak is, dat de Strand vo«
gel Teisty die van zodanige Schulpvisfchen
3, leeft, zynen zeer hoogrooden Drek op den
yy Oever vallen laat: zo dat wy mooglyk hier
yy ook wel Purperflakken van dergelyken aart,
5, als de Indifche zyn » zouden kunnen heb-
3» ben (f),
LXXXVI. HOOFDSTUK.
Befcbryvivgvait't Geflagt der Millioenpooten,
tot welken ook zeer groote Uicheemfche bëtho*
retty die men weleer tot de Duizendbeenen heeft
fhuis gebragt.
Faam. Tndien de benaaming van Duizendbeen goed
* gemaakt kan worden , door aan te merken «
dat men dik wils het bepaald getal van duizend
voor
(*) Van deeze manier van den Haring aan de Kust van
Koorwegen te vangen , is uit den zelfden Autheur omftandig
Berigt gegeven in het VI V. STOK , deezer Natuurlyke Hifto-
rie, bladz. 29.?, 29+. Daar uit blykt tevens , da het een Druk-
feil in xyft Nat. Ed. XI J. moet zyn , wanneer LiNN^US
zegt : Nisi per bliuum rdinquantur Pisces Retibus ilUique-
atu
(f) Naturl. Hisit vin Norwe^ên, II, TheilL p. 94»
DE MlLLlOEMPOOTEN. 5*3
voor eene onbepaalde en verbaazende menigte V.
genomen vindt : zo zal men, hope ik, derge-^^Ev^
lyke toegeeflykheid wel willen hebben , omtrent Hoofd-
die van Millioenpoot ; devvyl het getal derSTl7K:*
Pooten, inde meesten derzelven, veel groo-
ter dan in de gewoone Duizendbeenen , ja dik-
wils niet dan met groote moeite te tellen is.
En daar men aan de Polypusfen die maar
weinige Armen hebben , reeds om die reden
den Griekfchen naam van Veelvoet geefc , zo
is de Hoogduitfche naam van Pïeifusz voor de
Infekten van dit Geflagt zeer oneigen. Sult-
zer , evenwel onderfcheidc deeze Soort van de
voorgaande , door den tytel van Cylindrifë&er
Vielfusz. Dat de Latynfche naam Julus , die
men hedendaags gebruikt om de Mannelyke
Bloemen van de Hazelaaren en dergelyken te
betekenen (*), van ouds en wel door Plixius,
voor een dergelyk Infekt genomen zy, tragt
Aldrovandus te betoogen. Indien dezelve
nu, een van de drie, hier voor gemeld t **be-+ , f
tekenen moet, zo kan hy niet toepasfelyker zynsos*
dan op deeze.
De Geftalte des Lighaams , naamelyk, doetKenmer-
die van dit Geflagt inzonderheid van de Dui-ken'
zendbeenen verfchillen* Zy hebben het Lyf
niet
(*) Flos Amentaeeus feu Julus* Tour N F. Inft. Rei. Herb.
p. 580. Ica dicitur , i. quod in Corylo, ut & Alno, Juglan-
de, Quercu , vcluci praelongus Vermis lïngulari pediculo de-
pendet 3. Est & nomen Infe&i multipedis , rotundi % &c«
Castellï. Lexic, Medkum%
INDEEL, XIII, STUK»
524 Beschryving van
V. niet platagtig, maar ten minste in het bovenftc
lxxxvu gedeelte of de Rug Cylindrisch rond. De
Hoofd* Sprieten , bovendien , zyn niet Borstel- of
stuk. j)raacjagtig dun, maar uit kleine ronde Leed-
jes + als een Kcttingje van Kraaien , famenge-
Held. Daar die der Duizendbeenen wel veer-
tien Leedjes hebben , beltaan deeze , in ver*
fcheidene, uit niet meer dan vyf zulke Kraal-
tjes, zo Geoffroy aanmerkt, die 'er meer dan
honderd Pooten te hebben aan toefchryft , 't
welk echter niet in alle Millioenpooten plaats
heeft. Ook gaat die eigenfchap, van wederzyds
eens zo veel Pooten te hebben, als Ringen aan
het Lyf , niet in aile Soorten door, gelyk wy
zien zullen.
soorten, *t Getal der Soorten, 't welk te vooren ze-
ven was, is thans tot agt vermeerderd , waar
onder een Zee - Luis betrokken wordt , benevens
drie andere Europifche.
't Geflagt der Pisfebedden , tot welken dee-
ze t'huis gebragt was door den Heer Grono-
viüs 5 is dezelve door onzen Ridder ontrukt en
hier geplaatst , om dat zy juist eens zo veel
Pooten wederzyds heeft als Ringen aan het
I.
Ovaale.
(1) Millioenpoot, die wederzyds twintig
ten heeft.
Lyf,
(O jfafys Pedibus utruique viginü. Amcen, Acétd. IV. p.
253. N. 36 T. ilL f. 4, Syft. Nat. X. Gen. 243. XU. Geii«
274. Onheus &c4 GHON. Zoopb. 995» T. XVI I, f. 4, 5.
H MlLLÏOÉNPOÖTEN. S*S
Lyf 3 dat 'er, behalve Kopen Staartlid, maar V.
tien heeft. Wy vinden dit Mekt aldus be-j^££*
fchreeven (*). hoofd-
^ Het Lyf is byna ovaal, blaauwagtig bruin STüK*
3, en zeer glad , met twaalf Verdeelingen op
3, de Rug gedekt , waar van de eerste enlaat-
53 fte ieder gelyken naar het vierde deel vaneen
33 Kogel. De Kop is ftomp en bruin 9 met
,3 uitgeholde Stippen : de Sprieten zyn dikag-
,3 tig , en beftaan ieder uit zes Klootronde
33 Leedjes. % Getal der Pooten 9 die zy heb-
33 ben 3 is twintig , die op zyde famengedrukt
33 zyn , en in een kromme Nagel uitloopen ,
3, met een Doorntje , dat overend ftaat , aan
3, de bovenkant", Het onthoudt zig in de Eu-
ropifche Oceaan.
(a) Millioenpoot 3 die vcedenyds tagtig Poö-
ten heeft. Dikkc#
In de Chineefche Verzameling van Lager-
ströem bevondt zig een zodanige, die het Lyf
een Vinger dik en bleek hadt 9 beftaande uit
agtenveertig Verdeelingen , die aan den rand
geelagtig waren : de Sprieten geknopt , met
zes Leedjes 3 en 3 zo wel als de Pooten 3 in ge*
tal zesennegentig Paar uitmaakende , bleek of
geelagtig, Van deeze was een Verfcheidenheid
in Karolina waargenomen 3 die 3 behalve den
Kap 3
(*) In Amxn* Ac ad, loeo citato.
{%) Julus Pedibus utrinque oiïoginta** Amwu Acai* IV*
f>. 253« N. 35,
h DEEL. XIII. STUK,
52(5 BESCHRY VING VAN
V. Kop , negen - en - veertig Verdeelingen hadt , en
Afdeel. njet meer yantagtig tot agtentagtig Pooten.
