IV'.:
K
Digitized by the Internet Afchive
in 2014
https://archive.org/defails/natuurlykehistor31linn
NATUURLYKE HISTORIE
O F
UITVOERIGE BESCHRTFING
DER
DIEREN, PLANTEN
E N
MINERAALEN,
Volgens het Samenstel van den Heer
Jt J 3V SY* SE °Ü qA
Met naauwkeurige Afbeeldingen.
TWEEDE DEELS, DERTIENDE STUK.
De GRASPLANTEN.
Te AMSTERDAM,
Dy de Erven van F. H O UT TUT N.
MDCCLX X X I I.
INHOUD van dit StÜIt
ZESDE AFDEEL ING,
De GRASPLANTER
I. HooFDST.ItëEigenfchappen der Gras-
plakten in H algemeen. Onderfchei-
ding derzelven van de andere Kruiden*
Befchryving van 5t Gewas en de deelen
der Vrugtraaaking* Algemeene en by*
zondert nattigheden* Verdeeling en
Rangfchikking door voornaams Kruid-
kundigen* > • Bladz» |
li.HoovD$Y.Èefchryving der Een- enTwËE*
mAwNIge Grasplanten, van ieder van
welken maar één Geflagt was gevonden. < ■ sa
ÏIL Hocfdst. Befchryving der Drieman*
wigé Grasplanten, hoedanigen de
meejlen zyn , tot welken ook verfcheide
Soorten van Biezen > Riet en alkrley
Graanen of Koorn behooren* m^ifkm 4!
* % IV, HooFfi*
IV. Hoofdst. Befchryving der Zesman*
nige Grasplanten , tot welken de
Ryst, de Bloembiezen, en eenigean-
deren moeten fhuis gebragt worden. Bladz.454
V. Hoofdst. Befchryving der Eenhuizi-
geGrasplanten, tot welken deLifch-
dodden , Mays of Spaanfche Tar w ,
en verfcheide anderen behooren* ■ . - ^26
VI. Hoofdst. Befchryving der Twee-
iïüizige Grasplanten, tot welken
maar één Gejlagt betrokken wordt ,
Touwgras genaamd. , » 553
VIL Hoofdst. Befchryving der Veelwy»
vige Grasplanten, tot welken het
Zorghzaad , Baardgras, Kleefgras en
verfcheide anderen t meest Uitheemfche,
%yn t'huis gebragt. ♦ ^ 5ÖÖ
AAN.
AANWYZING der! PLAATEN;
en der Bladzyden,
alwaar de Figuuren aangehaald ofbefchreeveh worden
Pla at.LXXXVII. Af beelding van de Bloem-
en Vrugtmaaking der Grasplan-
ten ( tegenover Bladz*af
Plaat LXXXVIII. Afbeelding van Drie-
jviannige Grasplanten, — — * - "
Fig« i. Javaanfch Cypergras. Cyperus Java*
nicus. • • . 68'
2. Cevlonfche Haairbiea. Scirpus U-
pillaris. • I03» .
— 3. Javaanfche Kop -Bies* Scirpus Ce* \
phalotes. • M.iaa*
Plaat LXXXIX. Afbeelding van Drie-
manniue Grasplanten, - *' .m^*4*
ffigé ï. Japanfch Suiker. Riet. Saccharum
Japonicum* • bik 14^*
ö iien Aairtje vaa der Pluim vergroot.
* — 2. Verdeeld Raspgras van Java. Paspa*
lum disfetbum. m bi* Itf4»
" 3. Ingedrukt dito, van Japan, Paspa-
lum Scrobiculatwm- * hl. 165I
— 4. Tweezydig dito, van Japan, Paspa-
lum diftkhum* . W. 167*;
Plaat XC. Afbeelding van Driemanni-
ge Grasplanten. ■ — — 1 83
Kg. 1. Ceylonfch Panik-Koorn. Panicum
compojitum, • bh 183»
— 2* Javaanfch Doddegras. Phleum In-
dicum* . » ■ W. 198.
— 3t Javaanfch Vosfeftaart. Alopecurus
êgrefth. # ; £/. 201.
3 I . tór ij
Fis 4» Bengaalfch dito. Alopecurus Ben*
galenfis. , bL 2C&
mmm, 5, Java^ofch Struisgras. Agrojlis Ja-
vanka. # bL 225.
a Een Stempel daar van vergroot*
Plaat XCI. Afbeelding van Driemanni-
ge Grasplanten. tegenover Bladz. 22$
Wi'Q. ii Japanfch Rietgras, Aira Arundina-
cea. • • hl. 229»
— 2. Javaanfch Beemdgras* Poa Arno."
bilis. . bh 250.
* — 3» Japan fch Vi'ngerpluim. Cynofurus In-
dicus, 4 W. 284»
— — 4. Jipanfch Zwenkgras. Bromus Japo.
nicus. i
Plaat XCII. Afbeelding van Drieman-
nige Grasplanten. — ~— . — 333
fig. r. Berispend Kwispelgras van Japan,
Süpcc arguens, . bh 334,
0. net lang gebaarde Zaad vergroot.
~ 2 Ceylonfch Doorngras» Spinifex
Squarrefus. ♦ fc/. 563*
Plaat XCÏII Afbeelding van Zesman-
nige* enz. . — — — -«—4^3
i> Ceylonfche Bloembies» Juncïis Zei-
lanicus* • hl, 463.
2. Japanfche Cyperbies. Carex Lima-
fa . W. 534.
: 3. Kaapfch Raardgras: Andropogon Ca*
penfe. . hl. 5 79.
4. Ceylonfch Schub *Aair. Ifchcsmum
Ariftamm* ♦ g bh 60L
REGNUM VEGETABILE
Het RYK der PLANTEN.
ZESDE AFDEELING.
G R A M I N A*
GRASPLANTEN.
B lv
BES CHRY VING
DER
PLANTEN.
ZESDE APDEELING.
De GRASPLANTER
I. HOOFDSTUK.
De Eigeofchappen der Grasplanten in't
algemeen. Onderfcheiding derzelven van de
andere Kruiden. Befchryving van V Gewas en
de deelen der Vrugtmaaking. Algemeene en
hyzondere nuttigheden. Verdeeling en Rang-
fchikking door voornaame Kruidkundigen.
j^é^^gg, e Grasplanten munten wel niet Nuttig-»
¥ jx £ in fïerlykheid uit,gelyk de Bolpïan-
jé 3 ten , hoewel haar Groen het Oogten%
WüP^hP ongemeen behaagt ; maar zy heb-
ben ongelyk grooter nuttigheden. Zy zyn het,
die Onderhoud verfchaffen aan Menfcheu en
Beeften ; ten minden in de befchaafde dee-
len des Aardbodems. Veele Volken ia 't Noor-
A den
ft Deel, XIII. Stuk,
2 De Eigenschappen
.VI- den en Ooften; veele Natiën van Wilden in
.Afdeel»
I. " Afrika en Amerika , lecven wel byna alleen
sÏÏk!ID" van Dierlyk Voedzel, van Vleefch en Spek
der Walvisfchen , van den Melk der Runde-
ren; van 't gene de Zee oplevert en wilde
Boschdieren; maar de meeften zaaijen Koorn,
en buitendien ftrekt het Gras tot Voedzel van
veele Dieren , die zy verflinden. De Land-
ftreeken , daar Gras ontbreekt , zyn veelal
woest en onvrugtbaar : want , door een by-
zondere goedgunftigheid van den Schepper,
groeit anders het Gras van zelve overal , en
zelfs , op fommige plaatfen , Koorn of eetbaar
Graan in 't wilde.
Sterke Deeze Planten hebben bovendien hoedanig-
vSS^Sfr heden , welken haar tot de gezegde einden
nog dienftiger maaken. Hoe veele anderen
worden door onzagte behandeling , kneuzen
en fcheuren , benadeeld , ja tot fterven ge-
bragt : terwyl het Gras zig aan 't vertreeden
met de Voeten weinig kreunt, en niet alleen
'tgeduurig affcheeren door het Vee, en 't af-
maaijen verdraagt , maar zelfs daar door zyne
Wortels langs hoe meer uitbreidt, en zig dus
in de Grond vermenigvuldigt. Met verwon-
dering ziet men ook hetzelve na den allerfterk-
ften Winter - Vorst , zo dra de Voorjaars warm-
te meteen milden Regen den fchootdes Aard-
ryks opent , de verdorde Bladen verwisfelen
met een jeugdig Groen, geevende de Grond-
vlakte der Velden een geheel ander aanzien.
* ' Het
der Grasplanten. 3
Het Vee fchynt in de Zomer, als door eene VI.
byzondere onderrigting van den Schepper 5 de Av^^
bloeijende Halmen te myden ; op dat die haar H°°*o-
Zaad volmaaken mogen , ter grootere verme-
nigvuldiging. Op plaatfen , daar de Zomer
kort is, komen Gras- Soorten voor, in wier
Aairen het Zaad , eer het ?er uitgevallen is 3
reeds kiemt ; waar door het in ftaat gefield
wordt, zo dra het op de Aarde valt, Wortel
te fchieten , en dus een fpoediger Groey er-
langt.
Ook blykt de Voorzienigheid van den Schep- Verfcliii«
per ten duidelykfte , in de zo menigvuldige soorten
verfcheiden heden van Gras , als de oppervlak- Q^leióe
te des Aardryks bekleeden. Het Gras der plaats.
Bergen verfchilt van dat der Valeijen niet min-
der, dan dat der drooge van dat der Waterige,
Moerasfige Landen. Anders zou men zien 9
dat , gelyk met het Geboomte en andere Krui-
den, het zelfde Gewas, op eene onbekwaa-
me plaats gebragt, kwynde, verdorde of\j£r-
rotte en verging. Geheel andere Grasplan-
ten groeijen op vette Kleylanden , dan op Hei*
jen en Zandgronden ; geheel anderen binnenst
lands dan aan de Zeekust; geheel anderen op
onze Velden en Beemden , dan in de W oes~
tenyën , zo van Europa als van de Indien. Al-
daar is het niettemin van geen minder dienst,
in de verftuiving te beletten van de losfe Gron«
den; gelyk de Helm en Zandhaver op onze
Duinen. Verfcheide Soorten van Grasplanten
A 2 fchy*
IJ, Dek*. XIII. Stük,
4 De Eigenschappen
VI. fchynen behulpzaam te zyn geweest tot de fa*
Atoeel. niengroeijing der bovenkorst van het Veen.
Hoofd- Het Riet* Lifch , Biezen, en dergelyke Wa*
STUK% terplanten , dienen tot befchutting van de
boorden der Rivieren , Meiren , Graften en
Slooten , die anders geduurig wegfpoelen zou»
den. De Boekweit verkiest hooge Landsdou-
wen , terwyl de Ryst in Moerasfen en in 't
Water geteeld wordt. Men verhaalt, dat in
de Rivieren der middelde deelen van Noord-
Amerika , door de Wilden , zeker Koorn of
Graan van Gras- of Rietplanten wordt inge-
zameld,
De Gras- ^at ^ ^et Gras, en de Planten van dergely-
planten ke groeijing , tot een bvzondere Afdeeling
zyn door , ö , , , , i ,11
verfchei- gebragt heb , wordt door het voorbeeld van
gezond veele Autheuren gebillykt. Lobel begon,
<krd > nu meer dan twee Eeuwen geleeden , zyn
Kruidboek met de befchryving van allerley
Gras. Van Caspar Bauhinüs, die in
't voorst van de Zeventiende Eeuw ftierf ,
heeft men een geheel Boek over de Grasplan-
ten en het Koorn , waar by echter verfcheide
anderen , in gedaante overeenkomende , ge-
voegd zyn (*). De vermaarde Rüdbeck ,
een Sweedfch Kruidkenner, die een grooc
Werk
ft) C. Bauhtni Theatrum Botamcum. Bafil. 1658, Fo-
lio: editum operfc et fludio Filii ejusdem , J. Casp. Bau-
hint.
ft) Ol. Rüdb. Campi Éfyfiu Tom. L Uplal. 1703*
Folio.
dik Grasplanten. 5
Werk over de Planten, waar in hy alle de Vh
Afbeeldingen derzelven meende te brengen 3 AlDjf L*
ondernam, heeft het eerfte Deel, daar van, Hooid-
STUKt
voor de Grasplanten gefchikt gehad (f). Dit
js uitgekomen , doch door een ongelukkigen
Brand te Upfal , in 't jaar 1702, zyn alle de
Exemplaaren daar van , op twee naa , zo men
verzekert, verlooren gegaan. Weinig laater
gaf de vermaarde Ray een afzonderlyk Stel-
sel van de Gras- en Biesachtige Kruiden aan
*t licht, en Scheüchzer fchreef een ge-
geheel Werk over de Grasplanten (|), dat op
byna dergelyken Leest gefchoeid is. Mokti
en Michelius, twee Italiaanfche Kruidkun-
digen , hebben in deeze Eeuw ook Stelzels van
Verdeeling dier Kruiden opgegeven en ande-
ren, gelyk Schreber en Rotthböll,
verwaardigden ze met eene byzondere be-
fchryving. Wylen de vermaarde Leidfe Hoog-
leeraar van Royen maakte , in zyne op-
gave der Gewasfen van den HoIIandfen Aka-
demie-Tuin , zelfs een byzonder Klasfe daar
van (§).
Andere Autheuren hebben ,op het voorbeeld Boor
der Ouden, gelyk vanDoooNéus, enz. de 3^ de
Gras- a^erea
gemengd *
CU I- Scheuchzeri Agrostographia , f. Eiftoria Gra-
ndnum. Tig. 171 9, Quarto. Item cum Additam. Haixe-
ri. Ibid. 1775. Quarto.
(§) Flor. Leid. Prodromus. Leid. 1740. O&avo. Cl'Ast
311, Gramina.
A 3
II. Deel, XIII. Stük,
6 De Eigenschappen
VI. Grasplanten onder de anderen gemengd. Toür-
AlDlEL' nefort befchreef dezelven onder die Planten ,
stok?0" weIke Bloemen hebbe" zonder Bloemblaad-
jes (*). De groote Haller, die eerst dee-
zen Autheur in dat opzigt gevolgd was(f),
heeft naderhand ook een byzondere Klasfe ge-
maakt van de Grasplanten (|). By de mees-
ten, die Afbeeldingen van uitheemfche Krui-
den en Gewasfen, of ook van alle die 'er be-
leend waren , leveren , zynze onder de overi-
gen geplaatst. Rumphiüs befchryft , in zyn
Ambonfch Kruidboek \ alle de Wilde Kruiden
door malkander. Onze Linn^üs zelf, heeft-
ze in byzondere Klasfen verdeeld , naar dat de
manier van Vrugtmaaking zulks vereifchte.
Volgens Volgens de Natuurlyke Methode evenwel,
^uriyke niaaken de Grasplanten eene byzondere Af-
Methode deeling uit, gelyk onze Ridder zelf erkend
fdieiden. heeft (§). De Lyst, door zyn Ed. opgegeven,
van alle de tot de Gramina behoorende Krui-
den 5 in vierendertig Geflagten verdeeld, be-
vestigt zulks Ook komen, ten dien op-
zigte, in aanmerking , de Grondflagen der Gras*
hefchryving, die onder de Voorzitting van L n-
n^üs, in den jaare 1767, te Upfal zyn aan 't
licht gekomen ; in welken de verfchillendheden
der
Herbae & Snffrutices, Flore apetalo feu Stamineo.
Clasf. XV. ïnffliU Rei Herbaria.
ff) Enumer. Stirp. Helvet. Gott. 1742. Folio.
Hift. Stirp. hidig. Helvet. Bern. 1768,' Tom. II. p,
362, Clasf. XII. Gramineje.
der Grasplanten.
der Grasplanten van andere Kruiden omftandig ^ VT.
worden aangetoond (f), ^
Wy zullen dan dit onderfcheid befchouwen, j^*13"'
en ten dien opzigte acht geevenop de byzon- tortels,
deredeelen van 't Gewas, beginnende met de
Wortels, die by dezelven, in 't algemeen, Ve-
zelig zyn, zig van den Stoel af meerenmeer*
tot in de uiterfte fynheid, verdeelende. In de
meeften daalen zy tot eenige diepte in het Aard^
ryk; in fommigen fpreiden zy zig digt onder
de Oppervlakte uit. Eenigen deezer Planten
geeven zydelingfe Scheuten , die onder den
Grond ver voortloopen ; gelyk in het zoge-
naamde Honds- of Kweekgras t'over blykbaar
is , welks Wortelen altemaal als uit Leedjes
beftaan. Eenige weinige Grasplanten hebben
den Stoel of het onderfte van de Halm, dik,
Vleezig en dus eenigermaate Bolachtig , en de
jonge Scheuten zyn van dergelyke gedaante ;
't welk onder anderen in een Soort van Gerst
plaats heeft.
De Stengel of Bloemfleel , in de Grasplanten Ha!m?
Halm genaamd , is doorgaans glad , rond en
van binnen Pypachtig hol, met Geledingen ;
de Knietjes ftyver en digt, en de onderfte Le-
den
C§j Zie het I. Stuk van dit II. Deel der Nat, Hi-
JForre, bladz. 180.
CO Philofoph. Bot. §. 77. p. 28.
ft) Fundam. Agrostographise , per Henr, Gahn.
Jimoen. Acad. Vol. VIL Holm. 1769 , p. 160,
A 4
ÏL Deel, XIII. Swk,
t De Eigenschappen
VI- den langst zvnde. In de meeflen is dezelve
Afdeel»»
I. opflaande , in veelen als geknakt of hoekig
^K°rD geboogen en fcheef, in eenigea neerleggende
of langs den Grond kruipende. Veele Euro-
pifche hebben geheel enkelde , veele Indi-
fche hebben Takkige Halmen. Moogiyk komt
zulks van den grooteren trap van Warmte, die
de Scheuten der Takjes in de Oxels der Bla-
den doet uiifchieten in de heete Landen. Im-
mers aldaar vindt men ook Heefterige , ja
Boomachtige Gras- of Rietplanten en 't Gewas^
is doorgaans fteviger dan in ons Wereldsdeel,
alwaar hetzelve jaarlyks verdort en verdwynt.
Bladen. De meefte Grasplanten hebben een voudige,on-
verdeelde , la ngwerpige , fmalle , Degenvormige
fpitfe Bladen , gemeenlyk ongefteeld. Een
Scheedje , dat het Knietje van de Halm om*
laag omvat, breidt zig in zodanig een Blad
uit , dat een fcherpen hoek maakt met de
Halm , en ruuw is aan den rand. De boven-
fte zyde is doorgaans donkerer groen, dan de
onderfte; uitgenomen in de genen die driekan-
tige rolronde of borftelige Bladen hebben. Ge-
meenlyk zyn de Grasbladen buigzaam en flap ;
doch by eenigen ftyf, zelfs met ftekelige pun-
ten , gelyk in het Duingras en Biezen. Ook
zyn zy in veelen glad , in fommigen Wollig ,
in eenige weinigen ruuw van Oppervlakte,
Stoppeltjes, aan 't begin der Bladen, hebben zy
niet, en Doorens , Blikjes of Klieren, komen
in geene, dan enkelde Indifche Soorten voor.
Het
der Grasplanten. 9
Het bovenfle end vaia de Halm is de Bloem- vl
fteel, die de Aair* draagt. Deeze moet men Af^EEï«
aanmerken als een Samengeftelde Bloem, de- Hoon*
STUK
wy 1 zy uit veele Blommetjes , die boven elkander ^:
aan eene middelrib of Graat f gehecht zyn , * SpiU
beflaat. In dit opzigt gelykt dezelve naar de * u
Tros van Hyacinthen en dergelyke Bloem-
planten. Somtyds groeijen twee of meer Aai-
ren op ééne Halm. De enkelde Aair is van
figuur Klootrond , Eyrond en Cylindrifch of
ook Kegelrond: zy zit aan ééne of aan twee
zyden , of omringt den Bloemfteel. Somtyds
is zy geheel als in eene Bladfcheede gedookea
of daar mede omwonden. Naar deeze hoeda-
nigheid krygt de Plant haare benaamingen.
Sommige Grasplanten hebben , in de plaats Pluim,
van Aair , eene Pluim f ; dat is , de Bloemen/*
zitten niet digt aan malkander , maar los en
Takswyze verfpreid, op byzondere Steeltjes,
Het voornaamfte en beste Gras onzer Weid-
landen geeft daar van voorbeelden ; weshalve
men hetzelve ook Pluimgras noemt. In 'tal-
gemeen onderfcheidt zig de Pluim daar door3
dat de Bloemen ieder een Steeltje hebben.
Somtyds hangt de Pluim over ééne zyde: in
eenigen is zy zeer yl, in anderen digter. Men
vindt Soorten , daar de Steeltjes neerhangen
en ftomphoekig afgaan van den Steel. By wy«
,len beftaat de Pluim uit verfcheide byzondere
Aairtjes , en by fommigen is zy ook in eene
Bladfcheede als verholen.
A 5 Eeni*
IL Dawu XHL &ru*
ïo De ElCENSCHAPPlN
VI. Eenige Autheuren hebben zig , met Tourne-
Aïdeel. F0RT ? verbeeld, dat het Gras geene Bloem-
Hootd- blaadjes had, en hielden al het gene, buiten
S Bloem- een StamPer en Meeldraadjes, zig in deszelfs
kelk. Bloemen openbaart , voor Kelk. Die deelen,
welke dezelven bevatten, worden hedendaags
zGiunice Kafjes* geheten , en de twee buitenfte derzei»
iCatyx ven acht men de Kelk\ te zyn, Gemeenlyk
zyn dit twee Lancetvormige holle Klepjes , zo
geplaatst dat één derzelven van onderen aan
het Bloemfteeltje is gehecht. Anders zitten
zy vry, en vervatten wederzyds de Kafjes, die
voor Bloemblaadjes gehouden worden, welke
ieder met zulk een Klepje befchut zyn. Eenige
Soorten vindt men , daar de Kafjes Schubs-
wyze geplaatst zyn en meer in getal, gelyk
3er het Geflagi van Panikkoom drie heeft, die
voor Kelk verftrekken. Daar zyn ook die maar
één zodanig Kafje hebben, dat tot Omwind-
zei dient van de Bloem of van verfcheide
Bloempjes ; zynde fomtyds Kamswyze veel-
deelig, als in het Hondsjïaart- Gras. Ook zyn
deeze Kafjes niet altoos Lancetvormig fpits ,
maar fomtyds flomp en Eyrond of Hartvor-
mig.
Bloem- Het gene wy thans Bloemblaadjes heeten ,
blaadjes, het eigentlyke Blommetje f uitmaakende, in ver-
^Coroiia geiyking met andere Bloemen, zyn de binnen-
fte Kafjes , in de Kelkblaadjes voorgemeld ,
beflooten, of daar mede omringd. In 't uiter-
lyke aanzien verfchilfen die Kafjes naauwlyks.
Door*
der Grasplanten ii
Doorgaans zyn 'er twee , waar van het eene VI.
ook in het andere fchiet. Het buitenfte is hol- Ar°EEï-
achtig, met een verheven Rug en groene of Hooro.
anders gekleurde Adertjes, hebbende een wit-
ten Vliezigen rand, of geheel Vliezig zynde.
Het binnenfte , minder hol , altoos Vliezig ,
met ingeboogen randjes , heeft wederzyds
een aanmerkelyke ruigte, haairisheid of fran-
je. Voor het bloeijen is dit laatfte geheel in*
gewikkeld in het andere, en tusfchen beiden
7.yn de Meeldraadjes geplaatst, terwyl het bin-
nenfte het Vrugtbeginzel omvat. Somtyds ech-
ter , gelyk in het Vosfenfiaart - Gras , beflaat
het eigentlyke Blommetje uit één Kafje. An»
ders is , in de enkelde Aairen , gemeenly k het
grootfte vervat in het buitenfte of kleinfte
Kelkblaadje. In de famengeftelde Aairtjes
heeft dikwils een andere fchikking plaats.
De Gras- en Koornplanten zyn «doorgaans Baardjes,
voorzien met Baardjes *. Dit zyn Borflelach- * Ar&m
tige puntjes of pyltjes , welke in verfcheide
Soorten aan de Bloemkafjes gehecht voorko- '
men. Zy zitten of aan derzelver Voet of in 't
midden , als wanneer menze Rugbaardjes noemt,
of naar den tip toe , of ook wel aan den tip
zelve, alsdan Endbaardjes geheten. Haar ge-
ftalte verfchilt zo wel als de plaatzing. Zy
Haan of regt o verend , of fcheef:men vindtze
geknikt , dat is knokkelig geboogen , of als
een Touwetje fpiraal gedraaid , of ruig met
me.
II, Dwi. XIII. Stuk.
12 De Eigenschappen
VI. menigvuldige Haairtjes , gelyk in het zoge-
Afdeel. naam(jc Veder -Gras.
Hoofd- Dat door den Grooten LiNNiE us eerst met
S1Honig- °Pmer^inS waargenomen deel , 't welk ik
bakje. Honigbakje* getyteld heb, is ook kenbaar in
ritm^*" &z meefte Grasplanten. Twee kleine, zeer
dunne, Vliezige Klepjes, zitten onmiddelyk
tegen het Vrugtbeginzel aan. De geftalte is
aanmerkelyk verfchillende en fomtyds vindt
men maar één zodanig Klepje of Honigblaad-
je, terwyl anders de twee, te famen gevoegd,
het Bakje maaken. Weinige Grasplanten heb-
ben drie zulke Blaadjes en in eenigen is 'er ge-
heel geen , zelfs, met het Mikrcskoop, waar
te neemen.
Meel- - Ver de meeften hebben drie Meeldraadjes f ,
d™Stami- menige weinigen zes , en een enkdde één cf
twee. Deeze zyn het zigtbaarfte en fraaifte
van de geheele Bloem, op hunne lange Draad-
Jes ver uitfteekende met groote Mee/knopjes j,
die meestal op het punt van hunne aanhech-
ting zeer beweeglyk zyn en oogfchynlyk
draaijen als een Wervel. Men vindt deeze
Knopjes gemeenlyk Liniaal en aan de enden
Vorkachtig , doch fomtyds ook Ovaal of Ey*
rond, endoor de uitwerping van het bevmg*
tend Meel zeer veranderlyk, Het zyn , als
gewoonlyk, Zakjes, aan beide enden gefplee-
-ten , in 't midden overlangs gefleufd. Het
5 Poüen Stuifmeel^ verfchilt in gedaante weinig van dat
der andere Bloemen.
Het
eer Grasplanten. 13
Bet Vrugtbeginzel bepaalt den Stamper *, A^
die doorgaans met twee Stylen gekroond is , j
welke Haaïracbtig dun , krom 9 van elkander ^ro*
afgeboogen zyn , en aan 't end zeer ruige stamper.
Stempels f hebben. Weinige Grasplanten heb- *Ji^
ben maar éénen Styl , fomtyds fpiraal gedraaid f s^
zynde. Hy is in fommigen met kleine Vezel- mam
tjes , van onderen tot boven , doch in anderen
alleen aan 't boven -end, bekleed, daar de Bol-
letjes van het Stuifmeel zich aanhechten , en
op de voorheen verklaarde manier hunne wer-
king doen (*). Want ieder Vezeltje is een
Pypje , dat met het Buisje van den Styl ge-
rneenfchap heeft, en welks Mondje aan 't end
gaapt, ten tyde der Bevrugting. De Bolle-
tjes van het Stuifmeel dan , door de Vogtig-
heid dier deelen , waar op zy gevallen zyn ,
open barftende , ftorten de fyne ftofFe uit ,
welke door den Styl gebragt wordt tot heü
Vrugtbeginzel 3 en hetzelve bezwangert.
Het Zaad is by de Grasplanten in geen Vrugt- Zaad,
kasje beflooten, maar naakt; zo dat zy geen
byzonder Pericarpium hebben. Evenwel vindt
men het in veelen met de gedroogde Bloem-
of Kelkblaadjes , die men dan , als de Graan-
tjes afgefcheiden zyn, Kaf noemt, overtoo*
gen. De Rogge heeft hetzelve geheel bloot
Het valt gemeenlyk Eyrond , Peervormig of
lang-
(*) Zie het II. Deels I. Stu# >aa deeze Na$> Hi+
Jlorie, PI. I, bl. 8?.
II, D«t. XIII. Stuk,
14 De Eigenschappen
VL langwerpig rond , en is aan de eene zyde
Afdeel. doorgaans uitgegroefd. Het heeft de opper-
Hoofd- vlakte glad,haairig, geribd of rimpelig. Som-
tyds komen de Zaaden of Graantjes digt op
elkander leggende , fomtyds vau elkander af-
gefcheiden voor.
Kleur. De gewoone Kleur der Grasplanten , wat
het Loof aangaat , is groen ; Tnaar dit Groen
verfchilt in oneindige trappen, van het don-
kerfte, tot het helderde bleek en blaauwach-
tige. Men behoeft , ten dien opzigte, flegts
op het onderfcheid van de Kleur van 't Gras
onzer vette Weiden en van de Helm onzer
Duinen of van het Riet der Waterkanten ,
acht te geeven. Dikwils valt dit Groen ook
in het geelachtige, inzonderheid by het eerft
uitkomende Gras en verouderende , of ver-
dorrende tot Hooy, wordt het geheel geel.
De Halmen of Stengels zyn natuurlyk bleeker
of witachtig, vooral daar zy in de Bladfchee-
den aitten. In de Bloem- en Kelkblaadjes
heeft een aanmerkelyke verandering en men-
geling van Kleuren , waar onder zig dikwils
paarfch of bruinrood en wit met groen bevindt,
plaats; zo dat fommige Grasplanten hier door
een fieiiyk aanzien bekomen , dikwils met ee-
nen Zilverglans. De gefteldheid van den Grond
en van het Weder maakt hier in een groot:
verfchil , in eene zelfde Soort. 0*
Verfchil De Grasplanten dienen wel in 't algemeen
2°el#V°ed" tot Voedzel der Herkaauwende Dieren , gely-
ker~
ȑr Grasplanten. 15
Icerwys de Graanen en het Zaad voor Men- vr.
fchen en Vogelen ; maar zy zyn niet allen fWj^
daar toe even bekwaam. De Smaak is ook in Hoofd.
fommigen Waterig, laf en zoetachtig , in an-
deren zoutig en bitter. De eene Soort van
Gras is geheel mals en zagt , als in de Mond
imeltende; de andere hard en wreed, naauw-
lyks verteerbaar. Dit maakt dat fommig Vee
de ééne Soort , ander wederom anderen ver-
kiest tot zyn Onderhoud. Door zeer moeie-
lyke Waarneemingen is van den Heer Lin*
njevs, met behulp van eenigen zyner Disci-
pelen, een Lyst opgemaakt van de Kruiden 5
welke in S weeden door Runders , Bok>
ken , Schaapen , Paarden en Zwynen , ie-
der op zig zelve , gegeten of niet gegeten
worden: waar onder de Grasplanten begree-
pen zyn (*). De Heer Gleditsch heeft
daar omtrent nog nadere Proefneemingen in
't werk gefteld (f)# 't Is bekend dat de Schaa-
pen veele Soorten van Kruiden affcheeren , die
voor het Rundvee te hard , fcherp of onfmaa-
kelyk zyn. Het Gras van fommige Landen >
weet men , dat door de Koeijen zonder hinder
gegeten wordt , is haar fchadelyk en maaktze
bottig of ongans. De Bokken en Geiten vree-
ten Kruiden , die doodelyk zyn voor het Wol*
vee,
Vid, Fan Suecus per N. L. Hesselgren: Am,
Acad. Linn. Vol. II. Art. 25. p. 225.
(fj Vermisckte Abhandlungen. Tom. I, p, 259,
II. D&el. XIII. Stuk,
tS Dê Eigenschappen
VI. vee. De Paarden fcheeren gaarn het Riet af ,
Atdeïl. ^ de Osfen wegens de hardheid zelden aan-
Hookh roeren. De Varkens , hoe gulzig ook, zyn
STUK. , ^
kies omtrent het Gras.
Gebruik Behalve het algemeene gebruik der Graanen
ïeeskSn- tot Brood en SP?ze voor de Menfchen , ja
de- fcelfs tot Drank door de bereiding van Bier ,
Azyn en gedefinieerde Wateren of Koorn-
Brandewyn ; heeft de Geneeskunde ook veel
dienst daar van, in Juleppen en andere verkoe-
lende Vogten. De Wortels van het Kweek-
gras, dat men ook Hondsgras noemt, die ins^
gelyks tot Voedzel dienen kunnen voor Men-
fchen en Beeften , zyn in de Apotheeken be-
kend , zo wel als het Kemelshooy en andere
Soorten van welriekend Gras , in fommige Lan-
den.
Dienst in Den Landman leveren de Grasplanten een
bowy.nd" Ryfcdom uit , grooter dan alle Schatten van
Peru, De Veeweidery beftaat geheel doormid-
del van Gras, en fchoon men, in fommige Ge-
westen , uit gebrek daar van, de Beeften ook
wel met Boombladen voedert , of op al-
lerley ruigte laat weiden , verfchilt nogthans
derzelver tiering daar door grootelyks , zo ten
opzigt van het Zuivel , als van Vleefch en Vet.
Geen Kruiden of Wortels kunnen , in dat
opzigt , het gebrek vervullen van 't goede ,
voedzaame Gras, onzer vette Weidlanden. Dus
iiet men ook , dat de zwaarte der Runderen,
de veelheid of deugd van de Melk die zy
gee-
£>br Grasplanten.
jjccvén , de hoedanigheid der Landen even- vi
aart. Hoefchielyk worden de magere Ösfen,
op Heylanden of fchraale Biesgronden ge* J^™™9
fokt, in de Hollandfche Weiden vet? Het
Hooy overtreft alle Voeder in behendigheid
en duurzaamheid van Voedzel , en geeft een
byzondere kragt aan de Paarden. De Schaa-
pen krygen geene regt fyne Wol , dan wan-
neerze op Graslanden loopen , voor haar be-
kwaam* Het Voeder, dat tot derzelver Mes-
ting dient , beftaat wel doorgaans in Boonen,
doch de Varkens worden vet gemaakt door
Meel, dat afkomftig is van Grasplanten of
fcoorn. Dit laatfte maakt het voornaame On-
derwerp van den Landbouw uit, gelyk wy na-
derhand zien zullen. Ik (preek nu ook niet
van de planting van het Suiker - Riet in de In-
dien ; noch van andere Soorten van Riet ,
die tot bind- en vlegtvVerk , het maaken van
Korven en Manden , van Winterdekzels der
Gewasfen en wat dies méér is, zo hier als ia
andere Landen, gebezigd worden; noch van
het Spaanfch Riet, dat men tot Matten en iri
de Weevery, als ook tot Hengelen gebruikt:
om dat dit alles in 't vervolg in aanmerking
komen zal.
Ónder den naam vin Gras en Grasachtïgë .Verdek
Planten werden zy oudtyds altemaal begree- lmg"
pen. Dit kon voldaan , zelfs ten tyde van C
Baühinüs, wanneer nog naauwlyks twee-
honderd Soorten onderfcheiden waren. Laa-
B tè*
lts Deel. XIIL S?m,
IÉ De Eigenschappen
VI. tere Kruidkundigen zelfs, gelyk Tour NE*
X L' F o r t 5 hebben alleenlyk de Graan - Planten ,
s^kT^ en die naar clezeIven g^eeken , in Geflagten
verdeeld, en van het Gras één byzonder Ge-
flagt gemaakt, meer dan tweehonderd Soor-
ten bevattende. Ra jus was de eerfte, door
wien de Grasplanten in Ge-aairde en Gepluim-
de enz. , onderfcheiden werden (*). Derge-
lyke manier werdt van Scheuchzer ge-
bruikt, die het getal der Soorten tot vierhon-
derd bragt(f). M onti verdeelde ze in Gras-
bladige en eigentlyke Grasplanten (j).
Manier De vermaarde Haller heeftze thans f
Ïïaller. naar ^iet 8eta' ^er Kafjes , in vier Afdeelin-
gen onderfcheiden, waar van de eerfle drie
Kafjes heeft, de tweede zes, de derde één en
de vierde twee Kafjes. Tot deeze laatfte,
zegt hy , behooren meest alle' Grasplanten ,
en bekent dat in veelen derzelven, gelyker-
wys in de Graanen , twee waare Bloemblaadjes
binnen dien tweebladigen Kelk vervat zyn. In
deeze Afdeelïng is zyn eerfle Lid van zodani-
gen die geen Kelk , dat is geen Omwindzel ;
zyn tweede Lid, van zodanigen, die den Kelk
eenkaffig ; zyn derde van degenen, die den
Kelk tweekaffig hebben. In 't vierde Lid
plaatst
(::) Raji 'Mé. Gram. LoiuL 1703. 0&.
(f) Scheuchz. Jlgrastographia feu Hiftêtië Gramiutm*
Tig. 1719, Quarto.
(|) Frodr. Stïrp. Button. 1710. Quarto.
der Grasplanten. x<>
plaats hy de genen, wier Bloem en Kelk, bei-
den, uit tweeKafjes faeftaan, gelyk de Tarw, 1
Rog, Haver, Rieten de meefte Soorten van s|u^ÏD*
ons gepluimde Beemdgras. In 't vyfde Lid ko-
men de genen , die Borftelig gebaard zyn >
gelyfc de Gerst en dergelyken. Dan volgen ,
die met een driekaffigen en gevinden Kelk ,
waar toe het Kam-Aairig Gras behoört (*).
De geleerde MiCHêliüs, die in 't jaar Rang;-
1729 een Werk over nieuwe Geflagten van va^Mi?
Planten te Florence aan 't licht gaf, bragt CHELlu*«
daar in een nieuwe verdeeling der Grasplanteft
tef baan. De geheele Bloem noemt hy, op
de manier vafi ScheüchzëR, Locufta, dat
is Sprinkhaan , als naar zodanige Infekten ge-
lijkende; dat zekerlyk in fommigen, gelyk de
Rogge en Gerst, meer of min plaats heeft. De
Bloemen der Grasplanten fielt hy in 't algemeen
tweebladig te zyn , en verdeeltze dan in de vol-
gende Rangen.
L Rang.
Met famengejielde Sprinkhaantjes en ème Zaad*
draagende Bloem.
1. Triticum.
2. Zea.
3. Agrostarlum.
4. Pfeudo- Triucum»
5. Loliutn.
6ê Gramen.
7* Festuca.
$. Bromos.
9. Arundo*
xo. Avena.
(*j Hetv. inchoat, Tom. U. Bern. 1768. P. 162, &c.
B 2
II. Deel. XIII. STUK,
2Q
De Eigenschappen
VI II. Rang.
HoqF enkelde Sprinkhaantjes en eene Zaaddraa*
stuk» gende Bloem.
1. Hordeum. 5* Oryza.
2. Phoenix, 6. Polydattylon.
3. Phalaris. 7* Isch^mum.
4. Spartium. 8. Panicura*
9. Milium.
III. Rang.
Met enkelde Sprinkhaantjes , waar van , dt
zelfde Plant , fl^/gw ykgtt Bloem- ^ anderen
ook Zaaddraagende.
1. iEgilops. 2. Sorghum.
3. Schcenanthunu
IV. R a n g.
Afï* enkelde Sprinkhaantjes , üi^r ^ op dê
zelfde Plant? eenigen Bloem- anderen Zaad-
draagende.
1. iEgilopoides.
V. Rang.
Met famengejlelde Sprinkhaantjes 9 waar van , op
de zelfde Plant , eenigen Bloem- anderen Zaad-
draagende.
i. Sefamum. 3« Lachryma Job.
Sefamaftrum* 4. Mayz.
der Grasplanten, zi
Zeer fraaije Afbeeldingen zyn door deezen VI.
Autheur van de Grasplanten 5 als ook van de A™EhL*
Biesachtige 9 welke hy nogthans daarvan on- cHooID«i
^ * . * STUK.
derfcheidt, gegeven.
In het voorgemelde Vertoog , genaamd Grond*
/lagen der Grasbefchryving ^ dat onder de goed-
keuring van den Ridder is aan 't licht ge-
bragt , komt eene Rangfchikking der Grasplan-
ten naar de Kelken ( * ) voor , volgens welke
zy in Geaairde 9 Gepluimde en Biesachtige ver-
deeld worden. Dat de Bloempjes ongefleeld
of gefieeld zyn , maakt hier een volftrekte on-
derfcheiding van de twee eerften , en die van
den laatften Rang hebben één of vyfbladige
Kelken 5 in Katjes vergaard , zonder Bloem-
blaadjes, Ik zal hier de Geflagten , volgens die
Rangfchikking , voordellen en voegen daar ne*
vens, tot opheldering van on^e Grasbefchry-
ving, de Afbeeldingen van de Vrugtmaakende
deelen op de nevensgaande Plaat LXXXVIL
L Geaairde Grasplanten.
A. Met een tweezydige Aair ^ de Graat getand
hebbende* ^
j. SECALE.DeM/?, a, tweekleppig , twee
of driebloemig : de Klepjes Lancetvormig ,
kleiner dan de Bloemklepjes b,b; waarvan
het
(*) Methodus Graminum Calycina. Amoeii. Acad* Vol*
VIL p. 128.
B 3
II. Deel- XIII. Stuk,
22 De Eigenschappen
ەuk
VI. het -binnenfte plat, het buitenfte hol en
Afdeel. jang ge|3aarc[ js : terwyl de Graat met haare
Hoofd- Tandies door c wordt aangeweezeu : zie
a. iEdLOPS. De Kelk tweekleppig , driebloe-
mig, met Klepjes die de Graat omvangen en.
veele Baardjes. Zie Fig. 2 : alwaar A een
enkele Bloem is van de Aair , en b9 de
lang gebaarde Kelkfchubben \ die de Graat
c omvatten ; waar binnen drie Blommetjes d.
3. Triticum. De Kelk a3 a tweekleppig ,
drie- of veelbloemig , met de Klepjes van
de Blommetjes gelyk,doch meer gezwollen»
Het middelfte derzelven is geheel , van de
anderen zyn de Baardjes zigtbaar b»
Zit Fig. 3.
4. Lolium. Een Omwindzel a 5 dat eenbladig
is, veele Blommetjes b bevattende, waar
van één , by c 5 geopend , zyne Klepjes ver*
toont. Zie Fig. 4.
5. Hordeum. Een Omwindzel dat zesbladig
is, waar in drie Blommetjes b,b,b9 ieder
gevat in twee Kelk -Blaadjes a9a; zittende
aan de getande Graat c. Zie Fig. 5.
<J. Elymus. Een Omry'mdzel c 9 dat zesbladig
is, met drie Aairtjes b9b9b , daar in be-
greepen , zodanig 9 dat twee Blaadjes a ? a
tot ieder Aairtje behooren. Deeze maaken
niet elkander de Aair, Fig. 6, uit.
B£
DER G R A S P L A N T K N.
B- jRfti Spïlrondachilge Aalr en verfchc> VI.
dferifey Bloemen. Afdeel.
7. Cenchrus. Een OmwwdzelA, dat drie- STÜ°°iD"
bloemig is , gefnipperd en gedoomd , by B
geopend zig vertoonende 5 waar in drie
Bloempjes a^a^ hebbende ieder een by-
zonderen tweebloemigen Kelk^ b. Het eene
Blommetje c is Mannelyk , het andere d
Vrouwelyk : zie Fig. 7.
8. Co ix. Een Kelk die tweekleppig is: de on-
derfbe aan de Graat Vrouwelyk als A , met
Beenachtig harde Klepjes am gebaarde Stern-
pek b de boveulïen Mannelyk met Ey-
rondc platte Klepjes c. Men ziet eenen Kelk
afzonderïyk by B , met de twee Blommetjes
d^d^ daar in, Fig. 8.
9. Zea. Een Kelk die tweekleppig is ; de on-
derden van de Plant Vrouwelyk , eenbloe-
mig, met rondachtig holle Klepjes c; de
bovenden Mannelyk, tweebloemig d^ met
langwerpige Klepjes , in de Vrouwelyke
Aair B vervat , terwyl de Mannelyke metA
is aangeweezen : zie Fig. 9. De Vrouwely-
ke Bloemen hebben zeer lange Stylen^
en zyn omwonden met eene Bladfcheede.
fo. Phletjm. Een Kelk die tweekleppig is ,
Liniaal ? geknot , egaal , aan de tip twee-
puntig zig vertoonende, als b yCÉ een Blom-
metje , dat" kleiner is en tweekleppig c9
in zyne ruige Klepjes a bevattende:
zie Fig. 10.
B 4 11. B o /
II. Deel. XIII. StJK,
04 Eigenschappen
VI. ii. Bob art ia. Een Cylindrifche Aair, als
■ m Fig. ii , uit veele Kelkfchubben famen-
$rüK ÏD^ gefteld, waar van de onderden eenkleppij*
zonder Blommetjes ; het bovenfte twee-
kleppig a^a 9 eenbloemig. Het Frugtbegin*
zei , onder het Bloempje b 3 isdoor c aange-
weezen.
C. Met de Aair over ééne zyde.
12. Tripsacum. De onderfle Kelken in de
Aair eenbloemig ; Vrouwelyk 5 met twee of
vizr&teWgo, Klepjes a^a^ Fig. 12 5 aan den bo-
dem gaapende of met gaatjes 9 en het Blom-
metje 5by d driekleppig. De bovenden bb
tweebloemig , Mannelyk > tweekleppig als c#
Is c H^EMUM.Een tweekleppige tweebloe*
mige Kelk A , door 't Mikroskoop getekend 9
zittende als by a , op een gegaffelde Graat
r,c,c, zo wel in de Oxels als op den top
van het Steeltje ; waar tusfchen gefteelde
Veelwyvige Blommetjes b , b r voorkomen,
tfoor Vergropting afgebeeld by B: zie Fig. 1 3.
34. Nardus. Eenzaame tweekleppige Blom-
metjes c , c ^ ponder Kelk 5 zittende aan de
Graat A , in Mg* 14. Een Blommetje af-
zonderlyk vergroot en geopend by B ? toont >
behalve de Meelknopjes en Stempel, de
ongelyke Kelkblaadjes , a een grooter het
klviuere b omvattende»
D. Met
Pek Grasplanten. a$
D. Met een tweebloemige Scheedige Aair. VJ*
Afdeel*
15. Lygeum. Geen Kelk dan de gemeene Hoohj*
gcheede A , Fig. 15, welke twee twee- STÜK;
kleppige Bloempjes bevat , op een zelfde ge*
meen Vrugtbeginzel B 5 dat twee hollighe-
den heeft en met ruigte is bezet , als by a.
Van de Blommetjes zyn de buitenfte Efafjes
door de binnenften door c0 aange-
weezen , by de Stempels cl, d en de zycte-
lings uitfchietende Meelknopjes <?j waar
vanflegts drie in \ ééne Blommetje zig ver-
toonen.
II, Gepluimde Grasplanten.
A. Zonder Kelk*
16. Z 1 z a n 1 a. Tweekleppige ongebaand
Bloempjes 9 Mannelyke a en Vrouwelyke
afgezonderd op de zelfde Plant : zie Fig. 16.
17. Saccharüm. Tweekleppige Bloempjes , met
een lange regt - vezelige Wolligheid : als in
Fig. 17. zig vertoont.
B. Met éénbloemige Kelken.
18. Panioum. Een dxiekleppige Kelk b,b;
het derde Rugklepje kleiner; het Bloem-
tje twaekleppig : zie Fig. 18.
19. Cornucopi^e. De Kelk A , een Trech-
terachtig veelbioemig Omwifidzel^ bevat de
B 5 Bloem
Ik Deel. XIII. Stuk,
26 De Eigenschappen
VL Bloem b , uit Blommetjes B beftaande , die
Af»»*,. eenkleppig zyn d , in een tweekleppige Kelk
Hoofd- e5 r, vervat : zie i^g-. 19.
50, Alopecurus. De tweekleppige Kelk9
a,a^ bevat , als in Fig. 20 9 het enkel-
de Blommetje b, dat éénkleppig, rond
getipt , is p en aan den voet een Baardje c
heeft , zonder Omwindzeh
%\. Aristida. De Kelk a9 ah tweekleppig ,
het Blommetje b éénkleppig , met drie en-
delingfe Baardjes c9c,c; ruig aan den voet ;
zie Fig. ai.
22. Lagurus. De Kelk beitaat uit twee Li-
niaale ruige Klepjes a9 het Blommetje is
ook tweekleppig 5 het buitenfte Klepje b
twee Baardjes c aan 't end en een derde d
ruggelings hebbende : zie Fig. 22.
2-3- STiPA.De Kelk tweekleppig zo wel als 9t Blom-
metje , welks buitenfte Klepje b een gedraaid
end -Baardje c heeft 5 dat aan den Voet ge-
wricht is 5 en omgedraaid : zie Fig. 23, alwaar
zig ook, gelykinde meefte anderen , de drie
Meeldraadjes en twee gepluimde Stempels
by d vertoonen.
24. Anthoxant hum. De Ke/k^aa is
tweekleppig , zo wel als 't Blommetje , dat
een Baardje aan de Rug van ieder Klepje
heeft , het ééne b geknakt zynde , en twee
Meeldraadjes c : zie Fig. 24. \
25. Andropogon. Dit Geflagt heeft een
Hertnaphroditifche Bloem a , waar van de
Kelk
der Grasplanten,
Kelk tweekleppig en ongedeeld is , van on- yi.
deren met Wolligheid en een gedraaid Aïdesï,,
Baardje c uit den voet van 't grootfte Bloem*
uitgeeft: als ook Mamielyke Bloemen 5srüIi*
waar van de Kelk tweekleppig is en ge-
fteeld b , b , het Blommetje ongebaard : zie
Fig. 25.
%6. Oryza. De Kelia, a is tweekleppig en
zeer klein : het Blommetje tweekleppig groo-
ter dan de Kelk , met het grootfte Klepje b
vyfhoekig en een regt Baardje c aan 'tend.
Zes Meeldraadjes e komen in dit Geflagt
voor , die in het Honigbakje d 5 by ver-
grooting getekend , zyn vervat 5 \ welk zy-
delings de ruige Stempels ƒ, ƒ uitgeeft: zie
Fig. 26.
Wfi Phalaris. De tweekleppige Kelk a 5 a v
met gekielde Klepjes 9 van gelyke grootte 9
bevat het Blommetje b? als in Fig. 27 5 met
drie Meeldraadjes.
ü8. Dactylis. Dit Geflagt heeft het eene
Klepje van den Kelk langer 5 famen-
gedrukt en gekield. Het Blommetje b is ook
tweekleppig; de Pluim c geaaird 5 eenzy-
dig: zie Fig. 28.
2,9. Cinna. De Kelk is tweekleppig a , «z9met
fpitfe Klepjes 9 die een weinig korter dan
het Blommetje zyn , 't welk ook tweeklep-
pig is 9 onder de tip gebaard b ? met één
Meeldraadje c; Fig. 29.
30. Agrostis. De Kelk a ^ aP heeft twee
feit*
II. Deel. XIIL Stuk.
$8 De Eigenschappen
VI. fpitfe Klepjes 9 korter dan het Blommetje h 9
Aimel. ?t welk tweey eppig is en gefpitst: zie Fig. 30.
Hooïd- gIc Milium. De Kelk is ook tweekleppig,
met buikige Klepjes # , # , grooter dan het
Bloempje h , 't welk tweekleppig is en Ey-
rond 5 met Penfeelachtige Stempels ; zie
Fig. 31.
32. Paspalum. De Kelk heeft twee rond*
achtige Klepjes a,a, van figuur als het Blom-
metje, dut ook tweekleppig is, methetééne
Klepje rondachtig hol b , het andere flui-
tende verhevenrond c. De Pluim <^ is een-
zydig geaaird : zie Fig. 32.
33. Olyra. De Kelk is hier ook tweekleppig;
de endelingfe^ 5 a, met groote holle Klep-
jes , bevat een zeer klein Vrouwelyk Blom-
metje b ; de onderfte c , die veel kleiner is ea
gefteeld , een Mannelyk Blommetje d :
zie Fig. 33.
34. Pharus. De ongefteelde Vrouwelyke Kelk
b^ heeft de Klepjes Eyrond langwerpig. Eeil
gedeelde Mannelyke a «, komt uit den voet
van den Vrouwelyken voort , met fpitfe
Klepjes kleiner dan het Blommetje 9 ?t welk
tweekleppig is en gefpitst 5 hebbende zes
Meeldraadjes c : zie Fig. 34.
C. Met twee- of driebloemige Kelken.
35. Melica. De Kelk a^a y is tweekleppig
Eyrond. Twee Blommetjes b^b, met een on-
volmaakt c ? daar tusfchen in : Fig. 35.
36. Al-
der Grasplantën» 29
*6. Ai ra. De Kelk a , a tweekleppig , gefpitstj VI.
met twee of drie Blommetjes b ,b. Fig. 36» fj
37. Apluda. De Kelk a, a tweekleppig , ge"s^E
knot , bevattende een ongefteeld Vrouwe-
lyk Blommetje h , en twee Mannelyken c 9
op een gemeen Voetje, dat hier in heteene
Kelkblaadje is verborgen : zie Fig. 37.
38. Holcus. De Kelk tweekleppig Eyrond,
bevat een ongefteeld tweellagtig Blommen
je a en een of twee Mannelyken b , b , die ge-
fteeld zyn , in of buiten den Kelk geplaatst;
zie Fig. 38*
D. Met veelbloemige Kelkên.
39* Uniola. Een gefchubde veelkleppige Kelk*
Van gekielde Kafjes a, a,Fig. 39, De Aairt-
jes zyn Eyrond in dit Geflagt.
40» Briza. Een tweekleppige Kelk a^a met
Hartvormige Klepjes , waar in verfcheide
Blommetjes b vervat zyn. Het buiten-
fte Bloemklepje c is Hartvormig , het bin-
iïenfte kleiner langwerpig. De Aairtjes
zyn Hartvormig : zie Fig. 40.
41. Poa. Een tweekleppige Eyronde Kelk a,a9
bevat verfcheide Blommetjes als A , waar
van één by B vertoond wordt met zyne on-
gelyke Klepjes. De Aairtjes zyn langwer-
pig Eyrond: zie Fig. 41.
42. Festuca. Een tweekleppige gefpitfte
Kelk a^a^ bevat verfcheide Blommetjes b f
b,b, met fpitfe Klepjes: zie Fig. 42. De
Aairtjes zyn dunner 7 gefpitst*
43« Bro*
fl. Dbj&l, XIII, Stui^
Vi. 43. Eromüs. Een tweekleppige j^/zÊ a<> &
Aïöeël. bevat vericheide Blommetjes , waar van de
Hoorn- Klepjes , onder de tip gebaard zynde , bj>j>i
TUK" zig alleen hier vértooiien. De Aairtjes zyn
kngwerpig als in 43;
^4, Avena. Een tweekleppige Kelk a be-
vat Blommetjes b^b^h^ met Klepjes die aan
de Rug een gedraaid Baardje hebben , in \
midden geknakt 9 als c0c,c; zit Fig. 44.
Dit Geflagt heeft verfpreidé Aairtjes.
45. Arundo. Een tweekleppige a^ abt-
vat Blommetjes 1 die grootendeels met Wol-
ligheid bedekt zyn , én ongebaard b0b0b:
zie 45.
46. Cynosurus. Een gemeen veelbloemig
Omwindzel a , de byzondere Kelken twee-
kleppig veelbloemig £ 9 de Blommetjes c be-
vattende : nis in jftrg'. 46. Het heeft de Aai-
ren eenzydig , als by A.
III. Bxesachtige Grasplanten.
47. Cyperus Eenkléppige Kelken maaken
een tweezydig Katje a. Geen Bloempje ten
zy men 'er den Kelk voor neeme : waar in
zig de deelenderVrugtmaakingjby ver-
toonen: zie i^. 47. Eefr naakt Zaad.
48. Carex. Eenkléppige Kelken maaken een
gefchübd Katje a: waarin de Mannelykeen
Vrouwelyke Blommetjes b, c. byzonder. De
laatfteh hebben een twee tan dig Flonigbakje d \
dat
dér Grasplanten, 31
dat het Zaad of Vrugtbeginzel omkleedt : A VI^
zie Fig. 48. |.
49. Scirpus. Eenkleppige .fö/fo» maaken eens^°°rö4'
gefchubd Katje a. Het Blommetje b be~
ftaat uit den Stamper en Meeldraadjes in
het Kelkblaadje c vervat. Het Zaad is
byna naakt i met zeer^kleine Haairtjes d : zie
Fig. 49. 4
50, Eriophorum. Eenkleppige Keh
ken maaken een gefchubd Katje a. Het
Zaad is Wollig, met lange Vezeltjes, ge-
lyk uiteet vergroote Blommetje £ blykt:
zie Fig. 5°-
*i. Schoenus. Vyf of zeskleppige Kelken
maaken een gefchubd Katje. Het Zaad is
rondachtig: zie Mg. 51.
Hoe behaaglyk deeze Rangfchikkingookmag
zyn, zy heeft grootelyks haare zwaarigheden.
De Soorten van hetPanik-Koorn,by voorbeeld,
zyn door den Ridder in Geaairde en Gepluimde
onderfcheiden ; terwyl men hier dat gantfche
Geflagt tot de Gepluimde , die zelfs van het
Panicum haaren naam hebben , betrokken vindt.
Ook zyn fommige Soorten van dit Geflagktwee-
bloemig. In dat van Arundo komen voor met
êén- , twee- , drie- en veelbloemige Kelken.
Dergelyke on-eeqpaarigheden hebben ook in an-
dere Geflagten pliats.
Het fchyntwel zeer bevallig, de voornaamftc
Koornplanten , gelyk de Rogge, Tarw en Gerst,
voor
II. Deel. XIII. Stuk,
3& Eén- ên Tweem Aïïnigb
STUK.
Vl. Voor aan geplaatst te zien «> en om die redëii
Apdeel. ^yna (jeeze Manjer gevolgd hebben ;
Hoofd- maar tusfcben dezelven vóelen zig ander»
Planten in , die in 't geheel niet tot het Koorn
betrekkelyk zyn ; gelyk dan odk nog andere
Graanen , de Haver by voorbeeld > hier en
daar verfpreid bleeven onder de Grasplanten.
Dezelven altemaal by elkander voegende , zou-
den wy het Stelzel der Sexen , dat ik tot nog
toe in deeze Plantbefchryving gevolgd heb 9 uit
het Oog verliezen en tot de verwarring der Ou-
den wederkeeren. Ik zal derhalve de fchikking
volgen 9 zo als Linn^eus dezelven in zyn
Samenftel geplaatst heeft , en onderfcheidenze
volgens de Teeldeelen 5 als voorheen is aange-
weezen (*)é
II. HOOFDSTUK.
Befchryving der Ëen- en Tweemannigè
Grasplanten , van ieder van welken nog- maar
één Gellagt is gevonden.
Het eerfte Geflagt dan, hier voorkomende 4
voert den naam van
G 1 n n As Stekelgras.
I. • Maar ééne Soort heeft L 1 n n je u s van deeze
^mdria' Opgegeven ? met den bynaam van Rietachtig (i)*
Rietach* (*) Zie 't XL Stuk , bladz* 423 - 425.
tig' (1) Cinna. Syft. Nat. XII. Gen. 15. %. Xlll. p. 51.
Poksk. Fl. JEgijfH. Arab. 3. Zie Fig. 29 op onzis
Haat LXXXVIIL
Grasplanten*
%y behoort tot de Tweewyvigen onder de VL
Planten , die maar één Meeldraadje hebben in n. w
ieder Bloem. Het Zaad daar van was uit Ka- J?£ofQ*
STUK.»
nada medegebragt door Kalm, en het Gewas
wordt dus befchreeven.
Een Gras dat de grootte heeft van Haver ,
met veele gladde Halmen. De Bladen taame-
lyk breed, glad, aan den rand ruuw. De Aak
eene langwerpige , dunne , platachtige Pluim ,
over eene zyde. De Kelk is een tweekleppig
eenbloemig Kafje , met een ruuwe Kiel , het
grootfte Klepje eene Baardachtige punt hebben*
de. De Bloem is ook een tweekleppig Kafje 9
het buitenfte Klepje binnen het kleinrte van detl
Kelk begreepen; een weinig langer dan de Kelk ;
beneden de Punt gefpitst. Het Meelknopje is
paarfch ; de Stylen zyn ruig-.
Op den Berg Barah,in Arabie,vöttdt deHéeï
FoRSKaoHL ook dit Gras ; des men het mis*
fchien wel op meer plaatfen des Aardryks zal
aantreffen.
AnthqxanthüMï Geelbloeim
Dit Geflagt behoort tot de Tweewyvigen on-
der de Tweemannigen , alzo het twee Meel-
draadjes en twee Stylen heeft. Zo wel de Kelk
als de Bloem zyn tweekleppige Kaffes (*). On-
m Ridder heeft 'er de volgende Soorten van,
Ö)
O Zie de Afbeelding vau hét Bloempje, in Fig. 24 4
op onze Plaat LXXXVH.
c
II. Deel» XIII. Stok,
34
Eek- en Tweemannigb
(i) Geelbloem met eene Eyrond langwerpige
Aair , de Bloempjes eenigermaate gefieeld 9
langer dan de Baardjes.
Antfaxav- Dit Gras , dat men Reuk - Gras , of Welriekend
thum ode- Qras j.an noemen , groeit, door geheel Europa,
Welde- en in de Noordelyke deelen van Afia , ophoog-
lcend' ten , Heuvels , Bergen , op vlakke Landen en
zelfs fomtyds in Moerasfige Gronden, In onze
Provinciën, inzonderheid in Holland, komt het
veel in de Weidlanden en aan de kanten der
Bosfchen en Wegen , voor. Naar de hoedanig-
heid van de Groeiplaats verfchilt het grootelyks ;
in dorre magere Gronden fchiet het naauwlyks
een Vinger , en in vette vogtige Weiden een
Voet of anderhalf hoog. De Heer Kalm ver-
haalt, dat hy het in Sweeden aan een Berg, in
een geduurig afftroomende Beek , in 't Water
groeijende gezien hebbe , hangende by groote
Bosfchen aan de Rotfen, met Bladen bykanseen
Elle lang.
Het heeft Vezelige Wortels , die overblyven ,
geevende , behalve de Halmen en Bladen , fomtyds
ook kruipende Scheuten uit. De Halmen zyn
langer dan de Bladen, glad, geftreept, geel-
(i) Anthoxanthum Spica ovato - oblonga , Flosculis
fubpedunculatis Arifta longioribus. Sijfl. Nat. XII. Gen.
42. Veg. XIII. J>. 67. Anthox. Flosc. diandris. H. Cliff*
25. R. Lvtgd. 58. Gort. Belg. 9. Gramen Pratenf©
Spica flayescente. C. B. Pin. 3, Tkeatr. 43. c. fig.
ach-
/
Grasplanten, SS
jichtig groen , met drie of vier dikke bruine VI.
Knietjes , en met korte 5 taamelyk breede , fpit- Af^e&*
fe Blaadjes bezet. De Stoelbladen , die uit den Hoofd-
Wortel fchieten, zyn langer, doch ooktaame- Reul^rau
lyk breed, groen, fomtyds glad, fomtyds aan
eene of beide zyden bezet met witte Haairtjes ;
de Bladlcheeden lang , rond , geftreept. Aan
den top der op (taande Halmen is de Aair, die
eene langwerpige figuur heeft , in 't midden
doorgaans dikker, zynde van één tot drie Dui-
men lang. Op vogtige Gronden fchiet de Aair
ïneer in de langte en is yler , op drooge meer
famengetrokken en byna ovaal of Eyrond. Zy
beftaat uit verfcheide Bondeltjes van Bloempjes 9
ieder Bondeltje uit twee langere en kortere , die
gefteeld zyn, famengefteld. Gedagte Bloem-
pjes hebben eene Kegelachtige figuur. De
Kelk is famengefteld uit twee Schubbetjes van
ongelyke langte , bevattende de twee Bloem-
blaadjes , die zo lang als het kleinfle en buiten-
fte Kelkblaadje zyn. Zy hebben korte fyne Baard-
jes en bevatten de twee Blaadjes van het Honig-
bakje , waar in het Vrugtbeginzel , dat twee
Draadachtige Stempels heeft. De twee Meel-
draadjes munten in langte uit 9 en hebben ieder aan
't
•Scheuöhz. Agt. 88. Gramen anthoxanthum Spicatum.
J. B. Hifi. II. p. 466. Tournf. Inft, 518. Gramen Alo-
yecurum Vernum Pratenfe , Spica flavescente. Mor%
Hifi. m, p. 193. S. 8. T. 7. f. 25, Schksb*r Qr«J'i\ T.
.V- p. 49»
C a
D. Deel. XIIL Stuk,
36 Een- en Tweemannï'ge
VI. *t end een Wervelachtig Meelknopje, aan beick
Afdeel. enden Vorkachtig gefpleeten. Het Zaad is
Hoofd- ovaal • glad , bruinachtig van Kleur.
STUK
Reukgras ^'lt Reuk§ras begint , vroeger dan anderen ,
* in 't Voorjaar te bloeijen , en ftaat gemeenlyk
eenige Weeken in Bloem : want alle Planten
bloeijen niet te gelyk , en op eene zelfde Plant
fchiet de eene Aair na de andere uit. De Aair
is 9 wanneer zy eerst uit de Scheede van 't bo-
venfte Steelblad te voorfchyn komt , zeer fmal
en te famen getrokken zonder eenige fchyn van
Zaad. Vervolgens wordt zy breeder, als wan*
neer de Kelken van malkander wyken , geevende
haare Draadige Stempels uit, als ook de Meel-
draadjes 9 met derzelver Knopjes. Deeze zynt
in 't eerst Roozerood van Kleur ; doch na de
bevrugting verflappende en verflenfende wor-
den zy geelachtig , en maaken de geheele Aair
geel , wear van dit Geflagt den naam heeft.
Middelerwyl is ook de Kleur der Kelken van
groen in geel veranderd , door de rypwording
van het Zaad , dat fomtyds de grootte van Tar-
wegraan bekomt. Ook heeft men in de Zomer
dikwils nog een tweeden Bloeityd van dit Gras.
Meest onderfcheidt zig hetzelve , van alle an-
dere Soorten , door zynen aangenaamen Reuk y
die in alle veranderingen van dit Gras , welken
'er
(*J Gramen Montanum odoratum Spicatum. Schevchz*
Gram. p. 98. G ramen ere&um , Pomum et Melilotun?
redolens , Panicula Cupresfina, Bocc. Mus. p. 67. T. 75.
Grasplanten,
37
'er voorkomen, beftendig plaatst heeft. Scheuch- vi.
zer heeft , als een byzondere Soort , hier van A^EE^
verfchillende 5 een Gras geboekftaafd , waaraan Hoorns
35 o c c one den Geur van Appelen en Meliloten Reu^rai%
toegefchreeven hadt (*). De Wortels hebben
een te fterken , geilen Reuk, naar dien van
Moskeljaat trekkende , doch die van het Loof
is zagter en zeer aangenaam ; het kragtigfte ,
wanneer het op drooge Gronden groeit. Na
den Bloeityd vermindert deeze Reuk in het
Gras , dat niettemin , wel gedroogd zynde , den-
zeiven eenige Jaaren behoudt , zynde tevens
zoetachtig en aangenaam van Smaak.
De aangenaame Reuk van dit Gras kan aan- Nuttig-
leiding gegeven hebben tot het deftilleeren van heid*
Graswater , dat in de Apotheeken bekend is ge-
weest , doch meest gedestilleerd werdt van de
Wortels van 't Kweek- of Hondsgras. Het Wa-
ter van dit Reukgras kan ten minfte dienen
tot verfterking der Reukwateren (f). Of 'er
anders eenige byzondere kragt in plaats heb-
be, 't zy door uitwendig, 't zy door inwen-
dig gebruik , kan ik niet verzekeren. Maar
dit gaat vast , dat het zeer goed zy onder 't
Hooy , maakende hetzelve voor de Beeften
aangenaam van Smaak en mooglyk , door zyne
Kruiderigheid , gezond. Immers dit is zeker
dat het van de Runders en Schaapen zeer be-
mind
Ot) Aqua ftillatltia ad recipiendos Odores utilis eft.
BOCCO^E.
C 3
II, Deel, XIII. Stuk»
32 Een- en Tweemannige
VI. mind wordt ; doch of de Geur , die in goed
aYlEL# gewonnen Hooy plaats heeft , niet ook van
s£ük°FD~ anc*ere welriekende Kruiden afkomftig zy 5
Reukgras. ^ou men mogen twyfelen. Ondertusfchen wordt
de deugd van het Hooy , 't welk omftreeks
Leipzig in Saxen valt, daarvan afgeleid, dat
aldaar een menigte van dit Reukgras groeit (*).
Offchoon men hier te Lande meer werks
maakt van de Klaveren, of ook, volgens den
nieuwen Landbouw, van de Rupsklaveren en
't Gezegend Hooy (f); zou de vermeerde-
ring van dit Reukgras , niettemin , voordee-
lig kunnen zyn. Dit kan gemakkelyk gefchie-
den door inzameling van het Zaad/tzy het-
zelve opzoekende in het Hooy- Zaad, of de
Aairen , wanneer zy geelachtig beginnen te
worden * in een Doos of Peperhuis uitklop-
pende. Wanneer men dus eenig Zaad daar
van vergaderd heeft , kan men een gedeelte
Gronds daar mede bezaaijen , en dan genoeg-
zaam Zaads bekomen , tot beftrooijing van
een geheel Land. Best zou dit mooglyk kun-
nen gefchieden na de inoogfiing van het
Hooy. Men moet fteeds daar op acht gee-
ven , dat dit Gras vroeger dan de anderen
en ook wel tweemaal 's Jaars bloeit.
(2 ) Geelbloem met een rolronde Aair 5 en on-
thum In- ri.. K ~ r ^
dicum. Schreber Gr af er. v. 57,
Indifch. Cf) Zie 't voorg. X. Stuk , bladz. 32^.
(2) Anthoxcmthum Spica Lineari, Flosc.fesf1libus.-F/0r.
Zeyl. 25. Gramen Aiopecurioides. Eürm. Zeyl. 105. Gia-
mm
ir.
Antkoxan*
Grasplanten, 30
gefleelde Bloempjes , die korter dan de Baard- vl
Afdeel,
jes zyn. n
Hoofd-*
Die Soort van Indifch Gras , by Madrasf stok.
groeijende , welke' door Plükenet is af-
gebeeld, onder den naam van korthladig , ge-
kruld Knokkel - Gras , met eene Fluweelachtige
paarfche Aair , verfchilt zeer veel van het Cey-
lonfche Vosfenftaartige , door den zelfden Au-
theur in Plaat gebragt en onder dien naam
geboekftaafd , door wylen den beroemden
Hoogleeraar J. Burmannüs.^), Dit laat-
fte wordt, door L inn^üs , aldus befchree-
ven (§).
,, De Halm is een Voet hoog, gewricht,
3> opftygende ; met korte breede Bladen en
3, een zeer fmalle yle Aair , van ongefteelde
3, verftrooide Bloempjes. De Kelk is een
„ tweekleppig Kaf je , gefpitst; ieder Klepje
m in een langen Baard uitloopende. Dit Gras
,, komt het Geflagt van Geelbloem naby ,
3, hoewel in gedaante zeer verfchillende; doch
5) de Meeldraadjes kon ik niet tellen/'
Dit verfchil moet daar in beftaan, dat de
Afli-
jnen Alopecurioides. Burm. Zeyt. 105. Gramen genicula-
tum brevifolium crispum, Spica Purpuro - Sericea, Ma-
deraspatanum. Pluk. Alm. 177, T. 119. f. 1. Burm. FU
Ind. 13.
Q.) Gramen , forte , Alopecuroides Indicum^ majus vel
Clinus &c. Pluk. Phijt. T. 92. f. 4, 5,
C5) Flor. ZeyL utilipra.
c 4
II. Deel. XIII. Stuk.
40 EfiN- ÈN TwEEMANNIGE
VI.
Afdeel.
II.
Hoofd-
stuk,
III,
ihum Pa-
niculatunu
Ge-
Aaïren hier zeer -gebaard /en in het EuropU
fche Reukgras volflrekt ongebaard zyn :
want de Geftalte komt anders taamelyk over-
een ; 't zy men het Ceyloafche of Kormandel-
fche van Plukenet befchouwe, en die Ge-
ftalte alleen fchynt my aanleiding gegeven te
hebben , om hetzelve hier te plaatzen. De
Meeldraadjes , immers > niet telbaar zynde 3
Icon het met geene zekerheid tot de Tweeman-»
nigen betrokken worden. Die zelfde duifter-
heid komt my in een Exemplaar van zulke Oost-
indifche Grasplant , myner Verzameling «,
voor.
(3) Geelbloemj dat Pluim- Aairige Bloemen
heeft.
Van waar Rudbeck de Afbeelding van
dit Gras bekomen hebbe , om dezelve in 't
Eerfte Deel van zyn gedag te Werk., dat een
Verzameling was van alle uitgegevene AfbeeN
dingen der Grasplanten , te plaatzen , is my
duifier. Het groeit zegt Linn^us in de
Zuidelyke deelen van Europa 5 gelyk in de
Gods -Tuin te Montpellier: maar volgens Gou-
/iN groeit het daar niet zegt Reichard; het
Reukgras wel , dat men 'er overal op de Vel-
den aantreft. By Tubingen hadt de HeerGME-
LIN
(3^ Anthoxanlhum Flor. paniculatis. Am. Acad* I, 145»
Gramen Sparfceum Panicula flavescente» Rudb. Elifs*l%ï,
'iA* Gmel, Tub. ic*
Grasplanten.
lin dit Gepluimde waargenomen (¥). Zou vï.
het ook maar eene Verfcheidenheid van het Aïdeel,
Reukgras kunnen zyn ? Immers het gelykt , Hooïe^
volgens den Ridder, naar hetzelve, hebbende STÜK*
cngebaarde Bloemen en vierbloemige Kelken.
llt HOOFDSTUK.
Befchryving ^DriemannigeGrasplan-
ten, hoedanigen de meeften zyn , tot welken
ook verfcheide Soorten van Biezen , Riet en ah
ïerley Graanen of Koorn behooren,
TP|ie Grasplanten , welken drie Meeldraad-
jes en Knopjes hebben in ieder Bloem,
zyn zo menigvuldig, dat men alle de eï-
gentlyke Geflagten van Gras , byna , met
Riet, Biezen, en alle de Verfcheidenheden ,
nagenoeg , van het Koorn, tot dezelven kan
betrekken. Ik zal dezelven, wederom, vol-
gens de fchikking van onzen Ridder voor-
ftellen.
X y u i s. Degenkruid.
Den Griekfchen naam van het Stinkend
Lifch , te vooren befchreeven , past Lin*
n^sus toe op een Geflagt, tot de Driemanni*
CO Reich. Syjï, Plant, Francf, 1779,
C 5
II. Deel. XIIJ, Stuxs.
4l D. RIEMANNIGE
VI. ge Eenwyvigen behoorende , welks overige
Afdeel, g^merken Zyn 3 een driebladige egaale ge-
Hooro- kartelde Bloem, waar binnen het Vrugtbe-
STUK
ginzel : de Bloemen in tweekleppige Kafjes
tot een Hoofdje vergaard.
I. De eenigfte Soort (i)is een Indifch Plant-
IfuÏJca? gewas, gelyk de bynaam aanduidt. Men vindt
Indifch. het, naamelyk , zo wel in Brafil tn in Virgi-
nie , als op Malabar en Ceylon. De Groei-
plaats is in vogtige Velden en Moerasfen ;
alwaar het de geftalte der gedagte Lifch taa-
melyk nabootst. Wylen de Hoogleerair Eur-
Mannüs heeft het genoemd Indifch Gras met
langwerpige Hoofdjes en Goudkleurige ge-
fchubde Bloemen. Het heeft, naamelyk, de
gedaante van Gras , doch draagt eenbladige
geele Bloemen , die diep in drieën gefneeden
zyn, op Schubbige Hoofdjes, veel gely ken-
de naar die der Biezen. Deswegen wordt het
van Morison Brafiliaanfch Biesgras gety-
teld. Pis o fpreekt 'er dus van.
In vogtige Velden groeit een fraay foort
3, van Gras , bloeijende meest in de Regen-
3, Maanden. Uit Haairige Worteltjes komen
33 vee-
CO Xyris. Syfl. Nat. XII. Gen. 64. Feg. XIII. p. 81.
Xyris Foliis Gladiatis. Gron. Firg. n. Fl. Zeyl. 35.
Gladiolo Lacuflri accedens Malabarica. Pluk. AZm.ïyo.
T. 416. f. 4. Gramen Juncenm Brafrlianum &c. Moris.
Hifi. III. p. 229. S. 8- T. 9. f. 28. Jupicai. Pis. Bras.
£38. Kotsjiletti-pulIL Hort. Mak IX. p. 139. T. 7. Gra-
men
Grasplanten?
43
veele Biesachtige Stengeltjes , meer dan vi.i
een Voet lang, die onder bekleed zyn met a™£el.
Grasachtige Bladen. Ieder Stengel heefteen Hooin*
„ ovaal gefchubd glanzig Hoofdje, van geel-STÜK*
5> achtige en bleek bonte Kleur. Hier op zie
f| van boven een Blommetje, uit drie of vier
„ geele Blaadjes beftaande. De Inlanders
„ noemen het Jupicai, de Portugeezen Er-
5, va d'Empige , om dat het de Schurft genee-
„ zen zou. Een verkoelend Sap, dat uit dit
„ Kruid door kneuzing komt , verligt zeker-
„ lyk, wanneer men de Huid daar mede wryft,
„ de Jeukt ongemeen."
Schoenüs. Biesgras.
Hier wordt de Griekfche naam der Biezen
voor een Geflagt gebruikt, waar in verfcheide
dergelyke Planten begreepen zyn. Dezelven
onderfcheiden zig door eenkleppige als tot een
Knopje famengehoopte Kafjes , zonder Bloem*
blaadjes (*), bevattende het Vrugtbeginzel
dat een rondachtig Zaadje uitlevert (f).
Zy
men Indicurn , Capitulis oblongis , Floribus Aureis fqua-
jnatis. Burm. Zeyt. 109. Burm. FL Ind. p. 18.
(•:) Zie de Afbeelding van een Blommetje in Ftg.~$i ,
op onze Plaat LXXXVII.
Cf) Dit is volgens de Kenmerken, door Linn^us reeds
in 't jaar 17Ó7 Nat. Ed. XII.) opgegeven en na-
derhand (in Ed. Veg% XIII.J bevestigd ; des de Heer
II. Deel, XIIL Stuk.
44 Driemannigë
Vi. Zy zyn in twee Rangen verdeeld 3 deeene
Fideel. met r0nde de andere met driekantige Hal-
Hooid- men, als volgt.
STUK»
L Met ronde Halmen.
I. (i) Biesgras met de Halm rond, de Bladen
Marlsrns. aan de kant en ruggelings gedoomd.
Scherp-
Wadig* £)e bynaam deezer Soort zal mooglyk van
eenig gebruik tegen de Vygwratten , die Ma«
riscce of Sycomata genoemd worden 3 afleidelyk
zyn. Lob el fchynt dezelve bedoeld te heb-
ben met zyne Wilde Galigaan zonder Reuk, en
betrektze derhalve tot de Cyperusfen; maar
Tournefort merktte aan , dat zy, geen
driekantigen Stengel hebbende , niet daar toe
behoorde. Hy onderfcheidde * naamelyk, daar
door*
Do&or Planer kwaalyk gedaan heeft > met in zyne
Vertaaling van de VI. Uitgaave der Genera Plantarum
van 1764, in 't jaar 1775, nog zes Bloemblaadjes onder
de Kenmerken van de Sch&nus ( volgens den Ridder,) op
te geeven , in alle Soorten van welke Hall er ook geen
zesbladige Bloem , maar een zes bladigen Kelk vondt
(Helv. inchoat.) Wat Bloem of Kelk zy , weet men ,
ftaat dikwils in gefchil. Hy acht de benaaming van
Sckoenus niet eigen , en ftelt die van Mariscus daar
voor in plaats , welke nog oneigener is , als in 't
geheel niet in de Kruidkunde bekend en door den Rid-
der misfchien maar om zeker gebruik op deeze Soort
oegepast zynde.
(ij beheenus Culmo tereti, Fol. margine dorfoque acti-
lea-
/
Grasplanten. 45
door 9 de Geflagten van Cyperus en Scirpus, Vi.
ten voornaamfte. Dus noemt hy deeze, AU A™™u
lerhoogfie Moeras - Z?/Vy, w# de Bladen en Kiel Hoofd*
Zaagtandtg (* Vaillant niettemin zegt , Biesgm.
dat het een Soort van Cyperus zy (f ). Boc-
co ne noemt het Allerhoogst Cyperachtig Gras
cn merkt aan, dat het een Rietachtigen Sten-
gel heeft, fomtyds eens Mans langte hoog3
groeijende in de Moerasfen by den Tooren
Vada te Livorno , als ook aan Kaap Pasfero ,
op Sicilië, overvloedig (|). Zyne Af beelding
van hetzelve is gering en fchiet veel te kort
by die van Morison (§), door wien hetzel-
ve van de Groote Waterbiezen onderfcheiden
wordt , zo 't fchync. Het verfchilt zekerlyk
van die van Tabern^mont, welke korte
Bladen heeft (*), daar dezelven in deeze lang
zyn : derhal ven heeft 'er ook Toürnefort
een byzondere Soort van gemaakt
De
katte Sfffi. Nat. XII. Gen. 65. Veg. XIII. p. gi, FL
Suec. Hé p. 13. //. Gothï. 170. Pfeudo - Cyperus palu-
ftris , Fol. & Carina ferratis. Scheuchz. Gram, 375. Cy-
perus longus inodorus Germanicus. C. B. Pin. 14. Ma*
fiscus Panicula Ramofa. Helv. inchoat. n, p. 179. Cyp*
long. inodorus fylv. Lob. Tc. 67.
f*) Scirpus Paluftris altisfimus , Foliis & Carina terra*
tis. Inft. R. Herb. p. 528. Plant. env. Paris. 532,
(f) Botanicon Parifienfe. p. 179.
C4) Bocc. Sicul. p. 72. T. 39. f. 2.
\ C§) Htft. III. p. 237. S. 8. T. 11. f. 24.
O luncus Paluftris major. Tab, lc\ 249, Kruidb, 589, Jfc
11 Deeju XIII. Stuk*
46 Driemannxge
AiÏÏel. De GroeiPIaats is > z° we! in de Noorde-
in. . lyke als in de Zuidelyke deelen van Europa 3
sllTD' °P vogtige plaatfen; gelyk men het ook om-
Mesgras. ftreeks Parys en in ons Land aan de kanten
van verfcheide Rivieren en Staande Wateren,
aantreft. In de Sweedfche Provinciën Oeland
en Gothland , zyn 'er geheele Möerasfen me-
de gevuld en men gebruikt het om de Huizen
te dekken? in plaats van Stroo, en veel duur-
zaamer. Dryvende Eilandjes maakt het al-
daar in de Meiren, en de weekc Grond der
Möerasfen is 3 wegens deszelfs door een ge-
groeide Wortels 3 gangbaar. De Gothlanders
noemen het Agh, de Sweeden Tak-Agh. Het
wordt in 't Voorjaar gretig van het Rundvee
gegeten ; doch het Hooy daar van willen zy
niet nuttigen dan in de hoogfte nood , ten
zy het voor af geklopt en uitgedorfcht zy ;
om dat de fcherpe Stekeltjes der Bladen den
Bek zouden kwetzen (*). Ik vind niet dat het
Rundvee daar van fterve; gelyk de vermaarde
Hall er uit die plaats van L i nn^us op-
maakt ; deeze Soort , welke ook overvloedig
in Switzerland voorkomt , aldus befchry ven-
de (f).
3, De Halmen of Stengels zyn van twee tot
j3 zes Voeten hoog : de Bladen zyn byna drie-
„ kantig door eene fterk uitpuilende Rib3 wel*
3> ke3
C*J Linist. Gotthl. Retfe. p. 3^o, 190.
CfJ He!v. inchoat. Tom, II. p. 180.
Grasplanten. 4^
„ ke, zo wel als derzelver kanten fcherp is vr.
„ gedoomd , zo dat zy de Vingers kunnen AYn.u
kwetzen. Uit den boezem der Bladen ko- Hoow*.
„ men eenige Pluimen voort, waar onder Biesgras,
„ lange dorre bruine Stoppeltjes , met eene
lange Draadachtige punt. Dergelyke, doch
kortere Stoppeltjes zyn onder de Bladftee-
„ len, die,gelyk in de Biezen, ongelyk, lang,
„ Takkig zyn ; de Stoppeltjes onder de Tak-
„ ken eveneens. De laatfle Tak draagt een
3, bondeltje van Sprinkhaanen,uït den Eyron-
3, den gefpitst. Houtig, byna Kaneelkleurig.
3, Het Zaad, rypwordende, is enkeld, ineen
3, driekantig huisje vervat."
(2) Biesgras met de Helm rond en Takkig $ jj;
aan V end 'Knopjes hebbende , en een driebla- ScJl^us
digi zeer kort , Jtyf , gaapend Omwindzeh Gedoomd,
Zeker Gedoomd Biesachtig Gras wordt hier
bedoeld, dat in de Zuidelyke deelen van Eu-
ropa zyne Groeiplaats heeft , in Puinachtige
Gronden en op oud vervallen Muurwerk, zo
Camerarius aantekent, die 5er een zeer
goede Afbeelding van geeft. Ca spar B au-
hinus heeft het Wit Italtaanfch Gras 5 met
gedoomde Hoofdjes , geheten. Daar komen twee
Soor-
00 Schanus Culmotereti Ramofo &c. Syft. Nat. XII*
Gen, 65, Feg. XIII. p. 81, Loefl. It% 114. Gramen al-
bum Capitulis aculeatis Italicum, Bauk. Pin. 7, Theatr;
mw
ÏL Deel, XIII. Stus,
48
DRiEMASNlGÜ
AfdIel S°°rten Van V00r> ze& SCHEÜGHZER, di
III ' eene m^t kortere Hoofdjes , welke die van
5Hoofd- Bauhinus, voorgemeld, is; de andere met
JBiesgms. een Tolachtig langer Hoofdje i door Triüm-
fettus gety teld Lifchdoddig Zee - Grvw ,
een korte dikkere Aair aan ieder Knietje voortko*
mende. De eerfle heeft de Halmen ten deele
opftaande , ten deele hurkende , van een Hand-
breed tot een half Voet lang; de tweede van
een Voet en langer , beiden vol Knietjes, als
uit Leedjes van een half, één of anderhalf
Duim beftaande, byna als die van 't Varkens-
gras, dat men Duizendknoop noemt, Loef*
L ing vondt het by St. Ubes in Portugal, op
laage plaatfen, die dagelyks door den Vloed
van 't Zeewater overftroomd werden , mee
kruipende Stengetjes , naauwlyks een halven
Vinger lang , Takkig, ieder van drie of vier
Leedjes. De Bladen waren zeer kort, Gras-
achtig , Eyrond of Lancecvormig , geevetide
een tweehoornig Omwindzel uit , dat de ge*
zegde Doornen maakt. In anderen is hetzel-
ve driehoornig en zit op een Steeltje , byna
als het Zaadhuisje in het gemeene Voetangel-
kruid (*). Hier door onderfcheidt zig dan dee*
ze Soort.
(3)
ïog. Scheuchz. Gram, 85, Mor: Hifi* III p, 195, S. $j
T« 5' I 3- Gramen fpicatum Spicis in Capitulum fo-
liatam congeftis, Tournf. tnjtl 517. Gramén aculeatum.
Caivk Epit. 745, Agroftis aculeata. Scop. Carn. II, N. 8ft
(*J Zie 't voorg, VIII Stük2 bladz. 533,
Grasplanten
(3) Biesgras met de Halm rond en makt , Ei~ vi.
ronde , gebondelde Aairtjes ; een byna zeshla- A *j jELi
dig Omwindzel^ en de Bladen Geut acht ig. s*^0FDte
Zekere Zee -Biezen, óp de Zandige Oevers sJalus
rïeï Zuidelyke deelen van Europa groeijende, ( mucroira-
maaketi deeze Soort uit , die zig als door een Gefpitsu
Schubbig gebladerd Hoofdje onderfcheidt. Men
vindtze thans aldus befchreeven. De Wortel >
die voortkruipt, geeft veele Bladen, in een
Bondel verzameld en zeer lang, Geutachtig,
eenigermaate rond, aan den rand ruuw, niet
Vleezig noch plat. De Halm is naakt , rond,
lievig, effen, dikker en veel korter dan de
Bladen. De Bloem heeft een driebladig Om-
windzel, naar de Bladen gelykende, maar kor-
ter, en daar binnen nog drie kleinere Blaadjes*
Zy beftaat uit veele Aairtjes , tot een Hoofd-
je famengepakt, fpitsachtig, met Eyronde *
holle , fpitfe Schubbetjes bekleed. Het Bloem-
pje heeft drie Liniaale Meeldraadjes, een Ey*
rondachtig Vrugtbeginzel , een enkelden Styl
en drie langwerpige Stempels,
(4)
(\) Sck&ms Culmo tereti nudo , Spiculis ovatis fas«
ciculatïs &c. Sijfl. Nat. Feg. XIII. p. 81. Barr. Ick
203. Fig. 1. Scïrpus maritimus Capite glomerato. Tournf.
S^flm 46. Scheuchz. Gram. 367. Gramen Cyperoides
ftmtitimum* C. B. Pin. 6. Tkeatr, 91, Gramen Ju nee u ra
maritimum , Capite Squamofo , foiiaceo. Mor. HiJU II L
\\ 227. S. 8. T. 9. f. 6.
D
II. Deel. XIII, Srat.
Driehansigï
VI. (4) Biesgras met de Halm rond en naakt ; het
Aïdeel. Hoofdje Eyrond; het èène Klepje , van V twee*
Hoofd- bladig Omwindzel^ Elsvormig en lang.
STUK»
Schames *n uitgedroogde Moerasfen van ens We-
wgrüans. reldsdeel komt deeze, volgens den Ridder,
achtig. " voor, die ze niet alleen in onze Zee- Dui-
nen , maar ook in S weeden vondt, inzonder-
heid in deGothlandfe Moerasfen. By Montpel*
lier groeit zy overvloedig op vogtige Weiden
en aan 't Strand. In Switzerland is zy op vog-
tige plaatfen gemeen, zegt Hall er, die
aanmerkt, dat dit Biesgras Plaggen maakt van
Bladen en Halmen , ter hoogte van één of an-
derhal ven Voet. De Bloem, uit het bovenfte
der Halmen , heeft tot Omwindzel twee zeer
ongelyke fpitfe Blaadjes , tusfehen welken
veele famengedrukte , geileelde , zwartachtig
bruine Aairtjes een Hoofdje maak en. Het
Zaad is driekantig rond , en glimt als Paar-
len; byna gelyk de Zaaden van het Kruid, dat
* Litho- deswegen den naam voert *. De Halmen zyn<>
rmum ^tZQ goort ^ veej iaDger fan Bladen.
(5J Bies*
(4) Sckoenus Culmo teretï nudo , Capite qvato &c»
Scirpus Flosculis Spicaife. Att. Stockk* 1741. p. 182-
Juncus laevis minor &c. Mor. ƒƒ/ƒƒ, IIL p, 233, S. %. T#
30. f 28. Juncus Lithospermi Semine. Magn. Monsp^
345» T 144. Gouan Monsp, 28» Gort. Ingr, 6. Belg. 12.
Cyperus Spicis conglomeratis, Calyce multifolio.
Helv* inchoat. II* p. igi.
Ê
Grasplanten, 5*
(j) Biesgras met de Halm rond en makt ; en jJSÜL,
een dubbelde Aair* zo lang als groot ft e III.
Klepje van V OmwindzeL stuk?*0"
V.
In de Veenige Moerasfen van Engeland als $p**$*
ook in die van Gothland, is deeze gevonden, tteus.rrust'
die Hoofdjes heeft naar Anjeliertjes of Dui- kieudgf"-
zenöfchoon gelykende. Zy groeit by de voor-
gaande , zegt LiNNiEüs, doch is wel zes-
maal korter en heeft een zeer fmal Hoofdje >
uit twee Aairtjes beftaande, en deeze ieder uit
twee Bloempjes. Het algemeene Omwindzel
is tweekleppig Roestkleurig.
(6) Biesgras met de Halm rond , Bladerige\ VT.
eenigermaate gebondelde Aairtj es en Draad* Bruinf*
achtige Geutswyze Bladen.
Op dergelyke Moerasfige plaatfen 3 in Enge-
land en Italië , komt dit Biesgras voor , naar
het gebondelde zeer gelykende, doch verfchil-
knde door gekropte bruine , geene getopte
witte
Schoemts Culmo tereti nudo , Spica duplici &c. F!.
Snee, II. p. 40. G ramen Cyperoides minimum Caryophylli
proliferi Capitulo fimplici Squamato. Mor. Hifi. III. p#
245. S. 8. T. 12. f. 40.
fó) Schcenus Culmo tereti Foliofo , Spiculis fubfasci-
culatis &c. Sp. Plant. 1664. Cyperella Paluftris &c.
>*ich. Gen 53. Cyperus minor anguftifolius Paluftris 5
Capitul. fuscis Paleaceis. Mor. Hifi, III, p. 239. £>♦ 8 T.
«1. f. 40.
D 2
II, Deel, XIII. Stuk,
Driemanniöe
VI.
AïDEEL.
III.
Hooïd-
STÜK.
VII.
Sckoenus
contpar*
Gelyk-
Aajng.
Witte
de (*
Aairtjes , en ook vroeger bloeijen*
VIII,
UJlulatus*
Branderig,
(7) Biesgras met de Halm rond en naakte de
Aair famengefleld en - verdubbelde Aairtjes.
Aan de Kaap der Goede Hope vondt de Heer
Ko enig deeze nieuwe Soort van Biesgras,
die door den Heer R o t t b o l l in Plaat is ver-
toond. Zyn Ed. noemt het Biesgras met zeer
enge ronde Bloemfcheeden , geknopte Aairen
en Elsvormige Blikjes. Het heeft de Halmen
een Voet lang , aan 't end met troppen van
Aairtjes, die Eyrond , Roestkleurig en gelyk
van grootte zyn. De Aairen komen uit een
Bloemfcheede voort, welke in een fpitfe punt
uitloopt , langer dan de geheele Aair.
( 8 ) Biesgras met de Halm rond en Blade*
rig , en gefieelde hangende langwerpige ge»
baarde Aairen,
Aan
Dat gebondelde Biesgras (Schocnus fasciculatus}
zal het IVitte zyn , hier de laatite Soort van dit Ge-
ilagt.
(7) .Sckoenus Culmo tereti nudo , Spica compofita,
Spiculis geminatis. Mant. 177, Schoenus Scapo ftrittisfi-
mo tereti , Spicis glomeratis , Bra&eis Subulatis, Rott-
boll. Nov* Plant* p, 65, T\ 18. f. 4«
(3) Schccnus Culmo tereti Folioib, Spkis Peduncula-
tis pendulis oblongis Ariftatis, Mant. 178. Schaenus Cul-
mo tereti , Vaginis lucidis &c. Rottb, Nov* Flant% pt
63. T, 18. f. i?
Grasplanten.
53
Aan de Kaap groeit ook dit Biesgras, dat VI.
de Halmen twee Voeten lang heeft, met eè-'AjjifL%
nige Draadachtige flappe lange Bladen entwee h<>ofd«
Bloemblaadjes, die de Halm Scheedachtig om-
vangen, geevende Steeltjes uit, met langwer-
pige Aairen , die, zo wel ala de Scheeden en
Blikjes, donker Roestkleurig , als gebrand,
zig vertoonen.
II. Met driekantige Halmen.
(p) Biesgras met de Halm driekantig , het V£+
Hoofdje rondachtig , een zeer lang Qwwinci- Niveus*
zei en enkelde opflaande Kelken. hoofdig"
In de beide Indien fchynt deeze, Soort van
Biesgras voor te komen , welke befehreeven
wordt, als geheel glad zynde , met een end-
Hoofdje (drie zydelingfe digt by elkander) dat
Sneeuwwit is en beftaat uit vertikaale Bloemen,
(den eenen hoek opwaards gekeerd, den an-
deren nederwaards gekeerd ,) die Eyrond en
famengedrukt zyn, ongefteeld, gefpitst, twee-
kleppig» met Zaagtandige Kielen, De Styl
op 't Vrugtbeginzel is ten halve twecdeelig.
Dit
(9) Schoenus Culmo triquetro , Capitulo fubrotundo
&c. Schoenus glomeraius, Spec. Plant. 1. p. 52. Jacq,
Hort T, 97, Cyperus Culmo triquetro- foiiofo , Capitulo
glomerato triphyllo , Spicis teretibus. Gron, Virg. 131,
Kylünga triceps, Rottb. Nov% Flvtt, p. 14, T. 4, f, 6
Mottenga. H% Mal. XIL p, 97. Tab. 52, Schoenus tube-
rofus, Burivi. Fln Fnd% p,. 19.
D 3
II. Deel, XIII. Stok.
54
DmeMA RKIG E
i
VI. Dit zoude , volgens den Heer R e i c h a r d»
AniEEL* de Driehoofdige Kyllinga of Schcenoides van den
-Hooïd- jjeer RoTTBotL zyn, die daar 10e betrekt
het Knobbel -Wbrtelig Biesgras van den Heer
N. L> Burmannus , en over zulks ook de
Mottenga van den Malabaarfen Kruidhof. Ge-
zegde Hooglesraar merkt aan , dat het zo wel
op Java groeije als op Malabar.
X, (10) Biesgras met de Halm driekantige het
CohwiwL Hoofdje rondachtig ; een zeer lang plat bont-
Gekleurd, kleurig Omwindzel en gefchubds Bloemen.
Deeze Soort, mede in de Indien huisvesten-
de, is Malabaarfch Kruipend Watergras door
- Garcin genoemd. Rum p mus beeld tze
af , onder den naam van Gehoofd of Hoofdjes-
Gras , in 't Maleitfch genaamd Tabalisfa, we-
gc ns de drie Blaadjes <, die het rondachtige
Ê K>;dje omringen. Somtyds zyn 'er vier
zotfafiige Blaadjes, die het Omwindzel uitmaa-
ken , ten deeie wit , ten deele groen , vol-
gens Sloane;. doch elders groen, met het
Hoofdje in 't midden wie 5 dat alsdan , vol-
gens
(io) Sckoenus Culmo triquetro > Capitulo fubrotundo
&c. G ramen Cyperoides Spica compafta alba, Fol. ad
Spicam partim albis 9 partim viridibus. Sloan. ffam. L
119. ï. 78. f. 1. G ramen Capitatum. Rumph. Amb, VL
8- T. 3, f. 2. Kyllinga monocephala* Rottb. Nou.
Plant: p. 13. T. 4, f. 4. Pee - Mottenga. Hort. Mal. XII;
p, 89« T. 48. Burm. Fl, lnd9 p, 18,
Grasplanten*
55
gens 't denkbeeld der Indiaanen , een Kwaal vu
aan de Vinger, die men de Vyt noemt, zoude A™***
voorftellen , welke zy door 't opleggen van^011*
dit Kruid willen geneezen. De hoogte is op
vogtige plaatfen een Voet en meer ; anders
maar een Span cf een Handbreed. Het heeft
Vezelige Wortelen , die ook als een Genees-
middel in Indie vermaard zyn. Het groeit op
Ambon als een Onkruid in de Tuinen.
( 1 1 ) Biesgras met naakte driekantige Halmen , XI.
de Bhemkropjes overhoeks , de Bladen Li- BMofus$
niaal Draadachtig. Bolwor-
6 telig.
Deeze Kaapfe Soort , van den Bolwortel ,
70 zeldzaam onder de Grasplanten, den naam
hebbende , brengt menigvuldige Borftelige
Bladen voort , die regt op ftaan en byna zo
lang zyn als de Halmen, welke de hoogte on-
gevaar hebben vau een Span. De Bloem ;
die rood is , beftaat uit drie of vier ongefteel-
de Kropjes, aan den top der Halm, ieder met
een Borftelig Blaadje van onderen gefchoord,
(12) Biesgras mei de Halm hyna driekantig
naakt * rComP™s«
'jus.
(11) Sctwws Culmis triquetrïs nu dis, Florum glome- gedrukt»
rulis alternis , Fol. Lineari - Filiformibus. Mant. 1^
(12) Schanus Culmo fubtriquetro nudo , Spica difti-
<M, Involucro monophyUo- Cyperella montana difticha
&c» Mich» Gen. 53. Gramen Cyperoides, Spica fimplicï
com-
D 4
II, Deel. XIII. Stuk.
D R I E M A N I G E
VI.
Afdeel.
UI
STUK.
, ^jr/r tweezydig , met een èèn*
bladig OmmndzeL
Tot deeze betrekt Hall er de Symnyma.
Caricis Uliginofi ; wordt door den Heer Mur-^
ra y gezegd en is door den Heer Reichard
nagefchreeven ; doch ik vind op die Soort van
Carex * in S weeden waargenomen, geen Syno-
nyma aangetekend; en by H aller by na niets
aangehaald op deeze Soort , (behalve de eu
gemlt hier aangehaalde, ) dan eene Berg^Qa^
rex niét een famengedrukte tweezydige Aair,
door Rüppius omftreeks Jena gevonden ^
zo dat de reden van die Aanmerking my duis-
Het Bïe^gras, van deezen naam, valt in En**
geland, Switzerland en Italië, zegt de Rid-
der, Niet alleen op Waterige plaatfen komt
het, volgens H aller, voor, maar klimt
zelfs by de Alpen op. Aan den Ryn groeit
het overvloedig, in Zandige, vogtige Lands-
douwen. De Halm is ongevaar een HélF EHe
lang, of ook minder, en heeft aan den top
een Aair, van een Duim of langer, gefchoord
door een breedachtig Blaadje. De Aair is fa-
mengefteld uit overhoekfe Bloemen of Bloem-
knoppen , byna gelyk in de voorgaande Soort :
het
eompresfa dijlicha. Pluk. Alm 173. T. 34* f 9-Scheuchz.
Gram. 490; Scirpüs. planifolius Spica terminante diftichÉ.
JIall. Belv* imhoatt N. 1342,"
✓
Grasplanten.
37
'het Zaad, met zes Baardjes omgeven , plat- Vf.
achtig Klootrond, nLL'
Hooro^
(13) Biesgras met de Halm driekantige ëe~*™x\U*
bladerde de Bloemen gebondeld; de Bladen Schcem$
plat , en dubbelde Bloemfteeltjes zydelings.f^eia'
Gekropt*
Deeze , in Virginie groeijende , verfchilt
van de volgende Soorten, door het gene in de
bepaaling is gemeld.
(14) Biesgras met de Halm driekantig gebla- XIV«
derd; de Hoofdjes zydelings , famengefleld 'j^mbs^
byna ongefleeld 0 en Degenvormige gekisldefog*
Bladen*
By de Warme Bronwateren aan de Kaap der
Goede Hope, nevens de Zwarte Bergen, komt
dit Biesgras, van aanzienlyke grootte, voor.
Het heeft Halmen van zes Voeten langte, van
dikte als een Zwaanenfchaft , byna Houtig ftyf
en glad, begroeid met Scheedachtige opftaan-
de Bladen, en naar den top byna ongedeelde
Hoofdjes draagende,overhoeks geplaatst. Hoe
dee-
f13) Schoenus Culmo triquetro foliofo , Flor. Fascicula-
tis &c4 Gron. Ftrg. 131.
(14) Schoenus Culmo triquetro Foliofo , Capitulis late-
ralibus compofitis fubfesfilibus , FoU Enfiformibus cari-
natis. Manu 179. Schoenus Culmo tereti , Spicis aiternis
Ariflatis &c Rotte. Ncv. FlanK p. 63. T, 18. f. 2.
Reich. Sp. Plant. Ed# lil.
D 5
JL Deel. XIII. Stjk.
58
Drismannige
VL deeze tot die van den Heer Rottboli,
nr. ' afgebeelde, welke ronde Halmen heeft, be-
sSk?ÏD" hooren kan> gelyk Reichard wil, begryp
ik niet.
XV, O 5) Biesgras mei de Halm byna driekantig
dbus**** gebladerd \ de Bloemen gebondeld en Bor*
Wit, ftelige Bladen.
Op Veenige, Moerasfïge Gronden, in de
Noordelyke deelen van Europa , wordt dit
Witte Biesgras gezegd gemeen te zyn, en te
groei jen onder het Zwartachtige , voorheen
befchreeven , wordende in S weeden My-Agh>
het andere Knapp-Agh geheten. Wegens de
Witte Bloemen vindt men het by Scheuch-
zer Witbloemig Moeras -Gras getyteld Hal-
L er noemt het Bies met Bor ftelige Bladen ,
een platte Pluim, en ronde Sprinkhaantjes.
Het groeit zegt zyn Ed. , in Switzerland ook
op de Veengronden, met Halmen van onge-
vaar een Voet hoog of hooger. Zonderling
is
(15) Sck&mrt Culmo fubtriquetro Foliofo , Flor. fas-
ckulatis , Foliis Setaceis. Oed. Dan* 320» Flor. Suec.
34 , 41. Daltb. Par. 14, Schoen» Flosc. iasciculatis. //.
CHff. 22> R. Lugdb. 48. Scirpus Fol. Setaceis , Panicu-
ia plana , Locustis teretibus* Hall. Helv. inclioaU N.
1341. Cypcrus Paiuftris , hirfutns minor Paniculis albis.
Moris. Hifl. 111. S. 8. T. 9. f. 39, Gramen Lujulae
ïHccedeas. Pluk. Alm* 178. T. 34. f. ïu Gramen Pa-
iuttre Leucanthemum. Scheuchz. p« 503. T. XI» f» iu
Grasplanten;
5*9
ïs 't, dat deeze Soort van Biesgras in onze
Nederlanden nog niet gevonden zy, ul L*
Hooro*
„ „ STUK»
C y p e R i) s. Cypergras.
Van dit Geflagt , 't welk de Soorten van
Cyperus bevat, beflaande Kenmerken in Aairt-
tfes, die uit twee ryën van Schubswyze op
elkander leggende Kafjesfamengefteld zyn,en
waaraan, even als in 't voorgaande, de Bloem-
blaadjes geheel ontbreeken (*). Zy brengen
een naakt Zaad voort. De twee eerfte Soor-
ten hebben ronde 9 al de overigen driekantige
JHalmen.
I. Met ronde Halmen.
(i) Cypergras met de Halm rond^ naakt 9 uit V
Leedjes famengefieJd. anilltZ*
tus„
Op 't Eiland Jamaika 5 in de Westindiën,Gewriclït*
groeit dit Biesgras in de Wateren aan Beek-
jes, met een knobbeligen welriekenden Wor-
tel. Te Suriname heeft Rolakder het ook
ver-
(*) Zie de Afbeelding van zulk een Aairtje en Blomme-
tje daar nevens , in Fi$ 47 , Plaat LXXXV 1 1.
(O Cyperus Culmo tereti , nudo , articulato. SyM
Xll. Gen. 66. Sp. ïi Feg. XII!. p. 82. Cyperus Culmo
nudo articulofo. R« Lugdb, 51. Juncus Cyperoides creber- < /
rime geniculatus &c- Sloan. §fam> 36. HijU U p. 121. T.
$1. f. 1. Rottb. Nov* Plant. p. 26. N* 31.
II. Deel. XIII. Stuk,
Drieman nige
VI. verzameld , en het zoude door Forskaobl,
Afdeel, inSgelyks , by Rofette in Egypte zyn ge-
Hooid- vonden zo de Heer Rottböll aanmerkt*
stuk. -pat Qypergras Van de Nyl, evenwel , door d en
ReiVger dus genaamd , hadt , volgens zyne
bepaaling , de Halmen wel rond en naakt ,
maar niet gewricht
IU (2) Cypergras met de Halm rond en naakt 9
mmmmsf de Aairtjes onder den top.
' Zeer
klein. Qp j2maii<;a en in Afrika is dit zeer kleine ge-
vonden , dat men , zo wel a!s 't voorgaande ,
in de Europifche Kruidhoven overgebragt
heeft. De Bladen zyn Haairachtig dr n . zo
wel als de Halmea , die troppen van kleine
Aairtjes , niet geheel boven, draagen.
II. Met driekantige Halmen.
(3) Cypergras met de Halm driekantig naakt;
cktps. hebbende een enkelde Eyronde Aair aan *t
Enkel- enj met gefpitfte Schubben.
Aairig. 0
In Oostindie valt dit enkel- Aairig Cypergras,
met
(*')■ Cyperus Niloticus. Fier. JEgypf. Arab p» 13.
(2) Cyperus Culmo tereti nudo., Spicis fub apice. ff;
Cliff* 21 R* Lugdb. 49. Gramen Cyperoides minimum
Spicis plupbus compaftis ex oblongo rotundis. SYoan.
Sfcinu 36. Hijh I. p« 120. T. 79. f» 3. Raj, Hifi. 111. p. 625.
(3) Cyperus Culmo triquetro nudo , Spica fimplici ova-
ta &c* Mant* 180. RotthbOll. p. 18» T. 13. f. 3.
Grasplanten.
61
met menigvuldige zeer fmalle flappe Wortel- vl
bladen van een Span , en eene Halm van een Alfffu
Voet hoogte , Draadachtig dun en ook flap, Hcoio-
Het heeft aan 9t end een famengedrukt ovaal ,
Schubbig Aairtje , van grootte als Komkom-
mer-Zaad, waar onder een Els vormig Blaad-
je, niet langer.
(4) Cypergras met de Halm driekantig , naakt 9 IV.
en een tweebladig Hoofdje van gladde Bloem- iceviga*
AairtJes' Gladhoof.
dig.
Aan de Kaap vondt de Fleer Koen ic dee-
ze, die de Halmen twee Voeten hoog hadt,
en het Hoofdje famengefleld uit verfcheide on-
gedeelde gladde Bloem - Aairtjes 3 met een
tweebladig Omwindzel,
(5) Cypergras met de Halm driekantig , ge- V.
hladerd 9 en een meervoudig famengefleld foftemd!
Bloemkroontje van ongefteelde Aairtjes.
Het Kroontje, van dit Oostindifch Cyper-
gras , beftaat uit Geflernde Aairtjes , volgens
de Afbeelding van Plukenet, die 't zelve
niet
U) Cyperus Cnlmo triquetro nudo , Capitulo diphyllo >
Flor. laevigatis. Manu 177. Rotthboll. p* 19. T. 16* f* 1.
(5) Cijp.erus Culmo triquetro Foliofo , Umbella fuprade-
compofita , Spiculis umbeilato - fesfiiibus f lor. Zeyl. 37.
Gramen Cyperoides Maderaspatanum &c. Pluk Alm,
179. T. 192. & 2. Burm» Fk Ind* J# 20. Rottbqll» p«
T. 6» 2*
II, DtfLL. XIIL S*3&,
6±
Drieman nige
VI. niet alleen van de Kust van Koromandel5maar
^nXEEL,ook V3n de K?ap der goede Hope bekomen
sSk°FÖ" hadt# Het groeit ins§eIyks °P volgens
den Heer Burmannus, die het Gekamde
van G ar zin hier toe betrekt. Ook heb ik
dergelyke, door den Heer Thunberg ver-
zameld, van daar ontvangen.
VI. (6) Cynergras met de Halm driekantig gehla~
tm%7US der d^ en een meervoudig famengefleld ge-
Lang- blader d Kroontje , met naakte BloemfteeU
wortelig. deAairen overhoeks,
In de Moerasfen van Italië en Vrankryk is
de Groeiplaats van deeze , die van ouds bekend
is onder den naam van Lange Cyperus, wegens
de figuur van den Wortel, welken men in de
Geneeskunde plagt te gebruiken, Hy groeit
by Montpellier overvloedig in alle Waterige
plaatfen: ook heeft de Heer Guettard
hem omftreeks Eftampes waargenomen, van
welke plaats men de Wortels naar Parys plagt
te brengen. De Heer Dalibard telt hem
zelfs onder de Planten, groeijende omftreeks
die Stad, alwaar To urne fort deeze Soort
nogthans niet gevonden fchynt te hebben. Hoe-
wel Gesnerüs gezegd had , dat hy by Rap-
pers-
(6) Cyperus Culmo triquetro foliofo, Umbella foliofa
fuïtfadecompoftfa j Pedunc. nudis, Spicis alternis. R. Lugdb.
50. Mat. Med. 29. Dal. Paris. 14. Cyperus odoratus
Rad. longa f. Cyperus Officinarum. C. B. Pin 14.
Scheuchz
Grasplanten.
«3
perswyl voortkwam , heeft de Heer II A l l e r vi.
hem niet durven tellen onder de Inboorlingen A ™EL'
van Switzerland (*). In 't Franfch wordt hy Hcoh*
STUK*
Souchet genoemd , in 9t Engelfch en andere
Taaien Cyperm, by ons Cyper- Wortel , gelyk
de anderen.
't Gewas is taamelyk groot, byna gelyk dat
van onze Wilde Galigaan, groeijende op dc
zelfde manier, als die, aan de Waterkanten , met
Stengen of Halmen van een half Elie hcog en
fmalle, ftyve, harde Bladen, die fcherp ge-
rugd zyn en op de kanten gekarteld. De top
der Stengen is met lange fmalle Bladen ge-
kroond , waar tusfchen de Aairen tropswyze
in 't midden vergaard zyn , op naakte Steeltjes
losfe Pluimen maakende. De lange , kruipen-
de, knokkelige Wortels, bruin van Kleur,
omtrent een Pink dik, zyn welriekende, en dit
onderfcheidt dezelven van die der Gewoone
Cyperusfen, in ons Land en zo wel inde Zui-
delyke als in de Noordelyke deelen van Eu-
ropa groeijende. Men heeftze deswegen, als
Verfterkende , de Geeften opwekkende en afzet-
tende , in veelerley Kwaaien , uit een vergaaring
van Slymige koude Stoffen ontftaande, voor-
gefchreeven en zy worden op fommige plaat*
fen nog als Geneesmiddelen gebruikt.
(7)
Scheuchz. Gram. 378, M^n. Hijh 237. S. 8«
T. jï. f. 13. Burm. FL Ind4 sq*
(*) Relv. inckoat. 11,
II. Deel. XIII. Sm,
64
Driemannige
VI. (7) Cypergras met de Halm driekantig naakt
Afdeel. en em Bladerig Kroontje ; de Wortelknol*
Hoofd- hels Eyrond 5 met over elkander leggende
\r\i zoomen gebandeerd.
V 1 1»
Ctfperus '
wuien- Weinig ander verfchil is 'er tusfehen deeze
Eetbaar, en de voorgaande. Linjn^eüs ftek de Groei-
plaats by Montpellier, als ook in Italië en het
Ooften. Dewyl de Heer Gouan 'er onder de
Montpellierfche Planten geen gewag van maakt ,
zou men hier aan mogen twyfelen ; hoewel Jes-
sieu ze omftreeks die Stad vergaderd hadt ,
zo Scheüchzer meldt. Van zelf groeide
zy nergens in geheel Europa, volgens Pon a,
dan digt by de Stad Verona, alwaar zy Dul-
cighini genoemd werdt wegens de zoetheid der
Wortelen , die men 'er , even als Nooten en
Amandelen, tot Verfnapering op Tafel zette,
onder de Nageregten. In Egypte en andere
Oofterfche Landen, werdt de Plant deswegen
aangefokt. Mooglyk is de naam , Thrafi of
Trafium , van de Arabieren afkomftig. De
Room daar van, een foort van Amandelmelk,
werdt tegen den Hoest en andere Borstkwaa-
len, en pynlyk Wateren, tot verzagting zeer
aan-
C7) Cyperus Culmo trïquetro nudo , Umbella foliof!
&c. R. Lugdb. 51, Cyperus rotundus esculentus angus-
tifolius. C. B. Pin. 14. Theatr. 222. Scheuchz. Gram*
382. Mor. uts. T. 11. f. 10. Cyperus rotundus. Lob
ft* 78» Dod. Pewpt, 338. Thrafi. J. B* Bijl* II. p. 50^
G K A S/P L A NTEN,
aangepreezen. Zonderling nogthans is het, A^tzLm
dat ik 'er by Forskaohl geen gewag van HE
. , HooFD--
vmd. »töfc
(8) Cypergras met de Halm driekantig , i>y»* VÏII.^
naakt i en een famengefield Kroontje , van rotundus.
overhoekfe Liniaak Aairen. wJ^lg,
In ürabie was deeze door Forskaohl
gevonden, fcbryft de Heer Rottböll; doch
ik vind ook dezelve, in deszelfs Lyst der
Planten van dat Gewest, niet opgetekend.
Indië ftelt Lïnn^üs thans de Groeiplaats
te zyn ; bevoorens Egypte en Syrië. In
9t algemeen wordt dezelve Oriënt aal fche Cype-
rus geheten. Een Takje daar van vindt men
afgebeeld by Scheuchzer, die zegt, dat
menze, in 'tMalabaarfch, Cora Calunga noemt,
liet zou een zeer gemeen Gras zyn op Cey-
Ion, volgens den Heer Bürmannüs. Ik
heb dit Gewas onder de Javaanfe Planten be-
komen.
De Heer Rottböll geeft daar van een
fraaije Afbeelding en merkt aan, dat de Bladen
Grasachtig dun en flap , Zeegroen -5 de Hal-
men twee Voeten hoog zyn , dun en geftreept*
aan
CS) Cyperus Culmo triquetro fubrmdo &c. Ff. ZeyL 36.
Mat. Ml cd. 30. Cyperus Orientalis Radice Olivari, Spi-
cis longis &c. Scheuchz. Gram. 391, Cyperus hexafta*
ihyo&i Rottböll» p* 28. T, 14. f. 2.
E
II. Peel. XIII. Stok,
66 Driemannïge
VI aan 't end eenige Blaadjes hebbende tot Om*
Aïdeel. windzel van het Kroontje. Dit beftaat uit vier
Hooiö- dunne Straaltjes, van ongelyke langte, aan 't
STÜX5# end doorgaans bezet met zes Aairen > die by-
kans een Duim lang zyn , zeer fmal , Roest-
kleurig of bleek paarfch, met witte randjes*
In Egypte vondt gedagte Forskaohl een
Cyperus,. welke hy den bynaam van Roestklew
rig geeft. Dezelve hadt een driekantige Halm
van een Voet , onder gebladerd, zo wel als 't
Kroontje, dat uit gebondelde , Liniaale , plat-
achtig verhevenronde 9 Roestkleurige Aairtjes
beftondt, die aan den rand groen waren, zel-
den gedeeld, aan den top famengehoopt. Hier
door , byna alleen , werdt de Groente der
vogtige Velden aan den Nylkant veroirzaakt(*>
Aan de Kaap en by Tranquebar heeft de ver-
maarde Koe ni g dit kleine Cypergras gevon^
den, dat ook op Malabar valt en my bezorgd
is onder de Planten , door den Heer Thun-
Flor. sEgtfpt. Ai ah. p. 14.
(9) Cijperus Culmo triquetro nudo , Umbella* Foliofa"
glomerata &c. Am. Acad. IV. p. 303. Gramen Cype-
ïoides Maderaspatamum minimum Ifchsemi Paniculis
cum Ariftis. Pluk. Alm. 179. T. 192. f. 2. Rotïbö'll,
p. 25, T, 6. f. 3, Bükm, FU Ind. p. 19,
fquarro-
fus.
Rappig.
Cyperus
(9) Cypergras met de Halm driekantig naakt ,
het Kroontje Blader ig gekropt 0 van gejlreepte
rappige Aairtjes.
BERG
Grasplanten.
67
fe&RG op Ceylon verzameld. De Halmen zyn ^Vf*
maar één of twee Duimen hoog en korter dan m9
de Blaadjes , die Grasachtig dun en fmal val* J^™™*
len , ros wordende door den ouderdom. Het
Kroontje , dat uit rappige Aairtjes beftaat ,
heeft doorgaans een vier-, zelden drie- of vyf-
bladigOmwindzel, veel langer dan hetzelve.
( r o) Cy pergras met de Halm driekantig , naakt ; ^ü6rus
het Kroontje iweebladig , enkekl^ driedee* difforwm
Jig, van fpits gepunte Aairen0 de middeljia 0n^el^u
ongefteeld.
Het Fa$fumbo-Curr$ der Malabaaren , van Plu*
kenèt, komt met deeze bepaaling geenszins
overeen , als hebbende een driebladig Om-
v/indzel vanbyna gelyke Blaadjes. Nader zou
men dan hier , met den Heer Rottböll,
betrekken kunnen , dat fraaije Kormandelfche
Cypergras van dien zelfden Autheur, 't welk
de Pluim uit zagte Aairtjes famengefteld heeft:
want deszelfs Omwindzel is tweebladig, en een
weinig ongelyk, doch zodanig niet, dat men
'er de befchryving van den Heer Murray op
kan toepasfen (*). De Afbeelding van gedag-
ten
fu) Cyperus Culmo triquetro nudo , Umbella diphylla"
fimplici trifida &c. Am. Accid. IV. p. 302. Gramen Cyperoi-
«les elegans &c. Pluk. Amalth. T. 317, f, 5. Rottböll.
p. 24. T. 9» f. 2. Pluk. Alm. T, 192. f. 3.
(*) Involucrum diphyllum, Foiiolo altero longisfii^o*
oyt. Nat. XIII, p. 83«
E 2
II. Deel. XIII. Sïux.
VI. ten Deenfchen Heer ftrookt beter , die aan-
merkt , dat de Halm een Voet lang zy en zeer
Hooid- jQap5 om ]aag twee Blaadjes hebbende, voor
\ overige naakt. De Aairtjes maaken , door
hunne famenvoeging , een foort van Roosjes
uit, byna gelyk in het Geflernde Cypergras,
hier voor. Zy zyn Lancetvormig fpits en be-
ftaan uit holle Eyronde flompe Schubbetjes ,
rappig op zyde,
ja- De ongelykheid der Blaadjes van het Om-
VPlaat" w^dzel is blykbaarer in een groot Cypergras
fcxxxvm. van Java, door den Heer Thonberg verza-
Fig' l' meld, 't welk het Kroontje ten minlie vyfbla-
dig heeft, en zodanig, dat deszelfs Blaadjes ,
van buiten inwaards, allengs verkorten en ver-
dunnen , zynde het buitenfte zeer breed en
lang, het binnenfte kort en dun : gelyk zy ook
altemaal , naar 't end toe, grootelyks verfmal-
len. Binnen dit Omwindzel beflaat het Kroon-
tje uit verfcheide korte en vier lange Straalen ,
die aan 't end ge - aaird en in Takjes verdeeld
zyn , ook met Aairtjes bezet , altemaal Ey-
rondachtig , fpits en glad , van bleek bruine
Kleur. Een derzelven , wat vergroot zynde,
is by a , nevens de Afbeelding van t Gewas,
in Fig. i , hier voorgedragen. Ik vind dit Ja-
vaanfche met geene der Soortbepaaliógen over-
eenkomftig. De Halm van myn Exemplaar
is nagenoeg twee Amfterdamfe Voeten lang.
00 Cy. !
C R A S r L A N T E K.
(lij Cypergras r& driekantig half vl
Kroontje Bladerig uit Kroontjes Afdeel.
famengejleld \ met overhoekfe Aairtjes , uit Hoofd*
Korreltjes bejfaande, XI
Cyperus
Dit Cypergras , op Malabar Iria of Balari
genaamd, dat de Heer Oseeck ook in China kroonig.
hadt gevonden, hadt de Halmen een Voetlang
en de Bladen byna even hoog. Het Omwind-
sel was driebladig. Het Kroontje beftondt uit
veele Steeltjes, ieder getopt meteen Kroontje
van drie of vier Straalen , overhoeks Aairtjes
draagende van driekantige zeer ftompe Korrel-
rjes, met een naauwlyks blykbaar Kafje be-
kleed, niet ver van elkander.
Hoe dat van Plükrnet, met een verfprei-
de bleekachti^e /\air , hier behooren kan, is
my uit de Afbeelding duifter (*) : vvanc de
Steeltjes van het Kroontje fchynen veeleer ge-
aaïrd te zyn dan gekroond. Dit zelfde heeft
ook plaats in de Afbeelding van den Cypews
ttmheïïatus by den Hoogleeraar Bürmanjntüs(|
die
fii) djperus Culmo triquetro feminudo , Umbella fo-
liofa decompofita &c. Gramen Cyperoides Ind. Or. elatius
$c. Pluk. T. 191. f. 7. Iria 1'. Balari. H. Mal, XII. p.
IO5. T. ;;6, Burm. Ft. Ind. p. 20. Rotteüll. $>. 41. N. 54.
('"') Gramen Cyper. Ind, Or. Panicuia fbarsa. palles-
Cfcnte. T. 191, f, 7: -als boven , niet T. 101 : gelyk
Rottboll door een Drukfeil heeft, die ook Jra (i in
l>Iaats van Iria , fchryft.
ff) Flor. Ind. T. 9, f. 1. p#2i.
E 3
II, De el; XIII. Stuk,
70 D R I E M A N N I G E
VL die zelf zegt , dat dezelve Hoofdige Aairesa
AIII.£L' Iieeft aan ?t end ^er Steltjes van het Kroon-
Hoofd- tje 9 \n de Zyne zeer lang zynde, en ieder ten
halve in een Scheedje, Een Aair (Spica) ver-
fchilt, volgens de Kruidkundige uitdrukkin-
gen \ aanrnerkelyk van een Kroontje (Umbelld),
Het zyne hadc een tweebladig , dat van Pe*
ti ver een vierbladjg Omwindzel. Wanneer
de Ridder van een Bladerig Kroontje fpreekt,
fchynt hy een meer dan driebladig te be«
doelen,
XIL (12) Cypergras met de Halm driekantig naakt;
ftJtEJmiS ^et &roontJe Bladerig , meervoudig famen*
Hoog» gefield ; Vinger ige Aairen die gefchybd zyn ,
mei Eh vormt ge Aairtjes*
Een fchoone Afbeelding geeft de Heer
Rottböll van dit mooglyk nooit te voo-»
ren wel in Plaat vertoonde, zeer aartige, Oost-*
indifche Cypergras, Het zoude egter met
den naam van Vara-Pulla in de Malabaarfe
Kruidhof bedoeld., en door Plükenet met
dien , van Malabaarfch Cypergras 5 dat een
dunne verftrooide Pluim heeft, kunnen aange-
weezen zyn zo hy oordeelt. Den bynaani
heeft
(12) €upèry$ Culmo triciuetro nud<i \ Umbella foliofst
iupradecotrrofita, Öpicis Digitahbus imbricatis, Spiculis
fubuiatis. SijiL Nat. XII. XIIÏ. AM, Acad. IV. p. 301,
Burm. 1 Fi. Iwd. p. 20. Rottböll. p. 37. T„X.
H% MaL%\uT- 4- P- 77- Fluk. Amciïtk p, uzi
Grasplanten.
heeft liet zekerlyk bekomen van zyne groot- vr.
te; hoewel het in hoogte myn voorgemeld <Affjf?I'*
^avaanfch niet fchynt te overtreffen : want de Hoofd.
stuk
Halm was ook maar twee Voeten lang. Het
Kroontje is naauwlyks zonder Afbeelding te
befchryven. Gedagte Heer heeft de zyne laa-
ien maaken naar een keurlyk Exemplaar van
het Deenfche Eiland St. Cruz, in de West-
indien , alwaar het derhalve ook moet groeijen ,
gyn Ed. toegezonden.
O 3) Cypergras met de Halm driekantig naakt ; XIIT.
en een Bladerig Kroontje van naakte kinde-
rende Steeltjes met digte ^airtjes; de pun- ^niay*
pen uitgebreid*
Op Moerasfige plaatfen aan de Zeekust van
't Eiland Jamaika in de Westindiën , nam de
beroemde Sloajïe dit Cypergras waar, heb*
bende een zeer tevftrooide Roestkleurige Pluim,
van eene platte of Waaïjerachtige gedaante en
uitermaate fraay. Zie daar de reden van den
bynaam; hoewel dc Heer Rottböll juist
die fraaiheid niet kon vinden in monfters
van dergelyk Gras, hem van het gedagte Ei-
land St. Cruz gezonden. (14)
Ol) Ci/perus Cuhno triquetro nudo, Umbeila foliofa,
Pedunc. nudis proliferis &c. R. Lugdh. 51. Rottboll.
N. 44. T. 6. f. 4 Cyp. Panicula maxime fparfl ferrugi-
nek compresfa elegantisfima. Sloane 35. Bijt. I.
p. 117. T. 75. f. h
E4
II. Deel, XIII, Stuk.
7* Driemannige
Afdee Cypergras met de Hihn driekantig naakt?
Hl. " het Kroontje driehladig 5 meervoudig famen-
sTUK°rD" gefield met rondachtig gekropte Aairen en
Xiv. Elsvormige Aairtjes.
Cijpeyus
tu°mera~ In Moerasfige plaatfen van Italië komt dit
Krop- voor >t Welke , zo aangemerkt W ld4- , wel met
Ryst uit Indie kon overgebragt en dus in- Iralie
voortgekweekt zyn ; misfchien uit Zaad van
het Hooge Cypergras voor befchreevsn : wes-
halve het, als in een kouder Klimaat geteeld,
ook laager zou groeijcn en met dikker niec
uitgefpreide Aairen (*)• Volgens Seguier
niettemin , heeft het de Halmen twee of drie
Voeten , en dus wel ruim zo hiog d&n hst
voorgemelde : waar by de ongemeens digtheid
en dikte der Aairen regt het tegengeflc de van
het Hooge Cypergras uitmaakt. Dat ce Aair*
tjes Elsvormig zyn, was de eenigfte. gelyk-
heid: maar, heeft men dit ook niet in an-
dere Soorten , en van de Baardjes der Zaaden
is' in dat Hooge Cypergras geenblyk: terwyl
bovendien hetzelve een veeibladig en dit flegts
een driebladig Omwindzel heeft. De Aairen ,
niet*
(14J) Cijperus Culmo triquetro nudo , Umbella tripliylla
8:c. Am. Acad. IV. p. 301. Cyp. Aquat. Ital. procerior,
&e. Mich. Gm. 45. Seguier. Ver. 111. p. 68» T. 2. f. a.
Cyp. Capitulis glomeratim congeftis , Semmibus Arifto-
tJs. Mo nt. Gram. 14. T. 1. £. j.
f*) Amosn. Acad. utfupra.
Grasplanten. 73
niettemin, maaken dit Krop- Aairige ook zeer jJJ;EU
fraay. -JU-
Hoofd-
stuk.
(15) Cy pergras met de Halm driekantig naakt Xv\
en efen ; het Kroontje driebladig met ge- a^Perus
kropte Bloemen ; de onderflen gearmd en* Glad-
gladde Bladen. bladiS-
Een Jaarig niet overwinterend Cypergras ,
omftreeks Verona ook op vogtige plaatfen en
aan een Beek, door Següier gevonden,
maakt deeze Soort uit, die de Halmen maar van
een halven Voet en wat langer heeft,
(16) Cypergras met de Halm driekantig 5 XVI.
naakt ; een famengefleld Kroontje , dat een- Ruikend*
youdig gebladerd /V, de Steeltjes tweezydig
geaaird*
Op de Karibifche Eilanden en Jamaika , als
Ook in Virginie, groeit dit 4 Cypergras aan de
Oe-
O 5) Cijperus Culmo triquetro nudo laevi , Umbellatri-
phylla , Flor. glomeratis &c. Mant. 179 Cyperus par-
vus Panicula conglobata &c. Seg. Ver. p, 6. T. 2.
f. 1.
C16) Cyperus Culmo triquetro nudo , Umbelia decom-
pofita fimpliciter folio fa &c. Cyperus longus odoratus
Panicula fparfa, ^picis ftrigofioribus vindibus. Sloane
$m. 35. Hifi. 1. p. 116. T. 74 > f. 1 & Tab. 8. f. 1.
Gron. Firg, 131. R. Lugdb. 50. Burm. Ft. Ind. T*
S f. 2.
E5
II, Deel. XIIL Stuk,
74
Drumannigê
VT. Oevers der Rivieren ; doch het valt ook m
Arïïh' Oostindie, volgens den Heer R L. Bur.
Hoofd- mannüs, die 'er de Afbeelding van geeft.
Te Suriname heeft de Heer Rol ander het-
zelve ook gevonden, volgens Rottböll,
die het een Reusachtig Gras noemt, de Halmen
een Vinger d;k hebben ie en het Kroontje an-
derhalf Voet breed, de Aairtjqs een half Duim
lang.
XVII. (i7) Cypergras met de Ha!m9 driekantige
Cijperus naakte het algemeene Kroontje driebJadie *
comprefus, M, / f >
Plat- met gejpitjte Kafjes aan de kanten Fhezig*
Aairig»
Op Zandige Velden omftreeks de Stad St#
Jago, op Jarnaika, kwam dit den vermaarden
Sloane voor* Het fchynt overeen te ko*
men met dat VirgimTche Cypergras, 't welk
de Heer Clayton noemde, „ Laage Cype-
rus , die veele Stengels uit ééne Wortel
„ geeft, aan alle kanten hurkende, mee Ey*
3, ronde glanzige dunne famengedrukte H ofd-
33 jes, veet op ééne Halm, die met zwartach-
35 tig bruine Zaadjes zyn bevrugu" De Heer
Burmannüs heeft dergelyke Grasplant van
Java in Oostindie bekomen.
(18)
O7J Cypertts Culmo triq. nudo , Umb. nmverfali tri-
phylla &c. Cyperus rotund. Gramineus &c. Sloan.
fifëm, 35. Bijl. 1. p. n7. T* 76. f. 1. Cyp. Culmo
triq. nudo 3 Panicula foliola &c. R. Lugdb> 51. Burm.
FL Ind. p. si.
Grasplanten, 75'
£18) Cy pergras met de Halm driekantig • VL
naakt ; het Kroontje driebladig; de Steel- ^nL*"
tjes enkeld 5 ongelyk, met getroste Lancetvor- **°orD*
mige Aairen. XVI II*
Cyperus
In vogtige Zandgronden aan den Duinkant f™^*
cn elders, komt in onze Provinciën dit Cyper- achtig*
gras voor, dat de hoogte heeft van een Hand-
breed tot een Span of daar omtrent. Hetzelve
groeit op Moerasfige plaatfen van Duitfch-
land, Vrankryk, Italië en Switzerland. De
Heer Hall er merkt aan, dat 'er Bolle-
tjes aan de Wortelen zyn gevonden. 9t Ge*
tal der geelachtige Aairtjes, die het Kroontje
maaken , is menigvuldig. Hetzelve is ge -
fchoord door twee of drie ongelyke Blaadje*.
Men noemt het in 't Nederduitfch Klein Riet"
gras, zo de Hoogleeraar de Gorter aante-
kent.
(19) Cypergras met de Halm driekantige 'pjf^
naakt', het Kroontje driedeelig3 de Steeltjes Bruin,
en*
08) Otjperus Culmo triquetro nudo, Umb. triphylla
&c. Cyperus minor pulcher , Panicula lata compresfa
fübflavescente. Mor. T, ii> f. 37. Cyperus minimus Pa-
nicula fparl a , flavescente. Tournf. In(L Scheuchz.
Gram. 385. Scop. Carn. 220. J. B. Theatr. p, 88. Gorx.
Belg. 12. Cyp. Umb. trifolia, Spicis fesülibus umbella-
tis , Glumis obtnfis. Hall. Helv. N. 1348.
(19) Cyperus Culmo triquetro nudo , Umbella trifidi
&c. Cyperus minimus Pan. fparfa nigricanre, Tournf,
IX, Vzzu XIII. Stuk,
Drieman kige
VT. enkeld , mgelyk y met getropte Liiïtaalü
' Ui. Amrtjes*
Hoofd-
ruk. Weinig verfchilt dit Bruine Cypergras, in
geftalte , van hei: voorgaande , en komt by
hetzelve overal voor. Het heeft de Bladen
ruuwer met wat fmaller bruine Aairtjes, op
langer Steeltjes, en de Schubbetjes fpitfei, zo
Haller aanmerkt,
XX. (2°) Cypergras met de Halm driekantige
piwifius** naakt ; het Kroontje tweebladig famenge-
E Klein. field; de Aairtjes over hoeks 9 Vingerig , Lan-
cetvormig , met gefpitfte Kafjes.
Dit fraaije laage Cypergras gelykt naar het
Plat - Aairige , maar verfchilt door minder Schub-
bige aan 't end gefpitfte Kafjes ; langer Om-
windzelsvan de Kroontjes en de Aairtjes naauw^
lyks overhoeks , Vingerachtig, te hebben,
volgens T o r is e r. Dat van Pluken et, hier
aangehaald, heeft een veel meer dan tweebla-
dig Kroontje , veel gelykende naar het Ja-
vaanfche, van my hier voor befchreeven, maar
in grootte byfler verfchillende.
(21)
In/1. Scheuchz. &c. Hall. H4v. N. 1349. Gort. Belg.
13. Moris. T. 11. f. 38. Jacq. Vind. 206. Oed. Dan.
179.
(20) Ci/perus Culmo triq. nudo , Umbella diphylia &c.
Gramen Cyperoides pumihmi elegans e MadenispatnanL
Pluk. Almt 179. T, 191. t 8. Burm. F/, Tnd. 21.
Grasplanten. 77
(al) Cypergras met de Halm driekantig 9 VT.
Al; DEEL*
naakt) het Kroontje drie Aairen hebben- m.
de9 waar van de middelfle ongefieeld, en s^°orl>
gladde Aairtjes* XXL
CijperuS
In Oostindie is ook deeze Soort door den tr^^[^
Heer K oen ig waargenomen. Dezelve hadt de mi£
Halmen een Voet lang ; het Omwindzel twee-
bladig, korter dan de Bloem, en Elsvormig.
Drie platachtige, Eyronde, tweefnydige glad-
de Aairen, uit gefpitfte Schubben beftaande >
maaken het Kroontje uit. Veel fchynt deeze
te gelyken naar de Tiende Soort.
XXII 1
( 22 ) Cypergras met de Halm driekantig 5 strigofus.
naakt ; en een enkeld Kroontje , met Li- j^™'*^
niaale Aairtjes 5 horizontaal 0 zeer digt by
een getropt.
In Moerasfen van Jamaika en Virginie ?
groeit dit Cypergras, dat, volgens Sloane,
fchraale Roestkleurige Aairen heeft. Hy vraagt
of het ook die Soort van Biesgras zy, waar
mede de Wilden de Kraam voortzetten, of
de ruikende Bies^ by Rochefort. De Wortel
is
(2O Cyperiis Culmo triquetro nudo , Umbelia trlftaehya,
intermedia fesfili , Spicuiis laevigatis. Mant. 180.
Cijperus Culmo triquetro nudo , Umbelia fimplid
Spicuiis Linearibus &c. Cyperus rotundus , Panicuia fpar -
fa, Spicis flrigofis Ferrugineis. Sloane. Sfarn* 35, IJ ijl,
I. P. ui T. 74, f. z, 3.
II Deel, XIIL Stuk,
*?t Driimansiöë
VI. is rondachtig. Het Kroontje béftaat uit en*
Afdeel, opftaande Steeltjes met menigvuldige *
Hoofd- ftnalle. Roestkleurige Aairtjes, digt getropt*
en horizontaal op het gemeene Steeltje iütge*
breid , of ook nederwaards geboogen.
XXIII. (23) Cypergras met de Halm driekantige de
ligufarïs* Aairtjes van het Kromt je rondbollig^lang^
Veterige, werpig 5 ongefleeld J de Omwindzeh zeer
lang en Zaagtandig ruuw.
