Skip to main content

Full text of "Natuurlyke historie, of, Uitvoerige beschryving der dieren, planten, en mineraalen"

See other formats


IV'.: 


K 


Digitized  by  the  Internet  Afchive 
in  2014 


https://archive.org/defails/natuurlykehistor31linn 


NATUURLYKE  HISTORIE 

O  F 

UITVOERIGE  BESCHRTFING 
DER 

DIEREN,  PLANTEN 

E  N 

MINERAALEN, 

Volgens  het  Samenstel  van  den  Heer 

Jt  J  3V  SY*  SE  °Ü  qA 

Met  naauwkeurige  Afbeeldingen. 
TWEEDE  DEELS,  DERTIENDE  STUK. 

De  GRASPLANTEN. 


Te  AMSTERDAM, 
Dy  de  Erven  van  F.  H  O  UT  TUT  N. 
MDCCLX  X  X  I  I. 


INHOUD  van  dit  StÜIt 


ZESDE  AFDEEL  ING, 

De  GRASPLANTER 

I.  HooFDST.ItëEigenfchappen  der  Gras- 
plakten  in  H  algemeen.  Onderfchei- 
ding  derzelven  van  de  andere  Kruiden* 
Befchryving  van  5t  Gewas  en  de  deelen 
der  Vrugtraaaking*  Algemeene  en  by* 
zondert  nattigheden*  Verdeeling  en 
Rangfchikking  door  voornaams  Kruid- 
kundigen*  >  •  Bladz»  | 

li.HoovD$Y.Èefchryving  der  Een-  enTwËE* 
mAwNIge  Grasplanten,  van  ieder  van 
welken  maar  één  Geflagt  was  gevonden.  <  ■  sa 

ÏIL  Hocfdst.  Befchryving  der  Drieman* 
wigé  Grasplanten,  hoedanigen  de 
meejlen  zyn ,  tot  welken  ook  verfcheide 
Soorten  van  Biezen  >  Riet  en  alkrley 
Graanen  of  Koorn  behooren*  m^ifkm  4! 

*  %  IV,  HooFfi* 


IV.  Hoofdst.  Befchryving  der  Zesman* 

nige  Grasplanten  ,  tot  welken  de 
Ryst,  de  Bloembiezen,  en  eenigean- 
deren  moeten  fhuis  gebragt  worden.  Bladz.454 

V.  Hoofdst.  Befchryving  der  Eenhuizi- 

geGrasplanten,  tot  welken  deLifch- 
dodden ,  Mays  of  Spaanfche  Tar w , 
en  verfcheide  anderen  behooren*         ■    .  -  ^26 

VI.  Hoofdst.  Befchryving  der  Twee- 

iïüizige  Grasplanten,  tot  welken 
maar  één  Gejlagt  betrokken  wordt , 
Touwgras  genaamd.  ,  »  553 

VIL  Hoofdst.  Befchryving  der  Veelwy» 
vige  Grasplanten,  tot  welken  het 
Zorghzaad  ,  Baardgras,  Kleefgras  en 

verfcheide  anderen  t  meest  Uitheemfche, 

%yn  t'huis  gebragt.         ♦  ^  5ÖÖ 


AAN. 


AANWYZING  der!  PLAATEN; 

en  der  Bladzyden, 

alwaar  de  Figuuren  aangehaald  ofbefchreeveh  worden 

Pla  at.LXXXVII.  Af  beelding  van  de  Bloem- 
en Vrugtmaaking  der  Grasplan- 
ten (  tegenover  Bladz*af 

Plaat  LXXXVIII.  Afbeelding  van  Drie- 

jviannige  Grasplanten,  — — *  -  " 

Fig«  i.  Javaanfch  Cypergras.  Cyperus  Java* 

nicus.          •          •      .  68' 

  2.  Cevlonfche  Haairbiea.  Scirpus  U- 

pillaris.                    •  I03»  . 

—  3.  Javaanfche  Kop -Bies*  Scirpus  Ce*  \ 

phalotes.  •  M.iaa* 

Plaat  LXXXIX.  Afbeelding  van  Drie- 

manniue  Grasplanten,       -         *'  .m^*4* 

ffigé  ï.  Japanfch  Suiker. Riet.  Saccharum 

Japonicum*  •  bik  14^* 

ö  iien  Aairtje  vaa  der  Pluim  vergroot. 
* —  2.  Verdeeld  Raspgras  van  Java.  Paspa* 

lum  disfetbum.  m  bi*  Itf4» 

"        3.  Ingedrukt  dito,  van  Japan,  Paspa- 

lum  Scrobiculatwm-  *         hl.  165I 

—  4.  Tweezydig  dito,  van  Japan,  Paspa- 

lum  diftkhum*  .  W.  167*; 

Plaat  XC.  Afbeelding  van  Driemanni- 

ge  Grasplanten.  ■  — —  1 83 

Kg.  1.  Ceylonfch  Panik-Koorn.  Panicum 

compojitum,  •  bh  183» 

—  2*  Javaanfch  Doddegras.  Phleum  In- 

dicum*  .  »  ■  W.  198. 

—  3t  Javaanfch   Vosfeftaart.  Alopecurus 

êgrefth.  #  ;  £/.  201. 

3   I      .  tór  ij 


Fis  4»  Bengaalfch  dito.  Alopecurus  Ben* 

galenfis.     ,  bL  2C& 

mmm,  5,  Java^ofch  Struisgras.  Agrojlis  Ja- 

vanka.  #  bL  225. 

a  Een  Stempel  daar  van  vergroot* 

Plaat  XCI.  Afbeelding  van  Driemanni- 

ge  Grasplanten.  tegenover  Bladz.  22$ 

Wi'Q.  ii  Japanfch  Rietgras,  Aira  Arundina- 

cea.  •         •  hl.  229» 

—  2.  Javaanfch  Beemdgras*    Poa  Arno." 

bilis.  .  bh  250. 

* —  3»  Japan fch  Vi'ngerpluim.  Cynofurus  In- 

dicus,  4  W.  284» 

— —  4.  Jipanfch  Zwenkgras.  Bromus  Japo. 

nicus.  i 

Plaat  XCII.  Afbeelding  van  Drieman- 

nige  Grasplanten.  — ~— .  — 333 

fig.  r.  Berispend  Kwispelgras  van  Japan, 

Süpcc  arguens,  .  bh  334, 

0.  net  lang  gebaarde  Zaad  vergroot. 
~  2    Ceylonfch    Doorngras»  Spinifex 

Squarrefus.  ♦  fc/.  563* 

Plaat  XCÏII  Afbeelding  van  Zesman- 

nige*  enz.  .  — — —  -«—4^3 

i>  Ceylonfche  Bloembies»  Juncïis  Zei- 
lanicus*  •  hl,  463. 
 2.  Japanfche  Cyperbies.  Carex  Lima- 
fa                    .                   W.  534. 

:       3.  Kaapfch  Raardgras:  Andropogon  Ca* 

penfe.  .  hl.  5 79. 

4.  Ceylonfch  Schub  *Aair.  Ifchcsmum 
Ariftamm*  ♦         g  bh  60L 


REGNUM  VEGETABILE 
Het  RYK  der  PLANTEN. 

ZESDE  AFDEELING. 

G    R    A    M    I    N  A* 
GRASPLANTEN. 


B  lv 


BES  CHRY  VING 

DER 

PLANTEN. 


ZESDE  APDEELING. 

De  GRASPLANTER 


I.  HOOFDSTUK. 

De  Eigeofchappen  der  Grasplanten  in't 
algemeen.  Onderfcheiding  derzelven  van  de 
andere  Kruiden.  Befchryving  van  V  Gewas  en 
de  deelen  der  Vrugtmaaking.  Algemeene  en 
hyzondere  nuttigheden.  Verdeeling  en  Rang- 
fchikking  door  voornaame  Kruidkundigen. 

j^é^^gg,  e  Grasplanten  munten  wel  niet  Nuttig-» 
¥  jx  £  in  fïerlykheid  uit,gelyk  de  Bolpïan- 
jé  3  ten ,  hoewel  haar  Groen  het  Oogten% 
WüP^hP  ongemeen  behaagt ;  maar  zy  heb- 
ben ongelyk  grooter nuttigheden.  Zy  zyn  het, 
die  Onderhoud  verfchaffen  aan  Menfcheu  en 
Beeften  ;  ten  minden  in  de  befchaafde  dee- 
len des  Aardbodems.  Veele  Volken  ia  't  Noor- 
A  den 

ft  Deel,  XIII.  Stuk, 


2      De  Eigenschappen 


.VI-    den  en  Ooften;  veele  Natiën  van  Wilden  in 

.Afdeel» 

I.   "  Afrika  en  Amerika  ,  lecven  wel  byna  alleen 
sÏÏk!ID"  van  Dierlyk  Voedzel,  van  Vleefch  en  Spek 
der  Walvisfchen  ,  van  den  Melk  der  Runde- 
ren;  van  't  gene  de  Zee  oplevert  en  wilde 
Boschdieren;  maar  de  meeften  zaaijen  Koorn, 
en  buitendien  ftrekt  het  Gras  tot  Voedzel  van 
veele  Dieren  ,  die  zy  verflinden.    De  Land- 
ftreeken  ,  daar  Gras  ontbreekt ,  zyn  veelal 
woest  en  onvrugtbaar  :  want  ,  door  een  by- 
zondere  goedgunftigheid  van  den  Schepper, 
groeit  anders  het  Gras  van  zelve  overal ,  en 
zelfs ,  op  fommige  plaatfen  ,  Koorn  of  eetbaar 
Graan  in  't  wilde. 
Sterke     Deeze  Planten  hebben  bovendien  hoedanig- 
vSS^Sfr  heden ,  welken  haar  tot  de  gezegde  einden 
nog  dienftiger  maaken.    Hoe  veele  anderen 
worden  door  onzagte  behandeling  ,  kneuzen 
en  fcheuren  ,  benadeeld  ,  ja  tot  fterven  ge- 
bragt :  terwyl  het  Gras  zig  aan  't  vertreeden 
met  de  Voeten  weinig  kreunt,  en  niet  alleen 
'tgeduurig  affcheeren  door  het  Vee,  en  't  af- 
maaijen  verdraagt ,  maar  zelfs  daar  door  zyne 
Wortels  langs  hoe  meer  uitbreidt,  en  zig  dus 
in  de  Grond  vermenigvuldigt.    Met  verwon- 
dering ziet  men  ook  hetzelve  na  den  allerfterk- 
ften  Winter  -  Vorst ,  zo  dra  de  Voorjaars  warm- 
te meteen  milden  Regen  den  fchootdes  Aard- 
ryks  opent  ,  de  verdorde  Bladen  verwisfelen 
met  een  jeugdig  Groen,  geevende  de  Grond- 
vlakte der  Velden  een  geheel  ander  aanzien. 
*  '  Het 


der  Grasplanten.  3 


Het  Vee  fchynt  in  de  Zomer,  als  door  eene  VI. 
byzondere  onderrigting  van  den  Schepper  5  de  Av^^ 
bloeijende  Halmen  te  myden ;  op  dat  die  haar  H°°*o- 
Zaad  volmaaken  mogen  ,  ter  grootere  verme- 
nigvuldiging.    Op  plaatfen  ,  daar  de  Zomer 
kort  is,  komen  Gras- Soorten  voor,  in  wier 
Aairen  het  Zaad ,  eer  het  ?er  uitgevallen  is  3 
reeds  kiemt ;  waar  door  het  in  ftaat  gefield 
wordt,  zo  dra  het  op  de  Aarde  valt,  Wortel 
te  fchieten ,  en  dus  een  fpoediger  Groey  er- 
langt. 

Ook  blykt  de  Voorzienigheid  van  den  Schep-  Verfcliii« 
per  ten  duidelykfte ,  in  de  zo  menigvuldige  soorten 
verfcheiden heden  van  Gras ,  als  de  oppervlak-  Q^leióe 
te  des  Aardryks  bekleeden.    Het  Gras  der  plaats. 
Bergen  verfchilt  van  dat  der  Valeijen  niet  min- 
der, dan  dat  der  drooge  van  dat  der  Waterige, 
Moerasfige  Landen.    Anders  zou  men  zien  9 
dat ,  gelyk  met  het  Geboomte  en  andere  Krui- 
den, het  zelfde  Gewas,  op  eene  onbekwaa- 
me  plaats  gebragt,  kwynde,  verdorde  of\j£r- 
rotte  en  verging.    Geheel  andere  Grasplan- 
ten groeijen  op  vette  Kleylanden ,  dan  op  Hei* 
jen  en  Zandgronden ;  geheel  anderen  binnenst 
lands  dan  aan  de  Zeekust;  geheel  anderen  op 
onze  Velden  en  Beemden  ,  dan  in  de  W oes~ 
tenyën  ,  zo  van  Europa  als  van  de  Indien.  Al- 
daar is  het  niettemin  van  geen  minder  dienst, 
in  de  verftuiving  te  beletten  van  de  losfe  Gron« 
den;  gelyk  de  Helm  en  Zandhaver  op  onze 
Duinen.  Verfcheide  Soorten  van  Grasplanten 

A  2  fchy* 

IJ,  Dek*.  XIII.  Stük, 


4     De  Eigenschappen 


VI.    fchynen  behulpzaam  te  zyn  geweest  tot  de  fa* 
Atoeel.  niengroeijing  der  bovenkorst  van  het  Veen. 
Hoofd-  Het  Riet*  Lifch  ,  Biezen,  en  dergelyke  Wa* 
STUK%      terplanten  ,  dienen  tot  befchutting  van  de 
boorden  der  Rivieren  ,  Meiren  ,  Graften  en 
Slooten ,  die  anders  geduurig  wegfpoelen  zou» 
den.   De  Boekweit  verkiest  hooge  Landsdou- 
wen ,  terwyl  de  Ryst  in  Moerasfen  en  in  't 
Water  geteeld  wordt.   Men  verhaalt,  dat  in 
de  Rivieren  der  middelde  deelen  van  Noord- 
Amerika  ,  door  de  Wilden  ,  zeker  Koorn  of 
Graan  van  Gras-  of  Rietplanten  wordt  inge- 
zameld, 

De  Gras-    ^at  ^  ^et  Gras,  en  de  Planten  van  dergely- 

planten  ke  groeijing ,  tot  een  bvzondere  Afdeeling 
zyn  door      ,  ö      ,   ,  ,    ,       i  ,11 

verfchei-  gebragt  heb  ,  wordt  door  het  voorbeeld  van 

gezond  veele  Autheuren  gebillykt.  Lobel  begon, 
<krd  >  nu  meer  dan  twee  Eeuwen  geleeden  ,  zyn 
Kruidboek  met  de  befchryving  van  allerley 
Gras.  Van  Caspar  Bauhinüs,  die  in 
't  voorst  van  de  Zeventiende  Eeuw  ftierf , 
heeft  men  een  geheel  Boek  over  de  Grasplan- 
ten en  het  Koorn ,  waar  by  echter  verfcheide 
anderen  ,  in  gedaante  overeenkomende  ,  ge- 
voegd zyn  (*).  De  vermaarde  Rüdbeck , 
een  Sweedfch  Kruidkenner,  die  een  grooc 

Werk 

ft)  C.  Bauhtni  Theatrum  Botamcum.  Bafil.  1658,  Fo- 
lio: editum  operfc  et  fludio  Filii  ejusdem  ,  J.  Casp.  Bau- 
hint. 

ft)  Ol.  Rüdb.  Campi  Éfyfiu  Tom.  L  Uplal.  1703* 
Folio. 


dik  Grasplanten.  5 


Werk  over  de  Planten,  waar  in  hy  alle  de  Vh 
Afbeeldingen  derzelven  meende  te  brengen  3  AlDjf L* 
ondernam,  heeft  het  eerfte  Deel,  daar  van,  Hooid- 

STUKt 

voor  de  Grasplanten  gefchikt  gehad  (f).  Dit 
js  uitgekomen  ,  doch  door  een  ongelukkigen 
Brand  te  Upfal ,  in  't  jaar  1702,  zyn  alle  de 
Exemplaaren  daar  van ,  op  twee  naa ,  zo  men 
verzekert,  verlooren  gegaan.  Weinig  laater 
gaf  de  vermaarde  Ray  een  afzonderlyk  Stel- 
sel van  de  Gras-  en  Biesachtige  Kruiden  aan 
*t  licht,  en  Scheüchzer  fchreef  een  ge- 
geheel  Werk  over  de  Grasplanten  (|),  dat  op 
byna  dergelyken  Leest  gefchoeid  is.  Mokti 
en  Michelius,  twee  Italiaanfche  Kruidkun- 
digen ,  hebben  in  deeze  Eeuw  ook  Stelzels  van 
Verdeeling  dier  Kruiden  opgegeven  en  ande- 
ren, gelyk  Schreber  en  Rotthböll, 
verwaardigden  ze  met  eene  byzondere  be- 
fchryving.  Wylen  de  vermaarde  Leidfe  Hoog- 
leeraar van  Royen  maakte ,  in  zyne  op- 
gave der  Gewasfen  van  den  HoIIandfen  Aka- 
demie-Tuin  ,  zelfs  een  byzonder  Klasfe  daar 
van  (§). 

Andere  Autheuren  hebben  ,op  het  voorbeeld  Boor 
der  Ouden,  gelyk  vanDoooNéus,  enz.  de  3^  de 

Gras-  a^erea 
gemengd  * 

CU  I-  Scheuchzeri  Agrostographia ,  f.  Eiftoria  Gra- 
ndnum.  Tig.  171 9,  Quarto.  Item  cum  Additam.  Haixe- 
ri.  Ibid.  1775.  Quarto. 

(§)  Flor.  Leid.  Prodromus.  Leid.  1740.  O&avo.  Cl'Ast 
311,  Gramina. 

A  3 

II.  Deel,  XIII.  Stük, 


6      De  Eigenschappen 

VI.  Grasplanten  onder  de  anderen  gemengd.  Toür- 
AlDlEL'  nefort  befchreef  dezelven  onder  die  Planten , 

stok?0"  weIke  Bloemen  hebbe"  zonder  Bloemblaad- 
jes  (*).  De  groote  Haller,  die  eerst  dee- 
zen  Autheur  in  dat  opzigt  gevolgd  was(f), 
heeft  naderhand  ook  een  byzondere  Klasfe  ge- 
maakt van  de  Grasplanten  (|).  By  de  mees- 
ten,  die  Afbeeldingen  van  uitheemfche  Krui- 
den en  Gewasfen,  of  ook  van  alle  die  'er  be- 
leend waren  ,  leveren ,  zynze  onder  de  overi- 
gen geplaatst.  Rumphiüs  befchryft ,  in  zyn 
Ambonfch  Kruidboek  \  alle  de  Wilde  Kruiden 
door  malkander.  Onze  Linn^üs  zelf,  heeft- 
ze  in  byzondere  Klasfen  verdeeld ,  naar  dat  de 
manier  van  Vrugtmaaking  zulks  vereifchte. 
Volgens  Volgens  de  Natuurlyke  Methode  evenwel, 
^uriyke  niaaken  de  Grasplanten  eene  byzondere  Af- 
Methode  deeling  uit,  gelyk  onze  Ridder  zelf  erkend 
fdieiden.  heeft  (§).  De  Lyst,  door  zyn  Ed.  opgegeven, 
van  alle  de  tot  de  Gramina  behoorende  Krui- 
den 5  in  vierendertig  Geflagten  verdeeld,  be- 
vestigt zulks  Ook  komen,  ten  dien  op- 
zigte,  in  aanmerking ,  de  Grondflagen  der  Gras* 
hefchryving,  die  onder  de  Voorzitting  van  L  n- 
n^üs,  in  den  jaare  1767,  te  Upfal  zyn  aan  't 
licht  gekomen ;  in  welken  de  verfchillendheden 

der 

Herbae  &  Snffrutices,  Flore  apetalo  feu  Stamineo. 
Clasf.  XV.  ïnffliU  Rei  Herbaria. 

ff)  Enumer.  Stirp.  Helvet.  Gott.  1742.  Folio. 

Hift.  Stirp.  hidig.  Helvet.  Bern.  1768,'  Tom.  II.  p, 
362,  Clasf.  XII.  Gramineje. 


der  Grasplanten. 

der  Grasplanten  van  andere  Kruiden  omftandig  ^  VT. 
worden  aangetoond  (f),  ^ 

Wy  zullen  dan  dit  onderfcheid  befchouwen,  j^*13"' 
en  ten  dien  opzigte  acht  geevenop  de  byzon-  tortels, 
deredeelen  van  't  Gewas,  beginnende  met  de 
Wortels,  die  by  dezelven,  in  't  algemeen,  Ve- 
zelig zyn,  zig  van  den  Stoel  af  meerenmeer* 
tot  in  de  uiterfte  fynheid,  verdeelende.  In  de 
meeften  daalen  zy  tot  eenige  diepte  in  het  Aard^ 
ryk;  in  fommigen  fpreiden  zy  zig  digt  onder 
de  Oppervlakte  uit.  Eenigen  deezer  Planten 
geeven  zydelingfe  Scheuten ,  die  onder  den 
Grond  ver  voortloopen  ;  gelyk  in  het  zoge- 
naamde Honds-  of  Kweekgras  t'over  blykbaar 
is  ,  welks  Wortelen  altemaal  als  uit  Leedjes 
beftaan.  Eenige  weinige  Grasplanten  hebben 
den  Stoel  of  het  onderfte  van  de  Halm,  dik, 
Vleezig  en  dus  eenigermaate  Bolachtig ,  en  de 
jonge  Scheuten  zyn  van  dergelyke  gedaante ; 
't  welk  onder  anderen  in  een  Soort  van  Gerst 
plaats  heeft. 

De  Stengel  of  Bloemfleel ,  in  de  Grasplanten  Ha!m? 
Halm  genaamd  ,  is  doorgaans  glad  ,  rond  en 
van  binnen  Pypachtig  hol,  met  Geledingen  ; 
de  Knietjes  ftyver  en  digt,  en  de  onderfte  Le- 
den 

C§j  Zie  het  I.  Stuk  van  dit  II.  Deel  der  Nat,  Hi- 
JForre,  bladz.  180. 

CO  Philofoph.  Bot.  §.  77.  p.  28. 

ft)  Fundam.  Agrostographise ,  per    Henr,  Gahn. 
Jimoen.  Acad.  Vol.  VIL  Holm.  1769 ,  p.  160, 

A  4 

ÏL  Deel,  XIII.  Swk, 


t     De  Eigenschappen 


VI-  den  langst  zvnde.  In  de  meeflen  is  dezelve 
Afdeel»» 

I.  opflaande ,  in  veelen  als  geknakt  of  hoekig 
^K°rD  geboogen  en  fcheef,  in  eenigea  neerleggende 
of  langs  den  Grond  kruipende.  Veele  Euro- 
pifche  hebben  geheel  enkelde  ,  veele  Indi- 
fche  hebben  Takkige  Halmen.  Moogiyk  komt 
zulks  van  den  grooteren  trap  van  Warmte,  die 
de  Scheuten  der  Takjes  in  de  Oxels  der  Bla- 
den doet  uiifchieten  in  de  heete  Landen.  Im- 
mers aldaar  vindt  men  ook  Heefterige ,  ja 
Boomachtige  Gras-  of  Rietplanten  en  't  Gewas^ 
is  doorgaans  fteviger  dan  in  ons  Wereldsdeel, 
alwaar  hetzelve  jaarlyks  verdort  en  verdwynt. 
Bladen.  De  meefte  Grasplanten  hebben  een  voudige,on- 
verdeelde ,  la  ngwerpige ,  fmalle ,  Degenvormige 
fpitfe  Bladen  ,  gemeenlyk  ongefteeld.  Een 
Scheedje  ,  dat  het  Knietje  van  de  Halm  om* 
laag  omvat,  breidt  zig  in  zodanig  een  Blad 
uit ,  dat  een  fcherpen  hoek  maakt  met  de 
Halm  ,  en  ruuw  is  aan  den  rand.  De  boven- 
fte  zyde  is  doorgaans  donkerer  groen,  dan  de 
onderfte;  uitgenomen  in  de  genen  die  driekan- 
tige  rolronde  of  borftelige  Bladen  hebben.  Ge- 
meenlyk zyn  de  Grasbladen  buigzaam  en  flap  ; 
doch  by  eenigen  ftyf,  zelfs  met  ftekelige  pun- 
ten ,  gelyk  in  het  Duingras  en  Biezen.  Ook 
zyn  zy  in  veelen  glad ,  in  fommigen  Wollig , 
in  eenige  weinigen  ruuw  van  Oppervlakte, 
Stoppeltjes, aan  't  begin  der  Bladen, hebben  zy 
niet,  en  Doorens  ,  Blikjes  of  Klieren,  komen 
in  geene,  dan  enkelde  Indifche  Soorten  voor. 

Het 


der  Grasplanten.  9 


Het  bovenfle  end  vaia  de  Halm  is  de  Bloem-  vl 
fteel,  die  de  Aair*  draagt.    Deeze  moet  men  Af^EEï« 
aanmerken  als  een  Samengeftelde  Bloem,  de-  Hoon* 

STUK 

wy  1  zy  uit  veele  Blommetjes ,  die  boven  elkander  ^: 
aan  eene  middelrib  of  Graat  f  gehecht  zyn  ,  *  SpiU 
beflaat.    In  dit  opzigt  gelykt  dezelve  naar  de  *  u 
Tros  van  Hyacinthen  en  dergelyke  Bloem- 
planten.   Somtyds  groeijen  twee  of  meer  Aai- 
ren  op  ééne  Halm.    De  enkelde  Aair  is  van 
figuur  Klootrond ,  Eyrond  en  Cylindrifch  of 
ook  Kegelrond:  zy  zit  aan  ééne  of  aan  twee 
zyden ,  of  omringt  den  Bloemfteel.  Somtyds 
is  zy  geheel  als  in  eene  Bladfcheede  gedookea 
of  daar  mede  omwonden.    Naar  deeze  hoeda- 
nigheid krygt  de  Plant  haare  benaamingen. 

Sommige  Grasplanten  hebben  ,  in  de  plaats  Pluim, 
van  Aair ,  eene  Pluim  f ;  dat  is ,  de  Bloemen/* 
zitten  niet  digt  aan  malkander ,  maar  los  en 
Takswyze  verfpreid,  op  byzondere  Steeltjes, 
Het  voornaamfte  en  beste  Gras  onzer  Weid- 
landen  geeft  daar  van  voorbeelden ;  weshalve 
men  hetzelve  ook  Pluimgras  noemt.  In  'tal- 
gemeen  onderfcheidt  zig  de  Pluim  daar  door3 
dat  de  Bloemen  ieder  een  Steeltje  hebben. 
Somtyds  hangt  de  Pluim  over  ééne  zyde:  in 
eenigen  is  zy  zeer  yl,  in  anderen  digter.  Men 
vindt  Soorten  ,  daar  de  Steeltjes  neerhangen 
en  ftomphoekig  afgaan  van  den  Steel.  By  wy« 
,len  beftaat  de  Pluim  uit  verfcheide  byzondere 
Aairtjes  ,  en  by  fommigen  is  zy  ook  in  eene 
Bladfcheede  als  verholen. 

A  5  Eeni* 
IL  Dawu  XHL  &ru* 


ïo      De  ElCENSCHAPPlN 


VI.       Eenige  Autheuren  hebben  zig  ,  met  Tourne- 
Aïdeel.  F0RT  ?  verbeeld,  dat  het  Gras  geene  Bloem- 
Hootd-  blaadjes  had,  en  hielden  al  het  gene,  buiten 
S  Bloem-  een  StamPer  en  Meeldraadjes,  zig  in  deszelfs 
kelk.      Bloemen  openbaart ,  voor  Kelk.    Die  deelen, 
welke  dezelven  bevatten,  worden  hedendaags 
zGiunice  Kafjes*  geheten  ,  en  de  twee  buitenfte  derzei» 
iCatyx  ven  acht  men  de  Kelk\  te  zyn,  Gemeenlyk 
zyn  dit  twee  Lancetvormige  holle  Klepjes ,  zo 
geplaatst  dat  één  derzelven  van  onderen  aan 
het  Bloemfteeltje  is  gehecht.   Anders  zitten 
zy  vry,  en  vervatten  wederzyds  de  Kafjes,  die 
voor  Bloemblaadjes  gehouden  worden,  welke 
ieder  met  zulk  een  Klepje  befchut  zyn.  Eenige 
Soorten  vindt  men ,  daar  de  Kafjes  Schubs- 
wyze  geplaatst  zyn  en  meer  in  getal,  gelyk 
3er  het  Geflagi  van  Panikkoom  drie  heeft,  die 
voor  Kelk  verftrekken.  Daar  zyn  ook  die  maar 
één  zodanig  Kafje  hebben,  dat  tot  Omwind- 
zei  dient  van  de  Bloem   of  van  verfcheide 
Bloempjes  ;  zynde  fomtyds  Kamswyze  veel- 
deelig,  als  in  het  Hondsjïaart-  Gras.    Ook  zyn 
deeze  Kafjes  niet  altoos  Lancetvormig  fpits  , 
maar  fomtyds  flomp  en  Eyrond  of  Hartvor- 
mig. 

Bloem-     Het  gene  wy  thans  Bloemblaadjes  heeten  , 
blaadjes,  het  eigentlyke  Blommetje  f  uitmaakende,  in  ver- 
^Coroiia  geiyking  met  andere  Bloemen,  zyn  de  binnen- 
fte  Kafjes  ,  in  de  Kelkblaadjes  voorgemeld  , 
beflooten,  of  daar  mede  omringd.   In  't  uiter- 
lyke  aanzien  verfchilfen  die  Kafjes  naauwlyks. 

Door* 


der  Grasplanten  ii 


Doorgaans  zyn  'er  twee  ,  waar  van  het  eene  VI. 
ook  in  het  andere  fchiet.  Het  buitenfte  is  hol-  Ar°EEï- 
achtig,  met  een  verheven  Rug  en  groene  of  Hooro. 
anders  gekleurde  Adertjes,  hebbende  een  wit- 
ten  Vliezigen  rand,  of  geheel  Vliezig  zynde. 
Het  binnenfte ,  minder  hol ,  altoos  Vliezig  , 
met  ingeboogen  randjes  ,  heeft  wederzyds 
een  aanmerkelyke  ruigte,  haairisheid  of  fran- 
je.  Voor  het  bloeijen  is  dit  laatfte  geheel  in* 
gewikkeld  in  het  andere,  en  tusfchen  beiden 
7.yn  de  Meeldraadjes  geplaatst,  terwyl  het  bin- 
nenfte  het  Vrugtbeginzel  omvat.  Somtyds  ech- 
ter ,  gelyk  in  het  Vosfenfiaart  -  Gras  ,  beflaat 
het  eigentlyke  Blommetje  uit  één  Kafje.  An» 
ders  is  ,  in  de  enkelde  Aairen ,  gemeenly k  het 
grootfte  vervat  in  het  buitenfte  of  kleinfte 
Kelkblaadje.  In  de  famengeftelde  Aairtjes 
heeft  dikwils  een  andere  fchikking  plaats. 

De  Gras-  en  Koornplanten  zyn  «doorgaans  Baardjes, 
voorzien  met  Baardjes  *.   Dit  zyn  Borflelach-  *  Ar&m 
tige  puntjes  of  pyltjes ,  welke  in  verfcheide 
Soorten  aan  de  Bloemkafjes  gehecht  voorko-  ' 
men.   Zy  zitten  of  aan  derzelver  Voet  of  in  't 
midden ,  als  wanneer  menze  Rugbaardjes  noemt, 
of  naar  den  tip  toe ,  of  ook  wel  aan  den  tip 
zelve,  alsdan  Endbaardjes  geheten.  Haar  ge- 
ftalte  verfchilt  zo  wel  als  de  plaatzing.  Zy 
Haan  of  regt  o  verend  ,  of  fcheef:men  vindtze 
geknikt  ,  dat  is  knokkelig  geboogen  ,  of  als 
een  Touwetje  fpiraal  gedraaid ,  of  ruig  met 

me. 

II,  Dwi.  XIII.  Stuk. 


12    De  Eigenschappen 

VI.    menigvuldige  Haairtjes  ,  gelyk  in  het  zoge- 
Afdeel.  naam(jc  Veder -Gras. 

Hoofd-      Dat  door  den  Grooten  LiNNiE  us  eerst  met 
S1Honig-  °Pmer^inS  waargenomen  deel ,  't  welk  ik 
bakje.     Honigbakje*  getyteld  heb,  is  ook  kenbaar  in 
ritm^*"  &z  meefte  Grasplanten.    Twee  kleine,  zeer 
dunne,  Vliezige  Klepjes,  zitten  onmiddelyk 
tegen  het  Vrugtbeginzel  aan.    De  geftalte  is 
aanmerkelyk  verfchillende  en  fomtyds  vindt 
men  maar  één  zodanig  Klepje  of  Honigblaad- 
je,  terwyl  anders  de  twee,  te  famen  gevoegd, 
het  Bakje  maaken.  Weinige  Grasplanten  heb- 
ben drie  zulke  Blaadjes  en  in  eenigen  is  'er  ge- 
heel geen  ,  zelfs,  met  het  Mikrcskoop,  waar 
te  neemen. 

Meel-  -  Ver  de  meeften  hebben  drie  Meeldraadjes  f , 
d™Stami-  menige  weinigen  zes ,  en  een  enkdde  één  cf 
twee.    Deeze  zyn  het  zigtbaarfte  en  fraaifte 
van  de geheele  Bloem,  op  hunne  lange  Draad- 
Jes  ver  uitfteekende  met  groote  Mee/knopjes  j, 
die  meestal  op  het  punt  van  hunne  aanhech- 
ting zeer  beweeglyk  zyn  en  oogfchynlyk 
draaijen  als  een  Wervel.    Men  vindt  deeze 
Knopjes  gemeenlyk  Liniaal  en  aan  de  enden 
Vorkachtig ,  doch  fomtyds  ook  Ovaal  of  Ey* 
rond,  endoor  de  uitwerping  van  het  bevmg* 
tend  Meel  zeer  veranderlyk,    Het  zyn  ,  als 
gewoonlyk,  Zakjes,  aan  beide  enden  gefplee- 
-ten  ,  in  't  midden  overlangs  gefleufd.  Het 
5  Poüen  Stuifmeel^  verfchilt  in  gedaante  weinig  van  dat 
der  andere  Bloemen. 

Het 


eer  Grasplanten.  13 


Bet  Vrugtbeginzel  bepaalt  den  Stamper  *,  A^ 
die  doorgaans  met  twee  Stylen  gekroond  is  ,  j 
welke  Haaïracbtig  dun  ,  krom  9  van  elkander  ^ro* 
afgeboogen  zyn ,  en  aan  't  end  zeer  ruige  stamper. 
Stempels  f  hebben.   Weinige  Grasplanten  heb-  *Ji^ 
ben  maar  éénen  Styl ,  fomtyds  fpiraal  gedraaid    f  s^ 
zynde.    Hy  is  in  fommigen  met  kleine  Vezel-  mam 
tjes ,  van  onderen  tot  boven ,  doch  in  anderen 
alleen  aan  't  boven -end,  bekleed,  daar  de  Bol- 
letjes van  het  Stuifmeel  zich  aanhechten  ,  en 
op  de  voorheen  verklaarde  manier  hunne  wer- 
king doen  (*).    Want  ieder  Vezeltje  is  een 
Pypje ,  dat  met  het  Buisje  van  den  Styl  ge- 
rneenfchap  heeft,  en  welks  Mondje  aan  't end 
gaapt,  ten  tyde  der  Bevrugting.    De  Bolle- 
tjes van  het  Stuifmeel  dan ,  door  de  Vogtig- 
heid  dier  deelen  ,  waar  op  zy  gevallen  zyn  , 
open  barftende ,  ftorten  de  fyne  ftofFe  uit , 
welke  door  den  Styl  gebragt  wordt  tot  heü 
Vrugtbeginzel  3  en  hetzelve  bezwangert. 

Het  Zaad  is  by  de  Grasplanten  in  geen  Vrugt-  Zaad, 
kasje  beflooten,  maar  naakt;  zo  dat  zy  geen 
byzonder  Pericarpium  hebben.  Evenwel  vindt 
men  het  in  veelen  met  de  gedroogde  Bloem- 
of Kelkblaadjes  ,  die  men  dan ,  als  de  Graan- 
tjes afgefcheiden  zyn,  Kaf  noemt,  overtoo* 
gen.  De  Rogge  heeft  hetzelve  geheel  bloot 
Het  valt  gemeenlyk  Eyrond ,  Peervormig  of 

lang- 

(*)  Zie  het  II.  Deels  I.  Stu#  >aa  deeze  Na$>  Hi+ 
Jlorie,  PI.  I,  bl.  8?. 

II,  D«t.  XIII.  Stuk, 


14    De  Eigenschappen 


VL     langwerpig  rond  ,  en  is  aan  de  eene  zyde 
Afdeel.  doorgaans  uitgegroefd.    Het  heeft  de  opper- 
Hoofd-  vlakte  glad,haairig,  geribd  of  rimpelig.  Som- 
tyds  komen  de  Zaaden  of  Graantjes  digt  op 
elkander  leggende  ,  fomtyds  vau  elkander  af- 
gefcheiden  voor. 
Kleur.      De  gewoone  Kleur  der  Grasplanten  ,  wat 
het  Loof  aangaat ,  is  groen ;  Tnaar  dit  Groen 
verfchilt  in  oneindige  trappen,  van  het  don- 
kerfte,  tot  het  helderde  bleek  en  blaauwach- 
tige.   Men  behoeft  ,  ten  dien  opzigte,  flegts 
op  het  onderfcheid  van  de  Kleur  van  't  Gras 
onzer  vette  Weiden  en  van  de  Helm  onzer 
Duinen  of  van  het  Riet  der  Waterkanten  , 
acht  te  geeven.    Dikwils  valt  dit  Groen  ook 
in  het  geelachtige,  inzonderheid  by  het  eerft 
uitkomende  Gras  en  verouderende ,  of  ver- 
dorrende tot  Hooy,  wordt  het  geheel  geel. 
De  Halmen  of  Stengels  zyn  natuurlyk  bleeker 
of  witachtig,  vooral  daar  zy  in  de  Bladfchee- 
den  aitten.    In  de  Bloem-  en  Kelkblaadjes 
heeft  een  aanmerkelyke  verandering  en  men- 
geling van  Kleuren ,  waar  onder  zig  dikwils 
paarfch  of  bruinrood  en  wit  met  groen  bevindt, 
plaats;  zo  dat  fommige  Grasplanten  hier  door 
een  fieiiyk  aanzien  bekomen ,  dikwils  met  ee- 
nen  Zilverglans.  De  gefteldheid  van  den  Grond 
en  van  het  Weder  maakt  hier  in  een  groot: 
verfchil ,  in  eene  zelfde  Soort.  0* 
Verfchil    De  Grasplanten  dienen  wel  in  't  algemeen 
2°el#V°ed"  tot  Voedzel  der  Herkaauwende  Dieren ,  gely- 

ker~ 


ȑr  Grasplanten.  15 


Icerwys  de  Graanen  en  het  Zaad  voor  Men-  vr. 
fchen  en  Vogelen  ;  maar  zy  zyn  niet  allen  fWj^ 
daar  toe  even  bekwaam.  De  Smaak  is  ook  in  Hoofd. 
fommigen  Waterig,  laf  en  zoetachtig  ,  in  an- 
deren zoutig  en  bitter.  De  eene  Soort  van 
Gras  is  geheel  mals  en  zagt ,  als  in  de  Mond 
imeltende;  de  andere  hard  en  wreed,  naauw- 
lyks  verteerbaar.  Dit  maakt  dat  fommig  Vee 
de  ééne  Soort ,  ander  wederom  anderen  ver- 
kiest tot  zyn  Onderhoud.  Door  zeer  moeie- 
lyke  Waarneemingen  is  van  den  Heer  Lin* 
njevs,  met  behulp  van  eenigen  zyner  Disci- 
pelen, een  Lyst  opgemaakt  van  de  Kruiden  5 
welke  in  S weeden  door  Runders ,  Bok> 
ken ,  Schaapen ,  Paarden  en  Zwynen ,  ie- 
der op  zig  zelve ,  gegeten  of  niet  gegeten 
worden:  waar  onder  de  Grasplanten  begree- 
pen  zyn  (*).  De  Heer  Gleditsch  heeft 
daar  omtrent  nog  nadere  Proefneemingen  in 
't  werk  gefteld  (f)#  't  Is  bekend  dat  de  Schaa- 
pen veele  Soorten  van  Kruiden  affcheeren ,  die 
voor  het  Rundvee  te  hard  ,  fcherp  of  onfmaa- 
kelyk  zyn.  Het  Gras  van  fommige  Landen  > 
weet  men ,  dat  door  de  Koeijen  zonder  hinder 
gegeten  wordt ,  is  haar  fchadelyk  en  maaktze 
bottig  of  ongans.  De  Bokken  en  Geiten  vree- 
ten Kruiden  ,  die  doodelyk  zyn  voor  het  Wol* 

vee, 

Vid,  Fan  Suecus  per  N.  L.  Hesselgren:  Am, 
Acad.  Linn.  Vol.  II.  Art.  25.  p.  225. 
(fj  Vermisckte  Abhandlungen.  Tom.  I,  p,  259, 

II.  D&el.  XIII.  Stuk, 


tS    Dê  Eigenschappen 


VI.  vee.  De  Paarden  fcheeren  gaarn  het  Riet  af , 
Atdeïl.  ^  de  Osfen  wegens  de  hardheid  zelden  aan- 
Hookh  roeren.    De  Varkens  ,  hoe  gulzig  ook,  zyn 

STUK.  ,  ^ 

kies  omtrent  het  Gras. 
Gebruik    Behalve  het  algemeene  gebruik  der  Graanen 

ïeeskSn-  tot  Brood  en  SP?ze  voor  de  Menfchen ,  ja 
de-  fcelfs  tot  Drank  door  de  bereiding  van  Bier  , 
Azyn  en  gedefinieerde  Wateren  of  Koorn- 
Brandewyn  ;  heeft  de  Geneeskunde  ook  veel 
dienst  daar  van,  in  Juleppen  en  andere  verkoe- 
lende Vogten.  De  Wortels  van  het  Kweek- 
gras,  dat  men  ook  Hondsgras  noemt,  die  ins^ 
gelyks  tot  Voedzel  dienen  kunnen  voor  Men- 
fchen  en  Beeften  ,  zyn  in  de  Apotheeken  be- 
kend ,  zo  wel  als  het  Kemelshooy  en  andere 
Soorten  van  welriekend  Gras ,  in  fommige  Lan- 
den. 

Dienst  in  Den  Landman  leveren  de  Grasplanten  een 
bowy.nd"  Ryfcdom  uit ,  grooter  dan  alle  Schatten  van 
Peru,  De  Veeweidery  beftaat  geheel  doormid- 
del van  Gras,  en  fchoon  men,  in  fommige  Ge- 
westen ,  uit  gebrek  daar  van,  de  Beeften  ook 
wel  met  Boombladen  voedert ,  of  op  al- 
lerley  ruigte  laat  weiden ,  verfchilt  nogthans 
derzelver  tiering  daar  door  grootelyks ,  zo  ten 
opzigt  van  het  Zuivel ,  als  van  Vleefch  en  Vet. 
Geen  Kruiden  of  Wortels  kunnen  ,  in  dat 
opzigt ,  het  gebrek  vervullen  van  't  goede , 
voedzaame  Gras,  onzer  vette  Weidlanden.  Dus 
iiet  men  ook  ,  dat  de  zwaarte  der  Runderen, 
de  veelheid  of  deugd  van  de  Melk  die  zy 

gee- 


£>br  Grasplanten. 


jjccvén  ,  de  hoedanigheid  der  Landen  even-  vi 
aart.  Hoefchielyk  worden  de  magere  Ösfen, 
op  Heylanden  of  fchraale  Biesgronden  ge*  J^™™9 
fokt,  in  de  Hollandfche  Weiden  vet?  Het 
Hooy  overtreft  alle  Voeder  in  behendigheid 
en  duurzaamheid  van  Voedzel ,  en  geeft  een 
byzondere  kragt  aan  de  Paarden.  De  Schaa- 
pen  krygen  geene  regt  fyne  Wol ,  dan  wan- 
neerze  op  Graslanden  loopen ,  voor  haar  be- 
kwaam* Het  Voeder,  dat  tot  derzelver  Mes- 
ting  dient  ,  beftaat  wel  doorgaans  in  Boonen, 
doch  de  Varkens  worden  vet  gemaakt  door 
Meel,  dat  afkomftig  is  van  Grasplanten  of 
fcoorn.  Dit  laatfte  maakt  het  voornaame  On- 
derwerp van  den  Landbouw  uit,  gelyk  wy  na- 
derhand zien  zullen.  Ik  (preek  nu  ook  niet 
van  de  planting  van  het  Suiker  -  Riet  in  de  In- 
dien ;  noch  van  andere  Soorten  van  Riet , 
die  tot  bind-  en  vlegtvVerk  ,  het  maaken  van 
Korven  en  Manden  ,  van  Winterdekzels  der 
Gewasfen  en  wat  dies  méér  is,  zo  hier  als  ia 
andere  Landen,  gebezigd  worden;  noch  van 
het  Spaanfch  Riet,  dat  men  tot  Matten  en  iri 
de  Weevery,  als  ook  tot  Hengelen  gebruikt: 
om  dat  dit  alles  in  't  vervolg  in  aanmerking 
komen  zal. 

Ónder  den  naam  vin  Gras  en  Grasachtïgë  .Verdek 
Planten  werden  zy  oudtyds  altemaal  begree- lmg" 
pen.   Dit  kon  voldaan ,  zelfs  ten  tyde  van  C 
Baühinüs,  wanneer  nog  naauwlyks  twee- 
honderd Soorten  onderfcheiden  waren.  Laa- 
B  tè* 

lts  Deel.  XIIL  S?m, 


IÉ    De  Eigenschappen 


VI.    tere  Kruidkundigen  zelfs,  gelyk  Tour  NE* 
X  L'  F  o  r  t  5  hebben  alleenlyk  de  Graan  -  Planten , 

s^kT^  en  die  naar  clezeIven  g^eeken ,  in  Geflagten 
verdeeld,  en  van  het  Gras  één  byzonder  Ge- 
flagt  gemaakt,  meer  dan  tweehonderd  Soor- 
ten bevattende.  Ra  jus  was  de  eerfte,  door 
wien  de  Grasplanten  in  Ge-aairde  en  Gepluim- 
de enz. ,  onderfcheiden  werden  (*).  Derge- 
lyke  manier  werdt  van  Scheuchzer  ge- 
bruikt, die  het  getal  der  Soorten  tot  vierhon- 
derd bragt(f).  M  onti  verdeelde  ze  in  Gras- 
bladige  en  eigentlyke  Grasplanten  (j). 
Manier    De  vermaarde  Haller  heeftze  thans  f 

Ïïaller.  naar  ^iet  8eta'  ^er  Kafjes ,  in  vier  Afdeelin- 
gen  onderfcheiden,  waar  van  de  eerfle  drie 
Kafjes  heeft,  de  tweede  zes,  de  derde  één  en 
de  vierde  twee  Kafjes.  Tot  deeze  laatfte, 
zegt  hy  ,  behooren  meest  alle'  Grasplanten  , 
en  bekent  dat  in  veelen  derzelven,  gelyker- 
wys  in  de  Graanen  ,  twee  waare  Bloemblaadjes 
binnen  dien  tweebladigen  Kelk  vervat  zyn.  In 
deeze  Afdeelïng  is  zyn  eerfle  Lid  van  zodani- 
gen  die  geen  Kelk  ,  dat  is  geen  Omwindzel ; 
zyn  tweede  Lid,  van  zodanigen,  die  den  Kelk 
eenkaffig  ;  zyn  derde  van  degenen,  die  den 
Kelk  tweekaffig  hebben.    In  't  vierde  Lid 

plaatst 

(::)  Raji  'Mé.  Gram.  LoiuL  1703.  0&. 
(f)  Scheuchz.  Jlgrastographia  feu  Hiftêtië  Gramiutm* 
Tig.  1719,  Quarto. 
(|)  Frodr.  Stïrp.  Button.  1710.  Quarto. 


der  Grasplanten.  x<> 


plaats  hy  de  genen,  wier  Bloem  en  Kelk,  bei- 
den,  uit  tweeKafjes  faeftaan,  gelyk  de  Tarw,  1 
Rog,  Haver,  Rieten  de  meefte  Soorten  van  s|u^ÏD* 
ons  gepluimde  Beemdgras.  In  't  vyfde  Lid  ko- 
men de  genen  ,  die  Borftelig  gebaard  zyn  > 
gelyfc  de  Gerst  en  dergelyken.  Dan  volgen  , 
die  met  een  driekaffigen  en  gevinden  Kelk , 
waar  toe  het  Kam-Aairig  Gras  behoört  (*). 

De  geleerde  MiCHêliüs,  die  in  't  jaar  Rang;- 
1729  een  Werk  over  nieuwe  Geflagten  van  va^Mi? 
Planten  te  Florence  aan  't  licht  gaf,  bragt  CHELlu*« 
daar  in  een  nieuwe  verdeeling  der  Grasplanteft 
tef  baan.    De  geheele  Bloem  noemt  hy,  op 
de  manier  vafi  ScheüchzëR,  Locufta,  dat 
is  Sprinkhaan ,  als  naar  zodanige  Infekten  ge- 
lijkende; dat  zekerlyk  in  fommigen,  gelyk  de 
Rogge  en  Gerst,  meer  of  min  plaats  heeft.  De 
Bloemen  der  Grasplanten  fielt  hy  in  't  algemeen 
tweebladig  te  zyn ,  en  verdeeltze  dan  in  de  vol- 
gende Rangen. 


L  Rang. 


Met  famengejielde  Sprinkhaantjes  en  ème  Zaad* 
draagende  Bloem. 


1.  Triticum. 

2.  Zea. 

3.  Agrostarlum. 

4.  Pfeudo- Triucum» 

5.  Loliutn. 


6ê  Gramen. 
7*  Festuca. 
$.  Bromos. 
9.  Arundo* 
xo.  Avena. 


(*j  Hetv.  inchoat,  Tom.  U.  Bern.  1768.  P.  162, &c. 

B  2 

II.  Deel.  XIII.  STUK, 


2Q 


De  Eigenschappen 


VI  II.  Rang. 

HoqF  enkelde  Sprinkhaantjes  en  eene  Zaaddraa* 

stuk»  gende  Bloem. 

1.  Hordeum.  5*  Oryza. 

2.  Phoenix,  6.  Polydattylon. 

3.  Phalaris.  7*  Isch^mum. 

4.  Spartium.  8.  Panicura* 

9.  Milium. 

III.  Rang. 

Met  enkelde  Sprinkhaantjes  ,  waar  van  ,  dt 
zelfde  Plant ,  fl^/gw  ykgtt  Bloem- ^  anderen 
ook  Zaaddraagende. 

1.  iEgilops.  2.  Sorghum. 

3.  Schcenanthunu 

IV.  R  a  n  g. 

Afï*  enkelde  Sprinkhaantjes  ,  üi^r        ^  op  dê 
zelfde  Plant?  eenigen  Bloem-  anderen  Zaad- 
draagende. 

1.  iEgilopoides. 

V.  Rang. 

Met  famengejlelde  Sprinkhaantjes  9  waar  van ,  op 
de  zelfde  Plant ,  eenigen  Bloem-  anderen  Zaad- 
draagende. 

i.  Sefamum.  3«  Lachryma  Job. 

Sefamaftrum*  4.  Mayz. 


der  Grasplanten,  zi 


Zeer  fraaije  Afbeeldingen  zyn  door  deezen  VI. 
Autheur  van  de  Grasplanten  5  als  ook  van  de  A™EhL* 
Biesachtige  9  welke  hy  nogthans  daarvan  on-  cHooID«i 

^  *    .  *  STUK. 

derfcheidt,  gegeven. 

In  het  voorgemelde  Vertoog ,  genaamd  Grond* 
/lagen  der  Grasbefchryving  ^  dat  onder  de  goed- 
keuring van  den  Ridder  is  aan  't  licht  ge- 
bragt ,  komt  eene  Rangfchikking  der  Grasplan- 
ten naar  de  Kelken  (  * )  voor  ,  volgens  welke 
zy  in  Geaairde  9  Gepluimde  en  Biesachtige  ver- 
deeld worden.  Dat  de  Bloempjes  ongefleeld 
of  gefieeld  zyn  ,  maakt  hier  een  volftrekte  on- 
derfcheiding  van  de  twee  eerften  ,  en  die  van 
den  laatften  Rang  hebben  één  of  vyfbladige 
Kelken  5  in  Katjes  vergaard  ,  zonder  Bloem- 
blaadjes, Ik  zal  hier  de  Geflagten ,  volgens  die 
Rangfchikking ,  voordellen  en  voegen  daar  ne* 
vens,  tot  opheldering  van  on^e  Grasbefchry- 
ving,  de  Afbeeldingen  van  de  Vrugtmaakende 
deelen  op  de  nevensgaande  Plaat  LXXXVIL 

L    Geaairde  Grasplanten. 

A.  Met  een  tweezydige  Aair  ^  de  Graat  getand 
hebbende*  ^ 

j.  SECALE.DeM/?,  a,  tweekleppig ,  twee 
of  driebloemig  :  de  Klepjes  Lancetvormig , 
kleiner  dan  de  Bloemklepjes  b,b;  waarvan 

het 

(*)  Methodus  Graminum  Calycina.  Amoeii.  Acad*  Vol* 
VIL  p.  128. 

B  3 

II.  Deel-  XIII.  Stuk, 


22    De  Eigenschappen 


ەuk 


VI.  het  -binnenfte  plat,  het  buitenfte  hol  en 

Afdeel.  jang  ge|3aarc[  js :  terwyl  de  Graat  met  haare 
Hoofd-         Tandies  door  c  wordt  aangeweezeu  :  zie 

a.  iEdLOPS.  De  Kelk  tweekleppig , driebloe- 
mig,  met  Klepjes  die  de  Graat  omvangen  en. 
veele  Baardjes.  Zie  Fig.  2 :  alwaar  A  een 
enkele  Bloem  is  van  de  Aair  ,  en  b9  de 
lang  gebaarde  Kelkfchubben  \  die  de  Graat 
c  omvatten ;  waar  binnen  drie  Blommetjes  d. 

3.  Triticum.  De  Kelk  a3  a  tweekleppig  , 
drie-  of  veelbloemig  ,  met  de  Klepjes  van 
de  Blommetjes  gelyk,doch  meer  gezwollen» 
Het  middelfte  derzelven  is  geheel ,  van  de 
anderen  zyn  de  Baardjes  zigtbaar  b» 
Zit  Fig.  3. 

4.  Lolium.  Een  Omwindzel  a 5  dat  eenbladig 
is,  veele  Blommetjes  b  bevattende,  waar 
van  één  ,  by  c  5  geopend ,  zyne  Klepjes  ver* 
toont.  Zie  Fig.  4. 

5.  Hordeum.  Een  Omwindzel  dat  zesbladig 
is,  waar  in  drie  Blommetjes  b,b,b9  ieder 
gevat  in  twee  Kelk -Blaadjes  a9a;  zittende 
aan  de  getande  Graat  c.  Zie  Fig.  5. 

<J.  Elymus.  Een  Omry'mdzel  c  9  dat  zesbladig 
is,  met  drie  Aairtjes  b9b9b  ,  daar  in  be- 
greepen ,  zodanig  9  dat  twee  Blaadjes  a  ?  a 
tot  ieder  Aairtje  behooren.  Deeze  maaken 
niet  elkander  de  Aair,  Fig.  6,  uit. 

B£ 


DER    G  R  A  S  P  L  A  N  T  K  N. 

B-  jRfti        Spïlrondachilge  Aalr  en  verfchc>  VI. 
dferifey  Bloemen.  Afdeel. 

7.  Cenchrus.  Een  OmwwdzelA,  dat  drie- STÜ°°iD" 

bloemig  is ,  gefnipperd  en  gedoomd ,  by  B 
geopend  zig  vertoonende  5  waar  in  drie 
Bloempjes  a^a^  hebbende  ieder  een by- 
zonderen  tweebloemigen  Kelk^  b.  Het  eene 
Blommetje  c  is  Mannelyk ,  het  andere  d 
Vrouwelyk :  zie  Fig.  7. 

8.  Co ix.  Een  Kelk  die  tweekleppig  is:  de  on- 

derfbe  aan  de  Graat  Vrouwelyk  als  A ,  met 
Beenachtig  harde  Klepjes  am  gebaarde  Stern- 
pek  b  de  boveulïen  Mannelyk  met  Ey- 
rondc  platte  Klepjes  c.  Men  ziet  eenen  Kelk 
afzonderïyk  by  B ,  met  de  twee  Blommetjes 
d^d^  daar  in,  Fig.  8. 

9.  Zea.  Een  Kelk  die  tweekleppig  is ;  de  on- 

derden van  de  Plant  Vrouwelyk  ,  eenbloe- 
mig,  met  rondachtig  holle  Klepjes  c;  de 
bovenden  Mannelyk,  tweebloemig  d^  met 
langwerpige  Klepjes  ,  in  de  Vrouwelyke 
Aair  B  vervat ,  terwyl  de  Mannelyke  metA 
is  aangeweezen :  zie  Fig.  9.  De  Vrouwely- 
ke Bloemen      hebben  zeer  lange  Stylen^ 
en  zyn  omwonden  met  eene  Bladfcheede. 
fo.  Phletjm.  Een  Kelk  die  tweekleppig  is  , 
Liniaal  ?  geknot  ,  egaal ,  aan  de  tip  twee- 
puntig zig  vertoonende,  als  b  yCÉ  een  Blom- 
metje ,  dat"  kleiner  is  en  tweekleppig  c9 
in  zyne  ruige  Klepjes       a  bevattende: 
zie  Fig.  10. 

B  4  11.  B  o  / 

II.  Deel.  XIII.  StJK, 


04  Eigenschappen 


VI.  ii.  Bob  art  ia.  Een  Cylindrifche  Aair,  als 
■  m  Fig.  ii  ,  uit  veele  Kelkfchubben  famen- 
$rüK  ÏD^  gefteld,  waar  van  de  onderden  eenkleppij* 
zonder  Blommetjes  ;  het  bovenfte  twee- 
kleppig a^a  9  eenbloemig.  Het  Frugtbegin* 
zei ,  onder  het  Bloempje  b  3  isdoor  c  aange- 
weezen. 

C.  Met  de  Aair  over  ééne  zyde. 

12.  Tripsacum.  De  onderfle  Kelken  in  de 
Aair  eenbloemig ;  Vrouwelyk  5  met  twee  of 
vizr&teWgo,  Klepjes  a^a^  Fig.  12  5  aan  den  bo- 
dem gaapende  of  met  gaatjes  9  en  het  Blom- 
metje 5by  d  driekleppig.  De  bovenden  bb 
tweebloemig ,  Mannelyk  >  tweekleppig  als  c# 

Is c H^EMUM.Een  tweekleppige  tweebloe* 
mige  Kelk  A ,  door  't  Mikroskoop  getekend  9 
zittende als  by  a  ,  op  een  gegaffelde  Graat 
r,c,c,  zo  wel  in  de  Oxels  als  op  den  top 
van  het  Steeltje  ;  waar  tusfchen  gefteelde 
Veelwyvige  Blommetjes  b ,  b  r  voorkomen, 
tfoor  Vergropting  afgebeeld  by  B:  zie  Fig.  1 3. 

34.  Nardus.  Eenzaame  tweekleppige  Blom- 
metjes  c  ,  c  ^  ponder  Kelk  5  zittende  aan  de 
Graat  A ,  in  Mg*  14.  Een  Blommetje  af- 
zonderlyk  vergroot  en  geopend  by  B  ?  toont  > 
behalve  de  Meelknopjes  en  Stempel,  de 
ongelyke  Kelkblaadjes ,  a  een  grooter  het 
klviuere  b  omvattende» 


D.  Met 


Pek  Grasplanten.  a$ 


D.  Met  een  tweebloemige  Scheedige  Aair.  VJ* 

Afdeel* 

15.  Lygeum.  Geen  Kelk  dan  de  gemeene  Hoohj* 
gcheede  A  ,  Fig.  15,  welke  twee  twee- STÜK; 
kleppige  Bloempjes  bevat ,  op  een  zelfde  ge* 
meen  Vrugtbeginzel  B  5  dat  twee  hollighe- 
den heeft  en  met  ruigte  is  bezet ,  als  by  a. 
Van  de  Blommetjes  zyn  de  buitenfte  Efafjes 
door  de  binnenften  door  c0  aange- 

weezen ,  by  de  Stempels  cl,  d  en  de  zycte- 
lings  uitfchietende  Meelknopjes  <?j  waar 
vanflegts  drie  in  \  ééne  Blommetje  zig  ver- 
toonen. 

II,   Gepluimde  Grasplanten. 

A.   Zonder  Kelk* 

16.  Z  1  z  a  n  1  a.  Tweekleppige  ongebaand 
Bloempjes  9  Mannelyke  a  en  Vrouwelyke 
afgezonderd  op  de  zelfde  Plant :  zie  Fig.  16. 

17.  Saccharüm.  Tweekleppige  Bloempjes ,  met 
een  lange  regt  -  vezelige  Wolligheid :  als  in 
Fig.  17.  zig  vertoont. 

B.    Met  éénbloemige  Kelken. 

18.  Panioum.  Een  dxiekleppige  Kelk  b,b; 
het  derde  Rugklepje  kleiner;  het  Bloem- 
tje      twaekleppig :  zie  Fig.  18. 

19.  Cornucopi^e.  De  Kelk  A ,  een  Trech- 
terachtig veelbioemig  Omwifidzel^  bevat  de 

B  5  Bloem 
Ik  Deel.  XIII.  Stuk, 


26    De  Eigenschappen 

VL  Bloem  b  ,  uit  Blommetjes  B  beftaande ,  die 

Af»»*,.  eenkleppig  zyn  d ,  in  een  tweekleppige  Kelk 
Hoofd-         e5  r,  vervat :  zie  i^g-.  19. 

50,  Alopecurus.  De  tweekleppige  Kelk9 
a,a^  bevat ,  als  in  Fig.  20 9  het  enkel- 
de  Blommetje  b,  dat  éénkleppig,  rond 
getipt ,  is  p  en  aan  den  voet  een  Baardje  c 
heeft ,  zonder  Omwindzeh 
%\.  Aristida.  De  Kelk  a9  ah  tweekleppig , 
het  Blommetje  b  éénkleppig ,  met  drie  en- 
delingfe  Baardjes  c9c,c;  ruig  aan  den  voet ; 
zie  Fig.  ai. 

22.  Lagurus.  De  Kelk  beitaat  uit  twee  Li- 
niaale  ruige  Klepjes  a9  het  Blommetje  is 
ook  tweekleppig  5  het  buitenfte  Klepje  b 
twee  Baardjes  c  aan  't  end  en  een  derde  d 
ruggelings  hebbende :  zie  Fig.  22. 

2-3-  STiPA.De  Kelk  tweekleppig  zo  wel  als  9t  Blom- 
metje ,  welks  buitenfte  Klepje  b  een  gedraaid 
end -Baardje  c  heeft  5  dat  aan  den  Voet  ge- 
wricht is  5  en  omgedraaid :  zie  Fig.  23,  alwaar 
zig  ook,  gelykinde  meefte  anderen ,  de  drie 
Meeldraadjes  en  twee  gepluimde  Stempels 
by  d  vertoonen. 

24.  Anthoxant  hum.  De  Ke/k^aa  is 
tweekleppig ,  zo  wel  als  't  Blommetje  ,  dat 
een  Baardje  aan  de  Rug  van  ieder  Klepje 
heeft ,  het  ééne  b  geknakt  zynde ,  en  twee 
Meeldraadjes  c :  zie  Fig.  24.  \ 

25.  Andropogon.  Dit  Geflagt  heeft  een 
Hertnaphroditifche  Bloem  a  ,  waar  van  de 

Kelk 


der  Grasplanten, 


Kelk  tweekleppig  en  ongedeeld  is  ,  van  on-  yi. 
deren  met  Wolligheid  en  een  gedraaid  Aïdesï,, 
Baardje  c  uit  den  voet  van  't  grootfte  Bloem* 

uitgeeft:  als  ook  Mamielyke Bloemen 5srüIi* 
waar  van  de  Kelk  tweekleppig  is  en  ge- 
fteeld  b ,  b  ,  het  Blommetje  ongebaard  :  zie 
Fig.  25. 

%6.  Oryza.  De  Kelia,  a  is  tweekleppig  en 
zeer  klein :  het  Blommetje  tweekleppig  groo- 
ter  dan  de  Kelk ,  met  het  grootfte  Klepje  b 
vyfhoekig  en  een  regt  Baardje  c  aan  'tend. 
Zes  Meeldraadjes  e  komen  in  dit  Geflagt 
voor  ,  die  in  het  Honigbakje  d  5  by  ver- 
grooting getekend ,  zyn  vervat  5  \  welk  zy- 
delings  de  ruige  Stempels  ƒ,  ƒ  uitgeeft:  zie 
Fig.  26. 

Wfi  Phalaris.  De  tweekleppige  Kelk  a 5  a v 
met  gekielde  Klepjes  9  van  gelyke  grootte  9 
bevat  het  Blommetje  b?  als  in  Fig.  27  5  met 
drie  Meeldraadjes. 

ü8.  Dactylis.  Dit  Geflagt  heeft  het  eene 
Klepje  van  den  Kelk  langer 5  famen- 

gedrukt  en  gekield.  Het  Blommetje  b  is  ook 
tweekleppig;  de  Pluim  c  geaaird 5  eenzy- 
dig:  zie  Fig.  28. 

2,9.  Cinna.  De  Kelk  is  tweekleppig  a ,  «z9met 
fpitfe  Klepjes  9  die  een  weinig  korter  dan 
het  Blommetje  zyn ,  't  welk  ook  tweeklep- 
pig is  9  onder  de  tip  gebaard  b  ?  met  één 
Meeldraadje  c;  Fig.  29. 

30.  Agrostis.  De  Kelk  a  ^  aP  heeft  twee 

feit* 

II.  Deel.  XIIL  Stuk. 


$8    De  Eigenschappen 


VI.  fpitfe  Klepjes  9  korter  dan  het  Blommetje  h  9 

Aimel.  ?t  welk  tweey  eppig  is  en  gefpitst:  zie  Fig.  30. 
Hooïd-  gIc  Milium.  De  Kelk  is  ook  tweekleppig, 
met  buikige  Klepjes  # ,  # ,  grooter  dan  het 
Bloempje  h ,  't  welk  tweekleppig  is  en  Ey- 
rond  5  met  Penfeelachtige  Stempels  ;  zie 
Fig.  31. 

32.  Paspalum.  De  Kelk  heeft  twee  rond* 
achtige  Klepjes  a,a,  van  figuur  als  het  Blom- 
metje,  dut  ook  tweekleppig  is,  methetééne 
Klepje  rondachtig  hol  b  ,  het  andere  flui- 
tende verhevenrond  c.  De  Pluim  <^ is  een- 
zydig  geaaird :  zie  Fig.  32. 

33.  Olyra.  De  Kelk  is  hier  ook  tweekleppig; 
de  endelingfe^  5  a,  met  groote  holle  Klep- 
jes ,  bevat  een  zeer  klein  Vrouwelyk  Blom- 
metje b  ;  de  onderfte  c ,  die  veel  kleiner  is  ea 
gefteeld ,  een  Mannelyk  Blommetje  d : 
zie  Fig.  33. 

34.  Pharus.  De  ongefteelde  Vrouwelyke  Kelk 
b^  heeft  de  Klepjes  Eyrond  langwerpig.  Eeil 
gedeelde  Mannelyke  a «,  komt  uit  den  voet 
van  den  Vrouwelyken  voort  ,  met  fpitfe 
Klepjes  kleiner  dan  het  Blommetje  9  ?t  welk 
tweekleppig  is  en  gefpitst  5  hebbende  zes 
Meeldraadjes  c  :  zie  Fig.  34. 

C.  Met  twee-  of  driebloemige  Kelken. 

35.  Melica.  De  Kelk  a^a  y  is  tweekleppig 
Eyrond.  Twee  Blommetjes  b^b,  met  een  on- 
volmaakt c  ?  daar  tusfchen  in :  Fig.  35. 

36.  Al- 


der   Grasplantën»  29 


*6.  Ai  ra.  De  Kelk  a ,  a  tweekleppig ,  gefpitstj  VI. 
met  twee  of  drie  Blommetjes  b  ,b.  Fig.  36»  fj 

37.  Apluda.  De  Kelk  a,  a  tweekleppig ,  ge"s^E 
knot ,  bevattende  een  ongefteeld  Vrouwe- 

lyk  Blommetje  h  ,  en  twee  Mannelyken  c  9 
op  een  gemeen  Voetje,  dat  hier  in  heteene 
Kelkblaadje  is  verborgen  :  zie  Fig.  37. 

38.  Holcus.  De  Kelk  tweekleppig  Eyrond, 
bevat  een  ongefteeld  tweellagtig  Blommen 
je  a  en  een  of  twee  Mannelyken  b ,  b ,  die  ge- 
fteeld  zyn ,  in  of  buiten  den  Kelk  geplaatst; 
zie  Fig.  38* 

D.  Met  veelbloemige  Kelkên. 

39*  Uniola. Een gefchubde veelkleppige Kelk* 
Van  gekielde  Kafjes  a,  a,Fig.  39,  De  Aairt- 
jes  zyn  Eyrond  in  dit  Geflagt. 

40»  Briza.  Een  tweekleppige  Kelk  a^a  met 
Hartvormige  Klepjes  ,  waar  in  verfcheide 
Blommetjes  b  vervat  zyn.  Het  buiten- 
fte  Bloemklepje  c  is  Hartvormig  ,  het  bin- 
iïenfte  kleiner  langwerpig.  De  Aairtjes 
zyn  Hartvormig :  zie  Fig.  40. 

41.  Poa.  Een  tweekleppige  Eyronde  Kelk  a,a9 
bevat  verfcheide  Blommetjes  als  A  ,  waar 
van  één  by  B  vertoond  wordt  met  zyne  on- 
gelyke  Klepjes.  De  Aairtjes  zyn  langwer- 
pig Eyrond:  zie  Fig.  41. 

42.  Festuca.  Een  tweekleppige  gefpitfte 
Kelk  a^a^  bevat  verfcheide  Blommetjes  b  f 
b,b, met  fpitfe  Klepjes:  zie  Fig.  42.  De 
Aairtjes  zyn  dunner  7  gefpitst* 

43«  Bro* 

fl.  Dbj&l,  XIII,  Stui^ 


Vi.  43.  Eromüs.  Een  tweekleppige  j^/zÊ  a<>  & 
Aïöeël.  bevat  vericheide  Blommetjes  ,  waar  van  de 
Hoorn-  Klepjes ,  onder  de  tip  gebaard  zynde ,  bj>j>i 
TUK"  zig  alleen  hier  vértooiien.  De  Aairtjes  zyn 

kngwerpig  als  in  43; 
^4,  Avena.  Een  tweekleppige  Kelk  a  be- 
vat Blommetjes  b^b^h^  met  Klepjes  die  aan 
de  Rug  een  gedraaid  Baardje  hebben ,  in  \ 
midden  geknakt  9  als  c0c,c;  zit  Fig.  44. 
Dit  Geflagt  heeft  verfpreidé  Aairtjes. 

45.  Arundo.  Een  tweekleppige  a^  abt- 
vat  Blommetjes  1  die  grootendeels  met  Wol- 
ligheid bedekt  zyn ,  én  ongebaard  b0b0b: 
zie  45. 

46.  Cynosurus.  Een  gemeen  veelbloemig 
Omwindzel  a  ,  de  byzondere  Kelken  twee- 
kleppig veelbloemig  £  9  de  Blommetjes  c  be- 
vattende :  nis  in  jftrg'.  46.  Het  heeft  de  Aai- 
ren  eenzydig ,  als  by  A. 

III.  Bxesachtige  Grasplanten. 

47.  Cyperus  Eenkléppige  Kelken  maaken 
een  tweezydig  Katje  a.  Geen  Bloempje  ten 
zy  men  'er  den  Kelk  voor  neeme :  waar  in 
zig  de  deelenderVrugtmaakingjby  ver- 
toonen:  zie  i^.  47.  Eefr  naakt  Zaad. 

48.  Carex.  Eenkléppige  Kelken  maaken  een 
gefchübd  Katje  a:  waarin  de  Mannelykeen 
Vrouwelyke  Blommetjes  b,  c.  byzonder.  De 
laatfteh  hebben  een  twee  tan  dig  Flonigbakje  d \ 

dat 


dér  Grasplanten,  31 


dat  het  Zaad  of  Vrugtbeginzel  omkleedt :  A VI^ 
zie  Fig.  48.  |. 

49.  Scirpus.  Eenkleppige .fö/fo»  maaken eens^°°rö4' 
gefchubd  Katje  a.     Het  Blommetje  b  be~ 

ftaat  uit  den  Stamper  en  Meeldraadjes  in 
het  Kelkblaadje  c  vervat.  Het  Zaad  is 
byna  naakt  i  met  zeer^kleine  Haairtjes  d :  zie 

Fig.  49.  4 

50,  Eriophorum.  Eenkleppige  Keh 
ken  maaken  een  gefchubd  Katje  a.  Het 
Zaad  is  Wollig,  met  lange  Vezeltjes,  ge- 
lyk  uiteet  vergroote  Blommetje  £  blykt: 
zie  Fig.  5°- 

*i.  Schoenus.  Vyf  of  zeskleppige  Kelken 
maaken  een  gefchubd  Katje.  Het  Zaad  is 
rondachtig:  zie  Mg.  51. 

Hoe  behaaglyk  deeze  Rangfchikkingookmag 
zyn,  zy  heeft  grootelyks  haare  zwaarigheden. 
De  Soorten  van  hetPanik-Koorn,by  voorbeeld, 
zyn  door  den  Ridder  in  Geaairde  en  Gepluimde 
onderfcheiden  ;  terwyl  men  hier  dat  gantfche 
Geflagt  tot  de  Gepluimde ,  die  zelfs  van  het 
Panicum  haaren  naam  hebben ,  betrokken  vindt. 
Ook  zyn  fommige  Soorten  van  dit  Geflagktwee- 
bloemig.  In  dat  van  Arundo  komen  voor  met 
êén-  ,  twee-  ,  drie-  en  veelbloemige  Kelken. 
Dergelyke  on-eeqpaarigheden  hebben  ook  in  an- 
dere Geflagten  pliats. 

Het  fchyntwel  zeer  bevallig,  de  voornaamftc 
Koornplanten ,  gelyk  de  Rogge,  Tarw  en  Gerst, 

voor 

II.  Deel.  XIII.  Stuk, 


3&       Eén-  ên  Tweem  Aïïnigb 


STUK. 


Vl.  Voor  aan  geplaatst  te  zien  «>  en  om  die  redëii 
Apdeel.  ^yna  (jeeze  Manjer  gevolgd  hebben ; 

Hoofd-  maar  tusfcben  dezelven  vóelen  zig  ander» 
Planten  in ,  die  in  't  geheel  niet  tot  het  Koorn 
betrekkelyk  zyn  ;  gelyk  dan  odk  nog  andere 
Graanen  ,  de  Haver  by  voorbeeld  >  hier  en 
daar  verfpreid  bleeven  onder  de  Grasplanten. 
Dezelven  altemaal  by  elkander  voegende ,  zou- 
den wy  het  Stelzel  der  Sexen  ,  dat  ik  tot  nog 
toe  in  deeze  Plantbefchryving  gevolgd  heb  9  uit 
het  Oog  verliezen  en  tot  de  verwarring  der  Ou- 
den wederkeeren.  Ik  zal  derhalve  de  fchikking 
volgen  9  zo  als  Linn^eus  dezelven  in  zyn 
Samenftel  geplaatst  heeft ,  en  onderfcheidenze 
volgens  de  Teeldeelen  5  als  voorheen  is  aange- 
weezen  (*)é 


II.  HOOFDSTUK. 

Befchryving  der  Ëen-  en  Tweemannigè 
Grasplanten  ,  van  ieder  van  welken  nog-  maar 
één  Gellagt  is  gevonden. 

Het  eerfte  Geflagt  dan,  hier  voorkomende 4 
voert  den  naam  van 

G  1  n  n  As  Stekelgras. 
I.      •  Maar  ééne  Soort  heeft  L 1  n  n  je  u  s  van  deeze 
^mdria'  Opgegeven  ?  met  den  bynaam  van  Rietachtig (i)* 

Rietach*    (*)  Zie  't  XL  Stuk  ,  bladz*  423  -  425. 
tig'  (1)  Cinna.  Syft.  Nat.  XII.  Gen.  15.  %.  Xlll.  p.  51. 

Poksk.  Fl.  JEgijfH.  Arab.  3.  Zie  Fig.  29  op  onzis 
Haat  LXXXVIIL 


Grasplanten* 


%y  behoort  tot  de  Tweewyvigen  onder  de  VL 
Planten ,  die  maar  één  Meeldraadje  hebben  in     n.  w 
ieder  Bloem.    Het  Zaad  daar  van  was  uit  Ka-  J?£ofQ* 

STUK.» 

nada  medegebragt  door  Kalm,  en  het  Gewas 
wordt  dus  befchreeven. 

Een  Gras  dat  de  grootte  heeft  van  Haver , 
met  veele  gladde  Halmen.  De  Bladen  taame- 
lyk  breed,  glad,  aan  den  rand  ruuw.  De  Aak 
eene  langwerpige  ,  dunne  ,  platachtige  Pluim , 
over  eene  zyde.  De  Kelk  is  een  tweekleppig 
eenbloemig  Kafje  ,  met  een  ruuwe  Kiel ,  het 
grootfte  Klepje  eene  Baardachtige  punt  hebben* 
de.  De  Bloem  is  ook  een  tweekleppig  Kafje  9 
het  buitenfte  Klepje  binnen  het  kleinrte  van  detl 
Kelk  begreepen;  een  weinig  langer  dan  de  Kelk  ; 
beneden  de  Punt  gefpitst.  Het  Meelknopje  is 
paarfch ;  de  Stylen  zyn  ruig-. 

Op  den  Berg  Barah,in  Arabie,vöttdt  deHéeï 
FoRSKaoHL  ook  dit  Gras ;  des  men  het  mis* 
fchien  wel  op  meer  plaatfen  des  Aardryks  zal 
aantreffen. 

AnthqxanthüMï  Geelbloeim 

Dit  Geflagt  behoort  tot  de  Tweewyvigen  on- 
der de  Tweemannigen ,  alzo  het  twee  Meel- 
draadjes en  twee  Stylen  heeft.  Zo  wel  de  Kelk 
als  de  Bloem  zyn  tweekleppige  Kaffes  (*).  On- 
m  Ridder  heeft  'er  de  volgende  Soorten  van, 

Ö) 

O  Zie  de  Afbeelding  vau  hét  Bloempje,  in  Fig.  24  4 
op  onze  Plaat  LXXXVH. 

c 

II.  Deel»  XIII.  Stok, 


34 


Eek-  en  Tweemannigb 


(i)  Geelbloem  met  eene  Eyrond  langwerpige 
Aair ,  de  Bloempjes  eenigermaate  gefieeld  9 
langer  dan  de  Baardjes. 


Antfaxav-    Dit  Gras ,  dat  men  Reuk  -  Gras ,  of  Welriekend 
thum  ode-  Qras  j.an  noemen ,  groeit,  door  geheel  Europa, 
Welde-  en  in  de  Noordelyke  deelen  van  Afia ,  ophoog- 
lcend'      ten  ,  Heuvels  ,  Bergen  ,  op  vlakke  Landen  en 
zelfs  fomtyds  in  Moerasfige  Gronden,  In  onze 
Provinciën,  inzonderheid  in  Holland,  komt  het 
veel  in  de  Weidlanden  en  aan  de  kanten  der 
Bosfchen  en  Wegen ,  voor.  Naar  de  hoedanig- 
heid van  de  Groeiplaats  verfchilt  het  grootelyks  ; 
in  dorre  magere  Gronden  fchiet  het  naauwlyks 
een  Vinger ,  en  in  vette  vogtige  Weiden  een 
Voet  of  anderhalf  hoog.  De  Heer  Kalm  ver- 
haalt, dat  hy  het  in  Sweeden  aan  een  Berg,  in 
een  geduurig  afftroomende  Beek ,  in  't  Water 
groeijende  gezien  hebbe  ,  hangende  by  groote 
Bosfchen  aan  de  Rotfen,  met  Bladen  bykanseen 
Elle  lang. 

Het  heeft  Vezelige  Wortels ,  die  overblyven  , 
geevende ,  behalve  de  Halmen  en  Bladen ,  fomtyds 
ook  kruipende  Scheuten  uit.  De  Halmen  zyn 
langer  dan  de  Bladen,  glad,  geftreept,  geel- 


(i)  Anthoxanthum  Spica  ovato  -  oblonga ,  Flosculis 
fubpedunculatis  Arifta  longioribus.  Sijfl.  Nat.  XII.  Gen. 
42.  Veg.  XIII.  J>.  67.  Anthox.  Flosc.  diandris.  H.  Cliff* 
25.  R.  Lvtgd.  58.  Gort.  Belg.  9.  Gramen  Pratenf© 
Spica  flayescente.  C.  B.  Pin.  3,  Tkeatr.  43.  c.  fig. 


ach- 


/ 


Grasplanten,  SS 

jichtig  groen  ,  met  drie  of  vier  dikke  bruine  VI. 
Knietjes ,  en  met  korte  5  taamelyk  breede  ,  fpit-  Af^e&* 
fe  Blaadjes  bezet.  De  Stoelbladen ,  die  uit  den  Hoofd- 
Wortel  fchieten,  zyn  langer,  doch  ooktaame-  Reul^rau 
lyk  breed,  groen,  fomtyds  glad,  fomtyds  aan 
eene  of  beide  zyden  bezet  met  witte  Haairtjes ; 
de  Bladlcheeden  lang  ,  rond  ,  geftreept.  Aan 
den  top  der  op  (taande  Halmen  is  de  Aair,  die 
eene  langwerpige  figuur  heeft ,  in  't  midden 
doorgaans  dikker,  zynde  van  één  tot  drie  Dui- 
men lang.  Op  vogtige  Gronden  fchiet  de  Aair 
ïneer  in  de  langte  en  is  yler ,  op  drooge  meer 
famengetrokken  en  byna  ovaal  of  Eyrond.  Zy 
beftaat  uit  verfcheide  Bondeltjes  van  Bloempjes  9 
ieder  Bondeltje  uit  twee  langere  en  kortere ,  die 
gefteeld  zyn,  famengefteld.  Gedagte  Bloem- 
pjes hebben  eene  Kegelachtige  figuur.  De 
Kelk  is  famengefteld  uit  twee  Schubbetjes  van 
ongelyke  langte  ,  bevattende  de  twee  Bloem- 
blaadjes ,  die  zo  lang  als  het  kleinfle  en  buiten- 
fte  Kelkblaadje  zyn.  Zy  hebben  korte  fyne  Baard- 
jes en  bevatten  de  twee  Blaadjes  van  het  Honig- 
bakje ,  waar  in  het  Vrugtbeginzel ,  dat  twee 
Draadachtige  Stempels  heeft.  De  twee  Meel- 
draadjes munten  in  langte  uit  9  en  hebben  ieder  aan 

't 

•Scheuöhz.  Agt.  88.  Gramen  anthoxanthum  Spicatum. 
J.  B.  Hifi.  II.  p.  466.  Tournf.  Inft,  518.  Gramen  Alo- 
yecurum  Vernum  Pratenfe ,  Spica  flavescente.  Mor% 
Hifi.  m,  p.  193.  S.  8.  T.  7.  f.  25,  Schksb*r  Qr«J'i\  T. 
.V-  p.  49» 

C  a 

D.  Deel.  XIIL  Stuk, 


36     Een-  en  Tweemannï'ge 


VI.  *t  end  een  Wervelachtig  Meelknopje,  aan  beick 
Afdeel.  enden  Vorkachtig  gefpleeten.  Het  Zaad  is 
Hoofd-  ovaal  •  glad ,  bruinachtig  van  Kleur. 

STUK 

Reukgras  ^'lt  Reuk§ras  begint ,  vroeger  dan  anderen  , 
*  in  't  Voorjaar  te  bloeijen  ,  en  ftaat  gemeenlyk 
eenige  Weeken  in  Bloem  :  want  alle  Planten 
bloeijen  niet  te  gelyk ,  en  op  eene  zelfde  Plant 
fchiet  de  eene  Aair  na  de  andere  uit.  De  Aair 
is  9  wanneer  zy  eerst  uit  de  Scheede  van  't  bo- 
venfte  Steelblad  te  voorfchyn  komt ,  zeer  fmal 
en  te  famen  getrokken  zonder  eenige  fchyn  van 
Zaad.  Vervolgens  wordt  zy  breeder,  als  wan* 
neer  de  Kelken  van  malkander  wyken ,  geevende 
haare  Draadige  Stempels  uit,  als  ook  de  Meel- 
draadjes 9  met  derzelver  Knopjes.  Deeze  zynt 
in  't  eerst  Roozerood  van  Kleur  ;  doch  na  de 
bevrugting  verflappende  en  verflenfende  wor- 
den zy  geelachtig ,  en  maaken  de  geheele  Aair 
geel ,  wear  van  dit  Geflagt  den  naam  heeft. 
Middelerwyl  is  ook  de  Kleur  der  Kelken  van 
groen  in  geel  veranderd  ,  door  de  rypwording 
van  het  Zaad ,  dat  fomtyds  de  grootte  van  Tar- 
wegraan  bekomt.  Ook  heeft  men  in  de  Zomer 
dikwils  nog  een  tweeden  Bloeityd  van  dit  Gras. 

Meest  onderfcheidt  zig  hetzelve ,  van  alle  an- 
dere Soorten ,  door  zynen  aangenaamen  Reuk  y 
die  in  alle  veranderingen  van  dit  Gras ,  welken 


'er 


(*J  Gramen  Montanum  odoratum  Spicatum.  Schevchz* 
Gram.  p.  98.  G  ramen  ere&um ,  Pomum  et  Melilotun? 
redolens ,  Panicula  Cupresfina,  Bocc.  Mus.  p.  67.  T.  75. 


Grasplanten, 


37 


'er  voorkomen,  beftendig plaatst  heeft.  Scheuch-  vi. 
zer  heeft ,  als  een  byzondere  Soort ,  hier  van  A^EE^ 
verfchillende 5  een  Gras  geboekftaafd ,  waaraan  Hoorns 
35 o c  c  one  den  Geur  van  Appelen  en  Meliloten  Reu^rai% 
toegefchreeven  hadt  (*).    De  Wortels  hebben 
een  te  fterken  ,  geilen  Reuk,  naar  dien  van 
Moskeljaat  trekkende  ,  doch  die  van  het  Loof 
is  zagter  en  zeer  aangenaam  ;  het  kragtigfte  , 
wanneer  het  op  drooge  Gronden  groeit.  Na 
den  Bloeityd  vermindert  deeze  Reuk  in  het 
Gras ,  dat  niettemin ,  wel  gedroogd  zynde ,  den- 
zeiven  eenige  Jaaren  behoudt ,  zynde  tevens 
zoetachtig  en  aangenaam  van  Smaak. 

De  aangenaame  Reuk  van  dit  Gras  kan  aan-  Nuttig- 
leiding  gegeven  hebben  tot  het  deftilleeren  van  heid* 
Graswater ,  dat  in  de  Apotheeken  bekend  is  ge- 
weest ,  doch  meest  gedestilleerd  werdt  van  de 
Wortels  van  't  Kweek-  of  Hondsgras.  Het  Wa- 
ter van  dit  Reukgras  kan  ten  minfte  dienen 
tot  verfterking  der  Reukwateren  (f).  Of  'er 
anders  eenige  byzondere  kragt  in  plaats  heb- 
be,  't  zy  door  uitwendig,  't  zy  door  inwen- 
dig gebruik  ,  kan  ik  niet  verzekeren.  Maar 
dit  gaat  vast ,  dat  het  zeer  goed  zy  onder  't 
Hooy ,  maakende  hetzelve  voor  de  Beeften 
aangenaam  van  Smaak  en  mooglyk ,  door  zyne 
Kruiderigheid ,  gezond.  Immers  dit  is  zeker 
dat  het  van  de  Runders  en  Schaapen  zeer  be- 
mind 

Ot)  Aqua  ftillatltia  ad  recipiendos  Odores  utilis  eft. 

BOCCO^E. 

C  3 

II,  Deel,  XIII.  Stuk» 


32      Een-  en  Tweemannige 


VI.    mind  wordt ;  doch  of  de  Geur ,  die  in  goed 
aYlEL#  gewonnen  Hooy  plaats  heeft  ,  niet  ook  van 
s£ük°FD~  anc*ere  welriekende  Kruiden  afkomftig  zy  5 
Reukgras.  ^ou  men  mogen  twyfelen.  Ondertusfchen  wordt 
de  deugd  van  het  Hooy  ,  't  welk  omftreeks 
Leipzig  in  Saxen  valt,  daarvan  afgeleid,  dat 
aldaar  een  menigte  van  dit  Reukgras  groeit  (*). 

Offchoon  men  hier  te  Lande  meer  werks 
maakt  van  de  Klaveren,  of  ook,  volgens  den 
nieuwen  Landbouw,  van  de  Rupsklaveren  en 
't  Gezegend  Hooy  (f);  zou  de  vermeerde- 
ring van  dit  Reukgras ,  niettemin ,  voordee- 
lig  kunnen  zyn.  Dit  kan  gemakkelyk  gefchie- 
den  door  inzameling  van  het  Zaad/tzy  het- 
zelve opzoekende  in  het  Hooy- Zaad,  of  de 
Aairen  ,  wanneer  zy  geelachtig  beginnen  te 
worden  *  in  een  Doos  of  Peperhuis  uitklop- 
pende. Wanneer  men  dus  eenig  Zaad  daar 
van  vergaderd  heeft  ,  kan  men  een  gedeelte 
Gronds  daar  mede  bezaaijen ,  en  dan  genoeg- 
zaam Zaads  bekomen ,  tot  beftrooijing  van 
een  geheel  Land.  Best  zou  dit  mooglyk  kun- 
nen gefchieden  na  de  inoogfiing  van  het 
Hooy.  Men  moet  fteeds  daar  op  acht  gee- 
ven  ,  dat  dit  Gras  vroeger  dan  de  anderen 
en  ook  wel  tweemaal  's  Jaars  bloeit. 

(2 )  Geelbloem  met  een  rolronde  Aair  5  en  on- 

thum  In-       ri..  K  ~  r  ^ 

dicum.  Schreber  Gr  af  er.  v.  57, 

Indifch.      Cf)  Zie  't  voorg.  X.  Stuk  ,  bladz.  32^. 

(2)  Anthoxcmthum  Spica  Lineari,  Flosc.fesf1libus.-F/0r. 

Zeyl.  25.  Gramen  Aiopecurioides.  Eürm.  Zeyl.  105.  Gia- 

mm 


ir. 

Antkoxan* 


Grasplanten,  30 

gefleelde  Bloempjes  ,  die  korter  dan  de  Baard-  vl 

Afdeel, 

jes  zyn.  n 

Hoofd-* 

Die  Soort  van  Indifch  Gras ,  by  Madrasf  stok. 
groeijende  ,  welke' door  Plükenet  is  af- 
gebeeld, onder  den  naam  van  korthladig ,  ge- 
kruld Knokkel  -  Gras  ,  met  eene  Fluweelachtige 
paarfche  Aair ,  verfchilt  zeer  veel  van  het  Cey- 
lonfche  Vosfenftaartige ,  door  den  zelfden  Au- 
theur  in  Plaat  gebragt  en  onder  dien  naam 
geboekftaafd ,  door  wylen  den  beroemden 
Hoogleeraar  J.  Burmannüs.^),  Dit  laat- 
fte  wordt,  door  L  inn^üs  ,  aldus  befchree- 
ven  (§). 

,,  De  Halm  is  een  Voet  hoog,  gewricht, 
3>  opftygende ;  met  korte  breede  Bladen  en 
3,  een  zeer  fmalle  yle  Aair ,  van  ongefteelde 
3,  verftrooide  Bloempjes.  De  Kelk  is  een 
„  tweekleppig  Kaf  je  ,  gefpitst;  ieder  Klepje 
m  in  een  langen  Baard  uitloopende.  Dit  Gras 
,,  komt  het  Geflagt  van  Geelbloem  naby  , 
3,  hoewel  in  gedaante  zeer  verfchillende;  doch 
5)  de  Meeldraadjes  kon  ik  niet  tellen/' 

Dit  verfchil  moet  daar  in  beftaan,  dat  de 

Afli- 
jnen Alopecurioides.  Burm.  Zeyt.  105.  Gramen  genicula- 
tum  brevifolium  crispum,  Spica  Purpuro  -  Sericea,  Ma- 
deraspatanum.  Pluk.  Alm.  177,  T.  119.  f.  1.  Burm.  FU 
Ind.  13. 

Q.)  Gramen  ,  forte ,  Alopecuroides  Indicum^  majus  vel 
Clinus  &c.  Pluk.  Phijt.  T.  92.  f.  4,  5, 
C5)  Flor.  ZeyL  utilipra. 

c  4 

II.  Deel.  XIII.  Stuk. 


40        EfiN-    ÈN  TwEEMANNIGE 


VI. 
Afdeel. 

II. 
Hoofd- 
stuk, 


III, 

ihum  Pa- 
niculatunu 

Ge- 


Aaïren  hier  zeer  -gebaard /en  in  het  EuropU 
fche  Reukgras  volflrekt  ongebaard  zyn  : 
want  de  Geftalte  komt  anders  taamelyk  over- 
een ;  't  zy  men  het  Ceyloafche  of  Kormandel- 
fche  van  Plukenet  befchouwe,  en  die  Ge- 
ftalte alleen  fchynt  my  aanleiding  gegeven  te 
hebben ,  om  hetzelve  hier  te  plaatzen.  De 
Meeldraadjes ,  immers  >  niet  telbaar  zynde  3 
Icon  het  met  geene  zekerheid  tot  de  Tweeman-» 
nigen  betrokken  worden.  Die  zelfde  duifter- 
heid  komt  my  in  een  Exemplaar  van  zulke  Oost- 
indifche  Grasplant ,  myner  Verzameling  «, 
voor. 

(3)  Geelbloemj  dat  Pluim- Aairige  Bloemen 
heeft. 

Van  waar  Rudbeck  de  Afbeelding  van 
dit  Gras  bekomen  hebbe  ,  om  dezelve  in  't 
Eerfte  Deel  van  zyn  gedag  te  Werk.,  dat  een 
Verzameling  was  van  alle  uitgegevene  AfbeeN 
dingen  der  Grasplanten ,  te  plaatzen ,  is  my 
duifier.  Het  groeit  zegt  Linn^us  in  de 
Zuidelyke  deelen  van  Europa  5  gelyk  in  de 
Gods  -Tuin  te Montpellier:  maar  volgens  Gou- 
/iN  groeit  het  daar  niet  zegt  Reichard;  het 
Reukgras  wel ,  dat  men  'er  overal  op  de  Vel- 
den aantreft.  By  Tubingen  hadt  de  HeerGME- 

LIN 

(3^  Anthoxanlhum  Flor.  paniculatis.  Am.  Acad*  I,  145» 
Gramen  Sparfceum  Panicula  flavescente» Rudb.  Elifs*l%ï, 
'iA*  Gmel,  Tub.  ic* 


Grasplanten. 


lin  dit  Gepluimde  waargenomen  (¥).  Zou  vï. 
het  ook  maar  eene  Verfcheidenheid  van  het  Aïdeel, 
Reukgras  kunnen  zyn  ?  Immers  het  gelykt ,  Hooïe^ 
volgens  den  Ridder,  naar  hetzelve,  hebbende STÜK* 
cngebaarde  Bloemen  en  vierbloemige  Kelken. 


llt  HOOFDSTUK. 

Befchryving  ^DriemannigeGrasplan- 
ten,  hoedanigen  de  meeften  zyn ,  tot  welken 
ook  verfcheide  Soorten  van  Biezen ,  Riet  en  ah 
ïerley  Graanen  of  Koorn  behooren, 

TP|ie  Grasplanten  ,  welken  drie  Meeldraad- 
jes  en  Knopjes  hebben  in  ieder  Bloem, 
zyn  zo  menigvuldig,  dat  men  alle  de  eï- 
gentlyke  Geflagten  van  Gras ,  byna ,  met 
Riet,  Biezen,  en  alle  de  Verfcheidenheden , 
nagenoeg  ,  van  het  Koorn,  tot  dezelven  kan 
betrekken.  Ik  zal  dezelven,  wederom,  vol- 
gens de  fchikking  van  onzen  Ridder  voor- 
ftellen. 

X  y  u  i  s.  Degenkruid. 

Den  Griekfchen  naam  van  het  Stinkend 
Lifch  ,  te  vooren  befchreeven  ,  past  Lin* 
n^sus  toe  op  een  Geflagt,  tot  de  Driemanni* 

CO  Reich.  Syjï,  Plant,  Francf,  1779, 

C  5 

II.  Deel.  XIIJ,  Stuxs. 


4l         D.  RIEMANNIGE 


VI.  ge  Eenwyvigen  behoorende  ,  welks  overige 
Afdeel,  g^merken  Zyn  3  een  driebladige  egaale  ge- 
Hooro-  kartelde  Bloem,  waar  binnen  het  Vrugtbe- 

STUK 

ginzel :  de  Bloemen  in  tweekleppige  Kafjes 
tot  een  Hoofdje  vergaard. 
I.  De  eenigfte  Soort  (i)is  een  Indifch  Plant- 
IfuÏJca?  gewas,  gelyk  de  bynaam  aanduidt.  Men  vindt 
Indifch.  het,  naamelyk  ,  zo  wel  in  Brafil  tn  in  Virgi- 
nie  ,  als  op  Malabar  en  Ceylon.  De  Groei- 
plaats is  in  vogtige  Velden  en  Moerasfen  ; 
alwaar  het  de  geftalte  der  gedagte  Lifch  taa- 
melyk  nabootst.  Wylen  de  Hoogleerair  Eur- 
Mannüs  heeft  het  genoemd  Indifch  Gras  met 
langwerpige  Hoofdjes  en  Goudkleurige  ge- 
fchubde  Bloemen.  Het  heeft,  naamelyk,  de 
gedaante  van  Gras  ,  doch  draagt  eenbladige 
geele  Bloemen ,  die  diep  in  drieën  gefneeden 
zyn,  op  Schubbige  Hoofdjes,  veel  gely ken- 
de naar  die  der  Biezen.  Deswegen  wordt  het 
van  Morison  Brafiliaanfch  Biesgras  gety- 
teld.   Pis o  fpreekt  'er  dus  van. 

In  vogtige  Velden  groeit  een  fraay  foort 
3,  van  Gras  ,  bloeijende  meest  in  de  Regen- 
3,  Maanden.   Uit  Haairige  Worteltjes  komen 

33  vee- 
CO  Xyris.  Syfl.  Nat.  XII.  Gen.  64.  Feg.  XIII.  p.  81. 
Xyris  Foliis  Gladiatis.  Gron.  Firg.  n.  Fl.  Zeyl.  35. 
Gladiolo  Lacuflri  accedens  Malabarica.  Pluk.  AZm.ïyo. 
T.  416.  f.  4.  Gramen  Juncenm  Brafrlianum  &c.  Moris. 
Hifi.  III.  p.  229.  S.  8-  T.  9.  f.  28.  Jupicai.  Pis.  Bras. 
£38.  Kotsjiletti-pulIL  Hort.  Mak  IX.  p.  139.  T.  7.  Gra- 
men 


Grasplanten? 


43 


veele  Biesachtige  Stengeltjes  ,  meer  dan  vi.i 
een  Voet  lang,  die  onder  bekleed  zyn  met  a™£el. 
Grasachtige  Bladen.  Ieder  Stengel  heefteen  Hooin* 
„  ovaal  gefchubd  glanzig  Hoofdje,  van  geel-STÜK* 
5>  achtige  en  bleek  bonte  Kleur.   Hier  op  zie 
f|  van  boven  een  Blommetje,  uit  drie  of  vier 
„  geele    Blaadjes  beftaande.    De  Inlanders 
„  noemen  het  Jupicai,  de  Portugeezen  Er- 
5,  va  d'Empige  ,  om  dat  het  de  Schurft  genee- 
„  zen  zou.    Een  verkoelend  Sap,  dat  uit  dit 
„  Kruid  door  kneuzing  komt ,  verligt  zeker- 
„  lyk,  wanneer  men  de  Huid  daar  mede  wryft, 
„  de  Jeukt  ongemeen." 

Schoenüs.  Biesgras. 

Hier  wordt  de  Griekfche  naam  der  Biezen 
voor  een  Geflagt  gebruikt,  waar  in  verfcheide 
dergelyke  Planten  begreepen  zyn.  Dezelven 
onderfcheiden  zig  door  eenkleppige  als  tot  een 
Knopje  famengehoopte  Kafjes ,  zonder  Bloem* 
blaadjes  (*),  bevattende  het  Vrugtbeginzel 
dat  een  rondachtig  Zaadje  uitlevert  (f). 

Zy 

men  Indicurn ,  Capitulis  oblongis  ,  Floribus  Aureis  fqua- 
jnatis.  Burm.  Zeyt.  109.  Burm.  FL  Ind.  p.  18. 

(•:)  Zie  de  Afbeelding  van  een  Blommetje  in  Ftg.~$i  , 
op  onze  Plaat  LXXXVII. 

Cf)  Dit  is  volgens  de  Kenmerken,  door  Linn^us  reeds 
in  't  jaar  17Ó7  Nat.  Ed.  XII.)  opgegeven  en  na- 

derhand (in  Ed.    Veg%  XIII.J  bevestigd  ;  des  de  Heer 

II.  Deel,  XIIL  Stuk. 


44  Driemannigë 


Vi.  Zy  zyn  in  twee  Rangen  verdeeld  3  deeene 
Fideel.  met  r0nde  de  andere  met  driekantige  Hal- 
Hooid-  men,  als  volgt. 


STUK» 


L  Met  ronde  Halmen. 


I.        (i)  Biesgras  met  de  Halm  rond,  de  Bladen 

Marlsrns.  aan  de  kant  en  ruggelings  gedoomd. 

Scherp- 

Wadig*  £)e  bynaam  deezer  Soort  zal  mooglyk  van 
eenig  gebruik  tegen  de  Vygwratten ,  die  Ma« 
riscce  of  Sycomata  genoemd  worden  3  afleidelyk 
zyn.  Lob  el  fchynt  dezelve  bedoeld  te  heb- 
ben met  zyne  Wilde  Galigaan  zonder  Reuk,  en 
betrektze  derhalve  tot  de  Cyperusfen;  maar 
Tournefort  merktte  aan  ,  dat  zy,  geen 
driekantigen  Stengel  hebbende  ,  niet  daar  toe 
behoorde.  Hy  onderfcheidde  *  naamelyk,  daar 

door* 

Do&or  Planer  kwaalyk  gedaan  heeft  >  met  in  zyne 
Vertaaling  van  de  VI.  Uitgaave  der  Genera  Plantarum 
van  1764,  in  't  jaar  1775,  nog  zes  Bloemblaadjes  onder 
de  Kenmerken  van  de  Sch&nus  ( volgens  den  Ridder,)  op 
te  geeven  ,  in  alle  Soorten  van  welke  Hall  er  ook  geen 
zesbladige  Bloem  ,  maar  een  zes bladigen  Kelk  vondt 
(Helv.  inchoat.)  Wat  Bloem  of  Kelk  zy  ,  weet  men , 
ftaat  dikwils  in  gefchil.  Hy  acht  de  benaaming  van 
Sckoenus  niet  eigen ,  en  ftelt  die  van  Mariscus  daar 
voor  in  plaats  ,  welke  nog  oneigener  is  ,  als  in  't 
geheel  niet  in  de  Kruidkunde  bekend  en  door  den  Rid- 
der misfchien  maar  om  zeker  gebruik  op  deeze  Soort 
oegepast  zynde. 
(ij  beheenus  Culmo  tereti,  Fol.  margine  dorfoque  acti- 

lea- 


/ 

Grasplanten.  45 


door  9  de  Geflagten  van  Cyperus  en  Scirpus,  Vi. 
ten  voornaamfte.   Dus  noemt  hy  deeze,  AU  A™™u 
lerhoogfie  Moeras  -  Z?/Vy,  w#  de  Bladen  en  Kiel  Hoofd* 
Zaagtandtg  (*      Vaillant  niettemin  zegt ,  Biesgm. 
dat  het  een  Soort  van  Cyperus  zy  (f  ).  Boc- 
co ne  noemt  het  Allerhoogst  Cyperachtig Gras 
cn  merkt  aan,  dat  het  een  Rietachtigen  Sten- 
gel heeft,  fomtyds  eens  Mans  langte  hoog3 
groeijende  in  de  Moerasfen  by  den  Tooren 
Vada  te  Livorno  ,  als  ook  aan  Kaap  Pasfero  , 
op  Sicilië,  overvloedig  (|).   Zyne  Af  beelding 
van  hetzelve  is  gering  en  fchiet  veel  te  kort 
by  die  van  Morison  (§),  door  wien  hetzel- 
ve van  de  Groote  Waterbiezen  onderfcheiden 
wordt ,  zo  't  fchync.   Het  verfchilt  zekerlyk 
van  die  van  Tabern^mont,  welke  korte 
Bladen  heeft  (*),  daar  dezelven  in  deeze  lang 
zyn :  derhal  ven  heeft 'er  ook  Toürnefort 
een  byzondere  Soort  van  gemaakt 

De 

katte  Sfffi.  Nat.  XII.  Gen.  65.  Veg.  XIII.  p.  gi,  FL 
Suec.  Hé  p.  13.  //.  Gothï.  170.  Pfeudo  -  Cyperus  palu- 
ftris ,  Fol.  &  Carina  ferratis.  Scheuchz.  Gram,  375.  Cy- 
perus longus  inodorus  Germanicus.  C.  B.  Pin.  14.  Ma* 
fiscus  Panicula  Ramofa.  Helv.  inchoat.  n,  p.  179.  Cyp* 
long.  inodorus  fylv.  Lob.  Tc.  67. 

f*)  Scirpus  Paluftris  altisfimus ,  Foliis  &  Carina  terra* 
tis.  Inft.  R.  Herb.  p.  528.  Plant.  env.  Paris.  532, 

(f)  Botanicon  Parifienfe.  p.  179. 

C4)  Bocc.  Sicul.  p.  72.  T.  39.  f.  2. 
\  C§)  Htft.  III.  p.  237.  S.  8.  T.  11.  f.  24. 

O  luncus  Paluftris  major.  Tab,  lc\  249,  Kruidb,  589,  Jfc 

11  Deeju  XIII.  Stuk* 


46  Driemannxge 


AiÏÏel.     De  GroeiPIaats  is  >  z°  we!  in  de  Noorde- 
in.  .  lyke  als  in  de  Zuidelyke  deelen  van  Europa 3 
sllTD'  °P  vogtige  plaatfen;  gelyk  men  het  ook  om- 

Mesgras.  ftreeks  Parys  en  in  ons  Land  aan  de  kanten 
van  verfcheide  Rivieren  en  Staande  Wateren, 
aantreft.  In  de  Sweedfche  Provinciën  Oeland 
en  Gothland ,  zyn  'er  geheele  Möerasfen  me- 
de gevuld  en  men  gebruikt  het  om  de  Huizen 
te  dekken?  in  plaats  van  Stroo,  en  veel  duur- 
zaamer.  Dryvende  Eilandjes  maakt  het  al- 
daar in  de  Meiren,  en  de  weekc  Grond  der 
Möerasfen  is  3  wegens  deszelfs  door  een  ge- 
groeide Wortels  3  gangbaar.  De  Gothlanders 
noemen  het  Agh,  de  Sweeden  Tak-Agh.  Het 
wordt  in  't  Voorjaar  gretig  van  het  Rundvee 
gegeten ;  doch  het  Hooy  daar  van  willen  zy 
niet  nuttigen  dan  in  de  hoogfte  nood  ,  ten 
zy  het  voor  af  geklopt  en  uitgedorfcht  zy  ; 
om  dat  de  fcherpe  Stekeltjes  der  Bladen  den 
Bek  zouden  kwetzen  (*).  Ik  vind  niet  dat  het 
Rundvee  daar  van  fterve;  gelyk  de  vermaarde 
Hall  er  uit  die  plaats  van  L  i  nn^us  op- 
maakt ;  deeze  Soort ,  welke  ook  overvloedig 
in  Switzerland  voorkomt ,  aldus  befchry ven- 
de  (f). 

3,  De  Halmen  of  Stengels  zyn  van  twee  tot 
j3  zes  Voeten  hoog :  de  Bladen  zyn  byna  drie- 
„  kantig  door  eene  fterk  uitpuilende  Rib3  wel* 

3>  ke3 

C*J  Linist.  Gotthl.  Retfe.  p.  3^o,  190. 
CfJ  He!v.  inchoat.  Tom,  II.  p.  180. 


Grasplanten.  4^ 


„  ke,  zo  wel  als  derzelver  kanten  fcherp  is  vr. 
„  gedoomd  ,  zo  dat  zy  de  Vingers  kunnen  AYn.u 
kwetzen.   Uit  den  boezem  der  Bladen  ko-  Hoow*. 
„  men  eenige  Pluimen  voort,  waar  onder  Biesgras, 
„  lange  dorre  bruine  Stoppeltjes ,  met  eene 
lange  Draadachtige  punt.  Dergelyke,  doch 
kortere  Stoppeltjes  zyn  onder  de  Bladftee- 
„  len,  die,gelyk  in  de  Biezen,  ongelyk,  lang, 
„  Takkig  zyn ;  de  Stoppeltjes  onder  de  Tak- 
„  ken  eveneens.    De  laatfle  Tak  draagt  een 
3,  bondeltje  van  Sprinkhaanen,uït  den  Eyron- 
3,  den  gefpitst.  Houtig,  byna  Kaneelkleurig. 
3,  Het  Zaad,  rypwordende,  is  enkeld,  ineen 
3,  driekantig  huisje  vervat." 

(2)  Biesgras  met  de  Helm  rond  en  Takkig  $  jj; 
aan  V  end 'Knopjes hebbende  ,  en  een  driebla-  ScJl^us 
digi  zeer  kort ,  Jtyf ,  gaapend  Omwindzeh  Gedoomd, 

Zeker  Gedoomd  Biesachtig  Gras  wordt  hier 
bedoeld,  dat  in  de  Zuidelyke  deelen  van  Eu- 
ropa zyne  Groeiplaats  heeft ,  in  Puinachtige 
Gronden  en  op  oud  vervallen  Muurwerk,  zo 
Camerarius  aantekent,  die  5er  een  zeer 
goede  Afbeelding  van  geeft.  Ca  spar  B  au- 
hinus  heeft  het  Wit  Italtaanfch  Gras  5  met 
gedoomde  Hoofdjes ,  geheten.  Daar  komen  twee 

Soor- 

00  Schanus  Culmotereti  Ramofo  &c.  Syft.  Nat.  XII* 
Gen,  65,  Feg.  XIII.  p.  81,  Loefl.  It%  114.  Gramen  al- 
bum Capitulis  aculeatis  Italicum,  Bauk.  Pin.  7,  Theatr; 

mw 

ÏL  Deel,  XIII.  Stus, 


48 


DRiEMASNlGÜ 


AfdIel    S°°rten  Van  V00r>  ze&  SCHEÜGHZER,  di 

III  '  eene  m^t  kortere  Hoofdjes  ,  welke  die  van 
5Hoofd-  Bauhinus,  voorgemeld,  is;  de  andere  met 
JBiesgms.  een  Tolachtig  langer  Hoofdje  i  door  Triüm- 
fettus  gety  teld  Lifchdoddig  Zee  -  Grvw  , 
een  korte  dikkere  Aair  aan  ieder  Knietje  voortko* 
mende.  De  eerfle  heeft  de  Halmen  ten  deele 
opftaande  ,  ten  deele  hurkende ,  van  een  Hand- 
breed tot  een  half  Voet  lang;  de  tweede  van 
een  Voet  en  langer ,  beiden  vol  Knietjes,  als 
uit  Leedjes  van  een  half,  één  of  anderhalf 
Duim  beftaande,  byna  als  die  van  't  Varkens- 
gras, dat  men  Duizendknoop  noemt,  Loef* 
L ing  vondt  het  by  St.  Ubes  in  Portugal,  op 
laage  plaatfen,  die  dagelyks  door  den  Vloed 
van  't  Zeewater  overftroomd  werden  ,  mee 
kruipende  Stengetjes ,  naauwlyks  een  halven 
Vinger  lang  ,  Takkig,  ieder  van  drie  of  vier 
Leedjes.  De  Bladen  waren  zeer  kort,  Gras- 
achtig ,  Eyrond  of  Lancecvormig ,  geevetide 
een  tweehoornig  Omwindzel  uit ,  dat  de  ge* 
zegde  Doornen  maakt.  In  anderen  is  hetzel- 
ve driehoornig  en  zit  op  een  Steeltje  ,  byna 
als  het  Zaadhuisje  in  het  gemeene  Voetangel- 
kruid  (*).  Hier  door  onderfcheidt  zig  dan  dee* 
ze  Soort. 

(3) 

ïog.  Scheuchz.  Gram,  85,  Mor:  Hifi*  III  p,  195,  S.  $j 
T«  5'  I  3-  Gramen  fpicatum  Spicis  in  Capitulum  fo- 
liatam  congeftis,  Tournf.  tnjtl  517.  Gramén  aculeatum. 
Caivk  Epit.  745,  Agroftis  aculeata.  Scop.  Carn.  II,  N.  8ft 
(*J  Zie  't  voorg,  VIII  Stük2  bladz.  533, 


Grasplanten 


(3)  Biesgras  met  de  Halm  rond  en  makt  ,  Ei~  vi. 
ronde  ,  gebondelde  Aairtjes ;  een  byna  zeshla-  A  *j jELi 
dig  Omwindzel^  en  de  Bladen  Geut  acht  ig.  s*^0FDte 

Zekere  Zee -Biezen,  óp  de  Zandige  Oevers  sJalus 
rïeï  Zuidelyke  deelen  van  Europa  groeijende,  (  mucroira- 
maaketi  deeze  Soort  uit ,  die  zig  als  door  een  Gefpitsu 
Schubbig  gebladerd  Hoofdje  onderfcheidt.  Men 
vindtze  thans  aldus  befchreeven.   De  Wortel  > 
die  voortkruipt,  geeft  veele  Bladen,  in  een 
Bondel  verzameld  en  zeer  lang,  Geutachtig, 
eenigermaate  rond,  aan  den  rand  ruuw,  niet 
Vleezig  noch  plat.  De  Halm  is  naakt ,  rond, 
lievig,  effen,  dikker  en  veel  korter  dan  de 
Bladen.   De  Bloem  heeft  een  driebladig  Om- 
windzel, naar  de  Bladen  gelykende,  maar  kor- 
ter, en  daar  binnen  nog  drie  kleinere  Blaadjes* 
Zy  beftaat  uit  veele  Aairtjes ,  tot  een  Hoofd- 
je famengepakt,  fpitsachtig,  met  Eyronde  * 
holle  ,  fpitfe  Schubbetjes  bekleed.  Het  Bloem- 
pje  heeft  drie  Liniaale  Meeldraadjes,  een  Ey* 
rondachtig  Vrugtbeginzel ,  een  enkelden  Styl 
en  drie  langwerpige  Stempels, 

(4) 

(\)  Sck&ms  Culmo  tereti  nudo ,  Spiculis  ovatis  fas« 
ciculatïs  &c.  Sijfl.  Nat.  Feg.  XIII.  p.  81.  Barr.  Ick 
203.  Fig.  1.  Scïrpus  maritimus  Capite  glomerato.  Tournf. 
S^flm  46.  Scheuchz.  Gram.  367.  Gramen  Cyperoides 
ftmtitimum*  C.  B.  Pin.  6.  Tkeatr,  91,  Gramen  Ju  nee  u  ra 
maritimum ,  Capite  Squamofo  ,  foiiaceo.  Mor.  HiJU  II L 
\\  227.  S.  8.  T.  9.  f.  6. 

D 

II.  Deel.  XIII,  Srat. 


Driehansigï 


VI.       (4)  Biesgras  met  de  Halm  rond  en  naakt ;  het 
Aïdeel.  Hoofdje  Eyrond;  het  èène  Klepje ,  van  V  twee* 

Hoofd-  bladig  Omwindzel^  Elsvormig  en  lang. 

STUK» 

Schames    *n  uitgedroogde  Moerasfen  van  ens  We- 
wgrüans.  reldsdeel  komt  deeze,  volgens  den  Ridder, 
achtig. "  voor,  die  ze  niet  alleen  in  onze  Zee- Dui- 
nen ,  maar  ook  in  S weeden  vondt,  inzonder- 
heid in  deGothlandfe  Moerasfen.  By  Montpel* 
lier  groeit  zy  overvloedig  op  vogtige  Weiden 
en  aan  't  Strand.  In  Switzerland  is  zy  op  vog- 
tige plaatfen  gemeen,  zegt  Hall  er,  die 
aanmerkt,  dat  dit  Biesgras  Plaggen  maakt  van 
Bladen  en  Halmen  ,  ter  hoogte  van  één  of  an- 
derhal ven  Voet.    De  Bloem,  uit  het  bovenfte 
der  Halmen  ,  heeft  tot  Omwindzel  twee  zeer 
ongelyke  fpitfe  Blaadjes ,  tusfehen  welken 
veele  famengedrukte  ,  geileelde ,  zwartachtig 
bruine  Aairtjes  een  Hoofdje  maak  en.  Het 
Zaad  is  driekantig  rond ,  en  glimt  als  Paar- 
len;  byna  gelyk  de  Zaaden  van  het  Kruid,  dat 
*  Litho-  deswegen  den  naam  voert  *.  De  Halmen  zyn<> 
rmum      ^tZQ  goort  ^  veej  iaDger  fan  Bladen. 


(5J  Bies* 

(4)  Sckoenus  Culmo  teretï  nudo  ,  Capite  qvato  &c» 
Scirpus  Flosculis  Spicaife.  Att.  Stockk*  1741.  p.  182- 
Juncus  laevis  minor  &c.  Mor.  ƒƒ/ƒƒ,  IIL  p,  233,  S.  %.  T# 
30.  f  28.  Juncus  Lithospermi  Semine.  Magn.  Monsp^ 
345»  T  144.  Gouan  Monsp,  28»  Gort.  Ingr,  6.  Belg.  12. 
Cyperus  Spicis  conglomeratis,  Calyce  multifolio. 
Helv*  inchoat.  II*  p.  igi. 

Ê 


Grasplanten,  5* 

(j)  Biesgras  met  de  Halm  rond  en  makt ;  en  jJSÜL, 
een  dubbelde  Aair*  zo  lang  als  groot  ft e  III. 
Klepje  van  V  OmwindzeL  stuk?*0" 

V. 

In  de  Veenige  Moerasfen  van  Engeland  als  $p**$* 
ook  in  die  van  Gothland,  is  deeze  gevonden,  tteus.rrust' 
die  Hoofdjes  heeft  naar  Anjeliertjes  of  Dui-  kieudgf"- 
zenöfchoon  gelykende.  Zy  groeit  by  de  voor- 
gaande ,  zegt  LiNNiEüs,  doch  is  wel  zes- 
maal  korter  en  heeft  een  zeer  fmal  Hoofdje  > 
uit  twee  Aairtjes  beftaande,  en  deeze  ieder  uit 
twee  Bloempjes.    Het  algemeene  Omwindzel 
is  tweekleppig  Roestkleurig. 

(6)  Biesgras  met  de  Halm  rond ,  Bladerige\  VT. 
eenigermaate  gebondelde  Aairtj es  en  Draad*  Bruinf* 
achtige  Geutswyze  Bladen. 

Op  dergelyke  Moerasfige  plaatfen  3  in  Enge- 
land en  Italië  ,  komt  dit  Biesgras  voor ,  naar 
het  gebondelde  zeer  gelykende,  doch  verfchil- 
knde  door  gekropte  bruine ,  geene  getopte 

witte 


Schoemts  Culmo  tereti  nudo ,  Spica  duplici  &c.  F!. 
Snee,  II.  p.  40.  G ramen  Cyperoides  minimum  Caryophylli 
proliferi  Capitulo  fimplici  Squamato.  Mor.  Hifi.  III.  p# 
245.  S.  8.  T.  12.  f.  40. 

fó)  Schcenus  Culmo  tereti  Foliofo ,  Spiculis  fubfasci- 
culatis  &c.  Sp.  Plant.  1664.  Cyperella  Paluftris  &c. 
>*ich.  Gen  53.  Cyperus  minor  anguftifolius  Paluftris  5 
Capitul.  fuscis  Paleaceis.  Mor.  Hifi,  III,  p.  239.  £>♦  8  T. 
«1.  f.  40. 

D  2 

II,  Deel,  XIII.  Stuk, 


Driemanniöe 


VI. 

AïDEEL. 
III. 

Hooïd- 

STÜK. 

VII. 

Sckoenus 
contpar* 

Gelyk- 
Aajng. 


Witte 

de  (* 


Aairtjes  ,  en  ook  vroeger  bloeijen* 


VIII, 

UJlulatus* 
Branderig, 


(7)  Biesgras  met  de  Halm  rond  en  naakte  de 
Aair  famengefleld  en -  verdubbelde  Aairtjes. 

Aan  de  Kaap  der  Goede  Hope  vondt  de  Heer 
Ko enig  deeze  nieuwe  Soort  van  Biesgras, 
die  door  den  Heer  R  o  t  t  b  o  l  l  in  Plaat  is  ver- 
toond. Zyn  Ed.  noemt  het  Biesgras  met  zeer 
enge  ronde  Bloemfcheeden ,  geknopte  Aairen 
en  Elsvormige  Blikjes.  Het  heeft  de  Halmen 
een  Voet  lang  ,  aan  't  end  met  troppen  van 
Aairtjes,  die  Eyrond  ,  Roestkleurig  en  gelyk 
van  grootte  zyn.  De  Aairen  komen  uit  een 
Bloemfcheede  voort,  welke  in  een  fpitfe  punt 
uitloopt ,  langer  dan  de  geheele  Aair. 

( 8 )  Biesgras  met  de  Halm  rond  en  Blade* 
rig  ,  en  gefieelde  hangende  langwerpige  ge» 
baarde  Aairen, 


Aan 

Dat  gebondelde  Biesgras  (Schocnus  fasciculatus} 
zal  het  IVitte  zyn ,  hier  de  laatite  Soort  van  dit  Ge- 
ilagt. 

(7)  .Sckoenus  Culmo  tereti  nudo  ,  Spica  compofita, 
Spiculis  geminatis.  Mant.  177,  Schoenus  Scapo  ftrittisfi- 
mo  tereti  ,  Spicis  glomeratis ,  Bra&eis  Subulatis,  Rott- 
boll.  Nov*  Plant*  p,  65,  T\  18.  f.  4« 

(3)  Schccnus  Culmo  tereti  Folioib,  Spkis  Peduncula- 
tis  pendulis  oblongis  Ariftatis,  Mant.  178.  Schaenus  Cul- 
mo tereti ,  Vaginis  lucidis  &c.  Rottb,  Nov*  Flant%  pt 
63.  T,  18.  f.  i? 


Grasplanten. 


53 


Aan  de  Kaap  groeit  ook  dit  Biesgras,  dat  VI. 
de  Halmen  twee  Voeten  lang  heeft,  met  eè-'AjjifL% 
nige  Draadachtige  flappe  lange  Bladen  entwee  h<>ofd« 
Bloemblaadjes,  die  de  Halm  Scheedachtig  om- 
vangen, geevende  Steeltjes  uit,  met  langwer- 
pige Aairen  ,  die,  zo  wel  ala  de  Scheeden  en 
Blikjes,  donker  Roestkleurig  ,  als  gebrand, 
zig  vertoonen. 

II.    Met  driekantige  Halmen. 

(p)  Biesgras  met  de  Halm  driekantig ,  het  V£+ 
Hoofdje  rondachtig ,  een  zeer  lang  Qwwinci-  Niveus* 
zei  en  enkelde  opflaande  Kelken.  hoofdig" 

In  de  beide  Indien  fchynt  deeze,  Soort  van 
Biesgras  voor  te  komen ,  welke  befehreeven 
wordt,  als  geheel  glad  zynde ,  met  een  end- 
Hoofdje  (drie  zydelingfe  digt  by  elkander)  dat 
Sneeuwwit  is  en  beftaat  uit  vertikaale  Bloemen, 
(den  eenen  hoek  opwaards  gekeerd,  den  an- 
deren nederwaards  gekeerd  ,)  die  Eyrond  en 
famengedrukt  zyn,  ongefteeld,  gefpitst,  twee- 
kleppig» met  Zaagtandige  Kielen,  De  Styl 
op  't  Vrugtbeginzel  is  ten  halve  twecdeelig. 

Dit 

(9)  Schoenus  Culmo  triquetro  ,  Capitulo  fubrotundo 
&c.  Schoenus  glomeraius,  Spec.  Plant.  1.  p.  52.  Jacq, 
Hort  T,  97,  Cyperus  Culmo  triquetro-  foiiofo ,  Capitulo 
glomerato  triphyllo  ,  Spicis  teretibus.  Gron,  Virg.  131, 
Kylünga  triceps,  Rottb.  Nov%  Flvtt,  p.  14,  T.  4,  f,  6 
Mottenga.  H%  Mal.  XIL  p,  97.  Tab.  52,  Schoenus  tube- 
rofus,  Burivi.  Fln  Fnd%  p,.  19. 

D  3 

II.  Deel,  XIII.  Stok. 


54 


DmeMA  RKIG  E 


i 


VI.  Dit  zoude ,  volgens  den  Heer  R  e  i  c  h  a r  d» 
AniEEL*  de  Driehoofdige  Kyllinga  of  Schcenoides  van  den 
-Hooïd-  jjeer  RoTTBotL  zyn,  die  daar  10e  betrekt 
het  Knobbel -Wbrtelig  Biesgras  van  den  Heer 
N.  L>  Burmannus  ,  en  over  zulks  ook  de 
Mottenga  van  den  Malabaarfen  Kruidhof.  Ge- 
zegde Hooglesraar  merkt  aan ,  dat  het  zo  wel 
op  Java  groeije  als  op  Malabar. 

X,  (10)  Biesgras  met  de  Halm  driekantige  het 
CohwiwL  Hoofdje  rondachtig ;  een  zeer  lang  plat  bont- 

Gekleurd,  kleurig  Omwindzel  en  gefchubds  Bloemen. 

Deeze  Soort, mede  in  de  Indien  huisvesten- 
de, is  Malabaarfch  Kruipend  Watergras  door 
-  Garcin  genoemd.  Rum p mus  beeld tze 
af ,  onder  den  naam  van  Gehoofd  of  Hoofdjes- 
Gras  ,  in  't  Maleitfch  genaamd  Tabalisfa,  we- 
gc  ns  de  drie  Blaadjes  <,  die  het  rondachtige 
Ê  K>;dje  omringen.  Somtyds  zyn  'er  vier 
zotfafiige  Blaadjes,  die  het  Omwindzel  uitmaa- 
ken  ,  ten  deeie  wit ,  ten  deele  groen  ,  vol- 
gens Sloane;.  doch  elders  groen,  met  het 
Hoofdje  in  't  midden  wie  5  dat  alsdan ,  vol- 
gens 

(io)  Sckoenus  Culmo  triquetro  >  Capitulo  fubrotundo 
&c.  G ramen  Cyperoides  Spica  compafta  alba,  Fol.  ad 
Spicam  partim  albis  9  partim  viridibus.  Sloan.  ffam.  L 
119.  ï.  78.  f.  1.  G ramen  Capitatum.  Rumph.  Amb,  VL 

8-  T.  3,  f.  2.  Kyllinga  monocephala*  Rottb.  Nou. 
Plant:  p.  13.  T.  4,  f.  4.  Pee  -  Mottenga.  Hort.  Mal.  XII; 
p,  89«  T.  48.  Burm.  Fl,  lnd9  p,  18, 


Grasplanten* 


55 


gens  't  denkbeeld  der  Indiaanen ,  een  Kwaal  vu 
aan  de  Vinger,  die  men  de  Vyt  noemt,  zoude  A™*** 
voorftellen  ,  welke  zy  door  't  opleggen  van^011* 
dit  Kruid  willen  geneezen.    De  hoogte  is  op 
vogtige  plaatfen  een  Voet  en  meer ;  anders 
maar  een  Span  cf  een  Handbreed.   Het  heeft 
Vezelige  Wortelen  ,  die  ook  als  een  Genees- 
middel in  Indie  vermaard  zyn.   Het  groeit  op 
Ambon  als  een  Onkruid  in  de  Tuinen. 

( 1 1 )  Biesgras  met  naakte  driekantige  Halmen ,  XI. 
de  Bhemkropjes  overhoeks  ,  de  Bladen  Li- BMofus$ 

niaal  Draadachtig.  Bolwor- 
6  telig. 

Deeze  Kaapfe  Soort ,  van  den  Bolwortel , 
70  zeldzaam  onder  de  Grasplanten,  den  naam 
hebbende  ,  brengt  menigvuldige  Borftelige 
Bladen  voort ,  die  regt  op  ftaan  en  byna  zo 
lang  zyn  als  de  Halmen,  welke  de  hoogte  on- 
gevaar  hebben  vau  een  Span.  De  Bloem  ; 
die  rood  is ,  beftaat  uit  drie  of  vier  ongefteel- 
de  Kropjes,  aan  den  top  der  Halm,  ieder  met 
een  Borftelig  Blaadje  van  onderen  gefchoord, 

(12)  Biesgras  mei  de  Halm  hyna  driekantig 

naakt  *  rComP™s« 

'jus. 

(11)  Sctwws  Culmis  triquetrïs  nu  dis,  Florum  glome- gedrukt» 
rulis  alternis ,  Fol.  Lineari  -  Filiformibus.  Mant.  1^ 

(12)  Schanus  Culmo  fubtriquetro  nudo  ,  Spica  difti- 
<M,  Involucro  monophyUo-  Cyperella  montana  difticha 
&c»  Mich»  Gen.  53.  Gramen  Cyperoides,  Spica  fimplicï 

com- 

D  4 

II,  Deel.  XIII.  Stuk. 


D  R  I  E  M  A  N      I  G  E 


VI. 
Afdeel. 
UI 

STUK. 


,  ^jr/r  tweezydig  ,  met  een  èèn* 
bladig  OmmndzeL 


Tot  deeze  betrekt  Hall  er  de  Symnyma. 
Caricis  Uliginofi  ;  wordt  door  den  Heer  Mur-^ 
ra  y  gezegd  en  is  door  den  Heer  Reichard 
nagefchreeven ;  doch  ik  vind  op  die  Soort  van 
Carex  *  in  S  weeden  waargenomen,  geen  Syno- 
nyma  aangetekend; en  by  H aller  by na  niets 
aangehaald  op  deeze  Soort ,  (behalve  de  eu 
gemlt  hier  aangehaalde, )  dan  eene  Berg^Qa^ 
rex  niét  een  famengedrukte  tweezydige  Aair, 
door  Rüppius  omftreeks  Jena  gevonden  ^ 
zo  dat  de  reden  van  die  Aanmerking  my  duis- 

Het  Bïe^gras,  van  deezen  naam,  valt  in  En** 
geland,  Switzerland  en  Italië,  zegt  de  Rid- 
der, Niet  alleen  op  Waterige  plaatfen  komt 
het,  volgens  H aller,  voor,  maar  klimt 
zelfs  by  de  Alpen  op.  Aan  den  Ryn  groeit 
het  overvloedig,  in  Zandige,  vogtige  Lands- 
douwen. De  Halm  is  ongevaar  een  HélF  EHe 
lang,  of  ook  minder,  en  heeft  aan  den  top 
een  Aair,  van  een  Duim  of  langer,  gefchoord 
door  een  breedachtig  Blaadje.  De  Aair  is  fa- 
mengefteld  uit  overhoekfe  Bloemen  of  Bloem- 
knoppen ,  byna  gelyk  in  de  voorgaande  Soort : 


het 


eompresfa  dijlicha.  Pluk.  Alm  173.  T.  34*  f  9-Scheuchz. 
Gram.  490;  Scirpüs.  planifolius  Spica  terminante  diftichÉ. 
JIall.  Belv*  imhoatt  N.  1342," 


✓ 


Grasplanten. 


37 


'het  Zaad,  met  zes  Baardjes  omgeven ,  plat-  Vf. 

achtig  Klootrond,  nLL' 

Hooro^ 


(13)  Biesgras  met  de  Halm  driekantige  ëe~*™x\U* 
bladerde  de  Bloemen  gebondeld;  de  Bladen  Schcem$ 
plat  ,  en  dubbelde  Bloemfteeltjes  zydelings.f^eia' 

Gekropt* 

Deeze ,  in  Virginie  groeijende ,  verfchilt 
van  de  volgende  Soorten,  door  het  gene  in  de 
bepaaling  is  gemeld. 

(14)  Biesgras  met  de  Halm  driekantig  gebla-  XIV« 
derd;  de  Hoofdjes  zydelings ,  famengefleld 'j^mbs^ 
byna  ongefleeld 0  en  Degenvormige  gekisldefog* 
Bladen* 

By  de  Warme  Bronwateren  aan  de  Kaap  der 
Goede  Hope, nevens  de  Zwarte  Bergen,  komt 
dit  Biesgras,  van  aanzienlyke  grootte,  voor. 
Het  heeft  Halmen  van  zes  Voeten  langte,  van 
dikte  als  een  Zwaanenfchaft ,  byna  Houtig  ftyf 
en  glad,  begroeid  met  Scheedachtige  opftaan- 
de  Bladen,  en  naar  den  top  byna  ongedeelde 
Hoofdjes  draagende,overhoeks  geplaatst.  Hoe 

dee- 

f13)  Schoenus  Culmo  triquetro  foliofo ,  Flor.  Fascicula- 
tis  &c4  Gron.  Ftrg.  131. 

(14)  Schoenus  Culmo  triquetro  Foliofo  ,  Capitulis  late- 
ralibus  compofitis  fubfesfilibus ,  FoU  Enfiformibus  cari- 
natis.  Manu  179.  Schoenus  Culmo  tereti ,  Spicis  aiternis 
Ariflatis  &c  Rotte.  Ncv.  FlanK  p.  63.  T,  18.  f.  2. 
Reich.  Sp.  Plant.  Ed#  lil. 

D  5 

JL  Deel.  XIII.  Stjk. 


58 


Drismannige 


VL  deeze  tot  die  van  den  Heer  Rottboli, 
nr.  '  afgebeelde,  welke  ronde  Halmen  heeft,  be- 

sSk?ÏD"  hooren  kan>  gelyk  Reichard  wil,  begryp 
ik  niet. 

XV,       O  5)  Biesgras  mei  de  Halm  byna  driekantig 
dbus****  gebladerd \  de  Bloemen  gebondeld  en  Bor* 
Wit,  ftelige  Bladen. 

Op  Veenige,  Moerasfïge  Gronden,  in  de 
Noordelyke  deelen  van  Europa  ,  wordt  dit 
Witte  Biesgras  gezegd  gemeen  te  zyn,  en  te 
groei  jen  onder  het  Zwartachtige  ,  voorheen 
befchreeven ,  wordende  in  S weeden  My-Agh> 
het  andere  Knapp-Agh  geheten.  Wegens  de 
Witte  Bloemen  vindt  men  het  by  Scheuch- 
zer  Witbloemig  Moeras -Gras  getyteld  Hal- 
L er  noemt  het  Bies  met  Bor  ftelige  Bladen  , 
een  platte  Pluim,  en  ronde  Sprinkhaantjes. 
Het  groeit  zegt  zyn  Ed. ,  in  Switzerland  ook 
op  de  Veengronden,  met  Halmen  van  onge- 
vaar  een  Voet  hoog  of  hooger.  Zonderling 

is 

(15)  Sck&mrt  Culmo  fubtriquetro  Foliofo  ,  Flor.  fas- 
ckulatis ,  Foliis  Setaceis.  Oed.  Dan*  320»  Flor.  Suec. 
34 ,  41.  Daltb.  Par.  14,  Schoen»  Flosc.  iasciculatis.  //. 
CHff.  22>  R.  Lugdb.  48.  Scirpus  Fol.  Setaceis ,  Panicu- 
ia  plana  ,  Locustis  teretibus*  Hall.  Helv.  inclioaU  N. 
1341.  Cypcrus  Paiuftris ,  hirfutns  minor Paniculis  albis. 
Moris.  Hifl.  111.  S.  8.  T.  9.  f.  39,  Gramen  Lujulae 
ïHccedeas.  Pluk.  Alm*  178.  T.  34.  f.  ïu  Gramen  Pa- 
iuttre  Leucanthemum.  Scheuchz.  p«  503.  T.  XI»  f»  iu 


Grasplanten; 


5*9 


ïs  't,  dat  deeze  Soort  van  Biesgras  in  onze 

Nederlanden  nog  niet  gevonden  zy,  ul  L* 

Hooro* 

„  „  STUK» 

C  y  p  e  R  i)  s.  Cypergras. 

Van  dit  Geflagt ,  't  welk  de  Soorten  van 
Cyperus  bevat,  beflaande  Kenmerken  in  Aairt- 
tfes,  die  uit  twee  ryën  van  Schubswyze  op 
elkander  leggende  Kafjesfamengefteld  zyn,en 
waaraan,  even  als  in  't  voorgaande,  de  Bloem- 
blaadjes geheel  ontbreeken  (*).  Zy  brengen 
een  naakt  Zaad  voort.  De  twee  eerfte  Soor- 
ten hebben  ronde  9  al  de  overigen  driekantige 
JHalmen. 

I.   Met  ronde  Halmen. 

(i)  Cypergras  met  de  Halm  rond^  naakt  9  uit  V 
Leedjes  famengefieJd.  anilltZ* 

tus„ 

Op  't  Eiland  Jamaika  5  in  de  Westindiën,Gewriclït* 
groeit  dit  Biesgras  in  de  Wateren  aan  Beek- 
jes, met  een  knobbeligen  welriekenden  Wor- 
tel.  Te  Suriname  heeft  Rolakder  het  ook 

ver- 

(*)  Zie  de  Afbeelding  van  zulk  een  Aairtje  en  Blomme- 
tje daar  nevens  ,  in  Fi$  47  ,  Plaat  LXXXV 1 1. 

(O  Cyperus  Culmo  tereti ,  nudo  ,  articulato.  SyM 
Xll.  Gen.  66.  Sp.  ïi  Feg.  XII!.  p.  82.  Cyperus  Culmo 
nudo  articulofo.  R«  Lugdb,  51.  Juncus  Cyperoides  creber-     <  / 
rime  geniculatus  &c-  Sloan.  §fam>  36.  HijU  U  p.  121.  T. 
$1.  f.  1.  Rottb.  Nov*  Plant.  p.  26.  N*  31. 

II.  Deel.  XIII.  Stuk, 


Drieman nige 


VI.    verzameld , en  het  zoude  door  Forskaobl, 
Afdeel,  inSgelyks  ,  by  Rofette  in  Egypte  zyn  ge- 
Hooid-  vonden  zo  de  Heer  Rottböll  aanmerkt* 
stuk.      -pat  Qypergras  Van  de  Nyl,  evenwel ,  door  d  en 
ReiVger  dus  genaamd  ,  hadt ,  volgens  zyne 
bepaaling  ,  de  Halmen  wel  rond  en  naakt  , 
maar  niet  gewricht 

IU  (2)  Cypergras  met  de  Halm  rond  en  naakt  9 
mmmmsf  de  Aairtjes  onder  den  top. 

'  Zeer 

klein.  Qp  j2maii<;a  en  in  Afrika  is  dit  zeer  kleine  ge- 
vonden ,  dat  men ,  zo  wel  a!s  't  voorgaande  , 
in  de  Europifche  Kruidhoven  overgebragt 
heeft.  De  Bladen  zyn  Haairachtig  dr  n .  zo 
wel  als  de  Halmea  ,  die  troppen  van  kleine 
Aairtjes ,  niet  geheel  boven,  draagen. 

II.  Met  driekantige  Halmen. 

(3)  Cypergras  met  de  Halm  driekantig  naakt; 

cktps.  hebbende  een  enkelde  Eyronde  Aair  aan  *t 

Enkel-  enj    met  gefpitfte  Schubben. 

Aairig.  0 

In  Oostindie  valt  dit  enkel- Aairig  Cypergras, 

met 

(*')■  Cyperus  Niloticus.  Fier.  JEgypf.  Arab  p»  13. 

(2)  Cyperus  Culmo  tereti  nudo.,  Spicis  fub  apice.  ff; 
Cliff*  21  R*  Lugdb.  49.  Gramen  Cyperoides  minimum 
Spicis  plupbus  compaftis  ex  oblongo  rotundis.  SYoan. 
Sfcinu  36.  Hijh  I.  p«  120.  T.  79.  f»  3.  Raj,  Hifi.  111.  p.  625. 
(3)  Cyperus  Culmo  triquetro  nudo  ,  Spica  fimplici  ova- 
ta  &c*  Mant*  180.  RotthbOll.  p.  18»  T.  13.  f.  3. 


Grasplanten. 


61 


met  menigvuldige  zeer  fmalle  flappe  Wortel-  vl 
bladen  van  een  Span ,  en  eene  Halm  van  een  Alfffu 
Voet  hoogte  ,  Draadachtig  dun  en  ook  flap,  Hcoio- 
Het  heeft  aan  9t  end  een  famengedrukt  ovaal , 
Schubbig  Aairtje ,  van  grootte  als  Komkom- 
mer-Zaad, waar  onder  een  Els vormig  Blaad- 
je, niet  langer. 

(4)  Cypergras  met  de  Halm  driekantig ,  naakt  9  IV. 
en  een  tweebladig  Hoofdje  van  gladde  Bloem-  iceviga* 

AairtJes'  Gladhoof. 

dig. 

Aan  de  Kaap  vondt  de  Fleer  Koen ic  dee- 
ze,  die  de  Halmen  twee  Voeten  hoog  hadt, 
en  het  Hoofdje  famengefleld  uit  verfcheide  on- 
gedeelde gladde  Bloem  -  Aairtjes  3  met  een 
tweebladig  Omwindzel, 

(5)  Cypergras  met  de  Halm  driekantig  ,  ge-  V. 
hladerd  9  en  een  meervoudig  famengefleld  foftemd! 
Bloemkroontje  van  ongefteelde  Aairtjes. 

Het  Kroontje,  van  dit  Oostindifch  Cyper- 
gras ,  beftaat  uit  Geflernde  Aairtjes  ,  volgens 
de  Afbeelding  van  Plukenet,  die  't  zelve 

niet 

U)  Cyperus  Cnlmo  triquetro  nudo  ,  Capitulo  diphyllo  > 
Flor.  laevigatis.  Manu  177.  Rotthboll.  p*  19.  T.  16*  f*  1. 

(5)  Cijp.erus  Culmo  triquetro  Foliofo ,  Umbella  fuprade- 
compofita  ,  Spiculis  umbeilato  -  fesfiiibus  f  lor.  Zeyl.  37. 
Gramen  Cyperoides  Maderaspatanum  &c.  Pluk  Alm, 
179.  T.  192.  &  2.  Burm»  Fk  Ind*  J#  20.  Rottbqll»  p« 
T.  6»  2* 


II,  DtfLL.  XIIL  S*3&, 


6± 


Drieman  nige 


VI.    niet  alleen  van  de  Kust  van  Koromandel5maar 
^nXEEL,ook  V3n  de  K?ap  der  goede  Hope  bekomen 

sSk°FÖ"  hadt#  Het  groeit  ins§eIyks  °P  volgens 
den  Heer  Burmannus,  die  het  Gekamde 
van  G  ar  zin  hier  toe  betrekt.  Ook  heb  ik 
dergelyke,  door  den  Heer  Thunberg  ver- 
zameld,  van  daar  ontvangen. 

VI.  (6)  Cynergras  met  de  Halm  driekantig  gehla~ 

tm%7US  der d^  en  een  meervoudig  famengefleld  ge- 

Lang-  blader d  Kroontje ,  met  naakte  BloemfteeU 

wortelig.  deAairen  overhoeks, 

In  de  Moerasfen  van  Italië  en  Vrankryk  is 
de  Groeiplaats  van  deeze ,  die  van  ouds  bekend 
is  onder  den  naam  van  Lange  Cyperus,  wegens 
de  figuur  van  den  Wortel,  welken  men  in  de 
Geneeskunde  plagt  te  gebruiken,  Hy  groeit 
by  Montpellier  overvloedig  in  alle  Waterige 
plaatfen:  ook  heeft  de  Heer  Guettard 
hem  omftreeks  Eftampes  waargenomen,  van 
welke  plaats  men  de  Wortels  naar  Parys  plagt 
te  brengen.  De  Heer  Dalibard  telt  hem 
zelfs  onder  de  Planten,  groeijende  omftreeks 
die  Stad,  alwaar  To  urne  fort  deeze  Soort 
nogthans  niet  gevonden  fchynt  te  hebben.  Hoe- 
wel Gesnerüs  gezegd  had ,  dat  hy  by  Rap- 
pers- 

(6)  Cyperus  Culmo  triquetro  foliofo,  Umbella  foliofa 
fuïtfadecompoftfa  j  Pedunc.  nudis,  Spicis  alternis.  R.  Lugdb. 
50.  Mat.  Med.  29.  Dal.  Paris.  14.  Cyperus  odoratus 
Rad.  longa  f.   Cyperus  Officinarum.  C.  B.  Pin  14. 

Scheuchz 


Grasplanten. 


«3 


perswyl  voortkwam  ,  heeft  de  Heer  II A  l  l  e  r  vi. 
hem  niet  durven  tellen  onder  de  Inboorlingen  A ™EL' 
van  Switzerland  (*).  In  't  Franfch  wordt  hy  Hcoh* 

STUK* 

Souchet  genoemd  ,  in  9t  Engelfch  en  andere 
Taaien  Cyperm,  by  ons  Cyper-  Wortel ,  gelyk 
de  anderen. 

't  Gewas  is  taamelyk  groot,  byna  gelyk  dat 
van  onze  Wilde  Galigaan,  groeijende  op  dc 
zelfde  manier,  als  die,  aan  de  Waterkanten ,  met 
Stengen  of  Halmen  van  een  half  Elie  hcog  en 
fmalle,  ftyve,  harde  Bladen,  die  fcherp  ge- 
rugd  zyn  en  op  de  kanten  gekarteld.  De  top 
der  Stengen  is  met  lange  fmalle  Bladen  ge- 
kroond ,  waar  tusfchen  de  Aairen  tropswyze 
in  't  midden  vergaard  zyn ,  op  naakte  Steeltjes 
losfe  Pluimen  maakende.  De  lange ,  kruipen- 
de, knokkelige  Wortels,  bruin  van  Kleur, 
omtrent  een  Pink  dik,  zyn  welriekende,  en  dit 
onderfcheidt  dezelven  van  die  der  Gewoone 
Cyperusfen,  in  ons  Land  en  zo  wel  inde  Zui- 
delyke  als  in  de  Noordelyke  deelen  van  Eu- 
ropa groeijende.  Men  heeftze  deswegen,  als 
Verfterkende ,  de  Geeften  opwekkende  en  afzet- 
tende ,  in  veelerley  Kwaaien ,  uit  een  vergaaring 
van  Slymige  koude  Stoffen  ontftaande,  voor- 
gefchreeven  en  zy  worden  op  fommige  plaat* 
fen  nog  als  Geneesmiddelen  gebruikt. 

(7) 

Scheuchz.  Gram.  378,  M^n.  Hijh  237.  S.  8« 

T.  jï.  f.  13.  Burm.  FL  Ind4  sq* 
(*)  Relv.  inckoat.  11, 

II.  Deel.  XIII.  Sm, 


64 


Driemannige 


VI.  (7)  Cypergras  met  de  Halm  driekantig  naakt 

Afdeel.  en  em  Bladerig  Kroontje ;  de  Wortelknol* 

Hoofd-  hels  Eyrond  5  met  over  elkander  leggende 

\r\i  zoomen  gebandeerd. 

V 1 1» 

Ctfperus  ' 

wuien-      Weinig  ander  verfchil  is  'er  tusfehen  deeze 
Eetbaar,  en  de  voorgaande.  Linjn^eüs  ftek  de  Groei- 
plaats by  Montpellier,  als  ook  in  Italië  en  het 
Ooften.  Dewyl  de  Heer  Gouan  'er  onder  de 
Montpellierfche  Planten  geen  gewag  van  maakt , 
zou  men  hier  aan  mogen  twyfelen ;  hoewel  Jes- 
sieu  ze  omftreeks  die  Stad  vergaderd  hadt , 
zo  Scheüchzer  meldt.   Van  zelf  groeide 
zy  nergens  in  geheel  Europa,  volgens  Pon a, 
dan  digt  by  de  Stad  Verona,  alwaar  zy  Dul- 
cighini  genoemd  werdt  wegens  de  zoetheid  der 
Wortelen  ,  die  men  'er  ,  even  als  Nooten  en 
Amandelen,  tot  Verfnapering  op  Tafel  zette, 
onder  de  Nageregten.    In  Egypte  en  andere 
Oofterfche  Landen,  werdt  de  Plant  deswegen 
aangefokt.  Mooglyk  is  de  naam  ,  Thrafi  of 
Trafium ,  van  de  Arabieren  afkomftig.  De 
Room  daar  van,  een  foort  van  Amandelmelk, 
werdt  tegen  den  Hoest  en  andere  Borstkwaa- 
len,  en  pynlyk  Wateren,  tot  verzagting  zeer 

aan- 


C7)  Cyperus  Culmo  trïquetro  nudo ,  Umbella  foliof! 
&c.  R.  Lugdb.  51,  Cyperus  rotundus  esculentus  angus- 
tifolius.  C.  B.  Pin.  14.  Theatr.  222.  Scheuchz.  Gram* 
382.  Mor.  uts.  T.  11.  f.  10.  Cyperus  rotundus.  Lob 
ft*  78»  Dod.  Pewpt,  338.  Thrafi.  J.  B*  Bijl*  II.  p.  50^ 


G  K  A  S/P  L  A  NTEN, 


aangepreezen.  Zonderling  nogthans  is  het,  A^tzLm 
dat  ik  'er  by  Forskaohl  geen  gewag  van  HE 

.     ,  HooFD-- 

vmd.  »töfc 

(8)  Cypergras  met  de  Halm  driekantig ,  i>y»*  VÏII.^ 
naakt  i  en  een  famengefield  Kroontje  ,  van  rotundus. 
overhoekfe  Liniaak  Aairen.  wJ^lg, 

In  ürabie  was  deeze  door  Forskaohl 
gevonden,  fcbryft  de  Heer  Rottböll;  doch 
ik  vind  ook  dezelve,  in  deszelfs  Lyst  der 
Planten  van  dat  Gewest,  niet  opgetekend. 
Indië  ftelt  Lïnn^üs  thans  de  Groeiplaats 
te  zyn  ;  bevoorens  Egypte  en  Syrië.  In 
9t  algemeen  wordt  dezelve  Oriënt  aal fche  Cype- 
rus  geheten.  Een  Takje  daar  van  vindt  men 
afgebeeld  by  Scheuchzer,  die  zegt,  dat 
menze,  in  'tMalabaarfch,  Cora  Calunga  noemt, 
liet  zou  een  zeer  gemeen  Gras  zyn  op  Cey- 
Ion,  volgens  den  Heer  Bürmannüs.  Ik 
heb  dit  Gewas  onder  de  Javaanfe  Planten  be- 
komen. 

De  Heer  Rottböll  geeft  daar  van  een 
fraaije  Afbeelding  en  merkt  aan,  dat  de  Bladen 
Grasachtig  dun  en  flap ,  Zeegroen  -5  de  Hal- 
men twee  Voeten  hoog  zyn ,  dun  en  geftreept* 

aan 

CS)  Cyperus  Culmo  triquetro  fubrmdo  &c.  Ff.  ZeyL  36. 
Mat.  Ml  cd.  30.  Cyperus  Orientalis  Radice  Olivari,  Spi- 
cis  longis  &c.  Scheuchz.  Gram.  391,  Cyperus  hexafta* 
ihyo&i  Rottböll»  p*  28.  T,  14.  f.  2. 

E 

II.  Peel.  XIII.  Stok, 


66  Driemannïge 


VI     aan  't  end  eenige  Blaadjes  hebbende  tot  Om* 
Aïdeel.  windzel  van  het  Kroontje.  Dit  beftaat  uit  vier 
Hooiö-  dunne  Straaltjes,  van  ongelyke  langte,  aan  't 
STÜX5#      end  doorgaans  bezet  met  zes  Aairen  >  die  by- 
kans  een  Duim  lang  zyn  ,  zeer  fmal ,  Roest- 
kleurig of  bleek  paarfch,  met  witte  randjes* 
In  Egypte  vondt  gedagte  Forskaohl  een 
Cyperus,.  welke  hy  den  bynaam  van  Roestklew 
rig  geeft.  Dezelve  hadt  een  driekantige  Halm 
van  een  Voet ,  onder  gebladerd,  zo  wel  als  't 
Kroontje,  dat  uit  gebondelde  ,  Liniaale , plat- 
achtig verhevenronde 9  Roestkleurige  Aairtjes 
beftondt,  die  aan  den  rand  groen  waren,  zel- 
den gedeeld, aan  den  top  famengehoopt.  Hier 
door ,  byna  alleen  ,  werdt  de  Groente  der 
vogtige  Velden  aan  den  Nylkant  veroirzaakt(*> 


Aan  de  Kaap  en  by  Tranquebar  heeft  de  ver- 
maarde Koe ni  g  dit  kleine  Cypergras  gevon^ 
den,  dat  ook  op  Malabar  valt  en  my  bezorgd 
is  onder  de  Planten  ,  door  den  Heer  Thun- 


Flor.  sEgtfpt.  Ai  ah.  p.  14. 
(9)  Cijperus  Culmo  triquetro  nudo ,  Umbella*  Foliofa" 
glomerata  &c.  Am.  Acad.  IV.  p.  303.  Gramen  Cype- 
ïoides  Maderaspatamum  minimum  Ifchsemi  Paniculis 
cum  Ariftis.  Pluk.  Alm.  179.  T.  192.  f.  2.  Rotïbö'll, 
p.  25,  T,  6.  f.  3,  Bükm,  FU  Ind.  p.  19, 


fquarro- 
fus. 
Rappig. 


Cyperus 


(9)  Cypergras  met  de  Halm  driekantig naakt , 
het  Kroontje  Blader ig  gekropt  0  van  gejlreepte 
rappige  Aairtjes. 


BERG 


Grasplanten. 


67 


fe&RG  op  Ceylon  verzameld.  De  Halmen  zyn  ^Vf* 
maar  één  of  twee  Duimen  hoog  en  korter  dan  m9 
de  Blaadjes ,  die  Grasachtig  dun  en  fmal  val*  J^™™* 
len  ,  ros  wordende  door  den  ouderdom.  Het 
Kroontje  ,  dat  uit  rappige  Aairtjes  beftaat , 
heeft  doorgaans  een  vier-,  zelden  drie-  of  vyf- 
bladigOmwindzel,  veel  langer  dan  hetzelve. 

( r  o)  Cy pergras  met  de  Halm  driekantig ,  naakt ;  ^ü6rus 
het  Kroontje  iweebladig ,  enkekl^  driedee*  difforwm 
Jig,  van  fpits  gepunte  Aairen0  de  middeljia  0n^el^u 
ongefteeld. 

Het  Fa$fumbo-Curr$  der  Malabaaren ,  van  Plu* 
kenèt,  komt  met  deeze  bepaaling  geenszins 
overeen  ,  als  hebbende  een  driebladig  Om- 
v/indzel  vanbyna  gelyke  Blaadjes.  Nader  zou 
men  dan  hier  ,  met  den  Heer  Rottböll, 
betrekken  kunnen  ,  dat  fraaije  Kormandelfche 
Cypergras  van  dien  zelfden  Autheur,  't  welk 
de  Pluim  uit  zagte  Aairtjes  famengefteld heeft: 
want  deszelfs  Omwindzel  is  tweebladig,  en  een 
weinig  ongelyk,  doch  zodanig  niet,  dat  men 
'er  de  befchryving  van  den  Heer  Murray  op 
kan  toepasfen  (*).  De  Afbeelding  van  gedag- 

ten 

fu)  Cyperus  Culmo  triquetro  nudo  ,  Umbella  diphylla" 
fimplici  trifida  &c.  Am.  Accid.  IV.  p.  302.  Gramen  Cyperoi- 
«les  elegans  &c.  Pluk.  Amalth.  T.  317,  f,  5.  Rottböll. 
p.  24.  T.  9»  f.  2.  Pluk.  Alm.  T,  192.  f.  3. 

(*)  Involucrum  diphyllum,  Foiiolo  altero  longisfii^o* 
oyt.  Nat.  XIII,  p.  83« 

E  2 

II.  Deel.  XIII.  Sïux. 


VI.  ten  Deenfchen  Heer  ftrookt  beter  ,  die  aan- 
merkt ,  dat  de  Halm  een  Voet  lang  zy  en  zeer 
Hooid-  jQap5  om  ]aag  twee  Blaadjes  hebbende,  voor 
\  overige  naakt.  De  Aairtjes  maaken  ,  door 
hunne  famenvoeging  ,  een  foort  van  Roosjes 
uit,  byna  gelyk  in  het  Geflernde  Cypergras, 
hier  voor.  Zy  zyn  Lancetvormig  fpits  en  be- 
ftaan  uit  holle  Eyronde  flompe  Schubbetjes  , 
rappig  op  zyde, 
ja-  De  ongelykheid  der  Blaadjes  van  het  Om- 
VPlaat"  w^dzel  is  blykbaarer  in  een  groot  Cypergras 
fcxxxvm.  van  Java,  door  den  Heer  Thonberg  verza- 
Fig' l'  meld,  't  welk  het  Kroontje  ten  minlie  vyfbla- 
dig  heeft,  en  zodanig,  dat  deszelfs  Blaadjes  , 
van  buiten  inwaards,  allengs  verkorten  en  ver- 
dunnen ,  zynde  het  buitenfte  zeer  breed  en 
lang,  het  binnenfte  kort  en  dun :  gelyk  zy  ook 
altemaal ,  naar  't  end  toe,  grootelyks  verfmal- 
len.  Binnen  dit  Omwindzel  beflaat  het  Kroon- 
tje uit  verfcheide  korte  en  vier  lange  Straalen , 
die  aan  't  end  ge  -  aaird  en  in  Takjes  verdeeld 
zyn  ,  ook  met  Aairtjes  bezet  ,  altemaal  Ey- 
rondachtig  ,  fpits  en  glad  ,  van  bleek  bruine 
Kleur.  Een  derzelven  ,  wat  vergroot  zynde, 
is  by  a  ,  nevens  de  Afbeelding  van  t  Gewas, 
in  Fig.  i ,  hier  voorgedragen.  Ik  vind  dit  Ja- 
vaanfche  met  geene der  Soortbepaaliógen  over- 
eenkomftig.  De  Halm  van  myn  Exemplaar 
is  nagenoeg  twee  Amfterdamfe  Voeten  lang. 


00  Cy.  ! 


C  R  A  S  r  L  A  N  T  E  K. 


(lij  Cypergras        r&  driekantig  half  vl 

Kroontje  Bladerig  uit  Kroontjes  Afdeel. 
famengejleld \  met  overhoekfe  Aairtjes  ,  uit  Hoofd* 
Korreltjes  bejfaande,  XI 

Cyperus 

Dit  Cypergras ,  op  Malabar  Iria  of  Balari 
genaamd,  dat  de  Heer  Oseeck  ook  in  China  kroonig. 
hadt  gevonden,  hadt  de  Halmen  een  Voetlang 
en  de  Bladen  byna  even  hoog.  Het  Omwind- 
sel was  driebladig.  Het  Kroontje  beftondt  uit 
veele  Steeltjes,  ieder  getopt  meteen  Kroontje 
van  drie  of  vier  Straalen  ,  overhoeks  Aairtjes 
draagende  van  driekantige  zeer  ftompe  Korrel- 
rjes,  met  een  naauwlyks  blykbaar  Kafje  be- 
kleed, niet  ver  van  elkander. 

Hoe  dat  van  Plükrnet,  met  een  verfprei- 
de  bleekachti^e  /\air ,  hier  behooren  kan,  is 
my  uit  de  Afbeelding  duifter  (*)  :  vvanc  de 
Steeltjes  van  het  Kroontje  fchynen  veeleer  ge- 
aaïrd  te  zyn  dan  gekroond.  Dit  zelfde  heeft 
ook  plaats  in  de  Afbeelding  van  den  Cypews 
ttmheïïatus  by  den  Hoogleeraar  Bürmanjntüs(| 

die 

fii)  djperus  Culmo  triquetro  feminudo ,  Umbella  fo- 
liofa  decompofita  &c.  Gramen  Cyperoides  Ind.  Or.  elatius 
$c.  Pluk.  T.  191.  f.  7.  Iria  1'.  Balari.  H.  Mal,  XII.  p. 
IO5.  T.  ;;6,  Burm.  Ft.  Ind.  p.  20.  Rotteüll.  $>.  41.  N.  54. 

('"')  Gramen  Cyper.  Ind,  Or.  Panicuia  fbarsa.  palles- 
Cfcnte.  T.  191,  f,  7:  -als  boven  ,  niet  T.  101 :  gelyk 
Rottboll  door  een  Drukfeil  heeft,  die  ook  Jra (i  in 
l>Iaats  van  Iria  ,  fchryft. 

ff)  Flor.  Ind.  T.  9,  f.  1.  p#2i. 

E  3 

II,  De  el;  XIII.  Stuk, 


70  D  R  I  E  M  A  N  N  I  G  E 


VL     die  zelf  zegt  ,  dat  dezelve  Hoofdige  Aairesa 

AIII.£L'  Iieeft  aan  ?t  end  ^er  Steltjes  van  het  Kroon- 
Hoofd-  tje  9  \n  de  Zyne  zeer  lang  zynde, en  ieder  ten 
halve  in  een  Scheedje,  Een  Aair  (Spica)  ver- 
fchilt,  volgens  de  Kruidkundige  uitdrukkin- 
gen \  aanrnerkelyk  van  een  Kroontje  (Umbelld), 
Het  zyne  hadc  een  tweebladig  ,  dat  van  Pe* 
ti ver  een  vierbladjg  Omwindzel.  Wanneer 
de  Ridder  van  een  Bladerig  Kroontje  fpreekt, 
fchynt  hy  een  meer  dan  driebladig  te  be« 
doelen, 

XIL  (12)  Cypergras  met  de  Halm  driekantig  naakt; 
ftJtEJmiS  ^et  &roontJe  Bladerig  ,  meervoudig  famen* 

Hoog»  gefield ;  Vinger ige  Aairen  die  gefchybd zyn  , 

mei  Eh  vormt  ge  Aairtjes* 

Een  fchoone  Afbeelding  geeft  de  Heer 
Rottböll  van  dit  mooglyk  nooit  te  voo-» 
ren  wel  in  Plaat  vertoonde, zeer aartige, Oost-* 
indifche  Cypergras,  Het  zoude  egter  met 
den  naam  van  Vara-Pulla  in  de  Malabaarfe 
Kruidhof  bedoeld.,  en  door  Plükenet  met 
dien  ,  van  Malabaarfch  Cypergras  5  dat  een 
dunne  verftrooide  Pluim  heeft,  kunnen  aange- 
weezen  zyn       zo  hy  oordeelt.  Den  bynaani 

heeft 

(12)  €upèry$  Culmo  triciuetro  nud<i  \  Umbella  foliofst 
iupradecotrrofita,  Öpicis  Digitahbus  imbricatis,  Spiculis 
fubuiatis.  SijiL  Nat.  XII.  XIIÏ.  AM,  Acad.  IV.  p.  301, 
Burm. 1  Fi.  Iwd.  p.  20.  Rottböll.  p.  37.  T„X. 

H%  MaL%\uT-  4-  P-  77-  Fluk.  Amciïtk  p,  uzi 


Grasplanten. 


heeft  liet  zekerlyk  bekomen  van  zyne  groot-  vr. 
te;  hoewel  het  in  hoogte  myn  voorgemeld  <Affjf?I'* 
^avaanfch  niet  fchynt  te  overtreffen :  want  de  Hoofd. 

stuk 

Halm  was  ook  maar  twee  Voeten  lang.  Het 
Kroontje  is  naauwlyks  zonder  Afbeelding  te 
befchryven.  Gedagte  Heer  heeft  de  zyne  laa- 
ien maaken  naar  een  keurlyk  Exemplaar  van 
het  Deenfche  Eiland  St.  Cruz,  in  de  West- 
indien  ,  alwaar  het  derhalve  ook  moet  groeijen  , 
gyn  Ed.  toegezonden. 

O  3)  Cypergras  met  de  Halm  driekantig  naakt ;  XIIT. 
en  een  Bladerig  Kroontje  van  naakte  kinde- 
rende  Steeltjes  met  digte  ^airtjes;  de pun-  ^niay* 
pen  uitgebreid* 

Op  Moerasfige  plaatfen  aan  de  Zeekust  van 
't  Eiland  Jamaika  in  de  Westindiën  ,  nam  de 
beroemde  Sloajïe  dit  Cypergras  waar,  heb* 
bende  een  zeer  tevftrooide  Roestkleurige  Pluim, 
van  eene  platte  of  Waaïjerachtige  gedaante  en 
uitermaate  fraay.  Zie  daar  de  reden  van  den 
bynaam;  hoewel  dc  Heer  Rottböll  juist 
die  fraaiheid  niet  kon  vinden  in  monfters 
van  dergelyk  Gras,  hem  van  het  gedagte  Ei- 
land  St.  Cruz  gezonden.  (14) 

Ol)  Ci/perus  Cuhno  triquetro  nudo,  Umbeila  foliofa, 
Pedunc.  nudis  proliferis  &c.  R.  Lugdh.  51.  Rottboll. 
N.  44.  T.  6.  f.  4  Cyp.  Panicula  maxime  fparfl  ferrugi- 
nek  compresfa  elegantisfima.  Sloane  35.  Bijt.  I. 

p.  117.  T.  75.  f.  h 

E4 

II.  Deel,  XIII,  Stuk. 


7*  Driemannige 

Afdee  Cypergras  met  de  Hihn  driekantig  naakt? 

Hl.  "  het  Kroontje  driehladig  5 meervoudig  famen- 

sTUK°rD"  gefield  met  rondachtig  gekropte  Aairen  en 

Xiv.  Elsvormige  Aairtjes. 

Cijpeyus 

tu°mera~  In  Moerasfige  plaatfen  van  Italië  komt  dit 
Krop-  voor  >t  Welke  ,  zo  aangemerkt  W  ld4- ,  wel  met 
Ryst  uit  Indie  kon  overgebragt  en  dus  in-  Iralie 
voortgekweekt  zyn  ;  misfchien  uit  Zaad  van 
het  Hooge  Cypergras  voor  befchreevsn  :  wes- 
halve het,  als  in  een  kouder  Klimaat  geteeld, 
ook  laager  zou  groeijcn  en  met  dikker  niec 
uitgefpreide  Aairen  (*)•  Volgens  Seguier 
niettemin  ,  heeft  het  de  Halmen  twee  of  drie 
Voeten ,  en  dus  wel  ruim  zo  hiog  d&n  hst 
voorgemelde  :  waar  by  de  ongemeens  digtheid 
en  dikte  der  Aairen  regt  het  tegengeflc  de  van 
het  Hooge  Cypergras  uitmaakt.  Dat  ce  Aair* 
tjes  Elsvormig  zyn,  was  de  eenigfte.  gelyk- 
heid:  maar,  heeft  men  dit  ook  niet  in  an- 
dere Soorten  ,  en  van  de  Baardjes  der  Zaaden 
is' in  dat  Hooge  Cypergras  geenblyk:  terwyl 
bovendien  hetzelve  een  veeibladig  en  dit  flegts 
een  driebladig  Omwindzel  heeft.   De  Aairen , 

niet* 


(14J)  Cijperus  Culmo  triquetro  nudo ,  Umbella  tripliylla 
8:c.  Am.  Acad.  IV.  p.  301.  Cyp.  Aquat.  Ital.  procerior, 
&e.  Mich.  Gm.  45.  Seguier.  Ver.  111.  p.  68»  T.  2.  f.  a. 
Cyp.  Capitulis  glomeratim  congeftis  ,  Semmibus  Arifto- 
tJs.  Mo nt.  Gram.  14.  T.  1.  £.  j. 

f*)  Amosn.  Acad.  utfupra. 


Grasplanten.  73 

niettemin,  maaken  dit  Krop- Aairige  ook  zeer  jJJ;EU 
fraay.  -JU- 

Hoofd- 
stuk. 

(15)  Cy pergras  met  de  Halm  driekantig  naakt  Xv\ 
en  efen  ;  het  Kroontje  driebladig  met  ge-  a^Perus 
kropte  Bloemen  ;  de  onderflen  gearmd en*  Glad- 
gladde  Bladen.  bladiS- 

Een  Jaarig  niet  overwinterend  Cypergras  , 
omftreeks  Verona  ook  op  vogtige  plaatfen  en 
aan  een  Beek,  door  Següier  gevonden, 
maakt  deeze  Soort  uit,  die  de  Halmen  maar  van 
een  halven  Voet  en  wat  langer  heeft, 

(16)  Cypergras  met  de  Halm  driekantig  5  XVI. 
naakt ;  een  famengefleld  Kroontje ,  dat  een-  Ruikend* 
youdig  gebladerd  /V,  de  Steeltjes  tweezydig 
geaaird* 

Op  de  Karibifche  Eilanden  en  Jamaika ,  als 
Ook  in  Virginie,  groeit  dit  4  Cypergras  aan  de 

Oe- 

O  5)  Cijperus  Culmo  triquetro  nudo  laevi ,  Umbellatri- 
phylla  ,  Flor.  glomeratis  &c.  Mant.  179  Cyperus  par- 
vus  Panicula  conglobata  &c.  Seg.  Ver.  p,  6.  T.  2. 
f.  1. 

C16)  Cyperus  Culmo  triquetro  nudo  ,  Umbelia  decom- 
pofita  fimpliciter  folio  fa  &c.  Cyperus  longus  odoratus 
Panicula  fparfa,  ^picis  ftrigofioribus  vindibus.  Sloane 
$m.  35.  Hifi.  1.  p.  116.  T.  74  >  f.  1  &  Tab.  8.  f.  1. 
Gron.  Firg,  131.  R.  Lugdb.  50.  Burm.  Ft.  Ind.  T* 
S  f.  2. 

E5 

II,  Deel.  XIIL  Stuk, 


74 


Drumannigê 


VT.     Oevers  der  Rivieren ;  doch  het  valt  ook  m 
Arïïh'  Oostindie,  volgens  den  Heer  R  L.  Bur. 
Hoofd-  mannüs,  die  'er  de  Afbeelding  van  geeft. 
Te  Suriname  heeft  de  Heer  Rol  ander  het- 
zelve ook  gevonden,  volgens  Rottböll, 
die  het  een  Reusachtig  Gras  noemt,  de  Halmen 
een  Vinger  d;k  hebben  ie  en  het  Kroontje  an- 
derhalf Voet  breed,  de  Aairtjqs  een  half  Duim 
lang. 

XVII.  (i7)  Cypergras  met  de  Ha!m9  driekantige 
Cijperus  naakte  het  algemeene  Kroontje  driebJadie  * 

comprefus,  M,  /  f  > 

Plat-  met  gejpitjte  Kafjes  aan  de  kanten  Fhezig* 

Aairig» 

Op  Zandige  Velden  omftreeks  de  Stad  St# 
Jago,  op  Jarnaika,  kwam  dit  den  vermaarden 
Sloane  voor*  Het  fchynt  overeen  te  ko* 
men  met  dat  VirgimTche  Cypergras,  't  welk 
de  Heer  Clayton  noemde,  „  Laage  Cype- 
rus  ,  die  veele  Stengels  uit  ééne  Wortel 
„  geeft,  aan  alle  kanten  hurkende,  mee  Ey* 
3,  ronde  glanzige  dunne  famengedrukte  H  ofd- 
33  jes,  veet  op  ééne  Halm,  die  met  zwartach- 
35  tig  bruine  Zaadjes  zyn  bevrugu"  De  Heer 
Burmannüs  heeft  dergelyke  Grasplant  van 
Java  in  Oostindie  bekomen. 

(18) 

O7J  Cypertts  Culmo  triq.  nudo ,  Umb.  nmverfali  tri- 
phylla  &c.  Cyperus  rotund.  Gramineus  &c.  Sloan. 
fifëm,  35.  Bijl.  1.  p.  n7.  T*  76.  f.  1.  Cyp.  Culmo 
triq.  nudo  3  Panicula  foliola  &c.  R.  Lugdb>  51.  Burm. 
FL  Ind.  p.  si. 


Grasplanten,  75' 

£18)  Cy  pergras  met  de  Halm  driekantig  •  VL 

naakt ;  het  Kroontje  driebladig;  de  Steel-  ^nL*" 

tjes  enkeld  5  ongelyk,  met  getroste  Lancetvor-  **°orD* 

mige  Aairen.  XVI II* 

Cyperus 

In  vogtige  Zandgronden  aan  den  Duinkant  f™^* 
cn  elders,  komt  in  onze  Provinciën  dit  Cyper- achtig* 
gras  voor,  dat  de  hoogte  heeft  van  een  Hand- 
breed tot  een  Span  of  daar  omtrent.  Hetzelve 
groeit  op  Moerasfige  plaatfen  van  Duitfch- 
land,  Vrankryk,  Italië  en  Switzerland.  De 
Heer  Hall  er  merkt  aan,  dat  'er  Bolle- 
tjes aan  de  Wortelen  zyn  gevonden.  9t  Ge* 
tal  der  geelachtige  Aairtjes,  die  het  Kroontje 
maaken  ,  is  menigvuldig.  Hetzelve  is  ge  - 
fchoord  door  twee  of  drie  ongelyke  Blaadje*. 
Men  noemt  het  in  't  Nederduitfch  Klein  Riet" 
gras,  zo  de  Hoogleeraar  de  Gorter  aante- 
kent. 

(19)  Cypergras  met  de  Halm  driekantige  'pjf^ 
naakt',  het  Kroontje  driedeelig3  de  Steeltjes  Bruin, 

en* 


08)  Otjperus  Culmo  triquetro  nudo,  Umb.  triphylla 
&c.  Cyperus  minor  pulcher ,  Panicula  lata  compresfa 
fübflavescente.  Mor.  T,  ii>  f.  37.  Cyperus  minimus  Pa- 
nicula fparl a ,  flavescente.  Tournf.  In(L  Scheuchz. 
Gram.  385.  Scop.  Carn.  220.  J.  B.  Theatr.  p,  88.  Gorx. 
Belg.  12.  Cyp.  Umb.  trifolia,  Spicis  fesülibus  umbella- 
tis ,  Glumis  obtnfis.  Hall.  Helv.  N.  1348. 

(19)  Cyperus  Culmo  triquetro  nudo  ,  Umbella  trifidi 
&c.  Cyperus  minimus  Pan.  fparfa  nigricanre,  Tournf, 

IX,  Vzzu  XIII.  Stuk, 


Drieman  kige 


VT.  enkeld ,  mgelyk  y  met  getropte  Liiïtaalü 

'  Ui.  Amrtjes* 
Hoofd- 
ruk. Weinig  verfchilt  dit  Bruine  Cypergras,  in 
geftalte  ,  van  hei:  voorgaande  ,  en  komt  by 
hetzelve  overal  voor.  Het  heeft  de  Bladen 
ruuwer  met  wat  fmaller  bruine  Aairtjes,  op 
langer  Steeltjes, en  de  Schubbetjes  fpitfei,  zo 
Haller  aanmerkt, 

XX.  (2°)  Cypergras  met  de  Halm  driekantige 
piwifius**  naakt ;  het  Kroontje  tweebladig  famenge- 

E  Klein.  field;  de  Aairtjes  over  hoeks  9  Vingerig  ,  Lan- 

cetvormig  ,  met  gefpitfte  Kafjes. 

Dit  fraaije  laage  Cypergras  gelykt  naar  het 
Plat  -  Aairige ,  maar  verfchilt  door  minder  Schub- 
bige aan  't  end  gefpitfte  Kafjes  ;  langer  Om- 
windzelsvan  de  Kroontjes  en  de  Aairtjes  naauw^ 
lyks  overhoeks ,  Vingerachtig,  te  hebben, 
volgens  T  o  r  is  e  r.  Dat  van  Pluken  et,  hier 
aangehaald,  heeft  een  veel  meer  dan  tweebla- 
dig Kroontje  ,  veel  gelykende  naar  het  Ja- 
vaanfche,  van  my  hier  voor  befchreeven,  maar 
in  grootte  byfler  verfchillende. 

(21) 

In/1.  Scheuchz.  &c.  Hall.  H4v.  N.  1349.  Gort.  Belg. 
13.  Moris.  T.  11.  f.  38.  Jacq.  Vind.  206.  Oed.  Dan. 
179. 

(20)  Ci/perus  Culmo  triq.  nudo  ,  Umbella  diphylia  &c. 
Gramen  Cyperoides  pumihmi  elegans  e  MadenispatnanL 
Pluk.  Almt  179.  T,  191.  t  8.  Burm.  F/,  Tnd.  21. 


Grasplanten.  77 


(al)  Cypergras  met  de  Halm  driekantig  9  VT. 

Al;  DEEL* 

naakt)  het  Kroontje  drie  Aairen  hebben-  m. 
de9  waar  van  de  middelfle  ongefieeld,  en  s^°orl> 
gladde  Aairtjes*  XXL 

CijperuS 

In  Oostindie  is  ook  deeze  Soort  door  den  tr^^[^ 
Heer K oen ig  waargenomen.  Dezelve hadt  de  mi£ 
Halmen  een  Voet  lang ;  het  Omwindzel  twee- 
bladig,  korter  dan  de  Bloem,  en  Elsvormig. 
Drie  platachtige,  Eyronde,  tweefnydige  glad- 
de Aairen,  uit  gefpitfte  Schubben  beftaande  > 
maaken  het  Kroontje  uit.  Veel  fchynt  deeze 
te  gelyken  naar  de  Tiende  Soort. 

XXII 1 

( 22 )  Cypergras  met  de  Halm  driekantig  5  strigofus. 
naakt ;  en  een  enkeld  Kroontje ,  met  Li-  j^™'*^ 
niaale  Aairtjes  5  horizontaal  0  zeer  digt  by 
een  getropt. 

In  Moerasfen  van  Jamaika  en  Virginie  ? 
groeit  dit  Cypergras,  dat,  volgens  Sloane, 
fchraale  Roestkleurige  Aairen  heeft.  Hy  vraagt 
of  het  ook  die  Soort  van  Biesgras  zy,  waar 
mede  de  Wilden  de  Kraam  voortzetten,  of 
de  ruikende  Bies^  by  Rochefort.  De  Wortel 

is 

(2O  Cyperiis  Culmo  triquetro  nudo  ,  Umbelia  trlftaehya, 
intermedia  fesfili  ,  Spicuiis  laevigatis.  Mant.  180. 

Cijperus  Culmo  triquetro  nudo  ,  Umbelia  fimplid 
Spicuiis  Linearibus  &c.  Cyperus  rotundus ,  Panicuia  fpar  - 
fa,  Spicis  flrigofis  Ferrugineis.  Sloane.  Sfarn*  35,  IJ  ijl, 
I.  P.  ui  T.  74,  f.  z,  3. 

II  Deel,  XIIL  Stuk, 


*?t  Driimansiöë 

VI.    is  rondachtig.    Het  Kroontje  béftaat  uit  en* 
Afdeel,         opftaande  Steeltjes  met  menigvuldige  * 
Hoofd-  ftnalle.  Roestkleurige  Aairtjes,  digt  getropt* 
en  horizontaal  op  het  gemeene  Steeltje  iütge* 
breid  ,  of  ook  nederwaards  geboogen. 