Hoofd- Aan de zyden is, op ieder Verdeeling of Ring,
stuk, een zwarte Stip»
in. Cs) Millioenpoot, diewederzyds honderd Poa-
ïer7tt~ ten heefL
Gewoone» J
PL.CVI.
rt&- Hoewel wy deeze , in vergelyking met de
anderen , de Gewoone kunnen noemen , is zy
doch op ver naa zo bekend niet als de Duizend-
beenen. Veele Autheuren, evenwel, hebben
'er gewag van gemaakt. Mouffetus zegt,
dat hem 'er eens een in Kropfalade voorkwam,
die van dikte was als een klein Rivier -Biesje
en glad, met den Kop zwartende Rug Goud-
geel. Hy beeldt dezelve ongevaar van die
langtc af, welke Ray geeft aan deeze Mil-
lioenpoot, naamelyk van vyf kwart Duims;
{lellende de Kleur blaauwagtig zwart, met de
pndjes der Ringen witagtig , zo wel als de
Pootjes, die naar dunne Haairtjes gelyken. %
Getal derzelven oordeelde hy onzeker , en 't
was niet vreemd , indien hetzelve , gelyk in
de dunne Duizendbeenen , naar den ouderdom
verfchiilen moge De Sprieten, uit Knobbel-
tjes famengefteld, liepen dikker naar 't end.
Het
(3) 7u^us Pedibus utrinque centum. Faun. Suec. 2066.
$C0P. CarnioU H52. -MoUFF. Inf 201. R.AJ. Inf. 46. 'N. 4.
ALDRov. Inf 636. N. 4. FKISCH. Inf XI. Tab 8. f. 3*
jonst Inf Tab. 23 SULTZ. Inf Tab, 24, f. is6» GfiOFFR,
JpAris. 679. N. 1. G&qn. Zeoph, 1007,
BE MlLLIOENPOOTEN. 517
Het Millioenpootje van onze Afbeelding , in V.
ffg 8, ongevaar de helft in langte en breedte L;.NXVU
vergroot zynde, komt nagenoeg met deeze be- Hoofd-
fchryving overeen. De Oogen zyn groot en STUK*
ftaan zeer fchril in deeze Diertjes , die men dik-
wils in de Aarde vindt. Het getal der Ringen
of Verdeelingen van het Lyf is ontrent vyftig ,
en derhalve moet dat der Pooten, indien zy 'er
twee Paar hebben aan ieder Ring, wederzyds
omtrent honderd zyn. Van agteren loopt het
Lyf in een fpitsagtig Staartje uit. De Kop is
rond en (lomp.
De Heer Gronovius heeft , ten minfle ,
vyfendertig Ringen geteld aan het Lyf van dee*
ze Milüoenpooten , en ftelc dus dat zy meer
hebben dan zeventig Pootjes: ook was de lang*
te der zyne maar een Duim, en de dikte een
twaalfde Duims , de Kleur fomcyds zwartag-
tig , fomtyds Aschgraauw. Doktor Scopoli
vondt 'er, in Karniolie, met het Lyf van vyf*
tig Ringen , die ieder wederzyds twee Pooten
hadden, geel of witagtig van Kleur. Dit maakt
dan , wederom , 't getal van honderd paarea
Pooten uit.
Omftreeks Parys heeft Geoffroy die van
deeze Soort , met tweehonderd Pooten , maar
vyf Lynen, dat is omtrent een half Duim lang
gevonden en zwartagtig , zeer glimmende van
Lyf. Mooglyk zyn de jongere zwart , de ou*
de bruin of graauwagtig blaauw. Dit hebben
zy gemeen, van zeer hard te zyn van Lyf, m
I. Deel. XIII. Stuk- zig
528 BEscHnYviNe VAN
■ V. zig om te krommen of op te rollen, wanneer
Afpeei.. menze aanvat of plaagt. Zy komen in de Aar-
Hoofd- de , of op den Grond onder Steenen, voor.
STUK.
m (4) Millioenpoot, die wederzyds dertig Poo-
Ccmpiaka- m ? jjet Lyf platagtig heeft en de Sprie*
Plaug- ïge. gfcft geknodsU
De platheid van het Lyf maakt deeze als tot
een middelflag, tusfchen de Duizendbeenen en
Millioenpooten, weshalve ook Doktor Scopo-
li dezelve onder de Duizendbeenen plaatst , daar
zy doch, wegens 't getal der Pooten, tot dit
Geflagt fchynt te behooren. Zie hier zynebe-
fchryving van dit Diertje.
3) Het Lyf is een Duim lang , plat, bruin-
agtig, aan den rand van Kleur als de Poo-
. 3, ten. Somwylen zyn de agterfte Ringen, in
't midden , Zeegroen , aan de zyden ros-
bruin ; de zyden van den tweeden, zesden,
negenden en elfden Ring 3 niet zelden , bleek
3, geel. Ik heb het ook geheel en al Roestkleu-
,3 tig gevonden. Ieder Ring is getekend met
„ een dwarfe Streep en eenige Knobbeltjes;
gekarteld zynde aan den zyd and DeSprie-
)5 ten beftaan uit zes Leedjes 3 die Haairigzyrr
5, Uit de drie voorfte Ringen komen wederzydè
3, drie, dat is uit ieder één Pootje voort: maat
33 uit
f4) Pcdibus utrinque irïginta, Corpore planïusculo f
Ahtêni&s Clavkti. Faun Suec 2068. Scoiopendra Julacsa,
Scop. Cam. 1150. J ulus fcolopendrious. Pqd. Inf. 127.
DE MltLIOEHf ÖOTïBi S29
M uit anderen wederzyds twee: zo dat het Se*^F^fiI^
39 tal der Pooten een - en - dertig Paaren is. Het lxxxvi.
komt in de Bosfchen, tusfchen 'tMos, niet Hoofd-
zeldzaam voor'*. STUK*
Volgens de Befchryving van Solajnder, die
dit Infekt in het Sweedfche Landfchap Schónen
hadt gevonden , heeft het Lyf delangtevaneen
Nagel; is placagtig, overal even breed, aan de
zyden hoekig, van boven bleek , van onderen
witagtig, beftaande uit twintig Verdeelingen.
Het is van boven gedekt met platagtige Schild-
jes , die geknobbeld , gerand , omtrent vier-
kant , aan de zyden gekarteld , gehoekt , de
agterften fcherp zyn , een weinig uitfteekendc
over de Ringen van het Lyf. De eerfte Ring,
zynde de Kop, is ovaal enplatagtig; de twee-
de , die den Hals uitmaakt , gedekt met een
Schild, dat van vooren rond is en van agteren
uitgehold : de derde en vierde zyn korter dan
de overigen en zeer fmal. De laatfte en twiil-
tigfte Ring of het Staartftuk , is driehoekig of
gefpitst en glad. Pooten zyn 'er, wederzyds,
dertig; naamelyk onder ieder Ring twee Paa-
Ten, uitgenomen den derden, vierden, agttien-
den en negentienden, die 'er maar één hebben*
De Sprieten, driemaal zo lang als de Kop* be*
ftaan uit zes Leedjes , waar van het vyfde
Klootagtig en donkerer, het zesde aller*
kleinst is.
h vssu xiii» £tvk, L 1 Cs)
5$tf BSSCHRtVlNC VAN
V* C5) Millioenpoot,*>wtf&r3;yif honderdtwin-
tig PöOJeW
stuk. Qp »t Strand der Kareis - Eilandjes , aan de
Sdkvkfus. Kust v au Gutliland, en wel op het grootfte,
zandige. onder Steenen , kwam deeze voor , die ook maar
een Duimbreed lang is en de dikte van een Duive-
Veertjes Schaft heeft. De Kleur was Asch-
graauw, met twee ; Streepen, die bleek Roest-
kleurig zyn , op de Rug , overlangs , en ieder
Leedje , aan de zyden, in de langte geftreept,
bleeker. Het Lyf beftaat, om een rond getal
te neemen , uit zestig Verdeelingen of daar
omtrent. De Pooten zyn witagtig: de Sprie-
ten hebben vyf Leedjes. Aangeraakt zynde
rolt dit Infekt zig famen tot een platte Krul ;
niet de Pooten , echter, naar den Grond ge-
keerd.