Tot deeze Soort is het op Barbados groei jende
zeer groote Cypergras , met eene weinig ver*
ftrooide Pluim , uit dikkere Hoofdjes beftaan-
de, doorLiNNiEüs c'huis gebragt, diëten
onregte de Groeiplaats op Jamaika ftelt* De
Heer Rotïböll acht daar toe het Ira of
Ma van den Malabaarfen Kruidhof (*), tebe-
hooren, als ook een Grasplant, zyn Ed* van
de Kust van Guinée bezorgd, en zeer fraay in
Afbeelding gebragt : zo dat^ dit Veterige Cy-
pergras dan groeijen zou in de drie Werelds-
deelen , buiten Europa. De Halm , van 't zel-
ve, zegt hy, is zeer hoog en dik; het Om*
wind-
O3) Ctjpems Culmo trïquetro , UmbeliH Spiculis Capi*
tatis oblongis fesfüibus , InvoK longisflmis ferrato - aspe-
ris. Am. Acad. V. p. 391* Cyperus maximus Paniculafc
minus fparfa, Ferruginea , Capifttfós compaftis crasfio-
ribus. Sloan. &am. 35, Hifi. ï. p. 36. T. 9. RottboU,.
p. 35. 1\ iï. f. 2.
(«J Part. XIL pag. 103, Tab. 55*
Grasplanten
19
tvindzel beftaat uit Bladen, waar van de groot- VI,
flen, twee of drie in getal, een Voet lang zyn, Auï*'u
drie of vier Liniën > dat is omtrent een derde s^orö*
Duims, breed. Men kan hier uit eenigermaa-
te van de grootte oordeelen.
(24) Cypergras met de Halm driekantig XXIV.
naakt ; het Kroontje langer dan de Om- p^^ê
mndzeis , de Omwindzeltjes driebladig , Schryf*
Borfteligi langer ; de Aairtjes drievoudig. bla(i,S*
Deeze Soort bedoelt het Papier -Riet van den
Nyl, by de Ouden zo beroemd j, en tusfehen
het welke, zo fommigen willen, Mo/es zou
nedergelegd zyn in een Kistje van Biezen. Wei-
nig zekerheid nogthahs is dien aangaande
en men heeft reden om zig te verwonderen ,
dat dit zo vermaarde Gewas den kundigen Fors-
kaöhl, in Egypte 5 niet voorgekomen zy. Hy
vondt aan den Westelyken Oever van dèii
Nyl, by Rofette , een Cyperus , dien hy van
die x
(24) Cijperus Culmo triquetro nudo, Umbelia involu*
cris Iongiore &c. R. Lugdb. 50. Rottböll. p. 33. Cype-
rus omnium maximus Papyrus diftus , (Mont. Gram.
14.J Locuftis minimis, Mich. Gen. 44. T. 19. Cyp. ero-
dis nudus &c. Scheuchz. Gram. 387. T. 8. f. 14. Cy-
perus Niloticus vel Syriacus maximus Papyraceus. Mo~
ris. Bijt III. p. 239. S. 8. T. 11. f. 41. Papyrus Syria-
ca & Slciliana. C. B. Pin. 19. Theatr. 333. Papyrus Ni*
lotica. Lob. Ic. 79.
CO 't Hebreeuwfch woord SoUf, dat aldaar gebruikt
is,
tl. Deel. XIII. Stuk,
8o DriemaSnicë
vl die Rivier den bynaam geeft ; doch deeM
UI. ' hadt ronde Halmen , van een Pink op 9t dik*
Hooro- ft-e^ flegts twee Voeten hoog en Bolronde
' Pêjjfer- Aairen (*>; dat zeer verfchilt van die Plant,
K^- welke by de Ouden zo befaamd was onder
den naam van Papyrus of Papier van den Nyl.
Waarfchynlyk is die Reiziger niet hoog genoeg
op de Rivier geweest , om hetzelve aan te tref-
fen.
Voor de uitvinding van het Parkament,
van Beeft en -Vellen, door Attalus van Perga.
me 3 daar hetzelve nog den naam van heeft (*) :
veel ouder dan die van ons tegenwoordige Pa-
pier van Linnen Vodden , 't welk nu drie
Eeuwen is in gebruik geweest ; fchynt men
Biet gefchreeven te hebben dan' op Steen , Hout
of Bladen , 't zy van Boomen of Riet, of op Pa-
pier van dergelyke Stoffen gemaakt. De Bla«
den j echter , van dit Riet , werden niet?,
gelyk nog heden de Bladen van fommigePalm-
boomen en' Riet in Oostindie , daar toe ge-
bruikt ; maar de binnenfte Rokken of Vliezen
van den Halm of Stengel , die men affchilde
en
is , betekent flegts de ruigte aan den Oever in 'fc alge-
meen : weshalve het ook, in de Vulgata, is vertaald
Alga ; fchynende , de naamen van Careüum & Papij-
rio , in de Biblia ffunii & Tvemelln , 'er tot verklaaring
op toegepast tc zyn. De Nederduitfche Vertaaling heeft
bet voor Biezen genomen.
O) Cijperus Niloticus. Flor. Egypt-Amh, p. 13.
Charta Pergamena.
Grasplanten;
Sr
rn nat gemaakt tusfchen Plankjes vlak liet vl
droogen ; zo P L in t us fchryft, doch ande-AFjjjL*
ren willen , dat men Papier maakte van het Hoorn-
Vlokkige Merg der Stengelen of Halmen* Het papi€Vt
eene kan zo wel als 't andere plaats gehad, en#^«
die laatfte manier aanleiding gegeven hebben
tot de Uitvinding > om Papier te maaken van
Pap van Linnen Vodden , gelyk hedendaags
algemeen gefchiedt in Europa. Ook is dit niet
te verwonderen , aangezien men nu kortlings
Proefondervindelyk getoond heeft , dat 'er
Papier gemaakt kan worden van allerley Plant-
aartige Stoffen , die eenigszins Vezelig zyn ;
gelyk de Chineezen , Japoneezen en andere
Ooflerfche Volken nog heden doen (*)*
Dat berugte Papier -Riet van den Nyl fchynt
thans niet meer , nu men bekwaamer Stoffen
uitgevonden heeft , tot dat gebruik gebezigd
te worden* Men wil dat die Cyperus, welke
hedendaags in Paleiïina, op Sicilië en in Italië 5
groeit, de zelfde zy als de Egyptifche , wel-
ke oudtyds Papyrus heette. De Afbeeldingen ,
die men 'er van by Dodonóus en Lobel
vindt; als ook die van Morison, zyn veel
te klein , om een regt denkbeeld te geeven
van dit zonderlinge Gewas , 't welk men ook
heeft in de Europifche Kruidhoven; doch al-
waar
O) Vid. Bijl. de PAcad. i?. des Sc. de Paris, 1741,
p. 218. Extr. du Mem. de Monsr. Guettard , & Schaf-
eer van Papier moeken. Regensb. 1765»
F
II. Deei,. XIII. Stuk.
8* Driemannïgs
VI. waar het op ver naa de hoogte niet bereikt 9
Atdeel. weiirQ hetzelve op zyne nituurlyke Moerasfi-
Hooïd- ge Groeiplaatfen heeft. Het bemint Wate*
&ïXpapier-Yen ^e onSeVaar een ^e ^iep zYn > en ^3af
Riet. fchiet het zyne Wortels van een Arm dik,
welke men zegt aangenaam te. zyn van Reuk
en Smaak (*). Ook wordt de Stoel van het
Gemeene Volk gegeten , die Bladen uitgeeft,
byna een Hand breed 5 Degenvormig 3 doch op
ver naa zo lang niet als de Stengels of Halmen,
die opfchieten tot tien of twaalf Voeten hoog-
te, ook ongevaar een Arm dik zyn , driekantig ,
jong zynde een zoet Sap , m3ar volwasfen een
Vlokkig Merg bevattende. Op den top van
die Halmen groeit een aanzienlyke Kroon, die
een Omwindzel heeft van agt Bladen, de vier
buitenften grootst. Daar binnen is een trop
van veertig Steelen of daar omtrent , ieder een
Span lang, aan den top wederom een Omwind-
zeltje hebbende van vier Blaadjes , die zeer
fmal zyn, en in een Scheedevier Draadachtige
Steeltjes bevatten , driekantig zynde , en by-
na in de geheele langte overhoeks met Aairtjes
bezet.
(25)
00 Waarfchynlyk zullen het dergelyke Wortels zyn ,
waar van ik in de Vangst der Zee - Paarden gewag
maakte. I. D. III. Stuk , bladz. 469.
ft) Volgens den Heer Rottboll : Linnjeus fchynfc
(niettegenftaande de verbeterde figuur van Michelius,
door zyn Ed. aangehaald , die dit Gewas , natuurlyk ,
zo in Tuinen , 'uk in *t v/ilde , hadtzien groei jen :) Schëuch-
Grasplanten,
83
(25) Cypergras «, dat de Halm met Blad- VL
fcheeden bekleed heeft en gevinde zydelwg- A*ulU
fe Bloemfieelties. Hooro-
STUK.
/ XXV.
In Virgitfie groeit deeze Cyperus 3 die de Cyperus
grootte heeft van het Suiker- Riet , op WifS**
terige plaatfcn. De Bladen bekleeden (fa
Halm Scheedachtig, en uit ieder Oxel derzei-
ven komt een enkele regtopftaande Tros voort ,
bevattende zes, zeven, agt, negen of tien,
Elsvormige Aairen , overhoeks en tweezydig
geplaatst, ongedeeld, uitgebreid zynde.
('26) Cypergras , dat de Halm driekantig XXVï.
naakt turn.
Be urtbi^
2ër gevolgd te zyn ïn het getal der Steeltjes van de^S»
byzondere Kroontjes, welken die Autheur, volgens een
droog Exemplaar, hem onbekend, voor Halmen gehou-
den en dus deezen Cyperus > in plaats van zeer groot,
als zeer klein voorgefteld heeft > dat mooglyk den Fran~
fchen Heer Guettard aanleiding gaf, om hem te noe-
men een Soort van Gras (H*f efpece de Ckiendeni) , waac
van men , by Bomare , Hondsgras gemaakt heeft : doch
Chien- Vent is > in 't Franfch, de algemeene naam van
Gras (zie Tournefort) : ook is het Jaargetal, 1751,
aldaar vitieus: zie IVoordenb» IL D. bladz 239.
(25) Cyperus Culmo Vaginis Foiiorum veftito &c. Schoe-
ttus Spathaceus, Culmo tereti , Spathis alternis &c. Sp*
Plant. II. p. 63 Cyperus Ferrugineus. Sp. Plant. L p*
44. Gramen Junceum elatius , Caule articula.to, Virginia-
ïium. Pluk. Alm. 179. T. 301. Fig. 1. Cyperus Racemis
fimpl. lateralibus. Gron. Virg. 131. Flor. p, 9.
Cyperus Culmo triquetro nudo , alternatïm Folio»
F 2
IL Dekl XIIL Stuk,
Driem ANNIG!
naakt , aan den top overhoeks gebladerd
Afdeel, \ mei zydelingfe Kinderende Bloem-
Hooro- fteeltjes.
STUK.
Stengen of Halmen van een Voet hoog heeft
deeze Virginifche Cyperus , aldaar aan de Ri-
vieren groei jende, met Degenvormige Bladen
van een half Voet , op de kanten ruuw. Uit
de Oxels der Bladen komt een Draadachtig
Steeltje dat gedoomd is, De Aair heeft aan
den Voet eenige Steeltjes , met eene dergelyke
Aair. Het is derhalve niet gekroond.
S c i r p u s« Bies.
Dit Geflagt bevat de eigentlyke Biezen, in
ons Land algemeen bekend , en bovendien
Bogveele dergelyke Planten, zo dat het by
de veertig Soorten heeft. De Kenmerken, die
hetzelve van 't voorgaande afzonderen, zyn,
dat de Kafjes niet flegts famengehoopt of ge-
tropt zyn, gelyk in de Schoenus, maar Schub-
bige Hoofdjes maaken (*), en dat het Zaad
met zekere Baardjes omringd is of gekroond,
hebbende echter geene dergelyke Wolligheid,
als die van 't volgende Geflagt.
On*
fo, Pedunc. lateraiibus proliferis. Mant 28. GramenFlu-
viatile geniciüatum Panicula Foliacea Virginianum. Mor»
Hifi. III. p. 183. Fig. noninvenio.
(*) Glumae Paleaceae undique imbricatse : zie de Af*
bedding &g. 49. PI. LX£XVII. lner voor.
Grasplanten.
Onze Ridder heeft deeze Biezen, naar de vi.
gedaante van de Aair en van de Halmen , al-
dus onderfcheiden. Hootd-
stuk.
I. Met één enkele Aair,
(1) Bies met de Halm rond en naakt , de Aair ^rpus
Cylindrlfch met Lancetvormige Schubben 9 trigtjnus.
die aan den Voet , op zyde , Vliezig zyn. wf^^*
In Oostindie groeit deeze, die de gedaanfee
onzer kleine Water-Biezen heeft , met Draad-
achtige Wortelbladen , digt getropt , een
Handbreed lang, aan de binnenzydegefleufd,
van onderen breed wit gevliesd, en een ron-
de naakte Halm, geftreept en zonder Knoo-
pen, ter langte vaneenSpan, zyndedeAair,
aan 't end , een Duim groot, 't Getal der
Stylen is drie, gelyk dat der Meeldraadjes,
(2) Bies met de Halm driekantig naakt , en -H.
eene Cylindrifche Aair aan V end. Veran-"
derde, ,
Deeze Jamaikafche Bies gelykt naar de
Knokkelige ongemeen ; waar van zy moog-
lyk den bynaam heeft, als of 'er eenige ver-
andering in gekomen ware, door de Voort-
teeling* (3)
(1 ) Scirpus Culmo tereti nudo , Spica cylindrica ? Squa-
mis Lanceolatis Bafi lateraii ir.embranaceis. Mant. igo.
O) Scirpus Culmo triquetro nudo, Spica Cylindrica
terminali. Am. Ac ad. V. 591.
F 3
II. Deel. XIII. Stuk.
PRIEM ANNIOJ!
VI. (3) Bies wet een ronde 9 hria naakte, half
A|nEEu Knokkelige Halm , en een gekropt zydelings
Hoofd- Bloemhoofd je •
III.
Op Waterige plaatfen aan de Kust van Ma-?
^Gevttich- vin^t men ^eeze Soort groeijen , die een
*e. holle Halm , met Knietjes, doch niet overal ,
bezet heeft, de Aairtjes in een gefternd zyde-
lings Hoofdje, niet aan den top, vergaard.
IV- (4) Bies met de Halm rond en naakt % en eene
^*Moe-S' gronde end-Aaif\
fësfïge.
Deeze kle'ne Water -Biezen komen menig-
vuldig op Moerasfige plaatfen , door geheel
Europa, voor. Mefi vindtze , by ons, in-*
zonderheid op vogtige Zandgronden en irx
drasfe Landen , voornaamelyk die eenigs^ins
brak zyn; als ook in ondiepe Slooten, in ver*
fcheide deelen van onze Provinciën. Maar het
Gewas heeft veelerley veranderingen , zo in
grootte als in geftalte, behalven dat de Aair-
tjes altoos Spilrond blyven; zo de HeerHAi>
leu, tenopzigt van de Switzerfche, aanmerkt:
hoewel hy daar van eene Verfcheidenheid
voorftelt, met byna Kogelronde Aairtjes, Der-
ge-
(3) Scirptis Culpao nudiusculo , femigeniculato , Capir
tulo glomerato laterali. Tsieli. H. MaU XII. 135. T.
ju, Juncus conglomeratus Maderaspatanus, acumine ge-
xieiilato. Pluk. Alm. 200. T. 197. f., 6*
CV Sfirfus Ciümo teroü nudo^ Spica fub ovata ter
mi*
Grasplanten.
gelyke* heb ik ook hier te Lande, met langer
of korter, en met knikkende Hoofdjes gezien ui.
en verzameld. Zie hier , hoe zyn Ed. dccze^^'"*
Soort befchreeven hebbe.
5, Plagmaakende ongebladerde Stengetjes,
35 van zes Duimen tot een Voet en daar bo-
5, ven hoog. Een enkelde Spilronde, gefpit-
3, fte Aair, van digc famengepakte Schubbe-
39 tjes gemaakt , die ftomp zyn , op welken
3, een bruine driehoek zig vertoont in een
3, witte rand. Aan den Voet van de Aair ko-
33 men Schubbetjes voor, die een weinig groo-
„ ter dan de anderen zyn ; kort, doch niet
33 minder gebaard. Het Zaad is Eyrond , drie-
3, kantig, glanzig, met een kransje gekroond,
33 aan den Voet omringd met drie of vier Bor~
33 Heitjes, een weinig langer dan het Zaad."
(5) Bies met de Halm rond en naakt , en eene V.
langwerpige end- Aair.
tus.
De beroemde Sloane vondt,op 't Eiland,. Knokke*
Jaraaika , in de Slooten der Weiden , daar het ö
Wa-
roinalh Oed. Dan. 273. FU Snee. 41 , 42, Scirpus Cul-
mo nudo , Sp. term. fubovata. R. Lugdb* 48. Scirpus
Equifeti Capitulo majore. Scheuchz. Grimn 360* Tournf*
528. Juncus Paluftris Capitulo Equifeti major. C.
B. Pin. 12. Juncus Aq. minor. Lob. Ic* g6. Gort.
(5) Scirpus Culmo tereti nudo , Spica obiong| termi-
iiali.
F 4
ïï. Deel, XIII. Stuk.
Drieman k i g a
Apdekl Waarna den Regeniyd was ftaan gebleeven y
ia. deeze Geknokkelde Biezen, die ook in de
stuk?FD" Europifche Kruidhoven overgebra^t zyn.
Uit éénen Wortel fchooten vyf of zes Hal-
men, twee of drie Voeten hoog , van binnen
hol, en aldaar door middelfchotten van Vlie-
zen als in Geledingen verdeeld , die het Gewas
van buiten zig knokkelig doen vertoonen* De
Hoofdjes geleeken zeer naar die van de voor-
gaande Soort.
VI. (6) Bies met de Halm geftreept en naakt: eene
Caspno-3 tweekleppige end-Aair van langt e ah de
Kelk; de Wortels door een Schubbetje on~
derfcheiden.
e Vé kleine Biezen, groeijende in Moeras-
i . ..en/ronden der llosfchagiën , zo in de
Zuidelj ke ais Noordelyfca deeien van Europa,
vind ik, dat zonderling is, niet onder de Ne-
deWandfeaangetekend. Volgens de benaaming
van B a ü h i n u s echter , re ze noemt kleiner
Biesachtig Gras met de Bladen en Aair van Bie-
zen y
nali. Scirpus Culmo nudo , Splca terminali fubrotunda»
H. Cd ff. 21. R. Lugdk. 48, Juncus Aq. geniculatus >
Capitulis Equifeti major & minor» Sloan. ffam* 37.
Bijt, t p 122, T 75. f. 2 & T. 8i* f. 3< Raj. Supph
628- Rottboll. N« 58.
(6; Schrpté Culmo ftriato nudo ; Spica bivalvi termi-
nali longitudine Calycis; Rad. Squamula interflinclis»
Oed* Dan-i Ts 167. Ft. Sttec, 42 , 43» Scirpus Fol. Culmi
uni*
Grasplanten.
zen, zouden zy op buitendykfe Landen, hier vt.
aan den Ykant, groeijen (*). De Heer Hal- l
ler vondtze overal in de vogtige Valeijen der Hoorn*-
Alpifcbe Eergen, en befchryftze dus.
„ Plagmaakende Halmen , by den Grond
„ fcheedig , gefleufd, byna altoos hard , krom ;
„ drie Duimen of op 't hoogfte een Span
3, lang, ongebladerd ; uitgenomen een Ton-
„ getje, uit het Scheedje, beneden 't midden
„ aangedrukt (f). Twee Kelkfchubbetjes die
ongelykzyn, (ovato-Jpadice&i) het grootfte
3, de geheele Aair gelyk en langer, gefpitst,
„ niet gebaard; het andere korter. De Aair
„ zeer dun (Jïri&a) met weinig Blommetjes 3
,, drie op 't hoogfte. De Baardjes om het
„ Zaad korter. Een lange Styl , driedelig
3, aan 't end.
In het Schwartswaid , in Bohème en Enge-
land, groeit (zegt hy) deeze Soort hooger 5
tot een Span; met regte Halmen, de Aair een
weinig lyviger 9 en tot vyf Bloempjes bevat-
tende, het eene Kafje langer dan de geheele
Aair,
:# ffiwf fV- 1" > ffi* l/i ffr Xjj J3Q3o i- *Q fV'* ii^tn ifjlHf 'f**?! a4W#%% ••
Diiico. R. Lugd. 49, Scirpus Moatanus Capitulo breviore.
Scheuchz. Gram. 363. T. 7. 18. Junc. pary. paluftris
cum parvis Cap. Equifeti. Pluk. P'njt. T. 40 f. 6.
G ramen Junceum Fo!. & Spica Junci , minus. C. B.
Pin. 6. Hall, Helv. N. 1335,
Commel, Ihdêg, HolL Catahg* p, 50, Vid. & Ro-
sé nth al. FIgi\ Belg% Am, Ac ad. VI. p. 54.
ff) Infra medii grandem ajipresfam. An (ilandem ?
F 5
II. Deel. XIII. Stok. ■,
$0 Driemannige
indeel ^a*r' met ^raa^es van ^e Aair uitgaande,
iil L' als een foort van Pluis. Nogthans acht hy de»
l°oïD" zelve niet daar van te verfchillen.
*
In Sweedeu maaken deeze Biezen, die men
'er Myrfaef of Mosfatuf noemt, volgens L i n-
n mm Turven in de Veengronden uit , en zyn
gemeen in de Bofchachtige Gewesten (*). Hy
verklaart zulks nader in de Laplandfche Plant-
befchry ving , zeggende , dat aangezien de Wor-
tel jaarlyks nieuwe Schubben aanzet op de on-
derfte overblyvende , waar tusfchen de Wor-
tels uitfchieten , de Plant , hier door, boven
den Grond zig verheffende , die Plaggen maakt
van los Veen , welke aldaar zo gemeen zyn in
de Bosfchen, een Soort van Turf maakende,
die ligt in Brand vliegt en fchielyk verbrandt.
Dit maakt het afbranden der Gronden, wanneer
men in die Bosfchen nieuwe Landen ontgin-
nen wil ; alzo die bovenkorst , uit zulke Bies*
Schubben en Mos famengegroeid , na 't uit-
droogen geheel ontvrugtbaar is ; zo zyn Ed«
aanmerkt, noodzaakelyk (f ).
Zeer blykbaar zyn gedagte Schubben , het on*
derfte der Halmen en den Stoel bekleedende ,
bruin van Kleur, in twee Plantjes van derge-
lyke Biezen, door den Heer Thus berg in
Japan verzameld, wier Halmen qngevaar de
lang-
(*) Habitat iiv Paludibns Cespitofis , Turfas confU-
tuens y ▼ ügatisfimus in fylveftribns Provintiis, Fior% Suec\
|L p. 15.
(j) Flora Lapponica* pa 17.
GR ASPLAKTBï. 9*
tang te hebben van een Span: gelyk ik dezelr VL
ven thans in myn Japanfehe Herbarius be« *j^%u
mam, 5»-rD'
( 7 ) Bies met de Halm rond , naakt BorfleU
acht tg* en eenehyna Kogelronde end ~ dair. Capitatm\
Hoofdige,
In Virginie is de Groeiplaats van deeze, wel-
ke door den Heer Clayton Cyperachtig Gras,
met dunne Biesachtige Steelen , gety teld werdt.
De Hoogleeraar N. L. Bürmannüs heeft
deezen bynaam gegeven aan een Indifch Gras-
plantje met Bladerige Steelen en ronde Wolli-
ge Hoofdjes^ 't welk zynEd. niettemin tothet
Gefiagt van Cyperus betrekt (|),
(8) Bies met de Halm rondachtig^ naakt , Bor* yiIL
fielachtig , en eene tweekleppige Eyronde rfscuuta"
Aairi de Zaaden naakt* Speldach*
Een allerkleinfte Soort van Biezen, die men
Speld -Biezen zou kunnen heeten, groeijende in
en dikwils onder zuiver W3ter, op een Zan-
digen Grond in verfcheide deelen van Europa.
Onder den naam van Zeer klein Biesje met Hoofd-
jes
Cf) Scirpus CapiÊatus. Buhm, FL p. 21, Pluk. FtyL
37S. T. 190. f. 7.
(7) Scirpus Culmo tereti nudo Setiformi , Spica fub-
£iobofa terminaü. Gron. Virg. n. Gramen Cyperoides
Caule tenui Junceo. Clayt, N, 380.
(8) Scirpus Culmo tereti nudo Setiformi, Spica ovata
UK
II, Deel. XIIL Sbxk*
DriemannigB
VI. fes van Paardeftaartkruid, hefchryft Boccoke
A™fL' die Gewas , dat hy aan den Oever van de Loi-
^Hooïd- re 9 in Vrankryk , hadt gezien. In Switzer-
land hadt II aller hetzelve overvloedig aan
de kant van Meiren gevonden. Morison
nam het aan de kanten van Slooten, by Ox-
ford in Engeland, waan Plukenet tekent
aan, dat hetzelve hem gedroogd door zekeren
Heer, die het gevonden hadt, was gefchon-
ken. By Dantzig is het door den vermaarden
Breyn waargenomen. In Sweeden groeit
het niet alleen , maar ook in Lapland, veel-
tyds onder Water , omtrent een Duim hoog
en is in de Rivieren aldaar niet ongemeen. De
bloote Zaadjes hadden den Heer Haller bet-
zelve van de Biezen doen afzonderen. Het
groeit, in Switzerland, fomtyds twee Dui-
men hoog.
IX, (9) Bies met ronde naakte Halmen overhoeks ^
flï4tamUS aan em ^a^ertSen flappen Steel.
de, Op Waterige plaatfen in Vrankryk en En»
ge*
bivalvi , Seminibus nudis. FU Suec, 43, 44. Dalib. Pa-
rm 17, Scirpus magnitudine Aciculse. FL Lapp. 21. R.
Lugdb. 49. Juncellus minimus Capitulis Equifeti. Pluk.
Alm. T* 40. f. 7» Juncus inutilis f. Chamse - Schoenus C.
B- Theatr, 183, Mariscus Foliis Setaceis mollibus Spical
pauciflora. Hall. Heïv. inchoat. N. 1346»
(9) Scirpus Culmis teretibus nudis alternis , Caufe
Foliofo flaccido. Sp. Plant* Scirpus CauleFoliofo flaccï-
do*
Grasplanten- 93
geland komt deeze Soort voor , die in de Noor- vi.
delyke deelen van Europa, zo 'tfchynt, niet
wordt gevonden. Men heeftze nogtbans in Hoorn-
Vriesland 3 omtrent Bergum , zo in het Wa-
ter, als op vogtige plaatfen van de Iiey, waar-
genomen. Op den Grond kruipt , doch in 't
Water vlot dit Biesachtig gras , met dunne
Rankjes, die als uit veele Leedjes famenge-
fteld zyn , zo dat het van 't Fonteinkruid wei-
nig verfchilt, dan door de rondachtige Hoofd-
jes , insgelyks byna als die van 't Paardeftaart-
kruid , of liever Knodsachtig. Aan de Leed-
jes, die veele fmalle Blaadjes uitgeeven , han-
gen Worteltjes , waar door het uit den Grond
zyn Voedzel trekt.
II. Met een ronde veel-Aairige Halm.
(10) Bies met de Halm rond en naakt y en
veele Eyronde gefieelde end- Aairen. tacu^U
Onder den naam van Biezen is deeze Soort Bies*
< al-
do, Scapis alternis Capitatis. R. Lugdb* 49. Sauv.
Monsp. 9. Scirpus Equifeti Capitulo minori. Tournf.
Scheuchz. Gram. 365. T* 7. f. 20. Juncellus Cap. E«
quifeti minor fluitans, C. B. Pin, 12. Prodr. 23. Theatr*
187. G ramen Junceum Clavatum minimum. Raj. Rift*
1300. Mor. S. 8. T. 10. f. 31. Pluk. Alm. 180. T. 35.
£ 1. Gort. Betg* 13,
(io) Scirpus Culmo tereti nudo , Spicis ovatis pluri-
ÏL Deel. XIII. Stuk,
Matten-
Driem ANNHS
VI. algemeenst bekend , wordende in 5t Hoog*
UI. * duitfch Binzen , in 't Engelfch Rushes gehe*
Hoorn- ten en jn naam dikwils verward met de Bloem*
STUK.
Matm. biezen , die men in 't Franfch Joncs tytelt*
Bies. naar den Latynfchen naam Juncus , by fomtni*
geii, evenals de Nederduitfche, onverfchil-
lig gebruikt voor allerley Biezen , groot en
klein. De Groeiplaats is allom in zuivere
ftil {taande en ftroomende Wateren, zo aan den
Oever als op aanmerkelyke diepte , door ge*
heel Europa. By ons komen zy zeer veel aan
Rivieren, Vaarten, Slooten, Graften en Mei*
ren, als ook op fomtyds onder loopende Gron-
den voor , makkende , op fommige plaatfen,als
geheele Bosfchagiën ; waar van de Bieshosch%
niet ver van Dordrecht , den naam voert,
Verfchei- In grootte overtreft deeze Soort alle andere
denheden. Biesgewasfen van ons Wereldsdeel , opfchie-
tende tot vyf of zes Voeten hoogte. Wanneer
zy een minder voordeeligen Grond beflaat ,
nogthans , blyft zy kleiner ; gelyk men dit
zeer veel aan de kanten van onze Slooten en
Vaarten ziet , aldaar zy naauwlyks drie Voeten
hoog voorkomt. Doorgaans heeft zy eenvou*
di-
bus pedunculatis termïnalibus* Ft% Snee. 40 , 46* Dali-
bard Paris* 16. Goet, Belg. ig, Scirpus Spicis copio-
fis, R, Lzigdb. 48» Scirpus Paluftris altisfimus. Toürnf.
InJL 528» Scheuchz. Agrojh p, 354, Juncus niaximus H
Scirpus major. C. B. Piny 12. Ikeatr* 178. Juncus Aq.
raaxmnis. Lob, Ic* 85,, Juncus Paluftris major* Tab#
OftASPLANTÈtT.
93
dige ronde opftaande Halmen , om laag Schee- y£
dig en dergelyke Bladen , die elfen zyn en Akkzu
zagt* Daar komt een Verfcheidenheid voor, Hoofd-
welke de Bladen Zaagtandig ruuw heeft, doorSTÜiC'
Toürn efort opgemerkt, die hy oordeelde Bits; ~
met zekere Afbeelding van Lö bel overeen-
komftig te zyn (*) : doch dit is de eerfte Soort
van Biesgras , hier voor befchreeven* Een
weezentlyk verfchil, van deeze zelfde Soort,
wordt in de plaatzing der Aairtjes opgemerkt,
welke fomtyds zydeling , een end wegs bene-
den den top geplaatst zyn , als in de figuuren
van Lob el en Do d onheus, fomtyds aan
den uiterften top der Halmen, gelyk in de af-
beelding van Tabeunemont. Haller
heeft die laatfte op de Eilandjes van den El-
zas, in de Ryn, gevonden. Ook is zodanig
een Matten - Bies, waar van ik een fraay Exem *
plaar heb, den Heer Thunberc in Japan
voorgekomen , met Kegelvormige Kaneelkleu-
rige Aairtjes , in een Kroontje aan 't end ver*
gaard, Op Ceylon vondt zyn Ed. eene
Bies , die weinig daar van fchynt te verfchillen :
zo dat deeze Soort ook tot Oostindie behoort*
De
249 » 587- Juncus holofchoenos» Dod, Pempt. 605. Scirpus
Caule tereti , Panicula laterali Ramofa , Locuftis ovatïs*
Hall. Helv, inchoau N. 1337.
(*) Scirpus Paluftris altisfimus Fol. & Carina ferratis.
Jnfl, p, 528. Gramen Cyperoides. Bocc* p. 70* Cyp, longue
inodorus fyiveftris. Lob» R\ 76. Plant. mv% Paris, p. 532.
II. Deel. XIII. Stur,
,j6
ÜRIEM ANNIC!
VI. . De verfchillende hoogte naar de Groeiplaats
A jjjj£L' heeft hier ook doen t'huis brengen de Laagere
5^k°FD" Moeras- Bies van Scheuchzer(*) , welke de
"^«««-Halmop 't dikfte maar als een Schryfpen heeft;
mes- daar de Halm deezer Biezen 9 in fommige Mei-
ren s om laag wel een Duim dik valt. Hier toe
betrekt men ook de Waldhintfen van Tab e r-
ne mo nt met Wollige rondachtige Hoofd-
jes, die mooglyk nader aan de volgende Soort
zou komen. Dat in diepe Waters deeze Bie-
zen fomtyds niet bloeijen , noch Halmen fchie-
ten , en dan 9 door de langte en dunte der
Bladen zig als een Soort van Wier vertoonen,
heeft de Heer Bern* Jussieü aangetoond (f).
De wyd vermaarde Tournefort zou hier
door misleid zyn geweest (|).
Gebruik, Ten opzigt van 't gebruik voldoen deeze
Biezen aan den naam ; alzo men 'er op verfchei-
deplaatfen, inzonderheid in Vriesland , onze
gewoone Vloermatten van vlegt. Die fyne
Matten, uit de Zuidelyke deelen van Europa,
onder den naam van Spaanfche en Alikantfe
bekend, zullen waarfchynlyk gemaakt worden
van een fyner foort van Biezen. Dus zal het
ook
(*) Scirpus Paluftris humilior. Schkuckz. 356. Juncii9
f. Scirpus medius. C» B. Pm. 12, Theatr. 181. Juncus
Sylvaticus. Tabern. 250 , 588. Vid. Scop* Fl% Carn, p,
222» Reichard SijjL ji. 133.
(f) Ci liRARD. Flor. Gallo- Pvov. p. 115.
(|) Daar van maakende zyne Atga Graminca FluviatU
iis lovgisjïmo Folio, Ioft. p. 569.
Grasplanten.
97
ook gelegen zyn , met die fyne Matten, waar vi.
van de Chineezen en Japöneezen , en andere A*u*L
Oostindifche Natiën , zo veel werks maaken, Hootd-
. 'stuk.
in de opfiering en affchieting van hunne Woo- Matten
jningen , en tot Zeilen voor de Vaartuigen
als, ook tot het maaken van Korfjes , Mand-
jes, Kistjes, die ongemeen fraay zyn. Ik wil
nu niet ftaan blyven op derzelver gebruik by
de Turken en andere Afiatifche Volkeren, bin-
nenslands. De Heer Gmelin zegt, dat de
Tartaaren van de Steelen der Biezen Spreijen
vlegten , welken zy in de Zomer oader 't Lig-
haam leggen, om koelder te rusten. Door ge-
heel Siberië, getuigt hy, komen die Matten-
Biezen in de Meiren voor (*).
Zo heeft de milde Natuur haare Schatten
over den geheelen Aardbodem verfpreid. Welk
een onbefchryflyke nuttigheid levert niet dit
verachteiyke Gewas aan de Menfchen uit? Pu-
nius maakt reeds gewag, van deszelfs gebruik
toe Vischkorven en Fuiken, als ook tot Lam-
pen , waar toe het Merg nog heden dikwils
gebruikt wordt, en hy verhaak , dat zy by de
Zee - Alpen zo zwaar groeiden, dat zy , open ge-
fneeden , Duimen breed waren» Ook fchynt hy
op te merken , dat men 'er de Scheering tot
Zeeven in Egypte van maakte (t). De grove
re
PO Flor. Sib. Tom- I. p. 7*
(f) Utnisfimus ad Vittlia Holoschoenos , quia mollis
& Carnofus eft. Ufus ad Nasfas Marin,as> Vitüium ete-
G %w*
II. Deel, XIII. Stuk,
93
Drismannig t
VT.
UI
Hoofd-
stuk.
Matten-
Bies.
re Biezen dienen nog, op veele plaatfen in Ët>
ropa, tot het dekken van Boeren Wooningen
of Stulpen, gelyk in Sweeden, alwaar men 'er
de Zadels mede vult en het ook, in tyden van
gebrek , tot Beeften - Voeder gebruikt , zo Lin-
njevs meldt (*;. Ook heeft men bevonden ,
dat de Biezen , overlangs in dunne reepen ge*
fneeden en gedroogd zynde, famengelymd^
voor Papier kunnen verftrekken. Het verfche
Merg is om op Brandfteden te leggen aange-
preezen (f).
XL
ScirpvtS
Holo-
fchoejms,
Rond-
Aairige.
(li) Bies met de Halm rond en naakt , ds
^airtjes byna Kogelrond 5 gekropt ^gefteeld^
een tweebladig% ongelyk, ge (pitst Omwind*
zei.
Deeze Soort 5 die door haare ronde Aairen
van de voorgaande allermeest afwykt, zou de
eigentlyke Holofchoenus der Ouden zyn , zo
fommigen willen. Dezelve groeit in de Zui-
delyke deelen van Europa, en is in Italië niet
alleen, maar inzonderheid omftreeks Mont-
pellier, zeer gemeen, by en tusfchen de an-
de-
gantiam, Lucernarum Lumina &c. Hifi. NahVtot. XXL
Cap. 18.
CO Flor. Suec* II. p. 16.
(f) Epk. Nan Curs Vol. VUL Obs, 119.
(n) Scirpus Culmo tereti nudo , Spicis fubgbbofis &c.
'Ciouan Monsp% 30. Scirpus mar. Cap. rotundis giome-
iatis. Touknt, Inft. 528» Juncvts ucutus maritinaus Capit*
Grasplanten.
dere. in grootte verfchilt zy weinige berei- VI.
kende fbmtyds ook tot vyf Voeten hoogte. Alf™u
Het zal mooglyk eene Verfcheidenheid daar
van zyn: want de Aairen komen in dezelve
fomtyds ongefteeld en digt getropt voor, zo
Baöhinus aantekent.
(12) Bies met de Halm rond en naakt) en een XJL
zydelings Hoofdje met een omgeboogen Auftlatisi
Blikje 9 de Bladen gefïeitfd. lafdigtj
Het zelfde zou 'men van deeze kunnen den-
ken , ten opzigt van de volgende , naar welke zy
veel gelykt; maar zy heeft twee Blaadjes of
onvrugtbaare Halmen, die regtopftaan, glad
zyn en gefleufd, (niet rond en aan den Voet
Scheedig met een rappigen rand.) De Hal-
men zyn rond en glad, naauwlyks een Voet
lang j boven het Hoofdje met een opgeregte
maar gefleufde Tip , langer dan het omge-
boogen Blikje aan de Halm. Het Hoofdje is
Kogelrond, ongefteeld, ftomp, Roestkleurig,
met gefchubde Klepjes , die aan de punt by-
na driekwabbig ftomp zyn 9 de zydkwabben
bruin getipt* ,(13)
rotundis. C B. Pm. 11. Theatr. 174. Scirpöides mariti?
iüum 3 Capit fparfls glomeratis. Scheuchz. Gram* 371.
Hülofchoenus Dalech» Hiji. 987. Ger. Prov* p. 116*
Phift. Ti 40, f. 4. Oed. Dan. 454,
(12) Scirpus Culmo tereti nudo, Capitulö Iaterali*
Braétea reflexa ; Foliis Canaliculatis, $y/ï, Nat. Veg*
XIIL p. 35.
G »
II. Deel. XIIL Stüi*.
Drieman nige
VI. (13) Bies met de Halm rond en naakt , en een
AII1EU zydelings Hoofdje^ dat Kogelrond is, met
Hoofd- een omgeboogen Blikje.
STUK. N
Schp'm ^an ^e Zeekust van Provence en van Lan-
^Room' Suec^°k omftreeks Montpellier , als oak by
fche. Rome 9 groeijen deeze Biezen , die daar van
den bynaam hebben. De hoogte der Bladen
en Halmen is één of twee Voeten , doch zy
zyn Draadachtig dun en aan 'tend fcherp ge*
punt. Een, twee, drie of meer Duimen be-
neden de punt, groeit een Wrattig Bolletje,
dat famengefteld is uit veele digt gekropte
Aairtjes , uit Schubbetjes befïaande , die het
Zaad bevatten , dat langwerpig is en drie-
kantig.
XIV. (14) Bies met de Halm naakt en Borftelachtig 9
Setacms. m ongefieelde Aair aan V end.
Borfleiige» ö J
Dit zeer kleine Biesplantje komt aan de Zee-
kusten van Europa, alom, voor; gelyk het
ook
OsJ) Scirpus Culmo tereti nudo , Capitulo laterali
conglobato , Brritea reflexa. Gouan Mmsp. 30. Ge-
kard Prov. nó Scirpus Capitulo fingulari Rad. tomen-
tofa\ Barr. Rar. 1249. T. 255, f. 3. Scirpoides acutum
maritimum v Cap. glomerato folitario. Scheuchz. Gram.
373» Mich. Gen. 52. Pall. It. III. p. 537, fl, Juncus
minor acutus maritimus. Pluk. Alm. 200. T. 40. f 5.
("14) Scirpus Cuimo nudo Setaceo, Spica terminali
fcsfflh Gort. Belg. 14. N. 44, FU Sue>. U. N4 45, Sc.
Cul-
Grasplanter
icï
ook in de Zee -Duinen by Santvoort en Mui- vl
derberg, en by ter Goes in Zeeland, is ge- A™*r-«
vonden. Het heeft naauwlyks de hoogte van Hoofd-
een Vinger en de tropjes van Aairen , die aanSTUK*
't end der Steekjes groeijen , zyn naauwlyks
zo groot als een Neet, zegt de Heer Gouan.
Mor is on merkt aan, dat het zelden hooger
dan e,n Handbreed worde, en dat de Bladen
naauwlyks dikker dan Paardehaair zyn. Het
kwam dus, in Engeland, aan de kanten van
Poelen en Moerasfen,op veele plaatlen , voor.
Wegens de kleinte kan men het ligt met de
volgende verwarren, welken 'er, volgens den
Heer Rottböll ,flegts Verfcheidenhedea van
zouden zyn.
(15) Bies met de Halm rond en naakt , en on- xv.
gefieelde Aairtjes , die in V wielden van de r ^c}rPus
" J j ? Juptnus.
Halm famengekropt zyn. Hurken-
de.
De vermaarde Tour ne fort fchynt dee-
ze omftreeks Parys niet gevonden te hebben,
de-
Culmo nudo Set Spicis pedunculatis. R. Lugdb. 49-,
Scirpus dmnium minimus Cap. breviore. Tournf. Inft.
528, Scheuckz. Gmm. 358- Juncus inutüis f. Chamse-
féjjfoehus.1 C B, Pw« 12. Prodr. 22, Juncellus omnium
minimus. Morts. Hijl. III. p, 232. S. 8. T. 10. £ 23.
Oed Baru^ii. Röttbüll. p. 47. T. 15. f, 4,
(15) Scirpus Culmo teireti nudo , Spicis fesfilibus in
medio Culmo glomeratis. Daljb. Paris. 16. Scirpus fu-
pinus minimus , Cap, conglobatis , Fol. yotundo - tereti-
bus. Tour-nf. Jnft. 528,
G %
II, Deel. XIII. Stjk.
VI. dewyl hy 'er, in zyne Kruidleezingen aldaar *
Afdeel. geen gewag van maakt, en men het,by Va*ê*
Hoofd- lant, met een Sterretje getekend vindt.
STUK.
Xyj (16) Bies ^ Halm tweefnydig, uaakt + het
Scirpus Kroontje famengefteld , de Aairljes Ey~
Jlutuwna~ y
is. rond.
Jierftfche;
In Virginie is deeze door den Heer Ci,a y»
ton in de Herfst waargenomen, de Halmpjes
ook niet meer dan een Handbreed hoog heb-
bende en de Bladen Grasachtig flap. De Hoofd-
jes of Kroontjes beftaan uit drie ongefteelde
Aairtjes, by elkander, in een mikje van twee
dunne Blaadjes. Derhalve moetei) de aanhaa-
lingen van P l u k e n e t en van wylen den Heer
Bürmakpnüs hier t'huis gebragt worden , en
£OU dus deeze Soort zo wel op Ceylon grcei-
jen als in Noord - Amerika. De HeerRoTT-
böll hadt, in den jaare 1760, met den Heer
JussiEUj by Parys een dergelyk Biesje ge-
vonden, zo hy oordeelt en afbeeldt, doch dit
haat maar één Omwindzel* Blaadje.
(1?) Bies,
(16) Scirpus Cuimo ancipiti iiudp UmbelJa decom-
yofita , Spicnlis ovatis. Mant. 180, Scirp. Foliofus pufil-
Ins Autumna lis &x. Clayt. 772. Gramen Junceum perpu-
fiiluiri Capillaceis foliis iEthiopicum. Pluk. Alm. 179. T.
300. f. 5. Gram, pufillum , Junci Capitulis minimis , ad
jpiaiih foliolis binis acutis. Burm. geyl. 108. T. 47. f. 2,
l^OTTBiiLL» Fig. 5.
GR A SP Xj A NT E K. I03
(17) Bies «tf de Halm vaa t* Haairachtig VL
dun ; de Aairtjcs gefteeldy één ongefleeld in Eu
•t midden. Hoofd*
SXïJK.
Volgens decze door den Heer LinnjEUs ]yX/w
Verbeterde bepaaling , kunnen geene aanhaa- Ca^iaris.
lingen (land houden op deeze Soort, die van bladige,
zyn Ed. thans is befchreeven, als Haairach-
tige Blaadjes hebbende , naauwlyks een Vin-
ger lang , en naakte Halmen, weinig langer
of dikker : onder het Kroontje een Borfïelig
Blaadje, langer dan de Aairtjes, waar van aan't
end drie Eyronde gefteeld,het middeiPre onge-
fleeld, beftaande uit Roestkleurige Schubbe?
tjes, die groen gekield zyn en ftonip.
Zeer naa komt aan deeze Soort dat CeyJon* Vlaat
fche Biesgewasje myner Verzameling, in Fig. LXj^VIII#
9 afgebeeld. Want hetzelve heeft de Blaad-
jes Haairachtig dun , geen Vinger lang en de
Halmpjes weinig dikker of langer, naakt. De-
zeiven zyn aan 't end gekroond met twee,
drie of meer gefreeldc Aairtjes > omringende
een ongefteeld in 't midden; zod.u het volko-
men aan, de bepaaling voldoet; 5t welk men in.
geene der aangehaalde Figuuren of hefchry-
vingen vindt. Wylen de Hoogleeraar Bur-
$iannus zeid', in de text, dat het Hoofdje
met
f17) Scirpus Cnlmo nndo Capüiari , Spicis Peduncu-
ïatis intermedia fesfüi. Sp. Plant. p. 73. Mant. 321.
c4
II. D&bi.. XIII. Stuk.
. D R I E M A N N I . C? K
VT. ^ met één Blaadje gefchoord was , en in de be-
ffff t- paaling met twee Blaadjes , 't welk zyne Fi-
ooi -D- guur ook aanwyst. Hermannüs fprak van
een Ceylonsch Zandgras, met Hoofdjes van Bie-
zen, aan den Voet Bladerig: *t welk zekerlyk
meer dm één Blaadje aanduidt. In het myne
hebben de Hoofdjes een Omwindzeltje van
vier ongelyke fpitfe Blaadjes, gelyk in hetCy-
pergras: waar van het kleinfte, oïzeer kleine ,
hier mede is verward geweest , zo de Heer
Rottböll aanmerkt. Zyne Afbeelding, op
deeze Soort door Rzichard aangehaald ,
kan nogthans daar toe niet behooren , als a?-
temaal ongefteelde Aairtjes hebbende; zo ge-
zegde Deenfche Heer zelf erkent. Men kan
kiaar zien , dat tie Steeltjes hier niet door af-
gevallen Schubbetjes veroirzaakt zyn, gelyk
zyn Ed. vermoedde plaats te kunnen hebben :
alzo hy waarfchynlyk dusdanig niet hadt ge»
zien , met weezentlyk gefteelde Aairtjes (*).
Dus ziet men dat de vier laatfte Soorten,
hoe zeer ook in kleinte van Gewas ftrooken-
de , in weezentlyke hoedanigheden verfchil-
len. Geheel wat anders is 't de Aair enkelden
aan den top te hebben, gelyk in de'Borfteli*
ge, of in 't midden van de Halm, gelyk in de
Hurkende: of famengefteld en ongefteeld, ge-
lyk in de Hcrfstfche y of gedeeld , gelyk in
dee-
(?) Zie RoTta, Nov. Plant*.?* 49. Tab. XIII. Fig.$,
Grasplanten. 105
dceze laatfte Soort. Die onderfcbeidingen zyn " VÏ.
zeer duidelyk en ia de Afbeeldingen zelfs ken- AluZL'
Daar. srJK<
HL Met een driekantige Halm en naakte
Pluim.
f18) Bies met de Halm driekantig , naakt > de
\ s ö .Sar pus
Aairen byna ongefteeld en gefteeldy met de triqueter*
7 7 Dnekan-
punt gelyk. tige-
. In de Zuidelyke deelen van Europa komt
deeze Bies voort , die daar van den bynaam
heeic , dat de zyden der Steelen vlak zyn ,
niet ingedooken. De uitfehieting van de Aaiv
ren > die gefteeld en ongefteeld zyn , is een
weinig beneden de fpitfe punt der Halm.- De-
zelve is zagt en zwartachtig groen , met bruin-
achtige Hoofdjes, volgens M icHELius,die -
dezelve op verfcheide plaatfen by Florence
vondt en ook van Londen gekreegen hadü.
(19) Bies met de Halm driehoekig, ?iaakt? ge- XIX
fig) Scivims Culmo triquetro nudo / Spiculis fesfili-
bus peduiiculatisque , mucronem sequantibus. Syft. Nat.
Feg. XIII. Scirpo - Cyperus Paluftris , Cauie molli &c.
Mich. 'Gen. 47. JuricuS acutus Maritimus Caule trique-
tro molli, procerior. Pluk. Alm, 200, T. 40. f, 2. Rat,
Szippl. 629.
(19) Sdrpus Culmo triangulo mado acuminato &c.
G 5
II. Deel, XI1J. Suük.
\
P&IEMANNIQ B*
VL [pitst* en famengetrogte ongefteehk Aairm
* ïfih zydeiings.
jstuk» Iq Engeland, Italië, Switzerïand en Virgi-
nie, worden de Oevers van brakke Me:ren aan
den Zeekant bekleed door deeze Soort van Bie-
zen 5 die wegens, de lange fpiife punt van de
Halm, welke boven de Bloemen ukfteekt ,ge-
bynaamd zyn. Derzelver Halmen zyn drie-*
kantig, driehoekig, met drie Kielen, aan de
hoeken famei?gekneepen, Zy hebben de lang*
te van één of twee Voeten en daar boven. De
punt is flap en dikwils orngekromd. De Aair«
tjes zyn ovaal, getropt, bruin en bleek bont ,
veel naar die van onzen Water - Cyperus , die
ftraks volgt, gely kende.
XX. (20) Bies met de Halm driekantige naakt ; een
dSo- 3 famengefteld Kroontje ; de Aairtjes der gaf*
mus. feling ongefieeld.
Gegaf-
felde.
In Oostindie groeit deeze , die een uitge-
fprei-
Sm-po - Cyperus Panicula glomerata e Spicis imbricatis
compofita* Scheuchz. Gram. 404, T. gK L 14. Hall.
jlelv. N. 1338. Scirpo - Cyperus rnaritimus. Migh. Gen*
4% N. 45. Jnncus acutus rnaritimus Cauie triangulo. C.
B. Tin. n. Trodr. 22. Mor. S. 8. I. 10. I 20. Pluk.
T. 40* £ i, 3-
(20J Scirpus Cultno triquetro nudo , Urobella. decorn*
pofita , Spicis dichotomiae fesftlibus. FL Zeijl, 40. Burm.
Fl. Ind. 22. Gramen Cyperoïdes Maderasp. Juncelli
Gesneri Capitulis fparfïs. Pluk. Alm. 179. T. ng,f. 3.
GuA&'i'I'ANTïNi
fpreide Fluim heeft van ronde Aairtjes , veel Vh
geiykende naar de Hoofdjes der Bloembiezen. ^jxEV
Men vindtze by den Heer Burmannüs, on- %W
der de Ceylonfche Planten, JEte/»' Gnaf* ge-
naamd , met een Takkige Aair van drie Dui-
men , als van de Gcersten- Bïeze: hoewel de
Aairtjes hier voorkomen op gegaffelde Steel-
tjes,
(21) Bies met de Halm driekantig , naakte en XXL
een eenvoudig Kroontje , van Eyronde Aair- echmlfus.
. tjes. Stekelig
De ronde ftekelige Hoofdjes , veel naar die
van 't Sparganium zweemende, onderfcheiden
deeze Soort, die zo wel in Noord -Amerika
groeit als in Oostindie. Maar, hoe deeze be-
hooren kan tot de Biezen met een naakte
Pluim, daar dezelve, volgens de Afbeelding
van Pluk e net, zulk een flerk Omwindzel
heeft, verftaa ik niet.
($2) Bies met de Halm driekantig , en een XXII.
C21) Scirpin Culmo triquetro nudo , Umbella fiiripli- nikte>
p , Spicis ovatis. //. ZeyL 38. Gramen Cyperoides Ame-
ricanum , Spicis grandioribus &c. Pluk. Alm. 179. T.
91. f. 4. Gramen Cyperinum Zeylanicum Forcinum ,
Cap. conglobatis rotundis. Burm. ZeyL 107. Burm. FL
fnd. 22. €yp. Flor. Capit. ereftis pedunculatis. Gron;
Pirg. 12,
(22) Scirpus Culmo triquetro Umbella fimplicj, Sp>
II. D££L. XIIL Stuk.
tos
Driemannigï
I
VI. eenvoudig Kroontje 9 de Bloempjes der Aah
Aideee.» ren agterom geknikt.
Hoofd*
Een wonderlyk aanzien geeven de omge-
jfcnikte en als neerhangende Blommetjes der
Aairen aan deeze Soort; wier Groeiplaats in-
Virginie zou zyn. Pluken £T heeft het een
Indiaanfche Soort van Cypergras , met een
fraaije Pluim 3 van neerhangende zwarte A air*
tjes, getyteld.
(23) Bies met de Halm driekantig ,hyna naakt ;
de Omwindzels van langt e ah de Pluim 3 op
de kam gehaaird.
(24) Bies met de Halm driekantige naakt; het
Kroontje byna naakt; de Aairen langwer*
pigy ongejleelden endelings*
Grootelyks verfchillen deeze beiden niet*
die
carum , Flosculis retrofracUs. Cyperi Genus Indianum*
Panicuia. fpeciofa , Spicis propendentibus atris. Pluk.
Pkijf. T. 415. t> 4-
(23) Scirpus Culmo tricmetro fubnudo, Involucris Ion-
git. Paniculae ciliatis. Cyp. Culm. trïq. nudo, Panicuia
diphylla &c. R. Lugdb. 50. Gramen Cyperoides ma jus ,
Spicis exoblongo -rotundis compa&is Ferrugineis. Slöan.
ffam. 36. HifH I. T. 77. f. 2.
(24J Scirpus Culmo triq* nudo , Umbella. fubnuda* ,
Spicis oblongis fesfilibus terminalibusque. Scirp. Culmo
triq. nudo, Panicuia laxa. Gron. Virg. 132. JI. p. 10
Grafnen Cyperoides majus Aquatfcum, Panic. plur.Jun-
ceis ;
SdrpUS
JFtrrugi-
fieus.
Roest-
kleurige.
XXIV.
Spadtceus,
Bruin-
rode..
Grasplanten,
10$
die op Jamaika door den vermaarden Sloane yr,
waargenomen zyn. De eerfte vondt hy op
JMoerasfige plaatfen aan den Zeekant; de an- s^°orD*
dere, by Caymanes, in eene Rivier van zoet
' Water. Deeze wordt ook geteld onder de
Planten van Virginie, met aanmerking, dat de
Pluim kleine Blaadjes heeft. Door de Kleur
der Aairen fchynen zy het allermeest zig te
onderfcheiden, en daarvan hebben zy den by
naam. Een dergelyke was van Tranquebar
in Oostindie gezonden 3 zo de Heer Rotteöll
meldt, die 'er den bynaam aan geeft naar de
veranderlyke Geftalte en ze tot een ander Ge-
ilagt betrekt (*>
IV. Met een driekantige Halm en een Bla*
derige Pluim.
(25) Bies met de Halm driekantige naakt; en XXV.
een meervoudig famengefleld Kroontje . dat j^f^Sus
een BorfleligOmwindzel heeft ; demiddelfie Geerst-
Aairen ongefleeld. iWwflflb
Zeer duidelyk is deeze door den Heer
«eis fparfis , Spicis ex oblongo rotundis Spadiceis» Sloaïu
Sfam.- 36. Hift. I. T. 76. f, 2,
("*) Schoenus poiymorphus. Nou. Plant, p, 67.
Srirptei Culmo triquetro nudo , Umbe^a fupra*
decompofit& . Spicis intermediis fesfilibus ; Involucro Se»
taceo. Burm. FL Ind. T. 9. f, 2. Rottboj-l. PtmU J?«
57. T. 5. t 2.
\
B, Dsel, XIII. Sxm
i lö ï) r i e M A K N I G È
AÏiLl. L- BuRmannüs afgebeeld, die op Java ^
Ui. noemd zou worden Rompot outan , dat ié
stuau™- WiId Gras* Het heeft veele naakte, driekan.
tige, gladde Halmen, van een half Voetlange
en Grasachtige Bladen , die het onderfle be-
kleeden. Het Kroontje is zeer lugrig uitge-
breid, hebbende zo wel de byzöndere als al-
gemeene Omwindzels van korte, fmallë fpitfe
Blaadjes* De Aairtjes zyn gefteeld, allen Ey-
rónd , van grootte en figuur byna als Geerst-
zaad»
XXVI. (26) Bies mei de Halm driekantig 1 naakt; hei
üfperoi-S Kroontje eenvoudig , met langwerpige Aai+
des. ren en Ehvormige eenbloemige omgeboogenê
achtiJT Blommetjes.
£)ee2e , ook in Ooftindie waargenomen *
gelykt zeer naar het Schraal - Aairige Cyper-
gras of naar de Omgeknikte Bies , van hier
voor > maar de Blommetjes 2yn ruimfchootig
omgeboogen. Zy heeft Grasachtige gekielde
Bladen en driekantige naakte effene Halmen,
van een Voet lang. Het Kroontje is ongelyk f
en heeft een veelbladig Omwindzel , dat lan*
,ger is, van Grasachtige Bladen*
(27)
• Scirpm Culmo iriq.nudo, Umbella (implici , Spi-
,cis oblongs , Fiosculis fubulatis unifloris reflexis. Mant,
181. Kyllinga umbellata* Rottb. Plant, p. 15. T, ^
GRASPLANTEN. fff
(27) Bies mei de Halm driekantige een Blade- yt
r/g geklonterd Hoofdje, met de Schubben Afoeel»
der Aairtjes driedeelig^ in '/ midden Els- Hoofd-
^rmig. SXXVIL
ScirpuS
Om dat de Heer Linnjeüs dit Gewas, in *****
tweeden , aan den Zee -Oever hadt gevon- Gaiigaan*
den 5 dien hetzelve aldaar , op fommige plaat-
fen, even als de Matten* Biezen de kanten van
Meiren (zegt hy) bekleedt , gaf zyn E:!, 'er
deezen bynaam aan , die in 't algemeen geens-
zins toepasfelyk is. Het groeit niet alleen o-
veral in de binnenslandfe deelen van Euro-
pa , maar komt ook by ons aan de kanten van
Rivieren, Meiren en Slooten, zo wel in zoet
als in zout Water , doch ook dikwils op on«
derloopende Gronden aan den Zeekant voor.
in Neder -Saxen is het gemeener dan inSwit-
zerland , zegt de Heer Halle r , die in 't
by-
.(27) Scirpus Culmo triquetro , Panicula conglobata
foliacea , Spicularum Squamis trifidis, intermedia Subu-
lata. Gort., Belg, 14. Ft. Suec. 39 , 47. Dalib. Paris.
25. R. Lugdb. 50. Cyperus rotundus inodorus Germani-
cus. C. B. Pin. 14. Theatr. 215. Gramen Cyperoides A-
quaticum vulgatius. Lob. 1c, 20. 0, Cyp. rot. inodorus
Anglicus. C. B. Pin. 14, yé Cyper. Panicula compa&a,
Scheuchz. Gram. 400, T. 9. f . 9 , 10. J. Gramen Cy-
peroides Panicula fparfa majus. C. B. Pin, 6. g Scirpo-
Cyperus paluftris &c, Mich. Gen. 48. Scirpus Locuftis
ovatis nutantibus , Caule triquetro , Panicula Foliofa ra-
?nofa , Glumis dentatis Ariftatis. Hall, hetv. inehoau N«r
S339-
ÏL Dsjsl. XIIL Sxvk,
Driemakuigï
VI. byzonder aeht geeft op de verfchillende ge*
Aidebl. (jaante) weike het in 't Water of op 't drooge
sTOK°rD* Sroeijende bekomt en waar door de opgege-
GaUgaan. vene Verfcheidenheden zyn te weeg gebragt.
Öp 't drooge 3 (zegt die grooteXruidken-
3, ner,) heeft het een driekantige Stengel van
„ een Voet hoogte, en platte fpitfe Bladen,
3, byna even lang. Aan den top komen twee
3, Blaadjes voort, hec eene van twee Duim ,
5, het andere korter , beiden fchraal , in hunne
„ boezem bevattende van vyf tot agt of tien
„ dikke Eyrotide , bruin -roode Aairen, digt
3, getropt op korte Steeltjes. Zy beftaan uit
3, drooge, ftompe Kelkfchubben, die twee-
3, hoornig zyn , in *t midden een Baardje uit-
3, geevende, dat geboogen is. De Bloem-
33 Kafjes , weinig verfchillende, zyn viertan-
3, dig; het Zaad is met Borftels omgeven; de
„ Styl driehoornig*
3, In 't Water groeijende is het Gewas in
„ allen deele grooter ; met Halmen van drie
„ of vier Voeten hoogte : met Bladen onder 't
3, Hoofdje , één van een half Voet , een twee-
3, de van drie Duimen lang; waar fomtyds nog
„ eenderde bykomt. Eenige Bloem -Aairen
3, hebben korte , andere lange Steeltjes, vier-
„ of vyf-Aairig;zo dat, in *t zelfde Hoofdje,
dikwils byna dertig Aairen voorkomen,
5, Dezelven beftaan uit Schubben , als voorge-
„ meld, en zyn veelal een Duim lang."
Op
Grasplanten.
«3
Op dergelyke manier , hoewel ook dikwils VL
kleiner, komt dit Gewas , 't welk veel naar de Ali!^
echte Cyperusfen gelykt, zo menigvuldig aan J^rD°"
onze Waterkanten voor , dat het te verwon- Gatigaam
deren is, hoe men 'er naauwlyks een goede
Afbeelding van hebbe. De befte ftaat by L o-
bel onder den naam van Groot en gemeenst
Wild Galtgaan-Gras, dat hy een plaats geeft
by de Gras - Soorten , zeggende daar van :
„ Onze Water - Grachten zyn gemeenlyk daar
3, mede wel geftoffeerd ; " en aanmerkende,
dat het aan den Wortel ook eenige ronde Bol-
letjes heeft, die in zyne Afbeelding ontbree-
ken. Van den Water - Cyperus van Nederland
fpreekende, die overvloedig groeide in Graf-
ten en Beeken , aan de Rivier de Schelde , by
Antwerpen, geeft hy daar een lange Aair aan,
en zyne Afbeelding ftrookt niet : hoewel
Tóurnefort van denkbeeld was, datLo-
eel door die beiden dit zelfde Gewas had
bedoeld (*). Niettemin heeft hy 'er twee by-
zondere Soorten van gemaakt (f ) , waar van
de ééne een verfpreide Pluim zou hebben. Het
verfchil beftaat meest, zo 5t my toefchynt , in
't getal en de plaatzing der Aairen, gelyk men
in de Afbeeldingen van Scheüchzer kan
zien (|); of ook en beter in die van Mo-
RI»
("*) Plant. env. Paris. y. 261.
' (fj Bei Herbarire. p. =27.
^) Gram Tab. DL Fig. 7 , % & Fig, 9 , x<^
H
il. Deel. XIII. Stuk.
iT4 Driem'annig»
VI. rison alwaar het genoemd wordt Rei**
Atdeel. fcejooze^ ronje Water -Cyperus van V Noorden. In
Hoorn- >t Zuiden van ons Wereldsdeel, nogthans, is
dit Gewas niet minder gemeen, komende over-
vloedig in de Graften der Stad Montpellier en
elders in Languedok; als ook zo wel in Mei-
ren, als aan den Zeekant, in Provence, voor.
By Weenen in Ooftenryk groeit het insgelyks
ïn Graften en Staande Wateren. In Engeland
fchynt het niet overvloedig te zyn, en die
Cyperus, welke onder den naam \mEngelfcha
voorgefteld wordt , zou in gedaante vry veel
verfchillen (f): doch de deelender Vrugtmaa-
king brengenze , zo de Ridder aanmerkt , by
een.
XXVIII. C2^) ^es wet de Halm driekantig i naakt ; het
LuïP[US Kroontje Bladerig^ kinderende , met rond-
Madeliê- achtige Aairtjes.
vige.
Eenige gelykheid in gedaante naar zeker
Bofchgras , heeft den bynaam gegeven aan
deeze Soort , die, volgens den Hoogleeraar
N.
(*) Hift. III. S. 8. T. ii., f. 9. Cyperus rotundus inodoms
Aquaticus Septentüonalis. C B. Lob.
(1) Cyperus rotundus inodorus Anglicus C. B. Pin, qui
Littoreus Lobelio L. 77 : weike , zo Commelyn aante*
kent , by de andere in ons Nederland voorkomt.
(28) Sctrpus Culmo triquetro nudo , Umbella foliofa
prolifera, Spicultë fubrotundis. Burm. FL Ind. 22. Gra-
men Cyperoides Oriëntale ; Panicula elegantisfusa, Pluk*
Manu 97* T. 417. f. 3,
Grasplanten,
N. L*BuRMANNUs,in de beide Indiën groeit* VI.
Zyn Ed. , naamelyk, hadt uit het Kruidboek 11L *
van Pet 1 ver dezelve in bezitting, alleenlyk S^°0FD'
door de helft minder grootte van de Javaanfche
verfchillende. Hier toe betrekt zyn Ed, , der-
halve, het Kleine Cy pergras van Sloane,
met digte, rondachtige >geele Hoofdjes.
De Halm, meer dan een Voet lang, is naakt,
driekantig , glad : het algemeene OmwiRdzel
beilaat uit Degen vormde Bladen, die langer
dan het Kroontje zyn. Dit heeft de middel-
fteeltjes zeer kort , allen op 't end met een
Bolletje, dat weder kleinere , byna als de Ma-
delieven met Kindertjes , zo genaamd , uit-
geeft , die allen uit rondachtige Aairtjes famen-
gekropt zyn*
(29) Bies met de Halm driekantig gebladerd XXIX.
en een Bladerig Kroontje van naakte Steel- fj^fc^
tjes meervoudig famengejield , en digt ge" Bofch-
tropte Aairen. :
Aan de Oevers van Meiren in vogtige BoS-
fchen*
(29) Scirpus Culmo triquetro Foliofb &c. Gort, Belg*
15. Oed. Dan. 307. FL Suéc. 38, 48. Dalib. Por. 15*
Raj. Angl. 4. p. 33. Gouan Monsp. 31* Cyperus Culmo
triquetro , Panicula Foliofa &c. R. Lugrfb. 40. Gramen
Cyperoides Miliaceum. C. B. Fin. 6. Gramen Arundina*
ceum , tol acutisfimis , Pan. multiplici, Cyperi facie,
JLoes Pmsf. 119. T 33. Cyperus Gjaminea Mftacesu
Lob. Tc. 79.
H 1
II. Deel. XIII. Stuk.
116 D R I E M A 3ST N I G 9
A VT- fchen, overvloedig in Westgothland, kwam
Afdeel. . T). ~,
lil. den Ridder dit Bies -Gras voor, 't welk door
s™°k°FD" deR Hoogleeraar deGorter ook in Staande
Wateren, by Catharinen-Hof,in Rusland aan-
getroffen werdt of als daar voorkomende be-
fchreeven. Het is omftreeks Weenen gemeen
in Moerasfige Bofchlanden , in Beekjes en el-
ders , zegt de Heer Jacq^üin. De Heer
Goüa n vondt het by Montpelüer in een Ri-
vier: Gerard in Provence op Bergachtige
plaatfen , in Velden en Bosfchen. By ons
groeit het in vogtige laage Weidlanden.
Grasachtige Cyperus of ook Geerstachtig Cy-
pergras wordt deeze Plant van fommigen ge-
noemd, als naar de Cyperusfen veel gelyken-
de en een Geerstachtige Pluim draagende, met
Zaadjes als Geerst. Het heeft de Halmen on-
gevaar een Voet hoog en Bladerig, gekroond
met vier Blaadjes van ongelyke langte, waar
tusfchen een uitgefpreide lugtige Pluim, van
Takkige Steeltjes , met rondachtige Aairtjes.
Het Zaad is tusfchen Borfteltjes geplaatst.
XXX, (30) Bies met de Halm driekantige gebladerd ,
cfrymbof en enkelde *y deling fe Tuiltjes ; het endelingfc
fus. kinderende ; de Aairtjes Elsvormig.
Getuilde. J ö
(30
(30) Scirpus Culmo tiiqueti'0 Foliofo, Corymbis late*
ralibus fimplicibus , terminali prolifero ; Spicis fubulatis*
Cent. 112. Am. Acad. IV. p* 303. K ad ira - Pullu* if«,
Grasplanten! 117
(31) Bies met de Halm rond9 naakt 9 Borfte- VI.
lig en drie ongefieelde , Eyrondey rappige ^Ff|^L*
end-Aairen. , Hoofd-
stuk.
XXXI.
Deeze beiden groeijen in Oostindie. De Scirpus
laatfte is een Plantje, met ronde ftekeligeBol- f^uarro\
letjes , gemeenlyk drie by elkander. Aan de Rappige*
Kust van Malabar worde het Vanamallecoddct
geheten ; doch het valt wat verfchillende van
gedaante en voert dan ook andere naamen. De
Heer Koe nig befchreef het 9 als Borftelige
Wortelbladen hebbende en Halmen van een
Vinger tot een Voet lang , aan 't end met
een tweebladig Omwindzeltje , waar in drie
ruige Eyronde Aartjes zyn vervat. Deeze be-
jflaan uit Elsvormige, aan den voet knoopige,
om gekromde , Schubbetjes, die digt op mal*
kander leggen: gelyk dit alles door den Deen-
fchen Heer Rottböll, zeer naauwkeurig,
in Plaat vertoond is. Het hadt, volgens Plu-
kenet, gemeenlyk twee Aairtjes by malkander.
De kleinte kan het twyfelachtigmaaken,of de
Halmen driekantig zyn dan rond (*)•
(32)
(3 O Sdrptts Culmo te^eti nudo Setaceo , Spicis ternis
fesfiiibus ovatis Squarrofis. Manti igi. Gramen Cyperor-
des Oriëntale perpufillum , Cap. fubrot. hispidis. pLtfk.
Mcmt. 93. T. 350. f. 6. Avenaciu H. MaU XII. p. 72. T. 36.
Rottb* Plant* p, 49. N, 65, T. 17. f. 5.
O Door den Heer Koe nig worden zy fubtrigoni t door
Rottböll triquetri genoemd,
11 3
IJ. Deel, XIII. Stok,
DUEMANNIGÏ
VI. C^i) Bies met de Halm driekantig naakt m
III. ' enkeld B lader ig Kroontje , w# JS/s-
^Hoorih vormige omgekromde Kelkfchubben.
In Oostindie , en aan de Kaap der Goede Ho*
pe, fielt LinNjEUs de Groeiplaats van deeze,
die Grasachtige , opftaande gladde Bladen
heeft en zeer driekantige naakte Halmen, naauw-
lyks langer. Het Kransje, aan 't end , beftaat
uit drie lange Blaadjes, waar binnen drie ge-
fteelde Aairen en een vierde, in 't midden , on-
geftceld. Deeze zyn Eyrond - Cylindriich
ftomp, met zeer digt geplaatfte horizontaale
Blommetjes , in Elsvormige Schubbetjes ver*
vat.
XXXIII. (33) Bies met ^ Halm driekantig en een Ka*
Michelia* gelrond Hoofdje , dat een lang veelbladig
JVïicheli- Qmwindzel heeft.
fche.
Omdat de Italiaanfche Kruidkenner, Mi-
cheli, deeze gevonden hadt in zeker Meir,
voert
(32) Scirpus Culmo triquetro nudo , Umbella Foliofa
limplici, SquamisCalycinis Subulatis recurvis. Mant. 182.
Cyperus Ariftatus. Rott hb. Plant. p. 23. T. 6. f. t,
Scirpus Capitatus. Bubm. Fl. Ind. 21.
(33) Scirpus Cuimo triquetro , Capitulo Globofo Invo-
lucro poiyphyllo longo. Gouan. Iltustr. 7. 3. Juncus
Foliatus minimus. J» £. JJift. II. 523, Gramen Junceum
jnaritimum Capit. Squamofo. Itf, p. 509. Cyperus Ita>
iicus omnium minimus. Tul, Fis. 51. T. 20* f. 5,
Grasplanten. 119
voert zy van hem den bynaam. Hy noemde vi.
ze Allerkleinst Italiaanfch Cypergras , met de Afdeel,
Aairtjes tot een rondachtig Hoofdje vergaard. H( ofd-
Men vindtze door Tillius in Plaat gebragt. ST0K*
(34) Bies met de Halm driekantige gebladerd, XXXIV.
en verflrooide Kroontjes \ de Kelkfchubben claris .
met Haairige Baardjes. Baardige*
Volgens de befchryving van den Heer Koe-
kig, die deeze in Ooflindië waargenomen
hadt , zyn de Halmen een Handbreed hoog,
opftaande , doch flap zo wel als de Bladen ,
Scheedswyze de Halm omvattende, Grasach-
tig. Uit de Oxels , en aan 't end , komen kor-
te Steeltjes voort 3 met drie, vier of vyf , on-
gedeelde Aairtjes , een Hoofdje maakende,
dat dikwils een Omwindzeltje heeft van één
of twee Elsvormige korte Blaadjes.
V. Met een driekantige Halm , aan 't end
een Hoofdje hebbende.
(35) Bies met de Halm driekantig, gehinderd xxxy
en een Kogelrond Hoofdje ; de Kelkfchub- Hottend
ben Lancetvormig, ruig. Ho 'ten-
Die tOifè.
(34) $<*rpus Culmo (riquetro Foliofo , ümbellis fpar-
fis, Squamis Calycinis Ariftis ciliatis. Mant, 182.
(35) Scirpus Culmo triq. Foliofo, Capitulo Globofo#
Squamis CaJycinis Lanceolatis, hirtis. ê$m% 182.
H 4
II. Deel. XIII. SruK.
I2Ó D 11 I E ]f A N N I G E
Vfc Die zelfde Heer vondt deeze aan de Kaap
Aïots^ ^er coe(je Hope , op Moerasfige plaatfen ,
Hooti> aan Beekjes. De Halmen waren een Voet
lang , geftrekt en glad 3 zo wel als de Gras-
achtige Stengbladen , veel korter dan de Halm.
Het Hoofdje was rondachtig , als famen ge-
kropt uit verfcheide tropjes van Blommetjes 9
wier Schubbetjes ook een Baardachtig puntje
hadden* Het hadt een driebladig kort Om-
windzel.
XXXVi» (30) Bies met de Halm driekantig , makt ;
Antar- fef Hoofdje Kogelrond 0 met een ëénbladig
Kaapfe. OmwindzeL
Den Hoogleeraar Bürmannus is deeze
voorgekomen onder de Kaapfe Planten. Zy
heeft Draadachtige Wortelblaadjes, zo lang
als de Halm, die byna een Voet langte heeft ,
van gelyke dunte, op 't end gehoofd met een
Bolletje van menigvuldige ongedeelde Aaitjes.
Een Borftelig Blaadje, lèngef dan het Hoofdje,
fteekt zydelings uit. De Aairen zyn Eyrond,
drievoudig gefchubd, driekantig, bruin met
een bleeken rand en ftompachtig.
XXXVII. (37) Bies met de Halm driekantig , naakt ; het
Hoofdige. Ho°fd"
(36) Scirptts Culmo iriq. uudo , Capitulo Globofo ,
ïnvolucro monophyllo. Mant% 181.
(37) Scirpus Culmo triq nudo, Capitulo ovato Squar-
trofo, InvoJ, triph* longo. s#/?. Nat, XIII. Jac h+Hqtu
Grasplant e n.
Hoofdje Eyrondi rappig 5 met een lang vi.
driebladig Omwindzel. Afdeel.
Weinig zekerheid is omtrent deeze Soort , STtJK-
die, volgens den Heer Bürmannus, in
de beide Indien voorkomt y en dus van den
Heer Linnjeus was befchreeven. De Halm
hoog, driekantig, glad , geftreept: het Hoofd-
je Eyrond , aan 't end , met geen zigtbaare
Steeltjes. De Ke'ken gefchubd en fpits rap-
pig of omgekromd: het algemeene Omwind-
zel zeer lang, drie of vierbladig, omgeboo-
gen , aan den rand ruuw.
De Heer Rotthboll, die de aangehaalde
Plant van Brown hier niet acht te behooren,
geeft de Afbeelding en befchryving van een
dergelyk Gewas, van Suriname door del Heer
Rolander overgebragt , doch het welke,
volgens zyn Ed. onderzoek der Bloemdeelen,
tot de Schoenus zou behooren. Het zelve heeft
Bladen van een Voet, aan den rand en kiel ge-
doomd , en dikke Halmen van twee Voeten of
langer, gebladerd. Hec Hoofdje is Rolrond
en zeer groot, twee of drie Duimen dat ison-
gevaar een Vinger lang en een Duim dik , uic
Schubbige Aairtjes famengefteld van een vier»
de Duims. Het blykt derhalve dat dit Gewas,
in
97. Bobartia Spïcls Capitatis Invol. foliofo tectis. Brow?j
gfam. 129 ? Schoenus Cephalotes. Rottboll FlanL
]>♦ 61. N# 79» T» 20? Burm. FU Ind* p. 23*
H 5
II. DEKfc. XIII. Stok,
Drieman 'nige
VI# in verfcheide opzigten , van de bepaaling van
'Aïdeel. onzen Ridder afwyke* De Figuur wyst zulks
Ho^fd- ook duidelykaan. Hy zegt wel, dat fommi-
5TÜK' ge Aairen door verbastering rappig en tevens
onvrugtbaar worden; doch zulks brengt het
niet nader.
Ceylon- Het Ceylonfche Bies -Gras 9 hier in Fig. 3,
fche. vertoond, door den Heer Thunberg ver-
plaat
ï.xxxvni.zameld, fchynt my naast tot dit Geflagt en
3« wei tot deeze Soort te behooren. De Aairtjes
immers, uit welken het Hoofdje beftaat, fchy-
nen uit Schubbetjes famengefteld te zyn , en
hebben de punten aan 't end een weinig om-
gekromd ; zo dat het zig atszins rappig voor-
doet , 't welk de Heer. Linn^üs bedoelt.
Ook beftaat het Hoofdje ten deele uit Trop-
jes, met naauwlyks blykbaare Steeltjes. Het
heeft de Bladen Grasachtig, de Halm driekan-
tig en eenigermaate geftreept , effen ; doch
geen half Voet hoog. Het algemeen Omwind-
zel is zeer lang en beftaat uit drie zeer lange
Blaadjes , met eene of twee korte : des het in
veele opzigten aan de befchryving en bepaa-
iing voldoet, en hier mede befluiten wy de be-
fchryving der Biezen.
Egypti- AUeen zal ik, nog kortelyk, van de Egyp-
tifche fpreeken. De Heer Forskaöhl vondt
de overftroomdeplaatfeU) byKairo, begroeid
met B'ezen, welken hy oordeelt met deBofch-
minnende van den Ridder s of ons Grasachtig
Ga-
Grasplanten, lig
Galigaan, overeen te komen. Zy groeiden in VI.
December. By Rofette, in een Klaver- Land; A^tm
vondt hy Pypachtige Biezen , van anderhalf Hoofd-
Voethoog, als uit Leedjes famengefteld, met
de Bloemhoofdjes op zyde , gelyk in onze
Matten - Biezen. Op overftroomde Oevers der
Eilandjes in de Nyl, kwam zyn Ed. een klein
flag van Biezen voor , in Juny bloeijende ,
naauwlyks een Span hoog, met drie Omwind-
zel- Blaadjes en dubbelde Kroontjes. Nog
anderen vondt hy by Alexandrie , en in Ara-
bie , waar mede de Arabiers hunne Hutten be*
kleedden (*).
Eriophörum. Wol- Gras.
Kaffige Schubbetjes, een rondachtig Hoofd-
je famenftellende 3 dat in zeer fyn Vlasachtig
Dons als verborgen is j welk Dons de Zaad-
jes omringt (f)* maakt dc onderfcheidende
Kenmerken van dit Geflagt a bevattende de
vyf volgende Soorten.
(i) Wol -Gras met Scheedige ronde Halmen ï-
... Enopfio*
en eene rapptge Amr* rum Vagi-
q na turn.
P Schendig»
) Flor. Egijpt. j4rab, p. 14 , 15. .
(f ) Zie de Afbeelding van het een en andere in F/gt
50, Plaat LXXXV1I, hier voor.
(1) Eriophorum Culmis Vaginatis teretibus , $pic&
fcariofl. Syfl. Nat. XIL Gen. 63» Vig. XI1L p. 87.
FL
II. D»Et. XIII, Stuk.
DRIEM ANHGE
VT. Op vogtige Weiden , inzonderheid van Berg-,
AiilL' achtige Landen, zo in de Noordelyke als in
Hoofd- de Zuidelyke deelen van Europa , groeit dee»
ze Soort, welke de Heer Haller , in SwiN
zerland , ook gevonden hadt op de Bergvelden
en in de Valeijen der Alpen. Zy was ook ,
door Bauhinüs, Klein Wollig Alpifch Gras
getyteld , en elders Alpifche Haazepoot - Bies.
De Schecdigheid fchynt alleenlyk daarin te be-
ftaan, dat de Bladen, die Biesachtig rond zyn,
en een Handbreed of een Span lang, de Halm
van onderen omvatten of influiten. Deeze
heeft de langte ongevaar van een Voet of min-
der, en is doorgaans ook rond , doch komt in
Siberië, zo Gmelin aantekent, driekantig
voor. De eenige Aair, op deeze Halm, isEy-
rond, en uit Vliezige Schubben famengefteld ,
die in 5t Voorjaar geheel zonder Wolligheid
zyn, maar naderhand, aan den top van de Aair,
geheel bedekt worden door een zeer fyn, Flu-
weelachtig Dons , 't welk de Aair een Duim eii
daar boven lang maakt. Het vak met kleiner
of grooter Aairen. In die Wolligheid zyn
eerft de Vrugtmaakende deelen , vervolgens
het
Ft. Suec. 45, 50. Dalib, Par. i8« Oed» i)^, T.
236, Er, Spieaerefta CWiteretiR' Lugdb. 51, Er. Cau-
Ie ter. Spica ere&a ovata. Hall. Helv* N. 1332. Gra-
men tomentofum Alpinum « minus. C. B. Pin. 5.
Prodr. io. Juncus Alpinns Capitulo Lanuginofo f. Schoe-
iiolagurus. C. B. Pin> 12. Prodr* ^,3, Tkeatr* 188-
Scheuchz. Gram. 302. T. 7. f. u
Grasplanten.
125
het Zaad vervat, dat langwerpig jis en driekan- ^Vi-
( 2 ) Wol - Gras met ronde Halmw , _ptofó Bla- ^
Gemeeneris deeze Soort, die in Switzerland r
bynaop alle vogtige Velden voorkomt, en om-
ftreeks VVeenen dus ook zeer gemeen is; zelfs
in Rusland en in Sweeden, alwaar het gemee*
ne Volk Hoofdkusfens vult met de Wolligheid.
Omftreeks Parys is dit Wolgras zo gemeen
niet , hoewel men het aldaar heeft met groo*
ter en kleinder kwastjes, beiden door Vail-
x a nt zeer fraay in Plaat gebragt. Tour-
ne fort hadt het 'er wel gevonden , doch nieü
gekend, ltellende het onder den naam vanZi-
nagroflis voor , dien Tabernemont daar
aan gegeven hadt , om dat het van anderen
Veld-VIafch geheten wordt. Iu Vlaanderen en
Brabant, zegt hy, noemde men hetzelve Zy-
de- Biezen 1 Vlokbiezen^ Katoen en Kwispel- Bie-
zen. Het worcft te regt Eriophorum geheten
aegt Dodoneus, naar 't Griekfch ; als of
(X) Eriophorum Culmjs teretibus, Foliis planls , Spi*
cis i^edunculatis. Gort. Belg. 15. F/. Suec. 44, 49»
Dalib, Far. ig. Eriophorum Spicis pendulis, H.CUff.
22. R. Lugdb. 51. Hall. Helv. N# 1331. Linagroftis
Panicula ampliore. Tournf. Inft. 664. V aill, Par%
T. 16. fig. j. & Panicula minore. fig* z> Gramen Erio-
fijiorum. D o d Tempt. 562. Juncus Bombycinus &c. Lob.
den en gefleejde Aairen.
men
lï. Dbel. XIII. Stuk.
126 DRlEjfiiANïJlCË
Wolle-
gras*
VI. men zeide Woldraagend of Wolk - Gras (*);
' AniÏL' Dus noemt men 't ook in 't Nederduitfch , eü
BtebïD- Matte -FJafch, van 't Hoogduitfch afkomftig,
't welk echter maar Wild of Veld-Vlafch be-
tekent (f). Onder het Landvolk vveeft men 'er
den naam van Katoenbloem aan. Het komt o-
vervloedig in dorre Landen en op vogtige Hey-
gronden in de Wouden van Vriesland; alsook
by Harderwyk en elders in Gelderland, voor,
zegt de Heer de Gorter. In Holland vindc
men 't ook , op laage fchraale Landen , hier en
daar , en het wordt niet zeer bemind , om dat
men 't voor de Beesten fchadelyk acht* Van
de Wolligheid zou wel eenig gebruik kunnen
gemaakt worden , indien men die in genoeg-
zaame veelheid had: want het is een zeer fyn
en zagt Dons. Ik heb , voor veele Jaaren , op
het Koegras, digt aan de Helder, een drooge
Sloot of Greppel eens daar mede zodanig be-
groeid gezien, dat diezig byna als met Sneeuw
gevuld vertoonde , en dus in 't kort een aan-
merkelyke veelheid van dat Dons bekomen.
Anders groeit het doorgaans ten dien einde ,
tot geluk der Boeren, te veel verftrooid. De
Moerasfen, in Sweeden, zyn in de Maand Ju-
ny wit door het Dons , zegt L i n n m u s.
f3)
( *3 Zie van eenen Woldraageviden Bot deezes naams ,
het XII. Stuk , deezer Nat. Hiftorie, bladz. 321 , 326.
(f ) Matte is in 't Hoogduitfch een Veld of Weide,
'fc welk die bemiaming , by Dodon/êüs niet begreep
P$n, opheldert*
G H A S P T, A ïï T R N. 12y
(<\) Wol-Gfas met gebladerde ronde Halmen, VL
2?/**/*» opgerigte Aair. Afmel.
Hoofd-*
In hoogte verfchiltdit Virginifche weinig van
het gemeene Wol -Gras, doch heeft platte Bla- Eriopho*
den, en aan den top der Halmeneen driebladig^j^
Omwindzel , waar uit zes of zeven Steeltjes
voortkomen, ieder met een rondachtig Bolle-
tje, dat zeer naar Katoen zweemt , van eene
bruinachtige Kleur , met een Goudglans daar
door verfpreid. Het wordt Katoen» Bies van
Clavton getyteld.
(4j> Wol- Gras met ronde gebladerde Halmen; IV.
een meervoudig famengeflelde Bloemdraa- numP*
gende Pluim; drie Aair tj es, omtrent , by
malkander.
Onder den naam van Geerftachtig Cypergrasuit
Mary land komt deeze voor, by Plükenet,
die 'er een ruige Goudkleurige Pluim aan toe-
fchryft. Tot de Biezen zou zy , wegens de
Aairtjes , behooren , indien de rypwordende
2aaden geene Wolligheid voortbragten ; wes-
hal?
(3) Efiopfiorum Culmis Foliofis teretibus, Fol. pla*
nis , Spica: erecta. Gron» Virg* II. Gramen tomento*
fum Virginianum s Pan,» magis compatta , Aureo colore
perfuf a\ Pluk, Alm. 179. T. 299. £4. Mo r. HifU
III. p* 334» f. 8. T. 9. f. 2. Juticus Bombycinus. Clayïv
N. 461.
(4) Erhphomm Culm. teret. Foliofis, Panjc. fuprade*
JL Ds.u„ XIII. Srm
K8
Drum AHNiGÉ
VI* halven zy hier is t'huis gebragt. Dat Dous
Aro^EL. niettemin 3 is naauwlyks langer dan de Aairtjes,
HojtD- Goudglanzig rood van Kleur, Clayton
srüK' noemt het , Rietgras met een gewolde Pluim.
Het heeft insgelyks een JBIaderig Omwindzel.
(5) Wol -Gras met naakte driekantige HaU
Eriopho- meH i de Aair korter dan hei Dons.
TJifch. Niet alleen op de Laplandfche Alpen, maar
ook op de Switzerfche , en op onvrugtbaare
Veenige Moerasgronden dier beide Gewes-
ten, komt ditWolgras voor; dat Bauhinüs
de Alpifche Katoen- Bies ty telde. Het heeft maai-
de hoogte van een half Voet of een Span , en
driekantige Halmpjes , op 't end een taamelyk
grooteAair, met Dons - Vezelen 3 van -een/
Duim langte, gekroond.
Nardus. Borftelgras-
De onderfcheidende Kenmerken van dit Ge-
flagt beftaanin een tweekleppige Bloem, zon-
der Kelk. De Bloemblaadjes groeijen aan 't
Zaad
compofita Florifera, Spïculis fubternïs. Syft. Nat.XllI*
jScirp* paniculatus &c. G r o n. Vtrjf. II. p, 11. Cyperus
ftliliaceus ex Provincia M ariana &c. Pluk. Mant 62.
T» 4T9. f. 3« Raj- Suppl. 620. Gramen Arundinaceum
Panicula* Lanata. Clayt. N. 548.
(*5_) Eriophovum Ctilm. nudis triquetris , Spica Pappo
Jsreviore. FL Suh. 46 , 51. Ft. Lavp. 24. Lm&gïo&ïs to-
men-
Grasplanten, 129
Zaad vast, niet gaapende; zo dat zy zig flegts VT.^
als Pricmpjes aan de Aair vertoonen. (*) Het m.
bevat de volgende Soorten, stok!*°*
(O Borstel -Gras met een Borstelige , regte> I
eenzydige Aair* ftricta.
Geftrekt»
Op rouwe 3 dorre, harde Gronden 3 door
geheel Europa, groeit dit Gras, dat men ook
in veelen onzer Duin-Valeijen , onder in het
Mos, aantreft. Het draagt, wegens de Bors-
teligheid, in 't Sweedsch veelerley naamen,
naar het verfchil der Landfchappen ; terwyl
het in dat Ryk zeer menigvuldig op de Bosch-
velden wordt gevonden. By de Laplanders
noemt men het Lapphaer 5 als veel gelykende
naar het ongekamde ruige Hoofdhaair van dat
Volk, en by de Smalanders Kafihaegg , dat is
Oud Mannen Baard. In Switzerland noemt
men het Naetsch , en in Duitschland is de ge-
woone naam Borftel- of Priemgras, die de ge»
ftalte zeer wel uitdrukt.
Het maakt Plaggen van Haairachtige Bladen ,
die
("*) Zie Fig. 14. op de voorgemelde Plaat.
(1) Nardus Spica Setaeea, recta, fecunda. Stjfï. Nat*
XII. Gen. 69. V*g% XIII. v. 87. Gort. Belg. 15. FL
Snee. 47, 52. Da li b» Pm. \%. Nardus Spica" lineari
TL Leipp. 40. //. CU ff* 42. Gramen Sparteum Juncifo-
lium , C. B. Pin. 5. Scheuchz. Gram. 90. Gr. Spart.
Hollandicum , Capillaceo folio & minus. C. B. Pin. 5,
Prodr. II. Mor. Hifi. 111. p. 217, S. 8. T. 7, f. 8*
Ü a ll, Hetv. N. 1410,
1
II. Deel. XIII. Stuk.
130 (DRIEM ANNIG !
.VI. die eenigszins ftyf zyn , zeer digt aan mal-
kander opfchietende uit een overblyvende
'Hoofd- Wortel, waar van de Stoel Schubbig bekleed
is. De oude en buitenfte Bladen zyn gemeen-
iyk gantsch droog, geelachtig en dor, de bin-
dende en jonge Bladen frisch en groen. Der-
zeiver langte is van één tot vyf Duimen, die
der Halm van een halven tot een geheelen
Voet. Deeze is, zo wel als de Bladen, dun
eil hoekig , met korte Haairtjes bezet , en
heeft een eenzydige Aair , van vyftien tot
twintig Blommetjes , als voorgemeld , in 't
eerst groen, naderhand rood wordende, wan*
neer zy digt fluiten om het Zaad*
Dit Borftelgras zig, zo wel door zyn Gewas ,
als door den enkelen Styl en Stempel , van
alle gewoone Gras -Soorten onderfcheidende,
groeit op zeer drooge, dorre Gronden naauw-
lyks een Vinger hoog , en, na dat het in 't
Voorjaar gebloeid heeft, blyven de Halmen,
met het rype Zaad,dikwils nog een Jaar ftaan*
Ondertusfch en is het voor de Veeweidery na-
deelig, wordende van het Rundvee niet dan
by gebrek gegeten en van de Schaapen dik-
wils by geheele Plaggen, met Wortel en al,
uitgefcheurd ; het welk ook door de Kraaijen
gefchiedt, om de Wormen van zekere Lang-
pooten , die de Wortels van dit Gras
vreeten, op te zoeken tot haar Aas. Wen-
fchelyk ware het, dat hetzelve daar door meer
werde uitgeroeid.
(2) Bor-
GRASPLANTEN.
(2) Borftelgras met eene omgekromde Aair. Vf.
AïDEEL.
Of deeze Soort van de volgende verfchille HoÓfd-
acht LiNNiEüs duifter. Lob el hadze Gan-S™^
gitis genoemd, als met de Gangitifche Nardus A
van Dioscorides overeenkomftig zynde, ^toS^
en de gene, die hy afbeeldt, was verzameld Aairig.-
by 't opgaan van een Gebergte in Languedok,
zeven Mylen van de Stad Gange> die weder-
om omtrent zo veel benoorden Montpellier
legt. Dat Gebergte, zegt hy, wordt genoemd
ïHort de Dieu0 dat is te zeggen Ons Heeren
Hof, of Gods Tuin , en is begroeid met veele
voortreffelyke Kruiden. Hier door wordt de
duisterheid, welke ik in de benaaming van
Hortus Dei Monspeüenjis by den Ridder heb
gevonden gehad, opgehelderd.
(3) Borflelgras met gebaarde Kelken* in;
Dit is een ongemeen klein Borftelgras, dat
by Rome, als ook in Laoguedok en Provence,
groeit*
(2) Nardus Spica recurva. Sijjh Nat. Nardus Gangï-
tïs fpuria Narbonenfis Lob. Ic„ 84. Mor, Hifi. III.
y. 257. S. 8. T. 13. f. uit. Raj. Rijt Ifiu
(3J Nardus Calycibus Ariftatis. Sijft, Nat. Nardus
Sncurvus. Gouan. Monfp. 33. Nardus Spica Subi^ata ,
atticulata , incurva , tereti. Ger, Fm. 73, Gramen
exile Arundinaceum minimum acumine reflexo, Bocc.
Mus* II. p. ^4. T. 57. Gramen Junceum nodofum
minimum Capillare. Barr. Rar. ioó, T. 117 f. c.
Scheuchz er Gram. p8 41. T. u f. 7. Litt. K*
I 2
II. Deel, XIII. Stuk,
132
Dribmannigë
VI. groeit. Scheuchzer, die hetzelve, wat de
*IIIL' Aair belangt, zeer wel vertoont, geeft 'er de
Hoofd- hoogte maar van een Handbreed of een Span
aan: maarüoüAN, hadt het, op zeer dorre
plaatfen by Cannelles, twee Voeten hoog ge-
zien. Men noemt het. zegt hy, in Langue-
dok, Ie Nard9 als behoorde het tot de welrie-
kende Droogery van dien naam. Omftreeks
Rome groeit het, volgens B arre lier, die
de Stengetjes wat dik afbeeldt, niet meer dan
een Vinger lang. Waarfchynlyk hangt de
grootte veel af van den Grond. De Halmen,
of Aairen liever, vcrfchillen weinig van die
der eerfte Soort, doch zyn niet eenzydig en
het komt zonderling voor, dat, daar het
ontbreeken van de Kelk een Gellagts- Ken-
merk is, hier van gebaarde Kelken gefproken
wordt. LiNNiEüs heeft zulks alleen gedaan
op 't gezag van Goüan, door wien mooglyk
de Bloemblaadjes voor den Kelk zullen geno-
men zyn. Of anders zal deeze Soort, in die
byzonderheid, van de anderen verfchillen.
IV* (4) Borfcelgras met een omgekromde Kant*
Deeze Oostindifche Soort wordt befchree-
ven, als hebbende platte Grasachtige Bladen;
de Halm een Span hoog : de Aair flegts ten
Nardus
Ciliaris.
Gehaaird.
haaMge Aair.
hal-
(4) Nardus S$i& incurva ciliata. Syft. NaU Burijn
fl% lnd. p, 23.
Grasplanten,
*33
halve 3 of aan de ééne zyde, bezet met over- vi.
jioekfe opgercgte Blommetjes, van twaalf AjjjELi
tot vyftien, die het buitenfte Klepje Eyrond- Hoofd-
langwerpig 3 ftomp , aan den kant geboord STÜK*
hebben met menigvuldige ruuwe Haairtjes.
Het heeft eigentlyk geen Kelk, maar aan de
eene zyde der Blommetjes is een Borft eitje,
korter dan het Kafje.
Lyceum. Nootgras.
De Kenmerken van dit Geflagt beftaan in
eene eenbladïge Scheede , twee Blommetjes
bevattende boven het Vrugtbeginzel, dat een
IVootje wordt. Voorts heeft ieder Blommetje
drie Meeldraadjes en een enkelen Styl , even
als de voorgaanden (*).
De eenigfte Soort, tot nog toe daar van be- t
kend (i), is door den fchranderen Heer Loe- Spartmtt.
fling in Spanje waargenomen , daar het door Heimacb-
den grooten Kruidkenner Clusius, reeds lg*
voor twee Eeuwen, was gevonden. Het werdt
door
(*J Zie de Afbeelding der Vrugtmaakende Deelen in
Fig. 15 , Plaat LXXXVIT, hier voor.
(1) Lygeum. Syjh Nat. XII. Gen. 70- Veg. XIII. p.
87. Loefl, Hifp, 284. T. 2. Spartum Herba alterum. ,
Clus. Hijh II, p. 220. f. 2. Gramen Sparteum fecun-
dum , Panicuisi brevi \ Foliicnlo inclufa. C, B, Pin. 5.
Spartum Plinii & Clufii alterum. Lob. Ic% 88» Taberk.
y. 567. Spartum alterum. Dod. Pempt, Gramen Spica*
turn Sparteum. Tournef. Inft, 518*
13
1T. Debi,. XIII. Stuk,
D R I E M A m N-L G £
VI. door deezen tot de Soorten van Helm betrok:-
A™EEL- ken , en gelykt , buiten de Bloemen , ook vee!
Hoo^d- naar dezelve» Tournefort hadt het £e~
noemd: Geaaird Gras, dat naar de Helm ge-
lykt, met een Aair als van Zyde, die uit een
Blaasje voortkomt. De Spaanfcheh geeven 'er
den naam aan van Albardin of Alvardin , die
van de Arabieren afkomftig fchynt.
Het groeit by Plaggen van Haimen en Bla-
den , beiden omtrent even hoog; naamelyk
van een Span tot twee Voeten , meest op Klei-
jige Velden, in de Zuidelyke deelen van Span-
je, ja volgens fommigen ook in Afrika, daar
tegenover. Dezelven zyn rond en Draad-
achtig dun en glad, aan 't end zeer fpits. Aan
't end van de Halmen komt een Bloem, die
als een dikke Scheede is , twee Blommetjes
bevattende, welke daar buiten uitfteeken , en
wier buitenfte Kafjes, de kortften zynde, die
den Kelk uitmaaken, bedekt zyn met een zeer
fyne Wolligheid, als Zyde. Hier in is het
Vrugtbeginzel vervat , dat een Vrugt wordt
als een Nootje, in twee holligheden doorgaan*
twee Zaadjes hebbende. Dit Gras bloeit van
Mey tot july , en het Zasd wordt in de Herfst
ryp, maar blyft op de Halm tot het volgende
Voorjaar , zynde bleek van Kleur.
De Geflagtnaam is afgeleid van het ge-
bruik, tot het maaken van Matjes, Mand-
jes , Korfjes, Hoedjes en dergelyke zaaken:
maar hedendaags wordt het niet veel daar tce
gebezigd, om dat men 'er overvloedig, heeft
het
Grasplanten.
*35
het regte Spartam^ Efparto of Elpho genaamd, vi.
't welke taaijer is en langer valt. Dit zullen AjjfFr"
wy vervolgens, in 't Geflagt van be-g^OÏO-
fchouwen. Het voornaamfte gebruik , dat men
'er van heeft, is tot het vullen van grove Ly-
waat- Zakken, om onder de Bedden te leg-
gen, of om daar op te flaapen als Stroo-Ma-
trasfen: 't welk Loeel reeds, voor twee-
honderd Jaaren , heeft geweten.
Bobartia. Eobartsgras*
Nu komen wy tot die Driemannige Gras-
planten , welke twee Stylen hebben by haare
drie Meeldraadjes. Onder dezelven onder-
fcheidt zig de tegenwoordige, door Aairen ,
die uit Schubachtig op elkander leggende Kaf-
jes beftaan, welke dus een Sehubbigen Kelk
uitmaaken; terwyl één van deeze Kelkfchub-
betjes, aan den top van de Aair , tweekleppig
zynde, een Blommetje uitgeeft (*).
Maar ééne Soort is ook tot nog toe in dit £0^rtia
Geflagt bekend (i), die naar den Eneelfchen7^^-
Tr . . Ooftindi-
KrUld-fche,
CO Zie zulks in Fig 3 n. op de gedagte Plaat, aan-
•ge weezen.
O) Bobartia.. Syft. Nat. XII. Gen. 71. Veg. XI II. p,
$7. Bobartia Spicis capitatis Involucro foliofo. Fl. Zeijl.
41. Am.. Acad. I. p. 388. Scirpus Maderaspat anus ,
Capitulo Squamofo fubrotundo. S ciieuch 7, Gram,
369. Pluk, T, 300. f. 7. Cyperus Maderaspatanus ,
&c Mor. Hift. III. p. 238, N# 36.
I 4
II. Deel, XIII. Stuk,
136
Driemannige
VI. Kruidkenner Bobartus een byzonderen naam
Afdeel. bekomen heeft. Eigentlyk verfchilt dezelve
- Hoofd- van de Biezen , en wel van de gemeenfte
Scort, die aan onze Waterkanten groeit, in
't uiterlyke aanzien weinig, hebbende de Aai-
ren aan dergelyke Hoofdjes klonterig ver-
gaard: weshalve ook Morison 'er den naam
aan gaf van Cyperus van Madras , wier Hoofdje
befraat uit veele Aairen , die aan den top der
Steng famengehoopt zyn. Naar het Gefpitfte
Biesgras' gelykt zy dermaate, dat men ligt de
Afbeelding van het cecc zou noemen voor die
van het andere , zegt de Heer Reichard(*)
De Figuur ,nogthans , van Plükenet, door
zyn Ed. aangehaald, lchynt my veel van die
welke op de gedagte Soort van Biesgras byge-
bragt zyn , inzonderheid van Barrelier,
te verfchillen. Het Omwindzel, inzonderheid,
wykt 'er veel van af, dat in de laatfte zeer
zigtbaar is, in de eerfte byna geheel ont-
breekt. Zie hier de befchryving der Bohartia
door onzen Ridder.
3, De Halm is rond, naakt, hoog; bepaald
3> door veele ongefteelde, langwerpige, Rol-
ronde Aairen, die tot een Hoofdje ver-
3, gaard zyn, omvangen van een tweebladig
„ Omwindzel , welks ééne Blaadje korter is
„ en horizontaal, Buikig gefpitst 5 zo lang
3 5 als
CO Refert ita Schoenum mucronatum, ut ejus Figura
pro hu jus ubique venditari poffit. Syft. Plant. Linn*
Francf. 1779. P. I. p. 146,
Grasplanten.
137
„ als het Hoofdje; het andere aan den Voet Vl
„ Buikig, verder rond, gefpitst, vyfmaal zo A\f*L*
„ lang als 't Hoofdje , en insgelyks hori- Hooien
3)
, „ STUK*
zontaal.
Cornucopu. Trechtergras.
De Trechterachtige Figuur van het Om*
windzel, dat de Bloemen in dit Geflagt be-
vat, geeft 'er den naam aan. Zy hebben een
tweekleppigen Kelk en het Blommetje, daar
in vervat, is éénkleppig (*). Twee Soorten
vind ik daar van thans aangetekend.
(1) Trechtergras met een ongebaarde Aair> I:
het Bloemhuikje gekarteld. pice m- "*
cullatum*
Omftreeks Smyrna, in Klein Me, nam deho^^
Heer Hasselquist dit zonderlinge Gras
waar, dat evenwel te vooren reeds bekend
was, als in de Oofterlche Landen groeijende*
Meer dan tien Jaaren* voor dat hy het aldaar
vondt , hadt men het reeds in d^ Cliffortfe
en in , de Leidfe Akademie-Tuin gezien. L 1 n~
NiEüs merkte zelfs aldaar op, dat na "t bloei-
jen
C*J Zie Fig. 19. op de meergemelde Plaat.
(Y) Covnucopice gpka mutica 3 Cucullo crenato. Syfl^
Nat. XII. Gen; 72, Veg. XIII. p, 88- H. Cliff. 490. R.
Lugdb. 52. Juncus Clavatus vaginatus polycephaius. Pet,
Gaz. T. 73. f. 5. Gramen. Oriëntale Vemum in jadis
X'roveniens. Scheuchz. Gram. 117,
ij
II. Deel, XIII. Stok.
138 . Drie man nige
VI. jen de Bloemfteel, zig verdikkende en om-
* ^liL*' krommende , de vertooning uitleverde van
«ruK°FE" een ^oorntJe met Koorngraantjes gevuld :
zo dat geene Plant nader eenen Hoorn des
Overvloeds affchetfte.
Het heeft een Takkigen , Pypachtigen ,
knokkeligen Steel, met Scheedachtige Bladen;
* weshalven het van Peti ver genoemd wordt
Geknodfte , Scheedige Bies , met veele Hoofdjes,
Want uit de Knietjes komen dergelyke Takjes
voort, die aan 't end Bloem- en Vrugtdraa-
'gende zyn. Het heeft omtrent de zwaarte van
gemeen Gras en de hoogte van een Voet of
minder. De Kleur is ook groen , maar de
Knietjes* zyn roodachtig en de Aairtjes don-
ker Violet met helder paarfche Streepen; die
der Meelknopjes witachtig! geel , en als zy
verwelken Roestkleurig; zo Hasselqüist
aantekent.
jl (2) Trechtergras met een gebaarde Aair> in
Coma* een half Kogelrond Kapje.
copice
Alopecu- .
roedes. In Itane is door den Heer Ardoinüs deeze
ftaartig!" Soort waargenomen , die zeer naar het gemee-
ne Vosfenftaart-Gras gelykt. Zy heeft gladde
Bladen en Halmen, met Eyronde end- Aairen,
van kort gefteelde Bloempjes. De Kelk is
tweekleppig > het Blommetje eenkleppig , van
de-
(1) Coynucopicz Spid Ariftata CucuJIo hemifphserico
receptè. Syft. Nat. Mam* 29.
Grasplanten. 139
de zelfde langte ; waar tegenover een uiige- 33,
breid Baardje, eens zo lang. De Scheede van m ■
't bovenfte Blad is buikig. De voornaamde V«* -
byzonderheid beftaat in een half Kogelrond
Kruikje, dac als een gemeene Kelk den Voet
van de Aair omvat.
Saccharum. Suiker -Riet.
Dit Geflagt onderfcheidt zig door eene lan-
ge Wolligheid buiten den Kelk ; daar dezel-
ve, in het gewoone Riet , zig binnen den Kelk
bevindt , en het Blommetje is tweekleppig j
of beftaat uit twee Kafjes : voorts komt het »
ten opzigt van de drie Meeldraadjes en dub-
belen Styl,met de anderen overeen (*> Het
bevat de volgende Soorten.
Suiker -Riet met gepluimde Bloemen en L
> J . n7 j Saccha*
omwonden tilaclen, rum fponM
taneum*
Op Waterige plaatfen , aan de Kust van Wüda
Malabar, heeft de Beer Koenig in 5t tvildè
groeijende gevonden , dit flag van Suiker-Riet,
Kerpa heetende by den Inlander, Het zelve
hadt Stengen van twaalf Voeten, geenszins
-Boomachtig,- -van- dikte als een Pennefchaft,
glad
O Zie de Afbeelding in Fig 17, als boven.
(1) Saccharum Fioribus paniculatis , Foiiis èonvolutis;
Stjft. Nat. Xll. Gen. 73. Ve8- Xlll. p. 88, Mant 283*
Kerpa. Mak Xil. p. 85. T* 46,
II. Deei„, XIII. Stuk,
Driemannige
VI. glad en hol, bedekt met Bladfcheeden. De
Afdeel. glacjen waren twee Voeten lang , van breedte
Hooïd- ajs Gras, effen, aan dezyden omwonden. Het
maakte een groote Pluim , van zeer lange,
eenvoudige, Haairachtig dunne Aairtjes, die
overend ftonden. De Blommetjes , ver van
elkander aan de Tandjes van de Graat, binnen
een langere witte Wolligheid verholen, waren
dubbeld, het eene ongefteeld, het andere ge-
lleeld en omringd met zyn eigene Wolle. De
Kelk was tweekleppig , Lancetvormig ; de
Bloem éénkleppig , met drie Meeldraadjes en
twee Stampers.
II. 00 Suiker -Riet met gepluimde Bloemen en
Saccha- piatte Bladen.
turn Ojfici» *
fiarum.
r,ewoon. Van dit Riet, dat op vogtige en onder Wa-
ter ftaande Gronden, zo wel in Oost- als in
Westindie, overvloedig geteeld wordt, gewa-
gen byna alle Reisbefchryvers. Het heeft
dikke Knoopige Wortels , zig fcheef en zy de-
waards uitfpreidende , waaruit Rietftengen
voortkomen dikwils twee of drie Duimen dik,
van zeven, agt , tot tien en twaalf Voeten
lang. Rümphius heeftze gezien van zeven-
tien
(" i) Saccharum Floribus paniculatis , Foliis planis, Syft.
Nat. H. Cliff. 26. Mat, Med. 33. R. Lugdb. 52. Arundo
Saccbarifera. C. B. Pin. ig. Sloan. ffam. 31. Hift. L
p. 108. T. 66- Rumph. Amb* V. P* 186. T. 74. f. 1,
B u R^f . Fl. Ind% p, 23,
Grasplanten* 141
den Voeten. Zy zyn geelachtig en glad, maar vi.
beftaan uit Leden, van een Handbreed tot een A™*Lé
half Voet lang, die dus het Riet knoopig maa- Hooïd*
Jcen. De bovenfte Leden geeven Bladen uit, sJkerm
van eenige Voeten langte , maar n;et breed, Riet*
die opwaards ftaan, en het Riet ten deele om-
vangen. Ik heb zulk een gedroogd Suiker-
Riet, dat in zyn geheel tien Voeten lang is,
en ruim een Duim dik, met Bladen van wei
twee Ellen langte, niet meer dan een Vinger
breed. De Leden hebben, in 't midden, on-
gevaar de langte van twee Duimen ; by den
Wortel zyn ze korter. Gewoonlyk wordt
het, zyne dikte en grootte hebbende, wat
boven den Grond afgefneeden, en dan geeft
het weder andere Stengen uit. Indien men 't
voort laat groeijen geeft het fomtyds eene
Bloem -Aair , als een uitgefpreide Pluim en
draagt een langwerpig fpits Zaad. Door
Stek , of in den Grond gelegde Stukken %
teelt men het gemakkelyk voort; ja een ge-
heel Riet, begraven, geeft uit ieder Knoop
een nieuwe Plant.
Het Sappige Honigzoete Merg, dat rykelyk
in het welgehavende Riet vervat is , levert
die zo bekende Suiker uit, wier Latynfche be-
naaming van 't Arabisch woord Saccar afge-
leid wordt, 't Is zeker dat den Ouden reeds
dit Natuurlyke Sap -zout bekend was; hoewel
men meent, dat zy het, in Arabie en andere
Oos-
IL Deel, XIIL Stuk,
I
DrxemannigS
VI. Öofterfche Landen, door de Hitte der Lugt
A mEL' geftolde Sap des Riets daar voor gebruikt heb-
Hooïd- fcen è Mooglyk hebben zy eerst maar het zoete
S^Lr- SaP> a!s Syroop, uit zulk Riet gezoogen en
!&>'• genuttigd (*) Galenus fchreef, dat de Sao
char uit Indie en Gelukkig Arabie aangebragt
werde , zynde een foort van Honig , doch
minder zoet dan die (f). Pliniüs verhaalt*
dat men het Gomachtig in Rieten vondt, van
grootte als een Hazelnoot ; doch fpreekt ook
van Rieten , op de Gelukkige Eilanden groei-
jende, uit welken Sap geperft werdt van aan*
genaamen Smaak (§).
Suiker De zeer geleerde Salmasiüs heeft zig
deL°U" verbeeld, dat de Suiker der Ouden alleenlyk
de Traan ware van het Bamboes-Riet, 't welk
groote Boomen maakt in Oostindie. Dit is,
ten deele,niet onwaarfchynlykjom dat zy van
Riet fpreeken , dat als Boomen groeide, en de-
wyl de Bamboezen, jong zynde, een zoet Sap,
als Honig bevatten, 't welk door uitdrooging
hard wordt maar het is ook te denken,
dat zy insgelyks het regte Suiker-Riet gekend
hebben, en allengs gekomen zyn tot de be-
kwaamfte manier , om het Sap daar uit te
per-
CD Quique tribuut tenera dulces &b Amndine Succos,
(f) Simpt, Medicmn. Libr. 7.
(£) Bi ft. Nat. Libr, 6.
(40 Zie het II. D e els , II. S r ü k , van deeze Nam
tttitrtyk* II if tor ie } hhidz. 6o*
Grasplanten. 143
'perfen, en door uitwaafeming daar van Suiker VI.
te bereiden. Sommigen willen zelfs, dat het As^L'
zo berugte Tabaxir. 't welk A vicenna zeid' 'Hoon*
0 ' STUK.
de Asch te zyn van gebrand Riet, niets anders suiker^
zy geweest dan Suiker, die rauw en ongezui*^*
verd veel naar Asch gelykt. Piso verhaalt,
dat in Brafil het Suiker -Riet van zelf groeït
en zeer hoog wordt, geevende Suiker-Kryftal-
len uit door de Hitte der Zonne.
Onder de Verzengde Lugtftreek onzes Aard- Manfet.
kloots wordt dit Riet meest overal, waar een ^f^1^
bekwaame Grond daar toe is , hedendaags ge-
plant. De manier, op welke zulks in onze
Westindiën gefchiedt , de bereiding der Lan*
den, en het gene het maaken van de Suiker
betreft, is elders door my omfiandig befchree-
ven (*). In Ooftindie gefchiedt het op derge-
lyke manier , door de Javaanen en Chinee-
zen , maar op fommige Eilanden kookt men 'er
flegts Syroop van, die aldaar anders gemaakt
wordt van de uitgeperfte Rieten , waar van
de Europëers aldaar ook Bier brouwen. De
Maleijers noemen de Suiker Gu/a, de Chinee-
zen Tung. De Rum, weet men, is een Sterke
Drank, welke ïn de Weftindiën van de Me-
lasfen , gelyk in Ooftindie de Arak van Ryft
geflookt wordt. Voorts eeten de Indiaanen
of kaauwen veel de jonge Spruiten van dit
Riet3
CD Zie de Befchryving van Amerika* IJ, Dset,|
biadz. 540 » enz. als ook bladz. 609 , enz.
iï. Deel. XIII. Stük,
144
Drzemannioè
VI. Riet, inzonderheid van eene Soort , genaamd
~AULE1" Tecfia, welke zeer dun is van Steng en Baft
Hoofd- en zeer ZOetSap heeft , zo Rümphiüs meldt.
Suiker- ®lt doet men 00^ 'm Egypte, zegt Fors-
Riet. kaöhl, die te Kairo de Halmen zag te koop
venten: maar de Suiker, zegt hy, wcrdt 'er
zo goed niet gemaakt als in Europa,
Gebruik 'c Menigvuldig gebruik van de Suiker , in
ran de de Huishouding , tot het aangenaam maaken
111 er* van allerley laffe, en het verzagten der fcherp-
heid van zuure Spyzen en Dranken , is zeer
bekend. Men fchyntze hedendaags niet te
kunnen misfen; terwyl in de oudfte tyden en-
kel Honig daartoe gebruikt werdt. Ook is
zy van oneindigen dienst, tot het bereiden
van Konferven, Geleijen, tot het inleggen
van Vrugten, en inzonderheid tot de Syroo-
pen der Apotheeken. Men kanze derhalve
niet van de Geneesmiddelen uitzonderen, en,
behalve het gebruikbaar maaken van veele
Artfenyën, welke zonder dien te leelyk of
te fcherp zyn zouden, wordt zy, op zig zel-
ve, ook, tot verzagting van de Borst, van
Maag- en Kolykpynen, dienftig bevonden.
Zelfs is zy zagtelyk den Afgang bevorderen-
de; maar gelyk, volgens 't gemeene fpreek-
woord, te veel Zoets walgt , zo wordt ook het
al te rykelyk gebruik van de Suiker, in fommi-
geGeftellen, voorde Ingewanden nadeelig;ja
kan, misfchien , wel eene Uittcering veroor-
zaaken ; gelyk fommigen daar van de Engel-
fche
Grasplanten.
^cheZrekte, in Kinderen, afleiden. Anderen Vi.
pryzen een rykelyk gebruik van Suiker, Ho- uj#
nig en andere zoete dingen, als Middelen ^o*0*
aan, om de Gezondheid te bewaaren. En, Suite**
wat het Schorbut in de Mond betreft, daar^
eenigen de Suiker van befchuldigen , wordt
het voorbeeld bygebragt van zeker Heer , die
zyn geheele Leven veel daar van gehouden
hadt, en over de tagtig Jaaren oud zynde een
ftel nreuwe Tanden kreeg, leevende tot by de
honderd jaaren (*). Op dien grond heeft ze-
ker voornaam Engelsch Geneesheer , ge*
naamd Doktor Slare, een Verdediging uit*
gegeven van de Suiker , tegen de befchuldi-
gingen van Doktor Willis en andere Ge*
ïieeskundigen > als ook tegen ?t algemeens
vooroordeel; draagende dat Vertoog aan de
Dames op. Dus zien wy dat dit ftuk zeer m
twyfel ftaat, en dat de Suiker, even als aller*
!ey Levens- en Geneesmiddelen, Spyzen en
. Dranken, naar de Omftandigheden, het Ge-
ftel, de Levensmanier, van den genen die ze
gebruikt, heilzaam kan zyn of vergiftig. Uit*
wendis: is zy, als een zagtelyk zuiverend
Middel, tot verfche Wonden, als ook, inzon-
derheid, voor fommige Oogkwaaien dienftig.
Of het Rotting-Suiker-Riet, in 't Maleitsch tifjp*
Tabu-Rottang genaamd, dat b,y Rumphius,
op
(*) Zie dit omftandig in de Phitofophifckë VeWiemde*
fmgm , by F. Houttuyn > III. D e e bladz. 327 , &c,
K
II. Deel. XIII. Stük*
I4<? D R I E M A N K I G £
VI. op de ze! We Plaat als 't gewoone, afgebeeld i$ »
Afdeel, alleenlyk in Gewas, dan ook in hoedanigheid
fcfeoFD- verfchille , vind ik niet aangetekend. Het
STVK' zelfde merk ik op, in de befchryving van het
Tweehhemig Suiker- Riet , (*) 't welk de Heer
Forskaöhl zo overvloedig, met en bene*
vens het groote Hengel-Riet, op den Slykeri*
gen Nyl- Oever vondt groeijen, dat het on*
doordringbaar Kreupelbosch maakte. Men ge*
bruikte het veel tot leevende Haagen , ter be*
fchutting der Hoven. Het kwam, met zyne
Halm, hooger dan eens Mans langte boven 't
Water. Het was fomtyds getakt en hadt Pee-
zige Bladen, met eene Stekelige Wolligheid
van boven aan den voet; van onderen ftomp
gekield, geheel groen, doch met een witte
Streep aan de bovenzyde. Zyn Ed. noemde
het Tweebloemig, om dat het twee Bloemp*
jes by elkander hadt , 't eene gefteeld, het
andere ongefleeld. De Kelk , van onderen
Wollig geringd, was tweekleppig, het Blom*
metje eenkleppig : ten minde bevonden zig
drie Kafjes in ieder Bloempje.
Jap- nsch ^n zeer vee'e opzigten komt die fraaije ya-
Pl . panfe Riet-Pluim , door den Heer T hu nberg
Fis. i. geplukt en uit myne Verzameling hier, ten hal*
ve verkleind , in Plaat gebragt, met deeze
jEgyptifche overeen. Ten minfte is het zeker,
dat
CV Saccharum (biflorum) Panicula Lanata , fecunda ;
Caiycibus unifloris , geminatis , extus Lanatis. Flor^
Egijpt. Arab. p. 16.
Grasplanten- T47
dat dit Gewas tot het Geflagt vnn Suiker-Riet vt.
behoort, alzo de Wolligheid buiten den Kelk
der Bloempjes zïg bevindt. Men ziet zulks in Hooro-
het vergroote gedeelte eener Aair van deszelfs srUK*
Pluim , by a , die uit een menigte derzelven be-
ftaat,en,dat de geheele Pluim overzyde hangt,
begunih'gt wederom de overeenkomst. Boven-
dien heeft dit myne ook telkens een gedeeld
en ongeftéeld Bloempje, beiden tweeflagtig , by
elkander, en is dus mede tweebloemig. Ja het
Blommetje fchynt ook ' maar eenbladig te
zyn, doch het Bloemblaadje heeft een lang
Baardje , waar van op dat Egy ptifche Suiker-Riet
niet gefproken wordt. Het Gewas komt in dit
opzigt nader met de volgende Soort overeen ,
waar van het wederom verfchilt , door de
Graat niet Wollig te hebben. De Wolligheid
van de Pluim is Zilverwit en volmaakt Flu-
weelachtig, terwyl die, voor *t overige, een
Goudgeele Kleur heeft. In het Blad, dat zeer
fmal is en Scheedachtig, komt eene fcherpe
rauwheid voor , als men naar beneden ftrykt;
't welk wederom met de Stekeligheid der Bla-
den van dat Nyl-Riet ftrookt.
(3) Suiker -Riet mei een losfe Pluim , een ge- HL
wolde Graai en gebaarde Bloemen* rzm °Ra«
Niet venna %
< Ita-
f3) Saccharum Panicuia laxa, Rachi Lanata 9 Flo- liaan5ck*
tibiis Ariftatis. fyftl Nat. XIIL Andropogon Ravenna»*
IL Deel. XIII. Stuk.
K *
*4$
D&IEMANN X G ' jfi
VL
Fideel,
III.
BoOIrD-
STÜK.
n IV.
•Splcatum*
Geaaird.
Niet alleen in de Alpen omftreeks Ravenna *
een oude Stad in de Kerkelyke Staat, waar
van het zynen bynaam, door Zanoni, heeft
bekomen; maar ook elders in Italië 9 gelyk by
Verona, ja zelfs in Provence en Languedok ,
groeit deeze Soort. B auhinüs hadt dezelve
Takkig Rietgras , dat een witte Pluim draagt*
getyteld. Daar van echter zou de tegen-
woordige , volgens den Heer S e g u i e r 3 door
een fraaijere glanzige en byna Fluweelachtige
Pluim , en door het vooze Merg 3 dat de
Halmen vult , onderfcheiden zy n . Scheuchzer ,
niettemin, brengtze tot eene zelfde Soort 't
huis, en het een zo wel als 't andere heeft in
de zo even gemelde Japanfe Riet- Pluim
plaats; maar in dezelve is de Graat niet ge-
wold, en de Pluim, volgens de Afbeeldingen >
aanmerkelyk verfchillende*
(4) Suiker-Riet met geaairde Bloemen en ge-
golfde Bladen.
In
Sp. Plant. 1481. Afundo Calycibüs ünifloris extns La-
nuginofis. Ger, Prov. p. 105, Ar, farcta Alpium Ra*
vennae. Zanon. Hift. I. p. 64. T, 24. Mor Hiftm III.
p. 22U S, 8. T. 8. £• 32. S e g. Ver. I. 361. Gram,
Arundinaceum Ramofum Plumofum album. C. B. Pin*
7. Prodr. 14. Theatr. 95. Scheuchz. Gram, 137.
(4) Sacchantm Flor. Spicatis , Fol. undatis. Sijft. NaM
Alopecurus Malabarica &c. Scheuchz. Gram. 91,
Gram. Panicul* brevifolium crifpum* Pluk. Alm% 177;
T. 119. f. x. Tjeria- kuren -pulla. H. MaU XII. r. 117.,
'A\ 62. B u rjvz» F/f Ind. p, 23,
Grasplanten»
In Indie komt deeze Soort , op Steenige vi.
plaatfen, voor, zegt Linn^üs. Ik hebze AYlfu
zo uit Japan als van Java bekomen, op welk Hoofd*
Eiland, zo de Hoogleeraar Burm annus S1UK*
aantekent, dezelve zo wel valt m.et Lancet-
vormige ruige of ruuwe , als met Liniaale Gras-
achtige Bladen. Dat van Madrasf, by Plu-
kenet, hadt korte breede gekrulde Bladen,
en eene Fluweelachtig paarfche Aair. De Hal-
men vallen een Voet en daar boven, ja in myn
Exemplaar van Java twee Voeten hoog. Dit
heeft Bladen van wel een Voet lang en een
Kwartier Duims breed. Zonderling is 't, dat
de Bloemen hier geen Kelk hebben , maar twee
Bloemklepjes; die beiden gebaard zyn.
In de Woeftynen by Kairo , in Egypte , Hirfutèm*
vondt Forskaöhl een Soort , welke hy den Ruig%
bynaam van Ruig geeft , wegens de ruigte
van de Aair (*). Deeze hadt de Halmen een
Voet hoog en Scheedachcige gladde Bladen.
De Bloemen , hier den Kelk en het Blommet.
je, beiden, tweekleppig hebbende, waren ge-
fteeld en ongefteeld, even als in zyne voor-
gemelde Soort.
Pha-
(*) SaccTiarum (hirfutum) Spie! hirfuta; Spiculis ge-
minis , altera fesfüi , altera pedicellata. Flor. Egijph
Arob. p. 16.
K 3
iL Deel. XIII. Stuk.
I$0. ï> R 1 E M A N N I G ft
Vf» Phalaris. Kanary,
HooVd- In dit Geflagt wordt het Blommetje, in zyn
flSTUff» geheel, ingeflooten van de Kelkblaadjes, wel-
ke, ten dien einde, grooter en hol zyn, ver-'
volgens ook als een Kaf je fluitende om het
Zaad. De beide Kelkblaadjes zyn even groot
Het bevat de volgende Soorten.
# (i) Kanary met eene byna Eyronde Aaircch*
Thalaris tige Pluim 5 de Kafjes gekield.
Canarien*
fis.
Gewoon. Dit Gras, zo men wil van de Kanarifche Ei*
landen afkomftig , van waar het met de Kana-
ry-. Vogels ons is toegebragt, groeit evenwei
ook, zo 't fchynt natuurlyk, in Italië , Spanje,
en de Zuidelyke deelen van Vrankryk , aaa
den Zeekant, op de Akkers tusfchen 't Koorn.
In de andere deelen van Europa, gelyk in on-
ze Nederlanden , wordt het overvloedig ge- j
zaaid, om het Kanary -Zaad daar van te win-
ren. Dit vak hier te Lande altoos wit; wes-
halve de vermaarde Tour ne fort het Kruid
cJen naam gaf van Geaaird Gras, met een wit
Geerft-
(*) Zie de Afbeelding Fig. 17 , op Plaat LXXXVIL
(O Phalaris Panicula fubovata Spiciformi , GJumis
carinatis. Sijfu Nat. XII. Gen. 74. Veg. XI 1U p, 88«
li. Ups. 19* Schreber Gram. 83. T. 10* f. 2. Pha-
laris Radice annua. H.Cliff* 23. R. Lugdb. 60. Gort.
JBe/g. i6« Dalib. Pai\ 20. Phalaris major femine albo.
C. B, Pin* 28* Lob. Tc. 43. Dod. Pempt. 510. Gramen
Spkatum femine Miliaceo albo« Toi/rnef, Jnft. 518.
G K A S t t A N T E N' 151
Geerftachtig Zaad: maar op 't Eiland Maltin vt.
wordt het overvloedig met zwart Zaad aange- f^1
fokt, dat men 'er Cuneno heet. Daar is ook *™or
' STUK.
nog ecne Verfcheidenh^'d van bekend, met xatmnj
graauwachtig Zaad. To urne for t, zo even Zaa^
gemeld , maakte byzondere Soorten van die
beiden.
Met Grasachtige Bladen , en Halmen die
knokkelig of met Leedjes zyn, van één tot
* twee Voeten hoog, groeit dit Kruid en brengt
zyn*Zaad voort. De Bladen omvangen Scheed-
achtig de Halm, inzonderheid het boveiifte,
dat de Aair, op een dun Steeltje, als uit een
Kokertje uitgeeft. Die Aair wordt een Pluim
genoemd, om dat de Bloempjes, waar zy uit
beftaat, geftceld zyn. Zy is Eyrond en be-
vat veele Bloempjes , w>er buitenfte Kelk-
blaadjes gekeeld zyn, hol, in 't midden wit-
achtig en groen gerand; 't welk de Aair bont
ma^kt. De binnenfte, die veel kleiner zyn»
bevatten de Bloemblaadjes benevens de Meel*
draadjes en den dubbelen Styl , op de voor-
gemelde manier. Het Vrugtbeginzel wordt
een Zaad, dat binnen de twee Bloemblaadjes,
die hard geworden zyn , digt is beflooten.
Dit Zaad wordt inzonderheid gebiuikt tot
Aas der Kanary- Vogelen, die hetzelve zeer
beminnen. Hier toe teelt men hetzelve; hoe-
wel het ook door fommige Liefhebbers vaa
Paarden wel gebruikt wordt om die te Voede-
ren; als waar door zy zeer tierig worden en
K 4 glad
II. Deel. XIII. Sras.
152 Driemanki©*
VT. glad van Huid. Men zou 'er' ook Meel vau
in. ' kunnen maaken , tot Spyze voor de Menfchen ;
Hoofd- greiyk bet dus, in Italië, wel onder het Tar-
STUK.
Kanary. wenbrood gebakken wordt. Moeijelyk, nog*
2**4 thans, is het van *t Kaf te zuiveren, dat de
Vogeltjes 'er zo behendig weeten af te pellen.
Anders is 'er geen twyfel aan, dat hetzelve
een zeer gezond en ligt verteerbaar Voedzeï
uitlevere*
ïT- f2) Kan ar y met een Rolronde Pluim en 'ge+-
notaris w . J r. ö
Butbofa. kielde Kofjes.
Bolworte-
Of dit BoJworteHge Kanary-Gras, dat in de
Oofterfche Landen, als ook by Rome, wild
groeijende gevonden wordt, eene verfchillen-
. de Soort zy, wordt van fommigen getwyfeld*
De Kenmerken, waar door men hetzelve heeft
willen onderfcheiden , befiaan, buiten en '.be-
halve den Knolligen Wortel , in de grooter
hoogte en langwerpigheid van de Aair of
Pluim, die dikwils delangtevan twee of drie
Duimen heeft; waarby Scheuchzer nog
voegt, dat de twee binnenfte Kelkblaadjes
daar in cntbreeken zouden. Maar de Knollige
Wortel is door Barrelier aan het gewoo-
nc Kanary-Zaad, in de Zuidelyke deelen van
Eu-
(V) Thaïavis. Pankula Cylindrica, Glumis carïnatis*
Am. Acad. IV. y>. 264, Phalaris radice perenni. R«
Lugdb. 63. Phal. Bulbofa Semine albo. Raj. Hifi. 1249.
Scheuchz, Gram. p. 53.
Grasplanten;
Europa , waargenomen ; het welke daar ook wel vi.
een overbly venden Wortel heeft , gelyk dit
^olwortelige, uit welks Zaad, in een vette Hoofd-
Kley-Grond , de Heer Schreber Planten be-
komen heeft, korter van Halmen Aair, met
Vezelige Wortelen. En , dat de binnenfte
Kelkblaadjes ontbreeken zouden, zegt hy, is
valschrzo dat dit Bolwortelige door hem, met
Gouan, flegts voor eene Verfcheidenheid
van het Gewoone wordt gehouden. De Heer
Gerard heeft het in Provence ook jaarlyks
ftervende gezien, zonder Bolwortelen, met
de Halm maar een Voet hoog doch de Aair
drie Duimen lang, aan den top verbreed.
Waardig is het om te bouwen , dewyl het wel
eens zo veel Zaad, als het gewoone, uit-
levert
(3) Kanary met een langwerpige Pluim en ftyve mlófa.
Bladen. Knoopig.
In de Zuidelyke deelen. van Europa , zegt
Linn.£üs, groeit deeze Soort, wrelke ftyve
Bladen, als Riet, heeft, die ruuw gerand zyn,
het bovenfte flaauw buikig; de Aairen digt,
langwerpig Eyrond en, zo wel als de Keiken,
niet gebaard.
(4) Ka*
(\) Phataris Panïcula oblonga, Folïis rigeniibus ma.*
pr, Radice nodofa, Mor, Bijt. lil. j>. ig*,
ts
II. Deel. XIII. Stuk,
i
Ö R I K M A N N ! Ö R
VI. (4) fCanary met eene Aairvormige , 'Eyrcft&
deel. langwerpige Pluim , de Kafjes gekield j
Hoofd- Lancetvormig.
STUK.
Aquatica. In Egypte en aan den Tyber, by Rome,
.Waterig, groeit volgens den Ridder dit Wat enge Kmavy-
Gras, 't welk Büxbaüm ock aan de Darda-
nellen , in de Weiden, vondt. Het h^eft
Rietachtige Halmen en taimehk ftyve Bladen»
Uit den boezem van het bovenfte, die ecir'g-
zins buikig is, komt eene Eyrond -langwerpi-
ge gladde Aair, of liever dunne Pluim. Dö
Kafjes zyn Lancetvormig, glad, gekield, met
een Ribbetje doorreegen.
V. -(5) Kanary mei eene Rolronde Aairachtige
F^tloüies* Pluim , die glad is en doorgaans Jong*
iifchdod- draagende.
Een Aair, veel naar de Lifchdodden gely-
ken-
(X) Phaturis Pan. Spiciformi ovato-oblonga , Glumis
carinatis Lanceolatis. Am. Acad* IV. pS 264, Gramen
Typhinum Phalaroides ma jus Bulb. Aquaticum. Barr.
Rm\ 1200. T* 700. f. 1. Gramen Phalar. hirfutum Spica
Longiiiima. Buxb. Cent, IV. p. 30. T. 53.
is) Phalaris Panicula Cylindrica Spiciformi, gïuWi,
pasfim vivipara. Oed. Dart. 531. Gort* Belg, f6. FL
S'uic, 49, 54. Dalïb. Par. 19, Gram. Typhoides *
Spica purpurafcente foiiacea. Scheuchz. Gram, éf*
Gramen Typhoides medium, f. vulgaSfllmtmi. Mor.
Hifi, 111. p. 193. T. 4. f. 2. Gram. Typh. Junceum
perenne Barr. Bar. T. 21. f. 2. Gramen ïyphinoin.
L 0 b. Z\ 10. Gram. Prat. Sp. ?. D o d,
Grasplan te Ni 155
kende, geeft fden bynaam aan deeze Soort, ' Y*v'
welke door geheel Europa gemeen is aan de i ,1,
Wegeïi en Velden , die Zandig zyn en aan de s^£ïö*
kanten der Bouwlanden. Bauhinüs, die het
afbeeldt 5 zegt , dat het uit een Vezelige Wortel
veele Halmen voortbrengt van anderhalve
Span hoog, rond, knoopig, met korte, fmal-
le, fpitfe Bladen; de Aair valt wel drie of vier
Duimen lang , en is ruuw, van Kleur Asch-
graauw, uit veele digt famengepakte Blaasjes,
die ftyf zyn, met kleine Baardjes, beflaande.
Dit, evenwel, wordt thans aangemerkt als de
eerfte Soort van Phlëum, waar mede deeze
in gellalte veel overeenkomft heeft, alleenlyk
door de Bloemen verfchiIIende,zo Linn^us
aanmerkt; door wien zeker Lifch-Doddegras
met eene Bladerige Aair, paarseh van Kleur,
dat de vermaarde Breyn van Dantzig aan
Scheüchzer gezonden hadt, thans hier
wordt t'huis gebragt. De Aair, zegt hy, die
bleek is, breekt in Kwabbetjes en is hier en
daar befprengd met Jongdraagende Kafjes.
(6) Kanary met een geaairde Pluim , de Bloem- VI.
blaadjes een gewricht Baardje hebbende ; ^mu^\
het bovenfte Blad Scheedachtig, Biaazig,
Dit
(6J Phatarïs Panicula Spicata , Petalis Arifta articu-
lata &c. Sp* Plant, 4. Gramen Pratenfe Spka pnrpurea ex
Utriculo prodeunte. Gramen Folio Spicarn amplexante»
•€• B. Pin. 3. Theatr. 44, Scheüch z* Gram, 55.
II. Deel. XIII. Stuk,
Driemannicï
VT. Dit Gras, dat de Bloem-Aair uit eene Blaa-
Afdeel. zJge gcheede voortbrengt 3 groeit , volgens
J3ËonH Bauhinus, in de Zuidelyke deelen van
Vrankryk,niet ver van Montpellier enLyons5
als ook in Bourgondie. De Halmen zyn een
Span of ook een Voet hoog en hooger; de
Bladen fmal , de Aairen paarsch van Kleur..
Dalechamp heeft het , in zyne befchry ving
der Planten omftreeks Lyons, in 't byzonder
Veld-Gras getyteld : zo dat het aldaar vry ge-
meen moet zyn , groeijende in vogtige Vel-
den. Linnaus ftelt de Groeiplaats in Italië,
alwaar het door Scheuchzer qvervloedig in
de Velden by Rome, wel twee Voeten hoog,
was gevonden.