XXIII.     (23)  Cypergras  met  de  Halm  driekantige  de 
ligufarïs*         Aairtjes  van  het  Kromt  je  rondbollig^lang^ 
Veterige,  werpig  5  ongefleeld  J  de  Omwindzeh  zeer 

lang  en  Zaagtandig  ruuw. 

Tot  deeze  Soort  is  het  op  Barbados  groei  jende 

zeer  groote  Cypergras  ,  met  eene  weinig  ver* 
ftrooide  Pluim  ,  uit  dikkere  Hoofdjes  beftaan- 
de,  doorLiNNiEüs  c'huis  gebragt,  diëten 
onregte  de  Groeiplaats  op  Jamaika  ftelt*  De 
Heer  Rotïböll  acht  daar  toe  het  Ira  of 
Ma  van  den  Malabaarfen  Kruidhof  (*),  tebe- 
hooren,  als  ook  een  Grasplant,  zyn  Ed*  van 
de  Kust  van  Guinée  bezorgd,  en  zeer  fraay  in 
Afbeelding  gebragt :  zo  dat^  dit  Veterige  Cy- 
pergras dan  groeijen  zou  in  de  drie  Werelds- 
deelen  ,  buiten  Europa.  De  Halm  ,  van  't  zel- 
ve, zegt  hy,  is  zeer  hoog  en  dik;  het  Om* 

wind- 

O3)  Ctjpems  Culmo  trïquetro ,  UmbeliH  Spiculis  Capi* 
tatis  oblongis  fesfüibus ,  InvoK  longisflmis  ferrato  -  aspe- 
ris.  Am.  Acad.  V.  p.  391*  Cyperus  maximus  Paniculafc 
minus  fparfa,  Ferruginea ,  Capifttfós  compaftis  crasfio- 
ribus.  Sloan.  &am.  35,  Hifi.  ï.  p.  36.  T.  9.  RottboU,. 
p.  35.  1\  iï.  f.  2. 

(«J  Part.  XIL  pag.  103,  Tab.  55* 


Grasplanten 


19 


tvindzel  beftaat  uit  Bladen,  waar  van  de  groot-  VI, 
flen,  twee  of  drie  in  getal,  een  Voet  lang  zyn,  Auï*'u 
drie  of  vier  Liniën  >  dat  is  omtrent  een  derde  s^orö* 
Duims,  breed.   Men  kan  hier  uit  eenigermaa- 
te  van  de  grootte  oordeelen. 

(24)  Cypergras  met  de  Halm  driekantig  XXIV. 
naakt  ;  het  Kroontje  langer  dan  de  Om-  p^^ê 
mndzeis ,  de  Omwindzeltjes  driebladig ,  Schryf* 
Borfteligi  langer ;  de  Aairtjes  drievoudig.  bla(i,S* 

Deeze  Soort  bedoelt  het  Papier -Riet  van  den 
Nyl,  by  de  Ouden  zo  beroemd  j,  en  tusfehen 
het  welke,  zo  fommigen  willen,  Mo/es  zou 
nedergelegd  zyn  in  een  Kistje  van  Biezen.  Wei- 
nig zekerheid  nogthahs  is  dien  aangaande 
en  men  heeft  reden  om  zig  te  verwonderen , 
dat  dit  zo  vermaarde  Gewas  den  kundigen  Fors- 
kaöhl,  in  Egypte  5  niet  voorgekomen  zy.  Hy 
vondt  aan  den  Westelyken  Oever  van  dèii 
Nyl,  by  Rofette ,  een  Cyperus ,  dien  hy  van 

die  x 

(24)  Cijperus  Culmo  triquetro  nudo,  Umbelia  involu* 
cris  Iongiore  &c.  R.  Lugdb.  50.  Rottböll.  p.  33.  Cype- 
rus  omnium  maximus  Papyrus  diftus  ,  (Mont.  Gram. 
14.J  Locuftis  minimis,  Mich.  Gen.  44.  T.  19.  Cyp.  ero- 
dis  nudus  &c.  Scheuchz.  Gram.  387.  T.  8.  f.  14.  Cy- 
perus  Niloticus  vel  Syriacus  maximus  Papyraceus.  Mo~ 
ris.  Bijt  III.  p.  239.  S.  8.  T.  11.  f.  41.  Papyrus  Syria- 
ca  &  Slciliana.  C.  B.  Pin.  19.  Theatr.  333.  Papyrus  Ni* 
lotica.  Lob.  Ic.  79. 

CO  't  Hebreeuwfch  woord  SoUf,  dat  aldaar  gebruikt 

is, 

tl.  Deel.  XIII.  Stuk, 


8o  DriemaSnicë 

vl     die  Rivier  den  bynaam  geeft ;  doch  deeM 
UI.  '  hadt  ronde  Halmen  ,  van  een  Pink  op  9t  dik* 
Hooro-  ft-e^  flegts  twee  Voeten  hoog  en  Bolronde 
'  Pêjjfer-  Aairen  (*>;  dat  zeer  verfchilt  van  die  Plant, 
K^-      welke  by  de  Ouden  zo  befaamd  was  onder 
den  naam  van  Papyrus  of  Papier  van  den  Nyl. 
Waarfchynlyk  is  die  Reiziger  niet  hoog  genoeg 
op  de  Rivier  geweest ,  om  hetzelve  aan  te  tref- 
fen. 

Voor  de  uitvinding  van  het  Parkament, 
van  Beeft  en -Vellen,  door  Attalus  van  Perga. 
me  3  daar  hetzelve  nog  den  naam  van  heeft  (*) : 
veel  ouder  dan  die  van  ons  tegenwoordige  Pa- 
pier van  Linnen  Vodden ,  't  welk  nu  drie 
Eeuwen  is  in  gebruik  geweest ;  fchynt  men 
Biet  gefchreeven  te  hebben  dan'  op  Steen ,  Hout 
of  Bladen ,  't  zy  van  Boomen  of  Riet,  of  op  Pa- 
pier van  dergelyke  Stoffen  gemaakt.  De  Bla« 
den  j  echter  ,  van  dit  Riet ,  werden  niet?, 
gelyk  nog  heden  de  Bladen  van  fommigePalm- 
boomen  en'  Riet  in  Oostindie  ,  daar  toe  ge- 
bruikt ;  maar  de  binnenfte  Rokken  of  Vliezen 
van  den  Halm  of  Stengel ,  die  men  affchilde 

en 

is ,  betekent  flegts  de  ruigte  aan  den  Oever  in  'fc  alge- 
meen :  weshalve  het  ook,  in  de  Vulgata,  is  vertaald 
Alga ;  fchynende ,  de  naamen  van  Careüum  &  Papij- 
rio ,  in  de  Biblia  ffunii  &  Tvemelln ,  'er  tot  verklaaring 
op  toegepast  tc  zyn.  De  Nederduitfche  Vertaaling  heeft 
bet  voor  Biezen  genomen. 
O)  Cijperus  Niloticus.  Flor.  Egypt-Amh,  p.  13. 
Charta  Pergamena. 


Grasplanten; 


Sr 


rn  nat  gemaakt  tusfchen  Plankjes  vlak  liet  vl 
droogen  ;  zo  P  L  in  t  us  fchryft,  doch  ande-AFjjjL* 
ren  willen  ,  dat  men  Papier  maakte  van  het  Hoorn- 
Vlokkige  Merg  der  Stengelen  of  Halmen*  Het  papi€Vt 
eene  kan  zo  wel  als  't  andere  plaats  gehad,  en#^« 
die  laatfte  manier  aanleiding  gegeven  hebben 
tot  de  Uitvinding  >  om  Papier  te  maaken  van 
Pap  van  Linnen  Vodden  ,  gelyk  hedendaags 
algemeen  gefchiedt  in  Europa.  Ook  is  dit  niet 
te  verwonderen ,  aangezien  men  nu  kortlings 
Proefondervindelyk  getoond  heeft  ,  dat  'er 
Papier  gemaakt  kan  worden  van  allerley  Plant- 
aartige  Stoffen  ,  die  eenigszins  Vezelig  zyn ; 
gelyk  de  Chineezen  ,  Japoneezen  en  andere 
Ooflerfche  Volken  nog  heden  doen  (*)* 

Dat  berugte  Papier -Riet  van  den  Nyl  fchynt 
thans  niet  meer ,  nu  men  bekwaamer  Stoffen 
uitgevonden  heeft  ,  tot  dat  gebruik  gebezigd 
te  worden*  Men  wil  dat  die  Cyperus,  welke 
hedendaags  in  Paleiïina,  op  Sicilië  en  in  Italië 5 
groeit,  de  zelfde  zy  als  de  Egyptifche ,  wel- 
ke oudtyds  Papyrus  heette.  De  Afbeeldingen , 
die  men  'er  van  by  Dodonóus  en  Lobel 
vindt;  als  ook  die  van  Morison,  zyn  veel 
te  klein  ,  om  een  regt  denkbeeld  te  geeven 
van  dit  zonderlinge  Gewas ,  't  welk  men  ook 
heeft  in  de  Europifche  Kruidhoven;  doch  al- 
waar 

O)  Vid.  Bijl.  de  PAcad.  i?.  des  Sc.  de  Paris,  1741, 
p.  218.  Extr.  du  Mem.  de  Monsr.  Guettard  ,  &  Schaf- 
eer van  Papier  moeken.  Regensb.  1765» 

F 

II.  Deei,.  XIII.  Stuk. 


8*  Driemannïgs 


VI.  waar  het  op  ver  naa  de  hoogte  niet  bereikt  9 
Atdeel.  weiirQ  hetzelve  op  zyne  nituurlyke  Moerasfi- 
Hooïd-  ge  Groeiplaatfen  heeft.    Het  bemint  Wate* 

&ïXpapier-Yen  ^e  onSeVaar  een  ^e  ^iep  zYn  >  en  ^3af 

Riet.      fchiet  het  zyne  Wortels  van  een  Arm  dik, 
welke  men  zegt  aangenaam  te.  zyn  van  Reuk 
en  Smaak  (*).    Ook  wordt  de  Stoel  van  het 
Gemeene  Volk  gegeten  ,  die  Bladen  uitgeeft, 
byna  een  Hand  breed  5  Degenvormig  3  doch  op 
ver  naa  zo  lang  niet  als  de  Stengels  of  Halmen, 
die  opfchieten  tot  tien  of  twaalf  Voeten  hoog- 
te, ook  ongevaar  een  Arm  dik  zyn ,  driekantig , 
jong  zynde  een  zoet  Sap ,  m3ar  volwasfen  een 
Vlokkig  Merg  bevattende.    Op  den  top  van 
die  Halmen  groeit  een  aanzienlyke  Kroon,  die 
een  Omwindzel  heeft  van  agt  Bladen,  de  vier 
buitenften  grootst.    Daar  binnen  is  een  trop 
van  veertig  Steelen  of  daar  omtrent ,  ieder  een 
Span  lang,  aan  den  top  wederom  een  Omwind- 
zeltje  hebbende  van  vier  Blaadjes  ,  die  zeer 
fmal  zyn, en  in  een  Scheedevier  Draadachtige 
Steeltjes  bevatten  ,  driekantig  zynde  ,  en  by- 
na in  de  geheele  langte  overhoeks  met  Aairtjes 
bezet. 

(25) 

00  Waarfchynlyk  zullen  het  dergelyke  Wortels  zyn  , 
waar  van  ik  in  de  Vangst  der  Zee  -  Paarden  gewag 
maakte.  I.  D.  III.  Stuk  ,  bladz.  469. 

ft)  Volgens  den  Heer  Rottboll  :  Linnjeus  fchynfc 
(niettegenftaande  de  verbeterde  figuur  van  Michelius, 
door  zyn  Ed.  aangehaald ,  die  dit  Gewas ,  natuurlyk , 
zo  in  Tuinen  ,  'uk  in  *t  v/ilde  ,  hadtzien  groei  jen :)  Schëuch- 


Grasplanten, 


83 


(25)  Cypergras  «,  dat  de  Halm  met  Blad-  VL 
fcheeden  bekleed  heeft  en  gevinde  zydelwg-  A*ulU 
fe  Bloemfieelties.  Hooro- 

STUK. 

/  XXV. 
In  Virgitfie  groeit  deeze  Cyperus  3  die  de  Cyperus 

grootte  heeft  van  het  Suiker- Riet ,  op  WifS** 

terige  plaatfcn.    De  Bladen  bekleeden  (fa 

Halm  Scheedachtig,  en  uit  ieder  Oxel  derzei- 

ven  komt  een  enkele  regtopftaande  Tros  voort  , 

bevattende  zes,  zeven,  agt,  negen  of  tien, 

Elsvormige  Aairen  ,  overhoeks  en  tweezydig 

geplaatst,  ongedeeld,  uitgebreid  zynde. 

('26)  Cypergras  ,  dat  de  Halm  driekantig  XXVï. 

naakt  turn. 

Be  urtbi^ 

2ër  gevolgd  te  zyn  ïn  het  getal  der  Steeltjes  van  de^S» 
byzondere  Kroontjes,  welken  die  Autheur,  volgens  een 
droog  Exemplaar,  hem  onbekend,  voor  Halmen  gehou- 
den en  dus  deezen  Cyperus  >  in  plaats  van  zeer  groot, 
als  zeer  klein  voorgefteld  heeft  >  dat  mooglyk  den  Fran~ 
fchen  Heer  Guettard  aanleiding  gaf,  om  hem  te  noe- 
men een  Soort  van  Gras  (H*f  efpece  de  Ckiendeni)  ,  waac 
van  men ,  by  Bomare  ,  Hondsgras  gemaakt  heeft :  doch 
Chien- Vent  is  >  in  't  Franfch,  de  algemeene  naam  van 
Gras  (zie  Tournefort)  :  ook  is  het  Jaargetal,  1751, 
aldaar  vitieus:  zie  IVoordenb»  IL  D.  bladz  239. 

(25)  Cyperus  Culmo  Vaginis  Foiiorum  veftito  &c.  Schoe- 
ttus  Spathaceus,  Culmo  tereti  ,  Spathis  alternis  &c.  Sp* 
Plant.  II.  p.  63  Cyperus  Ferrugineus.  Sp.  Plant.  L  p* 
44.  Gramen  Junceum  elatius  ,  Caule  articula.to,  Virginia- 
ïium.  Pluk.  Alm.  179.  T.  301.  Fig.  1.  Cyperus  Racemis 
fimpl.  lateralibus.  Gron.  Virg.  131.  Flor.  p,  9. 

Cyperus  Culmo  triquetro  nudo ,  alternatïm  Folio» 

F  2 

IL  Dekl  XIIL  Stuk, 


Driem  ANNIG! 


naakt ,  aan  den  top  overhoeks  gebladerd 
Afdeel,  \  mei  zydelingfe  Kinderende  Bloem- 

Hooro-  fteeltjes. 

STUK. 

Stengen  of  Halmen  van  een  Voet  hoog  heeft 
deeze  Virginifche  Cyperus ,  aldaar  aan  de  Ri- 
vieren groei  jende,  met  Degenvormige  Bladen 
van  een  half  Voet  ,  op  de  kanten  ruuw.  Uit 
de  Oxels  der  Bladen  komt  een  Draadachtig 
Steeltje  dat  gedoomd  is,  De  Aair  heeft  aan 
den  Voet  eenige  Steeltjes ,  met  eene  dergelyke 
Aair.   Het  is  derhalve  niet  gekroond. 

S  c  i  r  p  u  s«  Bies. 

Dit  Geflagt  bevat  de  eigentlyke  Biezen,  in 
ons  Land  algemeen  bekend  ,  en  bovendien 
Bogveele  dergelyke  Planten,  zo  dat  het  by 
de  veertig  Soorten  heeft.  De  Kenmerken,  die 
hetzelve  van  't  voorgaande  afzonderen,  zyn, 
dat  de  Kafjes  niet  flegts  famengehoopt  of  ge- 
tropt  zyn,  gelyk  in  de  Schoenus,  maar  Schub- 
bige Hoofdjes  maaken  (*),  en  dat  het  Zaad 
met  zekere  Baardjes  omringd  is  of  gekroond, 
hebbende  echter  geene  dergelyke  Wolligheid, 
als  die  van  't  volgende  Geflagt. 

On* 

fo,  Pedunc.  lateraiibus  proliferis.  Mant  28.  GramenFlu- 
viatile  geniciüatum  Panicula  Foliacea  Virginianum.  Mor» 
Hifi.  III.  p.  183.  Fig.  noninvenio. 

(*)  Glumae  Paleaceae  undique  imbricatse :  zie  de  Af* 
bedding  &g.  49.  PI.  LX£XVII.  lner  voor. 


Grasplanten. 


Onze  Ridder  heeft  deeze  Biezen,  naar  de  vi. 

gedaante  van  de  Aair  en  van  de  Halmen ,  al- 

dus  onderfcheiden.  Hootd- 

stuk. 

I.   Met  één  enkele  Aair, 

(1)  Bies  met  de  Halm  rond  en  naakt  ,  de  Aair  ^rpus 
Cylindrlfch  met  Lancetvormige  Schubben  9  trigtjnus. 
die  aan  den  Voet  ,  op  zyde ,  Vliezig  zyn.  wf^^* 

In  Oostindie  groeit  deeze,  die  de  gedaanfee 
onzer  kleine  Water-Biezen  heeft ,  met  Draad- 
achtige Wortelbladen ,  digt  getropt  ,  een 
Handbreed  lang,  aan  de  binnenzydegefleufd, 
van  onderen  breed  wit  gevliesd,  en  een  ron- 
de naakte  Halm,  geftreept  en  zonder  Knoo- 
pen,  ter  langte  vaneenSpan,  zyndedeAair, 
aan  't  end  ,  een  Duim  groot,  't  Getal  der 
Stylen  is  drie,  gelyk  dat  der  Meeldraadjes, 

(2)  Bies  met  de  Halm  driekantig  naakt ,  en  -H. 
eene  Cylindrifche  Aair  aan  V  end.  Veran-" 

derde,  , 

Deeze  Jamaikafche  Bies  gelykt  naar  de 
Knokkelige  ongemeen  ;  waar  van  zy  moog- 
lyk  den  bynaam  heeft,  als  of 'er  eenige  ver- 
andering in  gekomen  ware,  door  de  Voort- 
teeling*  (3) 

(1 )  Scirpus  Culmo  tereti  nudo ,  Spica  cylindrica  ?  Squa- 
mis  Lanceolatis  Bafi  lateraii  ir.embranaceis.  Mant.  igo. 

O)  Scirpus  Culmo  triquetro  nudo,  Spica  Cylindrica 
terminali.  Am.  Ac  ad.  V.  591. 

F  3 

II.  Deel.  XIII.  Stuk. 


PRIEM  ANNIOJ! 


VI.  (3)  Bies  wet  een  ronde  9  hria  naakte,  half 
A|nEEu  Knokkelige  Halm ,  en  een  gekropt  zydelings 

Hoofd-  Bloemhoofd  je  • 

III. 

Op  Waterige  plaatfen  aan  de  Kust  van  Ma-? 

^Gevttich-        vin^t  men  ^eeze  Soort  groeijen ,  die  een 
*e.         holle  Halm ,  met  Knietjes,  doch  niet  overal , 
bezet  heeft,  de  Aairtjes  in  een  gefternd  zyde- 
lings Hoofdje,  niet  aan  den  top,  vergaard. 

IV-       (4)  Bies  met  de  Halm  rond  en  naakt %  en  eene 

^*Moe-S'  gronde  end-Aaif\ 

fësfïge. 

Deeze  kle'ne  Water -Biezen  komen  menig- 
vuldig op  Moerasfige  plaatfen  ,  door  geheel 
Europa,  voor.  Mefi  vindtze  ,  by  ons,  in-* 
zonderheid  op  vogtige  Zandgronden  en  irx 
drasfe  Landen  ,  voornaamelyk  die  eenigs^ins 
brak  zyn;  als  ook  in  ondiepe  Slooten,  in  ver* 
fcheide  deelen  van  onze  Provinciën.  Maar  het 
Gewas  heeft  veelerley  veranderingen  ,  zo  in 
grootte  als  in  geftalte,  behalven  dat  de  Aair- 
tjes  altoos  Spilrond  blyven;  zo  de  HeerHAi> 
leu,  tenopzigt  van  de  Switzerfche,  aanmerkt: 
hoewel  hy  daar  van  eene  Verfcheidenheid 
voorftelt,  met  byna  Kogelronde  Aairtjes,  Der- 
ge- 

(3)  Scirptis  Culpao  nudiusculo ,  femigeniculato  ,  Capir 
tulo  glomerato  laterali.  Tsieli.  H.  MaU  XII.      135.  T. 
ju,  Juncus  conglomeratus  Maderaspatanus,  acumine  ge- 
xieiilato.  Pluk.  Alm.  200.  T.  197.  f.,  6* 
CV  Sfirfus  Ciümo  teroü  nudo^  Spica  fub  ovata  ter 

mi* 


Grasplanten. 


gelyke*  heb  ik  ook  hier  te  Lande,  met  langer 
of  korter,  en  met  knikkende  Hoofdjes  gezien  ui. 
en  verzameld.    Zie  hier  ,  hoe  zyn  Ed.  dccze^^'"* 
Soort  befchreeven  hebbe. 

5,  Plagmaakende  ongebladerde  Stengetjes, 
35  van  zes  Duimen  tot  een  Voet  en  daar  bo- 
5,  ven  hoog.  Een  enkelde  Spilronde,  gefpit- 
3,  fte  Aair,  van  digc  famengepakte  Schubbe- 
39  tjes  gemaakt ,  die  ftomp  zyn ,  op  welken 
3,  een  bruine  driehoek  zig  vertoont  in  een 
3,  witte  rand.  Aan  den  Voet  van  de  Aair  ko- 
33  men  Schubbetjes  voor,  die  een  weinig groo- 
„  ter  dan  de  anderen  zyn  ;  kort,  doch  niet 
33  minder  gebaard.  Het  Zaad  is  Eyrond ,  drie- 
3,  kantig,  glanzig, met  een  kransje  gekroond, 
33  aan  den  Voet  omringd  met  drie  of  vier  Bor~ 
33  Heitjes,  een  weinig  langer  dan  het  Zaad." 

(5)  Bies  met  de  Halm  rond  en  naakt ,  en  eene  V. 
langwerpige  end-  Aair. 

tus. 

De  beroemde  Sloane  vondt,op  't Eiland,. Knokke* 
Jaraaika ,  in  de  Slooten  der  Weiden  ,  daar  het  ö 

Wa- 

roinalh  Oed.  Dan.  273.  FU  Snee.  41  ,  42,  Scirpus  Cul- 
mo  nudo ,  Sp.  term.  fubovata.  R.  Lugdb*  48.  Scirpus 
Equifeti  Capitulo  majore.  Scheuchz.  Grimn  360*  Tournf* 
528.  Juncus  Paluftris  Capitulo  Equifeti  major.  C. 
B.  Pin.    12.  Juncus  Aq.  minor.  Lob.  Ic*  g6.  Gort. 

(5)  Scirpus  Culmo  tereti  nudo ,  Spica  obiong|  termi- 

iiali. 

F  4 

ïï.  Deel,  XIII.  Stuk. 


Drieman  k i g  a 


Apdekl  Waarna  den  Regeniyd  was  ftaan  gebleeven  y 
ia.     deeze  Geknokkelde  Biezen,  die  ook  in  de 

stuk?FD"  Europifche  Kruidhoven  overgebra^t  zyn. 
Uit  éénen  Wortel  fchooten  vyf  of  zes  Hal- 
men, twee  of  drie  Voeten  hoog  ,  van  binnen 
hol,  en  aldaar  door  middelfchotten  van  Vlie- 
zen als  in  Geledingen  verdeeld  ,  die  het  Gewas 
van  buiten  zig  knokkelig  doen  vertoonen*  De 
Hoofdjes  geleeken  zeer  naar  die  van  de  voor- 
gaande Soort. 

VI.  (6)  Bies  met  de  Halm  geftreept  en  naakt:  eene 
Caspno-3  tweekleppige  end-Aair  van  langt e  ah  de 

Kelk;  de  Wortels  door  een  Schubbetje  on~ 
derfcheiden. 

e  Vé  kleine  Biezen,  groeijende  in  Moeras- 
i  .  ..en/ronden  der  llosfchagiën  ,  zo  in  de 
Zuidelj  ke  ais  Noordelyfca  deeien  van  Europa, 
vind  ik,  dat  zonderling  is,  niet  onder  de  Ne- 
deWandfeaangetekend.  Volgens  de  benaaming 
van  B  a  ü  h  i  n  u  s  echter ,  re  ze  noemt  kleiner 
Biesachtig  Gras  met  de  Bladen  en  Aair  van  Bie- 
zen y 

nali.  Scirpus  Culmo  nudo  ,  Splca  terminali  fubrotunda» 
H.  Cd  ff.  21.  R.  Lugdk.  48,  Juncus  Aq.  geniculatus  > 
Capitulis  Equifeti  major  &  minor»  Sloan.  ffam*  37. 
Bijt,  t  p  122,  T  75.  f.  2  &  T.  8i*  f.  3<  Raj.  Supph 
628-  Rottboll.  N«  58. 

(6;  Schrpté  Culmo  ftriato  nudo  ;  Spica  bivalvi  termi- 
nali longitudine  Calycis;  Rad.  Squamula  interflinclis» 
Oed*  Dan-i  Ts  167.  Ft.  Sttec,  42 ,  43»  Scirpus  Fol.  Culmi 

uni* 


Grasplanten. 


zen,  zouden  zy  op  buitendykfe  Landen,  hier  vt. 
aan  den  Ykant,  groeijen  (*).   De  Heer  Hal-  l 
ler  vondtze  overal  in  de  vogtige  Valeijen  der  Hoorn*- 
Alpifcbe  Eergen,  en  befchryftze  dus. 

„  Plagmaakende  Halmen  ,  by  den  Grond 
„  fcheedig ,  gefleufd,  byna  altoos  hard ,  krom ; 
„  drie  Duimen  of  op  't  hoogfte  een  Span 
3,  lang,  ongebladerd  ;  uitgenomen  een  Ton- 
„  getje,  uit  het  Scheedje,  beneden  't  midden 
„  aangedrukt  (f).  Twee  Kelkfchubbetjes  die 

ongelykzyn,  (ovato-Jpadice&i)  het  grootfte 
3,  de  geheele  Aair  gelyk  en  langer,  gefpitst, 
„  niet  gebaard;  het  andere  korter.  De  Aair 
„  zeer  dun  (Jïri&a)  met  weinig  Blommetjes  3 
,,  drie  op  't  hoogfte.  De  Baardjes  om  het 
„  Zaad  korter.  Een  lange  Styl ,  driedelig 
3,  aan  't  end. 

In  het  Schwartswaid ,  in  Bohème  en  Enge- 
land, groeit  (zegt  hy)  deeze  Soort  hooger  5 
tot  een  Span;  met  regte  Halmen,  de  Aair  een 
weinig  lyviger  9  en  tot  vyf  Bloempjes  bevat- 
tende, het  eene  Kafje  langer  dan  de  geheele 

Aair, 

:#  ffiwf  fV- 1" > ffi* l/i ffr Xjj  J3Q3o  i-  *Q  fV'*  ii^tn ifjlHf  'f**?!  a4W#%%  •• 
Diiico.  R.  Lugd.  49,  Scirpus  Moatanus  Capitulo  breviore. 
Scheuchz.  Gram.  363.  T.  7.  18.  Junc.  pary.  paluftris 
cum  parvis  Cap.  Equifeti.  Pluk.  P'njt.  T.  40  f.  6. 
G ramen  Junceum  Fo!.  &  Spica  Junci  ,  minus.  C.  B. 
Pin.  6.  Hall,  Helv.  N.  1335, 

Commel,  Ihdêg,  HolL  Catahg*  p,  50,  Vid.  &  Ro- 
sé nth  al.  FIgi\  Belg%  Am,  Ac  ad.  VI.  p.  54. 
ff)  Infra  medii  grandem  ajipresfam.  An  (ilandem  ? 

F  5 

II.  Deel.  XIII.  Stok.  ■, 


$0  Driemannige 


indeel  ^a*r'  met  ^raa^es  van  ^e  Aair  uitgaande, 
iil  L'  als  een  foort  van  Pluis.  Nogthans  acht  hy  de» 

l°oïD"  zelve  niet  daar  van  te  verfchillen. 

* 

In  Sweedeu  maaken  deeze  Biezen,  die  men 
'er  Myrfaef  of  Mosfatuf  noemt,  volgens  L  i  n- 
n  mm  Turven  in  de  Veengronden  uit ,  en  zyn 
gemeen  in  de  Bofchachtige  Gewesten  (*).  Hy 
verklaart  zulks  nader  in  de  Laplandfche  Plant- 
befchry  ving  ,  zeggende ,  dat  aangezien  de  Wor- 
tel jaarlyks  nieuwe  Schubben  aanzet  op  de  on- 
derfte  overblyvende  ,  waar  tusfchen  de  Wor- 
tels uitfchieten  ,  de  Plant  ,  hier  door,  boven 
den  Grond  zig  verheffende ,  die  Plaggen  maakt 
van  los  Veen ,  welke  aldaar  zo  gemeen  zyn  in 
de  Bosfchen,  een  Soort  van  Turf  maakende, 
die  ligt  in  Brand  vliegt  en  fchielyk  verbrandt. 
Dit  maakt  het  afbranden  der  Gronden,  wanneer 
men  in  die  Bosfchen  nieuwe  Landen  ontgin- 
nen wil ;  alzo  die  bovenkorst ,  uit  zulke  Bies* 
Schubben  en  Mos  famengegroeid ,  na  't  uit- 
droogen  geheel  ontvrugtbaar  is ;  zo  zyn  Ed« 
aanmerkt,  noodzaakelyk  (f ). 

Zeer  blykbaar  zyn  gedagte  Schubben ,  het  on* 
derfte  der  Halmen  en  den  Stoel  bekleedende  , 
bruin  van  Kleur,  in  twee  Plantjes  van  derge- 
lyke  Biezen,  door  den  Heer  Thus  berg  in 
Japan  verzameld,  wier  Halmen  qngevaar  de 

lang- 

(*)  Habitat  iiv  Paludibns  Cespitofis ,  Turfas  confU- 
tuens  y  ▼  ügatisfimus  in  fylveftribns  Provintiis,  Fior%  Suec\ 
|L  p.  15. 

(j)  Flora  Lapponica*  pa  17. 


GR  ASPLAKTBï.  9* 


tang  te  hebben  van  een  Span:  gelyk  ik  dezelr  VL 
ven  thans  in  myn  Japanfehe  Herbarius  be«  *j^%u 
mam,  5»-rD' 

(  7  )  Bies  met  de  Halm  rond ,  naakt  BorfleU 

acht  tg*  en  eenehyna  Kogelronde  end  ~  dair.  Capitatm\ 

Hoofdige, 

In  Virginie  is  de  Groeiplaats  van  deeze,  wel- 
ke door  den  Heer  Clayton  Cyperachtig  Gras, 
met  dunne  Biesachtige  Steelen ,  gety teld  werdt. 
De  Hoogleeraar  N.  L.  Bürmannüs  heeft 
deezen  bynaam  gegeven  aan  een  Indifch  Gras- 
plantje met  Bladerige  Steelen  en  ronde  Wolli- 
ge Hoofdjes^  't  welk  zynEd.  niettemin  tothet 
Gefiagt  van  Cyperus  betrekt  (|), 

(8)  Bies  met  de  Halm  rondachtig^  naakt ,  Bor*  yiIL 
fielachtig ,  en  eene  tweekleppige  Eyronde  rfscuuta" 
Aairi  de  Zaaden  naakt*  Speldach* 

Een  allerkleinfte  Soort  van  Biezen,  die  men 
Speld -Biezen  zou  kunnen  heeten,  groeijende  in 
en  dikwils  onder  zuiver  W3ter,  op  een  Zan- 
digen  Grond  in  verfcheide  deelen  van  Europa. 
Onder  den  naam  van  Zeer  klein  Biesje  met  Hoofd- 
jes 

Cf)  Scirpus  CapiÊatus.  Buhm, FL       p.  21,  Pluk.  FtyL 
37S.  T.  190.  f.  7. 

(7)  Scirpus  Culmo  tereti  nudo  Setiformi ,  Spica  fub- 
£iobofa  terminaü.  Gron.  Virg.  n.  Gramen  Cyperoides 
Caule  tenui  Junceo.  Clayt,  N,  380. 

(8)  Scirpus  Culmo  tereti  nudo  Setiformi,  Spica  ovata 

UK 

II,  Deel.  XIIL  Sbxk* 


DriemannigB 


VI.  fes  van  Paardeftaartkruid,  hefchryft  Boccoke 
A™fL'  die  Gewas  ,  dat  hy  aan  den  Oever  van  de  Loi- 
^Hooïd-  re  9  in  Vrankryk ,  hadt  gezien.  In  Switzer- 
land  hadt  II  aller  hetzelve  overvloedig  aan 
de  kant  van  Meiren  gevonden.  Morison 
nam  het  aan  de  kanten  van  Slooten,  by  Ox- 
ford in  Engeland,  waan  Plukenet  tekent 
aan,  dat  hetzelve  hem  gedroogd  door  zekeren 
Heer,  die  het  gevonden  hadt,  was  gefchon- 
ken.  By  Dantzig  is  het  door  den  vermaarden 
Breyn  waargenomen.  In  Sweeden  groeit 
het  niet  alleen  ,  maar  ook  in  Lapland,  veel- 
tyds  onder  Water ,  omtrent  een  Duim  hoog 
en  is  in  de  Rivieren  aldaar  niet  ongemeen.  De 
bloote  Zaadjes  hadden  den  Heer  Haller  bet- 
zelve  van  de  Biezen  doen  afzonderen.  Het 
groeit,  in  Switzerland,  fomtyds  twee  Dui- 
men hoog. 

IX,  (9)  Bies  met  ronde  naakte  Halmen  overhoeks  ^ 
flï4tamUS  aan  em  ^a^ertSen  flappen  Steel. 

de,  Op  Waterige  plaatfen  in  Vrankryk  en  En» 

ge* 

bivalvi ,  Seminibus  nudis.  FU  Suec,  43,  44.  Dalib.  Pa- 
rm  17,  Scirpus  magnitudine  Aciculse.  FL  Lapp.  21.  R. 
Lugdb.  49.  Juncellus  minimus  Capitulis  Equifeti.  Pluk. 
Alm.  T*  40.  f.  7»  Juncus  inutilis  f.  Chamse  -  Schoenus  C. 
B-  Theatr,  183,  Mariscus  Foliis  Setaceis  mollibus  Spical 
pauciflora.  Hall.  Heïv.  inchoat.  N.  1346» 

(9)  Scirpus  Culmis  teretibus  nudis  alternis  ,  Caufe 
Foliofo  flaccido.  Sp.  Plant*  Scirpus  CauleFoliofo  flaccï- 

do* 


Grasplanten-  93 


geland  komt  deeze  Soort  voor ,  die  in  de  Noor-  vi. 
delyke  deelen  van  Europa,  zo  'tfchynt,  niet 
wordt  gevonden.  Men  heeftze  nogtbans  in  Hoorn- 
Vriesland  3  omtrent  Bergum  ,  zo  in  het  Wa- 
ter, als  op  vogtige  plaatfen  van  de  Iiey,  waar- 
genomen. Op  den  Grond  kruipt  ,  doch  in  't 
Water  vlot  dit  Biesachtig  gras ,  met  dunne 
Rankjes,  die  als  uit  veele  Leedjes  famenge- 
fteld  zyn ,  zo  dat  het  van  't  Fonteinkruid  wei- 
nig verfchilt,  dan  door  de  rondachtige  Hoofd- 
jes ,  insgelyks  byna  als  die  van  't  Paardeftaart- 
kruid ,  of  liever  Knodsachtig.  Aan  de  Leed- 
jes, die  veele  fmalle  Blaadjes  uitgeeven ,  han- 
gen Worteltjes  ,  waar  door  het  uit  den  Grond 
zyn  Voedzel  trekt. 

II.  Met  een  ronde  veel-Aairige  Halm. 

(10)  Bies  met  de  Halm  rond  en  naakt  y  en 

veele  Eyronde  gefieelde  end-  Aairen.  tacu^U 


Onder  den  naam  van  Biezen  is  deeze  Soort Bies* 
<  al- 
do,  Scapis  alternis  Capitatis.  R.  Lugdb*  49.  Sauv. 
Monsp.  9.  Scirpus  Equifeti  Capitulo  minori.  Tournf. 
Scheuchz.  Gram.  365.  T*  7.  f.  20.  Juncellus  Cap.  E« 
quifeti  minor  fluitans,  C.  B.  Pin,  12.  Prodr.  23.  Theatr* 
187.  G ramen  Junceum  Clavatum  minimum.  Raj.  Rift* 
1300.  Mor.  S.  8.  T.  10.  f.  31.  Pluk.  Alm.  180.  T.  35. 
£  1.  Gort.  Betg*  13, 
(io)  Scirpus  Culmo  tereti  nudo  ,  Spicis  ovatis  pluri- 

ÏL  Deel.  XIII.  Stuk, 


Matten- 


Driem  ANNHS 


VI.    algemeenst  bekend  ,  wordende  in  5t  Hoog* 
UI.  *  duitfch  Binzen  ,  in  't  Engelfch  Rushes  gehe* 
Hoorn-  ten  en  jn  naam  dikwils  verward  met  de  Bloem* 

STUK. 

Matm.  biezen  ,  die  men  in  't  Franfch  Joncs  tytelt* 
Bies.  naar  den  Latynfchen  naam  Juncus ,  by  fomtni* 
geii,  evenals  de  Nederduitfche,  onverfchil- 
lig  gebruikt  voor  allerley  Biezen  ,  groot  en 
klein.  De  Groeiplaats  is  allom  in  zuivere 
ftil  {taande  en  ftroomende  Wateren,  zo  aan  den 
Oever  als  op  aanmerkelyke  diepte ,  door  ge* 
heel  Europa.  By  ons  komen  zy  zeer  veel  aan 
Rivieren,  Vaarten,  Slooten,  Graften  en  Mei* 
ren,  als  ook  op  fomtyds  onder loopende Gron- 
den voor ,  makkende ,  op  fommige  plaatfen,als 
geheele  Bosfchagiën  ;  waar  van  de  Bieshosch% 
niet  ver  van  Dordrecht ,  den  naam  voert, 
Verfchei-  In  grootte  overtreft  deeze  Soort  alle  andere 
denheden.  Biesgewasfen  van  ons  Wereldsdeel ,  opfchie- 
tende  tot  vyf  of  zes  Voeten  hoogte.  Wanneer 
zy  een  minder  voordeeligen  Grond  beflaat , 
nogthans  ,  blyft  zy  kleiner  ;  gelyk  men  dit 
zeer  veel  aan  de  kanten  van  onze  Slooten  en 
Vaarten  ziet ,  aldaar  zy  naauwlyks  drie  Voeten 
hoog  voorkomt.  Doorgaans  heeft  zy  eenvou* 

di- 

bus  pedunculatis  termïnalibus*  Ft%  Snee.  40 ,  46*  Dali- 
bard  Paris*  16.  Goet,  Belg.  ig,  Scirpus  Spicis  copio- 
fis,  R,  Lzigdb.  48»  Scirpus  Paluftris  altisfimus.  Toürnf. 
InJL  528»  Scheuchz.  Agrojh  p,  354,  Juncus  niaximus  H 
Scirpus  major.  C.  B.  Piny  12.  Ikeatr*  178.  Juncus  Aq. 
raaxmnis.  Lob,  Ic*  85,,  Juncus  Paluftris   major*  Tab# 


OftASPLANTÈtT. 


93 


dige  ronde  opftaande  Halmen  ,  om  laag  Schee-  y£ 
dig  en  dergelyke  Bladen  ,  die  elfen  zyn  en  Akkzu 
zagt*   Daar  komt  een  Verfcheidenheid  voor,  Hoofd- 
welke  de  Bladen  Zaagtandig  ruuw  heeft,  doorSTÜiC' 
Toürn  efort  opgemerkt,  die  hy  oordeelde  Bits;  ~ 
met  zekere  Afbeelding  van  Lö bel  overeen- 
komftig  te  zyn  (*) :  doch  dit  is  de  eerfte  Soort 
van  Biesgras  ,  hier  voor  befchreeven*  Een 
weezentlyk  verfchil,  van  deeze  zelfde  Soort, 
wordt  in  de  plaatzing  der  Aairtjes  opgemerkt, 
welke  fomtyds  zydeling  ,  een  end  wegs  bene- 
den  den  top  geplaatst  zyn ,  als  in  de  figuuren 
van  Lob  el  en  Do  d  onheus,  fomtyds  aan 
den  uiterften  top  der  Halmen,  gelyk  in  de  af- 
beelding van  Tabeunemont.  Haller 
heeft  die  laatfte  op  de  Eilandjes  van  den  El- 
zas,  in  de  Ryn,  gevonden.   Ook  is  zodanig 
een  Matten  -  Bies,  waar  van  ik  een  fraay  Exem  * 
plaar  heb,  den  Heer  Thunberc  in  Japan 
voorgekomen  ,  met  Kegelvormige  Kaneelkleu- 
rige Aairtjes ,  in  een  Kroontje  aan  't  end  ver* 
gaard,     Op  Ceylon  vondt  zyn  Ed.  eene 
Bies ,  die  weinig  daar  van  fchynt  te  verfchillen : 
zo  dat  deeze  Soort  ook  tot  Oostindie  behoort* 

De 

249 »  587-  Juncus  holofchoenos»  Dod,  Pempt.  605.  Scirpus 
Caule  tereti ,  Panicula  laterali  Ramofa ,  Locuftis  ovatïs* 
Hall.  Helv,  inchoau  N.  1337. 

(*)  Scirpus  Paluftris  altisfimus  Fol.  &  Carina  ferratis. 
Jnfl,  p,  528.  Gramen  Cyperoides.  Bocc*  p.  70*  Cyp,  longue 
inodorus  fyiveftris.  Lob»  R\  76.  Plant.  mv%  Paris,  p.  532. 

II.  Deel.  XIII.  Stur, 


,j6 


ÜRIEM  ANNIC! 


VI.    .   De  verfchillende  hoogte  naar  de  Groeiplaats 
A  jjjj£L'  heeft  hier  ook  doen  t'huis  brengen  de  Laagere 
5^k°FD"  Moeras- Bies  van  Scheuchzer(*)  ,  welke  de 
"^«««-Halmop  't  dikfte  maar  als  een  Schryfpen  heeft; 
mes-      daar  de  Halm  deezer  Biezen  9  in  fommige  Mei- 
ren  s  om  laag  wel  een  Duim  dik  valt.   Hier  toe 
betrekt  men  ook  de  Waldhintfen  van  Tab e r- 
ne mo nt  met  Wollige  rondachtige  Hoofd- 
jes, die  mooglyk  nader  aan  de  volgende  Soort 
zou  komen.    Dat  in  diepe  Waters  deeze  Bie- 
zen fomtyds  niet  bloeijen  ,  noch  Halmen  fchie- 
ten ,  en  dan  9  door  de  langte  en  dunte  der 
Bladen  zig  als  een  Soort  van  Wier  vertoonen, 
heeft  de  Heer  Bern*  Jussieü  aangetoond (f). 
De  wyd  vermaarde  Tournefort  zou  hier 
door  misleid  zyn  geweest  (|). 
Gebruik,    Ten  opzigt  van  't  gebruik  voldoen  deeze 
Biezen  aan  den  naam ;  alzo  men  'er  op  verfchei- 
deplaatfen,  inzonderheid  in  Vriesland ,  onze 
gewoone  Vloermatten  van  vlegt.    Die  fyne 
Matten,  uit  de  Zuidelyke  deelen  van  Europa, 
onder  den  naam  van  Spaanfche  en  Alikantfe 
bekend,  zullen  waarfchynlyk  gemaakt  worden 
van  een  fyner  foort  van  Biezen.    Dus  zal  het 

ook 

(*)  Scirpus  Paluftris  humilior.  Schkuckz.  356.  Juncii9 
f.  Scirpus  medius.  C»  B.  Pm.  12,  Theatr.  181.  Juncus 
Sylvaticus.  Tabern.  250 ,  588.  Vid.  Scop*  Fl%  Carn,  p, 
222»  Reichard  SijjL  ji.  133. 

(f)  Ci  liRARD.  Flor.  Gallo-  Pvov.  p.  115. 

(|)  Daar  van  maakende  zyne  Atga  Graminca  FluviatU 
iis  lovgisjïmo  Folio,  Ioft.  p.  569. 


Grasplanten. 


97 


ook  gelegen  zyn ,  met  die  fyne  Matten,  waar  vi. 

van  de  Chineezen  en  Japöneezen ,  en  andere  A*u*L 

Oostindifche  Natiën  ,  zo  veel  werks  maaken,  Hootd- 
.  'stuk. 

in  de  opfiering  en  affchieting  van  hunne  Woo-  Matten 
jningen  ,  en  tot  Zeilen  voor  de  Vaartuigen 
als,  ook  tot  het  maaken  van  Korfjes ,  Mand- 
jes, Kistjes,  die  ongemeen  fraay  zyn.  Ik  wil 
nu  niet  ftaan  blyven  op  derzelver  gebruik  by 
de  Turken  en  andere  Afiatifche  Volkeren,  bin- 
nenslands. De  Heer  Gmelin  zegt,  dat  de 
Tartaaren  van  de  Steelen  der  Biezen  Spreijen 
vlegten ,  welken  zy  in  de  Zomer  oader  't  Lig- 
haam  leggen,  om  koelder  te  rusten.  Door  ge- 
heel Siberië,  getuigt  hy,  komen  die  Matten- 
Biezen  in  de  Meiren  voor  (*). 

Zo  heeft  de  milde  Natuur  haare  Schatten 
over  den  geheelen  Aardbodem  verfpreid.  Welk 
een  onbefchryflyke  nuttigheid  levert  niet  dit 
verachteiyke  Gewas  aan  de  Menfchen  uit?  Pu- 
nius  maakt  reeds  gewag,  van  deszelfs gebruik 
toe  Vischkorven  en  Fuiken,  als  ook  tot  Lam- 
pen ,  waar  toe  het  Merg  nog  heden  dikwils 
gebruikt  wordt, en  hy  verhaak  ,  dat  zy  by  de 
Zee  -  Alpen  zo  zwaar  groeiden,  dat  zy ,  open  ge- 
fneeden ,  Duimen  breed  waren»  Ook  fchynt  hy 
op  te  merken  ,  dat  men  'er  de  Scheering  tot 
Zeeven  in  Egypte  van  maakte  (t).  De  grove 

re 

PO  Flor.  Sib.  Tom-  I.  p.  7* 

(f)  Utnisfimus  ad  Vittlia  Holoschoenos ,  quia  mollis 
&  Carnofus  eft.  Ufus  ad  Nasfas  Marin,as>  Vitüium  ete- 

G  %w* 

II.  Deel,  XIII.  Stuk, 


93 


Drismannig t 


VT. 

UI 

Hoofd- 
stuk. 

Matten- 
Bies. 


re  Biezen  dienen  nog,  op  veele  plaatfen  in Ët> 
ropa,  tot  het  dekken  van  Boeren  Wooningen 
of  Stulpen,  gelyk  in  Sweeden,  alwaar  men  'er 
de  Zadels  mede  vult  en  het  ook,  in  tyden  van 
gebrek ,  tot  Beeften  -  Voeder  gebruikt ,  zo  Lin- 
njevs  meldt  (*;.  Ook  heeft  men  bevonden , 
dat  de  Biezen ,  overlangs  in  dunne  reepen  ge* 
fneeden  en  gedroogd  zynde,  famengelymd^ 
voor  Papier  kunnen  verftrekken.  Het  verfche 
Merg  is  om  op  Brandfteden  te  leggen  aange- 
preezen  (f). 


XL 

ScirpvtS 
Holo- 

fchoejms, 
Rond- 

Aairige. 


(li)  Bies  met  de  Halm  rond  en  naakt ,  ds 
^airtjes  byna  Kogelrond 5  gekropt  ^gefteeld^ 
een  tweebladig%  ongelyk,  ge  (pitst  Omwind* 
zei. 

Deeze  Soort  5  die  door  haare  ronde  Aairen 
van  de  voorgaande  allermeest  afwykt,  zou  de 
eigentlyke  Holofchoenus  der  Ouden  zyn ,  zo 
fommigen  willen.  Dezelve  groeit  in  de  Zui- 
delyke  deelen  van  Europa,  en  is  in  Italië  niet 
alleen,  maar  inzonderheid  omftreeks  Mont- 
pellier,  zeer  gemeen,  by  en  tusfchen  de  an- 

de- 


gantiam,  Lucernarum  Lumina  &c.  Hifi.  NahVtot.  XXL 
Cap.  18. 

CO  Flor.  Suec*  II.  p.  16. 

(f)  Epk.  Nan  Curs  Vol.  VUL  Obs,  119. 

(n)  Scirpus  Culmo  tereti  nudo  ,  Spicis  fubgbbofis  &c. 
'Ciouan  Monsp%  30.  Scirpus  mar.  Cap.  rotundis  giome- 
iatis.  Touknt,  Inft.  528»  Juncvts  ucutus  maritinaus  Capit* 


Grasplanten. 


dere.   in  grootte  verfchilt  zy  weinige  berei-  VI. 
kende  fbmtyds  ook  tot  vyf  Voeten  hoogte.  Alf™u 
Het  zal  mooglyk  eene  Verfcheidenheid  daar 
van  zyn:  want  de  Aairen  komen  in  dezelve 
fomtyds  ongefteeld  en  digt  getropt  voor,  zo 
Baöhinus  aantekent. 

(12)  Bies  met  de  Halm  rond  en  naakt)  en  een  XJL 

zydelings  Hoofdje  met  een  omgeboogen  Auftlatisi 
Blikje  9  de  Bladen  gefïeitfd.  lafdigtj 

Het  zelfde  zou 'men  van  deeze  kunnen  den- 
ken ,  ten  opzigt  van  de  volgende ,  naar  welke  zy 
veel  gelykt;  maar  zy  heeft  twee  Blaadjes  of 
onvrugtbaare  Halmen,  die  regtopftaan,  glad 
zyn  en  gefleufd,  (niet  rond  en  aan  den  Voet 
Scheedig  met  een  rappigen  rand.)  De  Hal- 
men zyn  rond  en  glad,  naauwlyks  een  Voet 
lang  j  boven  het  Hoofdje  met  een  opgeregte 
maar  gefleufde  Tip  ,  langer  dan  het  omge- 
boogen Blikje  aan  de  Halm.    Het  Hoofdje  is 
Kogelrond,  ongefteeld,  ftomp,  Roestkleurig, 
met  gefchubde  Klepjes ,  die  aan  de  punt  by- 
na  driekwabbig  ftomp  zyn  9  de  zydkwabben 
bruin  getipt*  ,(13) 

rotundis.  C  B.  Pm.  11.  Theatr.  174.  Scirpöides  mariti? 
iüum  3  Capit  fparfls  glomeratis.  Scheuchz.  Gram*  371. 
Hülofchoenus  Dalech»  Hiji.  987.  Ger.  Prov*  p.  116* 
Phift.  Ti  40,  f.  4.  Oed.  Dan.  454, 

(12)  Scirpus  Culmo  tereti  nudo,  Capitulö  Iaterali* 
Braétea  reflexa  ;  Foliis  Canaliculatis,  $y/ï,  Nat.  Veg* 
XIIL  p.  35. 

G  » 

II.  Deel.  XIIL  Stüi*. 


Drieman nige 


VI.        (13)  Bies  met  de  Halm  rond  en  naakt ,  en  een 
AII1EU  zydelings  Hoofdje^  dat  Kogelrond  is,  met 

Hoofd-  een  omgeboogen  Blikje. 

STUK.  N 

Schp'm  ^an  ^e  Zeekust  van  Provence  en  van  Lan- 
^Room'  Suec^°k  omftreeks  Montpellier  ,  als  oak  by 
fche.  Rome  9  groeijen  deeze  Biezen  ,  die  daar  van 
den  bynaam  hebben.  De  hoogte  der  Bladen 
en  Halmen  is  één  of  twee  Voeten ,  doch  zy 
zyn  Draadachtig  dun  en  aan  'tend  fcherp  ge* 
punt.  Een,  twee,  drie  of  meer  Duimen  be- 
neden de  punt,  groeit  een  Wrattig  Bolletje, 
dat  famengefteld  is  uit  veele  digt  gekropte 
Aairtjes ,  uit  Schubbetjes  befïaande ,  die  het 
Zaad  bevatten ,  dat  langwerpig  is  en  drie- 
kantig. 

XIV.       (14)  Bies  met  de  Halm  naakt  en  Borftelachtig  9 

Setacms.  m       ongefieelde  Aair  aan  V  end. 

Borfleiige»  ö  J 

Dit  zeer  kleine  Biesplantje  komt  aan  de  Zee- 
kusten van  Europa,  alom,  voor;  gelyk  het 

ook 

OsJ)  Scirpus  Culmo  tereti  nudo  ,  Capitulo  laterali 
conglobato ,  Brritea  reflexa.  Gouan  Mmsp.  30.  Ge- 
kard Prov.  nó  Scirpus  Capitulo  fingulari  Rad.  tomen- 
tofa\  Barr.  Rar.  1249.  T.  255,  f.  3.  Scirpoides  acutum 
maritimum  v  Cap.  glomerato  folitario.  Scheuchz.  Gram. 
373»  Mich.  Gen.  52.  Pall.  It.  III.  p.  537,  fl,  Juncus 
minor  acutus  maritimus.  Pluk.  Alm.  200.  T.  40.  f  5. 

("14)  Scirpus  Cuimo  nudo  Setaceo,  Spica  terminali 
fcsfflh  Gort.  Belg.  14.  N.  44,  FU  Sue>.  U.  N4  45,  Sc. 

Cul- 


Grasplanter 


icï 


ook  in  de  Zee -Duinen  by  Santvoort  en  Mui-  vl 
derberg,  en  by  ter  Goes  in  Zeeland,  is  ge-  A™*r-« 
vonden.   Het  heeft  naauwlyks  de  hoogte  van  Hoofd- 
een  Vinger  en  de  tropjes  van  Aairen  ,  die  aanSTUK* 
't  end  der  Steekjes  groeijen ,  zyn  naauwlyks 
zo  groot  als  een  Neet,  zegt  de  Heer  Gouan. 
Mor  is on  merkt  aan,  dat  het  zelden  hooger 
dan  e,n  Handbreed  worde,  en  dat  de  Bladen 
naauwlyks  dikker  dan  Paardehaair  zyn.  Het 
kwam  dus,  in  Engeland,  aan  de  kanten  van 
Poelen  en  Moerasfen,op  veele  plaatlen ,  voor. 
Wegens  de  kleinte  kan  men  het  ligt  met  de 
volgende  verwarren,  welken  'er,  volgens  den 
Heer  Rottböll  ,flegts  Verfcheidenhedea  van 
zouden  zyn. 

(15)  Bies  met  de  Halm  rond  en  naakt ,  en  on-  xv. 
gefieelde  Aairtjes  ,  die  in  V  wielden  van  de  r  ^c}rPus 

"  J  j     ?  Juptnus. 

Halm  famengekropt  zyn.  Hurken- 
de. 

De  vermaarde  Tour ne fort  fchynt  dee- 
ze  omftreeks  Parys  niet  gevonden  te  hebben, 

de- 

Culmo  nudo  Set  Spicis  pedunculatis.  R.  Lugdb.  49-, 
Scirpus  dmnium  minimus  Cap.  breviore.  Tournf.  Inft. 
528,  Scheuckz.  Gmm.  358-  Juncus  inutüis  f.  Chamse- 
féjjfoehus.1  C  B,  Pw«  12.  Prodr.  22,  Juncellus  omnium 
minimus.  Morts.  Hijl.  III.  p,  232.  S.  8.  T.  10.  £  23. 
Oed  Baru^ii.  Röttbüll.  p.  47.  T.  15.  f,  4, 

(15)  Scirpus  Culmo  teireti  nudo ,  Spicis  fesfilibus  in 
medio  Culmo  glomeratis.  Daljb.  Paris.  16.  Scirpus  fu- 
pinus  minimus  ,  Cap,  conglobatis  ,  Fol.  yotundo  -  tereti- 
bus.  Tour-nf.  Jnft.  528, 

G  % 

II,  Deel.  XIII.  Stjk. 


VI.     dewyl  hy  'er,  in  zyne  Kruidleezingen  aldaar  * 
Afdeel.  geen  gewag  van  maakt,  en  men  het,by  Va*ê* 
Hoofd-  lant,  met  een  Sterretje  getekend  vindt. 

STUK. 

Xyj  (16)  Bies  ^  Halm  tweefnydig,  uaakt  +  het 
Scirpus  Kroontje  famengefteld  ,   de  Aairljes  Ey~ 

Jlutuwna~  y 

is.  rond. 
Jierftfche; 

In  Virginie  is  deeze  door  den  Heer  Ci,a  y» 
ton  in  de  Herfst  waargenomen,  de  Halmpjes 
ook  niet  meer  dan  een  Handbreed  hoog  heb- 
bende en  de  Bladen  Grasachtig  flap.  De  Hoofd- 
jes of  Kroontjes  beftaan  uit  drie  ongefteelde 
Aairtjes,  by  elkander,  in  een  mikje  van  twee 
dunne  Blaadjes.   Derhalve  moetei)  de  aanhaa- 
lingen  van  P  l  u  k  e  n  e  t  en  van  wylen  den  Heer 
Bürmakpnüs  hier  t'huis  gebragt  worden ,  en 
£OU  dus  deeze  Soort  zo  wel  op  Ceylon  grcei- 
jen  als  in  Noord  -  Amerika.  De  HeerRoTT- 
böll  hadt,  in  den  jaare  1760,  met  den  Heer 
JussiEUj  by  Parys  een  dergelyk  Biesje  ge- 
vonden, zo  hy  oordeelt  en  afbeeldt,  doch  dit 
haat  maar  één  Omwindzel*  Blaadje. 

(1?)  Bies, 

(16)  Scirpus  Cuimo  ancipiti  iiudp UmbelJa  decom- 
yofita ,  Spicnlis  ovatis.  Mant.  180,  Scirp.  Foliofus  pufil- 
Ins  Autumna lis  &x.  Clayt.  772.  Gramen  Junceum  perpu- 
fiiluiri  Capillaceis  foliis  iEthiopicum.  Pluk.  Alm.  179.  T. 
300.  f.  5.  Gram,  pufillum  ,  Junci  Capitulis  minimis ,  ad 
jpiaiih  foliolis  binis  acutis.  Burm.  geyl.  108.  T.  47.  f.  2, 

l^OTTBiiLL»  Fig.  5. 


GR  A  SP  Xj  A  NT  E  K.  I03 


(17)  Bies  «tf  de  Halm  vaa  t*  Haairachtig  VL 
dun ;  de  Aairtjcs  gefteeldy  één  ongefleeld  in  Eu 
•t  midden.  Hoofd* 

SXïJK. 

Volgens  decze  door  den  Heer  LinnjEUs  ]yX/w 
Verbeterde  bepaaling ,  kunnen  geene  aanhaa-  Ca^iaris. 
lingen  (land  houden  op  deeze  Soort,  die  van  bladige, 
zyn  Ed.  thans  is  befchreeven,  als  Haairach- 
tige  Blaadjes  hebbende ,  naauwlyks  een  Vin- 
ger lang  ,  en  naakte  Halmen,  weinig  langer 
of  dikker  :  onder  het  Kroontje  een  Borfïelig 
Blaadje,  langer  dan  de  Aairtjes, waar  van  aan't 
end  drie  Eyronde  gefteeld,het  middeiPre  onge- 
fleeld, beftaande  uit  Roestkleurige  Schubbe? 
tjes,  die  groen  gekield  zyn  en  ftonip. 

Zeer  naa  komt  aan  deeze  Soort  dat  CeyJon*  Vlaat 
fche  Biesgewasje  myner  Verzameling,  in  Fig.  LXj^VIII# 
9  afgebeeld.  Want  hetzelve  heeft  de  Blaad- 
jes Haairachtig  dun  ,  geen  Vinger  lang  en  de 
Halmpjes  weinig  dikker  of  langer,  naakt.  De- 
zeiven  zyn  aan  't  end  gekroond  met  twee, 
drie  of  meer  gefreeldc  Aairtjes  >  omringende 
een  ongefteeld  in  't  midden;  zod.u  het  volko- 
men aan,  de  bepaaling  voldoet;  5t  welk  men  in. 
geene  der  aangehaalde  Figuuren  of  hefchry- 
vingen  vindt.  Wylen  de  Hoogleeraar  Bur- 
$iannus  zeid',  in  de  text,  dat  het  Hoofdje 

met 

f17)  Scirpus  Cnlmo  nndo  Capüiari ,  Spicis  Peduncu- 
ïatis  intermedia  fesfüi.  Sp.  Plant.  p.  73.  Mant.  321. 

c4 

II.  D&bi..  XIII.  Stuk. 


.  D  R  I  E  M  A  N  N  I  .  C?  K 


VT.  ^  met  één  Blaadje  gefchoord  was ,  en  in  de  be- 
ffff t-  paaling  met  twee  Blaadjes  ,  't  welk  zyne  Fi- 
ooi -D-  guur  ook  aanwyst.  Hermannüs  fprak  van 
een  Ceylonsch  Zandgras,  met  Hoofdjes  van  Bie- 
zen, aan  den  Voet  Bladerig:  *t  welk  zekerlyk 
meer  dm  één  Blaadje  aanduidt.  In  het  myne 
hebben  de  Hoofdjes  een  Omwindzeltje  van 
vier  ongelyke  fpitfe  Blaadjes,  gelyk  in  hetCy- 
pergras:  waar  van  het  kleinfte,  oïzeer  kleine  , 
hier  mede  is  verward  geweest ,  zo  de  Heer 
Rottböll  aanmerkt.  Zyne  Afbeelding,  op 
deeze  Soort  door  Rzichard  aangehaald , 
kan  nogthans  daar  toe  niet  behooren  ,  als  a?- 
temaal  ongefteelde  Aairtjes  hebbende;  zo  ge- 
zegde Deenfche  Heer  zelf  erkent.  Men  kan 
kiaar  zien ,  dat  tie  Steeltjes  hier  niet  door  af- 
gevallen Schubbetjes  veroirzaakt  zyn,  gelyk 
zyn  Ed.  vermoedde  plaats  te  kunnen  hebben : 
alzo  hy  waarfchynlyk  dusdanig  niet  hadt  ge» 
zien ,  met  weezentlyk  gefteelde  Aairtjes  (*). 

Dus  ziet  men  dat  de  vier  laatfte  Soorten, 
hoe  zeer  ook  in  kleinte  van  Gewas  ftrooken- 
de  ,  in  weezentlyke  hoedanigheden  verfchil- 
len.  Geheel  wat  anders  is  't  de  Aair  enkelden 
aan  den  top  te  hebben,  gelyk  in  de'Borfteli* 
ge,  of  in  't  midden  van  de  Halm,  gelyk  in  de 
Hurkende:  of  famengefteld en  ongefteeld,  ge- 
lyk in  de  Hcrfstfche  y  of  gedeeld  ,  gelyk  in 

dee- 

(?)  Zie  RoTta,  Nov.  Plant*.?*  49.  Tab.  XIII.  Fig.$, 


Grasplanten.  105 

dceze  laatfte  Soort.  Die  onderfcbeidingen  zyn  "  VÏ. 
zeer  duidelyk  en  ia  de  Afbeeldingen  zelfs  ken-  AluZL' 
Daar.  srJK< 

HL  Met  een  driekantige  Halm  en  naakte 
Pluim. 

f18)  Bies  met  de  Halm  driekantig ,  naakt >  de 

\     s  ö  .Sar pus 

Aairen  byna  ongefteeld  en  gefteeldy  met  de  triqueter* 

7  7  Dnekan- 
punt  gelyk.  tige- 

.  In  de  Zuidelyke  deelen  van  Europa  komt 
deeze  Bies  voort ,  die  daar  van  den  bynaam 
heeic ,  dat  de  zyden  der  Steelen  vlak  zyn , 
niet  ingedooken.  De  uitfehieting  van  de  Aaiv 
ren  >  die  gefteeld  en  ongefteeld  zyn ,  is  een 
weinig  beneden  de  fpitfe  punt  der  Halm.-  De- 
zelve is  zagt  en  zwartachtig  groen ,  met  bruin- 
achtige Hoofdjes,  volgens  M icHELius,die  - 
dezelve  op  verfcheide  plaatfen  by  Florence 
vondt  en  ook  van  Londen  gekreegen  hadü. 


(19)  Bies  met  de  Halm  driehoekig,  ?iaakt?  ge-  XIX 

fig)  Scivims  Culmo  triquetro  nudo  /  Spiculis  fesfili- 
bus  peduiiculatisque ,  mucronem  sequantibus.  Syft.  Nat. 
Feg.  XIII.  Scirpo  -  Cyperus  Paluftris  ,  Cauie  molli  &c. 
Mich.  'Gen.  47.  JuricuS  acutus  Maritimus  Caule  trique- 
tro molli,  procerior.  Pluk.  Alm,  200,  T.  40.  f,  2.  Rat, 
Szippl.  629. 

(19)  Sdrpus  Culmo  triangulo  mado   acuminato  &c. 

G  5 

II.  Deel,  XI1J.  Suük. 


\ 


P&IEMANNIQ  B* 


VL  [pitst*  en  famengetrogte  ongefteehk Aairm 

*  ïfih  zydeiings. 

jstuk»  Iq  Engeland,  Italië,  Switzerïand  en  Virgi- 
nie,  worden  de  Oevers  van  brakke  Me:ren  aan 
den  Zeekant  bekleed  door  deeze  Soort  van  Bie- 
zen 5  die  wegens,  de  lange  fpiife  punt  van  de 
Halm,  welke  boven  de  Bloemen  ukfteekt  ,ge- 
bynaamd  zyn.  Derzelver  Halmen  zyn  drie-* 
kantig,  driehoekig,  met  drie  Kielen,  aan  de 
hoeken  famei?gekneepen,  Zy  hebben  de  lang* 
te  van  één  of  twee  Voeten  en  daar  boven.  De 
punt  is  flap  en  dikwils  orngekromd.  De  Aair« 
tjes  zyn  ovaal,  getropt,  bruin  en  bleek  bont , 
veel  naar  die  van  onzen  Water  -  Cyperus ,  die 
ftraks  volgt,  gely kende. 

XX.      (20)  Bies  met  de  Halm  driekantige  naakt ;  een 

dSo-  3       famengefteld  Kroontje ;  de  Aairtjes  der  gaf* 

mus.  feling  ongefieeld. 

Gegaf- 


felde. 


In  Oostindie  groeit  deeze  ,  die  een  uitge- 

fprei- 

Sm-po  -  Cyperus  Panicula  glomerata  e  Spicis  imbricatis 
compofita*  Scheuchz.  Gram.  404,  T.  gK  L  14.  Hall. 
jlelv.  N.  1338.  Scirpo  -  Cyperus  rnaritimus.  Migh.  Gen* 
4%  N.  45.  Jnncus  acutus  rnaritimus  Cauie  triangulo.  C. 
B.  Tin.  n.  Trodr.  22.  Mor.  S.  8.  I.  10.  I  20.  Pluk. 

T.  40*  £  i,  3- 

(20J  Scirpus  Cultno  triquetro  nudo ,  Urobella.  decorn* 
pofita ,  Spicis  dichotomiae  fesftlibus.  FL  Zeijl,  40.  Burm. 
Fl.  Ind.  22.  Gramen  Cyperoïdes  Maderasp.  Juncelli 
Gesneri  Capitulis  fparfïs.  Pluk.  Alm.  179.  T.  ng,f.  3. 


GuA&'i'I'ANTïNi 


fpreide  Fluim  heeft  van  ronde  Aairtjes  ,  veel  Vh 
geiykende  naar  de  Hoofdjes  der  Bloembiezen.  ^jxEV 
Men  vindtze  by  den  Heer  Burmannüs,  on-  %W 
der  de  Ceylonfche  Planten,  JEte/»'  Gnaf*  ge- 
naamd ,  met  een  Takkige  Aair  van  drie  Dui- 
men ,  als  van  de  Gcersten-  Bïeze:  hoewel  de 
Aairtjes  hier  voorkomen  op  gegaffelde  Steel- 
tjes, 

(21)  Bies  met  de  Halm  driekantig ,  naakte  en  XXL 
een  eenvoudig  Kroontje ,  van  Eyronde  Aair-  echmlfus. 

.  tjes.  Stekelig 

De  ronde  ftekelige  Hoofdjes  ,  veel  naar  die 
van  't  Sparganium  zweemende,  onderfcheiden 
deeze  Soort,  die  zo  wel  in  Noord -Amerika 
groeit  als  in  Oostindie.  Maar,  hoe  deeze  be- 
hooren  kan  tot  de  Biezen  met  een  naakte 
Pluim,  daar  dezelve,  volgens  de  Afbeelding 
van  Pluk  e  net,  zulk  een  flerk  Omwindzel 
heeft,  verftaa  ik  niet. 

($2)  Bies  met  de  Halm  driekantig  ,  en  een  XXII. 

C21)  Scirpin  Culmo  triquetro  nudo ,  Umbella  fiiripli-  nikte> 
p ,  Spicis  ovatis.  //.  ZeyL  38.  Gramen  Cyperoides  Ame- 
ricanum ,  Spicis  grandioribus  &c.  Pluk.  Alm.  179.  T. 
91.  f.  4.  Gramen  Cyperinum  Zeylanicum  Forcinum , 
Cap.  conglobatis  rotundis.  Burm.  ZeyL  107.  Burm.  FL 
fnd.  22.  €yp.  Flor.  Capit.  ereftis  pedunculatis.  Gron; 
Pirg.  12, 

(22)  Scirpus  Culmo  triquetro  Umbella  fimplicj,  Sp> 
II.  D££L.  XIIL  Stuk. 


tos 


Driemannigï 


I 


VI.  eenvoudig  Kroontje  9  de  Bloempjes  der  Aah 

Aideee.»  ren  agterom  geknikt. 

Hoofd* 

Een  wonderlyk  aanzien  geeven  de  omge- 
jfcnikte  en  als  neerhangende  Blommetjes  der 
Aairen  aan  deeze  Soort;  wier  Groeiplaats  in- 
Virginie  zou  zyn.  Pluken £T  heeft  het  een 
Indiaanfche  Soort  van  Cypergras  ,  met  een 
fraaije  Pluim  3  van  neerhangende  zwarte  A  air* 
tjes,  getyteld. 

(23)  Bies  met  de  Halm  driekantig  ,hyna  naakt ; 
de  Omwindzels  van  langt e  ah  de  Pluim  3  op 
de  kam  gehaaird. 

(24)  Bies  met  de  Halm  driekantige  naakt; het 
Kroontje  byna  naakt;  de  Aairen  langwer* 
pigy  ongejleelden  endelings* 

Grootelyks  verfchillen  deeze  beiden  niet* 

die 

carum ,  Flosculis  retrofracUs.  Cyperi  Genus  Indianum* 
Panicuia.  fpeciofa ,  Spicis  propendentibus  atris.  Pluk. 
Pkijf.  T.  415.  t>  4- 

(23)  Scirpus  Culmo  tricmetro  fubnudo,  Involucris  Ion- 
git. Paniculae  ciliatis.  Cyp.  Culm.  trïq.  nudo,  Panicuia 
diphylla  &c.  R.  Lugdb.  50.  Gramen  Cyperoides  ma  jus , 
Spicis  exoblongo  -rotundis  compa&is  Ferrugineis.  Slöan. 
ffam.  36.  HifH  I.  T.  77.  f.  2. 

(24J  Scirpus  Culmo  triq*  nudo ,  Umbella.  fubnuda* , 
Spicis  oblongis  fesfilibus  terminalibusque.  Scirp.  Culmo 
triq.  nudo,  Panicuia  laxa.  Gron.  Virg.  132.  JI.  p.  10 
Grafnen  Cyperoides  majus  Aquatfcum,  Panic.  plur.Jun- 

ceis  ; 


SdrpUS 
JFtrrugi- 
fieus. 

Roest- 
kleurige. 

XXIV. 

Spadtceus, 

Bruin- 
rode.. 


Grasplanten, 


10$ 


die  op  Jamaika  door  den  vermaarden  Sloane  yr, 
waargenomen  zyn.  De  eerfte  vondt  hy  op 
JMoerasfige  plaatfen  aan  den  Zeekant;  de  an-  s^°orD* 
dere,  by  Caymanes,  in  eene  Rivier  van  zoet 
'  Water.  Deeze  wordt  ook  geteld  onder  de 
Planten  van  Virginie,  met  aanmerking,  dat  de 
Pluim  kleine  Blaadjes  heeft.  Door  de  Kleur 
der  Aairen  fchynen  zy  het  allermeest  zig  te 
onderfcheiden,  en  daarvan  hebben  zy  den  by 
naam.  Een  dergelyke  was  van  Tranquebar 
in  Oostindie  gezonden  3  zo  de  Heer  Rotteöll 
meldt,  die  'er  den  bynaam  aan  geeft  naar  de 
veranderlyke  Geftalte  en  ze  tot  een  ander  Ge- 
ilagt  betrekt  (*> 

IV.  Met  een  driekantige  Halm  en  een  Bla* 
derige  Pluim. 

(25)  Bies  met  de  Halm  driekantige  naakt;  en  XXV. 
een  meervoudig  famengefleld  Kroontje .  dat  j^f^Sus 
een  BorfleligOmwindzel  heeft ;  demiddelfie  Geerst- 
Aairen  ongefleeld.  iWwflflb 

Zeer  duidelyk  is  deeze  door  den  Heer 

«eis  fparfis  ,  Spicis  ex  oblongo  rotundis  Spadiceis»  Sloaïu 
Sfam.-  36.  Hift.  I.  T.  76.  f,  2, 
("*)  Schoenus  poiymorphus.  Nou.  Plant,  p,  67. 

Srirptei  Culmo  triquetro  nudo ,  Umbe^a  fupra* 
decompofit& .  Spicis  intermediis  fesfilibus ;  Involucro  Se» 
taceo.  Burm.  FL  Ind.  T.  9.  f,  2.  Rottboj-l.  PtmU  J?« 
57.  T.  5.  t  2. 

\ 

B,  Dsel,  XIII.  Sxm 


i  lö  ï)  r  i  e  M  A  K  N  I  G  È 

AÏiLl.  L-  BuRmannüs  afgebeeld,  die  op  Java  ^ 
Ui.  noemd  zou  worden  Rompot  outan  ,  dat  ié 
stuau™-  WiId  Gras*  Het  heeft  veele  naakte,  driekan. 
tige,  gladde  Halmen,  van  een  half  Voetlange 
en  Grasachtige  Bladen  ,  die  het  onderfle  be- 
kleeden.  Het  Kroontje  is  zeer  lugrig  uitge- 
breid, hebbende  zo  wel  de  byzöndere  als  al- 
gemeene  Omwindzels  van  korte,  fmallë  fpitfe 
Blaadjes*  De  Aairtjes  zyn  gefteeld,  allen  Ey- 
rónd ,  van  grootte  en  figuur  byna  als  Geerst- 
zaad» 

XXVI.  (26)  Bies  mei  de  Halm  driekantig  1  naakt;  hei 
üfperoi-S  Kroontje  eenvoudig  ,  met  langwerpige  Aai+ 

des.  ren  en  Ehvormige  eenbloemige  omgeboogenê 

achtiJT  Blommetjes. 

£)ee2e  ,  ook  in  Ooftindie  waargenomen  * 
gelykt  zeer  naar  het  Schraal  -  Aairige  Cyper- 
gras  of  naar  de  Omgeknikte  Bies  ,  van  hier 
voor  >  maar  de  Blommetjes  2yn  ruimfchootig 
omgeboogen.  Zy  heeft  Grasachtige  gekielde 
Bladen  en  driekantige  naakte  effene  Halmen, 
van  een  Voet  lang.  Het  Kroontje  is  ongelyk  f 
en  heeft  een  veelbladig  Omwindzel ,  dat  lan* 
,ger  is,  van  Grasachtige  Bladen* 

(27) 

•  Scirpm  Culmo  iriq.nudo,  Umbella  (implici ,  Spi- 

,cis  oblongs  ,  Fiosculis  fubulatis  unifloris  reflexis.  Mant, 
181.  Kyllinga  umbellata*  Rottb.  Plant,  p.  15.  T,  ^ 


GRASPLANTEN.  fff 

(27)  Bies  mei  de  Halm  driekantige  een  Blade-  yt 
r/g  geklonterd  Hoofdje,  met  de  Schubben  Afoeel» 
der  Aairtjes  driedeelig^  in  '/  midden  Els-  Hoofd- 

^rmig.  SXXVIL 

ScirpuS 

Om  dat  de  Heer  Linnjeüs  dit  Gewas,  in  ***** 
tweeden  ,  aan  den  Zee -Oever  hadt  gevon-  Gaiigaan* 
den  5  dien  hetzelve  aldaar ,  op  fommige  plaat- 
fen,  even  als  de  Matten* Biezen  de  kanten  van 
Meiren  (zegt  hy)  bekleedt ,  gaf  zyn  E:!,  'er 
deezen  bynaam  aan  ,  die  in  't  algemeen  geens- 
zins toepasfelyk  is.  Het  groeit  niet  alleen  o- 
veral  in  de  binnenslandfe  deelen  van  Euro- 
pa ,  maar  komt  ook  by  ons  aan  de  kanten  van 
Rivieren,  Meiren  en  Slooten,  zo  wel  in  zoet 
als  in  zout  Water  ,  doch  ook  dikwils  op  on« 
derloopende  Gronden  aan  den  Zeekant  voor. 
in  Neder -Saxen  is  het  gemeener  dan  inSwit- 
zerland  ,  zegt  de  Heer  Halle  r  ,  die  in  't 

by- 

.(27)  Scirpus  Culmo  triquetro  ,  Panicula  conglobata 
foliacea  ,  Spicularum  Squamis  trifidis,  intermedia  Subu- 
lata.  Gort.,  Belg,  14.  Ft.  Suec.  39  ,  47.  Dalib.  Paris. 
25.  R.  Lugdb.  50.  Cyperus  rotundus  inodorus  Germani- 
cus.  C.  B.  Pin.  14.  Theatr.  215.  Gramen  Cyperoides  A- 
quaticum  vulgatius.  Lob.  1c,  20.  0,  Cyp.  rot.  inodorus 
Anglicus.  C.  B.  Pin.  14,  yé  Cyper.  Panicula  compa&a, 
Scheuchz.  Gram.  400,  T.  9.  f .  9 ,  10.  J.  Gramen  Cy- 
peroides Panicula  fparfa  majus.  C.  B.  Pin,  6.  g  Scirpo- 
Cyperus  paluftris  &c,  Mich.  Gen.  48.  Scirpus  Locuftis 
ovatis  nutantibus  ,  Caule  triquetro  ,  Panicula  Foliofa  ra- 
?nofa ,  Glumis  dentatis  Ariftatis.  Hall,  hetv.  inehoau  N«r 

S339- 


ÏL  Dsjsl.  XIIL  Sxvk, 


Driemakuigï 


VI.     byzonder  aeht  geeft  op  de  verfchillende  ge* 
Aidebl.  (jaante)  weike  het  in  't  Water  of  op  't  drooge 
sTOK°rD*  Sroeijende  bekomt  en  waar  door  de  opgege- 
GaUgaan.  vene  Verfcheidenheden  zyn  te  weeg  gebragt. 

Öp  't  drooge 3  (zegt  die  grooteXruidken- 
3,  ner,)  heeft  het  een  driekantige  Stengel  van 
„  een  Voet  hoogte,  en  platte  fpitfe  Bladen, 
3,  byna  even  lang.  Aan  den  top  komen  twee 
3,  Blaadjes  voort,  hec  eene  van  twee  Duim  , 
5,  het  andere  korter ,  beiden  fchraal ,  in  hunne 
„  boezem  bevattende  van  vyf  tot  agt  of  tien 
„  dikke  Eyrotide  ,  bruin -roode  Aairen,  digt 
3,  getropt  op  korte  Steeltjes.  Zy  beftaan  uit 
3,  drooge,  ftompe  Kelkfchubben,  die  twee- 
3,  hoornig  zyn  ,  in  *t  midden  een  Baardje  uit- 
3,  geevende,  dat  geboogen  is.  De  Bloem- 
33  Kafjes ,  weinig  verfchillende,  zyn  viertan- 
3,  dig;  het  Zaad  is  met  Borftels  omgeven;  de 
„  Styl  driehoornig* 

3,  In  't  Water  groeijende  is  het  Gewas  in 
„  allen  deele  grooter  ;  met  Halmen  van  drie 
„  of  vier  Voeten  hoogte :  met  Bladen  onder  't 
3,  Hoofdje ,  één  van  een  half  Voet ,  een  twee- 
3,  de  van  drie  Duimen  lang;  waar  fomtyds  nog 
„  eenderde  bykomt.  Eenige  Bloem -Aairen 
3,  hebben  korte  ,  andere  lange  Steeltjes,  vier- 
„  of  vyf-Aairig;zo  dat,  in  *t  zelfde  Hoofdje, 
dikwils  byna  dertig  Aairen  voorkomen, 
5,  Dezelven  beftaan  uit  Schubben ,  als  voorge- 
„  meld,  en  zyn  veelal  een  Duim  lang." 

Op 


Grasplanten. 


«3 


Op  dergelyke  manier  ,  hoewel  ook  dikwils  VL 
kleiner,  komt  dit  Gewas ,  't  welk  veel  naar  de  Ali!^ 
echte  Cyperusfen  gelykt,  zo  menigvuldig  aan  J^rD°" 
onze  Waterkanten  voor ,  dat  het  te  verwon-  Gatigaam 
deren  is,  hoe  men  'er  naauwlyks  een  goede 
Afbeelding  van  hebbe.   De  befte  ftaat  by  L  o- 
bel  onder  den  naam  van  Groot  en  gemeenst 
Wild  Galtgaan-Gras,  dat  hy  een  plaats  geeft 
by  de  Gras  -  Soorten  ,  zeggende  daar  van  : 
„  Onze  Water  -  Grachten  zyn  gemeenlyk  daar 
3,  mede  wel  geftoffeerd ; "  en  aanmerkende, 
dat  het  aan  den  Wortel  ook  eenige  ronde  Bol- 
letjes heeft,  die  in  zyne  Afbeelding  ontbree- 
ken.   Van  den  Water  -  Cyperus  van  Nederland 
fpreekende,  die  overvloedig  groeide  in  Graf- 
ten en  Beeken ,  aan  de  Rivier  de  Schelde ,  by 
Antwerpen,  geeft  hy  daar  een  lange  Aair  aan, 
en  zyne  Afbeelding  ftrookt  niet :  hoewel 
Tóurnefort  van  denkbeeld  was,  datLo- 
eel  door  die  beiden  dit  zelfde  Gewas  had 
bedoeld  (*).    Niettemin  heeft  hy  'er  twee  by- 
zondere  Soorten  van  gemaakt  (f ) ,  waar  van 
de  ééne  een  verfpreide  Pluim  zou  hebben.  Het 
verfchil  beftaat  meest,  zo  5t  my  toefchynt ,  in 
't  getal  en  de  plaatzing  der  Aairen,  gelyk  men 
in  de  Afbeeldingen  van  Scheüchzer  kan 
zien  (|);  of  ook  en  beter  in  die  van  Mo- 

RI» 

("*)  Plant.  env.  Paris.  y.  261. 
'  (fj  Bei  Herbarire.  p.  =27. 

^)  Gram  Tab.  DL  Fig.  7  ,  %  &  Fig,  9  ,  x<^ 

H 

il.  Deel.  XIII.  Stuk. 


iT4  Driem'annig» 

VI.  rison  alwaar  het  genoemd  wordt  Rei** 
Atdeel.  fcejooze^  ronje  Water -Cyperus  van  V  Noorden.  In 
Hoorn-  >t  Zuiden  van  ons  Wereldsdeel,  nogthans,  is 
dit  Gewas  niet  minder  gemeen,  komende  over- 
vloedig in  de  Graften  der  Stad  Montpellier  en 
elders  in  Languedok;  als  ook  zo  wel  in  Mei- 
ren,  als  aan  den  Zeekant,  in  Provence,  voor. 
By  Weenen  in  Ooftenryk  groeit  het  insgelyks 
ïn  Graften  en  Staande  Wateren.  In  Engeland 
fchynt  het  niet  overvloedig  te  zyn,  en  die 
Cyperus,  welke  onder  den  naam  \mEngelfcha 
voorgefteld  wordt ,  zou  in  gedaante  vry  veel 
verfchillen  (f):  doch  de  deelender  Vrugtmaa- 
king  brengenze  ,  zo  de  Ridder  aanmerkt ,  by 
een. 


XXVIII.     C2^)  ^es  wet  de  Halm  driekantig  i  naakt ;  het 

LuïP[US  Kroontje  Bladerig^  kinderende  ,  met  rond- 

Madeliê-  achtige  Aairtjes. 

vige. 

Eenige  gelykheid  in  gedaante  naar  zeker 
Bofchgras  ,  heeft  den  bynaam  gegeven  aan 
deeze  Soort ,  die,  volgens  den  Hoogleeraar 

N. 

(*)  Hift.  III.  S.  8.  T.  ii.,  f.  9.  Cyperus  rotundus  inodoms 
Aquaticus  Septentüonalis.  C  B.  Lob. 

(1)  Cyperus  rotundus  inodorus  Anglicus  C.  B.  Pin,  qui 
Littoreus  Lobelio  L.  77  :  weike  ,  zo  Commelyn  aante* 
kent ,  by  de  andere  in  ons  Nederland  voorkomt. 

(28)  Sctrpus  Culmo  triquetro  nudo ,  Umbella  foliofa 
prolifera,  Spicultë  fubrotundis.  Burm.  FL  Ind.  22.  Gra- 
men  Cyperoides  Oriëntale  ;  Panicula  elegantisfusa,  Pluk* 
Manu  97*  T.  417.  f.  3, 


Grasplanten, 


N.  L*BuRMANNUs,in  de  beide  Indiën  groeit*  VI. 
Zyn  Ed.  ,  naamelyk,  hadt  uit  het  Kruidboek     11L  * 
van  Pet  1  ver  dezelve  in  bezitting,  alleenlyk S^°0FD' 
door  de  helft  minder  grootte  van  de  Javaanfche 
verfchillende.  Hier  toe  betrekt  zyn  Ed, ,  der- 
halve, het  Kleine  Cy pergras  van  Sloane, 
met  digte,  rondachtige  >geele  Hoofdjes. 

De  Halm,  meer  dan  een  Voet  lang,  is  naakt, 
driekantig  ,  glad  :  het  algemeene  OmwiRdzel 
beilaat  uit  Degen  vormde  Bladen,  die  langer 
dan  het  Kroontje  zyn.  Dit  heeft  de  middel- 
fteeltjes  zeer  kort ,  allen  op  't  end  met  een 
Bolletje,  dat  weder  kleinere ,  byna  als  de  Ma- 
delieven met  Kindertjes  ,  zo  genaamd ,  uit- 
geeft ,  die  allen  uit  rondachtige  Aairtjes  famen- 
gekropt  zyn* 

(29)  Bies  met  de  Halm  driekantig  gebladerd  XXIX. 
en  een  Bladerig  Kroontje  van  naakte  Steel-  fj^fc^ 
tjes  meervoudig  famengejield ,  en  digt  ge"  Bofch- 
tropte  Aairen.  : 

Aan  de  Oevers  van  Meiren  in  vogtige  BoS- 

fchen* 

(29)  Scirpus  Culmo  triquetro  Foliofb  &c.  Gort,  Belg* 
15.  Oed.  Dan.  307.  FL  Suéc.  38,  48.  Dalib.  Por.  15* 
Raj.  Angl.  4.  p.  33.  Gouan  Monsp.  31*  Cyperus  Culmo 
triquetro ,  Panicula  Foliofa  &c.  R.  Lugrfb.  40.  Gramen 
Cyperoides  Miliaceum.  C.  B.  Fin.  6.  Gramen  Arundina* 
ceum  ,  tol  acutisfimis ,  Pan.  multiplici,  Cyperi  facie, 
JLoes  Pmsf.  119.  T  33.  Cyperus  Gjaminea  Mftacesu 
Lob.  Tc.  79. 

H  1 

II.  Deel.  XIII.  Stuk. 


116         D  R  I  E  M  A  3ST   N  I   G  9 


A  VT-    fchen,  overvloedig  in  Westgothland,  kwam 

Afdeel.  .    T).  ~, 

lil.  den  Ridder  dit  Bies -Gras  voor,  't  welk  door 
s™°k°FD"  deR  Hoogleeraar  deGorter  ook  in  Staande 
Wateren,  by  Catharinen-Hof,in  Rusland  aan- 
getroffen werdt  of  als  daar  voorkomende  be- 
fchreeven.  Het  is  omftreeks  Weenen  gemeen 
in  Moerasfige  Bofchlanden ,  in  Beekjes  en  el- 
ders ,  zegt  de  Heer  Jacq^üin.  De  Heer 
Goüa  n  vondt  het  by  Montpelüer  in  een  Ri- 
vier: Gerard  in  Provence  op  Bergachtige 
plaatfen  ,  in  Velden  en  Bosfchen.  By  ons 
groeit  het  in  vogtige  laage  Weidlanden. 

Grasachtige  Cyperus  of  ook  Geerstachtig  Cy- 
pergras  wordt  deeze  Plant  van  fommigen  ge- 
noemd, als  naar  de  Cyperusfen veel  gelyken- 
de  en  een  Geerstachtige  Pluim  draagende,  met 
Zaadjes  als  Geerst.  Het  heeft  de  Halmen  on- 
gevaar  een  Voet  hoog  en  Bladerig,  gekroond 
met  vier  Blaadjes  van  ongelyke  langte,  waar 
tusfchen  een  uitgefpreide  lugtige  Pluim,  van 
Takkige  Steeltjes  ,  met  rondachtige  Aairtjes. 
Het  Zaad  is  tusfchen  Borfteltjes  geplaatst. 

XXX,  (30)  Bies  met  de  Halm  driekantige  gebladerd , 
cfrymbof  en  enkelde  *y deling fe  Tuiltjes ;  het  endelingfc 

fus.  kinderende ;  de  Aairtjes  Elsvormig. 

Getuilde.  J  ö 

(30 

(30)  Scirpus  Culmo  tiiqueti'0  Foliofo,  Corymbis  late* 
ralibus  fimplicibus  ,  terminali  prolifero ;  Spicis  fubulatis* 
Cent.  112.  Am.  Acad.  IV.  p*  303.  K ad ira  -  Pullu*  if«, 


Grasplanten!  117 


(31)  Bies  met  de  Halm  rond9  naakt 9  Borfte-  VI. 

lig  en  drie  ongefieelde ,  Eyrondey  rappige  ^Ff|^L* 

end-Aairen.  ,  Hoofd- 

stuk. 

XXXI. 

Deeze  beiden  groeijen  in  Oostindie.  De  Scirpus 
laatfte  is  een  Plantje,  met  ronde  ftekeligeBol-  f^uarro\ 
letjes  ,  gemeenlyk  drie  by  elkander.  Aan  de  Rappige* 
Kust  van  Malabar  worde  het  Vanamallecoddct 
geheten  ;  doch  het  valt  wat  verfchillende  van 
gedaante  en  voert  dan  ook  andere  naamen.  De 
Heer  Koe  nig  befchreef  het  9  als  Borftelige 
Wortelbladen  hebbende  en  Halmen  van  een 
Vinger  tot  een  Voet  lang  ,  aan  't  end  met 
een  tweebladig  Omwindzeltje ,  waar  in  drie 
ruige  Eyronde  Aartjes  zyn  vervat.  Deeze  be- 
jflaan  uit  Elsvormige,  aan  den  voet  knoopige, 
om  gekromde  ,  Schubbetjes,  die  digt  op  mal* 
kander  leggen:  gelyk  dit  alles  door  den  Deen- 
fchen  Heer  Rottböll,  zeer  naauwkeurig, 
in  Plaat  vertoond  is.  Het  hadt,  volgens  Plu- 
kenet,  gemeenlyk  twee  Aairtjes  by  malkander. 
De  kleinte  kan  het  twyfelachtigmaaken,of  de 
Halmen  driekantig  zyn  dan  rond  (*)• 

(32) 

(3 O  Sdrptts  Culmo  te^eti  nudo  Setaceo ,  Spicis  ternis 
fesfiiibus  ovatis  Squarrofis.  Manti  igi.  Gramen  Cyperor- 
des  Oriëntale  perpufillum ,  Cap.  fubrot.  hispidis.  pLtfk. 
Mcmt.  93.  T.  350.  f.  6.  Avenaciu  H.  MaU  XII.  p.  72.  T.  36. 
Rottb*  Plant*  p,  49.  N,  65,  T.  17.  f.  5. 

O  Door  den  Heer  Koe  nig  worden  zy  fubtrigoni  t  door 
Rottböll  triquetri  genoemd, 

11  3 

IJ.  Deel,  XIII.  Stok, 


DUEMANNIGÏ 


VI.  C^i)  Bies  met  de  Halm  driekantig  naakt  m 
III.  '  enkeld  B lader ig  Kroontje  ,  w#  JS/s- 

^Hoorih  vormige  omgekromde  Kelkfchubben. 

In  Oostindie ,  en  aan  de  Kaap  der  Goede  Ho* 
pe,  fielt  LinNjEUs  de  Groeiplaats  van  deeze, 
die  Grasachtige ,  opftaande  gladde  Bladen 
heeft  en  zeer  driekantige  naakte  Halmen,  naauw- 
lyks  langer.  Het  Kransje,  aan  't  end  ,  beftaat 
uit  drie  lange  Blaadjes,  waar  binnen  drie  ge- 
fteelde  Aairen  en  een  vierde,  in  't  midden ,  on- 
geftceld.  Deeze  zyn  Eyrond  -  Cylindriich 
ftomp,  met  zeer  digt  geplaatfte  horizontaale 
Blommetjes  ,  in  Elsvormige  Schubbetjes  ver* 
vat. 

XXXIII.     (33)  Bies  met  ^  Halm  driekantig  en  een  Ka* 
Michelia*  gelrond  Hoofdje  ,  dat  een  lang  veelbladig 

JVïicheli-  Qmwindzel  heeft. 

fche. 

Omdat  de  Italiaanfche  Kruidkenner,  Mi- 
cheli,  deeze  gevonden  hadt  in  zeker  Meir, 

voert 

(32)  Scirpus  Culmo  triquetro  nudo  ,  Umbella  Foliofa 
limplici,  SquamisCalycinis  Subulatis  recurvis.  Mant.  182. 
Cyperus  Ariftatus.  Rott  hb.  Plant.  p.  23.  T.  6.  f.  t, 
Scirpus  Capitatus.  Bubm.  Fl.  Ind.  21. 

(33)  Scirpus  Cuimo  triquetro  ,  Capitulo  Globofo  Invo- 
lucro  poiyphyllo  longo.  Gouan.  Iltustr.  7.  3.  Juncus 
Foliatus  minimus.  J»  £.  JJift.  II.  523,  Gramen  Junceum 
jnaritimum  Capit.  Squamofo.  Itf,  p.  509.  Cyperus  Ita> 
iicus  omnium  minimus.   Tul,  Fis.  51.  T.  20*  f.  5, 


Grasplanten.  119 


voert  zy  van  hem  den  bynaam.    Hy  noemde  vi. 
ze  Allerkleinst  Italiaanfch  Cypergras ,  met  de  Afdeel, 
Aairtjes  tot  een  rondachtig  Hoofdje  vergaard.  H(  ofd- 
Men  vindtze  door  Tillius  in  Plaat  gebragt. ST0K* 

(34)  Bies  met  de  Halm  driekantige  gebladerd,  XXXIV. 
en  verflrooide  Kroontjes  \  de  Kelkfchubben  claris . 
met  Haairige  Baardjes.  Baardige* 

Volgens  de  befchryving  van  den  Heer  Koe- 
kig,  die  deeze  in  Ooflindië  waargenomen 
hadt ,  zyn  de  Halmen  een  Handbreed  hoog, 
opftaande  ,  doch  flap  zo  wel  als  de  Bladen , 
Scheedswyze  de  Halm  omvattende,  Grasach- 
tig. Uit  de  Oxels ,  en  aan  't  end ,  komen  kor- 
te Steeltjes  voort  3  met  drie,  vier  of  vyf ,  on- 
gedeelde Aairtjes  ,  een  Hoofdje  maakende, 
dat  dikwils  een  Omwindzeltje  heeft  van  één 
of  twee  Elsvormige  korte  Blaadjes. 

V.  Met  een  driekantige  Halm  ,  aan  't  end 
een  Hoofdje  hebbende. 

(35)  Bies  met  de  Halm  driekantig,  gehinderd  xxxy 
en  een  Kogelrond  Hoofdje ;  de  Kelkfchub-  Hottend 
ben  Lancetvormig,  ruig.  Ho 'ten- 
Die  tOifè. 

(34)  $<*rpus  Culmo  (riquetro  Foliofo  ,   ümbellis  fpar- 
fis,  Squamis  Calycinis  Ariftis  ciliatis.  Mant,  182. 

(35)  Scirpus  Culmo  triq.  Foliofo,   Capitulo  Globofo# 
Squamis  CaJycinis  Lanceolatis,  hirtis.  ê$m%  182. 

H  4 

II.  Deel.  XIII.  SruK. 


I2Ó  D  11  I  E  ]f  A  N  N  I  G  E 


Vfc  Die  zelfde  Heer  vondt  deeze  aan  de  Kaap 
Aïots^  ^er  coe(je  Hope  ,  op  Moerasfige  plaatfen  , 
Hooti>  aan  Beekjes.  De  Halmen  waren  een  Voet 
lang  ,  geftrekt  en  glad  3  zo  wel  als  de  Gras- 
achtige  Stengbladen ,  veel  korter  dan  de  Halm. 
Het  Hoofdje  was  rondachtig  ,  als  famen ge- 
kropt uit  verfcheide  tropjes  van  Blommetjes  9 
wier  Schubbetjes  ook  een  Baardachtig  puntje 
hadden*  Het  hadt  een  driebladig  kort  Om- 
windzel. 


XXXVi»  (30)  Bies  met  de  Halm  driekantig ,  makt ; 
Antar-  fef  Hoofdje  Kogelrond  0  met  een  ëénbladig 

Kaapfe.  OmwindzeL 


Den  Hoogleeraar  Bürmannus  is  deeze 
voorgekomen  onder  de  Kaapfe  Planten.  Zy 
heeft  Draadachtige  Wortelblaadjes,  zo  lang 
als  de  Halm,  die  byna  een  Voet  langte  heeft  , 
van  gelyke  dunte,  op  't  end  gehoofd  met  een 
Bolletje  van  menigvuldige  ongedeelde  Aaitjes. 
Een  Borftelig  Blaadje,  lèngef  dan  het  Hoofdje, 
fteekt  zydelings  uit.  De  Aairen  zyn  Eyrond, 
drievoudig  gefchubd,  driekantig,  bruin  met 
een  bleeken  rand  en  ftompachtig. 

XXXVII.  (37)  Bies  met  de  Halm  driekantig ,  naakt  ;  het 
Hoofdige.  Ho°fd" 

(36)  Scirptts  Culmo  iriq.  uudo ,  Capitulo  Globofo  , 
ïnvolucro  monophyllo.   Mant%  181. 

(37)  Scirpus  Culmo  triq  nudo,  Capitulo  ovato  Squar- 
trofo,  InvoJ,  triph*  longo.  s#/?.  Nat,  XIII.  Jac  h+Hqtu 


Grasplant  e  n. 


Hoofdje  Eyrondi  rappig  5  met  een  lang  vi. 
driebladig  Omwindzel.  Afdeel. 

Weinig  zekerheid  is  omtrent  deeze  Soort  ,  STtJK- 
die,  volgens  den  Heer  Bürmannus,  in 
de  beide  Indien  voorkomt  y  en  dus  van  den 
Heer  Linnjeus  was  befchreeven.  De  Halm 
hoog,  driekantig,  glad ,  geftreept:  het  Hoofd- 
je  Eyrond  ,  aan  't  end  ,  met  geen  zigtbaare 
Steeltjes.  De  Ke'ken  gefchubd  en  fpits  rap- 
pig of  omgekromd:  het  algemeene  Omwind- 
zel zeer  lang,  drie  of  vierbladig,  omgeboo- 
gen ,  aan  den  rand  ruuw. 

De  Heer  Rotthboll,  die  de  aangehaalde 
Plant  van  Brown  hier  niet  acht  te  behooren, 
geeft  de  Afbeelding  en  befchryving  van  een 
dergelyk  Gewas,  van  Suriname  door  del  Heer 
Rolander  overgebragt ,  doch  het  welke, 
volgens  zyn  Ed.  onderzoek  der  Bloemdeelen, 
tot  de  Schoenus  zou  behooren.  Het  zelve  heeft 
Bladen  van  een  Voet,  aan  den  rand  en  kiel  ge- 
doomd ,  en  dikke  Halmen  van  twee  Voeten  of 
langer,  gebladerd.  Hec  Hoofdje  is  Rolrond 
en  zeer  groot,  twee  of  drie  Duimen  dat  ison- 
gevaar  een  Vinger  lang  en  een  Duim  dik  ,  uic 
Schubbige  Aairtjes  famengefteld  van  een  vier» 
de  Duims.    Het  blykt  derhalve  dat  dit  Gewas, 

in 

97.  Bobartia  Spïcls  Capitatis  Invol.  foliofo  tectis.  Brow?j 
gfam.  129 ?  Schoenus  Cephalotes.  Rottboll  FlanL 
]>♦  61.  N#  79»  T»  20?  Burm.  FU  Ind*  p.  23* 

H  5 

II.  DEKfc.  XIII.  Stok, 


Drieman 'nige 


VI#    in  verfcheide  opzigten ,  van  de  bepaaling  van 
'Aïdeel.  onzen  Ridder  afwyke*  De  Figuur  wyst  zulks 
Ho^fd-  ook  duidelykaan.    Hy  zegt  wel,  dat  fommi- 
5TÜK'     ge  Aairen  door  verbastering  rappig  en  tevens 
onvrugtbaar  worden;  doch  zulks  brengt  het 
niet  nader. 

Ceylon-    Het  Ceylonfche  Bies -Gras  9  hier  in  Fig.  3, 

fche.  vertoond,  door  den  Heer  Thunberg  ver- 
plaat 

ï.xxxvni.zameld,  fchynt  my  naast  tot  dit  Geflagt  en 
3«  wei  tot  deeze  Soort  te  behooren.  De  Aairtjes 
immers,  uit  welken  het  Hoofdje  beftaat,  fchy- 
nen  uit  Schubbetjes  famengefteld  te  zyn  ,  en 
hebben  de  punten  aan  't  end  een  weinig  om- 
gekromd  ;  zo  dat  het  zig  atszins  rappig  voor- 
doet ,  't  welk  de  Heer.  Linn^üs  bedoelt. 
Ook  beftaat  het  Hoofdje  ten  deele  uit  Trop- 
jes,  met  naauwlyks  blykbaare  Steeltjes.  Het 
heeft  de  Bladen  Grasachtig,  de  Halm  driekan- 
tig en  eenigermaate  geftreept ,  effen  ;  doch 
geen  half  Voet  hoog.  Het  algemeen  Omwind- 
zel  is  zeer  lang  en  beftaat  uit  drie  zeer  lange 
Blaadjes  ,  met  eene  of  twee  korte :  des  het  in 
veele  opzigten  aan  de  befchryving  en  bepaa- 
iing  voldoet,  en  hier  mede  befluiten  wy  de  be- 
fchryving der  Biezen. 

Egypti-  AUeen  zal  ik,  nog  kortelyk,  van  de  Egyp- 
tifche  fpreeken.  De  Heer  Forskaöhl  vondt 
de  overftroomdeplaatfeU)  byKairo,  begroeid 
met  B'ezen,  welken  hy  oordeelt  met  deBofch- 
minnende  van  den  Ridder  s  of  ons  Grasachtig 

Ga- 


Grasplanten,  lig 

Galigaan,  overeen  te  komen.   Zy  groeiden  in  VI. 
December.  By  Rofette,  in  een  Klaver- Land;  A^tm 
vondt  hy  Pypachtige  Biezen  ,  van  anderhalf  Hoofd- 
Voethoog,  als  uit  Leedjes  famengefteld,  met 
de  Bloemhoofdjes  op  zyde ,  gelyk  in  onze 
Matten  -  Biezen.   Op  overftroomde  Oevers  der 
Eilandjes  in  de  Nyl,  kwam  zyn  Ed.  een  klein 
flag  van  Biezen  voor  ,  in  Juny  bloeijende  , 
naauwlyks  een  Span  hoog,  met  drie  Omwind- 
zel-  Blaadjes  en  dubbelde  Kroontjes.  Nog 
anderen  vondt  hy  by  Alexandrie  ,  en  in  Ara- 
bie ,  waar  mede  de  Arabiers  hunne  Hutten  be* 
kleedden  (*). 

Eriophörum.   Wol- Gras. 

Kaffige  Schubbetjes,  een  rondachtig  Hoofd- 
je famenftellende  3  dat  in  zeer  fyn  Vlasachtig 
Dons  als  verborgen  is  j  welk  Dons  de  Zaad- 
jes omringt  (f)*  maakt  dc  onderfcheidende 
Kenmerken  van  dit  Geflagt  a  bevattende  de 
vyf  volgende  Soorten. 

(i)  Wol -Gras  met  Scheedige  ronde  Halmen  ï- 

...  Enopfio* 

en  eene  rapptge  Amr*  rum  Vagi- 

q    na  turn. 
P  Schendig» 

)  Flor.  Egijpt.  j4rab,  p.  14 ,  15.  . 
(f )  Zie  de  Afbeelding  van  het  een  en  andere  in  F/gt 
50,  Plaat  LXXXV1I,  hier  voor. 

(1)  Eriophorum  Culmis  Vaginatis  teretibus  ,  $pic& 
fcariofl.   Syfl.  Nat.  XIL  Gen.  63»   Vig.  XI1L  p.  87. 

FL 


II.  D»Et.  XIII,  Stuk. 


DRIEM  ANHGE 


VT.       Op  vogtige  Weiden  ,  inzonderheid  van  Berg-, 
AiilL'  achtige  Landen,  zo  in  de  Noordelyke  als  in 
Hoofd-  de  Zuidelyke  deelen  van  Europa  ,  groeit  dee» 
ze  Soort,  welke  de  Heer  Haller  ,  in  SwiN 
zerland ,  ook  gevonden  hadt  op  de  Bergvelden 
en  in  de  Valeijen  der  Alpen.    Zy  was  ook , 
door  Bauhinüs,  Klein  Wollig  Alpifch  Gras 
getyteld  ,  en  elders  Alpifche  Haazepoot  -  Bies. 
De  Schecdigheid  fchynt  alleenlyk  daarin  te be- 
ftaan,  dat  de  Bladen,  die  Biesachtig  rond  zyn, 
en  een  Handbreed  of  een  Span  lang,  de  Halm 
van  onderen  omvatten  of  influiten.  Deeze 
heeft  de  langte  ongevaar  van  een  Voet  of  min- 
der, en  is  doorgaans  ook  rond  ,  doch  komt  in 
Siberië,  zo  Gmelin  aantekent,  driekantig 
voor.  De  eenige  Aair,  op  deeze  Halm,  isEy- 
rond,  en  uit  Vliezige  Schubben  famengefteld , 
die  in  5t  Voorjaar  geheel  zonder  Wolligheid 
zyn,  maar  naderhand, aan  den  top  van  de  Aair, 
geheel  bedekt  worden  door  een  zeer  fyn,  Flu- 
weelachtig Dons ,  't  welk  de  Aair  een  Duim  eii 
daar  boven  lang  maakt.    Het  vak  met  kleiner 
of  grooter  Aairen.    In  die  Wolligheid  zyn 
eerft  de  Vrugtmaakende  deelen ,  vervolgens 

het 

Ft.  Suec.  45,  50.  Dalib,  Par.  i8«  Oed»  i)^,  T. 
236,  Er,  Spieaerefta  CWiteretiR'  Lugdb.  51,  Er.  Cau- 
Ie  ter.  Spica  ere&a  ovata.  Hall.  Helv*  N.  1332.  Gra- 
men  tomentofum  Alpinum  «  minus.  C.  B.  Pin.  5. 
Prodr.  io.  Juncus  Alpinns  Capitulo  Lanuginofo  f.  Schoe- 
iiolagurus.  C.  B.  Pin>  12.  Prodr*  ^,3,  Tkeatr*  188- 
Scheuchz.  Gram.  302.  T.  7.  f.  u 


Grasplanten. 


125 


het  Zaad  vervat,  dat  langwerpig jis  en  driekan-  ^Vi- 
(  2  )  Wol  -  Gras  met  ronde  Halmw ,  _ptofó  Bla-  ^ 


Gemeeneris  deeze  Soort,  die  in  Switzerland  r 
bynaop  alle  vogtige  Velden  voorkomt,  en  om- 
ftreeks  VVeenen  dus  ook  zeer  gemeen  is;  zelfs 
in  Rusland  en  in  Sweeden,  alwaar  het  gemee* 
ne  Volk  Hoofdkusfens  vult  met  de  Wolligheid. 
Omftreeks  Parys  is  dit  Wolgras  zo  gemeen 
niet ,  hoewel  men  het  aldaar  heeft  met  groo* 
ter  en  kleinder  kwastjes,  beiden  door  Vail- 
x a nt  zeer  fraay  in  Plaat  gebragt.  Tour- 
ne  fort  hadt  het  'er  wel  gevonden ,  doch  nieü 
gekend,  ltellende  het  onder  den  naam  vanZi- 
nagroflis  voor  ,  dien  Tabernemont  daar 
aan  gegeven  hadt ,  om  dat  het  van  anderen 
Veld-VIafch  geheten  wordt.  Iu  Vlaanderen  en 
Brabant,  zegt  hy,  noemde  men  hetzelve  Zy- 
de-  Biezen  1  Vlokbiezen^  Katoen  en  Kwispel- Bie- 
zen. Het  worcft  te  regt  Eriophorum  geheten 
aegt  Dodoneus,  naar  't  Griekfch  ;  als  of 


(X)  Eriophorum  Culmjs  teretibus,  Foliis  planls ,  Spi* 
cis  i^edunculatis.  Gort.  Belg.  15.  F/.  Suec.  44,  49» 
Dalib,  Far.  ig.  Eriophorum  Spicis  pendulis,  H.CUff. 
22.  R.  Lugdb.  51.  Hall.  Helv.  N#  1331.  Linagroftis 
Panicula  ampliore.  Tournf.  Inft.  664.  V  aill,  Par% 
T.  16.  fig.  j.  &  Panicula  minore.  fig*  z>  Gramen  Erio- 
fijiorum.  D  o  d  Tempt.  562.  Juncus  Bombycinus  &c.  Lob. 


den  en  gefleejde  Aairen. 


men 


lï.  Dbel.  XIII.  Stuk. 


126  DRlEjfiiANïJlCË 


Wolle- 
gras* 


VI.  men  zeide  Woldraagend  of  Wolk  -  Gras  (*); 
'  AniÏL'  Dus  noemt  men  't  ook  in  't  Nederduitfch ,  eü 
BtebïD-  Matte -FJafch,  van  't  Hoogduitfch  afkomftig, 
't  welk  echter  maar  Wild  of  Veld-Vlafch  be- 
tekent (f).  Onder  het  Landvolk  vveeft  men 'er 
den  naam  van  Katoenbloem  aan.  Het  komt  o- 
vervloedig  in  dorre  Landen  en  op  vogtige  Hey- 
gronden  in  de  Wouden  van  Vriesland;  alsook 
by  Harderwyk  en  elders  in  Gelderland,  voor, 
zegt  de  Heer  de  Gorter.  In  Holland  vindc 
men  't  ook  ,  op  laage  fchraale  Landen  ,  hier  en 
daar ,  en  het  wordt  niet  zeer  bemind ,  om  dat 
men  't  voor  de  Beesten  fchadelyk  acht*  Van 
de  Wolligheid  zou  wel  eenig  gebruik  kunnen 
gemaakt  worden  ,  indien  men  die  in  genoeg- 
zaame  veelheid  had:  want  het  is  een  zeer  fyn 
en  zagt  Dons.  Ik  heb ,  voor  veele  Jaaren  ,  op 
het  Koegras,  digt  aan  de  Helder,  een  drooge 
Sloot  of  Greppel  eens  daar  mede  zodanig  be- 
groeid gezien,  dat  diezig  byna  als  met  Sneeuw 
gevuld  vertoonde ,  en  dus  in  't  kort  een  aan- 
merkelyke  veelheid  van  dat  Dons  bekomen. 
Anders  groeit  het  doorgaans  ten  dien  einde , 
tot  geluk  der  Boeren,  te  veel  verftrooid.  De 
Moerasfen,  in  Sweeden,  zyn  in  de  Maand Ju- 
ny  wit  door  het  Dons ,  zegt  L  i  n  n  m  u  s. 

f3) 

(  *3  Zie  van  eenen  Woldraageviden  Bot  deezes  naams , 
het  XII.  Stuk ,  deezer  Nat.  Hiftorie,  bladz.  321  ,  326. 

(f )  Matte  is  in  't  Hoogduitfch  een  Veld  of  Weide, 
'fc  welk  die  bemiaming ,  by  Dodon/êüs  niet  begreep 
P$n,  opheldert* 


G  H  A  S  P  T,  A  ïï  T  R  N.  12y 


(<\)  Wol-Gfas  met  gebladerde  ronde  Halmen,  VL 

2?/**/*»  opgerigte  Aair.  Afmel. 

Hoofd-* 

In  hoogte  verfchiltdit  Virginifche  weinig  van 
het  gemeene  Wol -Gras,  doch  heeft  platte Bla-  Eriopho* 
den,  en  aan  den  top  der  Halmeneen  driebladig^j^ 
Omwindzel ,  waar  uit  zes  of  zeven  Steeltjes 
voortkomen,  ieder  met  een  rondachtig  Bolle- 
tje, dat  zeer  naar  Katoen  zweemt ,  van  eene 
bruinachtige  Kleur ,  met  een  Goudglans  daar 
door  verfpreid.  Het  wordt  Katoen»  Bies  van 
Clavton  getyteld. 

(4j>  Wol- Gras  met  ronde  gebladerde  Halmen;  IV. 
een  meervoudig  famengeflelde  Bloemdraa-  numP* 
gende  Pluim;  drie  Aair tj  es,  omtrent ,  by 
malkander. 

Onder  den  naam  van  Geerftachtig  Cypergrasuit 
Mary land  komt deeze  voor,  by  Plükenet, 
die  'er  een  ruige  Goudkleurige  Pluim  aan  toe- 
fchryft.  Tot  de  Biezen  zou  zy  ,  wegens  de 
Aairtjes ,  behooren  ,  indien  de  rypwordende 
2aaden  geene  Wolligheid  voortbragten ;  wes- 

hal? 


(3)  Efiopfiorum  Culmis  Foliofis  teretibus,  Fol.  pla* 
nis ,  Spica:  erecta.  Gron»  Virg*  II.  Gramen  tomento* 
fum  Virginianum  s  Pan,»  magis  compatta ,  Aureo  colore 
perfuf a\  Pluk,  Alm.  179.  T.  299.  £4.  Mo r.  HifU 
III.  p*  334»  f.  8.  T.  9.  f.  2.  Juticus  Bombycinus.  Clayïv 
N.  461. 

(4)  Erhphomm  Culm.  teret.  Foliofis,  Panjc.  fuprade* 
JL  Ds.u„  XIII.  Srm 


K8 


Drum  AHNiGÉ 


VI*    halven  zy  hier  is  t'huis  gebragt.    Dat  Dous 
Aro^EL.  niettemin  3  is  naauwlyks  langer  dan  de  Aairtjes, 
HojtD-  Goudglanzig  rood  van  Kleur,  Clayton 
srüK'      noemt  het  ,  Rietgras  met  een  gewolde  Pluim. 
Het  heeft  insgelyks  een  JBIaderig  Omwindzel. 

(5)  Wol -Gras  met  naakte  driekantige  HaU 
Eriopho-  meH  i  de  Aair  korter  dan  hei  Dons. 

TJifch.  Niet  alleen  op  de  Laplandfche  Alpen,  maar 
ook  op  de  Switzerfche  ,  en  op  onvrugtbaare 
Veenige  Moerasgronden  dier  beide  Gewes- 
ten, komt  ditWolgras  voor;  dat  Bauhinüs 
de  Alpifche  Katoen-  Bies  ty  telde.  Het  heeft  maai- 
de hoogte  van  een  half  Voet  of  een  Span ,  en 
driekantige  Halmpjes  ,  op  't  end  een  taamelyk 
grooteAair,  met  Dons  -  Vezelen  3  van -een/ 
Duim  langte,  gekroond. 

Nardus.  Borftelgras- 

De  onderfcheidende  Kenmerken  van  dit  Ge- 
flagt  beftaanin  een  tweekleppige  Bloem,  zon- 
der Kelk.   De  Bloemblaadjes  groeijen  aan  't 

Zaad 

compofita  Florifera,  Spïculis  fubternïs.  Syft.  Nat.XllI* 
jScirp*  paniculatus  &c.  G  r  o  n.  Vtrjf.  II.  p,  11.  Cyperus 
ftliliaceus  ex  Provincia  M  ariana  &c.  Pluk.  Mant  62. 
T»  4T9.  f.  3«  Raj-  Suppl.  620.  Gramen  Arundinaceum 
Panicula*  Lanata.  Clayt.  N.  548. 

(*5_)  Eriophovum  Ctilm.  nudis  triquetris ,  Spica  Pappo 
Jsreviore.  FL  Suh.  46 ,  51.  Ft.  Lavp.  24.  Lm&gïo&ïs  to- 
men- 


Grasplanten,  129 


Zaad  vast,  niet  gaapende;  zo  dat  zy  zig  flegts  VT.^ 
als  Pricmpjes  aan  de  Aair  vertoonen.  (*)  Het  m. 
bevat  de  volgende  Soorten,  stok!*°* 

(O  Borstel -Gras  met  een  Borstelige ,  regte>  I 

eenzydige  Aair*  ftricta. 

Geftrekt» 

Op  rouwe  3  dorre,  harde  Gronden 3  door 
geheel  Europa,  groeit  dit  Gras,  dat  men  ook 
in  veelen  onzer  Duin-Valeijen ,  onder  in  het 
Mos,  aantreft.  Het  draagt,  wegens  de  Bors- 
teligheid,  in  't  Sweedsch  veelerley  naamen, 
naar  het  verfchil  der  Landfchappen  ;  terwyl 
het  in  dat  Ryk  zeer  menigvuldig  op  de  Bosch- 
velden  wordt  gevonden.  By  de  Laplanders 
noemt  men  het  Lapphaer  5  als  veel  gelykende 
naar  het  ongekamde  ruige  Hoofdhaair  van  dat 
Volk,  en  by  de  Smalanders  Kafihaegg ,  dat  is 
Oud  Mannen  Baard.  In  Switzerland  noemt 
men  het  Naetsch  ,  en  in  Duitschland  is  de  ge- 
woone  naam  Borftel-  of  Priemgras,  die  de  ge» 
ftalte  zeer  wel  uitdrukt. 

Het  maakt  Plaggen  van  Haairachtige  Bladen , 

die 

("*)  Zie  Fig.  14.  op  de  voorgemelde  Plaat. 

(1)  Nardus  Spica  Setaeea,  recta,  fecunda.  Stjfï.  Nat* 
XII.  Gen.  69.  V*g%  XIII.  v.  87.  Gort.  Belg.  15.  FL 
Snee.  47,  52.  Da  li  b»  Pm.  \%.  Nardus  Spica"  lineari 
TL  Leipp.  40.  //.  CU  ff*  42.  Gramen  Sparteum  Juncifo- 
lium ,  C.  B.  Pin.  5.  Scheuchz.  Gram.  90.  Gr.  Spart. 
Hollandicum ,  Capillaceo  folio  &  minus.  C.  B.  Pin.  5, 
Prodr.  II.  Mor.  Hifi.  111.  p.  217,  S.  8.  T.  7,  f.  8* 
Ü  a  ll,  Hetv.  N.  1410, 

1 

II.  Deel.  XIII.  Stuk. 


130         (DRIEM  ANNIG  ! 


.VI.     die  eenigszins  ftyf  zyn  ,  zeer  digt  aan  mal- 
kander   opfchietende  uit  een  overblyvende 
'Hoofd-  Wortel,  waar  van  de  Stoel  Schubbig  bekleed 
is.  De  oude  en  buitenfte  Bladen  zyn  gemeen- 
iyk  gantsch  droog,  geelachtig  en  dor,  de  bin- 
dende en  jonge  Bladen  frisch  en  groen.  Der- 
zeiver  langte  is  van  één  tot  vyf  Duimen,  die 
der  Halm  van  een  halven  tot  een  geheelen 
Voet.   Deeze  is,  zo  wel  als  de  Bladen,  dun 
eil  hoekig  ,  met  korte  Haairtjes  bezet ,  en 
heeft   een  eenzydige  Aair ,  van  vyftien  tot 
twintig  Blommetjes  ,  als  voorgemeld  ,  in  't 
eerst  groen,  naderhand  rood  wordende,  wan* 
neer  zy  digt  fluiten  om  het  Zaad* 

Dit  Borftelgras  zig,  zo  wel  door  zyn  Gewas , 
als  door  den  enkelen  Styl  en  Stempel  ,  van 
alle  gewoone  Gras -Soorten  onderfcheidende, 
groeit  op  zeer  drooge,  dorre  Gronden  naauw- 
lyks  een  Vinger  hoog  ,  en,  na  dat  het  in  't 
Voorjaar  gebloeid  heeft,  blyven  de  Halmen, 
met  het  rype  Zaad,dikwils  nog  een  Jaar  ftaan* 
Ondertusfch  en  is  het  voor  de  Veeweidery  na- 
deelig,  wordende  van  het  Rundvee  niet  dan 
by  gebrek  gegeten  en  van  de  Schaapen  dik- 
wils  by  geheele  Plaggen,  met  Wortel  en  al, 
uitgefcheurd ;  het  welk  ook  door  de  Kraaijen 
gefchiedt,  om  de  Wormen  van  zekere  Lang- 
pooten  ,  die  de  Wortels  van  dit  Gras 
vreeten,  op  te  zoeken  tot  haar  Aas.  Wen- 
fchelyk  ware  het,  dat  hetzelve  daar  door  meer 
werde  uitgeroeid. 

(2)  Bor- 


GRASPLANTEN. 


(2)  Borftelgras  met  eene  omgekromde  Aair.  Vf. 

AïDEEL. 

Of  deeze  Soort  van  de  volgende  verfchille  HoÓfd- 
acht  LiNNiEüs  duifter.  Lob  el  hadze  Gan-S™^ 
gitis  genoemd,  als  met  de  Gangitifche  Nardus  A 
van  Dioscorides  overeenkomftig  zynde,  ^toS^ 
en  de  gene,  die  hy  afbeeldt,  was  verzameld  Aairig.- 
by  't  opgaan  van  een  Gebergte  in  Languedok, 
zeven  Mylen  van  de  Stad  Gange>  die  weder- 
om omtrent  zo  veel  benoorden  Montpellier 
legt.  Dat  Gebergte,  zegt  hy,  wordt  genoemd 
ïHort  de  Dieu0  dat  is  te  zeggen  Ons  Heeren 
Hof,  of  Gods  Tuin ,  en  is  begroeid  met  veele 
voortreffelyke  Kruiden.   Hier  door  wordt  de 
duisterheid,  welke  ik  in  de  benaaming  van 
Hortus  Dei  Monspeüenjis  by  den  Ridder  heb 
gevonden  gehad,  opgehelderd. 

(3)  Borflelgras  met  gebaarde  Kelken*  in; 

Dit  is  een  ongemeen  klein  Borftelgras,  dat 
by  Rome, als  ook  in  Laoguedok  en  Provence, 

groeit* 

(2)  Nardus  Spica  recurva.  Sijjh  Nat.  Nardus  Gangï- 
tïs  fpuria  Narbonenfis  Lob.  Ic„  84.  Mor,  Hifi.  III. 
y.  257.  S.  8.  T.  13.  f.  uit.  Raj.  Rijt  Ifiu 

(3J  Nardus  Calycibus  Ariftatis.  Sijft,  Nat.  Nardus 
Sncurvus.  Gouan.  Monfp.  33.  Nardus  Spica  Subi^ata , 
atticulata ,  incurva ,  tereti.  Ger,  Fm.  73,  Gramen 
exile  Arundinaceum  minimum  acumine  reflexo,  Bocc. 
Mus*  II.  p.  ^4.  T.  57.  Gramen  Junceum  nodofum 
minimum  Capillare.  Barr.  Rar.  ioó,  T.  117  f.  c. 
Scheuchz  er  Gram.  p8  41.  T.  u  f.  7.  Litt.  K* 

I  2 

II.  Deel,  XIII.  Stuk, 


132 


Dribmannigë 


VI.  groeit.  Scheuchzer,  die  hetzelve,  wat  de 
*IIIL'  Aair  belangt,  zeer  wel  vertoont,  geeft  'er  de 
Hoofd-  hoogte  maar  van  een  Handbreed  of  een  Span 
aan:  maarüoüAN,  hadt  het,  op  zeer  dorre 
plaatfen  by  Cannelles,  twee  Voeten  hoog  ge- 
zien. Men  noemt  het.  zegt  hy,  in  Langue- 
dok,  Ie  Nard9  als  behoorde  het  tot  de  welrie- 
kende Droogery  van  dien  naam.  Omftreeks 
Rome  groeit  het,  volgens  B  arre lier,  die 
de  Stengetjes  wat  dik  afbeeldt,  niet  meer  dan 
een  Vinger  lang.  Waarfchynlyk  hangt  de 
grootte  veel  af  van  den  Grond.  De  Halmen, 
of  Aairen  liever,  vcrfchillen  weinig  van  die 
der  eerfte  Soort,  doch  zyn  niet  eenzydig  en 
het  komt  zonderling  voor,  dat,  daar  het 
ontbreeken  van  de  Kelk  een  Gellagts- Ken- 
merk is,  hier  van  gebaarde  Kelken  gefproken 
wordt.  LiNNiEüs  heeft  zulks  alleen  gedaan 
op  't  gezag  van  Goüan,  door  wien  mooglyk 
de  Bloemblaadjes  voor  den  Kelk  zullen  geno- 
men zyn.  Of  anders  zal  deeze  Soort,  in  die 
byzonderheid,  van  de  anderen  verfchillen. 

IV*       (4)  Borfcelgras  met  een   omgekromde  Kant* 


Deeze  Oostindifche  Soort  wordt  befchree- 
ven,  als  hebbende  platte  Grasachtige  Bladen; 
de  Halm  een  Span  hoog  :  de  Aair  flegts  ten 


Nardus 
Ciliaris. 
Gehaaird. 


haaMge  Aair. 


hal- 


(4)  Nardus  S$i&  incurva  ciliata.  Syft.  NaU  Burijn 
fl%  lnd.  p,  23. 


Grasplanten, 


*33 


halve  3  of  aan  de  ééne  zyde,  bezet  met  over-  vi. 
jioekfe  opgercgte  Blommetjes,  van  twaalf  AjjjELi 
tot  vyftien,  die  het  buitenfte  Klepje  Eyrond-  Hoofd- 
langwerpig  3  ftomp ,  aan  den  kant  geboord STÜK* 
hebben  met  menigvuldige  ruuwe  Haairtjes. 
Het  heeft  eigentlyk  geen  Kelk,  maar  aan  de 
eene  zyde  der  Blommetjes  is  een  Borft  eitje, 
korter  dan  het  Kafje. 


Lyceum.  Nootgras. 


De  Kenmerken  van  dit  Geflagt  beftaan  in 
eene  eenbladïge  Scheede  ,  twee  Blommetjes 
bevattende  boven  het  Vrugtbeginzel,  dat  een 
IVootje  wordt.  Voorts  heeft  ieder  Blommetje 
drie  Meeldraadjes  en  een  enkelen  Styl ,  even 
als  de  voorgaanden  (*). 

De  eenigfte  Soort,  tot  nog  toe  daar  van  be-  t 
kend  (i),  is  door  den  fchranderen  Heer  Loe-  Spartmtt. 
fling  in  Spanje  waargenomen ,  daar  het  door  Heimacb- 
den  grooten  Kruidkenner  Clusius,  reeds  lg* 
voor  twee  Eeuwen, was  gevonden.  Het  werdt 

door 

(*J  Zie  de  Afbeelding  der  Vrugtmaakende  Deelen  in 
Fig.  15  ,  Plaat  LXXXVIT,  hier  voor. 

(1)  Lygeum.  Syjh  Nat.  XII.  Gen.  70-  Veg.  XIII.  p. 
87.  Loefl,  Hifp,  284.  T.  2.  Spartum  Herba  alterum.  , 
Clus.  Hijh  II,  p.  220.  f.  2.  Gramen  Sparteum  fecun- 
dum  ,  Panicuisi  brevi  \  Foliicnlo  inclufa.  C,  B,  Pin.  5. 
Spartum  Plinii  &  Clufii  alterum.  Lob.  Ic%  88»  Taberk. 
y.  567.  Spartum  alterum.  Dod.  Pempt,  Gramen  Spica* 
turn  Sparteum.  Tournef.  Inft,  518* 

13 

1T.  Debi,.  XIII.  Stuk, 


D  R  I  E  M  A  m  N-L  G  £ 


VI.  door  deezen  tot  de  Soorten  van  Helm  betrok:- 
A™EEL-  ken ,  en  gelykt ,  buiten  de  Bloemen  ,  ook  vee! 
Hoo^d-  naar  dezelve»  Tournefort  hadt  het  £e~ 
noemd:  Geaaird  Gras,  dat  naar  de  Helm  ge- 
lykt, met  een  Aair  als  van  Zyde,  die  uit  een 
Blaasje  voortkomt.  De  Spaanfcheh  geeven  'er 
den  naam  aan  van  Albardin  of  Alvardin ,  die 
van  de  Arabieren  afkomftig  fchynt. 

Het  groeit  by  Plaggen  van  Haimen  en  Bla- 
den ,  beiden  omtrent  even  hoog;  naamelyk 
van  een  Span  tot  twee  Voeten ,  meest  op  Klei- 
jige  Velden,  in  de  Zuidelyke  deelen  van  Span- 
je, ja  volgens  fommigen  ook  in  Afrika,  daar 
tegenover.  Dezelven  zyn  rond  en  Draad- 
achtig dun  en  glad,  aan  't  end  zeer  fpits.  Aan 
't  end  van  de  Halmen  komt  een  Bloem,  die 
als  een  dikke  Scheede  is  ,  twee  Blommetjes 
bevattende,  welke  daar  buiten  uitfteeken ,  en 
wier  buitenfte  Kafjes,  de  kortften  zynde,  die 
den  Kelk  uitmaaken,  bedekt  zyn  met  een  zeer 
fyne  Wolligheid,  als  Zyde.  Hier  in  is  het 
Vrugtbeginzel  vervat ,  dat  een  Vrugt  wordt 
als  een  Nootje,  in  twee  holligheden  doorgaan* 
twee  Zaadjes  hebbende.  Dit  Gras  bloeit  van 
Mey  tot  july ,  en  het  Zasd  wordt  in  de  Herfst 
ryp,  maar  blyft  op  de  Halm  tot  het  volgende 
Voorjaar ,  zynde  bleek  van  Kleur. 

De  Geflagtnaam  is  afgeleid  van  het  ge- 
bruik, tot  het  maaken  van  Matjes,  Mand- 
jes ,  Korfjes,  Hoedjes  en  dergelyke  zaaken: 
maar  hedendaags  wordt  het  niet  veel  daar  tce 
gebezigd, om  dat  men  'er  overvloedig,  heeft 

het 


Grasplanten. 


*35 


het  regte  Spartam^  Efparto  of  Elpho  genaamd,  vi. 
't  welke  taaijer  is  en  langer  valt.   Dit  zullen  AjjfFr" 
wy  vervolgens,  in  't  Geflagt  van  be-g^OÏO- 
fchouwen.  Het  voornaamfte  gebruik ,  dat  men 
'er  van  heeft,  is  tot  het  vullen  van  grove  Ly- 
waat- Zakken,  om  onder  de  Bedden  te  leg- 
gen, of  om  daar  op  te  flaapen  als  Stroo-Ma- 
trasfen:  't  welk  Loeel  reeds,  voor  twee- 
honderd Jaaren  ,  heeft  geweten. 

Bobartia.  Eobartsgras* 

Nu  komen  wy  tot  die  Driemannige  Gras- 
planten ,  welke  twee  Stylen  hebben  by  haare 
drie  Meeldraadjes.  Onder  dezelven  onder- 
fcheidt  zig  de  tegenwoordige,  door  Aairen , 
die  uit  Schubachtig  op  elkander  leggende  Kaf- 
jes  beftaan,  welke  dus  een  Sehubbigen  Kelk 
uitmaaken;  terwyl  één  van  deeze  Kelkfchub- 
betjes,  aan  den  top  van  de  Aair  ,  tweekleppig 
zynde,  een  Blommetje  uitgeeft  (*). 

Maar  ééne  Soort  is  ook  tot  nog  toe  in  dit  £0^rtia 

Geflagt  bekend  (i),  die  naar  den  Eneelfchen7^^- 

Tr    .  .  Ooftindi- 
KrUld-fche, 

CO  Zie  zulks  in  Fig  3  n.  op  de  gedagte  Plaat,  aan- 
•ge  weezen. 

O)  Bobartia..  Syft.  Nat.  XII.  Gen.  71.  Veg.  XI II.  p, 
$7.  Bobartia  Spicis  capitatis  Involucro  foliofo.  Fl.  Zeijl. 
41.  Am..  Acad.  I.  p.  388.  Scirpus  Maderaspat  anus  , 
Capitulo  Squamofo  fubrotundo.  S  ciieuch  7,  Gram, 
369.  Pluk,  T,  300.  f.  7.  Cyperus  Maderaspatanus  , 
&c  Mor.  Hift.  III.  p.  238,  N#  36. 

I  4 

II.  Deel,  XIII.  Stuk, 


136 


Driemannige 


VI.  Kruidkenner  Bobartus  een  byzonderen  naam 
Afdeel.  bekomen  heeft.  Eigentlyk  verfchilt  dezelve 
-  Hoofd-  van  de  Biezen  ,  en  wel  van  de  gemeenfte 
Scort,  die  aan  onze  Waterkanten  groeit,  in 
't  uiterlyke  aanzien  weinig,  hebbende  de  Aai- 
ren  aan  dergelyke  Hoofdjes  klonterig  ver- 
gaard: weshalve  ook  Morison  'er  den  naam 
aan  gaf  van  Cyperus  van  Madras ,  wier  Hoofdje 
befraat  uit  veele  Aairen ,  die  aan  den  top  der 
Steng  famengehoopt  zyn.  Naar  het  Gefpitfte 
Biesgras'  gelykt  zy  dermaate,  dat  men  ligt  de 
Afbeelding  van  het  cecc  zou  noemen  voor  die 
van  het  andere ,  zegt  de  Heer  Reichard(*) 
De  Figuur ,nogthans , van  Plükenet,  door 
zyn  Ed.  aangehaald,  lchynt  my  veel  van  die 
welke  op  de  gedagte  Soort  van  Biesgras  byge- 
bragt  zyn  ,  inzonderheid  van  Barrelier, 
te  verfchillen.  Het  Omwindzel,  inzonderheid, 
wykt  'er  veel  van  af,  dat  in  de  laatfte  zeer 
zigtbaar  is,  in  de  eerfte  byna  geheel  ont- 
breekt. Zie  hier  de  befchryving  der  Bohartia 
door  onzen  Ridder. 

3,  De  Halm  is  rond,  naakt,  hoog;  bepaald 
3>  door  veele  ongefteelde,  langwerpige,  Rol- 
ronde  Aairen,  die  tot  een  Hoofdje  ver- 
3,  gaard  zyn,  omvangen  van  een  tweebladig 
„  Omwindzel ,  welks  ééne  Blaadje  korter  is 
„  en  horizontaal,  Buikig  gefpitst  5  zo  lang 

3  5  als 

CO  Refert  ita  Schoenum  mucronatum,  ut  ejus  Figura 
pro  hu  jus  ubique  venditari  poffit.  Syft.  Plant.  Linn* 
Francf.  1779.  P.  I.  p.  146, 


Grasplanten. 


137 


„  als  het  Hoofdje;  het  andere  aan  den  Voet  Vl 
„  Buikig,  verder  rond,  gefpitst,  vyfmaal  zo  A\f*L* 
„  lang  als  't  Hoofdje ,  en  insgelyks  hori-  Hooien 


3) 


,   „  STUK* 

zontaal. 

Cornucopu.  Trechtergras. 

De  Trechterachtige  Figuur  van  het  Om* 
windzel,  dat  de  Bloemen  in  dit  Geflagt  be- 
vat, geeft  'er  den  naam  aan.  Zy  hebben  een 
tweekleppigen  Kelk  en  het  Blommetje,  daar 
in  vervat,  is  éénkleppig  (*).  Twee  Soorten 
vind  ik  daar  van  thans  aangetekend. 

(1)  Trechtergras  met  een  ongebaarde  Aair>  I: 

het  Bloemhuikje  gekarteld.  pice  m-  "* 

cullatum* 

Omftreeks  Smyrna,  in  Klein  Me,  nam  deho^^ 
Heer  Hasselquist  dit  zonderlinge  Gras 
waar,  dat  evenwel  te  vooren  reeds  bekend 
was,  als  in  de  Oofterlche  Landen  groeijende* 
Meer  dan  tien  Jaaren*  voor  dat  hy  het  aldaar 
vondt ,  hadt  men  het  reeds  in  d^  Cliffortfe 
en  in  , de  Leidfe  Akademie-Tuin  gezien.  L 1  n~ 
NiEüs  merkte  zelfs  aldaar  op,  dat  na  "t  bloei- 

jen 

C*J  Zie  Fig.  19.  op  de  meergemelde  Plaat. 

(Y)  Covnucopice  gpka  mutica  3  Cucullo  crenato.  Syfl^ 
Nat.  XII.  Gen;  72,  Veg.  XIII.  p,  88-  H.  Cliff.  490.  R. 
Lugdb.  52.  Juncus  Clavatus  vaginatus  polycephaius.  Pet, 
Gaz.  T.  73.  f.  5.  Gramen.  Oriëntale  Vemum  in  jadis 
X'roveniens.  Scheuchz.  Gram.  117, 

ij 

II.  Deel,  XIII.  Stok. 


138      .  Drie  man  nige 

VI.  jen  de  Bloemfteel,  zig  verdikkende  en  om- 
* ^liL*'  krommende ,   de  vertooning  uitleverde  van 

«ruK°FE"  een  ^oorntJe  met  Koorngraantjes  gevuld  : 
zo  dat  geene  Plant  nader  eenen  Hoorn  des 
Overvloeds  affchetfte. 

Het  heeft  een  Takkigen ,  Pypachtigen  , 
knokkeligen  Steel, met  Scheedachtige  Bladen; 
*  weshalven  het  van  Peti  ver  genoemd  wordt 
Geknodfte ,  Scheedige  Bies  ,  met  veele  Hoofdjes, 
Want  uit  de  Knietjes  komen  dergelyke  Takjes 
voort,  die  aan  't  end  Bloem-  en  Vrugtdraa- 
'gende  zyn.  Het  heeft  omtrent  de  zwaarte  van 
gemeen  Gras  en  de  hoogte  van  een  Voet  of 
minder.  De  Kleur  is  ook  groen  ,  maar  de 
Knietjes* zyn  roodachtig  en  de  Aairtjes  don- 
ker Violet  met  helder  paarfche  Streepen;  die 
der  Meelknopjes  witachtig!  geel ,  en  als  zy 
verwelken  Roestkleurig;  zo  Hasselqüist 
aantekent. 

jl         (2)  Trechtergras  met  een  gebaarde  Aair>  in 
Coma*  een  half  Kogelrond  Kapje. 

copice 

Alopecu-  . 

roedes.  In  Itane  is  door  den  Heer  Ardoinüs  deeze 
ftaartig!"  Soort  waargenomen ,  die  zeer  naar  het  gemee- 
ne  Vosfenftaart-Gras  gelykt.  Zy  heeft  gladde 
Bladen  en  Halmen,  met  Eyronde  end- Aairen, 
van  kort  gefteelde  Bloempjes.  De  Kelk  is 
tweekleppig  >  het  Blommetje  eenkleppig ,  van 

de- 


(1)  Coynucopicz  Spid  Ariftata  CucuJIo  hemifphserico 
receptè.  Syft.  Nat.  Mam*  29. 


Grasplanten.  139 

de  zelfde  langte ;  waar  tegenover  een  uiige-  33, 
breid  Baardje,  eens  zo  lang.  De  Scheede  van     m  ■ 
't  bovenfte  Blad  is  buikig.    De  voornaamde  V«* - 
byzonderheid  beftaat  in  een  half  Kogelrond 
Kruikje,  dac  als  een  gemeene  Kelk  den  Voet 
van  de  Aair  omvat. 

Saccharum.  Suiker -Riet. 

Dit  Geflagt  onderfcheidt  zig  door  eene  lan- 
ge Wolligheid  buiten  den  Kelk  ;  daar  dezel- 
ve, in  het  gewoone  Riet ,  zig  binnen  den  Kelk 
bevindt ,  en  het  Blommetje  is  tweekleppig  j 
of  beftaat  uit  twee  Kafjes :  voorts  komt  het  » 
ten  opzigt  van  de  drie  Meeldraadjes  en  dub- 
belen Styl,met  de  anderen  overeen  (*>  Het 
bevat  de  volgende  Soorten. 

Suiker -Riet  met  gepluimde  Bloemen  en  L 

>  J  .      n7  j  Saccha* 

omwonden  tilaclen,  rum  fponM 

taneum* 

Op  Waterige  plaatfen  ,  aan  de  Kust  van Wüda 
Malabar,  heeft  de  Beer  Koenig  in  5t  tvildè 
groeijende  gevonden ,  dit  flag  van  Suiker-Riet, 
Kerpa  heetende  by  den  Inlander,  Het  zelve 
hadt  Stengen  van  twaalf  Voeten,  geenszins 
-Boomachtig,- -van- dikte  als  een  Pennefchaft, 

glad 

O  Zie  de  Afbeelding  in  Fig  17,  als  boven. 

(1)  Saccharum  Fioribus  paniculatis ,  Foiiis  èonvolutis; 
Stjft.  Nat.  Xll.  Gen.  73.  Ve8-  Xlll.  p.  88,  Mant  283* 
Kerpa.      Mak  Xil.  p.  85.  T*  46, 

II.  Deei„,  XIII.  Stuk, 


Driemannige 


VI.  glad  en  hol,  bedekt  met  Bladfcheeden.  De 
Afdeel.  glacjen  waren  twee  Voeten  lang  ,  van  breedte 
Hooïd-  ajs  Gras,  effen,  aan  dezyden  omwonden.  Het 
maakte  een  groote  Pluim  ,  van  zeer  lange, 
eenvoudige,  Haairachtig  dunne  Aairtjes,  die 
overend  ftonden.  De  Blommetjes  ,  ver  van 
elkander  aan  de  Tandjes  van  de  Graat,  binnen 
een  langere  witte  Wolligheid  verholen,  waren 
dubbeld,  het  eene  ongefteeld,  het  andere  ge- 
lleeld  en  omringd  met  zyn  eigene  Wolle.  De 
Kelk  was  tweekleppig  ,  Lancetvormig  ;  de 
Bloem  éénkleppig ,  met  drie  Meeldraadjes  en 
twee  Stampers. 

II.  00  Suiker -Riet  met  gepluimde  Bloemen  en 
Saccha-  piatte  Bladen. 

turn  Ojfici»  * 
fiarum. 

r,ewoon.  Van  dit  Riet,  dat  op  vogtige  en  onder  Wa- 
ter ftaande  Gronden,  zo  wel  in  Oost-  als  in 
Westindie,  overvloedig  geteeld  wordt,  gewa- 
gen byna  alle  Reisbefchryvers.  Het  heeft 
dikke  Knoopige  Wortels ,  zig  fcheef  en  zy de- 
waards  uitfpreidende ,  waaruit  Rietftengen 
voortkomen  dikwils  twee  of  drie  Duimen  dik, 
van  zeven,  agt ,  tot  tien  en  twaalf  Voeten 
lang.  Rümphius  heeftze  gezien  van  zeven- 
tien 

(" i)  Saccharum  Floribus  paniculatis ,  Foliis  planis,  Syft. 
Nat.  H.  Cliff.  26.  Mat,  Med.  33.  R.  Lugdb.  52.  Arundo 
Saccbarifera.  C.  B.  Pin.  ig.  Sloan.  ffam.  31.  Hift.  L 
p.  108.  T.  66-  Rumph.  Amb*  V.  P*  186.  T.  74.  f.  1, 
B  u  R^f .  Fl.  Ind%  p,  23, 


Grasplanten*  141 

den  Voeten.  Zy  zyn  geelachtig  en  glad,  maar  vi. 
beftaan  uit  Leden,  van  een  Handbreed  tot  een  A™*Lé 
half  Voet  lang,  die  dus  het  Riet  knoopig  maa-  Hooïd* 
Jcen.   De  bovenfte  Leden  geeven  Bladen  uit,  sJkerm 
van  eenige  Voeten  langte ,  maar  n;et  breed,  Riet* 
die  opwaards  ftaan,  en  het  Riet  ten  deele  om- 
vangen.   Ik  heb  zulk  een  gedroogd  Suiker- 
Riet,  dat  in  zyn  geheel  tien  Voeten  lang  is, 
en  ruim  een  Duim  dik,  met  Bladen  van  wei 
twee  Ellen  langte,  niet  meer  dan  een  Vinger 
breed.   De  Leden  hebben,  in  't  midden,  on- 
gevaar  de  langte  van  twee  Duimen ;  by  den 
Wortel  zyn  ze  korter.   Gewoonlyk  wordt 
het,  zyne  dikte  en  grootte  hebbende,  wat 
boven  den  Grond  afgefneeden,  en  dan  geeft 
het  weder  andere  Stengen  uit.  Indien  men  't 
voort  laat  groeijen  geeft  het  fomtyds  eene 
Bloem -Aair  ,  als  een  uitgefpreide  Pluim  en 
draagt  een  langwerpig  fpits    Zaad.  Door 
Stek  ,  of  in  den  Grond  gelegde  Stukken % 
teelt  men  het  gemakkelyk  voort;  ja  een  ge- 
heel Riet,  begraven,  geeft  uit  ieder  Knoop 
een  nieuwe  Plant. 

Het  Sappige  Honigzoete  Merg,  dat  rykelyk 
in  het  welgehavende  Riet  vervat  is ,  levert 
die  zo  bekende  Suiker  uit,  wier  Latynfche  be- 
naaming  van  't  Arabisch  woord  Saccar  afge- 
leid wordt,  't  Is  zeker  dat  den  Ouden  reeds 
dit  Natuurlyke  Sap -zout  bekend  was;  hoewel 
men  meent,  dat  zy  het,  in  Arabie  en  andere 

Oos- 


IL  Deel,  XIIL  Stuk, 


I 

DrxemannigS 

VI.     Öofterfche  Landen,  door  de  Hitte  der  Lugt 
A  mEL'  geftolde  Sap  des  Riets  daar  voor  gebruikt  heb- 
Hooïd-  fcen  è  Mooglyk  hebben  zy  eerst  maar  het  zoete 
S^Lr-   SaP>  a!s  Syroop,  uit  zulk  Riet  gezoogen  en 
!&>'•       genuttigd  (*)  Galenus  fchreef,  dat  de  Sao 
char  uit  Indie  en  Gelukkig  Arabie  aangebragt 
werde ,  zynde  een  foort  van  Honig  ,  doch 
minder  zoet  dan  die  (f).  Pliniüs  verhaalt* 
dat  men  het  Gomachtig  in  Rieten  vondt,  van 
grootte  als  een  Hazelnoot ;  doch  fpreekt  ook 
van  Rieten ,  op  de  Gelukkige  Eilanden  groei- 
jende,  uit  welken  Sap  geperft  werdt  van  aan* 
genaamen  Smaak  (§). 
Suiker      De  zeer  geleerde  Salmasiüs  heeft  zig 
deL°U"    verbeeld,  dat  de  Suiker  der  Ouden  alleenlyk 
de  Traan  ware  van  het  Bamboes-Riet,  't  welk 
groote  Boomen  maakt  in  Oostindie.   Dit  is, 
ten  deele,niet  onwaarfchynlykjom  dat  zy  van 
Riet  fpreeken ,  dat  als  Boomen  groeide,  en  de- 
wyl  de  Bamboezen,  jong  zynde,  een  zoet  Sap, 
als  Honig  bevatten,  't  welk  door  uitdrooging 
hard  wordt         maar  het  is  ook  te  denken, 
dat  zy  insgelyks  het  regte  Suiker-Riet  gekend 
hebben,  en  allengs  gekomen  zyn  tot  de  be- 
kwaamfte  manier ,  om  het  Sap  daar  uit  te 

per- 

CD  Quique  tribuut  tenera  dulces  &b  Amndine  Succos, 

(f)  Simpt,  Medicmn.  Libr.  7. 
(£)  Bi  ft.  Nat.  Libr,  6. 

(40  Zie  het  II.  D e els ,  II.  S r ü k ,  van  deeze  Nam 

tttitrtyk*  II if tor  ie }  hhidz.  6o* 


Grasplanten.  143 

'perfen,  en  door  uitwaafeming  daar  van  Suiker  VI. 
te  bereiden.   Sommigen  willen  zelfs,  dat  het  As^L' 
zo  berugte Tabaxir.  't  welk  A  vicenna  zeid'  'Hoon* 

0  '  STUK. 

de  Asch  te  zyn  van  gebrand  Riet,  niets  anders  suiker^ 
zy  geweest  dan  Suiker,  die  rauw  en  ongezui*^* 
verd  veel  naar  Asch  gelykt.  Piso  verhaalt, 
dat  in  Brafil  het  Suiker -Riet  van  zelf  groeït 
en  zeer  hoog  wordt,  geevende  Suiker-Kryftal- 
len  uit  door  de  Hitte  der  Zonne. 

Onder  de  Verzengde  Lugtftreek  onzes  Aard-  Manfet. 
kloots  wordt  dit  Riet  meest  overal,  waar  een ^f^1^ 
bekwaame  Grond  daar  toe  is ,  hedendaags  ge- 
plant. De  manier,  op  welke  zulks  in  onze 
Westindiën  gefchiedt ,  de  bereiding  der  Lan* 
den,  en  het  gene  het  maaken  van  de  Suiker 
betreft, is  elders  door  my  omfiandig  befchree- 
ven  (*).  In  Ooftindie  gefchiedt  het  op  derge- 
lyke  manier  ,  door  de  Javaanen  en  Chinee- 
zen  ,  maar  op  fommige  Eilanden  kookt  men  'er 
flegts  Syroop  van,  die  aldaar  anders  gemaakt 
wordt  van  de  uitgeperfte  Rieten  ,  waar  van 
de  Europëers  aldaar  ook  Bier  brouwen.  De 
Maleijers  noemen  de  Suiker  Gu/a,  de  Chinee- 
zen  Tung.  De  Rum,  weet  men,  is  een  Sterke 
Drank,  welke  ïn  de  Weftindiën  van  de  Me- 
lasfen ,  gelyk  in  Ooftindie  de  Arak  van  Ryft 
geflookt  wordt.  Voorts  eeten  de  Indiaanen 
of  kaauwen  veel  de  jonge  Spruiten  van  dit 

Riet3 

CD  Zie  de  Befchryving  van  Amerika*  IJ,  Dset,| 
biadz.  540  »  enz.  als  ook  bladz.  609 ,  enz. 


iï.  Deel.  XIII.  Stük, 


144 


Drzemannioè 


VI.     Riet,  inzonderheid  van  eene  Soort  ,  genaamd 
~AULE1"  Tecfia,  welke  zeer  dun  is  van  Steng  en  Baft 
Hoofd-  en  zeer  ZOetSap  heeft , zo  Rümphiüs  meldt. 
Suiker-  ®lt  doet  men  00^  'm  Egypte,  zegt  Fors- 
Riet.       kaöhl,  die  te  Kairo  de  Halmen  zag  te  koop 
venten:  maar  de  Suiker,  zegt  hy,  wcrdt  'er 
zo  goed  niet  gemaakt  als  in  Europa, 
Gebruik    'c  Menigvuldig  gebruik  van  de  Suiker ,  in 
ran  de    de  Huishouding ,  tot  het  aangenaam  maaken 
111  er*    van  allerley  laffe,  en  het  verzagten  der  fcherp- 
heid  van  zuure  Spyzen  en  Dranken  ,  is  zeer 
bekend.    Men  fchyntze  hedendaags  niet  te 
kunnen  misfen;  terwyl  in  de  oudfte  tyden  en- 
kel Honig  daartoe  gebruikt  werdt.    Ook  is 
zy  van  oneindigen  dienst,  tot  het  bereiden 
van  Konferven,  Geleijen,  tot  het  inleggen 
van  Vrugten,  en  inzonderheid  tot  de  Syroo- 
pen  der  Apotheeken.    Men  kanze  derhalve 
niet  van  de  Geneesmiddelen  uitzonderen,  en, 
behalve  het  gebruikbaar  maaken  van  veele 
Artfenyën,  welke  zonder  dien  te  leelyk  of 
te  fcherp  zyn  zouden,  wordt  zy,  op  zig  zel- 
ve, ook,  tot  verzagting  van  de  Borst,  van 
Maag-  en  Kolykpynen,  dienftig  bevonden. 
Zelfs  is  zy  zagtelyk  den  Afgang  bevorderen- 
de; maar  gelyk,  volgens  't  gemeene  fpreek- 
woord,  te  veel  Zoets  walgt ,  zo  wordt  ook  het 
al  te  rykelyk  gebruik  van  de  Suiker,  in  fommi- 
geGeftellen,  voorde  Ingewanden  nadeelig;ja 
kan,  misfchien  ,  wel  eene  Uittcering  veroor- 
zaaken ;  gelyk  fommigen  daar  van  de  Engel- 

fche 


Grasplanten. 


^cheZrekte,  in  Kinderen,  afleiden.   Anderen  Vi. 
pryzen  een  rykelyk  gebruik  van  Suiker,  Ho-  uj# 
nig  en  andere  zoete  dingen,  als  Middelen  ^o*0* 
aan,  om  de  Gezondheid  te  bewaaren.  En,  Suite** 
wat  het  Schorbut  in  de  Mond  betreft,  daar^ 
eenigen  de  Suiker  van  befchuldigen ,  wordt 
het  voorbeeld  bygebragt  van  zeker  Heer ,  die 
zyn  geheele  Leven  veel  daar  van  gehouden 
hadt,  en  over  de  tagtig  Jaaren  oud  zynde  een 
ftel  nreuwe  Tanden  kreeg,  leevende  tot  by  de 
honderd  jaaren  (*).  Op  dien  grond  heeft  ze- 
ker voornaam  Engelsch  Geneesheer ,  ge* 
naamd  Doktor  Slare,  een  Verdediging  uit* 
gegeven  van  de  Suiker ,  tegen  de  befchuldi- 
gingen  van  Doktor  Willis  en  andere  Ge* 
ïieeskundigen  >  als  ook  tegen  ?t  algemeens 
vooroordeel;  draagende  dat  Vertoog  aan  de 
Dames  op.    Dus  zien  wy  dat  dit  ftuk  zeer  m 
twyfel  ftaat,  en  dat  de  Suiker,  even  als  aller* 
!ey  Levens-  en  Geneesmiddelen,  Spyzen  en 
.  Dranken,  naar  de  Omftandigheden,  het  Ge- 
ftel,  de  Levensmanier,  van  den  genen  die  ze 
gebruikt,  heilzaam  kan  zyn  of  vergiftig.  Uit* 
wendis:  is  zy,  als  een  zagtelyk  zuiverend 
Middel,  tot  verfche  Wonden,  als  ook,  inzon- 
derheid, voor  fommige  Oogkwaaien  dienftig. 

Of  het  Rotting-Suiker-Riet,  in  't  Maleitsch  tifjp* 
Tabu-Rottang  genaamd,  dat  b,y  Rumphius, 

op 

(*)  Zie  dit  omftandig  in  de  Phitofophifckë  VeWiemde* 
fmgm  ,  by  F.  Houttuyn  >  III.  D  e  e     bladz.  327  ,  &c, 

K 

II.  Deel.  XIII.  Stük* 


I4<?        D  R  I  E  M  A  N  K  I  G  £ 

VI.  op  de  ze! We  Plaat  als  't  gewoone,  afgebeeld  i$  » 
Afdeel,  alleenlyk  in  Gewas,  dan  ook  in  hoedanigheid 
fcfeoFD-  verfchille  ,  vind  ik  niet  aangetekend.  Het 
STVK'  zelfde  merk  ik  op,  in  de  befchryving  van  het 
Tweehhemig  Suiker- Riet ,  (*)  't  welk  de  Heer 
Forskaöhl  zo  overvloedig,  met  en  bene* 
vens  het  groote  Hengel-Riet,  op  den  Slykeri* 
gen  Nyl- Oever  vondt  groeijen,  dat  het  on* 
doordringbaar  Kreupelbosch  maakte.  Men  ge* 
bruikte  het  veel  tot  leevende  Haagen  ,  ter  be* 
fchutting  der  Hoven.  Het  kwam,  met  zyne 
Halm,  hooger  dan  eens  Mans  langte  boven  't 
Water.  Het  was  fomtyds  getakt  en  hadt  Pee- 
zige  Bladen,  met  eene  Stekelige  Wolligheid 
van  boven  aan  den  voet;  van  onderen  ftomp 
gekield,  geheel  groen,  doch  met  een  witte 
Streep  aan  de  bovenzyde.  Zyn  Ed.  noemde 
het  Tweebloemig,  om  dat  het  twee  Bloemp* 
jes  by  elkander  hadt  ,  't  eene  gefteeld,  het 
andere  ongefleeld.  De  Kelk  ,  van  onderen 
Wollig  geringd,  was  tweekleppig,  het  Blom* 
metje  eenkleppig  :  ten  minde  bevonden  zig 
drie  Kafjes  in  ieder  Bloempje. 

Jap- nsch     ^n  zeer  vee'e  opzigten  komt  die  fraaije  ya- 
Pl .     panfe  Riet-Pluim ,  door  den  Heer  T  hu  nberg 
Fis.  i.    geplukt  en  uit  myne  Verzameling  hier, ten  hal* 
ve  verkleind  ,  in  Plaat  gebragt,  met  deeze 
jEgyptifche  overeen.  Ten  minfte  is  het  zeker, 

dat 

CV  Saccharum  (biflorum)  Panicula  Lanata  ,  fecunda  ; 
Caiycibus  unifloris  ,  geminatis  ,  extus  Lanatis.  Flor^ 
Egijpt.  Arab.  p.  16. 


Grasplanten-  T47 


dat  dit  Gewas  tot  het  Geflagt  vnn  Suiker-Riet  vt. 
behoort,  alzo  de  Wolligheid  buiten  den  Kelk 
der  Bloempjes  zïg  bevindt.   Men  ziet  zulks  in  Hooro- 
het  vergroote  gedeelte  eener  Aair  van  deszelfs srUK* 
Pluim  ,  by  a  ,  die  uit  een  menigte  derzelven  be- 
ftaat,en,dat  de  geheele  Pluim overzyde hangt, 
begunih'gt  wederom  de  overeenkomst.  Boven- 
dien heeft  dit  myne  ook  telkens  een  gedeeld 
en  ongeftéeld Bloempje, beiden  tweeflagtig , by 
elkander,  en  is  dus  mede  tweebloemig.  Ja  het 
Blommetje  fchynt  ook '  maar   eenbladig  te 
zyn,  doch  het  Bloemblaadje  heeft  een  lang 
Baardje ,  waar  van  op  dat  Egy ptifche  Suiker-Riet 
niet  gefproken  wordt.  Het  Gewas  komt  in  dit 
opzigt  nader  met  de  volgende  Soort  overeen  , 
waar  van  het  wederom  verfchilt ,  door  de 
Graat  niet  Wollig  te  hebben.  De  Wolligheid 
van  de  Pluim  is  Zilverwit  en  volmaakt  Flu- 
weelachtig,  terwyl  die,  voor  *t  overige,  een 
Goudgeele  Kleur  heeft.  In  het  Blad,  dat  zeer 
fmal  is  en  Scheedachtig,  komt  eene  fcherpe 
rauwheid  voor  ,  als  men  naar  beneden  ftrykt; 
't  welk  wederom  met  de  Stekeligheid  der  Bla- 
den van  dat  Nyl-Riet  ftrookt. 

(3)  Suiker -Riet  mei  een  losfe  Pluim ,  een  ge-  HL 
wolde  Graai  en  gebaarde  Bloemen*  rzm  °Ra« 

Niet  venna  % 
<  Ita- 

f3)  Saccharum  Panicuia  laxa,  Rachi  Lanata  9  Flo- liaan5ck* 
tibiis  Ariftatis.  fyftl  Nat.  XIIL  Andropogon  Ravenna»* 

IL  Deel.  XIII.  Stuk. 

K  * 


*4$ 


D&IEMANN  X  G '  jfi 


VL 

Fideel, 
III. 

BoOIrD- 

STÜK. 


n  IV. 

•Splcatum* 

Geaaird. 


Niet  alleen  in  de  Alpen  omftreeks  Ravenna  * 
een  oude  Stad  in  de  Kerkelyke  Staat,  waar 
van  het  zynen  bynaam,  door  Zanoni,  heeft 
bekomen;  maar  ook  elders  in  Italië 9  gelyk  by 
Verona,  ja  zelfs  in  Provence  en  Languedok , 
groeit  deeze  Soort.  B  auhinüs  hadt  dezelve 
Takkig  Rietgras ,  dat  een  witte  Pluim  draagt* 
getyteld.  Daar  van  echter  zou  de  tegen- 
woordige ,  volgens  den  Heer  S  e  g  u  i  e  r  3  door 
een  fraaijere  glanzige  en  byna  Fluweelachtige 
Pluim ,  en  door  het  vooze  Merg  3  dat  de 
Halmen  vult ,  onderfcheiden  zy n .  Scheuchzer  , 
niettemin,  brengtze  tot  eene  zelfde  Soort  't 
huis,  en  het  een  zo  wel  als  't  andere  heeft  in 
de  zo  even  gemelde  Japanfe  Riet- Pluim 
plaats;  maar  in  dezelve  is  de  Graat  niet  ge- 
wold, en  de  Pluim,  volgens  de  Afbeeldingen > 
aanmerkelyk  verfchillende* 

(4)  Suiker-Riet  met  geaairde  Bloemen  en  ge- 
golfde Bladen. 

In 


Sp.  Plant.  1481.  Afundo  Calycibüs  ünifloris  extns  La- 
nuginofis.  Ger,  Prov.  p.  105,  Ar,  farcta  Alpium  Ra* 
vennae.  Zanon.  Hift.  I.  p.  64.  T,  24.  Mor  Hiftm  III. 
p.  22U  S,  8.  T.  8.  £•  32.  S  e  g.  Ver.  I.  361.  Gram, 
Arundinaceum  Ramofum  Plumofum  album.  C.  B.  Pin* 
7.  Prodr.  14.  Theatr.  95.  Scheuchz.  Gram,  137. 

(4)  Sacchantm  Flor.  Spicatis  ,  Fol.  undatis.  Sijft.  NaM 
Alopecurus  Malabarica  &c.  Scheuchz.  Gram.  91, 
Gram.  Panicul*  brevifolium  crifpum*  Pluk.  Alm%  177; 
T.  119.  f.  x.  Tjeria-  kuren  -pulla.  H.  MaU  XII.  r.  117., 
'A\  62.  B  u  rjvz»  F/f  Ind.  p,  23, 


Grasplanten» 


In  Indie  komt  deeze  Soort ,  op  Steenige  vi. 
plaatfen,  voor,  zegt  Linn^üs.    Ik  hebze  AYlfu 
zo  uit  Japan  als  van  Java  bekomen,  op  welk  Hoofd* 
Eiland,  zo  de  Hoogleeraar  Burm annus  S1UK* 
aantekent,  dezelve  zo  wel  valt  m.et  Lancet- 
vormige  ruige  of  ruuwe ,  als  met  Liniaale  Gras- 
achtige  Bladen.    Dat  van  Madrasf,  by  Plu- 
kenet,  hadt  korte  breede  gekrulde  Bladen, 
en  eene  Fluweelachtig  paarfche  Aair.  De  Hal- 
men vallen  een  Voet  en  daar  boven,  ja  in  myn 
Exemplaar  van  Java  twee  Voeten  hoog.  Dit 
heeft  Bladen  van  wel  een  Voet  lang  en  een 
Kwartier  Duims  breed.  Zonderling  is 't,  dat 
de  Bloemen  hier  geen  Kelk  hebben ,  maar  twee 
Bloemklepjes;  die  beiden  gebaard  zyn. 

In  de  Woeftynen  by  Kairo  ,  in  Egypte ,  Hirfutèm* 
vondt  Forskaöhl een  Soort , welke  hy  den  Ruig% 
bynaam  van  Ruig  geeft ,  wegens  de  ruigte 
van  de  Aair  (*).  Deeze  hadt  de  Halmen  een 
Voet  hoog  en  Scheedachcige  gladde  Bladen. 
De  Bloemen ,  hier  den  Kelk  en  het  Blommet. 
je,  beiden,  tweekleppig  hebbende,  waren  ge- 
fteeld  en  ongefteeld,  even  als  in  zyne  voor- 
gemelde Soort. 

Pha- 

(*)  SaccTiarum  (hirfutum)  Spie!  hirfuta;  Spiculis  ge- 
minis  ,  altera  fesfüi  ,  altera  pedicellata.  Flor.  Egijph 
Arob.  p.  16. 

K  3 

iL  Deel.  XIII.  Stuk. 


I$0.  ï>  R  1  E  M  A  N  N  I  G  ft 


Vf»  Phalaris.  Kanary, 

HooVd-     In  dit  Geflagt  wordt  het  Blommetje,  in  zyn 
flSTUff»      geheel,  ingeflooten  van  de  Kelkblaadjes,  wel- 
ke, ten  dien  einde,  grooter  en  hol  zyn,  ver-' 
volgens  ook  als  een  Kaf  je  fluitende  om  het 
Zaad.  De  beide  Kelkblaadjes  zyn  even  groot 
Het  bevat  de  volgende  Soorten. 

#        (i)  Kanary  met  eene  byna  Eyronde  Aaircch* 

Thalaris  tige  Pluim  5  de  Kafjes  gekield. 

Canarien* 

fis. 

Gewoon.  Dit  Gras,  zo  men  wil  van  de  Kanarifche  Ei* 
landen  afkomftig ,  van  waar  het  met  de  Kana- 
ry-. Vogels  ons  is  toegebragt,  groeit  evenwei 
ook,  zo  't  fchynt  natuurlyk,  in  Italië , Spanje, 
en  de  Zuidelyke  deelen  van  Vrankryk ,  aaa 
den  Zeekant, op  de  Akkers  tusfchen  't  Koorn. 
In  de  andere  deelen  van  Europa,  gelyk  in  on- 
ze Nederlanden  ,  wordt  het  overvloedig  ge-  j 
zaaid,  om  het  Kanary -Zaad  daar  van  te  win- 
ren.  Dit  vak  hier  te  Lande  altoos  wit;  wes- 
halve de  vermaarde  Tour  ne  fort  het  Kruid 
cJen  naam  gaf  van  Geaaird  Gras,  met  een  wit 

Geerft- 

(*)  Zie  de  Afbeelding  Fig.  17  ,  op  Plaat  LXXXVIL 
(O  Phalaris  Panicula  fubovata  Spiciformi  ,  GJumis 
carinatis.  Sijfu  Nat.  XII.  Gen.  74.  Veg.  XI 1U  p,  88« 
li.  Ups.  19*  Schreber  Gram.  83.  T.  10*  f.  2.  Pha- 
laris Radice  annua.  H.Cliff*  23.  R.  Lugdb.  60.  Gort. 
JBe/g.  i6«  Dalib.  Pai\  20.  Phalaris  major  femine  albo. 
C.  B,  Pin*  28*  Lob.  Tc.  43.  Dod.  Pempt.  510.  Gramen 
Spkatum  femine  Miliaceo  albo«  Toi/rnef,  Jnft.  518. 


G  K  A  S  t  t  A  N  T  E  N'  151 


Geerftachtig  Zaad:  maar  op  't  Eiland  Maltin  vt. 
wordt  het  overvloedig  met  zwart  Zaad  aange-  f^1 
fokt,  dat  men  'er  Cuneno  heet.    Daar  is  ook  *™or 

'  STUK. 

nog  ecne  Verfcheidenh^'d  van  bekend,  met  xatmnj 
graauwachtig  Zaad.  To urne  for  t,  zo  even  Zaa^ 
gemeld  ,  maakte  byzondere  Soorten  van  die 
beiden. 

Met  Grasachtige  Bladen  ,  en  Halmen  die 
knokkelig  of  met  Leedjes  zyn,  van  één  tot 
*  twee  Voeten  hoog,  groeit  dit  Kruid  en  brengt 
zyn*Zaad  voort.  De  Bladen  omvangen  Scheed- 
achtig de  Halm,  inzonderheid  het  boveiifte, 
dat  de  Aair,  op  een  dun  Steeltje,  als  uit  een 
Kokertje  uitgeeft.    Die  Aair  wordt  een  Pluim 
genoemd,  om  dat  de  Bloempjes,  waar  zy  uit 
beftaat,  geftceld  zyn.   Zy  is  Eyrond  en  be- 
vat veele  Bloempjes  ,  w>er  buitenfte  Kelk- 
blaadjes gekeeld  zyn,  hol,  in  't  midden  wit- 
achtig en  groen  gerand;  't  welk  de  Aair  bont 
ma^kt.    De  binnenfte,  die  veel  kleiner  zyn» 
bevatten  de  Bloemblaadjes  benevens  de  Meel* 
draadjes  en  den  dubbelen  Styl ,  op  de  voor- 
gemelde manier.    Het  Vrugtbeginzel  wordt 
een  Zaad,  dat  binnen  de  twee  Bloemblaadjes, 
die  hard  geworden  zyn ,  digt  is  beflooten. 

Dit  Zaad  wordt  inzonderheid  gebiuikt  tot 
Aas  der  Kanary- Vogelen,  die  hetzelve  zeer 
beminnen.  Hier  toe  teelt  men  hetzelve;  hoe- 
wel het  ook  door  fommige  Liefhebbers  vaa 
Paarden  wel  gebruikt  wordt  om  die  te  Voede- 
ren; als  waar  door  zy  zeer  tierig  worden  en 

K  4  glad 

II.  Deel.  XIII.  Sras. 


152  Driemanki©* 


VT.    glad  van  Huid.   Men  zou  'er' ook  Meel  vau 
in.  '  kunnen  maaken  ,  tot  Spyze  voor  de  Menfchen ; 
Hoofd-  greiyk  bet  dus,  in  Italië,  wel  onder  het  Tar- 

STUK. 

Kanary.  wenbrood  gebakken  wordt.  Moeijelyk,  nog* 
2**4  thans,  is  het  van  *t  Kaf  te  zuiveren,  dat  de 
Vogeltjes  'er  zo  behendig  weeten  af  te  pellen. 
Anders  is  'er  geen  twyfel  aan,  dat  hetzelve 
een  zeer  gezond  en  ligt  verteerbaar  Voedzeï 
uitlevere* 

ïT-        f2)  Kan  ar  y  met  een  Rolronde  Pluim  en  'ge+- 

notaris     w    .      J   r.  ö 
Butbofa.  kielde  Kofjes. 

Bolworte- 

Of  dit  BoJworteHge  Kanary-Gras,  dat  in  de 
Oofterfche  Landen,  als  ook  by  Rome,  wild 
groeijende  gevonden  wordt,  eene  verfchillen- 
.  de  Soort  zy,  wordt  van  fommigen  getwyfeld* 
De  Kenmerken,  waar  door  men  hetzelve  heeft 
willen  onderfcheiden ,  befiaan,  buiten  en  '.be- 
halve den  Knolligen  Wortel ,  in  de  grooter 
hoogte  en  langwerpigheid  van  de  Aair  of 
Pluim,  die  dikwils  delangtevan  twee  of  drie 
Duimen  heeft;  waarby  Scheuchzer  nog 
voegt,  dat  de  twee  binnenfte  Kelkblaadjes 
daar  in  cntbreeken  zouden.  Maar  de  Knollige 
Wortel  is  door  Barrelier  aan  het  gewoo- 
nc  Kanary-Zaad,  in  de  Zuidelyke  deelen  van 

Eu- 

(V)  Thaïavis.  Pankula  Cylindrica,  Glumis  carïnatis* 
Am.  Acad.  IV.  y>.  264,  Phalaris  radice  perenni.  R« 
Lugdb.  63.  Phal.  Bulbofa  Semine  albo.  Raj.  Hifi.  1249. 
Scheuchz,  Gram.  p.  53. 


Grasplanten; 


Europa  ,  waargenomen ;  het  welke  daar  ook  wel  vi. 
een  overbly venden  Wortel  heeft ,  gelyk  dit 
^olwortelige,  uit  welks  Zaad,  in  een  vette  Hoofd- 
Kley-Grond , de  Heer  Schreber  Planten  be- 
komen heeft,  korter  van  Halmen  Aair,  met 
Vezelige  Wortelen.  En  ,  dat  de  binnenfte 
Kelkblaadjes  ontbreeken  zouden,  zegt  hy,  is 
valschrzo  dat  dit  Bolwortelige  door  hem,  met 
Gouan,  flegts  voor  eene  Verfcheidenheid 
van  het  Gewoone  wordt  gehouden.  De  Heer 
Gerard  heeft  het  in  Provence  ook  jaarlyks 
ftervende  gezien,  zonder  Bolwortelen,  met 
de  Halm  maar  een  Voet  hoog  doch  de  Aair 
drie  Duimen  lang,  aan  den  top  verbreed. 
Waardig  is  het  om  te  bouwen ,  dewyl  het  wel 
eens  zo  veel  Zaad,  als  het  gewoone,  uit- 
levert 

(3)  Kanary  met  een  langwerpige  Pluim  en  ftyve  mlófa. 
Bladen.  Knoopig. 


In  de  Zuidelyke  deelen.  van  Europa  ,  zegt 
Linn.£üs,  groeit  deeze  Soort,  wrelke  ftyve 
Bladen,  als  Riet,  heeft,  die  ruuw  gerand  zyn, 
het  bovenfte  flaauw  buikig;  de  Aairen  digt, 
langwerpig  Eyrond  en,  zo  wel  als  de  Keiken, 
niet  gebaard. 

(4)  Ka* 

(\)  Phataris  Panïcula  oblonga,  Folïis  rigeniibus  ma.* 
pr,  Radice  nodofa,  Mor,  Bijt.  lil.  j>.  ig*, 

ts 

II.  Deel.  XIII.  Stuk, 

i 


Ö  R  I  K  M  A  N  N  !  Ö  R 


VI.  (4)  fCanary  met  eene  Aairvormige  ,  'Eyrcft& 
deel.  langwerpige  Pluim  ,  de  Kafjes  gekield  j 

Hoofd-  Lancetvormig. 

STUK. 

Aquatica.  In  Egypte  en  aan  den  Tyber,  by  Rome, 
.Waterig,  groeit  volgens  den  Ridder  dit  Wat  enge  Kmavy- 
Gras,  't  welk  Büxbaüm  ock  aan  de  Darda- 
nellen  ,  in  de  Weiden,  vondt.  Het  h^eft 
Rietachtige  Halmen  en  taimehk  ftyve  Bladen» 
Uit  den  boezem  van  het  bovenfte,  die  ecir'g- 
zins  buikig  is,  komt  eene  Eyrond -langwerpi- 
ge gladde  Aair,  of  liever  dunne  Pluim.  Dö 
Kafjes  zyn  Lancetvormig,  glad,  gekield,  met 
een  Ribbetje  doorreegen. 

V.  -(5)  Kanary  mei  eene  Rolronde  Aairachtige 
F^tloüies*  Pluim  ,  die  glad  is  en  doorgaans  Jong* 
iifchdod-  draagende. 

Een  Aair,  veel  naar  de  Lifchdodden  gely- 

ken- 

(X)  Phaturis  Pan.  Spiciformi  ovato-oblonga  ,  Glumis 
carinatis  Lanceolatis.  Am.  Acad*  IV.  pS  264,  Gramen 
Typhinum  Phalaroides  ma  jus  Bulb.  Aquaticum.  Barr. 
Rm\  1200.  T*  700.  f.  1.  Gramen  Phalar.  hirfutum  Spica 
Longiiiima.  Buxb.  Cent,  IV.  p.  30.  T.  53. 

is)  Phalaris  Panicula  Cylindrica  Spiciformi,  gïuWi, 
pasfim  vivipara.  Oed.  Dart.  531.  Gort*  Belg,  f6.  FL 
S'uic,  49,  54.  Dalïb.  Par.  19,  Gram.  Typhoides * 
Spica  purpurafcente  foiiacea.  Scheuchz.  Gram,  éf* 
Gramen  Typhoides  medium,  f.  vulgaSfllmtmi.  Mor. 
Hifi,  111.  p.  193.  T.  4.  f.  2.  Gram.  Typh.  Junceum 
perenne  Barr.  Bar.  T.  21.  f.  2.  Gramen  ïyphinoin. 
L  0  b.  Z\  10.  Gram.  Prat.  Sp.  ?.  D  o  d, 


Grasplan  te  Ni  155 

kende,  geeft  fden  bynaam  aan  deeze  Soort,  ' Y*v' 
welke  door  geheel  Europa  gemeen  is  aan  de  i ,1, 
Wegeïi  en  Velden ,  die  Zandig  zyn  en  aan  de  s^£ïö* 
kanten  der  Bouwlanden.  Bauhinüs,  die  het 
afbeeldt  5  zegt ,  dat  het  uit  een  Vezelige  Wortel 
veele  Halmen  voortbrengt  van  anderhalve 
Span  hoog,  rond,  knoopig,  met  korte,  fmal- 
le,  fpitfe  Bladen;  de  Aair  valt  wel  drie  of  vier 
Duimen  lang  ,  en  is  ruuw,  van  Kleur  Asch- 
graauw,  uit  veele  digt  famengepakte  Blaasjes, 
die  ftyf  zyn,  met  kleine  Baardjes,  beflaande. 
Dit,  evenwel,  wordt  thans  aangemerkt  als  de 
eerfte  Soort  van  Phlëum,  waar  mede  deeze 
in  gellalte  veel  overeenkomft  heeft,  alleenlyk 
door  de  Bloemen  verfchiIIende,zo  Linn^us 
aanmerkt;  door  wien  zeker  Lifch-Doddegras 
met  eene  Bladerige  Aair,  paarseh  van  Kleur, 
dat  de  vermaarde  Breyn  van  Dantzig  aan 
Scheüchzer  gezonden  hadt,  thans  hier 
wordt  t'huis  gebragt.  De  Aair,  zegt  hy,  die 
bleek  is,  breekt  in  Kwabbetjes  en  is  hier  en 
daar  befprengd  met  Jongdraagende  Kafjes. 

(6)  Kanary  met  een  geaairde  Pluim ,  de  Bloem-  VI. 
blaadjes  een  gewricht  Baardje  hebbende  ;  ^mu^\ 
het  bovenfte  Blad  Scheedachtig,  Biaazig, 

Dit 

(6J  Phatarïs  Panicula  Spicata  ,  Petalis  Arifta  articu- 
lata  &c.  Sp*  Plant,  4.  Gramen  Pratenfe  Spka  pnrpurea  ex 
Utriculo  prodeunte.  Gramen  Folio  Spicarn  amplexante» 
•€•  B.  Pin.  3.  Theatr.  44,  Scheüch z*  Gram,  55. 