Omftreeks Parys is een Millioenpoot waar*
genomen, van dergelyke Kleur, hebbende ook
honderdtwintig paar Pooten , en uit omtrent
zestig Ringen ..be (taande , die zig dubbeld ver-
toonen , dewyl de eene helft'glad is, en de an*
dere geftreept.
VL m (6) Millioenpoot, diewederzydsh<mAetdvyf*
indut. tien Pooten beeft.
Isdifche.
Mouf-
(5) Jului Pedibus utrinque centum &* vigititi. Faun. Suec^
$067. lt. G$tL 280 Groffk. Paris. 679. N» 2. T. 22. f.
//HAJ. lnf% 47 SCH/EFF Elim T 7$.
(6) Julus Pedibus utrinque centum &* qumimm* Muf. Ad¥
D fc M l L L I O E N j? O O T B
Moüffetus heeft, reeds meer dan honderd- V*
dertig Jaar geleeden , de afbeelding aan 't licht lxxxvi.*
gegeven van deeze groote Aard - Duizendbeen Hoofd*
of Scolopendra , gelyk hy die noemt , cn sim-
welke, volgens dezelve , tusfehen de vier en
vyf Duimen lang was, niet wel een half Duim
dik. De Kleur van het geheele Lyf, zegthy,
was uit den bruinen zwartagtig glimmende, 'i
Getal der Pootjes , die geelagtig waren , fielt
hy van ieder zyde zestig: doch, de wyl het ge-
tal der Ringen, in zyne af beelding , ongevaar
zestig is 5 behalve den Kopen Staart, en het
getal der Pootjes eens zo veel , denk ik dat hy
deeze Soort bedoelen zal , die doorgefneedea
nog blyft leeven, zegt hy , gelyk de Aardwor»
men. Getergd zynde (voegt hy 'er by) byü
jh deeze Duizendbeen zo vinnig, dat Lüdovi-
fy cus Atmarus , die ons denzelven uit Libye
heeft gefchonken , fchoon JHandfchoenen
3, aan hebbende en een dubbelde Linnen Doek
3, om de Hand, het naauwlyks kon verdraa-
5, gen : want het Dier hadt de Nypers zo diep
yy en ftyf in 't Linnen gekneepen , dat men het
naauwlyks, en niet dan met veel moeite , kod
3i affchudden,,.
3 , Een andere van deeze Soort, zegt die zelfde
„ Au,
1?WA T. p. 90, M. L. V. 462. GRON. Zoopb. ioö3. Scolo*
pendra Pedibus nonaginta fex. Am«n. Acad. I. p. 324, Seb*
Kab. I. ï>. T. Si. f. 5. & II. T. 24. f. 4 , 5. PET. Gaz^
T. 74 i r- 3*
U XII JU STUK* Ll &
J3* BEsCHRrviNO f AH
*9
, v« „ Autheur, uit Nieuw Spanje ons toegebragt,
Ltxxvu is °P de Rug verfierd met eene Vuurkleurige
Hoofd- j5 Streep, en op de zyden, zo welalsdePoo-
ten , Koper - kleurig. De menigte van Poo-
ten , als Haairtjes , die zy heeft , doen haar,
met een opgeheven Kop , zeer fnel loopen.
En , het is de grootfte verwondering waar-
dig , hoe de Natuur , die maar een zeer klei-
3> nen Kop aan dit Dier gegeven heeft , hetzel-
9, ve niettemin met Geheugen, en zeker redeka-
39 velend Vermogen , zo rykelyk heeft be-
3, deeld. Want, fchoon het ontelbaare Poo-
3, ten als Roeijers heeft, die van den Kop als
3, den Stuurman byster ver afftandig zyn . weet
y. nogthans ieder zyn post zo wel waar te nee-
3, men , dat 'er de minste gebrekkelykheid nieC
3, plaats heeft in de vereischte beweegingen y
3, die als op een Mondelyk bevel, oogenblik-
3, kelyk , van den Kop tot aan de Staart ge*
3, fchieden > en dienen , om het Dier of voor
3, of agterwaards te doen gaan , naar zyne
,3 Wille".
In het Vorftelyk Kabinet der Akadèmie vaa
Upfal in S weeden, bevondt zig een Uitheem-
fche Millioenpoot , welke de langte en dikte
van een Vinger hadt , en dus met die van Se-
ba vergeleeken wordt, wier ty tel is allergroot-
fte Orientaalfche Duizendbeen. 't Is zonder-
ling , dat in dezelve het getal der Ringen van
het Lyf, behalve Kop en Staartftuk , maaragc-
*nveertig was, en het getal der Pooten , we-
der-
* M 1 L L I Ö ! » P O O T E N, 533
derzyds, maar zesennegentig. Zou dezelve ook v.
gebroken , en , na verlies van eenige Ringen , Afdeel.
weder famen gelymd zyn geweest, g^lykdk^^'
ügtelyk kan gefchieden? stuk.
(7) Millioenpoot , die wederzyds honderd vier- vir,
en-twintig Pooten beeft.
Die, welke zig in de Chineefche Verzame*
ling van Lagers 1 roem bevondt, hadt weder-
zyds honderd agt-en twintig Poocen: het Lyf
van dikte als een Ganze- Schaft , een Span
lang, beftondt uit half zo veel Loodkleurige
Ringen, die bruin gerand waren en de Pooten
bleek. Zeer naa fchynt hier mede die Westin*
tfifche van Seb a overeen te komen, welke op
de aangehaalde Plaat in 'c Tweede Deel is af*
gebeeld , en gezegd wordt het voorn aame Voed-
zei te zyn van de Blindflangen. Van deezfe
wordt getuigd, dat zy de Eijertjes,evenalsde
Garnaalen, tusfchen de Pooten draagt, totdat
dezelven uitgebroed worden , en de uitkomende
Jongen van zelf weg kruipen. Dat het Wyf je
geen Sprieten of Hoorentjes aan denKop zou heb-
ben , gelyk men aldaar zegt, geloof ik niet.
(8) Millioenpoot, die wederzyds honderd vm
Mc '
AU
Tier-en -dertig Pooten beeft. SSw^
In-r
(7) Julu% Pedibus utrinque centum &* vijtintl quatuor* Amèn»
Acai. IV. p. 253 N. 34 SEB* Knb, II. T. 24 f 4,5.
(8; Julus Pedibus utrinque centum trlgmta quatuor. Syft.
Hau XII Vermis terreftris, MARC GR» Brafi L18T. /*♦
XÓ99* T. 5.