Vil. (7) Kanary met eene Rolronde Pluim; de
^Wonder- Blommetjes ge/pitst , de meesten onvol*
lyk* maakt , de onderften als afgebeeten.
De Halmen van dit Gras , dat door den ver-
maarden Forskaöhl in de Oofterfche Lan-
den is waargenomen, zyn een Voet lang en
glad zo wel als de Bladen. Het heeft een lang-
wer-
(7) Phataris Pankula Cylindrica ; Flofculi& mucrona-
kh, neutris plurimis , infimis prsemorfis. Sp. Plant» 1665.
Linn. Dec. p. 35. T. 18. Schreber Gram. p. 93»
T« 12. Phalaris Panicula Ovatooblonga , apice dilafcatS.
G e r. Pr ou. 75? Gramen Phalaroides Lufïtanicurn. Rat.
Hift. 1248. Gramen Phalarides , Spica brevi reclinata ex
Utriculo prodeunte» Pluk, Alm» 177* T*. 33. f. 5,
k o r. S. 8. T« 3. ^ 6»
QRAS'Pt ANTES.
werpige Aan*, die deelbaar is in verfcheide VL
Trosjes, of Trapjes van Bloempjes, waarvan ^fjff1*
het endelingfe alleenlyk vrugtbaar. Het on- Hoorn-
derfte gedeelte van de Aairachtige Pluim, ver-
toont zig, als door Infekten afgeknaagd.
» Het zelfde nam de Heer Schreeer waar in
dit OofterfcheKanary- Gras, 5t welke by hem
uit Zaad was opgekomen cn zeer wel geflaagd.
Hy geeft 'er de Afbeelding van , benevens die
van eene Verfcheidenheid, welke reeds in de
voorgaande Eeuw, zegt hy, uit Engeland is
bekend geworden, wild groeijende in Portugal
en de Zuidelyke deelen van Vrankryk. Het
kan , achter , dunkt my , het hier aangehaalde
van den Heer Gerard niet zyn. Het is ook
door den Jongen Heer LiNNiEüs omftandig
befchreeven en in Plaat gebragt.
. (8) Kanary met een langwerpige , Buikige Vin,
groote Pluim. Anmdl
nacea,
By verfcheide Autheuren is dit Watergras , tig%ietacl1"
dat
C8) Phalaris Panicula oblonga Ventricofa , atnj>la"«
Oed. Dan. 259? FL Suec. 48 , 53. Dalib. Paris 19»
Arundo Fol. planis Panicula Spicata, Spicis confertis.
Cliff> 26. R. Lugdk 66. G tarnen- Aq. Paniculatum
Phalaridis femine. Toürnf, Sciieuchz, Gram. 126.
Gramen Arundinaceum Spicatum. C. B. Pin. 6. Theatr,
94» 0. Gramen Paniculatum Folio variegato* C. B. Pin.
3. Gramen fu-lratum vel Itriatum album» Lob. Ic. 3.
Gouan. Monfp. 34. Ger. Prov. 76.
IL Deel» XIII. Stuk,.
Ijf DRIÉUAHBIö!'
VT dat door geheel Europa aan de Oevers vat*
Aïdkel. Meiren, als ook op vogtige Zandige plaatfen
Hocïd- in ons Holland en elders groeit , voor een
*TUK' Soort van Riet gehouden. Dus hadt de Ridder
zelf het voorheen genoemd , Riet met platte
Bladen , een geaairde Pluim en digt getroptê
Aairtjes. De Heer Hall er gaf 'er den tytel
aan , van „ Riet met eenbloemige Sprink-
5> haantjes, die gebondeld zyn, fchubbig op
„ elkander leggende, de Bloemkafjes glanzig
3, en eenigermaate ruig. " Tournefort
iioemde hetzelve Gepluimd Watergras met Ka-
yary-Zaad.
Het heeft een dikke Halm, van twee of drie
Voeten hoogte en gladde Bladen , meer dan
^en half Duim op 't breedfte. De Pluim i$
dikwils een Voet lang enTakkig, met Bloemp-
jes, die de twee Kelk-Schubbetjes regaal heb-
ben , een Blaasje uitmaakende, dat van onde-
ren glanzig is , gelyk in *het Kanary-Gras.
Twee binnenfte Kafjes bevatten het Zaad.
Dewyl het Pluis heeft onder aan en in het
Blommetje , kon het by cle Rietfoor ten bly-
ven, . zo H aller oordeelde; doch dit Pluis
js , volgens anderen , te kprt.
BontRiet-. Hier toe behoort dat in onze Bloemhoven
bekende en tot Sieraad nagehouden wordende
Bonte Riet; 't welk Lob el afbeeldt onder
den naam van gefleufd of geflreept Wit Gras*
Men noemt het ook wel Spaansch Rietgras. In
de Bergen van Savoije groeit het wild , zegt
Grasplanten. 150
hy, met Bladen byna als van Geerfl , maar V!V
ftyf en fcherp 9 gelyk die van Dekriet. Het &mm%é
is, zeer zonderling en fraay, door zyne wit- Hoog-
heid met groene ftreepen, in weinige andere STÜiU
Planten voorkomende ; weshalve fommigen
het ook wel Lintgras hecten. Zelden bloeit
dit Bonte Rietgras, op die plaatfen daar het
wild groeit, gelyk in Provence. Het ander?
komt met verdeelde en met ruige Aairen voor^
als ook met breeder groene Bladen (*).
(9) Kanary met een Liniaak eenzydige Pluim jx.
en tweebloemige Kelken. £Sjffl
mis.
Onder den naam van Moeras-gras, met Rups- ^,sblow
"achtigc Sprinkhaanen , was eene Afbeelding door
Barrel ier gegeven, van een byzondere
Soort van Gras» 't welk hy aanmerkte de Hal*
men een half Elle hoog enBladerig te hebben >
aan 'c end met een Aair, van ten minften een'
Span langtc, met een Bloesfem als uit Rup*
fen beflaande. Die Aair is eigemlyk een
pluim , uit Aairen van Rupsachtige gedaante
fa-
(*) Gramen Aquatkum Paniculatum latifolium. C.
Win, Comm. BolU 47.
(9) Phafmris Pankula fecunda Lïneari , Calycibus bi*
floris. Sp. Plant. 7. GLramen Faluftre Locuftis Erucgeformi*
bus. Barr. Rar. 1158» T. 2 Daftylis Spicis numero-
fis, alternis Cuimo appreffis. R. Lugdb* 57. G ^aa.»
JSiK I. i> 130. T. 29.
II. DS£L. XIII. StöKi
'tóö Driëmannige
VT. famengefteld , welke wederom beftaan uit kléi*
Aïdeel. ne ^airtjes 0f Bloempjes, De Aairen ftaan
> HoorD> overhoeks aan de Halm en hebben aan deü
Voet korter Aairtjes. De Heer Gmelin, die
dergelyk Gras door geheel Siberië vondt5
merkt aan, dat de Afbeelding van Barrelier
niet nauwkeurig zy , en de zyne verfchilt 'er
aanmerkelyk van. Het was „ Knokkelgras,
» met menigvuldige Aairen, overhoeks tegen
„ de Halm aangedrukt , van langte als de
„ Leedjes, met tweebloemige Kelken", ge.
tyteld door den Hoogleeraar A. vanRoyen,
die vastftelde, dat de kleine zydelingfe Aairtjes
van Barre lier fiegts Natuurfpeelingen
zyn: doch zou 'er geene aanmerkelyke Ver-
fcheidenheid plaats kunnen hebben in dit Gras,
naar den Landaart en de foort van Grond?
Immers ook komt de bepaaling van Lin-
fo-ffius, wat de eenzydigheid belangt, met
geen van beiden overeen.
x (10) Kanary met een zeer eenvoudige Pluim
m Stoomde Bloempjes j het eene ongefieeld.
■ Bloem-
bkdig, in Ooftindie is dit Gras door den Heer Koe-
Kig waargenomen, *t welk naar het volgende
eenigermaate gelykt , maar Bloemblaadjes
heeft, volgens den Ridder (*). Dit wil zeg-
gen,
Cio) Phataris Panicula fimpliciffima , feoribuS imirica*
, pJtcro fesfiii. Mant. 183.
CV Petaia gerit. Syfl. Nat. ïr*g% XlIIi p. 89;
Ö H A S P L A N T B i l6t
gfi'n j dat de bmnenfte Kafjes der Bloemen hier
hiet ontbreeken. De Kelk ïs langwerpig, lan- III.
ger dan de Bloem, van buiten overlangs ge- J^10-
doornd. De Halmen zyn twee Voeten hoog,
biet Scheedachtige Bladen.
(i i) Kanary wet -een vhgebreide Pfyim de XJ/ ^
Kielen der Kafjes gehaaird* Oryzoides*
Ryiïach*
In belommerde Moerasfen van Virginietis*
groeit dit Gras, dat hedendaags ook gevon-
den wordt ojp de Ryftvelden in Italië, alwaar
men dat Afperella tytelt. Het is zo Ryflachtig%
dat men het zelfs betrokken vindt tot de Soor-
ten van Ryft. Anderszins komt het eeni-
germaate met het Trügras overeen, hebbende
een fraaije groote Aair , zo Sloane aan-
merkt. Men vindt het ook Moeras/tg^ laat%
Geerftgras getytekh
De Heer Schrebër heeft dit Gras zeer
fraay in Afbeelding gebragt , aanmerkende*
dat men het, wat Europa aangaat, wel eerfl
ia
(n) Phatavïs Panïcula effufa , Glumarum Carinïs cïlia*
lis. Sp. Plant* 8- Sciireb. Gram* T. 22. Jacq. Vind*
306. Homalocenchnis. Hall. Helv» N. 141 1. Oryza
Glumis Carina hifyidis. Gron. Virg. 153. Gtamini tjre-
imüo affine Paniculatum elegSris majns, S loan* gfamm
34. Hifi. I. p. 113. T. fi* f. u Gramen Paluftre Panicu*
la Cpeciofa. 0 B. Pin* 3. Prodr. 7. Gramen Miliaceürri
Paluftre ferotinum. Mont. Prodr* 51, SëO, Vet* h
L
IL Deel, XIIL Stj&.
«52
Drieman hige
VI. in Italië ontdekt heeft, alwaar het niet zeW-
ATDtEL. Z3>am js. maar nacjerhancj QQ^ jn Switzerland
5tukÜïD" in Beeken en M°erasfen , zynde van de Pha-
laris onderfcheiden , endoor den Heer Mieg
als een nieuw Geflagt voorgefteld , onder den
naam van Homahcenchrus (*), welken de be-
roemde Hall er aangenomen heeft. Het is
verder ook op andere plaatfen, in Ooftenryk,
Hesfenland, Saxenen elders , gevonden, daar
het zelden voor Augustus of September bloeit.
Op de Italiaanfe Akkers is het een zeer lastig
Onkruid, zig even zo uitbreidende, door de
voortloopende Wortels, als het Kweekgras in
onze Gewesten. Door Wieden worden zy , de
Planten nog jong zynde, daarvan gezuiverd;
doch de Bladen zyn zo flekeiig , dat de Meis-
jes 'er, in *t uithaaïen, dikwils de Handen aan
kwetzen. Het Jamaikafche van Sloajse oor-
deelt die Autheur daar van te verfchillen.
Dit Gras is taamelyk groot, de Halmen twee
Voeten hoog hebbende, volgens Haller;
doch van één tot vier Ellen, zo Schreber
aantekent. Dit laatfte komt my onbegrypelyk
voor. Uit de boezem van het bovenfte Blad
fchiet de Aair, die zig wyd en zyd uitbreidt,
doch geen ryp Zaad geeft , dan voor zo verre
zy nog in de Bladfcheede is verholen. Dit
Zaad is Eyrondachtig, famengedrukt , en dus
veel naar Ryst gely kende, glad en bmin. De
Bloem-
C*J Bitv. Vol, IV. pf 30?*
Grasplanten. 163
Bloemblaadjes volgens fommigen ; de Kelk- A VL
blaadjes volgens onzen Ridder, zyn witachtig IIL
met groene Streepen, en in 't midden Haairig. sr^1
Voorts komt het in de Kenmerken weinig met
het eigentlyke Kanary-Gras overeen ; 't welk
ook aangemerkt wordt ten opzigc van de an-
dere Soorten (*). De Heer Forskaöhl
heeft niettemin nog verfcheide Grasplanten iu
Egypte gevonden > welken zyn Ed. tot de Pha*
larides betrekt (f).
Paspalum. Raspgras.
Een tweekleppige Kelk, die rond is, het
Blommetje byna van gelyke grootte en Pen-
feelachtige Stempels , onderfcheiden dit Ge-
llagt (|), dat bovendien de Bloemen, aan de
ééne zyde van de Grast , op één , twee of meer
ryën geplaatst heeft, zigbyna als een Rasp ver*
toonende: weshalve ik het Raspgras tytel (§).
Men heeft daar van de volgende uitheemfche
Soorten. v
co
£*) Aiï. Hetv. ut fupra.
(f) Vid, Flor* -fögypt. Araby p. 17.
(+) Zie Ftg% 32 , op de meergemeld 3 Plaafr
C§) Men zon het anders ook Gcerltgras kunnen hee*
ten: want Paspalos is de Griekfche naam van Geerft,
naar 't welke de Aair miiid?r gely'it dan het Zaad*
Pannmgras , wegens de figuur der Blom netjes , (Planer m
Gattifftgèk & Teut f dien Nomcnclatur. Erfurt.} is wat ye£
gezoet.
L 2
II. Deel. XIII. Stu&,
26 d
Driemawniök
VI. rx\ Raspgras met overboekte Aaireri en eefiê
Afdeel. v j r , * 7 7
III. Vliezige Graat; de Bloemen over hoeks met
1.
JfrjË^ Verdeeld is deeze Soort, in de Weftindiën
Verdeeld. groejjeD(je , gebynaamd, om dat de Aairen.
Pi. aan den Halm van één gefcheiden waren , vol-
gens Plukenetiüs. Hier van maakt nog*
thans Linnjeus in de bepaaling geen gewag,
JBy befchryft het als een hurkend Gras, byna
Scheedebladig , met weinige Aairen; zittende
de Bloempjes, die Kogelrond zyn , op twee
ryën aan eene Vliezige Graat, zo breed als de
Aair, over ééne zyde. Tot het volgende Ge-
flagt was het bevoorens , door zyn Ed. , be-
trokken geweest.
Met de befchryving en bepaaling komt taa-
melyk overeen, het Javaanfche, in Fig. 2, op
Plaat LXXXIX , afgebeeld , 't welk ik heb
met drie, vier, vyf en zes Aairen, overhoeks
aan 'tend van de Halm; doch hier zyn deeze
Aairen aan den Voet niet verdeeld. Ook beftaan
fommigen derzelven uit drie of vier ryën van
Bloempjes, daar de Stempel uitfteekt, en dus
aandezelven een zwart tipje maakt, dat zig
ee-
(1) Paspalum Splcis alternis , Racbi Membranacea &c.'
Sf/t. Nat. XII. Gen. 75. lr*g. XIII. p. 89. Panicum
disfe&um. Sp. Plant. L p. 57- Gramen Paniceum Spica
fimplici . ad Caulem intervallata &c. Plu k. Mant. 94.»
T. 350. f 2* Daftyüs Spicis numerofis alternis patenti*
bus &c. R, Lugdb. 56.
f
Grasplantdj^
I65
eenigszins ruig vertoont. De Halmen worden vt.
Scheedswyze van de Bladen omvat, en heb-
ben, by my , meer dan een Voet langce. Dus^Hooïb-
ziet men , dat deeze Soort ook in Ooflindie vair.
(a) Raspgras met overhoekfe Aaïren9 en eens II.
V/kzlge Graat ; de Bloemen overhoeks 9 defoZm!™*
Kelken veelr'ibbtg met ingedrukte putjes* Ingcdrufet*
Dit Ooftindifche wordt befchreeven als op-
ftaande Halmen hebbende, van onderen ruig,
een Voet en daar boven lang: de Bladfcheeden
paarschachtig , aan den rand gehaaird, ruig:
de Bladen glad , van boven met een witach-
tig- Streep : de Aairen overhoeks , dikwijs om-
geboogen : de Graat breed en Vliezig : de Kel-
ken rondachtig , Eyrond , glad, veelribbig,
ftomp, gebult; het platte Klepje aan den
voet ingedrukt , en in midden met een
paar putjes.
Die Soort van dit Geflagt, door den Heerjapanscfc
Thunberg in Japan verzameld, waar vanLX^IX
de Pluim en een gedeelte der Bladen in Mg. %*FiE>
is voorgefteld, fchynt daar mede veel over-
eenkomst te hebben. Immers alle de Bloemp-
jes vertoonen zig als met Kuiltjes ingedrukt*
wat de Kelkkafjes. aangaat , die even groot en
zeer
(Y) Paspatum Spicis alternïs , Rachi Merobranacea ;
Fior. alternis , Calycibus multinervüs fcrobiculaüs. JHani.,
29. Sp. Plant. 5.
L 3
IL Deel. XIII, Stuk,
i66
D R I E M A N K I G t
VI. zeer hol zyn , waar tusfchen de Bloemblaadjes
IIL zeerfpits voorkomen. Dc Pluim is ten deele
Hoofd- ineen Scheedeblad, dat zeer breed, ja bree-
der dan de andere Bladen fchynt te zyn 5 be-
flooten. De Aairen zitten overlioeks aan de
Halm, en worden allengs korter, doch bree-
der, naar om hoog, alwaar zy zeer digt by
elkander zitten. Myn Exemplaar, met Bladen
en Wortel , is in zyn geheel meer dan ander-
halven Voet lang.
TIL (3)Raspgras met gepluimde overhoekfe Aairtjes \
Taspaium T . Z
Kirgaium% die aan aen voet ruig zyn^ en tweeling fc
Eoedig. Bloemen.
Dit , op Jamaika gevonden , is , volgens L I n-
MiEüs, twee- of viermaal grooter dan *t Ver-
deelde. De Pluim beftaat uit verfcheide, tot
tien, ruige Aairtjes, overhoeks geplaatst, een-
zydig ; met eene niet dubbelde maar vierdub-
belde ry van Bloemen. Het buitenfte Kelk*
klepje is zeer kort en ruig gerand.
IV. (4) Raspgras met gepluimde Aairen ^ die Krans*
fVnTCUla~ wys famenëehoopt zyn.
Gepluimd * Dit,
Paspalum Spiculis Paniculatis alternis , bafi villo-
fis, Flor, gerninis. Sp< Plant. 2. G ramen Daclylon ma-
jus P.anicula ionga. , Spicis plurimis nndis crasfis. S loan»
Q'anu 34* HiJU I. p. 112. T. 69, f. 2.
(4) Paspnlum Spicis Paniculatis Verticillato-aggrega-
tis. Sfi. Plant. 3. G ramen Miiiaceum Panicula viridi. f
Xnirpurea. Sloan. or^J>v. 34- L P* 115» T. 72. f. 2*
GRASPLANTEN.
Dit, op het zelfde Eiland groeijende, heeft vt.
ée Fluim als gekranst met ontelbaare Liniaale,
eenzydige , Draadachtig dunne Aairtjes ; de Jjgjfa**
Bloemen op twee ryën gefchikt, Tpitsachtig.
Cs) Rasperas met twee Aak en > de eene hyna V-
ongeflceld, en gejpitjte Bloemen. Twee-
Aaing.
Al wederom op Jamaika is dit waargenomen ,
zynde ongevaar een Voet hoog, met inge-
bonden Elsvormige Bladen ; de Halm bepaald
door twee Aairen 9 waar van de eene korter
gefteeld is , dan de andere. De Graat is Vlie-
zig, bogtig, aan de buitenzyde alleen bezet
met ongefteelde Bloempjes , die Eyrond ge-
fpitst zyn5 overhoeks, allen met drie Meel-
draadjes.
Twee-Aairig is derhalve dit Gras, niet twee- Tweezy-
zydig, gelyk het tot een bynaam gebruikte dlpj.
woord, volgens den Ridder, doorgaans bete- ^?XXTX*
kent. Veeleer zou die bynaam pasfen , op een * 4%
Japanfche Grasplant, door den zelfden Heer
Thunberg verzameld, welke tot dit Ge-
flagc fchynt te behooren. Het overgezonden
Exemplaar bereikt omtrent twee Voeten lang-
te: des ik fiegts een gedeelte van de Halm,
met
(4) Pasptiïtim Spicis duabus , altera fesfili ; Flor.
acuminatis. Sp. Plant* .'4, Am. Acad% Y* 391. Büri.
Ft. Lid. j>. 23.
M
II. Deel. XIII. StUK.
D R I E H A N N I G É
VI. niet de Aairen , hier, in de natuurlyke grootte a
Afdeel. jie^ jn Afbeelding kunnen brengen; voegend&
Hooid- een Blad, die 'er maar twee aan de Halm zyn*
daarnevens; zie Fig. 4. De Bladen zyn Lan*
cetvormig: de Halm is rond, aan 't end een*
Pluim hebbende van vier Aairen, die weder-*
zyds alhier beftaan uit Eyronde Zaadhuisjes %
wier buitenfte bekleedzel Kelkbladen zyn* het
blnnenfte harde Bloemblaadjes, juist even zo
in malkander fluitende, als tot de Kenmerken
van dit Geflagt behoort. Des twyfel ik niet ,
of het zal een Soort van Paspalum zyn. Het
voornaamfte onderfcheid is , dat zy niet aan
een Vliezige Graat gehecht voorkomen , maar
ovevhoeks aan een ronde ruige Graat, tweez^t
digi zyn ingeplant; doch die Vliezigheid van
de Graat maakt geen weezentlyk. Kenmerk qir*
anders zou dit Gewas tot het volgende Geflai^i;
behporen.
Panicüm. Panik,
9t Woord Pankum , by de Romeinen bekend
voor een voedzaam Koorn , heeft zyne af-
komst volgens Scalice? , v$n Panicula ;'9
dat is een Broodje. Mooglyk zyn oudtyds de
Brooden van Kegelachtige figuur geweest, ge*
ïyk de Suikerbrooden nog hedendaags. Immers
dergelyke gedaante hebben de Aairen van dat
Gewas , \ welk den naam voert van Panik-Koom^
* tn der Grasplanten % daar toe behoprende,
die ïneii Gramina Pankulai&r noemt, meer- of
rrun*
(JrASP KANTEN.
Uiln. Dewyl nogthans die Aairen uit gefteelde vl
Aairtjes beftaan , en daar door een lugtige A^EU «
voorkoming hebben , noem ik Panicula^ in 't Hoofd*
Nederduitsch , een Pluim, Dus zyn ook deSTUK'
menigvuldige Soorten van dit Geflagt in Ge-
(lairde en G^/^/W^onderfcheiden, De byzon-
dere Kenmerken, bovendien, beftaan in een
driekleppige Kelk , waar van het buitenfte
Klepje zeer klein is , als in Fig. 18 wordt aan-
geweezen.
I. Ge-Aairde Panik- Soorten.
(l) Panik met Spilronde jfairen; de Omwind- ï.
zeltjes eenbloemig Borftelig gehondM ; (kpolyfta- '
Halmen opftaande van hoven lokkig (*). y^lAa^
Borftelige Omwindzeltjes, veel langer dan
de Bloemen, en van paarschachtige Kleur, on-
derfcheiden dit Gras, dat in Ooftindie groeit,
en aldaar geheele Velden beflaat met eene
Rietachtige ruigte, ter hoogte van één tot
zes Voeten. Het zogenaamde Sny-Gras van
RüMPiïiüs, dat op Amboina een laftig On-
kruid
(i) Paniaim Spïcis teretibus , ïnvolu cellis unifioris
fafciculato-fetaceis &c. SijfL Nat. XII. Gen. 76, Feg. XIII.
ï». 89. Sjj. Plant, G ramen Caricofum alterum. Rumph.
Amb. VI. p. 17. T. 7. f. 2. G ramen Avenaceum Made-
vnsp. Pluk. Phijt. p. ^74, ï. 191. f, 3. Bürm, IfL
ïnd, p. 24.
('0 HetPamcum Ahpecuroides (Sp. Plant, j.) is tb*ns
de eerfte Soort van Alopecurus.
L 5
31. Deel. XIII. Stuk,
DRIEM AïNIGÊ
"VI. kruid is, behoort daar toe. Ook betrekt de
]!5Ü" Hoogleeraar Bürmannüs , als eene Ver-
Hooïd- fcheidenheid , tot hetzelve het Ambonfe Ke*
mels-Hooy^ van R ümphius, dat echter, zo
wat het Gewas als de Aairen aanbelangt, eene
aanmerkelyk verfchillende voorkoming heeft.
Tanicum (2) Panik met een gekranfte Aair , van vier
jrerticilla- Trosjes > ewbloemige twecborftelige Omwind*
Gekranst, zeitjes en verfpreide Halmen.
In de Zuidelyke declen van Europa, en in de
Oofterfehe Landen, groeit dit Panik -Gras,
dat naar het Groene zeer gelykt , maar de
Aair heeft drie of vier langere Trosfen >
nederwaards eenzydig. De Bloemen zyn groen
met paarse hachtige Stampers , ieder één of
twee ruuwe Borftels hebbende, die langer dan
de Bloem zyn. Na het afvallen der Bloemen
zyn de Steeltjes ieder door een hol5wit, napje
bepaald. De Graat heeft drie of vier tweedee-
lige hoeken. De Halmen zyn glad ; uitge-
fpreid, twee Voeten lang: de Bladen naakt.
De ruuwheid van de Aairen , die als Klisfen
zig aan de Kleederen hechten, doen het Kleef-
gras noemen, zo Baühjnus aantekent.
(3)
(2) Fanicum Spica" Verticillata , Racernulis quaternls
&c, Sp. Plant. 3. G ramen Paniceurn Spica afpera. C.
B. Pin* 8. Theatr. 139. Scheuchz. Gram. 67. G ramen
geniculatum tertium. T ab e rn. Hijt. 516. Hall. Heiv.
N. 1543-
Grasplanten. 171
(3) Famk met eene Spilronde Aair ; de Om* YI.
whtdzehjes tweebloemig en Bondelachtig ge- ^ n^EL'
haaird', de Zaaden Golfachtig gerimpeld. s^OFD"
In Ooftindïc , zo wel als in Noord - Amerika p}lmm
en in de Zuidelyke deelen van Europa, komt^^
deeze Soort van Gras voor, welke de Bor- groen,
fteltjes van de Aair niet langer dan de Blom-
metjes heeft : de Bladfcheeden zyn Haairig
gerand, de Zaaden met gegolfde Streepen ge-
tekend. Ten platten Lande in Saxen, inzon-
derheid om Leipzig en Dresden, groeit het,
gelyk ook in verfcheide S treeken van Franken-
land, op de Akkers, na den Oogfttyd, over-
vloedig. Het is zoet van Smaak, en zou de
Tanden van het Vee niet ontgaan 3 indien het
niet, door zyne laagte, zig verborg onder de
Stoppelen. In 't wilde, naamelyk, wordt het
zelden meer dan een half Voet hoog ; doch ia
de Tuinen breidt het zig zodanig in hoogte en
breedte uit, dat 'er verfcheide Planten door
verflikt worden, indien men daar tegen met
uitwieden geen zorge draagt. De JBIoemfteel
is zeer gefleafd.
(4)
(3) Panïcim Spica teretï; Involucellis bifloris fafcicu-
lato - pilo fis &c. Sps Plant. 4, Ft. £ffh 44. Pamcuin
Spica fimpiici, Ariftis aggregatis &c. Gron. Virg* 134.
Schrbb. Gvciwi» p, 21. T. 25. Hall. Retv* N. 1542,
Panici effigie Gramen fimpiici Spica. Lo e. Ic. 13, B u R
fh Ind. p. 24.
IL Dfi£L. XIIL Siu^
Ï7ê
Drikmannige
VI.
Afdeel.
III.
Hoofd»
STUK.
IV,
Viride*
Groei*.
(4) Panifc mei eene Spilronde Aair; de Otu
windzeltjes tweebloemig en Bondelachtig ge%
haaird; de Zmden geribd.
Dit, in de Zuidelyke deeleti van Europa ,
zegt men , wild groeijende Panikgras ; komt
het voorgaande zeer naby, inzonderheid ook
door de figuur der Aairen, byna als die van
het Doddegras : doch het derde of kleine
Kelkfchubbetje ontbreekt 'er dikwils aan. Ook
hebben de Aairen de ruuwheid niet van het
voorgaande; terwyl de witte Haairtjes niet op
de Bladen zyn : zo dat het zig geheel groea
vertoont,
(5) Pantk met eene famengcfïeldc Aair; de
Voed- Aairt)es gekropt met -ingemengde b orjieltjcs >
SSUim* de Bloemfteehjes ruig.
Dit is het algemeen bekende Panik-Koom,
9t welk oudtyds wel meer in gebruik was doch
tegenwoordig nog tot Voedzel geteeld wordt
ta
(4) Pamcitm Spica tereti &c. Panic. fylv. Spica fint-
$]\cï & molliore. Sp. Plant. 5. TournF. ïnfl* 515.
Gramen Paniceum , f. Panicurn fylv. Spica fimplicü
Cé B. Pin. 8. S g h e u c ft 25. Gram* 46,. M o r. Hijt. IIL
p. 139. S. 3, T. 4. f. 10.
(5) Panicurn Spica compoiita , Spiculis glornerads
Setis immixtis ; Pedunculi* hirfbtïs. Sp. Plant. 6. H. Ups*
R. Lugdb. 54. Gron. Virg. 134. Panicurn Italicum f.
Panicula majore. C B» Pin. 27. Theatr. 519» Goua^>
Monsp, 34. Panicurn, Rumph, Amb% V. p» 202. T. 75»
£• 2< Bürm« FL Ind. jp. 24. E> o^. Lob. &e.
ÖR A S V L A N T E ».
*73
fo fomtnige deelen des Aardbodems. Het VL
wordt, volgens Rümphiüs, in Ooftindie ^j,
aan de kanten der Ryftvelden gezaaid , op It°orI>
STUK»
drooge plaatfen. Het gelykt veel naar het Pm^
Indiaanfche Panik-Koorn, door Dodoneüs^.
befchreeven, doch heeft de Halmen maar vyf
of zes Voeten , niet ngt of negen Voeten
hoog. De Bladen zyn als van Riet , of als die
der Spaanfche Tarwe. De Aair , die het draagt ,
is als een groote Lischdodde , uit veele
Korreltjes beftaande,die in Blaasjes beflooten
7.yn, en digt famengehoopt , met veele Ste-
keltjes daar tusfchen, welke in fommig , en
wel het beste, kort, yl en zagt; in ander zo
lang, digi en ruuw zyn, als de Haairen van
een Katteftaart. Ook vindt men 'er, daar die
Aair aan 't end gefpleeten is, en zig vertoont,
byna als in de Amaranthen van dien naam.
De langte van deeze Aair wordt door R um*
phiüs niet bepaald; maar Lob el zegt, dat,
het gene uit Ooflindie in Engeland was over-
gebragt, een ruuwe Aair had, van een Voet
Jangte. Die grootte geeft Baühinus ook aan
het Italïaanfche Panik-Koorn , waarfchynlyfe
van de zelfde afkomst: zynde die Aair twee
Duim dik, naar den Grond gekeerd , en wit,
rosachtig of geel van Kleur , zo wel als "t
Zaad, dat kleiner is dan Geerft. Galenüs
wil, dat het in Italië aangenaamer van Smaak
geteeld werde dan in Indie 9 slwaar het eea
flegt*
II. Dbsl. XIII, Stuk»
D R I E M A N N I G $
Hoofd-
stuk.
Panik-
VI. flegt , hard 3 droog, Voedzel geeft, Heè
A iiiEL# Dwtfche is in allen deele kleiner , met eene
veel kortere 1 ondachtige Aair , die wel over
zyde helt , maar niet volkomen nederhangt.
Men noemt het aldaar Pfennich of Heidelpfen*
nich^ en by fommigen ook vtelFench; welke
naam van de Latynfche P unicum afkomftig zal
zyn, dien men in de meelle Taaien van Eu-
ropa, by verkorting , navolgt; dochinBohe-
me wordt het Ber geheten.
Van veel gebruik was dit Kcorn,in Duitsch-
land, Italië en de Zuidelyke deelen van Vrank-
ryk, wordende zelfs boven de Geerft verkoo»
zen , om dat het zoeter is van Smaak. Men
kan niet ontkennen, dat het droog, hard en
zwaar om te verteeren zy, den Afgang flop»
pende: maar in Melk gekookt, tot Bry, en
dan met Olie, Vet of Boter, gegeten, maakt
het geen onbekwaam Voedzel öit; De Ouden
hebben het zelfs, dus, tegen verfcheide Kwaa-
ien aangepreezen. Op fommige plaatien, daar
men overvloed van beter Koorn heeft , wordt
het, even als 't Kanary-Zaad , tot Aas voor 't
Pluimgedierte geteeld.
VL
PtmicutH
Cru y
CorvU
Raave-
poou
(6) Panik met overhoekfe eenzydige Aairen^ de
Aairtjes eenigermaate verdeeld ; ftekelige
weinig gebaarde Kafjes en eene driehoekige
Graat.
(?)
f6) Tantcum Sprcls aliernis fecundïs , Spïculis fubcü*
vifis &c. Sjj* FlanU 9. Bürw. Fl. Ind. p. 25»
Grasplanten.
(7) Pan ik met overhoekfe en gepaarde Aairen ^ VI.
de Aairtjes eenigermaate verdeeld, ftekelige jjj EL"
gebaarde Kafjes en eene vyf hoekige Graat. S^0FD"
VIL
Veel gelyken deeze twee naar elkander ; Crus
waar van de eerfte in Ooftindie groeit, dean- 6^:lnem
dere gemeen is in ons Wereldsdeel, voortko- poot.
mende in Hoven, Boomgaarden en Zaaylan-
den. Dit Elaanepoot- Gras , dus wegens de
gedaante der Knokkelige Halmen genaamd ,
Haat by Lob el bekend onder den naam van
Wild Panik-Koorny als met het Tamme veel
overeenkomft hebbende in Gewas , doch in alle
opzigten kleiner. Het groeit van één , tot
twee, drie Voeten en hooger, naar den
Grond, dien het aantreft, en is 'een gehaat
Onkruid in de Moeshoven. De Aair is fom-
tyds weinig, fomtyds fterk gebaard, 't welk
een voornaame Verfcheidenheid oppert. Het
Zaad kan ook tot Voedzel dienen voor 9t Ge-
vogeltje, en wordt in 'c wilde, of op den Grond
gevallen, veel vaa het zelve opgezogt»
(8)
(7) Panicum Spïcis alternis conjugatisq* &c. £p. Plant*
%. Gort. Btlg, 17. Ft. Sttec. II. N. 55. Gouan.
Êfmfpi 34. Ger. Prov. 84. Pan. Sp. alt. remotis laxis.
ff. CU ff. 27. Pan. Sp. alt. remotis dedinatis compo*
fitis. R. Lugdb. 55. Dalib. Par. 22. Pan, vuig. Spf
multiplici afperiufcula. Tournf, Infi. 515. Gramca
Pankeum Spica divifa, item Ariftis longis armata. C.
B. Pin. g. Scheüchz. Gram. 49, Dens Caninus 2. J. B.
Hift* II. p, 443. Panicum Herbariorum fylyeftre , Lob*
lc. 42. Panici effigie Gr. Arift* IbiU* 14.
U. D*bIm XIII. Stuk,
D R ï E M A N K ï 6 I
VI. (8) Fanik met deAairtjes overkceks, eemydigi
Afdeel. Eyrond y ruuwi de Graat rondachtig.
Hoofd-
stuk, tiet gene by R ü M p h t ü s Paardegras heet »
Fimlurn^1 zekerlyk hier door Linn^us bedoeld
Coionum. vvordc ;. (niet het Speld- of Naaldgras , 't welk
^eidls% zeer fehadelyk is voor de Landen;) maakt op
de Molukkes zeer goede Weiden uit, groei-
jende op de Kley der afgeoogfte Akkerem
Dus fchynt het zeer van dat van Barbados *
door Plukenet afgebeeld, 't welk van de
Engelfchen aldaar Pleifter-Gras en Pefl: des
Landmans geheten werdt, te verfchillem Het
heeft omtrent de hoogte [van een Span; de
Bladen zyn paarschachtig , zo wel als de Aair*
tjes, die overhoeks voorkomen aan opftaande
Halmen*
IX. (9) Panik met de Aairm överhoeh> ongefteeld $
Svizoides. 7. 777
Speltach- eenzyatg^ aangedrukt , langwerpig*
tie.
Dit Ooftindifche heeft de Halmen een Voet
hoog, met Leedjes, opgeregt, glad; de Bla-
den
f8) Pmicum Spiculis akernis, fecundis* muticis , öva*
tïs , fcabris &c. Sp* Plant. 10. Gramcn Pan. minus 4
Spica divulfa ïnf. Barb. Pluk. Alm. i7A. T. 189. f. 5*
Gram. Pan. minimum humiftratum. S l o a n. fifetm. 30.
Ehret. Pitf. T. 3« f. 3. Hippogroftis Amboinica Rumph»
Amb. VI. p. 13. T. 5. f. 3. Burm. FL Tnd% p, 25,
(q) Panicum Spicis alternis, fesülibus , fecundis, ap*
presfis , oblongis. Mant. 184. Gram. Paniceum multi*
yftci Spica Maderafpatauum. Pluk. Alm. 174. T,
ïgi* f. 1»
Grasplanten*
d-en overhoeks , ver afftandig ; een Graat van 'Vk
een Handbreed, met vcricheide, doorgaans in.
vyf, ongedeelde Aairen, tegen de Graat aan- J^lD*
gedrukt 5 en beftaande uit drie ryën van Eyron-
de Bloempjes*
(lo) Panik met de Aair gehalveerd eenzydig; x.
de Graat Vliezig Liniaal en de Bloempjes
uitwaards vergaard. 'turn.
ö Gehal-
veerd.
Dit zonderlinge Gras , ïn de beide Indiëa
groeijende, heeft het Bloemfteeltje als uit op
elkander geplaatfte Blaadjes beftaande, en vyf-
bloemige Aairtjcs , die zig als gehalveerd ver-
to.onen. Ieder Bloempje heeft een Lancetvor-
migen Kelk , met het buitenfte Klepje zeer
klein en ftomp.
{li) Panik met een famengeflelde Aair 5 va^ B-^um
aangedrukte Aairtjes overhoeks 9 met dub'- Ruig- Aai*
helde Kelken ; alle de Klepjes gebaard \ het
buitenfte langst*
De
(io) Fanuum Spic& dimkliata fetunda, Radii iineari
membranacea , extus Fofcuiis aggregatis. Mant, 323. Spm
Ttant. i2, Burm. FL Lid. p. 25. T. 8. f. 3. Gramert
Bermudenfe Frumentaceum. Pluk. Phijt. T. 244. f. 6»
' FUnïcum Spicü cotrmofita , Spicults compresfïs
alternis &c. Sp. Plant. 7. Am Acmd. V, p 391. Burrt.
FL tnd% T. T2. f. 1. P. Üridalatjfoliuut. Ard. Sp. 2* p.
14. f. 4. Gramen fupïn brevi hirfufco folio. Bocc. Mus%
II p. 66. T, 55. Panïc. SyW: Brown. Sfam,
M
II. Dprct. XIII. Stui**
178 Driemannigb
VI. De zeer ruige Aairen onderfcheiden dit
Afdeel. Qra$ ? $at 00k \n de be d" Indien gevonden
Hoofd» wordt, en aldaar voortgeteeld , zo wel als
5TUK' hedendaags in Italië. Het heeft kruipende
Halmen en gegolfde Bladen, die breed Lan-
cetvormig, en in myn Javaanfch Exemplaar
wel Wollig zagt , maar niet ruuw zyn : de
Aairen Zilveiwit eenzydig.
"XIT. (12) Pan ik met de Aair eenzydig , hyna
ZlZZ rond, en flompe Memj>jes.
vat >m
^Trosach- j-jJt aan wegen en Straaten 'in Ooftirdie
groeijende* heeft Draadachtige zeer Takkigc
Halmen , en Lancetvormige gladde Bladen 9
met gefteelde Aairachtige Trosjes , ongehaaird 5
dikwils van agt Bloempjes, die Eyrond zyn,
met groote gepluimde Stempels.
XITI-. 03) Panik met gevingerde Aairen ^ aan den
Bloed-
kleurig. O*) Panicutn Spka fecunda fubovata, Flofculis ob-
tufis Mant, 324 Panic Indicum. Mant. 184, &. Aira In*
dica. Sp. Plant* II. p. 94. Bür m. FL Ind. p. 27.
O 3) Panicum Spicis digitatis , bafi interiore nodofls
&c. Sp. Plant* 13, Gort. Belg* B u r m. FL Ind*
T- 10. f. 1. Gouat*. Monfp* 35. Ger.Pw. 84. Schreb»
Gnmi. 119. T. 16. Panicum Spicis alternis &c. R. Lugdb*
55. G r o n. Virg. 154. Gra.men Da&ylon repens Fol.
hirfutisfimis. Buxb. Cent. V. p. 34. T. 65. Gr. Dafty*
Ion fol o latiore. C» B. Pin. %. Gr. Datt. efculentunu
B'uh. Theatr. ng Gr. Daft. Aquaticum. C. B. Pin. 8*
Jfchsemum Gramen Sanguinarium , SanguinelU» Tabïrj^»
fa. «25. Lob. h% 14,
CrasplantïK, 17$
tö<# mvaurds knoopig , tweelwgfe onge- j^T'r.
baarde Bloempjes en gefiippelde Blad- %xl
Jcheeden. stuk?ÏD*
Bloed*
Door de geheele Wereld fchynt dit Gras te Gt**
groeijen , dat mea Bloedgras noemen kan ,
wegens de donker roode of paarfche kleur der
Aairen. Bauhinus hadt het Knokkelgras met
breeder Bladen gtheeten. Het heeft , naame-
l^k, de Halmen doorgaans Knoopig en Knok-
kelig geboogen. Sommig groeit op 't drooge
en komt in de Hoven , ander in 't Water
voort , en hier toe behoort ook het gene
Baühinus Eetbaar tytelt, om dat het elders
tot Aas der Vogelen of tot Voedzel der Men-
fchen gezaaid wordt. Hierom wordt het ook
wel Geerftgras of Wilde- Geerft geheten, in 9t
Engelsch Haanepoot- Panlk. gras* Sommigen
willen , dat dit het eigentlyke Manna-gras , by
de Ouden Hemelsdauw genaamd , zyn zoude (*%
Het beftaat uit knokkelige Halmen, die de
langte van een Vinger, een Span,* Voet of
meer hebben , naar de Grondsgefteldheid. Zy
hurken altoos 9 ten zy üisfchen andere Planten
opichietende , of in een zeer vette Aarde.
Aan dezelven vertoont zig een paarschachtige
Kleur, doch de Bladen zyn groen, Lancetvor-
mig,
C*j Ik zal daar van m 't vervolg , onder den tytel
van Fefluca fluit ans , nader fjpreel^en»
M 2
i XL Deel. XIJL Stck.
1S0 Driemannigë
Vr mig, doorgaans Haairig. Op het end der
Aidpfi fjaimenen Takken komen troppen van vyf tot
Hooid- zeven dunne Aairen, die dus een Vin^erach-
Bkcd- tJSe pSuur maaken 5 naar welke de Heer Hal-
tras. ler een Geflagtnaam daar aan heeft gege-
ven (*). De Bloempjes {laan zo enkeld aan
de Aairen , dat veelrn elkander niet raaken 9
en vertoonen haa e paarfche Vrugtmaakende
deehn , die door den Baron van Gleichen
zokeurlyk, by Vergrooting, in Plaat zyn ge-
bragt , zo wel als 't overkleine Zaad (f).
Het derde Klepje ontbreekt doorgaans aan
den KeMc.
Dit Bloedgras is een der gemcenfte Onkrui-
den in de Wynberg°n en Moeshoven; doch
komt ook op de aller-onvrugtbaarfte plaatfen,
zelfs in Gronden van enkel Stuifzand, voort.
Noordelyker dan HaHai d in Sweeden fchynt
men het niet a ng-troffen te hebben , maar de
Heer Pallas vondt het ook in 'Siberië. Het
bloeit, hier te Lande, den geheelen Zomer j
door, zegt Schreber, d;e ook aanmerkt,
dat het jaarlyks vergaat, en zeer veranderlyk jj
is , ten opzigt van de Kleur , zo wel , als |
van de plaatzing en 't getal der Aairen. In
fommig komen dezelven zwartachtig bruin, in i
an- | J
(*) Digitaria Fol. fubhkiïitis , Caule deblli , Spicis
verticillatis, Scapo ancipite. Hall. Eelv. inckoahN. 1526, I H
Digitaria Sanguinalis. Sc op. Carn* II. 72.
Cf) L'Hexbe de la Majine. Obferv. T. 8.
m
Grasplanten.
I8r
anderen groen; in fommig gekranst, dat wel ¥X
gemeenst is; in ander overhoeks, aan den top 111. '
van de Halm voor. Men plagt bet tot Vöed-S^°°FD*
zei te zaaijen, en het leverde t een onaange-
Haame Spyze uit, doch het heeft plaats ge-
maakt voor een berere Soort van Manna-
Gras, gelyk wy naderhand zullen zien.
£14) Panik met gevingerde uitgebreide Aairen^ XIV.
7. , , . . Pamcum
die aan den voet van binnen ruig zyn: Daftyion.
eenzaame Bloemen en kruipende Stengetjes. g^VIU"
In de Zuïdelyke deelen van ons Europa, a!s
ook in de Oofterfche La r den, komt dit Krui-
pend Gras voort, aan 't welke de Pluim van
Manna - Gras , door J. Bauhinüs, toege-
fchreeven werdt. Op de Zandige Oevers van
5t Meir van Geneve heeft de vermaarde
'Haller hetzelve aangetroffen. Het kruipt •
met dikke, ronde, gefchubde Scheuten voort,
zo hy aanmerkt , en geeft ftyve Halmen van
'een Voet, die zig meer of min opregten,
aan 't end gekroond met vier, of meer. Aai-
ren
(14) FankumSyfcis Digitatis patentibus &c. Sp, Sptant.
14. G o u a n. Monfp. 35. M ont. Tc. 99, Digitaria Sto*
ionibus teretifcus* Hall. Hetv* N. 1527. Dig. Dactylo».
3 c op. ÏL N. 73. G ramen Dafrylon rad. repente f O flfU
cinarum. Scheuch^ Gram 304. T. 2. f, 11. G ramen
repens cum Panicula Graminis Manii22. J. B. Hijt% Iï^
755.
M 3
II. Debl. XIII. Stuk.
ÏÖ2 DRUM ANN1GB
VT. ren, tot zeven in getal. De Bloempjes &0
Ail\fu ook eenigszins paarschachtig. Het blyft over.
HOOFD-
XV (x5) Pan^ mei hm gevingerde, epjiaande ,
Ttmifum Draadachtige Aairen dipt by elkander;,
Draad- Gr/wtf bogtig^ met tweebfocmtge land-
ac^ltig' jes9 het èène Bloempje ongefteeld*
In Noord-Amerika vondt È.ALU dit Panik-
gras, dat door den Heer Jacquin, naar
het daar van, te Weenen, uit Zaad geteel-
tie, is in Plaat gebragt. Het voorkomen is
byna als het Bloedgras; met Halmen van een
Voet, onder ruig, boven naakt, op den top
gevingerd met lange dunne Aairen.
XVI. O 6) Panik met omtrent vier Liniaale gevim
Lmeare* ^ . 7,7 7.
Liniaal. genie Aairen, en enkelde eenzaat ge onga~
baarde Bloempjes.
In de Indien groeit dit, met gladde , leg-
gende, takkige Halmen en Liniaale regte final-
le Aairtjes; de Bloempjes van onderen over-
hoeks ;
(15) Tanicmn Spins fubdigitatis approximatis ere&ïs
Filitbrmibus &c. Sp. PlanU 15. J a q q. Obf. III, p. ig.
% 70,
("16) Panicuni Spicis digitatis fubquaternis Linearibns
Sic. Sp. Tïcmi. 16. Burm. Ft. Incl. 25. T. 10. f. 3.
Gramen Dactylon Panicula longa. Sloan, ïïijh I. p;
113, 1\ 70. £ 3,
Grasplanten.
hoeks; de buitenfte Eelkfchub korter, uitge- vi.
breid, aan de Graat gehecht (*). fgp
H ooFD*
(17) Panik met dMelde eenzijdige gladde s™ ^
Aairen. Panicum
difla-
In Ooftindie is deeze Soort door den Heer Twê^
Koe mg gevonden, met korte Grasachtige Aairi£%
Bladen en dunne Halmen van ren Voetlang,
aan ?t end met twee gelyke eenzydige Aairen,
beftaande uit veele gladde , Eyronde, orge-
fteelde , ongebaarde bloempjes , met geele
Meelknopjes en gepluimde paarfche Stempels.
Hier zou men het voorgemelde Japanfche,
in Fig. 4, op Plaat LXXXIa afgebeeld,
kunnen t'huis brengen , indien het geen vier
Aairen hadt, en we ens de gedagte byzongler-
heden niet tot het voorgaande Geflagt te be-
trekken ware; gelykdaar aan ook dat korte,
bykomende , uitwendige Kelkklepje ontbreekt.
(18) Panik met een famengeftelde Aair , Li-
ni" tnm.
Samen*
gefield.
C*J Het is Fig. 3, niet Fig. 2, van den Heer Buk- pj. XC*
man, op wier verkeerde aanhaaling en tekening in Fig. u
zyn Werk door de Heeren Murray en Reicharö
niet gelet is. Fig. 2, op zyn Ed. Piaat, moet Fig. 5
zyn , en Fig. 3 , Fig. 2.
(17) Panicum Spicis geminis fecundis laevibus. Mant%
(18) Panicum Spica compofita , Spiculis Linearibus
fecundis &c. Spt Plant. tt% Fl. Ze^ ^ BuRi, F$*
ïnd. p. 25.
M 4
II. Deel. XIII. Stuk.
rS4
Drie ma n n t g é
VI. tiiaaJe eenzydige Aairtjes 9 dubbelde afflaiw
A¥ttLm diSe Bloempjes en gebaarde Kelken.
HocïD-
stük,
Fl. XC
Dit Ooftindifthe heeft kruipende BJaderige
Ftg, TT Halmen» die Draadachtig dun zyn en Lancet-
vormig korte Bladen, Aan de Halm zitten ver-
fcheide aangedrukte Aairen , die uit paarea
Blommetjes, van elkander afftandig, eenzy-
dig famengefteld zyn: de Kelken hebben ge-
fpitfte Klepjes en Baardjes ; gelyk dit alles in
myn Exemplaar 3 van Ceylon , in Fïg. i, 0p
Plaat XC, afgebeeld, blykbaar h. Hetzelve
heeft meer dan vier of vyf , naamelyk tot agt
Aairen , en is, ki zyn geheel y meer dan twee
Voeten lang*
II. Gepluimde,
Scum ^Ip) Panik met mheïde Puimen $ op eengegaf
du-hoto- felde Takkige Halm*
Gegaf-
feld. Een zeer zonderling Gras, naauwlyks een
Voet boog , en niettemin Boomachtig groei-
jende, met een zeir Takkige meer dan eens
verdeelde Halm , is deeze Virginifche Soort ,
aan 't end der Takjes een "klein Pluimpje
hebbende.
(20)
Panicum Paniculis fimplicibus , Cukno Ramafo
dichotótóo. SP. Plant. T7. Gron» Ptfg. 133. II. 12.
Gramen Clavt. N. 45S.
Grasplanten; iSJ
(20) Panifc met eene enkeld getakte Pluim ? vT.
van drie Bloempjes of minder , het onderjïe ^Yn^**
ongefteeld^ en eem Takkige Halm. Ho oio*
STUK.
Dit IixcJifche 5 in de Koninglyke Tnin van Pamofvm.
Upfal geteeld , heeft Halmen van dergelyke Takkif.
hoogte 5 met Knietjes en Scheedachtige Bladen.
(21) Panik met eene uitgebreide Pluim en Tak- Q^al
kige Halmen ; de Meeldraadjes en Stam*
7 , , Gekleurd.
pers gekleurd.
Uit overgezonden Zaad is deeze Soort, wel-
ke by Kaifo in Egypte groeit, aldaar ook op-
gekomen en dus naauwkeurig onderzogt. De
Halmen zyn twee Voeten hoog en zeer Tak-
kig, met eene uitgebreide Pluim, als van
Draadachtige Vezelen , ieder san *t end een
Bloempje hebbende met gee7e Meeldraadjes
en donker paarsachtige Stempels.
Zonderling is 't, dat men wederom deeze
onder de verfcheide Soorten van Panicum ,
welken de vermaarde For skaöhl in Egypte
waargenomen heeft , niet voorgefleld vind tv
Hy maakt onder anderen gewag van een Di~
cho*
(20) Panicum Panic. Ram. fimplicibus, Flor. fubter-
tiis, inferior^ fubfesfili ; Culmo ramofo, Mant. 29. Sp*
Plant, 29.
(21) Panicum Panlcula patente , Sftimirjibus Piftillifqiie
coloratis: Culmo Ramofo. Mant, 30. Sv. Plant 30.
M 5
II. .Deel. XIII. Stuk,
i8ó Driemannige
chotomum , alom groeijende in de Velden vati
•Afdeel, Arabie. Dit vvierdt een Elle hoog en was een
Hoofd- gewoon Votdzel voor Kemels en Ezelen. Ook
Sïü^ werdt hetzelve alge.neen gebruikt als Stroo
of Riet, om de Hutten te dekken. De Wan»
den en het Dak van Stokken gemaakt, en die
mrt anderen overdv ars verbonden hebbende/'
werdt 'er dit, Tummam^ en een ander Bies-
achtig Panikgr s , Bockar genaamd , met Touw-
tjes op gebonden. Deeze Hutten zegt hy ,
zyn Waterdigt en duuren vyf of zes Jaaren,
wordende van binnen , tot fieraad, ook wel
gewit met Kalk of Pleifter (* ï. Zie daar het
opflaan der Tenten van de Cudvaders en den
oirfprong der Loofhutten onder de Israëlieten !
XXIï. (22) Panik met eene Roedachtige Fluim , en
Panimm gemikte Bladen.
repens. °
jKoruipeXid. . , a t •
Uit Spanje was deeze Soort door Alt-
st roemer gezonden. Zy heeft kruipen-
de Halmen van een Voet , die opftygën , en de
Pluim is uit drie of vier opgeregte Bloem-
trosfen famengefteld. De voorgaande komt
zy naby.
y^-TTI. (23) Panik met eene losfe fiappa Pluim , en
eeum. tui*
Oeerst-
achtig. Ftor. Mgtjpt Arab. p 20.
f22) Panicum Panicula Virgata , Foliïs divaricatïs.
Syft. Nat. Veg. XITI. Sp. Plant. 27.
(2a) Panicum Panieutè kixa fiaocida , Fol. Vaginis
tirtis , Glamis nmcronatis , Nervofe. [£jp, Pfant. 23.
Grasplanten* J§7
ruige Scheedebladen ; de ICafjes geffitft , yL
Peezig* Afdeel,
Hoofd-»
Dit is de gewoone Geerst > uit Indië afkom- stuk»
ftig , welke op plaatfen , daar menze veel
fcaait, byzonderlyk in de Zuidelyke doelen van
Europa , byna een Onkruid wordt. De naam
is, in de meefte Europifche Taaien, van den
Latynfche Mtïiwn afgeleid. Dus noemt men-
ze in 't Frai sch Millet, in 'tEngelsch Mfljm 't
Italiaansch Miglh, maar ig. 't Hoogduitsch Hirs
of Hirfeni waarvan onze benaaming afkomt.
De Geerst fchiet een Rietachtigen Stengel,
meer dan vyf Voeten hoog, die als Wollig
is, bekleed met breede Bladen, en geeft aam
den top eene losfe Pluim, neerwaards omge-
boogen, met paarschachtige Bloempjes; waar
op Zaad volgt, dat depluim geelachtig maakt. p
Dit Zaad , iedereen bekend , ziet uit den
Goudgeelen en witten ; doch men heeft ook
Geerst met zwart Zaad. Het is in gebruik tot
Spyze, maar geeft een droog, hard Voedzel,
ten zy het wel bereid zy. Te Venetië bakt
men 'er Koeken van , die nog warm zynde
moeten gegeten worden; zo dat het Gemee-
ne Volk , op de Straaten roept. Al heet de Èoe-
ken al keet? z.egt Lobel: want koud gewor-
den
H. Cliff. üpf. Mat. Med. -34. R. Lugdb. 55. Dalib,
Paf. 22. Milium Semine luteo & albo. C. B. Pin. 26.
Theatr. 502.
II. DEfZL, XIII. Stok,
i 88 jDrjemann-ï g ü
VI. dea zyn ze taay en byna oneetbaar. Hier te
Afdeel. Lancje worden 'er , als bekt nd is 5 lekkere
Hoofd- Taarten van gemaakt. Ook wordt de Geerft
van het Gevogelte niet ongaarn gegeten.
5TUK.
^XXIV. (24) Panik met een Haairige opgeregte uitge-
breide Pluim ; de Bladfcheeden ruig.
.Haair-
achtig. Deezs, in de Weftin liën voortkomende, is
veel ruiger dm de voorgaan Je, en heeft de
Pluim veel y Ier, als uit Draadjes famengelield,
en korte breede Bladen. Bovendien is de
Pluim opflaande, niet hederhangende , 5t welt
een groot veifchii maakt,
XXV Panik, welks Pluim enkelde Takken heeft
Grojfa- en twee Bloemen by elkander, de eene kort %
^Trosach- de andere lang gefteeld.
tig.
Hier wordt, ik weet niet 'om welke re len,
het Kruipend Panik Gras uit Ooftindie, door
den Heer Bürmannüs afgebeeld,, t'huis
gebragt. De gedaante der Pluim is , inder-
daad, Trosachtig. Het groeit ook op Jamaika.
(26)
(24) Panicum Panicula Capiïïari eretta patente , Fol.
Vkginis hirtis. Sp. Plant. 20. Gron. Firg. 13. Panicum
Milixeum viriele, Sloan. *j$Sfïif& I P 115.
T» 72. f. 3. Milium Indicum Panicula fpada erecH.
Tou r n f- Inft. 515.
(2^) Panicum Paiu Ramis fïmplicibus &c* Sp Pf>mt«
18. Am. Acad. V. p 393* Pan. repens. Bwrm. FU lm»
p. 26, T. 11. f, i.
Grasplanten. i%§
(£(5) Panik, welks Pluim de zyde/ingfe Trosfen VL
enkeld heeft; de Bh den Eyrond- Lancet- A™TL*
vormig) Haairig aan den Hals. stck°ID"
Van dit Amerikaanfche zyn de B!zd n breed , ^Pamlm
gelykvan de Plant die Commelina heet, aanj^0"
den Keel omvattende en aldaar van buiten Prned-
Haairig: de Pluim als gemeld is. In de Bos-Bkdi&
fch; n der Weftindifche Eilanden is het overal
gemeen.
(27) Pan ik, dat de Trosfen linnen de Blad- XXVII.
fcheeden verborgen heeft.. - Süf^
Op de Savaan°n of Boschvelden in de Wefl> Aafrig!"
indien is deeze Soort waargenomen . wier Ai-
ren als in ftekelige Blaasjes zitten in de Oxels
der Bladen , aan de Halmen. Het was Veel-
Aalrig Cypergras van Sloane getyteld,
(28) Panik, dat gepluimd en zeer Takkig ^XXVIII
met Eyrond- langwerpige gefpitjle Bladen. Arbores*
x 7 . eens.
J^et- Boom-
achtig.
Panicum Pan, Racemis lateralibus fïmplicibus
&c. Sp. Plant. 24. G ramen Virginicum lato brevique
folio, Panicula rariore. Mor» Hift. IÏL p. 196, S. 8.
T. 5. f. 4. Gr. Miliaceum Sylv. maximum , Semine albo.
Sloan. Sfanr. 34 Hift. I. T. 71. f. 4.
(2Z) Pcmicum Racemis cccultatis intra Foliorum va«
ginas. Sp. Plant 19. G ramen Cyperoides polyftachyon >
Spicis adnodoB- ex foliorum Alis. Sloan. Sfcim.
hih T p 120. T, 80.
Pcmicum Parriculntum Pamofisfimum , Fol. ova-
to-obloneis acurrvnatis. Sp. Plant r6. Ft. ZcijL 43. Panic*
Pan» laxa fparfa Fol. Vaginis glabris, H. Cliff. 37.
IL Xteo. XIII. Stu&
ï$0 t D R I E U A W K I G E
VI. Niettegenftaande de Halm of Stenscel, van
in. dit Gras, naauwlyks dikker dan een Penné-
sSjk0ÏD" fchaft z>r? bereila het byna de hoogte der
grootfte Boomen, zegt onze Ridder (*> Dit
moet dan wel een Won der-Gras zyn, inzonder-
heid , wanneer die Halm op zig zelve kan
ftaan. Mooglyk klimt het met dezelve langs
de Boomen op, en dus kon 'er van gezegd
zyn, niettegenftaande die langte, dat het een
Kruipend Gras ware; gelyk van het Ceylon-
fche deezer aanhaaling fchynü getuigd te wor-
den. Ondertusfchen is by Morison, op
het aangehaalde in de Cliffortfe Tuin, van die
ontzaglyke hoogte niets gemeld.
XXIX. (29) Panik met een getrojle Pluim 0 de Kafjes
J%Z S^oond, fiomp, Peezig.
Ge-
kroond. pitj Gok jn Ooflindie groeijende , heeft
Draadachtige Halmen; die glad zyn, zo wel
als de Lancetvormige vyfribbige Bladen ; een
Takk;ge getrofte Pluim ; de bloeijende KeU
ken Elsvormig,tiitwaards gekromd, de Vrugt-
draagende driemaal grooter, Eyrond, bultig,
ftomp, paarschachtig: het Blommetje de helft
kleiner. Vliezig.
(30)
01) Akitudine certat cum a^tisfiirJs Arboribus.
Plant, p* 87.
(29J Pkniêum Pan. Racemofa , Glumis curvatis > obtu*
t$ , mmofis. Syfoï Km. XIL $. 733.
Grasplanten*
{ïo) Parrk met een Roedige Pluim , en ge- VT.
gladde Kafjes, waar van het bui- JH,
XXX
Hier toebehoort het Hooge Geerftgras> met Panicum
Rietbladen van d en Heer C l a y t o n , als ook F$g^
deszelfs Zeer hooge, met e ne uitermaate groo-
te, wyd uicgefpreide Pluim, de Aairtjes en
durre Ha:rirachtige Steeltjes groen, de Krjes
Scrook'eurig bruin, hebbende, met lange fly-
ve gefpitfte Bladen. De groeiplaats is in
Virgirre.
(31) Pa nik meteen langwerpige vogtige Haai-
rige , uitgebreide Pluim en tweehloemige litge-
Kelken ; de Bladen Lancetvormig Liniaal 1 brei(i*
de Halm Wortelfchietende.
Hier moet wederom acht gegeven worden
op die verkeerde nommers der Afbeel irg n
by den Heer Büi^mannüs 3 waar van ik
op het Liniaale Panikgras heb gefproken.Ock
is 't genoegzaam blykbaar, dat deeze Soort
het Ambonfe Paardegras van Rümphiüs
niet
(30) Pankum Pan. Virgata, Glumis acuminatis lsevï-
bus, extima dehifcente. Sp. Plant 2%. Pan, Panicula*
turn Glumis acutis. G r o n- Firg II. 12.
(31) Panicum Pan. oblonga flexuofa, Capillari paten*
te ; Calycibus bifloris &c- Sp* Plant* ai* Burm. ft
Ind. in 26. T. 10. f. 2. Tfiama - Puilu. H. Mal XII.
p. 75. T. 41. Gramen aciculatum, Rujjïph. Amh. VI-
T. 5. £ t,
II. Dbel. XIII, Sxuk%
I$2
Driemannigi
Vï. km zyn; maar wel het Spelde of Naaide Gftfï
Aïüeïl. van ^jen Autheur, dat, wegens de Aairtjes,
HouVd> in 't Nederduitsch Boschluizen geheten wordt.
stuk. Y)\t was door den Ridder in naam verkeerd
aangehaald op onze agtfte Soort. Daar mede,
echter, ftrookt de bepaaling niet volkomen;
alzo het geene Wortelfchietende Halmea
heeft.*
Het is een frekelig Gras, dat met dunne fty-
ve Blaadjes , van een Vinger lang , op alle
Woefte dorre Velden groeit, zegt Rumphius,
fchieteride Halmen , van een Voet of een Elle
lang , op wier top dergelyke Haaïrige Pluini
groeit , wier Stekels na de Bloemen beladen
zyn met een langwerpig puntig Zaad, als
van Komyn, dat in de Kfeederen of Kotifen,
hoe dun ook, zitten gaat, en 'er naauwlyks*
uit te haaien is; vertoonende zig dan als On-
gediert. Dit maakt het Speldegras , dat op
alle Oofterfche Eilanden groeit, tot een zeer
lastig en fchadelyk Onkruid; 'als zynde het-
zelve tevens te hard tot Voedzel voor het
Vee.
(32) Panik dat gepluimd is9 met Bladfcheeden
Panicum Paniculatum , Foliorum Vagïnis longi-.
tudinalit-er ciliatis. Sp. Plant* r2$. Panicum Miliaceum t
latiore folio , Maderafpatanum» Pluk. A!m, i?6- T-
189. G 4* Pan. Mil. viride &c. Sloan. gfatn. I. p
jij. T. 72, f. 3. G ramen tremulum minus, Itajme ZeyU
£>nenfibu$. Burm. Fl% Iw£»j>«
overlangs op de kanten gehaaird.
Dit
Grasplanten. rp3
t)it is een Gras, in Indië groeijende, een VL
t)f twee Voeten hoog, zegt Linn/eüs, met m
Eyronde, de Steng omvattende Bladen en eens^°rD*
zeeryle Pluim, in Vrugtmaaking overeenko-
mende met het voorgaande en fomtyds ook
voorkomende met fmallere, Lancetvormige,
Bladen ; hoedanig ik hetzelve van Java heb
bekomen.
Panik met korte onbehaarde Pluimen; de XXXIIL
*^ PlllttCWH
Halm zeer Takkig, wyd gemikt, de Bloem-
fleeltjes langer en korter , tweebloemig. *i§?yd
* mikt»
Op Jamaika is deeze Soort waargenomen,
die een hooge , ftyve , Draadachtige gladde
Halm heeft , met zeer wyd gemikte Takken
en Lancetvormig Liniaale Bladen ; de Pluim
zeer fchraal en kort. De Bloemen zyn vier-
maal zo groot als in het Gegaffeld Panikgras,
hier voor.
P H l E u m. Doddegras,
Dit Gedagt bevat die Soorten van Gras, wel-
ken, om dat de Aaïr naar die der Lischdodden
gelykt, Doddegras geheten worden, in 't La-
tyn Gramen Typhoides of Typhinum. Het heeft
den Kelk tweekleppig , ongedeeld, Liniaal ,
ge-
(33^ Panicum Paniculis [brevibus muticïs ; Culmo Ra-
uiofïsfïmo divaricatisfimo ; Pedicellis bifloris , altero bre-
viore. Sjj. Tlanu 22. Am. Acad. V. p. 393.
N
II. Deel, XJII- Srufi,
154
DriemankigÉ
VT. geknot , met twee puntjes van boven , m
Aïdeel. faaY -IS het Blommetje binnen in geflooten*
Hoorn- De Kelkklepjes zyn doorgaans van buiten
srLrK* ruig (*). Het bevat de volgende Europifche
Soorten*
Thiêum (i) Doddegras met de Aair rolrond r, zeer lang*
Wrat en fe. kanihaairigi de Halm cpflaande.
Weidig,
De langte van de Aair is fomtyds in deeze '
Soort zo groot , dat men het deswegen , in
Engeland, Cats-tail-Grafs , dat is, Katteftaart-
gras, noemt, en ook wel Timotfy-Grafs. HeC
groeit door geheel Europa, als ook in Noord-
Amerika, en de Hoogleeraar Gmelin heeft j
het in de Noordelyke deelen van Afie overal
aangetroffen : doch onder de heete Lugtftreelf J
wordt het, zo 't fchynt, niet gevonden. By j
ons komt het in de Weidlanden , en langs de
Wegen 3 doch meest op Zandige plaatfen 3 \
voor.
Uit een Vezelige Wortel fchiet het verfchei-
de Halmen , die van één tot twee 9 drie en
vier Voeten lang zyn, met eene Aair van driej
vier I'
f») Zie Fig. 10 , op Plaat LXXXVII.
CO Phteum Spica cylindrica iongisfima , ciliata , Culma
erefto. Syft. Nat. XII. Gen. 77. Veg. Xlll p, 92* Fl. '
Lapp. Suec H. CU ff. R. Lugdb. 53. Dalib. Par. 20. \
{jokt. Belg. 17, Gouan. Monfp, 36. &c. &c. Hall.
Jiety. N. 1528. Schreb. Gram. T* 14. G ramen Ty« |
ylioides maximum Spkéi Iongisfima. C. R* Pin* 4. Gr, ' I
Typhoides afperum ifrimunw Ibid. ,
Grasplanten,
vier of vyf Duimen. Aan deeze Halmen ftaan
overhoeks de Bladen , die helder groen zyn en Afdeed
Lintachtig , met eene witte middelrib van ag- Hoo*:Q,
teren; meeftal glad van rand, fpits uitloo-STÜK'
pende. *Zy omvatten de Halm aan haare
Knietjes, en buigen zig dikwils om. DeA air
is Rolrond en dun, op 't meefte omcrent de
dikte hebbende van een Pink (*) ; witach-
tig groen met roodachtige Meelknopjes van
buiten verfierd.
Dit groote Doddegras is zeer goed onder 't
Hooy, inzonderheid voor Paarden, maar van
het Rundvee wordt het niec zeer bemind
en nog minder van de Schaapen ; om dat
het harder is dan het gewoone Gras onzer
Weiden. Niet lang geleeden, nogthans, heeft;
men het in Engeland , onder den naam van
Titnothy - Gras , als uit Noord- Amerika afkom-
ftigi zeer aangepreezen en boven alle anderen
verheven, (f) Schreber merkt de volgende
Soorten flegts als Verfcheidenheden , daar
van, aan.
(2) Doddegras met de Aair Eyrondachtig pJJ-
Rolrond.
Dit Aipisch,
(*) Het moet een drukfeil of rrnsftelling zyn 4 wan*
«eer de Heer Schreber zegt, dat de Aair tot vier
Duimen dik voorkome.
(f ) Roque Pr aft. Treatife on cultivating Lticerne^
Crafs &c. Lond. 1765. in Append.
(2) Phleum Spica Ovato-Cylindracea, Sjp< PlanK 3. Oed.
N 2 J>fM*
II Dbeu XIII. $mx,
DUEMANNIGË
VI.
Afdeel.
111.
Hoofd-
stuk.
III.
Phleum
'Nodofum.
Knoopig.
)
Dit, met een korte, dikke en als ruige Aahy
komt op de Switzerfche Alpen, zo wel als op
die van Lapland en in Duitschland voor. Hal^
ler merkt aan , dat de Kelken veel langer
tweehoornig zyn,en dat het omtrent maar een
Voet hoog groeije, als ook dat de Aair in de
volwasfenheid langer worde. Na 't bloeijen
wordt dezelve zwart, in 't andere geel. Moog-
lyk valt deeze Verfcheidenheid ook wel op
onze hooge drooge Gronden.
(3) Doddegras met de Aair Rolrond '9 de Halm
opftygende? de Bladen fcheef en . een Bolli-
gen Wortel.
Dit Doddegras, daar H a l ler ook een by-
zondere Soort van maakt, heeft, zegt hy, de
Steelen aan den Grond met Scheeden over-
toogen , als Bolachtig, eerft leggende , dan
opftaande; de Bladen en Aair ruuwer dan het
voor-
Dan. T. 213. Fl. Lapp. 25. Fl. Suec. 51,57. Da li b,
Par* 20. J a c q. Vind. 12. Phleum Spicis ovatis hirfutis ,
Locuftis longe bicornibus. Hall. Helv. N. 1529. Gram,
Typhoides Alpinum , Spica brevi denfa & velut villofa,
Scheuchz» Gromt. T. 64. Prodr. 3. App, Tab. 3,
(3) Phleum Spica Cylindrica, Culmo adfcendente , Fo-
fis obliquis , Radice Bulbofa. Sp. Plant. 2. O e d. Dan.
T. 380, Grarnen Typhoides afperum alterum. C. B. Pin,
4. Theatr. 52 Gramen Nodofum Spica parva- C. B. Pin,
2, Prodr. 6. Theatr. 20. Gramen Typhinum. Lob. ifc
10. Gr. Pratenfe feptirntim. Dod, Femp. 562. Gort,
Belg. 18.
Grasplanten.
voorgaande; de Bloemen om laag onvolmaakt
en is in allen deelen kleiner: maar Schre Hl
eer hadc dit zelfde ook waargenomen in de s^^rD'
eerrte Soort. Het groeit, dus knobbelig of
Knollig, in de Haarlemmer Hout. Sommigen
noemen het, wegens de kleinte en dunte der
Aairen , Muizenftaartjes. Men heeft bevon-
• den , dat her, in een vette Grond overge-
bragt, het volgende Jaar geworden was als
hut gewoone Doddegras der Weiden (*).
(4) Doddegras met de Aalr Eyrond, gehaaird^ pueum
en een Takkige Stengel. Arena-
Zandig.
Op Zandige pbatfen in Europa, en by ons
in de Zee-Duinen, groeit dit Doddegras, dat
misfchien ook tot de Verfcheidenheden be-
hoort ; zo wel als het hurkende van den Heer
de Gorter of Muizcnft aart -Gras met ruige
Bladen (f% Men kan alle die byzondere Soor-
ten nogthans 3 als weezentlyk voorkomende
en duidelyk verfchillende, met reden in een
Kruidboek verzamelen,
(5)
CO Lïers fierborn. N. 47. T. 3. f. 2*
' (4) Phlemn Spica Ovata ciliata , Caule Ramofo. Sp.
Plant. 4. Ft. Suec. II. N. 58. H. Cttff. 23. //. Scan.
Z90. R. Lugdh. 54. Gort. Belg, ii. Gramen Typhi-
num mariümum minus. Pluk. Alm. 177, T. 33. f. 8,
iS c h e u c h z. Gram. 63.
ff) P kleum reclinatum. Ft. Belg. 1%.
N 3
II. DeeIo XIII. Stok,
Driemannïge
VI. (5) Doddegras met Eyronde omwonden Aak en
Afdeel. m zeer gejpitjfe omvattende Bladen.
HoOFD-
5TUV# Deezc Soort , omftreeks Smyrna en in Span-
IchZTi- je door LoEFLING gevonden, en ook in Ita-
des* lie waargenomen door Triumfetti, groeit
^Biesach-by ^ontpellier op vogtige plaatfen, volgens
Gouan. Die Autheur zegt, dat het naauw-
lyks een Handbreed hoog is , en veele Takjes
uit de Oxelen uitgeeft, die met twee of drie
korte Blaadjes bekleed zyn. Ook beftaat het
geheele Gewas (uit Leedjes , naauwlyks een
half Duim lang. Scheuchzer hadt het groo-
ter gezien. De Aairtjes komen uit den boe*
zem der Bladen voort.
VI. (6) Doddegras met Cylindrifche ruige Aairen
Jndtcum. en korte gefpitfie Bladen.
Ooftin-
disch. jk y yef deeze Soort by , van 't Eiland
PI xc
Wig. 3, # Java afkomftig , welke ik den bynaam van Ooft-
indifche geef , om dat van daar nog geene
Soort is opgetekend. Men ziet in Fig. 2 , op
Plaat XC, de Afbeelding van een Halm met
haare Aair , hoedanigen verfcheidene , een
Span
PMmm Spids Ovafcis obvolutts, Foliis brevisfimïs
mucronatis amplexicaulibus* Sp. Plant. 5. Grarnen Ma-
ritimum Typhinum, brevi & crasfiori Spica &c. Scheuchz»
Gram. 86. Gouan. Monfp. 36,
(~6) Phleum Spicis Cyiindricis ermkis., Foliis brevibtfS
acuminatis. Mihi.
Grasplanten.
199
Span lang, in die grootte, hurkend voortko- vt.
men uiteen Stoei, die digt famengegroeid is Ant1fLl
uit verfcheide Plantjes, Plaggen maakende. DeJ*™**
Halm is bogtig, de Aair roodachtig en beftaat
uit Bloempjes , die tot dit Geflagt behooren.
Anderszins zou men zeggen dat het veel naar
9t volgende geleek.
Alopecürus. Vosfeftaart.
Dit Geflagt onderfcheidt zig van het voor-
gaande, doordien binnen den tweekleppigen
Kelk, die niet geknot is, maar getipt, zig het
Blommetje eenkleppig bevindt , doorgaans
met een Baardje aan den Voet, dat buiten de
Bloem uitfteekt (*), en de Aairen in dit Geflagt
ruighaairig maakt, zo dat zy naar een Vosfe-
ftaart eenigermaate gelyken ; waar van dit
Gras den naam voert.
Van hetzelve komen voor, de volgende, ook
meest Europifche Soorten.
(1) Vosfeftaart met een Splkonde Aair , heft aan- AJ0% '
de uit Borfielige gebondelde Omwindzehjes Sus
die twee Bloempjes bevatten , met ruige Ooftm*
Steeltjes. disch*
Dit
(*) Zie Fig. 20 op Plast LXXXVII.
(1) Alopecürus Spica tereti , InvuluceJUs Setaceis faf- *
ckulatis , bifloris , Pedunculis Viilofis. SijjL Nat. Veg*
XII* Gen 78. XIII. p. 92. Panicum Alopecuroides. Sp.
PUwt. g2, Burm, Fl. Tud. p* 24. Grameti Ind. .Alope-
curoides hoiofericeum majus , Spic$ ionga pappefcente*
ÏluK. Alm. i77. T. 92. £♦ 5.
N 4
II. Deel. XIII. Stuk.
200
DRIEM ANNÏGE
VI. Dit Ooftindifche Vosfeftaart - Gras 5 heeft d$
AFnFiL' geftaIte van het Italiaanfche Pariik-Koorn ; zyn-
Hooïd- de geheel Pluizig , de Bladen een Vinger
$TÜK' breed, wederzyds Haairig, ook de Scheeden»
De Aair is een Vinger lang ; her. heeft Bloem-
fleeltjes zolang als de Bloempjes, welke een
bykomend Klepje aan den Kelk hebben, en
om die reden was deeze Soort bevoorens tot
het Panik-Gras betrokken geweest.
Ah ecu* Vosfeftaart met eene opgeregte Halm^RoU
rus °]Bul- ronde Aalr en Bolligen WorteL
bofus.
Boiworte- ^ _ , f , , , . «
lig. In Engeland en Vrankryk komt deeze Soort
voor, zynde by Montpellier zeer gemeen in
de Weiden, inzonderheid die lang en vogtig
zyn Hierom wordt het ook wel Water -Dod*
degras geheten. Het heeft de Halmen ander-
half Voet lang , met fmalle Bladen. De Wor-
tel beftaat uit drie of vier op elkander leggende
Bolletjes.
IïL (3) Vosfeftaart met een geaairde , opgeregte
Pratenfis* Halm*
YVeidig.
(2) Alopecurus Culmo erc&o, Spica Cylindrica , Radi-
ce bulbofa. Sp. Plant. 7. Gouan. Monfp. 37. H u d s«
AngL 24, Gramen Typhoides Spie! anguftiore. C. B. Pin,
4. thêqtr. 53, Gramen Myofuroides nodofum. R a j.
Angt: flh p. 397. T. 20. f. 2.
(3) Alopecurus Culmo Spicato ere&o , Glnmis vïïlofïs,
ttiuticis. Sp, Plant, i. Gort. Belg. 18. FL Snee. 52 >
59. Daljb. Par. 21. Gmel Sib. I, p. 87- Gouan*
Monfp* 33. &c* Alopecurus Spica ovata. Hall. Relv+
Grasplaktkk. 20I
Halm, ruige Kafjes en ongebaarde Blom* vi.
Afdeel,
wetjes. XII.
Hoofd*
(4) Vosfeftaart met een geaairde opgeregteSTl31^r
Halm en gladde Kafjes. Afopecu*
rus Agres*
fis
Deeze beide Soorten, hoe zeer ook ver- v'eldig.
fchillende 5zyn met elkander verward geweest. ^
Men ziet het onderfcheid best in de Afbeel-
dingen van den Heer Schreber, door wieu
zy op eene zelfde Plaat fraay uitgefchilderd
zyn. Het voornaamfte verfchil beftaat daar
in , dat de Aairen der eerfte ruiger dan der
andere zyn, en zulks heeft ook in 't geheele
Gewas plaats. In Duitschland en de Noorde-
lyke Gewesten, als ook in Siberië, groeit dat
ruige of pluizige overvloedig, als ook in onze
Provinciën , op Zandige Wegen en ruuwe
plaatfen. Het valt ook in fommige Weidlan-
den , doch op ver naa zo veel niet als het
Glad-Aairige, in Switzerland en de Zuidelyke
dee-
N. 1539» S c h r e b» Gram. 133. T. 19. f. 1. Gramen
Phalaroides Spici molii , f. Germanicum. C« B. Pin. 4.
Prodr. io,
(4J Aiopecurus Culmo Spicato ereclo Glumis l3evibus.
Sp. Plant. 2# G e r. Prov. 74. AIop. Myofuroides.
Schreb. Gram. 140. T. 19, f. 2. Al. Culmo erefto
Spicato , Calyce ciiiato. Hall. Helv. N. 154.0. Gr amen
Spicatum Sp CyL ten- longiore. Scheuchz. Gram.
69» T. 2, f. 6. Gr. cum Cauda Muris purpurafcons. J.
B. Hifi'4 II. p. 473» Gramen Alopecurum minus alterum,
Lob. Ie. 9.
N S
II. Deel. XIII. St k,
f02
Drie Mannigï
AfTeel deeIcn van EuroPa- °P fommige plaarfen won
in. " denze onder de befte Soorten van Gras ge-
&vk.¥D' tcId> i"zonderheid voor het Hooy, dat men
5er in één Jaar driemaal van kan winnen : de-
wyl het zo fchielyk opgroeit, en zo fterk.
Doch naar den aart der Landen is een groot
verfchil in deezen. De Halmen > waaraan de
Bladen zitten , die dezelven Scheedswyze om-
vatten, zyn van een Voet tot een Elle, en dc
Aair is twee of drie Duimen lang.
Hier moet ik die Grasplant t'huis brengen,
van Java afkomftig , waar van het bovenfte
gedeelte der Halm in Fig. 3. op Plaat XC,
is voorgefteld. De Aairen naamelyk, wier
Bloemen volmaakt met die van dit Geflagt
ftrooken, komen zeer met die van het Euro-
pifche Veld - Vosfeftaart- Gras overesn, en de'
Bladen gelyken ook zeer ; tewyl tevens de
gladde Kafjes aan de bepaaling voldoen. Tot
het Kanaiy-Gras kan het, wegens de geknikte
Baardjes, niet behooren.
V. (5) Vosfeftaart met een geaairde Ha/m9 die
^l°Gmi geknakt is , en ongehaarde Blommetjes.
euiatus. Zeer
Geknikt.
(5) Ahpecurus Culmo Spicato infrafto , Corollis trmH-
cis. Sp. PlanU 3. Oêd. Dan, T. 564. FL Succ. 53,60.
Balib, Paris, 20. Gor t. Belg. 19. Gme l. Sib, \%
p. 88. R. Lugdb. 54. Alop. Ariftis Gluma longioribus.
FL Lapp. 37. Gnimen Fluviatile album. Tab, 217. Gr.
Aq. geniculatum Spicatum. C. B. Pin, 3. Scheuchz,
Gram, 7^ Lob. Jc. 13, Hall, Hefo. N. 1541. Ger;
f rov. 75,
Grasplanten*
Zeer kenbaar is, wegens zyne, als 't ware, VI.
gebroken Halmen, dit Gras, dat op Moeras- A\iï*u
lige plaatfen en in 't Water, door geheel Eu-s^orn*
ropa niet alleen, maar ook in Afie, byzonder-
lyk in Siberië, groeit. De Heer Thunberg
heeft hetzelve in Japan gevonden en verza*
meld. liet wil ook wel groeijen en bloeijeix
op drooge plaatfen. Het mogt, zo de Fleer
Gmelin, aanmerkt, wel eene Verfcheiden-
heid van het naaft voorgaande zyn. De Baard-
jes zyn fomtyds langer, fomtyds niet langer
dan de Kafjes, en dit maakt dat de Aair zig
als dan geheel ongebaard vertoont. Om dat
het witachtig is en dikwils in \ Water zwemt,
wordt het Wit Vlotgras van fommigen geheten,
Gerard merkt aan, dat het zyne Halmen
korter maakt of langer, naar de mindere of
meerdere diepte van het Water.
(6) Vosfeftaart met een enkelde Tros , de Bloemp- VI.
jes omringd met Baardjes. r^Hor-*
dejtfbrmiSé
Dc geftalte van dit Ooftindifche, wordt door Mht\&~
den Ridder gezegd , is volftrekt als die van
het Muizenkoorn. De Halm is een Voet lang,
met platgeinige Bladen , die geribd zyn en
dikwils langer dan de Halm. Het heeft een
ge-
(6) Atopecurus Racemo fimplici , Flofculis Ariflis cir-
cumvallatis • Sp. Plant. 6- Panic. geniculatum brevifolium
crifpnm, Spica purpureo-fericel Pluk. Alm% 137, T»
519. f. 1.
JL Deel, XIIL Sïvk,
Dribmannigb
- vi. getrofle lange Aair , met talryke Bloeman ,
Aideel. zeer kort gedeeld en enkeld. De Kelken zyn
Hooïd- omwald met Baardachtige Borfteltjes, driemaal
pTUK* zo lang als de Bloemen. Het buitenfte Klepje
van den Kelk is zeer kort en Eyrond : het
Blommetje tweekleppig met lange gefpitfte
Kafjes ; de Stamper langer dan de Bloemen.
VII- (7) Vosfeftaart met een byna geaairde Pluim >
wsMonf- ruuwe Kelken en gebaarde Blommetjes*
yoeliewfis.
lievs?ntPeI- Terwyl deeze Soort zo wel in Engeland als
in Vrankryk aan fommige Rivieren voorkomt ;
tveshalven Morison dezelve genoemd heeft
zeer groot Engehch Moer as-Vos feft aart ;zo fchynt
de bynaam wat bepaald te zyn. Gerard be-
fchryft dezelve, onder de Planten van Pro-
vence, omftandig. Gouan fchynt 'er gewag
van te maaken, onder den naam van Buikige
Agroftis , om dat de Kelken van onderen dik-
ker zyn; doch deeze hadt de Halmen zeer dun
en maar een Voet of daaromtrent hoog, even
als die van Gerard; terwyl Morison 'er
de langte aan geeft van byna een Elle en Bla-
den
(7) Alopecurus Panicula fubfpicata, Calycibus fcabris,
Coroilis Ariftatis. Sp. Plant. 4. Gouan Hort. 37. Phleom
Crinituin Calycibus linearibus , bafi fubventricofis &c.
Schreber Cram. 151. T. 20. f, 3. Agroftis Panicula"
©blonga Sic. Ger. Prov. 80. Gramen Alopecuros ma*
}us , Spica virefcente divulfa , Pilis longioribus. Barr.
ie. ri5, i 2. Agroftis Ventricofju Gouan, Monfp* 39*
Grasplanten, zoj
tien als van Gras of Tarwe. De Aair was vyf vt« n
Duimen; en in dat Montpellierfe maar ander- Al™*ü
half Duim lang. Kan dit een zelfde Gewas zyn? *j£0ÏDl1
Het onderfcheidt zig doordien de Aair zeer
Pluizig is, en zig als van een gefcheurd ver-
toont, gelyk in de Afbeeldingen blykt van
Barrelier, die een kleiner en een grootere
Soort van dit Gras befchryft, welken de Heer
Schreber famenvoegt als Verfcheidenhe-
den. Büxbaum heeft dergelyk in de Oofter*
fche Landen waargenomen.
(8) Vosfefhart met een byna geaairde Pluim , VUL
Pluizige Kafjes en gebaarde Blommetjes, rm^wfa
ceus.
De Heer Schreber meent dit flegts een achtf^
Verfcheidenheid van het voorgaande te zyn ,
als gezegd is. Het verfchilt ook inderdaad
weinig, dan in kleinte, zynde flegts een Hand-
breed hoog , met het Baardje van 't Blommetje
korter dan het Kelkbaardje, en de Aair niet
ruuw , maar zagt op 't gevoel en wolliger. Dit
alles zou van de Groeiplaats kunnen afhan-
gen , op drooge plaatfen , zelfs in de Noor-
delyke Landen.
(9)
(8) Alopecunis Pan. fubfpic&ta , Glumis villofis , Co*
rollis Ariftatis. Sp* Plant. Cynoforus Paniceus Sp.
Plant, I4 p. 73. Fl. Suec. 45, go. Gramen Alopecurum
minus Spica longiore C. B. Fin. 4. Theatr. 57. Scheuchs»
Gram. 154, Gramen Alopecurum minus , Spica virefcen-
te divulfê. Barr. Zc. 115. f. i,
IL DssLr XIII, Stuk,
9.06 DRIEMANWI6E
VI. (9) Vosfeflaart met eene geaalrde Pluim , ge*
Jxi. " zwollen Kelken en gebaarde Bloemen.
HOOFD-
STÜfx. Een zeldzaame Plant , onder myne Bengaal-
^l°F™u' fchen bevindelyk , geeft aanleiding tot deeze
galenfis. Soort. Zy wordt aldaar Belle tanne genoemd,
gafisch. en gekneusd , by eene Ontwrichting der Lede-
*PL XC. maaten, opgelegd, 't Gewas, waar van een
4* Takje in Ftg.$, op Plaat XC, is voorgefteld ,
beftaat uit een geheele trop van zodanige Tak-
jes, ongevaar een Span lang, met kleine fpitfe
Blaadjes. Dezelve komen uit een Stoel voort,
die Haairige Worteltjes heeft. De Aairen zyn
zeer lang , met eene witte eenigszins rosfe
Pluizigheid , voortkomende van twee Baardjes
uic ieder Bloempje, wier figuur zeer naar die
van hetMontpellierfe voorgemeld gelykt, hoe-
wel zy wat langer en meer gezwollen zyn, met
korte Steeltjes.
M 1 l 1 u m. Geerftgras.
De Geerft reeds in het Geflagt van Panicum
befchreeven zynde, geef ik aan dit den naam
van Geerftgras , om dat het in geftalte naar
Geerft gelykt. De Bloemen maaken een ver-
fpreide Aair of Pluim. liet onderfcheidt zig,
door een tweekleppigen eenbloemigen Kelk,
die de Klepjes byna gelyk heeft, met een
zeer
C9) Alopecurus Panicula Spicata , CaJycibus Ventri*
sofis , Floribus Arlftatis. Mihu
Grasplanten. 207
zeer kort Blommetje en Penfeelachtige Stem- VL
pels (*>
Hier van komen de volgende Soorten voor. HcorQ-
° STUK.
(r) Geerftgras met een Haairige Pluim en %
ge fpit ft e Kelken, wier Blommetjes een krom Capenfe.
endelings Baardje hebben. Kaaps.
De Halmen van dit Kaapfe zyn een Hand-
breed hoog, glad en teder; de Bladen fmal,
van onderen met verfpreide Haiirtjes , aan
den Keel gebaard. De Fluim , naar alle kanten
verfpreid , heeft Steeltjes byna dunner [als
Haair en de Kelk beftaat uit Ey ronde, Buikige,
gefpitfte Klepjes, die gelyk van langte zyn.
Het Zaad is zo lang als de Kelk.
(2) Geerftgras met een Pluim van enkelde n.
Takjes en overhoekfe dubbelde eenzydige
Bloemen. Geftip-
peld.
Onder de Jamaikafe Planten komt dit Geerft-
gras voor, dat, ik weet niet waar van, den by-
naam van geftippeld heeft.
(3)
(*) Zie Fig% 31, op Plaat LXXXVII , hier voor.
(1) Milium Panicula Capillari , Calycibus acuminatïs*
Cor. Arifta terminali curva. Syfl. Nat. XII. Gen. 79.
Veg. XIII. p. 93 Mant. 185.
(2) Milium Panic. Ramis fimplicisfimis , Flor, alt. ge«
tninis fecundis. Sp. Plant. 5* Am. Aead. V* p. 392.
IL Dwil* XIII. Stuk»
208
Driemannige
VI- O) Geerftgras met een bwa geaairde Plutift
Afdeel. kój i j i>i
' ui. en gebaarde Bloemen.
Hoofd-
IIL In de Levant groeit dit Gras, zegt de Heer
^Lmdi^e- Schreber, voegende daarby , dat de Heer
rum. Goüan hetzelve onlangs ook by Montpel-
gencL lier ontdekt heeft. Het was echter reeds door
M agisol aldaar gevonden, indien de aanhaa-
ling van onzen Ridder ftrookt , en genoemd
Dolikachtig Gras met een Takkige geele Pluim.
Veel verfchilt dit van de Afbeelding by
Schreber, alwaar het een langwerpige Aair
heeft , zeer fmal en famengetrokken , fpits ;
zonder eenige fchyn van Takkigheid, welke
in de Afbeelding van Morison zo blyfcbaar
is. Hy merkt alleen aan , dat de Steeltjes ,
van ongelyke langte , gedekt zyn door de
Aair tj es.
IV. (4) Geerftgras met gevingerde'' Trosfen , het
Cimüi^ buitenfte Kelkklepje kanthaairig.
ftum.
Weeglui- Di(. Gras? aan de Kuft yan MaIabar op de
Straa-
(3) Milium Pan. fubfpïcata , Floribus Ariftatis. *S>.
JPlaxt. 4. Schreb. Gram. p, 14, ï. 23. f. 3. Agroftis
Ventricofa. Gouan. Hort. T* t. Gramen ferotinum
Arvenfe, Pan. pyramidali. Raj. Hifi. 1288* Gramen
Loliaceum. Mor. Eift. IIL p. 182. S. 8. T. 3. f. ïu
Magn. Monfp* 297. Gramen Alopecuro accedens &c.
Pluk* Alm. 177. T. 33. f. 6.
(4) Milium Racemis digitatis , Calycum Valyula ex*
teriore Ciliata. Mant* 184»
Grasplanten.
Straaten erroeiiende, volgens den Heer Koe- VT.
.AlDEEI
kig, heeft gladde opftaande Halmen van een m.
Voet langteen Lancetvormige op de kant ge- |^^rl*
haairde Bladen: terwyl de Scheeden, die de
Halmen van onderen influiten , ook ruighaai-
rig zyn. Vier eenzyd?ge losfe Trosjes, uit het
opperde van de Stengel, maaken de Pluim
uit , beftaanJe in overhoekfe Bloemen, Het
grootfte Kelkklepje is Eyrond, drieribbig,
fpits, platachtig, zagt en digt op de kanten
gehaaird; het andere Lancetvormig , korter,
naakt. Het buitenfte Bloemblaadje heeft een
regt end-Baardje. Het Zaad , met de geheele
Bloem afvallende , heeft iets dat naar een
Weegluis zweemt.
(5) Geerftgras met gepluimde y verspreide P on- MJ^m
gebaarde Bloemen. effufum.
Uitge-
(6) Geerftgras met gepluimde digt getropte vf.
Bloemen. c°nfer~
tnm.
Het Digt-Ge-
tropt.
C 5) Milivim Floribus paniculatis difperfis muticis. Sp«
Plant. Fl. 1. Suec. 55 , 61. Dalïb. Par. 23. G o r t. Belg.
39. Ger. Prov. 83. Mil. GInmis diphyllis. H. Cliff. 27 ,
Gramen Sylvaticum Panicula Miliacea fparfè. C. B. Pin.
8. Theatr. 141, Mor. S. 8. T. 5. f. 10. Scheuchz.
Gram. 133, Hall. Relv. N. 1525. Gramen Miliaceum.
Lob. Tc. 3.
(6) Miüum Flor. paniculatis confertis- Sp, Plant. 2.
H, Lugdb. 57» Mill; Diiï. N. 4. Gramen Pan. Milia-
cea fparfa. Scheuchz. Gram. 154, Lob» Ic\ 4,
o
II. Deel. XIII. Stwk.
210 D R I E M A N N ï C B1
VI# Het eerfte van deezé twee, hier en daafr
Afdeel. ^ooy geheel Europa voorkomende , wordt
Hoofd- Hirs-Gras of Zaadgras , in 't Nederduitsch ge-
;TUK* heten. By ons groeit het op verfeheide plaat-
fen, in de Hooy landen , in Bosfchagie en aan
de Wegen. Het heeft dikwils Halmen van
drie of vier Voeten hoogte, en Bladen van
een Pink breed. De Pluim is zeer dunnetjes
uitgefpreid en daar door verfchilt het inzon-
derheid van het andere , dat 3 volgens den
Heer Hall er, een loutere Verfcheidenheid
daar van is, in de Bosfchen van Switzerland
groeijende, maar ook veel grooter valt. Dit,
zegt hy , heeft Halmen van twee Ellen
en Bladen tot zeven Liniën breed, met meer-
der en digter getropte Bloemen. Lobel fchynt
dit laatfte aangeweezen te hebben 5' onder den
naam van Groot Water «Gras met hreede Hirs-
Aairen\ aanmerkende, dat het Halmen heeft
van vier of vyf Voeten hoogte, en Bladen van
een Vingerbreed , anderhalf of twee Cubiten
lang. Gemaaid zynde, zegt hy , is het Hirs-
Gras een uitmuntend Voeder voor de
Beeften
(7)
(*) Bicubitciles* Dit fchynt by zyn Ed. twee
Ellen s dat is omtrent vyf Voeten )te betekenen :
want anders j indien hy ilegts Cubiten meende ,
zou het naauwlyks <5rie Voeten hoog en laager
dan 't voorgaande zyn , dat met de Bladen geenszins
ftrookt.
/
Grasplanten. 211
(7) Geerftgras met gepluimde Bloemen 9 die ge- A
baard zyn. in.
Hooïd*»
STUK.
Tot het volgende Geflagt is dit Gras bevoo- ' ,
rens, door den Ridder, met den zelfden by- MUium
naam, betrokken geweest. Het groeit in de^^~//#,
Zuidelyke deelen van Europa en wordt, des- Hayer-
wegen, Provencaalsch gepluimd Haver-Gras , met aclltis*
Zaad ah van Akeleijen^ door fommigen, ge-
tyteld. Anderen hebben meest gelet op de
gebaarde Bloempjes, die als in de Haver een
yle Pluim famenftellen , op lange Haairachtig
dunne Steeltjes. De Heer Scopoli, door
wien het ook in Karniolie werdt gevonden,
noemt het Agroftis met drievoudige hangende
Trosfen en gebaarde Aairen, het .Baardje lang'
en gegolfd. Schreber, die hetzelve ook
afbeeldt, zegt, dat de Halmen drie Voeten
hoog zyn , of hooger , dun en glad , opftaande,
de Bladen breed , glad en fpits , met langs
Bladfcheeden ; de Aairtjes eenbloemig. Het
Zaad , in de Bloemblaadjes vaft beflooten , is
langwerpig , byna rolrond , glanzig zwart.
Agros-
(7J MUium Fon panicuïatis Ariftatis. GouAtf. Monfp*
V- 38 Sc hreb Gram T. 28. f. 2. Agroftis paradoxa»
Sp. Plant. 3» Agroftis Panicula patente &c« G e r, Prov*
V» 81. Agroftis Raceniis ternatis p.endulis. Scop. Carn»
186. Agroftis Flofc. Ariftatis gemellis , altero fteriü,
terminalibus ternatis. Saüv. Monfp* 45,
O %
II Deej*. XIII. Stuk.
ara Driemannige
VI. Agrostis. Struisgras.
Afdeel.
Hoofd- Dit Geflagt noemt men Struisgras, om dat
5TÜK' de Pluim , in veele Soorten , naar de Staart
van een Struisvogel zweemt. De Griekfche
naam Agroflis betekent eigentlyk Veldgras.
Het cnderfcheidt zig door een tweekleppigen
eenbloemigen Kelk, die een Blommetje be-
vat, dat een weinig kleiner is (*), hebbende
Stempels daar uithangende, die overlangs met
Stekeltjes bezet zyn, niet Penfeelachtig, ge-
lyk in het voorgaande.
Het bevat de volgende menigvuldige Soor-
ten, die in gebaarde en ongebaarde zyn ver-
deeld.
I. Gebaarde.
I. (i) Struisgras , welks buitenfle Bloemblaadje
sfifa^S een zeer tanS > re§* > geftrekt Baardje heeft :
Venti. de Pluim • Aair uitgebreid zynde.
Breed- ö i
Aairig. In
(*J Zie Fig. 30 , op Plaat LXXXVII , in wier ver-
klaaring gezegd is , dat de Kelkblaadjes korter dan het
Blommetje zyn. Cal. Valv. acutis Corolla brevioribus*
Am. Acad. 185*
(1) Agroflis Petaio exteriore 'Arifta refta , ftrifta |
longisfima ; Panicula patula. Syjl. Nat. XII. Gen. 80,
/Vg.XIIL p« 94,.G oRT.Vfe/£. 20. R. Lugdb. 50. Ger,
Trou* 80, FL Suec. 58 , 62. G m e l. Sib, J. p. 92. N.
22. Avena monantha Hall. IJelv* N. 1480. Gramen
Segetum altisfimum Panicula fparfa. C. B. Pin. 3. Se-
getum Gramen , Panic. fpeciufa latiore. Lob* tc% z%
Grasplanten. 213
In Europa groeit deeze Soort vry alge- AVL
ïi- n 1 Afdeel.
meen , zo wel als m onze Geweiten , in de 111.
Zaaylanden onder het Koorn , inzonderheid S^°°FD*
onder de Gerft en Haver. Door geheel Sibe-
rië is het zeer gemeen, veranderende gelyk
overal op den Aardbodem , met roede en
groene Pluimen, zegtGMELiN. De Halmen
zyn drie Voeten boog, met breede Bladen, en
een zeer groote Pluim- Aair, dikwiïs een Voet
lang, zegt H aller, fomtyds knikkende,
uitermaate veelbloemig,in de jongheid groen,
volwasfcn paarschachtig blaauw van Kleur. De
Kelk is een gezwollen Blaasje, het Blommetje
bevattende, welks ééne Kaf je een flap Baardje
uitgeeft, dat buiten den top geboogen hangt,
waar door zig de Pluim als met Haairtjes
voorddtt, en door den Wind veeltyds in eene
fpeelende beweeging is. Het wordt deswegen
Akker -Winelhalm geheten.
Dit Gras zou het zyn, 't welk Kalm als
een der nuttigden om tot Voedzel voor het
Vee, in Sweeden , te teelen, aanpryst, zo
H aller wil (*).
(2) Struisgras met het hultenfle Bloemblaadje 77,
dgrojïfS-
o interrup-
ta.
(*_) Beïv. Hifi, inchoat , utf, T. II. p. 228. ken^™"*
f2) Agrojlis Petaio exter. Ariibito &c» Sp. Plant. 5*
Scop. Carn. II. N. 85- Arvenfe Paniculattim Spied.
ititerrupta. Scheuchz. Gram. 146. Gr amen Capiila-
turn &c. Vaul, Par. T. 17. f 4,
03
H. Deel, XIII. Stuk.
VI.
AïDffikt
UI»
£14 Driemannigê
gebaard ; de Pluim dunner , finaller, af*
gebroken*
9t Verfchil van deeze Soort, die door Vail-
jlant in Afbeelding gebragt is , fchynt te
groot | om als eene Verfcheidenheid van het
voorgaande aangemerkt te worden met den
beroemden H aller. Zy komt, volgens
LiNNiEUS) in Vrankryk, Switzerland, Italië
en Duitschland , voor.
' III.
Agroftis
JMiliacea.
Geerft-
• TV. .
Bromoi*
des.
Smal-
(3) Struisgras , welks buitenfte Bloemblaadje
een regt^ geftrekt^ middelmaatig Baardje
heeft.
By Montpellier was den Heer Goüan
deeze voorgekomen, die ook in Spanje en Si-
berië groeit. Zy heeft een Geerftachtige Pluim
en de Baardjes zyn zolang niet als in de eerfte
Soort; de Pluim minder uitgebreid.'
(4) Struisgras met een enkelde zeer finalk
Pluim , ruigachtig Blommetje en regta
Baardjes langer dan de Kelk.
De
("3) Agro/lis Petaio exteriore Arifta terminali recta"
fhifta mediocri. Sp, Plant. 2. Gouan. Illujh. 3. Agroftis
Miliacea. R. Lugdk. 59. Sp. Plant* I. p, 61. N. 2.
(4) Agvofti? Panicula fimplici anguftata; Corolla pu-
befcente; Arifca re&a Calyce longiore. Sp. Plant. 16.
Mant. 30, Agr. Panic. Lineari anguftisfima &c. Gouan»
- tuftr. 3. T. 1. f. 3*
Grasplanten.
215
De Halmen zyn anderhalf Voet lang, met vt.
een zeer (malle PIuim-Aair, in deeze, die ook Afu^
by Montpellier is waargenomen, met Baard- s^°rD*
jes twee of driemaal zo lang als de Kelken.
(5) Struisgras, met een hyna geaairde Pluim ,
ruigachüge Zaaden> en het Baardje zo lang Auftraüs.
ah de Kelk. Ziiideiy »
De kortheid der Baardjes onderfche'dt deeze
Soort, die in Portugal is waargenomen door
den I leer Vandelli. Zy heeft drie voetige
Halmen , die gewricht en gebladerd zyn , en
gelykt naar de volgende , maar de Pluim is
Aairachtfger, met breeder platter Bladen en
byna Borftelige Kelken.
(6) Struisgras met een langwerpige Pluim ; Aruudi^
het huitenfte Bloemblaadje aan den Voet nacea.
ruig en een gedraaid Baardje , langer dan tjg%
de Kelk.
Op
Cs) dgroftis Pan. fubfpicata, Seminibns ovatis pubef-
centibus , Arifta longitudine CaJycis. Sp, Fianty A,
Mants 30.
(6) Agroftis Panicula oblonga, Petaio exteriore Bafi
villofo, Ariftaque torta CaJyce longiore. $p. Plant. 3.
Ft. Suec. 59 , 63. G m e l. Sib. I. p. 126. Aruncjo Lo-
cuftis unifloris &c. Hall. Help. 1522. Sc op. Carn. I.
209» II. 126. Gramen Miliacèum fylv. Gin mis oblongis.
Pet. Gram, 121. Raj. Angl. III. p. 404, Gram.
Avenaceum montanum &c. Scheuchz. 507.
Agrorum Venti Spica. Lob. Tc. 3,
o4
II. Deel. XIII. Stuk.
2i6 Driemannige
Afdeel ^ Zandige Heuvelen, begroeid met Krev»
111. pelbosch van Geneverboomen , komt deeze
sTUK?rD in Europa voor, en wel in Sweeden overal,
zo LinnjEUs zegt. Hy merkt aan, dat de
Boeren aldaar met de Halm, die zeer lang en
regc is, zonder knoopen. hunne Tabakspypen,
door te veel gebruik met Olie gevuld , zuiveren ;
waar toe de Laplanders, altyd te vrede met
een kort Pypje , het zo zeer niet noodig
hebben. Men zou hier uit kunnen befluiten,
dat de Sweedfche Boeren uit lange Pypen roo-
ken. Ondertusfchen groeit het ook in de Lap-
landfche Bosfchen tusfehen Steenen en Hee-
fiers, zo hy aantekent (*).
Ha li er brengt dit Gras, zo dat volkomen
't zelfde is , nog , gelyk de Ridder bevoorens
gedaan hadt, tot de Rietfoorten t'huis : waar-
toe het, volgens S co poli , ook volftrekt
behoort , als de Blommetjes , binnen den
Kelk, met Wolligheid of Pluis hebbende, er*
voorzien met een geboogen Baardje, dat, by
den voet van 't ééne Kafje, uit deszelfs rug,
ontfpringt , weinig langer zynde dan de-
Blosm, die alhier de Kafjes langer heeft dan
de Kelkblaadjes. Deezv vondt het, in Karnio-
lie, aan den Voet der Bergen , by de Rivier
Idriza. H aller, die het op de Bergen in
Swifzerland waarnam, zegt, dat het de Hal-
men twee Voeten hoog hebbe; doch Lin-
Kjeus merkt aan, dat het onder de hoogften
van
CO Flor, Lappon. pt 26.
Grasplanten. 21?
van het Sweedfche Gras behoort , van vier VI.
of twee Voeten dikwils voorkomende , met ni.
twee en drie Knietjes : de Bladen byna Riet-~S^°£FD-
achtig , breed en hard ; de fluim Aairachtig
famengetrokken ; den Kelk gefpitft eenbloe-
mig. De Geiten zouden liever honger willen
lyden dan hetzelve eeten. Ondertusfchen zou
dit het Plphwen zyn der Sweeden , h welk
K A l m als tene der nuttigde Grasplanten voor
Weiden aangepreezen hadt (*): zo dat dit,
gelyk ook H aller wil, misfchien betrekke-
ly zal zvn op de eerfte Soort, in Sweeden
Mer-Whefiy of alleenlyk When genaamd. De
Kalmukken vlechten 'er Matten van, om hun-
De Hutten te dekken, als met Riet, zo Gme-
jlin aantekent.
(7) Struisgras met een verdikte Pluim en Tak- VII.
iige Halm ; het buitenfle Bloemblaadje ge- £0^™**
heel Wollige aan den tip gebaard. Takkig.
In *t Switzersch Gebied van Aigle , zegt
Haller, komt deeze Soort zeer overvloe-
dig aan. de Rotfen voor, en Scheuchzer
heeftze in de fteilte van den agter-Ryn gevon-
den,
(*J Stokh. Verhand, van 1747- IX. Band. black, 70.
(7) Agroftis Pamcula incrasfata , Petaio exteriore &c.
Sp. Plant. 4 'Arundo Locuftis unifloris &c. Hal l Helv.
N'. 1521. Gramen Anmdinaceum , Panicula denfa viridi-
Argentea , fplendente , Ariftata. Scheüchz. Gram. 146.
o 5
II. Deel. XIII. Stok,
Driemannige
VI. den. Hy noemt het een zeer fraaije Plant,
Afdeel. (je Haimen drie Voeten hoog heeft , en
Hoofd- gladde Rietachtige Bladen. De Pluim, insge-
5TUK' lyks naar die van Riet gelykende, fmal, een
half Voet lang, was door hem fomtyds zoda*
nig gevonden , dat, in plaats van Blommetjes,
groen en Zilverachtig bonte Blaadjes voort-
kwamen uit de Kelk.
Aa^t' ^ Struisgras, töiït een Pluim'heeft van lang"
Serotina. werpige gefpitfle Bloempjes en de Halm ge-*
JLaatbloe- fofo met zeer fcorte Bladen.
eng.
Deeze Soort groeit, volgens den Heer Se-
guier, by Verona. Zy heeft de Halmen maar
een Voet lang en de Bladen naauwlyks langer
dan de Leedjes. De Pluim is Takkig, met
ongedeelde Bloemen, die weinig gebaard zyn,
hebbende paarfche Stempels.
IX. (9) Struisgras met het bloeijend gedeelte van
jRuhm. fa
Rood-
Aaing.
(8) Agrofiis Panicula Fofculis oblongis mucronatis ,
Culmo obtefto Foliis brevisfimis. Sp. Plant. 18. ManU
30, Feftuca ferotina. Sp. Plant. p. m« Gramen Lolia-
C£um ferotinum Panicula difpanfa. Seg, Ver. III. p.
246. T. 3. f
(9) Agrofiis Pan* parte florente patentisfima &c. Sp.
Plant. 6. FU Suec. 60,64. Dalib. Par. 24. Fl. Lapp.
46. Agroft. Pan. Lanceolata Spiciformi. H ü d s. Angt.
26. Gramen ferotin. Arvenfe Spica pyramidali» Raj.
Angl. 304. Hifi. 1288. Gramen Alopecuro accedens»
Pluk* Alm% T» 33» 6»
Grasplanten.
21$
de Pluim zeer uitgebreid ; het buitenfte VI.
Bloemblaadje glad en een omgedraaid A*™*u
krom end' Baardje. Hooïo-
J STUK*
In Sweeden is dit Gras zeer gemeen, dat
men ook in Engeland en Vrankryk aantreft,
groeijende aan de Oevers van Meiren en in
laage Velden. Het heeft een Pluim, die bloei-
jende zig uitfpreidt in Kransjes , anders van
boven famengetrokken zynde tot een pierami-
daale Aair. Na het bloeijen wordt dezelve ge-
heel roodachtig; weshalven het, in Sweeden,
den naam van Rodwhen voert. Het gelykt ee-
nigermaate naar het Vosfeftaart-Gras, hier
voor befchreeven.
(10) Struisgras met getrofte Bloemen^ het bui- A^Qj>tis
tenfle Kelkklepje krom en alleenlyk aan den Matrella%
top gaapende. hf^t
Op Zandige plaatfen, aan de Kuft van Ma- -
labar, is dit Gras door den Heer Koenig
gevonden. Het heeft een kruipenden Schub-
bigen Wortel , met Halmen die om laag neer-
leggen, voorts opryzen een Handbrded hoog.
De Bladen zyn Elsvormig, tweevoudig, af-
ftandig, uitgebreid, met de Scheeden in elkan.
der
(10) Agroftis Flor. Racemofis ; Calycis Valvula exte-
f iore incurva , Carinae apice tantum dehiiceute. Mant.
Ï85'.
II. Deel. XIII. Stcs.
220 DltlEMANNIGE
VI. der fteekende. De Tros die zeer eenvoudig ,
AIHEL' opgere8t en bogtig is, byna ge-aaird, beltaat
Hoofd- gemeenlyk uit tien, byna ongefteelde, zeer
stuk* gladde, Bloemen , die als een byzondere
Vrugtmaaking hebben, met uitfteekende Plui-
zige Stempels: weshalve mooglyk dit hier tot
de Gebaarde is t'huis gebragt.
'XL (li) Struisgras met verlangde Kelken , een
(famnaS ^rom Rugbaardje aan de Bloemblaadjes , en
Hurkend.] leggende eenigermaate Takhge Halmen*
Dit hurkend Struisgras komt op vogtige
Weiden hier en daar in Europa voor, byzon-
derlyk in Sweeden, daar men hetzelve Brun-
when noemt. De Heer Reiger vondt het,
by Dantzig , op Bergen en in Bosfchens
Gmelin, in Siberië, op wyd uitgeftrekte
Weiden aan 't bovenfte van de Rivier Jenifea.
In Provence en Swiczerland bemint het vog-
tige plaatfen. De Halmen zyn een Voet lang,
eerft leggende , dan opftygende, met Bladen,
die fmaller of breeder zyn, en eene paarsch-
achtige Pluim, byna als een Aairtje; doordien
dezelve met veele lange Baardjes is bezet.
Som-
("iij Agrofiis Calycibus elongatis , Petalorum Arifta
Dorfali recurva &c. Sp. Plant \ 7. FL Suec. II. N. 65.
Gmel» Sib, L \\ gz> Rei g. Gedan. 11. p. 36. G o u a n.
Monfp* 40. Avena monantha &c. Hall. Helv. N.
1479. Gramen fupinum Paniculatum , Folio varians. C.
B. Pin. 1 Theatr. 12. Gram, Pan. fupin» &ct SchüVchz.
Gram. 141, T# 3. f, 9.
Grasplanten;
Somtvds beftaat die Pluim , zo de Heer Hal- VI.
J , r . Afdeel*
ier waargenomen heeft, uit een tropje van IIL
gekrulde Haairtjes. Dit hadt reeds Scheuch- ^JJg**
zer opgemerkt.
II. Ongebaarde.
(12) Struisgras met de Pluimt akjes uitgebreid ^gjóftis
on gebaard , een kruipende Halm en gely- Stoloni-
ke Kelken. "Kruipend;
Dit kruipt met Wortelende Scheuten; wes*
halve het Klein Hondsgras geheten wordt. Het
komt door geheel Europa en ook in deeze Ge-
weften aan de Wegen en in de Bouwlanden,
op veele plaatfen, voor. De Halm regt zig
vervolgens op , en maakt een digt roodachtig
groen Pluimpje. In S weeden wordt het JSryjH
when genoemd.
(13) Struisgras met eent Haairige uitgebreide xiiL
Pluim t CapMf^
f12) Agroftis Panicula Ramuïis patentibus muticïs
&c. Sp. Plant 8. FU Suec. II. N. 66. Gort. Ingr. p.
10. Agroftis Culmo repente &c R. Lugdb. 59. Gouan.
Monfp. 40. G o r t. Belg, 20. Poa monantha Stoloni-
fera , Calycibus fubasperis. Hall. Helu. N. 1473-
Gramen Caninum fupinum minus. Vaill. Par. 86. Gr.
Mont. Miliaceum Rad. repente. Raj. Sijn. 3. p. 402.
-dgroftis Pan. Capillari patente &c. Sp. Plant. 9.
Oed. Dan. T. 163. R. Lugdb* 59. Dalib. Par. 23;
Gort. Ingr. 10. Gme l. Tub. 18. Gouan. Monfp. 40.
Ger. Prov. 82. Agroftis Panic. tenuisfima. FL Lappx
II. Deel. XIII. Stuk.
223
Driemannige
Afdeel Pluim; Elsvormige gelyke fiekelige ge.
1ILL' kleurde Kelken, en ongebaarde Bloempjes.
Hoofd- 1J
stuk. Dit Haairig Struisgras groeit in de Velden
van Europa, en kruipt geenszins; hebbende
opgeregte Halmpjes en fmalle Blaadjes. De
Pluim is dun, in de jonge Plant groen, in de
volwasfenepaarsch en wordt vervolgens bleek:
gelyk zy ook zig eenigermaate Kransachtig
uitbreidt. Sommigen hebben 'er een Vosfe-
ftaart van gemaakt, om dat zy maar één Bloem-
blaadje vonden ; dat echter niet altoos plaats
heeft. Ook is 'er een Jongdraagende Verfchei-
denheid van ontdekt.
^lóftis Struis£ras met eene famengetrokkene on-
Eylvatic'a. gehaarde Pluim en gelyke Kelken , de onbe.
Bosfchig. vrugte korter , de bevrugte tweemaal zo lang
als het Blommetje.
In Engeland , als ook in Duitschland , is
deeze Soort in Bosfchen waargenomen, die
zig door de gemelde byzonderheid aanmerke-
lyk onderfcheidt.
45- Poa monantha Caute eredo. Hall. Hetv. N. 1475.
Gramen Mont. Pan. fpadicea delicatiore. C. B. Pin. '3!
Prodr. 12. Scheuchz. Gram. 129. Gram. Miliaceuui
minus Panicula rubente. Mont. 52. Ic. 64.
(14) Agrojiis Pan. coarctata tkimi Cal. sequalibus
&c Sp. Plant. 16. Hüd s. Angt. 2g. Gramen Milia-
seum Sylveftre Glumis oblongis, Ra j. Angt. 404,
Grasplanten.
(15) vStruisgras met eene losfe Pluim ^ongebaar- yj 1
de gelyke Kelken en kruipende Halmen. ^jj j EI,#
Hoofd»
Dit, ook in Bosfchen van ons Wereldsdeel SJV£y
gevonden , wordt Groot Geerftgras genoemd Agrofeis
in vergelyking met het Haairige, waar van het a^
zig door de kruipende Halmen onderfcheidt.
Dewyl de Pluim -Aair uit groene Kafjes met
Violette Meelknopjes beftaat, weet ik niet 5
waar van het den bynaam heeft.
(16) Struisgras met eene ongebaarde eenzydige PXY**
Pluim 3 en opgeregte gebondelde Halmen. Zeer
kieia»
Op Ysland , in Sweeden , Switzeriand en
Duitschland , groeit dit zeer kleine , dat de
Halmpjes maar twee Duimen hoog heeft en
een zeer uitgebreid Pluimpje van gekleurde
Bloempjes. Het komt dikwüs onder het voor-
gemelde Kruipende Struisgras voor.
07)
Agroftis Panicutè laxa , Calycibus muticis sequa-
•libus &c. Sp. Plant. 10. R. Lugdb. 50. Agr. Paluftris.
Hüds. AngL 27. Gramen Miliaceum majus , Pan. Spa-
dicea & viridi. Pet. Gram. ng > 129. Raj. AngL III*
|>. 404.
(16) Agroftis Pan. mutica fecunda Culmis fafciculatis
erettis. Sp. Plant. 19. Mant. 31. Poa monantha , Fol.
Setaceis. Hall. Helv. N. 1474. Grv minimum Paluflre,
• Pan. fpadicea delicata , tenuifolium. Scheüchz.
Gram. 131.
II. Deel. XIII. Stuk^
254 Dribmannice
VI. (17) struisgras met een ongebaard Draadach-
HOOFD-
SXVII Dikwils maar één Duïm hoog vindt men dit
Agvoftis Grasplantje , '$ Voorjaars, in Duitschland en
*Jfi£ Vrankryk. Het heeft enkelde Bloempjes y
kleinst, overhoeks , aan zeer dunne Halmpjes, die zig
zeer fraay vertoonen.
(18) Struisgras met een famengetrokken onge-
XVIIL baarde Pluim , en ingerolde Ehvormige y
l^ttam ftyvev uitftaande Bladen.
nisch,
XIX Struisgras met een langwerpige famen-
Mexicana. gehoopte Pluim ; de Kelken en Blommetjes
kaansch» gefpitst , byna gelyk en ongebaard.
Deeze beiden hebben van de Groeiplaats
haaren bynaam. Een naar het Virginifche ge-
lykende , vondt de Heer Forskaöhl by
Suez, in de Arabifche Zand-Woeftynen, met
een geaairde Pluim. Het andere heeft de
Heer
(17) Agvoftis Panicula mutica Filifbrmi. Sp. Plant., tr.
Gouan. Monfp. 40. Gramen Spart. Capillaceo folio
minimum. Dill. App. 173. Gramen Loliaceiïm mini-
mum Pan. elegantisfimïs. C. B. Pin» 2. Scheuchz,
Gram, 40. Mor. Hifi. III. p* 200. S. 8. T. 2. f. 10.
Gramen minimum. J. B. Hifi. II. p. 465.
O 8) dgroftis Panicula contra&a mutica, Fol. involu-
to-Subulatis 3 rigidis, exftantibus. Sp. Plant. 12. Clayt.
Virg. 507.
O 9) dgrofiis Pan. oblonga congefta , Cal. Corollisqtie
Ö,cummatis, fubsequalibus muticis, Sp. Plant. zo. Mant. 31.
Grasplanten. £25
Beer Jacquin in de Westindiën gevon- A^*#Ët<#
den. Dit hadt veele opftaande Halmen van Hl,
een Voet, met onverdeelde Takken en gkd-s^°FD*
achtige Bladen. De Pluim was langwerpig >
famengehoopt uit veele ruuwe groene Bloe-
men 3 wier Kelken aan den top gefpitst wa-
ren, zo wel als de Blommetjes daar binnen,
die geen Baardjes hadden, maar donkerpaar-
fche getakte Stempels en witte Meelknopjes.
Deeze Soort van Gras , merkt de Ridder
aan , is zeer moeielyk te bepaalen. Het bloei-
de in de Upfalfche Akademie-Tuin om 't andere
Jaar en hadt de gedaante van de Cinna> welke
ik Stekelgras heb geheten (*)»
Hier. kan ik niet ongevoeglyk dat 3^*#'IavaanrcW
fche myner Verzameling plaatzen, 't welk by»3^, s%*
na met de laatfte bepaaling volkomen inftemt.
De Afbeelding Flg. 5 , op Plaat XC3 ver-
toont hetzelve in de Natuurlyke grootte 5
zynde omtrent de helft der langte van de
Halm , van onderen , afgefueeden. Het heeft
dezelve uit Leedjes beftaande 3 die byna ge-
heel bekleed zyn met Scheedjes 3 welke de
Bladen uitgeeven , die een weinig ingerold,
Elsvormig gefpitst 5 en niet lang , voorko-
men. Van onderen fehynt de Halm eeniger-
maate kruipende te zyn, hebbende aldaar de
Leedjes en Bladen kleiner. Om hoog komt
de
CO bladz. 33 , hier voor,
P
IL Deeu XIIL Sn%,
226
DriemAnnigS
VI. de Pluim uit eene Scheede voort en ver*
Aïm.L' toont ziS aIs een Aair van gladde Bloemen ,
Hoofd- puntig naar boven, te famen gehoopt. Dee-
ze Bloemen beftaan ieder uit een fpits Kaf-
je, het andere omvattende, beiden den Kelk
uitmaakende , zeer hard , dik en glad, geel-
achtig van Kleur, waar binnen twee zeer
dunne witte Vliezige Bloemblaadjes. De Meel-
knopjes en Stempels, beiden rosachtig, ver-
fleren de Aair, zynde de eerden zeer groot,
de anderen byna Takkig ruig, en als Worm-
pjes zig daar buiten aan vertoonende. Ziet
by a de vergroote Afbeelding van een dee-
zer Stempelen, als een der Kenmerken van
dit Geflagt.
xx (20) Struisgras met een famen getrokkene on-
Agroftis gebaarde Pluim en zydelingfe opftaands
Indüih. Trosjes overhoeks.
Dit Indifche wordt befchreeven , als heb-
bende een opgeregte Halm en fmalle vlakke Bla-
den: de Pluim langwerpig uit zydelingfe over-
hoekfe Trosjes beftaande , die digt tegen de
Graat aangevoegd zyn , hebbende zeer korte
fpitfe Kafjes. Dat van Sloane, op Jamai-
ka
Agroftis Panicvda contra&a mutica, Racemis Ia-
teralibus ereftis altemis. Sp. Plant. 13. Giamen Seca-
liuum Jndicunij Sp. gracili tomentofi, Arifris longis in-
tortis. Pluk. Alm, 175. T. 191. f. 5. Gr. Prat. Panic.
& Foliis anguftisfimis &c. Sloan. ffam, 35, Hifi* 1. pi
ï*5- T.73tf»i. JBur#x. FL bid. pe 27.
Grasplanten,
Ica, byna overal in de Velden groeijende , yjo
fchynt hier mede wel te ftrooken ; doch ik Aiifcfcü
begryp naauwlyks3hoe dat van Plukeneï, Hoofd*
met lange in elkander gedraaide Baardjes , STÜK*
boven de Aairuitfteekende, hier te ftade komt:
i want aldaar is geen het minfte blyk van zyde-
1 Iingfe Trosjes en de Baardjes ftryden tegen
I de bepaaling. Zouden mooglyk eenige afge-*
! fleetene Graatjes daar voor aangezien kunnen
1 zyn ? Immers ik vind zodanigen aan een E-
! xemplaar van dergelyk Indifch Struisgras,
: door den Heer Thünberg op Java ver-
zameld 9 't welk nader met de bepaaling
ftrookt.
(21) Struisgras met vier Aairen in V kruis ; XXÏv
die aan den voet glad zyn , en Bloembla* Crutiata*
dige gehaarde Klepjes* Gekruist,
In een Bofchje , by den Oever van Rio Co-
bre , op Jamaika , beneden de Stad St. Jago
de la Vega, is deeze Soort door den vermaar-
den Sloane gevonden.
(22) Struisgras met omtrent vyf Aairen ? die in V XXir.
(21) Agrostis Spicis quaternis cruciatis bafi glabris ,
Valvulis petaloideis Ariftatis. Sp. Plant. 15. Gramen
Daftylonbicorne minimum Ariftislongis armatum. Sloan.
ffam. 34. Hijt. I. p. 112. T. 69. f. 1.
(22) Agrostis Spicis fubquinis &c. Sp. Plant. 14.
j Am. Acad. V* p* 392. Gramen cruciatum asfurgens &c#
P %
II. Deel. XIIL Stuk,
DRIEM ANNIGÏ
VI.
Afdeel.
UI.
huis /laan 5 aan den voet Pluizig 0 eft
Bloembladige gebaarde Klepjes.
Dit was den zelfden Kruidkenner , byna
overal, en als een zeer gemeen Gras, op dat
Eiland voorgekomen. Het geleek naar hec
voorgaande zeer , maar was driemaal zo groot,
en hadt meer Aairen dan vier, in de mik ruig*
Hier acht de Hoogleeraar BuRMANNus,niet
zonder reden, te behooren, het Amerikaan,
fc gekruifte Vinger gr as van Plukenet, by
de Engelfchen Hollandfch Gras genaamd, zo
die Autheur zegt , twyfelende of 't ook het
Geftemde Egyptifche Gras zy van Veslin*
gius, en het Gekruifte Javaanfche van Bon-
tius. Dus zou het ook in.Ooftindie voor»
komenw
Dit Geflagt verfchilt van de voorigen, door-
dien het twee Blommetjes heeft, in een twee-
kleppige Kelk , doch zonder een onvolmaakt
daar tusfchen, gelyk het volgende (*). Daar
komen evenwel fomtyds drie Blommetjes in
voor. De Pluim is in veelen eenigermaate
Browk. ffam 137. Gramen Da&ylon Spicis graciliori-
bus plerumque quatuor , Eruciformiter dispofitis. Sloan.
Jaw. 33. I- p. in. T. 68. f. 3. Gramen Da
American, cruciatum. Pluk. T. 189. f. 7?
(*) Zie Fig. 36, op onze Plaat LXXXVIIt'
A.ir A. Rietgras.
Riet*
Grasplanten.
Rietachtig , weshalve ik het Rietgras noem. VI.
Aira was weleer de Griekfche naam van Do- ^ff.e^
lik. Het bevat de volgende Soorten. Hoofde
, STUK.
L Ongebaarde.
(i) Rietgras met een langwerpige eenzydige i#
ongebaarde 9 opleggende Pluim 5 en vlakke Aftfn%m
Bladen. nacf-
Le-
vantfch,
Tot decze Soort is door den Ridder t'huis
gebragt het Levantfche gepluimde Gras van
Tourcsefort, met Zaad van Porfelein.
Het Indifche Rietgras thans betrokken zyn- japanfch.
de tot het Trosachtig of Gekropte Panikgras ; ¥L^\\
zal ik hier in plaats brengen een Japanfche
zeer fraaije Gras -Soort, hier nevens op Plaat
XCI, in Fig. i. afgebeeld. Met het gedagte
Levantfche Rietgras fchynt my dezelve , die
met de Geflagts - Kenmerken ftrookt , veel
overeenkomst te hebben in Gewas, volgens
de bepaaling. De Halmaën Bladen zyn Riet-'
achtig en vlak, met veele Ribbetjes overlangs.
De Pluim, welke eenigszins over zyde hangt,
uit eene Bladfcheede voortkomende , beftaat
uit menigvuldige, Haairdunne , lange, op
elkander leggende Steekjes , met ongebaarde
Bloem-
(i) Aira Panicula oblonga fecimda mutica imbricata ,
Foiiis planis. S0. Nat, XII. Gen. 8i* V*g* XIIL p.
gé. Sp. Plant. 4. Gramen Oriëntale Paniculatum Poi>
ifnlacae femine. Tournf. CorK 39.
p 3
ïl, Deei*. XIII. Sïuk.
Dkiemannige
VI.
Afdeel.
III.
Hoofd-
stuk.
II.
Aira.
W.imita.
Zeer
klein*
III.
Aquatica'.
Waterig;
Bloempjes twee by elkander , het eene wat
langer gefleeld dan het andere, en ieder twee
Blommetjes bevattende. De Halm, waar van
hier flegts het bovenfte vertoond wordt , is
knoopig en by my ruim een Voet lang , maar
fchynt langer te zyn geweest.
(2) Rietgras met een losfe> byna getopte* ^r
Takkige Pluim en ongebaarde Bloempjes*
Dit Gras door den Heer Loefling in
Spanje gevonden, verfchilt van dat van Bux-
baum daar in, dat het veel kleiner is ,
naauwlyks een Duimbreed hoog. De Heer
Schreber heeft het in Plaat gebragt naar
een Exemplaar uit de Kruidverzameling van
den laatstgemelden. De Blommetjes en Zaad-
jes zyn ontzaglyk klein.
(3) Rietgras met een uitgebreide Pluim , on-
gebaarde gladde Blommetjes , langer dan
de Kelk en vlakke Bladen.
Op
(2) Aira Pan. laxa fubfaftigïata Ramofisfima , Flos-
culis muticis. Sp. Piaut. 5. Loefl. Iiin. 117 Sc hreb»
Gram. T. 21. f. 2. Gramen Panicul. Arvenfè minimum.
Buxb. Cent. V* p. 35. 1\ 67? Gramen Phalaroides,
Sparfa Panicula } minimum anguftifolium. Barr. p, 1218.
Ie 44. N. 1.
(3) Aira Pan. patente , FJoribus muticis Isevibus &c.
Sp< Plant. 6. Ft. &uet\ 66 , 68. Dalib. Par. 26. Gort»
Iwgr. p, 11. Oed. Ft. Dan. T. 381. Aira Culmo inf. ^
Grasplanten.
231
Od vogtige Velden, omftreeks Londen, is
O Ö AFDEED
het gemeen, vanwaar Lobel dit Gras, dat 111.
zoet van Smaak is, aan Baühinüs hadt ge-
zonden. Het komtby ons ook in vogtige Lands-
douwen en aan de kanten der Slooten, voor,
alwaar ik het dikwils heb gevonden. In S wee-
den is het zeldzaam, in Switzerland gemeen.
De Halm heeft de hoogte van een Span, een
Voet of daar boven ; de Bladen zyn taamelyk
breed, doch kort en de Pluim is zeer uitge-
bre:d , met kleine Bloempjes. Op drooge
plaatfen bomt h t dikwils met vyf Blommetjes
voor, en is alsdan van het Waterig Beemd-
gras niet gemakkelyk te onderfcheiden.
II. Gebaarde.
(4) Rietgras met een geaairde Pluim en vlakke jy.
Bladen: de Bloempjes, in V midden* met rf??
7 , j r> 7. fubfpicata.
een omgeboogen breed Baardje. Byna
geaaircU
Op de Alpifche Gebergten van Lapland en
Swit-
repente. R. Lugdb. 60. Poa Loc. biftós glabris. Hall.
ftefo* N, 1471' Gramen Aquaticum Miliaceum Scheuchz.
Gram. 17Ó. Vaill. Par. 89. T. 17. f. 7. Gr. Caninum
fupinum Paniculatum Mcé« C< B. Pin. 1. Gram. dulce
ttdorum. Lob. Illuftr. 10.
(4) Aita Fol. plan-is , Panicula fpicata , Flosculis me-
dio Ariftatis , Arifta refiexa latiore. Sp. Plant. 7. FU
Suec. 65 , 69, PL Lapp. 47, Avena diantha. Hall.
H?1v. N. 1490. Gr. Avenaceum Paniculatum Alp. hu»
tnile &c. Scheuchz. Gram. 221. App, T» 6..
p 4
II. Déél. XIII. Stok.
&3& Driemannig e
VL Switzerland groeit dit byna Geaairde Rietgras *
iu.EL* dat IaaS is > zelden meer dan een half Voet
ooïd- hoog, hebbende een digt getropte Pluim, van
weinige groote Bloemen , zeer fraay paarfch
en Goudgianzig bont,
(5) Rietgras met vlakke Bladen en een uitge-
breide Pluim i de Bloemblaadjes van onde-
ren Pluizig en gebaard \ met een kort regt
Baardje*
Dit Gras, dat alom in ons Wereldsdeel op
vette vogtige Weiden , inzonderheid in een
Veenige Grond en by ons meest aan de kan-
ten der Bouw- en Weidlanden voorkomt ,
wordt van Hal l er genoemd tweebloemige
Haver , met een zeer groote uitgebreide twee-
kleurige Pluim. De Halm is van twee Voeten
en hooger ; de Bladen zyn fmal en neder-
waards geftreeken ruuw ; de Pluim is Riet-
achtig en ziet eenigszïns bruin geel met Zil-
verkieur gemengd. Men kan het ligt met dat
Struisgras, 't welk Akker -Windhalm genoemd
wordt f
(5) Aira Foliis planïs Fanicula patente , &o. Sp.
Plant. 8. Gort. Bdg. 21. FL Suec. 63 , 70. Oed. Dan.
240, Gmel Sib. I. p. 95. Gouan Monsp. 41. Aira Fani-
cula' patentisfima. Aü. Stockli. 1742. p. 3a Aira Panic.
longïsf. tenui. FL Lapp. 50» Gr. Segetum Fanicula A-
rundmacea. C. B, Pin. 3. Tkeafr. 35. Scheuvhz Gram.
244. T. 2. f. 2 , 3. Gr. Agrorum latiore Arund» comofa Pa-*
uicuia. Mor. Hifi. 111. S. 8. T, 5. B 17.
V.
Aira
Ccespitofa*
Veenige
Grasplanten.
wordt , verwarren. In de Laplandfche Moe-
raslen groeit het dikwils eens Mans langte UI.
hoog, met een fmalle Pluim van een half Elle STük,
lang , die ongemeen flingert door den Wind»
(6) Rietgras met Borfleïige Bladen, byna VI.
naakte Halmen , en een wyd gemikte f/fxuof^
Pluim met bogtige Bloemfteeltjes. Bogtig,
De bogtighcid der Bloemfteeltjes in de
Pluim, die zeer aanmerkelykis , onderfcheidt,
volgens den Ridder , deeze Soort , welke
Bofchgras met een witte Pluim en Haairachtige
Bladen van Bauhinus gety teld was , en ook
afzonderlyk door Scheuchzer befchree-
ven , die het in de Bofchachtige ftreeken der
Alpifche Bergen waargenomen hadt: maar de
vermaarde Haller meende wel verzekerd
te zyn , dat de Ouderdom flegts dit Gras
een verfchülend aanzien gaf, terwyl het vol-*
fcrekt behoorde tot de volgende Soort.
( 7 ) Rietgras met Borfleïige Bladen , een VTI-
fmalle Berg^
(fi) Aiva Fol. Setaceis , Cultnis fubnudis , Pan. dïva-
ricata , Pedunculis flexuofis. Sp. Plant. 9. Ft. Snee. 64 ,
71, Dalib. Par. 26, Oed. Dan. 157. Aira Pan. rara Ca-
lycibus albis. Ft* Lapp. 48. Gr. Alpinum nemorofum
Paniculatum &c. Scheuchz, Gram. 218. T. 6. f. 1. Gr.
Nemorofum Panic. albis Capülaceo folio. C. B. Fin. 7,
Prodr. 14. Mor. S. 8. T. 7. f. 9.
(7) Aira Fol. Setaceis , Panieula aiiguftdtS &c. Sp<
p PlcrnU
lh Bezu XIIL Stuk,
234
Driemannigè
VI- fmalle Pluim en Bloempjes die aan den voet
Afdeel. Haairig zyn , met een lang gedraaid Baardje.
Hoofd-
5XUK' In Lapland vondt L i n n m u s deeze met een
meer famengetrokkene Pluim , de Kelken ,
inzonderheid aan den voet , bruinrood en de
Bloempjes fmaüer , dan in de voorgaande ,
waar ondsr zy zeer gemeen was. De Heer
Gerard merkt aan , dat de Haairigheid der
Bloempjes , van onderen , een weezentlyk on-
derfcheid maake. Hoe 't zy, deeze Soort 5
wier Halmen een of twee Voeten en ook wel
een Elle lang zyn, komt niet alleen op Berg-
en Bofchachtige plaatfen door geheel Europa,
maar ook by ons te Muiderberg en in de Haar-
lemmer - Hout voor ; beminnende , zo 't fchynt,
drooge en niet zeer vrugtbaare Gronden.