II.  Deel.  XIII.  Stuk, 


Driemannicï 


VT.       Dit  Gras,  dat  de  Bloem-Aair  uit  eene  Blaa- 
Afdeel.  zJge  gcheede  voortbrengt  3  groeit ,  volgens 
J3ËonH  Bauhinus,   in  de  Zuidelyke  deelen  van 
Vrankryk,niet  ver  van  Montpellier  enLyons5 
als  ook  in  Bourgondie.   De  Halmen  zyn  een 
Span  of  ook  een  Voet  hoog  en  hooger;  de 
Bladen  fmal  ,  de  Aairen  paarsch  van  Kleur.. 
Dalechamp  heeft  het , in zyne  befchry  ving 
der  Planten  omftreeks  Lyons,  in  't  byzonder 
Veld-Gras  getyteld :  zo  dat  het  aldaar  vry  ge- 
meen moet  zyn  ,  groeijende  in  vogtige  Vel- 
den. Linnaus  ftelt  de  Groeiplaats  in  Italië, 
alwaar  het  door Scheuchzer qvervloedig  in 
de  Velden  by  Rome,  wel  twee  Voeten  hoog, 
was  gevonden. 

Vil.  (7)  Kanary  met  eene  Rolronde  Pluim;  de 
^Wonder-  Blommetjes  ge/pitst ,    de  meesten  onvol* 

lyk*  maakt ,  de  onderften  als  afgebeeten. 

De  Halmen  van  dit  Gras ,  dat  door  den  ver- 
maarden Forskaöhl  in  de  Oofterfche  Lan- 
den is  waargenomen,  zyn  een  Voet  lang  en 
glad  zo  wel  als  de  Bladen.  Het  heeft  een  lang- 

wer- 

(7)  Phataris  Pankula  Cylindrica  ;  Flofculi&  mucrona- 
kh,  neutris  plurimis  ,  infimis  prsemorfis.  Sp.  Plant»  1665. 
Linn.  Dec.  p.  35.  T.  18.  Schreber  Gram.  p.  93» 
T«  12.  Phalaris  Panicula  Ovatooblonga  ,  apice  dilafcatS. 
G  e  r.  Pr ou.  75?  Gramen  Phalaroides  Lufïtanicurn.  Rat. 
Hift.  1248.  Gramen  Phalarides ,  Spica  brevi  reclinata  ex 
Utriculo  prodeunte»  Pluk,  Alm»  177*  T*.  33.  f.  5, 
k  o  r.  S.  8.  T«  3.  ^  6» 


QRAS'Pt  ANTES. 


werpige  Aan*,  die  deelbaar  is  in  verfcheide  VL 
Trosjes,  of  Trapjes  van  Bloempjes,  waarvan  ^fjff1* 
het  endelingfe  alleenlyk  vrugtbaar.   Het  on-  Hoorn- 
derfte gedeelte  van  de  Aairachtige  Pluim,  ver- 
toont zig,  als  door  Infekten  afgeknaagd. 
»  Het  zelfde  nam  de  Heer  Schreeer  waar  in 
dit  OofterfcheKanary- Gras,  5t  welke  by  hem 
uit  Zaad  was  opgekomen  cn  zeer  wel  geflaagd. 
Hy  geeft  'er  de  Afbeelding  van ,  benevens  die 
van  eene  Verfcheidenheid,  welke  reeds  in  de 
voorgaande  Eeuw,  zegt  hy,  uit  Engeland  is 
bekend  geworden,  wild  groeijende  in  Portugal 
en  de  Zuidelyke  deelen  van  Vrankryk.  Het 
kan ,  achter ,  dunkt  my ,  het  hier  aangehaalde 
van  den  Heer  Gerard  niet  zyn.  Het  is  ook 
door  den  Jongen  Heer  LiNNiEüs  omftandig 
befchreeven  en  in  Plaat  gebragt. 

.  (8)  Kanary  met  een  langwerpige ,  Buikige  Vin, 
groote  Pluim.  Anmdl 

nacea, 

By  verfcheide  Autheuren  is  dit  Watergras ,  tig%ietacl1" 

dat 

C8)  Phalaris  Panicula  oblonga  Ventricofa  ,  atnj>la"« 
Oed.  Dan.  259?  FL  Suec.  48  ,  53.  Dalib.  Paris  19» 
Arundo  Fol.  planis  Panicula  Spicata,  Spicis  confertis. 

Cliff>  26.  R.  Lugdk  66.  G tarnen-  Aq.  Paniculatum 
Phalaridis  femine.  Toürnf,  Sciieuchz,  Gram.  126. 
Gramen  Arundinaceum  Spicatum.  C.  B.  Pin.  6.  Theatr, 
94»  0.  Gramen  Paniculatum  Folio  variegato*  C.  B.  Pin. 
3.  Gramen  fu-lratum  vel  Itriatum  album»  Lob.  Ic.  3. 
Gouan.  Monfp.  34.  Ger.  Prov.  76. 

IL  Deel»  XIII.  Stuk,. 


Ijf  DRIÉUAHBIö!' 

VT    dat  door  geheel  Europa  aan  de  Oevers  vat* 
Aïdkel.  Meiren,  als  ook  op  vogtige  Zandige  plaatfen 
Hocïd-  in  ons  Holland  en  elders  groeit  ,  voor  een 
*TUK'     Soort  van  Riet  gehouden.  Dus  hadt  de  Ridder 
zelf  het  voorheen  genoemd  ,  Riet  met  platte 
Bladen ,  een  geaairde  Pluim   en  digt  getroptê 
Aairtjes.  De  Heer  Hall  er  gaf 'er  den  tytel 
aan  ,  van  „  Riet  met  eenbloemige  Sprink- 
5>  haantjes,  die  gebondeld  zyn,  fchubbig  op 
„  elkander  leggende,  de  Bloemkafjes  glanzig 
3,  en  eenigermaate  ruig.  "  Tournefort 
iioemde  hetzelve  Gepluimd  Watergras  met  Ka- 
yary-Zaad. 

Het  heeft  een  dikke  Halm,  van  twee  of  drie 
Voeten  hoogte  en  gladde  Bladen  ,  meer  dan 
^en  half  Duim  op  't  breedfte.  De  Pluim  i$ 
dikwils  een  Voet  lang  enTakkig,  met  Bloemp- 
jes, die  de  twee  Kelk-Schubbetjes  regaal  heb- 
ben ,  een  Blaasje  uitmaakende,  dat  van  onde- 
ren glanzig  is  ,  gelyk  in  *het  Kanary-Gras. 
Twee  binnenfte  Kafjes  bevatten  het  Zaad. 
Dewyl  het  Pluis  heeft  onder  aan  en  in  het 
Blommetje  ,  kon  het  by  cle  Rietfoor  ten  bly- 
ven, . zo H aller  oordeelde;  doch  dit  Pluis 
js ,  volgens  anderen ,  te  kprt. 
BontRiet-.  Hier  toe  behoort  dat  in  onze  Bloemhoven 
bekende  en  tot  Sieraad  nagehouden  wordende 
Bonte  Riet;  't  welk  Lob  el  afbeeldt  onder 
den  naam  van  gefleufd  of  geflreept  Wit  Gras* 
Men  noemt  het  ook  wel  Spaansch  Rietgras.  In 
de  Bergen  van  Savoije  groeit  het  wild  ,  zegt 


Grasplanten.  150 


hy,  met  Bladen  byna  als  van  Geerfl ,  maar  V!V 
ftyf  en  fcherp 9  gelyk  die  van  Dekriet.   Het  &mm%é 
is,  zeer  zonderling  en  fraay,  door  zyne  wit-  Hoog- 
heid met  groene  ftreepen,  in  weinige  andere  STÜiU 
Planten  voorkomende ;  weshalve  fommigen 
het  ook  wel  Lintgras  hecten.    Zelden  bloeit 
dit  Bonte  Rietgras,  op  die  plaatfen  daar  het 
wild  groeit,  gelyk  in  Provence.  Het  ander? 
komt  met  verdeelde  en  met  ruige  Aairen  voor^ 
als  ook  met  breeder  groene  Bladen  (*). 

(9)  Kanary  met  een  Liniaak  eenzydige  Pluim  jx. 
en  tweebloemige  Kelken.  £Sjffl 

mis. 

Onder  den  naam  van  Moeras-gras,  met  Rups-  ^,sblow 
"achtigc Sprinkhaanen ,  was  eene  Afbeelding  door 
Barrel ier  gegeven,  van  een  byzondere 
Soort  van  Gras»  't  welk  hy  aanmerkte  de  Hal* 
men  een  half  Elle  hoog  enBladerig  te  hebben  > 
aan  'c  end  met  een  Aair,  van  ten  minften  een' 
Span  langtc,  met  een  Bloesfem  als  uit  Rup* 
fen  beflaande.  Die  Aair  is  eigemlyk  een 
pluim  ,  uit  Aairen  van  Rupsachtige  gedaante 

fa- 

(*)  Gramen  Aquatkum  Paniculatum  latifolium.  C. 
Win,  Comm.  BolU  47. 

(9)  Phafmris  Pankula  fecunda  Lïneari ,  Calycibus  bi* 
floris.  Sp.  Plant.  7.  GLramen  Faluftre  Locuftis  Erucgeformi* 
bus.  Barr.  Rar.  1158»  T.  2  Daftylis  Spicis  numero- 
fis,  alternis  Cuimo  appreffis.  R.  Lugdb*  57.  G ^aa.» 
JSiK  I.  i>  130.  T.  29. 

II.  DS£L.  XIII.  StöKi 


'tóö  Driëmannige 

VT.    famengefteld ,  welke  wederom  beftaan  uit  kléi* 
Aïdeel.  ne  ^airtjes  0f  Bloempjes,    De  Aairen  ftaan 
>  HoorD>  overhoeks  aan  de  Halm  en  hebben  aan  deü 
Voet  korter  Aairtjes.  De  Heer  Gmelin,  die 
dergelyk  Gras  door  geheel  Siberië  vondt5 
merkt  aan,  dat  de  Afbeelding  van  Barrelier 
niet  nauwkeurig  zy ,  en  de  zyne  verfchilt  'er 
aanmerkelyk  van.    Het  was  „  Knokkelgras, 
»  met  menigvuldige  Aairen,  overhoeks  tegen 
„  de  Halm  aangedrukt  ,  van  langte  als  de 
„  Leedjes,  met  tweebloemige  Kelken",  ge. 
tyteld  door  den  Hoogleeraar  A.  vanRoyen, 
die  vastftelde,  dat  de  kleine  zydelingfe  Aairtjes 
van  Barre  lier  fiegts  Natuurfpeelingen 
zyn:  doch  zou  'er  geene  aanmerkelyke  Ver- 
fcheidenheid  plaats  kunnen  hebben  in  dit  Gras, 
naar  den  Landaart  en  de  foort  van  Grond? 
Immers  ook  komt  de  bepaaling  van  Lin- 
fo-ffius,  wat  de  eenzydigheid  belangt,  met 
geen  van  beiden  overeen. 

x        (10)  Kanary  met  een  zeer  eenvoudige  Pluim 
m  Stoomde  Bloempjes  j  het  eene  ongefieeld. 

■  Bloem- 

bkdig,       in  Ooftindie  is  dit  Gras  door  den  Heer  Koe- 
Kig  waargenomen,  *t  welk  naar  het  volgende 
eenigermaate   gelykt  ,   maar  Bloemblaadjes 
heeft,  volgens  den  Ridder  (*).  Dit  wil  zeg- 
gen, 

Cio)  Phataris  Panicula  fimpliciffima  ,  feoribuS  imirica* 
,  pJtcro  fesfiii.  Mant.  183. 
CV  Petaia  gerit.  Syfl.  Nat.  ïr*g%  XlIIi  p.  89; 


Ö  H  A  S  P  L  A  N  T  B  i  l6t 


gfi'n  j  dat  de  bmnenfte  Kafjes  der  Bloemen  hier 
hiet  ontbreeken.   De  Kelk  ïs  langwerpig,  lan-  III. 
ger  dan  de  Bloem,  van  buiten  overlangs  ge- J^10- 
doornd.   De  Halmen  zyn  twee  Voeten  hoog, 
biet  Scheedachtige  Bladen. 

(i  i)  Kanary  wet  -een  vhgebreide  Pfyim    de    XJ/  ^ 

Kielen  der  Kafjes  gehaaird*  Oryzoides* 

Ryiïach* 

In  belommerde  Moerasfen  van  Virginietis* 
groeit  dit  Gras,  dat  hedendaags  ook  gevon- 
den wordt  ojp  de  Ryftvelden  in  Italië,  alwaar 
men  dat  Afperella  tytelt.  Het  is  zo  Ryflachtig% 
dat  men  het  zelfs  betrokken  vindt  tot  de  Soor- 
ten van  Ryft.  Anderszins  komt  het  eeni- 
germaate  met  het  Trügras  overeen,  hebbende 
een  fraaije  groote  Aair ,  zo  Sloane  aan- 
merkt. Men  vindt  het  ook  Moeras/tg^  laat% 
Geerftgras  getytekh 

De  Heer  Schrebër  heeft  dit  Gras  zeer 
fraay  in  Afbeelding  gebragt ,  aanmerkende* 
dat  men  het,  wat  Europa  aangaat,  wel  eerfl 

ia 

(n)  Phatavïs  Panïcula  effufa  ,  Glumarum  Carinïs  cïlia* 
lis.  Sp.  Plant*  8-  Sciireb.  Gram*  T.  22.  Jacq.  Vind* 
306.  Homalocenchnis.  Hall.  Helv»  N.  141 1.  Oryza 
Glumis  Carina  hifyidis.  Gron.  Virg.  153.  Gtamini  tjre- 
imüo  affine  Paniculatum  elegSris  majns,  S  loan*  gfamm 
34.  Hifi.  I.  p.  113.  T.  fi*  f.  u  Gramen  Paluftre  Panicu* 
la  Cpeciofa.  0  B.  Pin*  3.  Prodr.  7.  Gramen  Miliaceürri 
Paluftre  ferotinum.  Mont.  Prodr*  51,  SëO,  Vet*  h 

L 

IL  Deel,  XIIL  Stj&. 


«52 


Drieman  hige 


VI.  in  Italië  ontdekt  heeft,  alwaar  het  niet  zeW- 
ATDtEL.  Z3>am  js.  maar  nacjerhancj  QQ^  jn  Switzerland 

5tukÜïD"  in  Beeken  en  M°erasfen  ,  zynde  van  de  Pha- 
laris  onderfcheiden ,  endoor  den  Heer  Mieg 
als  een  nieuw  Geflagt  voorgefteld ,  onder  den 
naam  van  Homahcenchrus  (*),  welken  de  be- 
roemde Hall  er  aangenomen  heeft.  Het  is 
verder  ook  op  andere  plaatfen,  in  Ooftenryk, 
Hesfenland,  Saxenen  elders  ,  gevonden,  daar 
het  zelden  voor  Augustus  of  September  bloeit. 
Op  de  Italiaanfe  Akkers  is  het  een  zeer  lastig 
Onkruid,  zig  even  zo  uitbreidende,  door  de 
voortloopende  Wortels,  als  het  Kweekgras  in 
onze  Gewesten.  Door  Wieden  worden  zy ,  de 
Planten  nog  jong  zynde,  daarvan  gezuiverd; 
doch  de  Bladen  zyn  zo  flekeiig ,  dat  de  Meis- 
jes 'er,  in  *t  uithaaïen,  dikwils  de  Handen  aan 
kwetzen.  Het  Jamaikafche  van  Sloajse  oor- 
deelt die  Autheur  daar  van  te  verfchillen. 

Dit  Gras  is  taamelyk  groot,  de  Halmen  twee 
Voeten  hoog  hebbende,  volgens  Haller; 
doch  van  één  tot  vier  Ellen,  zo  Schreber 
aantekent.  Dit  laatfte  komt  my  onbegrypelyk 
voor.  Uit  de  boezem  van  het  bovenfte  Blad 
fchiet  de  Aair,  die  zig  wyd  en  zyd  uitbreidt, 
doch  geen  ryp  Zaad  geeft ,  dan  voor  zo  verre 
zy  nog  in  de  Bladfcheede  is  verholen.  Dit 
Zaad  is  Eyrondachtig,  famengedrukt ,  en  dus 
veel  naar  Ryst  gely kende,  glad  en  bmin.  De 

Bloem- 

C*J        Bitv.  Vol,  IV.  pf  30?* 


Grasplanten.  163 


Bloemblaadjes  volgens  fommigen  ;  de  Kelk-  A  VL 
blaadjes  volgens  onzen  Ridder,  zyn  witachtig  IIL 
met  groene  Streepen,  en  in  't  midden  Haairig.  sr^1 
Voorts  komt  het  in  de  Kenmerken  weinig  met 
het  eigentlyke  Kanary-Gras  overeen ;  't  welk 
ook  aangemerkt  wordt  ten  opzigc  van  de  an- 
dere Soorten  (*).  De  Heer  Forskaöhl 
heeft  niettemin  nog  verfcheide  Grasplanten  iu 
Egypte  gevonden  >  welken  zyn  Ed.  tot  de  Pha* 
larides  betrekt  (f). 

Paspalum.  Raspgras. 

Een  tweekleppige  Kelk,  die  rond  is,  het 
Blommetje  byna  van  gelyke  grootte  en  Pen- 
feelachtige  Stempels ,  onderfcheiden  dit  Ge- 
llagt  (|),  dat  bovendien  de  Bloemen,  aan  de 
ééne  zyde  van  de  Grast ,  op  één ,  twee  of  meer 
ryën  geplaatst  heeft,  zigbyna  als  een  Rasp  ver* 
toonende:  weshalve  ik  het  Raspgras  tytel  (§). 
Men  heeft  daar  van  de  volgende  uitheemfche 
Soorten.  v 

co 

£*)  Aiï.  Hetv.  ut  fupra. 

(f)  Vid,  Flor*  -fögypt.  Araby  p.  17. 

(+)  Zie  Ftg%  32  ,  op  de  meergemeld 3  Plaafr 

C§)  Men  zon  het  anders  ook  Gcerltgras  kunnen  hee* 
ten:  want  Paspalos  is  de  Griekfche  naam  van  Geerft, 
naar  't  welke  de  Aair  miiid?r  gely'it  dan  het  Zaad* 
Pannmgras  ,  wegens  de  figuur  der  Blom  netjes  ,  (Planer  m 
Gattifftgèk  &  Teut  f  dien  Nomcnclatur.  Erfurt.}  is  wat  ye£ 
gezoet. 

L  2 

II.  Deel.  XIII.  Stu&, 


26  d 


Driemawniök 


VI.       rx\  Raspgras  met  overboekte  Aaireri  en  eefiê 

Afdeel.     v  j        r         ,  *  7  7 

III.  Vliezige  Graat;  de  Bloemen  over  hoeks  met 

1. 

JfrjË^  Verdeeld  is  deeze  Soort,  in  de  Weftindiën 
Verdeeld.  groejjeD(je  ,  gebynaamd,  om  dat  de  Aairen. 
Pi.  aan  den  Halm  van  één  gefcheiden  waren ,  vol- 
gens  Plukenetiüs.  Hier  van  maakt  nog* 
thans  Linnjeus  in  de  bepaaling  geen  gewag, 
JBy  befchryft  het  als  een  hurkend  Gras,  byna 
Scheedebladig ,  met  weinige  Aairen;  zittende 
de  Bloempjes,  die  Kogelrond  zyn ,  op  twee 
ryën  aan  eene  Vliezige  Graat,  zo  breed  als  de 
Aair,  over  ééne  zyde.  Tot  het  volgende  Ge- 
flagt  was  het  bevoorens ,  door  zyn  Ed. ,  be- 
trokken geweest. 

Met  de  befchryving  en  bepaaling  komt  taa- 
melyk  overeen,  het  Javaanfche,  in  Fig.  2,  op 
Plaat  LXXXIX ,  afgebeeld  ,  't  welk  ik  heb 
met  drie,  vier,  vyf  en  zes  Aairen,  overhoeks 
aan  'tend  van  de  Halm;  doch  hier  zyn  deeze 
Aairen  aan  den  Voet  niet  verdeeld.  Ook  beftaan 
fommigen  derzelven  uit  drie  of  vier  ryën  van 
Bloempjes,  daar  de  Stempel  uitfteekt,  en  dus 
aandezelven  een  zwart  tipje  maakt,  dat  zig 

ee- 

(1)  Paspalum  Splcis  alternis ,  Racbi  Membranacea  &c.' 
Sf/t.  Nat.  XII.  Gen.  75.  lr*g.  XIII.  p.  89.  Panicum 
disfe&um.  Sp.  Plant.  L  p.  57-  Gramen  Paniceum  Spica 
fimplici  .  ad  Caulem  intervallata  &c.  Plu  k.  Mant.  94.» 
T.  350.  f  2*  Daftyüs  Spicis  numerofis  alternis  patenti* 
bus  &c.  R,  Lugdb.  56. 


f 


Grasplantdj^ 


I65 


eenigszins  ruig  vertoont.  De  Halmen  worden  vt. 
Scheedswyze  van  de  Bladen  omvat,  en  heb- 
ben,  by  my ,  meer  dan  een  Voet  langce.  Dus^Hooïb- 
ziet  men ,  dat  deeze  Soort  ook  in  Ooflindie  vair. 

(a)  Raspgras  met  overhoekfe  Aaïren9  en  eens  II. 
V/kzlge  Graat ;  de  Bloemen  overhoeks  9  defoZm!™* 
Kelken  veelr'ibbtg  met  ingedrukte  putjes*  Ingcdrufet* 

Dit  Ooftindifche  wordt  befchreeven  als  op- 
ftaande  Halmen  hebbende,  van  onderen  ruig, 
een  Voet  en  daar  boven  lang: de  Bladfcheeden 
paarschachtig  ,  aan  den  rand  gehaaird,  ruig: 
de  Bladen  glad ,  van  boven  met  een  witach- 
tig- Streep :  de  Aairen  overhoeks ,  dikwijs  om- 
geboogen :  de  Graat  breed  en  Vliezig  :  de  Kel- 
ken rondachtig  ,  Eyrond ,  glad,  veelribbig, 
ftomp,  gebult;  het  platte  Klepje  aan  den 
voet  ingedrukt ,  en  in  midden  met  een 
paar  putjes. 

Die  Soort  van  dit  Geflagt,  door  den  Heerjapanscfc 
Thunberg  in  Japan  verzameld,  waar  vanLX^IX 
de  Pluim  en  een  gedeelte  der  Bladen  in  Mg.  %*FiE> 
is  voorgefteld,  fchynt  daar  mede  veel  over- 
eenkomst te  hebben.   Immers  alle  de  Bloemp- 
jes vertoonen  zig  als  met  Kuiltjes  ingedrukt* 
wat  de  Kelkkafjes.  aangaat ,  die  even  groot  en 

zeer 

(Y)  Paspatum  Spicis  alternïs  ,  Rachi  Merobranacea ; 
Fior.  alternis  ,  Calycibus  multinervüs  fcrobiculaüs.  JHani., 
29.  Sp.  Plant.  5. 

L  3 

IL  Deel.  XIII,  Stuk, 


i66 


D  R  I  E  M  A  N  K  I  G  t 


VI.  zeer  hol  zyn ,  waar  tusfchen  de  Bloemblaadjes 
IIL  zeerfpits  voorkomen.  Dc  Pluim  is  ten  deele 
Hoofd-  ineen  Scheedeblad,  dat  zeer  breed,  ja  bree- 
der  dan  de  andere  Bladen  fchynt  te  zyn  5  be- 
flooten.  De  Aairen  zitten  overlioeks  aan  de 
Halm,  en  worden  allengs  korter,  doch  bree- 
der,  naar  om  hoog,  alwaar  zy  zeer  digt  by 
elkander  zitten.  Myn  Exemplaar,  met  Bladen 
en  Wortel ,  is  in  zyn  geheel  meer  dan  ander- 
halven  Voet  lang. 

TIL       (3)Raspgras  met  gepluimde  overhoekfe  Aairtjes \ 

Taspaium  T  .  Z 

Kirgaium%  die  aan  aen  voet  ruig  zyn^  en  tweeling fc 

Eoedig.  Bloemen. 

Dit ,  op  Jamaika  gevonden ,  is ,  volgens  L I  n- 
MiEüs,  twee-  of  viermaal  grooter  dan  *t  Ver- 
deelde. De  Pluim  beftaat  uit  verfcheide,  tot 
tien,  ruige  Aairtjes,  overhoeks  geplaatst, een- 
zydig ;  met  eene  niet  dubbelde  maar  vierdub- 
belde  ry  van  Bloemen.  Het  buitenfte  Kelk* 
klepje  is  zeer  kort  en  ruig  gerand. 

IV.  (4)  Raspgras  met  gepluimde  Aairen  ^  die  Krans* 
fVnTCUla~  wys  famenëehoopt  zyn. 

Gepluimd  *  Dit, 

Paspalum  Spiculis  Paniculatis  alternis ,  bafi  villo- 
fis,  Flor,  gerninis.  Sp<  Plant.  2.  G ramen  Daclylon  ma- 
jus  P.anicula  ionga.  ,  Spicis  plurimis  nndis  crasfis.  S  loan» 
Q'anu  34*  HiJU  I.  p.  112.  T.  69,  f.  2. 

(4)  Paspnlum  Spicis  Paniculatis  Verticillato-aggrega- 
tis.  Sfi.  Plant.  3.  G ramen  Miiiaceum  Panicula  viridi.  f 
Xnirpurea.  Sloan.  or^J>v.  34-         L  P*  115»  T.  72.  f.  2* 


GRASPLANTEN. 


Dit,  op  het  zelfde  Eiland  groeijende,  heeft  vt. 
ée  Fluim  als  gekranst  met  ontelbaare  Liniaale, 
eenzydige  ,  Draadachtig  dunne  Aairtjes ;  de  Jjgjfa** 
Bloemen  op  twee  ryën  gefchikt,  Tpitsachtig. 

Cs)  Rasperas  met  twee  Aak  en  >  de  eene  hyna  V- 

ongeflceld,  en  gejpitjte  Bloemen.  Twee- 

Aaing. 

Al  wederom  op  Jamaika  is  dit  waargenomen , 
zynde  ongevaar  een  Voet  hoog,  met  inge- 
bonden Elsvormige  Bladen ;  de  Halm  bepaald 
door  twee  Aairen  9  waar  van  de  eene  korter 
gefteeld  is ,  dan  de  andere.  De  Graat  is  Vlie- 
zig, bogtig,  aan  de  buitenzyde  alleen  bezet 
met  ongefteelde  Bloempjes  ,  die  Eyrond  ge- 
fpitst  zyn5  overhoeks,  allen  met  drie  Meel- 
draadjes. 

Twee-Aairig  is  derhalve  dit  Gras,  niet  twee-  Tweezy- 
zydig,  gelyk  het  tot  een  bynaam  gebruikte  dlpj. 
woord,  volgens  den  Ridder,  doorgaans  bete-  ^?XXTX* 
kent.  Veeleer  zou  die  bynaam  pasfen ,  op  een    *  4% 
Japanfche  Grasplant,  door  den  zelfden  Heer 
Thunberg  verzameld,  welke  tot  dit  Ge- 
flagc  fchynt  te  behooren.   Het  overgezonden 
Exemplaar  bereikt  omtrent  twee  Voeten  lang- 
te:  des  ik  fiegts  een  gedeelte  van  de  Halm, 

met 

(4)  Pasptiïtim  Spicis  duabus  ,  altera  fesfili  ;  Flor. 
acuminatis.  Sp.  Plant* .'4,  Am.  Acad%  Y*  391.  Büri. 
Ft.  Lid.  j>.  23. 

M 

II.  Deel.  XIII.  StUK. 


D  R  I  E  H  A  N  N  I  G  É 


VI.     niet  de  Aairen ,  hier,  in  de  natuurlyke  grootte a 
Afdeel.  jie^  jn  Afbeelding  kunnen  brengen;  voegend& 
Hooid-  een  Blad,  die  'er  maar  twee  aan  de  Halm  zyn* 
daarnevens;  zie  Fig.  4.  De  Bladen  zyn  Lan* 
cetvormig:  de  Halm  is  rond,  aan  't  end  een* 
Pluim  hebbende  van  vier  Aairen,  die  weder-* 
zyds  alhier  beftaan  uit  Eyronde  Zaadhuisjes  % 
wier  buitenfte  bekleedzel  Kelkbladen  zyn*  het 
blnnenfte  harde  Bloemblaadjes,  juist  even  zo 
in  malkander  fluitende,  als  tot  de  Kenmerken 
van  dit  Geflagt  behoort.   Des  twyfel  ik  niet  , 
of  het  zal  een  Soort  van  Paspalum  zyn.  Het 
voornaamfte  onderfcheid  is ,  dat  zy  niet  aan 
een  Vliezige  Graat  gehecht  voorkomen ,  maar 
ovevhoeks  aan  een  ronde  ruige  Graat,  tweez^t 
digi  zyn  ingeplant;  doch  die  Vliezigheid  van 
de  Graat  maakt  geen  weezentlyk. Kenmerk  qir* 
anders  zou  dit  Gewas  tot  het  volgende  Geflai^i; 
behporen. 

Panicüm.  Panik, 


9t  Woord  Pankum ,  by  de  Romeinen  bekend 
voor  een  voedzaam  Koorn ,  heeft  zyne  af- 
komst volgens  Scalice?  ,  v$n  Panicula ;'9 
dat  is  een  Broodje.  Mooglyk  zyn  oudtyds  de 
Brooden  van  Kegelachtige  figuur  geweest,  ge* 
ïyk  de  Suikerbrooden  nog  hedendaags.  Immers 
dergelyke  gedaante  hebben  de  Aairen  van  dat 
Gewas ,  \  welk  den  naam  voert  van  Panik-Koom^ 
*  tn  der  Grasplanten  %  daar  toe  behoprende, 
die  ïneii  Gramina  Pankulai&r  noemt,  meer-  of 

rrun* 


(JrASP  KANTEN. 

Uiln.  Dewyl  nogthans  die  Aairen  uit  gefteelde  vl 
Aairtjes  beftaan  ,  en  daar  door  een  lugtige  A^EU « 
voorkoming  hebben  ,  noem  ik  Panicula^  in  't  Hoofd* 
Nederduitsch  ,  een  Pluim,    Dus  zyn  ook  deSTUK' 
menigvuldige  Soorten  van  dit  Geflagt  in  Ge- 
(lairde  en  G^/^/W^onderfcheiden,  De  byzon- 
dere  Kenmerken,  bovendien,  beftaan  in  een 
driekleppige  Kelk ,  waar  van  het  buitenfte 
Klepje  zeer  klein  is  ,  als  in  Fig.  18  wordt  aan- 
geweezen. 

I.  Ge-Aairde  Panik- Soorten. 

(l)  Panik  met  Spilronde  jfairen;  de  Omwind-  ï. 
zeltjes  eenbloemig  Borftelig  gehondM  ;  (kpolyfta-  ' 
Halmen  opftaande  van  hoven  lokkig  (*).  y^lAa^ 

Borftelige  Omwindzeltjes,  veel  langer  dan 
de  Bloemen, en  van  paarschachtige  Kleur, on- 
derfcheiden  dit  Gras,  dat  in  Ooftindie  groeit, 
en  aldaar  geheele  Velden  beflaat  met  eene 
Rietachtige  ruigte,  ter  hoogte  van  één  tot 
zes  Voeten.  Het  zogenaamde  Sny-Gras  van 
RüMPiïiüs,  dat  op  Amboina  een  laftig  On- 
kruid 

(i)  Paniaim  Spïcis  teretibus  ,  ïnvolu  cellis  unifioris 
fafciculato-fetaceis  &c.  SijfL  Nat.  XII.  Gen.  76,  Feg.  XIII. 
ï».  89.  Sjj.  Plant,  G ramen  Caricofum  alterum.  Rumph. 
Amb.  VI.  p.  17.  T.  7.  f.  2.  G ramen  Avenaceum  Made- 
vnsp.  Pluk.  Phijt.  p.  ^74,  ï.  191.  f,  3.  Bürm,  IfL 
ïnd,  p.  24. 

('0  HetPamcum  Ahpecuroides  (Sp.  Plant,  j.)  is  tb*ns 
de  eerfte  Soort  van  Alopecurus. 

L  5 

31.  Deel.  XIII.  Stuk, 


DRIEM  AïNIGÊ 


"VI.  kruid  is,  behoort  daar  toe.  Ook  betrekt  de 
]!5Ü"  Hoogleeraar  Bürmannüs  ,  als  eene  Ver- 

Hooïd-  fcheidenheid ,  tot  hetzelve  het  Ambonfe  Ke* 
mels-Hooy^  van  R ümphius,  dat  echter,  zo 
wat  het  Gewas  als  de  Aairen  aanbelangt,  eene 
aanmerkelyk  verfchillende  voorkoming  heeft. 

Tanicum  (2)  Panik  met  een  gekranfte  Aair ,  van  vier 
jrerticilla-  Trosjes  >  ewbloemige  twecborftelige  Omwind* 

Gekranst,  zeitjes  en  verfpreide  Halmen. 

In  de  Zuidelyke  declen  van  Europa, en  in  de 
Oofterfehe  Landen,  groeit  dit  Panik -Gras, 
dat  naar  het  Groene  zeer  gelykt ,  maar  de 
Aair  heeft  drie  of  vier  langere  Trosfen  > 
nederwaards  eenzydig.  De  Bloemen  zyn  groen 
met  paarse hachtige  Stampers ,  ieder  één  of 
twee  ruuwe  Borftels  hebbende,  die  langer  dan 
de  Bloem  zyn.  Na  het  afvallen  der  Bloemen 
zyn  de  Steeltjes  ieder  door  een  hol5wit,  napje 
bepaald.  De  Graat  heeft  drie  of  vier  tweedee- 
lige  hoeken.  De  Halmen  zyn  glad  ;  uitge- 
fpreid,  twee  Voeten  lang:  de  Bladen  naakt. 
De  ruuwheid  van  de  Aairen  ,  die  als  Klisfen 
zig  aan  de  Kleederen  hechten,  doen  het  Kleef- 
gras  noemen,  zo  Baühjnus  aantekent. 

(3) 

(2)  Fanicum  Spica"  Verticillata  ,  Racernulis  quaternls 
&c,  Sp.  Plant.  3.  G ramen  Paniceurn  Spica  afpera.  C. 
B.  Pin*  8.  Theatr.  139.  Scheuchz.  Gram.  67.  G ramen 
geniculatum  tertium.  T ab e rn.  Hijt.  516.  Hall.  Heiv. 
N.  1543- 


Grasplanten.  171 

(3)  Famk  met  eene  Spilronde  Aair  ;  de  Om*  YI. 
whtdzehjes  tweebloemig  en  Bondelachtig  ge-  ^  n^EL' 
haaird',  de  Zaaden  Golfachtig  gerimpeld.  s^OFD" 

In  Ooftindïc ,  zo  wel  als  in  Noord  -  Amerika  p}lmm 
en  in  de  Zuidelyke  deelen  van  Europa,  komt^^ 
deeze  Soort  van  Gras  voor,  welke  de  Bor- groen, 
fteltjes  van  de  Aair  niet  langer  dan  de  Blom- 
metjes heeft :  de  Bladfcheeden  zyn  Haairig 
gerand,  de  Zaaden  met  gegolfde  Streepen  ge- 
tekend.  Ten  platten  Lande  in  Saxen,  inzon- 
derheid om  Leipzig  en  Dresden,  groeit  het, 
gelyk  ook  in  verfcheide  S treeken  van  Franken- 
land, op  de  Akkers,  na  den  Oogfttyd,  over- 
vloedig. Het  is  zoet  van  Smaak,  en  zou  de 
Tanden  van  het  Vee  niet  ontgaan  3  indien  het 
niet,  door  zyne  laagte,  zig  verborg  onder  de 
Stoppelen.  In  't  wilde,  naamelyk,  wordt  het 
zelden  meer  dan  een  half  Voet  hoog ;  doch  ia 
de  Tuinen  breidt  het  zig  zodanig  in  hoogte  en 
breedte  uit,  dat  'er  verfcheide  Planten  door 
verflikt  worden,  indien  men  daar  tegen  met 
uitwieden  geen  zorge  draagt.   De  JBIoemfteel 
is  zeer  gefleafd. 

(4) 

(3)  Panïcim  Spica  teretï;  Involucellis  bifloris  fafcicu- 
lato  -  pilo  fis  &c.  Sps  Plant.  4,  Ft.  £ffh  44.  Pamcuin 
Spica  fimpiici,  Ariftis  aggregatis  &c.  Gron.  Virg*  134. 
Schrbb.  Gvciwi»  p,  21.  T.  25.  Hall.  Retv*  N.  1542, 
Panici  effigie  Gramen  fimpiici  Spica.  Lo  e.  Ic.  13,  B u  R 
fh  Ind.  p.  24. 


IL  Dfi£L.  XIIL  Siu^ 


Ï7ê 


Drikmannige 


VI. 
Afdeel. 

III. 
Hoofd» 

STUK. 

IV, 

Viride* 

Groei*. 


(4)  Panifc  mei  eene  Spilronde  Aair;  de  Otu 
windzeltjes  tweebloemig  en  Bondelachtig  ge% 
haaird;  de  Zmden  geribd. 

Dit,  in  de  Zuidelyke  deeleti  van  Europa  , 
zegt  men  ,  wild  groeijende  Panikgras ;  komt 
het  voorgaande  zeer  naby,  inzonderheid  ook 
door  de  figuur  der  Aairen,  byna  als  die  van 
het  Doddegras  :  doch  het  derde  of  kleine 
Kelkfchubbetje  ontbreekt  'er  dikwils  aan.  Ook 
hebben  de  Aairen  de  ruuwheid  niet  van  het 
voorgaande;  terwyl  de  witte  Haairtjes  niet  op 
de  Bladen  zyn :  zo  dat  het  zig  geheel  groea 
vertoont, 


(5)  Pantk  met  eene  famengcfïeldc  Aair;  de 
Voed-  Aairt)es  gekropt  met  -ingemengde  b  orjieltjcs  > 

SSUim*  de  Bloemfteehjes  ruig. 

Dit  is  het  algemeen  bekende  Panik-Koom, 
9t  welk  oudtyds  wel  meer  in  gebruik  was  doch 
tegenwoordig  nog  tot  Voedzel  geteeld  wordt 

ta 


(4)  Pamcitm  Spica  tereti  &c.  Panic.  fylv.  Spica  fint- 
$]\cï  &  molliore.  Sp.  Plant.  5.  TournF.  ïnfl*  515. 
Gramen  Paniceum  ,  f.  Panicurn  fylv.  Spica  fimplicü 
Cé  B.  Pin.  8.  S  g  h  e  u  c  ft 25.  Gram*  46,.  M  o  r.  Hijt.  IIL 
p.  139.  S.  3,  T.  4.  f.  10. 

(5)  Panicurn  Spica  compoiita  ,  Spiculis  glornerads 
Setis  immixtis  ;  Pedunculi*  hirfbtïs.  Sp.  Plant.  6.  H.  Ups* 
R.  Lugdb.  54.  Gron.  Virg.  134.  Panicurn  Italicum  f. 
Panicula  majore.  C  B»  Pin.  27.  Theatr.  519»  Goua^> 
Monsp,  34. Panicurn,  Rumph,  Amb%  V.  p»  202.  T.  75» 
£•  2<  Bürm«  FL  Ind.  jp.  24.  E>  o^.  Lob.  &e. 


ÖR  A  S  V  L  A  N  T  E  ». 


*73 


fo  fomtnige  deelen  des  Aardbodems.  Het  VL 
wordt,  volgens  Rümphiüs,  in  Ooftindie  ^j, 
aan  de  kanten  der  Ryftvelden  gezaaid ,  op  It°orI> 

STUK» 

drooge  plaatfen.  Het  gelykt  veel  naar  het  Pm^ 
Indiaanfche  Panik-Koorn,  door  Dodoneüs^. 
befchreeven,  doch  heeft  de  Halmen  maar  vyf 
of  zes  Voeten  ,  niet  ngt  of  negen  Voeten 
hoog.  De  Bladen  zyn  als  van  Riet  ,  of  als  die 
der  Spaanfche  Tarwe.  De  Aair ,  die  het  draagt  , 
is  als  een  groote  Lischdodde  ,  uit  veele 
Korreltjes  beftaande,die  in  Blaasjes  beflooten 
7.yn,  en  digt  famengehoopt ,  met  veele  Ste- 
keltjes daar  tusfchen,  welke  in  fommig  ,  en 
wel  het  beste,  kort,  yl  en  zagt;  in  ander  zo 
lang,  digi  en  ruuw  zyn,  als  de  Haairen  van 
een  Katteftaart.  Ook  vindt  men  'er,  daar  die 
Aair  aan  't  end  gefpleeten  is,  en  zig  vertoont, 
byna  als  in  de  Amaranthen  van  dien  naam. 

De  langte  van  deeze  Aair  wordt  door  R  um* 
phiüs  niet  bepaald;  maar  Lob  el  zegt,  dat, 
het  gene  uit  Ooflindie  in  Engeland  was  over- 
gebragt,  een  ruuwe  Aair  had,  van  een  Voet 
Jangte.  Die  grootte  geeft  Baühinus  ook  aan 
het  Italïaanfche  Panik-Koorn  ,  waarfchynlyfe 
van  de  zelfde  afkomst:  zynde  die  Aair  twee 
Duim  dik,  naar  den  Grond  gekeerd  ,  en  wit, 
rosachtig  of  geel  van  Kleur ,  zo  wel  als  "t 
Zaad,  dat  kleiner  is  dan  Geerft.  Galenüs 
wil,  dat  het  in  Italië  aangenaamer  van  Smaak 
geteeld  werde  dan  in  Indie  9  slwaar  het  eea 

flegt* 

II.  Dbsl.  XIII,  Stuk» 


D  R  I  E  M  A  N  N  I  G  $ 


Hoofd- 
stuk. 

Panik- 


VI.  flegt  ,  hard 3  droog,  Voedzel  geeft,  Heè 
A iiiEL#  Dwtfche  is  in  allen  deele  kleiner ,  met  eene 
veel  kortere  1  ondachtige  Aair ,  die  wel  over 
zyde  helt ,  maar  niet  volkomen  nederhangt. 
Men  noemt  het  aldaar  Pfennich  of  Heidelpfen* 
nich^  en  by  fommigen  ook  vtelFench;  welke 
naam  van  de  Latynfche  P unicum  afkomftig  zal 
zyn,  dien  men  in  de  meelle  Taaien  van  Eu- 
ropa, by  verkorting ,  navolgt;  dochinBohe- 
me  wordt  het  Ber  geheten. 

Van  veel  gebruik  was  dit  Kcorn,in  Duitsch- 
land,  Italië  en  de  Zuidelyke  deelen  van  Vrank- 
ryk,  wordende  zelfs  boven  de  Geerft  verkoo» 
zen ,  om  dat  het  zoeter  is  van  Smaak.  Men 
kan  niet  ontkennen,  dat  het  droog,  hard  en 
zwaar  om  te  verteeren  zy,  den  Afgang  flop» 
pende:  maar  in  Melk  gekookt,  tot  Bry,  en 
dan  met  Olie,  Vet  of  Boter,  gegeten,  maakt 
het  geen  onbekwaam  Voedzel  öit;  De  Ouden 
hebben  het  zelfs,  dus,  tegen  verfcheide  Kwaa- 
ien aangepreezen.  Op  fommige  plaatien,  daar 
men  overvloed  van  beter  Koorn  heeft ,  wordt 
het,  even  als  't  Kanary-Zaad ,  tot  Aas  voor  't 
Pluimgedierte  geteeld. 


VL 

PtmicutH 

Cru  y 
CorvU 

Raave- 
poou 


(6)  Panik  met  overhoekfe  eenzydige  Aairen^  de 
Aairtjes  eenigermaate  verdeeld ;  ftekelige 
weinig  gebaarde  Kafjes  en  eene  driehoekige 
Graat. 

(?) 


f6)  Tantcum  Sprcls  aliernis  fecundïs ,  Spïculis  fubcü* 
vifis  &c.  Sjj*  FlanU  9.  Bürw.  Fl.  Ind.  p.  25» 


Grasplanten. 


(7)  Pan  ik  met  overhoekfe  en  gepaarde  Aairen  ^  VI. 
de  Aairtjes  eenigermaate  verdeeld,  ftekelige     jjj  EL" 
gebaarde  Kafjes  en  eene  vyf hoekige  Graat.  S^0FD" 

VIL 

Veel  gelyken  deeze  twee  naar  elkander ;  Crus 
waar  van  de  eerfte  in  Ooftindie  groeit,  dean-  6^:lnem 
dere  gemeen  is  in  ons  Wereldsdeel,  voortko-  poot. 
mende  in  Hoven,  Boomgaarden  en  Zaaylan- 
den.  Dit  Elaanepoot-  Gras ,  dus  wegens  de 
gedaante  der  Knokkelige  Halmen  genaamd , 
Haat  by  Lob  el  bekend  onder  den  naam  van 
Wild  Panik-Koorny  als  met  het  Tamme  veel 
overeenkomft  hebbende  in  Gewas ,  doch  in  alle 
opzigten  kleiner.  Het  groeit  van  één  ,  tot 
twee,  drie  Voeten  en  hooger,  naar  den 
Grond,  dien  het  aantreft,  en  is 'een  gehaat 
Onkruid  in  de  Moeshoven.  De  Aair  is  fom- 
tyds  weinig,  fomtyds  fterk  gebaard,  't  welk 
een  voornaame  Verfcheidenheid  oppert.  Het 
Zaad  kan  ook  tot  Voedzel  dienen  voor  9t  Ge- 
vogeltje,  en  wordt  in  'c  wilde,  of  op  den  Grond 
gevallen,  veel  vaa  het  zelve  opgezogt» 

(8) 

(7)  Panicum  Spïcis  alternis  conjugatisq*  &c.  £p.  Plant* 
%.  Gort.  Btlg,  17.  Ft.  Sttec.  II.  N.  55.  Gouan. 
Êfmfpi  34.  Ger.  Prov.  84.  Pan.  Sp.  alt.  remotis  laxis. 
ff.  CU  ff.  27.  Pan.  Sp.  alt.  remotis  dedinatis  compo* 
fitis.  R.  Lugdb.  55.  Dalib.  Par.  22.  Pan,  vuig.  Spf 
multiplici  afperiufcula.  Tournf,  Infi.  515.  Gramca 
Pankeum  Spica  divifa,  item  Ariftis  longis  armata.  C. 
B.  Pin.  g.  Scheüchz.  Gram.  49,  Dens  Caninus  2.  J.  B. 
Hift*  II.  p,  443.  Panicum  Herbariorum  fylyeftre ,  Lob* 
lc.  42.  Panici  effigie  Gr.  Arift*  IbiU*  14. 

U.  D*bIm  XIII.  Stuk, 


D  R  ï  E  M  A  N  K  ï  6  I 


VI.  (8)  Fanik  met  deAairtjes  overkceks,  eemydigi 
Afdeel.  Eyrond  y  ruuwi  de  Graat  rondachtig. 
Hoofd- 
stuk, tiet  gene  by  R  ü  M  p  h t  ü  s  Paardegras  heet » 

Fimlurn^1  zekerlyk  hier  door  Linn^us  bedoeld 
Coionum.  vvordc ;.  (niet  het  Speld-  of  Naaldgras ,  't  welk 
^eidls%  zeer  fehadelyk  is  voor  de  Landen;)  maakt  op 
de  Molukkes  zeer  goede  Weiden  uit,  groei- 
jende  op  de  Kley  der  afgeoogfte  Akkerem 
Dus  fchynt  het  zeer  van  dat  van  Barbados  * 
door  Plukenet  afgebeeld,  't  welk  van  de 
Engelfchen  aldaar  Pleifter-Gras  en  Pefl:  des 
Landmans  geheten  werdt,  te  verfchillem  Het 
heeft  omtrent  de  hoogte  [van  een  Span;  de 
Bladen  zyn  paarschachtig ,  zo  wel  als  de  Aair* 
tjes,  die  overhoeks  voorkomen  aan  opftaande 
Halmen* 

IX.       (9)  Panik  met  de  Aairm  överhoeh>  ongefteeld  $ 

Svizoides.  7.  777 

Speltach-  eenzyatg^  aangedrukt ,  langwerpig* 

tie. 

Dit  Ooftindifche  heeft  de  Halmen  een  Voet 
hoog,  met  Leedjes,  opgeregt,  glad;  de  Bla- 
den 

f8)  Pmicum  Spiculis  akernis,  fecundis*  muticis ,  öva* 
tïs ,  fcabris  &c.  Sp*  Plant.  10.  Gramcn  Pan.  minus  4 
Spica  divulfa  ïnf.  Barb.  Pluk.  Alm.  i7A.  T.  189.  f.  5* 
Gram.  Pan.  minimum  humiftratum.  S  l  o  a  n.  fifetm.  30. 
Ehret.  Pitf.  T.  3«  f.  3.  Hippogroftis  Amboinica  Rumph» 
Amb.  VI.  p.  13.  T.  5.  f.  3.  Burm.  FL  Tnd%  p,  25, 

(q)  Panicum  Spicis  alternis,  fesülibus ,  fecundis,  ap* 
presfis  ,  oblongis.  Mant.  184.  Gram.  Paniceum  multi* 
yftci  Spica  Maderafpatauum.  Pluk.  Alm.  174.  T, 
ïgi*  f.  1» 


Grasplanten* 


d-en  overhoeks ,  ver  afftandig ;  een  Graat  van  'Vk 
een  Handbreed,  met  vcricheide,  doorgaans  in. 
vyf,  ongedeelde  Aairen,  tegen  de  Graat  aan- J^lD* 
gedrukt 5  en  beftaande  uit  drie  ryën  van  Eyron- 
de  Bloempjes* 

(lo)  Panik  met  de  Aair  gehalveerd  eenzydig;  x. 

de  Graat  Vliezig  Liniaal en  de  Bloempjes 

uitwaards  vergaard.  'turn. 

ö  Gehal- 
veerd. 

Dit  zonderlinge  Gras  ,  ïn  de  beide  Indiëa 
groeijende,  heeft  het  Bloemfteeltje  als  uit  op 
elkander  geplaatfte  Blaadjes  beftaande,  en  vyf- 
bloemige  Aairtjcs ,  die  zig  als  gehalveerd  ver- 
to.onen.  Ieder  Bloempje  heeft  een  Lancetvor- 
migen  Kelk  ,  met  het  buitenfte  Klepje  zeer 
klein  en  ftomp. 

{li)  Panik  met  een  famengeflelde  Aair  5  va^ B-^um 
aangedrukte  Aairtjes  overhoeks  9  met  dub'-  Ruig- Aai* 
helde  Kelken ;  alle  de  Klepjes  gebaard \  het 
buitenfte  langst* 

De 

(io)  Fanuum  Spic&  dimkliata  fetunda,  Radii  iineari 
membranacea ,  extus  Fofcuiis  aggregatis.  Mant,  323.  Spm 
Ttant.  i2,  Burm.  FL  Lid.  p.  25.  T.  8.  f.  3.  Gramert 
Bermudenfe  Frumentaceum.  Pluk.  Phijt.  T.  244.  f.  6» 
'  FUnïcum   Spicü  cotrmofita ,  Spicults  compresfïs 

alternis  &c.  Sp.  Plant.  7.  Am  Acmd.  V,  p  391.  Burrt. 
FL  tnd%  T.  T2.  f.  1.  P.  Üridalatjfoliuut.  Ard.  Sp.  2*  p. 
14.  f.  4.  Gramen  fupïn  brevi  hirfufco  folio.  Bocc.  Mus% 
II  p.  66.  T,  55.  Panïc.  SyW:  Brown.  Sfam, 

M 

II.  Dprct.  XIII.  Stui** 


178  Driemannigb 


VI.       De  zeer  ruige  Aairen   onderfcheiden  dit 
Afdeel.  Qra$  ?  $at  00k  \n  de  be  d"  Indien  gevonden 
Hoofd»  wordt,  en  aldaar  voortgeteeld  ,  zo  wel  als 
5TUK'      hedendaags  in  Italië.    Het  heeft  kruipende 
Halmen  en  gegolfde  Bladen,  die  breed  Lan- 
cetvormig,  en  in  myn  Javaanfch  Exemplaar 
wel  Wollig  zagt  ,  maar  niet  ruuw  zyn  :  de 
Aairen  Zilveiwit  eenzydig. 

"XIT.       (12)  Pan  ik  met  de  Aair  eenzydig  ,  hyna 
ZlZZ  rond,  en  flompe  Memj>jes. 

vat  >m 

^Trosach-  j-jJt  aan  wegen  en  Straaten  'in  Ooftirdie 
groeijende*  heeft  Draadachtige  zeer  Takkigc 
Halmen ,  en  Lancetvormige  gladde  Bladen  9 
met  gefteelde  Aairachtige Trosjes ,  ongehaaird 5 
dikwils  van  agt  Bloempjes,  die  Eyrond  zyn, 
met  groote  gepluimde  Stempels. 

XITI-.     03)  Panik  met  gevingerde  Aairen  ^  aan  den 

Bloed- 

kleurig.  O*)  Panicutn  Spka  fecunda  fubovata,  Flofculis  ob- 
tufis  Mant,  324  Panic  Indicum.  Mant.  184,  &.  Aira  In* 
dica.  Sp.  Plant*  II.  p.  94.  Bür  m.  FL  Ind.  p.  27. 

O 3)  Panicum  Spicis  digitatis ,  bafi  interiore  nodofls 
&c.  Sp.  Plant*  13,  Gort.  Belg*  B  u  r  m.  FL  Ind* 
T-  10.  f.  1.  Gouat*.  Monfp*  35.  Ger.Pw.  84.  Schreb» 
Gnmi.  119.  T.  16.  Panicum  Spicis  alternis  &c.  R.  Lugdb* 
55.  G  r  o  n.  Virg.  154.  Gra.men  Da&ylon  repens  Fol. 
hirfutisfimis.  Buxb.  Cent.  V.  p.  34.  T.  65.  Gr.  Dafty* 
Ion  fol  o  latiore.  C»  B.  Pin.  %.  Gr.  Datt.  efculentunu 
B'uh.  Theatr.  ng  Gr.  Daft.  Aquaticum.  C.  B.  Pin.  8* 
Jfchsemum  Gramen  Sanguinarium ,  SanguinelU»  Tabïrj^» 
fa.  «25.  Lob.  h%  14, 


CrasplantïK,  17$ 


tö<#  mvaurds  knoopig ,  tweelwgfe  onge-  j^T'r. 
baarde  Bloempjes  en  gefiippelde  Blad-  %xl 
Jcheeden.  stuk?ÏD* 

Bloed* 

Door  de  geheele  Wereld  fchynt  dit  Gras  te  Gt** 
groeijen  ,  dat  mea  Bloedgras  noemen  kan  , 
wegens  de  donker  roode  of  paarfche  kleur  der 
Aairen.  Bauhinus  hadt  het  Knokkelgras  met 
breeder  Bladen  gtheeten.   Het  heeft ,  naame- 
l^k,  de  Halmen  doorgaans  Knoopig  en  Knok- 
kelig geboogen.    Sommig  groeit  op  't  drooge 
en  komt  in  de  Hoven  ,  ander  in  't  Water 
voort  ,  en  hier  toe  behoort  ook  het  gene 
Baühinus  Eetbaar  tytelt,  om  dat  het  elders 
tot  Aas  der  Vogelen  of  tot  Voedzel  der  Men- 
fchen  gezaaid  wordt.   Hierom  wordt  het  ook 
wel  Geerftgras  of  Wilde- Geerft  geheten,  in  9t 
Engelsch  Haanepoot-  Panlk.  gras*  Sommigen 
willen  ,  dat  dit  het  eigentlyke  Manna-gras ,  by 
de  Ouden  Hemelsdauw  genaamd ,  zyn  zoude  (*% 
Het  beftaat  uit  knokkelige  Halmen,  die  de 
langte  van  een  Vinger,  een  Span,*  Voet  of 
meer  hebben ,  naar  de  Grondsgefteldheid.  Zy 
hurken  altoos  9  ten  zy  üisfchen  andere  Planten 
opichietende ,  of  in  een  zeer  vette  Aarde. 
Aan  dezelven  vertoont  zig  een  paarschachtige 
Kleur,  doch  de  Bladen  zyn  groen,  Lancetvor- 

mig, 

C*j  Ik  zal  daar  van  m  't  vervolg  ,  onder  den  tytel 
van  Fefluca  fluit ans ,  nader  fjpreel^en» 

M  2 

i  XL  Deel.  XIJL  Stck. 


1S0  Driemannigë 

Vr     mig,  doorgaans  Haairig.    Op  het  end  der 
Aidpfi  fjaimenen  Takken  komen  troppen  van  vyf  tot 
Hooid-  zeven  dunne  Aairen,  die  dus  een  Vin^erach- 
Bkcd-    tJSe  pSuur  maaken 5  naar  welke  de  Heer  Hal- 
tras.      ler  een  Geflagtnaam  daar  aan  heeft  gege- 
ven (*).  De  Bloempjes  {laan  zo  enkeld  aan 
de  Aairen  ,  dat  veelrn  elkander  niet  raaken  9 
en  vertoonen  haa  e  paarfche  Vrugtmaakende 
deehn ,  die  door  den  Baron  van  Gleichen 
zokeurlyk,  by  Vergrooting,  in  Plaat  zyn  ge- 
bragt  ,  zo  wel  als  't  overkleine  Zaad  (f). 
Het  derde  Klepje  ontbreekt  doorgaans  aan 
den  KeMc. 

Dit  Bloedgras  is  een  der  gemcenfte  Onkrui- 
den in  de  Wynberg°n  en  Moeshoven;  doch 
komt  ook  op  de  aller-onvrugtbaarfte  plaatfen, 
zelfs  in  Gronden  van  enkel  Stuifzand,  voort. 
Noordelyker  dan  HaHai  d  in  Sweeden  fchynt 
men  het  niet  a  ng-troffen  te  hebben  ,  maar  de 
Heer  Pallas  vondt  het  ook  in 'Siberië.  Het 
bloeit,  hier  te  Lande,  den  geheelen  Zomer  j 
door,  zegt  Schreber,  d;e  ook  aanmerkt, 
dat  het  jaarlyks  vergaat,  en  zeer  veranderlyk  jj 
is  ,  ten  opzigt  van  de  Kleur  ,  zo  wel  ,  als  | 
van  de  plaatzing  en  't  getal  der  Aairen.  In 
fommig  komen  dezelven  zwartachtig  bruin,  in  i 

an-  |  J 

(*)  Digitaria  Fol.  fubhkiïitis  ,  Caule  deblli ,  Spicis 
verticillatis,  Scapo  ancipite.  Hall.  Eelv.  inckoahN.  1526,  I  H 
Digitaria  Sanguinalis.  Sc  op.  Carn*  II.  72. 

Cf)  L'Hexbe  de  la  Majine.  Obferv.  T.  8. 

m 


Grasplanten. 


I8r 


anderen  groen;  in  fommig  gekranst,  dat  wel  ¥X 
gemeenst  is;  in  ander  overhoeks,  aan  den  top     111.  ' 
van  de  Halm  voor.   Men  plagt  bet  tot  Vöed-S^°°FD* 
zei  te  zaaijen,  en  het  leverde  t  een  onaange- 
Haame  Spyze  uit,  doch  het  heeft  plaats  ge- 
maakt voor  een  berere  Soort  van  Manna- 
Gras,  gelyk  wy  naderhand  zullen  zien. 

£14)  Panik  met  gevingerde  uitgebreide  Aairen^  XIV. 

7.  ,  ,  .  .  Pamcum 

die  aan  den  voet  van  binnen  ruig  zyn:  Daftyion. 
eenzaame  Bloemen  en  kruipende  Stengetjes.  g^VIU" 

In  de  Zuïdelyke  deelen  van  ons  Europa,  a!s 
ook  in  de  Oofterfche  La r den,  komt  dit  Krui- 
pend Gras  voort,  aan  't  welke  de  Pluim  van 
Manna  -  Gras  ,  door  J.  Bauhinüs,  toege- 
fchreeven  werdt.  Op  de  Zandige  Oevers  van 
5t   Meir   van  Geneve  heeft  de  vermaarde 

'Haller  hetzelve  aangetroffen.    Het  kruipt  • 
met  dikke,  ronde,  gefchubde  Scheuten  voort, 
zo  hy  aanmerkt ,  en  geeft  ftyve  Halmen  van 

'een  Voet,  die  zig  meer  of  min  opregten, 
aan  't  end  gekroond  met  vier,  of  meer.  Aai- 

ren 

(14)  FankumSyfcis  Digitatis  patentibus  &c.  Sp,  Sptant. 
14.  G  o  u  a  n.  Monfp.  35.  M  ont.  Tc.  99,  Digitaria  Sto* 
ionibus  teretifcus*  Hall.  Hetv*  N.  1527.  Dig.  Dactylo». 
3  c op.  ÏL  N.  73.  G ramen  Dafrylon  rad.  repente  f  O flfU 
cinarum.  Scheuch^  Gram  304.  T.  2.  f,  11.  G  ramen 
repens  cum  Panicula  Graminis  Manii22.  J.  B.  Hijt%  Iï^ 
755. 

M  3 

II.  Debl.  XIII.  Stuk. 


ÏÖ2  DRUM  ANN1GB 

VT.  ren,  tot  zeven  in  getal.  De  Bloempjes  &0 
Ail\fu  ook  eenigszins  paarschachtig.  Het  blyft  over. 

HOOFD- 

XV  (x5)  Pan^  mei  hm  gevingerde,  epjiaande  , 

Ttmifum  Draadachtige  Aairen  dipt  by  elkander;, 

Draad-  Gr/wtf  bogtig^  met  tweebfocmtge  land- 

ac^ltig'  jes9  het  èène  Bloempje  ongefteeld* 

In  Noord-Amerika  vondt  È.ALU  dit  Panik- 
gras,  dat  door  den  Heer  Jacquin,  naar 
het  daar  van,  te  Weenen,  uit  Zaad  geteel- 
tie,  is  in  Plaat  gebragt.  Het  voorkomen  is 
byna  als  het  Bloedgras;  met  Halmen  van  een 
Voet,  onder  ruig,  boven  naakt,  op  den  top 
gevingerd  met  lange  dunne  Aairen. 

XVI.       O  6)  Panik  met  omtrent  vier  Liniaale  gevim 

Lmeare*  ^  .  7,7  7. 

Liniaal.  genie  Aairen,  en  enkelde  eenzaat  ge  onga~ 

baarde  Bloempjes. 

In  de  Indien  groeit  dit,  met  gladde  ,  leg- 
gende, takkige  Halmen  en  Liniaale  regte  final- 
le  Aairtjes;  de  Bloempjes  van  onderen  over- 

hoeks ; 

(15)  Tanicmn  Spins  fubdigitatis  approximatis  ere&ïs 
Filitbrmibus  &c.  Sp.  PlanU  15.  J  a  q  q.  Obf.  III,  p.  ig. 
%  70, 

("16)  Panicuni  Spicis  digitatis  fubquaternis  Linearibns 
Sic.  Sp.  Tïcmi.  16.  Burm.  Ft.  Incl.  25.  T.  10.  f.  3. 
Gramen  Dactylon  Panicula  longa.  Sloan,  ïïijh  I.  p; 
113,  1\  70.  £  3, 


Grasplanten. 


hoeks;  de  buitenfte  Eelkfchub  korter,  uitge-  vi. 
breid,  aan  de  Graat  gehecht  (*).  fgp 

H ooFD* 

(17)  Panik  met  dMelde  eenzijdige  gladde s™ ^ 
Aairen.  Panicum 

difla- 

In  Ooftindie  is  deeze  Soort  door  den  Heer  Twê^ 
Koe  mg  gevonden,  met  korte  Grasachtige  Aairi£% 
Bladen  en  dunne  Halmen  van  ren  Voetlang, 
aan  ?t  end  met  twee  gelyke  eenzydige  Aairen, 
beftaande  uit  veele  gladde  ,  Eyronde,  orge- 
fteelde  ,  ongebaarde  bloempjes  ,  met  geele 
Meelknopjes  en  gepluimde  paarfche  Stempels. 

Hier  zou  men  het  voorgemelde  Japanfche, 
in  Fig.  4,  op  Plaat  LXXXIa  afgebeeld, 
kunnen  t'huis  brengen  ,  indien  het  geen  vier 
Aairen  hadt,  en  we  ens  de  gedagte  byzongler- 
heden  niet  tot  het  voorgaande  Geflagt  te  be- 
trekken ware;  gelykdaar  aan  ook  dat  korte, 
bykomende ,  uitwendige  Kelkklepje  ontbreekt. 

(18)  Panik  met  een  famengeftelde  Aair ,  Li- 

ni"  tnm. 

Samen* 
gefield. 

C*J  Het  is  Fig.  3,  niet  Fig.  2,  van  den  Heer  Buk-  pj.  XC* 
man,  op  wier  verkeerde  aanhaaling  en  tekening  in   Fig.  u 
zyn  Werk  door  de  Heeren  Murray  en  Reicharö 
niet  gelet  is.  Fig.  2,  op  zyn  Ed.  Piaat,  moet  Fig.  5 
zyn ,  en  Fig.  3  ,  Fig.  2. 

(17)  Panicum  Spicis  geminis  fecundis  laevibus.  Mant% 

(18)  Panicum  Spica  compofita ,  Spiculis  Linearibus 
fecundis  &c.  Spt  Plant.  tt%  Fl.  Ze^  ^  BuRi,  F$* 
ïnd.  p.  25. 

M  4 

II.  Deel.  XIII.  Stuk. 


rS4 


Drie  ma  n  n  t  g  é 


VI.  tiiaaJe  eenzydige  Aairtjes  9  dubbelde  afflaiw 

A¥ttLm  diSe  Bloempjes  en  gebaarde  Kelken. 


HocïD- 

stük, 
Fl.  XC 


Dit  Ooftindifthe  heeft  kruipende  BJaderige 
Ftg,  TT  Halmen»  die  Draadachtig  dun  zyn  en  Lancet- 
vormig  korte  Bladen,  Aan  de  Halm  zitten  ver- 
fcheide  aangedrukte  Aairen ,  die  uit  paarea 
Blommetjes,  van  elkander  afftandig,  eenzy- 
dig  famengefteld  zyn:  de  Kelken  hebben  ge- 
fpitfte  Klepjes  en  Baardjes ;  gelyk  dit  alles  in 
myn  Exemplaar  3  van  Ceylon ,  in  Fïg.  i,  0p 
Plaat  XC,  afgebeeld,  blykbaar  h.  Hetzelve 
heeft  meer  dan  vier  of  vyf ,  naamelyk  tot  agt 
Aairen  ,  en  is,  ki  zyn  geheel y  meer  dan  twee 
Voeten  lang* 

II.  Gepluimde, 

Scum  ^Ip)  Panik  met  mheïde  Puimen  $  op  eengegaf 
du-hoto-  felde  Takkige  Halm* 

Gegaf- 
feld. Een  zeer  zonderling  Gras,  naauwlyks  een 
Voet  boog ,  en  niettemin  Boomachtig  groei- 
jende,  met  een  zeir  Takkige  meer  dan  eens 
verdeelde  Halm ,  is  deeze  Virginifche  Soort , 
aan  't  end  der  Takjes  een  "klein  Pluimpje 
hebbende. 

(20) 

Panicum  Paniculis  fimplicibus  ,  Cukno  Ramafo 
dichotótóo.  SP.  Plant.  T7.  Gron»  Ptfg.  133.  II.  12. 
Gramen  Clavt.  N.  45S. 


Grasplanten;  iSJ 


(20)  Panifc  met  eene  enkeld  getakte  Pluim  ?  vT. 
van  drie  Bloempjes  of  minder  ,  het  onderjïe  ^Yn^** 
ongefteeld^  en  eem  Takkige  Halm.  Ho  oio* 

STUK. 

Dit  IixcJifche  5  in  de  Koninglyke  Tnin  van  Pamofvm. 
Upfal  geteeld ,  heeft  Halmen  van  dergelyke  Takkif. 
hoogte  5  met  Knietjes  en  Scheedachtige  Bladen. 

(21)  Panik  met  eene  uitgebreide  Pluim  en  Tak-  Q^al 

kige  Halmen ;  de  Meeldraadjes  en  Stam* 

7 ,      ,  Gekleurd. 
pers  gekleurd. 

Uit  overgezonden  Zaad  is  deeze  Soort,  wel- 
ke by  Kaifo  in  Egypte  groeit,  aldaar  ook  op- 
gekomen en  dus  naauwkeurig  onderzogt.  De 
Halmen  zyn  twee  Voeten  hoog  en  zeer  Tak- 
kig,  met  eene  uitgebreide  Pluim,  als  van 
Draadachtige  Vezelen  ,  ieder  san  *t  end  een 
Bloempje  hebbende  met  gee7e  Meeldraadjes 
en  donker  paarsachtige  Stempels. 

Zonderling  is  't,  dat  men  wederom  deeze 
onder  de  verfcheide  Soorten  van  Panicum  , 
welken  de  vermaarde  For  skaöhl  in  Egypte 
waargenomen  heeft ,  niet  voorgefleld  vind  tv 
Hy  maakt  onder  anderen  gewag  van  een  Di~ 

cho* 

(20)  Panicum  Panic.  Ram.  fimplicibus,  Flor.  fubter- 
tiis,  inferior^  fubfesfili ;  Culmo  ramofo,  Mant.  29.  Sp* 
Plant,  29. 

(21)  Panicum  Panlcula  patente ,  Sftimirjibus  Piftillifqiie 
coloratis:  Culmo  Ramofo.  Mant,  30.  Sv.  Plant  30. 

M  5 

II.  .Deel.  XIII.  Stuk, 


i8ó  Driemannige 


chotomum ,  alom  groeijende  in  de  Velden  vati 
•Afdeel,  Arabie.  Dit  vvierdt  een  Elle  hoog  en  was  een 
Hoofd-  gewoon  Votdzel  voor  Kemels  en  Ezelen.  Ook 
Sïü^  werdt  hetzelve  alge.neen  gebruikt  als  Stroo 
of  Riet,  om  de  Hutten  te  dekken.  De  Wan» 
den  en  het  Dak  van  Stokken  gemaakt,  en  die 
mrt  anderen  overdv  ars  verbonden  hebbende/' 
werdt  'er  dit,  Tummam^  en  een  ander  Bies- 
achtig  Panikgr  s ,  Bockar  genaamd ,  met  Touw- 
tjes op  gebonden.  Deeze  Hutten  zegt  hy , 
zyn  Waterdigt  en  duuren  vyf  of  zes  Jaaren, 
wordende  van  binnen  ,  tot  fieraad,  ook  wel 
gewit  met  Kalk  of  Pleifter  (*  ï.  Zie  daar  het 
opflaan  der  Tenten  van  de  Cudvaders  en  den 
oirfprong  der  Loofhutten  onder  de  Israëlieten ! 

XXIï.  (22)  Panik  met  eene  Roedachtige  Fluim  ,  en 
Panimm  gemikte  Bladen. 

repens.  ° 

jKoruipeXid.  .  ,  a  t  • 

Uit  Spanje  was  deeze  Soort  door  Alt- 
st roemer  gezonden.  Zy  heeft  kruipen- 
de Halmen  van  een  Voet ,  die  opftygën ,  en  de 
Pluim  is  uit  drie  of  vier  opgeregte  Bloem- 
trosfen  famengefteld.  De  voorgaande  komt 
zy  naby. 

y^-TTI.     (23)  Panik  met  eene  losfe  fiappa  Pluim  ,  en 

eeum.  tui* 
Oeerst- 

achtig.  Ftor.  Mgtjpt  Arab.  p  20. 

f22)  Panicum  Panicula  Virgata  ,  Foliïs  divaricatïs. 
Syft.  Nat.  Veg.  XITI.  Sp.  Plant.  27. 

(2a)  Panicum  Panieutè  kixa  fiaocida  ,  Fol.  Vaginis 
tirtis  ,  Glamis  nmcronatis  ,  Nervofe.  [£jp,  Pfant.  23. 


Grasplanten*  J§7 


ruige  Scheedebladen  ;  de  ICafjes  geffitft ,  yL 
Peezig*  Afdeel, 

Hoofd-» 

Dit  is  de  gewoone  Geerst  >  uit  Indië  afkom- stuk» 
ftig ,  welke  op  plaatfen  ,  daar  menze  veel 
fcaait,  byzonderlyk  in  de  Zuidelyke  doelen  van 
Europa ,  byna  een  Onkruid  wordt.  De  naam 
is,  in  de  meefte  Europifche  Taaien,  van  den 
Latynfche  Mtïiwn  afgeleid.  Dus  noemt  men- 
ze  in  't  Frai  sch  Millet,  in  'tEngelsch  Mfljm  't 
Italiaansch  Miglh,  maar  ig.  't  Hoogduitsch  Hirs 
of Hirfeni  waarvan  onze  benaaming  afkomt. 

De  Geerst  fchiet  een  Rietachtigen  Stengel, 
meer  dan  vyf  Voeten  hoog,  die  als  Wollig 
is,  bekleed  met  breede  Bladen,  en  geeft  aam 
den  top  eene  losfe  Pluim,  neerwaards  omge- 
boogen,  met  paarschachtige  Bloempjes;  waar 
op  Zaad  volgt,  dat  depluim  geelachtig  maakt. p 
Dit  Zaad ,  iedereen  bekend  ,  ziet  uit  den 
Goudgeelen  en  witten ;  doch  men  heeft  ook 
Geerst  met  zwart  Zaad.  Het  is  in  gebruik  tot 
Spyze,  maar  geeft  een  droog,  hard  Voedzel, 
ten  zy  het  wel  bereid  zy.  Te  Venetië  bakt 
men  'er  Koeken  van  ,  die  nog  warm  zynde 
moeten  gegeten  worden;  zo  dat  het  Gemee- 
ne  Volk ,  op  de  Straaten  roept.  Al  heet  de  Èoe- 
ken  al  keet?  z.egt  Lobel:  want  koud  gewor- 
den 

H.  Cliff.  üpf.  Mat.  Med.  -34.  R.  Lugdb.  55.  Dalib, 
Paf.  22.  Milium  Semine  luteo  &  albo.  C.  B.  Pin.  26. 
Theatr.  502. 
II.  DEfZL,  XIII.  Stok, 


i  88       jDrjemann-ï  g  ü 


VI.     dea  zyn  ze  taay  en  byna  oneetbaar.    Hier  te 
Afdeel.  Lancje  worden  'er  ,  als  bekt  nd  is  5  lekkere 
Hoofd-  Taarten  van  gemaakt.    Ook  wordt  de  Geerft 
van  het  Gevogelte  niet  ongaarn  gegeten. 


5TUK. 


^XXIV.      (24)  Panik  met  een  Haairige  opgeregte  uitge- 
breide  Pluim ;  de  Bladfcheeden  ruig. 

.Haair- 

achtig.  Deezs,  in  de  Weftin  liën  voortkomende,  is 
veel  ruiger  dm  de  voorgaan Je,  en  heeft  de 
Pluim  veel  y  Ier,  als  uit  Draadjes  famengelield, 
en  korte  breede  Bladen.  Bovendien  is  de 
Pluim  opflaande,  niet  hederhangende ,  5t  welt 
een  groot  veifchii  maakt, 

XXV  Panik,  welks  Pluim  enkelde  Takken  heeft 

Grojfa-  en  twee  Bloemen  by  elkander,  de  eene  kort  % 

^Trosach-  de  andere  lang  gefteeld. 

tig. 

Hier  wordt,  ik  weet  niet  'om  welke  re  len, 
het  Kruipend  Panik  Gras  uit  Ooftindie,  door 
den  Heer  Bürmannüs  afgebeeld,,  t'huis 
gebragt.  De  gedaante  der  Pluim  is  ,  inder- 
daad, Trosachtig.  Het  groeit  ook  op  Jamaika. 

(26) 

(24)  Panicum  Panicula  Capiïïari  eretta  patente ,  Fol. 
Vkginis  hirtis.  Sp.  Plant.  20.  Gron.  Firg.  13.  Panicum 
Milixeum  viriele,  Sloan.  *j$Sfïif&  I    P  115. 

T»  72.  f.  3.  Milium   Indicum  Panicula  fpada  erecH. 
Tou  r  n  f-  Inft.  515. 

(2^)  Panicum  Paiu  Ramis  fïmplicibus  &c*  Sp  Pf>mt« 
18.  Am.  Acad.  V.  p  393*  Pan.  repens.  Bwrm.  FU  lm» 
p.  26,  T.  11.  f,  i. 


Grasplanten.  i%§ 

(£(5)  Panik,  welks  Pluim  de  zyde/ingfe  Trosfen  VL 
enkeld  heeft;  de  Bh  den  Eyrond- Lancet-  A™TL* 
vormig)  Haairig  aan  den  Hals.  stck°ID" 

Van  dit  Amerikaanfche  zyn  de  B!zd  n  breed  ,  ^Pamlm 
gelykvan  de  Plant  die  Commelina  heet,  aanj^0" 
den  Keel  omvattende  en  aldaar  van  buiten  Prned- 
Haairig:  de  Pluim  als  gemeld  is.    In  de  Bos-Bkdi& 
fch;  n  der  Weftindifche  Eilanden  is  het  overal 
gemeen. 

(27)  Pan  ik,  dat  de  Trosfen  linnen  de  Blad-  XXVII. 
fcheeden  verborgen  heeft..  -  Süf^ 

Op  de  Savaan°n  of  Boschvelden  in  de  Wefl>  Aafrig!" 
indien  is  deeze  Soort  waargenomen  .  wier  Ai- 
ren  als  in  ftekelige  Blaasjes  zitten  in  de  Oxels 
der  Bladen ,  aan  de  Halmen.   Het  was  Veel- 
Aalrig  Cypergras  van  Sloane  getyteld, 

(28)  Panik,  dat  gepluimd  en  zeer  Takkig  ^XXVIII 
met  Eyrond- langwerpige  gefpitjle  Bladen.  Arbores* 

x  7 .  eens. 
J^et-  Boom- 
achtig. 

Panicum  Pan,  Racemis  lateralibus  fïmplicibus 
&c.  Sp.  Plant.  24.  G ramen  Virginicum  lato  brevique 
folio,  Panicula  rariore.  Mor»  Hift.  IÏL  p.  196,  S.  8. 
T.  5.  f.  4.  Gr.  Miliaceum  Sylv.  maximum ,  Semine  albo. 
Sloan.  Sfanr.  34  Hift.  I.  T.  71.  f.  4. 

(2Z)  Pcmicum  Racemis  cccultatis  intra  Foliorum  va« 
ginas.  Sp.  Plant  19.  G ramen  Cyperoides  polyftachyon  > 
Spicis  adnodoB-  ex  foliorum  Alis.   Sloan.  Sfcim. 
hih  T   p  120.  T,  80. 

Pcmicum  Parriculntum  Pamofisfimum ,  Fol.  ova- 
to-obloneis  acurrvnatis.  Sp.  Plant  r6.  Ft.  ZcijL  43.  Panic* 
Pan»  laxa  fparfa  Fol.  Vaginis  glabris,  H.  Cliff.  37. 

IL  Xteo.  XIII.  Stu& 


ï$0       t  D  R  I  E  U  A  W  K  I  G  E 


VI.  Niettegenftaande  de  Halm  of  Stenscel,  van 
in.    dit  Gras,  naauwlyks  dikker  dan  een  Penné- 

sSjk0ÏD"  fchaft  z>r?  bereila  het  byna  de  hoogte  der 
grootfte  Boomen,  zegt  onze  Ridder  (*>  Dit 
moet  dan  wel  een  Won  der-Gras  zyn,  inzonder- 
heid ,  wanneer  die  Halm  op  zig  zelve  kan 
ftaan.  Mooglyk  klimt  het  met  dezelve  langs 
de  Boomen  op,  en  dus  kon  'er  van  gezegd 
zyn,  niettegenftaande  die  langte,  dat  het  een 
Kruipend  Gras  ware;  gelyk  van  het  Ceylon- 
fche  deezer  aanhaaling  fchynü  getuigd  te  wor- 
den. Ondertusfchen  is  by  Morison,  op 
het  aangehaalde  in  de  Cliffortfe  Tuin,  van  die 
ontzaglyke  hoogte  niets  gemeld. 

XXIX.  (29)  Panik  met  een  getrojle  Pluim  0  de  Kafjes 
J%Z         S^oond,  fiomp,  Peezig. 

Ge- 
kroond. pitj  Gok  jn  Ooflindie  groeijende ,  heeft 
Draadachtige  Halmen;  die  glad  zyn,  zo  wel 
als  de  Lancetvormige  vyfribbige  Bladen ;  een 
Takk;ge  getrofte  Pluim ;  de  bloeijende  KeU 
ken  Elsvormig,tiitwaards  gekromd,  de  Vrugt- 
draagende  driemaal  grooter,  Eyrond,  bultig, 
ftomp,  paarschachtig:  het  Blommetje  de  helft 
kleiner.  Vliezig. 

(30) 

01)  Akitudine  certat  cum  a^tisfiirJs  Arboribus. 
Plant,  p*  87. 

(29J  Pkniêum  Pan.  Racemofa , Glumis  curvatis  >  obtu* 
t$ ,  mmofis.  Syfoï  Km.  XIL  $.  733. 


Grasplanten* 


{ïo)  Parrk  met  een  Roedige  Pluim ,  en  ge-  VT. 

gladde  Kafjes,  waar  van  het  bui-  JH, 

XXX 

Hier  toebehoort  het  Hooge  Geerftgras>  met  Panicum 
Rietbladen  van  d en  Heer  C  l  a  y  t  o  n  ,  als  ook  F$g^ 
deszelfs  Zeer  hooge,  met  e  ne  uitermaate  groo- 
te,  wyd  uicgefpreide  Pluim,  de  Aairtjes  en 
durre  Ha:rirachtige  Steeltjes  groen,  de  Krjes 
Scrook'eurig  bruin,  hebbende,  met  lange  fly- 
ve  gefpitfte  Bladen.  De  groeiplaats  is  in 
Virgirre. 

(31)  Pa  nik  meteen  langwerpige  vogtige  Haai- 

rige ,   uitgebreide  Pluim  en  tweehloemige  litge- 
Kelken ;  de  Bladen  Lancetvormig  Liniaal  1  brei(i* 
de  Halm  Wortelfchietende. 

Hier  moet  wederom  acht  gegeven  worden 
op  die  verkeerde  nommers  der  Afbeel  irg  n 
by  den  Heer  Büi^mannüs  3  waar  van  ik 
op  het  Liniaale  Panikgras  heb  gefproken.Ock 
is  't  genoegzaam  blykbaar,  dat  deeze  Soort 
het  Ambonfe  Paardegras  van  Rümphiüs 

niet 

(30)  Pankum  Pan.  Virgata,  Glumis  acuminatis  lsevï- 
bus,  extima  dehifcente.  Sp.  Plant  2%.  Pan,  Panicula* 
turn  Glumis  acutis.  G  r  o  n-  Firg  II.  12. 

(31)  Panicum  Pan.  oblonga  flexuofa,  Capillari  paten* 
te  ;  Calycibus  bifloris  &c-  Sp*  Plant*  ai*  Burm.  ft 
Ind.  in  26.  T.  10.  f.  2.  Tfiama  -  Puilu.  H.  Mal  XII. 
p.  75.  T.  41.  Gramen  aciculatum,  Rujjïph.  Amh.  VI- 
T.  5.  £  t, 

II.  Dbel.  XIII,  Sxuk% 


I$2 


Driemannigi 


Vï.  km  zyn;  maar  wel  het  Spelde  of  Naaide  Gftfï 
Aïüeïl.  van  ^jen  Autheur,  dat,  wegens  de  Aairtjes, 
HouVd>  in  't  Nederduitsch  Boschluizen  geheten  wordt. 
stuk.      Y)\t  was  door  den  Ridder  in  naam  verkeerd 

aangehaald  op  onze  agtfte  Soort.  Daar  mede, 

echter,  ftrookt  de  bepaaling  niet  volkomen; 

alzo  het  geene  Wortelfchietende  Halmea 

heeft.* 

Het  is  een  frekelig  Gras, dat  met  dunne  fty- 
ve  Blaadjes  ,  van  een  Vinger  lang  ,  op  alle 
Woefte  dorre  Velden  groeit,  zegt  Rumphius, 
fchieteride  Halmen ,  van  een  Voet  of  een  Elle 
lang ,  op  wier  top  dergelyke  Haaïrige  Pluini 
groeit ,  wier  Stekels  na  de  Bloemen  beladen 
zyn  met  een  langwerpig  puntig  Zaad,  als 
van  Komyn,  dat  in  de  Kfeederen  of  Kotifen, 
hoe  dun  ook,  zitten  gaat,  en  'er  naauwlyks* 
uit  te  haaien  is;  vertoonende  zig  dan  als  On- 
gediert.  Dit  maakt  het  Speldegras ,  dat  op 
alle  Oofterfche  Eilanden  groeit,  tot  een  zeer 
lastig  en  fchadelyk  Onkruid; 'als  zynde  het- 
zelve tevens  te  hard  tot  Voedzel  voor  het 
Vee. 


(32)  Panik  dat  gepluimd  is9  met  Bladfcheeden 


Panicum  Paniculatum ,  Foliorum  Vagïnis  longi-. 
tudinalit-er  ciliatis.  Sp.  Plant*  r2$.  Panicum  Miliaceum  t 
latiore  folio  ,  Maderafpatanum»  Pluk.  A!m,  i?6-  T- 
189.  G  4*  Pan.  Mil.  viride  &c.  Sloan.  gfatn.  I.  p 
jij.  T.  72,  f.  3.  G ramen  tremulum  minus,  Itajme  ZeyU 
£>nenfibu$.  Burm.  Fl%  Iw£»j>« 


overlangs  op  de  kanten  gehaaird. 


Dit 


Grasplanten.  rp3 

t)it  is  een  Gras,  in  Indië  groeijende,  een  VL 
t)f  twee  Voeten  hoog,  zegt  Linn/eüs,  met  m 
Eyronde,  de  Steng  omvattende  Bladen  en  eens^°rD* 
zeeryle  Pluim,  in  Vrugtmaaking  overeenko- 
mende met  het  voorgaande  en  fomtyds  ook 
voorkomende  met  fmallere,  Lancetvormige, 
Bladen  ;  hoedanig  ik  hetzelve  van  Java  heb 
bekomen. 

Panik  met  korte  onbehaarde  Pluimen;  de  XXXIIL 

*^  PlllttCWH 

Halm  zeer  Takkig,  wyd gemikt,  de  Bloem- 
fleeltjes  langer  en  korter ,  tweebloemig.  *i§?yd 
*  mikt» 
Op  Jamaika  is  deeze  Soort  waargenomen, 

die  een  hooge ,  ftyve ,  Draadachtige  gladde 
Halm  heeft ,  met  zeer  wyd  gemikte  Takken 
en  Lancetvormig  Liniaale  Bladen  ;  de  Pluim 
zeer  fchraal  en  kort.  De  Bloemen  zyn  vier- 
maal zo  groot  als  in  het  Gegaffeld  Panikgras, 
hier  voor. 

P  H  l  E  u  m.  Doddegras, 

Dit  Gedagt  bevat  die  Soorten  van  Gras,  wel- 
ken, om  dat  de  Aaïr  naar  die  der  Lischdodden 
gelykt,  Doddegras  geheten  worden,  in  't  La- 
tyn  Gramen  Typhoides  of  Typhinum.  Het  heeft 
den  Kelk  tweekleppig  ,  ongedeeld,  Liniaal , 

ge- 

(33^  Panicum  Paniculis  [brevibus  muticïs  ;  Culmo  Ra- 
uiofïsfïmo  divaricatisfimo  ;  Pedicellis  bifloris  ,  altero  bre- 
viore.  Sjj.  Tlanu  22.  Am.  Acad.  V.  p.  393. 

N 

II.  Deel,  XJII-  Srufi, 


154 


DriemankigÉ 


VT.    geknot ,  met  twee  puntjes  van  boven  ,  m 
Aïdeel.  faaY  -IS  het  Blommetje  binnen  in  geflooten* 
Hoorn-  De  Kelkklepjes  zyn  doorgaans  van  buiten 
srLrK*     ruig  (*).  Het  bevat  de  volgende  Europifche 
Soorten* 

Thiêum     (i)  Doddegras  met  de  Aair  rolrond r,  zeer  lang* 

Wrat  en  fe.  kanihaairigi  de  Halm  cpflaande. 

Weidig, 

De  langte  van  de  Aair  is  fomtyds  in  deeze  ' 
Soort  zo  groot  ,  dat  men  het  deswegen ,  in 
Engeland,  Cats-tail-Grafs ,  dat  is,  Katteftaart- 
gras,  noemt,  en  ook  wel  Timotfy-Grafs.  HeC 
groeit  door  geheel  Europa,  als  ook  in  Noord- 
Amerika,  en  de  Hoogleeraar  Gmelin  heeft  j 
het  in  de  Noordelyke  deelen  van  Afie  overal 
aangetroffen :  doch  onder  de  heete  Lugtftreelf  J 
wordt  het,  zo  't  fchynt,  niet  gevonden.   By  j 
ons  komt  het  in  de  Weidlanden ,  en  langs  de 
Wegen  3  doch  meest  op  Zandige  plaatfen  3  \ 
voor. 

Uit  een  Vezelige  Wortel  fchiet  het  verfchei- 
de  Halmen ,  die  van  één  tot  twee  9  drie  en 
vier  Voeten  lang  zyn,  met  eene  Aair  van  driej 

vier  I' 

f»)  Zie  Fig.  10 ,  op  Plaat  LXXXVII. 

CO  Phteum  Spica  cylindrica  iongisfima  ,  ciliata ,  Culma 
erefto.  Syft.  Nat.  XII.  Gen.  77.  Veg.  Xlll  p,  92*  Fl.  ' 
Lapp.  Suec  H.  CU  ff.  R.  Lugdb.  53.  Dalib.  Par.  20.  \ 
{jokt.  Belg.  17,  Gouan.  Monfp,  36.  &c.  &c.  Hall. 
Jiety.  N.  1528.  Schreb.  Gram.  T*  14.  G ramen  Ty«  | 
ylioides  maximum  Spkéi  Iongisfima.  C.  R*  Pin*  4.  Gr,  '  I 
Typhoides  afperum  ifrimunw  Ibid.  , 


Grasplanten, 


vier  of  vyf  Duimen.  Aan  deeze  Halmen  ftaan 
overhoeks  de  Bladen  ,  die  helder  groen  zyn  en  Afdeed 
Lintachtig ,  met  eene  witte  middelrib  van  ag-  Hoo*:Q, 
teren;  meeftal  glad  van  rand,  fpits  uitloo-STÜK' 
pende.  *Zy  omvatten  de  Halm  aan  haare 
Knietjes,  en  buigen  zig  dikwils  om.  DeA  air 
is  Rolrond  en  dun,  op  't  meefte  omcrent  de 
dikte  hebbende  van  een  Pink  (*) ;  witach- 
tig groen  met  roodachtige  Meelknopjes  van 
buiten  verfierd. 

Dit  groote  Doddegras  is  zeer  goed  onder  't 
Hooy,  inzonderheid  voor  Paarden,  maar  van 
het  Rundvee  wordt  het  niec  zeer  bemind 
en  nog  minder  van  de  Schaapen ;  om  dat 
het  harder  is  dan  het  gewoone  Gras  onzer 
Weiden.  Niet  lang  geleeden,  nogthans,  heeft; 
men  het  in  Engeland  ,  onder  den  naam  van 
Titnothy  -  Gras ,  als  uit  Noord- Amerika  afkom- 
ftigi  zeer  aangepreezen  en  boven  alle  anderen 
verheven,  (f)  Schreber  merkt  de  volgende 
Soorten  flegts  als  Verfcheidenheden ,  daar 
van,  aan. 

(2)  Doddegras  met  de  Aair  Eyrondachtig  pJJ- 
Rolrond. 

Dit  Aipisch, 

(*)  Het  moet  een  drukfeil  of  rrnsftelling  zyn  4  wan* 
«eer  de  Heer  Schreber  zegt,  dat  de  Aair  tot  vier 
Duimen  dik  voorkome. 

(f )  Roque  Pr  aft.  Treatife  on  cultivating  Lticerne^ 
Crafs  &c.  Lond.  1765.  in  Append. 

(2)  Phleum  Spica  Ovato-Cylindracea,  Sjp<  PlanK  3.  Oed. 

N  2  J>fM* 

II  Dbeu  XIII.  $mx, 


DUEMANNIGË 


VI. 
Afdeel. 

111. 
Hoofd- 
stuk. 


III. 

Phleum 
'Nodofum. 
Knoopig. 

) 


Dit,  met  een  korte,  dikke  en  als  ruige  Aahy 
komt  op  de  Switzerfche  Alpen,  zo  wel  als  op 
die  van  Lapland  en  in  Duitschland  voor.  Hal^ 
ler  merkt  aan  ,  dat  de  Kelken  veel  langer 
tweehoornig  zyn,en  dat  het  omtrent  maar  een 
Voet  hoog  groeije,  als  ook  dat  de  Aair  in  de 
volwasfenheid  langer  worde.  Na  't  bloeijen 
wordt  dezelve  zwart,  in  't  andere  geel.  Moog- 
lyk  valt  deeze  Verfcheidenheid  ook  wel  op 
onze  hooge  drooge  Gronden. 

(3)  Doddegras  met  de  Aair  Rolrond '9  de  Halm 
opftygende?  de  Bladen  fcheef  en  .  een  Bolli- 
gen  Wortel. 

Dit  Doddegras,  daar  H  a l ler  ook  een  by- 
zondere  Soort  van  maakt,  heeft,  zegt  hy,  de 
Steelen  aan  den  Grond  met  Scheeden  over- 
toogen  ,  als  Bolachtig,  eerft  leggende ,  dan 
opftaande;  de  Bladen  en  Aair  ruuwer  dan  het 

voor- 

Dan.  T.  213.  Fl.  Lapp.  25.  Fl.  Suec.  51,57.  Da  li  b, 
Par*  20.  J  a  c  q.  Vind.  12.  Phleum  Spicis  ovatis  hirfutis , 
Locuftis  longe  bicornibus.  Hall.  Helv.  N.  1529.  Gram, 
Typhoides  Alpinum  ,  Spica  brevi  denfa  &  velut  villofa, 
Scheuchz»  Gromt.  T.  64.  Prodr.  3.  App,  Tab.  3, 
(3)  Phleum  Spica  Cylindrica,  Culmo  adfcendente ,  Fo- 
fis  obliquis ,  Radice  Bulbofa.  Sp.  Plant.  2.  O  e  d.  Dan. 
T.  380,  Grarnen  Typhoides  afperum  alterum.  C.  B.  Pin, 
4.  Theatr.  52  Gramen  Nodofum  Spica  parva-  C.  B.  Pin, 
2,  Prodr.  6.  Theatr.  20.  Gramen  Typhinum.  Lob.  ifc 
10.  Gr.  Pratenfe  feptirntim.  Dod,  Femp.  562.  Gort, 
Belg.  18. 


Grasplanten. 


voorgaande;  de  Bloemen  om  laag  onvolmaakt 
en  is  in  allen  deelen  kleiner:  maar  Schre  Hl 
eer  hadc  dit  zelfde  ook  waargenomen  in  de  s^^rD' 
eerrte  Soort.  Het  groeit,  dus  knobbelig  of 
Knollig,  in  de  Haarlemmer  Hout.  Sommigen 
noemen  het,  wegens  de  kleinte  en  dunte  der 
Aairen ,  Muizenftaartjes.    Men  heeft  bevon- 
•  den  ,  dat  her,  in  een  vette  Grond  overge- 
bragt,  het  volgende  Jaar  geworden  was  als 
hut  gewoone  Doddegras  der  Weiden  (*). 

(4)  Doddegras  met  de  Aalr  Eyrond,  gehaaird^  pueum 
en  een  Takkige  Stengel.  Arena- 

Zandig. 

Op  Zandige  pbatfen  in  Europa,  en  by  ons 
in  de  Zee-Duinen,  groeit  dit  Doddegras,  dat 
misfchien  ook  tot  de  Verfcheidenheden  be- 
hoort ;  zo  wel  als  het  hurkende  van  den  Heer 
de  Gorter  of  Muizcnft  aart -Gras  met  ruige 
Bladen  (f%  Men  kan  alle  die  byzondere  Soor- 
ten nogthans  3  als  weezentlyk  voorkomende 
en  duidelyk  verfchillende,  met  reden  in  een 
Kruidboek  verzamelen, 

(5) 

CO  Lïers  fierborn.  N.  47.  T.  3.  f.  2* 
'  (4)  Phlemn  Spica  Ovata  ciliata ,  Caule  Ramofo.  Sp. 
Plant.  4.  Ft.  Suec.  II.  N.  58.  H.  Cttff.  23.  //.  Scan. 
Z90.  R.  Lugdh.  54.  Gort.  Belg,  ii.  Gramen  Typhi- 
num  mariümum  minus.  Pluk.  Alm.  177,  T.  33.  f.  8, 
iS  c  h  e  u  c  h  z.  Gram.  63. 

ff)  P kleum  reclinatum.  Ft.  Belg.  1%. 

N  3 

II.  DeeIo  XIII.  Stok, 


Driemannïge 


VI.       (5)  Doddegras  met  Eyronde  omwonden  Aak  en 
Afdeel.  m  zeer        gejpitjfe  omvattende  Bladen. 

HoOFD- 

5TUV#       Deezc  Soort ,  omftreeks  Smyrna  en  in  Span- 
IchZTi-  je  door  LoEFLING  gevonden,  en  ook  in  Ita- 
des*       lie  waargenomen  door  Triumfetti,  groeit 
^Biesach-by  ^ontpellier  op  vogtige  plaatfen,  volgens 
Gouan.  Die  Autheur  zegt,  dat  het  naauw- 
lyks  een  Handbreed  hoog  is ,  en  veele  Takjes 
uit  de  Oxelen  uitgeeft,  die  met  twee  of  drie 
korte  Blaadjes  bekleed  zyn.    Ook  beftaat  het 
geheele  Gewas  (uit  Leedjes  ,  naauwlyks  een 
half  Duim  lang.  Scheuchzer  hadt  het  groo- 
ter  gezien.   De  Aairtjes  komen  uit  den  boe* 
zem  der  Bladen  voort. 

VI.  (6)  Doddegras  met  Cylindrifche  ruige  Aairen 
Jndtcum.  en  korte  gefpitfie  Bladen. 

Ooftin- 

disch.        jk  y      yef  deeze  Soort  by ,  van  't  Eiland 

PI  xc 

Wig.  3,  #  Java  afkomftig ,  welke  ik  den  bynaam  van  Ooft- 
indifche  geef ,  om  dat  van  daar  nog  geene 
Soort  is  opgetekend.  Men  ziet  in  Fig.  2 ,  op 
Plaat  XC,  de  Afbeelding  van  een  Halm  met 
haare  Aair ,  hoedanigen  verfcheidene ,  een 

Span 

PMmm  Spids  Ovafcis  obvolutts,  Foliis  brevisfimïs 
mucronatis  amplexicaulibus*  Sp.  Plant.  5.  Grarnen  Ma- 
ritimum  Typhinum,  brevi  &  crasfiori  Spica  &c.  Scheuchz» 
Gram.  86.  Gouan.  Monfp.  36, 

(~6)  Phleum  Spicis  Cyiindricis  ermkis.,   Foliis  brevibtfS 
acuminatis.  Mihi. 


Grasplanten. 


199 


Span  lang,  in  die  grootte,  hurkend  voortko-  vt. 
men  uiteen  Stoei,  die  digt  famengegroeid  is  Ant1fLl 
uit  verfcheide  Plantjes, Plaggen  maakende.  DeJ*™** 
Halm  is  bogtig,  de  Aair  roodachtig  en  beftaat 
uit  Bloempjes ,  die  tot  dit  Geflagt  behooren. 
Anderszins  zou  men  zeggen  dat  het  veel  naar 
9t  volgende  geleek. 

Alopecürus.  Vosfeftaart. 

Dit  Geflagt  onderfcheidt  zig  van  het  voor- 
gaande,  doordien  binnen  den  tweekleppigen 
Kelk,  die  niet  geknot  is,  maar  getipt,  zig  het 
Blommetje  eenkleppig  bevindt ,  doorgaans 
met  een  Baardje  aan  den  Voet,  dat  buiten  de 
Bloem  uitfteekt  (*),  en  de  Aairen  in  dit  Geflagt 
ruighaairig  maakt,  zo  dat  zy  naar  een  Vosfe- 
ftaart  eenigermaate  gelyken  ;  waar  van  dit 
Gras  den  naam  voert. 

Van  hetzelve  komen  voor,  de  volgende,  ook 
meest  Europifche  Soorten. 

(1)  Vosfeftaart  met  een  Splkonde  Aair ,  heft  aan-  AJ0% ' 
de  uit  Borfielige  gebondelde  Omwindzehjes  Sus 
die  twee  Bloempjes  bevatten  ,   met  ruige  Ooftm* 
Steeltjes.  disch* 

Dit 

(*)  Zie  Fig.  20  op  Plast  LXXXVII. 

(1)  Alopecürus  Spica  tereti ,  InvuluceJUs  Setaceis  faf-  * 
ckulatis ,  bifloris ,  Pedunculis  Viilofis.  SijjL  Nat.  Veg* 
XII*  Gen  78.  XIII.  p.  92.  Panicum  Alopecuroides.  Sp. 
PUwt.  g2,  Burm,  Fl.  Tud.  p*  24.  Grameti  Ind.  .Alope- 
curoides hoiofericeum  majus ,  Spic$  ionga  pappefcente* 
ÏluK.  Alm.  i77.  T.  92.  £♦  5. 

N  4 

II.  Deel.  XIII.  Stuk. 


200 


DRIEM  ANNÏGE 


VI.       Dit  Ooftindifche  Vosfeftaart  -  Gras  5  heeft  d$ 
AFnFiL'  geftaIte  van  het  Italiaanfche  Pariik-Koorn ;  zyn- 
Hooïd-  de  geheel  Pluizig  ,  de  Bladen  een  Vinger 
$TÜK'      breed,  wederzyds  Haairig,  ook  de  Scheeden» 
De  Aair  is  een  Vinger  lang ;  her.  heeft  Bloem- 
fleeltjes  zolang  als  de  Bloempjes,  welke  een 
bykomend  Klepje  aan  den  Kelk  hebben,  en 
om  die  reden  was  deeze  Soort  bevoorens  tot 
het  Panik-Gras  betrokken  geweest. 

Ah  ecu*         Vosfeftaart  met  eene  opgeregte  Halm^RoU 
rus  °]Bul-  ronde  Aalr  en  Bolligen  WorteL 

bofus. 

Boiworte-    ^   _      ,     f  ,     ,  ,  .  « 

lig.  In  Engeland  en  Vrankryk  komt  deeze  Soort 

voor,  zynde  by  Montpellier  zeer  gemeen  in 
de  Weiden,  inzonderheid  die  lang  en  vogtig 
zyn  Hierom  wordt  het  ook  wel  Water -Dod* 
degras  geheten.  Het  heeft  de  Halmen  ander- 
half Voet  lang ,  met  fmalle  Bladen.  De  Wor- 
tel beftaat  uit  drie  of  vier  op  elkander  leggende 
Bolletjes. 

IïL       (3)  Vosfeftaart  met  een  geaairde ,  opgeregte 

Pratenfis*  Halm* 
YVeidig. 

(2)  Alopecurus  Culmo  erc&o,  Spica  Cylindrica  ,  Radi- 
ce  bulbofa.  Sp.  Plant.  7.  Gouan.  Monfp.  37.  H  u  d  s« 
AngL  24,  Gramen  Typhoides  Spie!  anguftiore.  C.  B.  Pin, 
4.  thêqtr.  53,  Gramen  Myofuroides  nodofum.  R  a  j. 
Angt:  flh  p.  397.  T.  20.  f.  2. 

(3)  Alopecurus  Culmo  Spicato  ere&o  ,  Glnmis  vïïlofïs, 
ttiuticis.  Sp,  Plant,  i.  Gort.  Belg.  18.  FL  Snee.  52  > 
59.  Daljb.  Par.  21.  Gmel  Sib.  I,  p.  87-  Gouan* 
Monfp*  33.  &c*  Alopecurus  Spica  ovata.  Hall.  Relv+ 


Grasplaktkk.  20I 

Halm,  ruige  Kafjes  en  ongebaarde  Blom*  vi. 

Afdeel, 

wetjes.  XII. 

Hoofd* 

(4)  Vosfeftaart  met  een  geaairde  opgeregteSTl31^r 
Halm  en  gladde  Kafjes.  Afopecu* 

rus  Agres* 

fis 

Deeze  beide  Soorten,  hoe  zeer  ook  ver-  v'eldig. 
fchillende  5zyn  met  elkander  verward  geweest.  ^ 
Men  ziet  het  onderfcheid  best  in  de  Afbeel- 
dingen van  den  Heer  Schreber,  door  wieu 
zy  op  eene  zelfde  Plaat  fraay  uitgefchilderd 
zyn.  Het  voornaamfte  verfchil  beftaat  daar 
in  ,  dat  de  Aairen  der  eerfte  ruiger  dan  der 
andere  zyn,  en  zulks  heeft  ook  in  't  geheele 
Gewas  plaats.  In  Duitschland  en  de  Noorde- 
lyke  Gewesten,  als  ook  in  Siberië,  groeit  dat 
ruige  of  pluizige  overvloedig,  als  ook  in  onze 
Provinciën  ,  op  Zandige  Wegen  en  ruuwe 
plaatfen.  Het  valt  ook  in  fommige  Weidlan- 
den  ,  doch  op  ver  naa  zo  veel  niet  als  het 
Glad-Aairige,  in  Switzerland  en  de  Zuidelyke 

dee- 

N.  1539»  S  c  h  r  e  b»  Gram.  133.  T.  19.  f.  1.  Gramen 
Phalaroides  Spici  molii ,  f.  Germanicum.  C«  B.  Pin.  4. 
Prodr.  io, 

(4J  Aiopecurus  Culmo  Spicato  ereclo  Glumis  l3evibus. 
Sp.  Plant.  2#  G  e  r.  Prov.  74.  AIop.  Myofuroides. 
Schreb.  Gram.  140.  T.  19,  f.  2.  Al.  Culmo  erefto 
Spicato ,  Calyce  ciiiato.  Hall.  Helv.  N.  154.0.  Gr  amen 
Spicatum  Sp  CyL  ten-  longiore.  Scheuchz.  Gram. 
69»  T.  2,  f.  6.  Gr.  cum  Cauda  Muris  purpurafcons.  J. 
B.  Hifi'4  II.  p.  473»  Gramen  Alopecurum  minus  alterum, 
Lob.  Ie.  9. 

N  S 

II.  Deel.  XIII.  St  k, 


f02 


Drie  Mannigï 


AfTeel  deeIcn  van  EuroPa-  °P  fommige  plaarfen  won 
in.  "  denze  onder  de  befte  Soorten  van  Gras  ge- 

&vk.¥D'  tcId>  i"zonderheid  voor  het  Hooy,  dat  men 
5er  in  één  Jaar  driemaal  van  kan  winnen :  de- 
wyl  het  zo  fchielyk  opgroeit,  en  zo  fterk. 
Doch  naar  den  aart  der  Landen  is  een  groot 
verfchil  in  deezen.  De  Halmen >  waaraan  de 
Bladen  zitten ,  die  dezelven  Scheedswyze  om- 
vatten, zyn  van  een  Voet  tot  een  Elle,  en  dc 
Aair  is  twee  of  drie  Duimen  lang. 

Hier  moet  ik  die  Grasplant  t'huis  brengen, 
van  Java  afkomftig  ,  waar  van  het  bovenfte 
gedeelte  der  Halm  in  Fig.  3.  op  Plaat  XC, 
is  voorgefteld.  De  Aairen  naamelyk,  wier 
Bloemen  volmaakt  met  die  van  dit  Geflagt 
ftrooken,  komen  zeer  met  die  van  het  Euro- 
pifche  Veld  -  Vosfeftaart-  Gras  overesn,  en  de' 
Bladen  gelyken  ook  zeer ;  tewyl  tevens  de 
gladde  Kafjes  aan  de  bepaaling  voldoen.  Tot 
het  Kanaiy-Gras  kan  het,  wegens  de  geknikte 
Baardjes,  niet  behooren. 

V.        (5)  Vosfeftaart  met  een  geaairde  Ha/m9  die 

^l°Gmi  geknakt  is ,  en  ongehaarde  Blommetjes. 

euiatus.  Zeer 
Geknikt. 

(5)  Ahpecurus  Culmo  Spicato  infrafto ,  Corollis  trmH- 
cis.  Sp.  PlanU  3.  Oêd.  Dan,  T.  564.  FL  Succ.  53,60. 
Balib,  Paris,  20.  Gor  t.  Belg.  19.  Gme  l.  Sib,  \% 
p.  88.  R.  Lugdb.  54.  Alop.  Ariftis  Gluma  longioribus. 
FL  Lapp.  37.  Gnimen  Fluviatile  album.  Tab,  217.  Gr. 
Aq.  geniculatum  Spicatum.  C.  B.  Pin,  3.  Scheuchz, 
Gram,  7^  Lob.  Jc.  13,  Hall,  Hefo.  N.  1541.  Ger; 
f  rov.  75, 


Grasplanten* 


Zeer  kenbaar  is,  wegens  zyne,  als  't  ware,  VI. 
gebroken  Halmen,  dit  Gras,  dat  op  Moeras-  A\iï*u 
lige  plaatfen  en  in  't  Water,  door  geheel  Eu-s^orn* 
ropa  niet  alleen,  maar  ook  in  Afie,  byzonder- 
lyk  in  Siberië,  groeit.  De  Heer  Thunberg 
heeft  hetzelve  in  Japan  gevonden  en  verza* 
meld.  liet  wil  ook  wel  groeijen  en  bloeijeix 
op  drooge  plaatfen.  Het  mogt,  zo  de  Fleer 
Gmelin,  aanmerkt,  wel  eene  Verfcheiden- 
heid  van  het  naaft  voorgaande  zyn.  De  Baard- 
jes zyn  fomtyds  langer,  fomtyds  niet  langer 
dan  de  Kafjes,  en  dit  maakt  dat  de  Aair  zig 
als  dan  geheel  ongebaard  vertoont.  Om  dat 
het  witachtig  is  en  dikwils  in  \  Water  zwemt, 
wordt  het  Wit  Vlotgras  van  fommigen  geheten, 
Gerard  merkt  aan,  dat  het  zyne  Halmen 
korter  maakt  of  langer,  naar  de  mindere  of 
meerdere  diepte  van  het  Water. 

(6)  Vosfeftaart  met  een  enkelde  Tros ,  de  Bloemp-  VI. 
jes  omringd  met  Baardjes.  r^Hor-* 

dejtfbrmiSé 

Dc  geftalte  van  dit  Ooftindifche,  wordt  door  Mht\&~ 
den  Ridder  gezegd ,  is  volftrekt  als  die  van 
het  Muizenkoorn.  De  Halm  is  een  Voet  lang, 
met  platgeinige  Bladen  ,  die  geribd  zyn  en 
dikwils  langer  dan  de  Halm.   Het  heeft  een 

ge- 

(6)  Atopecurus  Racemo  fimplici ,  Flofculis  Ariflis  cir- 
cumvallatis  •  Sp.  Plant.  6-  Panic.  geniculatum  brevifolium 
crifpnm,  Spica  purpureo-fericel  Pluk.  Alm%  137,  T» 
519.  f.  1. 

JL  Deel,  XIIL  Sïvk, 


Dribmannigb 


-  vi.    getrofle  lange  Aair ,  met  talryke  Bloeman  , 
Aideel.  zeer  kort  gedeeld  en  enkeld.   De  Kelken  zyn 
Hooïd-  omwald  met  Baardachtige  Borfteltjes,  driemaal 
pTUK*     zo  lang  als  de  Bloemen.    Het  buitenfte  Klepje 
van  den  Kelk  is  zeer  kort  en  Eyrond :  het 
Blommetje  tweekleppig  met  lange  gefpitfte 
Kafjes ;  de  Stamper  langer  dan  de  Bloemen. 

VII-  (7)  Vosfeftaart  met  een  byna  geaairde  Pluim  > 
wsMonf-  ruuwe  Kelken  en  gebaarde  Blommetjes* 

yoeliewfis. 

lievs?ntPeI-    Terwyl  deeze  Soort  zo  wel  in  Engeland  als 
in  Vrankryk  aan  fommige  Rivieren  voorkomt ; 
tveshalven  Morison  dezelve  genoemd  heeft 
zeer  groot  Engehch  Moer  as-Vos feft  aart  ;zo  fchynt 
de  bynaam  wat  bepaald  te  zyn.  Gerard  be- 
fchryft  dezelve,  onder  de  Planten  van  Pro- 
vence,  omftandig.  Gouan  fchynt  'er  gewag 
van  te  maaken,  onder  den  naam  van  Buikige 
Agroftis ,  om  dat  de  Kelken  van  onderen  dik- 
ker zyn;  doch  deeze  hadt  de  Halmen  zeer  dun 
en  maar  een  Voet  of  daaromtrent  hoog,  even 
als  die  van  Gerard;  terwyl  Morison  'er 
de  langte  aan  geeft  van  byna  een  Elle  en  Bla- 
den 

(7)  Alopecurus  Panicula  fubfpicata,  Calycibus  fcabris, 
Coroilis  Ariftatis.  Sp.  Plant.  4.  Gouan  Hort.  37.  Phleom 
Crinituin Calycibus  linearibus  ,  bafi  fubventricofis  &c. 
Schreber  Cram.  151.  T.  20.  f,  3.  Agroftis  Panicula" 
©blonga  Sic.  Ger.  Prov.  80.  Gramen  Alopecuros  ma* 
}us  ,  Spica  virefcente  divulfa ,  Pilis  longioribus.  Barr. 
ie.  ri5,  i  2.  Agroftis  Ventricofju  Gouan,  Monfp*  39* 


Grasplanten,  zoj 

tien  als  van  Gras  of  Tarwe.   De  Aair  was  vyf    vt«  n 
Duimen;  en  in  dat  Montpellierfe  maar  ander-  Al™*ü 
half  Duim  lang.  Kan  dit  een  zelfde  Gewas  zyn?  *j£0ÏDl1 
Het  onderfcheidt  zig  doordien  de  Aair  zeer 
Pluizig  is,  en  zig  als  van  een  gefcheurd  ver- 
toont,  gelyk  in  de  Afbeeldingen  blykt  van 
Barrelier, die  een  kleiner  en  een  grootere 
Soort  van  dit  Gras  befchryft,  welken  de  Heer 
Schreber  famenvoegt  als  Verfcheidenhe- 
den.  Büxbaum  heeft  dergelyk  in  de  Oofter* 
fche  Landen  waargenomen. 

(8)  Vosfefhart  met  een  byna  geaairde  Pluim ,  VUL 
Pluizige  Kafjes  en  gebaarde  Blommetjes,  rm^wfa 

ceus. 

De  Heer  Schreber  meent  dit  flegts  een  achtf^ 
Verfcheidenheid  van  het  voorgaande  te  zyn  , 
als  gezegd  is.  Het  verfchilt  ook  inderdaad 
weinig,  dan  in  kleinte,  zynde  flegts  een  Hand- 
breed hoog ,  met  het  Baardje  van  't  Blommetje 
korter  dan  het  Kelkbaardje,  en  de  Aair  niet 
ruuw ,  maar  zagt  op  't  gevoel  en  wolliger.  Dit 
alles  zou  van  de  Groeiplaats  kunnen  afhan- 
gen ,  op  drooge  plaatfen ,  zelfs  in  de  Noor- 
delyke  Landen. 

(9) 

(8)  Alopecunis  Pan.  fubfpic&ta  ,  Glumis  villofis ,  Co* 
rollis  Ariftatis.  Sp*  Plant.  Cynoforus  Paniceus  Sp. 
Plant,  I4  p.  73.  Fl.  Suec.  45,  go.  Gramen  Alopecurum 
minus  Spica  longiore  C.  B.  Fin.  4.  Theatr.  57.  Scheuchs» 
Gram.  154,  Gramen  Alopecurum  minus ,  Spica  virefcen- 
te  divulfê.  Barr.  Zc.  115.  f.  i, 

IL  DssLr  XIII,  Stuk, 


9.06  DRIEMANWI6E 


VI.  (9)  Vosfeflaart  met  eene  geaalrde  Pluim ,  ge* 
Jxi. "  zwollen  Kelken  en  gebaarde  Bloemen. 

HOOFD- 

STÜfx.       Een  zeldzaame  Plant ,  onder  myne  Bengaal- 
^l°F™u'  fchen  bevindelyk  ,  geeft  aanleiding  tot  deeze 
galenfis.    Soort.   Zy  wordt  aldaar  Belle  tanne  genoemd, 
gafisch.    en  gekneusd ,  by  eene  Ontwrichting  der  Lede- 
*PL  XC.  maaten,  opgelegd,   't  Gewas,  waar  van  een 
4*    Takje  in  Ftg.$,  op  Plaat  XC,  is  voorgefteld , 
beftaat  uit  een  geheele  trop  van  zodanige  Tak- 
jes, ongevaar  een  Span  lang,  met  kleine  fpitfe 
Blaadjes.  Dezelve  komen  uit  een  Stoel  voort, 
die  Haairige  Worteltjes  heeft.  De  Aairen  zyn 
zeer  lang  ,  met  eene  witte  eenigszins  rosfe 
Pluizigheid ,  voortkomende  van  twee  Baardjes 
uic  ieder  Bloempje,  wier  figuur  zeer  naar  die 
van  hetMontpellierfe  voorgemeld  gelykt, hoe- 
wel zy  wat  langer  en  meer  gezwollen  zyn,  met 
korte  Steeltjes. 

M  1  l  1  u  m.  Geerftgras. 

De  Geerft  reeds  in  het  Geflagt  van  Panicum 
befchreeven  zynde,  geef  ik  aan  dit  den  naam 
van  Geerftgras ,  om  dat  het  in  geftalte  naar 
Geerft  gelykt.  De  Bloemen  maaken  een  ver- 
fpreide  Aair  of  Pluim.  liet  onderfcheidt  zig, 
door  een  tweekleppigen  eenbloemigen  Kelk, 
die  de  Klepjes  byna  gelyk  heeft,  met  een 

zeer 


C9)  Alopecurus  Panicula  Spicata  ,  CaJycibus  Ventri* 
sofis ,  Floribus  Arlftatis.  Mihu 


Grasplanten.  207 

zeer  kort  Blommetje  en  Penfeelachtige  Stem-  VL 
pels  (*> 

Hier  van  komen  de  volgende  Soorten  voor.  HcorQ- 

°  STUK. 

(r)  Geerftgras  met  een  Haairige  Pluim  en  % 
ge fpit ft e  Kelken,  wier  Blommetjes  een  krom  Capenfe. 
endelings  Baardje  hebben.  Kaaps. 

De  Halmen  van  dit  Kaapfe  zyn  een  Hand- 
breed hoog,  glad  en  teder;  de  Bladen  fmal, 
van  onderen  met  verfpreide  Haiirtjes  ,  aan 
den  Keel  gebaard.  De  Fluim ,  naar  alle  kanten 
verfpreid  ,  heeft  Steeltjes  byna  dunner  [als 
Haair  en  de  Kelk  beftaat  uit  Ey ronde, Buikige, 
gefpitfte  Klepjes,  die  gelyk  van  langte  zyn. 
Het  Zaad  is  zo  lang  als  de  Kelk. 

(2)  Geerftgras  met  een  Pluim  van   enkelde  n. 

Takjes  en  overhoekfe  dubbelde  eenzydige 

Bloemen.  Geftip- 

peld. 

Onder  de  Jamaikafe  Planten  komt  dit  Geerft- 
gras voor, dat,  ik  weet  niet  waar  van,  den  by- 
naam  van  geftippeld  heeft. 

(3) 

(*)  Zie  Fig%  31,  op  Plaat  LXXXVII ,  hier  voor. 

(1)  Milium  Panicula  Capillari ,  Calycibus  acuminatïs* 
Cor.  Arifta  terminali  curva.  Syfl.  Nat.  XII.  Gen.  79. 
Veg.  XIII.  p.  93  Mant.  185. 

(2)  Milium  Panic.  Ramis  fimplicisfimis ,  Flor,  alt.  ge« 
tninis  fecundis.  Sp.  Plant.  5*  Am.  Aead.  V*  p.  392. 


IL  Dwil*  XIII.  Stuk» 


208 


Driemannige 


VI-  O)  Geerftgras  met  een  bwa  geaairde  Plutift 
Afdeel.     kój  i      j  i>i 

'  ui.  en  gebaarde  Bloemen. 

Hoofd- 

IIL       In  de  Levant  groeit  dit  Gras,  zegt  de  Heer 
^Lmdi^e-  Schreber,  voegende  daarby ,  dat  de  Heer 
rum.       Goüan  hetzelve  onlangs  ook  by  Montpel- 
gencL      lier  ontdekt  heeft.  Het  was  echter  reeds  door 
M  agisol  aldaar  gevonden,  indien  de  aanhaa- 
ling van  onzen  Ridder  ftrookt ,  en  genoemd 
Dolikachtig  Gras  met  een  Takkige  geele  Pluim. 
Veel  verfchilt  dit   van  de   Afbeelding  by 
Schreber,  alwaar  het  een  langwerpige  Aair 
heeft ,  zeer  fmal  en  famengetrokken  ,  fpits ; 
zonder  eenige  fchyn  van  Takkigheid,  welke 
in  de  Afbeelding  van  Morison  zo  blyfcbaar 
is.   Hy  merkt  alleen  aan  ,  dat  de  Steeltjes  , 
van  ongelyke  langte  ,  gedekt  zyn  door  de 
Aair  tj  es. 

IV.       (4)  Geerftgras  met  gevingerde''  Trosfen  ,  het 

Cimüi^  buitenfte  Kelkklepje  kanthaairig. 

ftum. 

Weeglui-     Di(.  Gras?  aan  de  Kuft  yan  MaIabar  op  de 

Straa- 

(3)  Milium  Pan.  fubfpïcata  ,  Floribus  Ariftatis.  *S>. 
JPlaxt.  4.  Schreb.  Gram.  p,  14,  ï.  23.  f.  3.  Agroftis 
Ventricofa.  Gouan.  Hort.  T*  t.  Gramen  ferotinum 
Arvenfe,  Pan.  pyramidali.  Raj.  Hifi.  1288*  Gramen 
Loliaceum.  Mor.  Eift.  IIL  p.  182.  S.  8.  T.  3.  f.  ïu 
Magn.  Monfp*  297.  Gramen  Alopecuro  accedens  &c. 
Pluk*  Alm.  177.  T.  33.  f.  6. 

(4)  Milium  Racemis  digitatis  ,  Calycum  Valyula  ex* 
teriore  Ciliata.  Mant*  184» 


Grasplanten. 


Straaten  erroeiiende,  volgens  den  Heer  Koe-  VT. 

.AlDEEI 

kig,  heeft  gladde  opftaande  Halmen  van  een  m. 
Voet  langteen  Lancetvormige  op  de  kant  ge-  |^^rl* 
haairde  Bladen:  terwyl  de  Scheeden,  die  de 
Halmen  van  onderen  influiten ,  ook  ruighaai- 
rig  zyn.  Vier  eenzyd?ge  losfe  Trosjes, uit  het 
opperde  van  de  Stengel,  maaken  de  Pluim 
uit  ,  beftaanJe  in  overhoekfe  Bloemen,  Het 
grootfte  Kelkklepje  is  Eyrond,  drieribbig, 
fpits,  platachtig,  zagt  en  digt  op  de  kanten 
gehaaird;  het  andere  Lancetvormig ,  korter, 
naakt.  Het  buitenfte  Bloemblaadje  heeft  een 
regt  end-Baardje.  Het  Zaad ,  met  de  geheele 
Bloem  afvallende ,  heeft  iets  dat  naar  een 
Weegluis  zweemt. 

(5)  Geerftgras  met  gepluimde y  verspreide  P  on-  MJ^m 

gebaarde  Bloemen.  effufum. 

Uitge- 

(6)  Geerftgras  met  gepluimde  digt  getropte  vf. 
Bloemen.  c°nfer~ 

tnm. 
Het  Digt-Ge- 
tropt. 

C 5)  Milivim  Floribus  paniculatis  difperfis  muticis.  Sp« 
Plant.  Fl.  1.  Suec.  55  ,  61.  Dalïb.  Par.  23.  G  o  r  t.  Belg. 
39.  Ger.  Prov.  83.  Mil.  GInmis  diphyllis.  H.  Cliff.  27 , 
Gramen  Sylvaticum  Panicula  Miliacea  fparfè.  C.  B.  Pin. 
8.  Theatr.  141,  Mor.  S.  8.  T.  5.  f.  10.  Scheuchz. 
Gram.  133,  Hall.  Relv.  N.  1525.  Gramen  Miliaceum. 
Lob.  Tc.  3. 

(6)  Miüum  Flor.  paniculatis  confertis-  Sp,  Plant.  2. 
H,  Lugdb.  57»  Mill;  Diiï.  N.  4.  Gramen  Pan.  Milia- 
cea fparfa.  Scheuchz.  Gram.  154,  Lob»  Ic\  4, 

o 

II.  Deel.  XIII.  Stwk. 


210  D  R  I  E  M  A  N  N  ï  C  B1 

VI#  Het  eerfte  van  deezé  twee,  hier  en  daafr 
Afdeel.  ^ooy  geheel  Europa  voorkomende ,  wordt 
Hoofd-  Hirs-Gras  of  Zaadgras ,  in  't  Nederduitsch  ge- 
;TUK*  heten.  By  ons  groeit  het  op  verfeheide  plaat- 
fen,  in  de  Hooy landen  ,  in  Bosfchagie  en  aan 
de  Wegen.  Het  heeft  dikwils  Halmen  van 
drie  of  vier  Voeten  hoogte,  en  Bladen  van 
een  Pink  breed.  De  Pluim  is  zeer  dunnetjes 
uitgefpreid  en  daar  door  verfchilt  het  inzon- 
derheid van  het  andere  ,  dat  3  volgens  den 
Heer  Hall  er,  een  loutere  Verfcheidenheid 
daar  van  is,  in  de  Bosfchen  van  Switzerland 
groeijende,  maar  ook  veel  grooter  valt.  Dit, 
zegt  hy ,  heeft  Halmen  van  twee  Ellen 
en  Bladen  tot  zeven  Liniën  breed,  met  meer- 
der en  digter  getropte  Bloemen.  Lobel  fchynt 
dit  laatfte  aangeweezen  te  hebben  5' onder  den 
naam  van  Groot  Water  «Gras  met  hreede  Hirs- 
Aairen\  aanmerkende,  dat  het  Halmen  heeft 
van  vier  of  vyf  Voeten  hoogte,  en  Bladen  van 
een  Vingerbreed ,  anderhalf  of  twee  Cubiten 
lang.  Gemaaid  zynde,  zegt  hy  ,  is  het  Hirs- 
Gras  een  uitmuntend  Voeder  voor  de 
Beeften 

(7) 

(*)  Bicubitciles*  Dit  fchynt  by  zyn  Ed.  twee 
Ellen  s  dat  is  omtrent  vyf  Voeten  )te  betekenen  : 
want  anders  j  indien  hy  ilegts  Cubiten  meende  , 
zou  het  naauwlyks  <5rie  Voeten  hoog  en  laager 
dan  't  voorgaande  zyn  ,  dat  met  de  Bladen  geenszins 
ftrookt. 


/ 


Grasplanten.  211 


(7)  Geerftgras  met  gepluimde  Bloemen  9  die  ge-  A 

baard  zyn.  in. 

Hooïd*» 


STUK. 


Tot  het  volgende  Geflagt  is  dit  Gras  bevoo- '  , 
rens,  door  den  Ridder,  met  den  zelfden  by-  MUium 
naam,  betrokken  geweest.   Het  groeit  in  de^^~//#, 
Zuidelyke  deelen  van  Europa  en  wordt,  des-  Hayer- 
wegen,  Provencaalsch  gepluimd  Haver-Gras ,  met  aclltis* 
Zaad  ah  van  Akeleijen^  door  fommigen,  ge- 
tyteld.    Anderen  hebben  meest  gelet  op  de 
gebaarde  Bloempjes,  die  als  in  de  Haver  een 
yle  Pluim  famenftellen ,  op  lange  Haairachtig 
dunne  Steeltjes.   De  Heer  Scopoli,  door 
wien  het  ook  in  Karniolie  werdt  gevonden, 
noemt  het  Agroftis  met  drievoudige  hangende 
Trosfen  en  gebaarde  Aairen,  het  .Baardje  lang' 
en  gegolfd.  Schreber,  die  hetzelve  ook 
afbeeldt,  zegt,  dat  de  Halmen  drie  Voeten 
hoog  zyn ,  of  hooger ,  dun  en  glad , opftaande, 
de  Bladen  breed ,  glad  en  fpits  ,  met  langs 
Bladfcheeden  ;  de  Aairtjes  eenbloemig.  Het 
Zaad ,  in  de  Bloemblaadjes  vaft  beflooten ,  is 
langwerpig ,  byna  rolrond ,  glanzig  zwart. 

Agros- 

(7J  MUium  Fon  panicuïatis  Ariftatis.  GouAtf.  Monfp* 
V-  38  Sc  hreb  Gram  T.  28.  f.  2.  Agroftis  paradoxa» 
Sp.  Plant.  3»  Agroftis  Panicula  patente  &c«  G  e  r,  Prov* 
V»  81.  Agroftis  Raceniis  ternatis  p.endulis.  Scop.  Carn» 
186.  Agroftis  Flofc.  Ariftatis  gemellis  ,  altero  fteriü, 
terminalibus  ternatis.  Saüv.  Monfp*  45, 

O  % 

II  Deej*.  XIII.  Stuk. 


ara  Driemannige 


VI.  Agrostis.  Struisgras. 

Afdeel. 

Hoofd-  Dit  Geflagt  noemt  men  Struisgras,  om  dat 
5TÜK'  de  Pluim ,  in  veele  Soorten  ,  naar  de  Staart 
van  een  Struisvogel  zweemt.  De  Griekfche 
naam  Agroflis  betekent  eigentlyk  Veldgras. 
Het  cnderfcheidt  zig  door  een  tweekleppigen 
eenbloemigen  Kelk,  die  een  Blommetje  be- 
vat, dat  een  weinig  kleiner  is  (*),  hebbende 
Stempels  daar  uithangende,  die  overlangs  met 
Stekeltjes  bezet  zyn,  niet  Penfeelachtig,  ge- 
lyk  in  het  voorgaande. 

Het  bevat  de  volgende  menigvuldige  Soor- 
ten, die  in  gebaarde  en  ongebaarde  zyn  ver- 
deeld. 

I.  Gebaarde. 

I.        (i)  Struisgras  ,  welks  buitenfle  Bloemblaadje 

sfifa^S  een  zeer  tanS  >  re§*  >  geftrekt  Baardje  heeft : 

Venti.  de  Pluim  •  Aair  uitgebreid  zynde. 

Breed-  ö  i 

Aairig.  In 

(*J  Zie  Fig.  30 ,  op  Plaat  LXXXVII  ,  in  wier  ver- 
klaaring gezegd  is  ,  dat  de  Kelkblaadjes  korter  dan  het 
Blommetje  zyn.  Cal.  Valv.  acutis  Corolla  brevioribus* 
Am.  Acad.  185* 

(1)  Agroflis  Petaio  exteriore  'Arifta  refta  ,  ftrifta  | 
longisfima ;  Panicula  patula.  Syjl.  Nat.  XII.  Gen.  80, 
/Vg.XIIL  p«  94,.G  oRT.Vfe/£.  20.  R.  Lugdb.  50.  Ger, 
Trou*  80,  FL  Suec.  58  ,  62.  G  m  e  l.  Sib,  J.  p.  92.  N. 
22.  Avena  monantha  Hall.  IJelv*  N.  1480.  Gramen 
Segetum  altisfimum  Panicula  fparfa.  C.  B.  Pin.  3.  Se- 
getum  Gramen ,  Panic.  fpeciufa  latiore.  Lob*  tc%  z% 


Grasplanten.  213 

In  Europa  groeit  deeze  Soort  vry  alge-  AVL 

ïi-  n  1  Afdeel. 

meen  ,  zo  wel  als  m  onze  Geweiten ,  in  de  111. 
Zaaylanden  onder  het  Koorn  ,  inzonderheid  S^°°FD* 
onder  de  Gerft  en  Haver.   Door  geheel  Sibe- 
rië is  het  zeer  gemeen,  veranderende  gelyk 
overal  op  den  Aardbodem  ,  met  roede  en 
groene  Pluimen,  zegtGMELiN.  De  Halmen 
zyn  drie  Voeten  boog,  met  breede  Bladen,  en 
een  zeer  groote  Pluim- Aair,  dikwiïs  een  Voet 
lang,  zegt  H  aller,  fomtyds  knikkende, 
uitermaate  veelbloemig,in  de  jongheid  groen, 
volwasfcn  paarschachtig  blaauw  van  Kleur.  De 
Kelk  is  een  gezwollen  Blaasje,  het  Blommetje 
bevattende,  welks  ééne  Kaf  je  een  flap  Baardje 
uitgeeft,  dat  buiten  den  top  geboogen  hangt, 
waar  door  zig  de  Pluim  als  met  Haairtjes 
voorddtt,  en  door  den  Wind  veeltyds  in  eene 
fpeelende  beweeging  is.  Het  wordt  deswegen 
Akker -Winelhalm  geheten. 

Dit  Gras  zou  het  zyn,  't  welk  Kalm  als 
een  der  nuttigden  om  tot  Voedzel  voor  het 
Vee,  in  Sweeden ,  te  teelen,  aanpryst,  zo 
H aller  wil  (*). 


(2)  Struisgras  met  het  hultenfle  Bloemblaadje  77, 

dgrojïfS- 
o  interrup- 
ta. 

(*_)  Beïv.  Hifi,  inchoat ,  utf,  T.  II.  p.  228.  ken^™"* 
f2)  Agrojlis  Petaio  exter.  Ariibito  &c»  Sp.  Plant.  5* 

Scop.  Carn.  II.  N.  85-  Arvenfe  Paniculattim  Spied. 

ititerrupta.  Scheuchz.  Gram.  146.  Gr  amen  Capiila- 

turn  &c.  Vaul,  Par.  T.  17.  f  4, 

03 

H.  Deel,  XIII.  Stuk. 


VI. 

AïDffikt 
UI» 


£14  Driemannigê 

gebaard ;  de  Pluim  dunner ,  finaller,  af* 
gebroken* 

9t  Verfchil  van  deeze  Soort,  die  door  Vail- 
jlant  in  Afbeelding  gebragt  is ,  fchynt  te 
groot  |  om  als  eene  Verfcheidenheid  van  het 
voorgaande  aangemerkt  te  worden  met  den 
beroemden  H aller.  Zy  komt,  volgens 
LiNNiEUS)  in  Vrankryk,  Switzerland,  Italië 
en  Duitschland ,  voor. 


'  III. 

Agroftis 
JMiliacea. 
Geerft- 


•  TV.  . 
Bromoi* 
des. 
Smal- 


(3)  Struisgras  ,  welks  buitenfte  Bloemblaadje 
een  regt^  geftrekt^  middelmaatig  Baardje 
heeft. 

By  Montpellier  was  den  Heer  Goüan 
deeze  voorgekomen,  die  ook  in  Spanje  en  Si- 
berië groeit.  Zy  heeft  een  Geerftachtige  Pluim 
en  de  Baardjes  zyn  zolang  niet  als  in  de  eerfte 
Soort;  de  Pluim  minder  uitgebreid.' 

(4)  Struisgras  met  een  enkelde  zeer  finalk 
Pluim  ,  ruigachtig  Blommetje  en  regta 
Baardjes  langer  dan  de  Kelk. 

De 

("3)  Agro/lis  Petaio  exteriore  Arifta  terminali  recta" 
fhifta  mediocri.  Sp,  Plant.  2.  Gouan.  Illujh.  3.  Agroftis 
Miliacea.  R.  Lugdk.  59.  Sp.  Plant*  I.  p,  61.  N.  2. 

(4)  Agvofti?  Panicula  fimplici  anguftata;  Corolla  pu- 
befcente;  Arifca  re&a  Calyce  longiore.  Sp.  Plant.  16. 
Mant.  30,  Agr.  Panic.  Lineari  anguftisfima  &c.  Gouan» 
-  tuftr.  3.  T.  1.  f.  3* 


Grasplanten. 


215 


De  Halmen  zyn  anderhalf  Voet  lang,  met  vt. 
een  zeer  (malle  PIuim-Aair,  in  deeze,  die  ook  Afu^ 
by  Montpellier  is  waargenomen,  met  Baard- s^°rD* 
jes  twee  of  driemaal  zo  lang  als  de  Kelken. 

(5)  Struisgras,  met  een  hyna  geaairde  Pluim , 
ruigachüge  Zaaden>  en  het  Baardje  zo  lang  Auftraüs. 
ah  de  Kelk.  Ziiideiy  » 

De  kortheid  der  Baardjes  onderfche'dt  deeze 
Soort,  die  in  Portugal  is  waargenomen  door 
den  I leer  Vandelli.  Zy  heeft  drie voetige 
Halmen ,  die  gewricht  en  gebladerd  zyn  ,  en 
gelykt  naar  de  volgende  ,  maar  de  Pluim  is 
Aairachtfger,  met  breeder  platter  Bladen  en 
byna  Borftelige  Kelken. 

(6)  Struisgras  met  een  langwerpige  Pluim ;  Aruudi^ 
het  huitenfte  Bloemblaadje  aan  den  Voet  nacea. 
ruig  en  een  gedraaid  Baardje ,  langer  dan  tjg% 

de  Kelk. 

Op 

Cs)  dgroftis  Pan.  fubfpicata,  Seminibns  ovatis  pubef- 
centibus  ,  Arifta  longitudine  CaJycis.  Sp,  Fianty  A, 
Mants  30. 

(6)  Agroftis  Panicula  oblonga,  Petaio  exteriore  Bafi 
villofo,  Ariftaque  torta  CaJyce  longiore.  $p.  Plant.  3. 
Ft.  Suec.  59 ,  63.  G  m  e  l.  Sib.  I.  p.  126.  Aruncjo  Lo- 
cuftis  unifloris  &c.  Hall.  Help.  1522.  Sc  op.  Carn.  I. 
209»  II.  126.  Gramen  Miliacèum  fylv.  Gin  mis  oblongis. 
Pet.  Gram,  121.  Raj.  Angl.  III.  p.  404,  Gram. 
Avenaceum  montanum  &c.  Scheuchz.  507. 
Agrorum  Venti  Spica.  Lob.  Tc.  3, 

o4 

II.  Deel.  XIII.  Stuk. 


2i6  Driemannige 


Afdeel  ^  Zandige  Heuvelen,  begroeid  met  Krev» 
111.  pelbosch  van  Geneverboomen  ,  komt  deeze 
sTUK?rD  in  Europa  voor,  en  wel  in  Sweeden  overal, 
zo  LinnjEUs  zegt.  Hy  merkt  aan,  dat  de 
Boeren  aldaar  met  de  Halm,  die  zeer  lang  en 
regc  is, zonder  knoopen.  hunne  Tabakspypen, 
door  te  veel  gebruik  met  Olie  gevuld ,  zuiveren  ; 
waar  toe  de  Laplanders,  altyd  te  vrede  met 
een  kort  Pypje  ,  het  zo  zeer  niet  noodig 
hebben.  Men  zou  hier  uit  kunnen  befluiten, 
dat  de  Sweedfche  Boeren  uit  lange  Pypen  roo- 
ken.  Ondertusfchen  groeit  het  ook  in  de  Lap- 
landfche  Bosfchen  tusfehen  Steenen  en  Hee- 
fiers, zo  hy  aantekent  (*). 

Ha  li  er  brengt  dit  Gras,  zo  dat  volkomen 
't  zelfde  is  ,  nog ,  gelyk  de  Ridder  bevoorens 
gedaan  hadt,  tot  de  Rietfoorten  t'huis :  waar- 
toe het,  volgens  S  co  poli  ,  ook  volftrekt 
behoort  ,  als  de  Blommetjes  ,  binnen  den 
Kelk,  met  Wolligheid  of  Pluis  hebbende,  er* 
voorzien  met  een  geboogen  Baardje,  dat,  by 
den  voet  van  't  ééne  Kafje,  uit  deszelfs  rug, 
ontfpringt  ,  weinig  langer  zynde  dan  de- 
Blosm,  die  alhier  de  Kafjes  langer  heeft  dan 
de  Kelkblaadjes.  Deezv  vondt  het,  in  Karnio- 
lie,  aan  den  Voet  der  Bergen  ,  by  de  Rivier 
Idriza.  H  aller,  die  het  op  de  Bergen  in 
Swifzerland  waarnam,  zegt,  dat  het  de  Hal- 
men twee  Voeten  hoog  hebbe;  doch  Lin- 
Kjeus  merkt  aan,  dat  het  onder  de  hoogften 

van 

CO  Flor,  Lappon.  pt  26. 


Grasplanten.  21? 


van  het  Sweedfche  Gras  behoort  ,  van  vier  VI. 
of  twee  Voeten  dikwils  voorkomende  ,  met  ni. 
twee  en  drie  Knietjes :  de  Bladen  byna  Riet-~S^°£FD- 
achtig ,  breed  en  hard ;  de  fluim  Aairachtig 
famengetrokken ;  den  Kelk  gefpitft  eenbloe- 
mig.  De  Geiten  zouden  liever  honger  willen 
lyden  dan  hetzelve  eeten.  Ondertusfchen  zou 
dit  het  Plphwen  zyn  der  Sweeden  ,  h  welk 
K  A  l  m  als  tene  der  nuttigde  Grasplanten  voor 
Weiden  aangepreezen  hadt  (*):  zo  dat  dit, 
gelyk  ook  H aller  wil,  misfchien  betrekke- 
ly  zal  zvn  op  de  eerfte  Soort,  in  Sweeden 
Mer-Whefiy  of  alleenlyk  When  genaamd.  De 
Kalmukken  vlechten  'er  Matten  van,  om  hun- 
De  Hutten  te  dekken,  als  met  Riet,  zo  Gme- 
jlin  aantekent. 

(7)  Struisgras  met  een  verdikte  Pluim  en  Tak-  VII. 
iige  Halm ;  het  buitenfle  Bloemblaadje  ge-  £0^™** 
heel  Wollige  aan  den  tip  gebaard.  Takkig. 

In  *t  Switzersch  Gebied  van  Aigle ,  zegt 
Haller,  komt  deeze  Soort  zeer  overvloe- 
dig aan.  de  Rotfen  voor,  en  Scheuchzer 
heeftze  in  de  fteilte  van  den  agter-Ryn  gevon- 
den, 

(*J  Stokh.  Verhand,  van  1747-  IX.  Band.  black,  70. 

(7)  Agroftis  Pamcula  incrasfata ,  Petaio  exteriore  &c. 
Sp.  Plant.  4  'Arundo  Locuftis  unifloris  &c.  Hal  l  Helv. 
N'.  1521.  Gramen  Anmdinaceum  ,  Panicula  denfa  viridi- 
Argentea  ,  fplendente ,  Ariftata.  Scheüchz.  Gram.  146. 

o  5 

II.  Deel.  XIII.  Stok, 


Driemannige 


VI.     den.    Hy  noemt  het  een  zeer  fraaije  Plant, 
Afdeel.       (je  Haimen  drie  Voeten  hoog  heeft ,  en 
Hoofd-  gladde  Rietachtige  Bladen.  De  Pluim,  insge- 
5TUK'      lyks  naar  die  van  Riet  gelykende,  fmal,  een 
half  Voet  lang,  was  door  hem  fomtyds  zoda* 
nig  gevonden  , dat,  in  plaats  van  Blommetjes, 
groen  en  Zilverachtig  bonte  Blaadjes  voort- 
kwamen uit  de  Kelk. 

Aa^t'  ^  Struisgras,  töiït  een  Pluim'heeft  van  lang" 
Serotina.  werpige  gefpitfle  Bloempjes  en  de  Halm  ge-* 

JLaatbloe-  fofo  met  zeer  fcorte  Bladen. 

eng. 

Deeze  Soort  groeit,  volgens  den  Heer  Se- 
guier,  by  Verona.  Zy  heeft  de  Halmen  maar 
een  Voet  lang  en  de  Bladen  naauwlyks  langer 
dan  de  Leedjes.  De  Pluim  is  Takkig,  met 
ongedeelde  Bloemen,  die  weinig  gebaard  zyn, 
hebbende  paarfche  Stempels. 

IX.  (9)  Struisgras  met  het  bloeijend  gedeelte  van 
jRuhm.  fa 


Rood- 
Aaing. 


(8)  Agrofiis  Panicula  Fofculis  oblongis  mucronatis , 
Culmo  obtefto  Foliis  brevisfimis.  Sp.  Plant.  18.  ManU 
30,  Feftuca  ferotina.  Sp.  Plant.  p.  m«  Gramen  Lolia- 
C£um  ferotinum  Panicula  difpanfa.  Seg,  Ver.  III.  p. 
246.  T.  3.  f 

(9)  Agrofiis  Pan*  parte  florente  patentisfima  &c.  Sp. 
Plant.  6.  FU  Suec.  60,64.  Dalib.  Par.  24.  Fl.  Lapp. 
46.  Agroft.  Pan.  Lanceolata  Spiciformi.  H  ü  d  s.  Angt. 
26.  Gramen  ferotin.  Arvenfe  Spica  pyramidali»  Raj. 
Angl.  304.  Hifi.  1288.  Gramen  Alopecuro  accedens» 
Pluk*  Alm%  T»  33»  6» 


Grasplanten. 


21$ 


de  Pluim  zeer  uitgebreid  ;  het  buitenfte  VI. 
Bloemblaadje  glad   en  een   omgedraaid  A*™*u 
krom  end' Baardje.  Hooïo- 

J  STUK* 

In  Sweeden  is  dit  Gras  zeer  gemeen,  dat 
men  ook  in  Engeland  en  Vrankryk  aantreft, 
groeijende  aan  de  Oevers  van  Meiren  en  in 
laage  Velden.  Het  heeft  een  Pluim,  die  bloei- 
jende  zig  uitfpreidt  in  Kransjes ,  anders  van 
boven  famengetrokken  zynde  tot  een  pierami- 
daale  Aair.  Na  het  bloeijen  wordt  dezelve  ge- 
heel roodachtig;  weshalven  het,  in  Sweeden, 
den  naam  van  Rodwhen  voert.  Het  gelykt  ee- 
nigermaate  naar  het  Vosfeftaart-Gras,  hier 
voor  befchreeven. 

(10)  Struisgras  met getrofte  Bloemen^  het  bui-  A^Qj>tis 
tenfle  Kelkklepje  krom  en  alleenlyk  aan  den  Matrella% 
top  gaapende.  hf^t 

Op  Zandige  plaatfen,  aan  de  Kuft  van  Ma-  - 
labar,  is  dit  Gras  door  den  Heer  Koenig 
gevonden.  Het  heeft  een  kruipenden  Schub- 
bigen  Wortel ,  met  Halmen  die  om  laag  neer- 
leggen, voorts  opryzen  een  Handbrded  hoog. 
De  Bladen  zyn  Elsvormig,  tweevoudig,  af- 
ftandig,  uitgebreid, met  de  Scheeden  in  elkan. 

der 

(10)  Agroftis  Flor.  Racemofis ;  Calycis  Valvula  exte- 
f  iore  incurva ,  Carinae  apice  tantum  dehiiceute.  Mant. 
Ï85'. 

II.  Deel.  XIII.  Stcs. 


220  DltlEMANNIGE 


VI.    der  fteekende.    De  Tros  die  zeer  eenvoudig  , 
AIHEL'  opgere8t  en  bogtig  is,  byna  ge-aaird,  beltaat 
Hoofd-    gemeenlyk  uit  tien,  byna  ongefteelde,  zeer 
stuk*      gladde,   Bloemen  ,  die  als  een  byzondere 
Vrugtmaaking  hebben,  met  uitfteekende  Plui- 
zige Stempels:  weshalve  mooglyk  dit  hier  tot 
de  Gebaarde  is  t'huis  gebragt. 

'XL  (li)  Struisgras  met  verlangde  Kelken  ,  een 
(famnaS  ^rom  Rugbaardje  aan  de  Bloemblaadjes ,  en 

Hurkend.]  leggende  eenigermaate  Takhge  Halmen* 

Dit  hurkend  Struisgras  komt  op  vogtige 
Weiden  hier  en  daar  in  Europa  voor,  byzon- 
derlyk  in  Sweeden,  daar  men  hetzelve  Brun- 
when  noemt.   De  Heer  Reiger  vondt  het, 
by  Dantzig  ,  op   Bergen  en  in  Bosfchens 
Gmelin,  in  Siberië,  op  wyd  uitgeftrekte 
Weiden  aan  't  bovenfte  van  de  Rivier  Jenifea. 
In  Provence  en  Swiczerland  bemint  het  vog- 
tige plaatfen.   De  Halmen  zyn  een  Voet  lang, 
eerft  leggende ,  dan  opftygende,  met  Bladen, 
die  fmaller  of  breeder  zyn,  en  eene  paarsch- 
achtige  Pluim,  byna  als  een  Aairtje;  doordien 
dezelve  met  veele  lange  Baardjes  is  bezet. 

Som- 

("iij  Agrofiis  Calycibus  elongatis  ,  Petalorum  Arifta 
Dorfali  recurva  &c.  Sp.  Plant \  7.  FL  Suec.  II.  N.  65. 
Gmel»  Sib,  L  \\  gz>  Rei  g.  Gedan.  11.  p.  36.  G  o  u  a  n. 
Monfp*  40.  Avena  monantha  &c.  Hall.  Helv.  N. 
1479.  Gramen  fupinum  Paniculatum ,  Folio  varians.  C. 
B.  Pin.  1  Theatr.  12.  Gram,  Pan.  fupin»  &ct  SchüVchz. 
Gram.  141,  T#  3.  f,  9. 


Grasplanten; 

Somtvds  beftaat  die  Pluim ,  zo  de  Heer  Hal-  VI. 

J  ,     r  .  Afdeel* 

ier  waargenomen  heeft,  uit  een  tropje  van  IIL 

gekrulde Haairtjes.  Dit  hadt  reeds  Scheuch-  ^JJg** 

zer  opgemerkt. 

II.  Ongebaarde. 

(12)  Struisgras  met  de  Pluimt  akjes  uitgebreid  ^gjóftis 
on gebaard ,  een  kruipende  Halm  en  gely-  Stoloni- 
ke  Kelken.  "Kruipend; 

Dit  kruipt  met  Wortelende  Scheuten;  wes* 
halve  het  Klein  Hondsgras  geheten  wordt.  Het 
komt  door  geheel  Europa  en  ook  in  deeze  Ge- 
weften  aan  de  Wegen  en  in  de  Bouwlanden, 
op  veele  plaatfen,  voor.  De  Halm  regt  zig 
vervolgens  op ,  en  maakt  een  digt  roodachtig 
groen  Pluimpje.  In  S weeden  wordt  het  JSryjH 
when  genoemd. 

(13)  Struisgras  met  eent  Haairige  uitgebreide  xiiL 

Pluim  t  CapMf^ 

f12)  Agroftis  Panicula  Ramuïis  patentibus  muticïs 
&c.  Sp.  Plant  8.  FU  Suec.  II.  N.  66.  Gort.  Ingr.  p. 
10.  Agroftis  Culmo  repente  &c  R.  Lugdb.  59.  Gouan. 
Monfp.  40.  G  o  r  t.  Belg,  20.  Poa  monantha  Stoloni- 
fera  ,  Calycibus  fubasperis.  Hall.  Helu.  N.  1473- 
Gramen  Caninum  fupinum  minus.  Vaill.  Par.  86.  Gr. 
Mont.  Miliaceum  Rad.  repente.  Raj.  Sijn.  3.  p.  402. 

-dgroftis  Pan.  Capillari  patente  &c.  Sp.  Plant.  9. 
Oed.  Dan.  T.  163.  R.  Lugdb*  59.  Dalib.  Par.  23; 
Gort.  Ingr.  10.  Gme  l.  Tub.  18.  Gouan.  Monfp.  40. 
Ger.  Prov.  82.  Agroftis  Panic.  tenuisfima.  FL  Lappx 


II.  Deel.  XIII.  Stuk. 


223 


Driemannige 


Afdeel  Pluim;  Elsvormige  gelyke  fiekelige  ge. 

1ILL'  kleurde  Kelken,  en  ongebaarde  Bloempjes. 

Hoofd-  1J 

stuk.  Dit  Haairig  Struisgras  groeit  in  de  Velden 
van  Europa,  en  kruipt  geenszins;  hebbende 
opgeregte  Halmpjes  en  fmalle  Blaadjes.  De 
Pluim  is  dun,  in  de  jonge  Plant  groen,  in  de 
volwasfenepaarsch  en  wordt  vervolgens  bleek: 
gelyk  zy  ook  zig  eenigermaate  Kransachtig 
uitbreidt.  Sommigen  hebben  'er  een  Vosfe- 
ftaart  van  gemaakt,  om  dat  zy  maar  één  Bloem- 
blaadje vonden ;  dat  echter  niet  altoos  plaats 
heeft.  Ook  is  'er  een  Jongdraagende  Verfchei- 
denheid  van  ontdekt. 

^lóftis  Struis£ras  met  eene  famengetrokkene  on- 

Eylvatic'a.  gehaarde  Pluim  en  gelyke  Kelken ,  de  onbe. 

Bosfchig.  vrugte  korter ,  de  bevrugte  tweemaal  zo  lang 

als  het  Blommetje. 

In  Engeland ,  als  ook  in  Duitschland ,  is 
deeze  Soort  in  Bosfchen  waargenomen,  die 
zig  door  de  gemelde  byzonderheid  aanmerke- 
lyk  onderfcheidt. 

45-  Poa  monantha  Caute  eredo.  Hall.  Hetv.  N.  1475. 
Gramen  Mont.  Pan.  fpadicea  delicatiore.  C.  B.  Pin.  '3! 
Prodr.  12.  Scheuchz.  Gram.  129.  Gram.  Miliaceuui 
minus  Panicula  rubente.  Mont.  52.  Ic.  64. 

(14)  Agrojiis  Pan.  coarctata  tkimi  Cal.  sequalibus 
&c  Sp.  Plant.  16.  Hüd  s.  Angt.  2g.  Gramen  Milia- 
seum  Sylveftre  Glumis  oblongis,  Ra  j.  Angt.  404, 


Grasplanten. 


(15)  vStruisgras  met  eene  losfe  Pluim  ^ongebaar-     yj  1 
de  gelyke  Kelken  en  kruipende  Halmen.       ^jj  j EI,# 

Hoofd» 

Dit,  ook  in  Bosfchen  van  ons  Wereldsdeel SJV£y 
gevonden  ,  wordt  Groot  Geerftgras  genoemd  Agrofeis 
in  vergelyking  met  het  Haairige,  waar  van  het  a^ 
zig  door  de  kruipende  Halmen  onderfcheidt. 
Dewyl  de  Pluim -Aair  uit  groene  Kafjes  met 
Violette  Meelknopjes  beftaat,  weet  ik  niet  5 
waar  van  het  den  bynaam  heeft. 

(16)  Struisgras  met  eene  ongebaarde  eenzydige  PXY** 

Pluim  3  en  opgeregte  gebondelde  Halmen.  Zeer 

kieia» 

Op  Ysland  ,  in  Sweeden ,  Switzeriand  en 
Duitschland  ,  groeit  dit  zeer  kleine ,  dat  de 
Halmpjes  maar  twee  Duimen  hoog  heeft  en 
een  zeer  uitgebreid  Pluimpje  van  gekleurde 
Bloempjes.  Het  komt  dikwüs  onder  het  voor- 
gemelde Kruipende  Struisgras  voor. 

07) 

Agroftis  Panicutè  laxa ,  Calycibus  muticis  sequa- 
•libus  &c.  Sp.  Plant.  10.  R.  Lugdb.  50.  Agr.  Paluftris. 
Hüds.  AngL  27.  Gramen  Miliaceum  majus ,  Pan.  Spa- 
dicea  &  viridi.  Pet.  Gram.  ng >  129.  Raj.  AngL  III* 
|>.  404. 

(16)  Agroftis  Pan.  mutica  fecunda  Culmis  fafciculatis 
erettis.  Sp.  Plant.  19.  Mant.  31.  Poa  monantha ,  Fol. 
Setaceis.  Hall.  Helv.  N.  1474.  Grv  minimum  Paluflre, 
•  Pan.  fpadicea  delicata  ,  tenuifolium.  Scheüchz. 
Gram.  131. 


II.  Deel.  XIII.  Stuk^ 


254  Dribmannice 

VI.        (17)  struisgras  met  een  ongebaard  Draadach- 

HOOFD- 

SXVII       Dikwils  maar  één  Duïm  hoog  vindt  men  dit 
Agvoftis  Grasplantje ,  '$  Voorjaars,  in  Duitschland  en 
*Jfi£    Vrankryk.     Het  heeft  enkelde  Bloempjes  y 
kleinst,     overhoeks ,  aan  zeer  dunne  Halmpjes,  die  zig 
zeer  fraay  vertoonen. 

(18)  Struisgras  met  een  famengetrokken  onge- 
XVIIL  baarde  Pluim  ,  en  ingerolde  Ehvormige y 

l^ttam  ftyvev  uitftaande  Bladen. 
nisch, 

XIX  Struisgras  met  een  langwerpige  famen- 

Mexicana.  gehoopte  Pluim ;  de  Kelken  en  Blommetjes 

kaansch»  gefpitst ,  byna  gelyk  en  ongebaard. 

Deeze  beiden  hebben  van  de  Groeiplaats 
haaren  bynaam.  Een  naar  het  Virginifche  ge- 
lykende  ,  vondt  de  Heer  Forskaöhl  by 
Suez,  in  de  Arabifche  Zand-Woeftynen,  met 
een  geaairde  Pluim.    Het  andere  heeft  de 

Heer 

(17)  Agvoftis  Panicula  mutica  Filifbrmi.  Sp.  Plant.,  tr. 
Gouan.  Monfp.  40.  Gramen  Spart.  Capillaceo  folio 
minimum.  Dill.  App.  173.  Gramen  Loliaceiïm  mini- 
mum Pan.  elegantisfimïs.  C.  B.  Pin»  2.  Scheuchz, 
Gram,  40.  Mor.  Hifi.  III.  p*  200.  S.  8.  T.  2.  f.  10. 
Gramen  minimum.  J.  B.  Hifi.  II.  p.  465. 

O  8)  dgroftis  Panicula  contra&a  mutica,  Fol.  involu- 
to-Subulatis  3  rigidis,  exftantibus.  Sp.  Plant.  12.  Clayt. 
Virg.  507. 

O 9)  dgrofiis  Pan.  oblonga  congefta  ,  Cal.  Corollisqtie 
Ö,cummatis,  fubsequalibus  muticis,  Sp.  Plant.  zo.  Mant.  31. 


Grasplanten.  £25 


Beer  Jacquin  in  de  Westindiën  gevon-  A^*#Ët<# 
den.    Dit  hadt  veele  opftaande  Halmen  van  Hl, 
een  Voet,  met  onverdeelde  Takken  en  gkd-s^°FD* 
achtige  Bladen.    De  Pluim  was  langwerpig  > 
famengehoopt  uit  veele  ruuwe  groene  Bloe- 
men 3  wier  Kelken  aan  den  top  gefpitst  wa- 
ren, zo  wel  als  de  Blommetjes  daar  binnen, 
die  geen  Baardjes  hadden,  maar  donkerpaar- 
fche  getakte  Stempels  en  witte  Meelknopjes. 

Deeze  Soort  van  Gras  ,  merkt  de  Ridder 
aan  ,  is  zeer  moeielyk  te  bepaalen.  Het  bloei- 
de in  de  Upfalfche  Akademie-Tuin  om 't  andere 
Jaar  en  hadt  de  gedaante  van  de  Cinna>  welke 
ik  Stekelgras  heb  geheten  (*)» 

Hier.  kan  ik  niet  ongevoeglyk  dat  3^*#'IavaanrcW 
fche  myner  Verzameling  plaatzen,  't  welk  by»3^,  s%* 
na  met  de  laatfte  bepaaling  volkomen  inftemt. 
De  Afbeelding  Flg.  5  ,  op  Plaat  XC3  ver- 
toont hetzelve  in  de  Natuurlyke  grootte  5 
zynde  omtrent  de  helft  der  langte  van  de 
Halm ,  van  onderen  ,  afgefueeden.  Het  heeft 
dezelve  uit  Leedjes  beftaande  3  die  byna  ge- 
heel bekleed  zyn  met  Scheedjes  3  welke  de 
Bladen  uitgeeven ,  die  een  weinig  ingerold, 
Elsvormig  gefpitst  5  en  niet  lang  ,  voorko- 
men. Van  onderen  fehynt  de  Halm  eeniger- 
maate  kruipende  te  zyn,  hebbende  aldaar  de 
Leedjes  en  Bladen  kleiner.    Om  hoog  komt 

de 

CO       bladz.  33 ,  hier  voor, 
P 

IL  Deeu  XIIL  Sn%, 


226 


DriemAnnigS 


VI.  de  Pluim  uit  eene  Scheede  voort  en  ver* 
Aïm.L'  toont  ziS  aIs  een  Aair  van  gladde  Bloemen , 
Hoofd-  puntig  naar  boven,  te  famen  gehoopt.  Dee- 
ze  Bloemen  beftaan  ieder  uit  een  fpits  Kaf- 
je,  het  andere  omvattende,  beiden  den  Kelk 
uitmaakende  ,  zeer  hard  ,  dik  en  glad,  geel- 
achtig van  Kleur,  waar  binnen  twee  zeer 
dunne  witte  Vliezige  Bloemblaadjes.  De  Meel- 
knopjes  en  Stempels,  beiden  rosachtig,  ver- 
fleren  de  Aair,  zynde  de  eerden  zeer  groot, 
de  anderen  byna  Takkig  ruig,  en  als  Worm- 
pjes zig  daar  buiten  aan  vertoonende.  Ziet 
by  a  de  vergroote  Afbeelding  van  een  dee- 
zer  Stempelen,  als  een  der  Kenmerken  van 
dit  Geflagt. 

xx  (20)  Struisgras  met  een  famen getrokkene  on- 
Agroftis  gebaarde  Pluim  en  zydelingfe  opftaands 

Indüih.  Trosjes  overhoeks. 

Dit  Indifche  wordt  befchreeven  ,  als  heb- 
bende  een  opgeregte  Halm  en  fmalle  vlakke  Bla- 
den: de  Pluim  langwerpig  uit  zydelingfe  over- 
hoekfe  Trosjes  beftaande  ,  die  digt  tegen  de 
Graat  aangevoegd  zyn  ,  hebbende  zeer  korte 
fpitfe  Kafjes.  Dat  van  Sloane,  op  Jamai- 

ka 

Agroftis  Panicvda  contra&a  mutica,  Racemis  Ia- 
teralibus  ereftis  altemis.  Sp.  Plant.  13.  Giamen  Seca- 
liuum  Jndicunij  Sp.  gracili  tomentofi,  Arifris  longis  in- 
tortis.  Pluk.  Alm,  175.  T.  191.  f.  5.  Gr.  Prat.  Panic. 
&  Foliis  anguftisfimis  &c.  Sloan.  ffam,  35,  Hifi*  1.  pi 
ï*5-  T.73tf»i.  JBur#x.  FL  bid.  pe  27. 


Grasplanten, 

Ica,  byna  overal  in  de  Velden  groeijende ,  yjo 
fchynt  hier  mede  wel  te  ftrooken ;  doch  ik  Aiifcfcü 
begryp  naauwlyks3hoe  dat  van  Plukeneï,  Hoofd* 
met  lange  in  elkander  gedraaide  Baardjes , STÜK* 
boven  de  Aairuitfteekende,  hier  te  ftade komt: 
i  want  aldaar  is  geen  het  minfte  blyk  van  zyde- 
1  Iingfe  Trosjes  en  de  Baardjes  ftryden  tegen 
I  de  bepaaling.    Zouden  mooglyk  eenige  afge-* 
!  fleetene  Graatjes  daar  voor  aangezien  kunnen 
1  zyn  ?  Immers  ik  vind  zodanigen  aan  een  E- 
!  xemplaar  van  dergelyk  Indifch  Struisgras, 
:  door  den  Heer  Thünberg  op  Java  ver- 
zameld 9  't  welk  nader  met  de  bepaaling 
ftrookt. 

(21)  Struisgras  met  vier  Aairen  in  V  kruis  ;  XXÏv 
die  aan  den  voet  glad  zyn  ,  en  Bloembla*  Crutiata* 
dige  gehaarde  Klepjes*  Gekruist, 

In  een  Bofchje ,  by  den  Oever  van  Rio  Co- 
bre  ,  op  Jamaika  ,  beneden  de  Stad  St.  Jago 
de  la  Vega,  is  deeze  Soort  door  den  vermaar- 
den Sloane  gevonden. 

(22)  Struisgras  met  omtrent  vyf Aairen  ?  die  in  V  XXir. 


(21)  Agrostis  Spicis  quaternis  cruciatis  bafi  glabris  , 
Valvulis  petaloideis  Ariftatis.  Sp.  Plant.  15.  Gramen 
Daftylonbicorne  minimum  Ariftislongis  armatum.  Sloan. 
ffam.  34.  Hijt.  I.  p.  112.  T.  69.  f.  1. 

(22)  Agrostis  Spicis  fubquinis  &c.  Sp.  Plant.  14. 
j  Am.  Acad.  V*  p*  392.  Gramen  cruciatum  asfurgens  &c# 

P  % 

II.  Deel.  XIIL  Stuk, 


DRIEM  ANNIGÏ 


VI. 
Afdeel. 
UI. 


huis  /laan  5  aan  den  voet  Pluizig  0  eft 
Bloembladige  gebaarde  Klepjes. 


Dit  was  den  zelfden  Kruidkenner  ,  byna 
overal,  en  als  een  zeer  gemeen  Gras,  op  dat 
Eiland  voorgekomen.  Het  geleek  naar  hec 
voorgaande  zeer ,  maar  was  driemaal  zo  groot, 
en  hadt  meer  Aairen  dan  vier,  in  de  mik  ruig* 
Hier  acht  de  Hoogleeraar  BuRMANNus,niet 
zonder  reden,  te  behooren,  het  Amerikaan, 
fc  gekruifte  Vinger  gr  as  van  Plukenet,  by 
de  Engelfchen  Hollandfch  Gras  genaamd,  zo 
die  Autheur  zegt  ,  twyfelende  of  't  ook  het 
Geftemde  Egyptifche  Gras  zy  van  Veslin* 
gius,  en  het  Gekruifte  Javaanfche  van  Bon- 
tius.  Dus  zou  het  ook  in.Ooftindie  voor» 
komenw 


Dit  Geflagt  verfchilt  van  de  voorigen,  door- 
dien het  twee  Blommetjes  heeft,  in  een  twee- 
kleppige Kelk ,  doch  zonder  een  onvolmaakt 
daar  tusfchen,  gelyk  het  volgende  (*).  Daar 
komen  evenwel  fomtyds  drie  Blommetjes  in 
voor.    De  Pluim  is  in  veelen  eenigermaate 


Browk.  ffam  137.  Gramen  Da&ylon  Spicis  graciliori- 
bus  plerumque  quatuor ,  Eruciformiter  dispofitis.  Sloan. 
Jaw.  33.  I-  p.  in.  T.  68.  f.  3.  Gramen  Da 

American,  cruciatum.  Pluk.  T.  189.  f.  7? 
(*)  Zie  Fig.  36,  op  onze  Plaat  LXXXVIIt' 


A.ir  A.  Rietgras. 


Riet* 


Grasplanten. 


Rietachtig  ,  weshalve  ik  het  Rietgras  noem.  VI. 
Aira  was  weleer  de  Griekfche  naam  van  Do-  ^ff.e^ 
lik.  Het  bevat  de  volgende  Soorten.  Hoofde 

,  STUK. 

L  Ongebaarde. 

(i)  Rietgras  met  een  langwerpige  eenzydige  i# 

ongebaarde  9  opleggende  Pluim  5  en  vlakke  Aftfn%m 

Bladen.  nacf- 

Le- 

vantfch, 

Tot  decze  Soort  is  door  den  Ridder  t'huis 
gebragt  het  Levantfche  gepluimde  Gras  van 
Tourcsefort,  met  Zaad  van  Porfelein. 

Het  Indifche  Rietgras  thans  betrokken  zyn- japanfch. 
de  tot  het  Trosachtig  of  Gekropte  Panikgras ;  ¥L^\\ 
zal  ik  hier  in  plaats  brengen  een  Japanfche 
zeer  fraaije  Gras -Soort,  hier  nevens  op  Plaat 
XCI,  in  Fig.  i.  afgebeeld.    Met  het  gedagte 
Levantfche  Rietgras  fchynt  my  dezelve ,  die 
met  de  Geflagts  -  Kenmerken  ftrookt  ,  veel 
overeenkomst  te  hebben  in  Gewas,  volgens 
de  bepaaling.    De  Halmaën  Bladen  zyn  Riet-' 
achtig  en  vlak, met  veele  Ribbetjes  overlangs. 
De  Pluim,  welke  eenigszins  over  zyde  hangt, 
uit  eene  Bladfcheede  voortkomende  ,  beftaat 
uit  menigvuldige,  Haairdunne ,  lange,  op 
elkander  leggende  Steekjes  ,  met  ongebaarde 

Bloem- 

(i)  Aira  Panicula  oblonga  fecimda  mutica  imbricata  , 
Foiiis  planis.  S0.  Nat,  XII.  Gen.  8i*  V*g*  XIIL  p. 
gé.  Sp.  Plant.  4.  Gramen  Oriëntale  Paniculatum  Poi> 
ifnlacae  femine.  Tournf.  CorK  39. 

p  3 

ïl,  Deei*.  XIII.  Sïuk. 


Dkiemannige 


VI. 

Afdeel. 
III. 
Hoofd- 
stuk. 


II. 

Aira. 
W.imita. 

Zeer 
klein* 


III. 

Aquatica'. 

Waterig; 


Bloempjes  twee  by  elkander  ,  het  eene  wat 
langer  gefleeld  dan  het  andere,  en  ieder  twee 
Blommetjes  bevattende.  De  Halm,  waar  van 
hier  flegts  het  bovenfte  vertoond  wordt  ,  is 
knoopig  en  by  my  ruim  een  Voet  lang ,  maar 
fchynt  langer  te  zyn  geweest. 

(2)  Rietgras  met  een  losfe>  byna  getopte*  ^r 
Takkige  Pluim  en  ongebaarde  Bloempjes* 

Dit  Gras  door  den  Heer  Loefling  in 
Spanje  gevonden,  verfchilt  van  dat  van  Bux- 
baum  daar  in,  dat  het  veel  kleiner  is  , 
naauwlyks  een  Duimbreed  hoog.  De  Heer 
Schreber  heeft  het  in  Plaat  gebragt  naar 
een  Exemplaar  uit  de  Kruidverzameling  van 
den  laatstgemelden.  De  Blommetjes  en  Zaad- 
jes zyn  ontzaglyk  klein. 

(3)  Rietgras  met  een  uitgebreide  Pluim ,  on- 
gebaarde  gladde  Blommetjes  ,  langer  dan 
de  Kelk  en  vlakke  Bladen. 

Op 

(2)  Aira  Pan.  laxa  fubfaftigïata  Ramofisfima ,  Flos- 
culis  muticis.  Sp.  Piaut.  5.  Loefl.  Iiin.  117  Sc  hreb» 
Gram.  T.  21.  f.  2.  Gramen  Panicul.  Arvenfè  minimum. 
Buxb.  Cent.  V*  p.  35.  1\  67?  Gramen  Phalaroides, 
Sparfa  Panicula }  minimum  anguftifolium.  Barr.  p,  1218. 
Ie  44.  N.  1. 

(3)  Aira  Pan.  patente  ,  FJoribus  muticis  Isevibus  &c. 
Sp<  Plant.  6.  Ft.  &uet\  66  ,  68.  Dalib.  Par.  26.  Gort» 
Iwgr.  p,  11.  Oed.  Ft.  Dan.  T.  381.  Aira  Culmo  inf.  ^ 


Grasplanten. 


231 


Od  vogtige  Velden,  omftreeks  Londen,  is 

O    Ö  AFDEED 

het  gemeen,  vanwaar  Lobel  dit  Gras,  dat  111. 
zoet  van  Smaak  is,  aan  Baühinüs  hadt  ge- 
zonden.  Het  komtby  ons  ook  in  vogtige  Lands- 
douwen en  aan  de  kanten  der  Slooten,  voor, 
alwaar  ik  het  dikwils  heb  gevonden.  In  S wee- 
den is  het  zeldzaam,  in  Switzerland  gemeen. 
De  Halm  heeft  de  hoogte  van  een  Span,  een 
Voet  of  daar  boven ;  de  Bladen  zyn  taamelyk 
breed,  doch  kort  en  de  Pluim  is  zeer  uitge- 
bre:d  ,  met  kleine  Bloempjes.  Op  drooge 
plaatfen  bomt  h  t  dikwils  met  vyf  Blommetjes 
voor,  en  is  alsdan  van  het  Waterig  Beemd- 
gras niet  gemakkelyk  te  onderfcheiden. 

II.  Gebaarde. 

(4)  Rietgras  met  een  geaairde  Pluim  en  vlakke  jy. 

Bladen:  de  Bloempjes,  in  V  midden*  met  rf?? 

7         ,     j  r>      7.  fubfpicata. 
een  omgeboogen  breed  Baardje.  Byna 

geaaircU 

Op  de  Alpifche  Gebergten  van  Lapland  en 

Swit- 

repente.  R.  Lugdb.  60.  Poa  Loc.  biftós  glabris.  Hall. 
ftefo*  N,  1471'  Gramen  Aquaticum  Miliaceum  Scheuchz. 
Gram.  17Ó.  Vaill.  Par.  89.  T.  17.  f.  7.  Gr.  Caninum 
fupinum  Paniculatum  Mcé«  C<  B.  Pin.  1.  Gram.  dulce 
ttdorum.  Lob.  Illuftr.  10. 

(4)  Aita  Fol.  plan-is  ,  Panicula  fpicata ,  Flosculis  me- 
dio Ariftatis ,  Arifta  refiexa  latiore.  Sp.  Plant.  7.  FU 
Suec.  65  ,  69,  PL  Lapp.  47,  Avena  diantha.  Hall. 
H?1v.  N.  1490.  Gr.  Avenaceum  Paniculatum  Alp.  hu» 
tnile  &c.  Scheuchz.  Gram.  221.  App,  T»  6.. 

p  4 

II.  Déél.  XIII.  Stok. 


&3&        Driemannig  e 

VL  Switzerland  groeit  dit  byna  Geaairde  Rietgras  * 
iu.EL*  dat  IaaS  is  >  zelden  meer  dan  een  half  Voet 
ooïd-  hoog,  hebbende  een  digt  getropte  Pluim,  van 

weinige  groote  Bloemen ,  zeer  fraay  paarfch 

en  Goudgianzig  bont, 

(5)  Rietgras  met  vlakke  Bladen  en  een  uitge- 
breide Pluim  i  de  Bloemblaadjes  van  onde- 
ren Pluizig  en  gebaard \  met  een  kort  regt 
Baardje* 

Dit  Gras,  dat  alom  in  ons  Wereldsdeel  op 
vette  vogtige  Weiden  ,  inzonderheid  in  een 
Veenige  Grond  en  by  ons  meest  aan  de  kan- 
ten der  Bouw-  en  Weidlanden  voorkomt  , 
wordt  van  Hal  l  er  genoemd  tweebloemige 
Haver ,  met  een  zeer  groote  uitgebreide  twee- 
kleurige Pluim.  De  Halm  is  van  twee  Voeten 
en  hooger  ;  de  Bladen  zyn  fmal  en  neder- 
waards  geftreeken  ruuw  ;  de  Pluim  is  Riet- 
achtig en  ziet  eenigszïns  bruin  geel  met  Zil- 
verkieur  gemengd.  Men  kan  het  ligt  met  dat 
Struisgras,  't  welk  Akker -Windhalm  genoemd 

wordt  f 

(5)  Aira  Foliis  planïs  Fanicula  patente  ,  &o.  Sp. 
Plant.  8.  Gort.  Bdg.  21.  FL  Suec.  63  ,  70.  Oed.  Dan. 
240,  Gmel  Sib.  I.  p.  95.  Gouan  Monsp.  41.  Aira  Fani- 
cula' patentisfima.  Aü.  Stockli.  1742.  p.  3a  Aira  Panic. 
longïsf.  tenui.  FL  Lapp.  50»  Gr.  Segetum  Fanicula  A- 
rundmacea.  C.  B,  Pin.  3.  Tkeafr.  35.  Scheuvhz  Gram. 
244.  T.  2.  f.  2 ,  3.  Gr.  Agrorum  latiore  Arund»  comofa  Pa-* 
uicuia.  Mor.  Hifi.  111.  S.  8.  T,  5.  B  17. 


V. 

Aira 
Ccespitofa* 
Veenige 


Grasplanten. 


wordt ,  verwarren.    In  de  Laplandfche  Moe- 
raslen  groeit  het  dikwils  eens  Mans  langte  UI. 
hoog,  met  een  fmalle  Pluim  van  een  half  Elle  STük, 
lang ,  die  ongemeen  flingert  door  den  Wind» 

(6)  Rietgras  met  Borfleïige  Bladen,  byna  VI. 
naakte  Halmen ,    en  een  wyd  gemikte  f/fxuof^ 
Pluim  met  bogtige  Bloemfteeltjes.  Bogtig, 


De  bogtighcid  der  Bloemfteeltjes  in  de 
Pluim,  die  zeer  aanmerkelykis ,  onderfcheidt, 
volgens  den  Ridder ,  deeze  Soort ,  welke 
Bofchgras  met  een  witte  Pluim  en  Haairachtige 
Bladen  van Bauhinus  gety teld  was ,  en  ook 
afzonderlyk  door  Scheuchzer  befchree- 
ven ,  die  het  in  de  Bofchachtige  ftreeken  der 
Alpifche  Bergen  waargenomen  hadt:  maar  de 
vermaarde  Haller  meende  wel  verzekerd 
te  zyn  ,  dat  de  Ouderdom  flegts  dit  Gras 
een  verfchülend  aanzien  gaf,  terwyl  het  vol-* 
fcrekt  behoorde  tot  de  volgende  Soort. 

( 7 )  Rietgras  met  Borfleïige  Bladen  ,  een  VTI- 

fmalle  Berg^ 

(fi)  Aiva  Fol.  Setaceis ,  Cultnis  fubnudis ,  Pan.  dïva- 
ricata  ,  Pedunculis  flexuofis.  Sp.  Plant.  9.  Ft.  Snee.  64  , 
71,  Dalib.  Par.  26,  Oed.  Dan.  157.  Aira  Pan.  rara  Ca- 
lycibus  albis.  Ft*  Lapp.  48.  Gr.  Alpinum  nemorofum 
Paniculatum  &c.  Scheuchz,  Gram.  218.  T.  6.  f.  1.  Gr. 
Nemorofum  Panic.  albis  Capülaceo  folio.  C.  B.  Fin.  7, 
Prodr.  14.  Mor.  S.  8.  T.  7.  f.  9. 

(7)  Aira  Fol.  Setaceis ,  Panieula  aiiguftdtS  &c.  Sp< 
p  PlcrnU 

lh  Bezu  XIIL  Stuk, 


234 


Driemannigè 


VI-  fmalle  Pluim  en  Bloempjes  die  aan  den  voet 

Afdeel.  Haairig  zyn  ,  met  een  lang  gedraaid  Baardje. 

Hoofd- 

5XUK'  In  Lapland  vondt  L  i  n  n  m  u  s  deeze  met  een 
meer  famengetrokkene  Pluim  ,  de  Kelken  , 
inzonderheid  aan  den  voet  ,  bruinrood  en  de 
Bloempjes  fmaüer ,  dan  in  de  voorgaande  , 
waar  ondsr  zy  zeer  gemeen  was.  De  Heer 
Gerard  merkt  aan ,  dat  de  Haairigheid  der 
Bloempjes ,  van  onderen  ,  een  weezentlyk  on- 
derfcheid  maake.  Hoe  't  zy,  deeze  Soort  5 
wier  Halmen  een  of  twee  Voeten  en  ook  wel 
een  Elle  lang  zyn,  komt  niet  alleen  op  Berg- 
en Bofchachtige  plaatfen  door  geheel  Europa, 
maar  ook  by  ons  te  Muiderberg  en  in  de  Haar- 
lemmer -  Hout  voor ;  beminnende ,  zo  't  fchynt, 
drooge  en  niet  zeer  vrugtbaare  Gronden. 