*, XIII. Stuk. L 1 3
534 De Millioenpoqten.
V. Indien de Millioenpooten dergelyke eigenfchap
lxxxvl' hebben als de Duizendbeenen , dat naamelyk
Hoofd- fat getal der Pooten met den Ouderdom toe-
nvK* neemt 3 zo is 't niet te verwonderen 3 dat de
Allergrootfte de meeste Pooten heeft. Grooter
heb ik ze , zelfs in afbeelding , nooit gezien ,
dan die aangehaalde uit het Eerste Deel van Se-
ba op de Zesde Soort : wier langte byna van
een Voec en de dikte drie Kwart Dirms was. In
deeze , nu > tel ik > behalve den Kop en 't Staart*
Huk, zeventig Leden of Ringen / dat is hon-
derdveertig Pooten. Een ontzaglyke , die ik
gedroogd heb3 lang zeven en dik ruim een half
Duim, heeft zestig Leden aan het Lyf en dus
honderdtwintig Pooten , die zeer blykbaar be-
ftaan uit zes Leedjes. Ieder Ring heeft op zy-
de een zwarte Stip, even als in de Tweede
Soort.
VERBETERINGEN.
Bladz. 6*. Reg. 18. Vcor, zyn, Lees, gefield worden te zyn*
7, 4 3. Trosjes Tiopjes
— — 12, — — 23, — even gelyk - — — anderen doen
zulks even als
i 69. — 9, — venprei verfpreid
71. Aantek. Staae — — Staat
— - 73» Reg. 9, Voeg by r alhier op Plaat C. in Fig 2 »
afgebeeld.
*r 147* * — " — !♦ Voor Muscorara Lees Muscorum
. 225* « 13. Voegby> In langre en breedte is dil
Diertje hier zesmaal en dus in Lighaa-
melyke grootte meer dan tweehonderd,
maal vergroot,
. . BLAD»
BLADWYZER
DER
INSEKTEN.
De Letter i9 voor deGetalen, wyst aan het Eer*
Jle Stuk der Infekten , zynde het Nezenfy van
het I. Deel deezer Natuur lyke Hiftorie;
de Letter k het Tweede der Infek-
ten, zynde het Tiende, en zo ver-
volgens, l het Elfde, m het
Twaalfde, en 1 het Der-
tiende Stuk.
A.
_LaIbesfen -Vlieg, . m. 493
Aard - Kapelletje. . /♦ 373
Aard -Mot . « n.19
Aard- Pis febedden. . rc.498
Aard -Spinnetje. Rood;?2. 144
*>37
fc. 84
n. 20
m. 408
1
l 235
/. 215
2 8 8
216
i.294
Aard -Tor ren.
Aardvlooijen. >
Aard vl 00. •
Aars - HorfeL
Agret- Toeren. ♦
Ananas Kapel.
Argus Kapel ( Groote)
- — (Kieine)
Atlas Kapel (Groote)
(Kleine)
Atlasfen of Spiegeldraa-
gers. * . I .
Aurelia. (Groote) . 1 318
■ ■ (Kleine) . h 321
. (Gehakkelde) /. 323
Avond Kapellen. . i.391
Azyn - Vliegjes. . m.573
B.
Baarende Infekten. . m. 614
Balkagtige Tor. . i 262
Band -Uilen* . 1.518
Baniljes - Kapel. . /. 352
EASTAiHD-BOKjSS. . *>87
Bastaard* Olyfhah-
TJES, . . ii 504
ilaftaard - Rrpfen. , m- 137
Bafterd Juffertje. . m. 86
B AS TE R D W E S teW$ o ^» 2 20
BeekvJurTertjes. . w 31
Been vl iegjes* .
Beer -Kreeft. , ^427
Beer- Rups, . /.560
Beest der Water -Tor
ren. , l>2/
Belladonna - KapeL • I..304
Besfen - Spinnetje. . «. 146
rïesfen Uiltje. ♦ , I 67?
Beul Tor ♦ f# ï 78
Beurs - Krabben. », 341,358
Biddertje. . . £.150
Blaauw Bokje. . «.565
BlaauwSatyn Kapel. ♦ J. 201
Blaauwe Vliegen. . m. 500
Blaauwtjes, Kapellen. /.361
Bi AAZENPOOTJEN. I 522
Bladermottea, . h 741
Bladmotten. . *»438
Bladrollers , Rupfen. I, 69G
Bladfchurft * Vliegje* m. 602
Bladtorretjes, » 1. 389
BLADZUiGERTJES. . t. 43Ö
Blad-Vlooijen,. . .
L 4 Blind*
B L A D W Y Z E R.
Blind -Brems. . m. 536
Blinde Tor* . «.218
Bloemkevertje, ♦ f.229
Bloemkrabben. . n. 328
Bloemtorretje, • i. 300
Bloemvlieg. • m, 485
Bloem - Z iertjes» . . 5 2 7
Bochel -Tor. . t'. 182
Boeren Verdriet, Kapelle-
tje. . . f.363'
Bokjes. & # /. 575
Bokken of Boktorren, f.518
Bonte Manteltjes , Kapel-
len. . . ƒ,335
Bonte of Duin - Kever* u 225
Bonte- Vliegen. ^Nieuw
Jorkfe) ♦ . mt 405
Bontwerkers Plaag. . i. 269
Boomagtige Watervloo n. 471
Boomkever. . i. 213
Boomkrekels. . fc# 243
Boomluis der Winterhui-
zen. . . £.462
ïoomiuizen of Bladlui -
zen. . ♦ k. 380
Boom • Tipula. . m. 426
Boom- Vlooijen. « w.29
Boorder. Tor. . f, 260
Boor Wespen, w Hi} 228
Borftel Rupfen. . / 583
Bosch - Kakkerlak. • fc.115
Bosch - Luis. (Amerikaaa-
fcfae) . . n. 115
Bosch» Spinnen (Westin-
difche) . ♦ w.230
Bosch- Wants. . *3<55> 37 1
Boter - Kapellen» • t> 245
Braakvlieg. . m* 500
Brandmieren. ♦ m. 356
BrEMSEN. ♦ TM. 521
Brildraager, Kapel. . /. 644
Broed Byèn» ♦ »2 292
Brood -Motten. . * 123
Brood - Torretje, ♦ *. 306
Bul -Tor. • 1.153
Bycn. «1,287
Byën - Luis. » ». 92
Byën* Myt. . «.149
Byënvreeters. : i. <0$
C,
Capeliekens. , /. 117
Chineefche Pages. . /. 193
Cicaden. • ^.242
Cigale (Gewoone) ♦ fc, 261
Citroen Kapel. . /. 26 r
Conchenilje-Infekt. • fc. 500
Cylindrifche Tor. . 1.177
D.
Dag- Kapellen. ♦ i. 183
Dageraad , Kapel. 1. 242, 263
DANaUS-KAPELLEN* /. 236>2Ó5
Danfende Muggen. « m. 569
Dek -Byën. . «2.291
Denne - Vrugt , Mot ,
Wesp ♦ m 20 r
Dikkopjes, Kapellen. /. 374
Distelvink , Kapel. • l. 304
Distelvlieg. . m, 519
Dog -Tor.' , *. 181
DoN^VLEUGELXGÉ. ♦ /. 120
Dooden -Vlieg* • w, 501
Doodgra avers. Torren, f , 3 1 7
Doodgraaver Luisjes. n. 152
Doodshoofd • KapsL . /. 424
Doodshoofd - Krabbe-
tje. . n. 374
Doodwagter, 4 ?z. 45
Doörn-Rups.(Groote) . /. 23
Draaijende Water -Tor» k 35
Draakje, Rups. ♦ ^ 590
Drek - Muggen, • wi. 571
Drek- Torretje. ♦ 307
Drek -Tuimelaar, Tor. i. 178
Drilmuggen. . m. 569.