VIII* (^) Rietgras met Ehvormige Bladen , een dig-
Aira. te 'piu{m de Bloempjes aan den voet Haai*
Alpma. 7 „ 7.
$jpifch. rigï met een kort Baardje.
Dee-
P/ant. Gort. Belg. «. Fl. 72. Aira Pan. rara
Calycibus fuscis. FL Lapp. 49. Avena diantha, Ped.
flexuofis &c Hall. Helv. N. 1486. Gr. AvenaceumPa-
niculatum Alpinum &c. Scheuchz. Gram. 216. T. 4 f.
16. Gramen Avenaceum Capillaceum minoribus Glumis.
C. B. Pin, 10. Gouan Mousp. 41. Ger. Prov. 86.
(8) Aira Fol. Subulatis , Panic. denfa, Flosculis bafi
Pilofis, Ariftatis, Arifta brevu Sp* Plant, 11. FL Suec.
69, 73. Reis. Qedan. L p. 39* N# 2, Jacq. Vind. 15.
Gramea
Grasplanten 23^
Deeze, die in Lapland gemeen is op de
Bergen, en in de Berg- Bosfchen van Duitfch- HL
land ook voorkomt, heeft de Bladen niet alleen ^k!^*
zeer fmal, gelyk de voorgaande en volgende,
maar Elsvormig. Scheüchzer noemt het
een Haverachtig Gras , met kleinere Zilver-
kleurige naauwlyks gebaarde Kafjes en langer
Bladen. Het was hem , door Breyn, van
Dantzig gezonden.
(9) Rietgras met Borftelige Bladen , het boven- 1X0
fle 5 dat Scheedig is , de Pluim van onderen ^^g^^
omwindende. Grysach-
In Schonen , en op Zandige Akkers der
Zuidelyke deelen van Europa, groeit dit Gras ,
dat ook by ons overvloedig voorkomt langs
het Voetpad, in de Haarlemmer Hout, naar
Heemftede , op donkere plaatfen , volgens
Commelyn, enin de Duinen by Santvoort.
Het groeit laag met dunne Borftelige Blaadjes,
die, als men naar beneden ftrykt, rauw zyn
Op '£
Gramen Averu Capillaceum , minoribus Glumis &c.
Scheuchz. Gram* 222»
(q) Aira Fol. Setaceis , fummo Paniculam inferne
obvolvente. Sp* Plant» 12. R. tugdh, 60. Gort. Belg. 21.
FL Sttec% 73, 744 Gouan Monsp. 41. Aira Fol. Set. &c*
H. Cliff. 195. Ger. Pr ou. 87. Avena diantha &c. Hall#
Melv. N. 1483. Gramen Fol. Jtinceis oblongis , Rad,
alba. C. B. Pm. Mor. Bijt* III. p. 200. S. 8. T. 3. f.
10» Scheuchz. Gram 242, 243. Gr. FoK Junceis Rael.
Jubata & Gr. Sparteum variegatum. C. B, Pm. 5,
li. deej* xiil s*m
4
£36 DrïeMannige
VI. op 't gevoel. Het heeft den Wortel beftaande
Aideel. ujt een tros van witte Vezelen. Deszelfs
"Hooid- Baardjes hebben in 't midden Tandjes , en
5ÏVK* zyn van onderen dikker , bruin 5 van boven
dunner, en geknodst 3 witachtig. Zy maaken,
derhalve, een fraay Voorwerp uit, ter be-
fchouwinge met het Mikroskoop.
X (10) Rietgras met Borftelïge Bladen; de
pr^fiox Scheeden hoekig; de B hemen Pluimswys9
Vwegty geaaird0 de Blommetjes van onderen ge-
baard.
Op overftroomde Zandvelden in de Zuide-
lyke deelen van Europa, fielt Linn^eüs de
Groeiplaats van dit Gras, 'c welk de vermaar-
de R ay ook in Engeland heeft gevonden. Het
valt naauwlyks een Handbreed hoog en blyft
doorgaans laager : de Pluim is taamelyk dik,
doch los en grysachtig. De voorgaande Soort
komt het zeer naby.
XI# (ii) Rietgras met Borflelige Bladen; een wyd
CarijophjU r™,
laa. 6
^njelierig.
(ioj Aira Fol* Setaceis ; Vaginis angulatis , Flor. Pa-
niculato - Spicatis , Flosculis bafi Ariftatis. Sp. Plant* 13.
ƒƒ. Scan. 226. FL Succ. II. N. 75. Oed. Dan. T. 383.
G ramen minimum Spiea brevi habitiore , nonrum.
Scheuchz. Gram. 219. Gr. parvum precox , Paniculi
laxa canescente. Raj. Angh III. p. 407. T. 22. f. 2 Pluk,
Alm. 177. T- 33 f. 9, Exile G ramen durius. Lob. Jc. 7?
(11J dit» Fol* Setaceis , Panic. divaricata, Flor» Arift.
bis*»
Grasplanten,
gemikte Pluim en geaairde afftandige Bhe* Vï.
Afdeel^
men. \%
« Hoofdi
Anjelierig noemt de Ridder dit fraaije Gras,STUI^
om dat de Bloempjes naar kleine Anjeliertjes
zweemen. Het wordt van fommigen Zilver-* . * t
Haah gr as geheten* Het valt fomtyds een Voet,
fomtyds geen Handbreed hoog in verfcheide
deelen van Europa.
Mi l i c a» Havergras.
Dit Geflagt ƒ waar van veele Soorten den
naam van Haverachtig by de Autheuren voe-
ren , heeft tusfchen de Blommetjes , welken
het twee voortbrengt in ieder Kelk 3 een on-
volmaakt knodsachtig puntje, dat eenigermaa-
te naar een Paarltje gelykt(*). Hierom geeven
fommigen den naam van Paarlgras aan dit
Geflagt; die echter wat ver gezogt is en niet
tot alle Soorten behoort. Het bevat de zes vol-
gende
co
diftantitms. Spé Plant* 14* Stillinöfl. Misc. T. 5. Oed*
Dan. T. 382. Leers Berbom. N. 62. T. 5. f. 7. Aira
Fol. Subulatis &c. R. Lugdb. 60. Avena diantha &c.
Hall. Helv. N. 1482. Gramen Phalaroides , fparfa Pa-
nicula\ &c. Barr. Ic. 44. f, 1. Gr, Pan. Loc* purp.Ar-
genteis. Mor. S. 8- T. 5* f. 11. Gr, Pan. minimum
molle. Scheuchz. Gram. 215. T, 4 f. 15. Caryoph. gla<*
ber Arvenfis minimus. C. B. Frodr. 105.
C) Zie Fig. 35, op Plaat IXXXVll , hier voor,
II. D EELt XIIL Stuk,
D R I E M A N N I e E
(l) Haver gras mee het buitenfte Blaadje vafi
Afdeel. ^ laagste Bloempje op de kant gehaaird*
Hoofd*
stok. op onvrugtbaare Steenige Heuvels , in ons
Meiica VVereldsdeel , is de Groeiplaats van dit Gras ,
fjSS^ 9t welk Clusiüs Berg -Gras genoemd heeft
haairïg, met Haver -Zaad. Baühinüs geeft 'er den
naam van Wollig Berg- Haver gras aan , en Ta-
bernemont noemt het enkel Haver gras. H al-
ler heeft het onder de Soorten van Riet be-
trokken , en merkt aan , dat de Halmen een
half El!e lang zyn , de Bladen glad en fmal.
Het heeft een uitgebreide zeer yle Pluim, wier
Takjes ieder beladen zyn met verfcheide Bloem-
pjes. De twee Kelkblaadjes zyn gefpitst» veel
grooter dan , de Blommetjes, waar van twee ,
het eene volmaakt , het andere onvolmaakt ,
daar in voorkomen, zynde hetlaatfte gefteeld.
Van het volmaakte is het buitenfte Kafje hol
en fpits , met lange Haairtjes als Zyde op de
kant; het binnenfte kleiner, vlakker en glad.
Doktor S c o p o l i zegt , dat het grootfle Blom-
metje Wollig is en ongefteeld, het tweede
ge-
(i) Mdka Flosculi inferioris Petaio exterïoreciliato. $0*
Nat, XIL Gen, 82, Veg. XIII. p, 97. FL Suec. 56 , 77, ït.
GothL 297, Gmel, Sibn L p. 99. T, 19, f. 1, Gouan Monsp%
43. Mei, Flor, horizontaliter patentibus. R, Lugdb* 57.
Arundo Locuftis bifloris Spicatis &c Hall, Relv. N.
3517, G ramen Avenaceum Mont. Lanuginofum. C, B.
Pin. 10. Prodr* 20, Gram. Mont, Avense femine. Clus«
Pann. 717, 718» Hifi* p> 2iQ#
I
Grasplanten. '239
gefteeld en gted , het derde geknot, onvol- VL
maakt , verftrekkende voor Honigbakje. vn. u
HooID#
(2) Havergras wet opgebaarde- Bloemblaadjes STÜ**
en een eenvoudige knikkende Pluim. Mehca
fiutans.
Door geheel Europa , als ook in de Noor- kend.
delyke deelen van Afie, groeit op Bergen en
Rotfen die aartige Gras , zo wel in de Scha-
duw als in open Lugt , bloeijende van Mey
tot in Oktober. Het is in de Bosfchen van
Switzerland zo gemeen als in de Laplandfche
en in Siberië. Het wordt van alle Soorten van
Vee gaarn gegeten. Berg- Havergras heeft men
het «genoemd gehad, zo wel als 't voorgaan-
de, waar van het nogthans in gedaante zeer
verfchilt: des ook H aller het tot de Poa
betrokken heeft. De Halm , een Voet lang ,
draagt een geaairde Pluim over ééne zyde 9
die uit lange Steeltjes beftaat, met weinige,
doch fierlyke Bloempjes. De Kelkblaadjes ,
naamelyk zyn rood, en bevatten groenachtige
Blom-
(2) Melica Petalïs imberbibus , Panicula nutante firn*
plici. Sp. Plant* 2. Schreb. Gram, 62. ï. 6. f. 2. Reig.
Ged. I. p, 41, Gouan Monsp, 42. Ger. Prov. gS. Mei,
Petalis imberbibus, FL Suec. 57 , 76» Dalib. Par. 32.
Mei. Flor. fub Culmo pendulis. FL Lapp. 36. R. Lugdb.
57- M. Flosc. glabrjs. Gmel. Sib. L p. 97. Poa Pan. laxa
&c. Hall. Helv, N. 1472. Gram. Mout. Avenaceum
Locuftis rubris. Item, Spicatum. Tim. Locuftis rariori-
bus. C. B. Pin. 10. Gr. Mont. fjpkatum. Clus, Pcmn. 716 ,
ïn>
1L Deel» XIIL Stuk*
246
Drieman- btiüe
\pdeel blommetjes > waar van het eene volmaake i
lil. " het andere onvolmaakt. Somtycls zyn 'er vie?
stuk!*0" in de Xelk 8evonden y waar van twee of één
onvolmaakt.
lil.
Metica
Klein.
(3) Havergras met een Tak/dge Halm , Bor-
flellge Bladen en ongebaarde Bhemblaad*
jes.
Deeze nieuwe Soort heeft de Heer S co-
poli in Italië gevonden. De Halmen zyn
Draadachtig dun , een half Voet lang , zeer
Takkig en bedekt met Scheedjes der Bladen 5
die zeer fmal en ingerold zyn. Het heefc een-
voudige fmalle end -Trosjes van weinige Bloe-
men * wier korte Kelk twee volkomene en één
gedeeld geknot Blommetje, in 'c midden, ge*
lyk in de Kenmerken , bevat.
IV.
Ccemfea,
BUutuw.j
(4) Havergras met een famengetrokken Pluim
en Rolronde Bloemen.
Cp
C3) Metica CuJmo Ramofo , Fol. Setaceis , Petalis im-
berbibus. Sp. Plant. 5. Mant* 32.
(4) Metica Panicula coarftata , Fioribus cylindricis. Oed.
X>an. 239. Reyg. Gedan. I. p. 40. N. 6. Aira coerulea.
Gort. Belg. 20. Sp. Plani. ÏL p, 95. Agroftis Racemis
folitariis. Scop. Cam. I. p. 186. Arimdo Locufïis biflo-
ris conicis, Petiolis fubvillofis. Hall. Helv. N. 1518. Poa
Spiculis Subulatis. Ft. Lapp. 29. R. Lugdb. 61. Gramen
ürundinaceum enode minus , Sylvaticum. C. B. Pin. 7.
Theatrm
Grasplanten.
242
Op laage vogtige Velden van ons Werelds- vr.
tJeel, byzonderlyk in Veengronden of ook A™iEt
in Bosfchen der Gebergten , komt dit Gras Hoofd-
voor 9 dat Rietgras zonder knoopen^ van Bau-
hinds, getyteld wordt. De Duitfchers noe-
men het Berg- Riet , of ook Schmelen en Bie~
zen -Riet, wegens de geftalte. De bynaam
zal van de Kleur ontleend zyn ; hoewel de
Aairen meer uit den paarfchen of violetten
zien , dan geheel uit den blaauwen. Linn/eus
Shadt het voorheen tot de Aira t'huis gebragt,
of ook tot de Poa : S co poli maakt 'er een
Agroflis vans Hall er betrekt het tot de
Rietfoorten. Het groeit veel in de vogtige
Velden aan den Ysfel in 't Graaffchap Zutphen;
als ook aan de Wegen , zo op de Kley als in
de Wouden van Vriesland en elders in onze
Gewesten.
De Halm is ftévig , van drie Voeten en
daarboven; met harde Rietachtige doch fmal-
le Bladen , en een dunne Pluim , van onge-
vaar een Voet langte. Dikwils komt, in de
Bloemkelk , maar één Blommetje voor, zo de
Heer Haller aanmerkt , die wegens 't Pluis 1
dit Gras tot het Riet betrekt. Zo 'er twee
zyn,
Theair* 97. Scheuchz. Gram, 209. j3, G ramen panicu-
latum Autumnale &c. Idem. 207. Gram. Arundmaceum
enode majus momanum. C. B. Theztr. 96. Gr< enoda
majus Sylvaticnm. Scheuchz. Gr. 207. T. 4-f. 11^ 12.
Q
ÏL Deel. XIII. Stuk.
24^ D r I E M A N N I G E
VI. zyn , dan is gemeenlyk in 't midden een ge*
A ïiL*" knopt Steeltje. In een vrugtbaare Grond heeft
HootD- h t 00j£ wei vier Blommetjes in ééne Kelk.
STUK,
V* (5) Havergras met het onderfte Kelkklepje zeer
TMeUona ër00t en £e^eurd > het buitenjïe Bloem*
eea. blaadje eenigermaate kanthaairig.
Vlinder-
In Brafil is deeze Soort door den Heer A R-
duinüs gevonden , die de geftalte van de
volgende heeft , maar een Roedige Pluim , en
Bloemen, van eene Vlinderachtige figuur, 't
welk de reden is van den bynaam. Twee Blom-
metjes met een langwerpig Stompje als het
beginzel van eenderde, komen in de Kelken
voor.
VI.
Uisji
Zee
hoog.
(6) Havergras met ongehaarde Bloemblaadjes ell
/lltïsfima. em zeer Takkige Pluim.
Zeer
Deeze Soort groeit in Siberië en in Noord-
Amerika. De hoogte van het Siberifche vind
ik niet gemeld ; het Virginifche wordt gezegd
een
(5) Melica Cal. Valvula inferiore maxim& colorata $
Petaio exteiiore fubciliato. Sp. Plant. 4, Mant. 31. Me*
lica Brafiliana. Ard. Sp. 2. p. 17. T. 6* f. 1 , 2. Gra-
men Spica Brizae fmgulari , Loc. major, villofis purpu*
rascentibus. Sloan. Hift. I. p. 206. T. 64. f. 1.
(6) Melica Petalis imberbibus , Panicula RamofisfimaV
Sp. Plant 3. //. Ups. 20. Mei. Flosc. glabris, fummo
Urceolari. Gmel. Sib. I. p. 98 T. 20. Gr. Avenaceum J
Locuftis rarioribus muticis , Virginianum majus* Mor ƒ
Hift. III. p, 216, S. 8.T.7. f. 51.
Grasplanten.
S43
een Halm te hebben van twee of drie Voeten ; yj&
9t welk geen zo ongemeene hoogte is. De
Pluim fchynt in dit laatfte ook veel ïakkiger Hooh*.
te zyn en yler dan in het eerfte; alwaar hetSTÜK*
bovenfte Bloempje Kruikachtig is en onvol-
maakt, zo de Heer Gmelin aanmerkte. Het
is een overblyvend Gras , gelyk byna alle de
andere Soorten.
P o A. Beemdgras;
Dit Geflagt onderfcheidt zig door een veel-
bloemïgen Kelk en Eyronde Aairtjes, met
fpitsachtige Klepjes , die aan de kanten rappig
zyn (*). Ik noem het Beemdgras, om dat ver*
fcheide Soorten btkend zyn, onder dien naam*
I Men zou het ook, met fommigen , Pluimgras
i kunnen heeten : maar die benaaming is te on*
; bepaald. De Griekfche naam , Poa9 betekent
! eigendyk Kruid; gelyk men 't Gras in 't alge-
I meen, in 't Franlch, pok wel YHerbe noemt.
Het bevat meer dan twintig Soorten, als volgt,
I *
(i) Beemdgras met een verjpreide Pluim 9 en \:
zesbloemige Liniaak Aartjes* éqmtm
aan waterig
CO Zie Fig. 41. PI. LXXXVIÏ.
CO Poa Panicttla diffufa, Spiculis fexfloris Lïnearï^
fcus. Syft. Nat. XII. Gen, 83. Veg. XIIL $. 97. G ort,
Belg. 22. Fl. Suec. 73 , 78. Gmel. Sib. I. p. 105, Poa
Panicula contrafta &c. H. Cliff. 494. R. Lfigdb% 6u
Poa alttefima &c. Hall. Heh\ N. 1454. Gramen pa*
Q 2
IL Deel. XIII» S«SS*
«44
Driemannigè
vi. Aan de Oevers van Rivieren, Graften, Vy*
A inEL' vers en andere Wateren , komt dit Gras door
Hooïd- geheel Europa voor. By ons groeit het aan
de kanten van Vaarten en Slooten , en van
natte Landen, op zeer veele plaatfen. In Si-
berië, zegt G me l in, is het overal gemeen.
Hy hadt het aldaar bynasden geheelen bodem
van een Rivier zien bedekken met zyne krui-
pende Wortels , die Bladen uitgaven, welke,
als men regt nederwaards in 't Water keek ,
naar Wier geleeken. De Sweeden noemen
het Jattegroe , de Westgothen Kas/erna , die
van Schonen Flaeje-Gras: de Duitfchers Wa-
ter-Rietgras of Groot Watergras,
Het groeit, naamelyk, zeer hoog, zodanig
dat de Halmen dikwils eens Mans langte over-
treffen ; zynde rond, gladjen geftreept, hol
zonder Knoopen , uitloopende in een Pluim
van een of anderhalf Voet langte. Men mag
het derhalve wel een van dehoogfte en groot-
fte Gras -Soorten noemen. In 't Water heeft
het, volwaslèn zynde, Bladen van een Vinger
of een Duim breed en zeer lang. Doch het
komt ook wel kleiner voor. De Aairtjes , zo
wel als de Kelken, zyn van vyf tot tien - Bloe-
mig.
luftre paniculatum altisfimum. C. B# Piu% 2. Theatr. 38
Scheuchz. Gram. 191, Gram. Afluat» panicul, latifo
lium. C. B. Pin. 3. Gr, majujs Aqnaticum. J, B. Hift.
II. p. 481.
Grasplanten'.
245
mig. Ie Sweeden wordt het aangefokt en geeft vl
goed Hooy, volgens Linnjeus (*). . Auï*U
Hoofd»
(2) Beemdgras met eene verjpreide zeer Tak STÜK-
kige Pluim en zesbkemige Hartvormige p0a
Aairtjes.
Dit Berg -Gras der Alpen > dat naauwlyks
een Voet hoog groeit , is aanzienlyk wegens
zyne bonte Pluim , bruin roodachtig en Zil-
verkleur. De Aairtjes bevatten van vier tot
zeven en agt Bloempjes , en komen ook fom-
tyds geel en groenachtig voor, zo dat dit Sie-
raad der Bergen byna met allerley Kleuren
fpeelt. Bovendien heeft het deeze byzonder-
heid, dat de Bloempjes , in plaats van Vrugt>
maakende deelen, met kleine Blaadjes fchynen
gevuld te zyn, 't welk fommigen voor mis-
draagende Bloemen houden , doch anderen
merken aan, dat het Scheutjes zyn; weshalve
zy dit Gras Jongdraagend noemen. Zodanig
komen de Grasplanten dikwils op de Alpi-
fche Bergen voor ; iraar onze Ridder zegt,
dat het die eigenfchap behoudt in de Tuinen.
(3)
00 Dit zegt Haller en haalt aan FL Suec. p. 73.
Hy zal N. 73 gemeend hebben. Ondertusfchen vind
ik niets daar van in dat Werk , en , in Att. Stockh*
3741 , fchynt onze Ridder dat ook niet te bedoelen. In-
dien het niet in 't Water groeide (zegt hy) zou het
vrel de moeite waardig .zyn te zaai jen. p. 215. In de
Westgothifche Reize raadt hy het voort te teelen aan.
O) P°a Panicula diffufa. Ramofisfima, Spiculis fex-
Q 3 flo-
IX. Deel. XIL Stuk*
DllIEMANNIG-ffi
(3) Beemdgras met een verfpreide Pluim m
driebloemige Aairtjes van onderen ruigach*
tig : de Halm opftaande , rond*
(4) Beemdgras met een verfpreide Pluim en
vierbloemige Aairtjes , die ruigachtig zyn$
de Halm opftaande > rond.
(5) Beemdgras met een verfpreide Pluim en
yyfbloemige gladde Aartjes 0 de Halm op-
* Jïaande) rond.
(6)
floris Cordatis. Sp. Plant. 3. Ft. Suec. 79. Dalïb. Pan
a8. Poa latifolia, Culmo debili &c. Hall. Helv. N«
1456. G ramen Alp. paniculatum majus. Scheuchz. Gr.
186. Hall. App* Te 3 Poa Alpina viyipara. Gr,.
Alp, latif. Pan. laxa Foliacesi &c> Scheuchz. Gram.
a'12* T. 4. t 14. y> Gramen Prat. panieul. minus ru-
ferum. Scheuchz. Gramê 190. Gr. Panieul, elegans &c«
X. 3.
(3) Poa Pan< ditfufè , Spiculis trifloris &o Sp, Plant. ^
Gort. Belg. 22. Fl, Suec.fó, 80, Palib. Par.2% Gmel.
Sib. I. p< 103. N. 35, Scop. Carn. L p. 193. N. 2. Gramen
pratenfe Paniculatum medium. C. B. P/i*. 2. Scheuchz.
Gram. i8o«
(4) Po/3 Pan. diffufë , Spiculis quadrifloris pubescen-
tibus &c. Sp. Plant. 5. Gort. Belg. 22. Z% Suec. 76 , 8r..
&c GTamen Pratenfe Paniculatum majus anguftiore
folio. C B. Pin. 2* Prorfr. 5. Scheuchz* Gram. 178,
(5) Poa Pan, difïu.fa' , Spie, quinquefloris glabris &c*
fp4 Plant. 6. Gort. Belg. 22. Fl. Suec. 76 , 82. Poa Pan,
dlftula, Locuftis trifloris glabris. Hall. Helv. N. 1465.
Gramen Pratenfe Pan. majus latiore folio* C« B. Pin^
3* Scheuchz» Gram% 177. X» 3; f-
VI.
111.
Hoorn-
stuk.
III-
vialis*
Alge-
meen.
IV* .
Angujli-
foiia.
Smalbla-
dig.
V.
Pratenfis.
Groot;
Grasplanten.
«47
{6) Beemdgras met eene regthoekig verfpreide yj#
Pluim i ftompe Aairtjes en een fcheef fa- Afdeel.
tnengedrukte Halm. Hoohj-
ö STUK.
Deeze vier maaken het voornaamfte Gras PJal'A:u
der vette Weiden, door geheel Europa uit, en
dewyl die oudtyds Beemden genoemd werden,
zo voeren zy in 't byzonder den naam van
Beemdgras. Haare opgenoemde Kenmerken
maaken evenwel geen volftrekte onderfchei-
ding. Nog minder kan menze door de benaa-
mingen van Groot , Middelbaar of Klein, vol-
komen afzonderen ; dewyl dit veel afhangt
van de Groeiplaats. De laatfte is een jaar-
lyks Gewas, dat men meest opStraaten, tus*
fchen de Steenen en op Muuren aantreft; de
drie anderen blyven over, en van deeze is de*
derde allergemeenst in de Velden, waar van
het ook den bynaam Praienfls voert.
Doftor Scopoli voegt, van deeze vier %
de eerfte met de tweede famen, en H aller
acht de derde van de vierde niet te verfchillen
dan door de geftalte. Ondertusfchen is nog
het volgende doorLiNNiEUs, tot onderfchei-
ding der Soorten , opgegeven. Het algemeem
Beemd-
(6) Poa Pan. diffufa angulis reftis &c. Sp. Plant.
Gort. Belg. 23. Ft. Suee, 25 » 83. Poa Culmo infrafto
&c. Hall, He/u. N, 1466. Gramen Prat. Paniculatum
majus. C. B* Fin. 2. Theatr. 31. Gr* Prat. Pan, minus
vulgatisfimum* Raj. Hifl. 1285.
Q f
H. Desu XIII. Stok.
24$ D R I E M A N N I G B
VI. Beemdgras heeft eenige Wolligheid aan den
\\v U voet van 't buitenfte Bloemblaadje. Het Stnal-
Hooïd- wadfee heeft een meer uitgebreide Pluim, het
groeit Takkiger, en komt meer voor, aan de
kanten der Velden en by de Wegen. Het
groote valt grooter dan het algemeene; heeft
ruuwer Bladen en kleiner Aairtjes dan het
fmalbladige. Het kleine verfchilt van alle de
voorgaande, zo door zyne kleinheid , als door-
dien het zagter is en teerder , en doordien des-
zelfs Halmen als geknakt zyn , leggende ge-
deeltelyk op den Grond. Hier by de opgege-
vene Kenmerken: voegende , zal men deeze
vier, zo gemeene , Gras- Soorten bekwaam-
lyk kunnen ichiften. De Halmen van het
Groote en van het Smalbladige zyn dikwils
drie Voeten lang , die van het Kleine naauw-
lyks een Span en doorgaans veel minder. Dit
valt fomtyds geheel of ten deele roodachtig ;
terwyl de Meelknopjes van het Groote blaauw-
achtig en die van de tmee anderen geelachtig
zyn. Het Algemeene , dat men middelbaar
noemt, komt tusfchen beiden * zynde dikwils
een Voet of anderhalf hoog van Halm.
VIL (7) Beemdgras met een verfpreide Pluim en
va™ langwerpig Eyronde Glanzige Aairtjes.
Geel.
De
(7) Poet Panicula diffufa , Spicnlis ovato -oblongis nï-
tldis. Sp. Plant. 8. Gron. Virg. 13. Gr amen Prat»
majus Virginianum. Pex. Mus. 239.
Grasplanten;
249
De Heer Clayton befchryft dit Virgini- A VL
, . , Afdeel
'fche Te/dgras 9 als zeer hoog groeijende, met m.
weinige Bladen en een groote lange Aair of s£^°rD*
Pluim , uit trillende Aairtjes famengegroeid , die
door de zeer zigtbaare Meelknopjes zig geel
vertoonen.
(ft) Beemdgras met een uitgebreide gejlrekte VIII.
Pluim , wiet voornaamfte Takmaakingen i0/a,
Haairig zyn. Haaing.
Italië is de Groeiplaats van dit Gras , en'
wel omftreeks Bcnonie , zo Scheuchzer
aantekent. Het valt ruim een Voet hoog, en
heeft de Pluim zeer fraay , ftraalende met
paarsachtige Bloem-Aairtjes > die kleiner dan
gewoonlyk zyn.
(0) Beemdgras met een verspreide Pluim : de IX.
Aairtjes byna anebtoemig ^een weinig ruigt Moeras-
de Bladen van onderen ruuw.
sstn gttttfr^
CH) Poa Panicula patente flrifra , Ramificatlonibus
primariis Filofis. Sp. Plant. 9. Grameri Pan. elegantis-
fimis majus, Locuftis purpureo - fpadiceis minoribus.
Scheuchz. Gram. 193.
(9J Poa Pan. diffufa , Spiculis fubtrifloris pubescentï-
bus , Fol* fubtus fcabris. Sp. Plant. 2. Gmel. Flor.
Tab. p. 22. Poa Panicutè ftriaa &c. Hall. Belt/. N.
1467. Scheuchz. Gram. 184. Gr. Paluflre Panicula ff?e-
ciofa. C. B. Pin. Prodr. 7.
Q5
II. Dbel, XIIJ. Stuk.
250 Driemannice
Vh Op vogtige plaatfen, in Switzerland, Italië,
Am!fc* Duitschland, valt deeze Soort, die de Halm
Hooid- drie Voeten hoog heeft en ruuwe Bladen, met
een zeer fraaije Pluim. Dat van Bauhinus
zoude, volgens Haller, hier van ver-
fchillen.
X- (10) Beemdgras met een uitgebreide Pluim én
Toa oma- apttien-Bloemige Liniaak Adirties*
Huis. •
Behaag-
ïyk' Dit Indifche Gras komt het volgende, met
Pa*rfche Bloemen , naby , met drie - ribbige
Kafjes, waar van de onderfte allengs afvallen,
zo men aangetekend vindt. In de befchry ving
der Ceylonfche Planten wordt van hetzelve ge-
zegd , dat het ten hoogfte agt Bloempjes in
zyneEyrond-Liniaale Aairtjes heeft. Het getal
deezer Bloempjes is thans tot agttien vermeer-
derd; 't welk geen Drukfeil fchynt te kunnen
zyn. Ook vind ik 'er nagenoeg zo veel in
Exemplaaren, welken ik van dit Gras van Java
heb bekomen, waar van een Pluim alhier, met
haare Halm en Grasachtige fpitfe Bladen, ia
Fig. 2, op PI. XCI, is vertoond,
'XL (n) Beemdgras met een uitgebreide Pluim ,
éls. s tog*
MinneJyk. ^ -
fro) Poa Panicula patente, Spiculis oftodecimfloris
ïinearibus. Sp. Plant. 10. FU ZeijL 46. Burm, Fl
Ind. p. 27. Gr* Amoris alterum. PLURt Alm. 176. T, 92.
f. 2.
(11J Poa Panicula patente , Pedjcellis flexuofis &c.
Sn
Grasplanten 251
hogtige Steeltjes, Zaagt andi ge tienbloemige
Aairtjes en drieribbige Kafjes* HoIïd-
STUK»
. In Italië op Muuren ; als ook in Switzcrland
en Siberië op hooge drooge plaatfen ; by Mont-
pellier in de Zaailanden overal; komt dit Gras
voor, dat men Klein Trilgras noemt. Het mag
inderdaad den naam van klein wel voeren , zo
de Heer H aller aanmerkt; als naauwlyks
twee Duimen hoog zynde daar hy het vondt ;
hoewel het omftreeks Bafel, aan de Wegen em
op Zandige plaatfen 3 hooger waargenomen was,
Scheuchzer zegt , dat de Halmen een
Handbreed, een Span, en hooger voorkomen.
Het heeft een zeer Takkige Pluim , met tede-
re bogtige Steeltjes, De onderfte Aairtjes ;
zegt hy, zyn vyf-, de volgende zeven-, de
bovenfte negenbloemig. Zy hebben eene drie-
hoekige figuur, en zyn paarschachtig , wan-
neer het hooger groeit. De buitenfte Kafjes
zyn gekield, Glasachtig dun, wederzyds met
een groen zyd-Ribbetje , volgens Linn^sus;
waar door het gemakkelyk te onderfcheiden
zou zyn 3 zo zyn Ed. aanmerkt, zynde ook de
Bloempjes fpits Eyrond, van zes- tot negen-
bloe-
Sp. Flani* ix. Mant, 325. Hall* Helu. N. 1450. Gr.;
Paniculis elegantisfimis minimum. Scheuchz. Gram. 192.
T. 4. f. 2. Gr. Phalaroides , fparfa Brizre Panicula mi-
nus, Barr. 1c. T. 44. f. 2. Gr. tremulum minus Lck
cufta deltoide. Mor. ffijft III. S. 8. tf t 6. f. 4~.
IJ. Deeu XJIL Stuk.
4$9 DU IEMANNIGE
Vt- bloemig, zonder rappige rand ; en de Pluim
AIiLL% gegolfd: maar zyn Ed. voegt 'er by, dat het
Hooi<D- aj te nat>y komt aan de voorgaande Soort en
aan de laatfte van het Triïgras, in 't volgende
Geflagt : zo dat deeze drie misfchien alleen
door de Groeiplaats zouden kunnen ver-,
fchillen*
XII. C12) Beemdgras met een losfe, zeer uitgebreide
PoaCa* Vezelige Pluim, Haairige Bladen en zeef
Vezelig" Takkige Halmen. 1
InVirginie enKanada groeit, volgens Kalm ,
dit Vezelige Gras , dat een zeer Haairige, ge.
ftrekte, uitgebreide en Takkige Pluim heeft y
waar van de Takjes en Steeltjes niet zyde*
waards maar opwaards groeijen, zynde ftyf en
paarsch van Kleur: de Aairtjes langwerpig on-
'gebaard en bruin, uit vyf of zes Spitfe Bloem-
pjes beftaande > zyn uitermaate klein. De
Aair is wel een Voet of anderhalf lang , vol-
gens Clayton. De Bladen zyn aan den
voet bezet met Vezelige Haairtjes..
XIII. (x3) Eeemdgras met geheel enkelde Pluimtal-
Malaba- 7,
tica. Km
Mala-
baars. (12) Poa Panicula patentïsfima Capillavi> Fol. Pilofis>
Cuïmo Ramofisfimo, Sp. Plazit. 12. Poa Culmo fub-
compresfo, Pan. tenuisfima &c. Kalm. //♦ ITI. p. 291*
Poa Pan. laxa erefta ftrifta &c. Gron. Virg. 136. Ge
Panic. Virginïanum , Locuftis minimis. Mor. Bijl. III.
p. 202. S. 8. T. 6. f. 33.
O 3) Poa Panic. Ramis fimplieisfïmis , Florïinis fes-
Grasplanten.
ken , onge/leelde Bloemen , afflandige Zaa* VI.
den en een kruipende Halm. ^ III?1"
Hooid-
(14) Beemdgras mei geheel enkelde Pluimtak- STÜK*
hn9 ongefteelde Bloemen > op elkander leg- f
gende Zaaden en een opgeregte Halm. . t
Deeze beiden, op de aangeweezene plaat-
fcn in Ooftindie groeijende , zyn door den
Heer Burmannus in Plaat gebragt. Zy
verfchillen ongemeen van de andere Soorten ,
de eerfte door haare Lancetvormige Bladen;
de andere door de Kranswyze grocijing van de
Takjes of Steeltjes der Halm , veel naar die
van het Panikgras gelykende. Hier zyn de
Bloempjes kleiner en maar van vier, geen ze»
ven Blommetjes. Osbeck heeft deeze ia
China gevonden.
(15) Beemdgras met een langwerpige Haairige xv>
byna gekranfte Pluim , en zeer kleine knik- Temtta
kende zesbloemige Aairtjes* Teder.
In
filibus, Seminibus distantibus , Culmo repenfce.
FlanU 13. Burm. FL Ind. T. u. i. z. Gr. Miliaceum
lylv. maximum Semine albo. Sloan. §'am. 114. T. 7.
(14) Foa Pan. Ram. fimpl. Flor. fesfil. Semin. imbri-
catis, Culmo eretto. Sp. Plant. 14. Burm. FL Ind. T.
11. f. 3.
Ppa Panic oblonga, CapiUari fubvertïciHatjï,
Flor. fexfloris minutisfimis nutantibus. Sp. Plant. 25»
Gr. Pan. ex Oris Malab. Panicula delicatiore. Pluk.
Alm.
II. Desl. XIII, Stuk,
«54'
Driemankics-
AttL. In 0oftindie groeit ook dit Gras, dat men
lil. ' 'er Rookgras noemt volgens Rümphius, om
swsT" dat de PIuim ziS 20 y1 en dun, als een Rook»
vertoont. De Indiaanen , zeer geneigd tot
zinnebeeldige uitdrukkingen, zenden het fom-
tyds aan hunne Vrinden of Bekenden, om hun
te erinneren , dat zy hunne beloften niet ge-
houden hebben, die als in Rook verdweenen
zyn. Het groeit 'er , zegt hy , op dorre plaat-
fen, onder ander laag Gras, meeft in de heete
Zonnefchyn. Mceft heeft het , volgens hem,
de Stengetjes opftaande , doch Linn^us
zegt, dat het gladde, leggende, van onderen
Takkige Halmen heeft , met gladde Bladen ,
ruuw gerand , Haairig in de Keel : de Pluim
langwerpig , zeer uitgebreid : de Bloemen
knikkende, langwerpig, ftomp , paarschach-
tig, wederzyds met een groene Streep , aan
den rand gehaaird, wanneer men ze met een
Vergrootglas befebouwt.
Bevoorens gef hy 'er de hoogte van twee
Voeten aan en lange Bladen, dat mooglvk door
de Afbeelding in de Malabaarfe Kruidhof, die
tot het uitgebreide Panik-Gras , en tot~het
Spelde of Naaide Gras van Rümphius be-
hoort, zal veroorzaakt zyn. Zulk een Gras ,
immers, kon niet laag geheten worden ; ter-
wyl
Mn, I76. T. 300. f. 2. Gr. Pan. Locuft. tenuisf. fu-
brotundis. Burm. Zeyl. no. T. 47. f. 3. Gratnen Fumi.
Sümph. Au*. VI. T. 4> f. 3. Burm. Fh Ind.
Graspu.nte pv ^55
wyl ondettusfchen uit gedagten Autheur, zo
wel als uit myne Exemplaaren blykt, dat het
naauwlyks een Handbreed of een half Voet STUK#F
hoog groeije. Naar den Grond kan echter
daar in een aanmerkelyk verfchil zyn, gelyk
in alle Soorten van Gras plaats heeft. De Haai-
righeid , in de Oxels of by den voet der Bla-
den, is van «tföinig belang. Ook beftaan de
Aairtjes dikwils uit meer of minder dan zes
Blommetjes; ten minde, indien men derzelver
getal naar dat der Schubbetjes mag afmeeten.
(16) Beemdgras met een Lancetvormige , 'eeni- XVI.
germaate Takkige , eenzydige Pluim ; de r®
Takjes overhoeks eenzydig. Styf-
Dit Gras , dat op Muuren en drooge plaat-
fen,in Vrankryk, Engeland en Duitschland,
groeit , munt door zyne ftyf heid uit en dat het
een Pluim heeft, veel naar het Loof van Varen
gelykende. De Halm is zeer bezet met Takjes,
die overhoeks ge-aaird zyn met byna agtbloe-
mige fpitfe Aairtjes. Deeze beftaan uit fpitfe
Blommetjes , aan 't end eenigermaate rappig
met een gekielden Kelk. (17)
(16) Poa Panic. Lanceolata fubramofa fecunda &c,
Sp. Plcmu 16. Am. Acad, IV. g. 165. R. Lugdb. 62»
Ger. Prov 30. Gr. Arvenfe Filicma dumore Panicula.
Barr. 2c. 49. Gr. Loliaceum Muroram duriusculum.
Mor. Hifi. III, p. 182. S. 8* T. 2. % 9, Gramen Pani-
cula multiplici, C. B. Pin. 3. Prodrm 6. ocheuch&
Qrcwi* 271.
XL Djssl. XIII. Stü&,
DriemannïgÉ
VI. (17) Beemdgras met een gedrongene eenzy*
Aideel. jjge ^ajr m em ftfaye famengedruktt
Hoofd- Halm.
STUK.
xvii. Deeze Soort komt , zo in ons Land , als
presfa™*^ aDdere deelen van Europa, in Noord -A-
piathal- merika en in Siberië, op dergelyke plaatfen,
voor. Hierom hadt Bauhinus hetzelve
Gras der Muur en ^ met eenen kruipenden Wortel \
getyteld. Ook behoort daar toe zyn Honds-
gras der Wyngaarden. Het heeft leggende
Halmen en gladde Bladen. \ Getal der Bloem-
pjes, in ieder Aartje , dat zes of zeven is in
het Europifche, heeft men in 't Amerikaanfche
meestal drie bevonden.
XVIII. (18) Beemdgras met een gedrongene eenzydige
Amboimn* ^ y rmde Halmmm
Am-
Iwafch. Van bet voorgaande zou dit Amhonfche byna
alleen door de rondheid der Halmen, welke,
be«
C17J Poa Pan. coaifhita fecunda, Culmo obliqno
compresfo. Sp. Plant. 17. Gort. Belg. 25. Suec.
74 , 84. Dalib. Por. 28. Gmel. Sib. I. p. 103. Poa
Culmo compresfo declinato , Loc. diftichis , fexfloiis.
Hall. Hetv. N. 1455. Gramen Murorum Radice re-
pente. C. B. JU* 2. Prodr. 2. Gr. Panicul. Rad. re-
pente , Culmo compresfo. Vaill. Pav. 91. T* 18. f. 5.
Gr. Caninum Vineale. C. B. Pin. n.
08) Poa Panic. coarftata fecunda , Culmo tereti.
Mant. 557. Phoenix Amboinica Montana. Rumph. Amb.
yi. p. 19» t. 7. f. 3*
Urasplanten.
beftcndig zynde , een vast Kenmerk is, ver- A
lchillen. Het is een hoog Rietachtig Gras , n|#u
zes of zeven Voeten hoog op de Gebergten sï^FD"
groeijende; weshalve het van Rumphius
Berg-Phcenix getyteld is geworden. liefheeft
gepluimde, gekranfte , vyfbloemige Aairtjes,
met roode Meelknopjes en witte Stempels.
(19) Beemdgras met een kromme Halm en XIX.
dunne Pluim ; de Aairtjes tweebloemig , m^aUs*
ruuw9 gefpitst. Bosfchlig.
In Europa groeit 5 aan den belommerden voet
der Bergen, deeze Soort, welke flappe half
leggende Halmen heeft , volgens H aller,
en gladde fmalle Bladen , met een yle Pluim.
Somtyds komt zy voor, met een ruig Spons-
je aan ieder Knietje, rood of geelachtig zynde
van Kleur, 't welke de Heer Gouan ontdekt
heeft door een Infekt veroirzaakt te zyn , dat
hy, by 't openen, daar in veranderd vondt,
doch dood ; zo dat hy de Geflalte niet kon
waarneemen.
(20)
(19) Poa Pan. attenuatü, Spfculis fubbifloris mucro-
tiatis fcabris , Culmo incurvo. Sp. Picmt. 18. Gouan Monsp.
44, Ger. Prov. 90. FL Sutcn 11, N. 85. Poa Culmo de-
bili,Pan. nutante , Locaft. bifloris *, Flosc. fubvillofis.
Hall. Helv. N. 1469. Gramen Panic. anguftifol. Alpi-
num &c. Scheuchz, Gram. 164. T. 2. Gmel. Sib L
p. 95. Gram. Nemorofum Pan, laxa, Rad. repente«
Vaill. Par. 90,
R
II. Dkel. XIII. Stuk,
D R I E M A N N ï G fJ
VT. (20) Beemdgras met de Pluim eenzydig taa.
^II1£L' melyk uitgebreid en vierbloemige Aairtjes.
Hoofd-
stuk.
Op verfcheide plaatfen in ons Wereldsdeel
Poa BuU is deeze Soort gevonden 3 die ook voorkomt
^Boiwoi- in de Oofterfche Landen. Zy onderfcheidt
teüg. zjg cioor zekere Bolachtige uitzetting of knob-
beltjes onder aan den Stoel 3 welke eenigszins
naar Chalotten gelyken: terwyl ook de Pluim
eene byzondere gedaante heeft. De Kelk-
fchubben zyn gebaard. Men v:ndt 'er Ver-
fcheidenbeden van. De Heer Hall er te-
kent aan , dat de Halmen een Voet en daar
boven lang zyn. Boerhaave heeft dit
Gras , als eene der Planten van ons Land, op-
getekend.
XXI. Beemdgras met een ge-aairde Pluimden
G^aaird!" Elsvormige Êloemen , de Blommetjes ver
van elkander.
In Portugal is dit Gras waargenomen door
den
(20) Poa Pan. fecunda patentiuscula , SpkuHs cmadrw
floris. Sjiï Pli nt. 19. Scop. Carn. II. N. 103. Poa FoU
tralbofis , Panicula diffufa, Loc. quadrifJoris fubvillofis.
Hall. Hslv. N. 1461. Poa Culmo'rum Bafi tuberofa*
Guett» Stamp. I. p. 168. Balïb. Par. 29, Gouam
Monsp. 44. Ger. Prov. QÏ. a. Gram. Xerampelinum ,
Miliace^ prsetenui , Ramofaque 'fparfa* Panicula &c.
Lob. Illujlr. 14. Scheuchz. Gram. 185. g# Gram. Ar*
venfe Panicula crispa. C. B. Pin. 3, Barr. Ic. 703 J
Gr.
Grasplanten. 253
den Heer Vandelli. Het hadt Halmen van vr.
een Handbreed hoog , met Bladfcheeden be- A^EEL-
Jvleed en ftnalle Bladen. De Bloemen beflaan Hoojq*
STUK»
byna de geheele Halm. De Blommetjes, door
een fpits Klepje onderfcheiden , hebben geele
Meelknopjes en gepluimde witte Stempels.
(22) Beemdgras met* de Takjes der Pluim xxii»
eenigermaate verdeeld; de Bloemen met J^J^S
ryf Blommetjes i die afflandig zynen fiomp. Afftaa^
In Ooftenryk groeit, volgens den Heer Jac-
quin, dit Gras, dat naar de overige Soorten
van Beemdgras gelykt. Het heeft opgeregte
Halmen en een ruuwe Pluim. De Bloempjes zyn
zo ver van elkander af, dat men het voor een
Soort van Struisgras houden zou, indien men
niet in acht nam , dat vier of vyf derzelven
maar één gemeenen Kelk hebben.
(2 O Beemdgras met een geaairde Pluim 1 de XXIIT.
zr 77 • * • • 7 . Cristata.
Kelken eemgermaate Haamg0 byna vier- Gekuifd.
bloe-
Gr. cumPanicul&molKrubenteïJ. B. Hifi. II. p, 464. y%
(kamen Vernum Radice Ascalonica. Vaill. Par. 91.
T. 17- 8.
(21) Poa Panicul-3. Spicata, Floribus Subulatis , Flos-
cuüs remotis. Sp* Plant. 22. Mant. 32.
(22) Poa Paniculge Ramis fubdivifis , Floribus quïn-
queflóris, Flosculis diftantibus obtufis. Sp. Plant. 23»
Mcmt. 32.
(23) Poa Pan, Spicata , Gal. fubpilofis > fub^uadriflo-
11 2
II. Deel. XIII. Stuk.
200 DriïMANSicB
VI. blöémig , langer dan het Steeltje; de Bloem*
^ULU blaadjes gebaard.
Hoora*
STÜK- Op drooge Velden , in Duitschland, Enge*
land , Vrankryk , Switzerland , komt deeze
Soort voor, die, even als het Ge-aairde*
veel naar het Zwenkgras gelykt. De Heer
Hall er, ten minfte , heeftze daar t'huis
gebragt, en aangemerkt, dat de Pluim, die
naar een Aair zweemt, uit tweebloemige ge-
fpitfte, op elkander leggende Aairtjes beftaat-
Li NNiEüs hadtze bevoorens tot het Rietgras
betrokken; doch 't fchynt dat 'er naderhand
meer Blommetjes, dan twee , in waargenomen
zyn. Het munt door de ruuwheid zyner Bla-
den uit, en heeft de Halmen omtrent ander-
half Voet hoog*
XXiV. (24) Beemdgras met een Aairachtige Pluim ^
poa cili- de binnenfte Kaf klepjes kanthaairig.
Kant-
haairig, Byna overal op de Velden van 't Eiland Ja-
mai-
vis Pedunculo longioribus , Petalis Arlftatis. Sp, Plant.
si. Aira criftata. Sp. Plant. II. p. 94* R. Lugdb. 6u
Dalib. Par. 27. Gmel. Sib. I. p. 93- N. 24. Feftuca
Xocuftis bifloris , mucronatis &c. Hall. Helv* N. 1444»
Gr. Spica criftata fubhirfutum. C. B. Pin. 13, Prodr. 8.
Mor. S. 8. T. 4. f. 7. Scheüchz. Gram. 166.
(24J Poa Panicula contratta, Glumarum Valvulis in-
terior. Pilofo - ciliatis. Sp. Plant. 20. Poa Panicula glo-
iiierata &c. Am. Acad, V. j>. 392, Gram, Maderaspa-
Grasplanten.
261
maika, in de Westindiën, kwam den vermaar- VI.
_ n ^ i Afdeel.
den Sloane een Soort van Gras voor, dat m,
gepluimd was, met zeer fmalle Bladen, korte ST^°OPD*
ongebaarde Aairen en zeer kleine Bloempjes.
Dit zelfde fchynt ook in Ooftindie te vallen;
want het komt overeen met dat van Madrasf ,
by Pluken et, 't welk een Aair heeft, die
uit afgezonderde kleine ruige Aairtjes is fa-
mengefteld. Hier van mfekt L i NN^usdee-
ze Soort , die , by hem , ten befluite (trekt
van dit Geflagt, met by voeging, dat de Pluim
gedrongen is en rood , met wit kanthaairige
Kafjes.
(25) Beemdgras met eenvoudige opgeregte XXV;
Halmen en Liniaale veeïbloemige ^airtjes. t^°o®™uim
Veel-
Deeze Soort van Beemdgras , en wel eenkloemig*
geheel nieuwe, kwam den Heer Forskaöhl
in Arabie voor. Dezelve is door haare veel-
bloemigheid verwonderlyk , als hebbende in
één Aairtje gemeenlyk dertien, doch ook van
vyftien tot vierentwintig Blommetjes. Een an-
de-
tanum, Spica interrupta totali e Spicis parvis villofis
conftru&a. Pluk. Phyt. T. 190. f. 5. Briza tenuisiïma
&c. Brown, &am. 135. Gtamen Prat. Pan, & Foliis
^iiigustisfimis. Sloan*. &am* 35. Hift. I. p. 114. T. 73.
f. 1. '
(25) Poa Culmis fimplicibus ere&is , S picalis lineari*
bus multifloris. Flor, JE gijpt. Arab. p. zi,
R 3
ÏI. Dsf.ju XIII. Stuk,
262
Driemanhige
VI. dere was 'er 5 met bruinachtige Aaïrtjes van
A n"1- negen Bloemen.
s?uk°FD" In Ahysünie 9 dat boven Egypte in Afrika
Abysfi- ,e8c> Sroeit een Soort va^ Gras , aldaar Theef
nifch. genaamd, 't welk kleine Graantjes draagt, van
welken aldaar Brood gebakken wordt. In een
vogtige Grond , in de Tuinen, gekweekt, be-
reikt het ongevaar drie en een half Voet hoog-
te. Niet lang is deeze Plant in Vrankryk be-
kend geweest. Natuurlyk groeit het twee
Voeten hoog, en heeft korte Meeldraadjes (*).
Wylen de lieer Doktor B aster heeft het
in zyn Tuin geteeld gehad (j).
B r i z Av Trilgras.
Om dat de Aairtjes doorgaans in een tril-
lende beweeging zyn, geef ik aan dit Geflagt
den naam van Trilgras. De Latynfche heeft
tot een foort van Spelt behoord. Het is ook
Beevend Gras genoemd geweest. De Kelk is
tweekleppig veelbloemig; gelyk in het voor-
gaande Geflagt; maar het onderfcheidt zig,
daar van , door een tweczydig Aairtje , met
Hartvormige ftompe Klepjes , het binnenfte
zeer klein. Ook zyn de Aairtjes niet lang-
werpig en eenigcrmaate fpits, als in het voor-
gaan*
00 Poa Abysfmica. Buchoz , Plant. nouv. 4tcpmwi\
Paris 1779 > FoL PJ. XIV.
(f) Zie Holl. Maatfch. XIX. D. i. St bl. sco."
G) Zie Fig. 40, op Plaat LXXX VII , hier voor*
Grasplanten. 263
gaande, maar ftomp Hartvormig (j). ZY vi.
komen meest hangende aan de Steeltjes voor Aï
en afzonderlyk. Hoofd-
stuk,
(1) Trilgfas met driehoekige Aairtjes ; den BJ:
Kelk langer hebbende dan de zeven Blom- minor,
Kiein.
wetjes.
In de Zuidelyke deelen van Europa groeit
dit Kleine Trilgras* dat men wel onderfcheiden
moet van het Minnelyke Beemdgras, ook
dus genoemd geweest *. Haller geeft 'er *Zie
den naam aan , van Beemdgras met zeer tedere bladz-25°*
Steeltjes en driehoekige Sprinkhaantjes. Het ande*
döre noemde hy , Beemdgras met tweezydige
tienhloemige Sprinkhaantjes en fpitfe Kelkefo. Of
het weezentljk verfchillende ware van het
Middelbaare , werdc door zyn Ed. getwyfeld.
De langte der Kelkblaadjes moet zulks be-
flisfen.
(2) Trügras met Eyronde Aairtjes; den Kelk jj#
Firen
Groi
Aauig.
met de zeven Blommetjes egaal. - Vjrens.
G roe 11-
Zeer veel zweemt deeze naar de volgende
Soort,
(1) Btiza Spiciüis triaaguiïs , Calyce Flosculis Q?)
longiore. Sijft. Nat* XII. Gen. 8j> Feg. XIII. p. 99.
H. Qitff. 23. R, Lugdb. 63. Gouan Monsp. 46. Poa pe-
fciolis tenerrimis &c. Hall. Helu. N. 1449. Gramen tre-
jmilum minus , Panicula parva. C. B. Pin. 2. Prodr. 4.
Scheuchz. Grap?, 205. T. 4. f. 9.
(2) Briza Spiculis ovatis , Calyce Flosculis (7) «-
R 4 iuali.
H, Deel. XIII. STvK*
2 64
Driemannige
. VL Soort, maar de Bladen zyn eens zo breed ,
Hl. * vlak, langs de Halm afloopende met een fpits
fcTUK°rI> Riempje. De Pluim gelykt zeer , doch is vol-
ler, ziet uit den groenen , niet paarfchachtig,
en heeft zeer wyd gemikte Takjes, die door
Eeltige Knoopjes aan den voet neergedrukt
worden. Ook zyn de Bloemen een weinig
kleiner, ligt afvallende, wanneer men zefa-
mendrukt.
Mom- In de Levant, als ook in Spanje, was dee-
reiiiers. ze waargenomen : maar zoude misfehien hiqr
ook, volgens de aanhaalingen , niet kunnen
ftrooken , dat Trilgras , 't welke de Heer
G oüan Montpelliers tytelt , en van de ande-
ren onderfcheidt (*). Hy hadt hetzelve in 't
Bofch van Gramont gevonden ; een Plantje
zynde van naauwlyks een Handbreed hoog,
met kleine Steeltjes en groote Aairtjes; vier
of vyf maar op eene Halm , de Kelken ze-
venbloemig hebbende.
(3) Trilgras met Eyronde Aairtjes , den Kelk
korter dan de zeven Blommetjes hebbende*
Dee-
quaH. $p. Mant. 2. Gramen Paniciüatum minus Locus-
tis magnis tremulis. Touicnf. Tn(h 523.
(••) Briza Spica nut ante fimplici , Spfculis alternis Pe-
dunculatis fubfolita<iis ovatis , Calycibus quinquefloris. p.
45. Gramen tremulum maximum. C. Prodr. 5. Ic. optima.
(3) Briza Spiculis ovatis, Calyce Fiosculis (7) bre-
IIT.
Br ha
media.
Middel-
baar.
Grasplanten
Deeze middelfoort van Trilgras komt in ons VI.
Land overvloedig voor, by Wagemngen in IIL *
Gelderland , als ook by Alkmaar, tusfchen Eg-g ^oofd-
mond en Bergen, In Switzerland, zegt Hal-
ler , is het gemeen op alle drooge en vogtige
Velden. Dus vindt men 't ook in Languedok
en Provence. In de Noordelyke deelen van
Europa is het insgelyks niet ongemeen. Het
worJt in Sweeden Darr genoemd, of Darr*
graes , in Vrankryk Amourettes tremblantes. Het
heeft de Halm een Voet of anderhalfhoog,*de
Bladen taamelyk breed en een zeer losfe Pluim ,
uit hangende Adinjes beftaande , die eenigs-
zins bruinrood van Kleur zyn,met geeleMeel-
knopjes.
(4) Trilgras met Hartvormige Aairtjes en ze- iv.
ventien Blommetjes. Brha
J maxima*
Groot,
De Pluim van dit Trilgras , dat alleenlyk in
de Zuidelyke deelen van Europa gevonden
wordt, is veeleer een Tros van Aairtjes, die
ieder
viore. Gort. Belg. 23. Oed. Ban. T. 258 H. Cliff. 23 <
Fl. Suec. 80 s 86. R» Lugdb. 63. Gouan Monsp. 46.
Ger. Prov4 92. Poa Pet. tenuisfimis , Locuftis ovatis.
Hall. Helv. N. 1448. Gramen tremulum vuig, minus }
Loc. rotundioribus. Mor. S. 8 T. 6. f. 45. Barr. 7c.
16. Gr. tremulum ma jus. C. B. Pin, 2. Scheuchz,
Gram, 204. Gram. tremulum. Tab, Temt. 231.
(4^ Briza Spie, Cordatis , Flosculis feptendecim. ff.
R 5 ctiff.
II. DfifiL. XIII. Stok.
t>66
D It I E MA N N I G E
Vï. ieder mee een byzonder Steeltje uit den top
van de HaIm voortkomen. Het overtreft in
Hooïd- hoogte de laatfte Soort , ja dikwils zelfs het
Kleine niet 3 maar wel in grootte vandeAair-
tjes,die ook eer Eyrond dan Hartvormig zyn,
zo de Heer Jacq^uin aanmerkt, in wiens
Tuin het jaarlyks voortkwam uit gevallen Zaad,
Zyn Ed. meent , dat het zogenaamde Mont-
peïïkrfe van Goüan, voorgemeld, hiertoe
bchooren zou ; maar hetzelve hadt veel min-
eer Blommetjes in de Aairtjes, en wordt vol-
ftrekt daar van onderfchdden door deezen
Heer, die aanmerkt, dat dit Groote verandert
met de Bloemen paarfch, ros of Roestkleurig,
vyftien-, zesden-, zeventien of twintig -Bice-
mig: achtende dat derzelver trop veeleer den
naam van Aair verdiene', dan van Pluim.
y. (5) Trilgras met Lancetvormige Aairtjes en
4>S twintiS Blommetjes.
MinneJyk.
In de Zuidelyke deelen van Europa is deez?
Soort misfehien wel de allergemeenfte. Zy
on-
Clijf. 23» Ups. 20. R. Lugdb. 63. Gouan Monsp. 46.
Briza lpiculis Racemofis. Jacq. Obs. III. p. 10. T. 60.
Gr. tremulum maximum. C. B. Pin. 2. Scheuchz. Gram.
204.
(5) Briza Spie. Lanceolatis, Floscnlis viginti. Scop.
Carn. II. N, 210. Gouan Monsp. 46. Ger. Prov. 93.
Uniola Cal. diphyllis &c, Gron. Pirg* 136. Gr# .Panieu-
Grasplanten.
onderfcheidt zig door haare fpitfe Kelken en vi.
door het getal van haare Blommetjes in de A*[\£u
Kelk, dat echter niet beftendiger is, dan in s^orD*
de andere Soorten. De fraaiheid der Pluim
van deeze wordt zeer geroemd , en zou ei-
gentlyk de reden zyn der benaaming van E-
ragroftis of Mknjplyt Gras , die ook aan het
voorgemelde Beemdgras, dat den zelfden by-
naam voert , gegeven wordt. Sommigen wil-
Jen, dat het i'nsgëlyks de Amourettes zou zyn
dei* Franfchen ; waar van nogthans Gouan
niet gewaagt. Lobel draaft 'er fierk mede
door. Hy zegt j doe het nok gevonden wordt
in Artois, by 't Sjot van Auxy en by Eethune
in Vlaanderen. Ryp wordende, zyn de Aairen,
zegt hy, Wit. Lïnnjeus merkt aan, dat het
Takkige, ftyve, leggende Halmen heeft, met
roode 'Knietjes en bruine Aairtjes. 't Getal der
Blommetjes verfchilt zeer, zynde in de Oost-
enrykfe vyfeien, in de Carniolifehe twintig,
in de Italmarifche nog grooter. Het Varen-
Gras , met geheele Pluimen ,van MoRison(*),
zou men hier mede vergel yken kunnen, maar
dit
lis elegantisfimis. C. B« Pm% 2. Scheuchz. Gram. 194.
Mor. S. S. T« 6, f. 52. Gr. Eranthenum f. Eragroftis.
Barr. Rar, T. 43. Paniculofam Phalaroides. Lob.
Io. 7.
(*) Gramcn Filiceum , Paniculis imegris. Mor» Hifi.
HÉ i>. so4. S. 8- T. 6. f, 5*,
IL Deel. XIII. Stuk.
268
Drieman nige
^Vl.^dit is gladder en heeft de Pluim bykans tot
lil. 'eene Aair famengekropt. 't Getal der Blom*
stuk?™" metjes , dat in alle de Soorten zeer onbeflen-
dig is , komt overeen. De geftalte gelykt
ook uitermaate zeer.
U n i o u, Bagge-Gras.
Een gefchubde veelkleppige Kelk, Eyron-
de, gekielde Aairtjes maakende,onderfcheidt
dit Geflagt (*) ; welks Latynfche naam mis-
fchien van Paarlen af komftig zynde , die men
aan de Ooren hangt ; zo heb ik het Bagge»
Gras geheten. Men heeft het, in 't Hoog-
duitfch Spitsgras getyteld (t) ; doch die be-
naaming is veel te onbepaald. Unïola bete-
kende, mooglyk om dergelyke reden, weleer
een Knoopig Gras. De vier volgende Soorten
zyn 'er van bekend.
I# ( i) Bagge - Gras dat gepluimd is , met Eyrondè
Uniola Aairtjes.
ta%
Gepluimd. Aan den Zeekant in Karolina , en nergens
anders y
(*) Zie Mg. 39. Plaat LXXXVIL
Ct) Plan er Gattung. der Pfianzen. Gotha 1775, p* 57*
(1) Uniola Paniculata , Spiculis ovatis. Syfi. Nat, XII*
Gen. 85. Veg. XI1L p. 99. Grcw. Firg. 11. 14. Unio-
la. H. Cliff. 23. R. Lugdb. 63. Gramen Myloicophorum
oxyphyilum Carolinianum. Pluk. Alm, 173. T. 32. f.
6. Avena maritima, Cat. CaroU I. p. 32, Spjligm, Vog%
1 D. Tab. 64,
1
Grasplanten, «6$
anders, kwam den Heer Catesby dit zon- Vï.
derlinge Gras voor , 't welk hy deswegen Ar^u
Zee - flavergras noemt. Het groeide 'er op de^*£°ÏD"
Duinen , zo digt aan Zee , dat het dagelyks
met een hoogen Vloed befpoeld werde van 't
Zee -Water. Gemeenlyk wierdt hetzelve vier
of vyf Voeten hoog. Zeer fraay is de Pluim ,
met een Blad , door hem in Afbeelding ge-
bragt: doch dit Blad fchynt niet zo fpits te
zyn, dat het de benaaming van P lukenet
zou billyken. Deeze verbeeldt zig , dat het
ook op Kurasfau voorkome, en in Virginie is
het insgelyks gevonden.
(2) Bagge-Gras met een byna geaairde Pluim U, /
en gevinde Trosfen, om laag op elkander Up-mnam.
leggende. . Twee«
öö vinmg»
In Egypte komt 3 volgens Hasselquist,
dit ongemeen fraaije Gras voor, 't welk Hal-
men heeft zo groot als die van Tarw , en een
cnkelde Tros, van een Voet lang, uit eenvou-
dige Steeltjes beftaande , ieder met een plat-
achtig Aairtje als van het Cypergras. De Kaf-
jes zyn famengedrukt, gekield, fpitsachtig,
Eyrond.
(3)
{%) Umola Panicula fübfpkatsl , Racemis Pinnatls
fubtus imbricatis* Sp. Plant» II» p. 104. Briza bipiiuxa*0
ta. Syfi. Nat% X. p. 875. Am. Acati. IV. p< 4$o,
l.L Dbel. XIIL Stuk,
270
DlUEMANNIGE
VI.
Afdeel.
III
Hoofd-
stuk.
UI.
Uniolct
mucromi"
GelpitsU
IV.
Spicata*
(3) Bagge-Gras met een twèëzydige Aak $
Eyronde Aairtjes en eenigermaate gebaar*
de Kelken.
De Heer Bürmannus heeft deeze als een
Oostindifche aangetekend en tevens opgeteld
onder de Kaapfe Planten. De Halm was een
Voet lang) met fmalle gladde Bladen, en eene
Aair 5 beftaande uit elf of twaalf, byna on-
gedeelde , Eyronde , tweezydige , gladde ,
zevenbloemige Aairtjes. De Kelk was byca
Baardig gefpitst.
(4) Bagge-Gras, dat byna ge-aiïird is9 niét
ingerolde flyve Bladen.
Aan de Zeekusten van Noord -Amerika komt
dit Gras voor , 't welk de Halmen maar een
Span hoog heeft, met overhockfe ityve» doot
inrolling gefpitfte Bladen en een zeer kleine
dunne Aair , die over ééne zyde helt. De
Kelk beftaatuit gekielde Kaf j es met vier Blom-
metjes.
D A c-
Ci) Ümota"Sp\ci difticha . Spiculis ovatis , Calycibus
fubariftatis. ' Sp* Plant* II. p. 104* Burm» FU lnd.
p. 28.
(4J Uniola fubfpicata , Foliis involutis rigtdis, Sp9
Plant. II, p. 104, Gron. föfg* 11* p$ *4- Gramen par-
vum maritimum Spicatum Fol. involutis rigidis* Clay?»
507.
CO Zie Fï£% 38 , op Plaat IXSXV'lh
Grasplanten.
Dactyli s» Krop-Aair. VT*
Dit Geflagt heeft zynen naam van de Knok- Hoojd-
keligheid der Aairen , die als gekropt zyn ; STUK%
weshalve ik het Krop-Aair noem. Het heeft
de Pluim eenzydig, uit dikke Aairen famenge-
fteld , wier Kelken tweekleppig zyn en famen-
gedrukt , het ééne Klepje grooter en gekield
hebbende (*). By de ééne Soort is de Kelk een-
bloemig, by de andere veelbloemig. Daar
komen 'er vier van voor \ als volgt.
(i) Krop-Aair met menigvuldige verjpreide , !•
r. - . ' Daaylié
ruuwe^ eenzyaige Aairen. .Cynofiïroi*
des.
In Virginie en Kanada groeit dit zonder-
lingeGras, dat door den jongen Heer Lin-
NiEüs in Plaat gebragt is en omftandig be-
fchreeven. Het heeft een Rietachtige Halm
van twee Voeten 9 met eenige taamelyk breede
Bladen, die glad zyn, doch Grasachtig: zes
of meer Aairen, eenzydig , Kaffig j kit op el-
kander leggende Bloempjes beftaande, vervat
in eenbloemige , ruuw gekielde , gefpitfte
Kelken , langer dan de Blommetjes , eenzy-
dig , met lange ruige Stempels. Volgens
Cla y-
(ij Daiïijlis Spicis fparfis fecundis fcabris numerofis.
Syfl. Nat. XIL Gen 86. Veg XIII. p. 10. Loefl. It.
125* Litw. Fase. L T. 9, Gron. Virg. II. p» 14* Gr.
Maritimum Spica crasfa Da&yloide &c, Clavt. N. 57^
<&c4 Spartum Esfexienfe Spica gemina. Raj. Angt. i'li
V' 393.
II. Deel. XIII. Stüis»
Driemannige
VI. Clayton heeft het een ranfen Reuk, en
AFULL* gr°eit aan den Zeekant in Noord - Amerika ;
Hoofd- Van waar het , door Zaad , in Engeland en
Portugal zal overgebragt zyn.
STUK
1^ (2) Krop-Aair met eene eenzydige digt getrop*
Dactyli* te Pluim.
ghtneratat
Getropt.
Onder verfcheide benaamingen heeft dit
Gras, dat zeer gemeen is in de Velden en aan
de Wegen door geheel Europa, by de Kruid-
kundigen gezworven. Sommigen hebben het
tot de Dravik , anderen tot het Zwenkgras be-
trokken. Onze Ridder, zelf, hadtheteer^t
onder het Beemdgras , naderhand in 't vol-
gende Geflagt geplaatst. De Heer Schre-
ber befehryft het omftandig en geeft 'er een
fraaije Afbeelding van , die ook zeer goed
voorkomt by Bauhinus, onder den naam
van Ge-aaird Gras met ruuwe Bladen.
Het is door de rauwheid zyner Halmen en
Bladen ligt te onderfcheiden , wanneer het
zyne Kogelrondachtige digt getropte Aairen
niet heeft. In een goede Grond wordt het
gemeenlyk een Elle, in digte Schaduw dikwils
eens Mans langte hoog, zegt Schreber.
Hall er geeft 'er een Halm van drie Voe-
ten
(O ÈjaBijUs Spica fecunda glomerata. Gort. Belg.
24. FL Suet* 11. N. 87. Gouan Monsp. 47. Ger. Pw.
93. Schreb. Gram. 68» T. 8. £ 2. Bromns Locnftis
^uadrifloiis &c. Hall. Helv, N# 1512* Bromus glomeia-
Grasplanten,
273
ren aan 1 en Bladen van drie of vier Lynen A^
breed. De Pluim, aan den top, beftaat, als III.
gezegd is , uit ronde digt getropte Aairen 3 stuk!^
ieder uit vier of vyf , en fomtyds maar drie
Bloempjes, famengefteld. De Kelk beftaat uit
twee ongelyke fpitfe Klepjes. De Blommetjes,
vier in getal, hebben fomtyds geele, fomtyds
roode Meelknopjes, die de Aairen verfieren,
en worden in de Tuinen fomtyds fchoon bont.
Wanneer dit Gras hoog groeit , in de Scha-
duw , dan heeft het kleiner Aairen , die fmal-
Ier zyn. In Italië is het waargenomen met kor*
te, dikke, zeer ruige Aairen.
Wegens de hard- en ruuwheid wordt dit
Gras van het Vee weinig bemind : maar de
Paarden wijlen 'er wel aan, en in 't Hooy doec
het, alsdan minder ruuw zynde, geen kwaad.
De Honden, zegt men, zoeken hetzelve op,
om aan 't braaken te komen , als hunne Maag
overladen is ; flokkende , ten dien einde >
de Bladen half gekaauwd in : des men het 3
met fommigen , wel Hondsgras noemen mogt.
(3) Krop-
tus» Scop. 11. N. ui. Festuca Paniculis partialibus &c,
Gmel. Sib< I. p. 117, N. 52. Poa Flosculis conferti?
&c. H. C/iff4 28. R. Lugdb. 62. Gramen fpicatum folio
aspero. C, B. Pm. 3. Prodr* 9. Mor. S, S. T» 6,
f.38.
s
II. Deel, XIII. Stuk.
174
DRIEM ANNIG E
VI.
Atdeel.
III.
Hoofd-
stuk.
III.
BaUijlis
CM avis*
Kant-
haairig.
IV.
Lagapoi-
des.
Haazen-
pootig*
(3) Krop - Aair met een Hoofdige eenzydige
Aair , driebhemige Kelken en kruipend*
Stee/en.
Aan de Kaap der Goede Hope komt deeze
Soort voor , met Draadachtige , geknikte <
kruipende Steelen , die witte Worteltjes heb-
ben. De Halmen daar uit voortkomende , en
overend ftaande , zyn een Handbreed hoog ,
aan 't end een Eyrond Hoofdje hebbende, dat
over zyde hangt, met verfcheide ongefteelde
Bloemen, die op de kant gehaaird zyn.
(4) Krop -Aair met rondachtige Wollige Aai
rm 5 en leggende Takkige Halmen.
Door den Hoogleeraar N. L. Burman
isfus is dit, zo op Java als op Malabar voor
komend Gras , in Plaat gebragt. Uit een
overbly vende Vezelige Wortel geeft hetzelve
verfcheide Takkige Halmen van een Hand
breed hoog, geheel bedekt met Scheeden der
Bladen, die Elsvormig zyn als Doornen. He
heefteen gekropte Eyronde Aair, die enkeld
is
(3) DaBtjlis Spica Capjtata fecunda , Calycibus tri-
floris, Caule repente. Mant. 185. Daftylus Spicatus»
Burm. Fl. Cap. forte ?
(4) DaÜijlis Spicii fubrotundis pubescentibus , Culmo
proftrato Ramofo. Mant. 33 , 557. Burm. FL ïnd, p
28. T. 12. f. 2. Niet. T. 10. f. 1 , gelyk Reich^rd
heeft , in welk Werk , zo uit loutere navolging als antas
oneindige fouten van aanhaalingen zyn.
Grasplanten.
175
is, en veel gelykt naar de Aairen van dat VT.
Kruid, 't welk men liaazepootjes tytelt. Dee- Af
ze Aair bellaat uit digt getropte agtbloemige J^°°FÖ"
Kelken > die dik wils ook vierbloemig zyn ; fpits*
ftyf geftreept, zo wel als het buitenfte Bloem-
klepje 5 terwyl het binnenfte irgerold is ea
gekleurd.
Cynosurus. Vingerpluinou
De Griekfche Geflagtnaam 3 Honds -Staan
betekenende , fchynt niet zeer toepasfelyk
voor een Gras , waar van veele Soorten Vin-
gerachtig zyn gepluimd , en deswegen veeleer
den naam van Da&ylis voeren zouden. Terwyl,
nu , de anderen 3 hoewel een enkelde , ook
eene Vingerachtige Pluim hebben ; zo noem
ik het Vingerplulm ; dat beter luiden zal dan
Hondsfiaart • Gras , en Kamgras is wat onbe-
paald of ver gezogt.
Het heeft tweekleppige veelbloemige Kel-
ken, veelal eenzydig geplaatst in een gemeen
veelbladig Omwindzel , of iets , 't welk dien
naam voert, op zyde geplaatst (*). De vol-
gende Soorten zyn daar van bekend.
( 1) Vingerplulm met Findeelige Blikjes. I.
Dit CtjnofïirïiS
Öriftatm^
COÊte Kg. 46, Plaat LXXXVU " *****
(O Cijnofurus Brafteis phmatifidis. Syfl. Nat. X 11.
Xlen. 87. Veg. X1U. p, 100. Gort. Belg. p, 24. Flor,
S 2' ■
II. Bzeu XIII. Sum.
$76 Drieman, nige
Afdeel Z0U ^en naam van Kamgras kunnen voe*
111. * ren, die van fommigen aan het geheele Ge-
s^ik!FD" flaSc gegeven wordt. Bauhinüs heeft het
Gekamd Veldgras getyteld. Het groeit door
geheel Europa optaamelykhooge, niet fchraa-
le Weidlanden en Velden , inzonderheid die
Zandig zyn. Op vette Gronden heeft het de
Halmen een of anderhalf Voet , op fchraale
een Span hoog. Men kan het van de andere
Soorten van Gras ligtelyk door de fierlyke
Aair, die aan ééne zyde met Blommetjes en
Kamswyze Blikjes bezet is , onderfc heiden.
Duidelykst vertoonen zig dezelven voor en
na het bloeijen3 onder 't welke de Aairen een
geheel andere gedaante hebben ; hoewel al-
toos eenzydig.
Dit Gras is op zig zelf niet van de beften 3
dewyl het zo fchraal groeit en niet digt fluit
op den Grond; maar, onder andere Soorten
van Gras gemengd, doet het aan het Hooy
geen kwaad : ja de Schaapen beminnen het^
zelve en de Lammeren worden 'er vet van,
Het blyft des Winters over.
(2) Vin-
Suec, 8i , 8S- GoUan. Monsp. 47. GEF./Vot\ 102. Oed»
Dan. T. 238» Schreb. Gram. 69. T. 8 f. i.Cynofurus
Brafteis pinnatis retufis. Hall* Hctv. N. 1545. Phleum
criftatum. Scop. Carn. 11. N. 81. Gr. Typhinum &c.
Barr. Ic 27. N. 2. Gr, Pratenfe Criftatum Spica cris*
tata Isevi. C. B. Fin. 2, Prodr. 8. Scheuchz« Gram. 7^
Gramen Crütatum. C» B. Fin, II. p.
Grasplanten.
277
(2) Vingerpluim met de Blikjes Kafaehtigge- A^BL
vind en gebaard. lil
Hoorn-
In de Zuidelyke deelen van Europa, en ins *j
de Levant , groeit dit Gras , 't welk Van het Cynofurus
Vosfeftaart - Gras zig onderfcheidt door de QedóS
ruimheid- zyner Aairen, die met Baardjes, en
als gedoomd zyn door de puntige Kelken en
niettemin ook eenzydig. De Blikjes, de Bloe-
men uitwaards befchuttende, zyn eenbloemig,
overhoeks gevind,, met Baardige Straalen.Zy
hebben een tweekieppigen Vliezigen Kelk,
die twee Blommetjes bevat , welke ook twee-
kleppig zyn en aan de buitenfte tip gebaard.
(3) Vingerpluim met de Aair eenzydig , en III.
het binnen/ie Kelkkafje onder de Aairtjes y^adidg
geplaatst.
In Spanje is, door Loefling, dit Jaar-
lyks Gras waargenomen , zynde naauwlyks
een Span hoog , met gezwollen Bladfcheeden
en kleine Blaadjes. Het heeft de Aair lang-
' v/er-
(2) CtjHofutus Brafteis Pinnato - Paleaceis "Ariftatis.
R. Lugdb. 64. Gouan Monsp. 47. Ger. Pvov. 102* Cyn.
Braclearum. Dentibus Lanceolato - Linearibus. Hall,
Helv. N. 1546. Gr. Alopecuroides Spiek aspera. C B.
Pin. 4. Scheuchz. Graml 80. T. 2. f, 8> Bark* Rxr.
T- 123» Wig. 2.
(3) Cynofurus Spica fecunda, Calycis Gluma interiore
Spiculis fubje&a. Löefl. Tt. 41.
U. JDeel. XIII. Stuk, j
2? 8
D R I E M A N N I G £
VI> werpïg , digt gefchubd met twee ryën van
Aïdeel. eenzydige ongedeelde gekielde platachtige
Hoofd- Kelken, wier Blommetjes doorgaans vyf in
STUK, getaJ Zyn#
IV. (4) Vingerpluim met de Aairtks overhoeh
' dums. eenzydig , ongefteeld , ftyf 0 Jiomp , aange*
Hard- drukt.
Dit zonderlinge Gras, dat niet alleen in de
Zuidelyke, maar ook in de middeldeelen van
Europa , overvloedig in Thuringen als ook in
de Paltz voorkomt , munt door zyne hardheid
uit. Het heeft leggende Halmen , naauwlyks
een Handbreed Inng 3 en gladde Bladen. De
Aair beflaat uit twee ryën van eenzydige drie-
bloemige Aairtjes , zonder OmwinvJzel : dus
heeft het de Kenmerken van het Beemdgras ,
gelyk Doftor Scopoli billyk aanmerkt. H al-
ler, niettemin, brengt het tot de Dolik t'huis.
De Aairen groeijen zydelings, Vinswyzeeven-
wydig aan de Halm, zodanig dat zy het Loof
van Boomvaren eenigermaate voorftellen. In
de Tuinen te Kiiro in Egypte heeft de 'Heer
Forskaohl dit Gras, aldaar vanzelf groei-
jende, waargenomen (*). (5)
(4) Cfmfnrus Spiculis fecundis alternis fosfilibus , rigi-
dis , obtufis , appresfis» 'Sp. Plant. 105 , 1677. Loliun
procumbens Spidt diflicba. Hall. Helu, N. 141 9. Poa
tkra. Scop. Cam* II, N. 101. Gr. Lolkiceum majus
fup. Spica multiplici. C. B. Prodr. 19, Gram. Arvenfe
Polypod/i Panicula crasfiore. Barr, Rar. 12 13. T« 50.
(*) Flor4 JEgyjpt. Avab. p. 21.
Grasplanten.
279
(5) Vingerpluim met onverdeelde Blikjes. afdee
Op veelerley Gronden in verfcheide ^ee's^0ÏD-
len van Europa komtdic Gras voor. In Sweeden
vondt onze Ridder het, doorgaans, op Moeras- c^^^5
fige Velden: het was omftreeks Idria, in Kar- Blaauw**
niolie, gemeen op dorre Steenige plaatfen: in
Svvitzerland vondc Hall er hetzelve opRot-
zen, Leyser by de Zoutwerken te Halle en
Ja c<£u in by Baden op de Bergen. De laatst-
genoemde Heer merkt aan , dat Linnjeus
hetzelve ten onregte tot dit Geflagt betrokken
hebbe; aangezien het geene Blikjes had, noch
in 't geheel daar voegde. Ik laat dit onbeflist:
zo wel , als of het tot het Rietgras behooren
kan, gelyk zyn Ed. oordeelt. De Heer Sco-
poli heeft het zo zonderling geacht, dat hy
het doopte met den naam van Sesleria , naar
zekeren Geneesheer te Venetië, wiens Kruid-
tuin hy dikwils met veel genoegen hadt be-
fchouwd. Dit hebben anderen, ja ook de
groote H aller, gevolgd, door wien zelfs
twee
(5J Cijuofurus Brafteis integris. R. Cl? ff. 495-^/. Suec.
82 , 89. R, Lugdb. 64. Aira Fol planis , Spica fubova-
ta denfa. Jacq. Finch 15. Sesleria coerulea &c. Ard.
Spec. 11. p. 18. T, 6. f. 3,4, 5. Sesleria Locullis tri-
floris imbricatis, Calyce. tricorni. Hall. Èelv* N- 1446.
Sesleria. Scop. Carn. I. p. 189. Gramen Glumis variis.
C. B. Pin» 10. Prodr. 21» Theatr» 158. Scheuchz.
Gram. 83. T. 2. f 9. A, B.
S 4
II. Deel. XIII. Stuk.
23o DRIEM AHNIOÏ
Afdeel, twee Soorten van Sesleria voorgefteld wor*
III- den 3 geevende zyn Ed. voor Kenmerken op.
STUK,
De algemeene Kelk tweebladig, egaal, ge-
fpitst. Het buitenfte Bloemblaadje groot, fa*
men gedrukt , gefpitst , drietandig; bevattende
in zyn boezem het andere, dat fchraaler Wl
ook drietandig, maar ftomper.
Kenmér- Zyn Ed. merkt aan ,* dat het van de Cyno*
^uteria. furm veel verfchille en by de Poa zou kunnen
bly^en. Wie het tot deeze laatfte betrokken
hebbe, is my onbekend. De Poa Aquatica >
van den Heer Jacquin , daar op door den
Heer Mürray aangehaald, is het zekerlyk
niet. C. Bauhinus, die 'er reeds een Af-
beelding van gegeven hadt, noemt het Gras
met bonte Kaf j es en Montius Kanaryachtig
Berg- Gras , met eene in Kleur veranderlyke Aair (*) .
Voor dat de Aair ryp wordt, is dezelve fchooa
Amethystkleur , wordende vervolgens wit-
achtig zegt de Heer Se g ui er, die het in 'c
Veroneefehe op Rotzige plaatfen van Geberg-
ten heeft gevonden. Men zou het ook veel-
kleurig kunnen heeten : want, volgens Hal*
ler, beftaa't de Kelk uit Violet -Zilverkleu-
rige Kafjes met een Violette Streep en de
Bloemblaadjes zyn wit en Violetkleurig bont,
allen Baardig gepunt; het buitenfte drie-, het
bin-
(*) Gramen Phalaroides montannm Spica vcrficolore.
Mo nt. Agr Bon. p. 48. Dit ftrekt tot opheldering der
gebrekkelyke aanhaalinge van Rejchard.
Grasplanten.
binnenfte tweehoornig. Hoe zyn Ed.dan den vl
Kelk, in de Soortbepaaling , driehoomig heeft Aftobc..
kunnen noemen, verftaa ik niet (f). Volgens Hoo*o-
Scheüchzer zyn 'er twee en dikwils drie Blom- STÜK*
metjes in eene Kelk,
Onze Ridder , die de gezegde Kelkblaadjes
zal bedoelen met den naam van Blikjes, merkt .
aan, dat de Bladen van dit zonderlinge Gras
hlaanwachtig zyn, en, doordien hetzelve zig
langs den Grond in 't ronde uitbreidt, in 't
midden verdorrende , die kaale Plekken in
blaauwe Kringen op de Bergen hier en daar
veroirzaakt , welken men , in Duitfchland ,
Dansplaatfen der Hexen noemt , of der Wa-
ter-Nymphen: welker oirfprong de Natuur-
kundigen van Zwavelige uitdampingen [des
Gronds of van het pisfen der Paarden, had-
den afgeleid. De Halmen regten zig fchuins
op , omtrent een Span of een Voet hoog. De
Wortels doen de Geneverboomen , en 't an-
dere Heeftergewas , verflikken.
(6) Vingerpluim mét Vingerachtige omge- vr.
kromde Aairen , en een famengedrukte op- CtJ™f"J£?
geregte Halm; de Bladen byna tegenover*™*,
elkander. Aairig™"
Door
Cf) Haller heeft Catyce tricorni , niet F/ore tricorni ,
gelyk die Autheur fchryft.
(6) Cynofurus Spicis Dïgltatis incurvatis, Culmo com-
rresfo , erefto , Fol. oppofïtis. Sp. Plant. 9. Gramen
S 5 Dac-
II. Deel, XIII. Stüku
Oriemannigk
Vh Door geheel Indie wordt dit Gewas gezaaid*
Am.Bt* en mooglyk wel iri alle Zuidelyke deelen van
Hootd- Afia, dewyl het in Egypte ook bekend is, zo
men wil; doch het kan geenszins Nejem el
Salib zyn van Alpinus , dus, dat is te zeg-
gen Kruis - Gras , genaamd , wegens de ge-
kruiiïe Aairtjes , zynde de volgende Soort.
Rümphius die 'er een goede Af beekiing van
geeft , waar mede myn zeer fraaije Exemplaar
van Ceilon overeenkomftig is , merkt aan , dat
de Plant, in een vette Grond, wel vier of vyf
Voeten hoog groeit, geevende, na het op-
fchieten van de eerfte Halm, nog een menig-
te anderen uit éénen Wortel; zo dat hét zeer
vrugtbaar moet zyn. Aan den top van de
Halm komen vyf , zes of agt Vingerachtige
dikke Aaircn, digt tegen elkander, zynde maar
aan de eene zyde bezet met de Bloemen of
Zaadhuisjes , die famen een Bol maaken. Van
, het Zaad, dat men , met de Handen, daar uit
wryft of klopt , kooken de 'Indiaanen , na
dat het van den bast gezuiverd is, een Bry of
Pap, even als van 't Panik-Koorn, noemende
hetzelve Naachum of, volgens hunne uitfpraak ,
Naatsjom. Het is nog van veele andere ge-
bruiken
Da&ylon Americanum minus. Schfuchz* Gram. io?t
Oriëntale majus Frumentaceum. Pluk. Alm. 174. T. 91.
f, 5. Panicum Gramineum» f. Naats -Joui. Rumph* A:i/h.
V. p. 203. % 76. f. 2- Tfitti-Pulln. K Matab. XII.
y. 149, T. 78. Burm. Fl. lnd< p, 29,
Grasplanten. 283
bruiken onder het Volk , gelvk uit den Ma- A VL
Afdeel.
Jabaarfen Kruidhof blykt. Dit meent men, HL
dat het Koorn zy , door het welke, in ron- sm™™"
de Koeken gebakken als Brood, een groot ge-
deelte der Ingezetenen van Ethiopië gefpyzigd
wordt.
(7) Vingerpluim met vier Vingerachtige fïom- vil.
pe \ zeer uitgebreide Aairen , die ëefphst cVnofurus
z.yn ; gefpitfie Kelken , een kruipende Sten- Egyp-
gel en gepaarde Bladen. tifch*
Naast past dit op de Plant , welke Alpi-
nus in Plaat gebragt heeft, zeggende, dat
menze in Egypte Kruis -Gras noemt, om dat
de vier Aairtjes een kruis maaken , op den top
der Halm. Het heeft Bladen , zegt hy, als
van gemeen Gras , doch kleiner en groeit
naauwlyks een Vinger hoog. Het kleine punt-
je, evenwel, ontbreekt aan de Aairtjes in zy-
ne Afbeelding en de Bladen zyn aan de Halm
niet gepaard , zo min als in de Af beelding van
Mo-
(7) Cijnofurus Spicis Digitalis quaternis obtufis pa-
tentisfimis &c. SyjU Nat. Cyn. Sp, quaternis termina-
libus horizontalibus. R. Lugdb. 64. G ramen Ifchsemum
Malabaricura fpeciofius , ïongioribus mucronatis foliis.
Pluk. Alm. 175. T 300. f. 8» Gramen Vaccinum , foe-
mina. Rumph. Amb. VI» p. io« T. 4« f. J. Gr» Dafty-
lon JEgyptiacum. C. B. Tin. 7. Theair. 110. Mor. S.
8. ï. 3. U 7. Scheuchz. Gram. 100. Nejem el Salib
Alf# JEgypt. Cap. XL- p. 121. Burm. Fik Ind. $• 28*
II.' Deel. XIII, Stuk.
234 DlUEMANNIGI
AroEix Mor isoNj en in de aangehaalde van Plu-
lil. ke neTj die veeleer tot het voorgaande fchynt
sfuK? °" te behooren. Veslingius zegt , dat het
dikwils voorkomt met meer dan vier Aairtjes
en noemt het Geflernd Gras. Dus zou het
fchynen te naderen aan de volgende Soort.
VUT. (8) Vingerpluim met gevingerde Liniaale Aai-
fndifus*1* ren> een famenSec^ru^te neigende Halm^
Indifch. die aan den voet Knoopig is en overhöekfe
Fig. 3. * Bladen.
Zodanig een Gras, als dit, valt in de beide
Indien. Wylen de Hoogleeraar J. Eürman-
m;s heeft het in Afbeelding gebragt, met ze-
ven zeer lange, dunne, fpitfe Aairen, die ne-
derwaards gebaard zyn, by elkander Sterswy-
ze op den top der Halm geplaatst. Zyn Ed.
Exemplaar was van Ceylon ; doch het komt
ook in andere deelen van Oostindie voor; ge-
lyk ik verfcheide Exemplaaren , daar van, uit
Java ontvangen heb, één of anderhalf Voet
lang, doch niet meer dan vyf- Aairig. In fom-
migen loopen de Aairen fmaller naar de punt:
in anderen blyven zy even breed, dat is Lini-
aal en hebben ftompe enden ; gelyk inzonder-
heid
(8) Cijnofurus Spicis Digitatis linearibus, Culmo com-
presfo declinato bafï nödofo , Fol. alternis. Sp% Plant.
8. Cyn. Sp. aggreg. termmanbus dcorfum Ariftaris. R.
Lugdb. 65, Gr. Daftyloides Spicis deorfum Ariftatis.
Grasplanten»
2S5
heid in die, welken de Heer Th un berg in VI.
Japan verzameld heeft. Het Koeijen « Gras van fjj ;Et
Rumphiüs, op Ambon dus genaamd, om Hoofd*
dat het jong zyride van de Runders gaarn ge-
geten wordt , hadt ook dergelyke Aairen ;
het Wyfje, dat laager bleef, vier 5 in 't kruis
ftaandc, en het Mannetje, dat twee of drie
Spannen hoog wieidt, tot zeven, agt en tien
Aairen, naar 't end verdunnende: zo dat het-
zelve hier behoort. Het getal der Aairen is .
echter doorgaans vyf, die fomtyds wel zeer
dun en een Vinger lang, fomtyds taamelyk dik
en kort vallen , gelyk in dat Japanfche, inFig.
3, op Plaat XCI , vertoond; alwaar men
ziet, hoe fomtyds onder de Aairen, die het
Kroontje maaken , nog een enkelde Aair ver-
fchynt, die ook wel in de Oxel van een Blaad-
je is vervat.
Is nu deeze Soort van de twee voorgaanden
weezentlyk verfchillende ? Het fchyntmytoe,
dat de Kenmerken zeer in elkander Ioopen. De
onderfte Bladen vertoonen zig dikwils als te-
genover elkander of gepaard, terwyl de hoo-
gere Bladen blykbaar overhoeks ftaan, of el-
kander, met haare Scheeden, vervangen. Dat
de Kelken in het Egyptifche tweebloemig zou-
den zyn, en in de beide anderen vierbloemig,
fchynt
Burm» Zeyt. 106. T* 47. f. i. Gramen Vaccinum mas.
Rumph. Amb. VL p. 10. T. 4. f. 2. Kavara - Fullu,
H. Mat. XIT. p. 131, T. 69. Burm, Ft. Ind. p. 29.
II. Dbkl. XIIL Sm.
Driemannigê
VI. fchynt iets te betekenen ; doch gaat dit wel
Armst. vasCr> Wy]en de Heer Burmannüs vdndt-
stuk,010- ze in het §ec*a8te Ceylonfche maar twee of
driebloemig. En zyn Ed. achtte het Ambon-
fche 3 voorgemeld , het Kruis - Gras te zyn
van Alpinüs: waar aan het Wyfje > im-
mers, zeer naa komt. Het Krom-Aairige ,
Coracan genaamd by de Cingaleezen , onder- '
fcheidt zig aanmerkelyk door de Geftalte, en
door de grootte van 't Gewas. Naar dit laat-
fte fghynt een Koorn Goddam genaamd, dat
men op Java en Baly aan de .kanten van de
Rystvelden plant 5 zo Rümphius meldt,
de Bladen van het gedagte Koeijen - Gras ,
Rompot Carbon genaamd , hebbende, doch vier
Voeten hoog groeijende , te gelyken. Dit
droeg vier Aairen op den top der overend
ftaande Halmen , en het Zaad > dat wit en
nwart was naar de Soorten , werdt tot Bry
gekookt als Panik- Koorn, of ook tot Aas, ge-
geven aan 't Gevogelte : terwyl het jonge
Gras van alle deeze, nog jong zynde > diende
tot Beeften- Voeder.
Cywfurus ' Vingerpluim, dat met eenvoudige Takjes
Pirgatus* jes gepluimd is , en ongefleekk Kelken heeft
Roedig. ^
(ij) Cynofurus Panicula Ramis fimplicibus , Flor. fes*
fiiibus fubfexfloris; ultimo iterili; inflmis fubariftatis. Sp.
Plant. 6. Am. Acad. V. p. "393 Gramen Loliaceum
&c» Brown. tfam. 137. Gr, Daftyloa Panicula long?
&c, Sloaisu tfam, 34, Bijt J. p. 113, T. 70. £♦ 2.
Grasplanten. «87
lyna van zes Blommetjes , het hovenfle on- afdeel.
vrugtbaar 0 de onderjlen eenigermaate ge- jjj**^
baard. stuk.
Op 't Eiland Jamaika is , door den ver*
maarden Sloane, onder andere Soorten
van Vinger* Gras 3 dit waargenomen. waar aan
hy een lange Pluim toefchryft, beftaande uiü
veele fchraalere zagte Aairen. Browne be-
fchryft 5 onder de Jamaikafche, een Dolyk*
Gras, dat de Pluim uit enkelde Rolronde Aai-
ren famengefteld heeft , met kleine famenge-
drukte tweezydige Aairtjes , overhoeks of ia
*t verband geplaatst. Men heeft de Kelken
vyf of zesbloemig bevonden. De Aairen ftaan
Kranswyze aan de Halm , 't welk een lange
pluim maakt.
(10) Vingerpluim , dat met drievoudige han- x
gende onvrugtbaare Aairtjes gepluimd is en Cynofurm
gebaarde Bloempjes heeft. Verguld;
Dit zonderlinge Gras , naauwlyks meer dan
een halve Handbreed hoog groeijende, munt
niet-
(10) Cijnofums Paniculae Spiculis flerilibus pendulis
ternatis , Floribus Ariftatis. Sp Plaut. 10. Gram. Bar-
cmonenfe Panicula denfa Aurea. Tournf. Inft. 523.
Shaw. Afr* f, p. 232. Gramen Panicula peiidnla Au-
rea. C. B. Pin. 3, Thecdr, 33. Scheüchz. Gram. 149*
Gr, %ciurum f« Alopecurum minus hetercmaiia Panicu-
la. Barr. Rar. ngo. Tc, 4,
£§S Driemannigje
VI. niettemin door zyne vergulde Aairen uit. Men
AïnEL' heeft het in de Zuidelyke deelen van Eóropa,
Hoofd- ajs ook in de Levant, gevonden. Shaw geeft
'er de Afbeelding van, onder de Planten van
N Barbarie* Het groeit plagswyze en vergaat
jaarlyks. Aan den voet der Aairtjes komen
twee Kelken , ieder twee Blommetjes heb-
bende en deeze brengen zeer fyn Zaad voort.
De Cynofurusy welke de Heer Forskaohl
ternatusy dat is drievoudig noemt , in Arabie.
door hem gevonden , fchynt echter deeze niet
te zyn. Nog een andere heeft hy, die opmer*
Icing verdient , naameiyk
XL 00 Vingerpluim met Liniaaïe Aairen ^ deon-
^ffucifL derften overhoeks , de bovenften tweevoudig
mus. en overhoekfe Bladen , die aan den rand
«jVlokbla- Vlokjes draagen.
Dit Gras , op vogtige Velden by Taas ge-
meen, hadt de Halmen een Voet hoog, onder
bekleed met Scheeden der Bladen, die ook een
Voet lang en een Pink breed waren, hier cn
daar Haairig en aan de kanten digt bezet met
witte rondachtige Vlakjes. Aan den top der
Halmen kwamen fmalle Aairen voort, dikwils
onder drie , boven twee , aan de eene zyde
met twee ryën van Aairtjes, wier Keik twee-
klep-
(liy Cynofums Spicis Linearibus , Merioribus alter-'
tiis , fupremis geminis ; Fol. alternis, margine alterne
Flocciferis. Flor. /Egypt* Ar ah* p, »i,
Grasplanten;
fcleppig was en driebloemig. De Plant, zegt AfJJ^
hy, vertoonde zig , zelfs van verre, wegens II L
die wit gevlokte Bladen, zeer fraay. sn/l?^*
F e s t ü c a. Drayik.
Gelyk de Latynfche naam van dit Geflagt
fcyne afleiding van Stoppelen heeft, zo past
'er zeer op , de Nederduitfche Dravik , die
van Draf of Kaf afkomftig fchynt te zyn. lm-
ariërs voegt hy beter op dit dan op het vol-
gende ; hoewel hy door fommigen daar aan is
gegeven.
Van 't voorige onderfcheidt het zig genoeg-
zaam door de Geftalte en door een langwer-
pige Spilrondachtige Aair, met gefpitfte Kaft-
jes of Klepjes (*). De Pluim is by fommigen
eenzydig , by anderen over beide of alle zyden
egaal ; als volgt.
I. Met de Pluim over ééne zyde.
("i) Dravik met een eenzydige Pluim , van op- I.
ft aande gladde dairtjes; het êèm Kelkklep- ^Ztoi
je gaafy het andere ge/bitst. ^sm
Zwenk
achtige,
f OO Zie %« 42, öp Plaat LXXXVIÏ.
O) Fefiuea panic. fecunda , Spie. ereftis lsevibus &c,
S?j/t Nat. XII. Gen» 88- Peg, XIII. p. 101. Sp. Plant.
.20. Feft. Spicis erettis ad unum latus &c» R. Lugdb.
ÉS- Gr. Paniculatum Bromoides minus &c. Raj. AngU
JU. p. 415. Pluk, AU. 174. T. 33. f» 10* Scheuchz,
^Qram, 297.
T
II. DEEfr. XIII. Sratt
DRIEK ANNlCfi
VL
ApDEEL.
til.
Hoofd-
stuk.
TL
Fefluca
Ouina.
Schaa-
pen-Dra-
vik»
In Engeland en Vrankryk groeit deeze Soort,
die van de Muizen - Oorige verfchik dooreen
byna geaairde Pluim en niet kanthaairige Kaf-
jes en naar de volgende gelyfct, maar breeder
Bladen heeft,
(2) Dravik met een eenzijdige gedrongene ge*
baarde Pluim ; de Halm vierkantig en hy*
na naakt , de Bladen Borftelachtig*
Dit kleine korte harde Gras , dat van da
Schaapen zeer bemind wordt , komt met eeni-
ge verandering door geheel Europa niet al*
leen , maar ook in Rusland en Siberië 3 overvloe-
dig op Heijen en woefte Velden voor. DeTar-
taaren zoeken de plaatfen op , waar dit Gras
groeit, om dat hetzelve hun een goede Weide
voor het Vee verfchaft» Op Veenige Gron-
den, ja zelfs op drooge plaatfen en Muuren is
hetinSwitzerland gemeen, zegt de Heer Hal-
ler.
Festuca Pan. coarfrata fecunda Ariftata &c. $p.
Plant. 1. Gort. Belg, 24. FL Suec, 95 , 91. Gouak
Monsp. 49. Ger. Prov* 93. Feft. Fol. peranguftis , Pa--'
nlcula. ftri&a. Hall. Hetv. N. 1442. Bromus Ovinus.
Scop. Caarn. II. N. 112. Poa Fol. Setaceis &c. Gmel,
Sib. I. p. 107. N, 42. R, Lugclb. 62. Giamen Fol. Jun*
ceis brevibus majus & minus. C. B. Fin. 5. Frodrm ir.
Exile G ramen duiius. Lob. Ic. 7. Gramen Capillatnra
Loc. Pennatis non Ariftatis. Vaill. Far. 92. &, Feft.
Spiculis viviparis. FL Suec. I. N. 94. Gram. Panic» Spar-*
teum Alpinum, Panic. angufta, fpadiceo - vindi, pro*
liferum. Scheuchz. Qmm% 313. T. x*
Grasplanten.
^LER. De Friezen noemen het Amelands-Gras > VI,
jom dat het op dat Eiland veel voorkomt in A\ii^
jdorre Zandgronden ; geJyk ook op Tesfel en Hoorn-
anderen; aan de Zeekust in Friesland; op de
Heiden buiten Harderwyk en Naarden, alsme-
de in het Veld aan den Haarlemmer Hout.
In 't algemeen is het kenbaar aan zyne zeer
(malle , doch niettemin platte , Biesachtige
iBIaadjes ; de vierhoekige Halmen en korte
[gebaarde Pluim. De Halm is naakt , (laat over-
(end, en heeft op zyn hoogfte ongevaar een
jVoet, doch dikwils maar een Handbreed lang-
te. Hoe laager , hoe vleeziger de Blaadjes
zyn, hoe kleiner de Pluim is en hoe minder
gebaard. Laag is het eenigszins blaauwachtig
groen : hooger valt het groen ? met de Aair-
jtjes bruinroodachtig of Violet. Ook komt het
ifomtyds jongdraagende f voor, zogenaamd, 't f Fesma
[welk dikwils in de Grasplanten plaats heeft op Fwl^m
[Gebergten of andere fchraale Gronden ; wan-
jneer het Blommetje geen ryp Zaad voort-
brengt, maar, in plaats van dien, lange groe-
ne Blaadjes, naar jonge Grasplantjes gelyken*
de, uitfchiet , zo Haller aantekent. Lin-
n/eus , niettemin, merkt aan, dat dit een be*
ftendige Verfcheidenhcid zy, ook fland hou-
dende, wanneer men dit Gras voortteelt in de
[Tuinen. Zyn Ed. hadt 'er zelfs een byzondere
jSoort van gemaakt gehad , en Scheuchzer
[geeft daar van , onder dien tytel, de AfbeeU
ng.
T 2 (3)
II. Deel. XIIL Stük.
Driemannigë
VI. (3) Dra v ik met eene eenzydige ruuwe Pluim-;
A^EEL% de Aairtjes zesbloemig, gebaard; het laatA
Hoofd- fle Blommetje ongebaard 1 de Halm half-
5WSi. rond-
Feftuca
r^Roode drooge plaatfen ïn Europa groeit ook dit;
Gras, 'twelk van het voorgaande zig niet al-
leen door de grootte , als de Halm tot twee
en drie Voeten opfchietende, maar ook door
breeder, langer Bladen , en door de roodheid!
der Aairen, wanneer dezelven ryp Zaad in heb-
ben, ondarfcheidt. Van het Hardachtige, dat
volgt, verfchilt het, inzonderheid, door de
vlakheid der Bladen , dat de Aairtjes wat groo-
ter zyn en de Pluim Iosfer : van het Muizen-
Oorige, doordien de Wortel - Bladen Borft el-;
achtig en d-e Baardjes kort zyn.
1Y (4) Dravik met een bogtige Pluim, hellendt\
Ametlnj- eenzydige Aairtjes die bykans ongebaard:
"^Violette, m Borjielige Bladen.
In
(3J Fefluca Panic. fecunda fcabra , Spïculis fexfloris
Ariftatis, Flosculo ultimo mutico , Culmo femi - tereü,
Sp> Plant* 5. FL Suec. 93 , 92. Gouan Monsp. 49. Feft,
Fol. perangultis &c. Hall. Helv* N. 1440. fi. Feil,
Fol. hirfutis latiusculis &c. Idem. N. 1435. Scheuchz.i
Gram. 287 > 289.
(4) Fejluca Panic. flexuofa , Spiculis fecundis inclina-1
tis fubmuticis &c. Sp. Plant. 6. R. Lugdb. 68. Gr. Mont
Fol. Capill. longioribus, Pan. heteromalla: Spadice& Sc
velut Amethyftin&. Schjsuchz. Gr, 276,
GRA SPI- anten.
293
I In Italië, Vrankryk , Engeland, komt, vol VL
! gens den Ridder, deeze voor, die als eene Ver- Aïj7jEL#
j fcheidenheid van de Schaapen - Dravik , door Hocïd-
den Heer H aller , is opgetekend, en door "
hScHEUCHZER omftandig , als een Inboor-
I ling van Switzerland, befchreeven. Hy noemt
[ het Berg - Gras , met de Bladen langer en Haair-
achtig dun, de Pluim eenzydig, bruinrood en
1 als Amethystkleurig.
(5) Dravik met de Pluim eenvoudig getakt en V.
byna ongefteelde Aairtjes. rept&t
Krui-
In Arabie en Paleftina komt , volgens den pende.
Ridder, deeze voor , die den Wortel, van dik-
te als een Penne- Schaft, zeer lang onder den
Grond voortkruipende heeft , bekleed met
breede Bladftukken. De Halm is meer dan
anderhalf Voet hoog. De Bladen zyn, door
inrolling, Draadachtig dun.
(6) Dravik met de Pluim eenzydig^ langwer- yj#
pig ; de Aairtjes zesbloemig langwerpig cp^urüiSm
glad; de Bladen Borftelachtig. Met Hard-
achtige,
(5) Festuca Panic. Ramis fimplicibus, Spiculis fubfes-
fkibus. Sp. Plant, II. p, 108. N. 2.
(6) Ftsmca F'ciriic. feounda oblonga, Spie. fexflorisob-
longis loevibus &c* Sp. Plant* 3. Feft. Pan. nutante in-
terne Ramofa &c. R. Lugdb. 68. Feft, Fol. perang. Pan.
ïrifta &c,Hall. Hetv. N« 1437. Gram. Prat. Pan- duriore
!axa &c. Raj. Hist. 12S6. An%L IJl. p. 4T3. T. 19. f. 1,
?ir. tenue duriuscuium & pens Junceum, J, B. Rijt. II,
p; 463.
T 3
II. Deel. XIII. Stuk,
294 D R 1 E M A N N 1 G E
VI. Mst de volgende komt deeze , die op droo-
^ III.16*** ge Velden in Europa groeit, overeen door Draad-
Hoofs- achtige gefleufde Wortelbladen , en platte Gras-
achtige Stengbladen ; maar verfchilt door de
gladheid van de Kafjes , die zeer kort gebaard
zyn s 5t welk, benevens de meer gedrongene
Pluim , haar van de Roode onderfcheidt , en van
het Schaapen-Zwenkgras, boven en behalve
" de ronde Halmen , doordien de Aairtjes ge-
duurig in een zeer kort Baardje uitloopen. HaiJ
xer zegt , dat hetzelve zwart is, een twaalf-
de Duims lang.
VIL (7) Dravik//zé?/ eene Aair achtige Wollige Pluim
ftumet* m Draadachtige Bladen*
turn.
Praylfen* *n Spanje , als ook in Deenemarken, is dee-
ze waargenomen, die de Halmen een Voet of
anderhalf hoog en Draadachtig dun heqft, mee
laa'ge ronde Wortelbladen, en eene kleine Pluim,
beftaande uit tien of twaalf Aairtjes, de onder*
ften gefleeld, allen zeer kort gebaard,
VUL C^) Dravik met eene ge-aairde Pluim , zeer
Muizen-
Qonge, Festuca Panicula Spiciformi pubescente, Fol. Fi*
liformibus. Sp* Plant. 4. Ft, Dan.
(8) Festuca Pan* Spicata , Cal. rmnutisfimis mutïcis
&c\ Sps Plant. 8 Gouan Mcnsp. 49. Fcft. FoK Seta-
'ceis , Panicula erecta &c. Hall. Helv. N. 1443. Feft.
Pan. Spicata nutanfce &c. R. Lugdb. 68. Gr. Feftuceum
Xvlyurum. Barr. h\ T, 99. f, i. Sch euchz. Gram. 194.
Muroyuxn Spicalongisfnna, Mor. III, S. 8- T. 43
Grasplanten.
295
kleine ongebaarde Kelken en ruuwe lang vi.
gebaarde Bloemen. ^ïllf L"
Ij (joï'd««
Dit Gras komt , in veele deelen van Europa, STUK%
zo op drooge dorre Gronden , als op Muuren
van oude Gebouwen, voor. Des wegen vindt
men 't ook Gras der Muuren , met een zeer lan-
ge Aair , getyteld. De Halmen zyn van een
halven tot een geheelen Voet lang en langer,
de Bladen zeer fmal. De Pluim komt dikwils
een half Voet lang voor, zeer dun en ruig ;
beftaande uit Aairtjes , wier Kafjes uitermaate
klein zyn. De Kleur is dikwils paarfchachtigv
De Heer H aller hadt waargenomen , dat
het Baardje zyn oirfprong heeft, beneden dc
tip ; gelyk in die van 't volgende Geflagt.
(9) Dravik met eene eenzydige Pluim en vyfi jx.
bloemip-e Kelken , het laatfïe Blommetje „ Fefi™a
7 777^7 fpadicea*
omrugtbaar > en gladde Bladen. Bruin*
loode,
By Montpellier in Languedok , als ook in
Switzerland , komt dit Gras voor , dat de
hoogte heeft van vier Voeten en groote Bloe-
men, naar die van het Hooge gelykende,maar
als gevederd en de geheele Aair donker paarfch-
achtig
(10)
(9) Fefhica Pan. fecunda, Cal. quinquefloris &c. Stift.
Veg. XI1L p. 101. Gr. Alpin. latifol. Pan. heteromalla
fpadicea, Locufiis Pennatis. Scheuchz* Gram. 278. Hall.
Jtietu. N. 1436.
T 4
II. Deel. XIII, Stu&
2^6
Driemannige
VI. fi0\ Dravik met een onverdeelde Pluim ; ê&
i u. Aairtjes overhoeks $ byna ongsfieeld en rond ;
stol*"* 4f Bladtn ingerold en jl eekend [pits.
X.
Fefmca 2eer fpits en fcherp zyn de Bladen van dit
des. Rietachtig Gras, m Frovence en elders waar-
achUge^" genomen en door den ^eer Gerard afge-
beeld. Het wordt Dolykachtig Gras genoemd , om
dat de Aair veel naar die van het Dolyk-Gras
gelykt, met digt tegen de Halmen aan geplak-
te Aairtjes, die een zeer dunne Pluim maaken.
Het heeft dezelven twee Voeten hoog > met
de Bladen Zeegroen , en gefpitfte ongebaar-
de Kafjes. De Groeiplaats is in het Zand der
Zee * Kullen.
1L Met de Pluim egaal,
XI. ( 1 1 ) Dravifc met eene opgeregte Takkigo
ërume. Pluim , en ongefieelde , gekielde y onge*
baarde Aairtjes.
Deeze Soort, in Paleflina gevonden > heeft
een
(10) Fejïuca Racemo indivifo, Sjpiculis alternis fubfes-
filibus teretibus , Fol. involutis , mucronato - purigenti-
bus. Sp, Plant. 16. Munt. 33. Ger. Prov* 95. T. 2. £
2. Gouan ///» 4- Gram. Phoeniroides &c, J. B. Hifi.
II. p. 477. Gr. maritim. Spica Loliacea* Pluk, T. 33.
f. 4. Gr. Marit. acutisfimum , Fol. pung. Arundinaceum.
C. B. Pin. 7.
Feftuca Pan. er, Ramofa , Spiculis fesfiiibus w
yinatis miUicis* Sp. Plant. 7,
Grasplanten. 29S>
een hooge Takkige Halm ; fmalle lange Els- ^ VL^
vormfge Bladen ; een opftaande Pluim van in.
Aaiif jes die gekield zyn en donker van Kleur.
(12) Dravik met eene opgeregte Pluimt byna XIT^
Eyronde ongebaarde Aairtjes ; den Kelk
decumbens»
grooter dan de Blommetjes: de Halm neer- Leggende,
leggende.
Op dorre Velden , inzonderheid van Berg-
achtige Landen, in ons Wereldsdeel , komt
dit Gras voor , 't welk de Halmen fomtyds
leggende , fomtyds overend ftaande heeft a
van een Handbreed tot een Voet lang, en
de Pluim fchraal bezet met dikke Aah'tjes ,
hebbende vier of vyf Blommetjes in de Kel-
ken , waar onder dikwils een onvolkomen
voorkomt , dat zig Paarlachtig vertoont.
(13) Dravik met depluim eenzydig>opgeregt ; XIII,
de Aairtjes eenigermaate gebaard \ de buU Hoorei
tenfïen SbllroncL
Op
f%2) Feftuca Panicula ere&a , Spiculis fubovatis mnti-
cis &c. Sp. Plant. 12. FU Suec. 92, 03, Oed. Dan, T.
162. Feft. Locuftis teretibus muticis cftofloris &c Hall.
Jielu. N. 1434. Gr. Mont. Avenaceum 3 Loc. muticis tu-
.inentibus , Pilofum. Scheuchz. Gram. 179. Gr. ïriti-
neum Paluftre humiiius , Sp. reutïca breviore. Mor. S.
T. 1. f. 6. Gr. Aven parvum procumbens , Pan. non
ariftatis. Pluk. Alm. 174. T. 34% f. 1. Mant. Frodr.
53. T. 2. f. 1.
(13) Feftuca Pan, fecunda ere&a: Spiculis fubariftatis ,
T 5 e*«
II, Dre . XIII. Stuk.
DPvIEMAKNIGÉ
VI. Op vrugtbaare Velden 5 door geheel Europa f
Aimel. fromt jjj. cras voor 5 ^at jn hoogte uitmunt,
Rooïd- De Halm bereikt, volgens den Heer Hal-
5TÜK' xer , van twee tot vier Voeten ; volgens Schre-
ber van één tot twee Ellen langte. De Bla-
den zyn taamelyk breed ; om laag meer dan
een Voet lang, ncderwaards geftreeken ruuw. .
De Pluim heeft ook een aanzienlyke langte en
is pieramidaal doch zeer yl bezet met lang
gedeelde Aairtjes,die zes- en agtbloemig zyn y
beftaande uit fpitfe Kafjes, van buiten glad.
Hier door verfchilt het van het Beemdgras ,
waar toe fommigen deeze Soort betrekken. De
Pluim hangt fomtyds, doch niet altoos, over
zyde. Gmelin wil 9 dat de Kenmerken van
de Bromus , Feftuca en Poa , in dit Gras zig
allen openbaaren zouden. De Kelkblaadjes ,
nogthans , zyn geenszins op de rug, onder
de tip gebaard , gelyk tot het volgende Ce-
flagt behoort , en de fpitsheid der Kafjes on-
derfcheidt het van de laatfte. Het zoude ,
volgens BAüHiNUS,de Calamagroftis zyn der
Ouden.
Op
exteriorlbus teretibus. Gort. Belg* 25. F/. Suec. gi , 04.
Schreb. Gram. 34. T. 2. Feft, Pan. Spicata , Spiculis
uno verfu inclinatis fiibrmiticit, R. Lugdb. 68. Poa Pan.
Spicata , fhïfta &c, Gmel- Sib. I. p* 109. Poa Fol.la-
tis asperis. Hall. Helv. N. 1451. Gramen Loliuceum
&c. Scheüciiz» 200» Mor. S. 8 T. 2. f. 15* Gr. Spar-
tum. Barr. Rar. 1154. T. 25. Gr. Arundinaceum Spici
tuultiplici Calamagroftis. C. B. Phz. 6. fi. Gr. Prat. ma#
jus Locuftis tumidis. Buxb, Cent, Vt p. iu T. 16.
(Grasplanten.
Op dorre Gronden en aan de Wegen komt vl
dit Gras dikwils maar een Voet hoog voor > A™EL%
met een zeer korte, fchraale Halm, daarliet Hooro-
Zaad in blyft , tot dat zy geheel verdord is»
Tot Voedzel voor Rundvee en Paarden is het
uitmuntende , en byzonder goed onder 't
Hooy,
(14) Dravik met eenTakkige opger egt e Pluim* XIV.
de Aairtjes byna ongefteeld Sfilrond en on- f^ms*
' gebaard. Vlottende.
Dit komt, onder den naam van Vlotgras ,
menigvuldig in onze Slooten , Graften en Staan-
de Wateren , zo wel als door geheel Euro-
pa, voor* De Halmen zyn, naar de verfchil-
lende diepte en de vettigheid van den Grond,
zeer verfchillend van langte, fomtyds tot vyf
en zes Voeten, Om laag geeft het veele Tak-
ken uit, aldaar zyn de Bladen zeer lang en
dryven met de enden op het Water : om
hoog
("14^ Feftuca Pan. Ramofa erecta* , Spiculis fubfesfili-
bus teretibus muticis. Gort. Belg. 24. Ft, Suec+ go, 95*
Oed, Dan. T. 237. Schreb. Gram. 37. T* 3. Goüast,
Monsp. 49. Poa Locuflis teretibus multifloris. Hall. Helv*
N. 1453. Poa Spiculis oblongis erectis. H. Cliff. 28* R.
Lugdb.62. Gramen Aq. Fluitans multipiici Spica. C. B.
Pin. 2. Theatr. 41. Scheuchz. Gram. 199. Gr. Loliace-*
urn fluit ans ^ Spica longisfima, divifa. Mor. S. 8. T. 3»
f. 16. Gramen Mamise escülentum Prutenicum. Loes«
Prusf. p. 108.
II, Dkel. XIII. $TM.
300 Driemann i g f
VT. hoog kort en altemaal donkergroen. De Pluim ,
«Afdeel. forntyjs byna een Elle lang, is digt bezet met
Hooid- veele kort gedeelde ronde Aairtjes, van agt
Mm™- tot tieil Bloemen bevattende , wier Kelkblaad-
Gras. jes Lancetvormig zyn en wit gerand , de Bloem-
blaadjes van de zelfde figuur , ook fpits : 't
welk deeze Plant alhier betrekt: hoewel vee-
len , en eenigen op 't voetfpoor van den Rid-
der zelf, haar tot het Beemdgras hadden t'huis
gebragt.
^Duitfch Niet het Bloedkleurige Panik - Gras hier voor
Zaa£a* befchreeven f, 't welk lang daarvoor gehou-
^Biadz. <jèn jS. maar dïc Vlotgras wordt thans gezegd
het regte Manna Gras te zyn. Men noemt
het derhalve dus, of ook Schwaden -Gras , in
Duitichland ;om dat het zogenaamde Duitfche
Manna -Zaad daar van komt. Die Schwaden
nogthans is tvveederley. De ééne krygt men
- van verfcheide Soorten van Panik, welke in
Duitfchland, ten dien einde, hier en daar ge-
teeld worden ; zynde naar Geerst gelykende
ronde .Korreltjes , van verfchillende Kleur ;
doch waar van het Meel geelachtig is en wei-
nig Lighaam heefc. De andere, zynde de zo-
genaamde Pooifche of Frankforter Schwaden,
komteenig en alleen van dit Vlotgras, 'twelk
overvloedig wild groeit in Polen, Lithauwen,
Brandenburg en omitreeks Frankfort aan dea
Oder; zelfs in Silezie , in eenige deelen van
Deenemarken en Sweeden; van waar die Man-
na, toebereid zynde, wyd en zyd vervoerd
wordt.
De
Grasplanten, 30*
De manier, op welke de Inzameling en be- Aïdeei*
reiding in Schónen , de Zuidelykfte Provincie
van Sweeden , gefchiedt , is door den Heer stuk.
L 1 n NiE u s aldus befchreeven (f ). Na St. Jan , Manna*
wanneer dit Koorn ryp is , fchuifc men een
Zeef, die zeer kleine Gaatjes heeft, des mor-
gens vroeg, de Daauw nog op het Gras leg*
gende, of kort na dat het geregend heeft,
door de rype Aairen heen en weer ; zo dat
het Zaad met zyn Kaf in de Zeef valle. Op
die wyze kunnen een paar Man , op plaatfen
waar dit Gras overvloedig groeit, in twee Uu-
ren tyds een Schepel daar van inzamelen. Dit
Zaad fpreidt men vervolgens op Zeildoek uit, en
laat het droogen in de Zonnefchyn. De fchif-
ting van het Kaf, waar door de Schwaden
een helder geele Kleur krygt, gefchiedt in een
Houten Mortier , van een Eiken Blok ge-
maakt, met een rond Gat, omtrent een half
El wyd en drie Vierendeel diep , dat naar be-
neden fmal toeloopt. Men heeft Stampers van
Beukenhout , die naar Rolftokken gelyken ,
dun aan de enden , en een Handvol gekapt Scroo
op den bodem van de Mortier gefmeeten heb-
bende, werpt men daar op een Handvol van
het Zaad, dan weder gekapt Stroo. Voorts
gaan twee Perfoonen te gelyk aan }t ftampen
en dus gaat het Kaf van het Zaad af, dat men ,
'er vervolgens uit want. De Korreltjes, die
dm
(f) Stfmïfehê Reife. ?. 349,
Driemannigë
AiitoL (*an ^wart zyn5w°rfen wederom , beuïtlitfgs
, in. U by een Hand vol , met gekapt Scroo , in dén
Hoopd- 2eifden Mortier geworpen, tot dat 'er genoeg
TUK. o o
Manna in zyn. Alsdan gaan zy wederom aan 9t ftam*
ttró. pen ^ tot dat de zwnrte Bast van de Koorntjes
is afgegaan , en zy volkomen geel zyn. Dan
wordt de Schwaden wederom door harpen en
wannen gezuiverd en volkomen fchoon ge-
maakt.
Deeze Duitfche Manna geeft, met Melk of
Wyn gekookt zynde , eene zeer voedzaame
Spyze, die fommigen nog aangenaamer voor-
komt dan de Ooftindifche Sagoe. Gemeenlyk
neemt men ze ongemaalen; doch het Meel is nog
fmaakelyker, overtreffende deRyst en Geerst.
Allerley foorten vanBry en Gebak kunnen daar
van gemaakt worden, en het is inalleopzigten
zo goed als ander Meel. Men kan van dit
Manna -Graan ook Melkdrankên of Koeïdran^
ken bereiden ; 'er Koffy van branden en Bran-
dewyn van flooken (*).
Wanneer dit Vlotgras te diep in *t Water,
of op zodanige plaatfen groeit , dat men hst
Zaad niet kan inzamelen, of zo men daar geen
werk van maakt ; dan kan het dienen tot een
uitmuntend Beeften-Voeder. Men maait het
onder Water , en daar uitgehaald zynde, wordt
het
C*J Viel. S. Ledel fiiccincïa Manna cxcorticatiot Soran
3733* Oftavo,
O R A S P t A N T E Ni 303
Tiet gedroogd en ten gebruike bewaard. Zeker
Landman in Engeland ,Dean genaamd , heeft jjj.u
enkel met het Gras, dat op een geduurig on-s^?ÏD*
der Water leggend Stuk Lands, van ongevaar Mama
twee Morgen, gegroeid was, byna alleen zulk GmSm
Vlotgras zyndc, vyf Werkpaarden, van April
tot laat in de Herfst , onderhouden. De Var-
kens zyn 'er niet minder gretig naar , zwem-
mende diep in 't Water, om het te bekomen.
Voorts dient het Zaad ook tot Voedzel van
Eenden en ander Water - Gevogelte ; ja de
Ganzen weeten het byzonder wel te vinden.
De Visfchen zelfs fchynen het te nuttigen :
dewyl men opgemerkt heeft , dat de Forellen
best gedyën in zulke Beeken , waar dit Gras
meest groeit en zyn Zaad laat vallen. Het Kaf
dient om de Wormen der Paarden te verdry-
ven. Dus ziet men, welk een groote nuttig-
heid dit in 't wilde , en op meest ongebruik-
baare plaatfen , groeijende Gras verfchaffe.
(15) Dravik met eene ge-aairde kwabbige XV.
Pluim , en breed Eyronde^ zesbhemige 9 cnlulT
ruige Aairtjes. Gekuifde.
Op dorre Heuvelen in Portugal nam de Heer
Loefling deeze waar , die veele Halmen
uit den Wortel fchiet, naauwlyks een Vinger
lang.
(15) Feftuea Pan. Spicata lobata , Spiculis ovatis fa*
tis foxfloris hirfutis. Loefl. *S>. Pl&M*. *5»
II. Deel, XIII. Styc
DriemannïgS
VI. lang. De Pluim is eenigermaate gê*aamfj
AIILEL' byDa Eyrond. Van het Gekuifde Beemdgras,
Hoofd, daar het in geftalte naby komt, verfchilt het
door menigvuldiger ruige Bloempjes.
kelk.
XVJ. (16) Dravik met een zeer dunne Pluim en LU
Catoctóa. nlaale Aairties \ de Kelk langer dan de
Groot* Bloempjes , de Bladen aan den voet ge»
haard.
In Spanje vondt hy deezé , die een plag
maakt van Wortelbladen en Draadachtige
Halmen heeft y ook maar een Vinger lang.
By Alexandria, in Egypte, vondt de Heer
Fors kaohl een Soort van Dravik, welke
liy Gegaffeld noemt , wegens de Piuim die uit
ongedeelde, zeer uitgebreide, Liniaale, drie-
bloemige , ongebaarde Bloempjes , beftondt.
Een andere hadc de Aairtjes Lancetvormig, met
eene egaale Pluim en leggende Halmen. Eeü
derde , aldaar ook groei jende , hadt eene Ge*
hondeïde Pluim, over ééne zyde, met lang ge-
baarde Aairtjes , doch deeze twyfelde hy, of
't ook de eerfte Soort mogt zyn. In Arabic
kwam hem de volgende voor.
(17) Dra*
Oó) Feftuca Pan. coarctata , Spiculis Linearibns } Cal.
Flosc. longiore, Foliis bafi barbatis. Sp. Plant. 11. Am.
yAïad. III. p% 400. Feft. Pan. contra&a. , Spiculis linea*
tibus mut. longïtudf Calycis. Loefl. /*. n6f
Grasplanten. 3^5
f ttï Dravik met een gekropte Pluim , veel- VI.
. . . rrf. j j dj Afdeel.
bloemigc Aairtjes en Kherdraagende Bloe- w.
Hooid-
STUK.
Dit Gras , overvloedig op Zandige Heuvels Fejtwa
groeijende, in 't Arabiich Scoucham genaamd, t™lt4,rona*
hadt hy beter Geklierd geheten; aangezien deGefPitfteé
Kafjes in dit Geflagt doorgaans gefpitst zyn;
maar Geklierde Bloemen is zeer byzonder. On-
der ieder Meeldraadje vertoonden zig Klier-
tjes in de uitgebreide Bloem , die vier of zes
Blommetjes in de Kelk bevatte. De ruige
Draadachtige Stempels kwamen 'er bezyden
uit. Plet Gras hadt ronde, gladde, kruipende
Steelen , met opftaande Takkige Halmen en
zeer uitgebreide, gladde, flyve, gefleufdeen
fpits gepunte Bladen. Hy twyfelde, nogthans,
of het wel hier t'huis hoorde.
B r o m ü s. Zwenkgras.
De Griekfche naam , op dit geheele Ge-
flagt toegepast, is gebruikt geweest voor
! dergelyke Planten als de Fefluca of Dravik:
doch aangezien de meeilen zig alhier, door
de zwaaijing of flingering der Aairtjes , onder*
fcheiden ; welk Gras men deswegen , in 't
Hoogduitfch, Schwingel noemt * dateenZwen^
gei
.(17) Fefluca Panicula glomerata , Spïculis multifloris*
Flore Glandulifero* Flor. JEgypU Amb. p, zz*
V
II. Deeu Xllh Stuk, ■
3o6 Drieman nige
VI. gel of Dorfchvlegel of iets dergelyks bete-
Afdeel. ^ent, z0 meen ik het gevoeglyk Zwenkgras te
Hoofd- heeten.
Het onderfcheidt zig, van 't voorige, door
een Aairtje , welks Blommetjes als op twee
ryën geplaatst zyn 3 en een Baardje heb-
ben , dat onder de tip van 't Kafje is in-
geplant (*). Het bevat de volgende, talry-
ke, meest Europifche Soorten.
T (i) Zwenkgras met een uitgebreide Pluim >
Bromus Eyronde Aairtjes 5 regte Baardjes en dui-
Sêcalmüs. 7 7 ^ j.
Rogmin- delyke. Zaadjes.
tiend.
Niet wegens de Geftalte, welke meer naar
die van Gerst gelykt , voert deeze Soort den
bynaam;maar3om dat zy dikwils in deKoorn-
landen voorkomt onder de Rogge. Dit is
overal gemeen in Europa 9 en zy wordt des-
wegen, by de Sweeden , Rog - Loofta geheten ,
en aangemerkt als een gebrek of miswas onder
9k Koorn. Zy groeit > niettemin , ook .wild
op
(*) Zie Fig, 43 , op Plaat LXXXVIL '
CO Bromus Pan. patente , Spiculis ovatïs , Arïftis
yeais, Seminibus diftinftis. Syft* Nat. XII. Gen. 89.
Veg. XUI. p. 102. Gort. Belg* 25. Gouan Monsp. 50.
Ger. Prov. 96. Fl. Suec. 84 > 96. Bromus Foliis glabris ,
Locuftis duodecimfloris. Hall, Helv. N. 1502. Bromus
vïtiofus* Weig. Obs. Bot. p. 4. T. 1. f. 2. Bromus muï-
tinorus. Idem Fig i* Feituca Bremus Hordeaceus > Pan*
erefta coar&ata. FL Smc* L N. 87. Reyg. Gedan. & p«
48. N« 4*
Grasplanten. 307
op andere plaatfen , zelf op Daken en verval- VL
Ien Muurwerk; doch heeft dan doorgaans le- ^nf^
dige Kafjes of misdraagt en geeft geen Zaad. S^°0H*
Dit heeft men als eene Verfcheidenheid aan-
gemerkt 5 en 'er den naam van Muur -Gras s
met Dalechamp, aan gegeven. Bauhi-
kus noemt ze Grasachtige Dravik en Mori-
son Haver -Gr as der Koornlandeh^ dat groo-
ter Is, met meer gezwollen Kafjes (f). De
Heer Wei gel heeft ook een Veelbkemig
Zwenkgras onderfcheiden. Eenigen meenea
|l dat het de Bromos zy van Dioscorides;
| anderen houden het voor 't LoHum der Ouden*
By Lob el is het gefield onderden naam van
Bromus, byDoDONéus onder dien van Fes*
tuca altera. De naam van Dravik wordt 'er *
wegens de Kaffigheid , van fommigen aan gege-
ven.
De Halmen van dit Zwenkgras zyn dikwils
drie Voeten hoog, dun, geknokkeld en ge-
itreept: de Bladen een vierde Duims breed 9
ruuw : de Pluim yler of digter , met meer of
minder Aairtjes , op lange Steeltjes zittende
cn vry groot, met de Bloempjes optweeryën,
In
(f) Morison heeft de benaaming in de Text en op
de Plaat een weinig verfchülende , dat aanleiding gege-
ven heeft tot de Aanmerking van Hallrr , als of Litf-
njeus een verkeerde figuur had aangehaald , doch het
moet Fig. 16. zyn % Fig. 17 is 'er niet»
V 2
XL CfiEJL» XIIL SlüKt
308 Driemannige
VI. In 't eerst (laan deeze Aairtjes opwaards , ver-
AViii.L* volgens duiken zy allengs en, wanneer het
stuk.*0" Zaad ryp wordt> han8ea ZY nederwaards. Ieder
Aartje heeft twaalf of veertien Bloempjes. Het
Zaad, in ruige Blaasjes zittende, is langwerpig
als Rogge - Graan , maar dunner en Kaffig.
Als eene Verfcheidenheid behoort hier het
Gramen Gros van Montpelgard , een Graaffchap
aan de Grenzen van Lotharingen , dus door
J. Bauhinus genaamd (t); 'c welk nieü
minder hoogte dan 't voorgaande en gladde
Aairtjes heeft, een Duim lang. De Kafjes
zyn groenachtig, bleek gerand, met Baardjes
van vier of vyf Liniën langte. Èen dergelyke
komt, zegt Goüan, overvloedig voor, in de
Graften van Montpellier, by den Koninglykea
Tuin, met ruige Aairtjes.
U (fi) Zwenkgras met de Pluim byna opgeregt%
Bromus Eyronde Wollige Aairen , met regte Baar dm
Zagt!' les en zeer zaS* Pluizige Bladen.
In de Zuidelyke deelen Van Europa komt.
deeze Soort, op drooge plaatfen, voort. In
Switzerland is dezelve, volgens H aller,
zeer
CY) Gramen Gros Montbelgard. J. B. Hift. IL P4438.
(2) Bromus Pan. ereftiuscula &c. Schreb, Gram. 60.
T. 6, Wrig. Obs. p. 7. T/i. f. 4. Bromus hirfutus, Lo-
cuftis feptifloris ovato - conicis. Hall. Hetv. N. 1504*
Gr. Avenaceum Loc. villofis, candic. & ariftatis. Scheuchz.
Gram. 254. Gr. Avenaceum Pratenfe &c. Mor. S, gJ
X. 7. f..i8*
Grasplanten.
«eer gemeen , en zou de Trespe der Duitfche- VI.
ren zyn , die aan Wegen , Haagen en op Muu- Af n j.L*
ren , ja fomtyds ook op de Akkers in Duitfch- S^^F0"
land , Vrankryk en Engeland groeit 5 zegt
Schreber. Zy is veel kleiner dan de voor-
gaande, hebbende de Halmen naauwlyks een
Voet hoog ; de Bladen zeer fmal ; alles met
eene zagte Wolligheid bekleed. De Pluim is
naauwlyks twee of drie Duimen lang en heeft
korte Steeltjes , met één of meer Aairtjes, die
van zes- tot.tien- Bloemig zyn, ook met een^ge
Haairigheid bezet en kort gebaard. Het Zaad
is langwerpig, driekantig en bruin. Somwylen
misdraagt ook dit Gewas , dat tot een goed
Voedzel voor allerley Vee dient, inzonderheid
voor Schaapen. Men kan het , met voor-
. deel f gebruiken , om het Stuifzand vast te
maaken , fchoon het maar twee Jaaren duurt.
Tot Hooy is het , wegens de laagte van Ge-
was, niet zeer dienftig.
(3) Zwenkgras met een knikkende Pluim , en nï-
Eyronde Aairtjes 5 met wyd gemikte Baard-
jes. In fus.
Rappig.
(3) Bromus Pan* nutante , Spie. ovatïs Ariflis diva-
ricatis &c. Gouan Monsp. 50. Feftuca Graminea Glu-
mis vacuis. Scheuchz. Gram', 251. T. 5. f. n. C, B.
Pm. q, Prodr. N. 64. . Gram. Phalaroides acerofum %
nutante Spica. Barr. Tc. 24. T. 1 , 2. Mont, 1c. 52.
Gr# Feftuceum majus , Locuftis crasfis Lanuginofis*
Bu*b. Ceuu V. p. 19. T. 38. f. 1.
V 3
IL Deel. XIII. Stuk,
D R 1 E M A N N I 6 Ë!
Aïdeel. *n Vrankryk, Switzerland, Siberië, komt dit
HL Gras volgens den Ridder voor, die aanmerkt,
stuk?*0" dat de Aairtjes glad zyn , met Draadachtige
Steeltjes, naar 't end verdikkende. De Baard-,
jes, die anders regt uitflaan , wyken zyde-
waards af, dat een zeer kennelyk verfchil
maakt. Om die reden oordeelt de Heer Hal-
oer , dat het tot de Haver behoore ; doch
bekent zelf, dat dit onderfcheid niet vast gaat.
Hy telde negen Bloempjes in ieder Aairtje(f).
(4) Zwenkgras met een knikkende kroefe
Bromus Pluim ; de Bladen weder zyds kaal^ maar
^^pfirgee- de Bladfcheeden Haairig en Pluizige
rend, ° Kaf jes*
In Kanada is door den Heer Kalm deeze
waargenomen, die ftevige Halmen heeft van
anderhalven Voet , en Bladen van breedte als
Riet, gekield groen, niet Haairig, gelyk de
Bladfcheeden. De Pluim is gekruld, bogtig,
knikkende. De Aairtjes bevatten van agt tot
veertien langwerpige Bloempjes , met ruige
Kafjes. In die van het AmerikaanfchPurgeerend
Gras, by FEuiixéE, zyn de Aairijes breeder:
anders komt het Gewas taamelyk overeen.
(5)
(t) Avena Locuftïs teretibus novemfloris, Ariftis re*
ilexis. Hall. Heiv. N. 1501. p. 235»
(4) Bromus Pan. nutante crispa , Foliis utrinque nu-
dis, Vaginïs Pilofis : Glamis Viliofis. Sp. Plant. p. 113»
GramonBromoides Catharticum. Feuill. Perm. 705. T..i?