VIII*      (^)  Rietgras  met  Ehvormige  Bladen ,  een  dig- 

Aira.  te  'piu{m    de  Bloempjes  aan  den  voet  Haai* 

Alpma.  7  „  7. 

$jpifch.  rigï  met  een  kort  Baardje. 

Dee- 

P/ant.  Gort.  Belg.  «.  Fl.  72.  Aira  Pan.  rara 

Calycibus  fuscis.  FL  Lapp.  49.  Avena  diantha,  Ped. 
flexuofis  &c  Hall.  Helv.  N.  1486.  Gr.  AvenaceumPa- 
niculatum  Alpinum  &c.  Scheuchz.  Gram.  216.  T.  4  f. 
16.  Gramen  Avenaceum  Capillaceum  minoribus  Glumis. 
C.  B.  Pin,  10.  Gouan  Mousp.  41.  Ger.  Prov.  86. 

(8)  Aira  Fol.  Subulatis  ,  Panic.  denfa,  Flosculis  bafi 
Pilofis,  Ariftatis,  Arifta  brevu  Sp*  Plant,  11.  FL  Suec. 
69,  73.  Reis.  Qedan.  L  p.  39*  N#  2,  Jacq.  Vind.  15. 

Gramea 


Grasplanten  23^ 


Deeze,  die  in  Lapland  gemeen  is  op  de 
Bergen,  en  in  de  Berg- Bosfchen  van  Duitfch-  HL 
land  ook  voorkomt,  heeft  de  Bladen  niet  alleen  ^k!^* 
zeer  fmal,  gelyk  de  voorgaande  en  volgende, 
maar  Elsvormig.  Scheüchzer  noemt  het 
een  Haverachtig  Gras  ,  met  kleinere  Zilver- 
kleurige naauwlyks  gebaarde  Kafjes  en  langer 
Bladen.  Het  was  hem  ,  door  Breyn,  van 
Dantzig  gezonden. 

(9)  Rietgras  met  Borftelige  Bladen ,  het  boven-  1X0 
fle  5  dat  Scheedig  is ,  de  Pluim  van  onderen  ^^g^^ 
omwindende.  Grysach- 

In  Schonen  ,  en  op  Zandige  Akkers  der 
Zuidelyke  deelen  van  Europa,  groeit  dit  Gras , 
dat  ook  by  ons  overvloedig  voorkomt  langs 
het  Voetpad,  in  de  Haarlemmer  Hout,  naar 
Heemftede ,  op  donkere  plaatfen  ,  volgens 
Commelyn,  enin  de  Duinen  by  Santvoort. 
Het  groeit  laag  met  dunne  Borftelige  Blaadjes, 
die,  als  men  naar  beneden  ftrykt,  rauw  zyn 

Op  '£ 

Gramen  Averu   Capillaceum  ,  minoribus    Glumis  &c. 
Scheuchz.  Gram*  222» 

(q)  Aira  Fol.  Setaceis  ,  fummo  Paniculam  inferne 
obvolvente.  Sp*  Plant»  12.  R.  tugdh,  60.  Gort.  Belg.  21. 
FL  Sttec%  73,  744  Gouan  Monsp.  41.  Aira  Fol.  Set.  &c* 
H.  Cliff.  195.  Ger.  Pr ou.  87.  Avena  diantha  &c.  Hall# 
Melv.  N.  1483.  Gramen  Fol.  Jtinceis  oblongis  ,  Rad, 
alba.  C.  B.  Pm.  Mor.  Bijt*  III.  p.  200.  S.  8.  T.  3.  f. 
10»  Scheuchz.  Gram  242,  243.  Gr.  FoK  Junceis  Rael. 
Jubata  &  Gr.  Sparteum  variegatum.  C.  B,  Pm.  5, 

li.  deej*  xiil  s*m 


4 

£36  DrïeMannige 

VI.    op  't  gevoel.  Het  heeft  den  Wortel  beftaande 
Aideel.  ujt  een  tros  van  witte  Vezelen.  Deszelfs 
"Hooid-  Baardjes  hebben  in  't  midden  Tandjes ,  en 
5ÏVK*     zyn  van  onderen  dikker ,  bruin  5  van  boven 
dunner,  en  geknodst  3  witachtig.  Zy  maaken, 
derhalve,  een  fraay  Voorwerp  uit,  ter  be- 
fchouwinge  met  het  Mikroskoop. 

X  (10)  Rietgras  met  Borftelïge  Bladen;  de 
pr^fiox  Scheeden  hoekig;  de  B hemen  Pluimswys9 

Vwegty  geaaird0  de  Blommetjes  van  onderen  ge- 

baard. 

Op  overftroomde  Zandvelden  in  de  Zuide- 
lyke  deelen  van  Europa,  fielt  Linn^eüs  de 
Groeiplaats  van  dit  Gras,  'c  welk  de  vermaar- 
de R  ay  ook  in  Engeland  heeft  gevonden.  Het 
valt  naauwlyks  een  Handbreed  hoog  en  blyft 
doorgaans  laager :  de  Pluim  is  taamelyk  dik, 
doch  los  en  grysachtig.  De  voorgaande  Soort 
komt  het  zeer  naby. 

XI#        (ii)  Rietgras  met  Borflelige  Bladen;  een  wyd 
CarijophjU  r™, 
laa.  6 
^njelierig. 

(ioj  Aira  Fol*  Setaceis  ;  Vaginis  angulatis  ,  Flor.  Pa- 
niculato  -  Spicatis  ,  Flosculis  bafi  Ariftatis.  Sp.  Plant*  13. 
ƒƒ.  Scan.  226.  FL  Succ.  II.  N.  75.  Oed.  Dan.  T.  383. 
G  ramen  minimum  Spiea  brevi  habitiore  ,  nonrum. 
Scheuchz.  Gram.  219.  Gr.  parvum  precox ,  Paniculi 
laxa  canescente.  Raj.  Angh  III.  p.  407.  T.  22.  f.  2  Pluk, 
Alm.  177.  T-  33  f.  9,  Exile  G  ramen  durius.  Lob.  Jc.  7? 

(11J  dit»  Fol*  Setaceis  ,  Panic.  divaricata,  Flor»  Arift. 

bis*» 


Grasplanten, 

gemikte  Pluim  en  geaairde  afftandige  Bhe*  Vï. 

Afdeel^ 

men.  \% 

«  Hoofdi 

Anjelierig  noemt  de  Ridder  dit  fraaije  Gras,STUI^ 
om  dat  de  Bloempjes  naar  kleine  Anjeliertjes 
zweemen.    Het  wordt  van  fommigen  Zilver-*      .  *  t 
Haah gr as  geheten*  Het  valt  fomtyds  een  Voet, 
fomtyds  geen  Handbreed  hoog  in  verfcheide 
deelen  van  Europa. 

Mi  l  i  c  a»  Havergras. 

Dit  Geflagt  ƒ  waar  van  veele  Soorten  den 
naam  van  Haverachtig  by  de  Autheuren  voe- 
ren ,  heeft  tusfchen  de  Blommetjes  ,  welken 
het  twee  voortbrengt  in  ieder  Kelk  3  een  on- 
volmaakt knodsachtig  puntje,  dat  eenigermaa- 
te  naar  een  Paarltje  gelykt(*).  Hierom  geeven 
fommigen  den  naam  van  Paarlgras  aan  dit 
Geflagt;  die  echter  wat  ver  gezogt  is  en  niet 
tot  alle  Soorten  behoort.  Het  bevat  de  zes  vol- 
gende 

co 

diftantitms.  Spé  Plant*  14*  Stillinöfl.  Misc.  T.  5.  Oed* 
Dan.  T.  382.  Leers  Berbom.  N.  62.  T.  5.  f.  7.  Aira 
Fol.  Subulatis  &c.  R.  Lugdb.  60.  Avena  diantha  &c. 
Hall.  Helv.  N.  1482.  Gramen  Phalaroides ,  fparfa  Pa- 
nicula\  &c.  Barr.  Ic.  44.  f,  1.  Gr,  Pan.  Loc*  purp.Ar- 
genteis.  Mor.  S.  8-  T.  5*  f.  11.  Gr,  Pan.  minimum 
molle.  Scheuchz.  Gram.  215.  T,  4  f.  15.  Caryoph.  gla<* 
ber  Arvenfis  minimus.  C.  B.  Frodr.  105. 
C)  Zie  Fig.  35,  op  Plaat  IXXXVll  ,  hier  voor, 


II.  D  EELt  XIIL  Stuk, 


D  R  I  E  M  A  N  N  I  e  E 

(l)  Haver  gras  mee  het  buitenfte  Blaadje  vafi 
Afdeel.  ^  laagste  Bloempje  op  de  kant  gehaaird* 

Hoofd* 

stok.  op  onvrugtbaare  Steenige  Heuvels ,  in  ons 
Meiica  VVereldsdeel ,  is  de  Groeiplaats  van  dit  Gras  , 
fjSS^  9t  welk  Clusiüs  Berg -Gras  genoemd  heeft 
haairïg,  met  Haver -Zaad.  Baühinüs  geeft  'er  den 
naam  van  Wollig  Berg- Haver  gras  aan  ,  en  Ta- 
bernemont  noemt  het  enkel  Haver  gras.  H  al- 
ler heeft  het  onder  de  Soorten  van  Riet  be- 
trokken ,  en  merkt  aan  ,  dat  de  Halmen  een 
half  El!e  lang  zyn  ,  de  Bladen  glad  en  fmal. 
Het  heeft  een  uitgebreide  zeer  yle  Pluim,  wier 
Takjes  ieder  beladen  zyn  met  verfcheide  Bloem- 
pjes. De  twee  Kelkblaadjes  zyn  gefpitst»  veel 
grooter  dan , de  Blommetjes,  waar  van  twee  , 
het  eene  volmaakt ,  het  andere  onvolmaakt  , 
daar  in  voorkomen,  zynde  hetlaatfte  gefteeld. 
Van  het  volmaakte  is  het  buitenfte  Kafje  hol 
en  fpits ,  met  lange  Haairtjes  als  Zyde  op  de 
kant;  het  binnenfte  kleiner,  vlakker  en  glad. 
Doktor  S  c  o  p  o  l  i  zegt ,  dat  het  grootfle  Blom- 
metje Wollig  is  en  ongefteeld,  het  tweede 

ge- 

(i)  Mdka  Flosculi  inferioris  Petaio  exterïoreciliato.  $0* 
Nat,  XIL  Gen,  82,  Veg.  XIII.  p,  97.  FL  Suec.  56 ,  77,  ït. 
GothL  297,  Gmel,  Sibn  L  p.  99.  T,  19,  f.  1,  Gouan  Monsp% 
43.  Mei,  Flor,  horizontaliter  patentibus.  R,  Lugdb*  57. 
Arundo  Locuftis  bifloris  Spicatis  &c  Hall,  Relv.  N. 
3517,  G ramen  Avenaceum  Mont.  Lanuginofum.  C,  B. 
Pin.  10.  Prodr*  20,  Gram.  Mont,  Avense  femine.  Clus« 
Pann.  717,  718»  Hifi*  p>  2iQ# 


I 

Grasplanten.  '239 


gefteeld  en  gted  ,  het  derde  geknot,  onvol-  VL 
maakt ,  verftrekkende  voor  Honigbakje.  vn. u 

HooID# 

(2)  Havergras  wet  opgebaarde-  Bloemblaadjes  STÜ** 
en  een  eenvoudige  knikkende  Pluim.  Mehca 

fiutans. 

Door  geheel  Europa ,  als  ook  in  de  Noor-  kend. 
delyke  deelen  van  Afie,  groeit  op  Bergen  en 
Rotfen  die  aartige  Gras ,  zo  wel  in  de  Scha- 
duw  als  in  open  Lugt ,  bloeijende  van  Mey 
tot  in  Oktober.  Het  is  in  de  Bosfchen  van 
Switzerland  zo  gemeen  als  in  de  Laplandfche 
en  in  Siberië.  Het  wordt  van  alle  Soorten  van 
Vee  gaarn  gegeten.  Berg- Havergras  heeft  men 
het  «genoemd  gehad,  zo  wel  als  't  voorgaan- 
de, waar  van  het  nogthans  in  gedaante  zeer 
verfchilt:  des  ook  H  aller  het  tot  de  Poa 
betrokken  heeft.  De  Halm ,  een  Voet  lang  , 
draagt  een  geaairde  Pluim  over  ééne  zyde  9 
die  uit  lange  Steeltjes  beftaat,  met  weinige, 
doch  fierlyke  Bloempjes.  De  Kelkblaadjes  , 
naamelyk  zyn  rood,  en  bevatten  groenachtige 

Blom- 

(2)  Melica  Petalïs  imberbibus ,  Panicula  nutante  firn* 
plici.  Sp.  Plant*  2.  Schreb.  Gram,  62.  ï.  6.  f.  2.  Reig. 
Ged.  I.  p,  41,  Gouan  Monsp,  42.  Ger.  Prov.  gS.  Mei, 
Petalis  imberbibus,  FL  Suec.  57  ,  76»  Dalib.  Par.  32. 
Mei.  Flor.  fub  Culmo  pendulis.  FL  Lapp.  36.  R.  Lugdb. 
57-  M.  Flosc.  glabrjs.  Gmel.  Sib.  L  p.  97.  Poa  Pan.  laxa 
&c.  Hall.  Helv,  N.  1472.  Gram.  Mout.  Avenaceum 
Locuftis  rubris.  Item,  Spicatum.  Tim.  Locuftis  rariori- 
bus.  C.  B.  Pin.  10.  Gr.  Mont.  fjpkatum.  Clus,  Pcmn.  716  , 

ïn> 

1L  Deel»  XIIL  Stuk* 


246 


Drieman- btiüe 


\pdeel  blommetjes  >  waar  van  het  eene  volmaake  i 
lil.  "  het  andere  onvolmaakt.  Somtycls  zyn  'er  vie? 

stuk!*0"  in  de  Xelk  8evonden  y  waar  van  twee  of  één 
onvolmaakt. 


lil. 

Metica 
Klein. 


(3)  Havergras  met  een  Tak/dge  Halm ,  Bor- 
flellge  Bladen  en  ongebaarde  Bhemblaad* 
jes. 

Deeze  nieuwe  Soort  heeft  de  Heer  S co- 
poli  in  Italië  gevonden.  De  Halmen  zyn 
Draadachtig  dun  ,  een  half  Voet  lang  ,  zeer 
Takkig  en  bedekt  met  Scheedjes  der  Bladen  5 
die  zeer  fmal  en  ingerold  zyn.  Het  heefc  een- 
voudige fmalle  end -Trosjes  van  weinige  Bloe- 
men *  wier  korte  Kelk  twee  volkomene  en  één 
gedeeld  geknot  Blommetje,  in  'c  midden,  ge* 
lyk  in  de  Kenmerken ,  bevat. 


IV. 

Ccemfea, 
BUutuw.j 


(4)  Havergras  met  een  famengetrokken  Pluim 
en  Rolronde  Bloemen. 

Cp 

C3)  Metica  CuJmo  Ramofo  ,  Fol.  Setaceis ,  Petalis  im- 
berbibus.  Sp.  Plant.  5.  Mant*  32. 

(4)  Metica  Panicula  coarftata ,  Fioribus  cylindricis.  Oed. 
X>an.  239.  Reyg.  Gedan.  I.  p.  40.  N.  6.  Aira  coerulea. 
Gort.  Belg.  20.  Sp.  Plani.  ÏL  p,  95.  Agroftis  Racemis 
folitariis.  Scop.  Cam.  I.  p.  186.  Arimdo  Locufïis  biflo- 
ris  conicis,  Petiolis  fubvillofis.  Hall.  Helv.  N.  1518.  Poa 
Spiculis  Subulatis.  Ft.  Lapp.  29.  R.  Lugdb.  61.  Gramen 
ürundinaceum  enode  minus ,  Sylvaticum.  C.  B.  Pin.  7. 

Theatrm 


Grasplanten. 


242 


Op  laage  vogtige  Velden  van  ons  Werelds-  vr. 
tJeel,  byzonderlyk  in  Veengronden     of  ook  A™iEt 
in  Bosfchen  der  Gebergten  ,  komt  dit  Gras  Hoofd- 
voor  9  dat  Rietgras  zonder  knoopen^  van  Bau- 
hinds,  getyteld  wordt.  De  Duitfchers  noe- 
men het  Berg- Riet ,  of  ook  Schmelen  en  Bie~ 
zen -Riet,  wegens  de  geftalte.    De  bynaam 
zal  van  de  Kleur  ontleend  zyn  ;  hoewel  de 
Aairen  meer  uit  den  paarfchen  of  violetten 
zien ,  dan  geheel  uit  den  blaauwen.  Linn/eus 
Shadt  het  voorheen  tot  de  Aira  t'huis  gebragt, 
of  ook  tot  de  Poa  :  S  co  poli  maakt 'er  een 
Agroflis  vans  Hall  er  betrekt  het  tot  de 
Rietfoorten.     Het  groeit  veel  in  de  vogtige 
Velden  aan  den  Ysfel  in  't  Graaffchap  Zutphen; 
als  ook  aan  de  Wegen ,  zo  op  de  Kley  als  in 
de  Wouden  van  Vriesland  en  elders  in  onze 
Gewesten. 

De  Halm  is  ftévig  ,  van  drie  Voeten  en 
daarboven;  met  harde  Rietachtige  doch  fmal- 
le  Bladen  ,  en  een  dunne  Pluim  ,  van  onge- 
vaar  een  Voet  langte.  Dikwils  komt,  in  de 
Bloemkelk  ,  maar  één  Blommetje  voor,  zo  de 
Heer  Haller  aanmerkt ,  die  wegens  't Pluis  1 
dit  Gras  tot  het  Riet  betrekt.    Zo  'er  twee 

zyn, 

Theair*  97.  Scheuchz.  Gram,  209.  j3,  G ramen  panicu- 
latum  Autumnale  &c.  Idem.  207.  Gram.  Arundmaceum 
enode  majus  momanum.  C.  B.  Theztr.  96.  Gr<  enoda 
majus  Sylvaticnm.  Scheuchz.  Gr.  207.  T.  4-f.  11^  12. 

Q 

ÏL  Deel.  XIII.  Stuk. 


24^  D  r  I  E  M  A  N  N  I  G  E 

VI.  zyn ,  dan  is  gemeenlyk  in  't  midden  een  ge* 
A  ïiL*"  knopt  Steeltje.  In  een  vrugtbaare  Grond  heeft 
HootD-  h  t  00j£  wei  vier  Blommetjes  in  ééne  Kelk. 

STUK, 

V*  (5)  Havergras  met  het  onderfte  Kelkklepje  zeer 
TMeUona  ër00t  en  £e^eurd  >  het  buitenjïe  Bloem* 

eea.  blaadje  eenigermaate  kanthaairig. 

Vlinder- 
In  Brafil  is  deeze  Soort  door  den  Heer  A  R- 
duinüs  gevonden  ,  die  de  geftalte  van  de 
volgende  heeft ,  maar  een  Roedige  Pluim ,  en 
Bloemen,  van  eene  Vlinderachtige  figuur,  't 
welk  de  reden  is  van  den  bynaam.  Twee  Blom- 
metjes met  een  langwerpig  Stompje  als  het 
beginzel  van  eenderde,  komen  in  de  Kelken 
voor. 


VI. 

Uisji 
Zee 
hoog. 


(6)  Havergras  met  ongehaarde  Bloemblaadjes  ell 

/lltïsfima.  em  zeer  Takkige  Pluim. 

Zeer 

Deeze  Soort  groeit  in  Siberië  en  in  Noord- 
Amerika.  De  hoogte  van  het  Siberifche  vind 
ik  niet  gemeld  ;  het  Virginifche  wordt  gezegd 

een 

(5)  Melica  Cal.  Valvula  inferiore  maxim&  colorata  $ 
Petaio  exteiiore  fubciliato.  Sp.  Plant.  4,  Mant.  31.  Me* 
lica  Brafiliana.  Ard.  Sp.  2.  p.  17.  T.  6*  f.  1 ,  2.  Gra- 
men  Spica  Brizae  fmgulari ,  Loc.  major,  villofis  purpu* 
rascentibus.  Sloan.  Hift.  I.  p.  206.  T.  64.  f.  1. 

(6)  Melica  Petalis  imberbibus ,  Panicula  RamofisfimaV 
Sp.  Plant  3.  //.  Ups.  20.  Mei.  Flosc.  glabris,  fummo 
Urceolari.  Gmel.  Sib.  I.  p.  98  T.  20.  Gr.  Avenaceum  J 
Locuftis  rarioribus  muticis ,  Virginianum  majus*  Mor  ƒ 
Hift.  III.  p,  216,  S.  8.T.7.  f.  51. 


Grasplanten. 


S43 


een  Halm  te  hebben  van  twee  of  drie  Voeten ;  yj& 
9t  welk  geen  zo  ongemeene  hoogte  is.  De 
Pluim  fchynt  in  dit  laatfte  ook  veel  ïakkiger  Hooh*. 
te  zyn  en  yler  dan  in  het  eerfte;  alwaar  hetSTÜK* 
bovenfte  Bloempje  Kruikachtig  is  en  onvol- 
maakt, zo  de  Heer  Gmelin  aanmerkte.  Het 
is  een  overblyvend  Gras ,  gelyk  byna  alle  de 
andere  Soorten. 

P  o  A.  Beemdgras; 

Dit  Geflagt  onderfcheidt  zig  door  een  veel- 

bloemïgen  Kelk  en  Eyronde  Aairtjes,  met 

fpitsachtige  Klepjes  ,  die  aan  de  kanten  rappig 

zyn  (*).    Ik  noem  het  Beemdgras,  om  dat  ver* 

fcheide  Soorten  btkend  zyn,  onder  dien  naam* 

I  Men  zou  het  ook, met  fommigen  ,  Pluimgras 

i  kunnen  heeten  :  maar  die  benaaming  is  te  on* 

;  bepaald.    De  Griekfche  naam  ,  Poa9  betekent 

!  eigendyk  Kruid;  gelyk  men  't  Gras  in  't  alge- 

I  meen,  in  't  Franlch,  pok  wel  YHerbe  noemt. 

Het  bevat  meer  dan  twintig  Soorten,  als  volgt, 

I  * 

(i)  Beemdgras  met  een  verjpreide  Pluim  9  en  \: 

zesbloemige  Liniaak  Aartjes*  éqmtm 

aan  waterig 

CO  Zie  Fig.  41.  PI.  LXXXVIÏ. 

CO  Poa  Panicttla  diffufa,  Spiculis  fexfloris  Lïnearï^ 
fcus.  Syft.  Nat.  XII.  Gen,  83.  Veg.  XIIL  $.  97.  G  ort, 
Belg.  22.  Fl.  Suec.  73  ,  78.  Gmel.  Sib.  I.  p.  105,  Poa 
Panicula  contrafta  &c.  H.  Cliff.  494.  R.  Lfigdb%  6u 
Poa  alttefima  &c.  Hall.  Heh\  N.  1454.  Gramen  pa* 
Q  2 

IL  Deel.  XIII»  S«SS* 


«44 


Driemannigè 


vi.  Aan  de  Oevers  van  Rivieren,  Graften,  Vy* 
A  inEL'  vers  en  andere  Wateren ,  komt  dit  Gras  door 
Hooïd-  geheel  Europa  voor.  By  ons  groeit  het  aan 
de  kanten  van  Vaarten  en  Slooten  ,  en  van 
natte  Landen,  op  zeer  veele  plaatfen.  In  Si- 
berië, zegt  G me l in,  is  het  overal  gemeen. 
Hy  hadt  het  aldaar  bynasden  geheelen  bodem 
van  een  Rivier  zien  bedekken  met  zyne  krui- 
pende Wortels ,  die  Bladen  uitgaven,  welke, 
als  men  regt  nederwaards  in  't  Water  keek  , 
naar  Wier  geleeken.  De  Sweeden  noemen 
het  Jattegroe  ,  de  Westgothen  Kas/erna ,  die 
van  Schonen  Flaeje-Gras:  de  Duitfchers  Wa- 
ter-Rietgras of  Groot  Watergras, 

Het  groeit,  naamelyk,  zeer  hoog,  zodanig 
dat  de  Halmen  dikwils  eens  Mans  langte  over- 
treffen ;  zynde  rond,  gladjen  geftreept,  hol 
zonder  Knoopen ,  uitloopende  in  een  Pluim 
van  een  of  anderhalf  Voet  langte.  Men  mag 
het  derhalve  wel  een  van  dehoogfte  en  groot- 
fte  Gras -Soorten  noemen.  In  't  Water  heeft 
het,  volwaslèn  zynde,  Bladen  van  een  Vinger 
of  een  Duim  breed  en  zeer  lang.  Doch  het 
komt  ook  wel  kleiner  voor.  De  Aairtjes ,  zo 
wel  als  de  Kelken,  zyn  van  vyf  tot  tien  -  Bloe- 
mig. 

luftre  paniculatum  altisfimum.  C.  B#  Piu%  2.  Theatr.  38 
Scheuchz.  Gram.  191,  Gram.  Afluat»  panicul,  latifo 
lium.  C.  B.  Pin.  3.  Gr,  majujs  Aqnaticum.  J,  B.  Hift. 
II.  p.  481. 


Grasplanten'. 


245 


mig.  Ie  Sweeden  wordt  het  aangefokt  en  geeft  vl 
goed  Hooy,  volgens  Linnjeus  (*).        .  Auï*U 

Hoofd» 

(2)  Beemdgras  met  eene  verjpreide  zeer  Tak  STÜK- 
kige  Pluim  en  zesbkemige  Hartvormige  p0a 
Aairtjes. 

Dit  Berg -Gras  der  Alpen  >  dat  naauwlyks 
een  Voet  hoog  groeit ,  is  aanzienlyk  wegens 
zyne  bonte  Pluim  ,  bruin  roodachtig  en  Zil- 
verkleur.  De  Aairtjes  bevatten  van  vier  tot 
zeven  en  agt  Bloempjes ,  en  komen  ook  fom- 
tyds  geel  en  groenachtig  voor,  zo  dat  dit  Sie- 
raad der  Bergen  byna  met  allerley  Kleuren 
fpeelt.  Bovendien  heeft  het  deeze  byzonder- 
heid,  dat  de  Bloempjes  ,  in  plaats  van  Vrugt> 
maakende  deelen,  met  kleine  Blaadjes  fchynen 
gevuld  te  zyn,  't  welk  fommigen  voor  mis- 
draagende  Bloemen  houden ,  doch  anderen 
merken  aan,  dat  het  Scheutjes  zyn;  weshalve 
zy  dit  Gras  Jongdraagend  noemen.  Zodanig 
komen  de  Grasplanten  dikwils  op  de  Alpi- 
fche  Bergen  voor  ;  iraar  onze  Ridder  zegt, 
dat  het  die  eigenfchap  behoudt  in  de  Tuinen. 

(3) 

00  Dit  zegt  Haller  en  haalt  aan  FL  Suec.  p.  73. 
Hy  zal  N.  73  gemeend  hebben.  Ondertusfchen  vind 
ik  niets  daar  van  in  dat  Werk  ,  en ,  in  Att.  Stockh* 
3741 ,  fchynt  onze  Ridder  dat  ook  niet  te  bedoelen.  In- 
dien het  niet  in  't  Water  groeide  (zegt  hy)  zou  het 
vrel  de  moeite  waardig  .zyn  te  zaai  jen.  p.  215.  In  de 
Westgothifche  Reize  raadt  hy  het  voort  te  teelen  aan. 

O)  P°a  Panicula  diffufa.  Ramofisfima,  Spiculis  fex- 
Q  3  flo- 

IX.  Deel.  XIL  Stuk* 


DllIEMANNIG-ffi 


(3)  Beemdgras  met  een  verfpreide  Pluim  m 
driebloemige  Aairtjes  van  onderen  ruigach* 
tig :  de  Halm  opftaande ,  rond* 

(4)  Beemdgras  met  een  verfpreide  Pluim  en 
vierbloemige  Aairtjes  ,  die  ruigachtig  zyn$ 
de  Halm  opftaande  >  rond. 

(5)  Beemdgras  met  een  verfpreide  Pluim  en 
yyfbloemige  gladde  Aartjes  0  de  Halm  op- 

*    Jïaande)  rond. 

(6) 

floris  Cordatis.  Sp.  Plant.  3.  Ft.  Suec.  79.  Dalïb.  Pan 
a8.  Poa  latifolia,  Culmo  debili  &c.  Hall.  Helv.  N« 
1456.  G ramen  Alp.  paniculatum  majus.  Scheuchz.  Gr. 
186.  Hall.  App*  Te  3  Poa  Alpina  viyipara.  Gr,. 
Alp,  latif.  Pan.  laxa  Foliacesi  &c>  Scheuchz.  Gram. 
a'12*  T.  4.  t  14.  y>  Gramen  Prat.  panieul.  minus  ru- 
ferum.  Scheuchz.  Gramê  190.  Gr.  Panieul,  elegans  &c« 
X.  3. 

(3)  Poa  Pan<  ditfufè  ,  Spiculis  trifloris  &o  Sp,  Plant.  ^ 
Gort.  Belg.  22.  Fl,  Suec.fó,  80,  Palib.  Par.2%  Gmel. 
Sib.  I.  p<  103.  N.  35,  Scop.  Carn.  L  p.  193.  N.  2.  Gramen 
pratenfe  Paniculatum  medium.  C.  B.  P/i*.  2.  Scheuchz. 
Gram.  i8o« 

(4)  Po/3  Pan.  diffufë  ,  Spiculis  quadrifloris  pubescen- 
tibus  &c.  Sp.  Plant.  5.  Gort.  Belg.  22.  Z%  Suec.  76 ,  8r.. 
&c  GTamen  Pratenfe  Paniculatum  majus  anguftiore 
folio.  C  B.  Pin.  2*  Prorfr.  5.  Scheuchz*  Gram.  178, 

(5)  Poa  Pan,  difïu.fa' ,  Spie,  quinquefloris  glabris  &c* 
fp4  Plant.  6.  Gort.  Belg.  22.  Fl.  Suec.  76  ,  82.  Poa  Pan, 
dlftula,  Locuftis  trifloris  glabris.  Hall.  Helv.  N.  1465. 
Gramen  Pratenfe  Pan.  majus  latiore  folio*  C«  B.  Pin^ 
3*  Scheuchz»  Gram%  177.  X»  3;  f- 


VI. 

111. 

Hoorn- 
stuk. 

III- 

vialis* 

Alge- 
meen. 

IV*  . 

Angujli- 
foiia. 
Smalbla- 
dig. 

V. 

Pratenfis. 
Groot; 


Grasplanten. 


«47 


{6)  Beemdgras  met  eene  regthoekig  verfpreide  yj# 
Pluim  i  ftompe  Aairtjes  en  een  fcheef  fa-  Afdeel. 
tnengedrukte  Halm.  Hoohj- 

ö  STUK. 

Deeze  vier  maaken  het  voornaamfte  Gras  PJal'A:u 
der  vette  Weiden,  door  geheel  Europa  uit,  en 
dewyl  die  oudtyds  Beemden  genoemd  werden, 
zo  voeren  zy  in  't  byzonder  den  naam  van 
Beemdgras.  Haare  opgenoemde  Kenmerken 
maaken  evenwel  geen  volftrekte  onderfchei- 
ding.  Nog  minder  kan  menze  door  de  benaa- 
mingen  van  Groot ,  Middelbaar  of  Klein,  vol- 
komen afzonderen  ;  dewyl  dit  veel  afhangt 
van  de  Groeiplaats.  De  laatfte  is  een  jaar- 
lyks  Gewas,  dat  men  meest  opStraaten,  tus* 
fchen  de  Steenen  en  op  Muuren  aantreft;  de 
drie  anderen  blyven  over,  en  van  deeze  is  de* 
derde  allergemeenst  in  de  Velden,  waar  van 
het  ook  den  bynaam  Praienfls  voert. 

Doftor  Scopoli  voegt,  van  deeze  vier  % 
de  eerfte  met  de  tweede  famen,  en  H aller 
acht  de  derde  van  de  vierde  niet  te  verfchillen 
dan  door  de  geftalte.  Ondertusfchen  is  nog 
het  volgende  doorLiNNiEUs,  tot  onderfchei- 
ding  der  Soorten  ,  opgegeven.  Het  algemeem 

Beemd- 

(6)  Poa  Pan.  diffufa  angulis  reftis  &c.  Sp.  Plant. 
Gort.  Belg.  23.  Ft.  Suee,  25  »  83.  Poa  Culmo  infrafto 
&c.  Hall,  He/u.  N,  1466.  Gramen  Prat.  Paniculatum 
majus.  C.  B*  Fin.  2.  Theatr.  31.  Gr*  Prat.  Pan,  minus 
vulgatisfimum*  Raj.  Hifl.  1285. 

Q  f 

H.  Desu  XIII.  Stok. 


24$  D  R  I  E  M  A  N  N  I  G  B 

VI.     Beemdgras  heeft  eenige  Wolligheid  aan  den 
\\v  U  voet  van  't  buitenfte  Bloemblaadje.  Het  Stnal- 
Hooïd-  wadfee  heeft  een  meer  uitgebreide  Pluim,  het 
groeit  Takkiger,  en  komt  meer  voor,  aan  de 
kanten  der  Velden  en  by  de  Wegen.  Het 
groote  valt  grooter  dan  het  algemeene;  heeft 
ruuwer  Bladen  en  kleiner  Aairtjes  dan  het 
fmalbladige.    Het  kleine  verfchilt  van  alle  de 
voorgaande,  zo  door  zyne  kleinheid ,  als  door- 
dien het  zagter  is  en  teerder ,  en  doordien  des- 
zelfs  Halmen  als  geknakt  zyn  ,  leggende  ge- 
deeltelyk  op  den  Grond.   Hier  by  de  opgege- 
vene  Kenmerken:  voegende ,  zal  men  deeze 
vier,  zo  gemeene  ,  Gras- Soorten  bekwaam- 
lyk  kunnen  ichiften.     De  Halmen  van  het 
Groote  en  van  het  Smalbladige  zyn  dikwils 
drie  Voeten  lang ,  die  van  het  Kleine  naauw- 
lyks  een  Span  en  doorgaans  veel  minder.  Dit 
valt  fomtyds  geheel  of  ten  deele  roodachtig ; 
terwyl  de  Meelknopjes  van  het  Groote  blaauw- 
achtig  en  die  van  de  tmee  anderen  geelachtig 
zyn.   Het  Algemeene  ,  dat  men  middelbaar 
noemt,  komt  tusfchen  beiden  *  zynde  dikwils 
een  Voet  of  anderhalf  hoog  van  Halm. 

VIL  (7)  Beemdgras  met  een  verfpreide  Pluim  en 
va™ langwerpig  Eyronde  Glanzige  Aairtjes. 


Geel. 


De 


(7)  Poet  Panicula  diffufa ,  Spicnlis  ovato  -oblongis  nï- 
tldis.  Sp.  Plant.  8.  Gron.  Virg.  13.  Gr  amen  Prat» 
majus  Virginianum.  Pex.  Mus.  239. 


Grasplanten; 


249 


De  Heer  Clayton  befchryft  dit  Virgini-  A  VL 
,  .  ,  Afdeel 

'fche  Te/dgras  9  als  zeer  hoog  groeijende,  met  m. 

weinige  Bladen  en  een  groote  lange  Aair  of  s£^°rD* 

Pluim ,  uit  trillende  Aairtjes  famengegroeid ,  die 

door  de  zeer  zigtbaare  Meelknopjes  zig  geel 

vertoonen. 

(ft)  Beemdgras  met  een  uitgebreide  gejlrekte  VIII. 
Pluim  ,  wiet  voornaamfte  Takmaakingen  i0/a, 
Haairig  zyn.  Haaing. 

Italië  is  de  Groeiplaats  van  dit  Gras  ,  en' 
wel  omftreeks  Bcnonie  ,  zo  Scheuchzer 
aantekent.  Het  valt  ruim  een  Voet  hoog,  en 
heeft  de  Pluim  zeer  fraay  ,  ftraalende  met 
paarsachtige  Bloem-Aairtjes  >  die  kleiner  dan 
gewoonlyk  zyn. 

(0)  Beemdgras  met  een  verspreide  Pluim  :  de  IX. 
Aairtjes  byna  anebtoemig ^een  weinig  ruigt  Moeras- 
de  Bladen  van  onderen  ruuw. 

sstn  gttttfr^ 

CH)  Poa  Panicula  patente  flrifra  ,  Ramificatlonibus 
primariis  Filofis.  Sp.  Plant.  9.  Grameri  Pan.  elegantis- 
fimis  majus,  Locuftis  purpureo  -  fpadiceis  minoribus. 
Scheuchz.  Gram.  193. 

(9J  Poa  Pan.  diffufa  ,  Spiculis  fubtrifloris  pubescentï- 
bus ,  Fol*  fubtus  fcabris.  Sp.  Plant.  2.  Gmel.  Flor. 
Tab.  p.  22.  Poa  Panicutè  ftriaa  &c.  Hall.  Belt/.  N. 
1467.  Scheuchz.  Gram.  184.  Gr.  Paluflre  Panicula  ff?e- 
ciofa.  C.  B.  Pin.      Prodr.  7. 

Q5 

II.  Dbel,  XIIJ.  Stuk. 


250  Driemannice 

Vh       Op  vogtige  plaatfen,  in  Switzerland,  Italië, 
Am!fc*  Duitschland,  valt  deeze  Soort,  die  de  Halm 
Hooid-   drie  Voeten  hoog  heeft  en  ruuwe  Bladen,  met 
een  zeer  fraaije  Pluim.   Dat  van  Bauhinus 
zoude,  volgens  Haller,   hier  van  ver- 
fchillen. 

X-       (10)  Beemdgras  met  een  uitgebreide  Pluim  én 

Toa  oma-  apttien-Bloemige  Liniaak  Adirties* 

Huis.  • 
Behaag- 

ïyk'  Dit  Indifche  Gras  komt  het  volgende,  met 

Pa*rfche  Bloemen  ,  naby  ,  met  drie  -  ribbige 
Kafjes,  waar  van  de  onderfte  allengs  afvallen, 
zo  men  aangetekend  vindt.  In  de  befchry  ving 
der  Ceylonfche  Planten  wordt  van  hetzelve  ge- 
zegd ,  dat  het  ten  hoogfte  agt  Bloempjes  in 
zyneEyrond-Liniaale  Aairtjes  heeft.  Het  getal 
deezer  Bloempjes  is  thans  tot  agttien  vermeer- 
derd; 't  welk  geen  Drukfeil  fchynt  te  kunnen 
zyn.  Ook  vind  ik  'er  nagenoeg  zo  veel  in 
Exemplaaren,  welken  ik  van  dit  Gras  van  Java 
heb  bekomen,  waar  van  een  Pluim  alhier,  met 
haare  Halm  en  Grasachtige  fpitfe  Bladen,  ia 
Fig.  2,  op  PI.  XCI,  is  vertoond, 

'XL       (n)  Beemdgras  met  een  uitgebreide  Pluim  , 

éls.  s  tog* 
MinneJyk.  ^  - 

fro)  Poa  Panicula  patente,  Spiculis  oftodecimfloris 
ïinearibus.  Sp.  Plant.  10.  FU  ZeijL  46.  Burm,  Fl 
Ind.  p.  27.  Gr*  Amoris  alterum.  PLURt  Alm.  176.  T,  92. 
f.  2. 

(11J  Poa  Panicula  patente  ,  Pedjcellis  flexuofis  &c. 

Sn 


Grasplanten  251 

hogtige  Steeltjes,  Zaagt andi ge  tienbloemige 
Aairtjes  en  drieribbige  Kafjes*  HoIïd- 

STUK» 

.  In  Italië  op  Muuren ;  als  ook  in  Switzcrland 
en  Siberië  op  hooge  drooge  plaatfen ;  by  Mont- 
pellier  in  de  Zaailanden  overal;  komt  dit  Gras 
voor,  dat  men  Klein  Trilgras  noemt.    Het  mag 
inderdaad  den  naam  van  klein  wel  voeren ,  zo 
de  Heer  H aller  aanmerkt;  als  naauwlyks 
twee  Duimen  hoog  zynde  daar  hy  het  vondt ; 
hoewel  het  omftreeks  Bafel,  aan  de  Wegen  em 
op  Zandige  plaatfen  3  hooger  waargenomen  was, 
Scheuchzer  zegt ,  dat  de  Halmen  een 
Handbreed,  een  Span, en  hooger  voorkomen. 
Het  heeft  een  zeer  Takkige  Pluim  ,  met  tede- 
re bogtige  Steeltjes,     De  onderfte  Aairtjes  ; 
zegt  hy,  zyn  vyf-,  de  volgende  zeven-,  de 
bovenfte  negenbloemig.  Zy  hebben  eene  drie- 
hoekige figuur,  en  zyn  paarschachtig ,  wan- 
neer het  hooger  groeit.    De  buitenfte  Kafjes 
zyn  gekield,  Glasachtig  dun,  wederzyds  met 
een  groen  zyd-Ribbetje ,  volgens Linn^sus; 
waar  door  het  gemakkelyk  te  onderfcheiden 
zou  zyn  3  zo  zyn  Ed.  aanmerkt,  zynde  ook  de 
Bloempjes  fpits  Eyrond,  van  zes-  tot  negen- 

bloe- 

Sp.  Flani*  ix.  Mant,  325.  Hall*  Helu.  N.  1450.  Gr.; 
Paniculis  elegantisfimis  minimum.  Scheuchz.  Gram.  192. 
T.  4.  f.  2.  Gr.  Phalaroides ,  fparfa  Brizre  Panicula  mi- 
nus, Barr.  1c.  T.  44.  f.  2.  Gr.  tremulum  minus  Lck 
cufta  deltoide.  Mor.  ffijft  III.  S.  8.  tf t  6.  f.  4~. 


IJ.  Deeu  XJIL  Stuk. 


4$9         DU  IEMANNIGE 


Vt-  bloemig,  zonder  rappige  rand  ;  en  de  Pluim 
AIiLL%  gegolfd:  maar  zyn  Ed.  voegt  'er  by,  dat  het 
Hooi<D-  aj  te  nat>y  komt  aan  de  voorgaande  Soort  en 
aan  de  laatfte  van  het  Triïgras,  in  't  volgende 
Geflagt  :  zo  dat  deeze  drie  misfchien  alleen 
door  de  Groeiplaats  zouden  kunnen  ver-, 
fchillen* 

XII.  C12)  Beemdgras  met  een  losfe,  zeer  uitgebreide 
PoaCa*  Vezelige  Pluim,  Haairige  Bladen  en  zeef 

Vezelig"  Takkige  Halmen.  1 

InVirginie  enKanada  groeit,  volgens  Kalm  , 
dit  Vezelige  Gras ,  dat  een  zeer  Haairige,  ge. 
ftrekte,  uitgebreide  en  Takkige  Pluim  heeft  y 
waar  van  de  Takjes  en  Steeltjes  niet  zyde* 
waards  maar  opwaards  groeijen,  zynde  ftyf  en 
paarsch  van  Kleur:  de  Aairtjes  langwerpig  on- 
'gebaard  en  bruin,  uit  vyf  of  zes  Spitfe  Bloem- 
pjes beftaande  >  zyn  uitermaate  klein.  De 
Aair  is  wel  een  Voet  of  anderhalf  lang  ,  vol- 
gens Clayton.  De  Bladen  zyn  aan  den 
voet  bezet  met  Vezelige  Haairtjes.. 

XIII.  (x3)  Eeemdgras  met  geheel  enkelde  Pluimtal- 

Malaba-  7, 
tica.  Km 
Mala- 

baars.  (12)  Poa  Panicula  patentïsfima  Capillavi>  Fol.  Pilofis> 
Cuïmo  Ramofisfimo,  Sp.  Plazit.  12.  Poa  Culmo  fub- 
compresfo,  Pan.  tenuisfima  &c.  Kalm.  //♦  ITI.  p.  291* 
Poa  Pan.  laxa  erefta  ftrifta  &c.  Gron.  Virg.  136.  Ge 
Panic.  Virginïanum ,  Locuftis  minimis.  Mor.  Bijl.  III. 
p.  202.  S.  8.  T.  6.  f.  33. 
O  3)  Poa  Panic.  Ramis  fimplieisfïmis ,  Florïinis  fes- 


Grasplanten. 

ken ,  onge/leelde  Bloemen ,  afflandige  Zaa*  VI. 

den  en  een  kruipende  Halm.  ^  III?1" 

Hooid- 

(14)  Beemdgras  mei  geheel  enkelde  Pluimtak-  STÜK* 
hn9  ongefteelde  Bloemen  >  op  elkander  leg-  f 
gende  Zaaden  en  een  opgeregte  Halm.  .  t 

Deeze  beiden,  op  de  aangeweezene  plaat- 
fcn  in  Ooftindie  groeijende  ,  zyn  door  den 
Heer  Burmannus  in  Plaat  gebragt.  Zy 
verfchillen  ongemeen  van  de  andere  Soorten , 
de  eerfte  door  haare  Lancetvormige  Bladen; 
de  andere  door  de  Kranswyze  grocijing  van  de 
Takjes  of  Steeltjes  der  Halm ,  veel  naar  die 
van  het  Panikgras  gelykende.  Hier  zyn  de 
Bloempjes  kleiner  en  maar  van  vier,  geen  ze» 
ven  Blommetjes.  Osbeck  heeft  deeze  ia 
China  gevonden. 

(15)  Beemdgras  met  een  langwerpige  Haairige  xv> 
byna  gekranfte  Pluim ,  en  zeer  kleine  knik-  Temtta 
kende  zesbloemige  Aairtjes*  Teder. 

In 

filibus,  Seminibus  distantibus  ,   Culmo  repenfce. 
FlanU  13.  Burm.  FL  Ind.  T.  u.  i.  z.  Gr.  Miliaceum 
lylv.  maximum  Semine  albo.  Sloan.  §'am.  114.  T.  7. 

(14)  Foa  Pan.  Ram.  fimpl.  Flor.  fesfil.  Semin.  imbri- 
catis,  Culmo  eretto.  Sp.  Plant.  14.  Burm.  FL  Ind.  T. 
11.  f.  3. 

Ppa  Panic  oblonga,  CapiUari  fubvertïciHatjï, 
Flor.  fexfloris  minutisfimis  nutantibus.  Sp.  Plant.  25» 
Gr.  Pan.  ex  Oris  Malab.  Panicula  delicatiore.  Pluk. 

Alm. 

II.  Desl.  XIII,  Stuk, 


«54' 


Driemankics- 


AttL.    In  0oftindie  groeit  ook  dit  Gras,  dat  men 
lil.  '  'er  Rookgras  noemt  volgens  Rümphius,  om 

swsT"  dat  de  PIuim  ziS  20  y1  en  dun,  als  een  Rook» 
vertoont.  De  Indiaanen  ,  zeer  geneigd  tot 
zinnebeeldige  uitdrukkingen,  zenden  het  fom- 
tyds  aan  hunne  Vrinden  of  Bekenden,  om  hun 
te  erinneren ,  dat  zy  hunne  beloften  niet  ge- 
houden hebben,  die  als  in  Rook  verdweenen 
zyn.  Het  groeit  'er ,  zegt  hy ,  op  dorre  plaat- 
fen,  onder  ander  laag  Gras,  meeft  in  de  heete 
Zonnefchyn.  Mceft  heeft  het ,  volgens  hem, 
de  Stengetjes  opftaande ,  doch  Linn^us 
zegt,  dat  het  gladde,  leggende,  van  onderen 
Takkige  Halmen  heeft ,  met  gladde  Bladen  , 
ruuw  gerand  ,  Haairig  in  de  Keel :  de  Pluim 
langwerpig ,  zeer  uitgebreid  :  de  Bloemen 
knikkende,  langwerpig,  ftomp ,  paarschach- 
tig,  wederzyds  met  een  groene  Streep  ,  aan 
den  rand  gehaaird,  wanneer  men  ze  met  een 
Vergrootglas  befebouwt. 

Bevoorens  gef  hy  'er  de  hoogte  van  twee 
Voeten  aan  en  lange  Bladen,  dat mooglvk door 
de  Afbeelding  in  de  Malabaarfe  Kruidhof,  die 
tot  het  uitgebreide  Panik-Gras ,  en  tot~het 
Spelde  of  Naaide  Gras  van  Rümphius  be- 
hoort, zal  veroorzaakt  zyn.  Zulk  een  Gras , 
immers,  kon  niet  laag  geheten  worden  ;  ter- 

wyl 

Mn,  I76.  T.  300.  f.  2.  Gr.  Pan.  Locuft.  tenuisf.  fu- 
brotundis.  Burm.  Zeyl.  no.  T.  47.  f.  3.  Gratnen  Fumi. 
Sümph.  Au*.  VI.  T.  4>  f.  3.  Burm.  Fh  Ind. 


Graspu.nte  pv  ^55 

wyl  ondettusfchen  uit  gedagten  Autheur,  zo 
wel  als  uit  myne  Exemplaaren  blykt,  dat  het 
naauwlyks  een  Handbreed  of  een  half  Voet  STUK#F 
hoog  groeije.  Naar  den  Grond  kan  echter 
daar  in  een  aanmerkelyk  verfchil  zyn,  gelyk 
in  alle  Soorten  van  Gras  plaats  heeft.  De  Haai- 
righeid ,  in  de  Oxels  of  by  den  voet  der  Bla- 
den, is  van  «tföinig  belang.  Ook  beftaan  de 
Aairtjes  dikwils  uit  meer  of  minder  dan  zes 
Blommetjes;  ten  minde,  indien  men  derzelver 
getal  naar  dat  der  Schubbetjes  mag  afmeeten. 

(16)  Beemdgras  met  een  Lancetvormige ,  'eeni-  XVI. 
germaate  Takkige  ,  eenzydige  Pluim  ;  de  r® 
Takjes  overhoeks  eenzydig.  Styf- 

Dit  Gras ,  dat  op  Muuren  en  drooge  plaat- 
fen,in  Vrankryk,  Engeland  en  Duitschland, 
groeit ,  munt  door  zyne  ftyf  heid  uit  en  dat  het 
een  Pluim  heeft,  veel  naar  het  Loof  van  Varen 
gelykende.  De  Halm  is  zeer  bezet  met  Takjes, 
die  overhoeks  ge-aaird  zyn  met  byna  agtbloe- 
mige  fpitfe  Aairtjes.  Deeze  beftaan  uit  fpitfe 
Blommetjes  ,  aan  't  end  eenigermaate  rappig 
met  een  gekielden  Kelk.  (17) 

(16)  Poa  Panic.  Lanceolata  fubramofa  fecunda  &c, 
Sp.  Plcmu  16.  Am.  Acad,  IV.  g.  165.  R.  Lugdb.  62» 
Ger.  Prov  30.  Gr.  Arvenfe  Filicma  dumore  Panicula. 
Barr.  2c.  49.  Gr.  Loliaceum  Muroram  duriusculum. 
Mor.  Hifi.  III,  p.  182.  S.  8*  T.  2.  %  9,  Gramen  Pani- 
cula multiplici,  C.  B.  Pin.  3.  Prodrm  6.  ocheuch& 
Qrcwi*  271. 


XL  Djssl.  XIII.  Stü&, 


DriemannïgÉ 


VI.       (17)  Beemdgras  met  een  gedrongene  eenzy* 
Aideel.  jjge  ^ajr  m  em  ftfaye  famengedruktt 

Hoofd-  Halm. 

STUK. 

xvii.  Deeze  Soort  komt ,  zo  in  ons  Land ,  als 
presfa™*^  aDdere  deelen  van  Europa,  in  Noord -A- 

piathal-  merika  en  in  Siberië,  op  dergelyke  plaatfen, 
voor.  Hierom  hadt  Bauhinus  hetzelve 
Gras  der  Muur  en  ^  met  eenen  kruipenden  Wortel \ 
getyteld.  Ook  behoort  daar  toe  zyn  Honds- 
gras der  Wyngaarden.  Het  heeft  leggende 
Halmen  en  gladde  Bladen.  \  Getal  der  Bloem- 
pjes, in  ieder  Aartje  ,  dat  zes  of  zeven  is  in 
het  Europifche,  heeft  men  in  't  Amerikaanfche 
meestal  drie  bevonden. 

XVIII.     (18)  Beemdgras  met  een  gedrongene  eenzydige 

Amboimn*  ^  y  rmde  Halmmm 

Am- 

Iwafch.       Van  bet  voorgaande  zou  dit  Amhonfche  byna 
alleen  door  de  rondheid  der  Halmen,  welke, 

be« 

C17J  Poa  Pan.  coaifhita  fecunda,  Culmo  obliqno 
compresfo.  Sp.  Plant.  17.  Gort.  Belg.  25.  Suec. 
74 ,  84.  Dalib.  Por.  28.  Gmel.  Sib.  I.  p.  103.  Poa 
Culmo  compresfo  declinato ,  Loc.  diftichis  ,  fexfloiis. 
Hall.  Hetv.  N.  1455.  Gramen  Murorum  Radice  re- 
pente.  C.  B.  JU*  2.  Prodr.  2.  Gr.  Panicul.  Rad.  re- 
pente ,  Culmo  compresfo.  Vaill.  Pav.  91.  T*  18.  f.  5. 
Gr.  Caninum  Vineale.  C.  B.  Pin.  n. 

08)  Poa  Panic.  coarftata  fecunda ,  Culmo  tereti. 
Mant.  557.  Phoenix  Amboinica  Montana.  Rumph.  Amb. 

yi.  p.  19»  t.  7.  f.  3* 


Urasplanten. 


beftcndig  zynde  ,  een  vast  Kenmerk  is,  ver-  A 
lchillen.   Het  is  een  hoog  Rietachtig  Gras ,  n|#u 
zes  of  zeven  Voeten  hoog  op  de  Gebergten  sï^FD" 
groeijende;  weshalve  het  van  Rumphius 
Berg-Phcenix  getyteld  is  geworden.  liefheeft 
gepluimde,  gekranfte ,  vyfbloemige  Aairtjes, 
met  roode  Meelknopjes  en  witte  Stempels. 

(19)  Beemdgras  met  een  kromme  Halm  en  XIX. 
dunne  Pluim  ;  de  Aairtjes  tweebloemig  ,  m^aUs* 
ruuw9  gefpitst.  Bosfchlig. 

In  Europa  groeit  5  aan  den  belommerden  voet 
der  Bergen,  deeze  Soort,  welke  flappe  half 
leggende  Halmen  heeft  ,  volgens  H aller, 
en  gladde  fmalle  Bladen  ,  met  een  yle  Pluim. 
Somtyds  komt  zy  voor,  met  een  ruig  Spons- 
je aan  ieder  Knietje,  rood  of  geelachtig  zynde 
van  Kleur,  't  welke  de  Heer  Gouan  ontdekt 
heeft  door  een  Infekt  veroirzaakt  te  zyn ,  dat 
hy,  by 't  openen,  daar  in  veranderd  vondt, 
doch  dood  ;  zo  dat  hy  de  Geflalte  niet  kon 
waarneemen. 

(20) 

(19)  Poa  Pan.  attenuatü,  Spfculis  fubbifloris  mucro- 
tiatis  fcabris  ,  Culmo  incurvo.  Sp.  Picmt.  18.  Gouan  Monsp. 
44,  Ger.  Prov.  90.  FL  Sutcn  11,  N.  85.  Poa  Culmo  de- 
bili,Pan.  nutante  ,  Locaft.  bifloris  *,  Flosc.  fubvillofis. 
Hall.  Helv.  N.  1469.  Gramen  Panic.  anguftifol.  Alpi- 
num  &c.  Scheuchz,  Gram.  164.  T.  2.  Gmel.  Sib  L 
p.  95.  Gram.  Nemorofum  Pan,  laxa,  Rad.  repente« 
Vaill.  Par.  90, 

R 

II.  Dkel.  XIII.  Stuk, 


D  R  I  E  M  A  N  N  ï  G  fJ 


VT.  (20)  Beemdgras  met  de  Pluim  eenzydig  taa. 
^II1£L'  melyk  uitgebreid  en  vierbloemige  Aairtjes. 

Hoofd- 


stuk. 


Op  verfcheide  plaatfen  in  ons  Wereldsdeel 
Poa  BuU  is  deeze  Soort  gevonden  3  die  ook  voorkomt 
^Boiwoi-  in  de  Oofterfche  Landen.    Zy  onderfcheidt 
teüg.       zjg  cioor  zekere  Bolachtige  uitzetting  of  knob- 
beltjes onder  aan  den  Stoel  3  welke  eenigszins 
naar  Chalotten  gelyken:  terwyl  ook  de  Pluim 
eene  byzondere  gedaante  heeft.     De  Kelk- 
fchubben  zyn  gebaard.     Men  v:ndt  'er  Ver- 
fcheidenbeden  van.    De  Heer  Hall  er  te- 
kent aan  ,  dat  de  Halmen  een  Voet  en  daar 
boven  lang  zyn.     Boerhaave  heeft  dit 
Gras ,  als  eene  der  Planten  van  ons  Land,  op- 
getekend. 

XXI.  Beemdgras  met  een  ge-aairde  Pluimden 

G^aaird!"  Elsvormige  Êloemen  ,  de  Blommetjes  ver 

van  elkander. 

In  Portugal  is  dit  Gras  waargenomen  door 

den 

(20)  Poa  Pan.  fecunda  patentiuscula ,  SpkuHs  cmadrw 
floris.  Sjiï  Pli  nt.  19.  Scop.  Carn.  II.  N.  103.  Poa  FoU 
tralbofis  ,  Panicula  diffufa,  Loc.  quadrifJoris  fubvillofis. 
Hall.  Hslv.  N.  1461.  Poa  Culmo'rum  Bafi  tuberofa* 
Guett»  Stamp.  I.  p.  168.  Balïb.  Par.  29,  Gouam 
Monsp.  44.  Ger.  Prov.  QÏ.  a.  Gram.  Xerampelinum  , 
Miliace^  prsetenui ,  Ramofaque  'fparfa*  Panicula  &c. 
Lob.  Illujlr.  14.  Scheuchz.  Gram.  185.  g#  Gram.  Ar* 
venfe  Panicula  crispa.  C.  B.  Pin.  3,  Barr.  Ic.  703  J 

Gr. 


Grasplanten.  253 


den  Heer  Vandelli.   Het  hadt Halmen  van  vr. 
een  Handbreed  hoog  ,  met  Bladfcheeden  be-  A^EEL- 
Jvleed  en  ftnalle  Bladen.   De  Bloemen  beflaan  Hoojq* 

STUK» 

byna  de  geheele  Halm.  De  Blommetjes,  door 
een  fpits  Klepje  onderfcheiden ,  hebben  geele 
Meelknopjes  en  gepluimde  witte  Stempels. 

(22)  Beemdgras  met*  de   Takjes  der  Pluim  xxii» 
eenigermaate  verdeeld;   de  Bloemen  met  J^J^S 
ryf  Blommetjes  i  die  afflandig  zynen  fiomp.  Afftaa^ 

In  Ooftenryk  groeit,  volgens  den  Heer  Jac- 
quin,  dit  Gras,  dat  naar  de  overige  Soorten 
van  Beemdgras  gelykt.  Het  heeft  opgeregte 
Halmen  en  een  ruuwe  Pluim.  De  Bloempjes  zyn 
zo  ver  van  elkander  af,  dat  men  het  voor  een 
Soort  van  Struisgras  houden  zou,  indien  men 
niet  in  acht  nam  ,  dat  vier  of  vyf  derzelven 
maar  één  gemeenen  Kelk  hebben. 

(2  O  Beemdgras  met  een  geaairde  Pluim  1  de  XXIIT. 

zr  77  •  *  •  •       7  .  Cristata. 

Kelken  eemgermaate  Haamg0  byna  vier-  Gekuifd. 

bloe- 

Gr.  cumPanicul&molKrubenteïJ.  B.  Hifi.  II.  p,  464.  y% 
(kamen  Vernum  Radice  Ascalonica.  Vaill.  Par.  91. 
T.  17-  8. 

(21)  Poa  Panicul-3.  Spicata,  Floribus  Subulatis  ,  Flos- 
cuüs  remotis.  Sp*  Plant.  22.  Mant.  32. 

(22)  Poa  Paniculge  Ramis  fubdivifis ,  Floribus  quïn- 
queflóris,  Flosculis  diftantibus  obtufis.  Sp.  Plant.  23» 
Mcmt.  32. 

(23)  Poa  Pan,  Spicata ,  Gal.  fubpilofis  >  fub^uadriflo- 

11  2 

II.  Deel.  XIII.  Stuk. 


200  DriïMANSicB 


VI.  blöémig  ,  langer  dan  het  Steeltje;  de  Bloem* 

^ULU  blaadjes  gebaard. 

Hoora* 

STÜK-  Op  drooge  Velden  ,  in  Duitschland,  Enge* 
land  ,  Vrankryk ,  Switzerland  ,  komt  deeze 
Soort  voor,  die,  even  als  het  Ge-aairde* 
veel  naar  het  Zwenkgras  gelykt.  De  Heer 
Hall  er,  ten  minfte  ,  heeftze  daar  t'huis 
gebragt,  en  aangemerkt,  dat  de  Pluim,  die 
naar  een  Aair  zweemt,  uit  tweebloemige  ge- 
fpitfte,  op  elkander  leggende  Aairtjes  beftaat- 
Li  NNiEüs  hadtze  bevoorens  tot  het  Rietgras 
betrokken;  doch  't  fchynt  dat  'er  naderhand 
meer  Blommetjes,  dan  twee  ,  in  waargenomen 
zyn.  Het  munt  door  de  ruuwheid  zyner  Bla- 
den uit,  en  heeft  de  Halmen  omtrent  ander- 
half Voet  hoog* 

XXiV.  (24)  Beemdgras  met  een  Aairachtige  Pluim  ^ 
poa  cili-  de  binnenfte  Kaf  klepjes  kanthaairig. 

Kant- 

haairig,      Byna  overal  op  de  Velden  van  't  Eiland  Ja- 

mai- 

vis  Pedunculo  longioribus ,  Petalis  Arlftatis.  Sp,  Plant. 
si.  Aira  criftata.  Sp.  Plant.  II.  p.  94*  R.  Lugdb.  6u 
Dalib.  Par.  27.  Gmel.  Sib.  I.  p.  93-  N.  24.  Feftuca 
Xocuftis  bifloris ,  mucronatis  &c.  Hall.  Helv*  N.  1444» 
Gr.  Spica  criftata  fubhirfutum.  C.  B.  Pin.  13,  Prodr.  8. 
Mor.  S.  8.  T.  4.  f.  7.  Scheüchz.  Gram.  166. 

(24J  Poa  Panicula  contratta,  Glumarum  Valvulis  in- 
terior.  Pilofo  -  ciliatis.  Sp.  Plant.  20.  Poa  Panicula  glo- 
iiierata  &c.  Am.  Acad,  V.  j>.  392,  Gram,  Maderaspa- 


Grasplanten. 


261 


maika,  in  de  Westindiën,  kwam  den  vermaar-  VI. 

_  n  ^  i  Afdeel. 

den  Sloane  een  Soort  van  Gras  voor,  dat  m, 
gepluimd  was,  met  zeer  fmalle  Bladen,  korte ST^°OPD* 
ongebaarde  Aairen  en  zeer  kleine  Bloempjes. 
Dit  zelfde  fchynt  ook  in  Ooftindie  te  vallen; 
want  het  komt  overeen  met  dat  van  Madrasf , 
by  Pluken  et,  't  welk  een  Aair  heeft,  die 
uit  afgezonderde  kleine  ruige  Aairtjes  is  fa- 
mengefteld.   Hier  van  mfekt  L  i  NN^usdee- 
ze  Soort ,  die ,  by  hem ,  ten  befluite  (trekt 
van  dit  Geflagt,  met  by  voeging,  dat  de  Pluim 
gedrongen  is  en  rood ,  met  wit  kanthaairige 
Kafjes. 

(25)  Beemdgras  met  eenvoudige  opgeregte  XXV; 
Halmen  en  Liniaale  veeïbloemige  ^airtjes.  t^°o®™uim 

Veel- 

Deeze  Soort  van  Beemdgras  ,  en  wel  eenkloemig* 
geheel  nieuwe,  kwam  den  Heer  Forskaöhl 
in  Arabie  voor.  Dezelve  is  door  haare  veel- 
bloemigheid  verwonderlyk ,  als  hebbende  in 
één  Aairtje  gemeenlyk  dertien,  doch  ook  van 
vyftien  tot  vierentwintig  Blommetjes.  Een  an- 

de- 

tanum,  Spica  interrupta  totali  e  Spicis  parvis  villofis 
conftru&a.  Pluk.  Phyt.  T.  190.  f.  5.  Briza  tenuisiïma 
&c.  Brown,  &am.  135.  Gtamen  Prat.  Pan,  &  Foliis 
^iiigustisfimis.  Sloan*.  &am*  35.  Hift.  I.  p.  114.  T.  73. 
f.  1.  ' 

(25)  Poa  Culmis  fimplicibus  ere&is ,  S picalis  lineari* 
bus  multifloris.  Flor,  JE  gijpt.  Arab.  p.  zi, 

R  3 

ÏI.  Dsf.ju  XIII.  Stuk, 


262 


Driemanhige 


VI.  dere  was  'er  5  met  bruinachtige  Aaïrtjes  van 
A  n"1-  negen  Bloemen. 

s?uk°FD"  In  Ahysünie  9  dat  boven  Egypte  in  Afrika 
Abysfi-  ,e8c>  Sroeit  een  Soort  va^  Gras  ,  aldaar  Theef 

nifch.  genaamd,  't  welk  kleine  Graantjes  draagt,  van 
welken  aldaar  Brood  gebakken  wordt.  In  een 
vogtige  Grond ,  in  de  Tuinen,  gekweekt,  be- 
reikt het  ongevaar  drie  en  een  half  Voet  hoog- 
te. Niet  lang  is  deeze  Plant  in  Vrankryk  be- 
kend geweest.  Natuurlyk  groeit  het  twee 
Voeten  hoog,  en  heeft  korte  Meeldraadjes (*). 
Wylen  de  lieer  Doktor  B  aster  heeft  het 
in  zyn  Tuin  geteeld  gehad  (j). 

B  r  i  z  Av  Trilgras. 

Om  dat  de  Aairtjes  doorgaans  in  een  tril- 
lende beweeging  zyn,  geef  ik  aan  dit  Geflagt 
den  naam  van  Trilgras.  De  Latynfche  heeft 
tot  een  foort  van  Spelt  behoord.  Het  is  ook 
Beevend  Gras  genoemd  geweest.  De  Kelk  is 
tweekleppig  veelbloemig;  gelyk  in  het  voor- 
gaande Geflagt;  maar  het  onderfcheidt  zig, 
daar  van ,  door  een  tweczydig  Aairtje  ,  met 
Hartvormige  ftompe  Klepjes  ,  het  binnenfte 
zeer  klein.  Ook  zyn  de  Aairtjes  niet  lang- 
werpig en  eenigcrmaate  fpits,  als  in  het  voor- 

gaan* 

00  Poa  Abysfmica.  Buchoz  ,  Plant.  nouv.  4tcpmwi\ 
Paris  1779  >  FoL  PJ.  XIV. 
(f)  Zie  Holl.  Maatfch.  XIX.  D.  i.  St  bl.  sco." 
G)  Zie  Fig.  40,  op  Plaat  LXXX VII ,  hier  voor* 


Grasplanten.  263 

gaande,  maar  ftomp  Hartvormig  (j).   ZY  vi. 

komen  meest  hangende  aan  de  Steeltjes  voor  Aï 

en  afzonderlyk.  Hoofd- 
stuk, 

(1)  Trilgfas  met  driehoekige  Aairtjes  ;  den  BJ: 

Kelk  langer  hebbende  dan  de  zeven  Blom-  minor, 

Kiein. 

wetjes. 

In  de  Zuidelyke  deelen  van  Europa  groeit 
dit  Kleine  Trilgras*  dat  men  wel  onderfcheiden 
moet  van  het  Minnelyke  Beemdgras,  ook 
dus  genoemd  geweest  *.  Haller  geeft  'er  *Zie 
den  naam  aan  ,  van  Beemdgras  met  zeer  tedere  bladz-25°* 
Steeltjes  en  driehoekige  Sprinkhaantjes.  Het  ande* 
döre  noemde  hy  ,  Beemdgras  met  tweezydige 
tienhloemige  Sprinkhaantjes  en  fpitfe  Kelkefo.  Of 
het  weezentljk  verfchillende  ware  van  het 
Middelbaare ,  werdc  door  zyn  Ed.  getwyfeld. 
De  langte  der  Kelkblaadjes  moet  zulks  be- 
flisfen. 


(2)  Trügras  met  Eyronde  Aairtjes;  den  Kelk  jj# 

Firen 
Groi 
Aauig. 


met  de  zeven  Blommetjes  egaal.  -  Vjrens. 

G  roe  11- 


Zeer  veel  zweemt  deeze  naar  de  volgende 

Soort, 

(1)  Btiza  Spiciüis  triaaguiïs ,  Calyce  Flosculis  Q?) 
longiore.  Sijft.  Nat*  XII.  Gen.  8j>  Feg.  XIII.  p.  99. 
H.  Qitff.  23.  R,  Lugdb.  63.  Gouan  Monsp.  46.  Poa  pe- 
fciolis  tenerrimis  &c.  Hall.  Helu.  N.  1449.  Gramen  tre- 
jmilum  minus  ,  Panicula  parva.  C.  B.  Pin.  2.  Prodr.  4. 
Scheuchz.  Grap?,  205.  T.  4.  f.  9. 

(2)  Briza  Spiculis  ovatis  ,  Calyce  Flosculis  (7)  «- 

R  4  iuali. 

H,  Deel.  XIII.  STvK* 


2  64 


Driemannige 


.  VL  Soort,  maar  de  Bladen  zyn  eens  zo  breed  , 
Hl.  *  vlak,  langs  de  Halm  afloopende  met  een  fpits 
fcTUK°rI>  Riempje.  De  Pluim  gelykt  zeer ,  doch  is  vol- 
ler, ziet  uit  den  groenen  ,  niet  paarfchachtig, 
en  heeft  zeer  wyd  gemikte  Takjes,  die  door 
Eeltige  Knoopjes  aan  den  voet  neergedrukt 
worden.  Ook  zyn  de  Bloemen  een  weinig 
kleiner,  ligt  afvallende,  wanneer  men  zefa- 
mendrukt. 

Mom-  In  de  Levant,  als  ook  in  Spanje,  was  dee- 
reiiiers.  ze  waargenomen  :  maar  zoude  misfehien  hiqr 
ook,  volgens  de  aanhaalingen  ,  niet  kunnen 
ftrooken  ,  dat  Trilgras  ,  't  welke  de  Heer 
G  oüan  Montpelliers  tytelt ,  en  van  de  ande- 
ren onderfcheidt  (*).  Hy  hadt  hetzelve  in  't 
Bofch  van  Gramont  gevonden  ;  een  Plantje 
zynde  van  naauwlyks  een  Handbreed  hoog, 
met  kleine  Steeltjes  en  groote  Aairtjes;  vier 
of  vyf  maar  op  eene  Halm ,  de  Kelken  ze- 
venbloemig  hebbende. 

(3)  Trilgras  met  Eyronde  Aairtjes ,  den  Kelk 
korter  dan  de  zeven  Blommetjes  hebbende* 

Dee- 

quaH.  $p.  Mant.  2.  Gramen  Paniciüatum  minus  Locus- 
tis  magnis  tremulis.  Touicnf.  Tn(h  523. 

(••)  Briza  Spica  nut  ante  fimplici ,  Spfculis  alternis  Pe- 
dunculatis  fubfolita<iis  ovatis  ,  Calycibus  quinquefloris.  p. 
45.  Gramen  tremulum  maximum.  C.     Prodr.  5.  Ic.  optima. 
(3)  Briza  Spiculis  ovatis,  Calyce  Fiosculis  (7)  bre- 


IIT. 

Br  ha 
media. 

Middel- 
baar. 


Grasplanten 


Deeze  middelfoort  van  Trilgras  komt  in  ons  VI. 
Land  overvloedig  voor,  by  Wagemngen  in    IIL  * 
Gelderland  ,  als  ook  by  Alkmaar,  tusfchen Eg-g ^oofd- 
mond  en  Bergen,   In  Switzerland,  zegt  Hal- 
ler  ,  is  het  gemeen  op  alle  drooge  en  vogtige 
Velden.    Dus  vindt  men  't  ook  in  Languedok 
en  Provence.  In  de  Noordelyke  deelen  van 
Europa  is  het  insgelyks  niet  ongemeen.  Het 
worJt  in  Sweeden  Darr  genoemd,  of  Darr* 
graes ,  in  Vrankryk  Amourettes  tremblantes.  Het 
heeft  de  Halm  een  Voet  of  anderhalfhoog,*de 
Bladen  taamelyk  breed  en  een  zeer  losfe  Pluim , 
uit  hangende  Adinjes  beftaande  ,  die  eenigs- 
zins  bruinrood  van  Kleur  zyn,met  geeleMeel- 
knopjes. 

(4)  Trilgras  met  Hartvormige  Aairtjes  en  ze-  iv. 
ventien  Blommetjes.  Brha 

J  maxima* 

Groot, 

De  Pluim  van  dit  Trilgras ,  dat  alleenlyk  in 
de  Zuidelyke  deelen  van  Europa  gevonden 
wordt,  is  veeleer  een  Tros  van  Aairtjes,  die 

ieder 

viore.  Gort.  Belg.  23.  Oed.  Ban.  T.  258  H.  Cliff.  23 < 
Fl.  Suec.  80  s  86.  R»  Lugdb.  63.  Gouan  Monsp.  46. 
Ger.  Prov4  92.  Poa  Pet.  tenuisfimis ,  Locuftis  ovatis. 
Hall.  Helv.  N.  1448.  Gramen  tremulum  vuig,  minus  } 

Loc.  rotundioribus.  Mor.  S.  8  T.  6.  f.  45.  Barr.  7c. 

16.  Gr.   tremulum  ma  jus.  C.  B.  Pin,  2.  Scheuchz, 

Gram,  204.  Gram.  tremulum.  Tab,  Temt.  231. 
(4^  Briza  Spie,  Cordatis ,  Flosculis  feptendecim.  ff. 

R  5  ctiff. 

II.  DfifiL.  XIII.  Stok. 


t>66 


D  It  I  E  MA  N  N  I  G  E 


Vï.  ieder  mee  een  byzonder  Steeltje  uit  den  top 
van  de  HaIm  voortkomen.  Het  overtreft  in 
Hooïd-  hoogte  de  laatfte  Soort  ,  ja  dikwils  zelfs  het 
Kleine  niet  3  maar  wel  in  grootte  vandeAair- 
tjes,die  ook  eer  Eyrond  dan  Hartvormig  zyn, 
zo  de  Heer  Jacq^uin  aanmerkt,  in  wiens 
Tuin  het  jaarlyks  voortkwam  uit  gevallen  Zaad, 
Zyn  Ed.  meent ,  dat  het  zogenaamde  Mont- 
peïïkrfe  van  Goüan,  voorgemeld,  hiertoe 
bchooren  zou ;  maar  hetzelve  hadt  veel  min- 
eer Blommetjes  in  de  Aairtjes,  en  wordt  vol- 
ftrekt  daar  van  onderfchdden  door  deezen 
Heer,  die  aanmerkt,  dat  dit  Groote  verandert 
met  de  Bloemen  paarfch,  ros  of  Roestkleurig, 
vyftien-,  zesden-,  zeventien  of  twintig -Bice- 
mig: achtende  dat  derzelver  trop  veeleer  den 
naam  van  Aair  verdiene',  dan  van  Pluim. 

y.  (5)  Trilgras  met  Lancetvormige  Aairtjes  en 
4>S  twintiS  Blommetjes. 

MinneJyk. 

In  de  Zuidelyke  deelen  van  Europa  is  deez? 
Soort  misfehien  wel  de  allergemeenfte.  Zy 

on- 

Clijf.  23»  Ups.  20.  R.  Lugdb.  63.  Gouan  Monsp.  46. 
Briza  lpiculis  Racemofis.  Jacq.  Obs.  III.  p.  10.  T.  60. 
Gr.  tremulum  maximum.  C.  B.  Pin.  2.  Scheuchz.  Gram. 
204. 

(5)  Briza  Spie.  Lanceolatis,  Floscnlis  viginti.  Scop. 
Carn.  II.  N,  210.  Gouan  Monsp.  46.  Ger.  Prov.  93. 
Uniola  Cal.  diphyllis  &c,  Gron.  Pirg*  136.  Gr#  .Panieu- 


Grasplanten. 


onderfcheidt  zig  door  haare  fpitfe  Kelken  en  vi. 
door  het  getal  van  haare  Blommetjes  in  de  A*[\£u 
Kelk,  dat  echter  niet  beftendiger  is,  dan  in  s^orD* 
de  andere  Soorten.  De  fraaiheid  der  Pluim 
van  deeze  wordt  zeer  geroemd ,  en  zou  ei- 
gentlyk  de  reden  zyn  der  benaaming  van  E- 
ragroftis  of  Mknjplyt  Gras  ,  die  ook  aan  het 
voorgemelde  Beemdgras,  dat  den  zelfden  by- 
naam  voert ,  gegeven  wordt.  Sommigen  wil- 
Jen,  dat  het  i'nsgëlyks  de  Amourettes  zou  zyn 
dei*  Franfchen  ;  waar  van  nogthans  Gouan 
niet  gewaagt.  Lobel  draaft  'er  fierk  mede 
door.  Hy  zegt  j  doe  het  nok  gevonden  wordt 
in  Artois,  by  't  Sjot  van  Auxy  en  by  Eethune 
in  Vlaanderen.  Ryp  wordende, zyn  de  Aairen, 
zegt  hy,  Wit.  Lïnnjeus  merkt  aan, dat  het 
Takkige,  ftyve,  leggende  Halmen  heeft,  met 
roode 'Knietjes  en  bruine  Aairtjes.  't  Getal  der 
Blommetjes  verfchilt  zeer,  zynde  in  de  Oost- 
enrykfe  vyfeien,  in  de  Carniolifehe  twintig, 
in  de  Italmarifche  nog  grooter.  Het  Varen- 
Gras  ,  met  geheele  Pluimen  ,van  MoRison(*), 
zou  men  hier  mede  vergel yken  kunnen,  maar 

dit 

lis  elegantisfimis.  C.  B«  Pm%  2.  Scheuchz.  Gram.  194. 
Mor.  S.  S.  T«  6,  f.  52.  Gr.  Eranthenum  f.  Eragroftis. 
Barr.  Rar,  T.  43.  Paniculofam  Phalaroides.  Lob. 
Io.  7. 

(*)  Gramcn  Filiceum ,  Paniculis  imegris.  Mor»  Hifi. 
HÉ  i>.  so4.  S.  8-  T.  6.  f,  5*, 


IL  Deel.  XIII.  Stuk. 


268 


Drieman  nige 


^Vl.^dit  is  gladder  en  heeft  de  Pluim  bykans  tot 
lil.  'eene  Aair  famengekropt.    't  Getal  der  Blom* 
stuk?™"  metjes ,  dat  in  alle  de  Soorten  zeer  onbeflen- 
dig  is  ,  komt  overeen.    De  geftalte  gelykt 
ook  uitermaate  zeer. 

U  n  i  o  u,  Bagge-Gras. 

Een  gefchubde  veelkleppige  Kelk,  Eyron- 
de,  gekielde  Aairtjes  maakende,onderfcheidt 
dit  Geflagt  (*)  ;  welks  Latynfche  naam  mis- 
fchien  van  Paarlen  af komftig  zynde ,  die  men 
aan  de  Ooren  hangt ;  zo  heb  ik  het  Bagge» 
Gras  geheten.  Men  heeft  het,  in  't  Hoog- 
duitfch  Spitsgras  getyteld  (t)  ;  doch  die  be- 
naaming  is  veel  te  onbepaald.  Unïola  bete- 
kende, mooglyk  om  dergelyke  reden,  weleer 
een  Knoopig  Gras.  De  vier  volgende  Soorten 
zyn  'er  van  bekend. 

I#        ( i)  Bagge  -  Gras  dat  gepluimd  is ,  met  Eyrondè 
Uniola  Aairtjes. 

ta% 

Gepluimd.   Aan  den  Zeekant  in  Karolina  ,  en  nergens 

anders  y 


(*)  Zie  Mg.  39.  Plaat  LXXXVIL 
Ct)  Plan  er  Gattung.  der  Pfianzen.  Gotha  1775,  p*  57* 
(1)  Uniola  Paniculata  ,  Spiculis  ovatis.  Syfi.  Nat,  XII* 
Gen.  85.  Veg.  XI1L  p.  99.  Grcw.  Firg.  11.  14.  Unio- 
la. H.  Cliff.  23.  R.  Lugdb.  63.  Gramen  Myloicophorum 
oxyphyilum  Carolinianum.  Pluk.  Alm,  173.  T.  32.  f. 
6.  Avena  maritima,  Cat.  CaroU  I.  p.  32,  Spjligm,  Vog% 
1  D.  Tab.  64, 


1 


Grasplanten,  «6$ 


anders,  kwam  den  Heer  Catesby  dit  zon-  Vï. 
derlinge  Gras  voor ,  't  welk  hy  deswegen  Ar^u 
Zee  -  flavergras  noemt.  Het  groeide  'er  op  de^*£°ÏD" 
Duinen  ,  zo  digt  aan  Zee ,  dat  het  dagelyks 
met  een  hoogen  Vloed  befpoeld  werde  van  't 
Zee -Water.  Gemeenlyk  wierdt  hetzelve  vier 
of  vyf  Voeten  hoog.  Zeer  fraay  is  de  Pluim  , 
met  een  Blad  ,  door  hem  in  Afbeelding  ge- 
bragt:  doch  dit  Blad  fchynt  niet  zo  fpits  te 
zyn,  dat  het  de  benaaming  van  P  lukenet 
zou  billyken.  Deeze  verbeeldt  zig  ,  dat  het 
ook  op  Kurasfau  voorkome,  en  in  Virginie  is 
het  insgelyks  gevonden. 

(2)  Bagge-Gras  met  een  byna  geaairde  Pluim     U,  / 

en  gevinde  Trosfen,  om  laag  op  elkander  Up-mnam. 

leggende.  .  Twee« 

öö  vinmg» 

In  Egypte  komt  3  volgens  Hasselquist, 
dit  ongemeen  fraaije  Gras  voor,  't  welk  Hal- 
men  heeft  zo  groot  als  die  van  Tarw ,  en  een 
cnkelde  Tros,  van  een  Voet  lang,  uit  eenvou- 
dige Steeltjes  beftaande ,  ieder  met  een  plat- 
achtig  Aairtje  als  van  het  Cypergras.  De  Kaf- 
jes  zyn  famengedrukt,  gekield,  fpitsachtig, 
Eyrond. 

(3) 

{%)  Umola  Panicula  fübfpkatsl ,  Racemis  Pinnatls 
fubtus  imbricatis*  Sp.  Plant»  II»  p.  104.  Briza  bipiiuxa*0 
ta.  Syfi.  Nat%  X.  p.  875.  Am.  Acati.  IV.  p<  4$o, 

l.L  Dbel.  XIIL  Stuk, 


270 


DlUEMANNIGE 


VI. 
Afdeel. 
III 

Hoofd- 
stuk. 

UI. 

Uniolct 
mucromi" 

GelpitsU 


IV. 

Spicata* 


(3)  Bagge-Gras  met  een  twèëzydige  Aak  $ 
Eyronde  Aairtjes  en  eenigermaate  gebaar* 
de  Kelken. 

De  Heer  Bürmannus  heeft  deeze  als  een 
Oostindifche  aangetekend  en  tevens  opgeteld 
onder  de  Kaapfe  Planten.  De  Halm  was  een 
Voet  lang)  met  fmalle  gladde  Bladen,  en  eene 
Aair  5  beftaande  uit  elf  of  twaalf,  byna  on- 
gedeelde ,  Eyronde  ,  tweezydige  ,  gladde  , 
zevenbloemige  Aairtjes.  De  Kelk  was  byca 
Baardig  gefpitst. 

(4)  Bagge-Gras,  dat  byna  ge-aiïird  is9  niét 
ingerolde  flyve  Bladen. 

Aan  de  Zeekusten  van  Noord -Amerika  komt 
dit  Gras  voor ,  't  welk  de  Halmen  maar  een 
Span  hoog  heeft,  met  overhockfe  ityve»  doot 
inrolling  gefpitfte  Bladen  en  een  zeer  kleine 
dunne  Aair ,  die  over  ééne  zyde  helt.  De 
Kelk  beftaatuit  gekielde  Kaf j  es  met  vier  Blom- 
metjes. 


D  A  c- 

Ci)  Ümota"Sp\ci  difticha .  Spiculis  ovatis ,  Calycibus 
fubariftatis. '  Sp*  Plant*  II.  p.  104*  Burm»  FU  lnd. 
p.  28. 

(4J  Uniola  fubfpicata  ,  Foliis  involutis  rigtdis,  Sp9 
Plant.  II,  p.  104,  Gron.  föfg*  11*  p$  *4-  Gramen  par- 
vum  maritimum  Spicatum  Fol.  involutis  rigidis*  Clay?» 
507. 

CO  Zie  Fï£%  38 ,  op  Plaat  IXSXV'lh 


Grasplanten. 


Dactyli  s»     Krop-Aair.  VT* 

Dit  Geflagt  heeft  zynen  naam  van  de  Knok-  Hoojd- 
keligheid  der  Aairen  ,  die  als  gekropt  zyn  ; STUK% 
weshalve  ik  het  Krop-Aair  noem.  Het  heeft 
de  Pluim  eenzydig,  uit  dikke  Aairen  famenge- 
fteld ,  wier  Kelken  tweekleppig  zyn  en  famen- 
gedrukt ,  het  ééne  Klepje  grooter  en  gekield 
hebbende (*).  By  de  ééne  Soort  is  de  Kelk  een- 
bloemig,  by  de  andere  veelbloemig.  Daar 
komen  'er  vier  van  voor  \  als  volgt. 

(i)  Krop-Aair  met  menigvuldige  verjpreide ,  !• 

r.       -  .  '  Daaylié 

ruuwe^  eenzyaige  Aairen.  .Cynofiïroi* 

des. 

In  Virginie  en  Kanada  groeit  dit  zonder- 
lingeGras,  dat  door  den  jongen  Heer  Lin- 
NiEüs  in  Plaat  gebragt  is  en  omftandig  be- 
fchreeven.  Het  heeft  een  Rietachtige  Halm 
van  twee  Voeten  9  met  eenige  taamelyk  breede 
Bladen,  die  glad  zyn,  doch  Grasachtig:  zes 
of  meer  Aairen,  eenzydig  ,  Kaffig  j  kit  op  el- 
kander leggende  Bloempjes  beftaande,  vervat 
in  eenbloemige ,  ruuw  gekielde ,  gefpitfte 
Kelken ,  langer  dan  de  Blommetjes  ,  eenzy- 
dig ,  met  lange  ruige  Stempels.  Volgens 

Cla  y- 

(ij  Daiïijlis  Spicis  fparfis  fecundis  fcabris  numerofis. 
Syfl.  Nat.  XIL  Gen  86.  Veg  XIII.  p.  10.  Loefl.  It. 
125*  Litw.  Fase.  L  T.  9,  Gron.  Virg.  II.  p»  14*  Gr. 
Maritimum  Spica  crasfa  Da&yloide  &c,  Clavt.  N.  57^ 
<&c4  Spartum  Esfexienfe  Spica  gemina.  Raj.  Angt.  i'li 
V'  393. 

II.  Deel.  XIII.  Stüis» 


Driemannige 


VI.     Clayton  heeft  het  een  ranfen  Reuk,  en 
AFULL*  gr°eit  aan  den  Zeekant  in  Noord  -  Amerika ; 
Hoofd-  Van  waar  het ,  door  Zaad  ,  in  Engeland  en 
Portugal  zal  overgebragt  zyn. 


STUK 


1^        (2)  Krop-Aair  met  eene  eenzydige  digt  getrop* 
Dactyli*  te  Pluim. 

ghtneratat 
Getropt. 

Onder  verfcheide  benaamingen  heeft  dit 
Gras,  dat  zeer  gemeen  is  in  de  Velden  en  aan 
de  Wegen  door  geheel  Europa,  by  de  Kruid- 
kundigen gezworven.  Sommigen  hebben  het 
tot  de  Dravik ,  anderen  tot  het  Zwenkgras  be- 
trokken. Onze  Ridder,  zelf,  hadtheteer^t 
onder  het  Beemdgras ,  naderhand  in  't  vol- 
gende Geflagt  geplaatst.  De  Heer  Schre- 
ber  befehryft  het  omftandig  en  geeft  'er  een 
fraaije  Afbeelding  van  ,  die  ook  zeer  goed 
voorkomt  by  Bauhinus,  onder  den  naam 
van  Ge-aaird  Gras  met  ruuwe  Bladen. 

Het  is  door  de  rauwheid  zyner  Halmen  en 
Bladen  ligt  te  onderfcheiden  ,  wanneer  het 
zyne  Kogelrondachtige  digt  getropte  Aairen 
niet  heeft.  In  een  goede  Grond  wordt  het 
gemeenlyk  een  Elle,  in  digte  Schaduw  dikwils 
eens  Mans  langte  hoog,  zegt  Schreber. 
Hall  er  geeft  'er  een  Halm  van  drie  Voe- 
ten 

(O  ÈjaBijUs  Spica  fecunda  glomerata.  Gort.  Belg. 
24.  FL  Suet*  11.  N.  87.  Gouan  Monsp.  47.  Ger.  Pw. 
93.  Schreb.  Gram.  68»  T.  8.  £  2.  Bromns  Locnftis 
^uadrifloiis  &c.  Hall.  Helv,  N#  1512*  Bromus  glomeia- 


Grasplanten, 


273 


ren  aan  1  en  Bladen  van  drie  of  vier  Lynen  A^ 
breed.  De  Pluim,  aan  den  top,  beftaat,  als  III. 
gezegd  is  ,  uit  ronde  digt  getropte  Aairen  3  stuk!^ 
ieder  uit  vier  of  vyf ,  en  fomtyds  maar  drie 
Bloempjes,  famengefteld.  De  Kelk  beftaat  uit 
twee  ongelyke  fpitfe  Klepjes.  De  Blommetjes, 
vier  in  getal,  hebben  fomtyds  geele,  fomtyds 
roode  Meelknopjes,  die  de  Aairen  verfieren, 
en  worden  in  de  Tuinen  fomtyds  fchoon  bont. 
Wanneer  dit  Gras  hoog  groeit ,  in  de  Scha- 
duw ,  dan  heeft  het  kleiner  Aairen ,  die  fmal- 
Ier  zyn.  In  Italië  is  het  waargenomen  met  kor* 
te,  dikke,  zeer  ruige  Aairen. 

Wegens  de  hard-  en  ruuwheid  wordt  dit 
Gras  van  het  Vee  weinig  bemind  :  maar  de 
Paarden  wijlen  'er  wel  aan,  en  in  't  Hooy  doec 
het,  alsdan  minder  ruuw  zynde,  geen  kwaad. 
De  Honden,  zegt  men,  zoeken  hetzelve  op, 
om  aan  't  braaken  te  komen ,  als  hunne  Maag 
overladen  is  ;  flokkende  ,  ten  dien  einde  > 
de  Bladen  half  gekaauwd  in :  des  men  het  3 
met  fommigen  ,  wel  Hondsgras  noemen  mogt. 


(3)  Krop- 
tus»  Scop.  11.  N.  ui.  Festuca  Paniculis  partialibus  &c, 
Gmel.  Sib<  I.  p.  117,  N.  52.  Poa  Flosculis  conferti? 
&c.  H.  C/iff4  28.  R.  Lugdb.  62.  Gramen  fpicatum  folio 
aspero.  C,  B.  Pm.  3.  Prodr*  9.  Mor.  S,  S.  T»  6, 
f.38. 

s 

II.  Deel,  XIII.  Stuk. 


174 


DRIEM  ANNIG  E 


VI. 

Atdeel. 

III. 

Hoofd- 
stuk. 

III. 

BaUijlis 
CM  avis* 

Kant- 
haairig. 


IV. 

Lagapoi- 
des. 

Haazen- 
pootig* 


(3)  Krop  -  Aair  met  een  Hoofdige  eenzydige 
Aair  ,  driebhemige  Kelken  en  kruipend* 
Stee/en. 

Aan  de  Kaap  der  Goede  Hope  komt  deeze 
Soort  voor  ,  met  Draadachtige  ,  geknikte  < 
kruipende  Steelen  ,  die  witte  Worteltjes  heb- 
ben. De  Halmen  daar  uit  voortkomende  ,  en 
overend  ftaande ,  zyn  een  Handbreed  hoog , 
aan  't  end  een  Eyrond  Hoofdje  hebbende,  dat 
over  zyde  hangt,  met  verfcheide  ongefteelde 
Bloemen,  die  op  de  kant  gehaaird  zyn. 

(4)  Krop -Aair  met  rondachtige  Wollige  Aai 
rm  5  en  leggende  Takkige  Halmen. 

Door  den  Hoogleeraar  N.  L.  Burman 
isfus  is  dit,  zo  op  Java  als  op  Malabar  voor 
komend  Gras ,  in  Plaat  gebragt.     Uit  een 
overbly vende  Vezelige  Wortel  geeft  hetzelve 
verfcheide  Takkige  Halmen  van  een  Hand 
breed  hoog,  geheel  bedekt  met  Scheeden  der 
Bladen,  die  Elsvormig  zyn  als  Doornen.  He 
heefteen  gekropte  Eyronde  Aair,  die  enkeld 

is 

(3)  DaBtjlis  Spica  Capjtata  fecunda ,  Calycibus  tri- 
floris,  Caule  repente.  Mant.  185.  Daftylus  Spicatus» 
Burm.  Fl.  Cap.  forte  ? 

(4)  DaÜijlis  Spicii  fubrotundis  pubescentibus ,  Culmo 
proftrato   Ramofo.  Mant.  33  ,  557.  Burm.  FL  ïnd,  p 
28.  T.  12.  f.  2.  Niet.   T.  10.  f.  1 ,  gelyk  Reich^rd 
heeft ,  in  welk  Werk  ,  zo  uit  loutere  navolging  als  antas 
oneindige  fouten  van  aanhaalingen  zyn. 


Grasplanten. 


175 


is,  en  veel  gelykt  naar  de  Aairen  van  dat  VT. 
Kruid,  't  welk  men  liaazepootjes  tytelt.  Dee-  Af 
ze  Aair  bellaat  uit  digt  getropte  agtbloemige  J^°°FÖ" 
Kelken  >  die  dik  wils  ook  vierbloemig  zyn ;  fpits* 
ftyf  geftreept,  zo  wel  als  het  buitenfte  Bloem- 
klepje  5  terwyl  het  binnenfte  irgerold  is  ea 
gekleurd. 

Cynosurus.  Vingerpluinou 

De  Griekfche  Geflagtnaam  3  Honds -Staan 
betekenende ,  fchynt  niet  zeer  toepasfelyk 
voor  een  Gras ,  waar  van  veele  Soorten  Vin- 
gerachtig zyn  gepluimd  ,  en  deswegen  veeleer 
den  naam  van  Da&ylis  voeren  zouden.  Terwyl, 
nu  ,  de  anderen  3  hoewel  een  enkelde  ,  ook 
eene  Vingerachtige  Pluim  hebben ;  zo  noem 
ik  het  Vingerplulm  ;  dat  beter  luiden  zal  dan 
Hondsfiaart  •  Gras  ,  en  Kamgras  is  wat  onbe- 
paald of  ver  gezogt. 

Het  heeft  tweekleppige  veelbloemige  Kel- 
ken, veelal  eenzydig  geplaatst  in  een  gemeen 
veelbladig  Omwindzel ,  of  iets ,  't  welk  dien 
naam  voert,  op  zyde  geplaatst  (*).  De  vol- 
gende Soorten  zyn  daar  van  bekend. 

(  1)  Vingerplulm  met  Findeelige  Blikjes.  I. 

Dit  CtjnofïirïiS 
Öriftatm^ 

COÊte  Kg.  46,  Plaat  LXXXVU    "  ***** 
(O  Cijnofurus  Brafteis  phmatifidis.  Syfl.  Nat.  X 11. 
Xlen.  87.  Veg.  X1U.  p,  100.  Gort.  Belg.  p,  24.  Flor, 

S  2'  ■ 

II.  Bzeu  XIII.  Sum. 


$76         Drieman,  nige 


Afdeel  Z0U  ^en  naam  van  Kamgras  kunnen  voe* 

111.  *  ren,  die  van  fommigen  aan  het  geheele  Ge- 

s^ik!FD"  flaSc  gegeven  wordt.  Bauhinüs  heeft  het 
Gekamd  Veldgras  getyteld.  Het  groeit  door 
geheel  Europa  optaamelykhooge,  niet  fchraa- 
le  Weidlanden  en  Velden  ,  inzonderheid  die 
Zandig  zyn.  Op  vette  Gronden  heeft  het  de 
Halmen  een  of  anderhalf  Voet  ,  op  fchraale 
een  Span  hoog.  Men  kan  het  van  de  andere 
Soorten  van  Gras  ligtelyk  door  de  fierlyke 
Aair,  die  aan  ééne  zyde  met  Blommetjes  en 
Kamswyze  Blikjes  bezet  is  ,  onderfc heiden. 
Duidelykst  vertoonen  zig  dezelven  voor  en 
na  het  bloeijen3  onder  't  welke  de  Aairen  een 
geheel  andere  gedaante  hebben ;  hoewel  al- 
toos eenzydig. 

Dit  Gras  is  op  zig  zelf  niet  van  de  beften 3 
dewyl  het  zo  fchraal  groeit  en  niet  digt  fluit 
op  den  Grond;  maar,  onder  andere  Soorten 
van  Gras  gemengd,  doet  het  aan  het  Hooy 
geen  kwaad  :  ja  de  Schaapen  beminnen  het^ 
zelve  en  de  Lammeren  worden  'er  vet  van, 
Het  blyft  des  Winters  over. 


(2)  Vin- 

Suec,  8i ,  8S-  GoUan.  Monsp.  47.  GEF./Vot\  102.  Oed» 
Dan.  T.  238»  Schreb.  Gram.  69.  T.  8  f.  i.Cynofurus 
Brafteis  pinnatis  retufis.  Hall*  Hctv.  N.  1545.  Phleum 
criftatum.  Scop.  Carn.  11.  N.  81.  Gr.  Typhinum  &c. 
Barr.  Ic  27.  N.  2.  Gr,  Pratenfe  Criftatum  Spica  cris* 
tata  Isevi.  C.  B.  Fin.  2,  Prodr.  8.  Scheuchz«  Gram.  7^ 
Gramen  Crütatum.  C»  B.  Fin,  II.  p. 


Grasplanten. 


277 


(2)  Vingerpluim  met  de  Blikjes  Kafaehtigge-  A^BL 

vind  en  gebaard.  lil 

Hoorn- 

In  de  Zuidelyke  deelen  van  Europa,  en  ins  *j 
de  Levant  ,  groeit  dit  Gras  ,  't  welk  Van  het  Cynofurus 
Vosfeftaart  -  Gras  zig  onderfcheidt  door  de  QedóS 
ruimheid-  zyner  Aairen,  die  met  Baardjes,  en 
als  gedoomd  zyn  door  de  puntige  Kelken  en 
niettemin  ook  eenzydig.   De  Blikjes,  de  Bloe- 
men uitwaards  befchuttende,  zyn  eenbloemig, 
overhoeks  gevind,,  met  Baardige  Straalen.Zy 
hebben  een  tweekieppigen  Vliezigen  Kelk, 
die  twee  Blommetjes  bevat  ,  welke  ook  twee- 
kleppig zyn  en  aan  de  buitenfte  tip  gebaard. 

(3)  Vingerpluim  met  de  Aair  eenzydig  ,  en  III. 
het  binnen/ie  Kelkkafje  onder  de  Aairtjes  y^adidg 
geplaatst. 

In  Spanje  is,  door  Loefling,  dit  Jaar- 
lyks  Gras  waargenomen  ,  zynde  naauwlyks 
een  Span  hoog  ,  met  gezwollen  Bladfcheeden 
en  kleine  Blaadjes.    Het  heeft  de  Aair  lang- 

'  v/er- 

(2)  CtjHofutus  Brafteis  Pinnato  -  Paleaceis  "Ariftatis. 
R.  Lugdb.  64.  Gouan  Monsp.  47.  Ger.  Pvov.  102*  Cyn. 
Braclearum.  Dentibus  Lanceolato  -  Linearibus.  Hall, 
Helv.  N.  1546.  Gr.  Alopecuroides  Spiek  aspera.  C  B. 
Pin.  4.  Scheuchz.  Graml  80.  T.  2.  f,  8>  Bark*  Rxr. 
T-  123»  Wig.  2. 

(3)  Cynofurus  Spica  fecunda,  Calycis  Gluma  interiore 
Spiculis  fubje&a.  Löefl.  Tt.  41. 

U.  JDeel.  XIII.  Stuk,  j 


2?  8 


D  R  I  E  M  A  N  N  I   G  £ 


VI>  werpïg  ,  digt  gefchubd  met  twee  ryën  van 
Aïdeel.  eenzydige  ongedeelde  gekielde  platachtige 
Hoofd-  Kelken,  wier  Blommetjes  doorgaans  vyf  in 

STUK,  getaJ  Zyn# 

IV.  (4)  Vingerpluim  met  de  Aairtks  overhoeh 
'  dums.  eenzydig  ,  ongefteeld  ,  ftyf  0  Jiomp  ,  aange* 

Hard-  drukt. 

Dit  zonderlinge  Gras,  dat  niet  alleen  in  de 
Zuidelyke,  maar  ook  in  de  middeldeelen  van 
Europa ,  overvloedig  in  Thuringen  als  ook  in 
de  Paltz  voorkomt ,  munt  door  zyne  hardheid 
uit.  Het  heeft  leggende  Halmen  ,  naauwlyks 
een  Handbreed  Inng  3  en  gladde  Bladen.  De 
Aair  beflaat  uit  twee  ryën  van  eenzydige  drie- 
bloemige  Aairtjes  ,  zonder  OmwinvJzel :  dus 
heeft  het  de  Kenmerken  van  het  Beemdgras  , 
gelyk  Doftor Scopoli billyk  aanmerkt. H al- 
ler, niettemin,  brengt  het  tot  de  Dolik  t'huis. 
De  Aairen  groeijen  zydelings,  Vinswyzeeven- 
wydig  aan  de  Halm,  zodanig  dat  zy  het  Loof 
van  Boomvaren  eenigermaate  voorftellen.  In 
de  Tuinen  te  Kiiro  in  Egypte  heeft  de  'Heer 
Forskaohl  dit  Gras,  aldaar  vanzelf  groei- 
jende,  waargenomen  (*).  (5) 

(4)  Cfmfnrus  Spiculis  fecundis  alternis  fosfilibus  ,  rigi- 
dis ,  obtufis ,  appresfis»  'Sp.  Plant.  105  ,  1677.  Loliun 
procumbens  Spidt  diflicba.  Hall.  Helu,  N.  141 9.  Poa 
tkra.  Scop.  Cam*  II,  N.  101.  Gr.  Lolkiceum  majus 
fup.  Spica  multiplici.  C.  B.  Prodr.  19,  Gram.  Arvenfe 
Polypod/i  Panicula  crasfiore.  Barr,  Rar.  12 13.  T«  50. 

(*)  Flor4  JEgyjpt.  Avab.  p.  21. 


Grasplanten. 


279 


(5)  Vingerpluim  met  onverdeelde  Blikjes.  afdee 

Op  veelerley  Gronden  in  verfcheide  ^ee's^0ÏD- 
len  van  Europa  komtdic  Gras  voor.  In  Sweeden 
vondt  onze  Ridder  het,  doorgaans,  op  Moeras-  c^^^5 
fige  Velden:  het  was  omftreeks  Idria,  in  Kar-  Blaauw** 
niolie,  gemeen  op  dorre  Steenige  plaatfen:  in 
Svvitzerland  vondc  Hall  er  hetzelve  opRot- 
zen,  Leyser  by  de  Zoutwerken  te  Halle  en 
Ja  c<£u  in  by  Baden  op  de  Bergen.  De  laatst- 
genoemde Heer  merkt  aan  ,  dat  Linnjeus 
hetzelve  ten  onregte  tot  dit  Geflagt  betrokken 
hebbe;  aangezien  het  geene  Blikjes  had,  noch 
in  't  geheel  daar  voegde.  Ik  laat  dit  onbeflist: 
zo  wel ,  als  of  het  tot  het  Rietgras  behooren 
kan,  gelyk  zyn  Ed.  oordeelt.   De  Heer  Sco- 
poli  heeft  het  zo  zonderling  geacht,  dat  hy 
het  doopte  met  den  naam  van  Sesleria ,  naar 
zekeren  Geneesheer  te  Venetië,  wiens  Kruid- 
tuin hy  dikwils  met  veel  genoegen  hadt  be- 
fchouwd.     Dit  hebben  anderen,  ja  ook  de 
groote  H aller,  gevolgd,  door  wien  zelfs 

twee 

(5J  Cijuofurus  Brafteis  integris.  R.  Cl? ff.  495-^/.  Suec. 
82  ,  89.  R,  Lugdb.  64.  Aira  Fol  planis ,  Spica  fubova- 
ta  denfa.  Jacq.  Finch  15.  Sesleria  coerulea  &c.  Ard. 
Spec.  11.  p.  18.  T,  6.  f.  3,4,  5.  Sesleria  Locullis  tri- 
floris  imbricatis,  Calyce.  tricorni.  Hall.  Èelv*  N-  1446. 
Sesleria.  Scop.  Carn.  I.  p.  189.  Gramen  Glumis  variis. 
C.  B.  Pin»  10.  Prodr.  21»  Theatr»  158.  Scheuchz. 
Gram.  83.  T.  2.  f  9.  A,  B. 

S  4 

II.  Deel.  XIII.  Stuk. 


23o  DRIEM  AHNIOÏ 


Afdeel,  twee  Soorten  van  Sesleria  voorgefteld  wor* 
III-     den  3  geevende  zyn  Ed.  voor  Kenmerken  op. 

STUK, 

De  algemeene  Kelk  tweebladig,  egaal,  ge- 
fpitst.  Het  buitenfte  Bloemblaadje  groot,  fa* 
men  gedrukt  ,  gefpitst ,  drietandig;  bevattende 
in  zyn  boezem  het  andere,  dat  fchraaler  Wl 
ook  drietandig,  maar  ftomper. 
Kenmér-  Zyn  Ed.  merkt  aan  ,*  dat  het  van  de  Cyno* 
^uteria.  furm  veel  verfchille  en  by  de  Poa  zou  kunnen 
bly^en.  Wie  het  tot  deeze  laatfte  betrokken 
hebbe,  is  my  onbekend.  De  Poa  Aquatica  > 
van  den  Heer  Jacquin ,  daar  op  door  den 
Heer  Mürray  aangehaald,  is  het  zekerlyk 
niet.  C.  Bauhinus,  die  'er  reeds  een  Af- 
beelding van  gegeven  hadt,  noemt  het  Gras 
met  bonte  Kaf j es  en  Montius  Kanaryachtig 
Berg-  Gras ,  met  eene  in  Kleur  veranderlyke  Aair  (*) . 
Voor  dat  de  Aair  ryp  wordt,  is  dezelve fchooa 
Amethystkleur ,  wordende  vervolgens  wit- 
achtig zegt  de  Heer  Se g  ui  er,  die  het  in  'c 
Veroneefehe  op  Rotzige  plaatfen  van  Geberg- 
ten heeft  gevonden.  Men  zou  het  ook  veel- 
kleurig kunnen  heeten  :  want,  volgens  Hal* 
ler,  beftaa't  de  Kelk  uit  Violet -Zilverkleu- 
rige Kafjes  met  een  Violette  Streep  en  de 
Bloemblaadjes  zyn  wit  en  Violetkleurig  bont, 
allen  Baardig  gepunt;  het  buitenfte  drie-, het 

bin- 

(*)  Gramen  Phalaroides  montannm  Spica  vcrficolore. 
Mo nt.  Agr  Bon.  p.  48.  Dit  ftrekt  tot  opheldering  der 
gebrekkelyke  aanhaalinge  van  Rejchard. 


Grasplanten. 


binnenfte  tweehoornig.   Hoe  zyn  Ed.dan  den  vl 
Kelk,  in  de  Soortbepaaling  ,  driehoomig  heeft  Aftobc.. 
kunnen  noemen,  verftaa  ik  niet  (f).  Volgens  Hoo*o- 
Scheüchzer  zyn  'er  twee  en  dikwils  drie  Blom- STÜK* 
metjes  in  eene  Kelk, 

Onze  Ridder ,  die  de  gezegde  Kelkblaadjes 
zal  bedoelen  met  den  naam  van  Blikjes,  merkt . 
aan,  dat  de  Bladen  van  dit  zonderlinge  Gras 
hlaanwachtig  zyn,  en,  doordien  hetzelve  zig 
langs  den  Grond  in  't  ronde  uitbreidt,  in  't 
midden  verdorrende  ,  die  kaale  Plekken  in 
blaauwe  Kringen  op  de  Bergen  hier  en  daar 
veroirzaakt ,  welken  men  ,  in  Duitfchland  , 
Dansplaatfen  der  Hexen  noemt ,  of  der  Wa- 
ter-Nymphen:  welker  oirfprong  de  Natuur- 
kundigen van  Zwavelige  uitdampingen  [des 
Gronds  of  van  het  pisfen  der  Paarden,  had- 
den afgeleid.  De  Halmen  regten  zig  fchuins 
op ,  omtrent  een  Span  of  een  Voet  hoog.  De 
Wortels  doen  de  Geneverboomen ,  en  't  an- 
dere Heeftergewas ,  verflikken. 

(6)  Vingerpluim  mét  Vingerachtige  omge-  vr. 
kromde  Aairen ,  en  een  famengedrukte  op-  CtJ™f"J£? 
geregte  Halm;  de  Bladen  byna  tegenover*™*, 
elkander.  Aairig™" 

Door 

Cf)  Haller  heeft  Catyce  tricorni ,  niet  F/ore  tricorni , 
gelyk  die  Autheur  fchryft. 

(6)  Cynofurus  Spicis  Dïgltatis  incurvatis,  Culmo  com- 
rresfo  ,  erefto  ,  Fol.   oppofïtis.  Sp.  Plant.  9.  Gramen 

S  5  Dac- 

II.  Deel,  XIII.  Stüku 


Oriemannigk 


Vh       Door  geheel  Indie  wordt  dit  Gewas  gezaaid* 
Am.Bt*  en  mooglyk  wel  iri  alle  Zuidelyke  deelen  van 
Hootd-    Afia,  dewyl  het  in  Egypte  ook  bekend  is,  zo 
men  wil;  doch  het  kan  geenszins  Nejem  el 
Salib  zyn  van  Alpinus  ,  dus,  dat  is  te  zeg- 
gen Kruis  -  Gras ,  genaamd  ,  wegens  de  ge- 
kruiiïe  Aairtjes  ,  zynde  de  volgende  Soort. 
Rümphius  die  'er  een  goede  Af beekiing  van 
geeft ,  waar  mede  myn  zeer  fraaije  Exemplaar 
van  Ceilon  overeenkomftig  is ,  merkt  aan ,  dat 
de  Plant,  in  een  vette  Grond,  wel  vier  of  vyf 
Voeten  hoog  groeit,  geevende,  na  het  op- 
fchieten  van  de  eerfte  Halm,  nog  een  menig- 
te anderen  uit  éénen  Wortel;  zo  dat  hét  zeer 
vrugtbaar  moet  zyn.    Aan  den  top  van  de 
Halm  komen  vyf ,  zes  of  agt  Vingerachtige 
dikke  Aaircn,  digt  tegen  elkander,  zynde  maar 
aan  de  eene  zyde  bezet  met  de  Bloemen  of 
Zaadhuisjes ,  die  famen  een  Bol  maaken.  Van 
,    het  Zaad,  dat  men  ,  met  de  Handen,  daar  uit 
wryft  of  klopt ,  kooken  de  'Indiaanen  ,  na 
dat  het  van  den  bast  gezuiverd  is,  een  Bry  of 
Pap,  even  als  van  't  Panik-Koorn,  noemende 
hetzelve  Naachum  of,  volgens  hunne  uitfpraak , 
Naatsjom.    Het  is  nog  van  veele  andere  ge- 
bruiken 

Da&ylon  Americanum  minus.  Schfuchz*  Gram.  io?t 
Oriëntale  majus  Frumentaceum.  Pluk.  Alm.  174.  T.  91. 
f,  5.  Panicum  Gramineum»  f.  Naats  -Joui.  Rumph*  A:i/h. 
V.  p.  203.  %  76.  f.  2-  Tfitti-Pulln.  K  Matab.  XII. 
y.  149,  T.  78.  Burm.  Fl.  lnd<  p,  29, 


Grasplanten.  283 
bruiken  onder  het  Volk  ,  gelvk  uit  den  Ma-  A  VL 

Afdeel. 

Jabaarfen  Kruidhof  blykt.    Dit  meent  men,  HL 
dat  het  Koorn  zy  ,  door  het  welke,  in  ron- sm™™" 
de  Koeken  gebakken  als  Brood,  een  groot  ge- 
deelte der  Ingezetenen  van  Ethiopië  gefpyzigd 
wordt. 

(7)  Vingerpluim  met  vier  Vingerachtige  fïom-  vil. 
pe  \  zeer  uitgebreide  Aairen  ,  die  ëefphst  cVnofurus 
z.yn ;  gefpitfie  Kelken ,  een  kruipende  Sten-  Egyp- 
gel  en  gepaarde  Bladen.  tifch* 

Naast  past  dit  op  de  Plant  ,  welke  Alpi- 
nus  in  Plaat  gebragt  heeft,  zeggende,  dat 
menze  in  Egypte  Kruis -Gras  noemt,  om  dat 
de  vier  Aairtjes  een  kruis  maaken ,  op  den  top 
der  Halm.  Het  heeft  Bladen  ,  zegt  hy,  als 
van  gemeen  Gras  ,  doch  kleiner  en  groeit 
naauwlyks  een  Vinger  hoog.  Het  kleine  punt- 
je, evenwel,  ontbreekt  aan  de  Aairtjes  in  zy- 
ne  Afbeelding  en  de  Bladen  zyn  aan  de  Halm 
niet  gepaard  ,  zo  min  als  in  de  Af  beelding  van 

Mo- 

(7)  Cijnofurus  Spicis  Digitalis  quaternis  obtufis  pa- 
tentisfimis  &c.  SyjU  Nat.  Cyn.  Sp,  quaternis  termina- 
libus  horizontalibus.  R.  Lugdb.  64.  G ramen  Ifchsemum 
Malabaricura  fpeciofius  ,  ïongioribus  mucronatis  foliis. 
Pluk.  Alm.  175.  T  300.  f.  8»  Gramen  Vaccinum ,  foe- 
mina.  Rumph.  Amb.  VI»  p.  io«  T.  4«  f.  J.  Gr»  Dafty- 
lon  JEgyptiacum.  C.  B.  Tin.  7.  Theair.  110.  Mor.  S. 
8.  ï.  3.  U  7.  Scheuchz.  Gram.  100.  Nejem  el  Salib 
Alf#  JEgypt.  Cap.  XL-  p.  121.  Burm.  Fik  Ind.  $•  28* 

II.'  Deel.  XIII,  Stuk. 


234  DlUEMANNIGI 


AroEix  Mor  isoNj  en  in  de  aangehaalde  van  Plu- 
lil.    ke  neTj  die  veeleer  tot  het  voorgaande fchynt 
sfuK? °"  te  behooren.    Veslingius  zegt ,  dat  het 
dikwils  voorkomt  met  meer  dan  vier  Aairtjes 
en  noemt  het  Geflernd  Gras.     Dus  zou  het 
fchynen  te  naderen  aan  de  volgende  Soort. 

VUT.       (8)  Vingerpluim  met  gevingerde  Liniaale  Aai- 

fndifus*1*  ren>  een  famenSec^ru^te  neigende  Halm^ 

Indifch.  die  aan  den  voet  Knoopig  is  en  overhöekfe 

Fig.  3.  *  Bladen. 

Zodanig  een  Gras,  als  dit,  valt  in  de  beide 
Indien.  Wylen  de  Hoogleeraar  J.  Eürman- 
m;s  heeft  het  in  Afbeelding  gebragt,  met  ze- 
ven zeer  lange,  dunne,  fpitfe  Aairen,  die  ne- 
derwaards  gebaard  zyn,  by  elkander  Sterswy- 
ze  op  den  top  der  Halm  geplaatst.  Zyn  Ed. 
Exemplaar  was  van  Ceylon  ;  doch  het  komt 
ook  in  andere  deelen  van  Oostindie  voor;  ge- 
lyk  ik  verfcheide  Exemplaaren ,  daar  van,  uit 
Java  ontvangen  heb,  één  of  anderhalf  Voet 
lang,  doch  niet  meer  dan  vyf-  Aairig.  In  fom- 
migen  loopen  de  Aairen  fmaller  naar  de  punt: 
in  anderen  blyven  zy  even  breed,  dat  is  Lini- 
aal en  hebben  ftompe  enden  ;  gelyk  inzonder- 
heid 

(8)  Cijnofurus  Spicis  Digitatis  linearibus,  Culmo  com- 
presfo  declinato  bafï  nödofo ,  Fol.  alternis.  Sp%  Plant. 
8.  Cyn.  Sp.  aggreg.  termmanbus  dcorfum  Ariftaris.  R. 
Lugdb.  65,  Gr.  Daftyloides  Spicis  deorfum  Ariftatis. 


Grasplanten» 


2S5 


heid  in  die,  welken  de  Heer  Th  un  berg  in  VI. 
Japan  verzameld  heeft.    Het  Koeijen  «  Gras  van     fjj  ;Et 
Rumphiüs,  op  Ambon  dus  genaamd,  om  Hoofd* 
dat  het  jong  zyride  van  de  Runders  gaarn  ge- 
geten wordt ,  hadt  ook  dergelyke  Aairen ; 
het  Wyfje,  dat  laager  bleef,  vier  5  in  't  kruis 
ftaandc,  en  het  Mannetje,  dat  twee  of  drie 
Spannen  hoog  wieidt,  tot  zeven,  agt  en  tien 
Aairen,  naar  't  end  verdunnende:  zo  dat  het- 
zelve hier  behoort.    Het  getal  der  Aairen  is  . 
echter  doorgaans  vyf,  die  fomtyds  wel  zeer 
dun  en  een  Vinger  lang,  fomtyds  taamelyk  dik 
en  kort  vallen  ,  gelyk  in  dat  Japanfche,  inFig. 
3,  op  Plaat  XCI ,  vertoond;  alwaar  men 
ziet,  hoe  fomtyds  onder  de  Aairen,  die  het 
Kroontje  maaken  ,  nog  een  enkelde  Aair  ver- 
fchynt,  die  ook  wel  in  de  Oxel  van  een  Blaad- 
je is  vervat. 

Is  nu  deeze  Soort  van  de  twee  voorgaanden 
weezentlyk  verfchillende  ?  Het  fchyntmytoe, 
dat  de  Kenmerken  zeer  in  elkander  Ioopen.  De 
onderfte  Bladen  vertoonen  zig  dikwils  als  te- 
genover elkander  of  gepaard,  terwyl  de  hoo- 
gere  Bladen  blykbaar  overhoeks  ftaan,  of  el- 
kander, met  haare  Scheeden,  vervangen.  Dat 
de  Kelken  in  het  Egyptifche  tweebloemig  zou- 
den zyn,  en  in  de  beide  anderen  vierbloemig, 

fchynt 

Burm»  Zeyt.  106.  T*  47.  f.  i.  Gramen  Vaccinum  mas. 
Rumph.  Amb.  VL  p.  10.  T.  4.  f.  2.  Kavara  -  Fullu, 
H.  Mat.  XIT.  p.  131,  T.  69.  Burm,  Ft.  Ind.  p.  29. 
II.  Dbkl.  XIIL  Sm. 


Driemannigê 


VI.  fchynt  iets  te  betekenen  ;  doch  gaat  dit  wel 
Armst.  vasCr>  Wy]en  de  Heer  Burmannüs  vdndt- 

stuk,010-  ze  in  het  §ec*a8te  Ceylonfche  maar  twee  of 
driebloemig.  En  zyn  Ed.  achtte  het  Ambon- 
fche  3  voorgemeld  ,  het  Kruis  -  Gras  te  zyn 
van  Alpinüs:  waar  aan  het  Wyfje  >  im- 
mers, zeer  naa  komt.  Het  Krom-Aairige  , 
Coracan  genaamd  by  de  Cingaleezen  ,  onder- ' 
fcheidt  zig  aanmerkelyk  door  de  Geftalte,  en 
door  de  grootte  van  't  Gewas.  Naar  dit  laat- 
fte  fghynt  een  Koorn  Goddam  genaamd,  dat 
men  op  Java  en  Baly  aan  de  .kanten  van  de 
Rystvelden  plant  5  zo  Rümphius  meldt, 
de  Bladen  van  het  gedagte  Koeijen  -  Gras , 
Rompot  Carbon  genaamd ,  hebbende,  doch  vier 
Voeten  hoog  groeijende  ,  te  gelyken.  Dit 
droeg  vier  Aairen  op  den  top  der  overend 
ftaande  Halmen  ,  en  het  Zaad  >  dat  wit  en 
nwart  was  naar  de  Soorten  ,  werdt  tot  Bry 
gekookt  als  Panik-  Koorn,  of  ook  tot  Aas, ge- 
geven aan  't  Gevogelte  :  terwyl  het  jonge 
Gras  van  alle  deeze,  nog  jong  zynde  >  diende 
tot  Beeften- Voeder. 

Cywfurus  '         Vingerpluim,  dat  met  eenvoudige  Takjes 

Pirgatus*  jes  gepluimd  is ,  en  ongefleekk  Kelken  heeft 

Roedig.  ^ 

(ij)  Cynofurus  Panicula  Ramis  fimplicibus  ,  Flor.  fes* 
fiiibus  fubfexfloris;  ultimo  iterili;  inflmis  fubariftatis.  Sp. 
Plant.  6.  Am.  Acad.  V.  p.  "393  Gramen  Loliaceum 
&c»  Brown.  tfam.  137.  Gr,  Daftyloa  Panicula  long? 
&c,  Sloaisu  tfam,  34,  Bijt  J.  p.  113,  T.  70.  £♦  2. 


Grasplanten.  «87 

lyna  van  zes  Blommetjes ,  het  hovenfle  on-  afdeel. 
vrugtbaar  0  de  onderjlen  eenigermaate  ge-  jjj**^ 
baard.  stuk. 

Op  't  Eiland  Jamaika  is ,  door  den  ver* 
maarden  Sloane,  onder  andere  Soorten 
van  Vinger* Gras 3  dit  waargenomen. waar  aan 
hy  een  lange  Pluim  toefchryft,  beftaande  uiü 
veele  fchraalere  zagte  Aairen.  Browne  be- 
fchryft  5  onder  de  Jamaikafche,  een  Dolyk* 
Gras,  dat  de  Pluim  uit  enkelde  Rolronde  Aai- 
ren famengefteld  heeft  ,  met  kleine  famenge- 
drukte  tweezydige  Aairtjes  ,  overhoeks  of  ia 
*t  verband  geplaatst.  Men  heeft  de  Kelken 
vyf  of  zesbloemig  bevonden.  De  Aairen  ftaan 
Kranswyze  aan  de  Halm ,  't  welk  een  lange 
pluim  maakt. 

(10)  Vingerpluim  ,  dat  met  drievoudige  han-  x 
gende  onvrugtbaare  Aairtjes  gepluimd  is  en  Cynofurm 
gebaarde  Bloempjes  heeft.  Verguld; 

Dit  zonderlinge  Gras  ,  naauwlyks  meer  dan 
een  halve  Handbreed  hoog  groeijende,  munt 

niet- 

(10)  Cijnofums  Paniculae  Spiculis  flerilibus  pendulis 
ternatis ,  Floribus  Ariftatis.  Sp  Plaut.  10.  Gram.  Bar- 
cmonenfe  Panicula  denfa  Aurea.  Tournf.  Inft.  523. 
Shaw.  Afr*  f,  p.  232.  Gramen  Panicula  peiidnla  Au- 
rea. C.  B.  Pin.  3,  Thecdr,  33.  Scheüchz.  Gram.  149* 
Gr,  %ciurum  f«  Alopecurum  minus  hetercmaiia  Panicu- 
la. Barr.  Rar.  ngo.  Tc,  4, 


£§S  Driemannigje 

VI.    niettemin  door  zyne  vergulde  Aairen  uit.  Men 
AïnEL'  heeft  het  in  de  Zuidelyke  deelen  van  Eóropa, 
Hoofd-  ajs  ook  in  de  Levant,  gevonden.  Shaw  geeft 
'er  de  Afbeelding  van,  onder  de  Planten  van 
N  Barbarie*    Het  groeit  plagswyze  en  vergaat 
jaarlyks.     Aan  den  voet  der  Aairtjes  komen 
twee  Kelken  ,  ieder  twee  Blommetjes  heb- 
bende en  deeze  brengen  zeer  fyn  Zaad  voort. 

De  Cynofurusy  welke  de  Heer  Forskaohl 
ternatusy  dat  is  drievoudig  noemt ,  in  Arabie. 
door  hem  gevonden ,  fchynt  echter  deeze  niet 
te  zyn.  Nog  een  andere  heeft  hy,  die  opmer* 
Icing  verdient ,  naameiyk 

XL  00  Vingerpluim  met  Liniaaïe  Aairen  ^  deon- 

^ffucifL  derften  overhoeks  ,  de  bovenften  tweevoudig 

mus.  en  overhoekfe  Bladen  ,  die  aan  den  rand 

«jVlokbla-  Vlokjes  draagen. 

Dit  Gras  ,  op  vogtige  Velden  by  Taas  ge- 
meen, hadt  de  Halmen  een  Voet  hoog,  onder 
bekleed  met  Scheeden  der  Bladen,  die  ook  een 
Voet  lang  en  een  Pink  breed  waren,  hier  cn 
daar  Haairig  en  aan  de  kanten  digt  bezet  met 
witte  rondachtige  Vlakjes.  Aan  den  top  der 
Halmen  kwamen  fmalle  Aairen  voort,  dikwils 
onder  drie ,  boven  twee  ,  aan  de  eene  zyde 
met  twee  ryën  van  Aairtjes,  wier  Keik  twee- 
klep- 


(liy  Cynofums  Spicis  Linearibus ,  Merioribus  alter-' 
tiis ,  fupremis  geminis  ;  Fol.  alternis,  margine  alterne 
Flocciferis.  Flor.  /Egypt*  Ar  ah*  p,  »i, 


Grasplanten; 


fcleppig  was  en  driebloemig.  De  Plant,  zegt  AfJJ^ 
hy,  vertoonde  zig ,  zelfs  van  verre,  wegens  II L 
die  wit  gevlokte  Bladen,  zeer  fraay.  sn/l?^* 

F  e  s  t  ü  c  a.  Drayik. 

Gelyk  de  Latynfche  naam  van  dit  Geflagt 
fcyne  afleiding  van  Stoppelen  heeft,  zo  past 
'er  zeer  op ,  de  Nederduitfche  Dravik  ,  die 
van  Draf  of  Kaf  afkomftig  fchynt  te  zyn.  lm- 
ariërs  voegt  hy  beter  op  dit  dan  op  het  vol- 
gende ;  hoewel  hy  door  fommigen  daar  aan  is 
gegeven. 

Van  't  voorige  onderfcheidt  het  zig  genoeg- 
zaam door  de  Geftalte  en  door  een  langwer- 
pige Spilrondachtige  Aair,  met  gefpitfte  Kaft- 
jes of  Klepjes  (*).  De  Pluim  is  by  fommigen 
eenzydig  ,  by  anderen  over  beide  of  alle  zyden 
egaal ;  als  volgt. 

I.  Met  de  Pluim  over  ééne  zyde. 

("i)  Dravik  met  een  eenzydige  Pluim ,  van  op-  I. 

ft aande  gladde  dairtjes;  het  êèm  Kelkklep-  ^Ztoi 

je  gaafy  het  andere  ge/bitst.  ^sm 

Zwenk 
achtige, 

f  OO  Zie  %«  42,  öp  Plaat  LXXXVIÏ. 

O)  Fefiuea  panic.  fecunda ,  Spie.  ereftis  lsevibus  &c, 
S?j/t  Nat.  XII.  Gen»  88-  Peg,  XIII.  p.  101.  Sp.  Plant. 
.20.  Feft.  Spicis  erettis  ad  unum  latus  &c»  R.  Lugdb. 
ÉS-  Gr.  Paniculatum  Bromoides  minus  &c.  Raj.  AngU 
JU.  p.  415.  Pluk,  AU.  174.  T.  33.  f»  10*  Scheuchz, 
^Qram,  297. 

T 

II.  DEEfr.  XIII.  Sratt 


DRIEK  ANNlCfi 


VL 

ApDEEL. 

til. 

Hoofd- 
stuk. 


TL 

Fefluca 
Ouina. 
Schaa- 

pen-Dra- 

vik» 


In  Engeland  en  Vrankryk  groeit  deeze  Soort, 
die  van  de  Muizen  -  Oorige  verfchik  dooreen 
byna  geaairde  Pluim  en  niet  kanthaairige  Kaf- 
jes  en  naar  de  volgende  gelyfct,  maar  breeder 
Bladen  heeft, 

(2)  Dravik  met  een  eenzijdige  gedrongene  ge* 
baarde  Pluim ;  de  Halm  vierkantig  en  hy* 
na  naakt ,  de  Bladen  Borftelachtig* 

Dit  kleine  korte  harde  Gras ,  dat  van  da 
Schaapen  zeer  bemind  wordt  ,  komt  met  eeni- 
ge  verandering  door  geheel  Europa  niet  al* 
leen  ,  maar  ook  in  Rusland  en  Siberië  3  overvloe- 
dig op  Heijen  en  woefte  Velden  voor.  DeTar- 
taaren  zoeken  de  plaatfen  op ,  waar  dit  Gras 
groeit,  om  dat  hetzelve  hun  een  goede  Weide 
voor  het  Vee  verfchaft»  Op  Veenige  Gron- 
den, ja  zelfs  op  drooge  plaatfen  en  Muuren  is 
hetinSwitzerland  gemeen, zegt  de  Heer  Hal- 

ler. 

Festuca  Pan.  coarfrata  fecunda  Ariftata  &c.  $p. 
Plant.  1.  Gort.  Belg,  24.  FL  Suec,  95  ,  91.  Gouak 
Monsp.  49.  Ger.  Prov*  93.  Feft.  Fol.  peranguftis ,  Pa--' 
nlcula.  ftri&a.  Hall.  Hetv.  N.  1442.  Bromus  Ovinus. 
Scop.  Caarn.  II.  N.  112.  Poa  Fol.  Setaceis  &c.  Gmel, 
Sib.  I.  p.  107.  N,  42.  R,  Lugclb.  62.  Giamen  Fol.  Jun* 
ceis  brevibus  majus  &  minus.  C.  B.  Fin.  5.  Frodrm  ir. 
Exile  G ramen  duiius.  Lob.  Ic.  7.  Gramen  Capillatnra 
Loc.  Pennatis  non  Ariftatis.  Vaill.  Far.  92.  &,  Feft. 
Spiculis  viviparis.  FL  Suec.  I.  N.  94.  Gram.  Panic»  Spar-* 
teum  Alpinum,  Panic.  angufta,  fpadiceo  -  vindi,  pro* 
liferum.  Scheuchz.  Qmm%  313.  T.  x* 


Grasplanten. 


^LER.  De  Friezen  noemen  het  Amelands-Gras  >  VI, 
jom  dat  het  op  dat  Eiland  veel  voorkomt  in  A\ii^ 
jdorre  Zandgronden  ;  geJyk  ook  op  Tesfel  en  Hoorn- 
anderen;  aan  de  Zeekust  in  Friesland;  op  de 
Heiden  buiten  Harderwyk  en  Naarden,  alsme- 
de in  het  Veld  aan  den  Haarlemmer  Hout. 

In  't  algemeen  is  het  kenbaar  aan  zyne  zeer 
(malle  ,  doch  niettemin  platte  ,  Biesachtige 
iBIaadjes ;  de  vierhoekige  Halmen  en  korte 
[gebaarde  Pluim.  De  Halm  is  naakt  ,  (laat  over- 
(end,  en  heeft  op  zyn  hoogfte  ongevaar  een 
jVoet,  doch  dikwils  maar  een  Handbreed  lang- 
te.  Hoe  laager ,  hoe  vleeziger  de  Blaadjes 
zyn,  hoe  kleiner  de  Pluim  is  en  hoe  minder 
gebaard.  Laag  is  het  eenigszins  blaauwachtig 
groen :  hooger  valt  het  groen  ?  met  de  Aair- 
jtjes  bruinroodachtig  of  Violet.  Ook  komt  het 
ifomtyds  jongdraagende  f  voor,  zogenaamd,  't  f  Fesma 
[welk  dikwils  in  de  Grasplanten  plaats  heeft  op  Fwl^m 
[Gebergten  of  andere  fchraale  Gronden ;  wan- 
jneer  het  Blommetje  geen  ryp  Zaad  voort- 
brengt, maar,  in  plaats  van  dien,  lange  groe- 
ne Blaadjes,  naar  jonge  Grasplantjes  gelyken* 
de,  uitfchiet ,  zo  Haller  aantekent.  Lin- 
n/eus ,  niettemin,  merkt  aan,  dat  dit  een  be* 
ftendige  Verfcheidenhcid  zy,  ook  fland  hou- 
dende, wanneer  men  dit  Gras  voortteelt  in  de 
[Tuinen.  Zyn  Ed.  hadt  'er  zelfs  een  byzondere 
jSoort  van  gemaakt  gehad  ,  en  Scheuchzer 
[geeft  daar  van  ,  onder  dien  tytel,  de  AfbeeU 
ng. 

T  2  (3) 

II.  Deel.  XIIL  Stük. 


Driemannigë 


VI.        (3)  Dra v ik  met  eene  eenzydige  ruuwe  Pluim-; 
A^EEL%  de  Aairtjes  zesbloemig,  gebaard;  het  laatA 

Hoofd-  fle  Blommetje  ongebaard  1  de  Halm  half- 

5WSi.  rond- 

Feftuca 

r^Roode  drooge  plaatfen  ïn  Europa  groeit  ook  dit; 

Gras,  'twelk  van  het  voorgaande  zig  niet  al- 
leen door  de  grootte ,  als  de  Halm  tot  twee 
en  drie  Voeten  opfchietende,  maar  ook  door 
breeder,  langer  Bladen ,  en  door  de  roodheid! 
der  Aairen,  wanneer  dezelven  ryp  Zaad  in  heb- 
ben, ondarfcheidt.  Van  het  Hardachtige,  dat 
volgt,  verfchilt  het,  inzonderheid,  door  de 
vlakheid  der  Bladen ,  dat  de  Aairtjes  wat  groo- 
ter  zyn  en  de  Pluim  Iosfer :  van  het  Muizen- 
Oorige,  doordien  de  Wortel  -  Bladen  Borft el-; 
achtig  en  d-e  Baardjes  kort  zyn. 

1Y        (4)  Dravik  met  een  bogtige  Pluim,  hellendt\ 
Ametlnj-  eenzydige  Aairtjes  die  bykans  ongebaard: 

"^Violette,  m  Borjielige  Bladen. 

In 

(3J  Fefluca  Panic.  fecunda  fcabra  ,  Spïculis  fexfloris 
Ariftatis,  Flosculo  ultimo  mutico ,  Culmo  femi  -  tereü, 
Sp>  Plant*  5.  FL  Suec.  93  ,  92.  Gouan  Monsp.  49.  Feft, 
Fol.  perangultis  &c.  Hall.  Helv*  N.  1440.  fi.  Feil, 
Fol.  hirfutis  latiusculis  &c.  Idem.  N.  1435.  Scheuchz.i 
Gram.  287  >  289. 

(4)  Fejluca  Panic.  flexuofa ,  Spiculis  fecundis  inclina-1 
tis  fubmuticis  &c.  Sp.  Plant.  6.  R.  Lugdb.  68.  Gr.  Mont 
Fol.  Capill.  longioribus,  Pan.  heteromalla:  Spadice&  Sc 
velut  Amethyftin&.  Schjsuchz.  Gr,  276, 


GRA  SPI-  anten. 


293 


I     In  Italië,  Vrankryk  ,  Engeland,  komt,  vol  VL 
!  gens  den  Ridder,  deeze voor, die  als  eene  Ver-  Aïj7jEL# 
j  fcheidenheid  van  de  Schaapen  -  Dravik  ,  door  Hocïd- 

den  Heer  H  aller  ,  is  opgetekend,  en  door  " 
hScHEUCHZER  omftandig ,  als  een  Inboor- 
I  ling  van  Switzerland,  befchreeven.  Hy  noemt 
[  het  Berg  -  Gras ,  met  de  Bladen  langer  en  Haair- 

achtig  dun,  de  Pluim  eenzydig,  bruinrood  en 
1  als  Amethystkleurig. 

(5)  Dravik  met  de  Pluim  eenvoudig  getakt  en  V. 

byna  ongefteelde  Aairtjes.  rept&t 

Krui- 

In  Arabie  en  Paleftina  komt ,  volgens  den  pende. 
Ridder,  deeze  voor  ,  die  den  Wortel,  van  dik- 
te als  een  Penne- Schaft,  zeer  lang  onder  den 
Grond  voortkruipende  heeft  ,  bekleed  met 
breede  Bladftukken.  De  Halm  is  meer  dan 
anderhalf  Voet  hoog.  De  Bladen  zyn,  door 
inrolling,  Draadachtig  dun. 

(6)  Dravik  met  de  Pluim  eenzydig^  langwer-  yj# 

pig  ;  de   Aairtjes  zesbloemig  langwerpig  cp^urüiSm 

glad;  de  Bladen  Borftelachtig.        Met  Hard- 

achtige, 

(5)  Festuca  Panic.  Ramis  fimplicibus,  Spiculis  fubfes- 
fkibus.  Sp.  Plant,  II.  p,  108.  N.  2. 

(6)  Ftsmca  F'ciriic.  feounda  oblonga,  Spie.  fexflorisob- 
longis  loevibus  &c*  Sp.  Plant*  3.  Feft.  Pan.  nutante  in- 
terne Ramofa  &c.  R.  Lugdb.  68.  Feft,  Fol.  perang.  Pan. 
ïrifta  &c,Hall.  Hetv.  N«  1437.  Gram.  Prat.  Pan-  duriore 
!axa  &c.  Raj.  Hist.  12S6.  An%L  IJl.  p.  4T3.  T.  19.  f.  1, 
?ir.  tenue  duriuscuium  &  pens  Junceum,  J,  B.  Rijt.  II, 
p;  463. 

T  3 

II.  Deel.  XIII.  Stuk, 


294  D  R  1  E  M  A  N  N  1  G  E 

VI.  Mst  de  volgende  komt  deeze  ,  die  op  droo- 
^  III.16***  ge  Velden  in  Europa  groeit,  overeen  door  Draad- 
Hoofs-  achtige  gefleufde  Wortelbladen ,  en  platte  Gras- 


achtige Stengbladen  ;  maar  verfchilt  door  de 
gladheid  van  de  Kafjes  ,  die  zeer  kort  gebaard 
zyn s  5t  welk,  benevens  de  meer  gedrongene 
Pluim  ,  haar  van  de  Roode  onderfcheidt  ,  en  van 
het  Schaapen-Zwenkgras,  boven  en  behalve 
"  de  ronde  Halmen  ,  doordien  de  Aairtjes  ge- 
duurig  in  een  zeer  kort  Baardje  uitloopen.  HaiJ 
xer  zegt ,  dat  hetzelve  zwart  is,  een  twaalf- 
de Duims  lang. 

VIL  (7)  Dravik//zé?/  eene  Aair achtige  Wollige  Pluim 
ftumet*  m  Draadachtige  Bladen* 

turn. 

Praylfen*  *n  Spanje ,  als  ook  in  Deenemarken,  is  dee- 
ze waargenomen,  die  de  Halmen  een  Voet  of 
anderhalf  hoog  en  Draadachtig  dun  heqft,  mee 
laa'ge  ronde  Wortelbladen,  en  eene  kleine  Pluim, 
beftaande  uit  tien  of  twaalf  Aairtjes,  de  onder* 
ften  gefleeld,  allen  zeer  kort  gebaard, 

VUL      C^)  Dravik  met  eene  ge-aairde  Pluim  ,  zeer 

Muizen- 

Qonge,  Festuca  Panicula  Spiciformi  pubescente,  Fol.  Fi* 

liformibus.  Sp*  Plant.  4.  Ft,  Dan. 

(8)  Festuca  Pan*  Spicata ,  Cal.  rmnutisfimis  mutïcis 
&c\  Sps  Plant.  8  Gouan  Mcnsp.  49.  Fcft.  FoK  Seta- 
'ceis ,  Panicula  erecta  &c.  Hall.  Helv.  N.  1443.  Feft. 
Pan.  Spicata  nutanfce  &c.  R.  Lugdb.  68.  Gr.  Feftuceum 
Xvlyurum.  Barr.  h\  T,  99.  f,  i.  Sch euchz.  Gram.  194. 
Muroyuxn  Spicalongisfnna,  Mor. III,  S.  8-  T.  43 


Grasplanten. 


295 


kleine  ongebaarde  Kelken  en  ruuwe  lang  vi. 
gebaarde  Bloemen.  ^ïllf L" 

Ij  (joï'd«« 

Dit  Gras  komt ,  in  veele  deelen  van  Europa, STUK% 
zo  op  drooge  dorre  Gronden ,  als  op  Muuren 
van  oude  Gebouwen,  voor.  Des  wegen  vindt 
men  't  ook  Gras  der  Muuren ,  met  een  zeer  lan- 
ge Aair  ,  getyteld.  De  Halmen  zyn  van  een 
halven  tot  een  geheelen  Voet  lang  en  langer, 
de  Bladen  zeer  fmal.  De  Pluim  komt  dikwils 
een  half  Voet  lang  voor,  zeer  dun  en  ruig  ; 
beftaande  uit  Aairtjes  ,  wier  Kafjes  uitermaate 
klein  zyn.  De  Kleur  is  dikwils  paarfchachtigv 
De  Heer  H aller  hadt  waargenomen  ,  dat 
het  Baardje  zyn  oirfprong  heeft,  beneden  dc 
tip  ;  gelyk  in  die  van  't  volgende  Geflagt. 

(9)  Dravik  met  eene  eenzydige  Pluim  en  vyfi  jx. 
bloemip-e  Kelken  ,  het  laatfïe   Blommetje  „  Fefi™a 

7  777^7  fpadicea* 

omrugtbaar  >  en  gladde  Bladen.  Bruin* 

loode, 

By  Montpellier  in  Languedok  ,  als  ook  in 
Switzerland  ,  komt  dit  Gras  voor ,  dat  de 
hoogte  heeft  van  vier  Voeten  en  groote  Bloe- 
men, naar  die  van  het  Hooge  gelykende,maar 
als  gevederd  en  de  geheele  Aair  donker  paarfch- 
achtig 


(10) 


(9)  Fefhica  Pan.  fecunda,  Cal.  quinquefloris  &c.  Stift. 
Veg.  XI1L  p.  101.  Gr.  Alpin.  latifol.  Pan.  heteromalla 
fpadicea,  Locufiis  Pennatis.  Scheuchz*  Gram.  278.  Hall. 
Jtietu.  N.  1436. 

T  4 

II.  Deel.  XIII,  Stu& 


2^6 


Driemannige 


VI.  fi0\  Dravik  met  een  onverdeelde  Pluim  ;  ê& 

i  u.  Aairtjes  overhoeks  $  byna  ongsfieeld  en  rond  ; 

stol*"*  4f  Bladtn  ingerold  en  jl eekend  [pits. 
X. 

Fefmca  2eer  fpits  en  fcherp  zyn  de  Bladen  van  dit 

des.  Rietachtig  Gras,  m  Frovence  en  elders  waar- 

achUge^"  genomen  en  door  den  ^eer  Gerard  afge- 
beeld. Het  wordt  Dolykachtig  Gras  genoemd ,  om 
dat  de  Aair  veel  naar  die  van  het  Dolyk-Gras 
gelykt,  met  digt  tegen  de  Halmen  aan  geplak- 
te Aairtjes,  die  een  zeer  dunne  Pluim  maaken. 
Het  heeft  dezelven  twee  Voeten  hoog  >  met 
de  Bladen  Zeegroen  ,  en  gefpitfte  ongebaar- 
de  Kafjes.  De  Groeiplaats  is  in  het  Zand  der 
Zee  *  Kullen. 

1L  Met  de  Pluim  egaal, 

XI.        ( 1 1  )  Dravifc  met  eene  opgeregte  Takkigo 
ërume.  Pluim  ,  en  ongefieelde  ,  gekielde  y  onge* 

baarde  Aairtjes. 

Deeze  Soort,  in  Paleflina  gevonden >  heeft 

een 

(10)  Fejïuca  Racemo  indivifo,  Sjpiculis  alternis  fubfes- 
filibus  teretibus  ,  Fol.  involutis  ,  mucronato  -  purigenti- 
bus.  Sp,  Plant.  16.  Munt.  33.  Ger.  Prov*  95.  T.  2.  £ 
2.  Gouan  ///»  4-  Gram.  Phoeniroides  &c,  J.  B.  Hifi. 
II.  p.  477.  Gr.  maritim.  Spica  Loliacea*  Pluk,  T.  33. 
f.  4.  Gr.  Marit.  acutisfimum ,  Fol.  pung.  Arundinaceum. 
C.  B.  Pin.  7. 

Feftuca  Pan.  er,  Ramofa ,  Spiculis  fesfiiibus  w 
yinatis  miUicis*  Sp.  Plant.  7, 


Grasplanten.  29S> 


een  hooge  Takkige  Halm  ;  fmalle  lange  Els-  ^  VL^ 
vormfge  Bladen  ;   een  opftaande  Pluim  van  in. 
Aaiif jes  die  gekield  zyn  en  donker  van  Kleur. 

(12)  Dravik  met  eene  opgeregte  Pluimt  byna  XIT^ 
Eyronde  ongebaarde  Aairtjes ;  den  Kelk 

decumbens» 

grooter  dan  de  Blommetjes:  de  Halm  neer-  Leggende, 
leggende. 

Op  dorre  Velden  ,  inzonderheid  van  Berg- 
achtige Landen,  in  ons  Wereldsdeel ,  komt 
dit  Gras  voor ,  't  welk  de  Halmen  fomtyds 
leggende ,  fomtyds  overend  ftaande  heeft  a 
van  een  Handbreed  tot  een  Voet  lang,  en 
de  Pluim  fchraal  bezet  met  dikke  Aah'tjes  , 
hebbende  vier  of  vyf  Blommetjes  in  de  Kel- 
ken ,  waar  onder  dikwils  een  onvolkomen 
voorkomt ,  dat  zig  Paarlachtig  vertoont. 

(13)  Dravik  met  depluim  eenzydig>opgeregt ;  XIII, 
de  Aairtjes  eenigermaate  gebaard \  de  buU  Hoorei 
tenfïen  SbllroncL 

Op 

f%2)  Feftuca  Panicula  ere&a  ,  Spiculis  fubovatis  mnti- 
cis  &c.  Sp.  Plant.  12.  FU  Suec.  92,  03,  Oed.  Dan,  T. 
162.  Feft.  Locuftis  teretibus  muticis  cftofloris  &c  Hall. 
Jielu.  N.  1434.  Gr.  Mont.  Avenaceum  3  Loc.  muticis  tu- 
.inentibus  ,  Pilofum.  Scheuchz.  Gram.  179.  Gr.  ïriti- 
neum  Paluftre  humiiius ,  Sp.   reutïca  breviore.  Mor.  S. 

T.  1.  f.  6.  Gr.  Aven  parvum  procumbens  ,  Pan.  non 
ariftatis.  Pluk.  Alm.  174.  T.  34%  f.  1.  Mant.  Frodr. 
53.  T.  2.  f.  1. 

(13)  Feftuca  Pan,  fecunda  ere&a:  Spiculis  fubariftatis  , 

T  5  e*« 

II,  Dre  .  XIII.  Stuk. 


DPvIEMAKNIGÉ 


VI.  Op  vrugtbaare  Velden  5  door  geheel  Europa  f 
Aimel.  fromt  jjj.  cras  voor  5  ^at  jn  hoogte  uitmunt, 
Rooïd-  De  Halm  bereikt,  volgens  den  Heer  Hal- 
5TÜK'  xer  ,  van  twee  tot  vier  Voeten ;  volgens  Schre- 
ber  van  één  tot  twee  Ellen  langte.  De  Bla- 
den zyn  taamelyk  breed ;  om  laag  meer  dan 
een  Voet  lang,  ncderwaards  geftreeken  ruuw.  . 
De  Pluim  heeft  ook  een  aanzienlyke  langte  en 
is  pieramidaal  doch  zeer  yl  bezet  met  lang 
gedeelde  Aairtjes,die  zes-  en  agtbloemig  zyn  y 
beftaande  uit  fpitfe  Kafjes,  van  buiten  glad. 
Hier  door  verfchilt  het  van  het  Beemdgras  , 
waar  toe  fommigen  deeze  Soort  betrekken.  De 
Pluim  hangt  fomtyds,  doch  niet  altoos,  over 
zyde.  Gmelin  wil 9  dat  de  Kenmerken  van 
de  Bromus ,  Feftuca  en  Poa  ,  in  dit  Gras  zig 
allen  openbaaren  zouden.  De  Kelkblaadjes  , 
nogthans  ,  zyn  geenszins  op  de  rug,  onder 
de  tip  gebaard  ,  gelyk  tot  het  volgende  Ce- 
flagt  behoort  ,  en  de  fpitsheid  der  Kafjes  on- 
derfcheidt  het  van  de  laatfte.  Het  zoude , 
volgens  BAüHiNUS,de  Calamagroftis  zyn  der 
Ouden. 

Op 

exteriorlbus  teretibus.  Gort.  Belg*  25.  F/.  Suec.  gi ,  04. 
Schreb.  Gram.  34.  T.  2.  Feft,  Pan.  Spicata  ,  Spiculis 
uno  verfu  inclinatis  fiibrmiticit,  R.  Lugdb.  68.  Poa  Pan. 
Spicata  ,  fhïfta  &c,  Gmel-  Sib.  I.  p*  109.  Poa  Fol.la- 
tis  asperis.  Hall.  Helv.  N.  1451.  Gramen  Loliuceum 
&c.  Scheüciiz»  200»  Mor.  S.  8  T.  2.  f.  15*  Gr.  Spar- 
tum.  Barr.  Rar.  1154.  T.  25.  Gr.  Arundinaceum  Spici 
tuultiplici  Calamagroftis.  C.  B.  Phz.  6.  fi.  Gr.  Prat.  ma# 
jus  Locuftis  tumidis.  Buxb,  Cent,  Vt  p.  iu  T.  16. 


(Grasplanten. 


Op  dorre  Gronden  en  aan  de  Wegen  komt  vl 
dit  Gras  dikwils  maar  een  Voet  hoog  voor  >  A™EL% 
met  een  zeer  korte,  fchraale  Halm,  daarliet  Hooro- 
Zaad  in  blyft ,  tot  dat  zy  geheel  verdord  is» 
Tot  Voedzel  voor  Rundvee  en  Paarden  is  het 
uitmuntende  ,  en  byzonder  goed  onder  't 
Hooy, 

(14)  Dravik  met eenTakkige  opger egt e Pluim*  XIV. 

de  Aairtjes  byna  ongefteeld  Sfilrond  en  on-  f^ms* 
'    gebaard.  Vlottende. 

Dit  komt,  onder  den  naam  van  Vlotgras , 
menigvuldig  in  onze  Slooten ,  Graften  en  Staan- 
de Wateren  ,  zo  wel  als  door  geheel  Euro- 
pa,  voor*  De  Halmen  zyn,  naar  de  verfchil- 
lende  diepte  en  de  vettigheid  van  den  Grond, 
zeer  verfchillend  van  langte,  fomtyds  tot  vyf 
en  zes  Voeten,  Om  laag  geeft  het  veele  Tak- 
ken uit,  aldaar  zyn  de  Bladen  zeer  lang  en 
dryven  met  de  enden  op  het  Water  :  om 

hoog 

("14^  Feftuca  Pan.  Ramofa  erecta*  ,  Spiculis  fubfesfili- 
bus  teretibus  muticis.  Gort.  Belg.  24.  Ft,  Suec+  go,  95* 
Oed,  Dan.  T.  237.  Schreb.  Gram.  37.  T*  3.  Goüast, 
Monsp.  49.  Poa  Locuflis  teretibus  multifloris.  Hall.  Helv* 
N.  1453.  Poa  Spiculis  oblongis  erectis.  H.  Cliff.  28*  R. 
Lugdb.62.  Gramen  Aq.  Fluitans  multipiici  Spica.  C.  B. 
Pin.  2.  Theatr.  41.  Scheuchz.  Gram.  199.  Gr.  Loliace-* 
urn  fluit ans  ^  Spica  longisfima,  divifa.  Mor.  S.  8.  T.  3» 
f.  16.  Gramen  Mamise  escülentum  Prutenicum.  Loes« 
Prusf.  p.  108. 

II,  Dkel.  XIII.  $TM. 


300        Driemann  i  g  f 

VT.    hoog  kort  en  altemaal  donkergroen.  De  Pluim  , 
«Afdeel.  forntyjs  byna  een  Elle  lang,  is  digt  bezet  met 
Hooid-  veele  kort  gedeelde  ronde  Aairtjes,  van  agt 
Mm™- tot  tieil  Bloemen  bevattende ,  wier  Kelkblaad- 
Gras.   jes  Lancetvormig  zyn  en  wit  gerand  ,  de  Bloem- 
blaadjes van  de  zelfde  figuur ,  ook  fpits  :  't 
welk  deeze  Plant  alhier  betrekt:  hoewel  vee- 
len  ,  en  eenigen  op  't  voetfpoor  van  den  Rid- 
der zelf,  haar  tot  het  Beemdgras  hadden  t'huis 
gebragt. 

^Duitfch    Niet  het  Bloedkleurige  Panik  -  Gras  hier  voor 
Zaa£a*  befchreeven  f,  't  welk  lang  daarvoor  gehou- 
^Biadz.  <jèn  jS.  maar  dïc  Vlotgras  wordt  thans  gezegd 
het  regte  Manna  Gras  te  zyn.    Men  noemt 
het  derhalve  dus,  of  ook  Schwaden -Gras ,  in 
Duitichland  ;om  dat  het  zogenaamde  Duitfche 
Manna -Zaad  daar  van  komt.    Die  Schwaden 
nogthans  is  tvveederley.    De  ééne  krygt  men 
-   van  verfcheide  Soorten  van  Panik,  welke  in 
Duitfchland,  ten  dien  einde,  hier  en  daar  ge- 
teeld worden  ;  zynde  naar  Geerst  gelykende 
ronde  .Korreltjes ,  van  verfchillende  Kleur  ; 
doch  waar  van  het  Meel  geelachtig  is  en  wei- 
nig Lighaam  heefc.   De  andere,  zynde  de  zo- 
genaamde Pooifche  of  Frankforter  Schwaden, 
komteenig  en  alleen  van  dit  Vlotgras,  'twelk 
overvloedig  wild  groeit  in  Polen,  Lithauwen, 
Brandenburg  en  omitreeks  Frankfort  aan  dea 
Oder;  zelfs  in  Silezie  ,  in  eenige  deelen  van 
Deenemarken  en  Sweeden;  van  waar  die  Man- 
na, toebereid  zynde,  wyd  en  zyd  vervoerd 
wordt. 

De 


Grasplanten,  30* 

De  manier,  op  welke  de  Inzameling  en  be-  Aïdeei* 
reiding  in  Schónen ,  de  Zuidelykfte  Provincie 
van  Sweeden  ,  gefchiedt ,  is  door  den  Heer  stuk. 
L 1  n  NiE  u  s  aldus  befchreeven  (f ).  Na  St.  Jan ,  Manna* 
wanneer  dit  Koorn  ryp  is  ,  fchuifc  men  een 
Zeef,  die  zeer  kleine  Gaatjes  heeft,  des  mor- 
gens vroeg,  de  Daauw  nog  op  het  Gras  leg* 
gende,  of  kort  na  dat  het  geregend  heeft, 
door  de  rype  Aairen  heen  en  weer  ;  zo  dat 
het  Zaad  met  zyn  Kaf  in  de  Zeef  valle.  Op 
die  wyze  kunnen  een  paar  Man  ,  op  plaatfen 
waar  dit  Gras  overvloedig  groeit,  in  twee  Uu- 
ren  tyds  een  Schepel  daar  van  inzamelen.  Dit 
Zaad  fpreidt  men  vervolgens  op  Zeildoek  uit,  en 
laat  het  droogen  in  de  Zonnefchyn.  De  fchif- 
ting  van  het  Kaf,  waar  door  de  Schwaden 
een  helder  geele  Kleur  krygt,  gefchiedt  in  een 
Houten  Mortier ,  van  een  Eiken  Blok  ge- 
maakt, met  een  rond  Gat,  omtrent  een  half 
El  wyd  en  drie  Vierendeel  diep  ,  dat  naar  be- 
neden fmal  toeloopt.  Men  heeft  Stampers  van 
Beukenhout ,  die  naar  Rolftokken  gelyken  , 
dun  aan  de  enden ,  en  een  Handvol  gekapt  Scroo 
op  den  bodem  van  de  Mortier  gefmeeten  heb- 
bende, werpt  men  daar  op  een  Handvol  van 
het  Zaad,  dan  weder  gekapt  Stroo.  Voorts 
gaan  twee  Perfoonen  te  gelyk  aan  }t  ftampen 
en  dus  gaat  het  Kaf  van  het  Zaad  af,  dat  men  , 
'er  vervolgens  uit  want.  De  Korreltjes,  die 

dm 


(f)  Stfmïfehê  Reife.  ?.  349, 


Driemannigë 


AiitoL  (*an  ^wart  zyn5w°rfen  wederom ,  beuïtlitfgs 
,  in.  U  by  een  Hand  vol ,  met  gekapt  Scroo ,  in  dén 
Hoopd-  2eifden  Mortier  geworpen,  tot  dat  'er  genoeg 

TUK.  o  o 

Manna  in  zyn.  Alsdan  gaan  zy  wederom  aan  9t  ftam* 
ttró.  pen  ^  tot  dat  de  zwnrte  Bast  van  de  Koorntjes 
is  afgegaan  ,  en  zy  volkomen  geel  zyn.  Dan 
wordt  de  Schwaden  wederom  door  harpen  en 
wannen  gezuiverd  en  volkomen  fchoon  ge- 
maakt. 

Deeze  Duitfche  Manna  geeft,  met  Melk  of 
Wyn  gekookt  zynde ,  eene  zeer  voedzaame 
Spyze,  die  fommigen  nog  aangenaamer  voor- 
komt dan  de  Ooftindifche  Sagoe.  Gemeenlyk 
neemt  men  ze  ongemaalen;  doch  het  Meel  is  nog 
fmaakelyker,  overtreffende  deRyst  en  Geerst. 
Allerley  foorten  vanBry  en  Gebak  kunnen  daar 
van  gemaakt  worden,  en  het  is  inalleopzigten 
zo  goed  als  ander  Meel.  Men  kan  van  dit 
Manna -Graan  ook  Melkdrankên  of  Koeïdran^ 
ken  bereiden ;  'er  Koffy  van  branden  en  Bran- 
dewyn  van  flooken  (*). 

Wanneer  dit  Vlotgras  te  diep  in  *t  Water, 
of  op  zodanige  plaatfen  groeit ,  dat  men  hst 
Zaad  niet  kan  inzamelen,  of  zo  men  daar  geen 
werk  van  maakt ;  dan  kan  het  dienen  tot  een 
uitmuntend  Beeften-Voeder.  Men  maait  het 
onder  Water ,  en  daar  uitgehaald  zynde,  wordt 

het 

C*J  Viel.  S.  Ledel  fiiccincïa  Manna  cxcorticatiot  Soran 
3733*  Oftavo, 


O  R  A  S  P  t  A  N  T  E  Ni  303 


Tiet  gedroogd  en  ten  gebruike  bewaard.  Zeker 
Landman  in  Engeland  ,Dean  genaamd ,  heeft  jjj.u 
enkel  met  het  Gras,  dat  op  een  geduurig  on-s^?ÏD* 
der  Water  leggend  Stuk  Lands,  van  ongevaar  Mama 
twee  Morgen,  gegroeid  was,  byna  alleen  zulk  GmSm 
Vlotgras  zyndc,  vyf  Werkpaarden,  van  April 
tot  laat  in  de  Herfst  ,  onderhouden.  De  Var- 
kens zyn  'er  niet  minder  gretig  naar ,  zwem- 
mende diep  in  't  Water,  om  het  te  bekomen. 
Voorts  dient  het  Zaad  ook  tot  Voedzel  van 
Eenden  en  ander  Water  -  Gevogelte ;  ja  de 
Ganzen  weeten  het  byzonder  wel  te  vinden. 
De  Visfchen  zelfs  fchynen  het  te  nuttigen : 
dewyl  men  opgemerkt  heeft ,  dat  de  Forellen 
best  gedyën  in  zulke  Beeken ,  waar  dit  Gras 
meest  groeit  en  zyn  Zaad  laat  vallen.  Het  Kaf 
dient  om  de  Wormen  der  Paarden  te  verdry- 
ven.   Dus  ziet  men,  welk  een  groote  nuttig- 
heid dit  in  't  wilde ,  en  op  meest  ongebruik- 
baare  plaatfen ,  groeijende  Gras  verfchaffe. 

(15)  Dravik  met  eene  ge-aairde  kwabbige  XV. 
Pluim ,  en  breed  Eyronde^  zesbhemige  9  cnlulT 
ruige  Aairtjes.  Gekuifde. 

Op  dorre  Heuvelen  in  Portugal  nam  de  Heer 
Loefling  deeze  waar  ,  die  veele  Halmen 
uit  den  Wortel  fchiet,  naauwlyks  een  Vinger 

lang. 

(15)  Feftuea  Pan.  Spicata  lobata ,  Spiculis  ovatis  fa* 
tis  foxfloris  hirfutis.  Loefl.  *S>.  Pl&M*.  *5» 

II.  Deel,  XIII.  Styc 


DriemannïgS 


VI.    lang.   De  Pluim  is  eenigermaate  gê*aamfj 
AIILEL'  byDa  Eyrond.    Van  het  Gekuifde  Beemdgras, 
Hoofd,  daar  het  in  geftalte  naby  komt,  verfchilt  het 
door  menigvuldiger  ruige  Bloempjes. 


kelk. 


XVJ.      (16)  Dravik  met  een  zeer  dunne  Pluim  en  LU 

Catoctóa.  nlaale  Aairties  \  de  Kelk  langer  dan  de 

Groot*  Bloempjes  ,  de  Bladen  aan  den  voet  ge» 

haard. 

In  Spanje  vondt  hy  deezé  ,  die  een  plag 
maakt  van  Wortelbladen  en  Draadachtige 
Halmen  heeft y  ook  maar  een  Vinger  lang. 

By  Alexandria,  in  Egypte,  vondt  de  Heer 
Fors kaohl  een  Soort  van  Dravik,  welke 
liy  Gegaffeld  noemt ,  wegens  de  Piuim  die  uit 
ongedeelde,  zeer  uitgebreide,  Liniaale,  drie- 
bloemige ,  ongebaarde  Bloempjes  ,  beftondt. 
Een  andere  hadc  de  Aairtjes  Lancetvormig,  met 
eene  egaale  Pluim  en  leggende  Halmen.  Eeü 
derde ,  aldaar  ook  groei  jende ,  hadt  eene  Ge* 
hondeïde  Pluim,  over  ééne  zyde,  met  lang  ge- 
baarde  Aairtjes  ,  doch  deeze  twyfelde  hy,  of 
't  ook  de  eerfte  Soort  mogt  zyn.  In  Arabic 
kwam  hem  de  volgende  voor. 


(17)  Dra* 

Oó)  Feftuca  Pan.  coarctata  ,  Spiculis  Linearibns  }  Cal. 
Flosc.  longiore,  Foliis  bafi  barbatis.  Sp.  Plant.  11.  Am. 
yAïad.  III.  p%  400.  Feft.  Pan.  contra&a. ,  Spiculis  linea* 
tibus  mut.  longïtudf  Calycis.  Loefl.  /*.  n6f 


Grasplanten.  3^5 

f  ttï  Dravik  met  een  gekropte  Pluim  ,  veel-  VI. 

.  .    .  rrf.  j  j    dj  Afdeel. 

bloemigc  Aairtjes  en  Kherdraagende  Bloe-  w. 

Hooid- 

STUK. 

Dit  Gras  ,  overvloedig  op  Zandige  Heuvels  Fejtwa 
groeijende,  in  't  Arabiich  Scoucham  genaamd, t™lt4,rona* 
hadt  hy  beter  Geklierd  geheten;  aangezien  deGefPitfteé 
Kafjes  in  dit  Geflagt  doorgaans  gefpitst  zyn; 
maar  Geklierde  Bloemen  is  zeer  byzonder.  On- 
der ieder  Meeldraadje  vertoonden  zig  Klier- 
tjes in  de  uitgebreide  Bloem ,  die  vier  of  zes 
Blommetjes  in  de  Kelk  bevatte.    De  ruige 
Draadachtige  Stempels  kwamen  'er  bezyden 
uit.  Plet  Gras  hadt  ronde,  gladde,  kruipende 
Steelen  ,  met  opftaande  Takkige  Halmen  en 
zeer  uitgebreide,  gladde,  flyve,  gefleufdeen 
fpits  gepunte  Bladen.  Hy  twyfelde,  nogthans, 
of  het  wel  hier  t'huis  hoorde. 

B  r  o  m  ü  s.  Zwenkgras. 

De  Griekfche  naam ,  op  dit  geheele  Ge- 
flagt toegepast,  is  gebruikt  geweest  voor 
!  dergelyke  Planten  als  de  Fefluca  of  Dravik: 
doch  aangezien  de  meeilen  zig  alhier,  door 
de  zwaaijing  of  flingering  der  Aairtjes ,  onder* 
fcheiden  ;  welk  Gras  men  deswegen ,  in  't 
Hoogduitfch,  Schwingel  noemt  *  dateenZwen^ 

gei 

.(17)  Fefluca  Panicula  glomerata ,  Spïculis  multifloris* 
Flore  Glandulifero*  Flor.  JEgypU  Amb.  p,  zz* 

V 

II.  Deeu  Xllh  Stuk,  ■ 


3o6        Drieman  nige 

VI.     gel  of  Dorfchvlegel  of  iets  dergelyks  bete- 
Afdeel.  ^ent,  z0  meen  ik  het  gevoeglyk  Zwenkgras  te 
Hoofd-  heeten. 

Het  onderfcheidt  zig,  van  't  voorige,  door 
een  Aairtje ,  welks  Blommetjes  als  op  twee 
ryën  geplaatst  zyn  3  en  een  Baardje  heb- 
ben ,  dat  onder  de  tip  van  't  Kafje  is  in- 
geplant (*).  Het  bevat  de  volgende,  talry- 
ke,  meest  Europifche  Soorten. 

T         (i)  Zwenkgras  met  een  uitgebreide  Pluim  > 

Bromus  Eyronde  Aairtjes  5  regte  Baardjes  en  dui- 

Sêcalmüs.  7    7     ^  j. 

Rogmin-  delyke.  Zaadjes. 

tiend. 

Niet  wegens  de  Geftalte,  welke  meer  naar 
die  van  Gerst  gelykt ,  voert  deeze  Soort  den 
bynaam;maar3om  dat  zy  dikwils  in  deKoorn- 
landen  voorkomt  onder  de  Rogge.  Dit  is 
overal  gemeen  in  Europa  9  en  zy  wordt  des- 
wegen, by  de  Sweeden ,  Rog  -  Loofta  geheten  , 
en  aangemerkt  als  een  gebrek  of  miswas  onder 
9k  Koorn.    Zy  groeit  >  niettemin ,  ook  .wild 

op 

(*)  Zie  Fig,  43  ,  op  Plaat  LXXXVIL  ' 
CO  Bromus  Pan.  patente ,  Spiculis  ovatïs ,  Arïftis 
yeais,  Seminibus  diftinftis.  Syft*  Nat.  XII.  Gen.  89. 
Veg.  XUI.  p.  102.  Gort.  Belg*  25.  Gouan  Monsp.  50. 
Ger.  Prov.  96.  Fl.  Suec.  84  >  96.  Bromus  Foliis  glabris , 
Locuftis  duodecimfloris.  Hall,  Helv.  N.  1502.  Bromus 
vïtiofus*  Weig.  Obs.  Bot.  p.  4.  T.  1.  f.  2.  Bromus  muï- 
tinorus.  Idem  Fig  i*  Feituca  Bremus  Hordeaceus  >  Pan* 
erefta  coar&ata.  FL  Smc*  L  N.  87.  Reyg.  Gedan.  &  p« 
48.  N«  4* 


Grasplanten.  307 


op  andere  plaatfen  ,  zelf  op  Daken  en  verval-  VL 
Ien  Muurwerk;  doch  heeft  dan  doorgaans  le-  ^nf^ 
dige  Kafjes  of  misdraagt  en  geeft  geen  Zaad.  S^°0H* 
Dit  heeft  men  als  eene  Verfcheidenheid  aan- 
gemerkt 5  en  'er  den  naam  van  Muur  -Gras  s 
met  Dalechamp,  aan  gegeven.  Bauhi- 
kus  noemt  ze  Grasachtige  Dravik  en  Mori- 
son  Haver -Gr  as  der  Koornlandeh^  dat  groo- 
ter  Is,  met  meer  gezwollen  Kafjes  (f).  De 
Heer  Wei  gel  heeft  ook  een  Veelbkemig 
Zwenkgras  onderfcheiden.  Eenigen  meenea 
|l  dat  het  de  Bromos  zy  van  Dioscorides; 
|  anderen  houden  het  voor  't  LoHum  der  Ouden* 
By  Lob  el  is  het  gefield  onderden  naam  van 
Bromus,  byDoDONéus  onder  dien  van  Fes* 
tuca  altera.  De  naam  van  Dravik  wordt  'er  * 
wegens  de  Kaffigheid ,  van  fommigen  aan  gege- 
ven. 

De  Halmen  van  dit  Zwenkgras  zyn  dikwils 
drie  Voeten  hoog,  dun,  geknokkeld  en  ge- 
itreept:  de  Bladen  een  vierde  Duims  breed  9 
ruuw :  de  Pluim  yler  of  digter  ,  met  meer  of 
minder  Aairtjes ,  op  lange  Steeltjes  zittende 
cn  vry  groot,  met  de  Bloempjes  optweeryën, 

In 

(f)  Morison  heeft  de  benaaming  in  de  Text  en  op 
de  Plaat  een  weinig  verfchülende  ,  dat  aanleiding  gege- 
ven heeft  tot  de  Aanmerking  van  Hallrr  ,  als  of  Litf- 
njeus  een  verkeerde  figuur  had  aangehaald ,  doch  het 
moet  Fig.  16.  zyn  %  Fig.  17  is  'er  niet» 

V  2 

XL  CfiEJL»  XIIL  SlüKt 


308  Driemannige 


VI.  In  't  eerst  (laan  deeze  Aairtjes  opwaards ,  ver- 
AViii.L*  volgens  duiken  zy  allengs  en,  wanneer  het 

stuk.*0"  Zaad  ryp  wordt>  han8ea  ZY  nederwaards.  Ieder 
Aartje  heeft  twaalf  of  veertien  Bloempjes.  Het 
Zaad,  in  ruige  Blaasjes  zittende, is  langwerpig 
als  Rogge  -  Graan ,  maar  dunner  en  Kaffig. 

Als  eene  Verfcheidenheid  behoort  hier  het 
Gramen  Gros  van  Montpelgard ,  een  Graaffchap 
aan  de  Grenzen  van  Lotharingen  ,  dus  door 
J.  Bauhinus  genaamd  (t);  'c  welk  nieü 
minder  hoogte  dan  't  voorgaande  en  gladde 
Aairtjes  heeft,  een  Duim  lang.  De  Kafjes 
zyn  groenachtig,  bleek  gerand,  met  Baardjes 
van  vier  of  vyf  Liniën  langte.  Èen  dergelyke 
komt,  zegt  Goüan,  overvloedig  voor, in  de 
Graften  van  Montpellier,  by  den  Koninglykea 
Tuin,  met  ruige  Aairtjes. 

U        (fi)  Zwenkgras  met  de  Pluim  byna  opgeregt% 
Bromus  Eyronde  Wollige  Aairen ,  met  regte  Baar  dm 

Zagt!'  les  en  zeer  zaS*  Pluizige  Bladen. 

In  de  Zuidelyke  deelen  Van  Europa  komt. 
deeze  Soort,  op  drooge  plaatfen,  voort.  In 
Switzerland  is  dezelve,  volgens  H aller, 

zeer 

CY)  Gramen  Gros  Montbelgard.  J.  B.  Hift.  IL  P4438. 

(2)  Bromus  Pan.  ereftiuscula  &c.  Schreb,  Gram.  60. 
T.  6,  Wrig.  Obs.  p.  7.  T/i.  f.  4.  Bromus  hirfutus,  Lo- 
cuftis  feptifloris  ovato  -  conicis.  Hall.  Hetv.  N.  1504* 
Gr.  Avenaceum  Loc.  villofis,  candic.  &  ariftatis.  Scheuchz. 
Gram.  254.  Gr.  Avenaceum  Pratenfe  &c.  Mor.  S,  gJ 
X.  7.  f..i8* 


Grasplanten. 


«eer  gemeen ,  en  zou  de  Trespe  der  Duitfche-  VI. 
ren  zyn ,  die  aan  Wegen ,  Haagen  en  op  Muu-  Af  n  j.L* 
ren ,  ja  fomtyds  ook  op  de  Akkers  in  Duitfch-  S^^F0" 
land ,  Vrankryk  en  Engeland  groeit  5  zegt 
Schreber.   Zy  is  veel  kleiner  dan  de  voor- 
gaande, hebbende  de  Halmen  naauwlyks  een 
Voet  hoog  ;  de  Bladen  zeer  fmal ;  alles  met 
eene  zagte  Wolligheid  bekleed.    De  Pluim  is 
naauwlyks  twee  of  drie  Duimen  lang  en  heeft 
korte  Steeltjes  ,  met  één  of  meer  Aairtjes,  die 
van  zes-  tot.tien- Bloemig  zyn,  ook  met  een^ge 
Haairigheid  bezet  en  kort  gebaard.  Het  Zaad 
is  langwerpig,  driekantig  en  bruin.  Somwylen 
misdraagt  ook  dit  Gewas  ,  dat  tot  een  goed 
Voedzel  voor  allerley  Vee  dient,  inzonderheid 
voor  Schaapen.    Men  kan  het  ,  met  voor- 
.  deel  f  gebruiken  ,  om  het  Stuifzand  vast  te 
maaken ,  fchoon  het  maar  twee  Jaaren  duurt. 
Tot  Hooy  is  het ,  wegens  de  laagte  van  Ge- 
was, niet  zeer  dienftig. 

(3)  Zwenkgras  met  een  knikkende  Pluim ,  en  nï- 

Eyronde  Aairtjes 5  met  wyd gemikte  Baard- 

jes.  In  fus. 

Rappig. 

(3)  Bromus  Pan*  nutante ,  Spie.  ovatïs  Ariflis  diva- 
ricatis  &c.  Gouan  Monsp.  50.  Feftuca  Graminea  Glu- 
mis  vacuis.  Scheuchz.  Gram',  251.  T.  5.  f.  n.  C,  B. 
Pm.  q,  Prodr.  N.  64. .  Gram.  Phalaroides  acerofum  % 
nutante  Spica.  Barr.  Tc.  24.  T.  1  ,  2.  Mont,  1c.  52. 
Gr#  Feftuceum  majus  ,  Locuftis  crasfis  Lanuginofis* 
Bu*b.  Ceuu  V.  p.  19.  T.  38.  f.  1. 

V  3 

IL  Deel.  XIII.  Stuk, 


D  R  1  E  M  A  N  N  I  6  Ë! 


Aïdeel.  *n  Vrankryk,  Switzerland,  Siberië,  komt  dit 
HL  Gras  volgens  den  Ridder  voor,  die  aanmerkt, 
stuk?*0"  dat  de  Aairtjes  glad  zyn  ,  met  Draadachtige 
Steeltjes,  naar  't  end  verdikkende.  De  Baard-, 
jes,  die  anders  regt  uitflaan  ,  wyken  zyde- 
waards  af,  dat  een  zeer  kennelyk  verfchil 
maakt.  Om  die  reden  oordeelt  de  Heer  Hal- 
oer ,  dat  het  tot  de  Haver  behoore  ;  doch 
bekent  zelf,  dat  dit  onderfcheid  niet  vast  gaat. 
Hy  telde  negen  Bloempjes  in  ieder  Aairtje(f). 

(4)  Zwenkgras   met  een   knikkende  kroefe 
Bromus  Pluim  ;  de  Bladen  weder zyds  kaal^  maar 

^^pfirgee-  de    Bladfcheeden   Haairig    en  Pluizige 

rend,  °  Kaf  jes* 

In  Kanada  is  door  den  Heer  Kalm  deeze 
waargenomen,  die  ftevige  Halmen  heeft  van 
anderhalven  Voet ,  en  Bladen  van  breedte  als 
Riet,  gekield  groen,  niet  Haairig,  gelyk  de 
Bladfcheeden.  De  Pluim  is  gekruld,  bogtig, 
knikkende.  De  Aairtjes  bevatten  van  agt  tot 
veertien  langwerpige  Bloempjes  ,  met  ruige 
Kafjes.  In  die  van  het  AmerikaanfchPurgeerend 
Gras,  by  FEuiixéE,  zyn  de  Aairijes  breeder: 
anders  komt  het  Gewas  taamelyk  overeen. 

(5) 

(t)  Avena  Locuftïs  teretibus  novemfloris,  Ariftis  re* 
ilexis.  Hall.  Heiv.  N.  1501.  p.  235» 

(4)  Bromus  Pan.  nutante  crispa ,  Foliis  utrinque  nu- 
dis,  Vaginïs  Pilofis  :  Glamis  Viliofis.  Sp.  Plant.  p.  113» 
GramonBromoides  Catharticum.  Feuill.  Perm.  705.  T..i? 