Dril wespen. , m. 180
Druivendraager. . n 477
Duïnkapelleejes. (Blaau-
we ) . / 362
Duin Kever. (Bonte) i. 225
Duitfche Goudfmid. . 4c
Duitsch Wandelend Blad. £.143
Duivels -Krab, . « 345
BLADWYZER.
Duiven -Luis. . n. 90
DUIZENDBEENEW. . tl. 505
Dunftaart - Worm. ♦ tn 484
Edele Tor. • «240
Een-Oogen. . n 456
Eenden - Luis. • r-79
Eenhoorn. (Vliegende) f. 143
Eenftaart-Rups. . I 662
Egyptifehe Luis. * 2
Eitjes - Wesp der Kapel-
len. . m. 215
Elzen Blad Torretjes, i 396
Elzen Takje » Rups. . k 662
Engerlinge. I, * 215
Erwten - Torretje. . u 302
F,
Fluweel - Kapel. (Amboi>
fche) ♦ /. 188
Fret • Torretje. . «. 292
G.
Gaasvliegen. . m. 76
Gamma- Vlinder, . /. 632
Gall-Infekten. . Ar. 451
Gall - Wespen. ♦ *w. 107
Gailwesp - Vlieg. • m. 516
Garnaalen» • «,412
Gebladerde Cicaden* . £.254
Gebochelde Spin. . n. 265
Gehakkelde Aurelia, Ka
pel. •
— Pylftaart. «
Gelinieerde Bok Tor.
Gepluimde Agret Tor
Gepluimde Snuit - Tor
GefchüderdeTor „
Geftrekte Kapellen. ♦
Getakte Water vloo. ,
Gewapende Vliegen, .
Gewolkt Clyphantje. ,
Glas ■ Kapel. ♦
Glimworm ♦
Gom Laklnfekten. .
GoudenTor.(ïnïandfche i 233
■ "■ — 'Oo^tindifchejz. 204
€oudea Vlinder. » i, 319
/.3*3
1. 402
i 532
k* 10
i 449
i. 227
/. 231
71. 470
m 472
i. 496
/♦ 229
i 593
k. 521
Goudgroene Spin, . n% i6x
Goudhaantjes. • 1.388
Goudfiuid Tor. . k. 4»
Goulwespjes. . m 245
G^ud- Dropjes, Kapellen.
'•353.638.
Goud - Oo? , Stinkviieg m. 83
Gnaver , Tor. . i. i85
Grafvlieg. ♦ m. 503
Gras - Bre r.s» # m. 533
Gras - Kapellen. # / 273
Gr jsp^at den. . k 244
Gras-Rupfen. . /. 509
Groeij~nde Vliegen. ♦ k 152
Groen-Eiken Verf-.ezie. k. 465
Grootkop Rups. . L 569
GuineefcheSpinnekop. n 227
Haften. . m. 31
Halfschildtge. ♦ ' 4.238
Hanneton , Kever. . u 2 r 2
Haring- ^as. . n. 520
Havikvlicgen. . m 580
Hazelnooten - Torretje. % 482
Hazel Wants, . A\379
Heilige Tor. . i 183
Herfstdraaden«Spinnetje.«. 1 28
Herfst* Molenaar. ♦ i. 221
Hermelyn • Kapel. . /. 527
Hert. ( Vliegend ) £en
Tor. i 245
Hertshoorn ïg Wespje, m 21S
Hoenderen Luis. . n 87
Hommels. . m. 334
Rommel • Byën. . m. 325
Honds- Krab. . ^33?
Honds Luis. # 72. 121
Honds Vliegen. . w.óoS
Honigby. . m 32$
Honigbyè'n . w< 290
Ho igraat - Mot. . I. 725
Hoofdkus der Menfchen. n 50
Hoognek Springhaanen. k. 150
Hoogftaart Rups. . / 65%
Hoorn -Kreeft , n. 425
Hoorn -Tor. (Kromme) i. 172
LI 5 Hoorn-
B L A D W Y Z E R.
Boorntorens. ♦ w. 270, 335
ffooybeestje. . h%76
Booyfpringers. • fc.243
Hooy wagen. Spin. . n 159
Hornaar. . m. 270
Kornis fen. . 271
Horsels. Vliegen. . m 395
Borielsof We pen. . «2.270
Katten tot, Tor. . 2.195
Houtboo r der s , By ë n . m . 3 3 8 '
Boutkloover , Rups. . 64.1
Houtluizen* . n. 36
Houtluisjes, . w. 41
Bout • Rups en Kapel. /. 591
Hout- Torretje. . 2.28c
Hout Wespen. ♦ m. 166
Houtworm der Bok-Tor-
ren. . i. 519
Huls - Krekel. . 17»
Buis «Motsen. . 1. 725
Buis - Spinnen* • w. 2 1 2
Huis Vlieg. . w 501
1.
Mi n eu m. on s. . »n. 2 2 1
lm men, . m. 420
Inkhoorntje, Rups. . /.610
j.
Jaager , Rups, . /. 520
langer -Spin. ♦ n. 241
St Jakobs Kapelletje. f.622
3t. Jans Kapelletje. . 1. 464 .
St/lans Kevertje. . i.207
St. Jans Vliegen. • *\ 592
JasmyivRurs. . 1 427
Jongwerpcnde Vliegen» ra. 458
Juffer • f *». 5
liuffertje, (Kapel genaamd)/.6i 5
fufterties. . 31
junv- Kever. • 1.211,221
ïüly- Kever. . f.209
J K.
Kaas-Mvt. . ^129
Kaas -Vlieg. • *h 509
Kabbel januws - Luis. 488
Krehlcrs-Bok. • f.,55,5
Kakkerlakken. « 214
' Kalanders. . f, 4^5
Kalkoenen - Luis. . ». 85
KameelboL . fk 586
Kaweeltje, Rups. # Z. 589
Kamélion - VHeg . m.471
Kaneelkleurige Bok -
Tor. # 7.530
Kapellen. « /. 1 »6
Kapel - Juffertje. ♦ m. 86
Kapel- agtïpe Vliegen, m. 55
Kapucyn, Kapel. . /. 607
Katjes. . m. 420
Katoen - VHcg'es. . tn. 216
\ Kat- Uiltje, Kapel. . I, 559
Keize^ * Vlieg. . 500
Keizer - Uil. . /. 493
Keizers - Krab. . ft» 333
Kelder - Torren. . k. 6%
Kemelshalsjes. . tm. 102
Kerkhoven, of Lyken-
Vlieg. . 4 m, ?oéf
Kermes • Qieïtjé, * ka 466
Kerfe - Steen en - Torre-
tje. . f. 484
Kieuwenpoot. (Krabagti-
gej . n. 462
T " ~— • (Vischagti*
ge) . «.451
Kikvorscb- Krab. . ?J. 314
Klappus -Krab. . ^-3?$
. Kleder* Motten. . 1.721
Kley- kneeder Wesp. m. 23?