Grasplanten,
(5) Zwenkgras met een opgeregte Pluim , de
Aairtjes byna Spilrond 9 Elsvormig naakt IIJ.
bykans ongebaanh stok!*0*
In Duitfchland en Switzerland groeit dit . Bromus
fierlyke Zwenkgras , door Schreber zeer
fraay afgebeeld. Het loopt fterk uit den Stoel baard*
voort, met zydelingfe Scheuten, gelyk het
Kweekgras , en heeft de Halmen anderhalf
Voethoog, met taamelyk breede Grasachtige
Bladen, De Pluim is anderhalf Voet lang en
beftaat uit lang gefteelde Aairtjes, die meestal
ongebaard zyn, paarfchachtig , groen en wit,
bont. Op vette Gronden groeit het wel drie*
vier of vyf Voeten hoog; maar het komt meest
voor, op Steenachtige ruuwe en woefte plaat-
fen. Men vindt fomtyds de Aairtjes met kor-
te Baardjes bezet ; welk verfchil ook in de
Hooge Dravik , hier voor befchreeven , naar
welke het veel gclykt, wordt waargenomen*
Dit gebeurt , wanneer hetzelve op Schaduw-
achtige plaatfen, in vogtige Gronden, geteeld
wordt, ft Getal der Bloemen in de Aairtjes is
van zeven tot tien, en dikwils negen > be-
vonden. Be-
(5) Bromus Pan. ere&a , Spiculis fubteretibus Subula-
tis nudis fubmuticis. Schreb. Gram. 93, T. 13. Feftuca
Loc. teretibus &c. Hall. App. 2. Scheuchz. p. 47.
N.^aS. Retv% N. 1433. Gr. Pr?.tenfe elatius & majus Lo-
cuft. tumidis. Buxb. Cent. p. 21, T* 40 & 41. N* i6#
Leys. FL HaU go,
V 4
II. Deel, XIIL Stuk»
312
D R I E M ANNIG Ë
VI. Behalve het Voedzel , 't welk dit Gras aan
HL " ?t Vee uitlevert, kan het door zyn kruipende
stuk?TD> Scheuten en Wortelen de kanten van Slooten
en Graften vast maaken en , zo voor het uittree-
den van het Vee, als anders, in Iasfe Gronden
befchutten.
VI/ (6) Zwenkgras met een knikkende ruuwe
Bmlat^s Pluim , gebaarde ruige Aairtjes en ruuwt
Lang- Bladen.
baardig.
Deeze Soort 3 die in tegendeel de Aairtjes
zeer lang gebaard heeft, fchynt;, wegens de
rmiwe Eladen , naauwlyks die van Bauhinüs,
welke de Bladen met eene zagte Wolligheid
bekleed hadt, te kunnen zyn. Door de langte
der Steeltjes van de Pluim, welke tevens Tak-
kig zyn , kan men ze, volgens Morison,
onderfcheiden. Hier zou men de langte der
Baardjes kunnen by voegen , waar door ze uit-
munt, en noemen dit Zwenkgras, in verge-
lyking met het voorgaande , tot verbetering
van den dubbelzinnigen bynaam , bepaaldely-
ker , Langbaanlig. Maar , wegens de ruuw-
heid van de Pluim, kon het ook Ruuw hee-
ten, gelyk de Heer Reichard wil. Het
groeit
f6) Bromus Pan. nu tan te fcabra , Spiculis vïllofis A-
iiftatis, Fol. fcabris. Sijjl. Veg» XIII. Hüds. Angl. 40.
3SJ. 7. Feftuca Gram. Nemoralis latifolia mollis. C. B.
Tin. 9. Theatr. 144. Feft. Gram. Dumetorum Juba Ion-»
giorel Mok, ffrft. III. p. 213. S# 8. T. 7. f. sq%
Grasplanten.
groeit hier en daar, in 't Gebergte, in Euro- Vï«
pa , cn kruipt geenszins voort. A
Hoofd*
, STUR x
(7) Z wen legras met een knikkende Pluim ? de1
Bladen wederzyds , zo wel als de Schee- Bromus
den , eenigermaate Haairig , de Kofjes ClU^^
kanthaairig. haairig.
Uit Zaad , in Kanada door den Heer Kalm
vergaderd, is deeze Soort voortgekomen,
met dunre Halmen, en cene zeer knikkende
Pluim, van langwerpige, famengedrukte, ge-
fteelde Aairtjcs > ieder agt Bloempjes bevat-
tende , onder de tip gebaard , wier Kelk-
Kafjes glad, de Bloemblaadjes op de kant ge-
haaird zyn, en Lancet vormig.
(8) Zwenkgras met een uitgebreide Pluim , de VIIL
Aairtjes langwerpig tweezydig , de Kafjes SteriHs.
Borflelachtig gebaard. baar?™^
Op
(7) Bromus Pan. rmtante , Föl. urrinque Vaginisqua
fubpilofis , Glumis Ciliatis. Sp* Plant. 5.
(8) Bromus Pan. patula , SpïcuJis oblongis diftichis
&c. Sp. Plant, 6. Gort. Belg. II. N, 103. Gouat*
Monsp. 50. Br. Pan. nutante Locuftis feptifloris &c«
Hall. Helv. N. 1505. Brom. grandiflorus, Weig* Obs.
p. 9. T. 1. f. 6. Feftuca Avenacea fterilis elatior. C. B.
Pin, 9. Mor. T. 7. f. 11. Gr. Avenaceum Pan. fparfa,
Scheuc^z. Gram. 258. T. 5. f, 14. Bromos Herba. Dop.
pempt. 540.
v 5
II. Desj.. XIII. Stok,
Dr.iemanni.ge
VI. Op Velden, in Bosfchen en aan de Wegén,
III. 'in de Zuidjlyke en middeldeelen van Europa*
stuk*0" Sroeit onyrugthaar Zwenkgras , dat fommigen
achten het Bromt>s der Grieken te zyn. Men
noemt het in yt Franfch Averon , in'tltaliaanfch
Vena vana^ dat is Tdele Haver*, om dat het naar
Haver gelykt en geen Haver voortbrengt. De
Halm is een Voet en daar boven lang ; de Bla-
den zyn Haairig , aan de kanten ruuw en taa-
melyk breed. Het heeft een lange losfe Pluim,
meest over ééne zyde hangende, met lang ge-
fteelde Aairtjes, die lang gebaard zyn.
IX; (9) Zwenkgras met een knikkende Pluim , en
awlmfis* Eyrond- langwerpige Aairtjes.
^Jikerig.
Dit zou de Naakte of Tdele Haver zyn , die
in de Akkers van ons Land zo wel als elders
voorkomt; welke de Heer Haller be-
fchryft als een Allergrootst Gras , met een
ruige Halm vyf Voeten hoog; de Bladen in 't
eerst ruuw, volwasfen glad, een vierde Duims
breed: de Pluim een half Voet lang, met lan-
ge zeer Takkige Steeltjes ; de Aairtjes langer
dan een Duim , rondachtig en geheel glad ,
met
(q) Bromus Pan. nutante , Spie. ovato - oblongis. Sp<
TlanU 7. Gort. Belg. 25. FL Suec. 85 , 97. Oed* Dan.
T« 293. Gouan Monsp. 51, Ger. Prov. 97» Br. Pan.
«üffnfa pendula. Scop. Cam. I. 206. Br. Culmo Panicu-
ia.to Spicis compresfis. FL Lapp* 27% H% Ciiff, 25. Br»
GRASPtANTEIT. 51$
met agt Blommetjes, zynde korter gebaard ApVL^
dan de voorgaande Soort en tevens dunner, zo u^
de Afbeelding van Scheuchzer aanwyst. STUK,
Dus worden deeze Gras -Planten van de
meefte Autheuren onderfcheiden , maar de
Heer Scopoli, dezelven in Karniolie onder-
zoekende, vondt tusfchen het Rogminnende,
Rappigc, Akker- en Daken -Zwenkgras geene
vaflx ] aaien : des zyn Ed. die allen, onder
den raam van Bromus po/ymorpkus , te famen
voegt (t).
Ik zal derhalve ook tot geene der voorgaan- I^Pa^u
de Soorten in 't byzonder , dat Japanfe 'Zwenk- &Sl 4*
gras t'huis brengen , in Fig. 4, op Plaat XCI
afgebeeld: het welk van alle de voorgaanden
eenigermaate fchynt te verfchillen ; doch moog-
lyk naast komt aan de laatfte of liever aan de
Agtfle Soort. Het heeft een dunne , ronde
Halm , die van onderen eenigszïns ruig en ge-
knokkeld is, boven glad, met zeer fmalle 3
Liniaale Bladen. Aan den top fpreidt z?g een
Pluim uit, van lang en dun gedeelde Aairtjes,
die ten deele als Kranswyze uit een Knoopje
voortkomen en fommige Steeltjes Takkig ver-
deeld hebben. De cnderfte Aairtjes zyn veel-
al
glaber, Lccuftis glabris nutantibus. Hall. Heh\ N*
1509. Feftuca Graminea Juba effufa. C. B* Pin. 9,
Prodr. ig. Scheuchz. Gram. 262* T. 5. f. 15. Bromos
fferilis. Lob. Ic. 32.
(f) Flor. CarnioU II. N. H'S4
JI. Deel. XIII. Stuk,
§!<$
Driemannige
Vi. al zevenbloemig; de bovenften tienbloemigof
Afdeel, daar omtrent. Boven loopen zy eenigszins
Hoofd- puntig uit. De Kelkblaadjes zyn klein en on-
*TUK' gebaard , doch anders Laneetvormig en Geut-
achtig, gelyk het buitenfte Bloemblaadje, dat
een Baardje heeft, uit de Rug, onder de tip >
voortkomende: des het volftrekt tot dit Ge-
flagt behoort , en , dewyl het binnenfteBloem-
kafje Vliezig dun is en op de kanten gehaaird;
zo zou het de Agtfte Soort zeer riaby komen,
indien de Kafjes in Baardjes uitliepen , gelyk
Scheüchzer daar van getuigt.
(i o) Zwenkgras met een opgeregte Pluim en
Gemcula- afflandige Bloempjes ; de Halm leggende ,
buigend.
In Portugal is dit door den Heer Vandel,
x i waargenomen. Het heeft de Halmen naauw-
ïyks een Handbreed hoog, het uiterfte Leedje
opgeregt, en bekleed met de Scheedjes van
Grasachtige Bladen. De Pluim, die overend
ftaat, heeft geen dunne, maar byna driekanti-
ge ruuwe Steeltjes. De Aairtjes beftaan uit
vier Blommetjes , eenigermaate ruig , van el-
kander afftandig , met taamelyk lange regte
Baardjes.
en)
(10) Bromus Pan* erefta , Flosc. diftantibus Peduncu-»
lis angulatis , Culmo genu. procumbente. &p* Flant. i§*
Mant. £♦ 33,
Grasplanten, 317
Cu} Zwenkgras met een knikkende Pluim en A VT*
Liniaale Aairtjes. III.
Hoofd-
Op drooge Heuvelen, op de Daken derSTÜ^r
Hulzen en op.oud Muurwerk , groeit dit Zwenk- Bromm
gras door geheel Europa : weshalve het ook, ^°pa^
van fommïgen , Muurgras wordt geheten. Dekelu
eerfte Soort komt het zeer naby , doch ver-
fchilt door de knikkende Fluim en dunner ,
eenigermaate Haairige Aairtjes , zo Tour.
ne fort aanmerkt. De aangehaalde Afbeel-
dingen van Plükenet enMoRisoN, ver-
toonen ondertusfchen dit Gras met opgeregte
Aairtjes en Pluim ; welke geftalte het in 't
bloeijen heeft , vervolgens knikkende, gelyk
veelen van dit Geflagt. Linn^üs zegt,
dat het te Upfal de Daken bedekt 5 even als
een Zaailand van Koorn. Hier te Lande vindc
men 't ook veel op oude Boeren Woonin-
gen. In de Zuidelyke deelen van Vrankrylc
groeit het overal, op hooge drooge plaatfen
en Puinhoopen. De Ridder befchryft het
dus.
De
(11) Bromus Panfcula nutantc , Spïcis Linearibus. Sp*
Plant. 8- Gort* Belg. 26. FL Suec* 86 , 98. Gouast
Monsp. 51. Ger, Prov. 9^ Brom. hirfutus , Pan. nutan*
te pauciflora. Hall. Helv. N. 1508. Gramen Murorum
Spicis pendulis anguftioribus. Tournf. Par. 91. FeSii*
ca Avenacea fterilis Spicis ereftis* Raj. Angl. ÏII.
413* Pluk» Alm. 174. T. 299. f. 2, Mor, S, 8, T. 7,
£ 13.
IL Deel. XII. Stuit.
3i& Driemannigs
VI. „ Do Halm is van dikte als een Draad , met
AU^EL' 35 yyf dikker Knokkeltjes en geftreepte Schee-
Hooïo- ^ dm. De Bladen zyn van boven zagt, aan
3, de kanten meer gehaaird. De Pluim is
„ eenzydig , knikkende , wordende als de
3, Vrugt ryp is , op den Grond nedergedrukt-
3, De Bloemfteeltjes, vooral de onderden, zyn
3? vyf in getal, Haairachtig dun , los, ruuw.
„ De Aairtjes Liniaal , met vyf onder de tip
3, gebaarde Blommetjes , die uit Elsvormige
3, Kafjes beftaan , met het Baardje regt, zo
33 lang als 't Kafje."
XII. C12) Zwenkgras met een knikkende Pluim en
Bvomus vierbloemige Aairtjes , die korter gebaard
GiganteiiSm °, ■ ö
Reusach- zyn.
tig»
Dit Reusachtig Zwenkgras is hier te Lande
in 't Haagfche Bofch en elders gevonden. Het
groeit overvloedig in lommerryke Bosfchen
aan den Donau, volgens J a c qu i n. Het komt>
buitendien , ook in andere deelen van Europa
voor, doch bereikt overal geen anderhalf of
twee Ellen langte, gelyk Schreber zegt,
dat
(12) Bvomus Pan. nut ante , Spie* quadrifloris, Ariftis
brevioribus. Sp. Plant. 12. Gort. Belg. II. N. 106. FU
Suec. II. N. 99. //. Scan. 394. Schreb. Gram. %%. Ti
ïi. Brormis glaber , Locuftis quadrifloris nutantibus ,
Arift. longisfimis. Hall. flelv. N. 1510. Brom. Panicu-
Ia nutante &c. Scop* Qam. I. p. 205. Gram. fylv. gla-
brum Panic, recurva. Vaill. Far4 93, T. 18» t 3*
Fes-
Grasplanten. 319
dat de Halmen hebben. Hall er voirdtze AfdeÉw
van drie of vier Voeten , met Bladen van een lil»
half Duim , dat is ongevaar een Tink breed* stuk.
Uit ieder Knoop van de Halm komen door-
| gaans twee Bloemdeelen voort: 'c welk eene
j byzonderheid is , die het baarblykelyk van 't
; Akker -Zwenkgras, dat 'er meer by elkander
heeft, doet verfchillen. Zo behoort dan ook
hier, het Gladde Bofchgras van V ail lant,
I met een omgekromde Pluim. Scopoli heeft
het glad met vierbloemige , en ruig met zes-
j bloemige Aairtjes waargenomen. Zy hebben
aan 't end een Bondeltje van fyne Baardjes, die
ff witachtig bleek rood en altoos een weinig
i kroes zyn. De Aairtjes zyn byna Rolrond ,
1 taamelyk dun en fpits. Meest kwamen zy den
I Heer Schreber met zes of meer Bloempjes
I voor. Niet zelden zyn de Aairtjes maar drie-
i bloemig , zegt de Heer J a c qu i n (*).
Dit Gras , dat van de meeften der voorige
Zwenkgrazen, in de byzonderheid, van over-
blyvende te zyn, verfchilt, groeit in Sweeden
aan de Oevers cjer Zee, op lommerryke Heu-
vels
Feftuea Fol. Digiti latitudine Iongisfimis , Pan. laxa. R*
Lugdb. 69. Gramen Bromoides Aquaticum latifolium &c#>
Scheuchz. Gram. 264. T. 5. f, 14. g. Bromus glaber
JPanicula nutante. Hall. Helv. N. 1506. Scheuchz.
Gram. T. 5. f. 16.
Plant. Findel. Enum. p. 18.
ÏL Deel, XIII. Stuk.
$zo Driemannigï
VL veis en op Bergen. Het gedyt niet minder
'Afdeel. Qp vogtige Gronden. Dewyl het breede Bla-
Hoofö- den heeft , zou het , tot Voedzel voor het
Vee, zeer dienftig zyn in zodanige Landen ,
daar men anders gebrek heeft aan Gras. De
Paftoor Rimrod, te Queniledt in 't Mans-
fel ifche, heeft, nu omtrent twintig Jaar ge*
leeden , veel Proeven daar mede in 't werk
gefield in zyne Hof, en het op plaatfen, daar
anders geen Gras groeijen wilde , volkomen
wel geteeld. Wanneer al ander Gras dor is,
ftaat het nog groen en bloeit tweemaal in een
Jaar. Men zou het, rekent die Heer, viermaal
in één Saizoen kunnen maaijen (*).
XIII. (13) Zwenkgras met eenegebondekle Pluim 5 £y-
fubem* m 0llSefiee^e P^u^Se ^airtjes en op*
Rood-* ftaande Baardjes.
aditig.
In Spanje is deeze Soort door den Heer
Loefling gevonden , d'"e gebynaamd wordt ,
wegens haare zagte roodachtige Pluim. Me-
nigvuldig is 't getal van derzelver Aairtjes, die
langwerpig zyn en lang gebaard, vergaard tot
een Eyrond bondeltje.
(14)
(") Schreber Gram. utfupra.
(13) Bromus Pan. Fasciculata * Spids fubfesfilibus
Villofis, Ariftis ïe&is. Sp* Plant. 10. Am. Acad. IV. p.
265. Gramen Paaieula molli rubente. J, J3. HiJU IL p9
464»
Grasplanten;
(14) Zwenkgras met een gebondelde Pluim , VI.
byna ongefleelde gladde Aairtjes en uit ge- mm
fpreide Baardjes* stok***
XIV".
(15) Zwenkgras met eene ge-aairde Pluim Bromus
en byna ongefleelde 5 opgeregte , ruigack. j^m?
tige Aairtjes ? dié omtrent vierhioemig zyn. achtig.
XV-
Van deeze twee is het eerfte in Spanje, het §tyT^
andere in Portugal gevonden door den Heer achtig.
Vandelli. Dit laatfte heeft de Halm een
Span hoog, t'eenemaal bedekt met Bladfchee-
den , en eene kort gedeelde Aair , met ver-
fpreide Aairtjes , die taay zyn , ruigachtig ,
* taamelyk ftyf , vier of Lvyf bloemig. De Baar*
djes hebben de langte van de Aairtjes.
(16) Zwenkgras met een zeer eenvoudige Tros* iPHL
van eenbloemige dtee/tjes, de Aairtjes zes- fits.
bloemig 0 glad en gebaard, GetrofU
In
O4) Bromus Pan. Fascicnlata , Spiculis fubfesfilibus
glnbris 9 Ariftis patulis. Sp. Plant. n. Am. Acad, IV. p. 266*
(15) Bromus Pan. Spicata , Spiculis fubfesfilibus erec-
tis pubescentibus , fubquadrifloiis. Sp. Plant. 18. Mant»
33« ,
(16) Bromus Racemo fimplicisfimo , Pedunculis unï*
floris , Fioribus fexfloris &c* Sp. Plant. 13, Gort. Beigm
\l. N. 107. Feftuca Avenacea Spici* firigpfioribus, R&j»
Augi* III. x». 414»
X
II. Dz%u XIII. Svsx,
DriemannïgS
VI- In Engeland , als ook by ons op de Wallen
Afdeel. Nymegen 5 komt deeze Soort voor, wier
Hoofd- pjujm beftaat uit een eenvoudige Tros van
overhoekfe Steeltjes. De Bladen zyn van on-
deren Pluizig.
XVTI C1?) Zwenkgras met een uitgebreide Pluim j
Bromus de Aairtjes byna driebloemig*
toiflorus.
Drie-
bioêmig. jn de Bosfchen van Deenemarken en Duitfch-
land komt zodanig Zwenkgras voor, dat ook
in Switzerland is waargenomen , aldaar een
Halm hebbende van vyf Voeten Iangte;zo dat
het te tellen is onder de grcotfte Gras -Soor-
ten. De Aair was een Voet lang, met kleine
Aairtjes , van drie , vier of vyf Blommetjes ,
in de" jongheid Violet, vervolgens bleek. Het
hadt fmalle Rietachtige Bladen.
XViïï 0 Zwenkgras met een ylere Pluim , die uïfa
Madriten- gebreid is en opgeregt ; de Aairtjes Lint-
^Madïits* tial^ de middelflen dubbeld : de Steeltjes
mar boven dikker. Dit
(1?) Bromus Panic. patente, Floribus fubtriflorïs. Sp>
'Plant. 16. Brom Pan. laxa , Locuftis quadrifloris , bre-
visfime Ariftatis. Hall. Helv. N. 1511, Gramen Bro-
moides Pan. fparfa, Scheüchz. Gram. 511. Oed, Dmu
440 ? 1
(18) Bromus Pan. rariore pat aio- ere&a, Spie. Lïnea*
ribus , intermedia geminis &c. Sp. Plant. 9. Am. Acad*,
IV. p. 265. Bronius fterilïs ere&a Pan. major. Barr,
Tc. 76. f. u Gr] Bromoi&es pumilum &c. Scheüchz*
Gram* 260,
Grasplanten» 323
Dit groeit in Spanje , omfïreeks Madrit , JjJ^
hebbende, volgens de Waarneeming van den lil.
Heer Loefling , een zeer yle geaairde STÜ1U
Pluim, en taamelyk breede zagte Bladen. De
Halmen zyn twee Voeten hoog «, glad, met
gezwollen Knokkeltjes.
(19) Zwenkgras met een zeer Takkige Halm , XIX.
ongefleelde Aairijes en ingerold - Elsvörmige rJ^f„s*s
Bladen. Takkif*
In de Levant groeit , volgens den Heer
Schreber, deeze Soort , die in Takkigheid
uitmunt, met Draadachtige leggende Halmen,
hebbende de Aairtjes veel naar die van de
volgende gelykende.
(20) Zwenkgras met de Hahn onverdeeld^ de *XX.
Aairtjes overhoeks , byna
rond en weinig gebaard.
Aairtjes overhoeks , byna ongefleeld 0 Spil* FQqXiZ
Vry
f19) Bromus Culmo Ramofisfimo, Spïculis fesfilibus
&c, Sjj. Plant. 20. Mant. 34. Gr. Junceum Cornïcul. ve«
lut Frutescens glabrum 9 Oriëntale. Scheuchz. Gram. 38»
(20) Bromus Culmo indivifo ; Spiculis alternis fubfes«
filibus teretibus fubarillatis. Sp. Plant. 14. Gort. Belg*
c6. Fl. Suec* 89 , 100. Oed. Lan% T. 164. Jacq. Vind*
33. Gouan Monsp. 51. Ger. Prou. 98. Feftuca Culmo
altern. fpicato. R, Lugdb. 67. Poa &c. Gmrl. Sib. I*
y. ii2« Triticum Spicis diftichis &c. Hall, Helq. N*
1431. Gramen Spica Brizse majus. C. B. Pin. 9, Prodr*
19. Theatr. 133. Gr. Loliaceum Corniciüatum. Scheuchz*
Qram,^, Gr. Loliaceum Corniculatum. ToUR^S", Paris 92
X a
II. Deel. XIII, Stok,
j24 Driemannigè
AwLtt %' aI§emeen k°mt op ruuwe Bergvelden
n i. * en in Bosfchen, door geheel Europa, dit
stuk!FD" Zwenkgras voor , dat hier te lande ook op
Zandige Velden by Haarlem groeit. Het ver*
fchilt aanmerkelyk in geftalte van de voor-
gaande Soorten en komt de Tarwe zo na-
by , dat Baühinus het Waitzen- Gras ty-
telde. Ook betrekt de groote Haller het
daar toe , noemende hetzelve Tarw met twee*
zydige Aairen en ronde ruige gebaarde Sprink-
haantjes van twaalf Bloemen. Tournefort
befchryft het 9 onder den naam van Dolykach-
tig gehoornd Gras , zeer omftandig. Die ver-
maarde Kruidkenner vondt het niet alleen in
5t Bofch van Boulogne, maar omftreeks Parys
byna overal. OokkWamhetden HeerGMELiN
in Siberië voor. De Halm is twee Voeten en
daar boven ; de Pluim ongevaar een half Voet
lang, en beftaat uit Aairtjes, wier vlakke zyde
naar de Halm gekeerd is , met endelingfe Baard-
jes] aan den Kelk.
XXL (21) Zwenkgras met de Aairtjes tweezydig
Crf/muf. gefchubd) ongefleeld , neergedrukt.
Gekuifd,
Dit
(2 O Eromus Spie. diftiche imbricatis fesfilibus de*
presfis* Sp. Phrnt. 15, Am> Acctd. II, p. 339. Feftuca
Culmo Spicato , Spie. multifioris. Gmel. Sib* I* 115.
T. 23. Gr. Triticeum, Spica latiore compatta. Buxb.
Cent. I. p. 32. T. 50» f. 3. Triticum Criftatum. Schreb*
Gram* 12. T. 23. £, 2»
Grasplanten.
3*5
Dit Gekuifde groeit in Tartarie en Siberië.
Buxbaum vondt het in Georgië, op naakte fn!Er4
Heuvels. De Halmen zyn een Voet of ander- J^™»*
half hoog. Het is aanmerkelyke veranderin-
gen onderhevig, en wordt Honig- Weitzen van
den HeerScHREBER genoemd, om dat het
een zoet ; bruin , kleverig Sap uitgeeft , waar
van Steller us zelfs meer dan anderhalf
Once hadt vergaderd , en het met Thee inge-
nomen, denkende dat het de kragt van Man-
na hebben mogt : doch zulks evenwel niet be-
vondt.
(22) Zwenkgras met twee opfiaande Aairen XXII.
overnoezs* difiachy-
os.
Dit kleine Gras, voorkomende in Paleftina
en in de Zuidelyke deelen van Europa ,
fchynt verfcheide twyfelingen onderhevig te
zyn. Gouan merkt zeer wel aan, dat hetzel-
ve het uit Barrelier aangehaalde niet kan
zyn. De Aairtjes zyn ongedeeld en plat als
in de Tarw , met een fpitfen Kelk, wier Pun-
ten de Baardjes uitmaaken, gelyk in de twee
voo-
C22) Bromus Spïcis duabus erectis alternis. Sp. Plant.
27. Am. Acad.1V. p. 304, 450. Feftuca Ciliata. Gouan
/Jonsp. 48. Br. Spiculis fubbinatis compr. fesfilibus^
Ger. Prov. 98» G ramen Spica Brizse minus» C# B, Fin,
9. Prodr. 10. Pluk. Alm. 173. T. 33. f. U
"x3
II. Dssiu XJII. Stok.
326
D&ïEMANNIGJsr
VI. voorige Soorten ; die derhalve , volgens de
Ammu aigemeenc Kenmerken , eer zouden fchynea
sST* tot het voorSaande Geflagt te behooren. In
't wilde groeijende is het twee-3 wanneer men
het teelt drie-Aairig.
XX lil. C23) Zwenkgras wet uitgebreide Pluimen en
f ohjfta^ ge-aairde Takken ; de A airtjes overhoeks >
ckms'. aangedrukt > Liniaal > met zeer korte Baard*
Aairig, Jes*
By Alexandria, in Egypte , heeft de Heer
Forskaöhl, op vogtige plaatfen aan de
Graften <> deeze Soort waargenomen. Zyn
Ed. vondt 'er , bovendien , een andere, die
hy Ruig noemt, of Pluizig , met zeer lange
Baardjes , en eene , die naar het Beemdgras ge-
leek, met vyfbloemige Aairtjes.
XXIV* (24) Zwenkgras met de Pluim hyna overend
5Kwis^ei- fiaande en Degenvormige Bfoewflee/tjes.
Op 't Eiland Majorka groeit dit Gras, heb-
bende de hoogte van een Span , met veele
opgcregte Halmen, en eene langwerpige bruin*
achtige Pluim 5 die aan de Tanden Steeltjes
uit-
(23) Bromus Panic. patentibus. ; Ra mis Spicatis ; Spi«
culis alternis appresfis Linearibus ; Ariflis brevisfimis*
Flor. JEgijpt. Arab, p. 23.
(24) Bromus Pan. ereftiuscula , Pedu&euBs Enfi&r-*
ttubus. Mant.
Grasplanten.
3*7
uitgeeft, naar 't end verbreedende, het mid- vi.
deifte één, de zydelingfe twee- of drie- Aairig. ^jf^
De Aairtjes zyn vierbloemig, met een Elsach- Hoofd-
tigen gladden Kelk. Ket buitenfte Bloemblaadje
heeft een regt Baardje. De Meelknopjes zyn
geel, de Stempels wit.
S t 1 p ü, Kwispel-Gras*
Den Latynfchen Geflagtnaam vertaaien
fommigen Frhmgréi , dat niet zeer eigen is ;
dewyl in het Gewas van weinige Soorten fcig
iecsPriemachtïgs vertoont. Ik oordeel dat men
gevoeglyker den naam van Kwispelgras gebrui-
ken kan, dewyl de meeften zeer zwaar en ruig
ge-Aairdzyn, als een Kwispel. De Kelk is
tweekleppig, eenbloemig : het buitenfte Kafje *
van 't Blommetje lang 3 veeltyds Pluizig, ge-
baard , en aan den voet gewricht (*). Daar
komen de volgende Soorten van voor.
(1) Kwispelgras met gewolde Baardjes. ï,
Stipa
Pennata*
Niet Gevederd.
{*) Zie %? 23 \ op Plaat LXXXV11.
(1) Stipa Ariffcis Lanatis. Sijft. Nat* XII. Gen, 90.
Weg* X 1 11. p. 104. Gouan Monsp. 51 Ger. Prov. 83,
Jacq* Vind, 13. Stipa Ariltis Plumofis. Hall. Helv. N.
3514. Feftuca Ariftis plumofis. R, Lugdb. 68. Feftuca
Glumis unifloris. Gmel. Sib, 1, N« 50. Gnim'en Spl-
catum Ariftis Pennatis. Tournf. Inft% 51 s. Gr. Spar-
teum
X 4
II. De el, XIII, Stuk.
328
DRIËM ANNIGÊ
VI. Niet alleen in Ooftenryk, waar van het bf
Aïdmx. cLUSIÜs den naam heeft, maar ook in Swit-
Hooid- Zerland , Italië en de Zuidelyke deelen van
*ICK' Vrankryk * ja zelfs in Siberië , komt deeze
Soort van Gras voor. Op de geheele reeks van
Gebergten, die zig van Baden tot den Donau
uitftrekt, groeit het zelve op opene plaatfen
overvloedig, zo Clusius aantekent. Ge-
heele Velden zyn 'er , tusfchen de Rivieren
Jenifea en Oby , als ook tusfchen deeze en de
Irtis , in de Noordelyke deelen van Afie, me-
de vervuld , zegt Gmelin. .
Het heeft menigvuldige Bladen van een Voet
lang, die fmal zyn en Biesachtig famengerold.
Hier tusfchen komen Halmen voort f van wei-
nig meer langte,die uit eene Bladfcheede drie
of vier Bloemen uitgeeven, wier Kelk-Kafjes
ieder in een Baardje uitloopen , van aanmer-
kelyke langte. Het Blommetje, in de. Kelk,
beftaat uit twee Kafjes, waar van het buitenfte
en grootfte een Baardje heeft , aan 't begin
fpiraal gedraaid en vervolgens ten einde toe
gevederd met eene Donsachtige Wolligheid;
zodanig, dat het by de Pluimen der Paradys-
vogelen vergeleeken wordt. Dit Baardje is
fomtyds byna een Voet lang, en verfcheidene
daar van, zig wyd en zyd uitfpreidende, maa-
ken
teum Pennatum. C B. Pin. 5. Tkeatr. 70. Spartum Au-
ilriacumt Clüs. Bijt. II. p. 22,1* Fann. 719, ScüeucüS»
Gram. 153. T, 3. f. 13,
Grasplanten. 3*9
ken deeze Grasplant verwonderlyk. In Pro- Afde^
vence legt het Landvolk deeze Pluimen in de
Kalk; waar door zy , die anders wit zyn , geeUxuK.
worden , en dan verfieren zy 'er hunne Hoe-
den mede , zegt Tournefort, die ver-
haalt , dat het insgelyks op de Heuvels van 't
Bofch van Fontainebleau groeit (*).
(2) Kwispelgras met naakte regte Baardjes ; H>
de Kelken langer dan het Zaad; de Bla- %fnceet*
den van binnen glad. tigiesach-
(3) Kwispelgras met naakte kromme Baard- III,
jes ; de Kelken langer dan het Zaad ; de oXa^rd,
Bladen van binnen rutgachtig.
In Vrankryk zekerlyk 9 misfehien ook in
Duitfchland en Switzerland , komen deeze bei-
den voor; hoewel de Heer H aller geen an-
deren gevonden hadt, van dien aart, dan met
C*) Plant, envir. Paris* p. 463»
(2) Stipa Ariftis nudis reftis , Calycibus Semine Ion-
gioribus &c, Sp* Plant ; 3. Gouan Monsp. 52. Ger.
Prov. 83. Jacq. Vind. 13. Feftuca Ariftis nudis. R. Lugdb.
68. GmEl. Sib. I. N« 49. p, 114. Feftuca Junceo folio.
C» B. Pin, 9. Theatr. 145, Scheuchz. Gram% 151.
C3) Stipa Ariftis nudis curvatis , Calycibus Semine Ion*
gioribus , Foliis intus pubescentibus. Sp. Plant. ± Pall.
lt. I. p, 267. Stipa Ar. nudis fiexuofis &c. Hallv Helvm
N. 1513. Feftuca longisfimis Ariftis. C. B. Pin. 10. Theatr*
153. Gr. Avenaceum Mont. Spic& fimpM , Arislis recur-
vis. Vaill, Par. 85*
x s
II. Dbee. XIIL Stck.
330
Driemannuë
/*deel &eboogene of gekromde Baardjes. Dit is het
UI. ' eenigfle verfchil niet , tusfchen deeze beide
sraT*" Gras-Soorten. De Iaatfte gelakt wel naar de
andere zeer , doch heeft de Bladen , zegt men ,
korter , fty ver en minder ruuw van buiten 5
maar van binnen ruiger: den Kelk niet witach-
tig maar bruinrood ; de Baardjes een weinig
korter en volwasfen op verfcheide manieren
gekromd. Beiden zyn zy zeer lang en ruig
gebaard 5 de eerfte Zilverkleurig, zo Bauhx-
£?us aantekent 9 wien deeze uit Wallifer-Land,
daar dezelve aan 9t Meir van Sedun overvloe-
dig groeide , gebragt was, door Burse-
rus, DeHeerGMELiN tekent van de eer-
Ite, die door geheel Siberië, zegt hy , zeer
gemeen is, aan, dat de Baardjes zeer gene-
gen zyn zig om te krullen. Ook houdt hy de
paarfche kleur der Kelken voor eene Verfchei-
.denheid,
IV* (4) Kwispelgras, met de Haardjes naakt en
Korthaar- reS* ? naauwlyks tweemaal zo lang als de
' Kelk en gewelde Vrugtbeginzeh*
Dit Kwispelgras ,by Montpellier door den
Heer Goüan waargenomen, hadt de Halmen
twee Voeten lang en ftnalle Bladen; de Pluim
byna ge-aaird , met twee- of drie- Bloemige
Steel-
(4) Stipd Ariftis nudis refrïs , Calyce vix duplo Ion-
gioribus f Germinibus Lanatis* Syjh Nat* XII, T. 3. V*
zzy* Goüan JMufir* 4%
Grasplanten. 33*
Steeltjes; den Kelk zo lang als 't Zaad; dat Vh
Spilrond is en eenigermaate Pluizig. A*ULTm
HoofB»
(5) Kwispelgras met de Baardjes aan den voet STUy^
Haairi? ; de Pluim ge-aaird ; de Bladen Stipa
Draadachtig. ma^
Zeertaay,
Op Zandige Heuvels in Spanje groeit dit
Gras , dat men aldaar Efparto noemt , en ten
tyde van Plinius reeds bekend geweest is
onder den naam van Spartum , of Spartum Her-
ba ; om het van dat Bremachtig Gewas ,
welk Spartum of Spartum genoemd wordt , te
onderfcheiden. Het hier bedoelde, door den
grooten Kruidkenner Clüsiüs zeer omftan-
dig befchreeven en fraay afgebeeld , is een
Kruid 9 met Biesachtige Bladen van twee of
drie Voeten langte * regtopitaande, ftyf, een
weiaig dikker dan Koornhalmen, maar taay en
gevuld. De taaiheid heeft insgelyks plaats iqi
de Bladen, weinig korter, in 't eerfte taame*
lyk breed, maar vervolgens, door inrolling ,
fmal en rond, dunner dan de Halmen, waar
aan ook Bladen zyn, doch korter, en Scheeds*
wyze dezelven omvattende. Op 't end komt
een Pluim byna als van Riet, een Span lang,
uit
(5) Stipa Ariftis bafi pilofis, Panfculi SpicatS, Foliis
"Filiformibus. Sp* Plant * 4. Am. Acad% IV. p. 566.
Loefl* Itin. 118. Gram. Sparteum Panicula' comoff»
C. B, Pin. 5, Spartum Herba. Plinii. Ckus* Rifi* 2.
2ZO. Hisp. 504» Lob, J% gg,
1L Deel. XIII. Stuk»
Driemannicb
VI* uit Bloempjes beftaande wier Kelk ongebaard
AniEL' is, het Blommetje een Kaf je heeft byna half
stu^0TD" 20 lan£' maar *n een ^aarc^"s uitloopt, wel
vyfmaal langer, dat aan den voet gedraaid is,
en aan de buitenzydemet taamelyk lange Pluis-
haartjes bekleed.
Dus nam het de fchrandere Loefling , by «
kans twee Eeuwen na zyn gemelden Voorgan*
ger, in deeze Grasplant waar, welke hy aan-
merkt nog heden in Spanje van zeer Veel ge-
bruik te zyn, om Matten te vlechten tot be-
dekking der Steenen Vloeren in de Winter ;
om Kabeltouwen te maaken voor de Schepen,
als oqk Mandjes, Korfjes en dergelyk Huis-
raad, tot het overdraagen en bergen van Vrug-
ten. In de Zuidelyke deelen van Spanje, by-
zonderlyk in Granada, langs de geheele Zee-
kust, totaanMurcia, voornaamelyk omftreeks
Carthagena, zegtCLUsius, was die Spartam
zo gemeen , dat by de Ouden die flreek Spar-
taria' geheten werdt. Behalve het gemelde ,
dat men van de drooge en frïsfche Bladen fa-
briceerde, werden van dezelven, als Vlasch in
Water geweekt zynce, vervolgens geklopt en
dan gedroogd; ook zekere Schoenen of Pan-
toffels, Koorden ander fyn Werk, gemaakt.
yj# (6) Kwispelgras dat naakte Baardjes heeft,
Stipa je Kelken met het Zaad gehk.
Jivenacea» o «/
Haver- , In
sichtig.
(6J Stipa Ariftis nudis , Calycibus Seinen, a^uantf*
bus»
Grasplanten. $33
in Virginie groeit dit Gras 3 dat dunne Hal- VI.'
men heeft , en boven een Buikig Blad., van m. L*
langte als de Pluim , die uit gepaarde eenbloe- s^™Fn*
mige Bloemfteeltjes beftaat. De end - Baardjes
der Blommetjes zyn van langte als de Steel-
tjes.
(7) Kwispelgras met verbreede Vliezige Steel- Vir. 1
tjfï* fiacea.
Door den Heer Loeflingis deeze Soort
in Spanje waargenomen , die een gladde Draad-
achtig dunne Halm heeft, met eene Tros van
eenbloemige platte Steeltjes. Het eene Kelk-
Klepje is van langte als het Zaad , het andere
korter, het Bloembaardje een weinig langer
en bogtig: het uiterfte Bloempje, op één naa,
ongedeeld.
Deeze Soort zou , volgens den Ridder , ook
aan de Kaap der Goede Hope voorkomen ,
doch daar van fchynt die te verfchillen 5 welke
de Heer N. L. Bürmannüs Afrikaansch
Kwispel-Gras ty telt (f ) , en waar toe zyn Ed. de
Afbeelding van Plükenet t'huis brengt,
welke byLiNN^us twyfelaehtig betrokken
is tot de volgende Soort,
(8) Kwis-
bus. Sp. Plant. 5. Andropogon Folio faperiore Spatha*
ceo &c. Gron. Virg. 133.
(7) Stipa Pedicellis dilatatis Membranaceis, Sp»
Plant. 6.
£fj Stipa Africana. BtfRMi Fl Cap9 Prodr. 3, a
11. Deel. XIII. Stük, 3f
234 D R t Ê M A N N I G Ë
Afdeel. ( ^ Kwispelgras met naakte Baardjes ; de Blik*
pi. j es aan den voet gehaaird de Bloemen on»
sSk0"" gefteeld, gehandeld.
vin.
IbIhs-^ ^*er wor(k bedoeld het zogenaamde bètis*
jpend. pend of Verwet-Gras van Rümphius, den
hs*u 'naam, Tagalgnana o£Tagefoana3 op *t Eiland
Ternate,in Oostindie, daar van hebbende, dat
het gebruikt wordt, om den een of ander iets
te verwyten. By de Indiaanen , naamelyk 3
zyn dergelyke Zinnebeeldige uitdrukkingen ,
even als by de Oofterlingen 5 in gebruik; 't
welk derzelver afkomst klaar bewyst. Wil
men iemand vleijen, vereeren, tergen, uit-
daagen, en wat dies meer is, wordt ten dien
einde eenig Zinnebeeldig Kruid, of iet anders',
aan hem gezonden. De ruige, ftekelige Aai*
ren van dit Gras, achten zy dus tot berispin-
ging of verwyt te dienen. Het groeit , zegt
hy, zes of zeven Voeten hoog, en heeft fmal-
le Bladen van twee of drie Spannen langte ,
Scheedachtig de Leden omvattende van de
Halm , die geknokkeld is en in Takken ver-
deeld. Iéder Knokkel geeft een Aair uit en
boven aan het end der Takken heeft het drie
Aairen , allen onder met een dikke Dons of
Wol-
(8) Stipa Ariltis nudis , Bra£eis bafi barbatis > Fols-
culis feffili-fasciculatis. Sp% Plani. 7. Gramen Ethiopi-
cum Panicula molli virente. Pjluk. Alm. 176. T. 300.
f. i. An Gramen Arguens. Rvmph. Amb. VII. p, i$<
1% 6. f. u
Wolligheid bekleed, waar in Zaaden fteeken, ^
die lange, dunne, fpitfe Baardjes hebben. ni.E£*
De Bloemen zyn in Bondels vergaard , zo S^*D*
dat de Kaf jes naauwlyks van de Blikjes onder-
fch?iden kunnen worden ; maar de Blikjes zyn
langer , aan den voet van buiten zeer Haairig.
De Zaaden heeft het van onderen ruig , met
naakte, zwarte, omgedraaide end -Baardjes ,
zegt Linn^us.
Hier uit blykt, dat het zonderlmge Gras*
in Fig. I. op Plaat XCII, uit myne Verza-
meling afgebeeld , tot deeze Soort behooref
De Heer Thunberg heeft hetzelve
in Japan verzameld. De Halm, die rond is ,
heeft zeer lange , dunne Scheedachtige Bla-
den , en verdeelt zig , uit den Schoot van
èén derzelven, boven in drie Takken , welken
ieder gepluimd zyn met verfcheide Aairen ,
van gezegde hoedanigheid, van onderen ruig,
en van binnen een lang gebaard Zaad bevat-
tende, dat grooter dan natuurlyk by Letter
a is voorgefteld. Hier door wordt de Af bed-
ding van dit Gras zeer verbeterd , en 't blykc
klaar, dat hetzelve het Ethiopifche Gras van
Plukenet , met een zagte groene Pluim, geen-
zins kan zyn*
(9) Kwispelgras met de Bloemen ongebaard; ix.
de
Doorn-
(9) Stipa Flosculismuticis; Bra&eis Capitulorom Fas- koppig*
U> ïïmu XIIL STygt
Driemankïgé
VI,
Afdeel.
III.
Hoofd-
stuk»
de Blikjes der Koppen gebondeld \zeer grovtj
met Jpitfe punten.
De Hoogleeraar Burmannus, deeze
Soort voorftellende met den bynaam van Oe-
vers, merkt aan, dat zy een kruipende Wortel
heeft , en eene Halm van twee Voeten , op-
flaande, rond, gebladerd, geknokkeld , met
afgeboogene gefleufde fty ve Takken : de Bla-
den een Span lang, Scheedig, omgekromd,
Geutachtig , ftyf , gepunt en glanzig. Het
Bloemhoofd beftaande uit Lancetvormige Blik-
jes en Kroontjeswys gebondelde Bloemen,
wier Kafjes tweekleppig zyn , met Stekelige
Borftels van een Handbreed langte.
Onze Ridder merkt aan, dat ditOoftindifche
Zee-Gras zeer groote Koppen heeft, famen-
gefteld uit Geutachtig ingekrulde , gcfpitfte ,
fterke, lange, geftrekte Blikjes ; binnen wel-
ken ongedeelde , eenbloemige , ongebaarde
Kelken, die veel kleiner zyn.
Hier toe wordt de Strand-Cyperus van Rum*
phius betrokken, die op onbewoonde Strand-
den van byna alle Ooftindifche Eilanden groeit,
en zo ftekelig is , dat men ze niet dan van
onderen kan aanvatten. Op fommigen vindt
men het Gewas drie of vier Voeten hoog ,
zegt
dcuiatte, ittaximls, mucronatïs. Sp. Tlant 8. Mant. 34,
Cyperus Littorens. Rumph, Amb. VI. T. 2. ft 3. Stip»
Litforea» Burm. FL Ind. 29%
Gra splanten*
337
zegt die Autbeur, met Koppen zo groot, dat VX
een Man dezelven naauwlyks kan omvade- A™*u
meru Elders vallen zy, met Borftels van om^ Hoofd-
trent een Voet langte, doch omftreeks Bata- ' Kwispet»
via kleiner , en in 't algemeen hadt men ,er*w'
zyn kortswyl mede, doordien deeze Koppen,
afgeflagen, door den Wind al rollende langs
het Strand werden voortgedreeven : des de
Chineezen 'er een naam aan gaven , beteke-
nende Rollende Doom, en men mogt ze, zyns
oordeels , wel Windhollen heèten. Op de Zan-
dige Stranden van Ceylon, merkt hy aan, is
; het mede bekend.
Ik heb van daar een Plant Flg. 2. ontvan-
gen, welke geen andere fcheen te kunnen
zyn , dan dit Kwispelgras. De Bladen , im-
mers, hoewel korter dan in myne Javaanfche
Exemplaaren van hetzelve , zyn even zo Geu-
tig ingerold, fpits als Priemen, flyf, krom
en naar den voet geftreeken ruuw; Tropswys
ontfpringende uit de dikke Knoopen van de Halm
of Steel , die rond is, taamelyk dik, als een
Schryfpen, en zagt op 't gevoel. Aan den top
maakt hy een Kop of Bol, beftaandeuit traps-
| wyze vergaaringen van Lancetvormige Blik*
I jes , die anderhalf of twee Duimen lang, flyf
* en zeer fpits zyn. Maar hier tusfchen komenf
H twee of drie gefteelde en aan 't end gefpitfte
j Bloem-Aairen voort , die hetzelve betrekken
I tot het Geflagt van Spinifex > in de Drie- en*
Y tipf
li Deel. XIII. Stuk,
33*
DRIEM ANNIGË
VT. twintigfte Klasfe , hier agter volgende ; waar
Afdeel. yan ^e 0pgegevene Plant , volgens den Rid^
Hooid- der, buiten de deelen der Vrugtmaaking
TuK* naauwlyks verfchilt van deeze Soort.
Avena. Haver.
Een tweekleppige veelbloemige Kelk, met
een omgedraaid Rugbaardje aan de Kafjes der
Blommetjes, die in de Kelk vervat zyn
onderfcheidt dit Geflagt , 't welk een Pluim
heeft, beftaande uit verfcheide Bloem-Aairtjes.
Daar komen de volgende Soorten in voor.
I. (i) Haver die gepluimd is , met eenbloemigt
Sibirka Kelken , de Zaaden ruig i met de Baard*
Siberjfche. jes driemaal zo lang als de Kelk.
In Siberië werdt dit flag van Haver door
den Heer Gmelin waargenomen, die de-
zelve tot de Dravik t' huis bragt. De Halmen
waren drie of vier Voeten hoog ; de Bladen
byna Biesachtig ingerold : het hadt de Pluim
dikwils over ééne zyde , ge-aaird , een half
Voet of een Span lang, groen, paarsch, vio-
let, of gemengeld uit die Kleuren.
(2) Ha
(*) Zie Fig* 44 , Plaat LXXXVIL
(i) Avena Panicuiata, Calyc. unifloris , Sem. hirfutïs,
Ariftis Calyce triplo longioribus. Sy/t. Nat. XII. Gen.
91. Veg. XIII. % 104. Sp< Plant I. Feftuca Glumis
villofïs , Ar. Calyce tripte longioribus, Gmeu Sib. I. p,
ÏI3. T. 32,
Grasplanten $39
{2) Haver die gepluimd is 9 met tweebhemige vi.
Kelken 0 één Blommetje tweeJJagtig , byna A^EU
cngebaard; één Mannelyk gebaard. Hoofd-
II.
Op verfcheide plaatfen, in Europa , op de Ey^9
Velden , onder ander Gras , komt dit Haver- Haver,
achtige voor 5 dat aanmerkelyke Verfcheiden-
heden onderhevig is. De Halmen, waar vaa
het veelen uitéénen Stoel geeft, zyn van twee,
drie tot vier Voeten hoog, naar de weeligheid
van den Grond ; de Bladen een half Voet of
langer , taamelyk breed en donker groen.
Somtyds zyn de Halmen van onderen Knoopig
of dik geknokkeld , en de Wortels komen uit
een Knobbel voort, of uit verfcheide Knob-
bels, dikwils vyf op elkander onder aan den
Stoel ; waar van men verfchillende Soorten
gemaakt heeft : maar dit hangt mede af van de
Gronds-
(2) Avena Panic. Cal, bifloris , Flosc.^Hermaphrod.
fubmutico , Masculo Ariftato. Sp. Plant» 2. Gort» Belg*
26. Suec. gS, 102. Oed. Dan. 165. Gouan. Monsp. 53.
Geiu Prov. 98. Schreb. Gram. p. 25. T, 1. Avena
diantha , Flosc. bafi villofis &c. Hall. Helv. N. 1492*
Holcus Avenaceus. Scop. Carn. II. N. 1239. Gram.
Avenaceum elatius , Juba longa fplendente. Scheuchz*
\ Gram. 239. Q. Avena Pan. nu t ante , Cal. bifloris. R.
Lugdb* 66. Gr. Avenaceum Gemmea radice. Mor. Hifu
$11. p% 214. S. 8. T. 7. f. 3$. alt. f. 37. Gramen nodo-
fum Avenacea Panicula } Rad. tuberibus prsedita. C. B.
| Pin. 2. Prodr* 3. Theatr. 18. Scheuchz. Gram. 33 7. T»
\ 4* f . 7 Mont. Gram. T. 76.
Y 2
lï. Deel. XIII. Stuk,
340
Driemannïge
VI. Grondsgefteldheid. Ook heeft in de Bloemen
Aïdeel. een aanmerkelyke verandering plaats , wier
Hoofd- Blommetjes fomtyds beiden , hoewel onge-
s™Pêid- lyk, gebaard voorkomen, fomtyds het eene
Haver. tym geheel ongebaard. Zeer veel zyn de
Bloemen onderhevig , dat alle de Vrugtmaa-
kende deelen in een zwart Poeijer veranderen.
Deeze Veldhaver^ hoewel een fchadelyk On-
kruid onder 't Koörn, is, op zig zelf, een der
beste Soorten van Gras, tot Voedzel voor het
Vee; weshalve, in fommige Landen, daar van,
door zaaijing , Xonstweiden gemaakt worden ,
die men tweemaal 'sjaars kan afmaaijen. Zy
is, tenonregte, voor het Ray-Grasf der En-
gelfchen gehouden , en daarom noemt menze,
in Duitschland, Fransch Raygras. In een Wei-
de van Beemdgras doet zy niet veel goeds;
dewyl zy , te fchielyk opgroeijende en te,
hoog, tegen den tyd des Hooybouws reeds
uit haar kragt gegroeid is en verdroogd. Het
Zaad is taaAelyk Meelryk, en kan , van het
Kaf gezuiverd , tot Spys gebruikt worden.
Hierom voert zy, misfchien, den naam van
Fromental , by de Franfchea.
111. ' (3) Haver die gepluimd is , met de Kelken
mis^°r~ tweebloemigi de Baardjes tweemaal zo lang
Lang- ajs >j Zaad} de Halm Takkig.
baardige. 7 ö
Aan
(3) A'^rPanicuIata, Cal. bifloris , Atiftis Semme dm»
$>lo longioribus. Sp* Picyu. 15, M<mu 34.
Grasplanten,
34i
Aan de Kaap der Goede Hope groeit dit Ha- VI.
^ tt i r7 Afdeel.
verachtige Gras, met Halmen van een Voet, ui.
en bloemdraagende Takjes uit de Oxels der S^°°FD*
Bladen. De Pluim rs Haverachtig maar klein.
Misfchien zal hier de Kaapfche Haver van den
Heer Bürmannüs behooren (*).
(4) Haver met eene verdunde Pluim , tweebloe-
mige Kelken en Pluizige Zaaden ; de Baard- nicaf^**
jes tweemaal zo Zang als de Kelken, ntfche ^
Cj) Haver met eene famengetrokkene Pluim , _ V.
" . . . Loeflingta*
en twee Bloempjes , die aan de tip twee- na.
Baardig zyn ; het eene gefteeld : met een
omgeboogen Rugbaardje.
Gelyk door Kalm, in Penfylvanie , de
eene, zo is door Loefling, in Spanje,
de andere waargenomen , die tot aan de Kaap
der Goede Hope groeit , zo men aantekent,
Deeze laatfte komt ook in 't Haagfche Bosch,
en op de Duinen by 'tDorp Hillegom, voor.
Het is een Grasje , naauwlyks een Vinger
lang,
CO Avena (Capenfis) Panic* ovata , Flósc. binis apice
fri-ariftatis &c. FL Cap. Prodr. p. 3.
(4) Avena Pan. attenuata. Cal, bifloris , Sera. villo-
fïs, Arift. Cal. duplo longioribus. Sp. Plant. 3.
(5J Avena Paiu contracla, Fiosc* binis , altero pedm>
culato , apice bi-Ariftatis , Dorfo Arifta reflexa» Sp.
Plant. 4. Gort. Belg. II. N. 110.
Y 3
II. Dem., XIII. SlUK,
Driemannige
VI. lang , met veele Halmen en platachtige Bh-
A Yru L' den , het bovenfte breeder en eene dikke digte
Ho9i?i>* Pluim, de Kelken langer dan de Blommetjes ,
die Borftelig gebaard zyn.
STUK..
VI. (6) Haver die gepluimd is , met tweezaadige
Gewlone* Kelken en gladde Zaaden , het ééne een
Baardje hebbende.
Dit is de gewoone Haver , waar van het Zaad
van veel gebruik is in de Samenleeving. Zy
wordt ten dien einde door geheel Europa ge-
zaaid; doch vanwaar zy natuurlyk afkomftig
zy, weet men niet zeken Sommigen willen >
dat zy uit Veldhaver door den Landbouw ge-
kweekt zy-; aangezien men haare verandering,
door in't wilde te groeijen, tot Ydele Haver
waarneemt» Dat haare natuurlyke Groeiplaats
op 't Eiland van Juan Fernandez^ in de Groo-
te Zuidzee, aan de Kust van Chili, zyn zou-
de y is niet geloofbaar (*). Immers van waar
zou
("6) Avena Panfculata , Cal. dispermis ; Seminibus tse-
vibus , altero Arlftato. Sp. Plant. 5. Gort. Belg. 26,
E. Olijf. 25. Upf. 20. R. Lugdb. 65. Gouan Monsp. 52.
Avena diantha, Loeuflis pendiüis &c. Hall. Helv. N*
3494. Avena vesca Lob. Dod. Avena vulgaris f. alba.
€. B. Pin. 23. Nigra. Ibid. Bar. de Gleichen. T. 6,
(*J Habitat in Infula Juan Fernandez verfus ChiJliV
Anfon: zegt Linn/eus. In de Reistogt van Anson vind
sk, dat hun , op dat Eiland, Akkers met Haver en Wei-
den met Klaver voorkwamen. Maar, wat bewyst zulks?
Kan het een en ander daar niet bevoorens gezaaid zyn ?
GRASPLANTEN.
343
«ou men dan dit Graan, voor de Ontdekking AJ£
van dat Eiland , bekomen hebben ; daar het- iu.
zelve zo veel Eeuwen reeds is bekend geweest ? s^k°FD*
De oudlte Plantbefchryvers maakeh daarvan
gewag. In 't Grieksch noemde men het Bro-
mos 9 en de Latynfche naam Avena heeft men
byna in 't Spaansch behouden en in 't Fransch
veranderd in Avoine , terwyl men 't in Italië
Biava heet, te Montpellier Civade , in Enge-
land Oats, in S weeden Hafre , en in Duitsch-
land, zo wel als by ons, Haver.
By gelegenheid dat , nu vyfentwintig Jaar Gcftahe.
geleeden , door zeker Bericht uit Sweeden ,
ook alhier veele Liefhebbers van het onder-
zoek der Natuurlyke zaaken zodanig ingeno-
men werden, dat men aan de mooglykheid der
'verandering van Haver in Rogge geloof floeg en
die zelfs door Proefneemingen meende beves-
tigd te- hebben- (*): zyn vervolgens , om de
onwaarfchynlykheid hier van aan te toonen ,
niet alleen de Pluim en Bloemen, maar ook de
deelen der Vrugtmaaking van de Haver , in
vergelyking met die der Rogge, ten naauw-
keurigfte in Plaat gebragt en befchreeven (f).
Ik
De benaamïng van Akkers en Weiden fcliynt zulks aan
de hand te geeven, Ook blykt daar niet uit , of het
onze gewoone Haver ware.
(*J Zie Uitgezogte Verhand \ 111. D. bi. 41 z', en Hoïl.
Êaatfik, IV, D in de Berichten, bi. 36.
(t) Zie Uitgez. Verhoud. IV* Deel , Plaat XXVII.
ILJDUL.ZQLSXQS, Y4 ^
344
D R 1 E M A N N J G E
Afdeel. Ik za* derhalve daar van, noch van. de Ge—
„III. ftalte, als zeer ' bekend , niet fpreeken ; dan
stuk. alleen aanmerken , dat de drie Blommetjes
#aver* aldaar by Letter D vertoond y ook fomtyds
plaats moeten hebben in de gewoone Haver,
met éénbaardige Bloemen ; aangezien de Heer
Baron van Gleichen, door wien de
Vrugtmaakende deelen zo onvergelykelyk
fraay, door 't Mikroskoop, in Plaat gebragt
zyn, zodanig een Kelk met drie Blommetjes
en één Baardje afbeeldt (*). Indien zya
Bloem twee Baardjes had , zou men mogen
denken, of hy dezelve ook van de volgende
Soort had ontleend. Onder tusfchen fchynt
daar door de zekerheid te vervallen van het
gefielde , dat onze gewoon e Haver van die
der Ouden verfchillen zoude ; wel ten voor-
naamfte daar uit opgemaakt, dat zy de Bloem;
by een Sprinkhaan vergeleeken y die Dios-:
IA ..; I . ; cck
bladz- 52. enz. T)e onwaarfchijnlykheid zég ik, niet de
ónmoogUjhhcid , dan in zeker opzigt : aangezien het zeker
is, dat de Cultuur zelfs de Vrugtmaakende deelen der
Planten veranderen kan , geiyk in de dubbelde en kin-
derende Bloemen blykt, en zulks in de Grasplanten 9
zelfs in 't wilde , zeer gemeen is ; zo dat hier de Haver
wel veranderd kon zyn in één naar Rogge gelykend
Graan, tot de Voortteeling onbekwaam. Daar zyn meer
Planten van deezen aart, die door de Cultuur overbly-'
vende worden, ja zelfs alleenlyk door de Wiuterkoude
derven.
(*) ObfervaU Miwoscopques* 1770, Tab. VI.
Grasplanten.
c o r i d e s zelfs tweepootïg noemt ( * ) ; want Yfr
de enkele Kelk maakt dergelyke vertooning , 1 1 1.
cn het is onder verfcheide Kruidkundigen nog S^°°FD'*
heden zeer gewoon, deAairtjes van alle Gras- Haver.
planten, zonder onderfcheid, altoos, Sprink-
haantjes te. ty telen.
. Het Zaad is onder de Graanen allerkleinst; VerrcM
altoos eerst groen, vervolgens Strookleurig,
zegt Maller (f). Of zyn Ed. door aller-
kleinst ook allergeringst verftaan hebbe, is my
bedenklyk: dewyl het Haver-Graan , zelfs uit»
gepeld , zo niet grooter , ten minfle wel zo
groot is als dat der Rogge. Ook is niet alle
Haver geelachtig van kleur- De Proefneemin-
gen te Calmar in Sweeden , waar op gedagtc
Berigten fleunden , waren in 't werk gefield
Op zwarte Oelandfe Haver, die niet gemakke-
lyk van Rogge te onderfcheiden is, en mis*
fchien dubbelde Baardjes heeft (§). Wanneer
men verder op de wonderbaarlyke verandering
van de Haverpluim door konftige behandeling,
x i vol-
jf*) Avena Genïcula qucedam liabet. Folio & Stipuli
pd eft Culmo] Triticum aemulatur & in cacuminibus de-
pendentes parvulas - veluti Locuflas bipedes gerit, in qui*
bus Semen continetur. Libr. II. C. 87.
(f J Semen inter Cerealia minimum , Color omnium
viridis , deinde Paleaceus, Jiefv. inehvat. Tom. II. p. 232»
(§) Immers uit de Afbeelding by Weinmaxn »
Krutdb* PI. 2.05 , zou men dit befluiten.
y 5
II. Deel. XIII. Stuk.
$f$ Drie m a n n i g e
VT- volgens de manier van Wolf, acht geeft;
UI. zal men ligt begrypen, hoe men zig daarin,
stok!*0" met die te neemen voor Rogge-Aairen , heeft
kunnen vergisfen (*).
Gebruik Het algemeenfte gebruik dat men van de
Haver6 Sewoone Witte Haver in Europa, of wel in de
middelde deelen van hetzelve , en in de Zui-
delyken, heeft, is tot Voeder voor de Paar-
den. Overal , in Vrankryk , Neder- enHoog-
duitschland, en Italië, maakte men 'er dit ge-
bruik van , zo Lobel aantekent , maar in
Engeland gaf het meefte Volk den Paarden
Boonen-Brood in plaats van Haver, meenen-
de dat dezelven daar door tot den Arbeid be-
kwaaraer zyn; hoewel zy daar ook goede Ha*
ver hebben, waarvan, gepeld zynde, men in
't Land van Wales Brood en Taarten bakt y
die hy dikwils hadt gegeten. Zy maaken , in
dat Land, vaft Haveren-Meel , in Water ge-
kookt, een Geley, Flumery genaamd, welke
zy warm , in brokjes gefneeden, met Melk ,
Bier of Wyn , en Suiker , als een Lekkerny
eeten. Meest gebruikt men in Engeland Ha-
veren-Gort of Meel in het Vleeschnat , 'twelk
daar door zeer gezond en voedzaam wordt.
Tot Koeldranken voor Zieken wordt het 'er
ook doorgaans gebezigd. En, niettegenftaan-
de
(*) Zie de Figuur BresU Samnihmgm , op >t jaar
J?1^ rag, 1408»
Grasplanten. 547
de men 'er ongelyk meer zwarte Haver dan VI.
witte zaait (*), vind ik dat men in Sweeden, A™^^
nu dertig Jaar geleeden , Proefneemingen in 't S^0ÏD"
werk gefteld heeft met de Engelfche Witte Haver , Haven
die uitmuntend bevonden werdt , inzonder-
heid tot het brouwen van Bier, en beter dan
Gerst. Van Haver-Mout was hetzelve, zon-
der Flop, zo goed, als ander Bier, met Hop
gebrouwen (f). Omtrent den Jaare 171 8 was
reeds het brouwen van Haver-Bier in Silezie
te Breslau ingevoerd , daar men het veele Jaa-
ren van Tarwe-Mout hadt gemaakt (§)• Het
Brood van Haver is eenigszins bitter en on-
aangenaam, maar de Bry , het Afkookzel of
de Room daar van, verfchaft een uitmuntend
Middel voor de Hoest en andere Borstkwaa-
len : het Meel dient uitwendig tot Pappen ;
om Gezwellen te. doen verflaan. In Deene-
marken gebruikt men dezelven , niet zonder
vrugt,tót Winterhielen. In Swkzerland wordt
van het gerooste Meel een zeer voedzaame
Bry gemaakt , die van veel gebruik is in de
Noordelyke deelen '(**).
(7) Haver die gepluimd is; met de Vbetfleel- VIL1
Avena*
tjes mida.
- Naakte;
O Rutty Mat Med* Lond, 1775. gjp 47.
(fj Stockk, Verhand. van 1751* XIII. Band, p. 240,
(§) Breslauer Sammlungen > van 9 P«72i.
C*J Haller Relv, mchoat. Tom. II. p, 232.
C7J Avena Paniculata, CaU trifloris &c, Sf* Plant. L
II, Beku XIII. Simsb' G°aT-
348 D R I E M A N N I G £
VI. tjes langer dan de driebloemtge Kelk ; twee
♦ATDEEt. Blommetjes op de Rug gebaard 0 het derdt
Hoofd- ongebaard.
stuk. ö
Deeze Soort verfchilt van de voorgaande,
door het Voedleeltje der Bloemen , dat langer
is dan de Kelk, waar buiten de gladde Blom-
metjes uitftèeken. Zyis'er, voor 't overige,
in Geftalte zeer gelyk aan; doch het Graan ,
dat in de Gewoone Haver zo digt en vast met
Kaf ontkleed is, valt hiemaakt of gepeld uit
de Kelken, die twee Zaaden bevatten, gelyk
in de andere. Ten tyde van Lobel werdt dee-
ze naakte Haver aan de Theems in Engeland,
zo hy zegt, veel gezaaid, tot het brouwen
van Bier. Het Sprinkhaantje is twee- of drie-
bloemig , en de Baardjes zyn niet gedraaid
noch geknikt: zo Hal ler aantekent,
VIII. (8) Haver die gepluimd is, met driebloemige
Aveuam ^ .
fatutu Aet~
Wiide.
Gort, Belg. 27. Am, Acad. III. p. 401. Av. Cal, FIo-
re minori, Locuftis glabris bifloris , Ariftatis*. Gluma mi-
nori bifida. Hall, Comm. Nou. Gott, VI. p. 19. T. 2 &
4. Avena nuda. C B. Pin. 23. J. B. Hifi. II. p. 339.
Lob. Tc. 32.
(~8) Avena Panïculata, Cal. triflorïs , Flosculis omni-
bus Ariftatis bafique Pilofis. Sp, Flctnt. 7. Screb. Gram.
109. T. 15. Gort. üfe/g, 27. Flor. 'Snee. 97, 101. Govan-
Monsp. 53. Ger. Pvov. 99. Av. tnantha Loc. patulis
villofis. Hall, Helv. N. 1495. Avena Seminïbus hirfu-
tis. R» Lugdb. 65. Feftuca Uiriculis Iünugine flavescèn-
4 3 . . ■ 1 ti-
Grasplanten.
54£
Kelken ; alle Blommetjes met Baardjes en A^
Haairig aan den Voet. I1J.
Hoorn-
In de Zaailanden van allerley Koorn, doors™|^
geheel Europa , komt deeze Wilde Haver als Haver*
een Onkruid voor. Zy heeft de Halmen vier
Voeten , ja in vrugtbaare Gronden wel vyf
Voeten hoog ; de Bladen glad, fomtyds^ een
half Duim breed , naar agteren ruuw ; de
Fluim zeer groot en yl,uit Aairtjes beftaande,
die dikwils een Duim lang zyn, met gefpitfte
Kelken en drie of fomtyds ook: maar twee
Blommetjes , doch die beiden gebaard zyn.
Ieder Blommetje beftaat uit twee geelachtige
Kafjes, hebbende het eene een geknikt Baard ■
je, en het Pluis der Bloemfteeltjes is ook geel.
Het Zaad legt in de twee Bloemkafjes digt be-
flooten, die 3 als het ryp is, van onderen met
geelachtige bruine Haairtjes zyn bezet. Het
derde Blommetje, dat tusfehen de beide an-
deren op een langer Styltje ftaat, is veel klei-
ner en niet gehaaird of gebaard. Dit Blom-
metje, niettemin, heeft ook zyne Vrugtmaa-
kende deelen , en draagt insgelyk Zaad* Ja
het gebeurt wel, dat het Scyltje hooger uit-
groeit en op zyn top een onvolkomen Blom-
metje heeft, dat dan het vierde, en nog daar
tusfehen één, dat dan het vyfde is, in eene
zelfde Kelk of Sprinkhaantje.
Dee-
tfbus. C, B. Pin. iö. iEgiiops Bromoictes Belgarum. I-oe?
Ie* 33. Feftuca prior. Dod, Pemgt*
IL Deel. XIIL Stuk.
Driema n n i g e
VI. Deeze Wilde Haver is aan de geelachtigheid
ArnLL* der Pluimen kenbaar. In zwaareKley-Gronden
Hoofd- vjncJt men ze niet veel ; om dat het Zaad daar
STmide zo niet kan indringen ; want hetzelve valt met
Haver. Zyne gaar(jjes af ? en WOrdt dan door den Wind
her- en derwaards gevoercj. Ook kruipt het ,
dus in een Koornhoop zynde i tusfchen het|
andere Graan door, tot aan den Wand. Als
men van dit Zaad, met zyne Kaf jes en Baard-
jes, een hoopje by malkander heeft, en het-
zelve nat maakt, zo komt 'er, door uitdroo-
ging 5 een aartige beweeging in , als of het
levendige Diertjes waren. Dit gefchiedt door
de uitrekking en inkrimping der Baardjes, en
heeft aanleiding gegeven tot het maken van
zekere Hygrometers , om de Vogtigheid of
droogte der Lugt waar te neemen. De dikte
en langte der Baardjes, maakt dezelven daar
zeer bekwaam toe» Door vogtigheid worden
zy regt , en verlangen zig ; door droogte
krimpen zy in, en zulks is de Grondflag van
deeze Werktuigjes, die niet alleen aartig, maar
ook by fommigen in veel achting zyn (*).
In Vrankryk noemt men deeze Soort Have-
ron, in Engeland Povre Oats, of ook Gebaard
Haver-Gras , wegens de veelheid en langte der
Baard-
CD -Des Barbes on fait PHygrometre de Magnan.
Vaill. Bot Par. p. 19. Arifta Hygrometra Anglorum.
Johren Vademecum* Hygrometrum Jobrenii ex Arilta.
Grasplanten.
35*
Baardjes; weshalve men ze in 't Nederduitsch A^l^
Gebaarde Evene getyteld vindt. In Landen, met 1U>
Duiven-Mest toegemaakt , wordt het veel ge-STUK°
vonden: want de Wilde Duiven , de Graantjes ^JJJ,
inflokkende, loozen dezelven onverteerd. Het
Zaad gelykt veel naar Tarwe -Graan, doch
fchynt niet goed te zyn om te eeten; worden-
de zelfs van het Vee, zegt men, niet genut*
tigd. Misfchien wordt het van 't Ongediert
gegeten ; alzo men 't , in Duitschland , ook Mui-
zekoorn noemt. Mooglyk zal de bitterheid ,
welke fomcyds in 't Roggenbrood plaats heeft >
daar uit ontftaan. Ondertusfchen is dit Zaad
zo duurzaam, dat het, wat diep in de Grond
raakende, dikwils na het tweede of derde Jaar
weder uitfpruit, tot nadeel en fpyt der Land-
fcouweren ; terwyl het zig ook , in 't eerfte
opgroeijen , niet onderfcheiden laat van de
gewoone Haver. Daar zyn derhalve verfchei-
de Middelen bedagt , om de Landen van die
Pest te verlosfen. De groene Halmen even-
wel zyn , eer het in Bloem fchiet , een aan-
genaame Spyze voor de Beeften.
(9) Haver , die gepluimd is 9 met de Kelken IX.
byna driebloemig , alle de Blommetjes ge-fef™™m
baard , met Raairige Voetjes* tia*
J Oerdhal*
T vige.
In
(9) Avena Panïculata , Cal. fubtrifloris, Flosc. omni-
bus
ÏL Deel. XXII. Stuk,
v
Driemannigk
rVL In Switzerland, Ooftenryk en Duitfchland,
AmEL# a's ooIc by Haarlem, is deeze Soort van Ha-
Hooid- ver gevonden, die het derde Blommetje on*
STUK
volmaakt heeft en met een klein Baard je voor*
zien. De rHaairigheid is Zilverachtig bruin-
rood. Haller heeft dezelve voor een Ver-
icheidenheid van de geelachtige, die volgt,
gehouden. De Halm is omtrent drie Voeten
hoog.
x# (io) Haver, die byna ge-auird is , met om-
>éSC
'Avena^ prpft. driebloemige Kelken , aan den Voet
Ruig- # haairig en platte ruigachtige Bladen.
In Engeland, Vrankryk, Duitfchland, als
ook in Rusland en Siberië, komt deeze Soort
op de Velden voor , die ook in Switzerland
gemeen is ; een fraay Gras , zo de Heer Hal-
3ler aantekent. Het heeft insgelyks de Hal-
men drie Voeten hoog, en ruige Bladen , by-
kans een half Duim breed, met eene lange,
yle,
bus Ariftatis , receptaculis barbatis. Sp. Plant* 15. Mani.
34. Gort. Belg* II. N. 112. Gram. Prat villofum, Pa-
nic. denfa. ex Argenteo dilute fpadicea f. fusca. Scheuchz.
Gram. 220» T. 4. f. 17.
Avena fubfpicaca , Cal. fubtrifloris bafi pilofis,
Fol. planis pubescentibus. Sp. PI. p, 1165. 327.
Ay triantha Loc. teretibus ere&is. Hall. Helv* N.
3498. Avena Cal. trifloris , Pan. nutante &c. Gmel. Sib9
J. p. 129. Gr. Avenaceum hirfutum &c. Scheuchz. Grs
226. ï. 4. f. 20, Feftuca Dumetorum. C. B. Pin, zo»
frotfr. 19.
Grasplanten
353
yle, opftaande Aair , van Keikeu die Zilver- ^gj*
glanzig zyn, van onderen Violet* Hierdoor ni.*
heeft de Pluim eene fierlvke bonte Kleur. De s{j£fDö
Blommetjes , daar binnen, doorgaans drie,
fomtyds ook vier of vyf in getal , hebben zeer
Haairige Voetjes en altemaal een Baardje op
de Rug. Door de vlakke Bladen is het van
de Weid-Haver , die volgt , meest verfchillende.
fil) Haver, die gepluimd is , met de Kelken XI.
n r • j' f '« a n, . Avena
vyf bloemig ; de buttenjte Blommetjes en fterifis*
Baardjes aan den Voet gehaaird , de ugt"
binnenfien ongebaard*
In Spanje is deeze door Alt stro em er
waargenomen , die overeenkomftig fchynt te
zyn met het Allergrootfle Havergras dat de
Heer Mag nol by'Montpellier vondt, met
Halmen van drie of vier Voeten hoogte, de
Bloemen wit gewold en zeer lange Baardjes.
(12) Haver met een /osje Pluim en korte drie* XII. 1
bloemige Kelken? alle de Blommetjes ge- u^aueS"
baard hebbende. Geel-
jn achtige*
. (ii) Avena Panïculata, Cal. quinquefloris ,ext. Flosc.
Ariftisque bafi Pilofis, inter. muticis. Sp. Plant. 8. Gram.
Aven. maximum &c. Magn. Monsp. iEgilops Mau-
ritanica , Ariftis longioribus binis. Pet. Gaz. T. 38»
f. 7.
(12) Avena Pan. laxa , Cal. trifloris brevibus , Flosc.
omnibus Ariftatis. Sp. Plant. 9. ManU 336, Gort. Belg%
Z li
II. DgSLi XIII. Stuk»
354
Driemannige
VI In de zelfde Gewesten, byna, als de Ruig*
Afpeel. achtige , voorgemeld , komt deeze voor, die
Hol. door haare fierlyk geele losfe Pluim uitmunt-
stuk, weshalve menze , in 't Hoogduitfch , Goud-
HalTr^ Haver noemt. Zy is ook in ons Land ge-
vonden. Zy groeit zo wel op laage natte
Weiden, als op Zandige Heuvels en Geberg-
ten. Hierom valt zy ook in grootte zeer ver-
fchillende; met de Halmen van anderhalf tot
drie Voeten lang, dun en knoopig, overend
ftaande , met korte , groene niet zeer breede
Bladen ; aan 't end eene gearmde Pluim heb-
bende , die veel naar de Pluimen van het
Beemdgras gelykt. De Aairtjes zyn zeer
klein , met geelachtig groene Kelkblaadjes >
ieder twee, drie of vier Blommetjes bevat-
tende, die roode Meelknopjes hebben. Het
Zaad, dat zeer klein is en langwerpig dun 3
heeft eene geelachtige Kleur.
Deeze Geelbloemige of Goud - Haver heeft
aanmerkelyke veranderingen. De Bladen zyn
fmaller of breeder , op vette, vogtige Gron»
den glad , op fchraale , hooge , ruuw en zo
ruig, dat het Gras zig gantfeh bruin vertoont.
De
II. N. 114. Gouan Monsp. 53. Schreb. Gram* 72. T.
9. Gmel. Sib. I. p. 129. N. 67. R. Lugdb. 66 FL
Suec. II. N. f63. Avena triantha > Locuftis teretibus.
Hall* Helv. N. 1497. Gram. Aven. Prat. elatius,
Pan. denfa fiavescente. Scheuchz* Gram. 225. fi. Gr.
Aven. Prat. elatius &c. Scheuchz. Gram, 323* Mok*
S, 8. T. 7. f. 4a,
Grasplanten.
355
De gemeene heeft de Aairtjes kleiner 5 metAF^-
twee of drie Blommetjes; de hoogere heefcze m. *
grooter* met vier of vyf Blommetjes in éénes^°°FD*
Kelk. Ook is de Kleur der Pluim fomtyds Goud*
bruinroodachtig. Zy kan zeer wel tot Voed- Ham'«
zei dienen voor het Vee , ten minfte voor
Schaapen ; doch 'er is weinig kragt in : des
het te verwonderen zy , dat Miller dit
Gras zo uitermaate pryst (*).
(13) Haver die ge-aaird is^ met vierhloemi- XIIL
ge Kelken > die langer dan het Blommetje fragiu*
2<y//# Broofche.
Deeze Soort , die in de Zuidelyke deelen
van Europa groeit > is aanmerkelyke verande-
ringen onderhevig, gelyk blykt uit de Afbeeld
dingen van Barrelier. Dit is misfchien
de reden, dat Linn^eüs thans de Kelken
langer ftelt, die zyn Ed. bevoorens gezegd
hadt, korter te zyn dan de Blommetjes (f).
Dit haalt de Heer S c h r e b4e r aan , doch mist
in
(*) Gardiners DWonanj ahvidged. Art. Gramen.
Avena Spicata, Calycibus quadrifloris Flosculo
longioribus. Sp. Plant. 10. Sc hreb. Gram. 19. T. 24.
f. 3. Gram. Loliaceum hirfutum , fpunum , Ariftis ge-
niculatis. Barr. Ic* 905. Gr. Loliaceum Spica longisft-
ma Ariftata. Buxb. Cent, V. p* 20. ï\ 39, f. 1. Gouai*
Monsp. 53.
(fj Avena Spicata Flosc. fubquaternjs Calyce longïo»
ribus. Sp. Plant. io.
Z 2
II, Dept* XJIL Stuk.
Driemannige
An>m *n ^e aan^aa'inS der Plaaten van Barre-
ui. ' lier j door wien dit genoemd wordt een
sxu«r°* Dolykachttg , ruig^ basterd - Gras y met geknikte
Baardjes. De Halmen, die meest op den Grond
leggen, zyn dikwils maar een Span lang, ten
deele met korte Blaadjes, ten deele met de
Aair bekleed , wier Aairtjes ook wel drie of
vyf, ja tot agt Blommetjes bevatten. Men
heeft 'er Verfcheidenheden van , ten opzigte
der ruigte of gladheid van de "Bladen. De
broofchheid der Aairen geeft den bynaam
aan deeze Soort , die haare Groeiplaats op
drooge Gronden heeft.
XIV- (14) Haver, die byna ge-Aaird is, met vyfi
j>fZ%. bloemige Kelken.
Weid-
Haver. >£ Getal der Blommetjes, volgens het wel-
ke onze Ridder den reeks der Haver -Soorten
gefchikt heeft, niet zeker gaande, gelyk wy
dit verfcheide maaien gezien hebben; zo be-
floot Doktor Scopoli, dat deeze en de
twee voorgaande , met en benevens dc Naak-
te en Geelachtige, en nog twee anderen, ge-
voeg-
(14) Avena fubfpicata , Cal. quinciueflorïs. Sp. Plant*
li. Mant. 327. Gort, Jngr. 15. FL Snee. II. N, 104.
Avena Pet. brevibus unifloris &c. Hall, N. 1499.
Av. Cal. trifloris , Pan, erefta , Fol. Setaceis. Gmel*
Sib. L p. 127. Gram, Aven* elatius , FoL anguftioribus
glabris. Mor. Hifi. III. p. 217. S. 8. T. 7-f. i.Gr. Aven,
Locuftis fplendentibus et bicornibus. Vaill. Paris, T,
f. 1.
Grasplanten,
35?
voeglyk tot een zelfde Soort, onder den naam VI.
van Haairige Haver , konden famengevoegd AniEL'
worden. Ik weet niet , waarom syn Ed. alle s^°OFD"
de Europifche dan niet by een genomen heb-
be, onder den tytel van Wilde Haver. Im-
mers verfchilt deeze Weid - Haver ook van
de Ruigachtige weinig, dan doordien de Bla-
den niet vlak , maar ingerold zyn ; 't welk
evenwel een weezentlyk onderfcheid maakt.
En zo is 't ook gelegen met de overige Soor-
ten. In fommige deelen van Sweeden groeit
deeze Weid- Haver zo fterk op de Berg - Vel-
den, dat 'er de Geneverboompjes door ver-
flikt worden , doordien zy 'er al fiet Voedzel
aan beneemt.
(15) Haver , die ge-Aaird is , met de KeU XV,
hen langer dan de zesbloemige Aairtjes ; SpimtT.
het huitenfte Bloemblaadje aan de tip ge d^e"Aair*
baard en Vorkachtig*
In Penfylvanie groeit deeze, een fmal Gras
met Liniaale Bladen , de Aair famengefteld uit
drie of vier opftaande Aairtjes , die eeniger*
maate gefteeld zyn, en* ieder een tweebladi-
g-en Kelk hebben, langer dan het Aairtje, dat
zesbloemig is,
(16)
Avena Spicata , Caiycibus Spïcaiis feifloris lon-
gioribus; Petaio exteriore apice Ariftato , furcatoquei
Sp% Plant, ij,
z 3
II. Dbel. XIII. Stuk,
3JS
Driemannigc
VI- (16) Haver , die bykans ge-Aaird is 9 met
AHI£L4 tweeling fe Aairtjes , het èène gefïeeld;wyd
Hootd> gemikte Baardjes en agtbloemige Kelken»
^vma BY Montpellier is door den HeerGouAN
Bvomoi- deeze Soort van Gras gevonden ; die ook in
^Dravik- Switzerland voorkomt, by Scheitchzer,
achtige. Qjaj finaiWadig Alpifch Haver -Gras getyteld.
De Halmen 9 twee Voeten lang, hebben naauw-
lyks de dikte van een Speld , en de Kelken
zyn doorgaans met agt Blommetjes gevuld.
Door den Heer Forskaöhl is , in de
Woeftynen by Kairo , de voor gemelde drie-
bloemige Penfylvanifche , en buitendien nog
tweederley Wilde Haver, in Egypte waarge-*
nomen (f).
L a g u r u s. Haazeftaart.
Een korte ruige Aair, eenigermaatenaareene
Haazeftaart gelykende, heeft dien naam aan dit
Geflagt doen geeven; weshalve fommigen het
Fluweelgras noemen, 'De twee Kelkfchubbetjes
zyn geheel ruig of loopen in een Haairig Baard-
je uit: het buitenfte Bloemblaadje heeft twee
end - Baardjes , benevens een derde, dat om-
ge-
(16) Avena fubfpicata , Spiculïs binatis> altera pc-
ciunculata , Arillis divaricatis , Cal. octofloris. Gouah
Monsp. 52. Gr. Alp. Avenaceum glabrum anguflifoliitra
&C. Scheuchz. Gram. 228. T. 4. f. 21 , %%%
(t) .Bart &gypt, Arob. p, 23, JUXIt
Grasplanten* 359
geboogen is (f)* Dit Geflagt bevat de twee vi.
volgende Soorten. Aui&U
Hoofd*
(1) Haazeftaart met eene Eyronde gebaarde STUK^
yiait\ Laguvus
Ovatus.
Dit Gras groeit in de Zuidelyke deelen van Eyrond*
Europa en is in Vrankryk niet ongemeen,
By Montpellier vindt men het langs de ge-
heeie Zeekust en aan de Oevers der Meiren:
zo ook in Provence. By ons zou het , vol-
gens Boerhaave, ook inlandfch zyn. De
Halmen zyn één of anderhalven Voet hoog,
opftaande , glad , met Leedjes ; de Bladen
breed, lang, fpits en flap. Zelfs zyn de Hal-
men en Bladen met een fyn Fluweelachtig
Dons bedekt. De Aair, op \ end der Halm,
is Eyrond, één of anderhalf Duim lang; be-
ftaande als uit zeer fyn Pluis, van geelachtige
Haairtjes, voortkomende uit eene witte Wol-
ligheid, Deeze Haairtjes zyn, door het Ver-
grootglas gezien, niet rond, maar plat, even
als in het FbsfefiaarpGraSy voorheen befchree-
ven; welken naam men öok aan dit gegeven
heeft, (2)
Cé Zie Fig. 22 , op Plaat LXXXVÏI.
(ij Lagurus Spica Ovata Ariliata. Syft. Nat. XII.
Gen, 92. Veg.. XIIL p. 105. Gort. Belg. 27. H, Ctift.
25. Schreb. Gram. 143. T. 19. f. 1. Barr. Tc. 116. f . 1 ,
2, Gramen Alopecuroides Spica. rotundiore. C. B, Pin.
4, Theatr( 56. Gr. Spie toment longisfimis Ariflis dona-
Jum. Scheuchz. Cirmn. 58. Gouan Monsp< 54, \
z 4
II. Deel. XIIL Stuk.
360 Driemannige'
VI. (2) Haazeftaart met eene Rolronde ongehaarde \
Hoofd*
3TU^j Dit komt in Italië en de Levant voor , als
hagurus ook by Montpellier en in Provence, op vog- j
^us"drl' tige plaatfen , volgens den Heer Gerard,
Rolrond, <jje |let waarnam. Het heeft veele regte
eenvoudige gladde Halmen , van twee Voeten
langte en daar boven. De Wortelbladen zyn
taamelyk lang ; de Halmbladen korter dan de
Leedjes 3 en hoe hooger hoe Scheediger. De
Aair, die naakt is, een Span lang» heeft on-
gedeelde Bloemen 7 met tweekleppige Kelken,
die van buiten met eene lange Wolligheid be-
kleed zyn. Het Blommetje , korter dan de
Kelk, is zeer klein en tweekleppig, met hoog
geele Meelknopjes en ruige Stempels. S.om-
tyds zyn de Meelknopjes bruinachtig rood ,
waar door dan de Aair eene rosachtige of
paarfche Kleur, als van geftippelde Zyde of
Fluweel, bekomt. Tabernemont zou dit
Gras ook by Gent in Vlaanderen gevonden
hebben.
ArüNs
(2) Lagurus Spica Cylindnca mutica. Sp. Plant. 2*
Ger. Prov* 103. Gr. Alopecuros Spica longa tomentofa
candicante J. B. WJh II. p. 474. Gr. tomentofum Spi-
caturn. C. B. 'Pin.. 4. Tlieatr. 60 Gr* torn. Cret. Spi«
catum. Scheuchz. Gr. 57. Gr. Pïat. Alo^ecurum Sen*
cea JPanieula* Barr, iq% xi*
Grasplanten. jGr
A r u n d o. Riet. A VI •
Afdeel.
III.
Onder den gemeenen naam van Riet zyn de Hoon*-
STUK»
Planten begreepen , die, behalve de algemee-
ne Kenmerken, van drie Meeldraadjes en twee
Stylen of Stempels, in tweekleppige Kelken
famengehoopie Blommetjes hebben, binnen
den Kelk met WoUigheid omringd (*).
Van de zes Soorten , by LinnjEus voor-
komende , is de eerfte , als geheel Bocmach-
tig zynde, reeds lang te vooren door my be-
fchreeven (f). Dezelve, naamelyk , is het
Bamboes- Rist, in Oostindie van veel gebruik,
gelyk ik aldaar verhaald heb. Hier volgen nu
de overige Soorten.
( 2 ) Riet met ryfbloemige Kelken , een ver* n.
fpreide Pluim en Héefierige Halmen.
Hengel
In de Zuidelyke deelen van Europa, inzon-riet»
der-
(*) Zie Fig. 45, op Plaat LXXXVIL
Cf) Zie bladz. 58 , in het II. Stuk,
(2) Arundo Calycibus quinquefïoris , Panicula diffufa,
Culmo Fruticofo. SyJL Nat. XII. Gen. 93. Veg. XIII*
p, 106. Sp, Plant. 2* Ar. CaL trifloris , Panicula diffu-
fa. R. Lugdb. 66. Mill. Lift. N. 2* Forsk. ASg. Arab^
p. 73. Ar. Caule Lignofo geniculato, Fol latisfimis ,
Locuftis trifloris* Hall. Helv. N. 1516. Ar. Sativa. Vir.
Cliff. 7. H* Cliff, 26* Ar. fativa q. Donax Dioscoridis#
C» B. Pin. 7. Theatr* 271, Scheüchz, Gram 159, Ar,
maxima Hortenfïs. J. B, Hifi. II. p, 486. fi. Ar. In-
djea Laconica verficolor. Mor. Hifi, III, [\ 219, S< 8» T.
t< £ 9. .
Z 5
II. Deel, XIII. S?uk,
362
Driemannige
VI. derheid in Spanje, doch ook in Switzerland,
AULEL' en zeIfs in siberie ' komt 4it Riet voor , dat
Hoofd- van ouds Donax is genoemd geweest. Het
^Hengel- wordt ooIc Zaay-Rie* geheten of Tam Riet>
Riet. in onderfcheiding van de Wilde Soorten , en
Cyperfch of Spaanfch Riet^mir de Groeiplaats,
of Hengehiet, naar het gebruik. £ Het is ge*
noeg bekend, in de Hoven en bezaaide plaat-
3, fen van Langüedok,(zeid Lopl;) zo dat
„ de Boeren daar van Spinrokken voor de
„ Vrouwen maaken , en dwarfe Stokken , om
3, de Venfters vast te fluiten: men buigtzeook
5, tot de Boogen van Prieelen en ander Sie*
3, raad dér Hoven, en fteektze in den Grond,
3, om de Wyngaarden aan te binden." In 't
Franfch noemt men het Canne, te Montpellier
Cana, alwaar het overal voorkomt in de Tui-
nen en aan de kanten der Landeryën. Dit
komt daar van, dat men het dikwils aldaar tot
Wandelffcokken gebruikt, gelyk de Weevers
5er alom ook hunne Kammen van maaken. Het
blyft over , en groeit na 't affnyden fleeds
wederom by den Wortel uit: des men 'er, in
de Zuidelyke Landen, een geduurigen Voorr
raad van heeft.
Het is een dik Riet, uit veele Leden be-
ftaande , als bekend is , die ieder een taamelyk
fareed Blad uitgeeven. In Switzerland groeide
het zes Voeten hoog en daar boven, zegt de
He;er H aller. Wy weeten, Jat het daar
niet by blyft ; gelyk ook anderen de hoogte
op
Grasplanten. 363
op vyf Ellen , en de dikte als van een Piek- Af^el
Heel , begrooten. HL %
De Heer Forskaöhl nam het in Arabies^FD'1
en Egypte waar, van agt tot veertien Ellen Hengel
hoog en fomtyds Takkig; zo dat het een gz-Rm*
heelen Boom moet gemaakt hebben (f). Het
hadt de Bladen, aldaar, dikwils over ééne zyde,
groen, van onderen met een witachtige mid-
del-Rib: vlak, aan den voet wit, aan de kan-
ten niet gehaaird, in 't midden langst, de Halm
ten halve omringende. De Pluim , aan 't end,
was uitgebreid, geelachtig, hangende naar den
Wind over ééne zyde. De Kelken waren drie-
of vierbloemig , en hadden het ééne Bloem-
klepje gebaard. Twee of drie Blommetjes
kwamen in Switzerland flegts in de Kelken van
dit Riet voor , zo H aller aantekent en
Sciieüchzer afbeeldt ; maar de Heer Turra
heeft dezel ven, in Italië, doorgaans vyf bloe-
mig bevonden.
Behalve dit Riet, dat aan de Beeken in Ge-
lukkig Arabie , en te Rofette in de Graften
gemeen was, wordende by de Arabieren Ka«
faby en by de Egyptenaars Buz Haggni ge*
noemd ; kwam dien Kruidkenner aldaar een
verfchillend voor , niet minder groot , met
kant-
en.) Hy zegt Utna , doch ik denk , dat ,het maar C«-
ftteu zullen geweest zyn, die hy bedoelde en evenwel
Vvas het dan nog by de twintig Voeten hoog,
II, DmuïXUL Stok;
D R I E M A N N I G E
. VI. kanthaamge Bladen , aan den voet wit en ruig,
Afdeel, ° .
III. voor t overige geitreepc , vlak en geheel groen.
$^°k°.FD' Dit of het andere> en een So°rt van Suiker-
Hengel- Riet*, bekleedt de Oevers van den Nyl, zegt
Mf Zie hy, zo digt, als de Elzen in 't Noorden en de
bladz.146. Mangles-Boomen in Indie. De Egyptenaars
gebruikenze tot leevende Haagen , die dikwils
zes of agt Ellen hoog opgroeijen , zynde met
een Sloot omringd. Bovendien worden de
buitenfte dikwils , tot meer veiligheid en be-
fchutting , met twee reepen van Palmboom-
bladen fatliengeftrengeld. Men wil, dat in
een Kistje van zulk Riet Mofes, nog zeer jong
zynde, gelegd zy en op 't Water gedreeven
hebbe (t).
UI (3) Riet met vyfbloemige Kelkenen eene losfe
Arundo Pluim* .
Phragmi-
ies
Water- Dit is het Gemeene Riet, dat aan de kanten
Siet' der Wateren, en in dezelven , door geheel
Europa groeit en ook zeer gemeen is in Sibe-
rië. By ons weet men , hoe de kanten van
Graf.
(f) Flor, /Egypt. Arab. p. 24. Ziebladz. 79, hier voor.
(3) Arundo Cal. quinquefloris , Panicula. laxa. Sp.
'Plant. 3. Gort. Belg. 27. R. Lugdb 66. Gron. Virg.
337 Gmel. Sib. I. p. 125, Fl. Snee. 99, 105» Gouan
Jtionsp. ^55. Ger« Prov. 105. Ar. Fol, fecantibus, Lo~
cuft. trifloris , pappofis muticis. Hall* Eelv. N, 1515*
Ar. vulgaris f. Phragmites Dioscoridis. C. B. Pin. 15»
Scheuchz, Gram. 161. Ar. Paluftris. Camer. Epit% 73. fif
Au media vulgaris &c, Scheücüz» Gram, i6z» ^
GRASPtANTEtf.
Grafton, Slooten, Vaarten en Rivieren, daar VL
mede op veele plaatfen digt geboord zyn. ni.
Mooglyk zal de fcheiding, welke het dus tus- ^°orD->
fchen Water en Land maakt , aanleiding gege- water- '
ven hebben tot den naam Phragmites> dien het*w/*
by de Ouden voerde. Anderen leiden dien af
van de Schuttingen , daar mede op de Zaay-
Landen gemaakt, waar toe het nog heden wel
ineenige Tuinen dient, tot breeking van den
Wind. Anders noemt men 't by ons gemeenlyk
Dek -Riet, om dat het alom ftrekt tot dekking
der Boeren Huizen, Dergelyk gebruik werdt
zelfs in Arabie gemaakt van zulk Riet, dat by
groote Bosfchen , verfcheide Ellen hoog,
groeide in een Meir , agt Uuren bezuiden de
Stad Suéz , doch niet aan de Oevers van de Roo-
de Zee, noch aan die van den Nyl, gevonden
wordt, zo FoRSKAÖHLaanmerkt. Hetwerdt
van daar , ten dien einde, door Egypte en A-
rabie vervoerd.
Dit Riet, in 't Franfch den naam van Rofe-
au, in 't Engelfch van Reed, in 9t Hoogduitfch
van Rhor voerende , is ten opzigt van zyne
Geftalte zeer bekend. Het groeit met zyne
dunne Halmen, die hol zyn , en weleer tot
Herders - Fluiten gediend hebben , dikwils
meer dan eens Mans langte hoog; doch blyft
ook wel veel laager. Het heeft Houtige ,
knokkelige kruipende Wortels , welke zig vast
onder elkander ftrengelen : zo dat het by ge*
heele
U, Deel. XIII. Stuk.
3<5<5
Driemannïge
VI# heele Bonken , als Eilandjes , van den Wal
Afdeel»
LlL afgefcheiden, op 't Water dry ven kan. Ook
J?ur°rD" ondervinden dit de Landlieden , tot hunne
STUK.
imer- fpyt 5 in veele broekige Landen ; daar het
naauwlyks uit te roeijen is. De Bladen , wel
een Duim breed , fpits aan 't end , ftevig en
geftreept, hebben fcherpe kanten; daar men
ligt de Handen aan kan kwetzen , wanneer
men het vattende 'er door haalt. De Pluim,
dikwils een Voet lang en bruinroodachtig ,
doorgaans over zyde knikkende , beftaat uit
een menigte van lange dunne Aairtjes , die
van twee tot vyf Blommetjes bevatten. Na
het bloeijen fchynt deeze Pluim byna geheel
uit Pluis te beflaan , dat de Steeltjes der Zaa-
den omkleedt , en is witachtig graauw.
Behalve het voorgemelde gebruik dient het
Riet tot Matten, ter dekking van tedere Planten
voor de Koude, als ook tot Wanden van Hut-
ten of arme Landwooningen. Het is , in zyn
geheel, zoet van Smaak, inzonderheid de jon-
ge Spruiten en de Wortels , die eenigermaate
walgelyk zyn. Men heeft 'er, op 't voetfpoor
der Ouden , kortlings wederom in de Genees-
kunde gebruik van gemaakt. Mooglyk zyn
zy wel zo dienftig en kragtig als Gras - Worte-
len, 't Kan ook wel zyn , dat men 'er in fom-
mige Landen Brood van bakt , na dat zy fyn
gemalen zyn; gelyk ik gemeld vind. De Pluim
$#ordt inSweeden gebezigd , om de Wol groen
tc
Grasplanten. 367
te verwen. Het Pluizig Zaad kan doofheid af!eÊw
veroorzaaken , wanneer het met zyn Kaf in 't #^Q9
Oor raakt; om dat het 'er naauwlyks weder «tuk,.
uit te krygen is,
( 4 ) Riet met eenbloemige . Kelken , eene op'
ftaande Pluim , de Bladen van onderen epigejos*
7 , Land*
glad. Riet,
Op drooge Heuvelen in ons Wereldsdeel,
als ook op onze Duinen , komt deeze Soort
voor, die veeleer den naam van Rietgras zou
verdienen. Zy heeft de Halmen maar twee
Voeten, zegt Linnjeüs, hoog, dikker dan
die van Tarwe; de Bladen een Vinger breed,
en eene digte opgeregte Pluim. In Sweeden
werdt het Berg -Riet geheten. ForskaöHl
vondt , by Alexandrie in Egypte, een Riet,
waar aan hy deezen bynaam geeft. Dit hadt
eene Aairachtige Pluim , en opftaande byna
famengevouwen Bladen; agterwaards aan de
kanten ruuw en met een witte Streep van bo-
ven, in 't midden van het Blad; meteen ftyve
fteekende Punt (f ).
O)
(4) Arundo Cal. uniflorïs , Panü. erefta , Fol. fubtus
giabris. Sp. Plant* 4. Gort. Belg. 11. N. 117» Fl. $wc%
101 , 106* Ar, Locuftis unifloris Sericeis muticis , Panic.
ftricta. Hall. Helv. N. 1520. Gr. Arundin. Paniculatum
Montanum &c, Scheuchz. Gram. 124.
Cf) Flor. JEgypt. Arab. p« 23,
IL Dm. XIII. Stuk,
3«*
Drïemannige
III.
Hooïd-
STUK.
VI.
Afdeel.
( 5 ) Riet met eenbloemige Kelken > Wollige
Bloemen en Takkige Halmen»
tuk. Deeze Soort noem ik Weid Riet , om dafc
jtrmdo zy op Moerasfige Weiden in Europa groeit.
rr$!smi~ln de Veeniëe Bofchvelden der Laplandfche
1 Weid- Woeftenyën komt dezelve, zegt onze Ridder,
doorgaans voor. Aan de Rivier Neva in Rus-
land is dit Riet , volgens den Heer de Gor-
ter, gemeen, en, volgens G wel in 3 door
geheel Siberië zeer gemeen. In Languedok
en Provence groeit het by ander Riet aan al-
lerley Wateren ; in Switzerland op vogtige
Weiden; hier te Lande op vette vogtige Ak-
kers en Velden, by de Stad Delft en inde Be*
tuwe.
Men noemt het Pluim '-Rietgras volgens Lo-
bel, die zegt , dat het op de Doornachtige
kanten van fommige Velden in Brabant en
Vlaanderen groeit. De Halmen heeft het, vol-
gens Scheuchzer, drie , vier of vyf , Voe-
ten hoog, uit verfcheide Leden beftaande, en
de Bladen een Kwartier Duims breed * ruuw
of
(5) Arundo Cal. unifloris foevibus , Coroll. Lanugino-
fis, Culmo Ramqfo. Sp, Plant* 5. Gort. Belg* 28. FL
Suec. 100 , 107. Oed. Dan. 280. R. Lugdb. 66. Gouak
Monsp. 55. Ger. Prov. 104. GmEl. Sib. I. p. 126. Ar.
Locuftis unifloris pappofis mnticis. Hall. Hetv» N. 1519;
Gr. Arundinaceum Pan. molli fpadicea majns. C. B. Pin.
7. Theatr. 94. Scheuchz. Gr* 122-- Tab. 3. f. 3. Prodr. T. 5.
Calamogroftis quorundam > vulgo Gramen Plumofum. Lob,
6.
Grasplanten. afr
of fchcrp ^ '< santaften. Uit de Oxels der AJ/JEU
Bladen komen dikwils Takken voort. Het 111.
heeft een digte Pluim , of Aair van ongeIykesxüK°
dikte, nret ontelbaar e Bloemen ; de Kelken
Violet, de Blommetjes als bewonden met een
witachtig Dons, dat de geheele Pluim, inzon-
derheid ryp zynde, Zilverkleurig maakt. Voor
de Beeftcn is het onnut hard , onverteer-
baar»
(6} Riet met eenbloemige Kelken; de Bladen VL
ingerold, met flekelige fpitfc punten. AtencLrüK
Zand-*
Dit eigentlyke Zand* Riet groeit alom aan
de Zandige Zee -Ruften van Europa, op de
Duinen of Zanddyken niet alleen , maar ook
in Valeijenen op de Oevers van Meiren, ge?
lyk Gouan het by Montpellier vondt. Het
komt opSt. Pieters- Eiland by Petersburg voor,
en de Stranden van den Noorder- Oceaan ,
daar de Laplandfche Bergen teneinde Ioopen,
heb«
fó) Anmdo Cal. üniflorïs, Foliis invoktïs mucrona*
to -pungentibns. Sp. Plant. 6. Gort. Belg. 28* Fl, Suec.
202 , 108. Gouan Monsp. 55. Ger. Prov. 104. Gort*
Ingr* 19, G ramen Sparteum Spicatum Fol. mucronatis
ïongioribus. C B. Pin. 5. Spica Secalina. Theatr* 67»
Gr. Spie. Secalbum maritimum maximum , Spica lom-'
giore. Tournf. In ft. 528. Scheuchz. Gram. 138. Spar-
turn tertium. Clus. Kisp. 508. Spartum noftras, Lob*
hï 89«
Aa
ÏI. Deel. XIIL Stuk.
370 DuemannIce
VI. hebben ook, doch zeldzaam , dit Gewas, dat
Aïdkfx. jerjiajve van ^e Koude weinig aandoening
Hoofd- heQft. Men betrekt het tot de Soorten van
Duin* Spartum en noemt hetby ons Helm of 'Duinhelm ,
Helm. welke benaaming, om dat dit Woord gemeen-
lyk een HoofdJekzel betekent , door fommi-
gen daar van afgeleid wordt , dat het tot be-
fchutting der Duinen voor 't verftuiven
ftrekt (f ). Anderen y die het Halm uitfpree-
ken, willen, dat deezc naam van de zout-
heid der Zee , volgens het Griekfch, afkom-
fiig zyn zoude. Het een of andere kan naauw-
lyks plaats hebben , en , indien het gelyklui-
dend kon zyn met Ha!m3 dan zou ik het
daar van afleiden, dat het de Bladen altemaal
van eene Halmachtige gedaante h:eft, en dus
byna niets is , dan eene vergaaring van Hal-
men: zo dat men het met regt kon noemen
Hahnkruld en vervolgens Halm.
Dit Duin-Helm, by geen waarfchynlykheid
door ontaarding, gelyk fommigen willen, van
het Spaanfche Baardgras of Priemgras afkom*
ftig, is een Grasplant, die met lange, witte?
Houtige Wortels door den Grond kruipt, en
uit derzelver Knoopen telkens nieuwe Scheu-
ten uitgeeft. De Bladen , Scheedachtig el-
kander by den Stoel omvattende, zyn, ieder
op
(f ) Sic dïiïns quod ut Gatea Caput > ita Uq Frutex rfgrrt
mimiat ah Arena ïncurfu* Kxu aa*t,
Grasplanten» 731
op zig zelf, ter Iangte van een Voet ofmeer,
zodanig ingerold, dat zy zig als Biezen ver* lil.
toonen , hebbende aan 't end een fty ve fpitfe S™Ï£FB*
ftekelige Punt. De Halmen hol en knoopig Duin*
als Riet; wat hooger dan de Bladen, hebben ******
een Aair, veel gelykende naar die van Rog-
ge, vier of vyf Duimen lang , ter dikte van
een Vinger, ruig en ruuw, in 't eerst donker
paarfch, vervolgens witachtig , uit fpitfe Kelk-
kafjes beftaande , die een enkeld Blommetje
bevatten. De Plant is voor 't overige van
eene blaauwachtig groene Kleur en zeer glad;
doch door de Punten der Bladen kan men zig
onvoorziens de Handen en bloote Beenen
kwetzen.
Behalve de gemeene Soort', die op zeer
veele plaatfen aan en op de buiten- en binnen *
Duinen van ons Land , als ook op de Velu«
j we, 't zy natuurlyk , of door plantinge, voor*
komt, valt een breedbladig Helm, digt aan 9t
Zee -Strand, by Zandvoort, op de Dumen,
en één met korter Bladen , op fommige plaat-
fen , onder 5t voorige : terwyl men een aller-
grootfte Soort van Helm by Scheveningen aan-
treft* Die zogenaamde Rogge- Aairen, wel-
ken op 't Zand in de Zee by Stavoren in Vries-
land groeijen zouden , zyn niets anders dan
Aairen van dit Helm. Het bygeloof wil, dac
dezelven uit in de Zee gefmeeten Koorn zou-
den ontftaan zyn : maar 't is buiten twyfel
Aa % nog
IL Vr&i, Jiih Sm.
372
Driemannigé
VI. nog het overblyfzel van een oudtyds aldaar
Ani!EL gewezen Zee -Strand.
Hoofd- £)e Natuur fchynt deeze Plant , in 't by-
S™Dum- zonder > gefchikt te hebben , om het Zand
Heim% der Zee-Oeveren by een te houden, en dus
is 'er, na alle onderzoekingen en overweegin-
gen ten dien opzigte , nog geen bekwaamer
- Gewas uitgevonden, om de Zand- Verftuivin-
gen onzer Duinen te beletten. Te wenfchen
zou het derhalve zyn , dat alle Middelen wer-
den aangewend, om de beplanting derzelven,
op opene plaatfen, daar zulks noodig is, met
dit Helm gewas , in een bekwaam Saizoen en
met behoorlyke voorzorgen te doen gcfchie-
den; ten einde 'er niet, in plaats van leevende,
doode Planten, of zodanigen die noodzaakelyk
uitgaan en verdorren moeten , werden inge-
boet, tot vrugtelooze verfpilling van moeite
en koften
Aristida. Driebaard.
Alzo de dfie Baardjes, aan 't end van het '
eenkleppig Blommetje , een byzonder Ken-
merk
(f ) Zie de Aanmerkingen deswegen , in het XIX.
Deels, 2. Stuk, van de Verhandelingen der Holland*
fche Maatfchappije te Haarlem , bladz. 26 en 3 Stuk ,
fcladz. 12 : door my , benevens andere Omftandigheden ,
deeze nuttige Duinplant betreffende , aangehaald in het
III* Deels, 2. Stuk van deeze Nat. Hiftorie , alwaar,
bladz. 437 en 441 , by mislleiling , gezet is IX. De&u*
Grasplanten.
373
merk van dit Geflagc zyn, kan hetzelve ge- VI.
voeglyk Driebaard heeten : terwyl het ook ni. *"
zynen Latynfchen naam van deeze lange s^rD'
Baardjes heeft (*). Het bevat de volgende
uitheemfche Soorten.
( I ) Dnebaard met een Takkige Pluim en ^jiida
yrrfpreide Aairen. Adftenfi-
onis.
Ascenzi-
Tot het driebaardige Gras , 't welk de be- ons.
roemde Sloane op 't Eiland Madéra 5 by de
Stad Funchal, aantrof, en dat hngbaardige
van Madrasf, by PlukeneTj fchynt te be-
hooren dat Gras 5 't welk als één van de vier
Planten op 't Eiland Ascenzion , in de Atlan- *
tifche Oceaan, door den Heer Osbeck is
opgetekend. Dit gelykt zeer naar de Schaa-
pen - Dravik , welke men Amelands - Gras
noemt f, maar is een weinig grooter, én maakt f Zie
Plaggen. De Halmen zyn om laag getakt, de Wadz-a9o*
Bladen allengs verfmallende , gefleufd Eisvor-
mig: de Pluim langwerpig beftaande uit Draad»
achtig dunne Bloemkafjes, in drie lange Baard-
jes uitloopende,
(2)
O Zie Fig. 21 , op Plaat LXXXVII.
(i) Arijlida Panicula Ramofa , Spïcis fparfïs. SijM.
Nat* XII. Gen. 64. Feg. XIII. p 106. Gr. Avenacenm
Panic. minus fparfü &c. Sloan. &am. 35, Hifi* I. p. 16.
T. 2. #6. Gr. Avenaceum Maderaspatanum , Pan»
fparö &c. Pluk. Alm. 174. T. 191. f . 3 ?
Aa 3
II. Reel, XIII, Stok.
374
Dribmannige
jtorEL. ^ Driebaard met zeer eenvoudige Pluimtah
iu ken en over hoek fe Aairen.
sxu^ Dit Wesdndifche , op Jamaika gevonden,
Anindct verfchilt van het voorgaande , doordien de
*r**T Takken van de PIuim onverdeeld zyn en dat
difcheSfcin" de AairtJ'es overhoeks beftaan uit ongefteelda
Bloempjes 3 met een paarfchachtig Kelkklepje.
püllfa ^ Driebaard , dat gepluimd is, met het mid<*
Gevederd! delfte Baardje langer en gewold , de HaU
men Pluizig*
In Amerika groeit, volgens den Fleer Schrê-
ber, deeze Soort , welke door haare gevolde
Baardjes naar het Gevederde Kwispelgras ge-
ly kt 9 maar de Pluim famengeflelder heeft, en
in allen deele kleiner is. De twee bykomende
kleine Borftelige Baardjes of Haairtjes, aan
den Voet van 't groote wederzyds , uitwy-
kende , geplaatst, hebben dit Gras hier doen
t'huis brengen.
^IV.^ (4) Driebaard, gepluimd is, met het mid-
macm. * delfie Baardje langer en glad*
Rietach-
% In
(2,^ Artfiida Paniculae Ramis fimplicisfimis , Spicis alter*
nis. Am. Acad. p. 393
(3) Arifiida Paniculata , Ariita intermedia longiore La-
nata, Culmis Villofis Sp. Plant p. 1666. Gr. Oriënt, to-
anent. Spicatum minus Ariftis Pennatis. Tournf. Cor, 39.
(4) Arijfida Paniculata, Ariita intermedia longiorè»
Isevi Mant* ï&5.
G R A S P I A NTEN. 375
ïn Ooflindie heeft de Heer Koenig dit vl
Gras waargenomen , dat naar gemeen Gras |jffL'
gelykt, maar de Halmen vier Voeten hoog,J^ÏD*
dun, glad en digt heeft: de biacen ir gerold, Driebaard.
Imal, glad 3 geftreept: de Pluim langwerpig ,
uit Haairachtig dunne Voetfteeltjes, opgeregt,
beftaande* De Bloemen zyn langwerpig, grys-
achtig, met byknns vyf Blommetjes in een
dunne Kelk ; de Blommetjes aan het Klepje
wet een omgekromd Baardje , dat zydelings
nog twee anderen heeft, byna onz?gtbaar
klein.
Met recen kon de Franfche Heer Guet-
taro tot die Gefiagt,waar van zyn Ed. nog-
thans maar de twee eerfte Soorten bekend wa-
ren, zekere Grasplant t'huis brengen, die in
de Ukraine groeit , aldaar Tirfa genaamd by
de Kofakken. De Soort daar van is aldus door
hem bepaald.
(5) Driebaard met Takkige Pluimen van ver- v.
fpreide Aairen ; een zeer lang Baardje op jfjj^^
het Blommetje zittende en Ehvormige Bla- acj^av€r*
den.
't Gewas, zegt hy, gelykt zeer naar Haver;
(weshalve ik het Haverachtig noem 5 ) en het
Zaad
C$) Ariftida Paniculfc Rcimofis , Spicis fparfis , Co-
roJlae Arifta longisfima infidente , Foliis Subulatis. Guett.
Jttem. des Sciences & Arts* Tom. L P* 19» T, i*
Aa 4
II. Deej,, XJIL Stuk,
376
Driemannige
VI. Zaad of Graan wordt aldaar, met Smaak, van ,
£h>eel. ^e Paarden gegeten. Hy beeft de Plant, uk
HcorD- bet gene hem van daar gezonden was , in
stuic, Vrankryk geteeld, en zeer fraay in Plaat doen
brengen. Uit den Wortel fchiet zy een groo-
te trop Bladen , die Scheeds wyze elkander om-
vatten, en helder groen zyn , loopende pun-
tig uit. De langte deezer Bladen is omtrent
anderhalf Voet , en uit het midden derzelven
ryst een Halm van by de twee Voeten hoog-
te, met cenige breede Scheedebladen omvat.
Die Halm verdeelt zig in twee Pluimen , waar
van de één eer dan de andere open gaat, be-
ftaande uit verfpreide Aairen, van twee, drie,
vier, tot twaalf Bloemen , op Haairachtigdun-
ne Steekjes. Ieder Bloem heeft een Kelk van
twee langwerpige puntige Kafjes , waar bin-
nen het Blommetje van één Kafje met kleine
witte Haairtjes aan den voet en drie Meeldraad-
jes met Vorkswys' gefpleeten Knopjes, bene-
vens twéé wftce ruige Stempels , die, &g naar
elkander omkrommende , als een Kroontje
maak n on den Kelk, Het zeldzaamfte is,
dat zyn Ed. het Zaad, na dat het Bloemkafje
daar afgefcheiden was, nog bezet vondt met
het Ba- rdje, van vier of vyf Duimen langte >
9t wélk hem deeze Grasplant in dit Geflagt
ïiadt doen plaatzen. Maar , hoe kon dit val-
len, cerwyl het Vrugtbeginzel zyne Stempels
iia4t ? Zou men niet mogen denken % dat zyn
Ed,
Grasplanten
S77
Ed. daar in bedroogen ware geweest , terwyl VI.
hy zelf het Baardje aan het Blommetje toe- A]ü\iU
fchryft en dus afbeeldt? Immers zyne Waar- s^oFD*
neemingen komen my niet genoegzaam voor>
om daar uit de Kenmerken van dit Geflagt,
zo duidelyk uit andere Soorten door Lin*
n^eus bepaald, gelyk hy in bedenken geeft,
te verbeteren.
L o l i u m. Dolyk.
Een Kelk, die eenbladig is en vast zit, als
een Omwindzel veele Blommetjes bevatten-
de (f) , onderfcheidt dit Geflagt , dat anders
ook aan deGeftalte der Aaircn kenbaar is. Hier
van komen de volgende, meest Europifche
Soorten, voor.
(i ) Dolyk met een ongehaarde Aair 5 de Aair» j.
Pies platachtig veelbloemig. Lolmm
j jr o o perenne.
Overbly*
Op Wegen en Velden komt dit Overhlyvendv^*
Do-
ff) Zie Fig. 4 , op Plaat LXXXVIL
(i) Lolum Spica mutica , Spiculis compresfis muïtï^
floris, Stfft. JVaW XII. Gen. 95. Feg. XIII. p. 106.
Gort. Belg, p, 29. FL Suec. 104 , 110. R. Lugdb. 69.
Gouan Monsp. 55, Ger. Prov. 100. Lolium Rad. pe-
renni, Locuftis oftofloris contiguis. Hall. Helv. N. 1416.
Gramen Loliaceum anguftiore folio et Spica. C. B#
Tin. 9. Theatr, 127. Scheuchz, Gram* 25. g# Ariftatutre
Vatll. Par. 80. T. 17. f. 3. y# Gram. Loüaceum Spi-
ca lata ex plurimis Spicis, Schevc&z* Gr. 29. T. 2.
A 3 ^
II, Deeju XHJ. Siuk.
378
DklEMANNIGS
VI. DiJyk , door geheel Europa , menigvuldig
Itt!1- VOor* Hec §roeit ook °P Kerkhoven, Puin-
Hoofd- hoop en en allerley woefte plaatfen. De En-
*2>*/^, gelachen hebben het, onder den naam van
Rye-Grasfi dat is Rogge -Gras, tot Voedzel
voor het Vee geteeld , dat men verkeeidelyk
met de hier voor befchreevene Veld -Haver
f Zie verwart , zo als ik heb opgemerkt f. Men
ii&dz«34c.moet: hetzelve met de Bafterd- Gerst, die ins~
gelyks Muizekoorn genoemd wordt, en mede
aan de Wegen groeit , ook niet vermengen.
De Franfchen geeven 'er den naam van Faus-
fe Ivraye , of Bafterd -Dolyk* de Engelfchen
van Red Darnell > de italiaanen van Gioglio
falvatko of Wilde Dolyk en van Fenice, aan*
Deeze laatfte naam ziet eigentlyk op den La-
tynfchen of Griekfchen Pheenix, welke 'er we-
gens de roodheid der Aairen , zo fommigen
willen, doch waarfchynlyker wegens de Ge-
Halte, aan is gegeven.
Het heeft de Halmen een Voet of daar bo-
ven lang , dikwils meer dan half bezet met
platte Aairtjes, ieder uit een bogt van de Halm
groeijende , en met de Rug der Kafjes naar
de Halm gekeerd. Gemeenlyk zyn deeze on-
gebaard , maar Vaillant heeft het met
gebaande Aairtjes waargenomen. Ook komt
het fomwylen , zeer fraay, met verdubbelde
Aairtjes voor. Wel zestien Verfcheidenheden
van dit Dolyk, in ons Land gevonden, heeft
wy*
Grasplanten
379
wylen de vly tige Graskenner R ainville aJ^eu
aan den Hoogleeraar de Gorter medegedeeld. JIIÏ.
ia». • j Hoofd*
Akoos zyn de Aairtjes groen met witte rand- stuk.
jes : zo dat die roodheid , voorgemeld , een Mgkm
herfenfchim moet zyn ; misfchien uit verwar-
ring van dit met ander Gras gefprooten.
(2) Dolyk met een onbehaarde Spilronde Aair 11?
Terwyl het voorgaande door finaller Aair
en Blad van het volgende onderfcheiden wordt,
komt hier een Soort ter baan, die beiden nog
fmaller en tevens de Aairen rond heeft, maar,
niettemin , door fommigen llegts voor eene
VeiTcheidenheid van het voorgaande gehouden
wordt. Immers zo zyn 'er ook, in Vrankryk
en Duitfchlandj met m 'er , ryf en zes- E 'hem ige>
met platter *of ronder en meer of min afftan-
dige Aairtjes gevonden , welken de Heer Hal-
lef allemaal becrekkelyk oordeelt tot de voor-
gaande Agtbloemige , of rot het Switzerfchc
Dolyk, 't welk hy Vierhloemig tytelt (f).
(2) LotiumS^idk mutica tereti, Spiculis trifloris. Gort,
Belg. II. N. 121. Gmel. Tub. p. 31. Gr. Loliaceurm
Fol. et Spicis tenuisfimis» Vaill. Par\ 8l Graminis
Lol. anguft. Fol. & Spica } varietas. C. B. Pin. 9. Spici
tereti anguftisfima. Scheuchz. Gram. 28.
(t) Loiium pererme , Locuftis disfitis 9 qusirifloris*
Hall» Relv. N. 1418.
en driebloemige Aairtjes.
Lolimi
tenue.
Dun-
Aairig^
Cl)
IL Deel, XIII. Stus,
3S0 Drie m a n n ï g e
Ajdee Dolyk met een gehaarde Aair en platte
III. " veelbloemige Aairtjes.
Hooïd-
STUK
m Overal , doch byzonderlyk in de Zaaylan*
Loiium den tusfehen 't Koorn, voornaamelyk in nat-
tum. n" te Zomers, groeit deeze, die voor het eigent*
fendUize" 'y^e D0fyk of Lolyk3 het Loiium van D i os-
co ri des, gehouden wordt* Die naam is
waarfchynlyk van een Griekfch woord , dafl
bederven betekent, afkornftig; dewylmenhet
aanmerkte als een bederf van 't Koorn. In 'ü
Italiaanfch noemt men het nog Loglio en G/V
glio j m 't Hoogduitfch Lulch of Lolch , in 'tEn-
gelfch Darnell of Tvray> en in 't Franfch L
yraye , welke benaaming op deszelfs bedwel-
mende eigenfehap ziet.
Het valt grooter dan *t voorgaande, als de
Halmen een Elle en hooger hebbende; ook
zyn de Bladen, zo wel als de Aair, langer en
breeder, met de Aairtjes verder afftandig van
elkander, en voorzien met Baardjes, door-
gaans agtbloemig. Dit alles, evenwel, maakt
zo
{3) Loiium Spica Ariftata4 , Spiculis compresfis mul-
tifloris. Gort. Belg, 29. Gouan Monsp. 55. Ger. Prov.
300. Oed. Dan. T. 160. Lol. Spicis Ariftatis a Rad* an-
nua. CU ff, 23. R. Lugdb. 69, Fl. Suec, 103 , 109.
XoI« annuum , Locuftis disfitis. Hall. Helv, N. 1420.
Gr. Loliaceum Sp ca longiore , S. Lol. Dioscoridis. C. B.
Fin. 9. Tkeatr. 121. Scheucrz. Gram. 31. Lol. f.
Gram» Loliaceum fine Ariftis. C. B. Pin, 9, Loiium lil*
bum. Hüx?s, .^g/, Loiium. Lob, Dod, &c,
Grasplanten. 581
20 zeer het weezentlyk verfchil niet uit ; als A^l^0
dat dit een Jaarlyks Gewas of Zaayplant is , HL
TT' 1 1 HgoFD*
het andere overwintert. Hier van , naamelyk , STÜK.
komt ook eene Verfcheidetlheid zonder Baard- Dolifi*
jes, Witte Dolyk genaamd , in Engeland voor,
en het heeft , in fommige Landen, ook wel
vierbloemige Aairtjes. Goüan merkt zulks
van het Montpellierfe aan. Het Zaad is Ey-
rond, aan beide zyden platachtig, en kleiner,
geh kende anders veel naar Graan.
Het denkbeeld der Ouden , dat het Dolyk
een verbaflering van de Tarw of Gerst zou
zyn, wordt door het geregelde maakzel en
verfchil der Vrugtmaakende deelen genoeg-
zaam wederlegd. Gegronder was hunne Stel-
ling , dat dit Onkruid het Hoofd bezwaarde
en de Menfchen als dronken maakte. Zy hiel-
den het gebruik van deszelfs Zaad voor een
oirzaak der verduifteringe van 't Gezigt (f).
Veele Waarneemingen deezer Eeuw beveftigen
die nadeelige hoedanigheden van het Dolyk,
Inzonderheid is het fchadelyk in Brood, 't zy
geheel of ten deele daar van gebakken; gelyk
in tyden van fchaarsheid nog wel gefchiedt,in
fommige deelen van Europa. De Menfchen
wor~
(f) Theophr astrus grave Lolinm dixit et Caput'
tentans. Item Lolio vi&itare dicebantur, qui Vifu erant
imbecillo. Ovidius dixit Careant Lotiis Oculos viticmti*
hus Agri & Virg. Infelix Lolium : c<uia Cibus Hottt>
num Fortunse adverfae.
II. Deel. XIII. Stuk,
3$2 DRIEM ANS1GÊ
VT. worden daar van met Benaauwdheden, Hoofd*
A lllEL* pyn > Slaapzugt , Duizeligheid en zelfs met 1
ttooFD- Stuipen bevangen. Kinderen , evenwel , eü 1
Dotifk. die van een Waterig, flap Geftelzyn, heb-
ben 'er minder nadeel van , dan vlugge , Gal- I
achtige, Bloedryke Perfoonen. Men wil ook, I
dat zulk Brood den Beeften nadeelig zy, heb- i
bende Hoenders, Ganzen , Varkens, ja zelfs |
Paarden, doen fterven. In 'tBier, dat men I
van zulk Graan maakt , gaat die eigenfch3p 'i
over: zo dat hetzelve dronkenfchap veroir-
zaakt en ylhoofdigheid: jade Genever , daar
van geftookt , zou byzonder koppig zyn (*).
Met het Zaad , evenwel , worden Hoenders
en Varkens gemest , en uitwendig is het een
Pynftillend Middel ; waar toe het Meel van
Dolyk, in Pappen opgelegd , reeds in gebruik
was by de Oud; n.
Om de reden te ontdekken van die uitwer-
kingen, heeft de He?r RivléRE, te Mont-
pellier, het Zaad van Dolyk op fterken Wyn-
geest gezet , en daar uit veele Harstachtige
Stoffen gekreegen, welken zyn Ed., niet zon-
der reden , achtte de oirzaak wel te kunnen
zyu van de Bedwelming en Duizeligheden ,
uit
CD Op Güthland , daar het overvloedig onder de Gerst
groeit , werdt het aangemerkt minder kwaad te doen
in 't Brood , dan in 't Bier , 't welk dc Menfchen ligt
dronken en dan eenige Uuren geheel blind maakte*
Link. QothU Rei?e. 223, 245.
C K A S P L A N- T E N* J^J
üft dcszelfs gebruik oDtftaande. Het Kruid VI.
Al«DE£r
gaf hem 5 door Deftillatie , na voorafgaande m.
Broeijing en Rotting eenen vluggen Urineu- J^0FD*
zen Geeft ; gelyk alle andere Plantgewasfen.
Het Zaad is anderszins niet onaangenaam van
Smaak en eenigszins Zuurachtig; gelyk men
'er ook , door Gisting , een Zuuren Geest uit
heeft bekomen (*).
(4) Dolyk met een dubbelde Aair , eenbkemi- JW*
ge Kelken en gewolde Blommetjes. diftachij*
OH.
Twee""
Aan de Kust van Malabar valt deeze Soort Aairig,
van Dolyk 9 door den Heer Koenig ontdekt f
de eenigfie die tot nog toe in Oostindie ge-
vonden was. Dezelve heeft Grasachtige Bla-
den en leggende Halmen 5 aan den Voet tak*
kig; die Bloem draagen opftaande, een Voet
lang, Draadachtig dun en glad : op 't end
twee zeer dunne Aairtjes van gelyke langte,
san de eene zyde , uitwaards > overhoeks met
Bloempjes, die witachtig ruig zyn. Het Kelk*
fchub-
Vid. Hall. Helv. inchoat. Tom. II. p, 205 , 206*
die echter den Spir* Urinofus ten onregte aan het Zaad
toefchryft : want op bladz. 314 , der Mem. de Montpellier ff
door zyn Ed. aangehaald , wordt üegts van dien Geest ,
uit het Kruid , gefp roken. Ik begryp de bewerkingen
omtrent zodanig, als ik ze hier, kortelyk , heb
liaald.
(4) Lolium Spica binata , Calycibus unjflqris * Corol-
lis Lanatis. Mant. 187,
II. Deel. XIII. Stuk»
3«4
D 11 I E M A N N I G Ê
Afdeel fchubbetje is eenkleppig , Liniaal , ftomp, een«
HL ' bloemig en blyft zitten, bevattende een Ey*
sSk?*D~ rond Wollig Blommetje.
Dolijk. Het duizelende Dolyk , zo wel als het O-,
verblyvend , is door den Heer For ska öhl
ook in Egypte , en het laatstgemelde omftreeks
Smyrna ; doch geen van beiden in Gelukkig
Arabie, zo 't fchynt, waargenomen.
E l y m u s. Koorngras.
Een zydelingfe , tweekleppige , vergaarde
veelbloemige Kelk, of een veelbladig Omwind-
zel (*), onderfcheidt dit Geflagt, dat den ty.
tel van Haairgras by fommigen voert; doch,
dewyl alle Sooïten geen Haairige Aairen heb-
ben, zal ik het liever Koorngras noemen, als
pasfende opdemeeften , die de gedaante hebben
van Rogge 3 Tarw of Gerst. Elymos was, by
de Grieken, de naam van zeker Panik-Koorn.
Van dit Koorngras komen de volgende Soor-
cen voor.
ï,
Ar%™ C1) Koorngras met een opflaande bekrompen
firn. j[air en lff0lli&e Kelken , langer dan de
Zandig. . /
Blommetjes. 1
Op
O Zie Fig. 6 op Plaat LXXXVIT.
(i) Etymus Spica eeftra ar&a , Cal. tomentofis , Flos-
culo longioribus. Syft* Nat. Xil. Gen. 96. Veg. X 111. p.
307. Gort. Belg. 29. Ingr. 19. Gouan Monsp. 56. Geïu
Prov. 100. EK Foliis mucronaito • pungentibus. //. Scan*
33&
Grasplanten.
Op dc Zeekuften van ons Wereldsdeel , die VL
x\ FDF Ft
Zandig zyn, groeit alom dit Gewas, 't welk in.
by ons Zee* Haver genoemd wordt of ^nd- J^£FD*
Haver ; niet wegens de Haverachtigc Geftal- zand*
te, maar omdat deszelfs Graantjes vcelgely- Haver*
ken naar Haver. Het was te vooren , door
den Ridder , genoemd Rog met tweelingfe
Aairtjes , en door den Hoogleeraar A. van
Royen Tarw met gefpitfte fteekende Bla-
den. Gmelin noemt het Tarw met overbly-
vende Wortel, en twee Wollige Aairtjes. Hy
befchryfc hetzelve en beeldt het af, volgens
de Waarneemingen van Stellérus , doof
wien dit Koorn-Gras op de Oevers van een
Eilandje in 't Meir Baikal, by de Stad Irkuts-
koy in Siberië, zo overvloedig werdt gevon-
den , als of 't 'er gezaaid ware. De Rusfen noem-
den het Wilde Rogge. Even zodanig komt
het voor by Strelna en Peterhof, als ook aan
het opper- gedeelte van de Rivier Neva, bo-
ven den Waterval , zo de Heer de Gorter
aantekent , die aldaar waarnam , dat de Bla-
den, naar de punt toe, wegens zeker aanklee*
vend wit Poeijer , byna Zilverachtig zyn en
zeer ruuw , van onderen glad ; daar zy van
de
336, Tritïcum Rad. perenni, Sp. binis Lanuginofis»
Om el. Sib. I. p. 119. T, 25, Secale Spicuiis geminatis*
FL Suec* 106, in. Triticum Foliis aeumiriatis pungen*
tïbus. R. Lugdb. 71. Gr. Canimim maritimum Spica Trl^
ticea noftras. Rat. Hift* 1256. Scheuchz. Gram. 6.
Bb
II. Deel, XIII, Stuk.
386 Driemannige
VL de Halm afwyken , fmal en aan den rand als
Afdeel. .
i ] i. met een rappig Vliesje gezoomd*
s1tvTD' m zaI> ^gens de Geftalte van deeze Zee.
Zand» Haver , die by Katwyk en Zantvooit aan de
Duinen, als ook aan den Zeekant buiten Har-
derwyk en elders , overvloedig groeit , alleen
aanmerken, dat zy aan ons Strand doorgaans de
hoogte van twee of drie Voeten en Rietachtige
Bladen heeft en niet minder kruipende Wor-
tels, die het Zand by elkander houden, dan
het Duin -Helm ; kunnende derhalve, zo wel
als dat Gewas, tot weering der Zand -Ver-
ftuivingen dienen ; gelyk ik reeds heb opge-
merkt (*). In Sweeden, daar zy op veele
plaatfen overvloedig de Stranden bedekt, maak-
te men 'er ook gebruik van, omze door Zaai jen
in gulle Zanden, die men voor 'twegwaaijen
bewaaren wilde, te vermenigvuldigen (f). De
Geftalte van de Aairen , die dikwils langer dan
een Span zyn , gelykt veel naar die der Rog^
ge ; of ook naar de Aairen van het Helm,
hier voor befchreeven (+). Een derzelvenl
of beiden , maaken het Wilde- Koorn der Ys-
landeren uit , van welks Zaad zy eenig Mee!
weeten te bekomen , tot Levens . onder-
houd (§).
0 Zie 111. Deels 11. Stuk van deeze NaU Hiftorie
bladz. 440. 9
(t) Het zelfde , bïadz. 435 .
C!0 Zie bladz. 371,
ÖJ> Olafs. Wpovels, Reife durch Mand. II, Th
Grasplanten*
3S?
(2) Koorngras met eene nederhangende be» VL
kromp ene Aair en tweeling fe Aairtjes, die ^ni^*
langer dan 't Qmwlndzel zyn. Hoofd-
STUK.
Dit onderfcheidt deeze , in Siberië overal iijmus
wild groeijende Gras -Soort, welke in ver-siberifciC
fcheide Kruidtuinen is voortgeteeld. Giüe-
lin noemde dezelve Tarw met een over-
blyvende Wortel en twee, of fomtyds drie-
iingfe, zeer lang gebaarde Aairtjes. Zy heeft
zeer broofche Halmen , dikwfls twee Ellen of
eens Mans langte hoog en taamelyk breede
Grasachtige Bladen, meer dan een Voet lang.
De Aair , van wel een half Voet of een
Span , beftaat grootendeels uit twee Aairtjes
tegen elkander over, van drie tot tien Blom-
metjes bevattende , en eenigszins rood- of
bruinachtig groen van Kleur.
(3) Koorngras met eene nederhangende uit- ut.
gebreide 'Aair , van zesbloemige Aairtjes i^uf^
de onder fl en drievoudig* Phiiadei*
. (4)
(2) Etymus Spica penduia ar£tl , Spiculis binatis Ca-
lyce longi.oribus* Sp. Plant* 3. Am% Acad, III. p. 20.
Schreb. Gram. T. 21. f. 1. Tïiticum Radi.ce perenni ,
Spie. binis longisfime Ariftatis. Gmel. Sib. L p. 123.
T. 28. j8. Spiculis ternis. Ibid.
(3) Etymtts Spica penduia patutè, Spiculis fexfloris ,
inferioribus ternatis. Sp. Plant % 2. Am. Acad, iy. p,
266.
Bb 2
JL Deel. XIII. Stuk,
388 Driemannige
VI. (4) Koorngras met een knikkende uitgebreide
4fdfel, £ajr ^ jg on(ierfle jiairtjes drie-^ de bo»
Hoofd- rentten tweevoudig.
Eiymus De bynaamen wyzen de afkomst en groei-
Canaden- plaats van deeze beiden aan 5 die naar het
kana- Siberifche gelyken 3 doch in weezentlyke
daafch. hoedanigheden verfchillen.
V. (5) Koorngras met een knikkende hekrompen
Kweekt Aair 9 de Aairtjes regt en zonder Om*
windzel ; de onder fl en tweevoudig.
Naar het Hondsgras 3 gemeenlyk Kweek ge-
naamd, voert dit den bynaam, als veel naar
't zelve gelykende, hoewel het geen kruipen-
de Wortels heeft* Het komt in Europa hier
en daar voor , zynde in Sweeden en Swit-
zerland, omftreeks Parys en ook in ons Land,
gevonden. Het heeft de Halmen twee Voe-
ten
^ (4^ Elijmus Spica mxtante patulft Spïculis inferiori-
bus ternatis , fuperioribus binatis. Sp. Plant. 4. Am.Acad,
III. p. 20.
(5) Efymus Spica nutante ar&a , Spiculis rettis Invo-
lucro deftitutis , infimis geminis. Sp. Plant. 8. Gort.
Belg. p. 29. Ingr. p. 19. Fl. Suec. II. N. 112. Triticum
Rad. Fibrofa, Fol. hirfutis , Locuft. quiuquefloris Aris-
tatis. Hall. Helv, N. 1429. Trit. Rad. petenni &c*
Gmel. Sib. I. p. 122. T. 27, Gramen Spica Triticea*
compafra &c. Scheuchz. Gram. p. 10. Gr, Caninum non
repens elatius Spica* Ariftata. Mor. Hifi. III. p. 177.
S. 8. T. r. f. 2. Buxb. Cent. IV. p. 29, T, 50. Triti-
cum Caninum. Gort» Belg, IL JM. 128,
Grasplanten.
389
ten en daar boven hoog; de Bladen wat Haai- vt.
rig, een Kwartier Dulms breed. Omdat de a™eel.
onderfte Aairtjes tweevoudig zyn , heeft onze Hoofd-
Ridder het van de Tarw afgezonderd; dochSTUK*
anderen hebben dit niet waargenomen, en voe-
gen het by dezelve. De Aairtjes zyn taame-
lyk lang gebaard.
(6) Koorngras met een opgeregte Aair, drie* VI.
hhemige Aairtjes en een geflreept Omwind- Virgin^-
Virginifch.
De Heer Cl ay ton noemt dit Virginifche
Ge- aair d Rogge -Gras. Het heeft de Aair
grooter dan die van Gerst , hebbende een
getande Graat 5 met twee ongedeelde Om-
windzels aan ieder Tandje , van twee lange
dikke Straalen, in een lang Baardje uitloopen-
de. Hier tusfehen komen , gelyk in de ge-
woone Gerst , t'elkens drie Blommetjes by
elkander voor.
(7) Koorngras met een opgeregte Aair en VII.
tweebloemige Aairtjes 3 even lang als '*^Euro^
Qmwindzel. rirch-
In
(6) Ehjmus Spica* ere&a, Spiculis trifloris, Im^lucro
ftriato. Sjj, Plant. 5. Hordeum FIosc. omnibus hernia-»
phroditis, Invol. Flosc. crasfuie & longitud. fuperanté.