Grasplanten, 


(5)  Zwenkgras  met  een  opgeregte  Pluim ,  de 

Aairtjes  byna  Spilrond  9  Elsvormig  naakt  IIJ. 
bykans  ongebaanh  stok!*0* 

In  Duitfchland  en  Switzerland  groeit  dit  .  Bromus 
fierlyke  Zwenkgras ,  door  Schreber  zeer 
fraay  afgebeeld.   Het  loopt  fterk  uit  den  Stoel  baard* 
voort,  met  zydelingfe  Scheuten,  gelyk  het 
Kweekgras ,  en  heeft  de  Halmen  anderhalf 
Voethoog,  met  taamelyk  breede  Grasachtige 
Bladen,    De  Pluim  is  anderhalf  Voet  lang  en 
beftaat  uit  lang  gefteelde  Aairtjes,  die  meestal 
ongebaard  zyn,  paarfchachtig  ,  groen  en  wit, 
bont.  Op  vette  Gronden  groeit  het  wel  drie* 
vier  of  vyf  Voeten  hoog;  maar  het  komt  meest 
voor,  op  Steenachtige  ruuwe  en  woefte plaat- 
fen.    Men  vindt  fomtyds  de  Aairtjes  met  kor- 
te Baardjes  bezet ;  welk  verfchil  ook  in  de 
Hooge  Dravik ,  hier  voor  befchreeven  ,  naar 
welke  het  veel  gclykt,  wordt  waargenomen* 
Dit  gebeurt ,  wanneer  hetzelve  op  Schaduw- 
achtige plaatfen,  in  vogtige  Gronden,  geteeld 
wordt,   ft  Getal  der  Bloemen  in  de  Aairtjes  is 
van  zeven  tot  tien,  en  dikwils  negen >  be- 
vonden. Be- 

(5)  Bromus  Pan.  ere&a ,  Spiculis  fubteretibus  Subula- 
tis  nudis  fubmuticis.  Schreb.  Gram.  93,  T.  13.  Feftuca 
Loc.  teretibus  &c.  Hall.  App.  2.  Scheuchz.  p.  47. 
N.^aS.  Retv%  N.  1433.  Gr.  Pr?.tenfe  elatius  &  majus  Lo- 
cuft.  tumidis.  Buxb.  Cent.  p.  21,  T*  40  &  41.  N*  i6# 
Leys.  FL  HaU  go, 

V  4 

II.  Deel,  XIIL  Stuk» 


312 


D  R  I  E  M  ANNIG  Ë 


VI.       Behalve  het  Voedzel ,  't  welk  dit  Gras  aan 
HL  "  ?t  Vee  uitlevert,  kan  het  door  zyn  kruipende 
stuk?TD>  Scheuten  en  Wortelen  de  kanten  van  Slooten 
en  Graften  vast  maaken  en  ,  zo  voor  het  uittree- 
den  van  het  Vee,  als  anders,  in  Iasfe  Gronden 
befchutten. 

VI/  (6)  Zwenkgras  met  een  knikkende  ruuwe 
Bmlat^s  Pluim ,  gebaarde  ruige  Aairtjes  en  ruuwt 

Lang-  Bladen. 
baardig. 

Deeze  Soort  3  die  in  tegendeel  de  Aairtjes 
zeer  lang  gebaard  heeft,  fchynt;,  wegens  de 
rmiwe  Eladen ,  naauwlyks  die  van  Bauhinüs, 
welke  de  Bladen  met  eene  zagte  Wolligheid 
bekleed  hadt,  te  kunnen  zyn.  Door  de  langte 
der  Steeltjes  van  de  Pluim,  welke  tevens  Tak- 
kig  zyn  ,  kan  men  ze,  volgens  Morison, 
onderfcheiden.  Hier  zou  men  de  langte  der 
Baardjes  kunnen  by  voegen ,  waar  door  ze  uit- 
munt, en  noemen  dit  Zwenkgras,  in  verge- 
lyking  met  het  voorgaande  ,  tot  verbetering 
van  den  dubbelzinnigen  bynaam ,  bepaaldely- 
ker  ,  Langbaanlig.  Maar  ,  wegens  de  ruuw- 
heid  van  de  Pluim,  kon  het  ook  Ruuw  hee- 
ten,  gelyk  de  Heer  Reichard  wil.  Het 

groeit 

f6)  Bromus  Pan.  nu  tan  te  fcabra ,  Spiculis  vïllofis  A- 
iiftatis,  Fol.  fcabris.  Sijjl.  Veg»  XIII.  Hüds.  Angl.  40. 
3SJ.  7.  Feftuca  Gram.  Nemoralis  latifolia  mollis.  C.  B. 
Tin.  9.  Theatr.  144.  Feft.  Gram.  Dumetorum  Juba  Ion-» 
giorel  Mok,  ffrft.  III.  p.  213.  S#  8.  T.  7.  f.  sq% 


Grasplanten. 


groeit  hier  en  daar,  in  't  Gebergte,  in  Euro-  Vï« 
pa ,  cn  kruipt  geenszins  voort.  A 

Hoofd* 


,  STUR x 


(7)  Z wen  legras  met  een  knikkende  Pluim  ?  de1 
Bladen  wederzyds  ,  zo  wel  als  de  Schee-  Bromus 
den  ,  eenigermaate  Haairig  ,  de  Kofjes ClU^^ 
kanthaairig.  haairig. 

Uit  Zaad  ,  in  Kanada  door  den  Heer  Kalm 
vergaderd,  is  deeze  Soort  voortgekomen, 
met  dunre  Halmen,  en  cene  zeer  knikkende 
Pluim,  van  langwerpige,  famengedrukte,  ge- 
fteelde  Aairtjcs  >  ieder  agt  Bloempjes  bevat- 
tende ,  onder  de  tip  gebaard  ,  wier  Kelk- 
Kafjes  glad,  de  Bloemblaadjes  op  de  kant  ge- 
haaird  zyn,  en  Lancet vormig. 

(8)  Zwenkgras  met  een  uitgebreide  Pluim ,  de  VIIL 
Aairtjes  langwerpig  tweezydig  ,  de  Kafjes  SteriHs. 
Borflelachtig  gebaard.  baar?™^ 


Op 

(7)  Bromus  Pan.  rmtante ,  Föl.  urrinque  Vaginisqua 
fubpilofis  ,  Glumis  Ciliatis.  Sp*  Plant.  5. 

(8)  Bromus  Pan.  patula  ,  SpïcuJis  oblongis  diftichis 
&c.  Sp.  Plant,  6.  Gort.  Belg.  II.  N,  103.  Gouat* 
Monsp.  50.  Br.  Pan.  nutante  Locuftis  feptifloris  &c« 
Hall.  Helv.  N.  1505.  Brom.  grandiflorus,  Weig*  Obs. 
p.  9.  T.  1.  f.  6.  Feftuca  Avenacea  fterilis  elatior.  C.  B. 
Pin,  9.  Mor.  T.  7.  f.  11.  Gr.  Avenaceum  Pan.  fparfa, 
Scheuc^z.  Gram.  258.  T.  5.  f,  14.  Bromos  Herba.  Dop. 
pempt.  540. 

v  5 

II.  Desj..  XIII.  Stok, 


Dr.iemanni.ge 


VI.  Op  Velden,  in  Bosfchen  en  aan  de  Wegén, 
III.  'in  de  Zuidjlyke  en  middeldeelen  van  Europa* 
stuk*0"  Sroeit  onyrugthaar  Zwenkgras ,  dat  fommigen 
achten  het  Bromt>s  der  Grieken  te  zyn.  Men 
noemt  het  in  yt  Franfch  Averon ,  in'tltaliaanfch 
Vena  vana^  dat  is  Tdele  Haver*,  om  dat  het  naar 
Haver  gelykt  en  geen  Haver  voortbrengt.  De 
Halm  is  een  Voet  en  daar  boven  lang ;  de  Bla- 
den zyn  Haairig  ,  aan  de  kanten  ruuw  en  taa- 
melyk  breed.  Het  heeft  een  lange  losfe  Pluim, 
meest  over  ééne  zyde  hangende,  met  lang  ge- 
fteelde  Aairtjes,  die  lang  gebaard  zyn. 

IX;  (9)  Zwenkgras  met  een  knikkende  Pluim ,  en 
awlmfis*  Eyrond- langwerpige  Aairtjes. 

^Jikerig. 

Dit  zou  de  Naakte  of  Tdele  Haver  zyn ,  die 
in  de  Akkers  van  ons  Land  zo  wel  als  elders 
voorkomt;  welke  de  Heer  Haller  be- 
fchryft  als  een  Allergrootst  Gras  ,  met  een 
ruige  Halm  vyf  Voeten  hoog;  de  Bladen  in  't 
eerst  ruuw,  volwasfen  glad,  een  vierde Duims 
breed:  de  Pluim  een  half  Voet  lang,  met  lan- 
ge zeer  Takkige  Steeltjes  ;  de  Aairtjes  langer 
dan  een  Duim  ,  rondachtig  en  geheel  glad  , 

met 

(q)  Bromus  Pan.  nutante ,  Spie.  ovato  -  oblongis.  Sp< 
TlanU  7.  Gort.  Belg.  25.  FL  Suec.  85  ,  97.  Oed*  Dan. 
T«  293.  Gouan  Monsp.  51,  Ger.  Prov.  97»  Br.  Pan. 
«üffnfa  pendula.  Scop.  Cam.  I.  206.  Br.  Culmo  Panicu- 
ia.to  Spicis  compresfis.  FL  Lapp*  27%  H%  Ciiff,  25.  Br» 


GRASPtANTEIT.  51$ 

met  agt  Blommetjes,  zynde  korter  gebaard ApVL^ 
dan  de  voorgaande  Soort  en  tevens  dunner,  zo  u^ 
de  Afbeelding  van  Scheuchzer  aanwyst.  STUK, 

Dus  worden  deeze  Gras -Planten  van  de 
meefte  Autheuren  onderfcheiden  ,  maar  de 
Heer  Scopoli,  dezelven in  Karniolie  onder- 
zoekende, vondt  tusfchen  het  Rogminnende, 
Rappigc,  Akker- en  Daken -Zwenkgras  geene 
vaflx  ]  aaien  :  des  zyn  Ed.  die  allen,  onder 
den  raam  van  Bromus  po/ymorpkus ,  te  famen 
voegt  (t). 

Ik  zal  derhalve  ook  tot  geene  der  voorgaan- I^Pa^u 
de  Soorten  in  't  byzonder ,  dat  Japanfe 'Zwenk-   &Sl  4* 
gras  t'huis  brengen  ,  in  Fig.  4,  op  Plaat  XCI 
afgebeeld:  het  welk  van  alle  de  voorgaanden 
eenigermaate  fchynt  te  verfchillen ;  doch  moog- 
lyk  naast  komt  aan  de  laatfte  of  liever  aan  de 
Agtfle  Soort.    Het  heeft  een  dunne  ,  ronde 
Halm ,  die  van  onderen  eenigszïns  ruig  en  ge- 
knokkeld  is,  boven  glad,  met  zeer  fmalle  3 
Liniaale  Bladen.    Aan  den  top  fpreidt  z?g  een 
Pluim  uit,  van  lang  en  dun  gedeelde  Aairtjes, 
die  ten  deele  als  Kranswyze  uit  een  Knoopje 
voortkomen  en  fommige  Steeltjes  Takkig  ver- 
deeld hebben.  De  cnderfte  Aairtjes  zyn  veel- 
al 

glaber,  Lccuftis  glabris   nutantibus.  Hall.  Heh\  N* 
1509.  Feftuca  Graminea    Juba   effufa.  C.  B*  Pin.  9, 
Prodr.  ig.  Scheuchz.   Gram.  262*  T.  5.  f.  15.  Bromos 
fferilis.  Lob.  Ic.  32. 
(f)  Flor.  CarnioU  II.  N.  H'S4 


JI.  Deel.  XIII.  Stuk, 


§!<$ 


Driemannige 


Vi.    al  zevenbloemig;  de  bovenften  tienbloemigof 
Afdeel,  daar  omtrent.    Boven  loopen  zy  eenigszins 
Hoofd-  puntig  uit.    De  Kelkblaadjes  zyn  klein  en  on- 
*TUK'     gebaard ,  doch  anders  Laneetvormig  en  Geut- 
achtig, gelyk  het  buitenfte  Bloemblaadje,  dat 
een  Baardje  heeft,  uit  de  Rug,  onder  de  tip > 
voortkomende:  des  het  volftrekt  tot  dit  Ge- 
flagt  behoort ,  en ,  dewyl  het  binnenfteBloem- 
kafje  Vliezig  dun  is  en  op  de  kanten  gehaaird; 
zo  zou  het  de  Agtfte  Soort  zeer  riaby  komen, 
indien  de  Kafjes  in  Baardjes  uitliepen  ,  gelyk 
Scheüchzer  daar  van  getuigt. 

(i  o)  Zwenkgras  met  een  opgeregte  Pluim  en 
Gemcula-  afflandige  Bloempjes ;  de  Halm  leggende , 

buigend. 

In  Portugal  is  dit  door  den  Heer  Vandel, 
x  i  waargenomen.  Het  heeft  de  Halmen  naauw- 
ïyks  een  Handbreed  hoog,  het  uiterfte  Leedje 
opgeregt,  en  bekleed  met  de  Scheedjes  van 
Grasachtige  Bladen.  De  Pluim,  die  overend 
ftaat,  heeft  geen  dunne,  maar  byna  driekanti- 
ge ruuwe  Steeltjes.  De  Aairtjes  beftaan  uit 
vier  Blommetjes ,  eenigermaate  ruig ,  van  el- 
kander afftandig  ,  met  taamelyk  lange  regte 
Baardjes. 

en) 

(10)  Bromus  Pan*  erefta  ,  Flosc.  diftantibus  Peduncu-» 
lis  angulatis ,  Culmo  genu.  procumbente.  &p*  Flant.  i§* 
Mant.  £♦  33, 


Grasplanten,  317 


Cu}  Zwenkgras  met  een  knikkende  Pluim  en  A  VT* 

Liniaale  Aairtjes.  III. 

Hoofd- 

Op  drooge  Heuvelen,  op  de  Daken  derSTÜ^r 
Hulzen  en  op.oud  Muurwerk ,  groeit  dit  Zwenk-  Bromm 
gras  door  geheel  Europa  :  weshalve  het  ook,  ^°pa^ 
van  fommïgen ,  Muurgras  wordt  geheten.  Dekelu 
eerfte  Soort  komt  het  zeer  naby ,  doch  ver- 
fchilt  door  de  knikkende  Fluim  en  dunner  , 
eenigermaate  Haairige  Aairtjes ,  zo  Tour. 
ne fort  aanmerkt.   De  aangehaalde  Afbeel- 
dingen van  Plükenet  enMoRisoN,  ver- 
toonen  ondertusfchen  dit  Gras  met  opgeregte 
Aairtjes  en  Pluim ;  welke  geftalte  het  in  't 
bloeijen  heeft ,  vervolgens  knikkende,  gelyk 
veelen  van  dit  Geflagt.     Linn^üs  zegt, 
dat  het  te  Upfal  de  Daken  bedekt  5  even  als 
een  Zaailand  van  Koorn.   Hier  te  Lande  vindc 
men  't  ook  veel  op  oude  Boeren  Woonin- 
gen.  In  de  Zuidelyke  deelen  van  Vrankrylc 
groeit  het  overal,  op  hooge  drooge  plaatfen 
en  Puinhoopen.     De  Ridder  befchryft  het 
dus. 

De 

(11)  Bromus  Panfcula  nutantc ,  Spïcis  Linearibus.  Sp* 
Plant.  8-  Gort*  Belg.  26.  FL  Suec*  86  ,  98.  Gouast 
Monsp.  51.  Ger,  Prov.  9^  Brom.  hirfutus ,  Pan.  nutan* 
te  pauciflora.  Hall.  Helv.  N.  1508.  Gramen  Murorum 
Spicis  pendulis  anguftioribus.  Tournf.  Par.  91.  FeSii* 
ca  Avenacea  fterilis  Spicis  ereftis*  Raj.  Angl.  ÏII. 
413*  Pluk»  Alm.  174.  T.  299.  f.  2,  Mor,  S,  8,  T.  7, 
£  13. 

IL  Deel.  XII.  Stuit. 


3i&  Driemannigs 


VI.  „  Do  Halm  is  van  dikte  als  een  Draad ,  met 
AU^EL'  35  yyf  dikker  Knokkeltjes  en  geftreepte  Schee- 
Hooïo-  ^  dm.  De  Bladen  zyn  van  boven  zagt,  aan 
3,  de  kanten  meer  gehaaird.  De  Pluim  is 
„  eenzydig  ,  knikkende  ,  wordende  als  de 
3,  Vrugt  ryp  is  ,  op  den  Grond  nedergedrukt- 
3,  De  Bloemfteeltjes,  vooral  de  onderden, zyn 
3?  vyf  in  getal,  Haairachtig  dun ,  los,  ruuw. 
„  De  Aairtjes  Liniaal ,  met  vyf  onder  de  tip 
3,  gebaarde  Blommetjes ,  die  uit  Elsvormige 
3,  Kafjes  beftaan  ,  met  het  Baardje  regt,  zo 
33  lang  als  't  Kafje." 

XII.  C12)  Zwenkgras  met  een  knikkende  Pluim  en 
Bvomus  vierbloemige  Aairtjes ,  die  korter  gebaard 

GiganteiiSm  °,  ■  ö 

Reusach-  zyn. 

tig» 

Dit  Reusachtig  Zwenkgras  is  hier  te  Lande 
in  't  Haagfche  Bofch  en  elders  gevonden.  Het 
groeit  overvloedig  in  lommerryke  Bosfchen 
aan  den  Donau,  volgens  J a c qu i n. Het komt> 
buitendien ,  ook  in  andere  deelen  van  Europa 
voor,  doch  bereikt  overal  geen  anderhalf  of 
twee  Ellen  langte,  gelyk  Schreber  zegt, 

dat 

(12)  Bvomus  Pan.  nut  ante  ,  Spie*  quadrifloris,  Ariftis 
brevioribus.  Sp.  Plant.  12.  Gort.  Belg.  II.  N.  106.  FU 
Suec.  II.  N.  99.  //.  Scan.  394.  Schreb.  Gram.  %%.  Ti 
ïi.  Brormis  glaber  ,  Locuftis  quadrifloris  nutantibus  , 
Arift.  longisfimis.  Hall.  flelv.  N.  1510.  Brom.  Panicu- 
Ia  nutante  &c.  Scop*  Qam.  I.  p.  205.  Gram.  fylv.  gla- 
brum  Panic,  recurva.  Vaill.  Far4  93,  T.  18»  t  3* 

Fes- 


Grasplanten.  319 

dat  de  Halmen  hebben.    Hall  er  voirdtze  AfdeÉw 
van  drie  of  vier  Voeten  ,  met  Bladen  van  een  lil» 
half  Duim  ,  dat  is  ongevaar  een  Tink  breed*  stuk. 
Uit  ieder  Knoop  van  de  Halm  komen  door- 
|  gaans  twee  Bloemdeelen  voort:  'c  welk  eene 
j  byzonderheid  is  ,  die  het  baarblykelyk  van  't 
;  Akker -Zwenkgras,  dat  'er  meer  by  elkander 
heeft,  doet  verfchillen.    Zo  behoort  dan  ook 
hier,  het  Gladde  Bofchgras van  V ail  lant, 
I  met  een  omgekromde  Pluim.  Scopoli  heeft 
het  glad  met  vierbloemige  ,  en  ruig  met  zes- 
j  bloemige  Aairtjes  waargenomen.    Zy  hebben 
aan  't  end  een  Bondeltje  van  fyne  Baardjes, die 
ff  witachtig  bleek  rood  en  altoos  een  weinig 
i  kroes  zyn.     De  Aairtjes  zyn  byna  Rolrond  , 
1  taamelyk  dun  en  fpits.   Meest  kwamen  zy  den 
I  Heer  Schreber  met  zes  of  meer  Bloempjes 
I  voor.   Niet  zelden  zyn  de  Aairtjes  maar  drie- 
i  bloemig ,  zegt  de  Heer  J  a  c qu  i  n  (*). 
Dit  Gras  ,  dat  van  de  meeften  der  voorige 
Zwenkgrazen,  in  de  byzonderheid,  van  over- 
blyvende  te  zyn,  verfchilt,  groeit  in  Sweeden 
aan  de  Oevers  cjer  Zee,  op  lommerryke  Heu- 
vels 

Feftuea  Fol.  Digiti  latitudine  Iongisfimis ,  Pan.  laxa.  R* 
Lugdb.  69.  Gramen  Bromoides  Aquaticum  latifolium  &c#> 
Scheuchz.  Gram.  264.  T.  5.  f,  14.  g.  Bromus  glaber 
JPanicula  nutante.  Hall.  Helv.  N.  1506.  Scheuchz. 
Gram.  T.  5.  f.  16. 

Plant.  Findel.  Enum.  p.  18. 


ÏL  Deel,  XIII.  Stuk. 


$zo  Driemannigï 

VL  veis  en  op  Bergen.  Het  gedyt  niet  minder 
'Afdeel.  Qp  vogtige  Gronden.  Dewyl  het  breede  Bla- 
Hoofö-  den  heeft  ,  zou  het ,  tot  Voedzel  voor  het 
Vee,  zeer  dienftig  zyn  in  zodanige  Landen  , 
daar  men  anders  gebrek  heeft  aan  Gras.  De 
Paftoor  Rimrod,  te  Queniledt  in  't  Mans- 
fel  ifche,  heeft,  nu  omtrent  twintig  Jaar  ge* 
leeden  ,  veel  Proeven  daar  mede  in  't  werk 
gefield  in  zyne  Hof,  en  het  op  plaatfen,  daar 
anders  geen  Gras  groeijen  wilde ,  volkomen 
wel  geteeld.  Wanneer  al  ander  Gras  dor  is, 
ftaat  het  nog  groen  en  bloeit  tweemaal  in  een 
Jaar.  Men  zou  het,  rekent  die  Heer,  viermaal 
in  één  Saizoen  kunnen  maaijen  (*). 

XIII.  (13)  Zwenkgras  met eenegebondekle Pluim  5  £y- 
fubem*  m  0llSefiee^e  P^u^Se  ^airtjes  en  op* 

Rood-*  ftaande  Baardjes. 

aditig. 

In  Spanje  is  deeze  Soort  door  den  Heer 
Loefling gevonden , d'"e  gebynaamd wordt , 
wegens  haare  zagte  roodachtige  Pluim.  Me- 
nigvuldig is  't  getal  van  derzelver  Aairtjes,  die 
langwerpig  zyn  en  lang  gebaard,  vergaard  tot 
een  Eyrond  bondeltje. 

(14) 

(")  Schreber  Gram.  utfupra. 

(13)  Bromus  Pan.  Fasciculata  *  Spids  fubfesfilibus 
Villofis,  Ariftis  ïe&is.  Sp*  Plant.  10.  Am.  Acad.  IV.  p. 
265.  Gramen  Paaieula  molli  rubente.  J,  J3.  HiJU  IL  p9 
464» 


Grasplanten; 


(14)  Zwenkgras  met  een  gebondelde  Pluim ,  VI. 
byna  ongefleelde  gladde  Aairtjes  en  uit  ge-  mm 
fpreide  Baardjes*  stok*** 

XIV". 

(15)  Zwenkgras  met  eene  ge-aairde  Pluim  Bromus 
en  byna  ongefleelde  5  opgeregte  ,  ruigack.  j^m? 
tige  Aairtjes  ?  dié  omtrent  vierhioemig  zyn.  achtig. 

XV- 

Van  deeze  twee  is  het  eerfte  in  Spanje,  het  §tyT^ 
andere  in  Portugal  gevonden  door  den  Heer  achtig. 
Vandelli.  Dit  laatfte  heeft  de  Halm  een 
Span  hoog,  t'eenemaal  bedekt  met  Bladfchee- 
den ,  en  eene  kort  gedeelde  Aair ,  met  ver- 
fpreide  Aairtjes  ,  die  taay  zyn  ,  ruigachtig  , 
*  taamelyk  ftyf ,  vier  of  Lvyf bloemig.  De  Baar* 
djes  hebben  de  langte  van  de  Aairtjes. 

(16)  Zwenkgras  met  een  zeer  eenvoudige  Tros*  iPHL 
van  eenbloemige  dtee/tjes,  de  Aairtjes  zes-  fits. 
bloemig  0  glad  en  gebaard,  GetrofU 

In 

O4)  Bromus  Pan.  Fascicnlata ,  Spiculis  fubfesfilibus 
glnbris  9  Ariftis  patulis.  Sp.  Plant.  n.  Am.  Acad,  IV.  p.  266* 

(15)  Bromus  Pan.  Spicata ,  Spiculis  fubfesfilibus  erec- 
tis  pubescentibus ,  fubquadrifloiis.  Sp.  Plant.  18.  Mant» 
33«  , 

(16)  Bromus  Racemo  fimplicisfimo ,  Pedunculis  unï* 
floris ,  Fioribus  fexfloris  &c*  Sp.  Plant.  13,  Gort.  Beigm 
\l.  N.  107.  Feftuca  Avenacea  Spici*  firigpfioribus,  R&j» 
Augi*  III.  x».  414» 

X 

II.  Dz%u  XIII.  Svsx, 


DriemannïgS 


VI-       In  Engeland  ,  als  ook  by  ons  op  de  Wallen 
Afdeel.        Nymegen  5  komt  deeze  Soort  voor,  wier 
Hoofd-  pjujm  beftaat  uit  een  eenvoudige  Tros  van 
overhoekfe  Steeltjes.   De  Bladen  zyn  van  on- 
deren Pluizig. 

XVTI  C1?)  Zwenkgras  met  een  uitgebreide  Pluim j 
Bromus  de  Aairtjes  byna  driebloemig* 

toiflorus. 
Drie- 

bioêmig.  jn  de  Bosfchen  van  Deenemarken  en  Duitfch- 
land  komt  zodanig  Zwenkgras  voor,  dat  ook 
in  Switzerland  is  waargenomen  ,  aldaar  een 
Halm  hebbende  van  vyf  Voeten  Iangte;zo  dat 
het  te  tellen  is  onder  de  grcotfte  Gras -Soor- 
ten. De  Aair  was  een  Voet  lang,  met  kleine 
Aairtjes  ,  van  drie  ,  vier  of  vyf  Blommetjes  , 
in  de" jongheid  Violet,  vervolgens  bleek.  Het 
hadt  fmalle  Rietachtige  Bladen. 

XViïï  0  Zwenkgras  met  een  ylere  Pluim ,  die  uïfa 
Madriten-  gebreid  is  en  opgeregt  ;  de  Aairtjes  Lint- 

^Madïits*  tial^  de  middelflen  dubbeld :  de  Steeltjes 

mar  boven  dikker.  Dit 

(1?)  Bromus  Panic.  patente,  Floribus  fubtriflorïs.  Sp> 
'Plant.  16.  Brom  Pan.  laxa ,  Locuftis  quadrifloris ,  bre- 
visfime  Ariftatis.  Hall.  Helv.  N.  1511,  Gramen  Bro- 
moides  Pan.  fparfa,  Scheüchz.  Gram.  511.  Oed,  Dmu 

440  ?  1 

(18)  Bromus  Pan.  rariore  pat  aio-  ere&a,  Spie.  Lïnea* 
ribus ,  intermedia  geminis  &c.  Sp.  Plant.  9.  Am.  Acad*, 
IV.  p.  265.  Bronius  fterilïs  ere&a  Pan.  major.  Barr, 
Tc.  76.  f.  u  Gr]  Bromoi&es  pumilum  &c.  Scheüchz* 
Gram*  260, 


Grasplanten»  323 


Dit  groeit  in  Spanje ,  omfïreeks  Madrit  ,  JjJ^ 
hebbende,  volgens  de  Waarneeming  van  den  lil. 
Heer  Loefling  ,  een  zeer  yle  geaairde STÜ1U 
Pluim,  en  taamelyk  breede  zagte  Bladen.  De 
Halmen  zyn  twee  Voeten  hoog  «,  glad,  met 
gezwollen  Knokkeltjes. 

(19)  Zwenkgras  met  een  zeer  Takkige  Halm ,  XIX. 
ongefleelde  Aairijes  en  ingerold  -  Elsvörmige  rJ^f„s*s 
Bladen.  Takkif* 

In  de  Levant  groeit ,  volgens  den  Heer 
Schreber, deeze  Soort ,  die  in  Takkigheid 
uitmunt,  met  Draadachtige  leggende  Halmen, 
hebbende  de  Aairtjes  veel  naar  die  van  de 
volgende  gelykende. 


(20)  Zwenkgras  met  de  Hahn  onverdeeld^  de  *XX. 
Aairtjes  overhoeks  ,  byna 
rond  en  weinig  gebaard. 


Aairtjes  overhoeks  ,  byna  ongefleeld 0  Spil*  FQqXiZ 


Vry 

f19)  Bromus  Culmo  Ramofisfimo,  Spïculis  fesfilibus 
&c,  Sjj.  Plant.  20.  Mant.  34.  Gr.  Junceum  Cornïcul.  ve« 
lut  Frutescens  glabrum  9  Oriëntale.  Scheuchz.  Gram.  38» 

(20)  Bromus  Culmo  indivifo  ;  Spiculis  alternis  fubfes« 
filibus  teretibus  fubarillatis.  Sp.  Plant.  14.  Gort.  Belg* 
c6.  Fl.  Suec*  89 ,  100.  Oed.  Lan%  T.  164.  Jacq.  Vind* 
33.  Gouan  Monsp.  51.  Ger.  Prou.  98.  Feftuca  Culmo 
altern.  fpicato.  R,  Lugdb.  67.  Poa  &c.  Gmrl.  Sib.  I* 
y.  ii2«  Triticum  Spicis  diftichis  &c.  Hall,  Helq.  N* 
1431.  Gramen  Spica  Brizse  majus.  C.  B.  Pin.  9,  Prodr* 
19.  Theatr.  133.  Gr.  Loliaceum  Corniciüatum.  Scheuchz* 
Qram,^,  Gr.  Loliaceum  Corniculatum.  ToUR^S",  Paris  92 

X  a 

II.  Deel.  XIII,  Stok, 


j24  Driemannigè 


AwLtt  %'  aI§emeen  k°mt  op  ruuwe  Bergvelden 
n i.  *  en  in  Bosfchen,  door  geheel  Europa,  dit 
stuk!FD"  Zwenkgras  voor ,  dat  hier  te  lande  ook  op 
Zandige  Velden  by  Haarlem  groeit.  Het  ver* 
fchilt  aanmerkelyk  in  geftalte  van  de  voor- 
gaande Soorten  en  komt  de  Tarwe  zo  na- 
by  ,  dat  Baühinus  het  Waitzen- Gras  ty- 
telde.  Ook  betrekt  de  groote  Haller  het 
daar  toe  ,  noemende  hetzelve  Tarw  met  twee* 
zydige  Aairen  en  ronde  ruige  gebaarde  Sprink- 
haantjes van  twaalf  Bloemen.  Tournefort 
befchryft  het  9  onder  den  naam  van  Dolykach- 
tig  gehoornd  Gras ,  zeer  omftandig.  Die  ver- 
maarde Kruidkenner  vondt  het  niet  alleen  in 
5t  Bofch  van  Boulogne,  maar  omftreeks  Parys 
byna  overal.  OokkWamhetden  HeerGMELiN 
in  Siberië  voor.  De  Halm  is  twee  Voeten  en 
daar  boven ;  de  Pluim  ongevaar  een  half  Voet 
lang,  en  beftaat  uit  Aairtjes,  wier  vlakke  zyde 
naar  de  Halm  gekeerd  is ,  met  endelingfe  Baard- 
jes] aan  den  Kelk. 

XXL      (21)  Zwenkgras  met  de  Aairtjes  tweezydig 
Crf/muf.         gefchubd)  ongefleeld ,  neergedrukt. 
Gekuifd, 

Dit 

(2  O  Eromus  Spie.  diftiche  imbricatis  fesfilibus  de* 
presfis*  Sp.  Phrnt.  15,  Am>  Acctd.  II,  p.  339.  Feftuca 
Culmo  Spicato ,  Spie.  multifioris.  Gmel.  Sib*  I*  115. 
T.  23.  Gr.  Triticeum,  Spica  latiore  compatta.  Buxb. 
Cent.  I.  p.  32.  T.  50»  f.  3.  Triticum  Criftatum.  Schreb* 
Gram*  12.  T.  23.  £,  2» 


Grasplanten. 


3*5 


Dit  Gekuifde  groeit  in  Tartarie  en  Siberië. 
Buxbaum  vondt  het  in  Georgië,  op  naakte  fn!Er4 
Heuvels.  De  Halmen  zyn  een  Voet  of  ander-  J^™»* 
half  hoog.  Het  is  aanmerkelyke  veranderin- 
gen onderhevig,  en  wordt  Honig- Weitzen  van 
den  HeerScHREBER  genoemd,  om  dat  het 
een  zoet ;  bruin  ,  kleverig  Sap  uitgeeft ,  waar 
van  Steller us  zelfs  meer  dan  anderhalf 
Once  hadt  vergaderd  ,  en  het  met  Thee  inge- 
nomen, denkende  dat  het  de  kragt  van  Man- 
na hebben  mogt :  doch  zulks  evenwel  niet  be- 
vondt. 

(22)  Zwenkgras  met  twee  opfiaande  Aairen  XXII. 

overnoezs*  difiachy- 

os. 

Dit  kleine  Gras,  voorkomende  in  Paleftina 
en  in  de  Zuidelyke  deelen  van  Europa , 
fchynt  verfcheide  twyfelingen  onderhevig  te 
zyn.  Gouan  merkt  zeer  wel  aan,  dat  hetzel- 
ve het  uit  Barrelier  aangehaalde  niet  kan 
zyn.  De  Aairtjes  zyn  ongedeeld  en  plat  als 
in  de  Tarw ,  met  een  fpitfen  Kelk,  wier  Pun- 
ten de  Baardjes  uitmaaken,  gelyk  in  de  twee 

voo- 

C22)  Bromus  Spïcis  duabus  erectis  alternis.  Sp.  Plant. 
27.  Am.  Acad.1V.  p.  304,  450.  Feftuca  Ciliata.  Gouan 
/Jonsp.  48.  Br.  Spiculis  fubbinatis  compr.  fesfilibus^ 
Ger.  Prov.  98»  G ramen  Spica  Brizse  minus»  C#  B,  Fin, 
9.  Prodr.  10.  Pluk.  Alm.  173.  T.  33.  f.  U 

"x3 

II.  Dssiu  XJII.  Stok. 


326 


D&ïEMANNIGJsr 


VI.  voorige  Soorten  ;  die  derhalve ,  volgens  de 
Ammu  aigemeenc  Kenmerken  ,  eer  zouden  fchynea 

sST*  tot  het  voorSaande  Geflagt  te  behooren.  In 
't  wilde  groeijende  is  het  twee-3  wanneer  men 
het  teelt  drie-Aairig. 

XX lil.  C23)  Zwenkgras  wet  uitgebreide  Pluimen  en 
f  ohjfta^  ge-aairde  Takken  ;  de  A airtjes  overhoeks  > 

ckms'.  aangedrukt  >  Liniaal  >  met  zeer  korte  Baard* 

Aairig,  Jes* 

By  Alexandria,  in  Egypte  ,  heeft  de  Heer 
Forskaöhl,  op  vogtige  plaatfen  aan  de 
Graften  <>  deeze  Soort  waargenomen.  Zyn 
Ed.  vondt  'er  ,  bovendien  ,  een  andere,  die 
hy  Ruig  noemt,  of  Pluizig  ,  met  zeer  lange 
Baardjes ,  en  eene ,  die  naar  het  Beemdgras  ge- 
leek, met  vyfbloemige  Aairtjes. 

XXIV*  (24)  Zwenkgras  met  de  Pluim  hyna  overend 
5Kwis^ei-         fiaande  en  Degenvormige  Bfoewflee/tjes. 

Op  't  Eiland  Majorka  groeit  dit  Gras,  heb- 
bende de  hoogte  van  een  Span  ,  met  veele 
opgcregte Halmen, en  eene  langwerpige  bruin* 
achtige  Pluim  5  die  aan  de  Tanden  Steeltjes 

uit- 

(23)  Bromus  Panic.  patentibus.  ;  Ra  mis  Spicatis ;  Spi« 
culis  alternis  appresfis  Linearibus ;  Ariflis  brevisfimis* 
Flor.  JEgijpt.  Arab,  p.  23. 

(24)  Bromus  Pan.  ereftiuscula ,  Pedu&euBs  Enfi&r-* 
ttubus.  Mant. 


Grasplanten. 


3*7 


uitgeeft,  naar  't  end  verbreedende,  het  mid-  vi. 
deifte  één,  de  zydelingfe  twee-  of  drie-  Aairig.  ^jf^ 
De  Aairtjes  zyn  vierbloemig,  met  een  Elsach-  Hoofd- 
tigen  gladden  Kelk.  Ket  buitenfte  Bloemblaadje 
heeft  een  regt  Baardje.  De  Meelknopjes  zyn 
geel,  de  Stempels  wit. 

S  t  1  p  ü,  Kwispel-Gras* 

Den  Latynfchen  Geflagtnaam  vertaaien 
fommigen  Frhmgréi ,  dat  niet  zeer  eigen  is  ; 
dewyl  in  het  Gewas  van  weinige  Soorten  fcig 
iecsPriemachtïgs  vertoont.  Ik  oordeel  dat  men 
gevoeglyker  den  naam  van  Kwispelgras  gebrui- 
ken kan,  dewyl  de  meeften  zeer  zwaar  en  ruig 
ge-Aairdzyn,  als  een  Kwispel.  De  Kelk  is 
tweekleppig,  eenbloemig  :  het  buitenfte  Kafje  * 
van  't  Blommetje  lang  3  veeltyds  Pluizig,  ge- 
baard ,  en  aan  den  voet  gewricht  (*).  Daar 
komen  de  volgende  Soorten  van  voor. 

(1)  Kwispelgras  met  gewolde  Baardjes.  ï, 

Stipa 
Pennata* 

Niet  Gevederd. 

{*)  Zie  %?  23  \  op  Plaat  LXXXV11. 

(1)  Stipa  Ariffcis  Lanatis.  Sijft.  Nat*  XII.  Gen,  90. 
Weg*  X 1 11.  p.  104.  Gouan  Monsp.  51  Ger.  Prov.  83, 
Jacq*  Vind,  13.  Stipa  Ariltis  Plumofis.  Hall.  Helv.  N. 
3514.  Feftuca  Ariftis  plumofis.  R,  Lugdb.  68.  Feftuca 
Glumis  unifloris.  Gmel.  Sib,  1,  N«  50.  Gnim'en  Spl- 
catum  Ariftis  Pennatis.  Tournf.  Inft%  51  s.  Gr.  Spar- 

teum 

X  4 

II.  De  el,  XIII,  Stuk. 


328 


DRIËM  ANNIGÊ 


VI.       Niet  alleen  in  Ooftenryk,  waar  van  het  bf 
Aïdmx.  cLUSIÜs  den  naam  heeft,  maar  ook  in  Swit- 
Hooid-  Zerland  ,  Italië  en  de  Zuidelyke  deelen  van 
*ICK'      Vrankryk  *  ja  zelfs  in  Siberië ,  komt  deeze 
Soort  van  Gras  voor.  Op  de  geheele  reeks  van 
Gebergten,  die  zig  van  Baden  tot  den  Donau 
uitftrekt,  groeit  het  zelve  op  opene  plaatfen 
overvloedig,  zo  Clusius  aantekent.  Ge- 
heele Velden  zyn  'er ,  tusfchen  de  Rivieren 
Jenifea  en  Oby ,  als  ook  tusfchen  deeze  en  de 
Irtis ,  in  de  Noordelyke  deelen  van  Afie,  me- 
de vervuld ,  zegt  Gmelin.  . 

Het  heeft  menigvuldige  Bladen  van  een  Voet 
lang,  die  fmal  zyn  en  Biesachtig  famengerold. 
Hier  tusfchen  komen  Halmen  voort  f  van  wei- 
nig meer  langte,die  uit  eene  Bladfcheede  drie 
of  vier  Bloemen  uitgeeven,  wier  Kelk-Kafjes 
ieder  in  een  Baardje  uitloopen  ,  van  aanmer- 
kelyke  langte.    Het  Blommetje,  in  de.  Kelk, 
beftaat  uit  twee  Kafjes,  waar  van  het  buitenfte 
en  grootfte  een  Baardje  heeft ,  aan  't  begin 
fpiraal  gedraaid  en  vervolgens  ten  einde  toe 
gevederd  met  eene  Donsachtige  Wolligheid; 
zodanig,  dat  het  by  de  Pluimen  der  Paradys- 
vogelen  vergeleeken  wordt.    Dit  Baardje  is 
fomtyds  byna  een  Voet  lang,  en  verfcheidene 
daar  van,  zig  wyd  en  zyd  uitfpreidende,  maa- 

ken 


teum  Pennatum.  C  B.  Pin.  5.  Tkeatr.  70.  Spartum  Au- 
ilriacumt  Clüs.  Bijt.  II.  p.  22,1*  Fann.  719,  ScüeucüS» 
Gram.  153.  T,  3.  f.  13, 


Grasplanten.  3*9 


ken  deeze  Grasplant  verwonderlyk.  In  Pro-  Afde^ 
vence  legt  het  Landvolk  deeze  Pluimen  in  de 
Kalk;  waar  door  zy ,  die  anders  wit  zyn  ,  geeUxuK. 
worden ,  en  dan  verfieren  zy  'er  hunne  Hoe- 
den mede  ,  zegt  Tournefort,  die  ver- 
haalt ,  dat  het  insgelyks  op  de  Heuvels  van  't 
Bofch  van  Fontainebleau  groeit  (*). 

(2)  Kwispelgras  met  naakte  regte  Baardjes ;  H> 
de  Kelken  langer  dan  het  Zaad;  de  Bla-  %fnceet* 
den  van  binnen  glad.  tigiesach- 

(3)  Kwispelgras  met  naakte  kromme  Baard-  III, 
jes ;  de  Kelken  langer  dan  het  Zaad ;  de  oXa^rd, 
Bladen  van  binnen  rutgachtig. 

In  Vrankryk  zekerlyk  9  misfehien  ook  in 
Duitfchland  en  Switzerland ,  komen  deeze  bei- 
den voor;  hoewel  de  Heer  H  aller  geen  an- 
deren gevonden  hadt,  van  dien  aart,  dan  met 

C*)  Plant,  envir.  Paris*  p.  463» 

(2)  Stipa  Ariftis  nudis  reftis  ,  Calycibus  Semine  Ion- 
gioribus  &c,  Sp*  Plant ;  3.  Gouan  Monsp.  52.  Ger. 
Prov.  83.  Jacq.  Vind.  13.  Feftuca  Ariftis  nudis.  R.  Lugdb. 
68.  GmEl.  Sib.  I.  N«  49.  p,  114.  Feftuca  Junceo  folio. 
C»  B.  Pin,  9.  Theatr.  145,  Scheuchz.  Gram%  151. 

C3)  Stipa  Ariftis  nudis  curvatis ,  Calycibus  Semine  Ion* 
gioribus ,  Foliis  intus  pubescentibus.  Sp.  Plant.  ±  Pall. 
lt.  I.  p,  267.  Stipa  Ar.  nudis  fiexuofis  &c.  Hallv  Helvm 
N.  1513.  Feftuca  longisfimis  Ariftis.  C.  B.  Pin.  10.  Theatr* 
153.  Gr.  Avenaceum  Mont.  Spic&  fimpM ,  Arislis  recur- 
vis.  Vaill,  Par.  85* 

x  s 

II.  Dbee.  XIIL  Stck. 


330 


Driemannuë 


/*deel  &eboogene  of  gekromde  Baardjes.    Dit  is  het 
UI.  '  eenigfle  verfchil  niet ,  tusfchen  deeze  beide 
sraT*"  Gras-Soorten.   De  Iaatfte  gelakt  wel  naar  de 
andere  zeer ,  doch  heeft  de  Bladen ,  zegt  men , 
korter  ,  fty  ver  en  minder  ruuw  van  buiten  5 
maar  van  binnen  ruiger:  den  Kelk  niet  witach- 
tig maar  bruinrood  ;  de  Baardjes  een  weinig 
korter  en  volwasfen  op  verfcheide  manieren 
gekromd.    Beiden  zyn  zy  zeer  lang  en  ruig 
gebaard 5  de  eerfte  Zilverkleurig,  zo  Bauhx- 
£?us  aantekent  9  wien  deeze  uit  Wallifer-Land, 
daar  dezelve  aan  9t  Meir  van  Sedun  overvloe- 
dig groeide ,  gebragt  was,  door  Burse- 
rus,   DeHeerGMELiN  tekent  van  de  eer- 
Ite,  die  door  geheel  Siberië,  zegt  hy ,  zeer 
gemeen  is,  aan,  dat  de  Baardjes  zeer  gene- 
gen zyn  zig  om  te  krullen.    Ook  houdt  hy  de 
paarfche  kleur  der  Kelken  voor  eene  Verfchei- 
.denheid, 

IV*  (4)  Kwispelgras,  met  de  Haardjes  naakt  en 
Korthaar-  reS*  ?  naauwlyks  tweemaal  zo  lang  als  de 

'  Kelk  en  gewelde  Vrugtbeginzeh* 

Dit  Kwispelgras  ,by  Montpellier  door  den 
Heer  Goüan  waargenomen,  hadt  de  Halmen 
twee  Voeten  lang  en  ftnalle  Bladen;  de  Pluim 
byna  ge-aaird  ,  met  twee-  of  drie-  Bloemige 

Steel- 

(4)  Stipd  Ariftis  nudis  refrïs  ,  Calyce  vix  duplo  Ion- 
gioribus  f  Germinibus  Lanatis*  Syjh  Nat*  XII,  T.  3.  V* 
zzy*  Goüan  JMufir*  4% 


Grasplanten.  33* 

Steeltjes;  den  Kelk  zo  lang  als  't  Zaad;  dat  Vh 
Spilrond is  en  eenigermaate  Pluizig.  A*ULTm 

HoofB» 

(5)  Kwispelgras  met  de  Baardjes  aan  den  voet  STUy^ 

Haairi? ;  de  Pluim  ge-aaird ;  de  Bladen  Stipa 

Draadachtig.  ma^ 

Zeertaay, 

Op  Zandige  Heuvels  in  Spanje  groeit  dit 
Gras  ,  dat  men  aldaar  Efparto  noemt ,  en  ten 
tyde  van  Plinius  reeds  bekend  geweest  is 
onder  den  naam  van  Spartum ,  of  Spartum  Her- 
ba  ;  om  het  van  dat  Bremachtig  Gewas , 
welk  Spartum  of  Spartum  genoemd  wordt ,  te 
onderfcheiden.  Het  hier  bedoelde,  door  den 
grooten  Kruidkenner  Clüsiüs  zeer  omftan- 
dig  befchreeven  en  fraay  afgebeeld  ,  is  een 
Kruid  9  met  Biesachtige  Bladen  van  twee  of 
drie  Voeten  langte  *  regtopitaande,  ftyf,  een 
weiaig  dikker  dan  Koornhalmen,  maar  taay  en 
gevuld.  De  taaiheid  heeft  insgelyks  plaats  iqi 
de  Bladen,  weinig  korter,  in  't  eerfte  taame* 
lyk  breed,  maar  vervolgens,  door  inrolling  , 
fmal  en  rond,  dunner  dan  de  Halmen,  waar 
aan  ook  Bladen  zyn,  doch  korter,  en  Scheeds* 
wyze  dezelven  omvattende.  Op  't  end  komt 
een  Pluim  byna  als  van  Riet,  een  Span  lang, 

uit 

(5)  Stipa  Ariftis  bafi  pilofis,  Panfculi  SpicatS,  Foliis 
"Filiformibus.  Sp*  Plant  *  4.  Am.  Acad%  IV.   p.  566. 
Loefl*  Itin.  118.  Gram.  Sparteum  Panicula'  comoff» 
C.  B,  Pin.  5,  Spartum  Herba.  Plinii.  Ckus*  Rifi*  2. 
2ZO.  Hisp.  504»  Lob,  J%  gg, 

1L  Deel.  XIII.  Stuk» 


Driemannicb 


VI*    uit  Bloempjes  beftaande  wier  Kelk  ongebaard 
AniEL'  is,  het  Blommetje  een  Kaf  je  heeft  byna  half 

stu^0TD"  20  lan£'  maar  *n  een  ^aarc^"s  uitloopt,  wel 
vyfmaal  langer,  dat  aan  den  voet  gedraaid  is, 

en  aan  de  buitenzydemet  taamelyk  lange  Pluis- 
haartjes bekleed. 

Dus  nam  het  de  fchrandere  Loefling  ,  by « 
kans  twee  Eeuwen  na  zyn  gemelden  Voorgan* 
ger,  in  deeze  Grasplant  waar,  welke  hy  aan- 
merkt nog  heden  in  Spanje  van  zeer  Veel  ge- 
bruik te  zyn,  om  Matten  te  vlechten  tot  be- 
dekking der  Steenen  Vloeren  in  de  Winter ; 
om  Kabeltouwen  te  maaken  voor  de  Schepen, 
als  oqk  Mandjes,  Korfjes  en  dergelyk  Huis- 
raad,  tot  het  overdraagen  en  bergen  van  Vrug- 
ten.  In  de  Zuidelyke  deelen  van  Spanje,  by- 
zonderlyk  in  Granada,  langs  de  geheele  Zee- 
kust, totaanMurcia,  voornaamelyk  omftreeks 
Carthagena,  zegtCLUsius,  was  die  Spartam 
zo  gemeen ,  dat  by  de  Ouden  die  flreek  Spar- 
taria'  geheten  werdt.  Behalve  het  gemelde  , 
dat  men  van  de  drooge  en  frïsfche  Bladen  fa- 
briceerde, werden  van  dezelven,  als  Vlasch  in 
Water  geweekt  zynce,  vervolgens  geklopt  en 
dan  gedroogd;  ook  zekere  Schoenen  of  Pan- 
toffels, Koorden  ander  fyn  Werk,  gemaakt. 

yj#       (6)  Kwispelgras  dat  naakte  Baardjes  heeft, 
Stipa  je  Kelken  met  het  Zaad  gehk. 

Jivenacea»  o  «/ 

Haver-  ,  In 

sichtig. 

(6J  Stipa  Ariftis  nudis  ,  Calycibus  Seinen,  a^uantf* 

bus» 


Grasplanten.  $33 


in  Virginie  groeit  dit  Gras  3  dat  dunne  Hal-  VI.' 
men  heeft ,  en  boven  een  Buikig  Blad.,  van    m.  L* 
langte  als  de  Pluim ,  die  uit  gepaarde  eenbloe-  s^™Fn* 
mige  Bloemfteeltjes  beftaat.  De  end  -  Baardjes 
der  Blommetjes  zyn  van  langte  als  de  Steel- 
tjes. 

(7)  Kwispelgras  met  verbreede  Vliezige  Steel-    Vir.  1 

tjfï*  fiacea. 

Door  den  Heer  Loeflingis  deeze  Soort 
in  Spanje  waargenomen ,  die  een  gladde  Draad- 
achtig dunne  Halm  heeft,  met  eene  Tros  van 
eenbloemige  platte  Steeltjes.  Het  eene  Kelk- 
Klepje  is  van  langte  als  het  Zaad ,  het  andere 
korter,  het  Bloembaardje  een  weinig  langer 
en  bogtig:  het  uiterfte  Bloempje,  op  één  naa, 
ongedeeld. 

Deeze  Soort  zou ,  volgens  den  Ridder ,  ook 
aan  de  Kaap  der  Goede  Hope  voorkomen  , 
doch  daar  van  fchynt  die  te  verfchillen  5  welke 
de  Heer  N.  L.  Bürmannüs  Afrikaansch 
Kwispel-Gras  ty telt  (f ) ,  en  waar  toe  zyn  Ed.  de 
Afbeelding  van  Plükenet  t'huis  brengt, 
welke  byLiNN^us  twyfelaehtig  betrokken 
is  tot  de  volgende  Soort, 

(8)  Kwis- 

bus.  Sp.  Plant.  5.  Andropogon  Folio  faperiore  Spatha* 
ceo  &c.  Gron.  Virg.  133. 

(7)  Stipa   Pedicellis    dilatatis    Membranaceis,  Sp» 
Plant.  6. 

£fj  Stipa  Africana.  BtfRMi  Fl  Cap9  Prodr.  3,  a 
11.  Deel.  XIII.  Stük,  3f 


234  D  R  t  Ê  M  A  N  N  I  G  Ë 


Afdeel.     (  ^  Kwispelgras  met  naakte  Baardjes ;  de  Blik* 
pi.  j es  aan  den  voet  gehaaird de  Bloemen  on» 

sSk0""  gefteeld,  gehandeld. 

vin. 

IbIhs-^  ^*er  wor(k  bedoeld  het  zogenaamde  bètis* 
jpend.  pend  of  Verwet-Gras  van  Rümphius,  den 
hs*u  'naam,  Tagalgnana  o£Tagefoana3  op  *t  Eiland 
Ternate,in  Oostindie,  daar  van  hebbende,  dat 
het  gebruikt  wordt,  om  den  een  of  ander  iets 
te  verwyten.  By  de  Indiaanen  ,  naamelyk  3 
zyn  dergelyke  Zinnebeeldige  uitdrukkingen  , 
even  als  by  de  Oofterlingen  5  in  gebruik;  't 
welk  derzelver  afkomst  klaar  bewyst.  Wil 
men  iemand  vleijen,  vereeren,  tergen,  uit- 
daagen,  en  wat  dies  meer  is,  wordt  ten  dien 
einde  eenig  Zinnebeeldig  Kruid,  of  iet  anders', 
aan  hem  gezonden.  De  ruige,  ftekelige  Aai* 
ren  van  dit  Gras,  achten  zy  dus  tot  berispin- 
ging  of  verwyt  te  dienen.  Het  groeit  ,  zegt 
hy,  zes  of  zeven  Voeten  hoog,  en  heeft  fmal- 
le  Bladen  van  twee  of  drie  Spannen  langte , 
Scheedachtig  de  Leden  omvattende  van  de 
Halm ,  die  geknokkeld  is  en  in  Takken  ver- 
deeld. Iéder  Knokkel  geeft  een  Aair  uit  en 
boven  aan  het  end  der  Takken  heeft  het  drie 
Aairen  ,  allen  onder  met  een  dikke  Dons  of 

Wol- 

(8)  Stipa  Ariltis  nudis ,  Bra£eis  bafi  barbatis  >  Fols- 
culis  feffili-fasciculatis.  Sp%  Plani.  7.  Gramen  Ethiopi- 

cum  Panicula  molli  virente.  Pjluk.  Alm.  176.  T.  300. 
f.  i.  An  Gramen  Arguens.  Rvmph.  Amb.  VII.  p,  i$< 

1%  6.  f.  u 


Wolligheid  bekleed,  waar  in  Zaaden  fteeken,  ^ 
die  lange,  dunne,  fpitfe  Baardjes  hebben.  ni.E£* 

De  Bloemen  zyn  in  Bondels  vergaard ,  zo  S^*D* 
dat  de  Kaf  jes  naauwlyks  van  de  Blikjes  onder- 
fch?iden  kunnen  worden ;  maar  de  Blikjes  zyn 
langer ,  aan  den  voet  van  buiten  zeer  Haairig. 
De  Zaaden  heeft  het  van  onderen  ruig ,  met 
naakte,  zwarte,  omgedraaide  end  -Baardjes , 
zegt  Linn^us. 

Hier  uit  blykt,  dat  het  zonderlmge  Gras* 
in  Fig.  I.  op  Plaat  XCII,  uit  myne  Verza- 
meling afgebeeld  ,  tot  deeze  Soort  behooref 
De  Heer  Thunberg  heeft  hetzelve 
in  Japan  verzameld.  De  Halm,  die  rond  is  , 
heeft  zeer  lange  ,  dunne  Scheedachtige  Bla- 
den ,  en  verdeelt  zig ,  uit  den  Schoot  van 
èén  derzelven,  boven  in  drie  Takken ,  welken 
ieder  gepluimd  zyn  met  verfcheide  Aairen  , 
van  gezegde  hoedanigheid,  van  onderen  ruig, 
en  van  binnen  een  lang  gebaard  Zaad  bevat- 
tende, dat  grooter  dan  natuurlyk  by  Letter 
a  is  voorgefteld.  Hier  door  wordt  de  Af  bed- 
ding van  dit  Gras  zeer  verbeterd ,  en  't  blykc 
klaar,  dat  hetzelve  het  Ethiopifche  Gras  van 
Plukenet ,  met  een zagte  groene  Pluim,  geen- 
zins kan  zyn* 

(9)  Kwispelgras  met  de  Bloemen  ongebaard;  ix. 

de 

Doorn- 

(9)  Stipa  Flosculismuticis;  Bra&eis  Capitulorom  Fas-  koppig* 
U>  ïïmu  XIIL  STygt 


Driemankïgé 


VI, 
Afdeel. 

III. 
Hoofd- 
stuk» 


de  Blikjes  der  Koppen  gebondeld \zeer  grovtj 
met  Jpitfe  punten. 


De  Hoogleeraar  Burmannus,  deeze 
Soort  voorftellende  met  den  bynaam  van  Oe- 
vers, merkt  aan,  dat  zy  een  kruipende  Wortel 
heeft ,  en  eene  Halm  van  twee  Voeten  ,  op- 
flaande,  rond,  gebladerd,  geknokkeld ,  met 
afgeboogene  gefleufde  fty  ve  Takken  :  de  Bla- 
den een  Span  lang,  Scheedig,  omgekromd, 
Geutachtig  ,  ftyf ,  gepunt  en  glanzig.  Het 
Bloemhoofd  beftaande  uit  Lancetvormige  Blik- 
jes en  Kroontjeswys  gebondelde  Bloemen, 
wier  Kafjes  tweekleppig  zyn  ,  met  Stekelige 
Borftels  van  een  Handbreed  langte. 

Onze  Ridder  merkt  aan,  dat  ditOoftindifche 
Zee-Gras  zeer  groote  Koppen  heeft,  famen- 
gefteld  uit  Geutachtig  ingekrulde  ,  gcfpitfte , 
fterke,  lange,  geftrekte  Blikjes ;  binnen  wel- 
ken ongedeelde  ,  eenbloemige  ,  ongebaarde 
Kelken,  die  veel  kleiner  zyn. 

Hier  toe  wordt  de  Strand-Cyperus  van  Rum* 
phius  betrokken,  die  op  onbewoonde  Strand- 
den van  byna  alle  Ooftindifche  Eilanden  groeit, 
en  zo  ftekelig  is ,  dat  men  ze  niet  dan  van 
onderen  kan  aanvatten.  Op  fommigen  vindt 
men  het  Gewas  drie  of  vier  Voeten  hoog , 


zegt 


dcuiatte,  ittaximls,  mucronatïs.  Sp.  Tlant  8.  Mant.  34, 
Cyperus  Littorens.  Rumph,  Amb.  VI.  T.  2.  ft  3.  Stip» 
Litforea»  Burm.  FL  Ind.  29% 


Gra  splanten* 


337 


zegt  die  Autbeur,  met  Koppen  zo  groot,  dat  VX 
een  Man  dezelven  naauwlyks  kan  omvade-  A™*u 
meru   Elders  vallen  zy,  met  Borftels  van  om^  Hoofd- 
trent  een  Voet  langte,  doch  omftreeks  Bata- '  Kwispet» 
via  kleiner ,  en  in  't  algemeen  hadt  men  ,er*w' 
zyn  kortswyl  mede,  doordien  deeze  Koppen, 
afgeflagen,  door  den  Wind  al  rollende  langs 
het  Strand  werden  voortgedreeven  :  des  de 
Chineezen  'er  een  naam  aan  gaven  ,  beteke- 
nende Rollende  Doom,  en  men  mogt  ze,  zyns 
oordeels ,  wel  Windhollen  heèten.   Op  de  Zan- 
dige Stranden  van  Ceylon,  merkt  hy  aan,  is 
;  het  mede  bekend. 

Ik  heb  van  daar  een  Plant  Flg.  2.  ontvan- 
gen, welke  geen  andere  fcheen  te  kunnen 
zyn ,  dan  dit  Kwispelgras.    De  Bladen  ,  im- 
mers, hoewel  korter  dan  in  myne  Javaanfche 
Exemplaaren  van  hetzelve ,  zyn  even  zo  Geu- 
tig  ingerold,  fpits  als  Priemen,  flyf,  krom 
en  naar  den  voet  geftreeken  ruuw;  Tropswys 
ontfpringende  uit  de  dikke Knoopen  van  de  Halm 
of  Steel  ,  die  rond  is,  taamelyk  dik,  als  een 
Schryfpen,  en  zagt  op  't  gevoel.  Aan  den  top 
maakt  hy  een  Kop  of  Bol,  beftaandeuit  traps- 
|  wyze  vergaaringen  van  Lancetvormige  Blik* 
I  jes  ,  die  anderhalf  of  twee  Duimen  lang,  flyf 
*  en  zeer  fpits  zyn.   Maar  hier  tusfchen  komenf 
H  twee  of  drie  gefteelde  en  aan  't  end  gefpitfte 
j  Bloem-Aairen  voort ,  die  hetzelve  betrekken 
I  tot  het  Geflagt  van  Spinifex  >  in  de  Drie-  en* 

Y  tipf 

li  Deel.  XIII.  Stuk, 


33* 


DRIEM  ANNIGË 


VT.  twintigfte  Klasfe ,  hier  agter  volgende ;  waar 
Afdeel.  yan  ^e  0pgegevene  Plant  ,  volgens  den  Rid^ 
Hooid-  der,  buiten  de  deelen  der  Vrugtmaaking 
TuK*     naauwlyks  verfchilt  van  deeze  Soort. 


Avena.  Haver. 

Een  tweekleppige  veelbloemige  Kelk,  met 
een  omgedraaid  Rugbaardje  aan  de  Kafjes  der 
Blommetjes,  die  in  de  Kelk  vervat  zyn 
onderfcheidt  dit  Geflagt ,  't  welk  een  Pluim 
heeft,  beftaande  uit  verfcheide  Bloem-Aairtjes. 
Daar  komen  de  volgende  Soorten  in  voor. 

I.  (i)  Haver  die  gepluimd  is  ,  met  eenbloemigt 
Sibirka  Kelken ,  de  Zaaden  ruig  i  met  de  Baard* 

Siberjfche.         jes  driemaal  zo  lang  als  de  Kelk. 

In  Siberië  werdt  dit  flag  van  Haver  door 
den  Heer  Gmelin  waargenomen,  die  de- 
zelve tot  de  Dravik  t'  huis  bragt.  De  Halmen 
waren  drie  of  vier  Voeten  hoog ;  de  Bladen 
byna  Biesachtig  ingerold  :  het  hadt  de  Pluim 
dikwils  over  ééne  zyde ,  ge-aaird ,  een  half 
Voet  of  een  Span  lang,  groen,  paarsch,  vio- 
let, of  gemengeld  uit  die  Kleuren. 

(2)  Ha 

(*)  Zie  Fig*  44 ,  Plaat  LXXXVIL 

(i)  Avena  Panicuiata,  Calyc.  unifloris  ,  Sem.  hirfutïs, 
Ariftis  Calyce  triplo  longioribus.  Sy/t.  Nat.  XII.  Gen. 
91.  Veg.  XIII.  %  104.  Sp<  Plant  I.  Feftuca  Glumis 
villofïs ,  Ar.  Calyce  tripte  longioribus,  Gmeu  Sib.  I.  p, 

ÏI3.  T.  32, 


Grasplanten  $39 


{2)  Haver  die  gepluimd  is  9  met  tweebhemige  vi. 
Kelken  0  één  Blommetje  tweeJJagtig  ,  byna  A^EU 
cngebaard;  één  Mannelyk  gebaard.  Hoofd- 

II. 

Op  verfcheide  plaatfen,  in  Europa  ,  op  de  Ey^9 
Velden ,  onder  ander  Gras  ,  komt  dit  Haver-  Haver, 
achtige  voor  5  dat  aanmerkelyke  Verfcheiden- 
heden  onderhevig  is.  De  Halmen,  waar  vaa 
het  veelen  uitéénen  Stoel  geeft,  zyn  van  twee, 
drie  tot  vier  Voeten  hoog,  naar  de  weeligheid 
van  den  Grond ;  de  Bladen  een  half  Voet  of 
langer ,  taamelyk  breed  en  donker  groen. 
Somtyds  zyn  de  Halmen  van  onderen  Knoopig 
of  dik  geknokkeld  ,  en  de  Wortels  komen  uit 
een  Knobbel  voort,  of  uit  verfcheide  Knob- 
bels, dikwils  vyf  op  elkander  onder  aan  den 
Stoel ;  waar  van  men  verfchillende  Soorten 
gemaakt  heeft :  maar  dit  hangt  mede  af  van  de 

Gronds- 

(2)  Avena  Panic.  Cal,  bifloris  ,  Flosc.^Hermaphrod. 
fubmutico ,  Masculo  Ariftato.  Sp.  Plant»  2.  Gort»  Belg* 
26.  Suec.  gS,  102.  Oed.  Dan.  165.  Gouan.  Monsp.  53. 
Geiu  Prov.  98.  Schreb.  Gram.  p.  25.  T,  1.  Avena 
diantha  ,  Flosc.  bafi  villofis  &c.  Hall.  Helv.  N.  1492* 
Holcus  Avenaceus.  Scop.  Carn.  II.  N.  1239.  Gram. 
Avenaceum  elatius ,  Juba  longa  fplendente.  Scheuchz* 

\  Gram.  239.  Q.  Avena  Pan.  nu t ante ,  Cal.  bifloris.  R. 
Lugdb*  66.  Gr.  Avenaceum  Gemmea  radice.  Mor.  Hifu 
$11.  p%  214.  S.  8.  T.  7.  f.  3$.  alt.  f.  37.  Gramen  nodo- 
fum  Avenacea  Panicula  }  Rad.  tuberibus  prsedita.  C.  B. 

|  Pin.  2.  Prodr*  3.  Theatr.  18.  Scheuchz.  Gram.  33 7.  T» 

\  4*  f .  7   Mont.  Gram.  T.  76. 

Y  2 

lï.  Deel.  XIII.  Stuk, 


340 


Driemannïge 


VI.    Grondsgefteldheid.   Ook  heeft  in  de  Bloemen 
Aïdeel.  een  aanmerkelyke  verandering  plaats  ,  wier 
Hoofd-  Blommetjes  fomtyds  beiden  ,   hoewel  onge- 
s™Pêid-  lyk,  gebaard  voorkomen,  fomtyds  het  eene 
Haver.  tym  geheel  ongebaard.    Zeer  veel  zyn  de 
Bloemen  onderhevig  ,  dat  alle  de  Vrugtmaa- 
kende  deelen  in  een  zwart  Poeijer  veranderen. 

Deeze  Veldhaver^  hoewel  een  fchadelyk  On- 
kruid onder  't  Koörn,  is,  op  zig  zelf,  een  der 
beste  Soorten  van  Gras,  tot  Voedzel  voor  het 
Vee;  weshalve,  in  fommige  Landen, daar  van, 
door  zaaijing ,  Xonstweiden  gemaakt  worden , 
die  men  tweemaal  'sjaars  kan  afmaaijen.  Zy 
is,  tenonregte,  voor  het  Ray-Grasf  der  En- 
gelfchen  gehouden ,  en  daarom  noemt  menze, 
in  Duitschland,  Fransch  Raygras.  In  een  Wei- 
de van  Beemdgras  doet  zy  niet  veel  goeds; 
dewyl  zy  ,  te  fchielyk  opgroeijende  en  te, 
hoog,  tegen  den  tyd  des  Hooybouws  reeds 
uit  haar  kragt  gegroeid  is  en  verdroogd.  Het 
Zaad  is  taaAelyk  Meelryk,  en  kan  ,  van  het 
Kaf  gezuiverd  ,  tot  Spys  gebruikt  worden. 
Hierom  voert  zy,  misfchien,  den  naam  van 
Fromental ,  by  de  Franfchea. 

111.  '  (3)  Haver  die  gepluimd  is  ,  met  de  Kelken 
mis^°r~  tweebloemigi  de  Baardjes  tweemaal  zo  lang 

Lang-  ajs  >j  Zaad}  de  Halm  Takkig. 

baardige.  7  ö 

Aan 

(3)  A'^rPanicuIata,  Cal.  bifloris  ,  Atiftis  Semme  dm» 
$>lo  longioribus.  Sp*  Picyu.  15,  M<mu  34. 


Grasplanten, 


34i 


Aan  de  Kaap  der  Goede  Hope  groeit  dit  Ha-  VI. 

^  tt  i  r7  Afdeel. 

verachtige  Gras,  met  Halmen  van  een  Voet,  ui. 

en  bloemdraagende  Takjes  uit  de  Oxels  der  S^°°FD* 

Bladen.   De  Pluim  rs  Haverachtig  maar  klein. 

Misfchien  zal  hier  de  Kaapfche  Haver  van  den 

Heer  Bürmannüs  behooren  (*). 

(4)  Haver  met  eene  verdunde  Pluim ,  tweebloe- 

mige  Kelken  en  Pluizige  Zaaden ;  de  Baard-  nicaf^** 
jes  tweemaal  zo  Zang  als  de  Kelken,  ntfche  ^ 

Cj)  Haver  met  eene  famengetrokkene  Pluim  ,  _  V. 
"  .  .  .  Loeflingta* 

en  twee  Bloempjes  ,  die  aan  de  tip  twee-  na. 

Baardig  zyn  ;  het  eene  gefteeld  :  met  een 

omgeboogen  Rugbaardje. 

Gelyk  door  Kalm,  in  Penfylvanie ,  de 
eene,  zo  is  door  Loefling,  in  Spanje, 
de  andere  waargenomen ,  die  tot  aan  de  Kaap 
der  Goede  Hope  groeit  ,  zo  men  aantekent, 
Deeze  laatfte  komt  ook  in  't  Haagfche  Bosch, 
en  op  de  Duinen  by  'tDorp  Hillegom,  voor. 
Het  is  een  Grasje  ,  naauwlyks  een  Vinger 

lang, 

CO  Avena  (Capenfis)  Panic*  ovata ,  Flósc.  binis  apice 
fri-ariftatis  &c.  FL  Cap.  Prodr.  p.  3. 

(4)  Avena  Pan.  attenuata.  Cal,  bifloris ,  Sera.  villo- 
fïs,  Arift.  Cal.  duplo  longioribus.  Sp.  Plant.  3. 

(5J  Avena  Paiu  contracla,  Fiosc*  binis ,  altero  pedm> 
culato ,  apice  bi-Ariftatis  ,  Dorfo  Arifta  reflexa»  Sp. 
Plant.  4.  Gort.  Belg.  II.  N.  110. 

Y  3 

II.  Dem.,  XIII.  SlUK, 


Driemannige 


VI.    lang ,  met  veele  Halmen  en  platachtige  Bh- 
A Yru  L'  den ,  het  bovenfte  breeder  en  eene  dikke  digte 
Ho9i?i>*  Pluim,  de  Kelken  langer  dan  de  Blommetjes  , 
die  Borftelig  gebaard  zyn. 


STUK.. 


VI.  (6)  Haver  die  gepluimd  is  ,  met  tweezaadige 
Gewlone*  Kelken  en  gladde  Zaaden  ,  het  ééne  een 

Baardje  hebbende. 

Dit  is  de  gewoone  Haver ,  waar  van  het  Zaad 
van  veel  gebruik  is  in  de  Samenleeving.  Zy 
wordt  ten  dien  einde  door  geheel  Europa  ge- 
zaaid; doch  vanwaar  zy  natuurlyk  afkomftig 
zy,  weet  men  niet  zeken  Sommigen  willen  > 
dat  zy  uit  Veldhaver  door  den  Landbouw  ge- 
kweekt zy-;  aangezien  men  haare  verandering, 
door  in't  wilde  te  groeijen,  tot  Ydele  Haver 
waarneemt»  Dat  haare  natuurlyke  Groeiplaats 
op  't  Eiland  van  Juan  Fernandez^  in  de  Groo- 
te  Zuidzee,  aan  de  Kust  van  Chili,  zyn  zou- 
de y  is  niet  geloofbaar  (*).  Immers  van  waar 

zou 

("6)  Avena  Panfculata  ,  Cal.  dispermis ;  Seminibus  tse- 
vibus  ,  altero  Arlftato.  Sp.  Plant.  5.  Gort.  Belg.  26, 
E.  Olijf.  25.  Upf.  20.  R.  Lugdb.  65.  Gouan  Monsp.  52. 
Avena  diantha,  Loeuflis  pendiüis  &c.  Hall.  Helv.  N* 
3494.  Avena  vesca  Lob.  Dod.  Avena  vulgaris  f.  alba. 
€.  B.  Pin.  23.  Nigra.  Ibid.  Bar.  de  Gleichen.  T.  6, 

(*J  Habitat  in  Infula  Juan  Fernandez  verfus  ChiJliV 
Anfon:  zegt  Linn/eus.  In  de  Reistogt  van  Anson  vind 
sk,  dat  hun ,  op  dat  Eiland,  Akkers  met  Haver  en  Wei- 
den met  Klaver  voorkwamen.  Maar,  wat  bewyst  zulks? 
Kan  het  een  en  ander  daar  niet  bevoorens  gezaaid  zyn  ? 


GRASPLANTEN. 


343 


«ou  men  dan  dit  Graan,  voor  de  Ontdekking  AJ£ 
van  dat  Eiland  ,  bekomen  hebben  ;  daar  het-  iu. 
zelve  zo  veel  Eeuwen  reeds  is  bekend  geweest  ?  s^k°FD* 
De  oudlte  Plantbefchryvers  maakeh  daarvan 
gewag.   In  't  Grieksch  noemde  men  het  Bro- 
mos 9  en  de  Latynfche  naam  Avena  heeft  men 
byna  in  't  Spaansch  behouden  en  in  't  Fransch 
veranderd  in  Avoine  ,  terwyl  men  't  in  Italië 
Biava  heet,  te  Montpellier  Civade ,  in  Enge- 
land Oats,  in  S weeden  Hafre  ,  en  in  Duitsch- 
land,  zo  wel  als  by  ons,  Haver. 

By  gelegenheid  dat ,  nu  vyfentwintig  Jaar  Gcftahe. 
geleeden  ,  door  zeker  Bericht  uit  Sweeden  , 
ook  alhier  veele  Liefhebbers  van  het  onder- 
zoek der  Natuurlyke  zaaken  zodanig  ingeno- 
men werden,  dat  men  aan  de  mooglykheid der 
'verandering  van  Haver  in  Rogge  geloof  floeg  en 
die  zelfs  door  Proefneemingen  meende  beves- 
tigd te- hebben-  (*):  zyn  vervolgens  ,  om  de 
onwaarfchynlykheid  hier  van  aan  te  toonen  , 
niet  alleen  de  Pluim  en  Bloemen,  maar  ook  de 
deelen  der  Vrugtmaaking  van  de  Haver  ,  in 
vergelyking  met  die  der  Rogge,  ten  naauw- 
keurigfte  in  Plaat  gebragt  en  befchreeven  (f). 

Ik 

De  benaamïng  van  Akkers  en  Weiden  fcliynt  zulks  aan 
de  hand  te  geeven,  Ook  blykt  daar  niet  uit ,  of  het 
onze  gewoone  Haver  ware. 

(*J  Zie  Uitgezogte  Verhand \  111.  D.  bi.  41  z',  en  Hoïl. 
Êaatfik,  IV,  D  in  de  Berichten,  bi.  36. 

(t)  Zie  Uitgez.  Verhoud.  IV*  Deel  ,  Plaat  XXVII. 

ILJDUL.ZQLSXQS,      Y4  ^ 


344 


D  R  1  E  M  A  N  N  J  G  E 


Afdeel. Ik  za*  derhalve  daar  van,  noch  van. de  Ge— 
„III.    ftalte,  als  zeer  ' bekend  ,  niet  fpreeken  ;  dan 
stuk.     alleen  aanmerken  ,  dat  de  drie  Blommetjes 
#aver*  aldaar  by  Letter  D  vertoond  y  ook  fomtyds 
plaats  moeten  hebben  in  de  gewoone  Haver, 
met  éénbaardige  Bloemen ;  aangezien  de  Heer 
Baron  van   Gleichen,  door  wien  de 
Vrugtmaakende   deelen   zo  onvergelykelyk 
fraay,  door  't  Mikroskoop,  in  Plaat  gebragt 
zyn,  zodanig  een  Kelk  met  drie  Blommetjes 
en  één  Baardje  afbeeldt  (*).    Indien  zya 
Bloem  twee  Baardjes  had ,  zou  men  mogen 
denken,  of  hy  dezelve  ook  van  de  volgende 
Soort  had  ontleend.     Onder tusfchen  fchynt 
daar  door  de  zekerheid  te  vervallen  van  het 
gefielde  ,  dat  onze  gewoon  e  Haver  van  die 
der  Ouden  verfchillen  zoude  ;  wel  ten  voor- 
naamfte  daar  uit  opgemaakt,  dat  zy  de  Bloem; 
by  een  Sprinkhaan  vergeleeken  y  die  Dios-: 

IA      ..; I      .    ;  cck 

bladz-  52.  enz.  T)e  onwaarfchijnlykheid  zég  ik,  niet  de 
ónmoogUjhhcid ,  dan  in  zeker  opzigt :  aangezien  het  zeker 
is,  dat  de  Cultuur  zelfs  de  Vrugtmaakende  deelen  der 
Planten  veranderen  kan  ,  geiyk  in  de  dubbelde  en  kin- 
derende Bloemen  blykt,  en  zulks  in  de  Grasplanten  9 
zelfs  in  't  wilde ,  zeer  gemeen  is ;  zo  dat  hier  de  Haver 
wel  veranderd  kon  zyn  in  één  naar  Rogge  gelykend 
Graan,  tot  de  Voortteeling  onbekwaam.  Daar  zyn  meer 
Planten  van  deezen  aart,  die  door  de  Cultuur  overbly-' 
vende  worden,  ja  zelfs  alleenlyk  door  de  Wiuterkoude 
derven. 

(*)  ObfervaU  Miwoscopques*  1770,  Tab.  VI. 


Grasplanten. 


c  o  r  i  d  e  s  zelfs  tweepootïg  noemt  (  *  )  ;  want  Yfr 
de  enkele  Kelk  maakt  dergelyke  vertooning  ,     1 1 1. 
cn  het  is  onder  verfcheide  Kruidkundigen  nog  S^°°FD'* 
heden  zeer  gewoon,  deAairtjes  van  alle  Gras-  Haver. 
planten,  zonder  onderfcheid,  altoos,  Sprink- 
haantjes te. ty telen. 

.  Het  Zaad  is  onder  de  Graanen  allerkleinst;  VerrcM 
altoos  eerst  groen,  vervolgens  Strookleurig, 
zegt  Maller  (f).  Of  zyn  Ed.  door  aller- 
kleinst ook  allergeringst  verftaan  hebbe,  is  my 
bedenklyk:  dewyl  het  Haver-Graan ,  zelfs  uit» 
gepeld ,  zo  niet  grooter  ,  ten  minfle  wel  zo 
groot  is  als  dat  der  Rogge.  Ook  is  niet  alle 
Haver  geelachtig  van  kleur-  De  Proefneemin- 
gen  te  Calmar  in  Sweeden  ,  waar  op  gedagtc 
Berigten  fleunden  ,  waren  in  't  werk  gefield 
Op  zwarte  Oelandfe  Haver,  die  niet  gemakke- 
lyk  van  Rogge  te  onderfcheiden  is,  en  mis* 
fchien  dubbelde  Baardjes  heeft  (§).  Wanneer 
men  verder  op  de  wonderbaarlyke  verandering 
van  de  Haverpluim door  konftige  behandeling, 
x  i  vol- 


jf*)  Avena  Genïcula  qucedam  liabet.  Folio  &  Stipuli 
pd  eft  Culmo]  Triticum  aemulatur  &  in  cacuminibus  de- 
pendentes  parvulas -  veluti  Locuflas  bipedes  gerit,  in  qui* 
bus  Semen  continetur.  Libr.  II.  C.  87. 

(f J  Semen  inter  Cerealia  minimum ,  Color  omnium 
viridis  ,  deinde  Paleaceus,  Jiefv.  inehvat.  Tom.  II.  p.  232» 

(§)  Immers  uit  de  Afbeelding  by  Weinmaxn  » 
Krutdb*  PI.  2.05  ,  zou  men  dit  befluiten. 

y  5 

II.  Deel.  XIII.  Stuk. 


$f$      Drie  m  a  n  n  i  g  e 


VT-    volgens  de  manier  van  Wolf,  acht  geeft; 
UI.     zal  men  ligt  begrypen,  hoe  men  zig  daarin, 
stok!*0"  met  die  te  neemen  voor  Rogge-Aairen  ,  heeft 

kunnen  vergisfen  (*). 
Gebruik     Het  algemeenfte  gebruik   dat  men  van  de 
Haver6     Sewoone  Witte  Haver  in  Europa,  of  wel  in  de 
middelde  deelen  van  hetzelve ,  en  in  de  Zui- 
delyken,  heeft,  is  tot  Voeder  voor  de  Paar- 
den.  Overal  ,  in  Vrankryk  ,  Neder- enHoog- 
duitschland,  en  Italië,  maakte  men  'er  dit  ge- 
bruik van ,  zo  Lobel  aantekent ,  maar  in 
Engeland  gaf  het  meefte  Volk  den  Paarden 
Boonen-Brood  in  plaats  van  Haver,  meenen- 
de  dat  dezelven  daar  door  tot  den  Arbeid  be- 
kwaaraer  zyn;  hoewel  zy  daar  ook  goede  Ha* 
ver  hebben,  waarvan,  gepeld  zynde,  men  in 
't  Land  van  Wales  Brood  en  Taarten  bakt  y 
die  hy  dikwils  hadt  gegeten.   Zy  maaken ,  in 
dat  Land,  vaft  Haveren-Meel ,  in  Water  ge- 
kookt, een  Geley,  Flumery  genaamd,  welke 
zy  warm  ,  in  brokjes  gefneeden,  met  Melk , 
Bier  of  Wyn ,  en  Suiker  ,  als  een  Lekkerny 
eeten.    Meest  gebruikt  men  in  Engeland  Ha- 
veren-Gort  of  Meel  in  het  Vleeschnat ,  'twelk 
daar  door  zeer  gezond  en  voedzaam  wordt. 
Tot  Koeldranken  voor  Zieken  wordt  het  'er 
ook  doorgaans  gebezigd.  En,  niettegenftaan- 

de 

(*)  Zie  de  Figuur  BresU  Samnihmgm  ,    op  >t  jaar 
J?1^  rag,  1408» 


Grasplanten.  547 


de  men  'er  ongelyk  meer  zwarte  Haver  dan  VI. 
witte  zaait  (*),  vind  ik  dat  men  in  Sweeden,  A™^^ 
nu  dertig  Jaar  geleeden ,  Proefneemingen  in  't  S^0ÏD" 
werk  gefteld  heeft  met  de  Engelfche  Witte  Haver ,  Haven 
die  uitmuntend  bevonden  werdt ,  inzonder- 
heid tot  het  brouwen  van  Bier,  en  beter  dan 
Gerst.   Van  Haver-Mout  was  hetzelve,  zon- 
der Flop,  zo  goed,  als  ander  Bier,  met  Hop 
gebrouwen  (f).  Omtrent  den  Jaare  171 8  was 
reeds  het  brouwen  van  Haver-Bier  in  Silezie 
te  Breslau  ingevoerd ,  daar  men  het  veele  Jaa- 
ren  van  Tarwe-Mout  hadt  gemaakt  (§)•  Het 
Brood  van  Haver  is  eenigszins  bitter  en  on- 
aangenaam, maar  de  Bry ,  het  Afkookzel  of 
de  Room  daar  van,  verfchaft  een  uitmuntend 
Middel  voor  de  Hoest  en  andere  Borstkwaa- 
len  :  het  Meel  dient  uitwendig  tot  Pappen  ; 
om  Gezwellen  te.  doen  verflaan.    In  Deene- 
marken  gebruikt  men  dezelven  ,  niet  zonder 
vrugt,tót  Winterhielen.  In  Swkzerland  wordt 
van  het  gerooste  Meel  een  zeer  voedzaame 
Bry  gemaakt ,  die  van  veel  gebruik  is  in  de 
Noordelyke  deelen  '(**). 

(7)  Haver  die  gepluimd  is;  met  de  Vbetfleel-  VIL1 

Avena* 
tjes  mida. 

-  Naakte; 

O  Rutty  Mat  Med*  Lond,  1775.  gjp  47. 

(fj  Stockk,  Verhand.  van  1751*  XIII.  Band,  p.  240, 

(§)  Breslauer  Sammlungen >  van        9  P«72i. 

C*J  Haller  Relv,  mchoat.  Tom.  II.  p,  232. 

C7J  Avena  Paniculata,  CaU  trifloris  &c,  Sf*  Plant.  L 

II,  Beku  XIII.  Simsb'  G°aT- 


348         D  R  I  E  M  A  N  N  I   G  £ 


VI.  tjes  langer  dan  de  driebloemtge  Kelk  ;  twee 

♦ATDEEt.  Blommetjes  op  de  Rug  gebaard  0  het  derdt 

Hoofd-  ongebaard. 
stuk.  ö 

Deeze  Soort  verfchilt  van  de  voorgaande, 
door  het  Voedleeltje  der  Bloemen  ,  dat  langer 
is  dan  de  Kelk,  waar  buiten  de  gladde  Blom- 
metjes uitftèeken.  Zyis'er,  voor  't  overige, 
in  Geftalte  zeer  gelyk  aan;  doch  het  Graan  , 
dat  in  de  Gewoone  Haver  zo  digt  en  vast  met 
Kaf  ontkleed  is,  valt  hiemaakt  of  gepeld  uit 
de  Kelken,  die  twee  Zaaden  bevatten,  gelyk 
in  de  andere.  Ten  tyde  van  Lobel  werdt  dee- 
ze naakte  Haver  aan  de  Theems  in  Engeland, 
zo  hy  zegt,  veel  gezaaid,  tot  het  brouwen 
van  Bier.  Het  Sprinkhaantje  is  twee-  of  drie- 
bloemig  ,  en  de  Baardjes  zyn  niet  gedraaid 
noch  geknikt:  zo  Hal ler  aantekent, 

VIII.      (8)  Haver  die  gepluimd  is,  met  driebloemige 

Aveuam  ^  . 

fatutu  Aet~ 
Wiide. 

Gort,  Belg.  27.  Am,  Acad.  III.  p.  401.  Av.  Cal,  FIo- 
re  minori,  Locuftis  glabris  bifloris  ,  Ariftatis*.  Gluma  mi- 
nori  bifida.  Hall,  Comm.  Nou.  Gott,  VI.  p.  19.  T.  2  & 
4.  Avena  nuda.  C  B.  Pin.  23.  J.  B.  Hifi.  II.  p.  339. 
Lob.  Tc.  32. 

(~8)  Avena  Panïculata,  Cal.  triflorïs  ,  Flosculis  omni- 
bus Ariftatis  bafique  Pilofis.  Sp,  Flctnt.  7.  Screb.  Gram. 
109.  T.  15.  Gort.  üfe/g,  27.  Flor.  'Snee.  97,  101.  Govan- 
Monsp.  53.  Ger.  Pvov.  99.  Av.  tnantha  Loc.  patulis 
villofis.  Hall,  Helv.  N.  1495.  Avena  Seminïbus  hirfu- 
tis.  R»  Lugdb.  65.  Feftuca  Uiriculis  Iünugine  flavescèn- 
4      3  .  .  ■    1  ti- 


Grasplanten. 


54£ 


Kelken ;  alle  Blommetjes  met  Baardjes  en  A^ 

Haairig  aan  den  Voet.  I1J. 

Hoorn- 
In  de  Zaailanden  van  allerley  Koorn,  doors™|^ 
geheel  Europa  ,  komt  deeze  Wilde  Haver  als  Haver* 
een  Onkruid  voor.  Zy  heeft  de  Halmen  vier 
Voeten  ,  ja  in  vrugtbaare  Gronden  wel  vyf 
Voeten  hoog  ;  de  Bladen  glad,  fomtyds^  een 
half  Duim  breed  ,  naar  agteren  ruuw  ;  de 
Fluim  zeer  groot  en  yl,uit  Aairtjes  beftaande, 
die  dikwils  een  Duim  lang  zyn,  met  gefpitfte 
Kelken  en  drie  of  fomtyds  ook:  maar  twee 
Blommetjes  ,  doch  die  beiden  gebaard  zyn. 
Ieder  Blommetje  beftaat  uit  twee  geelachtige 
Kafjes,  hebbende  het  eene  een  geknikt  Baard  ■ 
je,  en  het  Pluis  der  Bloemfteeltjes  is  ook  geel. 
Het  Zaad  legt  in  de  twee  Bloemkafjes  digt  be- 
flooten,  die 3  als  het  ryp  is,  van  onderen  met 
geelachtige  bruine  Haairtjes  zyn  bezet.  Het 
derde  Blommetje,  dat  tusfehen  de  beide  an- 
deren op  een  langer  Styltje  ftaat,  is  veel  klei- 
ner en  niet  gehaaird  of  gebaard.  Dit  Blom- 
metje, niettemin,  heeft  ook  zyne  Vrugtmaa- 
kende  deelen  ,  en  draagt  insgelyk  Zaad*  Ja 
het  gebeurt  wel,  dat  het  Scyltje  hooger  uit- 
groeit en  op  zyn  top  een  onvolkomen  Blom- 
metje heeft,  dat  dan  het  vierde,  en  nog  daar 
tusfehen  één,  dat  dan  het  vyfde  is,  in  eene 
zelfde  Kelk  of  Sprinkhaantje. 

Dee- 

tfbus.  C,  B.  Pin.  iö.  iEgiiops  Bromoictes  Belgarum.  I-oe? 
Ie*  33.  Feftuca  prior.  Dod,  Pemgt* 
IL  Deel.  XIIL  Stuk. 


Driema n  n i g  e 


VI.  Deeze  Wilde  Haver  is  aan  de  geelachtigheid 
ArnLL*  der  Pluimen  kenbaar.  In  zwaareKley-Gronden 

Hoofd-  vjncJt  men  ze  niet  veel ;  om  dat  het  Zaad  daar 
STmide    zo  niet  kan  indringen ;  want  hetzelve  valt  met 

Haver.  Zyne  gaar(jjes  af  ?  en  WOrdt  dan  door  den  Wind 

her-  en  derwaards  gevoercj.  Ook  kruipt  het  , 
dus  in  een  Koornhoop  zynde  i  tusfchen  het| 
andere  Graan  door,  tot  aan  den  Wand.  Als 
men  van  dit  Zaad,  met  zyne  Kaf  jes  en  Baard- 
jes, een  hoopje  by  malkander  heeft,  en  het- 
zelve nat  maakt,  zo  komt  'er,  door  uitdroo- 
ging  5  een  aartige  beweeging  in  ,  als  of  het 
levendige  Diertjes  waren.  Dit  gefchiedt  door 
de  uitrekking  en  inkrimping  der  Baardjes,  en 
heeft  aanleiding  gegeven  tot  het  maken  van 
zekere  Hygrometers ,  om  de  Vogtigheid  of 
droogte  der  Lugt  waar  te  neemen.  De  dikte 
en  langte  der  Baardjes,  maakt  dezelven  daar 
zeer  bekwaam  toe»  Door  vogtigheid  worden 
zy  regt ,  en  verlangen  zig  ;  door  droogte 
krimpen  zy  in,  en  zulks  is  de  Grondflag  van 
deeze  Werktuigjes,  die  niet  alleen  aartig,  maar 
ook  by  fommigen  in  veel  achting  zyn  (*). 

In  Vrankryk  noemt  men  deeze  Soort  Have- 
ron,  in  Engeland  Povre  Oats,  of  ook  Gebaard 
Haver-Gras ,  wegens  de  veelheid  en  langte  der 

Baard- 

CD  -Des  Barbes  on  fait  PHygrometre  de  Magnan. 
Vaill.  Bot  Par.  p.  19.  Arifta  Hygrometra  Anglorum. 
Johren  Vademecum*    Hygrometrum  Jobrenii  ex  Arilta. 


Grasplanten. 


35* 


Baardjes;  weshalve  men  ze  in  't  Nederduitsch  A^l^ 
Gebaarde Evene  getyteld  vindt.  In  Landen, met  1U> 
Duiven-Mest  toegemaakt ,  wordt  het  veel  ge-STUK° 
vonden:  want  de  Wilde  Duiven ,  de  Graantjes  ^JJJ, 
inflokkende,  loozen  dezelven  onverteerd.  Het 
Zaad  gelykt  veel  naar  Tarwe -Graan,  doch 
fchynt  niet  goed  te  zyn  om  te  eeten;  worden- 
de zelfs  van  het  Vee,  zegt  men,  niet  genut* 
tigd.    Misfchien  wordt  het  van  't  Ongediert 
gegeten ;  alzo  men  't ,  in  Duitschland ,  ook  Mui- 
zekoorn  noemt.    Mooglyk  zal  de  bitterheid  , 
welke  fomcyds  in  't  Roggenbrood  plaats  heeft  > 
daar  uit  ontftaan.    Ondertusfchen  is  dit  Zaad 
zo  duurzaam,  dat  het,  wat  diep  in  de  Grond 
raakende,  dikwils  na  het  tweede  of  derde  Jaar 
weder  uitfpruit,  tot  nadeel  en  fpyt  der  Land- 
fcouweren ;  terwyl  het  zig  ook  ,  in  't  eerfte 
opgroeijen  ,  niet  onderfcheiden  laat  van  de 
gewoone  Haver.  Daar  zyn  derhalve  verfchei- 
de  Middelen  bedagt ,  om  de  Landen  van  die 
Pest  te  verlosfen.    De  groene  Halmen  even- 
wel zyn ,  eer  het  in  Bloem  fchiet ,  een  aan- 
genaame  Spyze  voor  de  Beeften. 

(9)  Haver ,  die  gepluimd  is  9  met  de  Kelken  IX. 

byna  driebloemig ,  alle  de  Blommetjes  ge-fef™™m 

baard ,  met  Raairige  Voetjes*  tia* 

J  Oerdhal* 
T  vige. 

In 

(9)  Avena  Panïculata  ,  Cal.  fubtrifloris,  Flosc.  omni- 
bus 

ÏL  Deel.  XXII.  Stuk, 


v 


Driemannigk 


rVL  In  Switzerland,  Ooftenryk  en  Duitfchland, 
AmEL#  a's  ooIc  by  Haarlem,  is  deeze  Soort  van  Ha- 
Hooid-  ver  gevonden,  die  het  derde  Blommetje  on* 

STUK 

volmaakt  heeft  en  met  een  klein  Baard  je  voor* 
zien.  De  rHaairigheid  is  Zilverachtig  bruin- 
rood. Haller  heeft  dezelve  voor  een  Ver- 
icheidenheid  van  de  geelachtige,  die  volgt, 
gehouden.  De  Halm  is  omtrent  drie  Voeten 
hoog. 


x#        (io)  Haver,  die  byna  ge-auird  is  ,  met  om- 

>éSC 


'Avena^  prpft.  driebloemige  Kelken  ,  aan  den  Voet 

Ruig-  #  haairig  en  platte  ruigachtige  Bladen. 


In  Engeland,  Vrankryk,  Duitfchland,  als 
ook  in  Rusland  en  Siberië,  komt  deeze  Soort 
op  de  Velden  voor  ,  die  ook  in  Switzerland 
gemeen  is ;  een  fraay  Gras ,  zo  de  Heer  Hal- 
3ler  aantekent.  Het  heeft  insgelyks  de  Hal- 
men drie  Voeten  hoog,  en  ruige  Bladen ,  by- 
kans  een  half  Duim  breed,  met  eene  lange, 

yle, 

bus  Ariftatis ,  receptaculis  barbatis.  Sp.  Plant*  15.  Mani. 
34.  Gort.  Belg*  II.  N.  112.  Gram.  Prat  villofum,  Pa- 
nic.  denfa.  ex  Argenteo  dilute  fpadicea  f.  fusca.  Scheuchz. 
Gram.  220»  T.  4.  f.  17. 

Avena  fubfpicaca ,  Cal.  fubtrifloris  bafi  pilofis, 
Fol.  planis  pubescentibus.  Sp.  PI.  p,  1165.  327. 
Ay  triantha  Loc.  teretibus  ere&is.  Hall.  Helv*  N. 
3498.  Avena  Cal.  trifloris ,  Pan.  nutante  &c.  Gmel.  Sib9 
J.  p.  129.  Gr.  Avenaceum  hirfutum  &c.  Scheuchz.  Grs 
226.  ï.  4.  f.  20,  Feftuca  Dumetorum.  C.  B.  Pin,  zo» 
frotfr.  19. 


Grasplanten 


353 


yle,  opftaande  Aair ,  van  Keikeu  die  Zilver-  ^gj* 
glanzig  zyn,  van  onderen  Violet*   Hierdoor  ni.* 
heeft  de  Pluim  eene  fierlvke  bonte  Kleur.  De  s{j£fDö 
Blommetjes  ,  daar  binnen,  doorgaans  drie, 
fomtyds  ook  vier  of  vyf  in  getal ,  hebben  zeer 
Haairige  Voetjes  en  altemaal  een  Baardje  op 
de  Rug.    Door  de  vlakke  Bladen  is  het  van 
de  Weid-Haver ,  die  volgt ,  meest  verfchillende. 

fil)  Haver,  die  gepluimd  is  ,  met  de  Kelken  XI. 

n  r       •  j'   f  '«      a       n,  .  Avena 

vyf  bloemig ;  de  buttenjte  Blommetjes  en  fterifis* 
Baardjes  aan  den  Voet  gehaaird ,  de  ugt" 
binnenfien  ongebaard* 

In  Spanje  is  deeze  door  Alt  stro  em  er 
waargenomen  ,  die  overeenkomftig  fchynt  te 
zyn  met  het  Allergrootfle  Havergras  dat  de 
Heer  Mag  nol  by'Montpellier  vondt,  met 
Halmen  van  drie  of  vier  Voeten  hoogte,  de 
Bloemen  wit  gewold  en  zeer  lange  Baardjes. 

(12)  Haver  met  een  /osje  Pluim  en  korte  drie*    XII. 1 

bloemige  Kelken?  alle  de  Blommetjes  ge- u^aueS" 

baard  hebbende.  Geel- 

jn  achtige* 

.  (ii)  Avena  Panïculata,  Cal.  quinquefloris  ,ext.  Flosc. 
Ariftisque  bafi  Pilofis,  inter.  muticis.  Sp.  Plant.  8.  Gram. 
Aven.  maximum  &c.  Magn.  Monsp.  iEgilops  Mau- 
ritanica  ,  Ariftis  longioribus  binis.  Pet.  Gaz.  T.  38» 
f.  7. 

(12)  Avena  Pan.  laxa ,  Cal.  trifloris  brevibus ,  Flosc. 
omnibus  Ariftatis.  Sp.  Plant.  9.  ManU  336,  Gort.  Belg% 

Z  li 

II.  DgSLi  XIII.  Stuk» 


354 


Driemannige 


VI       In  de  zelfde  Gewesten,  byna,  als  de  Ruig* 
Afpeel.  achtige  ,  voorgemeld ,  komt  deeze  voor,  die 
Hol.  door  haare  fierlyk  geele  losfe  Pluim  uitmunt- 
stuk,      weshalve  menze  ,  in  't  Hoogduitfch  ,  Goud- 
HalTr^   Haver  noemt.    Zy  is  ook  in  ons  Land  ge- 
vonden.   Zy  groeit  zo  wel  op  laage  natte 
Weiden,  als  op  Zandige  Heuvels  en  Geberg- 
ten.   Hierom  valt  zy  ook  in  grootte  zeer  ver- 
fchillende;  met  de  Halmen  van  anderhalf  tot 
drie  Voeten  lang,  dun  en  knoopig,  overend 
ftaande ,  met  korte ,  groene  niet  zeer  breede 
Bladen ;  aan  't  end  eene  gearmde  Pluim  heb- 
bende ,  die  veel  naar  de  Pluimen  van  het 
Beemdgras  gelykt.    De  Aairtjes  zyn  zeer 
klein  ,  met  geelachtig  groene  Kelkblaadjes  > 
ieder  twee,  drie  of  vier  Blommetjes  bevat- 
tende, die  roode  Meelknopjes  hebben.  Het 
Zaad,  dat  zeer  klein  is  en  langwerpig  dun  3 
heeft  eene  geelachtige  Kleur. 

Deeze  Geelbloemige  of  Goud  -  Haver  heeft 
aanmerkelyke  veranderingen.  De  Bladen  zyn 
fmaller  of  breeder ,  op  vette,  vogtige  Gron» 
den  glad ,  op  fchraale ,  hooge ,  ruuw  en  zo 
ruig,  dat  het  Gras  zig  gantfeh  bruin  vertoont. 

De 

II.  N.  114.  Gouan  Monsp.  53.  Schreb.  Gram*  72.  T. 
9.  Gmel.  Sib.  I.  p.  129.  N.  67.  R.  Lugdb.  66  FL 
Suec.  II.  N.  f63.  Avena  triantha  >  Locuftis  teretibus. 
Hall*  Helv.  N.  1497.  Gram.  Aven.  Prat.  elatius, 
Pan.  denfa  fiavescente.  Scheuchz*  Gram.  225.  fi.  Gr. 
Aven.  Prat.  elatius  &c.  Scheuchz.  Gram,  323*  Mok* 
S,  8.  T.  7.  f.  4a, 


Grasplanten. 


355 


De  gemeene  heeft  de  Aairtjes  kleiner  5  metAF^- 
twee  of  drie  Blommetjes;  de  hoogere  heefcze     m. * 
grooter*  met  vier  of  vyf  Blommetjes  in  éénes^°°FD* 
Kelk.    Ook  is  de  Kleur  der  Pluim  fomtyds  Goud* 
bruinroodachtig.    Zy  kan  zeer  wel  tot  Voed-  Ham'« 
zei  dienen  voor  het  Vee  ,  ten  minfte  voor 
Schaapen  ;  doch  'er  is  weinig  kragt  in :  des 
het  te  verwonderen  zy  ,  dat  Miller  dit 
Gras  zo  uitermaate  pryst  (*). 

(13)  Haver  die  ge-aaird  is^  met  vierhloemi-  XIIL 
ge  Kelken  >  die  langer  dan  het  Blommetje  fragiu* 
2<y//#  Broofche. 

Deeze  Soort ,  die  in  de  Zuidelyke  deelen 
van  Europa  groeit  >  is  aanmerkelyke  verande- 
ringen onderhevig,  gelyk  blykt  uit  de  Afbeeld 
dingen  van  Barrelier.  Dit  is  misfchien 
de  reden,  dat  Linn^eüs  thans  de  Kelken 
langer  ftelt,  die  zyn  Ed.  bevoorens  gezegd 
hadt,  korter  te  zyn  dan  de  Blommetjes  (f). 
Dit  haalt  de  Heer  S  c  h  r  e  b4e  r  aan ,  doch  mist 

in 

(*)  Gardiners  DWonanj  ahvidged.  Art.  Gramen. 

Avena  Spicata,  Calycibus  quadrifloris  Flosculo 
longioribus.  Sp.  Plant.  10.  Sc hreb.  Gram.  19.  T.  24. 
f.  3.  Gram.  Loliaceum  hirfutum  ,  fpunum ,  Ariftis  ge- 
niculatis.  Barr.  Ic*  905.  Gr.  Loliaceum  Spica  longisft- 
ma  Ariftata.  Buxb.  Cent,  V.  p*  20.  ï\  39,  f.  1.  Gouai* 
Monsp.  53. 

(fj  Avena  Spicata  Flosc.  fubquaternjs  Calyce  longïo» 
ribus.  Sp.  Plant.  io. 

Z  2 

II,  Dept*  XJIL  Stuk. 


Driemannige 


An>m   *n  ^e  aan^aa'inS  der  Plaaten  van  Barre- 
ui.  '  lier  j  door  wien  dit  genoemd  wordt  een 

sxu«r°*  Dolykachttg  ,  ruig^  basterd  -  Gras  y  met  geknikte 
Baardjes.  De  Halmen,  die  meest  op  den  Grond 
leggen,  zyn  dikwils  maar  een  Span  lang,  ten 
deele  met  korte  Blaadjes,  ten  deele  met  de 
Aair  bekleed ,  wier  Aairtjes  ook  wel  drie  of 
vyf,  ja  tot  agt  Blommetjes  bevatten.  Men 
heeft  'er  Verfcheidenheden  van  ,  ten  opzigte 
der  ruigte  of  gladheid  van  de  "Bladen.  De 
broofchheid  der  Aairen  geeft  den  bynaam 
aan  deeze  Soort ,  die  haare  Groeiplaats  op 
drooge  Gronden  heeft. 

XIV-  (14)  Haver,  die  byna  ge-Aaird  is,  met  vyfi 
j>fZ%.  bloemige  Kelken. 

Weid- 

Haver.  >£  Getal  der  Blommetjes,  volgens  het  wel- 
ke onze  Ridder  den  reeks  der  Haver -Soorten 
gefchikt  heeft,  niet  zeker  gaande,  gelyk  wy 
dit  verfcheide  maaien  gezien  hebben;  zo  be- 
floot  Doktor  Scopoli,  dat  deeze  en  de 
twee  voorgaande ,  met  en  benevens  dc  Naak- 
te en  Geelachtige,  en  nog  twee  anderen,  ge- 
voeg- 

(14)  Avena  fubfpicata ,  Cal.  quinciueflorïs.  Sp.  Plant* 
li.  Mant.  327.  Gort,  Jngr.  15.  FL  Snee.  II.  N,  104. 
Avena  Pet.  brevibus  unifloris  &c.  Hall, N.  1499. 
Av.  Cal.  trifloris ,  Pan,  erefta ,  Fol.  Setaceis.  Gmel* 
Sib.  L  p.  127.  Gram,  Aven*  elatius ,  FoL  anguftioribus 
glabris.  Mor.  Hifi.  III.  p.  217.  S.  8.  T.  7-f.  i.Gr.  Aven, 
Locuftis  fplendentibus  et  bicornibus.  Vaill.  Paris,  T, 
f.  1. 


Grasplanten, 


35? 


voeglyk  tot  een  zelfde  Soort,  onder  den  naam  VI. 
van  Haairige  Haver ,  konden  famengevoegd  AniEL' 
worden.   Ik  weet  niet ,  waarom  syn  Ed.  alle  s^°OFD" 
de  Europifche  dan  niet  by  een  genomen  heb- 
be,  onder  den  tytel  van  Wilde  Haver.  Im- 
mers verfchilt  deeze  Weid  -  Haver  ook  van 
de  Ruigachtige  weinig,  dan  doordien  de  Bla- 
den niet  vlak ,  maar  ingerold  zyn  ;  't  welk 
evenwel  een  weezentlyk  onderfcheid  maakt. 
En  zo  is  't  ook  gelegen  met  de  overige  Soor- 
ten.   In  fommige  deelen  van  Sweeden  groeit 
deeze  Weid- Haver  zo  fterk  op  de  Berg  -  Vel- 
den, dat  'er  de  Geneverboompjes  door  ver- 
flikt worden  ,  doordien  zy  'er  al  fiet  Voedzel 
aan  beneemt. 

(15)  Haver  ,  die  ge-Aaird  is  ,  met  de  KeU  XV, 

hen  langer  dan  de  zesbloemige  Aairtjes  ;  SpimtT. 
het  huitenfte  Bloemblaadje  aan  de  tip  ge  d^e"Aair* 
baard  en  Vorkachtig* 

In  Penfylvanie  groeit  deeze,  een  fmal  Gras 
met  Liniaale  Bladen  ,  de  Aair  famengefteld  uit 
drie  of  vier  opftaande  Aairtjes ,  die  eeniger* 
maate  gefteeld  zyn,  en*  ieder  een  tweebladi- 
g-en  Kelk  hebben,  langer  dan  het  Aairtje,  dat 
zesbloemig  is, 

(16) 

Avena  Spicata  ,  Caiycibus  Spïcaiis  feifloris  lon- 
gioribus;  Petaio  exteriore  apice  Ariftato ,  furcatoquei 
Sp%  Plant,  ij, 

z  3 

II.  Dbel.  XIII.  Stuk, 


3JS 


Driemannigc 


VI-  (16)  Haver  ,  die  bykans  ge-Aaird  is  9  met 
AHI£L4  tweeling fe  Aairtjes ,  het  èène  gefïeeld;wyd 
Hootd>  gemikte  Baardjes  en  agtbloemige  Kelken» 

^vma      BY  Montpellier  is  door  den  HeerGouAN 
Bvomoi-   deeze  Soort  van  Gras  gevonden ;  die  ook  in 
^Dravik- Switzerland  voorkomt,  by  Scheitchzer, 
achtige.    Qjaj  finaiWadig  Alpifch  Haver -Gras  getyteld. 
De  Halmen  9  twee  Voeten  lang,  hebben  naauw- 
lyks  de  dikte  van  een  Speld  ,  en  de  Kelken 
zyn  doorgaans  met  agt  Blommetjes  gevuld. 

Door  den  Heer  Forskaöhl  is  ,  in  de 
Woeftynen  by  Kairo ,  de  voor  gemelde  drie- 
bloemige  Penfylvanifche ,  en  buitendien  nog 
tweederley  Wilde  Haver,  in  Egypte  waarge-* 
nomen  (f). 


L  a  g  u  r  u  s.  Haazeftaart. 


Een  korte  ruige  Aair,  eenigermaatenaareene 
Haazeftaart  gelykende,  heeft  dien  naam  aan  dit 
Geflagt  doen  geeven;  weshalve  fommigen  het 
Fluweelgras  noemen,  'De  twee  Kelkfchubbetjes 
zyn  geheel  ruig  of  loopen  in  een  Haairig  Baard- 
je uit:  het  buitenfte  Bloemblaadje  heeft  twee 
end  -  Baardjes ,  benevens  een  derde,  dat  om- 
ge- 

(16)  Avena  fubfpicata ,  Spiculïs  binatis>  altera  pc- 
ciunculata  ,  Arillis  divaricatis  ,  Cal.  octofloris.  Gouah 
Monsp.  52.  Gr.  Alp.  Avenaceum  glabrum  anguflifoliitra 
&C.  Scheuchz.  Gram.  228.  T.  4.  f.  21  ,  %%% 

(t)  .Bart  &gypt,  Arob.  p,  23,  JUXIt 


Grasplanten*  359 

geboogen  is  (f)*  Dit  Geflagt  bevat  de  twee  vi. 
volgende  Soorten.  Aui&U 

Hoofd* 

(1)  Haazeftaart  met  eene  Eyronde  gebaarde  STUK^ 

yiait\  Laguvus 

Ovatus. 

Dit  Gras  groeit  in  de  Zuidelyke  deelen  van  Eyrond* 
Europa  en  is  in  Vrankryk  niet  ongemeen, 
By  Montpellier  vindt  men  het  langs  de  ge- 
heeie  Zeekust  en  aan  de  Oevers  der  Meiren: 
zo  ook  in  Provence.    By  ons  zou  het ,  vol- 
gens  Boerhaave,  ook  inlandfch  zyn.  De 
Halmen  zyn  één  of  anderhalven  Voet  hoog, 
opftaande ,  glad  ,  met  Leedjes ;  de  Bladen 
breed,  lang,  fpits  en  flap.   Zelfs  zyn  de  Hal- 
men en  Bladen  met  een  fyn  Fluweelachtig 
Dons  bedekt.   De  Aair,  op  \  end  der  Halm, 
is  Eyrond,  één  of  anderhalf  Duim  lang;  be- 
ftaande  als  uit  zeer  fyn  Pluis,  van  geelachtige 
Haairtjes,  voortkomende  uit  eene  witte  Wol- 
ligheid,  Deeze  Haairtjes  zyn,  door  het  Ver- 
grootglas gezien,  niet  rond,  maar  plat,  even 
als  in  het  FbsfefiaarpGraSy  voorheen  befchree- 
ven;  welken  naam  men  öok  aan  dit  gegeven 
heeft,  (2) 

Cé  Zie  Fig.  22 ,  op  Plaat  LXXXVÏI. 

(ij  Lagurus  Spica  Ovata  Ariliata.  Syft.  Nat.  XII. 
Gen,  92.  Veg..  XIIL  p.  105.  Gort.  Belg.  27.  H,  Ctift. 
25.  Schreb.  Gram.  143.  T.  19.  f.  1.  Barr.  Tc.  116.  f .  1 , 
2,  Gramen  Alopecuroides  Spica.  rotundiore.  C.  B,  Pin. 
4,  Theatr(  56.  Gr.  Spie  toment  longisfimis  Ariflis  dona- 
Jum.  Scheuchz.  Cirmn.  58.  Gouan  Monsp<  54,  \ 

z  4 

II.  Deel.  XIIL  Stuk. 


360  Driemannige' 
VI.       (2)  Haazeftaart  met  eene  Rolronde  ongehaarde  \ 

Hoofd* 

3TU^j        Dit  komt  in  Italië  en  de  Levant  voor ,  als 
hagurus  ook  by  Montpellier  en  in  Provence,  op  vog-  j 
^us"drl'  tige  plaatfen  ,  volgens  den  Heer  Gerard, 
Rolrond,  <jje  |let        waarnam.  Het  heeft  veele  regte 
eenvoudige  gladde  Halmen ,  van  twee  Voeten 
langte  en  daar  boven.    De  Wortelbladen  zyn 
taamelyk  lang  ;  de  Halmbladen  korter  dan  de 
Leedjes  3  en  hoe  hooger  hoe  Scheediger.  De 
Aair,  die  naakt  is,  een  Span  lang»  heeft  on- 
gedeelde Bloemen 7 met  tweekleppige  Kelken, 
die  van  buiten  met  eene  lange  Wolligheid  be- 
kleed zyn.     Het  Blommetje  ,  korter  dan  de 
Kelk,  is  zeer  klein  en  tweekleppig,  met  hoog 
geele  Meelknopjes  en  ruige  Stempels.  S.om- 
tyds  zyn  de  Meelknopjes  bruinachtig  rood  , 
waar  door  dan  de  Aair  eene  rosachtige  of 
paarfche  Kleur,  als  van  geftippelde  Zyde  of 
Fluweel,  bekomt.  Tabernemont  zou  dit 
Gras  ook  by  Gent  in  Vlaanderen  gevonden 
hebben. 


ArüNs 


(2)  Lagurus  Spica  Cylindnca  mutica.  Sp.  Plant.  2* 
Ger.  Prov*  103.  Gr.  Alopecuros  Spica  longa  tomentofa 
candicante  J.  B.  WJh  II.  p.  474.  Gr.  tomentofum  Spi- 
caturn.  C.  B.  'Pin..  4.  Tlieatr.  60  Gr*  torn.  Cret.  Spi« 
catum.  Scheuchz.  Gr.  57.  Gr.  Pïat.  Alo^ecurum  Sen* 
cea  JPanieula*  Barr,  iq%  xi* 


Grasplanten.  jGr 

A  r  u  n  d  o.   Riet.  A  VI  • 

Afdeel. 
III. 

Onder  den  gemeenen  naam  van  Riet  zyn  de  Hoon*- 

STUK» 

Planten  begreepen  ,  die,  behalve  de  algemee- 
ne Kenmerken,  van  drie  Meeldraadjes  en  twee 
Stylen  of  Stempels,  in  tweekleppige  Kelken 
famengehoopie  Blommetjes  hebben,  binnen 
den  Kelk  met  WoUigheid  omringd  (*). 

Van  de  zes  Soorten  ,  by  LinnjEus  voor- 
komende ,  is  de  eerfte ,  als  geheel  Bocmach- 
tig  zynde,  reeds  lang  te  vooren  door  my  be- 
fchreeven  (f).  Dezelve,  naamelyk  ,  is  het 
Bamboes-  Rist,  in  Oostindie  van  veel  gebruik, 
gelyk  ik  aldaar  verhaald  heb.  Hier  volgen  nu 
de  overige  Soorten. 

( 2 )  Riet  met  ryfbloemige  Kelken  ,  een  ver*  n. 
fpreide  Pluim  en  Héefierige  Halmen. 

Hengel 

In  de  Zuidelyke  deelen  van  Europa,  inzon-riet» 

der- 

(*)  Zie  Fig.  45,  op  Plaat  LXXXVIL 

Cf)  Zie  bladz.  58 ,  in  het  II.  Stuk, 

(2)  Arundo  Calycibus  quinquefïoris ,  Panicula  diffufa, 
Culmo  Fruticofo.  SyJL  Nat.  XII.  Gen.  93.  Veg.  XIII* 
p,  106.  Sp,  Plant.  2*  Ar.  CaL  trifloris  ,  Panicula  diffu- 
fa.  R.  Lugdb.  66.  Mill.  Lift.  N.  2*  Forsk.  ASg.  Arab^ 
p.  73.  Ar.  Caule  Lignofo  geniculato,  Fol  latisfimis  , 
Locuftis  trifloris*  Hall.  Helv.  N.  1516.  Ar.  Sativa.  Vir. 
Cliff.  7.  H*  Cliff,  26*  Ar.  fativa  q.  Donax  Dioscoridis# 
C»  B.  Pin.  7.  Theatr*  271,  Scheüchz,  Gram  159,  Ar, 
maxima  Hortenfïs.  J.  B,  Hifi.  II.  p,  486.  fi.  Ar.  In- 
djea  Laconica  verficolor.  Mor.  Hifi,  III,  [\  219,  S<  8»  T. 
t<  £  9.  . 

Z  5 

II.  Deel,  XIII.  S?uk, 


362 


Driemannige 


VI.     derheid  in  Spanje,  doch  ook  in  Switzerland, 

AULEL'  en  zeIfs  in  siberie  '  komt  4it  Riet  voor  ,  dat 
Hoofd-  van  ouds  Donax  is  genoemd  geweest.  Het 

^Hengel-  wordt  ooIc  Zaay-Rie*  geheten  of  Tam  Riet> 
Riet.  in  onderfcheiding  van  de  Wilde  Soorten ,  en 
Cyperfch  of  Spaanfch  Riet^mir  de  Groeiplaats, 
of  Hengehiet,  naar  het  gebruik.  £  Het  is  ge* 
noeg  bekend,  in  de  Hoven  en  bezaaide  plaat- 
3,  fen  van  Langüedok,(zeid  Lopl;)  zo  dat 
„  de  Boeren  daar  van  Spinrokken  voor  de 
„  Vrouwen  maaken ,  en  dwarfe  Stokken ,  om 
3,  de  Venfters  vast  te  fluiten:  men  buigtzeook 
5,  tot  de  Boogen  van  Prieelen  en  ander  Sie* 
3,  raad  dér  Hoven,  en  fteektze  in  den  Grond, 
3,  om  de  Wyngaarden  aan  te  binden."  In  't 
Franfch  noemt  men  het  Canne,  te  Montpellier 
Cana,  alwaar  het  overal  voorkomt  in  de  Tui- 
nen en  aan  de  kanten  der  Landeryën.  Dit 
komt  daar  van,  dat  men  het  dikwils  aldaar  tot 
Wandelffcokken  gebruikt,  gelyk  de  Weevers 
5er  alom  ook  hunne  Kammen  van  maaken.  Het 
blyft  over  ,  en  groeit  na  't  affnyden  fleeds 
wederom  by  den  Wortel  uit:  des  men  'er,  in 
de  Zuidelyke  Landen,  een  geduurigen  Voorr 
raad  van  heeft. 

Het  is  een  dik  Riet,  uit  veele  Leden  be- 
ftaande ,  als  bekend  is ,  die  ieder  een  taamelyk 
fareed  Blad  uitgeeven.  In  Switzerland  groeide 
het  zes  Voeten  hoog  en  daar  boven,  zegt  de 
He;er  H aller.  Wy  weeten,  Jat  het  daar 
niet  by  blyft ;  gelyk  ook  anderen  de  hoogte 

op 


Grasplanten.  363 


op  vyf  Ellen ,  en  de  dikte  als  van  een  Piek-  Af^el 
Heel ,  begrooten.  HL  % 

De  Heer  Forskaöhl  nam  het  in  Arabies^FD'1 
en  Egypte  waar,  van  agt  tot  veertien  Ellen  Hengel 
hoog  en  fomtyds  Takkig;  zo  dat  het  een  gz-Rm* 
heelen  Boom  moet  gemaakt  hebben  (f).  Het 
hadt  de  Bladen,  aldaar,  dikwils  over  ééne  zyde, 
groen,  van  onderen  met  een  witachtige  mid- 
del-Rib: vlak,  aan  den  voet  wit,  aan  de  kan- 
ten niet  gehaaird,  in  't  midden  langst, de  Halm 
ten  halve  omringende.  De  Pluim ,  aan  't  end, 
was  uitgebreid,  geelachtig, hangende  naar  den 
Wind  over  ééne  zyde.  De  Kelken  waren  drie- 
of  vierbloemig  ,  en  hadden  het  ééne  Bloem- 
klepje  gebaard.  Twee  of  drie  Blommetjes 
kwamen  in  Switzerland  flegts  in  de  Kelken  van 
dit  Riet  voor  ,  zo  H aller  aantekent  en 
Sciieüchzer  afbeeldt ;  maar  de  Heer  Turra 
heeft  dezel  ven,  in  Italië,  doorgaans  vyf  bloe- 
mig bevonden. 

Behalve  dit  Riet,  dat  aan  de  Beeken  in  Ge- 
lukkig Arabie ,  en  te  Rofette  in  de  Graften 
gemeen  was,  wordende  by  de  Arabieren  Ka« 
faby  en  by  de  Egyptenaars  Buz  Haggni  ge* 
noemd  ;  kwam  dien  Kruidkenner  aldaar  een 
verfchillend  voor ,  niet  minder  groot ,  met 

kant- 
en.) Hy  zegt  Utna ,  doch  ik  denk ,  dat  ,het  maar  C«- 
ftteu  zullen  geweest  zyn,  die  hy  bedoelde  en  evenwel 
Vvas  het  dan  nog  by  de  twintig  Voeten  hoog, 

II,  DmuïXUL  Stok; 


D  R  I  E  M  A  N  N  I  G  E 


.  VI.    kanthaamge  Bladen ,  aan  den  voet  wit  en  ruig, 

Afdeel,  °  . 

III.    voor  t  overige  geitreepc  ,  vlak  en  geheel  groen. 

$^°k°.FD'  Dit  of  het  andere>  en  een  So°rt  van  Suiker- 
Hengel-  Riet*,  bekleedt  de  Oevers  van  den  Nyl,  zegt 
Mf  Zie    hy,  zo  digt,  als  de  Elzen  in  't  Noorden  en  de 
bladz.146.  Mangles-Boomen  in  Indie.    De  Egyptenaars 
gebruikenze  tot  leevende  Haagen ,  die  dikwils 
zes  of  agt  Ellen  hoog  opgroeijen ,  zynde  met 
een  Sloot  omringd.    Bovendien  worden  de 
buitenfte  dikwils  ,  tot  meer  veiligheid  en  be- 
fchutting ,  met  twee  reepen  van  Palmboom- 
bladen fatliengeftrengeld.    Men  wil,  dat  in 
een  Kistje  van  zulk  Riet  Mofes,  nog  zeer  jong 
zynde,  gelegd  zy  en  op  't  Water  gedreeven 
hebbe  (t). 

UI         (3)  Riet  met  vyfbloemige  Kelkenen  eene  losfe 

Arundo  Pluim*  . 

Phragmi- 
ies 

Water-     Dit  is  het  Gemeene  Riet,  dat  aan  de  kanten 
Siet'      der  Wateren,  en  in  dezelven  ,  door  geheel 
Europa  groeit  en  ook  zeer  gemeen  is  in  Sibe- 
rië.  By  ons  weet  men ,  hoe  de  kanten  van 

Graf. 

(f)  Flor,  /Egypt.  Arab.  p.  24.  Ziebladz.  79,  hier  voor. 
(3)  Arundo  Cal.  quinquefloris  ,  Panicula.  laxa.  Sp. 
'Plant.  3.  Gort.  Belg.  27.  R.  Lugdb  66.  Gron.  Virg. 
337  Gmel.  Sib.  I.  p.  125,  Fl.  Snee.  99,  105»  Gouan 
Jtionsp.  ^55.  Ger«  Prov.  105.  Ar.  Fol,  fecantibus,  Lo~ 
cuft.  trifloris ,  pappofis  muticis.  Hall*  Eelv.  N,  1515* 
Ar.  vulgaris  f.  Phragmites  Dioscoridis.  C.  B.  Pin.  15» 
Scheuchz,  Gram.  161.  Ar.  Paluftris.  Camer.  Epit%  73.  fif 
Au  media  vulgaris  &c,  Scheücüz»  Gram,  i6z»  ^ 


GRASPtANTEtf. 


Grafton,  Slooten,  Vaarten  en  Rivieren,  daar  VL 
mede  op  veele  plaatfen  digt  geboord  zyn.  ni. 
Mooglyk  zal  de  fcheiding,  welke  het  dus  tus-  ^°orD-> 
fchen  Water  en  Land  maakt ,  aanleiding  gege-  water- ' 
ven  hebben  tot  den  naam  Phragmites>  dien  het*w/* 
by  de  Ouden  voerde.   Anderen  leiden  dien  af 
van  de  Schuttingen  ,  daar  mede  op  de  Zaay- 
Landen  gemaakt,  waar  toe  het  nog  heden  wel 
ineenige  Tuinen  dient,  tot  breeking  van  den 
Wind.  Anders  noemt  men  't  by  ons  gemeenlyk 
Dek -Riet,  om  dat  het  alom  ftrekt  tot  dekking 
der  Boeren  Huizen,   Dergelyk  gebruik  werdt 
zelfs  in  Arabie  gemaakt  van  zulk  Riet,  dat  by 
groote   Bosfchen ,  verfcheide  Ellen  hoog, 
groeide  in  een  Meir ,  agt  Uuren  bezuiden  de 
Stad  Suéz ,  doch  niet  aan  de  Oevers  van  de  Roo- 
de  Zee,  noch  aan  die  van  den  Nyl,  gevonden 
wordt,  zo  FoRSKAÖHLaanmerkt.  Hetwerdt 
van  daar  ,  ten  dien  einde,  door  Egypte  en  A- 
rabie  vervoerd. 

Dit  Riet,  in  't  Franfch  den  naam  van  Rofe- 
au,  in  't  Engelfch  van  Reed,  in  9t  Hoogduitfch 
van  Rhor  voerende ,  is  ten  opzigt  van  zyne 
Geftalte  zeer  bekend.  Het  groeit  met  zyne 
dunne  Halmen,  die  hol  zyn  ,  en  weleer  tot 
Herders  -  Fluiten  gediend  hebben  ,  dikwils 
meer  dan  eens  Mans  langte  hoog;  doch  blyft 
ook  wel  veel  laager.  Het  heeft  Houtige  , 
knokkelige  kruipende  Wortels ,  welke  zig  vast 
onder  elkander  ftrengelen :  zo  dat  het  by  ge* 

heele 

U,  Deel.  XIII.  Stuk. 


3<5<5 


Driemannïge 


VI#  heele  Bonken  ,  als  Eilandjes  ,  van  den  Wal 
Afdeel» 

LlL  afgefcheiden,  op  't  Water  dry  ven  kan.  Ook 

J?ur°rD"  ondervinden  dit  de  Landlieden  ,  tot  hunne 

STUK. 

imer-  fpyt  5  in  veele  broekige  Landen  ;  daar  het 
naauwlyks  uit  te  roeijen  is.  De  Bladen ,  wel 
een  Duim  breed  ,  fpits  aan  't  end  ,  ftevig  en 
geftreept,  hebben  fcherpe  kanten;  daar  men 
ligt  de  Handen  aan  kan  kwetzen ,  wanneer 
men  het  vattende  'er  door  haalt.  De  Pluim, 
dikwils  een  Voet  lang  en  bruinroodachtig  , 
doorgaans  over  zyde  knikkende ,  beftaat  uit 
een  menigte  van  lange  dunne  Aairtjes ,  die 
van  twee  tot  vyf  Blommetjes  bevatten.  Na 
het  bloeijen  fchynt  deeze  Pluim  byna  geheel 
uit  Pluis  te  beflaan ,  dat  de  Steeltjes  der  Zaa- 
den  omkleedt ,  en  is  witachtig  graauw. 

Behalve  het  voorgemelde  gebruik  dient  het 
Riet  tot  Matten,  ter  dekking  van  tedere  Planten 
voor  de  Koude,  als  ook  tot  Wanden  van  Hut- 
ten of  arme  Landwooningen.  Het  is ,  in  zyn 
geheel,  zoet  van  Smaak,  inzonderheid  de  jon- 
ge Spruiten  en  de  Wortels  ,  die  eenigermaate 
walgelyk  zyn.  Men  heeft  'er,  op  't  voetfpoor 
der  Ouden ,  kortlings  wederom  in  de  Genees- 
kunde gebruik  van  gemaakt.  Mooglyk  zyn 
zy  wel  zo  dienftig  en  kragtig  als  Gras  -  Worte- 
len, 't  Kan  ook  wel  zyn ,  dat  men  'er  in  fom- 
mige  Landen  Brood  van  bakt ,  na  dat  zy  fyn 
gemalen  zyn;  gelyk  ik  gemeld  vind.  De  Pluim 
$#ordt  inSweeden  gebezigd ,  om  de  Wol  groen 

tc 


Grasplanten.  367 

te  verwen.    Het  Pluizig  Zaad  kan  doofheid  af!eÊw 
veroorzaaken ,  wanneer  het  met  zyn  Kaf  in  't  #^Q9 
Oor  raakt;  om  dat  het  'er  naauwlyks  weder  «tuk,. 
uit  te  krygen  is, 

(  4  )  Riet  met  eenbloemige .  Kelken  ,  eene  op' 

ftaande  Pluim  ,  de  Bladen  van  onderen  epigejos* 

7   ,  Land* 
glad.  Riet, 

Op  drooge  Heuvelen  in  ons  Wereldsdeel, 
als  ook  op  onze  Duinen ,  komt  deeze  Soort 
voor,  die  veeleer  den  naam  van  Rietgras  zou 
verdienen.  Zy  heeft  de  Halmen  maar  twee 
Voeten,  zegt  Linnjeüs,  hoog,  dikker  dan 
die  van  Tarwe;  de  Bladen  een  Vinger  breed, 
en  eene  digte  opgeregte  Pluim.  In  Sweeden 
werdt  het  Berg -Riet  geheten.  ForskaöHl 
vondt ,  by  Alexandrie  in  Egypte,  een  Riet, 
waar  aan  hy  deezen  bynaam  geeft.  Dit  hadt 
eene  Aairachtige  Pluim ,  en  opftaande  byna 
famengevouwen  Bladen;  agterwaards  aan  de 
kanten  ruuw  en  met  een  witte  Streep  van  bo- 
ven, in  't  midden  van  het  Blad;  meteen  ftyve 
fteekende  Punt  (f ). 

O) 

(4)  Arundo  Cal.  uniflorïs ,  Panü.  erefta ,  Fol.  fubtus 
giabris.  Sp.  Plant*  4.  Gort.  Belg.  11.  N.  117»  Fl.  $wc% 
101 ,  106*  Ar,  Locuftis  unifloris  Sericeis  muticis  ,  Panic. 
ftricta.  Hall.  Helv.  N.  1520.  Gr.  Arundin.  Paniculatum 
Montanum  &c,  Scheuchz.  Gram.  124. 

Cf)  Flor.  JEgypt.  Arab.  p«  23, 

IL  Dm.  XIII.  Stuk, 


3«* 


Drïemannige 


III. 

Hooïd- 

STUK. 


VI. 
Afdeel. 


(  5 )  Riet  met  eenbloemige  Kelken  >  Wollige 
Bloemen  en  Takkige  Halmen» 


tuk.        Deeze  Soort  noem  ik  Weid Riet ,  om  dafc 
jtrmdo  zy  op  Moerasfige  Weiden  in  Europa  groeit. 
rr$!smi~ln  de  Veeniëe  Bofchvelden  der  Laplandfche 
1  Weid-  Woeftenyën  komt  dezelve,  zegt  onze  Ridder, 
doorgaans  voor.   Aan  de  Rivier  Neva  in  Rus- 
land is  dit  Riet ,  volgens  den  Heer  de  Gor- 
ter, gemeen,  en,  volgens  G  wel  in  3  door 
geheel  Siberië  zeer  gemeen.    In  Languedok 
en  Provence  groeit  het  by  ander  Riet  aan  al- 
lerley  Wateren  ;  in  Switzerland  op  vogtige 
Weiden;  hier  te  Lande  op  vette  vogtige  Ak- 
kers en  Velden,  by  de  Stad  Delft  en  inde  Be* 
tuwe. 

Men  noemt  het  Pluim '-Rietgras  volgens  Lo- 
bel,  die  zegt ,  dat  het  op  de  Doornachtige 
kanten  van  fommige  Velden  in  Brabant  en 
Vlaanderen  groeit.  De  Halmen  heeft  het,  vol- 
gens Scheuchzer,  drie ,  vier  of  vyf ,  Voe- 
ten hoog,  uit  verfcheide  Leden  beftaande,  en 
de  Bladen  een  Kwartier  Duims  breed  *  ruuw 

of 

(5)  Arundo  Cal.  unifloris  foevibus  ,  Coroll.  Lanugino- 
fis,  Culmo  Ramqfo.  Sp,  Plant*  5.  Gort.  Belg*  28.  FL 
Suec.  100 ,  107.  Oed.  Dan.  280.  R.  Lugdb.  66.  Gouak 
Monsp.  55.  Ger.  Prov.  104.  GmEl.  Sib.  I.  p.  126.  Ar. 
Locuftis  unifloris  pappofis  mnticis.  Hall.  Hetv»  N.  1519; 
Gr.  Arundinaceum  Pan.  molli  fpadicea  majns.  C.  B.  Pin. 
7.  Theatr.  94.  Scheuchz.  Gr*  122--  Tab.  3.  f.  3.  Prodr.  T.  5. 
Calamogroftis  quorundam >  vulgo  Gramen  Plumofum.  Lob, 
6. 


Grasplanten.  afr 


of  fchcrp  ^  '<  santaften.    Uit  de  Oxels  der  AJ/JEU 
Bladen  komen  dikwils  Takken  voort.    Het  111. 
heeft  een  digte  Pluim  ,  of  Aair  van  ongeIykesxüK° 
dikte,  nret  ontelbaar  e  Bloemen  ;  de  Kelken 
Violet,  de  Blommetjes  als  bewonden  met  een 
witachtig  Dons,  dat  de  geheele  Pluim,  inzon- 
derheid ryp  zynde,  Zilverkleurig  maakt.  Voor 
de  Beeftcn  is  het  onnut hard  ,  onverteer- 
baar» 

(6}  Riet  met  eenbloemige  Kelken;  de  Bladen  VL 
ingerold,  met  flekelige  fpitfc  punten.  AtencLrüK 

Zand-* 

Dit  eigentlyke  Zand*  Riet  groeit  alom  aan 
de  Zandige  Zee -Ruften  van  Europa,  op  de 
Duinen  of  Zanddyken  niet  alleen ,  maar  ook 
in  Valeijenen  op  de  Oevers  van  Meiren,  ge? 
lyk  Gouan  het  by  Montpellier  vondt.  Het 
komt  opSt.  Pieters- Eiland  by  Petersburg  voor, 
en  de  Stranden  van  den  Noorder- Oceaan  , 
daar  de  Laplandfche  Bergen  teneinde  Ioopen, 

heb« 

fó)  Anmdo  Cal.  üniflorïs,  Foliis  invoktïs  mucrona* 
to  -pungentibns.  Sp.  Plant.  6.  Gort.  Belg.  28*  Fl,  Suec. 
202 ,  108.  Gouan  Monsp.  55.  Ger.  Prov.  104.  Gort* 
Ingr*  19,  G ramen  Sparteum  Spicatum  Fol.  mucronatis 
ïongioribus.  C  B.  Pin.  5.  Spica  Secalina.  Theatr*  67» 
Gr.  Spie.  Secalbum  maritimum  maximum  ,  Spica  lom-' 
giore.  Tournf.  In  ft.  528.  Scheuchz.  Gram.  138.  Spar- 
turn  tertium.  Clus.  Kisp.  508.  Spartum  noftras,  Lob* 
hï  89« 

Aa 

ÏI.  Deel.  XIIL  Stuk. 


370  DuemannIce 

VI.     hebben  ook,  doch  zeldzaam  ,  dit  Gewas,  dat 
Aïdkfx.  jerjiajve  van  ^e  Koude  weinig  aandoening 
Hoofd-  heQft.  Men  betrekt  het  tot  de  Soorten  van 
Duin*    Spartum  en  noemt  hetby  ons  Helm  of 'Duinhelm , 
Helm.      welke  benaaming,  om  dat  dit  Woord  gemeen- 
lyk  een  HoofdJekzel  betekent ,  door  fommi- 
gen  daar  van  afgeleid  wordt ,  dat  het  tot  be- 
fchutting    der    Duinen   voor  't  verftuiven 
ftrekt  (f ).    Anderen  y  die  het  Halm  uitfpree- 
ken,  willen,  dat  deezc  naam  van  de  zout- 
heid der  Zee  ,  volgens  het  Griekfch,  afkom- 
fiig  zyn  zoude.  Het  een  of  andere  kan  naauw- 
lyks  plaats  hebben ,  en  ,  indien  het  gelyklui- 
dend  kon  zyn  met  Ha!m3  dan  zou  ik  het 
daar  van  afleiden,  dat  het  de  Bladen  altemaal 
van  eene  Halmachtige  gedaante  h:eft,  en  dus 
byna  niets  is ,  dan  eene  vergaaring  van  Hal- 
men: zo  dat  men  het  met  regt  kon  noemen 
Hahnkruld  en  vervolgens  Halm. 

Dit  Duin-Helm,  by  geen  waarfchynlykheid 
door  ontaarding,  gelyk  fommigen  willen, van 
het  Spaanfche  Baardgras  of  Priemgras  afkom* 
ftig,  is  een  Grasplant,  die  met  lange,  witte? 
Houtige  Wortels  door  den  Grond  kruipt,  en 
uit  derzelver  Knoopen  telkens  nieuwe  Scheu- 
ten uitgeeft.  De  Bladen  ,  Scheedachtig  el- 
kander by  den  Stoel  omvattende,  zyn,  ieder 

op 


(f )  Sic  dïiïns  quod  ut  Gatea  Caput  >  ita  Uq  Frutex  rfgrrt 

mimiat  ah  Arena  ïncurfu*  Kxu aa*t, 


Grasplanten»  731 

op  zig  zelf,  ter  Iangte  van  een  Voet  ofmeer, 
zodanig  ingerold,  dat  zy  zig  als  Biezen  ver*  lil. 
toonen ,  hebbende  aan  't  end  een  fty ve  fpitfe  S™Ï£FB* 
ftekelige  Punt.   De  Halmen hol  en  knoopig  Duin* 
als  Riet;  wat  hooger  dan  de  Bladen,  hebben ****** 
een  Aair,  veel  gelykende  naar  die  van  Rog- 
ge, vier  of  vyf  Duimen  lang  ,  ter  dikte  van 
een  Vinger,  ruig  en  ruuw,  in  't  eerst  donker 
paarfch,  vervolgens  witachtig ,  uit  fpitfe  Kelk- 
kafjes  beftaande  ,  die  een  enkeld  Blommetje 
bevatten.    De  Plant  is  voor  't  overige  van 
eene  blaauwachtig  groene  Kleur  en  zeer  glad; 
doch  door  de  Punten  der  Bladen  kan  men  zig 
onvoorziens  de  Handen  en  bloote  Beenen 
kwetzen. 

Behalve  de  gemeene  Soort',  die  op  zeer 
veele  plaatfen  aan  en  op  de  buiten-  en  binnen  * 
Duinen  van  ons  Land ,  als  ook  op  de  Velu« 
j  we,  't  zy  natuurlyk  ,  of  door  plantinge,  voor* 
komt,  valt  een  breedbladig  Helm,  digt  aan  9t 
Zee -Strand,  by  Zandvoort,  op  de  Dumen, 
en  één  met  korter  Bladen ,  op  fommige  plaat- 
fen ,  onder  5t  voorige :  terwyl  men  een  aller- 
grootfte  Soort  van  Helm  by  Scheveningen  aan- 
treft* Die  zogenaamde  Rogge-  Aairen,  wel- 
ken op  't  Zand  in  de  Zee  by  Stavoren  in  Vries- 
land groeijen  zouden  ,  zyn  niets  anders  dan 
Aairen  van  dit  Helm.  Het  bygeloof  wil,  dac 
dezelven  uit  in  de  Zee  gefmeeten  Koorn  zou- 
den ontftaan  zyn  :  maar  't  is  buiten  twyfel 
Aa  %  nog 

IL  Vr&i,  Jiih  Sm. 


372 


Driemannigé 


VI.    nog  het  overblyfzel  van  een  oudtyds  aldaar 
Ani!EL  gewezen  Zee -Strand. 

Hoofd-     £)e  Natuur  fchynt  deeze  Plant  ,  in  't  by- 
S™Dum-  zonder  >  gefchikt  te  hebben ,  om  het  Zand 
Heim%     der  Zee-Oeveren  by  een  te  houden,  en  dus 
is  'er,  na  alle  onderzoekingen  en  overweegin- 
gen ten  dien  opzigte ,  nog  geen  bekwaamer 
-   Gewas  uitgevonden,  om  de  Zand- Verftuivin- 
gen  onzer  Duinen  te  beletten.   Te  wenfchen 
zou  het  derhalve  zyn ,  dat  alle  Middelen  wer- 
den aangewend,  om  de  beplanting  derzelven, 
op  opene  plaatfen,  daar  zulks  noodig  is,  met 
dit  Helm  gewas ,  in  een  bekwaam  Saizoen  en 
met  behoorlyke  voorzorgen  te  doen  gcfchie- 
den;  ten  einde  'er niet, in  plaats  van  leevende, 
doode  Planten,  of  zodanigen  die  noodzaakelyk 
uitgaan  en  verdorren  moeten  ,  werden  inge- 
boet, tot  vrugtelooze  verfpilling  van  moeite 
en  koften 

Aristida.  Driebaard. 

Alzo  de  dfie  Baardjes,  aan  't  end  van  het ' 
eenkleppig  Blommetje  ,  een  byzonder  Ken- 
merk 

(f )  Zie  de  Aanmerkingen  deswegen ,  in  het  XIX. 
Deels,  2.  Stuk,  van  de  Verhandelingen  der  Holland* 
fche  Maatfchappije  te  Haarlem ,  bladz.  26  en  3  Stuk  , 
fcladz.  12  :  door  my  ,  benevens  andere  Omftandigheden , 
deeze  nuttige  Duinplant  betreffende ,  aangehaald  in  het 
III*  Deels,  2.  Stuk  van  deeze  Nat.  Hiftorie ,  alwaar, 
bladz.  437  en  441 ,  by  mislleiling ,  gezet  is  IX.  De&u* 


Grasplanten. 


373 


merk  van  dit  Geflagc  zyn,  kan  hetzelve  ge-  VI. 
voeglyk  Driebaard  heeten  :  terwyl  het  ook     ni.  *" 
zynen  Latynfchen   naam  van  deeze  lange  s^rD' 
Baardjes  heeft  (*).    Het  bevat  de  volgende 
uitheemfche  Soorten. 

( I )  Dnebaard  met  een  Takkige  Pluim  en  ^jiida 
yrrfpreide  Aairen.  Adftenfi- 

onis. 
Ascenzi- 

Tot  het  driebaardige  Gras ,  't  welk  de  be-  ons. 
roemde  Sloane  op  't  Eiland  Madéra 5  by  de 
Stad  Funchal,  aantrof,  en  dat  hngbaardige 
van  Madrasf,  by  PlukeneTj  fchynt  te  be- 
hooren  dat  Gras  5  't  welk  als  één  van  de  vier 
Planten  op  't  Eiland  Ascenzion  ,  in  de  Atlan-  * 
tifche  Oceaan,  door  den  Heer  Osbeck  is 
opgetekend.    Dit  gelykt  zeer  naar  de  Schaa- 
pen  -  Dravik  ,  welke   men  Amelands  -  Gras 
noemt  f,  maar  is  een  weinig  grooter,  én  maakt   f  Zie 
Plaggen.   De  Halmen  zyn  om  laag  getakt,  de  Wadz-a9o* 
Bladen  allengs  verfmallende  ,  gefleufd  Eisvor- 
mig:  de  Pluim  langwerpig  beftaande  uit  Draad» 
achtig  dunne  Bloemkafjes,  in  drie  lange  Baard- 
jes uitloopende, 

(2) 

O  Zie  Fig.  21 ,  op  Plaat  LXXXVII. 

(i)  Arijlida  Panicula  Ramofa  ,  Spïcis  fparfïs.  SijM. 
Nat*  XII.  Gen.  64.  Feg.  XIII.  p  106.  Gr.  Avenacenm 
Panic.  minus  fparfü  &c.  Sloan.  &am.  35,  Hifi*  I.  p.  16. 
T.  2.  #6.  Gr.  Avenaceum  Maderaspatanum ,  Pan» 
fparö  &c.  Pluk.  Alm.  174.  T.  191.  f .  3  ? 

Aa  3 

II.  Reel,  XIII,  Stok. 


374 


Dribmannige 


jtorEL.     ^  Driebaard  met  zeer  eenvoudige  Pluimtah 
iu  ken  en  over  hoek fe  Aairen. 

sxu^         Dit  Wesdndifche ,  op  Jamaika  gevonden, 
Anindct  verfchilt  van  het  voorgaande ,  doordien  de 
*r**T  Takken  van  de  PIuim  onverdeeld  zyn  en  dat 
difcheSfcin"  de  AairtJ'es  overhoeks  beftaan  uit  ongefteelda 
Bloempjes  3  met  een  paarfchachtig  Kelkklepje. 

püllfa  ^  Driebaard ,  dat  gepluimd  is,  met  het  mid<* 
Gevederd!  delfte  Baardje  langer  en  gewold  ,  de  HaU 

men  Pluizig* 

In  Amerika  groeit,  volgens  den  Fleer  Schrê- 
ber,  deeze  Soort ,  welke  door  haare  gevolde 
Baardjes  naar  het  Gevederde  Kwispelgras  ge- 
ly kt 9  maar  de  Pluim  famengeflelder  heeft,  en 
in  allen  deele  kleiner  is.  De  twee  bykomende 
kleine  Borftelige  Baardjes  of  Haairtjes,  aan 
den  Voet  van  't  groote  wederzyds  ,  uitwy- 
kende  ,  geplaatst,  hebben  dit  Gras  hier  doen 
t'huis  brengen. 

^IV.^       (4)  Driebaard,       gepluimd  is,  met  het  mid- 

macm.  *  delfie  Baardje  langer  en  glad* 

Rietach- 

%  In 

(2,^  Artfiida  Paniculae  Ramis  fimplicisfimis  ,  Spicis  alter* 
nis.  Am.  Acad.       p.  393 

(3)  Arifiida  Paniculata ,  Ariita  intermedia  longiore  La- 
nata,  Culmis  Villofis  Sp.  Plant  p.  1666.  Gr.  Oriënt,  to- 
anent.  Spicatum  minus  Ariftis  Pennatis.  Tournf.  Cor,  39. 

(4)  Arijfida  Paniculata,  Ariita  intermedia  longiorè» 
Isevi  Mant*  ï&5. 


G  R  A  S  P  I  A  NTEN.  375 


ïn  Ooflindie  heeft  de  Heer  Koenig  dit  vl 
Gras  waargenomen  ,  dat  naar  gemeen  Gras  |jffL' 
gelykt,  maar  de  Halmen  vier  Voeten  hoog,J^ÏD* 
dun,  glad  en  digt  heeft:  de  biacen  ir  gerold, Driebaard. 
Imal,  glad  3  geftreept:  de  Pluim  langwerpig , 
uit  Haairachtig  dunne  Voetfteeltjes,  opgeregt, 
beftaande*  De  Bloemen  zyn  langwerpig,  grys- 
achtig,  met  byknns  vyf  Blommetjes  in  een 
dunne  Kelk ;  de  Blommetjes  aan  het  Klepje 
wet  een  omgekromd  Baardje  ,  dat  zydelings 
nog  twee  anderen  heeft,  byna  onz?gtbaar 
klein. 

Met  recen  kon  de  Franfche  Heer  Guet- 
taro  tot  die  Gefiagt,waar  van  zyn  Ed.  nog- 
thans  maar  de  twee  eerfte  Soorten  bekend  wa- 
ren, zekere  Grasplant  t'huis  brengen,  die  in 
de  Ukraine  groeit ,  aldaar  Tirfa  genaamd  by 
de  Kofakken.  De  Soort  daar  van  is  aldus  door 
hem  bepaald. 

(5)  Driebaard  met  Takkige  Pluimen  van  ver-  v. 
fpreide  Aairen  ;  een  zeer  lang  Baardje  op  jfjj^^ 
het  Blommetje  zittende  en  Ehvormige  Bla-  acj^av€r* 
den. 

't  Gewas, zegt  hy,  gelykt  zeer  naar  Haver; 
(weshalve  ik  het  Haverachtig  noem  5 )  en  het 

Zaad 

C$)  Ariftida  Paniculfc  Rcimofis ,  Spicis  fparfis ,  Co- 
roJlae  Arifta  longisfima  infidente ,  Foliis  Subulatis.  Guett. 
Jttem.  des  Sciences  &  Arts*  Tom.  L  P*  19»  T,  i* 

Aa  4 

II.  Deej,,  XJIL  Stuk, 


376 


Driemannige 


VI.    Zaad  of  Graan  wordt  aldaar,  met  Smaak,  van  , 
£h>eel.  ^e  Paarden  gegeten.   Hy  beeft  de  Plant,  uk 
HcorD-  bet  gene  hem  van  daar  gezonden  was  ,  in 
stuic,      Vrankryk  geteeld,  en  zeer  fraay  in  Plaat  doen 
brengen.    Uit  den  Wortel  fchiet  zy  een  groo- 
te  trop  Bladen  ,  die  Scheeds  wyze  elkander  om- 
vatten, en  helder  groen  zyn  ,  loopende  pun- 
tig uit.    De  langte  deezer  Bladen  is  omtrent 
anderhalf  Voet ,  en  uit  het  midden  derzelven 
ryst  een  Halm  van  by  de  twee  Voeten  hoog- 
te, met  cenige  breede  Scheedebladen  omvat. 
Die  Halm  verdeelt  zig  in  twee  Pluimen  ,  waar 
van  de  één  eer  dan  de  andere  open  gaat,  be- 
ftaande  uit  verfpreide  Aairen,  van  twee, drie, 
vier,  tot  twaalf  Bloemen  ,  op  Haairachtigdun- 
ne  Steekjes.   Ieder  Bloem  heeft  een  Kelk  van 
twee  langwerpige  puntige  Kafjes  ,  waar  bin- 
nen het  Blommetje  van  één  Kafje  met  kleine 
witte  Haairtjes  aan  den  voet  en  drie  Meeldraad- 
jes met  Vorkswys'  gefpleeten  Knopjes,  bene- 
vens  twéé  wftce  ruige  Stempels  ,  die,  &g  naar 
elkander  omkrommende ,  als  een  Kroontje 
maak  n  on  den  Kelk,    Het  zeldzaamfte  is, 
dat  zyn  Ed.  het  Zaad,  na  dat  het  Bloemkafje 
daar  afgefcheiden  was,  nog  bezet  vondt  met 
het  Ba-  rdje,  van  vier  of  vyf  Duimen  langte  > 
9t  wélk  hem  deeze  Grasplant  in  dit  Geflagt 
ïiadt  doen  plaatzen.    Maar  ,  hoe  kon  dit  val- 
len, cerwyl  het  Vrugtbeginzel  zyne  Stempels 
iia4t  ?  Zou  men  niet  mogen  denken  %  dat  zyn 

Ed, 


Grasplanten 


S77 


Ed.  daar  in  bedroogen  ware  geweest ,  terwyl  VI. 
hy  zelf  het  Baardje  aan  het  Blommetje  toe-  A]ü\iU 
fchryft  en  dus  afbeeldt?  Immers  zyne  Waar- s^oFD* 
neemingen  komen  my  niet  genoegzaam  voor> 
om  daar  uit  de  Kenmerken  van  dit  Geflagt, 
zo  duidelyk  uit  andere  Soorten  door  Lin* 
n^eus  bepaald,  gelyk  hy  in  bedenken  geeft, 
te  verbeteren. 

L  o  l  i  u  m.  Dolyk. 

Een  Kelk,  die  eenbladig  is  en  vast  zit,  als 
een  Omwindzel  veele  Blommetjes  bevatten- 
de (f) ,  onderfcheidt  dit  Geflagt  ,  dat  anders 
ook  aan  deGeftalte  der  Aaircn  kenbaar  is.  Hier 
van  komen  de  volgende,  meest  Europifche 
Soorten,  voor. 

(i )  Dolyk  met  een  ongehaarde  Aair  5  de  Aair»  j. 
Pies  platachtig  veelbloemig.  Lolmm 

j     jr  o  o  perenne. 

Overbly* 

Op  Wegen  en  Velden  komt  dit  Overhlyvendv^* 

Do- 

ff)  Zie  Fig.  4 ,  op  Plaat  LXXXVIL 
(i)  Lolum  Spica  mutica ,  Spiculis  compresfis  muïtï^ 
floris,  Stfft.  JVaW  XII.  Gen.   95.   Feg.  XIII.  p.  106. 
Gort.  Belg,  p,  29.  FL  Suec.  104  ,  110.  R.  Lugdb.  69. 
Gouan  Monsp.  55,  Ger.  Prov.  100.  Lolium  Rad.  pe- 
renni,  Locuftis  oftofloris  contiguis.  Hall.  Helv.  N.  1416. 
Gramen  Loliaceum  anguftiore  folio  et  Spica.    C.  B# 
Tin.  9.  Theatr,  127.  Scheuchz,  Gram*  25.  g#  Ariftatutre 
Vatll.  Par.  80.  T.  17.  f.  3.  y#  Gram.  Loüaceum  Spi- 
ca lata  ex  plurimis  Spicis,  Schevc&z*  Gr.  29.  T.  2. 
A  3  ^ 
II,  Deeju  XHJ.  Siuk. 


378 


DklEMANNIGS 


VI.     DiJyk ,  door  geheel  Europa ,  menigvuldig 

Itt!1-  VOor*  Hec  §roeit  ook  °P  Kerkhoven,  Puin- 
Hoofd-  hoop en  en  allerley  woefte  plaatfen.   De  En- 
*2>*/^,   gelachen  hebben  het,  onder  den  naam  van 
Rye-Grasfi  dat  is  Rogge -Gras,  tot  Voedzel 
voor  het  Vee  geteeld  ,  dat  men  verkeeidelyk 
met  de  hier  voor  befchreevene  Veld -Haver 
f  Zie    verwart ,  zo  als  ik  heb  opgemerkt  f.  Men 
ii&dz«34c.moet:  hetzelve  met  de  Bafterd- Gerst,  die  ins~ 
gelyks  Muizekoorn  genoemd  wordt,  en  mede 
aan  de  Wegen  groeit ,  ook  niet  vermengen. 
De  Franfchen  geeven  'er  den  naam  van  Faus- 
fe  Ivraye ,  of  Bafterd -Dolyk*  de  Engelfchen 
van  Red  Darnell  >  de  italiaanen  van  Gioglio 
falvatko  of  Wilde  Dolyk  en  van  Fenice,  aan* 
Deeze  laatfte  naam  ziet  eigentlyk  op  den  La- 
tynfchen  of  Griekfchen  Pheenix,  welke  'er  we- 
gens de  roodheid  der  Aairen  ,  zo  fommigen 
willen,  doch  waarfchynlyker  wegens  de  Ge- 
Halte,  aan  is  gegeven. 

Het  heeft  de  Halmen  een  Voet  of  daar  bo- 
ven lang  ,  dikwils  meer  dan  half  bezet  met 
platte  Aairtjes,  ieder  uit  een  bogt  van  de  Halm 
groeijende ,  en  met  de  Rug  der  Kafjes  naar 
de  Halm  gekeerd.  Gemeenlyk  zyn  deeze  on- 
gebaard  ,  maar  Vaillant  heeft  het  met 
gebaande  Aairtjes  waargenomen.  Ook  komt 
het  fomwylen  ,  zeer  fraay,  met  verdubbelde 
Aairtjes  voor.  Wel  zestien  Verfcheidenheden 
van  dit  Dolyk,  in  ons  Land  gevonden,  heeft 

wy* 


Grasplanten 


379 


wylen  de  vly tige  Graskenner  R ainville  aJ^eu 

aan  den  Hoogleeraar  de  Gorter  medegedeeld.  JIIÏ. 

ia».  •  j  Hoofd* 

Akoos  zyn  de  Aairtjes  groen  met  witte  rand- stuk. 

jes :  zo  dat  die  roodheid  ,  voorgemeld  ,  een  Mgkm 
herfenfchim  moet  zyn ;  misfchien  uit  verwar- 
ring van  dit  met  ander  Gras  gefprooten. 

(2)  Dolyk  met  een  onbehaarde  Spilronde  Aair  11? 


Terwyl  het  voorgaande  door  finaller  Aair 
en  Blad  van  het  volgende  onderfcheiden  wordt, 
komt  hier  een  Soort  ter  baan,  die  beiden  nog 
fmaller  en  tevens  de  Aairen  rond  heeft,  maar, 
niettemin  ,  door  fommigen  llegts  voor  eene 
VeiTcheidenheid  van  het  voorgaande  gehouden 
wordt.  Immers  zo  zyn  'er  ook,  in  Vrankryk 
en  Duitfchlandj  met  m 'er ,  ryf  en  zes- E 'hem ige> 
met  platter  *of  ronder  en  meer  of  min  afftan- 
dige  Aairtjes  gevonden ,  welken  de  Heer  Hal- 
lef allemaal  becrekkelyk  oordeelt  tot  de  voor- 
gaande Agtbloemige  ,  of  rot  het  Switzerfchc 
Dolyk,  't  welk  hy  Vierhloemig  tytelt  (f). 


(2)  LotiumS^idk  mutica  tereti,  Spiculis  trifloris.  Gort, 
Belg.  II.  N.  121.  Gmel.  Tub.  p.  31.  Gr.  Loliaceurm 
Fol.  et  Spicis  tenuisfimis»  Vaill.  Par\  8l  Graminis 
Lol.  anguft.  Fol.  &  Spica }  varietas.  C.  B.  Pin.  9.  Spici 
tereti  anguftisfima.  Scheuchz.  Gram.  28. 

(t)  Loiium  pererme ,  Locuftis  disfitis  9  qusirifloris* 
Hall»  Relv.  N.  1418. 


en  driebloemige  Aairtjes. 


Lolimi 
tenue. 

Dun- 
Aairig^ 


Cl) 


IL  Deel,  XIII.  Stus, 


3S0       Drie  m  a  n  n  ï  g  e 


Ajdee  Dolyk  met  een  gehaarde  Aair  en  platte 

III.  "  veelbloemige  Aairtjes. 

Hooïd- 

STUK 

m        Overal  ,  doch  byzonderlyk  in  de  Zaaylan* 
Loiium  den  tusfehen  't  Koorn,  voornaamelyk  in  nat- 
tum.  n"  te  Zomers,  groeit  deeze,  die  voor  het  eigent* 
fendUize"  'y^e  D0fyk  of  Lolyk3  het  Loiium  van  D i os- 
co  ri des,  gehouden  wordt*    Die  naam  is 
waarfchynlyk  van  een  Griekfch  woord  ,  dafl 
bederven  betekent,  afkornftig;  dewylmenhet 
aanmerkte  als  een  bederf  van  't  Koorn.   In  'ü 
Italiaanfch  noemt  men  het  nog  Loglio  en  G/V 
glio  j  m  't  Hoogduitfch  Lulch  of  Lolch ,  in  'tEn- 
gelfch  Darnell  of  Tvray>  en  in  't  Franfch  L 
yraye ,  welke  benaaming  op  deszelfs  bedwel- 
mende eigenfehap  ziet. 

Het  valt  grooter  dan  *t  voorgaande,  als  de 
Halmen  een  Elle  en  hooger  hebbende;  ook 
zyn  de  Bladen,  zo  wel  als  de  Aair,  langer  en 
breeder,  met  de  Aairtjes  verder  afftandig  van 
elkander,  en  voorzien  met  Baardjes,  door- 
gaans agtbloemig.   Dit  alles,  evenwel,  maakt 

zo 

{3)  Loiium  Spica  Ariftata4 ,  Spiculis  compresfis  mul- 
tifloris.  Gort.  Belg,  29.  Gouan  Monsp.  55.  Ger.  Prov. 
300.  Oed.  Dan.  T.  160.  Lol.  Spicis  Ariftatis  a  Rad*  an- 
nua.  CU  ff,  23.  R.  Lugdb.  69,  Fl.  Suec,  103  ,  109. 
XoI«  annuum  ,  Locuftis  disfitis.  Hall.  Helv,  N.  1420. 
Gr.  Loliaceum  Sp  ca  longiore  ,  S.  Lol.  Dioscoridis.  C.  B. 
Fin.  9.  Tkeatr.  121.  Scheucrz.  Gram.  31.  Lol.  f. 
Gram»  Loliaceum  fine  Ariftis.  C.  B.  Pin,  9,  Loiium  lil* 
bum.  Hüx?s,  .^g/,  Loiium.  Lob,  Dod,  &c, 


Grasplanten.  581 

20  zeer  het  weezentlyk  verfchil  niet  uit ;  als  A^l^0 
dat  dit  een  Jaarlyks  Gewas  of  Zaayplant  is  ,  HL 

TT'  1    1  HgoFD* 

het  andere  overwintert.  Hier  van ,  naamelyk  ,  STÜK. 
komt  ook  eene  Verfcheidetlheid  zonder  Baard-  Dolifi* 
jes,  Witte  Dolyk genaamd ,  in  Engeland  voor, 
en  het  heeft ,  in  fommige  Landen,  ook  wel 
vierbloemige  Aairtjes.  Goüan  merkt  zulks 
van  het  Montpellierfe  aan.  Het  Zaad  is  Ey- 
rond,  aan  beide  zyden  platachtig,  en  kleiner, 
geh  kende  anders  veel  naar  Graan. 

Het  denkbeeld  der  Ouden  ,  dat  het  Dolyk 
een  verbaflering  van  de  Tarw  of  Gerst  zou 
zyn,  wordt  door  het  geregelde  maakzel  en 
verfchil  der  Vrugtmaakende  deelen  genoeg- 
zaam wederlegd.  Gegronder  was  hunne  Stel- 
ling ,  dat  dit  Onkruid  het  Hoofd  bezwaarde 
en  de  Menfchen  als  dronken  maakte.  Zy  hiel- 
den het  gebruik  van  deszelfs  Zaad  voor  een 
oirzaak  der  verduifteringe  van  't  Gezigt  (f). 
Veele  Waarneemingen  deezer  Eeuw  beveftigen 
die  nadeelige  hoedanigheden  van  het  Dolyk, 
Inzonderheid  is  het  fchadelyk  in  Brood,  't  zy 
geheel  of  ten  deele  daar  van  gebakken;  gelyk 
in  tyden  van  fchaarsheid  nog  wel  gefchiedt,in 
fommige  deelen  van  Europa.   De  Menfchen 

wor~ 

(f)  Theophr astrus  grave  Lolinm  dixit  et  Caput' 
tentans.  Item  Lolio  vi&itare  dicebantur,  qui  Vifu  erant 
imbecillo.  Ovidius  dixit  Careant  Lotiis  Oculos  viticmti* 
hus  Agri  &  Virg.  Infelix  Lolium :  c<uia  Cibus  Hottt> 
num  Fortunse  adverfae. 

II.  Deel.  XIII.  Stuk, 


3$2  DRIEM  ANS1GÊ 

VT.    worden  daar  van  met  Benaauwdheden,  Hoofd* 
A  lllEL*  pyn  >  Slaapzugt  ,  Duizeligheid  en  zelfs  met  1 
ttooFD-  Stuipen  bevangen.    Kinderen  ,  evenwel ,  eü  1 
Dotifk.   die  van  een  Waterig,  flap  Geftelzyn,  heb- 
ben 'er  minder  nadeel  van ,  dan  vlugge ,  Gal-  I 
achtige,  Bloedryke  Perfoonen.  Men  wil  ook,  I 
dat  zulk  Brood  den  Beeften  nadeelig  zy,  heb-  i 
bende  Hoenders,  Ganzen  ,  Varkens,  ja  zelfs  | 
Paarden,  doen  fterven.    In  'tBier,  dat  men  I 
van  zulk  Graan  maakt ,  gaat  die  eigenfch3p  'i 
over:  zo  dat  hetzelve  dronkenfchap  veroir- 
zaakt  en  ylhoofdigheid:  jade  Genever ,  daar 
van  geftookt ,  zou  byzonder  koppig  zyn  (*). 
Met  het  Zaad  ,  evenwel ,  worden  Hoenders 
en  Varkens  gemest  ,  en  uitwendig  is  het  een 
Pynftillend  Middel ;  waar  toe  het  Meel  van 
Dolyk,  in  Pappen  opgelegd ,  reeds  in  gebruik 
was  by  de  Oud;  n. 

Om  de  reden  te  ontdekken  van  die  uitwer- 
kingen, heeft  de  He?r  RivléRE,  te  Mont- 
pellier,  het  Zaad  van  Dolyk  op  fterken  Wyn- 
geest  gezet ,  en  daar  uit  veele  Harstachtige 
Stoffen  gekreegen,  welken  zyn  Ed.,  niet  zon- 
der reden  ,  achtte  de  oirzaak  wel  te  kunnen 
zyu  van  de  Bedwelming  en  Duizeligheden  , 

uit 

CD  Op  Güthland  ,  daar  het  overvloedig  onder  de  Gerst 
groeit  ,  werdt  het  aangemerkt  minder  kwaad  te  doen 
in  't  Brood ,  dan  in  't  Bier ,  't  welk  dc  Menfchen  ligt 
dronken  en  dan  eenige  Uuren  geheel  blind  maakte* 
Link.  QothU  Rei?e.      223,  245. 


C  K  A  S  P  L  A  N-  T  E  N*  J^J 

üft  dcszelfs  gebruik  oDtftaande.    Het  Kruid  VI. 

Al«DE£r 

gaf  hem  5  door  Deftillatie  ,  na  voorafgaande  m. 
Broeijing  en  Rotting  eenen  vluggen  Urineu- J^0FD* 
zen  Geeft  ;  gelyk  alle  andere  Plantgewasfen. 
Het  Zaad  is  anderszins  niet  onaangenaam  van 
Smaak  en  eenigszins  Zuurachtig;  gelyk  men 
'er  ook  ,  door  Gisting ,  een  Zuuren  Geest  uit 
heeft  bekomen  (*). 

(4)  Dolyk  met  een  dubbelde  Aair ,  eenbkemi-  JW* 
ge  Kelken  en  gewolde  Blommetjes.  diftachij* 

OH. 

Twee"" 

Aan  de  Kust  van  Malabar  valt  deeze  Soort  Aairig, 
van  Dolyk 9 door  den  Heer  Koenig  ontdekt f 
de  eenigfie  die  tot  nog  toe  in  Oostindie  ge- 
vonden was.  Dezelve  heeft  Grasachtige  Bla- 
den en  leggende  Halmen  5  aan  den  Voet  tak* 
kig;  die  Bloem  draagen  opftaande,  een  Voet 
lang,  Draadachtig  dun  en  glad  :  op  't  end 
twee  zeer  dunne  Aairtjes  van  gelyke  langte, 
san  de  eene  zyde ,  uitwaards  >  overhoeks  met 
Bloempjes,  die  witachtig  ruig  zyn.  Het  Kelk* 

fchub- 

Vid.  Hall.  Helv.  inchoat.  Tom.  II.  p,  205  , 206* 
die  echter  den  Spir*  Urinofus  ten  onregte  aan  het  Zaad 
toefchryft :  want  op  bladz.  314  ,  der  Mem.  de  Montpellier  ff 
door  zyn  Ed.  aangehaald ,  wordt  üegts  van  dien  Geest , 
uit  het  Kruid ,  gefp  roken.  Ik  begryp  de  bewerkingen 
omtrent  zodanig,  als  ik  ze  hier,  kortelyk ,  heb 
liaald. 

(4)  Lolium  Spica  binata  ,  Calycibus  unjflqris  *  Corol- 
lis  Lanatis.  Mant.  187, 


II.  Deel.  XIII.  Stuk» 


3«4 


D  11  I  E  M  A  N  N  I  G  Ê 


Afdeel  fchubbetje  is  eenkleppig ,  Liniaal ,  ftomp,  een« 
HL  '  bloemig  en  blyft  zitten,  bevattende  een  Ey* 
sSk?*D~  rond  Wollig  Blommetje. 
Dolijk.      Het  duizelende  Dolyk ,  zo  wel  als  het  O-, 
verblyvend  ,  is  door  den  Heer  For ska öhl 
ook  in  Egypte ,  en  het  laatstgemelde  omftreeks 
Smyrna ;  doch  geen  van  beiden  in  Gelukkig 
Arabie,  zo  't  fchynt,  waargenomen. 

E  l  y  m  u  s.  Koorngras. 

Een  zydelingfe  ,  tweekleppige  ,  vergaarde 
veelbloemige  Kelk,  of  een  veelbladig  Omwind- 
zel  (*),  onderfcheidt  dit  Geflagt,  dat  den  ty. 
tel  van  Haairgras  by  fommigen  voert;  doch, 
dewyl  alle  Sooïten  geen  Haairige  Aairen  heb- 
ben, zal  ik  het  liever  Koorngras  noemen,  als 
pasfende  opdemeeften  ,  die  de  gedaante  hebben 
van  Rogge 3  Tarw  of  Gerst.  Elymos  was,  by 
de  Grieken,  de  naam  van  zeker  Panik-Koorn. 
Van  dit  Koorngras  komen  de  volgende  Soor- 
cen  voor. 

ï, 

Ar%™    C1)  Koorngras  met  een  opflaande  bekrompen 

firn.  j[air  en  lff0lli&e  Kelken  ,  langer  dan  de 

Zandig.  .  / 

Blommetjes.  1 

Op 

O  Zie  Fig.  6  op  Plaat  LXXXVIT. 
(i)  Etymus  Spica  eeftra  ar&a ,  Cal.  tomentofis ,  Flos- 
culo  longioribus.  Syft*  Nat.  Xil.  Gen.  96.  Veg.  X 111.  p. 
307.  Gort.  Belg.  29.  Ingr.  19.  Gouan  Monsp.  56.  Geïu 
Prov.  100.  EK  Foliis  mucronaito  •  pungentibus.  //.  Scan* 

33& 


Grasplanten. 


Op  dc  Zeekuften  van  ons  Wereldsdeel ,  die  VL 

x\ FDF  Ft 

Zandig  zyn,  groeit  alom  dit  Gewas,  't  welk  in. 
by  ons  Zee* Haver  genoemd  wordt  of  ^nd- J^£FD* 
Haver ;  niet  wegens  de  Haverachtigc  Geftal-  zand* 
te,  maar  omdat  deszelfs  Graantjes  vcelgely-  Haver* 
ken  naar  Haver.  Het  was  te  vooren ,  door 
den  Ridder  ,  genoemd  Rog  met  tweelingfe 
Aairtjes ,  en  door  den  Hoogleeraar  A.  van 
Royen  Tarw  met  gefpitfte  fteekende  Bla- 
den. Gmelin  noemt  het  Tarw  met  overbly- 
vende  Wortel,  en  twee  Wollige  Aairtjes.  Hy 
befchryfc  hetzelve  en  beeldt  het  af,  volgens 
de  Waarneemingen  van  Stellérus  ,  doof 
wien  dit  Koorn-Gras  op  de  Oevers  van  een 
Eilandje  in  't  Meir  Baikal,  by  de  Stad  Irkuts- 
koy  in  Siberië,  zo  overvloedig  werdt  gevon- 
den ,  als  of  't  'er  gezaaid  ware.  De  Rusfen  noem- 
den het  Wilde  Rogge.  Even  zodanig  komt 
het  voor  by  Strelna  en  Peterhof,  als  ook  aan 
het  opper- gedeelte  van  de  Rivier  Neva,  bo- 
ven den  Waterval ,  zo  de  Heer  de  Gorter 
aantekent ,  die  aldaar  waarnam ,  dat  de  Bla- 
den, naar  de  punt  toe,  wegens  zeker  aanklee* 
vend  wit  Poeijer  ,  byna  Zilverachtig  zyn  en 
zeer  ruuw  ,  van  onderen  glad  ;  daar  zy  van 

de 

336,  Tritïcum  Rad.  perenni,  Sp.  binis  Lanuginofis» 
Om  el.  Sib.  I.  p.  119.  T,  25,  Secale  Spicuiis  geminatis* 
FL  Suec*  106,  in.  Triticum  Foliis  aeumiriatis  pungen* 
tïbus.  R.  Lugdb.  71.  Gr.  Canimim  maritimum  Spica  Trl^ 
ticea  noftras.  Rat.  Hift*  1256.  Scheuchz.  Gram.  6. 

Bb 

II.  Deel,  XIII,  Stuk. 


386  Driemannige 


VL    de  Halm  afwyken  ,  fmal  en  aan  den  rand  als 

Afdeel.  . 

i  ]  i.     met  een  rappig  Vliesje  gezoomd* 
s1tvTD'     m  zaI>  ^gens  de  Geftalte  van  deeze  Zee. 
Zand»  Haver ,  die  by  Katwyk  en  Zantvooit  aan  de 
Duinen,  als  ook  aan  den  Zeekant  buiten  Har- 
derwyk  en  elders ,  overvloedig  groeit ,  alleen 
aanmerken,  dat  zy  aan  ons  Strand  doorgaans  de 
hoogte  van  twee  of  drie  Voeten  en  Rietachtige 
Bladen  heeft  en  niet  minder  kruipende  Wor- 
tels, die  het  Zand  by  elkander  houden,  dan 
het  Duin -Helm  ;  kunnende  derhalve,  zo  wel 
als  dat  Gewas,  tot  weering  der  Zand -Ver- 
ftuivingen  dienen  ;  gelyk  ik  reeds  heb  opge- 
merkt (*).    In  Sweeden,  daar  zy  op  veele 
plaatfen  overvloedig  de  Stranden  bedekt,  maak- 
te men  'er  ook  gebruik  van,  omze  door  Zaai  jen 
in  gulle  Zanden,  die  men  voor  'twegwaaijen 
bewaaren  wilde,  te  vermenigvuldigen  (f).  De 
Geftalte  van  de  Aairen ,  die  dikwils  langer  dan 
een  Span  zyn  ,  gelykt  veel  naar  die  der  Rog^ 
ge  ;  of  ook  naar  de  Aairen  van  het  Helm, 
hier  voor  befchreeven  (+).    Een  derzelvenl 
of  beiden  ,  maaken  het  Wilde- Koorn  der  Ys- 
landeren  uit ,  van  welks  Zaad  zy  eenig  Mee! 
weeten   te  bekomen ,  tot   Levens  .  onder- 
houd (§). 

0  Zie  111.  Deels  11.  Stuk  van  deeze  NaU  Hiftorie 
bladz.  440.  9 
(t)  Het  zelfde  ,  bïadz.  435 . 
C!0  Zie  bladz.  371, 

ÖJ>  Olafs.  Wpovels,  Reife  durch  Mand.  II,  Th 


Grasplanten* 


3S? 


(2)  Koorngras  met  eene  nederhangende  be»  VL 
kromp  ene  Aair  en  tweeling fe  Aairtjes,  die  ^ni^* 
langer  dan  't  Qmwlndzel  zyn.  Hoofd- 


STUK. 


Dit  onderfcheidt  deeze  ,  in  Siberië  overal  iijmus 
wild  groeijende  Gras -Soort,  welke  in  ver-siberifciC 
fcheide  Kruidtuinen  is  voortgeteeld.  Giüe- 
lin  noemde  dezelve  Tarw  met  een  over- 
blyvende  Wortel  en  twee,  of  fomtyds  drie- 
iingfe,  zeer  lang  gebaarde  Aairtjes.  Zy  heeft 
zeer  broofche  Halmen ,  dikwfls  twee  Ellen  of 
eens  Mans  langte  hoog  en  taamelyk  breede 
Grasachtige  Bladen,  meer  dan  een  Voet  lang. 
De  Aair  ,  van  wel  een  half  Voet  of  een 
Span  ,  beftaat  grootendeels  uit  twee  Aairtjes 
tegen  elkander  over,  van  drie  tot  tien  Blom- 
metjes bevattende  ,  en  eenigszins  rood-  of 
bruinachtig  groen  van  Kleur. 

(3)  Koorngras  met  eene  nederhangende  uit-  ut. 
gebreide  'Aair ,  van  zesbloemige  Aairtjes  i^uf^ 
de  onder fl en  drievoudig*  Phiiadei* 

.  (4) 

(2)  Etymus  Spica  penduia  ar£tl ,  Spiculis  binatis  Ca- 
lyce  longi.oribus*  Sp.  Plant*  3.  Am%  Acad,  III.  p.  20. 
Schreb.  Gram.  T.  21.  f.  1.  Tïiticum  Radi.ce  perenni , 
Spie.  binis  longisfime  Ariftatis.  Gmel.  Sib.  L  p.  123. 
T.  28.  j8.  Spiculis  ternis.  Ibid. 

(3)  Etymtts  Spica  penduia  patutè,  Spiculis  fexfloris  , 
inferioribus  ternatis.  Sp.  Plant %  2.  Am.  Acad,  iy.  p, 
266. 

Bb  2 
JL  Deel.  XIII.  Stuk, 


388  Driemannige 

VI.  (4)  Koorngras  met  een  knikkende  uitgebreide 
4fdfel,  £ajr  ^  jg  on(ierfle  jiairtjes  drie-^  de  bo» 

Hoofd-  rentten  tweevoudig. 

Eiymus     De  bynaamen  wyzen  de  afkomst  en  groei- 
Canaden-  plaats  van  deeze  beiden  aan  5  die  naar  het 
kana-  Siberifche  gelyken  3  doch  in  weezentlyke 
daafch.    hoedanigheden  verfchillen. 

V.  (5)  Koorngras  met  een  knikkende  hekrompen 
Kweekt  Aair  9  de  Aairtjes  regt  en  zonder  Om* 

windzel ;  de  onder fl en  tweevoudig. 

Naar  het  Hondsgras  3  gemeenlyk  Kweek  ge- 
naamd, voert  dit  den  bynaam,  als  veel  naar 
't  zelve  gelykende,  hoewel  het  geen  kruipen- 
de Wortels  heeft*  Het  komt  in  Europa  hier 
en  daar  voor ,  zynde  in  Sweeden  en  Swit- 
zerland,  omftreeks  Parys  en  ook  in  ons  Land, 
gevonden.  Het  heeft  de  Halmen  twee  Voe- 
ten 

^  (4^  Elijmus  Spica  mxtante  patulft  Spïculis  inferiori- 
bus  ternatis  ,  fuperioribus  binatis.  Sp.  Plant.  4.  Am.Acad, 
III.  p.  20. 

(5)  Efymus  Spica  nutante  ar&a  ,  Spiculis  rettis  Invo- 
lucro  deftitutis ,  infimis  geminis.  Sp.  Plant.  8.  Gort. 
Belg.  p.  29.  Ingr.  p.  19.  Fl.  Suec.  II.  N.  112.  Triticum 
Rad.  Fibrofa,  Fol.  hirfutis ,  Locuft.  quiuquefloris  Aris- 
tatis.  Hall.  Helv,  N.  1429.  Trit.  Rad.  petenni  &c* 
Gmel.  Sib.  I.  p.  122.  T.  27,  Gramen  Spica  Triticea* 
compafra  &c.  Scheuchz.  Gram.  p.  10.  Gr,  Caninum  non 
repens  elatius  Spica*  Ariftata.  Mor.  Hifi.  III.  p.  177. 
S.  8.  T.  r.  f.  2.  Buxb.  Cent.  IV.  p.  29,  T,  50.  Triti- 
cum Caninum.  Gort»  Belg,  IL  JM.  128, 


Grasplanten. 


389 


ten  en  daar  boven  hoog;  de  Bladen  wat  Haai-  vt. 
rig,  een  Kwartier  Dulms  breed.   Omdat  de  a™eel. 
onderfte  Aairtjes  tweevoudig  zyn  ,  heeft  onze  Hoofd- 
Ridder  het  van  de  Tarw  afgezonderd;  dochSTUK* 
anderen  hebben  dit  niet  waargenomen, en  voe- 
gen het  by  dezelve.    De  Aairtjes  zyn  taame- 
lyk  lang  gebaard. 

(6)  Koorngras  met  een  opgeregte  Aair,  drie*  VI. 
hhemige  Aairtjes  en  een  geflreept  Omwind-  Virgin^- 

Virginifch. 

De  Heer  Cl ay ton  noemt  dit  Virginifche 
Ge- aair d  Rogge -Gras.  Het  heeft  de  Aair 
grooter  dan  die  van  Gerst  ,  hebbende  een 
getande  Graat  5  met  twee  ongedeelde  Om- 
windzels  aan  ieder  Tandje  ,  van  twee  lange 
dikke  Straalen,  in  een  lang  Baardje  uitloopen- 
de.  Hier  tusfehen  komen  ,  gelyk  in  de  ge- 
woone  Gerst  ,  t'elkens  drie  Blommetjes  by 
elkander  voor. 