Rlootdraager , Rups. 1. 640
Kioptorretje. . f 292
Kluizenaar, Krab. . « 373
Knaagtorretjes. ♦ *. 265
K raptorren. . 2.619
Knodspoot Spin. . ». 226
Knodsfpiictig Torretje, i. 280
Knop mot Wesp. . ra. 200
Knyper Kreeft. . n 431
Koe Vinkje, Kapel. . /. 271
Koeijen-Luis. ♦ »♦ 74
Koeijen» Vliegen. . m 521
Kolven -Spin. . w. 26 x
Konings-Mantelj Kapel. i. 314
B L A D W Y Z E R.
Koninginne - Pagie, . /. 206
Kool - Rups. . /, 244
Kool -Worm. . /. 6>i
Koorebouten* . m. 7
Koorn Motten. . ^.727
Koorn- Torretjes. . i. 4^5
Koorn - Wormen* . i, £ t$
KoortGge Vliegen. , m 441
Koperfmid , Tor. . k. 43
Koper vlieg. . m. 510
Koperwiekje, Kapel* . /. 631
Koufyns of zingende Mug-
gen. . m. 560
Krabben. . n 29^
Krab - Spinnetje. . n. 1 66
Krammetjes -Rupfen. /. 6^9
Kramp -Spin. . ^. 374
Krei-ften. . nt 37^
Kreeft - Krabben. . n. 3 s 7
Kreeft -Slak. . « 36 r
Kreeft - Spinnen, n. 1 $1
Krekels. . k. 134
Krekel. . fc. 164
Kreng viïeg.' ♦ 771,500
Kreng -Torren. . i. 3 ~
Kroonvogeltje, Kapel. /. 607
Kruid worm, , m. 428
Kruis - Cicade. . ^257
Kruis- Spin. . rc, 207
K wat wormen. . f. 215
L.
Laken -Mot. . /*72i
Land - Juffertjes of Land-
Libellen. . m. 77
Land -Krabben. n. 301, 325
Land - Zandkreeft . n. 43 r
LANDMSETER-Kapellen./. 6^9
Lang Ge -arm de Bok. f» $22
LangGe-armde Spin. 173
Lang Ge arirjHe Tor. i 193
Langhals -Bokje* . 2.585
Langpooten. ♦ in. 4 1 8
Langpootige Spin. * w. 159
Langfprietige Bok Tor. *. 534
Lana;uaait j Rupsdooder
Wesp. , 196
Lantaarndragers ( West-
in 1 ' iche . k. 24?
(Chinee*
fche / k. 249
Laurierblad Springhaan. fe. «83
Lederagtige Bok Tor. 2-5-7
Leeuw Krab. . «.417
Leeuw • Worm. . wi. 480
Lelie- Torretje. . 2.432
Letter -Kreeft. . n.419
Letterhouce Bok. i. 522 , 524
Libellen of Juffers. . m.<;
LichtgeevendeWormen. f, 595
Lievemans of Lierdraaijers.
£.243^30
Lievenhe^rsHaantjes.*. 3\9
Lintwormen. . m. 138
LivreyofRing Rups, /. 548
Lospoot Rups of de H as
S99
Luis -Torren» . i 20,2
Luis "Torretje. ♦ t 3°7
Luizen. • w 47
Luizen f Vliegende) m 604
M.
Waaijer-Spin, . n*i59
Sfaartfe .Vlieg, • m.517
[\4acicca-Tor. . 2.^24
Maden. ♦ m. 453
M.iry bon fen. # m. 259
Meel - Myt. . « 130
Meel Torren, . IV. 58
Me 1 Worm. . 60
Meelagtige Bok - Tor, t\ 536
Melk -Myt. . w. 135
Menfcherï - Luis. • ?i 50
Mest -Kevert es. . f311
Mesckruijer , Tor. ♦ 2. «78
Mest -Tor, . i. 196
Mcsttorretje, . 2', i87
Mestvlieg, . 772.514
Meuehar - Byè'n. ♦ ?». 343
Mey- Kever. . 2. aio
Maf -Torren. . £.58
Mey Worm. Een Tor k 69
MlERENt • f».
Mie*
BLADWYZER.
Mieren -Leeuw. . m. 89
— — — (Uitheem-
fche) ♦ w. 93
MlLLIOENPOOTEN. n.
Mobitjes. . ra. ro8
Modderman , Krab* ra. 368
Moer-B/ën. . m. 291
Moeskruiden Goudhaan-
tje. . i. 4 1 7
Mol-KrekeL, . fc. 164
Molenaar of Mey -Kever**. 210
Molenaartje. • i. 208
MolukfeKrab. • 457
Mosdraager , Krab. ra. 345, 3^2
Moskieten. . m. 540, 561
Mosfelkrabbctje. . 72.320
Mo rTTNof Mot-Uiltjes. /. 710
Mot-Wojmen. . f. 2.74
Motten. (Ongevleu*
geldeJ . n< 15
Muggen. . m. ^38
Mug- Wants. • 378
Muskus - Kever. . i 320
Mut . een foort van Haft. m. $2
Muurvarkens. • ra. 48 1
J^yten. . n. III
N.
Naaiers. . m, 419, 427
Naa]d- Wants. . 376
Nagt Kapellen. . /, 474
Neefjes ofKoufyns. m. 560
Nekhoomige Tor. i. 184
Neus - HorfeL ♦ wz. 407
Neushoorn. . f 143
NlMPHKAPELLEN, h 28o, 311
Nhweegiche Kapel. 3 1 1
Kommer Kapel. ^ /. 326
Noorufche Krab. ♦ . ra. 353
Noorfche Kreeft* . ra. 423
O.
Oester- Krabbetje. ♦ ra. 321
Oever -Aas. . in. 36
Oever - Beestje. • 1,328
Oever - Tipula. , 435
Oleander -Kapd> » i.408
Oiie-Tor. 'i.70
Olyphant. (Vliegende) i. 151
Olyphant- Onrust . Ka-
pel. . /. 439
Olyphant Tor. (Groote) i. 144
Olypkantjes • f. 442
Olyphants 'Luis ♦ n. 113
Ongevleugeld - Bokje* i • 558
Ongevleügeï de. . ra. I
Ongevleugél de Bycii. m. 374
Ongevleugelde ifapel. /• 585
Onrust. Een Bokje. . ï. 589
Onrust * Kapellen. /. 391 , 456"
Oorkruipers* . k 105
Oorwormen. « k- 105
Oranje - Kapel. / 257, 260
P.
Paapjes of Poppen» . /. 54
Paard Luis.CVliegende) m. 604
Paarde -Krab. ♦ ra. 341
Paarde -M.eren. . w. 364
Paarden en Koel jen - Vlie-
gen. . m. 521
Paarden - Wormen. m. 408
Paarlemoer - Kapellen %
l 339-3.SI
Paauw-Oog: Dag «Ka-
pel. . /. 280
— Nagt- Ka-
pel* . /. 492
— Pylftaart. 397
Paauwen-Luis. . ra. 84
Page de la Reine. . / 206;
PageduRoi. . J.211
Pagetjes. . I- 354.