Grotn. Vïvg. 13.
(7) Elymtis 8pica ere&a, SpTQulis bifloris, Involucro
sequalibus. Sp9 Plant. 9. Mant* 35. Hordeum Spicis
rigidis Cylindr. Calycinis Glumls Ariftaüs. Hall. Helv.
Bb 3 N ;
II. J)&&u XIII. Stuk,
300
Driemannigè
VI. In de Bosfchen van Duitfchland, by Got«
Afdeel. tjngen ^ ajs 0ok jn Switzerland op fommige
Hoofd- Gebergten , groeit deeze Soort vanKoorngras,
welke Gerst met fty ve Rolronde Aairen en ge-
baarde Kelkkafjes , getyteld is door den Heer
Hall er. Hier toe wordt het Groote ofBer?-
Gerstgras van C. Bauhinus, betrokken
door Linn^us* die aanmerkt, dat het naar
*t Virginifche grootelyks gelyke , maar de
Blaadjes van 't Omwindzel niet geftreept heb-
be. De Blommetjes 9 met de Baardjes langer
dan hetzelve, zyn twee in getal, niet drie
als in 't voorige.
Aan de Zeekusten van Portugal en Spanje ,
als ook op de Velden omftreeks Madrit, komt
deeze voor , die allereerst door den ver-
maarden To urnefort ontdekt werdt. Zy
kan met regt Ruighaairig genoemd worden ,
alzo deeze Kruidkenner haar Pluim by 't Hoofd
N. 1537, Hord. Cylindr, Mufray Prodr. p. 43. Gr.
Hordeaceum Mont- Spici ftri^oficie , brevius Ariftata.
Scheückz. Gram. 16. Prodr* T- 1. f. 1. Gramen Hor-
deaceum montanum. f. majus. C. B. Pin. 9. Theatr. 135,
(8) Etymus Spiculis bifloris , Involucris vSetaceis. pa-
tentisfimis. Sfr. Plant. 6. Elym. Invol. reflexo - patenti-
tns. Am. Acad. II j. p. %%* Schreb. Gram. T. 24. f.
2> Avena Lufitanica Spie. Cap. Médufse referens. Mor#
Bil}, III. p. 210. Raj, Suppl. 611. Gram. Spie. LnüiSL"
uicurn Cap, Medufse efiigie* Tourj*f« Jnft, 519,
Vlll:
(8) Koorngras met tweebloemige ^airtjes en
zeer uitgebreide Borftelige Omvyïndzels.
Etymus
Cap ut Me-
du fee ^
van
Grasplanten.
391
van Medufa vergelykt* Het is een langwer- Vt
pigeAair, uit vierbladige Borftelige Omwind- AmEL'
zeis famengefteld, die zeer lang zyn en, °PS^0FD"
verfcheide manieren, door malkander geboo-
gen óf omgekromd ; 't welk eene verwarde
Vertooning maakt. Ieder bevat twee Aairtjes
van twee gebaarde Blommetjes. De Halm is
dun, omtrent een Voet lang. Forskaohl
nam een Soort van Koorngras in Gelukkig A-
rabie waar, aan 't welke hy ook dien naam
geeft (*). Het Ehvormïge , dat zyn Ed* by
Alexandrie in Egypte aan de kanten der Akke-
ren voorkwam , Ichynt nader te komen aan
de volgende Soort (f).
(y) Koorngras met een opgeregte Aair , de jX
Aairtjes uitgebreid \ zonder Omwindzeh Elf mus
Rijftrix*
In Virginie groeit dit Koorngras , dat vier-ti^*§eIac^
bloemige Aairtjes heeft met lange Baardjes, zo-
danig uitgebreid, dat zy de Pluim naar een E-
gel doen gelyken ; zo de Heer Clayïon
waargenomen heeft.
S E C A L E. Rog.
De Kelk beftaat, in dit Geflagt , uit twee
Klép-
C) Elymus Cap. Medufe. Flor. JEgijpLArab. p. 25.
Ci) Elymus Subulatus. Ibid. p. 26,
(9J Elymus Spica erefta , Spiculis Involucro deftitutis *
patentibus, Sp. Plant. 7. Gron. Firg. 15, Gramen A-
venaceum Loc. Ariftatis , Panic. Echinum referentibus*
Claït. N. 570.
Bb 4
II. Deel. XIII. Stuk.
392 Driemannige
a V1\* Klepjes tegenover elkander en twee Blomme*
Afdeel. # ÏJ j . - .
III. tjes bevattende. Hy is op zig zelf geplaatst
aan een getande Graat (*). Het bevat de
volgende Soorten.
HOOFD*-
$TUK,
i. (i) Rog, die de kanten der Kafjes rum ge*
Secale , . 7 7 r
Vereate. - naaird heeft.
Gewücme.
Dit Koorn , dat in de Noordelyke deelen
van Europa , byzonderlyk aan de Oostzee 3
in Poolen en Pruisfen , overvloedig gezaaid
wordt en geteeld , fchynt wild te groeijen in
fommige der Zuidelyke deelen, en in Siberië*
Gouan zegt , dat het in Languedok overal
groeije en van den Heer Murray wordt de
groeiplaats gefteld op 't Eiland Kandia. In
Duitfchland en onze Nederlanden bouwt men
ook veel Rogge , doch zy kan daar niet ge-
houden worden voor een inlandfch Kruid.
De Rogge -Aair, en d.erzelver Vrugtmaa-
kende deelen, zyn zo duidelyk afgebeeld en
befchreeven , om het verfchil met de Haver
aan te toonen (t)> dat ik daar van niet om-
ftandig
Qy Zie tig. 1 , op Plaat LXXXV1L
(1) Secale Glumarum Ciliis fcabris# Syst. Nat* XII,
Gen. 97. Veg. Xill. p, 107. Gort* Belg. 30. Gouaw
Monsp. 56. H* Ups. 22. Hall. Helv. N. 1421. Secale
Jiybernum vei majus. C B* Pin% 22- Theatr% 425. Secale
Vemum vel minus. C. B. Pm. 23, Theatr* 427. Tournï.
frifu \\ 513. T. 294.
Cf) Uttgezogte Verhand* IV, Deel, Wadz, 57, VI
XXV U.,
Grasplanten,
393
ftandig fpreeken zal. 't Is het hoogfle van jJ^J
ons Koorn , zegt Hall er, hebbende inHo^
Duitfchland de Halmen fomtyds zes Voeten 5™°*
hoog; doch zyn Ed. bekent, dat zy in Swit- Rogge*
zerland zo hoog niet valle , en in zeer fchraale
Gronden , die men daar veel in Brabant , Vrank-
ryk en Italië, toe gebruikt, groeit zy veel laa-
ger. In 't algemeen , nogthans , is de Halm
langer en dunner dan die der Tarwe. De Win*
ter-Rog, welke in de Herfst gezaaid wordt,
valt zwaarder dan de Zomer -Rog , die 's Voor-
jaars in den Grond wordt geworpen en niet
dan in kleinte en fchraalheid V3n de Winter-
Rogge verfchilt. Ook komt het in deeze dik-
wijs voor, dat de Kelken drie Bloempjes be-
vatten , naamelyk een kleiner , tusfchen twee
gewoonen op een Steeltje (taande. Misfchien
hangt daar van af, de ongemeene vrugtbaar-
heid van dit Koorn in Afrika, alwaar men ge-
meenlyk van één Schepel vyfrig in -oogst, zo
de Heer des La ndes aantekent (*).
De Baron von G l e 1 c h e n, die zulks op-
pert , heeft de Vrugtmaakende deelen der Rog-
ge, door fteïke Vergrooting, ongemeen fraay
en duidelyk onder 't Oog gebragt. Men
ziet 'er wederom uit, dat het Kfcorn, behal-
ve zyne nuttigheden , een Schat van Schoon-
heden bevat* Verwonderlyk is het maakzel
der
CD Traite's de Phyfique p. 31.
Bb 5
11. Deeu XIII. Stuk.
D R I E M A N N I G Ê
VI. der Mcelknöpjes en Stempelen , als ook de
AYu*U figuur der Bolletjes van het frisfche Stuifmeel ,
Hooid- ais gladde Eytjes. Zyn Ed. merkt aan, dat
™Rog!>è. men i de 'm bloey ftaande, met een hel-
dere Lugt en een klein Koeltje , dikwils een
Nevel van dit Stuifmeel over den Akker ziet
hangen f*). De Heer Led er muller heeft
het zonderling famenweefzel van een Blaadje
der Rogge Plant, keurlykin Plaat gebragt(f).
Maar ongelyk meer treffende is de Natuur-
kundige Ontleeding der Rogge , door deezen
laatften, die zelfs het kiemen en opfchieten
der Rogge- Koorntjes , benevens de byzon-
derheden tot de Aair behoorende, als ook
een Rogge -Plant, die by hem, in vier Wee-
ken tyds, veertien Halmen gefchooten hadt,
in Plaat vertoont (|). Dus zouden dan ook
veertien Aairen daar van kunnen voortgeko-
men zyn ; 't welk misfchien het Geval is ,
door den Heer Hall er aangehaald, als
cene Verfcheidenheid van Rogge (§)•
Deeze beroemde Kruidkenner hadt, geduu-
rende zyn Verblyf te Gottingen, nooit Rog-
gen - Brood kunnen verdraagen ; dewyl hy
er
(*) Obfervat* Mhtoscop. Nenr. 1770. Fol p. 25. T. 20*
(f ) Mikroskoopifche Vcrmaaklijkhedeiu Q u arto , 1 1 1 . D e e l .
Plaat XLI^.
(|) Phys. Mikrosk. Zerglied. des Korns oder Rokens*
JMeuremb. 1764, in Folio.
CS) Sccale Spicis usq-ue qiKituordecim &c, Tenzel
Month, Unterr. I. Hall. Helv% Incfoat. Tom. II. p. 206.
Grasplanten. 39J
'er het Zuur van in de Maag kreeg. Veel VI.
Menfchen, zelfs die dagelyks arbeiden, zyn UL
ook van dit denkbeeld en eeten liever Aap
Voedzel; tervvyl het zekerlyk ftilzittende Per- Eogg
foonen, die een zwakke Maag hebben, niet
wel bekomt. Maar het te buiten gaan van
de Maat , is in alle opzigten en altoos na-
deelig. Vette , bederflyke of ligt rottende
ISpyzen, bekomen beter met Rogge- dan met
■Tarwe-Brood. Ik heb een Man gekend van
omtrent tagtig Jaaren , die my verhaalde , van
eene Lusteloosheid en verval van Kragten ,
waar door hy als op den Oever des Doods
gebragt was , herfteld te zyn door het eeten
van Rogge -Brood alleen. Voeg hier by ,
hoe men leest , dat de Teering, door enkel
Bry .van Rogge -Mee te nuttigen, genezen
zy (*).
Ik wil nogthans niet ontkennen , dat dit
Koorn een fcherp Zuur bevat, hoe zoet ook
deszelfs frifch gemalen Meelzy: want zoete
dingen verzuuren fchielykst en fterkst. De
groote Boerhaave verhaalde , dat uit
Rogge -Brood ^en Middel getrokken was, 't
welk den Blaasfteen oploste. Anderen bewee-
ren, dat docr het Sap van Rogge met Gan-
zenkruid de Steen ontbonden zy. 't Is zeker,
dat door Gisting , uit de Rog een zuur Sap of
Geest
(*) SCHELHAMMER NatUT, p, 213»
II. Deel. XIII. Stuk,
596 Driemannige
VI. Geest komt, welke het Yzer en Koper niet
Afdeel. minder knaagt en verteert dan Sterk Water
Hoofd- De kragt van de zogenaamde Jenever, die,
*rüK/ in zo groote menigte, van Rog geftookt wordt,
is bekend.
Nadeeien Dit Koorn is behalve de Brand of het Zwart,
Spoorln welk het met de Tarw gemeen heeft, eenby-
de Rogge, zondere Kwaal onderhevig , het Spoor genaamd
in 't Franfch Ergot. Deeze beftaat , volgen
den Heer Aimen, in eene uitzetting de
Rogge «Kroontjes, inlangte en dikte, tervvy
zy van binnen als vermolfemd zyn (*). Zy kry-
gen daar door eene figuur, die dezelven naar
een Haanen - Spoor doet gelyken ; waar van
de naam. Men is 'er , in Vrankryk, in een
natte , koude Zomer , dikwils mede ge-
pla3gd : te meer , om dat dit Spoor zig
fomtyds in groote menigte onder de Rog be-
vindt en by een fchraalen Oogst niet daar uit
gefchift wordt; 't welk men anders gemakke*
lyk door ziften kan doen , wegens de grootte
der Korrelen. In 't jaar 1709 was onder de
Rog van Sologne byna een vierde deel Spoor ,
en de genen , die van het daar van gebak-
ken Brood aten , wierden als door dronken-
fehap bedwelmd of kreegen Stuipen en daar-
na eene Verfterving der Ledemaaten (f). Dit
Zie Nieuwe Landbouw } III. Stuk, bl» ioi»
(1) ïüfl* dt, PAcad* R, des Sc% de Paris, de 171c
pi 80.
Grasplanten, 397
[s , zo in 't korte , een voprftelling van de yT,
nadeelen, welken dit Spoor -Graan doet; waar Afdeel,
lover de Heer Salerne een geheel Vertoog Hoofd-
aan 't licht gegeven heeft (*). Sologne is STUK*
een Moerasfige Landftreek , die naauwlyks Rogge*
genoeg opbrengt tot onderhoud der Ingeze-
tenen. Waarfchynlyk doet dit zo wel tot
het gedagte bederf van de Rogge 9 als tot de
Kwaal der Menfchen, het zyne. Een Big,
evenwel, die men hadt willen opvoeden met
zulk Koorn, waar in rykelyk een derde Spoor
was, is daar van geftorven. Öp zig zelf gege-
ten is het doodelyk. Dat deeze Kwaaien , uit
het Spoor ontftaande , by wylen ook in an-
dere deelen van Europa waargenomen zyn ,
heeft de Heer T 1 s s o ï , in zyn Brief aan den
Engelfchen Heer Dr. G. Baker, in 't jaar
1765, omftandig aangetoond (f).
„ De Gehoornde Rog, (Ergot, zegt die j^efc^°0g0~
„ Heer,) is een byzondere Kwaal, door wel- befchree-
„ ke alleen de Rogge of misfehien nog tweeveu%
of drie Alpifche Grasplanten , gelyk my myn
beroemde Vrind Haller verhaald heeft 5
aangetast worden. \ Is eene ongeregelde
groeijing van het Rogge -Koorntje, 'twelk
als een gemiddelde zelfftandigheid tusfehen
„ Graan
(?) Mem. fur les Maladies que caufe le Seigie Ergo-
té. Mem. de Math. & Phtjs* Tom. II. p. 155,
(f) Pkil. TranfaB. Vol, LV. p* 10&
II. Deel. XIII. Stuk. ,
D R 1 E M A N N ï C E j
VI- 5) Graan en Bla4 verkrygt , van Kleur ( ge* !
^SS*1* » ^k iIc 5 hoewel zeer zelden , gezien heb; |
Hoofd- 99 want het groeit in onze Landfchappen [S wit»
$Tfo^é 55 herland] weinig;) bruinachtig groen, zyn*
„ de onregelmaatig famèngedrukt , en, gelyk
„ weleer de Heeren M arc ha nd en Vail*
„ la nt gezien hebben, dikwils veertien
„ of yyftien Liniën [dat is meer dan een Duim]
lang en twee Liniën breed. Ten naauw*
3, keurigfte zyn die Graanen door Langi üSj
„ met bygevoegde Proefneemingen over der*
„ zeiver eigenfchappen , beichreeven (*). Ge*
„ zaaid zynde fpruiten zy nooit uit. Men
„ heeftze overvloedigst in Regenachtige Jaa-
,, fen, en wanneer een zeer heete Zomer op
5, een vogtig Voorjaar volgt."
Verfchil £>jt Rogge- Spoor moet niet, gelyk fommi-
Moeder- gen gedaan hebben, verward worden met het
Koorn* Mutterkorn of Moeder -Koorn der Duitfche*
ren , dat eene onfchadelyke uitzetting der
Graanen is, in vrugtbaare Jaaren. Sommigen
pasfen deezennaam ook wel toe op het zoge-
naamde Stam- of Heefter - Koorn , onder dé
Rogge inzonderheid plaats hebbende, wan-
neer veele Halmen uit ééne Stam groeijèn ;
en ieder een Aair draagen van zes of agt
Duimen lang , die zeer wel gevoed en gevuld
zyn. Men zaait hetzelve voor den Winter ,
en
Descrïpt. Morborum èx efu Clavorum Secalinorum cuiu
jP^.Lucern* 1717. Vid. A£f* Erud. 171.8-.pag. 3°9*
Grasplanten.
en dan wordt het Graan in de volgende Zo- A™£.
nier rvp. In Noorwegen is zodanige Heefter- Ü% r
Jr 1 , Hoofd*
Rogge zeer gemeen , en van daar overgebragt STÜK.
in Pommeren en Poolen ; maar tot groote Oog-
ftcn zal menze 3 om dat het Graan zo ligt uic
de Aairen valt , niet verkiezen. De vermaar-
de Ledermulléu heeft dit flag van Rog-
ge uitvoerig befchreeven en op Plaaten afge*
maald (*).
( 2 ) Rog met Pluizig gehaairde Kafjes en n.
Wigvormige Kelkfchuhben. Vühfrmi
Pluizige*
In deeze Soort , die in de Zuidelyke dee-
len van Europa, en in de Levant, wild wordt
gevonden, zyn de Kafjes Pluizig gehaaird, en
zy valt ook grooter , zynde veel langer ge-
baard dan de gewoone Rogge.
(3) Rog met ruige Kafjes, de Kelkfchuhben jj^
E/sVOrmig. (±) Oriëntale*
ö Levant*
(*) VorJlelU und Zerglied. einer Rockenpïanze , gemein-
lick das Staudten , Stek oder Qerftmkorn genar.U Nurnb»
1765. Folio,
(2) Secale Glumarum Ciliis Viilofis , Squamis Calycï-
nis Cuneiformibus. Sp* Plant. 2. Gouan Monsp. 56. Gr.
Spicatum Secalinum , Glnmis Viilofis in Ar. longas defin.
Tournf. In ft. 518. Gr. Secalinum maximum. Park.
Theotr. 1144. fi, Gramen Creticum Secalinum, Glum»
Ciliaribus. T. Cor. 39. Buxeu Cent. V. T. 41.
(3) Secale Glumis hirfutis , Squamis Calycinis Stibula-.
tis. Sp. Plant. 3. Gr. Oriënt, .Secal» Spica brevi & latrï»
Ïournf. Cor. 39.
II. Deel. XJIL Stcr,
4Q0
Drie m a n n i g e
Afdeel. ^ ***** ^ Kafje* aan ^e &uitMZyd&
III. gehaaird.
Hoorn-
STUK.
IV. Deeze Soorten van Rogee zyn door den
Cretkum. vermaarden Iournefort in de Middel-
rif' ia"drche Zee> en de laatfte °P W Eiland Kan-
dia waargenomen. Deeze hadt, zo hy aante-
leent, een knobbeligen Wortel, doch verfchüt,
zegt Scheuchzer, grootelyks van het Bol-
wortelige Rogge • Gras van Aleppo , door Bas-
relier afgebeeld , 't welk by onzen Ridder
de Vyfde Soort is van 't hier volgende Ge-
flagt.
H o r d e u M. Gerst.
De Kelken zydelings , tweekleppig , een-
bloemig, drie by elkander (*), onderfcheict
dit insgelyks zeer bekende Koorn , 't welk
ook een getande Graat heeft , van 't voor-
gaande. Gedagte drie Kelken maaken met el-
kander een zesbladig Omwindzeltje uit. Daar
by kan men voegen , dat de meefte Soorten
lang gebaard zyn. Hier volgen d ezel ven.
\ CO Gent
(4) Secate Glumis extrorfum Ciliatis. Gr. Cret. Spie.
Secalinum altisfïmum > Tuberofa Radice. Tournf» Corj
59. Scheuchz. Gram. 22.
i O Zie Fig. 5, op Plaat LXXXVR
Grasplanten, 401
{1) Gerst met alk Bloempjes tweejïagtig en yj.
gebaard j twee Ryen r egt er opftaande. ^ hl ^
Hoeren*
Dit is een niet minder bekend Koorn dansnjK'
de Rogge. Men noemt het , naar den Latyn- fiorkèum
Fchen naam, Hcrdeum , in 't Ifaliaanfch Orzo97^m-
in 't Franfch OrgY? ; maar in t Engelich heet
het Barley, in 't Spaanfch Cerada , in 't Hon-
•gaarfch Arpa> in 't HoogduitfchG^y?^, gelyk
by ons Gerst. Omtrent de natuurlyke Groei-
plaats fchynt geen zekerheid tezyn; hoewel
ibmmigen die in Schotland , anderen in Rus-
land of zelfs op 't Eiland Sicilië ftellen. D 1- »
oscorides maakte maar van eenerley Gerfl
gewag; dodi Theophrastus fpreekt van
deszelfs verfchillendheden naar 't getal der
Ryën van Graantjes in de Aair , twee , vier
of zesvoudig. De eerfte en laatfte worden
nog als byzondere Soorten onderfcheiden.Wy
fpreeken hier van die Gerst, welke de Koornt-
jes
^i) Hordeum Fiosculis omnibus hermaphroditis Aris~
tatïs , Ordinibus duobas cre&ioribus. Stjfl. Nau X\U
<jen. 98. Feg* XIII. p. 107. Gort. Belg. 30. Goüan
Jllonsp. 53. Serninibus Corticatis* Mak Med. 47, H. dij?»
24. R. Lugdb. 69. Hord. Spica fubdiiticha , Cal Foliofo
Setaceo &c, Hall. Ileïu. N. 1533. Hord. Flosc. om-
iiib. hermaphroditis , Sem. decorcitatis. H. Ups. 23.
JHord. nudum, gymnocriton. J. B. Bijl, 11. 430. Zeopy-
ïoh vel Tritico - Speltum. C. B. Theatr. 423. y4 Hord.
polyftichum hybernum. C» B. Pin< 22* Theatr. 438»
Cc
ÏL Dbee. XIII, Stuk.
4C2 Driemannice
h Vï. jes op vier Ryën heeft , maar twee derzelven
^ul* regteropftaande dan de anderen. Deeze wordt
Hqoïe- vvederom gcfchift in Zomer- en Winter-Gerst,
Gerst. ^aar den Zaaytyd : hoewel de laatfïe veel
zwaarder valt dan de andere. Ook is 'er van
deeze eene Verfcheidenheld , met gepelde
Koorntjes , zeldzaam in de Akkers voor-
komende 3 in Duitfchland Hemel* Gerst ge*
naamd.
De Deelen der Vrugtmaaking van de Gerst
zyn , door gedagten Heer Baron de G l e r
c he n, ook naauwkeurigin Plaat vertoond (*).
De Heer Haller merkt aan, dat deeze
Soort, in allé Bloemen, twee Kelk-Kafjes
heeft , korter dan het Blommetje , Elsvor-
mig, in een kort Baardje uitloopend.e« Het
„ buitenfte Bloemkafje, zegt hy, iszeer hol,
3, met de zyden famengeplooid en de Rug
„ gehaaird , de tip eindigende in een Baardje
van drie Duimen langte : het binnenfte is
„ ongebaard. De Twee Bloemblaadjes zyn
5) Pluimachtig. Uitwaards,in de aanvoeging
5, yan het grootfte Kafje, is een Haaïrige Styl
„ zo lang als een derde van het Kafje, zynde
„ een onvolmaakt Bloempje."
H. (2) Gerst met alle Bloempjes tweeflagty e
Hordeum J ö ö
hexasti- , 0k
Zeszydige ^ 0hferVt Mcroscopt Tt ^
(2) Hordeum Flosc. omnibus hermaphroditis .Arifta*
tvs,
Grasplanten. 403
gehaard '; de Zaaden op zes Ryen egaal VI.
geplaatst. ^lfu
Hoorn*
Zodanige is de Gerst die men gemeenlyk STÜK*
zaait , ook wel genaamd Roode Gerst. Zy
heeft de Aair dikker en zwaarder. De on-
derfte Bloemen zyn onvolmaakt; de overigen
hebben den Kelk korter dan de Bloem, aan 't
begin Bladerig, aan ?t end gebaard. Het bui-
tenfte Bioemkafjé geeft een ruuw Baardje uit,
van twee Luimen lang; het binnenfte is kort
en Lancetvormig. Twee Pliiimachtige Bloem-
blaadjes zyn 'er , het derde heeft de gedaante
van een Baardje, als in de voorige, zegt Hal-
oer.
(3) Gerst met de zydelingfe Bloempjes Man- m,
nelyk en opgebaard 9 de Zaaden hoekig en ^fchum
op elkander leggende. , Tweezy-
dige.
De
tïs, Sem. fexfariam aeqiialiter pofilis. H. Ups. 23. Mill
DiÜ. N. 6. Hord. Spica polyfticha Flor. omnibus her-
maphroditis longe Ariflatis. Hall. Helv. 1534. H.
Hexaftichum pulchrurn. J. B. Hift, II. p. 129. Hord.
polyftichum vernum & hybernum. C. B. Theatr. 439.
H orde li m. Lob. Tc.
(\) Hordeum Flosculis lateralibus Masculis muticis 3
Sem angul. imbricatis. H. Ups. 23. Mat. Wied. p. 47.
Gouat* Monsp. 58. Hordeum. Hall. Helv. N, 1535.
Hord. Diftichum. C. B. Pin% 22. J. B. Hift. II. p 429.$.
Hord. nudum, f. Seminibus decortitatis. Mor, T. 6.f* u
Cc 2
• ÏL Vef.u XIII. Ssuk.
Drie man mig£
Hooï'D-
STOK.
Awvel ^e zeldzaame byzonderheid , dat van de
III. vier ryën Bloempjes , welken deeze Soort zo
wel als de eerfte heeft , twee uit onvrugt-
Gerst, baare beftaan ; zo dat de Aairen van deeze
Gerst maar twee ryën van Zaaden hebben, en
derhalve tweezydig zyn ; onderfcheidt dezelve
ten duidelykfte. Zy is fchfaalder en teerder,
ook laager van Gewas, wordende daarom Klei-
ne Gerst of ook Zomer - Gerst geheten ; omdat
zy niet dan in 't Voorjaar gezaaid wordt en
meest tot Aas voor Hoenders , Ganzen en an-
der Pluimgedierte In 't Hoogduitfch noemt
menze deswegen Futergerst , in Italië Scan*
della, in \ Franfch Pomette of Paumette.
Hier toe behoort de zogenaamde Bloots
Gerfly dus niet zo zeer geheten , om dat zy
minder gebaard is , als wegens de bloote
Graankorrels. Men noemtze in 't Franfch
Sukrion of Orge nu , en uit deeze heeft de
Heer Adanson , door 't zaaijen, verfchei-
de veranderingen ten opzigt van de Bloem-
deelen bekomen, die echter niet beftendig
waren (*).
IV. (4) Gerst met de zydelingfe Bloempjes Man*
ZeZvtioZ nelyk en ongebaard , de Zaaden hoekig ,
JSpeltige, i uitgebreid , met basten.
Zo
(f) Mem. dtlAcad. R. des Sciences de 1765 , p. 960.
(4) Hordeum Flosc. later alibus Mascuiis muticis , Sem.
Grasplanten. 405
Zo weinig verfchilt deeze van de voorgaan- AfJ*;l<
de, dat de Heer Hall er ze [daar toe be- III. "
trokken heeft. Men noemtze Baard- Gerst 5s^FD-
om dat zy de Baardjes langer heeft dan de Gast.
gemeene, naamclyk van vier tot zes Duimen.
Zy heeft anders de Aair breeder , platter en
korter; de Graankorrels digter op één gepakt
en eenigermaate hoekig. Voor 't overige
komt zy, alzo de Korrels maar op twee ryën
aanrypen, met de Tweezydige naast overeen :
hoewel zy zes ryën heeft van Bloempjes ;
maar de overige misdraagen. Dewyl zy naar
de Spelt zweemt , is 'er de naam van Zeo-Cri-
thon, die tevens den Griekfchen naam van de
Gerst influit , aan gegeven. In «Italië noemt
menze Duitfche Ryft;'m Engeland Sprat-Bar»
ky , in Sweeden Skyffclkom , of ook Pluim-
Koom; dewyl zy zig door haare plat geveder-
de Aairen alszins Vederachtig vertoont.
Deeze Soort van Gerst wordt beter dan de
voorgaande geacht , om dat zy , ook in vette
Grond , niet te fterk in 't Stroo fchiet en
zwaarer Korrels draagt ; weshalve menze in
Duitfchland verkiest tot het Bierbrouwer
Men
angularibus patentibns cortïcatls. Schreb, Gram, 125 ,
T. 17* Hord. dift. Spidl lata compresfa breviore. Mor.
iïift. III: p. 206. Hord. dift. Oryza Germarrca* J. B.
JHrft. 11. p. 429. Zeocriton f. Or. Germanica* C. B, Fin.
22* Th. 421. Mqk. T. 6, f. 2,
Cc 3
II. Dee&. XIII, Stuk.
4-oS Drieman ni ge
VI. Men heeft 'er , zo in Engeland als in Vrank-
Afdeel. verfcheide Proeven mede werkftellig ge«
Hoofd- maakt en daar van een ryken Oogst bekomen,
ST^K' é Doch zy vereifcht een vrugtbaaren en wel toe-
(jerst. ai
bereiden Akker : ook moet het Zaad, dat men
tot zaaijen gebruiken wil, eerst van de kleine
Korrels, die daar onder zyn, gezuiverd wor-
den: daarenboven laat zy zig zeer moeielyk
pellen: zo dat het teelen van deeze Baard-
Gerst meer tot Liefhebbery , dan tot een wee-
zen tlyk en befïendig voordeel, in deeze Lan-
den dient. In Italië wordt zy op verfcheide
plaatfen gebouwd.
Gebruik Van ouds is de Gerst onder de Israëlieten be-
de: üeist. j,enj en, gelykdeTarwe, tot Levensonderhoud
gebruikt geweest, 't Land Kanaan, zeid Mo
ses, was vrugtbaar in Tarw en Gerst. Te-
genwoordig teelt menze in Egypte meest tot
Aas voor Hoeaders en Paarden- Voeder, zegt
Forsk aÖhl , die waarnam , dat 'er door-
gaans twintig Aairen voortkwamen op éénen
Stoel, ftaande de Planten een Span van elkan-
der. Men vind in de Heilige Schrift te meer-
maalen van dit Koorn onder de Schatten des
Lands , onder de Offerhanden en onder den
Voorraad, gewag gemaakt. Door Chris*
tus werden, met vyf Gerften - Brooden en
twee Vischjcs , vyfduizend Menfchen verza-
digd. Daar kom?: een Meel van , dat soet van
Smaak is, en waar van het Landvolk, in vee-
Ie
Gras planten. 407
!o deelen van Europa, zyn Brood bakt. Op VI.
de Switzerfche -Alpen en in de Noordelyke III.
Landen, is dit zeer gemeen. Zulk Brood heeft stuk?0
alleenlyk dit gebrek , dat het te fchielyk droog Gerst.
wordt: doch overtreft nog oneindig het gene
door de Laplanders , uit fchaarsheid , van Boom-
bast wordt gemaakt. Ook geeft veel aanlei-
ding tot de Gerstteeling in de Noordfche Lan-
den 5 dat dit Koorn aldaar zo fchielyk aanrypt,
kunnende dikwils in agt of negen Weeken,
na dat het gezaaid is , reeds gefneeden wor-
den worden, zoLinnüüs verhaalt en zulks
in het Noordelykfte van Europa (*). Het
Gerfte-Meel is ook, tot Gebak en Bry, geen
onbekwaam Voedzel. De Varkens worden ,
gemeenlyk, in ons Gewest, daarmede vet ge*
maakt. De Paarden worden in Spanje met
Gerst gevoerd , even als alhier met Haver.
•Voorts dient zy tot Aas voor Pluimgedierte ,
als gezegd is* Doch wel het voornaamfte ge-
bruik van de Gerst , hier te Lande , is om
Mout te maaken tot het brouwen van Bier ,
dat ook bereid kan worden van ander Koorn (f).
In de Geneeskunde was , van ouds her, tot T *
Jn d3
heete Ziekten , niets gebruikelyker dan een Genees-
g^ kunde.
uer-
O Vid. Flor. lapp, Proleg. J. 29.
(f) Zie de Aanmerkingen van den Heer Linnteus ,
over het Bier , Stockh. Fevhand% van 1763, of XXV.
Band. pag. 58.
Cc 4
II, Dfseu XIIL Stuk.
408 D R I E M A N N I G E
VT. Gcrfte- Drank, of Afkookzel van Gerst, om
,nifL" de kragtcn der Lyderen te behouden. Nog
rfooïD- heden, weet men, van hoe veel dienst het-
Gerst, zelve zy. Dun, verfch Bier, kan ook tot het
zelfde einde ftrekken. Boerhaave leerde,
dat Bier kragtiger was dan Wyn; doch het-
zelve is, oud zynde , tevens koppiger. Vet-
te, dikke Bieren zyn zeer voedzaam, als blykt
uit de Brunswyker Mom en dienen tot verfter-
king van zwakke Geitellen» Men heeft nu
fcortiings het Weekelyks brouwen van verfch
Bier, op de Schepen, die lange Reizen doen,
hec allermntigiïe tot voorkoming van bet
Scheutböik bevonden (*). Van zuur Bier
wordt , door een nieuwe Gisting, Azyn ge-
maakt. Uitwendig is het Gerfte - Meel , in
Pappen , dienflig om Gezwellen te doen ver-
flaan, of de Verettering te bevorderen. De
Baardjes van dit Koom zyn, als kleine Vlym-
pjes, tot opening van de Adertjes der ont-
iloken Oogleden , volgens de uitvinding van
Woolhouze, zo H aller aanmerkt, in
gebruik geweest; doch volgens Heisteu
waren het de Baardjes van Rogge - Aai-
yen (f ).
De
De eerfte Uitvinding daar van v/ordt aan den Heer
Macbride, Geneesheer en Chirurgyn te Dublin in Ier-
land , toegdchreevem Zie Alg. VadtrU Letter - Oefenin*
gen , II. D. bladz. 559.
(fj ïnfitt. Chirurg. Cap. Lil» de Scarificatione Oen-
lorum.
Grasplanten. 409
De Gerst is5 behalve andere Kwaaien, wel A^T.
allermeest, zo men aanmerkt, die, welke de iij. u
jGwfor genoemd wordt , onderhevig. Moog- S^°°*D*
lyk is het die , waar van Lobel de Afbeel- Kanker
ding geeft onder den naam van Brand der Zo- ^H®
mer-Gerfte, vertoonende een zeer fchraale en
als uitgeteerde Aair. Immers het is eene on-
gefteldheid, waar door de Vrugtmaakende doe-
len zodanig worden aangedaan , dat de Aait
geheel vlakkig of zwartachtig wordt , en dc
Graankorrels niet dan Blaasjes zyn, met een
Poeijerachtige Stof gevuld. In verfcheide
andere Planten heeft dit ook wel plaats, en zelfs
in allerley ander Koorn, doch in de Gerst het
allermeeste
Terwyl deeze vier Soorten van Gerst zo
weinig verfchillen, komt het my bedenkelyk
voor, of niet wel de eene, door verandering
van Grond of door het Klimaat en Saizoen, in
de andere overgaa; 't welk inderdaad een (tek
zou zyn , voor de Liefhebbers van den Land-
bouw wel waardig te onderzoeken.
Ik zal nu de Gerstachtige Gras - Soorten voor-
Hellen.
(5) Gerst-
(*) Zie het Vertoog van den Heer Ai men over de
Oirzaak van de Kanker in 'c Koorn 3 Uitgezogte Ver*
hand. V 11. Deel , iladz, 220 , enz. Als ook Nieuwen
Landbouw , 111. Stuk, bladz. 36 , enz. Als ook D. De
Gorter Ffo}\ Eelg. Ed. 11. p. 347.
Cc 5
ÏI. Deel. XIII. Stos,
4TO Drïemannigë
VI. (j) Gerst - Gras met alle Bloempjes vrugtbaar ,
A]IlfL* fcievoudig tn gebaard , de Omwindzek
Ho^fd. Borfteligi aan den Voet kanthaairig.
5TUK.
i In Italië en de Levant 5 inzonderheid by
Buibofim. Aleppo , is dit Gras waargenomen /t welk zig
tdig.^°r" zeer dnidelyk door zynen Bolachtigen Wor-
tel ondeiicheidt. Het heeft een Helm van drie
Voeten hoogte en eene Aair byna als die van
het Gerstachtig Gras onzer Wegen en Voet-
paden.
VT. (6) Gerst Gras met de zydelingfe Bloempjes
ïüioüpig* onvrugtbaar 5 ongebaard ; de Omwindzel*
tjes Borfte Jachtig 0 glad.
Dit valt in Italië (*) 5 «egt Linn^üs, en
in Engeland , hebbende veel Knoopige Wor-
tels : het middelfte Bloempje is gebaard en de
Omwindzeltjes hebben paarfche Baardjes,
langer dan de Bloempjes.
(7)
(5J Hordeum Flosc. omnibus fertilibus , ternis , Aris-
tatis 9 Involucris Setaceis bafi ciliatis. Am. Acad. [IV. ]>
304. Gr. Secalinum Bulbofa Radice, Barr. Tc 112. f.
2. Scheuchz. Gr. 19. Gr. Bulbofum ex Aleppo. C. B.
Fin. 2. Prodr. 4, Tkeatr. 21. Mor. S. 8. % 6. f. 7.
(6J Hordemu .Flosc. Lateral. Masculis muticis , &c»
Sp. Plant. 7. Gram. Myofuroides JModofum» Raj. AngL
111. p. 397^ T. 20. f. 2.
09 Van Itatia heeft de Heer Reichard India ge
maakt.
Grasplanten. 411
' (l) Gerst- Gras met de zydelingfe Bloempjes VI.
Mannelyk en gebaard , de middeJJïe Om- 1 iTjB k
windzeh kanthaa'tri^ Hooïd-
ö STUK,
VII-
Zeer algemeen komt deeze , die Bafterd- Hordeum
Gerfi genoemd wordt 3 op Steenige Wegen
Muuren en Puinhoopen , waar van zy denGersu
bynaam heeft, door geheel Europa voor. Mal-
le;; zegt, dat zy in Switzerland groeit aan de
Muuren der Wegen. In Sweeden vondt onze
Ridder ze op de Wallen van Landskroon en
andere Steden. In ons Holland is zy alom ge-
meen aan de kanten van Straaten en Fuinige
Wiegen : zo dat zy een harden Grond fchync
te beminnen. In Rusland vondt de Heer de
Gorter deeze Gras -Soort niet, die door
haave Gerstachtige gedaante zeer bekend is,
hebbende Halmen van een Voet hoog en
daar boven , als geknakt, en Borftelige Baard-
jes,
(j) Hordeum Flosc. Lateralïbus Masculis Ariftatïs,
Involucris intermediis ciliatis. Sp. Plant. 6. Gort. Belg.
30. Fl. Suec. 107 , 113. Oed. Dan. T. 629, Jacq. Vind*
20. Gouan Mcnsp. 58. Ger* Prov. 101. Scop. Carr^
210 R. Lugdb. 69. Hord. Spica crasfa longo Ariftata ,
Cal. Gïumis Ariftatis. Hall. Helv. N. 1536. Gramen
Hordeaceurn minus et vulgare. C B. Pin. 9, Theatr.
134» Scheuchz. Gram. 14. Gr. Secal. vulgatisf. Viarura
Mor. S. 8. T. 6* f. 4. Hord. Spontaneum fpurium. Lob.
Ic. 30. Gr. Spicatum Secalinum minus. Tournf. Infu
vScheuchz. Gram. i7. N. 3 Gramen Spica Secaliiia, C,
B. Prodr. is. Hall. Helv, N. 1538.
II. Disast. XIII, Stuk,
4i* Driemannigi
VI. jes , waar door het van de echte Gerst ver*
in!1" fchl!t en diar van §eene verbastering fchynt
Hoofd- te Zyn , zo H aller aantekent, i'n welk ver-
moeden anderen gevallen waren (*). Sommi-
gen noemenze ook wel Muizen- Koorn.
Groote*' Een grooter Gras van dien aart , door C
Bauhinus op 't Gebergte Wasferfall ge-
vonden ( f ) 3 en doorgaans in de Bosfchen
by Gottingen voorkomende , zo de Heer
Haller waarnam; groeide twee Ellen of
zes Voeten hoog ; maar deeze is hier voor
tot het Koorn -Gras , met den bynaam van
Wadz^89. Europifch , t'huis gebragt *
Kleine. Of de Kleine Basterd -Gerst van C. Bau-
hinus, die overal op drooge Gronden voor-
komt , eene Verfcheidenheid 9 dan eene wee-
zen tlyk verfchillende Soort , (waar aan fom-
migen den bynaam van Rogachtige geeven,)
uitmaake, laat ik onbeflist. Door geheel Sfe
berie, alwaar het by ons gemeene Gerstgras
van dien aart niet fchynt te groeijen,was dit
Kleine, Rogachtige, zeer gemeen, enonder-
fcheidde zig , zeer duidelyk, door zyne bruin-
rood of fomtyds ook fchoon paarfch gebaarde
jftairen. Zou dit dan ook kunnen zyn de
Muur -Gerst, daarPLiNius van fpreekt (j).
Zie hier de befchry ving door Gmelin. De
<*) Vid. 4&\ Helvet. II. p. 132.
(f) G ramen Horde aceum MoBtanum feu ma jus. C.
B. Theatr. 135. Hordeumfp. rigidis Cyiindricis , Calycinis
Glumis Ariftatis. Hall, Helv. N. 1537.
(ü Herba phoenicea nobis IJordeum Muriaum. Hifi*
Wat. Libr, XXII. Cap. 65.
Grasplanten.
M De Blaasjes zyn veel kleiner dan in het A^JE'm
5, kleine gemeene Gerjigras van Bauhinös en Hni'D
3, de Aairen eindigen om laag nooit in het Kaf- stvkÏ
55 je. De zydelingfe Blaasjes zyn doorgaans Gmu
„ zo fchraal en klein , dat zy niet dan by §ms*
D5 naauwkeurige befchouwing als zodanig >
53 maar in de eerfte opflag als Baardjes zig
33 vertoonen. Derzelver Baardjes zyn fom-
3, wylen naauwlyks zigtbaar , fomwylen van
33 een half Duim en langer, in welk geval die
33 evenredigheid 3 der Baardjes onder elkan- ,
3, der 3 plaats heeft 3 welke in de Figuur van
5, Vaillant keurlyk is uitgedrukt (f).
3, Altoos zien de Baardjes roodachtig • doch
,3 fomtyds vallen zy , met de geheele Blaas-
,5 jes5 fierlyk paarfch ; gelyk Stellerüs
3, omftreeks Irkut waargenomen heeft (4-V*
In Switzerland heeft de Heer Haller dee-
ze Rogachtige Basterd -Gerst aan de Oevers
van Rivieren enBAUHiNüs in Koornlanden
gevonden: doch zy is 'er zeldzaam, en de an-
dere zéér gemeen. De Bloempjes 5 welken
Gmelin Blaasjes noemt 3 heeft dezelve , zo
hy aanmerkt 9 als ook de Baardjes korter ea
muwer, gelykende meer tweezydig, hoewel
weezentlyk zeszydig zynde ; zo dat deeze
mooglyk eerder eene verbaftering van het
Gerst- of Rogge -Koorn zou fchynen, als de
ge-
ff) Botan. Paris, p, 83. T. 17. f. 6.
(Jp Gmel. Siber. ï. p. 124, 155,
II. Dkbu XIII. Stuk,
4ï4
Driemannigö
Afdeel. §ewoone Basterd- Gerst der Muuren of Voet-
in paden.
HooiD-
5TyjIL (8) Gerst -Gras met de Baardjes en Borfleïig
Hcvdeum Qmwindzeh uitermaate lang.
Kwispel- .
Gerst. Dit is het Levant fche Haairgras vzw den Heer
Schreber,^ welk de beroemde Sherard
bySmyrna ontdekt heeft ,zynde door Scheuch-
zer genoemd Gerfigras , dat de Aairen om-
ïingd heeft met zeer lange Baardjes. Dergelyk
Gras vondt Büxbaüm aan den Bosphorus en
in Georgië. Het heeft de gedaante van de
Muur - Gerst , zo even befchreeven , zegt
Li NNiEUSj doch de Omwindzels en Baardjes,
viermaal langer dan de Aair, geeven 'er een
zonderling voorkomen aan. Men kan zulks
m de Afbeelding van Schreber befchouwen,
die aanmerkt dat deeze Soort, door niet meer
dan twee Bloempjes op ieder Tand van de Graat
te hebben, van de Gerst verfchillen zoude.
Triticum. Tarw.
De Kenmerken , die dit Geflagt van het
voorgaande onderfcheiden , zyn een eenzaa-
me
(8) Hordeum Ariftis Involucrisque Setaceis ïongisfimis.
Sp. Plant. 8* Elymus Crinitus. Schreb. Gram. p. I5. X.
f. 3. Gmmen Hordeaceum, Spica Ariftis ïongisfimis
circumvallata. Scheuchz, Gram. zo. Buxb. Cent. L PS
33. T. 55. f, It
r
Grasplanten. 415
me tweekleppige Kelk , drie of meer Blomme- VL
tjes bevattende; benevens llompachtig fpitfe ui**
Bloemen (*) , die ook doorgaans veel minder S^FD"
gebaard zyn , zittende in de bogten van ecne
zonderling geboogene Graat (f). Het bevat
de volgende Soorten ; waar onder de agt eer-
Hen Jaarige * de anderen overblyvende Planten
zyn.
(1) Tatvrmet de Kelken vierbloemig, Buikig, I.
glad, op elkander leggende en gebaard. aftivum!/
Zomet-»:
(2) Tarw met de Kelken vierbloemig , Buikig, Tarw,
effen % op elkander leggende en bynh onge- Hijbm
baar dl ^ . Dat «af-
winter*
Tarw*
(•-•) Flos obtufiusculus acutus heeft Linn^eus , dat door
den Heer Reichard , uit een byzondere Smaak , ver-
anderd is in obtufiusculus obtufus : 't welk misfchien zeg-
gen wil (lomper dan fiomp. Immers onze Ridder heeft
'er alleen mede te kennen willen geeven , dat de Bloem
minder fpits is dan in de Gerst en Rogge, of, gelyk
zyn Ed. van 't buitenfle Bloemklepje zegt (obtufa cum
aiumme) Homp met een puntje.
dO Zie 3> op Plaat LXXXVII*
(1) Triticum Calycibus quadrifloris Ventrïcofis , gla-
bris, imbricatis Ariftatis. Sijjl. Nat. Xll. Gen. 99. Veg.
XI 11. p. 108» Gouan Monsp. 57. Hort. Ups. 21. Mill*
Di ff. N. 1. Trit. Loc. imbric. quadrifloris , Ariftatis.
Hall. Helv, N. 1422. Hall, Comm. Nou. Gott. V. T.
1, f. 1. Trit. Rad. annua, Spica glabra Ariftati H. Qliff%
24. R, Lugdb* 70. Trit. Ariftatum. Blackw. T* 40. f, 4,
5. Trit. aeftivum. C. B, Fin. 21. Trit. Typhinum. Lob,
b. 26.
(2) Triticum Cal» quadrifloris Vcitrjcofis , laevibus,
IL Deel. XIIL Siuic
4*6
Driemanniob
VT. Dat onze Ridder de Gebaarde voor Zomer*
lil. / Tarw, de Ongebaarde voor Winter -Tarw hier
«ïf£0ÏD- opgeeve, acht de vermaarde Haller niet
T*rw. billyk: want onder de laatfte zegt hy komt
ook Gebaarde Tarw voor , zo wel als Onge-
baarde onder de eerfte , en men ziet dikwils
dat Tarw, die op een ruuwen Grond Baardjes
gehad heeft, dezelven aflegge in een wel toe-I
bereid , vrugtbaar Aardryk. Zelfs komt uit
Zaad van Zomer -Tarwe, zo zyn Ed. getuigt
ondervonden te hebben, Winter -Tarw voort :
des die onderfcheiding byna geheel vervallen
zoude.
Beiden zyn het Zaayplanten, (zegt hy)
3, van onzekeren oirfprong: 't zy waarlyk op
3, Sicilië of by de Bafchkiren [aan de Rivier
3, Samarra , in Tartarie , alwaar zo men wil
5, ook de Tweezydige Gerst van zelf groeit ,]
3, of in het Oosten , de oirfprongelyke Plant
„ verfchuile : 't zy dezelve van eenig Honds-
3, Gras , dat niet genoegzaam bekend is, door
9, langduurige oefening, volmaakte Tarw ge-
33 worden zy. Waarfchynlyk is het , ten
3, minde , dat deeze onze Tarw het Puron zy
3, der Ouden , hoedanig, inzonderheid op Si-
3, ci-
ïmbricatis fubmuticis. Gouan Monsp. 57. H. Ups. 21.
Mat. Med* 47, Halt.. Helv. N. 1422. Trit. Rad. annua ,
Spica mutica, H. Ctiff. 24. R. Litgdb. 70. Triticum
Blackw. T. 40. f. 1 , 2. 3. Trit. faybj Afiftis carens. C.
B. Pin. 21. Siligo. Lob. Ie 25. Trit. rufum Grano maximo;
C. B. Tin\ 21, Hall. Gott. V. T. 1. f. a,
Grasplanten.
„ cilie , met een rood , kraakbeenig hard Graan , AJ^L
„ voorkomt , dat by ons zagtei4 valt. Want m.
35 in Egypte , Griekenland en het Ooften , S^°°ÏD*
„ bouwt men dergelyke Tarwe, Voorts kun- Tarw.
nen wy zo min de Verfcheidenheden by de
„ Ouden bekend, als die der Hedendaagfchen,
^ontwarren»5'
De Tarw , in 't Hebreeuwfch Chittach ge- ^f1111}"
naamd of Chintach, in 't Griekfch Puron, thans
zo bekend onder den naam van Triticum , is oud-
tyds Rohur en Siligo genoemd geweest. In 't
Engelfch noemt menze Wfaat of Weete , dat
veel overeenkomst heeft met den Hoogduit-
fchen naam Weitfen^ waar van wederom Weiu
of Weit , dat in verfcheide deelen van onze
Nederlanden voor Tarw gebruiklyk is , af-
ftamt , en ziet op de witte Kleur van het Meel
en daar van gebakken Brood. In 't Franfch
vereert menze met den algemeenen naam-
Froment en Bïed% dat is Kcorn^ by uitmuntend-
heid; gelyk de Italiaanen het Fourmento, Gra*
ito en Soiïna heeten, de Spaanfchen Trigo.
Onder de Graanen is de Tarw in zo veel
achting, dat men die al van ouds, in 't by-
zonder, Koorn genoemd heeft, in 't Griekfch
Sitos, dat is Spyze. Nog heden is dit by vee»
len in gebruik; terwyl zy de Rog en Gerst
flegts mede begrypen onder den naam van
Graanen. Offchoonwel, inde Heilige Schrift,
doorgaans gefproken wordt van Tarw en Gerst,
D d als
11. Djsel, XIII. Stuk.
4iS
Driemanhigë
als de Leeftogt der Israëlieten, zo vindt men
III. * nogthans in 't byzonder gewaagd van het Vet*
stuk°.FD" te cler Tarwe- Men vindc dat dit Koorn al-
Tarw.
leen, door Salomo, tot Onderhoud gege-'
ven werdt aan Vorftelyke Huisgezinnen : men
vindt in het Nieuwe Testament byna alleen
van Tarw gefproken en in de Openbaaringe
van Johannes wordt de Tarw op driemaal
zo veel Prys gefield als de Gerst : dat meer
verfchilt dan hedendaags.
De Land- Hier uit blykt de uitmuntendheid van dit
fcouw. Koorn, dat het voornaamfre Onderwerp ge-
weest is van den Landbouw, van den aanvang
des Werelds af. Van Adams Zoonen was
Habel een Veehoeder, maar Kaïn een
Landbouwer. Na den Vloek , wegens zyn
Broedermoord , week deeze Oostwaards , en
heeft waarfchynlyk den Landbouw verfpreid
in de binnenfte deelen van Alle. De Egyp-
tenaars zyn nog heden Meefters daar in , hou-
dende door hunne Waterleidingen het Land
vrugtbaar ; terwyl de Inwooners van Geluk-
kig Arabie , eene anders dorre Landsdouw ,
zelfs de kanten der Bergen, door het afloo-
pende Water, konftig weeten te bevogtigen
en te maaken tot ongemeen vrugtbaare Ter-
rasfen. Bemesting heeft het Land aldaar, tot
den Koornbouw , niet noodig. Men zaait *er
tot Spys byna niet dan Tarwe, en Gerst tof
een foort van Drank : Rogge en Haver zyn
'er
Grasplanten
'er onbekend. De Winter is , om zotefpree- \7
ken , de tyd des Oogscs in die Oofterfche Lan* -\fu^
den, gelykerwysvde Zomer in het Noorden. J*?0**^
De Gerst wórdt 'er reeds in February , de Tarw Tarw*
in Maart ryp. Dik wils teelt menze onder mal-
kander in die Gewesten , en dus wordt van bei-
den , of van elk in 't byzonder , dat gezegen-
de Brood gebakke:i 5 5t welk tot Onderhoud
flrekt van alle befchaafde Natiën aan deeze
zyde des Aardbodems.
Dat het Koorn oudtyds 5 (een Wonderwerk Vïugt*
uitgeflooten 5) vrugtbaarer geweest zou zyn van \te>ld
dan heden, is niet waarfchynïvk. Men kan f arvv >
in Egypte, zo Forskaöhl aan tekent > om- ten.
trent ftaat maaken op een tienvoudigen Oogst
van Tarwe en anderhalf maal zo veel van Gerst.
By G.eneve zyn Landeryën, die maar driemaal
zoveel, als 'er gezaaid was, uitleverden (f).
Doch dit was een ongelukkig Jaar : men rei-
kende , zestien Jaaren door malkander , op
eenen ruim twaalf voudigen Oogst (|), Vol*
gens de nieuwe wyze van Landbouwen <, zou
byna een derde meer door die Landen zyn .
©pgebragt. Versheide Proeven zyn daat
omtrent, ook in onze Pro vinden* federt twin*
%
ft) Proeven tot den Nieuwen Landbouw* II. Stük , Am*
flerd. 1763, bladz, 36.
(I) Het zelfde bladz* 117.
Dd %
1 IL Deel. XIIL Sïük.
420 D R I E M A N N I G E
VI. tl-g Jaaren genomen (*). De Tarwe -Graaneir,
Aïdeel. daar toe uitgekoozen , op Bedden geftoken in
Hoofd- een wel geroerde Grond , elke Graankorrel
m^ een half Voet van de andere , in een kuiltje
van een Duim diepte, hebben Stengen voort;
gebragt, ieder met by en over de dertig Hal-
men ; zo dat van een twaalfde van een Vat
negenentwintig Vaten waren voortgekomen.
Dit is gefchied te Vugt , in de Meijery van
's Hertogenbosfche (f). Naar den kant van 't .
Gooy heeft men, op dergelyke manier , van
een fchraalen ongemesten Grond wel ander-
halfmaal zo veel Koorn gewonnen als gewoon-
lyk. Met Rog- en ander Graan gelukte het
nog beter (|).
Dit pooten van de Tarw, gelyk men 't noemt,
heeft zekerlyk het voordeel, datdeGraanen
elkander niet in de Groey beletten , en dat 'er,
om zo te fpreeken , geen Grond verlooren
gaat ; *t welk asnleiding geeft tot die groote
Vrugtbaarheid. Het fchynt, echter, in ons
Land , tot nog toe , onder de Boeren niet
doorgedrongen te zyn : welk mooglyk dooi-
de grooter moeite en koften, of door aanklee-
ving der oude gewoonte , veroirzaakt is. Vee-
len fchroomen zig aan befpotting bloot tefte!-
len3
(*) Zie III. Stuk , bladz. 356 , enz.
Cf) Zie RolL Maatfch. XIIL D. 2. Stuk, bladz»
265 , enz.
(ü Zie N. Landbouw. JU. Stuk, als boven en nieuw*
Proeven, in 't IV« Stuk.
Grasplanten. 421
ien, wanneer iets nieuws , dat zy ondernee-
men, eens tot hunne fchade niet welflaagen lil.
mogt. Nu twaalf Jaar geleeden , evenwel ,
hebben zekere Landbouwers in het Norfolkfe,
in Engeland , dit doorgedaan en zyn zo ver
gekomen , dat één derzelven omtrent ander-
half honderd Morgen Lands, op die wyze,met
een goeden uitflag bepoot hebbende, gedagte
Nieuwe Landbouw 'er algemeen is doorge-
drongen. Zelfs heeft men de Manier door
verfcheide Uitvindingen verbeterd , en een
byzonderen Ploeg, daar toe dienftig, uitge-
vonden (*).
Menhadt, uit pry s waardige Lief hebbery, Sterke
m deeze nieuwe 1 arw- teelt , geteld den op- vuidiging
breng van Graanen uit ééne Korrel , zync*efcheureiu
twee- of driehonderd en daar boven. Omtrent
dien zelfden tyd vernam men , dat de Heer
MiLLER, Hovenier van den Koninglyken
Kruidtuin te Cambridge in Engeland , Zoon
van den beroemden Kruidkenner deezes naams,
door het fcheuren van Tarwe -Planten, die in
de Zomer van 't jaar 1766 gezaaid waren; door
het verplanten van de gefcheurden en derzel-
ver zyd-febeuten , die den Winter overblee-
ven ; in 't volgende Voorjaar van één Graan-
korrel bekomen had vyf honderd Planten, die
voort-
(*) Qeutïemans Magazine Nov. 1780, Zie Atg, Vadt Let*
Uv - Oeff. 1781. UI. Deel. Mengelw. bi. 3^
Dd 3
ÏL D ee€. XIII. Stüju
D R I E M A N N ï G F,
VI. voortbragten meer dan twintigduizend Aairen *
lIDEEt* «ij
111. uitleverende omtrent agtenveertig Pond Koorn*
Iochv ,t Getaj der Graankorrelen uit die ééne dus
v. gefprooten , werdt berekend op meer dan
vyfhonderdzesenzeventigduizend. Dit is een ver-
baazende vermenigvuldiging , welke nog veel
. verder gebragt had kunnen worden : want de
Planten waren in 9t Voorjaar maar eens ge-
fcheurd (*). Deeze Proefneemingen , door
wylen onzen Vrind, Doktor Bastes, te
Zirikzee, in H jaar 1770 en 1771, nagedaan,
waren denzelven niet gehikt: dat echter maar
aan toevalligheden te wyten fchynt: alzo de
Héér van Hazen meende, zo hy niet belet
ware geweest, nog een grooter getal van Plan-
ten en Aairen , dan de Heer Miller voor-
gemeld, te zullen bekomen hebben (f). Vyf-
tigduizend van éénen Graankorrel teteelen, is
thans niet ongewoon ( | )• Deezc Konftige
vermeerdering der Graanen heeft haarén oir^
fprong van de Proeven en Waarneemingen
door den beroemden Wol ff. Hoogleeraar
in de Wiskonst te Halle ? die vyftig Jaaren
vroeger uit een eenig Koorntje , op die wy*
ze, meer dan tweeduizend ftuks bekwam (§),
Dee.
(*) PhiL TranfaU. for 1768. Vol. LVIIL p. 203.
(f ) Brief over den mislukten vritflag der Tarvv-Teelt *
door]. BastEr. Zeêuwfch Genoot fckajo. III. IvEel. bladz.
597.
'Qr) Zie iV, Landb. I* Stuk, bi. 214,
(§1 2.ie BresUmer Samiplungeiu 173,8 , J>. 5880 ea3»
Grasplanten.
423
Deeze Heer hadt ook van de voorgemelde wy- vt.
ze van Nieuwen Landbouw , door pooting W\ffmu
der Graanen , reeds een denkbeeld (*). Hoofde
v STUK.
't Is bovendien een voordeel van denNieu* Brand.
wen landbouw , dat de Graanen dus zo zeer Koorn.
niet bloot gefield zyn aan derzelver gewoone
Kwaaien , welken de Tarw meer dan anderen
onderhevig is. Als eene der voornaamften
moet men dat Ongemak aanmerken 3 't welk
Brandkoorn genoemd wordt. Dit werdt al
vroeg, onder dc Israëlieten, aangemerkt als
eene Landplaag (f ). Die fehraale en van den
üoftenwind verzengde Aairen , in Pharaös
Droom , zullen daar toe behooren (i). Men
vindc 'er de Afbeelding van by DodoNjeüs
en Loeel, onder den naam van Uftilago9
in 't Hoog- en Nederduitfch Brandt , in 't
FvankhBrulure , in 't Engelfch Blight or Bram*
corne. „ Als de Aair , zegt hy(§), nog te-
u der is en op 't bloeijen ftaat ; wanneer 'er
$% dan een zwaare Regen valt, en hier opvolgt
3, een heete Zonnefchyn , waar door dezelve
3, verfchroeid wordt en als verdort : dan komt
33 'er
C*) Ibid» p. 592.
Cf) ï Koningen* VIII. vs. 37.
OU Gen. Cap. XLI.
C5) Loeel, Kruidboek, Antv/. 1581. bladz. 45. Zie aan-
gaande de Uflilngo in verfcheide Soorten van Koorn- en
Gras - Planten de nieuwe Uitgave der Ffor. Belgica , door
fien beroemden Hoogleeraar D. de Gorter, in dit jaar
1781 , bladz. 347 , 348.
Dd 4
II. Dezu XIIL Ztvz.
424 Driemannige
Vl. 5, 'er dit Misgewas van , 't welk daar ïn be-
Ani L' » ftaat » dat de Aair beladen is , met een
Hoofd- 5j zwart Poeijer of Stof, door de vermolfe-
T. rw. ?> min§ der Graankorrelen , die als verbrand
„ zyn." Hy geeft 'er de figuur van , zo wel
in Gerst en Haver , als in de Tarwe. Volgens
deeze befchryving zou het met de Molm of
het Zwart veel overeenkomst hebben , daar
men het, volgens anderen, wel van zou moe-
ten onderfcheiden (*). Zekerer is 't,dat men
het niet verwarren moet met de Kanker in 't
Koorn, hoewel hetzelve daar uit ontftaan kan.
Veelen geeven 'er den naam aan van Nïèlle> en
verwarrenze , ten onregte, met de Honig-
daauw (f)- Het fchynt een hooger trap te
zyn, en als een Verzwooren Kanker: want
terwyl in de Kanker, genaamd Charbon> de
Vermolmde Graan en nog in een Velletje zyn
beflooten, en, hoewel uitgezwollen , haare ge-
daante behouden, zynze hier als geheel in een
zwart Poeijer veranderd, dat wegüuift,enaan
de Aairen , die nog gezond zyn , door den
Daauw bevogtigd , kleevende, dezelven ins-
gelyks befmet (|). Hier uit is het gantfch
niet
(*) Zie het VI. Deel der Uitgezogte Verhandelingen ,
bladz. 357 > en het VII. Deel, bladz* 233/ als ook het
III. Stuk van den Nieuwen Landbouw , aan 't begin , al-
waar de Ziekten van het Koorn omftandig worden voorgefteld»
Cf) Gelyk de Heer Bonnet: zie Uitgezogte Vertornde*
tingen. III. Deel , bladz. 54.
f+) Zie de gedagten van den Heer T 1 s s o t , over dee^
se Koorn - Kwaaien , Phil. Tram, Vol, LV. p. 109*
Grasplanten.1 425
niet onwaarfchynlyk, dat zekere kleine Infek- vr.
ten mede iets tot dit bederf der Graanen toe- Ajjffu
brengen (*); en aangezien de Baron vanGLEi- Hoofd-
STUK
chen in de meefte Bloempjes der Tarwe ze-
kere kleine Diertjes, die men te regt Ziertfë
noemen mag , vondt , naauwlyks grooter dan
een Spelde -Punt , welken die Heer vergroot
afbeeldt (f); zo zou men niet onbillyk ver-
moeden mogen, of deezeook, door Vogtig-
heid en broeijing vermenigvuldigende, aanlei-
ding konden geeven tot dit Kcorijbederf(|).
Een andere Kwaal , die ook zeer dikwils de Honig-
Tarw aantast, is de ïlonigdaauw , zogenaamd. daauvA
Men vindt daar van, insgelyks, onder de Israë-
lieten $ als eene Landplaag gefproken. Ge-
meenlyk verftaat men daar door een Honigach-
tig, kleverig Vogt, dat zig in de Zomer by
Druppels aanzet op de Bladen der Boomen
en Planten, 't Kan zyn, dat dit Vogt, uit-
droogende , die roodachtige Stoffe overlaat ,
welke de Franfchen la Rouille of de Roest
noemen, de Italiaanen Rugine, deEngelfchen
Mil~
f (*) Vorgelyk 't Gevoelen van den Heer Tillet , IST.
Landbouw , 111. Stuk, bladz, 25, en van den Heet
Tull, bladz. 14.
Cf) Obfervat. Microscopiques. 1770. Folio. Tab. XVI.
(■!•) Dat zou eenigermaate fttooken met het denkbeeld
van den Heer Aimest, die de Nfêtte ftelt een bederf te?
zyn der Bloemen van het Koorn* Mem. de Math* &
Thijs. Tom. III. p. 60.
Dd 5
JI. Deel. XIII. Stuk.
Drieman nice
VI. .Mildew (*)♦ Het is eene Kwaal , welke de
Atdeel. jjj.aden en Stengen of Halmen van het Koorn
Hooid- aantast, bedekkende die, hier endaar, meteen
*™Vw, Roestachtig Poeijer , dat zelfs de witte Hon-
den, die door het Graan loopen befmet. Som-
migen willen, dat het de uitzypeling vaneenig,
waarfchynlyk reeds bedorven , Vogt der Pian*
ten zy, 't welk zig met den Daauw ver-
mengt, of op zig zelve deeze droevige Kwaal
veroirzaakt , die het Koorn doet kwynen en
misdraagen.
Middelen Immers , dat de Honigdaauw niet jian de
gew! te" uitwerkingen der Lugt, door Droogte, Dam-
pen of Nevels , toe te fchryven zy , is taa-
melyk blykbaar uit het berigt van wylen den
Heer Doktor Ba ster, die verhaalt, dat
zeer veele Boeren in Zeeland 5 daar men zo
uitmuntende Tarwe teelt, raad weeten, om
nooit eenige blaauwe Tarw te hebben , als ook
om de Roest , het Brandkoorn , Zwarte en
Verzengde Tarw , het Vloeijen en andere
Ziekten van dit Koorn , te verhoeden (f )•
Ook vind ik aangemerkt, dat fchraale Lan-
den meest aan dergelyke Kwaaien onderhevig
zyn : waarfchynlyk , doordien 't Gewas niet
fierk genoeg is, om dezelven te Wederftaan (|).
Som-
O Zie 't gedagte III. Stuk , vooï dan Nieuwen LancU
douw 9 bladz. 2 , enz.
(i) Aantek. ÈèU% Maatfdi. XIX. Derls ï. Stuk ,
Ibladz. 198.
CO Stockholms* Verhand. XXXIV. Band. jp, zfa
Grasplanten, 42}
Sommigen hebben het Graan , dat'zy zaai jen VI.
wilden , daar tegen met Kalk of Zout befprengd ; A\™
maar in Svveeden heeft men dienftig bevonden, HoOF
het Zaad, dat men in de Herfst meent te zaai* Taf
jen, een Handbreed hoog leggende op een
Houten' Vloer , in 't Voorjaar met het Loof
Van uitbottende Denne- Takjes digt te befiee*
ken, en het dus tot den Zaaityd telaaten leg*
gen. Ter plaatfe , daar men voorheen zeer
gekweld was door Roeftig Koorn, hadt men ,
na het in 't werk (lellen van dit Middel, federt
vyftien Jaaren geen Ongemak in de Tarw
befpeurd (*).
Dat zodanige Middelen , ten dien einde $
dienftig zyn , blykt inzonderheid uit de Proeven
en Waarneemingen van den Vryheer van Mün-
chauseNj doorzyne Ontdekkingen omtrent
de voor 't bloote Oog onzigtbaare Diertjes
vermaard, die bevonden heeft, dat de Stofjes
der Zwart vermolfemde GraankorrelenEijeren
van Infufie -Diertjes z^n, door onzen Ridder
onder de Wardiertjes begreepen (f). Deeze
Eijertjes, vogtig in zekere trap van Warmte
gehouden , kwam 'er een Eyvormig Diertje
uit voort, dat, barftende, weder een groote
me-
00 Stockh. Verhand. XXX1IT. Band, p. 172.
(f) Zie het I* Deels XVIII. Stuk yaii deeze Na*
tuurfyke Hiftovie , bl. 201,
51, Deel, XIII. Stük,
428 Driemaniigê
menigte vari dergelyke Eijertjes overliet* Dee-
riL ze, verbeeldt hy zig , dat met de Graanen
wk?*0- wederom gezaaid worden , en dan , als dezeN
Tarw. ven opfchieten , het Koorn op gezegde ma*
nier bederven : zo dat de Brand of het Zwart
dikwils een derde of een vierde deel van een
Akker beflaat. Daar uit blykt, hoe nuttig de
uitkiezing van goed Zaadkoorn , deszelfs af-
wasfchinge indien het eenigszins befmet is ,
bevogtiging met Pekel- en Kalkwater, indien
men *t verich moet zaaijen, en anderszins des-
zelfs drooghouding zy , om bevryd te blyven
van deeze Akkerplaag. Hy hadt dezelve , twin-
tig Jaaren lang , in zyne Tarwe niet verno-
men; terwyl by zyne nabuuren, middelerwyh
dikwils een derde van den Oogst daar door
verJooren was gegaan (*>
Verfchil Uit het voorgaande blykt , dat de Honig.
Koorn- daauw of Roest, in 't Franfch genaamd Rouil-
Kwaaien. een Kwaal is die de Bladen en Halmen van
allerley Koorn: de Brand of Kanker, Charhon
een Kwaal die de Bloemen aandoet: het Zwart
of Vermolfeming , genaamd Niëiïe, een Kwaal
die de Graankorrels zelfs verteert. Deeze
Jaatfte heeft meest in de Tarw plaats; terwyl
het Spoor, Ergot , een byzondere Kwaal is,
beftaande in een bedorven uitzwelling der Rog-
ge-Koorntjes, door eene inwendige oirzaak.
Deezg
f») Der Hausvaüer. Hanover 1766. Oftavo, II, B'<m&
i>4 329, Vide Am<xn% Acad, Vol, VIL 296*
Graskanten,
( Deeze komt aan de Kanker het naafte, als #vr.
! door welke dikwils de Graanen grootelyks ^n!^*
; iiiczwellen ; weshalve de Heer du Hamel Hoofd*
STUK»
; die Kwaal la Bosfe noemde , dat is de Bult. * jaritu
Gemakkelykst neemt men deeze waar in de
| Graanen van Turks Koorn, zo de Heer Bon-
wet aantekent, als welken hy daar door hadt
uitgezet gezien tot de grotftte van een Hoen-
der-Ey, vol van eenzwatt, flinkend , Ette-
I rig Poeijer en als in Plaatjes gefpleeten (*).
In hoe verre, nu , de gedagte Kwaaien in Bewaa*
trappen verfchillen, en of zy alleen van War- X^Jll^
diertjes , die met de Schimmel naverwant zyn,
voortkomen, en of deeze Diertjes ook eenige
gemeetafchap met de Aaltjes in Verzengde Tar-
we, (die tot de Kanker of Brand (Charbori) in
>t Graan behooren zou), of ook met de Styf-
zei- Aaltjes (f) hebben; laat ik onbeflist. Ook
weet ik niet, of hier toe betrekkelykzy, dat
lang gedroogde , verfchrompelde Tarwe-Graan-
tjes , in laauw Water gelegd , als een wit Worm-
pje uitgeeven. Zekerer is 't, dat de Graanen
zelf, ingeoogst, gedorfcht , en door de Wan
van Kaf gezuiverd zynde, nog een goede Be-
waarplaats noodig hebben , en door Verfchie-
ten behoed worden voor de vermenigvuldi-
gd
(*) Phit. Tranfaiï. Vol, LV* p. 109. Bonnet. Recherche
frirïufage des Fpuiltes, pag. 327. Fig. 10 PI. XXXL
(f) Zie Baker over 't M&roskoop , LilD£rmux.ler s en
deeze Nat. Mfll. D. XVIII. Stuk,bladz. 194.
IL £>3>eu. XIII. Stuk.
430 D r i e m a » n I G 1
VL* ging van 't Ongédiert 5 dat altoos meer of mid
fbeel, ^ dezeiven huisvest en ze anders in h kort
-Hoofd- ^eiieel vernielen zoude. De Klander of Koorn*
tor' en ^e Wolf °£ Koornworm, zyn daar van
de voornaamften (*). Daar is een klein Vlieg-
je, Frit genaamd , door den HeerLiNN^us
ontdekt, welks Wormpje , zo hy meent, wel
het tiende of twintigfte deel der Gerstkorre-
len , die in Sweeden geteeld worden, verteert;
zo dat menze van binnen tot Stof vermaalen
vindt, met het Wormpje of Pypje daar in(f).
Ander Ongedierte , dat de Graanen, \ zy in
of buiten de Aairen, befchadigt of op vreet ,
gaa ik voorby. Ik merk alleen aan , dat de
bewaaring derzelven van groet belang is ; ge^
lyk dan daartoe ookverfcheide Middelen voor-
gefteld zyn , door den Heer du Hamel,
zynde dezelven inzonderheid betrekkelyk tot
het droog houden der Graanen , door goede
Bewaarplaatfen en Koorn - Magazynen aan te
leggen (j); Een nieuwe Manier, om de Graa-
nen, zonder Verfchieten, te behoeden voor
Broeijiiig en Ongedierte, door welke men de
Uitvindingen van gezegden Heer ten dien op-
zigte aanmerkelyk meent verbeterd te heb-
ben,
CO het Mikroskoop 'gemakkelijk gemaakt, XXXIV
en XXXV, Hoofdfuik , Hoofdftuk, Piaat XIII- Fig. i£ 13.
ff) Linn. Unters, der tauben Ger/ïe* Stoekht Verhand r.XII*-
Band. van 1750. p. 185. Am. Acad. Vol. VIL p. 418. j
G) Zie Uitgezogie Verhand» 111. Deel bladz. 349,
Grasplanten. ^
hen , beftaat voornaamelyk in eene Koorniïoof , VL
waar in de Graanen, byna gelyk de Bollen by Arni.U
de Bloemisten , in Bakken zo lugtig worden S^?F1>
gelegd , dat zy geene Togtmaaking behoeven , Tarwl
moetende alleenlyk door Vuur wel gedroogd
zyn , dat tot vernieling van de Eijeren der
Schimmel- Diertjes dient ( *). Men heeft het
Koorn, immers , na verloop van' een groote
menigte Jaaren , in drooge Kelders , nog on*
verteerd en goed bevonden*
Behalve het Brood , welks overgroote nnt Meeb :
tigheid , aangenaamheid en gebruik, iedereen enzf^ *
bekend is; heeft men niet minder dienst van
het Meel en de Meelbloem , oudtyds genaamd
O/yra en Simila, welk laatfte woord aanleiding
fchynt gegeven te hebben tot den naam van
Semmel in 't Hoogduitfch , welk niet onze Ze-
melen , maar het Meel daar uit gezift of Bloem
van Meel betekent. Dus noemen zy ons Wit-
tebrood , Semmelbrodt , dat met den Latynfchen
naam Panis Simï.agineus overeenftemt , in 't
Franfch Pain de Fleur de Farine , Brood van
Meelbloem; terwyl Panis Siligineus eigentlyk
is Pain blanc> in onderfcheiding van Pain bis
of Roggen Brood , en by ons Tarwe -Brood
in 't algemeen betekent. Het gene nu, uit
de gemalen Tarw , na het uitziften van het
Meel, overblyft, dat noemen wy Zemelen 3
Fur-
.<*) Zie de zelfde VII» D* blafc *iu
IL Bzzu XIIL Stüs^
Driemannigé
. Furfures, en, wanneer die grootendeels in het
III. Meel gelaten zyn, dan wordt het Huisbakken-
JB? D" kcn ' Brood CGrof Brood 0 dat mM in 'c Franfch
jfa*. ^ menage heet. De Zemelen noemt
men Son de Farine, in 't Engelfch Bran. De
Styfzel is het Lymerig gedeelte , dat op een
byzondere manier gehaald wordt uithetKoorn.
In 't Latyn noemt menze slmylum , dat is
Ameldonk, in ft Franfch Amiclon.
Medici- In hoedanigheden heeft de Tarw, wat het
feïS*?6" Medicinaal gebruik betreft , veel overeenkomst
met andere Graanen. Men heeff al van ouds
geweten , dat het zitten met de Beenen in een
hoop Tarwe , voor het Voet-Euvel dienftig was.
Een Pap van Tarwe -Meel , met Olie of Bo-
ter, dient zeer om de Verettering te bevor-
deren. Het is verzagtende voor de Borst ,
en ftrekt uitwendig , zo om 't Bloed te (tem-
pen , als tegen de Roos in 't Aangezigt. Die
zelfde hoédanigheden hebben in het Styfzel
plaats, dat ook inwendig dient, om door zy-
ne lymigheid de Ingewanden te befchutten
in een Roode Loop en andere fcherpe Ont-
lastingen. Ook wordt het in Oogwatertjes
gebruikt, met Ceruis en Papaver -Zaad. In
de belegering van Londonderry diende het
tot Spyze, en genas tevens den toen aldaar
heerfchende Buikloop. De Zemelen zyn ,
met Azyn en Gom Ammoniak, tot Stoovin-
gen zeer nuttig , om inwendige Verhardingen
te
Gras planten,
ve Verdry ven. Men maakt 'er , met Water,
een Melk van, die door wasfchen de Huid zeer Afdeed
verzagt, de Sproeten wegneemt, de Jeukt doet Hoofd*
bedaaren en inwendig tot een Koeldrank ST(hc*
dient (*> Het Zuurdeeg maakt de Eelt en Tam*
Lykdoorns der Voeten zagr. Het verfche
Brood , warm open gefneeden en met eenige
Kruideryën opgelegd, heeft dikwils zwaar Ko«
lyk en andere Pynen fpoedig doen overgaan ,
enz (f).
(3) Tarw met de Kelken vierbloemigi Buikig 11);
en eene famengeftelde Aair. comwfi-
turn.
Daar de Gebaarde Tarw, Froment Grifon Aairigi
ïn Switzerland genaamd, door verbetering van
den Grond dikwils in Ongebaarde overgaat ,
gelyk wy gezien hebben ; .zo heeft het zelfde
plaats in de Kleur Van \ Graan. Men onder-
ïcheidt het in Roode, Bonte en Witte Tarw,
waar van de laatfte het befte Brood geeft;
maar de Roode, in Zeeüwfche of Vriefche Ak-
kers gezaaid, levert fpoedig Witte Tarwe uit*
gelyk in tegendeel de Vriefche of ZeeuvVfche,
op
(*) De Franfchen noemen dit Eau Manchè*
(f) Viel. RuTTr Mat. Med. ubi pluriraa in hanc rem.
(3) Triticum Cal. quadrifloris Ventricofis , Spica coni-»
pofita. Syft. Veg% XIII. Trit. Spica bafi Ramofê*
Hall. Hek* N. 1422? Triticum multiplici Spica. J. B*
Hifi. 11. p. 408. Lob. te. v. 26. Mor. S. fc 1\ u
£ 7.
Ee
II. Deel. XIII. Stuk.
434 Driemanni (?b ■
VI. op fchraale Gronden in de Betuwe of hl Bra.
AI]I.EL' bant overgebragt, niet dan graauwc of bruin-
Hoorn- achtige of zogenaamde Roode Tarwe geeft,
STllx* Dit is dan maar een verbastering , welke in de
meefte Planten en Dieren, door 't Voedzel en
Klimaat, waargenomen wordt. Hiervan zullen
wy de zwaarheid der Poolfe en de lekkerheid
der Kaapfche Tarwe afleiden.
Wonder- Weezentlyker is 't verfchil der Smyrnafthe9
Taw' by ons Roomfche of Turkfche Tarw genaamd %
en by de Franfchen Bied de Miracle , dat is
Wonder - Tarw. Deeze brengt verfcheide
groote , wel gevulde Aairen , tropswyze , aan
den top der Halmen voort, en heeft dus wee-
zentlyk een Samengeftelde Aair of is VeeU
Aairig. In Gewas verfehilt zy anders niet van
de gewoone Tarw , en brengt , op fchraa-
le Landen, weinig meer voort; gelyk zy dan
ook in verfcheide Provinciën van Vrankryk
verbasterd voorkomt, onder den naam van
Grosfane^ Grosfet of Krufet , in Lotharingen 3
Vlaanderen en Artois , onder dien van Bh*
Souri of Muizen -Koorn. Waarfchynlyk is 't,
dat zy uit Barbaryfch Graan , volgens den
Nieuwen Landbouw, gepoot wordende, wel
haare Geftalte en Vrugtbaarheid zou behou-
den (*).
Wonder- De Franfche Kruidkenner Adakson, heeft
Gerst. * ,
by
(*) Zie N. Landbouw , I. Stuk , bladz. aofi#
I
Grasplanten. 4351
by toeval , onder de Gerst die in 't jaar 1764 VL
gezaaid was in de Vlakten van Ivry , wclkege- A*i*EL
duurende de Maand February waren over- HoüF^
J STUK.
fïroomd geweest , een dergelyke Gerst Aair Tartff
gevonden, waar van een Plant voortkwam met
zestien Armen, ieder een Aair draagende, van
welken drie Veel-Aairig waren ; doch nader-
hand is die by zonderheid van deeze Wonder-
Gerst) by hem, weder byna geheel verdwee-
nen (*).
Onder den naam van Spreti - Wetteen is de
gedagte Wonder -Tarw in Sweeden, door den
! Hallandfchen Paftoor Osbeck, uit Duitfch-
land ontvangen en voortgeteeld uit twee
Verfcheidenheden daar van, welken eenHoog-
duitfch Profesfor uit Hongarie en Vrankryk
hadt bekomen. Hy merkt aan , dat dezelve
veel vrugtbaarer ware dan de gewoone Tarw.
! Zy bragt, naamelyk, tagtig Korrels voort in
{ de Hoofd- Aair , die nog vier of vyf kleiner
| Aairen aan ieder zyde hadt (f). Lobel heeft,
I nu meer dan twee Eeuwen geleeden , een
j geheel Veld vol daar van by Rysfel gezien.
; Ook fchynt Plinius van deeze Tarwe , on-
der den naam van Centigramm , gèwag te
maaken. De Boeren by Lyons noemden
het
{f) Mem. de VAcad. R. des Sciences , de 1765. j?« 960»
1 j O&avo.
I ("f) Stockh. Verhand* XXXL Band, van 't jaar 1768,
I bladz, 64.
Ee %
II. Deel. XIIL Stuk. "
436
DRIEM ANNIGÏ
AV1, het Blé qui truche , wegens -de gefpleetene
Afdeel.
: III- Aair; zo J. Bauhinüs aantekent.
Hoofd-
stuk.
IV. (4) Tarw met de Kelken vierbloemig . Buikig,
turgS. ruig, op elkander leggende en /lomp.
Dik-
Aairige.
De dikke , gezwollene, ruige Aair, onder-
fcheidt deeze Soort 9 die met dat alles, door
den Heer Haller, flegts voor eene Ver-
fcheidenheid van de Zomer -Tarwe gehouden
wordt. Hy merkt aan , dat dezelve ook ge-
baard en ongebaard voorkome. Men zou ze
op fommige plaatfen, in Engeland, Eendebeks-
Tarw noemen , volgens Ray, wegens de dik-
te der Aairen; doch die in deEngelfchc tevens
zeer groot en Afchgraauw waren en gebaard:
zo dat hier twee Afbeeldingen van Morison
te betrekken zyn, de eene met een lange, de
andere met een korte Aair. By Nymegen
groeit deeze Tarw, in 't wilde, op verfchei-
de plaatfen.
(5) Tarw
(4) Triticum Cal. quadrifl. Ventr. villofis &c. Spm
Plant, 3. Gort. Ft. Belg. ]\. N\ 125. Trit* Radice an-
ima Glumis Villofis, Ih Cliff. 24. R. Lugdb. 70. Trit.
Spica villola quadr. longiore & breviore , rotundiore.
Mor, Hift. 111. p. 176. S; 8. T. h 13, 14. Trft.
Arift. Spica maxima cineritia , Glum* hirfutis , noftra5r
Raj. Hift. 1 1 , 1233, Hall. Gott> V, I5. T. u
Grasplanten;
437
(5) Tarw met tweébloemige naakte Kelken, yjt
zeer Zang gebaarde B/omen en de Tanden a™el.
der Graat Haain?. Hoofd-
ö STUK.
V.
Deeze, die den bynaam van Poolfche voert, TrMmpt
om dat zy in Poolen geteeld wordt, heeft eenpooikh™*
lange Aair , veel naar die der Rogge gelyken-
de, met zeer lange Baardjes. De Korrels zyn
wel de helft langer en tevens dikker dan die
der gewoone Tarwe: zo dat, indien de Kel-
ken vierbloemig waren , hier mooglyk ook
die zeer groote Soort van Tarw, welke, vol-
gens H a l l e r , in Thuringen gebouwd wordt
zou t'huis te brengen zyn : want die hadt
ook een zeer gladde Aair (*). Doch de Ver-
fcheidenheden van dit Koorn , en deszelfs
veranderingen door den Grond , de Behan-
deling en het Saizoen , zyn, gelyk die der
aödere Graanen , menigvuldig.
(6) Tarw
(5) Triticwn Cal. bifloris nudis , Flosculis longisfime
Ariftatis &x. Sp. Plant. 4. Mill. DiÏÏ. 5. Trit. lsevisfi-
mum Locuftis trifloris &c. Hall* Gott, V. p. 17, T. u
f. 16. Trit. Polonicum. Pluk. Phift. T. 231. F. 6, Trit.
majüs longiore Grano , {Hum. Fol. Polonicum. Mor.
Uts. f. 8. An. pt Robur f. Triticum Ins. Gallo - Belgis
Loca vocatum. Lob. Ia 27 ?
(*J Trit. levisfimum , glaucum , Locustis quadrifloris ,
duobis Floribus Ariftatis , duobus mucronatis, üelv. lu*
choat. Tom* 11. p. 209»
Ee 3
II. Deel. XIII, Stuk,
438
Driemannige
III.
(6) Tarw met vierbloetnige geknotte Kelken en
gebaarde tweejlagtige Bloempjes , waarvan
het middelfle onvolmaakt.
STUK.
vr.
Trïticum Dit Koorn , oudtyds Zea , hedendaags Spel-
Speite' ta genaamd, in 't Franfch Epeautre, in 't En*
gelfch Spelt -Corne, in 't Hoogduitfch Speltz>
Dinckel-Korn of Zweykorn, heeft de geftalte
byna van Tarw , doch groeit een weinig laa-
ger dan die , maar hooger dan de Gerst. De
Bloemen zyn wat Kegelachtiger dan in de voor-
gaande en hebben kleine enkelde Baardjes, die
de Aair een ander aanzien geeven. Het Zaad,
uit twee of drie famengevoegde Koorntjes, in
twee Blaasjes, beftaande, is langer dan het Tar-
we-Graan en fcherp gerugd, ros van Kleur,
gaande niet gemakkelyk uit zyn Kaf, zo dat
het gepeld moet worden als de Gerst»
Dit flag van Koorn is al vroeg onder de
Israëlieten en Oofterfche Volken bekend ge-
weest; geiyk hetzelve nog heden in Egypte
en Arabic geteeld wordt. Ja Herodotus
fchryft, dat de Zea het eenigfte Koorn was
der Egyptenaaren : waar van nogthans het te-
gendeel uit de Heilige Schrift blykt. Dat zy
C6) TriticiimCzX. quadrifloris truncatis , &c. Sp. Plant*
5. H. Ups. ai. Gouan Monspn 57. Trit. Flor. quater-
nis y duobus fecundis , Glumis adh^rentibus. Hall. Helv*
N. 1424. Trit. Loc. trifloris &c. Hall. Gott. V. p. 17»
Zea dicoccos vel Spelta major. C. B. i7^. 22. Theatr,
4x2. Mor. S. 8. T. 6. f# u
de
Grasplanten* 43S>
dc eigentlyke Tarw niet is geweest, zou men vi.
daar uit opmaaken , dat 'er de Paarden mede H*f *
gevoerd werden ; voor welken de Tarw te vet S^°0FD'
cn zwaar , ja nadeelig is, Ondertusfchen is 't £peju
zeker , dat de Ouden de Zea geteld hebben
onder de Soorten van Koorn : gelyk de Spelt
nog heden , in de vlakke en Noordelyke dee-
len van S witzerland, het voornaamlie Graan is,
zo de Heer Haller aantekent, wordende
ook in Swaben en Frankenland , zo wel als in
andere deelen van Europa , gebouwd,
De Spelt is van het zelfde gebruik als de
Tarw , en wordt in hoedanigheid gerekend als
een middelflag tusfehen Tarw en Gerst : zyn-
de het Brood , daar van gebakken, ruim zo
j aangenaam en verteerbaar, doch niet zo voed*
zaam als het Tarwebrood. Het Meel, inzon-
derheid , is witter en fyner dan het Tarwe-
Meel, hebbende ook meer Ly migheid in zig;
zo dat het bekwaamer geacht wordt om Styf-
zel van te maaken , daar ook wel de Spelt
den bynaam van voert ( *). Men heeft de«
zelve deswegen Far genoemd 9 van 't welke
FarinoL af komftig is , en Ador 9 een byna ge-
Iyknaamig Woord 5 waar van het Graan den
naam kreeg (f). Een zeer gemeen Soort van
Bier
(*) Zea Amylea vel Zeopyron Amyleum. C. P. Fin.
22. Zea Amylacea. Mor. Mijh III. S. 8. T. 6. f. 3.
.(f) Zea vulgo Spelta , Far aatiquis , Ador pofteiio-
ribus & Semen Adoreum* Doi>.
Ee 4
II. Deel. XIÏL Siuk,
44^
ÜRIEM ANNICE
wonococ
turn,
VL Bier of Drank, daar van gemaakt, was by dm
a™ilL' naam van ^tca bekend.
Hooro-
stuk. (7) Tarw met hyna drïebhemiee Kelken , het
VIT
Tvitiwm eerfte Blommetje gebaard , het middeljte
onvrugtbaar.
Een-
kouru. Dit Graan, ook vooreen Spelt gehouden,
verfchilt daar van niet alleen doordien het maar
een enkel Graan ineen Bastje heeft, maar ook
doordien het veel laager blyft en langer ge-
baard is; weshalve fommigen het tot de Gerst
betrokken hebben. Volgens Gouan zou dit
de echte Spelt, en de voorgaande een bafterd-
Spelte zyn, De jLatynfche naam is Briza > de
Hoogduitfche, om gezegde reden , Einkorn>
weshalve wy het Eenhoorn heeten , zegt D 0^
d onheus. Men noemt het ook wel St. Pïe-
ters Koom, en in 't Hoogduitfch Blieken. Op
de onvrugtbaarfte plaatfen groeit het en wordt
door \ Bergvolk dikwils gezaaid , doch is een
geer flegt en hard Voedzel.
(8) Tarw
(7) Triticivm Cal. fiibêriflork primo Ariftato , inter-
medio fterili. Sjj. Plant. 6. Gouan Monsp. 57. Tr. Spi-
ca difticha , Flor. ternis &c< Hall. Helv. N, 1425. Gott.
V, p. 18. T. 1. L 17. Hord. diftichum Spica nitida, f.
Briza nuncupatum. Tournf. Infl. 513. Zea Briza dic-
ta f. monococcos Germ. C. B. Pin. £% Mor, S. 8, T«
& f* 5, Briza monococcos Dodoaiaei. I-.OB. Icy 31*
Grasplanten,
44r
(8) Tarvv met zesbloemige Kelken en eenzydige vi.
Bloempjes , die aan de tip gebaard zyn. E&
Hoofd-
In Spanje groeit deeze Soort, die voorheen STUK#
Zee Dravik was getyteld» Men moet geens- Trukum
zins denken dat het de Spaanfche Tarw zy : want ^fam"
het is een Gras , naauwlyks een Span hoog , Spaan-
met geaairde eenzydige Bloemen en Haairach-*1*16,
tige Baardjes. De Aairtjes zyn zesbloemig ;
de Bladen Elsvormig met geftreepte Schee-
den.
De volgende, die men eigen tlyker ookTarw*
Cras kan noemen, zyn overblyvende Planten.
£g) Tarw -Gras met vyfbloemige geknotte Kei- IX.
ken en ingerolde Bladen. Basach-
tig.
Dit is een fraaije Gras -Plant, in de Zuide-
Jyke deelen van Europa en in de Levant groei-
jende , zo Linn^us zegt. Bauhinus
vondtze aan denRhyn,HALLER in Wallifer-
Land
("8) Tritftutn Cal. fexfloris, FIosc. fecundis, apice A-
iiftatis. Mant. 325. Festuca ( manüma J Spica lineari
fecunda refta, Flor# adpresfis fubariftatis» Sp, Plant. II,
p. 110. Loefl. Itin. 44.
(9) Tritlcum Cal. quïnquefloris trnncatis , Fol. invo-
lutis. Am% Acad. IV. p. 26Ó. Sp. Plant. 8. Gort. Ft*
Belg, II. N. 126. ïrit* Rad. repente Culmo. duro &o
Halt.. Helu. N, 1428. Trit. Rad» perenni, Spie. folita-
riis« Gmel. S:b. I. p. 118. N. 54. Gratnen Tritici Spica
muticx fimili. C. B. Pin. 9. Prodr. 18, T. 17. Theatr,
532. Mor. S. 8. T. 1. f, 5.
Ee 5
31, Deeu XIII. Stuk.
44^ D R I E M A N N 1 G 2
yT Land overvloedig. Zy groeit wel anderhalf
Aïdeel. Elle hoog, cn heeft Halmen naar die der on-
iii.
Hoorn- gebaarde Tarwe gelykende , met Biesachtige
TÜK* Bladen , die zeer glad zyn. Het komt fomtyds
ook gebaard voor , en groeit In de Duinen by
Scheveningen.
'X. (10) Tarw-Gras met vierbloemige Ehvormigt
Triticum
repens.
Voort*
kruipend.
gejpitfte Kelken en platte Bladen.
Dit Gras , door geheel Europa , wegens
zyne lange voortkruipende Wortelen, bekend,
noemt men in 't Latyn Gramen Canïnutn of
Canarium , waar van het ook in 't Duitfch
Honds -Gras geheten wordt. De Engelfchen
noemen 't Dogsgrafe y Couchgrasf^ of Quick*
grasf, dat overeenkomt met onze benaaming
Kweek- of Kweekgras y waarfchynlyk daar aan
gegeven, om dat het zo fterk voortteelt. An-
ders noemt men 't ook wel Peen , wegens de
lange Wortels , of Lidgras , om dat de Hal-
men in Leden verdeeld zyn; maar -zulks heeft
het
(iq) Triticum Cal. quadriflorïs Subulatis acurninatis,
Fol. planis. Sp. Plant. 9. Gort. Belg. 31» Gouan Monsp.
57. Ger. Prov. iof* Trit. Rad. repente Fol. viridibus.
Fl. Succ. 105 , 114. Gmel. Sib. I. p. n8« N. 53. Hall.
Hetv* N. 1426. Schreb. Gram* T, 26. Gramen Cani-
num fepens vulgatius. Mor, T. i. f. 8. Gram. Cani*
num Arvenfe f. Gram. Dioscoridis. C. R. Pin. 1. Theatr.
7. Gram. Lolia Rade. repente f. Qx\ Ofïïcin. Ariftis do-
natum, Vaill. Far* T. 17. f. %%
Grasplanten.
443
het gemeen met meer Gras -Soorten. Men VI.
vindt het onder de Duinplanten opgeteld, by AnifLi
den naam van Kritipkoorn. By fommigen heeft Hoofd*
het eenvoudig den naam van Gras , als het al- Kwek*
lergcmeenfte; gelyk de Italiaanen het Gram'm-gr£ls*
ga, de Spanjaarden Gramenha en Grama hee»
ten-
Zonderling is 't , dat men van dit zo beken- Af beeK
de Gras naauwlyks goede Afbeeldingen heeft ;dmsen*
gelyk To urnefort reeds klaagde (*). Die
by D0D0N-/EUS3 in 't Latyn onder den naam
van Gramen, in 't Neerduitfch onder dien van
Lidtgras of Peen , vondt hy ten opzigt van de
Aairen zeer gebrekkelyk. By Taberne-
mont komt 'er, zegt hy, een taamelyk goe-
de Afbeelding, onder den naam Gr amen Ca-
tritium 1, van voor, welke door C. Bauhi-
nus overgenomen is en byLoBEL geplaatst
onder den naam van Gramen Canarium , doch
niet voldoet ten opzigt van de Wortelen. Met
reden gaf dan de Heer Schreber een ver-
beterde Figuur van dit Gras aan 't licht, op
eene Plaat, waar zyn Ed. tevens de menigvul-
dige veranderingen aantoont en voorftelt^ die
'er in dit Kweekgras plaats hebben.
Men kan dezelven by hem nazien. Ik merkVerfcheï-
alleen kortelyk aan , dat de Aair Dolykach-d8nhedeu'
achtig is, gelyk Monti dezelve befchouwd
heeft
(*) Plant. env. Paris. p« 271,
II. Deel. XIII. Stuk,
444
Driemannige
VI. heeft beftaande het verfchil van dit Gras
Ïil L' en het Dolyk inzonderheid daar in , dat de
s?u°k.FD" Aairties aaD de Halm hier niet in een enkelde
Kweek* Kelk begreepen zyn. Terwyl de Kélken , even-
Sras* wel , niets itompachtigs hebben , begryp ik.
niet 3 hoe meest alle Autheuren zig zo geduldig
aan de fchikking van Linn^us hebben on-
derworpen, om het in 't Geflagt van Tarw te
laaten. De Verfcheidenheden , als gemeld ,
zyn meestendeels veranderingen: de plaatzing
en 't getal der Aairtjes en der Blommetjes in
dezelven is geheel onbeftendig. De Slangs-
wys voortkruipende holle Wortelen , die ech-
ter van fommigen voor Halmen gehouden wor-
den (|), maaken het zekerfte Kenmerk uit, zo
wel als de platte Grasachtige Bladen. De hoog-
te der knokkelige opftaande Halmen verfchilt
van twee tot zes Voeten. Dit hangt groote-
lyks van den Grond af , zo wel als de uitge-
ftrektheid der Kruipftaarten ; des men in
Duitfchlar d het kleine , dat op de Akkers
groeit, Loof kweek; hetgroote, in de Hoven,
Snoerkweek noemt: waar van Hall er twee
by-
(*) Hetzelve noemende 'Gr amen Lotiaceum Radice re-
pente f. G ramen Officinarum. p. 42. Ic. 25.
(f) Haller zegt, dat het voortkruipt teretibus Va-
ginofis Draconïbus 9 een zonderlinge uitdrukking : hoewel
Dracones oudtyds gebruikt zy , voor Slangswys ft nge-
rende Wyr gaard - Ranken. Forskaöhl hadt in Egypte
Gras- Wortels gezien, die volmaakt geleekea naar ge-
droogde Slangen, p, s6«
Grasplanten, 445
byzondere Soorten maakt. Sc opoli onder- AJJ^u
fcheidt het , naar dat de Aairen gebaard zyn nu
met een Haairige , of ongebaard met een glad- s£j£°ÏD*
de Halm ; doch de Aairtjes zyn altoos meer Kweek*
of min gebaard , en de grootte der Baardjes §ms*
hangt niet af van de ruigte der Halmen. Of
dat Zeekantig het gemeene Hondsgras gely-
kende in Vriesland, en dat Kleine Knokkel-
gras met lange Wortelen, in Zeeland aan de
Dyken voorkomende (*), weezentlyke Ver-
scheidenheden van het Kweekgras zyn, bepaal
ik niet.
Men meent , dat dit het Gras der Ouden Gebruik
zy , by hun genaamd Agroflis of Agria , dat J^^0*
is Landgras; waarvan Pliniüs fchryft, dat
het een knokkeligen Wortel heeft, die met
Leedjes voortkruipt , en uit den top nieuwe
Wortels fpreidt, waar van de Egyptenaars, in
j de eerfte tyden , zouden geleefd hebben ; al-
zo dezelven zoet zyn, tot Voedzel (trekken-
de voor Menfchen en Beeften ( f )• Heden-
daags fchynt dit aldaar geen plaats te heb-
ben; maar de zogenaamde Wortels worden
nog heden in het Napelfche tot Voedzel der
Paarden gebruikt : 't welk ook wel in Opper-
Gel-
(*) Gramen Mant. vuig. Canino flmile. Mor. Boerh.
Item: Gramen Gcniculatum parvum Arenoforum Agge*
rum &c. Zie Gort. FL Belg 32.
(jfj Hall. Helv* inckoat* II. aio*
ïï, Deel, XIII. Stuk*
Driemannige
VI. Gelderland, in de Bergachtige deelen van Sile-
Ain.EL* zie> en waarfchYn'yk °P veele andere plaat-
Hoofd, fen , gefchiedt. Voor het Rundvee , inzon-
5TüiC* derheid dat op 't Kalven ftaat, zynze ook, by
gebrek van Hooy , zeer nuttig. Nu en dan
* ito/, gebruikt men de Graswortelen*, in fchaars-
Qraminis hei(J yan Koorn> tot Levensmiddelen voor de
Menfchen; 't welk nog geen twintig Jaar ge-
leeden in Saxen gebeurd is. Men gaat dan
van de gemalen Wortels , met eenig Meel
Haar by , zelfs Brood bakken (f ). Anders wor-
den zy weinig geacht , en met het Gras , dat
men zo veel mooglyk is uitroeit , op hoopen
gefmeeten , en verrot zynde,, tot Mest ge-
bruikt. Elders worden zy zorgvuldig opge-
zogt 3 en zelfs geteeld ten dienfte der Ge-
neeskunde ; dewyl men ze onder de Winkel-
middelen telt , en veel gebruikt in Dranken ,
die tot Bloedzuivering , Verkoeling, Verzag-,
ting van Scherpheden en Uitloozing der Vog-
ten (trekken. Men teltze onder en gebruikt-
^Rad. A-zt dus voor Openende Wortelen f. In Vrank-
penetjes ^ ^ ^erze]ver gebruik in Koel- en Borst-
dranken zeer gemeen. In Engeland gebruikt
men ook wel de Wortels van de Veld-Haver ,
} Bladz.hier voor befchreeven | , en elders andere
339> Gras - Wortelen , in plaats van dien.
Nadeel Dat de Kweek den naam van Honds -Gras
Kweel:- bekomen heeft, om dat de Honden, hunne
en nuttig- Maag overladen hebbende, daar van eeten om
te
(•O Linnt. Schoné Reife, p. 63 .
Grasplanten. 44^
te braaken, is wel mooglyk ; hoewel zy ook ^(
ander Gras,enmisfchien dat wegens defcherp- itt. *
te der Bladen dienftiger daar toe is , verkie- s^°rD-
zen. De Franfche naam Chiendent> gebrui- Kweek*
kelyk voor 't Gras in 't algemeen , is niet hier^^
van , maar van de Scheuten , die naar een
Hondstand gelyken^ afleidelyk. Het voort-
loopen der Halmen of Wortelen onder de
Grond, tot verfcheide Ellen langte, maakt dit
Kweekgras zeer gehaat en fchadelyk, zo by
de Landlieden als Tuiniers, en de uitroeijing
zeer moeielyk; alzo het minfte Stukje vaneen
Wortel , dat in of op den Grond leggen blyft ,
een nieuwe Plant geeft. De benadeeling, wel-
ke het aan het Koorn, aan goed Gras, aan de
Moeskruiden en Peul vrugten toebrengt , is zeer
groot ; maar het zou , door gezegde hoeda-
nigheid, misfchien met vrugt kunnen gebruikt
worden , om Wallen, Dyken, Paden, vast
te maaken, en inzonderheid om de Zand- Ver-
ftuivingen op een fpoedige manier voor te ko-
men ; aangezien het zig , zeer gemal kelyk ,
door aan linkjes gefneeden, verfche Wortels
laat voortplanten Dus flrekt, het gene
in
CO Zie 't Werk van den Heer Sc reb er , over de
Grasplanten , als boven , die van de manieren van Uit-
roeijing zeer omftandig fpreekt en een Lyst geeft van
by de vyftig Gras- Planten , door haare voortloopende
Wortels ook hier toe dienfïig. Te manier . zegt hy , wordt
ïnzyn Vaders Aujjeizung ,wie der Fiugzand Jtehend zu ma*
.ffm , Leipzig , 1704 , omitandi^er voorgedragen,
U. Deel. XIIL Stuis,
44B
D R I E M A N N I C £
VI. in 't ecne opzigt fchadelyk is , in 't andere ten
Afdeel, Rentte van de Huishouding der Natuur, en
Hoofd- men ziet, dat 'er niets nutteloos gefchapenzy.
STUK.
Xi# (il) Tarw-Gras met veeïbloemige Kelken ,ge«
Triticum Jpitjie Blommetjes en eene Takkige Aair. '
mum.
Zeekaa- Dit 9 aan de Zeekusten van Eds;eland en
tig, . .
Vrankryk waargenomen , Dolykachtig Gras ,
is zeer klein en hard : zo dat het misfchien
de kleinfte Soort der gedagte byfborten
van het voorgaande, aan de Dyken van Zee- 1
land groeijende , wel kon zyn. Het heeft de
Halm een Span lang, eenigermaate Takkig;
de Bladen ook van die langte , met paarfch-
achtige Scheeden : een Takkige Aair , byna
gepluimd , met platte agt- of tienbloemige
Aairtjes , overhoeks , aan den voet dikach-
tig^ ongedeeld en eenzaame inde mikken.
(12) Tarw-Gras met byna vierbloemige Kei*
Te^e/Mm. %èp'9 fpitfè ongebaarde Blommetjes en Bor-
ftelige Bladen. Aan
(11) Triticum Cal. multifloris , Flosculis mncronatis ,
Spica ramofa. Sp* Plant, io* Poa Pan, Ramofa, Flor.
altern. fesfiiibus. R« Lugdb. 274, Feftuca Pan. coarfta-
ta fecunda &c. Ger. Prov. 94. Gramen pumilum Lolia-
eeo fimile. Raj. AngU 111. p, 395. Gr. exile duriuscu-
lum maritimum. Pluk. Php. T. 32. f. 7. Gr. Maritimum
Panicula Loliacea. C, B. Pin. 8. Prodr. 19. Mor» S#
$. T. 2. f. 6.
(12J Triticum Cal, fubciuadrifloris , FIosc. muticis acu-
Grasplanten
U9
Aan de Wegen komt dit in Provericè voor,
gelykhet, in fommige Velden , in Switzerland 111.
waargenomen was door den Heer Haller , s^^rD"
ïn grootte zeer verfchillende , een Voet of
anderhalf, ja twee Voeten hoog , doch zeer
fyn van Gewas , met Draadachtig dunne Hal-
men en Borftelachtige Bladen ; alle Bloemen
geaaird , van vier of vyf tot agt en meer in
een Aairtje. IndeZuidelyke deelen van Vrank*
ryk valt het maar een Span hoog , met minder
én kleiner Bloemen*
(iq) Tarw-Gras met eenzijdige , ongehaarde XIIL
* Kelken, overhoeks.
1e.
Op de Kusten van Italië en Vrankryfc aan de Eenzydigs.
Middellandfche Zee groeit dit kleine Gras-
plantje j naauwlyks een Duim hoog. J. B a u-
hinus geeft 'er de Afbeelding van, waar üit
blykt, dat de Aairtjes Dolykachtig zyn, gelyk
in alle de vier laatfle Soorten, die weezentlyk
wel tot het Geflagt van Dolyk hadden mogen
t'huis gebragt worden.
t)us
tis, Fol. Setaceis. Sp. F(mt 7. Trifc. Rad. Fïbrofa,FoU
^nguftisfïmis. Hall. Eeïv, N# 1430. Feftufca Spica fecun-
da retta &c. Ger. Prov. 96. Gramen Loliaceum minus
Spica fimplici. C. B. Piül 9. Frodr. 11. Mor. S. T%
*♦ 3<
(13) Triticum Cal. unilateralibus alfcernïs muticïs. Mani*
35. Gramen minimum, J. B. Hifi. II. p. 465 , Gr. pu-
£Uum Unciate Panicuia Loliacea* Bocd, Mm* Z« T. sf*
Ff
JL Deee. xjil smi.
DRIÏMURtCÏ
VI* Dus heb ik de Grasplanten befchreeven >
AnLBL' die drie Meeldraadjes hebben en twee Stylen
sTui£rEH of Stempels , een getal uitmaakende van ne-
gen-en-twintig Geflagten. Van die 3 welke
drie Stylen of Stempels hebben, had ik, om de
gelykvormigheid , ook nog tot deeze Afdee*
ling befpaard , het Geflagt van
E R i o c a u l o n, Kanthalm.
Dit , hoewel door Bladen en Gewas naar de
Grasplanten zweemende, heeft kantige, geen
ronde Halmen, die met Bolletjes , op de wy~
ze der Samenteelige Kruiden, byzonderlyk
gelyk in het Kogelhuid (*) , getopt zyn. Dee-
ze Hoofdjes hebben een gemeenen Schubbi-
gen Kelk, gelyk de Madelieven; de Bloem-
pjes, daar het Hoofdje uit famengefteld is,
beftaan uit drie gelyke Blaadjes en hebben het
Vrugtbeginzel met drie Meeldraadjes gekroond,
behalve de drie Stylen voorgemeld. Hier van
komen de volgende Uitheemfche Soorten voor*
j (i) Kanthalm met een driehoekige Halm , De*
fY%l°tTan genvormige Bladen en een Eyrond Bolletje.
gulare. jyt
Driehoe* ****
(*j Zie li D. VIL Stuk, bladz, nq.
(ij Eriocmlon Culmo triangulari, Fol. Enfifbrmibns ,
Capitulo ovato. Syft. Nat. XIL Gen. 100. Veg. XIII. p.
109. Plantagïnella Aurea Alopecuroides Braüliana. Fol.
Gramineis, Breyn CenU <T. 50. Mor. HiJU Hl» Jfc Z$$*
T. 16. f. *?.
G R A S P L A ft T Ë 451
Dit is een zeer klein Plantje uit Brafilie af- jVi.
komftig, dat naar de Smalbladige Weegbree Iïf.
wel wat gelykt, doch de Bladen Grasachtig s^bn'
heeft en glad , uit den Stoel voortkomende ,
waar tusfchen menigvuldige , wel tot vyftig ,
dunne Steeltjes , van twee of drié Duimen lang-
te, die op 't end ieder een Hoofdje hebben
mét Pluis van Aichgraauwe Kleur , waar in
kleine geele Blommetjés , als Gouden ftippen ,
uitblinken.
(2) Kanthalm met een vyf hoekige Halm , De- TL
genvormige Bladen; de aïgemcene Kelk vyfi tonqvïï^
bladig. fa,Tg*~
(2) Kanthalm met een zeshoekige Halm en De- ki^f °^
genvormige Bladen. IIT.
Sexangiï*
(4) Kanthalm met een zeshoekige Halm m ^-^zeshoe-
Jlelachtige Bladen* Op kis-
IV-,
(2) Eriocaulon Culmo quinciuangulari , Fdl. Enfiform. QQ^fig*
Cal. univ. pentaphyllo. Fl, ZeijU 48. Scabiofa Graminea
midicaulis. &c. Pluk. T. 221. f. 7. Rliandalia Made-
raspatana , Gram. folio , Globulifera. Pet. Mus. Burm.
FU Ind, p, 30. • '
(3) Eriocaulon Culmo fexangulari , Foli»s Enfiformi-
bus. Ft. Zeijl. 49. Burm* F/. Ind. p. 31. T. 9, f. 4. Gr.
junceum Cap. albis aphyllis. Burm. Zcyh 108. Gr. Jun~
cfcum Ind. Or. minus , Capit. rotundo &c. Pluk. Mant. 48.
CO Eriocaulon Culmo fexangulari, Fol. Setaceis. Fl9
Ztijh 50. Rhandalia Malabarica Capiliaceo folio. Petj
Gat. T, 53. f. I0. HqïU Mal. Xil. p. 129. T. 63. BltrM*
F/i Ind. p. 31.
Ff a
II. Deel. XIII. Sitfli.
452
Drieman nice
aZIzv. °P Ceylon , Malabar en elders aan de Vaste
ïn. Kust van Indie, komen deeze voor, het laatfts
txm^D' inzonderheid op Waterige plaatfen. Het Zes*
hoekige onderfcheidt zig bovendien van het
voorgaande, doordien het de Kelkblaadjes van
liet Hoofdje niet fmal maar rondachtig heeft ,
gelyk zy ook in myn Ceylonfch Exemplaar
zyn, Hetzelve is duidelyk uit Kafachtige
Schubbetjes famengehoopt, gelyk Plukenet
daar van getuigt. Het laatfce verfchilt door-
dien de Bladen volftrekt Borftelachtig zyn, en
heeft de Halm in een Vliezige Scheede befloo-
ten, 't welk in het myne ook plaats heeft,
welks Bladen niet Borftelig zyn. Het bereikt,
zegt Hermannüs, omtrent een Voet hoog-
te: het myne zes Duimen : zo dat dit zekerïyk
tot de Derde Soort behoort. De Worteltjes
van het Borftelige zyn verfpreid in 't Water.
V. (5) Kant halm met een tienhoekige Halm en
t^De-' Degenvormige Bladen.
ccingulare*
^^a" Dit laatfte , dat op Waterige plaatfen in
Noord -Amerika groeit, heeft de Halmen nu
korter dan langer en de Hoofdjes ook grooter
en
(5) Eriocauton Culmo decangulari , Foh Enfiformibus*
Gron. FL Virg. p. 15. Erioc. Noveboracenfe, Capit. al-
bo globofo. f. Globularia Americana , Statices hand ab-
fimilis&c. Pluk. Amalih, T. 409. f. 5. Rh andalia Ame-
ricana procenor. Pet. Gaz. T. 6. f# 2. GJobuIarise affi*
iiis Aquatica &c, ClayT. N. 234 & 439,
Grasplante 453
en kleiner , harder en zagter ; mooglyk naar Vi.
den Grond en de diepte van 't Water. Om- Fïn^
ftreeks Nieuw Jork is het gemeen. Het ge- S^°°FJ
lykt zeer naar hec Kogelkruid, hebbende dun-
ne ongebladerde Grasachtige Halmen of Stee-
len , en weinige op den Grond leggende Bladen
als van Gras. Op den top van ieder Steel ,
die zwartglanzig gewold is, komt een witach-
tig Kogelrond Hoofdje. Volgens de Waar-
neeming van den Heer Hope zyn demiddel-
fte Blommetjes van hetzelve Mannelyk, die
aan den Omtrek Vrouwelyk. ieder in zyn ei»
gen tweebladig Kelkje : zo dat deeze Plant tot
de Klasfe der Eenhuizigen 3 dat is die Man-
uelyke en Vrouweïyke Bloemen draagen , be-
hooren zou: maar dit in de voorige Soorten
nog niet blykende , welke ook door drievou-
dige Zaaden vqrfchillen ; heeftze onze Ridder
nog hier gelaten (*).
IV. HOOFD-
00 Vid. Mant, alt. p. 167. Ubi novus Chara&er pro-
|?onitur.
Ff 3
ÏI. Deel. XIII. Stuk,
454
ZESM ANNïGS
VL
TlooïD-
«w.' IV. HOOFDSTUK.
•Befchryving ^.ZesmannigeGrasp lan«
ten, tot welken de Ryst, de Bloembiezen,
en eenige anderen moeten fhuis gebragt wor*
den.
riïzzx weinige Grasplanten hebben zes Meel-
draadjes in ieder Bloempje. Ik heb 9
behalve de Bloembiezen , nog twee andere
Gefiagten, buiten de Ryst , hier toe betrok-
ken, als volgt.
J u n c u s, Bloembies.
Dit Geflagt, 't welk wegens de Biesachtige
Geftalte hier t'huis behoort , heeft de Vrugt-
maakende deelen Bloemachtiger dan de ande-
re Biezen; weshalve ook de vermaarde Tour-
^efort een zesbladige Bloem aan 't zelve toe-
gefchreeven hadt (*), maar volgens den Heer
L i n n je u s is dit de Kelk , en de Bloem , dien-
volgens, Bladerloos. Het behoort tot de Een*
wyvigen> dat is die maar een enkelen Styl heb-
ben, in de Zesde Klasfe, en heeft een Zaad-
huisje met ééne holligheid. Hier van komen
$e volgende Soorten , meest Europifche ,
L Ypor»
\Tid. Lid. Botan. y< 246. Tab* 12?.,
Grasplanten 45S
voor. Zy worden in zodanige die naakte en A^
die gebladerde Halmen hebben, onderfcheiden. IV.
Hooïd*
STUK.
L Met naakte Halmen.
(i) Bloembies met de Halm byna makt, l
Spilrond , gefpitst , hebbende aan 9t endm^sCUS
een Pluim , met een tweebladig Doomach- Scherpe,
tig Omwindzeh
Op Moerasfige plaatfen aan de Zeekusten
van Engeland, Vrankryk en Italië, als ook by
ons op het Koegras by de Helder , komen
deeze voor, die men zelfs in Languedok door-
gaans Jouns noemt , ais zynde aldaar de ge-
mecne Bloembiezen, in 't Franfch ffincs ge-
naamd. Men onderfcheidtze , in 't Hoog-
duitfch , Engelfch en Hollandfch , naauwlyks
met een algemeenen naam van de Biezen. Zy
heeten Scherpe , om dat zy fteekende punten
hebben en men fchryft 'er Hoofdjes aan toe ,
als die van 't Sorghum ! om dat dezelven be-
'ftaan uit tropjes van lang gedeelde Bolletjes.
Deeze Hoofdjes maaken de Pluim uit, die ge-
woonlyk laager is dan de top der Halm, doch
in
fi) ttfumiis Culmo fubnudo tereti mucronato &c. Syft.
Nat. XII. Gen. 433. Feg. XIII, p. 279. Gort. Belg,
99. Goüan Monsp% 182. Ger. Prov. 138. Junciis acutus
Capit. Sorghi. C. B. Pin. 11. Prodr. 21. J. B. Hif*. II.
p. 520, fi. Juncus acutus marieimus Anglicus. Raj. Hijt.
1303. Mor» S. 8- T. 10. £ 14 & 15,
Ff 4
D. Pjeel. XIII. Stuk.
ZES M ANNIGE
VI. 3 in eene Verfcheidenhaid , in Engeland gevon-
^nv? den, hooger. Ieder Pluim is gefchoord door
Mqofd- een dubbeld ftekelig Blaadje.
ir. (2) Bloembies met de Halm naakt 3 gejïreh
fiuncus eii em zydeiinas Hoofdje.
eonglome- - r * , *ö J
TiïtUS.
Gekropte. (3) Bloembies met de Halm naakt, gefirektr
Effufas m een zydeiïng$ Pluimpje.
U itge-
breide. (4) Bloembies met de Halm naakt , aan den
IV. top Vliezig , omgekromd 3 en een zydelingfe
Inflexms* jZ7 .
Orogeboo- Fluim.
gene.
Deeze mag men wel de Gemeene Biezen noe-
men der middelfte en Noordelyke deelen van
Europa; hoewel zy niet de gewoone Matten?
Biezen zyn, waar van de grove Matten gevlog-
en
00 Sfuncus Culmo nudo, ftrzcto ; Capitulo laterali, Gort:
Metg. 99, Gouan Monsp. 183. Ger. P/oz/. 138. F/. Suec.
278 , 298» R. Lugdb. 44. luncus Caule nudo , Fol. ter. mol-
libus j Pan. conglomerata. Hall. N. 1312. Juncus
vis Panicula non fparfa. C. B. Fin% 12. Thmtr. 183.
Ju neus. Gam. Epit. 780. Lob. Tc. 84.
(3J Sfuncus Culmo nudo , ftrifto ; Panicula lateraÜ.
Gort. Btlg. 99. Gouan Monsp. 183. Ger. Frov. 139.
F/or. aSW. 279, 299. R» Litgdb. 44. Juncus Var.
Hall. N. 1311* ^ Junc Culmo nudo acuminato ,
ad bafln Scmamato , Flor. fesfilibus ; /?. Idem Flor. pe-
cluncuiatis. FL Lcipp* 116, 117. Gron. Vivg. 38. Jun-
cus laevis , Panicula fparfa , major. C» B. Fin. 12. Theatr.
182. Juncus lsevis. Doa Pempt. 606. Lob. Ic. 84.
(4) guncus Culmo. nudo , apice membranaceo incur-
Grasplanten.
4J7
ten worden. Zy hebben ook in lang die hoog- ^ VI,
te niet , maar zyn evenwel tot Vlegtwerk be- iv.^
Ivwaam en komen niet minder menigvuldig opJ^°FIH
fommige Moerasfigeplaatfen in ons Land voor;
inzonderheid de twee laatften. Ook wordt het
vooze Merg, daar uit, wel gebruikt tot Pit in
de Lampen» Door uitdrooging wordt het zo
Hgt3 dat men 'er dingetjes van maaken kan 9
die als Pluimpjes in de Lugt vliegen. Men
noemtze Onfcherpe of zagte Biezen , om dat
derzei ver punten , hoewel fpits, niet ftyf zyn
noch ficeken ; maar r?q laatstgenoemde yoe-
ïen den naam van Tzer* Biezen, om datzyzo
hard zyn, dat zy van Kastemaakers en andere
Werklieden in glad Hout , tot het polyften
daar van gebezigd worden. Ook zyn dezel-
ven, wegens de hardheid en taaiheid, volgens
fommigen, tot binden en tot Touwwerk zeer
bekwaam.
De vermaarde Haller merkt de Tweede
aan als eene Verfcheidenheid van de Derde,
cn de Eerfte zou laager vallen , hebbende de
Hal-
vo , Panïcula laterali. Gort, Belg. 99. Gouan Monsp.
i$3. Gee. Prov. 139. Juncus Caule nudo, Fol. ter*
fttiais, Pan. laterali fparla. Hall. Helv, N. 131 1. Jun-
cus acumine reflexo major. C. B. Pin. 12. Prodr. 184.
&. Junc. acumine reflexo alter. C. B, Pin. 12.
Juncus Panicula univerfali Cnlmo longiore , fecundariis
fparfis. Guett. Stamp. 412. Juncus acntns PaniculS
fparfa, C. B, Pin. n.
Ff 5
\l. Deel. XIIL Stuk,
4J*
Zesmanhige-
VI. Halmen maar een Elle hoog. Linn/eus twy *
Afdeel. ^q ^ in s weeden , of de gekropt heid der
Hoofd- Bloemen wel een Soortelyk verfchil uitmaakte
van derzelver uitgebreidheid 3 die trapswyze
verandert. In Lapland twyfelde zyn Ed. aan
het weezentlyke verfchil der Tweede en Der-
de. Men bevindt dat zy in de Tuinen haare
Verfcheidenheid behouden. Ik heb uit Japan ,
door den Heer Th un berg verzameld, zo
wel de Gekropte als de Uitgebreitie Bies be-
komen.
V* (5) Bloembies met eene naakte , Draadach-
wËformis **Se > knikkende Halm en eene zydelingfe
Draad- Pluim.
Jichtige.
De dunheid der Halmen, byna als Draaden,
geeft den bynaamaan deeze, die hier en daar5
op Veenige , Moerasfige , onder Water ftaan-
de Gronden, zo wel in Switzerland, tusfchen
de Gebergten , als in Lapland voorkomt , en
inzonderheid ook door de ongemeen laage
plaatzing van het Bloempluimpje, byna op de
helft der Halm 5 verfchilt*
(6) Bloem*
(5) guneus Culmo nudo, Filiformi, nutante, Panicu-
la iaterali. R, Lugdb. 44. Geon» Vhg. 152. FL Suec*
280 , 300. Juncus Fol. mollibus &c. Hall. Helv* N. 1313.
Juncus parvus &c* Raj. AngL 111. p. 432. FL Lapp.
118. Juncus laevis Panicula. fparfa minor. C. B. Piut 12»
Theatr. 183. Scheuchz. Gram. 347. T. 7. f. u
Grasplanten.
459
(6) Bloembies met de Halm makt 5 aan V VI.
dricbladig en driebloemig. Afdeel,
Hoofd*
Op de Zwitzerfche Alpen , zo wel als op de *Tü*v|
Laplandfche Gebergten zyn deeze Biezen , die Sfumns
de Koude Gewesten beminnen, zeer gemeen/^j^dee««
Zy maaken 'er dikke Plaggen, uit welken Hal-lise*
men voortkomen van ongevaar een Span lang*
te, die zig aan 't end in drie en fomtyds ook,
doch zeldzaam , in vier dergelyke Blaadjes
verdeelen , welke in de mikken de tropjes van
Bloemen bevatten. De Bladen , welke zy me-
de uit den Wortel uitgeeven , zyn, gelyk
in de andere Bloembiezen , niet dan onvol-
maakte Halmen.
(7) Bloembies met makte Halmen , Borftel- ylr
achtige Bladen en gekropte ongebladerde Squarra*
Hoofdjes. ^Rappïgei
Niet
(69 juncus Culmo nudo » Foliis, Floribusque tribus
terminaiibus. FL Lapp. 119. Ft. Snee. 281 , 301. R, Lugdb*
43. Juncus acumine reflexo trifidus. Hall» Helv. N«
1315. Junc. ac. reflexo, minor et trifidus. C, B. Pin. 12.
Prodn 22. Theatr. 186. Juncoides Ali^trifidum. Scheuchz,
Gram. 325, Oed. Dan. T* 107.
(7) fifunens Culmo nudo y Foliis Setaceis, Capitulis glo*
meratis aphyllis. Gort. Belg. ioo# Gouan Monsp. 183.
FL Suec. 282 , 302. Junc. Fol. Set. Culmo nudo &c. R.
Lugdb. 44, Juncus rigidus , Pan. Spicata , Floribus car-
tilagineis. Hall. Helv. N. 1317. Junc. Montanus palu-
Itris. Raj. Rijf. 1303. Ft. Lapp, 12,1. Gramen Junceura
a Fol.
II. Deel, XIII. Stuk.
45o
Zesmannigk
VI. Niet alleen op de Moerasfige 9 Veenige *
Afdeel, ^one Gronden , in verfcheide deelen van
Hooid- Sweeden en Lapland, maar ook in de Moeras-
STUK»
fen van den Gothards-Berg in Switzerland,in
Languedok en elders aan den Zeekant, groei-
jen deeze rappige Biezen, by Lobel Zee*
Biesgras genaamd ; het welke , zo hy zegt ,
gemeenlyk voorkomt in de aan Zee leggende
Velden, als by Middelburg, Vlisfingen,Gent
in Vlaanderen , Briftol in Engeland , enz. In
qns Holland ontbreekt hetzelve ook geens-
zins aan den Ykant en is in de Wouden van
Vriesland zeer gemeen , zo wel op hooge als
op laage Gronden. Het verfchilt in geftalte
aanmerkelyk van de voorgaanden , doordien
het uit den Wortel een trop Biesachtige Blaad-
jes uitgeeft, die byna op den Grond leggen,
zynde veel korter dan de Halmen , welke
omtrent de langce hebben van een Span , en
zig uitbreiden in rappige Hoofdjes. Voorts
is een byzondere ftyfheid in dit Gewas op.
merkelyk.
II. Met gebladerde Halmen,
VUL (8) Bloembies met Knoopïg gewrichte Bladen
ïïMofusf en gefpiijle Bloemblaadjes.. Dee-
Iwn00pige#Fol. & Spica Junci. C. B. P/W 5. Mor. S. 8. T. 9. f.
13. Gram, Junceum Setnine ac\*minato, Loes. Frusfm
115. f. 29. Juncus parvus cum pericarpiis rotundis» J.B;
II, p. 52.2, Gr. Junceum maritimum. Lob. Ic. 18.
(8) gfuncus Fok nodofo - Articulatis , Pqtalis mucro-
na-
Grasplanten. 4<5*
Deeze Noord -Amerikaanfche gelykt naar de VI.
volgende zeer > maar de Bloemen zyn meer A*^E^
in Hoofdjes vergaard , die grooter zyn en Hoofd*
ylera met de Pluim enkeld getakt ; doch on-STÜB*
derfcheidt zig inzonderheid door de gefpitfte
Bloemblaadjes.
(9) Bloembies met Knooptg gewrichte Bladen jx.
n ir 7, 7. &uncu&
en /lompe Bloemblaadjes* Ankula-
tus.
Op Waterige plaatfen, in het Water, alstifwricb*
ook aan de kanten van Graften en Wallen ,
komt dit flag van Biezen door geheel Euro-
pa voor; zynde niet alleen in de Laplandfche
Bosfchen 9 maar ook in de opene Landsdou-
wen van onze Provinciën, zeer gemeen. Zy
on-
.natis. Sp, Plant. 9. Juncus Fol. minor , Per* ovatis A-<
mier. Gron. Virg. 15. Gr, Junceum elatius &c. Pluk.
Mm* 179. T. 92. & 9. Gr. Junc. Virgin* Mor. S, 8. T.
9. f. 15.
(9) 3uncuS Fol. nodofo- Articulatis , Petalis obtufis.
Sp, Plant* 8. Gort. Belg. 100. Gouan Monsp. 183»
Ger* Prov. 139. Juncus Fol. Articulofis &c, R. Lugdbm
43. Tournf. Inft. 247. PU Lapp. 120, PL Suec 285 *
303. Gr. Junceum Fel. artic. Aquaticum, C. B. Pin. 5,
Prodr. iz, Theatr. 76. $. Idem cum Utriculis. C B.
Prodr. 12. Juncus Alpinus Fol. Articnlofo. SchEüchz.
Gram. 333. Gramen Junceum Fol. artïculofo SyivaticumV
C. B, Theatr* 75. ^ Junci Folioft, Fol. per ficcitatem
nodofis. Mich. Gen. 38. N. 1 - 13. juncus &c, Hai.ï,
Eelv, N. 1121 , 1322, 1323.
II. Deel, XIII. Stuk,
462 ' " ZESM ASNl G«
Afdeel onderfcheiden zig door de Gewrichte of uit
\V. Leedjes beftaande Bladen; 't welk echter fom*
$iukTD* tyds naauwlyks dan in gedroogde Exemplaaren
te befchouwen is. De Heer Linn^us geeft
'er de onderftaande Verfcheidenheden van op,
maar de Heer Haller meende thans Soor-
telyke verfchillen daar in opgemerkt te heb-
ben. De eene hadt de Bladen Pypig , hoeda-
nig de Alpifche was van Scheuchzer, de
andere, en wel de gemeenfle der Wateren,
platachtig ; de derde Spilrond ; en in de eerfte
was de Pluim eenvoudig , met gebaarde Kaf*
jes, in de tweede éénmaal, in de derde twee-
maal of by herhaalingen getakt. De hoogte der
Halmen van de eerftp was minder, van de twee-
de meer dan een Voet , en de laatfte groeide
nog veel hooger.
X. (10) Bloembies met Liniaale gefleufde Bh*
sSbofusf den en /lompe Zaadhuisjes.
Bolachü-
ge* Op dorre Momsfige Velden , aan Wegen
en Voetpaden , groeit deeze Soort meest in
de Noordelyke deelen van Europa > doch ook
in
(10) Sfuncus Fol. Lineaïibus Canaliculatis , Caps. ob-»
rufis, Sp, Plant, 10. Gort. Belg. 101. Fl. Suec, 284 »
304. Oed. Dan, T. 431. Gort. Ingr, 51. Juncus Fol.
angul. Culmo fubnudo. R. Lugdb, 43, Juncus parvus
cum Pericarpiis votundis. J. B. Rijt. II. p. 522. Junc.
Fol. carinatis, Panicula. fparfa, Fruftu Globofo. Hall*
Helv. N« 1315. Juncus compresfus. Jac$. Vind, 535*
Grasplanten. 463
in onze Provinciën in natte Weidlanden aan VI.
| het Haarlemmer- Meir , in Vriesland en elders , Aj^EU
! in natte Laagten en aan de kanten der Sloo- s^°oFD*
' ten. In Duitfchland , zegt Haller, is zy
gemeen , die dezelve in Switzerland ook op
■ Moerasfige plaatfen en aan de Oevers van den
I Rhyn vondt. Zy heeft een kruipende Wortel
| die digte Plaggen maakt 5 eenigszins Bolachtig*
; De Halmen, een Voet lang en daar boven, zyti
! Draadachtig dun , platachtig , met Liniaale fmal-
! le gladde Bladen , van onderen ronden geftreept»
I van boven gefleufd. De Bloemtrosjes zyn on-
| gelyk , met gebaarde Stoppeltjes en Bladen
| befchut , in wier mikje altoos een Bloempje
! zit. Derzelver Kleur is jong zynde groen *
i en ryp wordende bruin rood , leverende rond*
achtige \ bruine , gladde Zaadhuisjes uit.
Onder de Oostindifche Planten nog geene Ceyfon*
Soort van Bloembiezen opgegeven zynde, is p^xciil
die Ceylonföko) uk myne Verzameling te aan- ilg% u
merkelyker , welke in Fig. 1 , op Plaat XCIII.
afgebeeld voorkomt. Het Exemplaar heeft
byna anderhalf Voet langte: zo dat flegts het
bovenfte gedeelte hier vertoond heeft kunnen
worden : waar uit de groeijing der Bloemen
met getakte Pluimen , in de mikken der Bla-
den, die gefleufd fchynen te zyn, blykbaar
geevende een Paarlachtig rond Zaad. Of
deeze Plant tot de laatfte Soort betrokken kaa
worden, is my onzeker.
u. dbm» xiii. sm*
4<)4
S M A N N I G Ë
VI- (i i) Bloembies met een gegaffelde Hahn% hdè* '
IV.-: * kige Bladen en eenzaame [ongefteekk Bloe*
TÏOÖFD-
STUK.
XL
§uncus Op vogtige Gronden , dikwils aan de kan-
BfSl ten van Graften, of in dezelven, en ook wel
in het Water , groeit door geheel Europa ,]
van Lapland tot in Italië 5 ais ook in Groot
Brittannie en in Rusland aan de kanten van den
Nevaftroom , dit Paddegras, zogenaamd. Dik-
wils valt het maar twee Duimen 3fomtyds ook
tot een half Voet hoog. Hier uit, en uit de,
verfchillende Geftalte , fpruiten de Verfchei-
denheden , hier onder opgenoemd. Ook kruipt
het eene voort , het andere niet. Het ver-
deelt zig in dunne Rankjes , in wier mikjes de
Bloemen enkeld zitten, in een Kaffige Kelk 5
hebbende onder zig witte Stoppeltjes. Het
Zaadhuisje is driekantig 3 bruinrood > veel-
zaadig.
De Heer de Gorter merkt aan, dat heü
ËIs-
00 3unms Culmo dichotomo , Fol. angulatis, Flor.
folitariis fesfilibus. Gort. Belg. 101. 'Fk Suec. 283 > 30^.
Fl. Lctpp. 122. Gort. Ingr. 52. Gouan Monsp. 184. R<,
Ltigdb. 43. Juncus Caule Brachiato &c. Hall, Hehu
N. 131 9. Gramen Nemorofum Calyculis paleaceis. C.
B. Fin. 7. Theair. 100. Holofteum Mathioli. Lob. Tc. i8w
Repens. y, Procerior fpecles altera. Scheüchz. Gi\
329. è. Gr. Bufonium er. anguftifolium majus. Barrw
/c. 264. *. Gr. Holofteum Alpinum minimum, C. Bi
Fin. 2* Ptodr* 64. Theair. ioif
Grasplanten,1
465
Elskruid QSubularia^) dit Gras in Rusland on-
affcheidelyk verzelt. Linnjeus fpreekt van IV. *
een Speldekoppige Spinnewebs Faddeftoel, in5TU^ÏD-
Sweeden; waar uit dit Paddegras zou voort-
komen, zo fommigen wilden. Het groeit by
ons in de Duin - Valeijen en elders.
(12) Bloembies met Borftelige platachtige xiT.
Bladen , dubbelde end - Bloemfleeltjes en ^KJJf
byna tweebloemige eenzaame Kofjes. grondige,
Dus is byna deeze Soort befchreeven , die
[ op diepe Veenige Gronden , m de Bofch-
Moerasfen van Sweeden 9 groeit , de Halmen
een Span hoog hebbende ; de buitenfle Bloem- i
blaadjes ( * ) fmaller > fpitfer 3 holrond , van
buiten paarfchachtig , de binnenile bleeker ;
\ Draadachtige Meeldraadjes met geele Knop-
jes ; het Vrugtbeginzel vry groot , met een
witten Styl en drie omgeboogen Stempels.
(13) Bloembies met een Elsvormig B/ad0 en een XITI.
byna vierbloemig end - Hoofdje. ^Ooften-
In rykfó.
("12) Sfuncus FoL Setaceis depresfiusculis , Pedunculis
geminis terminalib.us , Glumis folitariis fubbifloris. Sjj.
Plant, 12.
f*) Petala ; dat niet anders kan betekenen dan Bloem-»
blaadjes; 't welk ftrydt tegen de Geflagts - bepaaling ,
Iiier Yoor.
(13) §funcus FoL Subulato , Capitulo fubcmadri flora
terminal i. Sp% Plant. 19, Mcmt, 63 ♦ Jacq» Vind, 237. T«
4. t i
Gg
y> Djlzu XIII. Stuk,
Zesmannige
VL
Afdkel.
IV.
Hoofd-
stuk.
£}uncus
Twee-
Triglumis.
Driekaf-
In kloven der Steenrotfen , met Aarde ge-
vuld , digt by den hoogden top van den
Schneeberg , in Ooftenryk , vondt de Heer
Jacquin dit zonderlinge Biesplantje, door
den Ridder naar hem getyteld* Uit een dik-
ke 3 Knoopige , kruipende Wortel gaf het
Stengetjes van een Handbreed hoogte, met
een enkel Blad , ver uitfteekende boven het
Hoofdje , beftaande uit vier en meer bruin-
paarfche Bloempjes > veel grooter dan in de,,
volgende Soort.
(14) Bloembies met een Ehvormig Blad > en
een tweebloemig end -Kaf je.
(15) Bloembies met platte Bladen 5 en een
driebloemig end 'Kaf je»
Op de Laplandfche Alpen zyn deeze Bies-
plantjes waargenomen. Het eerde groeit
naauwlyks een Duim hoog , en heeft maar
één Scheedachtig Blaadje : het andere 3 dat
platte Bladen heeft , bereikt , meer of min 9
de
(14) $uncus Fol. Subularo , Gluma biflora terminal!.
Sp* Plant, 13. Oed* Dan. 120» Flor. Suec. II. N« 307. Am9-
Acad. II. p. 266. T. 3. f. 3.
(15) Sfuncus Fol. planis, Gluma triflora terminali. Sp»
Plant. 14. Oisd, Dan. 132. Fl. Suec. 286, 306. Junc.