(7)  Koorngras  met  een  opgeregte  Aair  en  VII. 
tweebloemige  Aairtjes  3  even  lang  als  '*^Euro^ 
Qmwindzel.  rirch- 

In 

(6)  Ehjmus  Spica*  ere&a,  Spiculis  trifloris,  Im^lucro 
ftriato.  Sjj,  Plant.  5.  Hordeum  FIosc.  omnibus  hernia-» 
phroditis,  Invol.  Flosc.  crasfuie  &  longitud.  fuperanté. 
Grotn.  Vïvg.  13. 

(7)  Elymtis  8pica  ere&a,  SpTQulis  bifloris,  Involucro 
sequalibus.  Sp9  Plant.  9.  Mant*  35.  Hordeum  Spicis 
rigidis  Cylindr.  Calycinis  Glumls  Ariftaüs.  Hall.  Helv. 

Bb  3  N ; 

II.  J)&&u  XIII.  Stuk, 


300 


Driemannigè 


VI.       In  de  Bosfchen  van  Duitfchland,  by  Got« 
Afdeel.  tjngen  ^  ajs  0ok  jn  Switzerland  op  fommige 
Hoofd-  Gebergten ,  groeit  deeze  Soort  vanKoorngras, 
welke  Gerst  met  fty ve  Rolronde  Aairen  en  ge- 
baarde Kelkkafjes  ,  getyteld  is  door  den  Heer 
Hall  er.  Hier  toe  wordt  het  Groote  ofBer?- 
Gerstgras  van  C.  Bauhinus,  betrokken 
door  Linn^us*  die  aanmerkt,  dat  het  naar 
*t  Virginifche  grootelyks  gelyke ,  maar  de 
Blaadjes  van  't  Omwindzel  niet  geftreept  heb- 
be.   De  Blommetjes  9  met  de  Baardjes  langer 
dan  hetzelve,  zyn  twee  in  getal,  niet  drie 
als  in  't  voorige. 


Aan  de  Zeekusten  van  Portugal  en  Spanje  , 
als  ook  op  de  Velden  omftreeks  Madrit,  komt 
deeze  voor ,  die  allereerst  door  den  ver- 
maarden To urnefort  ontdekt  werdt.  Zy 
kan  met  regt  Ruighaairig  genoemd  worden  , 
alzo  deeze  Kruidkenner  haar  Pluim  by  't  Hoofd 


N.  1537,  Hord.  Cylindr,  Mufray  Prodr.  p.  43.  Gr. 
Hordeaceum  Mont-  Spici  ftri^oficie ,  brevius  Ariftata. 
Scheückz.  Gram.  16.  Prodr*  T-  1.  f.  1.  Gramen  Hor- 
deaceum montanum.  f.  majus.  C.  B.  Pin.  9.  Theatr.  135, 
(8)  Etymus  Spiculis  bifloris  ,  Involucris  vSetaceis.  pa- 
tentisfimis.  Sfr.  Plant.  6.  Elym.  Invol.  reflexo  -  patenti- 
tns.  Am.  Acad.  II  j.  p.  %%*  Schreb.  Gram.  T.  24.  f. 
2>  Avena  Lufitanica  Spie.  Cap.  Médufse  referens.  Mor# 
Bil},  III.  p.  210.  Raj,  Suppl.  611.  Gram.  Spie.  LnüiSL" 
uicurn  Cap,  Medufse  efiigie*  Tourj*f«  Jnft,  519, 


Vlll: 


(8)  Koorngras  met  tweebloemige  ^airtjes  en 
zeer  uitgebreide  Borftelige  Omvyïndzels. 


Etymus 
Cap  ut  Me- 
du  fee  ^ 


van 


Grasplanten. 


391 


van  Medufa  vergelykt*    Het  is  een  langwer-  Vt 
pigeAair,  uit  vierbladige  Borftelige  Omwind-  AmEL' 
zeis  famengefteld,  die  zeer  lang  zyn  en,  °PS^0FD" 
verfcheide  manieren,  door  malkander  geboo- 
gen  óf  omgekromd  ;  't  welk  eene  verwarde 
Vertooning  maakt.   Ieder  bevat  twee  Aairtjes 
van  twee  gebaarde  Blommetjes.   De  Halm  is 
dun,  omtrent  een  Voet  lang.  Forskaohl 
nam  een  Soort  van  Koorngras  in  Gelukkig  A- 
rabie  waar,  aan  't  welke  hy  ook  dien  naam 
geeft  (*).    Het  Ehvormïge  ,  dat  zyn  Ed*  by 
Alexandrie  in  Egypte  aan  de  kanten  der  Akke- 
ren voorkwam  ,  Ichynt  nader  te  komen  aan 
de  volgende  Soort  (f). 

(y)  Koorngras  met  een  opgeregte  Aair  ,  de  jX 
Aairtjes  uitgebreid \  zonder  Omwindzeh  Elf  mus 

Rijftrix* 

In  Virginie  groeit  dit  Koorngras  ,  dat  vier-ti^*§eIac^ 
bloemige  Aairtjes  heeft  met  lange  Baardjes,  zo- 
danig uitgebreid,  dat  zy  de  Pluim  naar  een  E- 
gel  doen  gelyken  ;  zo  de  Heer  Clayïon 
waargenomen  heeft. 

S  E  C  A  L  E.  Rog. 

De  Kelk  beftaat,  in  dit  Geflagt ,  uit  twee 

Klép- 

C)  Elymus  Cap.  Medufe.  Flor.  JEgijpLArab.  p.  25. 

Ci)  Elymus  Subulatus.  Ibid.  p.  26, 

(9J  Elymus  Spica  erefta ,  Spiculis  Involucro  deftitutis * 
patentibus,  Sp.  Plant.  7.  Gron.  Firg.  15,  Gramen  A- 
venaceum  Loc.  Ariftatis  ,  Panic.  Echinum  referentibus* 
Claït.  N.  570. 

Bb  4 

II.  Deel.  XIII.  Stuk. 


392  Driemannige 
a  V1\*  Klepjes  tegenover  elkander  en  twee  Blomme* 

Afdeel.    #    ÏJ  j       .  -  . 

III.     tjes  bevattende.   Hy  is  op  zig  zelf  geplaatst 

aan  een  getande  Graat  (*).    Het  bevat  de 

volgende  Soorten. 


HOOFD*- 

$TUK, 


i.        (i)  Rog,  die  de  kanten  der  Kafjes  rum  ge* 

Secale  ,      .    7  7  r 

Vereate.      -       naaird  heeft. 


Gewücme. 


Dit  Koorn  ,  dat  in  de  Noordelyke  deelen 
van  Europa  ,  byzonderlyk  aan  de  Oostzee  3 
in  Poolen  en  Pruisfen ,  overvloedig  gezaaid 
wordt  en  geteeld  ,  fchynt  wild  te  groeijen  in 
fommige  der  Zuidelyke  deelen,  en  in  Siberië* 
Gouan  zegt ,  dat  het  in  Languedok  overal 
groeije  en  van  den  Heer  Murray  wordt  de 
groeiplaats  gefteld  op  't  Eiland  Kandia.  In 
Duitfchland  en  onze  Nederlanden  bouwt  men 
ook  veel  Rogge ,  doch  zy  kan  daar  niet  ge- 
houden worden  voor  een  inlandfch  Kruid. 

De  Rogge  -Aair,  en  d.erzelver  Vrugtmaa- 
kende  deelen,  zyn  zo  duidelyk  afgebeeld  en 
befchreeven  ,  om  het  verfchil  met  de  Haver 
aan  te  toonen  (t)>  dat  ik  daar  van  niet  om- 

ftandig 

Qy  Zie  tig.  1 ,  op  Plaat  LXXXV1L 

(1)  Secale  Glumarum  Ciliis  fcabris#  Syst.  Nat*  XII, 
Gen.  97.  Veg.  Xill.  p,  107.  Gort*  Belg.  30.  Gouaw 
Monsp.  56.  H*  Ups.  22.  Hall.  Helv.  N.  1421.  Secale 
Jiybernum  vei  majus.  C  B*  Pin%  22-  Theatr%  425.  Secale 
Vemum  vel  minus.  C.  B.  Pm.  23,  Theatr*  427.  Tournï. 
frifu  \\  513.  T.  294. 

Cf)  Uttgezogte  Verhand*  IV,  Deel,  Wadz,  57,  VI 
XXV  U., 


Grasplanten, 


393 


ftandig  fpreeken  zal.    't  Is  het  hoogfle  van  jJ^J 
ons  Koorn  ,  zegt  Hall  er,  hebbende  inHo^ 
Duitfchland  de  Halmen  fomtyds  zes  Voeten  5™°* 
hoog;  doch  zyn  Ed.  bekent,  dat  zy  in  Swit-  Rogge* 
zerland  zo  hoog  niet  valle ,  en  in  zeer  fchraale 
Gronden ,  die  men  daar  veel  in  Brabant ,  Vrank- 
ryk  en  Italië,  toe  gebruikt,  groeit  zy  veel  laa- 
ger.   In  't  algemeen ,  nogthans ,  is  de  Halm 
langer  en  dunner  dan  die  der  Tarwe.  De  Win* 
ter-Rog,  welke  in  de  Herfst  gezaaid  wordt, 
valt  zwaarder  dan  de  Zomer -Rog ,  die  's  Voor- 
jaars  in  den  Grond  wordt  geworpen  en  niet 
dan  in  kleinte  en  fchraalheid  V3n  de  Winter- 
Rogge  verfchilt.    Ook  komt  het  in  deeze  dik- 
wijs voor,  dat  de  Kelken  drie  Bloempjes  be- 
vatten ,  naamelyk  een  kleiner ,  tusfchen  twee 
gewoonen  op  een  Steeltje  (taande.  Misfchien 
hangt  daar  van  af,  de  ongemeene  vrugtbaar- 
heid  van  dit  Koorn  in  Afrika,  alwaar  men  ge- 
meenlyk  van  één  Schepel  vyfrig  in -oogst,  zo 
de  Heer  des  La  ndes  aantekent  (*). 

De  Baron  von  G l e  1  c h e n,  die  zulks  op- 
pert ,  heeft  de  Vrugtmaakende  deelen  der  Rog- 
ge, door  fteïke  Vergrooting,  ongemeen  fraay 
en  duidelyk  onder  't  Oog  gebragt.  Men 
ziet 'er  wederom  uit,  dat  het  Kfcorn,  behal- 
ve zyne  nuttigheden ,  een  Schat  van  Schoon- 
heden bevat*    Verwonderlyk  is  het  maakzel 

der 

CD  Traite's  de  Phyfique  p.  31. 

Bb  5 

11.  Deeu  XIII.  Stuk. 


D  R  I  E  M  A  N  N  I  G  Ê 


VI.  der  Mcelknöpjes  en  Stempelen  ,  als  ook  de 
AYu*U  figuur  der  Bolletjes  van  het  frisfche  Stuifmeel , 
Hooid-  ais  gladde  Eytjes.  Zyn  Ed.  merkt  aan,  dat 
™Rog!>è.  men  i  de  'm  bloey  ftaande,  met  een  hel- 
dere Lugt  en  een  klein  Koeltje  ,  dikwils  een 
Nevel  van  dit  Stuifmeel  over  den  Akker  ziet 
hangen  f*).  De  Heer  Led  er  muller  heeft 
het  zonderling  famenweefzel  van  een  Blaadje 
der  Rogge  Plant,  keurlykin  Plaat  gebragt(f). 
Maar  ongelyk  meer  treffende  is  de  Natuur- 
kundige Ontleeding  der  Rogge  ,  door  deezen 
laatften,  die  zelfs  het  kiemen  en  opfchieten 
der  Rogge- Koorntjes ,  benevens  de  byzon- 
derheden  tot  de  Aair  behoorende,  als  ook 
een  Rogge -Plant,  die  by  hem,  in  vier  Wee- 
ken tyds,  veertien  Halmen  gefchooten  hadt, 
in  Plaat  vertoont  (|).  Dus  zouden  dan  ook 
veertien  Aairen  daar  van  kunnen  voortgeko- 
men zyn  ;  't  welk  misfchien  het  Geval  is  , 
door  den  Heer  Hall  er  aangehaald,  als 
cene  Verfcheidenheid  van  Rogge  (§)• 

Deeze  beroemde  Kruidkenner  hadt,  geduu- 
rende  zyn  Verblyf  te  Gottingen,  nooit  Rog- 
gen -  Brood  kunnen  verdraagen  ;  dewyl  hy 

er 

(*)  Obfervat*  Mhtoscop.  Nenr.  1770.  Fol  p.  25.  T.  20* 

(f  )  Mikroskoopifche  Vcrmaaklijkhedeiu  Q  u  arto ,  1 1 1 .  D  e  e  l  . 
Plaat  XLI^. 

(|)  Phys.  Mikrosk.  Zerglied.  des  Korns  oder  Rokens* 
JMeuremb.  1764,  in  Folio. 

CS)  Sccale  Spicis  usq-ue  qiKituordecim  &c,  Tenzel 
Month,  Unterr.  I.  Hall.  Helv%  Incfoat.  Tom.  II.  p.  206. 


Grasplanten.  39J 

'er  het  Zuur  van  in  de  Maag  kreeg.    Veel  VI. 
Menfchen,  zelfs  die  dagelyks  arbeiden,  zyn  UL 
ook  van  dit  denkbeeld  en  eeten  liever  Aap 
Voedzel;  tervvyl  het  zekerlyk  ftilzittende  Per-  Eogg 
foonen,  die  een  zwakke  Maag  hebben,  niet 
wel  bekomt.    Maar  het  te  buiten  gaan  van 
de  Maat ,  is  in  alle  opzigten  en  altoos  na- 
deelig.    Vette ,  bederflyke  of  ligt  rottende 
ISpyzen,  bekomen  beter  met  Rogge-  dan  met 
■Tarwe-Brood.    Ik  heb  een  Man  gekend  van 
omtrent  tagtig  Jaaren ,  die  my  verhaalde  ,  van 
eene  Lusteloosheid  en  verval  van  Kragten  , 
waar  door  hy  als  op  den  Oever  des  Doods 
gebragt  was  ,  herfteld  te  zyn  door  het  eeten 
van  Rogge -Brood  alleen.    Voeg  hier  by  , 
hoe  men  leest ,  dat  de  Teering,  door  enkel 
Bry  .van  Rogge -Mee  te  nuttigen,  genezen 
zy  (*). 

Ik  wil  nogthans  niet  ontkennen ,  dat  dit 
Koorn  een  fcherp  Zuur  bevat,  hoe  zoet  ook 
deszelfs  frifch  gemalen  Meelzy:  want  zoete 
dingen  verzuuren  fchielykst  en  fterkst.  De 
groote  Boerhaave  verhaalde  ,  dat  uit 
Rogge -Brood  ^en  Middel  getrokken  was,  't 
welk  den  Blaasfteen  oploste.  Anderen  bewee- 
ren,  dat  docr  het  Sap  van  Rogge  met  Gan- 
zenkruid  de  Steen  ontbonden  zy.  't  Is  zeker, 
dat  door  Gisting ,  uit  de  Rog  een  zuur  Sap  of 

Geest 

(*)  SCHELHAMMER  NatUT,  p,  213» 


II.  Deel.  XIII.  Stuk, 


596  Driemannige 

VI.    Geest  komt,  welke  het  Yzer  en  Koper  niet 
Afdeel.  minder  knaagt  en  verteert  dan  Sterk  Water 
Hoofd-  De  kragt  van  de  zogenaamde  Jenever,  die, 
*rüK/     in  zo  groote  menigte,  van  Rog geftookt  wordt, 
is  bekend. 

Nadeeien    Dit  Koorn  is  behalve  de  Brand  of  het  Zwart, 
Spoorln  welk  het  met  de  Tarw  gemeen  heeft,  eenby- 
de  Rogge,  zondere  Kwaal  onderhevig ,  het  Spoor  genaamd 
in  't  Franfch  Ergot.    Deeze  beftaat ,  volgen 
den  Heer  Aimen,  in  eene  uitzetting  de 
Rogge  «Kroontjes,  inlangte  en  dikte,  tervvy 
zy  van  binnen  als  vermolfemd  zyn  (*).  Zy  kry- 
gen  daar  door  eene  figuur,  die  dezelven  naar 
een  Haanen  -  Spoor  doet  gelyken  ;  waar  van 
de  naam.   Men  is  'er ,  in  Vrankryk,  in  een 
natte ,   koude   Zomer  ,   dikwils  mede  ge- 
pla3gd :  te  meer  ,  om  dat  dit  Spoor  zig 
fomtyds  in  groote  menigte  onder  de  Rog  be- 
vindt en  by  een  fchraalen  Oogst  niet  daar  uit 
gefchift  wordt;  't  welk  men  anders  gemakke* 
lyk  door  ziften  kan  doen ,  wegens  de  grootte 
der  Korrelen.    In  't  jaar  1709  was  onder  de 
Rog  van  Sologne  byna  een  vierde  deel  Spoor  , 
en  de  genen  ,  die  van  het  daar  van  gebak- 
ken Brood  aten  ,  wierden  als  door  dronken- 
fehap  bedwelmd  of  kreegen  Stuipen  en  daar- 
na eene  Verfterving  der  Ledemaaten  (f).  Dit 


Zie  Nieuwe  Landbouw }  III.  Stuk,  bl»  ioi» 
(1)  ïüfl*  dt,  PAcad*  R,  des  Sc%  de  Paris,  de  171c 
pi  80. 


Grasplanten,  397 


[s  ,  zo  in  't  korte  ,  een  voprftelling  van  de  yT, 
nadeelen,  welken  dit  Spoor -Graan  doet;  waar  Afdeel, 
lover  de  Heer  Salerne  een  geheel  Vertoog  Hoofd- 
aan  't  licht  gegeven  heeft  (*).    Sologne  is  STUK* 
een  Moerasfige  Landftreek ,  die  naauwlyks  Rogge* 
genoeg  opbrengt  tot  onderhoud  der  Ingeze- 
tenen.   Waarfchynlyk  doet  dit  zo  wel  tot 
het  gedagte  bederf  van  de  Rogge 9  als  tot  de 
Kwaal  der  Menfchen,  het  zyne.   Een  Big, 
evenwel,  die  men  hadt  willen  opvoeden  met 
zulk  Koorn,  waar  in  rykelyk  een  derde  Spoor 
was,  is  daar  van  geftorven.  Öp  zig  zelf  gege- 
ten  is  het  doodelyk.  Dat  deeze  Kwaaien ,  uit 
het  Spoor  ontftaande  ,  by  wylen  ook  in  an- 
dere deelen  van  Europa  waargenomen  zyn  , 
heeft  de  Heer  T 1  s  s  o  ï ,  in  zyn  Brief  aan  den 
Engelfchen  Heer  Dr.  G.  Baker,  in 't  jaar 
1765,  omftandig  aangetoond  (f). 

„  De  Gehoornde  Rog,  (Ergot,  zegt  die j^efc^°0g0~ 
„  Heer,)  is  een  byzondere  Kwaal,  door  wel- befchree- 
„  ke  alleen  de  Rogge  of  misfehien  nog  tweeveu% 


of  drie  Alpifche  Grasplanten ,  gelyk  my  myn 
beroemde  Vrind  Haller  verhaald  heeft 5 
aangetast  worden.  \  Is  eene  ongeregelde 
groeijing  van  het  Rogge -Koorntje,  'twelk 
als  een  gemiddelde  zelfftandigheid  tusfehen 

„  Graan 


(?)  Mem.  fur  les  Maladies  que  caufe  le  Seigie  Ergo- 
té.  Mem.  de  Math.  &  Phtjs*  Tom.  II.  p.  155, 
(f)  Pkil.  TranfaB.  Vol,  LV.  p*  10& 


II.  Deel.  XIII.  Stuk.  , 


D  R  1  E  M  A  N  N  ï  C  E  j 

VI-     5)  Graan  en  Bla4  verkrygt  ,  van  Kleur  ( ge*  ! 
^SS*1*  »  ^k  iIc  5  hoewel  zeer  zelden  ,  gezien  heb;  | 
Hoofd-  99  want  het  groeit  in  onze  Landfchappen  [S  wit» 
$Tfo^é  55  herland]  weinig;)  bruinachtig  groen,  zyn* 
„  de  onregelmaatig  famèngedrukt ,  en,  gelyk 
„  weleer  de  Heeren  M arc ha nd  en  Vail* 
„  la nt  gezien  hebben,  dikwils  veertien 
„  of  yyftien  Liniën  [dat  is  meer  dan  een  Duim] 
lang  en  twee  Liniën  breed.    Ten  naauw* 
3,  keurigfte  zyn  die  Graanen  door  Langi  üSj 
„  met  bygevoegde  Proefneemingen  over  der* 
„  zeiver  eigenfchappen ,  beichreeven  (*).  Ge* 
„  zaaid  zynde  fpruiten  zy  nooit  uit.  Men 
„  heeftze  overvloedigst  in  Regenachtige  Jaa- 
,,  fen,  en  wanneer  een  zeer  heete  Zomer  op 
5,  een  vogtig  Voorjaar  volgt." 
Verfchil    £>jt  Rogge- Spoor  moet  niet,  gelyk  fommi- 
Moeder-  gen  gedaan  hebben,  verward  worden  met  het 
Koorn*    Mutterkorn  of  Moeder  -Koorn  der  Duitfche* 
ren  ,  dat  eene  onfchadelyke  uitzetting  der 
Graanen  is,  in  vrugtbaare  Jaaren.  Sommigen 
pasfen  deezennaam  ook  wel  toe  op  het  zoge- 
naamde Stam-  of  Heefter  -  Koorn  ,  onder  dé 
Rogge  inzonderheid  plaats  hebbende,  wan- 
neer veele  Halmen  uit  ééne  Stam  groeijèn  ; 
en  ieder  een  Aair  draagen  van  zes  of  agt 
Duimen  lang ,  die  zeer  wel  gevoed  en  gevuld 
zyn.   Men  zaait  hetzelve  voor  den  Winter  , 

en 


Descrïpt.  Morborum  èx  efu  Clavorum  Secalinorum  cuiu 
jP^.Lucern*  1717.  Vid.  A£f*  Erud.  171.8-.pag.  3°9* 


Grasplanten. 


en  dan  wordt  het  Graan  in  de  volgende  Zo-  A™£. 
nier  rvp.   In  Noorwegen  is  zodanige  Heefter-     Ü%  r 

Jr  1  ,  Hoofd* 

Rogge  zeer  gemeen ,  en  van  daar  overgebragt  STÜK. 
in  Pommeren  en  Poolen ;  maar  tot  groote  Oog- 
ftcn  zal  menze  3  om  dat  het  Graan  zo  ligt  uic 
de  Aairen  valt ,  niet  verkiezen.  De  vermaar- 
de  Ledermulléu  heeft  dit  flag  van  Rog- 
ge uitvoerig  befchreeven  en  op  Plaaten  afge* 
maald  (*). 

( 2 )  Rog  met  Pluizig  gehaairde  Kafjes  en  n. 
Wigvormige  Kelkfchuhben.  Vühfrmi 

Pluizige* 

In  deeze  Soort  ,  die  in  de  Zuidelyke  dee- 
len  van  Europa,  en  in  de  Levant,  wild  wordt 
gevonden,  zyn  de  Kafjes  Pluizig  gehaaird,  en 
zy  valt  ook  grooter ,  zynde  veel  langer  ge- 
baard dan  de  gewoone  Rogge. 

(3)  Rog  met  ruige  Kafjes,  de  Kelkfchuhben  jj^ 

E/sVOrmig.  (±)  Oriëntale* 

ö  Levant* 

(*)  VorJlelU  und  Zerglied.  einer  Rockenpïanze  ,  gemein- 

lick  das  Staudten ,  Stek  oder  Qerftmkorn  genar.U  Nurnb» 

1765.  Folio, 

(2)  Secale  Glumarum  Ciliis  Viilofis  ,  Squamis  Calycï- 
nis  Cuneiformibus.  Sp*  Plant.  2.  Gouan  Monsp.  56.  Gr. 
Spicatum  Secalinum  ,  Glnmis  Viilofis  in  Ar.  longas  defin. 
Tournf.  In  ft.  518.  Gr.  Secalinum  maximum.  Park. 
Theotr.  1144.  fi,  Gramen  Creticum  Secalinum,  Glum» 
Ciliaribus.  T.  Cor.  39.  Buxeu  Cent.  V.  T.  41. 

(3)  Secale  Glumis  hirfutis ,  Squamis  Calycinis  Stibula-. 
tis.  Sp.  Plant.  3.  Gr.  Oriënt,  .Secal»  Spica  brevi  &  latrï» 
Ïournf.  Cor.  39. 

II.  Deel.  XJIL  Stcr, 


4Q0 


Drie  m  a  n  n i  g  e 


Afdeel.     ^  *****    ^  Kafje*    aan  ^e  &uitMZyd& 


III.  gehaaird. 
Hoorn- 


STUK. 


IV.  Deeze  Soorten  van  Rogee  zyn  door  den 
Cretkum.  vermaarden  Iournefort  in  de  Middel- 
rif' ia"drche  Zee>  en  de  laatfte  °P  W  Eiland  Kan- 
dia  waargenomen.  Deeze  hadt,  zo  hy  aante- 
leent, een knobbeligen  Wortel,  doch  verfchüt, 
zegt  Scheuchzer,  grootelyks  van  het Bol- 
wortelige  Rogge  •  Gras  van  Aleppo  ,  door  Bas- 
relier  afgebeeld  ,  't  welk  by  onzen  Ridder 
de  Vyfde  Soort  is  van  't  hier  volgende  Ge- 
flagt. 

H  o  r  d  e  u  M.  Gerst. 


De  Kelken  zydelings  ,  tweekleppig ,  een- 
bloemig,  drie  by  elkander  (*),  onderfcheict 
dit  insgelyks  zeer  bekende  Koorn  ,  't  welk 
ook  een  getande  Graat  heeft ,  van  't  voor- 
gaande. Gedagte  drie  Kelken  maaken  met  el- 
kander een  zesbladig  Omwindzeltje  uit.  Daar 
by  kan  men  voegen  ,  dat  de  meefte  Soorten 
lang  gebaard  zyn.    Hier  volgen  d  ezel  ven. 

\  CO  Gent 

(4)  Secate  Glumis  extrorfum  Ciliatis.  Gr.  Cret.  Spie. 
Secalinum  altisfïmum  >  Tuberofa  Radice.  Tournf»  Corj 
59.  Scheuchz.  Gram.  22. 
i  O  Zie  Fig.  5,  op  Plaat  LXXXVR 


Grasplanten,  401 


{1)  Gerst  met  alk  Bloempjes  tweejïagtig  en  yj. 
gebaard  j  twee  Ryen  r  egt  er  opftaande.         ^  hl  ^ 

Hoeren* 

Dit  is  een  niet  minder  bekend  Koorn  dansnjK' 
de  Rogge.   Men  noemt  het ,  naar  den  Latyn-  fiorkèum 
Fchen  naam,  Hcrdeum  ,  in  't  Ifaliaanfch  Orzo97^m- 
in  't  Franfch  OrgY? ;  maar  in  t  Engelich  heet 
het  Barley,  in  't  Spaanfch  Cerada  ,  in  't  Hon- 
•gaarfch  Arpa>  in  't  HoogduitfchG^y?^,  gelyk 
by  ons  Gerst.    Omtrent  de  natuurlyke  Groei- 
plaats fchynt  geen  zekerheid  tezyn;  hoewel 
ibmmigen  die  in  Schotland ,  anderen  in  Rus- 
land of  zelfs  op  't  Eiland  Sicilië  ftellen.   D 1-  » 
oscorides  maakte  maar  van  eenerley  Gerfl 
gewag;  dodi  Theophrastus  fpreekt  van 
deszelfs  verfchillendheden  naar  't  getal  der 
Ryën  van  Graantjes  in  de  Aair  ,  twee ,  vier 
of  zesvoudig.     De  eerfte  en  laatfte  worden 
nog  als  byzondere  Soorten  onderfcheiden.Wy 
fpreeken  hier  van  die  Gerst,  welke  de  Koornt- 

jes 

^i)  Hordeum  Fiosculis  omnibus  hermaphroditis  Aris~ 
tatïs ,  Ordinibus  duobas  cre&ioribus.  Stjfl.  Nau  X\U 
<jen.  98.  Feg*  XIII.  p.  107.  Gort.  Belg.  30.  Goüan 
Jllonsp.  53.  Serninibus  Corticatis*  Mak  Med.  47,  H.  dij?» 
24.  R.  Lugdb.  69.  Hord.  Spica  fubdiiticha ,  Cal  Foliofo 
Setaceo  &c,  Hall.  Ileïu.  N.  1533.  Hord.  Flosc.  om- 
iiib.  hermaphroditis  ,  Sem.  decorcitatis.  H.  Ups.  23. 
JHord.  nudum,  gymnocriton.  J.  B.  Bijl,  11.  430.  Zeopy- 
ïoh  vel  Tritico  -  Speltum.  C.  B.  Theatr.  423.  y4  Hord. 
polyftichum  hybernum.  C»  B.  Pin<  22*  Theatr.  438» 

Cc 

ÏL  Dbee.  XIII,  Stuk. 


4C2  Driemannice 


h  Vï.    jes  op  vier  Ryën  heeft ,  maar  twee  derzelven 
^ul*  regteropftaande  dan  de  anderen.  Deeze  wordt 
Hqoïe-  vvederom  gcfchift  in  Zomer-  en  Winter-Gerst, 
Gerst.  ^aar  den  Zaaytyd  :  hoewel  de  laatfïe  veel 
zwaarder  valt  dan  de  andere.    Ook  is  'er  van 
deeze  eene  Verfcheidenheld ,  met  gepelde 
Koorntjes  ,  zeldzaam  in  de  Akkers  voor- 
komende 3  in   Duitfchland  Hemel*  Gerst  ge* 
naamd. 

De  Deelen  der  Vrugtmaaking  van  de  Gerst 
zyn ,  door  gedagten  Heer  Baron  de  G  l  e  r 
c  he  n,  ook  naauwkeurigin  Plaat  vertoond  (*). 
De  Heer  Haller  merkt  aan,  dat  deeze 
Soort,  in  allé  Bloemen,  twee  Kelk-Kafjes 

heeft ,  korter  dan  het  Blommetje ,  Elsvor- 

mig,  in  een  kort  Baardje  uitloopend.e«  Het 
„  buitenfte  Bloemkafje,  zegt  hy,  iszeer  hol, 
3,  met  de  zyden  famengeplooid  en  de  Rug 
„  gehaaird  ,  de  tip  eindigende  in  een  Baardje 

van  drie  Duimen  langte  :  het  binnenfte  is 
„  ongebaard.  De  Twee  Bloemblaadjes  zyn 
5)  Pluimachtig.  Uitwaards,in  de  aanvoeging 
5,  yan  het  grootfte  Kafje,  is  een  Haaïrige  Styl 
„  zo  lang  als  een  derde  van  het  Kafje,  zynde 
„  een  onvolmaakt  Bloempje." 

H.        (2)  Gerst  met  alle  Bloempjes  tweeflagty  e 
Hordeum  J  ö  ö 

hexasti-  ,  0k 

Zeszydige    ^  0hferVt  Mcroscopt  Tt  ^ 

(2)  Hordeum  Flosc.  omnibus  hermaphroditis  .Arifta* 

tvs, 


Grasplanten.  403 


gehaard ';  de  Zaaden  op  zes  Ryen  egaal  VI. 

geplaatst.  ^lfu 

Hoorn* 

Zodanige  is  de  Gerst  die  men  gemeenlyk  STÜK* 
zaait ,  ook  wel  genaamd  Roode  Gerst.  Zy 
heeft  de  Aair  dikker  en  zwaarder.  De  on- 
derfte  Bloemen  zyn  onvolmaakt;  de  overigen 
hebben  den  Kelk  korter  dan  de  Bloem,  aan  't 
begin  Bladerig,  aan  ?t  end  gebaard.  Het  bui- 
tenfte  Bioemkafjé  geeft  een  ruuw  Baardje  uit, 
van  twee  Luimen  lang;  het  binnenfte  is  kort 
en  Lancetvormig.  Twee  Pliiimachtige  Bloem- 
blaadjes zyn  'er  ,  het  derde  heeft  de  gedaante 
van  een  Baardje,  als  in  de  voorige,  zegt  Hal- 
oer. 

(3)  Gerst  met  de  zydelingfe  Bloempjes  Man-  m, 
nelyk  en  opgebaard  9  de  Zaaden  hoekig  en  ^fchum 

op  elkander  leggende.  ,  Tweezy- 

dige. 

De 

tïs,  Sem.  fexfariam  aeqiialiter  pofilis.  H.  Ups.  23.  Mill 
DiÜ.  N.  6.  Hord.  Spica  polyfticha  Flor.  omnibus  her- 
maphroditis  longe  Ariflatis.  Hall.  Helv.  1534.  H. 
Hexaftichum  pulchrurn.  J.  B.  Hift,  II.  p.  129.  Hord. 
polyftichum  vernum  &  hybernum.  C.  B.  Theatr.  439. 
H  orde  li  m.  Lob.  Tc. 

(\)  Hordeum  Flosculis  lateralibus  Masculis  muticis  3 
Sem  angul.  imbricatis.  H.  Ups.  23.  Mat.  Wied.  p.  47. 
Gouat*  Monsp.  58.  Hordeum.  Hall.  Helv.  N,  1535. 
Hord.  Diftichum.  C.  B.  Pin%  22.  J.  B.  Hift.  II.  p  429.$. 
Hord.  nudum,  f.  Seminibus  decortitatis.  Mor,  T.  6.f*  u 

Cc  2 

•  ÏL  Vef.u  XIII.  Ssuk. 


Drie  man mig£ 


Hooï'D- 

STOK. 


Awvel     ^e  zeldzaame  byzonderheid ,  dat  van  de 

III.  vier  ryën  Bloempjes  ,  welken  deeze  Soort  zo 
wel  als  de  eerfte  heeft  ,  twee  uit  onvrugt- 

Gerst,  baare  beftaan  ;  zo  dat  de  Aairen  van  deeze 
Gerst  maar  twee  ryën  van  Zaaden  hebben,  en 
derhalve  tweezydig  zyn  ;  onderfcheidt  dezelve 
ten  duidelykfte.  Zy  is  fchfaalder  en  teerder, 
ook  laager  van  Gewas,  wordende  daarom  Klei- 
ne Gerst  of  ook  Zomer  -  Gerst  geheten ;  omdat 
zy  niet  dan  in  't  Voorjaar  gezaaid  wordt  en 
meest  tot  Aas  voor  Hoenders ,  Ganzen  en  an- 
der Pluimgedierte  In  't  Hoogduitfch  noemt 
menze  deswegen  Futergerst ,  in  Italië  Scan* 
della,  in  \  Franfch  Pomette  of  Paumette. 

Hier  toe  behoort  de  zogenaamde  Bloots 
Gerfly  dus  niet  zo  zeer  geheten  ,  om  dat  zy 
minder  gebaard  is ,  als  wegens  de  bloote 
Graankorrels.  Men  noemtze  in  't  Franfch 
Sukrion  of  Orge  nu ,  en  uit  deeze  heeft  de 
Heer  Adanson  ,  door  't  zaaijen,  verfchei- 
de  veranderingen  ten  opzigt  van  de  Bloem- 
deelen  bekomen,  die  echter  niet  beftendig 
waren  (*). 

IV.  (4)  Gerst  met  de  zydelingfe  Bloempjes  Man* 
ZeZvtioZ  nelyk  en  ongebaard ,  de  Zaaden  hoekig  , 
JSpeltige,  i  uitgebreid ,  met  basten. 

Zo 

(f)  Mem.  dtlAcad.  R.  des  Sciences  de  1765  ,  p.  960. 
(4)  Hordeum  Flosc.  later  alibus  Mascuiis  muticis ,  Sem. 


Grasplanten.  405 

Zo  weinig  verfchilt  deeze  van  de  voorgaan-  AfJ*;l< 
de,  dat  de  Heer  Hall  er  ze  [daar  toe  be-    III.  " 
trokken  heeft.    Men  noemtze  Baard- Gerst  5s^FD- 
om  dat  zy  de  Baardjes  langer  heeft  dan  de  Gast. 
gemeene,  naamclyk  van  vier  tot  zes  Duimen. 
Zy  heeft  anders  de  Aair  breeder ,  platter  en 
korter;  de  Graankorrels  digter  op  één  gepakt 
en  eenigermaate  hoekig.     Voor  't  overige 
komt  zy,  alzo  de  Korrels  maar  op  twee  ryën 
aanrypen,  met  de  Tweezydige  naast  overeen  : 
hoewel  zy  zes  ryën  heeft  van  Bloempjes  ; 
maar  de  overige  misdraagen.    Dewyl  zy  naar 
de  Spelt  zweemt ,  is  'er  de  naam  van  Zeo-Cri- 
thon,  die  tevens  den  Griekfchen  naam  van  de 
Gerst  influit ,  aan  gegeven.    In  «Italië  noemt 
menze  Duitfche  Ryft;'m  Engeland  Sprat-Bar» 
ky  ,  in  Sweeden  Skyffclkom  ,  of  ook  Pluim- 
Koom;  dewyl  zy  zig  door  haare  plat  geveder- 
de Aairen  alszins  Vederachtig  vertoont. 

Deeze  Soort  van  Gerst  wordt  beter  dan  de 
voorgaande  geacht ,  om  dat  zy ,  ook  in  vette 
Grond  ,  niet  te  fterk  in  't  Stroo  fchiet  en 
zwaarer  Korrels  draagt ;  weshalve  menze  in 
Duitfchland  verkiest  tot  het  Bierbrouwer 

Men 

angularibus  patentibns  cortïcatls.  Schreb,  Gram,  125  , 
T.  17*  Hord.  dift.  Spidl  lata  compresfa  breviore.  Mor. 
iïift.  III:  p.  206.  Hord.  dift.  Oryza  Germarrca*  J.  B. 
JHrft.  11.  p.  429.  Zeocriton  f.  Or.  Germanica*  C.  B,  Fin. 
22*  Th.  421.  Mqk.  T.  6,  f.  2, 

Cc  3 

II.  Dee&.  XIII,  Stuk. 


4-oS        Drieman  ni  ge 

VI.     Men  heeft  'er  ,  zo  in  Engeland  als  in  Vrank- 
Afdeel.         verfcheide  Proeven  mede  werkftellig  ge« 
Hoofd-  maakt  en  daar  van  een  ryken  Oogst  bekomen, 
ST^K'  é    Doch  zy  vereifcht  een  vrugtbaaren  en  wel  toe- 

(jerst.  ai 

bereiden  Akker :  ook  moet  het  Zaad,  dat  men 
tot  zaaijen  gebruiken  wil,  eerst  van  de  kleine 
Korrels,  die  daar  onder  zyn,  gezuiverd  wor- 
den: daarenboven  laat  zy  zig  zeer  moeielyk 
pellen:  zo  dat  het  teelen  van  deeze  Baard- 
Gerst  meer  tot  Liefhebbery ,  dan  tot  een  wee- 
zen tlyk  en  befïendig  voordeel,  in  deeze  Lan- 
den dient.  In  Italië  wordt  zy  op  verfcheide 
plaatfen  gebouwd. 
Gebruik  Van  ouds  is  de  Gerst  onder  de  Israëlieten  be- 
de: üeist.  j,enj  en,  gelykdeTarwe,  tot  Levensonderhoud 
gebruikt  geweest,  't  Land  Kanaan,  zeid  Mo 
ses,  was  vrugtbaar  in  Tarw  en  Gerst.  Te- 
genwoordig teelt  menze  in  Egypte  meest  tot 
Aas  voor  Hoeaders  en  Paarden- Voeder,  zegt 
Forsk  aÖhl  ,  die  waarnam  ,  dat  'er  door- 
gaans twintig  Aairen  voortkwamen  op  éénen 
Stoel,  ftaande  de  Planten  een  Span  van  elkan- 
der. Men  vind  in  de  Heilige  Schrift  te  meer- 
maalen  van  dit  Koorn  onder  de  Schatten  des 
Lands  ,  onder  de  Offerhanden  en  onder  den 
Voorraad,  gewag  gemaakt.  Door  Chris* 
tus  werden,  met  vyf  Gerften  -  Brooden  en 
twee  Vischjcs  ,  vyfduizend  Menfchen  verza- 
digd. Daar  kom?:  een  Meel  van ,  dat  soet  van 
Smaak  is,  en  waar  van  het  Landvolk,  in  vee- 
Ie 


Gras  planten.  407 


!o  deelen  van  Europa,  zyn  Brood  bakt.   Op  VI. 
de  Switzerfche  -Alpen  en  in  de  Noordelyke  III. 
Landen,  is  dit  zeer  gemeen.  Zulk  Brood  heeft  stuk?0 
alleenlyk  dit  gebrek ,  dat  het  te  fchielyk  droog  Gerst. 
wordt:  doch  overtreft  nog  oneindig  het  gene 
door  de  Laplanders ,  uit  fchaarsheid ,  van  Boom- 
bast wordt  gemaakt.    Ook  geeft  veel  aanlei- 
ding tot  de  Gerstteeling  in  de  Noordfche  Lan- 
den 5  dat  dit  Koorn  aldaar  zo  fchielyk  aanrypt, 
kunnende  dikwils  in  agt  of  negen  Weeken, 
na  dat  het  gezaaid  is  ,  reeds  gefneeden  wor- 
den worden,  zoLinnüüs  verhaalt  en  zulks 
in  het  Noordelykfte  van  Europa  (*).  Het 
Gerfte-Meel  is  ook,  tot  Gebak  en  Bry,  geen 
onbekwaam  Voedzel.    De  Varkens  worden  , 
gemeenlyk,  in  ons  Gewest,  daarmede  vet  ge* 
maakt.     De  Paarden  worden  in  Spanje  met 
Gerst  gevoerd  ,  even  als  alhier  met  Haver. 
•Voorts  dient  zy  tot  Aas  voor  Pluimgedierte  , 
als  gezegd  is*  Doch  wel  het  voornaamfte  ge- 
bruik van  de  Gerst ,  hier  te  Lande  ,  is  om 
Mout  te  maaken  tot  het  brouwen  van  Bier  , 
dat  ook  bereid  kan  worden  van  ander  Koorn  (f). 
In  de  Geneeskunde  was  ,  van  ouds  her,  tot    T  * 

Jn  d3 

heete  Ziekten  ,  niets  gebruikelyker  dan  een  Genees- 

g^  kunde. 

uer- 

O  Vid.  Flor.  lapp,  Proleg.  J.  29. 

(f)  Zie  de  Aanmerkingen  van  den  Heer  Linnteus  , 
over  het  Bier  ,  Stockh.  Fevhand%  van  1763,  of  XXV. 
Band.  pag.  58. 

Cc  4 

II,  Dfseu  XIIL  Stuk. 


408  D  R  I  E  M  A  N  N  I  G  E 

VT.    Gcrfte- Drank,  of  Afkookzel  van  Gerst,  om 
,nifL"  de  kragtcn  der  Lyderen  te  behouden.  Nog 
rfooïD-  heden,  weet  men,  van  hoe  veel  dienst  het- 
Gerst,   zelve  zy.  Dun,  verfch  Bier,  kan  ook  tot  het 
zelfde  einde  ftrekken.  Boerhaave  leerde, 
dat  Bier  kragtiger  was  dan  Wyn;  doch  het- 
zelve is,  oud  zynde ,  tevens  koppiger.  Vet- 
te, dikke  Bieren  zyn  zeer  voedzaam, als blykt 
uit  de  Brunswyker  Mom  en  dienen  tot  verfter- 
king  van  zwakke  Geitellen»    Men  heeft  nu 
fcortiings  het  Weekelyks  brouwen  van  verfch 
Bier,  op  de  Schepen,  die  lange  Reizen  doen, 
hec  allermntigiïe  tot  voorkoming  van  bet 
Scheutböik  bevonden  (*).    Van  zuur  Bier 
wordt ,  door  een  nieuwe  Gisting,  Azyn  ge- 
maakt.   Uitwendig  is  het  Gerfte  -  Meel ,  in 
Pappen ,  dienflig  om  Gezwellen  te  doen  ver- 
flaan,  of  de  Verettering  te  bevorderen.  De 
Baardjes  van  dit  Koom  zyn,  als  kleine  Vlym- 
pjes,  tot  opening  van  de  Adertjes  der  ont- 
iloken  Oogleden ,  volgens  de  uitvinding  van 
Woolhouze,  zo  H aller  aanmerkt,  in 
gebruik  geweest;  doch  volgens  Heisteu 
waren    het  de   Baardjes   van   Rogge  -  Aai- 
yen  (f ). 

De 

De  eerfte  Uitvinding  daar  van  v/ordt  aan  den  Heer 
Macbride,  Geneesheer  en  Chirurgyn  te  Dublin  in  Ier- 
land ,  toegdchreevem  Zie  Alg.  VadtrU  Letter  -  Oefenin* 
gen  ,  II.  D.  bladz.  559. 

(fj  ïnfitt.  Chirurg.  Cap.  Lil»  de  Scarificatione  Oen- 
lorum. 


Grasplanten.  409 

De  Gerst  is5  behalve  andere  Kwaaien,  wel  A^T. 
allermeest,  zo  men  aanmerkt,  die,  welke  de     iij. u 
jGwfor  genoemd  wordt ,  onderhevig.   Moog-  S^°°*D* 
lyk  is  het  die  ,  waar  van  Lobel  de  Afbeel-  Kanker 
ding  geeft  onder  den  naam  van  Brand  der  Zo-  ^H® 
mer-Gerfte,  vertoonende  een  zeer  fchraale  en 
als  uitgeteerde  Aair.    Immers  het  is  eene  on- 
gefteldheid,  waar  door  de  Vrugtmaakende doe- 
len zodanig  worden  aangedaan  ,  dat  de  Aait 
geheel  vlakkig  of  zwartachtig  wordt  ,  en  dc 
Graankorrels  niet  dan  Blaasjes  zyn,  met  een 
Poeijerachtige  Stof  gevuld.     In  verfcheide 
andere  Planten  heeft  dit  ook  wel  plaats,  en  zelfs 
in  allerley  ander  Koorn,  doch  in  de  Gerst  het 
allermeeste 

Terwyl  deeze  vier  Soorten  van  Gerst  zo 
weinig  verfchillen,  komt  het  my  bedenkelyk 
voor,  of  niet  wel  de  eene,  door  verandering 
van  Grond  of  door  het  Klimaat  en  Saizoen,  in 
de  andere  overgaa;  't  welk  inderdaad  een  (tek 
zou  zyn ,  voor  de  Liefhebbers  van  den  Land- 
bouw wel  waardig  te  onderzoeken. 

Ik  zal  nu  de  Gerstachtige  Gras  -  Soorten  voor- 
Hellen. 

(5)  Gerst- 

(*)  Zie  het  Vertoog  van  den  Heer  Ai  men  over  de 
Oirzaak  van  de  Kanker  in  'c  Koorn  3  Uitgezogte  Ver* 
hand.  V 11.  Deel  ,  iladz,  220 ,  enz.  Als  ook  Nieuwen 
Landbouw ,  111.  Stuk,  bladz.  36 ,  enz.  Als  ook  D.  De 
Gorter  Ffo}\  Eelg.  Ed.  11.  p.  347. 

Cc  5 

ÏI.  Deel.  XIII.  Stos, 


4TO  Drïemannigë 

VI.  (j)  Gerst  -  Gras  met  alle  Bloempjes  vrugtbaar , 
A]IlfL*  fcievoudig  tn  gebaard ,  de  Omwindzek 

Ho^fd.  Borfteligi  aan  den  Voet  kanthaairig. 

5TUK. 

i  In  Italië  en  de  Levant  5  inzonderheid  by 
Buibofim.  Aleppo ,  is  dit  Gras  waargenomen /t  welk  zig 
tdig.^°r"  zeer  dnidelyk  door  zynen  Bolachtigen  Wor- 
tel ondeiicheidt.  Het  heeft  een  Helm  van  drie 
Voeten  hoogte  en  eene  Aair  byna  als  die  van 
het  Gerstachtig  Gras  onzer  Wegen  en  Voet- 
paden. 

VT.  (6)  Gerst  Gras  met  de  zydelingfe  Bloempjes 
ïüioüpig*  onvrugtbaar  5  ongebaard ;  de  Omwindzel* 

tjes  Borfte Jachtig  0  glad. 

Dit  valt  in  Italië  (*) 5  «egt  Linn^üs,  en 
in  Engeland ,  hebbende  veel  Knoopige  Wor- 
tels :  het  middelfte  Bloempje  is  gebaard  en  de 
Omwindzeltjes  hebben  paarfche  Baardjes, 
langer  dan  de  Bloempjes. 

(7) 

(5J  Hordeum  Flosc.  omnibus  fertilibus  ,  ternis ,  Aris- 
tatis  9  Involucris  Setaceis  bafi  ciliatis.  Am.  Acad.  [IV.  ]> 
304.  Gr.  Secalinum  Bulbofa  Radice,  Barr.  Tc  112.  f. 
2.  Scheuchz.  Gr.  19.  Gr.  Bulbofum  ex  Aleppo.  C.  B. 
Fin.  2.  Prodr.  4,  Tkeatr.  21.  Mor.  S.  8.  %  6.  f.  7. 

(6J  Hordemu  .Flosc.  Lateral.  Masculis  muticis  ,  &c» 
Sp.  Plant.  7.  Gram.  Myofuroides  JModofum»  Raj.  AngL 
111.  p.  397^  T.  20.  f.  2. 

09  Van  Itatia  heeft  de  Heer  Reichard  India  ge 
maakt. 


Grasplanten.  411 

'  (l)  Gerst- Gras  met  de  zydelingfe  Bloempjes  VI. 
Mannelyk  en  gebaard ,  de  middeJJïe  Om-  1  iTjB  k 
windzeh  kanthaa'tri^  Hooïd- 

ö  STUK, 

VII- 

Zeer  algemeen  komt  deeze ,  die  Bafterd-  Hordeum 
Gerfi  genoemd  wordt  3  op  Steenige  Wegen 
Muuren  en  Puinhoopen  ,  waar  van  zy  denGersu 
bynaam  heeft,  door  geheel  Europa  voor.  Mal- 
le;; zegt,  dat  zy  in  Switzerland  groeit  aan  de 
Muuren  der  Wegen.  In  Sweeden  vondt  onze 
Ridder  ze  op  de  Wallen  van  Landskroon  en 
andere  Steden.  In  ons  Holland  is  zy  alom  ge- 
meen aan  de  kanten  van  Straaten  en  Fuinige 
Wiegen  :  zo  dat  zy  een  harden  Grond  fchync 
te  beminnen.  In  Rusland  vondt  de  Heer  de 
Gorter  deeze  Gras -Soort  niet,  die  door 
haave  Gerstachtige  gedaante  zeer  bekend  is, 
hebbende  Halmen  van  een  Voet  hoog  en 
daar  boven ,  als  geknakt, en  Borftelige  Baard- 
jes, 

(j)  Hordeum  Flosc.  Lateralïbus  Masculis  Ariftatïs, 
Involucris  intermediis  ciliatis.  Sp.  Plant.  6.  Gort.  Belg. 
30.  Fl.  Suec.  107 ,  113.  Oed.  Dan.  T.  629,  Jacq.  Vind* 
20.  Gouan  Mcnsp.  58.  Ger*  Prov.  101.  Scop.  Carr^ 
210  R.  Lugdb.  69.  Hord.  Spica  crasfa  longo  Ariftata  , 
Cal.  Gïumis  Ariftatis.  Hall.  Helv.  N.  1536.  Gramen 
Hordeaceurn  minus  et  vulgare.  C  B.  Pin.  9,  Theatr. 
134»  Scheuchz.  Gram.  14.  Gr.  Secal.  vulgatisf.  Viarura 
Mor.  S.  8.  T.  6*  f.  4.  Hord.  Spontaneum  fpurium.  Lob. 
Ic.  30.  Gr.  Spicatum  Secalinum  minus.  Tournf.  Infu 
vScheuchz.  Gram.  i7.  N.  3  Gramen  Spica  Secaliiia,  C, 
B.  Prodr.  is.  Hall.  Helv,  N.  1538. 


II.  Disast.  XIII,  Stuk, 


4i*  Driemannigi 


VI.    jes ,  waar  door  het  van  de  echte  Gerst  ver* 

in!1"  fchl!t  en  diar  van  §eene  verbastering  fchynt 
Hoofd-  te  Zyn ,  zo  H  aller  aantekent,  i'n  welk  ver- 
moeden  anderen  gevallen  waren  (*).  Sommi- 
gen noemenze  ook  wel  Muizen- Koorn. 
Groote*'    Een  grooter  Gras  van  dien  aart ,  door  C 
Bauhinus  op  't  Gebergte  Wasferfall  ge- 
vonden ( f  )  3  en  doorgaans  in  de  Bosfchen 
by  Gottingen  voorkomende  ,  zo  de  Heer 
Haller  waarnam;  groeide  twee  Ellen  of 
zes  Voeten  hoog  ;  maar  deeze  is  hier  voor 
tot  het  Koorn -Gras  ,  met  den  bynaam  van 
Wadz^89.  Europifch ,  t'huis  gebragt  * 
Kleine.     Of  de  Kleine  Basterd -Gerst  van  C.  Bau- 
hinus, die  overal  op  drooge  Gronden  voor- 
komt ,  eene  Verfcheidenheid  9  dan  eene  wee- 
zen tlyk  verfchillende  Soort ,  (waar  aan  fom- 
migen  den  bynaam  van  Rogachtige  geeven,) 
uitmaake,  laat  ik  onbeflist.    Door  geheel  Sfe 
berie,  alwaar  het  by  ons  gemeene  Gerstgras 
van  dien  aart  niet  fchynt  te  groeijen,was  dit 
Kleine,  Rogachtige,  zeer  gemeen,  enonder- 
fcheidde  zig  ,  zeer  duidelyk,  door  zyne  bruin- 
rood of  fomtyds  ook  fchoon  paarfch  gebaarde 
jftairen.    Zou  dit  dan  ook  kunnen  zyn  de 
Muur -Gerst,  daarPLiNius  van  fpreekt  (j). 
Zie  hier  de  befchry  ving  door  Gmelin.  De 

<*)  Vid.  4&\  Helvet.  II.  p.  132. 

(f)  G  ramen  Horde  aceum  MoBtanum  feu  ma  jus.  C. 
B.  Theatr.  135.  Hordeumfp.  rigidis  Cyiindricis ,  Calycinis 
Glumis  Ariftatis.  Hall,  Helv.  N.  1537. 

(ü  Herba  phoenicea  nobis  IJordeum  Muriaum.  Hifi* 
Wat.  Libr,  XXII.  Cap.  65. 


Grasplanten. 


M  De  Blaasjes  zyn  veel  kleiner  dan  in  het  A^JE'm 
5,  kleine  gemeene  Gerjigras  van  Bauhinös  en  Hni'D 
3,  de  Aairen  eindigen  om  laag  nooit  in  het  Kaf-  stvkÏ 
55  je.    De  zydelingfe  Blaasjes  zyn  doorgaans  Gmu 
„  zo  fchraal  en  klein  ,  dat  zy  niet  dan  by §ms* 
D5  naauwkeurige  befchouwing   als  zodanig  > 
53  maar  in  de  eerfte  opflag  als  Baardjes  zig 
33  vertoonen.    Derzelver  Baardjes  zyn  fom- 
3,  wylen  naauwlyks  zigtbaar  ,  fomwylen  van 
33  een  half  Duim  en  langer,  in  welk  geval  die 
33  evenredigheid  3  der  Baardjes  onder  elkan-  , 
3,  der  3  plaats  heeft 3  welke  in  de  Figuur  van 
5,  Vaillant  keurlyk  is  uitgedrukt  (f). 
3,  Altoos  zien  de  Baardjes  roodachtig  •  doch 
,3  fomtyds  vallen  zy ,  met  de  geheele  Blaas- 
,5  jes5  fierlyk  paarfch  ;  gelyk  Stellerüs 
3,  omftreeks  Irkut  waargenomen  heeft  (4-V* 

In  Switzerland  heeft  de  Heer  Haller  dee- 
ze  Rogachtige  Basterd -Gerst  aan  de  Oevers 
van  Rivieren  enBAUHiNüs  in  Koornlanden 
gevonden:  doch  zy  is  'er  zeldzaam,  en  de  an- 
dere zéér  gemeen.  De  Bloempjes  5  welken 
Gmelin  Blaasjes  noemt  3  heeft  dezelve ,  zo 
hy  aanmerkt  9  als  ook  de  Baardjes  korter  ea 
muwer,  gelykende  meer  tweezydig,  hoewel 
weezentlyk  zeszydig  zynde ;  zo  dat  deeze 
mooglyk  eerder  eene  verbaftering  van  het 
Gerst-  of  Rogge -Koorn  zou  fchynen,  als  de 

ge- 

ff)  Botan.  Paris,  p,  83.  T.  17.  f.  6. 
(Jp  Gmel.  Siber.  ï.  p.  124,  155, 


II.  Dkbu  XIII.  Stuk, 


4ï4 


Driemannigö 


Afdeel.  §ewoone  Basterd- Gerst  der  Muuren  of  Voet- 
in  paden. 

HooiD- 

5TyjIL  (8)  Gerst -Gras  met  de  Baardjes  en  Borfleïig 
Hcvdeum  Qmwindzeh  uitermaate  lang. 

Kwispel- . 

Gerst.  Dit  is  het  Levant fche  Haairgras  vzw  den  Heer 
Schreber,^  welk  de  beroemde  Sherard 
bySmyrna  ontdekt  heeft  ,zynde  door  Scheuch- 
zer  genoemd  Gerfigras ,  dat  de  Aairen  om- 
ïingd  heeft  met  zeer  lange  Baardjes.  Dergelyk 
Gras  vondt  Büxbaüm  aan  den  Bosphorus  en 
in  Georgië.  Het  heeft  de  gedaante  van  de 
Muur  -  Gerst  ,  zo  even  befchreeven  ,  zegt 
Li  NNiEUSj  doch  de Omwindzels  en  Baardjes, 
viermaal  langer  dan  de  Aair,  geeven  'er  een 
zonderling  voorkomen  aan.  Men  kan  zulks 
m  de  Afbeelding  van  Schreber  befchouwen, 
die  aanmerkt  dat  deeze  Soort,  door  niet  meer 
dan  twee  Bloempjes  op  ieder  Tand  van  de  Graat 
te  hebben,  van  de  Gerst  verfchillen  zoude. 

Triticum.  Tarw. 


De  Kenmerken  ,  die  dit  Geflagt  van  het 
voorgaande  onderfcheiden  ,  zyn  een  eenzaa- 

me 

(8)  Hordeum  Ariftis  Involucrisque  Setaceis  ïongisfimis. 
Sp.  Plant.  8*  Elymus  Crinitus.  Schreb.  Gram.  p.  I5.  X. 

f.  3.  Gmmen  Hordeaceum,  Spica  Ariftis  ïongisfimis 
circumvallata.  Scheuchz,  Gram.  zo.  Buxb.  Cent.  L  PS 
33.  T.  55.  f,  It 


r 


Grasplanten.  415 

me  tweekleppige  Kelk  ,  drie  of  meer  Blomme-  VL 
tjes  bevattende;  benevens  llompachtig  fpitfe  ui** 
Bloemen  (*) ,  die  ook  doorgaans  veel  minder  S^FD" 
gebaard  zyn  ,  zittende  in  de  bogten  van  ecne 
zonderling  geboogene  Graat  (f).    Het  bevat 
de  volgende  Soorten  ;  waar  onder  de  agt  eer- 
Hen  Jaarige  *  de  anderen  overblyvende  Planten 
zyn. 

(1)  Tatvrmet  de  Kelken  vierbloemig,  Buikig,  I. 
glad,  op  elkander  leggende  en  gebaard.  aftivum!/ 

Zomet-»: 

(2)  Tarw  met  de  Kelken  vierbloemig ,  Buikig,  Tarw, 

effen  %  op  elkander  leggende  en  bynh  onge-  Hijbm 

baar  dl  ^  .  Dat  «af- 

winter* 
Tarw* 

(•-•)  Flos  obtufiusculus  acutus  heeft  Linn^eus  ,  dat  door 
den  Heer  Reichard  ,  uit  een  byzondere  Smaak ,  ver- 
anderd is  in  obtufiusculus  obtufus  :  't  welk  misfchien  zeg- 
gen wil  (lomper  dan  fiomp.  Immers  onze  Ridder  heeft 
'er  alleen  mede  te  kennen  willen  geeven ,  dat  de  Bloem 
minder  fpits  is  dan  in  de  Gerst  en  Rogge,  of,  gelyk 
zyn  Ed.  van  't  buitenfle  Bloemklepje  zegt  (obtufa  cum 
aiumme)  Homp  met  een  puntje. 

dO  Zie       3>  op  Plaat  LXXXVII* 

(1)  Triticum  Calycibus  quadrifloris  Ventrïcofis  ,  gla- 
bris,  imbricatis  Ariftatis.  Sijjl.  Nat.  Xll.  Gen.  99.  Veg. 
XI 11.  p.  108»  Gouan  Monsp.  57.  Hort.  Ups.  21.  Mill* 
Di ff.  N.  1.  Trit.  Loc.  imbric.  quadrifloris ,  Ariftatis. 
Hall.  Helv,  N.  1422.  Hall,  Comm.  Nou.  Gott.  V.  T. 
1,  f.  1.  Trit.  Rad.  annua,  Spica  glabra  Ariftati  H.  Qliff% 
24.  R,  Lugdb*  70.  Trit.  Ariftatum.  Blackw.  T*  40.  f,  4, 
5.  Trit.  aeftivum.  C.  B,  Fin.  21.  Trit.  Typhinum.  Lob, 
b.  26. 

(2)  Triticum  Cal»  quadrifloris  Vcitrjcofis ,  laevibus, 
IL  Deel.  XIIL  Siuic 


4*6 


Driemanniob 


VT.       Dat  onze  Ridder  de  Gebaarde  voor  Zomer* 
lil.  /  Tarw,  de  Ongebaarde  voor  Winter -Tarw  hier 
«ïf£0ÏD-  opgeeve,  acht  de  vermaarde  Haller  niet 
T*rw.  billyk:  want  onder  de  laatfte  zegt  hy  komt 
ook  Gebaarde  Tarw  voor  ,  zo  wel  als  Onge- 
baarde onder  de  eerfte  ,  en  men  ziet  dikwils 
dat  Tarw,  die  op  een  ruuwen  Grond  Baardjes 
gehad  heeft,  dezelven  aflegge  in  een  wel  toe-I 
bereid  ,  vrugtbaar  Aardryk.    Zelfs  komt  uit 
Zaad  van  Zomer -Tarwe,  zo  zyn  Ed.  getuigt 
ondervonden  te  hebben,  Winter -Tarw  voort : 
des  die  onderfcheiding  byna  geheel  vervallen 
zoude. 

Beiden  zyn  het  Zaayplanten,  (zegt  hy) 
3,  van  onzekeren  oirfprong:  't  zy  waarlyk  op 
3,  Sicilië  of  by  de  Bafchkiren  [aan  de  Rivier 
3,  Samarra ,  in  Tartarie  ,  alwaar  zo  men  wil 
5,  ook  de  Tweezydige  Gerst  van  zelf  groeit ,] 
3,  of  in  het  Oosten  ,  de  oirfprongelyke  Plant 
„  verfchuile :  't  zy  dezelve  van  eenig  Honds- 
3,  Gras ,  dat  niet  genoegzaam  bekend  is, door 
9,  langduurige  oefening,  volmaakte  Tarw  ge- 
33  worden  zy.  Waarfchynlyk  is  het ,  ten 
3,  minde  ,  dat  deeze  onze  Tarw  het  Puron  zy 
3,  der  Ouden  ,  hoedanig,  inzonderheid  op  Si- 

3,  ci- 

ïmbricatis  fubmuticis.  Gouan  Monsp.  57.  H.  Ups.  21. 
Mat.  Med*  47,  Halt..  Helv.  N.  1422.  Trit.  Rad.  annua  , 
Spica  mutica,  H.  Ctiff.  24.  R.  Litgdb.  70.  Triticum 
Blackw.  T.  40.  f.  1 ,  2.  3.  Trit.  faybj  Afiftis  carens.  C. 

B.  Pin.  21.  Siligo.  Lob.  Ie  25.  Trit.  rufum  Grano  maximo; 

C.  B.  Tin\  21,  Hall.  Gott.  V.  T.  1.  f.  a, 


Grasplanten. 


„  cilie  ,  met  een  rood ,  kraakbeenig  hard  Graan ,  AJ^L 
„  voorkomt ,  dat  by  ons  zagtei4  valt.   Want  m. 
35  in  Egypte  ,  Griekenland  en  het  Ooften  ,  S^°°ÏD* 
„  bouwt  men  dergelyke  Tarwe,  Voorts  kun-  Tarw. 

nen  wy  zo  min  de  Verfcheidenheden  by  de 
„  Ouden  bekend, als  die  der Hedendaagfchen, 
^ontwarren»5' 

De  Tarw ,  in  't  Hebreeuwfch  Chittach  ge-  ^f1111}" 
naamd  of  Chintach,  in  't  Griekfch  Puron,  thans 
zo  bekend  onder  den  naam  van  Triticum ,  is  oud- 
tyds  Rohur  en  Siligo  genoemd  geweest.    In  't 
Engelfch  noemt  menze  Wfaat  of  Weete  ,  dat 
veel  overeenkomst  heeft  met  den  Hoogduit- 
fchen  naam  Weitfen^  waar  van  wederom  Weiu 
of  Weit ,  dat  in  verfcheide  deelen  van  onze 
Nederlanden   voor  Tarw  gebruiklyk  is ,  af- 
ftamt ,  en  ziet  op  de  witte  Kleur  van  het  Meel 
en  daar  van  gebakken  Brood.   In  't  Franfch 
vereert  menze  met  den  algemeenen  naam- 
Froment  en  Bïed%  dat  is  Kcorn^  by  uitmuntend- 
heid; gelyk  de  Italiaanen  het  Fourmento,  Gra* 
ito  en  Soiïna  heeten,  de  Spaanfchen  Trigo. 

Onder  de  Graanen  is  de  Tarw  in  zo  veel 
achting,  dat  men  die  al  van  ouds,  in  't  by- 
zonder,  Koorn  genoemd  heeft,  in  't  Griekfch 
Sitos,  dat  is  Spyze.  Nog  heden  is  dit  by  vee» 
len  in  gebruik;  terwyl  zy  de  Rog  en  Gerst 
flegts  mede  begrypen  onder  den  naam  van 
Graanen.  Offchoonwel,  inde  Heilige  Schrift, 
doorgaans  gefproken  wordt  van  Tarw  en  Gerst, 

D  d  als 

11.  Djsel,  XIII.  Stuk. 


4iS 


Driemanhigë 


als  de  Leeftogt  der  Israëlieten,  zo  vindt  men 
III.  *  nogthans  in  't  byzonder  gewaagd  van  het  Vet* 
stuk°.FD"  te  cler  Tarwe-    Men  vindc  dat  dit  Koorn  al- 

Tarw. 

leen,  door  Salomo,  tot  Onderhoud  gege-' 
ven  werdt  aan  Vorftelyke  Huisgezinnen :  men 
vindt  in  het  Nieuwe  Testament  byna  alleen 
van  Tarw  gefproken  en  in  de  Openbaaringe 
van  Johannes  wordt  de  Tarw  op  driemaal 
zo  veel  Prys  gefield  als  de  Gerst :  dat  meer 
verfchilt  dan  hedendaags. 
De  Land-  Hier  uit  blykt  de  uitmuntendheid  van  dit 
fcouw.  Koorn,  dat  het  voornaamfre  Onderwerp  ge- 
weest is  van  den  Landbouw,  van  den  aanvang 
des  Werelds  af.  Van  Adams  Zoonen  was 
Habel  een  Veehoeder,  maar  Kaïn  een 
Landbouwer.  Na  den  Vloek ,  wegens  zyn 
Broedermoord  ,  week  deeze  Oostwaards ,  en 
heeft  waarfchynlyk  den  Landbouw  verfpreid 
in  de  binnenfte  deelen  van  Alle.  De  Egyp- 
tenaars  zyn  nog  heden  Meefters  daar  in  ,  hou- 
dende door  hunne  Waterleidingen  het  Land 
vrugtbaar  ;  terwyl  de  Inwooners  van  Geluk- 
kig Arabie  ,  eene  anders  dorre  Landsdouw , 
zelfs  de  kanten  der  Bergen,  door  het  afloo- 
pende  Water,  konftig  weeten  te  bevogtigen 
en  te  maaken  tot  ongemeen  vrugtbaare  Ter- 
rasfen.  Bemesting  heeft  het  Land  aldaar,  tot 
den  Koornbouw  ,  niet  noodig.  Men  zaait  *er 
tot  Spys  byna  niet  dan  Tarwe,  en  Gerst  tof 
een  foort  van  Drank :  Rogge  en  Haver  zyn 

'er 


Grasplanten 


'er  onbekend.  De  Winter  is  ,  om  zotefpree-  \7 
ken ,  de  tyd  des  Oogscs  in  die  Oofterfche  Lan*  -\fu^ 
den,  gelykerwysvde  Zomer  in  het  Noorden.  J*?0**^ 
De  Gerst  wórdt  'er  reeds  in  February ,  de  Tarw  Tarw* 
in  Maart  ryp.    Dik  wils  teelt  menze  onder  mal- 
kander in  die  Gewesten ,  en  dus  wordt  van  bei- 
den ,  of  van  elk  in  't  byzonder ,  dat  gezegen- 
de Brood  gebakke:i  5  5t  welk  tot  Onderhoud 
flrekt  van  alle  befchaafde  Natiën  aan  deeze 
zyde  des  Aardbodems. 

Dat  het  Koorn  oudtyds  5  (een  Wonderwerk  Vïugt* 
uitgeflooten  5)  vrugtbaarer  geweest  zou  zyn  van  \te>ld 
dan  heden,  is  niet  waarfchynïvk.   Men  kan  f arvv  > 
in  Egypte,  zo  Forskaöhl  aan  tekent  >  om- ten. 
trent  ftaat  maaken  op  een  tienvoudigen  Oogst 
van  Tarwe  en  anderhalf  maal  zo  veel  van  Gerst. 
By  G.eneve  zyn  Landeryën,  die  maar  driemaal 
zoveel,  als  'er  gezaaid  was,  uitleverden  (f). 
Doch  dit  was  een  ongelukkig  Jaar :  men  rei- 
kende ,  zestien  Jaaren  door  malkander ,  op 
eenen  ruim  twaalf  voudigen  Oogst  (|),  Vol* 
gens  de  nieuwe  wyze  van  Landbouwen  <,  zou 
byna  een  derde  meer  door  die  Landen  zyn  . 
©pgebragt.    Versheide  Proeven  zyn  daat 
omtrent,  ook  in  onze  Pro  vinden*  federt  twin* 

% 

ft)  Proeven  tot  den  Nieuwen  Landbouw*  II.  Stük  ,  Am* 
flerd.  1763,  bladz,  36. 
(I)  Het  zelfde  bladz*  117. 

Dd  % 

1 IL  Deel.  XIIL  Sïük. 


420  D  R  I  E  M  A  N  N  I   G  E 


VI.    tl-g  Jaaren  genomen  (*).  De  Tarwe -Graaneir, 
Aïdeel.  daar  toe  uitgekoozen  ,  op  Bedden  geftoken  in 
Hoofd-  een  wel  geroerde  Grond ,  elke  Graankorrel 
m^      een  half  Voet  van  de  andere  ,  in  een  kuiltje 
van  een  Duim  diepte,  hebben  Stengen  voort; 
gebragt,  ieder  met  by  en  over  de  dertig  Hal- 
men ;  zo  dat  van  een  twaalfde  van  een  Vat 
negenentwintig  Vaten  waren  voortgekomen. 
Dit  is  gefchied  te  Vugt ,  in  de  Meijery  van 
's  Hertogenbosfche  (f).   Naar  den  kant  van  't  . 
Gooy  heeft  men,  op  dergelyke  manier  ,  van 
een  fchraalen  ongemesten  Grond  wel  ander- 
halfmaal  zo  veel  Koorn  gewonnen  als  gewoon- 
lyk.    Met  Rog-  en  ander  Graan  gelukte  het 
nog  beter  (|). 

Dit  pooten  van  de  Tarw,  gelyk  men  't noemt, 
heeft  zekerlyk  het  voordeel,  datdeGraanen 
elkander  niet  in  de  Groey  beletten ,  en  dat  'er, 
om  zo  te  fpreeken  ,  geen  Grond  verlooren 
gaat ;  *t  welk  asnleiding  geeft  tot  die  groote 
Vrugtbaarheid.  Het  fchynt,  echter,  in  ons 
Land  ,  tot  nog  toe ,  onder  de  Boeren  niet 
doorgedrongen  te  zyn :  welk  mooglyk  dooi- 
de grooter  moeite  en  koften,  of  door  aanklee- 
ving  der  oude  gewoonte  ,  veroirzaakt  is.  Vee- 
len  fchroomen  zig  aan  befpotting  bloot  tefte!- 

len3 

(*)  Zie  III.  Stuk  ,  bladz.  356 ,  enz. 
Cf)  Zie  RolL  Maatfch.  XIIL  D.  2.  Stuk,  bladz» 
265  ,  enz. 

(ü  Zie  N.  Landbouw.  JU.  Stuk,  als  boven  en  nieuw* 
Proeven,  in  't  IV«  Stuk. 


Grasplanten.  421 


ien,  wanneer  iets  nieuws  ,  dat  zy  ondernee- 
men,  eens  tot  hunne  fchade  niet  welflaagen  lil. 
mogt.  Nu  twaalf  Jaar  geleeden  ,  evenwel , 
hebben  zekere  Landbouwers  in  het  Norfolkfe, 
in  Engeland  ,  dit  doorgedaan  en  zyn  zo  ver 
gekomen  ,  dat  één  derzelven  omtrent  ander- 
half honderd  Morgen  Lands,  op  die  wyze,met 
een  goeden  uitflag  bepoot  hebbende,  gedagte 
Nieuwe  Landbouw  'er  algemeen  is  doorge- 
drongen. Zelfs  heeft  men  de  Manier  door 
verfcheide  Uitvindingen  verbeterd  ,  en  een 
byzonderen  Ploeg,  daar  toe  dienftig,  uitge- 
vonden (*). 

Menhadt,  uit  pry s waardige  Lief  hebbery,  Sterke 
m  deeze  nieuwe  1  arw- teelt  ,  geteld  den  op-  vuidiging 
breng  van  Graanen  uit  ééne  Korrel  ,  zync*efcheureiu 
twee-  of  driehonderd  en  daar  boven.  Omtrent 
dien  zelfden  tyd  vernam  men  ,  dat  de  Heer 
MiLLER,  Hovenier  van  den  Koninglyken 
Kruidtuin  te  Cambridge  in  Engeland ,  Zoon 
van  den  beroemden  Kruidkenner  deezes  naams, 
door  het  fcheuren  van  Tarwe -Planten,  die  in 
de  Zomer  van  't  jaar  1766 gezaaid  waren; door 
het  verplanten  van  de  gefcheurden  en  derzel- 
ver  zyd-febeuten  ,  die  den  Winter  overblee- 
ven ;  in  't  volgende  Voorjaar  van  één  Graan- 
korrel bekomen  had  vyf honderd  Planten,  die 

voort- 

(*)  Qeutïemans  Magazine  Nov.  1780,  Zie  Atg,  Vadt  Let* 
Uv  -  Oeff.  1781.  UI.  Deel.  Mengelw.  bi.  3^ 

Dd  3 
ÏL  D  ee€.  XIII.  Stüju 


D  R  I  E  M  A  N  N  ï  G  F, 


VI.    voortbragten  meer  dan  twintigduizend  Aairen  * 

lIDEEt*  «ij 

111.  uitleverende  omtrent  agtenveertig  Pond  Koorn* 
Iochv  ,t  Getaj  der  Graankorrelen  uit  die  ééne  dus 
v.  gefprooten  ,  werdt  berekend  op  meer  dan 
vyfhonderdzesenzeventigduizend.  Dit  is  een  ver- 
baazende  vermenigvuldiging  ,  welke  nog  veel 
.  verder  gebragt  had  kunnen  worden :  want  de 
Planten  waren  in  9t  Voorjaar  maar  eens  ge- 
fcheurd  (*).  Deeze  Proefneemingen ,  door 
wylen  onzen  Vrind,  Doktor  Bastes,  te 
Zirikzee,  in  H  jaar  1770  en  1771,  nagedaan, 
waren  denzelven  niet  gehikt:  dat  echter  maar 
aan  toevalligheden  te  wyten  fchynt:  alzo  de 
Héér  van  Hazen  meende,  zo  hy  niet  belet 
ware  geweest,  nog  een  grooter  getal  van  Plan- 
ten en  Aairen  ,  dan  de  Heer  Miller  voor- 
gemeld, te  zullen  bekomen  hebben  (f).  Vyf- 
tigduizend  van  éénen  Graankorrel  teteelen,  is 
thans  niet  ongewoon  ( |  )•  Deezc  Konftige 
vermeerdering  der  Graanen  heeft  haarén  oir^ 
fprong  van  de  Proeven  en  Waarneemingen 
door  den  beroemden  Wol  ff.  Hoogleeraar 
in  de  Wiskonst  te  Halle  ?  die  vyftig  Jaaren 
vroeger  uit  een  eenig  Koorntje  ,  op  die  wy* 
ze,  meer  dan  tweeduizend  ftuks  bekwam  (§), 

Dee. 

(*)  PhiL  TranfaU.  for  1768.  Vol.  LVIIL  p.  203. 

(f )  Brief  over  den  mislukten  vritflag  der  Tarvv-Teelt  * 
door].  BastEr.  Zeêuwfch  Genoot fckajo.  III.  IvEel.  bladz. 
597. 

'Qr)  Zie  iV,  Landb.  I* Stuk, bi.  214, 
(§1  2.ie  BresUmer  Samiplungeiu  173,8 ,  J>.  5880  ea3» 


Grasplanten. 


423 


Deeze  Heer  hadt  ook  van  de  voorgemelde  wy-  vt. 
ze  van  Nieuwen  Landbouw ,  door  pooting  W\ffmu 
der  Graanen ,  reeds  een  denkbeeld  (*).  Hoofde 

v  STUK. 

't  Is  bovendien  een  voordeel  van  denNieu*  Brand. 
wen  landbouw  ,  dat  de  Graanen  dus  zo  zeer  Koorn. 
niet  bloot  gefield  zyn  aan  derzelver  gewoone 
Kwaaien  ,  welken  de  Tarw  meer  dan  anderen 
onderhevig  is.  Als  eene  der  voornaamften 
moet  men  dat  Ongemak  aanmerken 3  't  welk 
Brandkoorn  genoemd  wordt.  Dit  werdt  al 
vroeg,  onder  dc  Israëlieten,  aangemerkt  als 
eene  Landplaag  (f ).  Die  fehraale  en  van  den 
üoftenwind  verzengde  Aairen ,  in  Pharaös 
Droom  ,  zullen  daar  toe  behooren  (i).  Men 
vindc  'er  de  Afbeelding  van  by  DodoNjeüs 
en  Loeel,  onder  den  naam  van  Uftilago9 
in  't  Hoog-  en  Nederduitfch  Brandt ,  in  't 
FvankhBrulure ,  in  't  Engelfch  Blight  or  Bram* 
corne.  „  Als  de  Aair ,  zegt  hy(§),  nog  te- 
u  der  is  en  op  't  bloeijen  ftaat ;  wanneer  'er 
$%  dan  een  zwaare  Regen  valt, en  hier  opvolgt 
3,  een  heete  Zonnefchyn  ,  waar  door  dezelve 
3,  verfchroeid  wordt  en  als  verdort :  dan  komt 

33  'er 

C*)  Ibid»  p.  592. 

Cf)  ï  Koningen*  VIII.  vs.  37. 

OU  Gen.  Cap.  XLI. 

C5)  Loeel,  Kruidboek,  Antv/.  1581.  bladz.  45.  Zie  aan- 
gaande de  Uflilngo  in  verfcheide  Soorten  van  Koorn-  en 
Gras  -  Planten  de  nieuwe  Uitgave  der  Ffor.  Belgica  ,  door 
fien  beroemden  Hoogleeraar  D.  de  Gorter,  in  dit  jaar 
1781 ,  bladz.  347 ,  348. 

Dd  4 

II.  Dezu  XIIL  Ztvz. 


424  Driemannige 

Vl.    5,  'er  dit  Misgewas  van  ,  't  welk  daar  ïn  be- 

Ani  L'  »  ftaat  »  dat  de  Aair  beladen  is ,  met  een 
Hoofd-  5j  zwart  Poeijer  of  Stof,  door  de  vermolfe- 
T. rw.  ?>  min§  der  Graankorrelen  ,  die  als  verbrand 
„  zyn."   Hy  geeft  'er  de  figuur  van ,  zo  wel 
in  Gerst  en  Haver  ,  als  in  de  Tarwe.  Volgens 
deeze  befchryving  zou  het  met  de  Molm  of 
het  Zwart  veel  overeenkomst  hebben  ,  daar 
men  het,  volgens  anderen,  wel  van  zou  moe- 
ten onderfcheiden  (*).   Zekerer  is  't,dat  men 
het  niet  verwarren  moet  met  de  Kanker  in  't 
Koorn,  hoewel  hetzelve  daar  uit  ontftaan  kan. 
Veelen  geeven  'er  den  naam  aan  van  Nïèlle>  en 
verwarrenze ,  ten  onregte,  met  de  Honig- 
daauw  (f)-    Het  fchynt  een  hooger  trap  te 
zyn,  en  als  een  Verzwooren  Kanker:  want 
terwyl  in  de  Kanker,  genaamd  Charbon>  de 
Vermolmde  Graan  en  nog  in  een  Velletje  zyn 
beflooten,  en,  hoewel  uitgezwollen ,  haare  ge- 
daante behouden,  zynze  hier  als  geheel  in  een 
zwart  Poeijer  veranderd,  dat  wegüuift,enaan 
de  Aairen  ,  die  nog  gezond  zyn  ,  door  den 
Daauw  bevogtigd  ,  kleevende,  dezelven  ins- 
gelyks  befmet  (|).    Hier  uit  is  het  gantfch 

niet 

(*)  Zie  het  VI.  Deel  der  Uitgezogte  Verhandelingen  , 
bladz.  357 >  en  het  VII.  Deel,  bladz*  233/  als  ook  het 
III.  Stuk  van  den  Nieuwen  Landbouw ,  aan  't  begin  ,  al- 
waar de  Ziekten  van  het  Koorn  omftandig  worden  voorgefteld» 

Cf)  Gelyk  de  Heer  Bonnet:  zie  Uitgezogte  Vertornde* 
tingen.  III.  Deel  ,  bladz.  54. 

f+)  Zie  de  gedagten  van  den  Heer  T 1  s  s  o  t  ,  over  dee^ 
se  Koorn  -  Kwaaien  ,  Phil.  Tram,  Vol,  LV.  p.  109* 


Grasplanten.1  425 

niet  onwaarfchynlyk,  dat  zekere  kleine  Infek-  vr. 
ten  mede  iets  tot  dit  bederf  der  Graanen  toe-  Ajjffu 
brengen  (*);  en  aangezien  de  Baron  vanGLEi-  Hoofd- 

STUK 

chen  in  de  meefte  Bloempjes  der  Tarwe  ze- 
kere  kleine  Diertjes,  die  men  te  regt  Ziertfë 
noemen  mag  ,  vondt ,  naauwlyks  grooter  dan 
een  Spelde -Punt ,  welken  die  Heer  vergroot 
afbeeldt  (f);  zo  zou  men  niet  onbillyk  ver- 
moeden mogen,  of  deezeook,  door  Vogtig- 
heid  en  broeijing  vermenigvuldigende,  aanlei- 
ding konden  geeven  tot  dit  Kcorijbederf(|). 

Een  andere  Kwaal ,  die  ook  zeer  dikwils  de  Honig- 
Tarw  aantast,  is  de  ïlonigdaauw ,  zogenaamd. daauvA 
Men  vindt  daar  van,  insgelyks,  onder  de  Israë- 
lieten $  als  eene  Landplaag  gefproken.  Ge- 
meenlyk  verftaat  men  daar  door  een  Honigach- 
tig,  kleverig  Vogt,  dat  zig  in  de  Zomer  by 
Druppels  aanzet  op  de  Bladen  der  Boomen 
en  Planten,  't  Kan  zyn,  dat  dit  Vogt,  uit- 
droogende  ,  die  roodachtige  Stoffe  overlaat , 
welke  de  Franfchen  la  Rouille  of  de  Roest 
noemen,  de  Italiaanen  Rugine,  deEngelfchen 

Mil~ 

f  (*)  Vorgelyk  't  Gevoelen  van  den  Heer  Tillet  ,  IST. 
Landbouw  ,  111.  Stuk,  bladz,  25,  en  van  den  Heet 
Tull,  bladz.  14. 

Cf)  Obfervat.  Microscopiques.  1770.  Folio.  Tab.  XVI. 

(■!•)  Dat  zou  eenigermaate  fttooken  met  het  denkbeeld 
van  den  Heer  Aimest,  die  de  Nfêtte  ftelt  een  bederf  te? 
zyn  der  Bloemen  van  het  Koorn*  Mem.  de  Math*  & 
Thijs.  Tom.  III.  p.  60. 

Dd  5 

JI.  Deel.  XIII.  Stuk. 


Drieman nice 


VI.    .Mildew  (*)♦    Het  is  eene  Kwaal ,  welke  de 
Atdeel.  jjj.aden  en  Stengen  of  Halmen  van  het  Koorn 
Hooid-  aantast, bedekkende  die, hier  endaar,  meteen 
*™Vw,  Roestachtig  Poeijer  ,  dat  zelfs  de  witte  Hon- 
den, die  door  het  Graan  loopen  befmet.  Som- 
migen willen, dat  het  de uitzypeling vaneenig, 
waarfchynlyk  reeds  bedorven  ,  Vogt  der  Pian* 
ten  zy,  't  welk  zig  met  den  Daauw  ver- 
mengt, of  op  zig  zelve  deeze  droevige  Kwaal 
veroirzaakt ,  die  het  Koorn  doet  kwynen  en 
misdraagen. 

Middelen  Immers  ,  dat  de  Honigdaauw  niet  jian  de 
gew! te"  uitwerkingen  der  Lugt, door  Droogte,  Dam- 
pen of  Nevels  ,  toe  te  fchryven  zy  ,  is  taa- 
melyk  blykbaar  uit  het  berigt  van  wylen  den 
Heer  Doktor  Ba  ster,  die  verhaalt,  dat 
zeer  veele  Boeren  in  Zeeland  5  daar  men  zo 
uitmuntende  Tarwe  teelt,  raad  weeten,  om 
nooit  eenige  blaauwe  Tarw  te  hebben ,  als  ook 
om  de  Roest ,  het  Brandkoorn  ,  Zwarte  en 
Verzengde  Tarw  ,  het  Vloeijen  en  andere 
Ziekten  van  dit  Koorn ,  te  verhoeden  (f  )• 
Ook  vind  ik  aangemerkt,  dat  fchraale  Lan- 
den meest  aan  dergelyke  Kwaaien  onderhevig 
zyn  :  waarfchynlyk  ,  doordien  't  Gewas  niet 
fierk  genoeg  is,  om  dezelven  te  Wederftaan  (|). 

Som- 

O  Zie  't  gedagte  III.  Stuk  ,  vooï dan  Nieuwen  LancU 
douw  9  bladz.  2 ,  enz. 

(i)  Aantek.  ÈèU%  Maatfdi.  XIX.  Derls  ï.  Stuk  , 
Ibladz.  198. 

CO  Stockholms*  Verhand.  XXXIV.  Band.  jp,  zfa 


Grasplanten,  42} 

Sommigen  hebben  het  Graan  ,  dat'zy  zaai  jen  VI. 
wilden ,  daar  tegen  met  Kalk  of  Zout  befprengd ;  A\™ 
maar  in  Svveeden  heeft  men  dienftig  bevonden,  HoOF 
het  Zaad,  dat  men  in  de  Herfst  meent  te  zaai*  Taf 
jen,  een  Handbreed  hoog  leggende  op  een 
Houten'  Vloer ,  in  't  Voorjaar  met  het  Loof 
Van  uitbottende  Denne- Takjes  digt  te  befiee* 
ken,  en  het  dus  tot  den  Zaaityd  telaaten  leg* 
gen.    Ter  plaatfe  ,  daar  men  voorheen  zeer 
gekweld  was  door  Roeftig  Koorn,  hadt  men  , 
na  het  in  't  werk  (lellen  van  dit  Middel, federt 
vyftien  Jaaren  geen  Ongemak  in  de  Tarw 
befpeurd  (*). 

Dat  zodanige  Middelen  ,  ten  dien  einde  $ 
dienftig  zyn ,  blykt  inzonderheid  uit  de  Proeven 
en  Waarneemingen  van  den  Vryheer  van  Mün- 
chauseNj  doorzyne  Ontdekkingen  omtrent 
de  voor  't  bloote  Oog  onzigtbaare  Diertjes 
vermaard,  die  bevonden  heeft,  dat  de  Stofjes 
der  Zwart  vermolfemde  GraankorrelenEijeren 
van  Infufie -Diertjes  z^n,  door  onzen  Ridder 
onder  de  Wardiertjes  begreepen  (f).  Deeze 
Eijertjes,  vogtig  in  zekere  trap  van  Warmte 
gehouden  ,  kwam  'er  een  Eyvormig  Diertje 
uit  voort,  dat,  barftende,  weder  een  groote 

me- 

00  Stockh.  Verhand.  XXX1IT.  Band,  p.  172. 
(f)  Zie  het  I*  Deels  XVIII.  Stuk  yaii  deeze  Na* 
tuurfyke  Hiftovie ,  bl.  201, 


51,  Deel,  XIII.  Stük, 


428  Driemaniigê 

menigte  vari  dergelyke  Eijertjes  overliet*  Dee- 
riL     ze,  verbeeldt  hy  zig ,  dat  met  de  Graanen 
wk?*0-  wederom  gezaaid  worden ,  en  dan ,  als  dezeN 
Tarw.   ven  opfchieten  ,  het  Koorn  op  gezegde  ma* 
nier  bederven  :  zo  dat  de  Brand  of  het  Zwart 
dikwils  een  derde  of  een  vierde  deel  van  een 
Akker  beflaat.   Daar  uit  blykt,  hoe  nuttig  de 
uitkiezing  van  goed  Zaadkoorn  ,  deszelfs  af- 
wasfchinge  indien  het  eenigszins  befmet  is  , 
bevogtiging  met  Pekel-  en  Kalkwater,  indien 
men  *t  verich  moet  zaaijen,  en  anderszins  des- 
zelfs  drooghouding  zy  ,  om  bevryd  te  blyven 
van  deeze  Akkerplaag.  Hy  hadt  dezelve ,  twin- 
tig Jaaren  lang  ,  in  zyne  Tarwe  niet  verno- 
men; terwyl  by  zyne  nabuuren,  middelerwyh 
dikwils  een  derde  van  den  Oogst  daar  door 
verJooren  was  gegaan  (*> 
Verfchil    Uit  het  voorgaande  blykt  ,  dat  de  Honig. 
Koorn-    daauw  of  Roest,  in  't  Franfch  genaamd  Rouil- 
Kwaaien.      een  Kwaal  is  die  de  Bladen  en  Halmen  van 
allerley  Koorn:  de  Brand  of  Kanker,  Charhon 
een  Kwaal  die  de  Bloemen  aandoet:  het  Zwart 
of  Vermolfeming ,  genaamd  Niëiïe,  een  Kwaal 
die  de  Graankorrels  zelfs  verteert.  Deeze 
Jaatfte  heeft  meest  in  de  Tarw  plaats;  terwyl 
het  Spoor,  Ergot ,  een  byzondere  Kwaal  is, 
beftaande  in  een  bedorven  uitzwelling  der  Rog- 
ge-Koorntjes,  door  eene  inwendige  oirzaak. 

Deezg 


f»)  Der  Hausvaüer.  Hanover  1766.  Oftavo,  II,  B'<m& 
i>4  329,  Vide  Am<xn%  Acad,  Vol,  VIL  296* 


Graskanten, 


(  Deeze  komt  aan  de  Kanker  het  naafte,  als  #vr. 
!  door  welke  dikwils  de  Graanen  grootelyks  ^n!^* 
;  iiiczwellen ;  weshalve  de  Heer  du  Hamel  Hoofd* 

STUK» 

;  die  Kwaal  la  Bosfe  noemde  ,  dat  is  de  Bult.  *  jaritu 
Gemakkelykst  neemt  men  deeze  waar  in  de 

|  Graanen  van  Turks  Koorn,  zo  de  Heer  Bon- 
wet  aantekent,  als  welken  hy  daar  door  hadt 
uitgezet  gezien  tot  de  grotftte  van  een  Hoen- 
der-Ey,  vol  van  eenzwatt,  flinkend  ,  Ette- 

I  rig  Poeijer  en  als  in  Plaatjes  gefpleeten  (*). 

In  hoe  verre,  nu  ,  de  gedagte  Kwaaien  in  Bewaa* 
trappen  verfchillen,  en  of  zy  alleen  van  War-  X^Jll^ 
diertjes ,  die  met  de  Schimmel  naverwant  zyn, 
voortkomen,  en  of  deeze  Diertjes  ook  eenige 
gemeetafchap  met  de  Aaltjes  in  Verzengde  Tar- 
we, (die  tot  de  Kanker  of  Brand  (Charbori)  in 
>t  Graan  behooren  zou),  of  ook  met  de  Styf- 
zei- Aaltjes  (f)  hebben;  laat  ik  onbeflist.  Ook 
weet  ik  niet,  of  hier  toe  betrekkelykzy,  dat 
lang  gedroogde ,  verfchrompelde  Tarwe-Graan- 
tjes ,  in  laauw  Water  gelegd ,  als  een  wit  Worm- 
pje uitgeeven.  Zekerer  is  't,  dat  de  Graanen 
zelf,  ingeoogst,  gedorfcht ,  en  door  de  Wan 
van  Kaf  gezuiverd  zynde,  nog  een  goede  Be- 
waarplaats noodig  hebben ,  en  door  Verfchie- 
ten  behoed  worden  voor  de  vermenigvuldi- 
gd 

(*)  Phit.  Tranfaiï.  Vol,  LV*  p.  109.  Bonnet.  Recherche 
frirïufage  des  Fpuiltes,  pag.  327.  Fig.  10  PI.  XXXL 

(f)  Zie  Baker  over  't  M&roskoop  ,  LilD£rmux.ler  s  en 
deeze  Nat.  Mfll.  D.  XVIII.  Stuk,bladz.  194. 

IL  £>3>eu.  XIII.  Stuk. 


430        D  r  i  e  m  a  »  n  I  G  1 

VL*  ging  van  't  Ongédiert  5  dat  altoos  meer  of  mid 
fbeel,  ^  dezeiven  huisvest  en  ze  anders  in  h  kort 
-Hoofd-  ^eiieel  vernielen  zoude.  De  Klander  of  Koorn* 
tor'  en  ^e  Wolf  °£  Koornworm,  zyn  daar  van 
de  voornaamften  (*).  Daar  is  een  klein  Vlieg- 
je, Frit  genaamd ,  door  den  HeerLiNN^us 
ontdekt,  welks  Wormpje  ,  zo  hy  meent,  wel 
het  tiende  of  twintigfte  deel  der  Gerstkorre- 
len ,  die  in  Sweeden  geteeld  worden,  verteert; 
zo  dat  menze  van  binnen  tot  Stof  vermaalen 
vindt,  met  het  Wormpje  of  Pypje  daar  in(f). 
Ander  Ongedierte ,  dat  de  Graanen,  \  zy  in 
of  buiten  de  Aairen,  befchadigt  of  op  vreet  , 
gaa  ik  voorby.  Ik  merk  alleen  aan ,  dat  de 
bewaaring  derzelven  van  groet  belang  is ;  ge^ 
lyk  dan  daartoe ookverfcheide  Middelen voor- 
gefteld  zyn  ,  door  den  Heer  du  Hamel, 
zynde  dezelven  inzonderheid  betrekkelyk  tot 
het  droog  houden  der  Graanen  ,  door  goede 
Bewaarplaatfen  en  Koorn  -  Magazynen  aan  te 
leggen  (j);  Een  nieuwe  Manier,  om  de  Graa- 
nen, zonder  Verfchieten,  te  behoeden  voor 
Broeijiiig  en  Ongedierte,  door  welke  men  de 
Uitvindingen  van  gezegden  Heer  ten  dien  op- 
zigte  aanmerkelyk  meent  verbeterd  te  heb- 
ben, 

CO  het  Mikroskoop  'gemakkelijk  gemaakt,  XXXIV 
en  XXXV,  Hoofdfuik ,  Hoofdftuk,  Piaat  XIII-  Fig.  i£  13. 

ff)  Linn.  Unters,  der  tauben  Ger/ïe*  Stoekht  Verhand r.XII*- 
Band.  van  1750.  p.  185.  Am.  Acad.  Vol.  VIL  p.  418.  j 

G)  Zie  Uitgezogie  Verhand»  111.  Deel  bladz.  349, 


Grasplanten.  ^ 

hen ,  beftaat  voornaamelyk  in  eene  Koorniïoof ,  VL 
waar  in  de  Graanen,  byna  gelyk  de  Bollen  by  Arni.U 
de  Bloemisten ,  in  Bakken  zo  lugtig  worden  S^?F1> 
gelegd  ,  dat  zy  geene  Togtmaaking  behoeven  ,  Tarwl 
moetende  alleenlyk  door  Vuur  wel  gedroogd 
zyn  ,  dat  tot  vernieling  van  de  Eijeren  der 
Schimmel- Diertjes  dient  (  *).    Men  heeft  het 
Koorn,  immers  ,  na  verloop  van'  een  groote 
menigte  Jaaren  ,  in  drooge  Kelders ,  nog  on* 
verteerd  en  goed  bevonden* 

Behalve  het  Brood  ,  welks  overgroote  nnt  Meeb  : 
tigheid ,  aangenaamheid  en  gebruik,  iedereen  enzf^  * 
bekend  is;  heeft  men  niet  minder  dienst  van 
het  Meel  en  de  Meelbloem ,  oudtyds  genaamd 
O/yra  en  Simila,  welk  laatfte  woord  aanleiding 
fchynt  gegeven  te  hebben  tot  den  naam  van 
Semmel  in  't  Hoogduitfch ,  welk  niet  onze  Ze- 
melen ,  maar  het  Meel  daar  uit  gezift  of  Bloem 
van  Meel  betekent.  Dus  noemen  zy  ons  Wit- 
tebrood ,  Semmelbrodt ,  dat  met  den  Latynfchen 
naam  Panis  Simï.agineus  overeenftemt  ,  in  't 
Franfch  Pain  de  Fleur  de  Farine  ,  Brood  van 
Meelbloem;  terwyl  Panis  Siligineus  eigentlyk 
is  Pain  blanc>  in  onderfcheiding  van  Pain  bis 
of  Roggen  Brood  ,  en  by  ons  Tarwe -Brood 
in  't  algemeen  betekent.  Het  gene  nu,  uit 
de  gemalen  Tarw  ,  na  het  uitziften  van  het 
Meel,  overblyft,  dat  noemen  wy  Zemelen  3 

Fur- 

.<*)  Zie  de  zelfde  VII»  D*  blafc  *iu 


IL  Bzzu  XIIL  Stüs^ 


Driemannigé 


.        Furfures,  en,  wanneer  die  grootendeels  in  het 
III.    Meel  gelaten  zyn, dan  wordt  het  Huisbakken- 

JB? D"  kcn ' Brood  CGrof  Brood  0  dat  mM  in  'c  Franfch 
jfa*.  ^  menage  heet.    De  Zemelen  noemt 

men  Son  de  Farine,  in  't  Engelfch  Bran.  De 
Styfzel  is  het  Lymerig  gedeelte  ,  dat  op  een 
byzondere  manier  gehaald  wordt  uithetKoorn. 
In  't  Latyn  noemt  menze  slmylum  ,  dat  is 
Ameldonk,  in  ft  Franfch  Amiclon. 
Medici-    In  hoedanigheden  heeft  de  Tarw,  wat  het 

feïS*?6"  Medicinaal  gebruik  betreft ,  veel  overeenkomst 
met  andere  Graanen.  Men  heeff  al  van  ouds 
geweten ,  dat  het  zitten  met  de  Beenen  in  een 
hoop  Tarwe ,  voor  het  Voet-Euvel  dienftig  was. 
Een  Pap  van  Tarwe -Meel ,  met  Olie  of  Bo- 
ter, dient  zeer  om  de  Verettering  te  bevor- 
deren. Het  is  verzagtende  voor  de  Borst , 
en  ftrekt  uitwendig  ,  zo  om  't  Bloed  te  (tem- 
pen ,  als  tegen  de  Roos  in  't  Aangezigt.  Die 
zelfde  hoédanigheden  hebben  in  het  Styfzel 
plaats,  dat  ook  inwendig  dient,  om  door  zy- 
ne  lymigheid  de  Ingewanden  te  befchutten 
in  een  Roode  Loop  en  andere  fcherpe  Ont- 
lastingen. Ook  wordt  het  in  Oogwatertjes 
gebruikt,  met  Ceruis  en  Papaver -Zaad.  In 
de  belegering  van  Londonderry  diende  het 
tot  Spyze,  en  genas  tevens  den  toen  aldaar 
heerfchende  Buikloop.  De  Zemelen  zyn  , 
met  Azyn  en  Gom  Ammoniak,  tot  Stoovin- 
gen  zeer  nuttig ,  om  inwendige  Verhardingen 

te 


Gras  planten, 


ve  Verdry  ven.    Men  maakt  'er ,  met  Water, 
een  Melk  van,  die  door  wasfchen  de  Huid  zeer  Afdeed 
verzagt,  de  Sproeten  wegneemt,  de  Jeukt  doet  Hoofd* 
bedaaren    en  inwendig  tot  een  Koeldrank ST(hc* 
dient  (*>    Het  Zuurdeeg  maakt  de  Eelt  en  Tam* 
Lykdoorns  der  Voeten  zagr.    Het  verfche 
Brood ,  warm  open  gefneeden  en  met  eenige 
Kruideryën  opgelegd,  heeft  dikwils  zwaar Ko« 
lyk  en  andere  Pynen  fpoedig  doen  overgaan , 
enz  (f). 

(3)  Tarw  met  de  Kelken  vierbloemigi  Buikig  11); 

en  eene  famengeftelde  Aair.  comwfi- 

turn. 

Daar  de  Gebaarde  Tarw,  Froment  Grifon  Aairigi 
ïn  Switzerland  genaamd,  door  verbetering  van 
den  Grond  dikwils  in  Ongebaarde  overgaat , 
gelyk  wy  gezien  hebben ;  .zo  heeft  het  zelfde 
plaats  in  de  Kleur  Van  \  Graan.  Men  onder- 
ïcheidt  het  in  Roode,  Bonte  en  Witte  Tarw, 
waar  van  de  laatfte  het  befte  Brood  geeft; 
maar  de  Roode,  in  Zeeüwfche  of  Vriefche  Ak- 
kers gezaaid,  levert  fpoedig  Witte  Tarwe  uit* 
gelyk  in  tegendeel  de  Vriefche  of  ZeeuvVfche, 

op 

(*)  De  Franfchen  noemen  dit  Eau  Manchè* 
(f)  Viel.  RuTTr  Mat.  Med.  ubi  pluriraa  in  hanc  rem. 
(3)  Triticum  Cal.  quadrifloris  Ventricofis  ,  Spica  coni-» 
pofita.  Syft.  Veg%  XIII.  Trit.  Spica  bafi  Ramofê* 
Hall.  Hek*  N.  1422?  Triticum  multiplici  Spica.  J.  B* 
Hifi.  11.  p.  408.  Lob.  te.  v.  26.  Mor.  S.  fc  1\  u 
£  7. 

Ee 

II.  Deel.  XIII.  Stuk. 


434        Driemanni  (?b  ■ 

VI.  op  fchraale  Gronden  in  de  Betuwe  of  hl  Bra. 
AI]I.EL' bant  overgebragt,  niet  dan  graauwc  of  bruin- 
Hoorn-  achtige  of  zogenaamde  Roode  Tarwe  geeft, 
STllx*  Dit  is  dan  maar  een  verbastering  ,  welke  in  de 
meefte  Planten  en  Dieren,  door  't  Voedzel  en 
Klimaat,  waargenomen  wordt.  Hiervan  zullen 
wy  de  zwaarheid  der  Poolfe  en  de  lekkerheid 
der  Kaapfche  Tarwe  afleiden. 
Wonder-  Weezentlyker  is  't  verfchil  der  Smyrnafthe9 
Taw'  by  ons  Roomfche  of  Turkfche  Tarw  genaamd  % 
en  by  de  Franfchen  Bied  de  Miracle ,  dat  is 
Wonder  -  Tarw.  Deeze  brengt  verfcheide 
groote ,  wel  gevulde  Aairen ,  tropswyze ,  aan 
den  top  der  Halmen  voort,  en  heeft  dus  wee- 
zentlyk  een  Samengeftelde  Aair  of  is  VeeU 
Aairig.  In  Gewas  verfehilt  zy  anders  niet  van 
de  gewoone  Tarw  ,  en  brengt ,  op  fchraa- 
le Landen,  weinig  meer  voort;  gelyk  zy  dan 
ook  in  verfcheide  Provinciën  van  Vrankryk 
verbasterd  voorkomt,  onder  den  naam  van 
Grosfane^  Grosfet  of  Krufet ,  in  Lotharingen  3 
Vlaanderen  en  Artois ,  onder  dien  van  Bh* 
Souri  of  Muizen  -Koorn.  Waarfchynlyk  is  't, 
dat  zy  uit  Barbaryfch  Graan  ,  volgens  den 
Nieuwen  Landbouw,  gepoot  wordende,  wel 
haare  Geftalte  en  Vrugtbaarheid  zou  behou- 
den (*). 

Wonder-    De Franfche  Kruidkenner Adakson,  heeft 

Gerst.  *  , 

by 

(*)  Zie  N.  Landbouw ,  I.  Stuk  ,  bladz.  aofi# 


I 


Grasplanten.  4351 

by  toeval ,  onder  de  Gerst  die  in  't  jaar  1764  VL 
gezaaid  was  in  de  Vlakten  van  Ivry ,  wclkege-  A*i*EL 
duurende  de  Maand  February  waren  over-  HoüF^ 

J  STUK. 

fïroomd  geweest ,  een  dergelyke  Gerst  Aair  Tartff 
gevonden,  waar  van  een  Plant  voortkwam  met 
zestien  Armen,  ieder  een  Aair  draagende,  van 
welken  drie  Veel-Aairig  waren  ;  doch  nader- 
hand is  die  by  zonderheid  van  deeze  Wonder- 
Gerst)  by  hem,  weder  byna  geheel  verdwee- 
nen  (*). 

Onder  den  naam  van  Spreti  -  Wetteen  is  de 
gedagte  Wonder -Tarw  in  Sweeden,  door  den 
!  Hallandfchen  Paftoor  Osbeck,  uit  Duitfch- 
land   ontvangen  en  voortgeteeld  uit  twee 
Verfcheidenheden  daar  van,  welken  eenHoog- 
duitfch  Profesfor  uit  Hongarie  en  Vrankryk 
hadt  bekomen.   Hy  merkt  aan  ,  dat  dezelve 
veel  vrugtbaarer  ware  dan  de  gewoone  Tarw. 
!  Zy  bragt,  naamelyk,  tagtig  Korrels  voort  in 
{  de  Hoofd- Aair  ,  die  nog  vier  of  vyf  kleiner 
|  Aairen  aan  ieder  zyde  hadt  (f).  Lobel  heeft, 
I  nu  meer  dan  twee  Eeuwen  geleeden ,  een 
j  geheel  Veld  vol  daar  van  by  Rysfel  gezien. 
;  Ook  fchynt  Plinius  van  deeze  Tarwe  ,  on- 
der den  naam   van  Centigramm ,  gèwag  te 
maaken.    De  Boeren  by  Lyons  noemden 

het 

{f)  Mem.  de  VAcad.  R.  des  Sciences ,  de  1765.  j?«  960» 
1  j  O&avo. 

I     ("f)  Stockh.  Verhand*  XXXL  Band,  van  't  jaar  1768, 
I  bladz,  64. 

Ee  % 
II.  Deel.  XIIL  Stuk.  " 


436 


DRIEM  ANNIGÏ 


AV1,    het  Blé  qui  truche ,  wegens -de  gefpleetene 
Afdeel. 

:  III-    Aair;  zo  J.  Bauhinüs  aantekent. 

Hoofd- 
stuk. 

IV.       (4)  Tarw  met  de  Kelken  vierbloemig .  Buikig, 

turgS.  ruig,  op  elkander  leggende  en /lomp. 

Dik- 
Aairige. 

De  dikke  ,  gezwollene,  ruige  Aair,  onder- 
fcheidt  deeze  Soort  9  die  met  dat  alles,  door 
den  Heer  Haller,  flegts  voor  eene  Ver- 
fcheidenheid  van  de  Zomer  -Tarwe  gehouden 
wordt.   Hy  merkt  aan  ,  dat  dezelve  ook  ge- 
baard en  ongebaard  voorkome.    Men  zou  ze 
op  fommige  plaatfen,  in  Engeland, Eendebeks- 
Tarw  noemen ,  volgens  Ray, wegens  de  dik- 
te der  Aairen;  doch  die  in  deEngelfchc  tevens 
zeer  groot  en  Afchgraauw  waren  en  gebaard: 
zo  dat  hier  twee  Afbeeldingen  van  Morison 
te  betrekken  zyn,  de  eene  met  een  lange,  de 
andere  met  een  korte  Aair.    By  Nymegen 
groeit  deeze  Tarw,  in  't  wilde,  op  verfchei- 
de  plaatfen. 

(5)  Tarw 

(4)  Triticum  Cal.  quadrifl.  Ventr.  villofis  &c.  Spm 
Plant,  3.  Gort.  Ft.  Belg.  ]\.  N\  125.  Trit*  Radice  an- 
ima Glumis  Villofis,  Ih  Cliff.  24.  R.  Lugdb.  70.  Trit. 
Spica  villola  quadr.  longiore  &  breviore  ,  rotundiore. 
Mor,  Hift.  111.  p.  176.  S;  8.  T.  h  13,  14.  Trft. 
Arift.  Spica  maxima  cineritia ,  Glum*  hirfutis ,  noftra5r 
Raj.  Hift.  1 1 ,  1233,  Hall.  Gott>  V,  I5.       T.  u 


Grasplanten; 


437 


(5)  Tarw  met  tweébloemige  naakte  Kelken,  yjt 
zeer  Zang  gebaarde  B/omen  en  de  Tanden  a™el. 
der  Graat  Haain?.  Hoofd- 

ö  STUK. 

V. 

Deeze,  die  den  bynaam  van  Poolfche  voert,  TrMmpt 
om  dat  zy  in  Poolen  geteeld  wordt,  heeft  eenpooikh™* 
lange  Aair ,  veel  naar  die  der  Rogge  gelyken- 
de,  met  zeer  lange  Baardjes.    De  Korrels  zyn 
wel  de  helft  langer  en  tevens  dikker  dan  die 
der  gewoone  Tarwe:  zo  dat,  indien  de  Kel- 
ken vierbloemig  waren ,  hier  mooglyk  ook 
die  zeer  groote  Soort  van  Tarw,  welke,  vol- 
gens H  a  l  l  e  r  ,  in  Thuringen  gebouwd  wordt 
zou  t'huis  te  brengen  zyn  :  want  die  hadt 
ook  een  zeer  gladde  Aair  (*).  Doch  de  Ver- 
fcheidenheden  van  dit  Koorn  ,  en  deszelfs 
veranderingen  door  den  Grond  ,  de  Behan- 
deling en  het  Saizoen  ,  zyn,  gelyk  die  der 
aödere  Graanen  ,  menigvuldig. 


(6)  Tarw 

(5)  Triticwn  Cal.  bifloris  nudis  ,  Flosculis  longisfime 
Ariftatis  &x.  Sp.  Plant.  4.  Mill.  DiÏÏ.  5.  Trit.  lsevisfi- 
mum  Locuftis  trifloris  &c.  Hall*  Gott,  V.  p.  17,  T.  u 
f.  16.  Trit.  Polonicum.  Pluk.  Phift.  T.  231.  F.  6,  Trit. 
majüs  longiore  Grano  ,  {Hum.  Fol.  Polonicum.  Mor. 
Uts.  f.  8.  An.  pt  Robur  f.  Triticum  Ins.  Gallo  -  Belgis 
Loca  vocatum.  Lob.  Ia  27  ? 

(*J  Trit.  levisfimum  ,  glaucum  ,  Locustis  quadrifloris  , 
duobis  Floribus  Ariftatis ,  duobus  mucronatis,  üelv.  lu* 
choat.  Tom*  11.  p.  209» 

Ee  3 

II.  Deel.  XIII,  Stuk, 


438 


Driemannige 


III. 


(6)  Tarw  met  vierbloetnige  geknotte  Kelken  en 
gebaarde  tweejlagtige  Bloempjes ,  waarvan 
het  middelfle  onvolmaakt. 


STUK. 


vr. 


Trïticum  Dit  Koorn ,  oudtyds  Zea ,  hedendaags  Spel- 
Speite'  ta  genaamd,  in  't  Franfch  Epeautre,  in  't  En* 
gelfch  Spelt -Corne,  in  't  Hoogduitfch  Speltz> 
Dinckel-Korn  of  Zweykorn,  heeft  de  geftalte 
byna  van  Tarw ,  doch  groeit  een  weinig  laa- 
ger  dan  die ,  maar  hooger  dan  de  Gerst.  De 
Bloemen  zyn  wat  Kegelachtiger  dan  in  de  voor- 
gaande en  hebben  kleine  enkelde  Baardjes,  die 
de  Aair  een  ander  aanzien  geeven.  Het  Zaad, 
uit  twee  of  drie  famengevoegde  Koorntjes,  in 
twee  Blaasjes,  beftaande,  is  langer  dan  het  Tar- 
we-Graan  en  fcherp  gerugd,  ros  van  Kleur, 
gaande  niet  gemakkelyk  uit  zyn  Kaf,  zo  dat 
het  gepeld  moet  worden  als  de  Gerst» 

Dit  flag  van  Koorn  is  al  vroeg  onder  de 
Israëlieten  en  Oofterfche  Volken  bekend  ge- 
weest; geiyk  hetzelve  nog  heden  in  Egypte 
en  Arabic  geteeld  wordt.  Ja  Herodotus 
fchryft,  dat  de  Zea  het  eenigfte  Koorn  was 
der  Egyptenaaren  :  waar  van  nogthans  het  te- 
gendeel uit  de  Heilige  Schrift  blykt.   Dat  zy 


C6)  TriticiimCzX.  quadrifloris  truncatis  ,  &c.  Sp.  Plant* 
5.  H.  Ups.  ai.  Gouan  Monspn  57.  Trit.  Flor.  quater- 
nis  y  duobus  fecundis  ,  Glumis  adh^rentibus.  Hall.  Helv* 
N.  1424.  Trit.  Loc.  trifloris  &c.  Hall.  Gott.  V.  p.  17» 
Zea  dicoccos  vel  Spelta  major.  C.  B.  i7^.  22.  Theatr, 
4x2.  Mor.  S.  8.  T.  6.  f#  u 


de 


Grasplanten*  43S> 


dc  eigentlyke  Tarw  niet  is  geweest,  zou  men  vi. 
daar  uit  opmaaken ,  dat  'er  de  Paarden  mede  H*f  * 
gevoerd  werden  ;  voor  welken  de  Tarw  te  vet  S^°0FD' 
cn  zwaar  ,  ja  nadeelig  is,   Ondertusfchen  is  't  £peju 
zeker  ,  dat  de  Ouden  de  Zea  geteld  hebben 
onder  de  Soorten  van  Koorn :  gelyk  de  Spelt 
nog  heden  ,  in  de  vlakke  en  Noordelyke  dee- 
len  van  S  witzerland,  het  voornaamlie  Graan  is, 
zo  de  Heer  Haller  aantekent,  wordende 
ook  in  Swaben  en  Frankenland ,  zo  wel  als  in 
andere  deelen  van  Europa ,  gebouwd, 

De  Spelt  is  van  het  zelfde  gebruik  als  de 
Tarw ,  en  wordt  in  hoedanigheid  gerekend  als 
een  middelflag  tusfehen  Tarw  en  Gerst :  zyn- 
de  het  Brood  ,  daar  van  gebakken,  ruim  zo 
j  aangenaam  en  verteerbaar, doch  niet  zo  voed* 
zaam  als  het  Tarwebrood.   Het  Meel,  inzon- 
derheid ,  is  witter  en  fyner  dan  het  Tarwe- 
Meel,  hebbende  ook  meer  Ly migheid  in  zig; 
zo  dat  het  bekwaamer  geacht  wordt  om  Styf- 
zel  van  te  maaken  ,  daar  ook  wel  de  Spelt 
den  bynaam  van  voert  (  *).    Men  heeft  de« 
zelve  deswegen  Far  genoemd  9  van  't  welke 
FarinoL  af  komftig  is  ,  en  Ador  9  een  byna  ge- 
Iyknaamig  Woord  5  waar  van  het  Graan  den 
naam  kreeg  (f).   Een  zeer  gemeen  Soort  van 

Bier 

(*)  Zea  Amylea  vel  Zeopyron  Amyleum.  C.  P.  Fin. 
22.  Zea  Amylacea.  Mor.  Mijh  III.  S.  8.  T.  6.  f.  3. 
.(f)  Zea  vulgo  Spelta ,  Far  aatiquis  ,  Ador  pofteiio- 
ribus  &  Semen  Adoreum*  Doi>. 

Ee  4 

II.  Deel.  XIÏL  Siuk, 


44^ 


ÜRIEM  ANNICE 


wonococ 

turn, 


VL    Bier  of  Drank,  daar  van  gemaakt,  was  by  dm 

a™ilL'  naam  van  ^tca  bekend. 
Hooro- 

stuk.         (7)  Tarw  met  hyna  drïebhemiee  Kelken  ,  het 
VIT 

Tvitiwm  eerfte  Blommetje  gebaard ,  het  middeljte 

onvrugtbaar. 

Een- 

kouru.  Dit  Graan,  ook  vooreen  Spelt  gehouden, 
verfchilt  daar  van  niet  alleen  doordien  het  maar 
een  enkel  Graan  ineen  Bastje  heeft,  maar  ook 
doordien  het  veel  laager  blyft  en  langer  ge- 
baard is;  weshalve  fommigen  het  tot  de  Gerst 
betrokken  hebben.  Volgens  Gouan  zou  dit 
de  echte  Spelt,  en  de  voorgaande  een  bafterd- 
Spelte  zyn,  De  jLatynfche  naam  is  Briza  >  de 
Hoogduitfche,  om  gezegde  reden  ,  Einkorn> 
weshalve  wy  het  Eenhoorn  heeten ,  zegt  D  0^ 
d onheus.  Men  noemt  het  ook  wel  St.  Pïe- 
ters  Koom,  en  in  't  Hoogduitfch  Blieken.  Op 
de  onvrugtbaarfte  plaatfen  groeit  het  en  wordt 
door  \  Bergvolk  dikwils  gezaaid  ,  doch  is  een 
geer  flegt  en  hard  Voedzel. 


(8)  Tarw 

(7)  Triticivm  Cal.  fiibêriflork  primo  Ariftato ,  inter- 
medio  fterili.  Sjj.  Plant.  6.  Gouan  Monsp.  57.  Tr.  Spi- 
ca  difticha  ,  Flor.  ternis  &c<  Hall.  Helv.  N,  1425.  Gott. 
V,  p.  18.  T.  1.  L  17.  Hord.  diftichum  Spica  nitida,  f. 
Briza  nuncupatum.  Tournf.  Infl.  513.  Zea  Briza  dic- 
ta  f.  monococcos  Germ.  C.  B.  Pin.  £%  Mor,  S.  8,  T« 
&  f*  5,  Briza  monococcos  Dodoaiaei.  I-.OB.  Icy  31* 


Grasplanten, 


44r 


(8)  Tarvv  met  zesbloemige  Kelken  en  eenzydige  vi. 

Bloempjes ,  die  aan  de  tip  gebaard  zyn.  E& 

Hoofd- 

In  Spanje  groeit  deeze  Soort,  die  voorheen STUK# 
Zee  Dravik  was  getyteld»    Men  moet  geens-  Trukum 
zins  denken  dat  het  de  Spaanfche  Tarw  zy :  want  ^fam" 
het  is  een  Gras ,  naauwlyks  een  Span  hoog  ,  Spaan- 
met  geaairde  eenzydige  Bloemen  en  Haairach-*1*16, 
tige  Baardjes.    De  Aairtjes  zyn  zesbloemig  ; 
de  Bladen  Elsvormig  met  geftreepte  Schee- 
den. 

De  volgende,  die  men  eigen tlyker  ookTarw* 
Cras  kan  noemen,  zyn  overblyvende  Planten. 

£g)  Tarw -Gras  met  vyfbloemige  geknotte  Kei-  IX. 
ken  en  ingerolde  Bladen.  Basach- 
tig. 

Dit  is  een  fraaije  Gras -Plant,  in  de  Zuide- 
Jyke  deelen  van  Europa  en  in  de  Levant  groei- 
jende ,  zo  Linn^us  zegt.  Bauhinus 
vondtze  aan  denRhyn,HALLER  in  Wallifer- 

Land 

("8)  Tritftutn  Cal.  fexfloris,  FIosc.  fecundis,  apice  A- 
iiftatis.  Mant.  325.  Festuca  (  manüma J  Spica  lineari 
fecunda  refta,  Flor#  adpresfis  fubariftatis»  Sp,  Plant.  II, 
p.  110.  Loefl.  Itin.  44. 

(9)  Tritlcum  Cal.  quïnquefloris  trnncatis  ,  Fol.  invo- 
lutis.  Am%  Acad.  IV.  p.  26Ó.  Sp.  Plant.  8.  Gort.  Ft* 
Belg,  II.  N.  126.  ïrit*  Rad.  repente  Culmo.  duro  &o 
Halt..  Helu.  N,  1428.  Trit.  Rad»  perenni,  Spie.  folita- 
riis«  Gmel.  S:b.  I.  p.  118.  N.  54.  Gratnen  Tritici  Spica 
muticx  fimili.  C.  B.  Pin.  9.  Prodr.  18,  T.  17.  Theatr, 
532.  Mor.  S.  8.  T.  1.  f,  5. 

Ee  5 

31,  Deeu  XIII.  Stuk. 


44^  D  R  I  E  M  A  N  N  1  G  2 

yT     Land  overvloedig.    Zy  groeit  wel  anderhalf 

Aïdeel.  Elle  hoog,  cn  heeft  Halmen  naar  die  der  on- 
iii. 

Hoorn-  gebaarde  Tarwe  gelykende ,  met  Biesachtige 
TÜK*      Bladen  ,  die  zeer  glad  zyn.  Het  komt  fomtyds 

ook  gebaard  voor  ,  en  groeit  In  de  Duinen  by 

Scheveningen. 

'X.        (10)  Tarw-Gras  met  vierbloemige  Ehvormigt 

Triticum 
repens. 

Voort* 
kruipend. 


gejpitfte  Kelken  en  platte  Bladen. 


Dit  Gras  ,  door  geheel  Europa ,  wegens 
zyne  lange  voortkruipende  Wortelen,  bekend, 
noemt  men  in  't  Latyn  Gramen  Canïnutn  of 
Canarium  ,  waar  van  het  ook  in  't  Duitfch 
Honds -Gras  geheten  wordt.    De  Engelfchen 
noemen  't  Dogsgrafe  y  Couchgrasf^  of  Quick* 
grasf,  dat  overeenkomt  met  onze  benaaming 
Kweek-  of  Kweekgras  y  waarfchynlyk  daar  aan 
gegeven,  om  dat  het  zo  fterk  voortteelt.  An- 
ders noemt  men  't  ook  wel  Peen ,  wegens  de 
lange  Wortels  ,  of  Lidgras  ,  om  dat  de  Hal- 
men in  Leden  verdeeld  zyn;  maar -zulks  heeft 

het 

(iq)  Triticum  Cal.  quadriflorïs  Subulatis  acurninatis, 
Fol.  planis.  Sp.  Plant.  9.  Gort.  Belg.  31»  Gouan  Monsp. 
57.  Ger.  Prov.  iof*  Trit.  Rad.  repente  Fol.  viridibus. 
Fl.  Succ.  105  ,  114.  Gmel.  Sib.  I.  p.  n8«  N.  53.  Hall. 
Hetv*  N.  1426.  Schreb.  Gram*  T,  26.  Gramen  Cani- 
num  fepens  vulgatius.  Mor,  T.  i.  f.  8.  Gram.  Cani* 
num  Arvenfe  f.  Gram.  Dioscoridis.  C.  R.  Pin.  1.  Theatr. 
7.  Gram.  Lolia  Rade.  repente  f.  Qx\  Ofïïcin.  Ariftis  do- 
natum,  Vaill.  Far*  T.  17.  f.  %% 


Grasplanten. 


443 


het  gemeen  met  meer  Gras -Soorten.    Men  VI. 
vindt  het  onder  de  Duinplanten  opgeteld,  by  AnifLi 
den  naam  van  Kritipkoorn.    By  fommigen  heeft  Hoofd* 
het  eenvoudig  den  naam  van  Gras  ,  als  het  al-  Kwek* 
lergcmeenfte;  gelyk  de  Italiaanen  het  Gram'm-gr£ls* 
ga,  de  Spanjaarden  Gramenha  en  Grama  hee» 
ten- 

Zonderling  is  't ,  dat  men  van  dit  zo  beken-  Af beeK 
de  Gras  naauwlyks  goede  Afbeeldingen  heeft  ;dmsen* 
gelyk  To urnefort  reeds  klaagde (*).  Die 
by  D0D0N-/EUS3  in  't  Latyn  onder  den  naam 
van  Gramen,  in  't  Neerduitfch  onder  dien  van 
Lidtgras  of  Peen  ,  vondt  hy  ten  opzigt  van  de 
Aairen  zeer  gebrekkelyk.  By  Taberne- 
mont  komt  'er,  zegt  hy,  een  taamelyk  goe- 
de Afbeelding,  onder  den  naam  Gr  amen  Ca- 
tritium  1,  van  voor,  welke  door  C.  Bauhi- 
nus  overgenomen  is  en  byLoBEL  geplaatst 
onder  den  naam  van  Gramen  Canarium ,  doch 
niet  voldoet  ten  opzigt  van  de  Wortelen.  Met 
reden  gaf  dan  de  Heer  Schreber  een  ver- 
beterde Figuur  van  dit  Gras  aan  't  licht,  op 
eene  Plaat,  waar  zyn  Ed.  tevens  de  menigvul- 
dige veranderingen  aantoont  en  voorftelt^  die 
'er  in  dit  Kweekgras  plaats  hebben. 

Men  kan  dezelven  by  hem  nazien.   Ik  merkVerfcheï- 
alleen  kortelyk  aan  ,  dat  de  Aair  Dolykach-d8nhedeu' 
achtig  is,  gelyk  Monti  dezelve  befchouwd 

heeft 

(*)  Plant.  env.  Paris.  p«  271, 
II.  Deel.  XIII.  Stuk, 


444 


Driemannige 


VI.  heeft  beftaande  het  verfchil  van  dit  Gras 
Ïil  L'  en  het  Dolyk  inzonderheid  daar  in  ,  dat  de 

s?u°k.FD"  Aairties  aaD  de  Halm  hier  niet  in  een  enkelde 
Kweek*  Kelk  begreepen  zyn.  Terwyl  de  Kélken ,  even- 

Sras*  wel ,  niets  itompachtigs  hebben  ,  begryp  ik. 
niet  3  hoe  meest  alle  Autheuren  zig  zo  geduldig 
aan  de  fchikking  van  Linn^us  hebben  on- 
derworpen, om  het  in  't  Geflagt  van  Tarw  te 
laaten.  De  Verfcheidenheden  ,  als  gemeld  , 
zyn  meestendeels  veranderingen:  de  plaatzing 
en  't  getal  der  Aairtjes  en  der  Blommetjes  in 
dezelven  is  geheel  onbeftendig.  De  Slangs- 
wys  voortkruipende  holle  Wortelen  ,  die  ech- 
ter  van  fommigen  voor  Halmen  gehouden  wor- 
den (|),  maaken  het  zekerfte  Kenmerk  uit,  zo 
wel  als  de  platte  Grasachtige  Bladen.  De  hoog- 
te der  knokkelige  opftaande  Halmen  verfchilt 
van  twee  tot  zes  Voeten.  Dit  hangt  groote- 
lyks  van  den  Grond  af ,  zo  wel  als  de  uitge- 
ftrektheid  der  Kruipftaarten ;  des  men  in 
Duitfchlar  d  het  kleine  ,  dat  op  de  Akkers 
groeit,  Loof  kweek;  hetgroote,  in  de  Hoven, 
Snoerkweek  noemt:  waar  van  Hall  er  twee 

by- 

(*)  Hetzelve  noemende  'Gr amen  Lotiaceum  Radice  re- 
pente  f.  G ramen  Officinarum.  p.  42.  Ic.  25. 

(f)  Haller  zegt,  dat  het  voortkruipt  teretibus  Va- 
ginofis  Draconïbus  9  een  zonderlinge  uitdrukking :  hoewel 
Dracones  oudtyds  gebruikt  zy ,  voor  Slangswys  ft  nge- 
rende  Wyr gaard  -  Ranken.  Forskaöhl  hadt  in  Egypte 
Gras- Wortels  gezien,  die  volmaakt  geleekea  naar  ge- 
droogde Slangen,  p,  s6« 


Grasplanten,  445 

byzondere  Soorten  maakt.    Sc opoli  onder-  AJJ^u 
fcheidt  het ,  naar  dat  de  Aairen  gebaard  zyn  nu 
met  een  Haairige  ,  of  ongebaard  met  een  glad-  s£j£°ÏD* 
de  Halm  ;  doch  de  Aairtjes  zyn  altoos  meer  Kweek* 
of  min  gebaard  ,  en  de  grootte  der  Baardjes  §ms* 
hangt  niet  af  van  de  ruigte  der  Halmen.  Of 
dat  Zeekantig  het  gemeene  Hondsgras  gely- 
kende  in  Vriesland,  en  dat  Kleine  Knokkel- 
gras met  lange  Wortelen,  in  Zeeland  aan  de 
Dyken  voorkomende  (*),  weezentlyke  Ver- 
scheidenheden van  het  Kweekgras  zyn, bepaal 
ik  niet. 

Men  meent ,  dat  dit  het  Gras  der  Ouden  Gebruik 
zy ,  by  hun  genaamd  Agroflis  of  Agria  ,  dat  J^^0* 
is  Landgras;  waarvan  Pliniüs  fchryft,  dat 
het  een  knokkeligen  Wortel  heeft,  die  met 
Leedjes  voortkruipt ,  en  uit  den  top  nieuwe 
Wortels  fpreidt,  waar  van  de  Egyptenaars,  in 
j  de  eerfte  tyden  ,  zouden  geleefd  hebben ;  al- 
zo dezelven  zoet  zyn,  tot  Voedzel  (trekken- 
de voor  Menfchen  en  Beeften  (  f  )•  Heden- 
daags fchynt  dit  aldaar  geen  plaats  te  heb- 
ben; maar  de  zogenaamde  Wortels  worden 
nog  heden  in  het  Napelfche  tot  Voedzel  der 
Paarden  gebruikt :  't  welk  ook  wel  in  Opper- 

Gel- 

(*)  Gramen  Mant.  vuig.  Canino  flmile.  Mor.  Boerh. 
Item:  Gramen  Gcniculatum  parvum  Arenoforum  Agge* 
rum  &c.  Zie  Gort.  FL  Belg  32. 
(jfj  Hall.  Helv*  inckoat*  II.  aio* 


ïï,  Deel,  XIII.  Stuk* 


Driemannige 


VI.    Gelderland, in  de  Bergachtige  deelen  van  Sile- 
Ain.EL*  zie>  en  waarfchYn'yk  °P  veele  andere  plaat- 
Hoofd,  fen  ,  gefchiedt.    Voor  het  Rundvee  ,  inzon- 
5TüiC*     derheid  dat  op  't  Kalven  ftaat,  zynze  ook,  by 
gebrek  van  Hooy  ,  zeer  nuttig.  Nu  en  dan 
*  ito/,  gebruikt  men  de  Graswortelen*,  in  fchaars- 
Qraminis  hei(J  yan  Koorn>  tot  Levensmiddelen  voor  de 

Menfchen;  't  welk  nog  geen  twintig  Jaar  ge- 
leeden in  Saxen  gebeurd  is.  Men  gaat  dan 
van  de  gemalen  Wortels  ,  met  eenig  Meel 
Haar  by ,  zelfs  Brood  bakken  (f ).  Anders  wor- 
den zy  weinig  geacht ,  en  met  het  Gras ,  dat 
men  zo  veel  mooglyk  is  uitroeit ,  op  hoopen 
gefmeeten  ,  en  verrot  zynde,,  tot  Mest  ge- 
bruikt. Elders  worden  zy  zorgvuldig  opge- 
zogt  3  en  zelfs  geteeld  ten  dienfte  der  Ge- 
neeskunde ;  dewyl  men  ze  onder  de  Winkel- 
middelen telt ,  en  veel  gebruikt  in  Dranken , 
die  tot  Bloedzuivering  ,  Verkoeling,  Verzag-, 
ting  van  Scherpheden  en  Uitloozing  der  Vog- 
ten  (trekken.  Men  teltze  onder  en  gebruikt- 
^Rad.  A-zt  dus  voor  Openende  Wortelen  f.  In  Vrank- 
penetjes  ^  ^  ^erze]ver  gebruik  in  Koel-  en  Borst- 
dranken  zeer  gemeen.  In  Engeland  gebruikt 
men  ook  wel  de  Wortels  van  de  Veld-Haver , 
}  Bladz.hier  voor  befchreeven  | ,  en  elders  andere 
339>       Gras  -  Wortelen ,  in  plaats  van  dien. 

Nadeel  Dat  de  Kweek  den  naam  van  Honds -Gras 
Kweel:-  bekomen  heeft,  om  dat  de  Honden,  hunne 
en  nuttig- Maag  overladen  hebbende,  daar  van  eeten  om 

te 

(•O  Linnt.  Schoné  Reife,  p.  63 . 


Grasplanten.  44^ 

te  braaken,  is  wel  mooglyk  ;  hoewel  zy  ook  ^( 
ander  Gras,enmisfchien  dat  wegens  defcherp-    itt.  * 
te  der  Bladen  dienftiger  daar  toe  is  ,  verkie- s^°rD- 
zen.    De  Franfche  naam  Chiendent>  gebrui-  Kweek* 
kelyk  voor  't  Gras  in  't  algemeen  ,  is  niet  hier^^ 
van  ,  maar  van  de  Scheuten  ,  die  naar  een 
Hondstand  gelyken^  afleidelyk.   Het  voort- 
loopen  der  Halmen  of  Wortelen  onder  de 
Grond,  tot  verfcheide  Ellen  langte,  maakt  dit 
Kweekgras  zeer  gehaat  en  fchadelyk,  zo  by 
de  Landlieden  als  Tuiniers,  en  de  uitroeijing 
zeer  moeielyk;  alzo  het  minfte  Stukje  vaneen 
Wortel ,  dat  in  of  op  den  Grond  leggen  blyft , 
een  nieuwe  Plant  geeft.  De  benadeeling,  wel- 
ke het  aan  het  Koorn,  aan  goed  Gras,  aan  de 
Moeskruiden  en  Peul vrugten  toebrengt ,  is  zeer 
groot ;  maar  het  zou  ,  door  gezegde  hoeda- 
nigheid, misfchien  met  vrugt  kunnen  gebruikt 
worden  ,  om  Wallen,  Dyken,  Paden,  vast 
te  maaken,  en  inzonderheid  om  de  Zand- Ver- 
ftuivingen  op  een  fpoedige  manier  voor  te  ko- 
men ;  aangezien  het  zig ,  zeer  gemal  kelyk , 
door  aan  linkjes  gefneeden,  verfche  Wortels 
laat  voortplanten         Dus  flrekt,  het  gene 

in 

CO  Zie  't  Werk  van  den  Heer  Sc  reb er  ,  over  de 
Grasplanten ,  als  boven ,  die  van  de  manieren  van  Uit- 
roeijing zeer  omftandig  fpreekt  en  een  Lyst  geeft  van 
by  de  vyftig  Gras- Planten  ,  door  haare  voortloopende 
Wortels  ook  hier  toe  dienfïig.  Te  manier  .  zegt  hy ,  wordt 
ïnzyn  Vaders  Aujjeizung  ,wie  der  Fiugzand  Jtehend  zu  ma* 
.ffm  ,  Leipzig ,  1704 ,  omitandi^er  voorgedragen, 

U.  Deel.  XIIL  Stuis, 


44B 


D  R  I  E  M  A  N  N  I  C  £ 


VI.  in  't  ecne  opzigt  fchadelyk  is ,  in  't  andere  ten 
Afdeel,  Rentte  van  de  Huishouding  der  Natuur,  en 
Hoofd-  men  ziet,  dat  'er  niets  nutteloos  gefchapenzy. 

STUK. 

Xi#  (il)  Tarw-Gras  met  veeïbloemige  Kelken  ,ge« 
Triticum  Jpitjie  Blommetjes  en  eene  Takkige  Aair.  ' 

mum. 

Zeekaa-  Dit  9  aan  de  Zeekusten  van  Eds;eland  en 
tig,        .  . 

Vrankryk  waargenomen  ,  Dolykachtig  Gras , 

is  zeer  klein  en  hard  :  zo  dat  het  misfchien 

de  kleinfte  Soort  der   gedagte  byfborten 

van  het  voorgaande,  aan  de  Dyken  van  Zee- 1 

land  groeijende  ,  wel  kon  zyn.   Het  heeft  de 

Halm  een  Span  lang,  eenigermaate  Takkig; 

de  Bladen  ook  van  die  langte ,  met  paarfch- 

achtige  Scheeden  :  een  Takkige  Aair ,  byna 

gepluimd ,  met  platte  agt-  of  tienbloemige 

Aairtjes  ,  overhoeks  ,  aan  den  voet  dikach- 

tig^  ongedeeld  en  eenzaame  inde  mikken. 

(12)  Tarw-Gras  met  byna  vierbloemige  Kei* 
Te^e/Mm.  %èp'9  fpitfè  ongebaarde  Blommetjes  en  Bor- 

ftelige  Bladen.  Aan 

(11)  Triticum  Cal.  multifloris  ,  Flosculis  mncronatis , 
Spica  ramofa.  Sp*  Plant,  io*  Poa  Pan,  Ramofa,  Flor. 
altern.  fesfiiibus.  R«  Lugdb.  274,  Feftuca  Pan.  coarfta- 
ta  fecunda  &c.  Ger.  Prov.  94.  Gramen  pumilum  Lolia- 
eeo  fimile.  Raj.  AngU  111.  p,  395.  Gr.  exile  duriuscu- 
lum  maritimum.  Pluk.  Php.  T.  32.  f.  7.  Gr.  Maritimum 
Panicula  Loliacea.  C,  B.  Pin.  8.  Prodr.  19.  Mor»  S# 
$.  T.  2.  f.  6. 

(12J  Triticum  Cal,  fubciuadrifloris ,  FIosc.  muticis  acu- 


Grasplanten 


U9 


Aan  de  Wegen  komt  dit  in  Provericè  voor, 
gelykhet,  in  fommige  Velden  ,  in  Switzerland  111. 
waargenomen  was  door  den  Heer  Haller  ,  s^^rD" 
ïn  grootte  zeer  verfchillende  ,  een  Voet  of 
anderhalf,  ja  twee  Voeten  hoog  ,  doch  zeer 
fyn  van  Gewas ,  met  Draadachtig  dunne  Hal- 
men en  Borftelachtige  Bladen ;  alle  Bloemen 
geaaird  ,  van  vier  of  vyf  tot  agt  en  meer  in 
een  Aairtje.  IndeZuidelyke  deelen  van  Vrank* 
ryk  valt  het  maar  een  Span  hoog  ,  met  minder 
én  kleiner  Bloemen* 

(iq)  Tarw-Gras  met  eenzijdige  ,  ongehaarde  XIIL 
*  Kelken,  overhoeks. 

1e. 

Op  de  Kusten  van  Italië  en  Vrankryfc  aan  de  Eenzydigs. 
Middellandfche  Zee  groeit  dit  kleine  Gras- 
plantje j  naauwlyks  een  Duim  hoog.  J.  B  a  u- 
hinus  geeft  'er  de  Afbeelding  van,  waar  üit 
blykt,  dat  de  Aairtjes  Dolykachtig  zyn,  gelyk 
in  alle  de  vier  laatfle  Soorten,  die  weezentlyk 
wel  tot  het  Geflagt  van  Dolyk  hadden  mogen 
t'huis  gebragt  worden. 

t)us 

tis,  Fol.  Setaceis.  Sp.  F(mt  7.  Trifc.  Rad.  Fïbrofa,FoU 
^nguftisfïmis.  Hall.  Eeïv,  N#  1430.  Feftufca  Spica  fecun- 
da  retta  &c.  Ger.  Prov.  96.  Gramen  Loliaceum  minus 
Spica  fimplici.  C.  B.  Piül  9.  Frodr.  11.  Mor.  S.  T% 
*♦  3< 

(13)  Triticum  Cal.  unilateralibus  alfcernïs  muticïs.  Mani* 
35.  Gramen  minimum,  J.  B.  Hifi.  II.  p.  465 ,  Gr.  pu- 
£Uum  Unciate  Panicuia  Loliacea*  Bocd,  Mm*  Z«  T.  sf* 
Ff 

JL  Deee.  xjil  smi. 


DRIÏMURtCÏ 


VI*  Dus  heb  ik  de  Grasplanten  befchreeven  > 
AnLBL'  die  drie  Meeldraadjes  hebben  en  twee  Stylen 
sTui£rEH  of  Stempels  ,  een  getal  uitmaakende  van  ne- 
gen-en-twintig Geflagten.  Van  die  3  welke 
drie  Stylen  of  Stempels  hebben,  had  ik,  om  de 
gelykvormigheid ,  ook  nog  tot  deeze  Afdee* 
ling  befpaard ,  het  Geflagt  van 

E  R  i  o  c  a  u  l  o  n,  Kanthalm. 

Dit ,  hoewel  door  Bladen  en  Gewas  naar  de 
Grasplanten  zweemende,  heeft  kantige,  geen 
ronde  Halmen,  die  met  Bolletjes ,  op  de  wy~ 
ze  der  Samenteelige  Kruiden,  byzonderlyk 
gelyk  in  het  Kogelhuid  (*)  ,  getopt  zyn.  Dee- 
ze Hoofdjes  hebben  een  gemeenen  Schubbi- 
gen  Kelk,  gelyk  de  Madelieven;  de  Bloem- 
pjes, daar  het  Hoofdje  uit  famengefteld  is, 
beftaan  uit  drie  gelyke  Blaadjes  en  hebben  het 
Vrugtbeginzel  met  drie  Meeldraadjes  gekroond, 
behalve  de  drie  Stylen  voorgemeld.  Hier  van 
komen  de  volgende  Uitheemfche  Soorten  voor* 

j  (i)  Kanthalm  met  een  driehoekige  Halm ,  De* 
fY%l°tTan  genvormige  Bladen  en  een  Eyrond  Bolletje. 

gulare.  jyt 
Driehoe*  **** 


(*j  Zie  li  D.  VIL  Stuk,  bladz,  nq. 

(ij  Eriocmlon  Culmo  triangulari,  Fol.  Enfifbrmibns , 
Capitulo  ovato.  Syft.  Nat.  XIL  Gen.  100.  Veg.  XIII.  p. 
109.  Plantagïnella  Aurea  Alopecuroides  Braüliana.  Fol. 
Gramineis,  Breyn  CenU  <T.  50.  Mor.  HiJU  Hl»  Jfc  Z$$* 
T.  16.  f.  *?. 


G  R  A  S  P  L  A  ft  T  Ë  451 

Dit  is  een  zeer  klein  Plantje  uit  Brafilie  af-  jVi. 
komftig,  dat  naar  de  Smalbladige  Weegbree  Iïf. 
wel  wat  gelykt,  doch  de  Bladen  Grasachtig  s^bn' 
heeft  en  glad  ,  uit  den  Stoel  voortkomende , 
waar  tusfchen  menigvuldige  ,  wel  tot  vyftig  , 
dunne  Steeltjes ,  van  twee  of  drié  Duimen  lang- 
te,  die  op  't  end  ieder  een  Hoofdje  hebben 
mét  Pluis  van  Aichgraauwe  Kleur ,  waar  in 
kleine  geele  Blommetjés ,  als  Gouden  ftippen , 
uitblinken. 

(2)  Kanthalm  met  een  vyf hoekige  Halm  ,  De-  TL 
genvormige  Bladen; de  aïgemcene  Kelk  vyfi  tonqvïï^ 
bladig.  fa,Tg*~ 

(2)  Kanthalm  met  een  zeshoekige  Halm  en  De-  ki^f  °^ 

genvormige  Bladen.  IIT. 

Sexangiï* 

(4)  Kanthalm  met  een  zeshoekige  Halm  m  ^-^zeshoe- 
Jlelachtige  Bladen*  Op  kis- 

IV-, 

(2)  Eriocaulon  Culmo  quinciuangulari ,  Fdl.  Enfiform.  QQ^fig* 
Cal.  univ.  pentaphyllo.  Fl,  ZeijU  48.  Scabiofa  Graminea 
midicaulis.  &c.  Pluk.   T.  221.  f.  7.  Rliandalia  Made- 
raspatana ,  Gram.  folio ,  Globulifera.  Pet.  Mus.  Burm. 

FU  Ind,  p,  30.  •  ' 

(3)  Eriocaulon  Culmo  fexangulari  ,  Foli»s  Enfiformi- 
bus.  Ft.  Zeijl.  49.  Burm*  F/.  Ind.  p.  31.  T.  9,  f.  4.  Gr. 
junceum  Cap.  albis  aphyllis.  Burm.  Zcyh  108.  Gr.  Jun~ 
cfcum  Ind.  Or.  minus  ,  Capit.  rotundo  &c.  Pluk.  Mant.  48. 

CO  Eriocaulon  Culmo  fexangulari,  Fol.  Setaceis.  Fl9 
Ztijh  50.  Rhandalia  Malabarica  Capiliaceo  folio.  Petj 
Gat.  T,  53.  f.  I0.  HqïU  Mal.  Xil.  p.  129.  T.  63.  BltrM* 
F/i  Ind.  p.  31. 

Ff  a 

II.  Deel.  XIII.  Sitfli. 


452 


Drieman  nice 


aZIzv.  °P  Ceylon ,  Malabar  en  elders  aan  de  Vaste 
ïn.  Kust  van  Indie,  komen  deeze  voor,  het  laatfts 
txm^D'  inzonderheid  op  Waterige  plaatfen.  Het  Zes* 
hoekige  onderfcheidt  zig  bovendien  van  het 
voorgaande,  doordien  het  de  Kelkblaadjes  van 
liet  Hoofdje  niet  fmal  maar  rondachtig  heeft  , 
gelyk  zy  ook  in  myn  Ceylonfch  Exemplaar 
zyn,  Hetzelve  is  duidelyk  uit  Kafachtige 
Schubbetjes  famengehoopt,  gelyk  Plukenet 
daar  van  getuigt.  Het  laatfce  verfchilt  door- 
dien de  Bladen  volftrekt  Borftelachtig  zyn,  en 
heeft  de  Halm  in  een  Vliezige  Scheede  befloo- 
ten,  't  welk  in  het  myne  ook  plaats  heeft, 
welks  Bladen  niet  Borftelig  zyn.  Het  bereikt, 
zegt  Hermannüs,  omtrent  een  Voet  hoog- 
te: het  myne  zes  Duimen :  zo  dat  dit  zekerïyk 
tot  de  Derde  Soort  behoort.  De  Worteltjes 
van  het  Borftelige  zyn  verfpreid  in  't  Water. 

V.  (5)  Kant  halm  met  een  tienhoekige  Halm  en 
t^De-'  Degenvormige  Bladen. 

ccingulare* 

^^a"  Dit  laatfte  ,  dat  op  Waterige  plaatfen  in 
Noord -Amerika  groeit,  heeft  de  Halmen  nu 
korter  dan  langer  en  de  Hoofdjes  ook  grooter 

en 

(5)  Eriocauton  Culmo  decangulari ,  Foh  Enfiformibus* 
Gron.  FL  Virg.  p.  15.  Erioc.  Noveboracenfe,  Capit.  al- 
bo  globofo.  f.  Globularia  Americana ,  Statices  hand  ab- 
fimilis&c.  Pluk.  Amalih,  T.  409.  f.  5.  Rh andalia  Ame- 
ricana procenor.  Pet.  Gaz.  T.  6.  f#  2.  GJobuIarise  affi* 
iiis  Aquatica  &c,  ClayT.  N.  234  &  439, 


Grasplante  453 

en  kleiner ,  harder  en  zagter ;  mooglyk  naar  Vi. 
den  Grond  en  de  diepte  van  't  Water.  Om-  Fïn^ 
ftreeks  Nieuw  Jork  is  het  gemeen.   Het  ge-  S^°°FJ 
lykt  zeer  naar  hec  Kogelkruid,  hebbende  dun- 
ne ongebladerde  Grasachtige  Halmen  of  Stee- 
len ,  en  weinige  op  den  Grond  leggende  Bladen 
als  van  Gras.    Op  den  top  van  ieder  Steel , 
die  zwartglanzig  gewold  is,  komt  een  witach- 
tig Kogelrond  Hoofdje.    Volgens  de  Waar- 
neeming van  den  Heer  Hope  zyn  demiddel- 
fte  Blommetjes  van  hetzelve  Mannelyk,  die 
aan  den  Omtrek  Vrouwelyk.  ieder  in  zyn  ei» 
gen  tweebladig  Kelkje :  zo  dat  deeze  Plant  tot 
de  Klasfe  der  Eenhuizigen  3  dat  is  die  Man- 
uelyke  en  Vrouweïyke  Bloemen  draagen ,  be- 
hooren  zou:  maar  dit  in  de  voorige  Soorten 
nog  niet  blykende ,  welke  ook  door  drievou- 
dige Zaaden  vqrfchillen  ;  heeftze  onze  Ridder 
nog  hier  gelaten  (*). 

IV.  HOOFD- 

00  Vid.  Mant,  alt.  p.  167.  Ubi  novus  Chara&er  pro- 
|?onitur. 


Ff  3 

ÏI.  Deel.  XIII.  Stuk, 


454 


ZESM  ANNïGS 


VL 
TlooïD- 

«w.'  IV.  HOOFDSTUK. 

•Befchryving  ^.ZesmannigeGrasp  lan« 
ten,  tot  welken  de  Ryst,  de  Bloembiezen, 
en  eenige  anderen  moeten  fhuis  gebragt  wor* 
den. 

riïzzx  weinige  Grasplanten  hebben  zes  Meel- 
draadjes  in  ieder  Bloempje.  Ik  heb  9 
behalve  de  Bloembiezen  ,  nog  twee  andere 
Gefiagten,  buiten  de  Ryst ,  hier  toe  betrok- 
ken, als  volgt. 

J  u  n  c  u  s,  Bloembies. 

Dit  Geflagt,  't  welk  wegens  de  Biesachtige 
Geftalte  hier  t'huis  behoort ,  heeft  de  Vrugt- 
maakende  deelen  Bloemachtiger  dan  de  ande- 
re Biezen;  weshalve  ook  de  vermaarde  Tour- 
^efort  een  zesbladige  Bloem  aan  't  zelve  toe- 
gefchreeven  hadt  (*),  maar  volgens  den  Heer 
L  i  n  n  je  u  s  is  dit  de  Kelk ,  en  de  Bloem ,  dien- 
volgens,  Bladerloos.  Het  behoort  tot  de  Een* 
wyvigen>  dat  is  die  maar  een  enkelen  Styl  heb- 
ben, in  de  Zesde  Klasfe,  en  heeft  een  Zaad- 
huisje met  ééne  holligheid.  Hier  van  komen 
$e  volgende  Soorten ,  meest  Europifche , 
L  Ypor» 


\Tid.  Lid.  Botan.  y<  246.  Tab*  12?., 


Grasplanten  45S 


voor.  Zy  worden  in  zodanige  die  naakte  en  A^ 
die  gebladerde  Halmen  hebben,  onderfcheiden.  IV. 

Hooïd* 

STUK. 

L  Met  naakte  Halmen. 

(i)  Bloembies  met  de  Halm  byna  makt,  l 
Spilrond  ,  gefpitst  ,  hebbende  aan  9t  endm^sCUS 
een  Pluim  ,  met  een  tweebladig  Doomach-  Scherpe, 

tig  Omwindzeh 

Op  Moerasfige  plaatfen  aan  de  Zeekusten 
van  Engeland,  Vrankryk  en  Italië,  als  ook  by 
ons  op  het  Koegras  by  de  Helder  ,  komen 
deeze  voor,  die  men  zelfs  in  Languedok door- 
gaans Jouns  noemt ,  ais  zynde  aldaar  de  ge- 
mecne  Bloembiezen,  in  't  Franfch  ffincs  ge- 
naamd. Men  onderfcheidtze  ,  in  't  Hoog- 
duitfch  ,  Engelfch  en  Hollandfch ,  naauwlyks 
met  een  algemeenen  naam  van  de  Biezen.  Zy 
heeten  Scherpe  ,  om  dat  zy  fteekende  punten 
hebben  en  men  fchryft  'er  Hoofdjes  aan  toe  , 
als  die  van  't  Sorghum !  om  dat  dezelven  be- 
'ftaan  uit  tropjes  van  lang  gedeelde  Bolletjes. 
Deeze  Hoofdjes  maaken  de  Pluim  uit,  die  ge- 
woonlyk  laager  is  dan  de  top  der  Halm,  doch 

in 

fi)  ttfumiis  Culmo  fubnudo  tereti  mucronato  &c.  Syft. 
Nat.  XII.  Gen.  433.  Feg.  XIII,  p.  279.  Gort.  Belg, 
99.  Goüan  Monsp%  182.  Ger.  Prov.  138.  Junciis  acutus 
Capit.  Sorghi.  C.  B.  Pin.  11.  Prodr.  21.  J.  B.  Hif*.  II. 
p.  520,  fi.  Juncus  acutus  marieimus  Anglicus.  Raj.  Hijt. 
1303.  Mor»  S.  8-  T.  10.  £  14  &  15, 
Ff  4 

D.  Pjeel.  XIII.  Stuk. 


ZES  M  ANNIGE 


VI.  3   in  eene  Verfcheidenhaid ,  in  Engeland  gevon- 
^nv?  den,  hooger.    Ieder  Pluim  is  gefchoord  door 
Mqofd-  een  dubbeld  ftekelig  Blaadje. 

ir.        (2)  Bloembies  met  de  Halm  naakt  3  gejïreh 
fiuncus  eii  em  zydeiinas  Hoofdje. 

eonglome-  -  r  * ,    *ö  J 

TiïtUS. 

Gekropte.    (3)  Bloembies  met  de  Halm  naakt,  gefirektr 

Effufas  m  een  zydeiïng$  Pluimpje. 

U  itge- 

breide.        (4)  Bloembies  met  de  Halm  naakt ,  aan  den 

IV.  top  Vliezig ,  omgekromd  3  en  een  zydelingfe 

Inflexms*  jZ7  . 

Orogeboo-  Fluim. 
gene. 

Deeze  mag  men  wel  de  Gemeene  Biezen  noe- 
men der  middelfte  en  Noordelyke  deelen  van 
Europa;  hoewel  zy  niet  de  gewoone  Matten? 
Biezen  zyn,  waar  van  de  grove  Matten  gevlog- 
en 

00  Sfuncus  Culmo  nudo,  ftrzcto ;  Capitulo  laterali,  Gort: 
Metg.  99,  Gouan  Monsp.  183.  Ger.  P/oz/.  138.  F/.  Suec. 
278  ,  298»  R.  Lugdb.  44.  luncus  Caule  nudo ,  Fol.  ter.  mol- 
libus  j  Pan.  conglomerata.  Hall.  N.  1312.  Juncus 

vis  Panicula  non  fparfa.  C.  B.  Fin%  12.  Thmtr.  183. 
Ju  neus.  Gam.  Epit.  780.  Lob.  Tc.  84. 

(3J  Sfuncus  Culmo  nudo ,  ftrifto  ;  Panicula  lateraÜ. 
Gort.  Btlg.  99.  Gouan  Monsp.  183.  Ger.  Frov.  139. 
F/or.  aSW.  279,  299.  R»  Litgdb.  44.  Juncus  Var. 
Hall.  N.  1311*  ^  Junc  Culmo  nudo  acuminato , 

ad  bafln  Scmamato  ,  Flor.  fesfilibus  ;  /?.  Idem  Flor.  pe- 
cluncuiatis.  FL  Lcipp*  116,  117.  Gron.  Vivg.  38.  Jun- 
cus laevis  ,  Panicula  fparfa  ,  major.  C»  B.  Fin.  12.  Theatr. 
182.  Juncus  lsevis.  Doa  Pempt.  606.  Lob.  Ic.  84. 

(4)  guncus  Culmo.  nudo  ,  apice  membranaceo  incur- 


Grasplanten. 


4J7 


ten  worden.  Zy  hebben  ook  in  lang  die  hoog-  ^  VI, 
te  niet ,  maar  zyn  evenwel  tot  Vlegtwerk  be-  iv.^ 
Ivwaam  en  komen  niet  minder  menigvuldig  opJ^°FIH 
fommige  Moerasfigeplaatfen  in  ons  Land  voor; 
inzonderheid  de  twee  laatften.  Ook  wordt  het 
vooze  Merg,  daar  uit,  wel  gebruikt  tot  Pit  in 
de  Lampen»  Door  uitdrooging  wordt  het  zo 
Hgt3  dat  men  'er  dingetjes  van  maaken  kan  9 
die  als  Pluimpjes  in  de  Lugt  vliegen.  Men 
noemtze  Onfcherpe  of  zagte  Biezen  ,  om  dat 
derzei  ver  punten  ,  hoewel  fpits,  niet  ftyf  zyn 
noch  ficeken  ;  maar  r?q  laatstgenoemde  yoe- 
ïen  den  naam  van  Tzer*  Biezen,  om  datzyzo 
hard  zyn,  dat  zy  van  Kastemaakers  en  andere 
Werklieden  in  glad  Hout ,  tot  het  polyften 
daar  van  gebezigd  worden.  Ook  zyn  dezel- 
ven,  wegens  de  hardheid  en  taaiheid,  volgens 
fommigen,  tot  binden  en  tot  Touwwerk  zeer 
bekwaam. 

De  vermaarde  Haller  merkt  de  Tweede 
aan  als  eene  Verfcheidenheid  van  de  Derde, 
cn  de  Eerfte  zou  laager  vallen ,  hebbende  de 

Hal- 

vo  ,  Panïcula  laterali.  Gort,  Belg.  99.  Gouan  Monsp. 
i$3.  Gee.  Prov.  139.  Juncus  Caule  nudo,  Fol.  ter* 
fttiais,  Pan.  laterali  fparla.  Hall.  Helv,  N.  131 1.  Jun- 
cus acumine  reflexo  major.  C.  B.  Pin.  12.  Prodr.  184. 
&.  Junc.  acumine  reflexo  alter.  C.  B,  Pin.  12. 
Juncus  Panicula  univerfali  Cnlmo  longiore ,  fecundariis 
fparfis.  Guett.  Stamp.  412.  Juncus  acntns  PaniculS 
fparfa,  C.  B,  Pin.  n. 

Ff  5 

\l.  Deel.  XIIL  Stuk, 


4J* 


Zesmanhige- 


VI.  Halmen  maar  een  Elle  hoog.  Linn/eus twy * 
Afdeel.  ^q  ^  in  s weeden  ,  of  de  gekropt heid  der 
Hoofd-  Bloemen  wel  een  Soortelyk  verfchil  uitmaakte 
van  derzelver  uitgebreidheid  3  die  trapswyze 
verandert.  In  Lapland  twyfelde  zyn  Ed.  aan 
het  weezentlyke  verfchil  der  Tweede  en  Der- 
de. Men  bevindt  dat  zy  in  de  Tuinen  haare 
Verfcheidenheid  behouden.  Ik  heb  uit  Japan , 
door  den  Heer  Th un berg  verzameld,  zo 
wel  de  Gekropte  als  de  Uitgebreitie  Bies  be- 
komen. 

V*  (5)  Bloembies  met  eene  naakte ,  Draadach- 
wËformis  **Se  >  knikkende  Halm  en  eene  zydelingfe 

Draad-  Pluim. 
Jichtige. 

De  dunheid  der  Halmen,  byna  als  Draaden, 
geeft  den  bynaamaan  deeze,  die  hier  en  daar5 
op  Veenige  ,  Moerasfige ,  onder  Water  ftaan- 
de Gronden,  zo  wel  in  Switzerland,  tusfchen 
de  Gebergten ,  als  in  Lapland  voorkomt ,  en 
inzonderheid  ook  door  de  ongemeen  laage 
plaatzing  van  het  Bloempluimpje,  byna  op  de 
helft  der  Halm  5  verfchilt* 

(6)  Bloem* 

(5)  guneus  Culmo  nudo,  Filiformi,  nutante,  Panicu- 
la  iaterali.  R,  Lugdb.  44.  Geon»  Vhg.  152.  FL  Suec* 
280  ,  300.  Juncus  Fol.  mollibus  &c.  Hall.  Helv*  N.  1313. 
Juncus  parvus  &c*  Raj.  AngL  111.  p.  432.  FL  Lapp. 
118.  Juncus  laevis  Panicula.  fparfa  minor.  C.  B.  Piut  12» 
Theatr.  183.  Scheuchz.  Gram.  347.  T.  7.  f.  u 


Grasplanten. 


459 


(6)  Bloembies  met  de  Halm  makt  5  aan  V  VI. 

dricbladig  en  driebloemig.  Afdeel, 

Hoofd* 

Op  de  Zwitzerfche  Alpen  ,  zo  wel  als  op  de  *Tü*v| 
Laplandfche  Gebergten  zyn  deeze  Biezen ,  die  Sfumns 
de  Koude  Gewesten  beminnen,  zeer  gemeen/^j^dee«« 
Zy  maaken  'er  dikke  Plaggen,  uit  welken  Hal-lise* 
men  voortkomen  van  ongevaar  een  Span  lang* 
te,  die  zig  aan  't  end  in  drie  en  fomtyds  ook, 
doch  zeldzaam  ,  in  vier  dergelyke  Blaadjes 
verdeelen  ,  welke  in  de  mikken  de  tropjes  van 
Bloemen  bevatten.   De  Bladen ,  welke  zy  me- 
de uit  den  Wortel  uitgeeven  ,  zyn,  gelyk 
in  de  andere  Bloembiezen  ,  niet  dan  onvol- 
maakte Halmen. 

(7)  Bloembies  met  makte  Halmen  ,  Borftel-  ylr 

achtige  Bladen  en  gekropte  ongebladerde  Squarra* 

Hoofdjes.  ^Rappïgei 

Niet 

(69  juncus  Culmo  nudo  »  Foliis,  Floribusque  tribus 

terminaiibus.  FL  Lapp.  119.  Ft.  Snee.  281 ,  301.  R,  Lugdb* 

43.  Juncus  acumine  reflexo  trifidus.  Hall»  Helv.  N« 

1315.  Junc.  ac.  reflexo,  minor  et  trifidus.  C,  B.  Pin.  12. 

Prodn  22.  Theatr.  186.  Juncoides  Ali^trifidum.  Scheuchz, 

Gram.  325,  Oed.  Dan.  T*  107. 

(7)  fifunens  Culmo  nudo  y  Foliis  Setaceis,  Capitulis  glo* 

meratis  aphyllis.  Gort.  Belg.  ioo#  Gouan  Monsp.  183. 

FL  Suec.  282 ,  302.  Junc.  Fol.  Set.  Culmo  nudo  &c.  R. 

Lugdb.  44,  Juncus  rigidus ,  Pan.  Spicata ,  Floribus  car- 

tilagineis.  Hall.  Helv.  N.  1317.  Junc.  Montanus  palu- 

Itris.  Raj.  Rijf.  1303.  Ft.  Lapp,  12,1.  Gramen  Junceura 

a  Fol. 
II.  Deel,  XIII.  Stuk. 


45o 


Zesmannigk 


VI.  Niet  alleen  op  de  Moerasfige  9  Veenige  * 
Afdeel,  ^one  Gronden ,  in  verfcheide  deelen  van 
Hooid-  Sweeden  en  Lapland,  maar  ook  in  de  Moeras- 

STUK» 

fen  van  den  Gothards-Berg  in  Switzerland,in 
Languedok  en  elders  aan  den  Zeekant,  groei- 
jen  deeze  rappige  Biezen,  by  Lobel  Zee* 
Biesgras  genaamd  ;  het  welke  ,  zo  hy  zegt , 
gemeenlyk  voorkomt  in  de  aan  Zee  leggende 
Velden,  als  by  Middelburg,  Vlisfingen,Gent 
in  Vlaanderen ,  Briftol  in  Engeland  ,  enz.  In 
qns  Holland  ontbreekt  hetzelve  ook  geens- 
zins aan  den  Ykant  en  is  in  de  Wouden  van 
Vriesland  zeer  gemeen ,  zo  wel  op  hooge  als 
op  laage  Gronden.    Het  verfchilt  in  geftalte 
aanmerkelyk  van  de  voorgaanden  ,  doordien 
het  uit  den  Wortel  een  trop  Biesachtige  Blaad- 
jes uitgeeft,  die  byna  op  den  Grond  leggen, 
zynde  veel  korter  dan  de  Halmen  ,  welke 
omtrent  de  langce  hebben  van  een  Span  ,  en 
zig  uitbreiden  in  rappige  Hoofdjes.  Voorts 
is  een  byzondere  ftyfheid  in  dit  Gewas  op. 
merkelyk. 

II.  Met  gebladerde  Halmen, 

VUL  (8)  Bloembies  met  Knoopïg  gewrichte  Bladen 
ïïMofusf         en  gefpiijle  Bloemblaadjes..  Dee- 

Iwn00pige#Fol.  &  Spica  Junci.  C.  B.  P/W  5.  Mor.  S.  8.  T.  9.  f. 

13.  Gram,  Junceum  Setnine  ac\*minato,  Loes.  Frusfm 
115.  f.  29.  Juncus  parvus  cum  pericarpiis  rotundis»  J.B; 
II,  p.  52.2,  Gr.  Junceum  maritimum.  Lob.  Ic.  18. 
(8)  gfuncus  Fok  nodofo  -  Articulatis ,  Pqtalis  mucro- 

na- 


Grasplanten.  4<5* 

Deeze  Noord -Amerikaanfche  gelykt  naar  de  VI. 
volgende  zeer  >  maar  de  Bloemen  zyn  meer  A*^E^ 
in  Hoofdjes  vergaard  ,  die  grooter  zyn  en  Hoofd* 
ylera  met  de  Pluim  enkeld  getakt ;  doch  on-STÜB* 
derfcheidt  zig  inzonderheid  door  de  gefpitfte 
Bloemblaadjes. 

(9)  Bloembies  met  Knooptg  gewrichte  Bladen  jx. 

n  ir      7,     7.  &uncu& 

en  /lompe  Bloemblaadjes*  Ankula- 

tus. 

Op  Waterige  plaatfen,  in  het  Water,  alstifwricb* 
ook  aan  de  kanten  van  Graften  en  Wallen  , 
komt  dit  flag  van  Biezen  door  geheel  Euro- 
pa voor;  zynde  niet  alleen  in  de  Laplandfche 
Bosfchen  9  maar  ook  in  de  opene  Landsdou- 
wen van  onze  Provinciën,  zeer  gemeen.  Zy 

on- 

.natis.  Sp,  Plant.  9.  Juncus  Fol.  minor ,  Per*  ovatis  A-< 
mier.  Gron.  Virg.  15.  Gr,  Junceum  elatius  &c.  Pluk. 
Mm*  179.  T.  92.  &  9.  Gr.  Junc.  Virgin*  Mor.  S,  8.  T. 
9.  f.  15. 

(9)  3uncuS  Fol.  nodofo-  Articulatis ,  Petalis  obtufis. 
Sp,  Plant*  8.  Gort.  Belg.  100.  Gouan  Monsp.  183» 
Ger*  Prov.  139.  Juncus  Fol.  Articulofis  &c,  R.  Lugdbm 
43.  Tournf.  Inft.  247.  PU  Lapp.  120,  PL  Suec  285  * 
303.  Gr.  Junceum  Fel.  artic.  Aquaticum,  C.  B.  Pin.  5, 
Prodr.  iz,  Theatr.  76.  $.  Idem  cum  Utriculis.  C  B. 
Prodr.  12.  Juncus  Alpinus  Fol.  Articnlofo.  SchEüchz. 
Gram.  333.  Gramen  Junceum  Fol.  artïculofo  SyivaticumV 
C.  B,  Theatr*  75.  ^  Junci  Folioft,  Fol.  per  ficcitatem 
nodofis.  Mich.  Gen.  38.  N.  1  -  13.  juncus  &c,  Hai.ï, 
Eelv,  N.  1121  ,  1322,  1323. 

II.  Deel,  XIII.  Stuk, 


462      ' "       ZESM  ASNl  G« 


Afdeel  onderfcheiden  zig  door  de  Gewrichte  of  uit 
\V.    Leedjes  beftaande  Bladen;  't  welk  echter fom* 

$iukTD*  tyds  naauwlyks  dan  in  gedroogde  Exemplaaren 
te  befchouwen  is.  De  Heer  Linn^us geeft 
'er  de  onderftaande  Verfcheidenheden  van  op, 
maar  de  Heer  Haller  meende  thans  Soor- 
telyke  verfchillen  daar  in  opgemerkt  te  heb- 
ben.  De  eene  hadt  de  Bladen  Pypig  ,  hoeda- 
nig de  Alpifche  was  van  Scheuchzer,  de 
andere,  en  wel  de  gemeenfle  der  Wateren, 
platachtig ;  de  derde  Spilrond ;  en  in  de  eerfte 
was  de  Pluim  eenvoudig ,  met  gebaarde  Kaf* 
jes,  in  de  tweede  éénmaal,  in  de  derde  twee- 
maal of  by  herhaalingen  getakt.  De  hoogte  der 
Halmen  van  de  eerftp  was  minder,  van  de  twee- 
de meer  dan  een  Voet ,  en  de  laatfte  groeide 
nog  veel  hooger. 

X.  (10)  Bloembies  met  Liniaale  gefleufde  Bh* 
sSbofusf  den  en  /lompe  Zaadhuisjes. 

Bolachü- 

ge*  Op  dorre  Momsfige  Velden ,  aan  Wegen 

en  Voetpaden  ,  groeit  deeze  Soort  meest  in 
de  Noordelyke  deelen  van  Europa  >  doch  ook 

in 

(10)  Sfuncus  Fol.  Lineaïibus  Canaliculatis ,  Caps.  ob-» 
rufis,  Sp,  Plant,  10.  Gort.  Belg.  101.  Fl.  Suec,  284 » 
304.  Oed.  Dan,  T.  431.  Gort.  Ingr,  51.  Juncus  Fol. 
angul.  Culmo  fubnudo.  R.  Lugdb,  43,  Juncus  parvus 
cum  Pericarpiis  votundis.  J.  B.  Rijt.  II.  p.  522.  Junc. 
Fol.  carinatis,  Panicula.  fparfa,  Fruftu  Globofo.  Hall* 
Helv.  N«  1315.  Juncus  compresfus.  Jac$.  Vind,  535* 


Grasplanten.  463 


in  onze  Provinciën  in  natte  Weidlanden  aan  VI. 
|  het  Haarlemmer- Meir  ,  in  Vriesland  en  elders  ,  Aj^EU 
!  in  natte  Laagten  en  aan  de  kanten  der  Sloo-  s^°oFD* 
'  ten.    In  Duitfchland  ,  zegt  Haller,  is  zy 
gemeen ,  die  dezelve  in  Switzerland  ook  op 
■  Moerasfige  plaatfen  en  aan  de  Oevers  van  den 
I  Rhyn  vondt.  Zy  heeft  een  kruipende  Wortel 
|  die  digte  Plaggen  maakt  5  eenigszins  Bolachtig* 
;  De  Halmen,  een  Voet  lang  en  daar  boven,  zyti 
!  Draadachtig  dun ,  platachtig ,  met  Liniaale  fmal- 
!  le  gladde  Bladen ,  van  onderen  ronden  geftreept» 
I  van  boven  gefleufd.  De  Bloemtrosjes  zyn  on- 
|  gelyk  ,  met  gebaarde  Stoppeltjes  en  Bladen 
|  befchut ,  in  wier  mikje  altoos  een  Bloempje 
!  zit.    Derzelver  Kleur  is  jong  zynde  groen  * 
i  en  ryp  wordende  bruin  rood ,  leverende  rond* 
achtige  \  bruine  ,  gladde  Zaadhuisjes  uit. 

Onder  de  Oostindifche  Planten  nog  geene  Ceyfon* 
Soort  van  Bloembiezen  opgegeven  zynde,  is  p^xciil 
die  Ceylonföko)  uk  myne  Verzameling  te  aan-    ilg%  u 
merkelyker ,  welke  in  Fig.  1 ,  op  Plaat  XCIII. 
afgebeeld  voorkomt.     Het  Exemplaar  heeft 
byna  anderhalf  Voet  langte:  zo  dat  flegts  het 
bovenfte  gedeelte  hier  vertoond  heeft  kunnen 
worden  :  waar  uit  de  groeijing  der  Bloemen 
met  getakte  Pluimen  ,  in  de  mikken  der  Bla- 
den, die  gefleufd  fchynen  te  zyn,  blykbaar 
geevende  een  Paarlachtig  rond  Zaad.  Of 
deeze  Plant  tot  de  laatfte  Soort  betrokken  kaa 
worden,  is  my  onzeker. 


u.  dbm»  xiii.  sm* 


4<)4 


S  M  A  N  N  I  G  Ë 


VI-  (i  i)  Bloembies  met  een  gegaffelde  Hahn%  hdè* ' 
IV.-:  *  kige  Bladen  en  eenzaame  [ongefteekk  Bloe* 

TÏOÖFD- 
STUK. 

XL 

§uncus    Op  vogtige  Gronden  ,  dikwils  aan  de  kan- 
BfSl  ten  van  Graften,  of  in  dezelven,  en  ook  wel 
in  het  Water ,  groeit  door  geheel  Europa  ,] 
van  Lapland  tot  in  Italië  5  ais  ook  in  Groot 
Brittannie  en  in  Rusland  aan  de  kanten  van  den 
Nevaftroom  ,  dit  Paddegras,  zogenaamd.  Dik- 
wils valt  het  maar  twee  Duimen  3fomtyds  ook 
tot  een  half  Voet  hoog.   Hier  uit,  en  uit  de, 
verfchillende  Geftalte  ,  fpruiten  de  Verfchei- 
denheden  ,  hier  onder  opgenoemd.  Ook  kruipt 
het  eene  voort ,  het  andere  niet.    Het  ver- 
deelt zig  in  dunne  Rankjes ,  in  wier  mikjes  de 
Bloemen  enkeld  zitten,  in  een  Kaffige  Kelk  5 
hebbende  onder  zig  witte  Stoppeltjes.  Het 
Zaadhuisje  is  driekantig  3  bruinrood  >  veel- 
zaadig. 

De  Heer  de  Gorter  merkt  aan,  dat  heü 

ËIs- 

00  3unms  Culmo  dichotomo ,  Fol.  angulatis,  Flor. 
folitariis  fesfilibus.  Gort.  Belg.  101.  'Fk  Suec.  283  >  30^. 
Fl.  Lctpp.  122.  Gort.  Ingr.  52.  Gouan  Monsp.  184.  R<, 
Ltigdb.  43.  Juncus  Caule  Brachiato  &c.  Hall,  Hehu 
N.  131 9.  Gramen  Nemorofum  Calyculis  paleaceis.  C. 
B.  Fin.  7.  Theair.  100.  Holofteum  Mathioli.  Lob.  Tc.  i8w 
Repens.  y,  Procerior  fpecles  altera.  Scheüchz.  Gi\ 
329.  è.  Gr.  Bufonium  er.  anguftifolium  majus.  Barrw 
/c.  264.  *.  Gr.  Holofteum  Alpinum  minimum,  C.  Bi 
Fin.  2*  Ptodr*  64.  Theair.  ioif 


Grasplanten,1 


465 


Elskruid  QSubularia^)  dit  Gras  in  Rusland  on- 
affcheidelyk  verzelt.   Linnjeus  fpreekt  van     IV.  * 
een  Speldekoppige  Spinnewebs  Faddeftoel,  in5TU^ÏD- 
Sweeden;  waar  uit  dit  Paddegras  zou  voort- 
komen, zo  fommigen  wilden.   Het  groeit  by 
ons  in  de  Duin  -  Valeijen  en  elders. 


(12)  Bloembies  met  Borftelige  platachtige  xiT. 
Bladen  ,  dubbelde  end  -  Bloemfleeltjes  en  ^KJJf 
byna  tweebloemige  eenzaame  Kofjes.  grondige, 


Dus  is  byna  deeze  Soort  befchreeven ,  die 
[  op  diepe  Veenige  Gronden  ,  m  de  Bofch- 
Moerasfen  van  Sweeden  9  groeit ,  de  Halmen 
een  Span  hoog  hebbende  ;  de  buitenfle  Bloem-  i 
blaadjes  (  *  )  fmaller  >  fpitfer  3  holrond  ,  van 
buiten  paarfchachtig ,  de  binnenile  bleeker  ; 
\  Draadachtige  Meeldraadjes  met  geele  Knop- 
jes ;  het  Vrugtbeginzel  vry  groot ,  met  een 
witten  Styl  en  drie  omgeboogen  Stempels. 

(13)  Bloembies  met  een  Elsvormig  B/ad0  en  een  XITI. 
byna  vierbloemig  end  -  Hoofdje.  ^Ooften- 

In  rykfó. 

("12)  Sfuncus  FoL  Setaceis  depresfiusculis ,  Pedunculis 
geminis  terminalib.us ,  Glumis  folitariis  fubbifloris.  Sjj. 
Plant,  12. 

f*)  Petala  ;  dat  niet  anders  kan  betekenen  dan  Bloem-» 
blaadjes;  't  welk  ftrydt  tegen  de  Geflagts  -  bepaaling , 
Iiier  Yoor. 

(13)  §funcus  FoL  Subulato  ,  Capitulo  fubcmadri flora 
terminal i.  Sp%  Plant.  19,  Mcmt,  63 ♦  Jacq»  Vind,  237.  T« 

4.  t  i 

Gg 

y>  Djlzu  XIII.  Stuk, 


Zesmannige 


VL 
Afdkel. 
IV. 
Hoofd- 
stuk. 


£}uncus 
Twee- 

Triglumis. 
Driekaf- 


In  kloven  der  Steenrotfen ,  met  Aarde  ge- 
vuld ,  digt  by  den  hoogden  top  van  den 
Schneeberg  ,  in  Ooftenryk ,  vondt  de  Heer 
Jacquin  dit  zonderlinge  Biesplantje,  door 
den  Ridder  naar  hem  getyteld*  Uit  een  dik- 
ke 3  Knoopige  ,  kruipende  Wortel  gaf  het 
Stengetjes  van  een  Handbreed  hoogte,  met 
een  enkel  Blad ,  ver  uitfteekende  boven  het 
Hoofdje  ,  beftaande  uit  vier  en  meer  bruin- 
paarfche  Bloempjes  >  veel  grooter  dan  in  de,, 
volgende  Soort. 

(14)  Bloembies  met  een  Ehvormig  Blad  >  en 
een  tweebloemig  end -Kaf je. 