Pagies. { Kapellen genaamd,)
/. 193,204
Palmiet * Tor en Worm. i. 440
Papier - Luisjes. ♦ ra. 4^
Papiljons. . I. 117
Parnas - Kapellen, • /. 220
^aiattes - Luizen. « 71.148
Pedel- Bok. ♦ «.538
Pedel- Rups. . . 1. 324
Pedel-Torren. . i. 190
i Peereboom - Blad - Toire-
i tje. ♦ i.487
f Peeis
BLADWYZER.
Peerboomen - Vlieg. m. 494
Peesvleugeiige. • m. 1
Per. feen - Rups. • 346
Peulen -Worm . 653
PieterfeLe Beeftje* ^250
Pillen -Tor. . ^194
Pinnewagter, Krabbetje. n.322
Pis- Mieren. . M.365
Pissebedden. . w. 481
Pissebed j es of Schildpad»
Rupfen. * /. 353
Plantluizen- ♦ k. 380
Plantluizen • Eeter. wi. 494
Plantluizen - Leeuw. m 81
Plantluizen - Vreeter. «. 364
Plantluizen -Wesp. . m 213
Plantvlooijen. . k. 436
Plantvlooj'en, . n 20
Platluis. ♦ . n. 67
Pluim - Kapelletjes. /. 746
Pluim Torretje. i. 279
Podagra • Scherminkel. k. 142
Poolsch Grein- Infekt. 484
Popelter . Bok* * i. 562
Poppen der Rupfen. i. 54
Poppen Rupsdooder. m 210
Porfelein- Kiabbetje. w. 336
Proces (ion ar is fen , Rup-
fen/ . 553
Proferpine, Rups. /, 626
Puistebyters, ♦ m. 6
Purperfchyn , Kapel* /. 365
Pyldraager Wesp. m 204
Pylstaart - Kapellen. /. 39 1
Fyltjes . Uil. . 640
Pynboom - Plaag , Torre-
tje . u 287
R»
Raaven - Luis* l m. 620
Regen - Brems. ♦ m. 535
Regenboog - Kapel. /, 308
Rendieren* Brems. m. 531
Rendieren - Horfel. m. 405
Reus - Tor. . ié 1 92
Rheetje , (Blaauw) een
Tor. . i. 264
Rhinofter-Tor* (Inland-
fche, „ i.155
■ (üitland-
fche) . i. t8o
Ridder Kapellen. /. 188, 200
Riet vink, Kapel . i. 516
Ring of Ringel Rups. /. 548
Rivier Garnaal, n. 436, 44°-
Rivier Kreeft. . n 389
Rivier - Vloo. ♦ n 440
Robworm, • m. 428
Rombouten. ♦ m. 6
Roode Wormpjes der Re-
genbakken, ui. 434
ROOFKEVERS. • k> $Z
Roof.Torren. ♦ k. 37
ROOFVLIEGEN. . f». 579
Rooloop Diertjes. n. 135
Roomvlak , KapeL /. 565
Roozebokje. ♦ *. 543
Roozcn Motje. /. 7*0
Rots Krab. . «.350
Rotteftaart. (Worm met
de) m 454 , 484
Rottig Hout , Kapellen. /. 646
Rouw-Kapel» « l 610
Rugzwemmers. k. 299
Runderen - Horfel. m. 398
Rupsbegraavcr* 238
Rupsdooders. WM77
Rupsen. . / I
Rupfen- Jaager. Een Tor. k. 45
Rupfen. Vlieg. m 505
S.
Sabel - Springhaanen. h 182
Sagoaar - Tor en Worm. h 449
Satyn - JfapeL . /. 576
Schaapen-Horfei. m. 415
Schaapen Luis. ro. 620. 1 14
Schaapherder-Spin. rc. i 59
Schaaps Tek. . n. 113
Schaarbok. . %, 524.
Schneffers-Mey Tor. k. 81
Schasffcrs - Tor. i. 195
Schalbyters. # f.252.
Scharlaken-Bezie - * 466
ScherminkeU ♦ k. 139
Schieters. . w. 55.fi. 15,
SchUddraagers. Torren, i. 3ig#
g t A D W Y Z Ê R>
Schildluizen* 45 1
Schifdiuizen-^csp. w,2i2
Schildpad Spellen. /.319
Rupfen* 355
. of , yger-Uilen. /. 561
Schildpad <es. Torren, i. 344
ScHldtorretjes. f, 345
SCHILDVLEUGELIGE. li 124
Schoenlappers. . ^419
Schouder Hoorn Tor. f. 1 76
Schreuter Een Tor. f.245
Schryf-Torierje. . i. 286
Schüblais (Zwarte) *. 465
Schuifel Krabben. «-358
Schuimbeeftje. ♦ * 288
SchuimgeevendeCicademfc.287
Schi^pvloo. . n 478
Schulp wagter, Krabbetje.?*. 3 r 7
Schurftdiertjes. . 72.132
Schurft - Vlieg. w.510
Scop pioenen» . ki 268
Scorpicen-Spïnnetje. fi. 165
Sccrpioen-Vliegen m. 98
Sekreetvlieg. . «1.486
Slaa Worm. . I 652
Sluip - Wespen, mi 136 , 180
Smid, Tor. i £.44
Sneeuw- VI ooi; en, n, 28
Sneeuw Wormen, i. 606
Snuitkapelietje* U 707
Snuït-Torretje?*- f.442
Soldaat , Krabbelle. «. 36 1
— (Indifche.) w.368
Spaanfche Tarw Torretie.f.303
Spaanfche Vlag Kapel, /. 566
Spaanfche Vlieg, k. 73
Spannemeeters , Rupfen. 1. 659
Spanrups- Kapellen. /.659
Speenkruid Olypbantjes. f.466
— , — , — — Torretje. 7*299
Spek-Eeters. *
Spek - Torretje. u 268
Sph'nxer. . M92
Spiegeidraagers. ^484 — 491
Spinnedooder , Wesp. m. 232
SpiNNEKOPPEN* Wé 177
Spinnekop - Krab. n. 343
Spinnekcp- vlieg* 1». 605
Spinnende Luis. m n*f
Spitskop -Sprtngbaanen. h 156
Spookjes. ' . ff* 136
Springende Spinnen. w. 250
Springhaanen. (Europi-
fche) . 1. 188
(Afrikaanfchc) *. 1 98
- Arabifche) 203
— (Overvliegers) £* 220
(ItaliaanfcheJ fc.229
(Sweedfche) 232
Springkevers. . u 618
Staande Vliegen* m. 591
Steekvl iegjes. w. 572
Steen - Piffebedden. n. 502
Stekel - Krab. *- n. 332
Steurkrabben. . f7.407
Stier. ( Vliegende) 1. 1 48
Stiertje of kleineBul Tor. 154
Stinkertje. . w?. 79
Stinkvliegen. . w. 77
Stokjes Spanrupfen* l. 663
StompneusKieuwenpoot* f2.462
Strand Krab. w.334
Strand - Piffebed. ?M97
Strontdraagende Worm* u 433
Strontvlieg* . w. 514
Stront- Wants. . ^. 358
Suïkergaft. . n. 15
Sweedfche Xapel. /* 220
T.