Giuma triflora 'Culmum terminante. FL Lapp. 115. T»
ïo. f. 5. lunc. exiguus Montanus macrone carens* C. B*
JPiHé i£. Prodr. 23, lh*M\ 183» Rudb, EfgU I, p, 103. f. $•
Grasplanten.
cfe Iangte van een Vinger , met zyne Halm , ^ vn
die zo dik is als een Varkens -Borftel. Dat ™**u
Biesje, 't welk de vermaarde Burserüs °P J^0™'
een Gebergte in Ooftenryk gevonden hadt ,
door C. Baühinüs befchreeven , fchynt
eenigszins naar het laatfte te gelyken»
(16) Bloembies met platte Haairlge Bladen XVT.
en een Takkig Bloemtuiltje. pnofus.
Dit Bloembies -Gras valt met" zyne aanmer-
kelyke Verfcheidenheden in verfcheide deelen
Ivan Europa, meest in deBosfchen voorkomen-
de. Het kan onder de algemeene bepaaling
iran onzen Ridder begreepen worden; doch
de beroemde H aller heeft 'er vier Soorten
van gemaakt , allen in eenige byzonderheden
verfchillende. Allen hebben zy de Bladen min
pf meer ruighaairig , breeder of fmaller , docli
al-
i (iG) Sfuncus Fol. planis Pilofis , Corymbo Ramofo.
iIort. Belg, 101. FL Suect 287, 308. Oed. Dan* 44T.
jouan Monsp. 184. Ger. Prov. 141. Junc. Fol. planis,
fanicula diffufa. R. Lugdb. 43, Gramen Nemorofum
liffutum latifolium majus. C* B. Pin. 7. Mor. S. 8. T.
). f. I. Gr. hirs. anguftif. perenne Lini Utriculis.
Barr. ïct 740. y. Juncus &t\ Flor. fparfis. FL Lapp. 124*
J. Gr. Nem. hirfut. latifol. maximum. Mor. uts. ï. 9. f.
2. f# Gi. hirfut anguftifolium majus. C. B.Pin. 7. Prodr.
[6. Theatr. 105. Mor, T. 9: f. 3. £ Gr. hirs. latifo-
ium minus. C. B. Theatr. 102. Juncus Fol. planis kir*
futis &c. Hall. Helv* N* 1324 -1327.
Gg 2
II, D sxu XIII. Siuk.
468 Zesmannigé
VI. altoos Grasachtig ; maar verfchillen Zeer ia
Ai yf u grootte. Het grootfte heeft de Halmen een
Hoofd- Elle; het kleinfteeen Span hoog. Men vindt
het Groote en Kleine inde Provincie van Fries-
land in de Wouden en op de Kley in de Bos*
fchen. Ook bevindc zig het Kleine, by my
onder de Planten» door den Heer Thunbeug
in Japan verzameld.
XVII.
ffuncus
mveus*
Wit-
bloemige.
(17) Bloembies met platte eenigszms Haairige
Bladen , de Tuiltjes korter dan het Blad
de Bloemen gebondeld.
Op de Heide by Nymegen groeit deeze, die
anders haare Groeiplaats heeft op de Geberg
ten van Switzerland, Bohème, Oostenryk en
elders. Haller zegt , dat het een ftevig
Plant is, van drie Voeten hoogte, dochBAU
hinus geeft 'er Steeltjes van een Voet aan
Wegens haare groote witte Bloempjes is zy
een der fraaiften onder alle de Biezen. Hier-
om wordt zy Witbloemig Gras van fommigen
geheten: terwyl de voorgaande den naam van
Haairig of ruig Bofchgras voert.
(18) Bloem*
(17) JuncusYdi. planis fubpilofis, Corymbis folio bre-
vioribus, Flor, Fasciculatis. Spm Plant. 16 Gort. Belg.
II. N. 316. Juncus planifolius Panic, umbellatis &c Hall*
Eek. N. 1328, Juncoides Mont nemorofum &c. Scheuchz.
p. 320. T. 7. f. 7. Gramen hirfutum angnftif. miiius
Fanic. albis. C. B, llmti\ 106.
Grasplanten*
469
(18) Bloembies met platte eenigszim Haaïrige VI.
Bladen , en gefteelde of ongefleelde Bloem- a™zhl.
Dit is een klein Biesachtig Gras , met Hoofd- X™JC'US
jes naar die van het Vlookruid gelykende, *tjf™f*~
welk op Zandige Velden , zo wel in de Zui- Veidige.
delyke als in de Ncordelyke deelen van Euro-
pa, voorkomt. Het groeit op het grcote Veld
aan den Haarlemmer Hout , in de Weidlanden
omtrent Zwol, als ook by Harderwyk en el-
ders in onze Provinciën. Dit zelfde Gras
komt in Rusland en door geheel Siberië,
tot in Kamtfchatka, voor. De Heer Thun-
> berg heeft het ook in Japan gevonden. Tot
zes Verfcheidenheden zyn door Linn^eus
daar van opgetekend, onder welken eenigen
de Hoofdjes wie, anderen geel of zwartachtig
hebben. Ook vindt men dezelven in fommig
Ovaal,
(18) Sfuncus Fol. planis fubpilofis , Spicis fesf. pedun-
culatisque. Sp. Plant. 17, Gort* Belg. p. 102. FL Suec.
288 , 309 Gouan Monsp. 184. H. Cliff. 137. R» Lugdfr:
42, Gron. Virg* 38» Juncus planifolius, Spicis petiolatis
nutantibus , Petalis Ariftatis. Hall. Helv. N. 1330. Jun-
cus Villofus Capit. Pfyllii. Tournf, In ft. 24Ó. Gramen
liirs. Capitulis Pfyllii- C B. Pin. 7. Theatr. 103. fit Spi-
cis ovatls. FU Latpp* T. 10. f. 2 Gr. hirfutum Capit.
globofo. C. B. Theatr. 104. S, Latifolium elatius. Micr.
Gen. 42, t. Alpinu.m glabrunw SenEucHz» Gram. 31^ £
Hks. elatius Pan. Juncea. Raj. Angl. Iff. p. 4I6. n\
\ Juncoides Bohemicum Panic. nigricante. Mich. Gen. 42.
Gg 3
H. Deel» XIII. Stuk.
470
Zesmannige
vï. Ovaal 3 in ander Klootrond* De Bladen zyn
Aïd££l. maar weinig ruig en fomtyds geheel glad of
Hoorn- kaal , dat ook door den Ouderdom plaats grypt,
Immers de Heer Hall er heeft zulks in de
Switzerfche Alpen opgemerkt; alwaar ook die
Verfcheidenheid hem voorkwam , welke het j
Hoofdje als een Kroontje en glanzig geel
heeft, met gladde Bladen, door Scheuchzer
eerst aldaar gevonden (*); waar van zyn Ed, 1
een byzondere Soort maakte. Het Lapland-
fche 3 bevoorens ook door den Ridder afge-*
zonderd, hadt eene gepluimde Aair, van ver-
fcheide Eyronde Bolletjes, over ééne zyde.
XIX. (i9) Bloembies met platte Bladen en eene ge* \
ffumus troj}e knikkende Aair.
iie! a Niet alleen op de Laplandfche , maar ook
op de Switzerfche Alpen naar den kant van
Italië, groeit dit Biesachtig Gras,'t welkdoor
de gezegde byzonderheid zig onderfcheidt ;
hoewel het door den Heer Haller tot het
voorgaande betrokken wordt. ïusfehen dal;
der
(':0 Juncus planifolius glabe* , Panicula nitente , Flor*
cbtufis. Helu. N. 1329, Juncoides Alpinum glabrum &c.
Scweuchz. Var. uts\
(-9J 3umus Foliis planis ,. Spica Racemofè nutanfce.
&p. PïanU 18. Goüan Monsp. 184. Ger» Pro ik 140»
Oxltx Dan. 2/j, FU Lupp* 125. T. 10. f. 4- FL Snee* 289 %
310. juncus Aipinus latüolius Pan. Racemof a, nigricante
^enduia. Till. pis4 91. Halu Hduy N« 1330-
Grasplanten.
47i
der Nóordelyke en Zuidelyke Landen fchynt vi.
ook een aanmerkelyk verfchil plaats te heb- ^jyEGU
ben y ten opzigt van het Aairtje, 't welk Til- Hoof©.
, , STUK»
liüs hangende noemt.
In Egypte vondt de Heer Forskaohl,
behalve eene Ehbladige , een Gedoomde Bloem-
bies , welke hem ook omftreeks Konftantino*
polen was voorgekomen > dus bepaald.
(20) Bloembies , die de Omwindzels van het XX.
onder fle Pluimpje ftekeligy van het boven* Spinofus*
fte Lorfielig heeft. Gedoom-
Van deeze Biezen 3 zegt hy , worden de
Matten of Spreijen gemaakt , waar mede de
Oorterfche Volken de Vloeren bedekken. Men
brengtze uit de bovenfte deelen van Egypte ,
en het Land om Suéz, in zulk een menigte te
Kairo, dat menze naar Konftantinopolen uit-
voert. Zy zyn zeer fraay gevlogcen en kost-
baar. Voor ééne zulke Mat , bekwaam om
den Vloer van een maatig groot Vertrek te
beleggen > worden dikwils twintig Piafters be-
taald. Ondertusfchen is 't zonderling, dat de
Ingezetenen van Klein Afïe , waar die zelfde
Biezen overvloedig groeijen, die niet kennen,
of geen werk maaken van ze te vlechten.
De Tweewyvigen onder de Zesmannige Plan-
ten ,
tfuncus Involucris Paniculxï ïnfimse punggatihus »
fivperioris Setiferis. Flor. JE gijpt. Arab* 1?. 75,
Gg 4
II. Deel. XIIL Stuk,
47*
ZesM'ANNIGE
ten, leveren hier alleenlyk uit , het Geflagt
van
ÏIocTD*
O R. Y z A. Ryst.
Een Gewas , waar van het Graan , in de
Noordelyke deelen van Europa , bekender is
dan de Plant of Bloem : zo dat ook de groote
Kruidkenner To urne fort die niet in Af*
beelding gebragt , maar flegts de Zaadpluim,
met het gebaarde Zaad, vertoond heeft. De
Bloem zelfs fchynt tot in het voorfte deezer
Eeuw niet regt bekend te zyn geweest; alzo
"er de Ouden geen duidelyk gewag van maa-
ken (*y. Mooglyk was de Italiaan Miche-
lius , in den Jaare 1729, wel de eerftë, die
dezelve in Plaat vertoonde ; waar door de hoe-
danigheid der Vrugtmaakende deelen aan Lin-
ïmeus bleek. Immers de groote Boerhaave
verklaarde , niet lang te vooren , dat hem ,
aangaande de Bloem der Ryst, niets zekers
voorgekomen was. Thans weeten wy , dat
dezelve zodanig is , als hier voor , op Plaat
LXXXVII , wordt vertoond en in de be-
fchryving van Fig. 26 , zeer omftandig, aan-
geweezen. Sommigen twyfelen echter, of
ook de Bloem uit twee Blommetjes beftaa.
Baühinus getuigt 'er van : , , Wy hebben de Bloe-
„ men niet waargenomen , die men zegt paarfch te zyn
„ als in de Geerst , brengende te gelyk Bloemen
5> Zaad voort." Theatr. p. 430,
De
Grasplanten. 473
De Ryst zou, zo fommigen willen , natuur- VI,
lyk in Ethiopië voortkomen. Zy groeit in AJy.eL,
de Mocrasfen van Oostindie, zeid onze Rid- Hooid*
der toen hy den ClifFortfen Tuin befchreef. R^
Zou hem diestyds onbekend zyn geweest dat
dit Graan in Noord- Amerika en het Milanee*
fche zo wel groeit en gebouwd wordt, als ia
Oostindie ? Met meer reden hadt hy kunnen
zeggen , dat het de voornaamfte Spyze is der
Chineezen, Japanners en Indiaanen , vervul-
lende aldaar de plaats van ons Koorn.
't Gewas (i), veel zweemende naar dat van ^T.^
Tarw of Gerst, heeft dikker en ftyver Hal-fatim.
men van één of anderhalf Elle hoog , met Ryst*
breede, Rietachtige Bladen , die de knokkels
der Halmen Scheedachtig omvatten. Aan den
top fpreidt de Halm zig uit in eene Pluim ,
digter dan die van Haver, en eenigermaate ge-
lykende naarGeerst, yler dan die vanPanik-
Koorn. Zy is in Takjes verdeeld , die over-
hoeks bezet zyn met kort gefteelde Bloemen,
wier Kelkje zeer klein is, maar het Blomme-
tje uit twee ruige Klepjes beftaat ; het éène
lang gebaard , als voorheen in Plaat vertoond
(i) Oryza. Syfi. Nat. XII. Gen. 443. Veg. XIII. Gen.
448» p. 283* Tournf. lnft. 513. T, 296. C. B. Pin. 24.
Theatr. 479. Cam. Epit. 192. Dod. Pempt. 509. Lob. 1c.
38. Catesb. Car. I. T. 14. Sel. Vog. I. Band. T. 28.
Mich. Gen. 35. T. 31. ff. Clij}. 137. Mat, Med. 174. R.
Lugdb, 58 Boerh. Lugdb. II. p. 160.
Gg 5
II. De ei.. XIII. Stok.
474
Z E S M A N N H S
VI# is , en my ook blykc in een dergelyke Ryst«
l Afdeel, . \ J T j • n i
1 v . Aair , van Java overgezonden , wier Halm
i Hooïd- twee Voeten langte heeft, met de Bladen wei-
STUK. ^
fyst. Mg korter, een half Duim breed. Dezelven
zyn zwaar geribd, geftreept, en , agterwaards
ilrykende , ruuw , gelyk in veele Grasplan-
ten. Het Vrugtbeginzel , in het Honigbakje *
vervat, verwandelt in een Rystkoorntje , dat
met de gedroogde Bloemblaadjes als Bast om-
kleed is , en fomtyds zyn Baardje al fpoedig
moet verliezen. Catesby, immers, beeldt
een rype Ryst-Aair af, geheel ongebaard. Ik
heb dergelyken van Java bekomen , die nog
wel met Baardjes zyn voorzien.
Verfcheï- Deeze laatften onderfcheiden zig , als zyn-
felheden, ^e yan jYitte^ Roode en Zwarte Ryst, naar de
verfchillende Kleur van de Bast, zo lang zy
in 'Liqueur blyven , zeer kenbaar; maar , de-
zelven opdroogende , verandert het Zwarte
aanmerkelyk en wordt eenigszins bont,'twelk
de reden zal zyn, dat de Hoogleeraar Buk-
man nu s van Witte, Roode en Bonte Ryst,
als in Oostindie voorkomende , ipreekt. Mo-
rison hadt reeds van driederley Oostindifche
Ryst, Roode, Witte en Zwarte, gewag ge-
maakt, die eenigszins van de Italiaanfche of
Milaanfche , ais zynde by ons de gemeene
Ryst , verfchillen zouden. Ondertusfchen kan
men die veranderingen van Kleur, zo wel als
de meer of minder grootte, dewyl de Pit al-
toos
Grasplanten.
toos Wit is , alleenlyk voor Vcrfcheidenhe- vi.
den houden. iV.
De Ryst, in 't Latyn, volgens het Griekfch J^0F0*
Oryza > mooglyk om dat zy zo diep groeit , Teelt in
genaamd , in 't Italiaanfch Ri/b9 in % Franfch Oostindie,
Ris, in 'tEngelfch-K/re, wordtin 't Maleitfch
Rady geheten , en als zy uit de Bolder of
gepeld is , Bras. Gemeenlyk teelt men de-
zelve, zo wel op Java als in China, op laa-
ge Landen , die men , door middel van Sluis-
jes, kan onder Water zetten. Hier in wordt
de Ryst in April gezaaid en in Mey Halm voor
Halm ,in Modderig Land , dat onder Water
ftaat , verplant : waar na menze in 't Water
laat opgroeijen; zodanig, dat zy met de top-
pen maar pas boven komt , en dat men over
de Ryst -Akkers kan vaaren, ja zelfs Vifch
daar in vangen. Op drooge Landen wordt
zy ook wel , doch niet dan in het Regen-
Saizoen , gebouwd. Aldaar zaait menze in
September , verplantze in November , omze
in February of Maart in te oogften. Dit ge-
fchledn fomtyds op plaatfen , daar Bosfchen
afgekapt zyn, wier Struiken en Stompen men
verbrand heeft. De Ryst, ingeoogst zynde*
wordt of door ftampen ineen Houten Mortier*
of door middel van Handmolens , gelyk de
Chineezen doen , van de Bast gefcheiden of
gepeld , en kost dan te Batavia gemeenlyk
de Coyang van 27 PIcols of 3375 Ponden ,
- 35
1L Deel, XIII. Siuk,
Zesman n i g »
VI. 35 a 40 Ryksdaalers , dat is ruim een halve
M$?u Stuiver i Pond (*).
Hoofd, By Dioscorides werdt de Ryst geteld
5TU*" onder de Soorten van Koorn , en aangemerkt ,
dat dezelve op natte Modderige plaatfen groei-
de : Theophrastus merkt aan, dat zy
een groot deel tyds in 't Water huishoudt ea
Strabo, dat zy voortkomt tusfchen Rivie-
ren. Zy wisten reeds , dat menze in Indie
zaaide ; dat zy wel vier Kubiten hoog groei-
de ; 't welk niet boven de waarheid gaat ;
want RüMPHiüs zegt, dat fommige Ryst
meer dan eens Mans hoogte opfchiet. Ook
was hun bekend , dat zy voor het grootfte
deel van Indie tot Spyze ftrekte , gelyk nog
heden plaats heeft: niet zo zeer, om dat men
de Ryst verkiest boven ander Koorn ; maar
om dat zy zig beter fchikt naar het Saizoen
-van die Gewesten , verduurende de zwaarfte
Plasregens zonder Ongemak, en aanrypende
in de Droogte , waar door zy dan ook zo
droog en hard wordt, als wy ze kennen. Dus
kan men het Raadzel, hoe het bykome, dat
een in 't Water groeijende Plant zulk droog
Graan uitlevert , volkomen oplosfen. In
Fm
(*) Dit volgens Berigten my door den Wel Ed. Ge-
flrengen Heer Mr. J. C. M, Radermacher , Extraor-
dinair Raad van Nederlandfch Indie, medegedeeld. Om-
Handiger kan men alles, wat de Ryst betreft, vinden by
Rumphius , Amhonfch Kruidb* V« Peel VUL Boek*
XXX Hoofdft, bladz.
G R A S K A N T E K'
477
PSemotit en 't Milaneefch , als ook in Kfcrofr^
na , daar men de meefte Ryst voor Europa iy**
teelt, hebben dergelyke veranderingen vanjjj£™*
Saizoen plaats»
Men bakt in Indie wel geen eigentlyk Brood Gebruife*
van Ryst , dat waarfchynlyk te droog zon
zyn; maar bereidt 'er verfcheiderley Taarten
en Koeken van , die , met Boter en Speceryën
toegemaakt , zeer fmaakelyk zyn. De ge-
woone manier is , de Ryst met Water , Ka-
lappus - Melk of Vleefchnat , te kooken , en ver-
volgens te laaten meuken , tot dat het zodanig
zy, als wy Rysten-Gcrt noemen; 't welk dan
of met de Vingeren , gelyk by de meefte In-
diaanen, of met Stokjes, gelyk by deChinee-
zen , in den Mond gedoken wordt. De hoe-
danigheid deezer Spyze wordt verfchillende
beoordeeld. Ook is 't een groot onderfcheid,
of menze dagelyks , dan flegts nu en dan ge-
brui ke. Op den duur is zekerlyk de Tarw 3
als het ede^fte Koorn , gezonder voor den
Menfch, Ook meent men dat het onophou*
delyk gebruik , 't welk de Chineezen van de
Ryst maaken , aanleiding geeve tot blindhe'd
in de Ouderdom. By Menfchen, die 'er niet
aan gewoon zyn , is Ryftenbry dienftig tot
verfterking der Ingewanden in overmaatige
Ontlastingen , zelfs van Bloed ; doordien zy
eene Hoppende hoedanigheid heeft. Dat 5er
een aanmerkelyk Zuur in zy , blykt , dewyl
dik-
ÏL Dsel» XIII. Stuk,
4?8 ZïSKASHIGI
VI. dikwils de Melk ftolt , wanneer dezelve op *t \
Afdeel. yuur geZet wordt met raauwe Ryst. Voorver*
Hootd- fcheiderley Borstkwaalen is deszelfs gebruik , \
rXRtjst wanneer zy wel bereid is , niet minder dienftig ,
dan van Gort of Melkfpyzen. Bry daar van 5 J
met Amandel -Melk, Boter en Suiker, wordt I
voor den Hoest zeer gepreezen. Van zekere I
Ryst, die te kleverig is om te eeten, wor-
den in Oostindie Balletjes gemaakt , met wel-
ken men een foort van Bier , Brom genaamd ,
weet te brouwen, dat zeer aangenaam is van
Smaak. Het Afkookzel van Ryst, genaamd
Candje , is aldaar , als Gerftewater , tot een
Koeldrank voor Zieken in gebruik. Hoe de
zo bekende Arak , daar van , met Kalappus-
Wyn geftookt worde, heb ik bevoorens me-
degedeeld (*).
Onder de Driewyvigen deezer Klasfe bevin-
den zig de volgende Grasachtige Planten.
SCHEUCHZERI A,
Een Gewas , dat in Geftalte veel naar de
Bloembiezen gelykt , en een zesdeeligen Kelk
heeft zonder Bloemblaadjes , maar drie ge-
zwollen Zaadhuisjes , die eenzaadig zyn , in
ieder Bloem, zonder Stylen , maar alleen ie-
der
O Inde befchry ving van den Kokos - Nooten Boom ,
II. Deels LStuk, van deeze Natuurlijke Hiflorie , bladz»
Grasplanten. 479
der een Stempel hebbende, volgens de. Waar- AJ*kt;
neeming van Linnjeus. ^ÏV. *
De eenigfte Soort (1), hier van , bevoo-ST
rens tot de Bloembiezen t'huis gebragt , door h
den vermaarden Bauhinus, als op Moe- f^p^
rasffee olaatfen in de Switzerfche Alpen d.oor*uftps*
1 6 ^ s . r, . Moeras*
Burserus gevonden zynde , werdt nader fige.
door onzen Ridder in Sweeden ontdekt, en
naar de beroemde Gebroeders Scheuchzer,
die de Kruidkunde , inzonderheid wat de Gras-
planten aangaat , zo zeer bevoordeeld en op-
gehelderd hebben , getyteld. In alle diepe
Veenige Moerasfen , met zwarte Aarde ge-
vuld, en begroeid met Mos en Biezen , in*
zonderheid in Lapland, was dit Plantje zeer
gemeen. Men heeft het ook in Pruisfen waar-
genomen en in Afbeelding gebragt. Boven-
dien groeit het in Rusland en Siberië.
De Heer Hall er, die het doch niet in
Switzerland hadt gevonden , befchryft het als
volgt. Halmen van een Voet , geknok-
„ keld,
(1) Scheuchzeria, Suft .Nat. XII* Gen. 447, Peg. XIIL
Gen. 452,, p. 286. FL Lapp. 133. T. 10. f, u Ft. Suec,
297 > 320. R, Lugdb. 45., Hall. Relv. 258 > II» N. 1310»
Gmel. Sib. I. p. 73, Gort. Ingr. 55. Berg. Vtadr*
67. Juncus floridus minor. Ca B. Pin. 12. Prodr. 23. Theatv,
590. Rudb. Eiys. I. p. jio. f. 2. Juncoidi affinis Paluftris,
Scheuchz. Gram. 336, Gramen Junceum Aq. Semjnj
Racemofo. Loes. Prusf. 114, T, 2g# Qgd. T. 67,
IL Dsfx» XIIÏ.
'<$0 ZeUI ANNIGE
VI. » keïd , met witte Scheeden by den Grond
Afv?L' " bekleed. Gekielde Bladen , die famenge-
Hoofd- 5J rold zyn , doch zo , dat menze kan ont-
TUK,J „ wikkelen. Eyrond - Lancetvormige Stop-
„ peltjes , de Steelen omvattende. Uit de
„ knietjes een yle Pluim , van eens Takkige
„ Steeltjes, waar nevens, aan een lang Steel-
„ tje, zitten, eenzaame zesbladige Bloemen,
„ uit den groenen geelachtig , met Lancet-
vormige Blaadjes. De Meeldraadjes boven
„ de Bloem uitfteekende. Gefpitfte Scheed-
jes , die rond zyn , kort , breed en plat ,
„ twee of drie, tegen elkander gekeerd, een-
„ of tweezaadig. Eyronde , famengedrukte
„ Zaadjes, naar een Amandel gelykende.5'
Dus ziet men , dat eenige veranderingen
plaats hebben in dit Plantje, 't welk,zoGME-
xin aanmerkt, door zyne kleinte ligtelyk,
onder Mos en andere ruigte , het gezigt ont-
glipt : want het heeft fomtyds de Halmen
maar een Handbreed hoog. Hy twyfelde
niet, of het was door geheel Siberië gemeen,
't Getal der Vrugtbeginzels en Zaadhuisjes
verandert van drie tot zes, maar natuurlykst
is het d;*ie , zegt Linn^eus. De Zaadjes
zyn omtrent zo groot als Peperkorrels, waar
van fomtyds maar twee tot volmaaktheid ko*
men > zo Baühinus meldt.
T R P
Grasplanten
Trigioc H i n. Zoutgras, Ara^t*
IV.
De Griekfche naam , voor d;t Geflagt ge- Hoo^
Bruikt, betekent eigentlyk Driepuntgras , en is
daar op toegepast , om dat het Zaadhuisje *
van onderen , driepuntig open fplyt. Men
heeft het voorheen onder de Soorten van Gras
geteld. To urnefort gaf *er, wegens 4^
Biesachtigheid , den naam van Juncago aan ,
dien Michelius heeft behouden. ïk noem
het Zoutgras , om reden als men ftraks zal
zien. De Bloem beftaat, volgéns onzen Rid-
der, uit drie Bloemblaadjes, die In een drie-
bladig Kelkje vervat zyn ; doch volgens Hal-
Ler heeft het éen zesbladig Bloempje , waar
van de binnenfte Blaadjes de Meelknopjes be~
vatten , die haar Stuifmeel veerkragtig uitwer-
pen-. Michelius, wederom , houdtze al-
len voor kelkblaadjes en fchryft dus een Bla-
derlooze Bloem aan dit Geflagt toe. De ,Styï
beftaat uit drie of meer langwerpige Vrugtbe-
ginzels , aan 't end gekroond met een ruigert
Stempel* Het bevat de volgende Soorten.
(t) Zoutgras met driehokkige^ byna Liniaak^ |<
Zaadhuisjes. Trighcm
rasngi
(i) trigtochin Capfulis triiocularibus fublinearibus. Sysh
JSfat. XII. Gen. 448. Veg. XUï. Gen. 453. p. 286. Gort.
JBelg. p. 106» Gouan Monsp. 189. Geb, Prov, 125. Jacq»
ÏL Dë£I» XHL Stuk,
482 2 E S M A N N I G Ë
VI. Deeze Soort groeit door geheel Europa op
Aïdesl. natte Velden , die eenigermaate Moerasfig
Hoofd- Zyn , waar van zy den bynaam heeft* Dus !
Izmioras* vindt men ze in Italie' in Languedok en Pro-
vence, in Switzerland, in de binnenfte^deeleni
van Duitfchland , in Sweeden en Rusland , als
ook in Siberië, De Hoogleeraar de Gor-
ter namze overvloedig waar op de Zandige!
Oevers van den Neva- Stroom by Petersburg ,j
die dikwils onder Water loopen. Door ge-
heel Siberië komt zy , zegt Gmelin, zo
wel op zuiver Moerasfige, als op brakke Gron-I
den voor. Dus. vindt menze ook in onze
Provincie, aan de Waterkanten , zelfs in vog4
tige Weidlanden aan de Duinen en elders, ja
zy is in die van Friesland en Groningen zeer
gemeen.
Men kan , derhalve, deeze Soort met regt
geen Zee - Gras noemen , maar beter Geaazr$
Biesgras * gely k Bauhinus zegt. Zy heeft een
Biesachtige geftalte, met dikachtige zagte
Wortelblaadjes van een half Voet Iangte, waar
tusfchen , uit vezelige Wortels, Halmen op-
ichie-
Vind. 62. Ft. Suec. 298 > 321. Aft. Stockh. 1742. !>♦ 147,
T. 6. f. 1,2,3. Hall. Helv. II. r>. 165. Triglochin
Fru&u tenui. Fl> Lapp. 134. R. Lugdb< 44. Juncago pa«
luftris et vulgaris. Tournf. Inft. 266. Mich. Gen. 43.
T. 31. Oed. Dan. T. 411. Gramen Junc. Spicatum f.
Triglochin. C. B. Tin. 6. Theatr. 80. Gramen Triglochin.
J. B. Hifu %t p. 508. Gr. Mar. Spicatum alte,mm, Lob*
Ic. 17.
G R A S t t A N T E »;
fchieten van é£n of anderhalven Voet hoog >
die, op de wyze vaö fommige Hyacinthen, A*®KEt>
byna ter halver langte, dunnetjes begroeid zyn Hoófb*
met kleine witachtig geele Bloempjes , vanSTÜK*
gezegde hoedanigheid. Op ieder volgt een
langwerpig, öpgeregt en als tegen de Halm
aangedrukt Zaadhuisje, dat van onderen, als
gemeld is, in driepunten open fplyt , zig dus
als een Weerhaak vertoonende.
(2) Zoutgras dat een Bolachtigen Wortelheeft$ IX.
v ' ■ Triglnchm
met Vezelen bedekt. buibofum.
Bolwor?
Dee2e Soort, aan de Kaap der Goede Ho*fcell§'
pe groeijende , verfchilt van de voorgaande
byna alleen door den Bolachtigen Wortel , dien
HalLer ook aan het gewoons Driepuntgras ,
in Switzerland , waargenomen heeft Wy
moeten derhalve hier t'huis brengen dat
Bolwortelige , 't welk op vogtige Velden aan
den Zee -Oever van Italië, en elders aldaar
binnenslands, op Moerasfige of overftroomde
plaatfen > inzonderheid die brak van Grond
zyn»
(2) Trtgïochm Radice Bulbofi , Fibrïs obteal Manï.
2,26* Gramen Triglochiii Buibofum Monomotapenfe. BreytI:
Fase. 24. JUncago maritima perennis Bulbofa Radice.
Mich. Gen* 44. Juncus Bulb# maritimus Floribus Sili-
quofts. Barr. Ic. 271. Hyacintbi parvi facie Grameit
Triglochm. J. B. Bijl. II p* 508»
j (*} Cultnus imus Bulbofus Foliofas Radices emittitv
Iletv, uts*
Hh 2
ÏL Dut» XIII- SHÉ.
4*4
Zesmannxge
VI zyn , groeit 3 zo wel als aan de Zeekust van
ryEL' Narbonne ; door J. Bauhinüs afgebeeld.
HoorD- jmmers het Kaapfe ook , gclykt , zo Li m
«TUK,
ni. ;
Triglochm
fnariti-
mum.
Zeekan-
tig.
NiEUS aanmerkt naar 5t voorgaande 3 maar is
in allen deele kleiner , en heeft de Vrugtbe-
ginzels een weinig anders geplaatst. „ Drie
3J Stylen, (zegt hy) verlangd en uitgebreid,
„ die in het andere opgeregt zyn en naauw-
3, lyks kenbaar" (*). Zyn Ed. hadt geen Styl
aan dit Geflagt toegefchreeven.
(3) Zoutgras met zeshokkige Eyronde Zaad\
huisjes,
Deeze verfchilt duidelyk van de voorigen9
en kan met reden ge - aaird Zeegras genoemd
worden > dewyl menze meest aan den Zee-
kant aantreft. De Bloempjes zyn groen en
een weinig roodachtig aan de tippen 9 de
Zaadhuisjes rond en fplyten in zesfen of met
zes punten van onderen, of in vyven, wan-
neer zy vyfhokkige Zaadhuisjes heeft 3 gelyk
Mi-
(*) Styli tres protracli & [pafcentes , qaï in Tr. paluftri
eretti et obfoletï. Mant.
(3) Trigfochin Caps. fexlocularibus ovatis. Oed. Dan*
306, Gort. Belg. 106. Fl. Suee. 299 322. Aft. Stockh*
1742. p. 147* T. 6, f. 4 , 5. Sp. Plant. 2. Trigl. Friiftu
iubrotundo. PU Lapp. 135, R. Lugdb. 45. Juncago Pa-
luftr. & Maritima perennis. Mich. Gen. 44. Gramen Spi*
catum alterum. C. B. Pin. 6. Th. 82. Gr. Sp. cum peric. parv»
rotnudis. J. B, RijU II. p. 508. Gr. Marinum Spicatmn*
Lob, Ic. 16.
GfcASPLANTE.If,
485
Miche li us dezelve wearnam. Zykomt, VL
niettemin, ook wel binnenslands en by de eer- A^ET-
fte voor; maar in Switzerland ontbreekt zy, Hoofd-
volgens den Heer Haller, t'eenemaal.
Neurenburg groeit zy aan Beekjes en Cl tr-
ams heeftze aan de Zeekust van Vlaanderen
gevonden. Wy hebben ze ook in de Neder-
landen.
Lob el merkt aan , dat de eene, zo wel
als de andere, overvloedig in Zeeland , op 't
Eiland Walcheren, groeije: des men ze ook
onder de Planten van dat Eiland opgetekend
vindt (*) : maar hy zegt , „ defe twee Gras-
kens zyn fuer, ende daarom den Peerden,
/> Koeijen ende Osfen , onnut." Haller
getuigt, integendeel, dat de Zoutige Smaak
aangenaam en gezond is voor het Vee ; des
men de Weiden , aan de Monden van de Rhóne,
zeer goed acht voor de Schaapen, die 'er won-
der vet worden. Schreber, zegt hy , prysc
de voortteeling daar van, op vogtige Weiden,
aan ; doch hy hadt zulks moeielyk bevonden
in Switzerland, tenopzigt van de laatfte, wel-
ke zynEd, de zoute Soort noemt* Beiden wor-*
den zy in S weeden Salting of SaUgras geheten ,
en aangemerkt als eeri zeer lekker Voedzel voor
de Runderen (f ). V. HOOFD-
O Peixetïer Plant. IVatachr. 1610 , p. 184.
(f ) Zie 't Vertoog van Linn^eus , in de Stockh. Ver~
licmd. van 174a a pag, 169 , onder den naam van Salting»
Krant die beide in Plaat vóórhellende , Tab, VI > als boven,
Hh s
II Deel. XIII. Stuk»
426
E E » » pi 2 I C ï
vr.
" V.
Hooïd-
V. HOOFDSTUK.
Befchryving der Eenhuxzige Grasplanten %
tot welken de Lifchdodden , Mays o/Spaan-
fche Tarw, en verfcheide anderen behooren.
T^e andere Klasfen van het Stelzel der Se-
w*m*f xen, in welken geene Grasplanten zyn ,•
overftappende, komen wy thans tot de Een-
en -twintigfte, die de Eenhuizigen QMonoikia)
bevat : dat is zodanigen , die Mannelyke en
Vrouwelyke Bloemen , op eene zelfde Plant,
van elkander afgezonderd , hebben* flieif
van heb ik tot deeze Afdeeling befpaard ,
de volgende Geflagten , die , dat aanmerke-
lyk is , ook meefiendeels tot de Driemanni-*
gen, en de twee laatften tot de Zesmannigen^
in deeze Klasfe, behooren
T y p h a. Lifchdodde.
Deeze is een Lifchachtige Plant, gelyk de
Neerduitfche naam aanduidt. Men noemtze
in 't Hoogduitfch, wegens de Knodsachtige
figuur van de Stengels of Halmen, die aan *J
$nd zekere dikke Dodden hebben, Narren*
Koïben , Rohr Kolben , Lïefch-Kolben , en ook;
wel eenyoiidig Kolben. pe Griekfche naam
ïarordfc
Grasplanten. 487
wordt van haare Moerasfige Groeiplaats afge- vl
leid ; doch fchynt my veeleer afkomftig te zyn FIy.EL
van de opgeblazen Vertooning , welke zy met S^°0FD
haare niets betekenende Dodden of Dollen , die Lifch^
fommigen Zotskappen genoemd hebben , maa- d9dcie*
ken. 't Woord Tuphos , immers, heeft dergely-
kenzin, ontleend van Rook (*). De Italiaa-
nen noemenze Mazza forda , om dat zy zig
als een Knods vertoonen doch geen geluid
geeven of uitwerking doen, wanneer men 'er
mede flaat ; de Franfchen Masfe cTEau of
Masfe de Rofeau : dat is Water- of Riet - Knods.
De Engelfchen heetenze Cats * Tayl , dat is Kat-
tenftaart , en Reede-Mace of Riet -Knods; doch
die benaamingen zyn zeer onbepaald. Ver-
fcheide anderen , die zeer zonderling zyn ,
gaa ik voorby (f). De
(*J Lob el is op de koers geweest, met zulks ook
van dat woord , \ welk in zekere zin Wind betekent ,
af te leiden ; doch vergeleek het , oneigen, by een ge-
draay van den Wind.
(fj De vermaarde Hoogleeraar D« de Gorter, heeft 9
m zyne nieuwe Uitgave der Flora Belgica, eenige ande*
re gebruikelyke naamen van dit Kruid , in ons Land ,
voorgefteld : gelyk dat menze Duivels - Koppen noemt en
Raboorden : welke laatile naam , als bekend is , hier te
Lande door de Kinderen ook gegeven wordt aan zekere
Spruitjes , welken zy in de Grond vinden , op plaatlèrc
daar 't Riet groeit en deeze fchynen my veeleer Scheut-
jes van Riet zyn , die zy om de zoetigheid uitzuigen en
afkaauwen : want ik hebze dezelven in 't Riet, op
j>!aatfen daar in 't geheel geen Lifchdodden groeijen >
2ien uitplukken en verzamelen.
Hh 4
U, Deel. XIII. Stuk.
483
E E N H ü- I Z I G E
VI. 1 De Mannelyke en Vrouwelykp Bloemen
iwzzu maajcen in dit Geflagt ieder een zogenaamde
Hoofd- j£ac 9 dat is een Rolronde Dolle uit , boven
elkander. De Mannelyke bekleedt het 'ho-
vende van de Halm , en beftaat uit drie famen*
gevoegde Meelknopjes, voortkomende uit een
naauwlyks blykbaare driebladige Kelk. De
Vrouwelyke Dol , onder de Mannelyke 3 is
ook Rolrond, en beftaat uiteen zeer fyn Dons-
achtig Haair,waar in de Vrugtbeginzeltjes,op
een fyn Steeltje zittende, vervat zyn, die een
zeer klein Zaad , weinig grooter dan Zandkor-
reltjes , uitleveren. Men heeft 'er de vol-
gende Soorten van
(i) Lifchdodde met byna Degenvormige Bla-
den, de Bloem- en Vrugt-Aair digt b$
elkander.
Deeze Soort, die door de langteder Dollen
uitmunt 5 welke dikwils een Voet en daar bo-
ven bereikt 0 heeft dezelven ook digt tegen
elkander aan en de bovenfte of Bloem -Aair
veel kleiner en ligt afbreekende. Hier van
komt
f O T7jpha Fol. fab - Enftformibus , Spic& mascula foe-
iriineaque approximatis. Sij/t. N*t> XII. Gen. 1040. Vegm
XIII. p. 702. Gort. Belg. 264. FU Suec. 772 , 830J
Couah Monsp* 264. Ger. Pr ou* 120. Jacq* Vind* 169*
Typha Clava unica* Hall- Belv^'N» 1305. Typha pa-
luftris major. C. B. Pin. 20. Theatr. 337. Mor. Bijl. III.
p. 246. S. 8, T. 13» f. 1. Lob. Ic. 81. Cam. Epit* 6o7-
pos* &u
t
Tijphci,
Ifdifoiict*
Breed-
Grasplanten.' 489
komt het, dat men in de Afbeelding van L
bel en Dodonteus deeze Soort met enkel Ho^jDs
Vrouwelyke Aairen afgebeeld vindt, In diestüK.
van C. B auhinus is bovendien een misflag,^^"
dat de Halmen te veel en te hoog met Schee-
den bezet zyn; om welke reden, waarfchyn-
lyk, To urnefort de Afbeelding van Ta-
bernemont voor zeer flegt uitmaakte (*)•
Zy groeit in 't Riet, aan de kanten van Mei-
ren , Vaarten en Rivieren, zo hier te Lande
als in andere deelen van Europa. De Heer
Haller befchryftze dus.
5, Een Halm van zes Voeten hoogte: plat*
3, te verhevenronde Bladen , die dik zyn ,
,, fmaller dan een Duim, van drie Voeten en
a> langer , de Halm omvattende. Een enke-
3, le onafgebrokene Dol, zes Duimen lang,
3, een Duim breed, bruin: Zaaden met Plui-
3, zige Steeltjes, die wegvliegen*'5
Het Pluis zegt men dat wel gebruikt worde om
Kusfens en Beddekens te vullen: maar dan moe-
ten dieniet groot zyn, of het zou in meer veel-
heid moeten voorkomen , dan men 9t gemeenlyk
hier te Lande ziet. De Bladen worden fbm-
tyds van het Vee gegeten, en fommigen fchry-
ven den Wortel byzonder voedzaame en vei:*
fterkende kragten toe,
(a) Lifch«
CD Plant. env. Paris. p.
Hh5
}$. Deeg. XIII, Stok,
Eenhuizige
VI. (2) Lifchdodde met half - Rolronde Bladen \
Afdeel, ^ Bloem- m Vrugt-Aait ver van el-
Hoofd* kander.
$TUK.
II.
Typhm De Lifchdodden vindt men fomtyds wel de
mgufii^ ^ej^ jaager en met fmaner Bladen 3 de Aairen
^™albla" naauwlyks een Duim of anderhalf lang en
twee Dimmen van elkander. Dit acht de Heer
Linnjeus eene Verfcheidenheid te zyn, we-
gens de beknelling der Wortelen tusfehen Stee-
nen voortkomende. En dus zou dezelve wee-
eentlyk niet verfchillen van de gewoone Smal-
bladige Lifchdodde , met een fchraale Aair ,
welke de Bladen Biesachtiger heeft , zynde
by ons en alom weinig minder gemeen dan de
Breedbladige met een dikke Aair. Door ge-
heel Siberië, zegt G m e li n, komen zy beiden
menigvuldig voor , en de Tartaaren achten de
Halmen zeer bekwaam om Matten van te
vlechten. Ook wordt aangemerkt dat de Bla-
den, fyn geklopt, dienftig zyn om de Naa-
den
CO Typha FoL femi - cyllndricis , Spica mascula foe^
mïneaque remotis. Gort. Belg. 264. Ger. Prov. 120.
Gouan Monsp. 480. {acq. Vtnd. 169. Gort. Ligr. 148. Ty-
yha Clava mascula a fosminina remota. Hall. Ilelv. N.
3306. Typha. H* Cliff* 439. FL Snee. 772 , 830. R. Lngdba
73. Gmeu Stb. I. pk 133. Typha media. Clus. Pann> 716*
Typha paiuftris Clava gracili. C. B. Pm, 20. Tournf.
Jnft. 530. Typha paiuftris minor duplici Clava. Mor. S*
8. T. 13. f. 3. Typha minor f, Typhula. J. B, HiJL 11*
p. 518. C. B. Theatr.^u
Grasplanten, 40ï
den van Schuiten dïgt te breeuwen , en dat VL
zy van de Kuipers gebruikt worden , om de Ar°EE**
Hoepels vast te doen fluiten om de Vaten. Hoon*
Sparganium. Egelknop.
De naam van Rietgras en Driekantig Lifch
te onbepaald zynde , gebruik ik die van Egel-
knop > overecnkomftig met Igelknosp > gelyk
de Duitfchers dit Gewas tytelen. De Griek-
fche naam kon van de breede Bladen afkomftig
zyn. Immers men noemt het , in 't Franfch.
Ruban cTEau* dat is Water - Lint : in 't En-
gelfch Bur-Reed , dat is Klis - Riet > wegens
de ruige ronde Bloemhoofdjes 3 de bovenden f
met Mannelyke Bloemen , wier Kelk driebla*
dig is , zo wel als der Vrouwelyken 5 in de or;der*
fte Bolletjes , alwaar hy een tweedeeligen Stem-
pel bevat. Hier op volgen een- of tweehok-
kige Zaadhuisjes 3 ook tot een Bolletje ver-
gaard.
L
(i) Egelknop met opgeregte driekantige Bla-
den. In Sparga*
mum erec»
turn.
O) Sparganium Fol. ere&is triquetris. SyfL Nat. XII« Opftaanclt
Gen. 1041. Veg* XIIL p. 702. Gort. JBetg. 264. |Gouan
Monsp. 480. Ger. Prov» 120. Fl, Snee* 770, 831. R.
JLttgdb. 73, Gron. Virg. 114. Gmel« 8ib. I. p. 133.
Hall. Helv» N. 1303, Sparganium Ramofum & non
Ramofum. C. B. Pin, \$.,Theatr% 228. Platanarda f. Bu-
*omon,DoD*iVw/?/. 601. Lob. Ic. 80. Tournf. IvfU 530.
T. 3°2-
II. Vmu XIII. Stüjk,
49*
EfiNHHÜIZIGE
A VI. In Moerasfen , Meiren , Slooten en Beeken *
V. liefst in niet fterk bewoogen Wateren , die
rÏuk°ÏC" tevens helder zyn , groeit door geheel Euro-
pa dit Gewas 5 dat meestal twee of drie Voe-
ten , doch fomtyds ook eens Mans langte hoog
voorkomt, zo Lïnnjeus aantekent. Het is
kenbaar aan een Rietachtige groeijing met
breede geelachtig groen glanzige Bladen , de
onderden driekantig , de bovenden plat rgroei-
jende aan de Steng , die fomtyds enkeld is 9
fomtyds zeer Takkig; , gelyk men 't dus over-
vloedig in de Slooten tusfchen Haarlem en
Overveen kan befchouwen. De Steng en
Takjes zyn met de voorgemelde ruige Bol-
letjes beladen 3 waar door het een aartige Ver*
tooning maakt.
' II. (2) Egelknop met neerleggende platte Bladen.
Sparga*
mum na»
tans. In de Noordelyke deelen van Europa was
inenXem" deeze kleinere Soort , met op 't Water leg-
gende en dus als zwemmende Bladen, door
onzen Ridder waargenomen. Zyn Ed. merkt
aan , dat dezelve voorkomt in groote zagt.
vloei-
(Y) Spargctnium Fol. decumbentibus planis. Sp. Plant*
2. Sparg. Fol» natantibns s plano» convexis. FL Lapp.
354, FL Suec. 771 } 832. Spang, non Ramofum minus.
Dill» Giesf. 130. Sp. 58. Sparg. Fol. planis mollibus
decumbentibus. Hall. Relv. N. 1304» Sparganium mi*
nimum. Raj, Rist. 1910. AngU III, p. 437, (
vlocijende Stroomen en in , Meireh , dikwils Vfè
ter diepte van twee Vademen , zo dat ditgeen AFyf*
kleine Plant kan zyn : maar het allerkleinfte Hoofd
Egelknop, door Ray in Engeland gevonden *
was ook in de Moerasfen van Sweeden ge*
meen. Of dat alleen door de Groeiplaats ver-
fchilde , kon hy niet bepaalen. Halleu houdt
dit Kleine voor een Verlcheidenheid van 'k
voorgaande, dat hy gezien hadt , naauwlyks
een Handbreed hoog. Voorts was hem, zo
hy meende , ook in Switzerland dat Zwem*
mende van Linnjeus voorgekomen. Dit
hadt maar drie of vier Zaadbolletjes, en één
enkel Bloembolletje, aan den top der Stengen*
Zea, Spaanfche Tarw*
Dit Geflagt heeft de Mannelyke en Vrou-*
welyke Bloemen in verfchillende Aairen , bo*
ven elkander, de eerstgemelden hoogst. Van
deeze beftaat de Kelk, zo wel als de Bloem 5
met haare drie Meeldraadjes, uit langwerpige
Kafjes. De Vrouwelyke Bloem heeft ronde
.holle Klepjes , het Vrugtbeginzel influitende
met een zeer lange Styl. Deeze Stylen maa-
ken, met elkander, de Vrugt- Aair zeer Ve-
zelig en als gehaaird. Dit alles ziet men hier
voor duidelyk aangeweezen (*).
Maar
CO In &g> 9. op Plaat LXXXVII , en hMz. s>
IX Deel, XIIL SWK,
m
•EemhüïïïgB
vr. Maar ééne Soort ïs hier van bekend , Welke
■AryEEL,den naam van Mays of il&fe in Amerika
Hoofd- voert (i> Wynoemënze gemeenlyk Spaan*
STUK
j /fcW 7<7W*, om dat zy door de Spanjaarden uit
Zek de Westindiën overgebragt en, in Spanje
<kwoone.voortgeteeld zynde , van daar dóór Europa
ïs verfpreid. Anderen noemenze ook wel In*
diaanfch en fommigen Turkfch Koorn , om dat
zy in de onderhoorigen van 't Ottomannifch
Ryk ook wel tot Spyze gekweekt wordt : of
om dat zy eerst uit de Levant overgebragt is
in Italië: 't welk fchyn zou hebben , indien
zy het Triticum Baclrianum van Plinius kon
#yn. In Languedok 3 daar menze Blé de Tzir-
quie en in de Landtaal Blat tFEJpagne noemt,
is zy genaturalizeerd , zegt Gouan. Anders
heet menze , in 't Franfch , gemeenlyk Blé
Sarr&zin : misfchien , om dat de Mooren ze
Iterk gebouwd hebben. In Oostindie, alwaat
zy ook overgebragt is 5 doch meer aan de
Vaste Kust dan op de Eilanden geteeld
wordt , noemen de Malei jers haar Jagon> de
Chineezen Fannie. Linn^us den gewoo-
Hen naam Mays , als barbaarfch, verwerpen-
de, heeft dien van Zea , zekerlyk voor een
ge*
<i) Zea. Syft. Nat. XII. Gen. 104a. Veg. XIII. jr.
702. Hm Cliff. 437, Hé Ups. 281. R. Lugdb. 73. GoüAtï
Monsp. 481. Mays Granis Aureis. Toürnf. lnfl. 581»
Frumentum Indicum Mays diftum. C. B# Fin. 25^
Jheatr. 490. Frumentum indicumf Cam. Epit% i85. Dod«
Ftmpt. 509,
GKASPtANTïNr
geheel ander Koörn in gebruik geweest (*), VTV
hier op toegepast. Die van Brafil noemden 't
^/a//: de Mexikaanen Tlaolli, zo Hernandez Ho°ïi*
fchryft*
Van dit Koorn zyn , met verloop des tyds , Verfcheï*
door de Voortteeling of door den Grond , dQï*eto
veele veranderingen , die ftand houden 5 ge*
fprooten. Ik heb niet zo zeer het Oog op
de grootte van 't Gewas, dat hier te Lande*
gelyk bekend is, dikwils meer dan eens Mans
langte, en in de Indien veel hooger groeit (f),
met Bladen van een Elle lang en een half
Voetbreed: noch op het getal der Aairen, dat
naar de vrugtbaarheid des Aardryks en het
Klimaat, ongemeen verfchilt. Dus ziet men,
aan de Kust van Guinée , dikwils zeven of
agt Aairen (|) op ééne Halm of Steel; daar
het gewoone getal derzelven in Amerika twee,
drie of vier is, en , alzo een Aair verfcheide
honderd Graankorrels bevat, dieopryën langs
den Stoel, en indeszelfs holligheden gefchikt
zyn ; zo blykt , dat men daar van een verbaa-
zende vermenigvuldiging kan hebben (§). De
Kor-
(*) Zie Tritici Sp. 6 , bladz. hier voor.
Ct) Tot drie Mans langte of 18 Voeten in Karolina^"
zegt Kalm,
O) Men kan aldaar fomtyds een duizend Aairen
hebben voor een Gulden Hollandfch Geld : die bynaeen
Zak Koorn uitleveren.
i§) Ik heb een Aair , met blaauwachtfge en geels
lï, Deb&. XIII. Stük,
Ê E N H ü I Z I G É
VI. Korrels , nu 9 zyn wel gemeenlyk Goudgeel *
Aïdesi» doch 00ic witachtig, uit den blaauwen paarfeh ,
Hooïd- bruinrood * rood of zwart ; ja men vindt die
Smanjiu Kleuren verfcheidely'k gemengeld in eene zelf-
jjw** de Aair. Dus komt het voor met de Aair
Goudkleurig en wit bont; wit of rood en bruin-
rood; wit of bleek Violet met bruinroode Stip-
pen; witachtig geel met de Stippen Violet en
blaauw of rood ; als ook met de Aair rood ^
zwart en bruinrood, of blaauw * geel* Violet
en wit ; alle welke Verfcheidenheden de be*
roemde Tournefort heeft opgetekend;
zo wel als die van Spaanfche Tarw met veel-
voudige of verdeelde Aairen , waar van Boe-
cone fpreekt (*)*
ïeejing* Over de manier van Teeling van dit Graan
zal ik niet breed uitweiden. De Korrels wor^
den twee aan twee , anderhalf Voet van mal-
iander , in een diep geroerden en gemeden »
liefst Zandigen Grond , in een zelfde Gat g@-
ftoken, en als zy beiden groeijen haalt men
de zwakfte Plant uit. Na de bevrugting wor-
Kottoh , op agt ryën , ieder van dertig of daaromtrent %
dit maakt ongevaar 250 Korrels* Ik heb 'er één met
enkel Goudgeele Korrels op zestien ryën, ieder van
ruim dertig : dat is nagenoeg 500 Korrels in ééne Aair j
en zo 'er dus maar vier Aairen zyn voortgebragt ge-
weest 9 dan kwamen van één tweeduizend Graankor*
reis.
0*J Frumentum Indkum Spie£ divifa , feu ^olyfta*
«Jryon. Rar, Plant*
den
Grasplant ES
497
éen de Bloem- Aairen afgefnceden en dus topt A^t,
men de Stengen, waar van de afval ook ver- V.
volgens een goed Voeder is voor 'c Vee. Vee- stuk*
Ie Aanmerkingen hier omtrent zyn elders Spaanfiè*
opgetekend, uit het berigt van den Heer Ay- Tar™*
men, die verhaalt , dat het in Vrankryk ge-
malen en onder Tarwe of Rogge -Meel ge-
mengd, zeer fmaakelyk en gezond Brood uit-
levert , maar op zig zelf te zwaarmoedig en
hard om te verteeren zy. Tot Voedzel voor
Hoenders, Eenden, Ganzen, als ook om Var-
kens te mesten, is het zeer nuttig (*).
Byna allerley Spyzen en Dranken werden in Gebruik;
de Weftindiën van de Mays of Spaanfche Tarw
gemaakt, zo Hernandez aantekent. Zy
aten ditKoorn of als Ryst gekookt of geroost,
of tot Meel gemalen en dan op allerley manie--
ren gebakken , inzonderheid tot Brood, 'twelk
zo duurzaam was, dat men het Maanden be-
waaren kon. Het dient in Af kookzel , gelyk
aan de Kust van Guinée, tot Bier , en door
Gisting tot Wyn of Sterken Drank ; even als ;
ons Koorn. In Oostindie, inzonderheid op
de Molukkes , wordt het veel aan de kanten
der Rystvelden gezaaid , zo Rümphiüs
meldt
C*J Zie Proeven en Wmm. over den Nieuwen Land*
houw. II. Stuk , bl. 186 Over de Teeling van dit Koorn
ïn onze Westindiën : zie den Teg. Staat van Amerika '9
IJ. D. bl. 6i4.
Il
II. Deel XIII. Sxvk.
49$v Eënhoizice
VI» meldt Cf) en dan de onrype nog Melkach*
Atdeel»
V. tige Aairen op den Roofter of op Kolen tot
stük;010" verfnaPer*nS gebraden, gelyk nog heden op
Spaanfcke veele plaatfen van Indie gefchiedt. In Egyp-
Tarw. tCj Arabie en de Levant, teelt men het wei-
nig , doch meer in Italië , Vrankryk en Duitfch-
land. In Hongarie wordt het by geheele Vel-
den vol gebouwd. Het werdt door wylen
den Heer Doktor Ba ster ook als een nut-
tig Koorn , ter Voortteeling, in onze Neder-
landen , aangepreezen. Daar zyn 3 zegt
5, hy , twee Soorten van , een grooter en
„ kleiner Turks Koorn, welk laatfte door de
„ Inwooners van Noord - Amerika voornaa-
„ melyk geteeld wordt , om dat het Zaad ,
„ vier Maanden na de Zaaijing , ingeoogst
kan worden." De Groote Mays ftaat , zelfs
te Suriname, omtrent agt Maanden op 'tVeld.
Niet minder gunftig denkbeeld hadt de Heer
van Hazen van de Voortteeling van dir
Graan , in ons Gewest (*)♦
Zyishet De Spaanfche Tarw is het voornaamfte on-
C derwerp van den Landbouw in Noord -Ameri-
^erika ^ wor^t zo wel van de Amerikaan en als
# van de zogenaamde Wilden geplant, ja veel
meer van de eerden; want de laatflen beftaan
grootendeels door de Jagt. Wanneer iemand
de Volkplantingen der Europeaanen aldaar
door*
(f_) Ambonfch Kruidb. V. D. bladz. 202.
(*) Zie Verhand, der Hollandfche Maatfifa XIX, D» u
Stuk, Hstarl 1779 ,bladz4 198, 241.
Graspunter;
doorreist, ziet hy MyïenWegs niet dan groo- A££ÊU
te Mays- Velden, Met dit Koorn dry ven de V.
Ingezetenen aldaar een zwaaren Handel: want, "
buiten 9t gene dat binnenslands gebruikt wordt, Spaanss
voeren zy jaarlyks een menigte, zo wel naar arW%
Portugal als naar de Westindien , uit. In
Karolina, Virginie , Maryland , Penfylvanie,
Nieuw Jerfey en een groot deel van Nieuw-
Jork 9 planten de Ingezetenen meeftendeels
de Groote Soort, terwyl de Klein e of Drie-
Maandfe in Nieuw Engeland én Kanada meest
gebouwd wordt. Evenwel wordt in de eerst*
gemelde Landen ook wat van de Kleine ge-
plant, om dat die vroeger ryp wordt ; maar
de Groote levert meèr en grooter Aairen cm
zwaarder Loof uit ten diènfte van het Vee, Aan
den anderen kant , wederom, vereifcht dezel-
ve meer ruimte ; dat is , daar kunnen meer
Planten op een zelfde Akker geteeld worden
van de Kleine, die ook witter, fyner e be-
ter Meel geeft , dan de Groote : zo dat ieder
hier in zyn verkiezing volgt» Alleenlyk is 9t
in de Noordelyke Provinciën noodig zig tot
de Kleine te bepaalen; alzo de Groote dikwils
aldaar geen tyd tot rypwording heeft. En van
een zelfde Koorn komt hoe Noordelyker hoe
kleiner Plant : ja 3 die in Virginie geteeld is ,
wordt in Nieuw Engeland , en die uit Nieuw
Engeland in Kanada gezaaid , het eerfte Jaar
naauwlyks ryp.
De Landen in Noord - Amerika zyn veelal Manief
* van Zaai-
li 2 ii«g.
II. Deel. XIIL Smu
Eenhuïzige
Afdeel- ^cIiraaIe Zandige Hei jen , daar geen Tarw of,
V. Gerst, ja naauwlyks Rog geteeld kan worden;
stok?*15" gelYk geheel Nieuw Jerfey dus beftaat. Op
Spaanfcfiedezélven 9 niettemin, heeft men een fchoone
***** Teelt van dit Koorn , dat een Penwortel fchiet ,
die diep in de Aarde dringt, en daar door be«
ftand is tegen Wind en droogte. Maar het-
zelve vereifcht, om die reden, een wel ge*
roerden Grond, dat door Ploegen gefchiedt,
waar mede men Vooren maakt , die elkander
kruislings fnyden , vier of zes Voeten van el-
kander voor de Groote , twee of drie Voeten
voor de Kleine Mays. In de Kruifingen worde
het Kooin, by vier of vyf Korrels te gelyk ,
geftoken , doende fomtyds daar by een weinig
Mest , en dan de Aarde Heuvelswys by een
haaiende. In Nieuw Jork neemt men daar toe een
foort van Haringen , waar van men één of twee
in zulk een Heuveltje begraaft. Kinderen kun*
nen deeze Planting onder eehig toezigt ver-
rigteu. De Mays opfchietende , worden 'er
door de Wilden dikwils Boonen by geftoken,
die zig om de Steelen flingeren en dus een
dubbeld voordeel geeven. Ook planten zy
'er wei Batatten of Zonnebloemen tusfehen,
tot hun Voedzel.
Bezorging De meefte voorzorg is de gezaaide Korrels
van dit voor Inkhoorntjes en Maysdieven , (dat een
foort van Vogelen zyn , van grootte als een
Spreeuw,) en voor de Kraaijen , te bewaaren.
Daar
Grasplanten.
50 *
Daar toe weeken zy de Korrels in een Afkook- Afdeï:l>
zei der Wortelen van Wit Nieskruid; 't welk v.
het Gedierte , dat dezelven eet , dronken stuk.
maakt. Zy worden op 'i meefte vier Vinge* f^2fchê
ren diep gefcokcn, en dan opfchietende,by de
uitroeijing van het Onkruid , hetzelve , met
dfe Aarde , by de Stengels opgehoopt; dat te-
vens tot befchutting (trekt van den Stoel der
Planten. Zo 'er ruimte genoeg is , wordt
dikwils het Onkruid met de Ploeg uitgeroeid.
De Heuveltjes worden eindelyk een Elle hoog
en niet minder breed , bevattende gemeenlyk
drie of vier Stengels van dit Koom* De Uit-
loopers worden 'er afgerukt ; de verwelkte
Bloemen afgefneeden ; 't welk de Aairen tot
meer volkomenheid brengt, die eindelyk, ryp
zynde , in de Herfst afgeplukt , en , wat te
droogen gelegen hebbende , voorts tot bewaa-
ring opgelegd of gehangen worden. De Wil-
den laaien hunne Mays- Aairen in een zagte
Rook droogen, en hangenze dan op, aan het
Dak hunner Hutten , waar door zy dezelven
veele Jaaren , tot dagelykfe Spyze en Zaay*
Koorn , gped houden. Maar dikwils verber-
gen zy het in Kuilen van den Grond , op droo-
ge plaatfen ; gedagte Kuilen eerst met ge-
droogde Boomfchors , Riet of Gras bekleed
hebbende ; dat weleer by hun de gewoonte
was en nog in tyden van Oorlog plaats heeft.
Dit is een uirtrekzel van 't gene de Heer
li 3 Kalm
II. Dssi-. XIII. Stuk.
502 Eenhuizigk
VI. Kalm, aangaande de Teeling van dit Koorn,
üfdeel. -n Noorcj . Amerika , heeft waargenomen (*>
Hoofd- jen opzigt van deszelfs fterke .vermenigvul-
^^^diging merkt hy aan, dat het vooreen Mis-
layur. gewas in die Landen gerekend worde , wanneer
men niet tweehonderdmaal zo veel , als 'er ge-
zaaid is , van de Spaanfche Tarw inoogft.
Naauwlyks ééne Aair heeft minder dan drie-
honderd Korrels , en daar groeijen gemeenlyk
twee of drie Aairen op één Halm: zo dat, of-
fchoon al eenig verlies door 't Ongediert ge-
leeden wordt , de vermenigvuldiging door-
gaans wel zeshonderd is voor één. Daar be-
hoeft, derhalve, maar weinig geplant te wor-
den voor de Huishouding en tot den Uitvoer
levert dit Koorn onverbeeldelyk uit. De groe-
ne Aairen , gebraden , worden voor een lek-
terny gehouden , en uit de Stengels kan men
een Sap zuigen , dat zeer aangenaam is, zyn-
de daar van ook Suiker gekookt geweest en
van de gekneusde Stengels brouwen zy een
foort van Bier.
Brood Het voornaamfte gebruik, dat van de Spaan-
^l/gv0c^d fche Tarw in Noord -Amerika gemaakt wordt 5
is tot Brood, 't welk de gewoone Spyze der
Amerikaanen is , zelfs by Luiden van Aan-
zien en Vermogen. Komt een Vreemdeling
by hun 5 dan laaten zy hém zo wel Tarwe-
als
O Zie StoeUu Verhand. XIII* & XIV. Band.
Grasplanten. 503
als Mays -Brood voorzetten en kiezen wat vi.
hem best behaagt. Men doet doorgaans wat A^eel*
Rogge- of Tarwe - Meel onder dat der Mays ; Hoofd-
dus is dat Brood zeer gezond en fmaakelyk , sp^^
houdende het Lighaam open. Geen Onge- larw.
makken hadt de Heer Kalm, noch in zig zelf
noch in anderen, die het geduurig aten, ver-
nomen* Dikwils mengen zy 'er , voor het
bakken, Pompoenen of andere Vrugten , en
de Wilden Blaauwbesfen , wilde Druiven of
Aardbeziën onder ; dat dan het Brood zeer
lekker maakt , inzonderheid , wanneer het
verfch en warm gegeten wordt.
Maar alles overtrof, volgens zyn oordeel , de Lekkera
JBry van Mays 9 die zo wit ziet als Melk. Toen^ry'
5, ik my eenigentyd by de Hollanders ophield,
3I (ze^t hy ) die Noordwaards van Albanië
„ woonden, had ik alle Avonden niets te eeten
„ dan Maysbry of Melk , en hyna geen ander
„ Ontbyt , dan die zelfde Maysbry , of in
„ Botter gebraden, of met zoete Melk opge*
warmd ; dewyl die Hollanders den geheeleu
„ tyd niets anders eeten. In de Zomer, by-
5, zonderlyk , toen ik by hun was, kookten
„ zy ten deeleBry, ten deele Prut, van Mays-
3, meel en Room , die een hongerige Maag
„ taamelyk fmaakte. Men maakt ook van de
?, Grutte van Mays een Bry of Pap, met Wa-
3, ter, Wey of ook met zoete Melk gekookt,
3, zeer veel gelykende naar Ryftenbry en niet
li 4 » ai-
II. Vs&u XIII, Stuk,
504 Eenhuizige
AfdÏel. " alIeen met Suiker of syr00P zeer lekker ^
V £ maar ook zeer voedzaam."
srl°KWm De Europeaanen hebben van de Amerikaa-
Vieefch- nen, in dat Wereldsdeel , geleerd, zekere.
Sop, enz. Vleefchfoepen te maaken van Mays, welken
de Franfchen Sagamité , de Engelfchen Hom-
mony, de Zvveeden Sapaan noemen. Ten dien
einde kneust men de Spaanfche Tarw -Korrels,
geweekt zynde 3 in een Houten Blok dat uitge-
hold is , tot een foort van Grutte , die dan
eerst wat gekookt en vervolgens het Vieefch
daarin gedaan wordt. De Mays, naamelyk ,
moet tot het gebruik gepeld worden, dat al-
dus gefchiedt : maar men weekt ze ook wei
in een foort van Loog van Asfche, waar door
dé Bast 'er af gaat ,terwyl de Korrels heel bly-
ven , en hier door werdt Doftor Colden
bedroogen, de zodanig gepelde aanziende en
befchryvende als naakte Mays. Daar wordt
ook Mout van gemaakt tot het brouwen van
JBier , 't welk inzonderheid gefchiedt met
blaauwe Mays , en fommigen hebben 'er Mout-
wyn van geltookt.
Kragfc- Denatuurlyke Ingezetenen van Kanada, en
Meei' andere Wilden , die , zo tot hunne Reistog-
ten met Pelteryën, als tot de Jagt en tot den
Oorlog 3 dikwils een Voorraad van Voedzel
behoeven , van weinig omflag of zwaarte,
hebben daar toe dit Koorn zeer behendig
weeten te gebruiken. Gebraden ftampen zy
he.u
Grasplanten. ƒ05
hetzelve tot Grutten , onder welke * na dat vl
het Kaf uitgewannen is, zy wat Suiker men- Al^EL-
gen, en floppen het dus in een Zakje of an- Hooïd*
der Tuig, dat zy gemakkelyk op de Rug kun-^^
nen draagen. In de Wildernisfen Honger Tarw. ^
krygende neemen zy een Handvol daar van
en mengen die onder Water, dat zy vinden;
't welk hun dan tot Drank en Spyze ftrekt.
De Iroquoizen noemen deezen Voorraads-
Kost Quitzera. Het is een Kragtmeel, mis-
fchien zo nuttig , als men ooit heeft uitge-
dagt.
Van den dienst, dien men van de Spaan-
fche Tarw, zo voor de Paarden en ander Vee,
als voor het Pluimgediert kan hebben , fprak
ik hier voor. Ook is 't niet onwaarfchynlyk,
dat het Meel daar van , met Melk en Boter
of Vet tot een Pap gekookt , zeer dienftig
zy tot verzagting van Pyn en het doen ver-
flaan of aanrypen van Gezwellen : gelyk ook
de Heer Kalm verhaalt (*).
' Niet zonder reden hebben, dan, de gezegde
kundige Natuur - onderzoekers de Voorttee-
ling van dit Koorn,in onze Provintiën saange-
preezen. VVy zouden dus de onvrugtbaarfte
Gronden, met gemak, ten nutte kunnen maa-
ken, en eenen onuitputbaaren Voorraad van
Graa-
(") Stockh, Verhand, als boven,
li 5
II, ElEEL. XIII. SuflS.
jo6
Eenhüizïge
VI. Graanen bezorgen aan ons Lsnd, ja uit het
Afdeel. ze|ve veeje anc}ere Volken kunnen fpyzigen*
jHoofd- even als de Noord- Amerikaanen doen; heb-
^^^bende daar toe geen hulp van buitenslandfch
Tarw. Volk noodig : terwyl ook dit Gewas tot be*
fchutting dienen kon van andere Plantagiën ,
inzonderheid van die van Tabak.
Vrugt- ^e verwonderen is 't , dat de Spaanfche
mankende Tarw 3 in hoedanigheid dus zo zeer met het
gewoone Koorn overeenkomftig, daar van ia
de Vrugtmaaking zodanig verfchille , dat zy
de Mannelyke en Vrouwelyke Bloemen af-
gezonderd heeft. Ondertusfchen heeft de-
zelve hier door tot bevestiging geftrekt van
de Bevrugtinge der Planten. Veelen hebben
bevonden , dat , zo de Bloem- Aairen vroeg
afgefheeden worden aan een Plant , die op
zig zelve ftaat,de Vrugt- Aairen volftrekt mis-
draagen en ;geen Graankorrels uitleveren. Aan
den anderen kant , wederom , heeft men op-
gemerkt, dat, zo blaauwe of roode Mays ge-
zaaid wordt op een Akker , onder de witte of
geele, ahdan een menigte bonte Aairen voort-
komen, met Korrels van verfchillende Kleur.
Bovendien is zy fomtyds onderhevig , een
enkele Aair voort te brengen, half Mannelyk,
half Vrouwelyk ; gelyk de Heer Baron van
Gleichen opmerkt, door wien de Vrugt-
maakende deelen van dit Koorn ten allerdui-
delykfte en wegens de grootte ook ten blyk-
feaar-
b3arfle in Plaat vertoond zyn. Immers die VI.
Buisjes 9 welke het fyne Stof der Bolletjes van v. 3
het Stuifmeel in den Stamper brengen > zyn J^*n*
door zyn Ed. ook aangeweezen (*).
Tripsacum. Lidkoorn.
Om dat de Aair van dit Gras , dat een Soort
van Graanen draagt , tegen de natuur der an- ^
deren uit Leedjes beftaat 9 noem ik hetzelve
Lidkoorn. Hoe dat de Mannelyke en Vrou-
welyke Bloemen zig onderfcheiden , de laat-
ften met Gaatjes doorboord zynde, is hiervoor
zeer duidelyk aangeweezen (f). Het Geilagt
bevat de twee volgende Soorten.
Cl) Lidkoorn met Manwyvige Aair en* 1.
JDaiïyhi*
In des.
Gevin*
(*) Obferv. Microscopiques. Fo!. Tab. XIX- Vergelyk &erd%
PI. I , bladz. 87, in het II, D. I. Stuk deezer Nat.
Hiflorie.
(f) In Fig. i2 op Plaat LXXXVII : zie bladz. 24.
(O Tripfacum Spicis Androgynis. Syff* Nat. XII.
Gen. 1044. Vegi XIII. p. 702. Coix Sem. angulatis. H.
Gffl* 438. R. Lugdb. 72. Gron, Virg. 144. Gramea
Dattylon maxim. Americ. Pluk. Alm% 174. T. 190. f.
2. Gr. Daft. Ind. efcul. Spica articulata. Ambr. Phtjt.
ï. P* 545» T. 546 , 547. Mor. Bijt III. p. 185. S. 8.
T. 3# f. 11. Scheuchz. GV#w. 108. Raj. Bijt, 1908. Se-
famum perenne Ind. Spica Frumentacea\ Zan. Bijl. j>9
ï8i. T. 69; niet 68> gelyk verkeerd is aangehaald.
II. Djsel. XIIJ. Siüiu
Ee nhüizige
VI. In een Tuin der Kapucynen te Luccavondt
Afdeel. <je vermaarde Zanoni dit Gewas , uit la-
Hoojd- difch Zaad gefprooten ; 't welk hy in zyn Tuin
lüdLoéw over^raSt > ^aar ^et zeer we* voort wilde.
' v° 'Om dat het een overblyvende Wortel hadt ,
en ten opzigt van het Zaad zeer geleek ,
hieldt hy hetzelve voor 't Sefamum der Ouden;
waar van P l i n i u is fchreef : het komt uitlndie
en men maakt Olie daar van. Hoe 't zy, zyn
Ed. vondt het by Morison, in deszelfs
Kruidkundig Voor [pel > aangeroerd, onder den
ftaam van Indifch Koorn , met een gewrichte Aair
en overbJyventie Wortel*, die aanmerkte /dat het
zeer kenbaar was , aan een Aair van een half
Voet langte, uit Leedjes famengefteld vaneen
halven of geheelen Duim. Naderhand be-
fchreef de Iaatstgemelde Kruidkenner hetzel-
ve aldus.
3, Dit zeer groote Gras, uit Virginie over-
„ gebragt, groeit weeldig in de Tuin en ver-
3, draagt de Winter - Koude* Het geeft Zwaard -
33 achtige Bladen uit, van een Elle of langer,
3, groen, overlangs geftreept, ruuw gerand,
3, met een brosfche middelrib aan de Rug
3, gekield. Tusfchen deeze Bladen , die over-
3, end ftaan, fchiet het Halmen, van een Pink
3, of Schryfpen dik, met weinig Knietjes en
„ lange Leden , hoekig , uit den groenen
5, paarfch , eens Mans langte hoog. Der-
,3, zei ver top verdeelt zig, Kroontjeswys , in
3, drie,
Craspj.ant*n. $0$
„ drie, vier of vyf Aairen , van een Span of AJJ;ut:
„ een Voet lang, geftrekt en uitgebreid* Ie- V.
„ der Aan is Schubbig , op een Kwartier s^?**-'
„ Duims afftand gewricht , en ligt breekbaar
in Leedjes, die enkelde Korrels, overhoeks
n geplaatst, en in een hoekige, geelachtige
„ Scheede beflooten , bevatten. Van ieder
Knietje hangen , in de Zomermaanden , twee
„ Wollige bruinachtige Tongetjes, af, die
5, uit de gevorkte Bloem , gelyk in anderen,
voortkomen."
Door dit laatfte bedoelt MoRisoN,zeker-
lyk,de twee ruige Stempels , die op den ge»
gaffelden Styl zitten. Het Koorn wordt door
Zanoni by Piftaches vergeleeken, doch valt
kleiner, 't kGewas wil ook zeer wel in onze
Tuinen voort, gelyk in Engeland , maar wordt
's Winters tegen de Vorst gedekt. Evenwel
is 't bedenkelyk , of het wel tot de Ooftindi*
fche Planten, daar de Heer Bürmannus
het t'huis brengt, behoore.
(2) Lidkoorn met een tweeflagtige Aair. Ir#
Tripfacum
Uk Zaad' van Jamaika was dit in de Akaó.e- ^^am
mie -Tuin, te Upfal in Sweecien , geteeld,^. !
, , . Twee*
bloei- flagög.
CO Tripfacum gpica Hermapbrodita. Ltnït. Dec. 17,
T. 9» Cenchrus Spica oblonga glabra, Calycibus rïgidis,
quadripartitis ; inciftms apertis , Laciaiis acuxninatis.
Brown. Sfam. p. 367. N. 3,
ÏL Defj,, XIII. Stuk,
jiö Eenhuizigê
VI. bloeijende 'er Jaarlyks en ryp Zaad geeven*
AfraEL. ^ {^et overblyvende. BaowNEhadt
5Tük!ÏD" hetzelve genoemd, Cenchrus met een lang-
moor/*, werpige gladde Aair en fty ve Kelken , die in
vieren gedeeld zyn, met open infnydingen
en fpitfe flippen. Het fchiet een Halm , van
twee Voeten hoogte, rondachtig, opftaande,
zeer glad en Takkig; met Bladen aan de Knie-
tjes die zeer fmal zyn , een Stroo breed , een
Span lang of langer. Aan den top en 9t end
der Takken komt een Aair, die lang gedeeld,
Cylindrifch is en omgekromd, hebbende een
bogtige Graat , in welks bogten Eyrondc
Bloempjes zitten , overhoeks. Derzelver
Kelk, uit vier of vyf Kafjes beftaande, is als
gevenfterd , de openingen door een ftomp
Tandje van een gefcheiden, met Lancetvor-
mige fpitfe Klepjes , en bevat twee , drie of
vier Blommetjes, die veel kleiner zyn, ieder
in een Kelkkafje vervat , en drie Meeldraad-
jes hebbende met een Eyrond Vrugtbegin-
zel , dat een zeer klein geel , byna doorlchy-
Bend, Eyrond Zaadje wordt.
C o i x. Traangras.
De naam van Jobs Traanen , die gemeenlyk,
ik weet niet om welke reden , aan dit Gewas
gegeven wordt , gaf aanleiding tot dien van
Traangras. Het fchynt door Theophras-
GRASPtANTEN. JU
rus Coix genoemd te zyn. De KenmerkenAr^
maaken eene befchryving der Vrugtdeelen 5 v.u
wier Mannelyken in een Aair afgezonderd
zyn van de Vrouwelyke , die onder dezelve
een foort van Traan uitmaaken , met twee
Blommetjes daar in ; gelyk ook de Kelk der
Mannelyken tweebloemig is en het Zaad met
den Beenachtigen Kelk gedekt (*).
De eeniglle Soort , daar van opgegeven (i) ,
is weleer voorgefteld onder den naam van^^Jo£
Rietachtig Steenzaad of Geerst 9 en, dewyl het
bekend was by de Ouden , is het te denken *
dat de Levant daar van de natuurlyke Groei-
plaats zy. P l i n i u s heeft , onder den naam
van Diospyros > buiten twyfel hetzelve bedoeld ,
als Steenhard Zaad hebbende , zo groot als
Cicers, wit en glanzig gelyk Paarlen. Lob el
befchryft het gene uit Kandie, Syrië en Rho-
dus , gebragt en aldaar van zelf gegroeid was ;
dat is te zeggen in 't wilde: ja Plinius
zegt
(*) Zie de Afbeelding Fig. 8 , op Plaat LXXXVII »
bladz. 23.
CO Coix. Stfft. Nat. XII. Geiu 1043. Veg. XIII. p.
703. H. Cliff. 437. Ups. 281. R. Lugdb. 72. Fl, ZeijU
330. Gron. Firg. 143. Lithosperm. Arun^inaceum. C.
B. Pi». 258- Lacryma Job. Toürnf. In ft. 531 Clus.
Misp. 501. Lacryma Job jnultis f. Milium Afundina-
ceum. J, B, Hift. H# 449. g# Lacryma Jobi Indica»
Rumph. Amb. V. p. 193. T. 75. f. 2» Lachryma Jobi
Zeylanica omnium maxima. Bitrm. Zetjh 138* Herm»
lugdb. 426. Catriconda. H. MaL XII. p, 133. T.7Q*
II. Deel, XIII. Stuk*
Sia Eenh ü i neg
VI. zegt 'er van : het befte groeit in Kandie , dat it
Afdeel. ^ ^ natuurlek Land. De Kloofterlingen
Hoofd- plagten het veel te kweeken in de Tuinen.,
S™Tracm- om ^ z^ Paternosters maakten van het
gras. Zaad. Of dit ook aanleiding gegeven hebbe
tot den belachlyken naam van Jobs of Chris»
tus-Traanen , is bedenkelyk. In Duitfch-
land en Vrankryk noemt men ze ook wel
Lieve Vrouwe» en in Spanje Mo fes Tr-aaneu.
Clusius geeft daar van, onder de Spaan-
fche Planten , een zeer fraaije Afbeelding*
Forskaohl heeftze, by Kairo in Egypte,
wild groeijend? gevonden.
Dit Traangras zweemt , in Gewas en Bla-
den, veel naar de Spaanfche Tarwe, doch valt
in Europa op ver naa zo hoog niet als in
Oostindie , alwaar het de hoogte bereikt van
zes Voeten, zoRumphiüs meldt(*). Waar-
ichynlyk zal die meerdere grootte van het
Klimaat afkomftig zyn ; gelyk men zulks in
meer Planten waarneemt. Dus zal hier ook
behooren de Rietachtige Geerst van Herman-
mis , met Zaad als van het Lithofpermum ,
zeer groot en hard : als mede de Zonne • Geënt
van BoNTius,en die uitermaate groote Jobs
Traa-
(?J Te weeten da} gene 9 't welk van hem befchree*
ven is en afgebeeld, onder den naam van Lachryma ^fobt >
niet dat Gewas , 't welk Ova Piscium of Kuit der Vis-
fdien by hem genoemd wordt , op dit Gc/lagt aange-
haald zynde door de Heerea Linn;eus eitf fiüRf
f^ANNUS,
Grasplanten;
Traanen, door Plu mier gemeld en van
Merian in Afbeelding gebragt , zo fommi- V-
gen willen (*): welke my echter vry wat ver- sim,
fchillende voorkomen* Dat Kruid groeide al-
daar op Waterige plaatfen , vier of vyf Voe-
ten hoog; zo zy aanmerkt , en tpdt de Tros-
jes zeer kort gefteeld ; dat niet zodanig is in
het Ooftindifche , aldaar Sake genaamd ., en
meest van het Europifche verfchillende, door
eetbaar Zaad te hebben. Aan 't end van ieder
Steeltje, waar in zig de Pluim verdeelt, groeit
een Korrel als een Erwt , die wel zeer hard
van Bast is , doch door weeken gepeld kan
worden , zegt Rümphiüs, en waar van de
Amboineezen, gekookt, veel werksmaaken tot
verfhapering. Het werdt aan de kanten van
de Rystvelden , of ook in de Tuinen , op de
Oofter- Eilanden , als ook op Java en elders 9
geplant of gezaaid. Men haeft 'er, zegt hy,
ook Wilde, Sake outan genaamd, die door de
'Steenhardheid van het Zaad nader kwam aan
de Europifche of Levantfche Jobs Traa-
oen.
O l y r a. Speltgras.
De Griekfche naam Olyra werdt aan een
foort van Koorn oudtyds gegeven , dat in de
Oos-
(■') Surfa: Inféiïen. Tab. 54. Buiui, Fi% Zeijl uts.
Kk
IL D«l. XIIL Stuk,
514 Eenhuizioe
VI. 1 Oofterfche Landen groeide , en daar men in
Aideel. Egypte Meel van maakte : doch de derde of
Hoofd- flegtfte Soort (*) ; des veelen het voor de Spelt
;TüKj neemen. ik noem 9 derhalve , dit Geflagt
OJrjra Spelt gras. De Kenmerken zyn, hier voor3dui-
1& delyk opgegeven (f).
vhidig, j5e eenigfte Soort 5 tot nog toe gevon-
den (i), groeit in de Westindiën. De be-
roemde Sloane ontdekte dezelve op h Ei-
land Jamaika en noemde ze Groot Panikgrai
met een eenvoudige gladde Aair 3 de Korrels
op Steeltjes zittende. Het heeft een hooge
gewrichte Halm, met de Scheeden der Bladen
bekleed, en ongedeelde, Eyronde, zeer bree-
de gefpitfte Bladen. De Pluim is enkeld,met
menigvuldige Mannelyke Bloemen zydelings
en eene Vrouwelyke , die Vrugt draagt, aan
\ end , op een verdikkend Steeltje : zo dat
het Kraakbeenig JZaad zig als een Belle ver-
toont.
C A R E x. Cyperbies*
De Ouden hebben door Carex verflaan een
Soort
00 Far in Egypto ex Olyra connxitur. Tertium Ge-
nus Spicoe hoe ibi eft. Plin. Hifi. Libr. XVIII. Cap.
?• P 373-
(f) In Fig. 33 , op Plaat LXXXVII: zie bladz. 28.
Olyra. Sijft. Nat. XIL Gen. 1045, V*g. XIII. p.
703. Am. Acad. V. p. 408. Gramen Paniceum majus ,
Spica ümplici laevi , Granis Petiolis infideitfibus. SlQ&X*
gfam. 30. Hifu I. p, 107. T» 64, f. z%
Graskanten: $ï$
Sóórt van ftekelïge Biezen* en wel het Helm- Vï*
gras onzer Zee -Duinen, zo fommigen wil-
len: anderen hebben dien naam op andere, in H™***8
TrT , lr . , 1 _ STUK.
't Water groeijenue Kruiden, toegepast, Lin-
k-kus gebruikt hem hier voor een Gedagt van
Planten 5 Welken de vermaarde Toürne-
Fout gedeeltelyk Cyperoides genoemd heeft,
als gelykende naar den Cyperus, dien ik Cy-
pergras geheten heb i zo dat ik deeze Plan-
ten , <iïe gemeenlyk Biesachtig zyn , Cyper»
biezen zal heeten.
De Kenmerken beftaan daar in , dat het Ge*
flagt gefchubde Katjes heeft, meer of min naaf
die der Biezen gelykende , doch geene twee*
flagtige Bloemen daarin, maar Mannelyke en
Vrouwelyke , elk byzonder , en wei of in de
zelfde Aair of Katje begreepen , of in afge-
zonderde Aairen, op veelerley manieren. De
Kelk, ondertusfehen , is in beiderley Bloe- ,
men eenbladig ; die der Mannelyken bevat
drie Meeldraadjes , die der Vrouwelyken eea
Honigbakje , waar in het Vrugtbeginzel be-
flooten, dat drie Stempels heeft. Het Zaad
rypt binnen het Honigbakje aan (*).
De menigvuldige , meestendeels Europi-
Ifche Soorten, zyn in verfcheide Afdeelingen
onderfcheiden, als volgt,
Cl) Vergelyk Fig. S4, Plaat LXXXVIL
Kk a
II. Deel. XIII. Stuk»
5i6
Eenhuizige
VI.
.Afdfel.
V.
Hooid-
STUIU
h
Carex
dioica.
Twee-
huizige,
II.
Capitata*
Rond-
hoofdige.
III.
Pulicaris.
Vloozaa-
dige.
( 1 ) Cyperbies met een enkelde tweehuizigi
Aair.
( 2 ) Cyperbies met een enkelde Aair , dit
Manwyvig is en Eyrond, van hoven Man-
fielyk ; de Zaadhuisjes op elkander leggende
uitgebreid.
(3) Cyperbies met een enkelde Manwyvigd
Aairy van boven Mannelyk; de Zaadhuis*
jes wyd gemikt en agterom geboogen.
Van deeze drie komt de eerde in Vogtige
Weidlanden 5 de laatfte in Modderpoelen» zo
wel
(ij Carex Spica fimplici dioica» Sijft. Nat. XIL Gen»
3046* Veg. XIII. p. 703. Gort, Belg, 265. Fl. Suec.746,
833. Oed. Dan. 166. Gouan Monsp. 481. Cyperoides
parvum , Caul. & Fol. tenuisfimis triangularibus &c.
Mich« Gen. 56. T. 32. f. 1. Gram. Cyperoides minimum
Spica. fimplici crasfa. Mor. Hijh III, S. 8. T. 12 f. uit.
(2) Carex _ Spica fimplici Androgyna. ovata, fup. mas-
cuia, Caps. imbricato r patulis. Sp. Plant. 2. Oed* üan*
379.* Cyp. parvum , Caule. & Fol. ten. triang. Spicl
iubrotunda. Mich. Gen. 56. T- 32. f. 2. Gr. Cyper*
minimum Ranunculi capitulo, &c. Mor. S. 8 T. 12*
f. 6. Car. Spica unica fubrotunda lèminibus inflatis»
Hall. Belv4 N. 1351.
(3; Carex Spica fimpU Androgyna, faperne mascula,
Capfulis divaricatis retro flexis. Sp. Plant. 3. Gort.
Belg. 265 //. Cliff. 438.^/. Suecffl , 834* Dalib. Par,
287. Gmel. Sib. I. 144. Car. minima, Caul. & Fol. Ca«
pillaceïs &c. Mtch. Gen. 66. T. 33. f. 1. G ramen Cyp.
minimum &c Mor., S. 8. T. 12. f, 21. Carex SpicJ
unica terete , Sem. Roftratis. Haj,l. Hetv. N, 1350,
Grasplanten. 517
wel in onze Provinciën , als in andere deelen
van Europa voor. De tweede is by Gronin- V.
gen gevonden en valt ook zo wel in Lapland STUI€,
als ïri Engeland. In Switzerland zyn ook dee-
ze Biesachtige Plantjes waargenomen y zo de
Heer Haller meldt , ten minfte de twee
laatften. De hoogte van 't Gewas is naauw-
lyks een half Voet , en het beftaat uit zeer
dunne Halmpjes, aan 't end een Aairtje draa-
gende , dat Mannelyk of Vrouwelyk is in
de eerde ; Manwyvig in de beide anderen*
De Zaadhuisjes , die rondachtig zyn in de
tweede, vertoonen zig in de derde byna als
Vlooijen.
(4) Cyperbies met een enkelde Manwyvige IV.
Aair , van onderen Mannelyk ; de Zaad- Squarro*
huisjes op elkander leggende 5 horizontaal. fa-
Happige.
Door den Heer Kalm is deeze in Kana-
da gevonden , die eene langwerpige Rolron-
de dikke Aair heefc , uit Hokjes beftaande ,
als gezegd is, die een lang uitlleekend punt-
je hebben en onder gedekt met dorre Man-
nelyke Kafjes. Zy ' behoort tot de grootfteu
van dit Geflagt.
Cs) Cyperbies met een byna Bolrond Kroontje 9 y.
de , typ*™'-
dea4
Kwispeli-
(4) Carex Spica fïmplfci Androgyna , ïnferne mascu-ge.
ia; Capfulis imbricatis horizontalibus. Sp* Plant, 4,
(5) Corex Umbella fubcapitata , Flor# finipl, Subula-
'Kk 3 tis^
IL Dmïm XIII. Sïük,
1
E E N H ü n I G F*
VT. de Bloemen zeer eenvoudig Elsvormig % mei-
üïdeïl. ^ dtiebladig lang Omwindzeh
&m Deeze, die door de lange Staarten der Zaa.
den, of ook wegens de byhangzels ,een Kwis-
pelig Hoofdje heeft , is een ze$r fraay Plan-
tje? op Moerasfige plaatfen, die Mosfig zyn*
in Siberië voorkomende, volgens Gmeli^j
dat ook Buibaum by Aftrachan , aan de
Kaspifche Zee, hadt waargenomen. Mï*
cHELius noemt het Bohemifcke Jaarlykfè
Water -Bies , naar den Cyperus gely kende, mee
een zag ten Steel. De Heer Schreb ERnog-
thans, die het gezonden hadt, befchryft het
als een overblyvende Wortel hebbende en
Halmen van een Voet lang, welke driekant
tig zyn , met een end - Hoofdje uit veele Krop-
jes beftaande , waar van de buitenfte Manne-
lyk , de binnenfte Vrouwelyk : drie witte
Meeldraadjes; een Stamper, langer dan V
Honigbakje met een tweedeeligen StyL
II» Met Manwyvige Aairen.
VI, (6) Cyperbies met Manwyvige Eyrond-drU-
CareX 7
BaldmMs* *mm
Veronee-
fché« tis , InvoL tetraph. elongato. Syji. Nat* Veg. XIII. Ca*
rex Bohemica Aq. annua &c. Mich. Gen. 70. T. 33,
f. 19, Scirpus Spica multipartita , Sem, Cauck,tis.
Gmel* Sib< I, p. gi. Cyperus minor Capit. inflexis^
Buxb. Qent% IV, , p, 34, T. 61. Sckreb. Gram. 52. T*
sg- f, 3.
(é) G®ti$ S^icis terais congeftis fesf. ovafe triquetó
\ . Au*
Grasplanten. 519
kantige Aairen 3 drie famengehoopt , ende- yi.
lings , ongefieeld ; met een tweebladig
Otnwindzel. Hoofd*
STUK.
Op den top van den Baldus - Berg , in 't
Veroneelehe, heeft Bauhinus dit Bies^
gevvasje ingezameld, dat door zyn tweebladig
Omwindzel 3 voornaamelyk, van 't voorgaande
verfchilt. Het heeft de Halm ruim een Voet
lang;, met een Hoofdje aan 't end, naar dat
van Kanary - Zaad gelykende , puntig , uit
Schubbetjes famengehoopt , en door twee
Blaadjes gefchoord, waar van het één veel
Janger is d?i\ het andere. Het Hoofdje be-
ftaat uit drie of vier Aairtjes, die wit zyn en
langwerpig , met helder blinkende Mannelyke
Bloemkafjes ; aan wier voet de Vrouwelyke
bultige met een driedeeligen Styl.
(?) Cyperbies met een famengeflehle Aair ; y]J;
Je Carex
arenaria*
^\ndrogynis, Involucro diphyllo. Sp. Plant* 5. Am, Aead.
IV» p. 331. Caf. Alp. Capitulis albis &c. Seg« Ver. I.
3). 125. Gr. Junceum Mont. Cap. ^quamofo. €♦ B. Fin.
6. Prodr. 13, Thatr. 80, Gr. Junc. e Monte Baldo* J.
B. Hift. IL p. 509,
(7J Carex Spica comp. Spiculis Androgyins , infer. rem.
Fol. long. inftru&is ; Culmo triquetro. Sp. Plant. ó. Gort,
Belg. II. N. 760, Oed. Dun. T. 4*5. FL
S35. Carex Marit. humilis , Rad. repen te. Miöh. Gen.
67* T. 33. f. 4. Gr. Cyperoides e Monte Ballon fimile
Immilius, Pluk. Alm. 178. T. 34. f. 8» Loss, Frusf.
316. ï. 31. Hall. Htlv. N. 1362, 1363»
Kk 4
IL Dwl. XIIL Sivk.
52©
Eenhuizice
yj% fje Aairtjes Manwyvig ; de onderflen ver-
Afdeel* jef a^ en met een ia-ngeT Blaadje voorzien t
Hooïd. de Halm driekantig.
STUK.*
Van dit Biesachtig Gras , dat op Zandige
plaatfen in Europa groeit, maakt HaLLERtwee
Soorten zo de Heer de Gorter te regt
aanmerkt, die geen van beiden met de onze
ftrooken, welke overvloedig in de Duinenen
aan de kanten van Zandige Akkers in ons Land
voorkomt , en aldaar Helmdraad genoemd
wordt. Zy is, wegens haare kruipende Wor-
tels, lastig zegt zyn Ed.,en gehaat by 't Land-
volk; doch die Wortels zyn tot Medicinaal
gebruik, in plaats van Salfaparilla , aangepree-
zen. Mooglyk hebben zy dergelyke kragt als
de Graswortelen. In Sweeden, daar men het
veel aantreft in het Stuifzand , aan de Zee-
fcranden , is de Halm maar een Handbreed
hoog ; doch in Switzerland bereikt de ééne
Soort van Haller wel één, de andere twee
Voeten hoogte*
VIII (8) Cyperbies met een famengeflelde Aair; de
Carex uii- Aairtjes Manwyvig , de onderflen verder af
Modderi- en met een langer Blaadje voorzien i da
Halm Spilt ond.
Op
f8) Carex Spica comp. Spie. Androgynïs, infer. re-
rriotior. Foliolo long. inftru&is; Culmo teretj, Sjr* Plant,
7, Ft* Suec, 748 , 836»
Grasplanten.
Op Modderige plaatfen in Sweeden is deeze vr.
waargenomen , die de Halmen maar een Vin- Af^el-
ger lang hadt en een zeer famengeftelde Aair^H^^
gelykende veel naar de voorgaande; doch de
Aair is platter»
(9) Cyperbies met een famengeftelde Aair\ de ix.
Aairtjes Eyrond, ongefteeld > digt by el- L^™*^
kander 5 overhoeks , Manwyvig^naaku Haazen-
Itaartige.
£io) Cyperbies met een meervoudig famenge- X.
ftelde Aair, die van onderen los/er is : de Vosfen^'
Aairtjes Eyrond, Manwyvig ^ gekropt > van fta.aEtige,.
boven Mannelyk. We-
* (9) Carex Spica compofita ; Spiculis ovatis fesfilibus
approximatis &c. Sp. Plant. 8» Gort. Belg. 265* Gouan
Monsp. 482. Jacq. Vind. 166. FL Snee. 751 , 837- GmEl.
Bib* L p« 147- Carex Spie. nudis fubrotundis diftinctis
&c. Hall. Betv. N. 1361. Car. anguftifolia Caule tri-
quetro &c. Seg, Ver. J, p. 124. T. 1. f. 2. Gr. Cype-
roides paluftre majus Spica divifa, C B, Pin* 6. Thextr.
88» Gr. Cyperoides ex Monte Ballon , fpica divifa. J.
B. Bi ft. II. p. 497. Gram. Cyperoides parvum Aq. Lob,
lct 19.
(10J tëfare* Spica fupradecompofita inferne laxiore
* &c. Sp. Plant. 10. Gort. Belg. 265. Gouan Monsp. 482,
Jacc*. Vind. 166. F/, te, 750 , 838- Oed. Ban% 308.
R, Ltigdb. 74. Gmel. *S% I. p. 146. T. 32. Carex
Splcis fubrotundis echinatis &c. Hall» Belu. N. 1364.
Car. Paluftris major Radice fibrofa» Mich. Gen. 69. T-
53« f* li > 14* Gr. Cyperoides paluftre majus , Spica
compafta. C. B. Pin* 6. Theatr. 87. Gr. Cyperoides tri-
quetrum Spica integra. J. B. Bijl. II. p. 479. Gr. Pa-
luftre Cyperoides. JLob. h\ 19.
Kk 5
ÏL Peel. XIII. Stuk,
$%2
E E N H ü I Z I C E
VI. Wegens de gelykenis der Aairen voeren dee-
Afdeel, ze ^en 5yDaam 3 waar van ^e eerfte meer in vog-
Hoofd- ti^e Weidene groeit, de andere in Moerasfen*
STUK
en beiden dikwils aan de kanten van Slooten
en Graften. Men noemtze gemeenlyk Wild
Wat er - Galigaan * Gras ; om dat zy naar het
Cypergras, 't welk men Galigaan noemt, veel
gelyken. De hoogte is op de eene plaats meer,
op de andere minder: zo dat menze fomtyds
" met Halmen van twee Voeten 5 fomtyds van
één Voet of een Span, ja minder lang te aan-
treft. De laatfte is, in onze Gewesten, door-
gaans de langfte; daar de Heer Gouan de-
zelve in Languedok met Halmen van ander*
halve Handbreed waarnam. Met een ftekelig
ruuwe Aair komt deeze voor , die uit veele
ronde Aairtjes famengefceld is of famengehoopt,
en dus aan de bepaaling voldoet; gelyk men
uit de zeer fraaije Afbeelding van Michf*.
lius kanfzien, De Figuuren van Lobel en
Baühinus geeven * wegens de kleinte , maar
een ruuwe Schets van deeze Biesgewasfen,
XT. O1) Cyperbies met een famengeflelde tweezy*
B^hoides. dige naakte Aair\ de Aartjes Manwyvig?
Spelt- langwerpig , aan elkander r aakendei de
Halm naakt* In
(n) Carex Spica compofita difticha nuda, &c Sp.
Tlant. 9. Am. Acad. IV. p. 293. Car. Spicis dittfehis te-
retibus repandis. Hall. Heli/. N. 1358. Car. fibrata ra*
dice anguftifolia &c Mich. Gen, 70. T. 33. f. 17. Gr.
Cyperoides elegans p Spici «^mpoiita asperiore» Raj* Wft*
Grasplanten. 523
In Europa valt ook deeze fraaije Soort , VI.
, Afdeetc»
welke den Heer Haller doorgaans voor- v.
kwam in de Alpen van 't Bernfche Gebied , SJJ™FD*
zynde omftreeks Gottingen gemeen. Zy heeft
driekantige naakte Halmen van anderhalf Voet
langte en lange Bladen ; de Aairtjes zyn byna
gelyk in de Spelt gefchikt, maakende een plat-
te A air, allen witachtig.
(12) Cyperbies met de Aairtjes byna Eyrond, XII.
afftandig) ongefteeld, Manwyvig : de Zaad- ftatl!^
huisjes , /pits , /preidende 5 gedoomd. Gedoom-
xni.
(13) Cyperbies met de Aairtjes byna Eyrond^
a/fiandig y ongefieeld^ Manwyvig : de Zaad- achtige,
huisjes Eyrond* Spilrondachtig 3 wyd ge»
mikt, ongedoomd*
De Gedoomde , ook in ons Nederland ge-
vonden , komt in Switzerland op verfcheide
plaat-
(12) Carex Spiculis, fnbovatïs, fesfilibiis remotïs , An-
ti rogy nis &c. Sp. Plant. n. Gort. Belg. II. N. 764.
Gouan Monsp. 482. Oed. Dan. 284- Fl. Suec. 752 , 839.
Gmel. Sib. I. p, 148, Car. nemorofa, Fibrofa. Rad*
Mich. G^. 69» T. 33. f. 10, 11 , 12. Car. Caule Fo*
liisque asperls &c, Hai.l. Heiv. N.^1365, Gramen Ne»
morofum Spicis patyis asperis. C. B. Fin. 7. Theatrm
100. Mor. S. 8. T- 12. f. 27.
(1$) Carex Spiculis fubovatis fesf. remotïs Androgynls
&c. SP. Pkmt. 13. Gort. %efgm II. N. 765. & Snee.
II. N. 840.
ÏL Deel* XIII. Stras
524
E E N H ü I Z I C E
a Vl plaatfen, als ook in Sweeden,, in Rusland en
' ^FvEL' zelfs in Siberië voor. Het zyn ronde ftekeli-
Jjhn* ge Hoofdjes, ver van elkander waar door
zy zig onderfcheidt , komende anders de Vos-
fenftaartige zeer naby. De Heer Hall er
verbeeldt zig, dat de Dolykachtige , met on-
gedoomde Hoofdjes, wel een Verfcheidenheid
kon zyn , daar van , door de jongheid verfchil^
lende, en derhalve ook kleiner, gelyk Lin-
kje us die in S weeden waargenomen hadt.
XIV. (i4) Cyperbies met de Aairtfes Eyrond, byna
Carm
•Afftandig. jes met de Halm gelyk*
ongefteettU afftandig, Manwyvig-en Blik*
Op verfcheide plaatfen aan de Waterkanten
in onze Provinciën , en elders in Europa, komt
deeze voor , die kleine ongefteelde Aairtjes
heeft in de mikjes van Blaadjes aan de Halm
welken de Ridder Blikjes noemt. Michelïus
vondt dit Biesgewas overvloedig omfcreeks
Flofence. Aan de Oevers van Beekjes by Zei-
rich
^ (14) Carex Spicuïis ovatïs fubfesf. remotis Androgy-
nie 5 Bracleis Culmum cequantibus, $p. Plant. i4 Gort
Belg. IJ. N. 766. Am. Acad. IV. p. 2g3, ]aC(X[ Vinl
367. Oed. Dan 370. Mich. Gen. 70. T. 33. f. 16. Cy-
peroides anguftifoJ. Spieis fesfiiibus in Folior urn' al is."
Rat. Htfl. i295. Mor. S. 8. T. 12. f. 17. Pluk. Alm.
178. T. 34- ^ 3. fi. Carex Axïllaris. Sp* Plant. i3. Ca-
rex Sp. Androgynis &c. Hall. Ilefa.N. 1357, SeaaucM-
Gram. 483,
Grasplanten.
tkh in Switzerland is hetzelve gemeen. Het VT*
heeft een taamelyke grootte. Apdek6;
Hoofd*
(15) Cyperbies met de Aairtjes langwerpig ,
ongefteeld , afftandig , Manwyvig : Z<z# ctorac
Aairige.
(16) Cyperbies 0/0* Aairtjes rondachtig , XVI.
afftandig, ongefteeld 9 ttomp, Manwyvig, gysac?
/fe Zaadhuisjes , ftompachtig Eyrond* tige. ,
Deeze beiden zyn in de Noordelyke deeleu
van Europa, als ook in Duitfchland en elders,
ja zelfs in Switzerland t'huis. De eerfte heeft
Halmen van twee Voeten , zo de Heer Hal-
XER aanmerkt , die ruuw en driekantig zyn 3
tusfchen fmalle Bladen opfchietende > en bo-
ven met Aairen beladen van aanzienlyke lang-
te, die uit enkele Aaïrtjes beftaan, als gemeld
is. De andere heeft minder hoogte en de Aair-
tjes
(15) Carex Spiculis oblongis fesfilibus remotis Andro*«
gynis ; Capfulis ovatis acutis. Sp> Plant. 15. FL Suec.
753 9 841. Cyperoides polyftachion , Spicis laxis &c.
Scheuchz. Gram. 847. T. 11. f . 4 ? Gramen Cyperoides
anguftifolium , Spicis longis ere&is. C B. Pin. 6. Thsalr.
S4. Mor, S. 8. T. 12 f. 8 12. £ 8- Carex Spicis ova*«
«is &c. Hall, Hetu. N. 1359.
(16) Carex Spie. fubrotundis remotis fesfilibus obtufis
Androgynis &c. Sp. Plant. 16, FL Suec, 754, 842. FL
Lapp% N. 332. Gr. Cyperoides Spicis curtis divulfis*
J^oes. Prusf. 117, T. 3?. Hall, Kehf* N, 1360» Qeb*
Dan. 285.
|{9 Deel. XIIL Stujc,
ËENHüi^IGË
VL tjes zyn rondachtig. Beiden groeijen 2y öp
Aföeel. bj-Qgifige plaatfen en de laatfte heeft de Aan
Hooïo- ren grysachtig of uit den zwarten en witten
stuk. . °
bont.
XVII.
Carex Pa-
niculata*
Ge-
fluimde.
XVÏÏL
Ivtdica*
Ooftin*
difèhe*
(17) Cyperbies met een famengefteJdê Tros 9
van Manwyvige Aairtjes.
In modderige Berg- Valeijen der Zuldelyke
deelen van Europa , komt volgens Linn^us
deeze voor, die volgens Haller in Swit-
zerland op dergelyke plaatfen gemeen is 3 en
van hem, eenvoudiglyk, Cyperbies met eene Ge-
pluimde Aair getyteld wordt* Dezelve heeft *
zegt hy 3 een Steel van drie Voeten hoog ,
driekantig ; ruuw , zo wel als de Bladen , en
eene lange , geaairde , Takkige Pluim ; van
Aairtjes famengefteld uit geel > roodachtig en
wit bonte Bloemkafjes.
(18) Cyperbies met Manwyvige , Rolronde +
Aair en, die Vinswyze gepluimd [zyn 3 eenigê
onder fie Bloempjes Vrouw elyk hebbende.
In
(17) Carex Racemo compofito ; Spïculis Androgynie
Sp. Plant. 17. Am. Acad. I V. p. 294. Car. Spica pa»
niculata. Hall. Heïv. 1368- Gort. Belg. II. N. 767.
€ar« anguftif. Caule triquetro , Spica. multiplici fusdU
Mich. Gen. 68. T. 33- f. 7. Cyperus longus inodorus
fylvaticus. C, B, Pin. 14. Theatr. 2Zi.
( ib) Carex Spicis Androgynis Cylindricis Panicujatis*
Fbsc. alitjuot infimis foemineis. Mant. 574»
Grasplanten.'1 j*^
In Ooftindie groeit decze, met byna drie- AZltu
kantige Halmen van anderhalf Voet lang, en Ho^-
Grasachtige Stengbladen, dikwils langer; de stuk»
Pluim beftaande uit veele driekantige Tros-
jes 5 van overhoekfe byna ongedeelde A air-
tjes , met Elsvormigc Schubbetjes gedekt. De
twee of drie onderfte Bloempjes der Aairen
7.yn Vrouwelyk : het Zaad is Eyrond , drie-
hoekig, fpits.
III. Met de Aairen van verfchillende Sexe ;
de Vrugtdraagende ongefteeld.
O 9) Cyperbies met de Aairen getropt%hyna XIX*
ongefteeld) rondachtig: de Mannelijke Li- fl^J***
niaal: de Zaadhuisjes omgekromd fpits.
Dit Wat er gr as met fteekende Aairen , gelyk
Lob el hetzelve noemt, komt in Waterige
Weiden, zoby deeze Stad als elders in onze
Provinciën , en door geheel Europa voor. An-
deren heeten het Duitfch gedoomd of klein
Mofras -Gras. Het maakt, uit een Vezeligen
Wortel, een Plant van Rietachtige Blaadjes,*
die
O 9) Carex Spicis confertfe fubfesfiiibus fubrotundis ,
Mascula lineari &c. Sp. Plant. 18. Gort. Belg. 266.
Fl. Suec% 755 , 843. Gouan Monsp. 482. Jacq. Vind. 167.
Cyperoides paluftre acul. Cap. breviore. Toürnf. ïfoft*
529. Gr. Cyperoides aculeatum Germ. f. minus. C, B. Pin.
7, Th; 109. Mor. S, 8. T. 12. f. 19. Gr. Paluftre echi«
natum. Lob, Ic. 15.
II. IteEs. XIII, Stus,
E ê r h c r n g ê
/iTDEEL.
V.
HoOFD-
STUK.
ÜareX
Te data.
Voet-
Aai rïge.
XXI.
Digitata.
Gevin-
gerde»
die fmal zyn, naauwlyks een Handbreed lang
en fchiet, uit het midden derzelven , Halmpjes
van een Span of een Voet, driehoekig, ge*
ftreept, met kleine Blaadjes, in welker mik-
jes ronde Bolletjes en twee aan 't end , waar
tusfch-en een lang dun Aairtje opwaards ge-
keerd. Gezegde Bolletjes beftaan uit Blaas-
jes met een klein Staartje , dat door aanry-
ping van het Zaad ftyf wordt ?n zy verande-
ren van groen in geelachtig ros : zynde dus
eenigermaate gedoomd, bevattende een bruin
driekantig Zaad*
(20) Cyperbies mei de Frouwelyke Aaiten
langwerpig ongefleeld ; de onderfle in de O-
vcel: de Bladen byna Draadachtig.
(21) Cyperbies met Liniaale opgeregie AaU
ren 7
(20) Carex Spiets focmiineis fesfilibus oblongis &c. Spm
Plant. 19. Carex Sp. femin. raris * Marem adsequanti-
bus, ima petiolata» Hall. Helv. N. 1375. Gramen Ca-
ryophyllatnm nemorofum Spica multiplici. C. B. Pin. 4.
Xheatr. 47, Prodr. 22» Scheuchz. Gr. 450. Mich. Geiu
p. 65. T. 32. f. 14.
(21) Carex Spicis Linearibus erefris , Mascula brevio-
re inferioreqwe , Srafteis ' aphyllis Capfulis diftantibiis*,
Sp. Plant m 20. Gort. Belg. 266. Fl. Suec. 758 , 844-
Gouan Monsp. 482. H. Cliff. 438. R. Lugdb, 75* Cype-
roides Mont. nemorofum &c, Mich. Gen. 65. T. 32. f«
9. Gr. Caryophyllatum Mont, Spica varia. C. B. Pin. 4,
Prodr* 9. Theatr. 48. Car. Spicis foemininis petiolatis ï-a*
tisMascnlam fuperantibus. Hall» Helv. N* 1376*
G R A S P £ A N T £ M;
ven, de Mannelyke fort er eu langer ; onge- AJJ;Eu
bladerde Blikjes , en afjlandige Zaadhuis- V.
Hoofi>»
JeS • STUK.
De zonderlinge gedaante der Aalren geeft
<ü en bynaam aan deeze , die veel naar elkander
gelyken , komende in de Bosfchen van ons
Wereldsdeel hier en daar voor , hoewel de
laatfte gemeener zo 't fchyct, die ook in on-
ze Provinciën wordt gevonden. De Bladen
zyn Anjelierachtig 5 de Halmen een Span of
daaromtrent hoog , zig Vingerachtig verdee-
Iende,en eenigermaate bruinachtig rood 3 doch
zeer fmal en yl geaaird. Men vindt de laatfte
zelfs op Heuvels en andere drooge plaatfen.
•(22) Cyperbies met de Vrouwelyke Aairen on*> XXïL
gedeeld, byna eenzaam , Eyrond , digtaan Mmtam.
de Mannelyke ; de Halm naakt; de Zaa^'^^h^
'huisjes ruigachtig.
Op opene Bergachtige plaatfen komt deeze
ïn Europa , als ook op onze Duinen en el-
ders voor. Zy valt laag5 maakende Plaggen
van
{22) Cavex Splcfs Foemlneïs fesiiiibtis fkbfblitariis ova-
tis masculse approximatis &c. Sp* Plant. 23. Gort,
Belg. II. N. 770. Ft. Suec. II. 845» JaCq. Ptnd.zé?*
Cyperoides Aipinum Saxatile &c: Micb. Gen. 64. T, 32,
£ 3. Car. Fol. Carycphyllaeis, Spicis fesfil. approxitnatijs
&c. Hall, Helv. N 1^2.
LI
ty. Dbsl. XIII. Sctk,
ËENHHÜIZIGE'
VI. van Anjelierachtige Bladen, welker Stoel een
A^DtEL. j_ja|m fch'let van een haif Voet hoogte, die
«tuk°ÏD" dikwils maar één Vrouwelyk Aairtje, dat door
de rypheid zwart wordt, onder het Mannely-
ke heeft. Met een Vergrootglas laat zig de
ruigte der Zaadhuisjes waarneemen.
XXIII. (ö3) Cyperbies met de Vrouwelyke Aairen
vZltofa* eenigertnaate gefieeld, opflaande; de Zaad-
Wollige. huisjes byna Kogelrond en Wollig.
In Ooftenryk is deeze door den Heer Ja-
cq_uin waargenomen 3 welke de Halm drie-
kantig heeft met fmalle Bladen, en eeneMan*
nelyke end-Aair, die bleekros is en lang-
werpig , waar onder twee Vrouwelyke 3 uit
Wollige Blaasjes famengefteld , en rondach-
tige gladde, wat puntige Zaaden, bevattende.
XXIV. (24) Cyperbies met de Mannelyke Aair lang-
Gl°Rox\&S* werpig, de Vrouwelyke Eyrond , ongefleeld^
Aairige. met een korter Bloemblaadje , digt gena-
derd.
C25)
Carex Spkis Foemineis lubpedunculatis , Ca p Pa-
lis fubg,lobofis tomentofis. Sp. Plant. 38- Manu 123.
Cyperoides anguftifolium Mont. Folliculis Seminum Vil-*
lofis. Scheuchz. Gram. 423.
(24) Carex Spica Mascula oblonga , Foeminea fesfili
ovata, Foliolo Florali breviori approximata*. Sp. Flanf:
22. Gort. Belg. II, N* ^t, FL Suev. 759, 864. -FA
Lapp. N. 336. Cyperoides Alpinum Saxatile &c. Mjch»
Gen. 64. ï. 32. f. 3f
Grasplanten,
Cs5) Cyperbies met de Mannelyke Aair lang- VL
werpt g ; de Vrouw elyken langwerpig onge- Af^eeï*
fteeld ; de ondcrfte met een korter eigen Hoofd-
Blaadje* XXV 1
Carex Fi"
(26) Cyperbies getropte rondachtige end-
Aairtjes; de Mannelyke Aair langwerpig. acht%e.
XXVI.
C27) Cyperbies Jr/<? Eyronde ongefteelde p^dfaa^"
Aairen overhoeks ; de Mannelyke lang- §ende-
XXVTT
Rotsmla-
Alle deeze vier zyn hier te Lande, en wel nende«
de eerde op de Duinen by Egmond op den
Hoef; de tweede in de Weidlanden en Velden
by Haarlem en elders; de derde en vierde op
de Duinen by Scheveningen waargenomen.
Men vindtze meeftendeels in Sweeden , eh
fom-
p (25) üartx Spica Mascula oblonga , Foemineis fesf.
^blongis, infer. Folio proprio breviore. Sp. Plant * 23,
Gort. Belg. 11. N. 772. Ftm Snee. 760 , 847» Cyperoides
fylv. tenuifolium , Spicis parvis termibus fpadiceo - viri*
dibus. Scheüchz. Gr* 425. T. 10. f* 11.
(26) Carex Spicis terminal, confertis fubrotundis , Mns-
euiina oblonga. Sp. Flant. 24. Gort. Belg. II. N. 773.
R. Lugdh. 75. Gr. Cyperoides tenuifolium &c. Pluk*
Mm. 178, % 9i. f. 3.
(27) Carex Sp. tribus ovatis fesillibus alternis, Mas-
cula oblonga. Sp. Flant. 25. Gort. Belg* II. N. 774^
iF7. *SW. 756, 848* Cyperoides Alpinum faxatile &c.
Mich. G«*. 63. T. 32. f. 4? Oed* jO^/z. T. 159. Carex
fpkis foemininis binis &c. Hall* ifc/*/, N» 1388?
Li 2
ÏI DjSEfc, XIII» Sxuk.
53«
ËENHUIZIGE
Afdeel ^ommi#Sen ooIc elders in Europa; De laatfte
V. 'wordt door den Heer Haller aargehaald,
stuk?10" al& in Switzerland voorkomende, zynde aldaar
in 't Gebergte gemeen: doch zeldzaam is 't,
dat de zyne twee Vrouwelyke , lang gefleerde*
afftandige Aairen hadt, en langfnuitige, twee-
deelige Zaadhuisjes ; ja dikwils maar ééne Vrou-
welyke , fomtyds zonder Mannelyke Aaii\
Linn^üs befchryftze , in S weeden, aldus.
„ De end-Aair Mannelyk , Eyrond lang-
„ werpig , bruinrood of bleek Roestkleurig,
„ met geelachtige Meelknopjes. Twee Vrou-
„ welyke Aairen , overhoeks , ongefteeld ,
Eyrond , zwart , met Schubben zo lang als
^ de Stampers onderfcheiden. De Vrugtbe-
35 ginzels zwart , driekantig , met zwarte ,
„ tweedeelige , lange Stylen Onder de on-
derfte Aair een Borftelig Blaadje , korter
3> dan dezelve/'
IV. Met de Aairen van verfchillende Sere;
de Vrugtdraagende gefteeld.
XXVI1L (28) Cyperbies met Manwyvige Aairen , en-
Carex
Atrata.
Zwart- ■
Aairige. (28) Carex Spicïs Androgynis terminalibus peduncu-
latis &c. Sp. Plant. 26, Gort, Belg. II, N* 775- Jacq.
Viud, 167. Flé Suec. 761 , 849. Gmel. Sib. I. p. 149.
Jl. Cliff. 438. R. Lugdb. 74, Gr. Alp. pulchrum , Fo-
liis Caryophyllseis > Spiets atiis et tumentibus. Scheuchz.
Gram* 481. Gr. Cyperoides Alp» majus , Spicis atris
&c. Rudb. Elys, h p. 55* T. 23. Car# Spicis ovatisf
I
Grasplanten. 533
deJings gefteeld; de bloei 'jende opgeregt^ de Af^l
Vrugtdraagende neerhangende. V.
Hoofd*
Op de hoogften der Switzerfche Alpen, in-STÜK*
zonderheid naar den kant van 't Wallifer-
Land; als ook op de Ooftenrykfe en Lapland-
fe Bergvelden, en door geheel Siberië, isdee-
ze Soort gemeen , die men insgelyks op onze
Duinen vindt. Uit een groote Houtige Wor-
tel geeft zy Anjelierige Wortelbladen , en
fchiet Halmen van een Voet of anderhalf
hoog; doch op de Bergtoppen komt zynaauw-
lyks een Handbreed hoog voor. De Kafjes
zyn byna zwart , maar de Zaadhuisjes geel ,
zode Heer Halleu aantekent. By hem is
dit Gewas uit Scheuch ze r , verkeerdelyk
met witte > in plaats van zwarte Aairen 5 aange-
haald.
(29) Cyperbies met Eyronde hangende Aai- xxiX,
ren9 de Mannelyke langer en meer opfiaan- Carex
de\ den Wortel kruipende. Slykerige»
De
petiolatis, congeftis , fencscendo nutantibus. Hall. Hetv.
N. 1369. Oed. Ban. T. 138.
(29) Carex Spicis ovatis pendulis, Mascula longiore
ereftaore , Radice repente. Sp. Plant. 27. Gort. Belg.
II. N. 776. FL Suec. 762, 850. Gmel. Sib. I. p, 140.
Oed. Ban. T. 158 ? Carex Spicis foemininis pendulis %
Capfnlis ovatis compresfis. Hall. Helv, N. 1392. Cy«
|ieroides Spica pendula breviore &c. Scheuch^. Gram,
t>, 443. T. iq. f, 13.
LI 3
ÏL Deel. XIII. Stuk,
534 E E N H ü ï 2 i g è
f VI. De Kruipende Wortel onderfcheidt byzon-
Aïdeel. derlyk deeze , die in Moerasfige Slykerige
, Hooro- Gronden , zo in Lapland , als in Switzerland
*tu&. en gjberie $ gemeen is , komende insgelyks In
onze Duin -Valeijen voor. By Scheuchzer
vindt men 'er een goede Afbeelding van; maar
by Bauhinüs ftaatze niet bekend (*). De
Heer Haller merkte aan, dat de Steelen
een Voet lang zyn,de Bladen een Linie breed:
de Mannelyke of Bloem -Aair een Duim lang,
de Vrugt-Aairen , drie, twee of één > uit de O-
xels der Bladen 3 dikker dan de Mannelyke >
beftaande uit Lancetvormige gebaarde bruin
roode Kafjes en Eyronde famengedrukte Zaad-
huisjes met een zeer kort Puntje. Dit heeft
plaats in het Exemplaar door den Heer Thün-
berg in Japan verzameld , en met den naam
van deeze Soort befcempeld ; gelyk hetzelve
fiXCIII.in Fig. 2, op PI. XCIII. wat het bovenfte ge-
Flg% 2' deelte van de Halm betreft , die hier wel an-
derhal ven of by de twee. Voeten lang is, ver*
toond wordt.
(30) Cy-
CO Cyperóides Splca pendula minus. Bauh* Fin.
Murray. p* 705. Gort. Belg. uts. is 'er niet , en Theatrm
85* vindt men wel Spied pendutd bremore, maar die
behoort tot de Pfeudo - Cypems , Sp. 34. Ook is de
aanhaaling van Scheuchzer, in Sp. Plant, ea
Fl. Belg. foutt
Grasplanten.
535
' v3°) Cyperbies met hangende Aairen ; de VI.
Mannelyke opgeregt ; de Vrouwelyke lang- A yEru
werpig tweezydig , en naakte gefphfte Zaad- s^OFD*
huisjes. XXX.
Carex Ca-
(31) Cyperbies met hangende Aairen ; de*'#™£r-
Mannelyke opgeregt ; de Vrouwelyke Ey- dunne.
rond Schubbig ; de Zaadhuisjes getropt en p^^el?s
fiomp. Bleekach-
tige,
Dceze beiden komen in Sweeden voor, als
ook in Switzerland en in Italië. Micheliüs
nam de laatfte in Berg-Bosfchen , omftreeks
Florence waar; Sëguier de eerfte op den Bal-
dus * Berg in 't Veroneefche. Dezelve is een
der kleinften van dit Geflagt,zo de Heer H al-
ler aanmerkt, de Blaadjes en Halmen naauw-
lyks een Handbreed hoog hebbende, alles by-
na
(30) Carex Spicis pendulis; Mascula erc&a , Foemi*
neis oblongis diftichis , Capfulis nudis acuminatis. Sp.
Plant* 28. Ft. Sviec. 763, 851. FL Ldpp. 326. Carex
Spicis foemininis raris pendulis &c. Hall. Helv% N.
1394. Cyperoides Alpinum Spicis Seminiferis , pendulis
&c. Seg. Ver. III. p. 83. T. 3. f* 1. Oed. Dan. T.
768.
(31J Carex Spicis pendulis ; Mascula erefta ; Foemi*
neis ovatis imbricatis &c. Sp. Plant. 29, Fl. Suec.j6^9
852» Gmel. Sib. t# p. 139. Car. Spicis tribus peduncu-
latis &c. FL Lapp. 327. R. Lugdb. 75, Car. Spicis foe-
mininis pendulis , Caps. ovato - conicis. Hall. Helv, N.
1393. Cyperoides polyftachyon flavicans &c* Pluk, Almm
278. T. 34* f- 5« Mich* Gen, 61. T. 33. f. 13»
LI 4
II, Desl. XIII. SlUK.
Eenhüiziöë
VI. na Haairachtig dun en teder. De laatfte komt
ryEL% door geheel Siberië , overal op Moerasfige
sSk!ÏD" Plaatfen voor> ze& Gmelin-, hebbende de
Halmen fomtyds hooger dan anderhalven Voet,
en zeer ruige Bladen. Zy heeft ééne Man-
nelyke bruine en drie of vier bleeke Vrouwe-
lyke Aairen, by elkander getropt: weshalven
men ze Veel-Aairig genoemd vindt»
XXX ir. (32) Cyperbi'es met gefleelde opgeregte af
Carex sa- ftandige Aaken ; de Frouwelyken Liniaal
Panik- en ftompachtige opgehlazene Zaadhuisjes.
achtige*
In Veenen en natte Heygronden komt dee*
ze by ons voor, gelyk zy dus ook in Swee-
den gevonden worde , zynde van alle de Cy-
perbiezen , zo Linn^üs zegt, in Lapland
de gemeende. Zy groeit door geheel Siberië;,
tot in de Ooftelykfte deelen, volgens Gme-
l in, met Halmen van een Handbreed of een
Voet» In Switzerland , daar zy ook in de
Alpen gemeen is 9 valt zy hooger , en heeft
fomtyds meer dan ééne Mannelyke Aair*
(33)
(32) Carex Spicis pedunculatis erefUs remotis * Foe-
mineis linearibus &c, Sp. Plant. 30. Gort. Belg, 267.
FL Suec. 765, 853. Jacq Vind. 167. Dalib. Far.
Gmel, SiK I. p. 136. FL Lapp* 333. Carex Spica
Mare tina pluribusve ; Femininis petiolatis ereftis &c.
Hall. Helt/. N. 1405. Cyperoides Fol. Caryopbylisei*
&c, Mich. Gen. 61. T. 32. f. XI* Pluk» Alm% 178. T<
91» f. 7» Oed. Dan. T. sój*
Grasplanten»
J37
(33) Cyperbies met gefteelde end-Aatren\ een .VI.
Mannelijke en Frouwelyke : de Zaadhuis- v.
Jfiw Elsvormigy zo lang als de Aair. stuk?*0"
XXXIIL
In Noord- Amerika groeit deeze > volgens CarexFoU
Kalm, hebbende eene driekantige Halm > Bazige*
van twee Voeten langte 5 met fmalier Bladen
bekleed:: de end-Aair Mannelyk langwerpig
gefteeld , en in 't zelfde mikje een Vrouwe! y-
ke of Vrugt- Aair, van zeven of agt fpits Ke-
gelvormige Zaadhuisjes.
(34) Cyperbies met hangende Aairen entwee- XXXIV.
Jingfe Steekjes.
Baflerd*
Zeer dikwils komt deeze, die men Bafterd*^™*1
Galïgaan noemt , aan de kanten der Slooten
en Rivieren op veele plaatfen van ons Land,
en
(33) Carèx Spicis termïnal'ibus pedunculatls ; Mascu*
ïa Foemineaque ; Caps. SubuL longitudine Spicse. Sp*
Plant. 31. Gr. Cyperoides Marianum, Tamarisci Belgas
ïum pericarpiis &c. Pluk» Mant, 96. T. 419. f. i.
(34) Cavex Spïcls pendulis , Pedunculis geminatis. $p.
Plant, 32. Gort. Belg, 267. Gouan Monsp. 482. Dalib.
Fans 281. Fl. Suec. 766, 854. Gron. Vhg~ 114. Gmel.
Sib. I, N. 8i» p« 141. Carex Spicis femininis pendulis
asperis , Capfulis longe roftratis retroverfis. Hall. Reh*
N. 1397. Gramen Cyperoides Spica pendule breviore.
C. B. Pin. 6. Theatr. 85. Cyperoides &c. Scheuchz,
Gram. 440. Mor* S. 8. T. 12. f* 5. Pfeudo - Cyperus,
Dod. Pempt. 339# Lob. Tc. 76.
LI 5
II. DsELi XIII. Stuk.
53*
E Ê N H ü I Z U S'
VI. en elders in Europa , voor. Ook groeit zy
Afdeel. veeI fa ftaande Wateren. Het is een der
Hoofd- grootften van dit Geflagt, de Halmen tot drie
srüK,J Voeten en hooger hebbende, wel een Vinger
dik; de Bladen bykans een Duim breed , en
de Aairen twee Duimen lang, allen neerhan-
gende, aan lange Steelen , dikwiis tweevoudig
uit de holte van een Blad voortkomende, doch
niet altoos : zo dat dit geen vast Kenmerk
maakt. De rype Aairen hebben de Zaadhuis-
jes Elsvormig , geftreept, met een dubbelde
Doorn gefpitst en agterom geboogen. De
Blikjes zyn > in deeze Soort, byna Borftel-
achtig*
XXXV. (35) Cyperbies met de Aairen opgeregt, Rol-
Carjc Cces- rond, drievoudig byna ongefïeeld; de Man-
^Turfach- nelyke aan 't end der driekantige Halm-.
tige.
XXXVI. (36) Cyperbies met de Aairen zeer ver af*
Diftans* flan-
Afge-
ZQïideide. Carex Spicis ^erectis Cylindr. ternis fubfesfilibus ,
Mascuia terminali &c. Sp. Plant. 34. Gort* Belg. 267*
Ft% -Snee. 767, 855. Gort. Ingv. 151, Gmel. Sib. I. p„
3137. Hall. Helv. N. 1382» b. Gr amen Cyperoides Ca-
jyophyllatum , Folio longiore & anguftiore &c. Mor,
Hifï.lll. p. 243. S. 8. T. 12. f. 3.
C36J Carex vSpicis remotisfimis fubfesfilibus ; Brafrea
Vaginali: Capfulis angulatis mucronatis, Sp* Plant. 33*
Gort Belg. II. N. 779. Car. Spicis parvis longe diftan-
tibus. Scfieuckz. Gram. 431. Car. Spicis brevisfime pe*
tiolatis disfitis. Hall. Helv. N. 1382. Gr. Cyperoides
gracile alterum &o Mor. S. 8. T. 13, f. 18.
fianiïg 9 hyna ongefleeld ; een Scheedig VI.
Blikje en hoekige gefpitfte Zaadhuisjes. Afdeel»
Hoofd*
Deeze beiden komen in Veenige , Broekige STUK*
Landen, zo in Switzerland, als by ons voor;
gelyk ikze dus in Noordholland heb gevonden.
De eerfte maakt Turfachtige Klompen, door
de veelheid haarer Bladeren , en vervult dus
geheele Moerasfen; gelyk Linn^üs ten op-
zigt van S weeden aanmerkt. In de Moeras-
fen van Siberië en Rusland is zy vry gemeen.
De Halm heeft zy omtrent een Span of een
Voet hoog. De andere groeit hooger , en
heeft de Vrugt-Aairtjes , zo van de Manne-
lyke, als van elkander, ver af gêplaatst, ieder
in een Bladmikje , kort gefteeld en niet knik-
kende* Haller achtte ze tot eene zelfde
Soort te behooren.
V. Met de Aairen van verfchillende Sexe;
Mannelyken meer dan één.
(37) Cy per bies met verfcheide Mannelyke Aai- XXXVII*
ren% de Vrouweljke byna ongefteeld\ deac^x
Zaadhuisjes ftompachtig* Spitfe^
Door
f37) Carex Spicïs Masculis pluribus Foemineis fubfes-
filibus , Capfulis obtufiusculis. Sp. Plant. 35. Gort. Belg*
267. Dalib. Par. 281. Gouan Monsp. 483. Ger. Prov*
ïi3» Iacq. Vind. 168. Gort. Ingr. 151. FU Snee. 769 3
SL Deel. XIII. Stuk*
ESNtfUIZlGS
VI. Door geheel Europa is deeze Soort ge»
A v!EL' meen. Behalve de Verfcheidenhedén' van
Hoofd- Zwart en Ros > door den Ridder opgegeven 3
waar van de eerfte op drooge plaatfen, in
Weiden , de andere aan de kanten van Sloo-
ten, Graften en Poelen, in 't Water groeit ,
(maakende zelfs Eilandjes daar in, die dry ven
kunnen en waar op men kan gaan en ftaan , zo
H aller aantekent;) heeft de vermaarde
Hoogleeraar de Gorter, in onze Provin-
tiën , nog andere Verscheidenheden daar van
opgemerkt en befchreeven. De Rosfe 9 zegt
zyn Ed. , heeft fomtyds de Vrugt-Aairen
Manwyvig ; fomtyds alleen de onderfle daar
van gefteeld ; fomtyds die lang gefteeld en
neerhangende ; fomtyds de bovenfte Bloem-
Aair als geknot of afgebroken. Anders zyn
de Aairen fpits gepunt, waar van deeze Soort
den naam zal hebben. Van de Zwarte , zegt
hy5 is een Grootere en Kleinere, waar van de
laatfte in de Aairen wederom eenige veran-
der
• $57. Carex Spïcïs ereftis , oblongis fesfiiibus &c#. Cliff.
439. R. Lugdb. 74. Car* Sp. Masc ternis , Femininis
numerofis, &c. Hall. Relv. N. 1404. *» Car. nigra ver-
ia a vulgaris. Flor. Lapp. 320. Gr. Cyperoides Fol. Ca*
ryopliyllseis vulgatïsMmum. Raj. Rift* 1292. 3# Car. £j>.
Masc. fup. numerofis &c. R. Lugdk, 75. Cyperoides
Fol. Car. Spicis habirioribus, Squamis curtis. Mich.
Cent 62. T. 32. f. 12. Gramen Cyperoides latifolium Spi-
ca rufa feu Caule triangulo» C, B» Fin. 6. Tkeatr. 83*
Cyperoides,, Lob, Ict u.
GRASPLANTEN J4I
deringen heeft. Tot deeze laatfte betrekt .JM^
zyn Ed. het kleine Anjelierbladige Gras met eene v.E
van èên gerukte Aair , by Bauhinus, en het s^rn
Geaaird Grasje met Anjelier -Bladen by Lobel;
zynde Zwart-Geel Voorjaars-Gras by anderen
getyteld (*)♦ De Fleer Haller maakt , op
dien voet , van dezelve een Soort , welke
zyn Ed- echter niet zeer beftendig acht te
zyn. Ondertusfchen was dit Grasje gezegden
Hoogleeraar zeer gemeen by Petersburg voor-
gekomen, en zyn Ed. merkt aan, dat men het
hier ook in vogtige Zandgronden vindt.
Dit laatfte groeit zelden meer dan een half
Voethoog: het andere heeft dikwils Halmen
van twee Voeten en Biaden die nog langer
zyn, een half Duim breed- Linn/eüs merkt
aan, dat 'er in deeze Soort, naar de droogere
of nattere Groeiplaats , een verfchil in hoogte
plaats hebbe van een Duim tot drie Voeten*
In Duitfchland , zegt Haloer, eeten de
Paarden alleen de Cyperbiezen, maar in Swit-
zerland leveren dezelven ook Moeras -Hooy
voor de Koeijen en Schaapen; zo 'er flegts
geen Unjer in zy. In Sweeden wordt het goe-
de
O Cyperoïdes nigro- lutenm verrmm niinus. Tottrnf.
JufU 529. Gramen Caryophyll. Fol. Spica divülfa. C. B.
Tin. 3. Theatr. afi. Gr. Spicat. Fol. Vetonicce Cr^yo-
jhyllatse. Lob. Ic. 10. Car. Spicis Maribus ovatie 9 Fe*
$&ioin. gracilibus erefris &o Hall. Helv* N. 1406,
IL Deel, XIIL Stui^8
ËENHÜI21GB
VI. de Gras door deeze Biezen verflikt, zo onze
' AyEEX' Ridder aantekent. Hier zyn zy, in dat op-
Hoofd- zfgt5 by 't Landvolk ook zeer gehaat. „ On-
„ ze Herders en Koeijen- Melkers en pryfen
& 't niet zeer, (zegt Lo bel van dat laatst
„ gemelde ,) om dat de Koeijen 't zelve niet
3, gaarn eeten , en niet veel Melks daar af
3, geeven: want het is fuur en hard."
sxxvm. (38) Cyperbies met verfcheide Mannelyke Aai-
Veficarta. ren 5 de Vrouwelyken gefteeld ; de Zaad*
Groot- huisjes opgeblazen met puntjes.
Menigvuldig aan de kanten van veele Vaar-
ten en Slooten, als ook in Staande Wateren
en Moerasfen , komt deeze Soort, zo in on-
ze Provinciën , ais door geheel Europa , ja
ook in Rusland en Siberië voor. De Vlamin-
gen noemen dezelve Zegghe of Water-Rietgras 9
vol-
C38J CareX Spïcis Masculis plurïbus; Foelnlneïs pen-
chinculatis ; Capfulis inflatïs acuminatis. Sp. Plant» 36.
Gort. Belg. 268^ Gouan Monsp. 483* Ger. Prov. 112.
Dal, Paris 282. Jacq. Pïkid* i68« Gort. Ihgr. 152. FL
Suec* 768, 856. Gmel. Sib. I. p, 143. Carex Spie. Ma-
ribus uni pluribusve , Femininis ereftis teretibus , Cap-
fulis ampullatis roftratis. Hall. Helv. N. 1401. Gr. Cy-
peroides anguftifolium Sp. longis ereclis. C. B. Pin. 6.
Theatr. 84* Carex Culmo longisfimo, Sp. tenuibus
remotis* R. Lugdb. 75. Mor. S* 8« T« 12. f. 9. y,
«Car, Spicis femininis oblongis pedunc brevioribus &c«
R. Lugdb. 76. Gramen paluftre majus. Lob. Ic. iu
Grasplant ek.
volgens Lob el; welk eerde woord van Hoog-
uuitfche afkomst zal zyn. Of de ruuwheid der V.
Biaden , als een Zaag , ook aanleiding daar SXÜ£?
toe geeve, is by my bedenkelyk. Men heeft
dien naam op het geheele Geflagt van Carex
toegepast , hoewel de meefte Soojrten , in 't
Hoogduitfch, Oyper- of Galgan- Gras geheten
worden. In 'tSweedfch noemt men ze, alge»
rneenlyk, volgens L in n^üs, Starr, en on-
deritheidtze metbynaamen; geiyk deeze Soort
Blafe - Starr , de voorgaande Blao • Starr ge*
noemd wordt, de volgende Grus» Starr. Hal-
ler befchryft deeze aldus.