(15)  Bloembies  met  platte  Bladen  5  en  een 
driebloemig  end 'Kaf je» 

Op  de  Laplandfche  Alpen  zyn  deeze  Bies- 
plantjes  waargenomen.  Het  eerde  groeit 
naauwlyks  een  Duim  hoog ,  en  heeft  maar 
één  Scheedachtig  Blaadje  :  het  andere  3  dat 
platte  Bladen  heeft ,  bereikt ,  meer  of  min  9 

de 

(14)  $uncus  Fol.  Subularo ,  Gluma  biflora  terminal!. 
Sp*  Plant,  13.  Oed*  Dan.  120»  Flor.  Suec.  II.  N«  307.  Am9- 
Acad.  II.  p.  266.  T.  3.  f.  3. 

(15)  Sfuncus  Fol.  planis,  Gluma  triflora  terminali.  Sp» 
Plant.  14.  Oisd,  Dan.  132.  Fl.  Suec.  286,  306.  Junc. 
Giuma  triflora  'Culmum  terminante.  FL  Lapp.  115.  T» 
ïo.  f.  5.  lunc.  exiguus  Montanus  macrone  carens*  C.  B* 
JPiHé  i£.  Prodr.  23,  lh*M\  183»  Rudb,  EfgU  I,  p,  103.  f.  $• 


Grasplanten. 


cfe  Iangte  van  een  Vinger  ,  met  zyne  Halm  ,  ^  vn 
die  zo  dik  is  als  een  Varkens -Borftel.    Dat  ™**u 
Biesje,  't  welk  de  vermaarde  Burserüs  °P  J^0™' 
een  Gebergte  in  Ooftenryk  gevonden  hadt , 
door  C.  Baühinüs  befchreeven  ,  fchynt 
eenigszins  naar  het  laatfte  te  gelyken» 

(16)  Bloembies  met  platte  Haairlge  Bladen  XVT. 
en  een  Takkig  Bloemtuiltje.  pnofus. 

Dit  Bloembies -Gras  valt  met"  zyne  aanmer- 
kelyke  Verfcheidenheden  in  verfcheide  deelen 
Ivan  Europa, meest  in  deBosfchen  voorkomen- 
de. Het  kan  onder  de  algemeene  bepaaling 
iran  onzen  Ridder  begreepen  worden;  doch 
de  beroemde  H  aller  heeft  'er  vier  Soorten 
van  gemaakt ,  allen  in  eenige  byzonderheden 
verfchillende.  Allen  hebben  zy  de  Bladen  min 
pf  meer  ruighaairig ,  breeder  of  fmaller ,  docli 

al- 

i  (iG)  Sfuncus  Fol.  planis  Pilofis ,  Corymbo  Ramofo. 
iIort.  Belg,   101.  FL  Suect  287,  308.  Oed.  Dan*  44T. 

jouan  Monsp.  184.  Ger.  Prov.  141.  Junc.  Fol.  planis, 
fanicula  diffufa.   R.   Lugdb.  43,  Gramen  Nemorofum 

liffutum  latifolium  majus.  C*  B.  Pin.  7.  Mor.  S.  8.  T. 

).  f.  I.       Gr.  hirs.   anguftif.  perenne  Lini  Utriculis. 

Barr.  ïct  740.  y.  Juncus  &t\  Flor.  fparfis.  FL  Lapp.  124* 

J.  Gr.  Nem.  hirfut.  latifol.  maximum.  Mor.  uts.  ï.  9.  f. 

2.  f#  Gi.  hirfut  anguftifolium  majus.  C.  B.Pin.  7.  Prodr. 

[6.  Theatr.  105.  Mor,  T.  9:  f.  3.  £  Gr.  hirs.  latifo- 

ium  minus.  C.  B.  Theatr.  102.  Juncus  Fol.  planis  kir* 

futis  &c.  Hall.  Helv*  N*  1324 -1327. 

Gg  2 

II,  D  sxu  XIII.  Siuk. 


468  Zesmannigé 


VI.  altoos  Grasachtig ;  maar  verfchillen  Zeer  ia 
Ai  yf u  grootte.  Het  grootfte  heeft  de  Halmen  een 
Hoofd-  Elle;  het  kleinfteeen  Span  hoog.  Men  vindt 
het  Groote  en  Kleine  inde  Provincie  van  Fries- 
land  in  de  Wouden  en  op  de  Kley  in  de  Bos* 
fchen.  Ook  bevindc  zig  het  Kleine,  by  my 
onder  de  Planten»  door  den  Heer  Thunbeug 
in  Japan  verzameld. 


XVII. 

ffuncus 
mveus* 

Wit- 
bloemige. 


(17)  Bloembies  met  platte  eenigszms  Haairige 
Bladen ,  de  Tuiltjes  korter  dan  het  Blad 
de  Bloemen  gebondeld. 

Op  de  Heide  by  Nymegen  groeit  deeze,  die 
anders  haare  Groeiplaats  heeft  op  de  Geberg 
ten  van  Switzerland,  Bohème,  Oostenryk  en 
elders.     Haller  zegt  ,  dat  het  een  ftevig 
Plant  is,  van  drie  Voeten  hoogte,  dochBAU 
hinus  geeft  'er  Steeltjes  van  een  Voet  aan 
Wegens  haare  groote  witte  Bloempjes  is  zy 
een  der  fraaiften  onder  alle  de  Biezen.  Hier- 
om wordt  zy  Witbloemig  Gras  van  fommigen 
geheten:  terwyl  de  voorgaande  den  naam  van 
Haairig  of  ruig  Bofchgras  voert. 

(18)  Bloem* 

(17)  JuncusYdi.  planis  fubpilofis,  Corymbis  folio  bre- 
vioribus,  Flor,  Fasciculatis.  Spm  Plant.  16  Gort.  Belg. 
II.  N.  316.  Juncus  planifolius  Panic,  umbellatis  &c  Hall* 
Eek.  N.  1328,  Juncoides  Mont  nemorofum  &c.  Scheuchz. 
p.  320.  T.  7.  f.  7.  Gramen  hirfutum  angnftif.  miiius 
Fanic.  albis.  C.  B,  llmti\  106. 


Grasplanten* 


469 


(18)  Bloembies  met  platte  eenigszim  Haaïrige  VI. 
Bladen  ,  en  gefteelde  of  ongefleelde  Bloem-  a™zhl. 


Dit  is  een  klein  Biesachtig  Gras ,  met  Hoofd-  X™JC'US 
jes  naar  die  van  het  Vlookruid  gelykende,  *tjf™f*~ 
welk  op  Zandige  Velden ,  zo  wel  in  de  Zui-  Veidige. 
delyke  als  in  de  Ncordelyke  deelen  van  Euro- 
pa, voorkomt.  Het  groeit  op  het  grcote  Veld 
aan  den  Haarlemmer  Hout ,  in  de  Weidlanden 
omtrent  Zwol,  als  ook  by  Harderwyk  en  el- 
ders in  onze  Provinciën.    Dit  zelfde  Gras 
komt  in  Rusland  en  door  geheel  Siberië, 
tot  in  Kamtfchatka,  voor.    De  Heer  Thun- 
> berg  heeft  het  ook  in  Japan  gevonden.  Tot 
zes  Verfcheidenheden  zyn  door  Linn^eus 
daar  van  opgetekend,  onder  welken  eenigen 
de  Hoofdjes  wie,  anderen  geel  of  zwartachtig 
hebben.   Ook  vindt  men  dezelven  in  fommig 

Ovaal, 

(18)  Sfuncus  Fol.  planis  fubpilofis  ,  Spicis  fesf.  pedun- 
culatisque.  Sp.  Plant.  17,  Gort*  Belg.  p.  102.  FL  Suec. 
288  ,  309  Gouan  Monsp.  184.  H.  Cliff.  137.  R»  Lugdfr: 
42,  Gron.  Virg*  38»  Juncus  planifolius,  Spicis  petiolatis 
nutantibus  ,  Petalis  Ariftatis.  Hall.  Helv.  N.  1330.  Jun- 
cus Villofus  Capit.  Pfyllii.  Tournf,  In  ft.  24Ó.  Gramen 
liirs.  Capitulis  Pfyllii-  C  B.  Pin.  7.  Theatr.  103.  fit  Spi- 
cis ovatls.  FU  Latpp*  T.  10.  f.  2  Gr.  hirfutum  Capit. 
globofo.  C.  B.  Theatr.  104.  S,  Latifolium  elatius.  Micr. 
Gen.  42,  t.  Alpinu.m  glabrunw  SenEucHz»  Gram.  31^  £ 
Hks.  elatius  Pan.  Juncea.  Raj.  Angl.  Iff.  p.  4I6.  n\ 
\  Juncoides  Bohemicum  Panic.  nigricante.  Mich.  Gen.  42. 

Gg  3 

H.  Deel»  XIII.  Stuk. 


470 


Zesmannige 


vï.    Ovaal  3  in  ander  Klootrond*  De  Bladen  zyn 
Aïd££l.  maar  weinig  ruig  en  fomtyds  geheel  glad  of 
Hoorn-  kaal ,  dat  ook  door  den  Ouderdom  plaats  grypt, 
Immers  de  Heer  Hall  er  heeft  zulks  in  de 
Switzerfche  Alpen  opgemerkt;  alwaar  ook  die 
Verfcheidenheid  hem  voorkwam  ,  welke  het  j 
Hoofdje  als  een  Kroontje  en  glanzig  geel 
heeft,  met  gladde  Bladen,  door  Scheuchzer 
eerst  aldaar  gevonden  (*);  waar  van  zyn  Ed,  1 
een  byzondere  Soort  maakte.    Het  Lapland- 
fche  3  bevoorens  ook  door  den  Ridder  afge-* 
zonderd,  hadt  eene  gepluimde  Aair,  van  ver- 
fcheide  Eyronde  Bolletjes,  over  ééne  zyde. 

XIX.      (i9)  Bloembies  met  platte  Bladen  en  eene  ge*  \ 

ffumus  troj}e  knikkende  Aair. 

iie!  a  Niet  alleen  op  de  Laplandfche  ,  maar  ook 
op  de  Switzerfche  Alpen  naar  den  kant  van 
Italië,  groeit  dit  Biesachtig  Gras,'t  welkdoor 
de  gezegde  byzonderheid  zig  onderfcheidt ; 
hoewel  het  door  den  Heer  Haller  tot  het 
voorgaande  betrokken  wordt.    ïusfehen  dal; 

der 

(':0  Juncus  planifolius  glabe* ,  Panicula  nitente ,  Flor* 
cbtufis.  Helu.  N.  1329,  Juncoides  Alpinum  glabrum  &c. 
Scweuchz.  Var.  uts\ 

(-9J  3umus  Foliis  planis  ,.  Spica  Racemofè  nutanfce. 
&p.  PïanU  18.  Goüan  Monsp.  184.  Ger»  Pro  ik  140» 
Oxltx  Dan.  2/j,  FU  Lupp*  125.  T.  10.  f.  4-  FL  Snee*  289  % 
310.  juncus  Aipinus  latüolius  Pan.  Racemof a,  nigricante 
^enduia.  Till.  pis4  91.  Halu  Hduy  N«  1330- 


Grasplanten. 


47i 


der  Nóordelyke  en  Zuidelyke  Landen  fchynt  vi. 
ook  een  aanmerkelyk  verfchil  plaats  te  heb-  ^jyEGU 
ben  y  ten  opzigt  van  het  Aairtje,  't  welk  Til-  Hoof©. 

,  ,  STUK» 

liüs  hangende  noemt. 

In  Egypte  vondt  de  Heer  Forskaohl, 
behalve  eene  Ehbladige  ,  een  Gedoomde  Bloem- 
bies ,  welke  hem  ook  omftreeks  Konftantino* 
polen  was  voorgekomen >  dus  bepaald. 

(20)  Bloembies  ,  die  de  Omwindzels  van  het  XX. 
onder fle  Pluimpje  ftekeligy  van  het  boven*  Spinofus* 
fte  Lorfielig  heeft.  Gedoom- 


Van  deeze  Biezen  3  zegt  hy  ,  worden  de 
Matten  of  Spreijen  gemaakt ,  waar  mede  de 
Oorterfche  Volken  de  Vloeren  bedekken.  Men 
brengtze  uit  de  bovenfte  deelen  van  Egypte , 
en  het  Land  om  Suéz,  in  zulk  een  menigte  te 
Kairo,  dat  menze  naar  Konftantinopolen  uit- 
voert. Zy  zyn  zeer  fraay  gevlogcen  en  kost- 
baar. Voor  ééne  zulke  Mat ,  bekwaam  om 
den  Vloer  van  een  maatig  groot  Vertrek  te 
beleggen  >  worden  dikwils  twintig  Piafters  be- 
taald. Ondertusfchen  is  't  zonderling,  dat  de 
Ingezetenen  van  Klein  Afïe  ,  waar  die  zelfde 
Biezen  overvloedig  groeijen, die  niet  kennen, 
of  geen  werk  maaken  van  ze  te  vlechten. 

De  Tweewyvigen  onder  de  Zesmannige  Plan- 
ten , 

tfuncus  Involucris  Paniculxï  ïnfimse  punggatihus  » 
fivperioris  Setiferis.  Flor.  JE  gijpt.  Arab*  1?.  75, 

Gg  4 

II.  Deel.  XIIL  Stuk, 


47* 


ZesM'ANNIGE 


ten,  leveren  hier  alleenlyk  uit ,  het  Geflagt 
van 


ÏIocTD* 


O  R.  Y  z  A.  Ryst. 


Een  Gewas ,  waar  van  het  Graan  ,  in  de 
Noordelyke  deelen  van  Europa  ,  bekender  is 
dan  de  Plant  of  Bloem  :  zo  dat  ook  de  groote 
Kruidkenner  To  urne  fort  die  niet  in  Af* 
beelding  gebragt ,  maar  flegts  de  Zaadpluim, 
met  het  gebaarde  Zaad,  vertoond  heeft.  De 
Bloem  zelfs  fchynt  tot  in  het  voorfte  deezer 
Eeuw  niet  regt  bekend  te  zyn  geweest;  alzo 
"er  de  Ouden  geen  duidelyk  gewag  van  maa- 
ken  (*y.    Mooglyk  was  de  Italiaan  Miche- 
lius  ,  in  den  Jaare  1729,  wel  de  eerftë,  die 
dezelve  in  Plaat  vertoonde ;  waar  door  de  hoe- 
danigheid der  Vrugtmaakende  deelen  aan  Lin- 
ïmeus  bleek.    Immers  de  groote  Boerhaave 
verklaarde  ,  niet  lang  te  vooren  ,  dat  hem  , 
aangaande  de  Bloem  der  Ryst,  niets  zekers 
voorgekomen  was.    Thans  weeten  wy  ,  dat 
dezelve  zodanig  is  ,  als  hier  voor ,  op  Plaat 
LXXXVII ,  wordt  vertoond  en  in  de  be- 
fchryving  van  Fig.  26  ,  zeer  omftandig,  aan- 
geweezen.     Sommigen  twyfelen  echter,  of 
ook  de  Bloem  uit  twee  Blommetjes  beftaa. 


Baühinus  getuigt  'er  van : , ,  Wy  hebben  de  Bloe- 
„  men  niet  waargenomen ,  die  men  zegt  paarfch  te  zyn 
„  als  in  de  Geerst  ,  brengende  te  gelyk  Bloemen 
5>  Zaad  voort."  Theatr.  p.  430, 


De 


Grasplanten.  473 


De  Ryst  zou,  zo  fommigen  willen ,  natuur-  VI, 
lyk  in  Ethiopië  voortkomen.    Zy  groeit  in  AJy.eL, 
de  Mocrasfen  van  Oostindie,  zeid  onze  Rid-  Hooid* 
der  toen  hy  den  ClifFortfen  Tuin  befchreef.  R^ 
Zou  hem  diestyds  onbekend  zyn  geweest  dat 
dit  Graan  in  Noord- Amerika  en  het  Milanee* 
fche  zo  wel  groeit  en  gebouwd  wordt,  als  ia 
Oostindie  ?  Met  meer  reden  hadt  hy  kunnen 
zeggen  ,  dat  het  de  voornaamfte  Spyze  is  der 
Chineezen,  Japanners  en  Indiaanen ,  vervul- 
lende aldaar  de  plaats  van  ons  Koorn. 

't  Gewas  (i),  veel  zweemende  naar  dat  van  ^T.^ 
Tarw  of  Gerst,  heeft  dikker  en  ftyver  Hal-fatim. 
men  van  één  of  anderhalf  Elle  hoog  ,  met  Ryst* 
breede,  Rietachtige  Bladen  ,  die  de  knokkels 
der  Halmen  Scheedachtig  omvatten.   Aan  den 
top  fpreidt  de  Halm  zig  uit  in  eene  Pluim  , 
digter  dan  die  van  Haver,  en  eenigermaate  ge- 
lykende  naarGeerst,  yler  dan  die  vanPanik- 
Koorn.   Zy  is  in  Takjes  verdeeld ,  die  over- 
hoeks  bezet  zyn  met  kort  gefteelde  Bloemen, 
wier  Kelkje  zeer  klein  is,  maar  het  Blomme- 
tje uit  twee  ruige  Klepjes  beftaat  ;  het  éène 
lang  gebaard  ,  als  voorheen  in  Plaat  vertoond 

(i)  Oryza.  Syfi.  Nat.  XII.  Gen.  443.  Veg.  XIII.  Gen. 
448»  p.  283*  Tournf.  lnft.  513.  T,  296.  C.  B.  Pin.  24. 
Theatr.  479.  Cam.  Epit.  192.  Dod.  Pempt.  509.  Lob.  1c. 
38.  Catesb.  Car.  I.  T.  14.  Sel.  Vog.  I.  Band.  T.  28. 
Mich.  Gen.  35.  T.  31.  ff.  Clij}.  137.  Mat,  Med.  174.  R. 
Lugdb,  58  Boerh.  Lugdb.  II.  p.  160. 

Gg  5 

II.  De  ei..  XIII.  Stok. 


474 


Z  E  S  M  A  N  N  H  S 


VI#  is ,  en  my  ook  blykc  in  een  dergelyke  Ryst« 
l  Afdeel,    .  \  J    T  j  •      n  i 

1  v .    Aair  ,  van  Java  overgezonden  ,  wier  Halm 

i  Hooïd-  twee  Voeten  langte  heeft,  met  de  Bladen  wei- 

STUK.  ^ 

fyst.  Mg  korter,  een  half  Duim  breed.  Dezelven 
zyn  zwaar  geribd,  geftreept,  en ,  agterwaards 
ilrykende ,  ruuw ,  gelyk  in  veele  Grasplan- 
ten.  Het  Vrugtbeginzel ,  in  het  Honigbakje * 
vervat,  verwandelt  in  een  Rystkoorntje ,  dat 
met  de  gedroogde  Bloemblaadjes  als  Bast  om- 
kleed is  ,  en  fomtyds  zyn  Baardje  al  fpoedig 
moet  verliezen.   Catesby,  immers,  beeldt 
een  rype  Ryst-Aair  af,  geheel  ongebaard.  Ik 
heb  dergelyken  van  Java  bekomen  ,  die  nog 
wel  met  Baardjes  zyn  voorzien. 
Verfcheï-    Deeze  laatften  onderfcheiden  zig ,  als  zyn- 
felheden,  ^e  yan  jYitte^  Roode  en  Zwarte  Ryst,  naar  de 
verfchillende  Kleur  van  de  Bast,  zo  lang  zy 
in  'Liqueur  blyven  ,  zeer  kenbaar;  maar  ,  de- 
zelven opdroogende  ,  verandert  het  Zwarte 
aanmerkelyk  en  wordt  eenigszins  bont,'twelk 
de  reden  zal  zyn,  dat  de  Hoogleeraar  Buk- 
man nu  s  van  Witte,  Roode  en  Bonte  Ryst, 
als  in  Oostindie  voorkomende ,  ipreekt.  Mo- 
rison  hadt  reeds  van  driederley  Oostindifche 
Ryst,  Roode,  Witte  en  Zwarte,  gewag  ge- 
maakt, die  eenigszins  van  de  Italiaanfche  of 
Milaanfche  ,  ais  zynde  by  ons  de  gemeene 
Ryst ,  verfchillen  zouden.  Ondertusfchen  kan 
men  die  veranderingen  van  Kleur,  zo  wel  als 
de  meer  of  minder  grootte,  dewyl  de  Pit  al- 
toos 


Grasplanten. 


toos  Wit  is ,  alleenlyk  voor  Vcrfcheidenhe-  vi. 
den  houden.  iV. 

De  Ryst,  in  't  Latyn,  volgens  het Griekfch  J^0F0* 
Oryza  >  mooglyk  om  dat  zy  zo  diep  groeit ,  Teelt  in 
genaamd  ,  in  't  Italiaanfch  Ri/b9  in  %  Franfch  Oostindie, 
Ris,  in  'tEngelfch-K/re,  wordtin  't  Maleitfch 
Rady  geheten  ,  en  als  zy  uit  de  Bolder  of 
gepeld  is ,  Bras.  Gemeenlyk  teelt  men  de- 
zelve, zo  wel  op  Java  als  in  China,  op  laa- 
ge  Landen  ,  die  men  ,  door  middel  van  Sluis- 
jes, kan  onder  Water  zetten.  Hier  in  wordt 
de  Ryst  in  April  gezaaid  en  in  Mey  Halm  voor 
Halm  ,in  Modderig  Land  ,  dat  onder  Water 
ftaat ,  verplant :  waar  na  menze  in  't  Water 
laat  opgroeijen;  zodanig,  dat  zy  met  de  top- 
pen maar  pas  boven  komt ,  en  dat  men  over 
de  Ryst -Akkers  kan  vaaren,  ja  zelfs  Vifch 
daar  in  vangen.  Op  drooge  Landen  wordt 
zy  ook  wel ,  doch  niet  dan  in  het  Regen- 
Saizoen  ,  gebouwd.  Aldaar  zaait  menze  in 
September  ,  verplantze  in  November  ,  omze 
in  February  of  Maart  in  te  oogften.  Dit  ge- 
fchledn  fomtyds  op  plaatfen  ,  daar  Bosfchen 
afgekapt  zyn,  wier  Struiken  en  Stompen  men 
verbrand  heeft.  De  Ryst,  ingeoogst  zynde* 
wordt  of  door  ftampen  ineen  Houten  Mortier* 
of  door  middel  van  Handmolens ,  gelyk  de 
Chineezen  doen  ,  van  de  Bast  gefcheiden  of 
gepeld  ,  en  kost  dan  te  Batavia  gemeenlyk 
de  Coyang  van  27  PIcols  of  3375  Ponden  , 

-  35 

1L  Deel,  XIII.  Siuk, 


Zesman  n  i  g  » 


VI.  35  a  40  Ryksdaalers ,  dat  is  ruim  een  halve 
M$?u  Stuiver  i  Pond  (*). 

Hoofd,  By  Dioscorides  werdt  de  Ryst  geteld 
5TU*"  onder  de  Soorten  van  Koorn ,  en  aangemerkt , 
dat  dezelve  op  natte  Modderige  plaatfen  groei- 
de :  Theophrastus  merkt  aan,  dat  zy 
een  groot  deel  tyds  in  't  Water  huishoudt  ea 
Strabo,  dat  zy  voortkomt  tusfchen  Rivie- 
ren. Zy  wisten  reeds ,  dat  menze  in  Indie 
zaaide  ;  dat  zy  wel  vier  Kubiten  hoog  groei- 
de ;  't  welk  niet  boven  de  waarheid  gaat  ; 
want  RüMPHiüs  zegt,  dat  fommige  Ryst 
meer  dan  eens  Mans  hoogte  opfchiet.  Ook 
was  hun  bekend  ,  dat  zy  voor  het  grootfte 
deel  van  Indie  tot  Spyze  ftrekte  ,  gelyk  nog 
heden  plaats  heeft:  niet  zo  zeer,  om  dat  men 
de  Ryst  verkiest  boven  ander  Koorn  ;  maar 
om  dat  zy  zig  beter  fchikt  naar  het  Saizoen 
-van  die  Gewesten  ,  verduurende  de  zwaarfte 
Plasregens  zonder  Ongemak,  en  aanrypende 
in  de  Droogte  ,  waar  door  zy  dan  ook  zo 
droog  en  hard  wordt,  als  wy  ze  kennen.  Dus 
kan  men  het  Raadzel,  hoe  het  bykome,  dat 
een  in  't  Water  groeijende  Plant  zulk  droog 
Graan  uitlevert ,  volkomen  oplosfen.  In 

Fm 

(*)  Dit  volgens  Berigten  my  door  den  Wel  Ed.  Ge- 
flrengen  Heer  Mr.  J.  C.  M,  Radermacher  ,  Extraor- 
dinair Raad  van  Nederlandfch  Indie,  medegedeeld.  Om- 
Handiger  kan  men  alles,  wat  de  Ryst  betreft,  vinden  by 
Rumphius  ,  Amhonfch  Kruidb*  V«  Peel  VUL  Boek* 
XXX  Hoofdft,  bladz. 


G  R  A  S  K  A  N  T  E  K' 


477 


PSemotit  en  't  Milaneefch  ,  als  ook  in  Kfcrofr^ 
na  ,  daar  men  de  meefte  Ryst  voor  Europa  iy** 
teelt,  hebben  dergelyke  veranderingen  vanjjj£™* 
Saizoen  plaats» 

Men  bakt  in  Indie  wel  geen  eigentlyk  Brood  Gebruife* 
van  Ryst ,  dat  waarfchynlyk  te  droog  zon 
zyn;  maar  bereidt  'er  verfcheiderley  Taarten 
en  Koeken  van ,  die ,  met  Boter  en  Speceryën 
toegemaakt ,  zeer  fmaakelyk  zyn.    De  ge- 
woone  manier  is ,  de  Ryst  met  Water  ,  Ka- 
lappus  -  Melk  of  Vleefchnat ,  te  kooken ,  en  ver- 
volgens te  laaten  meuken ,  tot  dat  het  zodanig 
zy,  als  wy  Rysten-Gcrt  noemen;  't  welk  dan 
of  met  de  Vingeren ,  gelyk  by  de  meefte  In- 
diaanen,  of  met  Stokjes,  gelyk  by  deChinee- 
zen ,  in  den  Mond  gedoken  wordt.   De  hoe- 
danigheid  deezer  Spyze  wordt  verfchillende 
beoordeeld.   Ook  is  't  een  groot  onderfcheid, 
of  menze  dagelyks  ,  dan  flegts  nu  en  dan  ge- 
brui  ke.    Op  den  duur  is  zekerlyk  de  Tarw  3 
als  het  ede^fte  Koorn  ,  gezonder  voor  den 
Menfch,     Ook  meent  men  dat  het  onophou* 
delyk  gebruik ,  't  welk  de  Chineezen  van  de 
Ryst  maaken  ,  aanleiding  geeve  tot  blindhe'd 
in  de  Ouderdom.    By  Menfchen,  die  'er  niet 
aan  gewoon  zyn  ,  is  Ryftenbry  dienftig  tot 
verfterking  der  Ingewanden  in  overmaatige 
Ontlastingen  ,  zelfs  van  Bloed  ;  doordien  zy 
eene  Hoppende  hoedanigheid  heeft.    Dat  5er 
een  aanmerkelyk  Zuur  in  zy ,  blykt ,  dewyl 

dik- 

ÏL  Dsel»  XIII.  Stuk, 


4?8  ZïSKASHIGI 


VI.    dikwils  de  Melk  ftolt ,  wanneer  dezelve  op  *t  \ 
Afdeel.  yuur  geZet  wordt  met  raauwe  Ryst.  Voorver* 
Hootd-  fcheiderley  Borstkwaalen  is  deszelfs  gebruik  ,  \ 
rXRtjst    wanneer  zy  wel  bereid  is ,  niet  minder  dienftig , 

dan  van  Gort  of  Melkfpyzen.   Bry  daar  van  5  J 
met  Amandel -Melk,  Boter  en  Suiker,  wordt  I 
voor  den  Hoest  zeer  gepreezen.  Van  zekere  I 
Ryst,  die  te  kleverig  is  om  te  eeten,  wor- 
den in  Oostindie  Balletjes  gemaakt ,  met  wel- 
ken men  een  foort  van  Bier ,  Brom  genaamd  , 
weet  te  brouwen,  dat  zeer  aangenaam  is  van 
Smaak.    Het  Afkookzel  van  Ryst,  genaamd 
Candje ,  is  aldaar ,  als  Gerftewater ,  tot  een 
Koeldrank  voor  Zieken  in  gebruik.  Hoe  de 
zo  bekende  Arak  ,  daar  van  ,  met  Kalappus- 
Wyn  geftookt  worde,  heb  ik  bevoorens  me- 
degedeeld (*). 

Onder  de  Driewyvigen  deezer  Klasfe  bevin- 
den zig  de  volgende  Grasachtige  Planten. 

SCHEUCHZERI  A, 

Een  Gewas ,  dat  in  Geftalte  veel  naar  de 
Bloembiezen  gelykt ,  en  een  zesdeeligen  Kelk 
heeft  zonder  Bloemblaadjes  ,  maar  drie  ge- 
zwollen Zaadhuisjes  ,  die  eenzaadig  zyn  ,  in 
ieder  Bloem,  zonder  Stylen ,  maar  alleen  ie- 
der 

O  Inde  befchry  ving  van  den  Kokos  -  Nooten  Boom , 
II.  Deels  LStuk,  van  deeze  Natuurlijke  Hiflorie  ,  bladz» 


Grasplanten.  479 

der  een  Stempel  hebbende, volgens  de. Waar-  AJ*kt; 

neeming  van  Linnjeus.  ^ÏV.  * 

De  eenigfte  Soort  (1),  hier  van  ,  bevoo-ST 

rens  tot  de  Bloembiezen  t'huis  gebragt ,  door  h 

den  vermaarden  Bauhinus,  als  op  Moe- f^p^ 

rasffee  olaatfen  in  de  Switzerfche  Alpen  d.oor*uftps* 
1     6  ^  s  .  r,       .  Moeras* 

Burserus  gevonden  zynde  ,  werdt  nader  fige. 

door  onzen  Ridder  in  Sweeden  ontdekt,  en 
naar  de  beroemde  Gebroeders  Scheuchzer, 
die  de  Kruidkunde ,  inzonderheid  wat  de  Gras- 
planten aangaat ,  zo  zeer  bevoordeeld  en  op- 
gehelderd hebben ,  getyteld.  In  alle  diepe 
Veenige  Moerasfen ,  met  zwarte  Aarde  ge- 
vuld, en  begroeid  met  Mos  en  Biezen  ,  in* 
zonderheid  in  Lapland,  was  dit  Plantje  zeer 
gemeen.  Men  heeft  het  ook  in  Pruisfen  waar- 
genomen en  in  Afbeelding  gebragt.  Boven- 
dien groeit  het  in  Rusland  en  Siberië. 

De  Heer  Hall  er,  die  het  doch  niet  in 
Switzerland  hadt  gevonden ,  befchryft  het  als 
volgt.        Halmen  van  een  Voet ,  geknok- 

„  keld, 

(1)  Scheuchzeria,  Suft  .Nat.  XII*  Gen.  447,  Peg.  XIIL 
Gen.  452,,  p.  286.  FL  Lapp.  133.  T.  10.  f,  u  Ft.  Suec, 
297  >  320.  R,  Lugdb.  45.,  Hall.  Relv.  258  >  II»  N.  1310» 
Gmel.  Sib.  I.  p.  73,  Gort.  Ingr.  55.  Berg.  Vtadr* 
67.  Juncus  floridus  minor.  Ca  B.  Pin.  12.  Prodr.  23.  Theatv, 
590.  Rudb.  Eiys.  I.  p.  jio.  f.  2.  Juncoidi  affinis  Paluftris, 
Scheuchz.  Gram.  336,  Gramen  Junceum  Aq.  Semjnj 
Racemofo.  Loes.  Prusf.  114,  T,  2g#  Qgd.  T.  67, 


IL  Dsfx»  XIIÏ. 


'<$0  ZeUI  ANNIGE 

VI.    »  keïd  ,  met  witte  Scheeden  by  den  Grond 
Afv?L'  "  bekleed.    Gekielde  Bladen  ,  die  famenge- 
Hoofd-  5J  rold  zyn  ,  doch  zo ,  dat  menze  kan  ont- 
TUK,J     „  wikkelen.    Eyrond  -  Lancetvormige  Stop- 
„  peltjes  ,  de  Steelen  omvattende.    Uit  de 
„  knietjes  een  yle  Pluim  ,  van  eens  Takkige 
„  Steeltjes,  waar  nevens,  aan  een  lang  Steel- 
„  tje,  zitten,  eenzaame  zesbladige  Bloemen, 
„  uit  den  groenen  geelachtig ,  met  Lancet- 
vormige  Blaadjes.  De  Meeldraadjes  boven 
„  de  Bloem  uitfteekende.   Gefpitfte  Scheed- 
jes ,  die  rond  zyn  ,  kort ,  breed  en  plat , 
„  twee  of  drie,  tegen  elkander  gekeerd,  een- 
„  of  tweezaadig.    Eyronde  ,  famengedrukte 
„  Zaadjes,  naar  een  Amandel  gelykende.5' 

Dus  ziet  men  ,  dat  eenige  veranderingen 
plaats  hebben  in  dit  Plantje,  't  welk,zoGME- 
xin  aanmerkt,  door  zyne  kleinte  ligtelyk, 
onder  Mos  en  andere  ruigte  ,  het  gezigt  ont- 
glipt :  want  het  heeft  fomtyds  de  Halmen 
maar  een  Handbreed  hoog.  Hy  twyfelde 
niet,  of  het  was  door  geheel  Siberië  gemeen, 
't  Getal  der  Vrugtbeginzels  en  Zaadhuisjes 
verandert  van  drie  tot  zes,  maar  natuurlykst 
is  het  d;*ie  ,  zegt  Linn^eus.  De  Zaadjes 
zyn  omtrent  zo  groot  als  Peperkorrels,  waar 
van  fomtyds  maar  twee  tot  volmaaktheid  ko* 
men  >  zo  Baühinus  meldt. 


T  R  P 


Grasplanten 


Trigioc  H  i  n.   Zoutgras,  Ara^t* 

IV. 

De  Griekfche  naam  ,  voor  d;t  Geflagt  ge-  Hoo^ 
Bruikt,  betekent  eigentlyk  Driepuntgras ,  en  is 
daar  op  toegepast ,  om  dat  het  Zaadhuisje  * 
van  onderen ,  driepuntig  open  fplyt.  Men 
heeft  het  voorheen  onder  de  Soorten  van  Gras 
geteld.    To urnefort  gaf  *er,  wegens  4^ 
Biesachtigheid  ,  den  naam  van  Juncago  aan  , 
dien  Michelius  heeft  behouden.  ïk  noem 
het  Zoutgras ,  om  reden  als  men  ftraks  zal 
zien.    De  Bloem  beftaat,  volgéns  onzen  Rid- 
der, uit  drie  Bloemblaadjes,  die  In  een  drie- 
bladig  Kelkje  vervat  zyn ;  doch  volgens  Hal- 
Ler  heeft  het  éen  zesbladig  Bloempje ,  waar 
van  de  binnenfte  Blaadjes  de  Meelknopjes  be~ 
vatten ,  die  haar  Stuifmeel  veerkragtig  uitwer- 
pen-.   Michelius,  wederom ,  houdtze  al- 
len voor  kelkblaadjes  en  fchryft  dus  een  Bla- 
derlooze  Bloem  aan  dit  Geflagt  toe.   De  ,Styï 
beftaat  uit  drie  of  meer  langwerpige  Vrugtbe- 
ginzels ,  aan  't  end  gekroond  met  een  ruigert 
Stempel*  Het  bevat  de  volgende  Soorten. 

(t)  Zoutgras  met  driehokkige^  byna  Liniaak^  |< 
Zaadhuisjes.  Trighcm 

rasngi 

(i)  trigtochin  Capfulis  triiocularibus  fublinearibus.  Sysh 
JSfat.  XII.  Gen.  448.  Veg.  XUï.  Gen.  453.  p.  286.  Gort. 
JBelg.  p.  106»  Gouan  Monsp.  189.  Geb,  Prov,  125.  Jacq» 

ÏL  Dë£I»  XHL  Stuk, 


482  2  E  S  M  A  N  N  I  G  Ë 


VI.  Deeze  Soort  groeit  door  geheel  Europa  op 
Aïdesl.  natte  Velden  ,  die  eenigermaate  Moerasfig 
Hoofd-  Zyn  ,  waar  van  zy  den  bynaam  heeft*   Dus  ! 

Izmioras* vindt  men  ze  in  Italie'  in  Languedok  en  Pro- 
vence,  in  Switzerland,  in  de  binnenfte^deeleni 
van  Duitfchland  ,  in  Sweeden  en  Rusland  ,  als 
ook  in  Siberië,  De  Hoogleeraar  de  Gor- 
ter namze  overvloedig  waar  op  de  Zandige! 
Oevers  van  den  Neva- Stroom  by  Petersburg  ,j 
die  dikwils  onder  Water  loopen.  Door  ge- 
heel Siberië  komt  zy  ,  zegt  Gmelin,  zo 
wel  op  zuiver  Moerasfige,  als  op  brakke  Gron-I 
den  voor.  Dus.  vindt  menze  ook  in  onze 
Provincie,  aan  de  Waterkanten ,  zelfs  in  vog4 
tige  Weidlanden  aan  de  Duinen  en  elders,  ja 
zy  is  in  die  van  Friesland  en  Groningen  zeer 
gemeen. 

Men  kan  ,  derhalve,  deeze  Soort  met  regt 
geen  Zee  -  Gras  noemen ,  maar  beter  Geaazr$ 
Biesgras  *  gely  k  Bauhinus  zegt.  Zy  heeft  een 
Biesachtige  geftalte,  met  dikachtige  zagte 
Wortelblaadjes  van  een  half  Voet  Iangte,  waar 
tusfchen  ,  uit  vezelige  Wortels,  Halmen  op- 

ichie- 

Vind.  62.  Ft.  Suec.  298  >  321.  Aft.  Stockh.  1742.  !>♦  147, 
T.  6.  f.  1,2,3.  Hall.  Helv.  II.  r>.  165.  Triglochin 
Fru&u  tenui.  Fl>  Lapp.  134.  R.  Lugdb<  44.  Juncago  pa« 
luftris  et  vulgaris.  Tournf.  Inft.  266.  Mich.  Gen.  43. 
T.  31.  Oed.  Dan.  T.  411.  Gramen  Junc.  Spicatum  f. 
Triglochin.  C.  B.  Tin.  6.  Theatr.  80.  Gramen  Triglochin. 
J.  B.  Hifu  %t  p.  508.  Gr.  Mar.  Spicatum  alte,mm,  Lob* 

Ic.  17. 


G  R  A  S  t  t  A  N  T  E  »; 


fchieten  van  é£n  of  anderhalven  Voet  hoog  > 
die,  op  de  wyze  vaö  fommige  Hyacinthen,  A*®KEt> 
byna  ter  halver  langte,  dunnetjes  begroeid  zyn  Hoófb* 
met  kleine  witachtig  geele  Bloempjes  ,  vanSTÜK* 
gezegde  hoedanigheid.    Op  ieder  volgt  een 
langwerpig,  öpgeregt  en  als  tegen  de  Halm 
aangedrukt  Zaadhuisje,  dat  van  onderen,  als 
gemeld  is,  in  driepunten  open  fplyt ,  zig dus 
als  een  Weerhaak  vertoonende. 

(2)  Zoutgras  dat  een Bolachtigen  Wortelheeft$  IX. 

v  '  ■  Triglnchm 

met  Vezelen  bedekt.  buibofum. 

Bolwor? 

Dee2e  Soort,  aan  de  Kaap  der  Goede  Ho*fcell§' 
pe  groeijende  ,  verfchilt  van  de  voorgaande 
byna  alleen  door  den  Bolachtigen  Wortel ,  dien 
HalLer  ook  aan  het  gewoons  Driepuntgras  , 
in  Switzerland ,  waargenomen  heeft  Wy 
moeten  derhalve  hier  t'huis  brengen  dat 
Bolwortelige ,  't  welk  op  vogtige  Velden  aan 
den  Zee -Oever  van  Italië,  en  elders  aldaar 
binnenslands,  op  Moerasfige  of  overftroomde 
plaatfen  >  inzonderheid  die  brak  van  Grond 

zyn» 

(2)  Trtgïochm  Radice  Bulbofi  ,  Fibrïs  obteal  Manï. 
2,26*  Gramen  Triglochiii  Buibofum  Monomotapenfe.  BreytI: 
Fase.  24.  JUncago  maritima  perennis  Bulbofa  Radice. 
Mich.  Gen*  44.  Juncus  Bulb#  maritimus  Floribus  Sili- 
quofts.  Barr.  Ic.  271.  Hyacintbi  parvi  facie  Grameit 
Triglochm.  J.  B.  Bijl.  II  p*  508» 
j  (*}  Cultnus  imus  Bulbofus  Foliofas  Radices  emittitv 
Iletv,  uts* 

Hh  2 

ÏL  Dut»  XIII-  SHÉ. 


4*4 


Zesmannxge 


VI  zyn ,  groeit  3  zo  wel  als  aan  de  Zeekust  van 
ryEL'  Narbonne  ;  door  J.  Bauhinüs  afgebeeld. 
HoorD-  jmmers  het  Kaapfe  ook ,  gclykt ,  zo  Li m 


«TUK, 


ni. ; 

Triglochm 
fnariti- 
mum. 
Zeekan- 
tig. 


NiEUS  aanmerkt  naar  5t  voorgaande 3  maar  is 
in  allen  deele  kleiner ,  en  heeft  de  Vrugtbe- 
ginzels  een  weinig  anders  geplaatst.  „  Drie 
3J  Stylen,  (zegt  hy)  verlangd  en  uitgebreid, 
„  die  in  het  andere  opgeregt  zyn  en  naauw- 
3,  lyks  kenbaar"  (*).  Zyn  Ed.  hadt  geen  Styl 
aan  dit  Geflagt  toegefchreeven. 

(3)  Zoutgras  met  zeshokkige  Eyronde  Zaad\ 
huisjes, 

Deeze  verfchilt  duidelyk  van  de  voorigen9 
en  kan  met  reden  ge  -  aaird  Zeegras  genoemd 
worden  >  dewyl  menze  meest  aan  den  Zee- 
kant aantreft.  De  Bloempjes  zyn  groen  en 
een  weinig  roodachtig  aan  de  tippen  9  de 
Zaadhuisjes  rond  en  fplyten  in  zesfen  of  met 
zes  punten  van  onderen,  of  in  vyven,  wan- 
neer zy  vyfhokkige  Zaadhuisjes  heeft 3  gelyk 

Mi- 


(*)  Styli  tres  protracli  &  [pafcentes ,  qaï  in  Tr.  paluftri 
eretti  et  obfoletï.  Mant. 

(3)  Trigfochin  Caps.  fexlocularibus  ovatis.  Oed.  Dan* 
306,  Gort.  Belg.  106.  Fl.  Suee.  299 322.  Aft.  Stockh* 
1742.  p.  147*  T.  6,  f.  4 ,  5.  Sp.  Plant.  2.  Trigl.  Friiftu 
iubrotundo.  PU  Lapp.  135,  R.  Lugdb.  45.  Juncago  Pa- 
luftr.  &  Maritima  perennis.  Mich.  Gen.  44.  Gramen  Spi* 
catum  alterum.  C.  B.  Pin.  6.  Th.  82.  Gr.  Sp.  cum  peric.  parv» 
rotnudis.  J.  B,  RijU  II.  p.  508.  Gr.  Marinum  Spicatmn* 
Lob,  Ic.  16. 


GfcASPLANTE.If, 


485 


Miche li us  dezelve  wearnam.    Zykomt,  VL 
niettemin,  ook  wel  binnenslands  en  by  de  eer-  A^ET- 
fte  voor;  maar  in  Switzerland  ontbreekt  zy,  Hoofd- 
volgens  den  Heer  Haller,  t'eenemaal. 
Neurenburg  groeit  zy  aan  Beekjes  en  Cl  tr- 
ams heeftze  aan  de  Zeekust  van  Vlaanderen 
gevonden.    Wy  hebben  ze  ook  in  de  Neder- 
landen. 

Lob  el  merkt  aan  ,  dat  de  eene,  zo  wel 
als  de  andere,  overvloedig  in  Zeeland  ,  op  't 
Eiland  Walcheren,  groeije:  des  men  ze  ook 
onder  de  Planten  van  dat  Eiland  opgetekend 
vindt  (*) :  maar  hy  zegt ,  „  defe  twee  Gras- 
kens  zyn  fuer,  ende  daarom  den  Peerden, 
/>  Koeijen  ende  Osfen  ,  onnut."  Haller 
getuigt,  integendeel,  dat  de  Zoutige  Smaak 
aangenaam  en  gezond  is  voor  het  Vee  ;  des 
men  de  Weiden ,  aan  de  Monden  van  de  Rhóne, 
zeer  goed  acht  voor  de  Schaapen,  die  'er  won- 
der vet  worden.  Schreber,  zegt  hy ,  prysc 
de  voortteeling  daar  van,  op vogtige  Weiden, 
aan ;  doch  hy  hadt  zulks  moeielyk  bevonden 
in  Switzerland,  tenopzigt  van  de  laatfte,  wel- 
ke zynEd,  de  zoute  Soort  noemt*  Beiden  wor-* 
den  zy  in  S  weeden  Salting  of  SaUgras  geheten , 
en  aangemerkt  als  eeri  zeer  lekker  Voedzel  voor 
de  Runderen  (f ).  V.  HOOFD- 

O  Peixetïer  Plant.  IVatachr.  1610 ,  p.  184. 

(f )  Zie  't  Vertoog  van  Linn^eus  ,  in  de  Stockh.  Ver~ 
licmd.  van  174a  a  pag,  169  ,  onder  den  naam  van  Salting» 
Krant  die  beide  in  Plaat  vóórhellende ,  Tab,  VI  >  als  boven, 

Hh  s 

II    Deel.  XIII.  Stuk» 


426 


E  E  »  »  pi  2  I  C  ï 


vr. 

"  V. 
Hooïd- 


V.  HOOFDSTUK. 

Befchryving  der  Eenhuxzige  Grasplanten  % 
tot  welken  de  Lifchdodden  ,  Mays  o/Spaan- 
fche  Tarw,  en  verfcheide  anderen  behooren. 


T^e  andere  Klasfen  van  het  Stelzel  der  Se- 
w*m*f  xen,  in  welken  geene  Grasplanten  zyn  ,• 
overftappende,  komen  wy  thans  tot  de  Een- 
en -twintigfte,  die  de  Eenhuizigen  QMonoikia) 
bevat :  dat  is  zodanigen ,  die  Mannelyke  en 
Vrouwelyke  Bloemen  ,  op  eene  zelfde  Plant, 
van  elkander  afgezonderd  ,  hebben*  flieif 
van  heb  ik  tot  deeze  Afdeeling  befpaard  , 
de  volgende  Geflagten  ,  die ,  dat  aanmerke- 
lyk  is  ,  ook  meefiendeels  tot  de  Driemanni-* 
gen,  en  de  twee  laatften  tot  de  Zesmannigen^ 
in  deeze  Klasfe,  behooren 

T  y  p  h  a.  Lifchdodde. 

Deeze  is  een  Lifchachtige  Plant,  gelyk  de 
Neerduitfche  naam  aanduidt.  Men  noemtze 
in  't  Hoogduitfch,  wegens  de  Knodsachtige 
figuur  van  de  Stengels  of  Halmen,  die  aan  *J 
$nd  zekere  dikke  Dodden  hebben,  Narren* 
Koïben  ,  Rohr Kolben  ,  Lïefch-Kolben ,  en  ook; 
wel  eenyoiidig  Kolben.    pe  Griekfche  naam 

ïarordfc 


Grasplanten.  487 


wordt  van  haare  Moerasfige  Groeiplaats  afge-  vl 
leid ;  doch  fchynt  my  veeleer  afkomftig  te  zyn  FIy.EL 
van  de  opgeblazen  Vertooning ,  welke  zy  met  S^°0FD 
haare  niets  betekenende  Dodden  of  Dollen ,  die  Lifch^ 
fommigen  Zotskappen  genoemd  hebben ,  maa- d9dcie* 
ken.  't  Woord  Tuphos  , immers,  heeft  dergely- 
kenzin,  ontleend  van  Rook  (*).   De  Italiaa- 
nen  noemenze  Mazza  forda  ,  om  dat  zy  zig 
als  een  Knods  vertoonen    doch  geen  geluid 
geeven  of  uitwerking  doen,  wanneer  men  'er 
mede  flaat ;  de  Franfchen  Masfe  cTEau  of 
Masfe  de  Rofeau :  dat  is  Water-  of  Riet  -  Knods. 
De  Engelfchen  heetenze  Cats  *  Tayl ,  dat  is  Kat- 
tenftaart ,  en  Reede-Mace  of  Riet -Knods;  doch 
die  benaamingen  zyn  zeer  onbepaald.  Ver- 
fcheide  anderen  ,  die  zeer  zonderling  zyn , 
gaa  ik  voorby  (f).  De 

(*J  Lob  el  is  op  de  koers  geweest,  met  zulks  ook 
van  dat  woord ,  \  welk  in  zekere  zin  Wind  betekent , 
af  te  leiden  ;  doch  vergeleek  het ,  oneigen,  by  een  ge- 
draay  van  den  Wind. 

(fj  De  vermaarde  Hoogleeraar  D«  de  Gorter,  heeft  9 
m  zyne  nieuwe  Uitgave  der  Flora  Belgica,  eenige  ande* 
re  gebruikelyke  naamen  van  dit  Kruid ,  in  ons  Land  , 
voorgefteld  :  gelyk  dat  menze  Duivels -  Koppen  noemt  en 
Raboorden :  welke  laatile  naam  ,  als  bekend  is  ,  hier  te 
Lande  door  de  Kinderen  ook  gegeven  wordt  aan  zekere 
Spruitjes ,  welken  zy  in  de  Grond  vinden ,  op  plaatlèrc 
daar  't  Riet  groeit  en  deeze  fchynen  my  veeleer  Scheut- 
jes van  Riet  zyn ,  die  zy  om  de  zoetigheid  uitzuigen  en 
afkaauwen :  want  ik  hebze  dezelven  in  't  Riet,  op 
j>!aatfen  daar  in  't  geheel  geen  Lifchdodden  groeijen  > 
2ien  uitplukken  en  verzamelen. 

Hh  4 
U,  Deel.  XIII.  Stuk. 


483 


E  E  N  H  ü-  I  Z  I  G  E 


VI.  1      De  Mannelyke  en  Vrouwelykp  Bloemen 
iwzzu   maajcen  in  dit  Geflagt  ieder  een  zogenaamde 
Hoofd-  j£ac 9  dat  is  een  Rolronde  Dolle  uit ,  boven 
elkander.     De  Mannelyke  bekleedt  het 'ho- 
vende van  de  Halm  ,  en  beftaat  uit  drie  famen* 
gevoegde  Meelknopjes,  voortkomende  uit  een 
naauwlyks  blykbaare  driebladige  Kelk.  De 
Vrouwelyke  Dol  ,  onder  de  Mannelyke  3  is 
ook  Rolrond, en  beftaat  uiteen  zeer  fyn Dons- 
achtig Haair,waar  in  de  Vrugtbeginzeltjes,op 
een  fyn  Steeltje  zittende,  vervat  zyn,  die  een 
zeer  klein  Zaad ,  weinig  grooter  dan  Zandkor- 
reltjes ,  uitleveren.    Men  heeft  'er  de  vol- 
gende Soorten  van 

(i)  Lifchdodde  met  byna  Degenvormige  Bla- 
den, de  Bloem-  en  Vrugt-Aair  digt  b$ 
elkander. 

Deeze  Soort,  die  door  de  langteder  Dollen 
uitmunt  5  welke  dikwils  een  Voet  en  daar  bo- 
ven bereikt  0  heeft  dezelven  ook  digt  tegen 
elkander  aan  en  de  bovenfte  of  Bloem -Aair 
veel  kleiner  en  ligt  afbreekende.    Hier  van 

komt 

f  O  T7jpha  Fol.  fab  -  Enftformibus ,  Spic&  mascula  foe- 
iriineaque  approximatis.  Sij/t.  N*t>  XII.  Gen.  1040.  Vegm 
XIII.  p.  702.  Gort.  Belg.  264.  FU  Suec.  772  ,  830J 
Couah  Monsp*  264.  Ger.  Pr ou*  120.  Jacq*  Vind*  169* 
Typha  Clava  unica*  Hall-  Belv^'N»  1305.  Typha  pa- 
luftris  major.  C.  B.  Pin.  20.  Theatr.  337.  Mor.  Bijl.  III. 
p.  246.  S.  8,  T.  13»  f.  1.  Lob.  Ic.  81.  Cam.  Epit*  6o7- 
pos*  &u 


t 

Tijphci, 
Ifdifoiict* 
Breed- 


Grasplanten.'  489 

komt  het,  dat  men  in  de  Afbeelding  van  L 
bel  en  Dodonteus  deeze  Soort  met  enkel  Ho^jDs 
Vrouwelyke  Aairen  afgebeeld  vindt,    In  diestüK. 
van  C.  B  auhinus  is  bovendien  een  misflag,^^" 
dat  de  Halmen  te  veel  en  te  hoog  met  Schee- 
den  bezet  zyn;  om  welke  reden,  waarfchyn- 
lyk,  To urnefort  de  Afbeelding  van  Ta- 
bernemont  voor  zeer  flegt  uitmaakte  (*)• 
Zy  groeit  in  't  Riet,  aan  de  kanten  van  Mei- 
ren  ,  Vaarten  en  Rivieren,  zo  hier  te  Lande 
als  in  andere  deelen  van  Europa.   De  Heer 
Haller  befchryftze  dus. 

5,  Een  Halm  van  zes  Voeten  hoogte:  plat* 
3,  te  verhevenronde  Bladen ,  die  dik  zyn  , 
,,  fmaller  dan  een  Duim,  van  drie  Voeten  en 
a>  langer ,  de  Halm  omvattende.  Een  enke- 
3,  le  onafgebrokene  Dol,  zes  Duimen  lang, 
3,  een  Duim  breed,  bruin:  Zaaden  met  Plui- 
3,  zige  Steeltjes,  die  wegvliegen*'5 

Het  Pluis  zegt  men  dat  wel  gebruikt  worde  om 
Kusfens  en  Beddekens  te  vullen:  maar  dan  moe- 
ten dieniet  groot  zyn,  of  het  zou  in  meer  veel- 
heid moeten  voorkomen ,  dan  men  9t  gemeenlyk 
hier  te  Lande  ziet.  De  Bladen  worden  fbm- 
tyds  van  het  Vee  gegeten,  en  fommigen  fchry- 
ven  den  Wortel  byzonder  voedzaame  en  vei:* 
fterkende  kragten  toe, 

(a)  Lifch« 

CD  Plant.  env.  Paris.  p. 

Hh5 
}$.  Deeg.  XIII,  Stok, 


Eenhuizige 


VI.  (2)  Lifchdodde  met  half  -  Rolronde  Bladen  \ 
Afdeel,  ^  Bloem-  m  Vrugt-Aait  ver  van  el- 

Hoofd*  kander. 

$TUK. 
II. 

Typhm  De  Lifchdodden  vindt  men  fomtyds  wel  de 
mgufii^  ^ej^  jaager  en  met  fmaner  Bladen  3  de  Aairen 

^™albla"  naauwlyks  een  Duim  of  anderhalf  lang  en 
twee  Dimmen  van  elkander.  Dit  acht  de  Heer 
Linnjeus  eene  Verfcheidenheid  te  zyn,  we- 
gens de  beknelling  der  Wortelen  tusfehen  Stee- 
nen  voortkomende.  En  dus  zou  dezelve  wee- 
eentlyk  niet  verfchillen  van  de  gewoone  Smal- 
bladige Lifchdodde  ,  met  een  fchraale  Aair , 
welke  de  Bladen  Biesachtiger  heeft ,  zynde 
by  ons  en  alom  weinig  minder  gemeen  dan  de 
Breedbladige  met  een  dikke  Aair.  Door  ge- 
heel Siberië,  zegt  G  m  e li n, komen  zy  beiden 
menigvuldig  voor ,  en  de  Tartaaren  achten  de 
Halmen  zeer  bekwaam  om  Matten  van  te 
vlechten.  Ook  wordt  aangemerkt  dat  de  Bla- 
den, fyn  geklopt,  dienftig  zyn  om  de  Naa- 

den 

CO  Typha  FoL  femi  -  cyllndricis ,  Spica  mascula  foe^ 
mïneaque  remotis.  Gort.  Belg.  264.  Ger.  Prov.  120. 
Gouan  Monsp.  480.  {acq.  Vtnd.  169.  Gort.  Ligr.  148.  Ty- 
yha  Clava  mascula  a  fosminina  remota.  Hall.  Ilelv.  N. 
3306.  Typha.  H*  Cliff*  439.  FL  Snee.  772  ,  830.  R.  Lngdba 
73.  Gmeu  Stb.  I.  pk  133.  Typha  media.  Clus.  Pann>  716* 
Typha  paiuftris  Clava  gracili.  C.  B.  Pm,  20.  Tournf. 
Jnft.  530.  Typha  paiuftris  minor  duplici  Clava.  Mor.  S* 
8.  T.  13.  f.  3.  Typha  minor  f,  Typhula.  J.  B,  HiJL  11* 
p.  518.  C.  B.  Theatr.^u 


Grasplanten,  40ï 

den  van  Schuiten  dïgt  te  breeuwen  ,  en  dat  VL 
zy  van  de  Kuipers  gebruikt  worden ,  om  de  Ar°EE** 
Hoepels  vast  te  doen  fluiten  om  de  Vaten.  Hoon* 

Sparganium.  Egelknop. 

De  naam  van  Rietgras  en  Driekantig  Lifch 
te  onbepaald  zynde  ,  gebruik  ik  die  van  Egel- 
knop  >  overecnkomftig  met  Igelknosp  >  gelyk 
de  Duitfchers  dit  Gewas  tytelen.  De  Griek- 
fche  naam  kon  van  de  breede  Bladen  afkomftig 
zyn.  Immers  men  noemt  het ,  in  't  Franfch. 
Ruban  cTEau*  dat  is  Water  -  Lint :  in  't  En- 
gelfch  Bur-Reed ,  dat  is  Klis  -  Riet  >  wegens 
de  ruige  ronde  Bloemhoofdjes  3  de  bovenden  f 
met  Mannelyke  Bloemen  ,  wier  Kelk  driebla* 
dig  is ,  zo  wel  als  der  Vrouwelyken  5  in  de  or;der* 
fte  Bolletjes ,  alwaar  hy  een  tweedeeligen  Stem- 
pel bevat.  Hier  op  volgen  een-  of  tweehok- 
kige Zaadhuisjes  3  ook  tot  een  Bolletje  ver- 
gaard. 


L 


(i)  Egelknop  met  opgeregte  driekantige  Bla- 
den. In  Sparga* 

mum  erec» 
turn. 

O)  Sparganium  Fol.  ere&is  triquetris.  SyfL  Nat.  XII«  Opftaanclt 
Gen.  1041.  Veg*  XIIL  p.  702.  Gort.  JBetg.  264.  |Gouan 
Monsp.  480.  Ger.  Prov»  120.  Fl,  Snee*  770,  831.  R. 
JLttgdb.  73,  Gron.  Virg.  114.  Gmel«  8ib.  I.  p.  133. 
Hall.  Helv»  N.  1303,  Sparganium  Ramofum  &  non 
Ramofum.  C.  B.  Pin,  \$.,Theatr%  228.  Platanarda  f.  Bu- 
*omon,DoD*iVw/?/.  601.  Lob.  Ic.  80.  Tournf.  IvfU  530. 
T.  3°2- 


II.  Vmu  XIII.  Stüjk, 


49* 


EfiNHHÜIZIGE 


A  VI.  In  Moerasfen ,  Meiren ,  Slooten  en  Beeken  * 
V.  liefst  in  niet  fterk  bewoogen  Wateren ,  die 
rÏuk°ÏC"  tevens  helder  zyn  ,  groeit  door  geheel  Euro- 
pa dit  Gewas  5  dat  meestal  twee  of  drie  Voe- 
ten ,  doch  fomtyds  ook  eens  Mans  langte  hoog 
voorkomt,  zo  Lïnnjeus  aantekent.  Het  is 
kenbaar  aan  een  Rietachtige  groeijing  met 
breede  geelachtig  groen  glanzige  Bladen ,  de 
onderden  driekantig ,  de  bovenden  plat  rgroei- 
jende  aan  de  Steng ,  die  fomtyds  enkeld  is  9 
fomtyds  zeer  Takkig;  ,  gelyk  men  't  dus  over- 
vloedig in  de  Slooten  tusfchen  Haarlem  en 
Overveen  kan  befchouwen.  De  Steng  en 
Takjes  zyn  met  de  voorgemelde  ruige  Bol- 
letjes beladen  3  waar  door  het  een  aartige  Ver* 
tooning  maakt. 

'  II.        (2)  Egelknop  met  neerleggende  platte  Bladen. 

Sparga* 
mum  na» 

tans.         In  de  Noordelyke  deelen  van  Europa  was 
inenXem"  deeze  kleinere  Soort ,  met  op  't  Water  leg- 
gende en  dus  als  zwemmende  Bladen,  door 
onzen  Ridder  waargenomen.  Zyn  Ed.  merkt 
aan ,  dat  dezelve  voorkomt  in  groote  zagt. 

vloei- 

(Y)  Spargctnium  Fol.  decumbentibus  planis.  Sp.  Plant* 
2.  Sparg.  Fol»  natantibns s  plano»  convexis.  FL  Lapp. 
354,  FL  Suec.  771 }  832.  Spang,  non  Ramofum  minus. 
Dill»  Giesf.  130.  Sp.  58.  Sparg.  Fol.  planis  mollibus 
decumbentibus.  Hall.  Relv.  N.  1304»  Sparganium  mi* 
nimum.  Raj,  Rist.  1910.  AngU  III,  p.  437,  ( 


vlocijende  Stroomen  en  in ,  Meireh  ,  dikwils  Vfè 
ter  diepte  van  twee  Vademen ,  zo  dat  ditgeen  AFyf* 
kleine  Plant  kan  zyn  :  maar  het  allerkleinfte  Hoofd 
Egelknop,  door  Ray  in  Engeland  gevonden * 
was  ook  in  de  Moerasfen  van  Sweeden  ge* 
meen.    Of  dat  alleen  door  de  Groeiplaats  ver- 
fchilde , kon  hy  niet  bepaalen.  Halleu houdt 
dit  Kleine  voor  een  Verlcheidenheid  van  'k 
voorgaande,  dat  hy  gezien  hadt  ,  naauwlyks 
een  Handbreed  hoog.    Voorts  was  hem,  zo 
hy  meende  ,  ook  in  Switzerland  dat  Zwem* 
mende  van  Linnjeus  voorgekomen.  Dit 
hadt  maar  drie  of  vier  Zaadbolletjes,  en  één 
enkel  Bloembolletje,  aan  den  top  der  Stengen* 

Zea,   Spaanfche  Tarw* 

Dit  Geflagt  heeft  de  Mannelyke  en  Vrou-* 
welyke  Bloemen  in  verfchillende  Aairen ,  bo* 
ven  elkander,  de  eerstgemelden  hoogst.  Van 
deeze  beftaat  de  Kelk,  zo  wel  als  de  Bloem  5 
met  haare  drie  Meeldraadjes,  uit  langwerpige 
Kafjes.  De  Vrouwelyke  Bloem  heeft  ronde 
.holle  Klepjes ,  het  Vrugtbeginzel  influitende 
met  een  zeer  lange  Styl.  Deeze  Stylen  maa- 
ken,  met  elkander,  de  Vrugt- Aair  zeer  Ve- 
zelig en  als  gehaaird.  Dit  alles  ziet  men  hier 
voor  duidelyk  aangeweezen  (*). 

Maar 

CO  In  &g>  9.  op  Plaat  LXXXVII ,  en  hMz.  s> 


IX  Deel,  XIIL  SWK, 


m 


•EemhüïïïgB 


vr.  Maar  ééne  Soort  ïs  hier  van  bekend ,  Welke 
■AryEEL,den  naam  van  Mays  of  il&fe  in  Amerika 
Hoofd-  voert  (i>   Wynoemënze  gemeenlyk  Spaan* 

STUK 

j     /fcW  7<7W*,  om  dat  zy  door  de  Spanjaarden  uit 
Zek     de  Westindiën  overgebragt  en,  in  Spanje 
<kwoone.voortgeteeld  zynde  ,  van  daar  dóór  Europa 
ïs  verfpreid.    Anderen  noemenze  ook  wel  In* 
diaanfch  en  fommigen  Turkfch  Koorn  ,  om  dat 
zy  in  de  onderhoorigen  van  't  Ottomannifch 
Ryk  ook  wel  tot  Spyze  gekweekt  wordt :  of 
om  dat  zy  eerst  uit  de  Levant  overgebragt  is 
in  Italië:  't  welk  fchyn  zou  hebben  ,  indien 
zy  het  Triticum  Baclrianum  van  Plinius  kon 
#yn.  In  Languedok  3  daar  menze  Blé  de  Tzir- 
quie  en  in  de  Landtaal  Blat  tFEJpagne  noemt, 
is  zy  genaturalizeerd  ,  zegt  Gouan.  Anders 
heet  menze  ,  in  't  Franfch  ,  gemeenlyk  Blé 
Sarr&zin  :  misfchien  ,  om  dat  de  Mooren  ze 
Iterk  gebouwd  hebben.  In  Oostindie,  alwaat 
zy  ook  overgebragt  is  5  doch  meer  aan  de 
Vaste  Kust   dan   op  de  Eilanden  geteeld 
wordt ,  noemen  de  Malei jers  haar  Jagon>  de 
Chineezen  Fannie.    Linn^us  den  gewoo- 
Hen  naam  Mays  ,  als  barbaarfch,  verwerpen- 
de, heeft  dien  van  Zea ,  zekerlyk  voor  een 

ge* 

<i)  Zea.  Syft.  Nat.  XII.  Gen.  104a.  Veg.  XIII.  jr. 
702.  Hm  Cliff.  437,  Hé  Ups.  281.  R.  Lugdb.  73.  GoüAtï 
Monsp.  481.  Mays  Granis  Aureis.  Toürnf.  lnfl.  581» 
Frumentum  Indicum  Mays  diftum.  C.  B#  Fin.  25^ 
Jheatr.  490.  Frumentum  indicumf  Cam.  Epit%  i85.  Dod« 
Ftmpt.  509, 


GKASPtANTïNr 


geheel  ander  Koörn  in  gebruik  geweest  (*),  VTV 
hier  op  toegepast.  Die  van  Brafil  noemden  't 
^/a//:  de  Mexikaanen  Tlaolli,  zo  Hernandez  Ho°ïi* 
fchryft* 

Van  dit  Koorn  zyn ,  met  verloop  des  tyds ,  Verfcheï* 
door  de  Voortteeling  of  door  den  Grond ,  dQï*eto 
veele  veranderingen  ,  die  ftand  houden  5  ge* 
fprooten.  Ik  heb  niet  zo  zeer  het  Oog  op 
de  grootte  van  't  Gewas,  dat  hier  te  Lande* 
gelyk  bekend  is,  dikwils  meer  dan  eens  Mans 
langte,  en  in  de  Indien  veel  hooger  groeit  (f), 
met  Bladen  van  een  Elle  lang  en  een  half 
Voetbreed:  noch  op  het  getal  der  Aairen,  dat 
naar  de  vrugtbaarheid  des  Aardryks  en  het 
Klimaat,  ongemeen  verfchilt.  Dus  ziet  men, 
aan  de  Kust  van  Guinée ,  dikwils  zeven  of 
agt  Aairen  (|)  op  ééne  Halm  of  Steel;  daar 
het  gewoone  getal  derzelven  in  Amerika  twee, 
drie  of  vier  is,  en  ,  alzo  een  Aair  verfcheide 
honderd  Graankorrels  bevat,  dieopryën  langs 
den  Stoel,  en  indeszelfs  holligheden  gefchikt 
zyn ;  zo  blykt ,  dat  men  daar  van  een  verbaa- 
zende  vermenigvuldiging  kan  hebben  (§).  De 

Kor- 

(*)  Zie  Tritici  Sp.  6 ,  bladz.  hier  voor. 
Ct)  Tot  drie  Mans  langte  of  18  Voeten  in  Karolina^" 
zegt  Kalm, 

O)  Men  kan  aldaar  fomtyds  een  duizend  Aairen 
hebben  voor  een  Gulden  Hollandfch  Geld  :  die  bynaeen 
Zak  Koorn  uitleveren. 

i§)  Ik  heb  een  Aair  ,  met  blaauwachtfge  en  geels 

lï,  Deb&.  XIII.  Stük, 


Ê  E  N  H  ü  I  Z  I  G  É 


VI.    Korrels  ,  nu  9  zyn  wel  gemeenlyk  Goudgeel  * 
Aïdesi»  doch  00ic  witachtig, uit  den  blaauwen  paarfeh , 
Hooïd-  bruinrood  *  rood  of  zwart ;  ja  men  vindt  die 
Smanjiu  Kleuren  verfcheidely'k  gemengeld  in  eene  zelf- 
jjw**     de  Aair.    Dus  komt  het  voor  met  de  Aair 
Goudkleurig  en  wit  bont;  wit  of  rood  en  bruin- 
rood; wit  of  bleek  Violet  met  bruinroode  Stip- 
pen; witachtig  geel  met  de  Stippen  Violet  en 
blaauw  of  rood  ;  als  ook  met  de  Aair  rood  ^ 
zwart  en  bruinrood,  of  blaauw  *  geel*  Violet 
en  wit ;  alle  welke  Verfcheidenheden  de  be* 
roemde  Tournefort  heeft  opgetekend; 
zo  wel  als  die  van  Spaanfche  Tarw  met  veel- 
voudige of  verdeelde  Aairen  ,  waar  van  Boe- 
cone  fpreekt  (*)* 
ïeejing*     Over  de  manier  van  Teeling  van  dit  Graan 
zal  ik  niet  breed  uitweiden.    De  Korrels  wor^ 
den  twee  aan  twee ,  anderhalf  Voet  van  mal- 
iander ,  in  een  diep  geroerden  en  gemeden  » 
liefst  Zandigen  Grond ,  in  een  zelfde  Gat  g@- 
ftoken,  en  als  zy  beiden  groeijen  haalt  men 
de  zwakfte  Plant  uit.   Na  de  bevrugting  wor- 


Kottoh  ,  op  agt  ryën  ,  ieder  van  dertig  of  daaromtrent  % 
dit  maakt  ongevaar  250  Korrels*  Ik  heb  'er  één  met 
enkel  Goudgeele  Korrels  op  zestien  ryën,  ieder  van 
ruim  dertig :  dat  is  nagenoeg  500  Korrels  in  ééne  Aair  j 
en  zo  'er  dus  maar  vier  Aairen  zyn  voortgebragt  ge- 
weest 9  dan  kwamen  van  één  tweeduizend  Graankor* 
reis. 

0*J  Frumentum  Indkum  Spie£  divifa ,  feu  ^olyfta* 
«Jryon.  Rar,  Plant* 


den 


Grasplant  ES 


497 


éen  de  Bloem- Aairen  afgefnceden  en  dus  topt  A^t, 
men  de  Stengen,  waar  van  de  afval  ook  ver-  V. 
volgens  een  goed  Voeder  is  voor  'c  Vee.  Vee-  stuk* 
Ie  Aanmerkingen  hier  omtrent  zyn  elders  Spaanfiè* 
opgetekend,  uit  het  berigt  van  den  Heer  Ay-  Tar™* 
men,  die  verhaalt  ,  dat  het  in  Vrankryk  ge- 
malen en  onder  Tarwe  of  Rogge -Meel  ge- 
mengd, zeer  fmaakelyk  en  gezond  Brood  uit- 
levert ,  maar  op  zig  zelf  te  zwaarmoedig  en 
hard  om  te  verteeren  zy.   Tot  Voedzel  voor 
Hoenders,  Eenden,  Ganzen,  als  ook  om  Var- 
kens te  mesten,  is  het  zeer  nuttig  (*). 

Byna  allerley  Spyzen  en  Dranken  werden  in  Gebruik; 
de  Weftindiën  van  de  Mays  of  Spaanfche  Tarw 
gemaakt,  zo  Hernandez  aantekent.  Zy 
aten  ditKoorn  of  als  Ryst  gekookt  of  geroost, 
of  tot  Meel  gemalen  en  dan  op  allerley  manie-- 
ren  gebakken  , inzonderheid  tot  Brood,  'twelk 
zo  duurzaam  was,  dat  men  het  Maanden  be- 
waaren  kon.   Het  dient  in  Af kookzel ,  gelyk 
aan  de  Kust  van  Guinée,  tot  Bier ,  en  door 
Gisting  tot  Wyn  of  Sterken  Drank ;  even  als  ; 
ons  Koorn.    In  Oostindie,  inzonderheid  op 
de  Molukkes  ,  wordt  het  veel  aan  de  kanten 
der  Rystvelden  gezaaid ,  zo  Rümphiüs 

meldt 

C*J  Zie  Proeven  en  Wmm.  over  den  Nieuwen  Land* 
houw.  II.  Stuk  ,  bl.  186  Over  de  Teeling  van  dit  Koorn 
ïn  onze  Westindiën :  zie  den  Teg.  Staat  van  Amerika '9 
IJ.  D.  bl.  6i4. 

Il 

II.  Deel  XIII.  Sxvk. 


49$v  Eënhoizice 
VI»    meldt  Cf)  en  dan  de  onrype  nog  Melkach* 

Atdeel» 

V.     tige  Aairen  op  den  Roofter  of  op  Kolen  tot 
stük;010"  verfnaPer*nS  gebraden,  gelyk  nog  heden  op 
Spaanfcke  veele  plaatfen  van  Indie  gefchiedt.   In  Egyp- 
Tarw.     tCj  Arabie  en  de  Levant,  teelt  men  het  wei- 
nig ,  doch  meer  in  Italië ,  Vrankryk  en  Duitfch- 
land.   In  Hongarie  wordt  het  by  geheele  Vel- 
den  vol  gebouwd.    Het  werdt  door  wylen 
den  Heer  Doktor  Ba  ster  ook  als  een  nut- 
tig Koorn  ,  ter  Voortteeling,  in  onze  Neder- 
landen ,  aangepreezen.       Daar  zyn  3  zegt 
5,  hy ,  twee  Soorten  van ,  een  grooter  en 
„  kleiner  Turks  Koorn,  welk  laatfte  door  de 
„  Inwooners  van  Noord  -  Amerika  voornaa- 
„  melyk  geteeld  wordt  ,  om  dat  het  Zaad  , 
„  vier  Maanden  na  de  Zaaijing  ,  ingeoogst 
kan  worden."   De  Groote  Mays  ftaat ,  zelfs 
te  Suriname, omtrent  agt  Maanden  op  'tVeld. 
Niet  minder  gunftig  denkbeeld  hadt  de  Heer 
van  Hazen  van  de  Voortteeling  van  dir 
Graan ,  in  ons  Gewest  (*)♦ 
Zyishet    De  Spaanfche  Tarw  is  het  voornaamfte  on- 
C  derwerp  van  den  Landbouw  in  Noord -Ameri- 
^erika         ^  wor^t  zo  wel  van  de  Amerikaan  en  als 
#  van  de  zogenaamde  Wilden  geplant,  ja  veel 
meer  van  de  eerden;  want  de  laatflen  beftaan 
grootendeels  door  de  Jagt.   Wanneer  iemand 
de  Volkplantingen  der  Europeaanen  aldaar 

door* 

(f_)  Ambonfch  Kruidb.  V.  D.  bladz.  202. 

(*)  Zie  Verhand,  der  Hollandfche  Maatfifa  XIX,  D»  u 

Stuk,  Hstarl  1779 ,bladz4 198,  241. 


Graspunter; 


doorreist,  ziet  hy  MyïenWegs  niet  dan  groo-  A££ÊU 
te  Mays- Velden,    Met  dit  Koorn  dry  ven  de  V. 
Ingezetenen  aldaar  een  zwaaren  Handel:  want,  " 
buiten  9t  gene  dat  binnenslands  gebruikt  wordt,  Spaanss 
voeren  zy  jaarlyks  een  menigte,  zo  wel  naar  arW% 
Portugal  als  naar  de  Westindien  ,  uit.  In 
Karolina,  Virginie  ,  Maryland ,  Penfylvanie, 
Nieuw  Jerfey  en  een  groot  deel  van  Nieuw- 
Jork  9  planten  de  Ingezetenen  meeftendeels 
de  Groote  Soort,  terwyl  de  Klein  e  of  Drie- 
Maandfe  in  Nieuw  Engeland  én  Kanada  meest 
gebouwd  wordt.   Evenwel  wordt  in  de  eerst* 
gemelde  Landen  ook  wat  van  de  Kleine  ge- 
plant, om  dat  die  vroeger  ryp  wordt ;  maar 
de  Groote  levert  meèr  en  grooter  Aairen  cm 
zwaarder  Loof  uit  ten  diènfte  van  het  Vee,  Aan 
den  anderen  kant ,  wederom,  vereifcht  dezel- 
ve meer  ruimte  ;  dat  is  ,  daar  kunnen  meer 
Planten  op  een  zelfde  Akker  geteeld  worden 
van  de  Kleine,  die  ook  witter,  fyner  e  be- 
ter Meel  geeft ,  dan  de  Groote :  zo  dat  ieder 
hier  in  zyn  verkiezing  volgt»    Alleenlyk  is  9t 
in  de  Noordelyke  Provinciën  noodig  zig  tot 
de  Kleine  te  bepaalen;  alzo  de  Groote  dikwils 
aldaar  geen  tyd  tot  rypwording  heeft.  En  van 
een  zelfde  Koorn  komt  hoe  Noordelyker  hoe 
kleiner  Plant :  ja  3  die  in  Virginie  geteeld  is  , 
wordt  in  Nieuw  Engeland  ,  en  die  uit  Nieuw 
Engeland  in  Kanada  gezaaid  ,  het  eerfte  Jaar 
naauwlyks  ryp. 
De  Landen  in  Noord  -  Amerika  zyn  veelal  Manief 

*  van  Zaai- 

li  2  ii«g. 
II.  Deel.  XIIL  Smu 


Eenhuïzige 


Afdeel-  ^cIiraaIe  Zandige  Hei  jen  ,  daar  geen  Tarw  of, 
V.     Gerst,  ja  naauwlyks  Rog  geteeld  kan  worden; 
stok?*15"  gelYk  geheel  Nieuw  Jerfey  dus  beftaat.  Op 

Spaanfcfiedezélven  9  niettemin,  heeft  men  een  fchoone 
*****  Teelt  van  dit  Koorn ,  dat  een  Penwortel  fchiet , 
die  diep  in  de  Aarde  dringt,  en  daar  door  be« 
ftand  is  tegen  Wind  en  droogte.  Maar  het- 
zelve vereifcht,  om  die  reden,  een  wel  ge* 
roerden  Grond,  dat  door  Ploegen  gefchiedt, 
waar  mede  men  Vooren  maakt ,  die  elkander 
kruislings  fnyden  ,  vier  of  zes  Voeten  van  el- 
kander voor  de  Groote  ,  twee  of  drie  Voeten 
voor  de  Kleine  Mays.  In  de  Kruifingen  worde 
het  Kooin,  by  vier  of  vyf  Korrels  te  gelyk  , 
geftoken ,  doende  fomtyds  daar  by  een  weinig 
Mest ,  en  dan  de  Aarde  Heuvelswys  by  een 
haaiende.  In  Nieuw  Jork  neemt  men  daar  toe  een 
foort  van  Haringen ,  waar  van  men  één  of  twee 
in  zulk  een  Heuveltje  begraaft.  Kinderen  kun* 
nen  deeze  Planting  onder  eehig  toezigt  ver- 
rigteu.  De  Mays  opfchietende ,  worden  'er 
door  de  Wilden  dikwils  Boonen  by  geftoken, 
die  zig  om  de  Steelen  flingeren  en  dus  een 
dubbeld  voordeel  geeven.  Ook  planten  zy 
'er  wei  Batatten  of  Zonnebloemen  tusfehen, 
tot  hun  Voedzel. 

Bezorging  De  meefte  voorzorg  is  de  gezaaide  Korrels 

van  dit  voor  Inkhoorntjes  en  Maysdieven ,  (dat  een 
foort  van  Vogelen  zyn  ,  van  grootte  als  een 
Spreeuw,)  en  voor  de  Kraaijen ,  te  bewaaren. 

Daar 


Grasplanten. 


50  * 


Daar  toe  weeken  zy  de  Korrels  in  een  Afkook-  Afdeï:l> 
zei  der  Wortelen  van  Wit  Nieskruid;  't  welk  v. 
het  Gedierte  ,  dat  dezelven  eet ,  dronken  stuk. 
maakt.   Zy  worden  op  'i  meefte  vier  Vinge*  f^2fchê 
ren  diep  gefcokcn,  en  dan  opfchietende,by  de 
uitroeijing  van  het  Onkruid  ,  hetzelve  ,  met 
dfe  Aarde  ,  by  de  Stengels  opgehoopt;  dat  te- 
vens tot  befchutting  (trekt  van  den  Stoel  der 
Planten.    Zo  'er  ruimte  genoeg  is  ,  wordt 
dikwils  het  Onkruid  met  de  Ploeg  uitgeroeid. 
De  Heuveltjes  worden  eindelyk  een  Elle  hoog 
en  niet  minder  breed  ,  bevattende  gemeenlyk 
drie  of  vier  Stengels  van  dit  Koom*  De  Uit- 
loopers  worden  'er  afgerukt ;  de  verwelkte 
Bloemen  afgefneeden  ;  't  welk  de  Aairen  tot 
meer  volkomenheid  brengt,  die  eindelyk, ryp 
zynde  ,  in  de  Herfst  afgeplukt ,  en  ,  wat  te 
droogen  gelegen  hebbende ,  voorts  tot  bewaa- 
ring opgelegd  of  gehangen  worden.  De  Wil- 
den laaien  hunne  Mays- Aairen  in  een  zagte 
Rook  droogen,  en  hangenze  dan  op,  aan  het 
Dak  hunner  Hutten  ,  waar  door  zy  dezelven 
veele  Jaaren  ,  tot  dagelykfe  Spyze  en  Zaay* 
Koorn  ,  gped  houden.    Maar  dikwils  verber- 
gen zy  het  in  Kuilen  van  den  Grond  ,  op  droo- 
ge  plaatfen  ;  gedagte  Kuilen  eerst  met  ge- 
droogde Boomfchors  ,  Riet  of  Gras  bekleed 
hebbende  ;  dat  weleer  by  hun  de  gewoonte 
was  en  nog  in  tyden  van  Oorlog  plaats  heeft. 
Dit  is  een  uirtrekzel  van  't  gene  de  Heer 
li  3  Kalm 

II.  Dssi-.  XIII.  Stuk. 


502  Eenhuizigk 

VI.    Kalm,  aangaande  de  Teeling  van  dit  Koorn, 
üfdeel.  -n  Noorcj .  Amerika  ,  heeft  waargenomen  (*> 
Hoofd-  jen  opzigt  van  deszelfs  fterke .vermenigvul- 
^^^diging  merkt  hy  aan,  dat  het  vooreen  Mis- 
layur.     gewas  in  die  Landen  gerekend  worde ,  wanneer 
men  niet  tweehonderdmaal  zo  veel ,  als  'er  ge- 
zaaid is  ,  van  de  Spaanfche  Tarw  inoogft. 
Naauwlyks  ééne  Aair  heeft  minder  dan  drie- 
honderd Korrels ,  en  daar  groeijen  gemeenlyk 
twee  of  drie  Aairen  op  één  Halm:  zo  dat,  of- 
fchoon  al  eenig  verlies  door  't  Ongediert  ge- 
leeden wordt ,   de  vermenigvuldiging  door- 
gaans wel  zeshonderd  is  voor  één.  Daar  be- 
hoeft, derhalve,  maar  weinig  geplant  te  wor- 
den voor  de  Huishouding  en  tot  den  Uitvoer 
levert  dit  Koorn  onverbeeldelyk  uit.  De  groe- 
ne Aairen  ,  gebraden ,  worden  voor  een  lek- 
terny  gehouden  ,  en  uit  de  Stengels  kan  men 
een  Sap  zuigen  ,  dat  zeer  aangenaam  is,  zyn- 
de  daar  van  ook  Suiker  gekookt  geweest  en 
van  de  gekneusde  Stengels  brouwen  zy  een 
foort  van  Bier. 
Brood     Het  voornaamfte  gebruik,  dat  van  de  Spaan- 
^l/gv0c^d  fche  Tarw  in  Noord  -Amerika  gemaakt  wordt  5 
is  tot  Brood,  't  welk  de  gewoone  Spyze  der 
Amerikaanen  is  ,  zelfs  by  Luiden  van  Aan- 
zien en  Vermogen.    Komt  een  Vreemdeling 
by  hun  5  dan  laaten  zy  hém  zo  wel  Tarwe- 

als 


O  Zie  StoeUu  Verhand.  XIII*  &  XIV.  Band. 


Grasplanten.  503 

als  Mays -Brood  voorzetten  en  kiezen  wat  vi. 
hem  best  behaagt.    Men  doet  doorgaans  wat  A^eel* 
Rogge-  of  Tarwe  -  Meel  onder  dat  der  Mays ;  Hoofd- 
dus  is  dat  Brood  zeer  gezond  en  fmaakelyk  ,  sp^^ 
houdende  het  Lighaam  open.     Geen  Onge-  larw. 
makken  hadt  de  Heer  Kalm,  noch  in  zig  zelf 
noch  in  anderen,  die  het  geduurig  aten,  ver- 
nomen*   Dikwils  mengen  zy  'er  ,  voor  het 
bakken,  Pompoenen  of  andere  Vrugten  ,  en 
de  Wilden  Blaauwbesfen  ,  wilde  Druiven  of 
Aardbeziën  onder  ;  dat  dan  het  Brood  zeer 
lekker  maakt ,  inzonderheid  ,  wanneer  het 
verfch  en  warm  gegeten  wordt. 

Maar  alles  overtrof,  volgens  zyn  oordeel ,  de  Lekkera 
JBry  van  Mays  9  die  zo  wit  ziet  als  Melk.  Toen^ry' 
5,  ik  my  eenigentyd  by  de  Hollanders  ophield, 
3I  (ze^t  hy )  die  Noordwaards  van  Albanië 
„  woonden,  had ik  alle  Avonden  niets  te  eeten 
„  dan  Maysbry  of  Melk ,  en  hyna  geen  ander 
„  Ontbyt ,  dan  die  zelfde  Maysbry  ,  of  in 
„  Botter  gebraden,  of  met  zoete  Melk  opge* 

warmd ;  dewyl  die  Hollanders  den  geheeleu 
„  tyd  niets  anders  eeten.  In  de  Zomer,  by- 
5,  zonderlyk  ,  toen  ik  by  hun  was,  kookten 
„  zy  ten  deeleBry,  ten  deele  Prut,  van  Mays- 
3,  meel  en  Room  ,  die  een  hongerige  Maag 
„  taamelyk  fmaakte.  Men  maakt  ook  van  de 
?,  Grutte  van  Mays  een  Bry  of  Pap,  met  Wa- 
3,  ter,  Wey  of  ook  met  zoete  Melk  gekookt, 
3,  zeer  veel  gelykende  naar  Ryftenbry  en  niet 
li  4  »  ai- 

II.  Vs&u  XIII,  Stuk, 


504  Eenhuizige 

AfdÏel.  "  alIeen  met  Suiker  of  syr00P  zeer  lekker  ^ 
V      £  maar  ook  zeer  voedzaam." 

srl°KWm      De  Europeaanen  hebben  van  de  Amerikaa- 
Vieefch-  nen,  in  dat  Wereldsdeel  ,  geleerd,  zekere. 

Sop, enz.  Vleefchfoepen  te  maaken  van  Mays,  welken 
de  Franfchen  Sagamité  ,  de  Engelfchen  Hom- 
mony,  de  Zvveeden  Sapaan  noemen.  Ten  dien 
einde  kneust  men  de  Spaanfche  Tarw -Korrels, 
geweekt  zynde  3  in  een  Houten  Blok  dat  uitge- 
hold is  ,  tot  een  foort  van  Grutte  ,  die  dan 
eerst  wat  gekookt  en  vervolgens  het  Vieefch 
daarin  gedaan  wordt.  De  Mays,  naamelyk , 
moet  tot  het  gebruik  gepeld  worden,  dat  al- 
dus gefchiedt :  maar  men  weekt  ze  ook  wei 
in  een  foort  van  Loog  van  Asfche,  waar  door 
dé  Bast  'er  af  gaat  ,terwyl  de  Korrels  heel  bly- 
ven  ,  en  hier  door  werdt  Doftor  Colden 
bedroogen,  de  zodanig  gepelde  aanziende  en 
befchryvende  als  naakte  Mays.  Daar  wordt 
ook  Mout  van  gemaakt  tot  het  brouwen  van 
JBier ,  't  welk  inzonderheid  gefchiedt  met 
blaauwe  Mays ,  en  fommigen  hebben  'er  Mout- 
wyn  van  geltookt. 
Kragfc-     Denatuurlyke  Ingezetenen  van  Kanada,  en 

Meei'      andere  Wilden ,  die  ,  zo  tot  hunne  Reistog- 
ten  met  Pelteryën,  als  tot  de  Jagt  en  tot  den 
Oorlog  3  dikwils  een  Voorraad  van  Voedzel 
behoeven  ,  van  weinig  omflag  of  zwaarte, 
hebben  daar  toe  dit  Koorn  zeer  behendig 
weeten  te  gebruiken.   Gebraden  ftampen  zy 

he.u 


Grasplanten.  ƒ05 


hetzelve  tot  Grutten  ,  onder  welke  *  na  dat  vl 
het  Kaf  uitgewannen  is,  zy  wat  Suiker  men-  Al^EL- 
gen,  en  floppen  het  dus  in  een  Zakje  of  an-  Hooïd* 
der  Tuig,  dat  zy  gemakkelyk  op  de  Rug  kun-^^ 
nen  draagen.    In  de  Wildernisfen  Honger  Tarw.  ^ 
krygende  neemen  zy  een  Handvol  daar  van 
en  mengen  die  onder  Water,  dat  zy  vinden; 
't  welk  hun  dan  tot  Drank  en  Spyze  ftrekt. 
De  Iroquoizen  noemen  deezen  Voorraads- 
Kost  Quitzera.    Het  is  een  Kragtmeel,  mis- 
fchien  zo  nuttig  ,  als  men  ooit  heeft  uitge- 
dagt. 

Van  den  dienst,  dien  men  van  de  Spaan- 
fche  Tarw,  zo  voor  de  Paarden  en  ander  Vee, 
als  voor  het  Pluimgediert  kan  hebben ,  fprak 
ik  hier  voor.  Ook  is  't  niet  onwaarfchynlyk, 
dat  het  Meel  daar  van  ,  met  Melk  en  Boter 
of  Vet  tot  een  Pap  gekookt ,  zeer  dienftig 
zy  tot  verzagting  van  Pyn  en  het  doen  ver- 
flaan  of  aanrypen  van  Gezwellen  :  gelyk  ook 
de  Heer  Kalm  verhaalt  (*). 
'  Niet  zonder  reden  hebben,  dan,  de  gezegde 
kundige  Natuur  -  onderzoekers  de  Voorttee- 
ling  van  dit  Koorn,in  onze  Provintiën  saange- 
preezen.  VVy  zouden  dus  de  onvrugtbaarfte 
Gronden,  met  gemak,  ten  nutte  kunnen  maa- 
ken,  en  eenen  onuitputbaaren  Voorraad  van 

Graa- 

(")  Stockh,  Verhand,  als  boven, 

li  5 

II,  ElEEL.  XIII.  SuflS. 


jo6 


Eenhüizïge 


VI.    Graanen  bezorgen  aan  ons  Lsnd,  ja  uit  het 
Afdeel.  ze|ve  veeje  anc}ere  Volken  kunnen  fpyzigen* 
jHoofd-  even  als  de  Noord- Amerikaanen  doen;  heb- 
^^^bende  daar  toe  geen  hulp  van  buitenslandfch 
Tarw.     Volk  noodig  :  terwyl  ook  dit  Gewas  tot  be* 
fchutting  dienen  kon  van  andere  Plantagiën  , 
inzonderheid  van  die  van  Tabak. 
Vrugt-     ^e  verwonderen  is  't  ,  dat  de  Spaanfche 
mankende  Tarw  3  in  hoedanigheid  dus  zo  zeer  met  het 
gewoone  Koorn  overeenkomftig,  daar  van  ia 
de  Vrugtmaaking  zodanig  verfchille  ,  dat  zy 
de  Mannelyke  en  Vrouwelyke  Bloemen  af- 
gezonderd heeft.    Ondertusfchen  heeft  de- 
zelve  hier  door  tot  bevestiging  geftrekt  van 
de  Bevrugtinge  der  Planten.    Veelen  hebben 
bevonden  ,  dat  ,  zo  de  Bloem- Aairen  vroeg 
afgefheeden  worden  aan  een  Plant  ,  die  op 
zig  zelve  ftaat,de  Vrugt- Aairen  volftrekt  mis- 
draagen  en  ;geen  Graankorrels  uitleveren.  Aan 
den  anderen  kant ,  wederom ,  heeft  men  op- 
gemerkt, dat,  zo  blaauwe  of  roode  Mays  ge- 
zaaid wordt  op  een  Akker  ,  onder  de  witte  of 
geele,  ahdan  een  menigte  bonte  Aairen  voort- 
komen, met  Korrels  van  verfchillende  Kleur. 
Bovendien  is  zy  fomtyds  onderhevig ,  een 
enkele  Aair  voort  te  brengen,  half  Mannelyk, 
half  Vrouwelyk  ;  gelyk  de  Heer  Baron  van 
Gleichen  opmerkt,  door  wien  de  Vrugt- 
maakende  deelen  van  dit  Koorn  ten  allerdui- 
delykfte  en  wegens  de  grootte  ook  ten  blyk- 

feaar- 


b3arfle  in  Plaat  vertoond  zyn.    Immers  die  VI. 
Buisjes  9  welke  het  fyne  Stof  der  Bolletjes  van     v.  3 
het  Stuifmeel  in  den  Stamper  brengen  >  zyn  J^*n* 
door  zyn  Ed.  ook  aangeweezen  (*). 

Tripsacum.  Lidkoorn. 

Om  dat  de  Aair  van  dit  Gras ,  dat  een  Soort 
van  Graanen  draagt ,  tegen  de  natuur  der  an-  ^ 
deren  uit  Leedjes  beftaat  9  noem  ik  hetzelve 
Lidkoorn.  Hoe  dat  de  Mannelyke  en  Vrou- 
welyke  Bloemen  zig  onderfcheiden ,  de  laat- 
ften  met  Gaatjes  doorboord  zynde,  is  hiervoor 
zeer  duidelyk  aangeweezen  (f).  Het  Geilagt 
bevat  de  twee  volgende  Soorten. 

Cl)  Lidkoorn  met  Manwyvige  Aair  en*  1. 

JDaiïyhi* 
In  des. 

Gevin* 

(*)  Obferv.  Microscopiques.  Fo!.  Tab.  XIX-  Vergelyk  &erd% 
PI.  I ,  bladz.  87,  in  het  II,  D.  I.  Stuk  deezer  Nat. 
Hiflorie. 

(f)  In  Fig.  i2  op  Plaat  LXXXVII :  zie  bladz.  24. 

(O  Tripfacum  Spicis  Androgynis.  Syff*  Nat.  XII. 
Gen.  1044.  Vegi  XIII.  p.  702.  Coix  Sem.  angulatis.  H. 
Gffl*  438.  R.  Lugdb.  72.  Gron,  Virg.  144.  Gramea 
Dattylon  maxim.  Americ.  Pluk.  Alm%  174.  T.  190.  f. 
2.  Gr.  Daft.  Ind.  efcul.  Spica  articulata.  Ambr.  Phtjt. 
ï.  P*  545»  T.  546 ,  547.  Mor.  Bijt  III.  p.  185.  S.  8. 
T.  3#  f.  11.  Scheuchz.  GV#w.  108.  Raj.  Bijt,  1908.  Se- 
famum  perenne  Ind.  Spica  Frumentacea\  Zan.  Bijl.  j>9 
ï8i.  T.  69;  niet  68>  gelyk  verkeerd  is  aangehaald. 


II.  Djsel.  XIIJ.  Siüiu 


Ee  nhüizige 


VI.  In  een  Tuin  der  Kapucynen  te  Luccavondt 
Afdeel.  <je  vermaarde  Zanoni  dit  Gewas ,  uit  la- 
Hoojd-  difch  Zaad  gefprooten ;  't  welk  hy  in  zyn  Tuin 

lüdLoéw  over^raSt  >  ^aar  ^et  zeer  we*  voort  wilde. 
'  v°  'Om  dat  het  een  overblyvende  Wortel  hadt , 
en  ten  opzigt  van  het  Zaad  zeer  geleek  , 
hieldt  hy  hetzelve  voor  't  Sefamum  der  Ouden; 
waar  van  P  l  i  n  i  u  is  fchreef :  het  komt  uitlndie 
en  men  maakt  Olie  daar  van.  Hoe  't  zy,  zyn 
Ed.  vondt  het  by  Morison,  in  deszelfs 
Kruidkundig  Voor  [pel  >  aangeroerd,  onder  den 
ftaam  van  Indifch  Koorn ,  met  een  gewrichte  Aair 
en  overbJyventie  Wortel*,  die  aanmerkte /dat  het 
zeer  kenbaar  was  ,  aan  een  Aair  van  een  half 
Voet  langte,  uit  Leedjes  famengefteld  vaneen 
halven  of  geheelen  Duim.  Naderhand  be- 
fchreef  de  Iaatstgemelde  Kruidkenner  hetzel- 
ve aldus. 

3,  Dit  zeer  groote  Gras,  uit  Virginie  over- 
„  gebragt,  groeit  weeldig  in  de  Tuin  en  ver- 
3,  draagt  de  Winter  -  Koude*  Het  geeft  Zwaard  - 
33  achtige  Bladen  uit,  van  een  Elle  of  langer, 
3,  groen,  overlangs  geftreept,  ruuw  gerand, 
3,  met  een  brosfche  middelrib  aan  de  Rug 
3,  gekield.  Tusfchen  deeze  Bladen ,  die  over- 
3,  end  ftaan,  fchiet  het  Halmen,  van  een  Pink 
3,  of  Schryfpen  dik,  met  weinig  Knietjes  en 
„  lange  Leden  ,  hoekig  ,  uit  den  groenen 
5,  paarfch  ,  eens  Mans  langte  hoog.  Der- 
,3, zei  ver  top  verdeelt  zig,  Kroontjeswys ,  in 

3,  drie, 


Craspj.ant*n.  $0$ 

„  drie,  vier  of  vyf  Aairen ,  van  een  Span  of  AJJ;ut: 
„  een  Voet  lang,  geftrekt  en  uitgebreid*  Ie-  V. 
„  der  Aan  is  Schubbig  ,  op  een  Kwartier  s^?**-' 
„  Duims  afftand  gewricht ,  en  ligt  breekbaar 

in  Leedjes,  die  enkelde  Korrels,  overhoeks 
n  geplaatst,  en  in  een  hoekige,  geelachtige 
„  Scheede  beflooten  ,  bevatten.     Van  ieder 

Knietje  hangen ,  in  de  Zomermaanden ,  twee 
„  Wollige  bruinachtige  Tongetjes,  af,  die 
5,  uit  de  gevorkte  Bloem  ,  gelyk  in  anderen, 

voortkomen." 

Door  dit  laatfte bedoelt  MoRisoN,zeker- 
lyk,de  twee  ruige  Stempels  ,  die  op  den  ge» 
gaffelden  Styl  zitten.  Het  Koorn  wordt  door 
Zanoni  by  Piftaches  vergeleeken,  doch  valt 
kleiner,  't  kGewas  wil  ook  zeer  wel  in  onze 
Tuinen  voort,  gelyk  in  Engeland ,  maar  wordt 
's  Winters  tegen  de  Vorst  gedekt.  Evenwel 
is  't  bedenkelyk ,  of  het  wel  tot  de  Ooftindi* 
fche  Planten,  daar  de  Heer  Bürmannus 
het  t'huis  brengt,  behoore. 

(2)  Lidkoorn  met  een  tweeflagtige  Aair.  Ir# 

Tripfacum 

Uk  Zaad'  van  Jamaika  was  dit  in  de  Akaó.e- ^^am 
mie -Tuin,  te  Upfal  in  Sweecien  ,  geteeld,^.  ! 

,  ,    .  Twee* 
bloei-  flagög. 

CO  Tripfacum  gpica  Hermapbrodita.  Ltnït.  Dec.  17, 
T.  9»  Cenchrus  Spica  oblonga  glabra,  Calycibus  rïgidis, 
quadripartitis ;  inciftms  apertis ,  Laciaiis  acuxninatis. 
Brown.  Sfam.  p.  367.  N.  3, 


ÏL  Defj,,  XIII.  Stuk, 


jiö  Eenhuizigê 

VI.    bloeijende  'er  Jaarlyks  en  ryp  Zaad  geeven* 
AfraEL.  ^         {^et  overblyvende.  BaowNEhadt 
5Tük!ÏD"  hetzelve  genoemd,  Cenchrus  met  een  lang- 
moor/*, werpige  gladde  Aair  en  fty  ve  Kelken ,  die  in 
vieren  gedeeld  zyn,  met  open  infnydingen 
en  fpitfe  flippen.   Het  fchiet  een  Halm  ,  van 
twee  Voeten  hoogte,  rondachtig,  opftaande, 
zeer  glad  en  Takkig;  met  Bladen  aan  de  Knie- 
tjes die  zeer  fmal  zyn  ,  een  Stroo  breed ,  een 
Span  lang  of  langer.   Aan  den  top  en  9t  end 
der  Takken  komt  een  Aair,  die  lang  gedeeld, 
Cylindrifch  is  en  omgekromd,  hebbende  een 
bogtige  Graat  ,  in  welks  bogten  Eyrondc 
Bloempjes  zitten ,   overhoeks.  Derzelver 
Kelk,  uit  vier  of  vyf  Kafjes  beftaande,  is  als 
gevenfterd ,  de  openingen  door  een  ftomp 
Tandje  van  een  gefcheiden,  met  Lancetvor- 
mige  fpitfe  Klepjes ,  en  bevat  twee ,  drie  of 
vier  Blommetjes,  die  veel  kleiner  zyn,  ieder 
in  een  Kelkkafje  vervat ,  en  drie  Meeldraad- 
jes hebbende  met  een  Eyrond  Vrugtbegin- 
zel ,  dat  een  zeer  klein  geel ,  byna  doorlchy- 
Bend,  Eyrond  Zaadje  wordt. 

C  o  i  x.  Traangras. 

De  naam  van  Jobs  Traanen ,  die  gemeenlyk, 
ik  weet  niet  om  welke  reden ,  aan  dit  Gewas 
gegeven  wordt ,  gaf  aanleiding  tot  dien  van 
Traangras.   Het  fchynt  door  Theophras- 


GRASPtANTEN.  JU 

rus  Coix  genoemd  te  zyn.  De  KenmerkenAr^ 
maaken  eene  befchryving  der  Vrugtdeelen  5  v.u 
wier  Mannelyken  in  een  Aair  afgezonderd 
zyn  van  de  Vrouwelyke  ,  die  onder  dezelve 
een  foort  van  Traan  uitmaaken  ,  met  twee 
Blommetjes  daar  in  ;  gelyk  ook  de  Kelk  der 
Mannelyken  tweebloemig  is  en  het  Zaad  met 
den  Beenachtigen  Kelk  gedekt  (*). 

De  eeniglle  Soort ,  daar  van  opgegeven  (i) , 
is  weleer  voorgefteld  onder  den  naam  van^^Jo£ 
Rietachtig  Steenzaad  of  Geerst  9  en,  dewyl  het 
bekend  was  by  de  Ouden ,  is  het  te  denken  * 
dat  de  Levant  daar  van  de  natuurlyke  Groei- 
plaats zy.   P  l  i  n  i  u  s  heeft ,  onder  den  naam 
van  Diospyros  >  buiten  twyfel  hetzelve  bedoeld  , 
als  Steenhard  Zaad  hebbende  ,  zo  groot  als 
Cicers,  wit  en  glanzig  gelyk  Paarlen.  Lob  el 
befchryft  het  gene  uit  Kandie,  Syrië  en  Rho- 
dus ,  gebragt  en  aldaar  van  zelf  gegroeid  was ; 
dat  is  te  zeggen  in  't  wilde:  ja  Plinius 

zegt 

(*)  Zie  de  Afbeelding  Fig.  8 ,  op  Plaat  LXXXVII  » 
bladz.  23. 

CO  Coix.  Stfft.  Nat.  XII.  Geiu  1043.  Veg.  XIII.  p. 
703.  H.  Cliff.  437.  Ups.  281.  R.  Lugdb.  72.  Fl,  ZeijU 
330.  Gron.  Firg.  143.  Lithosperm.  Arun^inaceum.  C. 
B.  Pi».  258-  Lacryma  Job.  Toürnf.  In  ft.  531  Clus. 
Misp.  501.  Lacryma  Job  jnultis  f.  Milium  Afundina- 
ceum.  J,  B,  Hift.  H#  449.  g#  Lacryma  Jobi  Indica» 
Rumph.  Amb.  V.  p.  193.  T.  75.  f.  2»  Lachryma  Jobi 
Zeylanica  omnium  maxima.  Bitrm.  Zetjh  138*  Herm» 
lugdb.  426.  Catriconda.  H.  MaL  XII.  p,  133.  T.7Q* 

II.  Deel,  XIII.  Stuk* 


Sia  Eenh  ü  i  neg 

VI.    zegt  'er  van :  het  befte  groeit  in  Kandie  ,  dat  it 
Afdeel.  ^  ^  natuurlek  Land.     De  Kloofterlingen 
Hoofd-  plagten  het  veel  te  kweeken  in  de  Tuinen., 
S™Tracm-  om  ^  z^  Paternosters  maakten  van  het 
gras.      Zaad.   Of  dit  ook  aanleiding  gegeven  hebbe 
tot  den  belachlyken  naam  van  Jobs  of  Chris» 
tus-Traanen  ,   is  bedenkelyk.      In  Duitfch- 
land  en  Vrankryk  noemt  men  ze  ook  wel 
Lieve  Vrouwe»  en  in   Spanje  Mo  fes  Tr-aaneu. 
Clusius  geeft  daar  van,  onder  de  Spaan- 
fche  Planten  ,  een  zeer  fraaije  Afbeelding* 
Forskaohl  heeftze,  by  Kairo  in  Egypte, 
wild  groeijend?  gevonden. 

Dit  Traangras  zweemt ,  in  Gewas  en  Bla- 
den, veel  naar  de  Spaanfche  Tarwe,  doch  valt 
in  Europa  op  ver  naa  zo  hoog  niet  als  in 
Oostindie  ,  alwaar  het  de  hoogte  bereikt  van 
zes  Voeten,  zoRumphiüs  meldt(*).  Waar- 
ichynlyk  zal  die  meerdere  grootte  van  het 
Klimaat  afkomftig  zyn ;  gelyk  men  zulks  in 
meer  Planten  waarneemt.    Dus  zal  hier  ook 
behooren  de  Rietachtige  Geerst  van  Herman- 
mis  ,  met  Zaad  als  van  het  Lithofpermum  , 
zeer  groot  en  hard :  als  mede  de  Zonne  •  Geënt 
van  BoNTius,en  die  uitermaate  groote  Jobs 

Traa- 

(?J  Te  weeten  da}  gene  9  't  welk  van  hem  befchree* 
ven  is  en  afgebeeld,  onder  den  naam  van  Lachryma  ^fobt > 
niet  dat  Gewas ,  't  welk  Ova  Piscium  of  Kuit  der  Vis- 
fdien  by  hem  genoemd  wordt ,  op  dit  Gc/lagt  aange- 
haald zynde  door   de  Heerea  Linn;eus  eitf  fiüRf 

f^ANNUS, 


Grasplanten; 


Traanen,  door  Plu  mier  gemeld  en  van 
Merian  in  Afbeelding  gebragt ,  zo  fommi-  V- 
gen  willen  (*):  welke  my  echter  vry  wat  ver- sim, 
fchillende  voorkomen*    Dat  Kruid  groeide  al- 
daar op  Waterige  plaatfen  ,  vier  of  vyf  Voe- 
ten hoog;  zo  zy  aanmerkt ,  en  tpdt  de  Tros- 
jes zeer  kort  gefteeld  ;  dat  niet  zodanig  is  in 
het  Ooftindifche  ,  aldaar  Sake  genaamd  .,  en 
meest  van  het  Europifche  verfchillende,  door 
eetbaar  Zaad  te  hebben.   Aan  't  end  van  ieder 
Steeltje,  waar  in  zig  de  Pluim  verdeelt,  groeit 
een  Korrel  als  een  Erwt  ,  die  wel  zeer  hard 
van  Bast  is  ,  doch  door  weeken  gepeld  kan 
worden  ,  zegt  Rümphiüs,  en  waar  van  de 
Amboineezen, gekookt, veel  werksmaaken  tot 
verfhapering.    Het  werdt  aan  de  kanten  van 
de  Rystvelden  ,  of  ook  in  de  Tuinen  ,  op  de 
Oofter- Eilanden  ,  als  ook  op  Java  en  elders  9 
geplant  of  gezaaid.  Men  haeft  'er,  zegt  hy, 
ook  Wilde,  Sake  outan  genaamd,  die  door  de 
'Steenhardheid  van  het  Zaad  nader  kwam  aan 
de  Europifche  of  Levantfche  Jobs  Traa- 
oen. 

O  l  y  r  a.  Speltgras. 

De  Griekfche  naam  Olyra  werdt  aan  een 
foort  van  Koorn  oudtyds  gegeven  ,  dat  in  de 

Oos- 


(■')  Surfa:  Inféiïen.  Tab.  54.  Buiui,  Fi%  Zeijl  uts. 

Kk 

IL  D«l.  XIIL  Stuk, 


514  Eenhuizioe 

VI.  1  Oofterfche  Landen  groeide  ,  en  daar  men  in 
Aideel.  Egypte  Meel  van  maakte  :  doch  de  derde  of 
Hoofd-  flegtfte  Soort  (*) ;  des  veelen  het  voor  de  Spelt 
;TüKj      neemen.     ik  noem  9  derhalve  ,  dit  Geflagt 

OJrjra  Spelt  gras.  De  Kenmerken  zyn, hier  voor3dui- 
1&  delyk  opgegeven  (f). 

vhidig,  j5e  eenigfte  Soort  5  tot  nog  toe  gevon- 
den (i),  groeit  in  de  Westindiën.  De  be- 
roemde Sloane  ontdekte  dezelve  op  h  Ei- 
land Jamaika  en  noemde  ze  Groot  Panikgrai 
met  een  eenvoudige  gladde  Aair  3  de  Korrels 
op  Steeltjes  zittende.  Het  heeft  een  hooge 
gewrichte  Halm,  met  de  Scheeden  der  Bladen 
bekleed,  en  ongedeelde,  Eyronde,  zeer  bree- 
de  gefpitfte  Bladen.  De  Pluim  is  enkeld,met 
menigvuldige  Mannelyke  Bloemen  zydelings 
en  eene  Vrouwelyke  ,  die  Vrugt  draagt,  aan 
\  end ,  op  een  verdikkend  Steeltje  :  zo  dat 
het  Kraakbeenig  JZaad  zig  als  een  Belle  ver- 
toont. 

C  A  R  E  x.  Cyperbies* 

De  Ouden  hebben  door  Carex  verflaan  een 

Soort 

00  Far  in  Egypto  ex  Olyra  connxitur.  Tertium  Ge- 
nus Spicoe  hoe  ibi  eft.  Plin.  Hifi.  Libr.  XVIII.  Cap. 
?•  P  373- 

(f)  In  Fig.  33  ,  op  Plaat  LXXXVII:  zie  bladz.  28. 
Olyra.  Sijft.  Nat.  XIL  Gen.  1045,  V*g.  XIII.  p. 
703.  Am.  Acad.  V.  p.  408.  Gramen  Paniceum  majus  , 
Spica  ümplici  laevi ,  Granis   Petiolis  infideitfibus.  SlQ&X* 
gfam.  30.  Hifu  I.  p,  107.  T»  64,  f.  z% 


Graskanten:  $ï$ 


Sóórt  van  ftekelïge  Biezen*  en  wel  het  Helm-  Vï* 
gras  onzer  Zee -Duinen,  zo  fommigen  wil- 

len:  anderen  hebben  dien  naam  op  andere, in  H™***8 

TrT  ,    lr    . ,  1  _  STUK. 

't  Water  groeijenue  Kruiden,  toegepast,  Lin- 
k-kus gebruikt  hem  hier  voor  een  Gedagt  van 
Planten  5  Welken  de  vermaarde  Toürne- 
Fout  gedeeltelyk  Cyperoides  genoemd  heeft, 
als  gelykende  naar  den  Cyperus,  dien  ik  Cy- 
pergras  geheten  heb  i  zo  dat  ik  deeze  Plan- 
ten ,  <iïe  gemeenlyk  Biesachtig  zyn  ,  Cyper» 
biezen  zal  heeten. 

De  Kenmerken  beftaan  daar  in ,  dat  het  Ge* 
flagt  gefchubde  Katjes  heeft,  meer  of  min  naaf 
die  der  Biezen  gelykende ,  doch  geene  twee* 
flagtige  Bloemen  daarin,  maar  Mannelyke  en 
Vrouwelyke ,  elk  byzonder ,  en  wei  of  in  de 
zelfde  Aair  of  Katje  begreepen  ,  of  in  afge- 
zonderde Aairen,  op  veelerley  manieren.  De 
Kelk,  ondertusfehen  ,  is  in  beiderley  Bloe-  , 
men  eenbladig  ;  die  der  Mannelyken  bevat 
drie  Meeldraadjes  ,  die  der  Vrouwelyken  eea 
Honigbakje ,  waar  in  het  Vrugtbeginzel  be- 
flooten,  dat  drie  Stempels  heeft.   Het  Zaad 
rypt  binnen  het  Honigbakje  aan  (*). 

De  menigvuldige  ,  meestendeels  Europi- 
Ifche  Soorten,  zyn  in  verfcheide  Afdeelingen 
onderfcheiden,  als  volgt, 

Cl)  Vergelyk  Fig.  S4,  Plaat  LXXXVIL 

Kk  a 

II.  Deel.  XIII.  Stuk» 


5i6 


Eenhuizige 


VI. 
.Afdfel. 

V. 
Hooid- 

STUIU 

h 

Carex 
dioica. 

Twee- 
huizige, 

II. 
Capitata* 
Rond- 
hoofdige. 

III. 

Pulicaris. 
Vloozaa- 
dige. 


( 1 )  Cyperbies  met  een  enkelde  tweehuizigi 
Aair. 

( 2 )  Cyperbies  met  een  enkelde  Aair ,  dit 
Manwyvig  is  en  Eyrond,  van  hoven  Man- 
fielyk ;  de  Zaadhuisjes  op  elkander  leggende 
uitgebreid. 

(3)  Cyperbies  met  een  enkelde  Manwyvigd 
Aairy  van  boven  Mannelyk;  de  Zaadhuis* 

jes  wyd  gemikt  en  agterom  geboogen. 

Van  deeze  drie  komt  de  eerde  in  Vogtige 
Weidlanden  5  de  laatfte  in  Modderpoelen»  zo 

wel 

(ij  Carex  Spica  fimplici  dioica»  Sijft.  Nat.  XIL  Gen» 
3046*  Veg.  XIII.  p.  703.  Gort,  Belg,  265.  Fl.  Suec.746, 
833.  Oed.  Dan.  166.  Gouan  Monsp.  481.  Cyperoides 
parvum  ,  Caul.  &  Fol.  tenuisfimis  triangularibus  &c. 
Mich«  Gen.  56.  T.  32.  f.  1.  Gram.  Cyperoides  minimum 
Spica.  fimplici  crasfa.  Mor.  Hijh  III,  S.  8.  T.  12  f.  uit. 

(2)  Carex _  Spica  fimplici  Androgyna.  ovata,  fup.  mas- 
cuia,  Caps.  imbricato  r  patulis.  Sp.  Plant.  2.  Oed*  üan* 
379.*  Cyp.  parvum  ,  Caule.  &  Fol.  ten.  triang.  Spicl 
iubrotunda.  Mich.  Gen.  56.  T-  32.  f.  2.  Gr.  Cyper* 
minimum  Ranunculi  capitulo,  &c.  Mor.  S.  8  T.  12* 
f.  6.  Car.  Spica  unica  fubrotunda  lèminibus  inflatis» 
Hall.  Belv4  N.  1351. 

(3;  Carex  Spica  fimpU  Androgyna,  faperne  mascula, 
Capfulis  divaricatis  retro flexis.  Sp.  Plant.  3.  Gort. 
Belg.  265  //.  Cliff.  438.^/.  Suecffl ,  834*  Dalib.  Par, 
287.  Gmel.  Sib.  I.  144.  Car.  minima,  Caul.  &  Fol.  Ca« 
pillaceïs  &c.  Mtch.  Gen.  66.  T.  33.  f.  1.  G ramen  Cyp. 
minimum  &c  Mor.,  S.  8.  T.  12.  f,  21.  Carex  SpicJ 
unica  terete ,  Sem.  Roftratis.  Haj,l.  Hetv.  N,  1350, 


Grasplanten.  517 

wel  in  onze  Provinciën  ,  als  in  andere  deelen 
van  Europa  voor.  De  tweede  is  by  Gronin-  V. 
gen  gevonden  en  valt  ook  zo  wel  in  Lapland  STUI€, 
als  ïri  Engeland.  In  Switzerland  zyn  ook  dee- 
ze  Biesachtige  Plantjes  waargenomen  y  zo  de 
Heer  Haller  meldt ,  ten  minfte  de  twee 
laatften.  De  hoogte  van  't  Gewas  is  naauw- 
lyks  een  half  Voet  ,  en  het  beftaat  uit  zeer 
dunne  Halmpjes,  aan  't  end  een  Aairtje  draa- 
gende  ,  dat  Mannelyk  of  Vrouwelyk  is  in 
de  eerde  ;  Manwyvig  in  de  beide  anderen* 
De  Zaadhuisjes  ,  die  rondachtig  zyn  in  de 
tweede,  vertoonen  zig  in  de  derde  byna  als 
Vlooijen. 

(4)  Cyperbies  met  een  enkelde  Manwyvige  IV. 

Aair  ,  van  onderen  Mannelyk ;  de  Zaad-  Squarro* 

huisjes  op  elkander  leggende  5  horizontaal.  fa- 

Happige. 

Door  den  Heer  Kalm  is  deeze  in  Kana- 
da  gevonden  ,  die  eene  langwerpige  Rolron- 
de dikke  Aair  heefc  ,  uit  Hokjes  beftaande  , 
als  gezegd  is,  die  een  lang  uitlleekend  punt- 
je hebben  en  onder  gedekt  met  dorre  Man- 
nelyke  Kafjes.  Zy  ' behoort  tot  de  grootfteu 
van  dit  Geflagt. 

Cs)  Cyperbies  met  een  byna  Bolrond  Kroontje  9  y. 

de  ,  typ*™'- 

dea4 

Kwispeli- 

(4)  Carex  Spica  fïmplfci  Androgyna ,  ïnferne  mascu-ge. 
ia;  Capfulis  imbricatis  horizontalibus.  Sp*  Plant, 4, 

(5)  Corex  Umbella  fubcapitata  ,  Flor#  finipl,  Subula- 

'Kk  3  tis^ 

IL  Dmïm  XIII.  Sïük, 


1 


E  E  N  H  ü  n  I  G  F* 


VT.  de  Bloemen  zeer  eenvoudig  Elsvormig  %  mei- 

üïdeïl.  ^  dtiebladig  lang  Omwindzeh 

&m  Deeze,  die  door  de  lange  Staarten  der  Zaa. 
den,  of  ook  wegens  de  byhangzels  ,een  Kwis- 
pelig  Hoofdje  heeft  ,  is  een  ze$r  fraay  Plan- 
tje? op  Moerasfige  plaatfen,  die  Mosfig  zyn* 
in  Siberië  voorkomende,  volgens  Gmeli^j 
dat  ook  Buibaum  by  Aftrachan  ,  aan  de 
Kaspifche  Zee,  hadt  waargenomen.  Mï* 
cHELius  noemt  het  Bohemifcke  Jaarlykfè 
Water -Bies ,  naar  den  Cyperus  gely kende,  mee 
een  zag  ten  Steel.  De  Heer  Schreb  ERnog- 
thans,  die  het  gezonden  hadt,  befchryft  het 
als  een  overblyvende  Wortel  hebbende  en 
Halmen  van  een  Voet  lang,  welke  driekant 
tig  zyn ,  met  een  end  -  Hoofdje  uit  veele  Krop- 
jes beftaande ,  waar  van  de  buitenfte  Manne- 
lyk ,  de  binnenfte  Vrouwelyk :  drie  witte 
Meeldraadjes;  een  Stamper,  langer  dan  V 
Honigbakje  met  een  tweedeeligen  StyL 

II»  Met  Manwyvige  Aairen. 

VI,        (6)  Cyperbies  met  Manwyvige  Eyrond-drU- 

CareX  7 
BaldmMs*  *mm 
Veronee- 

fché«  tis ,  InvoL  tetraph.  elongato.  Syji.  Nat*  Veg.  XIII.  Ca* 
rex  Bohemica  Aq.  annua  &c.  Mich.  Gen.  70.  T.  33, 
f.  19,  Scirpus  Spica  multipartita  ,  Sem,  Cauck,tis. 
Gmel*  Sib<  I,  p.  gi.  Cyperus  minor  Capit.  inflexis^ 
Buxb.  Qent%  IV,  ,  p,  34,  T.  61.  Sckreb.  Gram.  52.  T* 
sg-  f,  3. 

(é)  G®ti$  S^icis  terais  congeftis  fesf.  ovafe  triquetó 
\      .  Au* 


Grasplanten.  519 


kantige  Aairen  3  drie  famengehoopt ,  ende-  yi. 
lings ,  ongefieeld ;    met  een  tweebladig 
Otnwindzel.  Hoofd* 

STUK. 

Op  den  top  van  den  Baldus  -  Berg  ,  in  't 
Veroneelehe,  heeft  Bauhinus  dit  Bies^ 
gevvasje  ingezameld,  dat  door  zyn  tweebladig 
Omwindzel  3  voornaamelyk,  van  't  voorgaande 
verfchilt.  Het  heeft  de  Halm  ruim  een  Voet 
lang;,  met  een  Hoofdje  aan  't  end,  naar  dat 
van  Kanary  -  Zaad  gelykende  ,  puntig  ,  uit 
Schubbetjes  famengehoopt  ,  en  door  twee 
Blaadjes  gefchoord,  waar  van  het  één  veel 
Janger  is  d?i\  het  andere.  Het  Hoofdje  be- 
ftaat  uit  drie  of  vier  Aairtjes,  die  wit  zyn  en 
langwerpig  ,  met  helder  blinkende  Mannelyke 
Bloemkafjes  ;  aan  wier  voet  de  Vrouwelyke 
bultige  met  een  driedeeligen  Styl. 

(?)  Cyperbies  met  een  famengeflehle  Aair  ;  y]J; 

Je  Carex 
arenaria* 

^\ndrogynis,  Involucro  diphyllo.  Sp.  Plant*  5.  Am,  Aead. 
IV»  p.  331.  Caf.  Alp.  Capitulis  albis  &c.  Seg«  Ver.  I. 
3).  125.  Gr.  Junceum  Mont.  Cap.  ^quamofo.  €♦  B.  Fin. 
6.  Prodr.  13,  Thatr.  80,  Gr.  Junc.  e  Monte  Baldo*  J. 
B.  Hift.  IL  p.  509, 

(7J  Carex  Spica  comp.  Spiculis  Androgyins  ,  infer.  rem. 
Fol.  long.  inftru&is  ;  Culmo  triquetro.  Sp.  Plant.  ó.  Gort, 
Belg.  II.  N.  760,  Oed.  Dun.  T.  4*5.  FL 
S35.  Carex  Marit.  humilis ,  Rad.  repen te.  Miöh.  Gen. 
67*  T.  33.  f.  4.  Gr.  Cyperoides  e  Monte  Ballon  fimile 
Immilius,  Pluk.  Alm.  178.  T.  34.  f.  8»  Loss,  Frusf. 
316.  ï.  31.  Hall.  Htlv.  N.  1362,  1363» 

Kk  4 
IL  Dwl.  XIIL  Sivk. 


52© 


Eenhuizice 


yj%  fje  Aairtjes  Manwyvig  ;  de  onderflen  ver- 

Afdeel*  jef  a^  en  met  een  ia-ngeT  Blaadje  voorzien  t 

Hooïd.  de  Halm  driekantig. 

STUK.* 

Van  dit  Biesachtig  Gras  ,  dat  op  Zandige 
plaatfen  in  Europa  groeit, maakt  HaLLERtwee 
Soorten  zo  de  Heer  de  Gorter  te  regt 
aanmerkt,  die  geen  van  beiden  met  de  onze 
ftrooken,  welke  overvloedig  in  de  Duinenen 
aan  de  kanten  van  Zandige  Akkers  in  ons  Land 
voorkomt  ,   en  aldaar   Helmdraad  genoemd 
wordt.   Zy  is,  wegens  haare  kruipende  Wor- 
tels, lastig  zegt  zyn  Ed.,en  gehaat  by  't Land- 
volk; doch  die  Wortels  zyn  tot  Medicinaal 
gebruik,  in  plaats  van  Salfaparilla ,  aangepree- 
zen.    Mooglyk  hebben  zy  dergelyke  kragt  als 
de  Graswortelen.    In  Sweeden,  daar  men  het 
veel  aantreft  in  het  Stuifzand ,  aan  de  Zee- 
fcranden ,  is  de  Halm  maar  een  Handbreed 
hoog ;  doch  in  Switzerland  bereikt  de  ééne 
Soort  van  Haller  wel  één,  de  andere  twee 
Voeten  hoogte* 

VIII      (8)  Cyperbies  met  een  famengeflelde  Aair;  de 
Carex  uii-  Aairtjes  Manwyvig ,  de  onderflen  verder  af 

Modderi-  en  met  een  langer  Blaadje  voorzien  i  da 

Halm  Spilt  ond. 

Op 

f8)  Carex  Spica  comp.  Spie.  Androgynïs,  infer.  re- 
rriotior.  Foliolo  long.  inftru&is;  Culmo  teretj,  Sjr*  Plant, 
7,  Ft*  Suec,  748 ,  836» 


Grasplanten. 


Op  Modderige  plaatfen  in  Sweeden  is  deeze  vr. 
waargenomen  ,  die  de  Halmen  maar  een  Vin-  Af^el- 
ger  lang  hadt  en  een  zeer  famengeftelde  Aair^H^^ 
gelykende  veel  naar  de  voorgaande;  doch  de 
Aair  is  platter» 

(9)  Cyperbies  met  een  famengeftelde  Aair\  de  ix. 

Aairtjes  Eyrond,  ongefteeld  >  digt  by  el- L^™*^ 

kander  5  overhoeks ,  Manwyvig^naaku  Haazen- 

Itaartige. 

£io)  Cyperbies  met  een  meervoudig  famenge-  X. 
ftelde  Aair,  die  van  onderen  los/er  is :  de  Vosfen^' 
Aairtjes  Eyrond,  Manwyvig  ^  gekropt  >  van  fta.aEtige,. 
boven  Mannelyk.  We- 

*  (9)  Carex  Spica  compofita ;  Spiculis  ovatis  fesfilibus 
approximatis  &c.  Sp.  Plant.  8»  Gort.  Belg.  265*  Gouan 
Monsp.  482.  Jacq.  Vind.  166.  FL  Snee.  751  ,  837-  GmEl. 
Bib*  L  p«  147-  Carex  Spie.  nudis  fubrotundis  diftinctis 
&c.  Hall.  Betv.  N.  1361.  Car.  anguftifolia  Caule  tri- 
quetro  &c.  Seg,  Ver.  J,  p.  124.  T.  1.  f.  2.  Gr.  Cype- 
roides paluftre  majus  Spica  divifa,  C  B,  Pin*  6.  Thextr. 
88»  Gr.  Cyperoides  ex  Monte  Ballon ,  fpica  divifa.  J. 
B.  Bi  ft.  II.  p.  497.  Gram.  Cyperoides  parvum  Aq.  Lob, 
lct  19. 

(10J  tëfare*  Spica  fupradecompofita  inferne  laxiore 
*  &c.  Sp.  Plant.  10.  Gort.  Belg.  265.  Gouan  Monsp.  482, 
Jacc*.  Vind.  166.  F/,  te,  750 ,  838-  Oed.  Ban%  308. 
R,  Ltigdb.  74.  Gmel.  *S%  I.  p.  146.  T.  32.  Carex 
Splcis  fubrotundis  echinatis  &c.  Hall»  Belu.  N.  1364. 
Car.  Paluftris  major  Radice  fibrofa»  Mich.  Gen.  69.  T- 
53«  f*  li  >  14*  Gr.  Cyperoides  paluftre  majus  ,  Spica 
compafta.  C.  B.  Pin*  6.  Theatr.  87.  Gr.  Cyperoides  tri- 
quetrum  Spica  integra.  J.  B.  Bijl.  II.  p.  479.  Gr.  Pa- 
luftre Cyperoides.  JLob.  h\  19. 

Kk  5 

ÏL  Peel.  XIII.  Stuk, 


$%2 


E  E  N  H  ü  I  Z  I  C  E 


VI.  Wegens  de  gelykenis  der  Aairen  voeren  dee- 
Afdeel,  ze  ^en  5yDaam  3  waar  van  ^e  eerfte  meer  in  vog- 
Hoofd-  ti^e  Weidene groeit,  de  andere  in  Moerasfen* 

STUK 

en  beiden  dikwils  aan  de  kanten  van  Slooten 
en  Graften.  Men  noemtze  gemeenlyk  Wild 
Wat  er  -  Galigaan  *  Gras  ;  om  dat  zy  naar  het 
Cypergras,  't  welk  men  Galigaan  noemt,  veel 
gelyken.  De  hoogte  is  op  de  eene  plaats  meer, 
op  de  andere  minder:  zo  dat  menze  fomtyds 
"  met  Halmen  van  twee  Voeten  5  fomtyds  van 
één  Voet  of  een  Span,  ja  minder  lang  te  aan- 
treft. De  laatfte  is,  in  onze  Gewesten,  door- 
gaans de  langfte;  daar  de  Heer  Gouan  de- 
zelve in  Languedok  met  Halmen  van  ander* 
halve  Handbreed  waarnam.  Met  een  ftekelig 
ruuwe  Aair  komt  deeze  voor ,  die  uit  veele 
ronde  Aairtjes  famengefceld  is  of  famengehoopt, 
en  dus  aan  de  bepaaling  voldoet;  gelyk  men 
uit  de  zeer  fraaije  Afbeelding  van  Michf*. 
lius  kanfzien,  De  Figuuren  van  Lobel  en 
Baühinus  geeven  *  wegens  de  kleinte ,  maar 
een  ruuwe  Schets  van  deeze  Biesgewasfen, 

XT.  O1)  Cyperbies  met  een  famengeflelde  tweezy* 
B^hoides.  dige  naakte  Aair\  de  Aartjes  Manwyvig? 

Spelt-  langwerpig  ,  aan  elkander  r  aakendei  de 

Halm  naakt*  In 

(n)  Carex   Spica  compofita  difticha  nuda,  &c  Sp. 
Tlant.  9.  Am.  Acad.  IV.  p.  293.  Car.  Spicis  dittfehis  te- 
retibus  repandis.  Hall.  Heli/.  N.  1358.  Car.  fibrata  ra* 
dice  anguftifolia  &c  Mich.  Gen,  70.  T.  33.  f.  17.  Gr. 
Cyperoides  elegans  p  Spici  «^mpoiita  asperiore»  Raj*  Wft* 


Grasplanten.  523 

In  Europa  valt  ook  deeze  fraaije  Soort ,  VI. 

  ,  Afdeetc» 

welke  den  Heer  Haller  doorgaans  voor-  v. 

kwam  in  de  Alpen  van  't  Bernfche  Gebied  ,  SJJ™FD* 
zynde  omftreeks  Gottingen  gemeen.  Zy  heeft 
driekantige  naakte  Halmen  van  anderhalf  Voet 
langte  en  lange  Bladen ;  de  Aairtjes  zyn  byna 
gelyk  in  de  Spelt  gefchikt,  maakende  een  plat- 
te A  air,  allen  witachtig. 

(12)  Cyperbies  met  de  Aairtjes  byna  Eyrond,  XII. 
afftandig)  ongefteeld,  Manwyvig :  de  Zaad-  ftatl!^ 
huisjes ,  /pits ,  /preidende  5  gedoomd.  Gedoom- 

xni. 

(13)  Cyperbies  met  de  Aairtjes  byna  Eyrond^ 
a/fiandig  y  ongefieeld^  Manwyvig :  de  Zaad-  achtige, 
huisjes  Eyrond*  Spilrondachtig  3  wyd  ge» 
mikt,  ongedoomd* 

De  Gedoomde  ,  ook  in  ons  Nederland  ge- 
vonden ,  komt  in  Switzerland  op  verfcheide 

plaat- 

(12)  Carex  Spiculis,  fnbovatïs,  fesfilibiis  remotïs ,  An- 
ti rogy  nis  &c.  Sp.  Plant.  n.  Gort.  Belg.  II.  N.  764. 
Gouan  Monsp.  482.  Oed.  Dan.  284-  Fl.  Suec.  752  ,  839. 
Gmel.  Sib.  I.  p,  148,  Car.  nemorofa,  Fibrofa.  Rad* 
Mich.  G^.  69»  T.  33.  f.  10,  11  ,  12.  Car.  Caule  Fo* 
liisque  asperls  &c,  Hai.l.  Heiv.  N.^1365,  Gramen  Ne» 
morofum  Spicis  patyis  asperis.  C.  B.  Fin.  7.  Theatrm 
100.  Mor.  S.  8.  T-  12.  f.  27. 

(1$)  Carex  Spiculis  fubovatis  fesf.  remotïs  Androgynls 
&c.  SP.  Pkmt.  13.  Gort.  %efgm  II.  N.  765.  &  Snee. 
II.  N.  840. 


ÏL  Deel*  XIII.  Stras 


524 


E  E  N  H  ü  I  Z  I  C  E 


a  Vl  plaatfen,  als  ook  in  Sweeden,,  in  Rusland  en 
'  ^FvEL'  zelfs  in  Siberië  voor.  Het  zyn  ronde  ftekeli- 
Jjhn*  ge  Hoofdjes,  ver  van  elkander waar  door 
zy  zig  onderfcheidt ,  komende  anders  de  Vos- 
fenftaartige  zeer  naby.  De  Heer  Hall  er 
verbeeldt  zig,  dat  de  Dolykachtige ,  met  on- 
gedoomde  Hoofdjes, wel  een  Verfcheidenheid 
kon  zyn ,  daar  van ,  door  de  jongheid  verfchil^ 
lende,  en  derhalve  ook  kleiner,  gelyk  Lin- 
kje us  die  in  S weeden  waargenomen  hadt. 

XIV.       (i4)  Cyperbies  met  de  Aairtfes  Eyrond,  byna 


Carm 

•Afftandig.  jes  met  de  Halm  gelyk* 


ongefteettU  afftandig,  Manwyvig-en  Blik* 


Op  verfcheide  plaatfen  aan  de  Waterkanten 
in  onze  Provinciën ,  en  elders  in  Europa, komt 
deeze  voor  ,  die  kleine  ongefteelde  Aairtjes 
heeft  in  de  mikjes  van  Blaadjes  aan  de  Halm 
welken  de  Ridder  Blikjes  noemt.  Michelïus 
vondt  dit  Biesgewas  overvloedig  omfcreeks 
Flofence.   Aan  de  Oevers  van  Beekjes  by  Zei- 

rich 

^  (14)  Carex  Spicuïis  ovatïs  fubfesf.  remotis  Androgy- 
nie 5  Bracleis  Culmum  cequantibus,  $p.  Plant.  i4  Gort 
Belg.  IJ.  N.  766.  Am.  Acad.  IV.  p.  2g3,  ]aC(X[  Vinl 
367.  Oed.  Dan  370.  Mich.  Gen.  70.  T.  33.  f.  16.  Cy- 
peroides  anguftifoJ.  Spieis  fesfiiibus  in  Folior  urn'  al  is." 
Rat.  Htfl.  i295.  Mor.  S.  8.  T.  12.  f.  17.  Pluk.  Alm. 
178.  T.  34-  ^  3.  fi.  Carex  Axïllaris.  Sp*  Plant.  i3.  Ca- 
rex Sp.  Androgynis  &c.  Hall.  Ilefa.N.  1357,  SeaaucM- 
Gram.  483, 


Grasplanten. 


tkh  in  Switzerland  is  hetzelve  gemeen.  Het  VT* 
heeft  een  taamelyke  grootte.  Apdek6; 

Hoofd* 

(15)  Cyperbies  met  de  Aairtjes  langwerpig  , 
ongefteeld  ,  afftandig ,  Manwyvig :    Z<z# ctorac 

Aairige. 

(16)  Cyperbies  0/0*      Aairtjes  rondachtig  ,  XVI. 
afftandig,  ongefteeld  9  ttomp,  Manwyvig,  gysac? 
/fe  Zaadhuisjes ,  ftompachtig  Eyrond*         tige.  , 

Deeze  beiden  zyn  in  de  Noordelyke  deeleu 
van  Europa,  als  ook  in  Duitfchland  en  elders, 
ja  zelfs  in  Switzerland  t'huis.  De  eerfte  heeft 
Halmen  van  twee  Voeten  ,  zo  de  Heer  Hal- 
XER  aanmerkt ,  die  ruuw  en  driekantig  zyn  3 
tusfchen  fmalle  Bladen  opfchietende  >  en  bo- 
ven met  Aairen  beladen  van  aanzienlyke  lang- 
te,  die  uit  enkele  Aaïrtjes  beftaan,  als  gemeld 
is.  De  andere  heeft  minder  hoogte  en  de  Aair- 
tjes 

(15)  Carex  Spiculis  oblongis  fesfilibus  remotis  Andro*« 
gynis  ;  Capfulis  ovatis  acutis.  Sp>  Plant.  15.  FL  Suec. 
753  9  841.  Cyperoides  polyftachion ,  Spicis  laxis  &c. 
Scheuchz.  Gram.  847.  T.  11.  f .  4  ?  Gramen  Cyperoides 
anguftifolium ,  Spicis  longis  ere&is.  C  B.  Pin.  6.  Thsalr. 
S4.  Mor,  S.  8.  T.  12  f.  8  12.  £  8-  Carex  Spicis  ova*« 
«is  &c.  Hall,  Hetu.  N.  1359. 

(16)  Carex  Spie.  fubrotundis  remotis  fesfilibus  obtufis 
Androgynis  &c.  Sp.  Plant.  16,  FL  Suec,  754,  842.  FL 
Lapp%  N.  332.  Gr.  Cyperoides  Spicis  curtis  divulfis* 
J^oes.  Prusf.  117,  T.  3?.  Hall,  Kehf*  N,  1360»  Qeb* 
Dan.  285. 

|{9  Deel.  XIIL  Stujc, 


ËENHüi^IGË 


VL  tjes  zyn  rondachtig.  Beiden  groeijen  2y  öp 
Aföeel.  bj-Qgifige  plaatfen  en  de  laatfte  heeft  de  Aan 

Hooïo-  ren  grysachtig  of  uit  den  zwarten  en  witten 
stuk.      .  ° 
bont. 


XVII. 

Carex  Pa- 
niculata* 
Ge- 
fluimde. 


XVÏÏL 

Ivtdica* 
Ooftin* 
difèhe* 


(17)  Cyperbies  met  een  famengefteJdê  Tros  9 
van  Manwyvige  Aairtjes. 

In  modderige  Berg- Valeijen  der  Zuldelyke 
deelen  van  Europa ,  komt  volgens  Linn^us 
deeze  voor,  die  volgens  Haller  in  Swit- 
zerland  op  dergelyke  plaatfen  gemeen  is  3  en 
van  hem,  eenvoudiglyk,  Cyperbies  met  eene Ge- 
pluimde Aair  getyteld  wordt*  Dezelve  heeft  * 
zegt  hy  3  een  Steel  van  drie  Voeten  hoog , 
driekantig  ;  ruuw  ,  zo  wel  als  de  Bladen ,  en 
eene  lange  ,  geaairde  ,  Takkige  Pluim  ;  van 
Aairtjes  famengefteld  uit  geel  >  roodachtig  en 
wit  bonte  Bloemkafjes. 

(18)  Cyperbies  met  Manwyvige ,  Rolronde + 
Aair  en,  die  Vinswyze  gepluimd [zyn  3  eenigê 
onder fie  Bloempjes  Vrouw elyk  hebbende. 

In 


(17)  Carex  Racemo  compofito ;  Spïculis  Androgynie 
Sp.  Plant.  17.  Am.  Acad.  I  V.  p.  294.  Car.  Spica  pa» 
niculata.  Hall.  Heïv.  1368-  Gort.  Belg.  II.  N.  767. 
€ar«  anguftif.  Caule  triquetro ,  Spica.  multiplici  fusdU 
Mich.  Gen.  68.  T.  33-  f.  7.  Cyperus  longus  inodorus 
fylvaticus.  C,  B,  Pin.  14.  Theatr.  2Zi. 

(  ib)  Carex  Spicis  Androgynis  Cylindricis  Panicujatis* 
Fbsc.  alitjuot  infimis  foemineis.  Mant.  574» 


Grasplanten.'1  j*^ 

In  Ooftindie  groeit  decze,  met  byna  drie-  AZltu 
kantige  Halmen  van  anderhalf  Voet  lang,  en  Ho^- 
Grasachtige  Stengbladen,  dikwils  langer;  de  stuk» 
Pluim  beftaande  uit  veele  driekantige  Tros- 
jes 5  van  overhoekfe  byna  ongedeelde  A air- 
tjes ,  met  Elsvormigc  Schubbetjes  gedekt.  De 
twee  of  drie  onderfte  Bloempjes  der  Aairen 
7.yn  Vrouwelyk :  het  Zaad  is  Eyrond  ,  drie- 
hoekig, fpits. 

III.  Met  de  Aairen  van  verfchillende  Sexe  ; 
de  Vrugtdraagende  ongefteeld. 

O  9)  Cyperbies  met  de  Aairen  getropt%hyna  XIX* 
ongefteeld)  rondachtig:  de  Mannelijke  Li- fl^J*** 
niaal:  de  Zaadhuisjes  omgekromd  fpits. 

Dit  Wat  er  gr  as  met  fteekende  Aairen  ,  gelyk 
Lob  el  hetzelve  noemt,  komt  in  Waterige 
Weiden,  zoby  deeze  Stad  als  elders  in  onze 
Provinciën ,  en  door  geheel  Europa  voor.  An- 
deren heeten  het  Duitfch  gedoomd  of  klein 
Mofras -Gras.  Het  maakt,  uit  een  Vezeligen 
Wortel,  een  Plant  van  Rietachtige  Blaadjes,* 

die 

O 9)  Carex  Spicis  confertfe  fubfesfiiibus  fubrotundis  , 
Mascula  lineari  &c.  Sp.  Plant.  18.  Gort.  Belg.  266. 
Fl.  Suec%  755  ,  843.  Gouan  Monsp.  482.  Jacq.  Vind.  167. 
Cyperoides  paluftre  acul.  Cap.  breviore.  Toürnf.  ïfoft* 
529.  Gr.  Cyperoides  aculeatum  Germ.  f.  minus.  C,  B.  Pin. 
7,  Th;  109.  Mor.  S,  8.  T.  12.  f.  19.  Gr.  Paluftre  echi« 
natum.  Lob,  Ic.  15. 

II.  IteEs.  XIII,  Stus, 


E  ê  r  h  c  r  n  g  ê 


/iTDEEL. 

V. 

HoOFD- 
STUK. 


ÜareX 
Te  data. 

Voet- 
Aai  rïge. 

XXI. 

Digitata. 

Gevin- 
gerde» 


die  fmal  zyn,  naauwlyks  een  Handbreed  lang 
en  fchiet,  uit  het  midden  derzelven ,  Halmpjes 
van  een  Span  of  een  Voet,  driehoekig,  ge* 
ftreept,  met  kleine  Blaadjes,  in  welker  mik- 
jes  ronde  Bolletjes  en  twee  aan  't  end ,  waar 
tusfch-en  een  lang  dun  Aairtje  opwaards  ge- 
keerd. Gezegde  Bolletjes  beftaan  uit  Blaas- 
jes met  een  klein  Staartje  ,  dat  door  aanry- 
ping  van  het  Zaad  ftyf  wordt  ?n  zy  verande- 
ren van  groen  in  geelachtig  ros :  zynde  dus 
eenigermaate  gedoomd,  bevattende  een  bruin 
driekantig  Zaad* 

(20)  Cyperbies  mei  de  Frouwelyke  Aaiten 
langwerpig  ongefleeld ;  de  onderfle  in  de  O- 
vcel:  de  Bladen  byna  Draadachtig. 

(21)  Cyperbies  met  Liniaale  opgeregie  AaU 

ren  7 

(20)  Carex  Spiets  focmiineis  fesfilibus  oblongis  &c.  Spm 
Plant.  19.  Carex  Sp.  femin.  raris  *  Marem  adsequanti- 
bus,  ima  petiolata»  Hall.  Helv.  N.  1375.  Gramen  Ca- 
ryophyllatnm  nemorofum  Spica  multiplici.  C.  B.  Pin.  4. 
Xheatr.  47,  Prodr.  22»  Scheuchz.  Gr.  450.  Mich.  Geiu 
p.  65.  T.  32.  f.  14. 

(21)  Carex  Spicis  Linearibus  erefris ,  Mascula  brevio- 
re  inferioreqwe  ,  Srafteis '  aphyllis  Capfulis  diftantibiis*, 
Sp.  Plant m  20.  Gort.  Belg.  266.  Fl.  Suec.  758 ,  844- 
Gouan  Monsp.  482.  H.  Cliff.  438.  R.  Lugdb,  75*  Cype- 
roides  Mont.  nemorofum  &c,  Mich.  Gen.  65.  T.  32.  f« 
9.  Gr.  Caryophyllatum  Mont,  Spica  varia.  C.  B.  Pin.  4, 
Prodr*  9.  Theatr.  48.  Car.  Spicis  foemininis  petiolatis  ï-a* 
tisMascnlam  fuperantibus.  Hall»  Helv.  N*  1376* 


G  R  A  S  P  £  A  N  T  £  M; 


ven,  de  Mannelyke  fort  er  eu  langer ;  onge-  AJJ;Eu 

bladerde  Blikjes ,  en  afjlandige  Zaadhuis-  V. 

Hoofi>» 

JeS  •  STUK. 

De  zonderlinge  gedaante  der  Aalren  geeft 
<ü en  bynaam  aan  deeze ,  die  veel  naar  elkander 
gelyken  ,  komende  in  de  Bosfchen  van  ons 
Wereldsdeel  hier  en  daar  voor ,  hoewel  de 
laatfte  gemeener  zo  't  fchyct,  die  ook  in  on- 
ze Provinciën  wordt  gevonden.  De  Bladen 
zyn  Anjelierachtig  5  de  Halmen  een  Span  of 
daaromtrent  hoog ,  zig  Vingerachtig  verdee- 
Iende,en  eenigermaate  bruinachtig  rood 3 doch 
zeer  fmal  en  yl  geaaird.  Men  vindt  de  laatfte 
zelfs  op  Heuvels  en  andere  drooge  plaatfen. 

•(22)  Cyperbies  met  de  Vrouwelyke  Aairen  on*>  XXïL 
gedeeld,  byna  eenzaam ,  Eyrond ,  digtaan  Mmtam. 
de  Mannelyke  ;  de  Halm  naakt;  de  Zaa^'^^h^ 
'huisjes  ruigachtig. 

Op  opene  Bergachtige  plaatfen  komt  deeze 
ïn  Europa  ,  als  ook  op  onze  Duinen  en  el- 
ders voor.   Zy  valt  laag5  maakende  Plaggen 

van 

{22)  Cavex  Splcfs  Foemlneïs  fesiiiibtis  fkbfblitariis  ova- 
tis  masculse  approximatis  &c.  Sp*  Plant.  23.  Gort, 
Belg.  II.  N.  770.  Ft.  Suec.  II.  845»  JaCq.  Ptnd.zé?* 
Cyperoides  Aipinum  Saxatile  &c:  Micb.  Gen.  64.  T,  32, 
£  3.  Car.  Fol.  Carycphyllaeis,  Spicis  fesfil.  approxitnatijs 
&c.  Hall,  Helv.  N  1^2. 

LI 

ty.  Dbsl.  XIII.  Sctk, 


ËENHHÜIZIGE' 


VI.  van  Anjelierachtige  Bladen,  welker  Stoel  een 
A^DtEL.  j_ja|m  fch'let  van  een  haif  Voet  hoogte,  die 

«tuk°ÏD"  dikwils  maar  één  Vrouwelyk  Aairtje,  dat  door 
de  rypheid  zwart  wordt,  onder  het  Mannely- 
ke  heeft.  Met  een  Vergrootglas  laat  zig  de 
ruigte  der  Zaadhuisjes  waarneemen. 

XXIII.  (ö3)  Cyperbies  met  de  Vrouwelyke  Aairen 
vZltofa*  eenigertnaate  gefieeld,  opflaande;  de  Zaad- 

Wollige.  huisjes  byna  Kogelrond  en  Wollig. 

In  Ooftenryk  is  deeze  door  den  Heer  Ja- 
cq_uin  waargenomen  3  welke  de  Halm  drie- 
kantig heeft  met  fmalle  Bladen,  en  eeneMan* 
nelyke  end-Aair,  die  bleekros  is  en  lang- 
werpig ,  waar  onder  twee  Vrouwelyke  3  uit 
Wollige  Blaasjes  famengefteld  ,  en  rondach- 
tige  gladde,  wat  puntige  Zaaden,  bevattende. 

XXIV.  (24)  Cyperbies  met  de  Mannelyke  Aair  lang- 
Gl°Rox\&S*         werpig,  de  Vrouwelyke  Eyrond ,  ongefleeld^ 
Aairige.  met  een  korter  Bloemblaadje ,  digt  gena- 
derd. 

C25) 

Carex  Spkis  Foemineis  lubpedunculatis ,  Ca p Pa- 
lis fubg,lobofis  tomentofis.  Sp.  Plant.  38-  Manu  123. 
Cyperoides  anguftifolium  Mont.  Folliculis  Seminum  Vil-* 
lofis.  Scheuchz.  Gram.  423. 

(24)  Carex  Spica  Mascula  oblonga ,  Foeminea  fesfili 
ovata,  Foliolo  Florali  breviori  approximata*.  Sp.  Flanf: 
22.  Gort.  Belg.  II,  N*  ^t,  FL  Suev.  759,  864.  -FA 
Lapp.  N.  336.  Cyperoides  Alpinum  Saxatile  &c.  Mjch» 
Gen.  64.  ï.  32.  f.  3f 


Grasplanten, 


Cs5)  Cyperbies  met  de  Mannelyke  Aair  lang-  VL 

werpt g  ;  de  Vrouw elyken  langwerpig  onge-  Af^eeï* 

fteeld ;  de  ondcrfte  met  een  korter  eigen  Hoofd- 

Blaadje*  XXV 1 

Carex  Fi" 

(26)  Cyperbies       getropte  rondachtige  end- 

Aairtjes;  de  Mannelyke  Aair  langwerpig.  acht%e. 

XXVI. 

C27)  Cyperbies        Jr/<?  Eyronde  ongefteelde  p^dfaa^" 

Aairen  overhoeks ;  de  Mannelyke   lang-  §ende- 

XXVTT 

Rotsmla- 

Alle  deeze  vier  zyn  hier  te  Lande,  en  wel  nende« 
de  eerde  op  de  Duinen  by  Egmond  op  den 
Hoef;  de  tweede  in  de  Weidlanden  en  Velden 
by  Haarlem  en  elders;  de  derde  en  vierde  op 
de  Duinen  by  Scheveningen  waargenomen. 
Men  vindtze  meeftendeels  in  Sweeden  ,  eh 

fom- 

p  (25)  üartx  Spica  Mascula  oblonga ,  Foemineis  fesf. 
^blongis,  infer.  Folio  proprio  breviore.  Sp.  Plant  *  23, 
Gort.  Belg.  11.  N.  772.  Ftm  Snee.  760 ,  847»  Cyperoides 
fylv.  tenuifolium  ,  Spicis  parvis  termibus  fpadiceo  -  viri* 
dibus.  Scheüchz.  Gr*  425.  T.  10.  f*  11. 

(26)  Carex  Spicis  terminal,  confertis  fubrotundis  ,  Mns- 
euiina  oblonga.  Sp.  Flant.  24.  Gort.  Belg.  II.  N.  773. 
R.  Lugdh.  75.  Gr.  Cyperoides  tenuifolium  &c.  Pluk* 
Mm.  178,  %  9i.  f.  3. 

(27)  Carex  Sp.  tribus  ovatis  fesillibus  alternis,  Mas- 
cula  oblonga.  Sp.  Flant.  25.  Gort.  Belg*  II.  N.  774^ 
iF7.  *SW.  756,  848*  Cyperoides  Alpinum  faxatile  &c. 
Mich.  G«*.  63.  T.  32.  f.  4?  Oed*  jO^/z.  T.  159.  Carex 
fpkis  foemininis  binis  &c.  Hall*  ifc/*/,  N»  1388? 

Li  2 

ÏI  DjSEfc,  XIII»  Sxuk. 


53« 


ËENHUIZIGE 


Afdeel  ^ommi#Sen  ooIc  elders  in  Europa;  De  laatfte 
V.  'wordt  door  den  Heer  Haller  aargehaald, 
stuk?10"  al&  in  Switzerland  voorkomende,  zynde aldaar 
in  't  Gebergte  gemeen:  doch  zeldzaam  is  't, 
dat  de  zyne  twee  Vrouwelyke  ,  lang  gefleerde* 
afftandige  Aairen  hadt,  en  langfnuitige,  twee- 
deelige  Zaadhuisjes ;  ja  dikwils  maar  ééne  Vrou- 
welyke ,  fomtyds  zonder  Mannelyke  Aaii\ 
Linn^üs  befchryftze ,  in  S weeden,  aldus. 

„  De  end-Aair  Mannelyk ,  Eyrond  lang- 
„  werpig  ,  bruinrood  of  bleek  Roestkleurig, 
„  met  geelachtige  Meelknopjes.  Twee  Vrou- 
„  welyke  Aairen  ,  overhoeks ,  ongefteeld  , 
Eyrond ,  zwart ,  met  Schubben  zo  lang  als 
^  de  Stampers  onderfcheiden.  De  Vrugtbe- 
35  ginzels  zwart ,  driekantig  ,  met  zwarte  , 
„  tweedeelige  ,  lange  Stylen  Onder  de  on- 
derfte  Aair  een  Borftelig  Blaadje ,  korter 
3>  dan  dezelve/' 

IV.  Met  de  Aairen  van  verfchillende  Sere; 
de  Vrugtdraagende  gefteeld. 

XXVI1L     (28)  Cyperbies  met  Manwyvige  Aairen ,  en- 

Carex 
Atrata. 
Zwart-  ■ 

Aairige.  (28)  Carex  Spicïs  Androgynis  terminalibus  peduncu- 
latis  &c.  Sp.  Plant.  26,  Gort,  Belg.  II,  N*  775-  Jacq. 
Viud,  167.  Flé  Suec.  761  ,  849.  Gmel.  Sib.  I.  p.  149. 
Jl.  Cliff.  438.  R.  Lugdb.  74,  Gr.  Alp.  pulchrum ,  Fo- 
liis  Caryophyllseis  >  Spiets  atiis  et  tumentibus.  Scheuchz. 
Gram*  481.  Gr.  Cyperoides  Alp»  majus ,  Spicis  atris 
&c.  Rudb.  Elys,  h  p.  55*  T.  23.  Car#  Spicis  ovatisf 


I 


Grasplanten.  533 

deJings  gefteeld;  de  bloei 'jende  opgeregt^  de  Af^l 

Vrugtdraagende  neerhangende.  V. 

Hoofd* 

Op  de  hoogften  der  Switzerfche  Alpen,  in-STÜK* 
zonderheid  naar  den  kant  van  't  Wallifer- 
Land;  als  ook  op  de  Ooftenrykfe  en  Lapland- 
fe  Bergvelden,  en  door  geheel  Siberië,  isdee- 
ze  Soort  gemeen ,  die  men  insgelyks  op  onze 
Duinen  vindt.  Uit  een  groote  Houtige  Wor- 
tel geeft  zy  Anjelierige  Wortelbladen  ,  en 
fchiet  Halmen  van  een  Voet  of  anderhalf 
hoog; doch  op  de  Bergtoppen  komt  zynaauw- 
lyks  een  Handbreed  hoog  voor.  De  Kafjes 
zyn  byna  zwart ,  maar  de  Zaadhuisjes  geel , 
zode  Heer  Halleu  aantekent.  By  hem  is 
dit  Gewas  uit  Scheuch  ze  r  ,  verkeerdelyk 
met  witte  >  in  plaats  van  zwarte  Aairen  5  aange- 
haald. 

(29)  Cyperbies  met  Eyronde  hangende  Aai-  xxiX, 
ren9  de  Mannelyke  langer  en  meer  opfiaan-  Carex 
de\  den  Wortel  kruipende.  Slykerige» 

De 

petiolatis,  congeftis  ,  fencscendo  nutantibus.  Hall.  Hetv. 
N.  1369.  Oed.  Ban.  T.  138. 

(29)  Carex  Spicis  ovatis  pendulis,  Mascula  longiore 
ereftaore ,  Radice  repente.  Sp.  Plant.  27.  Gort.  Belg. 
II.  N.  776.  FL  Suec.  762,  850.  Gmel.  Sib.  I.  p,  140. 
Oed.  Ban.  T.  158  ?  Carex  Spicis  foemininis  pendulis  % 
Capfnlis  ovatis  compresfis.  Hall.  Helv,  N.  1392.  Cy« 
|ieroides  Spica  pendula  breviore  &c.  Scheuch^.  Gram, 
t>,  443.  T.  iq.  f,  13. 

LI  3 

ÏL  Deel.  XIII.  Stuk, 


534  E  E  N  H  ü  ï  2  i  g  è 

f  VI.       De  Kruipende  Wortel  onderfcheidt  byzon- 
Aïdeel.  derlyk  deeze  ,  die  in  Moerasfige  Slykerige 
,  Hooro-  Gronden ,  zo  in  Lapland ,  als  in  Switzerland 
*tu&.     en  gjberie  $  gemeen  is  ,  komende  insgelyks  In 
onze  Duin -Valeijen  voor.   By  Scheuchzer 
vindt  men  'er  een  goede  Afbeelding  van;  maar 
by  Bauhinüs  ftaatze  niet  bekend  (*).  De 
Heer  Haller  merkte  aan,  dat  de  Steelen 
een  Voet  lang  zyn,de  Bladen  een  Linie  breed: 
de  Mannelyke  of  Bloem -Aair  een  Duim  lang, 
de  Vrugt-Aairen  ,  drie,  twee  of  één >  uit  de  O- 
xels  der  Bladen  3  dikker  dan  de  Mannelyke  > 
beftaande  uit  Lancetvormige  gebaarde  bruin 
roode  Kafjes  en  Eyronde  famengedrukte  Zaad- 
huisjes met  een  zeer  kort  Puntje.   Dit  heeft 
plaats  in  het  Exemplaar  door  den  Heer  Thün- 
berg  in  Japan  verzameld ,  en  met  den  naam 
van  deeze  Soort  befcempeld  ;  gelyk  hetzelve 
fiXCIII.in  Fig.  2,  op  PI.  XCIII.  wat  het  bovenfte  ge- 
Flg%  2'  deelte  van  de  Halm  betreft ,  die  hier  wel  an- 
derhal  ven  of  by  de  twee.  Voeten  lang  is,  ver* 
toond  wordt. 


(30)  Cy- 

CO  Cyperóides  Splca  pendula  minus.  Bauh*  Fin. 
Murray.  p*  705.  Gort.  Belg.  uts.  is  'er  niet ,  en  Theatrm 
85*  vindt  men  wel  Spied  pendutd  bremore,  maar  die 
behoort  tot  de  Pfeudo  -  Cypems ,  Sp.  34.  Ook  is  de 
aanhaaling  van  Scheuchzer,  in  Sp.  Plant,  ea 
Fl.  Belg.  foutt 


Grasplanten. 


535 


'  v3°)  Cyperbies  met  hangende  Aairen ;  de  VI. 
Mannelyke  opgeregt ;  de  Vrouwelyke  lang-  A  yEru 
werpig  tweezydig  ,  en  naakte  gefphfte  Zaad-  s^OFD* 
huisjes.  XXX. 

Carex  Ca- 

(31)  Cyperbies  met  hangende  Aairen  ;  de*'#™£r- 

Mannelyke  opgeregt ;  de  Vrouwelyke  Ey-  dunne. 

rond  Schubbig ;  de  Zaadhuisjes  getropt  en  p^^el?s 

fiomp.  Bleekach- 

tige, 

Dceze  beiden  komen  in  Sweeden  voor,  als 
ook  in  Switzerland  en  in  Italië.  Micheliüs 
nam  de  laatfte  in  Berg-Bosfchen  ,  omftreeks 
Florence  waar;  Sëguier  de  eerfte  op  den  Bal- 
dus *  Berg  in  't  Veroneefche.  Dezelve  is  een 
der  kleinften  van  dit  Geflagt,zo  de  Heer  H al- 
ler aanmerkt,  de  Blaadjes  en  Halmen  naauw- 
lyks  een  Handbreed  hoog  hebbende,  alles  by- 

na 

(30)  Carex  Spicis  pendulis;  Mascula  erc&a  ,  Foemi* 
neis  oblongis  diftichis ,  Capfulis  nudis  acuminatis.  Sp. 
Plant*  28.  Ft.  Sviec.  763,  851.  FL  Ldpp.  326.  Carex 
Spicis  foemininis  raris  pendulis  &c.  Hall.  Helv%  N. 
1394.  Cyperoides  Alpinum  Spicis  Seminiferis ,  pendulis 
&c.  Seg.  Ver.  III.  p.  83.  T.  3.  f*  1.  Oed.  Dan.  T. 
768. 

(31J  Carex  Spicis  pendulis ;  Mascula  erefta  ;  Foemi* 
neis  ovatis  imbricatis  &c.  Sp.  Plant.  29,  Fl.  Suec.j6^9 
852»  Gmel.  Sib.  t#  p.  139.  Car.  Spicis  tribus  peduncu- 
latis  &c.  FL  Lapp.  327.  R.  Lugdb.  75,  Car.  Spicis  foe- 
mininis pendulis ,  Caps.  ovato -  conicis.  Hall.  Helv,  N. 
1393.  Cyperoides  polyftachyon  flavicans  &c*  Pluk,  Almm 
278.  T.  34*  f-  5«  Mich*  Gen,  61.  T.  33.  f.  13» 

LI  4 

II,  Desl.  XIII.  SlUK. 


Eenhüiziöë 


VI.  na  Haairachtig  dun  en  teder.  De  laatfte  komt 
ryEL%  door  geheel  Siberië ,  overal  op  Moerasfige 
sSk!ÏD"  Plaatfen  voor>  ze&  Gmelin-,  hebbende  de 
Halmen  fomtyds  hooger  dan  anderhalven  Voet, 
en  zeer  ruige  Bladen.  Zy  heeft  ééne  Man- 
nelyke  bruine  en  drie  of  vier  bleeke  Vrouwe- 
lyke  Aairen,  by  elkander  getropt:  weshalven 
men  ze  Veel-Aairig  genoemd  vindt» 

XXX  ir.  (32)  Cyperbi'es  met  gefleelde  opgeregte  af 
Carex  sa-  ftandige  Aaken  ;  de  Frouwelyken  Liniaal 

Panik-  en  ftompachtige  opgehlazene  Zaadhuisjes. 

achtige* 

In  Veenen  en  natte  Heygronden  komt  dee* 
ze  by  ons  voor,  gelyk  zy  dus  ook  in  Swee- 
den  gevonden  worde ,  zynde  van  alle  de  Cy- 
perbiezen  ,  zo  Linn^üs  zegt,  in  Lapland 
de  gemeende.  Zy  groeit  door  geheel  Siberië;, 
tot  in  de  Ooftelykfte  deelen,  volgens  Gme- 
l  in,  met  Halmen  van  een  Handbreed  of  een 
Voet»  In  Switzerland  ,  daar  zy  ook  in  de 
Alpen  gemeen  is  9  valt  zy  hooger  ,  en  heeft 
fomtyds  meer  dan  ééne  Mannelyke  Aair* 

(33) 

(32)  Carex  Spicis  pedunculatis  erefUs  remotis *  Foe- 
mineis  linearibus  &c,  Sp.  Plant.  30.  Gort.  Belg,  267. 
FL  Suec.  765,  853.  Jacq  Vind.  167.  Dalib.  Far. 
Gmel,  SiK  I.  p.  136.  FL  Lapp*  333.  Carex  Spica 
Mare  tina  pluribusve ;  Femininis  petiolatis  ereftis  &c. 
Hall.  Helt/.  N.  1405.  Cyperoides  Fol.  Caryopbylisei* 
&c,  Mich.  Gen.  61.  T.  32.  f.  XI*  Pluk»  Alm%  178.  T< 
91»  f.  7»  Oed.  Dan.  T.  sój* 


Grasplanten» 


J37 


(33)  Cyperbies  met  gefteelde  end-Aatren\  een  .VI. 
Mannelijke  en  Frouwelyke :  de  Zaadhuis-  v. 
Jfiw  Elsvormigy  zo  lang  als  de  Aair.  stuk?*0" 

XXXIIL 

In  Noord- Amerika  groeit  deeze >  volgens  CarexFoU 
Kalm,  hebbende  eene  driekantige  Halm  >  Bazige* 
van  twee  Voeten  langte  5  met  fmalier  Bladen 
bekleed::  de  end-Aair  Mannelyk  langwerpig 
gefteeld  ,  en  in  't  zelfde  mikje  een  Vrouwe!  y- 
ke  of  Vrugt-  Aair,  van  zeven  of  agt  fpits  Ke- 
gelvormige Zaadhuisjes. 

(34)  Cyperbies  met  hangende  Aairen  entwee-  XXXIV. 
Jingfe  Steekjes. 

Baflerd* 

Zeer  dikwils  komt  deeze,  die  men  Bafterd*^™*1 
Galïgaan  noemt ,  aan  de  kanten  der  Slooten 
en  Rivieren  op  veele  plaatfen  van  ons  Land, 

en 


(33)  Carèx  Spicis  termïnal'ibus  pedunculatls ;  Mascu* 
ïa  Foemineaque ;  Caps.  SubuL  longitudine  Spicse.  Sp* 
Plant.  31.  Gr.  Cyperoides  Marianum,  Tamarisci  Belgas 
ïum  pericarpiis  &c.  Pluk»  Mant,  96.  T.  419.  f.  i. 

(34)  Cavex  Spïcls  pendulis ,  Pedunculis  geminatis.  $p. 
Plant,  32.  Gort.  Belg,  267.  Gouan  Monsp.  482.  Dalib. 
Fans  281.  Fl.  Suec.  766,  854.  Gron.  Vhg~  114.  Gmel. 
Sib.  I,  N.  8i»  p«  141.  Carex  Spicis  femininis  pendulis 
asperis ,  Capfulis  longe  roftratis  retroverfis.  Hall.  Reh* 
N.  1397.  Gramen  Cyperoides  Spica  pendule  breviore. 
C.  B.  Pin.  6.  Theatr.  85.  Cyperoides  &c.  Scheuchz, 
Gram.  440.  Mor*  S.  8.  T.  12.  f*  5.  Pfeudo  -  Cyperus, 
Dod.  Pempt.  339#  Lob.  Tc.  76. 

LI  5 

II.  DsELi  XIII.  Stuk. 


53* 


E  Ê  N  H  ü  I  Z  U  S' 


VI.    en  elders  in  Europa  ,  voor.    Ook  groeit  zy 
Afdeel.  veeI  fa  ftaande  Wateren.    Het  is  een  der 
Hoofd-  grootften  van  dit  Geflagt,  de  Halmen  tot  drie 
srüK,J     Voeten  en  hooger  hebbende,  wel  een  Vinger 
dik;  de  Bladen  bykans  een  Duim  breed ,  en 
de  Aairen  twee  Duimen  lang,  allen  neerhan- 
gende, aan  lange  Steelen ,  dikwiis  tweevoudig 
uit  de  holte  van  een  Blad  voortkomende,  doch 
niet  altoos :  zo  dat  dit  geen  vast  Kenmerk 
maakt.   De  rype  Aairen  hebben  de  Zaadhuis- 
jes Elsvormig  ,  geftreept,  met  een  dubbelde 
Doorn  gefpitst  en  agterom  geboogen.  De 
Blikjes  zyn  >  in  deeze  Soort,  byna  Borftel- 
achtig* 

XXXV.  (35)  Cyperbies  met  de  Aairen  opgeregt,  Rol- 
Carjc  Cces-  rond,  drievoudig  byna  ongefïeeld;  de  Man- 

^Turfach-         nelyke  aan  't  end  der  driekantige  Halm-. 
tige. 

XXXVI.  (36)  Cyperbies  met  de  Aairen  zeer  ver  af* 
Diftans*  flan- 

Afge- 

ZQïideide.  Carex  Spicis  ^erectis  Cylindr.  ternis  fubfesfilibus , 

Mascuia  terminali  &c.  Sp.  Plant.  34.  Gort*  Belg.  267* 
Ft%  -Snee.  767,  855.  Gort.  Ingv.  151,  Gmel.  Sib.  I.  p„ 
3137.  Hall.  Helv.  N.  1382»  b.  Gr  amen  Cyperoides  Ca- 
jyophyllatum ,  Folio  longiore  &  anguftiore  &c.  Mor, 
Hifï.lll.  p.  243.  S.  8.  T.  12.  f.  3. 

C36J  Carex  vSpicis  remotisfimis  fubfesfilibus ;  Brafrea 
Vaginali:  Capfulis  angulatis  mucronatis,  Sp*  Plant.  33* 
Gort  Belg.  II.  N.  779.  Car.  Spicis  parvis  longe  diftan- 
tibus.  Scfieuckz.  Gram.  431.  Car.  Spicis  brevisfime  pe* 
tiolatis  disfitis.  Hall.  Helv.  N.  1382.  Gr.  Cyperoides 
gracile  alterum  &o  Mor.  S.  8.  T.  13,  f.  18. 


fianiïg  9  hyna  ongefleeld ;  een  Scheedig  VI. 
Blikje  en  hoekige  gefpitfte  Zaadhuisjes.  Afdeel» 

Hoofd* 

Deeze  beiden  komen  in  Veenige ,  Broekige  STUK* 
Landen,  zo  in  Switzerland,  als  by  ons  voor; 
gelyk  ikze  dus  in  Noordholland  heb  gevonden. 
De  eerfte  maakt  Turfachtige  Klompen,  door 
de  veelheid  haarer  Bladeren  ,  en  vervult  dus 
geheele  Moerasfen;  gelyk  Linn^üs  ten  op- 
zigt  van  S weeden  aanmerkt.  In  de  Moeras- 
fen  van  Siberië  en  Rusland  is  zy  vry  gemeen. 
De  Halm  heeft  zy  omtrent  een  Span  of  een 
Voet  hoog.  De  andere  groeit  hooger  ,  en 
heeft  de  Vrugt-Aairtjes ,  zo  van  de  Manne- 
lyke,  als  van  elkander,  ver  af  gêplaatst,  ieder 
in  een  Bladmikje  ,  kort  gefteeld  en  niet  knik- 
kende* Haller  achtte  ze  tot  eene  zelfde 
Soort  te  behooren. 

V.  Met  de  Aairen  van  verfchillende  Sexe; 
Mannelyken  meer  dan  één. 

(37)  Cy  per  bies  met  verfcheide  Mannelyke  Aai-  XXXVII* 
ren%  de  Vrouweljke  byna  ongefteeld\  deac^x 
Zaadhuisjes  ftompachtig*  Spitfe^ 

Door 

f37)  Carex  Spicïs  Masculis  pluribus  Foemineis  fubfes- 
filibus ,  Capfulis  obtufiusculis.  Sp.  Plant.  35.  Gort.  Belg* 
267.  Dalib.  Par.  281.  Gouan  Monsp.  483.  Ger.  Prov* 
ïi3»  Iacq.  Vind.  168.  Gort.  Ingr.  151.  FU  Snee.  769  3 


SL  Deel.  XIII.  Stuk* 


ESNtfUIZlGS 


VI.       Door  geheel  Europa  is  deeze  Soort  ge» 
A  v!EL'  meen.    Behalve  de   Verfcheidenhedén'  van 
Hoofd-  Zwart  en  Ros  >  door  den  Ridder  opgegeven  3 
waar  van  de  eerfte  op  drooge  plaatfen,  in 
Weiden  ,  de  andere  aan  de  kanten  van  Sloo- 
ten,  Graften  en  Poelen,  in  't  Water  groeit  , 
(maakende  zelfs  Eilandjes  daar  in,  die  dry  ven 
kunnen  en  waar  op  men  kan  gaan  en  ftaan ,  zo 
H aller  aantekent;)  heeft  de  vermaarde 
Hoogleeraar  de  Gorter,  in  onze  Provin- 
tiën  ,  nog  andere  Verscheidenheden  daar  van 
opgemerkt  en  befchreeven.   De  Rosfe  9  zegt 
zyn  Ed. ,  heeft  fomtyds  de  Vrugt-Aairen 
Manwyvig  ;  fomtyds  alleen  de  onderfle  daar 
van  gefteeld  ;  fomtyds  die  lang  gefteeld  en 
neerhangende  ;  fomtyds  de  bovenfte  Bloem- 
Aair  als  geknot  of  afgebroken.    Anders  zyn 
de  Aairen  fpits  gepunt,  waar  van  deeze  Soort 
den  naam  zal  hebben.   Van  de  Zwarte ,  zegt 
hy5  is  een  Grootere  en  Kleinere,  waar  van  de 
laatfte  in  de  Aairen  wederom  eenige  veran- 
der 

•  $57.  Carex  Spïcïs  ereftis  ,  oblongis  fesfiiibus  &c#.  Cliff. 
439.  R.  Lugdb.  74.  Car*  Sp.  Masc  ternis  ,  Femininis 
numerofis,  &c.  Hall.  Relv.  N.  1404.  *»  Car.  nigra  ver- 
ia a  vulgaris.  Flor.  Lapp.  320.  Gr.  Cyperoides  Fol.  Ca* 
ryopliyllseis  vulgatïsMmum.  Raj.  Rift*  1292.  3#  Car.  £j>. 
Masc.  fup.  numerofis  &c.  R.  Lugdk,  75.  Cyperoides 
Fol.  Car.  Spicis  habirioribus,  Squamis  curtis.  Mich. 
Cent  62.  T.  32.  f.  12.  Gramen  Cyperoides  latifolium  Spi- 
ca  rufa  feu  Caule  triangulo»  C,  B»  Fin.  6.  Tkeatr.  83* 
Cyperoides,,  Lob,  Ict  u. 


GRASPLANTEN  J4I 

deringen  heeft.     Tot  deeze  laatfte  betrekt  .JM^ 
zyn  Ed.  het  kleine  Anjelierbladige  Gras  met  eene  v.E 
van  èên  gerukte  Aair ,  by  Bauhinus,  en  het  s^rn 
Geaaird  Grasje  met  Anjelier -Bladen  by  Lobel; 
zynde  Zwart-Geel  Voorjaars-Gras  by  anderen 
getyteld  (*)♦   De  Fleer  Haller  maakt ,  op 
dien  voet ,  van  dezelve  een  Soort ,  welke 
zyn  Ed-  echter  niet  zeer  beftendig  acht  te 
zyn.   Ondertusfchen  was  dit  Grasje  gezegden 
Hoogleeraar  zeer  gemeen  by  Petersburg  voor- 
gekomen, en  zyn  Ed.  merkt  aan, dat  men  het 
hier  ook  in  vogtige  Zandgronden  vindt. 

Dit  laatfte  groeit  zelden  meer  dan  een  half 
Voethoog:  het  andere  heeft  dikwils  Halmen 
van  twee  Voeten  en  Biaden  die  nog  langer 
zyn,  een  half  Duim  breed-  Linn/eüs  merkt 
aan,  dat  'er  in  deeze  Soort,  naar  de  droogere 
of  nattere  Groeiplaats ,  een  verfchil  in  hoogte 
plaats  hebbe  van  een  Duim  tot  drie  Voeten* 
In  Duitfchland  ,  zegt  Haloer,  eeten  de 
Paarden  alleen  de  Cyperbiezen,  maar  in  Swit- 
zerland  leveren  dezelven  ook  Moeras -Hooy 
voor  de  Koeijen  en  Schaapen;  zo  'er  flegts 
geen  Unjer  in  zy.  In  Sweeden  wordt  het  goe- 
de 

O  Cyperoïdes  nigro-  lutenm  verrmm  niinus.  Tottrnf. 
JufU  529.  Gramen  Caryophyll.  Fol.  Spica  divülfa.  C.  B. 
Tin.  3.  Theatr.  afi.  Gr.  Spicat.  Fol.  Vetonicce  Cr^yo- 
jhyllatse.  Lob.  Ic.  10.  Car.  Spicis  Maribus  ovatie  9  Fe* 
$&ioin.  gracilibus  erefris  &o  Hall.  Helv*  N.  1406, 

IL  Deel,  XIIL  Stui^8 


ËENHÜI21GB 


VI.  de  Gras  door  deeze  Biezen  verflikt,  zo  onze 
'  AyEEX'  Ridder  aantekent.  Hier  zyn  zy,  in  dat  op- 
Hoofd-  zfgt5  by  't  Landvolk  ook  zeer  gehaat.  „  On- 
„  ze  Herders  en  Koeijen- Melkers  en  pryfen 
&  't  niet  zeer,  (zegt  Lo bel  van  dat  laatst 
„  gemelde  ,)  om  dat  de  Koeijen  't  zelve  niet 
3,  gaarn  eeten  ,  en  niet  veel  Melks  daar  af 
3,  geeven:  want  het  is  fuur  en  hard." 

sxxvm.  (38)  Cyperbies  met  verfcheide  Mannelyke  Aai- 
Veficarta.  ren  5  de  Vrouwelyken  gefteeld ;  de  Zaad* 

Groot-  huisjes  opgeblazen  met  puntjes. 

Menigvuldig  aan  de  kanten  van  veele  Vaar- 
ten en  Slooten,  als  ook  in  Staande  Wateren 
en  Moerasfen  ,  komt  deeze  Soort,  zo  in  on- 
ze Provinciën  ,  ais  door  geheel  Europa  ,  ja 
ook  in  Rusland  en  Siberië  voor.  De  Vlamin- 
gen noemen  dezelve  Zegghe  of  Water-Rietgras  9 

vol- 


C38J  CareX  Spïcis  Masculis  plurïbus;  Foelnlneïs  pen- 
chinculatis  ;  Capfulis  inflatïs  acuminatis.  Sp.  Plant»  36. 
Gort.  Belg.  268^  Gouan  Monsp.  483*  Ger.  Prov.  112. 
Dal,  Paris  282.  Jacq.  Pïkid*  i68«  Gort.  Ihgr.  152.  FL 
Suec*  768,  856.  Gmel.  Sib.  I.  p,  143.  Carex  Spie.  Ma- 
ribus  uni  pluribusve ,  Femininis  ereftis  teretibus  ,  Cap- 
fulis ampullatis  roftratis.  Hall.  Helv.  N.  1401.  Gr.  Cy- 
peroides  anguftifolium  Sp.  longis  ereclis.  C.  B.  Pin.  6. 
Theatr.  84*  Carex  Culmo  longisfimo,  Sp.  tenuibus 
remotis*  R.  Lugdb.  75.  Mor.  S*  8«  T«  12.  f.  9.  y, 
«Car,  Spicis  femininis  oblongis  pedunc  brevioribus  &c« 
R.  Lugdb.  76.  Gramen  paluftre  majus.  Lob.  Ic.  iu 


Grasplant  ek. 


volgens  Lob  el;  welk  eerde  woord  van  Hoog- 
uuitfche  afkomst  zal  zyn.  Of  de  ruuwheid  der  V. 
Biaden  ,  als  een  Zaag ,  ook  aanleiding  daar  SXÜ£? 
toe  geeve,  is  by  my  bedenkelyk.   Men  heeft 
dien  naam  op  het  geheele  Geflagt  van  Carex 
toegepast ,  hoewel  de  meefte  Soojrten  ,  in  't 
Hoogduitfch,  Oyper-  of  Galgan-  Gras  geheten 
worden.   In  'tSweedfch  noemt  men  ze,  alge» 
rneenlyk,  volgens  L in n^üs,  Starr,  en  on- 
deritheidtze  metbynaamen;  geiyk  deeze  Soort 
Blafe  -  Starr  ,  de  voorgaande  Blao  •  Starr  ge* 
noemd  wordt,  de  volgende  Grus»  Starr.  Hal- 
ler  befchryft  deeze  aldus. 