Tapytmot. ♦ /.72 c
Tarantula* . nï 243
Taurus ofViiegendeStler. 2.148
1 ek of Hondsluis. w. 121
Timmeiman , een Éok*
Tor. . i. 549
Tipulaas. . . iw.419
Torren. . **i34
Torren Luisje. w* 150
Torretje met Ooren* i. 342
Torretjes. • ï* 265
Tuinfpinnen* . 72. 209
Tweejaarige Lintworm* 01*145
Twee-Oogen, . f2.469
Tweeflagt. Uil. (zogenaam-
de) . /.57«
Tweeftaaxt-Rupst 525
Twee?
B L A D W Y Z E R,
YWEEVLEUGELIGE. ??7. 378
Tyger« Kapel. . i.601
. U.,
Uilen of Uiltje?. /. 474
V.
Varkens Luizen (Vliegen-
de) . w.623
Varkens Torretjes of Var-
kentje?. I.442
Varken s - W o r m. vu 48 7
Varkentjes-Kapellen. /. 376
Vederfpriet - Tipula. nu 454
Vederfprietig Torretje. f,278
Veelvoetige Wormen, 772,421
Veelvraat-Rups l> 522
Veen Mol of Veen-Kre-
kel. • hl 66
Veer - Uiltjes. /• 746
Veefter - Torretje* k 48
Veld- Kapellen, ^298
Veld Krak el. ♦ 175
Veld Motten. ♦ /. 718
Veld • Rupfen. /. 341
Venkel - Rups. ♦ /.207
Venfter - Torretje. «,29^
Venynige Krab. m. 337
Verdord - Blad Aapellen, /. 508
Verkeerde Krab* n 458
Verw - Myt ♦ 142
Verwonderlyke Wesp. ra 236
Verzilverd - Olyphantje. *. 488
Vezel » Wants. *. 359
Vinken - Luis, n. 1 25
Visch - Luizen. 72,460
Vischftaart Rups.^ / 5 * 5
Vledermuizen Luis. n. \ 24
Vleesch- Vlieg ' iw 501
Vliegen. ♦ 7*1*45*
Vliegen.(Jongwerpende)w.4s8
Vliegen van St. Mareus. 1». 442
Vliegen van Spanje. 773. 605
Vliegluisjes. ♦ w. 146
Vlieg- Wants.
^. 357
Vliegend Hert. Een Tor. 1245
Vliegende Eenhoorn, f. 143
Vliegende Luizen. . m 604
Vliegende Qlyphant. i. 1 5 1
Vliegende Paardluïs. ra. 604
Vliegende Stier. . i ia$
Vliegende Water rpiuneih?/i 418
Vliertakje, Rups. . I 661
Vlif.svi.eugeligk. . m 704
Vlinders of Uilen. . L 116
Vlooijen. . w. 94
Vloo-Torretje. . Ï30S
Vloo- Wormpje. . n. ioa
Vogeldrekje, Mot. i. 723
Voorjaars-Tor. . s.200
Voorjaars-Vliegen. . m. 56
Vreesagtige Rups. . i.638
Vrouwe-Beestje. .
Vrouwen Bok. . £, 543
Vuil vliegje. . «1.599
Vuurige Agret Tor. £.6"
Vuurkapelletje. . i. 37Z
Vuurvliegen. . i. 593
W.
Walvifch-Luis. (zoge-
naamde) « n. 169
« (Groen-
landfehej . n. 491
Wand- Wesp. . 10.283
Wandelend Blad. . k
Wandelende Stokjes, k. «41
Wantsen . k. 32a
Wapendraager, Kapel. lAll
Water Bokje. . i 577
W ;ter Brems. . m. 475
Water Cicade, ♦ n 433
Water Griffioen» £.318
Water Koeitjes. . n 450
Water Luisjes, . ra. 476
Water- Motten. « m 57
Water Mug ♦ *-373
Water Nymphen, m. 6
Water Parkiet. . n. 471
Water- Pisfebedden» ra. 495
Water Rupfen. . ^38 , 69a
Water-Scorpioenen. ^.307
Water-Spinnekop, £311,374
Water-Spin. . ra. 251
Water-Spinnetje.(Rood)ra# 142
Water-Tipula# ' • f0.419
WaterTorren « rs'
Water-Torretje. . 1.241
Wa-
BLADWYZEK.
Watrr-Uiltjes. è w. 55
Water Vlieg. . w. 477
Water-Vlooijek. n. 456
Water Vloo. . n. 21,31
Wat er-Wantsen. k. 299
Water Wants. 311,31*;
Watei -Zandlooper. i. 639
Water Zomer- Vlieg. m. 69
W7eegluis. . 324,7?. 93
- — — — met Riemen. &.303
Weegluis Spinnetje. n.166
Weerfchyn-Kapellen.f.266,3c8
Weeskind- Kapellen. /.625 629
Werk- B y en. • w.293
Werk-Mitren. . m. 347
Werk- Wespen. * w.254
Wespen. • 7/2.249
Wesp. (Gemeene) tw.273
Wilde Byën. .
Wilgen blad Torretje, f.400
Wilgen- Hout-Rups. /. 502
Winde Pylftaart. . /.412
Winter-Krammetje. /. 692
Witjes, Kapellen, ƒ.242, 248
Witte Mieren. . n. 37
Woi zweetende Worm. i.325
WolfsmelkKapel. . /.445
— — Ringrups. /. 550
Wolfspinnen. . w.259
Wolfvliegen. . fn.580
Wollige Boom Tor* 2. 222
Wollige Wesp. . w.215
Wormpjes der Muggen. m. 542
Wormfteek Mot. . ^734
Wyn- Vliegjes. m. 572
Wyngaard-Onruft. L 434
Wyngaard-Torretje* *« 398
Zaagvliegen. • w.137
Zaclelvlieg. . tw. 478
Zakdiertjes* . w.477
Zakdraagende Spinnen. w.257
Zak- Wespen. . Wé23o
Zand- Garnaal. . w.429
Zand'Krab. . w*329
Zand-Kreeft. # w.431
Zandloopers. * U632,
Zand Oog Kapellen, ƒ.298 303
Zand Tor, . «.203
Zandvloo. # n, 106
Zee»Beer*
Zee Brems.
Zee Garnaal «
Zee Haan* *.
Zee Horfel*
H.408, 4^7
w.482
f1,412
w.355
w* 485
Zee Krabben* # « 306
Zee- Kreeft. ♦ «.382
Zee Leeuw* . «.418
Zee Luis. « w 422
Zee* Luizen, n 458,482 493
Zee-Pisfebed # w.496
Zee Spin «.158, 344» 349
Zee Vloo # fl.43?
7ee Wants. # n< 4S6
Zee Zandkreeft. w.433
Zeepaardje, Rups. I.662
Zeef-By. . w.28ï
Zeugen. . ^ 48t
Ziczac- Kapel. /. 571 , 589
Ziertjes, k. 435, 523. n. ut
Zilver bandje, Kapel. /. 351
Zilverdropje, Kapel. L 353
Zilvervlakje, Kapel* /. 638
Zingende Cicaden. ^259
Zingende Mug. • m 560
Zwaantjes - Kr»eft. n. 429
Zwaluwen - Luis. m. 619
Zwarte Doodgraaver. i. 33r
Zwarte Vliegen, 70.440, 442
Zwartje, Kapel. 1. 307
Zwervende Spinnen* n. 228
Zydeworm. . J«52£
0 e o