„ De Halmen zeer hoog, tot vyf Voeten
3, driekantig , op de hoeken ruuw. De Bla-
5, den tot twee Voeten lang , een Kwartier
3, Duims breed, als men agterwaards flrykt
3, zeer ruuw. Twee of drie Mannelyke Aai*
„ ren, die zeer fchraalzyn, rosachtig, twee
3, Duimen lang, met Éyrond Lancetvormige
35 ftompe Kafjes , die breede witte randjes
„ hebben. Van twee tot vier , kort gefteel-
3, de , Vrouwelyke of Vrugt-Aairen , in de
3, Oxels der Bladen opgeregt, met bruin roo-
3, de Lancetvormige Kafjes. De Zaadhuisjes
35 Ampulachtig gezwollen , geftreept , met een
,5 tweehoornig Halsje, dat fchraal is en dun."
De laatstgemelde Aairen zyn fomtyds vier
of vyf Duimen lang , beftaande uit gezegde
Blaasachtige Zaadhuisjes, en dus taamelyk dik
zya-
%h Deel. XIII. Sxuk*
Eenhuizïgs
Ifdee' zync^e' ^ocn f°mtyds vallen zy ook dunneren
V.L' kleiner ; gelyk de geheele Plant , maar een
j^*D' half Voet hoog ; dat dan de ééne Verfcheidett-
heid uitmaakt ; terwyl de andere zeer korte
Vrugt-Aairen heeft, doch de uiterfte der
Mannelyke uitermaate lang. De Vrugt-Aai-
ren hangen ook fotiityds neder : zo dat de
Blaasachtigheid der Zaadhuisjes hier de voor.
naamfte onderfcheiding maakt.
5, Alle deeze Water • Galigaanen worden ner-
5) gens anders toe gebruikt , zo veel ik weet,
„ (zegt Lob el) dan om te ftrooijen opBoe-»
35 ren Kermisfen en Ommegangen." Onze
Ridder merkt aan , dat de Laplanders de ge-
fneden, gedroogde en belezen Bladen, in hun-
ne Schoenen doen , zo om de Koude in de
Winter , als de Hitte in de Zomer af te wee-
ren. „ De Glasblaazers gebruikenze , (zege
3, hy), om 9t Glas 5 inzonderheid Wynfier-
35 fchen, te bekleeden: de Stoelemaakers tot
S5 Matten te vlechten : de Kuipers om de
35 Spieeten en Naaden der Vaten te ftoppen:"
waar toe men doorgaans flegts gewoone Mat-
ten-Biezen neemt.
XXXIX. (39) Cyperbies met ver afftandige Aairen; de
*ihtaï% Mannelyken meer dan één: de Vrouwely*
Ruige. ken eenigermaate gefteeld en opgeregt: de
Zaadhuisjes ruighaairig.
Op
C39) Cavex Spicis remotis , Masculis pluribus ; Foemi-
aeis»
Grasplanten
Op dorre Zandige plaatfen ,zo in ons Land, vfc
als in Switzerland , Duitfchland en Sweeden 5 v.
fcomt deeze Ruige Cyperbies voor , die op S^£FD"
vogtige vette Gronden wel ter hoogte van
twee , drie of Vier Voeten opfchiet , zo de
Heer de Gorter aantekent. Doorgaans
zynde Halmen geen Voet hoog, gebladerd
met twee of drie Mannelyke Aairen aan den
top 5 en even zo veel Vrouwelyken, in de O-
xels der Bladen, kort gedeeld, met Lancet-
vormige gebaarde Kafjes en Kegelvormige rui*
ge Zaadhuisjes.
VI. Met de Mannelyke Aairen afgezonderd
van de Vrouwelyke Bloem.
(40) Cyperbies met de Mannelyke Aairen ge* xL
pluimde de Vrouwelyke Bloemen een^^'i^fxJ^
ds Zauden Kogelrond en glanzig. Steen-
X0t,zaadig,
Ir.eis fubpedunculatis ereÖis ; Capfulis hirtis* Sp, Plant*
37. Gort. Belg. 268» Jacq Vind. 168. FL Suec. 767 ,
858 Carex Pilofa, Spicis ereftis &c. H. Cliff. 438* Cy-
peroides polyftachyon lanuginofum* Mor. S. 8. T- ju*,
f. 10. Pluk; T. 34. f 6. Carex Caule, Foliis > Capfu2-
lisque hirfutis. Hall. Hetv. N 1403. Gram. Spie. FoU
& Spicis hirfutis mollibus. C. B. Theatr. 48.
(40) Carex Spicis paniculatis Mascülis, Flor. Fï>emi^
neis folitariis 5 Sem. Giobofis nltidis. Syft. ATat. Vegi
XIII* Schoenus Littiospermus* Sp. Plant. p. 65. Burm»
FL Tud* p. 19, Schoenus fecans. Am. Acad. V* p. 391;
Scirpus Lithospermus. Sp. Plant. I. p. 51, Cyperus ma-
Mm
II. Deel. XIII. Stuk,
54<?
Eenhüizioe
VI.
AFDEEL.
V
HooiD-
STUK,
Tot een blyk, hoe de uitheemfche Planten
dwaalen kunnen , eer zy een vaste zitplaats
bekomen , kan dit zonderlinge Gewas ver-
ftrekken. Het is eerst door den Ridder in 't
Geflagt van Scirpus , vervolgens in dat van
Schcenus gefchikt geweest, komende eindelyk
hier t'huis. Sloane, die het op Jarriaika in
de Westindiën vondt, noemde het zeer groot
knokkelig Bofch • Cypergras , en Morison
Allergrootfte Amerikaanfche Cyperus, met Zaad
van Lhhospermum; waar van Linn^eus den
bynaara ontleend heeft. By Rumphiüs
vindt men het, onder de Ambonfche Planten,
afgebeeld met den naam van Rietgras of Ca*
Jamagrostis ; om dat het eene Rietachtige ge-
ftalte heeft. Hy befchryft het aldus.
De Halm groeit twaalf of dertien Voeten
hoog , een Vinger dik , en is niet volkomen
rond, maar met twee platte zyden, in Le-
den verdeeld en van binnen gevuld met eene
vooze Draadige zelfftandigheid. De Leden
zyn omtrent een Voet lang , met uitpuilende
Knokkels. Aan ieder Knokkel ftaat een Blad,
van derdhalf Voeten langte en een Vinger
breed
xïmus Americ. Lithospermi Semine. Mor. EiJL III.
p. 237. S. 8. T. 11. f, 16* Gr. Cyperoides Sylvat. ma-
ximum geniculatum afperius , Semine Milii. Soüs. Sloan.
ffam. 36 Hijt. t p. 118. T. 77. f- l' Catymagrpfififc
Rumph.^ VI. p. 16. T. 6. 3* Kaden - Pallu. /fcr*,
MalU XII. p. 89. T. 4%
GRASPfcANTfc».
547
breed maar om laag is de Steel Vlerkswy- A
ze omgeven met Bladen van wel vyf Voeten v.
langte. Boven maakt de Halm een foortvans^£H
Rietpluim, als een groote Aair3 van meer dan
anderhalf Voet langte , in veele Steelen ver-
deeld 3 waar van fommigen Schubbige Aairtjes
draagen, die ruig zyn , en in een Baard uit-
loopen ; anderen enkele Knoppen , met lange
ftekelige Baarden 3 waar binnen een bruinachtig
en wit Zaad.
Dit Rietgras groeit op Ambon overal in *t
Veld , zegt hy , op open plaatfen ; zo wei
langs de Rivierkanten als aan den Voet der
Bergen, waar 'tzo digte Struiken maakt, dat
zig het Wild daar agter kan verfchuileru
De Driemannige Grasplanten van deeze
Klasfe thans befchreeven hebbende , gaa ik
over tot de Zesmannigen , van welken maar
de twee volgende Geflagten voorkomen ; naa-
melyk
Z i z a n i a* Wild Koorn.
Niet oneigen heeft onze Ridder den Griek-
v fcheii
CO V&k deeze Bladen , zo wel als de Halm, aan
den rand eii Kiel fcherp gepunt en fnydende zyn, we*
gens kleine ftekelige Doorntjes , als ook zeer lang ert
meer dan een Duim breed: hier van maakt Rumphius
geen gewag. Hy fchryft 'er een lang gebaard Zaad aart
toe ; doch dit zal op de Zaadknoppen zien* De Styi is
driedeelig, zegt Linn^eus,
Mm a
II, Deel. XIII* Sïöjfc
54? Eenhuizige
VT. fchen naam, die oudtyds Onkruid of.Dolyk
Afdeel, heeft h>etckcnft , a}s een Miswas der Tarwe jj
Hoofd- toegepast op het Wild Koorn , dat in andere
STUK,
Were!dsdeelen gevonden wordt. Men vindt
immers, oudtyds , ook van Frumentum Ziza~
nia gefproken. En fchoon dit Koorn tot ge-
bruik dienftig is , haalt het echter niet by dea
deugd der Tarwe : des het Spreekwoord , in
deezen , zyne aardigheid behoudt (*). De
Wilden, naamelyk, gemakshalve zig hier me-
de behelpende , misfen het voordeel van be-
ter Koorn.
De Kenmerken beftaan in Bloempjes zon-
der Kelk , Mannelyken en Vrouwelyken by-
zonder, de eerden ongebaard, met zes Meel*
draadjes , de anderen een tweedeeligen Styl
of twee Stempels hebbende, en een Kafje als
een Kapje, dat het Zaad omkleedt (f). Daar
van zyn de drie volgende Soorten opgete-
kend.
(i) Wild Koorn met een uitgeflortè Pluim.
Zïzania
dquatica*
Waterig.
Op
C*_) Frumento reli&o Zizaniis infidere.
(f) Zie Plaat LXXXVIL Fig. i6,hier voor, in wiet
verklaaring gezegd wordt cngebaarde Bloempjes (JCoroU
Ja bivalvis iwbevbis), dat beter gezegd was ongekelkte ;
alzo het Vrouwe! yke Kapje in fommig een Baardje
feeeft.
<0 Paniculata effufa. Syft. Nau XII. Gen.
G&ASPBANTÉN, 549
Op overftroomde Landen, zo wel op 't A^Ft
Eiland Jamaika als in Virginie , groeit deese v.
Soort van Wild Koorn , die van
Ehmus genoemd is of Wilde Haver, en van ivm
Clayton een fraai je zeer groote Cyperbies °°rn'
met Rietbladen. De vermaarde Sloane ty-
tekze Hoog fchraal Riet, met de Bladen uit den
groenen blaauw , en kleiner Sprinkhaantjes,
't Gewas heeft een opftaande gekranste
Pluim, van een Voet langte, daar de Vrouwe-
lyke Bloemen boven z^yn , de Mannelyken
onder. Deeze laatften beflaan de vier of vyf
onderfte verdeelde Kransjes: terwyl de eerden
een Aairachtige Pluim maaken. De Manne-
lyke Bloem beftaat uit twee Kafjes , bevat-
tende zes Meeldraadjes : de Vrouwelyke ins-
gelyks , maar het eene Kafje is veel grooter ,
hol, het andere omvattende en loopt in een
taamelyk lang Baardje uit. Deeze heeft twee
kleine Styltjes , met Haairige Stempels, op
een Vrugtbeginzel zittende , dat een langwer-
pig fpits, glanzig Zaadwerdt, in het gedagte
Kafje begreepen.
(2) Wild
2062. Veg% XIII» p. 714. Zizania. Gron, Virg. 159 J
24S. Elymus. Mich. Gen. N. 7. Arundo alta gracilis ,
Fol. e viridi coeruieis , Locuftis minoribus. Sloan. §am*
ï 33. Hift. 1. p. 110. T,67.
Mm 3
II. Deee. XIII. Stuk.
Ee$*huizige
VI. (2) Wild Koorn met de Pluim van onderen
Afdeel. x
V. getrost Mannelyk , van boven geaaird
s?uT.FD" Frouwelyk.
II.
fSw? In Staande Wateren en aan de kanten van
Moemsfig. Rivieren in de middelfte deelen van Noord-
Amerika groeit deeze Soort , met Halmen ,
die naar de diepte des Waters min of meer in
de hoogte fchieten» Men heeft tot agttien
Halmen geteld uit ééne Wortel. Zy zyn ge-
heel bekleed met Scheeden der Bladen , wel-
ke veel naar die van ons Water -Beemdgras ge-
lyken. De Pluim van de middelfte Halm is
dikwils vier Voeten lang , die der andere Hal-
men ééii Voet. Onder beftaan zy uit getakt
te Kransjes, met ongefteelde Bloempjes, van
bleek roodachtige Kleur, die flegts twee Kaf-
jes hebben , welken men, naar believen, Kelk-
of Bloemblaadjes kan noemen. Hier in zyn
de zes geele Meeldraadjes of Meelknopjes
vervat. Het bovenfte der Pluim is eene dig-
te Aair van Bloempjes , die insgelyks uit twee
Klepjes beftaan, van dergelyke figuur en hoe-
danigheid, als in de voorgaande Soort.
De Afbeelding van dit Gewas is door den
Heer Scheuchzer van Zurig, in 'tjaar i?6o,
te
(2) Zizanïa Panicula inferne Racemof a Mascula, fu-»
yerne Spicata Foeminea. ManU 295, Zizania fylv. as-»
furgens tenuis Rarnofa, Browiï» §fam% 340, ScmtB*
Gram. 54. TV* 3.9,
Grasplanten,
55r
te Leiden by zyne Disfertatie, over de Meel- a^^L.
achtige Spyzen , gevoegd; zynde te Parys, HJ-D/
onder 't opzigt van den Heer de Jüssieu, stuk.
naar de Natuur gemaakt , en door den Heer
Schreber overgenomen. Men noemt dit
Koorn in 't Franfch Rifave en in Kanada Folk
Avoine , dat is Malle Haver. Het bloeit in Ju-
ly en brengt in September en Oktober ryp
Zaad voort, dat veel naar Rysc gelykt, en tot
verfnapering ftrekt voor de Wilden , die het-
zelve zorgvuldig aan de Waterkanten gaan in-
zamelen. In de Koninglyke Tuin te Trianon,
als ook in de Akademie - Tuin te Upfal in
Sweeden, is het zeer wel voortgekomen, en
zoude misfchim in Europa , zo wel als het
Manna -Gras , voorgemeld *, geteeld kunnen * Zie
worden. btadz.300.
(3) Wild Koorn met eene byna getroste in.
Zizcii
reirreftt
Véldig,
PMm Zizctnict
Op drooge Zandige Velden aan de Kust
van Malabar groeit deeze Soort , die aan
ronde Steelen fmalle ftyve groene gëfpitfèg
Bladen heeft. Uit de Kn?etjes komen dunne
Steeltjes voort, die in Bladerige Kelken ron-
de
(3) Zïzania Paniculata fubracemofa f . Gramen Panica- •
atum Indicum &c. Raj. Hifi. 617. Katou - sjolam. Hort*
Mak XII. p. 113. T« 60. Burm. Fl.Ind.yi.zcQ.
Mm 4 •
II. Dssl* XIII, Stuk.
55*
Eenhüizuk
VI. de zwartachtige Korrels voortbrengen. Dis
Afdeel. Zaad ^ me(. Areekfap gewreven , geneest de
^k°.FP" Spruuw der Kinderen; wanneer de Tong daar
mede beftreeken wordt.
P h a r u s. Baakbloem.
Van de zonderlinge gefhlte der Bloempjes A
die als een ouderwetfe Vuurbaak of Licht-
Toorn voordellen (*) , heeft waarfchynlyk
Lïnn^üs den Geflagtnaam ontleend. De.
Vrouwelyke Bloem is ongedeeld en heeft een
tweekleppigen Kelk , zo wel als de Mannely-
ke, die gelleeld is en daar boven of bezyden
uitfteekt, met een tweekleppig Blommetje en
zes Meeldraadjes.
s De eenigfte Soort ( i ) wordt hreedbladig
fcitifX* gebynaamd 5 pm dat de Bladen ui^ermaate breed:
mm^ zyn onder de GrasPlanten. Zy is op 't Ei»
land Jamaika,in de Westindiën , gevonden ,
en door Browne niet alleen, maar ook door
Sloane afgebeeld en befchreeven. Deez'
geeft 'er den naam aan van Bofch-Havergras
niet zeer breede Bladen en ongebaarde Bloe-
men y
CO Zie Bg. s4.op Plaat LX XXVII,
(O Pharus. Stjfl. Nat. XII. Gen. 1063. V*g. XIII. pf
7.14. Am. Accul V. p. 409. Pharus Fo]. Nervofis obtü-
fis, pagina fupina coelum refpicientibus. Brown. &am. 344,
T. 38. f. Gramen Avenaceum Syly, &c. Slqan. 3vmK
35. I. P« 116. 1\ 73, f. a.
Grasplanten. 553
men, de Kafjes bruinrood. Zie hier de be- vr.
5 , . Afdeee,
fchryving. V.
De Halm is een Voet hoog , dikwils met twee Hoofd*
STUK»
Knokkels van onderen. De Bladen zyn zeer Bmk^
groot, fterk geribd, van langte als de Hal.m,^»*
Eyrondachtig gefpitst , met de agterkant om
hoog. De Bladfteelen eens zo lang als het
Blad(*), zyn tot de helft Scheedig. Een yle
opftaande Pluim heeft de Vrouwelyke Bloemen
overhoeks , ongefteeld , ver afftandig ; met
een eenbloemig Mannelyk Steeltje , aan den
voet van 5t Vrouwelyk Bloempje ingeplant ,
en weinig langer dan hetzelve.
VI. HOOFDSTUK.
Befthryving der Tweehuizige Gras-
planten, tot welken maar één Geflagt be-
trokken wordt , Touwgras genaamd.
Onder de Geflagten der Twee-en - twin-
tigfte Klasfe , Tweehuizige genaamd , om
dat de Mannelyke en Vrouwelyke Bloemen
haar zitplaats op byzondere Planten hebben ,
is
Mooglyk moet dit zyn half zo lang als 't Blad :
anders verftaa ik niet , hoe zy tot de helft Scheedig
kunnen zyn.
Mm 5
II, Desl; XIIL Stok,
V
554 TwÈEHUTZtGE
VT. is nu onlangs eerst het volgende t'huis ge-'
VI. bragt.
Hoofd-»
*J£ R e s t i o. Touwgras.
Van dit Geflagt , dat waarfchynlyk wegens
de gedaante dus benoemd is , zyn de Kenmer-
ken door Linn^eüs aldus opgegeven.
Van de Mannelyke Bloemen , zo wel als van
de Vromvelyken , is de Kelk een Eyrond Aair-
tje 5 met eenbloemige op elkander leggende
Schubben , die Eyrond en Vliezig zyn : het Blom-
metje beftaat uit zes langwerpige Vliezige bly-
vende Blaadjes. De Mannelyken hebben drie
Haairachtige Meeldraadjes, met Iangwerpiga
opgeregte Meelknopjes. De Vrouwelyken heb-
ben een rondachcig Vrugtbeginzel , met drie
Elsvormige blyvende Styleu en Draadachtige
verwelkende Stempels. Het Zaadhuisje is
driehokkig , rondachtig, met zes plooijen , en
heeft zes famenluikende punten* Het bevat
eenige langwerpig - Rolronde , ftompe Zaa-
den.
Alle de Soorten van dit Geflagt zyn door den
Heer Koenig aan de Kaap der Goede Ho*
pe verzameld. De Deenfche Heer Chr. Friis
Rottböll , Hoogleeraar in de Ontleed- en
Kruidkunde te Koppenhagen , heeft dezelven
en nog meer , omftandig befchreeven en in
Plaat gebragt; hoewel hem van ééne maar de
Vrou-
Grasplanten.
555
Vrouwelyke Plant is voorgekomen. De vol- vi,
gende zyn daar van uitgekipt , en in de Der- A™*ït»
tiende Uitgaave van het Samenftel der Planten, S**£0FB*
van onzen Ridder , dus voorgedragen.
(r) Touwgras met eeu uitkroonende Steel en I.
gepluimde Aairen. p*£^
tus.
Dit heeft een zeer hooge , bogtige, ftyve Gei)lmm*»
taaije Houtige Halm , aan de eene zyde ver-
hevenrond, aan de andere vlak5 groenachtig
geel, fyn geftippeld, met Draadachtige Tak-
ken overhoeks, uit Scheedjes voortkomende,
en eene Pluim maakende,van anderhalf Voet,
die zeer Takkig is. De Aairtjes zyn naauwlyks
een Kwartier Duims lang, en beftaan uit Ey-
ronde, gekielde t rosfe, Zilverkleurig gerande
Schubbetjes, ieder een bloempje inhoudende
van gezegde hoedanigheid, met drie Meel*
draadjes: doch de Heer Rottböll acht
dat het Blommetje driebladigzy, en een drie-
bladigen Kelk hebbe.
(2) Touwgras met gegaffelde Halmen en een* j£
zaame Aairen. ; DïchotQ*
Dit™'
Gegaffeld»
(1) Rejïio Caule Frondofo, Spicis Panicuiatis, Stjfl%
Nat. Veg% XlIL Gen, 133 1. Reftio Panicula fesquipeda-
ii multiflorê a Spicis oblongis ovatis &c. Rottb. Frogr*
1772. p. 10. N. 4. Icon. Haffn. 1773. p- 4. T. IL f. 3.
(2) Rejïio Culmis dichotomis Spicis folitariis. Syff. Nat*
Veg. XIII, Sp. 2, Sijft. Nat. XII. p. 7& Reftio Culmo
pro*
Ui Deel XIII. Sm&
5J6 TWEEHUIZÏGE
VL Dit bevoorens reeds en wel meer dan hon*
y7^L' derd Jaaren eenigermaate bekend geweest Ge-
Hoon* was, was door onzen Ridder, die meende dat
hy de Vrugtmaaking gezien hadt , in *t Ge-
flagt van Biesgras geplaatst, onder den naam
van Schcenus Capenfts. De vermaarde Breyn
hadt de Af beelding van een Tak daarvan, doch
zonder eenige blyfc van Bloemen, onder den
naam van Zwartknoopig , Biesachtig 9 Kaapfch
Paardefiaart , ui tgegeven • Scheuchzer
befchreef het, onder dien van Riet van de
Kaap der Goede Hope, met Aairen die naar
Katjes gelyken. Deezen was het door den ver-
maarden Pet i ver van Londen gebonden.
Hy merkt aan, dat de Houtige Halm, Biezfg
taay, van binnen met Merg gevuld, van bui-
ten groen, ter plaatfe daar dezelve een Pluim
maakt, op anderhalf Voet affiands, meer of
min, Knokkels heeft , die met een Scheede
bekleed zyn , ieder een Takje voortbrengen-
de van een half Voet of langer, ook Knokke-
lig, en, wederom, twee of drie Takjes uit-
gee-
proftrato, Ramis Filiformibus fecundis adfcendentibus ,
Spicis terminalibns pluribus. Rotth. Fiogr. i772. v'
10. N. 3' Toon. p. 2. T. t% f. i. Schoenus (Capevfis)
Culmo tereti Ramofisfimo &c, Linn. Sijft. Nat. XII.
1>. 8o. Canna CaP. B. Spei Sp. Juliformibus. Schevchz.
Gram. 352. Equifetum Juncéum nigrinodum Cap. B*
Spei. Breyn Cent. p. 176, T. 91. PEr. Gaz. T. 7. f, V
Mus. 424. Juncus Africanus Lignofo Culmo &g Pluk!
Mant* 109,
Grasplanten. jjj
gèeveödej die met Aairtjes beladen zyft. Veel VL
grootermoet derhalve zyn Exemplaar geweekt Ay^tu^
7.yn , dan dat van den Heer Rottböll, Hoohi*
die van Halmen fpreekt van anderhalf Voet
Iangte, in Leedjes van vier Duimen verdeeld,
met bruine of zwartachtige Scheedjes. Het
droeg rappige Aairen , met Bloempjes byna als
die van de voorgaande Soort.
(3) Touwgras met eenvoudige Halmen 5 en ge* IIL
tuikle Aairen. Vnnh™u$^
Ryztg.
Een Takkige leggende Halm heeft deeze
Soort, met zeer lange Hoofdtakken, aan den
top bondels maakende van Rysachnge Tak-
jes, met Scheedjes en een end- Aair van één
of twee Duimen langte , beftaande uit Eyrond-
Elsvormige Aairtjes , overhoeks , tot tien in
getal. Maar deeze Soort komt in veelerley
gedaante van Gewas voor. Zy onderfcheidt
zig door de Doorntjes der Schubben van de
Aairtjes ook van de voorgaande*
(4) Touwgras met eenvoudige Halmen 7 en IV:
mkelde0 ongefleelde overhoekje Aair en. Drie-^
Hou-bIoemis*
C3) Reftïo Culmïs finapllcibus , Spicls Corymbofis. Sifst.
Mat Veg. XIII, Sp. 3. Reftio Scapis Floriferis longis-
fimis &c. Rottb. Progr. 1772. p. 10. N. 1. h'jr, p. 4.
T. II. f. 1.
{4) Reftio Culmis fimpl. Spicls aiterrvs fesfilibns fim-
pii*
H. Dsel, XIII, Stuk,
55$ f WEEBüItlG*
A^eel HoutiSe » Vezelige Wortels 5 gelyk ïn cïe
FylEL' Tweede Soort , geeven een trop uit van har*
gHooFD- de , taaije Draadachtige Halmen , waar van
de tneeften onvrugtbaar zyn en een foort van
Loof maaken , doordien' zy zig lanp*s hoe
fyner verdeelen en uitfpruiten 5 aan 5t°end als
omgekruld. Zeer weinigen 5 eens zo lang 5
regt uitgeftrekt , draagen aan 't end Aairen ,
die veelal uit drie , doch fomtyds ook uit twee,
vier of vyf Aairtjes beftaan, welke Rolrond-
achtig fpits zyn , en Bloempjes bevatten als
de voorgaanden.
Mek ^ Touwgras met eenvoudige Halmen en een
fzmpiex enkelde end - Aair.
Enkel*
Aainge* Deeze heeft een hurkende, Houtige, ron-
de, geftrekte, Biezige , bruine , zeer Tak-
kige Halm , die Knoopig is met Scheedjes ,
en aan 't end van ieder Tak een enkele DolyJo
achtige Aair, een Duim lang , met veel lan-
ger fpitfer Schubben dan in de voorigen, tus-
fchen welken de Bloempjes , die veel kleiner
zyn, met drie Meeldraadjes.
CO
plicibus. Stjft. Nat. Feg. XIII, Sp. 4. Reftio Cuïmis te*
retibus ereais , Vag. Membran. bifidis &c. Rottb. Progn
z?2* p. 10. N. 2. Icon. p, 3. T. II. f. 2.
(5) Restio Culmis fimplicibus- Spica terminali. Syft.
Nat. Veg, XIII. %. 5. Reftio Spica fimplici terminali
oblonga difticha. Rottb. Progr% i?7z. p. XI, jvj, m
Reftio diflichu* fan. p, 6* T. II. f. s«
Grasplanten. j^s»
(6) Touwgras met eenvoudige Halmen , ge*
kropte Aairen en verfpreide enkelde Bloem- \u
- 7 j HooïD*
fcheeden. STÜKm
VI.
Dit heeft de Halm ter dikte van een Gan- EJ$™
ze -Schaft', vier Voeten lang, geheel een- Tros-^
voudig , geftrekt , Knoopig , rond , groen- raagen '
achtig bruin , met de Leden naar 't end groo-
ter, gelyk inveele anderen: de Knokkels be-
kleed met .Lederachtige Scheedjes , die, af-
vallende, een zwart Ringetje overlaaten. Aan
5t end is een Bloemtros , van anderhalf of twee
Duimen langte, uit Bloemfcheeden famenge-
field , alleen van Vrouwelyke Bloemen ; zyn*
de van deeze Soort geen Mannelyke Bloemen
voorgekomen , zo min als van eene andere ,
welke de Heer Rottboll difiachyos , dat
is Twee - Aairig noemt. Voorts heeft zyn
Ed. nog een Triticeus of Tarwachtig , waar
van hy Mannelyke en Vrouwelyke Exem-
plaaren hadt, befchreeven en afgebeeld: als
ook een Reftio compresfus en Firgatus5 beiden
met enkel Mannelyke Bloemen, gelyk de
ove-
(6) Reftio Culmïs (implicibus , Spica glomerata , Spa-»
tlüs partialibus fimplicibus. Syfu Nat. Veg, XIII. Sp.
6. Reftio Thyrfifer , ThyiTo oblongo terminali , Spathis
alternis maximis , in Lobos divifo. RotTb. Progr. 1772.
j>. n. N. 9. Icon. p. g, T, III f. u Eiegia Jun^a,
Linn« Mant. 297.
IL Dssl, XIII, Sm*
PwEEHUIZIGE
STUK»
VI. overige Exemplaaren : maar deeze vier5 'op
Afdeel. dit Geflagt in >t Werk van ónzen Ridder niet
Hoofd, aangehaald , ftap ik over.
VIT tt\
De Biesachtige Elegia aangaande , welke
door zyn Ed., volgens de Waarneemirig van
Koenig, is befchreeven : dezelve fchynt
eenigermaate mee het Trosdraagende Touw-
gras te ftrooken ; doch de Vrugtmaaking
was niet naauwkeurig onderzogt in de Vrou-
welyken. Men hadt, in de Mannelyken daar
van, platachtige * bruine wit gerande Meel-
knopjes gezien.
VII. HOOFDSTUK.
Befchryving der VeelwyvigE Grasplan*
TEN, tot welken het Zorghzaad , Baardgras,
Kleefgras en verfcheide anderen * meest Uit*
heemfche* zyn fhuis gehragt.
\TE' elwyvioen heb ik , volgens het
T Griekfche woord Polygamia , zodanige
Planten genoemd (*), in welken zo wel Twee*
00 Dit Woord Feeïwijvigèn behoud ik, hoewel het
wat de Grasplanten betreft , eer Veelmannigen zon moe-
ten zyn; om dat ik hetzelve, ter verduitfehing van -Po-
lijgamia , altoos in deeze Natuurlyke Hiftorie heb ge-
bezigd ; als betekenende eene vermenging buiten den ge*
WQonen band des Huwelyks of den Echten Staat.
Grasplanten. 561
flagtigt* als Mannelijke en fomtyds ook Vrou- A VL
welyke Bloemen ; 'c zy op den zelfden , 't zy vil"
op verfchillende Stoelen , voortkomen. Des^°£FD*
Grasplanten, van dien aart, behooren allen
tot den Eerden Rang in die Klasfe 5 de Eém
huizigen naamelyk en zyn vervat in de agt
volgende Geflagten.
Spinifex. Doorngras.
Onder deezen naam is thans een Geflagt
gemaakt , dat van het Kwispelgras , en wel
van deszei fs laatfte Soort, het Doornkoppige y
afgezonderd wordt door de volgende Ken-
merken. Een Tweeflagtige Bloem, wier Kelk
epn tweekleppig , tweebloemig Kafje , met de '
Klepjes aan de Graat evenwydig. Een twee-
kleppig ongebaard Blommetje , met drie Meel-
draadjes en tweeStylen. Een Mannelyke Bloem ,
die een gemeenen Kelk met de Tweeflagtige
heeft ; her Blommetje en de Meeldraadjes even-
eens, maar geen Vrugtdeelen,
De eenigiïe Soort, daar van opgegeven (1), l
zon het Tabaxirgeevend Boomachtig Riet zyn ffj^roT
Rappig,
(1) Spinifex. Syft. Nnt. Veg. XIII. Gen. 1333. p, 757.
Mant* 300 Arundo Arborescens Tïibaxifera. Mor. Hift%
JJÏ. p. 219. S. 8- T. 8 L 11. Ily Mullu. Hort. MaL
XII. p. 75. Raj. Suppl. 614- Gramen Da&ylon pumi*
lum Malabarieum , Spicis Loliaceis in aaitam Spinam
$erminatis. Scheuchz. Gram. 112,
Nn
IL Deel. XJIL Stok.
5Ö2
Veelwyvige
VI. van Morison, 't welk een Stam van twee
A\YhL' of drie Mans lanSten hooë heeft en Rierach-
Hoofd- tige Bladen , komende in alle opzigten met
het Bamboes - Riet , reeds lang belchreeven (*) ,
overeen. My fchynt noch de lly Mullu^vm
den Malabaarfen Kruidhof ; noch het Laage
Mahbaarfe Vinger gras van Scheüchzer , het
allerminfle met dat Bcomacbtig Riet te ftroo-
ken. Zou ook, by^ misftelling, hetzelve ge*
nomen zyn voor de volgende Soort van Mo-
rison, ook groeijende aan de Malabaarfe
Kust (f) , en aldaar Pyl-Riet van de onzen
genaamd, by de Malabaaren Beesha en Schryf-
Bamboesbyde/Ponugeezen? Of voor een derde
Soort van dergelyk Riet , aan die Kusten
groeijende ? Immers het voorgemelde kan ze-
kerlyk hier niet behooren.
LiNN^us befchryft aldus dit Rappige
Doomgras , dat op de Zandige Zee Oevers
van Oostindie groeit. Het heeft de Halmen
zeergroot, van dikte als eeH Vinger, Zee-
groen, gelyk het geheele Gras, met Leden ,
aan de Knokkels met troppen van Bladen voor-
zien , glad , geflopt : de Bladen Grasachtig ,
famengerold , krom uitgebreid, ftyf, aan de
tip doornig , een Handbreed lang , met ge-
ftreepte Broekachtige Scheeden, boven Wol-
Zie II. Deels II. Stuk deezer NaU Bijïorie , bl. 58*
ff) Arundo farüa Indica Flor. Spicatis , Beesha»
Hort. Mal. V. Mor. Sp. 13.
Grasplanten.
lig. Het heeft drie of vier end-Bondeltjes, vr*
uit verfcheide Tropjes famengefteld van Lan- A^ff^
cetvormige kortere Blaadjes , zonder Schee- Hoorn»
den, tusfchen welken veelal drie Aairen* Ie-
der Aak is bykans een Vinger lang* met een
driekantige Graat die in een Doorn uitloopt
en vyf zydelingfe Bloemen overhoeks , onge-
fteeld, wat van elkander af. Deeze zyn lang-
werpig Eyrond , met de zyden naar de Graat
gekeerd , gelyk de Bladen. Zy beftaan uit
een Kafje . met twee Lancetvormig Eyronde
Klepjes, geftreept en fpits.
Het is een zeer groot Gras , naar het Ce-Y~
Doornkoppige Kwispelgras zodanig gelyken- pi/xcil,
de, voegt 'er onze Ridder by, dat men het, *•
als het geen Bloemen heeft , niet daar van
onderfcheiden kan , Uitgenomen doot de groot-
te. Derhalve , zegt hy, behoort ook dat van
de Malabaarfe Kust alhier. Wanneer , nog.
thans, hetzelve naar het Gedoomde Kandiafthe
Riet van Alpinus (*) gelykt , zo Ray
wil, dan moet het zekerlyk hier van verfchil-
ien. Ik heb van Ceylon onder anderen, een
gedroogde Plant bekomen , die in de meefte
opzigten zodanig met de voorige befchryving
ftrookt , dat menze achten moet geen andere
te
(*) Arando Gramlnea aeuleata. Alp, ExqU Cap. XLVI.
y. 105.
Nn 2
II. Deel. XIII. Stok.
Veelwyvige
VI. te zyn. De Afbeelding , in F/g. 2, op Plaai*
¥yih XCII, hier voor, daar van gegeven , toont
Hoofd- zu\ks duidelyk. Het eenige verfchil zou mis-
fchien het getal der Aairen,en dat der Bloem-
pjes in de Aairen , als ook derzelver plaat-
zing 5 betreffen : waar omtrent de Planten dik-
mls veranderlyk zyn. De hoedanigheid der
Bloempjes , of zy Mannelyk zyn en Tweeflag-
lig, waar omtrent Linn^eüs zelf niet ver-
zekerd was (*), heb ik, om 5t Voorwerp niet
te bederven , niet onderzogt. Het Riet fchynt
van eenen hurkenden aart te zyn , en heeft de
Halmen zekerlyk niet hol * maar geftopt.
Andropogon. Baardgras.
Wegens de gëbaardheid der Aairen mag
dit Geflagt den naam van Baardgras te regt
voeren , welken ook de Griekfche benaaming
aanduidt, als betekenende Mans Baard. Het
gelykt in dien opzigte veel naar het zoge-
naamde Vosfeflaart - Gras (Alopecurus) , doch
verfchilt door de Bloemen , waar van fom-
migen tweeflagtig , anderen Mannelyk zyn ,
hebbende éénbloemige Kafjes en het Blomme-
tje aan den voet gebaard , beiden drie Meel-
draadjes, doch de eerften twee Stylen boven-
dien , en een enkel Zaad (t> Het
(*) Flosculus alter Hermaphroditus , alter Masculus ?
Jdanu uts»
(f ) Zie Fig. 25 , Plaat LXXXVII. Het fchynt ftry-
Grasplanten.
565
Het bevat veele , byna allen Uitheemfche vn
Soorten, tot meer dan twintig, als volgt.
Hoora-
(i) Baardgras met de Aair eenzaam , Schub- STUI**
big en ruige Zanden ; de Baardjes naakt Andlopo-
en omgedraaid. %onr Carl~
Snydend.
Hier toe behoort het Snydend of Sny- Gras
van Rumphius, dus genaamd, om dat de
Bladen veel naar die der Cyperbiezen gelyken,
en Degenvormig plat , met feherpe kanten,
zyn. Het groeit, zegthy, op de Oofterfe
Eilanden in Ooftindie overal , en is 'er zeer
gehaat , om dat het zo fnel opfchiet en zo
fterk voortloopt, zonder tot vee! nut teftrek-
ken» De Bladen worden vier of vyf Voeten
lang , en zitten zo digt op malkander , dat
men 'er niet door kan gaan , zonder ze neer
te trappen. Het beflaat geheele Velden en
Heuvels en verftopt niet alleen de Wegen in
de Bosfchen, maar zelfs de Paden in de Tui-
nen,
cfig, wanneer in Syft. Nat. Veg. XII!. p. 753 & 758 ,
van de Mannelyke Bloemen gezegd wordt , dat zy ge-
baard , en in Gen, Plant. , als ook in Am. Ac ad. dat
zy ongebaard zyn (Corolld mutica) • maar uit de Af-
beelding blykt , dat zy wel een Baardje hebben , doch
op ver naa zo groot niet als de Tweeflagtigen.
(r) Andropogon Spica foiitaria imbricata, Sem- hirfu-
tis ; Ariltis nudis contortis. Sijft. NktiXH. Gen. 1145, Veg.
XIII. p. 758. Eürm. Fl. Ind. p. 118. GramenCaricofum.
Rumph. Amb. VI. p. 17. T. 7. f. t, A.
Nn 3
II. Deel. XIII. Stuk.
5*6
Veïlwyvige
VI. nen, wanneer menze maar twee Weeken niet
vn!L% gebruikt. Dikwils wordt het afgebrand , om
Iooid- de Landen daar van te zuiveren ; doch het
groeit weder op en ftrekt dus tot een groote
Plaag. In de Regentyd fchiet het dunne Stee-
len , ieder met een gebaarde Wollige Pluim ,
van een Span of een Voet lang en een Vinger
* dik ; waar van de Wolligheid door het Gemeen
wel gebruikt wordt , om in Kusfens te flop-
pen. Op Java en Baly dekken de Inlanders
met de Bladen > aan Bosjes gebonden als Stroo %
hunne Wooningen; *t welk duurzaam is 3 doch
veel Ongediert uitlevert.
draaS?6" Het Ooftindifch Rogge - Gras , met een
fchraale Wollige Aair , van Plükenet,
dat dc Baardjes boven lang en wonderlyk, als
een Touwetje. in elkander gedraaid heeft, van
Plükenet, is door Scheüchzer onderden
naam van Mgikps van Madrasf, met Haairige
gebaarde Kafjes, befchreeven, Hy hadt het
van Petiver van Londen ontvangen en
(2) Andropogon Spica folitaria , Floribus inferioribus
muticis. Sp. Plant, s.Bürm. Fl. lnd, iïg. iEgilops Made-
yaspatana &c. Scheuch^. Gr, 92. Gram. Secalinumln-
éicum Spica gracili tomentofa &c. Pluk. Alm. 173. T.
igi. ft 5. Mor. S. g. ï. 4. ft ultt
n
(2) Baardgras met de Aair eenzaam , de m-
derfle Bloemen ongebaarch
merkt
Grasplanten.
J67
merkt aan , dat de Baardjes hier alleenlyk uit VL
den top voortkomen , zynde de overige Kaf- Ayx|Er"
ies ongebaard. Hoorn-
lil'
(3) Baardgras met de Aair langwerpig* de j§n^pQm
Bloemen Wollige aflandige wyd gemikt ; 8 ™f*™ "
een bogtig naait Baardje. Wyd
* gemikt.
Dit Virginifche Gras heeft lange fmalle Bla-
den ; de Kafjes zyn bruin, hard en glanzig ,
met weinige korte Haairtjes bezet en de Meel-
knopjes geel : de Zaaden met een zeer lang
bruin glanzig gegolfd Baardje gekroond.
(4) Baardgras met de Steeltjes van de Pluim IV.
zeer eenvoudig driefdoemig ; het tweejlagtig K^k^üg!"
Blommetje kanthaairig % van boven en onde*
ren gebaard.
De
(3^ Andropogon Spica oblonga , Floribus Lanatis re*
motis divaricatis , Arifta flexuofa nuda. bp. Plant. 3.
Lagurus humilior , Panicuia conica laxa nutante 9 Cul-
mum terminante. Gron. Virg. 135,
(4) Andvopogon Panic. Pedunc. fimplicisfimis trifloris
&c Sp. Plant. 5. Am. Acad% IV. p. 332. Gouan Monsy.
513, jEgiiops Bromoides Juba purpurascente. ƒ. B. Hifi*
IU p. 436. Sc.HEUCHz. Gr. 262. Gr. Sparteum Feilu-
ceum i; JEgUops Spartea Villofa. Barr, Jc. ig. f. 2.
Phoenix Spica laxa , Locuftïs longe petiolatis &c. Hall»
Hefa N* 1412. Avena Spiculis polygamis trifloxis. Scor.
Carn* 207.
Nn 4
ÏI Deel* XIIL Stuk.
568
Vee lw y v i g e
VI. De gedaante der Bloemen moet den by«
AVII.EL' naam g^even aan dit Gras, 't welk in de Zui-
Hoofd- delyke deelen van Europa , als ook in Graauw-
bunderland , is waargenomen* Do&or Scopo-
l i vondt het in Karnïolie , en betrekt het
tot de Haver, bêfchryvende de Vrugtmaaken-
de deelen zeer omftandig, gelyk ookScHEucH-
zer, die een naauwkeurige Afbeelding van de
Aairen geeft en Barrel ie r van het Gewas.
De Steelen , zegt Hall er, zyn drie Voe-
ten hoog; doch Scheuchzer maakt de
Halmen maar anderhalf of twee Voeten , met
ecne Pluim die paarfchachtig gekleurd is, een
Handbreed of een half Voet lang.
V. (5) Baardgras met een knikkende Pluim , en
*fnnu?<h' gedraaide gladde Baardjes ; de KelkkafjeS
ruig.
In Virginie en de Westindiën groeit dit
Baardgras , dat het bovenfte Blad Scbeedig
en Kogelronde Baardjes heeft, met eene wit-
te Fluweelachtige Wolligheid. De vermaarde
Sloane meende hetzelve op 't Eiland Nie-
ves gevonden te hebben. De Wolligheid is
hier , gelyk in 't voorgaande , zeer kort. Clay-
ton
("5) Anclropogon Panicnla nutante ; Ariftis tortuofis
loevibus ; Glumis Calyciois hirfutis. Sp* Plant. 4. An-
drop. Folio fuperiore Spathaceo &c. Gron. Virg. 113.
Gramen Avenaceam Pan. minus fparfa &€. Slqan*
tfam. 35, Hift. U p. 44* T. 14, f. 2,
tans.
Knik-
kenaU
I
Grasplanten,
ton noemde hetzelve Geerst, met een dun- A^*£
nc Aair uit de zyde van een lange Scheede vil'
voortkomende , en het onderfte Klepje uit- Sxuk?*D"
loopende in een zeer lang Baardje.
(6) Baardgras met een knikkende Pluim , vier*
kleppige driehloemige Kelken en een gebaard gon qua- k
tweeflagtig Bloempje. •
In de Upfalfche Akademie - Tuin is deeze
geteeld, zonder dat mende plaats der afkomst
wist. Het was een Jaarlykfe Zaay - Plant ,
met veele Takkige Halmen van een Voet
hoogte en overhoekfe Bladen, meteene knik-
kende end -Tros, uit veele Trosjes famen-
gefteld , van Draadachtige Bloemfteeltjes. Zy
kwam het Krekelige Baardgras naby.
(7) Baardgras met eene verjpreide Pluim', en yn
Schuitachtige Blikjes ; waar in drie dwarfe . Cymba*
gebaarde Bloempjes. ^^Schuife-
achtig.
Deeze , in Ooftindie door den Heer KoE-
nig gevonden, hadt Halmen van een Vadem
lang,
(6) Andropogon Pan. nutante , Calycibus quadrival-
vibus trifloris , Flosculo hermaphrodito , Ariftato. Mant,
3°3-
(l) Andropogon Pan. fparfa , Bracteis Cymbiformi-
bus , Flor. transverfis Ariltatis ternis. Mant. 303.
Nn 5
II. Deel, XIII. Stok.
57° Veelwyvige
VT. lang, zeer glad 5 gevuld, regtopftaande, en
Af™f^ meeftendeels met Bladfcheeden gedekt , van
Hcofd- dikte als een Pennefchaft» De Bladen waren
Grasachtig , een Voet lang, geftreept. Uit
de Üxe)s der bovenften kwamen veeïe dunne
Steeltjes , aan 't end ieder een Schuitachtig
bruinrood Blikje hebbende, met drie of meer
Bloempjes daar in.
VUL (8) Baardgras met de Bloem/leeltjes Kroontjes-
Androg** %,yS> yyfbiocmig zonder Kelk , en één ge»
ftratum. haard tweejlagtig Bloempje.
Leggend.
Veel Halmen van een Voet , die zeer Tak-
kig zyn en Knoopig , leggende , Wortel-
fchietende, mee Scheedachtige Blaadjes, ga-
ven in dit Oostindifche Gras, aan \ end, dun-
ne Steeltjes uit 9 met een Kroontje van vyf
Bloempjes, waar van het middelfte alleen twee-
flagtig was, de overigen Mannelyk. Gedagte
Heer Koen ig heeft ook dit ontdekt.
IX. (9) Baardgras met een losfe Pluim en gewokle
'dloptcu- Graat '
roüïes. ^raai ,
V os fen-
ftaartig. (g) Avdropcgon Pedunculis umMlato - quinquefloris
ecaiyculatis \ Flosculo hermaphrodko Ariftato. Mant*
304-
(9) Andropogm Panicula laxi, Rachi Lanata, Flos-
culo u roque Arifta tortuoHL Sp. Plant. 8. Androp.
Culmo Paniculato. Gront. Virg. 133. Gramen Daftylon
Aiopccuroidis facie, Panicula longisfima &e. Sloais'.
gam. 34. Hifu I. p. 113* T. 70. f« i.
Grasplanten. S1i
Graat ; de beide Bloempjes een gedraaid VI.
Baardje hebbende.
Hooio*
In Noord - Amerika groeit dit Gras 5 dat STÜK*
dikwils de hoogte van zeven Voeten bereikt ,
en een groote Pluim heeft, als het Riet, aan
't end der Halm. Die Pluim beftaat uit veele
Aairtjes , welke met paarfch Zilverkleurig Flu-
weelachtig Dons digc bekleed zyn en paarfche
Meelknopjes hebben. De Wortelbladen zyn
taamelyk breed en lang, ftyf, holrond, ge-
fpitst. Het bloeit 'er in de Herfst, in Bosfchen
met een flykerigen Grond,
(10) Raardgras met twee end-Aairen en eene x.
onverdeelde Halm. Andropo*
gonaijta-*
chyon.
In de Zuidelyke deelen van Europa komt dif A^ee*
Gras , doch zeldzaam , voor. Het is door Bau-
hinüs onder de Dravik geteld geweest. Bür-
serus zou het in Switzerland gevonden heb-
ben en de Fleer Gerard heeft hetzelve in
Provence waargenomen , befchreeven en af-
ge-
(10) Andropogon Spicis binis terminalibus > Culmo in-
divifo. Sp. FlanU 9. Gek. Prov. 106, Tab. 3. Fig. 2.
Hall, Heïv. N* 1415. Gr. Daftylon Spica gemina,
Tournf. Inft. 421. Gr. bicorne f. diftachyophorum.
Bocc. Rar. 20. Feftuca Junceo folio Spica gemina. C*
B. Fin. 9. Frodn 19. Theatr. 145» J. B. Hifi. II, p,
544. 0. Andropogon Saiiguinarium. Schreb. Gram, T»
38 Fig. 1.
II. D^el» XIII. Stix,
57*
V È E L W Y V ï C E
VI. gebeeld. Hall er merkt aan , dat het Hal-
Ay\jEU men hebbe van twee Voeten hoogte , die on-
Hoofd- getakt zyn , aan 't end twee Aairen uitgee-
vende, welke ieder beftaanuit meer dan twin-
tig gebaarde Bloempjes. Het buitenfte Kelk-
klepje is eenigermaate geknot en aan de tip
ruigachtig ; het binnenfte zeer klein , zegt
LlNN^ÜS.
Zeer naa fchynt hier aan te komen het Bruin*
roóde Bloedgras van Barbarie , door Schre-
ber afgebeeld en befchreeven , dat twee of
drie Aairen op 4t end der Halm heeft. Het
grootfte verfchii is , dat de Halmen Takkig
zyn, de Bloemen grooter en digter aan elkan-
der, de Baardjes kleiner, zo die Heer aan-
merkt.
(li) Baardgras , dat een 'Pluim heeft van ge-
paarde Aairen , dieEyrond langwerj)igzyn;
de Graat ruigachtig ; de Bloemen ongefleeld
met een gedraaid Baardje.
XI.
Andropo»
gon Schee»
uanthus.
Kemels-
hooy.
Dit
(n) Andropogon Pan. Spicïs conjugatis ovato-ob-
ïongis , Raclii pubescente Flosc. fesfilibus Arifta tortuo-
fa\ Sp. Plant. 10. Flor. Zeyl. 465. Mat. Med. 31. Burm.
Fl. Ind. p. 219. Juncus odoratus. f« Aromaticns. C. B.
Tin. 11. Theatr. 163- Sclioenanthnm Amboinicum. Rumph.
Amh. V. p. 181. T. 72. L 2. Gramen Da&ylon Aro-
maticummultiplici Panicntè. Pluk. Alm. 175. T. 190. f. 1.
Mor, S. 8. T. 9. f. 25. Gr. Dadylon Zeyl. Burm. Zeifik
307.
Grasplanten
Dit Kruid, in 't Nederduitfch Kemels -Hooy, VI#
in 't Arabifch Teben Meccati , dat is Stroo van A^EL*
Mekka, genaamd, voert in de Ooftindifche Hoofd-
Eilanden in 't algemeen den naam van Siree %$V^IÊgg0
zo Rümphiüs aantekent. Ket groeit , naa- Hooy*
melyk, zo wel aldaar, als in de Oofterfche
Landen : hoewel men 't gene tot Medicyn ge-
bruikt wordt, als welriekender zynde, uit A-
rabie bekomt. Onze Ridder hadt het bevoo-
rens tot het Haazeftaart- Gras t'huïs gebragt.
Baühinüs noemde het welriekende of Krui-
derige Bieze en Celsus ronde Bies ; om dat hy
wel opmerkte, dat de Bladen eigentlyk niet
Biesachtig zyn , maar rond. In fommige Land-
fchappen van Arabie, zegt Garzias, groeit
het zo overvloedig , als het gemeene Gras in
Spanje. De Karavaanen , uit Syrië en Egypte
naar Mekka reizende, vinden aan den weg een
menigte van dit Gras of Hooy , dat den Ke-
melen tot Voedzel ftrekt ; waar van het dea
naam heeft. Het wordt ook op dezelven ge-
laden, om ter plaatfe, daar men het niet vindt,
te gebruiken , en in menigte te Alexandrie en
Kairo in Egypte gebragt, alwaar men 'tdik-
wils als Stroo gebruikt in de Paarde- Stallen >
wegens den aangenaamen Reuk.
In manier van groeijing fchynt het Indifche
aanmerkelyk van het Arabifche te verfchillen.
Daar het laatfte naauwlyks hooger werdt dan
een Voet, hééft het andere de Bladen wel een
hal-
ÏL Desl. XIIL Stuk»
574
V E E L W ï V I C E
. VI. halve Vadem lan? , doch ook zeer frnal en
Afdeel, - , , . . . . .. ,
VII. fpits aan t end, maar byna nooit bloeijende*
s^k°FD" 'c wel,< het Arabifche dikwils doet, fchieten-
Kemets- de dan Halmen , die wat langer zyn , met Do-
f*00^ lykachtige Bloemen. De Wortel is in beiden
zeer Kruiderig van Reuk , zo wel als de Bla-
den; doch hier in wordt het Indifche zeer door
het Arabifche overtroffen, tiit laatfte wordt
in Bondeltjes, fomtyds met de Bloemen, als
een Drogery in Europa overgebragt ; doch het
verliest wel dra zynen Geur. Anders is het
taamelyk Hartsterkende , Windbreekende en
zagtelyk verwarmende : dus dienftig tegen fom-
mige Hoofd- en Zenuw «-Kwaaien. Weinig,
nogthans , wordt het hedendaags , dan in de
aloude famenftelling van de Theriaak, als een
Winkelmiddel nagehouden. Opfommigeplaat-
fen in Oostindie deftilleert men 'er een Olie
van, genaamd Olie van Siree , welke tot ver-
fterking van de Maag , tot aangenaamheid en
bewaaring der Spyzen en Dranken , inzon-
derheid van den Palm - Wyn , veel gebruikt
wordt.
XII, (12) Baardgras, dat een Pluim heeft van ge*
Andropo-
gon Vïr- paav»
ginicum.
Virginifch. (I2) Andropogon Paniculae Spkis coajugatis. Pedune.
fimplicibus , Rachi Lanata &c. Sp. Plant. 11. R. Lugdb.
53. Gron. Firg. 132. Androp. altisfimum gracile &c.
Brown. tfam* 3Ó5.Gramen Daclylon bicorne tornentofum
minus* Sj-oan. Sfatn*^ Hifi. I. uo,T. 68. f« z<
Grasplanten.
575
paatde Aairen, met enkelde Bloemjleeltjes ; AJJ^
een gewolJe Graat en ongebaarde Bloemp* VIL
jes 5 het Mannelyke uitgeteerd. STÜKt
(13) Baardgras , dat een Pluim heeft van ge- xilt.
paarde Aairen , met zeer Takkige Bloem- f^^l
ft eelt jes ; een gewolde Graat ; de Bloempjes m.
met een krank Baardje , het Mannelyke uit* hoornig*
geteerd.
Deeze beiden, niet grootelyks verfchillen-
de, komen zo wel in Noord -Amerika, als in
de Westindien voor, Slo anê vondtze bei-
den op Jamaika , en het laatfte was inzonder-
heid van het eerde onderfcheiden , doordien
het veel hooger opfchoot, en zeer menigvul-
dige Aairen in de Pluim hadt* Hy wil, dat
het een Pluimgras van Ma rc graaf zoude
zyn , in Brafil groeijende , en aldaar Capupuha
genaamd by de Ingezetenen. Tweehoornig werdt
het , wegens de gepaarde Aairen , geheten.
Het Hooy van dit Gras wordtin Noord* Ame-
rika 9 door de Wilden , voornaamelyk ge*
bruikt,
(13J Andtopogon Paniculae Spie. conjug. Pedunc.
Ramofisfimis , Rachi Lanata &o Sp. Plant. 13. R.
Lugdb, 53. Androp. ereftum Rlontanum &c. Brown.
ffam. 365. Lagurus Spicis oblongis pedunculatis* &c.
ƒ/. Cliff. 25. Gron. Virg. 135, Gr. Daéh bicorne to-
rent, maximum, Spicis numerofisfimis, £i,gan, g?am,
33, HUL I. p. 42. T. 15»
|L Djeei» XIIL Stvk,
57ö ,Veelwyvige
Afdeel, bruikt , om de Kuilen tebekleeden, waar in
«Vil. zy de Aairen der Spaanfche Tarwe willen be*
Hooïd-
stük. waaren,
XI V# (14) Baardgras , dat een Pluim heeft van ge-
*1mhïr-0m paarde Aairen en ruige Kelken*
turn.
Dit in Portugal 3 op Sicilië en te Smyrna ,
voorkomend Baardgras , is tot de Dravik be-
trokken geweest, naar welke het veelgelykt,
doch onderfcheidt zig daar van, door de al-
gemeene Kenmerken van dit Geflagt. De
Pluim beftaat uit twee -Aairige Steeltjes, die >
zo wel als de Bloemen , geheel ruig zyn.
XV. (15) Baardgras met een Josfe gladde Pluim ,
^Eü^ds* tweeling fe ongebaarde Bloempjes , het ééne
Steeltje korter, en gewolde Kelken.
Dit, waar aan de Groeiplaats op Jamaika
toegefchreeven wordt P was door den ver-
maar-
(14) 'Andropogon Pan. Spie. conjugatis , Calycibus
hirfutis. $p. Plant, 13. R. Lugdb. 53. Gron. Vhg. 13^.
Loefl, //. 171. Feftuca Junceo folio, Spica gemina. C
B. Piu. 9, Prodr. 19. Theatr. 145. Gramen Da&yïon
Spica gemina. Scheuchz. Gr. 95. Gr. Dart. Siculum,
inultiplici Panicula. Pluk. Alm. 175, T, 92. f. 1.
(15) Andropogon Pan. laxa glabra , Flosc. geminis ma-
ticis, Pedicello altero breviore &c. Sp. Plant. 6. Am.
Acad* V. p. 412. Androp. Aven, asfurgens &c. Brown.
ffam* 365. Gr. Avenaceum , Panicula minus fparfa. &c
Slqan, 3am% 35. JHift. I. p. 43, T, ï4. £ Zm
Grasplanten.
577
maarden Sloane* zo het hem wel in de gt-
dagten lag , op 't Eiland Nieves of Mewis , Vu.
digt by St, Chriftoffel , gevonden. Hy merkt sxuk?d"
aan , dat de Kafjes met een witte Fluweel-
achtige Wolligheid bekleed zyn.
{16} Baardgras met gevingerde Aairen . bh- XVI.
rr- 77 7 7 tït • AndropO*
vende Kelken en kanthaairige Blommetjes. gon bar-
batvim.
, ^ . -i-m, Gebaard,
In Oostindie groeit dit Baardgras 3 met
een gewrichte Halm van een Voet hoogte ;
drie Grasachtige Bladen en tot tien gevin-
gerde Aairen , gelyk van langte , uitwaards
eenzydig, opgeregt 3 ongefteeld. In het Kelk-
kafje komen twee Blommetjes voor , een Vrou-
welyk laager, een Mannelyk hooger, beiden
met taamelyk lange Baardjes. Zy hebben witte
Meelknopjes en paarfche Stempels*
(17) Baardgras met de Takken der Pluim meer- xvil
voudig verdeeld en Jongdraagende. Nardus*
Spike*
Ter-
(x6J Andropogon Spicis digitatis , Cal. perfiftentibus >
Corollis ciliatis. Mant. 302-
(17) Andropogon Panicul» Ramis fupradecorapofitis
yroliferis. Sp. Plant. 14. Burm. Ft, Tnd. p. #19. Lagti-
rus. Pan. Ramis &c. Ft ZeijL 45. Mat% Med. n. Cala-
mus odoratus Matthiali. C B. Pin. 17. Tfaatr. 263*
Arundo Zeylanica far&a, odore et fapore CaJarai Aro*
Sïiatici. Bu*iM. Zeijl. 15,
Oo
IJ. Deel. XïII. St^s.
Veelwïvice
VI. Terwyl de Cehifche Spike -Nard een Soort
AVUBL' is van Valeriaan (*), kwam onzen Linnjeus
Hootd- geen Plant meer naar de Indifche der Apothee»
SrVSpik0- ^en g^Y^nde voor > °lan het Welriekend Riet
Nard. van Matthiolus, dat geacht wordt te
zyn het Ceylcnfche gevulde Riet, met den
Reuk en Smaak van Kalmus. Dit wordt, on-
der de Planten van dat Eiland , aldus befchree-
ven.
„ De grootte is als van Riet. Uit deOxels
„ der bovenfte Bladen , van de platte zyde
der Halmen , komen uit een Scheede twee
f, Steeltjes voort , waar van het eene korter
uit zyn boezem eenige korte Steeltjes uit-
„ geeft, weder Kinderende,* het andere lan-
„ gere Steeltje is ook doorgaans van dien aart;
„ zo dat het te famen een gemengde Pluim
„ maakt met Kelk gelykende Blaadjes.''
De 'Indifche Spike-Nard is kragtiger dan de
Celtifche , doch anders byna van de zelfde
hoedanigheid. Zy komt over, als Aairen van
bruine Haairachtige Vezelen aan 't boven -end
van een Halm of Worteltje zittende, die als 't
ware uit gedroogde Blaadjes beftaan. De Smaak
is bitter , fcherp en Kruiderig ; de Reuk niet
onaangenaam. Van de Inlanders op 't Eiland
Java , daar zy veel groeit , maakt men 'er in
de Keuken gebruik van , om een Geur te gee-
ven.
(*J Zie het VIL Stuk deezer Plantbefchryvïng > hlatóc
*94*
Grasplanten, 5^
ven aan de Spyzen. Van ouds heeft menze
zeer aangepreezen , als een Hartfterkend , VIL**
Windbreekend en Tegengiftig Middel. Uit S^ÏD^
dien hoofde komt zy nog in verfcheide, zo Spike*
in- als uitwendige, Winkelbereidingen; doch Nard%
heeft , voor 't overige, in Europa weinig ach-
ting ; dewyl men 'er kragtiger Speceryën kan
bekomen;
(18) B^anlgras met omtrent drie gevingerde XVIII.
Aairen , en Bloempjes overhoeks, die onge- ^muiT
fteeld zyn en ongebaard* C*Onga
baard.
Aan de Kaap der Goede Hope groeit, vol- pi.xcitl
gens Linn^os, deeze Soort 3 die veeleHal- Fi£*
men van een Span heeft, een weinig Haairig
zo wel als de Scheeden en Bladen , die inge-
.rold Elsvormig zyn: drie of vier gevingerde
Aairen , Liniaal, gewricht , eenzydig: twee-
kleppige Kelken, diefpitszyn, aan de zyden
gaapende, groen: Bloemblaadjes met den Kelk
tegenftrydig, gekleurd, teder en geene Baard jes-
Tpt deeze Soort fchynt dat Kaapfe Gras
t'huis gebiagt te moeten worden, waarvan
ïk de Afbe§y«jg in Fig. 3, op Plaat XCIII,
gegeven heK Hetzelve 3 niettemin , heeft
veelmeer dar drie of vier, ja tot negen Aai-
ren op den top der Halm , met overboekfc
Bloemp-
("iS) Andropogon Spiets digifatis fubtemls, .flosculis
alternis ièsiiübus muticis. Sp. Planu 15»
Oo %
IL Deel, XIII. Stos.
5Ö0
Veelwvvioë
Afdeel ^oemPJes 5 eenzydig geplaatst aan een lange
'i vil * dunne Graat. De Bloempjes kan men zeggen
s^£FD- ongebaard te zyn, in vergelyking met de an-
dere Soorten, hoewel het buitenfte Kelkkafje
een zeer klein opgeregt Baardje heeft. De
Kleur is eenigszins bruinachtig. De Halm is
rond, glad en regt , byna een Voet lang,
gedeeltelyk bekleed met de Bladfcheeden. Ik
kan 'er geene Haairigheid aan befpeuren* Dee-
ze Soort was , geloof ik , nog niet afge-
beeld (*>
XIX. (19) Baardgras met veeJe gevingerde Aak en ;
gonffcfu*- de Bloempjes ongefleeld , gebaard en onge-
Hoender baard; en gewalde Voetjes.
poot.
Niet alleen in de Zuidelyke deelen van Eu-
ropa , maar ook in Switzerland cn in het Oos-
tenrykfe , omftreeks Weenen , is dit Baard-
gras
(*) De Heer N. L. Burmannus betrekt daar toö
wel een Figuur van Morison , doch die is een Trip/a^
mm, op weik Geflagt zyn Ed, deeze zelfde Figuur hadt
Aangehaald , onder de Ooftindifche Planten.
(19) Andropogon Spicis digitatis plurimis , Flosculis
fesfilibus Ariftato muticoque ; Pedicellis Lanatis. Spa
Plant. 16. Mant* 500. Gouan- Mousp. 513. Androp. Spi-
cis Villofis feptenis , Locuftis 'bitloris , Fol. alternis fes*
fiiibus. Hall* Helv. N. 1414» Jacq. Viud. 177-. Ichae#
mum Panicula digitata , Spie. oppofitis gdisjunftisve &c«
Daltb. Paris. 288. Gramen Dactyion Spicis villofis. C.
B. Pin. 8. Theatr. 116. Scheuchz. Gram. 94. Gr. Dao
tylon Sp. Ariitatis geniculatis» Barr* Ict 753* f. '%%
Grasplanten.
58ï
gras op dorre drooge Heuvels en Velden , aan vr.
de Wegen en kanten der Akkerlanden , zeer AyJjtEL%
Gemeen. Te Montpellier noemt men het Hoofd-
Pied de Poule , dat is Hoenderpoot , volgens
Gouan en die benaaming is zekerlyk van
de famengevoegde Aairen , op den top der
Halm 5 afkomftig , wier getal van vyf tot ze-
ven is, volgens HALLER3die evenwel aan-
merkt, dat dezelven niet gevingerd maar ge-
tropt zyn , van een Duim en langer, geheel
Wollig. De Halm is anderhalf of twee Voe-
ten hoog» De Bloempjes ftaan op tweeryën,
in ieder Tandje van de Graat twee , het eene
gebaard, het andere ongebaard en grooter,
zynde dit laatfte vrugtbaar. De Aairen heb-
ben eene paarfchachtige Kleur, \ welkmoog-
lyk aanleiding gegeven heeft om den bynaam
Ifchamum hier op toe te pasfen.
(20) Baardgras met veeJe regtopflaande ge* XX.
wrichte gladde gevingerde Aairen ; de Bloem- ^^Faïci*
pies wcderzyds gebaard. cuiatum.
' J Gebon-
_ deki
Dit
(20) Andropogon Spicis digïtatis plurimïs ere&iusculis
Articulatis laevibus &c. Sp: Plant. 17. Gr. Da&ylon Indi-
cura, Sp. Villofis rubescentibus. Mor. S. 8. T. 3. f. 15.
Burm. FU Ind. p. 219. Audrop, majus Panicula fparfa.
Brown. £fam% 365. Gr. Daft. majus Panicula longa ,
Sp. plurinus nudis crasfis. Sloan. &am. 34. Hifu h p,
xisu T. 69. f. 2.
Oo 3
II, Deel. XIIL Stuk,
582
Veelwyvige
VI. Dit zou zo wel in Oost- als in Westindie
Vil/ voorkomen, volgens Morison , die het af-
beeldt onder den naam van Indifch Vinger-Gras ,
met Pluizige roodachtige Aairen. Linn^eus,
nogthans , tekent aan , dat de Aairen glad zyn ,
en, volgens Sloane, zyn'zy naakt en dik,
dat Haairloos zal willen betekenen. Ditfchynt
volkomen tegenftrydig , of zy moeften , in 't
laarite geval, de Haairigheid der Baardjes zyn
kwyt geraakt. Immers dat van Jamaika hadt ,
volgens Brownej de Aairen wederzyds ge-
haard*
XXL (21) Baardgras met gebondelde Aairen , de
gonLpo/yl buitenfte Bloemblaadjes gebaard ; die van
duuyhn. foet onderjïe Bloempje kanthaairig.
Op Jamaika groeide ook dit Gras over-
vloedig, dat Sloane noemde Hooger Vin-
gergras met veele Wollige Aairen , die wel
een Vinger lang zyn 5 en geheel bezet met
eene witte Wolligheid. Het paarfche ruige
Javaanfche Vingergras, door Kleinhof
waargenomen , heeft de Heer N. L* Bur-
Mannüs hier t'huis gebragt.
Den
(21) Andropogon Spïcis Fasciculatis , Pefcalls exteriori-
Iws Ariftatis &c* Sp. Plant. 18; Am. Acad. V» p. 412»
Androp. polyda&ylon asfurgens &c. Brown. gfcim. 364,
Gr. Daftylon elatius , Sp plurimis tomentofïs. Sloan«
Qam. 33. Hi ft. Lp. m. T. 65 ^ f. 2. Daftylus purpu-
reus hirfutus Javanicus» Kleinh. Burm* FL Ind, p. 220*
Grasplanten,
Den Heer Forskaohl kwam , aan de Oe- VI.
vers van den Nyl in Egypte, het volgende vil1"
voor Hoofd-
vuur. stuk*
(22) Baardgras met de Aaïren getropt aan Jjj^p1,
den top der HaJm^ overhoeh ; twee Bloem gon Annu-
pjes gepaarde het één TweeJJagtig gebaar '^Geringd.
en ongefteeld; het andere gejïeeld en onge-
paard,
Hy noemt hetzelve geringd, om dat de Hal-
men, twee Voeten lang, verdikte ruige Knie-
tjes hadden, als Ringetjes van Haair. De Aai-
ren waren drie Duim lang, fomtyds tweelings,
fomtyds eenzaam, uitgebreid. De Bloempjes
hadden zeer lange gedraaide Baardjes ; doch
by ieder was 'er één, beftaande uit een geheel
ledig Kelkje , zonder Bloem of Vrugtbegin-
zel. In Arabie zyn hem nog drie andere Soor-
ten van dit Geflagt voorgekomen (*).
H o l c u s. Zorghzaad.
De Geflagtnaam Holcus betekende by Plt-
»iüs een Gras , dat op drooge Steenrotfen
groei-
(22) Andropogon Spicis ad apicem Culmi confertis ,
slternis , Floribus geminatis ; Ariftato fesfili Hermaphro-
dito ; pedicellato mutico inani. Flor. JEgypt* Arab. 133.
(*) Andropogon Ramofum , bicome 3 contortum. Vid.
ibid,
Oo 4
H« Dssl. XIIL Stuk,
534
V £ E L W Y V 1 G £
fdeël Sröel"^e 9 Aairen hebbende met lange dunne
Vil. ' Baardjes en Halmen als de Gerst. Men acht
js.FD* dat dic de Muur ' Gerst ZY » hier voor befchree-
ven. Het fchynt ook op fommige Soorten van
dit Geflagt toepasfelyk te zyn ; hoewel niet
zo zeer op de voornaamften , naar welken ik
het Zorghzaad noem : want de benaaming van
Paardegras , dóór fommigen gebruikt 3 voegt
daar aan niet* De Tweeflachtige Bloemen
hebben gebaarde Kafjes drie Meeldraadjes ,
twee Stylen en een enkel Zaad: de Mannely-
ke een tweekleppig Kafje , gelyk hier voor
aangeweezen is ■ (* ). Het bevat de volgende
Soorten,
(i) Zorghzaad met tweehloemlge ongebaarde
Kafjes ? tweeling fe Bloemen met een Pen-
feeltje omwonden en eene Eyrond- langwer~
plge Aair*
In Tndie groeit dit 3 dat veel gelykt naar
het Panik-Koorn, weshalve het ook Indifch
(*) Zie Flg. 38 op Plaat LXXXVII.
(1) Hotcus Ghimis bifloris muticis , Floritms gemmis
Penicilio involucratis , vSpica ovato - oblonga. Syft. Nat$
XII. Gen. 1146. Veg. X 111. p. 759. Burm. FL Indm
220. Panicum Splca fimplici aequali , Ped. bifloris. R»
Lugdb. 54. Pan. Jnd. Sn. obtufa coerulea. C. B. Fin,
7. Theatr. 522. Panicum Americanum. Clüs. Hifu 11.
1>. 215. Gr« Panic. Sylv. maximum Ind. Oriënt. Pluk*
Alm. 164. T. 32. f. 4. Pan. coeruU Indicuna. Lob. Ic< 43.
I.
Bolcus
Spicatus'm
Geaaird.
Grasplanten,
585
Vanicum , meteene ftompe blaauwe Aair> van Bau- Afdeel,
hinus is getyteld Uit Peru fchryft hy, was
het Zaad omtrent den aanvang der voorgaan stuk.
de Eeuw, of wat vroeger, in Spanje ovefge-^f/^/z*
brogt, en van daar verfpreid in de Tuinen van
Europa, daar men 't nog heden jaarlyks zaait*
Het heeft een Halm van twee Voeten, een
Pennefchaft dik, met Bladicheeden bekleed ,
die ilekelig zyn , zo wel als de Halm en Bla-
den. Deeze , doorgaans tien in getal, zyn
een Vinger breed. De Aair is kort en zeef
dik , uit korte Steeltjes beftaande , die aan
den top een bondeltje Haairborfteltjes hebben
en daar binnen twee ongedeelde Bloemen,
De Kelk is tweekleppig , Vliezig , cweebloe-
mig,met het buitenfte Bloemblaadje derTwee-
flagtigengefpitst, der Mannelykenftomp: de
Styl langer dan de Bloem, Wollig, aan 't end
een weinig in tweeën gedeeld; met langwer-
pige Meelknopjes.
(2) Zorghzaad met gladde zwarte Kafjes en 1L
Klootronde witte gebaarde Zaaden* BkohrS
Twee-
In Perfie zou de Groeiplaats van deeze Soort keurig,
zyn,
(2) Holcus Glumis glabris nigrïs , Seminibus globofis
albis Ariftatis. Mant. 301. Holcus Glumis glabris. H.
C/iff. 468. Milium Arundinaceum fubrotnndo Semine #
Sorgho nominatum. C. B. Pm. 26. Mor* Hift. 111, p,
196. S. 8' T. 5. f. 7.
Oo 5
II. Deel. XIIL Stüüu
Veelwyvige
VI. zyn, welke van het gewoone Zorghzaad ver*
Avn.EL* fchiIt door de Kleur en Fi£uur der Zaaden ,
Hoofd- d'e een zwart Kapje hebben* Anderszins ge-
STÜ** lykt zy naar de volgende zeer. Waarfchyn-
lyk is het dit Koorn , wa'ar van Pliniüs
fpreekt onder den naam van Geerft , „ die
„ toen binnen tien Jaa^en uit Indie in Italië
3, was overgebragt, zwart van Kleur, groot
„ van Korrel , met Rietachtige Halmen. Zy
5, fchoot op tot zeven Voeten hoogte , en
3, maakte groote Aairen , zynde van alle Graa-
3, nen het vrugtbaarfte" (*).
IH. (3) Zorghzaad met Pluizige Kafjes en fa-
Swghum. mengedrukte gebaarde Zanden.
Gewoon.
Dit is het Gewoone Zorghzaad , dat in In-
die 3 zo wel als aan de Kust van Afrika, veel
geteeld wordt, het Groote Neger -Koorn uit-
maakende. Dit heeft de Zaaden niet zo rond
als de voorgaande Soort en zonder zwarte
Kapjes. De Kelk is groen en ruigachtig ; de
Pluim Eyrond en regtopftaande. De voorige
Kruidbefchryvers hebben het tot de Geerst
be-
Hift. Nat Libr. XVIII. Cap. 7.
(3J Hokus Glumis villofis, Seminibus compresfis A-
riftat;s. Mant, 500. H% Ups. 301. Grqn. Oriënt. 325. Sorg-
hi. I B. Hifi. II. p. 447. Burm. FL Ind. p. 220. Milium
Arundinaceum plano alboque femine. C. B. Pin. 26.
Gouan Jllonsp. 513. Milium albo et plano Semine. TournF,
Jnjï% 514» Sorgo, MeJica Italorum. Lor. Ic. 41.
Grasplanten. 587
betrokken gehad en deswegen noemt men -^Jj.
het , in 't Franlch , Mület d'Inde. In Italië , viu %
daar men 't ook ve 1 teelt, heet het Melica^Q™m
of Sorghi, in Engeland Turkte Millet of Turkte Zorgh*
Hirsfe , in Duitfchland Sorghfaamen , Weljcherzaad%
Hir(ch) dat is Italiaanfche Geerst , of Sorgh-
weitzen, dat is Zorgh- Tarwe.
Te regt noemt Baühinüs dit Gewas Riet-
achtige Geerfi ; alzo het zig op de Velden ,
daar men het bouwt, gelyk Riet vertoont. Het
groeit met dikke Knoopige Halmen, veel naar
die van de Spaanfche Tarw gelykende, welke
van zes tot tien Voeten hoog zyn , en op 't
end eene Aair hebben van wei een Span of
een Voet langte en zeer uitgebreid , die Zaa*
den draagt grooter dan Hennipzaad, wier
Kleur in de befte Soort wit is, doch ook bruin
of zware , hoedanig Zorghzaad in Oostindie
meest geteeld worde. Het zal wel 't vrugtbaarfte
zyn van alle Koorn , dewyl men 'er doorgaans tot
een anderhalf of twee honderdvoudigen Oogst
van heeft. Waarfchynlyk is de honderdvou-
dige Oogft van Isa^k van zulk Koorn ge-
weest (*). Aan de Kust van Guinee heeft
het de grootte van Linzen of kleine Erwten ,
en daar wordt dit Koorn Guiamatt geheten.
De voornaamfte Teelt van iet Witte Zorgh-
zaad, Harcoman genaamd, is in Arabic, alwaar
'er een zeer fmaakelyk Brood van gemaakt
wordt,
(*) Genes. Kap. XXVI. vs. iz%
Ih Deei,. XIIU Stuk,
528
V E E L W W I G K
VI. wordt , zoRauwolf verhaalt, in Koekjes van
AViifL' omtrent zes Vingerbreed lang, vier breed en
Hoofd- twee dik. ForskaohLj niettemin, getuigt,
$VZorgk. dat dlt Brood voor een Europifche Tong on«
ww*- fmaakelyk zy. De Arabieren eeten byna geen
ander Brood. In Syrië en Paleftina, daar men
veel Tarw teelt, verkoopt het Landvolk die,
om dit Brood te nuttigen. Het Koorn wordt Dm-
re geheten, maakende met de Dochna byna het
eenigfte Onderwerp van den Landbouw der
Arabieren uit. Van de eerstgemelde heeft men
drie Oogften in het Jaar , en het Zaad is be-
kleed met groene of bruine Kafjes , wit van
Kleur , fommig met Goudgeele puntjes. Be
Vogels zyn 'er ongemeen gretig naar, en dit
maakt dat zy , in de twee laatfte Oogften uit
gevallen Zaad > naauwlyks van de Akkers te
houden zyn. Ook wordt het Zorghzaad, in
Turkye , Egypte en de Levant , meest tot
üas van 't Pluim gediert geteeld. Dit Koorn
was het Spoor of Brand, gelyk de Rogge en
Tarw, onderhevig. De Dochna hadt het Zaad
van grootte als Ryst , ovaal , famengedrukt
en Roestkleurig. In Gelukkig Arabie was
eene kleine Soort, die hy Getroste noemt, de
Dochna nabykomende, zeer gemeen. Dezel-
ve hadt eene Rolronde Aair , van een Sp3n
lang cn een Vinger dik , aan 't end met drie
Aairtjes (*). Ik heb een Aair Zorghzaad van
Suratte, dat wit is met een roode Bast,
(4)
(*) Ffor% Mgij$t% drab* p,
(JRASM, ANTRN. 3S9
(4) Zorghzaad gladde Kafjes en twee- Vf.
fjagtige opgebaarde Bloemen , ^ Vrouwe- {KIEfi*
gebaard. Hoofd-
^ o STUK.
Die , in Syrië groeijende en in Barbarie , heeft micus
de Halmen twee of drie Ellen hoog, de
den meer dan een Elle lang , in 5c midden met Syrifcft,
een overlangfe Rib, Zeegroen van Kleur. De
Pluim is zeer yl , uit lang gedeelde Aairtjes
beftaande , die , byna gelyk in het Z wen le-
gras , knikken en door de minfte beweeging
zwaaijen. De geheele Pluim is paarfchachtig
met eenig ligt groen gemengeld. By ieder
vrugtbaar Bloempje zyn twee onvrugtbaare
gefteelde geplaatst. Het heeft wit getipte Baard-
jes. Het Zaad is ovaal en plat , byna als
een Kwee- Appel -Pit , met de beide Styltjes
gekroond, wederzyds glad, aan deneenen kant
donker bruin, aan den anderen wat helder er.
Men vindt het door den Heer Schreber
zeer fraay afgebeeld , die aanmerkt, dat het
ook in verfcheide deelen van Italië , tot in
het
C4) Holcus Glumïs glabris , Flor. hermaphroditis mu-
ticis , Foemineo Ariftato. Sp» Plant. 4. Gram. Arundi-
naceum Paniculatum &c. Scheuchz. Gram. 509. Gr.
Amndin. Halepenfe , Tragopogonis folio , Panic. Mi-
liaccS. Pluk. Alm. 176, T; 32. f, 1. Gr. Pan. Arund,
Syriacum Rulliaim diftum. Mor. Hifi. III. p. 2ou
Holcus Panicula laxa nutante , Glumis oblongis &c .
Sch reb. Gram. T. 18.
tl. De&u XIII. STOfc
590
V E E I, W Y V I G £ '
Afdeel ^et Veroneefche , inzonderheid op Heuvels
VU. groeit, en aldaar op eenige plaatfen gebouwd
stuk?*0- wordt. In Duitfchland kweekt men het in
de Tuinen van Lief hebbery, daar het 's Win-
ters overblyft en zelfs den Vorst verduurt , in
de open Lugt.
V, (s) Zorghzaad met Pluizige Kofjes en alk Zaa*
Sa£rL den gebaard,
tus.
Suikerig. Van het Sorghum verfchilt dit Indifche door
eene regtopftaande byna gekranfte Pluim, met
zeer uitgebreide honzontaale Trosfen , die
eenigermaate neerhangen en dus geen kleine
Eyronde Aair maaken. De algemeene Graat
der Pluim is niet ruuw maar glad. DeKafjeszyn
aan alle zyden Pluizig. Alle de tweeflagtige Bloe-
men hebben, aan 't eene Kaf je, een lang ge-
draaid Baardje.
Dit is het Suiker -Riet met kleine Bladen van
Nieühof, die 't zelve afbeeldt , zynde in
't jaar 1656 uit het Mogols Land overge-
bragt , volgens Breyn , die aanmerkt, dat
het rond zwart Zaad hebbe; hoewel hy het
ook hadt met Roestkleurige Zaaden, en dit
zal
(5) Hotcus Glumis villofis, Seminibus omnibus „Arifla-
tis. Sp. Plant. 3. Mant. 500. Burm. Fl. Ind. 220. Mi*
iinm Ind. Arund. Caule, Gran. flavescentibus. Herm.
Lugdb. 425. MiL Ind. Sacchariferum altislimum* Brevi*
Prodr* 2. Fmm Ind. quod Milium Indicum vocant»
Bauh. Theatr. 488. Rujmph. Amb. V. p. 194, T# 75*
Grasplanten. 591
zal dat zyn, 'twelkHERMANNUsbefchryft, vi.
die het ook hadt met zwart Zaad. Het wierdt
zeven Voeten hoog en heeft de Halm een Vin- H™*0-
ger dik met fmalle Bladen , aan den top een Zorefai
Aair draagende vaneen Span lang en een Vuist zaad*
dik, uit veele digt famengekropte Aairen be«
ftaande (*); dat weinig met de voorgaande
befchryving fcrookt. De Zaaden , die geel-
achtig waren 3 hadden kleine zwart glanzige
Kelkjes. Dit komt nader met het Tweekleu-
rige overeen. Niet beter fcrookt het aange-
haalde Indifche Koorn van Bauhinüs, lm
difche Geënt genaamd 9 natuurlyk aan de West-
kust van Afrika groeijende , daar mede : zo
dat omtrent dit Koorn nog een aanmerkelyke
duifterheid heerfcht , misfchien door de veran*
deringen, welken het Zorghzaad in de andere
Wereldsdeelen onderhevig is , veroirzaakt.
Het allernaafte komt dat Indifche , 't welk
Rumphius onder den naam van Sorghum
befchryft en afbeeldt, met deeze Soort over-
een.
Dit laatfte , dat men in 't Moorfch Koeskoes
noemt , heeft Korrels zo groot als Peper »
die tot Brooden gebakken en door geheel
Oostindie, by gebrek van Ryst, gegeten wor-
den. De Chineezen noemen het Kaulean en.
ftoo-
CD Mtftis Paniculis ftrittius invicem junftis cqacer*
vata.
IL Dm» XIIL Stü*.
50
Veelwyvï'ce
A VL ftooken daar van, met Syroop en Towak of
Afdeel. a r
VIL Kalappus- Wyn , Arak (veel fterker , dan die
stui^FD^ van Ryst geft°okt wordt,) onder den naam
van Kaulean-Tjeuw : zo my de Wel Ed. Ge*
flrenge Heer Mr J CM. Rad er m ac hek,
thans Ordinair Raad van Indie, heeft mede-
gedeeld.
VL (6) Zorghzaad met tweebloemige Kafjes^ die
moll°is US byna ma^ zyn> een ongebaard tweeflagtig
Zagtl Bloempje ; het Mannelijke met een geknikt
Baardje*
ViL (7) Zorghzaad met tweebloemige Pluizige Kaf-
GewoW '1 3es ' tweefla£tt§ Bloempje onge baard;
het Mannelyke met een omgekromd 'Baardje*
Wy komen nu tot de Soorten van Gras y
die tot dit Geflagt betrokken zyn, onder wel-
ken deeze weleer Gepluimd Gras zyn genoemd
geweest. Beiden groeijen zy in ons Werelds-
deel i en in onze Provinciën , maar de laatfte
is gemeener dan de eerlte, die de Kelken fpit-
fer
("6) Eolcus Glumis bifloris nudiusculis , Flosculo her-
map hro dito mutico, Masculo Arifta geniculata. Sp. Plant.
6. Gouan Monsp. 514. Gort. £etg, 287 Sc hreb. Gram»
T. 20* f. 2. Gramen Caninum Paniculatum molle. Raj.
//?//. 1285. Scheuchz. Gram, 235. T. 4. f. 25. Gram,.
Panicul. molle, Rad. Gram. Camni repente» Mor» Hift.
HL p 202. Avena. Hall, Helv. N 1485.
f7) Hqïcus Glum. biflor. Villofis , Flosc. hermaphrod.
(jRA-SPlANTEIh
SS>'J
t
fer heeft, voorkomende in Zandige Bouwlan- Vt
tfcen. De andere groeit veel op hooge Zan- v il >
dige Velden , buiten Haarlem en elders. De S^£FD-
Vrugrmaakende dee'en verfchillen weinig , maar
de Geftalte onderfcheklt het een van 't andere
genoegzaam, als uit de fraaije Afbeelding van
S e h ït e b e r blykt. Soberef is die van B a u-
hinüs, ten opzigt van 't Gewolde , dat ^ zo wel
als 't andere * de Halmen twee of drie Voeten
hoog heeft en , volgens Haller, in Switzer-
land overvloedig voorkomt op Velden 9 die
vogtig van Grond zyn , en aan de Oevers der
Meiren* Schrebek noemt dit Wollig Paar*
de -Gras, en Hüdson zegt, dat de Engel*
fchen het Zagt Wsidgras heeteru Niet alleeit
het Hooy , daar van, fs voor de Paarden zeer
goéd , maar de Schaapen beminnen het Gras
fceer, terwyl het door zyne Vezelige Wortels
het Zand en drooge Aarde by elkander houdt,
inzonderheid het Zagte, zo genaamd , 't welk
Kruipende Wortels , gelykerwys het Honds-
gras, heeft» Dit
mutico ; Masculo Arifta recur/a. Sp. Plant. 5. Gouai*
Monsp. 5x4. Ger. Pr ou. 106. Gort. Belg. 287. Schrrb*
Gmpf. T. 20. f. 1 Aira Fol. pubescenfcibus &c. FL Suec.
67 , 917. Aira Flosc. masculo AriCtato , Foeminéo mu-
tko. H. Cliff. 27. R. Lïtgdb. 66. Avena diantha, Flor.
óv&tis } perfefto mutico , imperfe&o Arïflato. Hall»
Helv. N. 1484 Loes. Prusf. T. 25. G ramen Praten fe
Panïculatum molle. C. B. 'Ptn, 2. Prodi\ 5, Tkmtr* 27*
Scheuchz. Gram% 234.
Pp
II. Deel; XIII. Srtht,
594 Veelwtvige
VI. Dit laatfte heeft de Pluim meer gedron-
A™LjEL* gen en minder uitgefpreid dan het Gewolde;
Hoofd- ook zyn de Bladen , op ver naa, zo Woliig
niet , in beiden dof Zeegroen en taamely k breed.
Haller twyfelde, of zy niet tot eene zelf-
de Soort behoorden* Immers deeze Gras-
planten zyn , zo de Hoogleeraar de Gorter
aantekent , zeer veranderlyk , niet alleen in
de Kleur van de Pluim, welke groen, Olyf-
kleurig of geelachtig is in de eeifte, terwyl
de andere dezelve wit of bleek psarfch, paarfch
of zwart heeft; maar ook in derzelver uitge*
breidheid. De Baardjes, zegr zyn Ed. , zyn
in de leevende Plant byna allen regt , en de
Bloemblaadjes groeijen fomtyds zeer languit.
VIII.^ (8) Zorghzaad met de Kafjes tweebkemig glad
taxus. ongebaard , gejpitst en een Draadachtige
Zwak. jlappe Pluim,
In Virginie en Kanada groeit deeze Soort ,
die de geftalte heeft van het Blaauwe Rietgras.
De Halmen zyn twee Voeten lang, dun, wat
knikkende : de Bladen glad , aan den rand
ruuw , ruig gemikt : de Pluim zwak , zeer
weinig getakt, met de Bloemfteeltjes meestal
tweebloemig : het Mannelyk Bloempje dik,
Eyrond. (9)
(8j Hotcus Giumis glabris bifloris muticis acumïnatis ,
Panicula Filiformi debili. Sp. Plant. 8. Aira Calycibus tri-
valvibus tnfloris. Gron. Virg* 136. II. 359.
Grasplanten. 5S>£
(9) Zorghzaad met de Kaf j es tweebloemig ge. Vï.
ftreept , ongebaard , ge/pitst 9 A^y^f"
dr ongene langwerpige Pluim* ^k***
In Moerasfen van Virginie groeit deeze,die Hoicus
lange platte Bladen heeft 5 met dikachtige ge-
flreepte Scheeden. De Fluim is lang en fmal,
als Haairig, wegens de dunne Bloemfteeltjes,
die echter kort en Takkig zyn 3 twee Bloem-
pjes draagende in een zeer klein Kelkje. Het
eene Bloempje is Mannelyk,het andere Twee-
flagtig.
{10) Zorghzaad met driebloemige 9 ongebaarde 0^a{m
gefpitfte Kafjes . het Bloempje tweeflagtig Ruikend.
tweemannig.
In de Noordelyke deelen van Europa , als
ook
(9J Holcus Glumis 'ftriatus bifioris muticis, acumina-
tis ; Panicula conferta oblonga. Sp. Plant. 10. Aira Pa-
nicula oblonga, Flor. muticis &c. Gron. ffirg* 135, II.
(10) Holcus Glumis trifloris muticis acuminatïs ; Flos-
culo hermaphrodito diandro. Sp. Plant, 7. Gort. Belg*
II. N. 829. Hierochloë. Gmel. Sib. I. 101. Gouan
Monsp. 524, Jacq, Vmd. 176. Aira Fol. planis, Flor.
trifloris Ariftatis &c. Fl. Suec. 70, 918. Poa Spiculje
bifioris Cordatis. Fl. Lapp. 53. G ramen Paniculatum
odoratum, (% B. Pin. 7. Prodr. 7. Theatr. 36. Scheuchz.
Gram. 236. G ramen Mariae Borusforumt Loes. Prusf.
ïïi. T. 26.
Pp 2
lh Deel, XIII, Stuk.
^6 Veel wyy i ge
ook in Ooftenryk en zelfs in onze Nederlafi-
Vit. den, groeit dit Gras, dat zo welriekende is,
sÏ1k?ÏD" dat men het in 't Pruisfifche Lieve VrouweGras '
noemt , wordende by Bondeltjes tusfchen de
Kleeders in Kasfen gelegd. Gmelin gaf
•er , deswegen , den tytel van Hierochloe aan*
Hy vondt dat hetzelve , in een tweekaffige
wyde Kelk , drie Bloempjes bevatte , zynde
het middelite Vrouwelyk , de twee anderen
Mannelyk. Eens was hem maar, in Siberië,
alwaar ook dit Gras alom groeide, een Twee-
flagtig Bloempje in 't midden voorgekomen.
Het zelfde is, in 't gene dat men by ons vindt,
waargenomen. Het heeft fmalle Bladen , die
langer dan de Halm zyn , en kruipende Wor-
tels, zegt Bauhinüs.
XI. (n) Zorghzaad met driebloemige Kaf] es % het
iatifoiius. eer ft e Bloempje ongewapend , Wee aan den
Breed- ranci gedoomd ; de Bladen Eyrondachtig.
bladig.
In Oostindie is dit Gras door Osbeck
waargenomen , dat de Halm glad, naauwlyks
een Voet lang heeft, de Bladen zeer breed en
byna Eyrond , met breedachtige geftreepte
Scheeden, De Pluim heeft eenvoudige Roed-
achtige Takjes , met de Bloemen eenzaam op
Haalr-
00 Rolcits Giumïs trifloris, Flosculo primo inermi ,
duobus margine aculeatis, Fol. fubovatis. aS/?« Plant, 9.
Osb, ÏÜtu 247. BuRM, FL Ind. suo.
Grasplanten, jp7
Haairachtige Steeltjes. De Kelk is kort, twee- vi.
kleppig , driebloemig ; met het eerfte Blom- Ay^EL*
metjegfad, het tweede en derde , aan den bo- Hoofd-
venrand, gewapend met kromme Doorntjes.
(12) Zorghzaad met gevingerde Aairen^ het XII.
èène Kafklepje een gaatje hebbende. yertufus.
r oor-
boord.
Deeze, ook in Oostindie groeijende Soort ,
is wegens dat ronde Gaatje , in het buitenfle
Bloemblaadje van het Tweeflagtig Biommetje,
niet in dat van 't Mannelyke, zeer zeldzaam,
en bewyst deonuitputtelyke Konst des Schep-
pers. Het heeft de Halm gewricht en Takkig,
ongevaar een Voet lang, met frnalle Grasach-
tige Bladen , en vyf gevingerde ^airtjes van
gelyke langte. De Graat is dun en Haairig
met tweebloemige Tandjes, het eene Bloem-
pje gedeeld en Mannelyk , het andere on-
gedeeld Tweeflagtig. Dit, in de meefte der-
^elyken plaats hebbende , toont de byzon»
dere fchikking der Natuur, in de Mannelyke
Bloemdeelen hoogst te plaatfen : maar het ge-
dagte Gaatje maakt een byzondere onder-
fcheiding van deeze Soort,
Aplüd a.
(12) Holcm Spïcis Dïgitatis , Glumis Valvula pertufa*
Mant. 301.
Fp 3
11. Deel. XIII. Stok.
59$
Veelwyvïge
VI.
.Afdeel.
VIL
A p l u d a. Breedblad.
Hooid* Om het my onbekende woord , Apluch> te
vertaaien, gebruik ik de benaaming van Breed-
blad voor dit Geflagt , welke toepasfelyk is
op alle Soorten , die breeder van Blad zyn
dan de Grasplanten in *t algemeen. Het heeft
een gemeenen tweeldeppigenKelk, welke een
Vrouwelyk Blommetje bevat en twee Manne-
lyken , die gefteeld zyn , daar nevens (*). Het
Blommetje is in beiden tweekleppig , de Styl
in het Vrouwe • yke enkeld, zo wel als 5t Zaad.
Daar zyn de volgende uitheemfche Soorten in
begreepen.
ï. (i) Breedblad met Lancetvormtge Bladen en
De Groeiplaats is in Indië van deeze Soort ,
die de Halmen zeer lang , zwak en glad heeft ,
met gezwollen Knietjes: de Bladen lang, plat,
Lancetvormig , gefteeld of naar de Scheede
•toe in een Steeltje verfmallende. De Pluim is
dun en klein, zydelings voortkomende uit de
Scheedjes van kleinere Bladen, gelyk in het
Baardgras dikwils plaats heeft.
(j) Jlphida FoL Lanceolaüs , Flosculis omnibus nrn-
ticis. Syft. Nat. XI L Gen. 1147. Veg. XIII. p. 760*
Burm. FU Jnd. p. zzQ.
Apli'da
tnutica*
alle Bloempjes ongebaard.
Onge-
baard»
00
(*) Zie Fis- 3? , op Plaat LXXXVII.
Grasplanten.
599
(2) Breed blad met Lancetvormige Bladen ; de VI^
Mannelyke Bloempjes ongebaard; het on- Vil,
gefieelde met een end- Baardje. sr^***
II.
Dit Indifche Gras heeft ook lansfe Halmen ^p^m
0 Art II at
van een Voet , die glad zyn , en Bladen als Gebaard,
het Haazen - Oor Kruid , dat is Lancetvormig ,
ruuw, gefteeld. De Bloemtrosjes komen ook
uit de Oxelfcheedjes der Biaden voort, en het
heeft drie Bloempjes op ieder Steeltje, maar
het Vrouwelyk is hier met een lang gedraaid
Baardje voorzien. Anders heelt deeze Soort,
welke Scheuchzer Haverachtig Kemels-
hooy noemt, veel overeenkomst met de voor-
gaande.
(3) Breedblad met Eyronde Bladen , de Man- U]
nelyke Bloempjes ongebaard\ het ongedeelde Zeugites.
7 r> 7. Rondbla^
met een end- Baardje. dlg.
Dit op Jamaika groei jend Kruid, door Br ow*
ne Zeugites genaamd, heeft een zeer ïakkige
Rietachtige Halm, met Eyronde Blaadjes, die
kort
(2) Apttida FoL Lanceolatis; Flosculis Masculis muti-
cis ; fesfili Arifta terminali, Am. Acad. IV p. 303. Burm.
Ft. Tnd. p. 220. Schoenanthus Avenaceus procumbens Ma*
deraspatanus Buplevri folio. Scheuchz» Gram. 119.
("3) Aphida Fol. Ovatis \ FIosc. Masculis niutids; fesfi-
li Arifta terminali, Am. Acad.V. p. 412. Zeugites Arun-
din. Ramofus minor rufescens , Panicula fparfè termi-
nali» Brqwn. Sfaml 341. T. IV. f. 3,
Pp 4
II. Deel. XIII. Stuk.
Veelwyvige
VI. kort gefteeld zyn , doch niettemin de Eém
Ayih U Scheedachtig omkleeden , welke aan 't end:
Hooïd- een verfpreide Pluim heeft , rosachtig van
Kleur.
IscHAEMüMt Schub -Aafr\
Door de Ouden werdt de Griekfche naam
Ifchamum aan zeker Kruid , dit naar Geerst
geleek, gegeven, wegens de Bloedftempende
kragt, welke dat woord aanduidt (*), Een
Soort van Baardgras voert , deswegen , dien
Bynaam. De Aairen 9 daar van , gelyken veel
naar die van dit Geflagt, vertoonende zig als
gefchubd : weshalve ik het Schub- Aair tytel:
want Schubgras drukt zulks niet wel uit. In
een gemeene Kelk bevat hetzelve twee BtoerrH
pjes, het eene Mannelyk , het andere Twee»
flagtig, die byna van de zelfde gedaante zyn,
beiden tweekleppig (f ). Het bevat de twee
volgende Soorten.
% (i) Schub -Aair met ongebaarck Zaaden.
ptuticumm
haarct.
00 Ifchoemum Milio ftmilis , Foliis asperis , Squamofis
Sanguinem Mens. Pltn. Libr. XXV. Cap. 45.
CV Zie Mg. 13 ' op Plaat kXXXVIl.
(1) Ifchceïtmm Seminibus muticis. Syft. Nat. XIL
Gen. 1148» Vcg* XIIT. p. 760. G ramen Arund. Indicum
iSpicatum , Spica fquamofa. Raj. Hift. 3. p. 604» Tagadi^
i/. Ma^ Xll. p. 9i*T. 49. Burm. H 'ïnê. p. 231%
Grasplant en.
Het is een Grasachtig Ktuid , in Oostindie vi.
groeijende, dat eene Aair heeft , die in tweeën A^fL*
verdeeld is 5 en als gefchubd met overhoekfe, Hoon?*
enkelde , tweebloemige hoekige Bloemfteel-
tjes, die tegen de Halm aangedrukt zyn. De
Kelk der Tweeflagtige Bloemen zie op 'c
end van 't Steeltje ; daar onder een andere ,
aan den voet van 't zelve buitenwaards inge-
plant , die tweekleppig is en hard , twee Blom-
metjes, het eene Mannelyk, het andere Vrou-
welyk , bevattende. De Stempels der Stylen
zyn dik en ruig : de Zaaden ongebaard. De
Steel van de Aair is met Bladen bekleed,
(2) Schub -Aair met gehaarde Zaaden.
Ifchoemum
Deeze , in China door den Heer Os be ck Gebaard!
waargenomen , heeft het maakzel , van de Aair
en Bloemen , even als de voorgaande, zegt
onze Ridder , maar de Halm is hooger ^ de
Aair langer en derzelver Steel naakt. De
Zaaden zyn met een gedraaid Baardje 9 dat
langer dan de Bloempjes is , gewapend.
,Ik kan niet nalaaten hier de Afbeelding by l ^M
te voegen van het Ceylonfche Gewas , onder flxciïL
deezen naam door den Heer Thunberg Ftg' 4'
overgebragt;zie Pl.XCIII, Figl 4. De Schub-
big-
(2) Ifchcemum Seminibus Ariftatis. Syft. Nat. Bürjvt»
fL Ina. p, 221,
Pp 5
II. Deel. XIII. Stok.
ÓQ2.
Veelwyvige
VL bigheid der Aair is in hetzelve zeer blykbaar,
AVnEL'die ook geheel naakt is, doch enkeld en be-
Hoofd- halve de lange gedraaide Baardjes de ruig-
STÜK' te der Stempelen, die als gevederd zyn, zeer
klaar vertoont. De Aair heb ik derhalve
grooter dan natuurlyk doen afbeelden. Zy
heeft een bruinachtige Kleur. De Halm is
rond en glad, byna een Voet lang, en bekleed
met Scheedjes der Bladen, aan 'i end een wei-
nig puntig afwykende van de Halm.
Cenchrüs. Kleefgras.
Den naam van Kleefgras kan dit Geflagt bil-
lyk voeren , wegens de ftekelige Hoofdjes ,
byna als die der kleine Klisfen , welken het
heeft. De Griekfche naam is voor Geerst ge-
bruikt geweest. Het ftekelige Omwinuze! ,
waar uit die Hoofdjes beftaan , bevat twee
Bloempjes , die ieder een byzonderen twee-
bloemigen Kelk hebben, met het eene Bloem-
pje Mannelyk, het andere Tweeflagtig , bei-
den ongebaard (*)• Het bevat de volgende
Soorten.
Cenchrus ^ Kleefgras met een geaairde Pluim , de
Hacemofus Kafjes gedoomd met kanthaairige Bor-
Getrost- fteltjes. Aan
(*) Zie Fig. 7. Plaat LXXXVII , in wier verklaaring
{Am. Acctd. VILJ v/aar van de myne ontleend is , ge-
zegd wordt, dat het Omwindzel driebloemigzy , hier twee-
bloemig.
(1) Cenchrus Pan. Spicata, Giumis muricatis Setis
Grasplan tem:
Aan de Zeekusten der Zuidelyke deelen van VL
Europa, als ook elders, groeit dit Gras, dat Afdekl,
de Heer Gerard achtte niet hier te' behoo- Hooro.
ren ; dewyl het , zegt hy , geen OmwindzelSTÜK%
en alle de Bloempjes tweeflagtig heeft. Het
voert den naam van Zee- Hondsgras , dat een
gedoomde Aair heeft , by B a u h i n ü s of van
Ruuw Zee- Hondsgras > wegens de ruuwe fte-
keligheid der Aairen. Het breidt zig wonder-
baarlyk uit, maakende een Plant van wel een
El!e of anderhalf breed, doordien het uit den
Stoel veele Halmen fchiet, die hurkende we-
der in den Grond wortelen en nieuwe Plan-
ten maaken. Dus dient het ongemeen tot
vafthouding en verbinding van het Zand der
Stranden, en zou, indien het de koude onzer
Lugtfteek verdraagen kon , ook ftrekken kun-
nen om de Verftuiving onzer Zandduinen te
beletten. Inmiddels kan het , in de Lustho-
ven, tot verfraaijing der Parterres dienen,
die het bekleed met een aartig Groen , waar
in de paarfche Aairen fraay affieeken ; zo Schre-
ber
Ciliatibus. Syft* Nat. Xll. Gen. 1149. Veg. XIII. p. 761.
Dalxb. Pars 305. Gouan Monsp. 514. Schreb. Gram»
•Tab. 4* Tragus. Hall. Heïv. .N. 141 3. Agroftis Pani-
cula Spicata, Glumis echinatis. Ger. Prov. 83. Gramen
Caninum maritimum Spica echinata. C. B. Fin* 2.
Scheuchz. Gram. 76. Gr, Can. maritimum asperum. C.
B. Prodr* 2. T. 2. Gr. Canin* Marit. Spicatum, echina-
tis Glumis. Barr* Is. 718.
II Deel. XIII. Stuk.
<5o4
5 Vëelwyvige
VI. ber aanmerkt. Zyn Ed. heeft het fraay ia
VIL* Afbeelding gebragt , en alle de deelen der
siuK?rD" Vmgtmaaking vertoond. H aller, die het
Tragus noemde, merkt ook aan, dat het wei-
nig voldoet aan de Kenmerken van ditGeflagt.
Het heeft , niettemin , zeer ruuwe ftekelige
Bloemhoofdjes en groeit ook in Ooftindie.
H (2) Kleefgras met de Pluim zeer eenvoudig
LappT-* getakt i de Blommetjes agterwaards fteke-
ws." //>, de Kelken driekleppig en twee*
Klis ach* , ,
tig. ' vloetmg.
Dit.lndifche heeft Hartvormig Lancetvor-
mige Bladen , die aan den rand ruuw zyn en
een zeer uitgebreide Pluim , met eenvoudige ,
Haairachtig dunne, Horizontaals Takken ; de
Aairtjes overhoeks gedeeld * langwerpig Ey-
rond: de/i Kelk driekleppig als in het Panik-
Gras j langwerpig , tweebloemig ;. het onder-
He Blpempjc vrugtbajir ,het bovenfte onvrugc*
baatv; Het bukenfte Bloemkafje is boven,
op zyde , met fty ve Borfteltjes gewapend.
1 1 k (3) Kleefgras met een gedoomde Aair % van ver-
Ge&oomd fiheiderle'y gefpitfte 'SchuhMi*
,.r V; ,■: ... . ■ In
(2) . Cedckms Panieube Ramis fimplicisfimis } Corolli*
retrorfumhispidis, Calycibus trivalvibus bifloris. Sp. Pla.it.
2. Burm. Ft. Ind* p. 221.
(3) Cenchrus Spica muricata, Squamis variis mucro?
n at is. Mant. 302.
G R A 8 P U N T S K, $0$
In Oostindie is ook deeze Soort door den VT.
Heer Koenig gevonden , die een leggende A\™fL-
Halm heeft van een Span, Takkig, met Gras- «noot-
achtige, zagte, Scheedebladen. Een Draad-
achtig end -Steeltje draagt een langwerpige
eenzydige naakte Aair , met eene bogtige ,
Vliezige Graat , waar gekropte Bloempjes in-
geplant zyn , die rappig beftaaa uit ftyve ,
gladde, geftreepte , gefpitfte Schubben , van
Ey ronde, Lancetvormige, Elsvormig fpitfe fi-
guur.
(4) Kleefgras met eene Ryronde eenvoudige IV.
j . CenckruA
<"Mr • Capitatus.
Hoofdige
In de Zuidelyke deelen van Europa 5 byzon-
derlyk in Languedok, Provence en Italië, is
de Groeiplaats van dit ftekelhoofdige Gras,
dat de Halmen naauwlyks twee duimen hoog,
geheel eenvoudig en zonder Knoopen, of aan
den Voet maar met één Knietje heeft, zode
Heer Gouan aantekent. Het komt op de
allerdorfte Heuvelen voort.
(5)
(4) Cenchrus Spica ovata fimplici. Sp. Plant. 3. R.
laigdb. 71. Loefl. //. 172. Gouan Monsp. 515. Gra-
men Spica fubrotunda echinata. C. B. Pin. 7. Prodr,
16. Scheuchz. Gram. 74. Gr. Mont. echinatum Tribu-
ioides. Col. Ecphr. L p. 340. T. 338. f* 1. Gr. mini-
mum Spica globofa echinata» Barr. Rar. iitó* T. 28*
f. 1. & T. 862. f. 2. Ger. Prov. lor.
II. Deel. XIII. Stuk,
6o6 Vkelwïvige
VI* (f) Kleefgras met eene langwerpige fatnenge*
.Afdeel* a ,
VII. kropte Aair.
HOOFD-
STÜy OP Jamaika en elders in de Westindiën,
Cenchrus gxoót deeze Soort, na den Regentyd, over-
ISgTvloedig, zegt Sloane, die aanmerkt, dat
de Aair wit zy of rood. Naar die van het
Panik-Koorn gelykt zy eenigermaate, doch
verfchilt door de grooce fcékelige Bloemen.
Micheliüs heeft ze, wegens die gelyke-
nis, Panicafirella getyteld.
Vl. (6) Kleefgras met een gekropte Aair , de Vrou*
faMesUm welyke Kafjes Kogelrond kromdoornig ruig.
Minky-
7eïlZ' De Bloemhoofdjes gelyken in deeze Soort ,
zo wel als in de voorgaande , eenigermaate
naar de Zaadhuisjes van 't Kruid dat men des-
wegen Minkyzers noemt of Waternooten.
Micheliüs onderfcheidt deeze door een
dunne witachtige Aair. Sloane noemtze ,
Stekelig of Gedoomd hurkend Zee -Gras met
een langere Halm en ruuwer Aairen. Onder
de
(5) Cenchrus Spica obionga conglomerata, Sp. Tlant*
&% R. Lugdb. 72» Schreb» Gram, T. 23. ï. i# Panica-
ftrella Amer. major annua , Sp. laxl purpurascente.
Mich. Gen. 36. Gr. Americ* Spica echinata, majoribus
Locuftis» Pluk. Alm* 177. T. 92. f. 3. Gr. Echin. ma^
xim. Spica rubra. Sloan. ffam. 30. Hifi. 1. p, 108.
fó) Cenchrus Spica glomerata ; Glumis Foemineis
$0-
Grasplanten £07
de Doornen zyn de Hoofdjes met Wolligheid VL
begroeid. Het valt aan de Zee -Kust van Vir- Afvij#l; '
ginfe en is een jaarlyks Gewas , als het voor- $^FD-
gaande.
(7) Kleefgras dat de Aair met Borfielige Om- vil- *
windzeltjes heeft , die kanthaairig en vier- Q^^[sm
bloemig zyn. Kant-
haairig.
Aan de Kaap der Goede Hope vondt de Heer
K oe n 1 g , aan de kanten der Akkeren en in de
Duinen , dit Kleefgras , dat een opftygende
gladde Halm heeft, van dikte als een Draad 3
een Spanlang, gewicht, met geboogen Kniet*
jes. De Bladen waren als van gemeen Gras»
de Aairen rond, als een Vinger maar korter,
met overhoekle Hoofdjes van vier Bloemp-
jes, in een Omwindzel als geheel uit Baardjes
beftaande, bruin van Kleur,
(8) Kleef-
globofis muricato - fpinofis hirfutis. Sp- Plant* 5. Cen-
chrus Cap Spino tomentofis. Gron. Virg. 160. Pani*
caftrella minor annua , Spica angufta alblcante* Gr.
Marit. Echinatum procumbens &c. Sloan. §fam. 30.
Hifi. I. p* 108. T. 65. f. 1. Gr. Tribuloides Spicatum
maximum Virginianum. Pluk. Alm. 177. Mor. S. 8.
ï. 5 f. 4.
(7) Cenchrus Spica Involucelüs Setaceis Ciliatis qua*
drifloris. Mant. 302.
IX, Deel* XIII. Stuk,
4>ö8 V E E L W Y V I G Ê
VI- C*0 Kleefgras met dubbelde Trosfen , van Ko*
Afdeel, gelronde rimpelig gekartelde Vrugten.
Hoofd-
stuk,.^ Dit Oostindifche Kleefgras heeft Takkige *
Cenchrus naakte , gladde Halmen -> aan de eene zyde
Gmnuia- p]at . Grasachtige Bladen, met ruige Scheed*
Korrelig.jes aan den voet : Öxel - Trosfen , dikwils
twee; van zeer kleine Vrugtjes , naauwlyks
de grootte van Koolzaad hebbende.
IX. (9) Kleefgras met zydelingfe ongefteelde Hoofd-
een™*6*' fes 9 Sefp^fie Bladen en een Heejlerige
Heeflerig. Stengel.
Dit o^erblyvend Heefterig Kleefgras , in
Armenië door den beroemden TourneforT
waargenomen , heeft gedoomde Aairen , in een
Hoofdje vergaard. Het Gedoomd Grasachtig
Riet van Kandia, door Alpinus afgebeeld 5
zou hier mede overeenkomftig zyn.
M g 1 l o p s. Geiten - Oog.
De naam van dit Geflagt, (kiten*0#g hé*
te-
(8) Cenchrus Racemis geminis , Fru&ibus globofis ru-
gofo - crenulatis. ManU 575.
(9) Cenchrus Capit lateralibus fesfilibus , Fol. mncro-
natis , Caule Fruticofo. Sp. Plant. 5. Arundo Graminea
üculeata. Alp. Exot. 105. T. 104, Gr. Oriëntale Spica-
lum Fruticofum Spinofum &c. Tournf. Coi\ 39.
Grasplanten, 609
tekenende , wordt aan zekere Oogkwaal , Traan- VI.
fiftel genaamd, gegeven , tot wier Geneezing A™"^
het Kruid van dien naam oudtyds aangepree-s^°0FD-
zen werdt (*). Men was omtrent die benaa-
ining, echter, zo onzeker, dat de Dravik en
Dolyk ook jEgi/ops genoemd zyn geweest.
Men heeft dien naam zelfs aan een Eikeboom,
anders Cercis genaamd, gegeven (f). Di-
oscorides, evenwel, fchynt dit Kruid be-
doeld te hebben (|); waar van de Kenmerken
beftaan in een byna driebloemige Kelk, een
Kraakbeenig Kafje zynde, en een Bloemkafje
met drie Baardjes gekroond , zo wel in de
Tweeflagtige als Mannelyke of onvrugtbaare
Bloempjes (§) , waar van de éerfle drie Meel-
draadjes hebben en twee Stylen en ieder een
enkeld Zaad , dat eenigermaate naar Gerst
zweemt: weshalve dit Kruid Orzo falvatico by
de Italiaanen genoemd wordt , of Grano fal-
vatico , dat is Wilde Gerst of Wild Koorn ,
by de Franfchen Coquiole , by de Duitfchers
Haazen- Brood of Frembdtwalch , dat is Vreem-
de Dravik.
De volgende Soorten zyn daar van opgege-
ven, co
OO -fêgilops Tritici folio fan at iEgiiopes ; in Hordeo
siascitur. Plin. Hift. Nat. XXV. Cap. 93.
Ct) Zie H. D. 3. Stuk, bladz. 316.
(Jj-XiEgiiops Folia Tritici habet , molliora, in fummo Capfr»
£e Semina bina vel terna , rubra , quibus Ariftge velut
Capiilacese exeunt. Libr. IV. Cap. 134*
(§) Zie Fig. 2 , Plaat LXXXVII.
Qq
II» Deel. XIII. SlUK.
610
Veelwyvige
^rDEEL, ^ feiten -Oog met een gebaarde Aaïr en
VJI. " alle Kelken üriebaarclig.
HoorD-
$TÜKj^ In Italië komt deeze aan de kanten der Ak*
JEgïhps herlanden, in de Maanden Mey en Juny, me-
ovata.
Rond- nigvuldig voor, lchryft Scheüchzer, en
Aw$« Romezjet menze dikwilsin Mey, tenifiin-*
fle een Span hoog, Baühinüs hadt-
zë , in Languedok en Provence , onder de
Tarw en Gerst, aan de Zandige zoomen dei*
Akkeren, menigmaal een Voet hoog gezien ;
doch, in de Tuinen van Duitfchland gezaaid,
bereikte zy wel anderhalf Voet hoogte. De
Bladen waren zag ter en kleiner dan die van
?t ander Koorn ; maar het Zaad verfchilde
we:nig van Gerst , dan dat het kleiner was
en wat bi eeder, drie by elkander in een Blaas-
je of Kafje, dat Veele Baardjes uitgaf. Of het
kwaad deed onder de Tarw of Gerst, was nog
onzeker.
11. (2) Geiten- Oog met een gebaarde Aair en aU
Geilaarr, S Kelken Weebaardig. Op
('O tëgilops Spica Ariftata Calycibus omnibus tri-*
k ariftatis. Syfi. Nat. XII. Gen. 1150. Veg. XIII. p. 761.
Gouan Monsp. 515. Ger. Prov. 108. iEgilops Spica ova-«
ta , Arftis breviore. H. Ups. 301. Dalib» Par. 304*
jEgilops R. Lugd.b. 72. Dob, Pempt. 73. Cam. Epit,
928. f. 2. Fëftuca altera Capit. duris. C. B. Pin. 10%
Jheatr. 151. Gramen Spicat. dur. et crasf. Locuftis, Spr«<
pa brevi. Tournf, In ft* 519. Scheu chz. Gram. n,
(2) &gil°jps Spica Ariftata , Calycibus omnibus bi-
^5
Grasplanten, #r j
f Op 't Eiland Kandia moet, door den be- Vfl
roemden Tcürnefort, dit waargenomen Afvuu
zyn , dat hy Kretifch Gras noemt 5 met een S^0Ï0'
fchraale Aair, die in twee zeer lange en ruuwe
Baardjes uitloopt. Ik vind aangemerkt , dat
alle Kafjes> uitgenomen hetlaatfte, tweetan*
dig zyn*
(3) Öeïten-Oog met een gehaarde Aair 9 dê \\\
onderfle Kelken tweebaardig. ^mtnt
cialis.
In de Zuidelyke deelen Van Europa, Italië en A V|gS*
Klein Afie , in Lapgnedok en Provence, als
ook omftreeks Parys , is deeze Soort gevon-
den , óre aldaar aan Wegen , op Akkers en in
dorre Gronden groeit. Men kanze derhalve ook
zeer wel in de middeldeelen van Duitfchland
en de Nederlanden aankweeken. Zy heeft
een overblyvenden Vezeligen Wortel , en
fchiet verfcheide Halmen, met taamelyk bree-
de eenigszins ruuwe Bladen , en eene Aair van
ten raïnfte drie puimen langte. Dezelve is
famengefteld uit verfcheide dikke Bloemknop-
pen
fcrïftatis. Sp. Plant. 2. Gramen Cret Spïcl gracili 9 in duas
Ariftas longisf. & asperas abrunte. Tournf Cor. ig,
Mgihps Spica Ariflata , Cal inferioribus bi-aris-
tatis. 77. Plant* 4« Mant. 501. Schreb. Gram. T. 10,
Gouan Monsp. 515. Ger. Prop. 103. Feil. altera , Cap.
duns , Spie* triunciali. C. B. Pin. 10. Gr. Spicat. duv*
& crasf. Locuftis , Spica löngisnmS. Tournï. h*JL 519,
SchexjchZ- Gram.
Qq 2
ÏL Deel. XIII. Stok.
6ï2
Veelwyvige
Afdeel pen met lange BaardJes > ziS vertoonende als
vil.' gehoornde Infekten. Ieder Knop bevat drie
jwd- jBioeropjes , als boven gemeld, één Manne-
lyk, de twee onderften beiden Tweeflagtig ;
zo dat 'er doorgaans maar twee Zaaden of
Koorntjes aanrypen in ieder Kelk.
IV- (4) Geiten Oog met eene Elsvormige Aair$
f^arrf/L die langer is dan de Baardjes.
Rappig.
In de Levant is de Groeiplaats van deeze*
volgens den beroemden Toürnefort, zegt
LlNN^US.
V» (5) Geiten - Oog met eene Elsvormige onge* ,
^Omge-' haarde 5 gladde, omgekromde Aair en één*
kromcL bloemige Kelken.
In Moerasfen aan de Zeekust van Spanje
en Italië is deeze waargenomen 3 die de Aair
Draadachtig , naauwlyks dikker dan de Halm
en rond heeft, veel naar die van het Borftel-
gras gelykende : de Kelk is tweekleppig on-
verdeeld en de Bloemklepjes zyn daar mede
ftrydig.
(O
(4) JEgilops Spica Subulata, Aiiftis longiore. $p*
Ftant* 3.
(5; JEgilops Spica Subulata mutiea laevi incurva , Ca-
Jycibus unifloris. Sp. Flant. 5. Nardus Spica Subulatü
difticha. R. Lpigdb. 58. Gr. Loliaceum Spicis Articulo-
fis erectis. Tournf. Infi. Scheuchz. Gram. 43, Gr* Myu-
ros ereftum minimum Arundinaceum. Bocc. Mus» 70,
T. 59.
Grasplanten,
(ó) Geiten -Oog met Draadachtige ongebaar- VI.
de Aairen , die getuild zyn. Afdeed
HoOFD-<
Aan de Kust van Malabar groeit dit zon*STUI^
derlinge Gras , zo de Ridder aantekent , aan JEgiiops.
de Graften of Slooten der Landen. Het heeft
de Halmen eens Mans langte hoog, regtop-
ftaande, glad, geftreept en taay, met Kniet*
jes en twee of drie Bladen , van omtrent een
Voet langte. Aan den top der Halm is eene
Tuil van Elsvormige Aairen , omtrent een
Vinger lang , veel naar die van 't voorige ge-
Jykende : maar de Kelk is eenkleppig, door-
gaans tweebloemig ; het buitenfte Blommetje
Mannelyk , het binnenfte Tweeflagtig. De
Bloemklepjes zyn korter dan de Kelk , niet
daar mede ftrydig ; de Meeldraadjes , drie in
getal, hebben paarfche Knopjes: de Styl ip
tweedeelig, ruig*
Manisuris. Draadgras*
Dit Geflagt heeft Tweeflagtige en Manne^
lyke Bloemen , gelyk de voorigen ; doch de
Kelk is tweekleppig , éénbloemig , met het
buitenfee Klepje aan de zyden en tip uitgerand
en het Blommetje kleiner dan de Kelk: drie
Meeldraadjes en een tweedeeligen Styl.
De
(6J JEgikps Spicis Filiformibus mufois corymbofe*
Mam. 575.
Qq 3
IX. DasL» XIII. Stok*
£r4 V E £ L W Y v I g I
vi. De eenigfte Soort daar van , in Indie groei-
AFY1I.L# JenJe (T)> heeft eeD zeer byzondere gedaan-
Hoofd- te. De Halmen zyn opftygende of verfpreid,
sruIj gewricht, glad , van dikte afs grof Garen , een
#a»ifitris Voet la^g, naar den voet 'lakkig, van bo~
mSïx- ven met A3irdraagende Takken , overhoeks,
.oorig. JDe Bladen Grasachtig, Scheedig, uitgebreid,
fmaller: de Bloembladen, aan den voet van 't
Steekje , zonder Scheeden , opgeregt , ingerold ,
Lancetvormig. De Aairen , elk op zig zelve , drie
of vier aan de Halm, één endelings de anderen
zydelings geplaatst , gedeeld , eens zo dik als de
Halmen, Vingerslangte, Schubbig; aan de Rug
digter gefchubd, eenigermaate gewricht, mee
menige Stippen als doorboord, wegens de uitge-
rande Schubben; aan de onderzyde (naar den.
Grond toe) gewricht: tweevoudig, rappig ; met
de Bloempjes geftreept,rondachtig uitpuilende.
De HeerFousKAÖHL heeft in Arabietwee
nieuwe Geflagten van Grasplanten ontdekt,
hier volgende.
S e h i m a. Lidgras.
Deezen Geflagtnaam heeft hy ontleend van
>t Arabiff h woord Seehim; gelyk men dit Gr3S
te Hadie noemde, alwaar het zyne Groeiplaats
in de Gebergten hadt. Ik noem het Lidgras ,
wegens de groote Leden der Halmen. Zyn Ed.
bepaalt het dus. (i)
O) Manifurïs. Syft. Nat. tfg, XIII. Gen. in^ManU
Gr ASPUNTïk, 615
(1) Lidgras met een enkelde Aair\ gepaarde VI.
tweebïoemige Aait tj es; de Mannelyke Bloem A™EC#
ongebaard , de Tweeflagtige gebaard. s^k°td*
\.
Het heeft Draadachtige Halmen van een Semma,
half Elle lang , eenvoudig, zelden Takkig ,5^'^
glad , in Leedjes verdeeld van anderhalve Span Afi^ub~
langce. De Bladen , met gladde Scheeden de
Halm omvattende , voor 't overige plat, ge-
flreepc , Liniaal, rauw, van den voet ruig.
Op *t end der Halm was een Aair , uit dub*
belde Aairtjes beftaande, het eene ongedeeld,
het andere gedeeld , ieder in een tweekleppige
Kelk twee Bloempjes bevattende. In het on-
gedeelde was hetbuitenfte Mannelyk, het bin-
nenfte Tweeflagtig*, in het gedeelde waren zy
beiden Mannelyk. De Kelk was tweekleppig
en gebaard. Hy geeft 'er den Bynaam a^n ,
als naar dit Gras, \ welk ik Schub -Aair ge-
noemd heb, veel gelykende.
T h £ M £ d A. Scheedegras.
Hier geeft hy ook dep Geflagtnaam naar 't
Arabïfch woord Theetped aan. Ik noem het,
pm reden, gelyk men zo aanftonds zal zien,
Schee-
(1) Seh'tma Splcl limplici ; Spiculis conjugatis biflo-
ifs ; Fl. masculo mutico , hermaphrodito Ariftato. Ftor.
Mgijpt. Amb* p 178*
IL Dee* XIII. Sius.
6x6
VI. Scheedegras. Het behoort mede tot de Veel-*
AVH.EL# W,yvigen en kwam insgelyks by Hadie voor.
Hoofd- Eenvoudig noemt hy dit Gras Driemannig{\)s
j dat echter tot weinig onderfcheiding dient, en
jhemeda befchryft het dus. Uit een Scheede komt als
triandra. " . m ,
Drieman- een Hoofdje voort van Aairtjes, wier buiten-
™& ften gekranst en Mannelyk *zyn; de Kelk een-
kleppig , eenbloemig , het Blommetje twee-
kleppig ; zonder Styïen of Baardjes. Uit het
midden van het Hoofdje ryst een kort Steel-
tje, waar op drie Aairtjes, twee Mannelyke
gefteeld , een Tweekleppig ongefceeid. De
Takken en Hoofdjes zyn voor de uitbreiding
in breede platte Scheeden verholen geweest.
Men mogt de Vrugtmaaking van dit Gras meC
regt verwonderlyk noemen.
(i) Themeda triandrat Flor. /Egypt. Ar. p. 178.
1
Het volgende Stuk , zynde het laatfte van
de befchryving der Plantgewasfen , fzal de
Varens, Wieren, Mossen, Padde-
stoelen, en dus alle tot de Cryptogamia
feehoorende, behelzen
BLAD*
v
<?LADWYZER
DER
GRASPLANTEN.
AA.
kker - Windhalm. 213
Amelands - Gras, 291
Amourettes. 265 , 267
Anjelierbladig Gras.
B.
Baakbioem.
Baard -Gerst.
Baard -Gras.
Eagge - Gras.
Bafterd-Galigaan
Bafterd- Gerst»
Beemdgras,
13eevend Gras,
Berg -Gras.
Berg-Phasnix.
Berg* Riet.
Bies
Biesgras. •
Biezen • Riet.
BUcken. .
Bloedgras.
van Barbarie.
Bloembies.
Bloembies - Gras.
Bobarts -Gras.
Bont Riet.
Borfteigras.
Bofch-Cypergras.
Bofch • Gras.
Bofchluizen. ;
Brandkoorn.
Breedblad.
MxqoA* (Soorten yan)
54i
55*
405
564
268
537
411
243
262
233
257
241,307
84
4*
241
440
179
572
454
469
135
158
128
54<5
468
192
A23
598
4ji J
Cyperbies.
Cypergras.
Cyper- Wortel.
D.
Degenkruid.
Dek -Riet.
Doddegras. ♦
Dolyk. :
Doorngras.
Draadgras. .
Dravik.
Driebaard. .
Driepuntgras.
Duinhelm. ;
Dtütfche Ryft.
Duivelskoppen.
É>
Eendebeks-Tarw*.
Kenkoorn. •
Egelknop.
F.
Fluweelgras.
G.
Galigaan. •
Gaügaan - Gras.
Gangitifche Nardus.
Gebaarde Evene.
Geelbioem. .
Geerst.
Geerst. (Itaiiaanfche)
Geerstgras. 179,
(groot)
Geiten l Oog,
Rr
5*4
59
63
4*
SöS
193
377
5<5i
6t3
289
372
48r
370
405
487
43tf
440
49 ï
358
ui
52*
131
351
33
187
587
20(5
223
608
Ge-
BLADWYZE1
Gepluimd Gras. 592
Gerst. • 400
(wilde) > 609
Gerst- Gras, - 4*o
Geftemd Gras. 284
Goud -Haver. . 354
Graanen. 4*7> 4a9
Gras- Wortels» 446
H.
Haalrbiezen. ~. 103
Haairgras. 384» 41 4
Haanepoou i ^75
Haanepoot Panikgras. 1 79
Haazenbrood.. 6o9
Haazeftaart. - 358
Haver. . 338 .
Havergras. 237 , 349 I
Heefter - Koorn. . 39s j
Hfclm. . 370
Helmdraad* • 529 I
Hemelsdaauw. ; 119 \
Hemel - Gerst. , 4°2
Hengel -Riet. 362
Hirsgras. . 210
Hoenderpoot. 580
Hollandfch Gras. 228
Hondsgras. 273,442
(Klein) 221
Hondsftaartgras. 275 1
Honigdaauw. 425
Hoofdjes -Gras. 54
J#
Jobs Trapen. 5 10
ïoiügdraagend Beemdgras. 245
J K.
Kamgras. 275
Kanary-Gras. 150
Kanker in de Gerst, 409
Kant -Halm. . 450
Katoen - Biezen. 125
Katoenbloem. 12Ó
Katteftaart - Gras. 194
Kemels -Hooy. 573
Jüander of Koorntorretje. 430
Kleefgras. ; 602
Klis -Riet. 491
Koeijengras. ; 285
Kolben. . 486*
Konftige Landbouw. 421
Koorn. Froment 417
(Wild) 609
Koorngras. ; 384
Koornkwaalen. 428 , 430
Krop-Aair» 271
Kruipkoorn. „ 442.
Kruisgras. . 283
Kweekgras. . 442
Kwispel -Biezen. 1*5
Kwispel - Gerst. 414
Kwispelgras. ; 327
L.
Lid -Gras. 442,614
Lidkoorn. 507
Lieve Vrouwe Gras. 594
Traanen. 512
Lifchdodde. 435
Lolyk. . 380
Loofhutten - Gras. 1 %6
M.
Manna - Gras. 1 79, 300
Matten -Biezen, . 93
Matte- Vlafch. 126
Mays of Maiz* ; 494
Moeder -Koorn. 398
Moeras -Gras. 527
Molm of Zwart in 'tKoorn.424
Mofes Traanen. 512
Muizen -Koorn, 412,434,351
Muizenftaart - Gras. 197
Muur- Gerst. 411,584
Muurgras. . 307,317
N.
Naakte Haver» 348
Narren - Kolben. 486
Neger -Koorn. 586
Nootgras. 133
P.
Paardegras. J7£584,f$9J
PaaiJ*
B L A D W Y Z E lij
Paarlgras.
Pad de Gras*
Panik-Koorn.
Papier - Riet.
Peen Gras. ;
St. Pieters Koorn.
Pleiftergras.
Pluimgras
Pluimkoorn.
Pluim -Rietgras.
Poolfche Tarw.
Priemgras.
Pyl-Riet.
237
464
168
79
442
440
176
243
40;
368
437
129
5<*2
174
487
163
34
sa8> 491
39ï
jRaavepoot.
Raboorden
Raspgras.
Ray-Gras ofRye-Gras^o^S
Reukgras*
Riet.
Rietgras.
Rog.
Rogge- Gras. 378
Rohr-Kolben. 486
Roode Gerst* 403
Rookgras. 254
Ryst/ . 472
S,
Scheedegras. 615
Scherpe Biezen. 455
Schub- Aair. . 600
Schwaden - Gras. 300
Sefamum* 508
Sesleria. I 2^9
Snydendof?f?y-Oras. 565^
Spaan fche Taiw. 493
Spaa- fch Riet. S^a
Sparmm of Esparto. 331
SpelJbiezen, 91
Spelde of Naaide - Gras. 192
Spette. . 43B
Soekgras» • 513
Spike- Nar d. 577
fipitsgras. % 268
Spoor in de Rogge,
Spreit- Weitzen.
Stekelgras, .
Strand -Cyperus*
Struisgras. #
Suiker -Riet*
T.
Tarw. i
Tarw -Gras.
Timothy-Gras*
Tirfa der Kofakken.
Touwgras. #
Traangras. «
Trechtergras.
Trilgras*
(Klein)
Turkfch Koorn.
V.
Varen • Gras. ö
Veld -Haver. ,
Veldvlafch.
Verwy t - Gras.
Vingerpluim.
Vlok - Biezen.
V lotbiezen. ;
Vlotgras. ;
(Wit)
Vosfeftaart.
W.
Water - Cyperas,
Water - Doddegras.
Water -Galigaanen.
Water -Lint.
Water -Riet.
Water - Rietgras.
Weid - Ha ver.
Weid -Riet. ;
Wette of Weit.
Weitzen-Gras*
Wilde Haver.
Wild Koorn.
WindbolIetL
Wit Biesgras.
Witbloomig Gras»
Rr 2
39«
435
3*
236
212
P 139
414
441
I9S
375
554
5ïo
137
2(12
25**263
494
267
339
I2S
• 334.
275
125'
§®
299
203
299
«s
200
544
49 1
364
35$
368
417
324
340
547
337
58
468
Wolf
BLADWYZER*
Wolf of Koornworm> 430
Wolgras. * 123
Wonder -Gerst. 435
Wonder -Gras» 5 190
Wonder - Tarw. 434
y.
Ydele Haver» 3r4
Yzer- Biezen. 457
Z.
Zaadgras, i aio
Zaay-Riet, 36*
Zand- of Zee -Haver. 385
Zand - Riet. 369
Zee-Biesgras. 460
Zee -Biezen. S 49
Zee-Dravik. 44.1
Zee - Gras. 482
Zee - Havergras; ; 269
Zee - Hondsgras. 603
Zegghe of Water-Rietgras. 542
Zemelen.
Zilver - Haairgras.
Zomer - Gerst»
Zonne-Geerst.
Zorgh-Tarw.
Zorghzaad. ;
Zoutgras.
Zwenkgras.
Zyde- Biezen.
432
237
404
512.
5&7
583
481
30?
125
De PLAATEN zyn dus ingevoegd*
Plaat LXXXVII. tegenover Bladz. 21
: , . Lxxxvni. — ' 67
♦ . . LXXXIX. — 145
. . . XC. — 183
. . . XCI. — - 229
. . . XCII. 333
. . . XCIII. — 463
v
R E-
REGISTER
DER
G ES LAGT EN;
JEgHops.
Agrostis.
Aira. ♦
Alopecurus.
Andropogon,
Anthoxantfiam*
Apluda.
Arijlida*
Arundo.
Avena.
B.
Bobartia.
Briza. , »
Bromus.
Carex.
Cenchrus.
Cinna.
Coix.
Cornucöpice.
Cynofurus.
Cyperus.
Dattylis.
Elymus.
Eriocaiihn.
Rriophorum.
E*
F» '
9
608
Bolctis*
•
Hordeum*
228
1.
199
Ifchtemum,
•
564
*•
33
Juncus*
m
593
372
Lagiirus.
»
361
Lolium.
338
Lygeum.
»
135
n ff ~ .~ • r *
Manifurts*
262
3°5
Milium»
/V.*
5i4
Nardus»
602
510
Oryza.
137
275
Panicum.
♦
59
Paspalum.
Phalaris.
271
Pharus.
♦
Phleum.
384
Poa.
^Reftio.
123
l Saccharun}
1 Rr3
«
588
40a
<Soa
454
35«
377
133
237
ao<S
5i3
47a
168
163
150
552
193
243
554
139
REGISTER,
Sc^euchzeria,
Schcenus..
Scirpus.
Secale.
Sehima.
Sparganium.
Spinifex*
Stipa*
Themeda*
Triglochin.
T.
478
43
«4
391
6i4
491
561
327
615
481
Tripfacum*
Triticum.
Typha.
Uniola.
Xyris*
Zea.
Zizania*
5<?I
414
•
17
xuo
41
z.
♦
493
g
547
BYVOEGZEL.
By den loffelyketi Oeóonomifchen Tak onzer Hollandfche Maat-
fchappye te Haarlem , ïn den voorleeden Jaare 1781 , de Züue*
ren Medaille en 8 Dukaaten uitgeloofd zynde , aan den genen
die Middelen aan de hand zou geeven , om de Bouwlanden te zm~
veren van bet' zogenaamde Vogel gras; heb ik my, hetzelve iri
onze Provincie niet kennende, en by naame nergens aangete-
kend vindende , noch by inlandfche , noch by uitlandfche Kruid-
befchryvers 5 daar over geïnformeerd by den beroemden Hoog-
leeraar, den Heer D. de Gorter, thans ;te Zutphen in Gelder*
iand woonende ; die de goedheid hadt , my , na onderzoek dien-
aangaande , te berigten : dat de naam aldaar by 't Gemeen zeer
wel bekend is , als zynde het een groot Onkruid , voornaatnelyk
onder de Boekweit , geeyende wit Zaad. Sommigen , zegt zyn Ëd, ,
noemen het ook Vogelzaad , anderen Vogelvoet. Onder deezen laat-
ften naam is een Gewas bekend, doch dat behoort niet tot de
Gras - Soorten. Voorts verneem ik, dat het Vogelgras omftreeks
Doorn en Driebergen, en elders in ?t Sticht van Utrecht, ook
veel in 't Koorn groeit , zynde een lang opfchietend Gras # met
den Top wel w at naar dien van Riet gclykendo; zo zwaar , dat
het Koorn, w&ar om heen het Gewas zlg fïingert, daar door
naar beneden getrokken wordt- Deezen Zomer zal wel door ge-
dagten Hoogleeraar onderzogt worden , welke §oort van Plant
dit zy. Ik heb inmiddels , om dat men het in dit Stuk niet te
vergeef zou zoeken, zulte hier ha dienfte van 't Algemeen
\vHIeu aantekenen,
f
/
/
/