„  De  Halmen  zeer  hoog,  tot  vyf  Voeten 
3,  driekantig  ,  op  de  hoeken  ruuw.  De  Bla- 
5,  den  tot  twee  Voeten  lang  ,  een  Kwartier 
3,  Duims  breed,  als  men  agterwaards  flrykt 
3,  zeer  ruuw.  Twee  of  drie  Mannelyke  Aai* 
„  ren,  die  zeer  fchraalzyn,  rosachtig,  twee 
3,  Duimen  lang,  met  Éyrond  Lancetvormige 
35  ftompe  Kafjes ,  die  breede  witte  randjes 
„  hebben.  Van  twee  tot  vier ,  kort  gefteel- 
3,  de  ,  Vrouwelyke  of  Vrugt-Aairen  ,  in  de 
3,  Oxels  der  Bladen  opgeregt,  met  bruin  roo- 
3,  de  Lancetvormige  Kafjes.  De  Zaadhuisjes 
35  Ampulachtig  gezwollen ,  geftreept ,  met  een 
,5  tweehoornig  Halsje,  dat  fchraal  is  en  dun." 

De  laatstgemelde  Aairen  zyn  fomtyds  vier 
of  vyf  Duimen  lang  ,  beftaande  uit  gezegde 
Blaasachtige  Zaadhuisjes,  en  dus  taamelyk  dik 

zya- 

%h  Deel.  XIII.  Sxuk* 


Eenhuizïgs 


Ifdee'    zync^e'  ^ocn  f°mtyds  vallen  zy  ook  dunneren 
V.L'  kleiner  ;  gelyk  de  geheele  Plant  ,  maar  een 

j^*D'  half  Voet  hoog ;  dat  dan  de  ééne  Verfcheidett- 
heid  uitmaakt  ;  terwyl  de  andere  zeer  korte 
Vrugt-Aairen  heeft,  doch  de  uiterfte  der 
Mannelyke  uitermaate  lang.  De  Vrugt-Aai- 
ren  hangen  ook  fotiityds  neder  :  zo  dat  de 
Blaasachtigheid  der  Zaadhuisjes  hier  de  voor. 
naamfte  onderfcheiding  maakt. 

5,  Alle  deeze  Water  •  Galigaanen  worden  ner- 
5)  gens  anders  toe  gebruikt ,  zo  veel  ik  weet, 
„  (zegt  Lob  el)  dan  om  te  ftrooijen  opBoe-» 
35  ren  Kermisfen  en  Ommegangen."  Onze 
Ridder  merkt  aan  ,  dat  de  Laplanders  de  ge- 
fneden,  gedroogde  en  belezen  Bladen,  in  hun- 
ne Schoenen  doen  ,  zo  om  de  Koude  in  de 
Winter  ,  als  de  Hitte  in  de  Zomer  af  te  wee- 
ren.  „  De  Glasblaazers  gebruikenze ,  (zege 
3,  hy),  om  9t  Glas  5  inzonderheid  Wynfier- 
35  fchen,  te  bekleeden:  de  Stoelemaakers  tot 
S5  Matten  te  vlechten  :  de  Kuipers  om  de 
35  Spieeten  en  Naaden  der  Vaten  te  ftoppen:" 
waar  toe  men  doorgaans  flegts  gewoone  Mat- 
ten-Biezen  neemt. 

XXXIX.  (39)  Cyperbies  met  ver  afftandige  Aairen;  de 
*ihtaï%  Mannelyken  meer  dan  één:  de  Vrouwely* 

Ruige.  ken  eenigermaate  gefteeld  en  opgeregt:  de 

Zaadhuisjes  ruighaairig. 

Op 

C39)  Cavex  Spicis  remotis ,  Masculis  pluribus ;  Foemi- 

aeis» 


Grasplanten 


Op  dorre  Zandige  plaatfen  ,zo  in  ons  Land,  vfc 
als  in  Switzerland  ,  Duitfchland  en  Sweeden  5  v. 
fcomt  deeze  Ruige  Cyperbies  voor  ,  die  op  S^£FD" 
vogtige  vette  Gronden  wel  ter  hoogte  van 
twee  ,  drie  of  Vier  Voeten  opfchiet ,  zo  de 
Heer  de  Gorter  aantekent.  Doorgaans 
zynde  Halmen  geen  Voet  hoog,  gebladerd 
met  twee  of  drie  Mannelyke  Aairen  aan  den 
top  5  en  even  zo  veel  Vrouwelyken,  in  de  O- 
xels  der  Bladen,  kort  gedeeld,  met  Lancet- 
vormige  gebaarde  Kafjes  en  Kegelvormige  rui* 
ge  Zaadhuisjes. 

VI.  Met  de  Mannelyke  Aairen  afgezonderd 
van  de  Vrouwelyke  Bloem. 

(40)  Cyperbies  met  de  Mannelyke  Aairen  ge*  xL 

pluimde  de  Vrouwelyke  Bloemen  een^^'i^fxJ^ 

ds  Zauden  Kogelrond  en  glanzig.  Steen- 

X0t,zaadig, 

Ir.eis  fubpedunculatis  ereÖis ;  Capfulis  hirtis*  Sp,  Plant* 
37.  Gort.  Belg.  268»  Jacq  Vind.  168.  FL  Suec.  767 , 
858  Carex  Pilofa,  Spicis  ereftis  &c.  H.  Cliff.  438*  Cy- 
peroides  polyftachyon  lanuginofum*  Mor.  S.  8.  T-  ju*, 
f.  10.  Pluk;  T.  34.  f  6.  Carex  Caule,  Foliis  >  Capfu2- 
lisque  hirfutis.  Hall.  Hetv.  N  1403.  Gram.  Spie.  FoU 
&  Spicis  hirfutis  mollibus.  C.  B.  Theatr.  48. 

(40)  Carex  Spicis  paniculatis  Mascülis,  Flor.  Fï>emi^ 
neis  folitariis  5  Sem.  Giobofis  nltidis.  Syft.  ATat.  Vegi 
XIII*  Schoenus  Littiospermus*  Sp.  Plant.  p.  65.  Burm» 
FL  Tud*  p.  19,  Schoenus  fecans.  Am.  Acad.  V*  p.  391; 
Scirpus  Lithospermus.  Sp.  Plant.  I.  p.  51,  Cyperus  ma- 

Mm 

II.  Deel.  XIII.  Stuk, 


54<? 


Eenhüizioe 


VI. 

AFDEEL. 

V 

HooiD- 

STUK, 


Tot  een  blyk,  hoe  de  uitheemfche  Planten 
dwaalen  kunnen  ,  eer  zy  een  vaste  zitplaats 
bekomen  ,  kan  dit  zonderlinge  Gewas  ver- 
ftrekken.  Het  is  eerst  door  den  Ridder  in  't 
Geflagt  van  Scirpus ,  vervolgens  in  dat  van 
Schcenus  gefchikt  geweest,  komende  eindelyk 
hier  t'huis.  Sloane,  die  het  op  Jarriaika  in 
de  Westindiën  vondt,  noemde  het  zeer  groot 
knokkelig  Bofch •  Cypergras  ,  en  Morison 
Allergrootfte  Amerikaanfche  Cyperus,  met  Zaad 
van  Lhhospermum;  waar  van  Linn^eus  den 
bynaara  ontleend  heeft.  By  Rumphiüs 
vindt  men  het,  onder  de  Ambonfche  Planten, 
afgebeeld  met  den  naam  van  Rietgras  of  Ca* 
Jamagrostis  ;  om  dat  het  eene  Rietachtige  ge- 
ftalte  heeft.    Hy  befchryft  het  aldus. 

De  Halm  groeit  twaalf  of  dertien  Voeten 
hoog ,  een  Vinger  dik  ,  en  is  niet  volkomen 
rond,  maar  met  twee  platte  zyden,  in  Le- 
den verdeeld  en  van  binnen  gevuld  met  eene 
vooze  Draadige  zelfftandigheid.  De  Leden 
zyn  omtrent  een  Voet  lang ,  met  uitpuilende 
Knokkels.  Aan  ieder  Knokkel  ftaat  een  Blad, 
van  derdhalf  Voeten  langte  en  een  Vinger 

breed 


xïmus  Americ.  Lithospermi  Semine.  Mor.  EiJL  III. 
p.  237.  S.  8.  T.  11.  f,  16*  Gr.  Cyperoides  Sylvat.  ma- 
ximum geniculatum  afperius  ,  Semine  Milii.  Soüs.  Sloan. 
ffam.  36  Hijt.  t  p.  118.  T.  77.  f-  l'  Catymagrpfififc 
Rumph.^  VI.  p.  16.  T.  6.  3*  Kaden  -  Pallu. /fcr*, 
MalU  XII.  p.  89.  T.  4% 


GRASPfcANTfc». 


547 


breed       maar  om  laag  is  de  Steel  Vlerkswy-  A 
ze  omgeven  met  Bladen  van  wel  vyf  Voeten  v. 
langte.   Boven  maakt  de  Halm  een  foortvans^£H 
Rietpluim,  als  een  groote  Aair3  van  meer  dan 
anderhalf  Voet  langte ,  in  veele  Steelen  ver- 
deeld 3  waar  van  fommigen  Schubbige  Aairtjes 
draagen,  die  ruig  zyn  ,  en  in  een  Baard  uit- 
loopen ;  anderen  enkele  Knoppen  ,  met  lange 
ftekelige  Baarden  3  waar  binnen  een  bruinachtig 
en  wit  Zaad. 

Dit  Rietgras  groeit  op  Ambon  overal  in  *t 
Veld  ,  zegt  hy  ,  op  open  plaatfen  ;  zo  wei 
langs  de  Rivierkanten  als  aan  den  Voet  der 
Bergen,  waar  'tzo  digte  Struiken  maakt,  dat 
zig  het  Wild  daar  agter  kan  verfchuileru 

De  Driemannige  Grasplanten  van  deeze 
Klasfe  thans  befchreeven  hebbende ,  gaa  ik 
over  tot  de  Zesmannigen  ,  van  welken  maar 
de  twee  volgende  Geflagten  voorkomen ;  naa- 
melyk 

Z  i  z  a  n  i  a*    Wild  Koorn. 

Niet  oneigen  heeft  onze  Ridder  den  Griek- 

v  fcheii 

CO  V&k  deeze  Bladen  ,  zo  wel  als  de  Halm,  aan 
den  rand  eii  Kiel  fcherp  gepunt  en  fnydende  zyn,  we* 
gens  kleine  ftekelige  Doorntjes ,  als  ook  zeer  lang  ert 
meer  dan  een  Duim  breed:  hier  van  maakt  Rumphius 
geen  gewag.  Hy  fchryft  'er  een  lang  gebaard  Zaad  aart 
toe ;  doch  dit  zal  op  de  Zaadknoppen  zien*  De  Styi  is 
driedeelig,  zegt  Linn^eus, 

Mm  a 

II,  Deel.  XIII*  Sïöjfc 


54?  Eenhuizige 


VT.  fchen  naam,  die  oudtyds  Onkruid  of.Dolyk 
Afdeel,  heeft  h>etckcnft  ,  a}s  een  Miswas  der  Tarwe  jj 

Hoofd-  toegepast  op  het  Wild  Koorn ,  dat  in  andere 

STUK, 

Were!dsdeelen  gevonden  wordt.  Men  vindt 
immers,  oudtyds  ,  ook  van  Frumentum  Ziza~ 
nia  gefproken.  En  fchoon  dit  Koorn  tot  ge- 
bruik dienftig  is ,  haalt  het  echter  niet  by  dea 
deugd  der  Tarwe :  des  het  Spreekwoord  ,  in 
deezen  ,  zyne  aardigheid  behoudt  (*).  De 
Wilden,  naamelyk, gemakshalve  zig  hier  me- 
de behelpende ,  misfen  het  voordeel  van  be- 
ter Koorn. 

De  Kenmerken  beftaan  in  Bloempjes  zon- 
der Kelk  ,  Mannelyken  en  Vrouwelyken  by- 
zonder,  de  eerden  ongebaard,  met  zes  Meel* 
draadjes  ,  de  anderen  een  tweedeeligen  Styl 
of  twee  Stempels  hebbende,  en  een  Kafje  als 
een  Kapje,  dat  het  Zaad  omkleedt (f).  Daar 
van  zyn  de  drie  volgende  Soorten  opgete- 
kend. 

(i)  Wild  Koorn  met  een  uitgeflortè  Pluim. 


Zïzania 
dquatica* 
Waterig. 


Op 

C*_)  Frumento  reli&o  Zizaniis  infidere. 

(f)  Zie  Plaat  LXXXVIL  Fig.  i6,hier  voor,  in  wiet 
verklaaring  gezegd  wordt  cngebaarde  Bloempjes  (JCoroU 
Ja  bivalvis  iwbevbis),  dat  beter  gezegd  was  ongekelkte ; 
alzo  het  Vrouwe! yke  Kapje  in  fommig  een  Baardje 
feeeft. 

<0  Paniculata  effufa.  Syft.  Nau  XII.  Gen. 


G&ASPBANTÉN,  549 


Op  overftroomde  Landen,  zo  wel  op  't  A^Ft 
Eiland  Jamaika  als  in  Virginie  ,  groeit  deese  v. 
Soort  van  Wild  Koorn ,  die  van 
Ehmus  genoemd  is  of  Wilde  Haver,  en  van  ivm 
Clayton  een  fraai  je  zeer  groote  Cyperbies  °°rn' 
met  Rietbladen.    De  vermaarde  Sloane  ty- 
tekze  Hoog  fchraal  Riet,  met  de  Bladen  uit  den 
groenen  blaauw  ,  en  kleiner  Sprinkhaantjes, 

't  Gewas  heeft  een  opftaande  gekranste 
Pluim,  van  een  Voet  langte,  daar  de  Vrouwe- 
lyke  Bloemen  boven  z^yn  ,  de  Mannelyken 
onder.  Deeze  laatften  beflaan  de  vier  of  vyf 
onderfte  verdeelde  Kransjes:  terwyl  de  eerden 
een  Aairachtige  Pluim  maaken.  De  Manne- 
lyke  Bloem  beftaat  uit  twee  Kafjes ,  bevat- 
tende zes  Meeldraadjes  :  de  Vrouwelyke  ins- 
gelyks  ,  maar  het  eene  Kafje  is  veel  grooter , 
hol,  het  andere  omvattende  en  loopt  in  een 
taamelyk  lang  Baardje  uit.  Deeze  heeft  twee 
kleine  Styltjes  ,  met  Haairige  Stempels,  op 
een  Vrugtbeginzel  zittende ,  dat  een  langwer- 
pig fpits,  glanzig  Zaadwerdt,  in  het  gedagte 
Kafje  begreepen. 


(2)  Wild 

2062.  Veg%  XIII»  p.  714.  Zizania.  Gron,  Virg.  159  J 
24S.  Elymus.  Mich.  Gen.  N.  7.  Arundo  alta  gracilis  , 
Fol.  e  viridi  coeruieis ,  Locuftis  minoribus.  Sloan.  §am* 
ï  33.  Hift.  1.  p.  110.  T,67. 

Mm  3 

II.  Deee.  XIII.  Stuk. 


Ee$*huizige 


VI.       (2)  Wild  Koorn  met  de  Pluim  van  onderen 

Afdeel.  x 

V.  getrost  Mannelyk ,   van    boven  geaaird 

s?uT.FD"  Frouwelyk. 
II. 

fSw?  In  Staande  Wateren  en  aan  de  kanten  van 
Moemsfig.  Rivieren  in  de  middelfte  deelen  van  Noord- 
Amerika  groeit  deeze  Soort ,  met  Halmen , 
die  naar  de  diepte  des  Waters  min  of  meer  in 
de  hoogte  fchieten»  Men  heeft  tot  agttien 
Halmen  geteld  uit  ééne  Wortel.  Zy  zyn  ge- 
heel bekleed  met  Scheeden  der  Bladen  ,  wel- 
ke veel  naar  die  van  ons  Water -Beemdgras  ge- 
lyken.  De  Pluim  van  de  middelfte  Halm  is 
dikwils  vier  Voeten  lang  ,  die  der  andere  Hal- 
men ééii  Voet.  Onder  beftaan  zy  uit  getakt 
te  Kransjes,  met  ongefteelde  Bloempjes,  van 
bleek  roodachtige  Kleur,  die  flegts  twee  Kaf- 
jes  hebben ,  welken  men, naar  believen,  Kelk- 
of  Bloemblaadjes  kan  noemen.  Hier  in  zyn 
de  zes  geele  Meeldraadjes  of  Meelknopjes 
vervat.  Het  bovenfte  der  Pluim  is  eene  dig- 
te  Aair  van  Bloempjes  ,  die  insgelyks  uit  twee 
Klepjes  beftaan,  van  dergelyke  figuur  en  hoe- 
danigheid, als  in  de  voorgaande  Soort. 

De  Afbeelding  van  dit  Gewas  is  door  den 
Heer  Scheuchzer  van  Zurig,  in  'tjaar  i?6o, 

te 

(2)  Zizanïa  Panicula  inferne  Racemof  a  Mascula,  fu-» 
yerne  Spicata  Foeminea.  ManU  295,  Zizania  fylv.  as-» 
furgens  tenuis  Rarnofa,  Browiï»  §fam%  340,  ScmtB* 
Gram.  54.  TV*  3.9, 


Grasplanten, 


55r 


te  Leiden  by  zyne  Disfertatie,  over  de  Meel-  a^^L. 
achtige  Spyzen  ,  gevoegd;  zynde  te  Parys,  HJ-D/ 
onder  't  opzigt  van  den  Heer  de  Jüssieu,  stuk. 
naar  de  Natuur  gemaakt ,  en  door  den  Heer 
Schreber  overgenomen.    Men  noemt  dit 
Koorn  in  't  Franfch  Rifave  en  in  Kanada  Folk 
Avoine ,  dat  is  Malle  Haver.  Het  bloeit  in  Ju- 
ly  en  brengt  in  September  en  Oktober  ryp 
Zaad  voort,  dat  veel  naar  Rysc  gelykt,  en  tot 
verfnapering  ftrekt  voor  de  Wilden ,  die  het- 
zelve zorgvuldig  aan  de  Waterkanten  gaan  in- 
zamelen. In  de  Koninglyke  Tuin  te  Trianon, 
als  ook  in  de  Akademie  -  Tuin  te  Upfal  in 
Sweeden,  is  het  zeer  wel  voortgekomen,  en 
zoude  misfchim  in  Europa  ,  zo  wel  als  het 
Manna -Gras  ,  voorgemeld  *,  geteeld  kunnen    *  Zie 
worden.  btadz.300. 


(3)  Wild  Koorn  met  eene  byna  getroste  in. 

Zizcii 
reirreftt 

Véldig, 


PMm  Zizctnict 


Op  drooge  Zandige  Velden  aan  de  Kust 
van  Malabar  groeit  deeze  Soort ,  die  aan 
ronde  Steelen  fmalle  ftyve  groene  gëfpitfèg 
Bladen  heeft.  Uit  de  Kn?etjes  komen  dunne 
Steeltjes  voort,  die  in  Bladerige  Kelken  ron- 
de 

(3)  Zïzania  Paniculata  fubracemofa  f .  Gramen  Panica-  • 
atum  Indicum  &c.  Raj.  Hifi.  617.  Katou  -  sjolam.  Hort* 
Mak  XII.  p.  113.  T«  60.  Burm.  Fl.Ind.yi.zcQ. 

Mm  4  • 

II.  Dssl*  XIII,  Stuk. 


55* 


Eenhüizuk 


VI.    de  zwartachtige  Korrels  voortbrengen.  Dis 
Afdeel.  Zaad  ^  me(.  Areekfap  gewreven  ,  geneest  de 

^k°.FP"  Spruuw  der  Kinderen;  wanneer  de  Tong  daar 
mede  beftreeken  wordt. 

P  h  a  r  u  s.  Baakbloem. 

Van  de  zonderlinge  gefhlte  der  Bloempjes  A 
die  als  een  ouderwetfe  Vuurbaak  of  Licht- 
Toorn  voordellen  (*)  ,  heeft  waarfchynlyk 
Lïnn^üs  den  Geflagtnaam  ontleend.  De. 
Vrouwelyke  Bloem  is  ongedeeld  en  heeft  een 
tweekleppigen  Kelk ,  zo  wel  als  de  Mannely- 
ke,  die  gelleeld  is  en  daar  boven  of  bezyden 
uitfteekt,  met  een  tweekleppig  Blommetje  en 
zes  Meeldraadjes. 
s     De  eenigfte  Soort  ( i )  wordt  hreedbladig 
fcitifX*  gebynaamd  5  pm  dat  de  Bladen  ui^ermaate  breed: 
mm^  zyn  onder  de  GrasPlanten.    Zy  is  op  't  Ei» 
land  Jamaika,in  de  Westindiën  ,  gevonden  , 
en  door  Browne  niet  alleen,  maar  ook  door 
Sloane  afgebeeld  en  befchreeven.  Deez' 
geeft  'er  den  naam  aan  van  Bofch-Havergras 
niet  zeer  breede  Bladen  en  ongebaarde  Bloe- 
men y 

CO  Zie  Bg.  s4.op  Plaat  LX  XXVII, 
(O  Pharus.  Stjfl.  Nat.  XII.  Gen.  1063.  V*g.  XIII.  pf 
7.14.  Am.  Accul  V.  p.  409.  Pharus  Fo].  Nervofis  obtü- 
fis,  pagina  fupina  coelum refpicientibus.  Brown.  &am.  344, 
T.  38.  f.  Gramen  Avenaceum  Syly,  &c.  Slqan.  3vmK 
35.         I.  P«  116.  1\  73,  f.  a. 


Grasplanten.  553 
men,  de  Kafjes  bruinrood.    Zie  hier  de  be-  vr. 

5  ,        .  Afdeee, 

fchryving.  V. 
De  Halm  is  een  Voet  hoog ,  dikwils  met  twee  Hoofd* 

STUK» 

Knokkels  van  onderen.  De  Bladen  zyn  zeer  Bmk^ 
groot,  fterk  geribd,  van  langte  als  de  Hal.m,^»* 
Eyrondachtig  gefpitst ,  met  de  agterkant  om 
hoog.  De  Bladfteelen  eens  zo  lang  als  het 
Blad(*),  zyn  tot  de  helft  Scheedig.  Een  yle 
opftaande  Pluim  heeft  de  Vrouwelyke  Bloemen 
overhoeks  ,  ongefteeld  ,  ver  afftandig ;  met 
een  eenbloemig  Mannelyk  Steeltje  ,  aan  den 
voet  van  5t  Vrouwelyk  Bloempje  ingeplant , 
en  weinig  langer  dan  hetzelve. 


VI.  HOOFDSTUK. 

Befthryving  der  Tweehuizige  Gras- 
planten,  tot  welken  maar  één  Geflagt  be- 
trokken wordt ,  Touwgras  genaamd. 

Onder  de  Geflagten  der  Twee-en  -  twin- 
tigfte  Klasfe  ,  Tweehuizige  genaamd ,  om 
dat  de  Mannelyke  en  Vrouwelyke  Bloemen 
haar  zitplaats  op  byzondere  Planten  hebben , 

is 

Mooglyk  moet  dit  zyn  half  zo  lang  als  't  Blad : 
anders  verftaa  ik  niet  ,  hoe  zy  tot  de  helft  Scheedig 
kunnen  zyn. 

Mm  5 

II,  Desl;  XIIL  Stok, 


V 


554  TwÈEHUTZtGE 

VT.  is  nu  onlangs  eerst  het  volgende  t'huis  ge-' 
VI.  bragt. 

Hoofd-» 

*J£  R  e  s  t  i  o.  Touwgras. 

Van  dit  Geflagt ,  dat  waarfchynlyk  wegens 
de  gedaante  dus  benoemd  is ,  zyn  de  Kenmer- 
ken door  Linn^eüs  aldus  opgegeven. 

Van  de  Mannelyke  Bloemen ,  zo  wel  als  van 
de  Vromvelyken ,  is  de  Kelk  een  Eyrond  Aair- 
tje  5  met  eenbloemige  op  elkander  leggende 
Schubben ,  die  Eyrond  en  Vliezig  zyn :  het  Blom- 
metje beftaat  uit  zes  langwerpige  Vliezige  bly- 
vende  Blaadjes.  De  Mannelyken  hebben  drie 
Haairachtige  Meeldraadjes,  met  Iangwerpiga 
opgeregte  Meelknopjes.  De  Vrouwelyken  heb- 
ben een  rondachcig  Vrugtbeginzel ,  met  drie 
Elsvormige  blyvende  Styleu  en  Draadachtige 
verwelkende  Stempels.  Het  Zaadhuisje  is 
driehokkig ,  rondachtig,  met  zes  plooijen ,  en 
heeft  zes  famenluikende  punten*  Het  bevat 
eenige  langwerpig  -  Rolronde  ,  ftompe  Zaa- 
den. 

Alle  de  Soorten  van  dit  Geflagt  zyn  door  den 
Heer  Koenig  aan  de  Kaap  der  Goede  Ho* 
pe  verzameld.  De  Deenfche  Heer  Chr.  Friis 
Rottböll  ,  Hoogleeraar  in  de  Ontleed-  en 
Kruidkunde  te  Koppenhagen ,  heeft  dezelven 
en  nog  meer ,  omftandig  befchreeven  en  in 
Plaat  gebragt;  hoewel  hem  van  ééne  maar  de 

Vrou- 


Grasplanten. 


555 


Vrouwelyke  Plant  is  voorgekomen.  De  vol-  vi, 
gende  zyn  daar  van  uitgekipt ,  en  in  de  Der-  A™*ït» 
tiende  Uitgaave  van  het  Samenftel  der  Planten,  S**£0FB* 
van  onzen  Ridder ,  dus  voorgedragen. 

(r)  Touwgras  met  eeu  uitkroonende  Steel  en  I. 
gepluimde  Aairen.  p*£^ 

tus. 

Dit  heeft  een  zeer  hooge ,  bogtige,  ftyve  Gei)lmm*» 
taaije  Houtige  Halm  ,  aan  de  eene  zyde  ver- 
hevenrond,  aan  de  andere  vlak5  groenachtig 
geel,  fyn  geftippeld,  met  Draadachtige  Tak- 
ken overhoeks,  uit  Scheedjes  voortkomende, 
en  eene  Pluim  maakende,van  anderhalf  Voet, 
die  zeer  Takkig  is.  De  Aairtjes  zyn  naauwlyks 
een  Kwartier  Duims  lang,  en  beftaan  uit  Ey- 
ronde,  gekielde  t  rosfe,  Zilverkleurig  gerande 
Schubbetjes,  ieder  een  bloempje  inhoudende 
van  gezegde  hoedanigheid,  met  drie  Meel* 
draadjes:  doch  de  Heer  Rottböll  acht 
dat  het  Blommetje  driebladigzy,  en  een  drie- 
bladigen  Kelk  hebbe. 

(2)  Touwgras  met  gegaffelde  Halmen  en  een*  j£ 
zaame  Aairen.  ;  DïchotQ* 


Dit™' 


Gegaffeld» 


(1)  Rejïio  Caule  Frondofo,  Spicis  Panicuiatis,  Stjfl% 
Nat.  Veg%  XlIL  Gen,  133 1.  Reftio  Panicula  fesquipeda- 
ii  multiflorê  a  Spicis  oblongis  ovatis  &c.  Rottb.  Frogr* 
1772.  p.  10.  N.  4.  Icon.  Haffn.  1773.  p-  4.  T.  IL  f.  3. 

(2)  Rejïio  Culmis  dichotomis  Spicis  folitariis.  Syff.  Nat* 
Veg.  XIII,  Sp.  2,  Sijft.  Nat.  XII.  p.  7&  Reftio  Culmo 

pro* 

Ui  Deel  XIII.  Sm& 


5J6  TWEEHUIZÏGE 

VL       Dit  bevoorens  reeds  en  wel  meer  dan  hon* 
y7^L'  derd  Jaaren  eenigermaate  bekend  geweest  Ge- 
Hoon*  was,  was  door  onzen  Ridder,  die  meende  dat 
hy  de  Vrugtmaaking  gezien  hadt ,  in  *t  Ge- 
flagt  van  Biesgras  geplaatst,  onder  den  naam 
van  Schcenus  Capenfts.    De  vermaarde  Breyn 
hadt  de  Af  beelding  van  een  Tak  daarvan,  doch 
zonder  eenige  blyfc  van  Bloemen,  onder  den 
naam  van  Zwartknoopig  ,  Biesachtig  9  Kaapfch 
Paardefiaart ,    ui tgegeven •  Scheuchzer 
befchreef  het,  onder  dien  van  Riet  van  de 
Kaap  der  Goede  Hope,  met  Aairen  die  naar 
Katjes  gelyken.   Deezen  was  het  door  den  ver- 
maarden Pet  i  ver  van  Londen  gebonden. 
Hy  merkt  aan,  dat  de  Houtige  Halm,  Biezfg 
taay,  van  binnen  met  Merg  gevuld,  van  bui- 
ten  groen,  ter  plaatfe  daar  dezelve  een  Pluim 
maakt,  op  anderhalf  Voet  affiands,  meer  of 
min,  Knokkels  heeft  ,  die  met  een  Scheede 
bekleed  zyn  ,  ieder  een  Takje  voortbrengen- 
de van  een  half  Voet  of  langer,  ook  Knokke- 
lig, en,  wederom,  twee  of  drie  Takjes  uit- 

gee- 

proftrato,  Ramis  Filiformibus  fecundis  adfcendentibus , 
Spicis  terminalibns  pluribus.  Rotth.  Fiogr.  i772.  v' 
10.  N.  3'  Toon.  p.  2.  T.  t%  f.  i.  Schoenus  (Capevfis) 
Culmo  tereti  Ramofisfimo  &c,  Linn.  Sijft.  Nat.  XII. 
1>.  8o.  Canna  CaP.  B.  Spei  Sp.  Juliformibus.  Schevchz. 
Gram.  352.  Equifetum  Juncéum  nigrinodum  Cap.  B* 
Spei.  Breyn  Cent.  p.  176,  T.  91.  PEr.  Gaz.  T.  7.  f,  V 
Mus.  424.  Juncus  Africanus  Lignofo  Culmo  &g  Pluk! 
Mant*  109, 


Grasplanten.  jjj 


gèeveödej  die  met  Aairtjes  beladen  zyft.  Veel  VL 
grootermoet  derhalve  zyn  Exemplaar  geweekt  Ay^tu^ 
7.yn  ,  dan  dat  van  den  Heer  Rottböll,  Hoohi* 
die  van  Halmen  fpreekt  van  anderhalf  Voet 
Iangte,  in  Leedjes  van  vier  Duimen  verdeeld, 
met  bruine  of  zwartachtige  Scheedjes.  Het 
droeg  rappige  Aairen ,  met  Bloempjes  byna  als 
die  van  de  voorgaande  Soort. 

(3)  Touwgras  met  eenvoudige  Halmen 5  en  ge*  IIL 

tuikle  Aairen.  Vnnh™u$^ 

Ryztg. 

Een  Takkige  leggende  Halm  heeft  deeze 
Soort,  met  zeer  lange  Hoofdtakken,  aan  den 
top  bondels  maakende  van  Rysachnge  Tak- 
jes, met  Scheedjes  en  een  end- Aair  van  één 
of  twee  Duimen  langte ,  beftaande  uit  Eyrond- 
Elsvormige  Aairtjes ,  overhoeks ,  tot  tien  in 
getal.  Maar  deeze  Soort  komt  in  veelerley 
gedaante  van  Gewas  voor.  Zy  onderfcheidt 
zig  door  de  Doorntjes  der  Schubben  van  de 
Aairtjes  ook  van  de  voorgaande* 

(4)  Touwgras  met  eenvoudige  Halmen  7  en  IV: 
mkelde0  ongefleelde  overhoekje  Aair  en.  Drie-^ 

Hou-bIoemis* 

C3)  Reftïo  Culmïs  finapllcibus ,  Spicls  Corymbofis.  Sifst. 
Mat  Veg.  XIII,  Sp.  3.  Reftio  Scapis  Floriferis  longis- 
fimis  &c.  Rottb.  Progr.  1772.  p.  10.  N.  1.  h'jr,  p.  4. 
T.  II.  f.  1. 

{4)  Reftio  Culmis  fimpl.  Spicls  aiterrvs  fesfilibns  fim- 

pii* 

H.  Dsel,  XIII,  Stuk, 


55$  f  WEEBüItlG* 


A^eel  HoutiSe  »  Vezelige  Wortels  5  gelyk  ïn  cïe 
FylEL'  Tweede  Soort ,  geeven  een  trop  uit  van  har* 

gHooFD-  de  ,  taaije  Draadachtige  Halmen  ,  waar  van 
de  tneeften  onvrugtbaar  zyn  en  een  foort  van 
Loof  maaken ,  doordien'  zy  zig  lanp*s  hoe 
fyner  verdeelen  en  uitfpruiten  5  aan  5t°end  als 
omgekruld.  Zeer  weinigen  5  eens  zo  lang  5 
regt  uitgeftrekt  ,  draagen  aan  't  end  Aairen  , 
die  veelal  uit  drie ,  doch  fomtyds  ook  uit  twee, 
vier  of  vyf  Aairtjes  beftaan,  welke  Rolrond- 
achtig fpits  zyn  ,  en  Bloempjes  bevatten  als 
de  voorgaanden. 

Mek  ^  Touwgras  met  eenvoudige  Halmen  en  een 
fzmpiex  enkelde  end  -  Aair. 

Enkel* 

Aainge*  Deeze  heeft  een  hurkende,  Houtige,  ron- 
de, geftrekte,  Biezige ,  bruine ,  zeer  Tak- 
kige  Halm ,  die  Knoopig  is  met  Scheedjes  , 
en  aan  't  end  van  ieder  Tak  een  enkele  DolyJo 
achtige  Aair,  een  Duim  lang ,  met  veel  lan- 
ger fpitfer  Schubben  dan  in  de  voorigen,  tus- 
fchen  welken  de  Bloempjes ,  die  veel  kleiner 
zyn,  met  drie  Meeldraadjes. 

CO 

plicibus.  Stjft.  Nat.  Feg.  XIII,  Sp.  4.  Reftio  Cuïmis  te* 
retibus  ereais ,  Vag.  Membran.  bifidis  &c.  Rottb.  Progn 
z?2*  p.  10.  N.  2.  Icon.  p,  3.  T.  II.  f.  2. 

(5)  Restio  Culmis  fimplicibus-  Spica  terminali.  Syft. 
Nat.  Veg,  XIII.  %.  5.  Reftio  Spica  fimplici  terminali 
oblonga  difticha.  Rottb.  Progr%  i?7z.  p.  XI,  jvj,  m 
Reftio  diflichu*  fan.  p,  6*  T.  II.  f.  s« 


Grasplanten.  j^s» 

(6)  Touwgras  met  eenvoudige  Halmen  ,  ge* 

kropte  Aairen  en  verfpreide  enkelde  Bloem-  \u 

-  7     j  HooïD* 

fcheeden.  STÜKm 

VI. 

Dit  heeft  de  Halm  ter  dikte  van  een  Gan-  EJ$™ 
ze -Schaft',  vier  Voeten  lang,  geheel  een-  Tros-^ 
voudig  ,  geftrekt ,  Knoopig  ,  rond  ,  groen-  raagen  ' 
achtig  bruin ,  met  de  Leden  naar  't  end  groo- 
ter,  gelyk  inveele  anderen:  de  Knokkels  be- 
kleed met  .Lederachtige  Scheedjes  ,  die,  af- 
vallende, een  zwart  Ringetje  overlaaten.  Aan 
5t  end  is  een  Bloemtros ,  van  anderhalf  of  twee 
Duimen  langte,  uit  Bloemfcheeden  famenge- 
field ,  alleen  van  Vrouwelyke  Bloemen ;  zyn* 
de  van  deeze  Soort  geen  Mannelyke  Bloemen 
voorgekomen ,  zo  min  als  van  eene  andere  , 
welke  de  Heer  Rottboll  difiachyos ,  dat 
is  Twee  -  Aairig  noemt.  Voorts  heeft  zyn 
Ed.  nog  een  Triticeus  of  Tarwachtig ,  waar 
van  hy  Mannelyke  en  Vrouwelyke  Exem- 
plaaren  hadt,  befchreeven  en  afgebeeld:  als 
ook  een  Reftio  compresfus  en  Firgatus5  beiden 
met  enkel  Mannelyke  Bloemen,  gelyk  de 

ove- 


(6)  Reftio  Culmïs  (implicibus ,  Spica  glomerata ,  Spa-» 
tlüs  partialibus  fimplicibus.  Syfu  Nat.  Veg,  XIII.  Sp. 
6.  Reftio  Thyrfifer ,  ThyiTo  oblongo  terminali ,  Spathis 
alternis  maximis  ,  in  Lobos  divifo.  RotTb.  Progr.  1772. 
j>.  n.  N.  9.  Icon.  p.  g,  T,  III  f.  u  Eiegia  Jun^a, 
Linn«  Mant.  297. 


IL  Dssl,  XIII,  Sm* 


PwEEHUIZIGE 


STUK» 


VI.    overige  Exemplaaren  :  maar  deeze  vier5  'op 
Afdeel.  dit  Geflagt  in  >t  Werk  van  ónzen  Ridder  niet 
Hoofd,  aangehaald ,  ftap  ik  over. 

VIT  tt\ 

De  Biesachtige  Elegia  aangaande ,  welke 
door  zyn  Ed.,  volgens  de  Waarneemirig  van 
Koenig,  is  befchreeven :  dezelve  fchynt 
eenigermaate  mee  het  Trosdraagende  Touw- 
gras  te  ftrooken ;  doch  de  Vrugtmaaking 
was  niet  naauwkeurig  onderzogt  in  de  Vrou- 
welyken.  Men  hadt,  in  de  Mannelyken  daar 
van,  platachtige  *  bruine  wit  gerande  Meel- 
knopjes  gezien. 


VII.  HOOFDSTUK. 

Befchryving der VeelwyvigE  Grasplan* 
TEN,  tot  welken  het  Zorghzaad ,  Baardgras, 
Kleefgras  en  verfcheide  anderen  *  meest  Uit* 
heemfche*  zyn  fhuis  gehragt. 

\TE'  elwyvioen  heb  ik  ,  volgens  het 
T    Griekfche  woord  Polygamia ,  zodanige 
Planten  genoemd  (*),  in  welken  zo  wel  Twee* 

00  Dit  Woord  Feeïwijvigèn  behoud  ik,  hoewel  het 
wat  de  Grasplanten  betreft ,  eer  Veelmannigen  zon  moe- 
ten zyn;  om  dat  ik  hetzelve,  ter  verduitfehing  van  -Po- 
lijgamia ,  altoos  in  deeze  Natuurlyke  Hiftorie  heb  ge- 
bezigd ;  als  betekenende  eene  vermenging  buiten  den  ge* 
WQonen  band  des  Huwelyks  of  den  Echten  Staat. 


Grasplanten.  561 


flagtigt*  als  Mannelijke  en  fomtyds  ook  Vrou-  A  VL 
welyke  Bloemen  ;  'c  zy  op  den  zelfden ,  't  zy  vil" 
op  verfchillende  Stoelen  ,  voortkomen.  Des^°£FD* 
Grasplanten,  van  dien  aart,  behooren  allen 
tot  den  Eerden  Rang  in  die  Klasfe  5  de  Eém 
huizigen  naamelyk  en  zyn  vervat  in  de  agt 
volgende  Geflagten. 

Spinifex.  Doorngras. 

Onder  deezen  naam  is  thans  een  Geflagt 
gemaakt ,  dat  van  het  Kwispelgras  ,  en  wel 
van  deszei fs  laatfte  Soort,  het  Doornkoppige  y 
afgezonderd  wordt  door  de  volgende  Ken- 
merken. Een  Tweeflagtige  Bloem,  wier  Kelk 
epn  tweekleppig ,  tweebloemig  Kafje ,  met  de  ' 
Klepjes  aan  de  Graat  evenwydig.  Een  twee- 
kleppig ongebaard  Blommetje ,  met  drie  Meel- 
draadjes en  tweeStylen.  Een  Mannelyke  Bloem , 
die  een  gemeenen  Kelk  met  de  Tweeflagtige 
heeft ;  her  Blommetje  en  de  Meeldraadjes  even- 
eens, maar  geen  Vrugtdeelen, 

De  eenigiïe  Soort,  daar  van  opgegeven  (1),  l 
zon  het  Tabaxirgeevend  Boomachtig  Riet  zyn  ffj^roT 

Rappig, 

(1)  Spinifex.  Syft.  Nnt.  Veg.  XIII.  Gen.  1333.  p,  757. 
Mant*  300  Arundo  Arborescens  Tïibaxifera.  Mor.  Hift% 
JJÏ.  p.  219.  S.  8-  T.  8  L  11.  Ily  Mullu.  Hort.  MaL 
XII.  p.  75.  Raj.  Suppl.  614-  Gramen  Da&ylon  pumi* 
lum  Malabarieum ,  Spicis  Loliaceis  in  aaitam  Spinam 
$erminatis.  Scheuchz.  Gram.  112, 

Nn 

IL  Deel.  XJIL  Stok. 


5Ö2 


Veelwyvige 


VI.    van  Morison,  't  welk  een  Stam  van  twee 

A\YhL'  of  drie  Mans  lanSten  hooë  heeft  en  Rierach- 
Hoofd-  tige  Bladen  ,  komende  in  alle  opzigten  met 
het  Bamboes  -  Riet ,  reeds  lang  belchreeven  (*) , 
overeen.  My  fchynt  noch  de  lly  Mullu^vm 
den  Malabaarfen  Kruidhof ;  noch  het  Laage 
Mahbaarfe  Vinger  gras  van  Scheüchzer  ,  het 
allerminfle  met  dat  Bcomacbtig  Riet  te  ftroo- 
ken.  Zou  ook,  by^  misftelling,  hetzelve  ge* 
nomen  zyn  voor  de  volgende  Soort  van  Mo- 
rison, ook  groeijende  aan  de  Malabaarfe 
Kust  (f)  ,  en  aldaar  Pyl-Riet  van  de  onzen 
genaamd,  by  de  Malabaaren  Beesha  en  Schryf- 
Bamboesbyde/Ponugeezen?  Of  voor  een  derde 
Soort  van  dergelyk  Riet  ,  aan  die  Kusten 
groeijende  ?  Immers  het  voorgemelde  kan  ze- 
kerlyk  hier  niet  behooren. 

LiNN^us  befchryft  aldus  dit  Rappige 
Doomgras  ,  dat  op  de  Zandige  Zee  Oevers 
van  Oostindie  groeit.  Het  heeft  de  Halmen 
zeergroot,  van  dikte  als  eeH  Vinger,  Zee- 
groen, gelyk  het  geheele  Gras,  met  Leden  , 
aan  de  Knokkels  met  troppen  van  Bladen  voor- 
zien ,  glad  ,  geflopt  :  de  Bladen  Grasachtig  , 
famengerold  ,  krom  uitgebreid,  ftyf,  aan  de 
tip  doornig ,  een  Handbreed  lang ,  met  ge- 
ftreepte  Broekachtige  Scheeden,  boven  Wol- 

Zie  II.  Deels  II.  Stuk  deezer  NaU  Bijïorie ,  bl.  58* 
ff)  Arundo  farüa  Indica  Flor.  Spicatis  ,  Beesha» 
Hort.  Mal.  V.  Mor.  Sp.  13. 


Grasplanten. 


lig.   Het  heeft  drie  of  vier  end-Bondeltjes,  vr* 
uit  verfcheide  Tropjes  famengefteld  van  Lan-  A^ff^ 
cetvormige  kortere  Blaadjes  ,  zonder  Schee-  Hoorn» 
den,  tusfchen  welken  veelal  drie  Aairen*  Ie- 
der Aak  is  bykans  een  Vinger  lang*  met  een 
driekantige  Graat  die  in  een  Doorn  uitloopt 
en  vyf  zydelingfe  Bloemen  overhoeks ,  onge- 
fteeld,  wat  van  elkander  af.   Deeze  zyn  lang- 
werpig Eyrond  ,  met  de  zyden  naar  de  Graat 
gekeerd  ,  gelyk  de  Bladen.   Zy  beftaan  uit 
een  Kafje .  met  twee  Lancetvormig  Eyronde 
Klepjes,  geftreept  en  fpits. 

Het  is  een   zeer  groot  Gras ,  naar  het  Ce-Y~ 
Doornkoppige  Kwispelgras  zodanig  gelyken-  pi/xcil, 
de,  voegt  'er  onze  Ridder  by,  dat  men  het,  *• 
als  het  geen  Bloemen  heeft ,  niet  daar  van 
onderfcheiden  kan ,  Uitgenomen  doot  de  groot- 
te.   Derhalve  ,  zegt  hy,  behoort  ook  dat  van 
de  Malabaarfe  Kust  alhier.    Wanneer  ,  nog. 
thans,  hetzelve  naar  het  Gedoomde  Kandiafthe 
Riet  van  Alpinus  (*)  gelykt ,  zo  Ray 
wil,  dan  moet  het  zekerlyk  hier  van  verfchil- 
ien.   Ik  heb  van  Ceylon  onder  anderen,  een 
gedroogde  Plant  bekomen ,  die  in  de  meefte 
opzigten  zodanig  met  de  voorige  befchryving 
ftrookt ,  dat  menze  achten  moet  geen  andere 

te 

(*)  Arando  Gramlnea  aeuleata.  Alp,  ExqU  Cap.  XLVI. 
y.  105. 

Nn  2 

II.  Deel.  XIII.  Stok. 


Veelwyvige 


VI.  te  zyn.  De  Afbeelding  ,  in  F/g.  2,  op  Plaai* 
¥yih  XCII,  hier  voor,  daar  van  gegeven  ,  toont 
Hoofd-  zu\ks  duidelyk.  Het  eenige  verfchil  zou  mis- 
fchien  het  getal  der  Aairen,en  dat  der  Bloem- 
pjes in  de  Aairen  ,  als  ook  derzelver  plaat- 
zing  5  betreffen  :  waar  omtrent  de  Planten  dik- 
mls  veranderlyk  zyn.  De  hoedanigheid  der 
Bloempjes ,  of  zy  Mannelyk  zyn  en  Tweeflag- 
lig,  waar  omtrent  Linn^eüs  zelf  niet  ver- 
zekerd was  (*),  heb  ik,  om  5t  Voorwerp  niet 
te  bederven  ,  niet  onderzogt.  Het  Riet  fchynt 
van  eenen  hurkenden  aart  te  zyn  ,  en  heeft  de 
Halmen  zekerlyk  niet  hol  *  maar  geftopt. 

Andropogon.  Baardgras. 

Wegens  de  gëbaardheid  der  Aairen  mag 
dit  Geflagt  den  naam  van  Baardgras  te  regt 
voeren ,  welken  ook  de  Griekfche  benaaming 
aanduidt,  als  betekenende  Mans  Baard.  Het 
gelykt  in  dien  opzigte  veel  naar  het  zoge- 
naamde Vosfeflaart  -  Gras  (Alopecurus)  ,  doch 
verfchilt  door  de  Bloemen  ,  waar  van  fom- 
migen  tweeflagtig  ,  anderen  Mannelyk  zyn  , 
hebbende  éénbloemige  Kafjes  en  het  Blomme- 
tje aan  den  voet  gebaard  ,  beiden  drie  Meel- 
draadjes, doch  de  eerften  twee  Stylen  boven- 
dien ,  en  een  enkel  Zaad  (t>  Het 

(*)  Flosculus  alter  Hermaphroditus ,  alter  Masculus  ? 
Jdanu  uts» 

(f )  Zie  Fig.  25  ,  Plaat  LXXXVII.  Het  fchynt  ftry- 


Grasplanten. 


565 


Het  bevat  veele ,  byna  allen  Uitheemfche  vn 
Soorten,  tot  meer  dan  twintig,  als  volgt. 

Hoora- 

(i)  Baardgras  met  de  Aair  eenzaam ,  Schub- STUI** 
big  en  ruige  Zanden  ;  de  Baardjes  naakt  Andlopo- 
en  omgedraaid.  %onr  Carl~ 

Snydend. 

Hier  toe  behoort  het  Snydend  of  Sny-  Gras 
van  Rumphius,  dus  genaamd,  om  dat  de 
Bladen  veel  naar  die  der  Cyperbiezen  gelyken, 
en  Degenvormig  plat  ,  met  feherpe  kanten, 
zyn.  Het  groeit,  zegthy,  op  de  Oofterfe 
Eilanden  in  Ooftindie  overal ,  en  is  'er  zeer 
gehaat ,  om  dat  het  zo  fnel  opfchiet  en  zo 
fterk  voortloopt,  zonder  tot  vee!  nut  teftrek- 
ken»  De  Bladen  worden  vier  of  vyf  Voeten 
lang  ,  en  zitten  zo  digt  op  malkander  ,  dat 
men  'er  niet  door  kan  gaan  ,  zonder  ze  neer 
te  trappen.  Het  beflaat  geheele  Velden  en 
Heuvels  en  verftopt  niet  alleen  de  Wegen  in 
de  Bosfchen,  maar  zelfs  de  Paden  in  de  Tui- 
nen, 

cfig,  wanneer  in  Syft.  Nat.  Veg.  XII!.  p.  753  &  758  , 
van  de  Mannelyke  Bloemen  gezegd  wordt ,  dat  zy  ge- 
baard ,  en  in  Gen,  Plant. ,  als  ook  in  Am.  Ac  ad.  dat 
zy  ongebaard  zyn  (Corolld  mutica)  •  maar  uit  de  Af- 
beelding blykt  ,  dat  zy  wel  een  Baardje  hebben ,  doch 
op  ver  naa  zo  groot  niet  als  de  Tweeflagtigen. 

(r)  Andropogon  Spica  foiitaria  imbricata,  Sem-  hirfu- 
tis  ;  Ariltis  nudis  contortis.  Sijft.  NktiXH.  Gen.  1145,  Veg. 
XIII.  p.  758.  Eürm.  Fl.  Ind.  p.  118.  GramenCaricofum. 
Rumph.  Amb.  VI.  p.  17.  T.  7.  f.  t,  A. 

Nn  3 

II.  Deel.  XIII.  Stuk. 


5*6 


Veïlwyvige 


VI.    nen,  wanneer  menze  maar  twee  Weeken  niet 
vn!L%  gebruikt.    Dikwils  wordt  het  afgebrand  ,  om 
Iooid-  de  Landen  daar  van  te  zuiveren  ;  doch  het 
groeit  weder  op  en  ftrekt  dus  tot  een  groote 
Plaag.   In  de  Regentyd  fchiet  het  dunne  Stee- 
len ,  ieder  met  een  gebaarde  Wollige  Pluim  , 
van  een  Span  of  een  Voet  lang  en  een  Vinger 
*  dik ;  waar  van  de  Wolligheid  door  het  Gemeen 
wel  gebruikt  wordt ,  om  in  Kusfens  te  flop- 
pen.   Op  Java  en  Baly  dekken  de  Inlanders 
met  de  Bladen  >  aan  Bosjes  gebonden  als  Stroo  % 
hunne  Wooningen;  *t  welk  duurzaam  is  3  doch 
veel  Ongediert  uitlevert. 


draaS?6"  Het  Ooftindifch  Rogge  -  Gras ,  met  een 
fchraale  Wollige  Aair  ,  van  Plükenet, 
dat  dc  Baardjes  boven  lang  en  wonderlyk,  als 
een  Touwetje.  in  elkander  gedraaid  heeft,  van 
Plükenet,  is  door  Scheüchzer  onderden 
naam  van  Mgikps  van  Madrasf,  met  Haairige 
gebaarde  Kafjes,  befchreeven,  Hy  hadt  het 
van  Petiver  van  Londen  ontvangen  en 


(2)  Andropogon  Spica  folitaria  ,  Floribus  inferioribus 
muticis.  Sp.  Plant,  s.Bürm.  Fl.  lnd,  iïg.  iEgilops  Made- 
yaspatana  &c.  Scheuch^.  Gr,  92.  Gram.  Secalinumln- 
éicum  Spica  gracili  tomentofa  &c.  Pluk.  Alm.  173.  T. 
igi.  ft  5.  Mor.  S.  g.  ï.  4.  ft  ultt 


n 


(2)  Baardgras  met  de  Aair  eenzaam ,  de  m- 
derfle  Bloemen  ongebaarch 


merkt 


Grasplanten. 


J67 


merkt  aan  ,  dat  de  Baardjes  hier  alleenlyk  uit  VL 
den  top  voortkomen ,  zynde  de  overige  Kaf-  Ayx|Er" 
ies  ongebaard.  Hoorn- 

lil' 

(3)  Baardgras  met  de  Aair  langwerpig*  de  j§n^pQm 

Bloemen  Wollige  aflandige  wyd  gemikt ; 8 ™f*™ " 

een  bogtig  naait  Baardje.  Wyd 

*  gemikt. 

Dit  Virginifche  Gras  heeft  lange  fmalle  Bla- 
den ;  de  Kafjes  zyn  bruin,  hard  en  glanzig  , 
met  weinige  korte  Haairtjes  bezet  en  de  Meel- 
knopjes  geel :  de  Zaaden  met  een  zeer  lang 
bruin  glanzig  gegolfd  Baardje  gekroond. 

(4)  Baardgras  met  de  Steeltjes  van  de  Pluim  IV. 
zeer  eenvoudig  driefdoemig ;  het  tweejlagtig  K^k^üg!" 
Blommetje  kanthaairig  %  van  boven  en  onde* 

ren  gebaard. 

De 

(3^  Andropogon  Spica  oblonga ,  Floribus  Lanatis  re* 
motis  divaricatis ,  Arifta  flexuofa  nuda.  bp.  Plant.  3. 
Lagurus  humilior ,  Panicuia  conica  laxa  nutante  9  Cul- 
mum  terminante.  Gron.  Virg.  135, 

(4)  Andvopogon  Panic.  Pedunc.  fimplicisfimis  trifloris 
&c  Sp.  Plant.  5.  Am.  Acad%  IV.  p.  332.  Gouan  Monsy. 
513,  jEgiiops  Bromoides  Juba  purpurascente.  ƒ.  B.  Hifi* 
IU  p.  436.  Sc.HEUCHz.  Gr.  262.  Gr.  Sparteum  Feilu- 
ceum  i;  JEgUops  Spartea  Villofa.  Barr,  Jc.  ig.  f.  2. 
Phoenix  Spica  laxa  ,  Locuftïs  longe  petiolatis  &c.  Hall» 
Hefa  N*  1412.  Avena  Spiculis  polygamis  trifloxis.  Scor. 
Carn*  207. 

Nn  4 

ÏI  Deel*  XIIL  Stuk. 


568 


Vee  lw  y  v  i  g  e 


VI.  De  gedaante  der  Bloemen  moet  den  by« 
AVII.EL'  naam  g^even  aan  dit  Gras,  't  welk  in  de  Zui- 
Hoofd-  delyke  deelen  van  Europa ,  als  ook  in  Graauw- 
bunderland  , is  waargenomen*  Do&or Scopo- 
l  i  vondt  het  in  Karnïolie ,  en  betrekt  het 
tot  de  Haver, bêfchryvende  de  Vrugtmaaken- 
de  deelen  zeer  omftandig,  gelyk  ookScHEucH- 
zer,  die  een  naauwkeurige  Afbeelding  van  de 
Aairen  geeft  en  Barrel  ie  r  van  het  Gewas. 
De  Steelen  ,  zegt  Hall  er,  zyn  drie  Voe- 
ten hoog;  doch  Scheuchzer  maakt  de 
Halmen  maar  anderhalf  of  twee  Voeten  ,  met 
ecne  Pluim  die  paarfchachtig  gekleurd  is,  een 
Handbreed  of  een  half  Voet  lang. 

V.  (5)  Baardgras  met  een  knikkende  Pluim  ,  en 
*fnnu?<h'  gedraaide  gladde  Baardjes ;  de  KelkkafjeS 

ruig. 

In  Virginie  en  de  Westindiën  groeit  dit 
Baardgras ,  dat  het  bovenfte  Blad  Scbeedig 
en  Kogelronde  Baardjes  heeft,  met  eene  wit- 
te Fluweelachtige  Wolligheid.  De  vermaarde 
Sloane  meende  hetzelve  op 't  Eiland  Nie- 
ves  gevonden  te  hebben.  De  Wolligheid  is 
hier ,  gelyk  in  't  voorgaande ,  zeer  kort.  Clay- 

ton 

("5)  Anclropogon  Panicnla  nutante ;  Ariftis  tortuofis 
loevibus ;  Glumis  Calyciois  hirfutis.  Sp*  Plant.  4.  An- 
drop.  Folio  fuperiore  Spathaceo  &c.  Gron.  Virg.  113. 
Gramen  Avenaceam  Pan.  minus  fparfa  &€.  Slqan* 
tfam.  35,  Hift.  U  p.  44*  T.  14,  f.  2, 


tans. 

Knik- 
kenaU 


I 


Grasplanten, 


ton  noemde  hetzelve  Geerst,  met  een  dun-  A^*£ 
nc  Aair  uit  de  zyde  van  een  lange  Scheede  vil' 
voortkomende  ,  en  het  onderfte  Klepje  uit-  Sxuk?*D" 
loopende  in  een  zeer  lang  Baardje. 

(6)  Baardgras  met  een  knikkende  Pluim ,  vier* 
kleppige  driehloemige  Kelken  en  een  gebaard  gon  qua-  k 
tweeflagtig  Bloempje.  • 

In  de  Upfalfche  Akademie  -  Tuin  is  deeze 
geteeld,  zonder  dat  mende  plaats  der  afkomst 
wist.  Het  was  een  Jaarlykfe  Zaay  -  Plant  , 
met  veele  Takkige  Halmen  van  een  Voet 
hoogte  en  overhoekfe  Bladen,  meteene  knik- 
kende end -Tros,  uit  veele  Trosjes  famen- 
gefteld ,  van  Draadachtige  Bloemfteeltjes.  Zy 
kwam  het  Krekelige  Baardgras  naby. 

(7)  Baardgras  met  eene  verjpreide  Pluim',  en  yn 

Schuitachtige  Blikjes ;  waar  in  drie  dwarfe  .  Cymba* 

gebaarde  Bloempjes.  ^^Schuife- 

achtig. 

Deeze  ,  in  Ooftindie  door  den  Heer  KoE- 
nig  gevonden,  hadt  Halmen  van  een  Vadem 

lang, 

(6)  Andropogon  Pan.  nutante ,  Calycibus  quadrival- 
vibus  trifloris  ,  Flosculo  hermaphrodito ,  Ariftato.  Mant, 
3°3- 

(l)  Andropogon  Pan.  fparfa  ,  Bracteis  Cymbiformi- 
bus ,  Flor.  transverfis  Ariltatis  ternis.  Mant.  303. 

Nn  5 

II.  Deel,  XIII.  Stok. 


57°  Veelwyvige 

VT.  lang,  zeer  glad  5  gevuld,  regtopftaande,  en 
Af™f^  meeftendeels  met  Bladfcheeden  gedekt ,  van 
Hcofd-  dikte  als  een  Pennefchaft»  De  Bladen  waren 
Grasachtig  ,  een  Voet  lang,  geftreept.  Uit 
de  Üxe)s  der  bovenften  kwamen  veeïe  dunne 
Steeltjes ,  aan  't  end  ieder  een  Schuitachtig 
bruinrood  Blikje  hebbende,  met  drie  of  meer 
Bloempjes  daar  in. 

VUL      (8)  Baardgras  met  de  Bloem/leeltjes  Kroontjes- 
Androg**  %,yS>  yyfbiocmig  zonder  Kelk ,  en  één  ge» 

ftratum.  haard  tweejlagtig  Bloempje. 

Leggend. 

Veel  Halmen  van  een  Voet  ,  die  zeer  Tak- 
kig  zyn  en  Knoopig ,  leggende ,  Wortel- 
fchietende,  mee  Scheedachtige  Blaadjes,  ga- 
ven in  dit  Oostindifche  Gras,  aan  \  end,  dun- 
ne Steeltjes  uit  9  met  een  Kroontje  van  vyf 
Bloempjes,  waar  van  het  middelfte  alleen  twee- 
flagtig  was,  de  overigen  Mannelyk.  Gedagte 
Heer  Koen  ig  heeft  ook  dit  ontdekt. 

IX.       (9)  Baardgras  met  een  losfe  Pluim  en  gewokle 

'dloptcu-  Graat ' 

roüïes.  ^raai , 

V  os  fen- 

ftaartig.       (g)  Avdropcgon  Pedunculis   umMlato  -  quinquefloris 
ecaiyculatis  \    Flosculo  hermaphrodko  Ariftato.  Mant* 

304- 

(9)  Andropogm  Panicula  laxi,  Rachi  Lanata,  Flos- 
culo u  roque  Arifta  tortuoHL  Sp.  Plant.  8.  Androp. 
Culmo  Paniculato.  Gront.  Virg.  133.  Gramen  Daftylon 
Aiopccuroidis  facie,  Panicula  longisfima  &e.  Sloais'. 
gam.  34.  Hifu  I.  p.  113*  T.  70.  f«  i. 


Grasplanten.  S1i 

Graat ;  de  beide  Bloempjes  een  gedraaid  VI. 
Baardje  hebbende. 

Hooio* 

In  Noord  -  Amerika  groeit  dit  Gras  5  dat STÜK* 
dikwils  de  hoogte  van  zeven  Voeten  bereikt , 
en  een  groote  Pluim  heeft,  als  het  Riet,  aan 
't  end  der  Halm.  Die  Pluim  beftaat  uit  veele 
Aairtjes ,  welke  met  paarfch  Zilverkleurig  Flu- 
weelachtig Dons  digc  bekleed  zyn  en  paarfche 
Meelknopjes  hebben.  De  Wortelbladen  zyn 
taamelyk  breed  en  lang,  ftyf,  holrond,  ge- 
fpitst.  Het  bloeit  'er  in  de  Herfst,  in  Bosfchen 
met  een  flykerigen  Grond, 

(10)  Raardgras  met  twee  end-Aairen  en  eene  x. 

onverdeelde  Halm.  Andropo* 

gonaijta-* 
chyon. 

In  de  Zuidelyke  deelen  van  Europa  komt  dif  A^ee* 
Gras ,  doch  zeldzaam  ,  voor.  Het  is  door  Bau- 
hinüs  onder  de  Dravik  geteld  geweest.  Bür- 
serus  zou  het  in  Switzerland  gevonden  heb- 
ben en  de  Fleer  Gerard  heeft  hetzelve  in 
Provence  waargenomen  ,  befchreeven  en  af- 

ge- 

(10)  Andropogon  Spicis  binis  terminalibus  >  Culmo  in- 
divifo.  Sp.  FlanU  9.  Gek.  Prov.  106,  Tab.  3.  Fig.  2. 
Hall,  Heïv.  N*  1415.  Gr.  Daftylon  Spica  gemina, 
Tournf.  Inft.  421.  Gr.  bicorne  f.  diftachyophorum. 
Bocc.  Rar.  20.  Feftuca  Junceo  folio  Spica  gemina.  C* 
B.  Fin.  9.  Frodn  19.  Theatr.  145»  J.  B.  Hifi.  II,  p, 
544.  0.  Andropogon  Saiiguinarium.  Schreb.  Gram,  T» 
38  Fig.  1. 


II.  D^el»  XIII.  Stix, 


57* 


V  È  E  L  W  Y  V  ï  C  E 


VI.  gebeeld.  Hall  er  merkt  aan  ,  dat  het  Hal- 
Ay\jEU  men  hebbe  van  twee  Voeten  hoogte  ,  die  on- 
Hoofd-  getakt  zyn ,  aan  't  end  twee  Aairen  uitgee- 
vende,  welke  ieder  beftaanuit  meer  dan  twin- 
tig gebaarde  Bloempjes.  Het  buitenfte  Kelk- 
klepje is  eenigermaate  geknot  en  aan  de  tip 
ruigachtig  ;  het  binnenfte  zeer  klein  ,  zegt 

LlNN^ÜS. 

Zeer  naa  fchynt  hier  aan  te  komen  het  Bruin* 
roóde  Bloedgras  van  Barbarie  ,  door  Schre- 
ber  afgebeeld  en  befchreeven  ,  dat  twee  of 
drie  Aairen  op  4t  end  der  Halm  heeft.  Het 
grootfte  verfchii  is ,  dat  de  Halmen  Takkig 
zyn,  de  Bloemen  grooter  en  digter  aan  elkan- 
der, de  Baardjes  kleiner,  zo  die  Heer  aan- 
merkt. 

(li)  Baardgras  ,  dat  een  'Pluim  heeft  van  ge- 
paarde Aairen ,  dieEyrond  langwerj)igzyn; 
de  Graat  ruigachtig ;  de  Bloemen  ongefleeld 
met  een  gedraaid  Baardje. 


XI. 

Andropo» 
gon  Schee» 
uanthus. 

Kemels- 
hooy. 


Dit 


(n)  Andropogon  Pan.  Spicïs  conjugatis  ovato-ob- 
ïongis ,  Raclii  pubescente  Flosc.  fesfilibus  Arifta  tortuo- 
fa\  Sp.  Plant.  10.  Flor.  Zeyl.  465.  Mat.  Med.  31.  Burm. 
Fl.  Ind.  p.  219.  Juncus  odoratus.  f«  Aromaticns.  C.  B. 
Tin.  11.  Theatr.  163-  Sclioenanthnm  Amboinicum.  Rumph. 
Amh.  V.  p.  181.  T.  72.  L  2.  Gramen  Da&ylon  Aro- 
maticummultiplici  Panicntè.  Pluk.  Alm.  175.  T.  190. f.  1. 
Mor,  S.  8.  T.  9.  f.  25.  Gr.  Dadylon  Zeyl.  Burm.  Zeifik 
307. 


Grasplanten 


Dit  Kruid,  in  't  Nederduitfch  Kemels -Hooy,  VI# 
in  't  Arabifch  Teben  Meccati ,  dat  is  Stroo  van  A^EL* 
Mekka,  genaamd,  voert  in  de  Ooftindifche  Hoofd- 
Eilanden  in  't  algemeen  den  naam  van  Siree  %$V^IÊgg0 
zo  Rümphiüs  aantekent.   Ket  groeit ,  naa- Hooy* 
melyk,  zo  wel  aldaar,  als  in  de  Oofterfche 
Landen :  hoewel  men  't  gene  tot  Medicyn  ge- 
bruikt wordt,  als  welriekender  zynde,  uit  A- 
rabie  bekomt.    Onze  Ridder  hadt  het  bevoo- 
rens  tot  het  Haazeftaart-  Gras  t'huïs  gebragt. 
Baühinüs  noemde  het  welriekende  of  Krui- 
derige  Bieze  en  Celsus  ronde  Bies ;  om  dat  hy 
wel  opmerkte,  dat  de  Bladen  eigentlyk  niet 
Biesachtig  zyn ,  maar  rond.  In  fommige  Land- 
fchappen  van  Arabie,  zegt  Garzias,  groeit 
het  zo  overvloedig  ,  als  het  gemeene  Gras  in 
Spanje.   De  Karavaanen ,  uit  Syrië  en  Egypte 
naar  Mekka  reizende,  vinden  aan  den  weg  een 
menigte  van  dit  Gras  of  Hooy ,  dat  den  Ke- 
melen  tot  Voedzel  ftrekt ;  waar  van  het  dea 
naam  heeft.    Het  wordt  ook  op  dezelven  ge- 
laden, om  ter  plaatfe,  daar  men  het  niet  vindt, 
te  gebruiken  ,  en  in  menigte  te  Alexandrie  en 
Kairo  in  Egypte  gebragt,  alwaar  men  'tdik- 
wils  als  Stroo  gebruikt  in  de  Paarde- Stallen  > 
wegens  den  aangenaamen  Reuk. 

In  manier  van  groeijing  fchynt  het  Indifche 
aanmerkelyk  van  het  Arabifche  te  verfchillen. 
Daar  het  laatfte  naauwlyks  hooger  werdt  dan 
een  Voet,  hééft  het  andere  de  Bladen  wel  een 

hal- 

ÏL  Desl.  XIIL  Stuk» 


574 


V  E  E  L  W  ï  V  I  C  E 


.  VI.    halve  Vadem  lan? ,  doch  ook  zeer  frnal  en 

Afdeel,     -  ,        ,  .  .  .  .     ..  , 

VII.  fpits  aan  t  end,  maar  byna  nooit  bloeijende* 
s^k°FD"  'c  wel,<  het  Arabifche  dikwils  doet,  fchieten- 
Kemets-  de  dan  Halmen ,  die  wat  langer  zyn  ,  met  Do- 
f*00^  lykachtige  Bloemen.  De  Wortel  is  in  beiden 
zeer  Kruiderig  van  Reuk  ,  zo  wel  als  de  Bla- 
den; doch  hier  in  wordt  het  Indifche  zeer  door 
het  Arabifche  overtroffen,  tiit  laatfte  wordt 
in  Bondeltjes,  fomtyds  met  de  Bloemen,  als 
een  Drogery  in  Europa  overgebragt ;  doch  het 
verliest  wel  dra  zynen  Geur.  Anders  is  het 
taamelyk  Hartsterkende ,  Windbreekende  en 
zagtelyk  verwarmende :  dus  dienftig  tegen  fom- 
mige  Hoofd-  en  Zenuw  «-Kwaaien.  Weinig, 
nogthans  ,  wordt  het  hedendaags ,  dan  in  de 
aloude  famenftelling  van  de  Theriaak,  als  een 
Winkelmiddel  nagehouden.  Opfommigeplaat- 
fen  in  Oostindie  deftilleert  men  'er  een  Olie 
van,  genaamd  Olie  van  Siree ,  welke  tot  ver- 
fterking  van  de  Maag ,  tot  aangenaamheid  en 
bewaaring  der  Spyzen  en  Dranken  ,  inzon- 
derheid van  den  Palm  -  Wyn  ,  veel  gebruikt 
wordt. 

XII,      (12)  Baardgras,  dat  een  Pluim  heeft  van  ge* 

Andropo- 

gon  Vïr-  paav» 

ginicum. 

Virginifch.   (I2)  Andropogon  Paniculae  Spkis  coajugatis.  Pedune. 

fimplicibus  ,  Rachi  Lanata  &c.  Sp.  Plant.  11.  R.  Lugdb. 
53.  Gron.  Firg.  132.  Androp.  altisfimum  gracile  &c. 
Brown.  tfam*  3Ó5.Gramen  Daclylon  bicorne  tornentofum 
minus*  Sj-oan.  Sfatn*^  Hifi.  I.  uo,T.  68.  f«  z< 


Grasplanten. 


575 


paatde  Aairen,  met  enkelde  Bloemjleeltjes  ;  AJJ^ 
een  gewolJe  Graat  en  ongebaarde  Bloemp*  VIL 
jes  5  het  Mannelyke  uitgeteerd.  STÜKt 

(13)  Baardgras  ,  dat  een  Pluim  heeft  van  ge-  xilt. 
paarde  Aairen ,  met  zeer  Takkige  Bloem-  f^^l 
ft  eelt  jes ;  een  gewolde  Graat ;  de  Bloempjes  m. 
met  een  krank  Baardje  ,  het  Mannelyke  uit*  hoornig* 
geteerd. 

Deeze  beiden,  niet  grootelyks  verfchillen- 
de,  komen  zo  wel  in  Noord -Amerika,  als  in 
de  Westindien  voor,  Slo  anê  vondtze  bei- 
den op  Jamaika  ,  en  het  laatfte  was  inzonder- 
heid van  het  eerde  onderfcheiden ,  doordien 
het  veel  hooger  opfchoot,  en  zeer  menigvul- 
dige Aairen  in  de  Pluim  hadt*  Hy  wil,  dat 
het  een  Pluimgras  van  Ma rc graaf  zoude 
zyn ,  in  Brafil  groeijende  ,  en  aldaar  Capupuha 
genaamd  by  de  Ingezetenen.  Tweehoornig  werdt 
het ,  wegens  de  gepaarde  Aairen ,  geheten. 
Het  Hooy  van  dit  Gras  wordtin  Noord* Ame- 
rika 9  door  de  Wilden  ,  voornaamelyk  ge* 

bruikt, 

(13J  Andtopogon  Paniculae  Spie.  conjug.  Pedunc. 
Ramofisfimis ,  Rachi  Lanata  &o  Sp.  Plant.  13.  R. 
Lugdb,  53.  Androp.  ereftum  Rlontanum  &c.  Brown. 
ffam.  365.  Lagurus  Spicis  oblongis  pedunculatis*  &c. 
ƒ/.  Cliff.  25.  Gron.  Virg.  135,  Gr.  Daéh  bicorne  to- 
rent, maximum,  Spicis  numerofisfimis,  £i,gan,  g?am, 
33,  HUL  I.  p.  42.  T.  15» 


|L  Djeei»  XIIL  Stvk, 


57ö  ,Veelwyvige 


Afdeel,  bruikt ,  om  de  Kuilen  tebekleeden,  waar  in 
«Vil.   zy  de  Aairen  der  Spaanfche  Tarwe  willen  be* 

Hooïd- 

stük.  waaren, 

XI V#  (14)  Baardgras ,  dat  een  Pluim  heeft  van  ge- 
*1mhïr-0m         paarde  Aairen  en  ruige  Kelken* 

turn. 

Dit  in  Portugal  3  op  Sicilië  en  te  Smyrna , 
voorkomend  Baardgras ,  is  tot  de  Dravik  be- 
trokken geweest,  naar  welke  het  veelgelykt, 
doch  onderfcheidt  zig  daar  van,  door  de  al- 
gemeene  Kenmerken  van  dit  Geflagt.  De 
Pluim  beftaat  uit  twee -Aairige  Steeltjes, die > 
zo  wel  als  de  Bloemen ,  geheel  ruig  zyn. 

XV.  (15)  Baardgras  met  een  Josfe  gladde  Pluim  , 
^Eü^ds*  tweeling  fe  ongebaarde  Bloempjes  ,  het  ééne 

Steeltje  korter,  en  gewolde  Kelken. 

Dit,  waar  aan  de  Groeiplaats  op  Jamaika 
toegefchreeven  wordt  P  was  door  den  ver- 
maar- 

(14)  'Andropogon  Pan.  Spie.  conjugatis  ,  Calycibus 
hirfutis.  $p.  Plant,  13.  R.  Lugdb.  53.  Gron.  Vhg.  13^. 
Loefl,  //.  171.  Feftuca  Junceo  folio,  Spica  gemina.  C 
B.  Piu.  9,  Prodr.  19.  Theatr.  145.  Gramen  Da&yïon 
Spica  gemina.  Scheuchz.  Gr.  95.  Gr.  Dart.  Siculum, 
inultiplici  Panicula.  Pluk.  Alm.  175,  T,  92.  f.  1. 

(15)  Andropogon  Pan.  laxa  glabra  ,  Flosc.  geminis  ma- 
ticis,  Pedicello  altero  breviore  &c.  Sp.  Plant.  6.  Am. 
Acad*  V.  p.  412.  Androp.  Aven,  asfurgens  &c.  Brown. 
ffam*  365.  Gr.  Avenaceum ,  Panicula  minus  fparfa.  &c 
Slqan,  3am%  35.  JHift.  I.  p.  43,  T,  ï4.  £  Zm 


Grasplanten. 


577 


maarden  Sloane*  zo  het  hem  wel  in  de  gt- 
dagten  lag ,  op  't  Eiland  Nieves  of  Mewis  ,  Vu. 
digt  by  St,  Chriftoffel ,  gevonden.    Hy  merkt  sxuk?d" 
aan  ,  dat  de  Kafjes  met  een  witte  Fluweel- 
achtige Wolligheid  bekleed  zyn. 

{16}  Baardgras  met  gevingerde  Aairen  .  bh-  XVI. 

rr-  77  7  7  tït  •  AndropO* 

vende  Kelken  en  kanthaairige  Blommetjes.  gon  bar- 

batvim. 

,     ^     .  -i-m,  Gebaard, 

In  Oostindie  groeit   dit  Baardgras  3  met 

een  gewrichte  Halm  van  een  Voet  hoogte  ; 
drie  Grasachtige  Bladen  en  tot  tien  gevin- 
gerde Aairen  ,  gelyk  van  langte  ,  uitwaards 
eenzydig,  opgeregt  3  ongefteeld.  In  het  Kelk- 
kafje  komen  twee  Blommetjes  voor  ,  een  Vrou- 
welyk  laager,  een  Mannelyk  hooger,  beiden 
met  taamelyk  lange  Baardjes.  Zy  hebben  witte 
Meelknopjes  en  paarfche  Stempels* 

(17)  Baardgras  met  de  Takken  der  Pluim  meer-  xvil 
voudig  verdeeld  en  Jongdraagende.  Nardus* 

Spike* 

Ter- 

(x6J  Andropogon  Spicis  digitatis ,  Cal.  perfiftentibus  > 
Corollis  ciliatis.  Mant.  302- 

(17)  Andropogon  Panicul»  Ramis  fupradecorapofitis 
yroliferis.  Sp.  Plant.  14.  Burm.  Ft,  Tnd.  p.  #19.  Lagti- 
rus.  Pan.  Ramis  &c.  Ft  ZeijL  45.  Mat%  Med.  n.  Cala- 
mus  odoratus  Matthiali.  C  B.  Pin.  17.  Tfaatr.  263* 
Arundo  Zeylanica  far&a,  odore  et  fapore  CaJarai  Aro* 
Sïiatici.  Bu*iM.  Zeijl.  15, 

Oo 

IJ.  Deel.  XïII.  St^s. 


Veelwïvice 


VI.  Terwyl  de  Cehifche  Spike -Nard  een  Soort 
AVUBL'  is  van  Valeriaan  (*),  kwam  onzen  Linnjeus 
Hootd-  geen  Plant  meer  naar  de  Indifche  der  Apothee» 

SrVSpik0-  ^en  g^Y^nde  voor  >  °lan  het  Welriekend  Riet 
Nard.  van  Matthiolus,  dat  geacht  wordt  te 
zyn  het  Ceylcnfche  gevulde  Riet,  met  den 
Reuk  en  Smaak  van  Kalmus.  Dit  wordt,  on- 
der de  Planten  van  dat  Eiland ,  aldus  befchree- 
ven. 

„  De  grootte  is  als  van  Riet.   Uit  deOxels 
„  der  bovenfte  Bladen  ,  van  de  platte  zyde 

der  Halmen  ,  komen  uit  een  Scheede  twee 
f,  Steeltjes  voort  ,  waar  van  het  eene  korter 

uit  zyn  boezem  eenige  korte  Steeltjes  uit- 
„  geeft,  weder  Kinderende,*  het  andere  lan- 
„  gere  Steeltje  is  ook  doorgaans  van  dien  aart; 
„  zo  dat  het  te  famen  een  gemengde  Pluim 
„  maakt  met  Kelk  gelykende  Blaadjes.'' 

De 'Indifche  Spike-Nard  is  kragtiger  dan  de 
Celtifche  ,  doch  anders  byna  van  de  zelfde 
hoedanigheid.  Zy  komt  over,  als  Aairen  van 
bruine  Haairachtige  Vezelen  aan  't  boven -end 
van  een  Halm  of  Worteltje  zittende,  die  als  't 
ware  uit  gedroogde  Blaadjes  beftaan.  De  Smaak 
is  bitter ,  fcherp  en  Kruiderig  ;  de  Reuk  niet 
onaangenaam.  Van  de  Inlanders  op  't  Eiland 
Java ,  daar  zy  veel  groeit ,  maakt  men  'er  in 
de  Keuken  gebruik  van  ,  om  een  Geur  te  gee- 

ven. 

(*J  Zie  het  VIL  Stuk  deezer  Plantbefchryvïng  >  hlatóc 
*94* 


Grasplanten,  5^ 


ven  aan  de  Spyzen.    Van  ouds  heeft  menze 
zeer  aangepreezen ,  als   een  Hartfterkend ,  VIL** 
Windbreekend  en  Tegengiftig  Middel.   Uit  S^ÏD^ 
dien  hoofde  komt  zy  nog  in  verfcheide,  zo  Spike* 
in-  als  uitwendige,  Winkelbereidingen;  doch  Nard% 
heeft ,  voor  't  overige,  in  Europa  weinig  ach- 
ting ;  dewyl  men  'er  kragtiger  Speceryën  kan 
bekomen; 

(18)  B^anlgras  met  omtrent  drie  gevingerde  XVIII. 
Aairen ,  en  Bloempjes  overhoeks,  die  onge-  ^muiT 
fteeld  zyn  en  ongebaard*  C*Onga 

baard. 

Aan  de  Kaap  der  Goede  Hope  groeit,  vol-  pi.xcitl 
gens  Linn^os,  deeze  Soort  3  die  veeleHal-  Fi£* 
men  van  een  Span  heeft,  een  weinig  Haairig 
zo  wel  als  de  Scheeden  en  Bladen ,  die  inge- 
.rold  Elsvormig  zyn:  drie  of  vier  gevingerde 
Aairen  ,  Liniaal,  gewricht ,  eenzydig:  twee- 
kleppige Kelken,  diefpitszyn,  aan  de  zyden 
gaapende,  groen:  Bloemblaadjes  met  den  Kelk 
tegenftrydig,  gekleurd,  teder  en  geene  Baard jes- 

Tpt  deeze  Soort  fchynt  dat  Kaapfe  Gras 
t'huis  gebiagt  te  moeten  worden,  waarvan 
ïk  de  Afbe§y«jg  in  Fig.  3,  op  Plaat  XCIII, 
gegeven  heK  Hetzelve  3  niettemin  ,  heeft 
veelmeer  dar  drie  of  vier,  ja  tot  negen  Aai- 
ren op  den  top  der  Halm  ,  met  overboekfc 

Bloemp- 

("iS)  Andropogon  Spiets  digifatis  fubtemls,  .flosculis 
alternis  ièsiiübus  muticis.  Sp.  Planu  15» 

Oo  % 

IL  Deel,  XIII.  Stos. 


5Ö0 


Veelwvvioë 


Afdeel  ^oemPJes  5  eenzydig  geplaatst  aan  een  lange 
'i  vil  *  dunne  Graat.  De  Bloempjes  kan  men  zeggen 
s^£FD-  ongebaard  te  zyn,  in  vergelyking  met  de  an- 
dere Soorten,  hoewel  het  buitenfte  Kelkkafje 
een  zeer  klein  opgeregt  Baardje  heeft.  De 
Kleur  is  eenigszins  bruinachtig.  De  Halm  is 
rond,  glad  en  regt  ,  byna  een  Voet  lang, 
gedeeltelyk  bekleed  met  de  Bladfcheeden.  Ik 
kan  'er  geene  Haairigheid  aan  befpeuren*  Dee- 
ze  Soort  was ,  geloof  ik ,  nog  niet  afge- 
beeld (*> 

XIX.  (19)  Baardgras  met  veeJe  gevingerde  Aak  en  ; 
gonffcfu*-  de  Bloempjes  ongefleeld ,  gebaard  en  onge- 
Hoender  baard;  en  gewalde  Voetjes. 

poot. 

Niet  alleen  in  de  Zuidelyke  deelen  van  Eu- 
ropa ,  maar  ook  in  Switzerland  cn  in  het  Oos- 
tenrykfe ,  omftreeks  Weenen  ,  is  dit  Baard- 
gras 

(*)  De  Heer  N.  L.  Burmannus  betrekt  daar  toö 
wel  een  Figuur  van  Morison  ,  doch  die  is  een  Trip/a^ 
mm,  op  weik  Geflagt  zyn  Ed,  deeze  zelfde  Figuur  hadt 
Aangehaald ,  onder  de  Ooftindifche  Planten. 

(19)  Andropogon  Spicis  digitatis  plurimis  ,  Flosculis 
fesfilibus  Ariftato  muticoque ;  Pedicellis  Lanatis.  Spa 
Plant.  16.  Mant*  500.  Gouan-  Mousp.  513.  Androp.  Spi- 
cis Villofis  feptenis ,  Locuftis  'bitloris  ,  Fol.  alternis  fes* 
fiiibus.  Hall*  Helv.  N.  1414»  Jacq.  Viud.  177-.  Ichae# 
mum  Panicula  digitata ,  Spie.  oppofitis  gdisjunftisve  &c« 
Daltb.  Paris.  288.  Gramen  Dactyion  Spicis  villofis.  C. 
B.  Pin.  8.  Theatr.  116.  Scheuchz.  Gram.  94.  Gr.  Dao 
tylon  Sp.  Ariitatis  geniculatis»  Barr*  Ict  753*  f.  '%% 


Grasplanten. 


58ï 


gras  op  dorre  drooge  Heuvels  en  Velden  ,  aan  vr. 
de  Wegen  en  kanten  der  Akkerlanden  ,  zeer  AyJjtEL% 
Gemeen.  Te  Montpellier  noemt  men  het  Hoofd- 
Pied  de  Poule ,  dat  is  Hoenderpoot  ,  volgens 
Gouan  en  die  benaaming  is  zekerlyk  van 
de  famengevoegde  Aairen  ,  op  den  top  der 
Halm  5  afkomftig  ,  wier  getal  van  vyf  tot  ze- 
ven is,  volgens  HALLER3die  evenwel  aan- 
merkt, dat  dezelven  niet  gevingerd  maar  ge- 
tropt  zyn  ,  van  een  Duim  en  langer,  geheel 
Wollig.  De  Halm  is  anderhalf  of  twee  Voe- 
ten hoog»  De  Bloempjes  ftaan  op  tweeryën, 
in  ieder  Tandje  van  de  Graat  twee  ,  het  eene 
gebaard,  het  andere  ongebaard  en  grooter, 
zynde  dit  laatfte  vrugtbaar.  De  Aairen  heb- 
ben eene  paarfchachtige  Kleur,  \  welkmoog- 
lyk  aanleiding  gegeven  heeft  om  den  bynaam 
Ifchamum  hier  op  toe  te  pasfen. 

(20)  Baardgras  met  veeJe  regtopflaande  ge*  XX. 
wrichte  gladde  gevingerde  Aairen ;  de  Bloem- ^^Faïci* 

pies  wcderzyds  gebaard.  cuiatum. 
' J  Gebon- 

_  deki 

Dit 

(20)  Andropogon  Spicis  digïtatis  plurimïs  ere&iusculis 
Articulatis  laevibus  &c.  Sp:  Plant.  17.  Gr.  Da&ylon  Indi- 
cura,  Sp.  Villofis  rubescentibus.  Mor.  S.  8.  T.  3.  f.  15. 
Burm.  FU  Ind.  p.  219.  Audrop,  majus  Panicula  fparfa. 
Brown.  £fam%  365.  Gr.  Daft.  majus  Panicula  longa  , 
Sp.  plurinus  nudis  crasfis.  Sloan.  &am.  34.  Hifu  h  p, 
xisu  T.  69.  f.  2. 

Oo  3 

II,  Deel.  XIIL  Stuk, 


582 


Veelwyvige 


VI.  Dit  zou  zo  wel  in  Oost-  als  in  Westindie 
Vil/  voorkomen,  volgens  Morison  ,  die  het  af- 
beeldt  onder  den  naam  van  Indifch  Vinger-Gras , 
met  Pluizige  roodachtige  Aairen.  Linn^eus, 
nogthans ,  tekent  aan ,  dat  de  Aairen  glad  zyn  , 
en,  volgens  Sloane,  zyn'zy  naakt  en  dik, 
dat  Haairloos  zal  willen  betekenen.  Ditfchynt 
volkomen  tegenftrydig ,  of  zy  moeften ,  in  't 
laarite  geval,  de  Haairigheid  der  Baardjes  zyn 
kwyt  geraakt.  Immers  dat  van  Jamaika  hadt , 
volgens  Brownej  de  Aairen  wederzyds  ge- 
haard* 

XXL  (21)  Baardgras  met  gebondelde  Aairen ,  de 
gonLpo/yl  buitenfte  Bloemblaadjes  gebaard ;  die  van 

duuyhn.  foet  onderjïe  Bloempje  kanthaairig. 

Op  Jamaika  groeide  ook  dit  Gras  over- 
vloedig, dat  Sloane  noemde  Hooger  Vin- 
gergras met  veele  Wollige  Aairen  ,  die  wel 
een  Vinger  lang  zyn  5  en  geheel  bezet  met 
eene  witte  Wolligheid.  Het  paarfche  ruige 
Javaanfche  Vingergras,  door  Kleinhof 
waargenomen  ,  heeft  de  Heer  N.  L*  Bur- 
Mannüs  hier  t'huis  gebragt. 

Den 

(21)  Andropogon  Spïcis  Fasciculatis ,  Pefcalls  exteriori- 
Iws  Ariftatis  &c*  Sp.  Plant.  18;  Am.  Acad.  V»  p.  412» 
Androp.  polyda&ylon  asfurgens  &c.  Brown.  gfcim.  364, 
Gr.  Daftylon  elatius  ,  Sp  plurimis  tomentofïs.  Sloan« 
Qam.  33.  Hi ft.  Lp.  m.  T.  65  ^  f.  2.  Daftylus  purpu- 
reus  hirfutus  Javanicus»  Kleinh.  Burm*  FL  Ind,  p.  220* 


Grasplanten, 


Den  Heer  Forskaohl  kwam ,  aan  de  Oe-  VI. 
vers  van  den  Nyl  in  Egypte,  het  volgende  vil1" 

voor  Hoofd- 
vuur.  stuk* 

(22)  Baardgras  met  de  Aaïren  getropt  aan  Jjj^p1, 
den  top  der  HaJm^  overhoeh ;  twee  Bloem  gon  Annu- 
pjes  gepaarde  het  één  TweeJJagtig  gebaar '^Geringd. 
en  ongefteeld;  het  andere  gejïeeld  en  onge- 
paard, 

Hy  noemt  hetzelve  geringd,  om  dat  de  Hal- 
men, twee  Voeten  lang,  verdikte  ruige  Knie- 
tjes hadden,  als  Ringetjes  van  Haair.  De  Aai- 
ren  waren  drie  Duim  lang,  fomtyds  tweelings, 
fomtyds  eenzaam,  uitgebreid.  De  Bloempjes 
hadden  zeer  lange  gedraaide  Baardjes  ;  doch 
by  ieder  was  'er  één,  beftaande  uit  een  geheel 
ledig  Kelkje ,  zonder  Bloem  of  Vrugtbegin- 
zel.  In  Arabie  zyn  hem  nog  drie  andere  Soor- 
ten van  dit  Geflagt  voorgekomen  (*). 

H  o  l  c  u  s.  Zorghzaad. 

De  Geflagtnaam  Holcus  betekende  by  Plt- 
»iüs  een  Gras ,  dat  op  drooge  Steenrotfen 

groei- 

(22)  Andropogon  Spicis  ad  apicem  Culmi  confertis  , 
slternis ,  Floribus  geminatis  ;  Ariftato  fesfili  Hermaphro- 
dito  ;  pedicellato  mutico  inani.  Flor.  JEgypt*  Arab.  133. 

(*)  Andropogon  Ramofum ,  bicome  3  contortum.  Vid. 
ibid, 

Oo  4 
H«  Dssl.  XIIL  Stuk, 


534 


V  £  E  L  W  Y  V  1  G  £ 


fdeël  Sröel"^e  9  Aairen  hebbende  met  lange  dunne 
Vil.  '  Baardjes  en  Halmen  als  de  Gerst.   Men  acht 

js.FD*  dat  dic  de  Muur '  Gerst  ZY  » hier  voor  befchree- 
ven.  Het  fchynt  ook  op  fommige  Soorten  van 
dit  Geflagt  toepasfelyk  te  zyn  ;  hoewel  niet 
zo  zeer  op  de  voornaamften ,  naar  welken  ik 
het  Zorghzaad  noem :  want  de  benaaming  van 
Paardegras  ,  dóór  fommigen  gebruikt  3  voegt 
daar  aan  niet*  De  Tweeflachtige  Bloemen 
hebben  gebaarde  Kafjes  drie  Meeldraadjes  , 
twee  Stylen  en  een  enkel  Zaad:  de  Mannely- 
ke  een  tweekleppig  Kafje  ,  gelyk  hier  voor 
aangeweezen  is ■  (* ).  Het  bevat  de  volgende 
Soorten, 

(i)  Zorghzaad  met  tweehloemlge  ongebaarde 
Kafjes  ?  tweeling fe  Bloemen  met  een  Pen- 
feeltje  omwonden  en  eene  Eyrond-  langwer~ 
plge  Aair* 

In  Tndie  groeit  dit  3  dat  veel  gelykt  naar 
het  Panik-Koorn,  weshalve  het  ook  Indifch 

(*)  Zie  Flg.  38  op  Plaat  LXXXVII. 
(1)  Hotcus  Ghimis  bifloris  muticis  ,  Floritms  gemmis 
Penicilio  involucratis  ,  vSpica  ovato  -  oblonga.  Syft.  Nat$ 
XII.  Gen.  1146.  Veg.  X 111.  p.  759.  Burm.  FL  Indm 
220.  Panicum  Splca  fimplici  aequali  ,  Ped.  bifloris.  R» 
Lugdb.  54.  Pan.  Jnd.  Sn.  obtufa  coerulea.  C.  B.  Fin, 
7.  Theatr.  522.  Panicum  Americanum.  Clüs.  Hifu  11. 
1>.  215.  Gr«  Panic.  Sylv.  maximum  Ind.  Oriënt.  Pluk* 
Alm.  164.  T.  32.  f.  4.  Pan.  coeruU  Indicuna.  Lob.  Ic<  43. 


I. 

Bolcus 
Spicatus'm 
Geaaird. 


Grasplanten, 


585 


Vanicum ,  meteene  ftompe  blaauwe  Aair>  van  Bau-  Afdeel, 
hinus  is  getyteld  Uit  Peru  fchryft  hy,  was 
het  Zaad  omtrent  den  aanvang  der  voorgaan  stuk. 
de  Eeuw,  of  wat  vroeger,  in  Spanje  ovefge-^f/^/z* 
brogt,  en  van  daar  verfpreid  in  de  Tuinen  van 
Europa,  daar  men  't  nog  heden  jaarlyks  zaait* 
Het  heeft  een  Halm  van  twee  Voeten,  een 
Pennefchaft  dik,  met  Bladicheeden  bekleed , 
die  ilekelig  zyn  ,  zo  wel  als  de  Halm  en  Bla- 
den. Deeze  ,  doorgaans  tien  in  getal,  zyn 
een  Vinger  breed.  De  Aair  is  kort  en  zeef 
dik  ,  uit  korte  Steeltjes  beftaande ,  die  aan 
den  top  een  bondeltje  Haairborfteltjes  hebben 
en  daar  binnen  twee  ongedeelde  Bloemen, 
De  Kelk  is  tweekleppig ,  Vliezig  ,  cweebloe- 
mig,met  het  buitenfte Bloemblaadje  derTwee- 
flagtigengefpitst,  der  Mannelykenftomp:  de 
Styl  langer  dan  de  Bloem,  Wollig,  aan  't  end 
een  weinig  in  tweeën  gedeeld;  met  langwer- 
pige Meelknopjes. 

(2)  Zorghzaad  met  gladde  zwarte  Kafjes  en  1L 
Klootronde  witte  gebaarde  Zaaden*  BkohrS 

Twee- 
In  Perfie  zou  de  Groeiplaats  van  deeze  Soort  keurig, 

zyn, 

(2)  Holcus  Glumis  glabris  nigrïs  ,  Seminibus  globofis 
albis  Ariftatis.  Mant.  301.  Holcus  Glumis  glabris.  H. 
C/iff.  468.  Milium  Arundinaceum  fubrotnndo  Semine  # 
Sorgho  nominatum.  C.  B.  Pm.  26.  Mor*  Hift.  111,  p, 
196.  S.  8'  T.  5.  f.  7. 

Oo  5 

II.  Deel.  XIIL  Stüüu 


Veelwyvige 


VI.    zyn,  welke  van  het  gewoone  Zorghzaad  ver* 

Avn.EL* fchiIt  door  de  Kleur  en  Fi£uur  der  Zaaden  , 
Hoofd-  d'e  een  zwart  Kapje  hebben*  Anderszins  ge- 
STÜ**  lykt  zy  naar  de  volgende  zeer.  Waarfchyn- 
lyk  is  het  dit  Koorn  ,  wa'ar  van  Pliniüs 
fpreekt  onder  den  naam  van  Geerft  ,  „  die 
„  toen  binnen  tien  Jaa^en  uit  Indie  in  Italië 
3,  was  overgebragt,  zwart  van  Kleur,  groot 
„  van  Korrel ,  met  Rietachtige  Halmen.  Zy 
5,  fchoot  op  tot  zeven  Voeten  hoogte ,  en 
3,  maakte  groote  Aairen ,  zynde  van  alle  Graa- 
3,  nen  het  vrugtbaarfte"  (*). 

IH.  (3)  Zorghzaad  met  Pluizige  Kafjes  en  fa- 
Swghum.  mengedrukte  gebaarde  Zanden. 

Gewoon. 

Dit  is  het  Gewoone  Zorghzaad ,  dat  in  In- 
die  3  zo  wel  als  aan  de  Kust  van  Afrika,  veel 
geteeld  wordt,  het  Groote  Neger -Koorn  uit- 
maakende.  Dit  heeft  de  Zaaden  niet  zo  rond 
als  de  voorgaande  Soort  en  zonder  zwarte 
Kapjes.  De  Kelk  is  groen  en  ruigachtig ;  de 
Pluim  Eyrond  en  regtopftaande.  De  voorige 
Kruidbefchryvers  hebben  het  tot  de  Geerst 

be- 

Hift.  Nat  Libr.  XVIII.  Cap.  7. 
(3J  Hokus  Glumis  villofis,  Seminibus  compresfis  A- 
riftat;s.  Mant,  500.  H%  Ups.  301.  Grqn.  Oriënt.  325.  Sorg- 
hi.  I  B.  Hifi.  II.  p.  447.  Burm.  FL  Ind.  p.  220.  Milium 
Arundinaceum  plano  alboque  femine.  C.  B.  Pin.  26. 
Gouan  Jllonsp.  513.  Milium  albo  et  plano  Semine.  TournF, 
Jnjï%  514»  Sorgo,  MeJica  Italorum.  Lor.  Ic.  41. 


Grasplanten.  587 

betrokken  gehad  en  deswegen  noemt  men  -^Jj. 
het ,  in  't  Franlch  ,  Mület  d'Inde.    In  Italië  ,    viu  % 
daar  men  't  ook  ve  1  teelt,  heet  het  Melica^Q™m 
of  Sorghi,  in  Engeland  Turkte  Millet  of  Turkte  Zorgh* 
Hirsfe  ,  in  Duitfchland  Sorghfaamen ,  Weljcherzaad% 
Hir(ch)  dat  is  Italiaanfche  Geerst ,  of  Sorgh- 
weitzen,  dat  is  Zorgh- Tarwe. 

Te  regt  noemt  Baühinüs  dit  Gewas  Riet- 
achtige Geerfi  ;  alzo  het  zig  op  de  Velden  , 
daar  men  het  bouwt,  gelyk  Riet  vertoont.  Het 
groeit  met  dikke  Knoopige  Halmen,  veel  naar 
die  van  de  Spaanfche  Tarw  gelykende,  welke 
van  zes  tot  tien  Voeten  hoog  zyn  ,  en  op  't 
end  eene  Aair  hebben  van  wei  een  Span  of 
een  Voet  langte  en  zeer  uitgebreid  ,  die  Zaa* 
den  draagt   grooter  dan  Hennipzaad,  wier 
Kleur  in  de  befte  Soort  wit  is,  doch  ook  bruin 
of  zware  ,  hoedanig  Zorghzaad  in  Oostindie 
meest  geteeld  worde.  Het  zal  wel  't  vrugtbaarfte 
zyn  van  alle  Koorn ,  dewyl  men  'er  doorgaans  tot 
een  anderhalf  of  twee  honderdvoudigen  Oogst 
van  heeft.    Waarfchynlyk  is  de  honderdvou- 
dige Oogft  van  Isa^k  van  zulk  Koorn  ge- 
weest (*).    Aan  de  Kust  van  Guinee  heeft 
het  de  grootte  van  Linzen  of  kleine  Erwten , 
en  daar  wordt  dit  Koorn  Guiamatt  geheten. 

De  voornaamfte  Teelt  van  iet  Witte  Zorgh- 
zaad, Harcoman  genaamd,  is  in  Arabic,  alwaar 
'er  een  zeer  fmaakelyk  Brood  van  gemaakt 

wordt, 

(*)  Genes.  Kap.  XXVI.  vs.  iz% 


Ih  Deei,.  XIIU  Stuk, 


528 


V  E  E  L  W  W  I  G  K 


VI.  wordt ,  zoRauwolf  verhaalt,  in  Koekjes  van 
AViifL'  omtrent  zes  Vingerbreed  lang,  vier  breed  en 
Hoofd-  twee  dik.  ForskaohLj  niettemin, getuigt, 

$VZorgk.  dat  dlt  Brood  voor  een  Europifche  Tong  on« 
ww*-    fmaakelyk  zy.  De  Arabieren  eeten  byna  geen 
ander  Brood.  In  Syrië  en  Paleftina,  daar  men 
veel  Tarw  teelt,  verkoopt  het  Landvolk  die, 
om  dit  Brood  te  nuttigen.  Het  Koorn  wordt  Dm- 
re  geheten,  maakende  met  de  Dochna  byna  het 
eenigfte  Onderwerp  van  den  Landbouw  der 
Arabieren  uit.  Van  de  eerstgemelde  heeft  men 
drie  Oogften  in  het  Jaar  ,  en  het  Zaad  is  be- 
kleed met  groene  of  bruine  Kafjes ,  wit  van 
Kleur ,  fommig  met  Goudgeele  puntjes.  Be 
Vogels  zyn  'er  ongemeen  gretig  naar,  en  dit 
maakt  dat  zy  ,  in  de  twee  laatfte  Oogften  uit 
gevallen  Zaad >  naauwlyks  van  de  Akkers  te 
houden  zyn.   Ook  wordt  het  Zorghzaad,  in 
Turkye  ,  Egypte  en  de  Levant  ,  meest  tot 
üas  van  't  Pluim  gediert  geteeld.   Dit  Koorn 
was  het  Spoor  of  Brand,  gelyk  de  Rogge  en 
Tarw,  onderhevig.  De  Dochna  hadt  het  Zaad 
van  grootte  als  Ryst  ,  ovaal  ,  famengedrukt 
en  Roestkleurig.    In  Gelukkig  Arabie  was 
eene  kleine  Soort,  die  hy  Getroste  noemt,  de 
Dochna  nabykomende,  zeer  gemeen.  Dezel- 
ve hadt  eene  Rolronde  Aair  ,  van  een  Sp3n 
lang  cn  een  Vinger  dik ,  aan  't  end  met  drie 
Aairtjes  (*).  Ik  heb  een  Aair  Zorghzaad  van 
Suratte,  dat  wit  is  met  een  roode  Bast, 

(4) 

(*)  Ffor%  Mgij$t%  drab*  p, 


(JRASM,  ANTRN.  3S9 


(4)  Zorghzaad        gladde  Kafjes  en  twee-  Vf. 
fjagtige  opgebaarde  Bloemen ,  ^  Vrouwe-  {KIEfi* 
gebaard.  Hoofd- 

^       o  STUK. 

Die ,  in  Syrië  groeijende  en  in  Barbarie ,  heeft  micus 
de  Halmen  twee  of  drie  Ellen  hoog,  de 
den  meer  dan  een  Elle  lang  ,  in  5c  midden  met  Syrifcft, 
een  overlangfe  Rib,  Zeegroen  van  Kleur.  De 
Pluim  is  zeer  yl ,  uit  lang  gedeelde  Aairtjes 
beftaande  ,  die  ,  byna  gelyk  in  het  Z  wen  le- 
gras ,  knikken  en  door  de  minfte  beweeging 
zwaaijen.  De  geheele  Pluim  is  paarfchachtig 
met  eenig  ligt  groen  gemengeld.  By  ieder 
vrugtbaar  Bloempje  zyn  twee  onvrugtbaare 
gefteelde  geplaatst.  Het  heeft  wit  getipte  Baard- 
jes.  Het  Zaad  is  ovaal  en  plat ,  byna  als 
een  Kwee- Appel -Pit ,  met  de  beide  Styltjes 
gekroond,  wederzyds  glad,  aan  deneenen  kant 
donker  bruin,  aan  den  anderen  wat  helder  er. 
Men  vindt  het  door  den  Heer  Schreber 
zeer  fraay  afgebeeld  ,  die  aanmerkt,  dat  het 
ook  in  verfcheide  deelen  van  Italië ,  tot  in 

het 

C4)  Holcus  Glumïs  glabris ,  Flor.  hermaphroditis  mu- 
ticis ,  Foemineo  Ariftato.  Sp»  Plant.  4.  Gram.  Arundi- 
naceum  Paniculatum  &c.  Scheuchz.  Gram.  509.  Gr. 
Amndin.  Halepenfe ,  Tragopogonis  folio ,  Panic.  Mi- 
liaccS.  Pluk.  Alm.  176,  T;  32.  f,  1.  Gr.  Pan.  Arund, 
Syriacum  Rulliaim  diftum.  Mor.  Hifi.  III.  p.  2ou 
Holcus  Panicula  laxa  nutante ,  Glumis  oblongis  &c . 
Sch  reb.  Gram.  T.  18. 


tl.  De&u  XIII.  STOfc 


590 


V  E  E  I,  W  Y  V  I  G  £  ' 


Afdeel  ^et  Veroneefche  ,  inzonderheid  op  Heuvels 
VU.    groeit,  en  aldaar  op  eenige  plaatfen  gebouwd 
stuk?*0-  wordt.     In  Duitfchland  kweekt  men  het  in 
de  Tuinen  van  Lief hebbery,  daar  het  's  Win- 
ters overblyft  en  zelfs  den  Vorst  verduurt ,  in 
de  open  Lugt. 

V,        (s)  Zorghzaad  met  Pluizige  Kofjes  en  alk  Zaa* 

Sa£rL  den  gebaard, 

tus. 

Suikerig.  Van  het  Sorghum  verfchilt  dit  Indifche  door 
eene  regtopftaande  byna  gekranfte  Pluim, met 
zeer  uitgebreide  honzontaale  Trosfen  ,  die 
eenigermaate  neerhangen  en  dus  geen  kleine 
Eyronde  Aair  maaken.  De  algemeene  Graat 
der  Pluim  is  niet  ruuw  maar  glad.  DeKafjeszyn 
aan  alle  zyden  Pluizig.  Alle  de  tweeflagtige  Bloe- 
men hebben,  aan  't  eene  Kaf  je,  een  lang  ge- 
draaid Baardje. 

Dit  is  het  Suiker -Riet  met  kleine  Bladen  van 
Nieühof,  die  't  zelve  afbeeldt  ,  zynde  in 
't  jaar  1656  uit  het  Mogols  Land  overge- 
bragt  ,  volgens  Breyn  ,  die  aanmerkt,  dat 
het  rond  zwart  Zaad  hebbe;  hoewel  hy  het 
ook  hadt  met  Roestkleurige  Zaaden,  en  dit 

zal 

(5)  Hotcus  Glumis  villofis,  Seminibus  omnibus  „Arifla- 
tis.  Sp.  Plant.  3.  Mant.  500.  Burm.  Fl.  Ind.  220.  Mi* 
iinm  Ind.  Arund.  Caule,  Gran.  flavescentibus.  Herm. 
Lugdb.  425.  MiL  Ind.  Sacchariferum  altislimum*  Brevi* 
Prodr*  2.  Fmm  Ind.  quod  Milium  Indicum  vocant» 
Bauh.  Theatr.  488.  Rujmph.  Amb.  V.  p.  194,  T#  75* 


Grasplanten.  591 

zal  dat  zyn,  'twelkHERMANNUsbefchryft,  vi. 
die  het  ook  hadt  met  zwart  Zaad.  Het  wierdt 
zeven  Voeten  hoog  en  heeft  de  Halm  een  Vin-  H™*0- 
ger  dik  met  fmalle  Bladen  ,  aan  den  top  een  Zorefai 
Aair  draagende  vaneen  Span  lang  en  een  Vuist zaad* 
dik,  uit  veele  digt  famengekropte  Aairen  be« 
ftaande  (*);  dat  weinig  met  de  voorgaande 
befchryving  fcrookt.    De  Zaaden ,  die  geel- 
achtig waren  3  hadden  kleine  zwart  glanzige 
Kelkjes.   Dit  komt  nader  met  het  Tweekleu- 
rige overeen.    Niet  beter  fcrookt  het  aange- 
haalde Indifche  Koorn  van  Bauhinüs,  lm 
difche  Geënt  genaamd  9  natuurlyk  aan  de  West- 
kust van  Afrika  groeijende ,  daar  mede  :  zo 
dat  omtrent  dit  Koorn  nog  een  aanmerkelyke 
duifterheid  heerfcht ,  misfchien  door  de  veran* 
deringen,  welken  het  Zorghzaad  in  de  andere 
Wereldsdeelen  onderhevig  is ,  veroirzaakt. 
Het  allernaafte  komt  dat  Indifche  ,  't  welk 
Rumphius  onder  den  naam  van  Sorghum 
befchryft  en  afbeeldt,  met  deeze  Soort  over- 
een. 

Dit  laatfte ,  dat  men  in  't  Moorfch  Koeskoes 
noemt ,  heeft  Korrels  zo  groot  als  Peper  » 
die  tot  Brooden  gebakken  en  door  geheel 
Oostindie,  by  gebrek  van  Ryst,  gegeten  wor- 
den.   De  Chineezen  noemen  het  Kaulean  en. 

ftoo- 

CD  Mtftis  Paniculis  ftrittius  invicem  junftis  cqacer* 
vata. 


IL  Dm»  XIIL  Stü*. 


50 


Veelwyvï'ce 


A  VL    ftooken  daar  van,  met  Syroop  en  Towak  of 

Afdeel.  a  r 

VIL  Kalappus-  Wyn  ,  Arak  (veel  fterker  ,  dan  die 
stui^FD^  van  Ryst  geft°okt  wordt,)  onder  den  naam 
van  Kaulean-Tjeuw  :  zo  my  de  Wel  Ed.  Ge* 
flrenge  Heer  Mr  J  CM.  Rad  er  m  ac  hek, 
thans  Ordinair  Raad  van  Indie,  heeft  mede- 
gedeeld. 

VL  (6)  Zorghzaad  met  tweebloemige  Kafjes^  die 
moll°is  US  byna  ma^  zyn>  een  ongebaard  tweeflagtig 

Zagtl  Bloempje ;  het  Mannelijke  met  een  geknikt 

Baardje* 

ViL      (7)  Zorghzaad  met  tweebloemige  Pluizige  Kaf- 

GewoW  '1         3es  '       tweefla£tt§  Bloempje  onge baard; 

het  Mannelyke  met  een  omgekromd 'Baardje* 

Wy  komen  nu  tot  de  Soorten  van  Gras  y 
die  tot  dit  Geflagt  betrokken  zyn,  onder  wel- 
ken deeze  weleer  Gepluimd  Gras  zyn  genoemd 
geweest.  Beiden  groeijen  zy  in  ons  Werelds- 
deel  i  en  in  onze  Provinciën ,  maar  de  laatfte 
is  gemeener  dan  de  eerlte,  die  de  Kelken  fpit- 

fer 

("6)  Eolcus  Glumis  bifloris  nudiusculis ,  Flosculo  her- 
map  hro  dito  mutico,  Masculo  Arifta  geniculata.  Sp.  Plant. 
6.  Gouan  Monsp.  514.  Gort.  £etg,  287  Sc hreb.  Gram» 
T.  20*  f.  2.  Gramen  Caninum  Paniculatum  molle.  Raj. 
//?//.  1285.  Scheuchz.  Gram,  235.  T.  4.  f.  25.  Gram,. 
Panicul.  molle,  Rad.  Gram.  Camni  repente»  Mor»  Hift. 
HL  p  202.  Avena.  Hall,  Helv.  N  1485. 

f7)  Hqïcus  Glum.  biflor.  Villofis ,  Flosc.  hermaphrod. 


(jRA-SPlANTEIh 


SS>'J 


t 

fer  heeft,  voorkomende  in  Zandige  Bouwlan-  Vt 
tfcen.  De  andere  groeit  veel  op  hooge  Zan-  v il  > 
dige  Velden  ,  buiten  Haarlem  en  elders.  De  S^£FD- 
Vrugrmaakende  dee'en  verfchillen  weinig ,  maar 
de  Geftalte  onderfcheklt  het  een  van  't  andere 
genoegzaam,  als  uit  de  fraaije  Afbeelding  van 
S  e  h  ït  e  b  e  r  blykt.  Soberef  is  die  van  B  a  u- 
hinüs,  ten  opzigt  van  't  Gewolde ,  dat  ^  zo  wel 
als  't  andere  *  de  Halmen  twee  of  drie  Voeten 
hoog  heeft  en ,  volgens  Haller,  in Switzer- 
land  overvloedig  voorkomt  op  Velden  9  die 
vogtig  van  Grond  zyn ,  en  aan  de  Oevers  der 
Meiren*  Schrebek  noemt  dit  Wollig  Paar* 
de -Gras,  en  Hüdson  zegt,  dat  de  Engel* 
fchen  het  Zagt  Wsidgras  heeteru  Niet  alleeit 
het  Hooy  ,  daar  van,  fs  voor  de  Paarden  zeer 
goéd  ,  maar  de  Schaapen  beminnen  het  Gras 
fceer,  terwyl  het  door  zyne  Vezelige  Wortels 
het  Zand  en  drooge  Aarde  by  elkander  houdt, 
inzonderheid  het  Zagte,  zo  genaamd ,  't  welk 
Kruipende  Wortels ,  gelykerwys  het  Honds- 
gras, heeft»  Dit 

mutico  ;  Masculo  Arifta  recur/a.  Sp.  Plant.  5.  Gouai* 
Monsp.  5x4.  Ger.  Pr ou.  106.  Gort.  Belg.  287.  Schrrb* 
Gmpf.  T.  20.  f.  1  Aira  Fol.  pubescenfcibus  &c.  FL  Suec. 
67 ,  917.  Aira  Flosc.  masculo  AriCtato ,  Foeminéo  mu- 
tko.  H.  Cliff.  27.  R.  Lïtgdb.  66.  Avena  diantha,  Flor. 
óv&tis }  perfefto  mutico  ,  imperfe&o  Arïflato.  Hall» 
Helv.  N.  1484  Loes.  Prusf.  T.  25.  G ramen  Praten fe 
Panïculatum  molle.  C.  B.  'Ptn,  2.  Prodi\  5,  Tkmtr*  27* 
Scheuchz.  Gram%  234. 

Pp 

II.  Deel;  XIII.  Srtht, 


594  Veelwtvige 

VI.  Dit  laatfte  heeft  de  Pluim  meer  gedron- 
A™LjEL*  gen  en  minder  uitgefpreid  dan  het  Gewolde; 
Hoofd-  ook  zyn  de  Bladen  ,  op  ver  naa,  zo  Woliig 
niet ,  in  beiden  dof  Zeegroen  en  taamely  k  breed. 
Haller  twyfelde,  of  zy  niet  tot  eene  zelf- 
de Soort  behoorden*  Immers  deeze  Gras- 
planten zyn ,  zo  de  Hoogleeraar  de  Gorter 
aantekent  ,  zeer  veranderlyk ,  niet  alleen  in 
de  Kleur  van  de  Pluim,  welke  groen,  Olyf- 
kleurig  of  geelachtig  is  in  de  eeifte,  terwyl 
de  andere  dezelve  wit  of  bleek  psarfch,  paarfch 
of  zwart  heeft;  maar  ook  in  derzelver  uitge* 
breidheid.  De  Baardjes,  zegr  zyn  Ed. ,  zyn 
in  de  leevende  Plant  byna  allen  regt ,  en  de 
Bloemblaadjes  groeijen  fomtyds  zeer  languit. 

VIII.^     (8)  Zorghzaad  met  de  Kafjes  tweebkemig glad 
taxus.  ongebaard ,  gejpitst  en  een  Draadachtige 

Zwak.  jlappe  Pluim, 

In  Virginie  en  Kanada  groeit  deeze  Soort  , 
die  de  geftalte  heeft  van  het  Blaauwe  Rietgras. 
De  Halmen  zyn  twee  Voeten  lang,  dun,  wat 
knikkende  :  de  Bladen  glad  ,  aan  den  rand 
ruuw ,  ruig  gemikt :  de  Pluim  zwak ,  zeer 
weinig  getakt,  met  de  Bloemfteeltjes  meestal 
tweebloemig  :  het  Mannelyk  Bloempje  dik, 
Eyrond.  (9) 


(8j  Hotcus  Giumis  glabris  bifloris  muticis  acumïnatis  , 
Panicula  Filiformi  debili.  Sp.  Plant.  8.  Aira  Calycibus  tri- 
valvibus  tnfloris.  Gron.  Virg*  136.  II.  359. 


Grasplanten.  5S>£ 


(9)  Zorghzaad  met  de  Kaf j es  tweebloemig  ge.  Vï. 
ftreept ,  ongebaard  ,  ge/pitst  9  A^y^f" 
dr  ongene  langwerpige  Pluim*  ^k*** 

In  Moerasfen  van  Virginie  groeit  deeze,die  Hoicus 
lange  platte  Bladen  heeft  5  met  dikachtige  ge- 
flreepte  Scheeden.  De  Fluim  is  lang  en  fmal, 
als  Haairig,  wegens  de  dunne  Bloemfteeltjes, 
die  echter  kort  en  Takkig  zyn  3  twee  Bloem- 
pjes draagende  in  een  zeer  klein  Kelkje.  Het 
eene  Bloempje  is  Mannelyk,het  andere  Twee- 
flagtig. 

{10)  Zorghzaad  met  driebloemige  9  ongebaarde  0^a{m 
gefpitfte  Kafjes  .  het  Bloempje  tweeflagtig  Ruikend. 
tweemannig. 

In  de  Noordelyke  deelen  van  Europa  ,  als 

ook 

(9J  Holcus  Glumis  'ftriatus  bifioris  muticis,  acumina- 
tis ;  Panicula  conferta  oblonga.  Sp.  Plant.  10.  Aira  Pa- 
nicula oblonga,  Flor.  muticis  &c.  Gron.  ffirg*  135,  II. 

(10)  Holcus  Glumis  trifloris  muticis  acuminatïs  ;  Flos- 
culo  hermaphrodito  diandro.  Sp.  Plant,  7.  Gort.  Belg* 
II.  N.  829.  Hierochloë.  Gmel.  Sib.  I.  101.  Gouan 
Monsp.  524,  Jacq,  Vmd.  176.  Aira  Fol.  planis,  Flor. 
trifloris  Ariftatis  &c.  Fl.  Suec.  70,  918.  Poa  Spiculje 
bifioris  Cordatis.  Fl.  Lapp.  53.  G ramen  Paniculatum 
odoratum,  (%  B.  Pin.  7.  Prodr.  7.  Theatr.  36.  Scheuchz. 
Gram.  236.  G ramen  Mariae  Borusforumt  Loes.  Prusf. 
ïïi.  T.  26. 

Pp  2 

lh  Deel,  XIII,  Stuk. 


^6  Veel  wyy  i  ge 

ook  in  Ooftenryk  en  zelfs  in  onze  Nederlafi- 
Vit.    den,  groeit  dit  Gras,  dat  zo  welriekende  is, 
sÏ1k?ÏD"  dat  men  het  in  't  Pruisfifche  Lieve  VrouweGras  ' 
noemt  ,  wordende  by  Bondeltjes  tusfchen  de 
Kleeders  in  Kasfen  gelegd.     Gmelin  gaf 
•er  ,  deswegen  ,  den  tytel  van  Hierochloe  aan* 
Hy  vondt  dat  hetzelve  ,  in  een  tweekaffige 
wyde  Kelk  ,  drie  Bloempjes  bevatte ,  zynde 
het  middelite  Vrouwelyk  ,  de  twee  anderen 
Mannelyk.    Eens  was  hem  maar,  in  Siberië, 
alwaar  ook  dit  Gras  alom  groeide,  een  Twee- 
flagtig  Bloempje  in  't  midden  voorgekomen. 
Het  zelfde  is,  in  't  gene  dat  men  by  ons  vindt, 
waargenomen.    Het  heeft  fmalle  Bladen ,  die 
langer  dan  de  Halm  zyn ,  en  kruipende  Wor- 
tels, zegt  Bauhinüs. 

XI.       (n)  Zorghzaad  met  driebloemige  Kaf]  es  %  het 
iatifoiius.  eer  ft e  Bloempje  ongewapend ,  Wee  aan  den 
Breed-  ranci  gedoomd ;  de  Bladen  Eyrondachtig. 


bladig. 


In  Oostindie  is  dit  Gras  door  Osbeck 
waargenomen  ,  dat  de  Halm  glad,  naauwlyks 
een  Voet  lang  heeft,  de  Bladen  zeer  breed  en 
byna  Eyrond  ,  met  breedachtige  geftreepte 
Scheeden,  De  Pluim  heeft  eenvoudige  Roed- 
achtige  Takjes ,  met  de  Bloemen  eenzaam  op 

Haalr- 


00  Rolcits  Giumïs  trifloris,  Flosculo  primo  inermi , 
duobus  margine  aculeatis,  Fol.  fubovatis.  aS/?«  Plant,  9. 
Osb,  ÏÜtu  247.  BuRM,  FL  Ind.  suo. 


Grasplanten,  jp7 


Haairachtige  Steeltjes.  De  Kelk  is  kort, twee-  vi. 
kleppig  ,  driebloemig  ;  met  het  eerfte  Blom-  Ay^EL* 
metjegfad,  het  tweede  en  derde ,  aan  den  bo-  Hoofd- 
venrand,  gewapend  met  kromme  Doorntjes. 

(12)  Zorghzaad  met  gevingerde  Aairen^  het  XII. 

èène  Kafklepje  een  gaatje  hebbende.  yertufus. 

r  oor- 
boord. 

Deeze,  ook  in  Oostindie  groeijende  Soort , 
is  wegens  dat  ronde  Gaatje  ,  in  het  buitenfle 
Bloemblaadje  van  het  Tweeflagtig  Biommetje, 
niet  in  dat  van  't  Mannelyke,  zeer  zeldzaam, 
en  bewyst  deonuitputtelyke  Konst  des  Schep- 
pers. Het  heeft  de  Halm  gewricht  en  Takkig, 
ongevaar  een  Voet  lang,  met  frnalle  Grasach- 
tige Bladen ,  en  vyf  gevingerde  ^airtjes  van 
gelyke  langte.  De  Graat  is  dun  en  Haairig 
met  tweebloemige  Tandjes,  het  eene  Bloem- 
pje gedeeld  en  Mannelyk  ,  het  andere  on- 
gedeeld Tweeflagtig.  Dit,  in  de  meefte  der- 
^elyken  plaats  hebbende  ,  toont  de  byzon» 
dere  fchikking  der  Natuur,  in  de  Mannelyke 
Bloemdeelen  hoogst  te  plaatfen  :  maar  het  ge- 
dagte  Gaatje  maakt  een  byzondere  onder- 
fcheiding  van  deeze  Soort, 


Aplüd  a. 

(12)  Holcm  Spïcis  Dïgitatis  ,  Glumis  Valvula  pertufa* 
Mant.  301. 

Fp  3 

11.  Deel.  XIII.  Stok. 


59$ 


Veelwyvïge 


VI. 
.Afdeel. 
VIL 


A  p  l  u  d  a.  Breedblad. 


Hooid*  Om  het  my  onbekende  woord  ,  Apluch>  te 
vertaaien,  gebruik  ik  de  benaaming  van  Breed- 
blad voor  dit  Geflagt ,  welke  toepasfelyk  is 
op  alle  Soorten  ,  die  breeder  van  Blad  zyn 
dan  de  Grasplanten  in  *t  algemeen.  Het  heeft 
een  gemeenen  tweeldeppigenKelk,  welke  een 
Vrouwelyk  Blommetje  bevat  en  twee  Manne- 
lyken ,  die  gefteeld  zyn ,  daar  nevens  (*).  Het 
Blommetje  is  in  beiden  tweekleppig ,  de  Styl 
in  het  Vrouwe  •  yke  enkeld,  zo  wel  als  5t  Zaad. 
Daar  zyn  de  volgende  uitheemfche  Soorten  in 
begreepen. 

ï.  (i)  Breedblad  met  Lancetvormtge  Bladen  en 


De  Groeiplaats  is  in  Indië  van  deeze  Soort , 
die  de  Halmen  zeer  lang  ,  zwak  en  glad  heeft  , 
met  gezwollen  Knietjes:  de  Bladen  lang, plat, 
Lancetvormig  ,  gefteeld  of  naar  de  Scheede 
•toe  in  een  Steeltje  verfmallende.  De  Pluim  is 
dun  en  klein,  zydelings  voortkomende  uit  de 
Scheedjes  van  kleinere  Bladen,  gelyk  in  het 
Baardgras  dikwils  plaats  heeft. 


(j)  Jlphida  FoL  Lanceolaüs ,  Flosculis  omnibus  nrn- 
ticis.  Syft.  Nat.  XI L  Gen.  1147.  Veg.  XIII.  p.  760* 
Burm.  FU  Jnd.  p.  zzQ. 


Apli'da 
tnutica* 


alle  Bloempjes  ongebaard. 


Onge- 
baard» 


00 


(*)  Zie  Fis-  3?  ,  op  Plaat  LXXXVII. 


Grasplanten. 


599 


(2)  Breed  blad  met  Lancetvormige  Bladen  ;  de  VI^ 
Mannelyke  Bloempjes  ongebaard;  het  on-  Vil, 
gefieelde  met  een  end- Baardje.  sr^*** 

II. 

Dit  Indifche  Gras  heeft  ook  lansfe  Halmen  ^p^m 

0  Art  II at 

van  een  Voet  ,  die  glad  zyn  ,  en  Bladen  als  Gebaard, 
het  Haazen  -  Oor  Kruid ,  dat  is  Lancetvormig , 
ruuw,  gefteeld.  De  Bloemtrosjes  komen  ook 
uit  de  Oxelfcheedjes  der  Biaden  voort,  en  het 
heeft  drie  Bloempjes  op  ieder  Steeltje,  maar 
het  Vrouwelyk  is  hier  met  een  lang  gedraaid 
Baardje  voorzien.  Anders  heelt  deeze  Soort, 
welke  Scheuchzer  Haverachtig  Kemels- 
hooy  noemt,  veel  overeenkomst  met  de  voor- 
gaande. 

(3)  Breedblad  met  Eyronde  Bladen ,  de  Man-  U] 

nelyke  Bloempjes  ongebaard\  het  ongedeelde  Zeugites. 

7   r>      7.  Rondbla^ 
met  een  end- Baardje.  dlg. 

Dit  op  Jamaika  groei jend  Kruid,  door  Br ow* 
ne  Zeugites  genaamd,  heeft  een  zeer  ïakkige 
Rietachtige  Halm,  met  Eyronde  Blaadjes,  die 

kort 


(2)  Apttida  FoL  Lanceolatis;  Flosculis  Masculis  muti- 
cis  ;  fesfili  Arifta  terminali,  Am.  Acad.  IV  p.  303.  Burm. 
Ft.  Tnd.  p.  220.  Schoenanthus  Avenaceus  procumbens  Ma* 
deraspatanus  Buplevri  folio.  Scheuchz»  Gram.  119. 

("3)  Aphida  Fol.  Ovatis  \  FIosc.  Masculis  niutids;  fesfi- 
li Arifta  terminali,  Am.  Acad.V.  p.  412.  Zeugites  Arun- 
din.  Ramofus  minor  rufescens  ,  Panicula  fparfè  termi- 
nali» Brqwn.  Sfaml  341.  T.  IV.  f.  3, 
Pp  4 

II.  Deel.  XIII.  Stuk. 


Veelwyvige 


VI.     kort  gefteeld  zyn  ,  doch  niettemin  de  Eém 
Ayih  U  Scheedachtig  omkleeden ,  welke  aan  't  end: 
Hooïd-  een  verfpreide  Pluim  heeft ,  rosachtig  van 
Kleur. 

IscHAEMüMt    Schub -Aafr\ 


Door  de  Ouden  werdt  de  Griekfche  naam 
Ifchamum  aan  zeker  Kruid  ,  dit  naar  Geerst 
geleek,  gegeven,  wegens  de  Bloedftempende 
kragt,  welke  dat  woord  aanduidt  (*),  Een 
Soort  van  Baardgras  voert ,  deswegen ,  dien 
Bynaam.  De  Aairen  9  daar  van ,  gelyken  veel 
naar  die  van  dit  Geflagt,  vertoonende  zig  als 
gefchubd  :  weshalve  ik  het  Schub-  Aair  tytel: 
want  Schubgras  drukt  zulks  niet  wel  uit.  In 
een  gemeene  Kelk  bevat  hetzelve  twee  BtoerrH 
pjes,  het  eene  Mannelyk  ,  het  andere  Twee» 
flagtig,  die  byna  van  de  zelfde  gedaante  zyn, 
beiden  tweekleppig  (f ).  Het  bevat  de  twee 
volgende  Soorten. 

%         (i)  Schub -Aair  met  ongebaarck  Zaaden. 
ptuticumm 
haarct. 

00  Ifchoemum  Milio  ftmilis  ,  Foliis  asperis  ,  Squamofis 
Sanguinem  Mens.  Pltn.  Libr.  XXV.  Cap.  45. 

CV  Zie  Mg.  13  '  op  Plaat  kXXXVIl. 

(1)  Ifchceïtmm  Seminibus  muticis.  Syft.  Nat.  XIL 
Gen.  1148»  Vcg*  XIIT.  p.  760.  G ramen  Arund.  Indicum 
iSpicatum  ,  Spica  fquamofa.  Raj.  Hift.  3.  p.  604»  Tagadi^ 
i/.  Ma^  Xll.  p.  9i*T.  49.  Burm.  H  'ïnê.  p.  231% 


Grasplant  en. 


Het  is  een  Grasachtig  Ktuid  ,  in  Oostindie  vi. 
groeijende,  dat  eene  Aair  heeft ,  die  in  tweeën  A^fL* 
verdeeld  is  5  en  als  gefchubd  met  overhoekfe,  Hoon?* 
enkelde  ,  tweebloemige  hoekige  Bloemfteel- 
tjes,  die  tegen  de  Halm  aangedrukt  zyn.  De 
Kelk  der  Tweeflagtige  Bloemen  zie  op  'c 
end  van  't  Steeltje  ;  daar  onder  een  andere  , 
aan  den  voet  van  't  zelve  buitenwaards  inge- 
plant ,  die  tweekleppig  is  en  hard ,  twee  Blom- 
metjes, het  eene  Mannelyk,  het  andere  Vrou- 
welyk ,  bevattende.    De  Stempels  der  Stylen 
zyn  dik  en  ruig  :  de  Zaaden  ongebaard.  De 
Steel  van  de  Aair  is  met  Bladen  bekleed, 

(2)  Schub -Aair  met  gehaarde  Zaaden. 

Ifchoemum 

Deeze  ,  in  China  door  den  Heer  Os  be  ck  Gebaard! 
waargenomen ,  heeft  het  maakzel ,  van  de  Aair 
en  Bloemen  ,  even  als  de  voorgaande,  zegt 
onze  Ridder  ,  maar  de  Halm  is  hooger  ^  de 
Aair  langer  en  derzelver  Steel  naakt.  De 
Zaaden  zyn  met  een  gedraaid  Baardje  9  dat 
langer  dan  de  Bloempjes  is ,  gewapend. 

,Ik  kan  niet  nalaaten  hier  de  Afbeelding  by  l  ^M 
te  voegen  van  het  Ceylonfche  Gewas  ,  onder  flxciïL 
deezen  naam  door  den  Heer  Thunberg   Ftg'  4' 
overgebragt;zie  Pl.XCIII,  Figl  4.  De  Schub- 

big- 

(2)  Ifchcemum  Seminibus  Ariftatis.  Syft.  Nat.  Bürjvt» 
fL  Ina.  p,  221, 

Pp  5 

II.  Deel.  XIII.  Stok. 


ÓQ2. 


Veelwyvige 


VL    bigheid  der  Aair  is  in  hetzelve  zeer  blykbaar, 
AVnEL'die  ook  geheel  naakt  is,  doch  enkeld    en  be- 
Hoofd-  halve  de  lange  gedraaide  Baardjes  de  ruig- 
STÜK'      te  der  Stempelen,  die  als  gevederd  zyn,  zeer 
klaar  vertoont.    De  Aair  heb  ik  derhalve 
grooter  dan  natuurlyk  doen  afbeelden.  Zy 
heeft  een  bruinachtige  Kleur.    De  Halm  is 
rond  en  glad,  byna  een  Voet  lang, en  bekleed 
met  Scheedjes  der  Bladen,  aan  'i  end  een  wei- 
nig puntig  afwykende  van  de  Halm. 

Cenchrüs.  Kleefgras. 

Den  naam  van  Kleefgras  kan  dit  Geflagt  bil- 
lyk  voeren  ,  wegens  de  ftekelige  Hoofdjes  , 
byna  als  die  der  kleine  Klisfen  ,  welken  het 
heeft.  De  Griekfche  naam  is  voor  Geerst  ge- 
bruikt geweest.  Het  ftekelige  Omwinuze! , 
waar  uit  die  Hoofdjes  beftaan  ,  bevat  twee 
Bloempjes  ,  die  ieder  een  byzonderen  twee- 
bloemigen  Kelk  hebben, met  het  eene Bloem- 
pje Mannelyk,  het  andere  Tweeflagtig  ,  bei- 
den ongebaard  (*)•  Het  bevat  de  volgende 
Soorten. 

Cenchrus  ^  Kleefgras  met  een  geaairde  Pluim  ,  de 
Hacemofus  Kafjes  gedoomd  met  kanthaairige  Bor- 

Getrost-  fteltjes.  Aan 

(*)  Zie  Fig.  7.  Plaat  LXXXVII ,  in  wier  verklaaring 
{Am.  Acctd.  VILJ  v/aar  van  de  myne  ontleend  is ,  ge- 
zegd wordt,  dat  het  Omwindzel  driebloemigzy ,  hier  twee- 
bloemig. 

(1)  Cenchrus  Pan.  Spicata,  Giumis  muricatis  Setis 


Grasplan  tem: 


Aan  de  Zeekusten  der  Zuidelyke  deelen  van  VL 
Europa,  als  ook  elders,  groeit  dit  Gras,  dat  Afdekl, 
de  Heer  Gerard  achtte  niet  hier  te'  behoo-  Hooro. 
ren ;  dewyl  het ,  zegt  hy ,  geen  OmwindzelSTÜK% 
en  alle  de  Bloempjes  tweeflagtig  heeft.  Het 
voert  den  naam  van  Zee- Hondsgras  ,  dat  een 
gedoomde  Aair  heeft ,  by  B  a  u  h  i  n  ü  s  of  van 
Ruuw  Zee- Hondsgras  >  wegens  de  ruuwe  fte- 
keligheid  der  Aairen.  Het  breidt  zig  wonder- 
baarlyk  uit,  maakende  een  Plant  van  wel  een 
El!e  of  anderhalf  breed,  doordien  het  uit  den 
Stoel  veele  Halmen  fchiet,  die  hurkende  we- 
der in  den  Grond  wortelen  en  nieuwe  Plan- 
ten maaken.  Dus  dient  het  ongemeen  tot 
vafthouding  en  verbinding  van  het  Zand  der 
Stranden,  en  zou,  indien  het  de  koude  onzer 
Lugtfteek  verdraagen  kon ,  ook  ftrekken  kun- 
nen om  de  Verftuiving  onzer  Zandduinen  te 
beletten.  Inmiddels  kan  het  ,  in  de  Lustho- 
ven, tot  verfraaijing  der  Parterres  dienen, 
die  het  bekleed  met  een  aartig  Groen  ,  waar 
in  de  paarfche  Aairen  fraay  affieeken ;  zo  Schre- 

ber 

Ciliatibus.  Syft*  Nat.  Xll.  Gen.  1149.  Veg.  XIII. p. 761. 
Dalxb.  Pars  305.  Gouan  Monsp.  514.  Schreb.  Gram» 
•Tab.  4*  Tragus.  Hall.  Heïv.  .N.  141 3.  Agroftis  Pani- 
cula  Spicata,  Glumis  echinatis.  Ger.  Prov.  83.  Gramen 
Caninum  maritimum  Spica  echinata.  C.  B.  Fin*  2. 
Scheuchz.  Gram.  76.  Gr,  Can.  maritimum  asperum.  C. 
B.  Prodr*  2.  T.  2.  Gr.  Canin*  Marit.  Spicatum,  echina- 
tis Glumis.  Barr*  Is.  718. 


II  Deel.  XIII.  Stuk. 


<5o4 


5  Vëelwyvige 


VI.  ber  aanmerkt.  Zyn  Ed.  heeft  het  fraay  ia 
VIL*  Afbeelding  gebragt ,  en  alle  de  deelen  der 
siuK?rD"  Vmgtmaaking  vertoond.  H  aller,  die  het 
Tragus  noemde,  merkt  ook  aan,  dat  het  wei- 
nig voldoet  aan  de  Kenmerken  van  ditGeflagt. 
Het  heeft ,  niettemin  ,  zeer  ruuwe  ftekelige 
Bloemhoofdjes  en  groeit  ook  in  Ooftindie. 

H  (2)  Kleefgras  met  de  Pluim  zeer  eenvoudig 
LappT-*  getakt  i  de  Blommetjes  agterwaards  fteke- 

ws."  //>,    de    Kelken  driekleppig   en  twee* 

Klis  ach*  , , 

tig.  '  vloetmg. 

Dit.lndifche  heeft  Hartvormig  Lancetvor- 
mige  Bladen  ,  die  aan  den  rand  ruuw  zyn  en 
een  zeer  uitgebreide  Pluim ,  met  eenvoudige  , 
Haairachtig  dunne,  Horizontaals  Takken ;  de 
Aairtjes  overhoeks  gedeeld  *  langwerpig  Ey- 
rond:  de/i  Kelk  driekleppig  als  in  het  Panik- 
Gras  j  langwerpig  ,  tweebloemig ;.  het  onder- 
He  Blpempjc  vrugtbajir  ,het  bovenfte  onvrugc* 
baatv;  Het  bukenfte  Bloemkafje  is  boven, 
op  zyde ,  met  fty ve  Borfteltjes  gewapend. 

1 1 k  (3)  Kleefgras  met  een  gedoomde  Aair  %  van  ver- 
Ge&oomd  fiheiderle'y  gefpitfte  'SchuhMi* 

,.r  V;    ,■:  ...  .  ■  In 

(2)  .  Cedckms  Panieube  Ramis  fimplicisfimis }  Corolli* 
retrorfumhispidis,  Calycibus  trivalvibus  bifloris.  Sp.  Pla.it. 
2.  Burm.  Ft.  Ind*  p.  221. 

(3)  Cenchrus  Spica  muricata,  Squamis  variis  mucro? 
n  at  is.  Mant.  302. 


G  R  A  8  P  U  N  T  S  K,  $0$ 

In  Oostindie  is  ook  deeze  Soort  door  den  VT. 
Heer  Koenig  gevonden  ,  die  een  leggende  A\™fL- 
Halm  heeft  van  een  Span,  Takkig,  met  Gras- «noot- 
achtige, zagte,  Scheedebladen.   Een  Draad- 
achtig end -Steeltje  draagt  een  langwerpige 
eenzydige  naakte  Aair  ,  met  eene  bogtige  , 
Vliezige  Graat ,  waar  gekropte  Bloempjes  in- 
geplant zyn ,  die  rappig  beftaaa  uit  ftyve  , 
gladde,  geftreepte  ,  gefpitfte  Schubben  ,  van 
Ey ronde, Lancetvormige,  Elsvormig  fpitfe  fi- 
guur. 

(4)  Kleefgras  met  eene  Ryronde  eenvoudige  IV. 

j  .  CenckruA 
<"Mr  •  Capitatus. 

Hoofdige 

In  de  Zuidelyke  deelen  van  Europa  5  byzon- 
derlyk  in  Languedok,  Provence  en  Italië,  is 
de  Groeiplaats  van  dit  ftekelhoofdige  Gras, 
dat  de  Halmen  naauwlyks  twee  duimen  hoog, 
geheel  eenvoudig  en  zonder  Knoopen,  of  aan 
den  Voet  maar  met  één  Knietje  heeft,  zode 
Heer  Gouan  aantekent.  Het  komt  op  de 
allerdorfte  Heuvelen  voort. 

(5) 

(4)  Cenchrus  Spica  ovata  fimplici.  Sp.  Plant.  3.  R. 
laigdb.  71.  Loefl.  //.  172.  Gouan  Monsp.  515.  Gra- 
men  Spica  fubrotunda  echinata.  C.  B.  Pin.  7.  Prodr, 
16.  Scheuchz.  Gram.  74.  Gr.  Mont.  echinatum  Tribu- 
ioides.  Col.  Ecphr.  L  p.  340.  T.  338.  f*  1.  Gr.  mini- 
mum Spica  globofa  echinata»  Barr.  Rar.  iitó*  T.  28* 
f.  1.  &  T.  862.  f.  2.  Ger.  Prov.  lor. 


II.  Deel.  XIII.  Stuk, 


6o6  Vkelwïvige 

VI*       (f)  Kleefgras  met  eene  langwerpige  fatnenge* 

.Afdeel*  a  , 

VII.  kropte  Aair. 

HOOFD- 

STÜy        OP  Jamaika  en  elders  in  de  Westindiën, 
Cenchrus gxoót  deeze  Soort,  na  den  Regentyd,  over- 

ISgTvloedig,  zegt  Sloane,  die  aanmerkt,  dat 
de  Aair  wit  zy  of  rood.  Naar  die  van  het 
Panik-Koorn  gelykt  zy  eenigermaate,  doch 
verfchilt  door  de  grooce  fcékelige  Bloemen. 
Micheliüs  heeft  ze,  wegens  die  gelyke- 
nis,  Panicafirella  getyteld. 

Vl.  (6)  Kleefgras  met  een  gekropte  Aair ,  de  Vrou* 
faMesUm  welyke  Kafjes  Kogelrond  kromdoornig  ruig. 

Minky- 

7eïlZ'  De  Bloemhoofdjes  gelyken  in  deeze  Soort , 
zo  wel  als  in  de  voorgaande  ,  eenigermaate 
naar  de  Zaadhuisjes  van  't  Kruid  dat  men  des- 
wegen  Minkyzers  noemt  of  Waternooten. 
Micheliüs  onderfcheidt  deeze  door  een 
dunne  witachtige  Aair.  Sloane  noemtze  , 
Stekelig  of  Gedoomd  hurkend  Zee -Gras  met 
een  langere  Halm  en  ruuwer  Aairen.  Onder 

de 


(5)  Cenchrus  Spica  obionga  conglomerata,  Sp.  Tlant* 
&%  R.  Lugdb.  72»  Schreb»  Gram,  T.  23.  ï.  i#  Panica- 
ftrella  Amer.  major  annua  ,  Sp.  laxl  purpurascente. 
Mich.  Gen.  36.  Gr.  Americ*  Spica  echinata,  majoribus 
Locuftis»  Pluk.  Alm*  177.  T.  92.  f.  3.  Gr.  Echin.  ma^ 
xim.  Spica  rubra.  Sloan.  ffam.  30.  Hifi.  1.  p,  108. 

fó)  Cenchrus   Spica  glomerata ;  Glumis  Foemineis 

$0- 


Grasplanten  £07 

de  Doornen  zyn  de  Hoofdjes  met  Wolligheid  VL 
begroeid.    Het  valt  aan  de  Zee -Kust  van  Vir-  Afvij#l;  ' 
ginfe  en  is  een  jaarlyks  Gewas ,  als  het  voor-  $^FD- 
gaande. 

(7)  Kleefgras  dat  de  Aair  met  Borfielige  Om-    vil-  * 

windzeltjes  heeft  ,  die  kanthaairig  en  vier-  Q^^[sm 

bloemig  zyn.  Kant- 
haairig. 

Aan  de  Kaap  der  Goede  Hope  vondt  de  Heer 
K  oe  n  1  g  ,  aan  de  kanten  der  Akkeren  en  in  de 
Duinen  ,  dit  Kleefgras  ,  dat  een  opftygende 
gladde  Halm  heeft,  van  dikte  als  een  Draad 3 
een  Spanlang, gewicht,  met  geboogen Kniet* 
jes.  De  Bladen  waren  als  van  gemeen  Gras» 
de  Aairen  rond,  als  een  Vinger  maar  korter, 
met  overhoekle  Hoofdjes  van  vier  Bloemp- 
jes, in  een  Omwindzel  als  geheel  uit  Baardjes 
beftaande,  bruin  van  Kleur, 


(8)  Kleef- 

globofis  muricato  -  fpinofis  hirfutis.  Sp-  Plant*  5.  Cen- 
chrus  Cap  Spino  tomentofis.  Gron.  Virg.  160.  Pani* 
caftrella  minor  annua ,  Spica  angufta  alblcante*  Gr. 
Marit.  Echinatum  procumbens  &c.  Sloan.  §fam.  30. 
Hifi.  I.  p*  108.  T.  65.  f.  1.  Gr.  Tribuloides  Spicatum 
maximum  Virginianum.  Pluk.  Alm.  177.  Mor.  S.  8. 
ï.  5  f.  4. 

(7)  Cenchrus  Spica  Involucelüs  Setaceis  Ciliatis  qua* 
drifloris.  Mant.  302. 


IX,  Deel*  XIII.  Stuk, 


4>ö8  V  E  E  L  W  Y  V  I  G  Ê 

VI-  C*0  Kleefgras  met  dubbelde  Trosfen ,  van  Ko* 
Afdeel,  gelronde  rimpelig  gekartelde  Vrugten. 

Hoofd- 
stuk,.^      Dit  Oostindifche  Kleefgras  heeft  Takkige * 
Cenchrus  naakte ,  gladde  Halmen  ->  aan  de  eene  zyde 
Gmnuia-  p]at .  Grasachtige  Bladen,  met  ruige  Scheed* 
Korrelig.jes  aan  den  voet :  Öxel  -  Trosfen  ,  dikwils 
twee;  van  zeer  kleine  Vrugtjes  ,  naauwlyks 
de  grootte  van  Koolzaad  hebbende. 

IX.  (9)  Kleefgras  met  zydelingfe  ongefteelde  Hoofd- 
een™*6*'  fes  9  Sefp^fie  Bladen  en  een  Heejlerige 
Heeflerig.  Stengel. 

Dit  o^erblyvend  Heefterig  Kleefgras  ,  in 
Armenië  door  den  beroemden  TourneforT 
waargenomen ,  heeft  gedoomde  Aairen ,  in  een 
Hoofdje  vergaard.  Het  Gedoomd  Grasachtig 
Riet  van  Kandia,  door  Alpinus  afgebeeld  5 
zou  hier  mede  overeenkomftig  zyn. 

M  g  1  l  o  p  s.  Geiten  -  Oog. 

De  naam  van  dit  Geflagt,  (kiten*0#g  hé* 

te- 

(8)  Cenchrus  Racemis  geminis  ,  Fru&ibus  globofis  ru- 
gofo  -  crenulatis.  ManU  575. 

(9)  Cenchrus  Capit  lateralibus  fesfilibus ,  Fol.  mncro- 
natis  ,  Caule  Fruticofo.  Sp.  Plant.  5.  Arundo  Graminea 
üculeata.  Alp.  Exot.  105.  T.  104,  Gr.  Oriëntale  Spica- 
lum  Fruticofum  Spinofum  &c.  Tournf.  Coi\  39. 


Grasplanten,  609 


tekenende ,  wordt  aan  zekere  Oogkwaal ,  Traan-  VI. 
fiftel  genaamd,  gegeven  ,  tot  wier  Geneezing  A™"^ 
het  Kruid  van  dien  naam  oudtyds  aangepree-s^°0FD- 
zen  werdt  (*).  Men  was  omtrent  die  benaa- 
ining,  echter,  zo  onzeker,  dat  de  Dravik  en 
Dolyk  ook  jEgi/ops  genoemd  zyn  geweest. 
Men  heeft  dien  naam  zelfs  aan  een  Eikeboom, 
anders  Cercis  genaamd,  gegeven  (f).  Di- 
oscorides,  evenwel,  fchynt  dit  Kruid  be- 
doeld te  hebben  (|);  waar  van  de  Kenmerken 
beftaan  in  een  byna  driebloemige  Kelk,  een 
Kraakbeenig  Kafje  zynde,  en  een  Bloemkafje 
met  drie  Baardjes  gekroond  ,  zo  wel  in  de 
Tweeflagtige  als  Mannelyke  of  onvrugtbaare 
Bloempjes  (§) ,  waar  van  de  éerfle  drie  Meel- 
draadjes hebben  en  twee  Stylen  en  ieder  een 
enkeld  Zaad  ,  dat  eenigermaate  naar  Gerst 
zweemt:  weshalve  dit  Kruid  Orzo  falvatico  by 
de  Italiaanen  genoemd  wordt  ,  of  Grano  fal- 
vatico ,  dat  is  Wilde  Gerst  of  Wild  Koorn  , 
by  de  Franfchen  Coquiole  ,  by  de  Duitfchers 
Haazen- Brood  of  Frembdtwalch ,  dat  is  Vreem- 
de Dravik. 

De  volgende  Soorten  zyn  daar  van  opgege- 
ven, co 

OO  -fêgilops  Tritici  folio  fan  at  iEgiiopes ;  in  Hordeo 
siascitur.  Plin.  Hift.  Nat.  XXV.  Cap.  93. 

Ct)  Zie  H.  D.  3.  Stuk,  bladz.  316. 

(Jj-XiEgiiops  Folia  Tritici  habet ,  molliora,  in  fummo  Capfr» 
£e  Semina  bina  vel  terna ,  rubra ,  quibus  Ariftge  velut 
Capiilacese  exeunt.  Libr.  IV.  Cap.  134* 

(§)  Zie  Fig.  2 ,  Plaat  LXXXVII. 

Qq 

II»  Deel.  XIII.  SlUK. 


610 


Veelwyvige 


^rDEEL,     ^  feiten -Oog  met  een  gebaarde  Aaïr  en 

VJI.  "  alle  Kelken  üriebaarclig. 

HoorD- 

$TÜKj^        In  Italië  komt  deeze  aan  de  kanten  der  Ak* 
JEgïhps  herlanden,  in  de  Maanden  Mey  en  Juny,  me- 

ovata. 

Rond-  nigvuldig  voor,  lchryft  Scheüchzer,  en 
Aw$«  Romezjet  menze  dikwilsin  Mey,  tenifiin-* 
fle  een  Span  hoog,  Baühinüs  hadt- 
zë ,  in  Languedok  en  Provence ,  onder  de 
Tarw  en  Gerst,  aan  de  Zandige  zoomen  dei* 
Akkeren,  menigmaal  een  Voet  hoog  gezien  ; 
doch,  in  de  Tuinen  van  Duitfchland  gezaaid, 
bereikte  zy  wel  anderhalf  Voet  hoogte.  De 
Bladen  waren  zag  ter  en  kleiner  dan  die  van 
?t  ander  Koorn  ;  maar  het  Zaad  verfchilde 
we:nig  van  Gerst  ,  dan  dat  het  kleiner  was 
en  wat  bi  eeder,  drie  by  elkander  in  een  Blaas- 
je of  Kafje,  dat  Veele  Baardjes  uitgaf.  Of  het 
kwaad  deed  onder  de  Tarw  of  Gerst,  was  nog 
onzeker. 

11.  (2)  Geiten-  Oog  met  een  gebaarde  Aair  en  aU 
Geilaarr,  S  Kelken  Weebaardig.  Op 

('O  tëgilops  Spica  Ariftata  Calycibus  omnibus  tri-* 
k  ariftatis.  Syfi.  Nat.  XII.  Gen.  1150.  Veg.  XIII.  p.  761. 
Gouan  Monsp.  515.  Ger.  Prov.  108.  iEgilops  Spica  ova-« 
ta  ,  Arftis  breviore.  H.  Ups.  301.  Dalib»  Par.  304* 
jEgilops  R.  Lugd.b.  72.  Dob,  Pempt.  73.  Cam.  Epit, 
928.  f.  2.  Fëftuca  altera  Capit.  duris.  C.  B.  Pin.  10% 
Jheatr.  151.  Gramen  Spicat.  dur.  et  crasf.  Locuftis,  Spr«< 
pa  brevi.  Tournf,  In  ft*  519.  Scheu  chz.  Gram.  n, 

(2)  &gil°jps  Spica  Ariftata ,  Calycibus  omnibus  bi- 

^5 


Grasplanten,         #r  j 

f   Op  't  Eiland  Kandia  moet,  door  den  be-  Vfl 
roemden  Tcürnefort,  dit  waargenomen  Afvuu 
zyn  ,  dat  hy  Kretifch  Gras  noemt  5  met  een  S^0Ï0' 
fchraale  Aair,  die  in  twee  zeer  lange  en  ruuwe 
Baardjes  uitloopt.    Ik  vind  aangemerkt ,  dat 
alle  Kafjes>  uitgenomen  hetlaatfte,  tweetan* 
dig  zyn* 

(3)  Öeïten-Oog  met  een  gehaarde  Aair 9  dê  \\\ 
onderfle  Kelken  tweebaardig.  ^mtnt 

cialis. 

In  de  Zuidelyke  deelen  Van  Europa,  Italië  en  A  V|gS* 
Klein  Afie  ,  in  Lapgnedok  en  Provence,  als 
ook  omftreeks  Parys  ,  is  deeze  Soort  gevon- 
den ,  óre  aldaar  aan  Wegen  ,  op  Akkers  en  in 
dorre  Gronden  groeit.  Men  kanze  derhalve  ook 
zeer  wel  in  de  middeldeelen  van  Duitfchland 
en  de  Nederlanden  aankweeken.    Zy  heeft 
een  overblyvenden  Vezeligen  Wortel ,  en 
fchiet  verfcheide  Halmen,  met  taamelyk  bree- 
de  eenigszins  ruuwe  Bladen ,  en  eene  Aair  van 
ten  raïnfte  drie  puimen  langte.    Dezelve  is 
famengefteld  uit  verfcheide  dikke  Bloemknop- 
pen 

fcrïftatis.  Sp.  Plant.  2.  Gramen  Cret  Spïcl  gracili  9  in  duas 
Ariftas  longisf.  &  asperas  abrunte.  Tournf  Cor.  ig, 

Mgihps  Spica  Ariflata ,  Cal  inferioribus  bi-aris- 
tatis.  77.  Plant*  4«  Mant.  501.  Schreb.  Gram.  T.  10, 
Gouan  Monsp.  515.  Ger.  Prop.  103.  Feil.  altera  ,  Cap. 
duns ,  Spie*  triunciali.  C.  B.  Pin.  10.  Gr.  Spicat.  duv* 
&  crasf.  Locuftis  ,  Spica  löngisnmS.  Tournï.  h*JL  519, 
SchexjchZ-  Gram. 

Qq  2 

ÏL  Deel.  XIII.  Stok. 


6ï2 


Veelwyvige 


Afdeel  pen  met  lange  BaardJes  >  ziS  vertoonende  als 
vil.'   gehoornde  Infekten.    Ieder  Knop  bevat  drie 

jwd-  jBioeropjes ,  als  boven  gemeld,  één  Manne- 
lyk,  de  twee  onderften  beiden  Tweeflagtig  ; 
zo  dat  'er  doorgaans  maar  twee  Zaaden  of 
Koorntjes  aanrypen  in  ieder  Kelk. 

IV-        (4)  Geiten  Oog  met  eene  Elsvormige  Aair$ 
f^arrf/L  die  langer  is  dan  de  Baardjes. 

Rappig. 

In  de  Levant  is  de  Groeiplaats  van  deeze* 
volgens  den  beroemden  Toürnefort,  zegt 

LlNN^US. 

V»  (5)  Geiten  -  Oog  met  eene  Elsvormige  onge*  , 
^Omge-'  haarde  5  gladde,  omgekromde  Aair  en  één* 

kromcL  bloemige  Kelken. 

In  Moerasfen  aan  de  Zeekust  van  Spanje 
en  Italië  is  deeze  waargenomen  3  die  de  Aair 
Draadachtig  ,  naauwlyks  dikker  dan  de  Halm 
en  rond  heeft,  veel  naar  die  van  het  Borftel- 
gras  gelykende  :  de  Kelk  is  tweekleppig  on- 
verdeeld en  de  Bloemklepjes  zyn  daar  mede 
ftrydig. 

(O 

(4)  JEgilops  Spica  Subulata,  Aiiftis  longiore.  $p* 
Ftant*  3. 

(5;  JEgilops  Spica  Subulata  mutiea  laevi  incurva  ,  Ca- 
Jycibus  unifloris.  Sp.  Flant.  5.  Nardus  Spica  Subulatü 
difticha.  R.  Lpigdb.  58.  Gr.  Loliaceum  Spicis  Articulo- 
fis  erectis.  Tournf.  Infi.  Scheuchz.  Gram.  43,  Gr*  Myu- 
ros  ereftum  minimum  Arundinaceum.  Bocc.  Mus»  70, 
T.  59. 


Grasplanten, 


(ó)  Geiten -Oog  met  Draadachtige  ongebaar-  VI. 
de  Aairen  ,  die  getuild  zyn.  Afdeed 

HoOFD-< 

Aan  de  Kust  van  Malabar  groeit  dit  zon*STUI^ 
derlinge  Gras  ,  zo  de  Ridder  aantekent ,  aan  JEgiiops. 
de  Graften  of  Slooten  der  Landen.  Het  heeft 
de  Halmen  eens  Mans  langte  hoog,  regtop- 
ftaande,  glad,  geftreept  en  taay,  met  Kniet* 
jes  en  twee  of  drie  Bladen  ,  van  omtrent  een 
Voet  langte.   Aan  den  top  der  Halm  is  eene 
Tuil  van  Elsvormige  Aairen  ,  omtrent  een 
Vinger  lang ,  veel  naar  die  van  't  voorige  ge- 
Jykende  :  maar  de  Kelk  is  eenkleppig,  door- 
gaans tweebloemig  ;  het  buitenfte  Blommetje 
Mannelyk ,  het  binnenfte  Tweeflagtig.  De 
Bloemklepjes  zyn  korter  dan  de  Kelk  ,  niet 
daar  mede  ftrydig ;  de  Meeldraadjes  ,  drie  in 
getal,  hebben  paarfche  Knopjes:  de  Styl  ip 
tweedeelig,  ruig* 

Manisuris.  Draadgras* 

Dit  Geflagt  heeft  Tweeflagtige  en  Manne^ 
lyke  Bloemen  ,  gelyk  de  voorigen ;  doch  de 
Kelk  is  tweekleppig ,  éénbloemig  ,  met  het 
buitenfee  Klepje  aan  de  zyden  en  tip  uitgerand 
en  het  Blommetje  kleiner  dan  de  Kelk:  drie 
Meeldraadjes  en  een  tweedeeligen  Styl. 

De 

(6J  JEgikps  Spicis  Filiformibus  mufois  corymbofe* 
Mam.  575. 

Qq  3 

IX.  DasL»  XIII.  Stok* 


£r4  V  E  £  L  W  Y  v  I  g  I 


vi.       De  eenigfte  Soort  daar  van  ,  in  Indie  groei- 

AFY1I.L#  JenJe  (T)>  heeft  eeD  zeer  byzondere  gedaan- 
Hoofd-  te.  De  Halmen  zyn  opftygende  of  verfpreid, 
sruIj      gewricht,  glad ,  van  dikte  afs  grof  Garen ,  een 
#a»ifitris Voet  la^g,  naar  den  voet  'lakkig,  van  bo~ 
mSïx-  ven  met  A3irdraagende  Takken  ,  overhoeks, 
.oorig.     JDe  Bladen  Grasachtig,  Scheedig,  uitgebreid, 
fmaller:  de  Bloembladen,  aan  den  voet  van  't 
Steekje ,  zonder  Scheeden ,  opgeregt ,  ingerold , 
Lancetvormig.  De  Aairen ,  elk  op  zig  zelve ,  drie 
of  vier  aan  de  Halm,  één  endelings  de  anderen 
zydelings  geplaatst ,  gedeeld ,  eens  zo  dik  als  de 
Halmen,  Vingerslangte, Schubbig;  aan  de  Rug 
digter  gefchubd,  eenigermaate  gewricht,  mee 
menige  Stippen  als  doorboord,  wegens  de  uitge- 
rande  Schubben;  aan  de  onderzyde  (naar  den. 
Grond  toe) gewricht:  tweevoudig,  rappig  ;  met 
de  Bloempjes  geftreept,rondachtig  uitpuilende. 

De  HeerFousKAÖHL  heeft  in  Arabietwee 
nieuwe  Geflagten  van  Grasplanten  ontdekt, 
hier  volgende. 

S  e  h  i  m  a.  Lidgras. 

Deezen  Geflagtnaam  heeft  hy  ontleend  van 
>t  Arabiff  h  woord  Seehim;  gelyk  men  dit  Gr3S 
te  Hadie  noemde,  alwaar  het  zyne  Groeiplaats 
in  de  Gebergten  hadt.  Ik  noem  het  Lidgras , 
wegens  de  groote  Leden  der  Halmen.  Zyn  Ed. 
bepaalt  het  dus.  (i) 

O)  Manifurïs.  Syft.  Nat.  tfg,  XIII.  Gen.  in^ManU 


Gr  ASPUNTïk,  615 

(1)  Lidgras  met  een  enkelde  Aair\  gepaarde  VI. 
tweebïoemige  Aait tj es;  de  Mannelyke  Bloem  A™EC# 
ongebaard  ,  de  Tweeflagtige  gebaard.  s^k°td* 

\. 

Het  heeft  Draadachtige  Halmen  van  een  Semma, 
half  Elle  lang  ,  eenvoudig,  zelden  Takkig  ,5^'^ 
glad ,  in  Leedjes  verdeeld  van  anderhalve  Span  Afi^ub~ 
langce.    De  Bladen ,  met  gladde  Scheeden  de 
Halm  omvattende  ,  voor  't  overige  plat,  ge- 
flreepc  ,  Liniaal,  rauw,  van  den  voet  ruig. 
Op  *t  end  der  Halm  was  een  Aair  ,  uit  dub* 
belde  Aairtjes  beftaande, het  eene  ongedeeld, 
het  andere  gedeeld ,  ieder  in  een  tweekleppige 
Kelk  twee  Bloempjes  bevattende.    In  het  on- 
gedeelde was  hetbuitenfte  Mannelyk,  het  bin- 
nenfte  Tweeflagtig*,  in  het  gedeelde  waren  zy 
beiden  Mannelyk.    De  Kelk  was  tweekleppig 
en  gebaard.    Hy  geeft  'er  den  Bynaam  a^n  , 
als  naar  dit  Gras,  \  welk  ik  Schub -Aair  ge- 
noemd heb,  veel  gelykende. 

T  h  £  M  £  d  A.  Scheedegras. 

Hier  geeft  hy  ook  dep  Geflagtnaam  naar  't 
Arabïfch  woord  Theetped  aan.  Ik  noem  het, 
pm  reden,  gelyk  men  zo  aanftonds  zal  zien, 

Schee- 

(1)  Seh'tma  Splcl  limplici ;  Spiculis  conjugatis  biflo- 
ifs ;  Fl.  masculo  mutico ,  hermaphrodito  Ariftato.  Ftor. 
Mgijpt.  Amb*  p  178* 


IL  Dee*  XIII.  Sius. 


6x6 


VI.     Scheedegras.    Het  behoort  mede  tot  de  Veel-* 
AVH.EL#  W,yvigen  en  kwam  insgelyks  by  Hadie  voor. 
Hoofd-     Eenvoudig  noemt  hy  dit  Gras  Driemannig{\)s 
j      dat  echter  tot  weinig  onderfcheiding  dient,  en 
jhemeda  befchryft  het  dus.    Uit  een  Scheede  komt  als 

triandra.  "  .    m  , 

Drieman-  een  Hoofdje  voort  van  Aairtjes,  wier  buiten- 
™&  ften  gekranst  en  Mannelyk  *zyn;  de  Kelk  een- 
kleppig  ,  eenbloemig ,  het  Blommetje  twee- 
kleppig ;  zonder  Styïen  of  Baardjes.  Uit  het 
midden  van  het  Hoofdje  ryst  een  kort  Steel- 
tje, waar  op  drie  Aairtjes,  twee  Mannelyke 
gefteeld  ,  een  Tweekleppig  ongefceeid.  De 
Takken  en  Hoofdjes  zyn  voor  de  uitbreiding 
in  breede  platte  Scheeden  verholen  geweest. 
Men  mogt  de  Vrugtmaaking  van  dit  Gras  meC 

regt  verwonderlyk  noemen. 

(i)  Themeda  triandrat  Flor.  /Egypt.  Ar.  p.  178. 

1 

Het  volgende  Stuk ,  zynde  het  laatfte  van 
de  befchryving  der  Plantgewasfen ,  fzal  de 
Varens,  Wieren,  Mossen,  Padde- 
stoelen, en  dus  alle  tot  de  Cryptogamia 
feehoorende,  behelzen 


BLAD* 


v 


<?LADWYZER 


DER 


GRASPLANTEN. 


AA. 
kker  -  Windhalm.  213 
Amelands  -  Gras,  291 
Amourettes.  265 , 267 


Anjelierbladig  Gras. 
B. 

Baakbioem. 
Baard -Gerst. 
Baard -Gras. 
Eagge  -  Gras. 
Bafterd-Galigaan 
Bafterd-  Gerst» 
Beemdgras, 
13eevend  Gras, 
Berg -Gras. 
Berg-Phasnix. 
Berg*  Riet. 
Bies 

Biesgras.  • 
Biezen  •  Riet. 
BUcken.  . 
Bloedgras. 

van  Barbarie. 

Bloembies. 
Bloembies  -  Gras. 
Bobarts -Gras. 
Bont  Riet. 
Borfteigras. 
Bofch-Cypergras. 
Bofch  •  Gras. 
Bofchluizen.  ; 
Brandkoorn. 
Breedblad. 

MxqoA*  (Soorten  yan) 


54i 

55* 
405 
564 
268 
537 
411 

243 
262 

233 
257 
241,307 
84 
4* 
241 
440 
179 
572 
454 
469 
135 
158 
128 

54<5 
468 
192 

A23 
598 


4ji  J 


Cyperbies. 
Cypergras. 
Cyper- Wortel. 

D. 

Degenkruid. 
Dek -Riet. 
Doddegras.  ♦ 
Dolyk.  : 
Doorngras. 
Draadgras.  . 
Dravik. 

Driebaard.  . 
Driepuntgras. 
Duinhelm.  ; 
Dtütfche  Ryft. 
Duivelskoppen. 

É> 

Eendebeks-Tarw*. 
Kenkoorn.  • 
Egelknop. 

F. 

Fluweelgras. 

G. 

Galigaan.  • 
Gaügaan  -  Gras. 
Gangitifche  Nardus. 
Gebaarde  Evene. 
Geelbioem.  . 
Geerst. 

Geerst.  (Itaiiaanfche) 
Geerstgras.  179, 

(groot) 
Geiten  l  Oog, 
Rr 


5*4 

59 
63 

4* 

SöS 
193 
377 
5<5i 
6t3 
289 
372 
48r 

370 
405 

487 

43tf 
440 

49  ï 

358 

ui 

52* 
131 
351 
33 
187 
587 

20(5 

223 
608 

Ge- 


BLADWYZE1 


Gepluimd  Gras.  592 

Gerst.           •  400 

(wilde)        >  609 

Gerst-  Gras,          -  4*o 

Geftemd  Gras.  284 

Goud -Haver.  .  354 
Graanen.               4*7>  4a9 

Gras- Wortels»  446 
H. 

Haalrbiezen.  ~.  103 
Haairgras.              384»  41 4 

Haanepoou  i  ^75 

Haanepoot  Panikgras.  1 79 

Haazenbrood..  6o9 

Haazeftaart.         -  358 

Haver.  .  338  . 
Havergras.             237  , 349  I 

Heefter  -  Koorn.      .  39s  j 

Hfclm.            .  370 

Helmdraad*          •  529  I 

Hemelsdaauw.     ;  119  \ 

Hemel  -  Gerst.          ,  4°2 

Hengel -Riet.  362 

Hirsgras.          .  210 

Hoenderpoot.  580 

Hollandfch  Gras.  228 
Hondsgras.  273,442 

(Klein)  221 

Hondsftaartgras.  275 1 

Honigdaauw.  425 

Hoofdjes -Gras.  54 
J# 

Jobs  Trapen.  5 10 
ïoiügdraagend  Beemdgras.  245 
J  K. 

Kamgras.  275 

Kanary-Gras.  150 

Kanker  in  de  Gerst,  409 

Kant -Halm.        .  450 

Katoen  -  Biezen.  125 

Katoenbloem.  12Ó 

Katteftaart  -  Gras.  194 

Kemels -Hooy.  573 
Jüander  of  Koorntorretje.  430 


Kleefgras.  ;  602 
Klis -Riet.  491 
Koeijengras.  ;  285 
Kolben.  .  486* 
Konftige  Landbouw.  421 
Koorn.  Froment  417 
(Wild)  609 
Koorngras.  ;  384 

Koornkwaalen.  428 , 430 
Krop-Aair»  271 
Kruipkoorn.  „  442. 
Kruisgras.  .  283 

Kweekgras.  .  442 

Kwispel -Biezen.  1*5 
Kwispel  -  Gerst.  414 
Kwispelgras.         ;  327 
L. 

Lid -Gras.  442,614 
Lidkoorn.  507 
Lieve  Vrouwe  Gras.  594 
Traanen.  512 
Lifchdodde.  435 
Lolyk.  .  380 

Loofhutten  -  Gras.  1  %6 

M. 

Manna  -  Gras.  1 79, 300 
Matten -Biezen,  .  93 
Matte-  Vlafch.  126 
Mays  of  Maiz*  ;  494 
Moeder -Koorn.  398 
Moeras -Gras.  527 
Molm  of  Zwart  in  'tKoorn.424 
Mofes  Traanen.  512 
Muizen -Koorn,  412,434,351 
Muizenftaart  -  Gras.  197 
Muur- Gerst.  411,584 
Muurgras.  .  307,317 
N. 

Naakte  Haver»  348 
Narren  -  Kolben.  486 
Neger -Koorn.  586 
Nootgras.  133 
P. 

Paardegras.  J7£584,f$9J 
PaaiJ* 


B  L  A  D  W  Y  Z  E  lij 


Paarlgras. 

Pad  de  Gras* 

Panik-Koorn. 

Papier  -  Riet. 

Peen  Gras.  ; 

St.  Pieters  Koorn. 
Pleiftergras. 
Pluimgras 
Pluimkoorn. 
Pluim -Rietgras. 
Poolfche  Tarw. 
Priemgras. 
Pyl-Riet. 


237 
464 
168 

79 
442 
440 
176 

243 
40; 
368 

437 
129 
5<*2 

174 

487 
163 


34 

sa8>  491 
39ï 


jRaavepoot. 
Raboorden 
Raspgras. 

Ray-Gras  ofRye-Gras^o^S 
Reukgras* 
Riet. 
Rietgras. 
Rog. 

Rogge- Gras.  378 

Rohr-Kolben.  486 

Roode  Gerst*  403 

Rookgras.  254 

Ryst/  .  472 

S, 

Scheedegras.  615 

Scherpe  Biezen.  455 

Schub- Aair.        .  600 

Schwaden  -  Gras.  300 

Sefamum*  508 

Sesleria.  I  2^9 

Snydendof?f?y-Oras.  565^ 

Spaan fche  Taiw.  493 

Spaa-  fch  Riet.  S^a 

Sparmm  of  Esparto.  331 

SpelJbiezen,  91 
Spelde  of  Naaide  -  Gras.  192 

Spette.  .  43B 

Soekgras»  •  513 

Spike- Nar d.  577 

fipitsgras.  %  268 


Spoor  in  de  Rogge, 
Spreit- Weitzen. 
Stekelgras,  . 
Strand -Cyperus* 
Struisgras.  # 
Suiker -Riet* 

T. 

Tarw.  i 
Tarw -Gras. 
Timothy-Gras* 
Tirfa  der  Kofakken. 
Touwgras.  # 
Traangras.  « 
Trechtergras. 
Trilgras* 

(Klein) 
Turkfch  Koorn. 

V. 

Varen  •  Gras.  ö 
Veld -Haver.  , 
Veldvlafch. 
Verwy t  -  Gras. 
Vingerpluim. 
Vlok  -  Biezen. 
V  lotbiezen.  ; 
Vlotgras.  ; 

(Wit) 
Vosfeftaart. 

W. 

Water  - Cyperas, 
Water  -  Doddegras. 
Water  -Galigaanen. 
Water -Lint. 
Water -Riet. 
Water -  Rietgras. 
Weid  -  Ha  ver. 
Weid -Riet.  ; 
Wette  of  Weit. 
Weitzen-Gras* 
Wilde  Haver. 
Wild  Koorn. 
WindbolIetL 
Wit  Biesgras. 
Witbloomig  Gras» 
Rr  2 


39« 
435 
3* 
236 
212 

P  139 

414 
441 

I9S 
375 
554 
5ïo 
137 

2(12 
25**263 

494 

267 

339 

I2S 

•  334. 
275 
125' 

§® 
299 
203 
299 

«s 

200 

544 
49 1 

364 

35$ 
368 

417 

324 
340 
547 
337 
58 
468 
Wolf 


BLADWYZER* 


Wolf  of  Koornworm>  430 

Wolgras.    *  123 

Wonder -Gerst.  435 

Wonder -Gras»  5  190 

Wonder  -  Tarw.  434 

y. 

Ydele  Haver»  3r4 

Yzer-  Biezen.  457 
Z. 

Zaadgras,  i  aio 

Zaay-Riet,  36* 
Zand-  of  Zee -Haver.  385 

Zand  -  Riet.  369 

Zee-Biesgras.  460 

Zee -Biezen.  S  49 


Zee-Dravik.  44.1 
Zee  -  Gras.  482 
Zee  -  Havergras;  ;  269 
Zee  -  Hondsgras.  603 
Zegghe  of  Water-Rietgras.  542 


Zemelen. 
Zilver  -  Haairgras. 
Zomer  -  Gerst» 
Zonne-Geerst. 
Zorgh-Tarw. 
Zorghzaad.  ; 
Zoutgras. 
Zwenkgras. 
Zyde- Biezen. 


432 
237 
404 
512. 
5&7 
583 
481 
30? 
125 


De  PLAATEN  zyn  dus  ingevoegd* 
Plaat  LXXXVII.  tegenover  Bladz.  21 

:  ,  .  Lxxxvni.  — ' 67 

♦  .  .  LXXXIX.        —  145 

.  .  .  XC.  —   183 

.  .  .  XCI.  — -  229 

.  .  .  XCII.  333 

.  .  .  XCIII.   —  463 

v 

R  E- 


REGISTER 


DER 


G  ES  LAGT  EN; 


JEgHops. 
Agrostis. 
Aira.  ♦ 
Alopecurus. 
Andropogon, 
Anthoxantfiam* 
Apluda. 
Arijlida* 
Arundo. 
Avena. 

B. 

Bobartia. 
Briza.    ,  » 
Bromus. 


Carex. 
Cenchrus. 
Cinna. 
Coix. 

Cornucöpice. 
Cynofurus. 
Cyperus. 

Dattylis. 

Elymus. 
Eriocaiihn. 
Rriophorum. 


E* 
F»  ' 


9 

608 

Bolctis* 

• 

Hordeum* 

228 

1. 

199 

Ifchtemum, 

• 

564 

*• 

33 

Juncus* 

m 

593 

372 

Lagiirus. 

» 

361 

Lolium. 

338 

Lygeum. 

» 

135 

n  ff  ~ .~  •  r  * 

Manifurts* 

262 

3°5 

Milium» 

/V.* 

5i4 

Nardus» 

602 

510 

Oryza. 

137 

275 

Panicum. 

♦ 

59 

Paspalum. 
Phalaris. 

271 

Pharus. 

♦ 

Phleum. 

384 

Poa. 

^Reftio. 

123 

l  Saccharun} 
1  Rr3 

« 

588 
40a 

<Soa 

454 

35« 
377 
133 

237 
ao<S 

5i3 
47a 

168 
163 
150 
552 
193 
243 

554 

139 


REGISTER, 


Sc^euchzeria, 
Schcenus.. 
Scirpus. 
Secale. 
Sehima. 
Sparganium. 
Spinifex* 
Stipa* 


Themeda* 
Triglochin. 


T. 


478 
43 
«4 
391 
6i4 
491 
561 
327 

615 
481 


Tripfacum* 

Triticum. 

Typha. 

Uniola. 

Xyris* 

Zea. 
Zizania* 


5<?I 

414 

• 

17 

xuo 

41 

z. 

♦ 

493 

g 

547 

BYVOEGZEL. 

By  den  loffelyketi  Oeóonomifchen  Tak  onzer  Hollandfche  Maat- 
fchappye  te  Haarlem ,  ïn  den  voorleeden  Jaare  1781 ,  de  Züue* 
ren  Medaille  en  8  Dukaaten  uitgeloofd  zynde ,  aan  den  genen 
die  Middelen  aan  de  hand  zou  geeven ,  om  de  Bouwlanden  te  zm~ 
veren  van  bet' zogenaamde  Vogel  gras;  heb  ik  my,  hetzelve  iri 
onze  Provincie  niet  kennende,  en  by  naame  nergens  aangete- 
kend vindende ,  noch  by  inlandfche ,  noch  by  uitlandfche  Kruid- 
befchryvers  5  daar  over  geïnformeerd  by  den  beroemden  Hoog- 
leeraar,  den  Heer  D.  de  Gorter,  thans  ;te  Zutphen  in  Gelder* 
iand  woonende  ;  die  de  goedheid  hadt ,  my  ,  na  onderzoek  dien- 
aangaande ,  te  berigten :  dat  de  naam  aldaar  by  't  Gemeen  zeer 
wel  bekend  is ,  als  zynde  het  een  groot  Onkruid ,  voornaatnelyk 
onder  de  Boekweit ,  geeyende  wit  Zaad.  Sommigen  ,  zegt  zyn  Ëd,  , 
noemen  het  ook  Vogelzaad ,  anderen  Vogelvoet.  Onder  deezen  laat- 
ften  naam  is  een  Gewas  bekend,  doch  dat  behoort  niet  tot  de 
Gras  -  Soorten.  Voorts  verneem  ik,  dat  het  Vogelgras  omftreeks 
Doorn  en  Driebergen,  en  elders  in  ?t  Sticht  van  Utrecht,  ook 
veel  in  't  Koorn  groeit ,  zynde  een  lang  opfchietend  Gras  #  met 
den  Top  wel  w at  naar  dien  van  Riet  gclykendo;  zo  zwaar ,  dat 
het  Koorn,  w&ar  om  heen  het  Gewas  zlg  fïingert,  daar  door 
naar  beneden  getrokken  wordt-  Deezen  Zomer  zal  wel  door  ge- 
dagten  Hoogleeraar  onderzogt  worden ,  welke  §oort  van  Plant 
dit  zy.  Ik  heb  inmiddels ,  om  dat  men  het  in  dit  Stuk  niet  te 
vergeef  zou  zoeken,  zulte  hier  ha  dienfte  van  't  Algemeen 
\vHIeu  aantekenen, 


f 


/ 


/ 


/